R E I Z E DOOR. FRANKRYK en SPANJE. EERSTE DEEL.   R E I Z E DOOR. FRANKRYK en SPANJE, VAN DEN HEERE pH. thicknesse, esq, UIT HET ENGELSCH VERTAALD. EERSTE DEEL, Te AMSTERDA M, jjr By J. T N T E M A. 1784- diaus Xandfort bei Molt ijlt)., den   AAN DEN L E E Z E R. Quicquid delirant Reges plectuntur Achivi. HOR. Tndien ik, door traaglyk een magtig Koningryk (*) Ze hebben doorgewandeld, ere rfoor een weinig in een ander (t) te zyn ingedrongen, genoegzaame kundigheid moge verkregen hebben, cm eenige weinige nuttige leuzen te kunnen geeven aan zulke Vreemdelingen, als my misfchien zullen volgen, is dit alles wat ik bedoelde, en, gelyk ik hoope , alles, wat myne vriendlyke Intekenaars kunnen verwachten, wanneer zy in aanmerking neemen, dat, terwyl ik, met zeven Kinderen in mynen Jleep, uit myn Vaderland verdreven was, myne reis terder ondernomen wierd om te zien, hoe en waar ik aan de kost zou kunnen geraaken, dan om tydkorting voor my zeiven te zoeken, veel minder om eenig onthaal aan anderen te leveren. Ik moet, evenwel, bekennen, dat ik eene onuitputbaar e bron van tydkortingen vond; van zulke tydkortingen, als gefchikt waren voor myne jaaren en geestgefteltenis; en ik beklaage my alleenlyk, dat ik zo foberiyk voorzien ben van de vereischte hoedanigheden, om een denkbeeld van dezelve mede te deelen aan anderen. BeCO Frankryk. (f) Spanje.  VI AAN DEN LEEZER. Behalven dit, verzamelde ik op myne lange reizen iets ■, dat noch koningen kunnen fchenken, noch rykdommen koopen. gezondheid «fl vergenoeging! De eer[le , door lichaamsoef'eninge en maatigheid; de andere, door overtuigd te zyn, dat hy, die het hoofd kan opfleeken onder ongelukken en beledigingen, hoe grievende ook, welke hy niet kon voorkomen, een gelukkiger man is, dan de zodanigen, die de wetten, welke zy gefchikt waren te befchermen, Jchenden door daaden van de fchreeuwendjle onrechtvaardigheid, het zy dezelve voortkomen uit perfoonlyken haat, of uit ftaatkundige vooroordee- len: want waarin, en waar , eindigen alle dee- ze waereldfche beuzeiingen? In droefheid, ziekte, en den dood. ——— O wdfpreekende, „ regtvaardige , en magtige d o o d ! Dien niemand raad k-nde geeven, hebt gy overtuigd; dat nie„ mand dorst ondernemen, hebt gy uitgevoerd; en ,, dien al de w.-ereld vleide, hebt gy alleen veracht „ en uit de waereld gefloten; gy hebt alle vergezochte „ grootheid , allen hoogmoed, wreedheid, misdaadig„ heid, en ftaatzucht van den mensch byeen getrok„ ken, en ze bedekt met deeze twee kleine Woorden (*): ,, hic jac et." (*) Woorden, van Sir waltf. r raleigh, eenen der beste en grootfte mannen, welke dit Koningryk [Engeland] immer voortbragt j —— evenwel ftierf hy op een fchavot! ii ic jat-et pu. thicknessr. REIS  REIS door. FRANKRYK en een gedeelte van SPANJE. I. BRIEF. cal ais, sojuny, 1775. waarde heer! T^cwyl gy vriendlyk genoeg zyt om te zeggen, -^*aat de Brieven, die ik, negen of tien jaaren geleden , uit dit Koningryk fchreef, voor u van eenigen dienst waren, in het kleine reisje, dat gy kort daarna deed door Frankryk, zal ik trachten, in deeze tweede Briefwisfelinge met u , niet alleen eenjge der vroegere leuzen, die ik u toen gaf, maar ook zodanige aanmerkingen byeen te zamelen, als eene nadere kennis van het Land , en eene verder uitgeftrekte reis , my zullen kunnen opleveren» Doch laat my, eer ik éénen ftap verder doe, u een grooten misllag, aan welken ik toen fchuldig I. deel. A was,  i I. BRIE was , in het geheugen brengen; fchoon. uwe party-* digheid ten rnynen voordeele, u, misfchien, op dien tyd , wel overgehaald zal hebben om denzelven over het hoofd te zien. Ik bedoele den misflag van te fchryven , terwyl myne zielsgefteltenis ontroerd was , het zy door moeilyke toevallen, welke my op den weg bejegenden , het zy door onaangenaame tydingen , die my in dit Land dikvvyls volgden uit myn Vaderland. Ik behoeve iemand van uw doorzigt niet te vertellen, in welk een verkeerd licht alle voorwerpen , zo bezielde als onbezielde, zich vertoonen aan iemand wiens zielsgelteltenis beroerd is , het zy door een flegten ftaat van gezondheid , kwaade bchandelinge, of, het geen misfchien van nog grootere kracht is dan deeze beide , door het verdriet, dat hy gevoelt van in de gedachten van anderen niet gefchat te worden naar de waarde welke hy zelve zich toerekent. Ronde Dr. smollet uit den dood verryzen, en , in volmaakte gezondheid en vergenoegde zieïsgefteltenisfe nederzitten ,en zyne reizen door Frankryk en Italië overleezen, hy zou waarfchynelyk het grootHe gedeelte zyner gramfchap tegen zichzelven gekeerd zien. Maar', arme man! hy was ziek, en ontmoetende, het geene ieder vreemdeling moet verwachten in de meeste Franfche herbergen te ontmoeten, naamelyk , gebrek van zindelykheid , bedrog, en onbeleefdheid , werd hy zo zeer onthutst door deeze toevallen, dat, om niets meer te zeggen van de werken van eenen vernuftigen en overleden Schryver, zyne reizen na Frankryk en Italië, in myn ne- de-  L BRIEF. g derig gevoelen, het minst aangenaame zyn van alle zyne fchriften. Inderdaad, ik hebbe opgemerkt, dat de meeste reizigers in het eene of in het andere uiterfte vallen , en hunne werken , of geheel loffpraak zyn, of geheel berisping; in welken gevalle, niet alles, wat zy zeggen , rechtmaatig kan zyn ; want , daar alle Volken geregeerd worden door menfehen , en de groote hoop van het menschdom in alle Volken leeft door konstgreepen van de eene of van de andere foort, kunnen de weinige menfehen , die , zonder eenige flhlkfche oogmerken , onder hen verkeeren , niet nalaaten de Hechte behandeling, die hun wordt aangedaan, te gevoelen , en maar weinigen zich wederhouden van 'er over te klaagen ; niet denkende om eene van swift's fnedigc aanmerkingen: Ik kende nimmer, zegt hy, iemand, die de ongelukken van eenen W* deren niet met eene vo'maakte gelatenheid als een Christen kende draagen. Wees, daarom, bedacht, wanneer ik u verhaale, hoe Hecht ik behandeld ben, het zy door 'Lords of door Herbergiers, of hoe llordig eenigen hunner my bediend hebben; dit gefchiedt om myzelven, en u ook, te waarfchouwen, dat wy te vrede moeten zyn , wanneer wy het zo goed hebben als onze buuren. Wanneer iemand aanmerkingen fchryft over de zeden en gewoonten van andere Volken , behoort hy zyn best te doen om zich te fpeenen van alle partydigheid voor zyn eigen land ; en ik behoeve u niet te zeggen, dat ik beu in het volle bezit van A a dit  4 li BRIEF. * dit ééne vercischte , het geen ik hoope , dat u eenige vergoeding zal doen voor myne gebreken in al de andere; want het is zekerlyk onrechtvaardig , onheusch , en bekrompen, dat men eenige gewoonte of manier voor ongerymd verklaare, om dat zy niet overeenftemt met onze denkbeelden van gepastheid. Een Turk, die ooit in Engeland gereisd had, zou misfchien, by zyne terugkomst te Conltantinopolen, zynen Landsluiden vertellen, dat, wanneer te Canterbury de voorraad van zyn opium ten einde was,zyn waard zelfs niet begreep wat hy begeerde; en dat het hem eenige moeite kostte te ontdekken , dat 'er winkels in de Stad waren, in welke opium verkogt wiérd; en, dat hy, zelfs toen, nog meer moeite moest doen om den verkooper te beweegen, dat hy hem meer dan eene halve once overdeed: en , indien men hem vraagde , waartoe alle deeze voorzorgen dienden, zou hy hun al lachende vernaaien, dat de Eu* gelfchen het opium een doodlyk vergift rekenen, en deeze luiden hem verdacht hielden, dat hy of zichzelven meende om het leeven te brengen, of 'er iemand anders mede te vergecven. Een Fransen Heer, die, eenige jaaren geleden, door Spanje reisde , had brieven van aanbeveelinge aan eenen Spaanfchen Bisfchop , die hem ontving met alle blyken van befchaafdheid, en hem onthaalde met zeer veel herbergzaamheids : kort na dat hy zich [des avonds] na zyne llaapkamer begeven had , kwam een Priester (*) in dezelve, hou- (*) In Spanje worden de Eisfclioppcn bediend en cpaepast door de mindere Geestlykheid»  I. BRIEF. 5 houdende in zyne hand een vat , dat met een fchoon fervet bedekt was; hy (prak iets; maar de Franschman, Hechts weinig Spaansch verftaanrie, gaf zyne dankbaarheid te kennen door tekenen, en verzocht hem, het geen hy bragt , neder te zetten ; zich verbeeldende , dat zyn Vriend , de Bisfehop , hem eene fchotel met confituuren , vruchten, ys-room , of iets anders tot verkwikking had gezonden, of te gebruiken eer hy te bed ging, om zyne uitgeputte geesten in den nacht 'er mede te verfrisfen : maar zyne verbaasdheid was inderdaad groot , wanneer hy zag dat de Priester het gefchenk onder de zyde van het bed plaatfix; en nog meer, toen hy ontdekte, dat het Hechts eene pi,t de chambre was ; want , zegt de Franschman, ,, in Spanje gebruikt men geene chai„ Je perecó! " De Franschman verwondert zich over den Spanjaard , dat deeze een zo gemaklyk nuk huisraad niet gebruikt; de Engelschman Haat eveneens verwondert, dat de Franschman het gebruikt. Een Franschman is altoos oplettende op zyncn eigen perfoon , en komt naauwlyks ooit anders te voorfchyn dan uitwendig zindelyk en wel gekleed; tcrwyl zyn huis, en byzonderc vertrekken , misfchien in de uiterfte verwarringc, en bedekt zyn met drek en morligheid; een Fn'gelschman, van den anderen kant, verwaarloost dikwyls zyn uitwendigen opfchik, maar zyn hnis is altoos ten uiterden zindelyk, èn alles in het zelve wordt in de keurigfte orde gehouden; en A 3 wie  6 I. BRIE F. wie zal zeggen , welke van beiden gezondst oordeelen tot zyn eigen gemak en gelukzaligheid ? Ik ben verzekerd, dat de Franschman zyn gepoederd hair en gegalonneerd kleed niet zoude willen afïtaan voor een zindelyk huis ; en ik geloove ook niet dat deeze fraajigheden gerustlyk op den rug van eenen Engelschman zouden zitten in eene morfige wooninge. Om kort te gaan, myn waarde Heer, wy moeten de waereld, en de dingen in dezelve , neemen zo als zy zyn; het is eene morfige waereld; maar heeft, gelyk Frankryk , een zeer groot aantal van goede dingen in zich, en van de zulke als my zullen voorkomen in deeze myne derde Reize, die lang zal duuren; indien ik onder weg niet worde tegengehouden, zult Gy zo goeden verflag hebben als ik in fhtat ben u te zenden: Ik wil niet onderneemen den reiziger by u te fpeelen, of gedenktekenen van wonderen op te richten daar geene te zien zyn; daar is in dit uitgeftrekte Land ftofle genoeg te vinden om iemand onledig te houden , die het langzaam doorreist om te zien wat 'er te zien is, en die wenscht zelve niet gezien te worden. Myne wyze van reizen is zodanig, dat myn geest nimmer kan ontroerd worden door gebrek van bewezen eerbied, maar in tegendeel eerder verrast wordt, wanneer my flechts gemeene beleefdheid bejegent. En wat betekent het toch , als men het wel befchouwt, of Monfieur un Tel reize in een gegalonneerd kleed, et très-bien mis, opgepast door  I. BRIEF. 7 door een half dozyn bedienden, dan, zo als pope zegt: „ dryve, „ God weet waarheen, één ruintje voor zyn Sjees." Ik ben, uw, enz. TWEEDE BRIEF. T aat my, eer ik Calais verlaatc, u herinneren, dat eene Engelfche Guinea meer waardig is, dan een Louis d'or, en aanmerken, dat de eerfte vraag, welke myn vriend Monfieur DÉ ss Btt*,, in de herberg Vhótel d'Angleterre, u zal voorhouden (na dat hy zyne buiging gemaakt, en ü van ter zyde heeft aangekeken , als een baan een garftekoorntjc) is, of gy eenig Engelsch goud te wisfelèn hebt, dewyl hy op elke volkomen wigtige Guinea , tien [Franfche] Stuivers wint. Uit deeze leuze zult gy befluiten, dat by, by uwe terug reize, u niet zal vraagen om uw Fransch goudgeld; maar hierin zult gy ook bedrogen zyn, want hy vindt daarin ook zyn voordeel; wel is waar, hy zal u geene guineas geeven , maar in plaatze daarvan heeft hy altoos eene groote menigte van Birminghamfche fchellingen om met u tegen uwe Louis d?ors te ruilen. Ik ben beducht, dat toen Lord North den ftaat van het gemunte goud in overweeging nam, hy niet begreep, dat, hetzelve in Engeland in den besten ftaat tc brengen, het zekerde middel is om het na Frankryk en andere Landen te doen A 4 ver-  8 II. BRIE F. vervoeren; en dat naauwlyks een enkele guinea van die, welke reizigers met zich na Frankryk neemen, (en veele honderden gaan zo weeklyks over) ooit weder na Engeland terugkeert. Behalven dit is het ongeloollyk , welk eene menigte van goudgeld overgevoerd worde na de havens van Duinkerken , Boulogne en Calais , door de fmokkelaars, die altoos met gereed geld betaalen. Maar, dewyl geld, en zaaken van dat foort, dingen zyn, daar ik Hechts weinig mede te maaken hebbe, zal ik my niet langer ophouden met een onderwerp, dat voor my geenzins van belang is; en zal alleenlyk aanmerken , dat myn Waard, Monfieur dessein, die, tien jaaren geleden, meer fchulden dan goed had , nu een van de ryklte luiden in Calais is geworden, een kleinen fchouwburg in zynen tuin gebouwd heeft, en, door het voordeelige beroep van eenen Bankier te voegen by dat van cenen Herbergier ; door zich te bevlytigen op den Goüt (*) der Engelfche Natie, en door derzclver goud te verwisfelen tegen gangbaare Franfche munt, naar men zegt, eene halve ton heeft overgegaêrd. Niettegenftaande de nabyheid van Calais aan Eageland , en de groote menigte van gevogelte , groenten , wild , enz. die eiken marktdag aangebragt en na uwe kust overgevoerd worden, ben ik genegen om te gelooven , dat 'er niet veele plaatzen in Frankryk zyn, in welke iemand, die Hechts (*} [Smaak.]  II BRIE F. 9 fiechts weinig gelds heeft , verder met hetzelve kan komen, dan in deeze ftad ; 'er is ook geene ftad in Engeland, in welke de visfchery met zo veel vlyts geoeffend wordt, of eenige in Europa, waarin men grooteren overvloed van guiten en gekken uit de* beide Volken aantreft. (*). Gister gaf ik een bezoek aan myne ongelukkige dochter, in het Klooster te Ardres; — maar waarom- zegge ik ongelukkige? zy is ongelukkig alleenlyk in de oogen der waereld, niet in haare eigene ; noch inderdaad in de myne, dewyl zy my verzekerde, dat zy gelukkig is. Ik liet haar hier, gelyk gy weet, tien jaaren geleden, tot haare opvoeding, en om haar de taal te doen leeren; maar de kinderpokjes, die haar kort daarna aantastten, maakten zulk eene verwoesting in eene tronie, die anders door de natuure begunftigd wasp dat zy dezelve voor de waereld begeerde te verbergen, en haar leeven door te brengen in die afzonderinge, welke ik alleenlyk had uitgekozen om haar tot de waereld bekwaam te maaken. Ik liet haar daar als een (*) Calais is eene foort van eene grootc gevangenis van K'mg's Bcnch [eene rechtbank van dien naam te Londen, en van eene gevanpenisfc;] de Eflgelfehe vlngtelingen leeven binnen derzïlvef >';■; heid, [of in die paaien, binnen welke zy door hunne fcbuMèifchers niet mogen aangetast worden] en' de Franfche Inwoorcrs maaken het zich tot eonen regel dezelven te onderdrukken en in verlegenheid te brengen. Luiden van fatzoen bchoorcn zich te wachten van alle foort van gemeenfehap met eencn m o p. p. r. r., die onderwys geeft in de Franfche taaie, en tamelyk goed Eng.'lsch Ipreckt. De knaap is een verfpieder en verklikker. A 5 n  io IL BRIEF. een kind, ik vond nu in haar eene verftandige vrouw; vol van genegenheid en plichtmaatigheid, en haar gefchonden en met naaden bezet aangezigt zo verzacht door eene wel te vreden ziel en goed geweten, dat zy in myne partydige oogen eerder eene bevallige dan eene gemeene vrouw geleek. Maar zy verzuimde niet my te zeggen , dat zy, het geen anderen als haar ongeluk befchouwden, aanmerkte (voor zo verre bet buiten haare fchuld gebeurd was) als eene gelukkige omftandigiieid, ,, indien myne tronie niet veel bete„ kent , (zcide zy; myn hart is "ligt, en ik ben „ verzekerd, dat het in de aarde eene zo goede fi„ guur zal maaken als het fraaifte en allerfehoon; „ de." Myne eenige bekommering is, dat ik bemerkt nebbe, dat de Prieure van dit klooster, het zy by gebrek van betere kennisfe , of van mee? geld, of van beide, fommige Engelfche Juffrouwen, van zeer verdachte characters, als kostgangfters had aangenomen. Daar de omgang met zulke vrouwsperfoonen den vrede en. de gerustheid des gemoeds, in welke ik myne dochter vond , zou kunnen afbreeken en ftooren, gaf ik myne gedachten over dat onderwerp te kannen aan de Prieure, niet alleen met vrymoedigheid, maar ook met eene zekere maate van geftrengbeid; en trachtte haar te overtuigen, op hoe eene onverfchoonbaare, indien niet ongodsdienftige, wyze zy handelde. In de nabuurfchap van deeze ftad {Ardres~] gebeurde , gelyk gy weet , de beruchte zamenkomst tusfchen Hendrik Vllf,en frakcois ï, in  II. BRIE F. ii in het Jaar 1520, en fchoon dezelve agtëntwintig dagen duurde, en eene gebeurtenis was, welke op dien tyd zo veel tydverdryfs verfchafte aan allen* die 'er by tegenwoordig waren , en zo veel ftof tot gefprek aan geheel Europa, fchynen noch de inwooners deczer ftad, noch die van Calais, 'er iets meer van te weeten, dan dat een der bolwerken van Ardres het Bolwerk der Twee Koningen genoemd wordt. • Evenwel is 'er , tot op deezen dag, in den gevel van een der huizen te Calais, op eenen met verfierfels pronkenden fteen, ïd ouderwetfche Letters uitgehouwen : God fave the King. (*) En ik onderftelle, dat deeze fteen, op de plaats, daar hy nog is, gefield werd door eenigen getrouwen onderdaan, eer de Koning aankwam, dewyl het huis in eene ftraat is, die loopt van de poort (die nu toegemetleld is) door welke h e nd rik inkwam. Naschrift. Zy die wenfchen het afbeeldfel te zien van eenen der waardigfte Koningen, die ooit eene Kroon droegen, zullen, in het Hotel de VUle van Calais, een vinden van hen d rik IV van Frankryk, dat niet kwalyk is uitgevoerd. Men heeft in Calais geen water, dan dat van den hemel valt, en 'er is geen morfiger volk op den aardbodem. ( > God bcwaare den Koning.] ui.  14 III. BRIE F. III. BRIE F. ginnen zeer weinige dagen zal ik deeze ftad verlaaten , en dèwyl ik van fommige luiden van fatfoen, die nu in Engeland zyn, Brieven van aanbeveelingen verworven hebbe aan derzelver vrienden in Spanje, hebbe ik bcfloien, een klein reisje na dat Koningiyk te doen, en dit [waarin ik nu ben] te döorkruisfen. Dus moogt gy iets meer van my verwachten, dan enkel zulke aanmerkingen als nuttig voor u zouden kunnen zyn op eenige reis, welke gy, in vervolg van tyd , door Frankryk mogt doen; want ik ben voorneemens u, ten minften, over het Pyreneefche gebergte tot Barcelona te brengen. Hoewel ik, voor dcczen , twee of drie keeren in Spanje geweest ben, was dit in het vroegfte van mynen leeftyd, en terwyl myn geest zich meer bezig hield met het waarneemen der gewoonten en manieren van de vogelen en van de beesten des velds, dan van derzelver heeren en meesters ; en ik deed die reizen ook aan de andere zyde des Ryks. Dewyl ik, voor eenige Jaaren, van Parys zo veel gezien hebbe, als. ik verlangde, ben ik nu voorneemens te trekken door de Landfchappen van Artois, Champagne, Bourgondie, en zo voort tot Lyon. Gy zult befpeuren, dat ik, door deeze richting rnyner reize, de Hoofdftad van dit Koningryk veele mylen aan myne rechterhand zal laaten liggen , verfcheiden aanzienlykè Steden zien, en nu en dan van de allerkkkerüe  III. BRIEF. i3 wyuen proeven, op de plaatzen zelve , die ze voortbrengen. Behalvcn dit, hebbe ik eene groote begeerte om de overblyffels te zien van eene onderaardfche Roomfche Stad, onlangs in Champagne ontdekt, die misfchien myne nieuwsgierigheid in zekeren trap zullen kunnen voldoen, en daardoor de begeerte verminderen ,S die ik lang gehad hebben, óm Herculanum te zien, eene onderaardfche Stad, welke ik, gelyk gv weet, altoos plagt te zeggen, dat ik wilde bezoeken, indien het gebeurde, dat een zeker perfoon vóór my onder de aarde geileken wierd. Maar de oorzaak en de uitkomst kunnen, in alle menschlyke zaaken, door geene menfehen bevat worden; want fchoon de uitkomst gebeurde, de oorzaak ftelde myn oogmerk te leur, en ik moet nu de Pyreneefche Bergen, in plaatze van de Alpifche, overtrekken. Doch laat my, of ik het mogt vergeetcn, u zeggen, dat dewyl myne wyze van reizen naar een zuinig bellek moet ingericht worden , ik myne post-chais, met vier wielen, verkoft hebbe aan Monfievr dessein, voor tweeëntwintig guineas, en een Franfche cabriolet gekogt hebbe voor tien, gelyk ook een zeer fraai Engelsen koetspaard (een weinig aêmbofuig, om de waarheid te zeggen) voor zeven. Deeze uitrusting hebbe ik voorzien van alle gemakken, welke ik kan bedenken, om my, myne Vrouw, myne twee Dochters, en alle myne overige pakkaadje, te voeren. Gy zult hieruit opmaaken, dat, hoe ligt ook de laatlle moge weezen , wy wel geladen zyn. Doch daar wy Hechts  j4 Pil. BRIEF. Hechts langzaam zullen reizen, niet boven zeven [Franfche] mylen 's daags, zal ik te meerdere gelegenheid hebben om rond te zien, en te overweegen , welke foort van aanmerkingen meest waardig. moge zyn, om van tyd tot tyd aan u medegedeeld te worden. Ik zal met blydfchap deeze ftad veflaaten, niettegenftaande dezelve, in één opzicht , iets gelykt naar de uwe (*), daar elke dag eene menigte vreemde tronïén aanbrengt, en fommige zeer aangenaame kennisfen. De aankomst der paketbooten van Douvres maakt de voornaamfte tydkorting van deeze plaats. Het grootfte gedeelte der Engelfche transporten, die herwaards overkomen, zetten hunne reis niet veel verder voort, dan om de tabaksplanteryen by St. Omer te zien , en hunne terug reize na huis is niet minder vermaakelyk dan hunne aankomst, dewyl veelen hunner luiden zyn van zo vaardige vermogens, dat zy, in een reisje van eene week, na Duinkerken, Bou'ogne en St. Omer , zich de taal, de kleeding, en de manieren van het Land, eigen maaken. Gy moet, evenwel, niet verwachten weder van my te zullen hooren, voor dat ik verder te velde ben. Maar laat my, uit vrceze, dat ik vergeeten mogt het in eenen volgenden Brief te melden, uw geheugen ververfchen, met betrekkinge tot uw gedrag te Douvres op zee, en te Calais. In de eerfte van deeze drie pnaangenaame plaatzen (en de eerfte is de ergfte) zult gy fchie» (*) B'AfB.  III- BRIEF. 45 Fchielyk aangezocht worden door eenen der Schip" pers van de paketbooten, of bybooten; en indien gy de gcheele boot voor u zeiven huurt, zal hy vyf guineas eifchen; intlien gy met eenen anderen in onderhandeling treedt, zal het op hetzelfde uitkomen, dewyl zy allen, één uitgezonderd, in ééne beurs vaaren, en 'er evenveel belang by hebben, en daarom niets willen laaten vallen. Schipper Watfon , de oude, is de eenige, die op zyne eigen voeten ftaat (*), en, dewyl hy een goed zeeman is , en een zindelyk, gemaklyk vaartuig heeft , zou ik de fchaal liefst tot zyn voordeel doen overflaan, om dat ik, gelyk gy ook zyn zult , een vyand ben van alle maatfchappyen, welke (trekken om het gemeen te bezwaaren, en de zodanigen te onderdrukken, die geen deel willen neemen in de algemeene verbindtenisfe. Evenwel moet ik, in rechtvaardigheid jegens de Schippers van de te zamen verbonden partye, erkennen, dat hunne fchepen alle goed zyn, wel gefchikt, dat zy beleefde menfchen zyn, en zich op eene betaamelykc wyze gedraagen. Dewyl het natuurlyk voor hun is hun best te doen om van elk tochtje het meeste voordeel tc haaien, zullen zy, indien zy kunnen , u eenige weinige pasfagiers opdringen, zelfs na dat gy het vaartuig geheel tot uw eigen gebruik hebt afgehuurd. Indien gy alleen zyt, is zulk eene opdringing niet aangenaam , maar indien gy Juffrouwen by u hebt, moet gy 'er u nooit aan (*) Schipper tfaljon U nu op dertzeffden yttt met ds'ovcrije.  16 Hl. BRIEF. aan onderwerpen: indien zy mansperfoonen, die het voorkomen van fatfoenlyke luiden hebben, aan boord van uw fchip brengen, kunt gy niet nalaaten dezelven als zodanig te behandelen: indien het vrouwsperfoonen zyn, kunt gy niet nalaaten haar met meer oplettendheids te behandelen dan misfchien gevpegelyk is, om dat zy vrouwsperfoonen zyn. Maar al was het alleen uit aanmerkinge van de zeeziekte, en derzelver gevolgen, kan niets onaangenaamer zyn, dan volk, waarmede gy op geene andere plaats zoudt willen eeten, drinken, of verkeeren , in eene kleine befloten kajuit, tot gemeenfchap van fchotel en bak met u toe te laaten? Maar deeze zyn niet de eenige redenen. Elk fatfoenlyk man, die na Frankryk reist, behoort zich te wachten van te Douvres , op Zee, of te Calais, nieuwe kennisfen te maaken. Veele Gelukzoekers vaaren geduuriglyk over, en veele eerlyke luiden worden dikwyls , door zulke onbedachte gemeenfchap, in moeilyke en gevaarlyke omftandighedetr gebragt; ja, de beste, en de wysfte menfchen loopen het meeste gevaar van in dit opzicht niet op hunne hoede te zyn, en daarom zult gy het my niet kwalyk neemen, dat ik het u voorhoude. Inderdaad , ik zou u verfcheiden ontroerende, ja verfcheiden noodlottige, gevolgen kunnen vernaaien, welke, door diergelyke onbedachte gemeenfchap , luiden van eere en van fatzoen, in dit Land, zyn overgekomen; en wel zulke gevolgen, als zy niet in zouden betrokken zyn geworden aan de  III. BRIE F. 17 de andere zyde „ der haatelyke zeeëngte." Wanneer een Engelschman zyn Vaderland verlaat, en niet verder van hetzelve dan tot deeze Stad gereisd is, ziet hy 'er reeds op te rug met een oog van partydige genegenheid ; geen wonder, derhalven, indien hy zich meer geneigd gevoelt om vriendlyk te zyn, jegens iemand 'zyner Landslieden en eenen Vreemdeling, dien hy in dit Land moge aantreffen. • Ik geloove , dat het niet bezwaarlyk zou weezen aan te toonen, welke trap van innige gemeenzaamheid ontftaan zoude, tusfchen twee menfchen , die Hechts weinig van elkander wisten, ingevolge van het gedeelte der waereld, waarin zy elkander mogten ontmoeten. De tyd heugt my, wanneer ik u aüeenlyk van perfoon kende, en begeerig was nadere kennis met u te maaken; op dien tyd leefden wy in dezelfde Stad, kenden elkanders algemeen charaéter, maar gingen elkander voorby zonder fpreeken, of zelfs zonder den hoed te ligten; indien wy evenwel elkander in Londen ontmoet hadden, zouden wy zekerlyk eenige beleefde oplettendheid jegens elkander gebruikt hebben : was de ontmoeting te Yerk geweest , het zou vyf tegen één geweest zyn, dat zy tot een gefprek aanleiding had gegeven: te Edinburg, of te Dublin, zouden wy te zamen gefpysd hebben, of na den Schouwburg gegaan, zyn: maar, indien wy elkander op Jamaica ontmoet hadden , zou ik verzocht geworden zyn om eene maand op uwe penn (*) door te brengen, en veele van die bly- ken (*) [Dit fchynt eene bcnumiflg te weezen, welke men op JaI. deel. B  13 III. BRIEF. ken van herbergzaamheid, vriendfchap en edelmoedigheid ondervonden hebben, welke my van de Creoles (*) in het algemeen bewezen zyn. Wanneer gy aan de Franfche kust komt, draait de Paketboot by, en wordt fchielyk op zyde gedraaid door eene Franfche boot , om de pasfagiers aan den wal te brengen; deeze overtocht is veel langer, dan hy fchynt te zyn, altoos onaangenaam, en fomtyds gevaarlyk, en de plaats, om te landen , is, by heel laag water, nat en morfig. Stoor u, in dit geval,nooit aan den raad van den Schipper; zyn raad wordt meer geregeld, en moet noodwendig meer geregeld worden, door zyn eigen belang, en dat des eigenaars van zyn fchip, dan door uw gemak; blyf daarom aan boord, tot dat 'er water genoeg is om tot aan de Stad toe op te zeilen, en aan land te ftappen, langs eene plank, die van de Paketboot op den wal gelegd wordt; en laat niet toe, dat eenig mensch u overhaale om in eene boot te gaan, of op eenige andere wyze aan den wal gezet te worden, niettegenPcaande de luiden van den paketboot, en ie', Franfchen, zich vereenigen, om u daartoe over te haaien, dewyl zy van weerskanten voordeel doen met u op meerdere kosten te dryven, en de laatstgemelden hun vermaak ma'ca geeft aan de pTantaMnen. liet EngelH-hc u-oord betekent, onder anderen, een omheind perk, waarin de Schaapen , geduurende den nacht weden opgelloten, en daarvan is misfchien deeze betekenis van eene afgeperkte plautaadje afltomfiig.] (') [Creoles zyn zodanige Inboorlingen van de West-Indien, die van Enropeefche Ouders geboren zyn, of afrtam.nen.J  III. B R I E F4 19 iartak vinden, in uwe klederen bemorst, of de Juffrouwen verfchrikt te zien. Indien de meeste paketbooten te Calais in de haven zyn , zal uw Schipper alle redenen, welke hy bedenken kan, gebruiken, om u te bevveegen, dat gy met de Franfche boot aan den wal gaat, om dat hy, in zulke gevallen, terftond weder na Douvres te rug keert, en daardoor agtëutwintig fchellingen havengeld befpaart. Toen wy overkwamen, bewoog ik een groot gezelfchap om aan boord te blyven, tot dat 'er water genoeg was om de haven in te zeilen. Het is niet in de magt van den Schipper, u in dat ft uk te misleiden, dewyl eene roode vlag, by trappen, al hooger en hoogcr wordt opgehystj naarmaate het water in de haven vloeit, in eene kleine fterkte, welke op fielten ftaat, naby derzelver ingang. Ga, zo ras gy aan den wal zyt, regelrecht na den zilveren Leeuw (*), en wees niet bekommerd over uwe pakkaadje, paarden of koets, de eerfte zal , door menfeben daartoe gefchikt, veilig aan het Tolhuis gevoerd, en de andere na uwe Herberg gebragt worden, daar gy geruster kunt nederzittcn , en op eene meer betaamelyke wyze zult onthaald worden, dan te Douvres. (*) De Zih'cven Leeuw wordt gehouden door payne eenen Engelschman, is een zeer goed huis, en verdient, in fbmriiige opzichten , de voorkeus boven dat van obsshn, dewyl de rioolen vau het Soldaaten Hospitaal onder liet laatflc doorloopen, en dikwyl* eene zeer onaangenaame , indien niet gevaarlyke, lucht veroorzaa.ken* . ' - B * IV,  se IV. BRIE F. IV. BRIEF. Rheiws, in Champagne. "Y^Teinig of niets , het geen uwer opmerkinge waardig was , ontmoette my op myne reize herwaards, dan dat het Gewest Artois een fchoon land is tot het teelen van koorn, en dat de Franfche boeren dat werk volmaaktityk wel fchynen te verdaan. Ik dond verbaasd, dat ik, in de nabuurfchap van St. Omer, uitgedrekte velden zag met tabak beplant , die al de kracht en al het gezonde voorkomen had van die, welke ik heb zien groeien in het aitne America (*). Op myne reize herwaards, dwaalde ik (gelyk de boer in Londen) , door overal heen te kyken, van mynen wech; maar een beleefd, en, naar uiterlyk aanzien, een welgedelde boer , geleidde ons eene halve [Franfche] myl dwars door de landen heen, en wees ons de dreek om weder in het rechte fpocr te komen, zonder rechtdrecks te rug te keeren; eene omdandighcid, die ik zeer haatte, fchoon het misfchien de kort' fe wech van de twee zou geweest zyn. Evenwel, eer ik weder op den grooten wech kwam, geraakte ik toevalliglyk op eenen bywech , die ons leidde tot een klein dorpje, vermaaklyk gelegen, en bewoond door geene anderen dan door de arm- de C) [De Leezer bedenke dat deeze Brieven gedeeltlyk in.bet j ..«275 > cn de overige in 1776 gefehreven zyn.]  IV. BRIEF. si fte boeren , welker gefcheurde klederen, clendige huizen , en glimlachende troniën, my overtuigden, dat vrolykheid en weltevredenheid eikanderen meermaalen de hand geeven onder het rietendak, dan onder gefchilderde zolderingen. Wy vonden eenen van deeze dorpelingen zo gereed om onzen theeketel aan de kook te helpen, boter en melk te bezorgen , enz. als wy waren om ons ontbyt te doen ; en terwyl wy daartoe gereedfchap maakten, geloove ik , dat alle mannen, vrouwen en kimieren, van het gehucht waren uitgekomen om ons te beky* ken ; want , behalven de wonderlyke nieuwsgierigheid , welke deezer geheele Natie eigen is, hadden de Inwooners van dit dorp nooit van te vooren eenen Engelschman gezien; zy hadden, wel was waar , zeiden zy , meermaalen gehoord van dat Land, en dat het was een pais tres riche (*). 'Er was zo een algemeen vermaak op de aangezigten van allen ouderdom ; en zo veel beleefdheids, ik had bykans gezeid , befchaafdheids , werd ons betoond , dat ik in dit dorp voor eenigen tyd bevangen wierd van eene vrolykheid , welke ik zedert eenige maanden niet gevoeld had , en die ik voornemens ben met my te voeren. Ik nam daarom myne Guitarre op , en fpeelde, tot dat ik de geheele vergadering in beweeging bad geholpen; zommigen , in fpyt van hunne houten klompen, en anderen zonder eenige fchoenen in het geheel, danften op eene wyze , welke men niet ziet onder (*) [Een zeer r\k L.'.i d.] B 3  sa IV. J R I E F, der de Engelfche boeren. Zy hadden „ fchoenen „ als eene boot," maar niet „ hooren als klok„ torens (*)." Terwyl wy ontbeeten, voedde een der dorpelingen myn paard met eenig versch gemaaid gras, en ik verkreeg, niet zonder eenige moeite, van hem , dat hy zich daarvoor liet betaalen, om dat de beuzeling , welke ik hem aanbood , veel meer bedroeg dan zyn Gewetenshof hem zeide , dat het waardig was. Ik zoude hier wel een weinig kunnen zedepreeken; maar ik wil u alleenlyk vraagen, in welken ftaat gy den mensch denkt best te zyn ? is het de niet onderwezen mensch in den ftaat der natuure , of de mensch, wiens geest is uitgebreid door opvoedinge en kennisfe van de waereld ? Het gedrag der Inwooneren van dit kleene Gehucht had eene zeer krachtige uitwerking op my ; dewyl het my te rug bragt tot myne vroegere dagen, en my de wyze herinnerde, op welke ik ontvangen werd in America , door hun, die wy nu de Wilde Indiaanen noemen: evenwel ben ik , in een klein Gehucht, ongewapend, en zonder eenige andere befchermin-* ge dan die van de wet der natuure , op dezelfde vriendlyke wyze ontvangen geworden door deeze Wilden; trouwens, dit gebeurde .eer de Wilden van Europa hen in de kunst des oorlogs onderwezen, of de Heer w hit field de Methodistery onder hen gepreekt had. Daarom vertel ik U alleenlyk wat zy waren in het jaar 1735 , niet wat (*) [Waarfcbynelyk zinfpeelt de Scbryver op eenige boertige uitdrukking van den eenen of anderen Dichter.]  IV, BRIEF. 23 wat zy tegenwoordig zyn. Toen ik hen bezocht, wandelden zy in de bioemryke paden der Natuure; nu, vreeze ik, betreeden zy de befmette wegen des bloeds. Misfchien waren de Indiaanfche Inboorlingen van America, van alle onbefchaafde Volkeren onder de Zonne , de allermenschlykfte; ik hebbe wel honderd blyken van hunne mensch- lievendbeid en oprechtheid gezien. Wanneer eens te Savannah in Georgia een blanke door den beul gegeesfeld werd, om dat hy eene Indiaanfche Vrouw kwalyk behandeld had, zag ik tomo chachi, den Koning der Indiaanen , tusfchen den misdaadigen en den fcherprechter intreeden , zeggende : „ geesfel my , niet hem.'' Het is waar, de Koning was de klaager, maar de man had eene veel geftrenger kastyding verdiend. Deeze was een Wilde Koning. Christen Koningen bekommeren zich, maar al te dikwyls, niet wie 'er gegeesfeld worde, als zy zeiven flechts de fmart mogen ontwyken. Daar ik gefprokön hebbe van de menschlievendheid der Americaanfche Indiaanen , zal het misfchien—den Leezer, in de tegenwoordige dagen, vreemd voorkomen, wanneer hy hoort, welk eislyk gebruik Koningen nu (op christelykcezach) van den Tomahawk (*) maaken onder onze ongelukkige Landgenooten , daar noch man , noch vrouw , noch kind , die binnen het bereik van hun vilmes (f) komt, kan ontfnappen. Het (+) [Eene Iiidinanfchc Strydbyl.] (■>•) [Scalplpg kr,;re, Iiebbe ib niet beter wceïcn te vertaalcn. Het B 4  24 IV. BRIE F. Het is derhalveu niet ongepast aan te merken, dat liet van onheugelyke tyden hunne gewoonte is geweest hunne overwonnen vyanden ter dood te brengen ; de huid van den hoofdfchedel is de Jlandaart, om welken zy vechten , en indien zy dien kunnen medevoeren , wordt het hun tot eer gerekend : gewoonte is zo bezwaarlyk te onder te brengen als Koningryken. In zommige landen werpen de vrouwen zich vrywilliglyk in het vuur, om met de doode lichaamen van haare Echtgenooten verbrand te worden , en dit, misfchien , niet zo zeer uit eene eenzydige liefde, als wel uit gewoonte en liefde tot roem. In dat land [America] wordt het eerlyk gehouden, en een Indiaanfche Krygsman,leevende gevangen genomen , zou denken, dat zyne vyanden hem geen recht deeden, indien zy weigerden hem leevende te verbranden (*). Ik heb gelegenheid gehad om eenen dapperen man dien dood te zien ondergaan, en zag 'er zo veel van als ik konde verdraagen , dat is, het vuur, dat hem verteerde. is het mes, waarmede de Indiaanen in America, in de huid van het hoofd hunner overwonnen vyanden eene fcringswyze fhede maaken, wanneer zy dezelve willen afrukken.] (*) [Niet altoos. De gevangenen worden fomty'ds door de ouderen of naaste vrienden der verdagenen, in derzelver plaatze, aangenomen, en worden dan Leden der Natie, welker vyanden zy tg vouren waren.] V,  V. BRIEF. *5 V. BRIE F. 'R H E IMS. W/ry kwamen in deeze Stad eer het gewoel , dat " de Krooning van lodewyk den XVI veroorzaakt had , nog geheel over was. Het fpyt my, dat ik ze niet gezien heb; want ik bevinde nu , dat zy wel ziens waardig was ; maar ik vertoefde voorbedachtelyk te Calais om ze te vcrmyden. Want, dewyl ik twee guineas betaald had om de Krooning van george den 111 te zien , befloot ik my nooit wederom op buitengewoone kosten te laaten dryven , ter zaake van gekroonde hoofden. Evenwel is myne nieuwsgierigheid tamelyk wel voldaan geworden door het hoorcn vernaaien van deeze plechtigheid, en door het leczen van marmontel's Brief, aan eenen Vriend , over dit onderwerp. Maar ik wil niet hcrhaalen het geen hy , of anderen , by deeze gelegenheid , gezegd hebben , dewyl gy , zonder twyffel, in de Engelfche Nieuwspapieren, een tamelyk goed verhaal 'er van zult gezien hebben. Alleenlyk zal ik zeggen, dat de Koningin zo" getroffen was door de herhaalde toejuichingen en het handgeklap haarer nieuwe onderdaanen , dat zy genoodzaakt was zich wech te bcgeeven. De fraaije Gothifche Cathedraale Kerk , in welke de plechtigheid verricht werd, is inderdaad eene Kerk eene zo plechtige verrichtinge waardig; het portaal B 5 is  26 V. BRIE K is het fchoonfte , dat ik immer aanfchouwde; de venlterglazen zyn gcjchilderd Qp de allerfraai ite wyze, en 'er is niets binnen in de Kerk het geen 'er niet behoort te zyn. Ik behoeve u niet te vertellen , dat het dit Gewest is, dat den lekkersen wyn der waereld voortbrengt; maar ik moet u verzekeren , dat ik dien met meer vermaaks zou gedronken hebben , indien gy hier geweest waart om 'er mede uw deel van te neemen. In de kelders van eenen koopman in wynen werd ik geleid door wegen , die eerder Itraaten dan keldergangen geleken; aan ééne zyde van welke gebottelde Champagne wyn opeengeflapeld was, tot eenige voeten hooger dan myn hoofd, en ten minften twaalf ryen diep. Ik kogt twee vlesfen tot eene proef, van twee ftapels, die de Koopman my verzekerde beide te zyn van de beste foort , die hy bad , en waarvoor ik hem betaalde zes [Franfche] Livres, Indien hy al zyne wynen, welken hy in dien tyd op vlesfen had, verkoope tot denzelfden prys , zal ik de grenzen der waarheid niet te buiten gaan, indien ik zegge , dat ik ter waarde van tienduizend ponden ilerling aan gebottelden Champagne wyn in zyne kelders gezien hebbe. In geen van myne beide vlesfen was, evenwel, de wyn zo fmaakelyk, als ik dien dikwyls in Engeland gedronken hebbe. Maar misfchien worden wy bedrogen, en vinden den wyn fmaakelyker, wanneer 'er zuiker in gedaan is : want ik heb vermoeden, dat de meeste Champagnewyn, die, voor Engelsen gebruik, op vies- • fen  V. B II I E "F. ui icn gedaan wordt, dus is toebereid. Op dat gy, evenwel , in het toekomende moogt weeten , of Champagne , of eenige andere wyn op die wyze vervalscht is, zal ik u een onfeilbaar middel aan de hand geeven , om 'er eene proef van te nee- nien Vul eene kleine vies, met een langen hals, met den wyn , van welken gy de proef wilt necmen , en plaats dezelve, het onderfte boven gekeerd , met den hals in eene fchaal met fehoon water : indien de wyn zuiver is zal hy geheel in de vies blyven ; maar, indien hy vervalscht zy met zuiker, honig , of eenig ander zoet , zal al het zoet overgaan in de fchaal met water, en den zuiveren wyn agterlaaten. Het onderfcheid tusfchen den ftillen en den fchuimenden Champagne-wyn ontftaat van niets anders , dan van den tyd des jaars , waarin de wyn in vlesfen gedaan wordt. Wy vonden in deeze Stad Kapitein nash, eer nen Engelfchen Krygsbevelhebber, van welken wy veele beleefdheden ontvingen, en die ons in kennis bragt met een Franfchen Heer en deszelfs Huisvrouwe, welker partydige genegenheid voor de Engelfchen zo groot is, dat hunne buureu hun huis „HET ENGELSCHF, LOGEMENT" noemen. De partydige genegenheid van zulk een huisgezin is eene zeer vleiende, zo wel als eene zeer aangenaame , omftandigheid voor de zulken , die gelukkig genoeg zyn om met hetzelve bekend te weezen : want deszelfs Leden zyn niet alleen de voornaam-  z$ V. BRIE F. naamfte, maar ook de beste, luiden van de-Stad; en behoeven, in het (luk van bekwaamheden, misfchien voor geen ander in het Koningryk te w'yken. Na zo veel gezegd te hebben, moet ik niet nalaaten u te vertellen , dat de luiden, van welke ik fpreeke, zyn Monfieur en Madame de jardin. Zy vvoonen op de groote plaats (*), teen over het Standbeeld van den Koning ; en wees verzekerd, zo gy ooit te Rheims koomt, dat gy het eene goede plaats zult vinden. Madame de jardin is niet alleenlyk eene van de best opgevoede vrouwen in Frankryk, maar eene van de voornaamfte in het ftuk van geleerdheid, en dat is veel gezeid ; want Frankryk heeft veel grooter voorraad van Vrouwen van deeze foort dan Engeland. Juffrouw carter, Juffer aiken, Juffrouw montague, Juffer moore, en eenige weinige andere Dames in Engeland , zyn vermaard door haaren fmaak en vorderingen in geleerdheid ; maar in Frankryk zoude ik u ligt een fnees of twee kunnen opnoemen. Om u eenig denkbeeld te geeven van de achtinge en genegenheid welke Monfieur de jardin voor zyne Huisvrouw heeft . want Franfche Echtgenooten beminnen, nu en dan , hunne Vrouwen zo hartlyk als wy Engel- fchen doen, zend ik u hier eenen regel fchrifts, welken ik vond in zyn Boekvertrek, gefchreeven onder het afbeeldzel zyner Dame in miniatuur: C) [La grande place.] „ Cha-.  Y. BRIEF, Chaque inftant a mes yeux la rend „ Plus estimablè (*)." Deeze Stad ligt in eene ruime vlakte , is van eene groote uitgeftrektheid, en omgeeven met eerien hoogen wal, en eene diepe graft. De openbaare wandelwegen zyn zeer uitgeftrekt, op eene uitmuntende wyze beplant , en de fchoonfte in bet geheele Koningryk. Het is, inderdaad, eene groote en ryke Stad, en heeft overvloed niet alken van den besten wyn, maar van alles wat goed is, en alles in groote menigte, en gevolglyk goedkoop. De fruitmarkt, in het byzonder, gaat alles, in die foort , te boven. Maar ik wil u niet vergeefsch doen watertanden , door iets meer over dit onderwerp te zeggen ; ten ware gy na genoeg by my mogt weezen , om eene vies Champagne-wyn te kunnen eeten in den ftaat, waarin God hem geeft. Naschrift. De Liefhebber der Oudheidkunde kan in deeze Stad tydkorting vinden. Hier zyn veele overblyfzelen van de Romeinen, der opmerkinge waardig; maar zulke, als noodig hebben door de onderrichting van iemand der Inwooueren aangewezen te worden. (') [F.lk pogenbjik inaakr haar in myn jezichf Meer agtens waardig.] VI.  30 VI. B R I: Ë F. VI. BRIEF. dyon; zult , misfchien , lachen, als ik u vertelle , dat ik naauwelyks myne traanen konde binnen houden , toen ik te Rheims affcheid nam van het Hhisgezin van de jardin, en, evenwel, was het zo. Welleevendheid en beleefdheid heb« ben zo zeer het voorkomen 'van vriendfchap , dat zy de allerfchranderfte en oplettendfte menfchen dikwyls kunnen bedriegen, en met 'er daad bedriegen; geen wonder, derhalven, dat ik niet welgemoed was by het verhaten eener Stad , in welke ik verzekerd was de beide eerfte te hebben ontmoet, en eenige reden had om te gelooven, dat ik de laatstgemelde zou gevonden hebben, hadden wy ons lang genoeg opgehouden om ze aan te kweeken. Bourgondie is , evenwel, een veel fraaijer Gewest dan Champagne; en deeze Stad is vermaakelyk gelegen; dat het een goedkoop Gewest is , zelfs voor Engelfche Reizigers , zult gy niet twyffelen, wanneer ik u verhaale, dat ik een goed avondmaal had voor vier perfoonen, drie bekwaame bedden, goed hooi, en overvloed van koorn voor myn paard, in eene herberge , op den wech herwaards ; en dat wy daarvoor alleenlyk vier livres, tien fous, dat is nog geen vier en een halve fchelling (*) , werd in rekening gebragt. Ook fproot (*) [Verfta hier Engelfche fcheilineen , ter waarde van n Huivers, Hollandsen jeld.]  VI. BRIE F. gt jproot dit niet uit eenige vergislinge ; want den volgenden nacht Hiep ik in eene andere foortgelyke herberge , en ontving eene even hooge rekening voor genoegzaam het zelfde onthaal. Het waren, wel is waar , voermans-herbergen; maar ik weete niet, of zy, over het geheel, niet beter, en ook zindelykcr, waren, dan zommige der auberges in de Steden. Ik behoeve u derhalven niet te vertellen, dat ik een weinig van de Route Angloife (*) was afgeweken , wanneer ik een zo bon Marché (f) aantrof. Dyon ligt vermaaklyk, is wel gebouwd, en het land rondom de Sta.l is zo fchoon, als de Natuur het gevoegelyk maaken konde. De overfchaduwde wandelwegen , rondom de geheele Stad , zyn zeer aangenaam, en hebben een vermaakelyk gezigt over het omliggende land. Met de uitmuntendheid van den wyn van dit Gewest zyt gy beter bekend dan ik ; bi ewel ik bekennen moet , dat ik beter Bourgondie-wyn in' Engeland heb gedronken , dan ik hier nog geproefd hebbe: doch hierover verwonder ik my niet ; want op Madera konde ik zelfs geenen wyn krygen , die flechts maatig was.' Wy vonden hier twee vriendlyke Engelfche Heeren , de Heeren plowden en smyth, van welken wy veele blyken van oplettendheid en beleefdheid genooten. Ik (*) [Den wïch, welken de Engeirchen doorgaans honden.] (f) [Goedkoop.]  s» VI. brie r. Ik verbeeldde my, dat ik in ftaat zou vveezeri om eenen man te zien ter dood brengen, wiens misdaaden , zo als ik dacht , de zwaarfte ftraf verdienden. Hy werd geradbraakt , zo als het genoemd wordt ; maar het rad is het hout, daar het lichaam op geplaatst wordt na het volvoeren der doodftraffe , om aan den grooten wech ten toon gefteld te worden. Het lichaam van deezen man werd evenwel verbrand. De elendige deugniet (een jong fterk kaerel) werd, in den avond, by een flaauw toortslicht gebragt na eene Kapél, digt by de ftrafplaats , daar hy zich in gebeden had kunnen ophouden tot middernacht; maar, na' 'er een uur te hebben doorgebragt, wandelde hy, met een vasten tred van de Kapelle na het fchavot , verzeld door zynen Biechtvader, die met grooten ernst het kruisbeeld, dat hy in zyne hand droeg, hem geduuriglyk aanbood, en deed kusfen. Na dat -hy op het fchavot geklommen was , en zyne oogen ten hemel' had geheven , onderwierp hy zich gewilliglyk aan het verfchrikkelyke vonnis , gaande zelve , op den rug liggen , en zyne armen en beenen uitltrekkende over een kruis, dat, tot dat oogmerk, op zyn plat gelegd, en op het fchavot vast gemaakt was, waaraan hy vervolgens wel vast gebonden werd door den fcherprechter , en deszelfs Moeder , die haaren Zoon byflond in deeze verfchrikkelyke bezigheid, enz. Kort daarop werden 'er nog twee of drie ftrafoeffeningen gedaan, maar van eenen meer gemaatigden aart. Evenwel hoope ik , dat ik u niet behoeve te  VI. BRIEF. 33 te zeggen, dat ik nimmer by eenige andere zal tegenwoordig zyn, en van deeze my zou wechgemaakt hebben, indien het mogelyk geweest ware. Hier zag ik ook meer dan tachtig misdaadi- gen aan elkander geklonken met eene lange keten, en zo moesten zy blyven, tot dat zy op de galeien kwamen te Marjeilk. Nu houde ik my verzekerd, dat gy, zo wel als ik, verbaasd zult ltaan op de gedachten, dat eene oude vrouw, de Moeder van den Scherprechter, vryvvilliglyk de hand leende in eene verrichtinge van een zo eislyken aart: en ik durve zeggen, dat het u even zeer verbaazen zal, dat de Overheid der Stad het haar toeliet. Betaamelyklieid en aanmerking van haare kunne, alleen, behoorde, zou men denken, eene handelwyze, die zo zeer tegen beide ftrced, gefruit te hebben; en evenwel befchouwde, misfchien, geen mensch, in deeze Stad, de zaak in dat licht. Inderdaad, niemand anders zou den Scherprechter de hand geleend hebben, en by zelve had alleen alles moeten verrichten, indien zyne moeder niet eene van dat gedeelte der Jchoone kunne geweest ware , welke addison, grappiglyk, krabbers van uitgebrande fteenkoolen noemt : want de Scherprechter zou zelfs niet eenen enkelen perfoon voor geld hebben kunnen huuren, om hem den geringften byfland te doen. 'Er was wel eene wacht van de Marecliausfée, om het ontvlugten der gevangenen voor te komen; maar niemand , die eenen vinger zoude opgeligt hebben om de ftrafoelfening te doen voortgaan : want deeze bediening is erflyk en eerloos, en de I. deel. C Amp-  34 VI. BRIE F. Amptenaar van alle gezelfchap uitgefloten. Zyne winllen waren, evenwel, aanzienlyk; ik geloove, omtrent tien ponden Sterling voor deeze ééne ftrafoeffening, en 'er was nog een goed deel van diergelyk droevig werk voor hem te wachten. Ik zou myzelven de fmart niet veroorzaakt hebben van de byzonderheden deezer verfchrikkelyke gebeurtenisfe te verhaalen, noch u van ze te leezen; dan alleenlyk om aan te merken, dat het diergelyke voorbeelden zyn, die het reizen door Frankryk, in het algemeen, veilig maaken. Ik zegge, in het algemeen; want, in weerwil van dit alles, worden in Frankryk op de groote wegen zeer dikwyls moorden gepleegd. En indien deeze moorden openlyk bekend mogten worden in Nieuwspapieren, gelyk de onze in Engeland, zou dit misfchien de reizigers van hun eigen, zo wel als die van andere Volken, grootlyks bevreesd maaken. Maar, daar de vermoorden, zo wel als de moordenaars, meestal, voetgangers zyn, ontkoomt de moordenaar, fchoon het doode lichaam gevonden worde. Want, dewyl niemand eene van beide partyen kent, laat ook niemand 'er zich aan gelegen zyn. Geheel Frankryk door , ontmoet gy een oneindig aantal van menfchen, te voet reizende, veel beter gekleed, dan men, in het algemeen, de fatfoenlyke luiden in de postkoetzen in Engeland aantreft. Het grootfle gedeelte van deeze te voet reizenden zyn jonge winkeliers en handwerksluiden , die te groote verteéringen gemaakt, en hunne fchulden betaald, of hunne beurzen gevuld hebben, met een paar Hgte hielen. Wan  VI. BRIEF. 35 Wanneer hun 'geld verteerd is, valt de fterkeré den zwakkeren aan , (laat hem de herfenen in, en voorziet zichzelven daardoor van een weinig meer gelds: en verder dan eene [Franfche] myl van de plaatzen, daar deeze moorden bedreven zyn, hoort men 'er zelden van. Om welke reden men- in Frankryk. nooit eenen reiziger te voet aantreft , zonder wapenen van de eene of andere foort, en gedragen wordende met het éêne oogmerk, of met het andere. Luiden van fatzoen, evenwel, die alleenlyk by dag reizen, en gewapend zyn, hebben zeer weinig gevaars te vreczen. Het is, nogthans, noodzaaklyk, dat zy. op hunne hoede zyn, wanneer zy door groote bosfchen trekken, en dat zy het midden van den wech houden, zo dat zy niet al te fchielyk kunnen overvallen worden; dewyl eene gevoegelyke gelegenheid, twee of meer eerlyke reizigers kan doen befluiten, zich te bedienen van een' gunftig voorkomend toeval om hunne beurzen te vullen. En dewyl zy altoos de geenen, die zy aanvallen, vermoorden, indien zy flechts kunnen, behooren zy, die aangevallen worden, het nooit op te geeven, maar zich te verdedigen naar hun uiterfte vermogen. Schoon de bosfchen gevaarlyk zyn, 'er zyn, naar myne gedachten, vlakten, die nog veel meer zodanig zyn. Een hooger heuvel, die een onbelemmerd uitzicht heeft over eene uitgebreide vlakte, en van welken men den wech, van wcderzyde, eenige [Engelfche] roylen ver kan overzien, is eene plaats, op welke een roover niets te vreezen heeft dan van de zulken, welken hy C 2 aan-  £6 VI. BRIEF, aanvalt: en hy is zedelyk verzekerd van te zïillen ontkomen langs den eenen wech of den anderen. Maar in een bosch , kan hy even goed zelve fchielyk overvallen worden, als hy in ftaat is van anderen te overvallen. Om deeze reden ben ik altoos meer op myne hoede geweest, wanneer ik Volk na my toe zag komen op eene uitgeftrekte vlakte , dan wanneer ik door diepe en fombere bosfchaadjen trok. Ook wilde ik nooit iemand van dit volk toeJaaten, dat hy myn rytuig te naby kwam; ik wees hun altyd den grootfien affland, en deed hun dit beleefdlyk beantwoorden, door hun, indien zy beweeging maakten om buiten hun pad te komen, te beveelen, dat zy moesten afhouden : dit gezeid op eenen beflisfenden toon, en met een ftrak gezicht, wordt nooit kwalyk genomen by eerlyke luiden, en heeft eene krachtige uitwerking op fchurken; want zy befluiten hieruit onmiddelyk, dat gy u zeiven bun meester denkt te zyn , en dan zullen zy ook zo denken. Alles , wat onverwacht koomt , is gefchikt om fchrik aan te jaagen; geheele Legers zyn door eene plotfeiyke vrcezc getroffen geworden, door de beuzelachtigfle kunstgreep van den vyandlyken Veldoverften, en zulk eene kunstgreep, welke, indien mén zich flechts ééne minuut bedacht had, juist het tegenovergefteldc uitwerkfel zou veroorzaakt hebben. Des Konings benden namen de wyk by Piefion Pans: de reden hiervan was, ■ dat zy verfchrikt wierden , wanneer zy de weer- fpan-  VI. BRIEF. 3? fpaunelingen (ik verzoeke wel vergiffenis), in het honderd , zonder orde, op zich zagen afkomen, om hen aan te vallen met hunne breede fabels. Dit was e,cne nieuwe, en, zo als zy dwaaslyk dachten, eene onoverwinnelyke wyze van vechten. Maar had de Veldheer cope te vooren door de ryen gereden , en zyne benden bekend gemaakt met der Schotten wyze van vechten , en verzekerd, hoe zwak de uitwerking van zulke wapenen, moest zyn, tegen luiden , die met fnaphaan en bajonet toegerust waren, gelyk inderdaad de waarheid is, geen man zou van zyne plaats geweken zyn. Evenwel , hielen op, zy vlooden allen, en de Veldheer, zest men, was de eerfte, die de tyding bM§; van zyne eige nederlaag (*) "\ Maar ik had boven nog moeten aanmerken , dat de wetten in Frankryk, in onderfcheiden Gewesten van elkander verfehillende , in de zuidelyke Gewesten, juist de tegengellelde uitwerking hebben van het oogmerk, dat 'er mede bedoeld werd. De Heer, op wiens land een vermoord lichaam gevonden wordt , is verplicht de kosten te betaalen, welke de te rechtftelling des misdaadigen vereischt. Sommige van deeze heerlykheden zyn zeer klein, en het vervolgen van eenen moordenaar ter ftraffe , zou den Ambachtsheer fomtyds meer kosten dan zyn geheel jaarlyks inkomen. Het wordt, (*) [In 1745. Andere Schryvers, fchoon zy den Veldheer co p E niet yryfpreèken van uiis(lagcn, gceven echter een gunfrfger denkbee'd van zynen moed en poogingen, om zyne berden den aanval te doen hervatten.] * C 3  33 VI. BRIEF. wordt, derhalven, zyn belang het doode lichaam liever te verbergen , dan den lcevenden fthurk te vervolgen. En, dewyl ieder, die eenigen eigendom bezit , fchoon nog zo gering, altoos boeren om zich heen heeft, die blyde zyn, indien zy zyne gunst kunnen verwerven, kan by verzekerd zyn dat, indien eenigen van deeze boeren een vermoord lichaam zien liggen, zy hem daarvan ten fpoedigfte kennis zullen geeven, en in denzelfden nacht wordt het lichaam voor altoos verborgen, en geen verder onderzoek gedaan na den misdaadiger. ■ jj zag aan den wech een geheel huisgezin hangen van negen perfoonen, man, vrouw, en zeven kinderen die jaaren lang geleefd hadden by moorden en rooven; en ik ben verzekerd, dat moorden, langs de groote wegen in Frankryk, tienmaal gemeener zyn dan in Engeland. Evenwel kunnen luiden van fttfoen door Frankryk reizen, met zeer groote veiligheid, en altoos eene wacht van de Maréchausfée(*) krygen, door bosfchen, wouden, of waar zy ook vreezen dat eenig gevaar is. Nasch-rift. De volgende wyze van wyn te koo- C) [Mtrichausfée. Is eene foort van Ruiterwacht, die inde byzondcre gewesten van Frankryk dient, om de wegen, enz veilig te houden, en het Gerecht de behulpzaame hand te bieden, in het vatten en bewaaren der misdaadigers. Zy ftaat i„ elk gewest onder het bevel van eenen Rechter, die genoemd wordt, Le Prevót des Mvéchav.x, wiens ampt is de groote wegen te zuiveren van Unnkroovers en landloopers ; valfche munters en moordenaars te taffen, en die zyn gezach ontleent van het Hof der Maarfchalken van Frankryk.]  VL BRIEF. 39 Koopcn en te verkoopen, in dit Land, kan u misfchien te pas komen. Om goeden Bourgondie wyn te hebben, dat is, wyn de la première léte, zo als zy dien noemen, moet gy wyn koopen van 400 tot 700 livres. Daar zyn nog duurder wynen, tot 1000 en 1200 livres toe; maar men erkent, dat boven de 700 livres de hoedanigheid van den wyn niet is in evenredigheid van den prys; en dat dit voor een groot gedeelte louter inbeelding is. De vracht van een vat (*) wyns van Dyon tot Calais (t), of tot eenige andere grensplaats in de nabuurfchap van Engeland, bedraagt honderd livres , of een weinig meer dan vier [Franfche] Stuivers te vies : maar , indien de wyn in vlesfen wordt verzonden, zal de vracht juist tweemaal zo veel beloopen. De prys der vlesfen, manden, pakkaadje, enz. zal de kosten nog vermeerderen, met zes ftuivers op de vies; zo dat wyn, die by inkoop kost, 600 livres, of 25 ftuivers de vies , wanneer hy te Duinkerken afgeleverd wordt, 29 ftuivers zal kosten, indien hy in het vat vervoerd is; maar, zo in vlesfen, 39 ftuivers. Voeg hier nu by, de vracht, belastingen, enz. tot Londen toe, en zo veele ponden fterling als alle deeze onkosten r»J [Oueüe. Uit het volgende blykt, dat zulk een vat omtrent 480 of 500 vlesfen moet bevatten.] (t) Duinkerken is de naaste Zeehaven; doch dewyl het eene vrye haven is, waar alles mag ingevoerd worden, kan men 'er niets uitzenden, na «enige andere haven op de kust. C 4  4° VI. BRIEF. ten op een vat vvyns bedraagen, met even zo veel Franfche ftuivers, moet de prys van elke vies bezwaard worden. Het overbrengen van Franfche ftuivers in Engelfche ponden fterling is zeer gemaklyk , en gevolglyk kan de prys der beste Bourgondie wyn, wanneer die te Londen wordt afgeleverd, met weinig moeite berekend worden. Als de wyn in valwerk verzonden wordt, is het raadzaam liefst eenen eenigzins Herken wyn te kiezen, dewyl hy in het overvoeren'zachter wordt, en verbetert. Hy moet in dubbele vaten gedaan worden, om, zo veel mogelyk is, ds bedriegeryen der voerluiden voor te komen. Deeze bewerking zal voor ieder~vat zes of acht livres kosten; maar de groote zaak is, wien gy best zult vertrouwen, om den wyn te koopen, en in veiligheid over te zenden. Ik denke, dat hy niet moet gaan door de handen van Monfieur C , indien deeze met den wyn zo leeft, als hy doet met lakens en wisfelbrieven. VII.  VII. B R I E F. 41 VII. BRIE F (*). MYN HEER! Met reden heeft men aangemerkt, dat 'er, volgens de wetten van Engeland, meer plechtigheids gebruikt wordt om een verdachten misdaadigen in de gevangenis te zetten, dan in andere landen om hem tot het rad of tot de vlammen te verwyzen. Dê aanmerking is zekerlyk rechtmaatig wat het gevangen zetten aanbelangt; maar de haastige en onbetaamelyke wyze, op welke de eeden worden afgenomen , en de misdaadigen te recht gefteld en voor overtuigd gehouden, in de Old Bailey, en door de rechters op hunne Ronde (t), is zeer berispelyk; en zelfs de wetten van dit land zyn gunfliger voor de befchuldigden en onnozelen , misfchien om dat zy verfchrikkelyker zyn voor de fchuldigen; en dat het onrechtvaardige en wreede lyden der huisgezinnen van cal as en siRVEN,in Frankryk, de ramp van eenige by- zon- ('■') [Deeze brief nevens nog eenige anderen, naajnelyk den IX, XXXVIII, XXXIX, l, en LVIII, bed de Schryver eerst ïfzonderj lyk van tyd tot tyd in een Engelsch Nieuwspapier doen drukkeri, By de uitgaaf zyner Reizen, p'.aatfte liy ze aster het II Deel. Ik hebbe best geoordeeld ze in te voegen , op die plaatzen, daar zy naar de orde des tyds fcheenen te beboeren.] Ct) [De twaalf Rechters, in Engeland, zyn gehouden tweemaal in het jaar, ieder in zyne fhetk rond te reizen, om over de misdaadigen te recht te zitten. Dit noemt men the circuit; of de Ronde. C 5  42 VII, B R I E F. zondere perfoonen , tot een geluk voor het 'algemeen heeft gemaakt. Want, indien een Staatsdie-* naar in Frankryk (zich van het Koninglyk gezach bedienende) eenen onfchuldigen burger in de gevangenis werpt, is hy verplicht, der beleedigde partye twee guineas te betaalen voor ieder uur, dat deeze de vryheid mist. Hoe zeer Rechters en Gezwoorenen voorzichtig bchooren te zyn, om, op vermoedelyke getuigenisfen, niet te haastig te vonnisfen, kan het volgende verhaal bewyzen. Eene Vrouw uit de Stad Lyon] des avonds, omtrent elf uuren,te huis komende, en haare dochter niet vindende, welke zy gelast had het te bewaaren befchuldigde , na een naauwkeurig onderzoek gedaan te hebben by haare buuren, een van deezen het meisje verborgen te hebben, met oogmerk om 'er eene hoer van te maaken. Eenigen tyd .daarna, haaldeeen Visfcher een verdronken vrouwlyk lichaam uit de Rhöne op, het geen, fchoon reeds zeer misvormd, door de Moeder, en alle derzelver buuren, geoordeeld werd, het vermiste kind te zyn; en eene vyandin van den Buurman , welken de moeder eerst had verdacht gehouden, en befchuldigd van het jonge vrouwsperfoon verborgen te hebben, bragt der Moeder in het hoofd, dat haare Dochter door dien man gefchonden en geworgd, en vervolgens in de rivier geworpen was. De arme Vrouw gaf geloof aan deezen waan; zy verbreidde het gerucht; de geheele Stad was 'er van onttleld, en fchreeuwde om wraak: maar, in het midden van al deeze oiltroeringe , befchuldigde een kind  VII. BRIE F. 43 fcind van vyf- en een half jaar oud, de zoon der Vrouwe, die der arme Moeder de fchuld van ha*ren buurman had in het hoofd gepraat, zyne e:gc Moeder met het bedryven van den moord. Het zeide, dat zyne Moeder en vyf Mannen de overledene hadden vastgehouden, terwyl een zesde haar verkrachtte; het gaf een omftandig verhaal van de bedryven der moordenaars , het kermen van hetmeisje , en de wyze , waarop men haar had ter dood gebragt: waarna het zeide, dat men haar lichaam in de put geworpen, maar het daar weder uitgenomen, in een laken gewonden, uitgedragen, en in de rivier had gefmeten. De zes befchuldigde perfoonen werden in de gevangenis geworpen, en in yzeren boeien gefloten: want wie konde twyffelen aan de waarheid van een verhaal, dat zo omftandig verteld werd, en door een kind van zo tedere jaaren ? Evenwel was 'er geene lettergreep waarheids in het geen het kind verklaard had. 'Etwas geen meisje gefchonden, geen moo,rd bedreven, geene Mannen waren in het huis byeen geweest! Het kind was opgeftookt door twee andere kinderen , de kinderen der befchuldigers; en dit kind, van niet meer dan vyf en een half jaar oud, had bykans zyne Moeder, en zes onfchuldige perfoonen , tot 'de vlammen doen veroordeclen, voor een handvol zuikergoeds, daar het door was omgekoft, indien niet de rechters wyslyk de rechtspleeging hadden uitgefteld, tot dat het verftand des befchuldigers door ryper jaaren en goeden raad meer ontwikkeld was. Had Lord ***** over deeze  44 VII. BRIEF. ze zeven perfoonen te recht gezeten, zy waren misfchien de flagtofFers van zyne onweetendheid geworden. Had Lord ********* hen V0Qr zyn£ rechtbank gehad, zy hadden de flagtofFers kunnen worden van zyne geweldige driftigheid, óf van zyn ongeduldig verlangen na het middagmaal. Maar was Lord camden hun rechter geweest, zy zouden behouden zyn geworden door zyne fchranderheid, geduld, menschlievendheid, en liefde voor de Gerechtigheid. Aan zulke Mannen alleen, behoorden het leeven en de goederen hunner medefchepfelen vertrouwd te worden, ó, Engeland! Engeland! hoe zyt gy gevallen! Zyt gy dat Koningryk, nog onlangs zo beroemd door de ges heele waereld om zyne dapperheid in den oorlog, zyne • wysheid in raadflagen, en zyne billyke beÜisfingen in het recht ? VIII. BRIEF. l y o n. jgy onze aankomfte te Chakns, vond ik my zeer te leur gefield; want myn voorneemen was geweest my te fcheep te begeeven op de 'Saóne, en na beneden te glyden in de coche d'eau, en daarmede myn paard de moeite te befpaaren,'van ons herwaards te (leepen. Maar ik konde hem alleenlyk die befpaarep van myne zwaarfte pakkaadje t e trekken. De ccche d'eau is te Chalons te klein, o:n  VIII. B R I E F, 43 öni paarden en cabriolets aan boord te necmcn: maar te Lyon zullen zy paarden en koetzen, en huizen en kerken, indien die aan boord konden gebragt worden, inneemen, om de Rhóne af te zakken, tot aan Pont St. Kfprit, of Avignon. Dus ben ik voorneemens, na hier een veertien dagen uitgerust te hebben, neder te daalen met de veréénde krachten van twee magtige Rivieren , de Rhóne en de Saóne, als wel verzekerd zynde, dat het een korte , een veilige, en allervermaaklykfte, togt is. Niets kan fchooner zyn dan de Landdreek, welke wy doorreisden van Chalons tot deeze aanzienlyke Stad. Toen wy op eenige weinige mylen affhnds van dezelve gekomen waren, vonden wy elken berg, heuvel, en dal, zo bedekt met Chdteaux (*) , landhuizen , boerenwooningen , dat zy eerder gekeken naar (leden, dorpen en gehuchten. Niets kan een fterker blyk zyn van den grooten rykdom der Burgeren van Lyon, dan dat zy de kosten kunnen draagen van zulke huizen te bouwen, veele van welken meer gelyken naar paleizen, dan naar de zomerverblyven der Burgeois. Het uitzigt van het hoogde gedeelte van den wech, eene [Franfche] myl of twee van Lyon, is zo uitgeftrekt, zo fchilderachtig en zo betoverend fchoon , dat ik, hoe ongeduldig ik ook mogt weezen om in de dad te komen, my niet konde wederhouden van ftil te houden, by een klein bouwvallig wynhuisje, en '03 Mtjit huizin.  40 VUL BRIEF. en koffy te drinken, onder hunne Moerbefieboóraen, om het volle genot te hebben van den warmen dag, het verfrisfeud koeltje, en de treffelyke «itzigten, welke ons van alle kanten omringden. Ook heelt de Stad Lyon, die ten naasten by in het middelpunt van Europa ftaat, alle voordeden voor den handel, welke menfchen in den handel kunnen verlangen. De Saöne vloeit door het midden der Stad, en is bedekt met barken en booten, geladen met hooi, hout, koorn , en eene oneindige vcrfcheidenheid van goederen, uit alle gedeelten des Koningryks; terwyl de Rhóne, aan de andere zyde, van nog grooter dienst is; want die voorziet de Stad niet alleen van al de bovengemelde noodzaaklykheden des leevens; maar brengt ook derzelver-gemaakte ftofFen van verfcheiden foorten na beneden, na de havens der Middellandfche Zee, op eene vaardige wyze, en met geringe kosten. De kleine booten, die op de Saóne roeien, gelyk de onze op den Theems doen, zyn platgebodemd, en zeer (legt gebouwd; zy hebben, evenwel, eene foort van tent, om die 'er in zitten te befchermen , tegen de hitte, en de fchoonheid der kleur te bewaaren, of het bloozen te bedekken van uwe Vrouwelyke Patroone, — ja, myn waarde Heer, vrouwelyke! want alle deeze booten worden geroeid door vrouwspeifoonen; veele van welke jong zyn, fommige zeer fchoon, en alle net gekleed. Ik hebbe meer dan eens op het punt gellaan van te bloozen , wanneer ik een fraai vrouwsperfoon recht tegen my over zag zitten, werk-  VIII. BRIEF. 4? werkzaam in eene bezigheid, welke ik dacht, dat myzelven beter Zou gepast hebben. Ik vraagde eene van deeze vrouwelyke roeiers, hoe zy in den winter haar brood won? ó, Myn Heer, zeide zy, my een veel betekenenden lonk toewerpende , zulks zal iemand, als gy, u beter kunnen verbeelden, dart ik befchryven, dans llriver fai un autre talent. Maar ik moest my door de talenten van myne kleine Bateliere niet laaten wederhouden van u, terwyl ik 'er om denke, te vertellen, dat ik de Roomfche Stad, die onlangs in Champagne ontdekt is, en van welke ik in een voorigeu brief aan u melding maakte, een bezoek gegeven, en my daar eenige dagen hebbe opgehouden. De Stad ftond op eenen berg , nu genaamd le Chatelet, wiens voet befproeid wordt door eene goede riviere, en wiens zyden opgefchikt zyn met goede wyngaarden. Monfieur grit,non, wiens huis zeer naby den berg ftaat, en die hier eene Yzer-fabriek heeft, ontdekte eerst de overblyfzels van deeze oude Stad. Zyne werkluiden vonden, terwyl zy na yzererts groeven, gewerkt goud, behalven andere dingen , welke Monfieur grignon (die een man van verftand is) overtuigden, dat het noodig was, den Koning kennis te geeven van het geene zy ontdekt hadden. Ingevolge hiervan, beval zyne Majefteit, dat men de grondllagen der huizen zou bloot maaken, en ik had het genoegen van, in Monfieur grignon's kabinet, een oneindig getal van ftukken Roomsch huisraad te zien, als gewigten, maaten, keukengercedfehap, vaafen, borstbeelden, floten ,  43 VUL B R I E F. ten, zwaarden , opfchriften , pottebakkers waaren ^ fhndbeelden, enz.- die my, gelyk zy u ook zouden doen, een zeer groot vermaak, zo wel als onderrichting, gaven. Monfieur grignon, de Vader, was na Parys vertrokken; eene omftandigheid, welke ik met groot verdriet hoorde, eer ik na zyn huis ging ; maar dat verdriet verdween fchielyk door de befchaafdhcid en de gastvrye wyze, op welke ik door deszelfs zoon ontvangen werd. Evenwel was de eenige aanbeveeling, die ik aan beide had, dat ik een Vreemdeling was: en een Vreemdeling te zyn, is, in het algemeen, eene goede aanbeveeling by eenen Franschman. Want, by alle diergelyke gelegenheden, zyn zy nooit fchuw of agterhoudende in het geene zy weeten mede te deekn, of genoegen te geeven aan de nieuwsgierigheid van een weetgraagen Reiziger. Hunne huizen, kabinetten, en tuinen zyn altoos open; en zy fchynen eerder te denken, dat zy eene gunst ontvangen, dan bewyzen aan de geenen die hen komen bezoeken. Hoe menige fchoone tuinen, kabinetten van waarde, en keurlyke (lukken, hebben wy in Engeland zo naauw opgefloten, dat de moeilykheid , om 'er toegang toe te krygen , ze even weinig vermaaklyk en even onnut voor het Gemeen doet worden, als zy zyn voor de flordige en zelfzoekende bezitters! Ik ben volkomen overtuigd , dat de Stad vernield wierd door brand, en niet, zo als men zich wel verbeeld heeft, door eenige aardbeevinge; dewyl ik, onder honderd andere fterke bewyzen voor myn gevoelen , een onein" dig  VUL BRIEF. 49 dig aantal brokken gefmolten glas , lood, enz. vond. Maar, fchoon ik de kelders van achthonderd Roomfche burgers bezocht, de zelfzoekende fchurken hadden niet ééne enkele vies wyns overgelaten. Ik verlangde den ouden Falernifchen wyn van zeventienhonderd jaaren te proeven. De kelders, met de trappen, die tot dezelve leiden, van omtrent achthonderd huizen , zyn ontledigd van het puin, daar zy mede vervuld waren, maar deeze zyn verre van de geheele Had uit te maaken : ik zoude eerder denken, dat, het geen men dus geopend heeft, omtrent een derde gedeelte der oude ftad is. De werkluiden zyn 'er, evenwel, wechgenomen, en het is waarfchynelyk dat de oppervlakte onaangeroerd zal blyyen tot dat eenig Oudheidlievend Koning den Franfchen throon beklimme. Zy verbeelden zich hier, dat, het geen geopend is, het voornaamfte gedeelte der Stad was, en dat de Voorlieden niet de moeite waardig zyn , dat men ze onderzoeke; daar het, evenwel , waarTchynelyker is, dat de huizen van den meesten rykdom omtrent de uiterfte gedeelten der Stad ftonden, van waar de uitzichten zo betoverend fchoon waren. Daarenboven blykt het uit 't kabinet van Monfieur grignon, en de kleine maat der huizen, dat het opengemaakte hoofdzaaklyk beltond uit de woonhrgen van handwerksluiden. Ik fchryve van tyd tot tyd aan u; maar niet zonder dikwyls te denken , dat het eene groote vermetelheid in my is, te onderftellen, dat ik u of I. deel. D ver-  5o VIII. BRIEF. vermaaken , of onderrichten kan. Maar ik ga voort, op uw bevel, en het gezach van Lord bacon, die zegt, zich te verwonderen, dat de menfchen dagverhaalen maaken op zeereizen, daar niets te zien is dan lucht en water, en, voor het meeste gedeelte , dit nalaaten in reizen te land, daar zo veel is op te merken; als of bloote toevallen des aantekenens waardiger waren dan waarneemingen. Als gy myne aantekeningen moede zyt, denk dan, dat ik eene leus zo wel kan aanneemen als geeven. IX. BRIEF. wyn heer, Tn eenen voorigen Brief fchreef ik u, dat ik een bezoek had afgelegd by de overblyffels van de Roomfche Stad, welke men onlangs ontdekt heeft op den berg Chatelet in Champagne. Ik hebbe naderhand daar eenigen dagen doorgebragt, en myne nieuwsgierigheid ten uitcrften voldaan, dewyl ik alles gezien hebbe, wat tot nog toe opgegraven, of uit het uitfchot. verzameld is. Monfieur grignon ("onder wiens opzicht de werkluiden, welken de Koning gebruikte, arbeidden) was zo verplichtende , dat hy my een oneindig getal keurlyke ftukken der Oudheid toonde, betraande uit vaafen, ftandbeelden, munten, Fibulae [eene foort van gespen of flootjes] fleutels , ringen , gevvigten , maaten, lampen , Priapi, enz. welke met elkander veele dui-  IX. BRIEF. 5i duizend {tukken uitmaakten. Dit alles bragt liet te eenemaal buiten twyflti , dat het eene Roomfche Stad of Vlek was, die of door eenigen vyand geplondcrd en in brand gettoken, of door een toevalligen brand vernield was: want terwyl ik over den opgegraven grond wandelde , raapte ik eene menigte ftukjes glas op, die door de vlammen gcfmolten waren geweest; en ik konde myne voeten niet verzetten zonder op de (tukken van gebroken vaatwerk te treeden, dat voornaarnlyk gemaakt was uit een mengfel weinig minder dan porceleiu. Op veele van deeze (tukken was fraai loofwerk, bloemen , enz. uitgebeeld; en op een klein potje, dat Monfieur griqnon verplichtende genoeg was om my te vereeren, is de naam van den konltenaar duidelyk ingedrukt : en ik vinde (om my uit te drukken in de fpreekwyze van het Land,. waarin ik fehryve) dat Monfieur of prikt, een zeer fchrander pottebakker was, en een Romein (*) , die leefde in eene Stad, van welke wy niet weeten, wanneer zy gebouwd is, noch wanneer vernield, maar zeer zeker koe, naamelyk door vuur; en niet (zo als in voorige berichten verzekerd is) door eenige geweldige fchokking der aarde; want de kelders , de trappen, die tot dezelve leiden, de putten , de waterbakken, enz. zyn alle in dezelfde gedaante in welke zy oorfpronglyk gemaakt werden, en de dicpfte kelders niet meer dan zes voeten bene- ('■'') [In deezen n*a"tn is zekerlyk eene druk- of fclivyffeil, indien deeze pottebakker inderdaad een Romein was.1 D a  52 IX. BRIEF. neden de tegenwoordige oppervlakte van den berg. Ik bemerke, dat tot nog toe niet meer dan een derde gedeelte der oppervlakte geopend is, en het is zeer blykbaar, dat het grootfte gedeelte van den heuvel eertyds met gebouwen bedekt was. Men onderftelt nochtans, dat het gedeelte, dat men onderzocht heeft, het voornaamfle zy geweest. Indien dit zo is, waren de ftraaten zeer naauw, en de beste buizen flechts klein: en evenwel was de ligging zodanig, dat niets fchooner konde zyn dan het omliggende land, en het uitzicht, dat men van den heuvel heeft, wiens voet nu is, en waarfchynelyk toen was, omringd door eene beplantinge van wyngaarden, die den allerlekkerften wyn voortbrengen. Indien ik niet mis hebbe, meene ik, dat de gewichten der Romeinen tot nog toe niet met volkomen zekerheid zyn aangewezen; dit zo zynde, kan die zaak nu boven alle twyffeling bepaald werden: want gewichten van allerlei grootte zyn bier verzameld, zo volmaakt als zy hier gekomen Waren, zo wel als eene wynmaat, gevonden (zo als Monfieur grignoh het uitdrukte) in het huis van eenen herbergier. Na dagelyks eenige weinige uuren te hebben doorgebragt in het omwroeten van het puin, en eenige weinige beuzelingen gevonden te hebben, welker geheele waardy daarin beftaat, d»it zy het werk zyn van luiden, die voor zo veele eeuwen leefden, vertrok ik, na affcheid van Monfieur grignon genomen te hebben, van deeze vermaakelyke plek, en vervolgde myne reis. Na-  IX. BRIEF. 53 Naschrift. Wanneer ik onderzocht, waarom den werkluiden, die aan het ontblooten van deeze oude Stad gearbeid hadden, hun affcheid was gegeven, werd my gezeid uit gebrek aan geld. Maar zekerlyk zoude men eenen Koning van Frankryk eerder befchuldigen van gebrek aan nieuwsgierigheid. X. BRIEF. De meeste reizigers, geene Landbouwers van beroep, zyn geneigd om meer te letten op de wegen, welke zy overtrekken , dan op den grond, die ten wederzyde van dezelve ligt. Evenwel, niettegenftaande ik geen Landbouwer ben , weete ik genoeg van den Landbouw om te kunnen bepaalen, of eenig land wel dan kwalyk bebouwd worde. Ik zal daarom waagen te zeggen, dat de geheele Landltreek rondom St. Omer, en van daar tot Arras, bewerkt wordt door uitmuntende Landbouwers, die een uitmuntenden grond hebben te bewerken. Het is een vlak Land , overvloeiende van tarwe , rogge, boonen , klaver, tabak, en koolzaad, zo wel als wikken, garst, en haver; alle hunne braaklanden zyn zuiver, en toebereid met mest en kalk. In de Stad Acre zag ik eene groote menigte van fteenkoolen op de werf van eenen tichelbaas, welke, zo als de man my berichtte, van Condé en Valenciennes kwamen. In Engeland gelooft men in het algemeen, dat in Frankryk geene fteenkoolen zyn; maar de waarheid D 3 »i  54 X. BRIEF. is, dat ■ zy in groote menigte zyn in veele deelen van Frankryk , zo wel aan de zuid- als aan de noordzyde van het Koningryk. Maar de Franfchen befchouwen ze als zeer fchadelyk, en zelfs gevaarJyk te branden; en Franfche dienstboden zyn dikwyls* ongenegen om in Engelfcbe huisgezinnen, te Calais, Duinkerken of Rysfel, enz. te dienen, om dat zy den Charbon de terre branden. Het is aanmerkelyk , dat' al de fcbaapen , tusfchen St. Omer, Aire en Arras zonder horens zyn, fchoon anders fraai en zeer groot. In bet Landfchap Artois worden eene groote menigte maankoppen, zo wel als koolzaad, geteeld, om 'er oly uit te pcrfen. St. Qjiintin is de eerfte Stad in Picardye; en hier zag ik weder eene menigte van kooien, die in de nabuurfchap der Stad gegraven worden. Daar is eene vaart van St. Qjiintin tot aan Parys, en zy zyn nu bezig met eene andere tot Rysfel toe te graaven, welke vaart eene lengte van drie mylcn [of uuren gaans] onder den grond door zal loopen. Een groot gedeelte van het Land van St. Qjimtin tot Laon behoort den Hertoge van orleans, en is zeer fchoon, hebbende eene fraaije verfcheidenheid door middel van heuvels en bosfchen. Te Laon ontmoet men de eerfte vvyngaarden aan deezen kant van Frankryk; maar de wyn, welken zy voortbrengen, is niet zeer geacht. Een Acre, of het geene de Franfchen een Ar- pent  X. BRIEF. 55 pent noemen (*), van goed Land, wordt in deeze (treek verhuurd voor een Louis a"or in bet jaar, terwyl de Landheer de Vinglieme betaalt, zynde den twintigften penning van den opbreng, en derhalven vier- en twintig fous van eiken Louis, cTor: maar dan is de fchatting van het land ook veranderinge onderhevig , naarmaate de huur verandert. » Ik hebbe vergeten u te Vertellen, dat ik te Rheims in de fchatkamer een zeer fraaien gouden beker zag, vereerd door lodewyk den XV, en een (chip , zynde een gefchenk van henrtk den III, en dat in de Kerk van St. nicaise, behoorende tot het klooster der Benedicliner Monniken aldaar, een zeer zonderlinge fchuddende pylaar is. In de Abtby van St. remy, is de graftombe van deezen Heiligen te zien, en in dezelve de oly, die van den Hemel gezonden werd, om de Koningen van Frankryk by derzelver krooning O [Men befiuice hieruit niet dat een Engelfche Acts en een Fiansch Arpent even groot, of ten naasten by even groet zyn. De Paryfehe Arpcnt, die, in de Landmeetkundige Werken, en dieraelxke, door geheel Frankryk gebruikt wordt, is groot, honderd vierkante petr dies of roeden, de roede gerekend tst 18 voeten, of 3 toifes. Dus is een Arpent in het geheel groot 32400 vierkante voeten, of de roeden gerekend op 12 voeten vierkant, 225 van onze vierkante roeden. De Engelfche Acre is lang 720 voeten , en breed 72 , dus in het geheel 5184.0 vierkante voeten, of 360 vierkante roeden. Het kleine ond#ri'chtid tusfehen den Paryfchen en Rhynlandfclien voet hebbe ik gedacht hier te kunnen verwaarloozen, daar myn oogmerk alleen was, een algemeen en ruw denkbeeld der evenredicheid tusfehen de Acts en den Arpent te gec,ven.] D 4  56 X. BRIEF. ning trede te zalven (*), welker voorraad nog nimmer uitgeput is geweest. Het is geene ongemeene zaak in Champagne, Vrouwen te zien, die niet allepn de paarden voor den ploeg, maar zelfs ook den ploeg,beftuuren. By en omfireeks St. Allin in Bourgondie, zag ik, dat zy begonnen de tarwe af te flaan, enz. op den eerften van Jtily, het welk toont, welk een magtig verfchil van luchtftreek 'er is tusfchen dit gedeelte van Frankryk en Engeland. In Bourgondie wordt de huur van landerycn voornaamelyk betaald in graanen: de huurder brengt de helft van de vrucht in de fchuur des Landheers; maar de Landheer betaalt dan al de belastingen, welke over het Land zyn omgeflagen, en levert de helft van het zaaikoorn. Doch deeze wyze van terhuuringe wordt niet zo voordeelig voor den Landbouwer gerekend, als wanneer de huur (gelyk fomtyds gefchiedt) in geld wordt betaald. In Bourgondie heeft men geene buitengemeen goede Wynoogften gehad, zedert het jaar 1762. Laat my hier aanmerken, dat, fchoon wy zeer klaagen over de Roomfche Geestlyken, deeze evenwel gemaatigder zyn, dan de onze in het inzamelen hunner tienden, daar zy alleenlyk koorn , wyn , en olie vertienen ; niet biggen, melk, of appelen. Zy neemen hier alleenlyk de groote tienden (f); en men jnoet bekennen, dat, in O [Deeze Olie werrlt, zo als de vertelling luidt, by den Doop van Koning cl o vis, door een duive uit den Hemel gebragt aan den Aartsbisschop van Rheims.] (t) [De TiemUx zyn in de eerfte Christen Kerke geheel niet bc-  X. BRIEF. 5? in Frankryk, de Geestelyken ten platten lande de verrichtingen van hunnen dienst (en zy hebben wel tienmaal zo zvvaaren dienst te.doen) veel beter waarueemen, dan in het algemeen by ons gefchied. Indien men den Rootnfchen Geestelyken flechts wilde toelaaten, Vrouwen voor zichzelven te neemen, en daardoor voorkomen, dat zy, nu en dan, al te gemeenzaam waren met de Vrouwen van hunne dorpelingen, zouden zy inderdaad zeer achtenswaardige luiden zyn. Maar zo lang Vrouwen Vrouwen , en Priesters Mannen zyn, welken men niet toeltaat eigen Vrouwen te hebben , is niemand verzekerd van zyne Vrouw: en de Vrouwen loopen gevaar van te zondigen met de zulken , die haar de «onden moeten en kunnen vergeeven. En daarom, hoope ik, zullen zy het my vergeeven, dat ik zyner Allerchristelykfte Majefteit, ik moest in de eerfte plaatze gezeid hebben, zyner Heiligheid den Paus, aanbeveele den Roomfchen Geestelyken verlof te geeven tot trouwen, of de Vrouwen der Lee- betaald; naderhand zyn zy den Priesteren gegeven als eene vrywillige aalmoes of offerande, gelyl; nog gefchiedt io de Griekfcke Kerke. Maar in het Westen werd het geene eerst eene gift was, nliengskens, aangemerkt als eene fchuld. By de hervorming in Engeland, hield men het ingevoerde gebruik, dat ondertusfehen maar al te dikwyls aanleiding tot oneenighedeu tusfehen de Leeraaren en de Leden der Gemeente, in een Land, wiens Inwooners al lang verleerd hebben hunnen Predikanten dien eerbied te bewyzen, welke het gemeen in Roomfche Gewesten kweekt voor zyne Priesteren. Welk voor het overige het onderfcheid z.y tusfehen groote en kleine Tienden kan ten naasten by opgemaakt worden uit het voorgaande. D 5  58 X. BRIEF. Leeken het ter biecht gaan te verbieden. Men zegt wel, dat Rechtsgeleerden gevaar loopen van ondeugender menfchen te worden dan luiden van andere beroepen, dewyl zy zo vroeg in hun leeven door hunne praktyk leeren, welke vervloekte fchurken de menfchen in het algemeen zyn. Maar ik zou denken, dat men deeze befchuldiging rechtmaatiger tegen de Roomfche Priesters zou mogen inbrengen , die , door het biechten van hunne Vrouwelyke boetelingen , zeer fchielyk ontdekken, hoe broos de zwakkere kunne is. Wanneer eene Vrouw denkt, dat het om haare ziel te doen is, indien zy niet biechte, niet alleen al de zonden, welke zy begaan heeft, maar zelfs al de gedachten, die in haaren boezem zyn omgegaan, vreeze ik, dat haar lichaam nooit geheel buiten gevaar is. Ik ben, enz. XL  XI. BRIEF. 59 XI. BRIEF. PONT ST. ESPRIT. T^Ja eene reis van anderhalven dag, kwamen wy -"- hier van Lyon, zonder zeil of riem gebruikt te hebben. Het weêr was juist zo als wy konden wenfchen, en zo dat het ons niet noodzaakte van de bank van myne cabriolet in de kajuit te gaan, die vol was van Priesters, Bedel- en andere Monniken , Kramers, enz. een gemengden hoop! die zeer luidruchtig, en, ik durve zeggen, naar hunne eigen gedachten, zeer goed gezelfchap waren. Het dek, het is waar, gaf beter en zuiverder lucht: drie Officiers en één Priester waren daar. Maar het was niet dan laat op den eerften dag, dat zy ons eenige beleefdheid beweezen: en wanneer een Franschman eenige achterlykheid van die foort laat blyken, denke ik, dat een Engelschman best doet met zich fier te tooncn. Deezen regel neeme ik altoos heiliglyk in acht. Toen de nacht aankwam, werden wy aan land gezet in even groote wanorde, als het Engelfche Leger weder aan boord gebragt werd te St. Cas, en werden geplaatst in eene elendige herberge. Het was derhalven geene kwelling voor ons, dat wy, vóór het aanbreeken van den dag, opgeroepen werden om weder te fcheep te gaan. Evenwel werd ons het Hechte verblyf van den nacht ryklyk vergoed dooide fchoone en fchilderachtige voorwerpen, en de ver-  6o XI. BRIE F. verfcheidenheid, welke ieder minuut leverde. Want de oevers van deeze groote riviere zyn niet alleen aan beide zyden bezet met een groot aantal van deden, dorpen, kasteelen, chdteaux, en boerenhuizen; maar de gefcheurde en als gebroken gebergten van boven , en de vruchtbaare valeien in het midden en beneden, maaken alle te zamen eene vertooning, die zulk eene mengeling van vermaak en verbaasdheid veroorzaakt, als men niet befchryven, of zich gemakkelyk verbeelden kan. Wanneer wy ons wedervaaren elkander vertelden, vonden wy , dat de Officiers (en geene menfchen verdaan de etiquette van reizen beter dan zy doen) niet veel beter onthaald waren dan wy; één van hun floeg daarom voor, dat wy allen dien avond den maaltyd zouden houden te Pont St. Efprit, alwaar hy ons verzekerde, dat een van de beste koks in Frankryk was, en hy aanneemen wilde , de avondmaaltyd tot eenen redelyken prys te beftellen. Deeze was de eerde reize, dat wy met ander gezelfchap aten , fchoon dit, in de zuidelyke deelen van Frankryk, het algemeene gebruik is. By onze aankomst in het huis, daar deeze Maitre Cufinier , en eerde Staatsdienaar van de keuken voorzat, begon ik flechts een gering gevoelen van des Majoors oordeel te krygen ; .het huis, de keuken, de kok, alles was, naar het uiterlyke voorkomen , tegen hem ; en evenwel, in fpyt van dit alles, hebbe ik nooit by een zo goeden avondmaaltyd aan den disch gezeten; en ik zou niet gaarne dikwyls aan tafel zitten , wan-  XI. BRIEF. ói wanneer een diergelyke my wierd voorgezet. Ik wil u niet ja, ik kan u niet verhaalen, wat wy al hadden; maar gy zult verbaasd ftaan als gy weet , wat wy betaalden wat dunkt u van drie livres de perfoon: wanneer ik u verzekere, dat zulk een avondmaaltyd, indien hy te Londen moest bezorgd worden , niet konde opgedischt worden voor eene Guinea de man, en wy zaten Hechts met ons zeven perfoonen aan tafel. Ik moest niet nalaaten u te vertellen, dat wy, geduurende de geheele reize van den tweeden dag, zeer veel hoorden praaten van het gevaar, dat 'er zyn zoude in onder de brug van Pont St. Efprit door te vaaren; en dat veele paarden, en menfchen , op eenen afftand van verfcheiden mylen, eer wy daar kwamen, aan den wal ftapten; verkiezende liever in den heeten zonnefchyn te wandelen of te ryden, dan door zo veel gevaars te dry ven. De waarheid was, evenwel, dat 'er geen gevaar was; en ik geloove dat het 'er zelden is. De Patroon (*) van de bark maakte, wel is waar, een groot gerucht, en deed zyn best om te toonen, hoe veel bedrevenheids 'er noodig was om het vaartuig onder den grooten boog door te ftuuren (want ik geloove, dat de brug uit dertig ba. ftaat) maar de ftroom zelve moet alles, dat 'er naby koomt, 'er door voeren, en hy moest waar- lyk (*) [Deezen naam geeft men in het zuiden van Frankryk, en vettö in de Middtllandfche zee, aan de Schippers der vaartuigen.]  62 XI. BRIEF. ]yk bedrevenheid hebben, die hem konde vermyden. Daar was in het geringite geen val van water, maar evenwel ging 'er de feluiit met eene ongelooilyke, ja verfchrikkelyke, fnelheid door; en kort daarna landden wy aan de Stad Pont Sr. Ffprit, die niets zeer merkwaardigs heeft, behalven deeze lange brug, den goeden kok, en de eerfte olyfboomen, welke wy gezien hebben. Dit is, gelyk gy weet, Neder-Languedoc, en het Landfchap, daar onlangs, door den fchranderen Kanfelier van Engeland, tien duizend ponden fterling onder een honderd Franfche boeren werden uitgedeeld: en fchoon ik zwak genoeg was om te denken, dat dezelve myn eigendom waren, ben ik niet ondeugend genoeg om deeze luiden hun goed geluk te benyden. Indien de beflisfing éénen man ongelukkig maakte , zy maakten de harten van veelen vrolyk: en ik zou met vermaak eene vies wyn drinken met eenen van myne gelukkige neeven , en wil dit doen, indien ik hen kan opfpooren; want zy zyn myne neeven, en ik zoude eenen eerlyken neef, al droeg hy houten klompen, met meer vermaaks de hand geeven,dan ik den eerlyken Kanfelier zoude doen, die hen zo onverwacht in ruimer omftandigheden ftelde. Ik meen, dat, volgens de Wetten van Engeland, geen geld na andere Koningryken mag uitgevoerd worden; volgens het Recht van dat land mag dit gefchieden, en ge- fchiedt. ■ Dit zo zynde, verfchillen de Wet en het Recht nog van elkander, het geene my iets in gedachten brengt, dat een groot man eens zeide,  XI. B RIE F. 6| de, by het leezen der bevestiginge van een befluit van het Huis der Lords , raakende een Iersch Appél : „ Het is, zeide hy, zo ongerymd, zo onbe„ ftaanbaar, en verward, dat ik in waarheid vreeze, dat het, inderdaad, volgens de wet is." XII. BRIEF. NISMES. f~\p onzen wech herwaards, hadden wy eene fobere ^-^maaltyd , die ons evenwel tot een alleraangenaamst onthaal verltrekte; want het was onder den voornaamften boog van Pont de Gard. Het zal onnodig zyn u iets meer te zeggen van dit voortreffelyke gedenkftuk der Oudheid, dan dat de nieuwe byvoeging aan hetzelve, het niet alleen duurzaamer, maar ook nuttiger heeft gemaakt. In zyn oorfpronglyken ftaat, diende het alleen tot eenen wech voor paarden en menfchen, over de Rivier Gorden, (misfchien Gardon (*)), en om water na de Stad Nismes te brengen. Door het nieuwe aanbouwfel brengt het nu alles over deeze rivier, behalven water, en geeft tevens een hoog denkbeeld van (*) \Gnrdaa is de naam der R'vrere. Het water, waaraan deeze brug tot waterleiding diemie, had tot zynen oorfprong de fontein Ëuvc. Volgens anderen is de brug,de waterleiding daaronder begrepen, hoog, negen- en twintig toifes (of halve roeden van zes voeten) en diie voeten; en de lengte van de middelfte ry> honderd drieëntwintig toills en drie voeten. De brug is een werk var aoeippa.]  o~4 XII. BRIEF. van Romeinfche Grootheid. Want, behalven de orimeetbaare kostèn van eene brug, beftaande uit eene driedubbele ry van boogen over eene rivier te maaken , en op deeze wyze de bovenfte boogen te veeeënigen met de bergen ter wederzyde, is de bron, uit welke het water geleid werd, zes [Franfche] mylcn van Nismes afgelegen. De brug is vierentwintig toifes hoog (vierentwintig toifes zyn 144 voetenj en meer dan honderd drieëndertig in de lengte: de brug is derhalven 798 voeten lang, en was gehiel myn eigendom geduurende bykans drie uuren; want in al dien tyd zag ik noch mensch, noch beest, naby dezelve komen ; alles was zo ftil en gerust, behalven den ruifchenden ftroom, die zachtlyk onder twee of drie der boogen doorvliet , dat ik bykans my konde verbeeld hebben, uit hoofde der ftilte, en der ruwe tooneelen, welke zich van alle kanten voordeeden, dat de geheele waereld zo dood was als de menfchen ,die deeze brug maakten. Die kant van de brug, aan welken zich geene der niejiwe aanbouwfels vertoonen, is op eene grootfche wyze bewerkt door de hand des tyds; en de andere zyde is even behaagelyk, als zynde een wel uitgevoerd fteunfel voor een gebouw, dat, zonder deeze hulpe , binnen nog eenige weinige leeftyden tot puinhoopen zou zyn ingeftort. Het verbaasde my, dat ik een zo fchoon gebouw , ftaande op eene zo vermaaklyke plek, en dat op zo veelerlei wyze de menfchen uitnoodigt, om het tot de verblyfplaats van eenigen kluizenaar te maaken, geheel ontbloot vond van zulk eenen be-  XIL BRIEF. 6$ b'ewooner. Maar het leverde zelfs niet eenen bódelaar op om de vreemde Historiën te vertellen, welke het gemeene volk 'er. van verhaalt; fchoon dit niet kon misfen eert zeer voordeelige post te zyn, al was het alleen om de giften der vreemdelingen , die de plaats bezoeken uit nieuwsgierigheid. Maar een Franschman, het zy monnik of fchooier, heeft geen denkbeeld van een eenzaam leeven. En echter ben ik verzekerd, dat,ware deeze plaats in Engeland, 'er veelen van onze bedelaars van den eerften rang zouden zyn, die een goede fom gelds zouden willen tellen voor dé helft van zulk eene wyk. Indien de helft van het veegen der geuten van Mewsgate tot aan het Ierfche Koffyhuis daar tegen over, een goeden prys mogt gelden, (en ik was eens getuige dat het zulks deed ten behoeve van eene ongelukkige bedelaarfter, die door ziekte • genoodzaakt werd de helft daarvan af te daan); wat mogt een bedelaar niet verwachten, die het veegen van Pont du Gard had ? of eene Monnik, die 'er een biechthuisje by plaatde ten voordeele van zichzelven, en van de zielerl der arme reizigers ? Na alle deelen der brug, zo boven als beneden, onderzocht te hebben, konde ik 'er geen het minde fpoor van eenig oud Opfchrift op ontdekken, uitgezonderd drie voorletters C, P, A: maar ik vond 'er in half verheven werk een zeer ongemeen foort van Priapus, of liever eene groep van deeze llguuren. Het landvolk, want zy zyn voor een groot gedeelte uitgefleten, verbeeldt zich dat het I. de e Li E Hon*  66 XII. BRIEF. Honden zyn die eenen Haas vervolgen: maar indien ik verlof mag hebben om my ook iets te verbeelden , misfchien, inderdaad, met geen meer oordeel , zouden deeze foort van vertooningen wel geen zinnebeelden kunnen zyn van de volkrykheid des lands? fchoon zy nog waarfchynlyker dartele verbeeldingen waren van den meester metzelaar of deszelfs werkluiden; want zy zyn een al te klein werk, om eenige evenredigheid te hebben tot het geheel, en zyn derhalven gebreken en niet fieraaden, al ftaat men zelfs toe, dat, in die eeuwen, zulke foorten van beeldwerk niet gezien werden in dat licht, waarin zy zouden befchouwd worden in deeze dagen van meerdere kieschheid en keurigheid. XIII. BRIEF. KISMES. Tk ben hier nu eenigen tyd geweest, en heb het grootfté gedeelte van denzelven dagelyks bclïeed aan het bezoeken van la Maifon Quarrée, het Araphitheater, den Tempel van Diana en andere overblyffelen der Romeinen, van welke deeze ftad, boven alle andere in Frankryk, eenen grooten overvloed bezit, en die ook alles zyn, wat de ftad merkwaardigs uitlevert; want zy heeft voor het overige zeer weinig te betekenen. Het grootfté gedeelte der inwooneren zyn Proteftanten, die open- iyk,  XIII. BRIEF. 67 lyk, op eiken Zondag, byeen vergaderen, tusfehen twee rotzen , op eenen kleinen afftand van de ftad, fomtyds ten getale van niet minder dan acht* tienduizend, alwaar hunne Leeraars, openlyk en met luider ftemme, de Godsdienftige oeffening verrichten , volgens de inftellingen der hervormde Kerke. Zo groot is het onderfcheid tusfehen de zachte bettuuring van lodewyk den XVI, en die, welke plaats bad onder de regeering van zynen over-oud-grootvader. Maar reden en wysgeerte hebben, in deeze weinige Jaaren, in Frankryk grootere fchreden gedaan , dan de Kimden en Weetenfchappen. Frankryk is, evenwel, een groot en magtig Koningryk, gezegend met alles wat tot gemak des leevens en tot verkwikking dient, zo wel als met veele ftukken van weelde, en daarby met goeden wyn. En goede wyn, met maatigheid gedronken, (en hier drinkt geen mensch dien anders) is niet alleen een uitmuntend verfterkend middel voor de zenuwen ; maar ik ben overtuigd, dat hy medewerkt tot bevordering van een lang leeven, en goede gezondheid. Hier, daar wyn ert brandeWyn in zo grooten overvloed, en tevens zo goedkoop, zyn, ontmoet gy zelden een dronken boer, en ziet nooit een fatzoenlyk man (ten zy hy een vreemdeling ware) in dien fchandelyken toeftand. Misfchien is 'er, op geen gedeelte van het vaste Land, ergens eene dad of vlek, die zo menigmaal geplonderd is door buiteniandfche aanvallers, of zo diep bevlekt met menfchenbloed, door Burgerlyke E s. mes te fteeken. Ueeze Tempel is ook , gélyk la Maifon Quarrée afgefloten door eene oude fchuurs* deur, by welke, evenwel, een man oppast om ze te openen. En hier kunt gy, by het inkomen, eene treffende fchildery vinden der dwaasheid van alle menschlyke grootheid: want de binnengrond is bedekt met gebroken flandbeelden, borstbeelden,urnas,vanten , (lukken van kroonlysten, frifen, opfchriften en verfcheiderley brokken van keurlyk gemaakte werkftukken, liggende in de uiterfte wanorde, het eene op het andere, gelyk de uitgefchudde dooden op een flagveld. Hier verfcheen de geest van shakespeare voor myne oogen , houdende in zyne hand eene flrook perkament, waarop de woorden gefchreven waren, die gy zo dikwyl in zyne werken hebt gelezen, en nu op zyne graftombe ziet. Ik hebbe my dikwyls verwonderd, dat niet iemand van fmaak en rykdom in Engeland, daar. men zo veel oplettendheids bedeedt in het aanleggen van tuinen, nooit eene plek fchikte tot eenen il Penferofo en eene andere tot ï'Allegro (*). Indien eene zaak van dien aart ftond gedaan te worden, wat zou een man van zulk eene wyze van denken wel niet willen geeven voor eenen il Penferofo, zodanig als deeze Tempel nu is? — Daar de zoete zwaarmoedigheid zit, met een gezicht , „ Geketend aan den grond De tong geboeid, en flem-en fpraakeloos." De (*) [Peinzende of Zwaarmoedige,ai Vrolyke. Onder deGedichten . van milt on zyn twee ftukken met deeze lienaamingen.]  7?> XIV. BRIEF, De tegenwoordige Fontein van Nismes, of Ï\G* ver de Romeinfche Fontein, die men weder bekomen en herbouwd heeft, is juist voor deezen Tempel geplaatst, en de fchoone en uitgeftrekte wandelwegen , die deezen zuiveren en rykelyk vloeienden ftroom omringen, zyn, waarlyk, in den Franfchen trant zeer voortreffelyk. Maar wat moeten zy wel geweest zyn in de dagen der Romeinen, wanneer de Tempel, de fontein, de flandbeelden, de vaafen, en ailes in volmaaktheid ftond, en in zyne rechte orde? Schoon dit Gebouw, volgens eene onheugelyke overlevering, de Tempel van Diana genoemd is, mag men echter zeer twyffelen, of het dat ooit geweest is. De Tempels, ter eere van deeze Dochter van Jupitir opgericht, waren, gelyk gy weet , alle van de lönifche bouworde; en deeze is een mengfel van de Corinthifche, en de zamengeftelde. Is het daarom niet waarfchynlyker, uit hoofde van het groote aantal van Nisfen in denzelven, om 'er ftandbeelden in te plaatfen , dat hy, inderdaad, een Pantheon geweest zy? Recht tegen over den ingang zyn drie groote affchutfels; in het middelften ftond het groote Altaar; en in de zymuuren waren twaalf nisfen: zes, aan de rechter zyde, zyn nog geheel volkomen. Het gebouw is elf toifes en vyf voeten lang, en zes toifes wyd: en werd tot zynen tegenwoordigen vervallen ftaat gebragt geduurende de burgerlyke oorlogen onder Hendrik den III. En evenwel, in fpyt der hedendaagfche ftandbeelden, en weidfche verfierfe- len, •  XIV. BRIEF» ft jen, welke de Inwoonders zo rykelyk geftrooid hebben om hunne weergadelooze Fontein op te pronken, is de Tempel van Diana nog het grootfche fieraad, waarop dezelve kan roemen. XV. BRIEF. MONTPELLIER. Vlooit werd een Reiziger meer te leur gefield dan ik was by myne aankoomst in deeze vermaarde Stad, eene Stad, met welker naam myne ooretl gemeenzaam zyn geweest , van het oogenblik af dat ik eerst hoorde van ziekte of van geneesmiddelen. Ik verwachtte dat ik ze opgevuld zou gevonden hebben met paleizén, en dat ik de voortreffelykheid der zachte lucht, uit hoofde van welke zy zo zeer boven alle andere plaatzen geprezen wordt , zou gevoeld hebben. Maar in plaatze van dit, werd ik, reeds veele mylen voor dat ik 'er aankwam, verzeld door duizenden van Mosquitos, die, in weerwil van alle vyandlykheden, welke wy tegen hen bedreeven, onze aangezichten, handen en bcenen,zo onaangenaam in't voorkomen, en oneindig veel elendigcr maakten, dan die van perfoonen , die juist opkomen uit eenen overvloedigen oogst van kinderpokken. Hoe erg ook deeze muggen in de West-Indien mogen weezen, ik leed te Montpellicr, en daar omftreeks, in weinige dagen , meer van dezelve, dan ik deed op Jamaica, in verfcheiden Jaaren. Hoe  89 XV. BRIEF. Hoe zeer ook de lucht in deeze Stad in vroegeren tyd fchoon en gezond moge geweest zyn, zy is nu geheel anders; en hier van kan eene natu.urlyke reden gegeven worden. De zee is van de kust geweken, en heeft drie mylen moerasfigen grond, tusfehen zich en de Stad, overgelaten, daar de heete Zon, en het ftilfiaande water, niet alleen muggen, maar ook ziekten, voortbrengen. Behalven dat, is 'er, en was altyd, iets zeer byzonders in de ltlcht der Stad zelve. Het is de 'eenige Stad in Frankryk, daar het kopergroen in eenige aanmerkelyke hoeveelheid gemaakt wordt (*). En dit, zo als ik genegen ben te denken, is niet eene zeer gunftige omftandigheid. Want daar de lucht zodanig gefield is, dat zy het koper bederft en verbyt, kan zy zo zuiver niet zyn, als waar geene koperroest kan gemaakt worden. Maar hier is elke wyn-, en andere kelder opgevuld met bladen kopers, waarvan dagelyks zulke menigten van kopergroen verzameld worden , dat dit een der voornaamfie takken van hunnen handel is. De ftraaten zyn zeer naauw en zeer morfig; en hoewel 'er veele (_*) Ik moet Iiier wynen mislbg bekennen, en myne onkunde bclyden, ten opzichte van de oorzaak, door welk.- zo veel kopergroen in deeze Stad in het byzondcr gemaakt wordt. De fchrandere Docter milman, van wiens verdiende ik op eene ande.e plaats gefproken hebbe, toen ik hem enkel by het gemeen gerecht kende , beeft my naderhand overtuigd, dat de byzondcre inrichting der kelders, en niet eenige onzuiverheid aan de lucht der Stad eigen, de waare oorzaak is , dat kopergroen zo veel (cnfelyker gevormd wordt in deeze kelders, dan in andere deelen des Koninu-yks.  XV. BRIEF. SI le goede huizen zyn, een fraaie Schouwburg, en een groot aantal vau openbaare Gebouwen, buiten de Kerken, maakt de Stad Hechts eene gemeene vertooning, behalven wanneer men ze op eenen afftand ziet. Buiten de muuren der Stad ftaat, inderdaad, een voortretTelyk ftandbeeld te paard van lodewyk den XIV, omringd met ruime wandeldreeven, en verfierd met eene fchoone fontein. Deeze laanen hebben van vooren het gezicht over de Middellandfche Zee, en ter rechter- en ter linkerzyde op de Alpifche en Pyreneefche Gebergten. Het water wordt ook geleid tot een allerfchooufte Tempte d'Eau in deeze plaats, over eene driedubbele ry van boogen, op dezelfde wyze als Pont du Gard, en wel van eenen zeer grooten afftand. De hedendaagfche boogen, over welke het water heen loopt, zyn, inderdaad, een groot en magtig ftuk werks; want zy zyn zo groot, ftrekken zich zo ver uit, ' en zyn zo talryk, dat ik geen mensch kon vinden, die my hun getal naaukeurig wist op te geeven. Evenwel ik vertrouwe, dat ik binnen de paaien der waarheid blyve, wanneer ik zegge, dat 'er veele honderden zyn; om dat het een werk is , waarop de Romeinen trots hadden mogen weezen, en dat derhalven een hoog denkbeeld moet geeven van den rykdom en het vermogen van een Koningryk , waarin één Landfchap, alleen , een zo groote uitgaaf konde draagen, en gewillig was te draagen, en een zo nuttig, zo wel als fchoon , gedenkftuk oprichten. Want behalven de onmeetelyke kosI. deel. F ten  U XV. BRIE F.- ten van deeze driedubbele ry van boogen, is de bron, uit welke het water hervvaards wordt gebragt, zo ik meene, drie mylen (*) van de Stad afgelegen, en door dit middel wordt ieder wyk derzelve overvloediglyk voorzien met altoos fpringeride fonteinen, die, in heete luchtflrecken, even aangenaam enverfrisfende, als nuttigen gezond,zyn. De Stad bevat eene menigte Apothekers winkels, en ik ontmoette een groot aantal van geneeskundige trouien; zo dat, indien de lucht 'er al niet goed is,ik belluite, dat de geneesmiddelen het evenwel moeten weezen, en daarom befteedde ik twee Joh voor de waarde van eenen Huiver aan zalf van wilde malve, welke de interfte elende, waarin wy allen waren , geduurende ons verblyf in deeze vermaarde Stad, een weinig verligtte. Indien, ondertusfehen, de Stad nog eenen grooten naam heeft in de geneezing van eene byzondere ziekte, kan dat misfchien ontdaan uit de onzuiverheid der lucht — Én dat de lucht, die zo geneigd is om Kopergroen voort te brengen, ftryd voert tegen andere fyné vergiften. Evenwel, dewyl ik hier fornmigen van myne landsluiden vond, die een langere proef van de lucht genomen, en meer geneesmiddelen gebruikt hadden, dan ik noodig had, en die noch de eene grootlyks preczen, noch veel verlichting by de andere vonden, wil ik Mcnip'ller niet aanpryzen, als hebbende eenige byzondere uitmuntendheden binnen zyne muuren, behalven goeden wyn, en fom-  XV. BRIEF. 83 forninige goede Tooneelfpeelders. Het is eene duure Stad, zelfs voor de Inboorlingen; en Vreemdelingen moeten 'er ter dege fchatting betaalen. Ik zal daarom de plaats fpoedig verhaten, en myne reis zuidwaards voortzetten. Misfchien verwacht gy, dat ik iets zal zeggen van de Reukwerken, door welke deeze Stad zo vermaard is. Er zyn inderdaad eenige welriekende winkels voor die foort van waaren; en zy zyn bien placées (*> In deeze winkels verkoopen zy zyden zakken voor Juffrouwen , beurzen voor haar gebruik, brieventasfen, enz. , en' eene menigte dingen van die foort, geflikt en ge/pekt met iets, dat 'er, in waarheid, eenen zeer aangenaamen en duurzaamen reuk aan geeft. In deeze winkels verkoopen zy ook, behalven uitmuntend lavendelwater, esfentie van bergamot, enz., Eau de Jasmin , de pourri, de cedre, de girofie, fans pareille, de mille fleurs, de zephir, d'oeilet, de fultan, en een honderd andere foorten. Maar de esfentie van bergamot gaat alles te boven; dewyl een enkele druppel genoeg is om eenen neusdoek te parfumeeren: en zo behoort het ook te zyn; want zy is zeer duur. Na dat de eerfte Druk van dit Werk was uit' gegeeven, heeft een myner Vrienden my begunfligi met het volgende papier, betrekkelyk tot de wyze ■van kopergroen te maaken; hy zal my, hoope ik, %-el verfchoqnen, dat ik het hier invoege. By- (*) \}Vd geplaatst.} F %  U XV. BRIE F. Bykans geheel Europa wordt door Montpellier voorzien van Kopergroen. De Inwoonders beweeren, dat 'er iets in de lucht der plaatze is, dat deeze fabriek begunftigt. Zy zeggen, dat met dezelfde Wynen, en met dezelfde WerkftofTën , het Kopergroen, zelfs op eenen zo korten affland als Marfeille, niet kan gemaakt worden; dat men 'er de proef van genomen heeft, maar dat 'er geen Kopergroen wierd voortgebragt. Deeze ver¬ telling kan alleen geloof vinden by de zodanigeu, welken onkunde heeft voorbereid, om ze aan te neemen, of belang doet neigen, om 'er zich van te overtuigen. Een kort bericht van de wyze, waarop men te werk gaat, -zal gemaklyk ieder overtuigen, die zelfs maar maatiglyk bedreven is in de Scheikunde, dat het voortbrengen deezer ftoffe afhangt van andere omftandigheden dan de eigenfchappen der lucht; en dat het voorwenden van eenige byzondere hoedanigheden, in' den Dampkring der plaatze, niets meer is dan een draai om zich van den uitfluitenden handel in dit ftuk te verzekeren. Kopergroen is een zout, dat gevormd wordt door de vereeniginge van het plantenzuur \acidum vegetabile} met koper. De wyze van het te maaken, zo als zy in gebruik is te Montpellier, is als volgt. De fteelen der druiventrosfen worden, nadat men 'er de vruchten heeft afgeplukt, in de zon gedroogd, en dan in eene tob gedaan; 'er wordt van den flegiften wyn van dit land opgegoten, en een gedeelte gemeen zout 'er by gedaan. De tob, met de bovengemelde inmengfels, wordt  XV. B R r E F. x 85 wordt in een kelder gefield, die doorgaans eenen trap van warmte heeft, welke de gisting begunfligt. De warmte is 'er waarfchynlyk nooit beneden de veertig graaden op den Thermometer van s-ahrenheit, en altoos veel laager dan zeventig; maar men veroorlofde my niet 'er de proef van te neemen met mynen Thermometer. Men houdt doorgaans de gisting gaande geduurende acht of tien dagen, en wanneer de fteelen der druiventrosfen ter dege doorweekt zyn, en een aanmerkelyk gedeelte van den geest en het zuur, die door de gisting voortgebragt worden, hebben ingezogen, wordt de overgebleeven zuure wyn, die op den bodem der tobbe is, wechgedaan, en dunne bladen koper worden tusfehen de fteelen der trosfen gelegd, alwaar men ze dertig of veertig dagen laat blyveu. De vochtigheid der fteelen druipt dan op de bladen koper, welke men gefchikter gemaakt heeft, om door het zuur te worden verbeeten, door ze eerst in het vuur te leggen, en tot zekeren trap van verkalkinge te brengen. Ten einde van dertig of veertig dagen worden de bladen koper uitgenomen, en op Hellingen geplaatst, om de volkomen vorming der zouten, op derzelver oppervlakte, te beter te begunftigen. Zo ras de chrystallen volkomen en de zouten tamelyk droog zyn , worden zy afgefchraapt, en op eenen hoop gelegd; maar zy worden naderhand dikwyls uitgefpreid, en in droog weder voor de lucht blootgelleld , om ze te bewaaren. Kopergroen kost te Monpellier omtrent twaalf F 3 [Fran-  86 XV. BRIEF. [Franfche] ftuivers van maaken, en wordt verkogt voor omtrent negentien. Het groote geheim van deezen verborgen handel is de kelders te houden op zulken trap van gemaatigde warmte als den voortgang der gistinge meest begunstigt, op dat de fteelen der druiventrosfen het zuur en den geest, daar door voortgebragt, mogen na zich trekken. Het is bekend dat geen trap van warmte der gistinge gunftiger is dan van veertig tot zeventig graaden op den Thermometer van fahrenheit. De reden, waardoor het maaken deezer ftoffe bykans geheel aan dit land alleen bepaald is, fchynt men te moeten zoeken in de zachtheid der luchtftreeke. Maar dat het bepaald is aan de enkele Stad Montpellier, fchynt men eigenlyk meer te moeten toefchryven aan de wyze, op welke men daar de kelders maakt, die, door hunne diepte en naauwkeurige fluitinge, even zeer beveiligd worden tegen de doordringende koude winden des winters, als tegen de geweldige zomerhitte van dit land. Derzelver trap van warmte, verbeelde ik my, kan Hechts aan geringe veranderingen onderhevig zyn, daalt waarfchynelyk zelden beneden veertig graaden, en ftygt misfchien nooit boven de vyftig. Indien wy in Duitschland, of in Engeland, de ftrengheid van onze winters konden te keer gaan, het geen men misfchien zou kunnen doen, door eene behoorly. ke oplettendheid in de wyze van den bouw onzer kelders, zouden wy Kopergroen kunnen maaken, door middel van den Rhynfchen wyn, zo wel als zy het te Montpellier doen met den Languedocfchen. XVI.  XVI. BRIE F. 8? XVI. BRIEF. c e TTE. Ik was zeer ongeduldig, tot dat ik myn paard van de kust der Britfche tot aan die der Middelandfche zee gedreven had, en de zee gezien van dat Land, dat ik dikwyls, met begeerige oogen, gezien had van de Zee, in het jaar 1745, wanneer ik,met den Admiraal medley, aan boord van de Rusfel was. Ik hebbe nu dit magtige Koningryk en dit groote Land volkomen doorkruist, en het was om deeze reden, dat ik Cette bezocht. Deeze fraaie kleine Zeehaven, fchoon zy buiten mynen wech na Barcelona zy, blykt evenwel te zyn in den wech van myn arm paard; want ik vond hier eeneSpaanfche bark, in welke ik een gedeelte mynerpakkaadje fcheepte. Ik was, ondertusfchen, verplicht,, dezelve te laaten openen en onderzoeken aan het Tolhuis; en dewyl de Tolbediende 'er eene basviool , twee guitarres, eene viool, en fommige andere muficaale fpeeltuigen onder vond, befloot hy, natuurlyk genoeg, dat ik een Mufikant was, en gaf my zeer vriendlyk zyne vrees te kennen, dat ik Hechts zeer weinig aanmoediginge in Spanje zou vinden. Daar ik geene betere reden, waarom ik derwaards reisde, te geeven had, dan die van op de viool te fpeelen, verloste ik deezen goedhartigen man niet uit zyne doolinge voor den volgen' den morgen, wanneer ik hem zeide, dat ik niet F 4 fii'it  IS XVI. BRIEF. jlim genoeg was in de Mufiekkunst, om 'er myn brood mede te winnen; en erkende, dat ik, ongelukkiglyk, was opgebragt tot een Hechter beroep, naamelyk, dat der wapenen: en, indien ik tydig genoeg te Barcelona konde komen om als Vrywilliger in de Walfche lyfwacht te worden aangenomen, en na Algiers te gaan, zoude ik misfchien van zyne Catholieke Majefteit, door mynen dienst, meer verwerven, dan ik had kunnen verwerven van zyne Brittannifche Majefteit — naamelyk eenig inkomen om in mynen ouden dag van te leeven. Maar ik kreeg, als een gelukzoeker in den wapenhandel, niet meer aanmoediginge van deezen Franschman dan als een gelukzoeker in de Mufiek. Hy verzekerde my, dat Spanje was un vilain pats (*), en dat Frankryk het eenige land in de waereld was voor eenen Reiziger. Maar dewyl ik vond, dat Frankryk het eenige land was, waarin hy gereisd had , en daarin nooit meer dan twintig mylen [of uuren gaans] van de plek, op welke wy ons bevonden, bedankte ik hem voor zynen raad, en belloot voort te trekken. Want fchoon men hier vyftien Engelfche mylen van Montpellier is, zyn wy nog niet buiten de breedte der Mosquitos. Op den wech herwaards ontmoetten wy eene oneindige menigte van karren en paarden, gelaaden met rype druiven. De inzamelaars hielden meestal eenige groote trosfen (zy waren druiven van de groote roode foort) in hunne handen, om ze den reizi- gen O) Een fiecht land.  XV. BRIEF. 89 gers aan te bieden; en wy ontvingen fommige van luiden, die zelfs niet wilden wachten om eene geringe erkentenis voor hunne milddaadigheid en befchaafdheid te ontvangen. Niets kon fchooner zyn, dan de gezichten, welke ons van alle kanten omringden, toen wy binnen den affland van drie of vier mylen van deeze Stad kwamen. Beide zyden van den wech waren bedekt met thym- en lavendelftruiken, die de lucht met eenen welriekenden geur vervulden; het zeekoeltje, en deheete zon, waren beide aangenaam, en de dag was zo helder en fchoon, dat de fneeuw op de Alpifche bergen denzelven een voorkomen gaf als of zy niet meer dan tien [Franfche] mylen van ons af waren: en men had my ligtlyk kunnen diets maaken, dat wy binnen weinige uuren rydens van de Pyreneën waren, fchoon de naaste van deeze bergen ten minften een honderd [Engelfche] mylen afgelegen was. Het groote Canaal van Languedoc heeft eene gemeenfchap met deeze Stad, alwaar overdekte booten, die netjes opgefchikt zyn voor pasfagiers, geduuriglyk die wonderlyke en kunftiglyk gemaakte vaart op- en neder vaaren. Cette is eene welgelegen haven om 'er wyn af te fcheepen: maar de inwoonders hebben den naam, dat zy 'er kunstjes mede doen, zo wel eer, als wanneer, hy aan boord is. En deeze verbeelding is eene groote verhindering van den handel, om welken te dryven de plaats zo gelukkiglyk gelegen is , en geeft veel voordeels aan de vrye haven van Nice. F 5 XVII.  J.0 XVII. BRIEF. XVII. BRIEF. PERPIGNAN, WAARDE HEER, J aat my, eer ik dit Koningryk verlaate en in dat van Spanje overga, u lastig vallen met eenen Brief over een onderwerp, dat, fchoon in geenerlei wyze van eenig belang voor u zeiven, van .zeer groot belang kan zyn voor een Jongen Heer van uwe kennis te Cambridge, voor wiens geluk ik, zo wel als gy, een weinig bezorgd ben. Het is om u bekend te maaken, en hein te waarfchouwen, dat hy,alshy reist,de (frikken en klemmen vermyde, welke dit geheele land door gelegd zyn; klemmen, voor welke. eene volkomen kennis van Grieksch en Latyn, gepaard zelfs met al zyns Vaders en Moeders verftand, niet in ftaat zal zyn hem te bewaaren, indien men hem niet eerst de wyze toone, op welke zy gelegd worden. Deeze klemmen worden niet gemaakt om de beenen te vatten, maar om het tydelyke geluk het onderfte boven te werpen, en de harten te breeken der zodanigen, die 'er ongelukkiglyk op treeden. De lokaazen zyn looze, baatzuchtige, ondeugende Mannen, en flordige, overgegceven, en onkuifche Vrouwen. Te Parys zyn zy in overvloed, zo wel als te Lyon, en in alle groote 'Steden, tusfehen Londen en Rome; en zy worden inzonderheid gelegd, om jonge, ryke Engel-  XVII. BRIEF. 91 fchen, van den ouderdom van achttien tot vyfentwintig jaaren, te betrappen; en, dat nog ergef is, een eerlyk, menschlievend, en edelmoedig jongeling is altoos in het grootfté gevaar van 'er zynen voet op te zetten. Gy vermoedt reeds, dat deeze klemmen enkel van papier en ivoor gemaakt worden, en dat kaarten en dobbelfteenen de vernielende werktuigen zyn, welke ik bedoek. Weet gy wel, dat 'er, in Parys en te Lyon, eene foort van Mannen en Vrouwen is, die zeer fatfoenlyk leeven van in hinderlaag te leggen, en eiken trek- vogei maar vooral den Engelfchen Goudvink, op te vangen? Ik hebbe gezien en gehoord van zulke ondeugende kunftenaaryen van dit volk, en de noodlottige gevolgen derzelve voor de ongelukkige jonge luiden, welke in hunne ftrikken waren gevallen, dat ik waarlyk denke, dat ik niet één enkel vergenoegd uur zou kunnen genieten, indien ik grooten rykdom bezat, terwyl een Zoon van my b^ezig was met, gelyk men het noemt, den tour van Europa te doen. Op de minuut, waarin een van deeze jonge luiden aankoomt, het zy te Parys of te Lyon, geeft een huurlakei, die daarvoor betaald wordt, zo ras mogelyk is, 'er kennis van aan een der leden van het bondgenootfchap; en oogenbliklyk worden hem laagen gelegd door eenen Franfchen Marquis, of door eenen Engelfchen Chevaker Industrie (*) , die met een (*) [Een guit, die, zonder tenig eerlyk beroep, leeft van het geene hy loos'yk ten koste van anderen weet -te befchaaren.]  pa XVII. BRIEF. een allerinneemendst voorkomen, hem doet gehoeven , dat hy niet zo ras in de Stad is gekomen, of hy heeft 'er eenen oprechten Vriend gevonden. De Cheyalier toont hem, wat in Parys meest opmerkenswaardig is, verzelt hem na Verfailles en Marly; waarfchouwt hem, dat hy geene kennis maake met het eerlyke gedeelte des Franfchen Volks, en leidt hem alleenlyk in by de guiten van dit Land, en van zyn [eigen. Hy brengt hem tot het bezoeken van Franfche Dames van het grootfle aanzien (en by zodanige, die waarlyk op zulken trant leeven) en maakt den jongman dron» 'ken van vreugde. Maar, helaas! het is Hechts eene kortduurende vreugde ! Hy wordt genoodigd de avondmaaltyd te houden met de Graavinne; en wordt niet alleen wellustiglyk onthaald, maar men fpeelt na de maaltyd, en daarby wint hy zelfs. Wat kan voor eenen Jongeling, in een vreemd Land, aangenaamer weezen, dan gevleid te worden door de Franfchen, aangezocht door de Engelfchen, onthaald door de Graavinne, en aangemoedigd door voorfpoed? Ja, hy vleit zich zelfs, uit hoofde der byzondere oplettendheid, welke de Graavin hem toont, daar hy boven alle andere Mannen tot haare hultafel wordt toegelaaten, dat zy waarlyk iets teders voor zyn perfoon gevoelt. Juist op dit hachelyke oogenblik, koomt 'er een Kramer, om aan Mevrouw de Graavinne eenige nieuwmodifche beuzeling te vertoonen; zy heeft 'er wel zin aan, maar geen geld genoeg in haaren zak om het te betaalen. —■— Hier heeft men eene fchoo=  XVII. BRIEF. .93 fchoone gelegenheid om Mevrouwe de Graavinne een gefchenk te doen: en waarom zou hy het niet doen? De prys is niet boven vier of vyf guineas meer dan het geen by den laatfien avond gewonnen heeft. Hy biedt het aan, en met groote zwaarigheid, en na zeer veel tusfchenfpraafc, neemt zy het; maar is geheel befchaamd, wanneer zy denkt, welke moeite hy zichzelven heeft gegeven. Maar, zegt zy, gy Engelfchen zyt zo edel, — zo bekoorlyk, — zo edelmoedig — en zo, — zo — en ziet hem tevens zovriend- lyk aan, dat hy, terwyl haare tong ftamelt, het waarlyk waagt haare verlegenheid met eenen kus te bedekken, — daar zy, in plaatze van hem de laag van weerskanten met haare kaak te geeven, zo weinig op haare hoede is, en zo overwonnen, dat zy hem, in onbedachtzaamheid, een fraai fpatje roode pomade van haare bekoorlyk uitfteekende lipjes vereert — en 'er op dringt, dat hy dienzelfden avond tête a, tëte de avondmaaltyd met haar houde; — wanneer zyn geluk geheel voltooid wordt. Weinige avonden laater wordt by verzocht de Graavin te komen zien, en de avondmaaltyd te houden met Monfieur le Marquis, of Monfieur le Cheyalier Anglois. Hy wordt onthaald met fterke aangezette fpyzen, en ontvlamd door lekkere wynen: — na den eeten fpeelt men, en hy wordt ontlast van al zyn geld, en geeft briefjes op zynen Bankier voor al het crediet, dat hy by denzei ven heeft. Hy bezoekt de Graavin den volgenden morgen; zy ontvangt hem met eene koele beleefdheid — het  «4 XVII. BRIEF, het is haar zeer leed, zegt zy en zy wenschte den voorigen avond zeer om eene gunftige gelegenheid van hem eene leus te geeven, dat hy niet meer zou fpeelen, na dat hy de eerfte duizend verloren had, dewyl zy bemerkte, dat het geluk hem fterk tegenliep: —- zy is 'er ten uiterften over bedroefd: maar raadt hem, als eene vriendin, om na Lyon, of eenige andere Landflad, te gaan, daar hy met beter gevolg, dan in het gewoel en geraas van eene zo groote Stad, als Parys , de taal kan leeren, en om verdere Credietbrieven verzoeken. Zyne nieuwe vrienden bezoeken hem niet meer, en hy befluit den raad der Graafurn te volgen, en voort te reizen na Lyon, dewyl hy gehoord heeft, dat men in het Zuiden van Frankryk veel beter koop kan leeven, en daar mag hy dan zien, wat hy kan uitwerken door Parys te verhaten, en zich om onderftand te vervoegen by zyne vrienden in Engeland. Maar ook te Lyon klampt de eene of de andere flimme guit, uit eene van beide Volken, die bericht heeft van zyne Paryfche ongelukken, hem aan boord: —- hy heeft medelyden met hem en, liever dan iemand zyner Landsluiden, of eenen Heer van fatfoen en characler, in verlegenheid te zien, wil hy hem vyttig of honderd ponden leenen. Wanneer dit gedaan is, worden alle kunftenaaryen in het werk gefteld om zyne beginfelen te bederven: hy wordt ingewyd in de geheimen van eenen hoop fatfoenlyke fchurken, en, door de vreeze van onfchuldig in de gevangenis te zullen gezet worden, zo  XVIL BRIEF. 95 zo verliefd, dat hy ze of door de vingeren ziet, of een deelgenoot wordt in hunne maatfchappye van ongeregtigheid. Zyn goede naam is voor eenigen tyd een fteunfel voor hunne verdacht gehouden eer; en door middel van een honderd ponden op zulk eene wyze geleend aan deezen eerlyken Jongeling, worden 'er eenige duizenden gewonnen van de trekvogels, die geduuriglyk door deeze Stad reizen na de zuidelyker gedeelten van Frankryk, of na Italië, Geneve, of Turin, Dit is niet eene fchildery van enkele verbeeldinge; het is eene fchildery, die ik gezien hebbe : ja, ik heb gezien, dat de klemmen gezet werden, en het wild gevangen; zelfs waren zy, die de ftrikken fpanden, niet geheel verzekerd, dat zy my niet zouden fluiten in myne omzwerving, want zy waagden eene avondmaaltyd aan my, en lieten my eenige weinige guineas winnen in het klein fpél", dat begon eer zy aan tafel gingen. Inderdaad, myne waarde Heer, indien ik u de byzonderheden opgaf van fommigen deezer ongelukkige jongelingen , die in goederen en lichaams gefleltenisfe beide, zo te Parys als te Lyon, bedorven zyn, zoudt gy aan de eene zyde getroffen worden door medclyden , en door fchrik en afgryzen aan de andere, en zoudt nimmer uwen zoon blootftellen voor het voltooien zyr.er opvoedinge op deeze wyze. Vertel mynen vriend te Cambridge, uit mynen naam, dat hy, wanneer hy reist, nimmer moet toelaaten, dat Lords of Ladies, zelfs van zyne eigen Landgenooten, of Marquifen, Graa-  o6 XVII. BRIEF. Graaven, of Ridders van dit Land, hem ooit tot fpeelen overhaalen; maar gedachtig zy aan die fnedige leuze van Lord chesterfield, aan zy- nen zoon: „ Als gy met mansperfoonen fpeelt „ (zegt zyne Lordfchap) moet gy weeten, met „ men gy fpeelt; als gy met Vrouwen fpeelt, ,, waar om gy fpeelt." Maar laat 'er my by- voegen, dat de eenige veilige wech is, in het geheel nooit te fpeelen. In eene deezer fteden vond ik een man, wiens Familie ik hoogfchatte, en voor welke ik eene perfoonlyke achting had. Hy overlaadde my met beleefdheden, ja, deed my gefchenken, voor dat ik eenig het geringfte denkbeeld had hoe hy in eenen toeftand geraakt was, die hem daartoe in ftaat ftelde. Hy deed my alle betuigingen van liefde en achtinge, en ik geloofde, inderdaad, dat hy daarin oprecht was, dewyl ik wist, dat hy ververplichting had aan een gedeelte van myne Familie. Maar toen ik bevond, dat eene koets, eene buitenplaats, eene goede tafel, eene Vrouw en dienstboden allen onderhouden wierden door de hans der fpeeltafel, onttrok ik my zeiven aan alle verbintenisfe met hem; want ik vreeze, dat iemand, die leeft om te fpeelen, ook zoude kunnen fpeelen om te leeven. Over het geheel, denke ik , dat het bykans onmogelyk is voor eenen jongman van middelen een jaar of twee door te brengen te Parys, in de zuidelyke deelen van Frankryk, Italië , enz. zonder groot gevaar te loopen van tot den bedelzak ge-  XVII. B R I £ F. 97 gebragt te worden door valfche fpeelers, of van verleid te worden door listige Vrouwen: ten zy hy eenen opziener by zich hebbe , die , door de jaaren, en langduurige kennisfe aan de zeden en gewoonten van het Land, is wys geworden. Een eerlyk en geleerd Kerkelyk Opziener is in dien ftand van minder nuttigheid voor eenen jongeling, dan een vertrouwd Valet de Chambre (*). Een Opziener op reize moet de menfchen kennen; en het geen bezwaarlyker te weeten is, hy moet ook de Vrouwen kennen, eer hy bevoegd is om eenen Jongman te behoeden tegen de ontelbaare ftrikken, die altoos gelegd worden om ryke vreemdelingen te verlhïkken. Het is, inderdaad, waar, dat wy, hoe meer wy de Zon naderen , dies te gemeenzaamer worden met gebreken van allerlei aart. In het zuiden van Frankryk, en in Italië, worden zonden van de lelykfte natuure , en veele van de onnatuurlykfte foort, niet alleenlyk ftraffeloos gepleegd, maar men beroemt 'er zich ftoutlyk op. En als eene proef der verdorvenheid van het Volk, moet ik, uit duizend Haaltjes, die ik u zou kunnen opgeeven, u vertellen, dat ik te Lyon, eenen winkel ziende, waarin eene groote verfcheidenheid van fchilderyen te koop hing, 'er in ftapte, en na dezelve befchouwd , en eenige weinige vraagen gedaan te hebben, maar geene die de minlle aanleiding gaven tot het fchenden der betaamelykheid, de win* k'e- (*) [Ra-ncr lier-ar.] I. DEEL, G  98 XVII. BRIEF. keiier zich tot zyne vrouw keerde (een zeer sarrig wyf, en zelfs opgtfchikt met pluimen in haar hoofdtooifel) toon Monfieur het kleine minia- tuurftukje, zeide hy. Zy opende daarop eene laade, en nam 'er een boek uit (ik geloove, dat het haar Misboek was) en toonde my een ftukje, zo onbetaamelyk, dat ik de ongebondunfte verbeelding tarte, iets onbetaamelyker uit te denken; evenwel gaf zy het my met een, naar uiterlyken fchyn, betaamelyk gelaat, en merkte alleenlyk aan, dat het wel gedaan was. Na het met meer oplettendheid befchouwd te hebben, dan ik zou gedaan hebben, indien ik het uit de handen van haaren man ontvangen had, leide ik het weder in haar Gebedeboek, maakte myne buiging, en wilde heen gaan. Maar de man riep my, en zei, dat hy digt by een magazyn had, waar eene zeer groote verzameling van fchilderyen van groote waarde was, en dat zyne Vrouw my derwaards zou verzeilen. Myne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, in meer dan één opzicht: ik nam daarom de aanbieding aan, en werd in een huis in de buurt gebragt op de tweede verdieping, alwaar ik verfcbeide op elkander volgende kamers vond, voorzien van een groot getal fchilderyen, en fommige, zo als ik geloove, van goede meesters. Maar ik ftond, toen ik in 't laatfte vertrek kwam, verbaasd op 't zien van zulken, die van zo ondeugenden aart waren, dat men den Schilder aan de kaak, en de vertooner in den fiok had behooren te zetten. Juist op deezen tyd traden verfcheiden Franfche Hee-  XVII. BRIEF. 99 Heeren in, om de fchilderyen te bezien, en myne verbaasdheid werd gxooter dan ooit; zy fpraken met de Vrouw over verfcheiden (tukken, zonder eenige de minde verwondering te laaten blyken, het zy over de onderwerpen , het zy over de Vrouw, die ze vertoonde: zelfs fcheenen zy niet te denken, dat hier in voor my reden tot eenige verwondering lag. En ik geloove waarlyk , dat de Vrouw zo te eenemaal onbekend was met gevoel en betaamelykheid, dat zy zich befchouwde als bezig in het gewoone beroep van winkeliers, namelyk dat van haare goederen te vertoonen en te verkoopen. Haar winkel was bykans recht tegen over het Algemeene Postcomptoïr, werwaards ik dagelyks ging om myne Brieven af te haaien,en ik zag dikwyls Vrouwen van een fatfoenlyk voorkomen in denzelven gaan: maar of zy het Magazyn gingen bezoeken, kan ik niet zeggen, fchoon ik geen twyffel hebbe, of myne kleine geleidfter onthaalde haar zo wel als my, op een gezicht van het kleine miniatuurftukje in haar Misboek. Ik zal het maaken van aanmerkingen over dit onderwerp aan uzelven overlaaten; en dan ben ik verzekerd, dat gy beeven zult voor de noodlottige gevolgen, tot welke uw Zoon, of eenig ander Jongeling, kan, ja moet verleid worden in een Land, waarin de ondeugd, met alle haare betoverende en blinkende kleuren, op den voorgrond van het ftuk gefchilderd wordt, terwyl de deugd, indien 'er nog eenige is, zo ver agter af in de fchaduw geplaatst G 2 wordt,  ioo XVII. BRIEF. wordt, dat het tien tegen een is , dat zy de opmerkzaamheid van den jongen befchouwer ontfnappe. ZVI1I. BRIEF. JONQUIERE. Tk ben nu de Pyreneën doorgetrokken , en fchryve Adeezen uit het eerfte vlek in Spanje. Deeze bergen zyn van eene zo verfchrikkelyke hoogte, en uitgeftrektheid tevens, dat het fchynt, als of zy door de natuure zelve gevormd waren om het eene Volk van het andere te fcheiden. En 'er is te land geen andere wech na dit Koningryk dan over dezelve : want zy ftrekken zich meer dan zestig mylen uit van de Middellandfche Zee, in de nabyheid van Perpignan in Rcwfillon, tot aan de Stad Pamfelone in Navarre. Ik moest gezegd hebben, dat zy zich uitftrekken tot in de Middellandfche Zee, want daarin fteekt het uiterfte einde zyn verheven hoofd op, als eene fchoone vesting der natuure, tot in den Oceaan, verre voorby de laage landen ter wederzyde. Inderdaad, de uitgeftrekte vlakten aan beide zyden van deeze hooge gebergten (zo ongemeen in de zuidelyke deelen van Europa) zouden iemand bykans doen vermoeden, dat de natuur zelve zich had uitgeput door het oprichten van eenen zo onmeetelyken ftapel, die, als of het de ruggegraat ware van een monfterachtig groot dier, gefchikt was om al de deelen der Westelyke wae-  XVIII. BRIEF. ior waereld vast te houden, en aan elkander te verbinden. 'Er zyn, zo als ik meene, negen doortochten door deeze gebergten na Spanje^, twee of drie van welke zeer gemaklyk,en verwonderlyk fchilderachtig, zyn: andere zyn verfchrikkelyk, en dikwyls gevaarlyk. De twee beste zyn naby de uiterde einden van het gebergte; die, door welke ik zo even getrokken ben, en de andere naby Bayonne. De eerfte is niet alleen zeer veilig, uitgezonderd terftond na zeer zwaare en lang aanhoudende regens', maar ook in den hoogden trap vermaakelyk, verbaazende en verwonderlyk romanesk, zo wel als fchoon. Te Bouhu, het laatde dorp in Frankryk, vier groote mylen van Ferpignan, en naar oogenfchyn gelegen aan den voet der Pyreneën, trokken wy door eene Rivier, welke nog vier of vyf maaien moet doorwaad worden, eer men het gebergte begint op te klimmen. Maar indien men de Rivier te Boulou met veiligheid kan doorkomen, kan 'er naderhand geene zwaarigheid zyn; Want op die plaats alleen is de droom fnelst, en heeft de kil de grootde diepte. In dit vlek is altoos een hoop knaapen gereed om hunnen dienst aan te' bieden tot het doortrekken der Rivierc, en om het rytuig te deunen: ook is het geen gemaklyk werk hun dit te beletten, wanneer men zodanige hulp niet noodig heeft; en ik was verplicht myne pistolen in de hand te neemen, om hen myne chais te cioen laslaaten, dewyl het meer dan waarfchynelyk was, tiat zy in ondiep water ons zouden omgevvipt hebG 3 ben,  loa XVIII. BRIEF. ben, om eene gelegenheid te hebben, tot het toonen van hunne befchaaj'dheid in ons weder op te visfchen. De ftroom was, inderdaad, zeer fnel; en ik werd meer door de ruwheid van het Volk getergd om 'er door te trekken zonder hulpe, dan ik overtuigd was dat ik ze niet behoefde. Na de Rivier nog vier of vyf maaien doorwaad te hebben en tusfehen rotzen en gebroken land te zyn heen getrokken , door eene onbebouwde en zeer romaneske Valei, zo wel als ruwen grond, begonnen wy de Pyreneën te beklimmen, langs eenen waarlyk voortreffelyken wech , die langs de zyden van deeze diamanten heuvels is uitgehouwen; van eene aanzienlyke breedte, en gemaklyke opklimming, tot geheel by de hooge fterkte van Bellegarde, die op den top van den hoogften heuvel ftaat, en deezen beroemden doortocht betlrykt. ' Gy zult u de ruwe en verfcheiden tooneelen; welke zo hooge, zo rotzige, zo fteile, zo verdeelde, en, ik mag 'er wel by voegen, zo vruchtbaare gebergten aan de oogen des Reizigers vertoonen, gemaklyker kunnen verbeelden, dan ik ze befchryven kan. De geduurige watervallen van de. gefmolten fneeuw van boven, de kuilen en fcheuren door waterftroomen gemaakt ten tyde van zwaare regens , de beekjes in de Valeien beneden , de groente aan derzelver oevers, de kudden van klauterende geiten, de nederige, maar fchilderacbtige, wooningen der geitenherders, de heete Zon fchynende op de met fneeuw bedekte bergtoppen boven ,  XVIII. BRIEF. 103 ven, de rechtftandige Reiken beneden, alle deeze dingen overvallen te gelyk de verbeelding met zo veel kracht, dat zy niet alleen den Reiziger dronken maaken van vermaak en verwonderinge, maar ook vervullen met waare godsdienftigheid; want men kan ze niet befchouwen, zonder dat zy ontzach en eerbied verwekken, jegens dat Weezen, welk zulke verbaazende gedenkftukken zo konde oprichten, en zo verneren. De Franfche Natie toont in geen ftuk haare grootheid meer, dan in de duurzaame en trotze wyze, waarop zy hunne groote wegen aanleggen en maaken : in het tegenwoordige geval, moest men niet alleen de onkosten doen van harde gebergten door te houwen, en eenen fchoonen effenen wech langs derzelver zyden te maaken, maar ook van boogen van eene ongemeten hoogte van berg tot berg, en over fcheuren en watervallen te bouwen, van eene groote fterkte en uitmuntend maakfel. De wacht van Invalides, in deeze fterkte, maatigt zich, zeer ongepastlyk, en ik ben verzekerd, zeer onverantwoordelyk, aan, de Vreemdelingen te ondervraagen met eene onbefcheiden nieuwsgierigheid ; want zy moeten allen, die met eene behoorelyke pasja pórta na Spanje komen, doorlaaten, en durven zonder dezelve niemand doorlaaten. By myne aankoomst aan het wachthuis, greepen zy myn paard by den kop, en eischten myne pasja pórta, in bewoordingen, die zeer verfchilden van de gewoone befchaafdheid der Franfche Wachten; G 4 en  104 XVIII. BRIEF. en terwyl myn paspoort na een naby gelegen klein kantoor gebragt wierd, om daar aangetekend te worden, namen zy, die aan de zyde van myne chais bleeven, de gelegenheid waar , van my te vraagen, van welk Land ik ware. Ik poogde hen te wyzen tot myne pasja pórta (alwaar ik wel wist , dat geheel geene onderrichting van deeze foort werd gegeven); dewyl het, zo als ik zeide, eene vraag was, die ik niet volkomen wel konde beantwoorden. Doch, verder gedrongen wordende, vertelde ik hun ten laatften, dat ik een Hottentot was —. Otentot — Otentot — eilieve,welke Koning „ regeert dat Land?" zeide een hunner. Geen Koning regeert de Hottentotten, antwoordde ik. „ Wat! is dan uw Land zonder Koning?'* zeide een ander met verbaasdheid. Neen, ook niet zo te ecnemaal, want de Hottentotten hebben eenen Koning; maar deeze houdt altoos aan zyn Hof een groot aantal van ftaatzuchtige en listige menfchen , die hem regeeren , en deeze luiden , die doorgaans guiten zyn, voeden het volk met darmen en ingewanden van beesten, geeven den Koning nu en dan een lekker beetje van den romp, en verdeden 'de rest onder zichzelven, onder hunne vrienden, hunne gunflelingcn en vleiers. Doch ik bevond fchielyk, dat deeze vraagen alleenlyk dienden, om tot eene andere van meer belang te leiden; en die was, welk een Landsman myn paard was; want, daar zy vermoedden, dat hy een En- gelschman was , zouden zy misfchien , indien ik ?wak genoeg was geweest om zulks te erkennen, my  XVJrïfi BRIEF. 105 Hsy eene aanmerkelyke belasting hebben doen bctaalen, voor zyne toelaating in Spanje; hoewel ik geloove, dat dit niet wettig kan gefchieden, of de belasting geheven worden van eeltig paard, ezel of muilezel , Fransch of Engelsch, behalven de zulken, „ die (om eene Parlements-Acte's uitdrukking „ te gebruiken) niet werklyk in tuig zyn, noch „ een rytuig trekken." Het was daarom goed, dat ik niet met postpaarden, en op myn eigen zittende , reisde , zo als ik eerst voorneemens was te doen van Perpignan na Jonquiere. De Spanjaarden hebben ook hunnen plicht gedaan , voor zo veel de afdaaling der Pyreneën van Bellegarde af, belangt, maar niet verder. Van daar tot aan dit vlek, is de afftand omtrent dezelfde als die van Boidou, van den voet der gebergten aan de andere zyde: en fchoon deeze wech geheel van kunst ontbloot is, is hy inderdaad in eenen grootfchen fmaak verfierd door de hand der natuure. Maar, eer ik Bellegarde verliet, behoorde ik u verteld te hebben , dat, naby deeze Vesting, de Wapens van Frankryk en van Spanje, in fteenen Pylaaren gehouwen, tegen over elkander ter wederzyde van den wech geplaatst zyn, eene plek, alwaar fomtyds eene zaak van eer beflist wordt tusfehen luiden, die een tweegevecht aangaan, terwyl elk in een afzonderlyk Koningryk ftaat: en alwaar,, indien de eene valt , de andere niet behoeft te vluchten. Want, by het Familie-Verbond, is men overeengekomen, om geene overloopers, moordenaars, of doodflagers, over te geeven. G 5 De  io6 XVIII. BRIEF. De wech is niet minder romanesk aan de Spaanfche , dan aan de Franfche, zyde der Pyreneën • maar de gedaante van het land is 'er veel fchooner en de gedaante van alle dingen, zo bezield als onbezield , is 'er geheel verfchillende. Inderdaad, men zoude in ftaat zyn van te denken, dat men' in plaatze van eenige hooge heuvelen te zyn overgetrokken, over eenen wyden oceaan gevoerd was. De varkens, by voorbeeld, die aan "de Franfche zyde alle wit zyn, zyn hier alle zwart, zo wel als de mannen en vrouwen. Wy kwamen hier op een Zondag, wanheer de Inwooners hun besten opfchik aan hadden: maar, in plaatze van hooge kapfels, valfche krullen, vederbosfehen en eene menigte van poeier, hadden de vrouwen haar eigen hair dicht aan het hoofd gekamd van het voorhoofd en de flaapen des hoofds, en achter te zamen gebonden in roode, blaauwe of zwarte netjes, eenigzins gelykende naar het netje van eene pruik , waarvan lange kwasten tot op het midden van den rug afhingen: het hair der mannen was ook op dezelfde wyze in netjes opgebonden, maar niet zo zwierig. Eer wy hier kwamen, reed ik een meisje op, met eene dragt fris hooi op haar hoofd, welke ik {op verzoek van myn paard) vroeg om voor hetzelve een weinig te fpaaren. Maar zy wilde niet met my handelen, eer zy haaren broeder, die eenen anderen last van dezelfde foort droeg, had te rug geroepen. Zy kwamen , evenwel , fchiclyk overeen, dat myn verzoek redelyk was; en zo was ook  XVIII. BRIEF. 107 ook hun eisch: en daarop aten wy én ons paard eene allerlekkerfte maaltyd, in de fchaduwe van een voortreffelyk boschje van groote kurkboomen, en aan de zyde van eenen leevenden ftroom: honger was onze faus, en de wilde tooneelen en verbaazende rotzen, welke onze groote falie d manger van alle kanten omringden, waren ons nagerecht. En opdat gy u niet moogt ontrusten over deeze magtige onderneeming (gelyk veelen 'er over denken) van uit Frankryk na Spanje te reizen , langs den wech van Perpignan en de Pyreneën; zal het misfchien niet te onpas komen, wanneer ik zegge, dat ik de laatstgemelde Stad verliet omtrent zeven uuren in den morgen, in eene zwaare Franfche cabriolet, getrokken door één fterk Engelsch paard, belaaden met vier perfoonen en eenige pakkaadje; evenwel kwamen wy hier omtrent vier uuren namiddags van denzelfden dag; alwaar wy, by ons avondmaal, eene proef hadden van Spaanfche kookery, zo wel als van Spaanfche bedden, rekeningen, en tolbedienden. Aan de laatften is een klein gefchenk veel beter befteed, dan de moeite van alle uwe pakkaadje te ontpakken, en ook veel meer naar hunnen fmaak. Wat den Waard aanbelangt, hy was noch lomp, noch overbeleefd; de fpysbereiding meer fmaaklyk dan zindelyk; de venfterraamen zonder glas, de kamers zonder fchoorfteenen, en de bedden (of matrasfen) zonder gordynen. De rekening voor zulk een onthaal wat duurder dan in Frankryk. Eer ik Perpignan verliet, vond ik 't noodzaaklyk  ioS XVIII. BRIEF. eenig Fransch goud te verwisfelen tegen Spaansch , en my wel te doen onderrichten van de vetfchilleade waarde des gelds van de beide Koningryken. Veele luiden waren gewillig om myn geld te wisfelen, hoewel 'er, om de waarheid te zeggen Hechts weinigen waren, die my de volle waarde'wilden geeven. -In vroegere tyden waren, gelyk gy weet, de Pyreneefche bergen met goud bevragt, waarvan de Phceniciërs jaarlyks eene groote hoeveelheid wech haalden. In den tyd der Romeinen werd een groot gedeelte van het Pyreneefche goud na Rome gezonden: en men zegt, dat een Koning van Portugal, zo laat als het jaar 1512, eene kroon en eenen fcepter had gemaakt [van het goud, dat van deeze bergen in den Taag gefpoeld was. Derzelver fchatten waren, gelyk gy u kunt herinneren, ook bekend by 0 vidius : Quedque fuo Tagus amne vehit, fluit ïgnibus aurum. metamorf h. II, 251. Maar dewyl Ik geene reden had om t? verwachten , dat ik, op mynen overtocht na Spanje, eene goudmyn zoude aantreffen, oordeelde ik best een weinig met "my te neemen , en niets op het geval te laaten aankoomen; en ik zou vergenoegd" geweest zyn, indien ik, met hulpe van mynen fnaphaan , had kunnen vinden den Vogel, gevvoonlyk genoemd de Gélinote des Pyrenees. Hy heeft een krommen bek als een Havik, en twee lange vederen in den ftaart. Maar, fchoon ik een groot aantal van verfchillende Vogelen zag, was ik niet gelukkig  XVIII. B R I E Fi 109 Mg genoeg om den Ganga te vinden; want zodanig, is de waare naam ven eenen Vogel, zo fchoon van vederen, en van zo lekkeren geur, dat aristoteles zelfs 'er gewach van maakt: hy is een Inbooreling van deeze bergen (*). Naschrift. Ik vergat u te vernaaien, dat wy, op den dag, op welken wy Cette verlieten, volgens onze gewoonte, fül hielden, om ons koud middagmaal te eeten in een boschje van olyfboomen , van waar wy een voortreffelyk gezicht hadden op de Middellandfche Zee, en op een zeer vermaakelyk gelegen Chateau, het geen ftond op den oever van een Meer van zout water, van ten minden twintig [Engelfche] mylen in zynen omtrek, en ,, helder als het uitfpanfel des he„ mels;" en dat, terwyl wy gereedfehap maakten om ons tafellaken! uit te fpreiden, een Heer, van een fatfoenlyk voorkomen, uit eenen nabuurigen wyngaard kwam, vroeg, of wy eenig ongeluk gehad hadden, en verzocht, indien wy iets noodig wa- (*) [Men kan. van den Ganga, of de Ge'li/wte des Vyrenées, eene Befciiryving vinden in buffon, Hist. Kat. des Oifcaux, T. III. p. 352. fuiv. Edit. de Paris, 8vo. Daar zal men tevens zien, dat deeze Vogel zich niet enkel in het Pyreneefche gebergte ophoudt, maar ook in andere Zuidelyke Deelen van Europa, en in Syrië bekend is; weshalven bet geenzins te verwonderen is, dat een zo giout kenner der natuure, als aristotf.les ongetwyffeld was, 'er gewach van maake. Buffon merkt ook aan, dat deeze Ganga geheel niet behoort tot het gedngt der Gélinotes, of ffaiclhóindertn, en dus zynen gemceiun Franfchen naam geheel te onrecht draagt.]  no XVIII. BRIEF. waren, dat wy hem zouden beveelen, of eifchen wat zyn huis, wyzende op het kasteel, dat onze aandacht zo zeer getrokken had, uitleverde. Wy zeiden hem, dat wy niets anders te doen hadden dan onzen kleinen maalt5rd, met zyn verlof, te eeten onder het geen wy dachten ook zyne fchaduw te zyn, en noodigden hem om 'er nevens ons in te deelen. Dewyl hy ons alreeds had ingenomen door zyne beleefde oplettendheid, en door zyne aangenaame verkeeringe, fpeet het ons, dat wy geenen beteren eisch hadden om zyne beminnelyke wooning te gaan zien. Wy vonden, dat hy wel bekend was met veele Engelfchen van fatfoen, die by gelegenheid zich te Montpellier eenigen tyd hebben opgehouden; en ik ben verzekerd, dat zyn verblyf aldaar, geduurende den winter, eene der gunftigfte omftandiglieden moet zyn, welke de Stad uitlevert. Deeze kleine oplettendheden, omtrent Vreemdelingen , worden nooit nagelaaten door het wel opgevoede gedeelte der Franfche Natie. Ik kon my niet wederhouden van den naam te vraagen van eenen Heer, aan welken ik myzelven zo zeer verplicht gevoelde, noch nalaalaaten hem den mynen te zeggen, en wat 'er in de Stad Cette was voorgevallen, met betrekkinge tot de Mufiek-inftrumenten, daar wy een der grootHen nog by ons hadden. ■ Hy fcheen verbaasd, dat ik der lange en gevaarlyke reize, want daarvoor zag hy ze aan, ever land na Barcelona, de voorkeus gaf; daar ik, zeide hy, de reis kon gedaan hebben, over eene effene Zee, in dezelfde Bark,  XVIII. BRIEF. ui Bark, in welke ik myne pakkaadje had gelaaden. Monfieur bougee moet wel bekend zyn by de fatfoenlyke luiden, die Montpellier bezoeken, en ik rekende my gelukkig, dat ik het in myn vermogen had hem te verplichten met een Engelsen. Haaien fcheermes , ter beantwoordinge van de vrywillige aanbiedinge, welke hy ons had gedaan van ons te ververfchen in zyn vermaaklyk gelegen Chciteau. XIX. BRIEF. GIPvONE. Van Jonquiéres tot aan Figuiéres (omtrent vier uuren reizens, zo als men in Spanje rekent) is de wech tamelyk goed , en het land fchoon; alwaar de Reiziger, gelyk de natuur heeft gedaan, zich inderdaad kan uitrusten op een bed van bloemen: want, waarlyk, de natuur konde -niet meer doen tot voordeel en vermaak der- menfchen, dan zy gedaan heeft van Jonquiéres tot aan Girone. De Stad Figuiéres is, eigcnlyk gefproken , de eerfte Stad in Spanje ; want Jonquiéres is eerder een gehucht; maar Figuiéres heeft een betaamelyk, aangenaam voorkomen, is vol van koopluiden en winkeliers, en, op eenen kleinen afftand van de plaats, ftaat het fterkfte Kasteel van Spanje: en, waarlyk Figuiéres is [aan deeze zyde] de grensflad des Ryks. De ftille geaartheid des Volks, en de fchyn- baa-  na XIX. BRIE F. baare gerustheid van menfchen van allerlei rang ert ftaat , in Spanje, is zeer aanmerkenswaardig, en voor iemand, die even te vooren een Koningryk, in alle opzichten zo verfchillcnde, verlaaten heeft, vvonderlyk! Niettegenftaande wy Vreemdelingen waren , en daarvoor moesten gekend worden, reisden wy voort, zonder dat iemand acht op ons gaf; en wanneer wy, digt by eene hut, ftil hielden, om onzen kouden middagmaaltyd te houden, kwam 'er noch man, noch vrouw, noch kind omtrent ons, tot dat ik verzocht om wat water, en toen bragten zy my hetzelve, ongevraagd, met gedroogde druivetrosfen, en hazelnooten , maar gingen terftond weder heen. Ik was bekoord door de Arcadifche Bewooners , en bezocht de binnenzyde van hunne hut; maar derzelver ligging op eene kleine hoogte, aan den oever eener beek, befchaduwd met altoos groene eiken, en breed uitgefpreide vygenboomen , was alles , waarop zy te roemen had ; van binnen bevatten zy niets dan bedden van ftroo , Indiaansen koorn , gedroogde druiventrossen en vygen. Van Figuiéres tot aan Girone, het welk een goede dag reizens is, is het land ingeüoten, en verdeeld in afzonderlyke velden, en de haagen en koornveklen hadden op veele plaatzen het voorkomen van de fchoonfte ftreeken in Engeland, alleenlyk, verwarmd zynde door eenen heeteren zonnefchyn, en verfierd met hout en boomen van eene andere foort: in plaatze van den haagdoorn, ontmoetten wy hier den oranjeappel , den granaatappel , de royr-  XIX. BRIE F. iij myrthe , de cypres en den kurkboom: in het kort de geheele natuur, bezield zo wel als onbezield, den mensch alleen uitgezonderd, fcheen hier in vreugde te zyn. , Van veele gedeelten van deezen wech hadden wy een gezicht van de Middellandfche Zee, «n van de Golf van Rofes, eene fchoone baai, over welke de toppen der Pyreneën hangen, en aan de oevers van welke niet alleen dorpen, maar ook fraaie (leden, fchecnen te liggen; welker ligging een zo betoverend voorkomen had, dat ik naauwlyks de verzoeking van ze te gaan zien kon wederftaan, en my nu verwonderde waarom ik dit niet gedaan hebbe; maar ik herinderde my op dien tyd niet, gelyk ik onderjlelle , dat ik kniets anders te doen had. Wy kwamen wat laat in deeze Stad; en werden tot aan onze herberg gevolgd. door eenen krygsknecht, die,in harde bewoordingen, eischte, dat ik ■den Gouverneur zou gaan opwachten: ik onderzocht, of het gebruikelyk ware, dat een fatfoenlyk man, als hy van de reis kwam , zo geroepen wierd, en men verzekerde my van neen, en dat myn pasja-porta voldoende was. Ik gaf dien derhalven aan mynen Leidsman, verzocht hem dien aan te neemen en te rug te brengen, gelyk hy ook deed, maar tevens begeerde voor zyn moeite betaald td worden; een verzoek, het geen ik niet verkoos te verdaan, daar het kwam van iemand, die zynen plicht op eene zo zeer onbevallige wyze verrichte. I. deel. II . Gi'  114 XIX. BRIEF. Girone is eene verfterkte Stad, en wel gebouwd, maar ieder huis heeft het voorkomen, van een Klooster; ik had bykans gezegd van eene gevangenis. Ik ging des morgens ter markt, alwaar fruiten, vleesch-en groenten in overvloed te koop waren; maar, in plaatze van het overvloedige geraas, dat men op de Franfche en Engelfche markten heeft, heerschte hier overal eene algemeene ftilte en deftigheid; het geen men naauwlyks kan denken mogelyk te weezen, daar zo veele koopers en verkoopers by elkander waren. Ik koft een mandje met vygen, maar de verkoopfter fprak zo zacht tot my, als of wy in eene zamenzweering gewikkeld geweest waren, evenwel trachtte zy niet my te bedriegen , ik durve zeggen, dat zy my niet meer afeischte, dan zy eenen Spanjaard zou gedaan hebben. De zeden van een Volk zyn ongetwyffeld befmettelyk, ik wierd in deeze Stad neêrflagtiger; en my ontbrak niets dan de Catalaanfche fpraak, en een lange mantel, om my tot eenen Volkomen 'Spanjaard te maaken. Onze herberg was de gouden Fontein, en, wanneer men rekende, dat het in Spanje was, geene Hechte. Indien, ondertusfchen de Stad naar was, het Land , om dezelve , leverde alle fchoonheden uit, waarop de natuur ergens kan roemen. In luchtllreeken', zegt een zeker Schryver, alwaar de aarde het pronkje en meesterftuk der natuure fchynt te weezen, ontmoet men meer vodden en morfigheid, afzichtlyk naare weezens, en elende onder allerleie gedaante, dan in die Landftreeken wel-  XIX. BRIEF. 115 welke door de natuure minder begunftigd zyn; en de arme en rampzalige toeftand des Volks fchynt, in het algemeen, hunnen geboortegrond te leugenftraffen en te onteeren. Zeker is het, dat de Inboorlingen der Zuidelyke deelen van Europa, noch de fchoonheid, noch de fterkte, noch de welgemaaktheid hebben van luiden, die in Noordelykef luchtftreeken geboren zyn. Ik hebbe in het Zuiden van Frankryk, in Spanje en Portugal, voornaamelyk oude luiden van beide kunnen gezien, die naauwlyks een menschlyk voorkomen hadden! noch ziet men, in het algemeen, zelfs onder de jonge luiden, veel meer fchoonheid, dan die, welke de jeugd alleen moet byzetten: want jeugd is fchoonheid. Wie ooit de Inboorlingen van Zwitzerland, Engeland, Ierland en Schotland vergelykt, met die van Spanje, Portugal, of andere Zuidelyke Landen , zal vinden , dat menfchen , geboren in koude en guure gebergten, die van de fchoonfte Luchtftreeken onder de Zon oneindig verre overtreffen. Misfchien zal, evenwel, dit onderfcheid meer voortkomen uit het gebrek van Vryheid, dan uit den invloed der Luchtftreeke. ó Vryheid! zoete Vryheid! zonder u kan men geen genot van het keven hebben ! Gy Moeder des vermaaks; wier kinderen u zegenen, fchoon zy woonen midden onder onvruchtbaare rotzen, of in de akeligfte gewesten der aarde? Gy zegent, in weerwil der natuure ; en , in weerwil der natuure , brengt -de dvvinglandy den vloek mede. H l .. n 6 VHY.  n6 XIX. BRIEF. „ 6 Vryheid ! Hcilgodin, met hemelglans omfchenen, „ Gy ftrooit den zegen , en gaat zwanger van geneugt', „ Een ongcltoord vermaak hcerscht eeuwig om u bcenen , „ Daar lachende overvloed uw' dartlen trein verheugt. „ Gehoorzaamheid wordt ligt, van haaren last ontheven, „ En de Armoe zelve ziu blygeestig als gy naakt: „ Natuurs gelaat, hoe naar kunt gy verheuging geeven, „ Daar gy de Zon verfraait, en heel den dag vermaakt." (*) XX. BRIEF. UARTORT. "Vfa dat wy Girone (t) verlaten hadden, trokken wy door een fchoon Land, maar niet gelyk aan dat, welk tusfehen Figuiéres en Girone is, en fliepen den eerften nacht in eene echte Spaanfche pofada, het was een enkel huis, genoemd de Gre- (•) [Beter hebbe ik het volgende Engel; ch niet weetcn te vertaald! : ó Liberty! thou Goddcfs heaverdy luigbt, Profufe of bllfs , and pregnant witli delight, Etcrnal pleafures in thy prefence ïeigu, And fmiling plcr.ty leads thy wanton train. Eas'd of her load , fubjeétiorj grows more light, And proverty looks chearfnl in thy fight, Thon mr.k'st the glomy face of nature gay, Giv'st beauty to the fun, and pkafurc to the day.] ' A d d I s o N. (*) Tusfehen deeze Stad, en Figuiéres, zag ik de (luiken van verfcheiden vierkante fteeren in de aarde liggen, welke buitep twyfcl de oude Termini [fcheidpaalen] of mylfteenen waren.  XX. BRIEF. 117 Grenade. Wy kwamen 'er vroeg in den namiddag; en fchoon het huis van binnen maar gemeen was, alles buiten hetzelve was bekoorelyk, en onze Waard en zyne twee Dochters booden ons het beste aan dat zy hadden , behandelden ons beleefd genoeg , en gaven ons goeden raad omtreut het voortzetten van onze reize na Barcelona. Omtrent vier mylen [uuren gaans] van dit huis, zyn twee wegen na de Stad, de een leidende na den kant der Middellandfche Zee, de andere binnen 's lands. Hy raadde ons den eerHen te neemen, het geen volkomen ftrookte met myne verkiezinge; waiit overal, waar in heete gewesten de zeekust eenen wech aanbiedt, moet die de vermaaklykfte weezen; en ik was geheel ongeduldig, tot dat wy aan denzelven kwamen. Na dat ons de hooge binnenlandfche wech verhaten had, hadden wy nog omtrent drie mylen [uwen gaans] af te leggen tot raan den zeekant, en het dorp op den oever, daar wy zouden pleisteren. Deeze wech liep door een geheel woest onbebouwd land, geheel begroeid met kreupelbosch en hooge denneboomen. Wy zagen maar zeer weinig huizen , en ontmoetten nog minder menfchen. Toen wy de zee naderden, kwam evenwel het land ons allengskens beter voor; en de boerenhuizen , kerken, kloosters en bakens op de hooge landen, maakten de uitzichten aan alle kanten vermaakelyk. Wy toogen veifcheide maaien over eene ondiepe rivier, die aan beide kanten verfierd vvas met een oneindig aantal van hooge beukebooII 3 men,  H8 XX. BRIE F. men , op eenen van welke boomen ik (als een Jongen) mynen naam fneed, te hoog voor andere Jongens , om, zonder ladder,' my, weder uit te fnyden. Eindelyk kwamen wy in het dorp, en aan eene pofada, boven welke niets verfchrikkelyker konde weezen , na dat het daglicht verdwenen v/as ; want behalven eene allerruwfte waardin en de morfigfte dienstboden , die men zich verbeelden kan , lag in eene kamer naast de onze een arme Franschman te fterven: ja, ik mogt genoegzaam zeggen in dezelfde kamer, in welke wy waren, want het geen ons van elkander fcheidde, kon ter naauwer nood eene deur genoemd worden. Deeze arme man, die geenen fchelling in zynen zak had, had in dit huis twintig dagen ziek gelegen ; maar werd door de priesters van het vlek met zo veel aanhoudendheid opgepast, als of hy een man van fatfoen geweest ware: het fcheen, dat hy dikwyls door hun vermaand was om zich te biechten, maar het geweigerd had. Evenwel de avond , op welken wy kwamen, vreesde hy dat zyn laatfte zoude weezen, en befloot derhalven zyne biecht te doen. Ik was in de kamer, toen hyzyn verlangen om zo te doen te kennen gaf, en men deed iedereen vertrekken, uitgezonderd den kerfpelpriester. Ik ging weder in myne kamer, en konde nu en dan hooreri wat de priester zeide; maar de Item van den zieken man was te zwak. Ik vreeze, evenwel, dat zyne misdaaden van eene erge natuure waren; want wy hoorden den priester zeggen met eene ftem van ongeduld en fchynbaar afgryzen, aden-  XX. BRIEF. ii9 adonde — adonde — adonde? waar — waar — waar? Gy kunt u verbeelden,. dat een droevig avondmaal , verlicht door (tinkende olie, welke brandde in eene yzeren lamp , aan een morfigen wand opgehangen, (want kaarfen waren 'er niet te krygen,J en terwyl de zieke de laatfte Sacramenten ontving, met weinig (maak genuttigd zou zyn, al ware het goed geweest; dat onze morfige llroobedden geene heel aangenaame wykplaats waren; en dat het daglicht van den naasten morgen de zaak was, die wy meest verlangden, en met het grootfté ongeduld wenschten. In waarheid, wy bragten nooit eenen elendiger nagt door, maar die werd ryklyk goed gemaakt door onze dagreis van heden na Martory; want wy reeden den gantfchen tyd langs den oever der Middellandfche Zee, die fomtyds de wielen van myne fjees bel'poelde, en fomtyds over hooge voorgebergten, die zulke uitgeltrekte gezichten over de beide hoofdftolTen leverden , als ons het lyden van den voorgaanden avond meer dan ryklyk betaalden. De wegen, over deeze voorgebergten, waren , wel is waar, Hecht genoeg, en in fommige plaatzen gevaarlyk, maar nu eens flappende, dan eens draavende, met een ftevig paard, vorderden wy zeer wel. Op deeze kust hadden wy elke myl een dorp, bewoond door ryke visfchers, en wel gegoede fcheeps-timmerluiden, en vonden alle deeze handwerkslieden bezig genoeg in hunne beroepen; in fommige plaatzen waren een honderd man bezig , H 4 om ,  ï2o XX. BRIE F. om, met de krachten hunner lichaamen, de zegen op te haaien; op andere, dat nog verbaazender is, werden Schepen van honderd lasten gebouwd op het drooge land, daar nooit het gety ryst om ze te water te laaten. Deeze dorpen zyn terftond aan de Zee gebouwd, niets is 'er tusfehen den Oceaan en derzelver huizen, dan hunne kleine tuinen , in welke de Vrouwen en Dochters der visfehers in de fchaduwe der oranje-, lamoen- en druivenboomen zaten, zwarte zyden kant maakende. Schoon ik deeze plaatzen dorpen noeme, en fchoon zy, inderdaad, dorpen zyn, waren, evenwel, de huizen, in het algemeen, zodanig, dat zy eene goede vertooning, zelfs in eene fchoone Stad, zouden gemaakt hebben; want zy waren alle wel gebouwd, en veele aan de buiten zyde veriïerd met tamelyk goed fchilderwerk. De plaats, van Welke ik deezen fchryve, is, wel is waar, op dezelfde wyze gelegen, maar zy is eene kleine Stad, en heeft eene pofada die (begryp, dat ik by vergelykinge fpreek) aangenaam genoeg is, terwyl de Zee eenen visch levert, welken zy den rooden visch noemen, en die zo lekker is, als iets zyn kan. Ik mag het omtrent waagen hem de Zee-houtfnip te noemen, want hy wordt geheel op dezelfde wyze gegeeten. Wy werden hier beter onthaald dan myn arm paard, want 'er was geen korl haver of garst in deeze Stad te krygen, en zedert dat ik van myne kleine Penna fcheidde (*), aan den voet der Pyreneën, • heeft C*} [/Je (kn XVIII B;kf,]  XX. B HIEF. 121 heeft hy geen mondvol hooi geproefd, noch ik gezien. Morgen hebben wy zeven uuren wechs af te leggen, van hier tot Barcelona. Ik kan de hooge kaap zien, onder welke de Stad ligt, en van onder welke gy wel haast weder van my zult hooren. Hier weigerde de voornaamlte koopman der Stad my Spaansch geld te geeven voor myne Louis cfors, in weerwil van myn verzoek, dat onderfteund werd door eenen welgezeten winkelier, welken hy kende. Ja hy weigerde zelfs my eenen enkelen Louis d'or te wisfelen, niettegenftaande ik de noodzaaklykheid aandrong, in welke ik was van een weinig gangbaar geld te moeten hebben, om myne reis tot aan Barcelona te betaalen (*). Om der Franfche Natie te geeven dat haar toekoomt, moet ik zeggen, dat men zulk een ftaaltje van ftroeve onbefchaafdheid niet zou hebben kunnen vinden van het eene einde van dat Koningryk tot aan het andere. En daar deeze de eerfte verrichting was, in welke ik in Spanje te doen had gehad met iemand, die boven den rang van eenen Herbergier was, maakte zy op my geenen gurïfltgen indruk van eene Natie, onder welke ik'toen voorneemens was myne dagen te eindigen. (*) Evenwel had deeze man eene dtjêlykicne gemeenfehap en koophandel met Fra kryk , en liy vfsH een Spanjaard van een goed cliaracter, 'zo als ik mdeihand, pp mya navraajen, te Barctluna hoorde. H 5 XXI.  3Z2 XXI. BRIEF. XXI. BRIEF. barcelona. T>y onze aankomst in deeze Stad, waren wy genoodzaakt langer dan een half uur aan de buitenpoort te wachten, devvyl van twaalf tot een uur niemand toegelaten word in de Stad te komen, fchoon al de waereld 'er mag uit gaan, zynde dat uur den wachten toegedaan om hun middagmaal te eeten. Dewyl ik geenen brief had aan eenig mensch in deeze Stad, dan aan den Franfchen Conful, had ik vooraf gefchreven aan zekeren Heere ford, ee^en Koopman te Barcelona, met welken ik in voorige tyden gereisd had van Londen na Bath, om van hem de gunst te verzoeken, dat hy eenen intrek voor my wilde bezorgen. Ik vroeg daarom na het huis van den Heere ford, en vond my gebragt aan het huis van eenen Heere curïoys. Ongelukkiglyk voor my was de Heer ford geftorven: maar hetzelfde huis en handel werd aangehouden door de Heeren adams en cortoys, die mynen brief ontvangen en geopend hadden. Na dat deeze familie de myne een weinig bekeken had, kwam de Heer curïoys af, en zei met veel beleefdheids en een herbergzaam voorkomen, dat zyn middagmaal op tafel was, en verzocht in zeer dringende uitdrukkingen, dat wy aan hetzelfde wilden deel neemen. AVy vonden daar een groot huisgezin, betraande uit. zyne huis- vrou-  XXI. BRIEF. u3 vrouwe, eene moederlyke vrouwe, die 'er wel uitzag: Juffrouw adaws, derzelver dochter by eenen voorigen man, eene vrolyke dame, en verfcheiden kinderen. Juffroaw adams fprak de Catalaanl'che, Franfche, Engelfche en Spaanfchc taa. len; die alle noodzaaklyk waren aan eene tafel, aan welke luiden waren, die flechts eene van alle deeze genoemde taaien verfionden. De Heer curïoys drong ons, dat wy eenige dagen daarna weder het middagmaal by hem zouden neemen; eene gunst, welke ik, alleen, aannam ; wanneer hy my verhaalde, dat by tot het Confulfchap deezer Stad benoemd, maar 'er nog niet volkomen in bevestigd was, dat hy deeze waardigheid had verkregen door de gunst van Lord r och ford, die eenige dagen aan zyn huis had doorgebragt, op zyne reis na Madrid, wanneer zyne Lordfchap Afgezant aan dat Hof was. Eer ik van hem ging, verzocht hy, dat ik, en myne familie, den naastvolgenden dag met hem op zyn Landhuis wilde ecten: doch, in plaatze van dit te doen, wachtte ik hem op in den voormiddag,en verhaalde hem , dat ik in vroegeren tyde beleefdheden ontvangen had van zynen vriend den Lord rochford, en geloofde, dat dezelve ook eens myn vriend was geweest: maar dat ik nu, ongelukkiglyk, ondervond, dat het geheel anders was: ik merkte aan, dat zyne heuschheid omtrent my hem nadeel zou kunnen doen by zyne Lordfchap ; en dat ik het billyk oordeelde hem dit te zeggen, op dat hy zich door zya eigen oordeel mogt  U\ XXI. BRIE F. mogt la'aten beftutiren, en niet de leiding van zyne geneigdheid volgen, indien hy dacht, dat dit voor zyn belang n'adeélig zou weezen; en by wyze van eene kleine erkentenisie voor de herbergzaame wyze, op welke hy my en myne familie onthaald had, nam ik honderd en vyfentwintig ponden fterlings in Bankbriefjes, en verzocht hem dezelve na Engeland te zenden; 'er byvoegende, dat ik omtrent dertig ponden in mynen zak had, en hoopte dat dezelve toereikende zouden weezen voor myne nitgaaven, tot dat hy bericht had van de behouden aankomst der bankbriefjes. Maar in plaatze van zyn gewoon blygeestig gelaat, werd ik verpletterd door de gemaakte houding van den beflommerden man; myne bankbriefjes werden by het venfter tegen het licht gehouden, * omgedraaid en gekreukt, als of het beste gebruik, dat men 'eivan kon maaken, ware geweest des Confuls pyp na het Avondmaal aan te fteeken. Ik vroeg hem of hy eenige twyffelinge had aangaande dcrzelver echtheid; en vertoonde hem, ter bevestiging , dat ik inderdaad de perfoon was, die ik zeide te zyn, eenen brief, flechts korten tyd te vooren aan my gefchreeven door zynen Vriend den Lord r o c hford, van welken hy ook juist te vooren een brief had ontvangen. Hy merkte toen aan, dat een gebrand kind het vuur vreest; dat hun Huis fc!"Tc!e had geleden; dat kort te vooren een Jood door Frankryk was getrokken-, die een groot getal valfche Bankbriefjes had uitgegeven , en dat ik, onbedachtelyk, eenige van dezelve zou hebben  XXI. BRIEF. ïo5 ben kunnen aanneemen. Maar hem verzekerende, dat ik alle de myne ontvangen had uit de handen van de Heeren hoare, en dat ik hem om het geld niet wilde yraagen voor dat hy bericht had ontvangen , dat zy goed waren, nam ik zyn recipis, en liet hem myne Bankbriefjes. Maar dewyl 'er eene mogelykheid,ja, waarfchynelykheid was, dat de Heer curtoys niet fpoedig bericht kreeg uit Engeland, of, indien hy het al kreeg, 'er my niet van verwittigde (want al zyn voorkoomen van gastvryheid en beleefdheid was verdweenen) oordeelde ik het noodzaaklyk, my te verzekeren van eene wykplaats. Want ik moest u gezegd hebben, dat ik aan zyne tafel had aangetroffen eenen wombwel, met wiens Oom, die ook deezen man (nu een Spaanfchen Koopman) al zyn goed had nagelaten, ik veele jaareu te vooren te Gibraltar in de innigfte gemeenzaamheid geleefd had. Inderdaad behoorde ik gezegd te hebbeu, dat wombwel, my verzocht, en zelfs my genoodigd had het middagmaal met hem te houden. En dewyl hy in verftand en kennisfe van de waereld eenigzins boven den goeden Heer curtoys fcheen verheven te zyn, ging ik tot hem met dat vertrouwen, welk een goed Bankbriefje, en eene goede zaak, iemand inboezemen, en verhaalde hem des Confuls vrees en de myne, dat ik gebrek aan geld mogt krygen, eer de Heer curtoys gereed ware het my te bezorgen; in welk geval, en in welk geval alleen, ik den Heere wombwel vraagde, of hy my een Bankbriefje , van  i26 XXL BRIEF. van twintig ponden fterling wilde wisfelen, en toonde hem een, welk ik hier op uit rnynen zak kreeg. Maar womïvve'l onderzocht ook myne Bankbriefjes met de naauwkeurige oplettendheid van eenen omzichtigeii handelaar, en nam al die heerschzuchtige verwaandheid aan, welke de trotfe Spaanfche manieren jegens eenen nederigen verzoeker hem konden inboezemen. Ik verhaale u, myn waarde Heer, het geene tusfchen ons omging, meer uit medelyden dan uit gevoeligheid jegens hem. Hy zeide (ik wil my zyne woorden herinneren zo na als ik kan) ,, indien gy de Heer j, thicknesse zyt, moet gy al eenen lan„ gen tyd in de waereld geleefd hebben ; het, is „ .daarom ongelukkig, dat gy niet beleend zyt met „Sir thomas gascoyne, eenen Heer van „ fatfoen, die in Engeland wel bekend, en nu 3, met u in dezelfde herberg is." Ik bekende, dat ik Sir thomas gascoyne daar gezien en met denzelven gefproken had, en dat het volkomen waar was, dat hy ten mynen, en ik ten zynen, opzichte, volftrektlyk vreemdelingen waren; maar ik merkte aan, dat Sir thomas gascoyne reeds tien jaaren met zyne reizen was bezig geweest, en dat ik veertien jaaren, voor dat hy op reis ging, in afzonderinge geleefd had; en dat dit derhalven eene zeer zwakke omftandigheid was om my tot eenen bedrieger te maaken. Ik merkte ook aan, dat bedriegers alleen reisden, niet met eene Vrouwe en Kinderen, en dat, fchoon ik in geener maniere wenschte zyn geld uit zynen zak  XXI. BRIEF. ia7 zak te jaagen, ik, om vcrfcheiden in het oog loopende redenen, zeer begeerig was alle vermoedens, als of ik een Gelukzoeker ware, wech te neemen. Dit antwoord deed een blikje van edelmoedigheid te voorfchyn komen, maar bezoedeld met trotsheid en . verwaandheid. „ Het zou my fpyten, zeide hy, te zien, dat een myner Landsluiden , die „ een eerfyk man is , gebrek aan geld had ; en ,, daarom , dewyl ik het waarfchynelyk oordeele, „ dat Gy de Heer thicknesse zyt, zal ik U „ uw" Bankbriefje wisfelen , wanneer Gy het be„ geert," voegende hier evenwel by, dat „hy „god dankte, dat hy, indien hy het geld ver„ loor , het konde draagen." Ik zeide hem daarop , dat hy het in myne magt had gefield om hem te overtuigen , dat ik de Heer thicknesse was , door de gunst, welke hy my aanbood,' zo als ik deed, van de hand te wyzen. Ik wees dezelve, inderdaad, van de hand, met eene eerlyke verontwaardiginge , dewyl ik verzekerd ben , dat hy niet twyffelde , of ik de Heer thicknesse was, en dat hy, niet ik, waarlyk de man was , die voorgaf te zyn het geene hy niet was. Ik had hem te vooren gezegd , dat ik eenige brieven in mynen zak had, gefchreven door eenen Spaanfchen Heer van fatfoen, wiens hand in deeze ftad wel moest bekend weezen. ■ Maar hierop merkte hy aan , dat 'er geen Jood in Spanje was , die geen Spaansch konde fchryven. •• De Heer wombwell erkende, evenwel, dat de Heer curtoys, welken ik den brief van Lord  XXI. BRIEF. Lord rochford aan my vertoonde, volkomen had moeten overtuigd zyn, of ik een bedrieger ware dan niet. Maar ik liet hem echter nog onder weezenlyke of voorgewende twyflelingen; met een befluit, om van water en brood te leeven, of van de goedheid van eenen Snyder , mynen eerlyken waard; want, ik ben wel verzekerd, dat deeze, fchoon een Spanjaard , dat doorzicht , en die menschlievcndheid ook , had , welken de Heeren curtoys en wombwell niet hebben, of kunftiglyk voor my verbcrgden. Evenwel, in fpyt van al de onvriendlyke behandelingen des laatften, konde ik niet nalaaten hem ook een ftaaltje van myne grootsheid te toonen. Ik zond hem daarom eenen brief, en in denzelveu anderen ingefloten, die aan my gefchreven waren , door wylen den Lord holland, den Hertoge van richmond, Lord oxfor.d, en veele andere luiden van rang; en verzocht hem, dat hy my ten minften geloof wilde geeven in eene zaak , by welke hy niets konde verliezen, naamelyk, dat ik , indien ik met bedrog omging , een fchrandere bedrieger was. Hy zond my de brieven, netjes toegezegeld , te rug, zonder eenig antwoord; en hiermede eindigde onze briefwisfeling voor altoos , ten ware hy ze moest vernieuwen (*). Ik fchaame my, dat ik zo veel zegge van deeze lui- (.*) Deeze grlmté en edelmoedige lieer wombweli. was t« Londen , toen de eerde uitgaaf van dit Boek in liet 'lic'ir kwam, maar hy b,eefc de tennis niet vernieuwd.  XJXI. BRIEF. is9 luiden en van my zeiven, daar ik veel betere, ' en fommige, misfchien, aangenaame onderwerpen konde vinden. Maar het is noodzaaklyk te tocncn van hoe veel belang het zy, voor een vreemdeling, Brieven van Aanbeveelinge met zich te ncemen, wanneer hy reist, niet alleen na andere Koningryken, maar zelfs na elke Stad, in welke hy zich, al is het maar voor eenen korten tyd, denkt op te houden. Want, gelyk wojubwell te recht aanmerkte , wanneer ik een brief van aanbeveelinge hebbe van mynen vriend, of Correspondent, kan ik geen twyffel hebben, wie de brenger zy, en ik wilde liever zulk eene aanbeveeling aanneemen dan Bankbriefjes. Ik be- kenne, dat Koopluiden niet te zeer op hunne hoede noch te omzichtig kunnen weezen, ik kan 't den Heere curïoys vergeeven, en vergeeve 't hem inderdaad, om redenen , welke hy u onder zyne eigen handtekening zal toonen; maar ik hebbe te goede gedachten van des Heercn w omb we l l's doorzicht, om zyne vinnige antwoorden zo fchielyk te vergeeven , of te vergeeten. Ik kan my niet wederhouden, fchoon ik het wel mogt doen, van u te verhaalen, welk eene vleiende uitdrukking hy tot my gebruikte. Ik had hem een gedrukt papier getoond, ondertekend junius. Hy zeide daarop: ,, Indien gy dit gefchreven hebt, „ kunt gy, zo veel ik zien kan, inderdaad juni,, us zelve weezen." Ik verzekerde hem, dat ik het niet was; want dat ik., in Spanje zynde, en buiten het bereik van het Inquifitie Gerechtshof I, deel. I van  i3o XXI. BRIEF. van Westmunfter-Hall, het anders terftond zoude bekennen, uit vreeze, dat ik fchielyk mogt nerven, en dat geheim, gelyk Juffrouw faulkner, met my in het graf neemen. Naschrift. Zedert de Uitgaave van den eerlten Druk deezes Werks, hebbe ik eenen brief ontvangen van Barcelona, my berichtende, dat een Huis te Londen, welk in maatfehappye deed met dat van den Heere curtoys, had opgehouden met betaalen, welke onverwachte flag zo zwaar en onverhoeds den Heere curtoys overviel, dat hy kort daarna van hartzeer ftierf; nalaatende eene Vrouw met acht kinderen, geheel zonder middelen van beftaan: en wat het leedweezen vermeerderde , dat ik gevoelde over deeze droevige ramp, is, dat zes van die kinderen toen , gelyk ik hoorde, aan de kinderziekte lagen. De Heeren adams en wombwell deeden beide aanzoek om de waardigheid van Conful, maar geen van hun beiden flaagde: eene omftandigheid, die inderdaad droevig is, dewyl ik verzekerd ben, dat de Heer adams, op welken alleen het onderhoud der geheele familie aankomt, de Vader en Vriend van het 'ongelukkige geflacht zou geworden zyn. XXII.  XXII. BRIEF. 13* XXII. BRIEF. barcelona. "VTu zult gy, natuurlyk, wenfchen te weeten, hoe Sir thomas gas co yne, myn over-buurtnan, in dezelfde Herberg zich gedroeg. Ik had , vóór al dit oproer, met hem gegeten, gedronken, en omgegaan. Hy is een verftandig, beleefd, wel opgevoed man; en 'er was by hem een zeker Heer swinburne, die even aangenaam was. Geen wonder, derhalven, indien ik myn best deed om eene kennis aan te kweeken met twee zulke luiden, die, in allen opzichte, alles, wat de Stad opleverde, zo zeer overtroffen. Sir thomas, evenwel, begon een weinig achterhoudend te worden; misfchien niet meer, dan goede Staatkunde nood-, zaaklyk maakte voor een man , die eerst zo even begon een grooten toer te doen door het geheele Koningryk, van Barcelona na Cadix, Madid, enz. Ik bemerkte deeze fchuwheid, maar was 'er niet, gevoelig over, dewyl ik ze niet berispelyk kon vinden. Hy had in het begin geene achterdocht op my, en, indien hy ze naderhand had, zoude ik niet kunnen zeggen, welke omftandigheden, door de Heeren wombwell, curtoys, en anderen , ten myncn nadecle , zouden kunnen zyn aangedrongen. En ik overwoog, dat, indien een man van zyne middelen en voorkomen had kunnen verdacht gehouden worden, 'er voor hem veel reI 2 den  132 XXII. BRIEF. den was om zich met anderen te vereenigen ia my verdacht te houden. Het fchynt wel, dat de Jood, die de nagemaakte Bankbriefjes had uitgegeven, in alle buitenlandfche papieren was bekend gemaakt; zyn perfoon was naauwkeuriglyk befchreven ; en dewyl men zich vervoegd had tot de Hoven van Frankryk en van Spanje, om den loop van zulk eenen fchurk te ftuiten, had de Stedevoogd van Barcelona, op de eerfte aankomst van Sir thomas gasgoyne, denzelven aangehouden, en om den Conful gezonden ; in ernst geloovende, dat hy den misdaadiger had in handen gekregen. De Jood was befchreven als een kort, zwaarlyvig en zwartachtig, man; en dewyl Sir thomas zwarte oogen heeft, en aan den lyvigen kant is, had de eenvoudige, eerlyke Stedevoogd geen onderfcheidend oordeel genoeg, om die welgemanierdheid en welleevcndheid in Sir thomas te zien, welke geen Jood, hoe wel hy ook Bankbriefjes moge namaaken, immer kan nabootzen. Maar dewyl Sir thomas Brieven van crediet had op den Heere curtoys, welken zyn perfoon en rang aantoonden, werd dit avontuur voor hem Hechts eene ftof tot lachen. In waarheid, het is uit zyn eigen mond, dat ik dit vertelle, fchoon, misfehien, niet met al de omftandigheden, welke hy my verhaalde. • Nu had myn perfoon, zo wel als dien van Sir thomas , overeengekomen met dien van den zwervenden Jood, ik zou zekerlyk myn verblyf gehad hebben in een der ronde torens, die ta- me-  XXM. BRIE F. 133 mclyk dik geplaatst zyn in de nuturen der vestingwerken van deeze Stad. Gy zult becven . Ik verzekere u, dat ik bet doe als ik gedenke aan eene andere ontkomin- ge, die ik had; en ik zal u vernaaien hoe. 's Daags na dat ik Cette had verlaten, kwam ik op eene plek, waar de wech zich in tweeën verdeelt. Hier vraagde ik aan twee mannen, welke van beiden myn wech ware na Narbonne? Een van hun antwoordde my in het Engelsen. Hy was een flordig gekleed Jongman , maar die 'er niet kwalyk uitzag, en zeide , dat hy uit Italië kwam, en na Barcelona ging, dat hy te Venetië door een hoop guiten van zyn geld beroofd was, en nu na Spanje reisde, om te zien , dat hy van daar na Holland kwame, van welk Land hy een inboorling was. Hy was toen, zeide hy, met den anderen man in onderhandelinge om denzelven eene broek te verkoopen, om zich te voorzien van geld tot het voorzetten zyner reize. En, dewyl ik op dien tyd geen knecht had, verzocht hy my ernftiglyk, dat ik hem in mynen dienst wilde neemen.. Gy moogt wel verzekerd zyn, dat ik dit niet wilde doen; maar, uit vreeze, dat hy een ongelukkig mensch mogt zyn, gelyk ik zelve, zeide ik hem, dat, indien hy kon maaken des nachts in dezelfde herbergen als ik te flaapen, ik voor zyn bed en. avondmaal zou betaalen. Hy nam eene aanbieding aan, welke gedaan te hebben, my welhaast hartlyk fpeet; en toen wy te Perpignan kwamen, gaf ik hem een weinig geld om zyne I 3 reis  i34 XXII. BRIEF. reis te vervorderen; maar verbood hem volftrektlyk naast myn rytuig te wandelen, of in dezelfde herbergen met my te flaapen; want, dat, dewyl ik hem niet kende, hy niet, als iemand van myn gevolg, in een ander Koningryk zou komen. Ik zag hem ook niet meer tot fommige dagen na myne aankomst te Barcelona, alwaar hy my aanklampte in in eene betere kleeding, en my eenig weezenlyk of nagemaakt goud toonde , het geen hy, naar zyn zeggen, ontvangen had van eenen Vriend, die zynen Vader te Amfterdam kende. Hy was een (foute onvertzaagde gast; en het kostte my eenige moeite , om hem over te haaien, dat hy niet zyde aan zyde met my wandelde langs den Stadswal. Kort hierna ontving ik bericht, dat een fraai gekleed, klein zwartoogig, man in eene bark uit Italië was aangekomen. Het bleek, gelyk de Heer curtoys my onderrichtte, dat deeze man de eigenfte Jood was, voor welken Sir thomas gascoyne was verdacht gehouden. Hy werd in hechtenis genomen, en geplaatst in een der ronde torens. Maar wat zoudt gy zesgen , of hoedanig zou myn lot geweest zyn , indien ik den anderen man in mynen dienst had genomen? — Want,op het oogenblik , waarin myn blanke man, want hy was een blankachtige Jood, den zwarten zag aankomen, brak hy op. Zy waren bevreesd voor elkander, en beiden zochten te ontfnappen. Myn man ontkwam het te voet; de zwarte man werd in hechtenis genomen , terwyl hy met den fchipper van dezelfde bark, in welke hy gekomen was, in onder-  XXlf. BRIEF. 135 derhandelinge was, om hem na eenige andere zeehaven over te voeren. Ware ik hier nu gekomen met een zodanigen bedienden , met myne verdachte banknooten, zonder geloofs- of aanpryzingsbrieven, ware de Jood hier gekomen, die de waare misdaadige is , en die verbindtenisfen had gehad met mynen knecht, wat zou 'er dan geworden zyn van deszelfs meester, uwen ongelukkigen ootmoedigen dienaar? Ik twyffel zeer of de bekwaamheden des Confuls van zyne Britannifche Majefteit wel in ftaat zouden geweest zyn, om onze trappen van fchuld behoorelyk te verdeelen; en of ik niet, op myn ftroo-bed, (lechts zeer weinig liefdadigheid zou ondervonden hebben van de menschlievendheid des Heeren wombwell. Evenwel ik had nog eene kaart , welke ik konde fpeelen om myne beurs te verfterken; en deeze was eene, die , zo als ik dacht, niet kon misfen, en bet geld was nader by huis. Ik had, terwyl ik te Calais was, dertig guineas geleend aan een Fransch Officier, om g^ene andere reden, dan om dat hy ze noodig had : ik kende den man : en dewyl hy beloofd had my in drie maanden te bctaalen , en die tyd nu verftreken was, vervoegde ik my ,by eenen Heer harries, eenen Schotfchcn Koopman, aan zyn huis te Barcelona , op welken de Londenfche Bankiers, van denzelfden naam , brieven van credit geeven aan de reizigers. Ik verzocht van hem de gunst, dat hy myn briefje wilde zenden aan zynen Correspondent te Parys, en het geld voor my invorderen , en,  136 XXII. BRIEF. en , wanneer dat betaald was, bet my te Barcelona geeven. Maar de Heer harries verzocht ook verfchoond te weezen ; hy bragt eene menigte zwaarigheden te berde, doch ten laatften gaf hy my een recipis voor myn briefje, en beloofde, met genoeg aarzelinge, 'het te verzenden. Ik begon nu te denken , dat ik waarlyk van honger zou fterven. Alle behoeften des leevens zyn in Spanje in hoogen prys , en myne beurs was zeer laag gedaald. Ik fchreef daarom aan den Heere curtoys, om te weeten , of hy eenige tyding had van de Bankbriefjes ; want ik had onmiddelyk gefchreven aan de Heeren hoare, om van hun de gunst te verzoeken, dat zy aan den Heere curtoys de Nommers zonden van die, welke ik aan hun huis had ontvangen; en zy fchreeven my zeer beleefdJyk , dat zy zo gedaan hadden. Waarop de Heer Coniul curtoys my begunffigde met het volgende antwoord: „ De Heer curtoys biedt zynen dienst aan „ den IJeere thicknesse , twyffelt geheel ,, niet, of de Banknooten goed zyn : met deeze „ post erkennen zy van Londen , in dato den „ 241™ pasfato, den ontvangst daarvan , enz. „ Barcelona, 12 December, 1775 (*)." De- (*} Het was, in waarheid, zeer gelukkig, dat ik myn geld ontving , want dit huis hield kort daarna op met betaalen, en ik lioore met vermaak, dat de bediening van Conful , in welke de Heer curtoys kort te vooren bevestigd was, een betaamelyk bcftaan is voor zyn zeer groot huisgezin , dewyl ik vinde, dat de bankbreuk zyn ongeluk, niet zyne lchuld, was. En inderdaad ik be- fchouw  XXII. BRIEF. i37 Dewyl de Correspondent van den Heere curtoys den ontvangst daarvan erkend had, dacht ik , dat ik het ook mogt doen, ging gevolglyk na hem toe, en eischte myn geld. De Casfier was ziek, en ik werd verzocht den volgenden ochtend weder te komen , wanneer hy veel beter zou zyn. Ik deed zo, ontving het geld, en ging onmiddelyk op reis na Montferrat; zingende , en zeggende dingen , met welke ik niet naauwkeuriglyk overeenftemde. Maar, dewyl ik te Rome was, wilde ik ook doen , zo als men daar doet. Ik leerde daarom myne kinderen het volgende Spaanfche Spreekwoord opzeggen: „ Barcelona es Bueno, „ Si la Bolfa fuéno „ Suéno ó no fuéno „ Barcelona es Buéno." „ Zo uw beurs ter dege klinkt „ Dan is Barcelona goed : „ Of zy klinkt, of niet en klinkt, „ Barcelona is toch goed." Ik had eene fpreuk niet behoeven te vertaaleu, welker betekenis ik verzekerd ben, dat gy veel beter zult verftaan , dan ik 'er de waarheid van ondervonden hebbe. Ik hoope, evenwel , nu met my- 'clioiw hem geenzins in het ongunftige licht, waarin hy my befehouwde te Uarcelona, het welk me;r is dan ik kan zeggen v»8 den vriencïïyken Hesre wombwell. I. DEEL. K  3S8 XXII. BRIEF. myne ongelukken gedaan te hebben : want ik ga nu eene plek bezoeken, bewoond door deugzaame en in afzonderinge leevende mannen; eene plaats, die, volgens alle vernaaien, door de natuure gevormd is voor zulken, die bekwaam zyn zich af te fcheiden van alle waereldfche zorgen : en ik ben verzekerd dat ik by de zodanigen (hoe zeer zy voor my ook vreemdelingen zyn,) meer Christelyke Liefde, (want zy houden zich met niets anders op,) zal ontmoeten, dan ik menschlievendheid of befchaafdheid vond in Barcelona. Naschrift. Ik had u moeten verhaalen, dat Sir thomas gascoyne , eer hy deeze ftad verliet, eene beleefde boodfchap zond, met verzoek om affcheid van my en myn gezin te mogen neemen. Ik wachtte hem daarom op; en dewyl hy voorneemens was Gibraltar te bezoeken , viel ik hem lastig met een brief voor mynen Zoon , die daar toen in dienst was; maar had kort daarna het ongenoegen van te vinden, dat myn Zoon de bezetting had verhaten, eer Sir thomas 'er konde aankomen. Indien gy my vraagt, hoe Sir thomas cas'coyne het waagde eene zo groote reis te doen door een Land, het welk voor reizigers in het algemeen, en voor vreemdelingen in het byzonder, zo misfelyk gefield is, kan ik alleenlyk zeggen , dat hy, toen ik hem zag, zyne lange reis maar pas had begonnen, en dat by alle voordeden had, welke Godsdienst en rykdom hem konden geeven. Ik had geene van deeze. Hy reisde met twee  XXII. BRIEF. i39 iwee koetzen, twee ftellen paarden, twee gezadelde muilezels, en werd befchermd door eenen fleep van bedienden. Ik had Godsdienst, (maar het was een flechte in dit land,)en.Hechts éénen voetknecht(*), die in den ftrengften zin zyn charaéter bewaarde; want hy wandelde altoos. Om de waarheid te zeggen , het is de gewoonte van de meeste Spaaufche Heeren, altoos, door hunne bedienden te voet gevolgd te worden. Deeze aanmerking wordt bevestigd door den Heere carter, in zyne zeer vermaakelyke en leerzaame reize van Gibraltar na Malaga. Doch hier kan ik niet nalaaten iets te melden het geen een Spaansch Reiziger, reeds zo lang geleden als 1669 , verhaalt van de wyze van reizen van een Engelfchen Edelman, welken hy ontmoette in het zuidelyke gedeelte van Frankryk. Deezen morgen , zegt de Reiziger, ontmoette ik Mylord van n 0r thdjiberland , die in Frankryk kwam ter bevorderinge der gezondheid van zyne Lady , en die in zyn gevolg meer dan zestig Engelfche paarden had ; 'er byvoegende , dat hy gehouden wierd voor een der rykfte Lords in Engeland. Ik reisde derhalven als een Spanjaard; Sir thomas als een Engelschman. De geheele Stad van Barcelona was in oproer op den morgen, waarop de twee koetzen van Sir thomas afreeden; en ik hoorde met fmarte, dat zy beide braken, eer (*) [Ik toüêé bet Engelfche footman vertaald nebbén door LyfHechtt indien niet de woordfpccling van den Schryver my ver. plicht had e-jn ander woord te gebruiken.]  i4o XXII. BRIEF. zy ter halver wech van Vcdencia waren; maar kort daarna, met vermaak , uit eenen beleefden brief van den Heere swinburne, dat zy zo verre in volmaakte gezondheid gekomen waren. Naschrift. Eer ik Barcelona verlaate , is het niet meer dan billyk, te zeggen, dat het eene goede Stad is, eene fchoone moelje heeft, en een voortreffelyk kasteel , behalven Mont-Joui, eene fterke vesting, die op een hoogen heuvel ftaat, en' de ftad zo wel als de haven beftrykt. De Stad is zeer groot , en fterk bevestigd. Zy ftaat in eene groote vlakte, en wordt omvangen door eene ry van eerder hooge heuvelen dan bergen , in den vorm van eenen- halven kring , die een uitzicht maaken, dat zeer aangenaam is, dewyl niet alleen de zyden der heuvelen verfierd zyn met een groot aantal vaiv Landhuizen , maar de vlakte ook eene groote menigte uitlevert, behalven verfcheiden kleine dorpen. De wegen zyn ook, in de nabuurfchap der ftad, zeer goed. Wat de Stad zelve aangaat, zy is eerder in het algemeen wel gebouwd , dan overvloedig! yk voorzien van eenige byzondere fchoone gebouwen. De Inquifitie heeft nu niets, noch van binnen noch van buiten, waarop zy roemen kan , als hebbende, (gelukkiglyk voor het algemeen,) een groot gedeelte van haare voorige macht verloren. Zy houdt evenwel nog altoos ontzach onder de zulken , die binnen haar rechtsgebied leeven. Ik zag nimmer eene Stad, waarin de koophandel met grooteren yver en naarftigheid wordt  XXII. BRIE F. 141 wordt gedreven : de traage en zor^elooze gcfieltenis der Spanjaarden van Casiilie, en van de andere Landfchappen, heeft zich nooit tot dit gedeelte van Spanje uitgeftrekt. Zy hebben hier eenen zeer fraaien Schouwburg, maar die op het tooneel fpeelen zyn uit de heffe des volks, en te flecht om met den naam van Tooneelfpeelers genoemd tc worden. Men heeft 'er geene Boekeryen of Schilderfhikken , die veel opmerkinge waardig zyn , fchoon zy roemen op een of twee fchilderyen in hunne Kerken gemaakt door Inboorlingen der Stad, FRANCOIS GUIRRO, en JOAN AR-XAU. Ilt het Tolhuis hangt een afbeeldfel ten voeten uit van den tegenwoordigen Koning,zo verfoeielyk flordig, dat men zich zou verwonderen, dat het niet , met den Schilder , in de Inquifitie gezet is, als eene befchimping der Koninglyke waardigheid en der Kunften (*). Men verhaalt my , dat 'er op den Sacravientsdag eenige omgangen van den belachelykften aart gehouden worden. De vruchtbaarheid der aarde, in en omftreeks de. Stad, is verwonderlyk. Op het oogenblik, dat het ééne gewas van den grond is, wordt 'er een ander in gezaaid ; en geen gedeelte van het jaar veroorzaakt een volkomen ftilfland in de groeijinge. In het koudfte weder, is 'er op de markt overvloed van eene groote verfcheidenheid der uitgeleezenfte bloemen; en echter kan derzelver aangenaame geur den ondraagelyken flank (*) Het Tolhuis is naderhand afgebrand, en het is tc hoopen, dat des Konings afbeeldfel niet behouden wierd.  tffi. XXII. BRIEF. ftank niet overmeesteren, welken zoute en Hinkende Visch, te zamen genomen , over dat geheele gedeelte der Stad verfpreiden: en hoe ryk de Inwoonders mogen .weezen , ziet men hier, op de markt, de pooten, d« vleugels, de borden en ingewanden van Vogels, afgefueden ,, gelyk ftukken vleesch in andere landen gedaan wordt, om afzonderlyk verkogt te worden. Ook konde ik in deeze groote Stad geene olie , olyven , of wyn vinden, die draagelyk waren. Ik betaalde in de gouden Fontein dagelyks eene guinea voor myne tafel; evenwel was alles zo morfig , dat ik altoos myn middagmaal deed met het nagerecht; en 'er was geene andere plaats om myn paard te zetten dan in den Hal van deeze morfige herberg, alwaar ik weekelyks twaalf livres betaalde, enkel • voor ftroo : en ieder , die in deeze herberg zynen intrek neemt, moet dagelyks vyf [Engelfche] fchellingen betaalen voor zynen middagmaaltyd , het zy hy daar eete of niet. Catalonie is, ongetwylfeld, het best bebouwde, het rykfte, en naarftigile Landfchap of Vorftendom in Spanje; en de Koning, die de zon tot zynen hoed heeft, (want dezelve fchynt altoos in een gedeelte zyner heerfchappyen) heeft niets om op te roemen, dat Catalonie evenaart. Dewyl ik bykans een even groot ,afgryzen hebbe van de Mooren, als de Spanjaarden zelve , (als hebbende, veele jaaren geleden, die kust twee of drie maaien bezocht) mogt gy verzekerd zyn, dat liet my griefde, telkens als ik uitging, zo veele ver-  XXII. BRIEF. j43 verminkte en gewonde Bevelhebbers en Krygsknechten te ontmoeten, die niet lang geleden waren te rug gekomen van den ongelukkiglyk afgelopen tocht tegen al gier s. 'Er zyn in de waereld geene benden , die beter ftand houden dan de Spanjaarden: het was niet uit gebrek aan dapperheid , dat zy kwalyk daagden , maar 'er was eenige droevige verkeerdheid in de beduuringe; en hadden de Moeren hunnen aanval voortgezet geen man zoude 'er zyn afgekomen. Myn bediende (een Franfche Deferteur) die mede op dien tocht was, zegt, dat de Opperbevelhebber o'reilly de eerde was, die landde, en de laatde, die weder fcheep ging. Maar het is het hoofd, en niet de arm van eenen opperden Bevelhebber, dat men het meeste noodig heeft. De Mooren trokken, met het aanbreeken van den dag op de Spanjaarden aan, agter eene verfchrikkelyke gemaskerde en beweegende beukery van kameelen. De Spanjaarden, by een zo flaauw licht geloovende dat het Ruitery was, verfpilden een groot gedeelte van hunne krachten , moed, en krygsvoorraad tegen deeze onfchadelyke dieren; en het was niet dan na dat dit gordyn was opgetrokken, dat de vreeslyke dagting begon, in welke zy omtrent negen duizend man verlooren. Het fchynt, dat 'er eenig vreemd gebrek in de beduuringe is geweest; of, het geene waarfchynlyker is,dat 'er geen volkomen goed verdand was tusfchen de Bevelhebbers van de Land- en Zeemagt. De Vloot lag verfcbeiden dagen voor de Stad, en toen landde  144 XXII. BRIEF. de men juist ter plaatze, alwaar de Mooren ver« wachten, dat men zou landen. Daar is niets zo moeilyk, zo gevaarlyk, of zo onderhevig aan mislukkinge, als een oorlog, die gevoerd wordt met in eens vyands land te vallen. Onze benden hadden 'er ondervinding van te St* Cas (*); en hebben het reeds ondervonden, of zullen het nog gewaar worden, in America (f). De wilde Negers op Jamaica, aan welken de Landvoogd trelawney wyslyk toeftond het geene zy begeerden (devRYheid) waren niet boven de vyftienhonderd fterk, in ftaat van de wapens te voeren. Ik was in verfcheiden fchermutfelingen tegen hun, en de tweede Bevelhebber in rang onder den Broeder van den Heere ad air, een dapperen Jongeling, die naderhand in bet veld ftierf, die vrede met hun maakte. Ondertusfchen durve ik het waagen te verzekeren , dat , fchoon vyfhonderd geoeffende Soldaaten in een vlak veld hen zouden te onder gebragt , de vereenigde magt van Frankryk en Engeland hen niet konde uitgerooid hebben in hunne fterke vastigheden in het gebergte. Heeft niet een Bakker, in de Cevennes, twee Maarfchalken van Frankryk flag geleverd, en ze overwonnen? En is het waarfchynelyk, dat de geheele Vloot, en al de Legers van Grootbrittannie, Ame- (*) [In Herfstmaand 1758.] Ct) [Rit werd gefctireeven vóór het ongeluk van den Goneraal burgoyne, en vóór den tocht vari den Generaal ho.we op da Chefapeak-Baai.]  XXII. BRIEF. 145 Amerika kunnen te onderbrengen? Engeland mag even goed onderneemen dat Land aan deeze zyde van den Atlantifchen Oceaan over te brengen. Er is geen Colonel onder het gewapende Landvolk dier Gewesten, die in de bosfchen van Amerika niet een beter Krygsbevelhebber is, dan zelfs een Maarfchalk van Frankryk. De Spanjaards konden hunne naby gelegen buuren in de Nederlanden niet onder het juk brengen, niettegenftaande de Inboorlingen , by benden van tienduizend (*) te gelyk, hun geboorteland verlieten. En wat wreedheden aanbelangt, burgerlyke oorlogen hebben altyd zodanige ftaaltjes daar van voortgebragt, en zullen ze altoos voortbrengen, als te aanftootelyk zyn om te verhaaien : leevende verbrand te worden, of leevende het hoofd gevild te hebben, is voor de ongelukkige flachtolïers het zelfde. (*) [Dit is zckerlyk wat vergroot. Schoon in die tyden veel meer dan honderd duizend mentenen het Land verlieten , zy deeden ket niet in zulke troepen.       R E I Z E DOOR. FRANKRYK en SPANJE. TWEEDE DEEL.   R E I Z E door FRANKRYK en SPANJE, van den heere Ph. THICKNESSE, esq. uit het engelsch vertaald. TWEEDE DEEL, Te AMSTERDAM, By J. T N T E M A, 1784. ïKaus Xandfort bei Sinholt ijW., den   REIS DOOR FRANKRYK KM EEN GEDEELTE VAN SPANJE. XXIII. BRIEF. MONTSERRAT. V]immer verliet ik eene plaats met een grooter heimelyk genoegen, dan ik Barcelona deed: zelf niet in aanmerking genoomen zynde het onthaal, dat ik voorbereid was te verwachten in het bezoeken van dit heilige gebergte. En ik ben niet te leur gefield, maar hebbe het, integendeel, in allen opzichte , oneindig verheven gevonden boven de onderfcheiden berichten, welke ik 'er van gehoord had. Ik zal 'er u eenig denkbeeld van trachten te geeven; i— eene volmaakte befchryving 'er van op te leveren is onmogelyk Het wordt, door de Cataloniers, genoemd Montferrat, of Mount-fcié (*), woorden, die eenen doorgehouwen of doorgezaagden berg beteer liet wapen der Abtily is eene zrrr:,in 't midden eener rotze. II. DEEL. A 4  I XXIII. BRIEF. tekenen; en het is dus genoemd naar zyne zonderlinge en ongemeene gedaante. Want het is zo gebroken , zo verdeeld en zo gekroond met eene oneindige menigte van fpitae kegels of bergtoppen, dat het, van verre gezien, een voorkomen heeft als of het een werk van mcnfchen ware; maar, by eene meerdere nadering, duidelyk blykt gemaakt te zyn door hem alleen, voor welken niets onmogelyk is. Het ziet 'er, inderdaad, uit als de eerde 'ruwe fchets van Gods werk, maar het bedek is groot, en de uitvoering zodanig, dat zy alle menfchen, die het naderen, noodzaakt hunne handen en oogen ten hemel op te heffen, en te zeggen ó god; hoe wondei,lïk zïn ALLE UWE werkenj Het is dus geen wonder, dat zulk eene plaats uitgekozen wierd tot het verblyf van heilige en Godsdiendige mannen; want zekerlyk is 'er, op den bewoonbaaren aardbol, geene plek die zo eigenaartig gefchikt is tot afzondering en befpiegeling. Zy is daarom, al zedert veele eeuwen, enkel bewoond geworden door Monniken en Kluizenaars , welker eerde gelofte is, haar nimmer te verlaaten eene gelofte, welke ik, zo ik den- ke, zou kunnen doen, zonder 'er berouw van te hebben, fchoon ik noch Monnik, noch Kluizenaar, ben. Indien het waar is, een zeker groot man heeft -zo gezegd, dat,, al wie vermaak fchept in eenzaam•„ leid, of een wild beest is, of een God", zyn de bewoonders van deeze plek zekerlyk meer dan  XXIII. BRIEF. 9 dan menfchen ; want geene wilde beesi.cn houden hier hun verblyf. Maar het is de plaats , niet het volk, daar ik tegenwoordig van meene te fpreekeu. Dit gebergte ftaat in eene groote vlakte zeven mylen [of uuren gaans] zeggen zy; maar het is ten minften dertig [Engelfche] mylen, van Barcelona, en bykans in het middelpunt des Vorftendoms van Catalonie. Deszelfs hoogte is zo byster groot, dat, binnen een uur langzaam reizens daar na toe, na dat wy Barcelona verlaten hadden, het zyne fpitze toppen vertoonde hoog boven de mindere bergen, en zo zeer naby fcheen, dat het bezwaarlyk zou geweest zyn, iemand, die aan diergelyke misleidingen niet gewoon was, in een zo helderen dampkring, te overtuigen, dat wy nog veel meer dan eenen dag reizens werk hadden om 'er by te komen. In plaatze van 'er by te komen, befteedden wy den geheelen dag om tot Martorel te reizen; eene kleine Stad, nog drie mylen [uuren gaans] 'er af gelegen , alwaar wy fliepen in de drie Koningen, eene vry goede herberg; die door eenen trotzen bedrieglyken Italiaan gehouden wordt. Maitorel ftaat op de fteile oevers van de rivier Labregate, over welk hier eene brug is van hedendaagsch maakfel, van eene verbaazende hoogte , welker ftylen aan den anderen oever rusten tegen eenen lloomfchen Zegeboog van groote ftevigheid en oorfpronglyk van groote fchoonheid. Ik denke, dat ik u de waarheid verhaale, wanneer ik zegge dat ik het klooster en eenige der kluizenaars wooningen, konde zien, toen ik A 5 eerst  zo XXIII. BRIE F. eerst den Berg gewaar wierd op meer dan twintig [Engelfche] mylen afflands. Van Martorel, ten minften, konden zy zo wel gezien worden als de Berg zelve tot welken het oog , de rivier af, wier oevers verfierd waren met boomen, dorpen , huizen, geleid werd , en het gezicht bepaald door dit allerheerlykfte gedenkftuk in de natuure. Toen ik eerst den Berg zag, had hy het voorkomen van een oneindig getal van rotzeu, uitgehouwen in kegelvormige gedaanten, en de eene op de andere geftapeld, tot eene verbaazende hoogte. By eene befchouwing van nader by, fcheen ieder kegel op zichzelven, en alles met elkander maakte een byster groot gevaarte van den Ludus Helmonti (*), veertien mylen jn den qmtrek, en, zo als de Spanjaards zegge?i, twee mylen in de hoogte. Gelyk het niet naar eenig ander gebergte gelykt, ftaat het ook geheel op zichzelven, onverbonden met eenig ander , fchoon van fommige buitenge? meen hooge niet zeer wyd afgelegen. Naby deszelfs grondftuk, aan dezuid-zyde, zyn twee dorpen, waarvan het grootfte Montrofol is: maar myne oogen werden getrokken door twee oude torens, die op eenen heuvel (tonden, naby Colbaton. Wy reeden na den kleinnen, alwaar wy eene kleine Ptfada vonden , en de menfehen gereed genoeg om ons. te voorzien van muilezels en ezels; want wy waren nu. (*) [Ludtis Helmonti is eene foort van fteen of delfftoHe, dij, hoewel dj fchikking der binnenfte deelen zeer rcgelmaatig is ? v..;i buiten eene geheel onregelmaatige gedaante hcefi.]  XXIII. BRIE r. ii jiu geheel ongeduldig geworden om het geheiligde en vermaarde klooster van Neuftra Senera del Montferaie. te bezoeken;een klooster, werwaards bedevaartgangers uit de afgelegenfte deelen van Europa zich begeeven, fommigen, by wyze van boete, zwaare ftaaven yzer op den rug draagende , anderen hunne naakte lichaamen fnydende en zweepende met geesfels van yzerdraad, of op handen en voeten kruipende, gelyk de dieren des velds, om vergiffenis van hunne zonden te verwerven, door de voorfpraak van onze lieve Vrouwe van Montferrat. Na dat wy, omtrent een uur, waren opgeklommen langs eenen fteilen en ruwen wech; daar nog ruimte genoeg, en de fteilten niet al te fchrikverwekkende waren, om aan onze oogen de grootlTe vryheid te verkenen, hadden wy een proefje van het geene wy boven te verwachten hadden, zo wel als van het uitgeftrekte uitzicht beneden. Onze ongeduldigheid, om meer te zien, werd opgewakkerd door het geene wy reeds gezien hadden. Het ftaatelyke Klooster toonde ons een gezicht van zyne eerwaardige muuren, fommigen van de kluizen der woeftyniers keeken nog hooger uit boven de afgebroken fteilten, terwyl wy, verzwolgen in verbaasdheid, en duizelig van vermaak en verwondeXinge, tegen alles opzagen, met een eerbiedig ontzach jegens dien god, den Maaker van deeze bergftapels, en de heilige mannen, die tusfchen dezelve woonen. . Ja, myn Heer, wy vatten de heilige vlam, en ik hoope, dat wy beter, indien niet wyzer afdaalden, dan wy opgeklommen wa-  12 XXIII. BRIEF» waren. Na nog volle twee uuren en een half opgeklommen te zyn, kwamen wy tot een vlak gedeelte aan de zyde, en omtrent het midden van den berg, waarop het Klooster gebouwd is. Maar zelfs die vlakte werd dus gemaakt door kunst, en met verbaazende kosten. Hier, evenwel, was ruimte genoeg, om, zonder bekommeringe, het oog rondom ons te laaten weiden; en, goede god! welk eene uitgeftrekte ruimte van aarde, lucht, en zee, opende zich hier! De oude torens, naby Colbaton , welke eerst myne aandacht tot zich trokken, waren verfmolten tot Verkenskotten op een heuveltje. Eindelyk, en ten langen laatfte kwamen wy by de poorten van het Heiligdom: aan wederzyde van welke , op hooge voetftukken, de reusachtige ftandbeelden ftaan van twee Heiligen, en bykans daar tegen over, zyn eene groote menigte van menfchenbekkeneelen, vastgemaakt in de gedaante van een kruis; hebbende tot zyn voetftuk eene rots, die op eene fchrikkelyke wyze over de gebouwen helt, en verwoesting dreigt aan alles wat, 'er onder is. Binnen de poort is eene vierkante plaats, omringd met galeryen, van alle kanten behangen met afbeeldingen van de Wonderwerken door de Heilige Maagd gedaan , met offeranden ter vervullinge van gedaane geloften, enz. Het was nu de week vóórKerstyd, geduurende welke geenen der Monniken hunne cellen verhaten, uitgezonderd een, wiens weeklykfche post het is de aankomende vreemdelingen op te wachten. Ook leverde de geheele gemeenfehap maar één Lid op (Vader tender, eenen Vlaming') dat Fransch  XXIII. BRIEF. 13 Fransch konde fpreeken. Het was Vader pascal, die ons alle blyken van befchaafdheid en oplettendheid toonde, welke een man van de waereld konde geeven; maar bewezen met al de nederigheid en zachtmoedigheid, welke eenen man betaamden, die dezelve verzaakt had. Hy ftelde ons in de bezitting van eene goede kamer, met goede bedden, en dewyl de nacht naby, en het weder zeer koud , was, beval hy dat men een vuurwagen met gloeiende kooien in ons vertrek zou brengen; en gezonden hebbende om den kok van de keuken der vreemdelingen (*) (want 'er zyn vier gemeene keukens) beval hy denzelven onze bevelen te gehoorzaamen, en begaf zich tot den Avonddienst (t); waarna hy ons een kort bezoek gaf, en volhardde in dit dagelyks twee of driemaalen te doen, zo lang wy hier vertoefden. In waarheid, ik begon te vreezen, dat wy hier al te lang bleeven, en zeide hem dit; maar hy verzekerde my, dat het vertrek tot onzen dienst was voor eene maand of twee, indien het ons behaagde. Geduurende ons verblyf, liet hy my zyne vertrekken zien, vulde myne doos met lekkere Spaanfche fnuif , en bewees ons alle oplettendheid, wel- (*) Dewyl de kolt, naar onze gedachten, geene oprechte rekening had gedaan van liet geld, dat wy hem gegeven hadden om fpyze voor ons te koopen, en bevond, dat ik geftoord was, bragt hy een der Monniken (zo ik gdoove zynen Biechtvader) byons, om de zaak in orde te brengen: maar hy noemde hem zo by herhaaling Heilige Vader, en kuste zo dikwyls zyne hand geduurende her onderzoek, dat ik fchielyk overtuigd wierd, dat zyne rekening de leste was. Cf) [Vesper.]  1% XXIII. B R I E Fi welke wy konden verlangen, en veel meer dan wy, als vreemdelingen zonder brieven van aanbeveelinge $ konden verwachten. Al de armen, die hier komen, worden geduurende drie dagen voor niets gefpysd , en al de zieken ontvangen in het ziekenhuis. Somtyds komen hier, op byzondere feestdagen, zeven duizend op eenen dag , maar luiden van fatfoen betaalen eenen redelyken prys voor het geene zy eeten. Er was voor ons vertrek eene lange overdekte galery; en fchoon wy ons bevonden in eene diepe kloof der rotzen, die aan onze rechter en linkerhand wyd en hoog uitfprongen, hadden wy vlak voor ons een uitgebreid gezicht van de waeTeld beneden, en nog verder in het verfchiet van de Middellandfche Zee. Het was ma'anefchyn , en, in fpyt van de koude, was het onmogelyk zich te laaten uitfluiten van de betoverende lichten en fchaduwen, welke haare zilveren ftraalen verwekten op de ruwe rotzen boven , beneden j en aan alle kanten , van ons. Alles was zo ftil als de dood, tot dat de brommende Kloosterklok de Monniken riep tot de Middernachtfche gebeden. Ten twee uuren, hoorden wy fommige der klinkende klokjes van de cellen der kluizenaars , boven ons, aankondigen, dat zy ook gereed ftonden om hunnen Godsdienst te verrichten op het gefielde uur: waarna ik te bed ging. Maar myn- geest was al te zeer wakker gemaakt om my het flaapen toe te laaten. Ik wachtte met ongeduld op de terugkomst van het daglicht, dat ik nog hooger mogt opklimmen. Want als een gierig-  XXIII. BRIEF. j5 rigaart, begeerde ik nog meer, fchoon myne koffers resds al te vol waren: en gevolglyk zetten wy, van het ontbyt, met greetigheid onze voeten op den eerden omgang van de kluizenaars ladder. Deeze was, wel is waar, van fteen, maar dond op alle plaatzen verfchrikkelyk fteil, en op veele genoegzaam loodrecht. Na eene groote fcheur in de rots, die evenwel vol was met boomen en kreupelbosch, ter lengte van omtrent duizend treden, te zyn opgeklommen, kwamen wy, vermoeid van lichaam, en ongeduldig verlangende na eene veilige rustplaats, aan eene kleine opening in de rots, door welke wy met blydfchap heen kroopen; en de veilige zyde derzelve gewonnen hebbende, bereidden wy ons, door een weinig rust, om verder te gaan; maar niet, verzekere ik u, zonder eenigen fcbroom, dat wy, indien 'er geen beter wech na beneden ware, kluizenaars zouden hebben moeten worden. Na eene tweede opklimming, niet volkomen zo verfchrikkelyk als de eerde' maar veel langer, kwamen wy in eenige Moemryke en flangswyze wandellaanen, welke leidden tot twee of drie van de naaste kluizenaars hutten , die toen binnen ons gezicht, en niet ver af, waren. Eene derzelve hing over eene zo vreeslyke fteilte, dat de vertooning tevens fchrikverwekkende en fchilderachtig was. Wy waren nu, evenwel, dacht ik, zekerlyk in den Hof van Eden; waarlyk, Eden konde niet fraeier verfierd zyn: want God alleen is ook hier de tuinier, en, gevolglyk, kwam, rondom ons, alles voorfp'ocdig voort,  i6 XXIII. BRIEF. voort, wat het oog, de neus, en de verbeelding konde ftreelen. „ Hier fpreidt de myrth haai'' nimmer dorre takken, „ Van eeuw'ge trouw het krachtig zinnebeeld (*)." Want de myrth, de egelantier, dejasmyn, en alle kleinere foorten van welriekende heesters en bloemen, groeiden aan alle kanten, dicht , en zonder aankweekinge, om ons heen, en onze voeten deeden den lieflyken geur van de lavendel, de rosmaryn, de thym, welke zy kneusden, voortkomen, tot dat wy kwamen aan het eerfte en vreedzaame kluizenaars-verblyf van s t. jago. Wy namen bezit van des heiligen bewooners kleinen tuin, en waren bekoord door de netheid en de nederige eenvoudigheid, welke in ieder deel het character des bezitters aanduidden. Zyne kleine kapél, zyne fontein, zyn druiveboom , zyne ftaatelyke cypres, de muuren van zyne kluis, aan alle kanten omringd met altoos groene kruiden, en verfierd met bloemen, maakten het, zelfs de ligging niet in aanmerking genomen zynde, wonder vermaakelyk. Zyne deur was, evenwel, gefloten , en alles was binnen in ftilte; maar, op ons aankloppen , werd zy geopend door den eerwaardigen ■ Bewooner. Hy was gekleed in een bruin lakens gewaad, zyn baard was zeer lang, zyn gelaat bleek, zyne manieren beleefd; maar hy fcheen eerder te diep ingewikkeld in de befpiege- lin- (*) Het Engclsch is: „ Profufe the myrtle fprcad unfading boughs, j, Expreslive em'olem of eternal vows.]  XXIir. BRIEF. 1? lingen van de dingen der toekomende waereld, om veel van zynen tyd te verliezen met zulke dingen als wy waren. Wy namen daarom, na eens in zyne vertrekken gekeken te hebben, zynen zegen, en hy fcheidde van ons, laatende aan ons alle zyne aardfche bezittingen, uitgezonderd zyn ftroobed, zyne boeken en zyn paternoster. Dit kluizenaars verblyf is bepaald tusfchen twee fpitze bergtoppen, binnen zeer naauwe grenzen. Maar het is kunftiglyk aangelegd , en heeft op den middag een aller bekoorlykst uitzicht na het Oosten en na het Noorden. Niettegenftaande het meer dan tweeduizend en driehonderd fchreden van het klooster af ligt, hangt het 'er evenwel zo recht boven, dat de rotzen niet alleen het geluid van het orgel, en de ftemmen der in het choor zingende Monniken, overbrengen ; maar men de menfchen, die beneden in de galery in een gewoon gefprek zyn, kan hooren (*). Deeze is een lange brief, maar ik weete, dat gy my niet gaarne in het midden des gevaars zoudt verlaten hebben, of èer ik veilig tot de eerfte rustplaats op den wech ten Hemel was gekomen, en eenen nederigen Waard op dien grooten wech had gezien. Naschrift. Ten twee uuren, na middernacht, ftaan deeze menfchen op, leezen de Misfe, en bly- ven (*) Dewyl T.ord bacon twyffelachtig is, of liet geluid met grooter gemak na boven klimt, dan na beneden daalt, fpyt liet my, dat ik beneden geen onderzoek, deed omtrent dit (hik. 'II. DEEL. B  13 XXIII. BRIEF. ven het overige van den nacht volharden in gebeden en befpiegelingen. De Kluizenaars vertellen u, dat het op hooge gebergten was dat g o d verkoos zynen wil bekend te raaaken. Fundamema ejus in montibus fanftis (*), zeggen zy! zy bel'chouwen deeze rotzen als zinnebeelden van hunne boetdoeninge en doodinge des vleefches, en dat dezelve zo ichoon bedekt zyn met fraaie bloemen, welriekende en zeldzaame planten, als afbeeldfels van de deugd en onfchuld der godsdienftige bewooners; want hoe konden anders , zeggen zy, zulke rotzen Hechts van zelve, in eene wildernis , bloemen voortbrengen, die alles overtreffen , wat kunst en natuur, te zamen vereenigd, kunnen doen, in laager en gunfti^er gronden? Zy mogen waarlyk wel zo denken; want het menfchelyk vcrftand kan geene reden geeven van de manier, op welke zo verbaazende menigten van boomen, vruchten en bloemen, oogenfchynelyk zoniler aarde, gevoed worden. Maar het geen de Kerk en het Klooster op deezen berg bragt, was de gefchiedenis van eenen Kluizenaar, die hier veele jaaren zyn verblyf had. Deeze was juan guerin (t), die alleen op deezen berg leefde, en wiens geftrengheid in Cf) [Zyn grond/lag is op de bergen der Heiligheid. Pf. LXXXVII, l.] Ct) [Raretti noemt hem, met eene Italiaanfche ui fpraak, GUARiNO, en verhaalt deeze woiiderbanre Gefchiedenis een weinig anders; dan de Leczer zal in deeze vufchilicndhcid niet veel belang Hellen. Het bewysttrm, dat men ter dier plaatfe dit Historietje vcr, telt, en, misfehien , gelooft.] Zie j. barrtti's Reizen door Engeland, Portugal, Spanje en Frankryk. 311 * D. bl. 3t- 3'4»  XXIII. BRIEF. i9 2*1 zyne leevenswyze zo groot was, dat de menfchen beneden geloofden, .dat hy beftond zonder eeten of drinken. Dewyl deezes mans leeven verzeld ging van eenige zeer buitengewoone omftandigheden, die hier algemeen geloofd worden, zal het misfchien niet ongevoegelyk zyn u eenig verflag van hem tc geeven. Gy moet dan weeten, myn Heer, dat de Duivel, de gelukzaligheid van deezen goeden man benydende, zich zeiven toetakelde in het gewaad van eenen kluizenaar, en bezit nam van een hol in deezen zelfden berg, 'dat nog den naam draagt van des Duivels Grot: waar na hy de gelegenheid waarnam, om zich in den wech van den armen cuehin te Hellen, welken hy zyne verbaasdheid te kennen gaf op het zien, dat iemand van zyne orde woonde in eene plaats, welke hy voor eene volftrekte woesteny had gehouden; terwyl hy tevens God dankte, dat hy hem eene zo gelukkige ontmoeting had gefchonken. . Hier op werden de Duivel en guerin boezemvrienden, en fpraken veel met eikanderen over geestelyke onderwerpen ; en de zaaken gingen voor eene wyle tyds vry wel tusfchen hun beiden, wanneer een andere Duivel, een kameraat van den eerften, bezit nam van het lichaam van eene zekere Prinfesfe, dochter eens Graaven van Barcelona, die hierdoor geweldiglyk gefolterd werd met verfchrikkelyke ftuiptrekkingen; en fchoon zy dikwyls voor het Heilige Altaar gebragt ware, en alle geestelyke middelen in bet werk gefield werden tot haare herftellinge, was echter alles zonder uitwerkinge. B a Ten  20 XXIII. BRIEF. Ten Iaatften zeide de Duivel, door welken zy bezeten was, en die het woord voer ftoar deed, dat niets haar konde verlosfen van haar lyden dan de gebeden van eenen vroomen en Godsdienlïigen Kluizenaar, genoemd güerin, die op het gebergte Montferrat woonde. Haar Vader begaf zich daarop onmiddelyk ua güerin, en verzogt deszelfs gebeden en voorfpraak ter herftelling van zyne Dochter. Nu gebeurde het (want zo wilde de Duivel het hebben) dat deeze zaak niet volkomen konde uitgewerkt worden in minder dan negen dagen ; en dat de Prinfes al dien tyd by cuerin alleen in zyn hol moest gelaten worden. De arme güerin, bewust van de zwakheid zynernatuure, kantte zich met alle zyne magt tegen dit ontwerp; maar de redenen en de invloed van den Duivel waren fterker dan alle wederftand, en dus werd de Prinfes by hem gelaten. Jeugd, fchoonheid, een hol, de eenzaamheid en maagdelyke zedigheid waren al te krachtig om zelfs de kuifche geloften en de rroome oogmerken van den armen g,derib, die in den grond toch een zeer eerlyke knaap was, niet te overwinnen. Om kort te gaan , de Duivel verliet de Prinfes,en voer in den Heiligen. Deeze ging zynen valfchen vriend raadpleegen, en verhaalde denzelven, hoe fterk deeze onreine drift geworden was, en zyne oogmerken om het gevaar te ontvlieden. Maar de Duivel raadde hem weder na zyne cel te keeren, en God te bidden, dat die hem wilde bewaaren tegen het begaan van eene zo eislyke zonde. Güerin volgde deezen vcrradelykenraad, keer-  XXIH. BRIEF. ai keerde te rug, en viel in den noodlottigen flrik. De Duivel haalde hem daarop over om de Prinfes te vermoorden, ter bedekkinge van zyne fchuld, en om aan derzelver Vader te zeggen, dat zy zyn verblyf had verlaten, tervvyl hy yverig in den gebede was. Güerin deed zo; maar werd zeerelendig, en befloot ten laatften in bedevaart na Rome te gaan, om daar eene vergiffenis van zyne opeengehoopte zonden te verwerven. De Paus beval hem zich weder na Montferrat te begeeven, op handen en voeten-, en in dien ftaat te blyven , zonder eens op te zien ten hemel, geduurende den tyd van zeven jaaren, of tot dat een kind, van drie maanden , hem zou zeggen, dat zyne zonden hem vergeven waren: aan al het welke güerin zich wel te vreden onderwierp, en in gevolge hiervan te rug kroop na den ontreinigden berg. Niet lang voor het eindigen der zeven jaaren, was Graaf vifroy, de Vader der vermoorde Prinfcsfe , in het gebergte van Montferrat, op de jagt, en , wanneer hy voorby het hol van güerin kwam, liepen de honden 'er in; en de knechten, eene allerlelykfte gedaante ziende, beflooten, dat zy hier het wilde beest gevonden hadden, het geen zy zochten. Zy verhaalden den Graave welk een vreemd Dier zy gezien hadden , en deeze gaf bevel om het beest leevende in verzekerdheid te neemen , dat gevolglyk gedaan werd. Want hy was zo ruig begroeid met hak, en zo misvormd ni gedsante, dat zy geheel geene gedachten hadden, dat hy een menschlyk fchepfel ware, Hy weid B 3 daar-*  22 XXIII. BRIEF. daarom bewaard in des Graaven (lal te Barcelona, en getoond aan die den Graaf kwamen bezoeken, als een wonderlyk en zonderling wild beest. In deezen tyd , terwyl eenig gezelfchap dit buitengewoone Dier onderzochten, kwam 'er eene Minne , met een jong kind op haaren arm, inkyken; en het kind, na geduurende eenige minuten zyne oogen ftaudvastiglyk op güerin gevestigd te heb-' ben, zeide: „ gueuin, J£a op, uwe zonden zyn ,, u vergeven." Güekin rees terftond overeinde , wierp zichzelven voor des Graaven voeten, beleed de wanbedryven, waaraan hy zich had fchuldig gemaakt, en verzocht de ftraf, welke hy verdiend had , te ontvangen van de handen van hem , dien hy zo zwaarlyk beleedigd had. ■ Maar de Graaf bemerkende , dat god 't hem had vergeven, oordeelde het recht ook zo te doen. Ik wil u niet lastig vallen met al de byzonderheden, welke dit Wonderwerk verzelden. Het zal genoeg zyn te zeggen, dat de Graaf en güerin heen gingen om het lichaam der vermoorde Prinfesfe op te neemen , ten einde het zelve by zyne Voorouders te begraaven; maar haar, tot hunne groote verbaasdheid, daar leevende vonden , in het bezit van dezelfde jeugd en fchoonheid, in welke zy verlaten was , en zonder eenige veranderinge van eenige foort , behalven eene purpere (ïreep om haaren hals, daar de koord was toegetrokken geweest , met welke cuerin haar geworgd had. De Vader verlangde , dat zy w£der met hem na Barcelona zou keeren; maar zy onder  XXIII. BRIEF. 03 derrichtte hem , dat dit niet gefchieden konde. De Heilige Maagd, zeide zy, had haar bevolen, haare dagen op deeze wonderdaadige .plek door te brengen ; en in gevolge hiervan werd daar eene Kerk en een Klooster gebouwd , het laatfte bewoond door Nonnen, van welke de Prinfes, (die uit den dood was opgewekt,) de Abdis was. Het werd genoemd de Abtdy des Pucelles, van de orde van den H. benedictüs, en werd gefticht in het jaar 801. Maar 'er kwam een zo groote toeloop van volk , van beiderlei kunne, derwaards , uit alle gedeelten der waereld, dat men het ciudelyk voorzichtig oordeelde , de Vrouwen over te brengen na een klooster in Barcelona, en een ge-., nootfchap van Benedi&iner Monniken in derzclver plaats te (lellen. Hoe vreemd deeze gebeurtenis zyn moge , zy is te zien in de bewaarplaats der Handvesten van dit heilige Huis : en in de ftraat, Condal genaamd, te Barcelona, kan men , in den muur van het oude paleis van Graaf vifroy, eene ouderwetfche" figuur zien, in (leen uitgehouwen, welke de Minne verbeeldt , mét het kind in haare armen, en aan haare voeten eene vreemde figuur, op handen en voeten , en dat is de kluizenaar güerin (*). Nu kan ik niet op my ncemen te zeggen, of gy deeze geheele gebeurtenis zult geloov'en dan niet; (*) Eït verhaal it genomen uit de oude Handvesten "VMi het Klooster. B4  •4 XXIII. BRIEF. niet; maar ik wil u wel verzekeren , dat liet, wanneer gy deeze plek bezoekt, noodzaaklyk zal zyn te zeggen dat gy het doet, en u verzekerd te houden dat ik het doe, of gy zult, in de oogen deezer luiden, een veel grooter Wonder fchynen dan iets bet geen ik verhaald hebbe van den Duivel , den Kluizenaar , de Maagd , en den Graave : hoewel ik , tusfchen u en my gezegd , een zeer fterk vermoeden hebbe , dat, toen het vrouwelyke kweekfchool hier wierd aangelegd , zommige der Nonnen gevaar liepen van op dezelfde wyze vermoord te worden, als haare Prieure gebeurd was , in hoope van weder ten leeven op te ftaan , en dat dit de weezenlyke reden was , waarom zy na Barcelona overgebragt werden. XXIV. B R I E F. TP\e tweede Kluizenaars wooning, want ik geeve -^'ze op in de orde, volgens welke zy doorgaans bezocht -worden, is die van de H. catharina, gelegen in eene diepe en eenzaame valeie: zy heeft evenwel een zeer uitgeftrekt en zeer vermaakelyk uitzicht, omtrent den middag, na het Oosten. De gebouwen, tuin, enz. zyn bepaald binnen naauwe grenzen, zynde aangelegd in eenen fchilderachtigen en veiligen inhoek, onder den voet van eenen der hooge bergtoppen. Hoewel de wooning van deezen Kluizenaar de afgelegenite en eenzaamfteverblyfplaats van alle is, en ver afgezonderd van het gewoel der  XXIV. BRIEF. oS der menfchen, fchynt echter de beleefde, fpraakzaame, en leevendige bewooner het verlies der menfchelyke verkeeringe niet te gevoelen, fchoon, zekerlyk, niemand een grooter fieraad voor de menschlyke natuure kan weezen. Indien hy niet veel gewoon is de ftem der menfchen te hooren, dit wordt hem rykelyk vergoed door de zoetvloeiende toonen der Vogelen. Want dit is hun heiligdom zo wel als het zyne; en geen gedeelte van den berg is zo fterk bewoond door het gedacht van gevederde weezens, als deeze vermaakelyke plek. Misfchien hebben zy, inderdaad, fchranderhcid genoeg, om te weeten, dat. geene andere zo volmaakt veilig is. Hier woonen de Nachtegaal, de Meerle, het Sysje en eene oneindige verfcheidenheid van kleine zangfters, meer vreemdelingen voor myne oogen, dan bevreesd voor myne handen, in volmaakte veiligheid, en leeven in de allervriendlykde gemeenzaamheid met haaren heiligen befchermer, en gehoorzaam aan zyn opontbod: want, zeide de Kluizenaar : Haast herwaaards , lief gedacht, gepluimde zangers choorcn l Uw kunsteloos Muziek trclF de opgetogen ooren! Koom, ted're, trouwe duif! uw' klaagftem ftrcer den zin, Zit op myn' hand, cu kor om 't voorwerp uwer min (*)•" Wanneer oogenbliklyk de geheele zingende hoop hunne takjes verliet, en den perfoon van hunnen da- (*) „ [Hafte here, ye featlier'd race of vanous long, „ Bring all your plcafing melody along ! „ O come.ye tender, faithful, plaintivc dovcs, „ Perch on my Iisnds, and fmg your abfent lovcs !]" B 5  26 XXIV. BRIE F. gelykfchen weldoener omringden, fommigen op zyn hoofd gingen zitten, anderen zich in zynen baard verwarden, en, in den eigenlyken zin des woords, 'zyn brood zelfs uit zynen mond namen: maar het wordt hun vryelyk gegeven. Ook is hun vertrouwen zo groot (want de heilige Vader is hun borge) dat de vreemdeling zelfs deelt in hunne gemeenzaamheid en liefkoozingen. Het wordt deezen Kluizenaaren niet toegelaten binnen hunne muuren of hond, of kat, of vogel, of eenig leevend dier te houden, uit vreeze, dat hunne aandacht van hemelfche aandoeningen tot aardfche voorwerpen zoude afgetrokken worden. Het doet my leed, dat ik deezen goeden man moet befchuldigen. Hy kan niet gezegd worden de wet te overtreeden, maar hy ontduikt ze zekerlyk. Want, fchoon-zyne gevederde zangers niet binnen zyne muuren leeven; zy komen altoos aan zyn hof hunne opwachting inaaken; en geen Prins of Prinfes, op aarde, kan roemen op hoofden, die in zo keurigen fmaak gepluimd zyn, als men zien kan aan het hof van de H. catharina: of op Onderdaanen, die hunne fchattingen met de helft der vrolykheid betaalen,met welke zy gegeven worden aan, en ontvangen door, den Alleenheerfcher van dit afgelegen dal„ Rys op vleugelen van vier, Rys, myn ziel, by 't liefiyk zingen; Hoor! natuur fielt zJv' de lier, , Stemt den toon van alle dingen (*). In- „ Rife my fotil, on wings of lire, » Rife the rapt'rous clioir aniong; „ Hark!  XXIV. BRIE F. 27 Indien zyne maaltyden fober zyn, zyn nagerecht word -opgedischt met eenen zang, en hy wordt door den nachtegaal in flaap gezust. En wanneer wy overwecgen, dat hy Hechts weinige 'dagen in het jaar heeft, die behoeven te wyken voor fommigen van onze besten in Bloeimaand en Zomermaand, kunt gy ligtlyk begrypen, dat een man, die eene zo zuivere lucht inademt, die een zo ligt voedfel nuttigt, wiens bloed, door gemaatigde lichaamsoeffeninge, vrijclyk rondloopt, en wiens geest nimmer gekrenkt word door waereldfche zaaken; wiens korte flaapcn zoet en verkwikkende zyn, en die leeft in het vertrouwen, dat hy in den dood eene meer hemelfche verblyfplaats zal vinden, een leeven leidt, dat benydens- en niet beklaagens waardig is. Wend uwe oogen Hechts eene minuut van den ftaat deezes mans, tot dien van eenigen Alleenheerfcher of Staatsdienaar op aarde, en zeg, aan welken kant de fchaal overllaat! : Terwyl fommige Vorften misfehien bezig zyn met hunne handen te verwen in het bloed hunner Onderdaanen, offert deeze man Gode zyne gebeden ter behoudenisfe van het geheele menschlyke ge-i flacht. Terwyl fommige Staatsdienaars Vlooten een Legers uitzenden , om hunne eigen byzonder wraakzucht te koelen op een braaf en nog onbedorven Volk, is deeze eenzaam leevende man bezig met, van zyn eigen fober toegewezen deel, de vo- „ Hark! 't is Nature ftrikes the lyre, „ And leads the general ibng."  s8 XXIV. BRIEF. vogels des hemels te voeden. Verbeeld hem u, in zyn laatfte uur, op zyn ftroobed, en ,zie met welke bedaardheid en gelatenheid hy hetzelv* te gemoet zie! — Zie in het aangezicht van eenen ftervenden Koning, of van eenen plonderzieken en bloeddorftigen Staatsdienaar, op zyn doodbedde, welken fchrik moet het gezicht van hunne fluweelen bedden, opgefierd met karmofyne pluimaadje, in hunne ontftelde verbeeldinge veroorzaaken! In dat ontzachlyk uur 'zal het hun herinneren het onfchuldige bloed- dat zy g^eftort hebben. — Ja, misfchien,zullen zy denken, dat hunne bedden geverfd zyn met het bloed der geenen, welken het vel des hoofds afgerukt werd, en die vermoord werden om hunne verwaandheid en dartele ftaatzucht te onderfchraagen! - Kortom , waarde Heer, terwyl Koningen en Staatsdienaars verfcheurd worden door den dorst tot ongeoorlofde magt, en nutteloozen rykdom, in welker genot zy door duizend angftige zorgen verhinderd worden, kan deeze arme kluizenaar . Hechts ééne bekommering hebben, te weeten, dat hy overgezonden worde (gelyk de Prior van het Klooster recht heeft om te doen) na eenige andere cel: want dat wordt fomtyds gedaan, en wel om zeer goede redenen. De Jongfte en fterkst gefielde iichaamen worden doorgaans geplaatst in de hoogfte kluizen, of in die, tot welke de toegang de ongemaklykfte is: want de lucht is op de hoogfte gedeelten van den berg zo fyn, dat zy, naar men zegt, dikwyls de ademhaaling moeilyk maakt. Niets kan derhalven re-  XXIV. BRIEF. i9 redelyker zyn, dan dat deeze goede oude mantien, naar maate zy ouder, en minder bekwaam worden tot het verdraagen der vermoeienisfen en ongemakken , aan welke de hoogite verblyfplaatzen hen onvermydelyk blootftellen , overgebracht 'worden tot gevoegelyker wooningen, en dat de jongfte en kloekfte mannen in hunne plaats opvolgen. Daar de kluizenaars nooit vleesch eeten, konde ik niet nalaaten by deezen goeden man aan te merken, hoe gelukkig deeze omftandigheid was voor de veiligheid van zyne kleine gevederde vrienden, gelyk ook, dat'er geene Jongens waren om derzelven Jongen te ftooren, noch Vogelaars of Jaagers om de ouden te dooden. God verhoede,zeide hy, dat een hunner zoude vallen, dan door de handen des geenen, die het leeven gaf! Geef my uwe hand, zeide ik, en zegen my! Ik geloove dat hy dit deed, maar het verkortte myn bezoek. Indien 'er een gelukkig man op deeze aarde is, hebbe ik dien ongemeenen man gezien, en hier woont hy! zyne . gelaatstrekken, zyne manieren, zyn geheel uitzicht en alle zyne daaden verkondigen het ■ evenwel had hy geenen enkelen moravedi in zynen zak. Geld is voor hem zo nut¬ loos als voor zyne Meerlen. My dunkt, dat ik in zyne borst de volgende fchoone gevoelens zag: De meerle fluit, met kunst noch zorg be'ast, Hier in deez! üVIle eu naauWbeperk'te dreeven: 'k Zie 't Winterkoninkjen, myn liefilen gast, DigtTiy myn bed, het mosfig nestjen weeven: Ter.  XXIV. B R I E F. Terwyl 't gewoel en fchooner ftreek ontvlucht, Alleen om hier met d'onfchuld zich te hoeden: 't Zoekt veiligheid en rust in vryé lucht: In 't boschverblyf baart niets een erg vermoeden. Wie wenscht dan niet tot zyn gezegend lot, (Daar vreugd op vreugd myn zuiver heil volmaaken,) ] De fiille kluis en nederige grot ? Wie zon dan niet de ichuldige eerzucht wraaken, Wie voor deez' {taf, gewaad, en bly geitel, Niet graag en ftaat, en praal en pracht verliezen, Des Kluizenaars hut, en onbefproken cel, Voor 't woeltooneel der wacrcld niet verkiezen (*)? Bin- . (*) Laat dit dienen tot eene fiaauwe navolging van deeze Engelfche regels: „ Within my limits Ione and ftiil, „ The blaokbird pipes in artlefs tril], „ Fast by ray couch, cong-nial gucst, „ The wren has wove her mosfy nest; „ From bufy fcencs, and brigbter fkies, „ To lurk wich innocence, flie flies: „ Here hopes in fafe repofe to dweil, „ Nor aught fufpects the fylvan cell. „ While fuch pure joys wy blifs create, „ Who but would fmile on guilty ftate? „ Who but would wish his holy lot, „ In calm oblivion's humble grot? j, Who but would cast his. pomp away, „ To take my flafF, and amice gay; „ And to the world's tumultuous ftage, „ Prefer the blamclcfs hermitage? Het  XXIV. fi R. I E F< 3ï Binnen den afftand van eenen fnaphaanfchoot van dit o^erblyffel van iLden zyn de resten van een oud kluizenaars verblyf, genoemd s t. putro. Terwyl ik daar was, volgde myn kluizenaar my : maar ik was ook op de eenzaamheid gefield. Ik had juist een fchoon vogelroer gekoft te Barcelona, en toen hy kwam, was ik bezig met my te bedienen van de geheiligde plek, om myne gelfte te doen, dat ik het nooit zou gebruiken. Inderdaad, waarde Heer,'er. zyn fommige foorten van vermaak zo wel als fommige fmarten, die te fterk zyn voor het lichaam om ze te draagen. Ik wenschte wrel, door de pen van eenen meesterlyken Wysgeer, eene bondige redekaveling te zien opgefteld over de duurzaamheid en overmaat des vermaaks, en die der fmarte; welke des menfchen leven vervult. Ik zou denken, dat wy, wanneer wy de vermaaken en de fmarten, die in het algemeen den mensen ten deel vallen, met elkander vergeleeken, zouden vinden, dat wy veel beter gefchikt zyn om aanhoudende fmart, dan oin eene lange achtereenvolgende reeks van vermaaken, te verduuren. Waar is de man die het verinaak geduurende vierentwintig uuren achter een (met hoe groote kunst 'er ook verfcheidenheid in gebragt wierd,) zou kunnen verdraagen, zonder vermoeienis , Het is naauwlyfcs noodig, voegt de Schryver bier by , u te zeggen, dat deeze fr>.aie regels van des Heercn warton's maaksel zyn.  32 XXIV. BRIEF. nis , zonder weerzin, zonder last, en zonder te wen» fchen om rust te zoeken in eene fluimering? maar achtereenvolgende pynen kunnen doorgeftaan worden geduurende een langen tyd,zonder eenigen den geringften trap van ruste: hoe dikwyls ftelt de fchrandere wreedheid van dwingelanden de menfchen op de barbaarfche proef van deeze droevige waarheid ? Men moet daarom befluiten, dat de natuur der fmarte veel duurzaamer is dan die des vermaaks: en het is niet bezwaarlyk de maat der fmarte met die des vermaaks in het menschlyk lichaam te vergelyken. Laat uw lichaam, by voorbeeld, aangegevallen worden door geweldige pyn, of uw geest door de diepfte kwellingen; welke vermaaken kunnen u cjan aangeboden worden, die in ftaat zyn van de eene of de andere af te wenden? Die voorwerpen, welke zy met de grootfte greetigheid en brandende begeerte najaagden, en die onze zinnen meest innamen, verliezen dan alle hunne bekoorlykheden; zy worden niet alleen fmaakloos, maar haatelyk. Aan den anderen kant, welke vermaaken, hoe licflyk, zyn krachtig genoeg om den flag.van zwaare kwellingen te kunnen wederftaan ? Geen vermaak kan my van lichaamlykë fmarte verlosfen; maar 'er zyn zorgen genoeg, 'die in ftaat zyn my te berooven van lichaamlykë vermaaken. Waar is het vermaak , dat vermogende is my van tandpyn te geneezen? Geef iemand eer, rykdom,en alles wat weelde, of het vernuft van anderen, kan uitvinden, en ik wil aanneemen kwellingen en rampzaligheid voor hem te vinden, die genoeg zullen zyn om elk denkbeeld van ver-  XXIV. BRIEF. 33 vermaak van dezelve te doen vcrdwynen. Om kort te gaan, myn waarde Heer, 'er is geen vermaak in ftaat, ons te beveiligen voor elende, en elk mensch brengt het grootfte gedeelte van zyn leeven door als eene prooi der kwyninge, der rampzaligheid, en der wanhoope. Zodanig is het onvermogen des vermaaks , zo groot de magt der fmarte. Indien deeze fchildery eenige gclykenis heeft naar het gemeene lot der menschlykheid , zeg my dan, of ik niet de plek gevonden hebbe, alwaar ik, indien ergens een waarlyk gelukkig mensch leeft, mag zeggen, ecce homo (*). Deeze luiden zyn inderdaad weezens in het Paradys;gezachlust, trotsheid, nyd, toorn en ftaatzucht zyn de hartstochten, die in het algemeen denfterllyken mensch beroeren; maar die hartstochten zyn onbekend op deeze geheiligde plek. Liefde, weldaadigheid, goedwilligheid en menschlievendheid, worden alleen hier uitgedeeld met ruime handen, aan alle die gebrek lyden, of 'er om vraagen. Hoe zeer is dan het leeven deezer kluizenaaren verheven boven dat van eenig Koning in het Christenryk? Ten ware wy Koningen konden vinden, die alle hunne magt aanwendden, om hunne Onderdaanen vry en gelukkig te maaken, door eene naauwkeurige onderhoudinge der wetten, en door eene vaderlyke zorge voor hun volk. Er is, naar myne gedachten, niets zo vernederende voor de menschlyke natuure, als dat men alle gedeelten der bekende waereld rond O [Zie ien mjnsd,'] II. DES L. C  s+ XXIV. BRIEF. rond zie, en gewaar worde, dat zo veele millioenen volks geregeerd worden door een half fnees (*) dwingelanden! Welk een zegen is het geboren te zyn in dit gelukkig Eiland, alwaar de Koning en deszelfs Staatsdienaars zo geëerbiedigd worden , om hunne menschlievendheid, rechtvaardigheid, braafheid en oprechtheid! Alwaar mannen, uit alle Volken, die weezenlyke verdiende hebben, verzorgd worden, zelfs by voorkeuze boven de inboorelingen, alwaar geene verdeelingen in den Raad ontdaan, die de beduurders kunnen dwarsboomen in hun groot oogmerk, om de fchattingen te huis te verligten, door ze te leggen op de fchouders van buitenlandfche Renegaaten. In het kort, alwaar vrede, eensgezindheid, liefde en vriendfchap heerfchen meer dan op eenige andere plaats der bekende waereld. Het deed my leed, dat myn waard geen Engelsen, en ik geenSpaansch genoeg verdond om hem den zin op te geeven der regelen, die gefchreven zyn in de Alcove van den armen shenstone, te Leafowes, Gy die u baadt in hooffchen zegen, Aan rykdom's duizclkiing de zoete fust verruilt, Denkt niet verkeerd , niet ongenegen Van hein, die vergenoegd en Uil zicli hier veifehuilr. Ik (*) [11: hebbe geen beter woord gewecten, om hier en elders het Engelfche fcorc, dat een getal van twintig betekent ,te verta alen. ' Het is een goed Nederduitsch woord, nog tegenwoordig in gebruik op de 'lollandfche Zeedorpen en in Friesland, fckoon in de Hottandfehe Steden weinig bekend.]  XXIV. BRIEF. 35 Ik hebbe de overige regels vergeten; maar dus eindigen zy: Want feilen zyn in 't woelig leeven , Daar 't vreedzaam landverblyf volkomen vry van is (O» O De vier eerfte regels zyn in *t Engelsch : „ <® ptm t&at batfje cou?u"0e bW#/ „ <&} topic m fojrune'si g'bbn fpjeare; „ 53o not to tasfilp occrae amifie „ ftfm r&at fjtb t? connuteb Bete.", De twee laatfien: ,, $0} faulrg tfjetee Beene f?om to&ttf) t&efc peaceful gienntg ace fife." c* xxv  SÖ XXV. BRIEF. XXV. BRIEF. Ik weete, dat gy de kluis van de H. catharïna, zo vol van welluidendheid, niet gaarne zo fchielyk zult verlaaten. Ik zou het ook niet doen, indien ik niet voorneemens was dezelve nogmaals te bezoeken. Ik zal u daarom leiden tot den H. joannes', omtrent vierhonderd fchreden van dezelve afgelegen, aan de oostzyde van welken gy nederziet langs eene eislyke en fchrikverwekkende iieilte, eene fteil- te zo vreesfelyk, dat ik verzekerd ben , dat 'er veele menfchen zyn , welker verbeelding door het zien na dezelve zo betoverd zou worden, dat zy in gevaar zouden geraaken van zichzelven van boven ne'der te ftorten. Ik weete niet, of gy myne meening zult verftaan, wanneer ik my dus uitdrukke : maar ik ben meer dan eens zo verwilderd geweest door eenen zo verbaazenden coup cT ail op deezen berg, dat ik begon te twyffelen , of myne eigen vermogens wel genoegzaam waren om my te bcfchermcn. Paarden zullen dikwyls, door eenen fchielyken fchrik, in het vuur loopen; en een mensch kan ook zo genoodzaakt worden zichzelven te vernielen, om die gewaarwordingen van gevaar te •ntwyken, welke hy niet gewend is onder de oogen te zien. Misfchien fpreeke ik hier wartaal, en gy zult het geene ik zegge toefchryven aan neerflagtigheid van geest. Maar, in tegendeel, ik had deeze gewaarwordingen by my aelvea alleenlyk op den tyd, waarin myne oogen bezig  XXV, BRIEF. 37 zïg waren met het befchouwen van zulke fchrikvërë wekkende voorwerpen: wam myne geesten werden verleevendigd door zuivere lucht, lichaamsoeffenin- ge en maatigheid. In één opzichte heugt het my, dat ik op dezelfde wyze getroffen wierd, wanneer, veele jaaren geleden, by het fluiten van den Vrede, het groote vuurwerk werd afgeftoken. De flag was zo geweldig, dat het fcheen als of hy gefchikt ware om alle aardfche dingen met zich wech te voeren, en ik gevoelde my door denzelven bykans genoodzaakt en als van myne zitplaatze afgeroepen, en konde my naauwlyks bedwingen van over eene borstweering heen te fpringen, die voor my ftond. Het gebouw, evenwel, van dit kluizenaars verblyf is zeer veilig, niets kan het fchuddeu*of van zyne plaatze brengen, dan de kracht, welke den geheelen berg moet doen fchudden en van plaatze veranderen. In deeze kluis, zo klein als zy is, hield Koning p hil i p de III het middagmaal, op den elfden van Hooimaand der jaars 1599. Eene oinftandigheid, welke de bewooner, gelyk gy verzekerd kunt zyn, nooit zal vergeeten , of nalaaten , te melden. Zy heeft,op den middag, een fchoon uitzicht na het Oosten, en men komt 'er by langs eene reeks van goede trappen. Niet verre van dezelve, aan den kant van den wech, is eene kleine kapél, genoemd de H. michael, eene kapél zo oud als het klooster zelve; en een weinig laager is de grot, waarin het beeld der H. Maagd, dat nu op het groote Altaar der Kerke geplaatst is , werd gevonden. De ingang van deeze grot is veranderd in eene kapél, waarin dage- c 3 lyks,  38 XXV. BRIE F. lyks, door eenen der Monniken, de Misfe wordt geleezen. Al de kluizenaars wooningen, tot de kleinfte toe, hebben haare kleine kapél, de fieraaden, die tot het doen der Misfe vereischt worden, haaren waterbak, en de meeste eenen kleinen tuin. Het gebouw beftaat uit eene of twee kleine kamers eene kleine eetkamer, en eene keuken. Maar veele derzelver hebben zo van binnen als van buiten alle gemakken, welke een alleenleevend mensch kan wenfchen of begeeren; uitgezonderd, indien hy zulke dingen mogt wenfchen of begeeren, welke hy verplicht was te verzaaken, wanneer hy hier bezit van nam. Van hier wordt gy, langs eenen meer wonderlyken dan veiligen of vermaakelyken wech, geleid, over eenen richel van bergen, tot de hoog geplaatfte kluis van den H. onophrius. Zy ftaat in eene kloof in eenen der bergtoppen, zes en dertig voeten, zoude ik bykans gezegd hebben, boven de aarde. Haar voorkomen is , inderdaad , verbaazende, want zy fchynt, om zo te fpreeken, in de lucht te hangen. De toegang tot dezelve is langs eenen ladder van zestig treden, ten uiterften moeilyk te beklim, men, en zelfs dan moet gy nog eene houten brug overgaan , van de eene» rots tot de andere gemaakt, onder welke eene opening is van eene zo verfchrikkelyke gedaante, dat ik nog denke, dat iemand, die niet zeer vreesachtig is, het zeer bezwaarlyk zal vinden 'er over te treeden, indien hy na beneden ziet, zonder, in zekere maate, die ftandvastigheid te verliezen, welke noodzaaklyk is tot zy-  XXV. BRIEF. 39 syne eigen behoudenis. De beste en veiligfte wech is vooruit te zien na het gebouw, of het voorwerp. daar gy na toe gaat. Het vechten, de moe¬ digheid zelve is werktuiglyk, en kan iemand zo gereedlyk geleerd worden als eenige andere weetcnfchap: en ik zou den kleinen, vreesachtigen Kluizenaar van St. onuphrius op eenen tocht, langs den rand der fteilten van deezen berg, durven ftellen tegen den dapperften Veldoverften, dien wy in America hebben. Denman, die de oogen niet zou verdraaien, op het gefnor van eenen kanonkogel boven zyn hoofd, zal, by eene vreesfelyke fteilte onder zyne voeten, zyn bloed misfchien voelen te rug loopen, en zyne zinnen in verwarring geraaken. De kluis van den H. on u p hr i u s bezit geene meerdere ruimte dan onder het dak begrepen is, en heeft geen ander uitzicht dan na het zuiden. De Bewooner zegt, dat hy dikwyls de Eilanden Minorca, Majorca, en Ivica ziet, en de Koningryken van Valencia en Murcia. Het weder was uitermaate fchoon , toen ik de plaats bezocht maar in het verfchiet was eene nevelachtigheid, welke my belette deeze Eilanden te zien. In waarheid myne oogen vonden betere bezigheid in het befchouwen van nadere en meer inneemende zo wel als meer vermaakelyke voorwerpen. Wanneer gy van deeze kluis koomt, hebt gy een gezicht van de Valeie der H. maria, voormaals het bittere Dal genoemd, door welke de rivier Lobregate loopt, die het Bisdom van Barcelona fcheidt van dat van de Vic Op dat gy niet moogt denken, dat ik al te C 4 vrees-  4« XXV. BRIEF. vreesfelyk ben in myne befchryvinge van deeze bavenlandfche reize, zo hoor wat een Franfche Reiziger zegt, die deezen berg bezogt, omtrent twintig jaaren geleden. Na alles,wat in het klooster der opmerkinge waardig was bezien te hebben, zegt hy: „ Er was nu niets meer overig voor my te zien, dan „ het verblyf der Kluizenaars, dat vermaard is. Het „ is op het hoogde gedeelte van den berg, en ver„ deeld in dertien wooningen, voor even zo' veele „ Kluizenaars. Het vermaak van het te zien moest „ my fchadeloos dellen voor de moeite, welke ik nee„ men moest om het te beklimmen met langer dan twee „ uuren te klauteren. Ik had my wel van mynen muil„ ezel kunnen bedienen,maar dan had ik eenen wech „ moeten neemen, die my tweemaal zo veel tyds „ zou gekost hebben. Ik wapende my derhalven met kloekmoedigheid, en gekomen zynde op een „ bedoren plein door eene deur, welke men my „ met moeite opende van den buitenkant des Kloos„ ters, begon ik op te klimmen langs trappen, die „ loodrecht fcheenen, zo deil waren zy; en ik was „ genoodzaakt my met de handen vast te houden „ aan daaven, die even daartoe geplaatst zyn : ver„ volgens kroop ik onder groote deenen door, die „ 'er uitzien als verwoeste gewelven, welker ope„ ningen de eenige doortocht zyn, die 'er is voor „ een ieder die de vermetelheid heeft van zich in „ deeze engte te waagen. Na omtrent duizend „ fchreden geklauterd te hebben, vond ik eene klei„ ne effene plek, alwaar ik my liet vallen zo lang „ als ik was 5 om myne ademhaaling te herdellen, „ die  XXV. BRIEF. 4I „ die my begon te begeeven." En evenwel was dit Hechts het eerde gedeelte van deezes Fransenmans reize op zynen wech na de naaste Kluizenaars wooning. Hy klom , gelyk ik vinde, langs denzelfden wech als wy deeden, liever dan op zynen muilezel den langeren wech te neeraerr, die ook, zo veel ik kan oordeelen, nog gevaarlyker wech is: want daar zyn veele plaatzen, alwaar de fteilten ter wederzyde loodrecht afloopen, en daar de wech zelfs te fmal is om den muilezel te doen omkeeren; zo dat hy, die zich op wech begeeft, ook moet voortreizen. Na eene ladder tc zyn opgeklommen, die vastgemaakt is in denzelfden bergtop, waarop St. onuphrids is gelegen, heeft men, op eenen afftand van honderd en vyftig fchreden, de vyfde kluizenaars wooning van de boetvaardige magdalena. Zy ftaat tusfehen twee hooge bergtoppen en op eenige verheven rotzen , en heeft, omtrent den middag, een fchoon uitzicht na het Oosten en het Westen ; en naby dezelve , in eene nog hoogere fpits, is derzelver kapél, van welke gy nederwaarts ziet, (fchriklyk om te befchouwen!; langs eene ruwe fteilte, en bykans loodrechte hellingen, op het Klooster, op eenen afftand van twee [Engelfche] mylen. Er zyn twee wegen, of liever toegangen, tot deeze kluis, beide ten uiterften bezvvaarlyk. Langs den eenen klimt gy eene ladder op van ten minden een honderd treden: de andere is van deen, voorzien met {tukken hout om zich aan vast te houden. De kluizenaar, die hier woont, zegt, dat C 5 het  42 XXV. BRIEF. het huilen van den wind, in ftormachtige nachten, gelykt na het loeien van aangehitfte ftieren. XXVI. BRIEF. Tk moet u nu opleiden tot het hoogfte gedeelte van den berg. Dit is een lang eind wechs na boven, niet minder dan drieduizend vyfhonderd fchreden van St. magdalena, en langs een zeer oneffen en voor de voeten onaangenaam pad, dat leidt na de kluis van den H. hieronymus, van welker twee torentjes zich inderdaad een onmeetelyk tooneel opent; te groot om te verdraagen voor het hoofd van eenen Laaglander. Want het bevat niet alleen een gezicht van een groot gedeelte des bergs beneden, maar ook van de Koningryken van Arragon, Valencia, de Middellandfche Zee, en de Eilanden, en, om zo te fpreeken, de helft van den kring der aarde. De moeilykheid van 'er na toe te klauteren is zeer groot; maar de belooning is ruim. Deeze Kluizenaars wooning ziet na beneden op een bosch van meer dan eene myl [of uur gaans] in den omtrek, waarin voormaals eenige Kluizenaars woonden; maar tegenwoordig is het bevolkt met vee, behoorende aan het klooster, dat daarin eene fontein van goed water heeft. Naby deeze kluis is eene plaats, welke men la Pofa noemt, in welke de fneeuw bewaard wordt tot gebruik der Geestelyken. De Bewooner was niet in zyne hut, of wilde niet geftoord weezen; zo dat myn leidsman, na my-  XXVI. P, R I E F. 43 myne oogen aan' alle kanten onthaald te hebben, my oostwaards aan leidde tot de zevende Kluizenaars wooning, genoemd den H. antonius, naar den Vader der woeftyniers. Zy ftaat onder eenen der hoogite bergtoppen, en de toegang derwaards is zo moeilyk en gevaarlyk, dat zeer weinige vreemdelingen haar bezoeken eene om- Handigheid , die myne nieuwsgierigheid fcherpte; en dus waagde ik het, als een jongen om een vogelnest, te meer, daar ik tamelyk verzekerd was, dat ik den ouden vogel op het nest zou vinden. Deeze Kluizenaar had voortyds gediend in het Spaanfche Leger, en niettegenftaande hy zich dikwyls vervoegd had tot de H. Maagd en de Heiligen in den Hemel, zo wel als hy zyn belang had getracht te bevorderen by de menfchen op Aarde, geloove ik evenwel , dat hy niet volkomen gelukkig was in zyne verhevene ftandplaatze. Zyn torentje is zo klein," dat het niet meer dan twee menfchen kan bevatten : het uitzicht van hetzelve, na het Oosten en het Noorden, is zeer fchoon; maar het ziet van boven neder langs eene eislyke en fchrikverwekkende fteilte, loodrecht ter hoogte van meer dan negentig roeden, en op de rivier Lobregate. Geen mensch, dan welken de gewoonte heeft gemeenzaam gemaakt met zulk eenen vreeslyken gezühts-val, kan deeze plaats anders befchouwen dan met fchrik en verbaasdheid; en ik was zo wel in mynen fchik met ze te verlaaten, als vermaakt, dat ik ze gezien had. Op eenen afftand van omtrent eenen fnaphaan-fchoot van daar, ryst de hoog-  44 XXVI. BRIEF. hoogfte top van het gebergte, genaamd Caval Hernat, die veertig roeden hooger is, dan een der andere kegels, en drie duizend drie honderd fchreden van het Klooster om laag. Onder de zyde van denzelfden heuvel , en langs het grondftuk van denzelfden bergtop heen gaande, wordt gy geleid na de kluis van st. salvador, acht honderd fchreden van den H. antonius, welke kluizenaars wooning twee kapellen heeft, van welke de eene in het hart der rotze is uitgehouwen, en gevolglyk eenen zo wel natuurlyken , als fraaien, koepel heeft. De toegang tot deeze kluis is zeer bezwaarlyk; want de punten der rotze fteeken zo ver uit, dat het noodzaaklyk is 'er op handen en voeten over te klauteren: de uitzichten zyn zeer fchoon na het Zuiden en het Oosten. De Bewooner was van huis; maar dewyl 'er flot noch grendel aan zyne deur was, onderzocht ik alle zyne waereldfche goederen, en vond, dat de meeste derzelve het werk waren van zyne eigen kunftiga handen. Op eenen kleinen afftand van hier ftaat een houten kruis, waar by de wech zich in tweeën verdeelt; het eene pad leidt na den H. benedictus, het andere na de H. drievuldigheid. Uit de openbaare Gedenkfchriften van het Klooster blykt het, dat in den jaare 127a, francisco bertrando ftierf in de Kluizenaarswoning van st, salvador, na 'er vyf- en veertig jaaren in doorgebragt te hebben, een voorwerp van verwonderinge om zyne heiligheid en reinheid van leeven, en dat hy daarna werd opge-  XXVI. BRIEF. 45 gevolgd door francesco duranda mayol, die 'er zeven- en twintig jaaren in woonde. Van hier omtrent zes- of zevenhonderd fchreden afdaalende, koomt gy aan het negende .Kluizenaars verblyf, den H. benedictus; de ligging is zeer vermaakelyk, de toegang gemaklyk , en het uitzicht voortreffelyk. Het werd gefticht door eenen Abt, wiens oogmerk was, dat het, op eenen kleinen afftand, nog vier andere cellen zou bevatten, ter gedachtenisfe der vyf wonden, die het lichaam van Christus toegebragt werden. Deeze Kluizenaar heeft het voorrecht van jaarlyks , op zekeren dag, een onthaal aan te richten, op welken dag al de overige Kluizenaars genoodigd worden, alwaar zy dan het Sacrament ontvangen uit de handen van den Vicaris van den berg , en , na het verrichten van den Godsdienst , gezamentlyk het middagmaal houden. Zy komen ook in deeze wooning by een op den dag des Befchermheiligs van elke kluis , leezen de Misfe, en communiceeren met elkander. XXVII.  46 XXVII. BRIEF. XXVII. BRIEF. Tk kan u geen woord zeggen over eenig ander onderwerp, voor dat gy eene wandeling met my gedaan hebt door de kreupelbosfchen en tuinen van het heerlyke (ze noemen zy het) Kluizenaars verblyf van de II. a n n a. Wanneer gy van den H. beneoictus koomt langs eene beek, die langs het midden van den berg afloopt, ftaat, op eenen afftand van zes honderd fchreden , de H. anna, in eene ruime gelegenheid, veel grooter dan eenige der overigen, en na genoeg in het middelpunt van hun allen. De Kapél hier is ruim genoeg voor het geheele Genootfchap om 'er in te vergaderen, en ingevolge hier van doen zy zo op zekere feesttyden en heilige dagen , wanneer zy zich biechten by den Vicaris van den berg, en het Nachtmaal ontvangen. Deeze wooning is op eene treffelyke wyze verfierd met hooge boomen , den altoos groenen eik, den kurkboom , den cypres , den zich wyd uitfpreidenden vygeboom, en eene groote verfcheidenheid van anderen. Zy is, niet te min, vreesfelyk bloot gefield voor de woede van fommige winden; wanneer de gebouwen zomtyds grootlyks befchadigd worden , en het leeven van den Bewooner in gevaar gebragt , door de takken, die afgefcheurd , en om zyne wooning heen gefmeeten worden. Het voetpad van hier tot het Klooster is niet meer  XXVII. BRIEF. 47 meer dan duizend en driehonderd fchreden, maar het is zeer ruw en onveilig ; de wech voor de muilezels is meer dan viermaal zo lang. Deeze wooning werd gebouwd in het jaar 1498 , en zy is de kluis, by welke al de bedevaartgangers eene meer dan gemeene aandacht betoonen. Achthonderd en vyftig fchreden van hier , op den wech, die na de kluis van st. salvador leidt, ftaat , in een eenzaam en diep wond , des kluizenaars wooning van de H. drievuldigheid. Elk gedeelte van het gebouw is net, en de eenvoudigheid van het geheel bereidt u om dezelfde eenvoudigheid van zeden te verwachten in den man, die hetzelve bewoont: en een eerwaardig man is hy: maar hy fcheen meer genegen om te verkeeren met zyne buurvrouw , Mevrouwe Natuure , dan met ons. Het gezicht van deezen heiligen Man bragt my gray's Lierzang aan den Tegenfpoed te binnen: Wysheid, gekleed in 't achtbaar zwart,, In diep befpicgelen opgetogen, 't Gepeins van 't ftil droefgeestig hart, Met maagdlyk neergenagjn oogen (*). Zyne boomen, dit weet hy, vleien of beleedigen hem nimmer, en na ons , meer met zyn nederig geel*') [Het Engelfche is: „ Wisdom, in fable garb array'd, „ ImmerfM in rapt'rous thought profound, „ And Melancholy, filent maid, „ With Ieaden eye, that lovcs the ground.  48 XX VIL BRIEF. gezicht, dan met beleefde woorden , gegroet te hebben , begaf hy zich na zyne lange en fchaduwryke wandeldreef, eenen volkomen fnaphaanfchoot lang; en niets in de natuure kan waarlyk fraaier zyn. Zy vormt eene digt overdekte laan , fchoon beftaande uit groote boomen , en bepaalt zich met het gezicht van eene groote ry bergtoppen , dien regelmaatig naast elkander geplaatst zyn, en die, door de terugkaatzinge der Zonneftraalen, van hunne geele en wel gepolyste zyden, de vertooning maaken van de pypen eens orgels van eene [Engelfche] myl in den omtrek. De Spanjaards zeggen , dat het gebergte een blok is van groven Jaspis, en men moet bekennen, dat deeze orgelpypen dit fchynen te bevestigen : want zy zyn zo wel gepolyst door de hand des tyds , dat, indien zy niet een te groot werk voor menfchen handen waren, men geneigd zou zyn om te gelooven, dat zy door eenen kunftenaar waren uitgehouwen. Vyfhonderd en zestig fchreden van de kluis der H. drievuldigheid, ftaat het H. kruis. Deeze is gebouwd aan den- voet van eenen der kleinere bergtoppen : en is de naaste kluis van alle aan het Klooster, en gevolglyk meest bezocht , als zynde flechts zeshonderd en zestig fchreden van den voet van het gebergte, welker grootfte gedeelte ik in den nacht moest afleggen, dewyl ik niet bedacht hoe kort de fchemering is op deeze breedte, en meer lettende op de plaats , dan op den tyd. Want, gelyk den gebannen Valentyn , werd my de nadering der duis-  XXVII. BRIEF. 49 ternisfe aangekondigd door de Nachtegaal: maar ik vertroostte my, gelyk hy deed, met te denken. .... Hier kan ik zitten onbezien Terwyl ('e droeve torn der fchelle Nachtegalen Wet myne diocflieid ftcmt, cn ik myn leed herdenk (*}• XXVIII. BRIEF. Jk ben nu gekomen tot den H. dimas, de laatfte, en gewichtigfte, indien al niet de fchoonr fte, van alle de Kluizenaars wooningen. Dit verblyf is aan alle kanten omringd met fteile en verfchrikkelyke afgronden , fommige van welke de oogen recht na beneden leiden, zelfs tot aan de rivier Lobregate. Men kan 'er niet inkoomen dan allcenlyk aan de oostzyde langs eene ophaalbrug, die, wanneer zy opgetrokken is, allen toegang genoegzaam onmogelyk maakt. Deeze Kluizenaars wooning was eertyds een fterk Kasteel, en in bezittinge van eenen hoop Roovers, die dikwyls het omliggende land by lichten dag pionderden en verwoestten , en zich tegen ftraf beveiligden , door des nachts in deeze vesting te wyken. Dewyl dezelve ftaat, of liever hangt, over de gebouwen van het Klooster beneden, waren zy gewoon dikwyls man-- den (OJUet Ergelsch is: „ Here can I fit unfeen of any', „ And to the nigfitingales cotnplaining notes ., Tnne my diftresfes, and record rjjy woes.]" ' II. DEEL. D  50 XXVIII. BRIEF. den met koorden neder te laaten, en voorraad vaR fpyze , wyn, of welke ftukken van noodzaaklyk gebruik of van weelde het Klooster ook uitleverde, te vraagen: en indien hunne eifchen niet terftond ingewilligd wierden , deeden zy rotzen van eene onguure grootte van boven neder rollen, die dikwyls de gebouwen beneden befchadigden, en de menfchen doodden. Inderdaad, het was altoos in hunne magt het geheele gebouw te vernielen, en niet toe te laaten, dat iemand daar bleef leeven; maar hierdoor zouden zy zichzelven beroofd hehr ben van een zeker middel van beftaan. De Monniken , evenwel, eindelyk , door behulp van goede verrekykèrs en eene aanhoudende oplettendheid, op de beweegingen van hunne lastige gasten van de boyénjle verdiepinge, befpeurd hebbende, dat het grootfte gedeelte op eene plonderparty was uitgegaan , haalden zeven af acht kloeke boeren over, om te gelooven,dat de hemel hen zoude beloonen, indien zy de verfchrikkelyke fteilien konden beklauteren, by verrasfinge het Kasteel inneemen, en zich meester rnaaken van de weinigen, die 'er in gebleven waren: •— en deeze ftoute luiden kwamen 'er gevolgelyk ongemerkt in , doodden eenen der bandieten , en verzekerden zich van de rest om ze ten openbaaren voorbedde te ftralFen. Het Kasteel werd daarop tér nedergewórpen, en een Kluizenaars verblyf, genoemd de H. dimas, of de goede Dief, op de plaats gefticht. De uitzichten van hetzelve zyn zeer uitgeftrekt en voortrelfelyk na het zuiden en oostwaards. En  XXVIII. BRIE F. 5I En nu, myn Heer, daar ik u ingeleid hebbe in alle deeze kleine maar hemelfche wooningen, en u bekend gemaakt met fommigen van de zeer achtenswaardige bewooneren , mag ik u verzekeren, dat iemand , die wel bedreven was in fclnyvers kunstjes, dertien kleine boekdeelen zou kunnen te zamenftellen over onderwerpen in allen opzichte zo vermaakelyk zonderling. Doch daar geen gefchrevcn bericht een volmaakt denkbeeld kan geeven van de byzondere fchoonheden van eenigen berg, en inzonderheid van eenen, die zo ongelyk is aan alle de overigen, moet ik de natuur verlaaten, en u leiden tot de werken der kunst en fchatten van waarde, welke binnen de muuren van het heiligdom beneden zyn ; alleenlyk aanmerkende , het geene ik te vooren verzuimde te melden, dat de menigvuldige regens, welke , misfehien, zedert de fchepping aller dingen, langs de zyden van deezen fteilen berg, gevallen zyn, rondom de geheele grondvlakte van denzelven eene verbaazend wyde en diepe groef gemaakt hebben , die het voorkomen heeft van het. bed eener groote riviere, welker water is ^uitgedroogd. In deeze diepe valeie ligt eene oneindige menigte van groote brokken van den berg, welke van tyd tot tyd uit deszelfs zyden uitge•hoold en neergeflort zyn, en welke den omkring van den berg beneden niet minder ongemeen rnaaken, dan de fcherpe fpitzen boven. Behalven dit, zyn 'er veele kleine inwykingen en breukin aan alle zyden van den berg beneden, zo verfierd met ftaatelyk geboomte en natuurlyke fonteinen, dat ik D 2 niet  52 XXVIII. BRIEF. niet weete, welk gedeelte van deeze verrukkelyke plek het fchoonfte zy, of de meeste verwondering verdiene. Ik vond in eene vèa deeze plaatzen eenen kleinen tuin, ingefioten door de afgevallen rotzen, eene diepe bron met zo helder en zo koel water, en het geheel zo overfchaduwd met altoos groene eiken , zo verwarmd door de Zonne, en zo bovengemeen romanesk , dat ik een befluit had genomen om den eigenaar van denzei ven op te zoeken, en my te begeeven tot het bouwen van een huis of hut by den tuin, en daar myn verblyf wilde genomen hebben. Maar, helaas! by onderzoek vond ik , dat dit eene heilige bron was, en dat het water, het zuiverde en fchoonde dat ik immer zag of proefde, alleen tot gewyde gebruiken konde dienen. En laat my hier aanmerken , dat, in het algemeen,de Vreemdelingen, die deezen berg bezoeken, 'er komen, met oogmerk om 'er flechts eenen dag te vertoeven, en wel zo, dat zy onderwech het middagmaal houden met mynen Itaüaanfcheu Waard te Martorell (*), en den dag daaraan volgende weder by hem komen. ■ Maar een dag, ja eene week, is niet genoeg, om -de' helft der natuurlyke en kleine fchoonheden te zien, welke een berg, in zichzelven zo groot en wTonderlyk, aan alle kanten uitlevert, van het hoogde toppunt boven , tot de gronddeenen beneden. Maar ik moest u gezegd hebben, dat 'er nog aa- C) [Zie bl. 9.]  XXVIII. BRIEF. 53 andere wegen zyn tot fommige van de Kluizenaars wooningen, die alle weeken, al draaiende en wendende van de eene zyde na de andere, beklommen worden door eenen blinden muilezel; die , beladen met dertien pakjes, bevattende den weekelykfchen voorraad voor eiken Kluizenaar , zonder eenigen Leidsman, den berg opgaat, en, de Kluizenaars wooningen in haare behoorlyke orde volgende, 'er zo iraby koomt als hy kan; wanneer hy wacht, tot dat de Kluizenaar zyn aandeel hebbe afgenomen, en dan, weder voortgaande , tot dat hy zyne laading gelost en zynen last volbragt heeft,wederkeert tot zynen ftal beneden. Ik zag dit dier niet op den wech, maar ik zag daar eenige van zynen offeranden, en had het beneden in den ftal uit zyn eigen mond; en gy kunt op de waarheid van het geene ik u zegge ftaat maaken; want het dier wordt beneden bykans zo zeer geëerbiedigd, als de houten Maagd boven. Eer ik de Kluizenaars verlaat, moet ik u, evenwel , vertellen, dat de hardigheden en vermoeienisfen, welke fommigen hunner zichzelven vrywiliiglyk opleggen, bykans ongclooflyk zyn. Zy kunnen wel niet gelyk de Monniken in Rusland, tot aan de kin toe, in het water zitten, tot dat zy bevroren zyn; maar zy ondergaan boetedoeningen, die genoegzaam even ftreng zyn. Hier waarden die fraaie regels van Juffrouw chapone door myne verbeeldinge;maar ik konde 'er my alleenlyk de volgende afdeeling van te binnen brengen. D 3 6 i.cul  54 XXVIII. BRIEF, ó! Luid my tot het ned'rig huis Gela.ttenheids geliefde kluis Daar vergenoeging woon': Daar wrëede fcnéidïvg, blèike fchrooin, Noch ongerustheid binnen kooni', Noch lelie finart zicli toon' (*). In deeze verfen is een zeer aartig, en een zeer rechtmaatig compliment aan Juffrouw elisabeth Carter over .haaren fraaien Lierzang aan de wysheid. XXIX. BRIEF. \7ader pascal ons verzocht hebbende by de hooge Misfe, en om een Spaansch Sermoen te hooren preeken, door eenen hunner beste Redenaaren, woonden wy dezelve by; en hoewel ik de taal niet volmaaktlyk genoeg verftond om alles te begrypen wat ik hoorde, verftond ik toch genoeg om vermaakt , indien al niet gefticht, te worden. Het betaamelyk gedrag der geheele vergaderinge, drukte ook waarlyk he't character van hy® beroep - uit. (*) lUet Engelsen, dat ik getracht hebbe uit te drukken, luidt dus; „ Oh! guidc me to the humblc céll, „ Where refignation loves to dweil, ,, C o n t e n t m e n t's bnwcr in view; „ N ir pining grief, with abfeuce drtar, „ Nor fick fufpence, nor anxions fear, „ Shall there my fteps puifue.j"  XXIX.' B R I E F. 55 i£t. Juist voor ons zat een aantal van Leekebroeders, blootshoofds, met hunne oogen den geheelen tyd op den grond gevestigd.; en fchoon zy wisten, dat wy Vreemdelingen waren , en waarfchynlyk even zonderling in hunne oogen, als zy in de onze konden zyn, zag ik nimmer, dat iemand van hun, het zy onder, of na dat de dienst gedaan was, na ons zag, of zelfs de oogen na ons toe draaide. De Kapellen en de Kerk van dit Klooster zyn een zeer prachtig gebouw; en om hoog boven het groote Altaar is het beeld der H. Maagd gaplaatst, dat," achthonderd jaaren . geleden, in een diep hol aan de zyde des bergs gevonden werd (*). Zy zeggen, dat deeze afbeelding het werk is van den Heiligen lucas. Indien dit waar is, was de Heilige lucas beter Beeldhouwer dan Schilder; want dit beeld is het werk niet van eenen verachtelyken Kunftenaar; het is van hout , van eena donkerbruine, of liever zwarte, kleur, omtrent ter grootte van een meisje van twaalf jaaren; haaro klederen zyn zeer kostbaar, zy had op het hoofd eene kroon, ryklyk verfierd met echte Juweelen van groote waarde: en ik geloove, dat, uitgezonderd onze Lieve Vrouwe van Loretto, de opfchik van haare perfoon, dién van alle Heiligen en gekroonde Hoofden van Europa overtreft. Zy houdt op haare knieën eenen kleinen Jefus van dezelfde kleur, en het werk van denzelfden Kunftenaaï. ' Het hoo* ge Altaar is eene allerprachtigst en allerkostbaarst werk- C) [Zie. bl. 37-1 D 4.  56 XXIX. BRIE F. werkftuk, en 'er branden geduuriglyk voor hetrehe meer dan tachtig groote zilveren lampen. Het hek voor het Altaar werd gefchonken door Koning piiilip pus uen III, en kostte zeven duizend kroonen (*); en nog veertienduizend werden befteed tot het uithouwen der rotze, om den grondflag te leggen van deeze nieuwe Kerke; zynde de oude zo klein , en dikwyls zo opgepropt vol van Bedevaartgangers en Vreemdelingen , dat verfcheiden Monniken t'elken jaare in dezelve het leeven verloren. De geheele uitgaaf tot het bouwen der nieuwe befteed, de inwendige fieraaden 'er buiten gelaten, is berekend op eene millioen kroonen, en de zitplaatzen van het choor op zes- en dertigduizend livres (t). De oude Kerk bevat niets zeer merkwaardigs in zich, behalven eenige oude gedenktekens , een van welke is van beenard viliomarin, Admiraal van Napels, eenen man (zo als het Opfchrift zegt) doorluchtig in Vrede en Oorlog. Nog een ander is 'er van Don juan d'arragon, Hertog ran Luna, die ltierf in den jaare 1528: hy was een Neef van Koning ferdikand. Maar het allerzonderlingfte Opfchrift in deeze oude Kerke is gefneden op eenen pylaar, onder welken de H. ignatius eenen geheelen nacht in den gebede doorbragt, eer hy het befluit nam om der waereld vaarwel te zeggen, het geen gebeurde in het jaar 1522. Na (*) [Te weeten Engelfche, van vyf Engelfche fchellingcn : of 55 ftuivci's Hollandsch , het ftuk.] Qfj [franfche waarfchynelyk.]  XXIX. BRIE F. 57 Na dat de'Misfe gedaan was , wees men ons in eene kamer achter het hooge altaar, alwaar zich eene deur opende in de Nis, in welke de Maagd geplaatst is,-en alwaar ons toegelaten, of liever gevergd werd, haare bruine hand te kusfen. Op denzelfden tyd zag ik een groot aantal van bedevaartgangers in deeze vertrekken komen , welker boetvaardige troniën duidelyk den eerbied en de godsdienftigheid aanweezen , met welke zy tot haare geheiligde tegenwoordigheid naderden. Toen wy te rug kwamen, werden wy den Prior aangeboden, eenen leevendigen, beleefden man, van een goed voorkomen; welke met Vader tendre, den Vlaming, ons eene oneindige menigte van juweelen , gouden en zilveren vaten, kleederen, enz. vertoonde , die door Koningen , Koninginnen en Keizers aan het Klooster vereerd zyn, ten einde het wonderwerkende beeld daarmede op te fchikken. Ik beginne te vermoeden, dat gy zult deuken, dat ik wel half een Catholiek ben geworden. • Inderdaad ik beginne zelve zo te denken; en indien jk ooit openlyk dat Geloof verzaake , het geen ik nu hebbe, zal het gefchieden in eene bedevaart na m o n t s e r r at. Na de Heilige Maagd bezocht te hebben, ging ik myne plichtsbetuigingen afleggen by de onderfcheiden Monniken in hunne vertrekken , onder het geleide van Vader pascal, en was zeer vermaakt. Ik vond hen zeer wel gehuisvest; iiithunne vertrekken was geen overtollige opfchik, maar alle nuttig gemak ; zy hadden verfcheiden D 5 goe-  5? XXIX. BRIEF. goede clavecimbels, zo wel als goede fpeelers, behalven eenen uitmuntenden Organist. De Prior, in het byzonder, heeft zo zeer het voorkomen der befchaafde waercld aan zich , dat hy in dezelve moet geleefd hebben , eer hy eene gelofte deed van 'er zich af te zonderen. Ik zag nooit een treffender voorbeeld van nationaalen invloed dan in den perfoon van Vader tendre, eenen Vlaming ! In weerwil van zyn heilig keven, en zyn verblyf onder Spanjaards van de uiterfle deftigheid van zeden,zoude ik op het eerfte gezicht hebben kunnen befpeuren , dat hy een Franschman ware. Ik zag nooit, zelfs op de Bolwerken te Parys , een leevendiger, wakkerder, of vrolyker voorkomen. In waarheid , men moet gelooven , dat deeze menfchen zo goed zyn, als zy fehynen te weezen; want zy hebben reden genoeg om te vreezen, dat ieder uur hun laatfte zal zyn, daar 'er over hun geheel Gebouw een zo verfchrikkelyke klomp van rotzen en bergfpitzen hangt , zo verdeeld en gefpleten, dat het bezwaarlyk is te bemerken, door welke kracht zy opgehouden worden: menige brokken zyn uitgeweken, en hebben geen andër fteunfel, dan de grondvlakte, welke zy, in het gedeeltelyk na beneden glyden , zich door hun eigen gewicht gemaakt hebben tusfchen de kleinere rotzen en afgebroken lïukken. Omtrent een honderd jaaren geleden , viel een groot blok van boven, en begroef onder zich het ziekenhuis, de zielen, en alle derzelver óppasfers ; daar het nog blyft lig.  XXIX. BRIEF. 59 liggen, een verfchrikkelyk gedenkteken, en waarfchouwing voor hun , die 'er zo naby woonen ! ■ ik zou vreezen (god weere die» dag! ) dat de geringde beweeging eener aardbeevinge het geheele Klooster, met-monniken en fchatten, door eenen noodlottigen llag, zou begraaven. XXX. BRIE F. T^er ik u de fchatten van dit gastvrye Klooster, "^en de jirweclen van Onze Lieve Vrouwe ', vertoone, is het misfchien noodig u te zeggen, dat deeze luiden niet zo milddaadig jegens anderen konden zyn, indien anderen niet milddaadig jegens hun waren; en dat zy vryheid hebben om liefdegiften te verzoeken van elke Kerke, Stad en Vlek, in de Koningryken van Frankryk en Spanje, en, in waarheid, door geheel Enropa , om welke reden zy altoos Leekebroeders op reis hebben, die geld en andere gefchenken inzamelen. Zy, die allen, welken 'er om vraagen, voedfel geeven, moeten , natuurlyker wyze , ook zeiven gevoed worden: en geen godsdiendig huis in Europa, (Loretto uitgezonderd,) is hooger vereerd geworden door Keizeren , Koningen , Paufcn en Kerkvoogden, dan dit: ja, het fchynt, dat deezen om ftryd geyverd hebben , in het fchenken van ryke en kostbaare gewaaden, juweelen van onfchatbaare waardye , en keurlyke konstdukken van goud en zilver, ofn de perfoon van O. L. Vrouwe te ver-  Co XXX. BRIEF. vertieren , gelyk de volgende lyst, fchoon niet het vierde gedeelte van haaren boedel bevattende , kan bewyzen. Maar eer ik tot byzonderheden overga, zal het niet ongevoegelyk zyn de plegtige wyze te melden, op welke de H. Maagd van de Oude na de Nieuwe Kerk werd overgebragt , door de handen van Koning piiilippus den III, die tot dat einde zich herwaards begaf, met zo veel geheimhoudinge , als mogelyk was , om den verbaazenden toevloed van volk voor te komen , die hem zoude opgewacht hebben , indien het algemeen bekend geweest ware. Hy bleef hier vier dagen, in welken tyd hy al de kluizenaarswooningen boven, in eenen dag bezocht; maar zeer ver., moeid te rug kwam, en niet voor tien uuren des avonds. Na den volgenden dag gerust te hebben , hoorde hy de Misfe , en zich gebiecht hebbende, woonde hy de plechtigheid van het overbrengen der H. Maagd by , .dat op de volgende wyze gefchiedde. Na dat al de Monniken, Kluizenaars en Leekebroeders, de Misfe gehoord, en zich gebiecht hadden, werd de H. Maagd afgenomen , en geplaatst op het altaar in de oude Kerke , en met groote plechtigheid, eerbiedigheid en ontzach, kleedde men haar in eenen ryken gouden mantel , de gift des Hertogen van b r u n swich, waarvan de mouwen zo kostelyk waren , dat zy gefchat wierdeu op achttienduizend dukaaten. De Abten, Monniken , Kluizenaars , enz. die 'er tegenwoordig waren, droegen rokken van ryke gebloemde gouden ftoffe , en zongen in den omgang  XXX. B HIEF. 61 gang den Lofzang: te Der.ni laudamus. Een van hun droeg een gouden kruis, uitmuntend van bewerkinge, dat vyftig mark zwaar, en bezet was met kostbaare juweelen. De Omgang beftond uit drieënveertig Leekebroeders , vyftien Kluizenaars , en tweeënzestig Monniken , allen waschkaarzen draagende. Daarop volgden de jonge Scholieren , en een troep Muzikanten , gelyk ook een oneindig groot getal volks , die uit alle deelen des Ryks kwamen om de plechtigheid by te woonen. Want het was onmogelyk een bedryf van eenen zo buitengewoonen aart heel geheim te houden. Na dat de Maagd in de nieuwe Kerk was overgebragt , werd zy door vier der oudfte Monniken in eenen tabernakel geplaatst. De Koning, eene groote brandende waschkaars in de hand hebbende, op welke zyne banier en wapens waren afgebeeld , en gevolgd wordende door de Edelen en Ridders van zyn Hof, voegde zich by den Omgang ; en na dat zy zich in behoorelyke orde gefchikt hadden in het ruim dec Kerke , zongen de Monniken, bygeftaan door eene voortrelfelyke party van Muziek, eenen Lofzang, tot de Maagd gericht. Na dat dit gefchied was , nam de Koning de H. Maagd in zyne armen, en plaatfte haar op het groote Altaar. Dit gedaan hebbende , vatte hy zyne waschkaars op, en aan de voeten der Maagd op zyne knieën vallende, offerde hy dezelve-zyne gebeden, geduurende den tyd van bykans een vierdedeel uurs. Deeze plechtigheid voorby zynde, naderden de Monniken tot het altaar , en verplaatlten de H. Maagd  62 XXX.' BRIE F. Maagd in de Nis, nevens het midden des altaars, alwaar zy nog ftaat : waarna , den Abt zynen priesterlyken zegen hebbende gegeven, de Koning het gezelfchap verliet om een kwartieruurs te rusten , en vervolgens vertrok na Martorell, alwaar hy fiiep , en den naasten dag deed hy zyne Intreede in Barcelona. Onder een * oneindig aantal van kostbaare werkftukken, die deeze fchoone Kerk 'vertieren, is een allervoortreffelykst Orgel , welk ten naasten 'by twaalf honderd pypen heeft. In de Schatkamer worden u drie Kroonen vertoond , gefchikt voor het hoofd van het Kind Jefus , twee van welke van louter goud zyn, de derde van verguld zilver en rykelyk opgefierd met diamanten. Eene der gouden Kroonen is bezet met tweehonderd en dertig fmaragden en negentien groote brillianten; de andere heeft tweehonderd achtëndertig diamanten, honderd en dertig paarien , en zestien robynen; zy kostten achttienduizend gouden dnkaaten. 'Er zyn ook vier Kroonen voof het hoofd der H. Maagd1, twee van geflagen goud, ryklyk bezet met diamanten , en twee van digten goude, aan eene van welke tweeduizend vyfhonderd groote fmaragden zyn , en die gefchat wordt op vyftigduizend dukaaten. De vierde, en wel de rykfte, is bezet met elfhonderd vierentwintig diamanten, (vyf van welk getal gefchat worden op vyfhonderd dukaaten ieder;) achttienhonderd groote paarlen , van gelyke grootte, achtëndertig groote fmaragden, ëënëntwintjg faphieren, en vyf robynen; on boven °P  XXX. BRIEF. £3 op den top deezer kroone is een gouden fchip , verfkrd niet diamanten ter waarde van achttienduizend ryksdaaldcrs. Het goud deezer kroonen alleen weegt vyfëntwintig ponden , en met de juweelen , en de ftof om dezelve vast te zetten , meer dan vyftig. Deeze kroonen werden te Montferrat gemaakt van het goud en de losfe juweelen , die , van tyd tot tyd , door de gekroonde Hoofden, en andere Vorlten van Europa, aan het Klooster vereerd waren. 'Er is ook nog eene kleinere kroon , gefchonken door den Markgraave van aytona, en omzet met zesenzestig brillianten. De Infanta (*) vereerde vier zilveren kandelaars, die tweeduizend vierhonderd dukaaten kostten. Anna van oostrnryk (f), dochter van puilippus den III, gaf een kleed voor de H. Maagd, dat op duizend dukaaten te ftaan kwam. 'Er zyn dertig bekers, om by de Communie te gebruiken, van verguld zilver , en een van dicht goud, die vyfduizend dukaaten kosten. Prins kar el van oostenryk (§), met zyne Gemaalinne christiana van bruns- w i c h , (*) Of eene Zuster van puilippus den III, of misfchien zyne tweede Dochter. Cf) Zy huwde aan lodewyk den XIII, Koning van Frankryk. ($) Tweeden Zoon van Keizer leopold, die in deezen tyd meester was van Catalonie, en met puilippus Hertog van anJpo ftrecd om het gebied van Spanje, waarvan zy beide zich den Koninglyken titel aanmaatigdcn.  64 XXX. BRIEF. * wicii, bezocht Montferrat 'in het jaar 1706; en, na de hand der Maagd gekust te hebben, liet hy aan haare voeten zynen degen , voorzien van een gouden gevest , bezet met negenenzeventig groote brillianten. Dit zwaard werd den Keizer vereerd door anna, Koningin van Engeland. In de Kerk zyn zes zilveren kandelaaren, negen palmen hoog , gemaakt om toortzen van wasch op te plaatzen. 'Er zyn diamanten en juweelen gefchonken door de Graavinne d'aranda, den Graave al ba, de Hertoginne van medina, en veertig andere perfoonen van hoogen rang, uit de onderfcheiden Hoven van Europa, ter waarde van meer dan honderdduizend dukaaten. ■ Doch, indien ik alle byzonderheden wilde optellen , uit de lyst der gefchenken, welke my gegeven werd door mynen Vriend , Vader pascal, en die nu voor my ligt, met de naamen der Schenkers , zouden zy een Boekdeel vullen in plaatze van eenen Brief. Maar hat geene men my toonde, werd verveelende; een fraaie degen voor de H. Maagd, of een paar diamanten oorringen voor den Zoon van god, worden aanftootelyk, wanneer zy zodanige voorwerpen toegevoegd worden. xxx r.  XXXI. BRIEF. [j5 XXXL BRIEF. Jn de Bewaarplaats der "papieren van Montferrat, vertoont men eenen brief aan den Abt, gefchreven door Koning philippus den II, die begint : „ Eerwaardige en Godzalige Geestelyke." Hy zegt denzelven, dat hy zynen yver goedkeurt, welke hem deed wenfchen te Montferrat eene nieuwe Kerk te bouwe"n , gelast denzelven in zyne gebeden voor hem te volharden, en bericht hem, om zyn eigen yver voor dat heilige huis te toonen , dat de brenger van deezen brief is stephanus jordan , de beroemdde Beeldhouwer in Spanje, die last heeft om het nieuwe Altaarduk te maaken op des Konings kosten. Men befloot aan jordan tienduizend Kroonen te betaalen voor het bedek, dat hy hem toen had voorgeleid. Het Altaar werd gemaakt te Valladolid , en na Monjerrat gebragt op zes- en zestig wagens; en dewyl jordan veel meer aan het werk verrichtte dan hy aangenomen had te doen, gaf de Koning hem, boven en behalven zyn bedongen loon , vierduizend Kroonen, en fchonk vervolgens nog negenduizend Kroonen meer om het Altaar te tergulden, en 'er verdere fieraaden by te voegen. Na den dood van puilippus den II, heb ik verhaald, kwam zyn Zoon, philippus de III, hier in perfoon om het Beeld der Maagd van de Oude Kerk na de Nieuwe over te brengen. Voor dit voortreffelyke Altaar waarop het Beeld der Maagd ftaat, II. deel. E in  C6 XXXI. BRIEF. in eene Nis , omtrent het midden des Altaars, ftaan zes kandelaars van digt zilver , elk van welke tachtig ponden weegt; zy zyn anderhalve yard (*) hoog, en deeze zyn enkele beuzelingen, wanneer men ze vergelykt met het goud en de juweelen, die by gelegenheid vertoond worden. De Monniken onderhouden hunne Inflellingen zeer godsdienftiglyk, en 'er is geen enkel uur van den dag, waarin men de Kerk ledig vind. ——■ Ik hoorde altoos ten minften twee (temmen den Dienst zingen. Wanneer de Monniken zich uit de Kerke begeeven, dat niet voor zeven uuren des avonds is, blyven de pelgrims daar in den gebede volharden geduurende het grootfte gedeelte van den nacht. Ik moest u verhaald hebben, dat, behalven den opperden onder de Kluizenaars, 'er twee iborten van dezelven zyn, geenen van welken eene kluis kunnen bezitten, voor dat zy zeven jaaren in het klooster doorgebragt, en proeven van hunne heilige zielsgefteltenisfe hebben, gegeven, door daaden van gehoorzaamheid, nederigheid, en zelfverlocheninge; geduurende welke jaaren zy het grootfte gedeelte van hunnen tyd, des nachts zo wel als des daags, in de Kerke doorbrengen; maar zy zingen nooit. Na het eindigen der zeven jaaren, neemt de Abt het gevoelen zyner broederen in, en indien deezen denken, dat het leeven en de zeden van den beproeveling hem bevoegd maaken tot een afgezonderd lee- <*") [Anderhalve yard is r.a genoeg twee Amfterdmfehe EHti) 1  XXXI. BRIEF. c7 leeven om hoog, word hy na om hoog gezonden maar niet, misfchien, zonder last te krygen om den eenen of den anderen ouden Kluizenaar op te pasfen, die niet meer in ftaat is van de noodzaaklyke verrichtingen des leevens voor zichzelven waar te neemen. Hunne kleeding, zo als ik te vooren zeide, is bruin, en zy draagen lange baarden; maar fomtyds worden de Kluizenaars toegelaaten tot de Heilige orden (*), en dan draagen zy zwarte klederen, en fcheeren hunne baarden. Ondertusfchen, worden zy in het eerst niet volftrektlyk bepaald tot deeze eenzaame woonplaatzen, maar neemen 'er gemeenlyk eene proef van voor zeven of acht maanden. Veelen der Abteu, welker macht, gelyk gy wel kunt verzekerd zyn, zeer groot is, en die zeer vleiende eerbewyzen ontvangen van hunne onderhoorigen, hebben, evenwel, dikwyls, hunne wacht in . het groote Huis verlaten, voor een eenzaam verblyf omhoog. Zy neemen hunne onthouding van alle foorten van vleesch zeer godsdienftiglyk in acht; en hun wordt niet toegelaten ergens dan in hunne kluizen (t) te eeten. Wanneer ecnigen hunner zeer ziek zyn, worden zy beneden gebragt in het Klooster, en allen worden zy begraven in eene Kapelle, de H. toseph genoemd. De (*) [Te wecten van Priester, of m'sfc'iien ook van Diaken, volgens de inrichting der Roouifchc Kerke.] CD Uitgezonderd evenwel den dag , op welken zy gezamentlyk eeten in het verblyf van den H. bensdici?5. Zie den XXV" Brief aan het einde, ] E 2  <58 XXXI. BRIEF. De Leekebroeders zyn omtrent tachtig in getal, zy draagen eene bruine kleeding, en zyn gefchoren; hun post is brood, wyn, en andere noodwendigheden , uit te deelen, onder de armen en de bedevaardgangers, en dezelven overeenkomftig met hunnen rang te huisvesten. Maar veelen van hun worden gezonden na de afgelegene deelen des Ryks, zo wel als na Frankryk en andere Catholieke Landen, om liefdegaaven te vergaderen, terwyl zy, die te huis blyven, behulpzaam zyn in het inzamelen van hun koorn, en het haaien van leevensvoorraad uit de nabuurige vlekken, tot welke einden zy meer dan vyftig muilezels houden. Deeze luiden hebben ook onder zich eenen Opperften, welken zy allen gehoorzaam zyn. Daar wordt ook een aantal van kinderen en jonge ftudenten in het Klooster opgevoed, die 'er ingenomen worden op den ouderdom van zeven of acht jaaren, en veelen van welken van edelen geüachte zyn. Zy flaapen allen in één vertrek, maar in afzonderlyke bedden, daar beftendig eene lamp brandt, en de betaamelykheid van hun gedrag is wonderlyk. Don juan de cardonna, Admiraal der galeien, die Malta te hulp kwam (*_), wanneer het door de Turken belegerd was, werd dus te Montferrat opgevoed, en, wanneer hy aan den Abt fchreef, zeide hy : „ Beveel my in de ,, gebeden van myne kleine broederen." Daar ik u reeds verhaald hebbe van het Won- der- (*) [In den jaare 1565.J  XXXI. BRIEF. 69 derwerk, waardoor eene gefchonden en vermoorde Maagd weder tot het leeven keerde , en van een kind van drie maanden oud, dat zeide: Güerin, Jta op, uwe zonden zyn u -vergeeven ; zult gy misfchien niet begeerig zyn na verdere blyken van de Wonderwerken, die hier gewrogt zyn; anders konde ik 'er u eene lange lyst van geeven , en onbeantwoordelyke bewyzen om dezelve te ftaayen. Broeder benedictus van ara gon was een Kluizenaar van deezen berg, de heiligheid van wiens leeven zynen naam onfterflyk gemaakt heeft in het Kluizenaars verblyf van het H. Kruis, alwaar het volgende kort bericht van zyn leeven dus is uitgehouwen. Occidit hac facrft Frater Benedictus in iede, j, Jnclytus & fama , & religjonc facer. „ Hic fexaginta & fcptem castisfimus aunos, „ Vixit in his faxis, te, deus alme, precans. „' Usque fenex, fenio manlit curvatus & annis, „ Corpus humo retulit, venerat unde prius. . ,, Ast anima cxultans, clatura repetivit olympum; „ Nunc fedet in fummo glorificata thronó (.*).' Het (*) [De betekenis koomt hierop uit: „ Droeder henedictus, ,, beroemd van naame, en heilig door zyne godsdienftigheid, Itierf „ in deeze gewyde kluis. In de grootfte kuisheid leefde hy zeven„ en zestig jaaren tusfchen deeze rotzen, zyne gebeden tot den goe„ den god uitftortende. Hier bleef hy in zynen hoogen ouderdom, „ gekromd door den last der jaaren. Het lichaam gaf hy der aarde „ weder, waarvan het geworden was. Maar de verheugde ziel fteeg „ na den luistcrryken hemel, en zit nu veihecrlykt op den hoogften „ throon."] E 3  70 XXXI. BRIEF. Het blykt dat lodewyic de XIV, Koning van Frankryk, aan dit Klooster eene zekere fum fchonk om de Mis te doen, en te bidden voor de ziel van zyne overledene Moeder. De fom, evenwel, was niet groot, als wat minder zynde dan vyftig ponden [fterlrng]. Van dit gefchenk wordt melding gemaakt in de kapclle van den II. lodewyk, op eene metaalen lamp. Naschrift. Den tyd, in welken dit wonderbaare gebergte de woonplaats werd van een godsdienftig genootfchap , kan men tamelyk na bepaalen door middel van het volgende zonderlinge Graifclirift, nog leesbaaar op een fraai Gedenkteken in de groote Kerke van Tarragona. Hic quiescit Corpus J~anïï ge-  XXXI. BRIEF. Deeze zo heel jonge Bisfchop was de Zoon van jacob den II, en deszelfs Koninginne Dona blanca; en dat hy Prior was van het Klooster te Montferrat, blykt uit hunne oude papieren; want ik vinde de naamen van verfcheiden kluizenaars van deezen bèrg, die afkwamen om hem hulde te doen. Dederunt obedientiam Domi?io Joanni , Patriarch® Alexanddno , & adminifiratori prioratus Montis Ser- rati , 6?c. Het is derhalven waarfchynelyk, dat hy de eerfte Prior was , en dat het Klooster gefticht wierd omtrent het jaar 1300. Maar dat de berg, veele leeftyden te vooren, reeds bewoond wierd door kluizenaars , of menfchen , die zich van de waereld afzonderden, is buiten allen twyffel. „ gedachtenisfe , Zoon van don jacob,'Koning van Arragon „ die , in het zeventiende jaar zyns ouderdoms , Aartsbisfchop - van Toledo geworden zynde , door de gave der weeienfehap „ hem van r, on ingegeven, en door de genade der predikinge zo „ zeer gebloeid heelt, dat niemand van denzelfden ouderdom ge„ looft wierd hem hierin gelyk te weezen. Zyn vleesch door , vasten en heften kleedcn kwellende, in het achtëntwintigfte jaar zyns ouderdoms, Patriarch van Alexandrie gemaakt , en Beftuurder der Kerke van Tarragona , en , behalven veele andere , goede werken , het nieuwe Rlotster van de Ladder cons, in het ftift van Tarragona ingewyd hebbende , op dat hy lat'gs deezen „ zelfden ladder ten Hemel mogt opklimmen , gaf hy zynen geest , over aan zynen Schepper, op den ioden van Augustus , in bet "jaar onzes Heeren 1334. 33 de zyns ouderdoms. Voor hem „heeft god, zoo in zyn leeven, als na zynen dood, veele „ wonderwerken gedaan." ' E4 XXXII.  72 XXXII. BRIEF. XXXII. BRIEF. Tk weete , dat gy verwachten zult iets te hooreo van de Spaanfche Juffrouwen. Maar ik moet bekennen , dat ik zeer weinige kennisfen onder dezelve had. Wanneer zy buitens huis verfchynen in haare koetzen , zyn zy gekleed naar den hedendaagfchen Franfchen fmaak, maar niet naar de uïterfte mode. Wanneer zy te voet uitgaan , is haar hoofd en lichaam altoos bedekt met een zwarten of witten fluier , rykelyk met kant bezet; en hoe fraai haare klederen ook mogen weezen, zy moeten bedekt zyn met een zeer wyden rok van zwarte zyde. En dus haare waaiers in de eene hand houdende en haare paternosters om het gewricht van de andere , wandelen zy uit, voorgegaan door een of twee flordig gekleede knechten, pages genoemd , die degens draagen , en altoos bloots hoofds gaan. ^ Ik hebbe u aireede verteld, dat de fchoonfte, of liever de eenige fchoone Vrouw , welke ik te Barcelona zag , was de Dochter van den Intendant ; en ik verzekere u, dat haar zwarte rok en witte fluier dit niet konden verbergen; ook ftaat, inder« daad, die kleeding niet kwalyk. Onder de Boeren , en de gemeene Vrouwen, ziet men nimmer iets, dat naar fchoonheid gelykt, maar,in het algemeen, eerder mismaaktheid van trekken. Geen wonder derhalven, dat, waar de fchoonheid zo fchaars is, en alleenlyk onder Vrouwen van aanzien te vinden, dee-  ■ XXXII. B Pv I E F. 73 deeze Vrouwen ten hoogden bewonderd worden, en eenen verbaazenden invloed over de mannen verkrygen. Daarom worden,in geen gedeelte, der waereld de Vrouwen meer geliefkoosd en opgepast dan in Spanje. Haar gedrag is, in het openbaar, deftig en zedig: evenwel zyn zy fterk verflingerd op vermaaken; en 'er is naauwlyks eene onder haar, die, in het geheim, den Fandango niet kan, of liever, niet wil danfen, het zy op den zedigen, het zy op den dartelen, trant. Ik hebbe dien op beiderlei wyzen zien danfen door eene aartige vrouw, en niets kan meer onzediglyk bevallig zyn: De Mannen kleeden zich zo als men in Frankryk en in Engeland doet, uitgezonderd alleenlyk hunnen langen mantel, welken zy niet willen opgeeven. Men zegt, dat de Franfchen wyzer zyn, dan zy, uit de losheid van hun gedrag, fchynen te weezen; en ik verbeelde my, dat de Spanjaards, door de deftigheid hunner houdinge ,'er wyslyker uitzien, dan zy inderdaad zyn. Zy zyn ten uiterften ingetogen, en maaken geene betuigingen van vriendfchap voor dat zy die gevoelen, en den man kennen, en dan zyn zy vriendlyk in den hoogden trap. Ik ontmoette te Barcelona een Hoogduitfchen Koopman, die my verhaalde, dat hy met een Spanjaard in die Stad goederen verhandeld had ter waarde van vyfduizend ponden derlings, jaarlyks; en dat, fchoon hy te vooren dikwyls te Barcelona was geweest, dezelve hem echter, tot op dien dag, nimmer aan zyn tafel of ter maaltyd verzocht had. E 5 De  74 XXXII. BRIEF. De hoeffmid, die ko®mt om uw Paard re beflaan, heeft fomtyds een degen op zyde, en de barbier, die u fcheert, kruist altoos zichzelven eer hy uwe kin kruist. 'Er is eene byzonder gedeelte der Stad , waarin de Vrouwen van eene gerieflyke deugd leeven ; en indien een vriend koomt aan de kamer van eene deezer vrouwsperfoonen , die op dien tyd belet is, zegt iemand der buuren tot hem, dat zy is amancebados y cafarfe a mediacarta ; dat is , dat zy half getrouwd is. Indien gy eene Spaanfche Vrouw van eenig fatfqen ontmoet , terwyl zy alleen buiten de ftad wandelt, moogt gy u by haar voegen , en zulk eene foort van gefprek met haar beginnen, als gy verkiest, zonder haar te beleedigen : en , indien gy eene voorby gaat, zonder zo te doen , zal zy u ajocaos noemen , en u verachten. Deeze is eene zo vast gefielde gewoonte te Madrid , dat wanneer een Lyfknecht daar eene Dame van rang alleen orttmoet , hy met haar het eene of het andere onbetaamelyk gefprek zal beginnen : om welke reden de Juffrouwen zelden wandelen dan met haare mannen, of met eenen vriend aan haare zyde , en een voetjongen vooruit, en dan durft geen man haar aanfpreeken, of zelfs de oogen op haar flaan, dan niet eerbied en ontzach. Een flag kan in Spanje nim¬ mer vergeven worden; maar die den flag gegeven heeft, moet of heimelyk, of openlyk, fterven. Geen volk op den aardbodem is minder overgegeven aan buitenfpoorigheid in het eeten of drinken  XXXII. BRIEF. 75 ken dan de Spanjaards. De Olio of Olla , eene foort van foep , en gekookt vïemck , is al'es, wat men vindt op de tafel van verfcbeiden aanzienlyke luiden. Op de tafel van een burgerman.te Parys wordt beter opgedischt dan op die van fommige Grandes van Spanje. Hunne chocolade, limonade, met ys gekoeld water, vruchten, enz. zyn hunne voornaamfte artikelen van weelde ; en de chocolade is, in zommige huizen, een verbaazend (luk van jaarJykfche uitgaave, daar zy iedereen, die in komt, wordt aangeboden. Zommige der voornaamde huizen te Madrid geeven twintigduizend livres jaarlyks uit aan chocolade, gekoeld water, enz. De Grandes van Spanje oordeelcn het nazien van'rekeningen beneden hunne waardigheid, en laaten daarom het beduur van de uitgaaven der huishoudinge over aan bedienden , die hen dikwyls pionderen en berooven van groote fommen gelds. De Spanjaards , hierin den Franfchen ongelyk , befchouwen, met zeer veel reden (even gelyk de Engelfchen,) bekwaame Geneesheeren en Heelmeesters , in een zeer achtenswaardig licht. Is het niet vreemd, dan de Franfche Natie haare gezondheid en leeven vertrouwt in de handen van menfchen, welken zy bekwaam zyn hunner vriendfchap en gemeenzaamen omgang onwaardig te houden? Mannen , die eene befchaafde opvoeding moeten gehad hebben , en welken men in ziekte niet behoorde te vertrouwen , indien hurt gezelfchap niet verdiende gezocht te worden in gezondheid. Misfchien worden de Spaanfche Genees- hee-  76 XXXII. BRIEF. heeren , die 'er van allen den geringften eisch op zouden hebben, het meeste geliefkoosd. In koortzen moedigen zy hunne Lyders aan om te eeten, oordeelende het noodzaaklyk, waar de lucht zo fyn is, iets in het lichaam te doen, daar de ziekte op moge teer en : zy laaten dikwyls , en op beide armen, dat het bloed met gelykmaatigheid moge afgetapt werden. De Heelmeesters doen hier de aderlaatingen niet ; maar eene foort van luiden, Sangrero genoemd, verrichten dat werk; de Heelmeesters zouden het ontcerende voor zich rekenen , indien zy deeze bewerking deeden. Zelden trepaneeren zy ; een Heelmeester, die dit ondernam te doen, zoude misfchien zelve gerekend worden het noodig te hebben. Op alle vleeschwonden leggen zy een poeder, coloradilla genoemd, dat zekerlyk de geneezing bewerkt ; het wordt gemaakt van myrrhe , mastik , draakenbloed, gom , ammoniac', enz. Wanneer luiden van fatzoen adergelaaten worden, zenden hunne vrienden hun, zo ras het bekend is, kleine gefchenken om hen dien geheelen dag te vermaaken ; om welke reden de Vrouwen van eene gerieflyke deugd, dikwyls, worden gelaaten , op dat haare minnaars hunne oplettendheid mogen tooneu , en ook gelaaten worden. De Venusziekte wordt 'er op eene zo onkundige wyze behandeld, of zo weinig gerekend, dat zy zeer algemeen is ; zy befchouwen eene gonorrlma als gezond voor de nieren; en, eene derdendaagfche koorts uitgezonderd, worden alle ziekten de calentura genoemd , en op dezelfde wyze behandeld, en,  XXXII. BRIE F. 77 en ,'zo ik vreeze, met zeer weinig oordeels, want, in het geheele Koningryk, is, zo men my verhaald heef: , niet eene openbaare Academie, ter onderrichtinge van jonge luiden in de Geneeskunde , Heelkunst, of Ontleedkunde , uitgezonderd alleen te Madrid. Niettegenftaande hunne foberheid , maatigheid, en de fchoone luchtftreek van Spanje, leeven de Spanjaards , in het algemeen, niet tot eenen zeer hoogen ouderdom: zy doen eene verbaazende hoeveelheid van fpeceryen in alles 4 wat zy eeten. En fchoon foberheid en maatigheid zeer aanpryzenswaardig zyn , 'er zyn nochtans landen, waarin, tot groote onmaatigheid toe , gegeten en gedronken wordt door veel deugdzaamer luiden dan fommigen , welker maatigheid, misfchien , hunne voornaamfte deugd is. XXXIII. BRIEF. Tk heb vergeeten u te vertellen, dat, hoewel ik ket klooster verliet , ik geene begeerte had om de plek te verlaaten , alwaar ik op eene zo hartlyke wyze ontvangen was , noch den berg , waarvan ieder gedeelte zo veele tooneelen van verwonderinge', en van vermaak, uitleverde. Ik buurde daar» om twee kamers in eene elendige pofada , niet verre van de twee oude torens beneden , daar ik ook myn paard gelaten had ; op dat ik myne dagelykfche wandelingen mogt doen op en rondom den berg,  7.s: XXXIII. -BRIEF, berg, als ook die kleine eenzaame wooningen om hoog nog eens bezoeken. Myn Waard, deszelfs Vrouw, en hun Zoon en Dochter, zagen ons aan ep eene koele wyze: zy hadden meer behaagen in ons geld ■ dan in ons gezelfchap ; en fchoon ik hun jong kind eenige kleine gefchenken- gaf, verwierf my dit- naauwlyks eenige erkentenis, maar voorkwam, misfchien, onbefchoftbeid. De jongens van het dorp zelfs, fmeeten my dikwyls met fteenen, wanneer zy op een hoogeren grond waren dan ik , niettegenftaande ik dagelyks eenig klein geld onder de armen uitdeelde ; en ik vond het noódzaaklyk , wanneer ik uit wandelen ging, myn Vuurroer mede te neemen. Ik wilde my den Priester ten vriend gemaakt hebben , indien ik hem had -kunnen vinden; maar hy kwam nooit te voorfchyn. Het was een arm dorp, en gy kunt ligtlyk begrypen , dat ons verblyf, in eene zo kleine plaats, daar geen vreemdeling zich ooit langer dan een uur ophield , aanleiding gaf tot veel opziens. Myn bediende, (een Franfche Defcrteur,) had ook noch die befchaafdheid, noch die behendigheid , welke zo gemeen zyn onder zyne Landsluiden. Maar ik wist , dat ik Jlechts weinige uwen af was van den eerlyken Vader pascal; en ik vleide myzelven, dat ik, zo lang het Varken, de Ezel en de Muil. van myrien Waard gezond bleeven, in geen groot gevaar was : was een van deeze Dieren ziek geworden , ik zoude myn affcheid hebben genomen ; want , indien 'er een vermoeden ontftaan ware , dat zy een ketter •n-  XXXIII. BRIEF. ?9 onder hun dak hadden , zouden zy niet verleseh zyn geweest om reden te geeven van de oorzaak der wederwaardigheid , welke hun was overgekomen , of konde overkomen. Geduurende myn verblyf in deeze kleine pofada, zag ik een zwierig gekleed 4 klein ielyk oud man, en eene fraaie jonge vrouw, dezelve naderen. De man glimlachte my toe, en deeze was de eenige glimlach, welken ik, geduurende den tyd van veertien dagen , op het aangezicht van eenen Vreemdeling had gezien. Hy vertelde my, het geen hy niet behoefde gedaan te hebben , dat hy een Franschman , en een edel Advocaat van Perpignan, was ; dat zyn naam was anglois, en dat zyne Voorouders Engelfehen- geweest waren; dat hy te voet gewandeld was , met zyne meid, van Barcelona, om zynen Dienst te verrichten by de Heilige Maagd van Montferrat , fchoon hy zyne eigen chais en muilen in die ftad had. Hy fcheen zeer vermoeid te zyn; dus gaf ik hem wat chokolade; want hy had vast befloten, zo als hy zeide, om nog dien avond tot aan' het klooster op te klimmen. Geduurende dit gefprek, omhelsde hy my verfcheide maaien, betuigde eene allerhartelykfte achting voor my, en myn geheel Gezin , en ik voelde genoeg voor hem , om hem te verzoeken , dat hy den dag van zyne terugkoomst wilde bepaalen, op dat ik dan niet uit mogt zyn op myne omzwervingen, en dat hy het middagmaal met my houden, en den avond met my wilde doorbrengen, in welken gevalle in hem weder in myn cabriolet na Barce- lo-  So XXXIII. BRIEF. lona wilde doen brengen ; tot al het welke hy met blymoedigheid- zyne toeflemming gaf ; en na dat hy mynen hartsvanger geleend had , als een gemaklyker wapen wanneer men op eenen Ezel rydt ,. dan zynen. fraaien degen , fcheidden wy , met tegenzin, voor vyf dagen: want deeze was de tyd , welken deeze edele Advocaat gefchikt had , om zynen vrede te maaken met de Heilige Maagd : i ik zegge zynen vrede met de Heilige Maagd j want hy was zeer begeerig om zyne maagd by ons te laaten ; dewyl zy eene uitmuntende keukenmeid was , en eene zeer eerlyke en trouwe dienstboode , welke beide zaaken hy wel zag dat ons Ontbraken. Evenwel , in weerwil van zyne loffpraakert , was 'er niets in het gedrag van het meisje , 'dat met een zo beminnelyk character ftrookte. Zy had, wel is waar , een fchoon aangezicht , maar fterk gekenmerkt door iets , dat meer geleek naar onbefchaamdheid , dan vrypostigheid , meer naar het voorkomen van een bemoeizieke méesteresfe , dan van een nederige dienstmaagd; en daarom namen wy niet aan, het geen, zo als ik my wel verzekerd hield, zy niet zou verricht hebben. Ik wachtte, evenwel, met ongeduld , op zyne terugkomst , en geloofde in goeden ernst, dat de oude man zynen karmofyn fluweelen broek, en met goud gegalonneerde vest, had gekogt ter eere van de Maagd , en dat zyn bezoek aan dezelve uit Godsdienltigheid ontftond. :— Hy kwam te rug op zynen tyd, en, in waarheid , op een zeer flecht middagmaal! doch het  XXXIII, BRIEF, 81 het was liet beste , dat wy houden bezorgen. Maar. hy had zo veel verloren van die leevendigheid, met welke hy was opgegaan , dat ik begon te vreezen, dat hy den zegen der Heilige Maagd verloren had. Geduurende den avond kwam al zyne voorige blygeestigheid te rug. Des morgens ftond ik vroeg op, om toe te zien, dat myn knecht en chaïs in goede orde waren om een zo goeden vriend na Barcelna te brengen. Maar niets hoorende van Mcnfimr l'ikolois, gelastte ik mynen knecht na deszclfs kamer te gaan, om te vraagen, hoe hy voer: deeze kwam terug, en zeide, dat Madame wakker was, maar dat Monjieur nog Hiep. Madame! wat Madame ? zeide ik is het die jonge vrouwsperfoon, die met hem kwam ? Ik bevond teen , «iaar ik reeds een weinig vermoeden van had, dat de Maagd van den berg niet de eenige maagd was, aan welke Monjieur l'anglois zyne geloften deed. Hy kwam, evenwel, kort daarna, beneden, dronk met ons chocolade, en na duizend betuigingen van onfehendbaare achtingé gedaan te hebben, reed hy in myne chais na Barcelona; maar, gelyk ik u moest verhaald hebben , niet dan na my te hebben doen gelooven, dat ik hem zou komen bezoeken te Perpignan, alwaar hy niet alleen een huis in de Stad, maar ook een Landhuis tot mynen dienst had. Alle deeze betuigingen werden gedaan met zo veel openhartigheid, en fchynbaare oprechtheid, dat ik 'er niet aan kon twyiïèlen, noch waarlyk twylfelde. En dewyl ik hefloten had dit onherbergzaame II. deel. F Land  52 XXXIII. BRIEF. Land te verlaaten, en na Frankryk te rug te keeren, gaf ik hem myn paspoort om het door den Kapitein-Generaal te Barcelona te laaten vernieuwen, op dat ik te rug mogt keeren, en alleenlyk voorby ryden, langs de wallen eener Stad, aan welke ik nimmer kan denken, dan met eene zekere maate van fmarte, en het zou doen met afgryzcn , indien ik nu niet wist, dat in dezelve een man (*) leeft, en toen leefde, die zich beklaagd heeft, dat hy geene gelegenheid had om my die daaden van herbergzaamheid te bewyzen, tot welker oeffening zyn aart en zyne omftandigheden hem dikwyls aanleiding geeven. Maar de etiquette is, dat de Vreemdeling het eerfte bezoek geeve, en ik vond, na de vyandlyke manieren, welke ik ondervonden had in myne Vrienden en Landgenooten, de Heeren curtoys, wombwell, o'reilly, enz, Hechts geringe aanmoediging om een Pruififchen Heer, fchoon getrouwd aan eene Engelfche Dame, te gaan bezoeken. (*) De Heer tiiaibit2en. XXXIV.  XXXIV. BRIEF.11' 83 XXXIV. BRIEF. -rk hebbe (zeden dat ik in eenen voorgaanden ■■■Brief (*) melding maakte van de Spaanfche Vrouwen) eene gelegenheid gehad om iets meer van dezelve te zien. Wat zy te Madrid mogen, weezen, kan ik niet op my neemen te zeggen. Maar ik ben geneigd te gelooven, dat gy, niettegenftaande alles, wat gy gehoord hebt van Spaanfche fchoonheid , zoudt vinden, dat de natuur niet overmildaadig is geweest omtrent de perlbonen van beide kunnen in Spanje : en, fchoon tamelyk goede trekken op eene bruine gedaante, met zeer zwart hair, fraai gekamd, en opgefpeld met twee of drie hairnaalden, zeer aangenaam voor het gezicht kan zyn , als een nieuw voorwerp , /oude 'er zich echter veel gebreklyks vertoonen, indien gy dezelfde Vrouwen kwaamt te zien gekleed naai' de eerde mode van Engeland of Frahkryk. Engeland overtreft misfehien de geheeïé waereld ia weezenlyke en natuurlyke vrouwelyke fchoonheid; Frankryk in kléedinge , bevalligheid, en ongedwongenheid. De Spaanfche Vrouwen zyn geweldig in haare hartstochten , en beheerfchen doorgaans alle perfoonen , die met haar onder een dak zyn. De Mannen, die dit punt tegen haar betwisten, eindigen veelal hunne dagen in het midden eener firaar, of in eene gevangenis: van den anderen kant, verhaalt, (*) [Zie den XXXFT. T.rief.] Fa  84 XXXIV. BRIEF. haalt men my, dat zy zeer mildaadig, medelyden- de , en liefderyk zyn (*). Men heeft te Barcelona een fraai Schouwtooneel , en tamelyk goede Mufiek ; maar de Speelers van beide fexen zyn affchuwelyk boven alle verbeelding. Hunne voornaamfte Speelfter, die, zo als zy zeggen, ryk is, door middel van het eene of het andere talent, (want zy, gelyk myn klein Lyons watermeisje (f), heeft ook twee talenten,) is zo verachtelyk in haare perfoon , als in haare bekwaamheden voor her tooneel. Dit is, waarlyk, geen wonder; want dit volk wordt dikwyls genomen uit eenige van die troepen van Heidenen, waarvan ik in het vervolg zal fpreeken , en heeft , gevolglyk, geene andere bevoegdheid voor het tooneel , dan onbefchaamdbeid in plaatze van vrymoedigheid, en onkunde in plaatze van eene befchaafde opvoedinge. Misfchicn zult gy befluiten, dat het tooneel te Madrid veel beter onthaal verfchaft. Maar, in tegendeel, ben ik wel verzekerd, dat het, over het geheel genomen , nog veel erger is. Een Heer , die de taal volmaaktlyk verftaat, en met geen ander oogmerk na Madrid reisde dan om zyne nieuwsgierigheid te vol- (*) Mendoza, Spaansch Afgezant by Koningin elisabêth, was verbaasd, wanneer by mannen en vrouwen, in onze Kerken •nder een zag zitten. Hy hield dit, zo als hy zeide, voor eene fterke aanprikkelïng tot wellustigheid. Een Spanjaard zou zyne Vrouw even goed na eens anderen mans bed zenden, als hem met haar ter Kerke laaten gaan. Gelegenheid wordt in Spanje, befchouwd als tot alles voldoende. _(t) [Zie den VII. Brief.J  XXXIV. BRIEF. 85 voldoen , door alles te zien, wat daar opmerkenswaardig was , ging niet meer dan eens na den Schouwburg , alwaar de hitte van het huis, en de elendige Hechtheid der vertoothnge, even onverdraagelyk waren. Ook zyn de onderwerpen niet zeer uitlokkende voor Vreemdelingen , daar zy dikwyls fpeelen het geene zy Autos Sacramentales, Sacramenteels Vertooningen (*) noemen. Het geméene Volk befchouwt eenen Engelschman niet als een Christen ,• en het leeven van een mensch , die geen Christen is, is, in hunne oogen, van niet meer aanbelangs dan het leeven van een hond. Het is, derhalven, voor eenen Proteftant niet veilig zich verre van de Zeellèden te waagen , dewyl 'er honderd onvoorziene toevallen kunnen ontdaan , onder een zo onkundig en bygejnovig Volk, welke het zeer onveilig voor iemand zouden maaken , dat hy voor eenen Proteftant bekend ware. Indien men vraagt, hoe de Confuls, Engelfche Koopluiden , enz. dit gevaar ontgaan , / kan ik geene andere reden geeven, dan welke een Spanjaard my gaf, toen ik hem dezelfde vraag deed. ,, Myn Heer," zeide hy, „wy „ hebben hier (meenende Barcelona) luiden , die „ den gantfchen dag Proteftantsch , en den gant„ fchen nacht Paapsch zyn; en wy hebben een „ Kapél , in welke zy gaan, en tot welke geene „ andere luiden worden toegelaten (t)." Evenwel was (*) [Eenige doorglans zo aanlrootelyke a's belachelyke vertooliingen van Scliriftuurlyke Historiën.] Ct) Wanneer een jongeling, Neef van den Heere cup-iots, F 3 met  86 XXXIV. BRIE Fi was ik , uit het geene ik my herinnerde van vroegere tyden , zo wel overtuigd , wanneer ik voor deeze keer na Spanje reisde, van de noodzaaklykheid.om een goed Catholiek te fchynen , dat ik altoos een of twee kleine kruisbeelden , fommige paternosters , en andere toevallige tekens van myn geloof , met my voerde ; en waar ik eenigen tyd bleef, en, inderdaad , waar ik den nacht op myne reize overbragt, nam ik gelegenheid-, om, als het ware , by toeval , eenigen van deeze magtige iefchermers te laaten zien. Het is ten hoogften noodzaaklyk zich van zulke onfchuldige bedriegeryen te bedienen, in een Land, waar de onfchuhl zelve ^misfehien niet voldoende zou zyn om iemand te befebutten tegen de razerny van godsdienftige bygeloovigheid; waar de luiden denken, dat zy goo dienen door menfchen te vernielen. Het beste middel, dat gy gebruiken kunt, om u zeiven te behouden , is god te dienen, op dezelfde wyze als zy doen, tot dat gy buiten hunne macht z^t. Ik dacht, in waarheid, dat wysgeerte en reden in Spanje waren ingekomen door dezelfde poorten, door welke de Jefuiten uit dat Koniugryk verdreven werden; en ik onderflellc, dat een weinig -j. van met my wandelde 5, om my de ftad te laaien zien, vcmp'dc liy iltoos my in hunne KerteS te brengen : wy konden dit, zeide hy, np tenen nnderCH /jv/even goed (iocn. Becre Jongeling heeft, na den d,iod van zynen Oom , het Roomsch Catholieke Geloof opetilyk aangenonian , en h eft, ingevolge daarvan, kans om aan hut Hof bevorderd tc worden.  XXXIV. BRIEF. 87 vnn beide zulks deed. Maar 'er moeten veele jaaren verloopen, eer dit weinige in genoegzaame maate over het geheele Volk verfpreid worde (*), om Spanje tot zulk een land te maaken als Frankryk is; alwaar luiden, die zich fatfoenlyk en met betaamelykheid gedraagen, kunnen leeven, of doorreizen , zonder eenigen den minften fchroom of ongemak uit hoofde van hunnen Godsdienst; indien zy Hechts zich niet bemoeien met Staatkundige, onderwerpen en met Vestingwerken. Op dat gy u niet moogt verbeelden, dat myne vermoedens , over het gevaar van Spanje door te reizen , kwalyk gegrond zyn, zal ik u vernaaien, wat (*~) Men zegt, dat de Spanjaards (als een gemengd Volk zynde die afdammen van de Goihen, de Moorcn, de joöden, en de oude Spanjaarden) de bygcloovighcid ontleenden van de Jooden, zwaarmoedigheid van de Mooren, trotsheid van de Gothen, en van de oorlbronglylte bewooners, begeerte en dorst na die éérfte van alle aardfche zegeningen — de Vryheid. Een Haaltje van hunne trotsheid kan men zien in berkley's Icon Ammarum, die zegt, dat een Schoenlapper, op zyn doodbed liggende, zyn midften zoon beval, dat hy, boven alle dingen, zyn best zou doen, om de Majeltcit van zyn Gedacht te bewaaren en te behouden. [De Spanjaarden zyn zekerlyk doorgaans trots, maar moet men de zotheid van dén mensch, wiens verftand misfehien door ziekte verzwakt was, opgecven voor een ftaaltje van den «art des Volks"! Hoe zonden dan andere Volken, hoe vooral «ie Engelfchen zclvcn, moeten befchouwd worden? —Op de bovenftaande Gejaacbtrekening was ook wel wat aan te merken. De Mooren waren niet minder bygeloovig dan de Jooden, nog minder trots dan de Gothen, w-!kcn ik niet weete, dat dit gebrek byzonder aankleefde; en de Gothen waren zo wel liefhebbers vari de Vrytjcid als de oude Spanjaards..] F4  83 XXXIV. B Tl I E F. wat twee Engelfche Heeren van fatfoen te Murcici gebeurde, zo als ik het onlangs hoorde uit den mond van eenen hunner. Zy hadden zich van fommige vrienden Brieven van Voorfchryvinge aari den Alguazil , of opperden Overheidsperfoon van die ftad , bezorgd. En dewyl 'er zich eenige ongunftige verfchynzels opdeeden by hunne eerfte aankomst te Murcia, en nog meer by hunne pofada , vonden zy goed hunne brieven terftond te zenden aan den Alguazil, die , in plaatze van hen aan zyn huis te noodigen, of hen te gaan bezoeken , een knecht zond , om hun te zeggen, dat hy ziek was; welke knecht ook last had hen te verzoeken om dien avond na den Schouwburg te gaan. Zy vonden, pndertusfcben , goed, deeze noodiging , hoe buitengemeen dezelve ook ware, aan te neemen. De bediende van den Alguazil bragt hen na den Schouwburg, en betaalde (want hy had bevel om zo te doen, naar hy zeide) daar, voor hunne plaatzen; en na dat hy de vreemdelingen in den bak gebragt had, ging hy heen. Het fpel werd daarop begonnen; maar de oogen van de gehcele vergaderingé waren, niettemin, op hen geilagen, en de hunne, tot hunne groote verbaasdheid, op den zieken Alguazil, en deszclfs geheele Gezin. De luiden, naast welken zy in het eerst Honden , weeken tot op zekeren afftand te rug : en zy konden niet nalaaten, zeide hy, de wyze, waarop men hen bekeek , en van hun afdeinsde, te befchouwen , als meer voortkomende uit afkecjig mishaagen, dan uit nieuwsgierigheid. Dit onthaal ,  XXXIV. BRIEF. 89 haal , én de wyze, waarop men hen derwaards gezonden had , benamen hun al het vermaak , dat het tooneel kon geeven; want, fchoon de Speelers geene groote uitmuntendheid bezaten, was 'er, onder het vrouwelyke gedeelte der toehoorderen, meer fchoonheid , dan zy verwacht hadden. De Heer b , een der beide Heeren , ontdekte , ein- delyk, na by zich in den bak, iemand, welken hy wist eenen Ierschman te zyn , en in wiens gelaat hy duidelyk eene begeerte om.te fpreeken ontdekte, maar die door voorzichtigheid fcheen wederhouden te worden. Eindelyk , evenwel , kwam deeze man nagenoeg by zyne Landsluiden, om hem, zonder dat het bleek, dat hy zyne woorden tot iemand richtte, te hooren zeggen: ga heen! ga heen! Zy deeden zo, en den volgenden morgen, hoewel het eene fchoone ftad ware , welke zy wenschten nader te bezichtigen, en 'er eenige dagen in door te brengen, vertrokken zy vroegtydig1 na Carthagena, alwaar zy eenige byzondere vrienden hadden, aan welken zy het geheel buitenge.woone gedrag, zo van den Alguazil, als van het gezellchap in den Schouwburg, verhaalden. Het was nu naby den tyd van den Vastenavond te Carthagena: het gedrag van Den Marco , omtrent de vreemde Heeren, werd het onderwerp der gefprekken , eu van waare verontwaardiginge onder de Spanjaarden van die befchaafde Stad. En de Alguazil , die kort daarna aldaar kwam, op den Vastenavond, ftierf door de handen van eenen moordenaar. Hy werd in den nacht door eenen F 5 ge-  90 XXXIV. B. R I E F. gemaskerden doorftoten. Het zy gy nu onderfteJr. dat deeze man zyn leeven te Carthagena verloor, om zyn flecht gedrag jegens de Vreemdelingen te Murcia, of om eenige andere oorzaak , het is zeer zeker, dat, indien de Inboorelingen zo onderhevig zyn aan vermoord te worden , de Vreemdelinge» 'er niet zeer veilig kunnen weezen. XXXV. BRIEF. 'iprr zvn 'm Spanje twaalf Raaden van Staat ; te weeten de Raad van Oorlog ; die van Casti* lie ; van de lnquifitie; van de Koninglyke Ridderorden van St. Jago, enz.; van Anagon; van Indie'; van de kamer van Castilie; van de Cruzada; van den Staat ;• van Italië; van de Geldmiddelen en de Schatkamer, en eindelyk (die nu van geenen dienst is) van de Nederlanden. De Raad van Oorlog is te zamengefteld uit mannen van ondervindinge, van onderfcheiden rang, die bekwaam geoordeeld worden, om,raakende dat onderwerp, raad te kunnen geeven, en deszelfs getal is geheel niet bepaald (*). De Raad van Cajlilie heeft eenen Voorzitter en en O [II; twyfFele of onze Schryver in deezen Brief wel volkomen nauwkeurig is in zyne opgaven]. Volgens anderen is de Raad van Oorlog te zamengefteld uit eenen Decaan, zeventien Raaden en twee Fiscaaleu. Zie tozen's Inleiding tol de Staatkunde van Europa, ï. D. bi. 171. Deeze Schryver verfchilt met den Heer thicknesjE] in meer kleine by zonderheden , wegens deezo opgaven.  XXXV. BRIEF. 91 cn zestien andere Leden, behalven een Geheimfchryver en mindere Bedienden. . Het is de voornaamfte Raad van allen, en hy neemt kennis, zo. wel van burgerlyke Gefchillen als van Misdryven. De Koning noemt deezen Raad alleenlyk ,0 n z e n Raad, om: deszelfs meerderheid boven alle andere a.an te duiden. De Voorzitter is een man van groot, gezach , en word met den dieplten eerbied behandeld ; ook legt hy nooit een bezoek by iemand af. De Raad van de Inquifitie, ingefteld door den Koning Don fernando, in het jaar 1483, heeft tot zynen Voorzitter een Algemeenen Geloofsonderzoeker, die .altoos een Grande van den eerlten rang is. Hy heeft zes Raadsheeren, die Apostolifche Geloofsonderzoekers genoemd worden. Dit Gerechtshof, welks macht, (gelükkiglyk voor het menlchelykeGeflagt,) zedert eenige jaaren grootlyks ingekort is, heeft een groot aantal van. mindere bedienden, zo wel als heilige verfpieders, door het geheele Koningryk, voornaamelyk te Sevilie, Toledo, Valladolid,. Barcelona en andere plaatzen, in welke deeze affchuwelyke rechtbanken gevestigd zyn. Elk wordt beftunrd door drie Raadsluiden, die, evenwel, van het. Madridfche Gerechtshof afhangen, waaraan zy ook verplicht zyn elke maand een naauwkeurig bericht te geeven van het geen door hunne handen gegaan is. Deeze Luiden hebben nu de macht niet om een Priester, een Geestelyken, of zelfs een Man van fatfoen, in hechtenis te neemen, zonder de toeftemming van het opperfte Gerechtshof verworven te hebben. Te  0 XXXV. BRIEF. Te Madrid komen de Leden dagelyks tweemaalen by één, en twee Heeren uit des Konings Raad zyn altoos tegenwoordig by de namiddags vergadering. Onder den Raad der drie Koninglyke Ridderorden, is die van St. Jago de eerfte, de andere twee zyn die van Calatrava en Akantara. Hy beftaat uit een Voorzitter, zes Raaden, en andere Bedienden. De Voorzitter van den Raad van Arragon wordt de Onder-Kanfelier genoemd, en wordt bygeftaan door negen Raaden,en de mindere bedienden. Deeze Raad heeft het opzicht op de Staatszaaken van het Koningryk van Arragon, zo wel als van de Eilanden Majorca, Yvica, enz. De Raad van Indië werd in het jaar 1511 ingeheid, ter bewaaringe en vergrootinge der nieuwe Koningryken, door columbus [en anderen na hem] in Zuid-America ontdekt in [en na] den jaare 1492: alwaar de Spanjaards tegenwoordig heb. ben vierduizend en negenhonderd mylen lands, Mexico en Peru daaronder begrepen. Deeze landen zyn verdeeld in etlyke Koningryken en Landfchappen, in welke zy, in het jaar 1670, over de achtduizend Kerken, en meer dan duizend Kloosters gebouwd hadden. Zy hebben daar eenen Patriarch, zes Aartsbisfchoppen , tweeëndertig Bisfchoppen' en drie Gerechtshoven der Inquifitie. De Raad van hidiè beftaat uit een Voorzitter, een Opper-. Kanfelier, en twaalf Raaden, een Schatbewaarder, Geheimfchryver, Advocaaten, Agenten, en een oneindig groot aantal van mindere Bedienden.  XXXV". BRIEF. 93 Zy vergaderen tweemaalen ter weeke om alle zaaken, zo wel te Land als ter Zee, tot dat gedeelte van des Konings heerfchappyen betrekkelyk, te regelen. De Raad van de Cruzada is te zamengefteld uit een Voorzitter, die de Algemeene Commisfaris genoemd wordt, en die groote voorrechten heeft. De Geestelykheid is verplicht jaarlyks iets aan deezen Raad te betaalen ; en indien iemand eene beurs met geld op de ftraaten vindt, is hy verplicht dezelve te leveren in handen van den Geheimfchryver van deezen Raad. De Raad van Staat is te zamengefteld uit Luiden van den eerfteu rang, en het grootfte verftand,aan her Hof. De Koning is 'er de Voorzitter van, en wordt daarin bygeftaan door den Aartsbisfchop van Toledo. Deeze Raad is niet bepaald tot een vast getal van Leden; zy vergaderen driemaalen ter weeke, om over de gewichtigfie zaaken des Ryks te raadpleegen. De Raad van Italië heeft het opzicht over de zaaken van Napels, Sicilië, en Milaan (*). Hy beftaat uit een Voorzitter, en zes Raaden, drie van (*) [Uit deeze plaats zou men fcbier afleiden , dat de Schryver hier zyne berichren heeft willen aanvullen uit de Schriften van anderen, en ongelukkiglyk niet bedacht geweest is op den leeftyd des Schryvers, welken hy gebruikte, of op de veranderingen zedcrt denzelven voorgevallen. Napels en Sicilië zyn tegenwoordig , ten minden in naam, van Spanje gcfcheiden. En zedert den Utrechtfchen Vrede beeft jSfilaan behoord ouder de becrfchappy vnn het Knis van Oostenryk. Ten minden mogt de Schryver wel iets 'er -van gezegd hebben; dat deeze Raad nu meest een blootc naam is.  94 XXXV. BRIE m van welken Spanjaards zyn, een Napolitaan, een Italiaan, en een Siciliaan ; ieder van welken hun byznnder werk -hebben in de zaaken van deeze Gewesten. De Raad der' Geldmiddelen en van dé Schatkamer bedaat uit een Voorzitter, die Prejidente de la Hazienda, dat is, Opperbeftuurder der Geldmiddelen, genoemd wordt: acht Raaden, en een groot aantal van andere Bedienden, behalven de Schatbewaarders, Tegenboekhouders, enz. die een groot gedeelte der. allergewichtigde zaaken des Volks hebben te regelen. Zy hooren gefchilzaaken, en hun zyn niet alleen de fchatten des Ryks vertrouwd, maar ook de bezorging des Rechts aan al de Onderdaanen des Kdnings. Gy kunt gemaklyk oordeelen, welk een aantal van Bedienden tot deezen Raad belmoren, wanneer ik u zegge, dat 'er zesentwintig Schatbewaarders zyn. De Raad van de Nederlanden heeft nu Hechts den blooten naam, gelyk de Koning van Engeland dien van Frankryk draagt. De wyze en manier, welke Luiden, door hunnè bedieninge of geboorte aanzienlyk, in acht neemen in het afleggen of ontvangen van bezoeken , is zeer zonderling. De Opperde Geloofsonderzoeker, by voorbeeld, heeft, op den vloer van zyne Antichambre , verfcheide zwarte dreepen getrokken, door middel van welke hy de beleefdheden regelt, die hy den Luiden moet bewyzen, naarmaate van den rang of der bedieninge, welke zy bekleeden. Hy heeft zyne byzondere zwarte tekens voor  XXXV. BRIEF. 95 voor eenen Gezant , eenen Afgevaardigden (*), enz. Als menfchen van .fatfoen te Madrid voorgenomen hebben een bezoek af te leggen, laaten zy fchoon  XXXVI. BRIEF. m fchoon zyn. Geen gedeelte van Frankryk is fraaier. Het is, in waarheid, een fchoon en voortreffelyk gezicht, de fchtiins hangende plantaadjen van wyngaarden, olyf-en moerbezie-boornen, door eene heete zon verwarmd, te zien aan de zyden van deeze bergen, welker opperfte gedeelte bedekt zyn met eene altoos duurende fneeuw. Maar hoe fchoon ook dit geheele gedeelte des Lands moge weezen, 'er was geen enkel Heeren-huis in de omliggende ftreeken. Na ons eene geheele week ververscht te hebben, reisden wy voort na Perpignan om daar den Kerstyd door te brengen. Hier vonden wy den Ridder maigny en zyne Gemaalin, die ons den brief van aanbeveelinge aan den Franfchen Conful te Barcelona hadden gegeven, en ons nu die blyken van beleefdheid en befchaafdheid beweezen, welke de Franfche Krygsbevelhebbers doorgaans aan Vreemdelingen betoonen. Hier hielden wy ons veertien dagen op, en Monjieur de maigny bezorgde my een aanmerkelyk voordeel in myn Spaansch goud tegen Fransch te verwisfelen. In deeze Stad vond ik een ongelukkigen Jongen Ierschman; hy was daar drie maanden geweest, zonder eenigen vriend, en zonder eenen fchelling in zyn zak te hebben, en daar hy een man van opvoedingc en welgemanierdheid was, konde ik niet zo fchielyk myne eigene omftandigheden te Barcelona vergeeten, dat ik geen medelyden met de zyne zou gevoeld hebben. Maar dat  ii2 XXXVI. BRIEF. dat my het meest bewoog om hem een weinig by te ftaan, was juist dat geen, 't welk hy vreesde, dat eene ftrydige uitwerking mogt hebben. ■ Wanneer ik hem na zynen naam vroeg, antwoordde hy gercedlyk ,, roach; een ongelukkige „ naam!" zeide hy .■ ,, maar, daar het myn „ naam is, zal ik hem draagen." . Hy had eenen welwenfcher in de Stad, een Franfchen Uurwerkmaaker , welken hy kennis gaf van de kleine vriendlykheid, die ik hem bewezen had, en daar dit niet genoeg was om hem te voet tot aan de noordzyde van dit Koningryk te brengen, gaf de arme, maar edelmoedige, Uurwerkmaaker hem zo veel als ik gedaan had, en hy ging met een vrolyk hart, fchoon dunnetjes gekleed, op reis na zyn eigen land (*_). Hy was na Madrid geweest om daar een ryken Bloedverwant te bezoeken, maar was 'er, naar ik geloove, niet ontvangen met zo veel hartlykheids als hy verwacht had. In deeze Stad dronk ik, aan het huis van eenen onbeampten Heer, een gedeelte van eene vies wyn, die gemaakt word in een klein dorp, naby de (*") Toen ik te Calais kwam, vond ik, dat myn gefchenk by de uitkomst doodlyk was geweest voor Jlonfr. roach. Hy was te Romen gekomen, en daar beroofden hy en twee andere Éngeftcbé Gelukzoekers een Franfchen Koopman, van zesduizend livres. Zy werden allen ter dood veroordeeld; miar Monfr. roach een ryken bloedverwant re Parys hebbende, wist deeze, om eene zo groote lchande voor zyn gedagt te ontwyken, voor bun allen diie pardon te verwerven; indien vooral hun leeven in gevangenisfen opgefloten te zyn zo mag genoemd worden.  XXXVT. BRIEF. 113 de Stad gelegen, genoemd Rios Allo: het was de Jekkerfte wyn, welken ik immer proefde. Maar, dewyl de plaats Hechts een kleine hoeveelheid oplevert, is de wyn, die weezenlyk daar groeit, zeer zeldzaam zo wel als duur. Hy heeft de kracht van zwaaren Portugeefchen wyn, met een geur dien van den Bourgondifchen overtreffende. Perpignan is de voornaamfte Stad van Rousjïllon; het is wel verlterkt, maar de vestingwerken zyn in een vervallen ftaat; de ftraaten zyn naauw en morfig, maar de tuin des Gouverneurs, en die der Kruidkunde , zyn der opmerkinge waardig. De Landftreek is ongemeen fchoon, en de lucht zuiver. De Pyreneën, die 'er ten minften vyftien mylen afgelegen zyn, fchynen eenigermaate over de Stad te hangen: zo veel fneenw te zien, en zo veel zon te gevoelen, is zeer zonderling. Hout is in deeze Stad zeer fchaars en zeer duur. Dikwyls zag ik muilezels en ezels, geladen met rofemaryn en lavendelftruiken om ter brandinge verkoft te worden. De barbaarfche taal van het gemeene Volk, in dit Landfchap, is zeer gemaklyk voor hun, dewyl zy het Fransch verftaan, en zichzelven kunnen doen verftaan door een groot gedeelte van Spanje; uit welk Koningryk dagelyks muilezels en vrachtwagens aankomen, zonder eenen dag over te (laan, uitgezonderd, wanneer de zwaare regens of de fneeuw de gemeenfchap affnyden. De Spaan¬ fche muilezels en ezels zyn, in dit gedeelte van Frankryk, niet alleen zeer .nuttige, maar ook hoog- II. DEEL. H ge-  114 XXXVI. BRIEF. gefchatte beesten. De beste wech qai een recht goed Dier van een van beide foorten/uit Spanje te krygen, is het beest uit te zoeken, en eene goede fom gelds te belooven aan den eenen of anderen Bedelmonnik, dat hy het uit het Koningryk fmokkele. Deeze bedekt het dier met zakken, manden en eene menigte prullen, als of hy na Frankryk ging om aalmoefen te verzamelen, en trekt door, of om dat hy niet wordt verdacht gehouden, of om dat hy een Geestelyke is, zo men hem al verdacht houdt. Daar wy, van Perpignan tot aan deeze Stad , volkomen denzelfden wech namen als op onze uitreize, behalven dat wy Cette eenige weinige mylen aan de rechterhand lieten liggen; zal ik van onze terug reize niets zeggen , dan alleenlyk, dat de wyze, op welke wy in de Franfche herbergen ontvangen wierden, en het goede onthaal, dat wy daar vonden, ons oneindig beter fmaakte dan op onze uitreize ; en dat wy, eenige uuren voor dat wy Montpellier bereikten, overvallen wierden door den nacht, en door den allerverfchrikkelykften ftorm van regen, donder en blikfem, aan welken ik immer was blootgefteld. Geduurende twee uuren, was ik genoodzaakt den toom van myn paard aan de éêne zyde vast te houden, gelyk myn knecht deed aan de andere, cn met ftokken te voelen na den kant van den wech, dewyl deeze zeer hoog verheven was, boren de moerasfige landen, en, indien het wiel aan den eenen of den anderen kant uitgeglipt had, het lytuig op de laage landen moest omgetuimeld hebben.  XXXVI. BRIEF. n5 hen. Behalven dit was het bruifchen der waterftroomen zo geweldig, dat ik zeer dikwyls geloofde op den oever van eenige rivier, of op een hooge brug te weezen. En zelfs was myn lyden niet geheel over, na dat ik in de Stad was gekomen. Ik kon myne oude herberg niet wedervinden, en ontmoette geen mensch, die my den wech wist te wyzen, en de vloeden waters, welke in het midden van deeze naauwe llraaten vielen , overftroomden ons genoegzaam. Myn arm paard vond ook de fteiloploopende ftraaten, den glibberigen grond en de tonnen waters , die tegen hem aan vielen, zo veel als het bekwaamelyk draagen konde. Maar gelyk het oude lied zegt: Helaas! door zek'ren trap vanfmart Verkrygen we alle heil (*). Zo vonden wy ook, in een goed vuur en goede fier, eene ruime vergelding voor onze natte rokjes. Het was zo te eenemaal duister op den wech, dat ik , niettegenftaande ik myn paard meer dan een uur gaans by den toom leidde, het Hechts zelden konde zien. En ik kan my niet herinneren , dat my, in myn geheele leeven, ooit eenige zwaarigheid ontmoet is , welke myn geest zo fterk ontroerde. Neen; zelfs voor de balie van O [In het Engelscb, „ Alaslby fon:e desree'of woe, „ Wa every blifs obtain "j H 3  nd XXXVI. BRIEF. van het huis der Lords, vreesde ik het gevaar zo veel niet als het denkbeeld van myn huisgezin van eene fteilte te doen nederftorten, zonder het vermogen van hen by te Maan, of, indien zy voort waren , moeds genoeg om hen te volgen. Naschrift. Den volgenden dag bezocht ik den Heer bougée, wiens beleefdheid ik u meldde in mynen Brief op myne reize na Spanje (*). En daar ik my verfchoonde van zyn dringend verzoek , dat 'ik en myn huisgezin het middagmaal met hem wilden houden, aan te neemen, zond hy my een mand met uitmuntenden wyn, gemaakt uit dien wyngaard, in welken ik hem, zo gelukkiglyk, ontmoet had; want door zyne gunst was het, dat ik zag het geen in Montpellier bezienswaardig was. C) [Zie den XVIII BrieF, omtrent het eindt.] XXXVII.  XXXVII. BRIEF. 117 XXXVII. BRIEF. NISMES. myn heer, T "lier had ik gelegenheid om dikwyls het Aniphitheater, de Maifon Quarrée, (zo- fchryft de Heer seguter, by wien ik myn verblyf had, het woord) en de menigvuldige overblyfzels van Romeinfche Gedenkftukken, die zo gemeen zyn in en omtrent Nismes, te bezoeken. Ik mat fommigen der fteenen, onder welken ik doorging om het geheele Amphitheater rond te wandelen. Zy waren zeventien voeten in de lengte, en twee in de breedte , en de meesten der fteenen, op welken de Aanfchouwers zaten, aan de binnenzyde van het Amphitheater , waren twaalf voeten lang , twee voeten tien duimen breed , en één voet vyf duimen diep (*): uitgezonderd alleenlyk de fteenen van de zesde ry van zitbanken, van boven af gerekend. Deezen alleen zyn één voet tien duimen* diep. Misfchien was het op deeze ry, dat luiden van den hoogden rang hunne zitplaatzen namen, niet alleen om de hoogte, maar ook om de beste gelegenheid voor (') M au n du ei. l maakt in zyne Reize, van Aleppo na Jerit* falm, melding van fteenen van zestig voeten lang, twaalf diep, en twaalf breed, opgewerkt in eenen muur van twintig voeten beo.?. H 3  n8 XXXVII. B Pv I E F. voor het gezicht en tot veiligheid. En evenwel kan een van deeze groote fteenen, in vergelykinge van het geheele gebouw, niet anders befchouwd worden, dan men een enkelen tichelfteen zoude aanmerken in het bouwen van het Paleis van Hampton-Court. Wanneer ik alleen de bezitting had (en ik had die dikwyls) van deeze ongemeen groote ry van zitplaatzen, en dezelfde toegangen intrad , welke Keizers , Keizerinnen , Romeinfche Ridders en Mevrouwen zo dikwyls zyn doorgegaan , om, in brooddronkenheid , menfchen, zo wel als beesten, door de handen van andere menfchen tot hunne tydkorting te zien fterven, kon ik niet nalaaten met vermaak op te merken, hoe zeer de menschlyke natuur zedert dien tyd verzacht is. Want , niettegenftaande het krachtige overwicht van gewoonte en mode , denke ik niet, dat de Juffrouwen van onzen tyd, om menfchen met fchietgeweer te zien vermoorden, haare getorende hoofden met pluimen zouden opfchikken, of haare geleende hairen krullen, met dezelfde vrolykheid, als om ze aan haare voeten te zien fterven, door dieper treffende , fchoon minder zichtbaare , wonden. Evenwel, indien wy deeze wreede vermaaken niet hebben, wy fchynen met de Ouden gelyk op te zyn in verkwistinge, en hen te overtreffen in weelde en ongebondenheid. Want in Rome kuipten, niet lang voor de eindelyke (looping van het Gemeenebest , de Verzoekers van Staatsbedieningen vpenlyk, in weerwil van de ftrafwetten, die gemaakt waren om zulks te beletten, en werden fomtyds door  XXXVII. BRIEF. 119 door de wapenen, zo wel als door geld, verkoren. In den Raad werden de zaaken niet beter beftuurd, befluiten van groot aanbelang werden genomen: wanneer 'er flechts weinige Raadsheeren tegenwoordig waren; de wetten werden door onbeampte fchurken verkracht, onder voorwendfel van noodzaaklykheden van Staat; tot dat eindelyk caesar zich meester maakte van de opperde macht, en, fchoon hy om het leeven werd gebragt, zy verwaarloosden het herwinnen van hunne vryheid ; vergeetende (*) dat Een dag, een uur, in deugd en vryheid door te brengen Eene eiud'looze c.uwiglicid in kluisters, overtreft. Ik kan my bykans verbeelden, dat ik, in de verge- ly- (*) [Dit verwaarloozen van de gelegenheid tot het herwinnen der verloren Vryheid,kan zekeilyk den Romeinen niet in bet algemeen te last gelegd wenden. Ve.Ien der geenen, die den dwingeland de verdiende ftraf hadden toegebragt, deeden al wat in hun vermogen was , om hun Vaderland in zyne voorige Vryheid te herftcllcn, en befgezach der wetten te doen hcrleeven. Iïet is bekender dan dat liet breedvoeriglyk behoeft verhaald te worden, dat vooral euutus en cassids met alle magt zich verzetten tegen de heillooze onderneemingen van den woesten antonius, en dui niet minder wrecden maar meer listigen octavianus, tot dat zy eindelyk, na alles gedaan tc hebben, wat moed, vryheidsliefde en beleid konden te wege brengen, voor dc overmacht moetende bukken, uit het leeven fcheidden, tn de wacrcld overlieten aan dc moorders van hun Vaderland. Dc Engelfche regels, in den tekst aangehaald, zyn „ A da'y , an hour, of virtuoiis Liberty Is wofth a whole eternity of bondage."] H 4  120 XXXVII. BRIEF. lykinge, welke ik vreeze, dat welhaast zal gemaakt worden tusfehen de opkomst en den val van het Britfche, en die van het Romeinfche Ryk, iets leeze van omtrent deezen inhoud. ■ „ Ro- me had zynen cicero, Britannie zynen cam„den. Cicero, die Rome bewaard had tegen „ de zamenzweering van catilina, werd geban„ nen: cam den, die Britannie voor een bloe„ digen Burgeroorlog zou bewaard hebben, werd ,, van zyn ampt afgezet." De Gefchiedenisfchryver zal 'er, waarfchynlyk, byvoegen, dat „ zy, die de „ verwoesting over hun Vaderland bragten , niet „ bedoelden, dat 'er geen Gemeenebest zou zyn , „ maar dat zy hetzelve, het ware met recht of ,, onrecht, by aanhoudinge de wet zouden (lellen : ,, zy bedoelden niet het Capitool tot asch te ver- branden, maar een volftrekt gezach in het Capi- ,, tooi te oeffenen: De uitkomst was, even- „ wel , dat fchoon zy niet bedoelden den Staat overhoop te werpen, zy eerder alles wilden waa„ gen, dan zeiven overhoop geworpen te worden, ,, en liever den moord van hunne medeburgeren dan „ de verzoening en vereeniging van partyen, bevor- „ derden." Dus viel rome. Wees op uwe hoede britannie! Wanneer het Roomfche Ryk aan het vallen was, had het Volk een afgryzen van pompeju-s en van caesar, en c u r i o, die zich tegen hen verzette , werd overal met toejuichinge ontvangen,terwyl c/esar gehaat was, werd zyn grootfte tegenflander , bib li- o s,  XXXVII. BRIEF. 121 tJS (*)» aangebeden: en deeze drie, eenmaal by bet gemeen geliefde mannen, werden de allérgehaatflen by het Volk. Evenwel, niettegenltaande hunne vervloekte oogmerken door het Volk duidelyk doorzien wierden, daagden zy, dewyl cicero befpeurde, dat zy niet konden voorgekomen worden, zonder zich bloot te dellen voor een algemeen bloedbad. Want deeze zamengezworenen tegen den Staat hadden eene groote menigte vreemde [WaarfchynelyK moet dit bibijlus zyn. Een bibliijs is in deeze tyden my niet bekend, ten minden niet een, op welken liet gezegde zou pasten. Maar bibulus was de Amptgenoot van c. j. cihr in het Uurgemeesterfchap, en kantte zich tegen die verderfelyke aanflagen van zynen toen reeds de Vryheid belaagende Amptgcnoot met onbezweken moed, tot dat hy door het graauw, dat zynen tegenftreevcr van de hand vloog, (gelyk altoos dezulken, die de vryheid van hun Vaderland bcliagden, de domme menigte trachtten op hun 1'nocr te krygen, en door derzelver onttuimigheid tot hun oogmerk te gcraaken) mishandeld, gekwetst, van de markt gedreven, en genoodzaakt ■werd zich in zyn huis tegen het geweld te beichermen. Curtio was een losbandig Jorgeling, die door het gevolg van een ongebonden leeven in groote fchulden was vervallen, en alken cp c.e»ar uitvoer,om denzelven te doen begrypen , dat-hy hem dienst of ondienst zou kunnen doen, naar inaate zyn belang'het medebragt. C/Esar begreep het oogmerk, betaalde de fchulden van curtio, en deeze, dus zelve gered zy'nde, bekreunde zich verder der Vryheid niet , voegde zich by de party ven c/Esar, cn fneuvelde in Africa door de wapenen ; dus eenen meer ecrlyken dood verwervende, dan hy verdiend had. —— Eenige woorden laater, fpretkt de Sehryver van deeze drie. Waaifchynlyk/ heeft hy vergeten c rassus te noemen. Want het driemanfchap, dat hy hier bedoelt, beftond uit pompejus, crassus cn c -E s a P..1 H 5  122 XXXVII. BRIEF. de (*) krygsknecbten in de Stad gebragt, om alle tegenkanting in rust te houden; en caesar had de roekeloosheid van dien grooten en deugdzaamen man cato, fchoon eenen Gemeentsman, in een gemeene gevangenis te werpen; en dit alleen, om dat hy den plicht zyner bedieninge met eere, en getrouwelyk, waarnam. De ongelukkige burgers zagen toen,hoe de beste menfchen, onder hun, verachtelyk behandeld wierden, en dat zy zeiven de hand verheven hadden, welke hen had nedergeflagen om nooit weder op te ftaan (t). Na- (*) [De yver des Schryvers voor de Vryheid doet hem hier de waarheid der Gefehiediaiisfe cenigzins uit het oog verliezen. Cesar en deszelfs aanhangers maakten wel gebruik van eene oproerige, cn forntyds gewapende menigte; maar op den tyd, van welken bier gefproken wordt, wa;en 'er geene vreemde krygsknechtcn in Romc.j Ct5 [Kome was toen nog zo niet ter nedergeflagen, dat het zich niet zou hebben kunnen herfteUen, indien het fommigen der liefhebbers van de Vryheid niet aan moed, andereu aan geduld cn beleid, ontbroken had. Getuigen hiervan zyn pompejus, tituius, cassius en veele anderen. Indien pompejus niet door het ongeduld van veele zyner medeftanderen ware genood-, zaakt geworden, tegen zyn eigen gevoelen , cje s a r llag te leveren , zou misfehieu de Ooilog eene voor ces ar min voordcclige uitkomst gehad hebben. Een gelyke oorzaak verplichtte, ERuTUSen cassius tegen hunne eigene verkiezing den Vchh'lag te waagen, welke cassius het leeven kostte, terwU hy, zyno benden geflagen ziende, en waai ende, dat b r u t us een geiyk lot ondergaan had, zich door een zyner medgezellen de< d ombrengen. Brutus, die aan zyne zyde den vyand geflagen had,vond zich kort daarna tot een tweede gevecht genoodzaakt. Tl en dat ongelukkig was uitgevallen, begaf zynen krygsknecbten den moed, 2jr  XXXVII. B R I E F. Naschrift. Deken swift zegt: i=3 Eer zy myn fterven vastgelicld Dan lengen 'c geen him mond voorf eit (,:). Wy hoopeu cn gelooven, dat hy niet bedoelde de waarheid van dit gezegde in alle gevallen te beweeren. Maar, daar de voorgaande Brieven gefchreven werden, terwyl de burgerlyke oorlog in America eerst juist begonnen was , en begonnen in een Land, waarvan ik eene veel volmaakter kennis had dan de Staatsdienaars van Groot-Britannie, of de Vcldoverden, die gezonden werden om het te vermeesteren , waagde ik het de onmogelykheid, dat zulk eene onderneeming door eene gewenschte uitkomst gevolgd wierd , in zeer fterke uitdrukkingen aan te toonen. Zelfs de Maarfchalk van saxen zou in dat Land niet zo goed een Veldoverfte geweest zyn, als een Inboorling die Hopman ware van eene bende Partygangers. De poóging, om de fchuld te werpen op den Veldheer nowe, is ten hoogden onedelmoedig. 'Er kan geen twyffel aan zyn, dat hy een dapper man en een zy weigerden langer bet gevaar mot hem tc deelen; daarop, deed r. rtriTus zich door een zyner vrienden dooiftceken , en met hem viel de Vryheid, die, ralsfchien, nog ware te behouden geweest, indien hst heir eenen meer ft.mdvasiigen meed had bezeten.] (*) [liet Engelse!] is, „ mücÜ rathcr I fbould die „ Than th:ir prediftiön prove a lie."]  m XXXVII. BRIEF. een eerlyk man is. Maar een Oorlog in America, en een Oorlog in Duitschland , zyn, in hunne krygsverrichtingen , zo ongelyk als een Zeedag en een Velddag : en zy, die zich aanmaatigen den Veldheer Sir william howe te berispen, en het gebrek van een goeden uitdag toe te fchryven aan des Veldheers gebrek van moed of van beleid, moeten of fchurken of gekken zyn. Niet zonder verontwaardiginge, hebbe ik een papier gelezen , zamengeflanst door het eene of het andere verachtelyke werktuig van een Staatsdienaar, waar in des Veldheers eigen brieven, die in de Courant gedrukt waren, gebruikt werden ter aantooninge van deszelfs zwakheid, of onbekwaamheid, om het bevel te voeren. Geenen , dan zy, die op de plaats zelve den grond kennen, en die de ligging van den vyand zien, zo wel als duizend omftandigheden, die men uit eenen Brief niet kan opmaaken, of 'er in verklaaren, en die, evenwel, zaaken in den hoogften trap onvoorzichtig maaken, welke voor menfchen, op eenen afftand geplaatst, en onbekend met de manoeuvres van den Oorlog, op het papier , zeer wel uitvoerlyk fchynen , of door eenen listigen en kwaadaartigen Blaauwboekjes Schryver zo gemaakt worden: niemand, zegge ik, dan dezulken kan oordeelen over eens Veldheers verdiende of wanverdiende. Ik hebbe een fterk vermoeden, dat des Veldoverden durgoïne's aanneemen van Indiaanen in zynen dienst, de oorzaak was van zyn ongeluk, en dat juist het tegengeftelde van het geene nu gebeurd is het ge- •val  XXXVII. BRIEF. 125 val zou geweest zyn, indien hy niet de verontwaardiging van het geheele Land tegen zich had gaande gemaakt, door zich te bedienen van menfchen , die geen onderfcheid maaken tusfchen ouderdom, kunne, of party. Maar ik zoude evenwel niet gaarne verzekeren, dat het geval zodanig is; dewyl , misfchien, de Veldheer r.urgoyne de waereld zal kunnen aantoonen , dat zyn ongeluk voortkwam uit eene naauwkeurige gehoorzaamheid aan ontvangen bevelen bevelen, welke, misfchien, in gevolge van onkunde en onbekwaamheid gegeven werden. Wanneer Kapitein mackay het fein van den Admiraal mattheus zag, om met zyn brandfchip den Spaanfchen Admiraal te gaan in brand fteeken, en dat 'er geen fein gedaan werd voor een Schip van Oorlog om zulk eene onderneeming te dekken (*_), en dat al zyn volk zo dronken was, dat hy buiten ftaat was van deeze bevelen te gehoorzaamen; en wanneer de Admiraal een Onderbevelhebber in eene boot zond, om hem zyne verwaarloozing te verwyten, was hy ook buiten ftaat van dit te verdraagen, en deed daarom zynen brander, zichzelven, en zyn dronken Scheepsvolk, in dc lucht vliegen. Een krygsman, die volftrekte bevelen ontvangt, moet dezelve ge- hoor- (*) [Dit gebeurde in bet jaar 1744. Doch men moet bierby aanmerken , dat Admiraal mattheus, voor den Krygsraad, welke naderhand onderzoek deed na het gedrag dior hem en andere Bevelhebberen in deezen flag gehouden, beweerde wel degelyk aan den Bevelhebber van een" Oorlogfchip last te hebben gegeven om tien brander te dekken.j  126 XXXVIL BRIEF. hoorzaamen, en niet gaan twisten over de gevolgen van zulk eene gehoorzaamheid. XXXVIII. BRIEF. N I S M E S. BI Y N HEER, Juist terug gekomen van Touloufe, daar ik geweest ben met twee zulke zwervers als ik zelve , die hier kwamen om te zien, en niet om zich te vertoonen, zal ik u eenig bericht geeven van eene allerongemeenfte vergaderinge van Juffrouwen en Heeren , tot welke wy de eer hadden ingeleid te worden in het Klooster der Graauwe Monniken; eene vergaderinge, welke, dit kan ik u verzekeren, my meer vermaak gaf dan eenige andere, tot welke ik ingeleid ben, het zy in Spanje of in Frankryk. Zy belfond uit omtrent tachtig perfoonen, gekleed zonder iets van die geleende hairen, blanketfel, vet, of pomade, welke zo groot een gedeelte der hedendaagfche fieraaden uitinaaken. Kortom , zy / waren allen in eenvoudige lederen kolders, èn zonder eenig dekfel, dan het geen zy met zich in de waereld bragten. Deeze luiden (indien wy den heiligen man, die ons inleidde, mogen gelooven) waren, meer dan vyfhonderd jaaren geleden, Inwoonders van Touloufe, en hunne lichaamen zyn, door eenige byzondere kracht van de plek zelve, op welke zy begraven werden, tot deezen dag toe onbe- dor-  XXXVIII. BRIEF. 127 dorven gebleven. En nu, daar zy uit hunne graven opgenomen , en op hunne- voeten geplaatst zyn, tegen de wanden van dit heilige huis, dienen zy tot een treffende herinnering van het geen de mensch is, en worden zal. Want, gelyk de Ridder wal ter r al ei g 11 te recht aanmerkte, het is de dood, en de aannadering des doods alleen, welken den mensch kan leeren weeten wat een verachtelyk ding hy is, en dat, na al zyne preutsheid en ingebeelde grootheid, het tooneel moet fluiten met twee kleine woorden hic jacet. Maar ik ben van myn onderwerp afgedwaald , want ik meende u te vertellen, dat eene der Juffrouwen, tot welke ik werd ingeleid, de minnaares was van een Graave van Touloufe, en dat haare fchoonheid (hoewel zy Hechts eens bakkers dochter was) haar den naam verwierf van de fchoone paula. Ongelukkiglyk is haar lichaam in twee ftukken gebroken,, ter gelegenheid, dat men haar uit haar gezelfchap bragt, om haar te vertoouen aan lodewyk den XIV, wanneer hy door deeze Stad trok. Niettegenftaande zy geleefd heeft, voor omtrent vyfhonderd jaaren, is haare fchoonheid niet geheel verdweenen. Het is, inderdaad, ongemeen, dat de lichaamen, het vleesch, de trekken (want fommigen zyn zeer onbefchadigd) tot op deezen dag onbedorven bewaard zyn ; ja het gelaat van fommigen is volkomen.in zyn geheel. Ik kan niet gelooven, dat dit lichaamen zyn, die oorfpronglyk daar begraven werden, maar denke eerder, dat zy uit Egypte (of eenige andere lucktftreek die beter ge-  128 XXXVIII. BRIEF. gefchikt is om vleesch voor het bederf te bewaaren) door de kunftenaaryen der Priesteren herwaards zyn overgebragt. Het is, evenwel, zeker, dat het lichaamen zyn van luiden, die, eenige eeuwen geleden, geftorven zyn, en zy bewyzen, dat doode lichaamen , ook zonder de kunst van balfemen, langen tyd wel kunnen bewaard worden. Touloufe bevat veele andere zaaken der opmerkinge van eenen reiziger waardig. Doch deeze zyn wel bekend, en myn verblyf aldaar was te kort om veel te zien van het geen men goed gezelfchap of fchoone zaaken noemt: de fchoone Paula nam my het meeste in. Maar daar ik myne bezoeken meest by de dooden afleide, konde ik niet nalaaten den tuin te gaan zien, in welken het lichaam van wylen den Overften forrester begraven was. Doch hier vond ik, in plaatze van de twee gewoone woorden hic jacet, niets daii eenen ouden koolftruik over het lichaam des Schryvers. van den Befchaafden Wysgeer, des Slotvoogds van Belle Isle , des Gouverneurs van een edelen Markgraave, en een Heer, die een zo fchoon oor had, dat hy, gelyk ik zelve hem hoorde verzekeren aan eenige Juffrouwen (welke hy het toonde, na dat hy de zestig jaaren al achter den rug had) om hetzelve, te Rome, gezeten had voor een uitmuntend Beeldhouwer. Zo dat, indien Touloufe zyn lichaam niet geheel bewaart , Rome het oor van den befchaafden Wysgeer bezit. XXXIX.  XXXIX. BRIEF. i2i> XXXIX. BRIEF. nismes. myn he er, T Tet algemeen denkbeeld in Engeland is, geloo ve ik, dat het Zuidelyke gedeelte van Fraukryk dat gedeelte niet alleen van dit Koningryk, maar van geheel Europa is, daar men goedkoopst leeven kan. Het kan daarom niet kwaad zyn, zulke fpaarzaame reizigers, als ik zelve ben, te waarfchouwen, dat zy het geheel anders zullen vinden, en dat alle dingen (den wyn uitgezonderd) 'er veel duurder zyn, dan in de Noordlyker deelen, ja veel duurder dan zelfs in Engeland. Indien 'er gevraagd worde, hoe een gevoelen, zo ftrydig tegen het geen de waarheid is, zo een algemeen geloof heeft gevonden aan uwe zyde der zee, autwoorde ik, dat, naar myne onderftelling, wanneer zo veele Proteftanten de landen van Languedoc met hun bloed gemest hadden (*), en zo veele anderen hetzelfde lot door de vlucht ontkomen waren, geduurende hunne vervolginge en den burgerlyken oorlog in den tyd van lode- wyk (*) [titer hecfc de Schryver eene vry fterke vergroening gebruikt. Schoon in de onrechtvaardige handelinge van het Franfche Hof verfehcidene ongelukkigen om het leeven gebragt werden, dat getal was gering , in vergelykinge van het aantal der geenen, die zich met dc vlucht redden,en eene vryer lucht gingen inademen.] II. deel. I  j3o XXXIX. BRIEF. wïk den XIV, de vruchten der aarde goedkoop waren in evenredigheid van het klein getal der geenen, die 'er waren om dezelve te gebruiken. In den tegenwoordigen tyd, evenwel, is de volkrykheid des Koningryks in het algemeen, en van dit deel van Frankryk in het byzonder, verwonderenswaardig, en geeft daarom zeer goede redenen van den hoogen prys der leevensmiddelen. Een Fransch Heer, wel bekend met de gefteltenisfe van zyn Vaderland, vertelde my, langer dan acht jaaren geleden, dat Frankryk in vredestyd zo fchielyk toenam in getal van inwoonderen, dat men 'er noodzaaklyk, alle twaalf of veertien jaaren, eenen oorlog moest hebben om het uitfchot des Volks wech te neemen. Dat tydperk is nu (*) ten naasten by weder verlopen, en de krachtdaadige maatregelen door de tegenwoordige Staatsdienaaren in Frankryk genomen, om het Koningryk zo machtig te maaken als het uirgellrekt is., duiden iets aan, dat zeer fterk na oorlog gelykt. Zy zyn evenwel te wys om met Engeland te twisten (f), terwyl zy zwak genoeg zyn om met elkander te twisten. De eerfte Staatsdienaar zeide onlangs den Koning, dat hy alleenlyk de vierde Koning in Europa is , 'er byvoegende, dat hy hem fchielyk tot den eerften wilde maaken. Ik weete niet, wie de O) Te weeten in het Jaar 1776.] Cf) Dat FrankjyU Engeland niet gefchroomd heeft, en, inderdaad, geene reden had om het te fehroomcii, heeft kort daarna de ondervinding geleerd.]  XXXIX. BRIE F. 13t de Koningen waren, welken hy den voorrang toewees; maar ik geloove, dat de Koning van Engeland niet befchouwd wierd als de eerfte. De oorlog, welken onze Staatsdienaar nu voert tegen de Americaanfche muitelingen (*), heeft Engeland verlaagd in de gedachten van geheel Europa; en zy denken, dat het te ver gekomen is om eene verzoening te bewerken, zelfs al nam het algemeene Congres de, voorflagen van den Staatsdienaar aan, of de Staatsdienaar de hunne. 'Er is niets, dat de gemoederen der menfchen zo fcherpt, en den grondflag van alle burgerlyke ftaatsgefteltenisfe zo geweldiglyk fchudt, of zo zeker dwinglandy voortbrengt als een Burger-oorlog. Wanneer het gemeene volk in America, die niets te verliezen hebben behalven die Vryheid, om welke zy nu ftryden, hun oogmerk zullen bereikt hebben, (gelyk zy ongetwyffeld zullen) misfehien mogen zy dan beginnen te denken, om te beproeven wat zy doen kunnen tot het verkrygen van een weinig eigendoms. Wanneer het eene Volk tegen het andere oorlog voert, hebben byzondere perfoonen, die elkander niet kennen, geen haat tegen elkander, wanneer de ftryd over is. De Krygsknechten worden aan beide kanten door kunst en behendigheid geleerd een (*) Daarvoor werden de Americaanen toen gehouden door de Engclfchen, die, riifsfdiicn, in dat zelfde Volk door den tyd, den lr.erkir.en fteifh van hunne eigene vryheid cn onafhangelykheid zullen vinder.] I a  i3a XXXIX. BRIEF. een mishaagen te hebben in den perfoon tegen wiens benden zy aanrukken, terwyl het weezenlyke voorwerp van hunne verbittering buiten gevaar is. Geduurende den laatften oorlog, wanneer onze benden aan land geflapt waren op Belle Ijle, waren de Franfche en Engelfche Schildwachten zo naby elkander geplaatst, dat zy dagelyks in eene vriendlyke ruiling met elkander traden. De Franschman had goeden brandewyn, dc Engelschman goed brood; en telkens, wanneer zy van hunne posten wierden afgelost, konde men den Franschman zyn lokaas van brandewyn zien op houden, en den Engelschman het fein beantwoorden door zyn brood ora hoog. te heffen: zy kwamen beiden voorwaards, en hielden, zonder een woord- te fpreeken, eene vriendlyke onderhandeling, tot welke hunne wederzydfche beloften hen uitlokten. Maar zo is het niet gelegen met den Americaanfchen muitteling, en den Britfchen Krygsknecht. Sylla, niet te vrede met, by zyne inkomst in Rome, meer dan zeventigduizend mannen geflagt te hebben, gaf naderhand bevel om verfcheiden duizenden van Burgers, die ongewapend waren , dood te (laan, behalven de andere moorden, die in byzondere huizen door zyn Volk, naar hun welgevallen, bedreven werden. En Sylla's wreedheid zoude daarby niet gebleven zyn, indien 'er de raad van fusidius niet ware tusfehen gekomen: ,, laat eenigen leeven, zeide hy, of'er „ zal niemand overblyven , over welken gy kunt „ heerfchen." Romeinen en Britten zyn van dezelf-  XXXIX. BR I E F. 133 zelfde ftofFe gemaakt, en dezelfde hartstochten en vooroordeelen zullen zich vertoonen, en door de overwinnende party werkftellig gemaakt worden, by het einde van alle Burgerlyke oorlogen. Te Rome was het ftorten van bloed niet alles wat gebeurde; fommigen van hunne doorluchtigfte mannen werden van lid tot lid verfcheurd; anderen werden de oogen uitgefteken, en de armen en beenen van de nog leevende rompen afgefcheurd, en als een fchouwfpel ten toon gefield. Iets van die natuur, vreeze ik, zal den oorlog der Staatsdienaaren tegen America ook befluiten. XL. BRIEF. a rles. "|k verliet Nismes met tegenzin, dewyl ik daar -"-eene aangenaame en vriendlyk gemeenzaame verkeering had aangevangen met den Heere d'olier e , een jong Heer van fatfoen uit Zwitzerland, en een ftichtelyke en vermaakelyke kennis met Monfieur seouier. Ik verliet ook de beste' en kostbaarfte vertrekken, welke ik op myne geheele reis te huur gezien had. Doch eene begeerte om Arles, Ah, Marfeille en andere plaatzen te zien , behield de overhand op alles. Maar ik ging te fchielyk na het vallen van de fneeuw en der regens op reis, en vond een gedeelte van den wech zo bovenmaate Hecht, dat ik my verwondeI 3 .re»  m XL. b R I e f. re, hoe myn arm Paard ons door zo veel flyk en modder trekken konde. Wanneer ik u eenig bericht zend van de Oudheden van Nismes, verwachtte ik niet, dat ik in Arles eene Stad zou vinden opgepropt met tienmaal zo veel (toffe en tydkortinge voor eenen Liefhebber van de Oudheid. Maar ik vond, dat Arles niet alleen nu eene fraaie ftad is, maar dat het ook vol is van een oneindig aantal Gedenkftukken , die uitwyzen, dat het oudtyds bykans een tweede Rome (*) geweest is. Van het Amphitheater is nog genoeg overig om den aanfchouwer te doen begrypen wat een edel gedicht het was, en hem m verwondering te brengen, door welke oorzaak van een zo groot en zo vast gebouw, zo weinig, is overgebleven. De Stad is gebouwd aan de oevers van den Rhóne, over welken wy in de Stad kwamen langs eene fchipbrug. Maar het is blykbaar, dat, in vroegere dagen, de zee haaren loop had tot geheel aan de Stad , en dat 'er eene haven was voor zwaargeladen fchepen; doch zedert etlyke eeuwen, is de zee 'er, eenige mylen ver, afgeweken. Behalven honderd fterke bly*ken, die men nog heden vindt, dat de plaats in voorige tyden, eene Zeehaven was, zal het volgende opfchrift, dat, omtrent twee Eeuwen geleden, in de Kerke van den h. gabrik L gevonden werd, de zaak duidelyk bevestigen. M. C) [AusorutJS noemt haalGdïïula Roma drclcs]  XL. BRIEF. i35 M. frontoni eupor. Illlll vir. aug. col. jölia. a u o. aquissextusnavicular. mar. arel. curat. ejusd. corp. s> a t r o n o nautarum droenticorum. et utriculariorum. julia kic^e uxor. conjügi karissimo. Inderdaad 'er zyn veele gewichtige redenen om te gelooven, dat het deeze Stad was, alwaar julius caesar de twaalf geleien bouwde, aan welke, van het vellen van het hout af, tot den tyd, op welken zy tot den zeedienst gebruikt werden, maar dertig dagen bedeed waren (*). < Dat Arles eene zeer aanzienelyke Stad was, in den tyd der eerde Keizeren, is buiten allen twyffel. Constantinus de Groote had zyne Hofhouding, en hield zyn verblyf, te Arles met zyn geheel Gezin, en de Keizerin faustina werd hier verlost van eenen Zoon, constantinüs den jongen. En lang te vooren was de Stad zo vermaard door een jaarlykfche Markt , welke in de maand van Augustus gehouden werd, dat zy genoemd wierd de Beroemde Markt van Gdl'ien. Strabo, in de Toewydinge van zyn Bock aan den Keizer, noemde haar ,, Galliarum Emporium 5, mn parvum," het geen een bewys is, dat zy door haaren ryken Koophandel , enz. vermaard was vyfhonderd jaaren eer zy onder de heerfchap- O [Caesar de itïïo Chili. Lib. I. Cap. XXXIV.1 I 4  135 XL. BRIEF. py der Romeinen kwam (*). Maar indien ik al in ftaat ware om u eene byzondere befchryving te geeven van al de gedenkftukken der Oudheid in en rondom deeze Stad, zou dit een klein boek uitmaaken in plaatze van een vel of twee papiers. Ik zal daarom alleenlyk eenige weinige dingen uitkippen, welke my het meeste vermaakt hebben, en, zo ik hoope, u ook eenig vermaak zullen geeven. Maar ik zal beginnen met u iets te melden, dat u aanvanglyk fmart moet veroorzaaken, door u te zeggen, dat men, in het gedeelte der Stad la Roquette genoemd, my de plaats toonde, alwaar eertyds een Hoog Altaar ftond , waaropjjaarlyks drie jonge Burgers geofferd werden, die, geduurende een geheel jaar tot dat gruwelyk oogmerk, gemest werden op Stads kosten! Op den eerften dag van May werd hun de ftrot afgefneden in de tegenwoordigheid van eene verbaazende menigte volks, ten dien einde van alle kanten te zamen gekomen. Onder dit volk werd het bloed der flachtoffers gefprengd; want zy verbeeldden zich dwaaslyk,dat alle hunne zonden door deeze barbaarfche offerande wierden uitgewischt; welk verfoeilyk gebruik de eerfte Bisfchop van Arles, de H. trophimus, deed ophouden. De Jooden , die voortyds eene Synagoge te Arles hadden, werden in het jaar 1493 verdreven, wan- Ct) [De kracht van ilit hewys bekenne ik ni-.t te vatten. Jjrsfebien zegt straho iets meer, dan de Schryver hier aanhaalt, maar ik hebbe tegenwoordig geen gelegenheid om hem na ta Zien.j  XL. BRIEF. 137 wanneer de Synagoge, en hunne vermaarde School, ren gronde geworpen werden. Omtrent honderd jaaren daarna, vond men, onder de fteenen van deeze gebouwen, eenige Hebreeuwfche charactcrs, netjes uitgehouwen, die afgefchreven , en aan de Rabbynen te Avignon gezonden , werden, om door dezelven vertaald te worden. Zy l^den ze dus uit, „ Chodefh Elul Chamefchcth lamech (*) ,, vau Nishlamu Bedikoth Schadai. dat is, zeiden zy: In de maand van Augustus [des jaars] vyfduizend en zesendertig hield de bezoeking van god Op. Misfchien waren zy met de pest bezocht geweest. .—■— Er was nog een ander Hebreeuwsch Opfchrift, dat men vond op het Graf van een beroemden Rabbyn, genoemd salomon, en toegenaamd, de Kleinzoon van david. Het Amphitheater te Arles was van eene langwerpig ronde gedaante, en te zamengefteld uit drie verdiepingen, bevattende elke verdieping zestig boogen. Het geheel was gebouwd van gehouwen fteenen van een bystere grootte, zonder kalk, en van een verbaazende dikte. De omtrek boven aan, de uitfteekende lyst van de architraaf uitgefloten, was 194 halve roeden en drie voeten, dat is, 1764 Fran- (f) [Dit zal Lc.mei moeten zyn. Immers de Hebreeuw clie letter ^ is liet getalmerk van dertig. Het laatfte woord moet ScliaJiiai zyn of Shaddar.] I 5  133 XL. B R I E F. Franfche voeten (*); de voorgevel 17 halve roeden hoog; de area [of binnen ruimte, 71 halve roeden lang, en 52 breed, en de muuren waren 17 halve roeden dik. Deeze waren rondom doorgeboord door eene gal?ry tot gemak in het uit en ingaan na de zitplaatzen, welke gernaklyk dertigduizend menichen konden bevatten^ wanneer men voor eiken perfoon drie voeten in de diepte en twee in de breedte rekent. Evenwel zyn 'er ten deezen tyde allecnlyk eenige weinige boogen van boven tot beneden geheel overgebleven, die op zich zeiven een voortreffelyk Gedenkfluk uitmaaken. Inderdaad, men zou genegen zyn om te denken, dat het Gebouw nooit geheel afgemaakt ware geweest, indien wy niet wisten, dat de Romeinen nimmer iets van deezen aart onvoltooid lieten, en lazen, dat de Keizer gallus eenige trotze fchouwfpelen had gegeven in het Amphitheater van Arles, en dat dezelfde vermaaklykheden door de volgende Keizers waren aangehouden. Niets kan een fterker bewys zyn van de zekerheid der vernielinge zo wel als des bederfs van alle aardfche dingen, dan deeze puinhoopen : want men zou zich verbeelden, dat de kleine brokken, welke nu overig zyn van dit eertyds magtige Gebouw, zo lang zouden kunnen duu- (*) [Hier is zekerlyk eene geheele misftélling. Een halve roede, of toife, is zes voeten lang , dus zyn 194 h. v. en 3 voeten niet meer dan 1167 voeten : terwyl 1764 voeten naauwkeuri >1\ k 294 halve roeden uitmaaken. Misleiden moet 'er ftaan 294 halye rooien en drie voeten, dat is, 17Ö7 Franfche voeten.}  XL. BRIEF. rg9 duuren als de aarde zelve. Maar het geen zeer zonderling is, is dat dit zelfde Atnphitheater gebouwd werd op de puinhoopen van een Gebouw, dat nog grooter, en misfchien van eene nog hechtere timmeraadje, was. Tempus cdax remm, tuque invidiofa vetustas rania defmiitis (.'$). In de ftraat, St. Claude genoemd, ftond een zegeboog , welken men den verwonderlyken boog noemde. Het is natuurlyk hieruit te beiluiten, dat de ftad verfcheiden andere boogen van mindere fchoonheid bevatte. 'Er zyn ook, binnen de muuren, groote overblyffels van het paleis van constaktinus. Een fchoon oud ftandbeeld van ven os werd hier ook gevonden, omtrent honderd en twintig jaaren geleden. Dat eene waare fchoone vrouw alle mooie jongens en liefhebbers van eene geheele ftad in vlam zou kunnen zetten, is iets, daar ik my niet krachtig over vervvondere. Maar gy zult verbaasd ftaan, wanneer ik u zegge, dat deeze koude marmeren romp (want de armen heeft men nooit gevonden) de geheele Stad van Arles in rep en roer zette. De eene Geleerde zeide, dat het de Godin diana was, en fchreef een bock om het te bewyzen. Een ander hield ftaande, dat het de waare beeldtenis van venus ware. Toen kwam een Kerkelyke voor den dag, die, gelyk gy weet, niets met vrouwen te doen had, en hy be- weer- C§) [Ovidius Metamorph. Lib, XV. vs. 134.]  14-0 XL. BRIEF. weerde, in heflisfende uitdrukkingen, dat het noch het eene, noch het andere ware. Eindelyk beflooten de Overheidsperfoonen van de Stad, die wyzer waren, het beeld tot een gefchenk te zenden aan hunnen wydvermaarden Vorst lodewyk den XIV; en indien gy lust hebt eene leeventooze vrouw te zien, welke zulk een gerucht in de waereld heeft gemaakt, kunt gy haar vinden te Verfailles, zonder dat daar iets anders van haar, of van de gefchillen omtrent haare- perfoon, gemeld worde, dan de volgende woorden, die, zo ik mee-r ne, op haar Voetftuk gefchreven zyn, la Venus ff Arles (*). Dus eindigde het gefchil, gelyk ik rovt nen Brief moet doen. (.*) ne Stad Arles is ook merkwaardig, door eene Kerkvergadering aldaar gehouden in den jaare 313 , in tien tyd van coxstan tinus den Grooten, op welke Kerkvergadering resti. tutus, Bisfchop van Londen , tegenwooidig was, gelyk ook fommige andere Britfche Kerkvoogden. XLI.  XLÏ. BRIEF. 141 X L I. BRIEF. Jk hebbe nog niet half gedaan met Arles, hoe meer ik zag en hoorde in deeze Stad, dies te meer vond ik, wat 'er te zien was. De overblyffels van den Roomfchen Schouwburg alhier zouden op zichzelven een genoegzaam bewys zyn, dat het eene Stad was van grooten rykdom en aanzien. Onder de puinhoopen van dit gebouw vond men verfcheiden groote vaten van gebakken aarde, die open waren aan de eene zyde, en die ter behoorelyker ftede vastgemaakt waren naby de zitplaatzen der toehoorderen, om de geluiden der Speeltuigen en de Memmen der Vertoonders te ontvangen, en op eene onderfcheidene wyze tc leiden door den geheelen Schouwburg, die acht en veertig boogen had, elf achter het tooneel van tien voeten wyd, drie groote boogen van veertien voeten wydte, en een en dertig van twaalf voeten (*). De middellyn was een en dertig cannes (f) en de omtrek negen en zeventig, en uit het oneindig groot aantal van fchoone Mukken van beeldhouwwerk, Friezen, Ar- (*) [Elf, drie, en eenendertig, maaken t; zatn'en vyfenveenig: de Schryver lcliynt dus d.ie boogen te hebben ovci geflagen.] Cf) [De Canni is eene maat, in fmnmigc deelen van Frankryk in gebruik, maar niet overal van dezelfde grootte. Te Tnuloufe is zy vyf Franfchc voeten, vyf duimen, en zes lynen; te Montpettter van zes voeten en negen lyncn. De laatfte maat wordt hier wa-'i'fchyneiyk bedoeld.]  142 X LI. BRIE F. Architraven, Pylaaren van Granitfteen, enz. die er opgegraven zyn, is het zeer duidelyk te zien dat deeze Schouwburg een allerprachtigst gebouw was en, misfehien, tot op deezen dag zoii zyn ftaan'de gebleven, indien niet een Bisfchop van Arles, uit een beginfel van grootere godsdienltigheid dan wysheid, het beroofd had van de fraaifle fieraaden, en marnieren pylaaren, om 'er de Kerken mede te verlicren. Naby den Schouwburg ftond ook de vermaarde Tempel van diana; en, daar het beroemde Standbeeld, in mynen voorigen'Brief gemeld, gevonden werd onder eenige voortreffelyke marmeren pylaaren naby deeze plek, is het wel het waarfchynelykfte, dat de venus van Arles evenwel de Godin diana is. Ik wenfche nooit meer om uw gezelfchap, dan wanneer ik wandele in de Elyfeefchc Velden; en daar wandele ik dagelyks. De plek zelve is fraaihet uitzicht, naby en verre, niet minder zo. In het midden van deeze oude Begraafplaats ftaat een door verfcheiden handen gelapt Gebouw, uit welks midden evenwel een koepel om hoog ryst, die u, op het eerfte aanzien onderricht, dat hy het werk is van een Romeinfchen Kunftenaar. Hier geraakt gy genoegzaam in verwarringe door het draaien en keeren tusfehen een zo oneindig groot aantal van Heidenfche en Christelyke Gedenktekens, allen, in de uiterfte onorde, dik over den grond verfpreid liggende, zo zeer, dat men zich fchier zou verbeelden, dat de Dag des Oordeels ware aangebroken, en dat de dooden uit hun-  XLI. BRIEF. i43 hunne graven verrezen waren. Noch Stepney Kerkhof, noch eenig ander binnen of in de nabuurfchap van eenige groote Stad, vertoonen zo veele grafzerken, als deeze plaats fteenen doodkisten, van eene ongeineene grootte, en uit één ftuk gehouwen, de dekfels van welker meesten gebroken of zo verre wechgefchoven zyn, als genoeg was om na zulke dingen te kunnen zoeken als doorgaans met de dooden begraven werden. Sommige van deeze Graftekens, en zelfs fommige van de fraaifte, zyn evenwel nog ongefchouden. Het is zeer gemaklyk de Heidenfche Gedenktekens van die der Christenen te onderfcheiden, zonder ze te openen, dewyl op alle de eerstgemelde de Roomfche Letters D. M. (Dis Manibus') uitgehouwen zyn. De begraafplaats is, in overeenkomst met de gewoonte der Ouden, gelegen naby den gemeenen wech, het water, en de moerasfen. Gy weet dat de Ouden diergelyke plaatzeu verkozen tot het begraaven der dooden. Homerus zegt, dat de Graftekens van a j a x en van hector naby de zee waren, zo wel als die van andere Helden der Oudheid: want daar zy den mensch befchouwden als te zamen gefield uit aarde en water, moest zyn gebeente in de eene, en naby het andere, gelegd worden. Ik zal u nu eenigen van de keurigfte Opfchriften opgeeven. Maar eerst' moet ik gewaagen van een voortreffelyk marmeren Gedenkteken, dat van deeze plaats is overgebragt na het Kerkhof van het groote Gasthuis. Deeze tombe is verfierd met Cor- m-  144 XLI. BRIEF. ■miacopice, Pater®, (*) enz. en op een fchild is het volgende opfchrift: ■CABILLI/E D. F. APPRTJLLiE FlAM, D DESIGNAT JE. COL. DEA. A U G. VOC. M O. ANNOS XlIIi. MENS. II. DIES V. MAKITUS UXORI I' IKNTISSIH* POSUIT. Dit arme meisje, zou men zich verbeelden , was niet alleen te jong om te fterven, maar ook te jong om te trouwen. Ik wenschte daarom wel, dat haar bedroefde Echtgenoot ons ook verhaald had, hoe veele jaaren hy gehuwd ware geweest aan een Vrouwe, die ftierf in den ouderdom van veertien jaaren, twee maanden, en vyf dagen. De Cornuacopice moeten , naar myne onderftclling, betekend hebben, dat deeze deugdzaame vrouw, meisje zoude ik haast gezegd hebben , de bron was van alle zyne vermaaken en gelukzaligheid. De Pater® waren vaten, gefchikt om het bloed der offerdieren in te vaugen (t). Supponunt alii cultros , tepidumque cruorcin Ei&cfpluut Pateris , zegt de Dichter. Aan (*) [Hoornen van overvloed, cn Offerfcnaalcn.] • Ct) [De Patera werd ook gebruikt tot eene oferfchaal, om den wyn ter ecrederGoden, welke men offerde,'eplengen. ViRG.Georg. II, v. 192. /En. XII, vs. 174. Ook diende zy tot eene drinkfchaal. /En. II, VS. 73^, 739-]  Xth BRIEF. Ï4S Aan elke zyde der Tombe zyn de zinnebeelden der offeranden. Zeer duidelyk blykt het, uit de fraaie polysting van dit Grafteken, dat haar Echtgenoot van den Keizer de vryheid had verkregen om hetzelve in den fchoonften fmaak te voltooien. Rogum ascid ne polito, zeide de wet der twaalf Tafelen (*). Op eene andere Graftombe, die van gemeenen Steen gemaakt is4 vindt men, op het midden van een fchild, dat door twee Cupidoos wordt opgehouden , het volgende Opfchrift. M. JUNIO MESSIANO ... UTRICI.'CORP. A RE L AT. D EJ USD. CORP. III. F. M QUI VIXIT ANN. XXVIU. M. V. D. X. JUNIA VALERIA ALUMNO CLARISSIMO. liet eerfte woord van den tweeden regel is zeer' afgelleten. Men vindt hier een oneindig groot aantal van andere Gedenktekens met Opfchriften 'er op. Maar de bovenftaande, en het hier beneden volgende, zullen voor my genoeg zyn, om ze aan u te zenden, en voor u, om ze aan mynen Vriend te Westmunjler te behandigen. L. CO Ik vrceze, dat ik hier mis hebbe, en dat Rogum afciA ne pohw allcenlyb verboed het bout, waaruit de lykftapel beftond, te fchaayèn of te pplysten. [Zekerlyk bad de Schryver mis. Rogus is altoos de houtftapel, waarop het ryk verbrand wierd, nooit het Grafteken.] II. DEEL. K  146 XLI. BRIE F. L. domit. domitiani ex trierarchi class. germ. D peccoceia valentina M cohjux pientissima. Eer ik Arles verlaate, eh ik verlaate het met tegenzin, moet ik, wat gy ook moogt doen, .niet r.alaaten melding te maaken van het voornaamtte Gedenkftuk, en van het geen, tot op deezen dag, den roem der burgers uitmaakt, naamelyk , hunne Obelisk. Jk zal u niet vertellen waar, of wanneer, het opgegraven wierd: genoeg is het te zeggen, dat het in deeze Stad gevonden wierd; dat het beftaat uit een enkel ftuk granit, eenënzestig voeten hoog, en'beneden zeven voeten vierkant. Het werd met gemak opgericht op de Markt, op een hedendaagsch voetftuk, dat vier, voor lodew y k den XIV walgelyk vleiende, Opfchriften bevat, van welke ik. geen wil nafchryven. In het oprichten van deezen monfterachtig grooten enkelen Reen, waren de Inwoonders zeer behendig; zy zetten het overeinde in een vierde deel van een uur, in het jaar 1676, juist honderd jrr geleden, in het midden van een oneindig aantal van vrolyke Toekykers, die nu allen in hunne nederige graven gelegd zyn. Want fchoon de fteen meer dan tweemaal honderd duizend ponden zwaar woog, werd hy evenwel, door middel van kaapftanden, zonder eenige bezwaarlykheid, opgericht. Hendrik de IV, die groote Koning, had bevolen, dat  XLI. BRIE F. i4? dat men de huizen, die in de Arena (*) van het Amphitheater gebouwd zyn, zoude om verre werpen, en deeze puntzuil in het midden derzelve plaatzen: maar zyn dood, en de verwaandheid van ]l,odewvk den XIV, plaatften ze daar zy nu ftaat. Zy heeft, evenwel, geene fchoonheid om zich op te beroemen, dan haaren ouderdom en grootte; want zy is noch gepolyst, noch verfierd met charaéters of beeidfpraakige figuuren; maar, gelyk zy een Egyptisch Gedenkftuk fchynt te zyn, hebben de inwoonders van Arles, gelyk dat Volk gewoon was, haar beneden aan hunnen Koning, en boven aan de Zonne toegewyd. Op den top is een hemelsblaauwe bol geplaatst, bezaaid met gouden fleurs de lis, en gekroond met eene ftraalende Zonne, dat is te zeggen, gelyk de Zon door god gefchapen werd om de waereld te verlichten, zo werd lodewyk de groote gefchapen om ze te beftuuren. (f). Ik ben nu verzekerd, dat gy my wel zult verfchooneiT, indien ik niet melde wat beneden van deezen grooten man gezegd wordt. Maar, van licht fpreekende, moet ik niet vergeeten te melden, dat, tegenwoordig nog, in deeze Stad, waarheid- lie» (*) [II; hebbe best geoordeeld het Latynfche woord Arena, dat door den'Schryver ook gebruikt wordt, hier te behouden. Ten diende der Ncderduitfche I.eezeren zy ondertuffchen gezegd ,'dat de Arena 'dien binnengrond of binnenplaats van het Amphitheat'er was , waarop de zwaardfehermers vochten , en andere fpelen vertoond werden.] (.*) [Is dit de uitlegging, welke de Inwoonders van Arles hSst aan geeven, of doet het onze Schryver? Het laatfte dunkt my waar* fchynelykst.] K a  i48 XLI. BRIEF. lievende menfchen leeven, die verzekeren, dat zy,* by het openen van fommige der oude Graftomben alhier, de eeuwigduurende lampen hebben zien branden. Het aantal der getuigenisfen van deeze foort, welke wy hebben, fielt de zaak geheel buiten twyffel, dat zich eene vlam vertoond heeft aan de pyp van deeze lampen, wanneer de Graftomben eerst geopend wierden. Eene vond men, gelyk gy weet, aan den Appifchen wech in de begraafplaats van cicero's Dochter, die langer dan zeventien eeuwen gebrand had; eene andere te Padua die achthonderd jaaren had gebrand, en welke men vond hangende tusfchen twee kleine vlesjes, het eene van goud, het andere van zilver, die beide geheel vol waren van een by uitneemendheid helder Vocht: om niet te fpreeken van veele andere. Maar, daar het onmogelyk is te gelooven, dat de vlam kan beftaan, zonder de ftof, welke haar voedt, te verteeren. is het dan niet natuurlyker te befluiten', dat deeze, lampen, vlesjes, enz. eene foort van ph'ofphorus bevatten, die, by de eerfte openinge der Graftomben, door de fchielyke invloejinge der verfche lucht, lichtgeevende wierd; en dat het tegendeel van het geen gewoonlyk onderfteld wordt, de waarheid is; naamlyk, dat zy niet uitgebluscht, maar aangefteken worden door de verfche lucht, welke zy ontvangen? Ik hebbe hier en elders verfcheidene van deeze lampen gezien, welke meest van gebakken aarde gemaakt zyn. Men heeft wel gezegd, dat uit goud eene olie kan getrokken wor-  XLI. BRIEF. i49 worden, die niet verteerd wordt, en dat eene wiek van asbastes veele jaaren lang in deeze olie gebrand heeft, zonder dat eene van beide verteerd wierd. Ik hebbe een boek gezien, gefchreven door eenen Hoogduitfchen Jefuit , om deeze gebeurtenis te bevestigen : dus is hier ten minften gezach tot uwen dienst, indien al geene overtuiging. Daar ik uwen graagen honger na Oudheden kenne , zal ik u nog eenige weinige Opfchriften zenden , en het voor u overlaaten, 'er uwe verklaarhigen over te maaken : D. M, L. hostil. ter. sil vani. a n n. xxiiii. m. ii. d. xv. mater fil. piissimi misëraet in luciu. ^eternali benefici o hoverc/e. Het volgende Opfchrift is gehouwen op eene marmeren colom, die naby de Jefuiten-Kerk ftaat. salvis. D. D. N. N. theodosio et valentiniano P. F. V. ac trium se m per aug. XV. cons. vir. ine. auxiliaris pr& V R JET. gallia. de arelate ma. milliaria po ni. S. M. P. S. In de oude Kerke van St. honoré, die in het middelpunt van alle deeze Heidenfche en ChrisK 3 te-  35o XLI. BRIEF. telyke Gedenktekens ftaat, zyn negen Bacchusfees» ten, van zeer oud maakfel, te zien. Ook is daar de graftombe van St. honoré, die gebruikt wordt tot het altaar der Kerke: en beneden de Kerk zyn de Catacomben, in welke de eerfte Christenen, geduurende de vervolgingen der [Heidenfche] Keizeren, zich begaven om te bidden, en in welke men nog hun altaar en zeven oude graven, van fraai marmer en keurlyk maakfel, zien kan. Het eerfte is de Graftombe van St. genet; de tweede van St. roland, Aartsbisfchop van Arles; het derde van St. concord, met een graffchrift, en twee duiven, met olyftakjes in haare bekken, in half' verheven werk uitgehouwen, en beneden zyn de letters X en P. Op deeze Graftombe is het wonderdaadige kruis, in de lucht gezien door constantinus, die verbeeld wordt voor hetzelve op zyne knieën liggende, en op het dekfel zyn de hoofden van constantinüs, van faustina, [zyne Gemalinne] ert van zynen Zoon. Men vertelt, dat de Keizer dit wonderwerk in den hemel zag op dit zelfde Kerkhof, waarop dit Grafteken nu ftaat, in het jaar 315. Het vyfde (*) Gedenkteken is de Graftombe der H. doroThea, eene Maagd, en Martelaaresfe te Arles; de zesde van den H virgilius, en de zevende van den H. hilarius (beide Aartsbisfchoppén van Arles) welke laatfte, evenwel, een Heidensch graf geleend heeft! (*} [Het vierde fchynt vergeten te zyn, of het moest de Tombe *yn van deq H» t Rofiu n u s, vel!;.: terftond hierna gemeld watdtj  XLI. BRIEF. x5t heeft: want het is opgefierd met de voornaam fte Godheden der Ouden in half verheven werk. 1 Het heeft een vreemd voorkomen Neptunus, Diana, Jupiter, Venus, en dc drie Schikgodinnen, te zien op de Graftombe van een Christen Bisfchop. Het volk zegt hier, dat deeze Tombe het menschlyke leeven verbeeldt, dewyl de Ouden geloofden, dat elke Godheid iets tot het menschlyke weezen tóebragt, Hoe dit ook zyn moge, de Tombe is eene zeer keurlyke, en wordt door de Kenners tenhoogften bewonderd, zo om haar uitneemend maakfel, als uit hoofde van haare Oudheid: maar nog meer buitengewoon dan al het overige is, dat deeze catacombe (*), die in het midden der overige ftaat, met haar dekfel wel en vast fluitende, altoos water in zich bevat, en dikwyls geheel vol is, terwyl niemand kan zeggen (behalven misfchien een der Prieneren) uit welke bron het voortkome. Ook is in deeze Kerke de Tombe, en een lang Latynsch Graffchrift, op den H. tr oph i mus,hunnen eerften Bisfchop: maar de letters van hetzelve zyn alle Gotisch. Hy kwam hier in het jaar 6i, en bewerkte , door zyne predikinge , de affchaffing dier verfoeilyke gewoonte van jaarlyks drie jonge mansperfoonen te offeren. Hy ftierf in den jaare 61 (f), K 4 in (*) [Dit zal tombe moeten zyn. Catacombe is de geheele galery, in welke de byzondcre graven of tombes zyn.] Ct) [De beste Roomschgezinde Schryvers , gelyk le nain de tillemont, erkennen zeiven, dat het geen men van den h. trophimus, (die in het boek der Handelingen, en in den Ilden Brief aan ti mot heus genoemd wordt) cn van deszelfs predikinge in Gallië vertelt, ten bésten genomen, zeer'onzeker is.  15» XLI. BRIEF. in den ouderdom van 72 jaaren. In den Gevel der Metropolitaankerke van Arles, genoemd de Kerk van den II. trophimus, ftaan de twee volgende regels in Gothifche Letters, voor meer dan duizend jaaren reeds uitgehouwen. Cernitur eximius vir Christi Discipulorum De Numero Trophimus, hic Septuaginta duorum. De Kerk werd gebouwd in het jaar 625, door den H. virgilius, en is een keurlyk ftuk der Oudheid, zo van binnen, als in 't byzonder van buiten. Maar ik kan niet nalaaten, u een van de zonderlinge ftukjes, die 'er binnen zyn , mede te deelen. Het is een oud en zeldzaam Opfchrift, in groote Gothifche letters, naby het Orgel: Terrarum Roma Gemina de luce m'agiftr A Ros misfus femper Aderit: velyt incola Jofe P Olim contrito Lctheo contulit Orch O Om dit te leezen moet gy, gelyk gy bemerkt, de eerfte, middelde , en laatfte Letter van ieder vers neemen, TRO, trophimus; GAL. galliarum; en APO, apostolus. De letter h , die tot het woord Jofeph behoort, moet overge? bragt worden na het woord Orcho, en de P moet op zichzelve ftaan. [De zin is dan} Trophimus, Galliarum Apojlolus, Ros misfus ^ Romd terrarum Magiftrd, de luce Gemind (fcilicet a Retro et Paulo, Ecclejice luminaribus) Contrito Orca L-e.theo (jiempe fiatim post Chriiti pasfionem, qua Dtz- mo-  XLI. BRIEF. 153 monis et Orci caput contrivit) femper .aderit (nabis animasque nostras nutriet, cibo Ulo divincc fidei, quem nol/is) contulit velut incola Jofeph olim (Aïgypti populum, fame pereuntem, liberavit.) XLII. BRIEF. warseille, Kort na dat wy de Stad Arles verlaten hadden, op onzen wech na Aix en na deeze Stad, kwamen wy in een zeer buitengewoone en uitgefrrekte vlakte: zy wordt de Crau genoemd, en is een voornaam en zonderling eigendom, behoorende aan, en gelegen ter, zuidzyde van die Stad , [Arles]. Zy heeft tien mylen [of uuren gaans] in de middellyn, op welke wyde uitgeftrektheid naauwlyks een boom, ftruik of eenige groente te zien is, terwyl de geheele plek bedekt is met keifteenen van yerfchillende grootte, en van zonderlinge gedaanten. Petrarcha zegt, gelyk sïrabo en anderen voor hem gezegd hebben, dat deeze keifteenen van den Hemel vielen als hagel, wanneer hercules op deéze plaats ftreed tegen de Reuzen, en, vindende, dat hy waarfchynelyk ftond overwonnen te worden, zynen vader jupiter aanriep, die deeze harde bui van keifteenen op zyne vyanden deed regenen; het geen ook bevestigd wordt door jeschylus (*_). Ju- (*) [Zekerlyk een verkeerde naam,, «schyu'S was een K ï Grieksch  J54 XL II, BRIEF, Jupiter Alciden quando confpexit inermem Illacrymans, Ligures faxofo perpluit imbre. Maar dewyl dit bericht misfchien voor u nies; geheel voldoende mag zyn, die, gelyk ik weete, de waarheid meer bemint den fabelen, ben ik genegen om te denken, dat'gy de wyze, op welke PosiDONius'er reden van geeft,zult befchouwen als moogelyker. Hy zegt, dat er voor deezen een groot meir was, hebbende op den bodem een bed van grof zand, en dat deeze keifteentjes in eene reeks van eeuwen zyn aangegroeid tot de grootte, in welke zy nu zich vertoonen. Maar, of fteenen, die op de oppervlakte der aarde, en buiten hunne natuurlyke beddingen, liggen, in grootte toeneemen, moet ik aan uwe en anderer Natuurkundigen beflisfinge overlaaten, zonder u te herhaalen het geen aristoteles en anderen over dit onderwerp gezegd hebben. En daarom, in plaatze van u te vertellen, wat zy zeggen of denkeu, zal ik u zeggen wat ik weete, dat is, dat de Cr au, hoe onvruchtbaar hy ook fchyne te weezen, jaarlyks een oneindig aantal van fchaapen, en ander vee, niet alleen voedt, maar ook vet maakt, en, daarenboven, in fommige gedeelten, een zo uitmuntenden wyn voortbrengt, dat hy, by wege van uitneemendheid, Fin de Crau genoemd wordt. Hy heeft Gjrieksch Dichter. Of ilc twee Latynfcbe regels moesten eene vermaling zyn van twee Grickfche van ascHVLus. Doch dit is ook onwaarfcbynelyk , hoewel ij; het niet volllrektlyk durve ontkennen.]  XLII. BRIEF. i55 heeft eene prikkelende hoedanigheid, is zeer helder, en zeer geacht uit hoofde van zynen aangenaamen geur. Het kruid, dat de Schaapen vet maakt, en een zo groot aantal van vee fpyst, is eene kleine plant, die groeit tusfchen en onder de keifteenen, welke de Schaapen en andere Dieren met hunne pooten omkeeren, om aan hun voedfel te komen. Behalven dit, groeit 'er op deeze Craii eene plant, die een vermiljoen kleurige bloem draagt, en uit welke de fchoonfte fcharlaken verf getrokken wordt. Het [zaad] is een kleine roode korrel, omtrent ter grootte van eene erwt, en wordt ingezameld in de maand van May. Het is voor deezen verkoft voor eene [Engelfche] kroon het pond, en een enkele oogst heeft wel elfduizend ponden opgebragt. Deeze befie is de oogst der armen,, welken toegelaten wordt dezelve, op zekeren dag, in te zamelen; doch niet voor dat de Eigenaar der Heerlykheid daartoe het teken geeft, doorliet geluid van eenen hoorn; ingevolge van een oude gewoonte en voorrecht, oorfpronglyk verleend door Koning rené. Op myne reize over den Crau, verzamelde ik alleenlyk een gansch aantal van groote leeuwerikken, met behulp van myn vuurroer, hoewel ik myne Montferratfche gelofte (*) niet vergat. Het was een fchoone dag, en ik vond derhalven deezen wech niet zo verveelende , als hy in den winter, of by flecht weêr, zyn moet. Want indien iets, by flecht weder, erger kan zyn dan de zee, moet (*) [Zie den XXIVfte Brief.]  ï56 XLII. BRIEF. moet het deeze groote vlakte zyn, die noch land, noch zee, is, hoewel niet zeer verre afgelegen van de laatfte, en naar alle waarfchynelykheid voor veele eeuwen door den Oceaan bedekt werd. De eerfte Stad, by welke wy kwamen, na deeze groote vlakte te zyn overgetrokken, is St.Chamas , die niets ter haarer aanpryzinge heeft dan haare oudheid, en een treffelyk en zeer groot oud Kafteel; uitgenomen, in de Kerke, een doorfchynend agaaten ftandbeeld der H. Maagd, van leevensgrootte, met eene tinnen kroon op het hoofd. Noch de Stad, noch de Inwoonders, had iets van het Franfche voorkomen: alle dingen en alle menfchen zagen 'er zo wild uit, en de plaats was in een zo vervallen toeftand, dat ik naauwelyks konde gelooven, dat ik my niet bevond onder cte Arabier in Egypte, of by de puinhoopen van Ptrfepolis. Buiten de Stad, op een fraai plein, bezet met fchoone boomen , ftaat eene zeer onregelmaatige, hooge en ruwe, rots, loodrecht fteil aan alle zyden, en beneden, onder derzelver. eene zyde, zyn de puinhoopen van een huis, dat ik onderftelle door den voornaamften Heer van het Landfchap bewoond te zyn geweest. Ik zag 'er eens in, en vond de overblyffelen vol van ellendige inwoonderen , beftaande , zo ik my verbeeldde, uit veele huisgezinnen. Maar zy vertoonden zulk een tooneel van jammer, dat ik blyde was 'er weder uit te gaan. By nader onderzoek, bevond ik, dat het al, toos in dien ftaat geweest was, zedert dat men het, geduurende de laatfte pest, tot een Gasthuis had gebruikt. XLIII.  XLIII. BRIEF. iS7 XL III. BRIEF. MARSEILLE. T~\aar het goede en het kwaade, dat binnen het -^^>eftek eener reize voorvalt, zo wel als het geen ieder mensch, in dit leeven, overkomt, meestal zodanig is by vergelykinge, behoeve ik niet te zeggen, wat een hemelsch Land Frankryk (met alle zyne ongevallige omftandigheden) ons voorkwam , na dat wy in Spanje gereisd hadden: het geen my te vooren gemelyk zou gemaakt hebben t was nu eene vertroosting. Hoe blyde zoude ik ge» iveest zyn, en hoe volkomen wel te vrede, ware het in Spanje dus geweest, lag altyd boven,wanneer de zaaken in Frankryk een weinig tegen liepen. Reizigers en Vreemdelingen hebben in Frankryk, misfchien, op eene lange reis, geen gemeenfchap met eenig mensch, dan met de zulken, die eenen aanllag op hunne beurs voor hebben. In elke Auberge ligt het een of ander gedienftig uilskuiken op zyne luimen om hen in den ftrik te krygen, en dringt zichzelve in, onder het een of ander voorwendfel. Hy zal aanbieden u de Stad te laaten zien; indien gy dit aanneemt, zyt gy den gantfchen tyd van uw verblyf opgefcheept met een onbefcheiden bezoeker; indien gy het weigert, is hy gehoond. Maar laat hem dit zyn: want geen fatfoenlyk man doet ooit zo iets, zonder op eene ongezochte en natuurlyke wyzé in uw gezelfchap gekomen te zyn: en dan, indien zy menfchen van ze-  i53 XLÜI. BRIEF. zekere jaaren zyn, is de kennis met hun aangenaam en voordeelig. Een fiecht opgevoede Franschman Is het allerwalgelykst beleefde ding in de waereld; een welopgevoede Franschman is juist het tegendeel. Wanneer ik eens het middagmaal gehouden had aan de Tafel van een man van fatfoen tc Aix, deed een vrypostige Priester, die in het gezelfchap was, my veele vraagen met betrckkinge tot de gewoonten en zeden van de Engelfche Natie; en , onder anderen , verhaalde ik hem, met welk eene keurigheid de tafels van luiden van het eerfte fatfoen , bediend wierden , en zeide hem, dat, wanneer iemand van fchotel veranderde, zyn tafelbord, mes en vork ook veranderd wierden, en dat alles zo volmaakt helder en fchoon was als op den dag, op welken zy uit des zilverfmids winkel kwamen. Na een kort ftilzwygen, op een veel betekenenden glimlach, zeide hy. Eilieve, myn Heer, verandert gy dan ook niet van fervetten? Ik was hier door wat op den teen getreden, en zeide hem dat wy dit niet deeden, maar dat ik inderdaad een kleinen misdag had begaan, dien ik wilde verbeteren, en deeze was, dat, hoewel ik hem verhaald had , dat de tafelborden, mesfen en vorken , aan fatfoenlyke tafels in Engeland, zo dikwyls veranderd wierden, hierin eene uitzondering plaats had: want dat het wel eens gebeurde, wanneer zeker foort van Priesters tot de tafels van fatfoenlyke luiden toegelaten werden, dat dc bottelier hen dan fomtyds wel hunne mes-  XLIÏI. BRIEF. I59 niesien aan hun brood liet afveegen, gelyk ik dikwyls lodewyk den XV had zien doen, zelfs, na dat hy 'er visch mede gegeten had. ■ Ik dacht, dat ik nu met hem had afgerekend; en ik geloove, dat hy ook zo,dacht, want hy deed my geene vraagen meer; evenwel verzekerde hy my^ toen hy heen ging „ dat hy de eer had van myneii „ gehoorzaamden ootmoedigen dienaar te zy!?." Deeze ver gedreven beleefdheid, zo verfchillende'van welgemanierdheid , brengt my in gedachten wat . van den armen Sir william st. q_. .. n, na zynen dood, door eenen olyken grappenmaaker te Bath gezegd werd. Sir william, weet gy, was een befchaafd oud Heer, maar had meer de manieren en de beleefdheid van de laatstverlopen dan van de tegenwoordige eeuvve, en werd, by fommigen, gehouden voor al te veel overgegeven aan plichtpleegingen, fchoon hy een man ware, die met recht,om zyne menigvuldige deugden, hoog geacht wierd. Het, gebeurde , dat iemand aan de ronde tafel van morgan's Koffyhuis zeide, helaas! arme Sir william! hy is heengegaan; maar hy was een goed man, en is zekerlyk ten hemel gegaan. Ja, antwoordde de grappenmaaker, hy is ten hemel gegaafï, en ik kan u vertellen wat hy zeide, toen hy 'er eerst intrad. De vraag volgde hierop, gelyk natuurlyk was. ■ wel, hervatte de andere , een groot gezelfchap van afgefcheiden zielen ziende, en niet eene ziel 'er onder, welke hy kende, boog hy zich ter rechter en ter linkerhand, en zeide, dat hy verfchooning verzocht. Aix  iöo XLIII. BRIEF. Aix is eene welgebouwde Stad: de voornaamfk ftraat en openbaare wandelplaats, genaamd de Cour* Je is zeer lang, zeer breed, en overfchaduwd met' ftaatelyke boomen; in het midden derzelve zyn vier of vyf fraaie, geduurig fpringende , fonteinen , eene van welke zeer warm water opgeeft, waarvanmenfchen en dieren gettadiglyk drinken. De ftad is overvloediglyk voorzien van een aanzienlykaantal goed gezelfchap, derwaards getrokken uit alle deelen van Europa, ioot de kracht haarer wateren, en om haare Oudheden te zien; want in en rondom zich bezit zy veele, zo wel Griekfche als Romeiufehe, Gcdenkftukken. i Een gedeelte van het Land, tusfchen Aix en deeze vrolyke Stad, is zeer fchoon, maar dicht by de Stad ziet men uaauwelyks eenig blyk van groejinge: aan alle zyden vertoonen zich hooge heuvels en afgebroken rotzen, en mén verwondert zich, van waar een zo groote en zo verbaazend volkryke Stad onderhoud kryge. Toen ik eerst den ingang der poorte naderde, opende dezelve my in het verfchiet een gezicht van de Courje, eene ftraat van groote uitgeftrektheid, alwaar de hoofden der menfchen zo dicht by elkander waren, dat ik befloot, dat het een dag van kermis, en het geheele Landfchap byeen vergaderd, ware; maar ik vond dat het alle dagen hetzelfde was. Ik zag 'er eene verbaazend groote menigte van wild en leevensmiddelen van allerlei foort, niet alleen in de winkels, maar zelfs op de ftraaten, en befloot daaruit, dat het niet alleen een goed-  XLIIL B Pv I E F. ifn goedkoop, maar ook een overvloediglyk voorzien, Gewest Ware. Maar ik begreep fchielyk mynen misdag; het was de avond voor het begin der Vasten, en ik kon naderhand niet gemakkelyk leevensmiddelen van eenige foort vinden, en alles was zeer duur. Gy kunt u verbeelden, hoe hoog de prys der leevensmiddelen te MarfeiHe moet weezen, wanneer ik u zegge, dat zy hun tam gevogelte van Lyon krygen. Het is evenwel eene trelfelyke ftad, opgepropt met luiden uit alle Natiën, die langs de ftraaten wandelen, elk in het eigen gewaad van zyn Land. De haven, of liever kom, is de veiligfte zeehaven in Europa, als zynde,aan alle zyden; uitgezonderd een zeer naauwen ingang, door het land ingefloten; en dewyl 'er zeer weinig ryzing óf daaling van water is, liggen 'er de fchepen altyd vlot. Veelen der Galeidaaven hebben kleine winkels, naby de plaats alwaar de galeien vertuid liggen, met haare achterfteevens genoegzaam raakeude aan een treffelyke Kaai. Zy fchynen gelukkig, en zyn betaamelyk gekleed : fommigen hunner zyn ryk, en maaken jaarlyks geld over aan hunne vrienden. In het Hotel de Ville, zyn twee fchoone groote fchllderyen, die onlangs uit het Jefuiten Collegie genomen werden. De eene verbeeldt de verfchrikkelyke tooneelen, die op den grand Cour gezien werden, geduurende de zwaare pestte Marfeille ; de andere hetzelfde droevige tooneel aan de kaai, voor de deuren van het huis, waarin zy nu hangt. Iemand kan op deeze fchilderyen geene minuut zien zonder dat hy mede te ondergebragt II. deel. L wor-  ï6a XLIII. BRIEF. worde, door de jammeren, welke zich van alle kanten vertoonen. Gy ziet 'er den goeden Bisfchop den zieken de biecht afneemende; karren, welke de dooden wechvoeren; kinderen, zuigende aan de borften van hunne doode Moeders; Vrouwen haare Mannen en Mannen hunne Vrouwen beweenende; doode lichaamen met koorden nedergelaten uit de venllers van hoogere verdiepingen; Slaaven , bezig met pionderen ; Priesters met vermaanen, en zulk eene verscheidenheid van inneemende en hartgrievende tooneelen , zo krachtiglyk uitgedrukt door den Schilder, dat gy het zuchten, het kermen, en betreuren, van de ftervenden, de zieken en de gezonden, fclrynt te hooren, en het oog en de geest, in het bezien van deeze fchilderyen, geene andere rust hebben dan door ze te vestigen op een dood lichaam. De Schilder, die op de plaats tegenwoordig was, heeft 'er zyne eigen afbeelding ook in gebragt, maar gewapend met een hellebaart gelyk een Sergeant. De Schilderyen zyn,inderdaad,op eene verfchrikkelyke wyze fchoon. De eene is veel grooter dan de andere , en men zegt dat de Stads Overheid de eene hebbe doen in (lukken fnyden, om ze van pas te maaken Voof de plaats, op welke zy hangt. Maar het is onmogelyk te gelooven, dat eenige vergadering van menfchen zich aan zulk eene daad van Barbaarsheid kon fchuldig maaken. 'Er ftaat nog in deeze ftad het huis van Jeen Ro"meinfchen Raadsheer, tegenwoordig bewoond door een Schoenmaaker. In de Hoofdkerke hebben zy een mannerfteen, waarop, ra Arabifche letters, een  XL III. BRIE F, \c% een Graffchrift is uitgehouwen, van den volgenden inhoud: • God is alleen eeuwigblyvende. Dit is het Graf van zynen Dienaar en Getuigen, die, zyn vertrouwen hebbende geplaatst op den Allerhoogden, zich verzekerd houdt5 dat zyne zonden zullen vergeven worden. Joseph, zoon van jbdulah, uit de Stad van Metelin, Irierf in de maand Zühuge.. Ik koft hier eenen ^gyptifchen Huisgod, of Lar, Van dicht metaal, die onlangs naby de wallen der Stad werd opgegraven. Hy is omtrent negen duimen hoog, en weegt, ten naasten by, vyf pondein Verfcheide van de Beeldfpraakige characters zyn zichtbaar op de borst en op den rug, en de gedaante is die van eene gebalfemde mumie., Volgens eene heilzaame wet van deeze Stad moeten de rykfte burgers, zo wel als de armften s begraven worden in eene doodkist van de waarde van negen livres, en die doodkist moet gekoft worden van het algemeene Gasthuis. De verkooping van deeze kisten voor de dooden, is, voor een groot- gedeelte, toereikende tot het onderhoud der armen en der zieken. In deeze Stad ondervond ik, in allen opzichte, volkomen het tegendeel van het geene my te Barcelona gebeurd was. Schoon ik aan den Heere birbeck, zyner Britannifche Majefieit 'sAgent L 2 al-  zC* XLIII. BRIEF. alhier, geene betere aanbeveeling had, dan ik te vooren had aan den Conful te Barcelona, nam hy myn woord op het eerfte gezicht aan; ja, hy nam myne bankbriefjes aan, en gaf 'er my geld voor in de plaats, en toonde my, en myn Huisgezin, menigvuldige blyken van vriendlyke oplettendheid. Een zodanig nlart, op zulk eenen afftand van iemands Vaderland, is eene hartfterking voor eene ontroerde borst, en eene overwinst voor eiken Engelschman, die herwaards reist, het zy om zyne gezondheid of uit nieuwsgierigheid. De Heer birbeck nam my met zich na Leen groot Concert, waartoe hy jaarlyks intekent, en dat uitgevoerd werd in eene kamer, die in allen opzichte paste by eene zo groote bende van Speelers, en eene zo luisterryke vergadering. Hy en zyne goede Vrouw waren de eenige Britfcbe tronien, die ' ik,. in veele maanden, gezien had, welke 'er uitzagen als Britten. Ik zal, of liever, ik moet, deeze Stad binnen kort verhaten, en zal Avignon in mynen wech neemen na Lyon, vanwaar gy nader van lïiy zult hooren. Naschrift. Toen ik fprak van Montpellier, had ik vergeten u te melden, dat het voomaamfte gedeelte der fatfoenlyke luiden aldaar fterk is ingenomen met het denkbeeld van de meerderheid der Engelfchen, in eiken tak der Wysbegeerte, en wel in het byzondei' in de Weetenfchap der Geneeskunde. En ik vond te Montpellier, dat deeze gevoelens, zo gunftig voor onze Landsluiden, zeer veel wa-  XLIII. BRIEF. 165 waren toegenomen door de buitengemeene kundigheid en bekwaamheden van Dr. milman, eenen Engelfchen Geneesheer, die daar zyn verblyf hield geduurende den winter des jaars 1775. Deeze Heer, die een is van Dr. radcliffe's reizende Artzen, had verfcheidene verbaazende geneezingen gedaan, in gevallen, welke de Franfche Geneesheeren langen tyd, zonder goed gevolg, behandeld hadden. En, inderdaad, de Franfche Geneesheeren, hoe zeer zy ook door eigen belang of gunst wierden te rug gehouden, vonden zich verplicht de ongemeene fchranderheid van deezen Heer, in het behandelen der ziekten, te erkennen. Het geene ik van deezen vernuftigen reiziger zegge is meer uwent- dan zynenthalve. Want ik weete niets meer van hem, dan den naam, welken hy, by zyn vertrek, te Montpellier, heeft achtergelaten; en ik twyffele niet, of hy zal denzelven fchielyk door zyne daaden bevestigen onder zyne eigen Landgenooten. % 3 XLIV..  iC6 XLIV. BRIEF. XLIV. B R I E F. A V I G N 0 NJ j^/Jen km zich «iet vcrlanten op het geen de reizigers zeggen yan de verl'chillende Steden en plaatzen, weike zy bezocht hebben, en daarom moet gy niet te veel vertrouwen ftellen in het geen ik zegge. Eene Juffrouw van fatfoen, die geheel Frankryk had doorgereisd, gaf .de voorkeus aan de Stad, uit welke ik laatst aan u fchreef, te wceten Marfeilh. By my is dezelve de onaangeuaamlte van alle, de luchtfireek alleen uitgezonderd. Evenwel, had deeze Juffrouw geen oogmerk om te bedriegen: maar de menfchen. geeven dikwyls de voorkeus aan eenige ftad, uit hoofde van het gezelfchap, dat zy 'er vinden, of uit hoofde van eenige byzondere en plaatslyke omftandigheid, welke plaats had, terwyl zy 'er lnm verblyf hielden. In dat opzicht verliet ik ook Marjeille met tegenzin, hebbende daar zeer veel beleefdheids, en fommige oude vrienden, aangetroffen. Maar waarlyk, uitgezonderd haare fchoone haven , en gun, flige gelegenheid tot den koophandel, heeft zy weinig aanpryzings waardig, dan ongebondenheid, flecht Volk en verwarring; de leevensmiddelen zyn 'er zeer duur, en niet zeer goed. Op onze reis herwaards kwamen wy weder door Aix. De witte Muilezelin, buiten de Stad, is beter dan eenige herberg daar binnen: en Monfitw VAb.-  XLIV. B 11 I E F. 167 FAbbé abrard preteur, van de orde van Malta, is niet alleen een zeer aangenaam mensch, maar ook een zeer nuttige kennis voor eenen Vreemdeling. Hy is altoos gereed om den Engelfchen, in het byzonder, met oplettendheid te behandelen, en hemzelven werd veele beleefdheid bewezen door Lord a. percy en deszelfs Lady. Van Aix trokken wy door Lambresque, Orgon cn Sencage, eene fchoone Landftreek, vol van Amandelboomen, die reeds in vollen bloei ftonden op den 7den van Maart. Te Orgon was het Posthuis zo flecht, dat ik, wanneer myn paard reeds op ftal was, my genoodzaakt vond het weder in te fpannen, en my te begeeven na de gouden 'Zon, buiten de Stad, waarin ik ook eene goede ruiling deed. De ligging van onze Lieve Vrouwe van St. Pierre, een klooster op een hoogen heuvel, is der opmerkinge waardig, gelyk ook de oudheid der Stad. Vyf mylen [of uuren gaans] van Orgon deeden wy een zeer ongevalligen overtocht in eene veerfchuit, en werden aan land gezet in het gebied van den Paus, omtrent vyf [Engelfche] mylen van Avignon. Het kasteel, en het hoogfte gedeelte van de Stad , waren zichtbaar opryzende in het midden eener groote vlakte, zo vruchtbaar en fchoon als mogelyk is. Indien wy door het jrezicht van verre bekoord wierden, wy waren het nog veel meer by eene meerdere nadering. Niets kan vermaakelyker zyn dan de welbeplante, en gcvolgelyk wel befchaduwde rydwegen en voetpaL 4 den  M XLIV. B R I E F. den rondom deeze aartige kleine Stad , die geheel ingefloten is in de fraaifte ouderwetfche wallen en vestingwerken, welke ik immer befchouwde; die ook volmaaktlyk wel onderhouden zyn. Ook werden ons geene vraagen gedaan door des Paufen Soldaaten, of Tolbedienden. Ik had een brief voor Dr. power, een Engelfchen Geneesheer in deeze Stad, die my met groote beleefdheid ontving, en my bekend maakte by Lord m ou nt ga ru et, en by den Heer but, eer, deszelfs Zoon, met welken ik de eer had eenige zeer aangenaame uuren door te brengen. Zyne Lordfchap heeft hier een uitmuntend huis, en houdt eene tafel, die waarlyk het cha-; racter der herbergzaamheid van zyn eigen Vaderland vertoont. En nu kan ik niet nalaaten u eene zonderlinge ziekte te melden, die my aan-» viel op den dag zeiven myner aankomlre, en de. nog zonderlinger wys, op welke ik weder herdelf de. Den dag,Jvoor dat wy hier kwamen, waren wy fchier van den wech na Orgon afgewaaid door eenen allergeweldigften wind; maar, ik befpeurde niet, dat ik 'er eenige verkoudheid of ander letfel van gekregen had, tot dat wy hier kwamen, en toen had ik eene zo geweldige uitwendige pyn door alle leden, van het hoofd tot de voeten, dat ik bykans fchroqmde te gaan, of van myne plaats te komen; en, wanneer ik het deed, gefchiedde het zo langzaam als myne voeten kon? den beweegen. Na dat dit zo eenige dagen geduurd had, werd ik zeer gedrongen om het middag-  LXIV. BRIEF. 16$ dagmaal te houden met Lord mquntgarret, op den dag van den H. patricius. Ik deed zo, en kreeg, door een weinig meer te drinken dan naar gewoonte, de natuur aan het werken, die, zonder eenigen anderen Geneesheer, de zaak afdeed, door my twee of drie nachten ryklyk te doen zweeten. Ik zou van deeze omftandigheid geen gewach gemaakt hebben, maar dit is hier, misfchien, de Landziekte, en dan verdient zy ge? meld te worden om de wyze der geneezinge. 'Er was niet volkomen een zo goed verftand tusfchen des Paufen Legaat en de Engelfchen , die hier hun verblyf houden, als men wel mogt gewenscht hebben. 'Er was eenig ongelukkig voorval gebeurd, en 'er fcheenen misdagen aan beide zyden te zyn. Het werd, geloove ik, zo ver gedreven, dat de Engelfchen; wanneer zy den Legaat ontmoetten, hunne hoeden niet afnamen. Maar dewyl dit gebeurd was, eer ik 'er kwam, en daar wy dikwyls in onze wandelingen den Legaat ontmoetten, terwyl hy in zyne koets zich verluchtte, bewezen wy hem dien eerbied, welken men overal verfchulJigd is aan den eerften perfoon der Overheid , en hy gaf zich veel moeite om dat op de vriendlykde wyze te beantwoorden. Zyne lieverei, Lyfwachten, enz. maaken eene zeer fchitterende vertooning. Hy heeft eene Hofhouding, en houdt zyn levée alle Zondagen, fchoon dit den Franfchen niet zeer naar den zin is. In de Kerke van den H. desiderius, in eene kleine kapél, van een flecht maakfel, is de graftombe der verL 5 maar-  !7o XLIV. B R I E F. maarde laura, welker naam petrarcha onfterflyk heeft gemaakt. De algemeene verbeelding is, dat zy maagd ftierf; doch het blykt , uit haare Grafftede, dat zy de Huisvrouw was van hugurs de sade, en dat zy veele kinderen had. Omtrent tweehonderd jaaren na haaren dood, kreegen eenige nieuwsgierige perfooncn verlof om haar graf te openen, waarin zy eene kleine doos vonden, bevattende eenige door petrarcha gefchreven verfen, en eenen looden gedenkpenning, op wiens eene zyde een Vrouwenhoofd was, en op de tegenzyde de vier volgende letters M. L. M. E. Franciscus de I, door Avignon trekkende, bezocht dit graf, en liet 'er het volgende G.raffchrift van zyn eigen zamenfteh „ En pctit lieu compris vous pouvez voir „ Cc qui comprend beaucoup par renommee; „ Plume, labeur, la langue et le devoir, „ Furenr vaincus par 1'aiinant dc 1'aimêe: „ O gentille anue etant tant estimee! ., Qui le pcmrra loucr qu'en lé tail'ant? ■ „ Car la parole est tousjours répriinée, Quand le fujet 1'urnionte le dilaut". Deeze Stad is opgepropt met Kloosters en Kerken. Het Klooster der Celestinen, gelticht door ca rel den VI, is ryklyk begiftigd, en heeft voortreffelyke tuinen : 'er zyn niet boven de veertien of vyftien Leden , en hun inkomen is ten naasten by 2000 ponden fterling in het Jaar. In hunne Ker-  XLIV. BRIE F. 17 ( Kerke is een zeer prachtig Gedenkteken van Paus clemens den VII, die hier ftierf in den Jaare 1394 , geiyk een lang Latynsch Opfchrift op hetzelve aankondigt. Men vertoont , ook in dit huis eene fchildery , gedaan door den Koning rkné. Dezelve vertoont de verfchrikkelyke overblyffels van zyne geliefde Minnaares , welker lichaam hy uit het graf nam , en afbeeldde in den ftaat, waarin hy het toen vond, dat is, met de wonnen 'er om heen kruipende. Het is eene affchuwelyke figuur , en affchuwelyk gefchilderd>. De fteenen doodkist Raat op denzelfden grond met het'beeld, maar is meer dan een voet te kort voor het lichaam ; en, aan de andere zyde is eene lange rol, befchreven met verfen , in Gothifche Letteren, welke dus beginnen: „ Uue fois fus fv.r toutes fctiwns lelie , !5r B/ais ftpr l* mor.l fuis devenue ttlle: „■ Ma chair tfloit tres-belle, fraicfie el tendre; „ Or est elle toute tournee en ceudn." 'Er volgen ten tninfuen nog veertig zulke regels. 1 Ook is in. dit Klooster een fraai Gedenkteken , waarop ftaat de afbeelding van den H. benezet, eenen fchaapherder van Avignon,. die, zo als men hier zegt, ingevolge van eenen droom, de brug van de Stad over den Rhóne bouwde, in den Jaare 1127. Sommige der trettelyke boogen ftaan nog overeind, en een gedeelte van eene fraaije kapelle op dezelve, in heti midden der Riviere; maar een groot gedeelte der brug is , reeds voor veele  m XLIV. BRIEF. veele Jaaren wechgefleept , door het geweld der Rlviere, die dikwyls niet alleen zyne oevers, maar ook het benedenfte gedeelte der Stad , overltroomt. In het jaar 1755 klom dezelve zeventien voeten hooger dan het gewoone peil, en ik zag tekens in veele ltraaten, aan de muuren der huizen, en ver boven myn hoofd, tot welke het geklommen was. Maar, met alle myne vlyt, konde ik geen teken vinden aan het huis, waarin Lady ma 11 y wokïhley montague woonde, fchoon zy, geduurende eenigen tyd, haar verblyf alhier had, en fchoon ik myn best deed om het huis te vinden.. Ik behoeve u de vermaarde fontein van Vauclufe, naby deeze Stad, alwaar petrarcha zyne Werken opdekte, en den Zangberg vestigde, niet de befchryven. Dit is het éénige gedeelte van Frankryk, alwaar eene Inquifitie plaats heeft; maar derzelver Amptenaars fchynen te vrede te zyn met hunne voordeden en eeretekenen, zonder de magt. Een gedeelte der Stad is den Jooden ter wooninge aangewezen, die daar, ten getale van omtrent zes of zevenhonderd, vreedzaamlyk leeven, en hunne Synagoge hebben. En hier was het dat de vermaardeRabbyn joseph meier geboren werd. Hy ftierf in den jaare 1554,en was,gelyk gyweet, de Schryver van een Werk, getiteld: Annales des Rois de France, et de la Maifon Ottomane (*). Nies (*) [Jaarboeken van de Koningen van Frankryk, en van het Otto^ manfthe huis.]  XLIV.. B R I Ë F. i73 Niet verre van Avignon, aan de oevers van dezelfde fnelftroomende Riviere, ftaat Beaucaire, beroemd door zyne jaarmarkt; werwaards, uit alle deelen van Europa, koopwaaren, vry van alle belastingen, gebragt worden. Zy begint op den 22 ften van Hooimaand , en men rekent, dat aldaar jaarlyks, in den tyd van acht dagen, acht millioenen [Franfche] livres befteed worden. Avignon is aanmerkenswaardig ten opzichte van het getal zeven, als hebbende zeven Poorten, zeven Kerspels, zeven Collegien, zeven Gasthuizen en zeven Monnikenkloosters, en ik mag 'er byvoegen, denke ik, zevenhonderd Klokken, die geduuriglyk een afgryslyk gerinkel maaken: want in geen gedeelte van Frankryk heeft men eenig denkbeeld van klokken tc luiden met eenftemmigheid van geluid. Te Salon, niet ver van Avignon, ftaat ezn fraai Gedenkteken van MicuAëL nostradamus,eenen Schoenmaaker : zyne beeldtenis is in den Stadsmuur, met zyne wapenen en zyn graifchrift. Dit laatfte is in het Latyn. Hy ftierf in het jaar 1566; en, indien het geen de Opfteller van zyn Graffchrift verhaalt de waarheid is, was hy, inderdaad, een buitengemeen perfoon. Want het Graffchrift zegt: „ Deeze Grafftede befluit het lichaam van den ver. ,, maarden nostradamus, over wiens Godlyke ,, pen zich de geheele waereld verwonderde": en dat „ ann a pence,zyne Weduw , zo goed, als „ hy groot, was." Zyn zoon fchynt ook een Wysgeer, een Starrewichelaar', een Waarzegger, en een Ge-  174 XLIV. BRIEF. Geneeskundige geweest te zyn. „Anna, de Vrouw „ en Moeder van deeze twee groote mannen , vert, zoekt, dat niemand hunne rust benyde, of hunne „ gedachtenis aantaste,'" door welke voorzorge het wel zou fchynen, als of zy wel voorzag, dat de luiden elkander zouden inluisteren, het geen zy fcheen te weeten, en het geen ik zou zeggen, indien ik het niet naliet uit hoofde van den eerbied, welke ik het verzoek eener Juffrouwe van dat fatzoen toedraage.        R E I Z E DOOR. FRANKRYK en SPANJE. DERDE DEEL.   R E I Z E ' DOOR FRANKRYK en SPANJE, VAN DEN HEERE Ph. THICKNESSE, esq. UIT HET ENGELSCH VERTAALD. DERDE DEEL, Te AMSTERDAM, By J. T N T E M A. 1784. ïKaus Xandfcrt Oei isiakoil i,'W., den ■ , ,   REIS, DOOR FRANKRYK EN EEN GEDEELTE VAN SPANJE. XLV. BRIEF. LYON. j^a een verblyf van eene maand te Avignon, al* waar ik wachtte, tot dat het weder gunftiger werd , en de wegen tusfchen de hooge bergen vart Dauphiné verbeterd waren, ging ik op reis na deeze Stad. Ik was, gelyk gy weet, op myne uitreize, te water afgezakt tot aan Pont St. Efprit: dus was hier te land voor ons een nieuw tooneel, en ik verzekere u dat het fraai was. De groote eft uitgeftrekte ryke valeien, aan alle zyden verfierd met zulke romanesque gebergten, konden, in zulk eene luchtftreek, niet anders zyn. Onze eerfte post. was alleenlyk van vier groote uuren gaans tot aan Orange. Deeze is de laatfte Stad op des Paufen grondgebied (*); en niet meer dan eene vierde ge- deel- (*) [Hier zoude men misleiden uit befluiten , dat deeze Stad III. DEEL. A 3 »H-  6 XLV. BRIE F. deelte 'eener [Engelfche] myl van dezelve ftaat, in een koornveld, een fchoone Romeinfche Zegeboog, die in zyne puinhoopen nog zo groot is, dat hy een fieraad zoude zyn, zelfs voor- Rome. Het. Koninglyke Paleis in lïeeze Stad, heeft niets waardoor het der aanbeveelinge waardig is , dan dat het een uitzicht verleent'' op deezen ryken brok der Oudheid. Van Orange reisden wy door Pierlate, Donzeir, en verfcheidert kleiner Steedjes , en fliepen eenen nacht in een alleenftaand huis, maar eene uitmuntende herberge , genoemd Saucé, die gehouden wordt door een hupfchen en verftandigen waard. In een klein dorpje, genaamd Atang,azn de Oevers van de Rhöne, bleeven wy een dag of twee ftil, om de aangenaame ligging van de plaats te genieten. Juist tegen over dit Dorp, aan de andere zyde der riviere, ftaat eene groote Stad QToumau) die de fchoonheid van ons dorpje nog vermeerderde, en waarover een zeer hooge berg hangt, op welken de beste Hermitage-wyn wordt ingezameld. Ik onderftelle , - dat dezelve Hermitage genoemd wordt, van de Cel eens Kluizenaars, op den.top des bergs; maar die zo ongelyk is aan de Kluizen van Montferrat, dat ik my vergenoegde met enkel van des Kluizenaars wyn te proeven. Deeze was, inderdaad, zo goed, dat, fchoon ik niet zag hoe het mogelyk ware denzelven behouden aan den Noordkant van Frankryk te krygen, ik de verzoeking, onder, het gebied van den Paus ftond : daar zy weezenlyk behoort tot het Landfchap van- Dauphiné.]  XLV. BRIEF. 7 king,vaneen vat te koopen,niet konde wederftaan. Ik moest voor hetzelve betaalen twaalf guineas, en gaf eene vooruit tot een onderpand, aan een zeer hupfchen, en, zo ik geloove, eerlyken en rykeu Koopman in wynen, die my evenwel, wanneer ik heen ging, een gefchenk deed van twee vlesfen, welke genoegzaam myne guiuea waardig waren. De wyn kost, op de plaats zelve, drie [Franfche] livres de vies, en hy toonde my orders, welke hy had van luiden van fatfoen in Engeland tot het zenden van wyn, onder welke eene was .van den Heere ryder, Zoon van Sir dudley ryder, zo ik 'geloove, dien, naar ik bevond, wel voldaan was over zyne voorgaande behandeling. Weet gy wel, dat de gewoone Franfche wyn zeer veel verbeterd wordt door een inmengfel van Hermitage , en dat de beste Franfche wyn , welken wy in Engeland hebben , doorgaans zo ver» vlascht is ? . De naaste Steden, welke wy doortrokken, waren Pevige en Vienne, de laatfte niet meer dan vyf mylen [uuren gaans] van deeze Stad. Vienne is eene zeer oude Stad, en was voortyds eene Romeinfche Volkplanting. De Cathedraale Kerk is een groot en treflyk Gothisch gebouw; en in dezelve is eene fraaie Graftombe van den Cardinaal de mountmoin; in de bewerkinge , naar men zegt, die van richelieu in de Sorlonne evenaarende. Maar dit wordt zo gezegd door perfoonen, die geheel niet bevoegd zyn om 'er behoorlyk over te oordeelen. Het is, inderdaad, een kostbaar, A 4 maar  g XLV. BRIEF. maar tevens ellendig, ftuk werks, wanneer het ora den fprys dingt met de werken van girardeau. Omtrent eene halve [Engelfche] myl van de Stad, is een treflyk Romeinsch Gedenkteken, eene kantzuil (*), die gezegd wordt, ten tyde der Romeinen, op de marktplaats geftaan te hebben. Nog is in deeze Stad te zien eene vloer van Mofaïk werk, eerst voor weinige jaaren ontdekt, inderdaad verwonderlyk fchoon, en na genoeg tien voeten vierkant , fchoon niet volkomen in haar geheel; zynde, kort na dat zy ontdekt was , door eenig kwaadaartig volk, in den nacht, uit enkele baldaadigheid, gebroken. In deeze Stad had men my [de Herberg] de ronde Tafel aangeprezen. Maar dewyl 'er twee van dien naam zyn, de groote en de kleine, moet ik u de kleine aanpryzen. Want van alle verfchrikkelyke Vrouwen, welke ik ooit naby kwam , heeft Madame roussillion de minst zoetluidende toonen. Haare Hechte behandeling, evenwel, bezorgde my de eer van eene zeer aangenaame ken«isfe, den Markgraave de valan, die my befchaamd maakte, door ons eene beleefde oplettendheid te toonen, welke wy geen recht hadden te verwachten. Maar deeze is eene, onder veele andere aangenaame omftandigheden, welke vreemdelingen, die in Frankryk reizen, ontmoeten. Fatzoenlyke luiden, in Frankryk, zien nimmer Vreemdelingen kwalyk behandelen, zonder zich voor de- zel- (*) [Pyramidc]  XLV. BRIEF* 9 welven in de bresfe te Hellen, en ik hoope, dat de fatfoenlyke luiden in Engeland, welken horatius noemt: Britannos hospitibus feros (*), derzelver voorbeeld zullen volgen, dewyl dit een ftuk van rechtvaardigheid is, jegens Vreemdelingen, in welk Land, of van welk Land,zy ook mogen weezen; het is, anderen doen, gelyk men zelve zou wenfchen dat ons gedaan wierd. Dat vooroordeel, dat in Engeland , zelfs by fommige luiden van fatfoen, de overhand heeft, tegen de Franfche Natie, is in den hoogften trap onedelmoedig; ja, het is meer , het is eene fchandvlek voor de Natie. Wanneer ik my herinnere , met hoe veel gemak, en onbelemmerd , ik zo veele groote en kleine Steden, en wyduitgeftrekte Landfchappeu, doorgetrokken ben, zonder dat my eenige fchyn van baldaadige ruwheid wierd aangedaan, blooze ik op de gedachten , hoe een Franschman , indien hy geen betere figuur maakte, dan ik deed, zou behandeld zyn geworden op eenen tocht door Britannie. Myn Aap , met een paar groote Franfche laarzen, en zyn hair en queue, reed dagelyks eenige uuren als postknecht op myn fterk paard. Zulk een gezicht, moogt gy wel denken, bragt oud en jong, ziek en lam, voor den dag, om na hem en zynen meester te kyken. Jocko zette heele Steden in beweeging, maar haalde nimmer zynen meester eenigen hoon op den hals. Men (*) [Oe jegens Frumdelingen woeste BritteH, Hok. L. Dl. Oct. IV. vs. 3H-]  gb XLV. BRIEF. Men kwam uit om hem te zien en te lachen, maar nooit om ons te befpotten of te beleedigen. De postjongens , het is waar, vonden geen vermaak, in te zien , dat hunne Broederfchap dus ten toon gefield wierd op myn klein Tooneel; maar zy lieten dit zelden anders blyken dan door eene deftige groete; en fomtyds noemde een vrolyke knaap hem kameraat , en boog zich voor Jocko. Zy konden niet lachen om zyne flechte wys van zitten, want geen van hun reed met meer gemak, of droeg een fraaier gegalonneerden rok. De Heer de bufeon zegt, dat de Meerkat en de Aap (en de myne behoort tot de laatfte foort , want hy heeft geen ftaart) hunne grynzingen of het kletteren met de tanden eveneens doen, zo om hunne gramfchap te toonen , als om hunne begeerte te kennen te geeven. Met alle behoorelyke eerbiedigheid voor deezen grooten kenner der Natuurlyke Historie , moet ik verlof verzoeken om te zeggen, dat zyne aanmerking niet heel naauwkcurig is: 'er is zo veel onderfcheid tnsfchen de grynzingen van mynen Jocko, wanneer hy toornig of hongerig is, en wanneer hy grynst om zyn geïioegen te toonen, als 'er is in een man, wanneer hy in toorne met de tanden knarst , of lacht uit vrolykheid. Tusfchen Avignon en deeze Stad , ontmoette ik een danzenden beer, befchreden door een Aap: dewyl het op den grooten wech was, vroeg ik verlof om Jocko aan zynen Grootvader aan te bieden ; want zodanig fcheen hy te zyn, beide in ou-  3IAXIER VAN REIZEN DES HEEXEN THICKNESSE , MET ZYNE FAMILIE .   XLV. BRIE F. n öuderdom en grootte. De byeenkomst, fchoon zy beide mannetjes waren , was zeer aandoenlyk. Nooit ontving een vader zyn lang verloren kind met meer fchynbaare genegenheid , dan de oude Heer mynen Jocko deed , hy omhelsde hem met de grootfte maate van tederheid, welke men zich kaïi verbeelden, terwyl dc jonge fleer, (gelyk meer jonge Heeren van het tegenwoordige gedacht) eene volmaakte onverfchilligheid liet blyken. Op myn geweten, ik geloove , dat 'er eenige bloedverwantfchap tusfchen hen was, of de verwelkoming zoude meer van weerskanten gelyk geweest zyn. Tusfchen u en my, indien ik weder in Engeland ftond te komen, geloove ik, dat ik misfchien eene droevige party zou maaken in zulk eene byeenkomst. Dit is eene bedroevende bedenking: maar mogelyk zyn de zaaken wyslyk dus gefchikt ,met oogmerk, om de menfchen, naarmaate zy ouder worden , te fpeenen van de voorwerpen hunner waereldfche genegenheden , op dat zy te gereedcr zich overgeeven aan de beduiten van het noodlot. Die goede man, Dr. arbtjthnot, fcheen de nadering des doods niet zo.zeer te vreezen met opzicht op zichzelven , als wel om de grievende tegenfpoeden , welke hy reden had te vreezen, dat dezelve over zyne kinderen en huisgezin zoude brengen. XL VI.  xe XLVI. BRIEF. XLVI. BRIEF. Jk hebbe nu eene maand doorgebragt in myn tweede bezoek in deeze groote en bloeiende Stad, en nam gelukkiglyk myn intrek in een Hotel, alwaar ik de Echtgenoote en de Zuster van den Heer Markgraave de valan aantrof, wiens beleefdheid jegens ons te Vienne ik u in eenen voorigen brief meldde, en door wiens begunftiginge ik eene gelegenheid kreeg, om meer te zien, en betere onderrichting te ontvangen , dan ik zonder eene zo achtenswaardige kennisfe zou gehad hebben. Te Vienne kende ik alleenlyk zynen rang ; hier werd ik bekend met zyn goed charafter en vermogen, dat zeer aanzienlyk is in Dauphiné, alwaar hy twee of drie fraaie Landgoederen heeft. Zyne Echtgenoote kwam te Lyon om daar in de kraam te liggen , verzeld door des Markgraaven Zuster , eene Kanonikesfe, eene zeer bevallige hupfche Vrouw van eenen eenigzins gevorderden ouderdom : maar de Graavin (*) is jong en fchoon. Gy kunt u wel verbeelden, na het geene ik, op myne reize na Spanje , van Lyon zeide , dat ik my , op myne terugreize, niet veel vervoegde tot het gezelfchap van myne Landsluiden. Inderdaad, myne voornaamfte tydkorting was zo veel te zien als ik konde , in eene Stad , waarin zo veel te zien is. En in u te vernaaien wat ik gezien hebbe, Vj [Markgraavin za! dit moeten zyn.]  XLVI. BRIEF. 13 be, zal ik met het Stadshuis beginnen. Indien het dien naam niet droeg , konde ik het een Paleis genoemd hebben; want 'er zyn weinige Paleizen zo groot en zo voortreffelyk. By de eerfte intrede in hetzelve ziet gy, in het portaal, in den muur vastgemaakt, eene groote Plaat van metaal, die fterker tekens van brand dan van ouderdom draagt, en op welke , zeventienhonderd jaaren geleden, twee Redenvoeringen, door Keizer, claudids, in den Raad [te Rome ,] ten voordeele der Inwoonderen van Lyon gedaan , zyn gegraveerd, die niet alleen tot op deezen dag leesbaar zyn , maar al de Letters ftaan fcherp en wel uitgevoerd. De Plaat, het is waar, is, in het midden, geheel doorgebroken , maar gelukkiglyk loopt de breuk tusfchen de eerfte en de tweede Redenvoering door, zo dat zy flechts geringe fchade aan de Letters heeft toegebragt. Dewyl ik niet weete, of gy 'er ooit een Affchrift van gezien hebt, fluite ik het in deezen brief, en verzoeke, dat gy het, als een aangenaam voorwerp van oeffeninge, aan mynen Vriend te Oxford wilt zenden , om het wel vertaald te krygen. Aan de andere zyde van het portaal is een voortrefelyke trap , op welken in eene fraaie fchildery verbeeld wordt de verwoesting der Stad, ten tyde der Romeinen, dat seneca, die 'er een bericht van geeft in eenen brief aan zynen Vriend, zegt: Una nox fuit inter uriem imximam , nullam (*); dat (*) Senica. Efist. XCI. u.  XLVI. BRIEF. dat is : eene nacht was 'er alleen tusfchen eene zter groote Stad, en geheel geene Stad. 'Er is iets onzachlyks in deeze vertooiringe; aan den eenen kant van den trap den brand wel afgefchilderd te zien , aan den anderen fterke tekens van dat zelfde vuur, dat zo veel jaaren geleden brandde. Want 'er kan niet getwyffeld worden, of de metaalen Plaat ftond , op dien tyd, in bet Romeinfche Stadshuis, en werd door den brand met hetzelve nedergeworpen , dewyl zy opgegraaven is van onder de puinhoopen der oude Stad, op den berg genaamd Fourvire, aan de overzyde der Ri» viere, alwaar de oorfpronglyke Stad gebouwd was. In het graveeren der Letteren op deeze groote metaalen Plaat , heeft men , om plaats te winnen , geene ruimte gelaaten tusfchen de woorden, maar de afdeeling alleenlyk aangetoond door een ligten toets met het graveeryzer, omtrent op deeze wyze > : en, wanneer een woord eindigde met eene C heeft men dit teken geplaatst in de holligheid van de Letter; voor het overige is het verwonderlyk wel uitgevoerd. By het inkomen der lange galeryen , na het opklimmen der trap , toont men u de afbeeldfels van den laatstoverleden Koning en Koninginne ten voeten uit gefchilderd, omringd met de hoofden van eenige honderd burgeren; en, in eenen hoek van het vertrek, een oud altaar, het Taurobolium , opgegraven in het jaar 1704, naby dezelfde plaats alwaar de Redenvoering van claüdius werd gevonden. Het is van getneenen fteen , wel uitgevoerd /  XLVI. BRIE F. 15 voerd, omtrent vier voeten hoog, en anderhalven voet lang en breed; op deszelfs voorzyde is het hoofd van den Stier in halfverheven werk, opgefierd met eenen krans van koornairen; aan de rechterzyde is het offermes (*), van eene zeer zonderlinge gedaante ; en aan de linker het hoofd van eenen Ram , opgefierd gelyk dat van den Stier. Dicht by de punt van het mes leest men de volgende woorden , cujus factum est. De boventle oppervlakte van het altaar is uitgehold in de gedaante van een ondiep bekken, waarin, denke ik, wierook , en een gedeelte der offerdieren verbrand werd. Het Latynfche Opfchrift [boven en] onder het hoofd van den Stier is zeer wel uitgehouwen, en zeer leesbaar. Uit het zelve blykt, dat, op uitdrukkelyk bevel van cybele , de zogenaamde Moeder der Goden, ter eere en voor de welvaart van den Keizer antoninus pius, den Vader van zyn Vaderland , en voor de behoudenis van deszelfs kinderen, lucius /emilius carïus (f) de hoornen [of liever het bekkeneel of de (,*) Het nies , dat op liet altaar van het Taurobolium , in halfverheven werk, is uitgehouwen, is op den rug gekromd , juist in dezelfde manier cn gedaante als men zien kan op fommige medailles der Macedonifche Koningen. Ct) Eucius ^mii-ius carpus was een Priester, en een man van grooten rykdom : hy was van de waardigheid van Sevir, en waarfchynelyk een der zes Priesteren van den tempel van a u- g u s t u s Scxttimvir Mgustalh , [zo wordt hy in het Opfchrift uitdrukkelyk genoemd.]  i6 XLVI. BRIEF. de beenderen van het hoofd] des Stiers ontving, dezelve van den Vaticaanfchen berg overbragt, en , op zyne eigen kosten, door den dienst van quintus sammius secundus, dit altaar en het hoofd van den Stier heiligde (*). Maar ik zal u het (*) Vcrfcheidcn Opfchriften van deeze foort heeft men gevondnn, zo in Italië als in Spanje , maar een veel grooter aantal onder de Galliërs. En gelyk de offeranden aan de Godinne cybele onder de oudfte der Heidenfche plechtigheden behoorden , zo waren zy ook de laatfte, die afgefchaft werden by de verwisfeling van den Heidenfchen Godsdienst met den Christelyken: want wy vinden nog' een van deeze Taurobolifche Opfchriften , met eene zo laate dagtekeninge als den tyd van Keizer valentinianus den III. Het ftilzwygen van de Heidenfche Schryversn omtrent dit onderwerp is zeer te verwonderen; want de eenige, die van dezelve melding maakt, is julius firmicus maternus, in zyne Verhandelinge over de dwaalingen van den Heidenfchen Godsdienst; gelyk dillenius, in zyne uitgewerkte befebryvinge van bet Taurobolium, heeft aangemerkt. De plechtigheid der inwydinge van den Opperpriester van cybele is , by veele Geleerden, verkeerdlyk aangemerkt als de inwyding van den Romeinfchen Pontifex Maxintus , welke waardigheid zelfs van dc vroegfle kindschheid des Romeinfchen Ryks (a~) altoos verknocht was aan die van den Keizer zeiven. De Priesters die de beftuuring der Tauroboli* hadden, droegen dezelfde klederen, zonder de bloedige vlekken'er uit te wasfeben, zo lang als zy wilden aaneenhangen. Door deeze plechtigheden en bloedige doopfels achtten zy zichzelven , als het ware, herboren tot een eeuwig leeven. Sextilius agesilaus alleen van binnen, waar ook van buiten, om de mo- (*) Zie de Verhandelingen ever dit onderwerp gefchreven door Dr. 1'alconer, te tath.  38 XLV III. BRIE F. mogeiykheid van het ontdaan van koperroest voor te komen. 'Er is ook een metaalen Hoofd van een Colosfaal ftandbeeld, niet veele jaaren geleden naby de fontein van Nismes gevonden, welk eene byzondere opmerking verdient, zo wel als een groot aantal van Romeinfche en Griekfche Medailles en Medaillons , die wel bewaard, en fommige van welke zeer raar, zyn. De natuurlyke zeldzaamheden bcftaan meesc uit delfftoffen en verfteende zaaken. Onder deeze laatfte is een oneindig groot getal van verfteende Visfchen, beüoten in vaste en harde fteenen , en waarin men de fynfte vliezen der vinnen, en alle deelen van den visch, door het penfeel der natuure, op de keurigfte wyze, ziet afgefchetst. Het grootfte gedeelte van deeze verfteende dingen zyn door de handen van den bezitter zeiven verzameld, fommige op den berg Bola, andere van den berg Libanon, Zwitzerland, enz. Het Kruidboek of de Herbarius des Heeren seguier beftaat uit meer dan tweeduizend Planten; maar bovenal is de. fleer se g uier zelve het eerfte en waardigfte gedeelte van zyn Cabinet, als hebbende een lang leeven hefteed in redelyke en vermaakclyke bezigheden; en fchoon reeds de tachtig jaaren ach. ter den rug hebbende, bezit hy nog de vrolykheid der jeugd, zonder iets te hebben van de praatziekte des ouderdoms. Wanneer hy my eens vereerde met een bezoek aan myn intrek buiten de ftad, kwam hy te voet, en dewyl het land onder water ftond, vroeg ik hem, hoe hy zo droogsvoets by my  / XL VIII. BRIEF. 29 my was gekomen? Hy had boven op den muur gewandeld,, zeide hy; een muur, die niet meer dan negen duimen dik en van eene zeer aanzienlyke lengte is J En laat my hier aanmerken, dat een Franschman zyn Soupe en zyn Eouilli eet te twaalf uuren (*j, dat hy drinkt alleenlyk onder, en niet na zyn middagmaal, en daarby water mengt met zynen onvervalschten wyn. Hy leeft in eene fchoone luchtftreek, daar men niet, gelyk by ons [Engeland,] zes weeken achtereen, oostelyke winden heeft, die de zweetgaaten verltoppen, en de doorwaasfeming belemmeren. Een Franschman, het is waar, eet veel, maar het is alles geen zwaars kost, en zy blyven nooit zitten te drinken na dat dc middag- of avondmaaltyd gedaan is. - Een Engelschman, daarentegen, drinkt veel fterker, en eene verfcheidenheid van gegiste dranken, ja dikwyls nog veel erger, en blyft daarby zitten veele uuren na den middagmaaltyd, en altoos na het avondmaal. Hoe kan hy dan verwachten zulk eene gezondheid, zulk eene leevendigheid, of een zo lang leeven, vry van fmarten, te genieten, als den meesten Franfchen te beurt valt? Wanneer de Negerflaaven in de Westindiën bemerken, dat hunne meesters na het middagmaal een kom met punch meer dan gewoonlyk eifchen, luisteren zy (*) [Zo is het misfchien in de Landfchappen , die van deIloofdftad vervvyderd zyn, en hy Burgeiluidcu : want dat de Grooten ook in Frankryk zeer veel ongeregelder zyn, in de uuren hunner manltyden , is eene bekende zaak.]  go XLVIII. BRIE F. zy hun in, (als 'er gezelfchap by is) of zy drinken om dronken of drinken om droog? Een Franschman drinkt nooit om dronken. Terwyl de Engelschman uit zyne vies ziekten en elenden puurt, is de Franschman bezig met voor zyne minnaares een tabbaard te borduuren, of een halsdoek te breien. Ik hebbe een Juffrouwen zak gezien, die fraai geborduurd was door eenen Ritmeester, en den blanken boezem eener Juffrouwe zich zien vertoonen door maazen geknoopt door den man, die den flrik gemaakt had, in welken hy zelve verwarde. Schoon hy denzelven maakte, kende hy, misfchien, de vermogens van zyn werk niet, tot dat zy dien fpande. XLIX. BRIEF. TT\e Koning van Frankryk heeft, zeer wyslyk, allen Negeren, Mulatten, enz. bevolen zyn Koningryk te ruimen: eene omftandigheid,welke veelen befchouwen als wreed, anderen als onrechtvaardig, en meest ieder een als eene zeer onverfchillige zaak. Ik durve het, in tegendeel, genoegzaam waagen te verzekeren , dat dit het wysfte en lofwaardigfte Bevelfchrift is, welk hy tot nog toe gegeven heeft, of misfchien zal doen uitgaan,geduurende de lange regeering, welke, naar alle waarfchynelykheid, voor hem ligt. En het is een onderwerp, der ernltige overweeginge van de wetgeevende magt deezes Koningryks wel waardig. Ik_vereere hooglyk en eerbte- di-  XLIX. BRIE F. 83 .dige het edele en Meuschlievende deel, dat de Heer grenville sharp nam, in het bezorgen der vryheid aan deeze luiden in dit land. In dat licht beichouwe ik hem als eenen van de waakzaame Befchermers van den Staat. Maar, indien hy van gedachten is, dat zy in alle opzichten Menschlyke Schepfels zyn, in denzelfden rang als de Menfchen onder andere Volkeren, verfchille ik grootlyks van hem. Ik bedoele niet, hiervan kunt gy verzekerd zyn, eenigen eisch van meerderheid te bouwen op het onderfcheid van kleur; want het zwart kan zyn, en is, voor zo veel ik weete, even fchoon, als het rood en het blank. Maar ik hebbe lang en in gemeenzaamheid met dit Volk geleefd; en ik ben, door eene volmaakte kennisfc van hunne vcrftandlyke vermogens en gefteltenisfe, zo wel als van hunne uiterlyke gedaante, volkomen overtuigd , dat zy, in allen opzichte, menfchen van een laageren rang , en zo gemaakt zyn door den Schepper aller dingen. Laat ons eerst hunne uiterlyke gedaante in aanfehouw neemen. Hun aangezicht is naauwlyks wat wy Mcnschlyk noemen, hunne beenen zonder eenige kuit aan de binnenzyde, en hunne breede, platte voeten en lange teenen (welken zy zo wel kunnen gebruiken als wy onze vingeren) hebben zeer veel gelykenis met die van den Orang Outang of Jocko, en andere viervoetige Dieren van hunne eigen luchtftreeken, en al de ziekten, aan welke deeze arme ongelukkigen zyn blootgelïeld, zyn dezelfde als de onze, alleenlyk met tienvoudigen last hun opgelegd. In hun eigen  ga XLIX. BRIE F. gen land hadden zy de Kinderziekte niet, voor dat wy ze onder hen bragten; maar zy hadden altyd de Taws (*), die tienmaalen zo erg is, verzeld van drie onderfcheidene uitbarftingen, en een geheel Jaar befteedt tot haaren volkomen loop by de zodanigen , die haar overleeven. Onze fchurft ook is hunne Cracraws, eene allerwalgelykfte en geweldige ziekte. Wat hunne verdandlyke vermogens aangaat, geen hunner werd immer met een gezond verftand geboren, allen hebben zy evenwel zekeren trap van aapachtige loosheid, en zelfs aapachtige kwaadaartigheid, die hun dikwyls voordeeüger is dan verftand. Zy zyn van natuure wreed, in den hoogden trap, en zulke Mulatten en vrye Negers, in onze Eilanden, die eigen Landgoederen bezitten, oeffenen zulk- eene dwinglandy over hunne flaaven, dat het de bevatting te boven gaat; en hunne daaden van barbaarschheid brengen eenen haat over de blanke Inwoonders van onze Westindifche bezittingen, welken deezen, in het algemeen , niet verdienen. De menigvuldige huwelyken van deeze luiden, in ons land, met blanke Vrouwen, en de opvolgende reeks van zwarte, bruine, en witachtig bruine Menfchen, door deeze geheel onnatuurlyke vcrbindtenisfen (want onnatuurlyk zyn zy) heeft men in Frankryk beter opgemerkt, dan in ons eertyds grooter vryheid genie- (*) [In de Verhandelingen van de Haarfemfche Maatfchappye der Weetenfchnppen, Deel XIX Stuk II, bl 135 , enz. vindt men eene uitvoerige Verhandeling van den Heere p. m. niblem over deeze ziekte, onder den naam van Indiaanfche Pokken.]  XLIX. BRIEF. 33 nietend Vaderland. Ik moet lachen, wanneer ik de misleide Westindifche Planters, of, het geen gemeener is, de Britten (die gaarne een zwarten in hunnen dienst houden, om dat hy eenen tulband draagt) van de getrouwheid van dit Volk hoore praaten. Ik hebbe nog nooit iemand onder hen gekend, die niet in den grond een fehurk was. Eenmaal, het is waar, had ik kennis aan een Heer, die door een zwarten knecht, geduurende twintig jaaren, zo hy meende, getrouwlyk gediend was, en voor denzelven oprechtlyk achting had: maar wanneer q_uashy bemerkte, dat de Geneesheeren hem hadden opgegeven, ftal hy deszelfs broek, zakuurwerk, en geld van onder het hoofdkusfen des ftervenden , en ging 'er mede door. Deeze aanval deed de verontwaardiging des meesters zo fterk werken, dat hy van zyne ziekte genas i hoewel hy nimmer zyn getrouwen zwarten knecht , noch zyn vertrokken broek, weder bekwam. Zy zyn een kwaad , fomber, bloeddorflig, wraakzuchtig Volk, en, in het beloop van weinige eeuwen, zullen zy dit Land [Engeland] overftroomen met een ras van menfchen, van het allerflechtfte foort onder den hemel. De Americaanfche In* diaanen, met hunne vilmesfen, tomahawks, enz. zyn luiden in allen opzichte oneindig verheven boven de zwarten uit Guinea, die, zo veel wy weeten, het eenige Volk onder de Zon uitmaaken, die een geregelden handel [in menfchen] dryven, en elkander verruilen voor dingen die enkel tot weelde en overdaad dienen , want de noodige behoeften III. de e l. C des  S4 XL[IX BRIEF. des leevens hebben zy alle. En, indien eenig ding* het kan rechtvaardigen, dat men hen tot Slaaven maakt, is het, dat zy zeiven de onderfchraagers van dien handel zyn. Indien men 'er op dringe, dat deeze luiden door opvoedinge, enz. beter zouden worden, verzekere ik, dat het tegendeel de waarheid is. Een zekere williams, die eene zeer gefchikte en ruime opvoeding had gehad, en die de maaker was van het welbekende liedje, ,, Welcome, weïcome, Brother Debior (*)•" was zekerlyk een ichurk van den eerften rang. Hy had , het is waar , eenige bekwaamheden , maar geen verftand. Hy had waarlyk een goed capitaal, maar hy leefde en ltierf in de gevangenisfe van Spanishtown op Jamaica, liever dan dat hy zyne wettige fchulden zou betaalen, en ik hebbe hem hooren zeggen, ,, toon my eenen Neger, en ik zal „ u eenen dief toonen (i)." In- (*) [Dat is, „ Welkoom, welkoom, broeder Sclmld'naar."] (-)) [Mr. thicknesse geeft ons hier eene fchets van de Negers, in welke deezen zekerlyk niet gevleid worden. Hetgeen hy zegt van de mismaaktheid hunner aangezichten is zeer veel te ver getrokken. Men vergelyke flechts daarmede het geen de Heer de buffon van hun zegt in zyne Histoire Naturelle, Tom. VI, p. 221, fuiy. de PEdition de Paris de 1752, in 8vo. Over de gefteldhcid hunner kuiten kan ik niet oordeclen, fchoon ik zeer twyffele aan des Schryvers gezegde; maar belachelyk is het de beweegbaarheid der teenen hy te brengen als een (taaltje van mismaaktheid. Zo hier eenige mismaaktheid p'aats heeft is het by ons , welker teenen, van de geboorte af gezwachteld en gekneld , die beweegbaarheid verliezen, welke zy natuttrlyk had 'en. Ge-  XLIX. BRIE F. 33 Indien wy geloof mogen geeven aan Schryveren, aan de waarheid van welker zeggen men geene re» Cetnigcn hiervan zyn zulke ongelukkigen, die of zonder handen geboren, of dezelve in hunne vroege kindsheid, door eenig toeval veiloren hebbende, zich van hunne teenen weeten te bedienen tot eene menigte van verrichtingen. . Wat den ver- ftandelyken en zedelykcn ftaat der Negers betreft,zal ik alleenlyk aanmerken, dat dezelve zodanig is, als men natuurlyk moet verwachten by onbefchaafde, en tellens, in fommige opzichten,weelderige Volken. De wraakzucht is altoos eene van derzelver hevigfte driften. En dat ongelukkigen, die, door de trouwloosheid hunner Laudgenooten cn de hebzucht der Europeaanen van hunne vryheid beroofd ; daarenboven aan veelei leic mishandelingen blootgefteid zyn, hurmen du-ingelanden geen gce.1 hart toedraagen, is waarlyk niet te verwonderen. Ondcmisfchen kan ik niet nalaaten aan te merken, dat, volgens de algemecne getuigenisfen van onbevooroordeelde luiden, deeze voor genoten weldaaden doorgaans (enkele fchurken vindt men overal) ten hoogden dankbaar zyn. Doch het is niet noodig dit hier verder uit te haaien. Laat my bier eenige regels uit het zo even aangehaalde Werk des Graaven de buffon uitfchry ven, die eene geheel andere afbeeelding van dit rampzalige gedeelte des menfchelyken geflachts vertoonen. „ Hoewel de Negers, zegt hy bl. 243, weinig vernufts bezitten, „ zy laaten niet na, veel gevoels te hebben; zy zyn vrolyk of „ zwaarmoedig, werkzaam of lui, vriendlyk of vyandig, naar dat „ men hen behandelt. Wanneer men hen wel voedt, en niet 5, mishandelt, zyn zy vergenoegd, blymoedig, gereed om alles te „ doen, en het genoegen van hunne ziel is op hunne aangezich„ ten gefchilderd. Waar wanneer men hen kwalyk handelt, nee„ men zy het verdriet zeer ter harten, en fterven dikwyls van „ droefgeestigheid. Zy zyn derhalven zeer gevoelig voor weldaa„ den en beleedigingen, en behouden een doodlyken haat tegen „ de geenen , die hen mishandeld hebben. Wanneer zy, integen„ deel, genegenheid voor eenen meester krygen, is 'er niets het „ geene zy niet in 'ftaat zouden zyn te doen om denzelven hunC 4 n neB  36 XLIX. BRIEF. reden heeft te tvvyffelen, zyn "er, in fommige gedeelten der waereld, fchepfels, die, genoegzaam in allen opzichte de menschlyke gedaante bezitten , uitgezonderd, alleenlyk, dat zy lange (taarten hebben gelyk de Meerkatten (*) , en deeze weezens zyn, buiten twyffel eene andere maar laagere fchakel van menfchen, dan de Negers; en ik hebbe een Dier van de Jocko foort, wanneer het op eene plaats vastgeketend was, een middel zien uitdenken, om aan zyn voedfel, dat buiten zyn bereik geplaatst was, te geraaken,met eene behendigheid, welke veele menschlyke fchepfels de bekwaamheid niet zouden gehad hebben van in het werk te (lellen , „ tien yver en gehechtheid te dóen blykèni Zy zyn natuurlytc „ medelydehde , en zelfs tederhartig omtrent hunne k'nderen, „ hunne vrienden en Hunne landgenootcn; zy dee'en gaarne het „ weinige, dat zy hebben, met de zodaniecn , welken zy gebrek „ zien hebben,zelfs zonder ze anders te kennen dan door hunne „ behoeftigheid. Zy hebben derhal ven, gelyk men ziet, het hart „ uitmuntende, zy hebben het grondbeginfel van alle deugden,en „ ik kan hunne Gefchiedenis niet befchryven zonder my te bC"*droeven over hunnen toeffand, enz."J (*) [Van de Dieren, welke meest naar den Mensch gelyken, zyn drie fuorten, opgeteld door den Heere de buffon in bet reeds aangehaalde Werk. T. XXVIII. p. t. fuiv. de Pitliecus, de Orang-Outang of Jocko, en de Gibbon. Deezen allen hebben geenen ft'aart. De Magot die ook geen flaart draagt, verfchilt reed* veel meer van de menschlyke gedaante. De overige, Baviaanen, Meerkatten , enz. wyken nog verder af; zo dat ik niet weete, welk Dier de Schryver hier bedoelc. In deeze geheele uitweidinge fchynt zyn yver tegen de verbastering van het edele bloed der ileugdzaame en braave Engelfchen, hem ruim zo ver vervoetd te hebben als zyne weezenlyke kundigheden (trekten.J  XLIX. BRIEF. 3? fen, maar eerder van gebrek geftorven zyn. De Orang-Outang gaat altyd recht overeind, en heeft geen ftaarc , zyn aangezicht is bleek, zonder hair,-en zyn lichaam is met niet meer hair bedekt, dan men by fommige Europeaanen vindt; zy zyn dikwyls zes voeten hoog; de wyfjes zyn onderhevig aan zekere op geregelde tyden wederkomende ongemakken, en de mannetjes vervolgen en misbruiken dikwyls de Vrouwen. Bontius, een Fransch Geneesheer (*), die veele jaaren te Batavia leefde , van den Orang-Outang fpreekende, zegt uitdrukkelyk , dat hy ze van beide kunnen gezien heeft, zo recht overeind omwandelende als eenig nienschlyk fchepfel, dat noch de mannetjes, noch de wyfjes in gedaante , of de tekens der kunne, verfchillen van den mensch, maar alleenlyk daarin, dat ze meerder hair op hunne lichaamen hebben, grover van maakfel en zwaarder van leden zyn ; ja , dat de wyfjes een gevoel van fchaamte hebben, en zichzelven in de houding van de Venus de Medicis ftellen, wanneer zy door Vreemdelingen genaderd worden: dat zy huilden wanneer zy in droefheid waren, en, in het kort, alle menschlyke vermogens hadden , uitgezonderd de fpraak. Dit bericht wordt bevestigd door dien grooten kenner der Natuurlyke Historie, den Heere ne bui'fon, die de kleinere foort van dit Dier, C*) [Uontius was geen Fransch, maar een Hollandsch Geneesheer, wiens Vader Hoogleeraar in de Geneeskunde is geweest te Leiden.] C 3  38 XLIX. BRIEF. Dier, leevende, gezien heeft. Kan men dan twyf. felen, of, wanneer een mannetje of wyfje van dit flag van Dieren zich vermengde met eenen Europeaan van de tegengeftelde kunne, zy een gemengd gedacht zouden voortbrengen, en wy in weinige jaaren overftroomd worden met Outang-Etiropangs, gelyk wy nu zyn, met de onderfcheidene fchaduwe van verwe , welke haaren oorfprong hebben van de kust van Angola. Londen loopt over van eene ongelooflyke menigte van deeze Zwarten, die hunne vergaderingen hebben om dezulken te onderhouden , die buiten dienst zyn , en in elke Landftad, ja bykans in ieder Dorp, kan men een klein ras van Mulatten zien, zo kwaadaartig als Meerkatten, en oneindig gevaarlyker. Linnjeus en veele andere geloofwaardige Schryvers, verzekeren, dat de Orang-Outang of Jocio (want zy zyn allen van dezelfde foort) met elkander kunnen fpreeken en werkelyk fpreeken, en dat zy zo volmaakt zyn, dat het onmogelyk is te zeggen, of zy onder de Dieren , of onder de Menschlyke fchepfels moeten geplaatst worden; ook is 'er geen twyffel, dat zy hunne denkbeelden kunnen mededeelen, en door geluiden hunne onderlinge begeerten of behoeften te kennen geeven: de mensch heeft, in den ftaat der natuure, ook geene ryke taal noodig. Ik konde de taai der Amcricaanfche Indiaanen fpreeken, toen ik als een Jongen onder hen verkeerde; eene taal, zo eenvoudig, dat zy dezelve geleerd hadden van hunne vogelen , en geene andere wyze hadden om te kennen te geeven y  XLIX. BRIEF. 39 ven, dat de dag aanbrak, dan door te zeggen: cu» cheruz-cucheru-coo, naar eenen vogel, die gewoonlyk, met het krieken van den dageraad, dat geluid maakt. De Heer de buffon, wiens geloofwaardigheid niet kan in twyffel worden getrokken,zegt, dat hy , re Parys , eenen Orang-Outang gezien heeft, die in zynen aart niets had van het ongeduld en de kwaadaartigheid der Meerkatten, dat hy recht overeind wandelde, het gezelfchap, dat kwam om hem te zien, beleefdlyk ontving, en by de hand in zyn vertrek leidde , dat hy zat aan tafel, zyn fervet zindelyk gebruikte zo wel als zyn mes en vork, uit een glas dronk, aan tafel oppastte,in allen opzichte zynen meester gehoorzaam was, en nooit anderen in het geringde poogde te beleedigen, dat hy Vreemdelingen naderde met eerbied, thee en wyn in kleine hoeveelheid dronk, en zeer in zynen fchik was met de liefkoozingen, welke hy ontving van zyne bezoekers. Hy was, geduurende eenen Zomer, te Parys te zien, en werd in den volgenden Winter na Londen gebragt, alwaar hy ftierf. In het kort, uit de berichten van Reizigers van ontwyfFelbaare geloofwaardigheid, zo wel als van onze eigen waarneemingen, is 'er reden om te gelooven, dat 'er eene aaneenfchakeling is van gefchapen Weezens, afdaalende van den mensch tQt op de mol (*), die, gelyk het verfchiet van ee- (*) [Waarom net nog laager afgedaald, daar 'cr zekerlyk Dieren zyn van veel laareren rang dan de Mol'? Doch kan men deeze by Ongevoelige veranderingen opklimmende reeks wel zo zeker Rellen C 4 ais  p XLIX. BRIEF. eene uitgebreide ftreek Lands, by eene zo gemak]yke trapswyze afdaaling voortgaat, dat wy niet weeten waar de uitmuntendheid begint; noch waaT de fcheidiug te maaken, tusfchen na aan elkander komende gedachten. Maar ik hebbe genoeg gezegd, gelyk ik niet twyffele, om elk redelyk mensch te overtuigen, dat eene'vermenging van Negerbloed, met de Inboorelingen van ons Vaderland, zwanger gaat van groote en geweldige onheilen; en dat, indien de Negers onder ons moeten leeven, zy door eenige zeer ftrenge wet moeten genoodzaakt worden , om alleen onder elkander te trouwen, en geene misdaadige gemeenfchap, hoe genaamd, te hebben met luiden van eene andere kleur. 'Er is op aarde geen zo ondeugend en kwaadaartig dier, als een muilezel, en, naar myn nederig gevoelen , geen flech- rds de Schryver hier dpet? Men zegt wel, dat de Natuur niets doet by fprongcn, en zekerlyk zyn de overgangen v;n de eene foort tot de andere dikwyls bykans onmerkbaar. Maar moet in fommige gevallen niet een weezenlyke fprong gedaan worden. Welke is de onmerkbaare overgang van weezens, die geene bewustheid, geene gewaarwording hebben, en dezulke, die daar mede begaafd zyn ? welke de middelfoort, die deeze genachten aan elkander vcrbindt?Moet men niet noodwendig eenen fprong doen, om van de Dieren, die geene redelykc vermogens bezitten, en voor geene zedelyke. verplichting vatbaar zyn, te komen tot den Mensch, in welken die beide plaats hebben ? En dit is altoos bet onderfcheid dat den domften mensch, den vcrachtfl.cn Neger, buiten vergelykingc ve heft boven den fchrandcrlten Orang-Outang. Het lichaam is , gelyk de Heer de buffon ter aangehaalde plaatze, bl. 4 aanmerkt , niet het weezenh kfte gedeelte der recnschlyke natuure,]  XLIX. BRIEF. 41 flechter ras van menfchen, dan de Africaanfche Negers, lk, te Jamaica tegenwoordig, by het maaken van den Vrede met deeze luiden, en leefde naderhand eenigen tyd met hun in Trelawney-town alwaar ik de onderfte kaakebeenen van fommige foldaaten onzer bende, ik was toen Luitenant, zag vastgehecht aan hunne Oorlogshoornen, en de meeste der vrouwen droegen de tanden uit een bovenkaakebeen, doorboord en geregen als armringen om het gewricht van de hand; en zelfs de Zoon van hun Opperhoofd, Kapitein quaha, een kind van omtrent vier jaaren oud, poogde my in den buik te fteeken: want, terwyl ik met hem fpeelde, ftak hy na my met een fcherp mes, fchreeuwende, ah Beckera, Beckera , dat is: ach! blanke man, blanke man! Wanneer dit Volk eenen aanval deed op de Plantaadjen, aan de noordzyde van het Eiland, en zy eenige blanke perfonen leevende konden wechvoeren, deeden zy dezelven eenen allerwreedften en ongehoorden dood ondergaan; fomtyds hen vastmaakende aan ftaaken, tot tydkorting voor hunne kinderen, en, wanneer zy om voedfel riepen , ftrooken uit hun eigen vleesch fneeden, en hen wilden noodzaaken om dezelve te eeten. Dat zy ftreeden om hunne Vryheid te verkrygen in dat Land, waarin zy gekogt en verkogt worden, als eene kudde fchaapen of eene hoop muilezels, is iets waarover men zich niet kan verwonderen (*). Maar dat is geene reden, waar- [En kan men zich wel \ erworrderen, dat ruwe en onveilichC 5  4*~ XLIX. B Pv I E F. waarom zy in Engeland zouden ontvangen , en hun toegelaten worden hun kwaadaartig gedacht onder ons voort te planten. Wy hebben reeds onder ons bedorven ftroomen , en Jlroomers van menschlyk bloed. L. BRIEF, lyon. Tk ben zo vol van de wonderen van Monferrat, en de godsdienftige Inwooneren van hetzelve , dat ik bykans vergeten had u te vertellen van myn tochtje na het vermaarde Klooster der karthuisers. Zy, evenwel, die het eerstgenoemde Klooster niet bezocht hebben, kunnen het laatfte niet zien, zonder wonderlyk vermaakt te zyn met de eenzaamheid en romaneske ligginge van dit voortreflyke, en zonderling gelegen, Klooster. Maar de ruwe en ontoeganglyke rotzen en bergen, hier, waren, niet zo treilende en zo wonderlyk voor my als zy voor u zouden weezen. Alle dingen van deeze foort moeten daalen in de gedachten van hem, die het Heilige Klooster van onze lieve Vrouwe van Montferrat gezien heeft. Evenwel de eenzaamheid der plaatze, en de gedachte van het gete menfclien, behalven alle deeze onrechtvaardigheden, dikwyls nog grawelyk mishandeld, eindelyk in wanhoop uitharden, en, waar zy kunnen, eene verfchrikkelyke wiaak oefienen tegen hunne beulen ?J  L. BRIEF. 43 .genoegzaam altoosduurend ftilzwygen , deezen Geestelyken opgelegd, drukte in myne ziel eene foort van aangenaame bedaardheid , welke zulke ongemeene en ruwe fchetzen der natuure moeten doen ontftaan in den geest van een Liefhebber van afgetrokken befpiegelinge, en voornaameiyk, wanneer deeze gedachten verfterkt worden, zo als zy moeten worden , door de eerfte bedenkinge, die altoos behoort boven te dry ven, dat de plaats is de wooning van menfchen, die zich niet alleen van de waereld hebben afgezonderd, om derzelver Schepper te aanbidden; maar die ook, om hunne zielen dies te vaster aan dien grooten Schepper te verbinden , zelfs geen verlof hebben om de gaaf der fpraake anders, dan in hunne gebeden , tot Hem te gebruiken. De hooge bergen, de bosfchen, de watervallen, aan alle kanten, en de ftilte der menfchen, verfterken nog de tooneelen, en verwekken, misfchien, in de ziele zo veel-waare godsdienftighcid by dezulken die deeze plek bezitten, (welken Godsdienst zy ook mogen zyn toegedaan) als zy doen by de heilige orde der mannen, welken de plaats toebehoort. Het is, inderdaad, eene gefchikte plaats om de waereld in te vergeeten, en gevolglyk om niet te vergeeten, die wonder- lyke en onbegrv pelyke magt, door welke de waereld, en al wat in dezelve is, gemaakt werd. Deeze ftilzwygende orde van menfchen zyn, evenwel, zeer ryk, maar zy kunnen uit dien hoofde hunne lusten en hartstochten niet te meer vergenoegen, daar zy door  4+ L. BRIEF. door hunne gelofte verplicht zyn nimmer vleesch te eeten. Hun huis is van een eenvoudig en onopgefmukt maakfel, beftaande in eene lange reeks van Monniken - cellen , met eene Kerk en een gemeene Eetzaal. Maar zy fpreeken nooit dan op Zondagen en Heilige dagen. Gy kunt u derhalven verzekerd houden, dat luiden, die zo weinig eeten , die zo vry van zorgen en onaangedaan door driften leeven, niet alleen vry van ziekten, maar tot een hoogen ouderdom leeven. Zy korten zich evenwel den tyd met het maaken van verfcheiden foorten van ftukken der werktuigkunde, en eenige weinigen uitgezonderd, die geheel geenen, of die al te veel geest hebben, fchynen zy een gelukkig flag, (wy kunnen niet zeggen gezelfchap) van menfchen te zyn. Zy ontvingen my (want ik kon myn Gezin niet met my neemen) op eene zeer befchaafde wyze, en gaven my, zo verre een vastendags middagmaal ftrekken konde, ryklyk te eeten. Dit Klooster wordt omringd door een bosch van drie of vier mylen [uuren gaans] diep aan alle zyden, en is in allen opzichte wel waardig een bezoek van Reizigers, die fmaak kunnen vinden in de groote fchetze der natuure. LI.  LI. BRIEF. 45 LI. BRIEF. Tk fchryve aan u, juist zo als de dingen my in hoofd komen , daar ik Hechts weinige aantekeningen gemaakt hebbe , en deeze , zo als gy reeds moet opgemerkt hebben, zonder veel acht te geeven op eenjlemmigheid of tyd. Op dit oogenblik is het my-in de gedachten gekomen, dat ik, op myne uitreize, vergat u te vertellen, dat ik eene kleine Stad in Picardye , Ham genoemd , bezocht, alwaar een zo fterk kasteel is, dat het wel verdient de kleine Bajlille genoemd te worden, en het geen toen vol was , en nog vol is van Staatsgevangenen en Schuldenaaren. Aan dit Kasteel is een monfterachtige Toren, waarvan de muuren zes- en dertig voeten dik zyn, en de hoogte en omtrek zyn daar aan evenredig. Hy werd gebouwd door den Connetable de St. paül, met oogmerk om zynen meester, carel den VI, Koning van Frankryk, en , zo ik meene , Tydgenoot van onzen Hendrik den V, op te fluiten. Maar zodanig zyn de wonderbaare keeren van alle menschlyke zaaken, dat Monjieur le Connetable zelve 'er veele jaaren in gevangen zat, en zyne dagen eindigde. Het lot van deezen Connetable, brengt my een geval in gedachten , dat ten tyde van myne bejluuringe gebeurde te Land-guard Fort, wanneer het den Koning geliefde, my het bevel over hetzelve te vertrouwen. Ik was geene vier- en twintig uuren geweest in be- • zit  46 LI. BRIE F. zit van het geen ik befchouwde als eene kleine Oppermogendheid, wanneer ik een Brief ontving in de volgende bewoordingen. „ Sir, dewyl ik befpeurd hebbe, dat 'er paar,, den graazen op den bedekten wech ,'t welk zicht„ baare fchade gedaan heeft, en meer mag doen, „ oordeele ik het mynen plicht u te verwittigen, „ dat zyne Majefteit niet toelaat, dat paarden op denzelven weiden, enz." (Getekend) anthony goode, Opziender der Werken. Nooit ftond ik meer verbaasd, dan nu, daar ik zag, dat my de vlerken dus gekort wierden door een burgerlyken Bedienden van den Raad der Krygsbehoeften. Hoe verkeerdlyk ik, of myne paarden , ook mogtcn gehandeld hebben, konde ik niet dulden, dat de Heer coode zo naby myn gezach kwam graazen , zonder hem daarvoor eene beuraffing te geeven. Ik fchreef hem daarom een antwoord in bewoordingen, als volgt: „dat, eenen „ vetten, onbefchaamdkykenden en trotsffappenden „ knaap, omtrent de bezetting, gezien hebbende, „ het myn bevel was , dat, wanneer zyn plicht „ hem aanleiding gaf om my eenige zaak mede te „ deelen met betrekkinge tot de werken der Ves,, tinge, hy zelve kwam, in plaatze van onbe„ fchciden brieven te fchryven." De Heer goode zond mynen brief, en een Affchrift van den zynen aan Sir charles frederick; en met den vol-  LI. BRIEF. 47 volgenden post, ontving hy van het kantoor der Krygsbehoeften, etlyke, in des Konings naam, gedrukte papieren, waarin verboden werd, dat eenige paarden zouden graazen op de vestingwerken, en de Heer go ode gelast deeze bevelen op verfcheiden plaatzen der vestiilge aan te fpykeren. Maar, dewyl ik toen nog niet geleerd had, dat of hy, of zyn meester met liet roode lint (*), eenig gezach hadden,om orders, al kwamen ze zelfs van den Koning, in eene Vesting, in welke ik het bevel had, anders, dan door myne handen, uit te geeven, nam ik de vryheid van, terwyl de Heer go ode en zyn Zoon, die hem hielp, bezig waren met een deezer papieren vlak tegen over het venfler van myn fpreekvertrek vast te fpykeren, om een gelid krygsvolk te zenden, en zette hen beiden in een donker gat, een vertrek, dat de Heer Goode zelve gebouwd had, als zynde een Baas Metzelaar. Na dat hy omtrent tien minuuten onder deezen bedekten wech gegraasd had , zond hy my eene boodfehap, dat hy aamberflig, dat de plaats te dicht gefloten was, en dat, indien hy binnen een jaar en eenen dag ftierf, ik moest aangemerkt worden als deel in zynen dood gehad te hebben. Maar, dewyl ik dacht dat Baas goode behoorde in aanmerkinge genomen te hebben, dat fommigen der arme verminkte foldaaten ook nu en dan aan aamborftigheid konden onderhevig weezen, zo (♦) [Dat is Ridder van let Bath, van welke Orde liet teken aan een rood lint wordt gedragen.]  4? LI. B 11 I E F. zo wel als hy zelve, was dit eene zeer gepasts ftraf, en ik hield hem daar, tot dat hy den plicht Van een krygsman zo wel kende, als dien van een metzelaar: en zo zoude ik zynen meerderen gedaan zy hebben, indien zy afgekomen waren, en gewaagd hadden bevelen te geeven in eene bezetting die onder myn bevel ftond. Maar, in plaatze van my hierover te doen ftraiTen, gelyk zeker Heer dit zocht , keurde die bskwaame Veldoverfle, Lord ligonier, myn gedrag goed, verplaatfte den man na eene andere bezetting, en zoude hem van zynen dienst by het kantoor der Krygsbehoeftcn ontflagen hebben , indien ik niet ten zynen voordeele gefproken had; want hy was te vet en te Oud om te werken, te trots en te laatdunkende om te bedelen, en hy en zyn raadsman te veracht telyk om toornig op hun te weezen. —— Maar ik moet te rug keeren na het Kasteel van Ham, om u tc zeggen, welk een verfchrikkelyk donker gat daar in den gemelden Toren is, het is eene Val, by de Franfchen genoemd les Oubliettes, op eene zo eislyke wyze toegefteld, dat wanneer de Gevangenen daar in moeten lyden, de vermogens van het werktuig zo gemaakt zyn, dat hetzelve onmogelyk weder kan geopend worden: ook zoude dit niets betekenen , dan om het lichaam mouhi, dat is in brokken vermaalen te zien. Voortyds waren 'er in dit kasteel twee of drie Oüblieties; eene is 'er nu flechts overig; maar 'er zyn nog verfcheidene in de Bafiille. Wanneer een misdaadige deezen vreeslyken dood (want, mis-  LI. BRIE F. 49 misfchien, is hy niet zeer pynlyk) ondergaat, heeft hy 'er vooraf geene kennis van; maar in het vertrek geleid zynde, wordt hy in een oogenblik overftelpt. Het is, evenwel, te vermoeden , dat geene andere misdaadigcn, dan die aan zeer zwaare euveldaaden fchuldig zyn, op deeze wyze geftraft worden; want de Gevangens van Staat, in de Bajlük, zyn niet alleen wel gehuisvest, maar 'er worden ruime tafcis voor hun gehouden. Een lerseh Krygsbevelhebber werd onlangs uib de Bojtille ontslagen, die aldaar zeven- en twintig jaaren in hechtenis gezeten had; en, fchoon hy eene groote fom gelds vond, op eene plaats, in welke hy dezelve, kort voor zyne gevangenneeming, had verborgen, zeide hy nogthans aan den Overlten cullen, van het Regiment van FitzJanies , dat hy „ alle zyne kennis met de waereld, ,, zo wel als met menfchen, overleefd hebbende, „ gewilliglyk weder derwaards zou keeren." Te Ham, zyn de gevangens om fchulden geheel afgefcheiden van de gevangenen van Staat'; de laatstgemelden zyn in het kasteel, de eerlten in den Toren. De dood van lodewyk den XV gaf de vryheid weder aan eene oneindig groote menigte vanongelukkigen, en aan veelen, die reeds vroeger zouden zyn ontflagen geworden, maar vergeten waren. Wanneer aan eene van deeze ongelukkige luiden (eene Vrouwe van fatfoen) gezegd wierd, dat zy vryheid had om uit te gaan: dan, zeide zy, ben ik verzekerd dat lodewyk de XV III. deel. D dood  5© LL BRIEF, dood is; eene gebeurtenis, van welke zy niets wist, niettegeuftaande dit voorviel een volkomen jaar na des Konings dood. De zaaken wor¬ den nu op eene andere wyze befiuurd, dan onder deszelfs regeeringe ; toen voerde eene ondeugende vrouw het bevel met onbepaalde magt, beide in oorlogs- en binnenlandfche zaaken; onder de tegenwoordige Regeeringe zyn 'er bekwaame, en, zo ik geloove, deugdzaame Staatsdienaars. Ik onderftelle, dat gy denkt, gelyk ik voormaals deed, dat Mevrouw de pompadour regeerde door haare eigene magtige bekoorlykheden, maar zodanig was het geval niet; zy heerschte, gelyk veele andere vrouwen doen, door geleende bekoorlykheden; zy had eene briefwisfeling ddpr het geheele Koningryk, kantooren van verltanokondinge, by welke jeugd , fchoonheid en onnozelheid opgetèkend , en vervolgens , na bekomen bevel , aan haar gezonden werden. By het aankomen der waaren werden zy opgemaakt, in gereedheid gebracht tot gebruik, onder haar opzicht, tot dat zy bekwaam waren om vertoond te worden. Na geboorte zag zy niet; want een fchoenmaakers dochter (*) van groote fchoonheid, tot den Koning gebracht zyn- (") Haar naam was mürphv, haar Vader een fchoenmaakér, maar haar Grootvader een man van fatfoen, die Koning jacob volgde. De kleine murpiiy was fihoon als een Engel, en Me\rouw de pompadour werd ongerust, dat naar invloed zich te ver zoude uitfirekken: zy werd eenen Mnusqvetaire aangeboden met een fraaie huwclyksgiRe , maar hy weigerde dc aanbieding met eene manlyke verimaadinge.  LI. BRIEF. zynde, vraagde deeze, of zy hem wel kende? Neen, zy kende hem niet. ■ Maar «aagt gy nooit te vooren my, of iemand, die naar my geleek? ■ Zy had hem nooit gezien; maar dacht, dat hy zeer geilek naar de tronie op de groote Franfche Kroonen. Mevrouw de pompadoür befpeurde fchielyk, welke van deeze meisjes den Koning best behaagden, en de zulke behield men, de overige werden heen gezonden. De kosten van deezen handel waren onmeetelyk groot. ~ Men heeft my verzekerd, dat, wanneer zich zwaarigheden van geboorte of fatfoen opdeeden, 'er wel tienduizend ponden fterling betaald zyn. Had lodewyk de XV eenige weinige jaaren langer geleefd, hy zou zyn Koningryk in den grond hebben geholpen. Lodewyk de XVI ftaat eene fchoone kans om het in luister te doen toeneemen. Do Lil.  52 LIL BRIEF. LIL BRIEF. Inliet Posthuis, te St. George, zes uuren gaans van Lpu. Ik ben dus naauwkeurig in het melden der plaatze, van welke deeze. brief gezonden wordt, in hoope, dat ieder Engelfche Reiziger de plaats zal vermyden, in welke ik fchryvc, door of eerder te pleisteren, of verder voort te reizen, daar dit het éénige huis in het Dorp is, waarin men Vreemdelingen ontvangt, en het ergfte, dat ik op myne '.geheele reis ontmoet hebbe. Wy waren hier Jlor■diglyk onthaald op onze uitreize; maar 'er toen gekomen zynde na dat het reeds donker was, en de plaats vroeg in den morgen verlaten hebbende, bragt ik my dit niet weder te binnen, voor dat de Waardin (*), door haare ituurfche tronie en elendig onthaal het verklapte; want zy herinnerde zich ons zeer wel. Als een Haaltje van Franfche herbergs kookery kan ik niet nalaaten u eene fchotel met fpinagie op te disfehen, zo als dezelve my in (*) Ik hoope, dat men my wel zal willen verfchoonen, dat ik gewach maake van zulke beuzelingen als norze waarden, enz. Indien men my hierover mogt berispen, kan ik tot myne verdediging een groot gezaeh bybrengen: want horatius, de onfterflyke horatius, deed hetzelfde. Het vermaakt my, wanneer ik denke dat wy ook zo reisden, als hy deed: het eenige fhik, waarin wy een zo g'ooten man konden navolgen. „ Hoe ittr „ ignavi divifimus" zegt by: [wy waren lui genoeg om deezen wech in twee reizen af te leggen. IIorat. Sat. L. I. Sat. V, vs. 5.]  LIL BRIEF. 53 ïli dit huis voorgezet werd. Wy kwamen 'er vroeg in den namiddag, terwyl ik op de plaats was, zag ik daar eene platte mand op den grond ftaan, waarvan de bodem bedekt was met gekookte fpinagie; en dewyl myn hond, en verfcheiden andere honden op de plaats, 'er dikwyls hunne fnuiten ingefteken hadden, befloot ik, dat dezelve daar tot hun voedfel, niet tot het myne, geplaatst ware, tot dat ik ze door eene morfige meid tot ronde bollen zag knecden. Ik vroeg de meid waar zy mede bezig was, en wat het ware, dat zy zo bereidde ? want ik begon te denken, dat ik my vergist had; tot dat zy my zeide, dat het fpinagie was. Niet voor my, zoude ik hoopen, zeide ik. — Oui, pour vous, et le monde (*). Ik verbood haar daarop iets 'er van op tafel te brengen. Evenwel, met myn eerfte gerecht kwam 'er eene fchotel op van deeze lekkere fpinagie, \ an welke ik voor de meid een heel aardig Engelsch hoedje maakte; want ik keerde ze, met fchotel en al, het onderfte boven op haar hoofd. Dit ftelde het huis in zulk een oproer, dat, indien 'er, op dat zelfde oogenbiik, niet een oud Heer, 'er uit ziende als een burgerman van Parys, ware binnen gekomen, ik waarlyk geloove, dat men my ter deure uit zou gezet hebben. Maar hy nam myne verdediging ieverig op zich, en beweerde, dat ik de meid behandeld had juist zo als hy zelve zou gedaan hebben , indien zy hem eene zo. mor-, (*) [Voor u, en voor liet overige üezelfcliap.] D 3~  54' LIL 'BRIEF. morfige fchotel gebragt had, na gewaarfchouwd te zyn, dat zy het niet doen moest : en ik zou in het geheel geen avondmaal gekregen hebben, indien ik deezen goedhartigen man, die des avonds nooit at, niet had overgehaald om voor zichzelven een avondmaal te beftellen, en het my over te doen. Hy was een Inbooreling van Lyon,en was, voor de eerfte ïeize, na eene afweezigheid van dertig jaaren, zyne vrienden aldaar weezen bezoeken. Myn onthaal aan dit huis was, op myne uitreize, de helft van eene gebraden kalkoen uit de tweede hand, of, zo als de zeeluiden het noemen, eene tweemaal opgezette fchotel, dat is eene, die voor de tweede keer opgewarmd is. Ik weete wel, dat de Franfchen, in het algemeen , deeze morfige befchuldiging, zelfs tegen eene Waardin ingebragt, niet gaarne zullen zien, en nog veel minder gaarne hooren, dat 'er gezegd worde, dat deeze verwaarloozing der zindelykhcid, [in Frankryk] genoegzaam algemeen is in openbaare herbergen. Maar de waarheid rechtvaardigt de befchuldiging, en ik hoope, dat de openbaarmaaking het gebrek moge verbeteren. Een hedendaagsch naamloos Fransch reiziger, die, zo als ik vermoede uit het gezelfchap, waarmede hy in Engeland verkeerde , een man van fatfoen is, geeft in het algemeen een naauvvkeurig bericht van het Engelfche Volk , en deszelfs zeden en gewoonten; en erkent, in beleefde uitdrukkingen, de wyze, op welke hy door fommige der eerfte gedachten in Engeland ontvangen werd. Hy  LIL BRIEF. 5S Hy erkent, evenwel, dat hy geen Engelsch verftaat, en nogthans heeft hy de vermetelheid van te zeggen, dat Gulliver's Reizen het mcesterfl.uk van den Deken swift zyn; maar hy merkt aan, dat deeze reizen grootlyks verbeterd zyn met door de handen van desfontaines te gaan, Deeze Heer moet my verfchoonen, wanneer ik zegge, dat desfontaines het Engelsch, of Deken swift, niet veel beter verftond, dan hy zelve het dronken Parlements Lid verftond, by de Rechtspleeging van Lord byron; en dat hy ons zo veel reden heeft gegeven, om over zyne aanmerking, als hy zelve had om over de Redenvoering van dat Lid, te lachen. Hy befluit deeze belachelyke aanmerkingen met eene die nog ongerymder is, door te beweeren, dat het geen een Fransch Gezant in Engeland van die Natie zeide, in het jaar 1523, nog tot op deezen dag ons nationaal - character uitmaakt ! ,, Helaas! arm Engeland! fchoon gy zo naby de „ beleefde en bcfchaafde Franfche Natie zyt gele„ gen, en zo dagelyks met dezelve in omgang ,, zyt, gy hebt niets overgenomen van derzelver „ ongedwongenheid, welgemanierdheid, en plicht„j pleegingen in den tyd van tweehonderd en „ vyftig jaaren." De plaats, welke deeze Heer bedoelt, is een brief van den Gezant aan den Connetable montmorency, voor de byeenkomst van hendrik den VIII, en franciscus den I, naby Adres: want de Gezant zegt, Jur- teut je vous prie, que vous osD 4 tiez  5 eene Vrouw van die Gezindheid, herinneren; zullen aan de waarheid van myne verzekeringe het zegel hangen. En het is nog meer jammer dat Vrouwen, die geene fchoonheid bezitten, haare natuurlyke gebreken flechts te zichtbaarer maaken, naar maate zy haare hoofden meer veriieren en kunftiger opfchikken. LIV. BRIEF. 'jpe Chalcns fur Saone (want 'er is eene andere Stad van denzelfden naam [Chalons fur Mar» ne] in Champagne) had ik de eer van een bezoek van den Heere baron shortall, een Heer van een oud Genacht, maar tegenwoordig eenigzins in bekrompen omftandigheden, dewyl hem een inkomen van zes- en dertig duizend ponden 's jaars, zyn wettig eigendom in Ierland, onthouden wordt. Maar dewyl de Baron zyn bezoek deed op de wyze van eenen Capucyner Monnik, zonder aan de deur te kloppen, en terwyl alleenlyk het vrouwelyk gedeelte van myn Gezin in het vertrek ware, kreeg hy een weinig te plotslyk zyn affcheid voor een man van zyn hoogen rang, en groot vermogen, in verwachtinge. Dit affcheid, evenwel, maakte hem niet verlegen, hy herftelde zich, met de verfterkinge van Mevr ouwe de Baronnesfe, de Dochter, zo als hy fterk verzekerde, van den Heere Prinfe van Monaco. Maar dewyl ik verboden had, dat men hem zou boven brengen, verE 2 zocht  68 L IV. BRIEF. zocht hy my dat ik wilde beneden komen, een ontbod, waaraan de nieuwsgierigheid my bewoog te voldoen. Noeit, voorzeker, waren twee menfchen van fatfoen in een jammerlyker toeftandL Hy was in een ros, bruin, zwart gewaad: Mevrouw de Barones in genoegzaam dezelfde kleur, omwonden met eenen gefcheurden zwarten zyden kapmantel. Ik wist niet, waarover ik my meest zou verwonderen, over hunne zotheid dan over hunne onbefchaamdheid. Voorzeker begon nimmer eenig Gelukzoeker zyn beroep met minder vatbaarheid', zyne geheele vertelling was eene zo zeer in het oogloopende leugen, dat ik, in weerwil van de zeer aanzienlyke Getuigfchriften van den Lord Major john wilkes, en den Heere Alderman bull, verplicht was hem duidelyk te zeggen, dat ik niet geloofde, dat hy een fatfoenlyk man, of zyn wyf eene nabeftaande des Prinfen van Monaco ware. Dit alles nam hy zeer wel op, en verzekerde my toen, dat zy beiden zeer hongerig, en zonder eeten of geld waren. Ik beval daarop, dat men hun ieder een middagmaal zou geeven van twintig [Franfche] ftuivers den man: en, daar ik 'er by zat, terwyl zy dit aten, had ik reden om te gelooven, dat de man my ééne eenvoudige waarheid verhaald had: want, in waarheid, zy aten, als of zy nimmer te vooren gegeten hadden. Na den maaltyd,deed de Baron my de eer van met my te raadpleegen, hoe hy verder na Lyon zoude afreizen. Ik gaf hem den raad om de reis te water te doem maar, zeide hy, myn waar-  LIV. BRIEF, 69 waarde Heer, ik hebbe geen geld; — een kwaad, dat ik niet verkoos te verbeteren; en na eenige ongelukkig flaagende poogingen tegen myne beurs, en lbmmige tegen mynen perfoon luisterde hy my in, dat zelfs zes [Franfche] Livres aangenaam zouden weezen. Maar ik hield vol, en redde my 'er uit, door voor te flaan, dat de Barones een brief zoude fchryven aan den Prinfe haarer Vader, by welken ik de eer had bekend te weezen, en dat ik hem dien brief wilde brengen, en hun verzoek aandringen door het tot het myne te maaken. Deezen maatregel nam zy terftond aan, en noemde haaren Vader aan het hoofd des Briefs Adotable Brince; maar floot denzelven met eenen naam, welke haar noch als Maagd, noch als Vrouwe, noch als Weduwe , kon toebehooren. Ik deed dit den Baron opmerken, die terftond den misflag erkende, en zeide, dat zy eenen valfchen naam getekend had, en den brief weder over, zou fchryven. Maar toen ik hem in aanmerking gaf, dat alles op hetzelfde uitkwam, dewyl de Prins de hand van zyn eigen waard kind kende, en dewyl de naamen van vrouwen dikwyls zo door trouwen, als door ongelukken, veranderen, ftemde hy dit toe, en ik bragt 'er den brief af, en myne beurs ook voor veertig [Franfche] ftuivers. Evenwel was 'er zo veel valschheid, dwaasheid en onnozelheid in dit eenvoudige paar gelukzoekers, dat ik hartlyk berouw had, dat ik hunne vracht niet betaald had in de coclie d' Eau tot aan Lyon. Want hy kon geen woord Fransch fpreeken, E 3 noch  7o LIV. BRIEF. noch Mevrouw de Barones een woord Engelsch: en het éénige teken van onderl'cheidinge, dat zy te zamen hadden, was een groote lompe degen met een koperen gevest, welken de Baron, in plaatze van hem op zyde te draagen, tegen zynen neus hield, gelyk een Geneesheer zyn rotting met een gouden knop. Wanneer ik myn affcheid nam van deezen sir. james s hor t all(want hy bekende ten laatfteny dat hy Jlechts een Baronet was) beloofde hy my, dat hy by de naaste gelegenheid my zoude ontmoeten, opgefchikt in zyn blaauw gewaad met zilver. Ik geloove waarlyk, dat myn Ierfche Gelukzoeker te Perpignan een fatfoenlyk man was; en daarom hielp ik hem. Ik ben volkomen overtuigd, dat myn Chalonfche Gelukzoeker dit niet is: evenwel was hy misfchien waarlyk een voorwerp van liefdaadigheid, en mogelyk zou de waare vertelling van zyne gevallen een beteren uitflag voor hem gehad hebben, dan zyne geleende historie. Sir james was omtrent zestig, Mevrouw siiorïall omtrent vyftig jaaren oud. Sir. ja¬ mes had ook tamelyk groote bezittingen in America , en wilde zyne goederen in dat Land bezocht hebben, indien ik hem geene kennis had gegeven van de tegenwoordige ongelukkige gefchillen , welke tusfchen dat en het oude Vaderland plaats hadden, van welke hy geen enkel woord gehoord had. Na zo veel gezegd te hebben, denke ik, dat ik u pok moet onthaalen op een Affchrift van Mevrruw jj '. ',' ■ zè (*) [Kortal of Alkort zoude men den naam kunnen overzetten.] Ct) [ffoordelyk en letterlyk. Voor liet overige hebbe ik best geoordeeld, deezen bnef, in gerabraakt Fransch gefchreven, en die op fommige plaatzen al de bekwaamheid van eenen Criticus zou uittarten, om eenigen zin aan de vvoorden te hechten, hier onder aan de bladzyde te voegen. Dus luidt hy : Monjieur thickness gcnlilhvmme ctnglaife, „ Adorable prqince dc monaco que tout mordonne ddmé , lifé „ au de fus de cctte lette le non deun digne horrimc qui me ren„ du fer visfc , je fuis maladc , ie convant ; ferois préTcr.;b!e ii „ mon bouneür je vcux fppandant fiUltó mon mary mais je me M meure ue fevé mon derinier foupire, je ne le doit qiia vous. „ JOLIE BARONNE DJ CHATTERRE „ le 18 may 1776. „ A fon alu sf le preinee de Monaco, dans font ... hauttlle^yue de Varcinne d Paris " E 4  ?a LIV. BRIEF. ze te koopen , en na twee of drie onderfcheiden dagen bepaald te hebben om ze aan myn huis te komen bezien, en telkens zyn woord te hebben gebroken , kwam hy eindelyk, na dat het reeds donker was,en bood my zeer genadiglyk juist de helft van het geen zy my te Londen kostte, en dat was niet de helft van haare waarde. Deeze Prins, te Londen komende langs den wèch van de Westmunfterbrug, na dat de lantaarns reeds waren aangefteken , hefte zyne handen om hoog : Mon „ Dieu," zeide hy, „ ik ben geheel befchaamd „ van te zien, dst men my zo veel oplettendheids „ bewyst, by myne inkomst in zulk eene hoofd?, Had." Maar zyne verbaasdheid zou beter geplaatst zyn geweest , indien hy zo gezegd had by zyn vertrek. Niettegenftaande hy de verontwaardigende wyze befpeurde, met welke ik zynen voorflag ontving, van my vyftien guineas voor myne Merrie te geeven, kwam hy, weinige dagen daarna, my opryden, en zeide, met een glimlachend gelaat, quinze guinées , Monfr tickeï, pour votre Jument (*); wy waren beide van de jacht af geraakt, en waren alleen. Ik gaf daarom myne merrie de fpooren , en zy gaf hem een zeer gepast antwoord, van acteren: het éénige befcheid,dat hy ontving op zo herhaalde onbefchoftheid , en het éénige befcheid, dat hy verdiende. Hy verkreeg een verbaazenden rykdom met zyne bevallige Vrouwe, van welke hy zich gefcheiden heeft, en men zegt, CO Uïflien gninjes, myn lieer tignet, roor rnve /Merrie.]  LIV. BRIE F. 73 zegt , dat zyn jaarlyks inkomen is vyftigduizend ponden fterling. Ily houdt twee of drie Engelfche llalknechten, die 'er uitzitn als moordenaars, welken hy gebruikt, om alle Engelfche paarden, die zy kunnen opfpeuren, te koopen tot denzelfden prys, welken hy my bood. Deeze fchikt hy op, en verkoopt ze aan onkundige Franfchen voor zestig of zeventig ponden fterling het ftuk. Dewyl hy altoos mede van des Konings avondparty was, had men my bericht, dat de Koning (wanneer de Prins fprak van myne 'Merrie te willen koopen,) zeide, indien die Engelschman niet op zyne hoede is, zal monaco hem bedotten (*). De Koning was hierin bedrogen , (gelyk den Koningen fomtyds gebeurt); maar het is te hoopen, dat deeze waarfchouwing in het toekomende van dienst moge zyn voor alle Engelfchen, om zich niet te laaten bedotten door pen Franfchen Prins , in de gedaante van eenen Paardetuifcher. C*) [.Jockey ftaat 'er in het Engelsen. Dat woord, als een zelfftandig Naamwoord gebruikt, betekent eenen Paardetuifcher. Als een Werkwoord zal liet hier betekenen , iemand als een Paardetuifcher bedriegen in het koopen of verkoopen yan een paard ; eene liefhebbery, welke onzen Nederlandfchen Liefhebberen en Taardekopcren ook wel eens wordt tc last gelegd. Maar ik ben niet genoeg bekend met de kunsttermen der Heeren Roskammeren om tc weeten, of zy, om dit uit te drukken, ook eenig byzondcr woord hebben. Ik hebbe daarom geen beter woord weeten te vinden dan bedotten , en verzoeke hun in aile nederigheid om verfchooning voor myne onkunde.] E 5 LV.  74 LV. BRIEF. LV. BRIEF. T7"an Chalons na Beaune (*) is vyf mylen [of üu* ren gaans.] Beaune is eene goede ftad, wel in haare wallen belloten, vermaakelyk gelegen, en der opmerkinge waardig, uit hoofde van een uitmuntend en wel beftuurd Gasthuis, waarin de arme zieken , zonder onderfcheid , voor nietmetal, worden ingenoouien , en waarin de ryke zieken voorzien worden van Oppasters, Artzen, Geneesmiddelen, Voedfel en Huisvestinge, met alle hulpe, welke zy kunnen behoeven, voor vier Livres 's daags. De vertrekken, in welke de armen ontvangen worden, zyn zo volmaaktlyk réin en zuiver, dat zy bekwaam zyn voor menfchen van allerlei rang: maar die voor meer vermogenden gefchikt Worden, zyn inderdaad kostbaar geftoffeerd. De Vrouwen, die als Oppasters dienen, zyn van eene geestlyke Orde, en draagen eene byzondere, betaamelyke, en gelyke kleeding, met welke haar zedig gedrag naauwkeuriglyk ftrookt. Evenwel zyn de meeste van haar jong, en veele zeer fchoon. Tusfchen deeze beide Steden [Chalons en Beaune] ontmoetten wy eenen Engelfchen knecht, in een ryk gegalonneerd liverei , geleidende , achter op eene post-chaife, eene groote menigte van pak- kaad- (*) [Bonne ftaat hier en verVolge-ns in liet Engelscfi : maar Bccune moet het zyn. De Mank in de uitfpraak heeft waaifchynelyk den Schryver doen mistasten in de fpellüigen.]  LV. BRIEF.* 75 kaadje; en , kort daarna, eenen anderen knecht, in hetzelfde liverei. Dit wekte onze nieuwsgierigheid op, en wy trokken met ongeduld voort, in hoope van den eigenlyken ftoet te ontmoeten , welke men natuurlyker wyze mogt verwachten , dat binnen kort ftond te volgen. Maar, in plaatze van dit, was het eene oude Engelfche chais op vier wielen, de inhoud waarvan dicht opgegespt was achter een paar morfige lederen gordynen; en op den bok zat, naast den voerman, een man, die het voorkomen had van een Engelfchen Landman. Onze nieuwsgierigheid vermeerderde eerder dan zy verminderde door deeze vreemde koppelinge; en daarom deed ik, te Beaune, eenig onderzoek na de perfoonen , by den Postmeester ; die my zeide , dat zy ieder afzondcrlyk waren aangekomen en weder afgereden , juist zo als ik ze ontmoet had; maar dat een knecht betaald had voor de paarden van al de rytuigen, en dat de Vrouw achter de gordyn , volgens de gewoonte , niet verkoos zich te verwonen. Juist zo als ik met dit duistere bericht dacht heen te gaan, zeide my een Engelfche Knecht, welken ik te vooren niet befpeurd had , maar die naby my ftond, dat hy verzekerd was, dat het of de Hertogin van Kingston ware , of Juffrouw rudd , want dat hy haar zeer duidelyk gezien had. Ik ftond zeer verbaasd van een Engelschman zo naby my te vinden; en het zonderlinge van des mans aanmerkinge had eene zeer fterke uitwerking op my. Wanneer het lachen, dat zy onvermydelyk veroorzaakte, een  j6 LV. R R I E F» een weinig bedaard was, konde ik niet nalaaten, in zachte uitdrukkingen (hoewel ik anders blyde was zelfs een Engelfchen Knecht zo verre van Engelsch Land te ontmoeten) een man van zynen ftand te beftraffen , dat hy van luiden van hoogen rang met zo veel onbetaamelyke ligtvaardigheid fprak, en zeide hem daarop, dat 'er zulk een mensch,als de Hertogin van kingston ,niet in leeven was; maar dat het waarfchynelyk was, dat de Lady, welke hy meende gezien te hebben, Lady b ris tol (*) ware; dat 'er, evenwel, geene de minfte gelykheid was tusfchen de perfoon van haare Ladyfchap, en de andere Juffrouw, welke hy genoemd had, daar deeze laatfte jong, dun, en tamclyk fchoon was; terwyl Lady bris- tol (*) [De hier bedoelde Dame wis , zo myn geheugen my niet bedriegt , Staatjuffer by dc Prinfes van walles, en trouvVde,, omtrent het jaar 17.13, beimei\k,'met augustus herveï, die toen flechts Luitenant tér zee was, maar naderhand, dooiden dood van eenen ouderen broeder, Graaf van bristol werd , en voor twee of drie jaaren overleden is. Dit paar leefde niet lang in eensgezindheid. Zy verlieten elkander; en Juffrouw 11 er vev hertrouwde aan den Hertog van Kingston, zonder van haaren eerften man gefcheiden te zyn. Hierover werd zy voor weinige jaaren voor de rechtbank der Lords in rechten betrokken, fi'hutóig bevonden, cn ter dood veroordeeld: doch, terwyl zy zicli beriep op het voorrecht der Cecitfyk/ieid, naamelyk dc bekwaamheid van wel te kunnen leezen, in een Latynsch boek met Gothifche Letters gedrukt, welke, volgens eene Inftelling der Middeleeuwen, in i vcrTcl.ciclene doodfchuldig'e gevallen den Misdaadiger eenmaal hevrydt van de verdiende ftraffe, weder vry gelaateii.—, Juffrouw rudd is my onbekend.]  L V; BRIEF. 77 Tol zeer vet was, en in jaaren gevorderd. Ik vermoedde daarom, zeide ik hem, dat hy de terechtftellingen van deeze twee Ladies met elkander verwarde, en door eene byeenvoeginge van denkbeelden zich verbeeldde, dat hy eene gelykhcid tusfchen haare perfoonen zag: maar dat 'er, inderdaad, zo veel onderfcheid was in haare perfoonen als in haare misdaaden. Misdaaden, zeide ik ? Dat is eene ongepaste uitdrukking, dewyl ik onderricht was dat Juffrouw rudd was vrygefprookcn; maar dat, indien men op de buitenlandfche nieuwspapieren kon ftaat maaken, Lady bristol fchuldig was bevonden aan dubbele trouw. Maar dewyl hy niet fcheen te begrypen, wat ik meende met Dubbele Trouw, en de Byeenvoeging van denkbeelden, werd ik onvermydelyk gebragt tot een gefprek en nadere opheldering met deeden Jongman, welke niets dan myne trotsheid en zyne onkunde konde rechtvaardigen. Doch daar de knaap vol van vreugde was, dat hy my zag, konde ik niet nalaaten hem eenig drinkgeld te geeven, en met hetzelve eene waarfchouwing, om van menfchen van hoogen rang en ftaat, zelfs achter hunne ruggen, nooit anders te fpreeken, dan onder hunne eigen naamen of titels, en met betaamelykheid en eerbied. Hy verzocht my daarop om vergiffenis, en verzekerde my,dat indien hy geweeten had, dat eene der beide Ladies eene vriendin van my geweest ware, hy dezelve niet op eene zo ongepaste wyze zou byeengevoegd hebben: en ik ben volkomen overtuigd., dat de man my verliet met  >& LV. BRIE F. met een befluit, om nooit wede? eene gisfing te waagen zonder een beteren grondilag, dan hy by my opperde, en op welken ik eerder geloove, dat hyea; tempore gevallen was, om met my te fpreeken, en my te toonen dat hy myn Landsman ware, dan uit een weezenlyk vermoeden, dat de vrouw, achter de gordyn, of Lady bristol, of JllffrOUW rudd, ware: hoewel ik genegen was om dit zeer waarfchynclyk te houden, want ik had Lord kristol gezien, op zyne reize door Lyon, van Italië na Engeland, en was onderricht, dat Lady bristol toen op reize ware na Italië, in welk geval ik, zo wel als de knecht, myne gisfingen had, en reden wist te geeven, waarom de gordynen zo dicht toegegespt waren. Deeze, zult gy zeggen, zyn beuzelachtige aanmerkingen; maar indien een fchilder van uithangborden niets anders kan fchilderen dan eenen Beer, moeten zy, die hem gebruiken, eenen Beer tot hun uithangbord hebben. Evenwel, wy hebben allen eene zekere nieuwsgierigheid om ook de beuzelachtigfte daaden, of beweegingen , te weeten van luiden, die, door hunne deugden of gebreken, tot veel gefprek in de waereld gelegenheid hebben gegeven; vooral, wanneer zy luiden van hoogen rang of Raat zyn: en daarom, zo belachelyk als dit voorval is, daar wy evenwel eene der heide Ladies lang gekend, en ons dikwyls over beide verwonderd hebben, konde ik noch de eene, noch de andere my laaten voorby reizen, zonder 'er melding van te maaken, en vooral op een wech,  tV. BRIEF. 79 wech, op welken zelfs eene Engelfche Hertogin (indien zy de waarheid wilde bekennen) een heiinelyk vermaak zou gevoelen by de ontmoeting van ceneii ftalknecut van den hoek van Hydepark. Ik hebbe reeds aangemerkt, met welk eene gunftige vooringenomenheid, en hoogen trap van opmerkzaamheid, luiden uit hetzelfde Land zich onderling bejegenen, wanneer zy elkander ver van huis ontmoeten. Die opmerkzaamheid is altoos in evenredigheid van de afftanden. Had myn knecht van Beaune gefproken van Lady bristol, of Juffrouwe rudd, in zulke vrye uitdrukkingen ah hoe hy haar ezien had enz. enz. aan den hoek van Hydepark, of op den wech na Tyburn, ik zoude hem met het dikke einde myner zweep voor den kop geflagen hebben, dat hy gerold had: maar te Beaune (vyfhonderd mylen van deeze beide plaatzen) waren hy en ik zo goed als Neeven, en ik konde niet nalaaten hem te onthaalen op eene vies van den Landwyn.  3o LVI. B 'R I E F. LVI. BRIEF. XVTy hadden voorgenomen van Beaune den groo" ten wech na Dyon te neemen; maar onderricht wordende , dat 'er een andere wech was , fchoon die niet veel bereisd werd, over Autun, en dat deeze Stad, welke eene Volkplanting der Romeinen was , nog veel keurige gedenkftukken , der opmerkinge waardig, bevatte, volgden wy deezen laatfien, die zich kronkelde door eene groote verfcheidenheid van kleine, maar vruchtbaare, valeieu , bevochtigd door beeken , ingefloten door romaneske heuvelen , en fommige hooge bergen , de meesten van welken bedekt waren met wynganrden, die den lekkerften rooden wyn van de waereld plagten voort te brengen: ik zegge plagten voort te brengen , want de fyne fmaak en geur van den Bourgoiidie wyn is zedert etlyke jaaren gemist, en misfchien zo, dat hy nimmer zal wederkomen. Wy misten, evenwel, den wech van Autun', en na eene reize van vier mylen [uuren gaans,] door eene allervermaakelykfte Landflxeek, kwamen wy aan eene ellendige herberge, in een morfig dorp, ge-naamd Tozy , het welk ligt aan den zoom van een groot bosch, waarin, voor eenige jaaren, de postkoets van Lyon na Parys werd aangevallen door eenen hoop flruikroovers, en het geheele gezelfchap der reizigers vermoord werd. Zedert dien noodlottigen dag, geleidt altoos eene wacht der Marechaussee de Postkoets door dit diepe en verfchrikke- ly-  LVI. BRIEF. !?i lyke bosch (zo noemden zy het) en men overreedde ons, dat het best ware een paar ruiters van de Marechausfée mede te neemen. Wy deeden zo, maar dewyl wy het bosch in geener maniere, zo lang, zo diep, of zo verfchrikkelyk vonden, als men het ons vertoond had, kreegen wy vermoeden , dat de raad, dien men ons had gegeven, meer was geweest om den wille van de luiden die ons befchermden, dan uit eenige oplettendheid voor ons. Twee mannen konden geen grooten tegenftand geboden hebben aan een hoop llruikroovers: en één man alleen zou zich bezwaarlyk met ons hebben ingelaten. Den volgenden dag reisden wy door Amay-leDuc, een fraai Landftedeken, drie mylen [of uuren gaans] van Tozy, en dewyl het daar de dag was der Jaarlykfche Kermis, hadden wy daar gelegenheid om den geheelen boerenftand in zyne beste klederen uitgedoscht., en veel vrolykheids te zien; niet alleen in de Stad, maar ook op den wech eer wy 'er kwamen, en na dat wy 'er waren doorgetrokken. Van Arnay-le-Duc trokken wy door Maupas, Salou (*), Rouvray, Qitisfe-la-forge, en Vermanton na Auxerre,de Stad in welke de Franfche Edelman gezegd werd te woonen, welken Dr. smollet zo geheel ruwlyk behandelde, en die, in vergeldinge, zo befchaafd was, dat hy des Doctors pakkaadje achter op deszelfs koets hielp binden.' Om- (*) [In de kaart Saulku.'] III. DEEL. F  8s LVI. B R I E F. Omtrent eeu vierde deel eener [Engelfche] myl, buiten deeze Stad, ftaat een Koninglyk Klooster, ryklyk begiftigd en vermaakelyk gelegen , wiens muuren ten naasten by twintig acres wel beplant land aan den oever eener riviere, bevatten. En hier liet ik myne beide dochters, om zich in de Franfche taal te volmaaken,daar 'er in het geheele Klooster, en, zo veel ik kon gewaar worden, in de geheele Stad , geen mensch was, die een woord Engelsen, kon fpreeken. En hier moet ik niet nalaaten u te verhaalen „ hoe zeer ik overwonnen wierd door de edelmoedigheid van dit deugdzaame, en ik moet 'er byvoegen jbeminnelyke, gezell'chap van Geestelyke Dochters. Op myn eerfte onderzoek omtrent den prys, welken zy namen, voor kost, huisvesting, wasfehen, klederen, en in het kort alles,wat de kinderen noodig hadden, of mogten noodig hebben, vorderden zy eene fom, die de paaien van het geen myn gering inkomen my toeliet te geeven , verre te boven ging. Maar eer wy haar verlieten, kreegen zy kennis van eenige omftandigheden, welke haar bewoogen om haar leedweezen te kennen te geeven, dat de prys, dien ik geboden had (niet de helft van het geen zy geëischt hadden) niet kon worden aangenomen. Wy gingen daarom heen, en hadden bykans de kinderen befteld in een goedkooper, maar in alle opzichten veel flechter, Klooster; wanneer wy eene beleefden brief van Mevrouwe de Abtdisfe ontvingen, om ons te zeggen, dat zy, na met haare Zusterfchap geraadpleegd te hebben, tot een beflnit gekomen ihp  •LVI. BRIEF. 83 ivaren om de kinderen aan te neemen, tot den prys welken wy geboden hadden, liever dan niet te toonen, hoe zeer zy wenschten ons te verplichten. By deeze gelegenheid werden wy . allen in het Klooster toegelaten , en ik had het vermaak yan. myne beide Dochters gevoegd te zien by een fraaien troep van omtrent veertig aartige kinderen, en van ze te laaten onder de zorge van hetzelfde getal van Geestelyke Dochters. En evenwel wisten deeze goede luiden niets van ons, dan het geen wy zeiven haar mededeelden, daar wy niemand in de Stad kenden, en by niemand bekend waren (*). Mevrouw de Abtdis van dit Klooster is eene Vrouw van hoogen rang , omtrent vier- en twintig jaaren oud, en bezit een zo ruim aandeel van fchoonheid, als eenige redelyke Vrouw, zelfs aan den buiten kant van een Klooster, zou kunnen wenfchen. Auxerre is eene goede Stad, vermaakelyk gelegen, in eene goedkoope, en van alles overvloediglyk voorziene, Landitreek. Van Auxerre tot aan Joigny, zyn vyf mylen [of uuren gaans]. De kleine belle Vue, aan de oevers der riviere, is zeer vermaakelyk gelegen, maar een verfchrikkelyk gezicht van binnen, in allen op- (*~) Evenwel, op liet oogenblik, waarin zy vermoeden kreegen, dit 'er een Oorlog tusfchen de beide Volken [Franfchen en Engelfchen] ontftaan zoude, drongen zy 'er op, dat de kinderen zouden afgehaald worden; en daar ik wist, dat haare berichten goed waren, verbeterde dit de myne. F 3  84 LVI. BRIEF. . opzichte; als zynde een mengfel van morfigheid, onkunde, en bedrog. Maar het is de eenige herberg voor reizigers, en daarom behoorden reizigers ze te myden. Met oogmerk om myne oude waardin , in een goeden luim te brengen , vroeg ik fchielyk om eene vies Champagne wyn; en zy, om my in een kwaaden luim te brengen, bracht den volgenden dag twee ten mynen laste: maar ik bracht ten haaren laste, Monjieur le Commisfaire (*) , die zich gedroeg als een fatfoenlyk man. Overal waar ik flecht behandeld of bedrogen was, zond ik altoos een tamelyk zwaar pakje met de post , na dat ik een- of tweehonderd [Engelfche] mylen was voortgereisd, by wyze van kortinge op myne waard , en vergeldinge voor het gebruik van des Konings wegen: want in Frankryk „ Als 't bypad van een Kwaker „ Is 't vry, zonder tolhek; en niets te bttaakn." (*) [Connetable (laat 'er in het Engelsch. Maar dat woord bete* kent in het Fransch altoos een perfoon van zeer veel hoogeren rang, dm eene foort van Wykmeester, welken de Franfchen un Commisfaire cn de Engelfchen a Conflaile noemen: en door dit laatfte woord is waarfchynelyk de misfteUing des Schryvers veroorzaakt.] LVIL  LVII. BRIEF. &$ LVII. BRIEF. J^e naaste plaats van eenige betekenisfe is Sens, eene groote, havelooze , oude Stad, maar verfierd met eene allervoortreffelykfte Gothifche Domkerk , noch prachtiger dan zelfs die van Rheims, en der opmerkinge van Vreemdelingen wel waardig. Men zegt, dat zy door de Engelfchen gebouwd is. Met de overblyffelen der Heiligen en de gewyde Ouwelkasfen, toont men ook de Priesterlyke klederen , in welke Aartsbisfchop eecket, (die zich veele jaaren (*) hier ophield) de Mis deed. Want dit was zyn hoofdkwartier, toen hy Britannie verliet , zo wel als dat van julius cdssAR, eerhy derwaards ging. De zilveren haaken, en fommige der verfierfelen van dit gewaad , zyn nog volkomen; fchoon het anders zo menigmaalen is gedopt, clat het bykans niets anders is. Becket was een zeer lang man; want, niettegenftaande het kleed met verfcheiden vouwen is opgefchort, is het doorgaans te lang voor den grootften Priester in de Stad, die 'er altoos de Mis in doet, op St. thomas dag; dat is op den dag van St. thomas becket (f). Hoe (*) [Hy hield zyn verblyf in Frankryk van het Jaar 1163 tot li 70.] (f) De Heeren van de hoogvliegende Kerke houden nog eene lyst van deeze dagen, in hoope van, den eenen tyd of den anderen, haar gebied weder te krygen; en, indien wy zo voortgaan, F 3 ate  LVII. BRIEF. Hoe zyn tyden en menfchen veranderd! Deeze Stad, welke den wapenen van caesar een geruimen tyd tegenfhind bood, werd in den uiterften fchrik gebragt door dat Dr. smollet de donderbus, welke hy op reize by zich had, in de lucht deed affchieten ; eene omftandigheid, „ welke al „ liet kleine volkje grootlyks verfchrikte." Het is zeer zonderling , dat de Doctor een Franfchen Edelman uit Bourgondie zo bang konde maaken , door denzelven met zynen rotting te dreigen, en hem zelfs de behulpzaame hand doen leenen tot de flaafachtiglte dienften; en dat hy in de naaste Stad al het gemeene volk deed fchrikken, alleenlyk door een donderbus in de lucht af te fchieten. Ik zou niet gaarne een overleden man befchuldigen, dat hy twee valschheden, de eene zo kort na de andere, vertelde; maar ik ben verzekerd, dat 'er niet meer, dan die ééne Franfche Edelman, in dit magtige Koningryk, waren , die zich aan zulke hoonende beleedigingen zouden onderworpen hebben, als de Doctor zegt, dat hy deezen aandeed ; noch eenige andere Stad, behalven Sens , in welke het afvuuren van een roer de Ingezetenen zo konde hebben doen fchrikken : want trommels , fnaphaanen, en geraas van allerlei foort, fchynt het gemeene Volk in Frankryk een byster groot vermaak te geeven. Ik bragt in deeze Stad een dag of twee door, en als wy gedaan hebben zedert eenige jaaren, hebben zy geiyk ——• wy zyn op eenen goeden, v/eeh.  LVII. BRIE F. 8? en Heet een gedeelte van dien tyd met eene zeer bevallige Schotfche Familie , met den naam van macdonald, by welke de Overfte Luitenant stöart , toen een bezoek was komen afleggen. Ik hebbe eenige reden om te denken, dat Sent een Stad is, in welke men goedkoop kan leeven. Versheiden Engelfche, Schotfche, en Ierfche Familien houden 'er haar verblyf. Van Sens tot aan Pont fur Tone, zyn drie mylen, [uuren gaans], en van Pont fur Tone tot aan Fousfart, denzelfden afftand. In [de Herberge] de drie Koningen te Fousfart vermoedde ik, dat 'er een kat achter het bed op mynen vogel lag te loeren , maar ik vond , in plaatze daarvan, eene kleine naauwe deur, die op eene kunftige wyze verborgen was, en in eene andere kamer openging ; en daar ik verzekerd ben, dat de man een bedrieger is, hebbe ik ook achterdocht, dat hy , by eene goede gelegenheid, wel zenïg-gebruik van zyne kleine deur zou gemaakt hebben. Fousfart is eene kleine plaats, beftaande alleenlyk uit drie of vier waardshuizen. Van daar tot Mo~ ret, is drie mylen [uuren gaans], op welken wech een fchoone pylaar van Oostersch marmer is opgericht, ter gedachtenisfe van het huwelyk van lodewyk den XV. Kort na dat wy dit Gedenkteken waren voorby gereden , traden wy in het vermaakelyke bosch van Fontainebleau; en nog drie mylen [uuren gaans] voortrydende , na deszelfs F 4 niid-  88 LVIL BRIE F. middelpunt, kwamen wy by dat oude Koninglyke Paleis. Het zelve ftaat zeer laag, en is omringd door eene groote menigte fchoone plekken waters, die, evenwel, de vertrekken zeer vochtig maaken. De Koning en de Koninglyke familfe waren daar zes weeken geweest, en eerst voor tien dagen vertrokken, en met hun was ook al de huisraad heen gegaan, uitgezonderd fpiegels, en eenige weinige fchilderyen van geen groote waarde. In eene lange galery zyn, van weerskanten, aan den muur geplaatst een groot aantal van Herten hoofden , in hout uitgewerkt, en op dezelve zyn geplaatst de hoorns van herten en fteenbokken , gedood door den laatst overleden, en door vroegere Koningen , van welke fommigen zeer onbehouwen, andere zonderling groot en fchoon zyn. Fontainebleau is een goed Vlek, en ligt tcrftond aan het Paleis, en daar de tuinen, de diergaarde, enz. altoos openftaan, is het een vermaakelyk Zomerverblyf. Wy vertoefden hier eenige weinige dagen, om het genot te hebben van de lommerryke wandelwegen, en de vrolyke grillen van eene groote jaarlykfche kermis te zien, die des daags na onze aankomst begon. Alle foorten van dingen worden op deeze kermis verkoft: maar de voornaamfte handel wordt in het ftuk van den wyn gedaan, terwyl 'er veele duizend vaten van eene mindere foort van Bourgonje wyn op deeze markt gebragt worden. Wy waren twee kleine dagreizen onder wech, van Fontainebleau tot Parys, eene Stad welke ik met  LVII. BRIEF. So- met leedweezen intrad, en met vermaak zal verlaa- ten> 1— Dewyl ik voor deezen van eenigen dienst was geweest voor f a tj c a u t , die het Hotel d'York hadt, toen by nog in de ftraat de Mauvais Gargon woonde, ging ik na dit beroemde Hótel, het geen meer met zyn charadter zou gèftrookt hebben, indien hy het den naam VHotel de Mauvais Garcon had gegeven : want het is een gasthuis van weegluizen en ongedierte. De knaap heeft de bedden van Mevrouw de pompadour, uit de tweede hand, gekoft, en in zyne vertrekken gelyks vloers geplaatst, voor welke hy, zediglyk,by de maand, dertig louis d'ors eischtl Alle de overige vertrekken zyn duivekotten , opgevuld met vlooien, weegluizen, en vuiligheid; en zo 'er brand ontftond, is 'er geen middel van ontkominge. Op niets behoort men te Parys met meer byzondere zorge te letten, dan op veiligheid tegen brand, daar zo veele, en zulk eene verfcheidenheid van Vreemdelingen en derzelver knechten, des nachts binnen ééne Porte Cochere worden «opgefloten. F 5 LVIII.  po \ ■ LVIII. BRIEF. LVIII. BRIEF. PARYS. Tk vond geene verandering grooter in Parys , zexden een afweezigheid van tien jaaren , dan het verbaazende onderfcheid in de verteeringe. De meeste Hukken zyn, denke ik, een derde duurder, en veele de helft : een paard wordt te Parys niet half zo wel gevoerd of geftald als te Londen, maar de kosten zyn ten naasten by een guinea in de week, en een Vreemdeling mag de halve Stad wei rondryden, eer hy zichzelven en zyne paarden onder hetzelfde dak kan gehuisvest krygen. De fchoonheden, de vermaaken, en de verfcbeidenheid van tydkortingen, van welke deeze Stad overvloediglyk voorzien is, zyn, buiten twyffel, de zeilfteenen, welke zo veele luiden van rang en vermogen uit alle Volkeren derwaards trekken; die alle te wel bekend zyn om door my te worden aangewezen (*). Voor een mensch van groote goe- (*) Maar het zal niet ongepast zyn te toonen, wat een Inboorling zegge van deeze groote 'stad, van vermaak en droefheid. „ Tout ce que 1'histoire et 'les fablcs „ Ont inventé de plus exquis, „ d'Eden les bosquets agreables, „ d'Armide les jardins fleuris, „ L'esfain leger, brillant de beautés préfirables „ A Cithere,au Serrail, aux Graccs, aux Houris, „ Des Chars etincelans, des palais admirables,  LVIII. BRIEF. 91 goederen, in het prille des leevens, zou misfchien Parys de voorkeur verdienen zelfs boven Londen: maar voor iemand van myne jaaren en ftand, in dit leeven, is Parys, en was reeds tien jaaren geleden , de minst aangenaame plaats, welke ik in Frankryk gezien hebbe. Het wandelen langs de ftraaten is ten uiterften gevaarlyk; het ryden door dezelve kostbaar: en wanneer men de dingen die beziens waardig zyn (en veele zyn het zeer waardig) bezien heeft, wordt de Stad Pafyi eene allernaarfte verblyfplaats voor eenen Vreemdeling, die met geene kaarten of dobbelfteenen fpeelt, noch „ Qui charmant les regards des connoisleurs furprisj ., Et des dclices cnmparablcs „ Aux douceurs que 1'on gonte aux ciilesrcs lambris: „ De Paris telles font les couleurs vcritables; „ Et j'en laisfe Jt penftr bien plus que jen'en dis. „ Mais belas! dans ces lieux, fi beaux, li deleétables „ Par le riche habités, par le lune embellis, Les fourbes, les Laïs, les veaux d'or et les diables „ Trouvent aux feuls leurs paradis. „ Asfemblage étonnant de palais et de boue, „ Ou le crime triomphe, oü la fagesfe échoue, „ O Paris! dans tes murs fe trouvent reunis Des objets féparés par des points infinis: „ La basfesfe, 1'orgueil, le fcavoir, 1'ignorance, „ Les viccs, les vertus, Ie luxe et 1'indigence. „ Lh, je vois f'élanccr fur un char radieux „ Le faquin fortuné plus briljant que les dieux; „ lei Ie citoyen au genre bumain utile, „ Sous le joug des travaux courbant un front docile „ A peine échappé du fracas de ce char, „ Meurt de faim, quand le fat f'cnivre de nectar."  pa LVIII. BRIEF. noch handelt in de voornaamfte ftoffen, die in deeze Stad bereid worden, te weeten, op den koop ge. maakte liefde; een handel, die met zeer goed gevolg gedreven wordt, en, naar ik denke, met meer betaamelykheid dan zelfs te Londen. De Engelgelfche Juffrouwen zyn zwak genoeg om zich aan eenen man te hechten, en denzelven te beminnen. Het vrolyke gedeelte der Franfche Vrouwen beminnen niemand, maar geeven toegang aan allen, om den tyd te korten. De Engelfche Juffrouwen, hier in ongelyk aan de Paryfche, doen moeite om te ontdekken, wien zy beminnen,- de Franfche Vrouwen Qtn te ontveinzen wien zy haaten. Het is ten uiterften moeilyk, zelfs voor Vreemdelingen van hoogen rang en groote goederen, in de verkeering van de aanzienlykfte luiden te geraaken, zo dat men toegelaaten worde tot derzelver avondraaaltyden; en zonder dat is het onmogelyk eenig denkbeeld te hebben van de weelde en den trant, op welken zy leeven. Op veelheid, verfcheidenheid, en vertooning wordt in Frankryk meer gelet, dan op netheid. Het is in Engeland •alleen, dat de tafels gedekt worden met weezenlyke en eenvormige fraaiheid (*); maar de lust vindt meerdere tergingen in Frankryk, en de Franfche keuken heeft in dat opzicht, zekerlyk, de meerderheid. Tien jaaren geleden, had ik de eer van dikwyls toe» CO [De Schryver fcbynt nooit aan eene fatfoenlyke HoIIandfcbe tafel gegeten te hebben.] V  LVIII. BRIEF. 93 toegelaten te worden tot de tafel van eene Dame van den eerften rang. Op den dag van de H. anka, (deeze was haar naamdag) ontving zy de bezoeken haarer vrienden, die allen haar of een gefchenk van waarde bragten , of eenen ruiker, of eene begroeting in verfen. Toen het nagerecht op tafel kwam, dat zeer prachtig was, fcheen de middelde fchotel te beftaan uit de fynfte en fchoonfte fruit, (perfikeri), en ik was zeer verwonderd, dat niemand der Juffrouwen door de Heeren van dien fchotel bediend wierd. Maar myne verwondering werd fchielyk veranderd in verbaasdheid; want de perfiken borden fchielyk open, en vertoonden den naam der Heilige (de H. Anna) in kundig vuurwerk! en veele aartige deviefen van dezelfde foort, fnorden van achter de-koetzen haarer bezoekeren, aan welke zy vastgemaakt werden, wanneer het gezelfchap het huis verliet: deeze deeden eene aartige uitwerking, en waren geene onbefchaafde wys van een Fransch affcheid te neemen. Daar is, zekerlyk, onder de Franfche luiden van fatfoen, eene ongemaaktheid en welgemanierdheid , die zeer inneemencle is, en niet gemaklyk te verkrygen, dan, door onder hun opgevoed te worden, van een vroegen leeftyd af. Het geheele lichaam moet daartoe, even als in het danfen , gevormd worden , terwyl de buigzaamheid der jeugd nog daar is, en op plaatzen, in welke, gelyk in Frankryk, eene bedendige, vroege, en naauwe verkeering is tusfchen de beide Kunnen. De Mannen zouden vinnig en woest zyn, ware het niet door des  P4 ( LVIII. BRIEF. den gezelligen omgang met de andere kunne, zo als men zien kan by de Turken en Mooren, die hunne eigene Vrouwen niet mogen bezoeken, wanneer de Vrouwen van andere Mannen by dezelve -zyn. In Frankryk is de flaapkamer der Juffrouwe altoos open, en zy ontvangt bezoeken, het zy ze te bed ligge , of op zy, met volkomen ongemaaktheid. Tekens van begunftiginge , van die foort, zyn geene tekens van verdere gunjlen van eene Franfche Dame. In deeze groote Stad van vermaaklykheden, kan ik , onder de andere kunjlen , niet nalaaten , tot uwe byzondere opmerking, gewach te maaken van het Gedenkteken van richelieu in de Sorbonne, als • van een onnavolgbaar ftuk van hedendaagfche Beeldhouwkunde (*) , door girardeau, en het afbeeldfel van Juffrouwe de la Valiere, ten voeten uit, door le brun. Zy was, gelyk gy weet, de Minnaares van lodewyk den XIV, maar begaf zich in een Klooster, alwaar de fchildery nu is, en waarin zy, langer dan dertig jaaren, leefde in berouw en boetvaardigheid (-f). De Kenners , zekerlyk, kunnen in het werk van den Kunftenaar, die het Gedenkteken maakte, met re- C*) Voltaire zegt, dat dit Gedenkteken door de Vreemdelingen niet genoeg opgemerkt wordt. (*) Madame valiere , geduurende haare afzonderinge, bericht ontvangen hebbende van den dood van eenen haarer Zooren , antwoordde. „ Ik behoorde my eerder te bedroeven over „ zyne geboorte, dan over zynen dood."  LVIII. BRIEF. 95 reden, niets te berispen vinden: maar zy vinden het, geloove ik, In het werk van le brun. Het gewaad, zeggen zy, is te vol, en zy is-overladen met klederen: maar volkomenheid van kleedinge zet niet alleen waardigheid, maar ook betaamelykheid by, aan de perfoon van een fchoone Vrouw, die (of de Schilder voor haar) bedoelde, haare bekoorelykheden te verbergen , niet ten toon te fpreiden. Indien eene volkome kleeding een gebrek is, het is een gebrek, waaraan gainsborough, hoare, pine, raynolds, en veele anderen van onze grootfte hedendaagfche geesten Jchuldig zyn ; en indien het eene zonde is , zullen de beste Rechters 't hun vergeeven, dat zy dezelve bedreven hebben, waar men de deftigheid moest in aanmerking neemen. Madame valiere fcbynt haare juweelen rondom zich heen op den grond geworpen te hebben, en trekt zich het hair uit het hoofd, weenende , en opziende .na de hemelen, uit welke een onweder boven haar hoofd fchynt los te berden. De Schildery is wel uitgedacht, en fchoon uitgevoerd. Ik vond onder eenen hoop ander goed op een zogenaamd Stalletje, te Parys, eene alleruitmuntendfle Prent naar deeze fchildery gedaan, welke my terftond bewoog om het oorfpronglyke te gaan zien. De Prent , het is waar, is gevlekt en morfig; maar zy is oneindig beter dan eene laatere Prent, die nu uithangt in alle prentwinkels, en is,  96 LVIII.. B R I E F. is, zo ik onderftelle, de eerfte Plaat, die ge. maakt werd kort na dat de fchildery voltooid was. Onder dezelve zyn de volgende vernuftige, fchoon, zo ik vreeze, eenigzins ongodsdienftige regels : Magdala dum gemmas, baccisque monile carufcum Projicit, ac formre detrahir arma fuae; Dum vultum lacrymis et lamina turbat; amoris Mirare iniidias! hac capit arte Deum. De ongodsdienftige leus, in deeze Latynfche regelen gegeven, is, gelyk ik onderftelle, de reden om welke dezelve onder den laateren druk van deeze fraaie Prent zyn wechgelaaten , en zeer middelmaatige Franfche verzen in de plaats gefield. LIX. BRIEF. PARYS. ÏIY N II E E R ! J_Jet is gebruiklyk de aankomst van groote mannen in de Hoofdftad aan te kondigen , vooral na eene lange afweezigheid op hunne reizen na Uitlaudfche Gewesten. Om deze reden verzoeke ik u, dat gy aan de waereld , (ja , aan de waereld!) bekend maakt, dat ik, na eene afweezigheid van acht jaaren , en veertien maanden omzwcrveiis, in goede gezondheid, en tamelyk wel gemoed,  LIX. BRIEF. 97 moed, ben gekomen in deeze Stad, de bron van alle modes, dwaasheden en gebreken, die van hier na elk gedeelte van Europa vloeien: ik wil niet zeggen na America, om dat ik niet denke, dat de Brïtfche Staatsdienaars , met hunne andere koopmanfchap, eenige van deeze waaren infcheepteh, ih de laatfte Vloot, welke zy uitrustten tegen dat Land van Wederjpannelingen. Ik vinde zeer weinig veranderinge in Parys, zedert dat ik hier laatst was, uitgezonderd dat eene tienjaarige flyting van de onregelmaatige bevloering deezer naauwe en morfige ftraaten, de fteenen een goed deel effener heeft gemaakt; een ftuk van groot aanbelang voor de zodanigen, die, gelyk ik, veel en dikwyls wandelen op dunne zooien; en dat ieder ftuk van leevensmiddelen een derde duurder is voor een Franschman , dan het voor acht jaaren was, en meer dan tweemaal zo duur voor een Vreemdeling, en eenen Engelschman. Ik kan , by voorbeeld , myn paard niet voor minder onderhouden, dan voor vier [Engelfche] fchellingen 's daags, en dan krygt het nog een bekrompen deel: tien ponden flecht hooi kosten achttien [Franfche] ftuivers. Boter is vier- en twintig zulke ftuivers het pond; en alle andere dingen zyn even duur, zo wel als morfig. Maar ik was niet van meeninge u tegenwoordig eenig ander verflag van Parys te geeven, dan het zeer gewigtige van myne behouden "ankomfle: want, inderdaad, het ftond 'er naar, dat gy uwen armen Zwerver zoudt verloren hebben, juist des daags, voor dat hy hier kwam, en ik zal u vertellen, op III. DEEL. G wel-  9S LIX. B R I E F. welke wyze. Het was eene groote kermis, maar een flordige dag, toen ik Fontainebleau verliet : en terwyl ik door het fchoone bosch reed, 't geen dit Koninglyk Paleis van alle kanten omringt, beliep ons zulk een onweder, van donder, blikfem, en regen, dat ik dacht, zo als men fpreekt, dat hemel en aarde vergaan zouden ; want ik zag verfcheiden boomen aan ftukken geflagen , en vond een man , gelyk ook zyn paard, zo dood als deurfpykers. Eindelyk, evenwel, kwam ik te Efoine, en zo ras ik myn paard, myn hond, myn papegaai , myn aap, en myne vrouw binnen 's huis had gebragt, en, gelyk de arme matthys green, my zeiven geplaatst had, om „ Te ziren in 't venlter zo drong als in de ark „ En na de verdrii kende waereld te kyken (").'* kwam 'er eene postchaife opryden, in zich bevattende, eene bevallige Engelfche Vrouw, verzeld door een knecht en eene meid, en ik hoorde hen raadpleegen of het best ware daar te blyven, dan dien avond nog voort te reizen na Parys. Dewyl ik bemerkte , dat zy niet zo weerkundig waren als ik, en dat het onweder, 't geen een weinig verminderd was, weder byeen trok , ging ik na beneden , en zeide , met myne beste begroetinge , en eene onlangs geleerde Franfche buigiiv- (*) [In liet EnieJscIi: Sit in window, dry as ark And on the drowning word remark.]  LIX. BRIEF. 99 ge, tot myne bevallige Landgenoote, ("want bevallig is zy , in weerwil van een kopje als een wortel en een raapgeel vel) dat het onweêr weder opkwam, en dat zy beter zou doen met zich te bedienen van de veiligheid , welke deeze herberg kon geeven , dan met verder voort te reizen. Maar in plaatze van een beleefd antwoord voor myn nat hoofd , want ik ftond in den regen, en ongedekt, om dat ik de bedienden hoorde zeggen, ja Mylady, en neen Mylady, en voorzeker Mylady , enz. vereerde haare ladyfchap my alleenlyk met een ftilzwygenden aanblik van verontwaardigende verachtinge, als of zy wilde zeggen, bemoei u met uwen aap, uwen papegaai, en uw wyf, en geef uwen ongevraagden raad niet aan andere luiden. Dus vatte ik haar antwoord op, en gy kunt u verzekerd houden, dat ik heen ging een weinig befchaamd over myzelven, en een weinig befchaamd voor andere luiden. Ik was , evenwel, blyde toen ik het onweder zag nederkomen, en Mylady in huis treeden: want, gelyk swift zegt, „ Ter zy myn fterven vnstgeftcld, „ Dan leugen 't geen hun mond voorfpclt Nu, denkt gy niet, dat ik eenige nieuwsgierigheid had om Mylady's waaren naam te weeten? Om u de (*) [In het Engelsen: Much rather I fhould die, Than their prediétion prove a lie.] G £  ioo LIX. BRIEF. de waarheid te zeggen , ik had eene gruwelyke nieuwsgierigheid , en gebruikte daarom een ftuk gelds van twaalf [Franfche] ftuivers, en koft eene aartige Bruinet om, dat zy Archer op dat onderwerp zou polfen, die my eindelyk onderrichtte, dat het was Meledi marqué'f te. Deezen naam konde ik in het Engelsch op geene andere wyze overzetten dan door Lady margareta. Maar Lady margareta, wie? Daar lag de zwaarigheid! Zy kan, zeide ik, de Vrouw niet zyn van den gefprongen Schotfchen B r, die nu zou reizen ten kosten van vyf ponden [fterling] 's daags, daar haar man onlangs zwoer, dat hy geene vyf ponden in de waereld had; noch konde zy, indien zy het al ware, zeide ik, geen Landgenoot met zulke ftilzwygende verachtinge behandeld hebben, daar hy, of by haaren man fchade konde geleden, of deszelfs verklaaring mede getekend hebben. Kortom , ik was genoodzaakt my te vrede te houden met alleenlyk te weeten, dat ik, geduurende een verfchrikkelyk onweder, onder het zelfde dak was met Lady marijuette iemand. Dus gaf ik my den volgenden morgen de eer van haare Ladyfcbnp te verzeilen tot in Parys, houdende (want ik reed zelve den geheelen wech) myn afftand, zo als eenen burgerman betaamde ; en nu een onweder van eenen nacht met haare Ladyfchap verduurd, en een gedeelte van eenen dag met haar gereisd hebbende, dacht ik, dat ik het waagen mogt in Parys myn intrek ook in. dezelfde herberg te neemen ; en dewyl geenen Vreera«  LIX. BRIE F. jot Vreemdeling kan toegelaten worden in Parys te flaapen, voor dat hy zyn naam in het boek van den deurwachter getekend hebbe, vond ik, dat Meledi marquette quatre-dice, dien zelfden dag was te Parys gekomen. Naschrift. Dewyl de Heer cainsbor o u g h eenige jaaren geweest is in het bezit van haare Ladyfchaps beste weezenstrekken , raade ik haar fterk dezelve te huis te haaien, en uit zyne kunst de kunst van behaagen te leeren. De afbeelding van haaren Echtgenoot zal voor den Heere gainsborourgh eene genoegzaame ber looning zyn voor het fchilderen van beide. LX. BRIEF. Jndien gy herrie's Wisfels niet gebruikt, zoude ik u te Parys liever aan een Franfchen Bankier raaden dan aan een Engelfchen; ik heb bevonden , dat de eerstgemelden voordeeliger zyn en gemaklyker. Tien jaaren geleden, had ik, van de Heere hoares, een Creditbrief voor driehonderd ponden [iterling] op Sir jo hn lambert. De Ridder vond, evenwel, goed de betaaling te weigeren van een briefje van twintig pond, dat ik op hem had gegeven, hoewel ik niet meer dan de helft der fomme, voor welke ik credit had, van hem getrokken had. De Heer hary, op welken ik, in dit jaar, een brief had van .hetzelfde achtenswaardige huis , zal zulke dingen G 3 niet  iöa LX. BRIEF. niet doen , maar , integendeel , gereed zyn , om Vreemdelingen te dienen en te verplichten , naar zyn uiterue vermogen. Hy fpreekt en fchryft het Engelsch zeer wel,en zal blyken voor een Vreemdeling eene aangenaame en nuttige kennis te Parys te weezen. Zyne zuster ook, die by hem woont, zal niet minder zodanig zyn voor het Vrouwelyke gedeelte van uw Gezin. Zyn huis is in de ftraat Saint Sauveur. De Engelfche Bankiers betaalen in zilver; en het is by hun noodzaaklyk, dat gy een kruiwagen met u neemt om het geld wech te brengen: eene kleine beurs is by de Franfchen voldoende. 'Er is zo groot een onderfcheid tusfchen de Bankiers te Londen, en de Engelfche Bankiers te Parys, als tusfchen een gaaven appel en een rottigen. Uit een Londen/dien Bankier kunt gy naauwlyks woorden krygen , maar gy zyt verzekerd, dat gy uw geld krygt: te Parys zult gy woorden genoeg krygen , en beleefde woorden ook. Wees, evenwel, gedachtig, dat ik alleenlyk fpreeke van de behandelinge, die ik ondervonden hebbe. Daar kunnen te Parys zyn, en zyn , buiten twyffcl, Engelfche Bankiers van verdienften, en van achtenswaardige characlers. Men rekent het niet zeer befchaafd te Parys dikwyls in- Koffyhuizen te komen : maar de befchaafdheid van Monjieur en Madame felix au caffé de Conti, tegen over de Pont Neuf, en de Engelfche Nieuwspapieren, maaken derzelver huis voor my eene aangenaame omftandigheid; en het is verre het bes«  LX. B R I E F. 103 beste, en test gelegen , Koffyhuis in Parys, om menfchen te zien voorby gaan. Ik fta verbaasd, dat, daar een zo oneindig getal van menfchen leeft in eenen zo n-aauwen omtrek, (want Parys is geenzins zo groot als Londen') men toelaat dat de lyken op zulk eene wyze als men hier doet, of in de Stad, begraven worden. 'Er zyn verfcheidene grafkuilen in Parys, van eene bystere uitgeftrektheid en diepte, in welke de doode lichaamen , het eene naast het andere, geplaatst worden, zonder dat 'er eenige aarde over gedaan worde, voor dat de onderfte laag vol is. Dan, en niet eerder ! bedekt hun eene dunne laag van aarde, en eene tweede laag van lyken komt 'er boven op, tot dat, door laag op laag, en lyk op lyk , het gat gevuld is met eenen hoop van menschlyke verrottinge , genoeg om eene pest te veroorzaaken. Deeze plaatzen , het is waar, zyn befloten binnen hooge muuren; maar daardoor kan, evenwel, de lucht niet verbeterd worden; en het denkbeeld van zulk eene verzameling van rottende lyken, in één graf, zo dunnetjes bedekt, is zeer onaangenaam. De begraavenisfen in Kerken worden ook dikwyls doodlyk voor de Priesters, en de menfchen die het lyk verzeilen. Maar ieder mensch, en ieder ding, te Parys, is zo leevendig, dat geen ziel zich bemoeit met de dooden. Ik wenschte dat ik een Franschman geboren ware. ■ De Franfchen leeven, als of zy nooit zou¬ den fterven. De Engelfchen fterven geduurende hun gantfche leeven: en, evenwel, zo als lopeG 4 wyk  104 LX. BRIEF. wyk de XIV zeide, „ denke ik niet, dat fterven ,, eene zo moeilyke zaak is, als de menfchen zich „ gewoonlyk verbeelden , wanneer zy 'er flechts „ in ernst de proef van neemen." Ik ben verzekerd, dat de dood een grooten troost aanbrengt, te weeten, dat men dus verlost word; van een oneindig aantal van fchurken. Ik moet u, eer ik Parys verlaate, nog vertellen, dat ik eens overgeftapt ben na Murli, om de Koningin te zien. Den Koning had ik voor negen jaaren gezien: maar toen was hy geen Koning over acht (*) millioenen van menfchen , en over het fchoonfte Land onder de Zonne. Evenwel fchynt hy niet zo zeer zich te verheffen op zyn magtig vermogen, als men wel zou mogen verwachten van een zo jongen Vorst, maar heeft een deftig en peinsachtig voorkomen. Men vertelt my, dat. hy veel werk maakt van den arbeid, en zyn best doet om zyne Onderdaanen gelukkig te maaken. Zyn befluit om zich de kinderziekte te doen inenten , onmiddelyk na dat hy in de regeering van zulk een Koningryk was opgevolgd, is een bewys , dat hy eene groote maat van kloekmoedigheid bezit. In Engeland zou men zulk een befluit met onverfchilligheid hebben aangezien: maar in Frankryk, daar het gros des Volks niét gelooft, dat de in- O [Dit getal is veel te klein gefield., cn zou beter overeenkomen met de >evolkinge van Grootbrittarnie. Het getal der Inwooneren van Frankryk, wordt gerekend op omtrent tweeëntwintig millioenen. Zie m. e. tozen's, Inleiding tot de Staatkunde va» Europa, Ifte D. bl. 266, Énz.  LX. BRIEF. 105 inënring den Lyder beveiligt tegen een tweeden aanval; daar de Geestelykheid, in het algemeen, dezelve, zelfs in een Godsdienftig licht, als fchade]yk befchouwt; en daar de Geneeskundigen, by gebrek van oeffeninge, de behandeling deezer ziekte niet zo wel verftaan ^ als dezelve in Engeland bekend is, mag ik waagen te zeggen; zonder dat ik van vleierye befchuldigd worde, dat het een heldhaftig befluit was. Voeg hier by, dat, gelyk de< Koning wist, dat, indien zyne Onderdaanen zyn voorbeeld volgden, het werk voornaamelyk moest gedaan worden door hunne eigene Heelmeesters en Geneeskundigen, hy zich ook geheel aan derzei ver behandelinge overgaf, niettegenftaande, zo ik meene, s ut ton op deezen tyd te Parys was. De Koningin is van eene fraaie gedaante, fchoon, en ten uiterften leevendig, kleedt zich in den tegenwoordigen fmaak van hoofdfierfeleu, en zonder halsdoek , en fpreidt daardoor een allerliefften hals ten toon. Ik zag in een porcelein - winkel, te Parys, de beeldtenisfen van den Koning en van de Koninginne,fraai uitgevoerd,en zeer wel gelykende, in porcelein. De Koning fpeelt op de harp , en de Koningin wordt verbeeld haar werk neder te leggen, om naar het fpeelen te luisteren. De beide beelden, omtrent een voet hoog, waren geplaatst in een fraai vertrek, en het geheel was het aartigfte ftuk poppegoed, dat ik immer zag. De prys was dertig guineas. Ik zal deeze Stad binnen weinige dagen verlaaG 5 i tc" >  io6 LX. BRIEF. ten, en den wel bekenden en wel betreden Engelfchen wech na Calais inflaan, over Chantilly, Amiens en Boulogne, en dan zal ik dit machtige Koningryk tweemaal doorgekruist hebben. LXI. BRIEF. CALAIS. Jk ben nu weder gekomen op de plaats, van welke ik op reis ging, en dit wel binnen het afloopen van één jaar, dat, over het geheel, fchoon my veele onaangenaame omftandigheden voorkwamen , het allergewichtigfte en vermaakelykfte jaar is geweest van myn geheele leeven , en my ftof tot overdenking zal geeven voor het weinige, dat voor my nog onafgedaan ligt van de groote reize, die wy alle doen, en die ons vroeger of laater brengt ter plaatze, van welke geen reiziger te rug keert. En nu, zo veel van my zeiven gezegd hebbende , houde ik my verzekerd , dat gy met vermaak van onderwerp zult veranderen , en van den mensch overgaan tot het beest, daar ik nu van te fpreeken hebbe. Ik vertelde u, toen ik op reize ging, dat ik, voor zeven guineas , een Engelsch paard gekoft had , dat 'er wel uitzag , maar wat kortademig was. Ik kan u nu onderrichten, dat, wanneer ik deeze Stad verliet, het beest aan den mageren kant was , en een zeeren rug en fchoft' had ; welke beide door zorge en oplettendheid fchielyk geheeld wa-.  LXI. ' B R. I E F. 107 waren, en dat het te rug gekomen is dik en vet, en niet een hair uit zyne plaatze, fchoon hy twee volvvasfcn perfoonen, twee kinderen (het ééne dertien het andere tien jaaren oud) een zeer zwaare Franfche Cabriolet , en al onze pakkaadje, ja genoegzaam alle myne goederen , have , en waereldlyken eigendom, hoe genaamd , te trekken had, op de uit- en t'huis reize; uitgezonderd tusfchen Lyon en Pent St. Efprit, Cette en Barcelona op de uitreize. en tusfchen Lyon en deeze Stad in het terugkomen ! Ik zal u zyn werk voor dénen dag eens opgeeven, waardoor gy in ftaat zult zyn om over zyn vermogen van werken in het algemeen te oordeelen. Te Perpignan had ik, om hem te fpaaren, postpaarden gehuurd tot aan de eerfte Stad in Spanje , dewyl ik dacht, dat het te zwaar voor hem zou zyn in éénen dag de Pyreneefche bergen op en af te klimmen, behalven zestien [Ëngelfche] mylen aan den voet dier bergen, aan deeze zyde , en drie aan de andere tot aan Jonquiéres. Maar, na dat de paarden reeds waren ingefpannen, vergde my de Postmeester, dat ik twee mannen zou medeneemen tot aan Boulou, om de chais vast te houden , en zorg te draagen, dat zy, in 't doortrekken der riviere naby dat dorp , niet wierd om ver geworpen. Zulk een klaarblykend oogmerk van te bedriegen, deed my befluiten om noch de paarden , noch de mannen , te neemen , en te zeveii uuren, des morgens, reed ik af met Callée (dat is de naam van mynen houyhnhnm (*)) en ■ CO [z'e gulliver's Reizen.']  io8 LXI. BRIEF. en kwam , in drie uuren , te Eoulou, een lomp dorp, maar in eene h'gginge waardig het paleis van AUGUSTUS. Zo verre was ik van menfchen van Perpignan te behoeven,om myne chais over de rivier te brengen, dat, by onze aankomst, het geheele dorp in be> weeginge was, om ons dien dienst te doen. Wy, evenwel, toogen de rivier over, zonder eenige andere hulpe, dan ons eigen gewicht om de wielen neder te drukken, en de kracht en fterkte van het paard om 'er ons door te trekken. Nog omtrent drie uuren laater, reeden wy over den top van deeze groote fchakel van het Heelal: en in nog twee meer, kwamen wy te pnquiéres, naby welk dorp myn paard een kleine mondvol versch gemaaid gras kreeg, het eerfte en laatfte, welk het in dat Koningryk at. En wanneer ik u zegge, dat deeze getrouwe en (voor een groot gedeelte van myne reize) eenige dienstknecht, welken ik had, nooit eenen valfchen pas deed, nooit zo vermoeid was , dat hy niet, indien de nood het gevorderd had, nog eene myl [uur gaans] of twee verder had kunnen loopen; noch ooit ziek of kreupel was , geneesmiddelen gebruikte of gelaten wierd, van den tyd af, dat hy de myne was, zult gy het met my eens zyn, dat hy, of een ongemeen goed paard is, of dat zyn meester een goed paardeknecht is! In waarheid kan ik zeggen, dat, hoe vermoeid, nat, hongerig,of dorftig, ik ook ware, ik nimmer eenige ververfching gebruikte, voor dat myn paard alle gerak had, het geen de herberg kon verfchafFen. Ik voer-  LXI. BRIEF. 109 voerde een houten bak met my, om hem water te geeven, en reed nooit langs eene beek zonder hem drinken aan te bieden. En, gelyk hy myn getrouwe knecht is geweest, zo ben ik nu de zyne; want hy leeft met my onder het zelfde dak, en doet niets, dan eeten, drinken, en flaapen. ■ Daar hy my nooit ziet, of myne ftcm hoort, zonder eenige geneegene acht op my te geeven, waagde ik het hem tederlyk te vraagen, of hy dacht, dat hy in ftaat zoude zyn om aanftaande jaar twee van dezelfde party na Rome te trekken ? Geene tong konde zyne gewilligheid duidelyker uitdrukken! Hy antwoordde my, het is waar, in het Fransch: wewe-wewe-we (*), zeide hy: dus konde het zyn, dat hy hierin niet oprecht ware,fchoon hy my nog nooit bedroogen heeft. Evenwel, indien hy niet op reis gaat, of my mogt overleeven, het geen zeer waarfchynelyk is, zal myn doodbedsverzoek aan u weezen, dat gy hem eene vreedzaame weide bezorgt voor het overige zyner dagen , binnen de muuren van het park van den een of den anderen menschlievenden ampteloozen Heer; fchoon ik my vieie, dat het volgende verzoekfchrift u die moeite zal befpaarcn, en my het leedweezen van hem te laaten, zonder dat gerak het geen zyne getrouwe dienften waardig zyn. (*) [Om dit te verftaan, dient men te weetcn , dat de Engelfche uiifptaak van w» , eenig'ins gelykt naar het Franfche mt.\ Aan  iio LXL R R I E F. Aan sir james tylney long, Baronet. Eens getrouwen Dienaars nederig Verzoekfchrift. Vertoont, Dat de Suppliant in den dienst van zyn tegenwoordigen Meester is getreden, in een gevorderden ouderdom, en op een tyd, in welken hy worftelde met eene Longkvvaale, die voor ongeneeslyk gehouden werd; evenwel is hy,door gemaatigde oeffeninge, gezond voedfel, en minzaame behandelinge, in ftaat geweest om zynen meester te verzeilen van Calais na Artois, Kameryk, Rheims, St. Dizier, Dyon, Chalons, Magon , Lyon, Pont St. Efprit, Pont du Guard, Nismes, Montpellier, Cette, Narbonne , Perpigmn , de Pyreneên , Barcelona, Montferrat, Arles, Marfeil'e, Touloufe, Avignon, Aix, Vaknee, Parys, en terug na Calais, in den loop van één jaar, en dat de Suppliant zich hierin zo zeer tot zyns Meesters genoegen heeft gekweten , dat deeze beloofd heeft hem het volgende jaar mede na Rome te neemen, en op zyne terugkomst den onbezorgden kost te bezorgen voor het overige zyner dagen ; en dewyl de Suppliant een getuigfchrift kan vertoonen van zyne eerlykheid, nuchterheid, beftendigheid en gehoorzaamheid aan zynen Meester, en wenscht zich te ftellen onder de befcherminge van een man van vermogen, eere, en menschlievendheid, is hy aangemoedigd om zyne bede tot u te richten door zyn bovengemelden Meester, die zegt, dat hy, op meer dan driehonderd  LXI. BRIEF. ui derd Brieven , welke hy zedert kort gefchreven heeft om eene kleine gunst voor zich te verzoeken, niet boven drie antwoorden heeft ontvangen, die hem zo veel vermaaks gaven als het uwe deed, niettegenltaande hy een twintigmaal beteren eisch had op honderd- en vyftig anderen. En dewyl de Suppliant een groot deel van de waereld gezien heeft, zo wel a's zyn meester, en altoos heeft opgemerkt, dat zulke menfchen , die minzaam zyn omtrent hunne Medefchepfclen , ook minzaam zyn jegens Dieren, zo fta een nederig Dier toe, dat het zich aan uwe voeten werpe, en, op zyne terugkomst van Rome, u verzoeke om een afdakje tot eene fchuilplaats onder den muur van uw park; dat het zyne dagen mag eindigen in het Land zyner geboorte , en , na zynen dood, eene maaltyd verfchaffen aan de honden van een man, die de armen fpyst , de naakten kleedt , en die weet hoe zyn gebruik te maaken van het edelftc voorrecht, dat groote rykdom kan aanbrengen — het voorrecht van de wederwaardigheden des menschdoms te verzachten , en de harten der zodanige, die door ongelukken gedrukt zyn, te vervrolyken. De Suppliant , die nooit te voren voor eenig leevend mensch geknield heeft, bidt daarom ootmoediglyk, dat hy moge toegelaten worden binnen de paaien van uwe Diergaarde, en dat hy deel moge hebben aan die weldaaden, welke gy in het algemeen bewyst aan uwe eigen dienaaren, die, door ouderdom of ongelukkige toevallen , niet meer in ftaat zyn om te werken: in welke des Suppliarits meester  na LXI. BRIEF. ter hem magt geeft om ook zynen naam in vereenigde bede te gebruiken met die van CALLÊE. Ik verklaare mits deeze, dat in het bovengeftelde Verzoekfchrift niets gemeld wordt, dan het geen naauwkeuriglyk waar is, en dat, indien de Suppliant in ftaat geweest ware zichzelven op eene gepaste wyze uit te drukken, zyne verdienden en goede hoedanigheden zich in een veel voordeeliger licht zouden vertoond hebben, zo wel als zyne gedaane dienden; als hebbende hy veele Steden overgedagen na welke hy zynen Meester verzeld heeft , behalven eene verfcheidenheid van kleinere tochtjes: dat hy voorzichtig is, behoedzaam, moedig, naarflig, getrouw en eerlyk: dat hy niet vies is, maar, met graagte en goedwilligheid , alles eet, wat hem word voorgezet; en dat hy, in allen opzichte, waardig is de fchuilplaats, welke hy verzoekt , en die zyn meester, meer om zynent wille, dan uit eigenbelang, zich beklaagt hem niet te kunnen geeven. PHILIP THICKNESSE. Calais, den 4 Nov. 1776. LXII.  LXII. BRIEF. 113 LXII. BRIEF. calais. f~\p onzen wech herwaards , bragten wy twee of ^drie dagen door te Chantilly, een der vyftig Ckdteaux (*), welke den Prinfe van condé toebehooren. Want, fchoon wy deeze vermaakelyke plaats, eenige jaaren geleden, twee of driemaalen bezocht hadden, is daar evenwel, behalven derzelver natuurlyke fchoonheden, altoos iets nieuws. Edne plek, in het byzonder, vonden wy behaaglyk, ja vleiende voor eenen Engelschman. Zy word ïljle d' Amour (f) genoemd, waarin fommige met riet gedekte hutten zyn,'een watermolen, een tuin, een heesterboschje, enz, in den Engelfchen fmaak, en alles is, in allen opzichte, wel uitgevoerd. Het zuivelhuis is net, en de melkmeid, die 'er, zo wel als de molenaar, haare kleine hoeve heeft, niet lelyk. Er is ook een fpeelhuis om thee te drinken, eene billiardkamer, eene eetkamer, en ee- (*) [De Engelfche Schryver heeft hier het Franfche woord gehouden , gelyk hy wel meer doet. Ik ben hem hier in doorgaans gevolgd, te meer, dewyl het FranfcheChateau meer dan eene betekenis heeft, als betekenende niet alleen een Kajieel, maar ook een aanzienlyk /Jaren-huis, en ten pletten lande, dewyl deeze in de middel-eeuwen inderdaad meestal verfterkte plaatzen waren. De laatfte zin is zekerlyk hier de rechte; maar was eerder eene omfchryving dan veriatüng.] Cf) ÏEiland der Liefde.] UI. deel. H  "4 LXH. BRIEF. eenige andere kleine gebouwen, alle uitwendig in den fmaak van een Engelsch dorp , welke de laan, en de fungerende wandeldreeven, die hen omringen, een zeer veldachtig voorkomen geeven. De eetkamer, in het byzonder, is wel uitgedacht, zynde van binnen met gaten, en zodanig gefehilderd, dat zy een goed denkbeeld geeve van een dichtbewasfen prieel: de onderfcheiden venfters, die in de wanden gemaakt zyn, hebben zulke gedaanten, als de onregelmaatige bogtigheid van de ftammen. De kamer, wanneer zy, voor des Prinfen avondmaattyd, verlicht is, doet niet alleen eene zeer behaagelyk uitwerking, maar is ook een wel uitgevoerd bedrog; want dat de weezenlyke boomen, door eene verfcheidenheid van onregelmaatige venfters, in één verfchiet invallen met die , welke gefehilderd, zyn, heeft eene zeer natuurlyke, en gevolglyk eene zeer behaagelyke , uitwerking. Maar, het geen grootlyks tot de misleiding medewerkt, is, dat,in eiken hoek van het vertrek, de vloer opgenomen is, en hoopen aarde zyn opgeworpen, draagende eene groote verfcheidenheid van bloemen, en bloeiende heesters, in de uiterfte volmaaktheid. Wy hadden de eer van 'er toegelaaten te worden,, terwyl de Prins van c on dé , de Hertog en Hertogin van boorbor, de Prinfes van monaco, en twee of drie andere Dames cn Heeren, 'er de avondmaaltyd hielden ; eene omftandigheid, die voor ons meer of min lastig was, dewyl wy het gezelfchap eenigen last fcheenen te veroorzaaken, en voornaamelyk den Prinfe, die vraagde, wie wy waren, en zich moeite  I/XII. BRIEF. 115 te gaf om ous alle foort van beleefdheid te toonen, die hy konde bewyzen aan Vreemdelingen , van welken hy niets wist. De Avondmaaltyd was fraai opgedischt in zilveren fchotels; maar het kwam my .voor dat 'er te veel bedienden om de tafel heen waren. Het gefprek was weinig, en zeer ingetogen. Ik kan my niet herinneren, dat ik bykans eenigen glimlach gewaar wierd geduurende den gantfchen tyd van het avondeeten. De Prins is een leevendig, bevallig, man, in perfoon eenigzins gelykende naar Lord barrington; en de Hertog van bourbon gelykt zynen Vader zo fterk, dat het bezwaarlyk was den Vader van den Zoon te onderfcheiden. De Hertogin van bourbon is jong, fchoon, en eene zeer volmaakte Dame. Geduurende den maaltyd fpeelde 'er een goede troep Muzikanten, maar het waren alle blaastuigen. De Heer le jeune, die de eerfte Basfon behandelde, is inderdaad een voortreffelyk Speeler. Na dat het Nagerecht omtrent tien minuuten was opgedischt geweest, ftond de Prinfes van monaco op van de tafel, gelyk ook het geheele gezelfchap , en fchielyk zich van dezelve. afkeerende, werd elke Dame en eiken Heer , door ieders knecht, een 'glas waters aangeboden, het geen zy met veel kieschheid gebruikten, en daarna heen gingen. De Prinfes van monaco is gefcheiden van den Prins haaren Echtgenoot: nogthans heeft zy fchoonheid genoeg voor éénigen Prinfe in Europa, Ha en  n6 LXII. BRIEF. en bragt vermogen genoeg mede voor twee of drie. De Hertogin van bourbon droeg een kapfel, dat eerder laag dan hoog was, en zonder eenige pluim of blankelf el, zo veel ik kon bemerken. Het kapfel der Prinfesfe van monaco was even eenvoudig; de twee overige Dames, welker rang ik my niet herinnere, droegen zwarte kapfels en hoog opgefierde hoeden. Daar waren aan tafel gezeten acht perfoonen, en, zo ik geloove, werden zy opgepast door omtrent vyf- en twintig bedienden, zo met als zonder lievery. Op den volgenden dag werden wy toegelaten tot het bezigtigen van dés Prinfen Verzamelinge van Zeldzaamheden van Natuure en Kunst: en, dewyl ik myn oogmerk te kennen gaf om eenig Verhaal van myne Reize in het licht te geeven, behaagde het den Prinfe my zo veel tyd te geeven, als ik zelve verkoos, tot het onderzoeken van zyne zeer groote en kostbaare Verzamelinge, onder welke een kasje is met gouden medaillons, ten' getale van twee- en zeventig, van de Koningen van Frankryk, volgens de orde der opvolgiuge, eene groote verfcheidenheid van vogels en dieren, ertzen, mynftolFen , verfteende dingen, tdelgeftcenten , camcos , enz. 'Er is ook een keurig cabinet, onlangs den Prinfe vereerd door den Koning van Denemarken; en naast hetzelve ftond eene allertreffendfte afbeelding, in wasch, van een gefchenk het geen men zegt aan eene onlangs overledene ongelukkige Koningiune te zyn opgt- discht:  LXII. BRIEF. 117 discht: het is het hoofd en de rechterhand van den Graave str.uf.nsee, zo als dezelve gebootzeerd zyn na de uitvoering van het vonnis. Het hoofd en de hand liggen op eene zilveren fchotel, niet het bloed, en de bloedvaten ook; wel uitgevoerd. Zekerlyk werd nimmer iets zo droevig entevens zo fchoon gemaakt. Ik tarte het fcherpstzieude oog, om het, hoe zeer ook van naby (onderfteld zynde dat' het hoofd op een kusfen lag in een bed) van de natuure te onderfcheiden: en noch Juffrouw wright, noch iemand van de werkers in wasch, welken ik ooit gezien hebbe, moeten zich verbeelden, dat zy in die kunst het tiende gedeelte der volmaaktheid bezitten, welke de man heeft, die dit hoofd maakte. Hoe droevig ook het onderwerp moge weezen, konde ik de verzoeking niet wederftaan van verlof te vraagen om 'er een namaakfel van te neemen; en, gelukkiglyk, vernam ik, dat de man, die het gemaakt had,toen te Parys was. En hy heeft zyn werk voor my niet minder volmaakt uitgevoerd dan het geen hy voor den Prinfe gemaakt had. Ik ben dus byzonder geweest in van dit kunstfhik te fpreeken, om dat ik het 'waagen durve te zeg. gen, dat het niet alleen in zyne foort wel uitgevoerd, maar een der volmaaktfte misleidingen is, welke men ooit gezien heeft. . Wanneer gy, of iemand anders der Juffrouwen en Heeren, welke dit myu gering werk met hunne naamen vereerd hebben, of iemand van derzelver vrienden en bloedverwanten, langs deezen wech H 3 rei-  nS LXII. -B R I E F. reizen, zal het my een geluk zyn de gelegenheid te omhelzen van te toonen, dat ik van dit onnavolgbaare kunstltuk niet meer gezegd hebbe, dan het verdient. En ik fpreeke zo Heilig niet op myn eigen oordeel alleen, maar hebbe ook het medeftemmende gevoelen van veele luiden van een onbetwistbaar goed oordeel, dat het een Meesterftuk der kunst is, en, onder anderen, het gevoelen van onzen waardigen en braaven vriend, den Heere SHARP, uit de O L D J E W R Y. Eer wy Chantilly verlieten, hadden wy 'er een klein Concert, waartoe myn troep eenen Speeler leverde; en daar dit het eenige fnaarentuig was, gaf het 'er geen gering byvoegfel aan. 'Op den dag, op welken wy deeze bekoorelyke plaats verlieten, vonden wy den Prins, met zyn geheel gezelfchap onder tenten en paviljoenen, aan den wech, alwaar zy zich gereed maakten om de honden te volgen. Te Amiens is, in het Stadshuis, een kleine oude metaalen Afgod, die, omtrent vier jaaren geleden, in den grond gevonden werd, dicht by eene Romeinfche Lykbus, en der opmerkinge van eenen kenner wel waardig is. Maar hy is zodanig, dat hy niet wel met betamelykheid kan befchreven worden. De perfoon, in wiens bewaaringe hy is, ftond my toe 'er een afdrukfel van in wasch te neemen. Maar ik ben niet volkomen zo goed een werkmeester in waschwerk, als de bovengemelde kunftenaar, en evenwel heeft myn kleine huisgod eenige waarde, en wel eene waarde, die niet ontdekt werd  LXII. BRIEF. ïip werd dan drie maanden, na dat h y in het Stadlutis geplaatst was, en de ontdekking werd gedaan door eenen kenner van het vrouwelyke, niet van het manlyke, geflagt. Men zegt, dat men eenen Hottentot nooit zo verre kan befchaaven, dat hy niet altoos hunkere na zyne onbefchaafde vrienden, en ged oogde beestendarmen; en dat Heidens (*) hun zwervend leeven boven alle andere leevenswyzen ftellen; eene omflandigheid die my weleer verbaasde, maar nu niet meer: want ik gevoele zulk eene begeerte om weder te gaan zwerven, dat ik ongeduldig ben tot dat de winter voorby is, wanneer ik Geneve denke te bezoeken, en Italië rond te reizen; en indien gy voor my een of twee verftandige zwakkelyke luiden kunt vinden, van welke kunne, of ouderdom, is hetzelfde, die reizen willen, zo als wy doen, om te zien wat 'er te zien is, en ons een weinig op te houden , waar de plaats of de menfchen ons aanlokken om zo te doen; die, op een heeten dag, hun middagmaal kunnen doen met eene koude patrys, onder een lommerryken boom, en in eene overdekte chais met één paard kunnen reizen, zullen wy hun eene gemeene tafel leveren, die meer vermaakelyk dan kostbaar zal zyn, en die meer gezondheid en welgemoedheid zal bezorgen dan de helft der droogeryen van een Apothekers winkel. Indien god zo veel behaagen fchept in verfeheidenheid, gelyk alle bezielde en onbezielde dingen ge- noeg- C*) [GyPfil- Zie den XXXVüen Brief. H 4  120 LXII. BRIEF. noegzaam toonen, geen wonder dan, dat de mensch ook zo doe:en ik ben nu zo zeer gewend, my, fchoon langzaam, te beweegen, dat ik denke al voort te kruipen tot het einde myner reize, door welk middel ik misfchien lang genoeg zal leeven om een inwooner geweest te zyn van meest alle Steden van Europa, en fterven, zo als ik zedert onlangs (en ik wenschte, dat ik het altyd gedaan had) geleefd hebbe, als een vrye Burger van de waereld, geen flaaf van eenige Gezindheid, noch Onderdaan van eenigen Koning. Evenwel, zoude ik niet willen befchouwd worden als iemand, die deeze neiging in anderen wenschte te bevorderen: want ik moet bekennen, dat het in Engeland alleen is, waar een onfchuldig en deugdzaan man kan nederzitten, en de zegeningen der vryheid en van zynen eigen vrolyken haart genieten, in vol vertrouwen , dat geene aardfche magt hem daarin kan ftooren (f). En de beste reden, welke men kan bybrengen voor het bezoeken van andere Koningryken door Engelfchen, is , om hen, by hunne terugkomst , in ftaat te ftellen, tot het genieten der onwaardeerbaare zegeningen van hun Vaderland. Misfchien is het rechte character van Engeland wel begrepen in de vier volgende regels. Ik ben ver- ze- Ct) [Van de Vereenigde Nederlanden mag men evenwel dit ook zeggen, zedert dat de Overysfelfche Drostendienften, die tc vooren eene fcliandcljke uitzondering op den aJg.-meenen r-gel maakten, zyn afgefchaft: ten minden indien de Militaire Jurhdicfe binnzn haare paaien gehouden worde. Maar wat zyn dc Nederlanden by eenen Engelschman!]  LXII. BRIEF. i2i zekerd,dat ik,in eerlykheid, de waarheid der uvee laatfte met myne ondertekening kan bevestigen. „ Tot leenen, tot fpillcn, of vryelyk te geeven, „ Geen hetere waereld om ooit in te leeven: ,, Tot bedelen en borgen, om jecht te bekomen, „ Kon niemand eene ergere waereld ooit droomen!" (f) LXIII. BRIEF. TV/aarom zoude ik de zeeëngte overfteeken , die ons van een fcheidt, al ware dezelve maar da helft van zeven mylen [of uuren gaans] wyd? wy zouden enkel byeenkomen, om weder te fcheiden, en het vermaak te duur koopen, gelyk de meeste vermaaken gekoft worden. Ik hebbe eenige zwaarmoedige manen (ten minden in myne gedachten) geftort over het graf van den armen buckle (f), en voor eenen man, die nu by god is, is het evenveel, op welken Konings gebied zulk een tol ■als deeze betaald worde. Hadden fommige perfoonen uit alle volken de goedheid van zyn hart zo wel gekend als wy, fommige perfoonen uit alle volken zouden ook treuren zo als wy doen. Toen ik morgan's Koffyhuis te Bath bezocht, gebruikte (*) tin bet En^e'sth: To lend, to fpend , or to give in, Tbis is the best world, that we can live in: But to beg , to borrow, or get a man's mvn , It is the worst world, that ever was known.] (t) William buckib, Et^. H 5  122 LXIIL BRIEF. te ik hem als een toetsfteen, om de harten van andere menfchen op te beproeven; want niet ryk zynde, was hy niet in den wech van guiten of vleiers, en zulke luiden, die op het eerfte gezicht geen guuftig vooroordeel van hem opvatten, en na een weinig nadere kennisfe zyn gezelfchap niet zochten, mydde ik altoos als weezens van Hechte ftoffe gemaakt. Om die reden was het dat ik dien ****** **** verachtte (gy weet wien ik bedoele) want gy ook hebt hem zien knorren en byten, en den rekel fpeeltn zelfs tegen Buckle. Ons Zondags avonds thee-gezelfchap, rondom zynen vrolyken haard, is nu voor altoos gefloopt, en sharpE en rye hebben hunne laatfte vriendlyke dienden met eene droevige teug hem bewezen. Ware ik de Kluizenaar der H. catharina (*) ik zou zynen naam zo diep in een der toppen van myne rotzen houwen, als zyne deugden in myn geheugen zyn ingedrukt. Hoewel ik zyne guinea verloren hebbe , ik wil zynen naam niet verliezen: hy zag met medelyden op my neder toen hy hier was; wie kan zeggen, dat hy nog zo niet' doen moge? Ik zoude een Ongeloovige worden, indien niet eenige weinige zulke menfchen als hy was, my te rug hielden. En nu, myn waarde Heer, na de menigte van beuzelachtige onderwerpen in deeze zeer lange brief- wis- (*) [Zie den XXIVflen Brief.]  LXII I. BRIEF. 123 wisfelinge met u verhandeld, zal ik my, om dezelve te fluiten, bedienen van dat goede onder* werp, het edelst Werk van GOD,een eerlyk man. Het verlies van een zodanigen vriend is genoeg, om iemand te doen beiluiten, dat hy alle bejaagingen ter zyde Helle, behalven die van deszelfs voorbeeld na te ftreeven, en zich te bereiden om hem te volgen. Indien gy ooit my herwaar-ds volgt, vleie ik my, dat gy zult bevinden, dat ik, naar het beste vermogen van myne geringe bekwaamheden, zodanig eene fchets van menfchen en zaaken aan deeze zyde des waters gemaakt hebbe, dat gy in Haat zult zyn om eenige gelykenis naar de oorfpronglyke Hukken te ontdekken. Een fiegt Schilder treft dikwyls de algemeene trekken, fchoon hy nog zo ver te kort fchiete by de bevalligheden van eenen titiaan, of de Morbidezza van 0 u 1 d 0. Ik ben, daarom, verzekerd, dat gy, en ieder oprecht mensch, toegeeflykheid zult gebruiken, voor de menigte van onnaauwkeurigheden, gebreken, enz. van welke ik overtuigd ben, dat deeze Brieven vol zyn, fchoon ik onbekwaam ben om ze te verbeteren. Myne reis, dit weet gy, werd niet, gelyk de meeste reizen, gedaan, om my toe te geeven in weelde, of het najaagen van vermaaken; maar om droefheid te verzachten, en my te herHellen van eenen flag, die my inderdaad van eene magtige hand overkwam! Maar eene hand, nog magtiger, heeft my in Haat gefield om denzelven te wederfiaan, en te rug te komen in gezondheid, -  124 LXIII. BRIEF. heid, welgemoed, en met dien vrede der ziele van welken geene aardfche magt my kan berooven, en met die vrindfchap en achtfnge voor u, welke dan eerst zal ophouden, wanneer ik zal ophouden te zyn , philip thicknesse. Calais, Nov. 4. 1776. Naschrift. Ik vond berwick's Regiment in deeze Stad in bezettinge. Myn Heer de Hertog van fitsjames, en een groot aantal vair Ierfche Heeren, myne Landsluiden (want zo wil ik ze noemen) voeren 'er het bevel over. Gy kunt ligtelyk befluiten, dat luiden, welken de natuurlyke herbergzaamheid van hun eigen Land bezitten, met de befchaafdheid en welleevendheid van dit, in het algemeen zeer aangenaame kennisfen moeten zyn. Maar ik ben verplicht verder te gaan, en te zeggen, dat zy my waard zyn geworden door blyken van waare vriendfchap. Noch de Koning van Frankryk, noch eenige Vorst in Europa, kan roemen op béter afgerichte benden. De Koning is ook niet ongevoelig voor hunne verdiende : want ik hebbe onlangs eenen Brief gezien, op des Konings bevel gefchreeven door den Graave van St. germa in) gericht aan de Officiers van dit Corps, uit welken blykt, dat de Koning waarlyk gevoelig is voor hunne uitmuntende vcrdienften; want braa- ver luiden zyn 'er niet in eenigen dienst. ■ ■ Welk eene overwinst voor Frankryk! wat een verlies voor Britannie! AL-  ALGEM'EENE ONDERRICHTINGEN voor VREEMDELINGEN, die I N F R A N K R ï K REIZEN. I. Jndien gy te post reist, vraag dan den Postknecht, wanneer gy eene Stad of Dorp nadert, waarin gy denkt te flaapen, welke herberg hy u als de beste zoude aanpryzen, en ga nooit in dezelve, indien 'er eene andere is. — Maak dat gy vooraf on- onderricht zyt, welke andere herbergen in dezelfde plaats zyn. Indien gy de aanpryzihg van den Postknecht volgt, geeft de herbergier denzelven twee of drie livres, welke hy u den volgenden morgen doet betaalen. Ik kenne maar eene herberg tusfchen Marfeille en Parys daar dit geen beftendig gebruik is, en die is te Vermanton, vyf mylen [uuren gaans] van Auxerre, daar ieder Engelsch Reiziger een zeer befcheiden waard, Monfieur le brunier in den St. nicolaas, goed onthaal en geen bedrog, zal vinden, en gevolglyk eene herberg, in wel-  laö* ALGE ME ENE welke geen Postknecht u zal brengen, indien hy het kan vermyden. II. Indien gy uwe eigen paarden gebruikt, moeten zy voorzien zyn van halfters en halsriemen: de Franfche ftallen leveren zulke dingen nooit; en uw knecht moet zorg draagen, dat de Staljongen ze niet zo toegepst (*), dat de paarden niet een vollen beet kunnen doen, zynde dit eene gewoone handelwys om het hooi te fpaaren. III. Indien de Staljongen de hallters niet netjes opgerold aanbrengt, wanneer hy uwe paarden infpant, behoort hem niets gegeeven te worden, dewyl zy zo beftendig gewoon zyn dit te doen, dat zy het niet kunnen vergeeten dan in hoope, dat gy het ook vergeeten zult. IV. ■ Geef uwen knecht last, dat hy niet alleen uwe paarden moet zien aan 't wateren te brengen , en het voeder hun geeven, maar dat hy 'er ook by meet blyven ftaan, terwyl zy het eeten: dit is dikwyls noodzaaklyk in Engeland, en in Frankryk altoos. V. (*) [De halfters fchynen in Engeland en Frankryk van eene andeic gedaante te zyn dsn by ons , en met gespen te worden vastgemaakt gelyk onze hoofdltellen. Ten ware men dit locgespen verftaan Hoest van het al te nauw vastmaaken aan de krebbe, zo dat het paard den kop niet behoorelyk vry kan opligtcu om by de ruif te komen].  ONDERRICHTINGEN. 127 Indien gy aan XX. Geen fatfoenlyk Heer, Priester of dienstbode, het zy knecht of meid, geeft ooit eenig teken, door aan de deur te kloppen, eer zy de flaapkamer, of het vertrek van Juffrouwen of Heeren , intreeden. De Befteller opentze om uwe brie¬ ven over te geeven; de Cap uciner Monnik, om aalmoeien te vraagen; en de Heer, om u te bezoeken. Er is geen middel om afgezonderd te zyn, dan (*) Ook mëenen zy, in liet algemeen, niet liet geen zy zeggen. Want ik hen overtüigd, dat zy glimlachen op zulk eene wyze , dat zy door elkander verftaan worden, en inderdaad meenen, tnbevalligheid. Nieis is zo bezwaarlyk te leeren ,als, op zyn Fransch, te glimlachen. Ik kenne veele Heeren, die vulmnaktlyk bekend zyn met alle vermogen en gebruiken van derzelver taaie, behalven dit. Ct) [Zouden de Franfchen in zulk een befluit zo heel verre van den wech zyn? Het is bekend in hoe verachtelyke en or.betaam.'lyke uitdrukkingen niet alleen gemeene piulfcbryvers, maar Schryvers van naam, en zelfs Leden van her Britfche Parlement, van de Franfchen fpreeken. Noemen zy niet de Franfchen de natuurlyhe vyah&en van Engeland? En hebben de Franfchen dan, buiten de reden door den Schryver gemeld, geen genoegzaanien grond om te denken, dat zy door de Engelfchen niet bemind worden ?] I 3  134 A LGEMEENE dan door uwe deur met een fleutel of met eenen grendel te fluiten: en wanneer eenigen van den middelfland van menfchen in bezittinge van uw vertrek geraakt zyn, is het zeer moeilyk 'er hen uit te krygen, vooral indien gy een Vreemdeling zyt. XXI. Er is, misfchien, op aarde, geen zo nieuwsgierig en onderzoekgraag Volk, als de laagere foort van franfchen. Geraas fchynt een van hunne grootfte vermaaken te zyn. Wanneer Hechts een jongen met gefcheurde kleederen op eene trommel flaat, of op eene trompet blaast, brengt hy allen, die hem hooien, om zich heen, met den grootlten fpoed , en de ongeduldigft'e nieuwsgierigheid. Dewyl myn aap als postilüon reedt, met een rood rokje , met een zilveren boordfel, was ik verplicht hem te doen afltygen , wanneer ik door een vlek van eenige aanmerkelyke grootte reed. Het volk vergaderde zo fchielyk om my heen te Moret vyf mylen [uuren gaans] van Fontainebleau , terwyl ik alleenlyk ftil hield om een brood te koopen, dat ik waarlyk geloove, dat alle mannen, vrouwen, en kinders, uitgezonderd de zieken en de oude luiden, hunne groete kwamen afleggen by myn kleinen ftalknecht; allen waren zy wonderlyk vermaakt; want niemand deed hier de geringde onhefchaafdheid blyken. Ik vreeze, dat een Franschman, op dezelfde wyze, niet zo vermaakelyk door eene Landftad in Engeland zou kunnen trekken. XXII.  ONDERRICHTINGEN. 135 XXII. De Franfchen geeven nooit koffy, thee, of eenige ververfing, uitgenomen by byzondere gelegenheden, aan dezulken die hen 's morgens of in den avond komen bezoeken. XXIII. Wanneer het weder koud is, het vuur klein > en het gezelfchap groot, belet de eene of de andere jonge Franschman den geheelen kring eenig genot van het vuur te hebben, door zichzelven 'er juist voor te plaatzen, leggende zyn degen fatfoenlyk over zyne linker knie, en zich vleiende, terwyl het geheele gezelfchap hem voor den duivel wcnscht, dat de juffrouwen zich verwonderen over zyne beenen. Wanneer hy zyne verwaandheid voldaan heeft, of doorwarm is, gaat hy nederzitten, en een ander neemt zyn plaats in. Ik hebbe deeze verfoeilyke ongemanierdheid door eene party mooije jonge zotskappen, in by uitftek koud weder, twee uuren lang zien uithouden. Die gewoonte is onlangs in Engeland overgeplant. XXIV. . . De Jaloersheid is in Frankryk naauwelyks bekend:' tegen dat het eerfte kind geboren wordt, neemt 'er' gemeenlyk éene onverfchilligheid plaats. De Man en de Vrouw hebben hunne byzondere kennisfen, en bejaagen hunne byzondere tydkortingen, onge-' fioord door huislyke oneenigheden. Wanneer zy, I 4 in  136 ALGEMEEN E in den avond, byeenkomen, is het met eene volmaakte weltevredenheid, en, in het algemeen, met volmaakte welgemanierdheid. Wanneer eene Engelfche Vrouw flechte wegen inflaat, wordt zy fchielyk openlyk ondeugend: zo is het niet met de Franfche Vrouwen: deeze bewaaren het uiterlyk voorkomen en eene gepaste welvoegelykheid, dewyl zy zelden aan eenigen man in het byzonder gehecht zyn. Terwyl zy aan haar kaptafel zitten, ontvangen zy de bezoeken van de mannen met welken zy kennis houden, en hy moet een man zyn van ongemeene doordringendheid, die ontdekken kan, wie het zy, welken zy op dien tyd de voorkeus geeft. In de zuidelyker deelen van Frankryk zyn de vrouwen inderdaad doorgaans zeer vry en zeer infchikkelyk. XXV. Het gebeurt zelden, dat Maagden in Frankryk verleid worden; de getrouwde vrouwen zyn 'er de voorwerpen van minnelistige mannen. De verleiding van een jong meisje wordt met den dood geftraft. XXVI. Vraag nooit eenen Franschman na zyn Ouderdom. Geene vraag, welke zy ook weezen moge, kan voor hem aanftootlyker zyn, en hy zal u nooit een regelrecht, fchoon misfchien een beleefd, antwoord geeven. Lodewyk de XV vroeg altoos de geenen, die by hem waren, na hunne jaaren. Een Koning mag die vryheid gebrui-  ONDERRICHTINGEN. 137 bruiken; maar ook dan verwekt het altoos fmart. , - Lodewyk de XIV zeide tot den Graaf van grammont: „ Ik weete uwen ouderdom; „ de Bisfchop van Senlis, die 34 jaaren telt, ,, heeft my tot een tydmerk gegeven, dat gy te , zamen in dezelfde fchool geftudeerd hebt. Die „ Bisfchop, Sire (antwoordde de Graaf) rekent „ niet goed: want noch hy, noch ik, hebben ooit „ geftudeerd." Eer dat ik wist, hoe aah- ftootelyk deeze vraag ware voor een Franschman, hebbe ik menig dubbelzinnig antwoord gehad zo als, Oh mon Dieul zo oud als de ftad, of, ik danke g 0 d , ik ben in goede gezondheid, enz. XXVII. Een hedendaagsch Fransch Schryver zegt, dat de Franfche taal niet vatbaar is voor w oor dfpeelingen. De woordfpeelingen, zegt hy, vallen niet in den aart van onze taaie , die deftig en ernftig is. Misfchien kan dit zo zyn; maar dan zyn de menfchen en de taal zo verfchillende , dat ik 'er geheel anders over dacht. XXVIII. Alle Engelfche Vrouwen , zo wel als de Vrouwen van andere Volken , ftellen Frankryk boven haar eigen Vaderland; dewyl, in Frankryk, haare daaden veel minder onder bedwang zyn , dan zy zyn (moest ik niet zeggen, dan zy plagten te weezen?) in Engeland. Alle Engelfchen, evenwel, die jonge en fchoone Vrouwen hebben, behooren, indien zy I 5 lliet  ALGE M EENE niet onverfchillig zyn omtrent derzelver gedrag, een fpeeltochtje na Parys., enz. te vermyden, al ware het maar een reisje van zes weeken. De Vrouw moet goed , en wys daarby, zyn , indien zes weeken haar verftand niet verleiden, en haare zeden bederven; en dat zelfs door haare eigen kunne, die oneindig ver het gevaarlykfte gezelfchap is. Eene Franfche Vrouw is zo wel bedreven in de kunst, om, door fpotten, eene Engelfche Vrouw te brengen tot het verachten van alle getrouwheid jegens haaren Egt. genoot, als Engelfche Vrouwen. XXIX. De Franfchen willen niet erkennen , dat hunne taal zo moeilyk is om wel gefproken te worden als de Engelfche taal: en misfchien hebben zy gelyk. Want hoe dikwyls ontmoeten wy Engelfchen, die het Fransch volmaaktlyk fpreeken ? Hoe zelden hoeren wy een Franschman Engelsch fpreeken zonder dat hy zyn Vaderland verraade door zyne xatA fpraak ? Met de Spanjaarden is het niet 20 Ik hebbe verkeerd met twee Spanjaarden, die nooit twintig [Engelfche] mylen va, Barcelona waren «e weest, en die het Engelsch volmaaktlyk wel fpraken. * XXX. Wanneer gy eene overeenkomst mankt met eenen Herbergier , by welken' gy voorneemens zyt den nacht door te brengen, draag dan zorg om bedden, ka.  ONDERRIC II TI N G E N. 131; kamers, enz. daarin te bcgrypen, of hy zal u deeze Hukken afzonderlyk berekenen. XXXI. Met dit alles mpet men erkennen, dat de Herberg van Monfienr dessein, in het Hotel d'Ar-gleterre tc Calais , niet alleen de eerfte is , in welke Vreemdelingen van fatfoen gemecnlyk gaan, maar dat zy ook de eerfte en beste herberg in Frankryk is. Dessein is de lok-eend, en behoorde eene jaarwedde te hebben van de Regeering van Frankryk : hy is altoos zeker, dat hy eene goede, zal krygen van de Engelfchen. XXXII. In grensfteden, of in welke bezetting ligt, daar men een recht heeft om uwe pakkaadje te doorzoeken, zal een ftuk van vier- en twintig [Franfche] ftuivers, en het verzekeren aan den bedienden, dat gy een Heer zyt, en niet een Koopman, u zonder ■vertoef doorhelpen. XXXIII. Zy, die te post reizen, behooren eer zy afryden, het geld voor het getal der paarden, dat zy noodig hebben voor édnen post, twee posten, en anderhalven post, in afgezonderde pakjes te doen, by elk pakje doende , het geen zy voorneemens zyn den voerman of den voerluiden te geeven, die, door des Konings bevel, gerechtigd zyn tot vyf [Franfche] ftuivers voor eiken post: en, indien zy  140 ALGE M EENE zich kwalyk gedraagen, moet men hun niet meer geeven; wanneer zy beleefd zyn, is tien of twaalf [Franfche] ftuivers voor eenen post genoeg. . Wanneer deeze pakjes niet te vooren zyn gereed gemaakt, en behoorelyk getekend, kan de Reiziger, voornaamelyk, indien hy niet wel bekend is met liet geld, hetzelve niet uittellen, terwyl de paarden veranderd worden, door de menigte van bedelaars, die het rytuig omringen , en geene weigering willen aanneemen. XXXIV. Luiden van rang en ftaat * die na het vaste Land reizen, of 'er van daan komen , zullen, wanneer zy fchryven aan peter, fector, Esq. te Dover, vinden, dat hy een man is van goede bezittingen en een goed character; op welken zy zich kunnen verlaaten. XXXV. Laat nooit een Franschman, by welken gy woont, of met welken gy reist, den meester zyn; een Engelschman kan met geene mogelykheid vieren twintig uuren leeven met een Fransshman, die bevelen geeft. Hy zal het verkrygen van die meerderheid beproeven; maar doe hem door een enkel duidelyk befluit zien , dat het zo niet weezen moet, en hy zal het opgeeven, en een nuttig en aangenaam gezelfchap worden. XXXVI.  ONDERRICHTINGEN. 14* XXXVI. Neem altoos een werktuig mede, om de deuren der ilaapkameren, in welke gy flaapt, vast te maaken , en zie toe, of 'er, achter groote fchilderyen, die in de kamer hangen,geene gaten zyn, groot genoeg voor een mensch, om door te kruipen. Men kan niet te veel omzichtigheid gebruiken in een Land, alwaar moord en roovery, eenigermaate, uitdrukkingen zyn van dezelfde betekenisfe. EINDELYK. Zieklyke luiden, of menfchen van een zekeren ouderdom, die in de Zuidlyke deelen van Frankryk, in Spanje, of in Italië reizen, behooren nooit het draagen van een katoenen of fyne flanellen borstrok , onder hunne hemden , na te laaten. Vreemd als het fchynen moge, dat men dit zegt, is deeze voorzorg in het zuiden van Frankryk noodzaaklyket dan in Engeland. In May, laatstleden, was het te Lyon, aan de zyde der ftrnaten, op welke de Zon fcheen, zo heet , en zo koud aan de fchaduwzyde, dat beide onverdraagelyk waren. De lucht is veel fcherper en doordringender in heete luchtftreeken dan in koude. Een doode hond , die des avonds te Madrid op de ftraat wordt geworpen, zal den volgenden morgen ten acht uuren weinig vleesch meer op zyne beenderen hebben, en dat, naar men my wel verzekerd heeft, door de werkzaamheid der lucht alleen. ' n, indien luiden uit Noordlyke landen dun gekleed willen gaan,  ALGE ME ENE gaan, en zich verzetten tegen de Inboorlingen, welker langduurige ondervinding eerder behoort in acht genomen , dan met verachtinge behandeld te worden , voornaamelyk daar de dwaaling aan den veiligftcn kant ligt, zullen zy 'er de fmartlyke gevolgen van gevoelen. Wat liet reizen in Spanje aanbelangt, daarvan behoeft weinig gezegd te worden, na het geen in de voorgaande bladen gemeld is: en daarom kan het algemeenc verflag van het Land, en het charafter van dat Volk, tamclyk wel begrepen worden, door het volgende bericht van beide. . Spanje dan is, op deezen dag, een groote wildernis, bewoond door een deftig, beftendig fchynend ras van menfchen, gelyk alle derzelver manieren cn daaden, zo wel als gefprekken, fchynen te bevestigen: maar zy weigeren de milddaadige aanbiedingen der natuure, fchoon deeze haare armen uitftrekkc, om ze hun op de mildfte wyze te fehenken. Misfchien maakt hunne bygeloovigheid, en het gebrek van vryheid, die aanbiedingen het aanneemen niet waardig. De grond van Spanje is, in het algemeen, zeer vruchtbaar, en, met betrekkinge tot hitte en koude, van eene oneindige verfcheidenheid , door de verfchillende liggingen der bergen , of in de vlakten, die het eerfte van de bergen zyn afgelegen. Hunne weiden zyn uitmuntende, en hunnefchaapen in grooten getale. Elke Luchtftreck en allerlei foort van grond , kan in dit Koningryk gevonden worden, en gevolglyk zou men alle dingen, die de mensch van  ONDERRICHTINGEN. 143 van coi) kan verlangen, hier in volmaaktheid kunnen hebben, indien de ledige, werklooze, en luie geaartheid der Inboorlingen het niet verhinderde. Want zy hebben, in en op hunnen grond, de rykdommen van alle andere Volkeren : maar een zakje met uijen, een ftuk brood, en een tros druiven, is alles wat een Spanjaard tot zyn onderhoud vordert, in vier- en twintig uuren. 'Er leeft geen foberer gedacht van menfchen: maar hun Land moet, zo lang zy onder hunne tegenwoordige wetten en godsdienst volharden te leeven, onbebouwd en genoegzaam ontvolkt blyven. Zy willen zeiven niet arbeiden, en zy wilden philippus den III niet toelaaten, dat hy Vreemdelingen onder hen bragt, die het wilden doen. Hunne Eer was 'er in dat opzicht te veel mede gemengd, en hunne trotsheid wederhoudt hunne eigen handen. Voeg hierbyvhun groot getal van geestelyke huizen, opgevuld met ledige Monniken, die voor den Staat van geenen meerderen dienst zyn, dan doode menfchen: want zy verteeren de vruchten des Lands, zonder den Staat iets toe te voegen. Hadden dc Spanjaards de nyverheid van andere Volken, welk een uitgeftrekten handel zouden zy kunnen dryven met hunne Nabuuren in Africa, in plaatze waarvan zy met dezelven een geduurigen oorlog voeren. Deeze bedenkingen, met de menigte van bedieningen; hun ongelooflyk getal van dienstbooden; hunne drift tot Stieren-gevechten en minnelisten , trekken alle hunne aandacht. Zy zyn allen, in hunne verbeeldinge, van den Koning af tot den Schoenlapper toe,  344 ALGEMEENE ONDERRICHTINGEN. toe, luiden van te hooge geboorte, om zich na de aarde te buigen , anders dan om op te raapen het geen deeze van zelve aanbiedt. En dus is de grond wel gefchikt voor de Inwooners, of de Inwooners voor den grond. Het Plaatje, manier van reizen, enz. te plaatzen in het lilde Deel tegen over. . ... Bl. 10