01 1889 3740 UB AMSTERDAM  D E ZOT VAN AANZIEN» TWEEDE DEEL,   D E ZOT van AANZIEN, of de HISTORIE van HENDRIK Graave van Meerland. In Fyf Deelen. Door den Heer B il O O K E. TWEEDE DEEL. Naar den Derden Druk uit het Engelsrh vertaald. Te AMSTERDAM, By de erven van F. HOUTTUYN. MDCCLXXXIl.   D E ZOT van AANZIEN o T de HISTORIE VAN HENDRIK Graaf van Meerland. Tweede Deel. Schryver. Gy zyt welkom Vriend ! Maar ik bidde u wat ben ik u fchuldig voor de eer A/an dit'bezoek ? Vriend. Dit bezoek heeft meer betrekking tot uw werk dan tot den fchryver : ik beken dat de nieuwsgierigheid tny hier roept ; in weerwil van zomA 3 mi'  6 De ZOT vak AANZIEN. inige dringende redenen. Inderdaad ' ik heb de afleidingen, dis ons, in hetvsrhaa! der Hiftorie opgehouden hebben, hartelyk re^wentcbL en ik zou niet hebben kon nenflaapen .indien ik niet in zeker opzigt myn ongeduld te vreden gefteldhad, door hetvervoigininyne verbeelding opcemaaken. Schr. Ik bidde u hoe hebt gy dat werk aangelegd ? Vriend. Op eene wyze die ik dagt dat niet vermyd kon worden. De natuurlykegenegendheid van een Vader, gevoegd by de nieuwe verpligtir^en , met welke de oude Clement aan zynen zoon verbonden was moeiten noodzakelyk eene volkomene verzoe • ning uitwerken, dus dat alles naar wensen, in volkomen vooxfpoed moest eindigen : in waarheid ik dagt, dat het nu ook eens tyd werd een einde aan 'sleezers medelyden te maaken, door het flot te verhaalen van de ongelukken van Clement. Schr. Gelukkiglyk gegist, myn Vriend! S7we verbeelding heeft de rayne op eene zeer voor-  De ZOT van AANZIEN. werd 'er een verward en verdeeld geraas gehoord van alle zyden; B s dc  25 De ZOT van AANZIEN. de woorden Schaamteloosheid, en onnozelheid klonken ronü.om. Terwyl Arabella, volgens order , haarehand ophield, en haare befchuldiginghoorde; vroeg de Regtermet een barfebe houding en toon, fchuli.g of onfchuldig ? zy antwoorde fchuldig Myiord ! bekenne ik omtrent den dood van Lord Stivcrs te zyn , maar nooit fchtüdig aan eenig foort van tooverv , of kwaadaartigheid. Vrouw , zeide de Retter , gy bekent u zelve fchuldig, ik zal dan tot uw vonnisvoortgaan. Maar ik vraage u ten laatften fchuldig of onfchuldig? Niet fchuldig Myiord! voegde zy er by : indien bet plecgen van iets dat ik goedkeurs , en 't welk my nooit berou wen zal, my niet fchuldig kan maaken. Hier werd het gerugt herhaald, doch duurde, langer , met meer drift aan de eene , en meer bedaardheid aan de andere zyde. Ik zal u, Myn Heer, niet ophouden met het verhaal van het onderzoek der twee eer. fie g tuigen een daar van was onze gewee ?ene dienstmeid , en de ander de voornaam- fit  De ZOT van AANZIEN. a? fte knegt van Lord Stivers. Zy toonden voor het gerecht alle kloekmoedigheid en onbevreesdheid, en kwamen volmaakt overeen in alle byzonderheden , welke ter veroordeelinge van myne vrouw llrckken konden. Het geluid van overwinning werd by alle luiden van aanzien geboord , en het gemeen gaf haar zugtende verlooren. De derde getuige werd geroepen ; dit was een zeer zagt cn zedig-ziend jongman , thana buiten dienst; Myiord, zeide hy, met eene eerbiedige doch kloekmoedige ftem: eer ik myne getuigenis in deeze zaak geeve , verzoeke ik dat de twee eerfte getuigen in bewaarihge genomen worden. In bewaaringe? riep dc Regter, weet gy wel wat gy zegt '? Ik weet wat ik zeg , Myiord, en herhaal myn verzoek dat zy in bewaaringe genomen mogen worden. Wel vriend, zeide de Regter , zy zyn gelyk gy ! zy zyn getuigen voor de kroon, tegen een crimineele misdadige , en geen mensch heeft regt te beveelen dat zy in bewaaringe genomen worden. Ik zeg , hernam de jongeling , met een on-  *S De ZOT van AANZIEN". enverfchrokken houding y dat zy getuigen zyn tegen de onfchuld , tegen zyn; Majetleit en tegen de wetten ; dat zy alléén de fchuldtgen zyn ; dat ik bewys tegen hen heb ; en ik verge op nieuws van uw Lordfchap , den ge. heelen regtbank.en van alle diehi:r tegen woordig^yn, dat hun niet toegelaten werdcteont* foappcn. Ik zie, fchreewde de Regter, dat gy een valfcbe fchelm zyt! maar ik zal u havenen eer wy fcheidcn. Waar is het onderzoek van dee* zen knaap. Myiord, Myiord, zeide de jongman op een eenigzinsfirengen en bitzen toon , gy zyt hier niet geplaatft om in eenig ppzigtnaar uwe vooroordeeien te werk te gaan, noch ik ben hier met geroepen om van u overfnorkt en uitgeicholden te worden. Indien gy vindt dat ik valfchelyk handde, het behaage u dan my aU tarwe te ziften, en te beproeven of'er ook kaf in my is; ik zal de fmertelykfte ftrafien, die onze wetten iemand konnen aandoen, verdraagen. Maar gelyk uw Lordfchap aan. merkt, ik ben een getuige voor de kroon» en  Dé ZOT van AANZIEN. »§ en zynMajefteit, Godzygcloofd! wi! zynregtbanfc op geen onrcgrvaardigheid vestigen. Ik verzoek derhalven gehoord te worden in het geval, waar over ik geroepen ben ; alle die hier tegenwoordig zyn zullen verzekerd werden dat ik waarheid fpreekc. En gy, edele Heeren van den regtbank ! ik bidde u tenbe< hoeve der billykheid , by zyn Lordfchap tusfchen te treden , en te verkrygen dat deeze fchuldigen , welke ik verzekere dat zy zyn , niet weg flippen , dat zy aanftorids onderzogt worden, en al dat by hen gevonden wordt, ter navorfching van uzelvcn en zyn Lordfchap bewaard worde. Myiord , zeide de voorzitter , ik begr-p dat 'er gecne kwaade gevolgen uit voortvloeyen kunnen, indien dit volk onderzogt en bewaard worde; hun getuigenis is reeds gegeevcn, en kan daar door niets van derzelver waard& verliezen. Ik kan dit niet toeftaan, antwoorde de regter ; zy zyn vrye onderdaancn. Daar is geen bcfchuldiging noch klagte tegen hen. Zy zyn ook getuigen voor zyne Majefteit, en als zeel*  2o De ZOT van AANZIEN. danige , onder zyne byzondere befcberming. Maar ik wil gewillig hooren, wat deeze knaap, die de huik naar den wind hangt, voor zich -zeiven te zeggen heeft. Myiord, hernam dc jongeling , ik beke» voor een regtbank, die oneindig ontzaggeIvker is , dan die van uw Lordfchap , dat ik' »ls voor God, de waarheid fpreeke.-'ik zal niet bezorgd zyn voor dc ongenade,van uw Lordfchap. — Myn naam isEduardLonglild. < Ik was gcbooren tot gelukkigerijitzigten. Myn Vader was een Edelman: — omtrent agtien maanden geleden, bekwam ik den trap van Bacchalaurus op hetskoninginnc Collegie te Oxford. Door eenige ongelukken en misverstanden in onze familie ontilaan , werd ik over ■ gelaatcn om myn eigen fortuin te zoeken, en te Londen komende, begaf ik my in den dienst van wylen Lord Stivers. Hy behandelde my wel, boven verdienden, en ik begon in zyna vriendfehap en vertrouwen te deelen, tot den tyd toe, dat ik van den edelmoedigften aller meesters , door de ongelukkiglte aller gebeurteni*fen beroofd werd.  De ZOT van AANZIEN. 3* ■ Myiord had by zyne menigvuldige deugden één zwak. Het was eene onverwinnelyke drift voor vrouwelyke fchoonheid. De laatftcnagï zynes Ieevens riep hy my alleen : Ned , zeide hy, gy moet morgen met my op een avontuurtje uitgaan ! Ik hjb waaragtig de moo'ite meid van dc waereld in myn jagt; ik moet haar hoe het gaa: tot myn wil hebben. Maar daar de duivel mee fpeelt z/is deugdzaam, fchoon zoo ik hoop niet,onweerllaanbaar. Ik heb haarman uit den weg geruimd, cn hem uit hoofde van een voorgewende fchuld laaten zetten : haar meid heb ik omgekogt, dus ik nergens mede te vegten heb , dan met haar lieve perfoon —— en jonge dat zal het zoetfte gehaspel Van de geheele waereld zyn. Ik hoop Myiord , hernam ik, gy zult haar niet met geweld dwingen. Wat, zeide hy: weg met uw verd ... de angstvalligheden. Noch eens zulk een woord, Ned , dan krygje een klap. Ik kan je dit zeggen jonge, dat men een mooy wyf, op allerlyc wyzen , tot zyn wil moet tragten te krygen ; is zy met deugd bezet , en kan men haar niet met list winnen , dan moet er ftorm geloopen worden. Dl  |» Ds ZOT van AANZIEN» , Den volgenden dag nam Myiord my en Rdbi bert zyn Lyfkncgt hier tegenwoordig , een der getuigen , mede naar een Herberg , regt over het huis van de gevangene. Hy at daar alleen , en liet ons het grootlte gedeelte van den agtermiddag wagten , op hoop van kondfchap te bekomen door de andere getuige, die daar Haat, welke een valschgetuigenis tegen haare meesteres heeft voortgebragt. Myiord keek van tyd tot tyd , naar iemand door de ftraatyenflers, en hem werd, onderftel ik, ten laatflen het beitcmde teken gegeeven , want de trappen afvliegende, belaste hyons' hem te volgen. De deur was voorbedagtelyk' door die vrouw voor ons open gehouden. Is alles veilig vroeg Myiord. Ja antwoorde Diewer,- maar kan ik op die luiden vertrouwen , die met u komen ? Ja zeker ! kind zeide Myiord , het is myn eigen volk. * Is wel hernam Diewer , ik heb daar zoo aanltonds ook Juffrouw Hodgins uit de voeten gekrce gen. Myn Juffrouw is boven alléén by ge- brek van beter gezelfchap. — Ga na haar toe Myiord , 't is een gebraade peertie, als voor een keizer: Maar, zoo zy u te mag- tig is, dan weet ik wel Myiord wie 'er ecu-, wig  De ZOT van AANZIEN. 33 wig de fchande van draagen zal. Wel! wel! lliiit dc deur zagtjes toe ! fprak Myiord ; en neem deeze knegts. mede naar de keuken , doch wat gy ook hoorei! moogt, maak geene beweging , dat belast ik u ! zoo fpreekende ging Myiord heen de trappen op ; en wy volgden dat flegte vrouwmensen naar haar duister verblyf. Ik merkte fchielyk , dat myn makker Mr. Robbert een oogmerk had , om kennis met Diewertje te maaken y het welk my verveelde: ik ontllipte hen beiden , enftilletjes de trap oploopende , leide ik myn oor aan de deur, daar ik de item van myn Meefter hoorde ; groote Hemel ! van welke alles overtreffende gevoelens , was ik toen een verbaasd getuige ! welke proeven van deugde van geene mindere dan Goddelyke waarde ! Indien u niet vervcelen zoude , zoude ik u Myiord in het byzonder, enu Heeren van de Rcgtbank in'talgemeen het naauwkeurigst berigt, dat ik van deeze zeldzaame gevallen kan geeven , mededeeien. Hoor hem! hoor hem! hoor hem! was toen 11. Dul. C ' hei  34 DeZOTvanAANZIEN. het algemeen gtroep, tot dat hy voor de bank" toeg.laten , en door de Regters verzogt werd me', vrybeid te fpreeken. Eduard herhaalde op de naauwkeur fb erf hartioorendite wyze alljs, wat Msfchcn Lord Stivcrs en myne vrouw voorgevallen was. Toen hy aan het noodlottig tydft'p kwam, riephy; ik kon het "artgrievend gegil, en de angstva'''ge verfchrikkingen van zoo veel deugd, in zulk een uiterfte niet dulden. Had ik eenig vorst van wapen gehad , ik zou gemeend hebben , myn Meefter eenen goeden dienst te doen , met de èéagi te befchermen, die hy bezig was te fchenden. Ik beefde , en zeer ontffeld fpoede ik naar de keuken, wierp my ir. eene ftoel en geraakte buiten kennis. In die tyd toen Robbert en Debora mytragtente herftellen, is de noodlottige ileek gegeeven, (gelyk ik my verbeelde) en de gevangene met baar kind in de armen, ontving*. Ik herrtelde, dooreen teug uit een fles te neemen , en Debora verzogt ons , met haar thee te drinken. Ik zond dan den eenen, dan den anderen naar boven om te huileren; en zy berigten my dat alles ftil was, rat over ik my verwonderde. Turnt 1  De ZOT vj\s AANZIEN. 35 fut! zei Diewer,de liefjes zyn het te vooren wel eens geweest , dat verzekere ik u : 't zal al heel wel zyn, zoo uw Meefter voor middernagt naar huis gaat. 't Was reeds donker, en wy alle verwonderden ons, dat Mylo/d niet riep om licht, des gingen wy te zamen de trappen op , en Diewer waagde het , aan de deur te kloppen j maar geen ftem noch beweging in de kamer hooiende, ligte zy de klink zagtjcs op ; en deed de deur open , dien zy fchielyk weder toetrok , met een geweldig gefchreeuw. Wj traden toen te zamen binnen , en wyl ik door de deugd van Juffrouw Arabella reeds voorbereid was, eenigfchriklyk verfchynzel teverwagten , was ik minder verfchrikt en verflagen op het geene ik zag , dan zy die met my gingen. Ik zag de vloer bedekt met bloed , myn Meefter in het midden ftyfenkoud, en een ge* deelte van de fchaar in de wond. Wy ftonden alle eenigen tyd in zwygende verwondering, en beklaagden zyn lot met vereenigde traanen. Ten C % les-  30 De ZOT van AANZIEN. lesten fpnk D'ewer , ik zal eens z''en , of myne Meesteres, zig tot haar reize wel voor. zien heeft ! Zy bukte en haalde zyn Lordichap beurs uit de zak, en telde twee honderd zeven en negentig giiinies. Vervolgens nam zy zyn goud repetitiehorologie, en daarna zyn fnuifdoos,- ten laatfre trok zy zyne groote diamantering van zyne vinger. Kom myn Jongens ! fprak zy: My'ords ftilzwygen geeft toeflemming , wy konnen zoo min befchuldigt worden , dat wy dit van de aarde rooven , air het volk dat in de mynen goud haald. Zoo myne Meefleres gevat word , zy zal om de moord moeten fterven ; zy konnen haar niet erger behandelen, al had zy twintig maal meer begaan ; wild gy myne raad volgen , dan zullen wy ons zei ven na behooren , voor di: naare werk vertroosten ; en den buit tusfchen ons deelen , daar niemand regt op heeft, en dieniemand zal mislen. ' Robbert aarzelde niet, hy fcheen driftiger dan Diewer, zy beiden drongen my met ftree lende beweegredenen aan, dat ik mede in des buit moest deelen. Gedurende cit alles liond ik  De ZOf van AANZIEN. 3? ïk Tpraakeloos en zeer ontfteld. Ik zag een toneel van bloed en flagting, en twyffelde niet, indien ik weigerde in den roof te deelen, ik het tweede flagtoffer van hunne gevoeligheid en geldzugt zoude zyn. Ik eischte dan hel horologie van myne Meefter, dat niet tewaardeeren is, voor myn deel, en hield my daar mede tevreden. Toen nam Diewer haar Jurfrouws kleederen , een half douzyn zilvere Iepels , een thee fervisj'e , en verfcheiden ftukken kanten cn kameriksdoek, leide dit alles voor ons, en fprak: naar dit goed zalmyhe Meesteres nooit vraagen , de huisheer zal alles weg haaien, zoo wy niet deelen. Zy dwong my dan de fnuïf • doos aanteneemen ; gaf de geheele goudbeurs aan Robbert , en hield zich zelve te vrede met dc diamantering , eenige goude medailjes, Myiords zakdoek en den. roof van haare Meeftercs. I Terwyl Mr. Longfield in dit gedeelte van zyne getuigenis was; riep de Voorzitter van de jury: Houd op! volk ik bid u houd die getuigen tegen! zy zouden af druipen : doorzoek hunne zakken, 't geen gy daar in vind, doet dat in twee onderfcheidene hoeden; en geef het ons over. C 3 Dit  38 De ZOT van AANZIEN. Dit gedaan zynde belaste de voorzitter, Miv Longfield met zyn verhaal voort te gaan. Ik heb weinigmeertezcggen, hernam Longfield : hier is myne edele Meefters horologie ; en daar zyne fnuifdoos.zy zullen buiten twyffel herkend worden door verfcheiden aanzienlyke perfoonen , die hier in het Hof tegenwoordig zyn. Ik dank mynen God , dat ik in Haat geweest ben dezelve te bewaaren , ter verdediging der onnozelheid, en tot luister der deugd, _ Hier zweeg Mr. LongSeld ; en de Regter , nep : Clcrk bchandig my het getuigenis van dcczen valfchen fchelm! Dit deed zyn Lordfchap met een houding en ftrengheid, die zeer prtyd'g was; Maar vindende dat dc getuige niet van de rovery gewaagde , en dat de woorden , die iemand doodfchuldig maaken , in 't geene den dood van Lord Stivers betrof, niet gevonden werden , fcheurde hy het onderzoek in (tukken. Kom, kom, riep hy c ik heb evenwel met deeze Longfield noch niet gedaan ! fk^ begryp volmaakt wel, hoe hy aan dat horologie en die fowfdoas komt. De overdragt was niet mocye.  De ZOT van AANZIEN. 5f moeyelyk van de gevangene, die ze geftolen heeft, aan haar voorfpraak. Maar verhaat ons myn wonder eertyke vriend ! waarom hebt gy deeze dingen derzelver wettige eigenaars onthouden , den tyd van meer dan twaalf maanden lang ? Waarom hebt gy niet aanftonds, ten minften voor eenige tyd, onderzoek hiaten doen tegen deeze peribonen, die gyhier zoo fchielyk befchuldgt ? En hoe hebt gy konnen dulden, dat zoo eene uitfkekendekuifche en onfcb.ildige Dame , aldien tyd heeft moeten zugten onder de fchande, met welke baar Caracter naar myn oordeel, billyk bevragtis? Opalledeeze vraagen glimlachte Longfield, hybuigde zyn hooft, en maakte eene beweeging met zyne hand , tegen twet heeren die ter zyde in de gallery zaten. Terftondfton.lMr. Archibald een voornaam Koopman en Schepen op , en fprak , op de volgende wyze : Ik wensch , Myiord! dat ik zoo wel uw Lordfchap , als de geheele Regtbank , en alle die hier tegenwoordig zyn, op de gevraagde ftukken zal voldoen. Daagds na deeze ongelukkige gebeurtenis, kwam Longfield by my , in tegenwoordigheid van Mr. Frticlove, myne waardige en C 4 braa-  %f> De ZOT vis AANZIEN. braave buurman hier tegenwoordig, hy verhaalde ons het geval van woord totwooid, zoo als hy het hier inditGeregtshof, en op ditoogenblik heeft voorgedragen. Hy gaf ons het horologie en de fnuifdoos in bswaaring, en heeft die byde niet weergeëischt dan op deezen morgen. Dewyl ik zyn Majefleits Vreede II gten ben , leide hy zyne verklaring voor my af, welke ik. in de handen van uw Lordfchap niet waagen moest, voordat ik van uwe Lordfchap genoegzaame verzekering had, dat die niet verfcheurd zou worden. Ik bood toen aan; borgen te Hellen , om de fchuldigen in verzekering te neemen ; maar Mr. Longfield merkte zeer wel en verftandig aan , dat zulk een ftap , ontwyfFelbaar de deur voor de Juftitie zou fluiten, om ooit agter de waarheid te komen: Dat de fchuldige tegen de befchuldigers , twee tegen één waren : Dat op het minfte gerugt zy aanftondszich fchuil houden, of zich zoek maaken zouden , met die goederen , waar van zy nu geruste en vreedzaame bezitters waanen te zyn. Of dat zy eene zamenz weering zouden vormen, om zyne getuigenis kragteloos te maaken : Of moogelyk hem door een piftool of vergift van kant te helpen , en  De ZOT van AANZIEN. 41 en dus deeze ongelukkige edele Juffrouw, van de eenige ooggetuige haarer onfchuld berooven. Maar, zeide hy: indien zy voor hes Geregtshof geroepen worden in vertrouwen dat ik hun medeftander ben , dan zullen zy geene voorzorggebruiken: noch geene vooraf • gevormde uitvlugten , of plans ter ontkominge hebben. Myn onverwagt getuigenis zal dan by verasfing hunne fchuid ontdekken , en moogelyk zullen zy dan wel het een of ander by zich hebben , 't welk my wel voor tien getuigen zal dienen. Ondertusfchen waren Mr. Longfield, Mr. Frucloveen ik , zorgvuldig en onvermoeid in onze onderzoekingen , naar de ongelukkige gevangene , ten einde wy haar overrceden mogten om haar onderzoek doorteftaan , en haar zelve in de handen der Juttitie te leeveren. Maar al onze pogingen waren vrugteloos, tot dien dag , in welke zy ontdekt en gevangen genomen is. Hier eindigde 'Mr. Archibald , en de Regter beval den roeper de twee eerfte getuigen in het Geregtshof te roepen ; op dat wy hooC 5 ren  42 De ZOT van AANZIEN, ren mogen ( ei 'e hy) wat zy £egen ditfchoc* fchynenu getuigenis tezeggenheDben. De roerei l .cp verfchadenmaal, dat Debora Sinder ra •Robben Caflan in het Hof moeiten komen. Welk roepen zy we, hoorden, doch niet verfcheenen. GeJuurende de aandagt van het Hof en de acgtbani op Mr. Aichibald, wa|eB z>' 0I'gemerkt agter hunne naafte buuren gefl' open ' « van *o ccne tot den anderen •giffi yxerde, genakten zy cindeiykonder t gemeens volk, en fioopen weg. Myiord begon toen zyne befebuidiging voor de Regtb'.nk pp ;e maaken , en breide Heb Wet veel nadruk over zomm.ge artiknlen uit. Her, zeiue hy : iubben wy ecncn verlooren , eenen Min»**, een er y , * Cürftc cieraaden van ons Land , cent-,: tkm I ««_ ***** ik bid u, w« hebben wy ge. jonren in belooning van deeze groote fchade ? We, myne vrienden wy beteen een r.ieuwe zaak op aarde gewonnen j wy hebber «. wonnen, dat wy deeer handhaavenen van een galanterie verkoojfter. M.„ ind;ef5 dee2(. Pn ces zoo onkreukbaar deugdzaam is , hoe kmm « 2icb £e maaken aan deeze af-  De ZOT van AANZIEN» 43 afgrysfclykfte van alle moorden , eer zy wist hoe ver zyn Lordfchap ten uiterften gaan zou ? Hoe durfde zy het waagen een Pair van het Ryk te dooden, op een eenvoudig* tentamen ./waaron onze wetten zelfs geen ftraatlooper vast zouden zetten ? Dit vrouwmensen moet zeker gewoon zyn met bloed om te gaan ; haare fchuldige oogmerken , en kwaadaartige wreedheid zyn duidelyk te lee2en , uit het byzonder gebruik en de onmenfchelykheid van het gereedfehap , met welke zy deeze verfchrikkclyke moord begaan beeft. Gy behoeft dus edele heeren niet buiten aw bellek (e gaan, om haar dood fchuldig te verklaaren , fchoon ik dit ten aanzien der dicfilal niet eisch : egter is het voor my zeer waarfchyniyk , dat zy zoo barbaarsch een daad niet zoude ondernomen hebben , indien zy die niet gedaan had , om den gefneuvclde tc plunderen : dus daar zy reeds dood fchuldig is, uit hoofde van hetfeerfte geval ; laat ik het aan u Heeren over , om omtrent het tweede te vonnisfen. Veroorloof ons eerft Myiord, fprak de voorzitter van de Jury te onderzoeken , wat wy in  44 De ZOT vak AANZIEN. in deezs hoeden gekregen hebbe -. Hy toonde een groote lange beurs , bit de zak van Robbert gehaald, en daar uit zeventig guimes geteld hebbende, vroeg hy: Mi, Longfield kend gy Mylords beurs ? Ja zeide LongfieH zoo het mynMeefters beurs is, dan is die van groene zyde, en heeft boven aan een kroontje met de Letter S daar onder, van zilver gevlogten. 't Is de zelfde fprak de Voorzitter, laat ons nu zien wat Debora in haar eerlyke bewaaring genomen heeft < Dit zeggende haalde hy uit de tweede hoed , een klein houten doosje , dat vol ka;oen geflopt was» in welke men Mylords diamandtering, drie gouden medailjes , en eenige deelen van zilvere lepels vond. Mejuffrouw Clement zeide hy : ik verbeeld my dat wy eenig eigendom van u in handen hebben, hebt gy eenige merken op uwe zilvere lepels V Ja myn Heer, (antwoorde zy zoo zagt dat men het naauw'. Jyks hoorenkon) Een Gaande top, naar myn toenam Gravel, en daar benede eene D, en A , voor Dorothea en Arabella. Ik wensch Mejuffrouw, antwoorde deeze Heer, dat wy in ftaat waren een genoegzaame evenredigheid voor uwe verdienflen £e vinden . om  De ZOT van AANZIEN. 45 om u dit gering oveifchot van uw goed weer ter hand te ftellen. Kom myne Heeren , riep de Regter , het word laat! Het word tyd om u aftezonderen en te raadplegen over den uitfpraak, d en gy zult uiten over de zaak die nu aan uw onderzoek opgedraagen is. Myiord antwoorde de Voorzitter, gy hebt teregt aan gemerkt , dat wy niet buiten onze wet zouden gaan zoo wy aan uwen eisch voldeeden. Wy zyn alle eenllemming in onze uitfpraak : En ik wenschte van den Hemel ! dat wy by deeze gelegendheid niet bepaald waren door letterlyke voorfchriften , en den vorm van onze wetten ; ten einde wy een uitfpraak mogten geeven, die eenigzins gelyk was aan de uitmuntende verdienden van de gevangene, welke hoe zeer door ongeluk gedrukt, egter uitmuntend is in alle opzigten , welke wy een eer der menfchely. ke Natuur , en een eerde luister en cieraad van haare fexe , rekenen. Maar daar wy in deeze gevallen door de gewoonte bepaald worden , daar zeggen wy, met één ftem, en ééa  4« De ZOT van AANZIEN. één geweten , 't welk ons dwingt te uitten. Niet fchuldig ! Myiord. Niet fchuldig. Deeze woorden waren naauwlyks gefproken , of het grheel hofhuis was als in eenoproer. Hoeden , muffer. , paruiken vervul* den de lugt, en vloogen tegen elkander. De zegenpraal werd uitgefchreeuwd en van buiten te rug gekaaft , het geluid werd herhaald én vloog vanitraattotftraad, tot dat het aan da uiterfte einden van de Stad beaaarde. Myn vrouw zig toen wejdende, neeg dankbaar voor den Voorzitter. Ik bedank u myn Heerf Ik dank u Heeren, zeide zy:op nieuw neigende voor de geheele Regtbank. En teen bedaard roid ziende groete zy de menigte , cn ging zitten. Maar ik kon myne dankbaarbeid niet inhouden , myne vreugd was my te magtig. Ik viel op myne knien, en myne handen naar de Regters opheffende, riep ik: God alleen kan u beloonen edele Heeren ! Eeuwig bewaare hy de eigendommen , de eer , en familien van de waardige burgers «n Londen , voor geweld en fchending.  De ZOT van AANZIEN. 4> Ik fl.nd fchiclyk op , flipte uit de balie , en vloog naar Mr. Longfield , vatte hem , viel hem om den hals, doch kon niet fpreeken. Ik verbergde myn aangczigt m zyr.en boezem , en borst uit in traan :n. Hy poogde zig loste maaken , maar ik tiietd hein vast. Ik ge *>vë dat gy Mr. Clement zyt , zeide hy: Ik wensch 0 geluk Mynheer, uit myn gjheele ziel. Maar gy zyt my niets fchuidig, Ik heb alleen myn pligt gedaan. O myn vriend, myn broeder, myn bewaarder ! riep ik uit : Ik ben u meer fchuldig dan myn leevcn ! zonder u zouw het leeven voor my de ergfte aller vervloekingen geweest zyn. Dat ik op dit oogenblik de aller elendigtle in de geheele fcheoping niet' ben: Dat ik my thans de gelukkigfte alle* weezens rekenc: Dat heb ik u en u alleen te d nken:myn veriosfer myn Longfield! Neen hoop niet my te ontvlugten ,• wy moetennooit fcheiden ! gy zyt altoos myne gevangene ' ik en a! dat ik ben of hebbe is voor eeuwig het uwe. Terwyl het volk binnen en tuiten , in ,gro©5  '4* De ZOT van AANZIEN. groote opfchudding was , fcheen het Geregtshof eenigzins ontroerd ; en de Regter en het grootte gedeelte van den Adel , maakten den aftogt, door een byzonder deurtje, dat in een beneden gang uitliep. Doch de vreeze was zonder grond : want het geheele geraas kwam nergens anders van daan , dan dat het volk met ongeduld verlangde om myne Arabella te zien. Toen zy uitging verzeld van Mr. Longfield en my, maakte men voor haar aan alle zyden ruimbaan. De lugt was op nieuw van geroep en gejuig vervuld. Zoo opregt is de eerbied , die het gemeene volk de deugd toedraagd j en zoo blyde is het, als de on. fchuld het hoofd boven de onderdrukking opfteekt. Maar als onfchuld en deugd noch daarenboven mer fchoonheid verzeld zyn, dan word hun eerbied byna misdadig , en grensd aan de aanbidding. Zoo keerden wy naar Newgate te rug, midden onder de zegeningen , gebeden en loftuitingen van eene verbazende menigte, welke ons met alle eerbied doortogt verleen- - . de.  De ZOT van AANZIEN. 4$ de, alleen om Arabella te zien. U.t de venfiers van alle zyden rol 'en de gelukwenfcbingen op ons neder, en de drom door wien wy gegaan waren , drong wederom naar vooren , als konden zy nier van zien voldaan worden. Voor dat wy de gevangenis intraden, keerde myne Arabella zig om, en neeg vier reizen voor de tallooze navolgers , met eene erkentenis , vriendelykheid en zedigheid , die aller harten innam. Toen (tapte zy fchielyk binnen en de trappen oploopende , omhelsde zy haar kind , hield het eemgcn tyd in haar arm, terwyl haar boezemzwoeg.Je, endetraanen langs haare vreedzaame wangen rolden. Hier naa ging zy fchielyk in haare bedkamer, floot de deur digt ; en bleef daar byna eeri uur alleen. In dien tusfchen tyd zond ik om een warm middagmaal en een vies wyn. Longfield verhaalde , dat hy dikwyls voorgenomen had , geduurende dc gevangenismyner vrouwe, zich by ons aan te dienen ; maar hy vreesde dat de ontdekking van eenige kennis of verftandhouding tusfchen ons , Arabella in haar on« II. Deei,. D der-  50 D; ZOT van AANZIEN. derzoek nadeelig zou geweest zyn; dat hy zich derhalven bediend had van de geringe list der versjes , welke hy onder de deur geftooken had , om ons voor eene volftrekte moedeloosheid te bewaren. Alles tot de maaltyd gereed zynde , Iuifterde ik ftifietjès door het fleutelgat naar myn Arabella; die terftond te voorfchyn kwam meteen vreedzaamheid, en genoegen in haar houding en gelaat, als was zy zoo even uit dien hemel gedaald, die haar geduurende haare gevangenis altoos begunftigd had. Onder het eeten deelde Longfield ons eenige gedeeltens zyner gefchiedenisfe mede: Hy verhaalde ,dat zederd de dood van zynen laatften Heer, hy in een anderen huur getreden, maar nu byna een maand zonder dienst geweest was; ik. heb zeide hy , omtrent dertig guinies van myn &uur overgehouden; maar dat is mvne geheele Ichat niet. Deeze morgen, zoo als ik het hof inging, trok een zekere welgek'eede dame my by de mouw, en vroeg my, of ik Longfield was, en een der getuigen in het hangend onderzoek? Ik bevestigde dit, zy trók my  de zot van Aanzien. 5ï my aan een zyde, en ftak my tien guinies inde hand; Sta, zeide zy, als een paal by uw getuigenis , wees yverig in het bloed van uwen meester Die ontmoeting ging verzeld van veele tedere en wederzydfche traanen. Ach myn Lief! tiep de oudfte der Juffrouwen Hodgins: roem c'»raad uwer fexe ! Hoe jalours zyn wy van u ? Wy heb.-.en uw onderzoek bygewoond , in  De ZOT van AANZIEN. 53 In gezelfchap van de voornaamfte onzer vrienden, met oogmerk om u eenig aanzien te ge-, ven , ind.en het vereischt werd ; doch gy hebt u niet op ons beroepen, noch naar de zy de willen zien daar wy ftonden. Ach myn lieve, myn zoete vrimdinnen! zeide Arabella, hje kon ik hoopen of my verbeelden, d; t gy een zoo laag en verlooren elendeling ais ik was, erkennen, of aan haar denken zoud! Arabella was nu in vryheid om haare oude kennisfen een tegenbezoek tegeeven :Zy werd meer aangehaald dan 00,t te vooren, en geraakte in zoo veel werk , dat zy een meid moest huuren om op haar kind te pasfen. Ik was nu ten top van het menfchelyk geJuk, twintig guinies had ik overgehouden van de vyfrig , die ik van myn Vader gekreege:, had. Myn vrouw won van twee tot driefchcllingen daags, en Longfield, die doorgaans me; ons at; bragt ons dikwyls thee, fuiker ënwva; met eenige hartfterking, mede, die hy vcu.,. gaf goedkoop gekogt, of tot een prefent gekreegen te hebben. D 3  54 De ZOT van AANZIEN". Dus leefden wy als in eene fpaarzaair e over vloed. Droefheid werd by ons niet meer gekend. De herinnering onzer elende en armoede w is als een droom verdweenen. Onze dagen liepen zagtjes voort, en blydfchap en vrede fpreide ons bed. . * Gelukkige dagen , gelukkige uuren boven het lot der itervel ngen ! De Hemel bewaare my dat ik ooit dezelve verder fmaake, indien zy door zoo verfehrikkelyk eene omkeeiing gevolgd worden. Longfield was zeer bemïnlyk in perfoon en zeden : Hy had van de fchoone Wetenfchappen zyne byzondere ftudie gemaakt, en was gewoon eene groote verfcheidenheid vanaartige vertellingen , en inneemende gefchiedenisfen voortebrengen , die hy uit het Fransch in zeer vloeyend Engelsch voorlas, terwyl myn vrouw aan haar werk zat. Wy leefden in eene vriendfchap , die :k my verbeelde dat tyd, nog toeval vernietigen konde: ik beminde hem te meer om zyne oplettendheid omtrent myne Arabella , wier gezelfchap het yoornaam- fte  De ZOT van AANZIEN. SS fte genoegen zynes Leevens fcheen uittemaa.ken. Ik deelde hem van tyd tot tyd myne levens gevallen itukswyze mede, en hy beyogtfgde vecle derzèlye met zyne traanen. Zyne eigene ondervinding had hem geleerd met Mr. Goedwil overeentefiemmen , in te denken , dat de opvoeding van een louter geleerde., eigentlyk de weg niet is , om in gemeene gevallen door de waereld te komen. Hybragt my daarom by zyne laatfte Meester Marfelt, aan welke hy my als de opvoeder van zynen Zoon aangepreezen had , met beding van 50 ponden 's jaars, te beginnen zoo dra de jonge heer van zyn voedfter zou te huis komen. Longfield was , zoo als ik reeds gezegd heb, beminnelyk van perfoon , hy werd dal gelyks beminnelyker en verpligtender in myne oogen. Het fmarte my dat hy by myne vrouw niet in het zelfde ligt befchoud werd; Zy was hem haar leeyen fchuldig , en in haar hield ik my voor alles aan hein verpligt. Ik dagt wy kouden hem nooit genoeg beminnen ; en D 4 by  56" De ZOT van AANZIEN. by dag en nagt zette ik myne Arabella aan, hem eene tederheid te vertoonen gelyk aan de myne. Ten Iaatiten werd ik ongemakkelyk, ik weet zelfs niet waarom : Ik werd wantrouwend in de. vergelyking, welke ik in myn verbeelding maakte tusfchen Longfield en my zelve , en misnoegd, als het waaie , over myne eigene minderheid; hier door werd ik neerilagtig en droefgeestig, en deea egter myn best, om'-het tegendeel te vertoonen, van 't geen ik waar. iyk was. Ik zügte in het verborgen. Wanneer ik een voorwendzcl kon vinden om alleen te zyn, of uittegaan, nam ik eenen eenzaame weg, of zogt een fchuilhoek op, daar ik mynen druk verligte door myne traanen eenen vryen loop te geeven; hier door was ik beter in flaat om vriendelyk te zien , als ik terug kwam, en een vrolyk gelaat aanteneemen, dat egter vreemd was aan myn hart! Ach ! zyn dc wezendlyke kwaaden deezes leevens niet genoeg ? Evenwel noch tragt de mensch dien hoop te vermeerderen, door van ingebeelde, w "endlyke rampen te maaken. De  De ZOT van AANZIEN. 57 Dc bron van myne afekte bleef nu niet langer een geheim voor my. Myn Longfield , zeide ik by my zelve! myn Arabella myn Engei! —— gy zyt noch getrouw Mr. Longgeld gy zyt nog kuisen myn Arabella; daar is niets waarom ik de eenen of den andere kan befchuldigen. Maar gy beide , gy zyt al te beminnelyk; gy zyt te zeer voor elkander gefchikt: Uw Clement bemind u te zeer om een hinderpaal aan uw geluk te weezen. . Gy beide zyt de geheele fchat en de blydfchap van zyn leeven. — Hy wil geen gelukzaligheid dan de uwe : Uw geluk zal het zyne zyn; en hy wil lier ven, om het zelve te voltooycn, wyl zyn leeven daar toe een beletzel is. Het behaagde my dat ik dagelyks verviel; de vertooning van vriendelyke vroly.heid werd my moeyelyk en verdrietig. Zekere nagt als wy te zamen zaten, zag myn vrouw my met eene tedere ongerustheid aan; wat is doch de reden myn Hammy? vroeg zy: wat is myn lief overgekomen? Gy ziet noch fpreekt niet meer, gelyk , als wel eer tot vertroosting van uwe Arabella, D 5 Ach  58 De ZOT vn AANZIEN. Ach zeide ik! het is genoeg. Ikftcrfenfferf te vreden, nu ik de twee eeüge voor welke ik wensch te leeven, gelukkig kan lasten. Wat hoor ik daar Haminy ? hernam ArabeÜa; gy zegt het, en gy zegt ook dat gy fe vrede fterft. Ach! gy bemind my niet langer — waar toe zal ik dan langer leeven, jou zy gezegt hebben, dan zy viel weginflaauwte. Myne oogen werden fchielyk geopend, ik vervloekte myne dwaaze jalouzy, wenschte den dood, om my ui: myne verwarring te redden.Ik durfde mynen beie.iigden vriend niet in het gezigt zien, welke nu zoo als ik vreesde, myne dwaasheid ontdekt had; en die bleek als de dood al beevende vaardig was, om myne vrouw te doen herkomen. Ten laatften opende zy haare oogen, en met een misnoegen rondziende , zeide zy : Mr. Longfield uwe dienflen zyn groot geweest! maar thans heb ik uwe hulp in 'tgeheel niet noodig; waarop hy zwygende boog en naar zyn kamer ging. Toen viel ik voor haar op myne knien. Myn  t> e ZOT van AANZIEN. 59 Myn Arabella! myn Engel riep ik! Beminnelykfte aller vrouwen, volmaakfie aller menfchelyke weezens! Maar zy, met een veihinderende hand en afgewend aangezigt, zeide: Neen Hammy ! neen ! (terwyl haar ftem die geduurig door traanen afgebioken werd, ) na het geene uwe lippen geuit hebben, kan ik niet bedroogen zyn, en wil niet vertroost worden, Gy wild my verlaten Hammy en wilt gy myals ■een elendige verlaten ! Maar ik wil niet verftooten weezen, ik wil uwe onbermhartigheid voorkomen! Ik wil gaan, daar ik niet geheel zonder vrienden zal zyn. Ach myn Tante! die in uw myn naaste bloed vet vatte, waarom hebt gy my begeeven ? Gy dagt, gy liet my de waereld agten in deezcn man, deeze viierd en bcfchermer, zoo als gy hem noemde : maar hy zegt, hy is te vrede te fcheiden, en bid my zonder hem, my zelve gelukkig maaken. Ik myn lieve Tante ! ik wil met u vereenigd zyn, myn altoos beminde bloedverwante! Gy zult uwe verftootcne Arabella in uwen boezem neemen.' Gy zult haar vertroosten zoo goed gy kond! en wy zullen nooit fcheiden. Hier werden haare woorden gefluit door fnik-  60 De ZOT van AANZIEN. fnikken in eene Uitbarsting van droefheid. Ik lag noch op myne knien voor myne Arabella en riep : Ik ben fchuldig myn hef! ik ben fchuld;g boven vergeeving! Keiaas! Gy hebt zwakheid en broosheid getrouwd, daar gy eene zuiverheid en volmaaktheid, die a. n de uwe gelyk is, verdiende! Zoo gy het begeert, wil ik leeven Arabella; ik wil leeven om myne dwaasheid te betrueren, en myne fouten te herftellen; ik kv.n niet langer uw misnoegen overleeven. Zy wenkte my op te ftaan en naast haar te zitten't welk ik deed; toen floeg zyhaarenarm om mynen hals, leunde zagt'es opmy,en haar gezigt aan het myne houdende , fchudde zy haare droefheid, zwygende in mynen fchoot uit. Kort hier op merkte ik dat Arabella kout werd: ik riep , en belaste de meid in allen haast het bed te warmen, terwyl ik myne vrouw ontkieede ; ik bragt haar in het bed en zy bedaarde. Toen ging ik naar myn Vriends kamer, vond hem  Di2 ZOT van AANZIEN. « hem leunende op een tafel, met de oogen neder geflagen, gelyk het beeld van troosteloosheid, buigende over een grafteken. Wat is 't? zeide ik: wat deerd myn lieve Longfield? Ik hoop niet dat ik hem boven vergeeving beledigt zal hebben? Ik ben in der daad, niet •wel, fprak hy. Hemel welk een wolk ! na zulk een zonnefchyn! zie my niet aan Hammy! ik kan geen aanzien verdragen : Ik bidde u laat my tot morgen aan myne eigene overdenkingen over. Ik verfta u Longfield zeide ik, ik beken uwe vriendfehap niet langer waardig te zyn , ik zal die niet weer van u vraagen, tot gy u vernederd, my dezelve aantebieden : Zoo fprekende verliet ik mynen vriend en fpoedemy naar myne Arabella, die by poozen heet en koud, eti in haar llaap onrustig werd, door fchrikken en jammeren. In den morgenftond ontdekte-ik dat haar'adem kort en koortfig was, des haalde ik eenen Doctor: doch deeze weigerde haare ziekte te openbaaren, alleen zeide hy: dat zy in een zwaare koorts lag. ■ Nauwelyks had hy een geneesmiddel voor ge• fchreven, of ik gong om Longfield eenen goeden mor.  6z Di ZOT vjif AANZIEN. morgen te wenfchen.en van hem verfchooningte vraagen, voor de onbezuisdheid van myn gedrag in den laatften avond. Dan myn Longfield had my een lang vaarwel gezegd, en deeze ■brief, welke ik eeuwig zal bewaaren , was al-les dat hy my naliet, om my over zyn verlies ■te vertroosten , of liever om my oorsaak te geeven om zyn vertrek eeuwig te bekladen. Aan Mr. .H.a-MjMel Cljem.ent. „ Ik verlaat u waardfte aller vrienden, en „ verlaat-u voor altoos. Ongelukkige als ik „ ben, dat-ik droefheid gebragt beb.cver;wee perfoonen , voor welke ik leeven > voor -v, welke ik-fterven wilde. „ Hemel-hoedanig.is myn lot 1 Ik vertrek ,, gewillig, en gaa daar ik.elendig moet zyn. „ wyl ik die geene verlaate. wier gezigt en „ ommegang al myn vreugde uitmaakte. ;t „ Geen myn ongeluk verzwaard, is dat ik in „ zekere maate reden gegeeven heb om fchul„ dig gehouden te worde; 't is.nochtans eeae „ ver-  DE ZOT van AANZIEN. 6$ verzagting van rnyn fchuld, dat ik van myn , misdryf onkundig was , en dat ik nu vlugte op het eerfte bezef daar van ? „ Uwe Arabella! myn Hammy, ik begin te , vreezen dat ik uwe ArabeUa lief had. Ik voel , dat ik haar blyf liefhebben, en dat ik haar , liefhebben zal al myn leeven. Ik beminde , haar met eene tederheid die van een onein, dige eerbied vervuld was: maar de angsten die ik 'lyde , geeven my ook te kennen , „ dat ik haar lief had met een oneindige „ drift. „ Ach indringende en dwaaze drift ! die „ nooit iets hoopen , wenfchen, noch zelfs eenige andere voldoening aanneemen kon, '\ behalven het gezigt en den omgang van het voorwerp van derzei ver vuur. 'Neen, be„ minnelykfte aller menfchen! was het voor uwe Arabella mooglyk geweest, zelfs maar in gedagten van de deugd te verdwaal en, „ van haare tederhe'd voor u, zig te verwyde» „ rèn, ik kon haar niet langer liefhebben. Zy zou dan die hemslfche uitmuntenheid ver- „ loo-  »4 De ZOT van AANZIEN. „ looren hebben, die meer dan menfcbelyke „ zuiverheid, waarom ik haar meest aarbid„ de; door welke myne genegendheid voor „ haar in myn hart op de zagfte wyze verant,, woord; en my overtuigd, dat ik haar niet meer beminde dan ik behoorde te doen. „ Ik hen jalours van u myn vriend! ik ,, ben jak urs van my zelve, ten uwen leste ; „ en ik wil u ftreng wreeken van den bele„ digenden, en ongelukkigen Longfield. „ Ach laat geen mensch voortaan op zyne „ eigene kragten vertrouwen. Ik zag daag. , lyks uwe Arabeila; ik verkeerde met haar; , maar zag myn gevaar niet; ik maakte dus , geen werk van een flroom te fruiten, die , my buiten myne diepte geleia heeft. Het be, vallige van haare beweegingen, het geluid , van haare Item , de beminnelykheid van , haar gelaat , zonk uur aan uur dieper in i myne ziel met een betoverend vermaak, en ik wenschte, en was zorgvuldig, om ook beminnelyk in haare oogen te worden, ten zeiven tyde dat ik bekwaam zou weezen , „ iemand  D e ZOT van AANZIEN. ten; vergeef my u iets te willen ontnecmen, 't geen ik u twintig youd zou w;ergceven. Of liever, magtige Riaak.r der Natuur! nep ik: ontneem ons,ons'beftaan,, indien gy ons de middelen wild weigeren, waardoor wy btftaan konnen! Myne oogen gingen ten laatff.cn open, en ik merkte dat ik veel verder van myne wooning was, dan toen ik het huis van Mr. Martfeld terliet, Ik keerde terug zoo fpocdig als my E 3 mo  fó De ZOT van AANZIEN. mógjèlyk was, vermoeid van lighaam, en meimeer dan een berg's gewigt op mvn geest. Onder weg bief ik m yhé oogen om hoog , en wrong myne handen in een foort van zinneloosheid. Brood ! Brood ! riep ik inwendig, tóedelydênde Hemel , een weinig, maar een klein weinigje brood ! myne huipeiooze vrouw, myn hulpeloos kind! een weinig eeten voor hen! ik bidde het ootmoedig uit medélydch"! . o bewaar my voor erger pyn dan de verdoemden lydën, door hen van honger te zien vergaan, en ze voor myne oogen naar een weinig vocdzel te zien fnakken. Ik zag rond, en befchoude niets dan toneclen van weelde en overvloed, met blydfchap, bezigheid of te vreedenheid op bet gelaat van den geringften voorbyganger te leezen. Ach wat is hier ? zeide ik tot my zeiven : AImagtig Weezen hoe eenzydig zyn uwe bedeelingen! hoe hoog zyn deeze verheven! tot welk een diepte verbryzeld gy den elcndeling, die gy uwen toorn wild laaten gevoelen! Ik ben onder uwe werken uitgezogt. Ik ben te gelyk een uitwerpzel van hemel en aarde. Mogt ik wor-  De ZOT van AANZIEN. U worden als een der gindfche bedelaars , dan zoude ik noch iets ontfangen van dieliefdaadig Leid, die nu tegen my tegen myn kind, en myne Arabella, de rampzaligfte voorwerpen in ds Schepping, verhard is. Kauwclyks was ik te huis of een nieuwen ramp, by het gewigtdcreler.den die ik dragen moest overviel my. Een fchout door de vrouw, van een huize, met een gelaat zoo or.vcibio.de lyk als yvcrig aangedrongen, nam my in bewaaring, voor dc huur van het laatfte vierendeel jaars. Des was ik v.rpligt myne twee laatfte guinies , en myn vrouws kleed tot een onderpand voor de betaaling der verdere huur, en gemaakte onkosten over te geven : niets bleef my over, zelfs geen pennig om brood tekoopen, ten einde ik gelyk de weduwe van Sare$a,me| myn vrouw, myn kind vcor de laatfte reizen mogt neerzitten, te zamen eeten, en d~n 1.l~r' ven. Dus van alle goddclyke en menfchcl kchoop ontze-, durfde -ik myn oog n et wenden, naar de heilige niet welke ik vercenigd was , om E 4 van  72 De ZOT vak AANZIE N. van daar geduid of vertroosting Ce lefcnen. Ilf' gaf voor iets vergeeten te hebben, en (iep haar,.: tig de deur uit. De nagt WSs gevallen, cö afles fti! en donker. Wccdc, bfinaauvrctneid, en wanhoop gaven my kragt en leeven, ik ging moedig naai een fcille ftraaï, zonder eenige andere wapenen dan myne woede, eflnWdrlyke klaauwen, met welken Ik Weflooten hn.1, even als een Leeuwin, van deri eerden dién ik ontmoette, onderhoud voor myr. Jong öp te doen. Op eenigen afftnnd zag ik iemand aankomen: Ik haaste my hem te ontmoeten , en weinig treden van hem afzynde, riep ik: ftaa, gaat niet verder! Wel zeide hy , met eene'onbevreesde, en vriendelyke ftem: waar in begeerd gy, dat ik u dienst doe? Och rei my! zeide ik, gy moet! gy zult my redden uit de aller verfchrikkelykfte elende, van myn vrouwen kind voor myne oogen te zien vergaan van honger-. God zeide hy, zend u dit door myne hand! Hy ziet uwe elende, maar hy keurd uw gedrag af: Gy hebt tweemaal op deeze wyze gezondigt! Clement, bewaar u voor de derde keer! een nieu-  De ZOT v.vn AANZIEN. 73 nieuwe belediging als aVeze, zou voori: döode» jfet zyn. Hy gaf my vyf guinies in myn hand, en floofi we- of verdween , ih weet niet werwaan'.s: een fchielyke verwondering bragt my in eene vei- warrihg, waar door ik niet merkte of zag, wat van hem wietd*. Ten laatften ontwaakte ik ais. uit een fiaauwte, en flapte voorwaar 4 De ZOT van AANZIEN. alle die elenden toonde zy noch een vrolyk gelaat :.ih haar alleen had weezendlyk plaats , 't geen de Stoici van de Lydzaamhtid voorgaaven , of liever zy gevoelde de kragt van den Christelyken Godsdiööst in de vorming van een nieuw fchepzel. Na weinige daagen was ik weer in ftaat de kamer op en neer te wandelen ; wanneer op den dag , Voor dat de vicrcndeeljaars kamerhuur vencheencn was , Jull'rouw Jennet boven kwam met een gelaat, waar in alle veragting Van onzen elendigen tceftuud geleczen word. Mr. Clement^zcide zy, indien uwe naam Clement is , ik geloof dat ik u niet behoef te zeggen , dat morgen uwe kamerhuur verfcheenen is : ik zie dat gy geen esten kunt krygen, dus kan ik ook niet zien , hoe gy uwe kamerhuur zult betaalen Mr. Clement; en gy weet ook hy ondervinding, dat het byna even troostelyk is, in een gevangenis te fterven als op kamers. Maar dat dóet hier tot myne zaak niets. Ik ben zelfs een arme vrouw en niet beter als ryker volk : Evenwel hoe arm ik ben , vergelykingen mogen hatelyk weezen tusfchen zommige luiden , en zommige luiden, ik kom ook niet  De ZOT van AANZIEN. 95 niet uit bermhartigheid. Ik kom om niets dan om het myne , en dat weet gy mag een mensch ten minden eisfchen. Indien gy andere vrienden had buiten my , zy zonden u reeds op de parochie gezet hebben. Maar zoo als ik gezegd heb , ik kan niet eene eenige vriendin , en aller v ie-ndin te gelyk weezerr ! En ik moet u zeggen , dat ik arme luiden haat, want ik hebzoo veel medeiyden dat ik hunne elenden niet zien mag, en voor al kan ik dat in myn eigen huis niet vcrdraagen. Daarom zoo als ik u gezegd heb , de onderfchout zal hier op deeze morgen r/eezen , é:i zul u eene wooning wyzen die veel beter voor u is; dus Mr. Clement en Juffrouw Cienient, ik wensch u een gcheelen goeden morden. Juffrouw Jennet vertrok zonder antwoord aftcwagten. Zoo dra zy gegaan was zeide Arabella , Hammy ! onze vriendclyke huis vrouw brengt m> h.t wyf vsn den braaven Socrates in gedagten, welken hy nam oiii eene beproeving er, toets voor zyn , geduld te weezen. Hoe laag was dat vrouwmeusch! hoe beledigend is lompheid als zy eenige magt meend te bezitten ! Maar wat  9? aen zeer liegt denkbeeld hadden: de bedien, dens van Mr. Snarle waren dan verpligt te rug te kecren , juist zoo ryk als zy gekomen waren , zonder iets te verkoopen ; en Mr. Snarle vond zich fchielyk genoodzaakt, deeze onzekere goederen voor minder dan de helft van de waarde aan eenige opkoopers in Londerr te verkoopen. Doch 't geen hy in 't (luk van eigendom verloor, dat won hy ten aanzien van zyn zedelyk geitel; want hy werd ten uiterften omzigt'g om iets tot de maat zyner voorige pngeregtigheden toetedoen , uit vreeze voor een nieuwe vnlte zyner oude gasten. . Mr. Fenton kreeg menigvuldige berigten van deeze byzonderheden en oproeren, de geheel H.impft.ad wakker hielden , en ieder huisgezin in ééne kamer dés nagts by elkander deeden kruipen ,• hy vergeleek in zyne verbeelding den ramp cn verbanning van den ongelukkigen Snarle, met de oraftandigheden der belediging die Ned oritfangen had : Hy vond dat alles beantwoorde , zoo wel in het punt des tyds, als aan de natuuriyke oudeuN 3 gen-.  I9t De ZOT tak AANZIEN. gen de inventie van Neds Caracter ; evenwel kon hy niet begrypen hoe een kind, wei. nig meer dan agt jaaren oud , in ftaat zou weezen gaauwdieveryen uittevinden , die zoo vreesfelyk in de uitvoering en zoo uitgeftrekt in derzelver gevolgen waren. Ned wai zoo gelukkig in dit geval , waar van niets uitlekte, dat Mr. Fenton (die geen fchyn van feewys kon voorbrengen, en zoo teder over dit ftuk werd aangedaan) niet wilde gedoogen , dat de jonge aan den eenen kant in verzoeking gebragt werd te liegen , om aan de andere zyde niet verpligt te zyn hem teftraffen over fouten, welke zyne edelmoedigheid hem zou doen belyden. Dus bleeven de zaaken ten aanzien van Ned in de oude geruste omftandigheden , fchoon Mr. Fenton hem menigmaal met een oog van verwondering en verdenking aanzag, en naauwlyks tot het geloof te breDgenwas, dat een jonge van zyn buiten gewoon vernuft, door geboorte niet anders dan een bedelaars werpzel zou weezen. Maar vergun my Mr.Fentondatik hierin, van u.  De ZOT van AANZIEN. 199 uwe gevoelens verfchille , met nederige onderwerping aan uw oordeel; in alle andere gevallen begryp ik, dat een kind geteeld op een misthoop, opgebragt in een verkenskot, en gezwagteld in het verrot overfchot van een ezelsvel, talenten en bekwaamheden kan hebben, boven de zoon van een Keizer. V riend. De byzondcrheid uwer begrippen vervuld my meenigmalen met verwondering. Denkt gy in waarheid op eene wyze zoo als niemand denkt? Of is deeze onderfcheiding alleen ééne gemaakte vertooning ? Hier field gy u zeiven al weer bloot aan de vuisten van het algemeene geloof, van hiftorifche gevallen, en van de ondervinding en gevoelens van aile eeuwen. Gy fchynt geheel vergeten te hebben, welke omftandigbeden de geboorte en ontdekking verzelden van eenen Cyrus, van Oedipus, van Romulus en Remus , ea duizend zulke voorbeelden meer, waar uit het blykt dat de fchoonheid , moed en deugN 4' den  zoo De ZOT van AANZIEN, den van groote en heerlyke voorouders , na. tuurlyk op hunne kinderen nederdaalen. Schrvver. De groote Teutonifche Theofq. phist Jacob Bohm beweerd: dat een Vader zoo wel de ziel als het Iighaam van zyn kind teeld ; en dit ftrekt fterk ten yoordeeie van uwe gedagten omtrent dit ft uk. Dus blyftde geheele dierlyke natuur in de zelfde geftèldheid; het jong van oen Leeuw, een Arend en een Ezel deelen onvcrandeiiyk in de hoedanigheden der geene die ze yoortgebrast hebben. In de vroegere eeuwen, toen eer en gezag , voorrang en bedieningen alléén aan meerdere verdienden verbonden waaren, aan dapperheid in het veld, of wysheid in den raad, is hetnatuurlyk te onderftellen, dat de meer onmiddélyke afftammelingen van zulke helden en pa triotten , in groote maate, de fchoonheid , fterkte, het vernuft en de gefteldheid erfden der geene van welke zy voortkwamen. Mair daar zyn nu eenige duizend jaaren verloopen, myn goede Heer, zedert dit geheele ftuk mer»  De ZOT va» AANZIEN. 201 merkclyk veranderd is, waar in Waschvrouwen en Schaapherders, een Catharina aanRusiand, een Koulikan aan Perfien en een Theodorus aan Coiiica uitleverden, welken zich alleen door de kragt van hunnen genie uit de duisterite cmftandigheden tot het bewind bragten. Deeze voorbeelden zyn dus verre in uwe meening eenigzins te begunftigeri, alhoewel gy zonder twyffel, indien gy hun leeven zoud hefchryvcn overte.;komftig uwe ftclling, hunne respectave afkomst van een der Koninginnen van Utopia of van een der Keizers in terra aujïralis incognito, zoud afleiden. Toen de tyd jong was, en de menfehen (gelyk ik gezegd heb ) geëerbied en bevorderd v/ierden na hunne perfoonlyke onderfcheidingen cn vorderingen , ongemeene fchoonheid , fterkte, en lighaamelykevaardigheid,begiftigd met voortreffelyke geest en vermogens, toen werden die dingen aangemerkt als de blyken eener koninglyke en edele afkomst; maar in laatere jaaren, toen de konst weelde had ingevoerd , en weelde het bederf onder de grooten bragt, werd een zwak ziekelyk Iighaam, N 5 ver-  tos Di ZOT r*5 AANZIEN. verzeld van een verkeerde laaghartige en cmgeduldigen aart, een kenmerk dat zulk een, zeer waarfchynlyk het egte ziad was van een' zoon van aanzien. Vk. Myn waarde vriend! wees voorzigtig, om niet zoo los en vcragtelyk van aanzien en ftaat te fpreekcn, dit zal aan luiden van zekeren rang niet fmaaken. Schr. Met alle eerbied en fchuldige onderwerping aan de geene die op het kusfen van Mozes, of op den throon van Cefar zitten ; wanneer wy als Philofoophen fpreekcn, moeten wy alle gcmeene vooroordeelen aan een zyde zetten. Ik ben niet ongevoelig van dien inwendige» eerbied welke de waereld behaagd aan uitwendigen luister te betoenen. Indien iemand een kroon krygt, een ander een roode hoed of een kroontje, door middelen die den galg van Haman verdienden , dan worden zy aanftonds de vermoedelykeeigenaars, ik weet niet van welk eene Catalogus van edele hoedanig-  De ZOT van AANZIEN. 203 nïghedc-n en verftandelyke vermogens. Weshalven, wyl ik zoo byzonder, zoo verkeerd of zoo ongelukkig ben van het oordeel van zoo wys eene waereld te verfchillen , ben ik te meer belast met het voortbrengen van bewyzen die in zich zelfs blykbaar zyn, ter zei ver tyd als ik een onderwerp van zoo veel belang met allemogelykenaauwkeurigheid behandele. • In de eerfte Ecuwen der Akers, toen alles wat de eenvoudige natuur der menfehen onderhouden moest voor elk zoo openlag , als licht en lugt, toen het volk niet wist dat zy iets anders verkrygen konden , dagten zy dat 'er ook niets anders begeerd moest worden. Gelyk zy geene begeertens hadden, zoo hadden zy ook geene behoeftens: hoogmoed, nyd, gierigheid noch ontugt, kon een aanvang neemen, zoo lang zy de onderfcheidingen van eigendom, dc middelen tot onmatigheid en daar by dc oorzaaken van twist en bedorvenheid, niet hadden uilgevonden. Maai , gelyk Horatius zegt, quwn oppida cöipêrwa münire , toen zy betonden te bouwen ,  É84 De ZOT vak AANZIEN. wen , de landen af te fcheiden , te ploegen en te zaayen, te fpinnen en te wéeven, de vyl en de hamer te gebruiken ; na evenredigheid van hunne vorderingen in konsten en vindingen, verrees er aanilouds eene voeglykheid , by de voeglykheid kwam een zekere finaak, by deeze fmaak, weelde; nieuwe bcgeertens groeiden en vermenigvuldigden met de middelen tot dezelver voldoening ; weezend.'yke menfehen werden kinderen van ingebeelde behoeftens ; zoo dra deeze wen. fchen vuurig werden , werden de driften ontfteken : en de ondeugden groeiden ten laatiïen in wiskundige evenredigheid, naar den groei der driften. Alle gefchiedenisfen, zoo ongewyde als gewyde in elke eeuw, 'van elk volk , en "ia elk geval, draagen ontegenzeggeiyke getuigenisfen van de waarheid deezer waarneming; en hier uit vloeid de noodzakelykheid van erger en erger te worden , tot dat het uittertte vermogen der koest, een paal zal ftellen aan de begeerte , tot de menfehelyke vinding uitgeput zal weezen, en voor hem niet lan-  DE ZOT van AANZIEN". 283 tenger nieuwe behoeftens zal voortbrengen , noch fteeds aanwasfsnde begeertens. Zao lang onbeproefde begoogelingen , zoo lang nooit gefmaakte vennaaken , zoo lang nieuwe voorwerpen voor onze verbeelding gebragt konnen worden, onder onze vuurige navorfchingen naar aardsch geluk, zullen de wenfehen ons ongeduld om het te bezitten doen ontvlammen ; naar mats van dat ongeduld , zullen onze pogingen worden aan« gewend ; naar mate van zulk eene aanwending zullen de banden van wet en pligt verbroken , en met voeten getreden worden, en naar maate van de kragteloosheid der redelyke verbintenisfen , zullen alle foorten van bedrog en geweld, van ongebondenheid en bedorvenheid, van Ligtmisfery en ver. wildering, in de waereld de overhand kiygen. Vr. Uit het geen gy gezegd hebt, zou ik befluiten dat een mensch van rykdom aanzien en vermogen , de minst driftige en deugdzaamfte aller fchepzelen is; voor zoo verre hy reeds in het bezit is van dat geene , waar na  taS De ZOT va» AANZIEN* M minderen dorften, en arbeiden. Degrooten zyn boven verzoeking ! de waereid heeft verder niets om haar te verleiden ; en zoo befchouwd , verdienen zy onder alle volkeren ook de meefte agting. Schr. Als gy kund bewyzen, dat gy den mensch in gezag moet plaatzen om hem nederig te doen worden ; dat, om hem van zyne perfoonlyke zwakheden en fouten te overtuigen , gy hem met fiikflooyers en flaaffche afhangelingen moet omringen : dat gy hem aan den tafel van Lucullus moet zetten om hem inaatigheid te leeren ; en dat om zynen aart te verzagten gy hem ? van het gevoel van de elenden zyner medefchepzelen moet verwyderen ; wanneer gy om een mensch te geneezen van ziektens, aan welke hy natuurlyk is bootf^Seld , hem plaatzen wil in het midden eener toenemende befmetti'ng ; dan , en niet eer, zal rykdom ftaat en magt, hervormingen deugd voortbrengen. Uwe dooling legt in de onderftelling dat ïinnelyke lust en verftandelyke eerzugt zullen ïwygen , en vernederd worden door dezelve in  De ZOT van AANZIEN. 207 * t te volgen en te voldoen. Maar dat is niet raogelyk; de geest des menfehen is eene begeerte die nooit fierft; haare eisfchen konnen niet voldaan worden , zoo lang die niet in het bezit zyn van een voorwerp , overeenkomftig met haare natuur; en , daar deeze waereld zulk een voorwerp niet kan, uitleveren , daar dienen de gebrekkelyke voldoeningen alléén om fcerker lustteonttteeken, of om eindelyk in geheele moedeloosheid weg te zinken. En dit is juits de zedekunde welke de wysgeereu bedoelden , to'en zy ons de fabel verhaalden ,- dat de zoon van Phiiippus in eenen vloed van traanen uitberst, wanneer hy vond dat voor hem geene vvaerelden meer te winnen waren. Met uw verlof echter, bid ik u , ——• Met eerbied omtrent uw gevoelen ; als gy beweerd , dat de afftamraelingen van magtigc en verhevene , de hoedanigheden cn uitmuntendheden hunner voorouderen overerven , dan fpreekt gy als of deeze aarde en al wat daarop is , onveranderlyk blyft; daar ondertusfchen elk die maar eenige kennis heeft, 11 zal zeggen dat het een en ander aan jaarlykfche, zelfs  »o8 DE ZOT van AANZIEN". zelfs aan dage'ykfche omkeeriugen onderworpen is. Mogelyk is 'er geen bedelaar of ilaaf op de aarde, die niet in vroeger tyd een Prins of Keizer tot voorvader had. Moge'yk is 'er geen Prins of Keizer op de aarde die niet wel een bedelaar cf flaaf onder zyne voorouders gehad heeft. Hebt gy dan het oog , om de trekken van den Prins in den bedelaar te onderfche'dcn , of om den bedelaar in de trekken van den Prins te Ieezen ? Gy hebt het niet wyze Heer ; Ik zal u een hiltorie vertellen. De Cardinaal Campejus, of een ander groot Cardinaal, had een gefchil met den Hertog van Modena. De twist rees hoog. Weet gy fprak de vorst in drift, dat uw vader niets anders was dan myn varkens dryver ? Ik weet dit zeer wel antwoorde de Cardinaal in koe. len bioede ; en ik ben verzekerd , dat indien uwe hoogheid de zoon van mynen vader geweest was , gy die zelfde bediening noch bekleedea zoud. In zulk een waereld als deeze , zyn de dingen  De ZOT vak AANZIEN. 209 gen in een geduurigc verandering , wenteling cn omkeering; dit is de loop der natuur. Gelyk de zomer trapswyze op den winter volgd, en gelyk de zon aanbreekt en ryst uit de duisternis , tot by de middag hitte yan zynen glans uitftort,'tot hy daald en in volilagcneduifternis neerzinkt ; zoo gaat het ook met de grootfte volkeren cn zelfs met de gedagten ; zy hebben hun begin , opgang en middelpunt, verval en einde. De deugd van alle volkeren cn geflagten begind in armoede, zy ryst door naarftigheid verftand en eer, tot overwin, ningen en beftier; dat is haar zenit of middelpunt : maar komt zy onder den last van zwaare rykdom , welke trapswyze haar van onder het middelpunt drukt tot wellust, zinnelykheid , fchuld, bedorvenheid, en flaverny, dan is haare ondergang zeeker en gewis. Laat ons met een wysgeerig oog twee menfehen befchouwen , in den meest tegen clkan der overftaanden ftaat; onderftel een Koning en een bedelaar ; Hier is de Koning veel vetter gevoed en vrolyker gekleed dan de bedelaar; maar indien deeze voorregtcn agting verdienen , dan zien wy deeze weelde en luider II. Deel. O noch  2io De ZOT van AANZIEN. noch verre te kort komen by die van de Byên in den tuin, en de Lely in het dal. Voorts welke de natuurlyke hoedanigheden van den Koning en den bedelaar zyn mogen , onafhangelyk van de gezegde uitwendige of perfoonlyke onderfcheidingen, wy mogen egter verzekerd zyn, dat eeneopvoeding in het midden van zinnelyke en bedriegelyke vermaaken, van de ver. tooning der verzoekingen, de voldoening der lusten van panlikkers en koppelaars, van gehoorzaamheid en voetvallen , van lighaamelyke toe^ geeffelykheid en verftandelyke verdooving, geene groote vriendin der deugd kan weezen. Indien wy de vergelyking noch verder voortzetten , dan vinden wy het Iighaam van den Koning even zwak even zeer aan pyn , ziekte en toevallen onderworpen , even zoo naakt, arm en verderfFelyk als dat van den bedelaar. Maar zien wy met het oog des geloofs verder dan met dat der wysbegcerte, wyzien hun. ne zielen even onfterfFelyk even waardig, even uitgebreid. Wy zien fchepzelen die den Scheper zelfs gelyken, beademd van zynen eigen geest, gevormd tot zyn eigen beeld, engefcfaikt voor zyne eigene gelukzaligheid en eeuwig-  DE ZOT van AANZIEN. 211 wigheid. Hier vallen alle andere onderfcheidingen weg en verliezen hunne waarde, gelyk een oogenblik in vergelyking van eeuwen , en een mesthoop in vergelyking van dit geheelal. En hier vinden wy eenen bedelaar, dien de Koning zelfs moet eerbieden , als zyn de een onwederfpreekelyke erfgenaam van een Koning , in vergelyking van welke alle andere Koningen ilegts bedelaars zyn. Hoe zigtbaar laag en veragtclyk is alle waardigheid en beftier , by zulk eene erfrenis als dit is! een erffehis die elk oogenblik nadert, mogelyk juist op handen is als de pfagtige ruine van den mensch herbouwd zal weezen , wanneer zyne zwakheid kragt, zyne bedorvenheid heerlykheid zal aandoen , en zyne fterffelykhcid geheel door onftcrffelykheid verzwolgen zal worden. Vr. Ik beken gy hebt my voor het eerst overtuigd, geef my verlof nu voorttcgaan. ELFDE HOOFDSTUK. E^enige tyd hier na, nam Mr. Fenton Ned alléén by zich in zyn kabinet, hy noemde hem O 2 een  £12 De ZOT van AANZIEN. een goede jongen , gaf hem eenige fchellingen om fpeelgoed te koopen , en vorderde van hem dat hy verhaalcn zouw, alles datgefchicd was , voor dat hy by Harry kwam. Mynheer fprak Ned , het eerfte dat my heugd , is dat ik van huis tot huis met myn Min ging bedelen. Ik droomde eens dat ik in een fraai huis en by goed volk was, maar ik weet niet waar of wanneer ,• en daarom ge« loove ik dat het alléén een droom geweest ïs. 1 Heugt u iets van uwen Vader Ned? Neen Mynheer! ik weet niet dat ik ooit een Vader gehad heb. Myn Min was altoos knorrig op my , zy was gewoon my al het geld en eeten afteneemen , dat ik gebedeld had , en dat was al eenheele boel, want ik liet het volk nooit met lust, tot zy my wat gegeven hadden : zy liet my byna van honger fterven , en gaf my elk uur van den dag Hagen. Leerde zy u niet bidden Ned ? neen Mynheer, ik geloof dat zymygeengebeden geleerd heeft, want zy was gewoon fchrikkelyk te vl02'  De ZOT van AANZIEN. 213- vjpeken cn te fcheiden. En zoo Mynbeer,gelyk Uc u vertelde bedelden wy van huis tot huis, zomtyds in de Stad en op het land, tot den dag toe wanneer zy van my wegliep. Myn lieve Neddy: waarom liep uwe Min van u weg ? Wel Mynheer wy bedelden eens in jou Stad , en hadden eenige duiten gekreegen en daar mede onze zak gevuld , wanneer myne Min aan het eind van de Stad een kind opnam, en daar mede wegliep tot in het land dat daar digt by was. Dat kind , Mynheer , fchreuwde bedroefd,en myn Min liep zoo hard datikhaar niet by houden kon met al myn loopen : Zy hoorde een man agter haar roepen , keek om en zag dat hy haar hard agter na liep , toen kide zy het kind en haar zak op den grond, liep haai best naar de naaste heining, en kroop die door. Zedert dien tyd heb ik haar niet weer gezien. Wel v/at ivierd 'er toen van dat kind Ned ? Toen de man kwam Mynheer ! nam hy het op , zoende het dikwyls, en ftildc het: ik denk dat hy zoo bly was met dat kind te zien , dst hy op my geen agt gaf; evenwel raapte hy O 3 mya  CI4 Di ZOT vak AANZIEN. myn zak op en ging dezelve weg wederom 7 waar hy van daan gekomen was. Toen Mynheer , begon ik ce fchreeuwen , en fchrikkelyk te huilen, om dat ik alleen gelaten was, cn geen mensch in de waereld zag die iets aan my te zeggen had; ik wenschte weer by myn Min te weezen, hoe liegt ik het ook by haar had: ik deed myn best om door de heining te komen, maar ik kon niet. Eindlyk zag ik een groot huis daar ik na toe ging, ik was bedroefd toen ik daar kwam ; en daar was het dat ik myn jonge meester ontmoete, hy trok my andere kleeren aan , hy nam my by hem, en bleef altyd zoo goed op my , dat het my ongerust maakt; want ik kan niets voor hem doen, dat weet gy Mynheer , en dat bedroefd my meer dan de ge. heele waereld. Wel Ned, zei Mr. Fenton ,huil niet myn kind! Wees een goede jonge, let wel op het geen gy leerd , weest gerust, vertel geene logens, doe geen mensch kwaad; ik zal zorg voor u dragen , en zelfs uw Vader weezen. Maar zeg my' Ned , zoud gy die vrouw wel kennen dien gyMin genoemd hebt als gyhaar iens weer zag ? Ja! ja! Mynheer! riep Ned. Daar  De ZOT van AANZIEN. 215 Daar was geen een dag in myn leeven of zy gaf my reden dat zy my wel altoos heugen zal,' ik zou haar uit de geheele waereld kennen , en ik hoop dat ik haar aangezigt in geen honderdjaar zien zal. Ik vind Ned, gyzyt niet zeer bedroefd ovef uwe Min? Neen waarlyk niet Mynheer ! ik heb myn meesters Harrys pink, en zoo ik durfde , ik zou u liever hebben, dan duizend zulke Minnens als de myne , die ik onderftel dat al heel ondeugend was; want alle goede kinderen zeggen , zy hebben hunne Vaders en Moeders lief. Wel Ned zeide Mr. Fenton, als het eens gebeurd dat gy haar ter eeniger tyd onder de groote menigte bedelaars ziet die aan onze deur komen , fpreek dan niet tegen haar, en hou u als of gy haar in 't geheel niet kend; kom danaanftonds en zeg het my,ofaan de eerlyke Jacob , als ik niet te huis ben , op dat wy zorg voor haar mogen dragen, en haar dwingen te zeggen, of zy waarlyk uwe Moeder is of niet. Terwyl Mr. Fenton fprak, kwam Andries O 4 binnen  2i5 De ZOT vaï AANZIEN. binnen met de tyding, dat 'er een koets wa*s omgevallen geen twintig roeden van de deur af, en dat hy vreesde dat het volk dat daar in zat zeer befchadigd was. Mr. Fentons medeiyden was by dit nieuws gaande gemaakt, hy belaste zyne knegten hem te volgen, hy ging aanftond naar buiten om de vreemdelingen alle hulp te bewyzen die hem mogelyk was. De koets was omgevallen door het uit. glyden van de luns , welke het wiel op zyn as houd ; Het gezelfchap belfond in een beminnelyk jong paar. Het was Mr. Fieldingen zyn Vrouw welke van London gereeden waaren om op den berg een lugtje te fcheppen. MeVrouw Fielding had niets geleden dan de ontfteltenis, maar Fieidings regter arm was gekneusd, door zyne poogingen om zyr.e Vrouw in haaren val te bewaaren. Mr. Fenton fchsen de grootfle lyder van de drie : hy ontmoette de vreemdelingen met een gelaat, welk hen overtuigde hoe-gevoelig hy belang (lelde in hunne behoudenis. Hy liet Andrics dé koets weer in order brengen, ky  Dé ZOT van AANZIEN. 3y zeiver bragt zyne nieuwe gasten naar zyn huis , geleide hen in een kamer , en fchonk hen een hertftcrkend vogt. Van de ontfteltenis wat bedaard zynde, fprak Mr. Fielding: ik vind Mynheer dat de menfehen een afkeer hebben van 't geen zy toevallen noemen, en die naderhand tot hun grootfte voordeel uitloopen. Mogelyk zou ik nooit geweten hebben wat waare menfchlievenheid was, indien ons rytuig niet was omgevallen. Zoo gy alles wist, zeide Mr. Fenton, met zekere vriendelyke boerschheid_, gy zoud wel verre zyn van eenige menschl levendheid aan myne deur te leggen, wyl ik my verblyde in het toeval, waarvan alle nadeelen op uwe rekening loopen , en het voordeel dat daar uit voorkomt in allen opzigte myn eigen is. Ik zet vyftig tegen een zo deeze Mr. Fenton niet is, daar wy over lang van gehoord hebben! zei Mevrouw Fielding. In waarheid Mevrouw, zei Mr. Fenton, gy verwonderd my zeer ; zoo ik het vermaak had van u ooit te kennen : daar is iets in uw gezigt dat ik niet ligt vergeetcn zal. O 5 Neen,  ti* DÉ ZOT van AANZIEN. Neen, Mynheer! hernam Mevrouw Fieï; ding, ik fpreek alleen van berigten die ens gedaan zyn. Ik heb nooit het geluk gehad van by u bekend te weezen , dan op deezen dag. Wy hebben eene Min in dit dorp, Roosje Jenkins een Weduw , eene van die perfoonen die op uw lyst ftaan. Zy was de Min van ons eenigite kind ; toen hy leefde kwam zy ons gedurig bezoeken; maar zoo dra — zoo dra .» hier ftamerde Mevrouw Fielding, haar lip beefde, en haar oog glinsterde met een volle traan. Ik zeg , zoo dra een zeker bedroefd geval gebeurde , kwam de arme vrouw niet meer by ons. Op zekeren dag als wy hier in het dorp een lugtje febepten, dagt ik dat ik een weezen zag dat ik kende. Ik belaste de koetzier ftil te houden :het was de Min. Zy had verfcheide kleine kinderen by zich, en was droevig in verval geraakt, eer gy Mr. Fenton u hier neer gezet had. Ik bekeef haar dat zy zich van ons vervreemd had. Ach Mevrouw! zei het goede fchepzel; de traanen borsten uit haare oogen, hoe kon ik gaan naar een huis daar alles my myn lief verlooren kind voor oogen bragt  De ZOT van AANZIEN. ftïf Zy ging voort met fchreyen, —— en ik fchreyde mede. ■ lk frak haar een guinie in de hand en belaste haar ons te komen zien, 't welk zy deed. En toen Mr. Fenton, hoorden wy uw naam en caracter. Gy moet nu en dan vernedering ondergaan, en een "Weinig hooren van die dingen die zy in uw voordeel gezegd heeft. Het fpyt my, zeide Mr. Fenton , dat van myne geringe weldaden gefproken zal worden , dewyl dit zal te kennen geeven dat ik daar van wat meer ophef maake dan andere luiden. Mevrouw Fielding bleef noch aangedaan van 't geen zy gezegd had, en fchoon Fenton gaarn wenschte te weeten welk droevig geval het was , 't welk zy aangeroerd had , durfde hy daar over geene vragen doen , uit vreeze van haare droefheid daar over weer op te. wekken. Mynheer en Mejuffrouw Clement waaren met hun pupil Harry op een bezoek ; zoo datMr. Fenton met zyn vriend Ned , en met Mynheer en Mevrouw Fielding het geheele gezelfchap uitmaakten.  «zo De Z OT van AANZIEN". Gy zyt gelukkig gehuisvest, Mynheer, zeif de Mr. Fielding. Ik mispfyze my zeive en alle anderen die onaf hankciyk zyn , dat zy in de Stad b.'yven: gezondheid, vermaak en leevemiighcid is alleen eigen aanhet Landleever.. Hebben eenige Digters of Wysgeeren, hunne goude eeuwen of goude toneelen 'ooit in zulk een Stad als Londen is, geplaatst ? Een mensch kan daar naauwlyk by zich zclven zyn , hy is verward en afgetrokken door eene menigte vaa voorwerpen en bezigheden die hem omringen. In 't kort Mynheer ik ben aan veelcn juist het tegendeel in myn gedrag van 't geen myn verftand my inboezemd; ik leeve in een Stad fchoon ik dezelve veragt. 't Is waar ik ben een Liefhebber van goed gezelfchap cn bnurfchap, maar de ondervinding heeft my geleerd, dat Londen de plaats niet is om daar vermaak te hebben. Neen Mynheer, zei Mr. Fenton , zoo ik een liefhebber van de eenzaamheid was, zoo ik wénschte de aller afgezonderite te weezen van alle kluizenaars die alle verkeering met menfehen vermeiden willen , dan zou London myn cel zyn. Het is alleen in zulk een  De ZOT van AANZIEN. 221 sen Stad dat een mensch onbekend cn vergeten'kan leeven. Hy is daar als een hagelIteen in een groote regenbui , hy fptingt en rold daar wat, dan ligt hy digt by zyne medemakkers, zonder dat iemand agt op hem geeft als of hyniet op aarde was , tot hy weg fmelt cn met de rest zyner broederfchap vcrdwynd. Ik ben voor geen cel, zeide Mr. Fielding: ik 'bemin gezelfchap, maar gezelfchap da: op vrindfehap gegrond is; het volk in dc groote Steden is zoo verdeeld en af getrokken door een menigte afleidende , voorwerpen cn kennisfen ,' dat dit hen buiten ftaat Held tot eenige byzondcre verbintenisfen. Ik verbccl my egter , dat in een wel bevolkt en befchaafd gedeelte der Stad, een mensch eene verk:' zing kan doen van perfoonen die zyne agting verdienen, met zodanige als hy gaarne zou;wil leeven, in eene gelukkige verwisfeling van wederzydfche gedienstigheden en liefde. Dit is inderdaad myn plan voor het overfchot mynes Leevens; dan de Procesfen in welke ik tegenwoordig gewikkeld ben, laaten my niet tóe myn Utopia te zoeken. Pro-  122 De ZOT van AANZIEN. Procesfen ! riep Fenton uit; dan Mynheer zyt gy zeer te befehuldigen, of zeer te beklagen. Ik hoop meer beklagens waardig dan befcbuldigd te zyn, hernam Mr. Fielding. Vier daar van zyn op my afgedaald van myn eigen Vader, en drie van de Vader van myne Vrouw; en myne vyanden in alle deeze gevallen zyn zulke haanen van het fpcl, dat geen voorflagen hen brengen konnen tot eenige voorwaarden van vergelyk. Indien zaaken van rykdom en eigendom (zeide Mr. Fenton,) weezendlyke voorwerpen van hoogagting in dit leeven zyn , dan is het zeer te bcklaagen , dat 'er geen plaats op de waereld is, waarin eigendom gezegd kan worden , vast of verzekerd te weezen. In de Landen van Mahometh en de Afiatifcho atlaenheerfching, hangen leeven en eigendom geheel af yan dern wil van den Vorst. En door geheel Europa kan geen mensch, geene natie verzekerd zyn van 'hunne eigendommen, wyl zy zoo zeer bloot gefield zyn aan de ftaatzugt en gierigheid, yan hunne meest altoos  De ZOT van AANZIEN. 225 toos ontrustcndc nabuuren. Ten laatften, in deeze noordelyke eilanden, wier verdediging de natuur zelfs op zich genomen fchynt te hebben, door die met rotzen en zeëen te omringen , befchermd dat evenwel ons niet voor inwendige onlusten en veranderingen. Denk eens welk een algemeene verandering van eigendom de twee laatfte revolutien in GrootBrittanien veroorzaakt hebben. My is gezegd, dat in eene nabuurige provintie de verandering byna algemeen geweest is; moogelyk is 'er nog een derde opfchudding op handen. Men zegd dat de burgerlyke gefteldheid van Engeland best gefchikt is voor de zekerheid van vryheid en eigendom, meer dan eenige andere , die de ftaatkunde der menfchea heeft uitgedagt ; en mogclyfc, zal het zoo geweest zyn , toen twaalf eenvoudige en onpartydige menfehen aangellcld waaren, om fpoedig over leeyen en eigendom te vonnisfen en te beflisfen; Onze Voorouders waaren buiten twyfFel in die tyden onbelcdigt, door de zoo edel, moedige en geleerde bediening van den Tabbaard i  224 De ZOT vak AANZIEN. baard ; zy zouden anders de bcfchikking van eigendommen (een ftuk dat zy zoo waardig fchatten als het leeven) niet vertrouwd hebben aan eenige weinige perfoonen, welke onderden hemel niets hadden, dat hun aanprees, behalven de twee ongeleerde hoedanigheden van gemeen 'verftand en gemeene eerlykheid. Dat waren eeuwen van verftandelyke duisterheid, en in 't geheel niet verligt gelyk wy zyn, door die wigtige onbevlekte boekdeelen van verfynde enregtsgelcerde bovennatuurkunde , welke nu de planken der geleerden drukken, en met zoo veel vermaak geleczen worden. Een mensch had in die tyden geen fpel voor zyn geld: hy werd niet onverhoeds beroofd of verreykt; daar nu in de llegte zaak zoo lang men leeft hoop op is ; en hoop zegt men is in deeze valley van menfehelyke twist de grootfte hartfter. king. Het is zeer te bejammeren , dat de geleerden in onze wetten niet zoo onfterffelyk zyn als de procesfen, waar door zy bekend worden.  De ZOT van AANZIEN. 225 den. Het was daarom te wenfchen dat 'er een Parlements-acte ten dien einde gemaakt werd ; een ding dat niet onmoglyk is, als men het belang dat deeze heeren in dat huis hebben , hier by in aanmerking neemt. In waarheid , het fchynd ten hoogden diendig, dat een meenigte van jaaren aan elk ftudent van de fchoone weetenfehappen onzer regten werd toegelegd , om hem in daat te dellen, die oneindigheid van boekdeelen die daar over het licht zien , door te leezen ; om niets te zeggen van die oneindige menigte die evenwel noch komen zal , welke evenzeer noodzakelyk gerekend zal werden, om daar uit met verdand oordeelkundige onderfcheidingeo, en redeneerkundinge uitweidingen te maaken, en wet tegen wet, geval tegen geval, gezag tegen gezag, voorbeeld tegen voorbeeld, vastdelling tegen vastdelling, en bewys tegen reden te dellen. In gevallen van geen grooter gewigt dan leeven en dood ,. hebben de regters, als in den beginne noch vryheid om aandonds totverhooringe en vonnisfen overtegaan : maar in dukken zoo groot en heilig, als aanwienditof dat II. Deel P lapje  226 De ZOT van AANZIEN. lapje gronds behoord, zyn onze hoven zeer omzigtig, om doch vooral geen verhaast en verkeerd vonnis te wyzcn: om dieverfchülen te ziften cn te zuiveren , worden zy aan onze Regtsgeleerden overgegeven, die te gelyk de voor en tegenfpreekers, de voorftellers cn bedervers, dc verklaarders enverwarders onzer wetten zyn; onze Regtsgeleerden derhalven handhaavenen door hunne fchranderheid hun regt, in alle eigendommen in proces te brengen cn te houden. De betwiste eigendommen worden dus de eigendommen der regtsgeleerden, zoo lang als 'er antwoord kan gegeven worden op de bills, en repliken op de antwoorden , en weder antwoorden op weder antwoorden , zoo lang deeze palet jongens elkander den bal weer konnen toeflaan, tot de bal zelve op den grond vald. Ernfh'g en regtuft gefprooken als' eenig Engelsch eigendom betwist word, dan is het ais een twistappel-daar de regtsgeleerden op aanvallen als een gewoonlyke prys en prooy, zoo lang de eisfehers daar over haspelen. Zoo lang er noch eenig vleesch op het been felyft, is het vleesch een nieuw proces: maar zoo  De ZOT van AANZIEN. 227 200 dra de geleerde praftizyns het vleesch verteerd hebben , dan is de flryd over , en alles is weer vrede , cn goede nabuurfchap. Het is belaggcns en befpottens Waardig, dat in duistere knoopinge en'ten uiterften verwarde gevallen, daar de wyzen van de Tabbaard en de kap zoo mede in het naauw zyn, dat zy naauwlyk wceten wat zy 'er van maaken zullen ; zy die dan overlaaten aan de goede gemeenfchap en uitfpraak van twee of drie onpartydige menfehen,- of by getuigfchrift, aan het oordeel van twaalf braave burgers , welke alle opktxnheid op de vorm van gefchriften en verklaaringen aan een zyde Hellen, niet vitten op woorden van gelyke betekenis , woordclyke fouten of verkeerde benamingen , maar regt toe rcgt_ aan het pit en merg der zaake zelve aantasten , en in drie uuren befJisfing doen omtrent de billykheid en waarheid van gevallen, die drieentwintig jaaren in de twyffelagtige febaalen van redeneering, aanhaaling, krakeel, en geldziekte gehangen hebben. Noch zie ik geen einde aan-den voortgang P i vaa  izS De ZOT van AANZIEN. van dit kwaad; deeze deur opend en baanrT den weg tot verdere verkeerdheden : want de onderfchcidingen in het ftuk der regtsgeleerdheidzyn, gelyk de Newtoniaanfche Stofdeeltjes, divifibile ad infinitum. Zy zyn verdeeld en onderfcheiden in deelen en onderdeelen reeds voor veele verloopene eeuwen, en deeze onderdeden zullen weer eeuwig onderdeeld worden : in zo verre dat dé wet , dus deelbaar betwistbaar en uitgerekt, zelfs een grooter kwaad is, dan alles dat zy tragt te herftellen. Ik vroeg onlangs een vrolyk Heer van de kap , of hy dagt dat het mooglyk was dat een arm man een vonnis van eigendom zou kannen verkrygen tegen een ryke ? Hy antwoorde glimlaggende volgens de Schriftuur : By de menfehen is dat onmogelyk, maar by God zyn alle dingen moogelyk. Ik onderfielde dat hy meende, dat de vonnisfen van het Hof van Westmunster hier naamaals omgekeerd , en te regt gebragt zullen worden. Mogelyk Myn heer ! zeide Mr. Fielding , zyn noch onze wetten noch onze wetgeevers zoo  De ZOT van AANZIEN. 22$ 200 zeer te befchuldigen als wel het volk het welke tot hen den toevlugt neemt, om befcherming regt vergoeding of wraak te zoeken. Zouden de partyen die zich in kwestie fteeken niet daar beginnen konnen , daar zy doorgaans hunnen loop eindigen , in de uitfpraak van eenige weinige perfoonen, of van twaalf burgers. De menfehelyke natuur is tot warren en haspelen geneigd. Daar is een zeker deel van gist in ons binnenfte, dat op de eene of andere tyd zekere lugt moet hebben, en onze geregtshoven zyn de gefebikfte bewaar plaatzen voor de inboorelingen van hoogmoed, gierigheid, nyd,gevoeligheid enwraakzugt, van de gemelykheid der geaartheid, of van het geld dat men te veel heeft. Mr. Scruple een pleitbezorger een zeer byzonder man in zyne wyze van^doen, werd my laatft aangepreezen als een perfoon die even zoo bekwaam was om myne twistende party van een vergelyk te wederhouden, als daartoe te dwingen ; hy vertelde my een grappige hiftorie , zoo wel met betrekking P 3 tot  *3ö De ZOT vah AANZIEN. tot de procesfen en de vormen onzer gerigts hoven, als met betrekking tot de twistzieke geest onzer mede menfehen. Eenigen tyd geleden werd Walter Warmenhuizen, een aanzienlyke boer in het Graaffchap van Esfex , onder het oog gebragt door den Procureur Craw , dat hy een onbetwistbaar regt had op zeker woonhuis, thans in bezit yan zyn naaste buurman en gevader Barnabas Bonifacius, die door behulp van goede aie, en een goed humeur vry vet gemest was. Barnabas , even zoo een groot vyand van rufia als van dorftige ingewanden, bood aan de zaak in gefchil, te laaten aan den uitfpraak van twee eerlyke buuren , die aan Wakers keuze zouden liaan; maar Walter troost op zynegewigtige meening, en evenwigtigcbeurs, verwiep het aangebodene met veragting, en vatte een doodelyke afkeer op tegen Barnabas , om dat deeze niet goedwillig zyne bezitting op de eifchen van Walter wilde overgeven. Walter Warmenhuizen begon hem gevolg- lyk  De ZOT van AANZIEN. 231 Jyk met een Proces aantetasten , maar Mr. Scruple die de ongemeene confcientie had van zich te herinneren dat Barnabas eens zyn beurs uit de handen van' een roover gered had , bcfioot zoo ver ais mogelyk was, het eigen» dom van zyn ouden vriend te bewaaren. Ten dien einde hield hy voorzigtig alleen de verdedigende zyde : en tcrwyl hy een waakzaam oog hield op de beweegingen van zynen vyand , volgde hy hem kort op de hielen , in een dertien jaarige doolhof van wetformulieren : door exceptien op dc bils, en repliken , kostbaare commisfien ter onderzoekinge der getuigen , vertraagingen, verzoek van uitftcl en ontfchuldigingen, hooren cn weerhooren, uitftcl van vonnis, daarop kosten van het Proces, kosten van zyn dienst ; had hy op eene aartigc Wyfiê' beide' de beurs en het geduld van den dapperen Eisfcher Walter Warmenhuizen byna ten einde gebragt. Waarop zyn voorzigtige patroon de goede Procureur Craw , het hoogtyd oor ■ deelde , om toeflemming te geeven tot de gedaane aanbieding , van de zaak aan den uitfpraak van goede mannen te doen verblyP 4 ven,  «32 De ZOT van AANZIEN.' ven , fchoon dit by het voorftel niet va» zyn Ciicnts verkiezing was. Een weinig na deezen Jast, had de Procureur Craw gelegendheid de verdere gedeeltens van ksfex door te reizen : zyn weg leide voorby de wooning van zyn oude Client Waker Wannenhuizen, Hier ontmoete hem Walter, die hem waarfchouwde voor de menigvuldige gevaaren en de dieven en roovers die den weg welke hy over moest zeer onveilig maakten, Ik bidde u? vroeg de Procureur zeer klaaglyk, is 'er dan geen weg door het Land heen. Mr. Warmenhuizen ? Daar is 'er een zoo goed als in Engeland , Mynheer ! zeide Wannenhuizen. En ftaat het my vry dien te pasfeeren, veilig en met vermaak ? Hier op opende Wannenhuizen het hek , dat op den weg door de velden ftond, en liet de geleerde Advocaat en vriendclyke patrooi door het zelve. De goede man Wannenhuizen fteeg op zyn Ruyu.  De ZOT van AANZIEN. 533 Ruynpaardje en reed by het rytuig van zynen kwiaddoender, op zyn gemak. Het gefprek viel op den prys van het vee, de verbetering der landeryen, hetdaalen enryzen vandenprys der graanen, de] noodzakelykheid der naarfligheid: en boven al van het belang van goede omheiningen, welken gelyk de Regtsgeieerde aanmerkte, de zinnebeelden der Engclfche wetten waaren , en ieders eigendom tegen gefchü en onderkruipingen verzekerden. Terwyl hy hem dus om den tuin leide, bragt Walter zynen patroon , door dit Land en dat Land, cn door gindsch hek en een ander hek , nu fnel vooruit , dan naast elkander rydende, tot hy drie uuren lang verbyfterd en omgeleid hebbende, hem eindelyk weer aan het zelfde hek bragt,daar zy eerst door gekomen waren. Wat is dat! riep de Procureur, my dunkt wy zyn net daar wy afgereden zyn; wy hebben geen duim gronds gewonnen by al de mylen die wy afgereisd hebben. Nee zoo veel antwoorde Walter, in een P 5 reis  234 De ZOT vam AANZIEN. reis van drie uuren , als uw geleerde my tn een reis van dertien Jaar en hebt doen winnen ; ik verlaat u zoo als gy my verlatten hebt; juist daar wy elkander eerst vonden. Uwe hiftorie, zeide Mr. Fenton , is vermakelyk en wel gepast, zy herinnerd my eene aanmerking die door Hendrik de vierde van Frankryk gemaakt werd, en tot dit zelfde onderwerp behoord. Een zeker Regter van een Geregtshof in dat Koningryk , was op de bank grys geworden, ei zeer geëerbied om de talTooze vonflisfen die hy uitgefprooken had , welke alle geoordeeld werden naar de volkomenfte maat en regel van billyheid gefchikt te weezen. Zy die verfcheiden Procesfen gewonnen hadden verhieven zyn oordeel en regtvaardigheid tot de ftarren: zelfs de verliezers erkenden dat zy geen regt hadden zich te beklaagen. Het gerugt van zyne wysheid en opregtheid bereikte den throon ; de vorst was nieuwsgierig eenen regter te zien van zoo byzonder een fmaak en carafter ; hy zond om hein, onder voorgeeven van hem te bedanken voor dc  De ZOT van AANZIEN. 23S de eer die hy aan zyne regeeringc gedaan had. Na eene allergundigfte receptie, en verfchei. dcnecomplimenten, nam de vorst hem alléén, en zeide hem in vertrouwen. „ Mynheer regter, de oneindige klagten „ welke uit alle hoeken van het Koningryk „ voor my komen , wegens de verkeerde en „ llegte vonnisfen die uwe broederfchap daa„ gelyks uitfpreekt, ftcllen de byzonderheid „ van uw gedrag in den hoogden luider , J, en brengen my in eene groote nieuwsgie„ righeid om te weten door welke maatre„ gelen gy alles in vroede heb konnen del„ tón. Ik bezweere u dan by uwe eer„ waardigheid, om niets over dit onderwerp „ voor my bedekt te houden. Gy hebt niets ,, te vreczen van myn oordeel over midde,, tón, die van zoo goed een gevolg geweest „ zyn, en gy hebt van myne goedkeuring al. „ les te hoopen. ' De regter viel hier op aan de voeten van  S3cT De ZOT vak AANZIEN. zynen. vorst en weder opftaande, fprak hy Hem dus aan. , „ Aan u myn Koning ! wil ik gelyk aan den Hemel myne geheele ziel open leggen. —— „ In de eerfte plaatze om my zelve in ftaat te „ ftellen om te gisfen, of de vonnisfen die ik „ uitfpreeken zoude regt of verkeerd waren , gaf ik alle mogelyke aandagt op de waarde „ van elk geval geduurende het proces , Ik „ lecsde dagelyks de fchriften der pleiters van alle zyden ,• Ik breide my over dezel„ ve uit, ik verklaarde dezelve terwyl de din„ gen noch veisch in myn geheugen waren ; „ en ik liet nooit eenig gevai vaaren , voor dat ik het zeive eerst om zoo te zeggen uit den maaiftroom der formulieren cn het bil- „ lyk beloop der wetten , gered had. In „ de volgende plaatze , dan nam ik nooit ee„ nïge omkoopingen of gefchenken aan , van wat foort, of van eenige hand , dan met „ believen uwer Majefteit , op dat gunst „ of neiging my niet ongevoelig in verzoe„ kiBg zouden brengen om te vleien , of een „ partydige draai aan den eindelyken uitkomst te  De ZOT van AANZIEN. 23? te geeven. Dus voor bereid zynde, was ik gewoon zoo draa de onderwerpen ryp waaren om 'er een beiluit uit op te maken e „ (dat is zoo draa de respeftive regtsgeleerden het te zamen eens waren , dat alles gezegd „ en dat 'er niets meer aan de eene of andere „ zyde van het gefchil by te voegen was, ) ,, de tegenoverïïaandewaarde der zaakenzoo bü„ Iyk en onpartydig te (tellen, met opzigt der „ omftandigheden , de blykbaarheid en bcftel,, ling van de wet , dat beide partyen , die na moede waren en naar rust verlangden , be„ gonden te denken dat zy onvermydelyk ia „ hun nadeel zouden vonnis krygen. Ik (telde ,, een zeker uur tot het uitten van den nood„ lottigen uitfpraak; Ik ftond op en gong „ als met fchroom uit de Regtbank in myn ka„ binet; daar ik my opfloot en myne be„ fchermende en nooit misfende beftierders in ,, de oplosfing van knoopen en het herftellera ,, van alle verwarringen te hulp riep, in'tkort „ ik ging naar een klein laadje en kreeg daar„ uit myn doos met dobbeifteenen. „ Doos en Dobbeifteenen ! riep de Koning half opfpringende van. zyn floel, Ja Sire „ her-  238 De ZOT van AANZIEN. „ hernam de regter ik herhaal het, doos ea „ dobbeifteenen. En indien uwe Majefteit lust „ heeft maar weinige oogenblikken te luifte,,'ren , ik vertrouw ik zal u van de welvoeg„ lykheid van zulk eene handel wyze overtui,> gen- ,, Humanum est er rare. Dit myn Vorst! „ is een grondregel die nooit door wet of prac„ tyk betwist is; en dit wil zoo veel zeggen „ als dat het leeven een loutere doolhof van „ mistastingen is, in welke alle' menfehen „ gefchikt zyn te reizen en om te zwerven. „ Niets behalven getal en maat is tot heden „ op aarde bepaald. Niets is zeker , dan dat „ tweemaal twee , vier is, en dat lynengelyk „ of verfchillend zyn naar hunne onderfchei>, dene afmeetingen. „ Alle menfehen hangen in alle andere ge* » vallen alléén van de reden af, als die geene „ die hen verligten en bellieren moet in het „ onderzoek der waarheid. En evenwel heeft „ de reden niets waarop zy zelve rust of daar 5> zy van afhangd: eerst twyffeld zy , en dan „ field  De ZOT van AANZIEN. 239 „ fteld zy zich tot het onderzoek. Zy roept „ blykbaarheid en bewys te hulp aan deeze en „ aan die zyde pro et contra. Zy vergelykt „ onderfchept en fchift de onderwerpen | fyn uit, tot den zemel toe. Zy tragt die „ in de fchaal van haare eigene onzekerheid te „ weegen , ontdekt zycene verkeerde omftan„ digheid , zy werpt die in deeze fchaai , cn „ brengt op nieuw eenig nieuw bewys of nieuwe ontdekking in den anderen , en veran„ derd dus dagelyks van gedagten ; tot dat „ vooroordeel en partydigheid aan haare zyde, ,, komen, cn ten laatftcn de lang twyffelende „ balans overhaalen , door het gewigt aan den „ eenen of anderen kant in te leggen , naa „ dat belang of vermaak wenscht dat dit,of „ dat over weegen zal. „ Waarheid met believe van uweMajefteit! „ is in zoo diep een put verzonken , dat zy „ met de vadem van vyf duimen onzermenfehe,, lyke redeneering den fpot dryft; 't zy het „ een kooper of flyter van natuurkunde of over„ natuurkunde is , van rcgtsgeleerde ondcr„ icheidingen of van wysbegeerte : en ik vley 5) my zelve dat ik alléén waarfchynlyk de ge- „ ring-  240 De ZOT van AANZIEN. ringde van uwe Majefleits onderdaanen ben , „ die het getroffen heeft om de waarheid op j, te visfen , met een fnocr dien ik erkennen moet zelfs niet gedraaid te hebben. „ Het heugd my noch en het zal mogelyk* uwe Majefleit ook heugen , dat zekere wet}, ten kragt verkregen hebben door proeve van „ eene worfleling, en anderen door de beproe„ ving van het lot; fchoon deeze wetten te-» genwoordig voor onbülyk en ongerymd ge„ houden werden , echter konden zy niet vast „ gefield weezen zonder juiste en wigtige re„ denen: zy hebben myn Vorst, gelyk myne „ vonnisfen , betrekking tot de tusfchenkomst „ der voorzienigheid in de Joodlche wyze van „ het Lot te werpen; waarby alletwyffelingen ,, hoe algemeen ook , fpoedig weggenomen „ werdsn , waneeer het volk lootte naar dc „ flammen naar de geflagten, de geflagten naar ,-, de byzondere perfoonen, tot de misdadiger „ ontdekt was. „ In de proeve by worftelingweet ik,en heb me„ nigvuldigegevallen geleezen,waarinfchuldige „ kloekmoedigheiden dapperheid door zwak- heid  De ZOT van AANZIEN. 241 heid en befchroomdheid werden neergeveld. Iu de proeve by het Lot, heeft de Hemel „ nooit gemist de flappen der geblinddoekte onnozelheid tegeleiden, tusfchen de benaauw5, de tusfchen ruimtens der gloeien de ploegy„ zers.Dus bewust van myne eigene zwakheid en „ blindheid, hcbbe ik alle myne befluiten. „ aan den magt van een beter verftand on- dorworpen , en dat heeft nooit gemist my ,, naar waarheid te doen vonnisfen." „ Inderdaad ! zei de Vorst : Ik kan uwe „ handelwyze niet geheel afkeuren als ik op ,, uw beginzel let : Als ik na uw berigt denke „ aan het nadeel en de angstvalligheid, het „ verlies van tyd cn geld, aan welke myne ,, onderdaanen door deeze Regtsgeleerdcpro- fesfors' blootgefteld zyn ; gy hebtmy duide„ lyk overtuigd , myn goede heer Regter dat „ het oneindig beter zou zyn in den beginne de „ dobbeifteenen te werpen dan het billykfte vonnis „ te vellen aan net einae van aen loop van een ,, Proces." Terwyl de Heeren dus injdengrondeloozen afgrond der wetten eedomneld waare , wenk- II, Deel, t#  442 De ZOT van AANZIEN. te Mevrouw Fielding, Neddy in een verder einde van het vertrek, en was zeer ingenomen met zyn levendig en onfchuldig ge. fnap. Ik bidde ü Mr. Fenton ! ze'de zy , is dat uw zoon ? Neen Mevrouw , zeide Mr. Fenton , wy weeten niet wie die arme jonge toebehoord; ik geloof dat hy in zyne kindsheid , aan zyne regte ouders ontftoolen is. Hier op werd Mevrouw Fielding zoo rood als fcharlaken ; en haaren man op eene ftcrke en leevendige wyze aanziende riep zy ; genadige Hemel! wie weet myn Lief of dit niet onze kostelyke , onze verlooren , onze zoo lang befchreide jonge is , by wien de voorzienigheid ons heden zoo wonderbaarlyk heeft willen leiden? Mevrouw! zeide Mr. Fenton 't is te denken dat 'er jaarlyks honderd kinderen weggemoffeld worden van hunne orders, door landloopers en bedelaars om medelyders te verwekken , of door kinderdieven om hen naar de volkplantingen te zenden, maar ik hoor van weinige die ooit te regt gekomen zyn , behalven in de Romans. Ik bid u hebt gy eenig  De ZOT van AANZIEN. 21+j eenig geheugen van, of merk aan uw kind waar door gy het zoud konnen kennén • op het vermoeden dat het gevonden was ? - Helaas geen Mynheer ! zeide Mevrouw Fielding , hy was nauwlyks twee jaaren oud toen zyne Min verlof verzogt uittegaan om iemand haarer bloedvervt anten te bezoeken ; het eenigfte bezoek , dat die arme vrouw heeft gedaan zoo lang zy myn kind aan de borst had : Zy fier hem over aan de zorg van onze dienstmeid , die doorgaans heel mal met hem was. Hy ftónd met haar aan de deur , iemand riep haar feh'elyk binnen , maar toen zy weerkwamen was ntyn kind weg ? Ach ! hadden de elendigen welke hem geftoolen hebben konnen gisfen, welke hart fcheurende angften dat verlies my gekost heeft: zeker geen barbaar, geen dier, geen vyand zelfs zou zich zulk een doodclyk bedryfhebben konnen onderv/inden. Drie dagen en drie nagten vloog myn leeven om als een- vlam , die op het oogenblik van haare verdwyning ij ; het werd alléén onderhouden door Q 2 my-  214 Di ZOT vn AANZIEN. jnyne onophoudelyke en lange bezwymingen, welke voor een zekeren ryd my alle gevoel en geheugen benamen. Myn lieve man leed niet minder dan ik , fchoon hy zyne geeften kon ophouden en bedwingen door zekere manlyke houding. Wy zonden omroepers door de geheele Stad en alle nabuurige plaatzen , met aanbieding van eene aanzienlyke belooning aan de geenen die ons kind ontdekken en weder te regt brengen zoude; wy hielden jaaren lang aan met hem in alle nieuwspapieren te adverteeren. Maar helaas! hy moet weggenomen zyn door eenige domme fchepzels die niet leezen konden, en nooit iets van de aangebodene beloning te weeten kwamen ; hun eigen belang moest hun anders bewogen hebben hem weer te brengen. Ik bidde u Mr. Fenton, hoe zyt gy aan die aardige jonge gekomen ? Hier hielp Ned Mr. Fenton, in het verhaal te geeven met betrekking tot hem zelve , zoo als reeds berigt is, en Mr. Fenton verhaalde welke voorzorg hy gebruikt had om Neds laat-  De ZOT van AANZIEN. 245 laatfte Min te ontdekken, zoo zy ooit kwam epdaagen. Indien de Hemel my ooit met meer kinderen gelieft te zegenen, zeide Mr. Helding, heb ik beflooten eenig onuitwischbaar kenmerk op hun te zetten , gelyk dat van een Jeruzalemfche Letter , om in geval van eenig ongeluk, myn eigen kroost, van dat van anderen te onderfcheiden.: zulk een voorzorg, zeide Mr. Fenton , is van een byzondcr belang voor zulke Luiden , die hunne kinderen naar buiten ter min zenden; daar het dikwyls by zommige voedfters gebruikelyk is om een levendig kind in de plaatze van een dood te leggen , of om by vèrwufeling hunne eigen kinderen eene aanzienlyke erffenis te bezorgen;' want de trekken derkindsheid veranderendoor. gaans zoodanig in korten tyd , dat 'er geen zweemfel van hun voorig gekat over blyft; en het is de gewoonte van zommige ouders hunne kinderen jaaren lang by de Min te laa ten blyven , zonder hen te zien cfi de geheugenis van hunne aangezigten te vernieuwen. Mr. Fenton! zei Mr. Fielding, wild Q 3 «•/  zq£ De ZOT van AANZIEN. my uw belang in deeze zoete vondeling overgcevcn ? Ik zal hem als myn eigen kind aanzien , ik zal hem goed doen , ten gevalle van hem die ik verlooren heb. Zeg my lieve Jonge zoud gy by my wel woonen willen ? . Wat zeg jy Ned V zeide Mr. Fenton, zoud gy by die dame wel leeven en woonen willen ? o Mynheer ! riep Ned, als ik het over myn hart kon verkrygen myne meefter Harry en u te vcrlaaten , dan zou ik er de heele waereld o'". geeven, om by deeze lieve Dame te woonen. Zoo zeggende greep hy haare hand cn drukte die hajteiykmet zyne lippen. Mevrouw Fi.eJJing was verwonderd en aangedaan door deeze daad, zy nam hem in haare armen, zy kuste hem by herhaaling- dp overvlocyicg haaren 'lift, die haar lang benauwd had borst eindelyk uit en zy ftorte eene menigte traanea ever hem. Intusfcher- kreeg men tyding dat de koets herttcld en aan den deur was, Mynheer en Mevrouw Fiejding namen een teder affcheid van Mr. Fenton en Ned. en reden voort naar Londen. Dewyl  De ZÖT van AANZIEN. 247 Dewyl wy ons voorgefteld hebben om in navolging van den beroemden Vertot, alle drooge en onbezielde gedeeltens onzer hiftorie wegtelaaten , en niets dan het leeven en den geest daar van te behouden; zoo neemen wy de vryheid van eenige weinige maanden over te ftappen, waarin niets aanmerkelyk voorviel, dan dat onze Harry toenam in grootte , en in alle perfoonlyke cn verftandelyke voor treffelykhc den. Het was op het laats van Augustus met fchoon vermaakelyk weder, toen Harry verzeld van Ned en de getrouwe Jacob naar zyn kleine Campus marthis ging. Hy vond daar zyne gewoone wapengezellen • zy hadden byna hunnen loop en ocfFe„ing voor dien avond afgedaan : wanneer een jong adelyk verfchynzel voor den dag kwam, gelyk een Phamix onder de gemeene yoge- len, verzeld van twee knegten in gevlamde li- very. Alle de jongens behal ven Harry, en Ned die altoos by hem bleef, naderden aanftonds den Q 4 blin-  248 De ZOT van AANZIEN. blinkenden vreemdeling, beweezen hem hunne eerbied met verwondering, in eene uitwendige onderwerping ; Harry keek hem overdwars aan met eene half norfe en half veragtelyke houding , en niet tegenftaande de natuurlyke goedaartigheidvan zyn hart, voelde hy doch geene genegenheid voor hem in zynen boezem. Dc jonge Edelman om parade van zyn rykdom te maaken, en om tegelyk dc brooddronkenheid van zynen aart te voldoen , nam een handvol fchellingen uit zyn zak, en die onder de menigte gooyende riep hy, grabbel jongens! grabbel1 Hierop onftond aanftonds een algemeen gevegt. Alle jongens drie uitgezonderd , vielen ernflig aan het taaken van dat geld daar zy op Haarden , terwyl elk met zyn makker aan het ftooten en worftclen raakte. Onze held ondertusfehen bleef dat werk met veel aandagt befchouwen. Maar, wyl de reden van het gevegt fchielyk uit het gezigt raakte, gebeurde er niets dan eenige fchoppen en duuwen , aan welke de partyen gewoon waren ,  De ZOT van AANZIEN. 240 ren , en veroorzaakte dus geene genoegzaame gevoelige toorn ; in zoo verre dat My' lord geheel van het weldadige oogmerk zyner edelmoedigheid verfteken was , en op zich zeiven zag als iemand die te weinig voor . zyn geld gekregen had. Om deeze tcloorftelling te vergoeden , en een bykans zoo gewenscht geluk veel zekerder te bevorderen; nam hy een kroon uit zyn zak, hield die de menigte voor, verklaarde die als den prys der overwinning voor twee , die voor het front treeden, en een vegt party maaken wilden. Op dit woord fprong een onbekende kampvegter voor den dag , die zich ontkleede en het geheele veld uitdaagde. Deeze onbekende was dien zelve morgen met zyne Ouders aangekomen , om zich in het dorp neder te zetten. Hy was van natuur een moedige doch warzieke jongen ; waar door hy zeer dikwyls by byzondere gelegenheden handgemeen geweest was , en waarin hy doorgaans overwonnen had; dit gaf hem eene volkomene verzekering dat hy Q 5 ook  25o De ZOT van AANZIEN. ook thans niet te kort zou fchieten, als of hy den prys reeds ontfangen had. De vreemdeling won het ver in grootte en postuur van aüe anderen ; niemand durfde hem aan • eindelyk kwam Harry hem met eene edelmoedige doch waarfchouwende houding naderen. Ik zie Mynheer.' gy zyt een vreemdeling: gy zyt daarom te verfchooncn wegens de fout die gy begaat , om dat gy de wetten van deeze plaatze niet weet. Dan ik zal de vryheid nemen u te zeggen , dat wie hier ook een worsteling of vegt partytje om geld waagen wil , naderhand met my voor niet eens aan den dans moet : zoo wel vooraf als na. derhand , hernam zyn party , vry bits: maar ik w*ïl my geen voordeel boven u geeven , maak u. klaar en ontkleed u! Gy moet my eerst toonen zeide Harry: dat gy het waardig zyt om myn rok voor u uittetrekken? De onbekende vatte aanftond vuur op dat zeggen , 't welk hy voor een fnorkende belediging hield , en voor uit loopende mikte hy met  De ZOT van AANZIEN. 251 Biet een ftoot op Harrys maag uit al zyn kragt. Harry vafte handig het regter gewricht van zyn party met zyne linker hand, gaf hem op het zelfde oogenblik een trap met zyn regter voet, en met zyne regter arm zulk een ilag in zynen hals, dat des vreemde helds hielen opvloogen, en zyne Schouders en hoofd met een fchreeuw op den grond kwamen. Terwyl deeze ongelukkige kampvegter, verwonderd verbaasd en door zynen val buiten ftaat om het op nieuws te waagen , op den grond lag ; trad Harry edelmoedig naar hem toe en bood hem de hand aan om hem weet op de been te helpen. Maar zich van hem afwendende, Hond hy heel pynlyk en langzaam op , en iets binnen monds mompelende , ging hy weg met eene kribbige maar meer verwonderde houding. Harry's makkers begonden aanftonds op zyne zegenpraal te juichen en zyn-party uittelaggen ; doch Harry (tuitte dat geweld en riep ; fchaam u myne vrienden ! hy is eene braave jonge en verdiend geprezen tc worden , fchoon hy hier een vreemdeling is; en ik  252 De ZOT vak AANZIEN. ik hoop, in myn hart dat hy geen nadeel geleden heeft, noch den moed zal laaten zakken om hier weeriby ons te komen. Onze jonge Edelman had ondertuslchen alles wat 'er omging wel waargenomen , en onzen held met een nydig en veragtelyk oog aangezien ; toen Harry de drie jongens by hem riep die naar Mylords geld niet hadden willen grabbelen. Myne goede jongens! riep hy overluid; gy hebt 'er eer van dat gy uwe makkers niet hebt wilien kloppen en te bloeden fiaan , om weinige fchellingen : het eerste gedeelte van uwe belooning zal in veel grooter prys beraam Hier op ftak hy zyne hand in zyn zak trok daar uit drie kroonftukken, en deed elk hunner één prefent. Toen een inwendig gevoel van zelfs goedkeuring gewaarwordende , vervoegde hy zich by de knegten van Myiord, met een toon en houaing die vry wat hoog was. Ga! zeide hy, breng uwen jongen Heer hy zynen Vader en Moeder! zeg hen uit myn naam dat wyl zy hem nu reeds tot een Hesr gemaakt hebben, zy het eerste ding dat zy voorts  De ZOT van AANZIEN. *53 voorts ten zyne aanzien doen moeten, is hem tot een Edelman te maaken. Wat jou deugniet! riep Myiord, zegt gy my in myn aangezigt, dat ik geen Edelman ben ? en Harry oogenblikkeiyk aanvliegende, gaf hy hem een gevoelige flag op zyn linker kaak. Harry die zyn fout bemerkte, werd op nieuws met een fchielyk vuur aan gezet, driftig toefchietcnde, iloeg hy zoo ■ geweldig op zyn Lordfchaps neus , dat hy met een fchreeuw)agter over tuimelde, en zyne lengte op den grond mat. De twee knegten fchooten aanftonds toe om hunnen bloedende meester op te helpen; en een hunner ten u'terlten verbitterd dat hy zynen heer in dien ftaatzag, ftoof op Harry aan om hem daar voor te ftraffen. Doch Jak Freman zyn makker fcheurde hem by den arm te rug en riep : hou Patrik hou! denk vry fpel en Oud Engeland. Dit gezegd hebbende bukte hy naar de hand van onzen held diukte die hartelyk tegen zyne lippen en riep uit : o Edel kind! hoe be-  *54 DiZOT van AANZIEN" benyde ik het geluk der geeneti die u dienen, toen zyn Lord by .de hand vattende bragt ht hem van het llagveld af. V rund. Apropo met betrekking tot het veranderen van een Lord in een Edelman. Uw held toen hy op zulk eene billyke, hoewel wat al te trotfche wyze de onbefcheidenheid en moedwilligheid van den vrolyken vreemdeling beitrafte, had hy ter dier tyd geen duidelyk denkbeeld van het Caracter van eenen regten Edelman? Schryver. Schoon hy ftellïger wyze geen goed denkbeeld van een Edelman had, hy had het evenwel ontkennender wy^.e : fchoon hy niet zeggen kon wat een Edelman was , hy kon u evenwel zeggen wat het was, geen Edelman te zyn ; hy begreep duidelyk dat noch opfchik , tytel, geld, meerdere airs, vertooning van edelmoedigheid, noch rulle öookende aart,' noch verinaak te fcheppen in oproeren , gevegten , driften en elenden van anderen,  De ZOT van AANZIEN. 255 anderen, de zamenftellende hoedanigheden van dit eerwaardig Caracter uitmaakten. Vr. Ik verzoek u dan by deeze tusfchenpoozing , aan myn ongeduld te voldoen, en uw woord te houden , gy zoud my eens verflag doen van de hoedanigheden, die iemand tot deeze verhevenfte aller benaaningen regtgeeven. Schr. Dit zal .met meer voordeel zoo voor het verftand als voor het hart gefshieden, met die liever door voorbeelden dan door bepaalingen optehelderen. Het is reeds aangemerkt dat Hector de voortreffelykste Fdeiman was van welke wy in de gefchiedenisfen ieezen. Don Quichot was dc iiitmuntendfte Edelman welken wy in de Romans vinden ; gelyk uit den aart hunner beginzels en bedryven afgeieid kan worden. Eenigen tyd na de batailje van Crccy, drongen Eduard de derde van Engeland en Eduard de Zwarte Prins, die meer dan een erfgenaam vaü'  256 De ZOT van AANZIEN. van zyn Vaders roem was, Jan Koning van Frankryk , hen het vermaak van zyn gezelfchap te Londen te geeven. Jan, verlangde aan dat verzoek te voldoen, en deed gevolge]yk dat voorftel aan zyn Parlement te Parys. Het Parlement vertoonde hem , dat dit verzoek alleen gefebiede met het lisftig oogmerk om zyn perfoon te verzekeren , ten einde zoo veel beter koop en gemakkeiyk zyne kroon te verkrygen , op welken Eduard toen aanfpraak maakte. Jan, harnam met eenige drift, dat hy.te veel vertrouwen in zynen broeder Eduard'ftel Je en byzonder in zynen jongen neef; dat zy te zeer Edelluiden waren om hem op die wyze te behandelen. Hy zeide niet dat zyte veel van den Koning, van den held, van den heilig , maar van den Edelman^ hadden om zich aan zulk eene laagheid fchuldig te maaken. Het gevolg beantwoorde aan het vermoeden. In den flag van Poiftiers , werd Koning Jan gevangen genomen en kort daar aan by den zwarten Prins naar Engeland gebragt. Dc Prins deed eene zegenpraalende intrede in Londen, midden in al dc toejuichingen van milli-  De ZOT van AANZIEN. *5? millioenen van menfehen. Dan dit geleek meer naar een zegenpraal van den Franfchen Koning dan van zyne overwinnaars. Jan zat op een moedig ros Koninglyk gekleed , en omftuwd van een tallooze en pragtige trein van Britfche grooten ; terwyl zyn overwinnaar zich zoo veel als mogelyk was tragte te verfchuilen, en aan zyne zyde reed in zyn gewoon gewaad, eenvoudig gezeten op een Ierfch paardje. Gelyk Ariftoles en zyne Oordeelkundigen, hunne regels voor het heldendigt en het hoogdravende, afleiden van een gedigt dat Home-rus fchreef, lang eer eenige regels ontworpen of wetten voor dat werk vastgefteld waren;, Dus heeft men ook uit het gedrag en de ingefchapene beginzels van byzondere Edelluiden , de konst geleerd en de wyze van zich te gedragen vastgefteld , welke de waereld onder den tytel van wclleevendheid heeft aangenomen, Eene hoedanigheid van een Edelman is medelyden te bebben met de armen ; dit gedrag word zeer fchoon uitgedrukt in het verhaal, tl. Deel. R 'C  258 De ZOT vaw AANZIEN. 't welk Don Quicbot aan zynen getrouwen vriend Sanche Panche geeft , nopens dan dapperen maar noch vroomer doolenden Ridder St. Martin. Op Zekeren dag zei de Don, ontmoete St. Martin een -half naakte man Martin nam zyne mantel van zyne Schouders verdeelde deze! ven in twee ftuuken en gaf hem de helft. Nu zeg my eens op wat tyd van het jaar dat gebeurde ? Was ik 'er by ? vroeg Sanche, hoe duivel kan ik dat weeten ih wat jaar of tyd van het jaar dat gebeurde "? zoo gy Sanche;, zeide de ridder , iets van de ziel van St. Martin in u had, gy zoud dan zekerlyk geweten hebben dat het winter was; want was het Zomer geweest St. Martin zou hem den geheelen mantel gegeeven hebben. Een ander kenmerk van een waar Edelman, is tederheid in zyne behandeling omtrent die Sexe , welke de natuur aanfpraak gegeeven heeft op de befcherniing en by gevolge ook op de tederheid van den man. Dezelfde dooiende Edelman, op een Zomer-  De ZOT van/AANZIEN. 259 ïnerfchen avond, een bosch intredende, vond zich zelve verward in netten van groen garen, die hier en daar van tak tot tak hingen,1 en begiyppende dat dit door ee:; ot' ander bedoelde zamenzweering veroorzaak wis, (loof hy vol moed vöorwaaard, om door de betoovering heen te breeken. Hierop hielden eenige jonge Herderinnen niet op hein toetéfchreeuwcn;dathy die werktuigen hunner onnozele uitfpanningen fpaartn zoude! De Ridder verwonderd eu bekoord door dat ge- zigt antwoorde fchoone Schepzelen: myn beroep is te befcheimen niet te beledigen; aile middelen te zoeken om te helpen niet om iets kwaads ulttcvoeren , vooral niet aan temind uwer Sexe , cn van uwe vermoedelyke voortrcffclykhcden. Uwe aartige netten befloegen maar een klein gedeelte begunftigde grond; maar fchoon zy de waereld ingefloten hadden, dan zou ik liever nieuwe waerelden zoeken , om daar door te reizen, dan uwe netten verbreeken. ■ Twee aartige maar fchroomagttge meisjes, hadden een zaak van eenig belang te Westmunster hangen , welke hunne perfoonlyke R 3 ver*  4t5o De ZOT van AANZIEN. verfchyning voor den regtbank onvermydelyk vorderde. Zy waaren bloedverwanten van Sir Jofeph Jeckel, en verzogten by (deeze ontzaggelyke gelegendheid zyn gezelfehap in de verfchyning voor het Hof. Heer Jofeph kwam ingevolge haar verzoek; de zaak begonnen zynde, vroeg de regter of hy deeze meisjes met den naam van Spinsters noemen zoude ? Neen Myiord , zeide Heer Jofeph ; zy [zyn Leiyen des velds, zy arbeiden noch zy fpinnen niet! evenwel ziet gy , dat geen Koning in zyne heerlykheid zoo fchoon is als een van deeze. Een ander byzonder kenmerk van een Edelman is dat ;hy plaatze geeft aan, en infehikkelyk is, omtrent allen daar hy mede te doen heeft. Hier van hebben wy een luisteryk en aan> doenlyk voorbeeld in Abraham , mogelyk het voortreffelykst Caracter dat wy ergens in gewyde of ongewyde gefchiedenisfen aantreffen. Daar ontftond twist tusfchen de Herders en knaapen van Abraham en die van zynen Neef  DE ZOT van AANZIEN. 261 Neef Lot , over het eigendom der weide in het Land, 'I geen de overvloed van hun vee naauwlyks bevatten konde : die knegten gelyk doorgaans het geval is , trag ten aan beide zyden hunne meesters opteftooken en dezelfde driften in te blaazen die zy hadden. Abraham, die het gedrag van Lot omtrent hem veranderd zag, riep hem, en ftelde hem edelmoedig het volgende voor: 'Laat doch geene twistingen zyn tusfchen my m tusfchen u, tusfchen myne Herders en uwe Herders , want wy zyn broeders. Indien gy begeerd van my te fcheiden is niet het geheele land voor u , zoo gy de linkerhand verkiest zal ik ter regter hand gaan , of wild gy ter regterhand vertrekken, dan zal ik ter linkerhand gaan. Eene andere hoofd - hoedanigheid in den waaren Edelman is , dat hy gevoelig deel neemd in de belangens van anderen. Nooit was 'er zoo goedwillig, zoo [teder zoo hartR 3 roerend  S62 De ZOT var-AANZIEN. , roerend een Huk van welfpreekendheid op de waereld gehoord , als het pleidooy van Abraham met God om de oordeeleu die over Sodom hongen af te weeren. Maar dat geval is reeds zoo algemeen beroemd, dat ik genoodzaakt ben mynen Leczer tot deszelfs volkomen verhaal te wyzen: wyl de geringste verkorting van het zelve de fchoonheden die het vervat zou verminderen, en tot des. zelfs uitmuntendheden niets bygevoegd kan worden. Eer: zegd de H. Schriftuur, onderfcheid byzonder. het Caracter van een Edelman. Van Sichem de zoon van Hamon ftaat gefchreeven ; dat hy in Eer uümunte boven zyn geheels Vaders huis. D^eeze jonge Vorst den teugel vierende aan het geweld zyner driften, had Dina de 1 dogtcr van Jacob ichandelyk onteerd. Doch zyne ziel en liefde kleefden aan de party die hy beledigd had. Hy zette geene paaien aan zyne aanbiedingen jter herftelling van zyn misdryf, Eifch van my , zegt hy, zog groot een  De zot yan aanzien. 263 een bruidfchat en gft als gy wild , 't geen gy Zeggen zult zal ik u geeven, geefr.iyflegts de jonge dogter tot een Vrouw:. Hier uit kan afgeleid worden, dat menfcblyke voortreffelykheid of mcnfchlyke beminnelykheid niet zoo zeer gelegen is , in vryheid cn zwakheid, als we! in dc hcrftclling onzer misflagcn : verfocing van ons wangedrag cn ons verlangen, om langs alle mogclyke middelen de ongclykeu, die wy anderen aangedaan , de beledigingen die wy hen geegeven hebben , tc verzoenen. Hierin kan derhalven dat byzonder onderfcheid gelegen zyn , 'z welk de groote Apostel Held , tusfchen de waarde van een regt ■ vaardig cn van een goed mensch : voor een billyk of regtvaardig man , zegt hy , 20a ir mand aarzelen te fterren , maar voor een goede zou hy beftaan te Jlerven. Hier word onder het Caracter van een regtvaardige, een man gemeend die zich volftrekt aan den regel van regt en bülykheid verbind , cn naajiwkeurig'een ander toemeet, daar hy juift mede te vrede zou zyn ; dan fchoon de goede r 4 man  ■ 254 De ZOT van AANZIEN". man mogelyk in het ftuk van bülykheïd wat te kort mogt fchieten, hy kend doch geene maat ten aanzien zyner goedwilligheid , en zyne algemeene neiging is om meer goed te doen danbyjfchuldlg is. De billyke man veroordeeld en is genegen tot het ftraffen der overtreders van dien regel , die hy zich zelve voorgefchreeven heeft, maar de goede man bewust van zyne zwakheden en fouten , geeft ontflag , is toegeeffelyk en vergeevend omtrend anderen: hy oordeeld , en veroordeeld niemand dan hem zei ven. De Regt vaardige man is een ftroom , die noch ter rechter noch ter linker zyde afwykt van zyn beflemd canaal, noch nimmer opzweld boven zyne oevers; maar het hart van den goeden man , van den man van Eer, van den Edelman, is een lamp verligt door den adem Gods; en niemand dan God zelve kan paaien zetten aan deszelfs uitvlamming en ftraalen. Wyders , de Edelman benyd nooit eenige meerdere voortreffelykheid , maar tragt zichzelven voortreffelyker te maaken, door de ver-  De ZOT van AANZIEN. 165 venvonderaar bevorderaar en liefhebber deczer meerdere uitmuntendheden in anderen, weezen. Saul zeide tegen zynen Zoon Jonathan. Gy zoon der verkeerde en vederfpamige vrouwe : weet ik het niet dat gy den zoon van Jfaï verkoozen hebt tot uw verderf ? Want zo» tang de Zoon van Ifaïop den aardbodem leeven zal, zult gy , noch uw Koningryk een vastigheid hebben, nu dan fchikt heencn en haald hem haastelyk by my want hy is, een kind des doods. — Hier waren alle be". ecgreden, die by mogelykheid uitgedagt konden worden om op eenig mensch invloed te hebben, verzameld, om Jonathan tot Davids verderf aan te hitzen. Hy zou daar door het eenige licht, 't welk ter dier tj de de luister van zyne eigene verrigtingen verdoofde uitgeblust hebben, hy zou zyn koning gehoorzaamd en een Vader bevredigt hebben die thans woedende tegens hem was. En hy zag, gelyk zyn Vader zeide, dat de dood van David, alléén zyn Koningryk in hem en zyn gellagt bevestigen konde. Maar alle deeze aanmerkingen konden Jonathan niet R 5 be-  iM DE ZOT van AANZIEN. beweegen zich van de gevoelens van Eer te venvyderen, de banden van Getrouwheid aftefchudden , of het vuur zyner vriendfchap tz verkoelen. O Jonathan de ofFerhande welke gy aan de deugd opgedragen hebt, was ongelyk uitmuotendcr in de oogen van God cn zyne Engelen , dan al de volgende overwinningen die David in laatercn tyd behaalde. Weik een kroon was de uwe o Jonathan, toen g$ gejfagen wsrJ op uwe hooge plaatzen. Saul van Tarfis was een bygeloovig, bloedziek en geweldig mensch ; hy roofde en ademde bedreigingen cn llagdngen tegen alle die niet van zyne gezindheid en gevoelens waren. Maar toen de geest van dat Kind , .welke zich zelve in de kribbe van het menschelyke vleesch nederleide op ruin kwam; ver. kreeg hy een nieuw hart en een nieuwe na. tuur; hy bood zich zeiven aan tot een ofFerhande om alle lydens en vervolgingen te ondergaan die hy op anderen gebragt had. Paulus vertoonde van dien tyd in zyn ei, gen perfoon , alle die hoedanigheden van den  De ZOT van AANZIEN. 2Ó? den Edelman , die hy naderhand optelde in zyne beroemde befchryving van die liefde, welke gelyk hy zeide, alleen eeuwig duurd. Toen Fcstus met luide Hem riep, Saul gy raasd , uwe geleerdheid maakt u zinneloos'. fjrekte Sanlus de hand uit, en antwoorde : ik raaze niet, zeer edele Festus, maarfpreek woorden van waarheid en gezond verft and , want de Koning weet van deeze dingen , tot welke ik ook vrymoedigheid gebruikende Jpreeke , want ik geloove niet dat iets van deeze dingen hem verborgen is ; Koning Agrippa geloofd gy de Propheeten ? Ik weet dat gy die geloofd. En dgrippa zeide tot Saulus, gy beweegd my byna een Christen te worden ; En Paulus zeide ik wenschte wel van God , dat niet alleen gy, maar ook alle die my heden hooren , zodanig» wierden zoo als ik ben , —— behalven deeze banden. Met welk eene onnavoigbaare welfprekendbeid vertoonde deeze man 'hier in eigen per» foon op eenmaal de Redenaar, de Heilig, da Edelman ,' Uit  Ö68 Dje ZOT van AANZIEN. Uit deeze gevallen myn vriend, behoord gy gezien te hebben dat het Carafter of liever de hoedanigheid yan een Edelman in 't geheei niet afhangd van zekere fmaak of mode, van geen ftaat of meening ; noch dat dezelve nooit door gewoontens, Lugtftreeken of eeuwen verandert word. Maar gelyk de geest van God alleen dezelve den mensch kan inbiaazen: zoo is zy als God , gisteren, heden en in eeuwigheid , dezelve. Vr. Dit is de toetsfteen aan welke ik voorgenomen heb, in het toekomende alle myne bekenden te keuren en te beoordee- ]en. laat ons weder keeren tot pnze kleine Edelman vormer. TWAALFDE HOOFDSTUK. l^fooit voelde Harry zich zoo diep veine' derd , zoo verlaagd in zyne eigene oogen , dan toen Mylords knegt op eene wyze en «net eene houding die zoo vol eerbied was, zich  De ZOT van AANZIEN. s<5£ zich gebogen en zyne hand gehust had : zyn hart had hem kort te vooren ingefluisterd , dat de manier op welke hy den jongen Edel" man vermaand , veel . eer de trotsheid en onbefcheidenheid van zynen eigenhart dan eenige vriendelykheid in het oogmerk om de fouten van anderen te verbeteren, had te kennen gegeeven. Hy begon reeds te vermoeden dat de v/yze opwelke hy zyne goedheid had laaten blyken, dezelfde vertooning deed zien diehy in zyn Lordfchap meende te beitraffen, en welke hem zoo beledigend in een ander voorkwam. Dus te onvreede over zich zelve , en by; gevolge over alles wat om hem was, ging hy weg van zyne makkers , wandelde bedroefd en zwygende naar huis ; en zagtjes de zaal voorbygaande vertrok hy in zyne eigen kamer. Jacob was Harry op zulk een afftaad gegevolgd , dat hy hem beftendig in het oog hield, en tredende in de fpreekkamer daar zyn meester zat te leezen , vroeg Mr. Fenton aanftonds naar zyne jonge. Jacob wierp op  Ü70 De ZOT van AANZIEN. op zyn meester een zeer ernftig oog, eiï zyn hoofd ten teken van fpyt fchuddende ; zeide hy , ach Mynheer , het doet my leed u te moeten neggen dat meester Harry, heden niet zoo goed een jongen geweest is , als ik wei gewenscht had. Inderdaad Ik heb onlangs gemerkt dat by zomtyds heel haastig en driftig is. Ik twyffel niet of wy zuilen binnen korten tyd droevige dingen hooren i hy heeft den zoon en erfgenaam van den Graaf van Mansfied , een van de waardigste edelen van Engeland fchrikkelyk gehavend en geflagen. Wy konnen verzekerd zyn wy zullen met die historie wat te doen hebben. Ik was tegenwoordig by alles wat 'er omging —— en waarlyk Harry is zeer te befchuldigen. Gy verheugd my, gy verrukt my! riep Mr. Fenton,- myn eenige fmert was dat hy geene fouten had , 't was nodig dar hy fouten had, zulke fouten die hy voelen moet! verhaal my eens zoo net als u mogelyk is alle de omftandigheden van het geval. Jacob deed toen een verhaal van 't geen, wy gezegd hebben dat gebeurd is. Waarop Fenton uit* boe-  De ZOT van AANZIEN. 2?r boezemde, o myn edele, myn edelmoedige, myn onvergelykelyke jongen! Laat my hem zien, wat is van hem geworden, waar is by Bufanna? Harry is de trappen op gefloopen myn Heer! (prak de meid. Fenton ftond op nam zyn boek mede gong naar de Kamer cn vond hem met een verflagen cn peinzende houding , in ceit hoekje van de kamer zitten , daar hy traanen ftorte. Fenton zette zich naast hem , en vraagde wat fchec'd 'er aan Harry; wat is het? vraag my niet Mynheer ! zeide Harry , vraag my niet ! — Ik durf het u niet vertellen, — ia waarheid ik durf niet. Gy zoud my niet meer liefhebben, gy zoud my haaten indien ik het u verhaalde. Ik u haaten zeide Mr. Fenton, neen myn Lieveling! ik kan u nooit haaten myn Harry : . Kom praat vry uit met uw Vriend! zeg my opent, lyk en eerlyk waarom denkt gy dat ik u haaten zou ? Om myne fouten, Mynheer om myn fouten! — Wcest verzekerd dat zulk  272 De ZOT van AANZIEN, zulk een flegte jonge in de waereld niet ï» dan ik ben; cn het geen het ergste van alles is , als ik denk beter te doen dan voorheen , dan komt 'er iets in de weg , en be- derfd het alles , dus loopt al het goed dat in my is op ondeugd uit. Harry kon zich niet langer bed • ingen hy borst uit in een vloed van traanen en fnikken ; Fenton omhelzende hem, zette hem op zyne knien drukte hem aan zyn hart, en gaf dus eene vrye Icop aan de zagte beweegingen die in zyn eigen borst woelden , hy mengde zyne verheugde traanen met die van zyne Harry. Zoodra de drift deezer twee vrienden eenigOns bedaard was, begon Harry nieuwe moed fcheppen uit de liefkoozingen van zyn beminde Papa, welke gelyk hy nu gevoelig overtuigd werd hem nooit haaten noch veritootcn kon, hoe zeer hy zich zelfs veroordeelde en veragte. Wel Papa zeide hy, wyl gy zoo goed zyt, wil  De ZOT van AANZIEN. 273 wil ik u myn geval vertrouwen , in zoo verie het geringste deel van mynen misflag in het zelve u betreft. Weet dan, dat zoo dra ik in het veld kwam, dat gy my gegeeven hebt om daar in te fpeelen , kwam een jong Heer by ons , grootsch opgefchikt , met zulk eene trotfche houding als of hy in zyn binnenste zeide; alle deeze zyn maar drek in vergelyking van my Zoo dra ik hem aankeek, kwam my de historie, die gy my eens van Hercules verteld hebt in gedagten, die door zyn kleed vergiftigd werd. Dus begon ik medelyden met hem te krygen , en zoo ik geloove hem ook te veragten ; dat weet gy is niet regt; want gy hebt my geleerd, dat die een ander veragt , beneden hem nedervalt, terwyl hy zich boven hem meent, te verheffen : maar dat kwam my toen niet in het hoofd. Om ons allen tc toonen dat hem geen geld ontbrak , of dat hy op een ongelukje gezet vras , haalde hy een hand vol zilver geld uit, II. Deel. S en  174 De ZOT yan AANZIEN. en wierp het onder myne makkers, op dat zj dkander by de ooren zouden krygen, dit ver. bitterde en maakte my vry boos op hem; en dus fleepte de eene fout my fchielyk in eene andere. Dit alles voldeed onzen jongen Lord niet, (zy noemden hem Lord) hy moest ook een kroon ftiifc uithaalcn, en .dezelve aanbieden aan twee myner medgezellen die daar om vegten wilden. Toen kwam een vreemdeling en. bood aan met iemand van het gezelfchap te vegten ; het fpyt my niet, dat ik dien wat afgeklopt heb, want hy had my uitgedaagd. Maar het ergste komt noch aan Papa. Daar waren eenige myner makkers, welke weigerden naar het geld te grabbelen, dat fmaakte my zeer ; om hen te beloonen haalde ik ook een hand vol geld uit , en gaf elk een kroon. Gy begrypt wel ik had niet nodig meer geld uittehaalcn dan ik hun geeven wilde , zoo ik aan Myiord niet had willen toonen dat ik zoo wel geld had als hy; dus ftorte ik my tot over het hoofd het in dezelfde fout die hy beging. Nu  De ZOT vaï AANZIEN. 575 Nu komt het flcgste van allen. Trots en laatdunkend wordende , als of ik geen misflag in de waereld had , en als of niemand dan ik alleen gefchikt was om anderen te beftraffen en hun pligt te lecren , wilde ik dat de jonge Heer naar huis zou gaan , en wyl hy een Lord was zou leeien , een Edelman te worden. Daarop gaf hy my een flag dien ik \vc\ verdiende; doch ik zou deeze klap niets geagt hebben , had ik niet gedagt, dat ik daar door by myne makkers beledigd was. Myne driften begon den te ryzcn, ik gaf hem een flag voor zyne neus , die ik vrees dat zeer befchadigd is. Behalven dat , weet ik wel Papa dat eene meem'gte droevige klag'en tegen my zullen komen , dus zal ik u in ongelegenheid brengen: dat is by my fmart op fmart. Vrees voor my niet Harry, ik zal my wel wecten tc redden ! ——— Maar Harry gy vertelt my zoo veel nieuws niet als gy dagt te doen- Ik weet voor lang dat gy een platje zyt, ik laat het u zeiven S 2 ver-  276 De ZOT van AANZIEN. vertellen, om dat ik gaarne had dat gy zelve de ontdekking deed; —— God zy gedankt, nu hebt gy het geheim zelfs gevonden. En wat goed zal dat my doen Papa ! dat ik weet dat ik flegt ben , als ik niet weet hoe ik my zelfs verbeteren zal ? want heden dagt ik al vry goed te zyn , en evenwel vond ik my in het einde flegter dan ooit. Maar gelyk gy zegt, ik ben al lang vry flegt geweest, [fchoon ik er naauwlyks iets van ■geweeten heb. Ik herinner my, nu dat ik ook in den zin had Mr. Vindex met myn degen te doorfleken; en honderd andere dingen meer, indien ik die maar voor myn gedagten kon'haaien. Wat zal ik dan doen, myn Papa! wat zal ik doen om goed te worden ? Dat zal ik u zeggen , Harry ! zeide Mr. Fenton, wyl gy my edelmoedig een geheim vertrouwd hebt, te weeten dat gy een flegte jongen zyt, zoo is het billyk dat ik u een ander geheim inededeele; te weeten dat gy ooi: een heel uitfteekende goede jongen in « hebt. Wat!  De ZOT vak AANZIEN- 277 Wat ! twee jongens in een perfoon, PapaL hoe kan dat weezen ? Het is juist zoo myn lieveling ! gy hebt het my zelve gezegd. Zeide gy niet, dat, op deezen zelfden dag, de een voor en de ander na tegen elkander in u geftrcden cn gevogten hebben ? de eene was trots , vol veragting , geneigd om vertooning te maaken en wraakziek ,• de andere was nederig , zagtzinnig , edelmoedig liefhebbend cn vergcevend; en dat toen de kwaade jongen den goeden beetkreeg, de goede jongen hem aantaste , hem berispte en ftreng beftrafte, en hem bitter liet fchryen? Het geen gy zegt gelykt 'er inderdaad wat na Papa ! alleen kan ik niet bedenken hoe een jongen, te gelyk twee jongens zyn kan. Herdenk gy niet Harry wat gy onlangs in het Oude Testament geleezen hebt, omtrent Rebekka de vrouw van Izaac toen zy zwanger was ? Ja zeer wel Mynheer. Dat zy twee kinderen had , dat die in haar met elkander worstelden ; zy toen zeide : indien het zoo met my is, waarom ben ik zoo ? en zy ging den Heere vraagen. Regt myn lief; en nu zeg ik tegen 11 't geen God tot Rebekka S 3 zeide.  S7S De ZOT va» AANZIEN. zeide. Ik meen er niet mede dat gy twee jongens in u hebt van lighaamtyke geftalte, trekken , en maakzels als gy ze! ven ; maar dat gy twee verfchillende geesten of beginzels in u hebt, welke gelyk Jacob en Efau, geheel verfchillende en tegenftrydige natuuren, neigingen en begeertens hebben, waar van de eene u leide en voortstuwde tot al wat kwaad is , daar de;andere u nodigt en leidt tot al wat goed is. Zoo hebt gy gezien en gevoelt, dat gy, gelyk Rebekka, uw Efau en Jacob hebt, die in uwen boezem fiooterj; de oorlog tusfchen die twee zal nooit ophouden tot de een den anderen geheel overwonnen en onderworpen zal hebben. Omditftukvooru myn lieveling klaarder en dutdelyker te maaken, zal ik u eene aartige gefchiedenis medeelen uit hetboek dat ik in myne, hand heb. Cyrus was een koningen groot overwinnaar , en zoo verre het zyn kon , was hy een waarlyk deugdzaam Vorst. Op zeekeren dag berigten eenige Kapiteinen die van eene onderneeming'te rug kwamen; dat zyden Vorst het grootste wonder van de waereld medebragten, 't was de jonge Prinfes Panthea, die zy gevangen genomen hadden, wier fchoonheid alle  De ZOT van AANZIEN. a?9 alle behoorlykheden die men zich; in eene vrouw verbeelden kan overtrof. Cyrus zeide ik u was deugdzaam. Hy was reeds getrouwd en hy vreesde gevaar tc loopei, van van zyne eer afgeleid te worden door de gevaarlyke betooveringen deezer fchoonheid. Hy verbood derhal ven volftrekt, fchoon met inwendigen tegenzin , dat zy hem naderen zoude: dus onthield hy zich het vermaak van haar te zien. Zyn eigen eer evenwel, en den eerbied die hy fchuldig was aan de hoedanigheid en uitmuntendheden dezer Princesfe , eifchten alle mogelyke oplettenheid en voorzorg ten haaren behoeve. Ten dien einde ontbood hy zyne opperste legerhoofden en vrienden , en vroeg hen , wie hunner het waagen durfde de zorg deezer jonge fchoonheid op zig te neemen ? hy beloofde groote beloningen aan den geenen die zynen post getrouw zoude waarnemen , maar dreigde ook zyn fterkftc misnoegen aan hem die dit vertrouwen verraden zoude. Alle hunner krompen onder het bezef van de S 4 peï-  s8o ZOT van AANZIEN. perfoonlyke bewaaring en zorge op zich te ncemen, van eene fchoonheid, die hun groote en deugdzaame Monarch niet durfde zien : niemand had zich aangeboden om deeze gevaarlyke last uittevoeren , dan een zeker dapper en edel Jongeling , ; genaamd Araspes, deeze ftond op en fprak : Van myne jeugd af aan , o Cyrus, ben ik -opgebragt in het fchool en gekweekt aan de voeten van den Goddelyken Zoroaster. Ik ben van myne kindsheid gewoon te ftryden tegen alle zinnelyke verleiders, die te overwinnen en te veragten. Ik houde de deugd altyd voor myne oogen , myn hart' eerbiedt en bemint dezelve als haar eenigfte goed: derzelver natuur is met dc myne vereen igd » my geheugt de tyd niet meer dat ik in verzoekinge gebragt ben om mynen pligt te fchenden, of beneden het punt van myn eer neder te zinken. Ik kan niet nalaten te glimlaggen over de bezorgdheid myner medgezelJen. Hunne kloekmoedigheid in een uitval of in het veld is ontegenzeggeiyk. Ik heb hen duizend dooden zien uittarten : Ik heb hen in gevaaren zien vliegen ; en evenwel vreezen zy  Du ZOT van AANZIEN. 281 zy het gezigt van eene enkele zwakke vrouw. Voor my kan zy geene verfchrikkingen hebben, wyi ik buiten het vermogen en bereik haarer betoovering ben. Ik wil de zorgc van dit uitmuntende fchepzel op my ncemen, met gevaaar van myn eer, met gevaar van myn leeven in 't geen boven dat alles is , met gevaar van de gunst van Cyrus te verliezen. Cyrus had lang deezcn jongeling bemind , en zyne deugden met verwondering befchouwd. Hy ftelde derhalven de zorge voor deezen kostelyken fchat met vermaak en vertrouwen in zyne handen , in volle verzekering dat de Eer van Panthea nooit meer veiliger kon zyn dan onder de befcherming van Araspes. De jonge heldbezatweezendlykalle de deugden van welke hy zich beroemde, Zyn opvoeding onder zoo bemind en beroemd een meester ; zyne vroege en lange gewoonte van de geringste verzoeking tot de ondeugd tegenteftaan en te verwerpen; en de vreugde die hy gewoon was te gevoelen' in de aandoening en betragting van 't geen zyn verftand goedkeurde , S s bad  SS2 De ZOT van AANZIEN. had zyne ondeugd zoo geheel in flaap gewiegd, dat hy zelfs niet droomen kon dat hy een vjxad in zich had. Dit myn Harry was zyn grootste ongeluk cn de droevige oorzaak van zynen val. Want niet weetende dat zyne booze Efau noch in 2jnen boezem leefde, hield hy geene wagt noch zorg , en lcide dus naakt en bloot voor het onheil dat hem overkwam, gelyk ik u verhaaien zal. Op het gezigt der hem vertrouwde Princes, voeldehy geene andere aandoening noch drift in zich, dan die van verwondering, als in het befchouwen van het volmaaktste van des Schep, pers werken; en hy vermaakte zich zeiven in hst uitzigt datzy behandeld zou worden, met alle die mogelyke oplettenheid en eerbied, welke een zoo volmaakt en uitftekend fchepzel als zy was, toekwam. Dewy! zyn last hem veelvuldige gelegenheid gaf, zyn beminnelyk pand dikwyls te zien en by zich te hebben , zoo vertoonden zich daagelyks nieuwe fchoonheden voor zyne oogen.  Ds ZOT van AANZIEN. 283 oogen. Maar boven al, in zyne gcfprekken met haar, de zoetluidenheid van haare item, de verhevenheid haarer gedagten troffen zyne ziel , hy dronk dezelve in gelyk een droge grond de droppelen der onzigtbaare daauw indrinkt. —— De-gelegendheden om haar op te wagten en in haar by zyn eenige geringe vnen" delykheden en bezigheden uittevocren, vermeerderden dagelyks zonder dat zy het fcheenen te doen. Wanneer hy elders geroepen werd , of gaan wilde , trok zyne voet hem ongemerkt te rug in de tegenwoordigheid van Panthea. Zyne fluimeringen waren kort, ongemakkelyk en afgebroken, en aan de maalryd wist hy niet wat of hoe hy at. Ten kaatsten opende hy zyne oogen in zynen ongelukkigen toertand. Maar, op het oogenblik dat hy zyne liefde tot haar gewaarwerd', ontdekte hy dat hy te verregegaan was, om weder te konnen keeren. Hy was ais een Zeeman die zyne boot op land gehaald heeft, zich zeiven zeker agto daar in te flaapen; maar terwyl hy fiaapt komt cr fchielyk een fpringty op , bedekt het fa-and , neemt de boot op , van het hnd, cn draagtc ze al verdu  284 De ZOT van AANZIEN. der en verder in Zee. Toen werd de hulpelooze Zeeman wakker, zonder zeil ofric men of eenige middelen om eenen te rug togt te beproeven of uiuevoeren. Hy ziet zyne verlooren! ftaat; by ftrckt zyne armen uit naar het land, maar terwyl hy het met zyne .oogen bereikt, vindt hy zich door eene on • wederftaanbaare magt, meer en meer uit het gezigt van het zelve weggevoerd. Zoo ging het ook met den elendigen, verloorenen, en weg gevoerden Araspes.jHy werd wakker over zynen ftaat, zag rond maar vond zich zeiven hulpeloos. Hy wilde, hy wenschte tot zyne deugd weder te keeren ; maar zyne wenfchen werden flaauw en zwak als een droom. Hy voelde zig door een geheime kragt van die eer vervoerd, van welke hy nu een ver gezigt had. Het ingeblazen vuur had hem geheel ingenomen , ten laatste werd het onverdraagelyk; hy bcfloot wanhoopig lugt te zoeken. Hy -wierp zich zei ven aan de voeten van het voorwerp zyner verlangens, erkende het vuur zyner drift en fmeekte haar medelyden af. De  De ZOT van AANZIEN. 25? De Princes antwoorde op een vriendelyken doch ronden toon. Ik heb medelyden met u Araspes , en ik heb te meer medelyden met u , om dat dit alles is dat ik in ftaat ben u te geeven. Twee onoverkomelyke af fcheidingen zetten zich tegen uwe begeertens, dej eene is myne Eer en de andere myne genegendheid. Ik ben reeds gehuwd aan eenen jongen held , een Prins en befchermer van zyn Volk, de volmaakste zyner Sexe, en een eer der menfehelyke natuur. Hy is myn eerste en myn laatste minnaar, hy bezit myn hart geheel ; dan fchoon dit ledig van hem was, het zou niet ledig zyn van zyne deugd; myne gedagten op een ander zou eene belediging zyn aan myne ziel. Laat ik u dan raaden Araspes , wyk van de verzoeking, en tragt u van my tc verwyderen, en een geneesmiddel voor de onbefcheidenheid uwer liefde te zoeken. Hier verloor de verwarde , verbaasde en fpraakelooze Araspes op eens het weinige dat hem noch van deugd en reden overbleef, onkundig wat hy deed, wilde hy tot gewelde komen ; toen dc Princes fchielyk een ponjaard uithaalde en die op haaren boe . zem  285 De ZOT van AANZIEN zem zette. Waarop Araspes aanitonds te rug week, overfceipt van fchaamte en wanhoop. i Zoo draa als hy vertrokken was , nam de Princes een klein pia,ikjs, waarop zy de volgende woorden fchreef. Aan Ctkus. „ Uwe gunsteling heeft zyn vertrouwen „ verraden , hy wiide geweld pleegen. „ Denk wat gy fchuldig zyt aan uwe eer: ,, zoo wel als aan Panthea. Dit zond zy den Monarch door eenea hiarer getrouwe Hommen. — Naauwlyks had Cyrus dit geieezen, of hy zugte en liet traanen vaiien over de vcrlooren deugd van zyn meest geliefden vriend. Hy zond aanitonds om Araspes. Araspes durfde niet ongehoorzaam zyn. Hy kwam maar fchroom. de zyne oogen op te flaan. Na eenig ftilzwygcn aan beide zyden, — riep Cyrus uit? wie gy ook zyn moogt, geef re-  De ZOT van AANZIEN. 23? rekenfchap van mynen vriend, geef rekenfchap van zyn deugd ! een deugd die ik voor oaverwinnelyk, voor onkwetsbaar hield. Waarop Araspes zich op de volgende gedenkwaardige wyze verantwoorde. Doch wyl gy myn Harry de Griekfche taal niet volkomen verllaat zal ik u van woord tot woord den zin van;zyn gezegde mededeelen. Ai/o a k)»fE, flaK yi oiHrcc , cifjua ayitöij te irt x«i kolt:) , cvS~ apat tcxMcy T£ Jtsei «.HT^a* if/av spas, xjtt vciiTa. (hl* S't >) JtTOMpa. , TIC „ O Cyrus! fprak Araspes het is blykbaar „ dat ik twee zielen hebbe: zoo ik maar eene „ ziel had, die kon ten ze!ven tyde niet bei„ de goed en kwaad zyn : noch ten zclvett „ tyde het cerlyke en oneerlyke beminnen „ zy kon ten zeiven tyde dc zelfde zaak niet „ begeeren en veragtten. 't Is dus, zekere • * o dat  288 De ZOT van AANZIEN. ,, dat wy twee zielen hebben ; wanneer alt „ de goede ziel het bellier heeft, dan doet ,, men goede dingen: maar kwaade , als de ,, kwaade ziel gebiedt. Daar ziet gy Harry, waren twee menfehen in een mensch, dat dezelfde zaak is , als dat 'er twee jongens in u zyn. Want de ziel is de mensch Harry , en het Iighaam is maar als een uitwendig uithangbord om aan anderen te kennen te geeven, dat daar zulk een mensch inwoond. Maar Mynheer ! zeide Harry: dewyl gelyk gy zegt en ik bevinde, dat ik twee verfchillende jongens of zielen in my heb; ik bidde u , hoe zyn zy zoo verfchillend , heeft dan dezelfde God die de zie! goed wilde maaken, de anderen zoo kwaad gemaakt ? Uwe vraag myn lieveling , is zeer gepast fchoon zy diepzinnig is. Ik wil evenwel tragten myn best te doen , om myn antwoord naar de zwakheid uwer bevattinge te fenikken. God.  De ZOT va» AANZIEN. a&tf . - God, die niets dan goedheid is, kan by mogclykheid geen foort van kwaad begeeren; en kan dus daar van geen middelyk werkmeester zyn. Hy kan zulke arme kleine fchepzels als' ik ben en gy zyt, maaken of fcheppen, fchoon alles dat God ten onzen behoeven doen kan, ons niet goed, of uitmuntend , of volmaakt kan maaken, anders, dan door ons met zyne eigene goedheid en volmaaktheid te onderrigten. Dit zou my leiden, myn Lief, om u dat groot geheim te verklaaaren , waar voor gy noch niet vatbaar zyt; een geheim, op welk deeze waereld , Zon, Maan en Starren, met alle de waerelden die om dc zelve wentelen rusten. De Engelen die in den Hemel zyn , zyn groote goede volmaakte en heerlyke weezens; om dat zy vervuld zyn met de grootheid , goedheid , «Üeerlykheid en volmaaktheid van God, maar zy weeten dat zy van zich zelden niets zyn; en dat zy in zich zei ven niet anders zyn dan ledige en donkere fchepzelen: enkele gevoelige vermogens bereid tot het entfangen, gevoelen cn genieten van het licht, II. Düel. T de  «90 Dz ZOT van AANZIEN. -de deugd en gelukzaligheid van hunnen goeden Schepper. Hoe de geest des menfehen daar toe kwam, dat zy in zich zelve een noch al geringer dan een ledig en donker fchepzel werd. Hoe zy vervulden befrnet geraakte met alle kwaad, met hoogmoed , gierigheid , ondeugende luiter.nyd, haat, kwaadaartigheid, gevoeligheid en wraakzugt. Hoe het verder toekwam dat zy eenen anderen geest in zich verkreeg, die haar onderwees en deszeifs fnaaren fpande tot nederigheid, liefdadigheid, zuiverheid, geduld en vrede; dit, Harry, is het groote geheim dat gy noch niet bekwaam zyt te vatten : een geheim, als ik u zeide, daar de waereld ophangt, waar door zy veranderd is, en waar door zy vernieuwd zal worden. Laat het ondertusfehen voor u genoeg zyn, myn Harry te gevoelen en teweefcn dat deeze uwe duistere geest, die gelyk gezegd is, zoo met kwaad is opgevuld , dat gy dat zelve . zyt; dat, dat alles is dat gy van het fchepzel in u hebt ; dat de goede geest welke in uw is , in u geblazen is door den magt en de  De ZOT van AANZIEN. a$>i de geest van God zelve, ten einde u tegen dat kwaad aantezetten en het zelve te overwinnen , om de duisterheid te verligten, om de vuilheid van uwen zelfs zoekende dierlyken geest te zuiveren j op dat gy ten laatsten wordt als de Engelen die in den Hemel zyn, vervuld met de zuiverheid , heerlykheid en gelukzaligheid van uwen God. Leer daarom van nu voortaan, Iaat het ge. voeihier vandiep in uwe ziel neerzinken, myn lieveling! dat al het kwaad dat in u is, uw eigen is en dat al het goed dat in u is, aan uwen God behoord. Dat gy in of van u zelve niet vermoogt, eene goede gedagten , of wensch te vormen , of eene enkele verzoeking of kwaade bewceging binnen u. tegenteftaan. Leer hier uit nederig te weezen , en klein van u zelve te gevoelen en geene goedheid of deugd u zelvcn toetefchryven; want dat zoude heiligfchcnn'is weezen , zoo 'doende zou men het byzondere eigendom der Goddelyke goedheid te kort doen. Leer hier uit verder u zelve nooit boven anderen te verheffen , of beter over u zelve dan over eenig ander levendig Mensch te denken; want zoo T 2 ver-  292 De ZOT van AANZIEN.. verre als gy een fchepzel zyt, kan niemand vuilder en feilbaarder weezen dan gy zyt; fchoon het God naar zyne oneindige genade en barmhartigheid bebaagen kan beter in u, dan in anderen te werken. Verhef u zeiven nooit , myn Harry! noch in gezelfchap noch in gefprekken van eeni. gen foort, door, zeide ik dit niet, of deed ik dat niet, of ik zeide dit en deed dat, want door u zei ven te verheffen, verheft gy uwe eigen ftouten en kwaaden geest, boven den goeden en zagten geest van God die in u is. Laat alle Lof u vernederen, en een befchul. diging weezen aan uw geweeten ; verdraag den laster met geduld en vermaak; in zoo te doen zal het blyken dat gy eet* liefhebber zyt vanbillykheid, zoo wel als een liefhebber van Hwe eigene hervorming. Ten laatsten myn lief, buig uwe geheele wil en alle uwe genegenheden van uwen eigene kwaaden geest af, naar den geest van God die in u is, want dat is het uitterste dat een mensch voor zyne eigene zaligheid «oen kan. Verwerp, ftoort, eh veragt elke We.  De ZOT van AANZIEN. 293 beweeging ten kwaade; omhels, bemin, elke gelegenheid ten goede, en neem die ter harten : daar door zult gy de nooit eindigende heerlykheid verkrygen van met God vereenigd te zyn, in den ftryd en de overwinning dien gy wenscht te behaalen over alle fchuld, onreinheid en bedorvenheid, in welke uwe natuur gevallen is. Onder dit gefprek kwam Andries boven met berigtaan zynen Meester dat de Graaf van Mansfield beneden was, en hem wenschte te /preeken. By deeze tyding begon Harry optekleuren en riep , heb ik het u niet gezegd Mynheer, wat moeite ik u 'zou veroorzaaken ? Wees niet ontfteld myn lief, zeide Mr. Fenton, blyft gy hier. Indien het noodzakelyk is dat gy most komen, zal ik om u zenden. De Vader van den jongen Lord Bodau was in elk opzigt het tegengestelde van zynen Zoon. Hy was te voet gekomen zonder knegts, gekleed in eene eenvoudige rok en had het uitzigt en de houding , van eenen eerlyken Osfeweider. T 3 My-  '294 De ZOT van AANZIEN. Myiord ' zeid Mr. Fenton , ;ik zoude my door dit bezoek zeer vereerd rekenen, indien ik niet was aangedaan over het geval dat daar toe gelegendheid gegeeven heeft. Het fpyt my dat myn zoon uwen jongen Lord Bodan zoo beledigde. Mynheer zeide de Graaf ik merk dat gy geheel bedrogen zyt , in het oogmerk myner vifite: Ik kom om uwen zoon te bedanken voor de billyke en edele, les, die hy den mynen gaf, weike hy zoo kragtig in ^yn geheugen heeft geprent, dat hy die gelyk ik vertrouw niet ligt vergeten zal. Myiord, hernam Mr. Fenton, myn kleine knaap is zeer gevoelig over zyn wangedrag in dit geval. Hy was de eerste die zich zeiven befbaft heeft, hy heeft my de zaak verhaald, nik verzekerd u tot zyn eigen nadeel. Mr. Fenton, zeide de Graaf, na het geen ik van uwen jongen gehoord heb, uit zekere Jack Frceinan een myner getrouwste en verftandigste kne-ten , ben ik geheel ongeduldig om hem te zien , daar is niets edelmoedigs d;t ik niet gaarne van hem gelooven wil. Myne vrouw ,!'t is waar is niet altoos met my van dezelfde gedachten , zy heeft haare jon-  De ZOT van AANZIEN. *9J jon»en Lord met zich naar de Stad genomen onel uit , geeft u regt van aan de overige vrouwen te zeggen wat gy wilt. Mr. Fenton toen op nieuws binnen tredende, werd door de Gravin by deeze haare bekenden aangeboden. Ik hoop in 's Hemels naam, riep Mr. Grinnik , dat het gezelfchap dat gy deezen avond verwagt 'er heel anders Uitziet als deeze Edelman ! De mont der raillerie moest anders de taal der verwondering leeren , en dat zou eene verandering weezen die in^t geheel niet naar myne fmaak 2ou zyn. Mr. Fenton zweeg en boog zig Hier was het weer, klop, klop, en onmiddelyk werd Lady Welm-ot aangediend. Daar zeide Mr. Grinnik , daar is de gelukkigste vrouw van de waereld, dat is zeker: Zy verdeeld haare geheele tyd in de twee groottte vermaaken haares leeven, Kaarten en Kwaadjpreeken. Zy is daar nooit moe van , en fpringt van de eene op den ander, op dat  De ZOT van AANZIEN. 307 dat de verandering baar in beide meer ver* maak zou geeven. Lady Welm - ot traad binnen met alle verbeeldelyke drift. Zy omhelsde de Gravin met verrukking. Myn lieve allerliefste Mevrouw Maitland , hoe gelukkig ben ik eindelyk by u te weeze! Hemel wat heb ik al doorge-ftaan eer ik dat haatelyk Londen kon verlaatcn ? Wat heb ik gevlogen als of ik dooide Spitsroeden liep! geen een minder dan honderd en vyfüg vifites ; en dat in foorten gelyk de kraamers zeggen. Maar daar is geen ophouden aan die grillen ;. zy Huurden alle kaartjes aan myn deur ; toen kon ik niet nalaten contravifites afteleggen , om my zelve te voldoen, gelyk gy weet. Daar was Lady Ganit, en de Juffrouw Babbelweg , en Mevrouw Teerkant en Lady Spot, en de Weduwe Onbehouwen, en de Juffrouw Lag-al, de aartigste meid van zestig Jaarcn die gy kend. Wel Madam dat zyn alle luiden van een verheeven fatfocn zeide de Gravin. Ja, ja, myn lieve vriendin , zy zyn de nietmetalletjes van de groote waereld; zeide Lady Weimot ; als zulke luiden als Mevrouw Maitland V 2 ver-  308 DE ZOT na AANZIEN. vermaak hebben die aftefchilderen, dan krygen zy noch eene foort van waarde; anderszouden zy niet opgepikt worden al lagen zy aan den gemeenen weg. ■— Collonel Zoetpoeder, o tien duizend excufen ! ik zag u waarlyk niet. Uw dienares Mynheer. Een lieve jon¬ ge ook. ( fluisterende half tegen Mevrouw Maitland) En uhier, Mr. Grinnik? gy zyt die man dien men op de waereld de eerste eerbied bewyzen moet , zoo wy begeeren dat onze kappen regt zullenzitten, dit weet gy. Wel Mylady, zeide Mr. Grinnik, zoud gy gelyk de groote Turk zyn , en geen broeder Lasteraar naby uw throon konnen dulden ? dan het veld van dwaasheid en fpotfiekte is groot genoeg voor ons beiden. Ondertus. fchen Mevrouw , Verfchillen wy in onze manier van doen; ik ben gelyk Parther een flag van agteren en weg 'er mee; maar, gy Madam ontziet tyd noch dood en maaid uwe Sex zonder onderfcheid voor u geheel neer. O  De ZOT van AANZIEN. 3©9 O foey Mr. Grinnik zeide Juffrouw Welmoe. ! wat zegt gy Mynheer, kond gy zoo hard van my denken ? Neen waarlyk Mevrouw, antwoorde Mr. Fenton; ik ben liever geneigd te gelooven dat gy fnoeid, want ik heb dikwyls bemerkt dat, na dat eenige fcherpe handen aan het fnoeyen geweest zyn , de agting weer zoo veel te beter uitfpruit en bloeid. O Lady Welm-ot, Lady Welm-ot! riep Mr. Grinnik , dat is het fchërpste ding dat 'er op myn eer van daag gezegd is. Wat, eene Dame de wil toeteftaan om kwaad te doen en haar de magt te ontnemen ! kan 'er iets tergender weezen ? Wel , onderfteld het was zoo, hernam Lady Welm-ot, dan wil ik noch liever gefneden worden door het Scheermes van dien Edelman , dan gehakt met den byl van Mr. Grinnik. Maar Apiopos, ik verwonder my waar Lady Phillygree blyft : ik ontmoete haar niet lang geleden : zy verhaalde my , niet meer dan een half douzyn vifites af te zullen doen , dan zou zy by ons zyn; zy brengt een nieuwe taal mede wil ik wedden. Die vrouw moest opgeknoopt worden voor een meesteres van onze Engelfche uitfpraak zeide Mr. Grinnik. Ja , antwoorde V 3 de  jro De ZOT van AANZIEN. de CöHonel, als haar geld gangbaar werd. Ach Collo-neP, Zeide Mr. Fenton wat foort van zotheid of verkeerdheid' zal niet in zwang raaken, als zekere ruiden van aanzien en figuur dezelve indrukken , en daar in voor' gaan. Kom liefste Lady Maitland! zeide Juffrouw Weiin-ot , terwyl de uitgezogte geesten hier by een zyn, laat ens wecten wat gezelfchap wagt gy deezen avónd ? Ik hoop dat gy een goed fonds hebt aangelegd om regt vrolyk te 2yjn. Ik zal my dood knyzen zoo het van dien aart is , dat wy niet fnrtclyk laggen könrten. Vrees niet zeide de Gravin , maar let op de Caracters als zy voorby marcheeren. ËeT£t, daar Ts Plomp Toilet. Uitmuntend z"eide Juffrouw Wermot, die tweeslagtige gek! hy is gelyk een otter, en lied tusfchen Zyn land en zynen hof van waar hy niet San afkomen. Dan is 'er Lord Bodem Graaf van Mansfield , die onlangs mede hier op den berg ge-  De ZOT van AANZIEN. 311 gekomen is. O zeide de Collonel dat is het voorbeeld dat de natuur ons gegeeven heeft, toen zy een oogmerk had ons te toonen , wat wy moesten weezen. Wie, dat heertie? riep Mr. Grinnik ; om 's Hemels wil, Collonel ! hoe kond gy een mensch pryzen^-wiens zeden zoo ftrydig zyn met uwe eigene? Ik erken dat hy talenten en geleerdheid bezit , fchoon hy niets van de zaak fchynt te weeten, hy laat zich veel voorftaan, alleen om de gemeenste aller deugden te weeten; die van cerlyk Man te zyn. Kend gy hem Mr. Fenton ? Wel genoeg! Mynheer zeide Mr. Fenton^ om my te doen vreezen dat ik eer een voorwerp van fpot voor zyn Lordfchap zal zyn , dan dat ik hoop kan hebben van vrolyk te weezen ten zynen koste. My isgezegd! zeide Mr. Grinnik, dat hy na de te rugkomst van zyne reizen een volmaakt cavallier is geworden , maar hy kreeg fchielyk een tegenzin in alle wellevendheid ,• en ik !■ vraag op d;t oogenblik, of'er vyf luiden in Engeland zullen weezen tegen wier) hy , Uw Dienaar , zeggen zal; en ik vertrouw te gelyk, voegde de Collonel 'er by, dat 'er T 4 geen  3*2 De ZOT van AANZIEN. geen vyf menfehen in Engeland zyn, dien hy niet zou willen dienen. Spreek my niet van hem, lieve Collonel ! riep Lady Welm-ot; hy zegt meer ftooten. de dingen in korter en minder woorden dan eenig Cynicus die 'er ooit leefde. Hoe dat Madam? zeide de Collonel, hy is te zeer onze vriend om ons door vleyery optewarmen en hy berispt nooit zonder oogmerk om te verbeteren Wel, wel! riep Grinnik, daar is dan nooit veel Hof om te laggen in dit Carafter. Laat ons een ander voorwerp hooren. Wie komt 'er naast Mevrouw Maitland? De Weduwe Mawkin, zei de Gravin, dat groote Keatfche Fortuin, zy heeft drie huwbaare dogters by de Min , uit vrees dat de luiden onbefcheiden zouden weezen te vraagen , wie dezelve ter waereld gebragt heeft? Zy hoopt evenwel noch voor ds derdemaal te zullen trouwen, en zoekt anderen door haare lagj'es om te koopen om haaren ouderdom zoo wel als zy zelf doet, te vergeeten. Ik zie haar nooit, zeide Lady Welm-ot, of  De ZOT van AANZIEN. 313 of zy doet my denken om een Mayfche morgen, als de lange nok uitgehangen word met bloemen en kransjes. Zy is even zoo geluk, kig geweest, deed Mr. Grinnik daarby, in haaren geest met bloemen van weetenfchap te vercieren , en is even belaggelyk in de gemaakte vertooning van haare geleerdheid, als zy is in haaren opfchik. Ik kon Hit alles noch verdragen, zeide de Collonel, zoo zy niet zoo onbarmhartig in haar oordeelen was , omtrent één artikel der vrouweiyke deugd, totwelker verbreeking geen een leevendig mensch Juffrouw Maukin in de geringste verzoeking zal brengen. Maar, hebt gy niet meer blokken om 'er onze Mercuriusfen uit te hakken Mevrouw? Ja, ja, zeide de Gravin, daar is genoeg om mede te laggen en genoeg om over te laggen , daar fta ik u borg voor. Daar is onze vriend Billy Woelwater. O Heer, riep Juffrouw Welm-ot, dan wenschteik,dat ik een ander kleed aan had; dat is hy die het altoos zoo druk heeft daar niets te doen is ; hy is zoo vol vrindelykheden dat gy 'er nooit zonV 5 der  314 De ZOT van AANZIEN' der fchade afkomt, en hy zal u een geheel ftel kleederen bederven in den drift om u een kopje koffie toetereiken. Dan zeide de Gravin , komt noch Mc;uffrouw Speuls, o die malle babbel ! riep Mr. Grinnik, die haar ooit trouwd beeft iets, om aanzyn oriogieiietttng te hangen. Dan i» 'er Frans Sol , wiens gceiichap zoo algLmeen gezogt wordt. Dat is het geen my mee.t verwonderd, ziede de Coilonel, die ongevoelige kwast! hyweet 'er r*eM van, hoe feberp men hem ook raakt; de gek is vry goedaartig dat moet gezegd worden ; hy is zoo begeerig om pret :e maaken , dat hy met er daat mede doet fchoon men ten zynen koste lagt. Dan behoeft men zich niet langer te verwonderen dat elk zoo zeer zyn gezeiichip zoekt, zeide Mr. Fenton , wyl eik begeerig is om te laggen, fchoon 'er weinige zyn, die zelfs uitgelaggen willen worden. Daar was eene zekere verborgenheid in het gediag van Mr. Sol , zeide Grinnik daar niemand van gedroomd had. Het gebeurde voor  De ZOT van AANZIEN. 315 voor eenigen tyd dat. hy in een gezelfchap was daar hy zig zelve tot het wit Helde op het welk elk fchieten mogt. De nieuwigheid van dit verfchynzel verwonderde my. Ikbefchowde hem met oplertenheid. Ik bemerkte de be-, hendigheid waarmede hy allen boert op zich zelve wist 't huis te brengen : en ik ontdekte in zyne onderwerping onder den zegepraal van anderen, een verftand 't welk dat van zyne befpotteren verre overtrof. Weinige maanden daarna , ontmoete ik hem terwjl hy alleen wandelde. Mr. Sol zeide ik, ik kan niet be grypen dat gy u zelve kond aanbieden, om een voorwerp van fchimp en fpót te/weezen, voor luiden die in alies , behalven in geld ver, uwe minderen zyn. Ik ben niet langer onder die noodzakelyk. heid zeide Mr. Sol. Gy ziet ik ben in den rouw : Een bloedverwant heeft my onlangs zeven honderd ponden jaarlyks nagelaten. Gy zyt de eerste Mr. Grinnik , die het ge. luk had my te ontdekken , en gy hebt regt» van my na de reden van deeze byzonderheid in myn gedrag te vraagen. Ik  3i6 De ZOT van AANZIEN. Ik ben een jonger broeder. In myn kindsheid hing ik geheel af van myn Moeders we. duw goed, de ondervinding leerde my fchie. ly^ , dat de houding van ailen die my omringden eene koelheid en veragting te kennen gaf, weike uit de bewustheid myner bekrornpene omflandigheden voortvloeide. Hoe nu dit kwaad te herdeden : hoe een belang te bevorderen ten voordeelen van den goud.n afgod, voor welke alle natiën en taaien nederbuigen, is de groote vraag. Ik bevond my in eene waereld daar de flegtheden en fnaakeryen onvermydelyk noodzakelyk waren, om gunst te verkrygen; ongelukkig bezat ik geene bekwaamheden tot deeze voortreffelyke eindens. Ik kon geenen vyand verraaden om eenen vriend te dienen, ook geene patroonen der tegenwoordige ecuwe , wy! ik niets kon toebrengen tot hun be. lang , en vermaak Ten laatsten bedagt ik die list dieu verwonderd heeft. Zy belfond alleen in de konst om my  DE ZOT van AANZIEN. 317 my wys en nederig te houden, wys om ftil te zyn als men my voor de gek hield, en nedrig om my als een voetbank te onderwerpen aan zulken, die zich door hunne verbeelding, in de oogen van het gezelfchap verheffen. Myn ontwerp flaagde boven verwagting. Ik drong my dus in de vriendfehap van de voor naamsten des lands. Myn gezelfchap werd bemind en gezogt by de grooten. Gelukkig was de Pair die Ach kon beroemen, dat hy den Heer Sol des avonds aan Tafel zou hebben. Ondertusfchen was ik alleen geen voorwerp van fpot. Ik wist het belaggelyke op perfoonen van onzen middelfoortigen adel zoo te beftieren, dat zy daar door mede ten fpot gefteld werden ; en ik miste 1100 t van die neer te vellen, van wier belang of vriend' fchap ik niets te verwagten had. Dus kreeg ik een aantal van zeer Hoog geëerde voorftanders, van welken elk my gaar, neby zich wilden hebben; terwyl een ieder het zyne toebragtom myne boert aangenaam te maa-j ken.  8i8 De ZOT vak AANZIEN. Acn, zonder daar voor aanrnerkelyke gefchen* ken tegeeven, hebben zy my eenige aartige pfficien bezorgd, die my omtrent zes honderd ponden jaariyks opbrengen. Zoo dat gy ziet Mr. Grinnik, ik ben nu op den weg om anderen te zien, die my, op myne beurt, vryheid geeven hen uittelaggen. Ik kan, zeide Mr. Fenton het Caracter van dien Heer niet geheel goed keuren. Daar is iets onbeminneiyks in eik foprt van last die men op zich neemd , en zelfs verdiend de nederigheid van Mr. Sol eene groote toegeeflykheid, om dat zy niet vernuftig is. Zyn verftand is egter te pryzen, om dat zyn oogmerk onfchuldig is, met betrekking tot de parfoonen omtrent weiken hy deeze list gebruikte. Staat h/ op de agterhoede uwer .bezoekers Mevrouw Maitland ? Neen, zc-ide de Gravin, wy krygen ook noch Juffrouw Eigen - gereed, meteen excetera zender caracters , die evenwel komen zullen. Eigen gereed ! barste Lady Welm-ot uit, op myn woord een van de beste ïpselsters onder duiden van jfatfon. Die goe-  De ZOT van AANZIEN. 319 goede vrouw zou waarlyk een aangenaam gezelfchap weezen., zoo het niet duidelyk bleek dat zy geene opvoedinge gehad heeft. Herdenk eens hoe dat arme ichevfel onlangs haare onkunde verried; zy troefde in terwy! ik met de handen vol troeven zat : en na zy het fpel met veel fchranderheid had overgezien, zeide zy , ik dagt Mevrouw dat gy aan uw oud fpel van quadrille waart. Ha, ha, ha! Juffrouw Eigen gereed veibeelde ik my, is een van die iuidjes, die denken in eene mode te komen, juist op dien tyd als anderen daar uitgaan. Mevrouw, zeide de Gravin, indien Juffrouw Eigen gereed den tyd van haare godsdienstige verrsgtingen, en ©effeningen van goedwilligheid kon uitbrecken, dan zou zy dezelve ongetwyffedd belleedcn , om zich meer naar uwen fmaak te fchikken. Haare kleine fouten zyn verléhoonlyk uit hoofde van haare yrolykheid ; want terwyl zy zeer billyk de dwaasheid van het groote leeven belagt; ligt zy ook om haar zeiven met een gul hait, dat zoo zeer op de mode gezet jpB\ ■ ■ Zon-  320 De ZOT r ah AANZIEN. Zonder tusfchenpoofing werd er geklopt cn gebeld tot het geheele gezelfchap binnen was : Lier gast volgde zoo fchielyk dat Mevrouw Maitland naauwlyks den tyd had , elk hunner met byzondere diftinctie , en op die wyze te ontfangen, als zy oordeelde dat best, met den aart en het caracter haarer gasten overeenkwam. Deeerste was Juffrouw Philligres deeze riep; Mevrouw Maitland , ik ben in fupsrlativo de uwe. Ik ben de uwe, zeide Mevrouw Maitland, in pofttivo buyten alle vergelyking, en zulk een vreemdeling als Juffrouw Frin- ket! gy hebt ren iaatften dan naar de weg gevraagd. Ik wensche u geluk Mejuffrouw met eene nieuwe winst. My is gezegd dat uw groen aapje volftrekt de groots, te baute en het eerste vernuft is;, in den omtrek van St. James. Mynheer Plomp Toilet hoe gelukkig maakt gy ons ! Ik hoor.gy hebt al uw laag land, uwe fchuuren en drooge akkers laaten vaaren , en het hof mag nu hoopen u geheel te hebben. Mr. Sol dit is een gunst die ik niet gewagt had. Haar geaade had deezen avond gezelfchap , en zag zoa-  De ZOT van AANZIEN. 321 zonder twyffel ook naar u uit. Maar luister eens Mynneer ! daar zyn hier- eenige luiden die wat te veel verftand hebben , om door uwe konstjes vermaakt te worden, des wagt u die te befpotten , die veel eerbied verdienen. Mejuffrouw Mauwkin, gy brengt ons in duizend onrusten; wy vreesden, dat gy deezen avond niet koomen zout. ■ Lieve Dame , hoe kostelyk is dit alles! hoe infchikkelyk ineen Dame van uwen fmaak, die geene vertooning van ecnigen , opfchik of zwier wil'maaken. O Mr. Woelwa¬ ter driemial welkom ! onze Sexe mag zich nu beroemen dat zy een Dienaar heeft; andere mannen zyn zoo lusteloos, zoo onhandig, dat hunne weis van Dames optcpa'sfen, geen een neigje verdient. —- Myiord Mansrield 't is meer dan een eer , 't is een weldaad u te zien! Indien zommige van ons niet verbeterd worden eer gy ons verlaat ; dan zal ik voor myn part , my zelve zeer btfchuldi- gen. Myn lieve Lady Eigen gereed ! hoe vaaren uwe zoete kleintjes ? hoe vaaren uwe dienstboden! 1 hoe is 't met u in bette cn koude ! Geloof my ik heb 1 belang in de zoete harmony en het lieve huil. Deel. X meur  3*2 ZOT van AANZIEN. meur waar in alles by u leeft. Ik vrees, zeide Lady Eigen-gereed dat zy alle beginneu te kwynen, fints gy Mevrouw hebt opgehouden, hen door uwe tegenwoordigheid gelukkig te maaken. De Graaf van MansSeld zag rond, en Mr. Fenton gewaar wordende liep hy fchielyk naar hem toe; hem in zyne armen vattende, riep hy: Mr. Fenton hoe blyde ben ik u hier te ontmoete! welk een geluk dat ik altoos en overal zal rekenen ! hoe vaart myn Harry , myn kleine held ? De Heer Fenton boog tweemaal. Hier William zeide de Gravin , thee en koffy! fchik de Tafel en Kaarten in het naaste vertrek. Lord Mansfield ! wat nieuws ? Gy zyt bekend in alle vreemde cabinetten. Ons huisfelyk nieuws, zeide de Graaf, is niet buiten gewoon. Het word bevestigd dat onze ingelanden door al de Graaffchappen en Stede van Engeland, tot eene refolutie gekomen zjm , tegen omkoopingen eh bedorvenbeid in de reeden. Ons  De ZOT van AANZIEN. 323 Ons Parlement is tegenwoordigook in beweging, met een acte, ter bevordering van Maa~ tigheid en Kuisheid onder beide Sexen vastlettellen. By deezen acte hebben zy voorgenomen eenige aflens te voegen even als een codicil by een Testament. Onder anderen is het oogmerk, eene algemene verandering in de vormen van de wellecvenheid , ten behoeve van waare goedheid en willigheid te weeg te brengen; en alle bewyzen van weldadigheid zullen voortaan door eene onveranderlyke wet , voor blyken van eene aanzieniyke afkomst doorgaan. Voorts zal vastgefteld worden dat ieder hoveling of man van ftaat, op zyiae belofte mag agtervolgd worden; ja zelfs op zulke vertrouwelykheden, a's knikken , glimhsgen, of fluisteringen , of het wenken met de hand , en alle andere tekenen welke zeer waarfchyn lyk bedoo'en om het volk in hoop te doen leeven. Geen voordeel zal men hebben met voorwendzcl van onkunde in den handel, noch van onnozelheid in den ommegang met de Sexe. De gleed der zedigheid is het eenige rood dat vry gelaten zal worden op een X 2 tro-  324 DE ZOT van AANZIEN. tronie van fatfoen , in zyne Majefteits Staaten. : Geenen pcrfoon van eenigen ftaat zal het In vervolg vryftaan, rond tc zwerven om fouten te zoeken , tot dat hy geen huis meer ■vinden kan dan by het behulp van een kaars. En ten laatften word alle laster, voor klein verraad gehouden; voor zoo veel de wet te •kennen geeft, dat op de eene of andere wyze, ■het verlies van een goede naam , noch be-klaagelyker is in zyn gevolgen dan het verlies van eenig ander eigendom, ja van het leeven zelve. Wel zoo! riep de Gravin, op die wyze zal Lady Iiigen - gereed de eerste Dame in de nieuwe mode zyn. ——- Wel , zeide - Mejuffrouw Frinket ; maar wat zal van u worden, die thans aangezien word voor de patroon van fmaak cn befchaafdheid ? O Mejuffrouw , riep Mr. Sol , Mevrouw Maitland zal dan vertoor.ing genoeg maaken, daar ftaa ik borg ■voor, zy heeft maar weinige artikels te leeren , die aan een goed verftand en een goed hart overtollig-zyn. Zy zal daar door onder-  De ZOT van AANZIEN. 3*i' derftelik, geheel ontkleed, en in haare natuurlyke beminnelykheid gelukkig herteld worden. Ik ben verd .... riep Mr. Ploro, zoo de. zaaken zoo ver koomen, daar mag ik een ketel, met visch onder verzetten, niet waar? zoo veele duizenden van ponden wegtegpoyen , met eene omneetbaare tyd en oneindige moei-, ten voor de netheid fmaak en deugt in de baumonde, en voor de —wat, riep Juffrouw Mawkin is ons Parlement nu tegen zich zelve ? Nu is de waereld in zes duizend jaar. geflegen tot haare hoogftcn trap van hoffelyke wellevendheid; en nu willen zy dat geheeIe gebouw cm verre ftooten, en ons van dat toppunt in het ftof van het laage canailje werpen. Indien wy in onzen hoogen ftaat onder banden gelegd worden met burgers en boeren, wat voordeel zullen wy dan van ons geld hebben ? het zal den bezitters langer niets waardig zyn. Dit is het aller verkeerdfte en belaggelykfte plan dat ooit aan deeze kant van den zonnekring is uitgedagt , zeide Lady Philligrce. Ons Parlement wil zich het aïr geeven van tegen alle andere Parle-.. X 3 men-  326 Dc ZOT van AANZIEN. mentcn te dwarsdryven. Maar het best hiervan is, dat haare magt veel te klein is voor de grootheid, en uitgebreidheid haarer onderneeming. Vergeeft my, Madam hernam de Co'lonel, ik weet niets boven het vermogen van ons Par. ment. In geestclyke zoo wel ais tydelyke gevallen , is haar magt in Engeland even dezelfde als die van den Paus te Romen; hethan naar weigevaiien, in Hemel en op Aarde, binden cn ontbinden. Tehalvcn , dat MejuiTer deed 'er Mr. Grinnik by, met refpect voor ons Parlement , is het ver vanzulk eene bclaggelyke onderneeming te wee ren ; ik honde die voor zeer beminnelyk en prys waardig. Het moet daar voor geene onaanmerke'rke voordcelen affiaan; het wil niet langer deelen in de fchande barster onderdaanen , en de yerköoping van haar land , het bedoelt even zeer haar hoofdvoorregt, van haare f^pfflèa ten koste ven hunne medebnrgeren te handhavenen te doen vervallen; cn bicden ?an in vervolg van tyd hunne fchofden te betastten. lk hoop Myiord zeide Mr. Woelwater, dat uwe wetten geen kragt zullen hebben tegen de gedienstigheden van vreindfehap en burgerlykc beleefdheid. Neen, Myn  De ZOT van AANZIEN. 3*7 Mynheer, maar alle en tegen den ophef daar van. Mr. Woelwater zag dat de Koffy reeds klaar was hy ftond met veel haast op om de Dames te dienen. Weg jou deugniet, hou je een myl van my af! riep Juffrouw Welmot. Niet digter , lieve Heer , niet digter fchreeuwden de Juffrouwen PhilHgree en Fnnkct. Mr. Woelwater zeide Lord Mans- field ik zoude u raaden uwe diensten da Ladys Maitland, en Eigen . gereed aantebieden ; indien het gebeurde dat gy koffy op hunne kleereu ftorte; gy zoude baar verpligten , om die aan het eerste arme mensch weg te geeven. Ik wenschte Myiord , zeide Juffrouw Welm-ot dat gy wist complimenten te maaken die minder ten koste van anderen kwamen. Maar apropos, Myiord! die zelve armhartige aftens tegen denkster, en het zoeken naar fouten, gelyk gy het beliefd te noemen ; is daar al een wet van gemaakt? Neen, Mejuffrouw O dan hebben wy noch tyd te goed om onzen wil te neemen. Ik bidde u Dames , hebt gy onlangs ook iets gehoord van de twee Juffrouwen X 4 Waardig  348 De ZOT VAtf AANZIEN. Waardig ? — Niets nieuws, antwoorde dé Gravin , niets meer dan dat zy beide zeer goed en zeer beminnelyk zyn. Arme Weeskinderen ! zeide Lady Welm-ot zy zyn zeer te beklagen. De oudiht heeft met haar voogds lyfkncgt een list verzonnen op de ecrlyke verzoeken van Mr. Meivin, en is vooreen maand naar haar Tante ophetland geweeken: terwyl haare nister aan den anderen kant, een wettig huwclyk verkoozen heeft met een kelderknegt, op een tractement van duizend pond jaarjyks van zyne Genade van A .. Mejuffrouw Waardig, zeide de Heer Sol, is zekerlyk naar haar Tante gegaan, gelyk zy beliefd te zeggen : want Mr. Meivin en ik zullen volgens haar eigen verzoek haar eene vifite geeven. En ik kan getuigen zeide de Collonel, dat de jongfte den kelderknegt getrouwd heeft waar van de Jüftouw fpreekt, want hy is een byzonder vriend van my, hy is een jong Heer van groote verdiensten, faniiie en fortuin, welke dien tytel aangenomen heeft gelyk een heldin de Romans, om daar door gemakkelyker toegang tot zyne Princes te bekomen. Schaam  De ZOT van AANZIEN. 329 Schaam u Heeren, zeide Lord Mansfieid , geene meer van uwe, verdedigingen bid ik u. Mogelyk is hier geen een perfoon tegenwoordig , die nu niet aan eene andere theetafel het onderwerp van fpotterny , cn ook wel van laster is. Laaten wy dan het raket ook opneemen en den bal weerom kaatzen. Ik ken inderdaad weinige menfehen van welken eenig goed gezegd kan werden, en niemand, die niet berispt kan worden zonder de waarheid te kort te doen. Beha!ven dat, daar nu van alle man in 't algemeen kwaad gefproken word, lyd niemand fchade daarby. Indeih iemand in 't byzonder den laster kou ontkeren, dan mogt men billyk vermoeden dat zulk een perfoon geen eene hoedanigheid bezat die niet verdiende dat in hem die benyd werd. Ofoey, Myiord, riep Juffrouw We!m-ot hoe kond gy zoo üefdeioos over de menfehen denken? daar zyn verfcheiden luiden van myne kennis die weezendlyk \vaardige hoedanigheden bezitten. Het is waar daar is L dy Speelziek en Mevrouw Zitop en Mejuffroi.w Gril en honderd anderen op wier hoofden de X 5 kap  33a De ZOT van AANZIEN. kap van lastering pasfen zal , Maar daar is Mevrouw OrJentelyken Mejuffrouw Buurlief, en eenige weinige meer, wier agting altoos geheel ongefchonden geweest is. Indien Mevrouw OrdentJlyx fouten beeft, zy bezit doch de befcheidenheid van die voor anderen fchuil te houden, en Mejuffiouw Buurlief in waarheid kend zich zelve voor geene fchoonheid ; zy weet zy behoeft geen berouw te hebben wegens eenige moord door haare lonkjes gepleegt : maar evenwel is zy het bedaardste en aangenaamste fchepzel dat 'er leeft; zy mist nooit vrolykheid te verwekken waar zy komt, 't is jammer dat dit altoos gebeurd tot haare eigen kosten. Hebt gy ! vroeg Mr. Grinnik, hebt gy Dames ook iets gehoord van die grappige affaire , die onlangs voorgevallen is tusfchen Mynheer Cornisch in zyn vrind Lord Vrylief. Mevrouw Cornisch had haaren man te kennen gegeeven dat zy belust was om vreemde landen te bezien ; zy, gemelyk om dat hy haar dit verzoek niet wilde involgen, nam de gelegendheid waar dat Lord Vrylief naar Aken ging  De ZOT van AANZIEN. 331 ging , om hem derwaards te verzeilen. Van daar fchreef Vrylief eenen brief , opgevuld met berouw hebbende verantwoordingen, waarin hy hem de befchikking over zyn geld en goederen aanbood, als een geringe vergelding voor den waardigen fchat dien hy hem ontroofd had. Bier op had Mr. Cornisch de goedheid van tc antwoorden; dat hy het onedelmoedig voordeel van zyn vriends mildadigheid niet wiide aanneemen : Dat hy niet wist dat zyn Lordfchap hem in eenig opzigt beledig had. Dat hv integendeel op zyne Lordfchap zag, als op iemand, die hem onder den Hemel hit meest verpiigt had : aan wicn hy zich op eene byzondere wyze verbonden rekende : cn aan wien hy altoos in zyne gebeden zou denken, als een die hem den grootsten last zyns leevens gemakkelyk gemaakt had. Wat my meest in dat geval verwonderd , zeide Mr. Sol, is het tedere gewecten van Lord Vrylief, in een zaak die aan geen Verveling eenige fchroom zou veroorzaken. Daar is de Heer Frcdcrik Zwak een man van zestig Jaarcn , en van zulk een kwyucnd geitel, dat  332 De ZOT van AANZIEN. dat de geringste ziekte hem met hu/p van den Doctor naar de eeuwigheid zal ftauren : Evenwel heeft hy noch binnen deeze zeven maanden , vyf Lancastersfche meisjes by zyn Serrail gevoegd , behalven drie getrouwde Juffrouwen , die haare mannen hebben verlaaten, en naar hem tocgeloopen zyn. Mr. Sols aanmerkingen over het geweten der vrygecsten zeide Mr. Fenton , herinnerd my iets van eenen Jabk Wild een kennis van my. Hy heeft my het geval zeïve verhaald; het is eene hiilorie daar hy ro; m opdraagd; en de vertelling van dezelve doet' zien dat hy zich met van het Caracter van een Edel. man verwyderd. Mr. Wild was uit een nabuurig landfehap afkomstig, en door vroome ouders opgevoed in eene neauwkeurige waarneeming van zyne pügt, omtrent God en menfehen. Wanneer zy oordeelden dat hy in zyne burgexlyke en Godsdienstige beginzelen genoeg bevestigd was, zonden zy hem om onze wetten te be. fin-  D'e ZOT van AANZIEN. 333 'ftudeeren naar Londen, daar by fpoedig leerde dat vermaak het eenige goed was, en dat de wetten der natuur door eenige latere vast» Hellingen niet te veranderen waren. Evenwel liet hy zich veel op 't geen men het punt van eer noemd , voorftaan, en zou elk mensch wel door het Iighaam hebben willen loopen, die hem van eenige onbillyke of onedelmoedige daad befchuldigde. Wild was een jonge knaap van bekwaamheid en vrolykheid, doch behield vry wat zweemfel van deugd. Een aanzienlyk koopman te Londen nam hem in zyne vriendfehap. Wild werd gezet om fchulden en wanbetalingen , zyne nieuwe vriend verfchafte twee honderd ponden ten zynen behoeven en verzogt hem eens vooral aan zyne tafel. De koopman was onlangs aan eene beminnelyke jonge vrouw gehuwd, dieniets van haare fchoonheid inde oogen vanfvlr. Wild verlooren had. Om deezer vrouw wille drong hy zich zoo veel hem mogelyk was in de gunst van haaren man. Hy befteede een grootgedeelt van zyne»  334 Da ZOT van AANZIEN. zynen tyd aan hun huis ; terwyl zyn vrind Tan huis of op zyn Comptoir was , tragte hy door een vriendelyke aanzoek , en duizend gedienstigheden, hem de huwelyks-genegendheden teontrteelen van eene vrou.v, op wier deugd hy zyn hoop , cn vreugde , al de eer van zyne familie , zyne vrede en de uitzigten zynes levens bouwde. Wild had, om zyn crediet by den koopman te bevestigen hem dc twee nonderd pond betaald. Zeker Edelman aan wien de dobbeifteenen onlangs zeer ongunitig geweest waren, deed de aanbieding hem eene bediening aan het hof te bezorgen, onder het preliminaire compliment van duizend ponden. Wild raad pleegde zynen vriend over deeze voordeelige aanbieding. De koopman had dat geld niet. maar beloofde hem het zelve te bezorgen; en ia zyne drift om het geluk van deezen verrader te bevorderen ; ging hy aanitonds uit en zogt zorgvuldig zyn oogmerk te bereiken. Dit was voor Wild eene geiegendhekl die voor een  De ZOT van AANZIEN. 335 een man van zyne liefhebbery niet verptuild moest werden. De dankbaare Wild nam dien tyd waar om het lot van zynen weldoende! te voltooyen, en aan het gelukkigfte deel dat hy hem liet zonder dat de koopman zulks wist iets toetebrengen , tot het voortbrengen van zoonen en dogrers , welken gelyk de wormen op het bed der befmetting geteeld werden. Indien ik niet vreesde te verveelen, zeide Juffrouw Eigen - gereed , kon ik een versch voorbeeld van ondankbaarheid op geeven, dat nochiterker is da»'t geene de Hr. Fenton verhaald heeft, verzeld van zulke omftandigheden die my ontroeren. Het gezelfchap verzegt haar aanitonds haare nieuwsgierigheid te voldoen, en zy begon als volgdj Eenige weeken geleden zond ik naar eeft belleeder om eene vrouw van opvoeding, welke my in de onderrigting myner kleine meiden helpen zoude. De volgende dag kwam een jong mensch haaren dienst aanbieden. Haat gelaat was zeerinneemend; en met eene houding waarop  335 De ZOT vak AANZIEN. waarop alle deugden fchitterden , vertoonde zy eene volftrekte afkeer van voor deugdzaam aangezien te worden. Ik vroeg naar haar caracter-; zy antwoorde met een air van de diepfte nederigheid: ik heb nooit gedient; ik ben eene ongelukkige vreemdeling die niemands aanpryzing waardig is. Ik heb niets te verzoeken dan dat Gy my in uwen dienst aanneemt, en fchuilpiaats onder uw dak verieent. Haare béleidenis ontroerde my, 't was by my beflooten haar niet te verfïooten; by een nader onderzoek bevond ik dat zy de befchaafde taaien magtig was, en alles wat tot eene vrouwelyke opvoeding behoorde verftond , fchoon zy geen tweeentwintig jaaren bereikt had , myne kinderen behandelde zy met liefde , zy was gewoon met een droefgeestig vermaak dezelve aantezien; endikwyls bemerkte ik terwyl zy dezelve kieede en onderwees, dat zy haare traanen op zoo ongemerkt eene wyze als mogelyk was liet vlieten. Dit  ©e ZOT van AANZIEN, 337 Dit benevens de duizend bevalligheden die haare woorden en daaden verzelden, maakten my ongeduldig om te weeten van waar, en wie zy was. Zy merkte myne nieuwsgierigheid, en zeide met eenfmeekende en vernederde houdig. o Mevrouw! zoek niet my te haaten ; Zoek de oorzaak myner fchande niet te weeten, wyl dieniet verhaald kan worden , zonder perfoonen van waarde en aanzien tot fchande te maaken. De dag daar na kwam de Heer Hammet' Eigen - gereed in, terwyl Peggy ( zoo noemde zy zich zeiven,) met myne kleine meisjes in het ander eind der zaal zat te praaten. Ik kom myn lief zeide hy , van een bezoek by Mr. Bevallig onze nieuwe vriend, in wiens lof gy my zoo breed hebt hooren uitweiden. Ik vorschte zyn huis uit en ging 'er zonder eenige complimenten in. Toen ik in zyne kamer trad werd ik getroffen door een nieuw en aandoenlyk voorwerp. Hy zat over een fpiegel, waarin ik hem zag zonder dat hy my bemerkte.; hy hield op eiken knie een kind, dat hy beurtelings ftreelde , aan zyn hart drukte, en weende. II. Desu X  *338 De ZOT van AANZIEN. Ten laatften werd hy my gewaar, enftond in verwarring op. Gy hebt my overvallen Mynheer Hammer , zeide hy, daar ik bezig was te beklaagen een valfche Vrouw , dien ik niet nalaaten kan lieftehebben , en wiens ontrouw niet magtig geweest is myne goedheid tot haare onnozele kindertjes te vermindeien. De misleide elendige is terwyl ik op het land was, met Lord Moedwil haar eer en geluk ontloopen. Lord Moedwil heeft fints zyne misdaad met zyn leeven betaald, maar wat van myn Peggy geworden is weet ik niet. Mag ik op uwe goedheid betrouwen haar optezoeken ? 't is jammer dat zoo beminnelyk een fchepzel geheel verlooren zou weezen. Hier is een Wisfel van 500 ponden befchik daar over myn vriend ten haaren besten ; draag zorge dat de armoede haar niet verder in fchuld dompelt. Zyne ontroering onfielde de kinderen : zy fchreeuwden Peggy is dood , myn Peggy is dood. Wy liepen aanftonds na haar toe • vonden haar in eene rlaauwte daar zy verfcheidene uuren in bleef zonder eenig teeken van leeven. Zoo draa zy haare oogen opende ; floeg zy, dezelve bedrukt op my. Ach Mevrouw zeide  De ZOT van AANZIEN. 33S> «eide zy, gy kern. my nu: Ik ben fchuldig in^ deidaad maar noch meer ongelukkig. Onlangg waart gy begeerig myne gevallen te weeten, ik zal u dezelven nu zonder agterhouding mededeelen. Ik ben de Dogter van een arme Landman , welke de hoevenaar was van de Vader van Lord Bevallig. Toen ik omtrent negen jaaren oud was kwam de jonge Heer, die pas van de Studie was te huis gekomen , als hy uit jagen ging dikwils by myn Vader. Ik befchoude hem als een byzonder Mensch onderfcheiden van allen, die ik ooit gezien had, Zyn byzyn gaf my een vermaak dat ik nooit gevoeld had, als hy vertrok verbeelde ik my iets verlooren te hebben dat my lief was. Van dien tyd koos hy ons land tot het toneel zyner uitfpanningen , en zyne bezoeken begonden langer en veelvuldiger te worden. Nooit miste hy my kleine gefchenkjes mede te brengen , en ik verraade myne genegendheid tot hem door verfcheiden konstelooze getuigenisfen. Y 2 Bïn-  340 De ZOT van AANZIEN. Binnen omtrent drie jaaren ftierf de oude» Heer Bevallig. Myn Vader raakte zonder dat iemand weet hoe , in rykelyke omftandigheden, hy zond my naar een kosrfchool daar ik zorgvuldig werd opgebragt in alle behoorlyke konsten daar ik toe bekwaam was. Ik begon toen te bemerken waar alle deeze Voordeelen van daan kwaamen; en myn jong hsrt was doordrongen met de levendigste en aandoenlykste dankbaarheid. Ik werd meer en meer agterhoudent, naar maaten myne aandoeningen vuuriger wierden ; wanneer myne weldoender my kwam ^bezoeken , vertoonden wy ons aan elkander met eene wederzydfche bedwinging van de drift die ons drukte; die ik onbehoorlyk en hy ontydig oordeelde te uitten. Toen ik den ouderdom van zestien jaaren bereikt had, verzogt Lord Bevallig my opentlyk ten Huwelyk. Kond gy denken Mevrouw dat terwyl myn hart deezen voorflag met de vuurigste blydfchap omhelsde , het egter gefeheide met de fterkste weerzin , dat ik toe- itea-  De ZOT vak AANZIEN. 341 ftemming gaf aan een geluk , 't welk ik oor. deelde zoo nadeelig aan de eer en het belang te wezen van hem, dien ik lief had , dien ik lief had als myn eigen ziel. Vyf jaaren , de gelukkigste zeker die ooit op de aarde doorgebragt zyn , leefde ik gezegend, en gezegend door de verkooren meester van myn hart, ik gaf hem drie beminnelyke afbeeldzels van dat beeld , dan altoos aan myne ziel tegenwoordig Was-, Op zekere nagt, waar in Mr. Bevallig laater dan naar gewoonte te huis kwam , bragt hy een gewond Heer met zich by ons , hy trad ftil binnen , uit vrees van my te ontrusten. Deeze Heer was Lord Moedwil , wiens leeven Lord Bevallig gered had , met gevaar van zyn eigen, uit de handen van een beledigd man, die hem met veel voordeel onder had. Uit vreeze was dat zyne wonden doodelyk waren , hadden de Chirurgyns hem bevoolen zich niet te beweegen , dus lag hy zes weeken aan ons huis, daar hy door gastvry■ y 3 heid  342 De ZOT vn AANZIEN. heid en op de begeerte van myn man ingebragt was ; in dien tyd had ik hem met zorge en tederheid opgepast, welke by met myn verderf beloonde. Byna herfteld zynde verliet hy ons, hy fcheen onder een gewigt van ondraageiyke verpligting te worstelen. Volkomen herdeld zynde, zond hy my een Diamante Ketting van groote waarde; terwyl Mr. Bevallig toen op het land was , zond ik des verraders ge« fchenk aanftonds te rug. Den volgenden dag liet hy zich by my aandienen , met verzoek van toegelaatcn te worden; doch ik verfchoonde my van het ontfangen van Heeren terwyl myn man niet te huis was. De naasten mor. gen egter, myne dienstboden omgekogt hebbende , tradt hy in myne kamer, ik ontroerde geweldig, en zonder een woord tegen zm Lordfchap te fpreeken, haaste ik my naar myn Cabinetje en floot de deur agter my digt. Na dit geval hoorde ik niets meer van Lord Moedwil , egter zat hy en zyne duivelfche werktuigen niet fhi, op zekeren avond door eene  De ZOT van AANZIEN. 343 eene buitengewoone flaaperigheid aangetast zynde , ging ik leggen, ongevoelig voor alles wat 'er omging , tot ik den volgende dag wakHerwerd in een vreemd bed en in de armen van myn bederver. Ik gilde , en hem geweldig van my (looiende fprong ik uit het bed , fchommelde myne kleederen te zamen in de uiterfte ontroering. Ik vloog naar de deur doch vond dien gefloten 3 my overviel eene krankzinnigheid , in welken ik byna alles verbreizelde wat my voor het gefigt zich opdeet, intusfchen was de fchelm voor myne woede bang geworden, door een deur dien hy agter zich grendelde, ontvlugt. Ikherftelde uit myne flaauwte, door my de tedere afbeeldsels van myn man en kinderen te herinneren. Myne woede was in myne droef. h3id verdronken ; Ik fchreide en fnikte zonder ophouden. Diie weeken lang hield ik my opgefloten en ontroostbaar; myne ylende vlaagen vertoonden dikwyls Lord Moedwil aan myn geY 4 nfr  344 De ZOT van AANZIEN. zigt. Eindelyk nam ik het befluit hem te fpreeken, en hem het onherftelbaare verderf voor oogen te ftellen, waarin hy my, myn goede naam en eer gebragt had ; en 't geen oneindig erger was het verlies van myn man en kinderen, wier aangezigten ik nooit weer zou durven aanfchouwen. Terwyl ik bezig was mynen verrader daar over te onderhouden , boorden wy een groot gerugt beneden de trappen. Lord Moedwil greep een piftool dat aan den wand hing. De deur borst open. Myn man trad fchielyk binnen. Lord Moedwil fchoot op hem, en daar viel iemand. Maar ik wagte den uitflag van dit gevegt niet af. Het gelaat van myne beledigde man was nu vreesfelyker voor my geworden, dan dat van mynen fchaker. De deur was open , ik ftoof op ff raat, vloog heen en weer, niet wetende waar heen, •ïhdelyk belande ik in een winkelhuis, daar ik voor den toonbank bezwymde. De vrouw van dat kleine huis gedroeg zich omtrent my met de grootste vriendelykbekL Ik verhaalde haar gedeeltelyk myn ongeluk.  De ZOT van AANZIEN. 345 k:ig geval , en wyl ik vast voorgenomen had my voor myne familie en bekenden Ichuil te honden, en zoo veel zulks mogelyk was voor de waereld zelve ; bragt zy my in den zin van naar een dienst uittezien, waar in ik de eenige troost mogt erlangen , voor welke ik aan deeze zyde van het graf vatbaar was , gelyk ik ondervindein degunstenbefcherming van u Mevrouw. Hier eindigde Mevrouw Bevallig haare droevige gefchiedenis. De Heer Hammer en ik beklaagden en vertroosten haar, door aantemerken dat niets in haar geval was, het geen de naauwstgezette , ja zelfs de tederste man in haar kon befchuldigen. Ach , Mevrouw fprak zy! zoo myn Iighaam zoo zuiver was als myne ziel , dan was ik in allen opSfgte Myiord Bevallig waardig , maar zal ik befmetting in zynen zuiveren en eerlyken fchoot brengen ? Hoe zal de waereld myn verblyf van drie wceken ten huize en in bewaring vaneen ligtmis uitleggen? Helaas ik heb geen ander deel dan myne kinderen ver agting natelaaten, noch geene erffenis aan myne bloedvrienden dan befchaamdheid van y 5 aaa-  S4« De ZOT van AANZIEN. aangczigt. Dan ik eyoele dat ik naar het eind myner droefheid fpoede. Toen zy gefproken had veranderde haar gelaat, en wy overreeden haar wat rust te neem en. Een uur of tvee daarna , kwam 'er een Heer in, en vroeg haastig naar myn man. Het was de Heer Bevallig zelve. Myn Lieve Heer Hammer zeide hy vol vuur, verblyd u met my, myn Peggy is onfchuldig zy is zoo deugdzaam als ooit. De goilooze Lord Moedwil heeft door eene belofte van duizend guinies, haar kamenier omgekogt om haar flaapkruid in te geeven, cn heeft haar gcJuuurende haar ongevoeligheid naar zyn huis vervoerd. O myn Peggy , mogt ik u cciu wederzien ! Moedwil her onmogelyk vindende haar tot zynen wüickrygcn, heeft het vrouwspsrfoon den p ys hnrer tro:iwko;hejd genviserd, en zy heeft my uit 9 taak hei huis gemeld waar hy haaf verborgen hield. O myn bedroefde cn belcha.-:ii k' En.ei ïv.u :s 'et vu; u geworden ! ik verkreeg ccn order van ontflag, en drong my in des fchelms huis: Hy mikte op  De ZOT van AANZIEN, 347 op my met een piftool en trof juist zynen me, deitander de kamenier. Toen trok. hy zynen degen maar by een tweeden aanvaaf ftootc ik hem in zyn hart. De verrarYres ftierf niet aanftonds aan h.rare wond, zy overleefde dezelfde tor dit uur; en in haare doodsangsten bekende zy my al de omftandigheden deezer helfche zarnenzweering. Hier troosten wy Lord Bevallig dat zyn vrouw veilig en in ons huis was ; doch dat zy uit .hoofde van ongefteldheid te bed lag. Zyn ongeduld was te groot om wede'rhouden te worden van haar te zien. Ik ging eerst in haare kamer en verwittigde haar van zyne komst. Toen hy zagtjes naderde vloog zy op van haar bed , haare boezem zwoegde van eene al. lergeweldigste benaauwdheid. Zy zag hem wüd aan. Zy tragte te fpreeken maar kon het niet uitbrengen; wanneer zy zyne hand aanvattende dezelve aan haar lippen bragt, en zagtjes neerzygende gaf zy op zyne hand den geest. Terwyl zommigen van het gezelfchap noch een poos ter eere van Mevrouw Eigen-gereeds  348 De ZOT van AANZIEN. reeds hartroerend verhaal het met haare traanen bJeeven vervolgen; riep Lady Welmot, kaarten! aanitonds kaarten om de droefgeestigheid tc verdry ven! Na de kaarten werd een uitmuntend avondmaal opgediend, en na het avondmaal liep het gefprek uit, op dc kleeding. Is het niet verwonderlyk, riep Mr. Grinnik , (de Dames met eene bittre houding aanziende) , is het niet verwonderlyk te denken , dat de natuur en reden der zaaken zoo geheel omgekeerd zou zyn, dat men in zom. mige gevallen regtdraads ftrydig met haar byzonder oogmerk en infteliing te werk gaat ? het eerste gebruik dat men van vygebladeren gemaakt heeft toond , dat de kleeding alleen diende om fchaamte en naaktheid te bedekken, En evenwel zyn de vrouwea in laater tyd zoo fchrandcr geworden, om het kleed haarer oorfprongelyke onnozelheid, tot een middel van hoogmoed en vertooning te maaken. Het bedekken voor de koude zoo wél als voor de fchaamte , zeide Sol , mag ook als een  De ZOT van AANZIEN. U9 een der gewigtigste reden in de kleedinge gerekend worden , ten minsten onder ons, die zoo verre aan deeze noordzyde der Linie ge ■ plaatst zyn. Onze buurman Louis toerde den laatstenwinter de ftraaten yan Parys door. Zyn beweeglyk Paleis werd getrokken door agt witte rosfen. Het vroor zeer hard , de glaazen waaren alle opgetrokken ; de verhitte ontwerper en ondcrneemer eener Alleenheerfching, zat in dc windzcis van zyne pelsfen cn kleederen te rillen en te beeven. Terwyl hy door trok zag hy een jongman vap deftig voorkomen aan een hoek ftaan, gekleed in een dun zycle kleed, met zyn opgepoederd hoofd en • de hoed onder den arm. Louis trok aanitonds de fchel: liet een zy glas neder : hy beval dat de vreemdeling geroepen zou worden ; en dewyl niets iemand zoo vriendlyk maakt dan de gevoelige behoefte van iets het geen de party tot welke hyzichrigt, hem geeven kan , zo vervoegde de  350 De ZOT vaw AANZIEN. de Koning zig met de vriendelykste en zagfte houding tot hem, en verzogt van hem te mogen weeten hoe hy by zulk koud weder zig warm kon houden. Dat, Sire, antwoorde hy , is een geheim, *t welk myne eer my verbied u te ontdekken , en dat niets behalven de bevelen van uwe Majefteit uit myn hals kan krygen. Ik beloof u Mynheer , zeide de Koning, dat ik niet ondankbaar zal weezen; en dat gy geen reden zult hebben de mededeeling van uw geheim te beklaagen. Dan wedde ik Sire , dat onderfteld dat gy mynen raad volgd, 'er geen zoo warme Monarch in het heelal zyn zal, dan uwe Majefteit. Ik worde ongeduldig zeide de Koning, zeg my wat ik doen moet ? Gelyk ik doe , met believen van uwe Majefteit, trek alle kleeren aan die gy hebt. De Koning lagte zich warm , en gaf dat zelfde uur last aan zyne Lyfwagt om het met den voorfchryver aftemaken. Uwe Hiftorie Mr. Sol is zeer aartig, zeide  De ZOT yan AANZIEN. 35* de Mevrouw Maitland. Dan ik denk , dat 'er andere groote eindens bedoeld worden door de kleeding , behalven de welvoegelykheiden de warmte. Zoo men het niet uit de onderfcheidene wyze van kleeden opmaakt, zou het onmogelyfe weezen de verfchillende rangen van menfehen te kennen , in de onderfcheidene afhanglykheden die aan de maatfchappy zoo nodig zyn, zonder dit nuttig middel zouden wy in de uiterste verwarring weezen, wy zouden niet weeten wie iemand was , wy zouden niet weeten aan v/ien wy eerbied en gehoorzaamheid fchuldig waaren, noch den vorst van den boer konnen onderfcheiden. O my! fchreeuwde Juffrouw Mawkin, gelyk Mevrouw belieft te zeggen, hoe vreesfelyk vernederend en laag zou dat zyn ! hoe zouden wy zonder pragt en opfchik van het laage canailje in de groote waereld onderfcheiden konnen worden? O Madam, antwoorde Lady Welm-ot, het canailje is niet bepaald om alleen in de laagte • I  352 Di ZOT vak AANZIEN. te te leeven; de groote waereld heeft ook zya gemeene volk. Het onderfcheid beltaat niet in derzelver meerder pragt. Ik he een Ezel gezien gekleed in een kostelyk kleed. Het waare onderfcheid is daarin gelegen dat men de hoedanigheden der ziele op het uitwendige kleed draagd , in de byzonderheid der verbeelding en het bevallige der fmaak. Mejuffrouw mogt 'er zeker wel by gevoed hebben zeide juffrouw Frinket, dat kleeding ook een dienstmaagd der fchoonheid is; zy helpt de natuur door konst vercieren, om het geen beminnelyk is, aantrekkelyk te maaken. Hoe luisterryk een Diamant in zich ook mag weezen , indien zy niet naar behooren gezet is, verliest zy haare waarde en glans: daar kan zekerlyk eenige fmaak zyn in de manier van die te plaatzen, maar evenwel kan zy nooit fchoonder fchitteren dan in goud. Ik beklaag het vertrek van Mejuffrouw Philligree, zeide Lord Mansfield, zy is het Daê mes die u cieraad bygezet, en u boven alles |  De ZOT van AANZIEN. 343 gekleed zou hebben met eene magtigen opfchik van uitgezogte woorden en een nieuw ftetzel van fpreekwyzen. Ik ftaa waarlyk met de Gravin toe , dat eenige teekens en kenmerken , als de kleeding uitleverd , vereischt worden om de onderfcheidene foorten en rangen van menfehen in de maatfehappy aanteduiden ; maar ik ben bezorgd dat deeze kenmerken of tekens, maar al te veel dienen zullen om dat gesne, dat zy dienden aantewyzen , te vergrboten. Zoo gy de groote paruik van den regter afneemd wat zal 'ef dan van zyne wysheid worden? neem hetka» meryksdoek en fatyn van den Bisfchop, waar blyft zyne heiligheid ? en zoo de Vorften van hunne kroon en ryks gewaaden ontmanteld worden, dan twyfTel ik niet of 'er zou maar een zeer klein begrip van Majefteit voor hun overblyven. ■ Ik ftaa ook met Lady Welm-ot toe, dat de hoedanigheden der ziele op het uitwendige kleed gedragen moeten worden. Maar bidde ik u, wat foort van inwendigehoedanigheden, zal het uitwendige kleed aanduiden? zelfs in II. Deel. Z i9.  353 De ZOT vaw AANZIEN. ieder byzondere aandoening van dwaasheid en verwaandheid die men zich verbeelden kan; de geheele wufte ziel van eene vrouw fchynt haare zwakke verblyfplaats verlaten te hebben, .en te vlotte op de opper vlakte van haare kleding. In de lange bezigheden van het toilet, daar zoo veel moeite, tyd en geld hefteed word om eene uitgewerkte opfchik voor den dag te brengen, vertoond eene vrouw daar in niet duideiyk, dat haare geheele waarde gelegen is in dat geene waartoe zy alle haare zorgen hefteed ? Nu, in alle deeze operatien fteld de vrouwe tyke verwaandheid zich zelve voor, dezelfde gewaarwordingen in anderen te verwekken, welke zy in en omtrent dezelve gevoeld, by de aangenaame befchouwing van haar eigen beeld. Ach misleide en beklaagelyke voorwerpen! terwyl gy voorbygaat, of in uwe ver. beelde uitmuntendheid zit te pryken, word gy door zommige uwer Sexe met een oog van veragting aangezien , door anderen met een oog vol nyd, en door allen met een kwaad wil. '■g oog, dat 'er maar op uit is om uwe fouten ** s .j3sa .if»  De ZOT van AANZIEN. 3 25- te ontdekken , en verlangd om de geringde uwer gebreeken algemeen rugtbaarts maaken en te vergrooten. De Mannen:, 't is waar, zien u met vermaak aan, om dat zy uit uwe verwaandheid voedzel trekken om hun eigen te vleyen. Zy befchouwen. u , als u ten hunnen gevalle gekleet. Zy merken de bezigheden van uw toilet aan als eene openbaare bekentenis dat gy begeert, begeert te worden, alseenvooruittret van uwe zyde , en als een foort van fein, aan hun, dat gy wild bykomen en u overgeeven. Ik ftaa toe dat fchoonheid, (gelyk Juffrouw Frinket heeft aangemerkt,) eene bevalligheid door de kleeding verkrygt, gelyk een Diamant wen zy in een kostbaar, metaal gezet is. Maar boe menigmaal zien wy niet dat lelykheid verraaden word , en gebrekkelykheid eene vermeerderde duisternis verkrygt door den glans die dezelve omringd , gelyk een aardappel of paddefloel, omringd van fxaye bloemen. Z 2 Of  352 Di ZOT van AANZIEN. Of foortgelyke tooyzeh een vermeerderde kragt aan de fchoonheid geeven , om onze genegenheden optewekken en aan te trekken , is een ftuk daar ik zeer aan twyffe!e. Wat zegt gy over dat ontwerp , Mr. Fenton ? i Ik denk Myiord , zeide Mr. Fenton , dat tcoyzel louter een Narcisfus is , welke niets bemind en door niets bemind word dan door zich zeiven. Het is moeyelyk te onderzoeken of de Belle of de Beau, ooit de genegendheid van eenig gevoelig perfoon der tegenoverftaande Sexe deed winnen; en of zy, daar zy zei ven vatbaar geweest zyn voor een tedere drift, of zy ophouden Belles of Beaus te zyn, wanneer die byzonderheid ophoud. Paris . is de eenige beau, van wien ik my herinnere , dat ooit bekwaam was eene vrouw Iicftehebben; en evemve! was zy dien hy den prys gaf geene getooide Dame. Juffrouw Iris was de grootfte Belle in den geheeien hemel den Heidenfche Godge:eerdheid. Zy was gelyk wy zeggen mogen , de vrou.  DE ZOT van AANZIEN. 353 vrouwelyke Jozepb uitgedost in haaren veclyervige vrouwerok ; en evenwel vinden wy niet dat zy ooit de liefde van een enkel onfterffelyk weezen tot zich trok, ja van geen ftcrffelyk zelfs, fchoon zy hen naa behooren en dagelyks bezogt in al haaren opfchik, cn niet miste vloeden van traanen teftortcnover. haare verftooting. De opfchik mag iemand verblinden , of eerbied geeven, maar zy kan by mogclykheid de geringfte gcnegendheid niet verwekken. Dit kan alleen gefchieden door iets weezcndlyker iets minder oppervlakkigs. Zelfs de fimplex Mundities dat cieraad van zuivereccnvoudigheid, 't welke Horatius zoo zeer aan* pryst, kan alleen werken docreeneondcrftelde diepere zuiverheid en fchoonheid. De Deug den alleen kunnen den waarlyk betoverden rok der vrouwelyken invloed weéven, cn de, bevalligheden gorden alleen op den gordel van onwederftaanbaare fchoonheid. Onder de oneindige menigte van vrouwelyke modes, welken by beurten hun grilziek Z 3  15* DE ZOT van AANZIEN. gebied op aarde gevoerd hebben , herinnere ik my geen eene zoo afgefieeten welke niet in eenige iaatere eeuw of verwyderdeLugtftreek weer in zwang geraakt is. Dan om dat de geheugenis van deeze mode van vrouwelyke zedigheid niet geheel verlooren zd raaken, zegt Paulus in zynen eeriicn brief aan Thi motneus, aan de Dames: dat zy zich vercit'. ren zouden met eerbaarheid en fchaamte ; niet met gevlogten hair, geud , paerlen of kostelyke kleediren. Paulus egter fcbynt in deezen raad een net voor de harten zyner eigene Sexe te fbannen. De trotfche, tegenftribbelende en verharde geest des menfehen , kan rykdom en eer verwerpen , kan met onverfchilligheid neerzien op de fchoonheden van geftalte en trekken, en ?icb zelve hoeden voor de aanvallen van vrouwelyke konftenary; maar vrouwelyke zedigheid is een onnozele dief, vcorwicn de deuren van alle harten aanitonds opengedaan worden. In 't kort, het meisje welke de geheele . lau-  De ZOT va» AANZIEN. 255 lauwerkrans der overwinning wil behaalen, moet niet te gemakkelyk noch indringend weczen ; gelyk Daphnis moet zy viugten fchoon zy door Apollo gejaagd word. Hier brak het gezelfchap op, en deed Mr. Fenton onderfcheide en dringende uitnoodigingen ; maar hy verfchoonde op eene zeer befchaafde wyze zyne tegenwoordigheid voor dien tyd, uit aanmerking van eene menigte onvermydelyke bezigheden. Toen hy den volgenden morgen in zyn Studeerkamer zat tikte iemand op zyne deur, en op zyn begeeren van intekomen, zag hy niemand anders dan Mevrouw Maitland in een zeer bevallig nagtgewaad. Mr. Fenton, zeide zy: (fterk bloozende en Hamerende) Ik, ik, —gy moet het zeer zeld. zaam vinden. Ik zeg Mynheer ik zou u zoo niet overvallen zyn, mooglyk op een zeer ongefchikten tyd. Het believe u te gaan zitten Mevrouw. Maar de zaak waarom ik kome, is van zoo veel belang, Mynheer, Z 4 «  35« Dz ZOT van AANZIEN. «raakt zoo zeer myne nist, dat ikm deeze gelegendheid niet Kon weigeren vanby « te vliegen. VVees verzekerd here Mevrouw dat het groot/te vermaak dat jnogelyk „ te berigten ^ fa .fc ^ j.^ De Gravin hem fterk in het aangezigt ziende Hak haare hand in haaren boezem, haalde een pomtrait daaruit, en beurteling Mr. Fenton en het fchildery beziende. Ja, borst zy uit J« w zoo het moet ontwyfFelbaar zoo weezen' l oen het pourtrait hem overhandigende znde */> Mynheer kond gy my ook zeggen voer wxen dat ftukje getebilderd is of liever kond Zbl hCrinneren Wicn V h£t geeven j r. renton nam het fchildery, bezag en f f aar°P; en denkbeelden en gevallen die lang geleden waren zich op nieuws beringende ; borst hy uit. Goede God! is het niDOglyk zyt gy myn kleine Fanny Algoed ? Ta n>yn üeffle neef, antwoorde de Gravin, zoo waar.  De ZOT van AANZIEN. 357" waarlyk als gy zelve de altoos bcminnelyke Harry Gin ton zyt. Hierop reezen zy beide van hunne Moeien, en Mr. Fenton vatte zyne Fanny in zyne armen, drukte haar aan zyn hart met de vuurigfte cn tcderfte aandoening. Maar de hartstogt der Gravinne was te fterk om zich te uiten, zy hernam haar ftoel, gaf haare drift den vryen loop en borstuit in eene geweldige vloed van traanen. Naa een wederzyds en aandoenlyk ftilzwygen: riep Mr. Fenton op een toon die eene geweldige bcweeging te kennen gaf; Hoe moet ik myne beminnelykcNigt, deeze traanen uitleggen? moet ik ze aanmerken als verdere blyken van uwe oude afkeer van my, of als zagte en tedere bewyzen van uwe wederkee- rende genegendheid tot my? De Gravin antwoorde niet; en Mr. Fenton vervolgde : Gy kond u herinneren myn Nigt , dat ik weinig nabeftaanden had. Myn eenige broeZ 5 der  358 De ZOT van AANZIEN. der bleef beftendig voorbaan in zich vreemd van my, ja als een vyand "te gedraagen; en myn eenige oom en voogd , die in later jaaren uw vader v/erd , was in 't geheel niet naar myn fmaak noch gefteldheid. In u derhalven- en in u alleen, beminnelyke nigt, had ik van uwe kindsheid af, al myne genegenuheden van vaderfchap, en al de aandoeningen en tedere gevoelens die natuurlykaan maagfehap en bloedverwa-ndfehap eigen zyn, bepaald. Hoe biyde ben ik altcos geweest met uw kindsch geklap! hoe heb ik my verrukt gevoeld inuwe eenvoudige onfbohterde behooriykheden ! By de dood myner eerde vrouw waart gy myne eenige vertroosting; en in uwe onfchuldige liefkoozingen en aantrekkelyke minzaamheden gevoelde ik eene zoetheid die ik re vooren nooit gewaar wérd. Met welke vervoeringen hebt gy my , by myne terug komst uit Frankryk omfangen ! wy groeiden in onze omhelzingen als voor elkander op. Gy waart toen, zoo ik meene tien jaaren oud. Maar by myn laatfte bezoek weigerde gy my te zien. Schielyk daar na zyt gy ziek  De ZOT van AANZIEN. 359 ziek geworden. Ik ging met een'benaauwd harte daagelyks naar uwe gezondheid verneemen , maar uwe mama weigerde my volftrckt toegelaten te worden in uwe tegenwoordigheid, gy werd my ontvoerd, en op het iand fchuil gehouden. Schoon dee7e hardheid my aan de ziel zeer deed, verandere ik niets in myne gencgendheid ; ik bleef onderzoek naar u doen; ik bleef by aanhoudenheid belang in u Hellen , en ik zond myne vuurigfte wenfehen en gebeden ten Hemel om uwe voorfpoed. Mr. Fenton , zeide Mevrouw Maitland , (gy hebt ongctwyffeld uwe reden waarom gy u zoo laat noemen) : ik ben zeer gevoeligMynheer wegens uwe byzondere partydigheid voor my van myne kindfche jaaren. Uwe tederheid was, gelyk gy reeds gezegd hebt, van een vader en broeder. Gy kend de trap en gencgendheid die tusfchen zulke bloedVerwanten plaatze heeft; en gy hebt u zei ven juist binnen die paaien gehouden. Maar helaas! voor myn deel, ik kende die onder- fchei-  36» De ZOT van AANZIEN. Scheidingen niet. Ik wa; Kn ftuk maagdctfk wasch , week en geheel bloot voor de eerfte zagte indrukzelen, gy maakte zulk een indrukzel, myn neef, gy maakte ze dier» en geheel in myn hart. En gelyk ik maar één hart had , zoo had ik maar ééne liefde; en die liefde was geheel u toegewyd zonder onderfcheiding of trap. Genadige Hemel ! riep Mr. Fenton uit, wat zegd gy my daar Mevrouw? is het mogelyk , dat gy op uwe jaaren waarlyk drift kond gevoelen omtrent iemand die uw grootvader kon weezen? Ach, indien dat het geval geweest is , wat heb ik dan niet te verantwoorden, dat ik u, en my zelve ingevolgd heb in die onfchuldige liefkoozingen, welken op dien tyd de aangenaamfte aandoeningen van myn leeven geheel uitmaakten. Heiaas ! hernam , de gravin, indien gy in dat opzigt iets te verantwoorden hebt dan is de fchuld zeer gewigtig die ik tegen u inbrengen kan. Ik  De ZOT vas AANZIEN. 361 Ik was nog geen agt jaaren oud toen ik dit pourtrait van u bedelde, 't welk gy ter dier tyd voor my rykelyk met diamanten hebt laaten omzettten. Weinig daar na zyt gy naar frankryk gereisd; en geduurende uw afzyn was dit fchildcry myn beftendig gezelfchap , 't welk ik ftreelde, tegen welk ik fprak, en aan welk ik alleen mynen nood klaagde , in alle myne kinderlyke droeffenisfen. Ik weet niet door welke ingeeving of list het was , dat ik myne genegenheid voor dit uw af beeldzei tiagte te verbergen , nooit maakte ik myn hof daarby dan wanneer ik alleen was. Op de morgen van uw bezoek , na uwe terug komst van Parys, terwyl ik onbezorgd bezig was voor myn fpiegel; haalde ik uwe fchildery uit . en befchouwde het met een hieuw en vermeerderd vermaak.Maar ik wistniet dat myne moeder agter my ftond ,- oplettend op alle myne bewegingen die zy in de fpiegel 'zien kon. Zy hoorde my tegen het fchilderytje fpreeken, zy zag my het zelveliefkoozen en  3#* Di ZOT van AANZIEN. en teder tegea myn boezem drukken. Ten katften my wederom naar de fpiegel wendende, zag ik haar, waarop ik opfprong bloosde en beefde, en in de uiterfte verwarring geraakte. Ach Fanny riep myn moeder, wat zie ik ? Uw jong hart myn kind is zekerlyk getroffen. Ontegenzeggelyk gy zyt verliefd opuweuiN'eef Clinton. • Moet ik hem nier liefhebben! Mevrouw, heeft hy my ook niet lief zqo wel als ik hem liefheb? Neen! neen! myn lieveling, zeide myn Moeder, ik wenschte-.om 's Hemels wil dat hy het deed. Uw Neef Clinton i*, 't is waar alle liefde waardig. Jviair hy heeft onlangs zyn hart aan een ander gegeven. Hy is getrouwd myn Fan. ■Pi En kan hy my daarom'niet evenwel liefhebben Mevrouw ? _ In 't gehecl niet, myn zoete onnozele! Wanneer een man eens trouwd dan beloofd , zweerd , en verp;igt hy hem zelve geenen ilerveling lief *«• Qehqea, dan zyne vrouwe err.'t geen noch meer  Pe ZOT vast AANZIEN. 363 ■meer is myn Fanny, het word heel ondeugend in een meisje geoordeeld als zy naderhand zulk een perfoon wil liefhebben. Welke aandoeningen voelde ik toen, welk een ftryd van tegengellelde driften! maar gevoeligheid kreeg voor dien tyd de overhand. Ik had geene denkbeelden van betrekkingen tusfchen de Sexe gevormd, noch van huwelyk, noch van eenige egtelyke verbintenisfen, behalven van de liefde alleen. Maar dan was het genoeg voor my dat ik myn geheele hart aan u gegeven had; dat niets minder dan uw hart my in rui! voldoen kon ; ik voelde my • zelve beledigd en in den uiterften graad getergd , dat gy daar van een deel aan een ander gegeven had. Terwyl ik den volgenden dag in een kwynende en neergeilagene houding zat, zoo wel door myne drift als door de flaapelooshHd van den laatst voorleden nagt; kwam myne moeder boven by my en zeide dat gy beneden waart en naar my gevraagd had. Neen ! neen myn Heffte mama zeide ik, het betekend niets, ik wil  354 De ZOT van AANZIEN. wil hem niet zien! Laat hem gaan naar den gee- nen die hy liever heeft dan my. Maar, wat zal ik hem zeggen myn Fanny wat vcr' fchooning zal ik maaken. Geen excu- fen Mevrouw zeg hem dat ik zyn aangezigt nooit weer begeer te zien. Dewyl ik by my zei ven verzekerd was, dat gy niet nalaten kondt my noch een weinig te beminnen , dagt ik dat die weinige liefde gefchikt was om u te pynigen, te ftraffen, en wraak te neemen van uwe trouweloosheid ; en zoo lang gy beneden wagte gaven my de gedagten van uwe fmert en ongemakkelykheid een gevoelig vermaak. Maar, zoo dra ik vermam dat gy heen gegaan waart, zonk myn hart neder als van een berg van zegepraal in een afgrond van verwoesting. Myn Mama kwam my boven vertroosten. Zy prees myn verftand.en dc gevoeligheid die ik getoond had; cn zy befchuldigde u dat gy een ander getrouwd had, op een tyd dat gy zoo mal met my waart. Zy tragte verder my tegen *we meerdere jaaren optehitzen, zy zeidemy, dat  De ZOT van AANZIEN. 3«S dat gy fchielyk oud lelyk en vol rimpels zoud wezen, en dat het u beter zou ftaan myn vader dan myn minnaar te zyn. Zy fprak ook met my van myne groote goederen , myne fchoonheid en zoo voorts; dat ik de keuze van al de jonge en fchoone Gra. ven en Hertogen van het Koningryk aan my had. Zy opende my dus eene groote verfcheidenheid van fchitterende vooruitzigten, al de vermaaken en voordeden van rykdom, eer, ftaat, hofhouding, met de eerbied en verwon. dering die my aan alle kanten omringen zou. Wanneer zy deeze toneelen aan myne verbeelding fchilderde, greep ik naar dezelve om my te vertroosten; maar helaas ik vond u daar niet onder, en düs waren alle deeze voorwerpen geheel ydel voor my. Dien nagt verliet myn mama haar bed, en kwam by my leigen. Ik zag dat zy bedroefd geweest was; dus bedwong ik myne eigene beweegingen om haare droefheid niet te verzwaaren, en my houdende als of ik fliep, lag ik ftil aan haare zyde , tot de morgenftond aanbrak , wanneer ik door eene geweldige HL Deel. Aa koorts  266 De ZOT van AANZIEN. koorts werd aangetast. Gedurende myne ziekte werd my gezegt dat gy dagelyks naar my kwaamt verneemen, en dat geloof ik heeft het meest van alles tot myne herftelling toebragt. Op' zekeren dag kwam myne moeder my befigtetV, dat gy beneden zat te fchreyen, en ernltig verzogt dat het u toegelaten werd my te zien. O hoe zoet en vertroostelyk fcheen deeze bcede op myn hart te druipen; al myne hoogmoed', al myne ovcrgebiceven waardigheid duldc niet n dit toetertaan, ik riep, neen! neen! mama! ik wil fterven ! zoo hy 'zich niet ontrouwd , wil ik hem nooit meer zien. Toen ik kragten genoeg had om myn kamer rond te wandelen en ik met myne moeder alleen was, gong ik naar myn tafel, ik haaide uw pourtrait daaruit,- ik draaide myn hoofd, cn reikte het haar toe, ik zeide: Hier,Mevrouw, neem en fluit dat voor my cp : want terwyl ik het haat en liefhebbc , ftoord het myne rust zoo dikwyls ik het zelve zie. Daarop nam rnyti mama my het zelve af, drukte my aan haaren boezem terwyl zy uitborst in traanen, eh verliet my zonder fprecken. ' Zoo  . De ZOT van AANZIEN. :*67 Zoo dra men oordeelde dat ik .buiten gevaar was beilooten mynp Ouders my op raad van den Doétor Iand.waar.ds te zenden. Myn moeder had ondertusfehen buiten twyffel myn geheim aan mynen Vader ontdekt ;v/ant fchoon hy van een ftrenge cn langzaame geaartheid was, werd hy natuurlyk zeer zagt, teder en infchikkelyk omtrent my. pewyi ik het eenige kind was dat zy ook gehad hadden, beftceden zy alle hunne zorgen en bekommeringen op een zeer vriendelyke wyze, om my eene groote verfcheidenhcidvan genoegens en uitfpanningen tebezorgen. -Wanneer ik vrolyk was , waren zy als in zegenpraal; myne neerflagtigheid was hen de zwaar1'te aller verdrukkingen : Myn taal en muz.ykmeester cn het aangenaamfte gezelfchap vm jonge juffrouwen en heeren dat zy konden byeenkrygen bragten zy by my, zoo dat myntyd op de aangenaamfte wyze verdeeld was , die men verzinnen kon , tusfchen bezigheden cn uitfpanningen , die even vermaakelyk waren, Zy hadden verbooden uwen naam in myne tegenwoordigheid te noemen; cn fchoon by Aa 2 ty-  3<5S De ZOT van AANZIEN. tyden myn hart haakte, en myn oor open en geneegen was om tyding van u te vernee' men, evenwel was 'er eene zekere aangeboorene fchaamagtigheid en vrees van tegen de welvoeglykheid te zondigen, die my belette naar u eenig onderzoek te doen. Dus werd door uw langduurig afweezen, en eene groote verfcheidenheid van uitfpannigen, het vuur myner drift by trappen grootelyks verminderd, in zoo veere, dat ik niets meer voor u fcheen te gevoelen. Wanneer evenwel eene of andere gelegenheid , het indrukzel der vroegere toneelen aan my vernieuwde , ging 'er eene trillende huiverigheid door myn geheele bloed, en als ik in eenzaamheid aan u zat te denken , viel een vloed van bittere droefheid op myne ziel. Op onze terugtogt naar Londen, naa eene afweezigheid van vyf jaaren, vermaakten my di groote menigte van volk, benevens de nieuwigheid ■■ en verfcheidenheid van voorwerpen die zich daar aan myn gezigt vertoonden, en samen myne geheele aandagt in. Doch toen wy  De ZOT van AANZIEN. 350 ons huis ingongen; en ik myne oogen wende naar de plaatze daar gy gewoon waart te zitren, te wandelen , waar gy gewoon waart met my te fpreeken en my te liefkoozen, wierd gy op nieuws weder levendig voor myne oogen;toen fchecn iets myn hart te verwringen; en ik werd aangetast van eene ongefteldheid, die naby het bezwymen kwam. Ik hield myne meid by den arm vast, met haar behulp wandelde ik naar den tuin om verfche lugt te fcheppen, doch daar kwaamt gy weer by my op het terras, in de laanen en wandelplaatzen, daar gy gewoon waart met my om het hardst te loopen, vrug. ten voor my m plukken, met my te fpeelen , om de meeste kersfen te eeten, en de lippen te drukken die de overwinning behaald hadden. Ik ging weg van eene plaats die my geen fchuilplaatze tegen u verkenen kon. Myn moeder ontmoete my en vroeg ernftig wat my deerde? Laat ons gaan Mama, zseide ik, laat ons vanhier gaan; ik ben niet in ftaat langer op deeze plaats te blyven. Wy vertrokken dien zeiven avond naar kamers, en in weinige dagen nam myn Papa een ander huis en meubileerde het zei ven* Aa 3 Ik  J7° Dê ZOT van AANZIEN. Ik zal Mynheer! my niet ophouden , met. het beuzelagtig verhaal van de menigvuldige omftandigheden en kleine toevalletjes, welken geduurende den tyd van vier volgende jaaren gebeurden. Een menigte minnaars kwamen my of myn geld hunnen dienst aanbieden, ik kende hen niet, noch bekommerde my over hen, ik bleef ongevoelig voor hun allen, 't •Is waar dat geduurende zoo veele jaaren, ik niets vatt u gehoord en gezien hebbende, ik ook alle gedagten van u liet vaaren , kunnende my het gelaat of de trekken van uw perfoon of aangezigt mynauwelyks meer verbeelden.üitden invloed egter die gy in myn ziel hadnagelaaten, had ik my zelfs een lief fchoon verward afbeeldsel gevormd van iets dat zeer beminnelyk, zeer wenfchelyk was, ik zag rond doch Kon daar van geene gelykheid vinden. In dien tyd drongen *myne onders my fterk aan om my in het huvvelyk te begeeven. Zy vertoonden my dat zy nooit in vrede zouden fterven , indien ik hun geen uitzigt gaf, dat hun geflagt in myne kinderen duurzaam zou bly-  De ZOT van AANZIEN. 371 blyven,- zodanig is de dwaaze opvolging welke kortlevende fchepzelen zich voorftellen om hun beftaan te rekken, en het lot eener onvermydelyke verganlykheid te vertraagen door eene armelyke aanvulling van naam of louter geheugenis. Ten laatften gaf ik myne ouders te kennen dat, dewyl ik voor my zei ven geene verkiezing kon doen, ik volkomen in hunne keuze wilae berusten , en den geenen aanneemen , dien hun zou behagen my toetefchikken. Hierop preezen zy my den Graaf van Maitland aan. Ik hield my aan myne belofte en trouwde met hem. Myn man zag 'er vry wel uit, had een gemakkelyk en zagt humeur, was een man van veel verftand en belcezenheid voor een Lord. Hy beminde my met drift , en dewyl ik hem niet met foortgelyke liefde betaalen konde , tragte ik myn gebrek aan genegenheid door myne gedienstigheden en oppasfingen goed te maaken. Aa 4 In  3?2 ZOT van AANZIEN. In het vyfde jaar van myn hupelyk ftierf myn Vader in eene hoogc ouderdom;'en vier jaaren laater liet myne waardïgfte moeder my troosteloos. In haar verloor ik het voorwerp myner zuiverfte genegenheid op aaide:myn gelaat befchuldigde zwygende my. tien man, wegens zyn onvermogen om mytevertr oosten. Ik geroove het was even ongelukkig z&0 voor Myiord, als voor my, dat wy niet met kil. eren gezegend weiden. De lieve en tedere banden welke ouderen aan hunne kinderen verbinden, dienen te gelyk ais eene bygevoegde en kragtige hnwlyks knoop om deeze ouders zelve op eene fterkere wyze te verbinden. Het trekt een nieuwen cirkel van belangens en vriendelykheden om heqheenen; en door het voortbrengen van een wederzyds vertrouwen, verhinderd het de inkruipinge dier jalouzien, welken ten allen tyden eene verwydering van genegendheden vooronderftelien. Dit was echter het geval niet:tusfchen my en Lord Maitland. Wy bleevcn zonder kinderen. Mogelyk behoord 'er in zommige geitellen zoo wel  De ZOT van AANZIEN. 373 wel eene verceniging van zielen als van lighaamen om kinderen te teelcn. Geduurende de twee jaaren welken den dood myner moeder volgden, had ik een volftrekte afkeer van gezelfchap en vermaakelykheden. Ik kreeg een Godsdicnftigcn plooy. Ik zag deeze waereld en al wat zy bevat, als de zorgen van een. onfterffelyk weezen ten eenenmaal onwaardig. Het voornaamfte gedeelte van mynen tyd befteede ik in boeken en godsdienftige verrigtingen; in w elke bezigheid ï by beurten wegzonk onder de doefgeestiglle neerilagtigheid, of verheven werd boven my zelve in eene nieuive waereld van vermaaken en onuitdrukkelyke genoegens. Ten laatften werd ik aangetast van eene hevige ziekte , die de Gcneesheeren een koorts oP de zenuwen noemden, welke my meer dan zes weeken te bed hield. Geduurende myne ziekte was myn man de getrouwfte cn oplettendftc van alle myne oppasfers De tedere aandoening, de fmertelyke droefheid, de zag. te bekommering, die in alle zyne blikken ea Aa 5 daa-  374 De ZOT van AANZIEN. daadenzigtbaar te leezen was, gaven aan myne ziel eene hoogst verpiigtende invloed; en terwyl ik my zelve befchuidigde wegens myne ondankba2re ongevoel.gheid omtrenthem, nam liefde, of iets teders , dat zeer naar liefde zweemd, plaatze in myn hart. Zoo draa als ik genoegzaam herfteid was, verdween myn man zonder van my affcheid te neemen of my eenig berigt te geeven; en drie weeken lang wist ik niet wat van hem geworden was. Ten laatften keerde hy terug bleek en vermagerd. Ik had evenwel niets van de tederheid verlooren die ik geduurende myne ziekte voor hem had opgevat. Ik nam hem vriendelyk by zyne hand, die als een vuur gloeide. Ach zeide ik, waar zyt gy geweest, welke oogen zyn dit Myiord! wat betekend dat alles? hy antwoorde niets , maar zyne hand na zich trekkende, en my naauwlyks aanziende, zeide hy fiaauwtjes: Ik ben niet wel, ik moed naar myn bed gaan. Terwyl zyne knegten hem ontkleedden , ftond-ik in eene zwygende verwondering, te  De ZOT van AANZIEN. 375 te vergeefs naar de oorzaak van dit buiten gewoon "gedrag gisfende ; maar zoo dra hy te bed lag nam ik een fcoel aan zyne zyde, en een zyner handen tusfchen de myne ncemende en drukkende,borst ik uit in traanen. Na een droevig en wederzyds ftilzwygen , rieD myn man. Ach, Mevrouw! hoe heb ik deeze traanen t™. verflaan? Ik ben genegen d.e als bewyzen van uwe goedwilligheid aantemerken , maar ik kan ze niet befehouwen als blyke van uwe genegenheid. Gy hebt my met Hef, Mevrouw, gy hebt my nooit Hef gehad. Al de ftandvastigheid en drift der vuungfts genegenheid , alle myne poogingen en gedienftigheden zyn niet in ftaat geweest my het geringde eigendom in uw hart te bezorgen. Ik befchuldige u niet Mevrouw! wy zyn geen meesters onzer genegenheden. Ik ben overtuigd dat ik uwe liefde nooit verdiende. Dat was een geluk dat voor een beminnelyker voorwerp gefpaard werd. Maar ik had gehoopt dat de tederheid en opregtheid myner genegenheid omtrent u, zekerlyk eenige aanfpraak ep een gedeelte van uw vertrouwen zou ge- maakt  376 De ZOT vjn AANZIEN, maakt hebben. Ach hoe dierbaar zou zulk een vertrouwen aan myn hart geweest zyn « het zou by my de plaatze uwer liefde vervuld, en ik u nooit befchuldigd hebben over uwe onweerftaanbaare geneigdheid tot iemand anders. Ja Mevrouw, ik zeg onwederftaanbaare; want ik weet dat gy deugdzaam zyt. Mogelyk was het in uwe magt niet, eenen anderen uwe liefde te weigeren, maar evenwel kondt gy doch uwen man een deel in uwe vnendfehap gegeeven hebben. Gy hebt myne vriendfehap ! riep ik uit myne opregtrte vriendfehap , myne tederftê liefde zelfs! Is myne liefde niet zoo vuurigals gy zoud wenfehen , gy hebt evenwel ai de hefde waartoe ik bekwaam ben , en gy bezit ze geheel en onverdeeld. Wat zegt gy daar Mevrouw? Ik wenschte om Hemels wille , dat gy my kondt bedriegen , dat ik in myne onwectenheid gebleeven waare! maar dat is gepasfeerd , dat is over Mevrouw, myne oogen zyn over myne elende opengegaan; en ik fterve in het dub- bele  De ZOT vah AANZIEN. 377 bele gemis van uw vertrouwen en van uwe liefde Ik heb uwen minnaar gezien; ik zag hem vier dagen geleede toen ik voor een venfter ftond. Hy ftond voor dit huis met een ander te fpreeken. Ik wagte elk oogenblik, dat hy van myne afweezigheid gebruik maaken , en toegang by u zoeken zou. Ik hield myn degen gereed om hem te vo'gcn , om zyn hart te doorbooren en hem a;.n de regtea van myne eer en liefde opteoffeien. Maar hy vertrok fchielyk en ftelde myne wraak te loor. Genadige hemel! riep ik, wat dwaasheid is dit! droomd gy, of wie is zoo wreed geweest u tegen my op te ftooken ? gy zult den bedrieger zien Mevrouw , hernam Myiord , en toen zyne hand weghaalende, trok hy uw pourtrait van onder zyn hoofd peuluw , hy vraagde met veel verontwaardiging; kend gy het origineel van dat pourtrait Dame? Ach! fchreeuwde ik uit, ikbelydehet, ik ken hem; ik kende hem inderdaad ! hy was de afgod van myn hart, ik verblyde my in hem , ik was verzot op hem. Gy erkend het dan, gy ftaat  S:8 De ZOT vak A|ANZI.EN. ftaat het toe, hernam myn man;en tenlaatftert behaagd het u my een vertrouweling te maaken van een geheim, dat ik reeds lang in fchikkelykheidshalven onderfttld nebbe, eene onwillige drift te zyn. Ach had ik myn ongeluk vroeger geweeten! ik zou niet onder den onverwagten en fcbielyken druk bezwecken zyn, gelyk ik nu doe. Maar zeg my wie en wat is die gevreesden medeminnaar; die my myne rust ontneemd? en myn leeven van my rukt. Zeg my eerst Myiord , zeide ik, hoe zyt gy' aan dat pourtrait gekomen ? ik vond het in uwe cabinet geduurende uwe ziekte, zeide hy, toen ik naar uwe flesjes zogtomuvaneene ftaauwte te herftellen. Ik vley my zei ven dat ik van geen jalourfchen aart ben. Nieuwsgierigheid bewoog my eerst het in myn zak te fteeken, -Ik bezag het naderhand op myn ge • mak, en toen kwamen eenige twyffelingen in my op. Ik tragte dezelve te verdooven ; ik redeneerde met my zelve het kon een familie ftukje weezen , het beeld van een broeder of lang overleden bloedverwant. Maar dan was •er weer een vyand van myn rust, die my in Muis-  De ZOT van AANZIEN. 375 "fluisterde, flat, zoo dit het geval geweestwaare, gy zoo zorgvuldig niet zoud zyn, om het voor my te verbergen; maar dat gy veel eer roem gedragen zoud hebben op zulk een cieraad van uw geflagt; gy zoud het zelve wel aan menfehen hebben laaten zien. Dit ftuitte my wil ik wel zeggen; bykomende twyffelingen en zwaarigheden vielen op myne ziel. Zy verbergd dit zeide ik by my zelve, voor haar eigen oog en befchouwing ; om het te zien, en daar op als zy alleen is te ftaaren , en haar gezigt te vermaaken met het begunftigd beeld, 't welk in haar hart geprent ftaat. By ieder deezer overwegingen voelde ik als een fteek in myn boezem ; en hoe meer ik over •deeze onzekerheden peinsde, zoo veel meer kragt kreegen zy, en kwamen nader aan een volkomen bewys. Ach! riep ik, haar wezendlyko koelheid en gemaakte goedheden hebben nu eene reden. Zy bedriegt, zy misleid my ; ik wil ook eene andere houding aanneemen, zoo lang tot ik het geheim ontdekt heb. Ik deed toen alle poogingen en dwong my zei ven, u , met myne gewoonc tederheid aantezien ; maar ik vond dat onmogclyk. Ik vertrok daarom  380 Ds ZOT van AANZIEN. om fchielyk en zonder u daar van kennis te geeven. Indien zy noch eenig overbiyfzel van vriendfehap voor my heeft, dagt ik, de bezefiing van myn verlies zal haar gevoel daar van opwekken. Ik vermomde my zelve, en huurde als een vreemdeling kamers tegen u over. Ik hield my geduurig aan het venster. Ik was op de wagt van 's morgens tot 's middags, om een grondig onderzoek te doen naar uw gedrag in myn afweezen. Ik zal haar gefteldheid ontdekken, zeide ik, uit de bezoeken die zy ont. fangt; maar na eene wagt van veertien dagen, konde ik niet bemerken , dat wie zich ook aan. diende, iemand werd toegelaten. Myne jalourfche driften bedaarden ; en ik begon my zeiven te befchuldigen , dat ik die ooit gekoesterd had; wanneer, tot myne uiterfte verbaasdheid , deeze perfoon geheel voor myn oog kwam, in kleeding, gelaat, trekken, en houding , het begunftigde origineel van dit pourtrait 't welk ik in myne zak had. Hier viel ik driftig myn man in zijne reden. God zij geloofd, boezemde ik uit, hij kefd noch, mijn lieve en beminnelykeNeef! fchoon ik  De ZOT van AANDIEN. stl ïk nooit wensch zyn aangezigt weer te zien ! myn eenige bloedvriend, mogelyk nu myn eenige vriend, gy leeft noch en ik vertrouw dat gy gelukkig zyt; dat is genoeg! Uw bloedvriend, uw eenige bloedvriend , 'Mevrouw riep Myiord! beftaat hy u zoo na? is hy niet nader, niet waardiger aan u dan bloedverwantfchap ftrekt? gaa voort Myiord, zeide ik, dan zal ik u alles verhaalen, zonder vermomming of iets te verzwygen. Ik beken, zeide Myiord, dat zyn gezigt my ten vollen overtuigde dat ik verraaden was. Myne jalourfche pynen hervatten hun dubbelt 'geweld; Ik Was woedend en vol vuur, myn hart werd aan alle kanten van een gefcheurd. Een geweldige koorts taste my aan, maar myne woede en wraakzugt onderfchraagde my onder dezelve. Vier dagen bleef ik in de ongeduldige verwagting van uwen minnaar nog eens tezien, ten einde ik hem op duizend plaatzen in elk " verleidend gedeelte van hem doorbooren mogt. Maar de natuur word my eindelyk te fterk, ik zonk onder de verdrukking neder, en ik keerII. Deel. Bb de  JSi De Z^0T va» AANZIEN. Se naar huis om u te zien, u te befchuldige» en voor uwe oogen te fterven. O myn man! myn vriend! myn waare mi», naar! riep ik uit, hoe veel beklaage ik u, hoe veel voele ik voor u! Ik verfchoon uwe verdenkingen hoe beledigende zy ook voor myne eer waren; wyl uw jaloezy niet geheel zonder grond is. Ik bemin waarlyk de perfoon wiens pourtrait dat is,met tederheid,me^rift. Maar geloof my, als ik u verzekere dat ik myne oogen noch op het origineel noch op de fchildery gefiagen heb, in den tyd van de laatfte twintig jaaren. Wat zegt gy my daar? riep Myiord. En gy zyt evenwel, zoo veel ik weet meer dan dertig jaaren oud. Kond gy ooit in zoo vroeg eene leef tyd met zoo veel drift bemind hebben ? Hier vond ik myzelveonder de noodzakelykheid van rrynenman dekleinegevalletjes indrukzeis en gevoelens van myne kindsheid, die gy reeds weet, te ontdekken. Toen ik myn kort verhaal befloten had, vatte hy myne hand, en die  De ZOT vam AANZIEN. 383 die fterk aan zyne lippen en'toen op zynebran- OmynFanny riep hy uit, ^Jfj££ aanbiddelyk fchepzel 1 welk een ftrydt heb,^ geftreden, welk eene overwinning hebt gy behaald van bevalligheid over natuur , van d ugd over drift? kond gy my verfeboonen, lv in het selnk van uwe vriendfehap herftellen gegeeven hebt die gy my kondt geeven en dat fndien gy het had konnen doen gy my bemind Ik wil u niet bedroeven mynneef, met eene befchryving van de hartroerende toneel» die ^r^Crvlnmynweduwfchap 1 ik my zelve van alle vrienden ontbloot, fe n onnodige last op aarde. Schoon ik y heid en een zeker foort van afkeer, want gy Tad u nooit verwaardigd naar myomte21en Lderzoektedoen, of'er zulk een perfoon Bb 2  ÈU De -ZOT vak AANZIEN. «w Keve Fanny A/goed „och in het Iand der ieevendrge was. Ten laatften verkregen my-enden,.(gelyk'zy ^ «et i.gt, de Jugt, en de vermaakelykhedender waereld weertekeeren. Ik volgde hunnen zin. Ik bevond my daar weiby. Ik febudde lantaarn dendruk af die op myne ziel Jeide. Dewyl doch alles ydeiheid is, dagt ik, .haaten wy van dc verftrooying ons deel neemen, en ze zoo aangenaam maaken als moge.'yk is • en in -e voigehier van hebt gy my'in' dat gezelfchap gevonden, welke gy gisteren met uwe tegen. Woordigheid vereerd hebt. " Toen gy in kwaamt kende ik u niet D~ vreemde naam van Fenton benevens de verandenngen ctie de jaaren in , veroorzaakt termen bragten u geheel buiten myn geheugen. Ik veelde my zelve egter op eene vreemde wJ2e gedaan. Z&er iets in uw perfoon en :~ vernieuwe in myn nar: Indrukzelen gelyk S„ d:ewe,l,emyeers geheel vervulden, ik'kon a met aanzien. Ik kon niet te»™ c 'J-^<- >egen u fpreeken Zonde* ontroering. Do f-w» n . ■ b«neese nagt was ik, pCIQ.  D'e ZOT van AANZIEN. 3S5 peinzende, te vergeefs poogde ik uittevorfcben waar én wanneer ik u gezien mogt hebben. Wanneer my 's morgens een helder iigtinmyn hart opging. Ik vloog op , kreeg uw afbeeldzel, 't welke alles in eens openbaarde, en u van onder uwe vermomming ontdekte. Gy zyt zeer veranderd myn neef. Had ik u eerst gezien zoo als gy 'er thans uit ziet, ik denk dat myn jong hart niet zoo diepgetroffen zou geweest zijn. Het overblijfzel is egter edel, cn vernieuwd aan my op eene waardige wijze, de herinnering van 't geen het gebouw eens was. Uw ingètrokkene houding, de verandering, van uwen naam, fcheenen eenige droevige omftandigheden te onderftellen. Maar indien vijftig duizend ponden of het dubbele daarvan, u van die haftzorg ontheffen konnen,'dan zaükf voor de eerfte reize denken dat mijn geld mij voordeelig geweest is. Mijn lieve en edelmoedige nigt , hernam Mr. Fenton ik zal mij zelve nooit de fmerten verBbs gee-  38S De ZOT th AANZIEN. geeven , die ik u door mijne verregaande genegenheid te uwaards , onvoorzigtig veroorzaakt hebbe. Nooit beminde een broeder zijne zuster noch een vader zijn kind tederder dan ik u lief had. De afkeer, die gyfchielijk tegen mij had opgevat, was een van de gewigtigfte fmerten mijnes ieevens! en mijne onweetendheid wat 'er in den Jaatften tijd van u geworden is, daarvan zult gij de waare reden vinden in mijne eigene leevens gevallen; waar van ik u een kort,berigt zal mededeelen. Hier op riep Mr. Fenton om Chocolade : en na het ontbijt gaf hij Mevrouw Maitland de volgende aandoenlijke hiftorie van zijn eigen leeven en gevallen. Einde yan het tweed; Deel,