01 1925 3151 UB AMSTERDAM  NEDERLANDSCHE REIZEN. ZEVENDE DEEL.  ■  NEDERLANDSCHE REIZEN, tot bevordering van den koophandel, na de meest afgelegene gewesten des aard k loot s. Doormengd met vreemde Lotgevallen, en menigvuldige Gevaaren, die de Nederlandfehe Reizigers hebben doorgeftaan. MET P L A AT E N. ZEVENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADL Te HARLINGEN, By V. van der PLAATS MDCCLXXXV.   INHOUD DES ZEVENDEN DEELS. T J ogt van Pieter van den Broeck na de Oostindiën. Bladz. i Om zyne eerlykhcid en kunde kiest hem de Generaal Keynst , Bevelhebber der Vloot, tot Opper - Koopman. Loopt in Zee, in Zomermaand des jaars 1613, agter Engeland om. Koomt te St. Antony ; berigt wegens dit Eiland. Vrugtbaarbeid van 't Eiland Annobon. Onthaal by den Vorst van Aiifuaniiii , en by de Koningin van Demonio. Ongemeen vette Bok. Geringe prys van veele flagtbeesten. Zonderlinge Osfen. Zeden en gewoonten der opgezeetenen van Aufuannïi ; voortbrengzels. Het Eiland Gafifa; ontbloot van zoet water; het vee lescht 'er zynen dorst met Zeewater. Van den Broeck zeilt, als Kapitein-Majoor, na de Roode Zee; geen Hollander was hier ooit geweest. Koomt te Aden, en wordt van den Gouverneur vriendlyk ontvangen. Staatelyk gehoor by den Landvoogd. Dryft hier Koophandel. Koomt te Chihiri; zonderling verlchynzel van visfchen. Word: toegelaaten by den Koning; laat hier drie man, om de taal te leeren, en handel te dry ven. Berigt wegens de ftad Chihiri ; geaartheid en zeden der inwooners. Hy zeilt na Java, en wordt na Jaccatra gezonden, alwaar hy Peper handelt; en vervolgens aan den Koning van Botton. Koomt te Ainboina. Brandende berg; zwaare uitbarlting. Woont de onderueeming by op het Eiland Pulowai, die mislukt. Zeilt na de Molukfclie Eilanden ; kruidnagels, welke dezelve voortbrengen. Van den Broeck zeilt wederom na de Ruode Zee. Koomt op Ceilon; voor* 3 tref-  INHOUD. trefTelykheid deezes Eilands. Aankomst te Mocht; huurt 'er een üuis , en begint te handelen. Rykdom eener Karavaane. Doet een binnenlandfchen togt , waar toe hem de Bacha van al het noodige verzor gt. Doorreist verfcheiden fteden en dorpen, en koomt te Chenna; berigt wegens deezen oord. Jakobs-Put. Moskeeën. Groote voorregten aan de Hollanders verleend. Berin wegens de flad Chenna. Wederkomst te Mocha. Vreemd fchaap aldaar , met glad hair. Opkomst en hefchrywflg van de flad Mocha; volkrykheid ; uitgebreide Roophandel. Koffyboonen. Breekt het Komptoir op te Chihiri. Koomt te Suratte. Poogingen der Engelfcben om de' onzen hier den voet te ligten , mislukt. Richt 'er een Komptoir op. Zet te Calicute voet aan land. Legt een bezoek af by de Keizerin , die hem een fraai gefchenk doet. Voorregten der Krygslieden , inzonderheid omtrent de Vrouwen. Vertrekt, op bevel van den Heere J. P. Koen , na de Eilanden Mauritius en Madagascar. Ontdekt verraad, Haalt van Mauritius eenige geborgene goederen van verongelukte fchepen. Zeilt na Suratte. Zwaare ftorm, in weiken hy zyn fchip verliest, dicht by de Portugeefche flad Damman. Doet aan 't ftrand eene Verfchanzing opwerpen , van de watervaten , met kruidnagels gevuld. De inwooners van Damman neemen de vlugt. Van den Broeck , naa het wrak van zyn fthip verbrand te hebben, reist, met zyn volk, over land, na Mafulipatam. Worden op weg handgemeen met de' InfUaanen , welke zy op de vlugt liaan. Koomen andermaal in groot gevaar, doch bergen zich op de grenzen van Decan , wtlks Gouverneur hen vriendlyk ontvangt. Groote kommer op de reize. Doltabat , hoofdfiad van Pecan. Zonderlinge geluksbevordcring van Melic Ambaar; deeze zoekt, met vleiende aanbiedingen, van den Broeck in zyr.en dienst over te haaien. Caulas , eene aanzienlyke Had in Golconda. Inkomflen van dat Koninkiyk. Menigte van Diamanten. Naa ruim 7 wecken rei-  INHOUD. reizen s , toornen de fcbipbreukelingen te Mafulipatam. Van den Broeck doet een keer na Polofere; verbranding van eene Gentivfche Vrouwe aldaar ; berigt wegens dit treurbedryf. Keert na Paüacatte. Berigt wegens het Grondgebied en de gewoonten der onderdaanen des Konings van Cotebipa: Godsdienftige Aanhangen. Indiaaniche Kermisfen. Menigvuldige ligtekooien. Verbranden der Doodeu, afgebeeld. Zonderling feest. Baaden by eene Maansverduistering. Verbranden der vrouwe met het lyk van haaren man , zeer gebruikelyk ; de Mooren dulden deeze gewoonte niet. Bedevaarten envPellegrims. Bygeloovigheid der lanrizaaten ; kleedy. Ste±e vesting Condiven. Gouvernementen of Landvoogdyfchappen ; iykdorn en knevelary der Landvoogden. Menigvuldige dieveryen. Sailbenen, geweldig heet. Voortbrengzels en gedierte. Vertrekt na Bantam en Achin. Wreede behandeling omtrent den oppasfer van 's Konings Elefant. Berigt wegens het Eonihkryk Achin. Wreede ftraffen, hier in gebruik, voornaamlyk knotten van ledemaaten. Rykdom des Konings. Van den Broeck koomt te Jaccatra. Vyandlykheden der Engelfchen tegen de Hollanders, doen de onzen op tegenweer bedagt zyn. De Javaanen veriterken zich insgelyks. Van den Broeck doet eene Sterkte opwerpen , zedert het Bolwerk der Nederlandfche bezittingen geworden. Wederzydfche Krygsverrigtingen. De Engelfchen leggen inct 18 fchepen voor Jaccatra, en houden de onzen ingeflpotea. Zy koomen met de Indiaanen in onderhandeling. Van den Broeck zendt afgevaardigden ; gaat zelve by den. Indiaanfehen Koning, doch wordt trouwlooslyk gevangen gehouden. Zyne overgroote kloekmoedigheid, in het uiterfle gevaar, welk hem dreigde. Men fluit een Verdrag , by 't weik het Fort door de Hollanders wordt overgeleverd ; door de aankomst van Krygsvolk van den Pangoran van Bantam wordt dit Verdrag niet volvoerd, en het Fort ontzet; wordende, egter, van den Broeck na Bantam gevoerd, daar hy allerlei beleefd* * 4 1)Q-  INHOUD. heden by den Koning geniet. Het meergemelde Fort, op raad van van den Broeck, Batavia genaamd. De ftad Jaccatra door den Heer J. P. Koen beraagtigd. Van den Broeck geflaakt, keert weder na Batavia. De Hollanders neemen verfcheiden Indifche fchepen. Eene Hollandfche Vloot van 28 fchepen koomt voor Bantam. De Vrede tusfchen de Engelfchen en Hollanders geflooten. Van den Broeck ftygt te paerd , om op eenige plaatzen Komproiren op te richten. Zonderlinge raad van een Moorfchen Artz. Trekt over de rivier van Cambaie ; Alexandcr de Groote is, waarfchynlyk , over deeze rivier getrokken. Wederkomst te Suratte; aankomst van het eer'.te fchip aldaar, regelrecht uit Holland. Zendt vier fchepen na Perfie; zy raaken (laags met de Portugeczen , die de vlugt moeten neemen. De Ilollandfehe Karavaan, beöaande uit 450 Kameelen , koomt te Agra; brengt een zeldzaamen Bok en eenig ander vee, teil gefchenke voor van den Broeck; by zendt twee ryk gelaadene fchepen na Batavia , en na Holland. Zvvaare Orkaan, Elefant genaamd. De Portugeezen daagen de onzen ten llryde , doch worden met verfmaading afgeweezen. Van den Broeck verbindt zich op nieuw in dienst der Maatfchappy. De tyding van den dood des Grooten Mogols verwekt groote beroerte. Verhaal van een Leger van 20000 Vrouwen , allen te paerd, behoorendc tot de Usbekfche Tartaaren ; kloekheid en moed deezer heldinnen. Van den Broeck neemt , in 't laatsc van 1628, aficlieid van zyne vrienden, om weder te keeren na het Vaderland. Wordt vóór zyn vertrek pragtig onthaald vj:i verfcheiden Indifche Grooten. Doet vooraf nog eenea togt na Orrnus , en haalt van daar eene kostbaare laading Zyde. De Generaal J. P. Koen Hei ft. Van den Broeck zeilt, hls Bevelhebber der Vloot, na 't Vaderland. Brand in een zyner fchepen , 't welk geheel verteert. Koomt in Holland, naa eene afweezigheid van 17 iaaren, in 't jaar 1630, en wordt door de Maatfehap- py  INHOUD. py met een gouden keten befchonken , en ftaatelyk bedankt voor zyne dienften. Togt van Joris van Spilbergen, na de Molukfche Eilanden, door de Straat van Magellaan, in den jaare 1Ó14, enz. Bladz. 117 Om den weg te bekorten en kosten te minderen , befluit men, door de Straat van Magellaan , na Indië te ftervenen. Het beleid van dien togt wordt opgedraagen aan J. van Spilbergen. Vertrekt met zes fchepen. Dankdag op de Vloot, om het gelukkig te boven koomen van de Banken van Abrolhos. Zien de kust van Brazil. De zieken worden aan land gebragt. Eenigen van onze manfcliap door de Indiaanen gedood, Strafte van vier matroozen , fchuldig' aan eene zamenzweering om het fchip af te loopen. De Baai van Cordcs tot eene verzamelplaats gefield. De Vloot vervolgt haaren togt; handeling met de landzaaten by Kaap St. Vincent. De onzen worden aan land overvallen , door eene bende Portugeezen en Wilden, die, egter, op de vlugt gedreeven worden. De onzen neemen een fchip , met eene ryke laading. Van Spilbergen ontdekt dat zyn togt, door eenige verraaderlyke Nederlanders, vooraf herwaarts was overgebriefd. De Vloot gaat wederom onder zeil ; misnoegen op dezelve onder 't volk. Kloek befcheid van den Admiraal. De fchepen bereiken, het een naa het ander, de Straat, vorderen langzaam, en bereiken eindelyk de gefielde verzamelplaats. De Admiraal, op zekeren tyd aan land getreeden , vindt twee lyken begraaven , zeldzaam opgetooid. Groote blydfchap over de zamenkomst in de Cordes-Baai. De Vloot vertoeft hier acht dagen. Men ziet midden in de Straat een doortogt in de Zuid-Zee. De knepen ankeren in eene Baai, welke zy Spilbergens-Baai noemen. De Vloot verlaat de Engte, en koomt in volle Zee. De Admiraal treedt op la Mocha aan land, en pnt* 5 vangt  I N H O U D. vangt een bezoek van den Oftrfté des Eiland. Schaa pen van zonderling maaksel ; dienen hier voor paerden Komst aan Sancto Maria. De Fiskaal der Vloot treedt aan land ; de Admiraal insgelyks , met eenige Kif». benden, tegen de Spanjaards , die de vlugt neemen eri wier huizen worden in brand gedoken. De Vloot zuk kelt geweldig in Zee, en fielt koers na Val-Parifa • zy worden hier insgeryks handgemeen met de Spanjaard*. Komst m de Baai van Quintero. Wilde paerden aldaar. VoortrefFelykheid van deezen oord. De flad Aricqua Spilbergen , zynéri togt vervolgende , neemt een fchip'. Men ontdekt eene Spaanfche Vloot , van acht zwaare fchepen, onder den Bevelhebber Don Rodrigo de Mendoza. De Vlooien koomen aan elkander, 's avonds ten tien uuren. Hevig gevegt in den nacht. Van Spilbergen flaat drie fchepen, beurtelings, op de vlugt. De ftryd wordt 's anderendaags hervat, wederom ten nadeele der Spanjaarden. Groot verlies op het fchip van Mendoza Het fchip van den SpaanfcHen Vice- Admiraal betnagtigdj doch het gaat ten gronde, met al wat 'er op was: eenigen van de manfehap worden geborgen. Klein getal van dooden en gefcwetfteri aan de zyde der Hollanders.' De Vloot koomt voor Caliou de Lima ; wordt 'er vyandelyk ontvangen, en zeilt na Pefta, De Admiraal waan eenen kans op de flad; doch, om de groote övermagt, Iaat hy zyne troepen aan boord gaan. Meer volks aan land getreeden , vindt de flad van haare inwooners verlaaten. Berigt wegens de flad Peita. De Vloot doet het Kokos-Eiland aan; wordt hier minzaam ontvangen. TJitwisfèling van Gevangenen , tegen fruit en vee. Groote meniete zieken op de fchepen. Vyandlyke ontmoeting te Selagues ; kloekheid en voorfpoed der Hollanders. Koomen aan de Ladrones , of Dieven - Eilanden ; berigt wegens dezelve: groote vaardigheid in het zwemmen van de opgezeetenen. ' Deeze Eilanden met regt dus genaamd. Komst in de Straat van Manilles. Gefchiktheid der land- zaa-  INHOUD. zaatcn; eerbied voor de Geestlykheid. Ankeren voor de flad Manilles. Een huis, zeer kunftig gebouwd op hoornen. Neemen 'eenige fchepen. Bereiken Mindenao, en vervolgens Maleie ; zeilen van daar na Ternate en Machian. Van Spilbergen ontvangt bevel om na Bantam te flevenen: koomt voor Jaccatra. Neemt in Wintermaand des jaars iöic> , de wederreize aan na 't Vaderland , alwaar hy, naa den Aardkloot te hebben rondgezeiid , in Hooimaand des jaars 1617 , behouden aankoomt. ï) E  D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: x. De platte Kaart der geheele Waereld , waarop , zo veel de ruimte toelaat, de voornaamfte Togten der Nederlanderen , in deeze geheele Reisverzameling verhaald, zyn aangeftipt, tegenover bl. i 2. Van den Broeck te Chenna. . . 22 3. Verbranding der Dooden op Bali. . . 55 4. Van den Broeck te Maiulipatnarn. . . 71 5. Gezigt op Suratte. . . . 104 €. Schermutzeling tegen de Wilden, . .127 NE-    NEDERLANDSCHE REIZEN. T O G T Van HETER van den BROËClt, NA de OOSTINDlëN. De Heer pieter van den broeck, naa de Afrikaanfche kust, verfcheiden maaien, bezogt te hebben, waarvan wy, in het voorgaande Deel, een berigt hebben gegeeven , wierdt thans van den lust bevangen, om zynen Togt verder uit te ftrekken en de wonderen van het Oosten te bezigtigen. Door zyne kunde en eerlykheid in den handel , hadt hy een beroemden naam verworven. De Heer reynst , door de Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappy benoemd, om als Generaal eene Vloot na de Indien te geleiden, boodt hem den post van Opper-Koopman aan, en gaf hem zitting en ftem in zynen Scheepsraad* Op den tweeden van Zomermaand des jaars 1613, liep de Vloot in zee, met een gunftigen Oosten wind. Van den broeck bevondt zich op het fchip Natfau. Niet lang, egter, was de Vloot in zee geweest, of de wind liep om, en noodzaakte haar, ten Noorden van Engeland koers te zetten. Vil. deel. a Mej  % NEDERLANDSCHE Met het begin van Oogstmaand bévondt zich de Vloot op de Breedte van 60 Graaden ; hier hadtien de onzen flegts twee uuren nacht : twee 11 uren naa middernacht was het licht genoeg om te kunnen leezen. Twee maanden laater ankerden ~zy in de Baaien van St. Antony en St. Vincent, welke tegen elkander over leggen. Onder" andere ververfchingen vingen zy de ruimte van visch. Met een enkelen trek van de Zegen ving het bootsvolk van 't fchip Amfterdam visch genoeg, om de geheele vloot te kunnen Ipyzigen ; uit vreeze dat het Net zou fcheuren , hadden zy eene grotfte menigte laaten zwemmen. Niet verder dan drie mylen leggen de Eilanden St. Vincent en St. Antony van elkander. Het laatstgemelde Eiland wordt bewoond van eenige Portugeezen, Portugeefche Mulatefs en'een groot getal flaaven en fhavinnen. Zy leeven van oly, verzameld uit Schildpadden, welke zy, in een zeker jaargety, vangen, naby het Eiland St. Vincent , 't welk insgelyks bewoond Wordt. Geheele fcheepslaadingen van deeze oly worden van hier gehaald, en na verfcheiden gewesten verzonden. Ook zyn hier veele bokken' , wier vellen even als Spaansch Leder bereid worden. Op verre togten is dit cëne goede ververfchingplaats. Het Water, egter, is 'er niet zeer goed. In het begin van Slagtmaand vertrok de vloot van hier, en deedt vervolgens het Eiland AnTiobm aan , ïeggende op 40 Minuten Zuider - Breedte, vyfënveertig mylen van de vaste kust van Afrika. 'Het is zeer vrugtbaar in oranjeappelen , limoenen , Citroenen, kokosnooten, vygen , ananasfen , Turkfche tarwe, millet en verfcheiden andere vrugten. Men vindt 'er wei* ïlige osfen enkoeijen, doch veete varkens en bokken; als  REIZEN. | als mede hoenders, duiven en andere vogelen, inzon-, derheid overvloed van visch., 'Er valt veel katoen x Donna losia de silvia, eene Portugeefche Mevrouw, ontving daar van jaarlyks voör 8000 dukaaten. Onder de oranjeappelen , welke den Hollanderen bezorgd wierden, was 'er één, welke.drie ponden woog., Omtrent het midden van Lentemaand des jaars 1614 ging de Vloot wederom onder zeil, en kwam, in het begin van Zomermaand , op de Ree van 't' Eilaud Aufuannii voor anker. 's Anderendaags zondt de Generaal onzen van den broeck na land om aan den Koning een gefchenk te brengen., en hem te verzoeken, tegen goede betaaling, leevensmiddelen aan de Vloot te leveren. De Vorst kwam hem te gemoete , onder het gefchal Van fluiten en trommels, en geleidde hem in zyn Paleis. Hy was van geboorte een Arabier. Terftond bézorgde hy dertien osfen , tien fehaapen en twintig hoenders, nevens zeer goede vrugten. De prys van ieder os wierdt gefteld op twaalf ftukken van achten* Op een anderen dag wierdt van den broeck * aan eene andere zyde des Eilands, aan land gezet , en na de flad Demonio gezonden ; door de Koningin en haare onderdaanen wierdt hy zeer pragtig onthaald. Alles, wat het Land opleverde, wierdt hem aangebooden, en hy, met zyn gevolg, gehuisvest in het huis eens Edelmafis, daar zy kosteloos gehouden wierden. Onder andere ontvingen de onzen een Bok, die 2$ ponden fineer hadt, behalven het vet, 't geen van het vleesch gekookt wierdt. Van den broeck kogt hier 203 osfen, 30 fehaapen, 10 zeer vette bokken en 600 hoenders, eenige ryst, die nog niet fchoon gemaakt was j millet, eri A % eene  4 NEDERLANDSCHE eene foort van fnyboraen. Voor een os betaalde hy 12 ftukken van achten , voor drie 'osfen een naaf yzer; een anderen kogt hy voor een Neurenberger fpiegel. Een Riem papier betaalde hy aan den Koning voor een os , die in Holland 45 guldenszou gekost hebben. Alle deeze osfen hebben groote bulten op den rug: jan huigen van linscho0ten geeft 'er eene afbeelding van in zyne Reisbefchryving. Het land Atifitannii legt op 11 Gr. 50 Min. ZuiderBreedte. De Ree is tamelyk goed. Aan den Noordkant van de Baai leggen de fchepen veilig tegen de Zuidlyke Pasfaatvvinden. De Koningin, mollana allachora genaamd, houdt haar verblyf in de ftad Demommoo ; wylen haar Gemaal voerde het bewind over alle de Comorefche Eilanden. Op het Eiland Anfuannii leggen vier groote bemuurde Heden en 34 dorpen. De opgezeetenen zyn Maliometaauen. Men vindt 'er eene groote menigte Moskeeën. Hunne Leeraars zyn Arabieren. De landzaaten zyn zagtmoedig van aart. De vrouwen verfchynen 'er niet in het openbaar, gelyk in de Indien. Groot is het getal der flaaven , welke , vöor een kleinen prys, gekogt worden in de heerfchappyen van Priester joannes, in Ethiopië en op Madagaskar. Zy bevolken het Eiland, bearbeiden de landeryen, en hunne Heeren worden van hun zeer wel gediend. Het Eiland, 'c welk befproeid wordt van eene menigte kleine beekjes, die van de bergen nedervlieten, is zeer vrugtbaar. '£r groeien verfcheiden foorten van goede vrugten. Allerlei gevogelte, onder andere paauwen , patryzen , papegaaien , enz. zyn 'er zeer overvloedig; als mede kokosboomen, en allerlei vischv In  REIZEN. 5 In plaats van fpykers, worden hier de fchepen met Cairo zamengevoegd. Wanneer de Pasfaatwinden dienen , zeilen zy na Madagaskar, om van daar ryst, niillet, ambergrys en flaaven te haaien: over de Roode Zee brengen zy dezelve na Arabie, om ze aldaar tegen lywaaten, Indifche zakdoeken, katoen en amfioen te verruilen. Van den broeck, by den Generaal wederom aan boord gekoomen, wierdt met een floep gezonden na 't Eiland Gajifa, twaalf mylen van Anfuannii, alwaar het fchip Nas/au lag , 't welk op zyne ankers geftooten hadt, en aldaar gekalefaterd was. In 't eerst vonden zy geene Ree ; doch vervolgens wierpen zy het anker aan den Noordkant , voor eene Baai van wit zand. / Van den Koning en zyne Hovelingen wierdt onze Reiziger zeer vriendlyk ontvangen. Hy vereerde hem eenige magere osfen, en kokosnooten , die kwalyk fmaakten. Zo weinig zoet water is 'er op dit Eiland, dat de meeste opgezeetenen genoodzaakt zyn , brak water te drinken; lieden van meerder aanzien drinken het vogt van hunne kleine kokosnooten. Met verwondering zagen de onzen, dat het vee, 't welk, 's morgens en 's avonds, uit de velden en van de bergen kwam, met zeewater zynen dorst leschte. De landzaaten zyn kwaadaartig en van flegte zeden. Tien kleine Koninkjes zyn 'er op het Eiland , die , onophoudelyk, in oorlog zyn: de vreemdelingen moeten hierom zorgvuldig op hunne hoede zyn. Met het begin van Hooimaand deedt de Generaal de vloot de ankers ligten. Naa eene maand zeilens, pasfeerde zy den mond der Roode Zee. Geen Hollander hadt ooit dien oord bezogt. In den ScheepsA 3 raad  6 NEDERLANDSCHE raad wierdt hierom beflootert, van den broeck, met den tytel van Kapitein-Majoor , met het fchip Nas/au, derwaarts te zenden, om onderzoek te doen, welke voordeden voor den koophandel der Maatfchappye hier zouden te behaalen zyn. Op den negenden van Oogstmaand liep dit fchip in eene fchoone Baai, by Kaap Dorfoe ; zy kreeg den naam van Nas/aus-baai, omdat nog nooit hier een Hollander geweest was, en zy ook niet in de Kaarten wierdt gevonden. 's Anderendaags de-ankers geligt hebbende, en Kaap Gardafin rond gezeild zynde , leggende op n Gr. 45 Min. Zuider - Breedte , zetteden zy het wederom by de Kaap, om te verneemen , of zy 'er menfchen vonden, met welke zy konden fpreeken. Zy zagen 'er eenige Negers ; doch deeze namen de vlugt, zo ras zy de onzen zagen aan land treeden; nogthans wierden zy agterhaald. Zy fpraken met de onzen op eenigen afftand , en berigtten hun , dat, in deezen oord, water noch ververfchingen te vinden waren. Diensvolgens vervolgden zy hunnen togt, tot aan Monte de Felix; niet beter dan de voorgaande, wilden deszeifs inwooners hun te woord ftaan. Uit een dorp, Dordori genaamd, 't welk zy naderhand bezogten, bergden zich alle de ingezeetenen door de vlugt, alle hunne tilbaare have medevoerende. Aan geene zyde van de Kaap, vernamen de onzen eenige Arabifche fchepen; van deeze verftonden zy, dat zy thans waren te Illio de Monte, leggende in hunnen weg na Gelukkig Arabie. In 't laatst van Oogstmaand ontdekten zy dit land , en bevonden zich toen eene halve myl beneden Aden. Met een witte Vlag begaf zich de Onder-Koopman, in  REIZEN. r in eene floep, na land, om aan den Gouverneur verflag te doen van het oogmerk hunner komfle. Zeer vriendlyk wierdt hy ontvangen van de Turken, en, op ftaanden voet , met visch en vet fchaapvleesch, wederom aan boord gezonden, om den KapiteinMajoor van den broeck aan te zeggen, dat hy welkoom was. Den volgenden dag ankerde het fchip Nas/au onder, het gefchut van het Fort, dicht by eenige kleine Arabifclie , Perfifche en Indiaanfclie vaartuigen , die , om by nacht hunne laadingen te losfen, tot op eenigen afftand van het Fort geweeken waren. De Kapitein der foldaaten , gezonden om het fchip te doorzoeken, nodigde van den broeck by den Gouverneur ter maaltyd; gereedlyk aanvaardde hy deeze nodiging, dewyl hy hoopte, hier door gelegenheid tot een vryen handel te zullen bekoomen. Tegen den middag zagen de onzen eene fchrikwekkende duifternis uit het land opkoomen, medevoerende een zeer zwaaren ftortregen. Eene roode kleur, als die van een brandenden oven, veroorzaakte , in deeze duisternis, eene angstbaarende vertooning. De Gouverneur gebruikte de oplettendheid om aan de onzen te laaten weeten, dat zy nog twee of drie ankers moesten uitbrengen. De wolk liep rollende voort na den kant van Ethiopië : en naadat de Orkaan , daar door veroorzaakt , bedaard was, zag men het fchip Nas/au, omtrent ter dikte van een vinger, met rood zand bedekt. Naderhand berigte de Gouverneur aan van den broeck, dat deeze donkere wolk, gelykende naar eenen draaikolk, ontftaat uit het zand der zee,'t welk, ia zynen val, dikmaals geheele Karavaanen, menfchen A 4 ea  I NEDERLANDSCHE en kameelen , daar onder begraaft, en dat deeze de eehte Mumiën waren, welke men hier en daar vindt. Midden door de foldaaten, in gelederen gefchaard, wierdt van den broeck, met ftaatelyke plegtigheid, na het Paleis geleid. Des Gouverneurs naam was hessa aoa. Naa het overleveren der gefchenken, aan onzen Kapitein gevraagd hebbende , van welke Natie zy waren, gaf hy tot antwoord: Hollanders , Onder daanen van de Algemeene Staat en en van den Prinfe van Oranje, bondgenooten van zyne Hoogheid den Gouverneur: hy voegde 'er nevens, dat zy gekoomen waren als vrienden, met oogmerk om koop» han^ te dry ven, gelyk hunne landgenooten deeden, in alle landen, ftaande onder de gehoorzaamheid van den Grooten Heer. De Gouverneur hernam hier op, dat indien de Hollanders als vrienden gekoomen waren, zy, liier te lande , zo veel vryheid zouden hebben , als zy konden verlangen ; maar dat hy alvoorens daar van kennis moest geeven aan den bacha, OnderKoning van Jamen, of Gelukkig Arabie. Midlerwyl bezorgde hy de onzen een gevoegelyk huis ter inwooninge. Naa het middagmaal , begaf van den broeck zich wederom na boord, om de Lakens en Neurenberger Kraameryen te losfen, welke hy, met een OnderKoopman, na land zondt. Uit eenen Aga verftondt hy naderhand, dat de Bacha niet wilde gedoogen, dat liy, tot op zyne wederkomst, volk en goederen te Aden liet. De Kapitein nam een vriendlyk affcheid, laatende den Turk en de uitlandfche Kooplieden in groote bekommering , dat hy hunne fchepen zou wegneemen, niettcgenftnande ze onder het Fort vertuid lagen. Van dén broeck ging vervolgens onder zeil, en kwam  REIZEN. 9 kwam ten anker voor eene Arabifche ftad, Chihiri genaamd. De Koning zondt hem een Selbiy zynde een fchuitje van planken , met Cairo zamengevoegd ; het bragt eenige ververfchingen, beftaande in bokken , fchaapen , visch en fruit. Een zeer zonderling voorval gebeurde 'er, terwyl de onzen hier voor anker lagen ; 'er vertoonde zich eene groote menigte visfchen, die 'er, tot nog toe , onbekend geweest waren; zy geleeken eenigzins naar onzen Schol. Dewyl zy 'er genoegzaam gelyktydig met onzen Kapitein - Majoor zich vertoonden , noemden het de landzaaten Hollanders. Drie jaaren lang wierdt van, dezelve eene zo verbaazende menigte gevangen, dat de ingezeetenen, daar van verzadigd zynde, dezelve droogden , en ze aan de Kameelen te eeten gaven. Naa verloop van drie jaaren, wierden ze niet meer gevangen, zelf niet gezien. Op den twintigften van Oogstmaand des jaars 1614 > leide van den broeck een bezoek af by den Koning; een goed getal Arabifche foldaaten en Kooplieden geleidden hem na 't Vorftelyk paleis , en vervolgens na een fraai en ruim huis, alwaar hy een pragtigen inaaltyd gereed vondt. Alle deeze eerbetooningen hadden ten oogmerke , dat de onzen de veiligheid der Ree niet zouden fchenden. De verzekering van volkomene vryheid en veiligheid, indien zy als eerlyke Kooplieden waren gekomen, wierdt nu herhaald. Thans vraagde van den broecK verlof, twee of drie man van zyn volk aldaar te mogen laaten , om de Landtaal te leeren, tot op zyne wederkomst: dewyl hy zelve, om het verloopen der Pasfaatwinden, moest vertrekken, en daarenboven verpligt was, verA 5 flag  io NEDERLANDSCHE flag te doen van zyne ontdekkingen, aan zynen Gouverneur op Bantam. Dit verzoek hem gereedlyk zynde ingewilligd , liet hy aldaar , in eene bekwaame wooning , hun ingeruimd, als Asfiftent antony klaaszoon visscher, nevens twee man; hy voorzag hen van een weinig gelds, en eenige Neurenberger waaren. Vervolgens nam hy affcheid van den Koning , die hem, voor zyn volk, alle wenfchelyke veiligheid beloofde. De ftad Chihiri, in Gelukkig Arabie , legt op 14 Gr. 50 Min. Noorder-Breedte, aan eene dorre Zandwoestyn, aan den kant van eene ruime Baai, in welke de fchepen, op den afftand van een kanonfchoot, op acht vadem water, voor anker leggen. De ftad is zeer groot, uit hoofde dat de huizen zeer wyd van elkander ftaan; zy zyn van klei gemaakt, en van buiten met kalk beftreeken. 'Er ftaat een Kasteel met vier ronde torens , fterk genoeg tegen ftroopende benden, maar niet om het geweld van 't gefchut te kunnen verdraagen. Wyclers ziet men 'er vier Moskeen. De ftad is de voornaamfte haven in 's Konings heerfchappyen. Meestal houdt de Vorst zyn verblyf te Hadermuid, eene ftad , een dag reizens van Chihiri, dieper landwaarts, gelegen. Zyn naam is Sultan abdulla, en hy zelve met zyne onderdaanen, van afkomst echte Arabieren. Jaarlyks betaalt hy, in handen van den Bacha, Onder-Koning des Grooten Heers, eene fehatting van 40C0 ftukken van achten en 20 ponden Ambergrys. Zyne onderdaanen zyn oprecht van aart, zagtmoedig en weldaadig, zeöjg in houding en bedryven, en, volgens ma homets Wet, op hunne wyze , godsdien-  REIZEN. u dienfiig. Niet anders dan gemaskerd verfchynen de vrouwen van aanzien in het openbaar; zy zyn zeer wellustig, en welgemaakt van lyf en leden. De Ouders rekenen het zich tot eere, dat de Vreemdelingen met hunne dochters willen te doen hebben: terwyl ze nog zeer jong zyn, bieden zy ze hun aan, om eene zeer kleine belooning. Zeer veele Indifehe en Perfraanfche Benjanen woonen hier te lande. Alle jaaren verfchynt hier een goed getal fchepen uit de Indiën , Perfie, Ethiopië, van de Canarifche Eilanden, Madagaskar en Meiinde. Van Chihiri zeilde van den broeck na Cut~ fmni, leggende aan den mcnd der Roode Zee, aan de kust van Gelukkig Arabie, op 15 Gr. 32 Min. Noorder-Breedte. Aan land getreeden zynde, wierdt hy, door den Koning, sayd bon sahïdi genaamd, aan 't hoofd van 1000 foldaaten, allen met blanke fabels op hunne fchouders gewapend, verwelkoomd , en in zyn paleis geleid, daar hy een minzaam onthaal ontmoette. Hy gaf verlof, om eenigen van zyn volk, tot op zyne wederkomst, in zyn gebied te mogen laaten. Doch, vernomen hebbende, dat hy een vriend der Portugeezen was, die hier, jaar uit jaar in, kwamen handel dryven, en een vyand van den Grooten Heer, wierdt hy te raade, ditmaal , 'er niemand te laaten, en te vertrekken. Zy namen affcheid van elkander, met wederzydfche betooningen van vriendfchap en beleefdheid. Op den eerften Kersdag zagen de onzen het Eiland Juganao; mannen, vrouwen en kinderen, loopen hier gantsch moedernaakt, zonder eenige blyken van fchaamte. Vervolgens zetteden zy koers na 't Eiland jfava; onder weg ontmoetten zy den Generaal bot h, iin  ia NEDERLANDSCHE aan boord van het fchip Delft, op zyne reize na 't Vaderland; hy hadt onder de Vlag vier zeer ryk gelaadene fchepen. Van den broeck vervoegde zich by hem, om verilag te doen van zyne verrigtingen in de Roode Zee, waarna hy zeer verlangde. Naa hem gedeeltlyk opening van zaaken gegeeven te hebben, vervolgde hy zyne reize, en kwam, op den dertigften van Wintermaand , ten anker op de Ree van Bantam. Met het begin des volgenden jaars 1615, zondt hem, de Prefident jan Pieterszoon koen na Jaccatra , om aldaar leevensmiddelen te laaden , en voorts te brengen na de Molukfche Eilanden. Omtrent deezen tyd, wierden de tien zakken peper, weegende ieder 60 ponden Hollandsch, en dus te zamen 600 ponden, op Bantam verkogt voor vyftien Hukken van achten,; in Holland goldt het pond peper ai Huivers. Naa te Jaccatra zynen last volbragt te hebben, zeilde by langs de kust van Java. Op de Ree van Japara ontmoette hy den Generaal r e y n s t ; zeer verheugd was deeze over die ontmoeting. Hy deedt verflag van alle zyne ontdekkingen, en van den handel, welken hy hadt gedreeven, aan de kusten van de Roode Zee , en in Arabie; waar over hy zeer voldaan was. Hy geboodt hem, na 't Eiland Botton te zeilen, den Koopman, die aldaar zich bevondt, af te losfen , eenen anderen in de plaats te ftellen, en vervolgens zyne reize na de Molukfche Eilanden te vervorderen. Zeer vriendlyk wierdt van den broeck ontvangen by den Koning van Botton. Hy verftondt hier, dat, zints eenigen tyd, een groote Krokodil, alle nachten, uit de rivier kwam, en zeer veele mannen, vrou-  REIZEN. i3 vrouwen, kinderen en vee verflondt. Zeciert de komst van onzen Kapitein, wierdt hy niet meer vernomen. Zo dra hy op Botton zynen last volvoerd hadt, ging hy onder zeil, en ankerde, in het begin van Grasmaand, voor Amboina; doch vertrok, twee dagen laater, na de Bandafche Eilanden, om zich te voegen by den Generaal reynst, die, met elf fchepen, naby het Fort Nasfau, aldaar voor anker lag. Op den zelfden dag, als deeze vloot, van Amboiiia na Banda, was onder zeil gegaan, opende zich de berg Gunnapi, die nu zeventien jaaren agtereen, by aanhoudendheid, gebrand hadt, met zulk een vreezelyk geweld , en wierp eene zo verbaazende menigte vuur, brandenden ftoffe en groote fteenen , in Zee en in het Fort, dat uit het gefchut geen enkele fchoot kon gedaan werden, uit hoofde van de menigte asch, waarmede het gefchut bedekt was. De Bezetting kwam hier door in groot gevaar, als zynde op het punt om aangevallen te worden van de Bandaneezen, die van Lontor en andere plaatzen derwaarts kwamen toefehieten. Des Generaals komst deedt het gelaat der dingen veranderen, en zyne tegenwoordigheid was het behoud van het Fort Nasfau. Terwyl van den broeck met de zynen na land voer, ontmoetten zy veele groote ftukken verbranden fteen, die uit den berg in het water waren neergevallen: zommigen waren een vadem lang. Tusfchen de groote dreeven zo veele kleine fteenen, dat men moeite hadt om met de floep 'er door te roeien. Het zeewater fcheen eenigzins te kooken, en men zag,  i4 NEDERLANDSCHE zag, ginds en elders , visfchen dryven, door de warmte geftorven. De Generaal deedt, omtrent deezen tyd, nu en dan, eenige boomen om verre houwen, die zeer Ichoone muskaatnooten droegen; in het Fort hadt men het hout noodig. Omtrent het midden van Bloeimaend , wierdt 'er bevel gegeeven aan de fchepen Nasjaii, de Eolus, Neptunas, de Morgenftar, met twee Fregatten, écne Sloep, en tien wel gewapende Kanoes, zich te verzekeren van het Eiland Poulo vee, wilde en tamme dieren, en visch. De gevvoone geldmunt in den handel, aaa den zeekant gebruikelyk, is, gedroogde visch, tiie iu * VII. deel. B 'den  iS NEDERLANDSCHE den omtrek der Maldivifche Eilanden gevangen , en Albacorifes worden genaamd. Elcfanten zyn 'er, aan welke, allerwege, zo ongemeene hoedanigheden worden toegefchreeven, dat ze gehouden worden met een rcdelyk verftand begaafd te zyn. Zelf wordt het voor eene zekere waarheid gehouden , dat Elefanten , uit andere gewesten, een' Ceilonneercb.cn ontmoetende , hem onderkennen, en hunnen eerbied betoonen. Naazich, eenigen tyd, ververscht te hebben, gingen de onzen wederom onder zeil. Op de hoogte van Colombo , een Fort toebehoorende aan de Portugeczen, veroverden zy een klein fcheepje, geheel met kaneel belanden, en na Coetfm beftemd ; hier zou de laading overgelcheept worden in de Kavakken, die den wil hadden na Portugal. Allen hunnen vlyt wendden, de onzen aan , om Coetfm te naderen , en te onderdaan , of 'er een middel ware om eenen kans te waagen op de fchepen, die, zo als hun berigt was, vry diep-in zee in laading lagen. Doch vermitis zy de dingen aldaar niet in zulk een toeïtand vonden, als hun berigt was, vervolgden zy hunne Reize na de Roode Zee. Op den elfden van Louwmaand des jaars 161Ö, zetteden zy te Chihiri voet aan land ; zy vonden 'er nog twee van hunne landgenooten, welke zy 'er voorheen gelaaten hadden, visscher en crabbe : zo wel als de landzaaten, waren deeze zeer verblyd over hunne komst. In de plaats van visscher, liet van den broeck hier als Onder-Koopman wouter heut ü, en zeilde voorts na Mocha, daar hy, vier dagen daarnaa, aankwam : tot geene kleine verwondering der landzaaten, die nooit Europifche fchepen gezien hadden. De  REIZEN. ,0 De onzen lieten de ankers vallen midden onder dertig vaartuigen , zo kleine als groote, Indifche, Peruiche en Arabifche S op alle deeze ontfiondt groote vreeze en verbaasdheid: Straks zonde de Gouverneur eene Bark met drie Turken, om aan de onzen te vraagen, wie zy waren, en de reden hunner komfte ? Met het antwoord der Hollanderen, keerden zy weder Ha land. Van den epIoeck volgde hen derwaarts, 's anderendaags, en wierdt, onder het gefchal van fluiten en trommels, na het Stadhouderlyk Paleis geleid. Hier deedt hem de Gouverneur de zelfde vraag, die, van alles naauwkeurig onderricht zynde, hem met beleefdheden overlaadde , en, naar landsgebruik, meteen Ooud-Lakenfchen Rok befchonk. Naa verder zamenJpreeken , en het gebruik van eenige verveifchinger>, deedt de Tnrkfche Landvoogd onzen Reiziger, met zyn gezelfchap, geleiden na een fraai huis , 't welk hy voor hun hadt doen opruimen; van hetzelve moesten zy, in zes maanden , i4c Hakken van achten aan huur betaalefii Vervolgens flootcn zy een Verdrag omtrent de tollen en ongelden, welke, in het gebied des Onder-Konings van Gelukkig Arabie, moesten betaald worden; zy wierden gefield op drie en een half ten honderd , zo van de inkoomencle als van de uitgaande koopmanfehappen. Terflond den volgenden dag wierden de Hoikmdfche goederen aan land opgelagen, en met een goeden winst verkogt : de betaaHflg gekhiedde met Rukken van achten en dukaaten. , ln 't begin van Lentemaand kwam te Mocha eene Karavaan van Aleppo en Sun ; zy beflondt uit èngè* veer duizend Kameelen, en bragt mede Wootk (lukkcn vm ac,«en> «) looooo Dukaaten, deels iKirrgW B * fche  20 NEDERLANDSCHE fehe en Venetiaanfehedeels die in de Moorfciie Tanden gangbaar zyn. 't Geen op de Tollen niet was aangegeeven , was hier niet onder begreepcn. De lastdieren waren, bovendien, belaaden met fluwcelen , fatynen, damasten, armozynen, Turkfche gouden ftoffen, kamelotten, lakens, faffraan, kwikzilver, vermiljoen en Neurenberger krameryen. Twee maanden befteeden doorgaans deeze Karavaancn aan de reize. De bovengemelde goederen, voor 't meerengedeelte, voortbrengzels van Arabie , de Indien en Perfie , worden meestal verruild tegen grove en> fyne katoenen lywaaten, indigo, peper, kruidnagels, muskaatnooten, macis en Chineefche waaren. Ten zelfden dage ontving van den broeck verlof van den Gouverneur, de PrinfenVlag, van zyn huis , in de ftad Mocha , te laaten waaien; alle de uitlandfehe Natiën waren hier over zeer 't onvreden. Thans was het, nacht en dag, hier tc lande, zo heet, dat de onzen, aan die warmte ongewoon, en ze naauwlyks kunnende verdraagen, van tyd tot tyd , zich het lichaam met water befproeiden. Ondertusfchen beving onzen flei/dger de lust, om dieper landwaarts door te dringen , en het gewest te bezigtigen. Omtrent het midden van Grasmaand, gaf by hier van kennis aan den BacJia, die hem daar op een Firman, of Vrygeleihrief, zondt, houdende aan alle de Heeren en Gouverneurs van zyn regtsgebied , en hun gebiedende , hem kost- en fchadelóos te houden , en als zyn eigen perfoon te behandelen. Aan den Kapitein der Galeien wierdt last gegeeven, hem, onder het geleide van 20 Turkfche foldaaten , na het Paleis te voeren , tot het houden van een mondgefprek. Van zynen Onder-Koopman, jan arendsz, en  VA.H :D !1 S 11 R O E C K T JC C H E 35T KA.   REIZEN. •en ,eenen Trompetter verzeld, nam hy , 's anderendaags, te paerd, de reize aan. Zy namen hunnen weg over Mousfa, 8 mylen van Mocha gelegen , alwaar zy , van den Gouverneur , vriendlyk ontvangen wierden ; vervolgens over het kleine Fort Acunia , en namen hunne nachtrust te Afavinde. Van hier reeden zy na de kleine ftad Offlufe; eene Kompagnie Turkfche ibldaaten trok hun te geinoete, om hen te geleiden by den Gouverneur, by wien zy bet middagmaal zouden houden. Deeze ftad is onwinbaar, als leggende in het hellen van een fteilen berg, die van twee perfbonen tevens bezwaarlyk kan beklommen worden. De Gouverneur was een Arabier; uit hoofde van de koude, welke van den broeck. hier begon te gevoelen , vereerde hy hem een Tti'rkfchen lakeufchen rok. Naa den nacht te Sarui Mota te hebben doorgcbragt, vervolgden zy hunnen weg na Taïesfi, 4 mylen van Mota gelegen, eene groote en bemuurde ftad. Zy namen hunnen intrufc by den Gouverneur , die hen vriendlyk onthaalde, en verfche paerden, kameeJen en ezels bezorgde. In deeze ftad ftaan zes hooge torens, en verfcheiden Moskeeën; ook ziet men 'er een pragtige Begraafplaats van eenen BacU, die meer dan jooo ftukken van achten heeft gekost. 'Er gaat veel handel om.> Nog dien zelfden avond reeden zy, ove: het vlek Acar, tot aan Maïos, in het hellen van eenen berg gelegen. Onder het beklimmen van den berg , zagen zy , beneden zich , gelyktydig , ploegen, zaaien en oogfteu: een verrukkelyk gezigt, in de daaa, 'r. welk het geheele jaar door kan genooten worden. Zy fljepea in de ftad Tpe, alwaar zy, naar de wyze der Turken, in een Bad gingen. B 3 Ver-  • » NEDERLANDSCHE Vervolgens doorreisden zy de (leden Machadd.es;, JVacasmare, en Jerrime. Onder weg wierden zy gekweld van zo groote hagelftecnen, dat zy huns gelykeu nooit gezien hadden. Den volgenden dag hielden zy het middagmaal, te Dammer , by den Gouverneur , zynde een Hungaar, die hen , door cenc bende van 100 foldaatcn, na zyn Paleis deedt geleiden. Midden in de Had (laat een Kasteel, van blaauwagtigen (leen gebouwd, doch van gefchut flegt voorzien. Van daar röcden zy na Serafin ; de Geheimfchryver van den Bacha nodigde hen hier den nacht te vertoeven , en onthaalde hen op een pragtigen maaltyd van allerlei wildgebraad , fruiten en zeer goeden inlandfchen wyn. 's Morgens vóór dag en daauw , wederom opgezecten en het gebergte genaderd zynde, zondt de Geheimfchryver van den Bacha aan van den broeck een zeer fchoon paerd, met goud en zilver behangen, om daar mede zyne intrede te doen in de ftad. Een weinig verder ontmoette hun de Veldoverfte van 't Leger, te paerd, aan k hoofd van 300 Turkfche en Arabifche foldaaten, onder vyf ftandaartcn gefchaard. Naa een drievoudig afvuuren, trokken zy de onzen vooruit. Dicht by de ftad Chenna ontmoette hun de Bacha zelve, verzeld van meer dan tweehonderd Hovelingen, allen te paerd, en in gouden en zilveren doffen uit-, gedoscht. By het opgaan der Zonne, toen deeze Ontmoeting voorviel, maakte dit alles eene luisterryke vertooning. De Bacha zondt aan van den broeck twee welgemaakte jongelingen , in vrouwelyk gewaat verkleed , om hem te boodfehappen, dat hy den Bacha langzaam moes: volgen na zyn Paleis, alwaar hy hem zou verwagtcn. By  REIZE N. a3 By het inryden van de ftad, kon hy naauwïyks door de menigte van het volk dringen; de Geheimfchryvcr jooest, door twee man te paerd, ruimte doen maaken. Het Paleis genaderd zynde, greepen twee bedienden den toom van zyn paerd, en geleidden hem tot aan de Zaal, voor welke de grond befpreid was met tapyten, op welke hy affteeg. Door twee gefchaarde ryën Hovelingen naderde hy den Bacha. *Decze zat op eene verhevene plaats, en hem wierdt, niet als eenen Koning, maar als eenen God , de diepfte eerbied betoond. Naa dat van d£n broeck hem insgelyks zynen eerbied hadt beweezen, deedt hy hem op den grond nederzitten: waarop de Kapitein , die onzen Reiziger voor Tolk diende, zeide : Heer, God zegene u !°de Kapitein kan dus niet zitten. . Straks deedt hy voor hem een kostbaaren ftoel brengen. Gezeeten zynde , vraagde de Bacha aan onzen Reiziger , met een ftraf gelaat , na het oogmerk zyner komlte. Naa hierop voldoend antwoord te hebben bekoomen, leide hy hem de hand op het hoofd, en heette hem welkoom. Weetende dat hy vermoeid was van de reize, zeide hy: Neem nu een weinig rust: hier naa zuUcn iu; 2 van Toutvei; 2 van Dabul; een van Goa; 2 van Calicute; 3 van Cananor ; een van Achem ; een van Mafullpatan; 16 van Negena, Promiens en Cadts ; een van Mofambique; 2 van Mdinde ; 3 of 4 uit Ethiopië: allen belaaden met eene verbaazende verfcheidenheid van goederen en koopmanfehappen. Met Karavaaneu, of het Konings fchip, worden zy vervolgens verzonden na Juda, Mccca, Suez en Cairo. Eene menigte Pellegrims koomen met deeze fchepen over , die voorts hunnen weg neemen na Mekka. Doorgaans koomen zy te Mocha, van het midden van Lentemaand tot het laatst van Grasmaand. Zy vertrekken van daar in het volgende taifoen, beginnende in Oogstmaand, en keeren te rug met ryke laadingen Europifche koopmanfehappen , en gereede penningen. Het Konings fchip bragt mede over de 350000 Hukken van  Sa NEDERLANDSCHE van achten, en 50000 Venetiaaufche of Moorfche Diikaaten , eene menigte lakens en andere wollen- en zyden-ftolfen , tin, kwikzilver, vermiljoen, faffraan, Neurenberger waaren, Muskovisch leer, Fouwa, waarVan het Krap- of Turksch rood gemaakt wordt, en Kahauwa, welke van den broeck. befehryft als kleine boonen, die gebrand en op kookend water getrokken , onder de Turken tot een gewoonen drank verftrekken, en die, ten zynen tyde, in Europa, nog niet bekend , heden blyken onze Koffyboouen geweest te zyn. Omtrent het midden van Hooimaand des jaars 1616, kwam onze Prefiderit te Chihiri te rug. Hy brak aldaar met het Komptoir op, en ligtte 'er de bedienden en koopmanfehappen uit, welke hy 'er gelaaten hadt; de Koningen en verfcheiden zyner onderdaanen betuigden hier over hunne droefheid. De Vorst deedt hem allerlei voordeelige aanbiedingen , indien hy 'er zyrt volk Wilde laaten. Doch vermits hy daar toé last, noch den noodigen voorraad van goederen hadt, wees hy dit aanzoek van de hand , en keerde weder na de Indien. In 't begin van Oogstmaand kwam hy op de rivier van Suratte ten anker. Hy vervoegde zich by den Gouverneur, om hem van het oogmerk zyner komfte te verftendigen. Deeze ontving hem vriendlyk , cit boodt hem vryheid van koophandel aan. Doch verzogt zynde om een huis, om in hetzelve, zo als de Engelfchen gedaan hadden, een Komptoir op te richten, gaf hy voor, dit niet te durven inwilligen, buitert verlof des Grooten Mogols, zynen Meester. Twee' maanden reizens wns 'er noodig om dien Monarch te fpreeken , in dc ftad Agra , alwaar hy zyn verblyf hieUlt;  R E ï Z E R 3t hieldt; en dewyl het faifoen verliep, durfde hy dien togt niet onderneemen. Midlerwyl fielden de Engelfchen hunne uiterfie poogingen in 't werk , en fpaarden gefchenken noch beloften , om de Hollanders uit deezen oord te doen Vertrekken. Van üen broeck, van deeze trouwloosheid de lucht gekreegen hebbende, vervoegde zich" by den Gouverneur , en verklaarde hem', gereed te zyn om te willen vertrekken, en op ftaanden voet na boord te zullen wederkeeren : zo als hy ook met 'er daad zich na zyn fchip begaf. De Kooplieden, hier over niet weinig ontfteld , en vreezende dat hy het fchip zou aantasten, welk hy te Mocha hadt gezien, en zy alle dagen verwagtten , vefzogten den Gouverneur, hem te rug te ontbieden , en voor dit maal de zelfde voordeden toe te ftaan r welke de Engelfchen genooten, Hierop kwam de Prefident wederom aan Jand, en huurde 'er, met toefiemraing van den Gouverneur, een huis, waar in hy zyne goederen opfioeg, onder opzigt van een Koopman cn drie bedienden. By handtasting beloofde hem de Gouverneur, deeze vier perfoonen te zullen bewaaren en befchermen, als den appel zyner oogen. Wyders deedt hy aan onzen Reiziger een gefchenk van negen Hukken Guzurattisch lywaat; zynde dit de grootftc eer, welke, hier te lande , aan eenigen meusch kan beweezen worden. Zo wel de Engelfchen als de landzaaten, waren zeer verwonderd over deezen keer van zaaken. Thans gingen de onzen wederom onder zeil. Opde hoogte van Basfaie, eene ftad aan de Indifche kust, den Portugeezen toebchoorende , ontdekten zy een Fregat, 't welk nog nagelnieuw was; zy namen het: zedert wierdt het gebruikt in dienst der Maatfchappye, In  3& NEDERLANDSCHE In Wynmaand kwamen zy ten anker voor de flad Calicule. Met eene Kanoe kwamen hier by hen aan boord twee Engelfchen, door hunne landgenooten aldaar gelaaten , om 'er , onder Hollandfchcn naam , koophandel te dryven. 's Anderendaags tradt van den broeck. aan land, om zich van den last te kwyten, welken hy vati den Generaal revnst aan den Samorin moest overbrengen. Doch vermits deeze thans afweezig was ^ hadt hy gehoor by den Prins , deszelfs zoon. Met verwondering hoorde deeze hem de zaak van den Admiraal rie ter wielemsz, van nieuws, op het ïapyt brengen, van welke hy in langen tyd niet hadt hooren fpreeken. Hy zeide , dat zy misleid waren door de Engelfchen, die onder Hollandfchen naam cn vlag aldaar gekoomen waren; als mede, dat hy in de zaak niets kon doen, uit hoofde der afweezigheid des Geheimfchryvers , die zich by den Keizer bevondt; Diensvolgcns verzogt hy hem, de ankers te ligten, en zich aan de kust te vervoegen by den Koning , met aanbieding van drie of vier zyner Edellieden , om hem derwaarts te verzeilen. Doali , om den tegenwind, kon dit thans geenen voortgang hebben. Den volgenden dag wierdt van den broeck met de zynen onthaald by den Prins, die hem, by 't fcheiden, uitgeleide deedt door zyne Lyfvvagt, tot aan het ftrand. Hier ontving hy eene nodiging van de Keizerin , om by haar te koomen , op eene plaats , anderhalve myl landwaarts gelegen. Zeer vriendlyk ontving zy onzen Prcfident, en verzogt hem, te willen te wege brengen, dat het Verdrag, met Admiraal pieter willemsz geflooten , wierdt naagekoome». Voorts vereerde zy hem een gouden ring, met twee  REIZEN. 33 twee fraaie Robynen bezet, onder voorwaarde dat de Hollanders het volgende jaar zouden wederkeeren. Het Paleis , waarin de Vorfhn haar verblyf hieldt, was fraai en in een goeden fmaak gebouwd. Terwyl van den broeck na boord voer, deedt hem de Prins met zeven fchooten begroeten, en zondt hem vervolgens drie Praauwen met ververfchingen en leevensmiddelen. Groote voorregten genieten hier de Nairos, of Krygslieden. Wanneer het hun lust, by eene Vrouw neder te leggen, treeden zy moedig in huis, en roepen den Man toe: Po, po! Vertrek! Thans plaatzen zy hunnen fabel aan de deur van het flaapvertrek : zo lang deeze 'er ftaat, durft geen man binnen treeden. Van den broeck verklaart, in eigen perfoon, dit gezien te hebben. Omtrent het midden van Slagtmaand kwamen zy voor Bantam, en verftonden 'er , van den Prefident koen, het overlyden van den Generaal reynst. Met het begin des volgenden jaars 16,7 , ontving van den broeck last van den Heere koen, om met het fchip Middelburg en het Jacht de Duif, in de hoedanigheid van Bevelhebber, zich te begeeven na de Eilanden Mauritius en Madagaskar, na de kusten van de Roode Zee , zelf tot aan Suratte , om overal, daar hy konde, den Portugeezen alle mogelyke afbreuk te doen. Op den vyfden van Lentemaand daar aan volgende wierdt zyn lastbrief getekend. Terwyl tot deezen togt de noodige toebereidzelg gemaakt wierden, kreeg hy bevel om met eenige fchepen te kruizen op de kust van Pulo Besfi, by Bantam, op de Jonken, die uit China kwamen, en ze te nee! men. De eerfle zeilen , welke hy ontdekte , waren VII. deel. c iwee  34 NEDERLANDSCHE twee Franfche fchepen. Vervolgens zag hy twee Chineefche Jonken ; deeze noodzaakte hy, tot nader order, by hem te blyven. Van den broeck, naa deezen kruistogt, met den Prefident koen, op zekeren dag, te Bantam aan land zynde, wierdt hun, door eenen Chinees en eene Vrouw , berigt gegeeven van een groot verraad , 't welk tegen de Hollanders gefmeed wierdt : dit deedt hun befluiten , alle het gereed geld, by nacht, van land aan boord te brengen, en 'er alleen den Koopman busero te laaten. Op den achtften van Lentemaand vertrok onze Bevelhebber, met de twee gemelde fchepen, en kwam, in het begin van Grasmaand, voor het Eiland Mauritius ten anker. Naa aldaar gelaaden te hebben eenig Ebbenhout, en het overfchot van de goederen der fchepen van den Admiraal both, die op deeze kust vergaan waren, ging hy wederom onder zeil, koers zettende na Madagaskar, om 'er ryst en flaaven te koopen. In 't begin van Hooimaand waren zy dat Eiland genaderd; doch, om den geweldigen ftroom , welke langs de kust liep , konden zy het niet aandoen. Hierom wendden zy den fteven na 't Eiland Pemba, daar zy, in hunne voorgenomene landing, om de zelfde reden, even ongelukkig Haagden. Hierom waren zy genoodzaakt, zeil te minderen, en hadden het ongeluk , hunne groote Sloep en het Jacht uit het gezigt te verliezen. Het roer brak, en het fchip wierdt zo lek, dat het volk, in een etmaal, veertigduizend Iteeken moest pompen. Zeer ontramponeerd, en ontbloot van leevensmiddelen , kwamen zy eindelyk op de Ree van Monte Felix, in de Roode Zee. Naa  REIZEN. o5 Naa de gcleedene fchade aan het fchip, zo veel mogelyk was, herfteld te hebben, tradt van den Broeck aan land, orn eenige ververfchin?en te koo pen, voor de matroozen, die meestal ziek, en afgemat waren van het aanhoudend pompen, Een Arabier bragt hem omtrent 100 ponden Arabifche gom By zyne wederkomst aan boord, vernam hy dat het fchip hoe langer hoe lekker wierdt: ook kreeg men gebrek aan leevensmiddelen. Dit deedt hem befluiten na Socotora te zeilen. Op zee begon het fchip zo flerft te arbeiden en zo geweldig te flingeren, dat het volk op het dek bezwaarlyk kon duuren. Tot behoud van ichip laadinge en manfchap, was hy genoodzaakt, hoewel het buitentyds was , voor den wind af na Suratte koers te zetten. Midlerwyl bleef de ftorm nog al aanhouden. Omtrent het midden van Zomermaand zagen ze veele Slangen dryven, 't geen de Stuurlieden voor een gurti ftig teken houden. Twee dagen daarnaa kwamen zy met donker en onftuimig weder, ten anker, op acht vademen water. Toen de lucht een weinig opklaarde, zagen zy den berg van Damman, eene Portugeefche ftad. Zy ligtten de ankers , en zeilden een weinig nader aan land. 's Anderendaags peilden zy flegts vier en eene halve vadem ; hierdoor verlooren zy het roer van het fchip. Thans deedt van den broeck de groote mast kappen , en liep recht op het land aan , 't welk hy, tegen het vallen van den avond, bereikte. De oever was met zo veel volk bezet, dat hy, met de zynen, er met weinig van ontzet wierdt. Midden door de vreezelyke branding, zondt hy twee matroozen na land, om te verneemen, waar zy waren. C 2 On-  3  44 NEDERLANDSCHE gate; de eerfte leverde óooo, de tweede ioooo, en de derde 12000 paerden, behalven het voetvolk. Hy voerde dus het bevel over 80000 paerden, en knegten naar evenredigheid. Van den broeck zag deeze geduchte magt, gelegerd aan den voet der bergen van Gatos, ter plaatze alwaar de doortogt minst moeilyk is. Deeze Veldheer onderhoudt eene ftrenge krygstucht, en doet de wetten des Koninkryks naauwkenrig onderhouden. De ftruikroovers en andere dieven worden zo ftreng geftraft, dat men met goud op het hoofd door het land zou kunnen trekken. De gewoone ftraire is, het gieten van gefmolten lood in het lichaam. Op het inbrengen van fterke dranken in de legerplaats, ftaat de zelfde ftrafl'e. Toen van den broeck een bezoek afleide by melic, deedt deeze hem op een ftoel by zich nederzitten. Onze Bevelhebber vereerde hem een Japanfehen fabel en een Javaanfchen ponjaard, waar mede hy zeer in zynen Ichik was. Van zynen kant gaf hy een vrygeleide, ten behoeve der kranken, die nog waren agter gebleeven, nevens een kameelshairen kleed , met goud doorwerkt; hier te lande, een bewys van eerbetooninge aan eenen vreemdeling. Wyders zogt hy onzen Bevelhebber ov,er te haaien om in zynen dienst te treeden, door de aanbieding van eene wedde van 400 Guldens in de maand, en de inkomlten van een dorp; doch hy wees deeze aanbieding van de hand. Midlerwyl kwamen by melic eenige Afgevaardigden van hun, tegen welke de Hollanders onlangs hadden gevogten; zy eischten de paerden te rug, welke deeze op hen veroverd luidden. Melic be-  REIZEN. 45 gon hierop te lachen, en, op van den broeck wyzende, zeide hy: Daar zit de man; vraagt ze van hem zeiven: waarom hebt gy ze u laaten ontneemen ? Vervolgens liet de Geheimfchryver van den Regent hem zyn huis en ftal bezien; onder andere zag hy hier een allerfchoonst Arabisch paerd, 't welk hem 12000 Guldens hadt gekost. Op den 23 van Slagtmaand vervolgde van den broeck, met zyne manfchap, de reize; zy namen hunnen weg door eene reeks dorpen , onder andere door Mangalar, behoorende onder het gebied van den Grooten Mogol, 't welk melic, nevens 500 andere dorpen, op het grondgebied van dien zelfden Vorst gelegen, fchattingfchuldig hadt gemaakt. De oord was zeer vrugtbaar, geleegen aan een tak van den Ganges. 's Anderendaags trokken zy over den tak dier beroemde riviere. Hier ontmoetten zy eene kudde osfen , op hunnen weg van Mafulipatam na Suratte; zy waren belaaden met fpeceryen, voor rekening van Turkfche, Arabifche en Armenifche Kooplieden. De Stad Gandaar, door welke zy vervolgens trokken, gelegen op de grenzen van 't Koninkryk Golconda, was de verblyfplaats van een Portugeefchen Renegaat, manssor gaan genaamd, met 6000 paerden, Zy zagen hier eene menigte haazen, herten, hoenders, patryzen en paauwen. Boven op een berg, naby de ftad, was een groote vischryke vyver. Caulas, eene aanzienlyke ftad in het Koninkryk Golconda , genaderd zynde , wilde men onze reizigers niet binnen laaten; men gaf voor reden, dat zy gewisfelyk verfpieders waren. In de nabuurfchaap lag een Leger van  46 NEDERLANDSCHE van 6000 paerden, en 10000 knegten; zy lag in 't hellen van een berg, én was omgeeven van een muur van witten en blaauwen fteen. Den volgenden dag bereikten zy, op eene myl na, de Stad Bagganaga. Van den broeck zondt zynen Onder-Koopman aan den Gouverneur van Mafulipatan, mier cassiem genaamd, om hem kennis te geeven van zyne komst; 's anderendaags leide hy zelve een bezoek af by dien Staatsdienaar. Hy eischte van hem des Konings Lastbrief, en gaf hem een anderen, met zyne eigen hand getekend. Hy beloofde, altoos een Vriend der Hollanderen te zullen weezen. Van den broeck beloofde zich alles goeds van deeze zamenkomst. De ftad Bagganaga, alwaar da Koning sultan mahomet cottabassia, gebooren uit eene Turkfche moeder, en van de Cberifs afkomftig, zyn verblyf houdt, is zeer groot, en ryklyk voorzien van fraaije gebouwen. De Koning, flegts 23 jaaren oud, is een blank en welgemaakt perfoon. Hy heeft het ryksbewind nog niet in handen; dit wordt beftuurd door eenen grysaart, mier mahomet mommin genaamd. De jaarlykfche inkomften des Koninkryks bedraagen 7,200,000 Guldens; de voornaame bron van dezelve is het zout, 't welk, op osfen, door geheel Indië verzonden wordt. Niettegenftaande de Koning met den Grooten Mogol in oorlog is, moet hy, egter, jaarlyks, eene fcliatting van 1600,000 Guldens betaalen. 'Er wordt een uitgebreide handel gedreeven , door Kooplieden van allerlei Natiën. De Mooren leeven 'er zeer prachtig. Alle avonden moet de Schout den Koning verflag doen  REIZEN. 47 docn van 't geen in de Stad, of ten Hove, is voorgevallen. In Lentemaand moeten alle de dansferesfcn voor den Koning verfchynen, om hem met haare dansfen te vermaaken. Het land geeft overvloed van verfcheiden voortreffelyke fruiten, als mede witte en gebloemde lywaaten. Zints de ontdekking van een Diamant-myn, zyn 's Konings inkomften nog merkelyk vergroot. Op lyfftraffe, mag geen Diamant, die boven de vyf karaaten weegt, buiten zyne kennis, verkogt worden; zy moeten 'er dus zeer menigvuldig zyn. Men wil dat hy, in zyne fchatkamer, een pot heeft, vol Diamanten , allen boven de vyf karaaten zwaar. Eindelyk bereikten onze fchipbreukelingen, naa een vermoeienden togt van 7 weeken en 3 dagen, de ftad Mafulipatan; zy kwamen aldaar, 's daags vóór Kerstyd des jaars 1617. 's Anderendaags ontving van den broeckdetyding, dat eenige zieken,welke hy onder weg hadt gelaaten in het vkkNormol, op bevel des Konings, waren aangehouden. Straks vertrok hy derwaarts, om te verncemen , wat 'er van de zaak ware. By zyne aankomst vondt hy zyn volk onder de wapens, en handgemeen met de landzaaten, die zeer talryk waren. Ziende dat hy met de zynen de zwakfte was, en daarenboven eenig nadeel voor den koophandel der Maatfchappy vreezende , verzogt hy de inwooners , hem met de zynen hunnen weg in vrede te laaten gaan. Vergeefs. De Heer hans de haas , die te Mafulipatan den post van Gouverneur, in dienst der Maatfchappy, bekleedde, begaf zich insgelyks derwaarts; doch even weinig wilde men naar hem luisteren. Tegen wil en dank waren zy genoodzaakt, over Badora, na Pet»  48 NEDERLANDSCHE Pettepouli te rug te keeren. Nogthans wierden zes zieken, met de pakkaadje, na Mafulipatan gezonden. Op hunne terugreize vonden zy niemand , die hun leevensmiddelen wilde verkoopen. Gelukkig ontmoetten zy een Perfiaansch' Koopman , mier camaldin genaamd , die zyn geleide aanboodt. Andermaal bereikten zy de ftad Montepouli, niet zonder gevaar; 't welk, zonder dien Koopman, die voor hun borg ftondt, nog grooter zou geweest zyn. Zy vonden hier de Sloep niet, welke de haas hun beloofd hadt: zodat zy genoodzaakt waren, onder den blootcn hemel te vernachten, 's Anderendaags kwam 'er het Jacht, doch zonder Sloep. De landzaaten wilden hun geene Kanoe verhuuren, om hen daar mede aan boord te brengen. Met het geweer op hunne fchouders, moesten zy, door de branding, na boord zwemmen. Het fchip , op deeze wyze, gelukkig bereikt hebbende, ligtteu zy de ankers, en kwamen , 's anderendaags, voor Paliacatte. Met 63 man begaf zich v a n den broeck na het Fort Geldria. In 't laatst van Louwmaand des jaars 161S, zondt de haas het fchip ter Goei, met drie Fregatten, en eene Sangezella, langs de Kust, om op de Portugeezen te kruizen. Nevens den Gouverneur ging van den broeck aan boord van 't fchip ter Goes; en zeilde daar mede na Tirepopeliere , alwaar de Maatfchappy eene Logie hadt. Op de hoogte van St. Thomas richtten zy hunnen koers na land, en kwamen 'er, nevens de Fregatten , voor anker , buiten het bereik van 't gefchut, naadat van land tweemaal op hen was gefchooten. In den volgenden nacht vertrokken zy van hier na Tirepopeliere; de haas en van den broeck tra-  REIZEN. ^ traden hier aan land, om zich in de Logie te vervocgen. Geduurende hun verblyf ter deezer plaatze , deeden zy eenen keer na Polo/ere, en na 't Fort Bardauwa; zy wierden zeer gunftig ontvangen. Hier zagen zy eene Gentivfche vrouw, fchoon van gelaat, en flegts 20 jaaren oud , toebereidzels maaken, om zich, nevens het Lyk van haaren Echtgenoot, te doert verbranden ; voor dit wreed bedryf fcheen zy geen den minflen angst te gevoelen. De haas en van Den broeck, haar zulks tragtende af te raaden, lachte zy hen uit, en gaf tot antwoord, dat zy haarert Man moest volgen na de andere waereld , of dat zy een voorwerp zyn zou van de veragtinge haarer bloedverwanten en der geheele waereld ; en dat, in allen gevalle, niemand haar ter vrouwe zou willen neemen. Nogthans verzogt zy hun, een goed woord te willen fpreeken voor haare kinderen by den Naick , om dezelve behoorlyk op te voeden. Hierop zogten de onzen haar van dit wreed befluit af te trekken , met de belofte, van haar na een anderen oord te zullen overvoeren, alwaar men , van 't geen hier was voorgevallen, geene kennis zou hebben; doch deeze aanbieding wees zy beftendig van de hand. Op den dag, ter haarer verbrandinge beftemd, nam zy haare fraaifte klederen en andere fieraaden; en haare oogen met limoenfap gewreeven hebbende, fprong zy in het vuur, onder het gefladig uitroepen van Ram! Ram! en niets anders. R.ondom dit treurtooneel, Honden verfcheiden Benjaanfche Priesters , die , door het aanhoudend Haan op trommels , een verdoovend geraas maakten. De Brandflapel befiondt uit hout en eenige bakken met oly; in 't midden was een diepe kuil in den grond, VU. deel, D 13  $o NEDERLANDSCHE in welken zy zich nederwierp. Straks wierpen de oraibnders takkebosfchen op de rampzalige, en maakten zo veel gerugts , dat haare weeklagten niet konden gehoord worden. Omtrent deezen tyd zag men ,hier te lande,een zeer vreemd en fchrikwekkend verfchynzel in de lucht. Eene lange vuurige ftreek , als van den hemel nederdaalende, en als een blixemflraal door de lucht fchietende, viel neder op den grond, met eenen llag, gelyk aan dien van een halven Kartouw. Een geweldige fchrik wierdt hier door den landzaaten aangejaagd; zy befchouwden deezen Verheveling als een voorteken eens fanfhanden Oorlogs. Deeze brak, in de daad, eene maand daar naa, uit: istopo naick, Generaal van den Naick van Madre, deedt eenen inval in hun land, daar hy alles te vuur en te zwaard verwoestte. Zo groot was de wanorde, welke hier door wierdt aangericht , dat de Hollandfche Gezaghebbers het geraaden vonden, de goederen der Maatfchappye in veiligheid te brengen. Zy waren genoodzaakt , de fraaie Logie, door den Naick hun toegedaan , en waarin veele goederen lagen, te verhaten. De haas en van den broeck, ondertusfchen, naa lang vergeefs langs de kust gekruist te hebben , gingen, eindelyk, over op het fchip ter Thoolen, en keerden, met de Fregatten , te rug na Paliacatte. Hier kwam by hen de Koopman gïsbert van zuylen, van Ceilon; hy was krank, en hadt dien togt gedaan in een Cattamarau, zynde een klein vaartuig , van twee houten aan elkander gebonden. Groodyks klaagde hy over den Koning van Candi, omdat hy de voorwaarden des Verbonds, met hem geflooten, niet uaakwam. Met het fchip de Gouden Leeuw keer-  REIZEN. Si beerde van den broeck te rug na MmP*tatt> hy het adolp thomasz als OrJoer k-J ' en eene Bezetung van r3o HoIIandfche foldatt n ' Van het grondgebied en de gewoonten der onderd*anen des Konings van CoteMpa , aan de kust v Koromandel, geeft de Heer van den bronrr ^ volgende befehryving , welke wy als eeht en geLf! waardig mogen aanneemen , dewyl hy té Nyfampal Aan den Zuidkant grenst dit Kdninkrvk aan de rfc feheidf mT Wt" ? ? hCt knd der vt o;^.Ten Noorden tekt het - -dc De vermaardfte Zeelieden zyn, Cama Montepouli, weeleer beroemd door den handel, die aldaar gedree! ven wierdt doch zedert merkelyk verflapt is; Nyfampatnam Mafulipatnam , de kooprykue (tad aan de ge eele kust van Koromandel; Cotepatnarn; CasfiamaUta, Narfapour; Peteperur: van hier koomt veel Cvre* waarvan fcheepstouwwerk wordt gemaakt Ber-al ven neeze, legt 'er de Had Pentacota, en veel'e andere' kleine plaatzen, aan de kust van Orixa. Aan den Zeekant ontlast zich eene fchoöne rivierhet zout, welk de Gouvernementen van Mafulipatnam en Nyfampatnam, ,n grooten overvloed, uitleveren WOttit langs dezelve hooger op in t land verZdé^ en van daar koon, in betaaling te rug gebragt G« duurende het regenagtig fiufoen, zyn de landen, aan Zeekant gelegen, meestal overftroomd, door de wateren, die van de bergen afdaaleu. De rivier is vischryk; maar zy bevat ook Krokodillen, die de opgezee. D 2 te-  5a NEDERLANDSCHE tenen, langs de oevers, in vreeze houden, omdat zy niet zelden menfchen cn beesten verfiinden. Van den broeck verzekert, eenigen deezer fchrikdieren gezien te hebben. Van de kust af tot op den afftand van 11 mylen landwaarts , levert het gewest overvloed van allerlei leevensmiddelen. Het land is vrugtbaarder , naar gelange men het Noorden nadert. In voorgaande tyden plagten de Portugeezen eene groote menigte mondbehoeften en koopmanfehappen , met kleine vaartuigen, van daar te haaien , en voorts na Cochin te voeren. Doch zedert de Hollanders zich op de kust hebben gevestigd , is deeze handel bykans te niet geloopen. De Mooren en Gentiven voorzien hen tegenwoordig van noodwendigheden; niet ligt kunnen de onzen dit beletten , omdat de Prinsfen , door wier landen zy moeten trekken, zich onaydig willen houden, en derzelver luerfchappyen open ftaan voor de Kooplieden van alle Natiën. Op verfcheiden plaatzen hier te lande is het water bitter, 't Verdient onze opmerking, dat het water in de putten, welke, dicht by de bergen, in de rotzen worden uitgegraaven, niet volkomen zoet is. De aloude landzaaten zyn Gentiven, of Afgodendienaars. Hunne Priesters voeren den naam van Bramins ; de laagften in rang onder dezelve bekleeden veelal den post van Geheimfchryvers by de aanzienlykfte inwooners : zy kunnen beter fchryven en rekenen dan de overige Gentiven. Voorts zyn zy Pythagoristen , en eeten niets, 't geen den adem des leevens heeft ontvangen. Zelf eeten zy geene eijeren , en , zo groot is hun afkeer van bloed, geene roode kruiden. Nogthans ontmoet men eeni-  REIZEN. 53 eenige Aanhangen , die vleesch eeten , uitgezonderd Osfen-en Kalfsvleesch; dit te eeten, befchouwen zy als eene gruweldaad. Zelf durven zy geenen fchotel , in welken zulk vleesch legt, aanraaken, om dien op tafel te brengen. Onder andere ontmoet men eenen Aanhang , Parriaas genaamd. In zulk eene diepe veragting. zyn deeze lieden, dat indien een Gentif eenen hunner aanraakt > hy als onrein wordt befchouwd. Om hen te reinigen , w. rdt hy, op last van 't Geregt, in 't water gedompeld. Deeze eeten allerlei vleesch, zelf van dieren, die aan eene ziekte zyn geftorven. hen fchotel Paerdenvleesch wordt by hen. zo wel als by de Mooren voor een Gastmaal gehouden. Zy wonnen in dorpen en^ vlekken; in de fteden worden zy niet gedoogd. Te Gentiven tellen achttien geflagten , die. door huwelyken, zich niet met elkander vermengen. Wanneer een jongeling genegen is om in den echt te tree. den , en zyn oog op een bepaald voorwerp heeft laaten vallen, vervoegen zich de Ouders by den Vader der jonge doehter, en doen den voorflag , onder belofte van eene fomme gelds, aan haaren rang voegende. Zy huwen de kinders uit op den ouderdom van negen , zes, zomtyds vier jaaren. Eene Maagd , no*met verloofd op den ouderdom van twaalf jaaren * ,den tyd, pp welken zy tot de gemeenfchap met den Man bekwaam wordt geoordeeld , wordt als te oud aangezien; niemand wil haar hebben. Het is een bewys, dat zy van geen goed gedrag, of van geene fatfoenlyke ouders is gebooren. Want zy geeven naauwe agt om het bloed van hunne geflagten nier te vermengen met dat van andere Natiën, of van andere Geflagten ; en zy begceren geene vrouwen, welke zy van D 3 dus.  54 NEDERLANDSCHE dusdanig eene vermenginge kunnen Verdagt houden, ■ De jongelingen mogen het huwelyk zo lang uitdeliert als zy willen. Den baard durven zy evenwel niet fcheeren, voordat zy getrouwd zyn; dit fcheeren gefchiedt met groote plegtigheid en bygeloovigheid. Wanneer de eerde vrouw haaren man geene kinderen baart, geeft zy hem verlof om eene tweede, en eene derde te trouwen. Nogthans behoudt de eerde altoos den voorrang. Ondertusfchen, gelyk de Heer van den brokck getuigt, meermaalen te hebben Opgemerkt , wordt, dikmals, deeze veelwyvery de bron van veele onaangenaamheden in dusdanige huisgezinnen. Alle jaaren houden zy, op zekere vastgedelde plaatzen, vrolyke zamenkomden; zy hebben veele overeenkomst met de Boeren -kermisfen in Holland. In menigte verzamelen zy van wyd en zyd, ter eere van hunne Afgoden, welke zy in grooten getale hebben. Zomraigen hebben eene menschlyke gedaante, doch altoos iet wandalligs, als verfcheiden armen of hoofden. Andere hebben, op een mcnschlyk lichaam, het hoofi van 't een of ander beest. Eenigen zyn gebeeldhouwen, anderen gefchilderd in zeer onbetaamelyke houdingen. Eene menigte van deeze verfoeilykheden zag van den broeck in hunne Pagoden. Voor ieder van deeze Pagoden daat doorgaans het fteenen beeld van een Os , zeer fraai gewerkt. De meeste van deeze gevvyde gedigten zyn van deen gebouwd; over dcrzelvcr grootte kan men zich niet genoeg verwonderen , uit aanmerking van de weinige gereedfehappen, welke de Bouwlieden daar toe gebruiken. Dit fchynt onbegrypelyk , en men mag niet te oaregt vastdellcn , dat de aloude digters andere gereed-  REIZEN. ^ reedfehappen en werktuigen gehad hebben, dan heden ten dage in gebruik zyn. Door de geduurige oorlogen, door deeze volken gevoerd, moeten de kunften uitgeflorven, en eene groote menigte Oudheden vernield zyn, voornaamlyk op de plaatzen, daar Mooren woonen. De onderdaanigheid der Gentiven aan de Mooren verdient niet minder onze bewondering. Op plaatzen alwaar duizend Gentiven tegen één Moor zyn, zyn' nogthans , de eerstgemelden diep onderworpen , en iyden met geduld, al wat dier heerschzuchtige Natie behaagt, hun op te leggen. Dit noopte den Heer van den broeck, hunnen aart en karakter naauwkeurig te onderzoeken. De ültflag van dit onderzoek was, dat de Gentiven bleeken zeer lafhartig te zyn zonder moed , opgevoed in flaaffche denkbeelden ' even gelyk de Mooren verflaafd aan hunne belanden i zeer gefteld op het punt van eere, doch, egter* de' wetten van eere en oprechtheid dikmaals overtreedende; en, wanneer zy daar van overtuigd worden een onbefchaamd gelaat vertoonende, en zich houdende alsof 'er niets, gebeurd ware. Zy houden geene feesten of vrolyke byeenkomfhn of 'er zyn altoos openbaare Ligtekooien by dezelve' tegenwoordig, om het gezelfchap met haare danzeryen en muziek te vermaaken. Inzonderheid heeft dit plaats , wanneer hun land van vreemdelingen wordt bezogt; zonder dit zouden zy zich verbeelden, hun geene genoegzaame eer te hebben beweezen. Op de plaatzen, alwaar de Gentiven het hoofdgeza? voeren, moeten de gemelde vrouwsperfoonen dagelyks in de Pagoden rianzen ; zy genieten daar voor eene Jaarwedde. By de zulken, egter, die onder de heer. D 4 fchap.  $6 NEDERLANDSCHE fchappy der Mooren ftaan, heeft dit geene plaats. In Grasmaand alleen worden alle deeze Danzeresfen, door eenen Maldaar, of Geregtsbode, gedagvaard , uit alle oorden des Koninkryks, zich te begeeven na Bagana* gas , om den dood des eerften Mooifchen Koniugs , door haare dansfen , te gedenken : eene gewoonte , niet minder belachelyk dan ongewoon. De vrouwen, die dagelyks in de Pagoden danzen , mogen haar lichaam aan Christenen, Mooren noch Parriaas ten beste geeven. Indien zy dit gebod overtreeden, worden haare Jaarwedden ingehouden , en zy zelve met alle tekens van veragtinge behandeld. Het verbranden der dooden is ook hier gebruikelyk. Op het Eiland Bali, van waar, volgens zommigen , deeze gewoonte haaren oorfprong heeft genomen, gefchiedt het op de volgende wyze , gelyk blykt uit de nevensgaande afbeelding. Eerst wordt 'er een vierkant gevaarte opgericht, op eene foort van heuvel, in de gedaante van een verhemelte , op de vier hoeken met Cipresfebladeren verfierd. Binnen dit gevaarte is een ander, 't welk de eigenlyke Houtmyt is, beftaande uit drje verdiepingen. Op de tweede of middenfte wordt het Lyk geplaatst , en voorts de geheele loeftel aan de vier hoeken in brand gedoken. Eene menigte. Bra» mins, in hunne plegtgewaaden uitgedoscht , en met hunne hooge mutzen gedekt, ftaan hier en daar gefchaard, zingende den lof des - overleedenen , en de bloedverwanten over hun verlies vertroostende. De plegtigheid wordt beflooten met eenen maaltyd , ter eere des geftorvenen. Op den tienden dag naa ditplegtig bedryf, richten de naastbeftaanden wederom eenen maaltyd aan , op welken de overleedene van nieuws betreurd wordt. Op dee. zen  ■RBKAOTOTG DER DOODEff OP HET EILAND BALL   REIZEN. ia gen dag* verzamelt de naaste bloedverwant de asch des verbranden , en draagt ze na eene rivier, alwaar hy ze met andere asch vermengt, en , onder het uitftorten van eenige gebeden , allengskens in 't water werpt. Geduurende den tyd, welken van den broeck te Nyfampatnam vertoefde , zag hy aldaar, jaarlyks, het volgende zonderlinge feest vieren. Een uur vóór den opgang der Zonne, deeden de inwooners, voornaamlyk de zulken, die eene gelofte hadden gedaan , zich tot den hals toe in de aarde/ begraaven; het hoofd, welk alleen boven de aarde uitftak, was getooid met bloemen en Edelgefteenten. Anderen, daarentegen , lieten alleen het hoofd begraaven , terwyl het lichaam bloot lag. Anderen, wederom, langs de grond uitgeftrekt leggende, lieten een weinig aarde op hun lichaam werpen. In deezen ftaat blyvèn zy tot aan den opgang der Zonne. Straks nadert een perfoon , zeer zonderling toegerust. Over het lichaam en op zyn aangezigt is hy befmeerd met allerlei verfkleuren; in de eene hand houdt hy een blooten label, in de andere, boog en pylen. Men brengt hem eenen Bok ,die geofferd wordt, op de plaats alwaar dit zonderling tooneel geopend is. Met het bloed befprengt hy de geenen , die in deeze zonderlinge lichaamshouding leggen. Terftond daar naa ryzen zy op, en keeren weder na hunne vvooningen. Ten zelfden dage brengt ieder gezin een Bok na eene zekere aangevveezene plaats, alwaar hy geofferd wordt. Het hoofd wordt ten beste gegecven aan hem , die het beest gedood heeft , en het lichaam na huis P 5 Se'  5» NEDERLANDSCHE gebragt, voor het gezin, om 'er zynen maaltyd mede te doen. Voorts worden, op deezen dag, de volgende plegtigheden in agt genomen. Vroeg in den morgen, terwyl zy het hoofd wasfchen, keeren zy zich na de Zon, en doen haar eene foort van eerbegroetinge , door het maaken van zekere gebaaren met de hand. Da. Kramins wasfchen zich verfcheiden maaien in de Vyvers. Indien het water niet te koud zy, dompelen zy het hoofd daar onder; anders vergenoegen zy zich met eene befprenging. Ten tyde van eene Maanverduisteringe, welke zy, zo wel als de Europeaanen, kunnen berekenen, baaden zy zich, met geheele benden, mannen, vrouwen en kinderen, in de Zee; zy leggen, ten dien einde, zomtyds eenen weg af van 20 of 30 mylen. Die te verre van de zee woonen, baaden zich in de grootile rivieren. Zy gelooven, dat het baaden, by deeze gelegenheid, eene reinigmaaking van hunne zonden is. Van den broeck, verzeld van zynen Reisgenoot jan van wbesick, zag hier, voor de ecrflemaal, het wreed bedryf, het verbranden eener leevende vrouwe, te gader met het Lyk van wylen haaren Echtgenoot. Zy wierden vooraf daar van verwittigd , en vervoegden zich op de plaats, alwaar dit zou geleideden. De broeder des overleedenen tradt hun te gemoete, en bedankte hun voor de eer, welke zy zynen bloedverwant aandeeden. Zy zagen een gat van 10 of 12 voeten in 't vierkant, ter diepte van een mans lengte , van hout omringd, en met gloeiende kooien gevuld. Het was 'er zo heet als voor een vuuiïgen oven. Van daar wierden zy geleid in de tegenwoordigheid . ee;  REIZEN. 5^ eener vrouwe , voor welke , met veele betooningen van vrolykheid, gedanst, gefpeeld en Betel wierdt gekaauwd. Zy zogten haar af te brengen van haar voorneemen; doch het antwoord was, dat de opvolging van hunnen raad haar met fchatfde zou belaaden; dat het, naa de vuurige liefde, welke zy haaren man badt toegedraagen, niet billyk zyn zou, hem te verlaaten , en geen gezelfchap te willen houden in de andere waereld. Vervolgens ftondt zy op, en naa hun Betel te hebben aangebooden, tradt zy na de. rivier, om zich te Wasfchen en te reinigen. Daar naa trok zy een gezwaveld hembd aan, deelde haare kostbaare optooizels uit onder haare bloedverwanten , tradt uit haar huis en na den Brandftapel; wandelde rondom denzelven, en haare handen om hoog ilaande , wierp zy , met eene vrolyke en vergenoegde houding, zich in den kuil, alwaar zy, met droog hout, en andere brandftoffen , door de omftanders fpoedig overdekt wierdt. Om het vuur te beter te doen branden, en haar lichaam fpoediger door de vlammen verteeren, wierden, over den houtmyt, eenige potten met oly uitgegooten. In 't oogenblik als zy in 't vuur fprong, grcepen de Priesters , de bloedverwanten en andere omftanders elkander by de hand , en maakten , een kwartier uurs , een fchroomlyk misbaar. Die zich thans verbrandde, was eene vrouw van aanzienlyken huize, flegts 24 jaaren oud, nalaatende een kind van drie maanden. De tweede vrouw , welke van den eroeck deeze fchrikwekkénde en bygcloovige wreedheid omtrent zich zelve zag pleegen, was 50 jaaren oud. De verbranding gefchiedde met de zelfde plegtigheden. Maar toen deeze in 't midden der vlamme was, vo.ndt zy  6o NEDERLANDSCHE zy het aldaar zo heet, dat zy den brand zogt te ontkoomen, en het gewisfelyk zou gedaan hebben, indien het haar niet belet ware. Een Bramin, het ongeluk gehad hebbende van te verdrinken, wierdt op een houtdapel geleid; zyne vrouw wierp zich op zyn lichaam , kuste en omhelsde hem. In deezen (taat wierdt zy onmeédogend met brandhout bedekt, en de houtftapel, onder het uitgieten van oly, in brand geüooken : zo dat zy te gader welhaast tot asch verteerden. De fchrik, door de twee eerde verbrandingen, den Heere van den broeck aangegaan, deedt hem den lust vergaan tot het bywoonen van andere, tot welke hy genoodigd wierdt. Op de plaatzen, alwaar de Mooren het gezag voeren , wordt deeze barbaarfche gewoonte niet geduld; zy befchouwen dezelve als drydig tegen hunne wet, Tweemaalen gebeurde het, dat de uitvoering van dit bedryf verbooden wierdt, op het oogenblik als de noodige toebereidzels daar tce reeds gemaakt waren. Verfcheiden Indiaanen verzekerden den Heere van den broeck, dat deeze rampzalige flagtoffers ze* kere drogeryen wierden toegediend , die haar de harsfens bedwelmen , en gevoelloos maaken van 't geen zy zullen onderneemen. De vrouwen , die zich nevens haare mannen niet doen verbranden , en nogthans haare eer willen bewaaren, fnyden het hair af, leiden een afgezonderd leeven, bedryven grooten rouw, en betreuren eenigen tyd haar verlies. Het hertrouwen wordt voor eene groote fchande gerekend ; men befchouwt ze in dat geval als Ligtekooien. De mannen mogen , zonder eenige oneer, hertrouwen wanneer zy willen. De Benjaanen gelooven in de onderflykheid der zie-  REIZEN. éi ziele. Zy zeggen, dat de ziel, naar gelange van haare goede of kwaade geaartheid, overgaat in het lichaam van een goed of kwaad beest. Dikmaals fprak van den broeck met de Bramins over hun geloof; hy bevondt dat het rustte op onverftaanbaare verdichtzeis en nuttelooze vraagftukken. Dikmaals doen zy geloften van bedevaartstogten, inzonderheid om zekere Pagoden te bezoeken, die aan den Ganges ftaan , doch bovenal eene Pagode , in welke, volgens de overlevering, begraaven is het hoofd van rama ra ga, voormaals Oppervorst van alle deeze gewesten, voordat zyne Leenmannen tegen hem waren opgeftaan. Ongelooflyk groot is de toeloop van menfchen, welke jaarlyks zyn Graf bezoeken. Nog eene andere Pagode is 'er, aan welke de landzaaten een bnitengemeenen eerbied toonen. Zy ftaat in de ftad Tripetti, in het land der Gentiven ; by troepen fchoolen de menfchen derwaarts te zamen. Van den broeck zag eene menigte menfchen, leevensmiddelen buiten de ftad draagen, by wyze van offeranden , en dezelve onder zekeren boom zamen» brengen ; zy verzekerden dat zy aldaar verteerden, kort naa dat zy geofferd waren. Doch hy voegt 'er nevens , verzekerd te zyn , dat de geheele verborgenheid wierdt opgelost, door de vraatagtigheid der kraaien, die telkens wederkeerden onder deezen boom, alwaar zy veel te eeten vonden. Zommigen gaven voor, dat zy deeze offeranden toebragten aan de Goden; anderen, egter, beleeden aan onzen Reiziger, dat zy gefchiedden aan den Duivel. Veel eerbieds hebben zy voor de Pellegrims, hoewel zy, in de daad, niet beter zyn dan (toute en onbefchaamde bedelaars. Van den broeck verhaalt, eene  5i NEDERLANDSCHE eene vrouw gekend te hebben, die, naa verTcheidén ktnders, en oncier alle, eenige dochters ter waereld' gebragt te hebben , die allen llierven , eindelyk eene gelofte deedt, indien zy wederom eene dochter baar^ de , die in 't leeven bleef, derzelver eer aan haaren God te zullen opofferen , en openlyk ten beste gee^ ven! 't geen ook met 'er daad gefchiedde. Toen onze Bevelhebber uit dit land vertrok , hadt zy den ouderdom van bykans 30 jaaren bereikt. Wyders geeven zy agt op het Vogelgefchrei. Wanneer zy des morgens uitgaan , merken zy zorgvuldig op, de bejegeningen, die hun ontmoeten; zy leiden 'er goede of kwaade voortekens uit af, ten opzigt van 't geen hun, op dien dag, zal overkoometu Wanneet zy een kwaadfpellend voorteken zien, keeren zy weder in hunne huizen, of blyven ftaan, tot dat zy een gunftiger teken zien , of iemand hen is voorbygegaan. Zy gelooven dat ieder dag en nacht zekere ongelukkige uuren heeft ; zy bevveeren dezelve te kunnen onderfcheiden aan den loop der Harren , welken zy naauwkeurig waameemen. Geduurende deeze uuren doen zy volftrekt niets ; de landbouw , de koophandel, het reizen, alles ftaat ftil. Het niezen, in dien tusfehentyd, wordt zelf voor een kwaad voorteken gehouden. Behalven deezen, zyn ze aan nog veele andere bygeloovigheden vast. Wanneer de mannen, in hunne huizen , op het veld of elders aan 't werk zyn, gaan zc moedernaakt: alleen de fchaamdeelen bedekken zy met een lap linnen. Op andere tyden hebben zy een linnen voorfehoot, welke van den navel tot op de knieën hangt. Die in de lieden woouen, of in dienst zyn van lieden van aanzien, draagen kabaaijen. De  REIZEN. C3 De vrouwen draagen een langwerpig kleed , welk zy eerst om den middel , en vervolgens over den rechter fchouder knoopen. Nimmer bedekken zy het hoofd , dan alleenlyk zomtyds met een hoek vao het zo even gemelde gewaat. Zommige draagen een klein lyfken, waar mede zy inzonderheid de borften bedekken; van hier tot aan den navel is het lichaam bloot* De kinderen, zo wel meisjes als jongetjes , loopen, tot op den ouderdom van 4 of 5 jaaren, moedernaakt. De gevvoone arbeid der landzaaten, is de Landbouw , en het bewerken van zout. Zy zaaien zekere dunne wortels, van anderhalven fpan lang; dienende om rood te verwen. Niet even goed zyn alle deeze wortels; die voor de beste worden gehouden, groeien op 'het Eiland Tambreve , tegenover Nyfampatnam: die van Ganfam en Manar worden voor de tweede foort gehouden. Deeze kleur verfchiet niet, maar wordt, door het wasfchen, telkens fraaier. De Koning trekt uit dit gewest een jaaalyksch inkoomen van 1700000 Pagoden, bedraagende 6800000 Guldens. De Heer van den broeck, door het land reizende, verwonderde zich menigmaalen over deeze inkomften, en kon niet begrypen, van waar al dit geld kwam. Want de landzaaten zyn armoedig, en leiden een zeer behoeftig leeven. Die met 'cr daad ryk zyn, durven het niet laaten blyken, of daarom ruimer keven; de Landvoogden, dit bemerkende, zouden niet in gebreke blyven om hen te knevelen, en daar toe van 'c een of ander voorwendzel zich bedienen. Niet zeer zindelyk zyn ze op hun eeten, maar wel op hunne lichaamen; mannen en vrouwen baaden of wasfchen zich meestal tweemaal 's daags, in warm of koud  Ci NEDERLAND S"C H E koud water. Dewyl perfoonen van beide fexen het hoofdhair zeer lang laaten wasfen , fmeeren zy zich, om de 10, 12 of 15 dagen, het hoofd met oly, of^ die daar toe het vermogen hebben , met welriekende zalven. De Mooren , hier te lande woonagtig , leeven van* 's Konings milddaadigheid. De Perfiaanen zyn meest gezien ten Hove. Deeze Natie overtreft alle de overige Indiaanen in hoogmoed en pracht; daar zy het gezag in handen heeft, plondert zy alle de overige uit. Zy maaken hun werk van woekeren, en fchroomen niet, vier ten honderd in de maand te neemen, of ook wel vyf, wanneer zy aan Landvoogden geld opfchieten ^ of aan lieden , welke zy weeten in nood te zyn. Door dit middel verryken zy zich inzonderheid ; de Gentiven tot op het gebeente en merg uitzuigende ,• zelf hunne eigen landgenooten niet fpaarende , wanneer de gelegenheid zich aanbiedt. Condiveri, Condepouli en Golconda zyn de voornaamfte vestingen des Koninkryks ; men ontmoet 'er nog verfcheiden anderen , doch van minder belang. Condiveri dekt het geheele land , aan geene zyde der riviere gelegen , en beveiligt het tegen de Gentiven. Buiten verraad wordt het voor eene onwinbaare Sterkte gehouden: op deeze wyze wierden de Mooren , ten eenigen tyde, 'er meester van. Deeze Vesting is altoos voorzien van leevensmiddelen voor twee jaaren. Aan water heeft men 'ef nooit gebrek. Zy is alleen genaakbaar langs eenen fmallen weg, die zeer veele bogten heeft. Boven op den berg, op welken dit Kasteel legt, is eene vlakte, groot genoeg om met koorn te kunnen bezaaid worden. De Bezetting beftaat meestal uit Gentiven; zy worden 'cf  REIZEN, K< 'et .in eene foorf van flaavernye gehouden; zelden of nooit durven zy beneden in de ftad koomen. 'Er is ook eenige Ruitery, Veele overeenkomst met dezelve heeft de Vesting Condepouli. De Bezettingen van beide plaatzen beftaan uit ruim jooo Man; althans behoorden zy zo fterk te zyn. Maar, de Bevelhebbers der Vestingen en de Officiers, elkander verftaande, houden 'er niet meer dan 2000 Man; met de foldy van de overigen verryken zy hunne Beurs. Die meester is van deeze twee Vestingen, kan het fpoedig worden van het geheele land; want, daar zy op bergen leggen, die niet dan langs een zeer fmallen vyeg genaakbaar zyn, moet alles voor den bezitter wyken. De overige Forten, Naudiger, Ragamandraga en Eclour, kunnen niet veel tegenftands bieden. De voornaamfte Bevelhebber, die over deeze Sterkten het bewind voert, is een Moor; onder zich heeft hy eenige Naicquen, zynde Gentiven. Met omliggende land ftaat insgelyks onder zyn bewind. Het Koninkryk is verdeeld in Gouvernementen, of Landvoogdyfchappen; alle jaaren worden zy verpagt. De voornaamfte en mcestbekende van dezelve , zyn Condiveri, Bellum, Corde, Venicorde en Nyfampatnam. Deeze leggen aan geene zyde der rivicre. Condiveri is de voornaamfte van allen. Aan geld, fersjen, zout, witte en gebloemde Jywaaten, brengen de pagten jaarlyks op 160,000 Guldens. Condepouli, Mafulipatnam, Naglawance, Sandrapatla, Gelapondi en Eclour, zyn zes dorpen, die,, VII. deel, E met  NEDERLANDSCHE met hunne ondcrhoorige lauden, de meeste Indigo opleveren; welke, door de Hollanders, en andere Kooplieden, gekogt, en na het Noorden, Chaul en Debul, verzonden wordt. Ragamandraga Tatepaque is de naam eens Eiknds, 't welk, aan de eene zyde, van de Zee, en, aan de andere zyde, befpoeld wordt van de rivier Narfapour Peiais, die zich dicht by Petour in Zee ontlast. Dit Eiland is zeer vrugtbaar in allerlei leevensmiddelen. De rivier is zeer breed: aan haare oevers zouden fchepen van 200 lasten gebouwd, en oude fchepen gekalfaterd kunnen worden. Doch men kan 'er niet gemaklyk uitloopen, dan alleen in Wynmaand , wanneer de Noordlyke Pacfaatwinden eenen aanvang neemen. Het hout, daar toe noodig, wordt te water boven uit het land gebragt. Het Gouvernement Ragamandraga geeft verfcheiden foorten van lywaaten; Mafulipatnam, zout, ryst en eenige faaijen; doch zy zyn niet zo goed als die van Nyfampatnam ; als mede lywaaten, en eenige andere goederen en koopmanfehappen. De pagten van dezelve bedraagen jaarlyks 720,000 Guldens. De inkoomende en uitgaande regten van Nyfampatnam worden verpagt voor 220,000 Guldens. Van deeze fomme betaalt de Koning, aan den Landvoogd , en aan deszelfs onderhoorige bedienden, voor jaarwedden en onkosten, 32,000 Guldens; de inwooners van Nyfampatnam betaalen hem 2o,coo Guldens. Zyne meeste bedienden betaalt hy, niet met geld, maar met ryst, zout en koorn; alle 't welk hy hun een derde boven de waarde toerekent. De voornaamfte Bevelhebbers, als de Sabandar, de Priesters, de Regter, ontvangen hunne Wedden in baaren gelde. De  REIZEN. De Landvoogd voert een zeer pragtigen ftaat. Oni deezen te bekostigen, en de pagt op te brengen, moet hy de opgezeetenen deerlyk knevelen, en bykans naakt uitkleeden. In drie termynen, telkens van vier maanden , moet de pagt betaald worden. Die, naa verloop van een jaar, de pagtpenningen niet heeft opgebragt, ondergaat daar voor eene zwaare ftraffe, ten koste van zyne gezondheid, zomtyds van zyn leeven. Hoe veele voordeden zy ook behaalen, zy klaagen, egter, altoos. Aan den nayver, welke tusfehen deeze lieden heerscht, moet dit inzonderheid Worden toegefchreeven. Want, indien het bekend worde, dat zy veel gefchraapt hebben, mist het zelden, dat zy «iet by den Vorst worden aangeklaagd, om hen, 't zy met of zonder reden, in ongenade te doen vallen. Gefchenken, of kuipery, zyn hier de eenige trap tot cerampten. De meeste Landvoogden of Pagters, zyn Bramins of Benjanen : de allerlistigfte menfchen \ op allerlei knevelaaryen afgericht; die wonderwel met Woorden kunnen ftreelen, en zich naar den tyd fchikken; die, wanneer zy in de laagte zyn, of iemands hulp behoeven , zich tot de diepfle laagheden kunnen vernederen , en onbefchaamd zyn in hunne Verzoeken. Weinige Mooren willen de pagten aanneemen; doch zeer gereed zyn zy om den post te bekleeden van Opzieners over het gedrag der Pagters; deeze moeten hun groote gefchenken doen, om hun de oogen te blinddoeken. Van hier, dat de klagten der behoeftigen niet kunnen koomen ter ooren van hun, die het gezag in handen hebben, en vervolgens gebragt worden voor den Koning, om daar in te voorzien. Op deeze wyze wordt het geheele land bedorven. E * ©19  €8 NEDERLANDSCHE Om te kunnen doen al wat zy willen, hebben de Pagters niets anders noodig, dan den Sabandar en eenige andere Bewindslieden op hunne zyde te brengen. Want, door deeze oogluiking gefchraagd, kunnen zy, met kleine moeite, zich• verontfchuldigen by de Schatbewarrders, de Algcmeene Opzieners, en dezulken, die het algemeen toezigt over de pagten hebben. Zomtyds wenden zy voor, dat zy, door eenige beletzeis , verhinderd zyn om alle de belastingen te vorderen, en krygen dus afllag van pagt. Dikmaals handelen zy hier in zo plomp en onbcfchaamd, dat iemand willens blind zyn moet, die het niet ziet. Ook gebeurt het, dat de Sabandars en Opzieners, met de Pagters trouwloos bevonden wordende, nevens hun de zelfde ftraffe moeten draagen. Van den broeck kon niet ontdekken, dat de landzaaten eene gefchreeven Wet hadden, of een Vier* fchaar, voor welken regtfpraak gefchiedde, inburger» lyke zaaken. Dieven, op de daad betrapt wordende, worden geëmpalccrd, of hun het hoofd afgehouwen, 't welk op een ftaak geplaatst wordt. By gelegenheid van het overlyden van eene van 's Konings dochteren, wierdt een geheel gezin ter dood gebragt, op het vermoeden dat de Prinsfes door hetzelve betoverd was. In den avond van zekeren dag, kwamen te Mafulrpatan eenige dieven, als lieden van aanzien verkleed; een van hun wierdt in een Palanquin gedraagen. Zy namen hunnen intrek by ccneuMoor, welken zy zogten te belleden; doch zy wierden op de daad betrapt, en booden tegenftand. De menigte, op het gcrugt hier van, byeengekoomen zynde, namen zy de vlugt. Een van hun, die gekwetst was, wierdt gegreepen, en in de  REIZEN. 69 de gevangenis geworpen, doch eerlang, zonder eenige ftraffe, gefokt. In 't algemeen zyn ze niet bioeddor-ftig. i • . In Lente-, Gras- en Bloeimaand verfchynen hier de meeste dieven. De reden is, omdat thans de rivieren droog zyn , en ligt kunnen doorwaad worden. Dikmaals pionderen zy geheele dorpen uit. Het reizigen is in dien tyd onveilig. By dag onthouden zich de roovers Uï de bosfchen, of op de bergen; de inwooners van zommige dorpen voorzien hen aldaar van leevensmidJelen, onder voorwaarde dat zy hen zullen fpaaren. De Landvoogden bemoeijen zich niet met deeze ongeregeldheden; zelf wil men, dat zy zich zomtyds met de roovers verifaan, eu den buit met hun deelen. Het jaar der Gentiven bellaat uit 12 maanden; het neemt zynen aanvang op den twintigilen van Lentemaand. Het jaar der .Mooren wordt volgens de Maan gerekend, en neemt zyn begin op den tienden van onze Louwmaand. Zy hebben dertien. Maanmaanden, en verdeelen het jaar in drie faifoenen: het warme faifoen, beginnende in Lentemaand, en eindigende in Zomermaand; het regeuagtig faifoen, 't welk eenen aanvang neemt in Hooimaand, en eindigt in Wynmaaud ; het koude faifoen, [t welk duurt van Slagtmaand tot aan Sprokkelmaand. . Van het'midden van Bloeimaand tot aan het midden van Zomermaand L heerscht 'er eene zo geweldige hitte, die uit het Noorden koomt, dat zy zomtyds bykans ondraaglyk is. Wanneer men zyn gezigt na dien kant wendt, is het als of men voor een brandenden oven ftondt. Het hout en fteen geeven insgelyks eene ongeïoollyke warmte van zich. Ten alfcö gelukke is 'er zeer goed & 3 koud  70 NEDERLANDSCHE koud water voorhanden, Doch door het te veel of onvoorzigtig drinken daar van, of van melk, fterft 'er menig een, in dit jaargety. De Heer pie ter isAACéz, een bediende van het Hollandfche Komptoir , kwam dus aan zyn einde. Van 's morgens ten negen tot 's naamiddags ten drie uuren, moeten de Reizigers - rusten. Doch zodra de hitte eenigzins is gevveeken, is het reizigen zeer vermaaklyk. De vrugten, welke dit Gewest voortbrengt, zyn Mangas, Banaanen, Limoenen, Granaaten, Ananasfen, Oranjeappelen, Citroenen en Jamen; als mede een foort van appelen, van grootte als krieken , me| een kleinen fteen van binnen; Jamoden, die geheel zwart en een weinig zamentrekkende zyn. De boamen , aan welke deeze vrugt groeit, vindt men overal, hier en daar geheele bosfchen van dezelve; zy geeven eenen drank, die, wanneer zy niet vervalscht is, zeer aangenaam fmaakt. Tamarinde en Raïesboomen zyn 'er insgelyks zeer menigvuldig, Van Golconda wordt jaarlyks eene menigte druiven gevoerd na het platte land, alwaar, om het ziltige water, de grond niet gefchikt is voor den wynftok. Wyders vindt men 'er verfcheiden foorten van tamme en wilde dieren: Tygers, Elefanten, Beeren, Luipaarden, Meerkatten, Herten, over 't geheele lichaam met kleine plekken gefpikkeld; wanneer zy van een Slang gebeeten worden, hebben zy 'er geen anderen hinder van, dan dat een van deeze vlakken verdwynt. Zy hebben hoorns, gelyk in andere gewesten. Nog eene andere foort van Herten is 'er, ongevlekt, met recht opftaande hoornen, als een fchroef gedraafd, zeer glad en fraai. Jong gevangen zyu?  ^A^T BÏI HOECK TE M1S¥LIPAT¥AMS   REIZEN. 7S zynde, kunnen ze zo tam gemaakt worden als honden; zy loopen de menfchen agteraan, en eeten vaa de tafel en uit de hand. Voorts heeft men 'er zeer veele vosfen en flangen, die zo vergiftig zyn, dat, die van hun geftooken worden, op Maanden voet fterven. Nog eene andere foort is 'er, die, volgens het verhaal der Landzaaten, het hoofd hebben ter plaatze daar andere den ftaart voeren. Doch het zogenaamde hoofd is °er flegts eenegelykenis van. Elefanten, Fretten, Yzervarkens, en andere dieren, in Europa onbekend, zyn 'er zeer menigvuldig, als mede Veldratten, rosagtig van verf, en aangenaam van fmaak; voorts eene ontelbaare menigte tamme dieren, Osfen, KoeijenBuffels, Schaapen, driederleiGeiten; doch deeze geeven op verre na niet zo veel melk, als in onze Europifche gewesten. De paerden zyn 'er klein, doch zeer bekwaam om door 't land te reizen, en beter gehard tegen vermoeijenisfen dan de groote. De Arabifche paerden, en die van Ormus, zyn hier zeer geagt; men brengr ze 'er ook van Patana. Toen van den broeck met zyn 'gevolg, in Lentemaand des jaars 1618, te Mafulipatnam kwam, wierden zy zeer vriendlyk ontvangen van den Gouverneur, die onzen Bevelhebber met een Goud-lakens kleed befchonk, en hen gezamentlyk na hunne wooning deedt verzeilen door de openbaare Danzeresfen. De goederen, welke zy hadden medegebragt, wierden ftraks voor gereed geld verkogt. Zommigen zelf bragten hun geld, vóór dat de onzen de levering doen konden , uit vreeze dat zy te laat zouden koomen. E 4 Van  ?i NEDERLANDSCHE Fan hier vertrok van den broeck, verzcld vaat samuel kint, voormaals Onder-Gouverneur van Paliacatte, na Bantam. Zy zeilden aan op Acbit, alwaar een fterke handel in Peper wierdt gedreevcn. Naa vooraf bekoomen verlof van den Koning, ging hy aan land by den Hollandfchen Bevelhebber, kornelis co mans genaamd, met het; fchip de Valk hier aangekoomén , om over Ticou en Priaman met den Koning te handelen. Gezamentlyk booden zy den Vorst een gefchenk aan, om vryen Koophandel van hem te verwerven. Vooraf wierden zy naar Lands gebruik gekleed, 't welk een bewys was dat zy welkom waren, 's Anderendaags woonden zy een gevegt by tusfehen wilde en tamme Elefanten, •Met een innig mededobgen aanfchouw.den zy de behandeling, welke den Oppasfer van des Konings Elefant wierdt aangedaan. Dewyl hy een weinig te laai; kwam, wierdt hy voorgeworpen aan denElefant, op welken de Koning zat; deeze nam hem driemaal op zyne tanden, cn wierp hem in de lucht, .zodat by dood en bykans geheel verbryzeld ter aarde viel. Niemand durfde hem eenige hulp toebrengen, zelf nic( eenige blyken van medelyden betoonen. Het Koninkryk 'Achin legt in het Noordlyk gedeelte van Suraatra, op 4 Gr. 23 Min. Noorder-Breedte. Voormaals plagt aldaar veel peper te worden ingezameld; doch zints de Koning de meeste Peperbooraeh heeft doen uitrooien, cn den grond met ryst-bezaaicn, wordt 'er niet veel geplukt. Deeze Vorst is altoos in oorlog tegen zyne nabuuren, inzonderheid met den Koning van Jobor, niettegendaande hy dcszelfs Zuster ter vrouvye hebbe. Om de wreede dwingclandy , welke hy. oeffent, is 4y t: Z zeer  REIZEN. 75 Keer geducht by zyne onderdaanen. Van tyd tot tyd is hy bedagt op het uitvinden van nieuwe dood- en andere draden, om in dit wreed en onmenschlyk vermaak zich te verlustigen. Indien een man of vrouw de geringde misdaad pleege, of iets doe, 't welk hem mishaagt, moet 'er dikmaals het geheele geflagt om lyden. Geen dag gaat 'er voorby, dat hy niet de eene of andere drafie oeffent. Met aflhyden van den neus, de handen en voeten is voor hem louter tydverdryf; die dus verminkt zyn, «endt hy in ballingfcbap na 't Eiland Pulowai, tegen over Nihin. My heeft fchoone Galeien en fraai gegootea gef.hut, onder ander een Stuk, 't welk 125 ponden >zcr fchiet. Hy onderhoudt een groot getal Eiefanten, , Van den eroepk zag den Koning van Patan, .wiens land de Koning van Achin onlangs veroverd, en waaruit hy ruim 10000 invvooners na zyne heerfchappyen hadt weggevoerd, als een gemeen perfoon agter .zynen overwinnaar loopen. Men verhaalt, dat zyne Achinfehc Majedeit ergens in de aarde heeft begraaven 25 vaten of daaveri Goud, weegende ieder 360 ponden. Van den broeck, naa zyne zaaken te Achin verrigt, en de peper, welke de Hollandfche Bevelhebber aldaar hadt verzameld , in zyn fchip te hebben gelaaden, zette koers na Jaccatra,, door de Straat van Malac ca. Op de hoogte der dad van dien naam gekoomen zynde, lieten zy de ankers vallen, zo dicht aan land, ^dat zy den wyzer aan den Toren duidelyk konden onderfcheiden. Vervolgens haalden zy water op het Eiland Carimon, gelegen voor de Straat van Sincapura; E 5 hier  74 NEDERLANDSCHE hier ftaat zeer zwaar geboomte, bekwaam tot masten, zelf voor karakken. Vervolgens deeden zy de rivier Jambi aan; de Heer ANDRiES soury kogt hier peper, \oor rekening van de Maatfchappy. Deeze rivier ftroonu op het biland Sumatra, op 50 Min. Zuider-Breedte. De Hollandfche L©gie legt 25 mylen van den mond der rivi '-e. De Pikol peper, weegende 120 ponden, goldt thans zes (tukken van achten en een half. Voormaals haalde de Maatfchappy van daar 1100 lasten, doch zedert niet meer dan 900 lasten. Met Kano,es wordt deeze fpecery de rivier afgebragt. Op den zevenden van Slagtmaand des jaars i6i#, kwam van den broeck te Jaccatra ; tot zyne verwondering verftondt hy hier, dat de Generaal koen in oorlog was met den Koning van Bantam, en zich wapende om den vyand tegenftand te bieden, In het begin van Wintermaand wierdt hy, met het fchip de Engel, na Suratte gezonden. Niet verre van Kaap Pontam Java , ontmoette hy een Vlieger van Java, gevoerd by eenen Nederlander van Bantam, Deeze verhaalde, dat de Engelfchen het Hollandfche fchip de'Zwarte Leeuw, koomende van Patana, op eene verraderlyke wyzen genomen hadden, Dit bewoog de onzen, weder te keeren na Jaccatra. Op deeze tyding wierdt men aldaar te raade, de Lo« gie te verfterken, en, tegen de aanvallen der Engelfchen , in ftaat van tegenweer te ftellen. Rondom wierden Schanspaalen geplaatst, en andere Bolwerken opgeworpen. De Javaanen , den arbeid der Hollanders ziende , * begonnen insgelyks zich te verfterken. De Logie, de voor-  REIZEN. rs Voornaamfte, zo niet de eenige veiligheid van de bedienden der Maatfchappye, wierdt, met vereenigde magt, en ipoedig, in een ontzaglyken ftaat gebragt. In eenen tyd, in welken de Hollanders op niets minder bedagt waren, dan zich van eene verfterkte plaats in de Indien te verzekeren, dewyl zy zaaken genoeg om handen hadden, dwong hen aldus de nood, eene Sterkte te bouwen , die zedert hun Bolwerk is geworden. Zy zyn deeze vastigheid verfchuldigd aan de jaloezy der Engelfchen, die niet konden denken, dat de oorlog, welken zy voerden, hun dit voordeel Zou aanbrengen. De Koning, die de aangelegenheid van de onderneeminge der Hollanderen begreep, en voorheen gefchut van hun hadt ontvangen, deedt Batteryen opwerpen; van weerkanten was men dus op zyne hoede , en wierdt de arbeid met yver voortgezet. Doch vermids de Javaanen talryker in manfehap waren, en de bouwftoffen gereed by de hand hadden, vorderden zy veel fpoediger dan de onzen: in éénen nacht wierpen zy eene Battery op van kabels, hout en aarde, in de Engelfche Logie, tegenover de Hollandfche! Indien 'er niet tegen gezorgd ware, zouden zy aldaar een Fort hebben opgeworpen, bekwaam om de onzen den ingang der riviere te beletten. Op Zondag den drieëntwintigften van Wintermaand vergaderde de Raad. Uit aanmerking van het dreigende verlies, en dat dit den ondergang der Maatfchappye in de Indien zou medefleepen, wierdt aldaar beflooten, goeden moed te houden, met de verfterking voort te vaaren, en den eerften flag te geeven. Ingevolge hiervan, wierdt de Koopman le fevre ge-  16 NEDERLANDSCHE gezonden na de Engelfche Logie, om aldaar te> boodfchappen, dat, indien zy de Battery, welke zy onlangs hadden opgeworpen, niet wegnamen, de onze dezelve zou verdelgen. Doch de Engelfchen verzogten hier van verfchoond te zyn, voor reden geevende dat dit een werk des ivo* nirigs en zyner onderdaanen was ; dat zy daar toe geen regt hadden, en het ook niet wilden doen. Zo ras le fevre de hielen buiten hunne Logie hadt, kwamen de Javaanen 'er binnen , en bemagtigden dezelve. De Hollandfche Generaal deedt al zyn volk de wapens opvatten, en vermaande hen, op het eerfte zein gereed te zyn. ■ Naauwlyks was dit zein'gegeeven, of van den broeck Hak het Graaven - kwartier in brand; hetzelfde deedt pie ter dirksz ten opzigte van het Ghineefche kwartier, terwyl p ie ter van kaï de Logie en de Battery der Engelfchen in kooien leidc. Verfcheidenmaaien , doch telkens vrugtloos, wierdt op hen gefchooten. Thans begonnen de Javaanen insgelyks uit de ftad te fehieten. Drie perfoonen, ftaande naast van den broeck, wierden hier door gekwetst. "De Gouverneur geboodt hem vervolgens , uit de flegts half voltooide Battery, vuur te geeven, om., ware 't mogelyk, in den Stadsmuur bres te fehieten. Doch dit was van. geene uitwerking: weshalven men, om het kruid teTpaaren, ophieldt met fehieten. Aan onze zyde fneuvelden dien dag 15 perfoonen: re weeten , 3 Hollanders en 11 Negers" Tien wierdeu gekwetst. De flad Jaccatra, op het Eiland Groot-Java, legt op 6 Gr. 10 Min. Zuider-Breedte, 12 mylen van Bantam,  REIZEN. ft tam 5 tegenover de rivier; zy wordt omringd van een fterken fteenen muur. 'Er lag een zeer hoogè Kat, van zwaar gefchut, en van boven met eene Borstweering voorzien; van hier wierdt de onzen veel nadeels toe* gebragt, gelyk ook van een Bastionj aan den mond der ■riviere; om de onzen het in- en uitvaaren te beletten; hadt de Koning dezelve met Boomen doen fluiten. De flollandfche Lggie beftondt uit een nieuw ecftigt, Maurits genaamd , 't welk de rivier befirook, en het oude, Nasfau gehectcn , aan den Zuidkant gelegen. Aan de Noordzyde lag een ander Gordyn , langs den oever, met paalwerk, 9 voeten hoog, en 7 voeten dik, zonder Borstweering: zo dat de vyand de Hollanders op dezelve kon zien loopen. Aan de west* zyde lagen drie hoeken open. Aan den kant der ftad ftond een Kat, flegts half voltooid , waar op twee ftukken Gefchut fagen. Behalven deeze waren aan den Noordkant eenige verfchan'zingen opgeworpen , doch deels in een zwakken ftaat, deels niet geheel voleindigd. Dus (tonden de zaaken , wanneer van den r. r 0 ii c k , door den Generaal, tot Kapitein Majoor wierdt aangefteld. Hy deedt den geheelen dag een aanhoudend vuur maaken en aan de Verfchanzingen arbeiden; de beste lywaaten, en andere goederen van waarde , moest hy. daar toe gebruiken. Zeker Luitenant, auraham jansz genaamd, met dertig foldaaten en matroozen gezonden , om een vyandlyk Bastion , aan den mond der riviere opgeworpen , te bemagtigen , fneuvelde aldaar met 7 van de zynen; de onervarenheid van zyn volk was 'er de voornaamfte oorzaak van. Door dit voorval wakkerde de moed der Javaanen ; zy (telden des Luitenants hoofd  NEDERLANDSCHE hoofd op' een ftaak, en wierpen eene Battery op, iri het Chineefche Kwartier, dicht by het huis Na;fan. Het gerugt wegens den oorlog, na Bantam overgevloogen, deedt den Pangoran in gramfclinp ontfteeken tegert tien Koning van Jaccatra, om dat hy tegen het opwerpen van de Hollandfche werken zich niet verzet hadt* Uit vreeze, egter, dat de ondergang zyns nabuurs op zyn eigen kop zou nederdaajen , zondt hy hem eenige hulp. Van den anderen kant lieten de Engelfchen niet af van hem op te ftooken; en zo dra zy vernamen , dat de Hollanders hunne Logie en Battery verbrand hadden, wilden zy de onze op Bantam insgelyks in brand fteeken ; doch de Pangoran wilde het niet gedoogen. Op den zevenentwintigfien van Wintermaand, hieldt de Generaal een algemeenen wapenfehouw; men telde by denzelven 240 weerbaare mannén, daar onder begreepen 8o Negers. Zy wierden verdeeld in twee Kompagniën ; van dén broeck'kreeg het bevel over de eene, en de Heer karpentier over de andere. De Vrouwen en Kinderen daar onder gerekend, was het getal der koppen in alles 350. Elf Engelfche fchepen , koomende van Bantam , verfcheenen kort daarop in 'r. gezigt der Hollandfche Vloot. De Generaal koen, met overleg van den Raad, het opperbevel over de Logie aan van den broeck hebbende opgedraagen, ging vervolgens aan boord , om den vyand het hoofd te bieden, en in de Straat Sunda de fchepen , welke te gemoete.gezien wierden , te verwagten. Hy voegde onzen Reiziger als Kapitein toe jan van oorcum, Stuurman op het fchip de Gouden Leeuw, en als Mede-Raad den Onder-Koopman p ieter van ray. De  REIZEN. 79 De Generaal liet zyne vlag waaien van het fchip de Oude Zon, knomende uit Japan, met eene zeer ryke laading. Hy hadt by zich de fchepen Delft, de Gouden Leeuw, bet Wapen van Amfterdam, de Engel, de Valk en de Jaager, allen bykans volkomen gelaaden. In den avond van dien zelfden dag, kwamen 'er 4000 Javaanen van Bantam , als hulptroepen der Jaccatraanen. Thans ging de Generaal koen onder zeil, en op de Engelfchen af; doch, om den wind, konden zy hen niet onder het gefchut krygen. De Engelfche Admiraal, met de Bloedvlag van agteren, naderde op den afftand van een fnaphaanfchoot, en zondt, met een Sloep, een Trompetter om onze Vloot op te eifchen , met bedreiging, in gevalle van weigeringe, geweld te zullen gebruiken. De beide Vlooten , op den eerften dag des jaars 1619, onder zeil gegaan zynde , verboren elkander uit het gezigt. Hierop zette de Heer koen zynen koers na Amboina. De Engelfchen , naa hun eenigen tyd vervolgd te hebben, kwamen te rug voor Jaccatra, met 18 fchepen. Dus waren de Hollanders allerwege mgeflooten, aan den landkant door de Javaanen, en ter zee door de Engelfchen. Vergeefs tragtten de eerstgemelden de onzen den toevoer van water af te fnyden. Het fchip de Zwarte Leeuw , door de Engelfchen genomen, verbrandde 's nachts, met zyne volle laading, tot op het water af. Den dertienden van Louwmaand, zynde een Zondag, waren alle de vier hoeken van 't huis Nasfau voltooid. Terftond in den morgenftond plantte van den broeck nieuwe vaandels op die plaats , en deedt de ftad geweldig befchieten. Dit fehieten van de  BQ NEDERLANDSCHE de vier hoeken, die nog niet gezien warén, en het oprichten van nieuwe Vaandels, baarde eene zo zwaara bekommernis aan de ftedelingen, dat de onzen, 's anderendaags, onder het oude huis, briefjes vonden, in 't JaVaansch gcfehreeven , die van vrede fpraken. Do'ch verrnids niemand onder de Hollanders die taal kon leezen , bellooten zy , in 't Chineesch of Maleisch te antwoorden , hunne meening duidelyk te verdaan te geeven , of iemand met een wit Vaandel aan het Fort te zenden. Dit fchryven der Hollanders wierdt aan een ftok met een wit Vaandel gebonden ; en afgehaald door eenen Javaan , die het ten Hove bragt. Tegen den avond verfcheen de Geheimfchryver des Sabandars voor het Fort, insgelyks met een wit Vaandel, en verzogt, van 's Konings wege, met de onzen te fpreeken. Straks deedt van den broeck al zyn volk onder de wapens verfchynen ; de Geheimfchryver, naa zyn geweer te hebben afgeleid, wierdt binnen gelaaten, en door hém een brief van den Koning overhandigd; hy verklaarde in denzelven, met de Hollanders , even als voorheen , in vrede en vriendfchap te willen leeven. De onzen hierop betuigd hebbende, niets emftiger te zoeken en te wenfehen dan een eerlyken en oprechten vrede, vertrok de Javaan, met belofte van den volgenden dag des Konings antwoord te zullen brengen. Midlerwyl kwamen de Javanen by troepen te voorfchyn van agter hunne Batteryen, ginds en herwaarts loopende, zo dat de onzen genoodzaakt waren, hun te verbieden, nader aan het Fort te koomen. Dit niettegendaande liepen zy telkens voorby de Logie na zee, om te visfehen, 's An-  REIZEN. ars 1619 , wierdt ondertekend door twintig petfoojien, en door de burgers in het Fort goedgekeurd. , 's Daags daaraan zondt de Erigelfche Generaal eenen Koopman in het Fort, van waar Kapitein jan van oorcüm aan hem gezonden wierdt; doch men kon thans de zaak niet eens worden. Op den eerften van Sprokkelmaand wierdt de Kapitein ontbooden by den Koning; doch de onderhandelingen daagden hier niet voorfpoediger. Nogthans wierden, in den naamiddag, de volgende voorwaarden vastgefteld : het Fort, de lga.nfc.nap en de krygsbehoeften zouden aan de Engel* fchen , de koopmanfehappen, het geld en de kleinoodjeu aan den Koning geleverd worden; de Engelfchen zouden aan de onzen bezorgen een bekwaam fchip, voorzien van 2 (tukken gefchut, 50 Musketten, 20 Pieken, een vaatje Buskruid, zeilen, ankers en touwen, eu leevensmiddelen voor zes maanden ; de Koning zou hun geeven 2000 ftukken van achten , mids zy regelrecht na Koromandel zeilden, zonder eenige plaats aan te doen; alle de Christenen in het Fort zouden op vrye voeten gefield worden; 's daags naa het tekenen van het Verdrag zouden zy vertrekken na een nabuung Eiland, met 6200 (Tukken van achten en hunne pakkaadje, zonder door de Javaanen, of eenige anderen, bekommerd te worden; de Qnchristenen, uitgezonderd de Japanneezen , zouden in de magt der Engelfchen blyven; de gevangenen, of de zulken, die de wapens konden voeren, zouden, binnen negen maanden, niet tegen de Engelfchen mogen dieuen ; de gevangenen zouden genaakt worden, om zich by de hunnen te vervoegen. Van hunnen kant verbonden' zich de Javaanen en Engelfchen,aan de Hollanders te zullen bezorgen, twee F 5 En-  9o NEDERLANDSCHE Engelfche fchepen, om zich tegen allen aanval te dek» ken, tot dat het fchip, welk hen moest overvoeren, zou gereed zyn; de Engelfche Generaal zou hun geeven een vrygeleibrief, welke van kragt zyn zou , tot dat zy zich by hunnen Generaal vervoegden; eer nog het Fort wierdt overgeleverd , zouden tien van de voornaamften daar uit trekken: te weeten, van rav, de Leeraar, 2 Kooplieden, 2 Adfiftenten , 2 Serjeanten , 2 Kanoniers : in de plaats van deeze zouden daar binnen trekken 4 Engelfchen , en 4 Javaanfche Orankaaien, cn geen Javaan meer, zo lang de Hollan* ders daar binnen zyn zouden. Op den eerften van Sprokkelmaand wierdt dit Verdrag getekend, door wydurck ra ma, Koning van Jaccatra, en thomas deal, Engelfchen Generaal, en alle de leden van zynen Raad , aan de eene, en, door alle de bezettelingen in het Fort, aan de andere zyde. Nog dien zelfden avond wierdt al het zilverwerk van den Generaal koen aan den Engelfchen Generaal ■deal ter hand gcftcld ; doch men verftondt nog niet, dat van den broeck na het Fort wederkeerde. Dus ftonden de zaaken, wanneer, 's anderendaags morgens, tot heil der Maatfchappye, het volgende gebeurde. De Pangoran van Bantam, gemoedigd door de beloften en aanbiedingen, uit naam van van den broeck hem gedaan, en daarenboven met een nydig oog aanfehomvende den, vetten buit , welke ia handen des Konings van Jaccatra zou Kalen , zondt fpoedig den Dommagon met 2000 man, om het fluiten van den vrede te voorkoomen, en van den broeck te verlosfen. Straks naa zyne aankomst vervoegde zich.  REIZEN. pi zich de Dommagon by den Koning , die niets ergs vermoedde, en fteide hem ter hand een brief van den Pangoran. Dewyl by dit gehoor niemand tegenwoordig was , zette hy den Vorsr den dolk op het hart, deedt vervolgens , door zyn volk , alle de toegangen bezetten , en zich eindelyk meester maaken van de flad. De Koning, zich dus ziende in de magt des Dommagons , die hem den dood dreigde, bewilligde in alles wat hy begeerde. Dit was een voorbode van zynen volgenden rampfpoed : met zyne vrouwen en zynen oudllen Zoon wierdt hy, eerlang, uit zyn Koninkryk verjaagd , en dieper landwaarts gedreeven; van waar hy , egter , wierdt genoodzaakt weder te keeren , en met visfehen in een fehuitje den kost te winnen. De Engelfchen, ziende van den broeck uit hunne magt ontrukt cn na Bantam gevoerd , en dat hun geheele toeleg mislukt was , verzogten verlof, 'hun gefchut wederom te mogen aan boord brengen. Het Fort bleef dus omringd alleen van Bantameezen, die , om te toonen dat zy vrienden der Hollanders waren, derwaarts ververfchingen bragten , op voorwaarde dat zy niet meer aan de Vestingwerken zoude arbeiden. Van den broeck wierdt na Bantam gevoerd, en in het Paleis des Konings' naauwkeurig bewaard; nogthans genoot hy allerlei beleefdheden . in de hoop dat de Generaal koen het Fort aan den Vorst zou overleveren. Midlerwyl voeren de geenen , die in het Fort waren, yverig voort, om, zo heitnelyk ais hun doenlyk was , aan de voltooijtng der Vestingen te arbeiden. Op  ft NEDERLANDSCHE Op raad van van den broeck noemden zy het Fort batavia, en fchreeven dien naam, met groote letters , boven de poort. Zo dra de Werken voltooid waren, deeden de Hollanders aanhoudende uitvallen tegen de Javaanen. Van den buoeck liep hier door meer dan eens gevaar, om met een ponjaard te worden afgemaakt. Op den vyfëntwintigften van Lentemaand kwam de Generaal koen onder het Fort Batavia ten anker. De Vloot, met welke hy van de Molukfche Eilanden kwam, beftondt uit 17 fchepen. Hy nam het kwalyk , dat men, buiten zyne kennis, het Fort eenen naam hadt gegeeven, en deedt dien uitwisfehen. 's Anderendaags ontfeheepte hy zyne Troepen, en bemagtigde eerlang de ftad Jaccatra, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten. Aan de zyde der Hollanders fncuvelden twee, en aan die der Javaanen drie man. Naadat hy de muuren getlegt , en de huizen hadt afgebroken, verfcheen hy voor Bantam. Hier deedt hy terftond van den broeck van den Pangoran opeifchen, nevens 70 andere gevangenen, wel eer op het fchip de Zwarte Leeuw bemagtigd. Zeer hard was deeze voorflag voor den Pangoran, die, daar van de fchuld wytende aan van den broeck, hem dreigde te dooden. 's Anderendaags fchreef de Generaal een tweeden brief,, en zondt hem dien met twee van de zynen ; door welke hy hem, daarenboven, by monde , deedt weeten, dat indien zy allen in 24 uuren niet aan boord waren, hy wel zou weeten, wat hem te doen ftondt. Drieënzestig gevangenen wierden hierop geflaakt, doch van den broeck, met nog zeven, vastgehouden. De Pangoran, uien zelfden avond, met onzen gevan-  REIZEN. n rarigëne fpreekende, zeide hem, dat hy hem vergeleek by eenen vogel, welken zekere Koning in een vergulden kooi opgeflooten hieldt, eetende dagelyks van de fmaaklykfte fpyzen der Vorstlyke rafel, en nog veele andere vriendlykheden genietende. Op zekeren dag fprak dè Vogel den Koning aldus aan: ,, Waarlyk, „ gy doet my veel góed; doch Waartoe dient het my? Staa my toe , dat ik ten minfie eenmaal my van myne vleugels bediene : ik beloove u , te zullen „ wederkeeren in de vergulden kooi , in welke ik zó „ vriendlyk word behandeld." De Koning, zich verlaatende op zyne belofte, liet hem vliegen. De vogel kwam,in de daad,te rug, maar niet met oogmerk om weder te keeren in de kooi. Met dit verhaal wilde hy te kennen geeven, dat hy vreesde dat van den broeck niet zou te rug koomen. Nogthans wierdt hy , den volgenden dag, met de zeven andere gevangenen , geflaakt. Met de Vloot keerde hy weder na Batavia; hy wierdt 'er met blydfchap ontvangen , omdat men, meer dan eens, voor zyn leeven hadt gevreesd. De Generaal zondt hem , met eene Vloot, te rug na Bantam, om van daar weg te neemen al wat hy konde magtig worden. 'Er kwamen by hem veele Chineezen aan boord , welke hy na Batavia zondt. Hiernaa ontving hy bevel van den Generaal , om daar van berigt te geeven aan den Pangoran ; doch deeze gaf tot antwoord , met deeze lieden niets te doen te hebben , en dat zy konden gaan, werwaarts zy wilden. Hy voegde 'er nevens, wel voorzien te hebben, dat de Vogel zou wederkeeren , doch niet om in zyne kooi te gaan, maar om andere Vogels met zich te doen wegvliegen. Op den tienden van Oogstmaand begon van den broeck  94 NEDERLANDSCHE broeck de vyandlykhcdcn tegen Bantam, niettegenftnande nog elf Hollanders aldaar in de Logie waren. Hy deedt de (iad befchieten, en ligtte eene bende Visfehers op. Twee van dezelve, zich niet willende gevangen geeven, wierden gedood. Omtrent het midden van Slagtmaaud zeilde hy, met 6 fchepen en een Jacht, van Bantam na Pulo Paniam, om op de Engelfchen te kruizen. De Gouverneur Houtman, voerende het fchip Westfriesland, kwam by hem voor anker. Van den elfden van Hooimaand tot op den dag van zyn vertrek van Bantam , hadden de Hollanders genomen negen, zo groote als kleine, Jonken ; 15 Tongaüs; 18 Vliegers; 7Javaanen; 34 vrouwen en 132 Chineezen , de meeste van welke vrywillig tot hen waren overgeloopen , met oogmerk om onder hun dienst te neemen. Wyders hadden zy buit gemaakt 12 lasten Ryst , 8 lasten Rady , 500 ponden Wasch en eene menigte hout. Omtrent het midden van Wintermaand ankerde de Hollandfche Vloot, fterk a8 fchepen , op de Ree van Bantam. Met overleg van den Raad, zondt de Generaal de fchepen de Trouwe, Tbolen, het Hert, Simfon, de Beer en de Hond, om in de Straat Sunda te kruizen, op drie Engelfche fchepen, die uit Engeland verwagt wierden. Het bevel over dezelve wierdt aan van oen broeck opgedraagen. Met het begin des volgenden jaars vernieuwde deeze zyne verbintenis in den dienst der Maatfchappy, voor den tyd van drie jaaren. .Dewyl de fchepen, welke in de Straat, dicht by Cracatau , moesten kruizen , aldaar reeds waren aangekoomen, en derzelver getal tot 12 was aangegroeid, begaf hy zich derwaarts, met wil-  REIZEN. 95 tt'iLLÈiu Janszoon. In' verwagting van den toekoomenden buit, verzamelden zy zo veel hout, als zy konden byeen brengen. Intusfehen ontdekten zy een Engclsch fchip, de Bul genaamd , 't welk de Straat reeds was ingeloopen. Van den broeck maakte 'er terfiond ja'gt op , agterhaalde het , en noodzaakte den Kapitein , tot hem over te koomen. Hy verhaalde , dat de Vrede tusfehen de twee Maatfchappyen geflooten was, en bekragtigde zyn verhaal door brieven, welke hy vertoonde ; verzekerende voorts , dat 'er een jacht op reize was , met de tyding van den Vrede. Van den broeck zeilde met hem na Batavia, alwaar hunne komst den Generaal koen niet weinig deedt verwonderd daan. Kort daar naa zondt de Generaal een Jacht, nevens het Engelsch fchip, om aan de Vloot berigt te brengen van den geflooten Vrede. Van den broeck ontving bevel, om hem vervolgens te geleiden door de Straat Sunda , en te beletten dat geen Ëngelschfnan Bantam aandeedt, zonder van eenen Hollander verzeld te zyn. Ingevolge hier van zonden de Engelfchen derwaarts eene Sloep, meteen Hollandfch' Koopman; doch men weigerde hem gehoor te geeven. Dus gingen de onzen wedemm onder zeil, koers zettende na de Straat. Omtrent middernacht ontmoetten zy de Engelfche Vloot, fterk elf fchepen. Van dfn broeck, het niet gcraaden vindende , in den nacht zich onder hen te waagen, dewyl zy nog geene tydimr wegens den Vrede had ien, liet het overloopen na de Kust van Sumatra , om met her aanbreeken van den dag hen te naderen. Toen zag hy hen voor anker leggen, aan de Kust  NEDERLANDSCHE Kust van Java, en het fchip dt Bul nevens het Jacht by hen. Nogthans lieten zy geene witte vlag waaien; waar op van den broeck den fteven wendde na Batavia, om aan den Generaal en aan de Vloot hunne komst te boodfchappen. De Engelfchen herh ziende vertrekken, maakten zeil om hem te volgen; doch, voor dat zy hem konden agterhaalen, waren zy genoodzaakt, onder Pulo Painan te ankeren. lly deedt vyf fchooten, die door den Admiraal met negen beantwoord wierden. Voorts zondt hy zynen Opper-Koopman by hem aan boord, om hem te berigten, dat indien hy den vrede voor getroffen hieldt, hy nevens hun voorby Bantam konde Zeilen, dewyl zy met de Regeering dier ftad ingelyks in Oorlog waren. Niet lang daar naa vertoonde zich hier ook de Generaal koen , met 13 fchepen , welke , gevoegd by die voor Bantam lagen, te zamen uitmaakten eene Vloot van 27 fchepen. Hy kwam boven -den wind van de Engelfchen ten anker. Van den broeck deedt hierop 3 fchooten en hees zyne Vlag op ; de Generaal beantwoordde ze met 9 , de Vice- Admiraal met 7, en alle de overigen ieder met 3 fchooten. De Engelfche Admiraal antwoordde met 25, de Vice-Admiraal met 20 fchooten; de andere naar evenredigheid. Dit alles gefchiedde in het gezigt van Bantam. De Engelfchen zonden by onzen Generaal drie Kooplieden aan boord, om hem te begroeten. Toen kwamen de beide Vlooten voor anker op de Ree van Bantam ; zy beftonden uit 29 fchepen : 17 Llollandfche en 12 Engelfche. Driemaal wierdt 'er eenig volk na land gezonden , om met den Pangoran te fpreeken; doch hy wilde hun geen gehoor geeven; De  REIZEN. 97 De Generaal koen befloer bier op, met bet gros deiVloot weder te keeren na Batavia. Thans verzogten de Engelfchen om eene wooning te Batavia, op de plaats daar zy voorbeen dezelve gehad hadden ; doch vermits dezelve dicht by het Hollandfche Fort was; wierdt dit verzoek afgefiagen, en hun eene plaats aangeweezen, niet verre van den grond, op welken het Koninklyk paleis hadt gedaan. ■ Hier over fcheenen zy niet zeer voldaan. Op den negenden van Zomermaand des jaars itfao . wierdt de Vrede, tusfehen de Engelfchen en Hollanders \ afgekondigd, en in het Fort en op de fchepen, met openbaare vreugdebedryven, gevierd. De ongemeene ervarenheid en de wede trouwe > in den dienst derMaatfchappye, van den Heere van den broeck, by verfcheiden gelegenheden gebleeken , bewoog thans den Generaal jan Pieterszoon koen, hem op te draagen.den gevvigtigen post van Opperhoofd en Direkteur der Komptoir en in Arabie, Perfie en de Indien , met eene uitgebreide magt, in gevolge van deezen Lastbrief: „ Ik jan Pieterszoon koen, Gouverneur van alle de Forten , „ Steden, Landen, Komptoiren , Schepen, Jachten, „ Sloepen en van den Koophandel in de Indien, van „ wegens de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal, „ zyne Prinfelyke Excellentie, en de Bewindhebbers „ van de Oostindifche Maatfchappye der Vereeni^de „ Nederlanden, allen den gecnen, die deezen zullen „ zien of leezen, Salut; doen te weeten, Alzo goed „ gevonden hebben, het fchip het Wapen van Zeeland, li met eene goede laading , na Mocha en Suratie te „ zenden, en nevens dezelve, tot bevórdèrfnge van „ den koophandel in die gewesten, eenige Opper- cn VII. deel. G „ Ou-  98 NEDERLANDSCHE „ Onder-Kooplieden en Asfiftenten, in de zelfde lan„ den aldaar ten rneesten dienfte en voordecle van „ de Gcneraale Maatfchappye der Vereeuigde Neder,, landen te bevorderen , en boognoodig agten, een „ bevoegd perfoon als Kommaiideur op het voorge„ melde fchip, en een Opperhoofd over den koophan„ del te Mocha en op Suratte mede te zenden , Zo is 't, dat wy ons genoegzaam overtuigd houdende „ van de bekwaamheid en ervarenheid in den handel „ in die gewesten van pieter van den broeck, ,, den gemeklen pieter van den broeck daar„ toe gekommitteerd en geauthorifeerd hebben , en hem komraittecren en authorifeeren mids deezen; „ Ordonnecren en beveelen dcrhalven aan alle Opper„ Kooplieden, Schippers, Onder- Kooplieden, Asfiften„ ten, Stuurlieden, Officieren, Bootsgezellen en Sol„ daaten , op het voorfchreevene fchip vaarende ; „ midsgaders aan alle de Opper-Kooplieden, Onder„ Kooplieden, Asfiftenten en alle andere op de Komp„ toiren , in dienst der Generaale Maatfchappye te „ Mocha en op Suratte , niemand uitgezonderd, den voorfchreevenen pieter van den broeck,als „ Bevelhebber op het voorzeide fchip, en Opperhoofd „ van den handel aldaar, te gehoorzaamen en te refpek,, teeren, en hem, zo in het handhaaven der Juftitie, „ als in den handel, behulpzaam te zyn. Gedaan in 't Fort Jaccatra, 5 Juny 1620. (Was getekend) „j. P. coen. ., Ter Ordonnantie van den Heere Generaal, t h y s „ c o r n e l i s z v L e ë s c ii11 o u w e r , ü/X Secretaris^. In  REIZEN. sp In de gemelde hoedanigheid vertrok van den broeck , aan boord van het fchip het Wapen van Zeeland, op den zesden van Zomermaand des jaars 1620, na de Roode Zee. Op den tweeëntwintigften van Oogstmaand , zette by , in de ftad Aden , voet aan land. Onder 't zeilen zagen zy dikmaals het water borrelen , en zich zo rood als bloed vertoonen. Dit borrelen ontftondt door de fnelheid van den ftroom en door de menigte water, welke van het land afkwam.' Wanneer zy een emmer water fchepten , en eem>ert tyd lieten ftaan om te bezakken, vonden zy, op den bodera , eene menigte rood zand. Men wil dat de Roode Zee hier van haaren naam ontleend heeft. Dewyl de Aga de manfchap, van eenen Tolk verzeld, door van den broeck na land gezonden, vriendlyk ontving, tradt hy zelve , 's anderendaags * aan land , medebrengende eenen brief van voorfchryvinge van den Swdan aan zynen Gouverneur in dit gewest. Straks beloofde hy, een huis te zullen bezorgen. Vervolgens riep van den broeck zynen Raad byeen; op zynen voorflag , dat het faifoen, om na Suratte te ftevenen, welhaast zou verloopen zyn, en het, naar alle waarfchynlykheid, nog lang zon aanhouden, dat men Mocha zou kunnen bereiken, waar door de gelegenheid tot den togt na Suratte zo'u vcrlooren gaan, wierdt beflooten dat de Koopman herman van gil, met een gedeelte der koopmanfehappen, zou aan land gaan , om , by de eerfte gelegenheid , zich te begeeven aan boord van de Arabifche fchepen, die hem na Mocha zouden overbrengen; dat by zelve rnidlerwyl, in allen fpoed, zou op reize gaart G 2 rlft  7c0 NEDERLANDSCHE na Suratte, om zyn bewind over den Arabifchen, Perfifchen en Indifcben handel te aanvaarden. Van gil, een Onder- Koopman , twee Asfiftenten en twee Matroozen traden, diensvolgens, aan land , niet dc goederen , die hun ter hand gefield wierden. Naa hen den Gouverneur te hebben aanbevolen, ging hy onder zeil , op den twintigften van Oogstmaand des jaars 1620 ; hy deedt het Eiland Soccotora aan , 't welk de beste Aloë oplevert, die ergens bekend is. De Onder - Koopman jan van der dussen tradt hier aan land , en wierdt 'er vriendlyk ontvangen, omdat hy medebragt het volk van een van 's Konings fchepen, 't welk, by Monte-Felix, fchipbreuk hadt' geleeden. De onzen ruilden hier een kleinen voorraad Aloë, een Os, 21 fehaapcn , twee potten met boter en eene menigte gedroogde Dadels. Dewyl de landzaaten de onzen niet wilden vergunnen, in eene ftad te mogen koomen , gingen zy fpoedig wederom aan boord, en vervolgens onder zeil na Suratte. Het Eiland Soccotora legt op 12 Cr. 30 Min. Breedte , tegenover den mond der Roode Zee , en is zeer vrugtbaar. Het behoort onder het gebied des Konings van Catfini. In 't laatst van Herfstmaand zagen de onzen Slangen dryven: een voorteken dat men de ïndMche kust nadert. En, in de daad, op den eerden van Oogstmaand, lieten zy het anker vallen, in den mond der rivier van Suratte. Van den broeck tradt eerlang aan land, en wierdt, van den Gouverneur en de landzaaten, vriendlyk ontvangen. Naa zyne bediening aanvaard te hebben, trok hy na Brcchia , Camdaia, en Amadabat, om de Komptoiren te bezoeken, welke hy voorheen aldaar hadt opgericht. Alle de aanzien-  REIZEN. ioi lyken van dat gewest overlaadden hem met beleefdheden t van den Gouverneur ontving hy een fchoon paerd ten gefchenke. Zy onthaalden hem op eene Herte- en Haazejagt; de ccrfte worden met Luipaerden, de andere met honden gevangen. In 't laatst van Slagtmaand zondt hy zyn fchip, het Wapen van Zeeland, te rog na Batavia. De Koopman wouter heute wierdt aangefteld tot Opperhoofd van den handel aan het Hof van Agra, om aan hetzelve by den Mogol zyn verblyf te houden. In 't begin van Sprokkelmaand des jaars 1621, kwam hier insgelyks voor anker een Fregat, het Goed Fortuin genaamd, 't welk van den broeck, te GandUr, hadt laaten timmeren; de Engelfchen en Mooren waren hier over zeer jaloerscli. Het wierdt eerlang, met mr. kleine laading , na Batavia gezonden. Omtrent het midden van Wynmaand, kwam op do Ree van Suratte het fchip Samfon, van Mocha, alwaar t het Jacht jree.>p hadt gelaaten. Hoewel van den broeck Vrygeleibrieven hadt uitgegeven, hadt het, egter , op zynen togt, genomen een klein fcheepje thuis hoorende te Cadts, eene plaats, gelegen onder de heerfchappy des Grooten Mogols. Wyd.rs hadt het prys gemaakt twee fchepen vanCananor, en op een van dezelve gevonden 2000 Dukaatenen vier vrouwen; als mede nog een vierde vaartuig, koomende van Kalick, aan de Ethiopifche kast, gelaaden met goud en ftaaven, Ele&ptstandea en andere goederen van minder waarde. Behalven deeze hadt het nog bema-tigd twee rykgelaadene fchepen van Dabul. Zeer euvel wierden deeze vyandlykheden opgenomen by de Mooren, en de bezittingen der Maatfchappye, ui de Staaten des Grogten Mogols, gezamemlvk meer ^ 3 dan  10Z NEDERLANDSCHE dan zes Tonnen Gouds waardig , daar door in groot gevaar gebragt. Nogthans keerde van den broeck, door zyn gewoon beleid, den ftorm af, welke den Hollanderen dreigde , in weerwil van de poogingen der Engelfchen, die alles deeden , wat zy konden , om hen te bederven. Zy deeden ten Hove verfpreiden , dat nu de waarheid bleek van 't geen zy voorheen gezegd hadden , en het duidelyk te zien was, of de Hollanders rechtfehapene Kooplieden dan Zeefchuimers en Roovers waren. In 't begin van Sprokkelmaand des jaars 1622, zondt van den broeck het fchip SamfoTi na Batavia , met eene ryke laading koopmanfehappen , voor het Zuiden en voor Europa beftemd. Vervolgens fteeg hy te paerd , verzeld van een klein gevolg , om te Bro~ chia, Boodra, Sirches, Amadabat en Cambaie Komptoiren op te richten of nader te bevestigen. Terwyl hy zich reisvaardig maakte, ontving hy een bezoek van een Moorfchen Artz , met welken hy in goede vriendfehap leefde ; hy fprak hem aldus aan: „ 't Is heden voor u geen gelukkige dag ; onderneem „ de reize niet , maar ftel ze uit tot morgen : want „ ik vinde dat het u kwalyk zal bekoomen , indien „ gy heden op weg gaat." Doch hy gaf geene agt op deezen bygeloovigen raad, maar fteeg te paerd , en bereikte, zonder eenige kvvaade ontmoeting, nog dien zelfden avond, Brochia, eene bemuurde en volkryke ftad, alwaar de Engelfchen, zints geruimen tyd, gewoon waren , katoenen lywaaten te koopen. Hertog hamet gaan, Bevelhebber over 3000 paerden, en Gouverneur dier plaatze, ontving hem vriendlyk. Van daar reedt hy na Boodra, eene ftad in het land der Bonjannen , insgelyks bejnüurd ; by den Generaal ,  REIZEN. jo3 Bevelhebber over 2000 paerden , ontmoette hy eene minzaame behandeling. Op zynen weg naAmadabat, reedt hy voorby eene oude vervallene Had, Mamdabat genaamd; de Koningen van Gufuratte plagten voormaals hier hun Hof te hebben. Doch zedert de Mogol hun Koninkryk heeft bemagtigd, heeft hy dezelve doen flegten. Amadabat is eene fchoone , verfterkte en volkryke flad. Hertog rostom gaan, Bevelhebber over 5000 paerden, houdt aldaar zyn verblyf. Hy is de Stedehouder van den Mogol, en voert het bewind over de zaaken des Koninkryks. Naar zyn voorbeeld, wierdt onze Reiziger ook by de ingezeetenen minzaam bejegend. Hy richtte hier een Komptoir op, en vertrok vervolgens na Sirches , eene kleine ftad, alwaar de Indigo bereid wordt. Hy zag hier een zeer pragtig Graf van eenen der Koningen van Gufuratte. 's Anderendaags bereikte hy Cambaie, insgelyks eene fraaie , wel verfterkte en zeer volkryke ftad , gelegen aan eene rivier van den zelfden naam. Hier woonert veele vermogende Benjaanfche Kooplieden. In voorgaande tyde plagten de Portugeezen , met hunne Fregatten , deeze haven te bezoeken ; tegenwoordig is hun Koophandel aldaar geheel vervallen. In deeze ftad ontving hy een bezoek van een Benjaanfchen Koopman, die zeide , 180 jaaren oud te zyn ; zyn Zoon, die hem verzelde, hadt, volgens zyn zeggen , den ouderdom van 1C0 jaaren bereikt. Doch het bleek eerlang , dat zy Maan-jaaren rekenden: zo dat, van de 180, twaalf jaaren moesten werden afgetrokken. Naadat van den broeck zyne zaaken hadt verrigt, trok hy, by laag water, over de rivier CamG 4 baie «.  ïc4 NEDERLANDSCHE baie, op zynen terugtogt na Suratte. Want, om over dien droom te trekken, moet de Eb worden waargenomen, dewyl het water hier, doorgaans, 30 voeten wast en valt. By gebrek aan deeze oplettendheid , koomen 'er alle jaaren eenige menfchen om. Dewyl de naam van alexander, den grooten, hier te lande , bekend is , zou men, met eenige waarfchynlykheid, kunnen gisfen, dat het deeze rivier is, over welke hy met zyn Leger niet kon trekken. Naa eene afweczigheid van 25 dagen, kwam van den broeck te Suratte te rug. Op den zelfden dag kwam aldaar de Karavaan van Agra aan. Zy beftondt uit 300 gelaadcne Kameelen. Terdond deedt hy hunnen last na boord brengen , en zondt dien na Batavia, in gezelfchap van het Fregat Suratte, welk hy nagelnieuw hadt laaten timmeren. In 't laatst van Grasmaand, kwam een van 's Keizers fchepen, Tocols genaamd, van Mocha, te Suratte voor anker. Zyne laading beftonclt, onder andere, uit 250000 Roupies , van 24 duivers , voor het grootde gedeelte behoorende aan Kooplieden te Amadabat , Cambaie, Suratte en andere plaatzen. Op den zelfden dag verdonden de onzen, dat sultan c 11 rom, de derde Zoon des Grooten Mogols, by nacht, door zyne llaaven , hadt doen WYUKWfden zynen oudden broeder, die, naa den dood des Keizers , den throon hadt moeten beklimmen. In 't begin van Wynmaand kwam op de Ree van Suratte ten anker, de Admiraal jakob dedel, met drie gewapende fchepen. Met behulp van eenise Engelfchen, hadt zy , voor Mofambique, drie Portugee1'che Karakken in den grond geboord. " Omtrent deezen tyd verbrandde zich eene Gentiev.« '-' . . Jde  REIZEN. 105 fche vrouw, te gader met het Lyk van haaren man , even buiten Suratte, in haar klein huisje, 't welk van flroo gemaakt was. Zy zelve hadt de kaars in de hand genomen, om 'er den brand in te fteeken. In Wintermaand kwamen hier de Jachten Reusden en Weesp, van Batavia, ryklyk gelaaden. Van urn broeck zondt het laatstgemelde, nevens het Fregat Mocha, 't welk hy hadt laaten timmeren, na de Hollandfche Vloot voor Goa, om brieven te brengen aan den Heere jakob de del. Het Jacht Reusden zondt hy vervolgens met eene ryke laading, over Batavia, na Holland. Omtrent het midden van Sprokkelmaand des jaars 1623, kwam de Karavaan van Agra; zy was 61 dagen op weg geweest, en bragt mede 358 pakken Indigo. Niet lang daar naa ontving van den broeck eenen brief van den Koning sultan amer, van Cïnchiri, in Gelukkig Arabie, behelzende eene zeer beleefde en verpligtende uitnodiging, om in zyne Staaten van nieuws te koomen handel dryven. In dit zelfde jaar ankerde hier het fchip Schoonhoven; dit was het eerfte fchip, 't welk, uit Holland, regelrecht, na Suratte was gelievend. Het Jacht Reusden kwam hier insgelyks te rug uit Perlie, alwaar het, nevens een Kargazoen , huibert visnickt ' als Koopman hadt gelaaten. De fchepen Weesp en de Vrede waren , met eene ryke laading, jn geld en koopmanfehappen , hier naauwlyks aangeland, of 'er gebeurde een zeer onverwagt voorval. De Hollanders , met alle hunne goederen , wierden in verzekering genomen , en in eene zeer naauwe bewaaring geliefd. De reden hier van was, omdat van den broeck uit de handen der G 5 En.  I0(5 NEDERLANDSCHE Engelfchen niet hadt willen ontvangen twee Moorfche fchepen , welke zy hadden aangehouden. Een geruimen tyd duurde deeze hegtenis, in welke zy zeer onvriendlyk behandeld wierden. Eindelyk trof men een Verdrag, en ftelde hen op vrye voeten De Hertog, vreezende dat deeze gebeurtenis, indien zy den Generaal, in alle haare omdandigheden, ter ooren kwam , hem zou verbitteren , verzogt van den broeck om vergiffenis , en gaf hem ten gefchenke twee Moorfche klederen, nevens eenen Firman. Straks daarop zondt onze Reiziger de fchepen de Vrede en IVeesp na Perfie, met eene laading voor het Komptoir , en om van daar Zyde te rug te brengen. Het fchip Schoonhoven en het Fregat Brochia wierden na Batavia gezonden, met eene laading lywaaten, en het Jacht Heusden met eene ryke laading na Holland. Dit was het eerde fchip, welk, van Suratte, regelrecht derwaarts zeilde. Het fchip de Vrede, naa zyne wederkomst uit Perfie ontving insgelyks bevel om met eene goede laadhrg na 't Vaderland te vertrekken ; het fchip Weesp zette koers na Batavia. Omtrent deezen zelfden tyd landde te Suratte het fchip Dordrecht, het tweede, welk uit Holland, onmiddelyk, derwaarts den fteven hadt gewend. In het midden van Slagtmaand , zondt van den broeck na Perfie vier fchepen ; deeze hadden met vier Engelfche reisgenootfehap gemaakt , om tegenftand te kunnen bieden aan acht vyandlyke Galjoenen, welke in de-eze vaarwaters kruisten. Vier maanden daar naa kwamen zy behouden te rug , niettegendaande zy twee dagen agter elkander waren Haags geweest, tegen de Portugeefche Galjoenen  REIZEN. 107 nen: deeze, zeer zwaar gehavend in het gevegt, hadden de vlugt moeten neemen. Aliüiit becker, Bevelhebber der Hollandfche fchepen, was al in 't begin van den ftryd gefneuveld. Aan boord van onze fchepen bevonden zich de Heeren jan van Hasselt en wossabeeque, als Afgezanten des Konings van Perfie by de Algemeene Staaten en Prins fre.de rik h e n d ri k. De Hollandfche Karavaan, beftaande uit 450 Kameelen, kwam thans van Agra aan. Dezelve bragt mede, als een gefchenk van den Hertog aan van den broeck, een Bok, met één hoorn, die hem midden voor het hoofd ftondt, en om de twee of drie maanden moest afgezaagd worden : zonder dit zou het boveneinde in het hoofd gegroeid zyn. Wyders ontving hy een tam Hert, waar mede hy , op zyne reize na Brochia, nog andere Herten ving, door middel van een ftrik , aan de hoorns van het tamme Hert vastgemaakt , waarin de wilde Herten , onder het worllelen, zich verwarrende, aldus gevangen wierden. In Grasmaand des jaars 1624 , zondt van den broeck twee rykgelaadene fchepen na Batavia, en twee andere na 't Vaderland. Op de laatfte bevonden zich de Perfiaanfche Gezanten. Omtrent deezen tyd ontftondt te Suratte een Orkaan, by de Mooren Elefant genoemd , welke alle tfreeken van het Kompas doorliep, met zulk een geweldigen wind, dat hy eene menigte huizen en boomen deedt om verre vallen. Het onwecer duurde zes uuren. In de laatstverloopene veertig jaaren hadt men geen voorbeeld gehad van zulk een, fcing aanhoudenden ftormwind, In  ï©8 NEDERLANDSCHE In 't begin van VVynmaand landden te Suratte twee fchepen , écm van Amfterdam , en dén uit Zeeland , met kostbaarc laadingen. Kort daarnaa ontving men aldaar berigt , dat 'er negen Portugeefche Galjoenen voor Daman lagen. Straks deedt van den broeck drie fchepen toerusten, by welke zich voegde een Engeisch fchip, om den vyand het hoofd te bieden , in gevalle dezelve hen mogt aantasten in de Laai vaij So'.ialli, alwaar zy thans lagen. Weinige dagen laater vertoonden zich, voor de Baai, 4 Galjoenen , 25 Fregatten en eenige kleine Galeien. De Portugeefche Admiraal deedt hen op de ruimte ten ftryde daagen. Doch de onzen lachten met zyne fnocvery, dewyl ?y overtuigd waren, dat hy, op de plaats, alwaar zy thans lagen, op hen geen voordeel kon beliaalcn. Zy zogten wyders den Portugees op te houden , tot op de aankomst van meerdere magt. Acht dagen daar naa verdweenen de Galjoenen eensklaps , op het berigt van een Fregat, welk op de brandwagt lag, wegens de aannadering van drie Engelfche fchepen. De Portugeezen .ontmoetten hun, in de daad, naby Daman , en twee van hunne fchepen klampten het Jacht aan boord ; zy maakten 'er zich meeste, van, en plaatften 'er èenigen van hun volk op. De twee andere Engelfche vaartuigen zetteden koers na Perfie, cn bergden zich door de vlugt. • Micilerwyl bragt het volk van het Jacht eenige vaatjes Buskruid in de Kajuit , welke de Portugeezen tot nog toe niet hadden bemagtigd ; de Engelfchen daken 'er den brand in, en deeden alle de vyanden, wrjkc op het fchip geplaatst waren , in de lucht fpringen. Dus gehavend , zeilde of dreef het fchip, zo goed het konde, na Perfie, en wierdt dus  REIZEN. 3c9 gered. Zestig Portugeezen waren by dit ongeval oragekoomèn. Een weinig daar naa ontvingen de onzen de tyding van de aankomst van nog drie andere Engelfche fchepen. Met overleg van den Engelfchen Prefident, befloot van den broeck met de zynen, alle de fchepen, die te Suratte lagen, hun te gemoete te zenden , om zich met dezelve te vereenigen, en gezamentlyk den vyand het hoofd te bieden. Op Itaanden voet wierdt dit befluit volvoerd. In Slagtmaand benoemde van den broeck, tot Bevelhebber der Hollandfche Vloot, frederik kiscens. De zes fchepen, uit welke zy beftondt, voegden zich by de Engelfchen, en zeilden, in 't begin der volgende maand , na Perfie. Op den eerften van Grasmaand des volgenden jaars i6e6, verboridt zich van den broeck, op ernfh> en aanhoudend verzoek van den Gouverneur en zynen Raad, van nieuws, in den dienst der Maatfchappye. In 't einde van dat jaar kwam te Suratte de tyding van.het overlyden van den Grooten Mogol. Hier door ontftondt, in het gantfche land , eene zo geweldige opfchudding, dat de Moorfche Gouverneur van Suratte aan de onzen zes van zyne foldaaten zondt , nevenseen klein vaatje buskruid , en eene ernflige waarfchuwing om op hunne hoede te zyn. Kort daarnaa ging van den broeck aan boord van het fchip Dordrecht, om de noodige bevelen te geeven tot deszelfs vertrek na Holland , met eene zeer kostbaare laading. Hier verftondt hy, dat Prins chrom, met zyn Leger , in aantogt was ; dat reeds eenigen van zyne Troepen te Suratte waren aangekoomen; en dat, van zy-  no NEDERLANDSCHE zynentwege , van de Hollanders geëischt wierden 10000 Roupies. Op deeze tyding keerde van den broeck, op Baanden voet, te rug in de Logie, en trok voorts den Prinfe te gemoet rnet een gefchenk. Hy was de eerfte van alle de inwooners en der vreemdelingen, die. zich te Suratte bevonden , welke hem begroette. De Prins fchonk hem een fchoon paerd , en boodt aan , hem in aanzien te zullen bevorderen , indien hy in zynen dienst wilde overgaan. Doch deeze aanbieding wees hy van de hand , maar verzogt om een nieuw Paspoort ; de Gcheimfchryver zondt het hem den volgenden dag. Daar naa ging hy wederom aan boord , doch bevondt dat het fchip Dordrecht reeds na Holland was onder zeil gegaan. Aan de fchepen, na Perfie beftemd , gaf hy last om insgelyks te vertrekken. By zyne wederkomst te Suratte, vondt hy het Paspoort , door des Konings Geheimfchryver hem toegezonden. Hy vondt 'er insgelyks een paerd, door jiachobat gaan, Groot - Kapitein, en Generaal zyner Legers, hem ten gefchenke gezonden, 's Nadcmiddags wierdt het Kasteel van Suratte aan den Prinfe overgeleverd. let merkwaardigs gebeurde , omtrent deezen tyd , hier te lande. De mngtige Koning of groote Monarch der Indien, cha de gaan genaamd, zoon van wylen den Grooten Mogol, ontving de tyding, dat de Usbekken, eene Natie woonende in de nabuurfchap van Tartarye en China, te velde waren getrokken, met een Leger van twintigduizend vrouwen te paerd, en dertigduizend mannen ; dat dit Leger itormenderhand hadt be-  REIZEN. bemngtigd de ftad Caboul, gelegen op de grenzen, na« by Candabar, toebehoorende aan den nieuwen Koning ciia de gaan; dat het aldaar ongehoorde wreedheden gepleegd, geplunderd en gewoed hadt; doch, op de tyding dat de Koning een magtig Leger hadt gezonden , om die baldaadigheid te wreeken, de Usbekken de ftad geplonderd en geflegt, en de jongelingen, die boven de veertien jaaren oud waren, in flaaverny hadden weggevoerd; dat de vrouwen 't eerst ftorm hadden geloopen; dat zy zo moedig te paerd en in 't harnas waren als de mannen; dat zy kloek van perfoon, fterk van lichaam, en vreezelyk van aanzien waren. Deeze heldinnen voerden mede leevensmiddelen voor veertien dagen, zo voor haare paerden, als voor zich zelve. Zy waren afgericht op allerlei krygsbedryven, gehard tegen alle vermoeijenisfen en gevaaren, en Honden voor geenerhande wreedheden. Te regt moeten zy vergelecken worden by de van ouds vermaarde Amazonen. Het zonderlinglte van allen is, dat zy haare mannen aan zich even onderdaanig wisten te houden, als de Indiaanen hunne vrouwen. In 't begin van Wynmaand des jaars 1627 , kwam te Suratte jan van iiasselt, met zyn gezin, vrouw en kinderen, om van den broeck af te losfen en zyne plaats te vervangen. Hy zelve ging, 's anderendaags, aan boord, om den Koopman jan smit te begroeten, die als Gezant na het Hof van Perfie was gezonden. De Heer van den broeck, thans zynen dienst voleindigd hebbende , nam , in 't laatst van 't jaar 1628, affcheid van zyne vrienden, en ging voorts aan boord. Van een deezer fchepen , over welke by als Admiraal geboodt, liet hy zyne Vlag waaien, en ging voorts  112 NEDERLANDSCHE voorts onder zeil, te gclyk tnct zes Engelfche fchepen; hy hadt met dezelve een verdrag gemaakt, om de Portugeefche Vloot, beftaande uit 9 Galjoenen, in gevalle zy dezelve ontmoetten , het hoofd te bieden. Op de hoogte van Kaap Jasqyes ontvingen zy berigt, dat , vyf dagen geleeden , de Galjoenen zich aldaar vertoond hadden, met 23 Fregatten. In 't begin van Sprokkelmaand des jaai's 1629, kwamen zy ten anker voor Gomeron, en verfpreidden aldaar een algemeenen fchrik, om dat de landzaaten hunne vlag niet hadden willen erkennen. Van den broeck tradt aan land, om den Hertog te begroeten, die hem vriendlyk ontving. Twee dagen laater vertrok hy, met drie fchepen, na Ormus, om elders zout, roode aarde en hout te laaden. De Gouverneur liet hem aan boord begroeten ♦ en deedt, den volgenden dag , hem de eer van hem te koomen bezoeken. Naadat hy zyne zaaken verrigt hadt, keerde hy te rug na Gomeron, om alles tot zyn vertrek in gereedheid te brengen. Het Eiland Ormus legt drie mylen van de vaste kust. Het brengt niets anders voort dan zout; de berg, daarop gelegen, beftaat geheel uit zout. Op zommige plaatzen aan den oever vindt men eene roode aarde , welke in de Indien en Arrakan zeer fterk getrokken wordt. De Gouverneur zondt onzen Reiziger ten gefchenke, een groot ftuk bevroozen fueeuw, om dezelve in Schicas-wyn te gebruiken. Omtrent deezen tyd ontvingen de onzen berigt van het overlyden van cha abbas, Koning van Perfie, en dat zyn Zoon cha saffi, oud 17 jaaren, hem wss opgevolgd. Van den broeck ging vervolgens aan boord, met den Sultan, twee Prinslen, den Per-  REIZEN. tJ3 Berfifchcn Gezant, en eenige Engelfchen , iets , 't welk voorheen nooit gebeurd was. Zy lieten 'er lustig den beker rond gaan, op de gezondheid des nieuwen Konings, des Hertogs van Schiras, en van veele andere Prinfen. 's Anderendaags nodigden de Sultan en de Gouverneur onzen van uen broecr op een feest, in eenen hunner lusttuinen , op een merkelyken af land van de flad geleegen; verfcheiden aanzienlyke perfonaadjen waren daarby tegenwoordig. Zy reeden te paerd derwaarts en wierden 'er pragtig onthaald. Uier vcifclicenen verfcheiden dansferesfen , die het paerdryden zo wel verflonden als de mannen. Hy ontving hier, onder andere, een jong Arabisch paerd ten gefchenke. Naa duizend baaien Zyde gelaaden te hebben, keerde hy te rug na Suratte; zynen Vrienden andermaal vaarwel gezegd hebbende, zeilde zy, met eene Vloot, welker laading twaalf tonnen gouds waardig was, na Batavia , daar hy op den negentienden van Zomermaand aankwam. . In Oogstmaand wierdt het Fort van Batavia belegerd , door tachtigduizend man van Mataram. De Hollanders deeden herhaalde uitvallen , en Baken den brand in de vyandelyke werken , zonder een eenig man te verliezen. Omtrent het midden van Herfstmaand , overleedc de Generaal jan Pieterszoon koen, naadathy, geruimen tyd, aan eenen Buikloop hadt gezukkeld; de Heer specx, die zich, met zyne Huisvrouw en Zusters, bevondt aan boord van het Schip Holland , en in de hoedanigheid van Raad van Indien , uit Vil. deel. H het  I[} NEDERLANDSCHE het Vaderland y was overgekomen, zette te Batavia voet aan land. Twee dagen naa zyn overlyden, wierdt de Generaal, met groote ftaatfie, in het Stadshuis bygezet; van den broeck droeg de fpooren. De Heer specx wierdt, by voorraad, aangefteld tot Gou* verneur. In 't begin van Wynmaand braken de Javaanen het beleg op ; zy hadden in het zelve vyftigduizend man verlooren, en van de overgebleevene ftierven veelen van ziekten en gebrek. Op den eerften Kersdag , wierdt van den broeck aangefteld tol Bevelhebber der Vloot, na Het Vaderland beftemd , door den Raad van het Fort van Batavia; en vervolgens, door den Raad van Indien , bekleed met het zelfde gezag , over ieder fchip in 't byzonder. Hy deedt hier op zyne Admiraalsvlag waaien van het fchip Utrecht , en die des ViceAdmiraals van het fchip Frederik Hendrik. De Vloot beftondt uit acht fchepen en een Galjas. Naa dat hy, door den Generaal specx, plegtig onthaald was, nevens Mevrouw de Weduwe j. p. koen, die met de Vloot na 't Vaderland zou keeren , ging hy aan boord. De Generaal deedt hem een Keten ter hand ftellen , door antony van die men, om het ter eere van de Vloot te draagen. In 't laatst van het Jaar liep de Vloot uit de Straat Sunda. De Opper-Koopman kwam hier in dezelve, en bezogt alle de fchepen , het een naa het ander, of 'er ook mannen of vrouwen in dezelve waren, die, zonder verlof, na 't Vaderland wilden keeren. Men  R fi I Z E ftj Men vondt 'èr geene. Doch hy was niet vertrokken; of 'er kwamen wel dertig ten voorfchyn , die ftraks na Batavia wierden gezonden. Omtrent het midden van Sprokkelmaand des Jaars 1628 , kwam de Vioot ten anker aan de Kaap dh Goede Hoop. Hier begon het Scheepsvolk aan 't muiten té Haan. DeWyl de opftand, hand over hand* toenam, begroef de Admiraal, met allen fpoéd, volgens gewoonte, zyne papieren, aan den oever van de Tafelbaai, eri ging voorts onder zeik In 't midden van Lentemaand, kwam hy, met alfe zyne fchepen, voor St. Helena, en bleef 'er acht dagen leggen, om zyn volk te ververfchen. Terwyl de Vloot haare reize vervolgde , hoordé men , op zekeren tyd , van het fchip Dordretht , eenen Noodfchoot doen. Alle de fchepen kwaffieri op dit zein af. Het bleek wel haast, dat 'er brand ih het fchip was. Straks zondt van dén broec* eenige Matroozen tot hulpe , die, volgens min zéggen , den brand gebluscht hebbende, aan het drinken" trokken. Dit was om middernacht. Doch, met het aanbreeken van den volgenden dag, zag ihe'h dé vlammen aan alle kanten uïtflaan. Straks fprohgen de Matroozen in de Sloep en Boot; de Kapitein en elf man konden niet beflüiteri, het fchljJ té verhaten. ZV waren in het denkbeeld, dat de Matroozen, die 's nachts te vooren tot hulp waren gekomen , niets anders gedaan hadden , dan het volk van het bran^ dende fchip opftooken; 't welk, indien 'er niemand ware overgekoomen, tot behoud van fchip en laadïnge, met meer vrugts zou gewerkt hebben. Het fchip brandde tot op het water af. De Kapitein met de elf man, geene andere uitkomst ziende, fprongen in Zee,  ji6 NEDERLANDSCHE REIZEN. en wierden door van den broeck geborgen. De Provoost was de eenige, die 'er het leeven liet. Door de onvoorzigtige behandeling van een kaars, door des Botteliers jonge, gebeurde dit droevig en nadeelig toeval. Op den zesden van Hooimaand des Jaars 1630, kwam van den broeck in Texel binnen; de fchepen, na Zeeland en de Maas beftemd, waren, in de Noord-Zee, op de hoogte van hunne onderfcheidene Havens , van hem gefcheiden. De Galjas, die, aan deeze zyde van St. Helena, van de Vloot was afgeraakt , en agter Engeland omgezeild, kwam insgelyks behouden binnen. Twee dagen naa zijne komst in Texel, kwam van den broeck te Amfterdam, naa eene afweezigheid van zeventien Jaaren, welke hij in dienst der Maatfchappije hadt doorgebragt; hy ontving van dezelve een gouden Keten , ter waarde van zeshonderd guldens. Vervolgens deedt hy verflag, van den ftaat der Indifche zaaken, aan de Algemeene Staaten, en aan Prinfe frederik hendrik. Naa het doorItaan van zo veele gevaaren, wierdt hy allerwegen ontvangen en behandeld , op eene wyze, overeenkoomende met zyne eerlykheid en kunde, en met de getrouwe dienften, welke hy aan de Maatfchappy hadt beweezen. N E-  NEDERLANDSCHE REIZEN. TOGT VAN JORIS van SPILBERGEN, NA DE MOLUKSCHE EILANDEN, DOOR. DE STRAAT VAN MAGELLAAN. In den Jaare 1614, enz. D e Bewindhebbers der Nederlandfche Maatfchappye, naar gelange de togten na die afgelegene gewesten menigvuldiger wierden , ondervonden de voordceligheid van hunnen handel. De fcheepvaart voorby de Kaap de Goede Hoop was langwylig, en de uitrusting, naar evenredigheid, kostbaar. Dit deedt hen bedagt zyn om dien weg te bekorten. In het Zuiden van Amerika was een doortogt bekend, by den naam van de Straat van Magellaan. Zommigen oordeelden, dat de vaart door deeze Straat den weg merkelyk zou bekorten, en dus het belang der Maatfchappye bevorderen , door het verminderen der kosten. Dit ontwerp wierdt fmaaklyk gemaakt, en in dén Jaare 1614 beflooten, •ene proeve te neemen van de mogelykheid der uitvoeringe. H 3 Hét  ftt NEDERLANDSCHE Het beleid deezer zaake wierdt vertrouwd aan JORIS VAN S.PILBEROEK. Jn *t begin Van, OogSt- maand des gemelden Jaars, zeilde hy uit Texel, met pene Vloot yaa zes fchepen, om met dezelve, door de Straat van Magellaan , te ftevenen na de Molukfche Eilanden. De Vloot beftondt uit de volgende fchepen: de Groot» Zon; de GrQote Maan; de Jaager; het Jacht de Meeuw, voor de kamer Amlterdam; de Eolus, voor de kamer Zeeland, en de Morgenfiar, voor de kamer Rotterdam. De negende van Wintermaand, wierdt, op alle de fchepen, als een plegtige Dankdag gevierd, voor het behouden te boven komen der gevaarlyke Banken van Abrolhas., die zeer verre in zee uitloopen. Drie dagen la.ater ?ag men óe kust van Brazil; zy vertoonde zich zeer hoog, en bedekt met rotzeil, zommige van welken boven fcherp, andere plat zyn. Weinige dagen daarnaa kwam de Vloot ten anker, op de Ree van Bas G^andes , tusfehen twee groote Eilanden , met boomen bedekt. Van hier zeilde zy na ten ander Eiland. Eenige manfehap, aan land getree-. den, zynde , vondt 'er twee kleine hutten , en eene menigte menfebenbeenderen onder eenen, rots. Men floeg hier tenten op , in welke de zieken gebragt, en door eene wagt van foldaaten bewaard wierden, Terwyl de Hoepen , van tyd tot tyd , af en aan voeren, om brandhout en versch water van land te haaien, hoorde men, op zekeren morgen, een fchoot doen van het fchip de Jaager, Dit deed voor eenigen ramp of onraad vreezen. Hierom zondt de Admiraal derwaarts drie gewapende Hoepen, van welke men naderhand verflxmdt, dat een goed aantal Portugeezen en Mestiezen, met vyf Kanoes, drie van de floepen  REIZEN. n9 pen van de ankers genomen , en al het volk gedood hadden. De floepen van den Admiraal vervolgden de Kanoes ; doch toen zy dezelve bykans agterhaald hadden, ontdekten zy twee Fregatten; dit noodzaakte hen, onverrichter zaake weder te keeren. Op den eerden dag des Jaars 1615, wierden in den Raad, aan boord van den Admiraal vergaderd, gebragt, vier Matroozen, die befchuldigd wierden, het Jacht te hebben willen afloopen, en 'er"zich meester van maaken. Op hunne bekentenis, dat zy nog tien deelgenooten van hunne zamenfpanninge hadden, wierden zy naauwkeurig opgeflooten. Wyders vondt de Raad het dienflig, het volk van het Jacht de Meeuw te neemen , . over de Vloot te verdeelen , en andere Matroozen in de plaats te nellen. Vier dagen laater, wierden twee der muitelingen veroordeeld, om aan de Nok van de Raa opgehangen, en, onder hetophyzen, van zes Busfchieters , doorfchooten te worden. De Fiskaal christtaan stalink en de Zieketrooster kreegen last , den jongden nacht hén gezelfchap te houden, en tot den dood te bereiden. Naadat het Vonnis aan hun volvoerd was , wierden de Lyken op het Eiland begraaven. Omtrent deezen tyd nam de Raad de volgende befluiten; dat ingevalle een of meer fchepen, op den togt na de Straat, van de overigen mogten afdwaalen , de verzamelplaats zyn zoude, in de Baai van Cordes; dat men vervolgens zou verzamelen, in de overige Baaien van de Straat; dat de voorde fchepen, aan de Baaien, welke zy hadden aangedaan, zouden oprichten , op eene in 't oogloopende plaats, zekere tekens, aan welke de volgende fchepen konden ontdekken , wie hun reeds waren vooruitgezeild. Voorts wierdt de H 4 tyd,  iso NEDERLANDSCHE tyd, welken men men in de Baai zou vertoeven, geilek! op zeven dagen ; naa verloop van dezelve , zou ieder fchip zyne reize vervorderen, na het Eiland Zamoebia, in de Zuid- Zee. Thans, wierdt in den Raad de voorflag gedaan, ra de Baai St. Vincent te flevenen , om aldaar ververfchingen te haaien: de zieken, die aan land waren gezet, hadden, by gebrek aan dezelve, tot nog toe niet kunnen gezond worden. In tegendeel, de ongefteldheden , en voornaamlyk de Scorbut, namen dagelyks toe. En vermids , ter befluuringe van zo zwaarc fchepen, zeer veel volks vereischt wierdt, inzonderheid op een zo langen togt , op welken men dikwyls moest ten anker koomen , en het wederom ligten, wenschte de Admiraal niets' vinniger, dan genoegzaamen voorraad van ververfchingen voor zyn volk; Want, met de zwakke manfehap te zeilen door da Straat van Magellaan, daar de Vaart zoo moeilyk was, befchouwde hy als onmogelyk. Nog dien zelfden dag wierden de tenten aan land afgebroken, en alles, wat 'er was, aan boord gebragt. In plaats der vcrloorene, hadt men nieuwe floepen opgetimmerd. De overige gevangenen, aan boord van den Admiraal gebragt, wierden thans insgelyks voor den Raad te regt gefield. Doch alzo alle de Bevelhebbers voor hun om lyfsgenade fmeekten , fchonk men hun het keven, op de plegtige belofte van getrouwheid en gehoorzaamheid. Omtrent deezen tyd zag men, aan land, een zwaaren rook opgaan. Balten stevensz, van Vlisfingen, Schipper op het Jacht, die voorheen deezen oord hadt bezogt, verklaarde, niet te weeten, aan welke kust zy zich thans bevonden, en van meening  REIZEN. ï&l Hing te zyn, dat de fchepen verre waren afgedreeven. Nogthans wierdt men te raade , de floep des Admiraals , gewapend met eenige foldaaten en matroozen , en het noodigc fchietgewecr , onder bevel van tiETER coignet, te zenden na de plaats, daar men den rook gezien hadt. Voorts was hy voorzien van glaswerk en andere fnuisterycn , om , ware het mogelyk, daar mede handel te dryven. Doch dit mislukte hem. 's Anderendaags naderde de Meeuw, voerende een witte Vrede-vlag, den oever. Aan het ftrand en in de bosfchen zag men veel volks. Straks riepen de Portugeezen, dat men een man na land moest zenden; doch men durfde het niet onderneemen , met Sloepen te naderen. Jan hkndriksz, Onder-Stuurman op het fchip de Maan, zich ontkleed hebbende, fprong in zee, en zwom na den oever. ■ Hy plaatfte zich op een Rots; doch ziende eene zo groote menigte Portugeezen en Wilden, met boogen en pylen gewapend, riep hy hun toe, dat zy dezelve moesten afleggen, en, uit het midden hunner, iemand zenden , om met hem te fpreeken. Dit gefchiedde. De algevaardigde vraagde aan den Stuurman , van waar hy met de zynen kwam ? wat zy zogten ? en waarheen de reize beftemd was ? Het antwoord was dat zy kwamen uit Vlaanderen; dat zy leevensmiddelen zogten voor geld ; en dat zy den wil hadden na Rio de Plata. De Portugees hernam hierop, dat de Nederlanders niet onkundig waren van het verbod des Konings van Portugal, aan zyne onderdaanen , om met hun te handelen ; doch indien zy beloofden , de z«ik geheim te zullen houden, en hun woord gaven, niet na St. Fincent te zullen zeilen, om aldaar het D 5 • your-  122 NEDERLANDSCHE voorgevallene te verklappen , hy, des anderendaags, het noodige zou bezorgen. Tegen den middag zondt de Admiraal bevel aan de Meeuw, om vooruit te loopen, en eene Baai te zoeken, en dezelve gevonden hebbende, door een kanonfchoot, daar van kennis te geeven. De vier fchepen hoorden eerlang dit zein , en kwamen by de Meeuw voor anker; gaande de Jaager , in de plaats van dit fchip, tot nader bevel, leggen. In den vroegen morgen van den negentienden van Louwmaand , zagen de onzen , agter den hoek der 7 iviere, twee Kanoes; die, waarfchynlyk, op her gezigt der vreemde fchepen, terftond te rug keerden. Hierop zondt de Admiraal de Meeuw en twee Sloepen , om de diepte der riviere te peilen. Straks daar naa zagen de onzen, van de ftad Sanctus , niet verre van hier geleegen , eene Kanoe naderen, met veel volks, voerende een Vredevlag. Zy kwamen zo naby de onzen, dat zy met hun konden fpreeken , en het oogmerk hunner komfte verftaan. Zy gaven tot antwoord , dat de onzen een brief moesten fchryven aan hunnen Gouverneur , en dien aan een ftok aan den oever ftellen; en dat zy vervolgens antwoord zouden bezorgen. Onder andere waarfchuwden zy de onzen voor de Wilden, die in de nabuurfchap van St. Vincent hun verblyf houden. Op een zeinfchoot van het Jacht , ligtten de fchepen de ankers , en zeilden de rivier op. Voorts bonden zy eenen brief aan een grooten ftok, welken zy aan den oever oprichtten. 's Anderendaags liet de Admiraal de witte Vlag inneemen , en de Prinfenvlag en Wimpels waaiert. Hy zondt de Sloepen na de plaats, alwaar men den brief  REIZEN. ,23 brief hadt bezorgd. Straks verfcheenen hier twee Kanoes met Portugeezen , en fielden aan de onzen eenen brief ter hand. Deeze wierdt in den Raad. geopend en geleezen; doch vermids dezelve niets zaaklyks behelsde, fchreef men een anderen brief, en gaf dien aan de Portugeezen , nevens twee flesfen Spaanfchen wyn, twee kaazen, een pakje mesfen en eenig glaswerk, om te dienen tot een gefchenk. Ten zelfden tyde zagen de onzen, aan het flrand van St. Vincent, zynde de plaats, voor welke de Portugeezen hen hadden gewaarfchuwd , eene menigte yolks", voerende eqn wit Vaandel. Vier Sloepen hen genaderd zynde, riepen de Wilden, dat zy met hun niet durfden handelen , zonder verlof van den Gouverneur. Hierom verlieten hen de onzen. Omtrent dqezeu tyd voer Kapitein willem van anssen , met zynen Vaandrig en Luitenant ruffin, met drie welgewapende Sloepen, na land, om den aart der landzaaten nader te verkondfchappen. Deeze overhandigden hem eenen brief, gefchreeven uit naam des Gouverneurs, doch niet ondertekend. Zy bragten mede twee Portugeezen, een Mesties, en een Braziliaan, zynde hun flaaf en loots. In de plaats van dwzelve , waren de Luitenant , de Vaandrig en een Asfilïent als gyzelaars gebleeven. De Admiraal toonde hun alle blyken van vriendfchap, en liet hun het geheele fchip bezien. De Bevelhebbers der andere, fchepen kwamen insgelyks aan boord. By het fcheiden, deedt de Admiraal hun, tot op eenigeu atltand, uitgeleide, en hen met eere fchooten begroeten. Doch de bovengemelde Hollanders, die aan land waren gebleeven , konden geen verlof bekoomen , binnen de ftad Sanctus te mogen koomen. Mid-  124 NEDERLANDSCHE Midkrwyl begreep de Admiraal duidelyk, dat alle de maatregelen der Portugeezen louter bedrog waren, om de onzen op den tuil te houden. Hierom riep hy den Raad byeen, om nieuwe middelen te bevaadflagen. Heimelyk, egter, ontvingen de onzen, van land, verfcheiden Fruiten, Varkens , Hoenders, Suiker en Conferven. - Op den drieëntwintigften roeiden de gewapende Sloepen na St. Vincent, gevolgd van de Jaager en het Jacht de Meeuw ; de Admiraal en alle de Bevelhebbers bevonden zich in dezelve. Drie man traden vooruit aan land, met een Vredevlag , en eenen brief, aan eenen ftok gebonden, met een wit Vaandel. Een Portugees, den brief genomen cn geleezen hebbende, was over denzelven niet voldaan, en bejegende hunonvriendlyk. De witte Vlag wierdt hierop geftreeken , en de Prinfevlag opgeheezen. De onzen, kort daarnaa , de rivier hooger op geroeid zynde , kwamen by eene plaats , in welke de Portugeezen hunne goederen van de meeste waarde hadden geborgen. Deeze plaats was groot, fterk , welgebouwd en volkryk. In dezelve ftondt eene Kerk, Signora de Negues genaamd. Volgens het verhaal der Portugeezen, was zy gebouwd door een zeker geflagt van Antwerpen , het Schotfche genaamd. De oord daaromftreeks was zeer vermaaklyk, en ryklyk beplant met Suikerriet en andere vrugten en gewasfen. De onzen deeden van dezelve een goeden voorraad op. Niet lang daarnaa , tradt wederom eenig volk aan land, by een vervallen huis, 't welk weleer eene Redoute fcheen geweest te zyn. Hier groeiden veele vrugten. Terwyl de onzen bezig waren met plukken, wierdt van agter de Redoute, door eene bende Portu- gee-  REIZEN. i2S geezen en Wilden, op hun gefchooten met pylen; die, egter , niemand kwetften. Onze Muskettiers, zich hierop van hun geweer bedienende , groeven hen op de vlugt. Dertig van deeze, wierden , op bevel des Admiraals, heimelyk in het huis geleid, en de Sloepen, op eenigen afftand, van land verwyderd ; dit gefchiedde om te beproeven', of de landzaaten , naar gewoonte, de onzen in menigte zouden koomen naaloopen. Doch zy, eenigen agterdogt hebbende opgevat , zonden , om de Redoute te verkondfchappen , eenen Verfpieder, die zynen makkeren, van de hinderlaage, kennis gaf. De Muskettiers wierden vervolgens van land gehaald. Thans wierdt beflooten, vermids de tyd bykans verloopen was, nog éénen togt na land te doen. Drie Sloepen roeiden derwaarts, om vrugten te plakken. Deeze ontdekten een vreemd vaartuig, 't welk zy wel dra agterhaalden en bemagtigden. Het was een Fransch maakzel, groot 32 lasten, koomende van Lisfabon, en beftemd na Rio de Janeiro. Het hadt aan boord 18 Portugeezen, en was gelaaden met yzer, katoen, oly, zout, en andere goederen. Zy, voor hun leeven beducht, verklaarden dat 'er nog tien Hollanders, cp Rio Janeiro , gevangen waren, en onder deeze de Luitenant frans du chcne, die met eene pyl in de borst gewond geweest, doch nu geneezen was. Tegen den avond wierdt een der gevangenen na land gezonden, met eenen brief, welken zy gezatnentlyk hadden opgefteld. De brief, behelsde e*nen voorflag van uitwisfelinge, van de gevangenen tegen de Hollanders , man tegen man, en dat de overigen tegen vrugten zouden uitgeleverd worden, 's Anderendaags voer de Fiskaal na land, om eenen brief  126 NEDERLANDSCHE brief af te haaien, welken hy aan een ftok vondt vasrge* bonden, en voorts by den Admiraal bragt» Duidelyk vertoonde deeze brief den aart en de denkwyze der Spanjaarden. Zy fchreeven, niets te zuilen inwilligen van 't geen van hun verzogt was; geenen Vlaming , tegen eene menigte Portugeezen, te zullen uitwisfelen; zy voegden 'er nevens, dat indien de Hollanders iets verlangden, zy het op de punt van dêh Deegen moesten zoeken. De Admiraal, vol medelyden met de gevangene Hollanders, en niet gezind om de Portugeezen, welke hy in zyne magt hadt, te mishandelen , béfloöt nog eene pooging te waagen. Aan deezen beval hy, te fchryven aan hunne vrienden en aan de Geestlyken, en zondt voorts eenen hunner en twee kleine kinderen , met den brief na St. Vincent. Zy fielden dien in handen van eenen Portugees, die beloofde, deri brief te zullen bezorgen, en antwoord brengen. Midlerwyl ontlaadden de onzen het genomene Schip. In de laading vonden zy, onder anderen, eenige koffers met klederen, die onder de behoeftigfte Matroozen wierden uitgedeeld; voorts Reliquiën, Kruizen, Aflaats-bullen, onder welke eenigen, die zeer fraai gefchreeven waaren; wyders eene koffer met Tekenin* gen en Prenten, eene vergulden Kroes en eenig ander Zilverwerk; eindelyk twee flaaven, aan het Genootfchap der Jefuiten behoorende. Vergeefs boodt de Admiraal alle deeze goederen, nevens de gevangenen, voor de Vryheid van zyn volk. Hoe greetig ook de Portugeezen zyn mogten na rykdommen, zy toonden, by deeze gelegenheid , nog meer te dorften na Hollandsch bloed. De gevangene Portugeezen zidderden geduurig van angst, en waren ieder oogen-  REIZEN. Hf oogenblik in vreeze, eerlang in Zee te zullen geworpen worden. Zy fchreeven aan hunnen Geestlyken Vader en andere Kerkelyken; doch van dien kant ontvingen zy geenen troost: zelf wierden zy met geen antwoord verwaardigd. Midlerwyl traden de onzen, van tyd tot tyd, aan land, om Limoenen en Oranje-appelen te plukken. Op eenen deezer togten, Maken zy den brand in de bovengemelde Redoute. Ook verbrandden zy het fchip, welk zy genomen hadden. Uit de brieven, wel* ke zy in het zelve vonden , bleek het duidelyk , dat men hier te lande vooraf verwittigd was, van hunnen togt en koers. Waarom zy vastMelden, dat onder de Nederlandfche Regenten verraaders zyn moesten, die aan het Hof van Spanje alles overbriefden. Omtrent deezen tyd , roeiden de floepen van den Admiraal, en van het fchip de Jaager, na land, om water te haaien. De manfehap , aan land getreeden zynde, ontmoette eene groote bende Wilden, die uit het bosch kwamen , en met pylen geweldig op hen fchooten. Zy wierden gevolgd van Portugeezen, die hun met Mokken voortdreeven. Naa eenige maaien te hebben gefchooten , namen de onzen de vlugt na de floepen. Doch de vyand volgde hen zo kort op de hielen, dat zy de floep van de Jaager moesten agterlaaten. Op Zee ontmoetten zy vier andere floepen, aan welke zy berigt gaven van hun wedervaaren. Gezamentlyk roeiden zy hier op na land , en wierden , van nieuws, van de Wilden, met pylen ontvangen. Doch naauwlyks hadden de onzen eenige fchooten op hen gedaan, of zy toogen op de vlugt. Aan onze zyde fneuvelden vier man; bykans alle de overigen waren gekwetst. Ia  NEDERLANDSCHE In het begin van Sprokkelmaand , deedt de Admiraal vier gevangenen aan land treeden , omdat zy Vrouw en kinderen hadden , en fchonk hun zelf eenig geld; met de nederigfte dankbetuigingen, wierdt van hun deeze gunst erkend. Op den zevenden van Lentemaand des Jaars 1615, bevondt zich de Vloot op 52 Gr. 6 Min. NoorderBreedte, omtrent twee mylen van land. Dit vertoonde zich als overal met even hooge duinen bezet De onzen zagen een dikken rook opgaan; dit bewoog hen, aan land te treeden, 't welk zy ondekten Rio Galegas te zyn. Onder het geleide van den Stuurman harten Pieterszoon, kwam, tegen den avond, de Vloot ten anker, eene halve myl van eene hooge Kaap, welke zy voor de Kaap van Virginie aanzagen. Terwyl ze hier lagen, wierden zy beloopen van een zwaaren ftorm , waar door de fchepen Zee moesten kiezen, en voorts van een verftrooid wierden. Doch, met het bedaaren van den wind , kwamen ze wederom by elkander. Het Jacht, welk het laatst ten vooifchyn kwam , was in de Straat van Magellaan doorgedrongen, tot aan het Pinguïns - Eiland, alwaar het de Morgenftar voor anker hadt gelaaten. Aan boord van 't fchip de Meeuw, twee mylen van daar leggende, was een gevaarlyke opfland gebeurd. De Matroozen hadden het fchip overweldigd, en den Kapitein en den Koopman gedwongen, om hun, alwat zy begeerden, toe te, ftaan. Twee van hun, een Fries en een Dordrechtenaar , hadden hun den dood gedreigd. Doch alzo, onder de muitelingen zelve, oneenigheid ontflondt, en zy, door eenige welgezinden, wierden te keer gegaan, bedaarde eerlang dit oproer. Onder dit alles maakten de fchepen weinig voortgang ;  REIZEN. I?9 mgi door aanhoudende ftorm winden bleeven zy genoegzaam op de zelfde plaats. Zommigen van het feheepsvolk begonnen nu te morren, zegaende, dat het onmogelyk was, met zo groote en zwaare fchepen de Straat in te zeilen. Eenigen wilden overwinteren te Porto- Defirado, op 't voorbeeld van van noordt en den Engelfchen Admiraal candisü. Anderen deeden den voorflag , om den neven te wenden na de Kaap de Goede Hoop, en van daar de reize voort te zetten na de Oostindiën. De Koopman pieter baers, onder anderen, in des Admiraals Kamer getreeden zynde; vraagde^ ook uit naam van zynen Kapitein , wcrwaarts zy zich moesten begeeven, indien zy, by toeval, van de an* dere fchepen verwyderden , of de Straat niet konden binnenzeilen. 's Heeren spilberoens antwoord hierop was: „ Ik heb order om door de Straat van „ Magellaan te zeilen. Ik kan u geen anderen koers „ noemen. Doe al wat in uw vermogen is, om by „ ons te blyven." Dit kort en beflisfénd befcheid maakte een einde aan het morren ; elk deedt voortaan zyn best , om door die gevaarlyke Straat te geraaken. Vier fchepen ondernamen dit, in 't laatst van Lentemaand : want het fchip de Meeuw zagen zy niet.' Men vreesde, dat het volk, omdat twee Matroozen, van wegen den ftraks gemelden opftand, in Zee waren gefmeeten , het hadden afgeloöpen. Wel haast ontdekten zy de eerlte engte van de Straat, die geere halve myl breed was. Aan den oever, hier Terre del Fogue genaamd, zagen zy een Wilde van eene ongemeen groote geltalte. Van tyd tot tyd kwam hy !en voorfchyn; nu klom hy op een duin, dan op een. • VII. deel. I heu-  i3o NEDERLANDSCHE heuvel, om uit te zien na de fchepen. Het land vertoonde zich hier na genoeg als de Zeeuwfche kust. Op den zevenden van Grasmaand, tracit de Koopman kornelis van vianen, een weinig dieper in de Straat , aan land ; de Admiraal, insgelyks begeerig om het land te bezigtigen, volgde hem kort op de hielen. Zy zagen geene menfchen , maar twee Struisvogels, die zo vlug ter been waren , als een fnelloopend paerd. Wyders vonden zy eene rivier, die tamelyk wyd , en aan de oevers beplant was met kleine boompjes , draagende zwarte besfen , die niet kwalyk fmaakten. Aan den uithoek , by welken de fchepen lagen, gaven zy den naam van Kaap van Vianen. 's Anderendaags tegen den avond bezogten zy de Pinguins Eilanden ; deeze zyn drie in getal: het Zuinlykfte noemden zyde Groote Wal; het middenfte, de Patagones, of Reuzen-Eilanden; het Noordlyklte, zynde het kleinfte, het Kruiks- Eiland. De Fiskaal , door den Admiraal gezonden na het eerstgemelde Eiland, om te vernecmen, of hier eenige blyken waren, dat 'er reeds van onze fchepen gepasfeerd waren , vondt, aan eenen opgerechten ftaak , eenen hoepel , eu in denzelven eenen brief hangen. Deeze was aldaar celaaten door het volk van het fchip de A^orgenftar, 't welk, op den vyfentwintigften der voorgaande Maand , van daar vertrokken was. Eenige anderen, op het het Kruiks-Eiland aan land getreeden, vonden 'er wel een hoepd aan een paal hangen, maar geen brief. Naderhand begaf de Admiraal, in eigen perfoon, zich op het Eiland de Groote-Wal. Hy vondt hier twee Lyken, naar de wyze des Lands begraaven , liegt» met  RÉIZEN. i3, met eene dunne laag aatde bedekt, en pylen en boegen naast dezelve. De aarde een weinig weggenomen zynde, bleek het dat zy omwonden waren met Pinguïns" vellen. Met eene Lyk hadt de gewoone grootte vari een volwasfen mehsch ; het ander wis flegts derdehalven voet lang. Om den hals hadden zy banden, zeer kunftig gewrogt van Kinkhoorntjes , die even als paerlen blonken. De Admiraal deedt de Lyken herftellen ïn den ftaat, zo als hy ze hadt gevonden. Voor 't overige vondt men niets op deeze Eilanden , t welk voor menfchen tot fpyze' kon dienen. De grond is zo dor en fchraal, dat 'er niets anders groeit dan een weinig gras, 't welk de Pinguins eeten," niet ongelyk aan het Helm, welk op de Hollandfche duinen groeit. Den volgenden dag gingen ze wederom onder zeil, en wierden, tegen den middag, gewaar, eene fchoone Zand. baai, aan welke de Spanjaards voormaals hadden gebouwd eene ftad, Philippus genaamd doch die thans ih puinhoopen lag. Terwyl de fche; en hier lagen, kwam 'er bnverwagt een ftorm op , doch die even fpoedig bedaarde, en gevolgd wierdt van het alleraangenaaffifte wéér. De Admiraal, aan land getreeden zynde, vondt 'er niets anders dan zeer goed water, en eene menigte voetftappen van beesten , die gewoon waren, aldaar den dorst te lesfehen. Onder het voortzeilen , egter, zagen zy den Noordlyken oever allerwege niet boomen beplant. Waarfchynlyk hadden voormaais hier Spanjaarden gewoond. Thans waren de fchepen gevorderd tot op de Breedte van 54 Graaden. Met verwondering zagen onze reiz.gers, aan den Zuidlyken oever, eene menigte boomen, en geheel groene bosfehaadjen. Met geen min1 * der  ,3t NEDERLANDSCHE der verwondering zagen zy eenen doonogt, langs welken men de ruime zee Icon zien. Indien de Admiraal het Jacht by zich hadt gehad , zou hy het derwaarts hebben gezonden: want hy was van meening, dat men van daar fpoedig in de Zee van C:ili zou kunnen koomen» Maar het Jacht was aan den mond der Srraat van de Vloot afgeraakt. Voortzeilende zagen zy , van tyd tot tyd , diepe Inhammen of Baaien j en aan eene van dezelve een hoogen berg , even als midden in den winter, met fneeuw bedekt. In eene deezer Baaien tradt de Admiraal zelve aan land. Hy vondt 'er niets dan zoet water , en boomen , wier bast zo heet op de tong was als Peper: van hier dat zy den naam ontving van de Peper ■ Baai. Ook in andere gewesten ontmoet men foortgelyke boomen. Hunnen togt vervolgende , worftelden zy , van tyd tot tyd , met tegenwinden, maar kwamen evenwel de Mos/el - Baai gelukkig te boven. In den avond van den zestienden van Grasmaand, deedt de Admiraal een fchoot, en zondt vervoigens eene Sloep aan de overige fchepen , om hun te boodfehappen, dat de afgedwaalde fchepen in Cordes-Baai lagen , en eerst dien zelfden dag aldaar waren aangekomen. Een zonderling geluk, in de daad , dal zo zwaare fchepen, opgehouden door tegenwinden, onweders, fterke lïroomen en andere hinderpaalen, op eenen en den zelfden dag, ter heflemde ptaatze aanlandden, fchoon zy voorheen van elkander afgedwaald , cn op onderfcheidene tyden de gevaarlyklte engten gepaleerd waren. Wel haast kwam de Vice Admiraal, met de Ivapiteinen en Kooplieden, by den Admiraal aan boord. Elk deedt hier een verhaal van zynen logt door het groot-  REIZEN. I33 grootte gedeelte van de Magellaanfche . Straat. 's Daags te vooren hadden de onzen aan het Grand gezien eene menigte Wilden ,. met hunne vrouwen en kinderen. Kruik, Kapitein op de Morgenjtar, hadt hun vriendlyk toegefproken , en hun doen vereeren, mesten en andere fnuisteryen, en eenigen Spaanfchen wyn. Met bleek aan hunne gebaaren , dat zy 'er wonder over in hunnen (chik ^ waren, in betaaling hadden zy de onzen gegeeven eenige fnoeren Paerfhoorntjes , zeer netjes aan elkander gereegen. Doch zy kwamen zedtrt niet meer ten voorf'chyn, afycfchrikt, misfchien , door het fchieren van de onzen, op eene Ganzen- en Eenden-jagr. Acht dagen, bleef de Vloot hier leggen. Ten blyke van zyne bly.ifchap over deeze zamuikomst, deedt de Admiraal de voornaamfte Bevelnebbers van alle de fchepen by zich aan boord nodigen, cn onthaalde hen op een heerlyken maaltyd, op welken, op deeze ontmoeting en den verderen voorlpoedigen togt, een Vaderlandfche teug gedronken wierdt. De fchepen wierden, midlerwyl, van alle het noodige voorzien, en het fcheepsvolk ververscht met Mosfêlen, Klipkouzen, fmaakiyker dan Oesters , Waterkers , Peterzelie en andere groenten. Op den vierentwintigfleu ging de Vloot wederom onder zed. Aan de overzyde van de Straat zagen de Hollanders eene menigte Wilden, die een vuur hadden aangeftoken. Zy hadden by zich etlyke Kanoes. Eene van dezelve roeide op de fchepen aan, doch durfde hun niet aan boord koomen. Twee dagen daar naa lieten zy het anker vallen by een Eiland. Hier zagen zy wederom eene opening en doortogt in de Zuid-Zee. De Admiraal, op het B?1 3 land  13+ NEDERLANDSCHE land aan land gctreeden zynde, klom op cenc hoogte , cn was verftomd, nevens de geenen , die hem verzelden, dat de opening een weezenlyke doortogt was. Doch zyne Lastbrieven behelsden, dat hy de MagelJaanfche-Straat moest volgen, zonder na eenig ander yaarwater om te zien. Ook by andere Reisbefchryvers vindt men gewag gemaakt van deeze opening. In de Gefchiedenis der Qostindiën, in het Spaansch gefchreeven, door Vader jozef decosta, leezen wy, onder anderen, dat Don gava aiendoza, Landvoogd van Chili, den Kapitein ladkiulero hebbende uitgezonden, met twee fchepen, om eenen doortogt ten Zuiden van de Magellaanfche-Straat te zoeken , deeze denzelven met 'er daad vondt, loopende Zuid: en Noordwaarts , en eindigende in de volle Zee. Midlerwyl was het fchip de Morgenfiar geankerd In eene fchoone Baai. Aan den oever vonden de onzen eene menigte hoogroode en fmaaklyke besfen, als mede zeer veele Mosfelen en andere fchelpdieren. Van eenen berg daalde af eene rivier, die haare wateren in de zee loosde. Naar den Admiraal noemde men haar Spilber~ gsns Baai, De geheele Vloot, op den eerflen van Bloeimaand, in deeze Baai geankerd zynde , zondt de Admiraal marten pieïersz, Sc hipper op de Morgenftar, en hendrik rog e rsz, Opperftuurman, met eene Sloep, om den waareu doortogt op te zoeken. Niet verre waren zy van de fchepen, toen zy , aan land, zeer fchoone vogels zagen. Vier matroozen, daar toe verlof verzogt en verkreegen hebbende, Hapten aan land, om 'er eenigen van te dooden. Doch naauwlyks hadden zy voet aan land gezet, of zy wierden overval-  REIZEN. i35 vallen van eenige Wilden, met kneden gewapend; zy doolden twee van ons volk: de andere iwee ontkwamen het door de vlugt. Zeer misnoegd was de Admiraal, omdat, huiten zyne kennis, bun verlof was gegeeven, aan land te mogen treeden. abraham pikti?rsz, een bediende van den Heere van spilbergen, omtrent deezen tyd, overleeden, wierdt begraaven op een Eiland, dicht by eene rivier, welke men Abrahams- Rivier noemde. De Admiraal, deeze rivier , met drie Sloepen , hooger Willende oproeien , wierdt, door den droom, met zo Veel geweld voortgedreeven, dat acht roeiers werks genoeg hadden, met hunne riemen te beletten , dat zy niet te fnellen voortgang maakten. Langs de rivier zagen zy verfcheiden kleine hutten, in welke de Wilden hun verblyf hielden, doch die zy, op het gerugt van de Sloepen , hadden verlaaten. Aan den mond der rivierè ftondt eene menigte ftaaken, naar eene Visfehery gelykendc. Thans zondt de Admiraal eenige floepen vooruit, om de diepte te peilen; doch deeze was zo groot, dat zy geen grond konden vinden. Hierom befloot hy, tegen gewoonte, ook by nacht onder zeil te blyven. Een fchroomwekkend gezigt, in de daad, zo groote fchepen te zien zeilen, tusfehen de hooge wallen en oevers, en daar men geen grond kon peilen. Op den vyfden der maand begon de Straat allengskens wyder te worden. Welhaast ontdekten de onzen den Zuidlyken uithoek, zeer kenbaar aan eene menigte fpitze heuvelen , naar kleine toren jes gelykende. Zy zeilden langs den Zuidkant, om dat de Noordwal met gevaarlyke klippen en eene reeks van kleine Eilanden is bezaaid. Aan deeze Eilanden gaven zy den naam van * 4 de  ï.36* NEDERLANDSCHE de Sorlings, om dat zy eenige overeenkomst hebben met de Sorüngs , aan het Kanaal, tusfehen Frankryk en Engeland gelegen* Om de menigte dier kleine Eilanden, is, ook aan deeze zyde, de mond van de Straat zeer gevaarlyk, ais mede om de harde winden en de pnftuimige zee, welke de fchepen ontmoeten, zo ras zy de volle zee zyn genaderd. Thans waren de fchepen deezen gevaarlyken doorr togt gelukkig doorgekaomen. Naa ruim twee weeken Zeilens, ontdekten zy het Eiland la Mocha, en kwamen onder hetzelve voor anker. Straks wierdt beflooten, vier gewapende floepen , met koopmanfehappen gelaaden, na land te zenden. De Admiraal en eenige andere Bevelhebbers traden in dezelve. Aan het ftrand ontmoetten zy veele Eilanders , met allerlei ververfchingen, fchaapen , hoenders en ander vee, zo gekookt als raauw. Zy veilden ze te koop , in beleefde bewoordingen. Tegen den middag keerde de Admiraal te rug na boord, verzeld van eenen Overfte des Eilands met zynen Zoon. Naa hen, volgens bunnen rang, onthaald te hebben , lieten de Bevelhebbers hun het fchip bezigtigen, cn toonden hun het gefchut, waar mede zy zeiden , den Spanjaarden te zullen te keer gaan. Wonder wel Icbeenen zy hier over voldaan te zyn. Dewyl zy den nacht op. het fchip vertoefden, deedt de Admiraal, 's anderendaags, al zyn volk onder d? wapen» verfebynen. By hun vertrek, wierden zy begroet mee eenige li: houten uit het grof gefchut. De Bevelhebbers, die hen na land geleidden, ruilden thans wederom eenige fchaapen tegen bylen, koraalen en andere ihui.steryeu. Vooréene keine by!, gaven zy twee vette fchaapen.. *• Doch,  REIZEN. i3? Doch, hoe vriendlyk deeze Eilanders ons volk ook behandelden , zy gedoogden , egter , niet , dat zy ia hunne huizen, of by hunne vrouwen kwamen: zy zelve bragten alle de mondbehoeften aan de Sloepen. Eindelyk deeden zy de onzen begrypen , dat zy in hunne Hoepen zich moesten begeeven , en vertrekken. Aan deezen eisch voldeedt de Admiraal , geevende een zein aan alle de fchepen om zeil te maaken. In het laatfte bezoek, welk de onzen aan land hadden afgeleid, hadden zy gekogt en na boord gevoerd, een fchaap van een zeer zonderling maakzel. Het hadt een zeer langen hals , een bult op den rug, even gelyk de Kameelen, een haazemond en zeer lange pooten. Van deeze fchaapen bedienen zich de Eilanders, gelyk elders van paerden en ezels, om het land te beploegen. Voorts waren de fchaapen in 't algemeen zeer vet, en , gelyk de Hollandfche , met een witten cn dikken vagt gewapend. De opgezeetenen van dit Eiland waren fpraakzaam cn gediendig; zeer gefchikt en zindelyk op hun eeten en drinken, en bykans zo befchaafd als de Christenen. Hadde de Admiraal 'er op gedaan, nog meer leevensmiddelen te begeeren , zy zouden ze hem voorzeker bezorgd hebben. . Op den achtëntwintigden der maand, vroeg in den morgen, ging de Vloot onder zeil. Tegen den middag zagen de onzen land, 't welk zy meenden, het Eiland Sancta Maria te zyn. 't Was het in de daad, en zy lieten, 's anderendaags, niet verre van drand, de ankers vallen. Straks daarop zagen zy verfchynen vyfüntwintig Ruiters, met Lanzen gewapend, gedadig ginds en herwaarts rydende. De Fiskaal wierdt vervolgens , I 5 met  133 NEDERLANDSCHE met vier gewapende Sloepen, na land gezonden, om den Indiaanen den voorflag te doen, om met hun te handelen. Hy keerde te rug, met eenen Spanjaard en eenen Indiaan; in hunne plaats hadt hy een Serjeant tot gyzelaar gcl.iaten. Zy toefden den nacht aan boord. Eene Bark, die onder het Eiland voor anker lag, hadt de wyk genomen, zo ras zy de Vloot zag naderen. In de tegenwoordigheid des Spanjaards , deedt de Admiraal zyn volk onder de wapens verfchynen , en verl'eheiden Scheeps- en andere oeffeningen verritten. Den Vice-Admiraal en eenige andere Bevelhebbers nodigde hy by zich ter maaltyd ; zy voldeeden aan zyn verzoek. Doch naauwlyks waren zy aan land getreeden, en zaten nog niet aan tafel, of men kwam hun, door de Sloep van het fchip de Jaager, in alleryl, berigten, dat zy uit de rMars gezien hadden eene bende Indiaanen, hunnen weg neemende na de plaats, alwaar zy het middagmaal zouden houden. Op deeze tyding gingen zy, in allen fpoed, te fcheep , medevoerende den Spanjaard , die in den zin hadt , hen te verraaden. Hierop tradt de Admiraal, den volgenden dag, aan land, met drie Kompagniën foldaaten, en eenige matroozen, alle welken hy in dagorde fchaarde. Op dit gezigt,ftaken de Spanjaards den brand in hunne Kerk, en toogen op de vlugt. De Hollanders , evenwel, trokken op hunne wooningen aan , en maakten een goeden buit van fchaapen, hoenders en anderen mondkost. In de fchcnnutzelingen, welke hier voorvielen , wierden twee van de onzen gekwetst, en aan de zyde des vyands vier man gedood. Dewyl zy te paerd waren, hadden de meesten zich door de vlugt geborgen. £e?  REIZEN. i39 Eer de Admiraal zyne troepen liet aan bpord gaan, deedt hy den brand fteeken in hunne huizen, die van leevensmiddelen ryklyk voorzien waren. Dewyl zy flegts van Spaansch riet gemaakt en 'er mede gedekt waren, wierden zy fpoedig in kooien geleid. Het Eiland Sancta Maria is zeer vrugtbaar ; de < lucht is 'er gezond; doch men vindt 'er geene goudpf zilver-mynen. Dit gebrek wordt vergoed door de tarwe, gerst, booneu, fchaapen, hoenders, welke het land in overvloed oplevert. Meer dan vyfhonderd fchaapen bragten de onzen op de Vloot. Den Raad thans vergaderd zynde, wierden in denzelven de noodige fchikkingen beraamd, aangaande 't geen in de Zuid-Zee diende in agt genomen te worden , zo in 't vaaren, als in gevalle van een Scheepsgevegt. Aan alle de Bevelhebbers wierdt bevolen, zich daar mede overeenkomftig te gedraagen. Op den eerften dag van Zomermaand des jaars 1615, ging de Vloot wederom onder zeil, en kwam eerlang ten anker, voor de kleine ftad Auroca; vyfhonderd Spanjaarden houden hier doorgaans bezetting , om rederi dat de plaats dikmaals door de Chileezen wordt aangevallen. Aan deezen kant heeft de Koning van Spanje zyne meeste magt; doch de aanhoudende oorlogen zyn oorzaak , dat hy het Laud geen meester kan worden. Elf dagen zukkelden de Hollanders in deezen oord, op 33 Gf. 23 Min. Breedte, zonder dat zy voor- of agterwaarts konden vorderen. Eindelyk namen zy het befluit, recht op de kust aan te loopen. Zy wendden dan den fteven na eene Kaap, dicht by eene vlakte , in 't hellen van een hoogen berg gelegen. Zy ineenden op de Ree van Val-Pari/a te zyn ; doch ' • ver-  l4o NEDERLANDSCHE vernomen hebbende dat zy zich vergisten, zeilden zy na eene andere Kaap , gelyk aan de voorgaande, alwaar het Land een fraai aanzien hadt. Thans berigtte mart en pietersz, Schipper op de Alorgenjlar , dat hy aan land op een hoorn hooide blaazen , en een vuur gezien hadt. Straks wierden drie gewapende Sloepen na land gezonden; doch de manfcbap vernam niets dan eenige Wilden, kuon.eude van de bergen, en eenig vee langs de rivier. Hier en daar (tonden kleine hutten; doch, daar toe geen verlof hebbende van den Admiraal, gingen zy niet derwaarts. 's Anderendaags ankerden zy in de Baai Val-Parifa. Hier. zagen zy een vaartuig leggen. De manfchap van hetzelve week 'er mede agter de klippen, en ltak 'er den brand in. Nogthans zonden de onzen 'er eenige Sloepen op af, om het te bemagtigen. Doch dit wierdt hun belet, door de Spanjaards, die, van agter de klippen , uit hunne Zinkroers, geltadig op hen vuurden. De Heer van spilbergen met zynen ViceAdmiraal aan land getreeden zynde, met 200 foldaaten, vonden de huizen insgelyks in l rand , en de Spanjaards, zo Ruiters als Voetknegten , in dagorde gefchaard. Nogthans durfden zy den aanval niet beginnen , omdat het Hollandfche gefchut geltadig op hen fpeelde. In tegendeel, naar gelange de Admiraal met zyn volk aanrukte , deinsden zy te rugge. Met het vallen van den avond , gingen de Hollanders wederom aan boord, en de ankers geligt hebbende, koozen zy de ruime Zee. Uit eenen Spanjaard , joseph corredio genaamd, welken de onzen hadden gevangen genomen, ver-  REIZEN. 141 verftonden zy , dat de Spaanfche opgezeetenen van Val' Parifa, St. Jago , St. Maria en elders, van hunne komst verwittigd waren. Hy verhaalde, dat rodrigo mündoza, reeds drie maanden gelceden, met drie Galeien en eene Patache, hen hadt opgezogt,te Baldivia en op andere plaatzen in de ZuidZee. Door alle deeze omftandigheden wierdt van spiiwBergen bevestigd in zyne meening, dat men, in .Spanje, kennis hadt van zynen togt. Val-Parifa is de Baai of haven van St. Jago, 't welk 18 mylen landwaarts gelegen is. De Vloot, thans de veilige Baai van Quinttro bereikt hebbende , ging de Admiraal , met zyne troepen, aan land, om den oord te verkondfehappen, en water te haaien , waar aan men groot gebrek hadt. Zy ontdekten eene groote menigte beesten, welke zy, in 't eerst, voor koeijen en fchaapen aanzagen. Doch zy bleeken eerlang wilde paerden te zyn, die hunnen dorst kwamen lesfehen, in eene kleine rivier van zoet water , 't welk van de bergen afdaalde. Op het gezigt van de menfchen , namen de paerden fpoorflags de vluttt, en kwamen niet wederom ten voorlchyn. De Admiraal en Vice-Admiraal, 's anderendaags, weder aan land getreeden zynde , floegen zich neder by de rivier, ter dekkinge van de Matroozen, die water haalden. Ook wierpen zy een Halve-Maan op, om gedekt te zyn tegen den vyand , ingev 11e deeze iets mogt onderneemen. De Spanjaards vertoonden zich, in de de daad, doch ondernamen niets. De Baai Quintero is zeer fchoon , èn eene voorrreffeiyke haven. De waterplaats is zeer geritflyk, eu het water aangenaam van fmaak. De onzen noemden de  142 NEDERLANDSCHE de Baai Crevecceur. Nog eene andere rivier vonden zy, in welke zy zeer veel visch vingen. Met het begin van Hooimaand bereikten zy de ftad Aricqua, gelegen op 18 Gr. 40 Min. Aan de eene zyde heeft zy een hoogen berg, in 't hangen van welken een groot vlek legt; aan de andere zyde een aangenaame landsdouwe, gedekt met plantgewasfen en eene menigte boomen , onder anderen Oranje- en Citroenboomen. Al het zilver van Potofi wordt te Aricqua verzameld, van daar te fcheep na Panima, en vervolgens te land vervoerd na Porto Felo, of na elders, om voorts na Spanje te worden ingefcheept. Dewyl zy hier geene fchepen vonden, begaven zy zich wederom op de ruimte. Eerlang wierden zy overvallen van regenagtig weder; 't geen hun niet weinig verwondering baarde , omdat de gevangen Spanjaard hun gezegd hadt, dat het 'er altoos fchoon weder was, en in verfcheiden jaaren niet hadt geregend. Op de tyding, dat men eenige zeilen hadt gezien, wierden de floepen op kundfchap uitgezonden; deeze berigtten, dat zy niets anders hadden vernomen, dan een zeer klein Vaartuig, 't welk men vermoedde, een verfpieder, en uitgezonden te zyn , om kennis te neemen van de komst en den koers der Hollandfche Vloot. Gegrond was deeze gisfing: want dagelyks, van uur tot uur , kwamen te Lima berigten van de plaats, op welke de Vloot zich bevondt, cn wat zy verrigtte. Terwyl de Vloot, in het midden van Hooimaand j op de Breedte van 13 Gr. j.3 Min. , niet verre van land, voor anker lag, zondt de Heer van spilbergen  REIZEN. m gen twee gewapende floepen na land, met koopmanfehappen, om lebeproven, of men met de Indiaanen koophandel zou kunnen dryven. Het land naderende, zagen de onzen veele huizen en groote gebouwen; dit deedt hun vermoeden , dat het eene Had , of vesting was. Nader komende, ontdekten zy twee groote gebouwen, gelykende naar een kasteel, of klooster; voor dezelve ftondt een hooge vervallen muur, dienende tot een befchutzel. Agter deezen muur lag eene bende gewapende manfehap, zoo te voet als te paerd; zy gaven vuur op de floepm, om hun het landen te beletten. Doch de Hollanders hadden geen lust om te landen, of om flag te leveren. De vyand roerde by aanhoudenheid den trom, naderde verfcheiden maaien den oever, en reedt ginds en herwaarts , met groote vertooningen van dapptrheid. De onzen, op hen fchietende, deeden drie of vier ter aarde vallen. Zulk een fchrik trof hier door de overigen , dat zy de vlugt namen , zich agter den muur verbergden, en niet wederom ten voorfchyn kwamen. Aan onze zyde was niemand gekwetst. Twee dagen daar naa ontdekten de onzen een fchip in volle zee: vier floepen daar op afgezonden, maakten 'er zich meester van. De Kapitein en zyn meeste volk, in de floep gefprongen zynde, meenden het te ontvlugten; doch wierden agterhaald, en in de Vloot gebragt. Zy waren gezamentlytt negentien in getal, en onder dezelve eenige pasfagiers. De Dading, als beftaande uit Olyven , en eenige andere mondbehoeften , was van kleine waarde. Doch het fchip hadt , daarenboven, aan boord eene goede firn.me gelds, 't welke de matroozen en foldaaten rooiden, en voor 't groot-  1-14 NEDERLANDSCHE grootfte gedeelte verdonkerden. De Kapitein, jan eaptista gonsales genaamd.', fclieen een vrede, lievend en zeer gefchikt perioon te zyn. Hy kwam vari Jripica, en hadt den wil na Calao de Lima. Het fchip wierdt ontlaaden, en vervolgens in tien grond geboord. Tegen den avond vernamen zy acht zeilen; zy vertoonden zich als ongemeen groote fchepen. Men vraagde aan de gevangenen, welke deeze fchepen en tor. wat oogmerk zy in Zee waren?De mecsten ,en onder andere jan baptista, gaven tot antwoord, dat het eene Vloot was, op bevel van den Spaanfchen Koning uitgerust, in verwagting van de komst der Hollanderen, en om dezelve aan te tasten; en dat zy, met 'er daad, op hen eenen kans zouden waagen. Dit gebeurde, in de daad , hoewel de onzen naderhand verfionden , dat zulks gefchied was tegen het gevoelen van den grooten Raad van Peru, die van oordeel was, dat het niet betaamde, aan eene Koninklyke Vloot, jagt te maaken op eenige koopvaardyfehepen; dat men dezelve behoorde af te wagten , en, door middel van Batteryen, aan den oever, by Caliou , opgeworpen, met geringe moeite, zou kunnen meester worden. Doch Don rodrigo de mendoza, Bevelhebber deezer Vloot , een nabeftaande van den Markgraave de wontes claros, Onderkoning van Peru en Chili, was van een ander verfhuid. Deeze jonge Bevelhebber, gretig na krygsroem , en die zich meer liet leiden door zyne verbeeldingskragt, dan door de ondervinding, gaf tot antwoord , dat twee van zyne fchepen in ftaat waren , alles te verdelgen wat de Engelfchen (dus noemde hy de Hollanders) in Zee hadden. Met deze fnoeving paarde hy eenige bewysredenen ; onder andere in 't midden brcu-  REIZEN. brengende, dat de Hollanders, vermoeid van een zo langen togt, en niet voorzien van veele noodwendigheden, hen, waarfchynlyk, niet afwagten, zekerlyk.tegen hunne overmagt niet beftand zyn zouden. De Onderkoning, niet minder groothartig in gedagten en in woorden, dan zyn neef, zich verheugende, dat zyn bloed zynen dapperen bloedverwant door de aderen fpeelde, viel hem toe, met te zeggen: Gy » hebt §el>'k' vertrek- Gy zult, denk ik , niets «*• „ ders te doen hebben, dan hun handen en voeten „ te binden, en ze herwaarts te brengen." Mendoza, door eene zo vleiende rede, nog meer gemoedigd, deedt eene gelofte, en zwoer, niet te zullen wederkceren» zonder de Hollanders verdagen , of ten minde eenigen in de haven van Caliou te hebben opgebragt. Op dien Eed gebruikte hy het Heilig Avondmaal. De Raad, uit infehikkelykheid van den Onderkoning, en door zyne vertooningen voor dapperheid getroffen, bewilligde in zyn vertrek. Op den elfden van Hooimaand ftak hy in Zee, met acht zwaare Galjoenen. Op den zeventienden, met het vallen van den avond, kwamen de beide Vlooten dicht by elkander. De Vice-Admiraal der Spanjaarden, een kundig en ervaren Krygsman , deedt zynen Admiraal , met een visfehers pinkje, weeten, dat hy het ongeraaden vondt, in de fchemering den vyand aan te tasten, cn, ingevalle de Admiraal zulks deedt, hy in den uullag niet wilde betrokken worden. In weerwil van deezen raad, wilde mendoza eenen kans waagen. Te tien uuren in den avond, ging hy leggen naast het fchip de Groote Zon, door VIL deeu K den  i46 NEDERLANDSCHE den Admiraal van spilbergen gevoerd. Niet lang duurde het, of de twee Admiraals begonnen elkander te begroeten, eerst uit het klein geweer , en vervolgens uit het zwaar gefchut. Eene zeldzaame en fchrikwekkende vertooning, in de daad , twee zwaare fchepen, in den nacht, dus handgemeen te zien. Oudertusfchen deedt onze Admiraal een zo geweldig vuur maaken, dat mendoza wel wenschte, van hem ontflagen te worden. Doch vermids het doodftil was, bleeven zy geduurig leggen, de eene onder des anderen vuur, 't welk aanhoudende was, en verzeld ging van het liaan op trommen, en het blaazen op trompetten, als mede van de fchrikwekkende weeklagten der gekwetfte Spanjaarden. Eindelyk wierdt mendoza vervangen van een ander Galjoen, 't welk een weinig beter zeilende, niet zo lang bleef leggen onder het gefchut van onzen Admiraal, en daarom minder gehavend wierdt. Thans wierdt de Heer van spilbergen handgemeen met een derde Galjoen, St Francisco genaamd, 't welk met hem, boord aan boord, leggende, door zo veele fchooten doorboord wierdt, dat het fcheen te zullen zinken. Nogthans kwam het op de ruimte. Toen wendde hy het na het Hollandfche Jacht, 't welk hy meende te enteren Doch die van het Jacht weerden zich zo dapper , dat de St. Francisco moest afhouden, en kort daar naa te gronde ging. Dit voorval was het behoud van het Jacht. Want geduurende het gevegt, kwam de Spaanfche Admiraal insgelyks op hetzelve af, en begon 'er op te fehieten. Dit gefchiedde in het oogenblik , als het gevegt met de St. Francisco een einde nam : zo dat het, van dien  R E t t E N. H? dien kant de handen ruim hadt, en een kloeken tegenfland boodt. Vermids, egter, de kans zo on^elyk was, zou het hebben moeten bezwyken, indien niet de Admiraal, ziende het gevaar, waarin het zich bevondt eene floep met volk derwaarts hadt gezonden, en zyl nen Vice-Admiraal bevolen, zyn voorbeeld te voken Terwyl de floep des Admiraals dicht by het lacht was, doch, om de donkerheid, niet herkend wierdt mettegenflaande uit dezelve geduurig Oranje! Or«! wierdt geroepen, wierdt op de floep een fchoot gedaan, die zo wel trof, dat zy op flaanden voet zonk. Demanfchap, egter, wierdt, opéén na, geborgen. De floep van den Vice-Admiraal bereikte midlerwyl het Jacht 5 hier door raakte het los , en' kwam op de ruimte, zonder veele fchade te hebben bekoomen. Eenige andere Spaanfche fchepen tastten, in dien zelfden nacht, den Vice-Admiraal aan; doch hy ontving hen zo kloekmoedig, dat zy, 's anderendaags, geenen lust hadden om den dans te hervatten. Onder dit alles hadt men de fchepen Eo/ui en de Morgenjlar niet vernomen; door de ftilte waren zy zo verre afgedreeven, dat zy niet hadden kunnen opkoomen. Maar den volgenden dag vernam meii, dat de bpaanfche Admiraal, hen hadt opgezogt , en aangetast, in den Waan van hier gelukkiger te zullen flaagen. Doch het leedt niet lang, of hy bemerkte, dat het veiligst voor hem was , op den aftogt bedagt te zyn. ° Den wind ondertusfchen wakkerende, verzamelden zich vyf vyandlyke fchepen', en zondens verfcheiden maaien, floepen aan hunnen Admiraal, om hem te boodfchappen , dat zy voornecmcns waren de Hollanders te ontwyken; dit verftonden de onzen naderhand, K 2 uit  ,4a NEDERLANDSCHE uit eenige gevangenen. En, in de daad, zy waren dermaate gehavend, dat zy geenen lust hadden, den volgenden dag den flryd te hervatten. De Heer van spilbergen en zyn Vice • Admiraal, ziende hunne beweegingen, liepen regelrecht aan op den Spaanfcbeu Admiraal en Vice-Admiraal, die hier op de vlucht namen. Mendoza, ziende dat zyn Vice-Admiraal, al va re z de pigro genaamd , agter bleef, minderde zeil en wagtte hem in. Straks wierden de vier fchepen handgemeen , en ontftondt 'er een zeer bloedig gevegt. De Eolus vervolgens by hen gekomen zynde, vielen de twee Spaanfche onder het vuur der drie Hollandfche fchepen. Zy dreeven tegen elkander aan, boord tegen boord. Dit gaf de onzen merkelyk voordeel: want , terwyl de vyandlyke fchepen flegts van édne zyde konden fehieten, konden de onze van beide zyden vuur geeven. En, waarlyk, zodanig wierden zy gehavend, dat de Admiraal en Vice - Admiraal , ieder in het denkbeeld zynde, dat zyn fchip zonk, de eene op dat van den anderen overging. Op het fchip van den Spaanfchen Admiraal waren, van de 460 man, thans niet meer dan vyftig in keven. Zy hadden zich in het voorfte gedeelte van het fchip verzameld, en verfcheiden maaien eene witte vlag uitgeftoken; doch deeze wierdt telkens geltroken door. de Kavaliers, die liever wilden derven, dan zich overgeeven aan de Hollanders. 1 Thans begon de Spaanfche Vice-Admiraal den ftryd te hervatten. Den onzen trof het ongeluk, dat hy, door de golven, gedreeven wierdt, midden tusfehen de twee vyandlyke fchepen. Hevig wierdt 'er van weerkanten gefchooten. Don mendoza gaf, kort daarop,  REIZEN. m op, bevel, om bet fchip te enteren. Eenigen van zyn volk, ten dien einde overgefprongen, wierden zo kloekmoedig ontvangen, dat de meesten hier hunnen dood en vervolgens in de Zee hun graf vonden. Hierop wierdt de vyandlyke Admiraal te raade af te houden; de Heer van spilbergen vervolgde hem, tot dat hy, door de donkerheid, hem uit het geeigt verloor. Den volgenden dag was hy niet meer te zien. Dewyl alle de andere fchepen nog zigtbaar waren, ftelden de onzen vast, dat hy, in dien nacht met fchip en al, gezonken was. Een ander fchip' At.. Maria genaamd, was insgelyks ten gronde gegaan! Midlerwyl hadden de Hollandfche Vice-Admiraal en het fchip de Eolus geduurig jagt gemaakt op den Spaanfchcn Vice-Admiraal, en hem zo geweldig befchooten, dat zyn fchip, ieder oogenblik, dreigde te zinken. Hierom was hy genoodzaakt, de witte vlag te laaten waaien, op voorwaarde van lyfsgenade voor zich zeiven en de zynen. De Vice-Admiraal zondt hier op twee gewapende floepen, en in dezelve eenige Kapiteinen, met last om alvarez de pigro by hem aan boord te brengen. Doch deeze weigerde van boord te gaan, 't en zy voor hem eenige Kapiteinen als gyzelaars bleeven: anders wilde hy nog dien nacht op zyn fchip vertoeven. Op de betuigingen van de onzen, dat het gevaarlyk was, langer te blyven op een fchip, 't welk geduurig in gevaar was van zinken, gaf hy eindelyk tot antwoord, niet te zullen gaan, 't en zy de Hollandfche Vice-Aamiraal, in eigen perfoon, hem kwam af haaien; of anders, in'den dienst van zynen Koning en van het Vaderland, liever te willen omkoomen. Onder dit alles fprong een matroos van de Eolus K 3 op  ï5o NEDERLANDSCHE op het vyandlyk fchip over, klom in den mast, er} haalde de Bevelhebbers vlag beneden. De overige Hollanders , de hardnekkigheid van al vare z ziende, keerden te rug na hunne fchepen, agterlaatende tien of twaalf matroozen, die, tegen bevel, op het Spaan? fche fchip waren overgeklommen, om in het plouderen de eerden aan de beurt te zyn. Den avond gevallen zynde , vernam men dat het fchip begon te zinken. Men ftak hier op noodvuuren tut; men pompte; men deedt alles, wat men dagt iets te zullen baaten: doch alles zonder vrugt; onder een hartbreekend kermen der manfchap , ging het fchip, met al wat 'cr op en aan was, ten gronde. 'sAnderendaags zondt de Heer van spilbergen vier floepen, na de plaats, alwaar het fchip gezonken was, om te verneemen , of 'er eenigen van het volk pp masten of planken dreeven, welke men konde redden. Zy vonden ruim zestig man, die de floepen ziende, en meenende dat het Spanjaards waren, om hulp verzogten; doch zy vernamen niet dat het vyanden waren, of zy. veranderden van toon, en fmeekten ootmoedig om genade. De onzen bergden den Opper- en tweeden Stuurman , een Kapitein en eenige foldaaten; de overigen lieten zy over aan de genade der golven. De Vice-Admiraal, die inden ftryd twee wonden hadt bekoomen, was in den nacht verdronken. Zodanig was de uitllag van dit Zeegevegt. Met dankbaarheid erkenden de onzen de onderfteunende hulp der Voorzienigheid. Door het verlies der drie gemelde fchepen, wierdt de Spaanfche magt, in deeze gewesten, merkelyk verzwakt. Opmerkelyk is het, dat de Hollanders zeer weinige dooden en gekwetflen hadden. De Admiraal hadt de meeste. Nog  REIZEN. i5I Nog dien zelfden dag wendden zy den fteven na Cu/iou de Lima; eerlang kwamen zy zo digt aan de haven, dat zy in dezelve zagen leggen, 13 fchepen, van verfchillende grootte. De Admiraal kwam eerst, en vervolgens de andere fchepen voor anker. De vyand plantte, aan den oever, eenig gefchut, en onder anderen een zesendertigponder; hier mede fchoot hy geweldig op den Admiraal, zonder hem eenig leed te doen. Midlerwyl zagen de onzen zeer veel volks aan den oever; de Onderkoning bevondt zich aan het hoofd van hetzelve; 'er waren, in alles, 4000 man knegten, en acht kompagnien Ruiters. Daarenboven waren de vyandlyke fchepen , die digt aan ftrand lagen, van Krygsbehoeften ruim voorzien; gezamentlyk metdeBat, teryen aan 'tftrand, konden deeze aan onze fchepen, en aan het touwerk, veelnadeels doen, en dus hunne reize vertraagen. Hierom beval de Admiraal, dat de fchepen een weinig verder op Zee zouden gaan leggen. Hier wagtten zy, eenigen tyd, op de gelegenheid om eenig voordeel te behaalen ; doch hun wagten was zonder vrugt. Allenlyk namen zy, kort daar naa, toen de Vloot wederom onder zeil was, een klein vaartuig, gelaaden met zout cn (koop. De Admiraal vondt goed, dit fchip in dienst te houden. Hy ftelde 'erop als Kapitein jan dk wit, en zondt 'er eenige matroozen op van alle de fchepen. De Spanjaards hadden zich door de vlugt aan land geborgen. Thans wierdt in den Raad overleid, wat 'er te doen ftondt, in gevalle men de Vloot van Panama ontmoette. Het beOuit was, Qag te leveren, doch het étftfS ren, zo veel mogelyk, te vermyden, en, ten dien einde, op eenen aftand te blyven. Hoewel het ontK 4 wy-  152 NEDERLANDSCHE wyken van den vynnd onbeftaanbaar was met de Hollandfche dapperheid van die tyden, was, egter, deeze voorzorge wys en heilzaam, uit hoofde van den toeftand, in welken de Vloot zich bcvondt. Op den achtenrwintigfren van Hooimaand kwam de Vloot ten anker, op de Ree van Guarme, op 10 Graaden Zuider Breedte, Straks zondt de Admiraal eenige foldaaten na land; zy vonden niets anders dan eenige huizen zonder inwöoners. Op de tyding van de nafleringe der Hollanders, waren zy in de bosfchen geweeken. Jan de wit tradt verfcheiden maaien aan land, om den oord te verkondfehappen , en ververfchingen te zoeken. Men vondt, hier en daar, eenige Oranje-appelen en andere vrugten, cn zommige in huizen eenig gevogelte. Een der Hollandcren , wien het gelukte , met de landzaaten een gefprek te houden, verllondt hier het lot der Vloot, welke tegen de onze hadt gevogten. Zonder eenig losgeld, deedt de Admiraal de gevangenen aan land treeden. Van hier zeilde de Vloot na de ftad Peita. Driehonderd man, met acht floepen, na land gevaaren, trokken op de ilad aan. Zy vonden dezelve zo wel vertlerkt, dat zy, zonder merkelyk verlies, niets konden verrigten. Van hier dat de Admiraal, die groote zor^e voor zyn volk droeg, de manfehap wederom deedt aan boord gaan. Dien zelfden dag, zag men een Visfcher uit Zee koomen, op welken jan de wit jagt maakte; tegen den avond bragt hy hem in dc Vloot. Schip en zeilen waren van een zonderling maaksel. Het vaartuig wierdt bemand, door zes jonge, fterke en kloeke Indiaanen. Zints twee maanden waren zy in Zee geweest, en keerden nu te rug, met een goeden vangst van  REIZEN. ,S3 van gcdroogden visch ; deeze was aangenaam van fmaak, en wierdt over de Vloot verdeeld. t 's Anderend; ags wierdt 'er meer volk aan land gezet. De Morgenjlar, de Eolus en het Jacht, die naast a«i den o.ver lagen, fpeelden onophoudelyk met hun gefchut op de ftad , tot dat onze troepen zich gefcbaard hadd. n , en den optogt begonnen. Deeze vonden de flad open en ledig; de inwöoners waren, met hunne tilbaare have, na het gebergte gevlugt! De Admiraal, de ftad hebbende doen in brand fteefteekcn en in kooien leggen, deedt zyn volk wederom fchccp gaan. De Heer van spilbergen, het Jacht op de brandwagt gelaaten hebbende, anderhalve myl verder Zuidwaarts, zeilde met de Vloot na eene Kaap, dicht by eene Golf, om aldaar de Vloot van Panama te vervvagten. Terwyl hy hier lag, zondt hy dagelyks jan de wit op kundfchap uit, met zyn klein vaartuig. Ook deedt hy de onlangs genomcne Indiaanen aan land gaan , om vrugten te verzamelen , en naar tyding van den Spaanfchen Admiraal te ver' licemen. Peita, onlangs gemeld , is eene fterke ftad , voornaamlyk aan den Zeekant. 'Er (tonden twee kerken, een klooster en verfcheiden andere opcnbaare gebouwen. Haare haven is eene van de fchoonfte in dien oord. De Vlooten van Panama verzamelen hier, en eene eene menigte fchepen brengen 'er hunne laadingen. Om het geweld der (troomen te vermyden , worden de goederen van hier te lande vervoerd na Caliou de Lima. De Onderkoning hadt aldaar berigt gezonden van de komst der Hollanderen, en eenige krygsbehoeften, ter verdeediginge van de ftad. K 5 Hoe-  154 NEDERLANDSCHE Hoewel de inwöoners , den eerden dag, goed gelaat getoond hadden, lieten zy, egter, fpoedig den moed vallen. De Admiraal , verneemende dat de meeste gevangeren , welke hy nog aan boord hadt, geenen dienst konden doen, deedt hen aan land gaan, en ftelde ze op vrye voeten ; alleen behieldt hy den Opper-Stuurman , eenen Kapitein en 30 gemeenen. Ook (laakte hy de onlangs genomene Indiaanen met hun vaartuig. Op den eenentwintigden van Oogstmaand , ging de Vloot wederom onder zeil. Doch de droom, welken zy tegen hadden , begon nu zo derk te trekken, dat zy dien niet konden dood zeilen , dan met een voordeeligen wind. Thans wierdt het beduit genomen , regelrecht den deven te wenden na bet Kokos- Eiland , leggende op 5 Graaden Zuider Breedte, als zynde eene zeer bekwaame ververfchingplaats. Gedadig hadden de onzen, in deeze vaarwaters, te wordelen met dormwinden , regen, blixem en donder. Het een en ander veroorzaakte veele ziekten op de fchepen. Zy zeilden tot op den eerden van Wynmaand , wanneer zy land ontdekten, en rook zagen opgaan. Straks zondt de Admiraal eene doep en het Jacht na land , om het gewest te verkondfchappen. Het Jacht keerde onverrigter zaake te rug; doch die van de Hoep boodfehapten, dat zy, dicht aan land, eene zeer goede Baai hadden gevonden, en ankergrond op ruim 16 vademen water ; dat de landzaaten aan den oever waren gekomen, met hun gefproken en leevensmiddelen beloofd hadden , .mids men dezelve kwam haaien. Hoe lustig, boomryk en groen de oord zich ook vertoonde, konden, egter, de onzen, om den tegenwind ,  REIZEN. 155 wind, den oever niet bereiken. Om den dringenden nood beproefde men het eens en andermaal; doch de uitvoering wierdt telkens onmogelyk bevonden. Het verdriet hier over was te grooter, omdat men aan land eene menigte Vee zag graazen. Eindelyk lieten zy het anker vallen , dicht by eene Kaap, agter welke de ftad Aquapulco legt. Zy lagen zo naby het Fort, dat uit hetzelve, verfcheiden maaien, op hen wierdt gefchooten, zonder, egter, te treffen. Naadat vervolgens de Heer van spilbergen eene floep, met eene vredevlag, na land hadt gezonden, kwamen de Spanjaards dezelve te gemoet , en waren met alleen vriendelyk in hunne redenen, maar booden ook ververfchingen aan, en alle hulp, welke de onzen mogren noodig hebben. Twee van hun, pedro alvarez , Serjeant - Majoor, en francisco menendus, Vaandrig, die verfcheiden jaaren in Vlaanderen gediend hadden, en zeer goed Nederduitsch fpraken, kwamen, tot meerdere gerustftellinge, by den Admiraal aan boord. Naa de zelfde aanbiedingen herhaald te hebben, keerden zy weder na land. In den volgenden nacht, wierden de fchepen zo na aan het Fort gehaald, dat de onzen de gelegenheid van hetzelve , en het gefchut duidelyk konden onderfcheiden. Midlerwyl waren de onzen nog al beducht, dat de Spanjaards iet kwaads tegen hen in den zin hadden. Uit bewoog hen , de fchepen in ftaat van tegenweer te ftellen, en het gefchut gereed te houden. Doch twee floepen , uitgezonden om te verfpieden wat 'er aan land omging, kwamen te rug, medebrengende de twee bovengemelde Krygslieden; deeze booden aan,  155 NEDERLANDSCHE aan, in gyzeling te willen blyven, tot dat hunne beloften vervuld waren. Naa het over en weder wisfelen van eene menigte pligtpleegingen en betuigingen van goedwilligheid, wierdt eindelyk bellooten , dat de onzen alle de gevangenen zouden uii wisfelen, en tegen dezelve ontvangen 30 osfen, 50 fchaapen, nevens hoenderen , Oranjeappelen , Citroenen. Dit verdrag was niet getroffen , of 'er kwamen in de Vloot veele andere Kapiteinen en Ridders, onder andere de Kapitein c astilio, die meer dan twintig jaaren in de Nederlanden hadt gediend. De Spanjaards hielden hun woord; zy zonden eerlang een Bark met osfen, fchaapen en vrugten. Onder het fcheepsvolk veroorzaakte dit geene kleine blydfchap. Op zekeren dag kwam by den Heere van spilbergen aan boord, Don mechior iiarnando, met den Onderkoning van Nieuw-Spanje. Hy hadt last, eene Vloot te bezigtigen, welke het gelukt was, de Koninklyke Vloot, onder Don rodrigo, te overwinnen. Hy wierdt overeenkomftig met zynen rang en geboorte ontvangen en behandeld. De zoon van den Admiraal van spilbergen en de Fiskaal der Vloot traden hierop aan land, om den Gouverneur te begroeten; deeze betoonden hun veele beleefdheden. De gevangenen wierden nu ook op vrye voeten gefteld; waarop de Spanjaards beloofden, even edelmoedig te zullen handelen, indien 'er Hollanders in hunne handen vielen. Onder dit alles haalden de onzen dagelyks hout en water; zy hadden dit hoognoodig , dewyl het getal  REIZEN. iS? tal der zieken, van tyd tot tyd, toenam ; op het fchip de Zon waren meer dan zestig, die het bed hielden. Van hier dat men op de Vloot hadt beflooten, in gevalle de Spanjaards weigerden, deeze ververfebingen goedwillig te laaten volgen, dezelve met geweld te neemen. Dit, egter, zou niet dan met veele moeite en gevaar hebben kunnen gefchieden, om reden dat het Fort ryklyk was voorzien van gefchut en andere krygsbehoeften , derwaarts gezonden, in afvvagting van de Hollanders, wier naderende komst hier, reeds voor acht maanden, was bekend geweest. Om deeze reden waren de onzen zeer verwonderd, over de zagtmoedigheid en toegeeflykheid der Spanjaarden, op eenen tyd, in welken zy ons veel nadeel zouden hebben kunnen toebrengen, en de onlangs toege-^ bragte wonde nog bloedde. Dit was een onbegrypelyk raadzel, en wierdt ook niet opgelost. Op den achttienden der maand, ging de Vloot wederom onder zeil. Acht dagen daarnaa zagen zy een fchip, dicht aan land, voor anker leggen. Vier gewapende floepen wierden daarop afgezonden. Het volk van het fchip, dezelve ziende naderen, kapten de masten en den boegfpriet, en'er een vlot van gemaakt hebbende, begaven zich twaalf man op hetzelve, om na land te vlugten. Elf man, en onder deeze twee Monniken en een Stuurman, waren op het fchip gebleeven. Zy fchooten op de floepen; doch deeze, daar door niet afgcfcbrikt, naderden het fchip, namen en bragten het in de Vloot. tiet was gelaaden met huisgeraaden van kleine waarde, en met eenige leevensmiddelen; deeze wierden over de fchepen verdeeld. Hoewel men voorgaf, dat het vaartuig op den Paerlvangst uit was, fcheen  158 NEDERLANDSCHE fcheen het, egter, aan de krygsbehoeften, welke men op dezelve Wondt, veeleer ten ffryd te zyn gewapend. Jan hendriksz, Stuurman op het fchip de Maan, wierdt, met eenige matroozen en foldaaten , op dit fchip geplaatst. Geruimen tyd zukkelde nu de Vloot met ftilte. Op den tienden van Slagtmaand liet zy de ankers vallen, voor eene haven, Selagues genaamd, op 19 Graaden breedte. De gevangenen getuigden, dat hier eene zeer vischryke rivier was, nevens eene menigte Citroenen en andere vrugten; als mede, dat twee mylen van daar weiden lagen, die van Vee krielden. Twee floepen, hier op afgevaardigd , vonden de rivier en de weilanden. Maar zy zagen insgelyks aan den oever eene menigte voetftappen van menfchen, die gefchoeid gingen. Dit deedt de onzen vermoeden, dat dit de voetftappen van Spanjaarden van Aquapulco waren, omdat de gevangenen verhaalden, dat hier flegts twee of drie Spanjaarden woonden, en alk de andere landzaten Indiaanen waren. Om deeze reden zondt de Admiraal eenen der gevangenen na land, met eenen brief, in welken hy verzogt, men wilde in vrede en ter goeder trouwe met hun handelen, en vee en vrugten bezorgen. Dewyl de afgevaardigden niemand aan den oever zagen verfchynen, hingen zy den brief op, aan den tak van eenen boom. Den volgenden dag wierden 200 foldaaten aan land gezet; van de floepen lieten de onzen witte vlaggen waaien. De Spanjaards, daarentegen, die zich nu aan het ftrand vertoonden, ftaken een blaauw vaandel op, als een zein, dat de Hollanders niets dan den Oorlog van hun te vervvagten hadden. Zo dra de 011-  REIZEN, 159 onzen voet aan land hadden gezet, kwam onverhoeds ten voorfchyn eene bende Spanjaarden, die zich in de bosfchen hadden verfchoolen ; met een luid getier en zeer behendig op de Hollanders aanvallende, jaagden zy dezelven zulk eenen fchrik aan , dat de tegenwoordigheid van eenige Bevelhebbers, die, by geluk, mede aan land waren getreeden , noodzaaklyk was, om hun het vlugten te beletten. Door het bevel en voorbeeld van deeze gemoedigd, hielden zy Band, en drongen , met zo veel kloekmoedigheid , in op den vyand, dat deeze thans op de vlugt toog. Nogthans oordeelden zy het niet geraaden , hem te vervolgen, uit vreeze voor eene andere hinderlaage in het bosch. Tegen order keerden zy weder na hunne fchepen, omdat zommigen gebrek aan buskruid hadden. De onzen hadden , by deeze gelegenheid , twee dooden en zeven gekwetften. Behalven eene menigte gewonden, was, aan de zyde der Spanjaarden, een Kapitein en een goed getal gemeenen gefneuveld. Van hier zeilde de Vloot na de haven van Petagues, in de hoop van aldaar, zonder eenig gevaar, water en leevensmiddelen te zullen bekoomen. Het Jacht ging leggen aan den mond der riviere, om de waterplaats te dekken. Tot meerdere veiligheid, tradt de Heer van spilbergen, met eene bende foldaaten, aan land. Dewyl hy geen gevaar vernam, deedt hy alle de ledige watervaten van de fchepen aan land brengen. Een van de Monniken , onlangs gevangen genomen , wierdt gezonden na de kleine huisjes , welke men hier en daar zag, om van de Indiaanen leevensmiddelen te verzoeken. Hy keerde eerlang te rug, met twee paerden, belaaden met hoenderen en vrugten, met belofte van  i6a NEDERLANDSCHE van, 's anderendaags, meer voorraad te zullen brengen? en , in dc daad, hy hieldt zyn woord. Wyders boodfchapte hy, dat hier ter plaatze geen Spanjaard was; doch dat de bende, die de onzen onlangs hadt aangetast, hier door, en verder was getrokken, in de hoop van de Hollanders te zullen aantreffen. Weinige dagen Iaater bevondt zich de Vloot niet verre van Kaap Corenten, op 20 Graaien breedte. Thans befloot men, koers te zetten na het Eiland Ladrones, of Dieven- Eiland. Op den derden van Wintermaand, zagen de onzen twee Eilanden; de Stuurman, niet weetende dat 'er Eilanden zo diep in Zee lagen, ftondt daar over verbaasd, 's Anderendaags, met het aanbreeken van den dag, ontdekten zy van verre een Rots; meenende dat het een fchip was, waren zy deswegen zeer verblyd; zy vleiden zich, nu te hebben gevonden, 't geen zy zo lang hadden gezogt, te weeten, een fchip koomende van de Manilles. Deeze Rots lag, op de breedte van 19 Graaden, 55 mylen van de vaste kust, zonder dat 'er eenig land daaromftreeks was. Nog een ander Eiland ontdekten zy, op de Breedte van 18 Gr. 20 Min. Op hetzelve lagen vyf Rotzen, welke zich vertoonden als zo veele kleine afzonderlyke Eilanden. Midlerwyl maakten de fchepen, tot op den eerden dag des jaars 1616, een fnellen voortgan; doch 'cr heerfchten veele ziekten op 'de Vloot, en 'er ftierf veel volks. Drie weeken laater ontdekten zy het Dieven-Eiland, en gingen dicht aan den wal voor anker. De Indiaanen kwamen, met hunne kleine Barken, by de fchepen, doch durfden niet over koomen. Zo dra de onzen eenig volk aan land hadden gezet, kwamen de  s REIZEN. irjt de Eilanders allerlei ververfchingen aanbieden, die deii kranken veel nut deeden. De Koopman van het fchip de Morgenjlar, onlangs overleeden, wierdt hier ter aarde befteld , en hem de laatfte eer beweezen, door het losfen van het grof en klein gefchut. Zulk een fchrik beving hier door de Indiaanen , dat zy, hoewel vooraf daar van verwittigd, de vlugt namen, en niet wederom ten voorfchyd kwamen. De Ladrones of Dieven-Eilanden wierden ontdekt | in den jaare 1519, door feriunand magellanes; hy noemde ze lias de ftfoj of Zeilen-Eilaé> den, uit hoofde van de menigte Barken , welke hy 'er zag, en haare zeilen, die zeer kunftig zyn gar maakt. In het zwemmen hebben de ópgezeetenen huns gelyken niet op den geheelen aardbodem. Zy fpringen in het water, duiken tot op den grond, en haaien van daar kleine ftukjes yzer. Verfcheiden maalen namen de Hollanders hier van eenè proeve. Niet te onregt draagen de Dieven.Eilanden deezen naam; de ópgezeetenen zyn zeer behendig en wel afgericht op het fteelen. Mannen en Vrouwen,zyn zwaarlyvig en kloek van geftalte, doch daarom niet minder vlug en vaardig. Zy gaan moedernaakt, uitgezonderd datzy op hunne hoofden ftrooien hoedjes draagen, en de vrouwen haare fchaamelheid bedekken. Zy zyn Afgoden; dienaars. Hoenders en ander, gevogelte hebben zy in menigte, en nog meer visch. In het voorst van Sprokkelmaand, met het aanbreeken van den dageraat, ontdekten zy de Kaap Spirits Saneto; zo fnellen voortgang maakten zy dien dag, dat zy tegen den avond het anker lieten vallen, in den mond van de-Straat van Manilles, op 13 Gr. 15 Min; VII. deel. D 2^  i6z NEDERLANDSCHE Zy meenden dat het Eiland Capul hier lag. Doch eenig volk, met een vredevlag, aan land getreeden, verttondt van de Indiaanen, dat Capul nog verre van daar lag; door tekens beduidden zy de legging. Op verzoek van de •ónzen om leevensmiddelen , weigerden zy dezelve; voor reden geerende, wel te weeten, dat de onzen gekoomen waren , om kryg te voeren tegen de Spanjaards, die hunne boudgenooten waren. . Dewyl aanhoudend verzoeken en fhieeken niets baatte , gingen de onzen wederom onder zeil, en ankerden wel haast in de haven van Capul, dicht by eenige huizen , die niet verre van den oever ftonden. Niet zo agterlyk , als de ftraks gemelden , waren de landzaaten, niettcgenflaande hun bekend was, dat de onzen met de Spanjaarden in oorlog waren. Tegen eenige kleinigheden leverden zy hoenders, varkens en andere mondbehoeften. Thans vervolgden de onzen hunne reize in de Straat van Manilles, onder het geleide van twee Indiaanen, die huu voor Lootzen dienden. Wel haast bereikten zy de haven en de kaap van Manilles. Terwyl zy door de Straat zeilden, gingen zy dagelyks aan land, om Nooten en andere vrugten te plukken ; de zieken vonden by dezelve zeer veel baat. De landzaaten waren lieden van eenige befchaafdheid; zy gingen gekleed in lange tabberten, eenigzins naar hembden gelykende. Zeer veel eerbied hadden zy voor de Geestlyken. Dit bleek aan de Monniken , welke de onzen gevangen hielden: deeze waren niet aan land getreeden, of. zy kusten hun de handen, en betoonden hun de diepfte onderdaanigheid. De vrouwen kwamen niet ten voorfchyn; zy bleeven in de bosfchen 'en elders verhooien. Op  REIZEN. 163 ■ Op den negentienden van Sprokkelmaand, ankerde de Vloot aan het groot Eiland Lucon, op het welk de ftad Manilles legt. De onzen zagen een huis, zeer kundig gebouwd op eenige boomen; het vertoonde zich als de wooning van een man van aanzien. Om dit gedigt nader te verkondfehappen, wierden vier gewapende floepen na land gezonden. Het berigt hieldt in, dat het huis oud, vervallen en onbewoond was. Gaarne hadden de onzen eenen Spanjaard willen gevangen neemen, om den grond te peilen van de tydinge, op Capuo vernomen, te weeten, dat de Hollandfche Vloot al voor lang te Manilles was verwagt. Van de Vloot, die fleeds haaren weg vervolgde, zag men, van tyd tot tyd, aan land vuuren branden; deeze waren zo veele zeineu voor de landzaaten. Ook volgde' haar geduurig eene Bark, die zo fnel zeilde en laveerde, dat zy alle poogingen, om haar te neemen, verydelde. Eindelyk lieten de fchepen de ankers vallen, by het Eiland Maribela, agter 't welk de ftad Manilles legt. Alle nachten wordt op dit Eiland de wagt gehouden. Hier woonen ook de Lootzen, die de fchepen uit China verwagten , om ze na Manilles te geleiden, om dat de mond der haven zeer gevaarlyk is. Op den eerden dag van Lentemaand, zagen de on? zen twee zeilen. Drie floepen , afgezonden om ze te neemen, keerden onverrigter zaake te rug. Gelukkiger daagde men omtrent vier Champans; drie van dezelve waren ledig, doch de vierde gelaaden met ryst, oly, hoenders , vrugten en andere leevensmiddelen; van groot nut waren deeze voor onze zieken. Van meer dienst, egter, rekeuden de onzen , ecu perfoon te hebben, die hun konde verllag doen, van L 2 "i  |54 NEDERLANDSCHE h geen hier te lande voorviel. Om hiertoe te geraskeu, wierden vier floepen uitgezonden, die niets vonden , dan een Champan, met kalk gelaaden , doch. zonder volk. Men zag wel veele menfchen aan derf oever; doch deeze weigerden te fpreeken. Tegen d@n avond vernamen zy eene andere Champan , welke zy bemagtigden ; zy namen 'er zes Chineezen af, doch lieten het vaartuig , als gelaaden met timmerhout , dryven. Uit de gevangenen verftonden zy, dat, in deezen oord, nog meer Champans waren , met leeyensmiddelen gelaaden. Twee floepen ontvingen hierop last, om op dezelve te kruizen. En, in de daad, van tyd tot tyd , namen zy eenige van deeze kleine vaartuigen , gelaaden met allerlei koopmanfehappen en leevensmiddelen; deeze wierden over de Vloot Verdeeld. Uit de manfehap van een der genomene vaartuigen, pntvingen zy eindelyk berigt, wegens de Vloot van Manilles. Zy was na de Molukfche Eilanden gelievend , onder bevel van Don jan de silva, om aldaar kryg te voeren tegen de Hollanders ; de Vloot beftondt uit twee Galjoenen, van eene buitengewoone grootte , twee Jachten en vier Galeien; zy was bemand met acoo Spanjaarden , nevens een groot getal Indiaanen , Japaneezen en Chineezen. Omtrent deezen tyd, zonde de Heer van spilbergen eene Champan met drie Chineezen na Manilles , met een brief aan den Raad; hy deedt in denzfclven den voorllag, om alle zyne gevangenen, zo Spanjaards, alsChineezen en Japanneezen, uitte wisfelen tegen Hollanders, die, misfehien, in de Spaaafebe magt waren. Ia den febxepsraad wierdt, midlerwyl , beflooten, in»  REIZEN. iö5 indien de Chineezen, den volgenden dag, niet wederkeerden , den lieven te wenden na de Molukfche Eilanden , om den Hollanderen aldaar te hulpe te koomen. Want vermids de Spaanfche Admiraal, niet langer dan eene maand geleeden , derwaarts was vertrokken , en de Mousfon eerlang zou verloopen zyn, waren de leden van oordeel, indien zy fpoedig de reize aannamen, nogby tyds op de Molukfche Eilanden te zullen kunnen aankomen , eer de Spanjaarden hun werk voleindigd hadden: terwyl men, de Mousfon laatende verloopen, nog zes maanden zou moeten toeven; 't geen zeer nadeelige gevolgen zou kunnen hebben. Ondertusfchen was het zeker, dat de Chineefche Jonken, omirent het midden van Grasmaand, na de Manilles de reize aannamen ; indien de Hollanders haar konden magtig worden , zouden zy een vetten buit behaald hebben. Doch de noodzaaklykheid, in welke zy zich bevonden , om de Molukfche Eilanden te hulpe te koomen, gepaard met andere bevelen, deeden hen daar van afzien: te meer, dewyl de Vloot nog bellondt uit zes fchepen, van volk, monden krygsbehoeften ryklyk voorzien. Daarenboven wisten de onzen , dat de Spanjaards vasten ftaat maakten, hen dit maal van alle de Eilanden te zullen verjaagen, dewyl zy niet twyfelden, of eene magtige Vloot, aan de uitrustinge van welke zy drie Jaaren ■hadden gewerkt, zou dit kunnen uitwerken. De Admiraal van spilbergen, van de Chineezen niets verneemende , zette koers na de Molukfche Eilanden. Vooraf Helde hy alle de Chineefche en Japanfche gevangenen , nevens hunne Champans, in vryheid. Hy behieldt flegts eenen Spanjaard en L 3 een-  IÓ6 NEDERLANDSCHE eenen Indiaan. Door de ervarenheid van den Spaanfchen Loots, wierden zy ontflagen van de Eilanden, die zo menigvuldig in getal waren, dat zy naauwlyks eene uitkomst zagen. Op den achttienden der maand, zagen zy het Eiland Mindenao , en lieten 'er , 's anderendaags, het anker vallen. Eene kleine Bark, in de Vloot gekoomen, beloofde, binnen kort, leevensmiddelen te zullen bezorgen; gelyk gefchiedde. Aan de kaap Cadera, welke zy vervolgens aandeeden , zogten zy eenig narigt ie bekoomen , wegens Don jan de silva. Doch de landzaaten wilden hun, over dit onderwerp, niet te woord ftaan; zy gaven voor, 'er niets van te weeten. Alleenlyk zeiden ze, dat hier onlangs geweest waren, een Spaansch fchip en een jacht, die koers gezet hadden na de Molukfche Eilanden. Ryklyk wierdt de Vloot hier voorzien van hoenderen , varkens, geiten , tabak en andere mondbehoeften; die betaald wierden met geld , lywaaten, mesfen, kraaien, enz. De Wilden waren 'er zeer mede in hunnen fchik. Zy toonden, onzer Natie meer dan der Spaanfche genegen te zyn. Zelf boodt de Koning onzen Admiraal aan, hem te willen verzeilen, met vyftig kleine vaartuigen, naar Lands gebruik uitgerust, Wyders vertoonden zy een openen brief, getekend door l a u r e n s reaal, berigtende dat de ópgezeetenen van Mindenao de beste vrienden der Hollanderen waren, en inhou lende een verzoek aan zyne landgenooten, om hen vriendlyk te behandelen. Omtrent het einde der maand , zagen zy het Eiland Ternate, ea kwamen , nog dien zelfden dag, voor  REIZEN. i67 voor de ftad Maleie ten anker. Zo ras de komst der Vloote in de ftad bekend was , kwamen Kapitein hamel en francois lenimens, Geheimfchryver van den Gouverneur, by den Admiraal aan boord, om hem te verwelkoomen. Met den Gouverneur zeiven, die kort daarnaa insgelyks in de Vloot verfcheen, tradt de Admiraal vervolgens aan land. Tot op den tweeden van Bloeimaand, vertoefde de Vloot voor Ternate. Op dien dag ging zy onder zeil na Machian , om te beletten, dat de vyand aldaar kruidnagels laadde. De Admiraal bezigtigde, in 't voorbygaan , de Forten Mauritius , Taffafor, Tabillola en Nahaca. Te Tidore verfiondt hy, van den Heere casselt o n , Bevelhebber over vier Engelfche fchepen , dat de Bevelhebber jan dirksen lam na de Eilanden van Banda was gelievend, met twaalf Oorlogfchepen, Ttiim voorzien van foldaaten en matroozen; dat hy zich hadt meester gemaakt van het Eiland Puk-Wai, het rykfte en vrugtbaarfte van allen, in Muskaatnooten en Macis; dat zyne manfchap zich dapper hadt gekweeten; dat de ópgezeetenen van alle de andere Eilanden zich insgelyks onderworpen , en vernieuwd hadden een verbond van vriendfchap , 't welk zeer voordeelig was voor de Maatfchappy. Omtrent deezen tyd verloste de Heer van spilbergen, uit de gevangenisfen en van de Galeien der Spanjaarden, zeven Hollanders, die vier jaaren hadden gevangen gezeeten; hy wisfelde tegen dezelve uit een Monnik, een Spaanfchen Stuurman, twee Spanjaarden, in de Zuid-Zee, en een anderen, op de Manilles gevangen genomen. Nimmer zag men eene blydL 4 fchap,  m NEDERLANDSCHE fchap, gelyfc aan die der geloste Hollanders; zy hadden rekening gemaakt, in de gevangenis hunne dagen te moeten eindigen. De Vloot wedergekeerd zynde na Machian, ontving de Admiraal met eene floep van Maleic eenen brief; hy hadt dien niet geleezen , of deedt de Vloot terHond onder zeil gaan. In het begin van Zomermaand, kwam de Vloot voor Maleie. Eerlang verfcheenen hier twaalf fchepen van Amboina. Thans waren zommigen van ooideel, dat men eenen kans moest waagen op Tidore, of eenige andere Spaanfche bezitting; doch de meerderheid was hier tegen. Van spilbergen ontving, omtrent deezen tyd, bevel, van den Gouverneur, om met de fchepen Am. Jfcrdam en Zee/and, na Bantam te zeilen. Omtrent het midden van Herfstmaand, kwam hy te Jaccatra, en deedt 'er zyne fchepen kalfateren; doch bleef telkens op zyne hoede, tegen den Spaanfchen Admiraal Don jan de silva: want hy was onderricht, dat hy voorgenomen hadt, den fteven te wenden na Ban* tam en Jaccatra, om de Hollanders van daar te verja agen. Thans vernam hy, dat Don jan, te Malacca, waarfchynlyk aan vergif, overleeden was; als mede, dat zyne Vloot zodanig was gedund, zo in fchepen als manfehap, dat zy na de Maniiles was wedergekeerd. De Vloot, aan de uitrusting van welke ruim drie jaaren was gewerkt, en die onnoemelyke lommen hadt gekost, verdween dus, zonder iets te hebben uitgevoerd. Terwyl onze twee fchepen voor Jaccatra lagen, kwamen 'er verfcheiden vaartuigen van de Molukfche Eilanden, van Banda en elderf, allen gelaaden met fpe-  REIZEN. 16, fpecerijen. Ook lieten 'er de ankers vallen vier groote fchepen, koomende uit Holland, met ryke laadingen en wel bemand. Een ander fchip, koomende uit Japan, hadt binnen boord een groot getal ftukken van ?chten, veel ongemunt zilver, koper, yzer en andere koopmanfehappen van waarde, allen genomen uit een Portugeesch fchip. Onder de bovengemelde fchepen, was ook het fchip de Westfriezen, van Hoorn. Men hadt op hetzelve ontdekt, eene zamenzweering van achtentwintig perfoonen , die zich onderling hadden verbonden, het fchip af te loopen en 'er zich meester van te maaken. Het hoofd van hetEedgenpotfchap was te Bantam gevierendeeld, eenigen gehangen, en de minst fchuldigen op de Galeien en elders gebannen. Midlerwyl kwam hier insgelyks voor anker, het fchip de Eendragt, van Hoorn, daar Bevelhebber op was jakob le maire. Omtrent het midden van Zomermaand des Jaars 1615 was hy uit Holland vertrokken, en hadt zynen koers genomen, ten Zuiden van de Straat van Magellaan. Doch vermids het bleek, dat hy niet was uitgerust voor rekening der Maatfchappye, deedt de Prefident jan Pieterszoon koen het fchip verbeurd verklaaren, en verdeelde het volk over de andere fchepen. In het volgende Deel, zullen wy een uitvoerig verhaal doen van zynen reistogt. Op den veertienden van Wintermaand des Jaars 1616, nam de Heer van spilbergen de terugrtize aan na het Vaderland, met de fchepen Amfterdam. cn Zeeland, en het verbeurd verklaarde fchip de Een. dragt, van den Heer le maire. Deeze overleedt, wemige dagen naa hun vertrek , aan boord van denAd-  i?o NEDERLANDSCHE REIZEN. Admiraal. Uit hoofde van zyn kloek verftaud en bedrevenheid in de fcheepvaart, wierdt zyn overlyden algemeen betreurd. Naa op de Eilanden Mauritius en St. Helena , eenige ververfchingen te hebben opgedaan , kwamen de bovengemelde fchepen, op den eerften van Hooimaand des Jaars X617, in Texel behouden binnen.