01 1089 3708 UB AMSTERDAM  D E ZOT van AANZIEN, O F D E HISTORIE van HENDRIK Graave van Meerland. Jn Fyf Deelen. Door den Heer B R O 8 K E. EERSTE DEEL. Kaar denDtrdenDrukuit hetEngelschvertaald. Te AMSTERDAM* By de ERVEN van F. HOUTTUYN. MDCCLXXXI.   D E VERTAALER AAN DEN L E E Z E R. u* het Engelsch vertaald, was eertyds eene genoegzaame reden voor den aftrek van eenig boek in ons Vaderland. Nu zyn de tyden zoo veranderd, dat 'er een byzonder groot oogmerk moet zyn, met het welke men zulk eene overzetting onderneemt. Zie daar wat my bewoogen heeft. — Dit ftukje was my zeer fterk aangepreezen door luiden van vernuft. — Toen ik het las en herlas, overtrof het myne verwagting En fchoon het geheel en waarlyk Engelsch is, meende ik dat het toch met veel nuttigheid by andere Natiën en wel byzonderlykby ons volk, *t welk zoo veel overeenkomst met het zelve heeft, kon geleezen worden. A 2 Daaï  4 De VERTAALER Daar was eens een tyd,in welkendeeze vertaaling myne eenige Welvoëgelyke en aangenaarne bezigheid was. Myne gezondheid gedoogde geene fterkere infpanning. Ik meende, dit werk moest ik niet alleen voor myzelvcnhouden, en wenschte dat anderen dezelve aandoeningen en onderrigtingen" bekwamen , die daar uit in my ontftaan waren. : Dit ftukje vertoont de waare fchildery van "denmensen in de grootste gevallen des leevens. De Hr.Brookeis een meester in de kennis van ons hart, en geeft in de gewigtigile betrekkingen les Ten over onderwerpen, waar in elk het hooglïe belang heeft. Vindt men fouten by mynen fchryver, ik heb ze ook gevonden , dan myn eigen oordeel wantrouwende , of ze niet by eene naauwkeuriger befchouwinge fchoonheden mogten weezen , heb ik ze gelaten zoo als zy waren. Het tyclftip deezer gebeurtenisfe is het einde der voorige Eeuwe, het begin der regeetfnge van Koning VViiliam: dus moet men zig njet verwonderen daar in nog eenige ouderwet-  AAN DEN LEEZER. 5 wetfcbe en reeds lang verlletene gekheden ; modes, fpreekwyzen , begrippen, ja zelfs deugden te vinden. Myn fchryver moest zyn Hiftorie daar beginnen , om met meer vryheid zyne denkbeelden uit te drukken. De tegenwoordige leeftyd Iaat altoos eene juister en vryer befchouwinge der gebreken van het voorledens toe, en, om thans heerfchende ongeregeldheden te verbeteren, is het mogelyk de veiligfte en zekerfte wyze , dat men aantoonc, hoe veel kwaads dezelve eertyds deeden. Want fchoon dit foort van begunltigde dwaasheid in de waereld, elk jaar, ja ik mag we! zeggen , elke maand een nieuw pak krygt, indien men egter alle deeze modes eens te zamen befchouwt, en daar mede den rok vergelykt, die men thans draagt, menksntoch niet nalaaten te zien , ( zoo men een goed hoofd , oogen , en een opregt hart bezit ) dat het tegenwoordige ook al eengekkepak is, waar aan veel te veranderen valt , wil men naar dat fchepzel gelyken, niet dat de mensch is , maar 't geen van den mensch gevormd A 3 kas  <6 Di VERTAALER kan worden; een veritandig en gelukkig weezen. DeOpdragt kon ik naagelaaten hebben, en is eenigzins duister: dan zoo men ze by herhaaiing leest, en daar by bedenkt dat myn Schryver voor het opftellen van dit Werkje reeds veele en verfchillende wegen hadingeflagen, om zyne Landsgenooten oplettend te maaken, in Vroegere gefchriften, wier inhoud hy hier zeer geestig blootlegt; en, zoo men dan nog onpartydig genoeg is om te erkennen dat ons Hoogstgeëerde gemeen, in veele opzigten, foortgelyke bezoeken ook nodig heeft, dan zou men het my kwalyk neemenkonnen, zoo ik deeze fchoone Satyre had agter wege gelaten. De Vertaaler verzekert dat dit werk eene waare Gefchiedenis behelst. Daar is niets in dat niet waarlyk gebeurd is en nog dagelyks gebeurt: men verfchoone hem dit te bewyzen. Zoo dc ernftige Godsvrugt, het gezond ver-  1AS D E W LEEZER. ? verftand , ie zuivere Staatkunde en het vrolyk vernuft, van den fchry ver mynen Leezeren wel bevallen, dan zullen zy daar op meer onthaafd worden. Ten minften wil de Vertaaier en Drukker hun daar toe gelegenheid geeven. A 4 AAN  A A'N DEN HOOGST GEËERDEN Mïnen Ouden en Welgeliefden PATROON. het GEMEEN. » "Waarom draagt gy uw Boek niet op „ aan Mr. PITT?" Om dat ik , myn Heer, liever met myne eigene talenten voor den dag wil komen, dan met de verdiensten en loftuitingen van den besten man op den aardbodem. Ik heb lust om dingen te zeggen daar nooit iemand anders om gedagt heeft, buitengewoone dingen , heel uit den gemeenen weg. Ik heb geen zin de ftem van eiken jongen langs ftraat natebaauwen. En te roepen Pitt is groot. Laat het Schip vaa het gemeene wel  O P DRA G T. of welvaaren zinken of dryven; wat raakt dat my ? Ik ben maar Pasfagier. „ Maar, daar is evenwel eene zekere manier „ oin zommige dingen te doen." Neen , myn Heer, dat is myn werk niet. Mr. Pitt is de Patroon van myn Patroon ; Laat myn Patroon hem dan opdraagen, Standbeelden , Tempels, Gedenktekens zoo duurzaam als de ontfangen operibaare giften toelaaten. Daar is my niet aangelegen; ja ik wil 'er geen woord meer over fpreeken. Met believen dan van Uwe Hoogst-Geëerde; fchoon de Opdragt het kortfte gedeelte van een Boek uitmaakt, en by alle Leezers voor het laagste en veragtelykste gehouden wordt; de Schryver en zyn Patroon deOpdraageren de geeneaan welke het opgedragen wordt, denken 'er anders over. Deeze befchouwen dezelve als het gewigtigfte gedeelte van het werk; de laatftc uit hoofde van den wierook dien ze ademt, en de eerfte, om het voordeel dat ze aanbrengt. Helaas! hoe weinig conjider.atit is 'er voor A 5 bet  io O P D R A G T. het geflagt der Schryveren, onder het geflagt der Leezeren, -voornamentlyk op het Capittel der Opdragten, overgebleven. Uwe Hoogst-Gcëerdeheeft ligt nooit bedagt, wat al arbeid en moeite 'er aan vast is, wat al flobbige flyk en vuiligheid de Opdraager moet doortreeden , over welke befchuttingen der waarheid hy moet klimmen , om eene gefchikte offerhande op het altaar der vleyerye, naar behooren uitteleezen en optefchikken. Door welk eene waereld van onkruid moetenzy henen trekken,om hunne ruikertjes te verzamelen; uit welk een menigte van aanftootelykheden moeten zy hun reukwerk byeenbrengen ; hoe menig een'nagt moeten zy flaapefoos flyten , om een eenvoudige mond vol maanefchyn, ter eere hunner Patroonen, by een te"trekkea, en een weezenlyk beltaan te geeven. De Handwerken die daar toe vereischt worden zyn ook menigvuldig, gelyk fchilderen, flikken en pleisteren; het borduuren, fatfoeaeeren en fchaaven ; het krullen, poffen en klcer-  O P D R fl G T. iï ■kleermaken; alles om den man, in wiens eere men zig verblyden wil, fchoon te maken en optefieren, en hem van een geheel pakloftuitingen te voorzien. Dan uwe Geëerde, hoop ik nederig,zal my al dien omilag niet vergen; want in waarheid 3 omflag is een ding daar ik niets mede op hebbe. Daar is ook eene byzondere delicatesfe nodig om de ribben van verwaandheid te kittelen. Ik ben op myn best maar een regt-uite foort van een knaap, en zoo ik op eene lomper wyze uwe verdiensten , als 't ware ü in het zedig gelaat fmyten wilde, kon het met my in de handen Uws Hoogst Geëerden wel heel flegt afloopen. Myne Grootmoeder, o dat het goede mensch in vrede zy! gaf my veele gosde lesfen'die ik vergeeten hebbe. Eéne herinnere ik my daarvan; „ Verlaag, zeide zy, nooit u zeiven om ., eenen anderen te verheffen." Denk dus niet myn geëerde Patroon , dat ik my zeiven verlaagen wil om u in uw aangezigt te vleyen, »f dat ik de waarheid geweld wil doen , in ag-  « O P D R A G T. agter Uwen rug U eenige lofreden te geeven. Dat ik van Uwe Grootheid veele gunften ontfangen heb, en een evenredig gevoel van dankbaarheid daar voor bezitte is zeer zeker. Dan, het is ook waar, dat alle fnyneftudien en arbeid alleen ten uwen dienlte gcfchikt zyn. En dat ik geenen anderen dood wenfche, dan myn leeven voor uwe belangens afteleggen. Dan, met al myne liefde tot uw perfoon , en al myn yver voor uw welvaaren kan ik dog het kleinfte fchrapje hoogagting voor uwe Deugd niet hebben. Gy hebt evenwel de voldoening, datgy ten deezen opzicht geheel veilig zyt, en geen gevaar loopt, van op eenigeilye wyze , in Uw nadeel, vernederd te worden. .Uw fonds van infchikkelykheid by zulke gelegenheden is onuitputtelykjengy hebt dikwilsU zelve met my. ' vereenigd in de beftraffinge en befpottinge Uwer eigene gebreken, die ik befpeurdheb,! ■dat gy, ten allen tyde, liever belagchen wildt, dan, dat gy eenigen tyd U de moeite zoudt vergen van ze te verbeteren. Het  öpd'ragt. 4$ Het heugt' my, dat ik in myne jeugd een groot liefhebber was van, kasteelen te bouwen , en dewyl uw welzyn my altoos ter harte ging , en zelden uit myn hoofd was , hefteed ik myn de tyd in het vormen van duizend Romtmesque lugtontwerpen ten uwen voordeele. Eens, ftelde ik my voor, uw geluk op den Godsdienst te bouwen, op Christelyke Godsvrugt, op een levendig gevoel van pligt; maar vergeefs gezogt hebbende naar eenen grondflag , waarop ik den eerften fteen zou leggen, zoo verdween ook de geheele opbouw als de wolken van den laatsten September. Toen lloeg ik de handen aan een plan ter vastftellinge uwer vryheid en roem , op de oude en erkende beginzelen van Spartaai? sche Armoede. Dewyl dit louter eene Heidcnfche Deugd was , daar deeze dat groote en Juifterryke volk, geduurende verfcheidene agter een volgende Eeuwen, uitgebreid en onderfchraagd had, in een ongeftoord genot van vryheid , magt en voor- fpoed  14 O P D R A G T.-j fpoed; en daar niets aan de volkomenheid van dit plan fcheen te ontbreeken , dan eenige eenvoudige artikelen , geiyk bedaardheid, maatigheid , vergenoegdheid, zelfverloochening en zoo voorts, daar twyflelde ik niet of gy zoudt de voorwaarden met blydfchap aanneemen. Toen ik myne eerfte vifite by uw HoogstGeëerde afleide , kwaamt gy juist van een Corporatims verkooping , daar gy , volgeni het geen my berigt wordt, uw eigen Moeder geveild had; dan Uwe Waardigheid was zoo dronken, ten koste der bieders, dat ik befloot myne boodfchap, tot eene nugterder gelegenheid, uitteftellcn. By myn volgende komste vernam ik dat de Equipagie van Uw Hoogstgeëerden ftond te wagten; want het is met U nu niet als in de dagen van Koningin Bctjc. Gy haastte CJ om het Italiaanfche Marionettenfpel te zien. Wanneer ik naderde om myn' eerbied te bewyzen , werd ik blind door alle de ornamenten, met welke Gy Uw perfoon had opgefchikt, alle voortbrengzels van vreemde Weef- ge-  O P D R A G T. 15 jetonwen en buitenlandfchen arbeid. Uw Linnen uit de Nederlanden, Uwe kanten uitSpanjen, Uwe Lubben uit Dresden, met een geheel itel kleedercn van Franfche fnccde , en opgefchikt gelyk de drie broeders in het Vertelzel van de Ton. In 't kort, gy waart zoo voldaan, zoo wel ingefommeld, zoo vol van Uwe eigen fraaiheid, dat gy geen tyd had om ergens op te letten dan op Uw fchoone zelfs. Ik nam nog al geduld. Ik wagtte myn tyd af. Ik bezogt u laatst op een Zondag avond , toen ik dagt.dat gy ligt overtehalen zoudt weezen , uit hoofde van den drift uwer Godsdieniligheid op dien dag. Dan, hoe werd ik in myne vcrwagtinge te loor gefield , als uw knegt my berigte, dat eenige Edelluiden en Dames van het eerfte fatfoen, u hadden uitgelokt aan de Speeltafel. Een weinig tyd daarna , werd my onderrïgt, dat gy Uw tyd en geld verfpilde, in het loopen naaf marionetten en koordedansfers ,• in zuipen, kleeden, hoerejaagen, vreeten en fpee-  *ö O P D R A G T. ipeelen; hier door zonken de finantien va« uwe Hoogst-Geëerde allengskens. Ook kwam my ter ooren, dat Gy zeer in *enomen waart met Haanen . gevegtew Schoon gy dezelve zoo verre van Uwen eigen mesthoop houdt als moogelyk is; en dat het Uw gewoonte was aan den eenen kant te wedden, en aan den anderen kant te wedden, en aan alle kanten Uw geld te verliezen ,• en dat door deeze en de voorige middelen, Uwe Geëer de zoo'diep tot over de ooren in fchuld gedompeld zyt, dat men dagt dat Uw jaarlyks inkomen door den tyd flegts 200 veel zou weezen als de intrest bedraagen zou van uwe fchulden. Men verzekerde my ten fterkften, (metbelieven van uw Hoogst-Geëerde;, dat Gy zelve bewust waart van tot eene fpoedige armoede gebragt te zullen worden ; en ik nam gretig deeze gelegenheid waar om u 0p te wagten met oogmerk, zooals ik vertrouwde, om Umet Uw lot te vereenen, en moogelyk Uteverblyden in het vooruitzigt Uwer naakende ar- moe.  Q ï D R A ö ï; ff ftioede. Want ik ziigtte als ik uwen onmaa-* tigen dor#t naar Rykdom overwoog, dien dood der nationaale natuure , welke gebleeken is, het vergif der Griekfche en RomeinfcheStaaten geweest te zyn , en van al het volk het welk dien fmaak gehad heeft van het begin der waereld tot deezen tegenwoordigen dag toe. Toen ik tot Uw verblyf toe gelaten werd vond ik uwe Grootheid zitten in eene bizarre houding. Maar de eer gehad hebbende van te voorefl reeds met U bekend te weezen , nam ik zonder plegtigheid een ftoel ; en met U ecnigcn tyd fprekendc over het weder, het nieuws van den dag en zulke gewigtige onderwerpen meer , gelyk dit de gewoonte is van fchrandere Ministers en wyze Staatkundigen bragt ik myn zaak op het Tapyt. Ik bidde u, Meester, zeideUwe Waardigheid, zoo wat kort af, hebt gy thans eenby* zondere boodfchap aan my ? Ik ben gekomen , zeide ik, om u een fpoedig en kragtig middel aantewyzea om uwe behoeftens te £ VOS'  *8 O: P D R A G TV vervullen. Op dit aangenaame nfcUws m rei alle ooren van Uw HoogstgeSerde open en vaardig om gehoor te verleenen. , Ga voort myn vriend , .rep „ wat; in >s ^ mels naam. Met Uw believen, vervolgde ik , het was de gewoonte van alle zienders en wyzenvan oude dagen, om waarheid en wysheid onder 7 gedaame van een fabel te bedekken ■ en dit dekzel was als een nooten fehil ; indka Uwe tanden rterk genoeg zy„ 0In ze tekraa. ken, dan hebt gy hct pit voor Uwe moeite vergun my dan ten minlte hunne manier té volgen; wantfehoon het gebeuren mogt dat de zaakmy onder weg ontviel, de eerfte voorbyganger die 2e opraapt Hlag 'er zyn V0Qr. oeel mede doen. Eens op een tyd, want zoo zegt myne hlfto- E lInT ee"huisraderm" ^ gezin op een EHand geraakt, daar Zy in een vetl^m weimge iaarenzoovoortteeiden, dat zy een ilem volk uitmaakten. De grond was ten uiter« yn,gtbaar, maar 'er was geen een rivier VtaMmiH.tont -De Natuur, had even-  O P D R A G % x$ evenwel voor dit gebrek gezorgC, en daar in, voorzien door een vrugt die den dorst vofmaakt leschte; zy was bitter van fraaak, maar iiet een aangenaame geur in den mond , en gaf gezondheid, kragten en levendigheid aan het geheel geitel, en werd genoemd met een naam, die in onze taal zoo veel betekent, zoo na het vertaald kan worden; als Vrugt der Onthouding e. Daar waren ook andere vrugten van een geheel verfchillende foort, want derzelver finaak was by uitftek lekker, maar zy ontftak de dorst, zy ontzenuwde het geitel, en werd genoemd by een naam die ze'ggen wil, V r u g t der Weelde. Als nu genoegzaam Het geheele volk vari deeze laatfte vrugt een gedeelte van zyn dagelyks voedzel maakte; werd de nationaaledorst zoo groot door den tyd, dat de Liturgie van hun Kerk geheel vervuld was met Gebeden om regen, ó Jupiter wat water! een Weinig water! Lieve Meester Jupiter, water, water, water! wy bidden u om niets dan. water!,» s: 1 n&  40 €f f drag *r. verzink t>n|, dompel ons, verzuip ons , overltelp ons in en met water! By den ondergang van elke zon, fpreidea verfcheidene huisgezinnen de huiden van hunneSchaapen en hunne lakens en dekens uit om den-nagtdaauw te ontfangen en te behouden. Andere voorzagen zig van kleine Distilleer-machines om de pis voor hun huisgezin te zuiveron. Zommige onderna-' men eene reis van twaalf maanden om zoo veel vogt te rug te brengen dat zy 'er eenif WeiniSe weeken van beftaan konden • en de grootfte geesten van het volk befteedden hun tyd in verfcheidene onderwerpen - »cWk om een fcheikundig aftrekzei te maaken uit het fap van befehuit en eenige oude vodden ; zoo ook om netten van een byzonder weefzel op bekwaame pools hoogten op te hangen om de wolken te vangen. Daar heeft Uwe Hoogstgeëerde myne vertel- Zeg' êy* dat & 'er Dfeö van j aaken k0nt? Stel eens de dorst van fl»t volk was een zinnebeeld van hun geld- zugt  ' OPDRAGT, si zugt en de rykdom werd door water in de fabel verbeeld. ■ In 't kort , met believen Uwer Waardigheid. Ik heb U gebragt, ("hier is het) eene zuivering der inftelling van den Graaien Lycurgus, konde ik, gelyk die Wetgeever van Lacedemon , op U verkrygen , dat gy flcgts uwe begeertens inkortede, gebreken behoefte zouden U volftrekt vreemd zyn. Gy zoudt daar by winnen den rykdom van grootheid, goedheid, heerlykheid; die vrede, die wezenlykheid van ondermaansch genoegen, we]ke alleen gevonden kan worden, in vrywillige Armoede. Naauwlyks had ik ten laatften het noodlottige woord geuit of'uwe Hoogstgeëerde vloog op in drift. Gy vraagde my, of ik den troep fchuldeisfchers niet aan uw deur gezien had, met de hapfchaaren die aan alle kanten op u wagteden. Gy wenschte my zeer goedwillig voor den duivel, en begeerde dat zoo ik weer de Politique - gekskap op had, ik fchielyk te rug zou gaan en geen drinken B 3 voor-  22 O P D R A G T. • voorfcliryven aan een mensch die in 't wa ter iigt. Toen ik geheel moedeloos terugkeerde , nept gy. Ho! eerlyke vriend! Meester'hoö aoemt menu? kom weerom- gy die uwgekt zoo fnel ftrooit als uwe woorden ; gy die zoo mild zyt met uw beurs als met uwe geVQelens. Gy die uw inkomen een myl voor mt loopt, en leeft op den oogst van den Rk. kei des volgenden Jaars. Zyt gy ook niet een arme Duivel, een Diogenisch Edelman, en een Ae.zer van de Ton, 200 weI ais ik? . Preek °P armoede, voor den d."...] j Loop P* eerst dat gy uwe eigene fchulden betaald Dievooruitloopcrs! Die bedil-allen! Dië*rid, makers! Loon, trouW; dan ^ 7 be7yS rerfterke" , ^t zal my naar m Plan doen fchikken , e„ tot uw Ioof ^erhaa en. Dit is het, myn Jongetje, dat voor alle verzoekingen de deur zal fluiten g {(Hè bedorvenheden daar gy 200 menie- Kom reken my het geboortcjot van deeser, hel-  O P D R A G T. 23 helderen zoon van'P.hoebus uit, maak my een ontwerp om deezen Egyptenaar uit de diepte te baaien ; en gy zult myn lievelu.g weezen, myn dagelykfche Godfpraak, myn Apollo van Delphos, en wat niet al. Heeft men Uw Hoogstgeëerde, zeide ik, ooit uw Lot voorfpeld? Mogelyk heeft het zelve eenige gelykheid met het myne. Ik was een jongen enzv. Jongen ! als de wyze man , etnftig op da palm van myn hand tuurendc, my iets zeide, dat ik tot den laatllen dag van myn leeven onthouden zal; Gy zult altyd, zeide hy, een magt van geld winnen, en gy zult op myn woord nooit een dubbeltje bezitten. Inderdaad kon ik op Uw Geëerde verkregen hebben met armoede te vrede te zyn, dan had ik gehoopt dat gy Uwen raadsman voor zyn moeite zoudt ryk gemaakt hebben; maar in allen ernst; ik ben een regte Ezel in de kunst, van voor U of voor my geld te winnen; en wat het houden betreft, als ik het dan al geB 4 won'  * OPDSdGT. -on„e„ heb, over dat ftuk heb ik allang alle Sedagten laaten vaar.n. Ik wil evenwei myn - doen, 01n den Lof en de deugden, gel £• eggen mag, ,an Bwe Hoogstgeëerde té bevorderen , op een aangenaamer wyze dan myn tegenwoordig plan vertoond heeft. ■ Ik ben Uw Hoogstgeëerde 'S allergeboor«le, en wensehu een heel goeden Avld. Naderhand my„ ,aatfte ,„„ aan -n bek ad Pap:er kan mnaken, overgegoeven hebbende: -t ik neder om te overdenk " *en met zeker hulpmiddel zou konnen uitvin. ^ tegen die koortfige aandoening, onder : keü7 «^ëerde blykhaar^t geduurende onze laatfte famenfpraak. fc begreep oP dien tyd wel dat Uwe ziekte *ok aan veele andere landen eigen is B-voor gevaarlykgehonden8^ ^ Wellust van het Lishaam j „ VeuheidvandenGeesf ' ? * ft  0PDR.A6T. 25 Ik wist ook, dat in vroegere eeuwen, veele Staaten van dezelve kwaal aangetast geweest zyn, welke Uw Hoogstgeëerde thans heeft, en egter tot hun ilerfdag daar onder vrolyk gcleeft hebben. Ik wenschte, egter, dien dag ten aanzien van Uwe Grootheid nog op eenigen afftand te houden; en met langen en vlytigen arbeid, enten koste van menig een kaers geduurende myne nagtftudien, heb ik een geneesmiddel te zaamgeitcld van een beproefd en onfeilbaar goed gevolg, beftaande uit een quantumJuffie it van de Maatigheid en Vaderlandsliefde der yroegfte Romeinen, Ik wist dat de geneezing zou volgen; maar hoe op Uw Hoogstgeëerde te verkrygen het middel door te flikken, was een geringe zwarigheid , die evenwel overbleef. Want, het is een byzonder ongeluk der geene die 't weg gekreegen hebben door liefde, gierigheid, hoogmoed, ftaatzugt, en zulke driften meer, dat zy de gedagten van een middel ter hunner herilelling verfmaaden , en met hun B 5 ziek-  ziekte zoo ingenomen zyn dat zy liever den Duivel dan Dr. ApoUo zelf aan hun deur zot, den zien. Ik had weder de eer tot een gehoor toegelaten te worden. By deeze wignge gelegenheid nep ik alle de kragten der welfpreekendheid te hulp en putte dezelve uit. Ik bewees Uw Geëerde, dat het geheele gewigt en de verheffing van den Romeinfehen ftaat alleen op de twee zuilen van Maatigh: id en vad!?r. landsliefde rustte, op welke by op rees groot werd en veele Eeuwen lang onwrikbaar' vastftond; zoo lang tot deeze twee zullend Iengsondergraavenzynde,ditmagtigegebollw met deszelfs gemelde grond/lagen, verviel bouwvallig werd, en inftortte. Dat maatigl he.d zoo noodzakelyk is tot de iterkte van een Mensch, als Vaderlandsliefde noodzakelyk « tot de fterkte van een volk. Dat elk Romein hoe wel gezenuwd en fterkopzigzelven, evenwei nogal meer ja honderd duizend maaien meer verfterkt werd, door een onzigtbre band wel-' ke van man tot man ging, en alle in Liefde tot Hua land vereeuigde. Dat hier uit den Hel-  O'PDRAGTi il Helicon ontfprongen is van hunne zoo fterké geneigdheid tot arbeid, naarftigheid, foberheid, dapperheid, overwinning en glorie. Zy werden ingezwolgen als zoo veele droppen in deezen oceaan van Vaderlands liefde. Datzy alle gevoel van een belang dat flegts hun Zelven raakte hadden verlooren, en flegts daar te huis waaren, daar voor hun Vaderland gearbeid , gevogten , gebloed en geftorven moest worden, Terwyl ik dus, met eenig vuur en verheffing van ftem, veroorzaakt door de grootheid van myn onderwerp, redeneerde over Nationaale magt, over Menfchelyke voortreffelykheid, over Deurrd, over Matigheid, over Vaderlands liefde, en glorie; zal ik nooit vergeetcn welk een bezorgdheid Uw geëerde voor my liet blyken in de zigtbaare ontroering en het medelyden van deszelfs gelaat , als voor een perfoon die een toeval zal krygen, Toen wy beide wat bedaard waren, geliefde het Uw Grootheid my te vragen of deeze Roman' al-  *s OPDRAGT. alleen van myn eigen vinding, dan of dat ik onlangs gevischt had, in den ftroom daar de waarheid te vooren in verdronken was naar een Ens Rationis van een of aflder befpie-e Jend Wysgeer?Hoe vraagde Gy, hoe bidde * u , zyt gy in Haat geweest zulk een ouderwetse bu"del van geleerde voddery by makander te krygen ? Gy 2uIt my elfden tyd beweegen om uw raad te vol gen , als de varkens te famen .eeten met de haringen; of als de eomeet met drie ftaarten verfchynt;of in de week van viervrydagen daar de ftarrekykers zoo !ang na getuurd hebben Hier! riep uw Geëerde, wie ftaat 'er te wagten? Gy alle myn Drukkers , Uitgeevers en Rondbrengers die aan de deur van het gemeen oppast'. Ik beveel u a,s die vent met zyn gepreek van deugd, en armoede en Liefde tot het Vaderland en zulke drek ooit weerkomt hem myn deur aanftonds voor zyn neUs toe! tefmyten. Met verlof van Uw Hoogstgeëerde, ik ben maar een klein mannetje, en van eenzagte ■ geaart-  Ö P D R A G TJ as geaartheid en evenwel kon ik zulk eene harde behandeling niet verdraagcn. Ik was als een getrapte worm , en zag uw Geëerde aan met eene gebelgdheid die my mogelyk niet paste. Dat Uwe Grootheid, hernam ik , altoos gezegend zy met fchryveren die juist met den fmaak der Leezeren overeenkomen! nlfet de Staatkunde van Hof - huurlingen , de digtkunde van gekroonde Poëeten ; de Godgeleerdheid van 'een H y ; met vertel- zels van de brooddroukendheid der Matroozen ; met aantekeningen uit de kelders van Grubftrect; met Levens befchryvingen van Canaüje; met &c: &c. Ik vertrouw , dat myn Patroon , in vergelding van een lang Leven in zynen dienst gefleeten , my deeze aanmerking voor het laatst zal vergeeven. Ey, zie niet boos. Het is geen zeer bele¬ digende aanmerking , het is maar eenvoudig deeze , dat de neus «an uw Hoogstgeëerde altoos een gereed handvatzei ge.  3° OPDRAGTï geweest is om een Zot ie geleiden, «* «gevolge hier van zal een Zot U by myn naaste bezoek opwagten. VOOR.  fag. it VOORREDEN. Ik haat Voorredens. Ik lees ze nooit. En •waarom zou ik ze fchryven ? Zy ftaan gelyk heiningen om een perk: Indien.my gezegd wordt dat 'er iets aanmerkenswaardigs in te zien is, dan wip ik 'er fchielyk over. Maar wat zal ik doen ? Ik zou vermoedelyk een mooy leeven krygen met dit (tukje , als het volk , by het leezen van het eerfte woord j op de eerite bladzyde van myn werk met my rufie zogt. Deeze vriend, en die vriend, en een der^ de vriend vraagen my, en hier zit een vierd* die magtig nieuwsgierig is te weeten waarom ik myn held de Zot van Aanzien noeme. Ik bidde, wat is nu welvoeglyker, de zotheid op rekening van één man of van alle Menfchen té zetten > als ik in de noodzakelyk-  3* ' ^OOR-REDEN, lykheid ben van het een of het ander doen ? Moogelyk noem ik hem een zot, om eene waereid te believen, die hem zekerlyk denzelven tytel zal vereeren, wanneer zy vindt dat zyne wysheid van een geheel ander foort is dan haar eigene; wel, ik bidde u wat is wysheid? _ Maar zeg my eerst wat zotheid is. Dan zal ik u zeggen wat wysheid is, zoo ik 'er eenig zweemfel van in uwe.bepaaling vind. Ik zou my verwonderen, zoo 'er ooit eenEeuw van wysheid, of een Land van wysheid was. Ziet maar rondom u. Laat de waereid zal voor zig zelve verantwoorden Word niet elke Eeuw en volk wyzer en wyzer, en worden niet alie voorvaders van de zondvloed af, door hunne nakomelingen voor niet veel beter dan dwaazen gehouden ? Ik wenschte wel dat ik niet gebooren was dan naa eenige volgende eeuwen. Welk een wonder van wysheid zou ik dan geweest zyn, in vergelykinge van 't geen ik nu ben! In,-  VOORREDEN. 33 Inderdaad, ik zou bly weezen met wys te zyn, zoo ik dngt dat ik 'er iets mede winnea zou. ■ Regt, dat is al het gebruik dat de Waereid daar van maakt. Dit is het waare einde, oogmerk en bezigheid van alle wysheid op aarde, als een mensch lang genoeg is ten aanzien van geld om anderhalf el boven alle anderen uittelteeken; dan is hy anderhalf el wyzer dan zyne buuren. Maar was Salomon dan geen zot dat hy de rykdommen veragte, die hy met één wensch kon verkregen hebben ; dat hy om wysheid bad, wier eenig gebruik beftaat in rykdommen te verzamelen? Was deeze wensch niet een groote omweg te maaken naar iets, dat by in één quartier uurs kon bekomen hebben, door maar regt toe regt aan tot het einde zyner reize te loopen: — Ik verbeelde my, myn waarde Vriend, dat het geen groote verzwaaring van uwen last zou weezen, wanneer gyde dwaasheid van Salomon op uwe fchouders naamt. Want genomen dat hy rykdommen begeerd had, hoe zou hy die met mogelykheid behouden hebben, zoo eenige nabuurige Mogendheid wyzer geweest was dan hy? C Pa-  34 VOORREDEN. Paris was geen vyf jaaren jonger dan Salomon , toen hem ook wysheid en rykdom in zyn keuze gegeeven werd , en evenwel verkoos hy een mooye meid boven het een en ander. Ik ben vyfentwintig jaaren ouder dan Paris , en zou daarom het een of ander boven de meid verkiezen. Qy flaat dus toe dat Paris in dit ftuk een regten Ezel was. Mynheer, ik erken dat elk mensch zoo is in elk geval, in welk hy in gedagten van my verfchilt. Wei ik bidde u, wyze Heer , hebt gy de wysheid van de geheele Waereid alleen in pagt, of wat hoeveelheid denkt gy, dat daar van op de Aarde mag weezen? Wel vyf fcrupels minder, dan eenigman in een Regterlyke tabbaard en met een wel gehairde paruik meent dat hem zeiven ten deel gevallen zy. Maar dwaasheid houdt gy veelfoortig en verfcheiden Er zyn twee foorten, zegt een uitmuntend man, die welke een Schryver eigen is, en die welke tot den Leezer zyner werken behoort. Mynheer, dat is een wild discours en geheel bezyden ons oogmerk. Laat my zeggen de Waereid was nooit zoo wys als tegenwoordig.  VOORREDES; 35 er niet van ken zyn. Zy is de Tarantula die een wol ipmt, om 'er den onnoozelen in te verlakken. Het is een Staatkundige die een afgrond opent om het volk daar in te verzwelgen. Het is een Regtsgeleerde die een graf delvt om 'er de billykheid in te begraaven. Het is een wetenfchap van Hocus Pocus, welke het geluk gebiedt te komen en te gaan , door de kragt van bekers en ballen. Het is een bobbel van nugter fpeekzei om de virtuofi te mesten. Het is een tabbaard met een lange fleep. Het is een pruik op een romp. Het is een baard tot den middel toe. Het is een modderige floot met grys fchuim dat door geen windje dat er blaast tot dartelen bewoogen kan worden. Het is een ezel in een kostbaar kleed Een uil die ftaatelyk gaat zitten, te midden « ftaatelyke ruinen, in een ftaatelyken nagt. Daal tot my neder, zoete Dwaasheid! indien  VOORREDEN. 4* dien gy niet , gelyk ik evenwel vermoed heb, myn beftendig gezelfchap geweest zyt. Wees myn zuster, myn fpeelmaatje, gy fpeeli.atje van alle deftige katten van ftaat en geleerdheid. Maar neen. Gy waart nooit van het geflagt van zulke domme ouders. Gy zyt altoos vrolyk: altoos jong, fchoon, evenoud, in het Paradys als onze eerfte Ouders, eer zy , (foei hun hoogmoed) naar de kennis van goed en kwaad wcnfchten. Hoogmoed veinst u wegtefchoppen: weetenfchap houdt zig als of zy met veragting op u neerziet ; maar zy zugten om u, als het niemand bemerkt; zy hebben u nors bejegend, en als zy nu zoeken zullen zy u niet vinden. Kom Dwaasheid! want uwe brooddronkendheid en kleine fchelmftukken worden plaizierig , alsgy de jonge geitjes en kirrende tortel tjes ten ftryde aanhitst. Gy zyt niet twistziek, gy zyt niet kribbig, men lagt u toe en gy lagtmedeomhet gezelfchaps wille. De uwen dansfen voor u, en de bevalligheden glimlaggen in uw gevolg. Gy zyt een medgezel voor overwinnaars , een fpeelmakker van gekroonde hoofden. Maar belaas , gy hebt die agting niet meer die gy eertyds gehad hebt, toen de alleenheerfcher van geheel Afia zyne gezanten v C 5 zond  43 VOORREDEN. zond om u op te wagten, zy kwamen met een magtige ftuet heel van PerfepoJis tot Laconien.om u opeen ftoi.je te zien ryden met Ageiilaus en zyn kleinen Zoon. Maar myn alleuangenaamfte vrienden , gy oveuuigt my fchiet dat ik een zot ben, -geduurende de rest van myn pelgrimsreize door de wysheid deezer Waereid. Maar, is 'er dan zulk een ding niet in de Natuur als waare wy?heid ? Mynheer, ik heb 'er een geheel Hoofdftuk over gefchreeven j het is niet digt by de hand, maar omtrent aan het einde van myn boek' en gy hebt veel dwaasheid te doorwaden, eer gy ■„ aan komt< ^ .fe eens even kyken , bidde ik u. Neen vriend gy ziilf het niet van te vooren weeten. Zoudt gy in de haven willen weezen , zonder te reizen ? , indien ik myn weg naar wysheid voet voor voet zal bevorderen, laat my dan aanftonds voortgaan. Begin hier dan. En ik bid u, deel my uwe aanmerkingen, zoo als zy Q onder 't voortgaan invallen , mede. En ik zal u antwoorden zoo als myn grilziek hoofd of myn oordeel my dan zal ingeeven. D E  D E ZOT van AANZIEN of de HISTORIE van HENDRIK Graaf van Moreland. EERSTE HOOFDSTUK. R„ i c h a r d , de Grootvader van onzen Held, was door Jacobus den eerden tot den adelftand verheven. Hy trouwde een beminnelyk Meisje uit eene oude Familie der Goodalls in het Graaffchap Surry, en, na zeven jaaren , had hy twee Zoonen , Richard en Hendrik , maar vroeg ftervende , onder deRegeering van Karei den ecrften , liet hy i2oco ponden aan zynen jongiten , en by- na  4* Be ZOT va» AANZIEN. na 20000 ponden jaariyks inkomen ; aan zy. nen oudften Zoon na; niet uit hoofde van eenige perfoonlyke voorkeur , a|s wel wyl de oudfte den naam en de eer der Familie bewaaren moest. Hy Helde zyn Schoonbroeder tot uitvoerder van zynen wil en voo-d zyner kinderen aan , die dezelve opvoedde naar hunne verfchilJende middelen en uitzigten in- dit ieeven, en omtrent zeven jaar ni den dood van hun Vader zond hy Ricbardmet een Gouverneur om de groote tour door Europa te doen, terwyl hy Hendrik om de negotie te leeren by een voornaam Koopman te Londen beitelde. Geduurendc de reizen van den eenen en de leerjaaren van den anderen , ontftonden de onrusten in het Koningryk en Cromwel nam het bewind aan, eer het geluk der Morelands verbeterd of benadeeld kon worden, door de zyde van de kroon of die vanhetgemeenebest te kiezen. Richard kwam in Engeland te rug, korten tyd voor de herftelling van den Koning; en te vrolyk en losbandig zynde, voor het peinzen en  -De ZOT van AANZIEN. '4? '•en de geveinsde vertooningen van Cromwél en zyne dweepers; vertrok hy naar het Landgoed zyner voorouderen. By zyne aankomst had hv naar zyn Broeder Hendrik vernomen, maar hoorende dat deeze -onlangs getrouwd en in de bezigheden van zynen handel diep bedolven was , floeg hy geen verderen agt op hem, wyl hy alle Stedelingen en Handelaars in zyn hart ver. agtte. Op het land vermaakte hy zig met zyn Fles, Honden, Valken, Hardloopers. &c. het ontceren van buurmeisjes, en het bederven der zeden van nabuurige jonge Heeren. Dan, by de herftelling zyner Majesteit van blyder gehcugenis , ylde hy ten Hove , daar hy 'onbedwongen voortrolde in alle ondeugden die in zyn natuurlyken kring fchitterden. Hy was altyd aan de zyde van den Koning te Rochester &c. waar de Deugd uitgelacghen, en allerlye foorten van ongebondenheid beminnelyk en aangepreezen werd door een' luidrugtig gefchater en geeftige uitvallen. Dan omtrent het einde deezer fnaakfche regeering be-  iflS De ZOT van AANZIEN; begon Graaf Richard , wat meer jaaren ver; kregen hebbende en nog meer ten aanzien van zyne Ligbaaras gefteldheid dan van zyne jaaren verouderd zynde, ernftig te denken, om zig zei ven van een erfgenaam zyner goederen te voorzien: en vermits hy vee! moeite genomen had om die te verminderen, trouwde hy een Burger dochter, die het aan een Titel ontbrak, en kreeg met haar een huwIyks goed. van honderd duizend ponden , welke hy juist even zeer nodig had. Met deeze Vrouw vertrok hy weder naar het land, daar zy hem in minder dan één Jaar den blyden Vader van een fchoonen jongen maakte, dien hy Richard noemde. Richard werd wel haast het eenig voorwerp van alle de zorg en tederheid zvner Moeder. En fchoon zy, binnen het verloop der twee volgende jaaren, van een' tweeden Zoon beviel , egter dewyl dat kind een minder beloovende trony en onbevalliger aanzien had, zond ze hem by een nabuurig grof en fterk Boeren wyf ten minne , daar in  De ZOT van AANZIEN".' '47 in vier geheele jaaren Vader noch Moeder naar hem omzag , behalven dat 'er by gelegenheid nu en dan een boodfchap gedaan werd, om van tyd tot tyd te verneemen, of het kind nog gezond was. Deeze jongen heette Hendrik , naar zyn •Oom van 's Vaders zyde. De Graaf had onlangs naar Londen gezonden, om naar zynen Broeder te vernemen , maar kon niets van hem te weeten komen. Ondertusfchen was de opvoeding der beide kinderen zeer verfchillende. Richard, welke teeds de kleine Lord genoemd werd, mogtzi'g aan geen luchtje blootdellen. By zijne geringde onpasfelijkheid was het geheele huis in oproer; zijne driften kreegen een vrijen loop in alle haare kinderlijke ongeregeldheden , zijne genie werd ontwakkerd door buitenfporige loftuitingen, welke men gaf aan ieder vlugtzijner ontluikende verbeeldinge, en het gerleele huisgezin, van den minden tot den meesten, fpande te famen ter verderving ven zijne veel belovende vermogens en goedwillig hart. Da  De Z.OT van aanzien. De jonge Hendrik aan den anderen kartf wist van weer nog wind, zijne leden en gelaat waren daar tegen gehard, zoo dat hy zig niet ontzag in een vriezende morgen moedernaakt byna een uur ver te loopen, hy wierd door geen medicynen verzwakt, noch hoogmoedig gemaakt door vleyery. Naauwlyks gevoelde hy het gemak der kleedinge , veel min verftond hy zig op derzelver zwier; zijn daaglijkfche bezigheid was fpeelen en vegten met jonge biggen en twee bastaard patrijshonden op een mesthoop of ftoeijen, krabbelen en kloppen met de jongens van het Dorp. Toen Hendrik vyf jaaren oud was, fieide zyn Vader op een' plegtigen dag nederig voor, -den jongen eens van de Min te laaten haaien, om te zien hoe hy het maaken zou ; 't welk door Mevrouw in een vlaag van een goed humeur toegeftemd werd. De Min trok hem -dan zyn Zondags pakje aan, en ging met hem, e broertje. Dick ftond op, hy nam Heintje (byde hand en zoende hem hartelyk. Heintje zyn broeder aanziende zey vry onbehouwen; ik ken je niet, maar te gelyk hield hy hem zyn mondje toe en zoende hem weder. Dick zey Mevrouw, haalje hoed met Gallons eens; laaten wy eens zien hoe hy Hendrik past. Dick deed het maar Hendrik on: gewoon den last voelende, nam hein af, en D « dien  $i De ZOT vak AANZIEN. dien eenigen tyd met een oog vol veragt'ng bekeeken hebbende, fceildehydien heel handig over tafel , gelyk hy gewoon was met zyn {teentjes in het Moolenwater te fceilcn. De hoed nam in haar vaart glazen en bocalen mede. Daar de glazen omver; de wyn loopt aan alle kanten van tafel op de zilvere - en goud - lakenfche klederen , galonnen , en brocade! Alles was bemorscht, de zaal werd vervuld met een vrouwenkreet, gelyk aan een oproer en het duurde al eenigen tyd eer elk weer bedaardelyk plaatze kon neemen. Hendrik onderfusfchen floeg op al dat fchreeuwen en klaagen niet de minfte agt. Maar een grooten Spaanfchen Dog, die toen juist van onder de tafel kwam , befpeurende; vloog hy dien aan als een weerlicht, vatte hem by zyn keel, en fprong met een onbegrypelyke vaardigheid op zyn rug. De hond door deezen ongewoonen last ontzet, fpartelde, draaide en fprong op de geweldigfte wyze, maar Hendrik \vas te goed een ryder, om ligt onder de voet te raakén. De hond werd woedende, en op een troup jonge Juffertjes en Heertjes, kinderen der gasten, in-  Du ZOT van AANZIEN. 53 iflftuivende, haalde hy ze als kegels onder de j, voet, verder met dezelfde fnelheid voortvlie- gende tusfchen de beenen van Juffr. Dowdy, : een zeer dikke en bejaarde Dame, viel deeze igeweldig op haar rug, en ftootte, in haarval, longelukkiglyk, Frank den Vosfejaager omver, die Andries den hengelaar medenam, en deeze 1 Bob den pronker; en daar mede eindigde dat, • ongeluk. Onze Held ondertusfchen was gelukkig van zyn paerd geraakt, door de vrouwenrokken, I die hem als onderfchept hadden, en lei zoo 1 lang als hy was zonder eenig ongemak in den :i fchoot der gevallene Dame. Hy ftond op zyn I gemak op, en liep rondom als of 'er niets gebeurd was, en als had hy geen part nog deel ; in dit vreesfelyk ongeval. Toen de dingen ten tweeden maale zoo wat ; op order waaren, riep Mylady, Hemel! ik i zal bezwymen; die Jonge is waaragtig zinneI loos, hy heeft geen bezef nog begrip vanperj foonen nog zaaken. Kom hier, jou Bengel, i riep ze met een zeer vertoornde Hem. Hen) drik in plaatze van te gehoorzaamen keek baar D 3 met  54 De ZOT van AANZIEN, met veragting aan, en ftreek ter zydcn af naar zyn Voeder-moeder. Dickje Lief, zeyMyady, gaa heen en hou je of je de Min flaan woudt, op dat wy zien of dat kind eenig foort van denkbeelden heeft. Dan hier was Mevrouw by ongeluk niet beter beraden, als haar gunftehng rampfpoedig was in de uitvoerinhaarer bevelen. Diek liep naar deMin.iloeg naar haar met een gemaakte drift , waarop Hendrik aanftonds toefchoot en zyn broeder zulk een braave trek in zyn aangezigt gaf dat het bloed hem uit neus en mond guds' de. Dick zette het op een balken. Mylady gierde het uit ; zy ftond op , liep „aar Hendrik met alle woede die men zig verbeelden kan. Zy pakte hem aan gelyk een Valk een Roodborsje zou geplukt hebben ftreek zyn broek af en floeg hem met zoo' veel kragt als haar teder geitel toeliet. Onze held evenwel zey hag nog wag , maar toen hy op den grond neergezet was, keek hy het gezelfchap met veel verontwaardiging aan. Kom weg Mem, riep hy tot de Min, enfioof de kamer uit. Hendrik was naauwlyks weg, of zyn Moeder  De ZOT van AANZIEN. SS der fchreeuwde hem na, fcheerje, breng hem weg, Min, breng hem weg, die kleine duivel, en laat hy nooit meer onder myne oogen komen. Ik zal myne Leezers niet verveelen met ee* lastig verhaal van de menigvuldige en ver.fchülende aanmerkingen, welke het overige Gezelfchap over onzen Held maakte. Laat het genoeg zyn te zeggen, dat zy alle daarin overeenkwamen , dat fchoon de jonge geen blyken vertoonde, dat de natuur hem met eenige hoedanigheid van het Animal rationale begiftigd had, hy evenwel door den tyd bekwaam zou konnen worden tot verfcheidene aanzienlyke en voordeelige bedieningen. De Heer Meekly alleen, hoe zagtzinnig en Lnfchikkelyk hy ook anders zyn mogt, ondernam nu van het gemeene gevoelen te verfcbülen. Ik denk veel liever , zeide hy , dat in dit kind de groptfte Wysgeer en Held van onze Eeuw fteekt. Door zynen eerbied te weigeren aan die beuzelagtige onderfcheidingen, welke de «ïoie als kenmerken der roenfehely • D 4 ke  56 De ZOT van AANZIEN, ke grootheid heeft ingevoerd , vertoont hy zfg zelfs een Wysgeer, en door de levendigheid van zyn gevoel en deelneeming in de belangens van verdrukte onnozelheid, en zyne wypostigheid in het verdedigen der geene die hem zoo na aan het hart ligt, vertoont hy eerlang een held en een man te zuilen weezen. Hendrik had nu op nieuw zes maanden by zyne Voedfter doorgebragt in zyne gewoone Jigchaams oeffeningen en bezigheden. Door zynen moed en fterkte, was hy voor alle kleine jongens van het dorp gedugt geworden. Van zyne haastige opvliegendheid hadden z» alles te vreezen, maar niets van zyn geheugen of herinnering van oude beledigingen; en dit werd aan zyne natuurlyke plompheid toegefchreeven. De twee bastaard-doggen waren geduurig zyne onaffcheidenlyke fpeelmakkers, zy waren alle te zamen verbonden door de ftnkfte banden van vriendfchap, en ftreel den elkander met de vuurigfte en ongemaakile tederheid. Op zekeren zomerfchen dag met deeze ge-  De ZOT van AANZIEN. 57 getrouwe Wagters omzwervende en dwaalende door eene diergaarde , waar van de ingang open was, werd hy in een klein fchuurtje by een vischvyver een vreemdeling gewaar, zittende op, een hoop turf. Hendrik met zyne gewoone onbefchroomdheid, liep 'er naartoe, zoo lang tot hy zag dat de man een eerwaardigen baard had , die over zyn borst gefpreid was ; dat dezelve met een bepaalden aandagt flyf naar iets dat hy in de hand hield, keek, terwyl de traanen onophoudelyk langs zyne wangen neervloeiden, geheel ftil zynde , behalven eenige half verdrongene fnikken welke zyn boezem loosde. Hendrik ftond eenigen tyd onbeweeglyk , zyn hartje was getroffen, hy naderde den ouden man met een edelen eerbied , hy zag hem in 't aangezigt, en aan zyne zyde gaande zitten , begonden de fpieren van zyn kinderlyk weczen zig te ontfpannen; hy weende en fnikte zoo zeer als zyn medgezel. end. —— Ik bid u wie is de ouderwetfche Vreemdeling. Ik ben nieuwsgieD 5 rig  58 De ZOT van AANZIEN, rig om het te weeten. Is hy in dit verhaal nodig ? Zal hy in het vervolg tot dit kind eenige betrekking hebben? Hoe kwam hy aan dien langen baard ? Baarden waaren toen niet in de mode. Daar moet eenige byzondere reden voor zyn , zoo 'er in 't geheel eenige reden voor uwe vertelling is. Is zyn Hillorie lang? Zult gy 'er zoo aanftondsaanbeginnen? Het is een groote fout in de fchryvers dat zy de leezers te lang ophouden. Onze nieuwsgierigheid raakt aan 't kwynen ,• twintig tegen een of zy is verdweenen , eer gy begint haar eenige voldoening te geeven. Wie is hy in de Waereid ? Wat heeft hy daar te doen? bcHRWER. Myn Heer , gy ziet hy is een vreemdeling. Als zodanig heb ik van hem gefproken. Indien hy nog eenigen tyd verkiest zoo te blyven, ik heb geen regt hem te ontdekken. Mogelyk ben ik de eenige man die 'er leeft aan wien hy het geheim zyner zaaken ontdekt heeft. Ik kan hem behoudens myn eer niet verraden ; verfchoon my bid ik u en lees voort. TWEE*  De ZOT van AANZIEN. 5» TWEEDE HOOFDSTUK. 13 j cude Heer keerde zig om en Haarde op het kind als een fthielyk verfchynfel. Zyne traanen ftuiteden. Hy ftak het fchildery dat hy in zyn hand had in zyn' boezem. En zyne oogen ten Hemel heffende riep hy uit: Groote Almagt is dit de eenige in de geheele Waereid die my met zyn medelyden vereert? Zal dit kindje, deeze zuigeling, my door u gezonden , een deelgenoot zyn myner finerten , en een troost in myne droeffenisfen? Welkom dan myn vriendje, zeide hy, het kind op de tederfte wyze opvattende en omhelzende, om uwent wille wil ik langer tragten te leeven, en u de traanen te bcloonen die gy om roynent wille geftort hebt. De taal van waaragtige liefde1 verftaan alle fchepzelen , en was die welke Hendrik best van allen verftond. Hy beloonde zynsvriends om-  óo Ds ZOT van AANZIEN. omhelzingen met eene ongemaakte tederheid, en geen twee konden meer voldaan weezen iq elkanders minzaamheid, Hoe is uw naam myn zoete kind ? vraagde da oude Heer. Hendrik Ciinton , myn Heer < Hendrik Clinton! hernam de oude man en ontzette zig. En wie is uw Vader? Het.kindhem tederlyk aanziende, hernam: ik wil u tot een Vader hebben, als 't u belieft myn Heer! De vreemdeling nam het kind in zyne armen en riep in de hartstogtelyfte vervoering uit; Ja, ja myn dierbaare lieveling, ik zal voor u dé tederfte Vader zyn; nooit zal ik dulden dat men u myontrukke; wy zullen vereenigd blyVen tot de dood ons van een fcheidt. Toen vraagde hy waar hy woonde, en Hendrik hem het Vlek wyzende dat voor hem lag, ftonden zy beide op en gingen derwaart. Onze Held was nu geheel blydfchap, geheel vuur. Hy fprong om en om zyn Vriend. Hy fpeelde en dartelde om hem als een jonge hond , welke 's morgens van zyne keetenen ontlast, verlofkrygt zynen meester naar het Veld te volgen. Wyl zyne twee honden om her»  De ZOT van AANZIEN. 61 hem huppelden,klom hy nu op deneenen dan op den anderen , een ieder fteigerde en trad als waare hy blyde met zynen last. De grysaard befchouwde dit met een vermaak, 'twelk aan zyn hart lang vreemd geweest was, en deelde in het pleizier van zynen jongen med* gezel. Aan het boerenhuis komende, zag de voed-fter die aan de deur Hond , hem van verre naderen, en fchreeuwde ; Gaffer, Gaffer, daar komt onze Hein aan met den Hommen Heer. By hen gekomen zynde, vraagde de vreemdeling, goede Luiden is dit uw kind? Neen, neen, antwoorde deVoedfler;wyvoeden het maar op , myn Heer. — En ik bid u wie is zyn Vader ? Hy is de tweede Zoon van den Graaf van Moreiand. De Graaf van Moreland? Gy ver¬ wondert my ten hoogflen; is dit al de zorg, die zy voor zulk een fchat draagen? Zy hebben nog maar eens om hem gezonden, hernam de Voedfler, zy houden niet van hem; zy meenen dat hy gek is. Hy gek? riep hy en fchudde zyn hoofd ten teken van misnoegen. Ik houd my verzekerd hy heeft het wys-  «2 E; De ZOT van AANZIEN, wysfte aller memcbelyke harten. Jk fioo» dat het zoo is, zeide de Voedfler, maar hy heeft het eenigen tyd geleden aan het groote huis droevig verbruid. Hier deed zyeen verhaal van de gevallen van onzen jongen Held in de zaal van het Landhuis , waar op de man een inwendigen lach kreeg, en voor de eerfte reize in veele jaaren zyne trekken een vrolyken plooi liet aanneemen. Voedfler, zeide hy, alles wat ik van dit kind hoor en zie maakt het waardiger in myfce oogen en verbindt my aan hem. Ik bidde u wees zoo goed, verzei ons naar myn huis, wy zullen zien dat wy zyn perfoon en verftand beide wat beter kunnen uitrusten. Dewyl het huis van deezen vreemdeling in het Dorp ftond, waren zy daar in korten tyd. Hy luisterde zynen ouden dienstbode ten eerflen iets in het oor, welke daarop dit kind met verwondering en vermaak aanzag. De knegt werd aanftonds uitgezonden om een kleermaker en eenige ligte ftoffen uit den Dorps winkel te haaien. Na dat 'er dus op den eerflen rok en broek van onzen Held order gefteld wa*  De ZOT van AANZIEN. 63 was, bleef de Minnemoeder daar eetën , en deeze Heer zyn jongen Gast met een menigte potzen , kinderfpelletjes en allerllye beuzelpraatjes onderhouden hebbende, liet hy tegen den avond hem naar zyne voedfter gaan met verzoek, van hem alle dagen te zenden , onder belofte dat hy hem 1 zoo zy 'er op gezet was, alle avonden weer te huis bezorgen zou. Hendrik dus uitgedost met alle uitwendige tekens van een fatfoenlyk manskind, werd een onaffchetdenlyke vriend en fpeelmakker van zyn patroon. In de uurcn van uitfpanaing tragte de oude Heer op de allervriendelykfte en inneemenéfte wyze zyne zeden en verftand te verbeteren, door duizend kleine fprookjes; als van de ftoute mosjes , de ondeugende bokjes , die of van de valk weggevoerd of van den wolf verfcheurd werden ; van de zoete roodborsjes en onnozele lammetjes daar de valken en wolven zelfs mal mede waren. Want hy ftelde onzen jongen held nooit eenige belooning of aanmoediging voor dan die van de goedkeuring van anderen ontleend waren. In zulke uuren van onderwyshong Hendrik  6* De ZOT van AANZIEN, drik, die geene andere afhangelykheid kende. en zyn' Patroon als zyn Vader en God aanzag,' op zyne knie, keek hem ftyf in het aangezigV was wonder in zyn fchik en dronk den honing deezer lesfen greetigin, wier invloed jaaren noch toevallen vervolgens ooit uit zyn gemoed konden wisfen , van zoo veel kragt zyn de vermaningen, die van beminde lippen voortkomen. Op andere tyden had de vreemdeling vermaak, in alle de kortswylen en beuzelagtige fpelletjes van onzen held, met hem mede te doen. Hy liep, hy worltelde, hy Moeide met hem, hy reed mede op den ftök, hy rolde mede van defchuinte, en nooit voelde hy zulke zoeten aandoeningen en levendige vrolykheid, als wanneer hy zig met zulke uitbanningen bezig hield. Aan het huis van Heintjes voedfler was een haan, de baas van de mesthoop, tusfchen wien en onzen held eene allernaauwfte vriendfchap was opgerigt. Hendriks hand was dagelyks zyn eetensbak, en Dick, want zoo werd de haan genoemd, huppelde op denfehoot van het  De ZOT van AANZIEN. ss ïfcet kind; hy pikte in zynekleeren; hy wreef jzyne veeren tegen hem, en vryde HendriK idat hy hem kittelen , hem ftreelen en met shem fpcelen zou. Op een Vastenavond, dat Hendrik varJ teyn Patroon naar huis ging, om zyn Voedstervader en moeder eene korte vifite te ■geeven, komt 'er een jonge aan de deur en biedt aan Gaffer voor den haan dubbeld geld, de koop ^vas fchielyk klaar , de jonge verftrok met zyn prys in zegepraal, en Gaffer jgïng op het land aan den arbeid. Juist op Jdïen tyd komt Hendrik in, vraagde de meid liiaar zyn Taat en Mem ; de meid antwoorjde, dat niemand te huis was. Hy vraagde Laar zyn bcgunftigden haan; hem werdberigt idat zyn Taat die op dat oogenblik verkogt ihad aan een man, die al uit het gezigt J was. Weg was onze Held als een pyl Uit :een boog , en hield den man zoo lang iin 't oog tot hy 'hem in een groot •gedrang aan het oppereind der ftraat zag Ibiyvcn ftaan. Ten laatften kwam hy by het E §e-  iè De ZOT van AANZIEN. gedrang bykans buiten adem: hy zig door het volk een doortogt banende, zag Zyn haaa op een zekeren afftand gebonden aan een korten ftaak, en een jonge gereed het dier met «en ftok te .fmyten , wanneer hy door het volk Huivende voor het beest ging ftaan, in verwagting dat de ftok hem zou treffen. Op het oogenblik dat de ftok vlugt kreeg en het volk hou hou fchreeuwt, vliegt de ftok toe, raakt met één end Hendriks linkerfchouder en bragt hem daar eene geweldige kneuzing toe, dan dat niet tellende maakte hy het dier los, verloste zyn lieveling , nam hem onder zyn arm, raapte den ftok op, zwaaide daar mede, en droeg hem in fpyt, ais 't ware, van alle tegenftanders weg, hy' fpoede zig naar huis door het gedrang, en werd door de toejuichingen der geheele'me-' mgte gevolgd. De oude Heer ftond- juist aan zvn deur toen zyn lieveling fterk zweetende naderde: Wat is 'er te doen, lieve Jongen vraagde hy? Waarom vermoeit gy „ zoo? Wat haan heb Je daar onder je arm? In antwoord'op alle, deeze vraagen, bekende Hendrik rondbor- ftig  • De 20T van AANZIEN. m fei» het geheele geval; en toen zyn Patroon vol drift vraagde, waarom, zoete Jongen i waarom waag jy jou leeven voor zoo een mallen haan ? Waarom ik dat deed ? hernam het kind ; wel om dat het beest my lief heeft. De vreemdeling trad eenig zins agter uit , en hem met oogen van tedere verwondering aanziende, riep hy uit; de Hemel zegene u altoos myn kleine Engel! de Hemel gaa voort van uwe lippen de zoete aandoeningen welke hy in blaast te doen voortkomen. Toen nam hy hem in zyne armen; hy befproeide hem met zyne traanen , es fmoorde hem fchier met zyne liefkoozingen. Weinige dagen daar na had onze held door herhaalde ftovingen het gebruik van zyn arm wedergekreegen. Zyn Papa en hy hervatten hunne voorige uitfpanningen. Hendriks denkbeelden begonden zig nu ülttebreiden. Hy begon naar meer kragt en kennis te verlangen. Hy wenschte dat hy zoo fterk was als die bul; dat hy zoo fnel konloopen als dat gindfche paard. Eens op het einE 2 ie  tt De ZOT Van AANZIEN. de van eenen fchoonen en helderen avondftond met zyn Patroon in den tuin wandelende, wenschte hy dat hy vleugels had, om te zien waar de Lugt, de Maan en de Sterren van gemaakt waaren. Om nu deeze ongeregelde wenichen te bepalen, fprak zyn Patroon hem op deeze wyze aan. Ik zal u eene Historie vertellen, Heintje. Aau de ar.dere zyde van dien gindfcbeu Berg, loopt een heidere groote Rivier. Op zekeren tyd, waren daar drie baarsjes in ,'de aardgfte en zoetfte kleine vischjes die gy'ooit gezien hebt. Nu God had veel plaizier in, en veel liefde voor die zoete mooye baarsjes ; hf liet ze geen gebrek lyden aan iets dat 'zal. Ke kleine vischjes nodig konden hebben. Maar twee van die vischjes werden droevig en onvergenoegd: De eene wenschtedit, de°anöere wenschte dat, en geen van beide had eeni piaizier in 't geen hy had. want zy begeerden aityd iets dat zy niet hadden. Nu Hendrik moe: gy weeten da: dit van d:3 vist br-  De ZOT tan AANZIEN. 69 vischjes heelflegt was, want God was uitfteekend vriendelyk omtrent hun geweest; Hy had ze alles gegeeven wat maar voor hun gefchikt kon weezen, en onthield ze niets dat hun goed was; Maar in plaatze van Hem voor al die goedheid en zorge te bedanken, befchuldigden zy Hem by zich zelve, om dat Hy hen niet alles wilde geeven daar hunne dwaaze verbeelding opgezet was. In 't kort daar was maar geen einde aan hunne wenfchen cn verlangens en aan zig zelve te kwellen dan om dit dan om dat. Ten laatften werd God zoo verftoord dat Hy befloot hunne ondeugendheid te ftraffen , door hun eens hunne wenfchen toeteöaan, en de dwaasheid van die twee floute baarsjes te Hellen tot een voorbeeld voor alle malle vischjes in de geheele waereid. Daar toe riep Hy die drie kleine baarsjes tot zich, en verhaalde ze, dat Hy ze alle* zou geeven wat zy wenschten. Nu de oudfte van die was een heel groots vischje , en verzogt aanftonds dat hy boven E 3 *  t» De Z üT va;.- 4 A121g|Q a»e vi;clijes gcfteid werd. Belieft bet ■*** Grootheid my re hooren, zeide hy, dan moet ik zeggen dat i: geen zin in 't gehee! heb in den liaat waar in & my geplast* hebt: Hier leef ik in eene naauwe en vuiie,Rivier,d^ar ik noch regts noch links verder kan komen. Ik kan niet dieper in den grond dringen. Ik kan niet eens in de Lugt kvken. Ik k£< niet gaan nog doen wat ik wil', ü ben zoo blind niet ten aanzien van anderen of ik zi3 duidelyk hoe vriendelyk cn goed gy zvt emtrent andere diertjes : Daar zyn uwe begunlligde vogeltjes, die vliegen deezen weg en dien weg , zy klimmen op naar den Hemel zeiven en doen wat zy willen: zy hebben alle» naar hun zin om dat Gy hun vleugels gegeeven hebt. Geef my ook zulke vleugels als zy hebben, en dan heb ik wat daar ft \j voor bedanken moet. Zoo gevraagd zoo gegeeven. Hy voelde dat de vleugels daar hy om gewenscht had aan beide zyden begonden te groeyen, ia' éen minuut fpreidde hy ze uit en kwam uit het water. In t eerst had hy 'er wonder teel plaizier in dat hy zoo vliegen kon. Hy klom  De ZOT van AANZIEN, ji ^klom boog in de Lugt , boven de wolken , 'en keek met veragting naar beneden naar alle vischjes die nog in het Water waren. Hy befloot te reizen en zyn vermaak wyds en zyds te zoeken. Hy vloog over Riviere» en Landen, over Bosfchen en Bergen; zoo lang tot hy flaauw werd van honger endorst, toen begonden zyne wieken flap te worden , en hy dagt dat het best was neertekomen en zich wat te verfrisfehen. Maar het arme zotje bedagt niet dat hy in «en vreemd Land, en heel verre af was van die zoete Rivier daar hy gebooren en opgevoed was , en daar hy altyd voedzel gehad had. Zoo dat hy, toen hy neerkwam zig in drooge zanden en harde rotzen bevond,daar hy geen kruimel om te eeten, nog geen dropje water om te drinken had. Daar lag hy fiaauw en vermoeid, onbekwaam om zich weêr optegeeven, te fnakken en te flodderen , en ftootte zig zelve zoo lang tegen de fteenen tot hy met groote pyn en elende ftierf. Nu het tweede baarsje was wel zoo groots E 4 nict>  n Db ZOT van aanzien. niet, als dat andere verwaande vischje: egter «ydathethernaan eigen ve bee,dtg «iet ontbrak. Voor het overige was het eëb rUWlTtlg " 2eifs20^nd vischje , dat maar alleen zyn ei-en 20!?r b genoegen en gemak zogt, en t voorts niet kon fcheelen wat 'er van an ere vischjcs w.erd Duszdde ea^eT *f° ^ ^ Gr°°theid « t hÖe ' w\ Diet °m VleU^es °* Wt het Water te vliegen , en in allerjue -emde plaatzen te zwerven, daar ik n!e weet wat my overkomen zal. Ik leefde ver genoegd en gelukkig genoeg tot gister toe toen ,k onder een koeien oever de hitte der Zonne ontweek. Ik zag even ££n ^ord ?n het Water daalen, welke zig 2 weet met hoe, vast maakte aan de kreten van een visch/e, dat naast my darteldeen fpeelde; het werd uit het water getrokken, naar veel gefpartel en pynlyk worftelen tot net ik weet niet waar heen uit myn gezi-t gevoerd werd. ö b Ik dagt toen by my zelve dat dit kwaad den eenof anderen tyd my ook gebeuren kon, myn bm beefde in my, en zpdert dien tyd ben ik al.  De ZOT van AANZIEN. 73 altoos ongerust en te onvreede geweest. Nu is alles wat ik wensch, dat gy my de meening daarvan wilt uitleggen, en van alle gevaaren waaraan Gy ons arme vischjes hebt blootgeftcld; want dan zal ik verftand genoeg hebben om voor myne eigene veiligheid te zorgen, en ik ben wel in ftaat om dan myn eigen leeven te bcwaaren. Zoo gezegd , zoo gedaan. God opende aanftonds zyn verftand, en hy wist de natuur en 't oogmerk van alle netten , ftrikken , hoeken en lynen, en van alle gevaaren, welke zulke baarsjes onderhevig zyn konden. In het eerftc was hy met die kennis by uitnemendheid blyde, en zeide by zig zeiven, nu zal ik zekerlyk de gelukkigfte van aüe vischjes weezen , want nu vcrfta ik al het kwaad dat my kan overkomen, en ben daartegen gewapend. Ik ben verzekerd dat ik my zeiven lief genoeg heb, om my niet in 't gevaar te begecvcn. Zedert dien tyd droeg hy zorg om zig in gccne diepe holen te waagen, uit vrceze dat jr 5 daar  74 De ZOT van AANZlE-fy'. daar een fnoek of andere groote visch zyn mogt, welke 'er geen werk aan zou hebben hem in één flok door te zwelgen. Hy wagte zig ook voor alle ondiepe plaatzen, vooral in heet weer, op dat de Zon die niet ir.ogt uitdroogen , en hem geen water laaten om te zwemmen. Als by de fchaduw van een Wolk op de Pivier zag komen en zig beweegen , zeide hy by zich zeiven; ha! hier zyn visfehers met hunne netten. Aanfionds zwom hy aan een' kant, en verfchool zig onder de Oevers, daar hy in zyn fchuilhoekje bleef üdderen zoo lang tot de wolk over was. Op een anderen tyd als hy een vlieg op het water zag zitten, of een worm den flroom afdryven, durfde hy nooit toebyten , hoe veel honger hy ook had: neen, neen, zeide hy tot hun , myne goede vrienden, ik ben zoo zot niet dat gy my krygen zult. Gaat gy uwes weegs en bedriegt zulke die niet beter weeten en niet bedagt zyn dat gy misfehien tot aas verftrekt aan een of ander verraderlyke hoek, welke in u verfchoolen is, ter vernielinge van die domme en zotte visfehjes, die niet op hunne hoede zyn. Dus kwelde dit al tc angstvallig vischjezich Se-  De ZOT van AANZIEN. ff rcduurig met onophoudelyke onrusten en zor- éen. Hy kon niet eeten, niet drinken, niet gerust flaapen , uit vreezé of 'er niet waf k waads op handen was, of dat hy onverhoeds Bit den ftroom gegrepen mogt worden. Dag run dag werd hy magerder cn droeviger: want hy verging van honger; en zugte zig zeiven tot huid en graat, zoo Ling tot hy van zorgen en droefgeestigheid afgepynigd zvnde , ten laatften den elendigften van alle dooden ftierf, uit vreeze van te zullen flervcn. Nu toen God tot het jongfte baarsje kwam en vraagde wat hy nu wenschte. Helaas! (zeide dat zoete kleine vischje) Gy weet, als het Uwe Grootheid belieft, dat ik maar een arm dwaas vischje ben, dat niets betekent, en il: weet niet wat goed voor my is, of wat kwaad voor my is, en ik verwonder my hoe ik waardig geoordeeld kan zyn van in de waereid gebragt te worden, of wat Gy doch in my kond zien, dat u aanfpoorde om aan my te denken. Maar zoo ik ergens om wenfchen moet, dan wensch ik dat Gy met my doet zoo als het U het  75 De ZOT van AANZIEN. het best dunkt, en dat ik Ieeven offterveH mag, net zoo als het ü gevalt. Nu zoo draa als dat zoete lieve vischje dit gebed, in zyn goed en nederig hartje, geuit had,had God zoo veel zin in, en zoo veel I^fde voor dat vischje, zoo ais men nooit van genoordhad. En God voelde dat Hy niet na laaten icon grootlyks te zorgen voor dat zoete vischje, 't welk zig zoo geheel aan zyn liefde en wel gevallen had overgegeeven: en God ging daar hy ging, en was altyd by hemen met hem, en was hem een Vader, een Vri-nd een Leidsman; en Hy Hortte te vredenheid in ^n geest en blydfchap in zyn hart. Dus fliep dit vischje altyd en ontwaakte met blydrchap 't Zy het eeten moest of gegeeten had; of wat het ook overkwam, het was altyd vergeno -d en dankbaar, en werd de gelukkigfte van allo vischjes die ooit in eenig water zwommen. Aan het einde deezer Fabel keek Hendrik voor zich, begon te peinzen, en zyn Pairoon 1 het hem 't geen hy gehoord had nog eens herkaauwen. Nu Hendrid had dikwyls van God hooren fpreeken, en had ook eenige alge-  De ZOT van AANZIEN. 7? Imeene fchoon verwarde begrippen van zyne IMagt. Den volgenden dag verzogt hy zyn Patroon jde Hiftorie der drie baarsjes nog eens te her| haaien. Toen deeze geëindigd had riep Hendrik; Papa nu geloove ik, dat ik een weinig be, zy zig des te meer aan beuzelingen vergaapen. Wat zoudt gy zeggen van een fchrandcr Staats Minifter, welke het tot het toppunt van zyn wensch en cerzugt maakte dat hy op een paard ryden mogt? Vr. Waaragrig, gy tam ook nook ernft. weezen. a Schs. Ik doe al; dit geval is ernftig; 't is waar en ielterlyk gebeurd. Want Hamin Jm den grootiten Vorst der Waereid gevraagd zynde, wat hy wenfehelykst oordeelde- voor zulk een man, dien de Koning eeren Wilde? -antwoorde (in de bewustheid da' hy 'flV° d* mm *m) Men zal het Koningly ■■ m brengen , dat do Koning pleeg c.antetrèk**' c* ** imt, daar do Koning op pleeg, te rydy, tn m, ^ Koninglyke Kroon ap zyn hoofd  De ZÖT van AANZIEN. 9* foofd zetten. En men zal dat kleed en dat paard 'geeven in handen van een van des Koniiigs Vorsten, van de grootfte Heeren, en men zal het dien nan aantrekken tot wiens èefe de Koning het grootje welbehagen heeft, m men zal hem op dat paard doen rydm door de ftraaten der Stad, en men zal roepen; Alzoo zal men dien man doen tot wiens eere de Koning een welbehagen heeft. Wat zul len wy 'er van zeggen? Kon de fchrandcre en Staatzugtigc Haman niet wat beters uitvin, den, dan 't geen een kind van vyfjaarenook i wenfchen zou? of had deeze groote Keizer van Afia, of van de geheele Waereid, niets waardiger , om 'er zynen besten vriend mede te begunftigen, dan een fc-hoon kleed en een . paard ? Vr. Uit hoe vee! deelen denkt gy zal dit uw werk beftaan? ScftR. Myn Heer een boek kan vergeleken worden by het Leeven van een buurman. Indien het goed is, kan het niet te lang duuren; maar zoo het kwaad is, gy kent 'ex niet te fchielyk van «ntflagen worden.  54 Dê zot van aanzien. Vr. Maar hoe lang meent gy de Hiflorie te maaken ? Schr. Myn goede vriend, de Lcezerkandie '200 kort maaken als hy wil. DERDE HOOFDSTUK. IMevrouw de Gravin daar over gefloord , verhaalde den Graaf dat zy voorgenomen had \ nog ééns het verftand van den jonker op den toets te Hellen. Zy Iuifterde Dickje iets in, waarop hy aanflonds uitging en zyne makkertjes met zig nam. AanHonds kwam Dick te rug zonder fchoenen, maar met een beklaagelyke trony, en riep half huilende ; Broeder Hendrik, ik ben myne fchoenen kwyt geraakt, wilt gy my de uwen geeven ? Ja dat zal ik doen, zey Heintje, die ze aanflonds uittrok en Dickie aanbood. Toen kwam 'er een der andere jongens en bad hem even fmeekende om zyne kousjfen: een derde verzogt zyn hoed, een  De ZOT vim AANZIEN. 8gS :een vierde zyn rok , een vyfde zyn camifool, E geen hy alles gewillig overgaf. Maar- toen ide laatfte jongen hem zyn hemd afvroeg, zey | Hendrik een weinig geitoord; neen dat geef ik niet; want ik beb zelfs een hemd nodig. ! Hier op fchreeuwde de Gravin ; waaragtig op I myn Confcientie daar is tusfehen dcezen jon* : gen en een ftapelen Gek maar een hairbrecd onderfcheid. Doch Mylord Hond op , nam :j Heintje in zyrte armen en hemtederlyk omhelzende, God zegene u myn jongen , zeide hy; | God maake u tot oen eer van Oud Engeland, Kort hier na werd het eeten opgezet en Hen1 drik gaf zyne Voedfler verlof om met vreede naar de keuken te gaan , geduurende de maalj tyd, terwyl hy en de jonge Heeren al te za- men goede vrienden waren. Mylady plaatfte Hendrik naast haar aan de ! tafel; maar geen. Baron in Engeland deed ooit duurder maal tyd dan onze verlegen Held dien . ! dag deed: want hy moest juist zoo regt op zitten ; hy moest zoo zyn mes en zoo zyn vork : houden; hy moest juist zoo en zoo zyne fpyze : fnyden, en eeten en doorflikken. En dan, F 3 wa*  8JT De ZOT vak AAttZlENV waren 'er tusfchen elke twee woorden, zo»» veel Mynheeren en MejufFrouws, en geobligeerd Mynheer of Mevrouw, en jonge Heer die, en jonge Heer dat, dat de arme Hendrik zig niet langer kon in houden , maar riep. Ik wou dat ik by Mem in de keuken was. Na den eeten werden de kinderen gezes om elkander raadzels optegeeven en fprookjss te vertellen. Dan Hendrik hier in onoedreeven, leed hier weer g-rooten last, gelyk ook naderhand met de ('*) trek handfchoen en fchoffel de (lof. Hier na kwamen zy tot het handje plak, en Hendrik eerst neer leggende, kreeg zyn linkerhand byna een kwartier uura lang wel gewarmd, tot hy , meer by goed geluk dan goed overleg , een testeren kleinen knaap, den zoon en erfgenaam van Mynheer en Mevrouw Toilet, doodverwdo om ,na hem te leggen. Nu tragte Hen-' drik al de gunften die hy ontgingen had in eenen ( * ) Deeze beiie Kirderfpiflen hthben veel overeenkomst met N'rferhrdfriic jttj? me de IM en bsesar »«' e» Tufjiitj-i Muf,  De ZOT VAif AANZIEN.' W «Mén aftedoen, en gaf dit kleine baasje zulk een klap in zyn hand , dat zyn fchxecuwen aanftonds het non plus ultra van dat foort van, divertisfementen luide. Maar Hendrik over zyne onbêfchofdheid bekeeveh zynde, enverpligt excus te vraagen , liep alles daar mede~ af. Schoon nu onder alle deeze amufementen deeze kleine troup zig zeer wel omtrent i onzen Held gedroeg, wyl, evenwel, het oordeel van Mylady omtrent het verftand van: het kind door de geheele buurfchap nigtbaar. werd, en elk hem hield voor iemant die niet al te wel by zyne zinnen was; werd hy ook1 fchielyk by deezen kleinen adel met de diepfte veragting bejegend,- en zy rekenden hunne infehikkelykheid en goedheid ten zyn aanzien , by zig zelve voor een verdienfte. Twee of drie hunner hadden evenwel eens kwaadaartiglyk bedagt, hem tot een voorwerp van befpottinge te Hellen, en ftookten zyn Broeder mede op , om in hun complot deel te neemen. Ten dien einde was 'er een fpelletje verzonnen, waarin Hendrik belast werd zonder de minHe bewecging of verandering eenige ininuuten Hok. F .4 ftü  w" Ob ZOT vin AANZIEN.' m tS aam> ter«Tl hy zyne makkers ali« t0Claaten ™ ^ h- «* doen x -gevolge hier va„ zette 0 "> zuik een postuur en houding ais zv * hi:verg en- Aanft°Hds »en grynsde; men wees met vin™ ' - .hoor met hem denXr^: wfc Sommige trokken hem by het hair ■ i? dere kneepen hem in den bi* £^ ^y Z7n neus,- een ander rpattehi: °e w te i„ zyn trony. Maar ^ et deed;  De ZOT van AANZIEN. 19 Jan een ongewoonc pyn voelende , en van ,fpyt brandende, over den verraderlykentrek, dien hy bemerkte dat hem hier in gefpecldwerd, gaf hy hem zulk een onvenvagtcn flag met de volte vuist aan de 'fmp van zyn hoofd, dat hy eenige treden ver waggelende averuit ftoof. Skinker, hier door woedend ; geworden, en bewust van zyn meerdere ftcrk,| te, keerde fchielyk te rug en gaf Hendrik uit ! al Zyn magt een flag op zyn hoofd , welk compliment deeze zoo gaauw als een weerligt, hem met een douw in het oog betaald zette. Al de jongens ftonden van verre dit gevegt met verbaasdheid aan te zien. Mylady riep zoo hard als zy kon , dat men ze fcheiden moest. Maar de Graaf ftond op en belaste te laatcn plukhaaren. De jonge Skinker, nu geheel verwoed dat hy door iemand^ die zoo ver in kragtcn en verftand 'beneden hem was, zoo was gehavend, vloog Hendrik aan als een Furie, en zette de nagels van zyn beide handen in zyn aa'ngezïgt, van welke greep onze Held zig heel fchielyk ontfloeg , door zyn hoofd tegen den neus en mond van zyn party te flaan, welke aanflonds metblocd bemorscht waren, fchoon zyn drift te groot j? j was  99 De ZOT van AANZIEN) was om op dat oogenblik op zyn pyn agt ta geeven: want, zyn uiterfte kragt in fpannende, zette hy het zoo op onzen kleinen kamp. vegter aan, dat hy meende in eens een einde aan het gevegt te maken , door hem op te tillen en zoo op den grond te fmakken, Hendrik voelende dat hy van grond ging, flak knaphandig zyn voet agter uit, fchopte Slanker tegen de buiging van zyn knie, en toen uit al zyn magt voor over bukkende plofte de ongelukkige Skinker gedrukt door het dubbele gewigt van zich zei ven en. van zyn vyand plotfehng neer, zoo dat zyn hoofd tegen de vloer fioeg; aanflonds fprong Hendrik boven op hem, en maakte, door zyn party een geweldige douw voor zyn hart te geeven, een einde aan het gevegt. Gantsch verflagen , en geheel troosteloos flond Skinker langzaam van den grond op, en begon op eene erbarmelyke wyze te kooren en te kryten. Zyn kameraadjes kwamen toen en zyn' toeftand bekiaagende, floegen zy een oog van verontwaardiging op den overwinnaar. Alle riepen zy door malkander, 0 foey Hein, fchaam jy jou dan niet; Hein, jy hebt den  pE ZOT van AANZIEN. SX dm eerften flag gegeeven; jy waart het, die den eerften klap gaaft, Hendrik. Op alle die befchuldigingen, antwoorde Hendrik vry knorrig; 't is waar, ik gaf den eerften flag; maar hy deed my het eerst zeer. Kom, kom, zey Myimd, daar fteekt agter deeze Hiftorie zeker meer dan wy weetcn. Kom hier, Skinkertje, myn lief, zeg my de waarheid , wat deed jy Hendrik dat hy zoo boos werd van u te flaan? In waarheid, Mynheer, zey Skinker, ik meende hem niet zoo zeer te doen. Toen ik hem een hand tocftak om op te flaan, hield ik een fpeld binnen in de andere en die fpeld raakte daar wat verder uit dan ik gedagt had. Ga, ga, zey Mylórd, jy hebt gekreegen 't geen jy verdiend hebt. Jy bent een lelykc kwaadaartige jongen , en zult hier nooit weer komen om te fpeelen. Mylady riep Hendrik toen, en wilde in zyn hand zien, en vond cle palm geheel bebloed. Zy waschte de zelve af, en de wond gevonden hebbende, ley zy een (ml flrookje kleevende zwarte zyde daar op; en aanflonds dagt Hen-  9* De ZOT van AANZIEN/ Hendrik dat hy zoo wel was alshyooitgeweest was. In plaatze van toen zyn party te beledigen of hem uit te jouwen, wierd Hendrik droefgeest.g en neerflagtig, en Skinker langzaam op zyde fchietende, en hem flcrk in het aangezigt ziende, zeide Hendrik met beevende lip, jes , indien je my wilt afzoenen en goede vrienden weezen, zal ik je nooit weer flaan. Tot deezen voorOag werd Skinker, met een' knorrigen weerzin, eindelyk door zyne makkers overgehaald; en van dat oogenblik af aan won onze overwinnaar veld in het hart en de gunst beide van zyn Vader en Moeder, Nu kwam de nagt aan; de kacrsfen werden opgeilooken; en de kinderen deeden een kort en eenvoudig avondmaal. Meester Dickiefluisterde zyn Mama ftil iets in het oor, en verzogt dat zy niet fchrikken zou van 't geen zy zoude zien, en ging aanflonds uit het vertrek. In korten tyd kwam hy te rug, vergaderde alle ■ zyne makkertjes op een troup by een,in ^midden van de kamer, erj hield hen eenigen tyd aan de praat: wanneer o fchriikelyke vertoo- ning!  De ZOT van AANZIEN. 93 ning! een agterdcur open vloog, en 'er een vreesfelyk en aaklig verfchynfel binnen Hoop; van den hals tot de voeten was het geheele lig-haam en al de leden met een wit laken omwonden; en het hoofd, fchoon de fchrik de oorzaak was dat men op deszelfs gedaante geen agt kon flaan, fcheen geheel geïllumineerd met vuur, dat door de oogen, mond en neusgaten glinllcrde. Op dit gezigt, fcheen meester Dickie, het eerst ontfteld; hy gilde het uit, en kroop agter zyn Mama's ftoel, om daar als 't ware zyn toevlugt te zoeken. De ontfteltenis werdt fchielyk befmettelyk, en dit geheele leger van jonge edellieden, welke naderhand onze raads vergaderingen moeten uitmaaken, en onze legers geleiden, liep, fchrikkende en gillende, om zig zelve in gaten te verfchuiien en in hoeken te bergen. Onze Held alleen bleef onverzaagd liaan, fchoon hy een weinig ontzet ware; en, gelyk een fterrekyker , die metevenveel vreeze en aandagt, cenig fchielyk verfchynfel in de lugt waarneemt, 't welk hy meent, dat als een te". k*9  '54 Be ZOT va» AANZIEN, ken 0f voorlooper van den val van groote Staaten , of van de ontvolking van gebeeln Natiën, gezonden wordt, zoo ook bekeek onze Hendrik met neer gebogen en vreezende winkbraauwen het naderende fpook. Nooit had hy van fpooken of Eunjers genoord, nog 'er immer eenig denkbeeld van gevormd ; daarom bleef hy by zig zciVcn overleggen, wat hy van dat ding te vreezen kon hebben. Het kwam op hem aan maar hy ging niet vnn zyn plaats. Zyn Broeder fchreeuwde van agter Myiady's- foei , flaa het, Hein , ilaa het. Aanflonds vloog Hendrik naar den hoek van de Zaal, en zyn Hok, het zegeteken van den laatflen Vastenavond, grypende, kwam hy op het fpook af, en gaf het een zoo wel gemikten flag op den geillumineerden kop , dat hy de lantaarne in Hukken, en de kaers , vlam en al in den mond van den geenen die ze vasthieldiloeg, zoo dat deszelfs boven lip van den neus tot den mond aan Hukken was. Het bloed fprong 'er uit als uit een zwikgat. De geest iloeg al de handen die hy had naar zyn mond> en Hoop Hilletjes weg, om aan zyne vrienden in  De ZOT VAN AANZIEN, SS. in de keuken te vertoonen, hoe byverblufden toegetakeld was door een kind van maar zeven jaaren. De Hemel bewaar' ons, riep Mylady uit, zoo lang dit kind in huis is zullen wy niet anders dan opfchudding en bloedftorting hebben. In waarheid, myn lief, zeide de Graaf, zoo ; 'er iets meer in dit geval is dan een toevallig ongeluk, dan is het de fchuld van uw begunstigde Dickje, welke den jongen verzogt het verfchynfel te Haan. Op deezen tyd kwaln de kleine adel alle uit hunne fchuilhoeken , hoewel nog bleek en vol Vreeze. En, hoe weinig zy ook het verftand ■ van Hendrik telden, zy hadden toch eene diepe hoogagting voor zyn' moed. Nu begon het tyd te worden om naar bed te gaan, en alles weder in orde zynde , zeide Mylord, Hendrik jy hebt je van daag ais een goede jongen gedraagen, en in aile fpelletjes'. van je gezelfchap zoet mede gedaan; indien jy nu nog eenige fpelletjes zelfs weet om aan hun te vertoons», ik houde my verzekerd, zy zul-  $5 De ZOT van AANZIEN, ruilen nu ook doen, zoo als jy 't begeert. Wat zeg jy Hein, weet jy niet zulke fpelletjes ? Ja, Mynheer, zey Hendrik, ik weet 'er eenheele menigte; als daar is eerst. Haasje-over ; Kom doe dat dan eens Hendrik, zey Mylord, en ik verzoek u jonge Heertjes, eens zoo te doen als hy u belasten zal. Zoo gezegd zoo gedaan. Hendrik nam zyn gezelletjes één voor één, en ze doende nederbuigen.met hunne hoofden naar den grond in een lange rey, en op eenigen afftand den een voer den ander, keerde hy naar het eind te rug, ea een kort loopje neemende om zyne beweeging te verlevendigen , leide hy zyne handen op het lighaam van den eerden en wipte als een wind over hem heen, en vloog zoo met eeno verbaazende behendigheid den geheelen regel over, by elke beweeging deed hy een fprong over een zyner makkers , en toen hy voor den laatflen Hond , Helde hy zig zeiven in het postuur der geenen , die agter hem waren. Mylady, Jigtte beide haar handen en oogen «p, en riep in de aiterfle verwondering, welk een  De ZOT van AANZIEN.' 5»; pen gaauw fchepzel ! o die aartige jongen.' was zyn ziel zoo goed als zyn lighaam daar zou zulk een jongen niet meer in de Waereid zyn. Lord Richard , nu de agterfte zynde , was de naaste om het te waagen, en volgde Hendrik met genoegzaame vaardigheid. Hy fprong over de twee eerften heen ; maar toen het voordeel van zyn genoomen loop verlooren hebbende en de knaap dien hy nu befpringen moest van meer dan gewoone grootte zynde , zoo haperde hy eerst tegen zyn lighaam, en toen nêerfchietende , viel hy zyn voorhoofd op den grond aan Hukken. Hy Hond evenwel op als of hem niets deerde, en toen den regel langs loopende, ging hy in zyn voorige houding voor zyn broeder ftaan. Toen moest 'er de agterfte aan, daarna de volgende, en zoo kreeg elk zyn beurt, van agteren af, maar alle met geen beter uitflag. De eene kneusde zyn fchouder, de ander verftuikte zyn hand, een derde ftoote zyn hoofd, een vierde brak zyn neus, en zoo voorts; zoo dat, binnen, den tyd van vyf minuuten , Mylady een geheel G hos-  §8 0e ZÖT vajï AANZIEN. hospitaal in haar eigen huis had, fchoon niet' van ongeneesfelyke patiencen. Nu riep men fchielyk om fpiritus en azyn, om graauw papier en zwarte plaisters. Alles Werd gelapzalfd en verbonden, en toen werden de kinderen naar bed gebragt, en de voedfler beduidde men zoo lang by Hendrik te willen blyven, tot dat hy met zyne nieuwe vrienden en makkertjes weer verzoend Was. Ondertusfchen was Hendrik de gunfteling van het geheele huis vooral onder de dienstboden geworden, die hem, zedert de Hiftorie van zyn vegten en het fpook , als op de fiandeh droegen. \r V riewd. Spook. — Dat komt goed . Niets verwondert my zoo zeer dan de vcrfchrikkelyke verbeeldingen , welke de Waereid,  Bk ZOT van AANZIEÏ^s Per gedagten en begrippen in my opryzen; maar, hoe ze daar komen, en of 'er eenige verbintenis is tusfchen zulke denkbeelden en het befiaan en den vorm der beelden die zy vertoonen, dat weet ik niet. Wat weeten wy, of dit iets, of niets, dat Hof genoemd wordt, een fchaduw of een ruimte is, met betrekking tot een geest, zoo dat ze dezelve geen tegenftand zou konnen bieden, en 'er doordringbaar voor zou weezen? of-wat weeten wy of dit niet ligt alleen eene verfchiilende aanduiding der goede of kwaade hoedanigheden van een geest is? Indien één oneindige geest, gelyk gezegd wordt, het heelal vervult, dan moeten alle andere beftaanlykheden maar zoo veel als de ruimte zyn, waar in die oneindige geest waarlyk woont en beftaat; dan konnen zy ook niet voortgebragt worden, noch een oogenblik voortduuren, dan door zyn almagtig en on2igtbaar beftaan in en door alle deelen van het geheelal. Vr_  De ZOT van AANZIEN. Jcr Vr. Dit is nieuw, inderdaad nieuw. Maar ik wil met myn harsfenpan niet ram* meyen tegen uw Kasteel. Volgens uwe Helling, is iemand, welk een geest of fpook ziet of meent te zien, niet bang voor fchaduwen maar voor zelfftandigheden. Schr. Ja zeker; zyne vreeze vloeit voornamentlyk daar uit voort , dat by zig zulk een verfchynfel volmaakter , magtiger en ontzaggelyker verbeeldt dan hy zelve is. Vr. Verfchoon my, daar zyn nog veel gedugter redenen. Op de onderftelling van een gevegt , hebben zulk foort van onzigtbaarc weezens veele voordeden over ons. Zy geeven een' mensch geene gelyke kans. Zy hebben u hier, en hebben u daar, en alle omzigtighcid en fchoonfte woorden zyn even vrugteloos als of wy ons zeiven tegen een' onzigt- baaren pyl wilden wapenen. Maar , denkt gy in ernst dat wy eenige ingefchapene vreeze voor zulke verfchynfels hebben? Schr. Alle onze vreeze vloeit voort uit^ het gevoel van onze eigen zwakheid, en uit G 3 ke-  ros De ZOT vak AANZIEN. Biet denkbeeld van de nïagt en geneigdheid van anderen.om ons kwaad te doen. Vr. Indien onze fchrik voor verfchynfelen niet ingcfchapen is , hoe komt het dan dat Soldaatcn , dat Vcldoverften , welke alle andere gevaaren uittarten, dat Helden, gelyk ten Brutns, die zig zelvcn konden dooden , of die ter dooditraffe geleid wierden zonder dat hunne kaaken verbleekten, toch bang waren als zy alleen moesten leggen, of in het donker zitten? Schr. Wy zien alle dat een geest een groote raagt heeft. Niets anders kan in waarheid eenige magt hebben dan een geest. V7v begrypen uit ons zeiven en anderen , met bod veel gemak dezelve op het geen wy ftof noemen köft werken i hoe het cht kan beweegen en doen opryzen. Mogclyk, dat onze geesten als ze ontf lagen zyn van deeze kwalyk geflelde gevangenis , waar toe de verbastering onzer gevallene natuure zc gebragt heeft niet veel meer gemak een berg door den dampkring zullen konnen voeren dan zy nu een llecntje in de iugt Jctnmen gooyen. Als nu  D e ZOT van AANZIEN. m ■na het denkbeeld van aulk een magt, inet dat van gelyke kwaadwilligheid wordt vcrccnigd, gelyk doorgaans het geval is , dan wordt het denkbeeld zeer vreesfelyk. Alle de vertellingen van de minnemoers en oude wyven in het hoekje van den haard , als de kleine toehoorders geduurig digter en digter by malkander kruipen, en niet durven omkyken uit vreeze dat 'er iets agter hun ftaat, laaten indrukfels na, die naderhand als zy tot meerder jaaren komen door Reden noch Godsdienst uitgewist konnen worden. De denkbeelden .van vcrfchynfelen worden by deeze gelegenheden verbonden met alles wat aan eene kinderlyke verbeelding fchrik kan geeven , paardevoeten , hoornen , een dreigend gelaat holle oogen, vlammcnden adem, en een doodelyk aanzien. Als men de kinderen vertelt van Tovergodinnen, welke de Luiden onderden grond fleepen om daar met haar te woonen, en van kwaade geesten , die de menfehen met ziel en lighaam beide weg haaien, onihunne gezellen te zyn in de vcrblyfplaatfen der duisternis en akligheid, dan overtreft zekerlyk de vreeze voor zulk flag van kwaaden die van den dood zelve, om dat het ons zelfs aan G 4 d9  föi Da ZOT van AANZIEN. de andere zyde van het graf een afgrysfelyk bcftaan bedreigt . Aan den anderen kant. Indien men deeze geesten den kinderen oorfprongeij* in een beminnelyk Jicht had vertoond, als goedwillige en weldadige befchermers van het menschdom; indien men hen had doen verfchynen onder zulke gedaantens, en hadden wy het voordeel van hunne onderrigtingen en vriendelyke goedheden ondervonden , wy zouden ze met blydfchap ontmoet en ze met weerzin verlaaten hebben. Vk. Ik merk dat naar maate de opvoeding der jeugd minder aan oude wyven en minnemoers wordt vertrouwd, het geloof der fpooken ook afneemt. Het vyftfgfte gedëelte van me gevallen, die meif toen ik een jongen was als een Evangély geloofde, wordt nu nietverteld en aangenoomen. Wat denkt gy doet het voordcel of nadeel aan den Godsdienst dat zulke fabelen onder hetmenschdom veld winnne? Sciir. Ik kan nooit vermoeden dat het belang van den Godsdienst ooit kan vorderen dat de Leer der Goddelyke voorzienigheid wordt gekrenkt, gelyk zekerlyk door de Leer - der  De ZOT van AANZIEN. 105 der Duivelary gefchiedt aan den anderen kant, houd ik den Duivel voor veel te flim om zyne gunftelingen door het aanneemen van zulke verfchrikkelyke en walgelyke gedaanten van hem aftefchrikken. Hy verkiest altoos liever zig agter de verzoeking te verfchuilen, in de betovering van fchoonheid, in het bedrog van vriendeïykheid, in de vleyery van complimenten, in rinkelrooyen en plaifier partyen, in tytels en bedieningen , in het fchitteren van pragtige kleederen en meubilen, in het aanzien van ftaat en eer. Als God zyne geesten zond om de menfehen iets bekend te maaken, was 'er altoos eene gewigtige meening in de boodfehap. Zoo was de verfchyning van een Engel aan Manoah , ten verlosfing van een volk; en aan Zacharias en de gezegende Maagd, ter vcrlosfmge van het Menschdom. j Maar ais de Duivel gezegd wordt zyne zende. lingen door de Waereid te ftuuren , wat boodfehap hebben zy? waar toe worden zy door deezen flimmen ïïaatkundiren gebruikt. 'Tot het geen aan niemant dan een' Lompert en kwylebaart zou voegen. Ik heb nooit van die boodfehappen iets gehoord, dat een flim of verftandig doelwit kon hebben. Daarom houd G 5 ils  ieö De ZOT van AANZIEN. ik al die Legendes van geestelyke verfchynlagen voor Loutere fprookjes. Vr. Elk verftandig -Mensch moet van dezelfde gedagten weczon. En evenwel, hebt gy wel ooit iemandt gekend geheel vry van deeze vooroordeelen, en die, uit hoofde deezer dweepery geen onderfcheid maakte tusfchen de duisternis en den helderen dag, tusfchcn een eenzaam doodsbeenderhuisje en een vol gezelfchap ? Schr. Ik heb al: maar dat waren menfchen van zeer fterke zenuwen; en ook van een zeer rein of een by uitrtekendheid verhard geweten, die van twee zeer verfchillende kantenkomende malkander by deeze gelegenheid tot het zelfde einde ontmoetten. Twee reizigers, de eene een vroom man en de ander een overgegeeven ligtmis, kwamen in den laaten avond by malkander in een Herberg op het Land. Het was op Allerheiligen avond, het faifon waar in men, toen ter tydc, voorgaf dat de duivels kermis houden, alle de inwoonders van het geesten ryk de ge- wae-  De ZOT van AANZIEN. 107 braereld door , naar hnri p*fc*« , rinkelrooyen. By gebrek van beter .-gezelfchap maakten onze reizigers te zamen kennis , die verder bevestigd werd door een kannetje met goede Liqueur. De avond was donker. De meisjes van het huis hadden haare hemden gewasfehen, om die by het vuur te droogen, en omgekeerd te worden door de geestelyke gelykenisfén van haare vryers; en het gefprek, in de keuken , liep over menig een egt verhaal van : fpooken en vooral over den man aan de galg , welke aan den weg hing, en van wien men vertelde dat hy tvrsfehen twaalven en ecnen in den middernagt, van de galg kwam, en dan riet driemaal de oude fchuur rondom liep. Gelooft gy wat van die gekke Hiftorie, zey de Ligtmir. Ik weet niet wat ik 'er van moet denken, antwoordde zyn vroome metgezel. Ik vind dat de geheele waereid 'er geloof a.m flaat, eb evenwel, als ik de waarheid zal fflggen-, ik heb nooit iets gezien dat ik meer moet vreezen dan my zeiven. Voor myn part-, zey de Ligtmis, ik denk, ik zot) voor den grootcn Dui-  io8 De ZOT van AANZIEN. Duivel zelf niet bang weezen , en ik zou zelfs wel plaizier hebben om met dien ouden Heer eens een praatje te honden. Stou" tert als gy zyt zyde zyn vriend. Ik wil'met u wedden orn.vyf kroonen , dat gy het hart niet hebt een kommetje fotipe te warmen , en het naar buiten naar den man aan de galg te brengen. Omtrent de uitvoering van het Huk zal ik u op uw woord van eer gelooven. 't Is gedaan , riep de andere , het geld van de weddenfehap werd voor den da°" gebragt en in handen van de waardin ter bewaaringe gegeeven. Onze vroome reiziger, welke nu over zyn weddenfehap ongerust begon te worden, floop ftilletjes de deur uit terwyl de andere de foupe warmde. Hy maakte op de plaatze te weezen daar de doode galgebrok alle nagten een lugtje fchepte. De galg was laag , en met behulp van een bank agter dezelve en zyn eigen vlugheid , fprong hy op , en wist zyn armen om de fchouders van het Lighaam te flaan, zoo dat zy beide maar één Lighaam geleeken.  De ZÓT van AANZIEN. ioia De ZOT van AANZIEN. pa in al zyn opfchik, eene vifite te geeven. Deeze ontmoeting gefchiedde niet zonder traanen van blydfchap aan beide zyden; toen de oude Heer zig ontzette op het gczigt van het gewaad in welk hy zyn lieveling zag, en uitriep, en wie, myn lieve jongen, heeft myn kind dat gekkepak aangedaan ? gekkepak, zey Hendrik? ja myn kind het is nog erger dan een gekkepak ; daar zyn ondeugende menfchen t aah 't roer welke myn jongen willen vergiftigen. Daar is geen ftukje van al dit boordzel en gelyk of het is vol louter vergif. Ik zal u eens een Hiflorie vertellen, Hendrik. Daar was eens op een tyd, een heel goede en handige jongen, die heette Hercules. Toen hy grooter werd , leerde hy b.ehalven bidden en leeren, ook loopen en fpringen , ryden, worfteien en knuppelen; en fchoon hy fterk genoeg was om al de jongens, van zyn Dorp wat aftcrosfen, was hy nooit gewoon hen leed te doen of met hen rufie te hebben. Het kon hem niet fcheelên of hy koud was, of hy honger had, of wat hy ook at of dronk : noch - . hoe i  Dè ZOT van AANZIEN. 113 hoe noch waar hy leide; hy liep altoos in een beestenhuid die hy om zyn lyf floegJ die kon -tegen alle wind en weêr, die kon hy omflaan of afgooyen naar zyn plaizier; want hy wist |dat zyn kleed geen deel van hem zeiven was' jen dat het hem niets kon geeven noch ontij neemen. Toen die braave jongen een man geworden was, reisde hy de waereid door,en deedover' j al goed-, hy hielp de zwakken; hy gaf denhoni gerigen eeten; hy kleedde de naakten; ver1 trooste alle lieden die bedroefd waren, en hy I floeg alle, die anderen kwaad wilden doen. En f alle'goede menfehen hadden hem methunb.ee'i ie hart lief; maar de ondeugenden waren ver?I fchrikkelyk bang voor hem. j Maar (hoe droevig en flegt was dit?) een 1 Dame die hy van veel gevaar en fchande be- ; vryd had, deed hem een nieuw kleed prefent, 1 dat zy een hembd noemden, om dat zy het | toen over het naakte ligchaam droegen. En, 3 let nu op , Hendrik. De Juffrouw had dit | kleed geheel bedekt met boordzels, en ftrikies j en glaaze koraaltjes en meer zulk tuig ; zoo  H4 De ZOT van AANZIEN. dat de arme Hercules 'er net zoo mooy uitzog! als jy nu doet. En hy draaide zig dan zoo en dan zoo om, en hy begon te denken dat by. veel meer en beter was dan te voorcn, alleen om dat hy dat gekkepak aanhad. En het vergift van dit kleed befmette zyn lighaam en ziel , en bragt allerlye ziektens en zwakheden in beide te weeg. En hy werd 'er zoo op verzot dat hy het niet van zyn lighaam kon veelem Want hy dagt, dat het afteleggen , zoo veel zyn zou als het vleesch van zyne beenen afteleggen. Hy dorst toen niet wagen daar mede in de regen te loopen op dat het niet nat werd; en hy durfde niét vegten noch met iemant woiftelen uit vreeze dat het zou bederven. Zoo dat hy , door den. tyd, de liefde en lof van alle menfehen verloor , en alle menfehen veragten hem en jouwden hem uit ais een gek en een uilükuiken, wanneer hy voorbyging. Na dat de oude Heer dit verhaal geëindigd had , bleef het kind eenigen tyd op hem liaaren, roei een ftyf gezigt en open mond, als vreezende dat hy een fyllabe van deeze vertelling zcu verliezen. Toen, om zoo te zeg-  De ZOT van AANZIEN. 115 ; zeggen als tot zig zeiven komende , riep hy uit° o dat is een naar' geval, waarlyk ; ik wenschte dat myn kleedje verbrand ware zoo waar, dat wenschte ik: maar wees niet bang voor my, Papa. Hoe dat Hendrik? vraagde zyn Patroon. Wel ik zal 'er wel wat op vinden Papa , ik ft'a borg' dat gy my in dit lêïyke kleed niet meer zult zien. Na deeze en andere onderfegtingen en wederzydfche liefkozingen , drong de Voedfter aan om te rug te keeren ; en deeze twee tedere vrienden werden genoodzaakt te fcheiden, met belofte van Hendriks zyde dat hy fpoedig zou weerkomen. Eenigen tyd na zyn aankomst aan het Landhuis, liep Hendrik-als of hy geduurig in gedagtcn en fteeds bedrukt was , 't welk men i aan het af zyn van' zynen ouden vriend toe, fchreef; maar Hendrik had ontwerpen inzy;i hoofd, dié men niet ligt zou raaden. Overal rond geloerd hebbende, vondhy, naeenig I zoeken, een mes in een venfterbank, 'twelk hy aamlond1 opftak , en zig toen met alle : mogelyke-'ftiiheid naar zyn-vertrekje'begaf. II 2 ' ïïi«-r  n6 De ZOT van AANZIEN. Hier ontkleedde hy zig met haast, en viel aanflonds aan het werk beginnende üfnyden en te tornen aan de boordzels zyner kleederen , zonder de ftof of 't pasfement te fpaaren. Terwyl hy nu in de hitte en 't midden van zyn werk was , hoorde hy zyn naam by herhaaling aan de trap roepen, en zyneklce. ren aanfchietende, om aan dit roepen te gehoorzaamen , liep hy naar de zaal met de helft zyne boordzels by zyn lyf neerhangende en de draaden en flenters om hem heen. Dit grappige en overzeldzaame figuur bragt het geheele gezelfchap in de uiterfte verwon- ' dering. Hem eenigen tyd als in eene zwygende. beweegingloosheid , befchouwd hebbende, riep Mylady: wel Hendrik wat is dat myn kind? wie heeft dat gedaan en je zoo in de pekel gezet ? kom hier, en zeg my wie je kleeren zoo beeft bedorven? ik zelfMevrouw. Deed jy dat, bengel, zey Mevrouw, en gat hem een floot, en hoe durf jy ze zoo bederven ? waarom, wel om dat ze my anders zouden hebben bedorven, zeide Hendrik. En wie heeft jou gezegd dat ze jou zouden bederven, ou-  De ZOT van AANZIEN. W? -ondeugende jongen! Dat zeg Ik niet zey Henïrik lk Wil wedden dat het die oude fiek met L baard gedaan heeft, zey Mylady; Maar & wou dat hy als een gek gegeesféld en voor fthetm uit het Dorp gejaagd wlerd. Ik bid u, myn Lief, heb een weinig geduld , zey zyn Lordfchap. 'Kom hier, Heintje, en zeg my eens ronduit de waarheid; en dan verzeker lk « dat noch u noch uw Papa met de baard eenig kwaad zal gefchieden. Kom, fpreek, wat had hy van uw kleeren te zeggen? Wel, Mynheer , hy zey dat ze my zouden vergiftigen. Vergiftigen, wel hoe zouden zy dat konnen doen? Wel Mynheer hy vertelde my, dat .'er eens een kleine knaap was die Hercules heette, en hoe aüerliefilen jongen dat was,en dat hy koud was , en honger had en -meest naakt liep, en dat hy dat in't geheel niet telde zoo ook dat hy elk kon goed doen, en dat «ft menfehen hem met hun geheele hart hef hadden. En toen, zoo vertelde hy my, kreeg bgy eens een heel mooy kleed, en toen bekeek hy het hier, en hy bekeek het daar; en hy doft „ergens om dan om zyn kleed; en hoe Utfh kleed hem toen zoo vergiftigde dat het tiéïh «iet meer toeliet eenig goed te doen, cö hoe H3 al  nS De ZOT van AANZIEN. al de jongens hem toen haatedc-n, en hem be-j fpotteden, Mynheer, — cn hoe — ik geloof, dat he; nu uit is, Mynheer. Hier begon den Mynheer en Alevrouw zoo te fchateren van lachgen, dat het een geruimen tyd duurde eer zy geheel bedaard waren . terwyl Hendrik heel onnozel en verflagen Rond te kyken. Maar MylorcTzig zeiven herfieliesde, nam het kind op zyn knie, en drukte he tegen zyn boezem. Ik moetje zeggen, myn Heintje , zeide hy , dat ge een uititekende goede jongen .zyt , en dat jou papa met de baard een uitfteeken.de goede papa is, die je niets heeft geleerd dan 't geen regt en waar is. En dat ik zelf in perfoon, eerstdaags zal hcenen gaan, om hem daar voor te bedanken. Ik danku, myn Heer, zey Hendrik. Wel, Hendrik, zey Mylord, ik beloof u dat met myne toeftemming niemant u weer zal vergiftigen. Waarop een ander nieir.v kleed aanflonds befteld werd, van zulk een foortdat hy 't in alle weder kon draagen, en dat in geTal het mi werd of een fcheurtje kreeg, hy yoor  De ZOT van AANZIEN. H9 voor de gevoeligheid en het knorren van zyn Mama niet behoefde te fchroomen. Juist zoo als het eeten opgezet was, kwam Mynheer Meekly in , en ging zitten. Hy kwam met oogmerk om een zeker gefchil dat onlangs tusfchen den Graaf en den Heer Standish Stately ontftaan was, byteleggen; en hier in vond hy weinig zwaarigheid, om dat Mylord van een zeer goedaartigen inborst was, en ter verzoening met een vyand niets meer vorderde dan dat hy maar eerst aan de hand kwam. Geduurende het gefprek hield Hendrik zyne oogen ftyf op den Heer Meekly gevestigd ; en zoo dtaa was het Tafellaken niet afgenoomen , of hy kwam by hem ftaan , zag hem vlak in zyn aangezigt, en hield zyn hand vast met eene gemeenzaamheid als of zy lang vrienden geweest waren. Myn Heer Meekly , zeide ' Mylord, myn zoon Hendrik maakt u een zeer byzonder en wel verdiend compliment ; hy herinnerdt my dat foort van inftinft, waardoor men verzekerd is dat een vreemde hond, altoos de goedwilligfte perfoan aan een tafel H 4 zal  «ö Dü ZOT v a n AANZIEN, ontdekken en zig by hem voegen. Inderda.i^, Mylord, zey de Heer Meekly', (terwyl hy het kind ftreelde,) ik weet niet of ik het inftinct moet noemen, of het een anderen naam moet geeven; maar 't is zeker dat ik toen ik dat kjnd eerst op zyn boersch'in de rokken zag, ik in myn hart reeds op dat oogenblik eene ibrke genecgenheid tot hem gevoelde. _ Een korten tyd daarna ging Mylady met de kinderen weg, cn liet de Graaf met den Heer Meekly aan hun fles. Myn Heer Meekly, zey Mylord, ("hem gulhartig by de hand vattende) ik verblyde my in het geluk dat wy onlangs kennisfen geworden zyn , of liever fpyt het my dat wy malkander niet eer gekend hebben. Ik heb veel belang myn Heer in u eenige weinige vraagen voorteftellcn, indien ik dagt dat ik u daar door niet zou beledigen. Zyt gy ook op eene of andere wyze wat bekrompen in uwe omftandigheden? Neen Mylord Wenschte gy evenwel niet wel wat ruimer te konnen beftaan ? Zoudt gy niet wenfchen dat uw vermoogen om goed te doen zig wat verder uitfhekte, en meer overeenkwam met de goedwilligheid van uw eigen hart ? . Dat  Du ZOT van AANZIEN. i« ■Dat kan ik niet zeggen , Mylord. Ik heb meer dan zeven honderd Ponden zuiver inkomen; i en dat is veertien maal meer dan ik gelegenheid heb om te verteeren. Het zou onbefchetden weezen, hernam de Gratf.zeer onbefcheiden, indien ik erkende dat uw voorfpoedmy leed deed; en onderiusfchen voel ik dat ik door uw ■ tegenfpoedgelukkig zou zyn geweest, dewyl ik ' hier Idoor in ftaat zou zyn geweest om u te dienen en te verpligten. Ik heb een vriend i nodig. Ik heb juist zulk een vriend nodig , als de Heer Meekly is; en ik weet niet tot welk een prys ik hem niet gaarne zou willen koopen. Mylord ik ben de uwe, ge¬ heel en op de opregste wyze de uwe, en dat zonder eenige belooning of voorwaarde. Myn Heer, hernam Mylord, daar ik geen middel kan vinden om op uwe byzondere goedheid te my waars regt te veikrygen, ben ik te vrede met in den algemeen kring uwer goedwilligheid toegelaten te worden. De Waereid, Myn Heer Meekly, denkt dat ik de gelukkigfte mensch ben ; gezegend in myne Familie, in myne vrienden; met gezondheid, aanzien en goederen,- met het vermogen om aan eiken wensch te voldoen welke de verH 5 bccl-  De ZOT van AANZIEN, bedding kan vormen. Maar helaas! myn er gen hart is zeer ver van de gedagten der roenfchen hier over te konnen toeftemmen,- en ik heb uw raad, uw troost nodig, indien gy my] dezelve kunt toebrengen, a;s ft myn bfczenv ?an u zonder eenige agterhouding ontlast heb. Wanneer ik my myn voorleden leeven her-. innere, befchouwe ik veele van deszclfs gedeelten met een oog van berouw, en het geheel te zaemen genoomen met fpyt en weerzin. Niet dat ik de plaiziercn, weike ik nu niet meer genieten kan, wenschte te heriraalen, of de jaaren te herleeven, die op eene wyze welke deugd en gezond verftand even zeer moet afkeuren, doorgebragt zyn : maar ik ben aan den avond mynes ieevens gekomen geiyk een jaager, welke een geheelen dag het wild nagezet hebbende , afgemat, vermoeid en te loorgefteld weer naar huis keert. Met alle de gelegenheden die ik gehad heb om altoos aan myne eerzugt of lusten te voldoen, kan ik niet zeggen dat ik ooit waar genoegen heb gefmaakt, en ik begryp nu duidelyk dat zoo ik geene geduurige plaizier partyen enuit- fpan-  I De ZOT van AANZIEN. fp-.n~t.gcn had Se!ud' ik e!endiê ZOU Zy" S* '.wees:. ï • ** v '' Dewyl ik het ongel.* fad van W §root 9a,J' zien e:'i rykdom gabuorssn te W.orden, zop werd door alle menfehen dat geen in my geëerbiedigd van welks bezitting zy zig zelvengaarae wilden verzekeren. By gevolg werd ik geriaurig omringd van flikflooyers en bedriegers vin ajleriye foort , en daardoor, van myne kindsheid af , in onvennydeiyke vcoroordeelen , dwaalingen , en valfche waardeeringen van alles, opgebragt. Ik had natuurlyk geen kwaaden inborst, maar ik werd geduurig van myne beste neigingen afgeleid. Myne beide ouders ftierven, eer ik tot die jaaren gekomen was, waar in men, volgens onze wetten ineerderjaarig is. Ik had maar één Broeder. O die lieve Broeder, wat heeft hy my menige zugtgekoest! Ik was omtrent zeven jaaren ouder dan hy;. en dit onderfcheid van jaaren, gepaard met de verhevene gedagien van myn geboorteregt, gaaven my als een vaderlyk gezag over hem, zonder dat ik hem eene vaderlyke tederheid toedroeg. Dit was de  *H • t>*2 OT *t* A ANZIEN. de oorzaak dat wy die hartelykheid en finnpathie, als ik het eens zoo mag uitdrukken, niet voor malkander hadden, welke tusfchen broeders geduurende hunne minderjaarigheid behoort plaatze te hebben. En dewyl onze voogd, gelyk ik 'er toen overdagt, zoo verre het in hem gefielde vertrouwen had misbruikt van hem by een'koopman te bellellen, en hem daar door van alle regt tot Adeldom te beroo. ven; zoo zag ik hem aan als een tak die van ons Hamhuis was afgefneeden, en vermits myne gedagten omtrent hem altoos zeer koel en ongunfli-g waren, zoo liet ik myook niet veel aan hem gelegen leggen. Ik ben evenwel geneegen om te denken dat hy ten mynen aanzien : niet zoo ongevoelig was; maar van myn ongeregeld leeven, by myne teiug komst vaH myne reizen, gehoord hebbende, zal hy my met reden zyne vriendfchap onwaardig geoordeeld hebben. Geduurende den tyd van myne gemeenzaamheid, met wylen zyne Majesteit en deszelfs Hoveiingen en Staatsministers,bragt eenknegt my de boodfchap, dat een Heer, verzeld van een aantal der aanzienlykfle burgeren my in de voor  DeZOT »aiï AANZIEN. i»S voor kamer ftond te wagtcn , waarop ik beval dat zy aanftonds binnen zouden treeden. Zoo dra zy in kwamen, was ik aanftonds getroffen door het voorkomen van den man die zig aan het hoofd van dit gezelfchap bevond, door de fchoonheid van zyn postuur, de edel- ■heid van zyn voorkomen, en zyne ongemaakte houding ; zoo dat ik fchielyk eene gene- ■ genheid voor hem opvatte, waar van ik geen reden kon geeven. Mylord, zeide hy; wy komen uitnaam der zeer geëerde Londenfche burSerye u opwag. ten- daar zyn onlangs eenige inbreuken gemaakt op onze Stadsregten , en nu wenden zy zig in de eerfte plaatze tot uwLordfchap aan wien zy , boven alle anderen, derzel- ver herftelling wenfchen te mogen dankwee- ten. Zy hebben zeide ik , wonder wel uitgezien in de keuze van eenen Advocaat. En hunne eisfchen moeten al zeer buitenfpoo- rig zyn , indien zy, terwyl 27 hun zoor fpraak  125 De ZOT van AANZIEN. fpraak zyt eenen goeden- uitflag Zliucn. ffiis. fen. Dit papier, zoo ging hy voort, vervat een nauwkeurig verhaal van hunne regten , en van de inbreuken die daarop zyn gemaakt. Zy zyn bewust van uw Lordfchaps invloed op zyne Majesteit en het Minifterie , en zy fineeken nederig om uwe gur.st en veel vermogenden invloed ten hunnen behoeve. Zonder papieren , hernam ik , of verdere onderrigting behalven uw eigen verzoek, zeg my flegts wat ik te doen heb, en ik zal my zeiven hooglyk vereerd en verpügt agteh met uwe orders. Mylord , zcidc hy, ik zou u niet gaarne by wyze van vcrrasfmg brengen tot eene verkeerde en onverdiende toegeevendheid. Ik ben flegts een Koopman, een burger vanlaagen rang. Toen voelde ik dat ik vah fchaamte en te loorfteliing bloosde; ik was-gemelyk dewyl- ik  De ZOT van AANZIEN. . 127 ik my door de deftigheid van 's mans voorkomen had laaten misleiden ; en was byzongebelgd over een foort van bitzen tach waarmede hy zyne aanfpraak befloot. Geheel onthutst , zag ik voor my , en hield my als of ik het papier eens over zag , om my' terwyl wat te herftellen. By tusfchenpoozen, mompelde ik zoo eenige woorden , als handvesten, previlegien, vrydommen, en zoo voorts. Ik ben, zeide ik, geen vyand van eenige kalere rang van menfehen;arm volk moet leeven , en hun dienst zoo wel als ondergefchiktheid is voor de Maatfchappy noodzaaklyk. Maar ik moet bekennen dat ik a(ltoos; zeer voor die wetten tegen de pragt geweest ben, waar door de onderfcheidene rangen van menfehen tot hunne byzonder- departementen bepaald werden, en Handwerkslieden belet, om zig met lieden van fatfoen te vermengen. Mylord, zeide hy', met de ongemaaktfte en tergendfte vrymoedigheid , wanneer "t u zal behagen van uwen verhevener SüBI neer te zien, en de-dingen en perfoonen naar bons» waar-  P2 De ZOT van AANZIEN, waarde te fchatten, dan zult gy 20,nmige niet veragten, alleen'om dat zy voor anderen voordeehgzyn. De Rykdom, voorfpoed en het belang deezer geheele waereid, zijn gegrond en opgeregt op de drie leevende zuilen den Landbouwer , den Fabrïkeur en den Koopman. Onder deeze werd de Landbouwer on. derfteld de minfte agting waardig te weezen, dewyl m hem het minst vernuft, vindingen behendigheid vereischt fchynt te worden : en evenwel werd de ploeger Triptolemus als een God geëerd, en de ploeger Cincinnatus werd zoo hoog gefchat als de pair van eenig Landfchap, behalven van Groot-Brittannie. Ik weet ook wel, zeide ik, dat zulk een janhagel van Goden en Diélators in zommige tyden ook al vry gcvaarlyk zyn geweest. Ik moet de vryheid neemen van u te ze-gen JMonl.eur, dat de dingen vry wat veranderd zyn zedert de princesfen fchaapberderinnen waren, cn de zoonen der Koningen agter de koeijen liepen. De rangen en ciasfen van menfehen zijn nu onderfcheiden en bekend, en de ééne clasfe moet het niet waagen zig met dc  De ZOT van AANZIEN. i2 om uw Lordfchap eens voor al hier van een juist denkbeeld te geeven. Ik bemerk dat edellpiden die groote en uitgebreide goederen bezitten, zig zelve als de zuilen van den Staat aanzien, enmecnen dat hunne belangens en de belangens der Natie , maar heel weinig aan den koophandel gehouden zyn, noch daarvan afhangen ; daar het integendeel waaragtig is, * dat deeze zelve edelluiden negen gedeeltens van de tien hunner jaarlykfche inkomsten zouden moeten misfen , en de Natie ook negen van de tien jaarlyks minder zou hebben , indien naarstigheid en konsten , (dicTgelyk ik gezegd heb door de negotie bevorderd worden) het land niet tienvoudige vrugten boven deszelfs natuurlyke waarde deeden geeven. Dearbeids man aan den anderen kant , doet niets ter bevordering van 'sLands welzyn dan hetaanwem den van zyn kragt ; en de koopman is onafhangelyk van alle landen , of liever hy is derzei ver algemeene patroon. Ik moet zyn lordfchap verder doen opmerken , dat dit weldadige beroep in 't geheel niet aan byzondere perfoonen bepaald is , gelyk gy fchynt te willen. Groote Maatfchappyen van men- te  ■ D'eZ'OT va-n"AANZIEN*. f» fchen, ja magtige volkeren , konhen koopluiden zyn en zyn die geweest.Als zulkeMaatfebappyen tot zulke waardige eindens ingelyfd worden , dan zyn ze even als de vrugt in den buik van de moeder gevormd tot een Staat of con< ftitutie in den algemeehen ' Staat ; hunne byzondere wetten en reglementen behooren altyd over een te komen met het * nationaal Systcma ; en , in dat geval , zullen zulke Gcnootfchappen veel toe brengen tot den vrede en goede order van Steden enLandfchappen , en tot de algemeene magt en voorfpoed der Natie. Eene Natie, welke door Koophandel beftaat, heeft geen groot land nodig ; wyl het zig genoegzaamen onderhoud kan verfchaffen uit alle gedeeltens van den aardkloot. Tyrus lag op een klein Eiland aan de kust van Phcnicien, en evenwel bevatte die enkeleStadde bl9ey.cnfte , rykfte en magtigfte Natie van de geheele Waereid; een volk datde verecnigde kragten der drie eerfte Monarchyen lang wederftond , en zelfs eenen Nebukadnezar en Alc Kander de Groot het hoofd dorst bicden.  *3* Dk ZOT vak AANZIEN. Be zeven vereenigde Provineieri hebheftj geen Lands genoeg ora een derde gedeelte had rer onderdaanen te voeden ; maar 't is eene ! Natte van koopluiden; de Waereid voorzien haar van alle kanten van alles xvat zy noo, «hg hebben ; door den handel zyn zy eer, volk op 2ig Zeive geworden ; zy hebben zi* het regt der heerfchappy over de Zee aangematigd ; en heeren der Zee zynde zyn 1 zy m een betamelyken zin eigenaars van alfe Landen geworden. Indien Engeland ooit haaroogenopent omtrcnt haare eigene belangens , zal zy hetzelve voordeelige en edele beroep vofgeri; dan zal zy ook zulke gevolgen ondervinden. Zy zal zien, dat zy niet behouden kan blyven zonder het oppergezag 0p Zee; en dat zon«er den handel, haar zeemagt niet onderhouden kan worden. Haar glorie moet ook wt deeze bron haarer belangens voortvlöeyen • de Koophandel zal de hoogfle S ' ter haarer waardigheid wezen. Dan f Z\ dat een enkele zegepraal *»«». haar vlag hm ^ voordJJ J aanbrengen dan het aanwinnen van vier Pro- vin-  jym ZOT VAM AABTZEEN.. £gl seriën ; dat haar heerfchoppv over de Zee derzelvcr invloed- op het Land brengen en daar over vcrfpreidcn zal ; cn dat algemeenen invloed algemeen bellier, is. Laat de gierigheid , Mylord , ögfiapaleo 5 Iaat roofzugt plunderen; laatcn er. nieuwe mynen geopend worden; laat men verbor;j gene fchattenontdekken; laatcn fpeciderscen beurs nir.:kcn ; laatcn overwinnaars Koningryken veroveren ; alle zulke middelen omryk te worden zyn doch voorbygaandc cn komen maar zelden voor. Terwyl. naarstigheid en | Koophandel, de natuurlyke , levendige , al] tyd fpringende bronnen, zyn , uk welke men kan denken dat de rykdom dezer Waereid alleen cn beflendig voortvloeit. En durft gy, riep. ik uit, de onbefchaamdheid bebbenvan tt zei ven en uwe medeburgers eenigen voorrang toetefchryven , boven onze Britfche Edelen cn Voiften , welke hun magt en waardigheden afleiden van de vaste uitge. ftrektheid hunner Landgoederen ct- bezittingen ? Is het dan door hansfclen cn kwanfeten > dat onze Eduards en Hendriks hunne WingewcsI 4 **■  XSo- De ZOT van AANZIEN.' ten verkregen hebben ? Of washetdoor krajners en werkluiden, dat de velden van Cresh, Poictiers en Agincourt vereeuwigd zyn geworden Ga, vervolgde ik , en zoek elders toevlugt voor uwe nietsbeduidende klagten ; wy geeven weinig aan ftoute bedelaars , maar niets aan onbefchaamde mededingers. Door deeze belediging verbiterd zag hy my ■ met een fors en dreigend oog aan ;. en met een bittren toorn en een verhitten zydelingfchen ' lonk , zeide hy , als hovelingen verftand krygen , en heeren zig als edelluiden weeten te ; gedragen , dan zal ik zulk eenen de eer aandoen van hem voor een broeder te erkennen. Üw broeder! riep Mr. zagt, was het uw ! broeder , myn Heer ? ja> Mr 't was myn broeder, myn heminnelyke', waarlyk beminnelykeen braavebroeder zelve. Maar' zig vol veragting omkeerende , vertrok hy aanflonds met zyne by zig hebbende burgers. Ik moest hem gevolgd zyn , ik moest hem flaande gehouden hebben, ik moest hem om den hals gevallen zyn: met myn traanen en  De ZOT van AANZIEN. 137 |n vleven moest ik hem vergeeving afgedrongen , en niet toegelaaten hebben , dat hy van imy afging eer ik door myne onderwerpingen een volkomene vergiffenis verkreegeu had. Dit was in de daad myne cerfte aandoening; maar de herinnering, dat ik hem zoo lang en , onnatuurlyk vevgecten had ; myn uiterlyke onvcrfchiüigheid omtrent zyn perfóon en belangens , die nu nog verzwaard werd door myne laatfté beledigingen , deeden my denken,dat I eene verzoening van zyne zydeonmogelykzou wezen Ik Weef zeer ontroerd en ten hoogden ongerust. Ik voelde nu met welk een eerbied en drift ik deezen broeder geliefkoosd , en aan myn boezem gedrukt zou hebben; maar myne verbeelding fchilderde hem als ys in myne armen , als my ontworstelende en te rug ftootende met een gelaat vol misnoegen en veragting. By zommige tydenvormdeikhonderd ontwerpen om zyne genegenheid weerte winnen , maar dan verwierp ik ze weer als vrugteloos, IK tragie my zelve over dat verHes te vertroosten , door zyn laatfte gedrag als zeer flegt te befehouwen , en te denken 1 5 dat  138 De ZOT vadt AANZIEN. dat hy zig zeer fterk en trots en overbluffend, had uitgedrukt. Myn hart kwam 'er doch tegen op , erkende de beminneEykheid van zyn perfoon ; maar het uitmuntende zyner talenten en de gefcbiktheid zyner reden gaven hem eene meerderheid boven my, die in allen deele niet zoo aangenaam was. Den gebeden dag hield ik myn kamer, misnoegd op myn broeder, my zeiven en de geheele Waereid. Den volgende morgen werd my berigt, dat hy, zoo draa hy van my vertrokken was , zich by den eerften Staatsdienaar vervoegd bad, die op zyn verzoek, alle bezwaarnisfen, welkerherftellinghy vorderde, in al derzelveruitgebreidheidhad aangenoomen. Dat de Minister hem naderhand by den Koning in zyn vol Jevée had ingeleid , dat de Koning een zeer gemeenzaam en Janggefprek met hem gehouden had, cn dat hetgantfche hof van den lof van den Heer Clinton den mond vol had. Dit was weer nieuwe ftof van zegepraal voor hem en van vernedering voor my. Nu bleek het duidelyk dat myn broeder alleen zig  De ZOT van AANZIEN. W zich by my vervoegd! bad „ o* my een byzondere eer te beWyzcn ; en daar voOr 9 zoo zeide ik by my zeiven , heb ik he* met fehaamte en veragting willen bedekken. Egter toen ik vernam , dat hy Wf niet eens verwaardigd had my als zyn broeder of iemand van zyn verwantfchap te melden , veragte ik ook eenige' eer in onze onderlinge betrekking te dellen; en voorts voelde ik dat ik hem niet vergeven kon , dat hy my oorzaak gegeeven had, myzelvenzoofterktebcfchuldigen. Van dien tyd af gaf ik my alle moeite offl de ongemakkelyke aandoeningen welke het aandenken aan hem my gaven, te veiftf öoyer» en te fmooren. Maar fints ik getrouwd eri het geflikker en geraas der Waereid ontweeken ben, vooral federt de geboorte van myn eer-> fte kind , toen myn hart in een nieuwen kring van huisfelyke aandoeningen geraakte , drukte deeze lieve broeder myn hart weder met dubbele zwaarte. Maar toen ging dat denkbeeld niet meer met nyd en gevoeligheid verzeld, maar met een teder enzagt fthoon fmertelyk berouw. lk  tio Df. ZOT 'van AANZIEN], tk fchreef hem een brief vol boetvaerdfge onderwerping, vol tec!ere en £ gebeden om vergiffenis en vriendfcbap. Maar helaas inyn code Keerde te rug met de tydng dat hy ccmee jaaren geleden, met de» tael mtgeftheiden ,. en naar F„Di:ryJt of den h Jer;C,St W"S; * * 3I!C «"4* geland wlst of hy dood of levendig was. ' Ach myn broeder, myn lieve broeder' Cdtt herhaale ik dikwyla by my 2e}ven) heeft eemge tegenfpoed „w gelUK verftoo.d mvn broeder? Mogelyk eenig huisfdyk J.J mogelyk eenige diepe droefheid , daar isgeen t-yffel aan! en gy hebt geen broeder by de hand omu te troosten en in uwe rampen * deelen. Kom te rug, deel myn hart, deel myne goederen met my en de myhen. Helaas elendige als ik ben! gy weet niet dat gy een broeder bezit, die dien naam waardig if g>' weetniet dat deeze fteenen boezem verzag en weggefmolten is door het vuur der tederfte en optegfte genegenheid f uwaards. Gy haat J*' g[ vm& my, beminnelyke broederi °e zal ± „ doen weeten m gevoeJe]jda£myn hart  De ZOT van AANZIEN. 41 trt vol is van uw beeld , vol agting vol liefdc voor myn lieven Harry Clinton. Ik zond andere boden naderhand uit om naar h-m tc verncemen ; ik zond brieven rond by de vooinaawfte bankiers en Koopluiden; maar alle myne moeite en navorfehingen waren vrugteioos. De droefheid hier door veroorzaakt bragt myhet eerst tot nadenken, en verduisterde den glans van alle voorwerpen die my omringden De Waereid fcheen my die Waereid met meer, die eertyds ons geluk vereeriigde. Ik zag ze niet meer uit het oogpunt van nieuwsgierigheid en jeugdige betovering; Alle haare vermakken waren by my uitgefieeten ; U£ had al haare genoegens uitgeput ; voor my had ze niets meer te bdooven nochtebezorgen ; en nog zie ik geen beter uitzigt noch toevlugt. Zou ik tot den Godsdienst wederkceren , een weinig opmérkens leert my, datdevroomen zelve driftig genoeg zyn indenajaagrug van die voorwerpen die my vermoeid had- den,  '42 De ZOT van AANZIEN, den; dat zy ooit onderworpen zyn aan de driften en begeertens der Waereid, en waarlyk van andere menfehen niet onderfeheiden konnen worden , dan door eene onvriendedelyke agterhoudenheid en een ftuurfch en donker gelaat. Mag ik het waagen u te bekennen , Mr. d« , in myne benaauwde en droefgeestige oogcablikken, ik de rechtvaardigheid en wysheid der Almagt zelve wel eens in twyfm getrokken heb. Neem deeze Waereid (ze.de ik by my zcIven) befchouw ze zoo ais zyfehynt te ftaan, onaf hangelyk van iemand anders , en geen levend mensch kan cen.g byzonder eind of oogmerk uitvinden waai toe zy gemaakt kan weezen. Menfehen net zoo als hunne mede inzecten; zy komen in het leeven, zy breiden hunne vierfcen uit, en flodderen gedurende den zomer van hun korten leeftyd,dan laaten zy de vleugels hangen enfterven,ZyW0rtlcnop fl a weder opgevolgd, i„ Cene nietsbeduidendeaaneenfehakeiing, zelfs de allergevestigfte monfcheiyke bezittingen, de best bearheide.ftaatkundige2amenflellen,konnennauw.  De ZOT van AANZIEN. 14J ps 0p beter lot of langer duur boogen: de ■magtigfte Staaten en volkeren verdwynen en .vergaan even als hunne byzondere leden ; op^een blad leezen wy hunne gefchiedenis , wy roemen hunne danden, wy noemen belang in dcrzelvcr uitkomsten, maar leest gy voort, daar bLyft niets dan de naam over; de Nini,V6 's en Babels van Afia zyn gevallen ; de Spartes en Athencs van Griekenland zyn met meer; en de gedenktekens, die de eeuwigheid ■beloofden te verduwen , zyn vernield als een zandhoopje , dat de kinderen gister op het ftrand maakten. Als ik dit verbaazende uitfpanfel zie , zoo pragtig opgetooid met.eenememgte.Planeeten cn Ligten, die in hunne onderfcheidenc geIteldc kringen onwentelende de faifoenen verwis fclen; dan zie ik een werk dat alzins ecnen God waardig is. Wanneer ik voorts tot de Aarde afdüale, cn rond zie op de oneindige .voortbrengzelen der natuure , op den voorraad zoo overvloedig gefchikt om den* hoeftens van elk redelyk weezen te-vervullen, en op voorwerpen en zintuigen die zoojuist voor alkander gefchikt zyn, dan befpeur ik ei*  Ï44 De ZOT van AANZIEN. eene aaneengefchakeldc keten van wysheid goedheid en goedwilligheid. Maaralsikdaar by overweeg, dat alie deeze fchodnhedenen weldaden beftreéen worden door eenig tegengeweld en verdervend beginzei, als de Hemel zyne wolkenvergadert en zyne donders boven doethooren, en de Aarde beneden ons begint te fclmdden en te icheeren; als de Lugt die onlangs het brood en den baifcm des iceven fcheen te zyn , zwanger wordt van pesr ziektens en vergiften van allen foorte , wanneer men bevindt dat het leeven zelve niets anders is dan de voorraadfchuur en verblyf plaat ■ ze des doods , en dat alle groevende en dier tyke zamenftellên in hun geitel zelve een onvermydelyk beginzei van bedorvenheid en ontflooping in zig hebben ; ais ik by alle deeze natuurlyke onvolmaaktheden nog byvocge de uitgeftrektheid en het bellier van het redelyk 'waadop de Aarde; als ik het elendig kort levend dier, dat mensch genoemd wordt, om de waarde van een ftukje eigendom, dat even wisfelvajlig Cil onbeftendig is alshyzelve, onvermoetd en opzettelyk in overleg zieter vernietiging van zyn eigen foort; als de mensch met te vreden met de ramp , en die de Natuur hem  De ZOT van AANZIEN. HS toezend , alle zyne talenten uitput om de middelen ter verderving van zynen medemensen, te vermenigvuldigen of te verhaasten , als ik de eene helft der Waereid bezig zie om de andere helft van den ftam van zyn beitaan afterukken , en voort te rennen in eene eindelooze opvolging van kwaadaartigheid en elende • dan kan ik zulke contraften en tegïnftrydigheden, nooit als het werk, ja zelfs niet als de toelaating van dat eene overheersend beginzei , dat wy God noemen , befchouwen. Kon eene Atweetenheid zulke gevolgen by de fchepping niet voorzien ? Ja zonder tegenfpraak zey Mr. Zag:. Kon hy de dingen niet in die order gefchikt hebben , dat de mogelykheid van eenigen trap van natuurlyk of zedelyk kwaad in dit geheel al voorgekomen waare ? ■ Ik denk hy kon zoo gedaan hebben , Mylord. Waarom kwam hy dat dan niet voor ? waarom kon hy zulk eene groote maate van .kwaadwilligheid en elende onder zyne fchepzelen toelaaten ? —Het einden , Mylord , die zekerlyk zyne  I40 De ZOT van AANZIEN. wysheid en goedheid beide oneindig waardig waren. Ik wenfchte dat het zoo was , maa-ik kan den weg en de middelen, om op die wyze zulk een einde te bereiken, niet vatten. Kunt gy niet begryperi, zei Ma. Zagt, dat al dit kwaad kan toegelaaten zyn om daardoor zoo veel grooter en overvloediger goed voorttebrengen. Zou uw gedeeltelyk en kortduurena kwaad en elende niet in het einde eene algemeene , duurzaame en onveranderlyke ge hikzaligheid konnen uitleveren ? zou het ge heelal, zelfs nu niet kunnen zyn in de p'n ■ lyke vlaagen van zulk een arbeid en verlos/intot zulk eene geboorte, tot zulk eene zalige volt tooying van het geheel ? Zulk eene volmaaking , hernam de Graaf mag gelyk onze Shakespear zegt, met vroom! heidgewenscht worden; maarzon doch de Al magt niet eene even goede volmaaking aller dingen hebben konnen voortbrengen zonder tusfchenkomstvaneenigvoorafgaandekwaad?-. Indien dat mooglyk geweest ware hetzoubui. ten twyffel gebeurd zyn MyIord. Maar in dien cr eenige betrekkingen tusfcnen God en zyne fchep-  De ZOT van AANZIEN. 14? fchepzelen , en tusfchcn mensch en menscfi. plaatze hebben , die geen plaatze zouden hebben dan op de onderfteliing van eenig voöraf■ gaande kwaad , zonder welk inderdaad nog ' de eigenfchappen van God zelve , nog de onl genoegzaamheid , af hangelykheid en verplig\ ting van het fchepzel, in eeuwigheid op eene behoorlyke wyze bekend konden worden , dan word een tydeiyk kwaad onvcrmydelyk S ter bevordering en voltooying van het groot! fte goed. Uw begrip , zei de Graaf, is groot , verbaazend , waariyk heerlyk , en in elke byzonderheid penen God waardig , welke in zulk geval allen onzen eerbied verdient! En zou dit dan ook de reden weezen dat wy alle zoo ernftig zoeken naar iets dat wy nooityin- en , dat 'er geen deel nog fmaak van waar «luk op aarde te bekomen is ? Dat zeg ik niet, Mylord j ik denk dat een mensch, zelfs op deeze aarde, by gelegenheid , ja op den duur zeer gelukkig kan zyn. Wat gelukkig? op den duur gelukkig, vraag, Ka da  ï'+r De ZOT van AANZIEN. de Graaf. My is gezegd, dat de ondervinding der eeuwen , dat de wysbegeerte en zelfs de Godgeleerdheid het met Salomon eens was , dat op deeze aarde alles ydelheid en kwelling des geesten is. Indien iemand gelukkig is aan deeze zyde van die groote volmaaking aller dingen, daar gy van (preekt, dan ben ikverzekerd. Mr. Zagt, dat gy zelfs de man zyt. Uwe lippen 't is waar zeggen dat niet, maar nog uwe oogen, nog uw geheele houding kan de uitdrukking vaneenen buiten gewoonen vrede die binnen u huisvest, wederhouden. ó, Zeg my dan myn lieve , myn waardige Vriend op wat wyze , hoe en door wat middelen \ komt men tot dat geluk ? £00r UI>' zig zei ven uittegaan , Mylord. Uit zig zeiven, Mr. Zagt! gy verwondert my grootrtyks. Een tegenzeggelykheid in de woorden zelve , iets dat onnatuurlyk en on- mogelyk is ! God zelve , Mylord , kan geen mensch nog hier nog namaals zaiiginafcen vop eene andere wyze. Het is, zeide de Graaf, een vastgefteld grondbïginaei onder alle weldenkende men- fchcn.  De ZOT vak AANZIEN. /4J> fchen , zoo godgeleerden als wysgeeren dat Ei geliefde het beginzei is van alle me&fchelyke bedryven. Dat hoede de Deugd'. riep Mr. Zagt; "alle daaden worden juist voor goed of kwaad, voor laag of verheven , veragtelyk of berainnelyk gehouden , enkel naar dat de beweegredenen derzclve zyn. Maar zoo deeze beweegreden in alle gevallen het zelve is dan is 'er een eind in eens aan de mogelyk'heid om ooit deugdzaam te konnen zyn. De wreede en de medelydende , de opregte man en de verrader , de overgegeevcnlte fchurk en de braave Patriot, zyn dan onder een verward. Handelen , hervatte de Graaf, handelen evenwel niet alle menfehen overeenkomllig hunne neigingen en begeerten ? Gaan zy niet zoo of zoo te werk alleen om dat het hun behaagt zoo te doen ? En is dit welgevallen niet in allen dezelfde beweegreden ? In *t geheel niet , Mylord, dit kan zelfs in niemand eene beweegreden zyn; wy moeten de zaak wat dieper peilen , om het waare beginzei der menfehelyke daaden te weeten. De eene heeft lust ingoed te doen de andere in kwaad te deen; K 3 m  ?5«s- De ZOT van AANZIEN. nu waar komt het van daan dat elk ingenomen is metoögmerken, die zoo tegen elkander ftryden , en nooit overeen gebragt konnen worden ? Om dat , Mylord, de neigingen of beweegredenen der daaden , in eik van beide evenftrydig en tegen elkander ovèrftaan als de daaden zelve ; de eene is aangefpoord en daarom genegefa om anderen Kwaad te doen uit hoofde van een of ander laag ihzigt van eenig belang dat daar uit voor hem zeiven zal voortvloeyen; de andere word gedreeven, is aangezet en is daarom vermaakt methet oog! merk cm zyn pcrfoÖA in gevaar te Hellen of in zyne goederen fchade te lyden , door het goedwillig vooruitzigt van het goed dat daar uit voor anderen zal gebooren worden. Vermaak is eigentlyk het uitwerkzel en kan nooit de oorzaak , nog het beginzei, nog dfc beweegreden van eenige daad weczen ; het is een aangenaam 'gevoel , 't welk in elk dier gebooren word , by de ontmoeting of befchonwing van een voorwerp dat met zyne natuure overeenkomt. En in zoo verre'als de natuur van zulk een dïór kwaad is , konncn kwaade voorwerpen hem alleen op eene aan-  De ZOT van AANZIEN. 151 aangenaame wyze aandoen; maar in zoover, re de natuur van zulk een dier goed is, moeten de voorwerpen ook goed zyn die het genoegen zullen geeven. Toen Damon door Dionyfius van Syracufe -evonnisd was om op zulk een dag te fterven, verzogt hy in den tusfchen tyd verlof om naar zyn Land te .rug te keeren, om de zaaken van zyn troosteloos huisgezin tü orden te brengen. De Tyran had'een oogmerk dit verzoek volftrekt afteilaan , als hy het toeftond , onder de onmogelyke voorwaarde van hem iemand in zyn plaatze te bezorgen , als borge voor zyne terugkomst, onder eene gelyke verbeurtenis van zyn leeven. Pythias hoorde deeze voorwaarde , en talmde niet om zig voor Damon aantebieden; om geduurende zyn vriends afweezen in zyne plaatze te blyven , en in gevolge hier vaa wierd Damon in vryheid gefield. De Koning en alle de hovelingen wareu over deeze daad ten uiterste verwonderd, wyl zy dezelve aan geene bekende hsginzetf konden toefchryven. K 4 **  152 De ZOT van AANZIE ff. Eigenbelang dagten zy u-as de eeni-e drvfveer der menfcheiyke bedryven ; cn'zy za gen op deugd , vriendfchap goedwilligheid liefde tot het vaderland en foortgelyke dia! gen, als woorden, welke de wysgeercn ver zonnen hadden om de zwakken te misleidenZy meenden dus dat dit bedryf van P>thias ais een biyk zyner fpoorlooze dwaasheid van zyn zwak hoofd moest aangezien wor den , en- in 't geheel niet als eenige deugd of goede gefteltenis van zyn hart. ■ Toen de dag der bepaalde te regtifelling na. derde, was de Tyran nieuwsgierig Pytbias in zyne gevangenis te bezoeken. Na hem befchuldigd te hebben over de roraanesque vermetelheid van zyn gedrag , en befpot over zyne zotte verbeelding in het vermoeden dat Damon door zyn te rugkeeren zou toonen nog grooter zot dan hy zelve te weezen ; zeide Pythias met een luide flemen edele houdin^ myn Heer ik wensehte dat het mogelyk ware dat ,k duizend dooden kon flerven , liever dan dat myn Vriend in eenig geval daar zyn eer « betrokken is iets zou te kort komen. Hv kan daarin niet feilen, myn Heer ; ik benzoo ver  De ZOT yan AAfc ZIEN. iS3 verzekerd van zyn deugd als ik ben van myn eigen bertaan. Maar ik bid ; ik fmeek de Goden, dat zy en het leeven endeopregtheidvan myn Damon bewaaren. Loopt hem tegen, gy winden ! vertraagt den fpoed en drift zyner eerlyke poogingen ! en duldt niet dat hy hier fcome , dan na dat ik door myn dood een leeven gered heb , duizendmaal gewigtiger , duizendmaal waardiger dan myn eigen, van oneindig meer belang voor zyn lieve vrouw , zyn onnozele kleine kinderen en zyn eigen land. O laat my den zwaarften van alle dooden in myn Damon niet ftervjn ! Dionyfius was verftoind en verfchrikt door de waardigheid deezer gevoelens , en door de wyze op welke ze geuit werden (die nog al treffender was) hy voelde zyn hart gefchokt door een gering gevoel van een aanval der waarheid , maar dit diende eerder om hem ver■fiagen te maken dan om hem de oogen te ope nen. Hy Hamerde , hy wilde fpreken , maar iloeg zyne oogen voor zig neder en vertrok zwygende. De noodlottige dag brakaan. Pytbiaswerd K s voort-  *S4 De ZOT van AANZIEN. voortgebragt, en wandelde, midden indelyf wagt, met eene ernftige doch vergenoegde houding , naar de plaatze der gerigtsoeffeninge. Dionyfius was daar reeds. Hy zat op e^n troon geplant* op een wagen die door zes witte paarden werd voortgetrokken; hy eat vol gedagten en hield geftadig het oog op het gedrag zyns gevangenen. Pythias kwam , hy fprong zeer vlug op het fchavot, en de toebereidzelen tot zynen dood eenigen tyd befchoowd hebbende , keerde hy zig met een vroiyke houding om en rigte zig tot het volk. Myn gebeden zyn verhoord , zeide hy do Goden zyn genadig! g7 weet fflyne vrien'den de winden zyn tot gisteren mynen Damon tegen geweest. Damon kon niet komen hy kon geene onmogeiykheden overwinnen ; hy zal hier morgen zyn, en het bloed dat heden zal geftort worden zal het leeven van myn Vriend verlost hebben, o Sonde ik uit uwen boezem allen twyffel , elk laag vermoeden tezen d. eer van mynen Vriend , voor welken ik thans  De ZOT van AANZIEN. Ï5S tyden zal, uitwisfchen , dan zou ik ter dood •gaan eeven of ik naar een Bruiloftsfeest ging. Lèat het genoeg zyn voor deezen tyd , dat gy myn Vriend edel zult vinden , dat zyne opregtheid onkreukbaar is, dat hy udit haast zal doen zien , dat hy thans reeds 00 weg « zig haastende , cn bcfchuldigcndezigzeivcn , den tegenfpoed der winden en de Goden. Dan ik zal zyn fpoed voorkomen; uitvoerder der ftraffe , verrigt uwen last aan my. Tcrwyl hy deeze laatfte woorden uitte ontftoht er onder het volk dat verst afftond een groot geraas. Men hoorde van verre fchreeuwen. Het gedrang vervatte de woorden van den roependen man , en hou op , hou op ! werd door de geheele menigte onophoudelyk herhaald. Een man kwam uit zyne magt aanrennen. Het gedrang meskt i hem opening. 11/ zat op een fohuimend pserd. Oogcnblikkelyk tteeg hy af , was op hei t'chavot, en drukte Pjthias in zyne armen. Gy zyt'behouden riep hy, gy zyt behouden myn  IS« De ZOT van AANZIEN. myn Vriend; de Goden zyn gedankt » zyt behouden! Ik heb nu niets meer te doen dan den dood te ondergaan , en ik ben verlost van de fmert der verwyth, gen, die ik my zeiven deed van een leeven gewaagd te hebben, oneindig dierbaarder dan myn eigen. Pythias, bleek, kouden half fpraakeloos- in Daraons armen liggende, antwoordemetaf'. gebrokene fnikken , — droevige haast! wreed ongeduld ' . «,„11™ j- s uuiu . weike nydlge ffl heeft het my onmogelyk gemaakt voor u te fter. ven ? Dan ik wil niet geheel teloor ge. field zyn. . WyI ik üw ,ecven ^ heb konnen behouden, wil ik u ook niet overleeven. Dionyfius hoorde , zag en overwoog dit alles met de uiterfte verwondering; zyn hart was getroffen ; zyne 00gen gingen open ; en hy kon niet langer weerhouden zyn toeftemmmg te geeven aan waarheden, dienuzooduidelyk door voorbeelden beweezen werden. Hy klom van zy» troon af. Hy begaf zig  De ZOT yan AANZIEN. 157 L op hetfchavot. Leef , Leef , onvergelykelyk paar! riep hy uit. Gy hebt een ontegenzeggelyk bewys voor het beftaan der deugd gegeven , en dit bewys overtuigt ons even zeer van het beftaan van een God, die dezelve beloonenwil. Leef gelukkig, Leef op nieuws, en , ik bid u, vorm my door uwe voorfchnften' gelyk gy my door uw voorbeeld opgewekt hebt ,b om waardig te zyn van in zoo eene hei- ■ üge vriendlchap te moogen deelen. &Gy brengt uw bewys geheel te huis, Mr; Zagt zei de Graaf; het verftand kan niet verwerpen 't geen het hart zoo fterk gevoelt Myn ziel erkent geheel het beftaan der deugd benevens derzelver weezendlyk en inwendig verfchil van de ondeugd , en ik erken , dit verfchil moet ook noodwendig in debeginzels, uit welke zy voortvloeyt plaarze hebben; maar ik weet niet welke deezebeginzelszyn, en 't geen gy gezegd hebt, dat een mensch ter bevorderinge van zyn geluk , uit zig zeiven moet gaan , verftaa ik volftrekt niet. Wat moet ik door de uitdrukking, zichzelf's begrypen , Mr. Zagt ? I-der gedeelte der ftofheeft eenzelfs, een af-  *58 Pa-ZOT vak AANZIEN. afgezonderde zelftlv id ;„ „ ««jirsu^d , ln zoo Verre als het daar aan a leen en ^. . , ^ ftoff- E iï? S ant!erS«teeJteder of v°«te afzondering Wyft, » het u.terJyk nutteloos en van p ene tóen1S)en met betrekking tot het^g S^^Ü»* Het heeftdogeen vW aantrekking, (ever eenkomftig « beantwoordende aan de begeerte van bei gemoed) WMr door hc£ ^ * heden en voordeelen van andere deelen de°r StofFe voor ,ig xcIve tragt te bedienen en al, tot „g te trekken. Maar wanneer het Ggd. tmepfej vereenigd heeft, dan vormen deezere zaamgenomen he£ overheerfchend begin- Zllnhc-zcl?' eIk heeft zyne hoedanigheden en ver«ogens ten beste van het geheel en dan , c„ ^ alleen , word hy oek,aam omzeke/* foen, couleur, fchoonhcid , bloemen, «w en vrugten voorttebrengen. Het bchaage u , Mylord , na in overwee- ging  De ZOT vn AANZIEN-. IS9 ging te neemen , dat deeze wyze van werken" in de Stoffe niet anders is dan eene aanduiding van den zelfden voortgang in ons verftandelyk deel: en dat geen ziel tot eenigen trap van deugd of geluk bekwaam is, dan alleen in zoo verre zy in haare aandoenin. gen , van zefs aangezet word, en in zooverre dit zelfs deel heeft in haare wenfchen , uitvinden, p oogen , bevorderen en verblyden tot cn in het welvaaren en de gelukzaligheid van anderen Daarom is het, dat het Koningryk der Hemelen zeer wclvoegelyk en met veel fchoonheid vergeleken word by een vrugtdraagcndc cn geurigen tak, welks llam is het Beginzei van oneindige goedwilligheid, en wiens ranken de zaüge leden zyn , welke door de gemeenmaaking van het beginzei de volmaakte gelukzaligheid erlangen. Ik denk in waarheid , zei de Graaf , dat ik een foort van zulk eene Maatfchappy in den Hemel kan vormen. Maar ik zal u zekerlyk den mond Hoppen. Mr. Zagt zooik u verg , om uwe öeliing te bevestigen met het voorbeeld  ioo De ZOT van AANZIEN. beeld van eenig Lighaam van menfc en, dat ooit op de aarde bestaan heeft. Ik bid , vergeef my , Mylord , de Staaten van Sparte en Romen hebben al hun luister en magt , hun voorrang en roem , uit dit beginzei van mededeeling, 't welk zy liefde tot het Vaderland noemden , verkregen. Dan dit gelukkigbeginzel bleek nog ftcrker in de maatfchappy der Jeruzalemfche kerke , welke alle dingen onder malkander gemeen had', die hunne goederen en have met hunne medenmen fchen deelden naar maate iemandnoodig had , en hier van daan , aten zy hun gemeen brood met verheuging en in eenvoudigheid des harten; zy preezen God, en hadden gunst by al het volk. Gy zegt , Mylord , dat gy zulk eene voortreffelykheid in den Hemel , u verbeelden kunt; dan ik kan my geen denkbeeld vormen van eenigegrootere gelukzaligheid,^ den Hemel zelve, dan wanneer een mensch in deezen tegenwoordigen zwakken en bedorvenen Staat zyner natuure , zyne perfoonlyke vreeze voorpyn en fterven overwint, en zoo ver-  De ZOT van AANZIEN. löl ver komt, dat hy zyn lighaam aaneen zeker tydelyk verderf, opofferd , voor het gemeene welzyn , of ter beveiliging en bewaaring van iemand dien hy Lief heeft. Ik zal de voorbeelden van den Romeinfchen Regulus en die der Decii voorbygaan. gelyk ook dat van Leonidas en zyne drie honderd Spartaanen, welke hun Leeven aan de vryheid van Griekenland gaaven : was die mededinger een geringer held , die uit dit getal der geene die zig zoo offerden uit geflooten zynde , uitriep * de Goden zyn gedankt dat in Sparte drie honderd burgers gevonden worden beter dan ik ! maar laat ik onze tyden en ons eigen volk nader komen , om deeze veragting van het eigen zelfs, de levendig maakende bron en het waarc beginzei van alles wat deugdzaemis, op te helderen, door het voorbeeld van zes ambagts luiden in de Stad Calais Èduard de derde , belegerde Calais, naden flag by Cresfy. Maar had zyn Leger zoo geplaatst , dat alle de poogingen van Frankryk te zwak bevonden werden , om hem het beleg te doen oebreeken, of eenige onderltand L «  §H De ZOT van AANZIEN. i» de Stad te zenden. De burger, evenwet onder het bellier van den Graaf Vienne hun braave Gouverneur, verdedigden zig dapper. Dag aan dag maakten de Engelfchen meniën bres , welke zy door een nieuwen Itonn des morgens meenden te herbaaien; maar als den morgen aankwam , zagen zy met de uiterfte verwondering nieuwe bolwerken op gerist d.e men 's nagts van de puinhoopen die da» gemakt waaren , te zanlen gefteld had. Frankryk had reeds den Seys inden tweeden oogst genten, terwyIEduard metzynzcen. praaiend leger nog voor de Stad lag. De oo* en van ganfeh Europa waren oP den uitflag ge! vesfgd. De Engelfchen hielden niet op met hunne approches en attaque, , „,aar de bur. tm waren hardnekkig ia ^ £e ven. ' Ten laatflen deed de honger meer, dan £■ duards wapenen konden doen. Nu dat» de magere lyken van Hn geftorven ' ^ eeerd hadden, wroetten zy ouden muurenoma. ten drek en allerleye ongedierte. Zy voeden Ml «et gekookt Leer ea het onkruid hunner ui^  De ZOT vak.AANZIEN. 163 Uitgemergelde tuinen , en een beetje bedorven koorn was lekkerny. In dit uiterfte bellooten zy eenen uitval te doen jn 's Vyands Leger. Zy volvoerden dit hardnekkig ; de Engelfchen wonnen het Veld , na gen langduurig en wanhopig vegten werd de Graaf Vienne gevangen genomen en de burgers welke den flag overleefden, keerden jn. hunne poorten te rug. Na de gevangenis van den Gouverneur, werd het Commando opgedragen aan Euftachius faint Pierie , de Major van de Stad , een man van geringe geboorte; doch van verheven deugd- Eultachius vond zig in de noodzakelykheid gebragt van te capituleeren, en bood aan, de Stad aan Eduard over te geeven , met al de goederen en rykdommen der inwoonders , indien het hen vergund waare hun leeven te be» houden, en vry uit te trekken. Eduard die lang gewagt had den Throon van Frankrvk te beklimmen , was ten uiterT a den  10*4 De ZOT van AANZIEN, ten op deeze burgers verbitterd, wier dap. perheid alleen zyne driftigfté hoop naar deeze kroon had neergeveld ; hy belloot daar om eene voorbeeldelyke wraak te neemen , fchoon hy de befchuldiging van wreedheid tragte voortekomen. Hy antwoorde, door den heer Walten Mauny , dat zy alle verdienden aan den Lyve gcftrafd te worden , als hardnekkige verraders en oproermakers tegen hem , hun wettige en natuurlyke Sotiverain. Dat hy , evenwel , naar zyne gewoone zagtmoedigheid , het gros der burgeren zyn genade fchonk , indien zy hem zes der aanzienlykfte leveren zouden met ftroppen om den hals , als de billyke flagtoffers hunner verzoening»' wegens dien geest van oproer, welke zy hetgemeene gros in geblazen hadden. Al het overfchot van de inwoonders deezer verwoeste Had was op zeker plein te zamen gekomen, en gelyk gedaagden voor een vuurfchaar die geen appel toelaat , wagten zy met bevende harten het vonnis van hunnen overwinnaar. Toen Sir Walter zyn boodfehap gedaan had  De ZOT van AANZIEN. 165 .had, was de bleeke onttteltenis op elks aanLig' te leezen. Elk befchouwde den dood als zyn onvermydelyk Lot; want , hoe koniden zy verwagten tot den geftelden prys verjj lost te zullen worden ? wie zouden zy over■igeeven dan vaders, broeders, kinderen oi .dappere buuren, die zoo dikwyls hun Leeven ter hunner verdediging gewaagd hadden? Na een langen doodlyk ftiizwygen volgde een \ diep zugten en fchreyen ; tot dat Euftactaiu, St. Pierre het zelve afbreekende , de vergaI dering in deezer voege aanfprak ; „ Myne vrienden wy worden heden ingroote benaauwdheid gebragt. Wy moeten of " befluiten ons aan de eisfehen van onzen wre1 " den en verftrikkenden overwinnaar te on * derwerpen ; of onze tedere kinderen , 011j l ze vrouwen , onze kuisfche dogters aan dc bloeddorst en beestagtigheid van baldadigs I „ foldaaten , of offeren, „ Wy weeten wel wat de Tyran bedoeld , „ 'met zyne milde aanbiedingen van Lyfsgena" de. Hy zal zyn wraak niet koelen, met ons " elendig te maken , hy wil wy zullen L 3 fchuI"  ï65 De ZOT van AANZIEN. „ fchuldig, wy zullen ook veragtelyk weezen, „ hy wil ons het leeven fchenken op eene voor„ waarde die ons onwaardig zou maaken te ieen ven. " Zietr°ndom u, myne vrienden, en re* „ «gt uw oogen op de perfoonen die gy zoud » wenfchen als de flagtoffers uwer bchoude" mS ovsr^veren ? Wie van deeze zoud ,> gy aan den pynbank den byl of den ftrop " gCCVen wi,1en?lserhiereen dieniet voor " U gewaak£ hecft> welke niet voor u gevog„ ten, voor u gebloed heeft ? welke geduu. " "ndedeezer langduurige en verouderde be» egenng, geene moeyelykheden en eiendcn " heeft doorgeftaan , duizendmaal erger dan '* dedood^lve, alleen, op dat gy en den„ we nog eens dagen van vrede en voorfpoed „ zoud beleeven ? zyn het dan uwebehoud-rs » die gy ter ilagtbank zult leeveren ? Neen „ gyzult, gy kond dat niet doen. Billykheid „ eer , menfchelykheid maaken zulk een versi raad, onmogelyk. » Waar is dan onze uitkomst ? is er no" eeniS middel Over , waar door wy aan den „ ee-  De ZOT van AANZIEN. 167 4 nen kant fchuM en fchande, en aan de andere zyde , de verwoesting en het afgryzen ' van een geplonderde ftad , konnen afweel ren ï Daar is, myne vrienden , daar is nog l een mindel over; een guuftig , voortreffeE lyk en godlyk middel? Is 'er iemand hier te| ^enwoordig die de deugd liever heeftdanhet J»ven ? Laat hy zig zelve opofferen voor " het welzyn der menigte ! hy kan de goed" keuring met misfen van die raagt, die zyn l eigen Zoon geofferd heeft voor de zaligheid „ van het Menfehdom. Hyhad gefprooken een diepe ftilte volgde. Elk keek rond naar een voorbeeld van zooveel deugd en pootmocaighe.d , welke elk in zig zelve wenfehte te roemen, maar ieder ontbrak den moed. Eindelvk hervatte St. Pierre. » Het waS in der daad laag van my,rayne medeburgers, van iemand eenige offerhandeten 'koste van zyn leevente vergen, welke ik in ei.en perfoon zelve niet wil ondergaan. " ik oordeelde het onedelmoedig te weel .eniemandteberoovenvandatvoorregt en  m DK ZOT van AANZIEN. „ dien eerbied , Welke den eersten " aafiede^y zoo fchoon eene gelegenheid oekom, Want ik twyffel „iet ofgveden » dtehierzyn^ynvaerdiger, ja vuurigerver" lanSende«aarditmarteiaarfehap dan ik kan " WeeZ£D ' fchoon "digheid en de vreeze van ' eene gemaakte vertooning hun kan weer „ houden van voor uit te Ioope in het aarfaie s, den van hunne diensten. " Inderdaad> de post, tot welke degevan" fa,,v?n denhew ^nnemygebragt heeft » brengt het mede dat ik de eerfte benmet mva " leeven v°0r "We hsb^is te geeven. Ik .geevehetvrywimgd.ikgeevehetuitiief: „ de ,• wie zal hier de tweede zyn ? Uw zoon! riep een jongeling dienogniet volwasfewas. A? ., - " Ach myn Kind' *' Pj£rrC' dan wo'°* tweemaal V Maar neen _ " f W " S3arn Voor mW aarden zoon er. " k£nnen—-U^'a^nzynweinigInaarzyzvn " g£n°Cg zoon! dieeen llagtoffer der deugd „wo,:d heeft het uiterne eind en oogmerk der » fteiflblykheid bereikt. Wie nu myne vrien. den ?  D e ZOT van AANZIEN. 169 I gen ? . Dit is het uur der helden. l Uw Neef riep Jean d'Aire ! uw Neef riep {mies Wisfant! uw Neef riep Pierre Wis- "fa.ir, Ach riep Waker Mauny uitbars Lende in traanen waarom was ik ook geen burger van Calais ? He: zesde llagtoffer ontbrak er nog aan , dan het getal was dra vol by loting , uit hoofde van de menigte, welk zig thans uit zugt ter navolging van zoo edel een voorbeeld vry| willig aanbood. De Stads fleutels werden nu den Heer Waltcr ten hand gefield. Hy nam de zes gevangenen in zyne bewaring. Hy beval de poorten te openen , en gaf last aan zyne byhebkende manfchap de overige burgers met hunne huisgezinnen , door het leger der EngelI fchen te geleiden. Eer zy vertrokken , verzogten zy egter verlof hunne verlosfers het iaast vaar wel te zeg„en . welk een af fcheid , welk een to¬ neel zy omringden met hunne vrouwen en kinderen St. Pierre en zyne medegevangenen, » omhelsden hen , zy drukten ze in hun arL S mcn'  170 De ZOT van AANZIEN. men, 2Vvie!6n voor hen opdeden. Zy ^nizyrchreidenovewuui^nhnnnever Nu word den Engelfchen berigt WBt er bi!J. »e C la.somgmg, zy hoorden het fcbrey.n «de Stad, en worden van het diepfte me de ydgetroffen :eHtderfofdaatenPmaa ********* eigcnLeeftog £reed de half verhongerde inwoonders te verwed men en te onthalen , en &ren ondehondopdenweg2ooveelmede,alshun zwakheid toeliet te draagen. De trein werd beilooten , door St. Pierre vaVsTwf geVangene" °"dCrhet kleide a"Sü J/a,ter e" eene Garde. Alle de Ten- ten der Engelfchen waarenaanftonds ledig. Al d _Soldaten fehooten van alle kanten toe en fchikten 21g aan beide zyden van den weg die zy pasfeeren moesten om deeze kleine bende Pamotte a]s zy voorbygingen *>g over hen te verwonderen. Zy grooten ^Iofoverzooveddeugd,welkezyinhUnne vy-.  De ZOT van AANZIEN. 171 Landen , eerbieden moesten ; En zy zagen Leze ftroppen welke zy vrywillig om denhals Lnomen hadden , aan , als tekenen van grooL waardigheid , dan eene Britfche Ridderorden. Zoo dra zy in 'sKonings tegenwoordigheid Lbragt waaren , vroeg de Monarch , Maunyi zyn dit de voornaamftc burgers van Calais ? zy zyn niet alléén', zeide Mauny de voornaamfte Luiden van Galais , maar zy zyn de mtmuntendfte Luiden van gansch Frankryk, myn t! neer indien de deugd iets toebrengt om ie» mand te veredelen. Zyn zy vreedzaam over|| geleverd ? vroegEduard , was 'er geen tegenïtand geene op fchudding onder het volk ? Niet het minfte , myn Heer! het volk wilde liever alle flerven , dan deeze aan uwe Maje1 fteit over keveren- Maar zy hebben zig zelve aangeboden, overgeleverd, en komen hunI ne onwaardeerbaare hoofden opofferen, als een aanzienelyk evenwigt tot het randzoen van duizenden. Eduard was op dit antwoord van Sir Walter heivnelyk vertoornd, maar het voorregt van T een  172 De ZOT va» AANZIEN, een Britsch onderdaan metende /iet by zyn* gevoeligheid niet blyken. De ondervindt 2£,de h/ ' heeft «"toe geleerd dat zatheid* -aar alleen diend om het volk tot nieuwe beed.g.ngen voet te geeven. Geftrengheid , " by wylen onvennydelyk noodzaak Jyk om onderdaken door ftraffen en voorbeelden ond~rwerpmgteleeren. Ga ; tiep hy tot een Qffi. . ' "«g "deeze Luiden ter dood. Uw on 'oer, vervolgde hy (zig tot S, Pierre wenden' C)' lW °^ftant tegen my , denatuurlyke erf. mm».*n - kroon, is zeer verzwaarddoor ^e tegenwoordige vermetelheid en befpot- tmg van my„ magt. Wy hebben niets 7" "^«eitte verzoeken , zeide Enfin«taw, din iets dat uwe Majesfteit ons niet ian wegeren. En wat^ ? Uwe hoogagting , myn Heer, zeide Euftach.us. en ging met zyn gezelfchap heenen. Op dit oogenblik werd een vrolvk gejuich door het geheele Leger gehoord. De Koningen was juist aangekomen , met eene magtige verfterkmg van dappere foldaaten, aan het hoofd met welke zy Schotland veroverd, en des.  De ZOT vab AANZIEN. 173 Llfs Koning gevangen genomen had. De Heet Walter Mauny ylde aanflonds om de Koningin te verwelkomen, en deed haar Jn beknopt verflag van alle byzonderheden betreffende de Zes gevangenen. Zoo dra zy door Eduard en zyn hof verwelkomtwas.verzogtzyeengehe^gehoo. Mylord, zeide zy, het verzoek dat ik thans doen zal raakt niet het Leeven van eenige e- Ï burgers, het betreft een fc*^ ger dan het Leeven van alle inwoonde»v£ Jrankryk, het betreft de eer Natie, het betreft de eer van myn Eduard , myn man , myn koning. Gy denkt zes uwer vyanden ter dood f doemen. Neen, myn Heer, zy hebben »g revrgevonnisd,en hun ftrafoeffenmg za de uitvoering van hunne eigene bevelen en niet van die van Eduard weezen. zy hebben zig waardig .hebben *. Sr°0tttSn benyBgtwg met weiöuen « i ^  ?*U De ZOT VAtf AAN7.1EN. de , tenvyi jk M haat , daarom dat zy ons geen deel in de eer van deeze daad gegeeven bobhen, behalven dat van hen eenarmhartig en onvermydelyk pardon toetefraan. Ik erken zy hebben ai wat kwaad is van uwe handen verdiend. Zy hebben getoond dat zy de hardnekkigfte en onverzettelykfte uwer vyanden waaren. Zy alléén hebbenden fneUeo loop uwer overwinningen gefluit, en u de kroon onthouden tot welken' gy gebooren waart. Wild gy hen daar voor beloonen ? zult gy asn hunne verlangens voldoen ? zult gy hun hoogmoed vleyen? zult .gy hen tot eeuwige voorwerpen van de Lof en hoogagting der volkeren ftellen ? Indien zulk een dood den roemvan eenige geringe burgers boven die der doorlugt'gfte helden zal verheffen , hoe zal den naam van myn Eduard, met al zyne overwinningen en glorie, daar doorgefchonrfen worden ! zal de waereid niet zeggen dat grootmoedigheid en deugd, haatelyk gewoiden is in de oogen van den Britfchen Monarch ? en dat de voorweipen die hy fchikte ten ftraffen van guiten  De ZOT van AANZIEN. X7S ««juist zulk luiden waren die de Liefdeen eerbied der geheele waereid verdienden? Het Toneel daar zy ftervcn moeten, zal een gedenkteken ten hunner eere, en een gedenkteken ten fchande van Eduard zyn , eene verdonkering van alle zyne overwinningen een duistere en onuitwisbare vlek op zyn naam en Caraftter. Neen myn Heer laat ons liever de beid* d-e hoogmoed deezer burgers te loor ftelle„ welke zig zelve ten onzen koste met eer willen ovcrlader. Wy konnen, inderdaad hun niet geheel de verdienste van deeze zoo edel bedoelde opoffering niet ontneemen , maar wy konnen hen hunne begeertens weigeren ; in plaatze van dien dood die hun roem in top verheffen zoude ! laaten wy hen onder verpligtingen en giften begraven. Laat ons hen roemen vereeren ; daar door zullen wy hen het goed gevoelen ontrekken , welke het gemeene volk doch altoos heeft omtrent luiden, die om een of andere braave en goede zaak inlyden geraak en- Ik  I7« De ZOT vaw AANZIEN. Ik ben overtuigd dat gy gelyk hebt; zeid« Eduard ft* de executie; laat ze aanllonds" by ons komen. Zy kwamen toen de Konjl> g>n , met een aangezigt en toon waarin degulbart.gfte vriendelykbeid te leezen was 'hen aan/prak. Inboorlingen van Frankryk en Burgers van talais, gy hebt ons veel bioeds en gelde gekost in de overwinning van uwe regtvaarclige en natuurlyke eigendommen ; Gy hebt gehandeld volgens uwe dwaalende berinzelen , wy agten en eerbieden nogtans' h die dapperheiden deugd waar door gy ons fchoon^'' ' Uitmunteode inwoonden kroon EY VyanÓen °D2e ^on en °" Seweest ^ . wy konnen doch omtrent u niets anders gevoelen, dan hoog- fvan i W*aaakea Ulve ketenen, wy rukken van vernedering welke gy ons leerde, * eengyonsgetoondhebt, datwa^enionuwen- heid  De ZOT van AANZIEN. i?/ Lid in bloed, tytels nog ftaat gelegen is; lat de deugd eene waardigheid geeft groo ■ ter dan die der Koningen ; en dat die gcenen / welke door den Almagtige.n met zulke gevoelens bezield worden als de uwe zyn, biliyk van tdere menfehen'moeten onderfcheiden werden. Gy zyt vry en kund tot uwe bloedver wanten en medeburg ;rs wederkeeren, ook tot al len wier leeven en vry heden gy zoo edel verlost hebt, doch weigerd niet de tekens onzer biilyke hoogagtinge mede te dragen. Wy, wenschten u , tot ons door alle waardige verpligting te verbinden; enten dien einde, bieden wy u aan alle gunften eneerampten waar over Eduard befchikking heeft. Zyt niet alleen mededingers onzer roem, maar ook altoos vrienden van de deugd Ach dat Engeland de eer had u haare zoonen te noemen- O myn Vaderland, riep St. Pierre uit, nu is het dat ik voor u beeve. E-  178 De ZOT van AANZIEN. duard kon alleen uwe fteden winnen, maai Philippa verwind de harten. BraaveSt. Pierre, zeide de Koningin, waa, röm dus bedrukt ? Ach Me. vrouw ? andwoorde St. Pierre, ik zal eeni «erven , maar my nooit beklagen deszen dag overleefd te hebben. Na dit verhaal volgde een lang flilzwygen. Ten laatften herftelde de Graaf zich.' Mr. Zagt, zeide hy , gy hebt my nu uwe Helling beweezen; op een kragtiger en overtuigender wyze, dan al het vermogen van reden, kaveling doen' kan. Terwyl gy het geval deezer voortreffelyke burgers verhaalde, was ik ongevoelig weg gerukt ik was :my zelfs niet meer. Ik „am deel in alle hunne belangens ; hunne driften en aandoeningen ; en was geheel ■opgevoerd in eene waereid vol blyde aandoeningen is dit nu 't geen gy deugd en geluinoemd ? Het is creen groot deel van Mylord. Daar zyn  De ZOT van AANZIEN. 179 zyn in de natuur maar twee foorten van't gee^ wy zig zelfs noemen ; 'er zyn maar twee foorten van willen in 't geheel; de wil van oneindige wysheid ^en oneindige goedwilligheid , welke gedurig voortgaat ter bevordering van de fchoonheid en gelukzaligheid van alle fchepzelen ; en de wil van het fchepzel welke alles tot zyn eigen belang en voordeel verlangt, na zig trekt, benyd, fchraapt en daar toe doet dienen. In de eerfte wil is alle mogelyk goed gelegen , uit de tweede vloeid alle mogelyk kwaad voort, en indien de eerfte wil niet in zekeien maate de tweede onderrigte en verbeterde , 'Jan zou de wil van elk fchepzel een Ismael z/rr, zyn hand zou tegen een ieder en ieders hand tegen hem zyn; dan zou er niets dan twist en tweedragt, haat, afgryzen en elende door de gehele fchepping, gevonden werden. Hier uit volgt , dat 'er maar een wil van eeuwigheid is, oneindig wys om te ondcrfcheiden wat voor het geheel 't best is , oneindig goed om de vervulling van dat beste te verlangen , en oneindig magtig om dat beste ter uitM 2 voer  iSo De ZOT va.v AANZIEN, voer te brengen, Elke wil die door deeze «J ne w« niet geleid word , moet noodzakelyk in onweetenheid en dwaaling fteeken. Voorts wil ik hieruit afleiden, dat ieder daad van elke wil die niét door die eene wil van Goedheid onderligt is , by gelyke nóodzaakelykheid een kwaade daad moet weezen. 1 Daar zie ik geene noodzakelykheid in , zei de Graaf. Ik begryp wel dat God aan verftandige weezens een beftaan of onderfcheiden weezen kan geeven, afgezonden van hun zei ven want ik zie dat hy dit gedaan heeft. Wat zou hem dcrhalven beletten hoedanigheden tegeeven even onderfcheidcn van hem zeiven als het beftaan ? Waarom zou hy niet in zekere bepaalde maate, bekwaamheid oordeel en magt wysheid en goedheid konnenmededeelen ? zou niet zulk een weezen , aanflonds , de betrekkingen der dingen met dezelver verfcheidene gefchiktheden en ongefchiktheden in een groote maate begrypen konnen ? zou hy ingevolge hier van niet verliefd worden op het geene regt en fchoon is ? zou hy niet overeenkomftig zulk eene verttandige goedkeuring te werke;ga,an ? en zonden zulke daaden niet voor deugd-  DiZÓr vak AANZIEN. 181 jeagdzaamc daaden gerekend moetc ver den '? Op dit oogenblik kwam een knegt binnen, tfy brast Mr. Zagt de tyding dat zyn vnend Mr- Huisman zeer fchielyk niet wel geworden tas.enernftigverzogthemaanftondstez.en waarop Mr. Zagt die elk bewys van goedwdligheid oneindig hoogerfchatte dan alle andere overweegingen, fchielyk opftond, eenzwygende buiging maakte, en vertrok. Wy koeren weder tot onzen held. Naauwlyks was hy oP nieuws tri de kleeren, . of hy verzegt eene tweede vifiteby zyn patroon afteleggen , welke hem met zyne gewoone te- opfchik zeer verwonderde , de Min ver«ld* hun het geheele geval zyner-Ueederön. Waar op de oude man het kmd byna ! vernielde door de hevigheid zyner Lief koozmI genToen de Min en Harry vertrokken waaren, riep hy zyn oude dienstbode by hem. Jacob , zeide hy , terwyl de traanen hem in de oogen M 3 fton-  m De ZOT van AANZIEN,, ftonden , ik kan niet langer leeven buiten hl gezelfchap -van dit kind ; haast u derhalven , m het volvoeren der orders die ik u gc geven heb, en laat alles tenïond in ge reedheid wee,en. De Lnegt , welke zyx meesters zwygcnde luimen opvolgde bui-de en vertrok. Het was nu Herfst , myn Heer Dicky en zyn broeder, een gezelfchap jonge Luiden meteen knegt die op hen paste, hadden verlofgekregen om naar een Nootenbosch te gaan De Kinderen wisten volmaakt den weg , daarom verzogt de knegt wat agter te blyven een haak te haaien om de takken ftederwaards te trekken. Dit werd toegeftaan en het gezelfchap vrolyk en drok praaiende vervolgde haaren weg. Het bosch lag op zekeren afftand ter zyde van het perk agter het landhuis, doch toen zy de plaatz daar zy weezen moesten nader den , miste Harry een byl , en onder belofte van fchielyk weer by zyne makkers te komen vertrok hy om dien te haaien. Ter-  DE ZOT van AANZIEN, 183 ' Terwvlhy weg was, ontmoette zyne makJs yy en ingang van het bosch, een party. zingen , één hunner droeg een zak met noo fzw arder dan de draager zelve Zoo H - LzyLordDicky, waar moet at zoo n^ /wel, naar huis, waar zouden wy heen laan? zeide een boeren knaapje heel omp. E. Lg my wat hebt jyluy gedaan? ja-d da,ee,; zei de jonge. Zyn dat nooten die jy » die za„ draagd vroege Lord? Vraag dat tot morgen tTf antwoordedeionge. Bengel zey Dieky, wat boos, hoè,durfgy hier nooten van daan haaien, zonder ons verlof? wel wat da. betreft, meester Dieky, zei een ander , ik ken je genoeg, en ik wilje datniet vraagen al waar jy met jou twintig Lords 1 dat wiUk riét, fchurk zei Dieky, ik heb groote lust jou je nooten afteneemen en je een goede dragt flaagen in plaatz te geeven, als jy )ou leeven ooit gehad hebt. Wat dat aangaat, meester Dieky , antwoorde een dorps jongen heel koeltjes, ik raa je datje nog het een nog het ander probeert. Daar leggen myne nooten tusfehen ons beide : en laat nou eens twee van jou regiment op m atM l k°'  184 De ZOT va n AAN ZIEN. ^olgeeve, neern dan vreet dan de overige holletjes vol. »n H " van Z^ medegezellen «» ^ arm, en beide fcheenenzy gehee, trct - verzekerd van hunne overweg. wZ ichoonzyb.denooitopeenvegcfehoogewee het ontbrak hen doch gee, moed ook wisten ?v dat ■ i iaar-n f 1,5 kraSteD £n ^ren mmder was dan een van hun beide. Maar t geen ongelukkig was voor deeze twee aÏSi r'r6^'5 • Th°maS Truk --ven alsHairy een beentjes draager , en had deeze *onstvan zy„ tweede jaar af en vervolgen »oo knaphandig geleerd, dat hy onder de jongen, / die -veel ouder en grooter waaren d- hy, „ dat opzigt ■ „ werd Capitdn " h°0fd gouden Lord Riehard begon den aanval en ley in eene 2 op de grond. Toen volgde zyn vriend die n et beter voer. Een fchop of wip van Thomas , rond hem, even als Alcices Anteus ftuar-  DeZOT van AANZIEN. ï»5 Larde om van zyn moeder de aarde nieuwe r aten te haaien. En alhoewel deeze zomer helden | even als de jonge Romeinfche edelluiden in d,n flag van Pharfalia hunne moeye bakkesjés voor het befchadigen bedaren wilden , wist Tom die doch by den derden trek vol bloed te maaken. Harry die nu in zyn wederkomen was , zag recds van verre dat ze handgemeen waaren , hy liep zoo hard als hy kon , en tusfchen de ftrydende partyen inichieteride , beval op een gezag hebbende toon, dat zy uitfcheidenzouden. Harry onderrigt van het geval, keerde zig eerst tot zyn Broeder Richard en zeida , o broeder Dieky ' je moest diejongens niet belet hebben een party nps ZOT vax AANZIEN. Schrtvrr. Myn Heer gy doet hem vee! eer aan, en ik zal 'er groots op zyn .zoogymy uwe onderrigtingen wild mededeelen, om dè waar, digheid van het Cdracter dat gy hem geeft te onderfchraagen , zeg my eens welke zyn de voornaamste hoedanigheden die een heid zamenfteilen ? Wat denkbeeld hebt gy van zuik een perfonadie gevormd ? zeg my bidde ik u wat is een heid myn goede vriend ? Va. Pha ! welk een vraag — elke gek weet dat. Eenheid i; . • ■ 1'c"1-L'a 1] ■ zoo a s ie ■ mend zeggen zou een man van groo- te verrigtingen. d e rcemrugtige bedryven uitvcerd , die dingen doet die heldhaftig zyn en in aüe zyne daaden en gedrag, een held inderdaad is, v aarom lagt gy — ik zal voorbeelden van lui- den noemen die door de geheele waereid voor helden verklaard zyn ; die als zodaning bekend, biüyk berugt gemaakt zyn doordigters fchilders, beeldhouwers en hiftoriefchryvers. -De Asfyrifche Kinus , de Sefostris van Egypten , de Cyrus van Perïïen , de Aio, xandcr van Griekenland , de Cefar van Romen , en met betrekking tot onze dagen de Con-  Ds ZOT van AAN ZIEN. 193 Conde in Frankryk Carel in Zweeden cn de PerüTche Koulikan. Schr. ïk lag om dat Themiftocles zulk een domkop was , gevraagd zynde wie hy als de grootfte held aanmerkte; antwcorde hy! niet hy die weet te verovmen, maar die weet te behouden , niet hy die om verre gooid , maar die oprigt* die van een dorp een Had, en van een veragtelyk en gering volk een grote Natie maakt. Vr. Dan was volgens uw gevoelen, Peter Alcxowitz van Rusland de grootfte held die 'er toen leefde. . Schr. Ja myn Vriend; want byna geheel Rusland , befchaafde hy behalven zich zelve. En in alles moest hy zyn gloorie met zyn Kaatje deelen , die dien man befchaafde die eene geheele Natie befchaafd jjad.a fj> M vil • ': ->-' - -is >:-.<\ V > Vr. Wien houd gy voor de grootfte held der oudheid ? Schr. Lycurgus, was buiten yérgelyking , N de  194 DTZOT van AANZIEN. Je grootfte" der helden en de grootfte c?cr Wetgecvers. In zyne dagen , was het volk van Lacedemon inderdaad ten uiterfteh bot en onweetend : 2y erkenden geene wetten, dan de ingcevingen van hun eigen wi!, of de wi! van hunne overheden. Lycurgus kon den Scepter aangenomen hebben , maar zyne eerzugt haakte naar een verhevener en duurzaamer beftier over de zielen, dereden, en het gedrag van zyn volk en hunhs nazaten. Hy vormde een Lighaam van de kuiten gerneenfte inftellingen, die ooit in het hart of het hoofd van eenig mensch opkwamen. Naast die van onze Goddelyken Wet62ver waaren zy best gefchikt om de menfehen tot nieuwe fchepzelen te maken. Hy beval den ryken hunne goederen op eene gelyke wyze met den armen teverdeelen ; hy verbood het gebruik van zulk geld dat onder andere Natiën gangbaar was, en daar door vèrbóóaby den invoer van'alle middelen tot pragt en weelde : Hy vorderde zig fober en eenvoudig te voeden. Hy verbood ' alle rkostDaaré huisraad en opfchik. In 't kort, hy tragte alle zinnèlyke en zdfs'■/.*..Ie hegeerttns te ' dooven" , en by  De ZOT van AANZIEN. 195 den daagelykfchen arbeid , , bcflommering en moeitens , een geduldig verdraagen , m pyn en fmart eene grootmoedige veragting voor den doodt te toonen. Ten laatften , veinsde hy eenigen tyd buiten 's lands te moeten weezen , en vorderde cenen eed van de Lacedemoniers, dat zy zyne wetten, zonder de minfte nalatigheid., tot zyn wederkomst ftrikt zonden onderhouden. Dit gedaan hebbende , begaf hy zig uit liefde tot zyn land , m eene geduurige ballingfchap. Voor zyn dood maakte hy zulke maatregels dat zyn lighaam nooit gevonden kon worden , op dat het niet weer naar Sparte vervoerd, en zyn Landsluiden een voorwendzel tot het Terbreeken van hunnen eed geeven zou. Vr. Weg dan met Czaar Peter : maar wien denkt gy was onder de hedendaagfche den grootften heid ? Scir. Om de waarheid te zeggen , onder ai le van welken ik gehoord of geleezen hebbe, was de held die ik 't meest bemin, een dolle man , en de wetgecver dien ik hoogschatte was een zotskap. N 1 Vs-  196 De ZOT van AANZIEN. Vr. Ik geloef dat gy 'nooit de fchryver 1 zoud geweest zyn die gy thans zyt : zoo gy niet tets van deeze beide hoedanigheden had aangenomen. Maar kom, zonder gekken , zeg my tog eens waar deeze geliefde held en wetgeever gevonden moet worden ? SeiiR. In een Boek , aan de waereid nagelaten door eenen Signcr Cervantes. Vh. O -. brengt gy my by myn oude kennis ? ik bidde u heeft uwe Pegafus niet zoo wat van de hoedanigheden , van den berugten Ronfinant ? Schr. Hy gelykthemop een hair naverzekere ik u : ik begryp dat gy denkt dat ik .'er mede fpof: gy meent dat ik nooit in ernst met B van de zelfde gedagten kan weezen. Evenwel, zoo gy aan uw eigen geheugen vraagd, om welke de grootllehelden door degefchiedcnisfenz'ooberugt zyn geworden : het moet uantwoorden, enkel door ondeugd, door verwoeftingeneiende onder het menfehdom te verfpreiden. Hoe groot hoe heerlyk , hoe hemelsch was de held van Mancka boven hen verheven ? die het regt  De ZOT van AANZIEN. .197 regf der verdrukten herftelde , die de beledi«ingen weder te regt bragt, die den gevallenen weder op de been hielp , en den geenen nederwierp die door onbillykheid verheven was. Wat heeft hy in deeze wonderlyke ondernceminsen , al fteenen , fchoppen , ribbe fmeer , en ftokflagen op zyn magere fchonken moeten uitftaan ? (ik gril van de vertelling ) befiommering was zyn bed , en het huis van fmerte , was voor hem een prieel van vrolykheid, wyl hy zig zelve verpligt oordeelde gemak , voordeel en geluk aan anderen re bezorgen. Indien de uitkomfi.cn met aan de oogmerken van zyn hardbeandwoorden : daar van was niet aan de man zelve , maar aan Zynè ongcfteldheid den fchuld te geeven; want was zyn magt en den uitflag zyner daaden zoo uitgebreid geweest , als zyne goedwilligheid, alles wat op de aarde krom was zou hy ten koste van zyne leden en leeven, zoo regt gemaakt hebben als een Ceder. Maar laat my nu voortgaan, om met alle eerbied den zoom van het kleed van de allerwaaraigïtè aller goeverneuïs en wetgecvers Sanfche ■ N3 ' V-n  ip8 D'e ZOT yas AANZIEN. Panchetekusfeb. welke vóhnisfên! heeft Iiy nïcgebragt welke vastftellingen! Hoe cclipfeeren hier Solon en die geene die door de Godin Aegeria aangeblaazen waaren! Sanchè, gy waart een boeren kinkel gy waart een ongellctterde knaap, gy waart een lompe vendt, maar een engel van een goeverneur , in zoo verre als gy ftrydig met de gewoonte van alle göevèrneurs , geen ding begeerde, geen ding wenschte, uw oog op geen ding vestigde, dan de'behoudenis , van uw volk ! daarom hebt gy niet konnen zwerven , gy had geen anderen weg te bereizen. Had ^Efopus op hetzelve beginzei konnen werken de regeering der Oyevaars zou onder de menfehen de overhand niet genomen hebben. Hoe word ik verbitterd Panche als gy beledigd word! Hoe droevig ben ikuafgezet te zien! behalven in het land van een zekere majefteit, ik, zugt by my zeiven, O, dat de geheele aarde uw eiland Barataria, en gy, Sanctie derzelver wetgeever en beftierdcr waart, Vr. Ik begin overtuigd te werden , ik beken het; maar zeg my bid ik u ; waarom heeft de -waereid , door alle eeuwen en volkeren , in  jj£ ZOT van AANZIEN.- Jft L -t algemeen heldhaftigheid en glorie aan overwinningen gehegt ? Schr. Naar myn gedagten door den eerbied die zy voor de magt hebben. Een mensch is natlUU,ykzwak: hy is geboorenin,entoteen fraat van afhangelykheid ; natuurlyk zoek. hy daarom naar hulp ; en daar hy vermoed dat de grootfte magt is, daar zal hy xig vervoegen e„ om befcherming bidden. Nu fchoon deeze magt ten zynen nadeeie gebruikt wordt , ifl plaatze van hem te verdedigen , zoo maakt dit doch geene verandering in zyn eerbied omtren denzelven.,hybuigd terwyl hy beefden h.y veragt den geenen die hy aanbid, in het te genwoordige geval, is het met den mensch L het met God is, hy is niet zoo ontzagly* engeftreng, hy is niet zoo te vreezen , n den zonnefchyn en edelen daauw^ voorzienigheid cn genade , dan wel in zyn bhxemen en donderen, in zyne wolken en ftormen. ./ uo,r.ir"nH in deeze drie H»ld Heros iws, bcteKwia in Ualcn een halve God , .of ie mand die boven den blooten mensch is. Maar hoe kan de^e meerderheid en waardigheid getoond werden ? N 4 J  200 De ZOT van AANZ JEN. De he'cbre Üaaden van: goedwilligheid , de zagte en rtille ftem van goedheid'gaan nooit yerzeld vangerugtof vertooning; Het oproer en geraas van tuimelende en zakkende Steden , het gefchreeuw van geirhonde vrouwen, en hetizugten van dervende natiën , dat zyn de dingen die de trompet der Faa'n vervullen. Menfehen van magt en eérzugr, vinden aanzien en eerbied , vry gèteedvoor hun in den weg leggen ; gelyk het onvergelykeJyk gemakkelyker is te vernielen dan tefcheppen , iemand te dooden dan hem het leeven te geven , iets aftebreeken dan op te bouwen , 't is gemaklyker verwoesting en elende dan overvloed vrede en voorfpoed op de aarde te zaaysn. Vr. Zyn dan de menfehen in dit geval niet blind omtrent hunne eigene belangens , gelyk zy ten uiterflen onregtvaardig zyn , met eerbied te bewyzen waar voor zy billyke verontwaardiging moesten vertoonen ? Schr. In zulke gevallen zyn zy zelve de fpeelballen en ilagtoffers van hun eizen dwaasheid. Prys een kind -over een "of an.  De ZOT van AANZIEN. «* andere ondeugende grap of pots , g? brengt hem op den naaften weg naar de !X En-iuistop die nranier heeft deeze waereid haare heldhaftige deugnieten Joot gemaakt, door eenen roem te hegg n aan daaden die luidkeels om geesfelpaal en galg roepen; want de waereid was een ifL de! beginne en zal een dolkop tot het eind blyvcn. Van den beginne der dingen heeft de vinding van het menfchdom maar twee we.en konnen uitdenken om z.g op de wae < . i a ppr(V> door den reld te onderhouden ! de eerfte d0 arbeid hunner eigene handen, en 2 ZOT vanf AANZIEN' waaren, hen varwagfen dé jonge Knaap** geplaatst hebbende en tusfchen beide inzittende reed de koets weg in een voilé galop. Omtrent de tyd dat onze Held en zyn pa ^ troon vertrokken, kwam de Min de trappen op met eene fchotel vol gebakken brood, dat zy te huis klaar gemaakt had , voor de jonge bedelaar, die zy in het Kabinetje van Harry gelaten had , maar hem daar niet vindende , zette zy in allen haast haar bereide1 ipyze in de eerfte venfferbank neer , liep naar beneden en in de keuken,en onderzogt waar de kleine bedelaars jongen was dié meester Harry in zyn dienst genomen had : alle dienstboden ftonden in de uiterftc verwondering , behalven Sufaftna, welke zig optoomende , en het Caracter Van haare bediening aanneemende zeide! wel Min! jy moest je daar niet tegen zetten dat ik hier die luifige kléine fchurken weg jaage en agter de vodden zit, het was wa4rlyk om het geheele huis aanteifeeken , wat behoeven hiér veel woorden : ik nam dat kleine feefrfkte hoerekind en boen-  DE ZOT van AANZIEN. "5 boende het de deur uit. Deed jy dat ba, fchikmoer, * de Min, durf gy myn „t onge, myn kleine man, fcWj Van het geheele huisgezin , mf^f^ cn plaagen? onder dit zeggen, ^ ^ dikke arm op, en gaf Suzannazulcn^ aan de zyde van haar hooid, dat zy b>r een L oP de vloer bleef leggen. Toen weer de trappen oP loopende , zoht en riep zy om haar Harry, met oogmeri: m hem over zyn verlies te troosten en c,P * beriren. ; Het eeten was nu opgezet, het gezelf,hr,p zat reeds, en de dienstboden hepen overat Sinds en herwaards , geduurig Harry , by herhaaling roepende; maar Harry was al vetfcheidene **« uit het gehoor. Toen „en het tafelkleed opnam kwam de Mtu binnen, met een gezigt half ■ in traanen en halfin diepe gedagten, en nep dat lw kind niet te vinden was. En wat denk jy fM« dat van hem geworden is ? vroeg de (fea* Ik hoop zei de Min dat hy of naar myn «an of naar de ftomme •delman geloopen is. Aenftond* weiden'er twee knegten naar bei O 4 üv  2i6 De ZOT van AANZIEN. de huize afgezonden , welke fchielyk weer- kwamen , met de tyding dat meester Harry by zyn Voedfter Vader niet gezien, en dat by de ftomme -edelman niemand te huis was. De zaak begon nu ernitig te worden en vry wat ongerustheid te veroorzaaken: het geheele huis was in opfchudding , en al de dienstboden , en onze helds lieve Min met Lord Dieky aan haar hand , liepen zoeken door de tuinen , de velden , en bosfehen , welke aan alle zyden van de naam van dei afwezigen weergalmden. By de terug togt van eene zoo vrugtelooze als zorgvuldige nafpooring , verklaarde de Min haare gedagten , dat Harry weggelo. pen zou weezen met een kleine arme jonge daar hy veel van hield, en die hy in zyn dienst genomen had, doch die de werkmeid dien morgen de deur uitgeklopt had. Nu werd Sufanna byna herfteld zynde , binnen geroepen, en daar over gevraagd , was zy gedwongen het geval te bekennen, fchoon op eene wat minder trotfehc en weifpree kei  De ZOT van AANZIEN. «17 kende toon dan zy gewoonlyk voerde Myiord zag haar aan en vroeg! wie jou Lomp■ftukl heef jou hier gezag gegeeven om ie mand uit myn huis te jaagen, die myn Lieve en edelmoedige jongen plaizier heeft hierin te brengen? Pak aanflonds je biczen, en laat ik nooit zoo ongelukkig zyn van jou tron, weer te' zien. Nu , was het geheele dorp en de buurt, zod wel als dit edele huisgezin, in de uiterfte verwarring en ongerustheid over het v;r lies van) hunnen kleinen gunftelirïg; toen'er een landman met haast kwam aanloopen m by den Graaf aanflonds wenschte toegelaaten te worden. Mylord * zeide hy ik kom u eenige tyding van uw lieve kind brengen. Toen ik op den Londenfche weg naar huis ging, zag ik een koets met zes dravers , in een vlugge ren. en fchoon zy my vliegend voorby reden .merkte ik dat 'er de oude man met de baard in zat, en dat hy twee kinderen by hem had, aan elke zyde een, fchoon ik geen tyd genoeg had, om hune tronien te zien. O 5 On£  213: De ZOT van-AANZIEN.. Ontfar;gclitvooruwmei.A--i, zdd^ Graafhet zal zoo weezen als gy gezegd hebt. , Jan! neem eenige van de knegten met u te hulp ; en gaa in haast naar het huis var* dien man: zoo 'er niemand t'huys is , breek de deur open en breng my tyding van hem, of wat gy van hein tp, wccten kond komen. Jan de hofmeester liep aanflonds heenen om zyn last uittevoeren j en alles ia ftilte vindende na dat hy by herhaaling hard op de deur geklopt had j brak met zyne makkets de deur open , en in tredende liepen zy door alle kamers op en neer. Zy vonden he{ huis kostbaar gemeubileerd , en boven een Bibliotheek van de beste boeken, een buffet vol zilverwerk , en alles in de uiterlle order, als was het gereed gemaakt om een familie van aamzien te ontfangen. By dit allés ftondenzytenuiterften verwonderd, tot datjan, op een Tafel in een kamer aan de ffraat, een papieT ostdekte, dat hy fchielyk op nam, het was een brief wel toegemaakt ea gezegeld en aan zyn meestergeadéresfcetd. B-iyde over dee-  De ZOT van AANZIEN. «f deeze ontdekking , liet * eenige van de rgsaidaaromopelego^rente^n.en Hep metalle mogelyke fPoed naa, zyn mee. ter. M/.,rd, zei Jan *. MM dottde *m adem te krygen : de jf** rM als zy hem nücdisn,- móet «e» IJl en ryk man MP». #«* Lubilen van zyn hui. zyn al verfche.de Lende panden w^l 6,er , welke de Gratf fchielyk endaar in het volgends la*: M y l o r 61 Eihdetyk heb ik gelegendheid gekregen Ü uwe kleine Harry te ontvoeren, de grootfte fchat mat welke Ouders ooit gezegend rt werden. De droefheid welke ik gevoële-, » het vooruitzlgt der fmèrte, Welke zyn rfwe* " zen aan uw geheel huisgezin zal vei«* ' zaaken, was niet bekwaam my van deeze ' onderneeming te doen afzien, dewyl het be-  De zot van aanzien. „ belang e„ gejuk van he£ kjnd fay ^ ^ „ bedenkingen overweegt. Gun my egter „ uw Lordfchap te verzekeren dat onze Lie„ veling in zeer veilige en tedere handen is. „ dat het myn grootfte belang en geduurige „ zorg zal weezen, hem, aan uw Lordfchap „ ter regten tyd weer ter hand te ftellen, „ als de befte en voimaakfte van alle men' „ fchelyke weezens. „ OndertulTchen zal al uw na vorfchen en „ zoeken naar ons, te vergeefs zyn. Ik laat „ aan uw Lordfchap myn huis en meubilen „ als een onderpand en verzekering vnn d8 „ zuiverheid myner oogmerken. Ik ben &c." J De vlugt van onzen held was nu bekend; doch niemand kon met eenigen grond giffen naar de beweegreden van den oudenHeer in de uitvoering van dit geval: en alle waren zy verwonderd over den fchat die in zyn huis was. Wyl  DEZOT van AANZIEN. *« De< duiücrheid van de nagt belette than , alle navorfching ; Mylord beval da de knegts zig te bed zouden begeeom voor den dag te konnen "PTan alll paarden, zyne koetspaaa, d „ niet uitgezonderd te neemen, van konden krygen, D0„r dit blydeuitzigt geraakte dit hulzin wat bedaard: alle behalven de arme* die tot geen ftilte te brengen was en ook in huis niet wilde komen; zy bleef l gehee.e nagt op de trappen voor de deur, of liep zwerven in de guure wt geduurig haare handen wnngende, en het onheelbaar verles van haaren Harry beweenende, Den volgenden dag beval Mylord, dat men een lyst zou maken van alle goederen die in het verlaten landhuis gebleeven waren, en belafte voorts Harry's voedftervader met ZYn gezin het huis te bewoonen , en op de  222 De ZOT van AANZIEN. goederen te paffen, zoo lang tot de eigenaar fliles te rug eisfcfate. Na drie dagen kwam de bende , die onze wegioopers gezogt had van hunnen togt neerflagüg te rug , de meeste leiden hunne vermoeide, en heffikte paarden zagtjes naar de ftal zonder eomge *yding die aan het^ewigt van hunne droevige en vermoeiende reize konden opweegen, meeue te brengen. Het seluk vf engelnk van het menfchelyk leeven ; hangt gelyk het fchynt niet zoo veel af van her verlies of de verkrvging van eemg wacreldlyk goed, dan wel van de veranderlyke gedagten en verbeeldingen der menfehen. Het afzyn van dit kind, 't welk, maar •weinig maanden te vooren , in de uitzigten «enegendheid en zorgen dezer Edele familie m 't geheel geen deel fcheen te hebben werd thans aangemerkt als het verlies van alle eere en voorfpoed. Elk vertrek van het huis fcheen eene droefheid aangenomen te hebben • en mynheer en mevrouw gaaven geene vifites, nog wagten geen openhaar gezelfchap, Zy ftef.  De ZOT v-n AANZIEN. belden evenwel alles * het werk om middelen uittevinden, hoe zy hun lieveling Dieky ; vermaken en trooften zouden : maar dat hielp weinig dikwyl* werd hy kwynende in een ■hoek gevonden, daar naa hoorde men hem, fchreyende uitteroepen, waar is myn Harry myn eigen broertje Harry! Zal ik dan noo.C myn broertje Harry weerzien? Mylord had reeds een menigte brieven afgevaerdigd aan alle zyne kenniffen, met ver. ZOek van verder het geheele Konmgryk te haten doorzoeken , met aanbieding van de .rootfte belooningen op de ontdekking van *n kind. Maar dit vrugteloos bevindende Uethyhetbyherhaaiing, tot het zelfde oogSkin alle nieuwspapieren Ikllen; (gelyk net zelve buiten twyfFel nog in de chro„ijken deezer dagen gevonden en geleezen werdO Weini" weeken bier naar kreeg Mylord eèn trife betrekkelyk tot zijn Zoon Herrij , welke hem en zün vrouw zoodanig vertrooste; dat d-eze Ed-le familie , binnen den tijd van twaalf maanden weer tot de oude v-ust cn vroIfvkhdd herfteld werd. aat  224 Da ZOT van AANZIEN. Maar om weer te keeren tot den Haat in wel. ke wy onzen held gelaten hebben ; de koets reed geftadig in een vollen galop, en de kinderen bleevea blyde , en dagten dat zulk ryden het grootfte vermaak was dat men hen kon aandoen. Toen zy een korten tyd op de heide gereeden hadden, keek de koetfier rond of hy ook door iemand gevolgd werd, en regtfora kee rende, reed hy zagtjes , tot zy op een andere groote weg kwamen, op welke hy naar zyn oudin trant voortrende. Dit deed hweer op de volgenden heide en op een anderen weg, die ook naar Londen lag, komende in de nagt , aan de eerfte groote herberg. Harrys patroon had de voorzorg gebruikt; om zyn aangezigt met zyn groote overrok te' bedekken, dus niemand zyn baard zien kon. Hem werd een kamer gewcezen, waar in vuur cn ligt ontftoken waren. Zyn oude vriend ea dienstknegt bragt hem het gereedfehap om zig te feneereni Hy floot de deur en verrigte dat werk in tegenwoordigheid der kinderen. Har-  De ZOT van AANZIEN. WS BaHy ** geduurende dit fcheeren , als peinfende: toen de oude man gedaan had Lp Harry naar zyn patroon, met een zekere jaloufy, hyligte zyn hooft op, met »aanen m iyne oogen. Spreek met my, myn heer zeid„hy- fpreekmet my! Het is, antwoorde de. 0ltde Edelman, de eenige troots myns leevens byutezyn, en met u te fpreeken Harry. Het kLd, die taal der vriendfehap hoerende , verd aanftonds gerufter, en zyn armen nUftekende om zyn patroon te omhelzen, nep hy llit, o in waarheid ik geloof gy zyt myn oude Papa 1 Schoon Harry nu wel te vrede was dat hy in zyn vriend nog de zelfde man vond, voelde hy doch een heimelyke fpyt over het verhes van zyn baard. Want hy beminde alles , rn ieder gedeelte van zyn vriend zoo geheel en al dat het verlies van één hair , aan het hart van Harry als een wezcndlyk verlies voorkwam. Na de maaitydvcrvro'ykte deeze oude Heer, die nu door de dienftboden Mr. Fenton, genoemd werd, zig met de kinderen. Hy ver p maak-  0-26 De ZOT van AANZIEN. maakte hen met allerleye grappen : Hy zet^e de punt van een naald op den rand van een drink glas: en daar op een tinnen fcho. tel. dien hy in beweging bragt, en zo lang draaide , tot dat dezelve met eene gefwindheid rond liep, dat voor onze jonge aanfchouwers te gelyk vrolyk en verbaazend was. Hy deed nog meer, en de jonge heeren, waaren ten vollen van hem voldaan, dewyl zy nimmer zulke verbaafende kunfteri 'geiien hadden. Na dit kinderfpel, werd de Tafel opgenomen : en wyl het vertrek vry groot was, ftelde Mr. Fcnton voor, fchuilhoekje te fpeel Jen , dat met groote blydfchap aangenomen werd, waar na zy het fpel Tikjemyn begonnen, en daar door vermoeid werden. Mr. Fenton heiafte een Rustbank in de kamer te brengen voor Jacob de oude knegt en de kleine Ned: hy zelve ontkleede Harry, leide hem naar het bed, fpoede zig om hem fchielyk te volgen, nam zyn lieveling in den arm drukte hem aan zyn hart, en liiep. Na  De ZOT vak AANZIEN. M I Na drie dagen kwamen zy behouden te ^ampftaed, ^^f^^Z het Plein van een groot huis , t geen aangenaam gelegen was, texüond wer den g verwelkomd door eene Matrone welke Ja jcob daar voor veertien dagen tot huvshoudfter gezet had. i un- •Müd Mr. Fenton aan tafel De vo gende dag weio rui. >01^wagtdoor]aeobendetweeLyfknegten na^e mnaltyd zeide Mr. Fenton: Harry nu is het onze beurt? Jacob en de ee . bedienen! Want God heeft ons alle gefcha " elkander te diehen, en deeenemen ch Lüt hoofde van zyn geboorte niets beter d n den ander: hy is de befte engrootfte die* Jeren de meelis dienden hulp bewyft! Myn tod^ydiehe^Keeft^i.,,^ dien het God behaagd morgen een bedelf weezen, het is dus goed dat wy te vooren bereid worden tegen iets, dat mogelyk m v.r. volg van tyd gebeuren kan. Dit gezegd hebbende, bragt hy zyne twee kleine vrienden in de kamer, d£ de£jp boden aan het eeten^ waren. Hy ^  *28 De ZOT van AANZIEN. boden een wenk, en om zelve een voorbeeld te geeven: vroeg hy aan Juffrouw Hanna, en Mr. Jacob , Mr.- Frank en Mr. Andrics wat zy begeerden? De dienftboden het oogmerk van hunnen heer begrypenae, belaften Harry om dit te brengen, en Neddy om dat te haaien. Tcrwyl Harry, met een bevallige houding even als een Ganimedes rond zwierde, van den eenen kant naar den anderen, werd hy van elk gepree.en, en duizendmaal gezegend , hunne agting voor hem groeide der maate, dat zy, offchoon zyn vader eenigen tyd daar na eene groote beloning op zyne ontdekking ftelde , hem niet wilden misfen. Binnen weinige dagen, had Mr. Jacob de huishouder de kleer kamer voorzien met rokken , camifoolen, ö verrokken, hemden, broeken, kouzen en fchoenen, van ailerleije foorten en grootte, hier in werd Harry geleid door Mr. Fenton , die hem dus aanfprak : gy ziet dit alles en dit geef ik Harry! Zeg my tin wat zult gy daar mede doen? Wél Papa gy weet dat ik dit alles niet nodig heb  De ZOT van AANZIEN. **9 L ik heb kleeren genoeg behalvendie en ,eele daar van zouden my met pasfen Wat uit gy 'er dan me doen, zult gy die veibanden of weSSooyen? O dat zon Ingedaan zyn zei Harry. Neen Papa zoo ik die nodig heb, zal ik ze aan anderen geeven , 2 dezelve ontbreekem Dat zal braaf van u gedaan zyn, Harry, want zy hebben er waarlyk meer regt op dan gy , het geen gy ;;et pruiken kond, kan u ook niet toet, hooren. Dus als ik u dat alles geef, is dit zoo veel als of ik u niets gaf. Het is evenwel een zoete gift, om daarmeede arme luiden goed te doen. Mr. Fenton toen terug tredende en onzen held aanziende . nep- die u tragt te onderwyzen, myn engel, word zelfs van den hemel, die uit die zoete mond fpreekt, onderweezen! Maar Harry, 't zou evenwel niet goed zyn dit alles weg te geeven, aan de gemeenebedelaars , die alle dagen onze deur aflopen , 5eef die wat eeten, of een weinig geld; en wenscht ze goede reis; al geeft men zu ke bedelaars twintig pakken kleeren, zy zullen P 3 ZC  &o Ds ZOT van AAKZIEN. ze alle afleggen, en trekken hun oude plunje aan, om daar door te beter de luiden tot medelyden te bewegen. Doch ; als gy 'eenige arme reizigers langs den weg befpeurd , en gy ziet dat zy naakt zyn, of dat uw h:rt zegt dat zy honger hebben ; wagt dan niet tot ze u bedelen , maar bedel gv van hen die gunst dat zy iets van uaanneemen; breng hen binnen geef ze eeten; en als gy dat gedaan hebt , breng ze dan in uw kleerkamer, kleed ze met het geen gy denkt dat zy nodig hebben: en geloof my Harry ! wanneer gy zelfs koud, hongerig, gekwetst, in nood, of in ziekte geraakte ; dan zal de herinnering , dat gy anderen gekleed, gevoed , ge. neezen, en vertroost hebt, een balzem voor uw eigen hart zyn. Terwyl Mr. Fenton dus fprak , befpeurde men op het gelaat van Harry een genoegen cn drift om wel te doen aan die , die hy dagt gelukkig te maaken. Van deeze dag af aan , itonden Harry en Ned by beurten dikwffs op de wagt; met oogmerk om elendige te onderfteunen. Arme  De ZOT van AANZIEN. *3Ï me vaders en moeders, werden met hunne hulpclooze kinderen van huis en hof ver- "u 1 . , -r _„,W nnre uk be- dreeven, door brand, 01 «i— ° ET aoor onderdrukkende Landheeren of ïu;e fchuldeisfchers overvaren binnen gebragt, gevoed gekleed, en met reisgeld voorzien, weggefonden. Ondertusfehen had Mr. Fenton, de omftandigheden en earaeters van alle armen n e ftad en derzelver omtrek nagerpooid dan eens zelve dan eens door anderen en wanneer hy eerlyke annen«g*-M* noodigde hy dezelve des Zondag by om aan zyn huis het middagmaal te hou den. Op den volgenden Zondag dertig van deeze gasten, wier getal dagers groeide. Binnen gebragt zynde vonden zy de tafel «dekt, en Mr. jacob de hoorden gertd hebbende, leide een zilvere kroon op ^ bord; en deeze eerfte weldaad wier dere gevolgd. Vervolgens werd e. P 4 V  2.32 De ZOT v.ib AANZIEN.vloedig opgedist. Onder het eeten kwamon Mr. Fenton, Harry, Ned, en de vierdienstboden binnen : plaatfien zig in zulk een order die gefchikt was om de behoeften nn het geheele gezelfchap op de fpoedigftc wyze te veryullen. De Gasten, verbaasd opgetoogea over alles wat zy zagen, zaten een geruimen tyd ftil. bevreesd om toe te tasten, vee! minder durfden zy van de luiden dié hen bediende iets vraagen van 't geen zy • begeerden, tot dat zy aangemoedigd door de vriendelykheid , goedheid en dienstvaardigheid hunner weldoendera by trappen gelukkig en vrojyk wierden; dus wel gegeeten en gedronken hebbende, trokken zy weg, met veredelde zielen, befchaafde zeeden, en harten gloeyende van erkentenis en liefde omtrent elk lid van dit buiten gewoone huis. Door middel van deeze wcckelvkfchc weldaad, wierden veele fchïèlyk in Haat gefield hunne kleine fchulden aftedoen. Ook werden zy h.er door in fiaat gefield, om gereedfehappen, vlas en wolle te koopen, de werkeloosheid te verbannen , en tot voordeel hunner hu.sgefinden te arbeiden. Hun rykdom nam toe  De ZOT van AANZIEN. 103 toe met hunne naarftigheid ; en het voort, bi en,zel van de bezigheid van zoo vee.e Ltyds nuttelooze leden, diende in der daad t,. bevordering vap de rykdom der geracete maatfchappye. Dus is het dan de vflPrfpoed van deeze waereid, en van elk volk In maatfchappy in dezelve, die al! een af„d van de naarftigheid of het handen , l van derzei ver byzondere leden. En zoo vcel edeler handelde deeze byzondere fl hermer boven alle oude wetgeevers of pedendaagfehe belcherm cn land - hceren ; v, er eigen belang, zoozy verftand gebruikten ln hen teonderwyzen,hunne eigene inkomfte, a de vergrooten, hun Vaderland verryken, door de handen der armen, op welke zy invloed hadden, van middelen te voorzien ter bevordering van hun beftaan. Terwyl Johan de kinderen onder wees in Fngelfche taal, was Mr. Fenton geduung waakzaam met door beweeging voor de ge fondheid van zynen kleinen kampvegter te zorgen. Hy had een lange laan agter zyn Tuin : P 5  234 De ZOT van AANZIEN, en hier in nodigde by driemaal ter week alie jongens van de nahuurfcha i bv een te komen, weike beneden «I twee jaa'ren van onzen held waaren. Men ftelde pryzen op het werpen met den M , op het wortelen , ipnngen , loopen , kneppelen en met den vuist fpeelen. Doch de kampvegters wa«en verpiïgt hunne vuisten tebekleeden op dat hoe groo: hun yvcr en vuur mogt weezen hunne flagen geen nadeel konden aanbrengen. Die pryzen werden doorgas uitgedeeld aan de partv van welke Harry een lij was, of wel in het byzonder aan hem zelve, om zyn eigen handigheid en den voorrang die hem toekwam : hy wilde evenwei nooit den prys uit het veld wegdragen , altoos grf hy dien aan eene zyner gunfteüngen tot wiens bende hy behoorde , of aan den kampvegter dien hy overwonnen had. Hy voelde de fchaamte en fpyt van zyn vernederden vyand , hy vergoede op een trocstelyke wyze de on. billykheid der regters , en hervormde hunne dwaalingen by de gift dier belooning. Op zeekere dag dat Harry op de wagt tfond  De ZOT van AANZIEN. *35 Lnd, om arme reizigers te onderfcheppen, Joordehy agter de haag een Ogende L hy vermoede dat uit het tegenoverleg. P ,dveldkwam. Hy vloog dwars en vond de on. :;;;„kki,e voorwerpen : Hy ftond gelyk een b-eld en zyn médelyden was te groot om zig door traanen te uitten: fchielyk voortloopen4. en weer te rug vliegende, ylde hy m al,e mogelyke haast, naar de kamer van Mr Fenton die een brief zat te fchryven. Wat Ut, vroeg de verbaasde Fenton: hoe zoo ontftcld, hoe ziet gy zoo Wee* myn H*«y» Harry die niets antwoorde, maar zyn hand vaflhoudende, en dezelve met alle kragt trekkende riep eindelykuit: Och kom! myn Papa! Och kom en zie! ; Mr Fenton ftond oP en lied zig leiden naar het veld, daar zy een man vonder, «ittende oP den grond, zyne kleederen fch«n nen het haavenloos overfchot van betere da„en. Zy„ bleek gezigt was gevcrwd met een ziekelyk rood, zyn holle oogen waren geveftigd oP het gelaat van een vrouwsperfoon, wier hoofd hy oP zyne kmen b.cld ,  2.15 Da ZOT vau AANZIEN. dood, of «ervende, zonder eenigeblykbaa« finert , of benaauwdheid; by haar lag een jongetje van o-iurcnt vier jaar, uitgeftrekt op de grond half op de fchoot van de vrouw beneepen van den honger, en zyn oogjes in 't rond drajende, zonder le's te zien. De droefheid had haar fterkfte bitter op deeze voorwerpen uitgeflort, en de laatfte zugt en traan fcheen geloost. Ongelukkige man, riep Mr. fenton, wie en wat zyt gy ? de vreemeeling zonder zyne oogen te wenden antwoorde : Wie gy ook zyn moogt , ontrust het laatfte uur niet van deeze die in vrede wenfchen te «erven. Harry Harry zei Mr. Fenton, gaa heen fchielyk! zeg dat de knegts hier komen : laat Hanna hartshoorn, en een vies hartfterkende wyn medebrengen! Harry vloog weg als een Mercurius , cn terftond naderden Mr. Jacob, Frank, Andries, en Hanna die haare bekwaamheid toonde in het hertellen, van den byna doode Vrouw. Door  De ZOT van AAK ZIEN. 237 Door de hertfterkende vogten, haar onder de neus gehouden, begon zy te herleeven en haar boezem te verheffen met traage Zügtén Zy opende even haar oogen , en floot ze onmiddelyk weder. Hanna zette haar neder, goot haar iets in den mond , dat zy in zwelgde. Waar na Jakob, Frank , én Ar.dries haar op naamen en in het huis droegen; Harry die alleen voor het kmd zorgde fpaarde meede geene moeite, om het te doen hcrlcsven. Mr. Fenton en Johanna bragten den vreemdeling, ook een verkwikkend vogt toe dat hy in nam, en zyne zwakke fchoon veelzeggende oogen opende vroeg hy, wie zyt gy Mensch of Engel ? en bezwymde aanflonds weder. Alles werd aangewend tot zyne herfteliing doch een dankbaare aandoening werkte fterker op zvne finnen , dan alle verkwikkende dranken." De oude vreemdeling werd meede naar huis gedragen, en een Geneesheer ontboden ; [die met veel oplettenheid tot de hertelling deezer drie meedclydens waardig* vreemdelingen zyne zorgen , en kunst aan- wend-  238 De ZOT van AANZIEN, wendde. Terwyl de zieken wel behandelt werden laaten wy ondertusfen tot onze zaa.ken wederkeren. V ▼ R. Hoe plagt gy my! alweer terug, dat is «ven als de man in wiens gezelfchap ik eens reisde; wy waaren reeds verre op een aangenaame en gemakkclyke weg, toen hy het in zyn hoofd kreeg weer te rug te keeren, om naar een oude handfchoen te zoeken. Gy had nu myne nieuwsgierigheid tot den hoogden top gevoerd, en my te gelyk ten fterkften ingenomen met de belangens deezer ongelukkige familie, daar gy nu aanilonds de voldoening my. ncr verwagtinge ontvlugt! Maar hier, dit vermoede ik op myn eer, gy hebt weer uw aanbetrouwde geheimen , en wild die om de geheele_ waereid aan uwe leezers niet verraden. Schr. Nooit waart gy meer bedroogen. Ik weet niets van de zaaken. van dat arme volk. Zoo  De ZOT van AANZIEN. 23» Koo draa zy wat fterker zyn, zullen zy die zelfc verhaalen. lk weet niet wat voordeel 'er in hun ililzwygcn fteekt , nog wat zy van uw medeiyden en edelmoedigheid in het verhaalen van hun geval te wagten hebben. Doch de ■Geneesheer ten minden wil dat voor het tegenwoordige niet toelaaten. Gaa voort | myn Vriend, bidde ik u. Uw geduld zal niet lang gerekt worden. ZESDE HOOFDSTUK. Omtrent een maand voor dit geval, hadMr. Fenton eencn Vindex Schoolmeester van de Stad aangenomen om eiken avond een uur aan huis te 'komen, ten einde de twee jongens in de Latynfche Taal te onderwyzen. Ook had hy hem eene uitdrukkelyke waarfchouwing gegeeven met betrekking tot de goedwillige geïteidheid van onzén heid , die hy zeide dat door  24d De ZOT van AANZIEN, door zagtbeid tot alles te krygen was; terwyl hy door gcftrepgheid verhard cn weeibarrHg gemaakt -verd. Tien dagen na de Iaatfte ontmoeting, werd Mr. Fenton naar Londen geroepen , dar hy drie weeken opgehouden werd, door het fluiten van zyn boeken met zyne Duitfche correspondenten , en het in vorderen van eeaè groote menigte agterftallen , welke hem uit hoofde van zyn intresten in de fondfen toekwamen. Geduurende zyn afweezèn, begon Mr. Vinde* een uitgebreid gezag aan te neemcn, en gaf een vryer teugel aan de korzele verfchrikkingen van zyn beroep, Ned was natuurlyk een levendige mam regt moedwillige jongen,- wanneer Mr. Viudex hun bekeef met de dwingende houding , en de dreigende ftem als de grooten Mogol, wierp Ned op hem een oog van eene diepe veragting , dat door geene onderwerpingen naderhand kon goedgemaakt worden. Dc  De ZOT van AANZIEN. 241 De volgende dag kwam Mr. Vindex weder dubbeld gewapend, meteenmonftreufe berken roede in de eene , en een plak in de andere hand - de eene hing hy op in verrorem, gelyk de vernevelingen gezegt worden in de lugt te han-en om de kinderen der menfehen een toekomende ftraffe te bedreigen. De tweede hield hy als gefchikt voor den tegenwoordigen tyd ; hy was zeet oplettend op elk haakje , daar een foutje aan te hangen was ; hy warmde regts en links de handen van den ongelukkigen Eduard, zoo meesterlyk dat de £lüle vrolykherd van zyn gebaat vry wat ver, Lr en hem tot een ongelukkigen deelgenoot der bedroefde maakte. Na het vertrek van Mr. Vindcx, .was Eduards moedwilligheid wat bedaard , maar zyne gevoeligheid was hem in geenen deele ontnomen. Het beginzei van Ned , was gelyk aan de zinfpreuk van eenen zeer edeten fchildknaap : Ne~.no me impune lacesfit. Dit was zulk een ftokregel by hem, dat zelfs St. Anthony van deszelfs onvoeglykherd hem niet overtuigen kon. Q De  »42 De Z;OT van AANZIEN/ De nagt gebruikte hy , tot het beraamerj van allerlye fchelmeryen , maakte daar van een plan , begon te fchateren van laggen , en zig te kittelen in den goeden uitflag van zyn voorneemen. Hy openbaarde zyn oogmerk aan Mr. Jacob zyn bedgenoot, welke daar mede ten hoogteen in zyn febik zynde hem in de uitvoering beloofde te helpen. Tegen over de deur van het fchool, ftond eene oude hooge ftoel, wiens gedaante genoegzaam deszelfs gezag te kennen gaf. Mr. Vindex had dit majestueus ftuk huisraad uitgekoozen , als alleen overeenkomftig met de waardigheid van zyn verheven beroep ! hy oordeelde zeer verftandig , dat indien de tbroonen onder de menfehen weg genomen waaren , het dan met alle regt en regeering gedaan was. Door het middelpunt van de zitting deezer ftoel des gezags , had Ned Mr. J;fmes bewoogen een gaatje te drillen, dat niet dan *»iet veel oplettendheid tc zien was. Hy voor zag zig van een ftokje cyiinders wyze gefneeden, by na zes duimen Jang, aan het eene  Bk ZOT van AANZIEN. 243 eene einde maakte hy een fttik lood vast, en aan den anderen kant de kop van een dikke naald , die eertyds een fchoenmakers naald geweest was, van het besteftaal, we! fcherp, by de punt. Aan het looden eind van dit Hokje maakte hy voorts twee kleine koordjes vast, dwars over ellkander: met hulp van Jacob keerden zy de ftoel om, en ftaken de vier einden der koorden op zulke wyze, dat zy beantwoorden aan de vier hoofdftreeken van het Compas , terwyl de ftok, in eene regte lyn op en neer bleef hangen , met het punt van de naald zoo ver door het gat, dat de punt gelyk bleef met de bo venfte oppervlakte vanhetkusfen.of de zitting.Eindelykmaakten zy een lange en met wasch wel beftreeken draad vast aan het midden van de ftok , en deeze draad brengende over het boven einde van den ftoel lieten zy dezelve hangen met zyn eind, onder de ftoel van Neddy ; en ftelden toen deeze zitplaats van geleerdheid in zyn voorige order. Ned was zeer in zyn fchik , wanneer by ééne proeve bleek , dat alles aan zyn oogQ 2 merk  244 De ZOT van AANZIEN. merk beantwoorde , en de ftok geen beweeging maakte, dan die regt naar boven ging, op het minfte trekken aan het draadje, wanneer de naald anderhalf duim boven de on. pervlakte van de zitting oprees , terwyl hy door de zwaarte van het lood aanflonds we* der tot zyne oude ftand herfteld werd. Op het gefielde uur kwam Mr. Vindex binnen , Harry en Ned werden geroepen ; elk kreeg zyn boek ; en nam zyn plaatz naar gewoonte , ter regtcr en flinkerhand van den ftoel des gezags. Mr. Vindex zat pas, wanneer Neddy begon te prikken. Hy fprong drie maal op , als ware hy op 't onverwagtst van een Tarantula geftooken, keek rond : bragt zyn hand naar die plaats daar hy den fteek gevoeld had: befag de floel rondom met nydige oogen; doch deéze niet vertrouwende, betaste hy met zyn vingers de zitting alom, vond niets, in fpyt van zyn gevoel. Mr. Vindex ging "weer zitten , maar langzaam en om op zyn hoede te weezen, leun- de  D e ZOT van AANZIEN. - 245 de hy op beide zyne elboogen, in verwag ting van iets te zullen ontdekken. Op nieuw gefeeten, bcgluerdc hy eerst Ned, daar na Harry met een vergramd oog, riep op een knorrige toon: Herry zeg uw les op! Ned zulk een behandeling aan den befchermer van zyn leeven en geluk niet verdagen kennende, gaf een tweede Heek die beter post vatte, en van dieper ingang dan de eerfte ; aanftonds vloog Vindex op met verdubbelde drift en vuur, fteigerde door de kamer als of hy betoverd was, zogt alles na met zinnelooze woede, keek in alle hoeken naar de zigtbaare of onzigtbaare ooizaaken deezer beledigingen, en begon byna te gelooven , dat de een of andere duivel een fpelde kusfen nodig had, en daar toe niets anders bezigen wilde dan zyn agterfte. Met deeze gedagten begaf hy zig in de naaste kamer trok zyn kleeren , en broek uit , om naukeurig te zoeken waar fpeiden zaaten , die hy door het voelen der koppen dag te ontdekken , het agter pand van zyn Camifool, en rok bleven niet onbefogt, doch Q 3 aU  245 De ZOT vaw AANZIEN.. alles te vergeefs zynde, wrong hyzyne handen draaide zyne oogen vol van toorn , en zwoer dat: doch een gedruis , en ge¬ lag in het fchool horende, begon hy lont te ruiken , hy kleede zig terfiond met een vast befluit , om voor het toekomende beter an te geeven : met eene febynbaare vriendelykheid verfcheen hy weder in het fchool zette zig in zyn ltoel , en ondervroeg de jongens op eene zagten en gulhartigen toon. Geduurrende dit korte zonnefchyntie, had de arme Ned een klein foutje in zynelesfen; Mr. Vindex, die op Ned reeds gebeetenwas keerde zig om , en riep, Harry fia op , en reik my die gindfche plak toe! Pas waaren deeze woorden van zyne lippen gerold,wanneer Ned den draad met het uiterfte geweld aanhaalde, Mr. Vindex dus geweldig trefte, dat hy dagt geëmpaleerd te zyn. Hy Hoof op als een blixem. De grond kon hem niet langer houden , hy vloog, brulde , gierde , vloekte en zwoer by duizend duivels te gelyk , terwyl Ned met een gelaat vol fchynheiiigheid en met woorden op een beklaage- lyke  De ZOT van AANZIEN. *4? lykc toon geuit, zeer teder naar de oorzaak van zyn ongemak vroeg. Vindex gezwollen van kwaataardigbeid, een fchielyken Inval krygende, liep naar het ToLeizen- herhaalde fmert, ligte denbodem zyner pynlyke zitplaatze op, daar zag Z het volkomen zamenftelzel van vernuft , uitgevonden om hem te plaagen. Eerst onderzogt hy naauwkeurig alle de deelen van dit werktuig , en de wyze op welk het zamengefteld was , waar van hy het uitwerkzel zoo geweldig had ondervonden • hy trok mede aan de draad , en prees de uitvinding in zoo verre, dat de naald door een zoo verre afzynde hand met zoo veel prikkende kragt bewoogen kon worden Ten laatften nam hy met veel bedaaroheid het geheele werktuig ftuk voor ftuk weg , gelyK de Turken doen in hunne haat tegen alle gedenktekens van konst, vernuft en geleerd- heid. In dien tusfehen tyd zat onze vriend Eduard te beeven, en in zyn vel te braaden. Q 4 A1  248 De ZO T vaw AANZIEN. Al zyne grappigheid had hem verlaaten hy had geen uitvinding of practyk meer om den berg van zwaarigheden, dip hy voor zig zag over te komen. Hoe kon hy het bewimpelen ? wat kon hy hoopen of in brengen ter verzagtinge der ftraffe? Hy zag in zyne zoo zwaar beledigde party, zyn regter en beul te gelyk. Mr. Vindex had nu de bal geheel onder zyn .eigen voet, en wy] Ned 'er altoos op gezet was , dat elk zyn eigen beurt moest hebben, zoo beloofde dit in het tegenwoordige geval niet veel goeds. Vindex ten laatsten keek grynzende rond met een geveinsde lag, en kwaadaartigheid in zyn hart, Mr. Eduard zeide hy, mooglyk zyt gy met onderweezen in de billykheid der Jood fche wetten, welk één oog voor één oog, en één wond voor één wond eifchen ,• dan myn kind ik zal u, in de gefchiktheiden wel vocglykheid derzelve onderrigten. Toen de roede krygende , greep hy zyn kruipende prooy aan , gelyk een Havik een Rood-  De ZOT van AANZIEN. 249 roodborsje oppakt; gelyk een zakje leidehy hem dwars over zyn eigen ftoel , de broek moest af, en met de linker hand hield hy hem neer , wyl de regter opgeligt werd met de handigheid van een houthakker , die het digtfe gedeelte van het Bosch voor den middag wil afklooven. Harry die van het zamengefteidc prikwerk niet onkundig was , kwam nader , en tragte zynen ongelukkige dienstknegt ter hulp toe te fchieten, knielde, bad, cn fchrcyde, maar al zyne gebeden en traancn werden na de wind en in de rotzen gefmeeten , tot Vindex de agterste deelen van den armen Ned gebragt had, tot een toeftand, die niet veel van die van St. Bartholomeus verfcheelden. Mr. Vindex oordeelde billyk, dat hy nu een les van zulk eene zakelyke onderregting aan Neddy gegeeven had, welke zyne tegenwoordigheid ten minften voor eenige dagen noodeloos maakte. Ten zelfden tyde hield de huid van Nedsbo dem hem aan het bed gebonden, daar hy volQ 5 k0"  25o De ZOT van AANZIEN. komen tyd engelegendheidhadommet-heteinde van zyn lighaam , een billyke en waardige vergoeding voor het andere uit te vin, den. Harry ging dikwyls by het bed zitten om hem te troosten in deezen dag van droef, fenis.en wyl hy nu een fterke afkeer van zyn meester uit aanzien zyner wreedheid had op gevat; bood hy zynen vriend zyn dienst aan, om zulke maatregelen te neemen , als tot eene evenredige vergelding noodig waaren voor de flagen en beledigingen , die hy ontfangen had. Het huis van Mr. Vindex was een groot gebouw , met een ftoep van fieene trappen en een breede plaats voor de deur. Ned ftond pynelyk op , de nagt was pikdonker , en het huisgezin van den preceptor had juist een vroeg avondmaal gedaan , en ftond gereed om te gaan fjaapen ; Wanner men op deezen tyd een zagt kloppen hoorde : de knegt die de deur open deed , keek lings en regts cn riep verfcheiden maaien ; wie ij daar.' maar daar geen ftem , dit roe-  De ZOT van AANZIEN. Igf roepen beantwoorde, liep hy terug, endeed de deur toe. Nauwlyks wat hy binnen ot hoorde weer kloppen , de knegt in toorn ontftoken, en de deur fchielyk opendoende, vloog toe om den weglooper te vatten : maar geen fchepzel ziende werd hy een rillende fchrik door alle zyn leden gewaar, en zyn hairen roezen te berge. Fluks floop hy weer in huis deed de deur zagtjes toe , en kroop naar de keuken daar hy zyn wedervaaren verhaalde. Huig werd deerlyk wegens zyne vrees van het keukengefclfchap befpot, nogthans beÜaoz men den rust verftoorder te vangen ; één werd agter de deur gezet met de klink in de hand , om op de eerfte klop de deur te openen, niet lang ftond men, of 'er werd geklopt, en ieder vloog naar bjiten , doch men vernam niets. Eenige met een inwendige angts, zogten om de muur en agter de posten van de deur, daar hen een onverbeeldelyke fchrik en verfiagenheid overviel. De onzigtbaare klopper maakte een verfchrikkelyk geweld, dat hen de lust benam om verder  252 De ZOT van AANZIEN. der naar de oorzaak te verneemen, zy vloo gen aüe in huis , den een over den ander , en fmeeten de deur toe, even of zy een leger duivels agter zig hadden. Mr. Vinder en zyne vrouw , hadden nu reeds eenigen tyd over elkander zitten dutten by het vuur, in de beneden kamer daar zy eikanderen goed gelyk wenfchten met de grootfte goedaartigheid , die men zig verbeelden kan. Hy fprong op vroeg vry nors wat is 'er te doen! Van zyn jeugd af, door de vooroordeelen zyner opvoeding, had hy de uiterfte veragting voor alle fpooken en eunjers opgevat, in zoo verre dat hy wel wenschte hen van hun waaragtig beftaan te beroovcn; en arbeidende om zig ze!ven zoo wel als anderen te overtuigen dat zy niet beftonden; dan hy maakte zooveel parade van zyn ongeloof, dat hier uit vry duidelyk bleek dat zyn geloof wat al te fterk was. . Terwyl de dienstboden met bleekeaangezig- ten,  De ZOT vn AANZIEN. 253 en korten adem hunne vertelling deeden, begon de fchoolmeesterlyke wysgeer te grinniken, liep agteloos over de plaatze heen cn weer, barste uit in zulk een gemaakt fchaterlaggen, dat niemand hem daar in volgen kon : zoo lang dat hy , invenvagting van een vernieuwd alarm, het geheele huisgezin monfter. de, ten getale van zeventien, met mevrouw Vindex die niet alleen wilde blyven daar by geteld. Dit leger dagt hem groot genoeg te zyn om een enkele duivel onder het oog tekomen , ten laatften gingen zy naar buiten en fchaardenzig in order, doch Vindex liet de deur met een. reet open ftaan, zynde altoos op eenen veiligen aftogt bedagt. De dappere Vindex fprak zakelyk: myne braai ve , maar eenvoudige vrienden ! zeide hy , kan iets u overtuigen dat een gee=t of fpook gelyk gyhet noemd, een adem of gedeelte lugts, een iet of niets, dat nog tastbaar nog zigtbaar is, kan werken op iets dat waarlykbeftaat? Of zyt gy zulke domooren dat gy * verbeeld , dat gindfche klopper , (maar hy durfde die: zelfs niet aanraaken) een werkftuk van  »54 D.E ZOT nu fl*M7!fM van zelftfandig gefmolten koper, zonder leden of zintuigen , of eenig inwendig toeilci of bedoelden apparatus, evenwel met wil, oogmerk, en eenig zoort van verftand, met het minfte plaats beweegende zelfs het geringfte kruipend vermogen, begaaft is? en dit «klop zoude konnen uitvoeren? dan moest het by noodzaakelykheid te gelyk voorzien zyn met eene oneindige verfchcidenheid van zenuwen , pypen, bewaarplaatzen, heffers en katrollen en dat wei van zig zeiven. Ik zou my. ne zintuigen wantrouwen op eenigverfchynzel ftrydig met deeze zoo voortreffelyke betooging. In allen opzigten betoogin. Maar zagt laaten wy afbreeken, daar komt het weer. Want op het oogenblik van deeze verzekering die zoo juist en wel getrokken was, begon de klopper zelve in veragting en bitteren fpyt tegen alle wysbegeerte, luidrug. tig elke fyliabe van deeze voorafgaande reede te beandwoorden, dat Vindex geen tyd nog hist had na het andwoord te luisteren. Want wanhoopig voor uit vliegende, borst hy de deur in met alle die geene die bedaard genoeg waaren van de opening gebruik te maaken: by keerde wee-  De ZOT vak AANZIEN. 255 weerom , en de deur geweldig toegoyende voor het aangezigt van de helft van zyn huisgezin, liep hy naar zyn kamer en wierp zig in zyn ftoel vol benaauwde gedagten. De knegts en kostgangers die Mr. Vindex buiten gefloten had , durfde niet blyven ftaan in tegenwoordigheid van een voorwerp van zoo veel verfchrikking , tuimelden op één hoop van de trappen af, en zig weder op. regtende liepen rond by alle buuren en ken, nisfen om de tyding van den betoverde klop. per te verfpreiden. Hunne tronien en woorden maakten de vreeze algemeen smaar nieuwsgierigheid boven den angst gaande, begon de Had oP de been te komen, en zig te vergaderen, eerst by kleine hoopjes, opeen behoed, zaame afftand, zoo lang tot de menigte grooter wordende, elk uit het aantal van het gezelfchap hart en kloekmoedigheid kreeg, om het te waagen een of twee. trappen op te gaan ; aangedrongen en geperst door die geene die beneden ftonden, en op nieuws toegefchoten waaren , vulden zy ten laatften de geheele toegang en de ganfche plaats 5 een hun-  256 De ZOT van AANZIEN. hunner was ftout genoeg zyn hand naar deklopper te flaan, wanneer de klopper hem op eene edelmoedige wyze overtuigde dat hy zyn hulp niet noodig had. Aanflonds fprongen de vooiaanfhande gelederen agter uit, liepen uit den weg en tuimelden over de agterften heen niemand bleef ftaan om een vriend of broeder te heipen of de hand te gee ven , maar -opryzendfe en op handen en voeten vcortkrabbelende zoo goed zy konden , fpoede eik zyn weg tot de eerfte fchuilplaatze , cnin minder dan tien mi, nuuten was het leger van Vindex geviugt. Indien ik zoo kwaadharfig was als de meeste fchryvers, welke zelden eenig ding, dat de kennis van 't gemeen waardig is, rugtbaar maaken, dan zou ik het voorige raadzel ter op. Josfïng of liever ter verduistering overlaten, zoo als het de wysbegeerte best zou oordeelen. Maar uit medelyden met de moeyelykheden eener arbeidzaameverbeelding, verkieze ik liever myne Leezers, met alle mogelyk gemak en vaardigheid, uit deezen doolhof te leiden. Dc  De ZOT tan AANZIEN. as? • De waarheid is, dat dit verbaazcnd en ververfchrikkelyk verfchynzel, 'E geen een kleine ftad neerflagtig maakte , het omleggende land ontruste, de vertellingen en legenden van alle oude wyven uit alle hoeken en holen, en 't geen Barnet tot Londen weer opwarmde, enkel en geheel het uitvindzel was van onzen helds bedelende vondeling , geduurende eene enkele nagt fui^e. Ned had gelyk gezegd is het plan zyner operatien aan Harry geopenbaard , en deeze had ook Juffr. Hanna in de zamenzweering weeten te trekken. Het huys van Hanna ftond in een naauw gedeelte van de ftraat, juist tegen over dat van Mr. Vindex, daar haar nigt en een oude knegt woonden. Dit huis was fmal, maar vier verdiepingen hoog ; en op de gezegde gedenkwaardige nagt had Ned het eind van een klos garen , uit het vliering venstertje van Hannaas huis vast gemaakt, met een dubbele knoop op de klopper van Vindex deur. Indien het huisgezin van Vindex, en het overige gedeelte van de buurt, in het geheim van dit geklop R on-  258 De ZOT van AANZIEN. onderrigt geweest waren , zy zouden minder ontrust en meerder bedaard geweest zyn. Ik heb geleezen van generaals welke, wel weeten te winnen, maar niet te behouden; en van vrouwen die alle geheimen wisten te zwygen behalven haar eigen. Dit gebeurde onze Ned, zyn eerzugt was waterpas met zyn vernuft, ingenomen met den goeden uitflag van zyne vinding, daar hy by eenigen opfnoefde, en het aan anderen halfin fluisterde, kwam eindlyk ter ooren Mr. Vindex. In de eerfte hette en het kooken zyner driften greep Vindex een groote roede, juist gefneden van dien tak, wiens enkelen naam fchrik verwekt in alle onze fchoolen van geleerdheid; en een zyner kostgangers mede nemende , flapte hy regtsfireeks naar het huis van Mr. Fenton, en zette zig dus gewapend op zyn fchooltroon needer. By geluk was Ned daar toen niet tegenwoordig , maar juist was 'er onze held: Vindex floot aanflonds de deur en zette hem ©p de proef. Mees-  De ZOT van AANZIEN. 259 Meester Harry , vroeg hy , weet gy iets van dat vreemde geklop , dat laatsleden dingsdags nagt aan myn deur gedaan is? Harry die te grootmoedig was om door vreeze tot een leugen gevergd te worden, andwoorde, Ja! weet gy dat Schurk en durft gy dat, voor myn aangezigt bekennen, riepdeSchoolvos? Hans hier! ftryk die jonge de broek af, en breng hem by myi Hans een grove luye jonge , van tienjaareu fehoot toe om Harrys broek te ontknoopen, volgens zyn bekomen last , maar kreeg van onzen held zulk een friffche vuist tegen zyn mond, die twee zyner tanden weg nam , 't welk hem op eene erbarmelyke wyze deed fchreeuwen, en om hulp roepen. Vindex ftond op in woedt, nam Harry zelfs in handen , en niettegenftaande hy floeg, fchopte, en als een kaerel vogt, kreeg Vindex ten laatften de knoopen van zyn broekje los, en plaatfte hem in de vereifchte houding, op de rug van zyn kostganger Hans. De Pedagoog gaf hem eerst drie ilagen, die hy verdragen kon i zoo veel myn vriend, zei R * dc  2<5o De ZOT van AANZIEN. de hy, is voor uw aandeel in de last; Harry zeg my nu, wie waaren uwe makkers en mede. helpers in dat fchelmfche werk ? Dat wil ik jou nooit zeggen, antwoorde onze Held met alle mogelyke floutmoedigheid en onverzaagdheid. Hoe zal ik voor de gek gehouden , en uitgetard worden, door zulk een jongen als gy zyt? vroeg onze dolle wildeman. Jou kleine flyfkoppigc kreng, ik zal jou levendig villen, en je zoo aanflonds tot carbonade flaan: Harry die met de uiterfle verontwaardiging de pyn uitftond, en zyn adem inhield, om da°thy Vindex geen andwoord wilde geeven befloot liever te derven dan te verraden. Neddy, door het fleutelgat van de deur loerende zag het lot van zyn geliefden patroon , hy vloog naar Juffrouw Hanna, en deelde haar de verfchrikkelyke tyding mede. Zy door wraak gepord vloog naar de fchoolplaats en floeg geweldig op de deur, diezymet haar voet open fvied, tien nagels zette zy in de tronie en oogen van Vindex, zy fcheurde hen van zynprooyaf, floeg hem als een uitzinnige, Hans niet weetende wat volgen zouw, liet Harry zakken, die na een degen die aan de  De ZOT van AANZIEN. 261 de wand hong greep, trok dien als een wecrligt uit de fchedc , liep op Vindex in , om hem te door fteékenj maar gelukkig had hy zig de tyd niet gegund zyn broek op te doen, die hinderde hem in het gaan, hy riel voor over met den degen in den hand, welke het been van den Pedagoog raakte en daar aan een geringe wond toebragt. juift op dat oogenblik dat Vindex zig dagt te bergen , had Hans ï'eeds den marfeh geblaazen, en de gekrabde fchoolmeester hompelde hem na , met warmer ooren en kleinder hart, dan hy gekomen was. Harry verdroeg zyn lot met eene befcbaamde wysbegeerte. Elk lid van dit braave huisgezin prees hem om de proeve die hy van zyn trouwe gegeeven had. Geduurende de gemelde gevallen, waaren de vreemdelingen die Mr. Fenton in zyn huis ontfangen had, by na herfteld. Jacob had in den ommegang met het hoofd deezer kleine Familie ontdekt , dat hy een zeer fenflbel menfch was, hy had hem voorR 3 zie*  262 De ZOT van AANZIEN. zien van een deftig, fchoon afgelegd kleed van zyn meefter en had ook met hulp van Juffrouw Hanna , zyn vrouw en kind zeer zindelyk en netjes opgefchikt. Jacob verbeelde zig met regt om eene evenredige voldoening op den Iaaghartigen Vindex te moeten neemen; ging met dat infigt zynen nieuwen vriend raadpleegen , die traanen van medelyden en verwondering over Harrys heldhaftigheid cn edelmoedig, heid ftorte. Op zyn raad, ftuurde Jacob een knegt naar een drogist , en naar verfcheide andere winkels in Londen om een byzonderen toefiel gereed te maaken : alles in gereedheid zynde, en Harry inftaat eene rol in het fpei mede te fpeelen , zond Jacob een vreemde bode naar Vindex, met complimenten aan zyn meefter, (even als of hy juist te huis geko. men was,) die hem gaarne fpreeken wilde. Vindex kwam terftond volgens order, en werd gebragt in een zaal geheel zwart behangen, zonder eenig ligt, behalven van een. flauw  De ZOT van AANZIEN. 263 flauw brandend lampje , 't welk de donkerheid aakliger maakte. Aanflonds werd by omgevallen van twee onbehouwe gasten, befchifderd met vlammen, die hem fleepten „aar de fchoolplaatze , maar o fchrik! hy kende de plaatze van zyn vroeger gezag Biet meer - Hy verbeelde zig een hel te zien, yslelyker'dan zyne verbeelding ooit gevorm had. De zolder fcheen te beftaan , uit terpenten, harPyen,en hydraas.'die alle vuur fpouwden. Op de eene zyde wandelde Phlegeton op golven van brandende falpeter, en hier verfcheenen Trfrphone, Megera, en Alecto, om m afgryiTelykherd den voorrang aan Miltons dood en zonden te betwisten. Vier gewapende nrkkers entwee kleine duivelties vielen hem te gelyk met hunne klaauwen aan, tragte hem op de grond drukken, dan de Pedagoog was een te knaphandig worftelaar om zig zoo gemakkelyk te laaten overduivelen, hy floeg, fcbopte Jn verweerde zig mannelyk. De duivel wa* evenwel te fterk voor dien zondaar, hy taakte hem voorover op den grond, liet hem eenige ogenblikken aan zig zeiven over, waar na Ln°hemdefchouders neerder drukte, terwyl anderen , aan beide zyden beurtelings den R 4-  264 De ZOT van AANZIEN, tyd waarnaamen, gelyk de dorfchers, om onzen vloerman eene goede fchuuring toetebren. gen, op hoop van door dit gevoel en lydcn .hem meerder meedelyden voor zyne kJeine misdadiger in het geheugen teprente. Na een weinig rusten werden de klederen van de troosteloozen Vindes met zyne eigene kousfebanden om den hals vast, zyne handen en armen voor zyn lyf gebonden, en hy dus op ftraat gebragt. Met eene wonder, lyke tegenwoordigheid van geest in alle deeze fehrikken , tragte hy zyne handen zoo goed hy konde op te heffen, zyn aangez.gt te bedekken, en naar zyn huis te fpoede , daar hy zukkelende aanlande , zonder zich te bekreunen, wie hem in zynen tegenwoordige toeftand befchoude. Kort na dit geval kwam Mr. Fenton te rug. Hy en Harry fchreiden van vreugden toen zy elkander 't eerst zagen. Hy befogt elk lid van zyn huisgezin een voor een, en met eene gemeenzaame goedheid vroeg hy elk naar zyn gezondheid en belangens, ook was hy verlangde zyne nieuwe gafterï te zien; dan Mr. ja. C3#  De ZOT van AANZIEN. 265 cob hem befigt gegevende, dat hy hem iets byzonders te zeggen had, vertrokken zy naar den naaften kamer. Mr. Jacob deed toen een naaukeurig verhaal van het voorgevallene; en ftelde de laagheid en wreedheid van Vindex aan den éénen , en de waarde van Harry aan den kant ten toon, terwyl de lof van den laatsgemelden op de ziel van den ouden Heer nederdaalde gelyk een balzern, welke de herinnering van vroeger frnert byna geheel ontworfelde, en een nieuwe tak van hoope en blydfchap in derzelver plaats verwekte. Mr. Fenton deed de vreemdeling, en zyne kleine gezin verzoeken hem by het middag maal gezelfchap te houden. Zy kwamen, ingevolge aan zyn last, doch overladen met een gewigt van fchaamte en erkentenis tefmertelyk om te dragen. Fenton zag hunne verlegenheid, en voelde al den last daar van op zyne fchouder s. Hy had 'er dus ook belang in was daarom zorgvuldig de zelve te verdryven, 't welk hy deed met die hulpvaardigheid waar R 5 van  266 Da ZOT van AANZIEN. van zyne goedwillig hart hem meestergemaakt had. f Door al de trekken van des vreemde! ings nederigheid, befpeurde Mr. Fenton verfcheidene blyken welke hem booven den gemeenften rang der menfehen plaatrten. Mr. Clement zeide hy, ik ben boven maate verwonderd, dat een man van letteren gelyk gy zyt, en die zoo veel van den adel in perzoon en houding heeft, tot zulk een trap van behoefte kan gebragt worden in een Christen land, en wel onder een volk dat zig byzonder door menschlievendheid zoo zigtbaar onderfcheid. Daar moet iets byzonders, iets buiten gemeens in uw geval zyn! verhaal my (ik bid u) deezen avond , uwe gevallen. Myn Heer, antwoord Mr. Clement, myn leeven het is uwe, hebt gy zekerlyk regt om een berigt van uw eigendom te vraagen , ik zal, wanneer het ugevald: ugewillig daar in gehoorzaamen. Mr. Fenton ftond op, wandelde in de ftad, en  De ZOT van AANZIEN. 267 cn een buurman roepende, die hy mede naar zyn huis nam, zond om Mr. Vindex, die op zyn ontbod verfcheen. Mr. Vindex zeide hy, gaa zitten! de behandeling die gy aan myn huis ontfangen hebt., doet my leed, en het fpyt my nog meer, dat gy dezelve verdiend hebt. Ik heb al lang gedagt, dat de behandeling der fchoolmeesters, in de onderwyzing der kinderen juist het tegengeftelde is, van 't geen zy behoorden te weeren, zy trachten met de menfchelyke geaartheid te handelen als een Huurman met het roer van zyn Schip, en trachten op die wyze met hun ftok en plak alles naar hun zin te draajen. Daar de vreeze alleen bepaald is tot zig zelve , daar is zy de koppigfte , de laagfte, fchoon de fterkfte van alle menfchelyke dnften: Hy die daar mede bezet is, zal nergens na luisteren dan na de ingeevingen van zyn vrees, en niets fchroomen te doen dan dat geene, 't welk zyn oogmerken bedekken kan; Hy zal fchelmagtig. te werk gaan en liegen : en wan-  568 De ZOT van AANZIEN. wanneer die leugen onderzogt word , hy zal dezelve met eene eed te bevestigen: verder zoo het gebeurd, dat hy een onbiilyke daad begaan heeft, hy zal in verzoeking komen om moorden en doodllag te plegen, alléén om de uitwerkzelen van gevoeligheid te ontgaan. De vreeze was nooit een vriend van liefde tot God en menfehen, van pligt en geweten, van waarheid droefheid of eer. Zy kan daarom nooit een goed onderdaan, burger nog goed Soldaat-maaken : cn vooral geen goed Christen. Ganfch anders is de Ie? van onzen Meester hy gebied ons, niets te vreezen voor 't geen menfehen ons konnen aandoen; hy gebied ons in ziekte en tegenipoed blygeestig te zyn ; zig boven pyn en dood te verheffen; en niets te agten, dan in zoo verre het ons opleid tot dien eindpaal van onlterffelykheid, die hy aan het ligt bragt door zyne leer. Daar is Mr. Vindex maar een geval, waar in de vrees nuttig kan weezen, in de fchoolen en maatfehappyen. Dat is wanneer zy geplaatst  De ZOT van AANZIEN. 269 plaatst word als een behoedmiddel tegen ,het kwaad, en met haare wapenen van roeden, ftroppen, en bylen, verfchynd, om alIe die dat zien te rug te houden, op dat zy daar niet toe komen. Vindex , dit is de eenigfte gelegendheid niet by welke de fchoolmeesters de beweegreden van vreeze en kastyding te pas brengen. Zy vereenigen de denkbeelden van pyn met die iesfen en deugden, welke het vermaak van aanmoediging alleen moesten fmaaklyk maaken. Zelfs, bedienen zy zig meest van de roede om hunne eigene zwakheden in te volgen, ter voldoening, van het bytende, en hunner eigen flegte geaartheid : Dus heb ik eens een Reus onder de pedagoogen : razende en tieren zien op vliegen, tegeneen : party weerlooze jonge kalkoepen. Daar zyn, ik erken het, zómmige ouders \ en meesters welke andere beweegredenen ] by die der roede gebruiken , zy belooven j geld, kleeren en lekkere fnoeperytjes aan de kinderen, en door het gebruik en de waarde deezer dingen te verhemelen , verwekken zy dik-  . i De ZOT van AANZIEN. dikwyls in de teederfle gemoederen, de begeertens van gierigheid, verwaandheid en zinnelyk vermaak. Zy bedienen zig zomtyds van een beweegreden die zy zugt ter navolging noemen, maar welke inderdaad, louter nyd werkt, door aan één jonge te verhaalen hoeveel gelukkiger, ryker óf gaauwer een ander is, boven hem. Schoon nyd en volgzugt dikwyl in de uitdrukkingen verward worden; daar zyn egter geen twee dingen, die meer van elkander verfchillen , zoo met opzigt op derzelver voorwerp , als met opzigt op derzelver werking. Het voorwerp der nyd is de perfbon , cn niet de uitmuntendheid van iemand ,• maar het voorwerp van volgzugt is de uitmuntendheid alleen ; dus wanneer wy tot navolging van Gods wil werden opgewekt werd ons bevoolen volmaakt te zyn, gelyk die , die in 'de Hemelen volmaakt is: De werking der nyd is, om een-ander beneden zig te drukken. Maar het bedryf van volg. zïigt is, ons zelve tot zekere uitmuntendheid, of hoogte te verheffen. De oogen van den nydigen zyn donker, zwaarmoedig, zy haaten het  De ZOT van AANZIEN. 271 het ligt. Maar volgzngt heeft het oog van een arend zy vliegt om hoog, zy kan het vuur der zon verdraagen, en haare flikkering zonder hinder aanzien. Waaren de onderwyzers, op alle fchoolen en Academiën maar half zoo zorgvuldig om zoo wel waardige als geleerde mannen te maaken ; zy zonden honderd aartige konstjes, die zeer gemakkelyk zyn uit te vinden, uitvoeren konnen, welke tot dat einde gefchikt zyn. Zy konden Kappen van veragting , en Eere-kransfen in de fchoolen houden: kleine penningen welke ter aanpryzing van byzondere deugden dienden, aan den hals hangen of op de hoofden zetten van zulken die uitmunten, zoo lang, tot zy dezelve weer door hun wangedrag verbeurden. En op het berigt dat een jongeling zig wel gekweeten had in eenig byzonder geval van goedaardigheid, vriendfehap, dankbaarheid, edelmoedigheid of eer, moest 'ereen plaatze van aanzien weezen, byzonderlyk gefchikt om 'er zulken op te zetten ; terwyl de rest der fchooljongens verpligt moesten weezen , den zulken in onderfcheiding be leef-  272 De ZOT van AANZIEN, leefdelyk te groeten, als zy hem voorbjgjyj gen: zulke aanprikkelingen zeg ik, met die onderfcheidende genegendheid en goedkeJ ring , welke alle menfehen aan kinderen vanj. verdienden moeiten betoonen, zouden binnen korten tyd een geheele andere natie van-kinderen, en by gevolge ook van grooten voort, brengen. Toen gy, Mr. Vindex, op de alleronbilJykfte en wreedfle wyze cp u genomen hebt, mynen edelmoedigften, myne o.ivergelykften jongen te flaan , hebt gij hem gegeefeld om zyne edelmoedige bekentenis der waarheid: en hem gevild om dat hy het vertrouwen niet verraden wilde dat men in zyne opregtheid gefield had. Als ik deugnieten zie, die vry door het land zwerven ; welke met eerbied myn Heer genoemd worden, en die fchaamteloos genoeg zyn om de verhevenfte van alle Caraéters, het Caracter van een Edelman zig aantematigen; dan verwondere ik my niet langer, wanneer ik begryp dat zy van zulke onderwyzers als sy  De ZOT van AAK ZIEN. ï/3 gy Mr. Vindex zyt, hunne beginzels geleerd hebben , of liever door hen van alle beginzels beroofd zyn. Die Duivels Mr. Vindex, die u gedorst hebben, waaren van een foort, dat zoo verre niet van de menfchelykheid vervreemd is , als gy u mogelyk verbeeld; zy hebben my hun geld gegeeven in vergoeding van geledene ongemakken, en verlangen geen verder voordeel van uw gezelfchap of onderwys. Dus fprak Mr. Fenton; een beurs met vyf en twintig Guineas, gaf hy in de handen van den Pedagoog, en vertrok zonder een woord meer te fpreeken. Vr. Op myn èer, die Mr. Fenton ik verlang iets meer van hem te weeten • hy is een goed foort van een man, en heeft ons verfcheide fchoone regels over de opvoeding gegeeven. Maar mag ik zoo vry zyn, dat ik u eenige algemeene aanmerkingen mcS d9  274 De ZOT van AANZIEN. dedeelen , over 't geheel dat ik geleezen heb? Sciir. Zeer vry myn heer? Op al- lerlye wyzen. —;— Zoo vry als het u maar behaagd , wees verzekerd , geloof my , gy kond my- geen meer vermaak doen. Vr. Wel , daar is het plaagen op nieuw. Gy begind alreeds driftig te worden. Ach wist gylieden fchryvers het dui- zendfte gedeelte der vryheden, die men agter uwen rug neemd , gy zoud een edelmoedige waarfchousving, fchoon zy u in 't aangezigt gezegd werd, met meer nederigheid leeren verdraagen. Weinige waarlyk hebben de edelmoedigheid, nog de mcnfchlievendheid, om hunne eigene gedagten, ot 't geen anderen van u zeggen te uitten. Wy zyn zelden haastig om anderen iets te zeggen, 'tgeen hen mishaagen zal, wyl wy gaernzien, dat anderen ook door ons vervrolykt zyn; maar in uw afweezen dan betaalen wy ons zelve, de ftilzwygendhéid die wy in uwe tegenwoordigheid bewaard hebben, dihbeld. Ik ben dikwyls in gezélfchappén gewéést, daar vrienden enken nis-  De ZOT van AANZIEN. 275 nisfen van ulieden fchryvers , dezelve gedeeltcns uwer fchriften veragt, en befpot hebben, die zy in uwe kabinetten met hand geklap , goedkeurden. De Waereid myn vriend heeft welleevendheid in de plaatze van goedhartigheid®gezet! die een goed deel van het eerfte bezit ! is ontflagen van alle verpligting omtrent het laatfte. Zal ik 'er nog by doen, ('t geen het ongeluk der heeren fchryvers nog vergroot,) dat in een zeker foort van menfehen is , welke in ééns , zelfs aan gemeene zeeden en menlchlievendheid haar affcheid geeven. Zy gaan onder den naam van Critiëken , en moeten zulke ryke weezen , dat de agting die men voor hun fortuin heeft, een foort van ftempel en gangbaarheid aan het fchuim van hun geleerdheid geeft. In den ftrikften zin inderdaad komt hem den naam toe van Luiden van Letteren, hunne ftudie, zoo wel als hunne bekwaamheid , is ten naauwften bepaald tot eene juiste en fpelkundige fchikking van het Alphaboth. Hunne bezigheid is, de buiten werken van het vernuft te befpieden, om dat zy geen lleutels hebben voor de deuren van natuure of fentiment. Zy ruiken de fouten van verre,  S76 De ZOT van AANZIEN. zy vliegen 'er op, als de kraayen op Hinkende1 krengen, zy pikken, plukken, ert dwarrelen 'er onophoudelyk om, zy komen als de wespen in de tuinen der Letterkunde, niet om eenige reuk te genieten, of zoetigheden te vergaderen, maar alleen om hunne kwaadwilligheid, zy mesten zig met alles wat naar vuiligheid of belediging kan ruiken : Gelukkiglyk voor hun dat zy geen verftand genoeg hebben om waare verdienften te belemmeren! in zuIK eèn geval zou een enkel werk van vernuft, hen voor een maand de zwarte gal geeven, of mogelyk hunne geesten onherftclbaar bederven. De fchryvers vinden het lastig, dat zy aari deeze hooge en dreigende heeren Opperregters, de voortbrengzels hunner Nagtftudien moeten onderwerpen: niét om in het uitzigt van eenig voordeel, hun raad, of Waar. fchouwingen te trekken: nog in de hoop om hun vriendfehap of befcherming te winnen ; maar alieen om de uitwerkzels hunner kwaadaartigheid te verbidden. Ik ben geweest daar deeze dictators een handfehrift werd aangeboden ais waare het eene nederigen fmeekbrief: ter  •De ZOT van AANZIEN. 277 tcrftond was ieder op zyn ftoel , gelyk een regtcr, wanneer een misdadiger voor hem te regt te gefteld word, niet om te onderzoeken te hooren, maar om vonnis te vellen, en te veroordeelen. Cy veele tooneclcn van vernedering ben ik in zulke gelegendheden ooggetuige geweest! tot welk een ftaat van vermindering, ja van vernietiging hebben deeze Hansworsfen van 't gemeen, goede fchryvers verdrukt? „ Het fpyt my myn Heer, dat dit „ „iet gaan kan. ■ Eenige weinige „ veranderingen hier en daar, zullen moog- „ lyk uw werk goed maken. Hier " weer, hoe onverftandig , hoe ongerymd , l onvergeeffelyk is dit! Mylord 01 „ Monfreur gy moest altoos denken, dat wan" neer iemand voor 't algemeen zit te fchryven, het minfte compliment dat hy van hen verwagt: is , dat hy denken wil. —■ Hier, myn Vriend! ik heb genoeg gezien, * ik kan myn oordeel niet vergen, om zulk 'a een prul als het uwe aan te pryzen, of in „ myne befcherming te ncemen ! al wat ik voor u kan doen, is dat ik over dat onder " werp ftilzwyge, en aan zotten de vryheid „ laat iets goed te keuren, 't geen zy niet ver. S 3 » ftaau  278 De ZOT vak AANZIEN. „•ftaan." Zoo handelen de Oordeel¬ kundige Opperbaazen met dezelfde tederheid en medèlyden als pynigers der inquiütie zy fnulïelen alle zitplaatzen van gevoel, van ze'fsbehaagen op, om met zoo veel meer finert en pyn te fteeken. Myn lieve vriend, dewyl gy niet gebedeld hebt om de gunst deezer vast geftelde keurmeefters van vernuft, en letterkunde , zoo hebt gy ook de geringde goedheid van hen niet te wagten, ik ben zoo vry in het denken dat ik geen fchryver weet, welke voor hunne aanvallen meer bloot legd dan gy. Gy zyt ten uiterften onnaauwkeurig; uwe werken hebben niet het geringfte zweem van Llir.ai labor; ten anderen misfen zy die gemakkelykheid van ftyl, welke die haast, waar mede zy gefchreeven fchynen, moet verzeilen. Voorts zyt gy ongelyk, en onevenredig aan u zelvê; in een oogenblik vliegt gy zoo hoog, dat niemand u kan nazien, en aanflonds ftrykt gy met de uiterfte haaft , en kruipt in een familiaar praatje van dienstmeiden en kinderen. Kort om gy zyt als een Aal, dien men pas vatten kan; want naauwlyks hebtgy ons op een onderwerp van belang  De ZOT van AANZIEN. 279 lang gebragt/of gy fieept ons, wat wy 'er ook tegenfpartclenweer af: eindelyk ik twyffel of gy wel een beftek gemaakt hebt eer gy begon te bouwen; Maar wy zullen zien wat 'er° van de toevallige zamenloop van uwe Atomie worden zal. ' Schr. Ontbreekt my dan natuur? Vr. Neen. Schr. Ontbreekt my vernuft? Vr. Zomtyds hebt gy te véél vuur. Schr. Ontbreekt my gevoel ? Vr. Niet geheel en al. . Schr. Goed myn heer! dan zal myn werk geleezen en herleezen worden in fpyt van al myn fouten, en in fpyt van alles, wat gy en uw Critiken tegen my konnen zeggen. De Reden en de Critiken zyn geene bullebakken voor my. Zy hebben altoos getoond, dat zy myn vrienden myne befte weldoenders waaren; S 4 **  2?o De ZOT vu- AANZIEN, zy waaien de eerfte die myn werk in ccii zekere agting bragten: en ik beken meer san hunne berispingen dan aan myn eigen vernuft fchuldig te weczen, voor die kleine naam die ik in de waereid mag verkregen hebben : al wat ik hier te vreezen heb, is dat zy reeds moe van fchelden zyn L_ en my hun verdere aandagt onwaardig zullen öordeelen. Maar ik bid u goede man , zoo gy wild dat ik van uw raad gebruik zal maaken, behoorde gy aan my'de fouten te toonen, waar mede gy mybcfchul. digt? Vr. Door tyd en vlyt zult gy die we! te boven gekomen : ik heb geen geringe hoop van u eens tot bekentenis te brengen. Gy zyt een Disputant een Casuist door uwe opvoeding ; gy zyt even zoo doorleerd cn bedreeven, om iets tot niets te brengen,'als om alle dingen daar weerder uit te trekken. Vley u zelve niet dat ik u de helft van uwe fouten heb aangeweezen: gy zyt zomtydsparadox en ten uiterften berWend in uwe vast. Hellingen. Op de Iaatffe bladzyde verzekerd gy my, dat het Carafter van een Edelman, het  De ZOT van AANZIEN. a«x het eerwaardigfte en uitmuntendrie van alle Cara&ers is. Schr. Ja mynheer dat heb ik gezegd, ik houde dat nog (taande, en wil het goed maken. Va Ik weet het, myn heer! ik weet het! ttaat heeden zal ik met u daar over niet » gefehil treeden; Wanneer wy meer tyd heb &n wil ik u gaerne daar over eens hooien. ZEVENDE HOOFDSTUK. By de terug komst van Mr. Fenton belafte hy, in zyn ftudeerkamer vuur aan te leggen , een vies met wyn te geeven , en Mr. Clement, te roepen, die terftond kwam. Ik verzeker u Mr. Clement fprak Fenton , ik begin goede gedagten van u te krygen. Maar ik bidde, laat my een naauwkeung be- S s rigt  282 De ZOT van AANZIEN. rigt van uw leeven en gedrag hopten, zonder eenige agterhoudendheid. Eene edele fchuldbelydenis, en het gevoel van voorledene dwaalingen, hebben op my meerder vermoogen, dan iemand, die nooit van den weg gedwaald is. Myn Heer, zei Mr. Clement, ik ben inderdaad, fchuldig geweest, ja zeer fchuldig in myne oogmerken; doch God heeft my tot dus verre voor eenige hoofdmisdaaden behoed, en door uwe hand myn leeven tot nu toe, op eene wonderlyke wyze gerekt! ik zal u voldoen , ik zal u myne gevallen vernaaien. Hiftorie van den Geleerden Man. Bartholomeus Clement, een Koopman in ftaal, yzer, en foortgelyke harde waare, op het ftrand, is myn Vader. Hy is van een laage afkomst ejj,, zoo ik geloove, van weinig bekwaamheid; geduurig voortgaande in den tret dien men de honds-draf. van het leeven noemt, hy en beoogde niets dan het geldwinnen, het gelukte hem hy wierd ryk, en trekt thans groote inkomften van huizen, en grond-  De ZOT van AANZIEN. 283 grond-renten in de Stad Westmunfter , de vrugt en winst van zyn eigen vlyt,en naarftigkeid. Van myn Moeder heugt my niets, dikwerf zag ik myn Vader fchreyen, wanneer toevalfige gelegendhedcn haar aan zyn geheugen vertoonde, zy ftierf toen ik zeven jaaren oud was. Ik was haar ecnigfte kind en myn Vader bragt alie zyne tederheid , die hy voor myn Moeder gehad had, op my over. De Liefde van myn Vader tot my, ontiïond niet uit een nydigheid op het vooroordèel van een ander : hy bezat een drift voor my, die niet geevenredigt kon werden, dan door zyn eerzugt ten myner behoeve. Hy had befloten my tot een edelman in zyne familie te maaken, en met dit uitzigt, weerftond hy de begeerte van my altoos on« der zyn gezigt te hebben ; hy zond my dan naar het fchool in Westmunfter, en vandaar naar het Collegie van Cambridge, daar ik bleef tot ik twintig jaaren oud was , zonder dat 'er iets gebeurde, dat uwe oplettendheid waardig is. In  284 De ZOT van AANZIEN. In dien tyd was myn Vader even zoo mild met zyn beurs, ten mynen aanzien , als met zyne liefkoozingen. Elke vacantie was ikby hem, en hy kwam als ik op Let fchool was, my geduurig bezoeken. Hy had in my de zaaden zyner eigene eerzogt en grootfche oogmerken diep ingeprent: Ik verloor zelve een gedeelte van die tederheid en eerbied welke ik ten zyner aan. zien gevoeld had. Hy was een handelaar een arbeidsman , ik veragte dien kruipenden ftaat; ik bezag hem met verontwaardiging. Myne naarfligheid was gelyk aan myne verwaandheid. Ik wierd een meester , ik wierd een Critius in de Clasfique geleerdheid. Ik verzamelde en verklaarde de fghoonheden de Griekfche en LatynfcheSchryvcrs, was grondig ervaaren in de gewoontens en zeden der Oudheid, en kon de geringftemisflag van een -beeldhouwer of teekenaar in het plooyen van een Romeinfchen Toga ontdekken. Ik verkeerde gemeenzaam met de Grooten der Oudheid, ik zat dikwyls met de Goden op den Olympus ; en hield hen zoo  De ZOT van AANZIEN. W „ ik mv verbeelde in een zekere foort van X hunne geheime fouten en misdagen. rhire:sya:,a der Natuure ontworpen van Arirtoteles en Pythagoras af, tot Epicur „cretins , en van daar tot DcscarU,S en Hobbes; en was zoo gron- Z -alle de **1Ï& a T n-ica dat ik wederleggen en kant kie-der een duim grond te verlieten, van 't geen ik op myn party gewonnen had. I verbeelde my dat ik tot het uiterfte , „an menfchelyke uitmuntendheid ge. de bedieningen van Canceiier , t als dingen die my in vervolg van tyd met ontgaan konden; doch oP het ogenblik dat ° °bezis was in het uitdenken van eembeo" het welke aan den trap mynerverdien- ften en verwaandheid voldeed , ontfong & deezen brief. Zoon  *8i ren." „ In  288 De ZOT van AANZIEN. „ In my, van uwe goederen te berooven , „ beroofd g. my alleen, in iets, dat ik niet „ veel agt, maar inmy van uwe liefde te vcr„ fteken hebt gy my b - - fd van iets, dat geen „ goederen kgnqen herftellen, Offchoon gy „ van my weggerukt zyt , en ik mynen in„ fci ikkeljdcep en lieven Vadernooitzal weer „ zien ; nogtans zal ik nooit op houden dit -„ verlies met traanen van tedeiheid te bewce„ nen. Maar wat mynen nieuwen Moeder be„ treft, die (mogelyk) uzoo eeneonmenfchely. „ ken Brief heeft in geeven met deeze, fny„ de ik alle verkeering af. En indien hetmo„ gelyk kan zyn, dat een perfoon van myne „ talenten en bekwaamheden , tot armoede „ en droefheid kan gcraaken. Gy myn heer „ zyt de laatfte man op aarde , tot wien ik „ myn toevlugt zal neemen , of van wiens . „ hand ik eenige byftand zal trachten te ont„ fangen." „ Dan zoo het gebeurde, dat God u met „ droefheid en behoefte geliefde te bezoeken j „ en dat ik gelyk den zoon van den Yzerfmit, „ in de dagen van onzen agtflen Hendrik ; „ naast  De ZOT vn AANZIEN. 289 I naast den throon van aanzien en eer zal E ftaan; dan zult gymy gereed vinden>u al Ierleve onderwerpingen te bewyzen, dan zult „ gy vinden de pligtfchuldigfte, de goedhar'l Sgfte de tederfte aller kinderen. „ Myn Heer 1 „ ik uwen weinig gekende en zeer beledigde Hammel Clement. Dus de aandoeningen en gevoelen van myn hart eenigzms lugt gegeeven hebbende, begon ik ernftig te overwegen, welk een weg tk nu moest in liaan. Ik befchouwde Londen als de zon van waar men met den meesten glans fchitterede. Ik ontdeed my van myn knegt , betaalde myne fchulden , verkogt myne meubilen en een een groot gedeelte myner boeken, en be. vond 350 ponden het overfchot te zyn ; de 300 p. gaf ik eenen handelaar te Cambridge van wien ik briefjes nam op zyn Correspondent te Londen ; en vertrok met de eerfte postkoest. T Voor  eoo Be ZÖT van AANZIEN. Voor weinig geld huurde ik een kam<* by Chearing-Crofs; ik kende niemand, cn niemand kende my in deze groote Stad; ik hezogt dagelyks Markhams KofFyhuis, onder een verwaste hoop mannen van den de. gen, Geleerden, Fraaye heeren en Staatkundigen. Hier, had ik gelegenheid myne gaaven te vertoonen en my te onderfcheiden. Wanneer 'er eenige Hukken van de Oude Hifto rien of het gevoelen van Thales, of een wet van Lycurgus op het tapyt kwamen , werd ik met meer voordeel befchouwd. Een oud heer, zat op zekeren dag in een hoek -zeer oplettend, hy reesop en luiftermy in het oor, dat ik hem met myn gezelfchap in de naaste kamer geliefde te vereeren. Ik gehoorzaamde cn volgde hem , wy dronken te zaamen , en hy vroeg naar myn naam. Mr. Clement fprak hy: gy fchynt my hier weinig kennis en mooglyk een vriend nodig te hebben. Myne om Handigheden zyn gering , evenwel heb ik eenigen invloed ia **zï *3d .- en wy! ik genegendheid voor u ■ heb,  D e ZOT van AANZIEN.' 291 hel>, zou ik u gaarne dienst doen , zoo die Vraag niet te vry is! wat is uw tegenwoordig kettaal , en welke uitzigten hebt gy in het volgende uwcs leevens? Ik erkende niet dankbaarheid zyne byzondere goedheid vdot my! ik beleed hem ronduit dtt myne onhandigheden zeer fchraal waren , en dat ik blyde zou zyn met eenige ,,st, waar M * nuttig kon weezen voormy zelve en de geene die my te werk ftelden: En myn vriend vroeg hy , welk een plaatze zou « best voegen? lk hoop myn heer zeide lk dat myne opvoeding zodanig geweest is, dat (het handwerk aan een zyde) 'er geen ding is, waar toe ik niet gefchikt zou weezen, het Imaakt my zeer dat te hooren, zei Mr. Goeclwii, en hoope fpoedig u eenig nieuws te zeggen dat u niet onaangenaam zyu zal. Binnen weinige dagen kwam Mr. Goed wil in het Koffyhuis treden met een zeer vrolyk gelaat. Hy trok my aan een zyde. Clement zeide hy ! ik heb het genoegen U te berigten , *tt ik M de keuze breng van 'Y 2 twee  zoa De ZO T van AANZIEN. twee voordeelige gelegendheden. Mr- Gile? de Bankier heeft: een elerk no iig, die een goede hand fchryven kan , en eenige vorderingen in de rekenkunt gemaakt heeft. Myn vriend Mr. Handel wel een voornaam koopman wil goede belooningen geeven aan een Jongeling, die zig op het Italiaansch Boekhouden verftaat; om dat zyn handel zeer uitgebreid is, dat de korde en klaarde manier van aanteekenen en transporteeren vordert.. Hier zweeg myn vriend : en ik bloosde , liet myn hoofd hangen en was verdomd. Ten laatften antwoorde ik damelende: Mogelyk myn Heer hebt gy hier juist de twee eenige dingen in het geheelal genoemd , waar van ik geen verftand altoos heb. Wel, wel! myn jonge! zeide hy, geef evenwel daarom den moed niet op, ik zal verder beproeven wat 'er ten uwen beste gedaan kan worden. Byna veertien dagen daarna zond Mr. Goedwil my een briefje, om hem op tewagten aan zyn eigen huis in Red Lionsguare. Ik fpoede my naar hem toe met een herlevende  De ZOT van AANZIEN. a?3 de hoop, Myn kind zeide hy toen ik inkwam, nu gecve ik u de keuze van drie ondertcheidenc^plaaczen, één derzelve zal zoo ik vertrouw , zekerlyk goed voor u weezen. Onze Oostindifche Compagnie heeft beflooten eenige vastigheid op de kust van Co' romandel te hebben, en zoek: naar jongelingen, welke eenige vorderingen in de Land meetkunde gemaakt hebben , doch vooral bedreven in de vestingbouw. Ook is 'er een Collonel van een Regiment, een oud vriend van my , welke in vreemden dienst is overgegaan, en zig waarlyk by my gcaddresfeerd heeft cm hem een perfoon te bezorgen, die in de werktuigkunde ervaren is, cn inzonderheid op de busfehietery , cn 't geen tot een Ingenieur behoord. Ten laatften is de tweede zoon vaneen edelman, bywienikde eer heb bekend te weezen , bymy geweest, hy is een Capitein, deeze had meede iemand nodig die verftand en geleerdheid bezat, en zig op de Zeevaart en het gebruik van Kaarten en Compasfen verftaat , en hem , te gelyk tot een vriend en medgezel verftrekken kan. T 3 Myn  494 De ZOT vas< AANZIEN. Myn Heer, zeide ik geheel verwondend, ik ben een ftudenr geweest, gelyk Goliath een krygsman was, van myn kindsheid af. Indien alle myne ondenvyzers mynietmisieidhebben, is myne vernuft uitgebreid; en myn vorderingen in de geleerdheid, toonen dat myn v!yt onvermoeid geweest is. Ik weet alles van het begin der waereid af, 't geen men my verhaald heeft, dat de ouden en hedendaagfehen als onderwerpen van waardige Geleerdheid hebben aangemerkt; nogtans heb ik nooit gehoord, dat eenige van de genoemde kundigheden van eenig gebruik of belang waaren , by luiden van rang en bedieningen , gelyk gy. zegt. Mr. Goedwil ontzette en fehudde zyn hoofd. Myn lieve Clement zeide hy, iktwyffel geen oogenblik aan uwe talenten en geleerdheid ,• maar ik begin te twyffelen of die wel beftierd en geleid zyn , tot eenig nuttig einde in de waereid. Myn Neef Goedwil berigt my dat de Bisfchop van St. Afaph verlegen is om een jong heer, een man van zeden, en taalkundig, weike eenige kennis heeft van is kerkelyke en burgerlyke wetten, om dat zyn  TDK ZOT van AAN'ZIEN. *S5: ^Vicaris laatst overleden is. Hy verhaalde 1 wydcrs.dat een heer ouder zyne vuenZ cüe veel bezigheeden heeft en a.gemeene oir-hner geworden was, iemand nod.ghad, zat,en met een fraaye h^d t« plans en affnydingen kon maaken. Ook >en Ïb-kend by eendereommisfarisfenyan de ol zoo gy maar eenvoudig.de eerfte begu, iweetvalpeilen^angelooveikdatgyuw brood zult hebben. Helaas, Mynheer antwoorde ik op een moedertoon ik weet volftrekt mets van al die dingen ! Mogelyk zeide myn heer Goedwil, zou ik „inde Kerk bevorderen konnen, zoo ,y dar. genegendheidtoehad?zytgy wat beleezen de Godgeleerdheid? Ta, Ja myn heer antwoorde ik zecrfchieWk, ik ben zeer bedreven in alle Goden en de wvZen van Godsdienften van alle volkeren, van de zondvloed af tot nu toe. T a Maar  290 De ZOT van AANZIEN. Maar zyt gy vroeg myn vriend even zeer in de Christelyke bedeeling bedreeven ? Hebt 87 onze geleerde uitleggers over het geloo. ve beoefrend?zyt gy in de PoIemi God> geleerdheid ervaaren ? En zyt gy meester jan de betekenis en zinnebeeldige betrek. *'ng die 'er is tusfchen het Oude en Nieuwe Teftament? Myn heer zeide ik , dik*y|( heb ik met veel vermaak in den Bybel gebladerd, om dat er veele zeer aandoeniyke plaatzen in zyn , en anderen vol van de fynfte verbeelding en waare verhevene fchoonheid. Myn lieve arme kind, (zeide Mr. Goedwil zeer treurig; uit alles wat ik van uhoore, befpeur ik dat gy niets weet, daar eenig voordeel op zit nog voor u zei ven nog voor de toekomende waereid. Kund gy een fpeld maaken, een camifoolsknoop , een püledoos, of een fla-netje breyen , een fchoeniappers leest fatfoeneèren, of iets van die dingen doen i waar door mülioenen van menfehen zig daagelijks onderhoud verfchaffen, in het vervullen van de behoeftens en gelegerhe- den ,  De ZOT van AANZIEN. 297 den, van de grilligheden en gewoontens van anderen, dan zou 'er nog voor u een middel weezen om niet van honger te vergaan. De byzondere beroepen tot welke uwe ft» dien u 't meest bereid hebben zyn de Na tuurkunde en de Regten. Maar deeze eifchen groote kosten , en eene vlytige ftudie van veel jaaren agter een , eer men zig een beftaan kan belooven in een van beide deezer beroepen : En aan dat alles, zou nog een goeden uitllag van gunst en goed geluk afhangen , zoo gy niet onderfteund word door aanzienlyke vrienden en een fterk belang ,vooral by de eerfte intrede in de wae- reld. Ik heb u, Clement ! reeds verhaald dat ik niet ryk ben; en indien ik het was, dan ben ik nog de man niet die u geld geeft, maardie u in ftaat fteld' om het zelve te winnen, die u de meefte vriendfchap bcwyst. My is geraden naar Monpellier te gaan ter herftellinge myner gezondheid, van eene T 5 lans'  «95 D e Z OT vak AA>7Z IE S£ . langdurige ziekte die ik te Eath gehad heb. Ik denk binnen een maand te vertrekken: Maar eer ik gaa, wenleh e ik myn kind, van harsen , en ik raade u , u, op eenig. handwerk of handel toeteleggen , om uw tyd zoo te hefteden , o De ZOT tan AANZIEN. zigheden welke zoo veel merkzaarne handen brood verfchaffen. Op een avond, Iaat en onvermoeid 't huis komende door Cheapfide, zag ik een kaerel met een vrouwsperzoon voor my uit wande len • zomtyds tragte zy zig los te fcheuren en dan ftond zy weer ftil, en bad hem ernflig zyn vveege te gaan : In fpyt van ai haare ggbedcn hield hy haar en trok haar voort , tot aan het einde van een blinie gang: fcbeurde haar agter zich om naar bin neo , zy fchreuwde zonder tuflènpofing om hulp: innerlyk getroffen door dit gek.ag trok Jk myn degen, en riep; Schelm ftaa! laat dit jrouwsperfoon los of gy zyt een man des doods. Hy zag myn degen , trad agter uit trok een piftool, Jofte het op my, en liep haaftig weg. De kogel trof my , en b^eef zitten op de Rotula van myn linker arm; De pyn belette ffly met het vrouwsperfoon onder den arm te «eemen: ik keerde met haar terug, en vroeg onder het gaan; waar woond gy ? m Fleetfireet myn heer! daar de Wajer en de Lubben in  De ZOT van AANZIEN. 3S* te het hangbörd ftaan daar heb ik eenFranfche Winkel. Wy hadden niet verre te gaan maakten allen haast die wy konden, en wierden in- gelaten door een dienstmeid die ons m een agter kamei biagt. Tenny zei Juffr. Graves, (zoo was haar naam) breng een glas en een fles wyn; gy zvt bVek, Myn heer ik hoop met dat gy gekwetst zyt. Niet veel der.k ik Mejuffrouw, maar ik voel pyn in myn hnkerfchouder. Drink Mynheer, drink! wy hebben het beide nodig • dit was een verfchrikkelyk geval. lenny waar is Arabella? weinige deuren hier van daan by Juffr. Hodginfes. Kom, Mynheer - zei Mejuffrouw Graves ik moet uw fchouder zien; zy maakte myn Camifool los en fchreeuwde God bewaar myn verlosfer! Ik vrees hy is doodlyk gekwest. Jenny vlieg naar Mr. Weldon' , breng hem aanflonds mee en kom niet zonder hem te rug; Dierbaarfte , waardigfte aller menfehen, laat ik u nog een glas wyn geven! Het is noodz .akelyk in zulk een drift van bloed en geeften. Mejuffrouw hernam ik, de wond kan van geen gevolg zyn, maar ik was zeer vermoeid, op dien tyd toen ik»  $32 De ZOT vas AANZIEN. * het geluk had u aft de handen van dies, fchobbejak te verfoffenj De Chirtirgvn awara, myn wond beziende zeide hy in ftilte iets tegen Mejuffrouw Grave/ wcïke daar op Jenny belafte vuur aan te leggen, en een bed te wennen in een kamer. Mynheer, zeide Ik tegen Mr. Weldon orrt ftel deeze Dame afétt ik ben van geen vree* agtigen aart en zal myn lot draagen man. Myn hén zeide hy uw wond is 9mmgé zaakt door een kogel, en 't zal u veel py* koften dezelve daar uU te haaien. Gy moet met denken hier van da?.n te gaan, uw bed is gereea, ik zal met de nodige windzels h,,st weer hier zyn. Geduurende het afweezen v,n den Chirargyn ür.ol: Mejuffrouw Graves in traanen cn ik zat te hSi,ge„ tuflfcheB de K2tm^ lyKe vreeze cener aannaderen*; ontbinding en de hoop van fchielyk herfteld te zyn. Dc wreeuheid van myn Vader, de teieurfteiiin^ van a:!e myne verhevene ktitOg^ en mme vc!ftre,te onbekwaamheid om voor my zelve en andere var,ceni£flDttewezen, hadden in my «en tegeB1:WJ voor fcxfceven veroorzaakt, tk had  De ZOT van AANZIEN. 3°3 fcad i» waarheid op myn phgt als Christen geen aSt getogen, maar ik was by my zelve bewust van myn oofehuW omtrent eenig daadelyk of bedoeld kwaad, en daar myn confchientie my iets te verwigten had, verwagte ik het Goddelyk medelyden met eene nederige onderwerping. Mr. Weldon verfcheen met zyn oudfte leerling en een knegt, ik werd naar een kamer gebragt, cn in het bed geholpen, daar ik veel pyn leed door het uitnaaien van den lïogelV dewyl het beenvlies gefcheurd was , cn het lood de wond vry groot gemaakt h:id. Na eene rufteiooze en pynlyke nagt doorgebragt te hebben, geraakte ik geheel buiten alle kennis, en vist niet, wat 'er in het verloop v.m eenentwintig dagen was voorgevallen, wanneer ik fcheen te ontwaken uit een lange en ongeaukkelyke droom. Ik draaide myn hoofd om, en verbeelde my een fchitterende glans, cn aan de zyde «Oi myn ped een feewooncros van een hooier  3oj De ZOT van AANZIEN. ger gewest te zien zitten; want tot dien tyd toe had V, „immer 2uIk een bcminneJyk fcbepfel befchoud of daar van eenig denkbeeld gevormd. Zeg my fchoone op welke eene waereid ben ik overgebragt? — in plaatze van my te antwooiden vloog zy uit de kamer, en keerde fc ;ei,k weder, verzeld van Juffrouw Graves, wier handen en oogen, als in eene buiten gemeene aandoening opgeheven waren. Mejuffrouw Graves vroeg ik , hoe vaart gy? Ik hoop gy zyt wel. Ik begin te giffen waar ik ben. Dan zy andwoorde niets; maar by myn bed op haare knien vallende, en myn hand vasthoudende fchreeuwde zy uit. Ik dank, ik dank. u myn God! zy brak los in traanen' fchreide en fnikte als een kind. Ag Mejuffrouw! zeide ik, ik vrees dat gy aan my een zeer onruftige gast gehad hebt. Laat ons dit niet herdenken , fprak zy : 't is genoeg nu gy weer op nieuws in de waereid gebooren' zyt. Zoo lange ik het bed moest houden, blee- ven  De ZOT van AANZIEN. 30S ! Ven Mejuffrouw Graves en haar Nigt Arabella bettendig in myn kamer , zonder zig van my te verweideren. Ik deed haar een kort verflag myner voori. ge gevallen, en vernam van haare zyde, dat % de zufter, en Arabella de Dogter waaren van wvlen den eerwaardigen Mr. Graves van Putnev, welke weinig meer dan zyn boeken en mcubilen naliet, zynde de waarde van byna 503 ponden; dat zy zuinig by elkander leefden, en haaren geringen fchat door een goed overleg vergroote. Ik had geen geheugenis van myn Moeder, en om zoo te zeggen geen Vader, geen bloedverwant, geen vriend op de aarde; maar gevoelde een zeker ledig in myne ziel, evenals een holle maag verlangd om zig van het voedzel te bedienen , dat zig aan haare begeertens voordeed. Aangenaame aandoeningen! zoete honger der Natuure, goede vrouw en Nigt; voor my de geheele waereid! Juffr Graves had voor my alle genegenheid van eene bloedverwante; en Arabella was de goedaartigfte en tederile aller Zufters. Graves had al * v de  365 De ZOT vak AANZIEN. de gevoelens van een kind, welk zig zelve aanmerkt als een gedeelte van het beftaan der geene, die hem ter waereid bragt: en myne oogen konden niet nalaaten aan Arabella te ontdekken , dat myn hart gelyk was aan dat van een allerliefhebbenfte broeder, alhoewel te voorfigtig om zig zeiven te verloven in die gemeenzaame vriendelykheden , waartoe een broeder en zufterlyke verwandfchap regt geeven. Door haar beider goed onthaal en zorge voor my , herftelde ik fpoedig : voor myn vertrek uit haar huis vroeg ik na de kofte voor myn geneiing, als ook van haar verfchot geduurende myne ziekte. Graves bloosde en fprak ik denk gy zyt al te edelmoedig, om ons met opzet te willen verwyten, wat wy u fchuldig zyn! Want, Gy! Gy hebt my van den dood verlost! van een fchande erger dan de dood! en mogelyk van beide ! of, zou het zyn om dat gy my bevryd hebt van de bittere droefheid en diepe elende, in welke my uw verlies zou gedompeld hebben ? zoud gy my betaalen voor de vreeflelykc finerten en naare ziekte, welke gy voor  De ZOT van AANZIEN- 3°* voormy geleden hebt! daar gy uw leeven in r-rdedigiug van het myne, byna waart Lyt geweest? Neen Clement! gy moet n0olt denken ons de fchuld >e betaalan da. I u fchuldig ben : ik, myne kleine bezittin, het uitwerkzel myner naarftigheid, myn leeven >t alles is voor u eene waare vergelding, ïk wierd tot itilzwygen maar niet tot overi «bn-f ik voelde het misnoegen komen heeft. Twee dagen daar na, terwyl Mejuffrouw Graves naar de markt, en Arabella naar een jonge aame van T'XS lubben gegaan was, flapte ik m de winkel fcat Jenny alleen oPPafle, en te gelyk m my ejn bediende van het Geregt, die a rest op de winkel leide, voor 85 ponden fchellingen, op last van den Heere Hardgrave, een koopman in kamerdoek en kanten. Verwonderd van medelyden, getroffen, V 2 door  508 Öe ZOT van AANZIEN, door vermaak,' dat ik in dit geval vond, betaalf de ik de fchuld en de korten met een briefje ten haaren lasten, en gaf een kroon aan Jenny, op haare plegtige verzekering dat zy niet reppen zou, van 't geen 'er gebeurd was, nog aan haare meefferes nog aan Arabella. Weinig tyds daar na kwam deeze braave Dame en haar nigt te huis, het eeten werdge©rdonneerd, en ik zat aan Tafel metten vro. lyker en gemakkelyker houding dan naar gewoonte. Onder het eeten kwam Jenny binnen, en gaf haar meefleres een briefje over, 't geen zy las.en herlas. Meteen blykbaareverwondering enop.'ettenheid, vroeg zy of de knegt wagte en ging naar voorcn: keerde te rug en zetten zig neder zorder een woord te fpreeken: haar aangezigt was oniteld, zy kon haar drift niet langer verbergen , de traanen ontfprongen haare oogen. Wat is'er gaans, (riep Arabella, ) mynTan^ te, myn lieve moeder, myn eeniglle vrien. din  DE ZOT £AN AANZIEN. 3«9 4in en bloedverwant die ik in de waereid heb? Wat zou het zyn! riep Mejuffrouw Gra^ Dit jonge—ch ne onuitdrukkelyke wyze Hy heelt deezen dag voor de tweede rerze uit een ^delk gevaar verlos, Ik zou£t u •i. r„rppKpn kon, maar lees aar. vertellen zoo rk fpreeken kou , briefje Arabella.' Het was getekend Freeftone Hardgrave, en behelsde; „hoe zeer het hem fpect, dat zyn h laatftefchadeoPZee,hemrn de, noo ^ „kheidgebragthad, arrest op haar w ke te leggen, op de gewoone wyze; Dat hy " ydewas, dat, zy een iom van ƒ 90 waar van hy de waarde erkende ontfangen te " hebben, by kas had; dat hy hoopte dat dit " gcval geen verandering zou veroorzaaken in haare volgende clandifie." • En waarom! befte en lieffte aller vrouwen, zeide ik tegen Mejuffrouw Graves waarom zou het u fpyte, dat ik getragt heb my van een gedeelte van den last te onthefV 3 fen'  3io De ZOT vah^ANZIEN. fen , met welke uwe goedheid en verpligtirrgen my zoo zeer beladen hebben? ó! dat het in myn magt waare, dat het in myn magt waare! nep ik myn handen met een drift te za men wringende. Maar het kan, het zal nooit mogelyk weezen, u al den drift te toonen die myn ziel voor u gevoeld: en. Om u te doen zien, welk een hart ik u toedraag, Mejuffrouw Graves. Gy beide maakt myne waereid uit, in alles waar in ik belang fielle en wat ik begeer. Het Geval is daar zei Mejuffrouw Graves meteen lachen tranen in haar oogen, Clement zoo gy eene gelyfce liefde wild bewyzen aan eene die zoo oud is als ik ben, dan moeiten wy nooit fchreiden; zeg uwe kamers op cn blyf by ons. De tyd die wy te zamen doorbrengen zal gelukkig weczen. Alle zorgen worden verligt in het gezelfchap der geene, die wy hef Hebben; en onze genoegens zullen ver. dubbeld worden door de liefde die Wy voor elkander aankweeken. Ik nam de aanbieding van Juffrouw Graves met  DK ZOT van AANZIEN. 3» „et blydfchap aan, en gaf bevel myne geringe peubilen by haar te brengen. Hoe gelukkig hoe geneuglyk waaren veele vofgende dagen! en hoege.ukkiger. alszyv ■ I I ken worden by de elcnde die 'er op volg£ wy beileeden onzen tyd in op'ettendhed op den winkel, en waren te onvrede over elk oogenbllk dat ons van e!k weder afzonderde, herhaalde haar duizend aangenaame Re lingen en gevallen, by gelegenhe.d verzame uit de digters en hrftorie fchryvers der ^Ld:Eenheirnelykebeweegingcn.nw^ dige zugt om te behagen, maakten myne gee. « vloeiend, om'er geestige aanmerkrngen en gTwigtigeurtweidingentuilchentevlegten.die !JSL toehoorderesfen aangenaam waaren. Ider dag gaf my gezondheid en kragten , waar toehetbeftendig genoeg ^JJJJ gcest vry wat toebragt; doch op ^ avond kwam Mejuffrouw Graves * hurs meer neerflagtig dan naar gewoonte k vr°e naar de oorzaak, met eene zorgvuldrgh ^ gelaat 't welk het behang uitdrukte, dat rk m alles dat haar aanging, ftelde. MynUevevnndl V 4  312 Db ZOT tak AANZIEN: ik heb mogelyk dwaas gedaan: ik ben by uw Vader geweest. By myn Vader, Mejuffrouw! Ja , ik wenfehte dat hy waardig was de Vader van zulk een Zoon genoemd te worden! Uw Vader, Mr. Clement is midden in de waereid hy houd een koets , bewoond een fraay nieuw huis, en leeft als een man van het eerfte aanzien. Ik vroeg hem te fprecken over een zaak van het uiterfte belang; menbragtmy in een agterzaal daar hy met zyn Vrouw uw ftiefmoe-der, en een dartele knaap die vry feheimagtig uit zyn oogen keek, in gezelfchap zat : uw fhefmoeder had een fchikkelyk en goedaartig gelaat en fcheen in haar ftaat van zwangerheid vergenoegd te zyn. Juffrouw Graves, fprak uw Vader, gaazitten. Wat is'er van uwen dienst? Ik kom, Mynheer, u bekend maaken, dat uw Zoon Hammei Clement de beste aller menfehen, op het punt des doods geweest is. Hebt gy, niets anders te zeggen dan over myn Zoon Hammei? Neen Myn heer d,t moer ik bekennen, dit is meer dan genoeg, het is een gewigtig en teder onVerwerp en raakt niemand nader dan ü. Hier vloog  De ZOT vah AANZIEN. 3^3 vloog Mr. Clement, (want ik wil hem de heU üge naam van Vader niet meer geeven,) ik zeg, hier vloog hy op , en een boek grypende, drukte hy het aan zyne lippen en riep; IK zweer by de heiligheid van dit, en van alle andere heilige boeken, dat ik nooit wil luifte. ren naar eenige perfoon welke een enkel woord te„ voordeele van Hammei Clement fpreeken aal ! en dus Mejuffrouw verzoek ik de vryheid u den weg te wyzen om te kunnen vertrekken' zoofpreekende, nam hy my by een arm enleide my naar de deur, terwyl ik my om. keerende uw ftiefmoeder toeriep? O Mevrouw, welk een hart is het uwe, daar gy uw tuffchen fpraak weigerd by zulk eene gelegen, heid?zy gaf my een grimlag, van zulk eene kwaadaartige betekenis dat zy een duive 1 onder de gedaante van een engel vertoonde. Uw Vader volgde my tot buiten de deur daar ik hem nog eens aanfprak: het toert my dat een deftig man, een man van oordeel enkennis misleid werd van luiden w er belang niet is een Vader tegen zyn Zoon op te hitzen! Uw „ lk wilde meer zeg- kind uw Zoon. iK Wllu ° gen, maar hy ftied my van zig af, en fmeet de deur met drift toe- T S He£  SH De ZOT v«» AANZIEN. / Het fchaad niet, myne Moeial zeide ik, ftragteoderayw craav.e» tt bwiwingen) zal my haast in een fnat van onafharKkeivkIv,id z.en | doch zo lang ik „ en uwe AiafaeiJ, heb, zal my nog Vader nog vriend ontbreeken. Geheel herfteld ging ik uit en zogt eene bezigheid die voor my gefchikt was. Terwyi ik onwerende op Power HM, zag ik de winkel van Mr. Welcot een boek en prentverkooper. Ik (lapte daar in, en vroeg hem of hy geen ge^cndheid had eenige bezigheid te bezorgen aan iemand myner goede w.endcn; een heer die in behoefte, maar voor het ovei.ge eer^man van verftand en geleedheid was. Helaas, Mynheer riepMr. Weiicu;. ittke ichepzels waar vangy fpreekt, zvn zoo dik al, het onkruid op de aarde ! daar is een overvloed van op alle markten. Ik zou iema.nl gaan (ritten beloonen die my van een ftuk of vier van de zelve verlosfen wilde, da« ik geweldig mede geplaagd ben. Niet dat zy geldgierig of onbekwaam zyn, neen, ik kan een van die heeren gelyk gyze Maand , iiygeo', aan wiens opvoeding meer geld te koste gelegd is, dan aan eene geheele  De ZOT van AANZIEN. 31S le familie, naar gemeen cn wettig belang. Ik kan 'er een krygen die als een huurpaard van den morgenftond tot den nagt bezig « dat voor minder geld dan ik een fchoenjonCTen voor drie uuren kan krygen. Jk gebruik die geleerden by gelegenheid , om de drukproeven te corrigeeren , de blaaen te vouwen of te naayen , of om daar «ede m de Stad rond te loopcn : In hunne tromen is een galagtige moedeloosheid te kezen : ik fchrik minder voor een doodshoofd dan voor hen: En vvaarlyk myn heer , ik zou het met Uit ftaan konnen, indien de gewoonte, als ik het eens zoo zeggen mag , my niet gehard had tegen het geduurig gezigt dcezer fpooken. Terwvl Welcot fprak, deed ik in 't hein* lyk eene gelofte van my nooit met Boekverkopers of Drukkers op te houden, tenminften in geen Eeuw. Maar vreezende dat ik verdagt mogt zyn als de perfoon zelve , die hier in betrokken was, nam ik een houding aan zoo los en ongedwongen als mogelyk was; en zommige vrouwspersonen ziende, dieceni- ge  3iö De ZOT van AANZIEN. ge papieren innaaiden, vroeg ik of die blaa. den iets nieuws of aangenaams behelsden. Myn heer zei Welcot, 't is een uitgewerkt ftuk van een onzer patriottifche fchryvers, ik betaald hen ten minften vyf guinies 's we'ek, hy fteid met dubbeld verftand en vernuft, zulk eenSchryver is my honderd guinies waardig: goede fchriften zyn ais Diamanten die by caraaten gewaardeerd worden; verdubbeld der. zeiver gewigt, aanftonds worden zy twintig maal meer waard. Dit blad was maar van één vel , genaaid in blaauw papier. Ik kogt het voor twee Huivers en ging zitten om het te doorleezen. Het behelsde een vry vertoog tegen dekonlnglyke regeering en de ministers, wegens hetbreeken metFrankryk en deHoIIanders:het betoogde dat alles regtsdraads ftrydig was met alle burgerlyke en Godsdienilige belangens van Engeland. Het blad behelsde verder eenige uitweidingen ter bevestiging der Magna Charta, van de vryheid van den mensch; en van de Britten in het byzonder. Ik begreep fchielyk dathet met meer  De ZOT van AANZIEN. 317 éeet oordeel, dan vernuft gefchreeven was. Hoe veel Mr. Welcot zoud gy geeven aan " man, die buiteneenigen twyffel over d,t Zelfde onderwerp op zyn eigene byzondere wyZe deeze uwe beste van alle uwePamott,fche fchryvers overtreffen zal? Wat ik hemgeeven Zou?zeidedeBoekhandelaar,veeldank,eneene evenredige belooning. Genoeg myn Heer , Trnwoorde ik, gy zult myfpoedig weer zren, Ik wensch u een goeden morgen. Op myn terugkomst gingikbyMr. Goedwil aan, doch deeze was veertien dagen geleden naar Frankryk vertrokken: verder befobt ik alle winkels daar men Staatspapieren verk0-f alle politieke blaadjes dieeenigebetrekkint hadden tot het werk dat ik onder handendagtte neemen kogt ik, en vertrok. Ik zette my aan het werk gelyk een hongerig mensch zig aan tafel myn hart die geringe vryheden , welke men zig toegeeft in het gezelfchap van twee voorwerpen onzer tcderfte genegendheid. Myn eerile vertoog was in veertien dage»  Si8 De ZOT van AANZIEN. klaar , ik noemde het de Wecklykfche Monï. tor (Waarfchouwer,) en brngt het aanflonds by Welcot Hier zeide ik is myn vriends eerfle Kansje. Wel heeft uw vriend vroeg Wel. eot, op een moed beneemende toon, dan ook de gewoone fchaadeloosflelling voor den eer I* druk van het werk daar by gegeeven ? Daar zal het niet aan haperen, antwoorde ik gy zulks vcreischt, wel zeide hy ik neem het nu», op my een rcgter in dit geval te weeaen; fchoon de gewoonte my geleerd Heeft, om egter daar over te fpreeken. Kom Mynheer, ^ heo eenige minuten tyd om uw papier te door :loopen. Nauwlyks jJad hy eeö douzyn regels gelee M Jle!:' '°'0'27 d°« altoos zoo in New JMarket; uw vriend heeft vry wat haast gemaakt. Voort leezende riep hy. Dit word jei bevestigd door!-__.en voortgaande tot de uerüe olaazyde, fprakhy; dit moet gefloolea ^yn uiteen der ouden, want daar is geen hedendaagfchen, die zoo fchryven kan. Mynheer gy behoeft geen verdere moeite te doen, ƒ za dit eerfle blad tot myn eigen voordeel af -rukken! Laar u vriend maar voor het tweede zon  DE ZOT van AANZIEN, 3*9 20rsen Kom over een week weer by my, en ik «loove dat ik in ftaat zal weezen u iets te zeggen dat li behaagen zal. Hoevlydgisdcverwngting, hoe verheven dehoopMklVeldemyntwee'eb.admetmeer vernuften vlyt. Myne denkbeelden weid en uitgebreider, myne geesten verhevener Alle de betogingen van Cicero: al den don er van Demosthenes: al wat ik geleezen had, over het ftuk der vryheid, in volks regeenngen en gemeene besten kwam my in den geest. .Me' myn tweede vertoog ging K naar Welcot, hy gaf my, twintig guimes. Het is meer zeide hy dan u tot nog toe toekomt; maar ik ben een liefhebber van myne fchryvers aan te moedigen , en ik vert.onw dat ik tt vervolg van tyd 'er geen fchade by hebben zal Ik verkoop dit blad voor twee pence. Byna de helft gaat 'er af aan drukpapier &c Jn vierde heb ik vcor mv, ais een bcloonrng voor myn vlyt, enkennis van « het.oirverfchotiseeneovertolhgherdwelk by buiten gewoonè gelegendheden den .chryver J de hand vliegt. Uw eerfte blad is onge" meen  ê4o De ZOT van AANZIEN.; meen geweest; en zoo verre ik kan oordeeIen, zullen 'er door den tyd twaalfduizend van verkogt worden. Gy behoeft u niet té fchaamen Myn heer te erkennen, dat gy zelfs de fchryver daar van zyt. Bewaar maar de helft van den geest van deezen Elias, met welke gy begonnen zyt, en myn eigene belangens zullen my leercn, u op een aanmerkelyke wyze vermaak te doen. Ik keerde nu naar huis als in een Triumphkar. Ik ontfing den roem van perfoneele bckwaamheid. Het fortuin van myn Vader, het fortuin van alle menfehen, welke alleen tot geld en goed gebooren waaren, werd zeer klein in myne oogen. O hoe zoet! riep ik uit, hoe aangenaan zyn de vrugten van iemands eigen planting! Gelyk de wyze envrye fpin, zal zyn arbeid bekroond worden, met eer en voordeel, als hy zyn beftaan uit zyne eigene ingewanden trekt. Dan, en dan mag iemand gezegd worden, de waare eigenaar te weezen van 't geen hy bezit, en de waarde daar van word grooter, en het genoegen hier door verdubbeld. Ik  De ZOT van AANZIEN. 321 Ik naaste my om myne verrukking mede tedeeien, aan de twee geliefde voorwerpen van al myne zorgen en genoegen. Jenny verhaalde my dat haar meesteres niet te huis was,dat Arabella zig boven in haar kamer bevond. Ik liep derwaards, klopte, maar niemand antwoorde. Ik klopte voor de tweede maal. Ten laatfte deed zy open, bleek met gezwolle en neergeflage oogen : zy fchreide, en een fchielyke vrees viel op al myne genoegens. Wat is de oorzaak, Mejuffrouw riep ik, myn zuster, myn vriendin, myn Arabella? en nam haar hand tusfchen de myne. Ik wenschte dat gy nu niet gekomen waart; Mr. Clement lprak zy, zeer koeltjes. Sta my toe myne geringe droefheid voor my zelve te houden. Goed, hernam ik, indien gy vermaak hebt my te pynigen, te dooden, weigerd my dan , myn aandeel in uwe zaaken en belangens 1 Clement uw ziel is te edelmoedig ik durve het u niet verhaaien ! Ik voel wat gy zult lyden indien gy weet dat gy betrokken zyt, in de oorzaak myner traancn! Wy moeten fcheiden,Mynheer! wy moeten, wy moeten fcheiden, en dat fchielyk. X Hier  324 De ZOT van AANZIEN. Hier verflauwde haare ftem , en zig zelve in een ftoel werpende , borsc zy op nieuws uit in een vloed van traanen. Ik ftond verwonderd naast haar , wagtende met een onuitfpreeklyke angst naar het ophouden derzeiven. Ten laatften fprak zy, ik zal u, zoo goed ik kan, de oorzaak myner droefheid verhaa. len. Onlangs was ik by Mejuffrouw Hodginfes. die my in vertrouwen, fchoon met belang verhaalde een gerugt dat rond liep : dat myn Tante aan haar huis een jong heer onderhield, die zulke gemeenzaamheden en verre gaande vriendfchap werd toegelaten , die nooit zonder gevolgen konden zyn vooral tusfchen perfoonen van onze ouderdom en fexe. Ik fchaam my niet te belyden, dat ik niets in den Hemel heb dan myne Onnozelheid , en niets op de aarde dan mvne Eer; ik wagt dat gy my iets beters toe wensch t , dan te willen dat ik de eene of andere verliezen zou-  de ZOT van AANZIEN. 323 zoude. Dit te willen! o Hemel! riep ikhaastig uit : ik wil die beide befchermen, tot den laatften druppel van myn bloed, totdcu laatften adem myries leevens : Helaas, zeide Arabella , gy zyt de man onder alle mannen die de waereid minst wil toelaaten myn ^oorvegter te zyn in dit geval: zy zyn beflisfende regters , Zy moeten gehoorzaamd worden , ons fcheiden zal moeyelyk vallen , dog 't zal zoo moeten zyn. Myn Arabella, myn zuster, myn bemin* lykfte onder alle fehepzelen ! Zeg my zeide ik myn Engel is 'er geen anderen weg ; geen ander middel om aan de mispryzende waereid genoegen te geeven , behalven dat eene middel dat erger is dan de dood zelve? Neen', zeide zy met eene hondmg vol kloekmoedigheid en verhevenheid, neen daar is geen ander middel, ten minften geen ander tot welke ik myne tocftemming geeve. Juffrouw Graves zeide ik in een haastige vlaag van koelheid en onverfchilligheid, is dat het geval! gy zult gehoorzaamd zyn. Ik ben ongelukkig maar ik wil geen fchurk zyn. Vaarwel, dierbaarfte, vaar in eeuwigheid X % wel!  324 De ZOT vaw AANZIEN. wel! ik: vertrok op het zelve oogenblik, era gaf haar zoo als ik my verbeelde de laatfte lonk. . . Staa myn Heer ! riep zy , ik bidde u ftaa een oógen blik ! Ik zou buiten alle verbeelding ondeugend zyn, indien ik u in de grootfte dwaaling vertrekken liet; hoe ishetmoo. gelyk dat gy zoud konnen denken , dat ik eenige veragting omtrent u bedoelt zou hebben? Neen myn Heer, neen ik zou eer de geheele waereid veragten , dan u. Ik fprak alleen door een zedig gevoel myner eigene onwaarde , myn befluit was juist; ik heb 'er nog geen berouw van ; Ik Ik, myn Heer, had u mogelyk niet wel ver- ftaan. tk w£et waar]yk weinig ^ ik.zelf zeg of meene. Wees e«ter hier van zekerd dat ik Mr. Clement nooit beledigde, dat ik het nooit gedaan heb, en dat ik nooit zal doen. Terwyl zy fprak lag ik voor haar op myne keien. Ik nam haar hand en drukte die aan myne lippen' en. aan myn borst. Myne Arabella, zeide.ik; Ik belyde u dat het van m.y ook  De ZOT van AANZIEN. 3*5 ook geen voor overlegde beweeging was. mand van my hebben konnen yerkrygen dThand, voor welke ik thans kniele, aan te emn: ben ik armen ongelukkig, zoneter H ' Zal ik nooit denken haar,zon- heid. B kan ilta ™ ^f™* van niet verzekerd was. Acli wat ep Arabella. Neen gy zult niet wegloopen Tde ik en ik zal niet opftaan. voor dat gj ; n nogeenige woorden gehoord hebt. Ze d t deezen morgen heeft my de hoop ft-eeld, dat indien ik my met myn Arabella v eenigde, zy niet zoo ongelukkig zou wee ze„ als ik in den beginne vreesde. »«HH haamlet: ik laat haar volkomen vry, engebS Lesteres van haar zeiven en£ en Maar hier doe ik een plegtige gelofte a.m den Hemel, dat't zy zy leeft of fterft.'t zy zy my aanneemd of afwyst! ik nooit een ander za „ouwen. Ik houde my van dit oogenbak vo X 3 eeuwig  }26 De ZOT van AANZIEN. eeuwig ^ haar verbonden, en zal haar altoos boven alle, ichatten. Dit gezegd hebbende Hond ik open plaatfte -7 aan h»re zyde. Zy was verwonderd,ontroerd , en buiten ftaat om zig te uitten, bedekte haar aange2igt met haar neusdoek, en op my leunende tlorte zy op myn boezem een vloed van traanen. Intusfen was Juffrouw Graves te huis geko£.* VCrhaa,de -yne gelukkige on . -oetmg met den boekverkoper, h ar bewaardfter myner kleine bezitting £l|Wierp myne 20 ^ * ^ Arabella, gelyk ik wel vermoed had vertoefde met haare Tante van onze laat/Ie ont«oeting verfiag te doen; want ik merkte dat de oogen van deeze goede vrouw als met 2 « euwe toevoer va„ goedheid en genoegen op my geflagen waaren. Myn derde blad voltoid hebbende, bragt ik tobywelcott. welke my wederom twlig gui-  DE ZOT van AANZIEN. 3*7 i ph zia voorts nog als miinies vereerden , en zig vu ^„ ehuldenaar erkende. Ik vonnde eene Ter naake.yk rekening in myne verbeelding hoe veel myne week'ykfche twintig gujnies S einde van het jaar bedraagen zouden , en vond die zom voldoenend zelfs in een gehuwden ftaat. Ik zag my zelve , als in het zeker bezit Jn overvloedige inkomften , tt .^ aan om op de voltooying van myn geluk te Igen. welvoeglykheidalleenkonmoeyelykeid en uitftel veroorzaken in een geval, t vTefk te gelyk de wensch van beide partyen was Wy werden in ftilte getrouwd in de te " woordigheid van de Juffrouwen Hodgmfes Öen twee of drie andere buuren; ik was dus m hetoezitvandejeugdigftezedigfteengoedaar- tigfte aller bruiden. Wel te regt, zegt Job; zullen Wy het goede ,.m de hand van God ontfangen en zullen W, het e p,?pvenwel verbeeldeikiny, fcwafl*nietont/ange.ï? evenwei vt dat de herinnering van voorleden geluK, het g voel van tegenwoordige droefheid eer vei Lerderd dan verminderd. Myn ziel geno X 4 1  323 De ZOT v$n A A NZIF N ■ ^ deeze dagen een gety «makheid, haai al ^ urtgefflrekthefd haarer begeerten, ' ^ek,gthaaren vermogen, K^iS ^.f ^, niemand zoo bemind had, a s„ be.mnde: Doeh de Hefde van myn ArabeHa ^^^"vandr^-dieeen^L^S ontbra om deze,ve uit te drukken ; He C eene afwezigheid, een foort van dofd,2 -nz.en van aüe andere voorwerpen. H t «" P^Send vermaak, aagstranige ^ d-ov.rzynfchatwaakt.enbydegreet^d met ik hy dezeJve denkbeelden van roovery en verlies voegt. Ik had nu in den tyd van vyf weeken , byna honderd en twintig Guinies met mynen Moni! tor gewonnen, wanneer ik op zekeren avond ' Ju.ten myn huis ftaande,aangefProken: d door remand die met een vriendelyk 2* -J v-gofikM, Cement genaamd wasM* «dej. myn Heer. Myn Heer fprak hy dan an-esteeretku uit naam des Konings, wie oproerig fehryven tegen de hedendaagse! geermg, Terftond, werd ikinhegetenis genomen, en naar Newgate gebragt. On-  De ZOT van AANZIEN. 3*9 Onbevreesd en onbewust van de geringfte reden tot de my aangewreevene befchuldrgm, „egeeven te hebben , hield ik myn arrest en?J voor fpel, doeh ik fchrikte voor de aandoeningen der geene die ik wist dat om mynent wille beeven zouden. Onder het gaan verhaalde ^iermy, dat de Boekverkooper my verraden en aan de Minhters beleden had dat ik de fchryver ^andew^^Afo^, Aan den Sppoost overgeleverd zynde, 0* * hem^ !e,d in de hand, en werd in een vry goed ver ; Vgeplaatst.teruondzondikomHumphry C pher Esq. Advocaat, die ik eens gebrur t had ten gevalle van Mejuffrouw Graves a s Gemeen Exemplaar van den*WMT£ mnitir. Mr. Cypher kwam hem Vyf Guinies in de hand, verhaalde hem myngeval,ookverzoëtikhemde vertoogen te leezen, en my zyne gedagten daar omtrent mede tedeelen. Dezelve met aandagt geleezen hebbende zeide hy : Mr. Clement , ik geloof dat gy een geleerd en vernuftig jong Heer zyt! doch  33=- De ZOT van AANZIEN. ik bevinde dat gy meer kenni, hebt van den aart der Griekfcbe Gemeencbesten , dan van die eener bepaalde Alleenheerfching. Hier door zyn verfcheiden feilen en verkeerde toepasfingen gebooren, waarop uw vyanden vitten zullen. Egter is 'er niets lomps, fchelmagtig of kwaadaartigs in uw werk! niets, waarom men u met verbeurte van uwe vryheid en goed kan ftraffen. Indien gy genegen zyt, om met deeze vertoogen voortegaan, zou iku' raaden borgtogt te fteilen, en de zaak door te ftaan ; ik denk , dat het hof alleen in terrorem zig met deeze zaak heeft ingelaten , om u van een werk aftefebrikken, dat haar geheel niet fmaakt: indien gy een vriend hebt, welke voor u genade verzoekt, onder belofte van in vervolg het Hof te ontzien, 'er is geen twyf fel, of gy zult ontllagen worden, zonder verdere kosten of moeyelykhederi. Ik betuigde myne gevoelige erkentenisfen aan den Advocaat voor zyne vriendelyke raad, en zeide dat ik dezelve in nadere overweging zoude neemen, eer hy verder voortging. Terftond vervaardigde ik een brief aan Mejuffrouw Graves, waarin ik haar verflag deed van myn  De ZOT van AANZIEN. At „yne tegenwoordigen toeftand, op eene wyze die haar minst ontltellen kon. Ik verzegt haar.my van een borg te voorzien voor myne verfchyning voor de Regtbank; en drong daarop aan, dat voor dat zulks gedaan was, *» no- Arabeila my in gevangenis metbezoeke;zo°uden:endatikuitdrukkelyken last gegeeven had haar niet toetelaaten. Helaas! hadden zy myne raad gevolgd hoe gelukkig zouden wy geweest zyn totopdcezc» dag toe: Maar haar verregaande droefheid was de oorzaak van ons gemeen bederf. Haare liefde wilde met geen eenvoudige borg te vrede zyn , en zy beilooten niet te rusten , zoo lang ik niet geheel ontflagen waare. Zy vervoegden zig by al haare kalanten van aanzien, fmeekten, leenden geld tot de u.terfte grenzen van haar Credit; verpanden haar goederen tot den hoogften prys, gaven geld aan den eenen, om haar bekend te maaken by anderen aan wien zy nog grooter torn ter hand ftelden om haar inteleiden by een derde. Ten laaiften hadden zy zig den weg gebaand by LordStivers een agent van denStaatsminifter, die  3J2 De ZOT van AANZIEN. die veel voordeel voor zig zelve zag uit dit verzoek te zullen trekken , en dus myn ontllag bewerkte. Op den vyfden avond van myn gevangenis , werd myn kamerdeur geopend en myn waarde Tante kwam met myne nog waardiger Arabella binnen. Zy vloogen my om den hals drukten my in haare armen, Arabellabe. zweek op myn borst, doch berftelde fpoedig op de bekende ilem der liefde: wy gingen naar beneden, Hapten in de koest en reeden naar huis. Hier zag ik het eerfte voorwerp van ongerustheid; de Winkel was gefloten. Ik verfchrikte en voelde een koude rilling door al myne leden : maar durfde niet waagen eenig onderzoek te doen dan met myne oogen. Onder het thee drinken vroeg ik met eene gemaakte belangloosheid waarom het huis geflooten was? waar van my de reeden helaas! bekend wierd: alle winkelwaaren waaren tot geld gemaakt, en'de laatfte penning daar van  De ZOT van AANZIEN. 333 h.t mvner redding uit gegeeven, dus 'er "V"vXf *™ honderd en vyftig P°n' Tn die ikl^^ inbCWaanDS gegeeven had. lk kon my «lve niet langer in houden : 1 pn , rieo ik : Onmenfchelyko ^nrrThi^eidvanvyandrehap, igheid, kon my noo, n ved elende berokkend hebben dan dit S om het werktuig te weezen ten betovIZ deeze, die ik met myn bloe voetl en met myn leevensgeesten laaven wüde Gave de Hemel dat ik nooit gebo; was-of waren myne dagen door een of Tder fchielyk toeval afgefneden, eer dit alles gebeurd was! „. f,,„nc viel mv om den hals Tuffrouw Giaves viu mjr _ bitter fchryende; riep zy uit, feta* my„ kind, bedroef u niet! Alle s zoo Is Jt weezen moet. Daar is geen fchade geleden. Uw Arabella en ik konnen altoos onaflht dy leeven zonder winkel ; behalven , -j b-rden. Wy zullen nooit den aiberd uwej nanoen, t ge-  '334 De ZOT van AANZIEN. gebrek hebben myn Hammei. Wy hebben niets voor u gedaan , en daar is 'niets ge. beurd waar over gy u befchuldigen kond t Geen wy gedaan hebben was ten die-ftc van ons zeiven, ter vertroostinge van den 'angst on2er eigen harten ; om u myn zoon ipoedig by ons te huis te brengen , wyl Wy zonder u niet langer leeven konden. Binnen weinige dagen begon de gezondbeid van onze Tante afteneemen, mogelvk veroorzaakt door de laatste vermoeing e„ ontrusting haarer leevensgeesten. ik jra„ een bekwaam Geneesheer by haar, dan hy kon zig geen denkbeeld vormen van de na tuur haarer ongefieldheid , tot dat eenigen tyd daar na haare flekte begon te vermeerderen, en tot eene geelzugt overfloeg, waar tegen wy geene geneesmiddelen geene zor gen nog kosten (paarden. Arabella en ik za ten beurtelings alle nagten by haar bed en by dag bevlytigden wy ons om de zwaarte haaren ziekte ware het mogelyk te verminderen. Maar helaas ! alle onze zorgen en en geneesmiddelen , onze oplettendheid on, ze gebeden en traanen , waaren alle vrugte- loos;  De ZOT van AANZIEN. 3SS l0M; en ten einde van vyf maanden ftierfzy in onze armen. op haaren boezem leggende , en haar oogen op h* aangek vestigende, zetdezy: G, verreist dan in vrede myn moeder: o Dood hebt gy niet verfchrikkingen genoeg fn uw aanzien, dat gy nog by de benaauwdheden, die gy ons zelve eens doetondergaan kegwy waardiger febatten dan ons leeven t o myn vriendin-myn Moeder! myn.heffte Moeder ! zy kon niet meer en vtel op het Ivk in flauwte: Ik nam haar in myne armen, bragt haar in de naaste kamer, en Ieide haar in het bed ; ik belaste Jenny voor haar her. ftellinge zorg te dragen , en niet toetelaaten dat zy haar Tante weer zag. Ik keerde te rug naar de kamer daar het kostbaar overfchot myner halve waereid lag, floot de deur agter mydigt, naderde het lighaam en leunende over het zelve, befchouwde ik het met eene onuitdrukelijke gemoedsbeweeeing By herhaaling floeg ik myne handen by 6 b' een,  335 De ZOT van AANZIEN, een, bukte neder en kuste haare koude Hppeo\ in een overvloeying van tederheid. Ik gaf een vrye loop aan myne traanen, fnikken en Aagten. Ach riep ik; myne bloedverwante myne befcbermfter! ach Moeder van denzoon uwer ongelukkige verkiezinge. Heb ik u verboren myn eenige fteun ? Zyt gy vooreeuwig van my gefcheidcn , myn troost myne hulpt Was ik verlaten van vrienden . van Vader, van bekenden, gy waard alles voor my; Ik was een vreemdeling en gy hebt my geherbergt. Ik was Ziek en in de, gevangenis, en gy en hebt my gediend. Maar gy zyt gegaan , gy Zy[ van my ^ gaan! Ik fterf duizend dooden in de fmertv&fl «te moeten overleeven. Hier legt gy my. Moeder als het flagtoffer van uwe goedheid omtrent uwen ongelukkigen gast ! Elendige als ik ben.! Verweezen om niets dan droefheid aantebrengen, aan de geene die tot my eenige betrekking hebben. Wee Van alle weeën ! Waar zal ik myn ziel verligten van deezen ondraagelyke last, van de fchuld met welke zy beladen is? Zy zal niet weder keeren , om die vanmyne handen te ontfangen, en ik moet deezen last draagen door al myn lee. ven. Dus  De ZOT van AANZIEN. 337 ■ Dus aan het geweld myner aandoeningen lugt eeSeeven hebbende, bleeven myne geesten in eene droevige kalmte. Ik keerde naar myn vrouW. . Dto ik zie myn Heer gy zyt , „ Ik wil op dit aakte veel aangedaan. ±K wu uf lig toneel, niet langer ftilftaan. . ik betaalde den Doftor, de Apotheker, en de begraaffenis onkosten en bevond dat ons geld niet boven de vyftig ponden beliep. Mvne Arabella was in haare zwangerheid verre gevorderd: haar arbeid werd verhaast door haare droefheid en vermoeying; zy verloste van dien zoon die uwe goedheid de tweede maal het leeven gegeeven heeft. Ik was nu alles voor myne Arabella haare eenige troost die zy op aarde had, ik verliet haar nimmer. Zy werd door den tyd herfteld. De onkosten van het Kraambed en de-verfcheene huishuur hadden myne fchattot beneden de tien ponden doen daalen: bekommerd over myne toeftand en naar eemgebezigteid voor my zoekende werd 'er fterk op de deuï geklopt.  33* De ZOT van AANZIEN* Jenny kwam binnen en bragttyding dat Lord Stivers in de zykamer was, en my wensch* te te fpreeken. Ik ging derwaards, ten hóógHen verwonderd, en vry wat ontzet over dit bezoek. Mr. Clement zeide hy met een zeer gemeenzaame houding: Ik heb lang gewenscht u eens te zien, ik denk dat het niet ontydig is u te troosten over het ongeluk van uw familie, en de ziekte van uwe vrouw.—. Uwe weeklykfche Monitors hebben vernuften geest, dan zy hebben eenig kwaad gedaan, 't geen wy wel wenschten verholpen te hebben. — En hoe, bidde ik u, Mylord? Wel Mr. Clement, ik heb nooit een fchryver voor de vryheid en tegen de maatregelen van 't Gouvernement gekend, welke het gemeen nietalseen voorftander van ongebondenheid aanzag, en van allen foort van bellier. Thans Mr. Clement hebben wy u ter onderfieuning onzer zaake nodig in 't kort wy hebben u no. dig om uwe eigen papieren te wederleggen. Mylord antwoorde ik , het zoude my een eer zyn uw Lordfchap of het Minifterieby alle gelegendheden te dienen. Maar in een geval dat my tot algemeenc fchande moet brengen , moet  ■ De ZÓT van AANZIEN. ^339 .moet gy my inderdaad verfchoonen. Ik zou ■als een afvallige en deugniet uitgemonfterd .•worden door alle menfehen, en myn perfoon en fchriften met zoo veel veragting voor altoos overladen ! heeden ben ik buiten Itaat my zei ven of uw Lordfchap te konnen dienen. Ik ' wil fnrak Mylord , ik wil niet aandansen op eene formeele wederlegging uwer eigene fchriften! Ik vraag alleen of gy mnoü. ze° zaak wild mengen, zoo verre als met eer en waarheid beftaanbaar is ? Ik ben hernam ik , tot uwen dienst en zoo verre als het met myn eigen belang en het geluk van myn Land oveteenftemd. Het geluk van uw Land,Mr. Clement! zei Mylord, ik hoop niet dat gy denkt dat het Gouvernement ftrydig is met het welzyn van uw Land! Ik bidde u zeg my eens waar in dié Vryheid beftaat waar van gy zoo een uitmuntend voorftander zyt? Daar is tweedeilye foort van Vry hei o Mylord! De eerfte vormdhet geluk van den y 2 mensch.  -340 De ZOT van AANZIEN, mensch onafhangelyk van de maatfchappy De tweede vormd de voorregten, en het geluk van een Mensch, alleen aangemerkt,'in 200 verre hy een Lid is van een of andere burgeJyke Maatfchappy. Onafhangelyk van de Maatfchappy a[c mensch, is hy zoo verre vry, cn niet verder , als hy te werk gaat naar regelen van reden en pligt, in weerwi, yan inwendi lust of uiterlyken invloed. Als Lid van de maatfchappy, is een mensch w zoo ver vry, en niet verder, dan in zoo verre elk Lid van de Maatfchappy wettelyk verbonden is hem niet te beledigen, nog op zyn eigendom aan te vallen, Onnavolgelyk wel verklaard , riep zyn Lordfchap uit ; ik heb ftukken in Folio over dat onderwerp geleezen; maar nooit te vooren geweeten wat Vryheid was, wel Mr. Clement daar deeze uwe Vhyheid in alle op- • z'gten, zoo ftrydig is met de ongebondenheid van welke ik fprak, zoo kan ik niet asders dan daar uit een goed gevolg voor het  Dn ZOT van AANZIEN. 3+1 het Gouvernement opmaaken. Ik verzoeke u derhalven eene verhandeling te fchryve» over uwe gegeevene bepaling , om ons zoo verre gy kond met u te vereemgen. Wy zuUen niet ondankbaar weezen, wy zyn goede betaalmeesters, wat aarzeid gy? Hebt gy „iet gezegd dat gy gereed waart ons te dienen? Mylord zeide ik, ik vrees dat ik aan uwe verwagtingen niet voldoen al I ben niec geoeffend in de conftitut.e der hedendaagfche (laaten; en hoe zou ik-'dan bekwaam zyn om eenig gouvernement te verdedigen , roet opzigt tot derzelver maatregelen , die m0gelyk aan alle, behalven de Ministers zeve een volftrekt geheim zyn? Ik moet behalven dat uw Lordfchap doen aanmerken, dat myn voorig veld daar door ingetrokken word. Het is zeer ligt en gemakkelyk feuren te vinden en twyffelingen te verzamelen • maar om de waarheid tegen de vooroordeelen van 't gemeene volk te verded.gen, hoe opus Mc labor est l Mr. Clement zei Mylord, ik ben'er grenst op , dat wy een heer van zoo veel braafY 3  m De zot vas aanzien*. beid en opregtheid tot onzen vriend verkregen vatl"; Z°^-^agen dat gy overvloed n floffen hebt, en Ik vertrouw, dat iemand diezoovoldrekt meester is van zyn inftrument p zyt, een uitmuntend muzyk kan zamen«e,6n op wei]:ige fundamemee!e nooten_ »aar zyn twintig guinies op hand en tien gui, mes zullen u weeklyks betaald worden, zoo lang tot wy u een aanzienlyk en voordelig be ■ , e2°rSe" kon"eiï- * «»i binnen weinig dagen wederkomen , en dan met u een fles ™en, intusfen wenseh ik u goeden avond. , °? den derden nwgoa naa deeze onrmoem , kwam Mylord weer by my me' «a groot pak mipatria ^ eenige fehriftelyke aantekeningen en Hukken myner ondwrigting, n, ontbeet met ons, en was zeer gemeenzaam, beleefd cn vriendeiy zat fpraékeloos met een trillende verwagting naar den uitflag. Dan zoodra ik die vernam IProng ik op in raazerny, en onverzadelyke vvraakzugt.en verrukking: Ik zag myn vrouw aan met oogen vol liefde cn eerbied. Ik mderde tot haar, viel voor haar op myne knien, Aanbiddelyke riep ik, Hemelfche A rabella! uitmuntende aller Vrouwen ! Iaat my door u , die Godheid aanbidden , die u zulke volmaaktheden inblaasd en zig daar in Verblyd. Onze geheele fchat beftond in vyftienGuiates, en de kleederen die wy aanhadden; wy durfden naar ons huis niet gaan nogzenden: veel min ons aan iemand onzer beken. éen bekken, wy veranderden onze naam in  de zot van aanzien. m ■ ,ie van Stapleton ; In den volgenden ,H d£ •" ik uit, kogt eene genree- aV ï en eenig linnen voor my. ne nagtrok, en eunö vrouw. Op den vyfden dag aan het MCjf ^ ^ wl ^dezy, (eet zy fchielyk verbleek e W , ^ ik haar iers vraagen kon,) oei ö lk zoo wel als moord, dtevery, Maat ik ver. ÖÖrïW*,.;:-2SS pier over. Het papier was van deezen inhoud. — Dewyl Arabella Clement , alias Graves :£Z t heeft ontzien op den 13 Septem' : Z laatstleden te doordeken en te v " , Hnno- Gebooren ja- "m0°rdr; f \, ^ LordStivers, " "Teen" huis van flegt gerugt, waar zy eer- " / P,n -alarterie winkel gedaan heeft, tyds een garai.iei.i. z 5  S« Db ZOT V4h AANZIEN. r* dC F'eetflraat' e" * 2y den zelfden "Hoog Geb. Heere &c_ "b;en: ^orziene Goudbeurs, een »goud Repetitie Horolog.e) snu.f jn " D;mMtó ri"S &C- en ^ om deeze "'eden gevlugt is , zoo sh ^ ™° •JET* ^ d"S ^«nmlge getuig» "DlyKt: Z°° heeft zyne Ma/eiieit, met af! " dTl^ ZU'ke Verfch-^elyke misdaa» den eenpreinle beloofd van driehonderd .«WW alle en een iegeiyk , die de ■ gezegde.Arabella zal aanhouden,' ontdeÏ ve d,V neSteeren' 200daniSdat zy een - erdICnae en evenredige ftraffe onderga, •ÉST ^ V°0r 2U,ie -erl " misnaaden te vinden zyn.- ■ Thans fprak ArabdIa -yne vyanden wakker worden Het Lot ven van Lord Stiv-CrS ,an ^ v ^ °' /eögen. Maar 't zy zoo het wil, die Voor ™ rffce - * boosheid d^ f! u fCht' ^ de nederige on. ^uld een draad gseven, om deeze venvar. *m te ontkiuwen: Myne onnozelheid ver.  De ZOT van AANZIEN. 363 vertrouw ik zal een evenwigt zyn tegen alles, wat de waereid my wyten mag , en veel meer dan een evenwigt tegen alles wat zy my kan aandoen. Ik had nu voor myne Arabella alles te vree,en zoo wel de winzieke kwaadaartigheid der getuigen , als de magt van het Muustefie.en de gevoeligheid van de fatrnhe van zoo groot een man: ik befchoude haar dood zoo zeker , ais haar daad zelve. Was ik toen de eenige erfgenaam van den grootften in Engeland geweest, ik zou myne geheele bezitting gegeeven hebben , om op do SSe wS ons in veiligheid te brengen. Maar dit was met te doen, ,pet het zeer geringe overfcbot van ons fortuin. Wy kwamen zelden te vooifchyn zelfs de bewoonde!s van het huis zaagen ons zelden; Ik had de Juffrouw van bet huis als by voor, ■ . i,f \Pt ongeluk van menigen raad onderng.t; ua„ net on&^u* f» moeren fchu houden Edelman was , zig te moeten zoo lang tot zyne zaaken met zyne fchnld- 1 * den. Ik zag op naar den Hemel doeh zonder licfde o°f vertrouwen. Vreeffdyke magt, ■ X die dus de vaatenuwerfeheppmS oTasch verbryzeld! Men zegt gy £ een „oede en weldoende Spysverzorger, zelfs aan tfeL der zee, - de wormen der aar de Gy kleed de vogelen der lugt, en de k * woud zv hebben honger en beesten van het woud zy gn vinden een aangenaam voedzel gy Luw uwer vertrooamgen zerover ^ rregr::r;--;pauedievendigedi, i: rolled vervuld worden. Zynwy  365 DE ZOT VAN AANZIEN. alléén ft» „we oneind; floten F «a, de vroomheid mynervro ^ onnozelheid van myn kind, voor u, zo„ der uwe bezorging of medeleiden van hon. ger vergaan? n A<* ik, ifc ben; de gevloekte man die over allen die met my eenig7,ns m, ampen uitftort. Ze,fs ae arbeid van Z ' ^ d°0r UWe Vieringen alléén «« -yn nadeel ge weeft; om my i„ de ge V-gems te zetten; ten verderve van die gf ." ne die het ongeluk hebben van aan * £. £*« 2yn;ikftrydeteverg£efsiJtu- !mt' ZyiSmy tefttó^y drukt my bene. den het middelpunt, ftort de vaten van Z toor. op myn hoofd uit, maar ook alléén op Jet^yne, oregtvaerdigeSehepper,neem Si?2 mfne Arabei,a ö "we bermhar- opi^:;rtHt:rheiaasdenastdie een nagt, welke geen troost  De ZOT van AANZIEN. 367 toost toeliet, nog my eene bleide morgen beoofde Ik wenfchtevan'tgeheelal ontbonden te zyn Ik wenfchte de twee eigenaars van mvne liefde bleek en ademloos voor myne 0^n te zien leggen, myn hel wilde ik geen oogenblik langer verdraagen, en myn leeven J einde brengen, maar ik vreesde myn Arabella, en kind zonder vriend op de a.rde natelaaten» MynkindenmynArabellafiuimerdenreeds: een aandrang van driften overmeefterde my Ik daet myn dood kan mooglyk nutt.g weeze die' »eL voor wien ik wel wenschte te L^ r t Ld op met een zinneloos vo6t hing)ftakhetinmynboezem,gingdetiapPena enopdeftraat. Ik dwaalde wanhoop.g, en wit n et waar heen. Niet verre gegaan zynde zag ik e n Tpen huis daar ik in ging, en de traPP n op naar een eetkamer, daar een groot gezet ^apzattedxinkenrdeden^o^ trokikhetpiftoolenriep:Heeren! Ikft«£ Ikfterf van honger; beiluit aanflonds my te helpen of met my te fterven. Dit  3<58 D6 ZOT yaj, AANZIEN. Dit ö»'^Ide een ieder, en allen * gen «.«y aan als eene zinneloozen; doch een ^ehët bymywas trok zyn beiIrs en bood ^ welven aan; Neen I neen ! myn Heer -e gouJ nic£) ikybcnj^ d'ef nog roover. Maar geef my eenig geld " r*' «■» drie .chepzelsd^nhe; •midden van een waereid vol overvloed van honger vergaan , nog eenige oogenblikkcn vaa het graf te verwyderen. In een oogenblik worden my meer dan drie ponden toe geworpen. Ik verflond deaeI »et myne oogen , en zweefde daar over al eeng,er over zyn prooy. Myne erkentenis -mmyneweldoenders te bedanken, perste de traanen uit myne oogen , ik sw M , «ader hinder naar myn huis, gappen op, en hing het piftool weder op zyn Plaats , en begaf my naar myne Arabella die te -öaapen lag. Ik maakte haar door mvnê LUl -fpiak Arabella! ik heb het gewaagd, end heeft°n3ee^ geringe huizon! dtn d°°r een vriend die ik ontmoette. Daar myn  De ZOT van AANZIEN. 369 my„ Liefde, houw daar een kroon roep de meid, zend die om eenig verkwikkelyk voedzel, wy hébben helaas te lang gevast. Binnen weinige dagen begonnen onze krag, ten en geesten weer te herftellen, fchoon wy binnen de paaien der maatigheidblecven voortleeven. Myn ziel geraakte hier door in eene ftille kalmte , en zag, fchoon op eemgenatftand naar een toekomende daageraad vooruit. Toevallig , lag de Bybel van onze Huisvrouw voor my open , een fchielyke gedagte viel my in. Ik bad tot God in een zwygend fchiet gebed , my op die plaatze daar myn vinger by het openllaan van het boek zou rusten te onderrigten wat ik doen moest Ik 'waagde het en vond de volgende woorden ; g zal opjlaan en tot #*» Vader ",gaan en zeggen ; Vader t ik heb gegezondigt tegen den Hemel en voor u^k ben niet niet meer waardig uw zoon genaamd te „ worden." Helaas ik was toen verre van my te verbeelden , dat het myn Vader in den Hemel was, A a die  370 De ZOT van AANZIEN. *e my riep, en welke my hier door tot hem opleiden en trekken wilde. Ik herriep myn geheugen neren,i„ welke opzigten ik myn aardfch ^ d be,ed,sd kon hebben, en beiloot „ t WC Mn **" -manin, te Vo In het v-Ilcn van den avond, deed ik myn zakdoek gelyk een matroos om myn hals trok -9» Pruik in de oogen, floeg myn hoeder "f^^^^^aif bukkende hinkte ,' n et een gemaakte gang naar myn Vadershuis. k wist wel, dat wanneer ik aan de deur klop|e en hem ver20gt te fp P laaten 20U worden. Ik wandelde derhalven heen en weder, nu naby dan van verre, omrent £n uur lang , in v ^ eens buiten zou komen. Ik herhaalde dit vyf avonden agtereen, wanneer de deur emdelyk openging, en een knegt « thvrey voorkwam, die myaanfprak. Is Z ^ C,ement'^heer? E„ gen0men k-twaszoo? vroeg ik. Genomen het was zoo  De ZOT van AANZIEN. 37* zoo zeide hy; dan heb ik order u te zeggen, dat 'myn meester van uwe ilcgte oogmerken wel onderrigt is; en dat zoo gy ooit weder m •t gezigt van zyne venters komt , hy u naar Newgate zal zenden zonder borg, en u vervolgen tot de laatite wet van het Land. Wy fcheiden zonder eenig verder ge fprek, en ikgingkruisfelings de weg over in een winkel ^•een oude vrouw zat die byna alle behoeftens verkogt. Onder het koopen van een.ge geringe zaaken begon zy, naar de wyze van alle oude koopvrouwen te praatcn ,cn verhaaldc in een korten tyd het gedrag van buren over buurman, dien zy niet «kt dat myn Vader was. Zyn gewoonte is: (fprak zy) .edere Maandag en Vrydag naar de Handelaars Ciubb (Collegie. Gezelfchap) in het Gouden Anker ,n de Tempel-lane, tegen agt uuren 's avonds te -aan, en niet voor elven naar huis te keeren. Van myne moeder en haar gedrag cn huisbeftiering had zy meede veel te zeggen. Ik verliet haar voldaan over deeze tyding. wyl ik nu wist waar ik myne onnatuurlyke Vader vinden kon; of fchoon zyne laatite barAa 2 baar'  372 De ZOT van AANZIEN". baarfcfie en beledigende boodfchap my hoope» loos gemaakt, en de lust benomen had om my ooit weer tot hem te rigtcn. Wy hadden drie maanden lang geleefd van den laatfe buit of liefde gift (ik weet niet hoe ik het noemen zal) en waren weer totden Iaatften fchelling gebragt, onze eiende vermeerde geftadig, de Juffrouw van het huis maande ons geftadig cm een vierendeel/aars kamerhuur : Myn vronw had haar wel verzogt by de buuren voor haar eenig haaywerk te verzoe ken, 't welke zy altoos beloofde te zullen docn.-dochmyncArabelia diegeftadigzondcr eenig voordeel in haar dienst was, bragt de huisvrouw meer voordeel aan dan een meid dus was zy bulten ftaat om iets te winnen. De drukkende armoede bragt my verder tot kwaade géd; gten. Ik nam voor eerder het geheele menschdom te doen vergaan dan dat myn vrouw en kind voor myne oogen door gebrek fterven zouden. Myn Vader was dus de eerfte, met wien ik moest beginnen. op welken ik , zoo my dsgf meer recht gekregen had, dan op anderen. Met  fiE ZOT van AANZIEN. 373 Met dit voor neemenging ik op een maan- ft&öl'naar het ^.'^ ^agt was ,^n"nydagt ik hoorde een gerugt, en ^Xdelvkroien.moordlmoor.rooverv wacht', wacht! Ik nep naar die plaats van waar de ftem kwam cn vond een man op den grond en t b-fteelen. Ik trok tcrflond myn ptitool ^daar mede uit al myn kragt op 's rovers bb4rd-0aari.de' liet ik hem gevoel oos op de ZatiteWn: De andere diebebloeder.bed^wns door den flag die hy van den r00ver ontfangen had, lelde ik naar Sn floep van een huls daar de deur open ftórilï en licht bnrnde. Men bragt ons meen jffiBei e" terftond werd 'er om een ChirureVn gezonden, die den Heer, wiens aangezigt geheèl met bloed cn flyk bedekt was , door liet drikèn van een verkwikkend vogtlangfaam by zyn zinnen bragt. Aa 3 Te'  $74 De ZOT aan AANZIEN. ce teemde/mg mcer cn meer werd M„ïmj cn wlta, dle„!t by „R e| s een zon mgttn te rage,dm J ° mt myn geheugen verbannen. Ik viel aan zyn myn eens geliefde, myne aitoos hele en " jaagde Vader! Gy 2yt myn ^ ?°* VaderdlenikdndJyk2fe:Jkweend J -oeg-wiid gvmyn^kennen? wfld ^ -etaanneemen als w Zoon ? zaJ dan feN r 0oTal7 ,ICSe "«nie, erken e" ,00 langde troost uwen Jaaren, de gioric i.wer mtzigtcn geweest is! * Terwyl ik fprak zag Kya Vade[ «• Hy herkende my onaange.ien mynÏ fchraa-  De ZOT van AANZIEN. .375 fchraale en armoedige opfchik ; ftameiende, antwoorde hy. Ik, *, Ik ve dat gy myn kind Hammei zyt, en viel in flauwte. Einde van het Eerfte Deel.