01 1089 3781 U8 AMSTERDAM  D 13 ZOT VAN AANZIEN. DERDE DEEL.   D E ZOT van AANZIEN, o F d e , HISTORIE van HENDRIK Graave van Meerland. In Vyf Deden. Door den Heer BROOKE. DERDE DEEL. Naar den Derden Druk uit het Engelsch vertaald. Te AMSTERDAM, By de ERVEN van F. HOUTTUYN. MDCCLXXXIL   D E ZOT van AANZIEN,, OF DE HISTORIE VAN HENDRIK Graaf van Meerland. Derde Deel. DERTIENDE HOOFDSTUK. Historie van den Heer Clinton. D e Waereld, myn beminnelyke Nigt, de waereld is voor een mensen gelyk zyn temperament of geaartheid. Het gemoed vormt haar eigen voor-en tegenfpoed ; de winter vertoont geen eene wolk aan een' vergenoeg» den geest, doch iemand van een droefgeestiA 3 gen  & De ZOT van 'AANZIEN. gen aart kan in den zomer zelfs geen Zonneichyn voor zyne ziele vinden. In myne jeugd bood z.ig elk voorwerp vol bevalligheden aan; maar helaas! de tyd kwam, dat het Geheel - Al zig vertoonde als een donkere kelder , *n welke alle vreugde begraven lag en dc Zon zelve als een lamp , die diende om my de aaklighe'rd en verfchrikkingen, die my omringden, vooroogen te Hellen. Dewyl myn Vader en Moeder ftierven , terwyl ik nog ter minne was, weet ik mets van die ouderlyke tederheden en liefkoozingen, welke dienen om de ziel te lenigen en Üe eerfte gronden van gezellige vêrbindtenis te leggen ; ook wierd het gemis deezer zoetigheden , in geener maate aan my vergoed, door het gedrag van ecnen heerschzugtigen broeder, en van ecnen meesteragtigen voogd. Dewyl ik egter natuurlyk van eencn goedwilïtgen aart was , zogt ik die genegenheid en vriendeiykheden onder vreemden , welke ik in der. boezem of op de aangezigten myner eigen bloed verwanten niet kon vinden. Ik ftap de nietsbetekenende gedeelten van myn  De ZOT van AANZIEN. 7 myn School-en Academie leven voorby , en haaste my naar het gewigtigfte tydpunt van myne leerjaaren. Uw Vader beftelde my by Mr. Guldeling, een zeer ryk en aanzienlyk koopman , die regt over de Wisfelbank woonde. Hy was verfcheiden jaaren weduwnaar geweest en zyn eenig kind, een dogtcr, was toen op het kost - fchool. Mr. Guldeling was een man die, by veel verftand,deftriktfte eerlykheiden een gevoelig hart bezat. Op het eerfte gczigt vatte hy eene byzondere genegenheid voor my op , waarvan hy my zeer menigvuldige en tedere blyken gaf. Hy bekleede by my de plaats van een patroon en een vader ; ik voelde voor hem al de goedheid en liefde van een kind. In het vierde jaar van mynenLeertyd, riep hy my in zyn kabinet alleen, en my vriendelyk de hand drukkende, zeide hy: Harry, ik £ heb u lief, en uw belang ligt my aan'thart; want, fchoon gy myn eigen kind niet zyt, a 4 gy  *; Dé zot vak AANZIEN. Sy zyt doch myn lieveling. Hou u Harry! Laat my uitfpreken Ik moet u onderhouden ovei zaaken van gewjgt. jk ging g;steren by UWen Oom Algoed, om te weeten hoe het met uwe om- ftandigheden.ftond Want fchoon hy als uw oom geene byzondere genegenheid uwaarts laat blykcn, hy is toch een getrouwe voogd. Hy is nu getrouwd met eene heminnelyke Jonge vrouw, en ik begeer dat gy heenen gaat om hem by die gelegenheid' geluk te wenfchen. - Uw oom heefc uw klein fommetje met goed voordeel aangelegd, en uwe 12000 ponden zyn verdubbeld. En' nu, Harry, dewyl uw vader zich niet als een vader omtrent u heeft gedraagen , in de verdeeling die hy tusfehen u en uwen broeder maakte , zoo ftel ik my voor, om in een zekere maate zyn plaatze te vervullen, en ik doe u deezen wisfcl van i290o ponden prezent, 't welk, by uw klein erfgoed gevoegd, ueenigzins m (laat zal fteHen om 0 Mynheer riep Jk Hou u p} myn kind, zeg ik nog eens, tot gy reden zult hebben o:n my te bedanken ik worde oud, myn Harry, M dopr e?n langen iDop van uaarftig,ieid % ' heb  De ZOT van AANZIEN. 9. heb ik regt gekregen om zoo wat myn rust te neemen; ik wilde derhalven een foort van vermenging maaken van uwe vlyt en mynerust. Ik zal zoo dikwyls niet meer op het Comptoir weczen als wel te vooren. Ik Hel u derhalven voor om onmiddelyk met my in compagnie te doen. Maar , dewyl ik dus eifche, dat gy drie vierde deelen van de moeite op u zult neemen, zoo is het billyk dat ik u een evenredig voordeel gecyc, Nu, daar myn Capitaal grooter is dan vyfinaal uwe 36C00 ponden, biede ik u de volle helft der winst aan , in bclocninge van uwe buitenge-, woone oplettendheid cn vlyt.-— Hoor my uit. , . ik denk niet dat ik door dit beding iets zal verliezen. De zaaken van Potiphar gingen zeer vooifpoedig onder de handen van den jongen Jozcph; cn ik gcloove dat gy ook een gunsteling van uwen God zyt. Ik kon niet fpreeken; de goede man zag myne aandoening, en my in zyne armen vattende, drukte hy my aan zyncn boezem, liet een traan van vergenoeging op my vallen en verti ok„ zonder een woord meer te fpree* ken. '• . A s Ver,  io De ZOT van AANZIEN. Verfcheiden volgende dagen was Mr. Guldcüi.g bezig met zyne correspondenten te berigten, dat ik zyn compagnon in de negotie was geworden , en ik werd van alle zyden geluk gewenscht als een der voornaamfte kooplieden van Londen, eer ikmyn twintigje jaar had bereikt. De verpligtigen en voordeden, waarmede de goede man my dus beliefde op te hoopen , verwerkte in my eene verdubbelde vlyt en fchranderheid, en ik zag met Argus oogenop alles naauwkeürig toe , om de belangen van myn patroon te behartigen en te handhaaven. Ik heb dikwyls gedagt dat 'er iets romanesk in was, dat ik beide myne vrouwen door een foort van avontuur hebgekreegen, waarom ik haar belang neemen in myn pefoon liever aan een gevoel van dankbaarheid, dan aan eenigen zin In myn pcrfoon heb toegefchrecven. Op een zomerfchen dag reed ik naar Barnet, om rekeningen te fluiten met Mr. Frad- gü  De ZOT van AANZIEN. U gil , een correspondent van myn meester , welke gezegd was op zyn Landgoed onpas* ielyk te weezen. Toen ik de plaats naderde , zag ik eene bejaarde Dame zagtjes naar my'toe wandelen, gevolgd door een geheele trein jonge meisjtfs. Ik bemerkte op den zeiven tyd, dat zy op de hielen gevolgd werden door twee ryk uitgedoste manspersonen, die fchielyK aanfehietende alle deeze meisjes Maande hielden , en hen decden by een vergaderen ter hunner onderlinge befeberminge. Een deczer mannen egter, niet afgeschrikt door den tegenftand van zoo tahyk een gezelfchap , nam zeer onbehouwen een der oudfte jufvrouwen in zyne armen , en haar by herhaaling kusfende, ftak hy zyn tand in haar' boezem. Ondertusfcbcn güde de jon. ge Jufvrouw en riep om hulp , wanneer ik fehieJyk aanreed, en den deugniet op den grond ftiet met het dikftc eind. van myn zweep. Zyn medgezd haalde zyn degen uit, en wendde zig naar my, maar myn paard op hem aanzettende wïofp ik hem ook ter aarde, toen öeeg ik af, brak hunne degens aanHukken , cn die beide minnaars in een ftaat achtende, dat 'er fchielyk niet veel van hen te  12 De ZOT van AANZIEN. te vreezen was, leidde ik myn paard by den toom , tot ik mync fchoonen veilig in haare woonplaatze zag te rug kecren. Eenige maanden na dit geval riep Mr Guldeling my ter zyde. Harry, zcide by, myn dogter is nu tot vrouwelyke jaaren gekomen en moet iets wezenlyker dan naaldewerk ' dansten, fpeelen en franfche fpreekwyzen lee' ren; ik heb daarom voorgenomen , baar te hms te ontbieden, daar zy met hulp van onze keukenmeid en huishoudfter mag leeren hoe zy een Zondagfche podding moet klaar maaken en een huisgezin bellieren. Ik gaa haar geregeld om de maand eens bezoeken, verzeld van eenige mannen wen van onze kennis, maar ik vraage unooit om van de party te zyn , om dat wy beide niet wel te gelyk van huis konnen. - %n kind, fthoon een openhartige meid « zeer gehoorzaam en goedaartig. Haar-eld ^et gy , geeft haar regt op den eerften Lord van het landjevenwel weet ik niet waar het van daan komt, dat ik myn kind liever geluk. kig  De ZOT van AANZIEN. i3 kig dan groot zag. Ik wensch haar niet als een ryk betytelde Dame te zien. Ik wenschte liever, zeg ik, haar getrouwd te zien aan een braaf man met een teder hart, wiens liefde hem beweegen mogt met haar huishoudeiyk te weezen, en met haar vreedzaam en vermaakelyk in deeze familiekring te leeven, dan haar benaauwd te zien met een prins van den bloede. Nu Harry, wyl deeze zaak, boven alles,my ter harte gaat, is het in uw vermogen my onuitdrukkelyk te verpligten. Zoo dra myn dog> ter te huis komt, denk ik dat wy door eene menigte opwagters belegerd zullen worden : op zulk een Argo, bevragt met zulk eene laading, zal buiten allen twyfFel menig zeeroover jagt maaken: Daarom myn zoon, biddeiku, een fcherp en onderzoekend oog omtrent haar te houden , en wel agt te geeven op de zeden en gelleldheden van zulke perfoonen, die myn dogter by haar zal toeiaaten. Gelyk ook om zeer naauwkeurig hunne omflandigheden en characters uit te vorfchen. Uwe waakzaamheid en fchranderheid kan ons voor verderf behoeden. Als myn kind ongelukkig is moet uw vriend  14 Da ZOT van AANZIEN. vriend allerellendigst weezen. Dan ik vertrouw,f myn lieve Harry, dat, terwyl ik leeve, gy haar een rriendelyke broeder zult weezen; en dat gy u als een vader omtrent haar zult gedraagen, wanneer ik kom te fterven. Hier kon de goede man zyn drift niet langer betoomen, maar zyn zakdoek voor zyne oogen houdende ging hy de kamer uit. Binnen weinige dagen ging Mr. Guldeling, verzeld van eenige zyner vrienden uit de Stad, om zyne dogter naar huis te haaien. Op haar aankomst was ik diep in Comptoirzaaken gewikkeld , en het was byna den tyd van het avondeeten eer ik haar kon opwagten. Toen ik intrad, bood Mr. Guldeling my zyn dogter aan, zeggende: deeze,myn lief, is Mr. Clinton myn Compagnon, myri vriend, myn zoon, en uw broeder. Hier op bloosde Mejuffrouw Guldeling, en agteruit deinzende, toen ik na. derde om haar te groeten; zeide zy: zoo ik niet bedroogen ben, Mynheer, is hy nog meer voor ons dan alles wat gy hebt genoemd, het zou my flegt ftaan te vergeeten dat hy de ver. losfer van uw dogter is. «l— Uw verlosfer myn Matje! hoe, waar, wanneer? Wel; ik  De ZOT van AANZIEN. elk bidde u, papa, heeft Mr. Clinton u nooit zyn geval by Barnet verhaald ? Neen waarlyk, myn lief. Elk zou zoo veel niet zwygen, papa, als 'er zoo veel tot zyne eigen eer te zeggen was. Ik herrinnere my , dat de ridders in de romans, als zy te zedig waren om van hunne eigen daaden veel op te . geeven, een vriend of een fchildknaap toelieten, bet verhaal hunner gevallen, aan het nageflagt mede te deelen, en ik necme deviyheid om fchildknaap van Mr. Clh.ton te weezen, by eene foortgelyke gelegenheid. Hier begon Mejuffrouw Guldeling een verhaal te doen , van het reeds gemelde geval , maar met veel vergrooting en loftuitingen. Terwyl zy alle verbaasd en ontzet waren, vertrok ik, zeggende, dat ik nooit van een ridder had hooren gewag maaken,*die tegenwoordig was, terwyl zyne hiftorie verhaald werd. Ik was in dedaad verwonderd, dat ik Mejuffrouw Guldeling van het geval te Barnet hoorde fpreeken, want ik kon my niet herinneren haar ooit gezien te hebben, enhadveel meer  16 De ZOT van AANZIEN. meer myn oog geflaagen op twee of drie andera Jufvrouwen dan op haar. Toen ik weer aan de maaltyd geroepen was, kwam Mr. Guldeling my te gemoet, en drukte my in zyne armen, o myn Harry, riep hy, hoe wonder genadig is God geweest, om myn' besten vriend ter reddinge van myn eenigkind te zenden; in hem te zenden op zulk een ge. vaarlyk en verfchrikkelyk tydpunt j mogelyk als de eenige perfoon die welleeveadheid of menschlievendheid genoeg bezat om haar te behoeden. In waarheid, myn heer, zeideik, gy zyt my niets fchuldigj Ik wist niet dat die Juffrouw uwe dogter was, en ik kon geenszins eenigen roem draagen, op een bedryf dat elk mensch myns oordeels zou uitvoeren. Onder het avondmaal was Mejufvrouw Guldeling zeer vriendeJyk en aangenaam. Haar gelaat kon indedaad niet onder de fchoonheden gerekend worden, maar haare houding was geheel bevalligheid en Majesteit, fchoon in mi. niatuur; haar ommegang was behaagende, eft als zy zong of haare inftrumenten aanraakte, waren alle haare trekken en gebaarden muzyk ; el-  De ZOT van AANZIEN. 17 elke noot fcheen de gevoelige uitdrukking eener gedagte, en wy voelden haare vingers fpeelen op de fnaaren van ons hart. In de eerfte drie maanden na Mej'ufvrouw GuldeJings aankomst, was alles drukte en vrolykheid, asfemblee en feest aan ons huis. Zy was een Magneet, die al den adel en het aanzien van Engeland te zamen trok. Maar, dewyl de bezigheden ons op dien tyd overkropten, had ik geen tyd om in haare uitfpanningen te deelen, en ik liet de commisfie die Mr. Guldeling my omtrent die partyen, die zig als haare minnaars verklaarden, aan hem zelve over. Dewyl deeze minnaars , in eene dageiykfche en talryke opvolging , zig by Mr. Guldeling vervoegden, om zyne toettemming tevraagen, was zyn algemeen antwoord , dat zyne goedkeuring onaffcheidenlyk afhing van die van zyn eenig kind; dat, indien het hun behaagde, hy haar over het geval zou raad pleegen, en hun getrouw van haare goedkeuring of afwyzing verflag doen. Op zulk eene befiisfende v/yze nam zy ook, als Mr. Guldeling zyn dogHl. Deel. B ter  Ï9 De ZOT van AANZIEN. 1 ter daar over by herhaaling onderhield, zyn hand tusfchen de haare, en dezelve kusfende, zcide zy, o neen, myn lieve papa, dat is dé man niet. Op zekeren dag, als ik alleen in het Comp. toir zat, kwam Mejufvrouw Guldeling by my en vertoonde my een briefje van haar Vader van 250 ponden. En ik bidde u Mejufvrouw, zeideik, waar toe die plegtigheid, die fonna! titeit? Zeker Mejufvrouw Guldeling, kan altyd over twintig maal zoo veel disponeeren zondsr eenige last dan haar eigen order. Indedaad, is het ernit, Mr. Clinton? vraagde zy , ik ben 'er grootsch op, dat ik zoo veel crediet by u heb, dat verzekere ik u. , Maar Mr. Harry , van waar komt het dat wy zoo weinig uw gezelfchap hebben? . 1 Uw Vaders bezigheid Mejufvrouw berooft my van het genoegen dat ik anders zou hebben in u op te wagten Wel, Mynheer! Ik ben wel groots, dat het alleen myn Vaders bezigheden zyn, die u beletten op zyne dogter eenige agt te geeven. — En dit gezegd hebbende l'poedde zy zig weg. On-  De ZOT van AANZIEN. jg Onmiddelyk was ik getroffen door eene flikkering van eene ongemeene betekenis in de woorden en het ge Irag van Mejufvrouw Guldeling,' maar, wyl ik nooit my met den loop h^arer genegenheden had opgehouden,, ftee^ ik 'er niet veel agt op , vermoedende dat het een gril haarer fexe mogt weezen, Onder den Luisterryken troup der aanbidders , die ons huis dikwils kwamen bezoeken , was zekeren Heer Spelling, een jong edelman die in zyn perfoon en zeden zeer befchaafd was , van eene allerbeminnelykfte houding en geaartheid. Zyn Vader was, gelyk die van Mejufvrouw Guldeling; een voornaam koopman geweest, en had ook even als hy een groote rykdom byeengebragt. Dewyl hy zedig was , als ik het zeggen mag, toE fchaamagtigheid toe , verklaarde hy zig niet voor minnaar dan na dat de grootfte menigte mededingers was afgeweezen. Toen beleed hy, met een bloozend wantrouwen, zyne liefde aan Mr. Guldeling , en verzogt ernftig zyne goedkeuring en tusfehenfpraak B 2 ten  2» De ZOT Vak AANZIEN. ten zynen behoeve. Gy hebt niet alleen my. ne toeitemming, zeide de goede oude man, maar gy hebt ook myne beste wenfchen en zult myne beste poogingen ook hebben ten einde gy wel flaagen moogt. Egter moet ik u ondertusfchen waarfchouwen Mr. Spelling, dat ik de genegendheid van myn kind niet dwingen wil, fchoon 'er geen twee in de waereld zyn die ik hooger fchat dan u. Ik fchreef in myn kabinet toen Mr. Guldeling by my kwam, met eene angstvallige bezorgdheid in zyne houding, hy verhaalde my wat tusfchen hem en Mr. Spelling gebeurd was , en vraagde of ik de party niet goedkeurde. Ik weet Mynheer, zeide ik, geen man in Engeland die uw dogter meer verdient dan Mr. Spelling. Dan , Mr. Harry heb ik u een Jast optedragen; Machtildc heeft veel eerbied voor uw oordeel! Ik bidde u dat gy gebruik maakt van uwen invloed op haar, en al uwe welfpreekendheid aanwendt ten voordeele van deezen jongen Heer. Maar, Mynheer, zal Mejufvrouw dit niet als een bewys van groots verwaandheid aanzien in  DE ZOT van AANZIEN. 21 in een perfoon die in 't geheel geen regt heef: om haar te raaden. Neen in 't ge¬ heel niet , gy moogt h; ar zeggen dat gy het doet op myn verzoek, en dat wy beide om- trent dit ftuk van dezelfde gedagten zyn Wel , Mynheer , dewyl gy 'er op aan rtaat wil ik u gehoorzaamen, maar het is de eerste reize dat ik u met tegenzin gehoorzaame. Even na dat Mynheer Guldeling my verïaaten had , trad zyn Dogter by my in , mer een zigtbaar ontfteld en verward gelaat. Myn papa, mynheer, zeide zy, heeft my gezegd dat gy my over zaaken van belang te fpreeken hebt.— Ik hoop, Mejufvrouw! — Ik bid u zit een oogenblik. Indedaad, myn lieve Mejufvrouw Guldeling , myn last is niet zeer van myne verkiezing , en ik hoop, zeg ik, dat gy zoo goed wilt weezei' van myne vermetelheid te vergeeven , uit aanmerking dat ik naar uw Vaders bevel te werke gaa. Gy ontftelt my , Mr. Clin- ton, ik bidde u gaa voord. ■ Mr. Spel¬ ling , Mejufvrouw, heeft eindelyk de vrymoedigheid gehad zyne liefde voor u te verB 3 klaa-  22 De ZOT van AANZIEN, klaaren, Uw Vader zou Mr. Spelling 2eer gaarne tot fchoor.zoon hebben 5 en in waar. heid Mejufvrouw, ais ik myfle gedagten durve* zeggen , ik weet niet hoe gy met meer voordeel eene keuze kunt doen. Als dat de zaak is Mr. Harry, dan wenschte ik dat ik van het zelfde gevoelen kon weezen. _ En z t gy niet zoo Mejufvrouw ? wat tegenwerping kunt gy maaken , wat aanmerking kunt gy hebben ten nadeele van myn vriend Spelling? Eene zeer eenvoudige , myn heer , en geen betere dan deeze , dat hy de man niet is die my gelukkig kan maaken ? Dat fpyt my, Mejufvrouw Guldeling, dat fpyt my waarlyk , als ik uit het menschdom iemand moest uitkippen, als ik door de geheele waereld iemand zou vinden, die u verdiende, het zou zeker dee*e zelfde Spelling zyn. En evenwel Mr. Harry , heugt het my den man gezien te hebben, die zoo in bevalligheid als verdiensten oneindig boven uwen begunftigden Spelling te verkiezen is . Waar en wie myn ,^ ve Mejufvrouw ? — Als ik op de Pynbank gebragt wierd , zou ik mogelyk in *s noodsakelyhheid weezen van te moeten be-  De ZOT tak AANZIEN. S3 bekennen. Vergeef, vergeef , my zoete Dame, ik wilde u niet beledigen; en egter wenschte ik om 's Hemels wil dat te weeten.. Gy zult het egter nooit weeten , Mr. Harry. Ik bidde u dan Me- jufvrouw zoo ik |nog eene vraag durve waagen , heeft de perfoon die zoo hooglyk begunftigd wordt eenige kennis van zyn eigen gCluk? Ik hoop, neen, mynheer. Maar ik bidde u van wat voerdeel kon die kennis voor my weezen ? kunt gy vooronderftellen, dat zulk een perfoon als ik befchreeven heb , zig verwaardigen zou om een perfoon als ik ben met eenige genegenheid aantezien ? — Ik geloof niet Mejufvrouw dat 'er een perfoon in Engeland is, die zig zeiven niet ten hoogften vereerd, ten boogtten geiukkig zou rekenen met uwe hand ? Maar dan zyt gy verzekerd , Mejufvrouw , dat de man zulfcs verdient? — Ach, daar ligt myn ongeluk! hy is al te waardig , te edel, te volmaakt , te beminnelyk, te veel alles voor'myne wenfchen om my eenige hoop te laaten. En nu, Mr. Harry, daar ik u nu myn geheim ontdekt heb, hoope ik niet dat gy myn vertrouwen verraaden en het zsive aanmynen Vader' B 4 °Pen"  24 De ZOT vax AANZIEN, openbaaren zult. Ik vertrouw liever en vet. 2oek dat gy aan myne weigering van Mr. Spelling , ter bevrediging van mynen Vader een andere couleur zult geeven. En om u de vernedering die gy ondergaan hebt eenigzins te vergoeden , in het verwerpen van uwe voorfpraak ten behoeve van uwen vriend verbinde ik my liever om nooit zonder uwé goedkeuringe te trouwen, fchoon ik niet be.oovemynheer, dat gy over myne keuze befchikken zult. Daar is verder -nog eene zaak, Mr. Clinton, in welke gy my verplig. ten kunt, te weeten, op myn Vader te verkrygen, dat hy deeze asfemblecs en dienagtpartyen affchaft, welke ons huisgezin zoo veel verwyderen; indedaad, Zy waren nooit Tan myn fmaak, fchoon zy door hunne nieuwigheid in het eerst iets konden toebrengen cm eemge weinige droefgeestigheid , die 'er m myne ziel was , te verdryven , maar nu zyn zy my geheel overdraagelyk geworden' " Hier begon haar oog vol te worden, zy loosde een redere zugt, zy aeeg en vertrok. Aanftondswas myn hart vertederd en aange. daan»  De ZOT van AANZIEN. daan ik zag het kind van myn vriend en patroon , de eenige aan wien zyne hoope , zyne goederen , ja zyn leevcn zelfs afhing. Ik zag zy was ongelukkig zeer ongelukkig , cp een tyd dat zy my verbooden had tot haare verlosOng te arbeiden, fchoon ik gaar. ne myn halve goed zou gegecven hebben, indien ik in ftaat geweest was bet voorwerp haarer wenschen in haare armen te leveren. Ondertusfchen , myn lieve Dame , was het allerverst van ooit in myne verbeelding te komen, dat ik de perfoon zelve was die haar zoo na aan het harte lag. Ik zag dagelyks de bemtnnelyklte jongelingen , de voornaamften van het land op haare woorden en glhr.piagjes tuuren , en nederig om haare gunst fmceken. Ik zag ook dat haare groote rykdom en zeldzaame aantrckkelyKheden haar regt gaven op hunnen eerbied, en ik was niet verwaand genoeg van eenige mededinging te onderneemen. Dewyl ik tot dus verre geheel geen drift voor haar gevoeld had, had ik geene oogen B 5  éér De zot van aanzien. nog oplettendheid op haare onderfcheiding. Schoon ik ze dikwyls zag, was ik zeiden met baar in veel gefprek geweest , en daar het hoofd vol, en door bezigheden als verdrongen is, daar is noch gemak noch tyd voor de liefde om in het hart te fluipen. Aan den anderen kant, kan de beminnende perfoon oogenbük, kelyk het hart van de beminde party doorgronden , en daar een ledig en ongevoelig hart ontcyfferen, even ligt als een Priester van Ifis de beeldfpraakige verborgenheden kon verklaaren. Op een zekeren dag haar zydkamer voorbygaande, hoorde ik het gekwinkeleer,gelykik dagt, van een verafzynd hemelfch muzyk. Ik naderde het geluid, de deur was op een reetje en ik opende ze zagtjes. Ik ging 'er in en ging ongemerkt agter haar ltaan. Zy zat en zong op haar luit. De woorden waren uit Shakespear die zy zoet op zig zeiven toepaste. Zy had die plaatze uit zyn fpcl de Twaalfde Nagt, daar hy van Viola zegt : Zy vertelde nooit haare liefde , maar liet ze Jlilzwyger.d, even als de worm in een rooze knop, haar voedzel haaien op haare damastekaak, e.z. v. En  D* ZOr vah AANZIEN. S7 En hoe teder beantwoordde haar fpeeltuig aan haare ftem, terwyl zy haare zulten op de zagtfte cn droefgeestiglte toonvallen Hemde. Myn boezem was zoo gezwollen door den mengeling van angst en medelyJen, dat ik niet kon wederhouden een verdrukte zugt te loozen. Hier op fchrikte zy en keek om, zy Hond fchielyk op, haare oogen fchooten vuur en haar gelaat gloeide van verontwaardiging en misnoegen. Maar, befpeurende dat de traanen langs myne ■wangen bleeven biggelen , werd haare houding geheel veranderd in zagtheid , en zy floeg op my een oog van onuitdrukkelyke goed; heid. Ach Harry, zei \e zy , ik zie dat gy een edel, een zeer zagt foort van een hart hebt, en dat zoo het gebeurt dat gy eens bemint, gy met veel tederheid beminnen zulr. — Hebt gy ooit bemind , Harry ? — In waarheid Mejufvrouw, dat kan ik niet zeggen! ik heb weinig omgang met dames gehad. Zoo ik eens liefde in myn weg vond of in myn hart gevoelde, ik zou ligt niet eens weeten, wat ik daar van maaken moest. Maar, myne Machtil- ie  sï De ZOT van AANZIEN. de, myn bekoorlyke zuster, (uw Vader beeft my het voorregt vereerd , om u by die lieve en tedere naam te mogen noemen) waarom doch wilt gy uwen vriend, uw besten uw ge. trouwften vriend, de oorzaak uwer ongerusthe.d niet ontdekken? wie ook het voorwerp uwer agtinge zyn mag, ik zweer u hierplegtig, ik zal met gevaar van myn leeven cn goederen, hem gewillig aan uwe voeten brengen om u zyne geloften te doen. O myn zuster, ik wenschte om 's Hemels wil, dat hy hier nu zoo tegenwoordig geweest was , ais ik tegenwoordig geweest ben , om zyne ziel te doen fmelten, en de indrukzels te ontvangen die ik ontvangen heb; zyn hart moest harder dan de fteenen van Thebe geweest zyn, indien gy het niet, op uw gemak, geraakten bewogen hadt, door de beweeging van deeze vingers en de betovering deezer geluiden O gy vleijer, riep zy, met eene zoete ftem en een aangezigt, dat van Jagjes te zaamgefleld was, gy brengt my meest van allen in verzoeking om u iets te zeggen , dat ik om de gehcele waereld niet wilde, dat iemand in de waereld *«t. Dan, ik moet myn gevaar ontvlug. ten.  De ZOT van AANZIEN. 2$ {en. Zoo fprak zy , zy wierp op rr.y een verdwynende lonk, en was in een oogenblik uit myn gezigt. Dewyl onze opwagters nu afgefcheept waren en onze asfemblees ophielden, fcheen Mejufvrouw Guldeling zeer in haar fchik met onze huislyke rust, welke ons dikwylsgelegenheid verfchafte om te zamen te zyn, ik tragtte door eene verfcheidenheid van tedere gedienstigheden en kleine uitfpanningen, de droefgeestigheid te vérdryveri of te verwyderen, welke ik meende dat haar drukte. Ik was zeer verwon» derd , dat ik daar in zoo gelukkig Haagde ; haare vrolykheid keerde weder; zy ontdekte nieuwe en iheeiende bekoorlykheden , en fcheen in korten tyd öeen troost meer noodig te hebben. Zekeren dag in de Wisfelbank zyndei, werd ik aangedaan door een Jood, welke my te kennen gaf dat hy zekere fonrne gelds noodig had en dat hy een juweel van groote waarde aan my verkoopen of verpanden wilde. Het was een fotitair te zamen gefteld uit verfcheicien oos-;  30 DE ZOT vak AANZTEN. oosterfche paerlen, met een diamant van hei eerfte water en de eerfte groot e ia den omtrek : Na eenig afdingen, werden wy het eens voor drieduizend Guinies,en ik ftak dezelve in myn zak. Om dat myne bezigheid my in den Wis. felbank ophield tot het laat was ; at ik mettwee of drie kennisfen in een Logement en kwam niet voor diep in den avond te' huis. By myne aankomst hoorde ik dat Mr. Gul. deling uit was en dat Mejufvrouw Machtilda koffy belast had voor eenige Dames in de kleed - kamer. Ik ging onmiddelyk naar boven zonder complimenten, en opende de deur, maar ik werd aamlonds getroffen door een oo? dat zy op my floeg, een oog dat op eenmaal neerflagtigheid en veragting te kennen gaf. Onder de koffy tragte ik myne natuurlyke ongedwongenheid te bcwaaren, maar ik vond het onmogelyk geen deel te neemen in den dwang , onder welke Mejufvrouw Guldeling zigtbaar zugtein 't kort eene fombere gedwongenheid verfpreide zig over 't geheele gefprek, en ik geloof dat geen twee perfoonen in  De ZOT van AANZIEN. 31 in 't geheele gezelfchap over malkander voldaan waren. Zoo draa de kopjes weg genomen waren ; -reezen de dames op; en daar Mejufvrouw hen verzogt te blyven op eene wyze, die eer haare begeerte dat zy vertrekken zouden, aanduide, gaven zy voor, elders verwagt te worden en namen plegtig hun affcheid. Toen zy ze aan de deur gebragt, en ik ze in haare koetzen geleid had, keerde zy, zonder tot my te fpreeken , te rug en vertrok naar haar eigen kamer. Ik volgde ze , en zoo als zy gereed was daar in te gaan, zeide ik, meteen ftem vol hartelyke tederheid, myn Machtilde, myn' zuster, bewys uwen Harry de gunst om deeze beuzeling aanteneemen, als een bewys van myne agting voor de dogter van myn vriend, voor het dierbaariïe voorwerp myner eerbied en gcnegendheid op de aarde. Dit zeggende bood ik haar myn nieuw koopje aan; zy verwaardigde zig egter niet het zelve te bezien; maar my met een oog vol vreemde driften van het hoofd tot de voeten befchouwende, nam zy het en fmeethet op den grond, en in haar ka-  S* De ZOT vak AANZIEN, kamer fuivende , floot zy de deur voot myn hoofd digc zonder een woord te fpreéken. Ik ftond in eene onbegrypelyfce verbaasdheid en verwarring. Te vergeefs tragtte ik myn geheugen te doorzoeken en weer door te zoeken, om my een geval te herinneren in het welke ik haar beledigd mogt hebben ; maar , niet vermoedende haar iets opgedrongen te hebben waar door zy op my misnoegd kon weezen, ging ik in myn kamer in de uiterfte ncerflagtigheid en droefgeestigheid. Mr. Guldeling kwam niet te huis voor laat in den avond. Hy zond aanftonds om my. Harry, zeide hy, wat is 'er, fcheelt 'er iets aan ? Ik heb u nooit zoo zwaarmoedig gezien. Ja 't is waar myn heer, zeide ik, ik ben niet zoo we! als ik wenschte te weezen. God ze?en my ! laat ons om een Doftor zenden. Neen mynheer ik hoop het zal wel fchiclyk overgaan. — Waar is Machtilda ? — Ik geloot in haar kam*r mynheer. Hy be- lasteSufannaMachtilda te roepen, wyl wyhaar verlangden te ipreeken, maar zy berigte dat haar  De ZOT van AANZIEN. 33 haai Meesteres te hed gegaan was en verzogt had niet geftoord te worden. Het Avondmaal opgezet zynde, zaten wy zwygende te zamen, en wyl niemand van ons een flukje aanraakte, ftond ik op, wenschte Mr. Guldeling een goeden nïgt en ging naar myn kamer. s Na een flaaploozen nagt, kwam myn knegt my met eene zigtbaareopfcbuMtng vernaaien , dat Mejufvrouw zeer gevaarlyk ziek en 'er genoegzaam om alle Doctoren in London gezonden was. Zeer ongelukkig waren eenige volgende dagen. Ik zag myn Vriend , myn Vader , den geenen die ik boven alles in de waereld lief had, in de diepite droefheid die aan krankzinnigheid grensde, en ik voelde myn eigen hart door onuitdrukkelyke angften gewrongen. Schoon ik geduurïg naar den toeftand van Mejufvrouw Guldeling vernam, egter vermydde ik voorbedagtelyk in haare tegenwoordig- III. Deel. C keii  34 De ZOT van AANZIEN, hteld te verichynet], op dat het gezlgt van iemand d.c haar zoo tegen ftond haare ziekte nietmogt verzwaaren. Ten laatfte kwam de goede oude man by my, zyne handen wringende, wilt gy vraagde hy, wilt gy myn Harry, niet eens gaan en Machtilda nog eens zien eer zy fterft ? De Docters zeggen my , dat zy alle vermogens der geneesmiddelen beproefd hebben , maar dat zy met -wecten waar aan zy haare ziekte moeten toe fchryven. Myn lieve Heer, zeide ik , 't is dan niet langer tyd te verzwygen wat ik van het geval weete of gisfe. Mejufvrouw Machtilda zelve ontdekte my het geheim, maar onder deftriktfte bedingen van ftilzwygendheid; het uiterlte van haaren ftaat egter behoort zulke verbindtenisfen te verbreeken. Uwe dogter bemint,myn heer, zy bemint met drift, maar wie het voorwerp haarer liefde is kan ik my niet begrypen. Laat het nu uw taak zyn uitte vinden, 't geen zy met zoo veèle fchranderheid voor'de wasreld weet fchnil te houden, Zy za! niets weigeren aan loet gezag of liever aan de tederheid van zulk een vader. Hier  De Z0T van AANZIEN. 35 Hier verliet Mr. Gulleüngmy, maar kwam omtrent een uur daarna wederom. Zyn gehele geitel fcheen met iets zeer buitengewoons zwanger te zyn. Gy hebt gelyk, zeide hy, Harry, gy hebt gelyk met uwe.gistingen; myne gebeden en myne traaren hebben het 'er ten laatften uitgekregen ! Met de uiterlte moeite heb ik haar het geheim ontwrongen. O myn zoon het is grootelyks in ■uw roagt ons te vcrpligten , zoucit gy niet iets willen doen om eene familie te helpen die op u flaart zoo als wy doen ? zoudt gy niet iets willen doen voor uwen ouden viiend, die u zoo lief heeft als ooit een vader zyn eigen kind had ? —— Iets voor u mynheer? ja, zeide ik, alles, alles wat by mo:e!ykheid gedaan kan worden. Maar ik bidde u, Mynheer, ken ik de peifoon? ja Harry, gy kent hem, gy kent hem , feforaeuwde hy uit, want, gelyk de Propheet totDavid zeide; gy zyt de man. ja Mynheer, borst ik.uit: Ik? dat is onmogelyk! zy kan myn gezigt niet verdraagen, zy haat my, .zy verfoeit den grond daar ik op ga. Niet zoo, zeide hy , niet zoo , zy C 2 be-  36 De ZOT van AANZIEN. bemint het ftof daargy op treedt. Gy zyfzekerlyk iets fchuldig in verzagtmg der verdrieten die gy ons veroorzaakt hebt. Wy hangen van uwe genade af, Mr. Clinton, myn kosteiyke dogter en ik- zelve. Het is in uw magt ons te doen leeven of fterven naar uw welgevallen, ons tot niet te verbryzelen of ons tot beftaan, gezondheid en genoegen te herftellen. Zou het u benadeelen, myn zoon, ons deeze groote weldaaden te bewyzen? is het u eene lastige zaak, gelukzaligheid te geeven aan die geene, wier al te groote liefde voor u hun eenig ongeluk is ? Een vorstelyk fortuin wagt u. Wy en al wat wy hebben zyn het uwe , Mr. Clinton. Wy verlangen alleen van uwe goedheid aftehangen. Laat het fterke van myn dogters genegenheid voor u, iets meer vriendeiyks dan afkeerigs.in uwe borst verwakkeren. Doet gy het niet om haaren wille, doet het om mynen wil myn teerbeminde Harry, laat my u- bidden u voor haar in te houden , haar eenigen fchyn van tederheid te vertoonen, eenige gemaakte liefde, op dat zy herleeven mag, een weinigje ten minnen, uit den beklaa. eeiyken ftaat in welke zy nu gedompeld is. Ter-  De ZOT van AANZIEN. 37 Terwyl hy fprak werd'ik gefolterd door onuitfpreekelyke aandoeningen, en hy zou verder voort hebben konnen gaan, eer ik in ftaat was te antwoorden. Ten lar.tften wierp ik my op een knie , en zyne hand aan myn hart drukkende, nep ik, arh myn vriend, myr Vader, myn lieve vader ben ik niet beterdaneen barbaar in uwe oogen? zoudt gy my van zulke wreede cn ondankbaare gevoelens verdenken ? Neem myn hand , Mynheer, neem myn hand, befchik daar over naar uw welgevallen. Alles wat ik heb, alles wat ik ben is geheel het uwe en uwer dogter , zonder eenige agterhouding voor eenig ander levendig mensch. De goede man nam my in zyne armen en drukte my aan zyn borst, in eene lange en fpraakelooze verrukking, toen my by de hand neemende, bragt hy my ftilletjes in zyndogters kamer. Toen wy inkwamen, wendde zy haare oogen naar de deur en haar bleek en kwynend aangezigt werd fchielyk betrokken met een kórt duurend levendig rood. Ik was zoo ontlteld over den ftaat, in welken ik haar vond, dat C 3 ik  33 De ZOT van AANZIEN. ' ik naauwelyks bekwaam was de zyde van baar bed te bereiken, daar ik knielende zagtjes een. van haare handen nam en dezelve tuafchen d» myne drukkende, baadde ik dezelve zvvygende in een vloed van traanen. Ach papa, riep zy flaauw uit, ik vrees dat gy my hebt ven-aden! Mr. Harry is zekerlyk van myne zwakheid ouderrigt. Ik ben onder, rigt, zeide ik, myne beminnelyke myn allerbeminnclykfte zuster, ik ben onderrigt dat Uc toegelaten worde op een gelukte hoopen dat oneindig boven myne verdienrten is, dan her zal de blydfte bezigheid m.nes leevcns zyn my het zelve waardig te. maaken. Myn lief, zeide Mr. Guldeling, ik merk gy zyt rood zulke aandoeningen als deeze zyn te fterk voor uw zwakken ftaat. Voor het tegenwoordige moet uw broeder Harry u verlaaten. Morgen vertrouw ik zult gy ons gezelfchap beter konnen verdraagen. Hierop nam ik haare hand en daarop eene te. dere en vuurige kus drukkende, waagde het o? te kyken, en zag haare fchoone oogen vervuld  De ZOT van AANZIEN. 39 vuld met een glinsterende traan, en haar geIaat naar my gewend met een lonk van onuit, fpreekclyke teêrhcid en blydfchap; maar Mr. Guldeling, nam my, om kwaade uitwerkzelen van zoo teder een toneel voortekomen, byden arm en leide my weg. Dewy! by begreep dat myne geesten zeer ontroerd waren, belaste hy een vies w n in zyn eigen kamer, en zeide my, dat hg vctder met my in gefprek wilde treeden. Zoo dra wy onze ftoelen genomen hadden , zag hy my crnftig aan, greep my by de hand, en bleef op my ftaaren : Dan fchielyk opryzende keerde cn wandelde hy naar het venfter, en brak daaruit in traanen, hy weende en fnikte byna een uur lang. Zoo dra als hy wat bedaard was, nam hy zyn ftoel op nieuws. Mr. Clinton, zeide hy, is het u waarlyk ernft, uwe bekentenisfcn met betrekking tot myn dogter? zal ik op eenmaal uit alle myne twyfFelingen geraaken ? Mag ik het waagen , u nog eene vraag voorteftellen, aan welKe myn eigen leeven zoo we! als da* van myn kind ten eenenmaale afhangt ? C 4 ln-  46 De ZOT van AANZIEN. Indien het den Ahnagtigen" behaagt haar van haar tegenwoordig ziekbed te herftellen , is het dan waarlyk uw oogmerk haar tot uw vrouw te maaken ? Hier vraagde ik met eenige drift, is dat een vraag, Mynheer ten deezen tyd? wat reden hebt gy myne eer of trouw te verdenken ? -1 Ik wantrouw u niet Harry, ik wantrouw* niet] ik weet gy wilt my niet bedriegen maar gy mogt u zeiven bedriegen. Uw natuur is zagt en vol medelyden , en in den beklaagelyken ftaat in welke n yD meisje legt zou uw fterk medelyden by u ligt voor liefde opgenomen worden. Uwe vriendfchap voor my kan ook aets toebrengen tot den last dien gy op u neemt gy kunt uwe liefde en tederheid voor den Vader verwarren met een gevoel van tederheid cn genegenheid voor zyn kind. Maar , o myn Harry, zoo eenige andere vrouw de voorkeur in uw hart mogt hebben; of zoo het niet in myn dogters magt ware uwe genegenheid te winnen en te behouden, dan zal ik het werktuig geweest zyn om u ellendig te maaken, en dan zal myn hart zoo zeer aan die zyde Iyden als het nu aan deeze lydt Neen myn Va- der,  De ZOT van AANZIEN. ar der, neen. Ik heb geen vreemde Delila's nog geheime minnehandelingen, geene vermaaken die het licht fchuwen. Myn hart is een zuiver hart, en myn Machtilda bezit het zonder eenige mededingfter. Van dien tyd aan dat ik eenig bezef kreeg van myn Vaders vooringenomenheid tegen my bekroop my een zekere foort van eerzugt, 'tzy ze prysfelyk ware of niet, en blies myin, naar eenen ftaat te tragten, die my meer of min gelyk ftelde met eenen eenigen broeder die met veragtinge op my nederzag. Dit maakte my onvermoeid in myne oeffeningen op hetfchool en de Academie, gelyk ook in myne vlyt onder uw oog, Mynheer, in de eerfte jaarenvan mynen Leertyd, en dit liet my geen tyd nog gemak om my met vrouwelyke verbindtenisfen op te houden. Indedaad ik vreesde de vertooning van eenige voordeelen opdelekfe, en ontweek dezelve als zoo veele ftrikken en knippen die voorbedagtelyk myn verderf bedoeiden. Myne omgang met de fchoonen , Mynheer, is zeer weinig geweest, en ik heb nooit, dan zeer onlangs, genegenheid voor C s eenig  4* De ZOT vIk AANZIEN. eenig vrouwsperfoon gevoeld. Waarlyk myh lieve Vader, die Dame leeft *er niet die myn oordeel of hart eenigzins boven uwe Machtil. da zal (tellen. Vrees niet dat ik ongelukkig zyn zal, nu zy my lief heeft rekenc ik my de gelukkigfte aller menfehen. Dan, zeide hy, is zy ook de gelukkigftevan alle vrouwen. En nu myn Harry, wil ik u een geheim zeggen. Van het eerfte uur dat ik u zag, wenschte ik u voor myn dogter, ik wenschte dat zy bevalligheden mogt hebben die uw hart trekken er.bepaalenKonden; maar, gelyk ik vreesde, en wel overtuigd was dat dit het geval niet was, beteugelde ik my zeiven in het voeden van zulk een vleyende hoop. Gy weet dat ik u nooit mede nam naar het kostfchool, de reden was dat ik haar jong en on. ervaaren hart niet aan zulk eene verzoeking bloot ftelien wilde , uit vreeze dat zy eene hoopeloeze drift zoude opvatten en daaronder verkwynen. By haare ferngkoinst naar de Stad, werden myne vermoedens, ten uwen aanzien, zeer klein,  De ZOT van AANZIEN. 43. klein , dewyl ik my verbeelde dat het groot aantal haarer glinsterende aanbidders haare aandagt op u, verdeden, ten minften verwyderen zou ; daarom leide ik alle bezigheid van myn huis op uwe fchouders , op dat zy zoo weinig als mogelyk was uw gezelfchap zou hebben. Ik droeg wyders zorg om myn kind tegen • het gevaar van eenige liefde voor u te waarfchouwen. Matje, zeide ik, op zekeren dag, onder deeze verzameling van fchoone en ry» ke jongelingen , zyt gy volkomen vry in de verkiezinge van den medgezel uwes levens , en hy, dien gy verkiest, zal my altyd lief zyn , daar is raaar,een eenigen , dien ik uit* zondere, een alleen is 'er daar gy met geen oog van eenige verwagtinge op zien moet» .Wie is dat, papa? Myn jongire broeder en de deelgenoot in mynen handel , zeide ik. Hy ziet.veel hooger, Matje, dan op dedog. ter van een koopman. Zyne uitzigten zyn oneindig. Hy is de eenige broeder en erf. genaam van den Grave van Meerland die nu #p reize is , en wiens ongebonden zedeiï hem  4+ De ZOT van AANZIEN. hem buiten twyffel fchielyk ten grave zullen brengen , en in zulk een geval zou onze Harry Clinton als een der eerfte perfoonèn van ons land aangemerkt worden. Ach, Mynheer! ik mag uwe orazigtigheid ten mynen aanzien zegenen, dit waszekerïyk de oorzaak van myne MacbtiWs partydig-beid ten mynen aanzien. De goede man glimplachte en ging voort. Niettegenftaandeik dit tot myn Matje zeide ; had ik zelfs nog alle gedagten op u niet geheel en al opgegeeven. Als zy in uwe tegenwoordigheid zong of fpeeide of fprak, wer.dde ik dikwyls myne oogen op u, en verbeelde myzomtyds, eene aanwasfende tederbeyi in uw gedrag te befpeuren, welke ik vertrouwde dat door verdere'kennis en gemeenzaamheid met haar, nog wel eens in liefde zoude rypen. Maar toen ik om u op den toets te ftelien , uwe voorfpraak by haar, ten behoeve van Spelüng, verzogt, en dat gy deze met alle vaardigheid en genoegen fcheent op u te neemen , toen vervielen al myne gedagten , al myn hoopen op u ten eenemaal, en ik ' wensen.  De ZOT van AANZIEN. 45 wenschte van harten dat myn kind dien zedigen jongman wilde aanneemen. Gezegend egter zy de begunftigende hand dier Voorzienigheid, welke zoo onverwagt, de omHandigheden tot de tegenwoordige uitkomst van zaaken heeft beftierd en dus den hoofd, wensch mynes leevens vervulde. IVIaar ik wil niet langer vertoeven om myn lieve kind de blyde tyding uwer genegenheid te brengen : het zal blyken dat dit de beste balzem voor haare gewonde ziele is, die voordeezen nagt haare oogen in hartelyke rust en vrede zal fluiten. Ik was den volgenden morgen pas gekleed, toen Machtilda's begur.itigde kamermeid in myn vertrek kwam en my goeden morgen wenschte. Mejuffer Susfanna, zeide ik, uw vrolyk gelaat doet my vermoeden dat Mejufvrouw Guldeling wat beter is. o Ze- kerlyk beter, Mynheer, zekerlyk beter, daar kunt gy gerust in zyn ; zy fliep zeer zoet den geheelen nagt, en ik wed , dat zy geen gebrek aan g3'ukkige droomen zal hebben £thad. * Hier is iets voor uw goed nieuws*  4« De ZOT vn AANZIEN. nieuws. Neen , Mynheer , neen , ik neem nooit geid van beercn; de ede'moedig, heid van myne meesteres brengt my daarin ■boven verzoeking. Ik heb myn meesteres Hef. En ik meen dat wy alle u eer dienden te beloonen, Mr. Harry, zoo wei wegens uw bezoek van gisteren , als voor eene andere «He wy feoopen dat gy van daag by haar zult ■afleggen. Wy lachen wat met al die oude Doctors , een jonge Da&or alleen is meer ■waardig dan een geheel leger van die andere. . Sufanna zoo het fcheen was oplettend geweest, en haperde het in zulke gevallen aan geene fchrandeiheid. . Mr. Harry, vervolgde zy, ik wilde 'er gaarne myn laatfte' vierendeeljaars huur om getvcn, om te weeten welke bekoorlykhedcn gy doch by u hebt, dat alle mooye meisjes zoo naar u zyn. , In waarheid, Sufanna zeide ik, ik weet niets van al die bekoorlykheden en ook niet dat men zoo mal naar my is. Vertel my dat niet, Mynheer, vertel my dat niet. Dezelfde dag dat myn Jufvrouw 's avonds ziek werd, kwam hier een dame in een koets naar u vraatgen, een van dc bemiauelykfle jonge fchepzels die  De ZOT van AANZIEN. 47 die myne oogen ooit hebben gezien. Ik weet, zy vroeg zeer byzonder en met veel aandoening naar u; want fchoon zy alleen met myn Jufvrouw fprak, Hond ik aan de deur te luisteren. Dat moet een of andere misflag of bedriegery geweest zyn, Sufanna, zeide ik, want ik verzekere u dat ik zulk een mensch niet ken. Maar ik bidde u wees zoo goed en maak myn compliment aan uw jon ge Jufvrouw, en zeg dat ik haar verlof verzoek om haar op te wagteri. Jk vergat u te ver haaien Mevrouw, dat, in gevolge van den raad welke Mr. Guldeling my gegeeven bad , ik , mynen oom Algoed, by gelegenheid van zyn huwelyk met uw moeder, ging gelukwenfchen. Hy was reeds onderrigt van myne aanneeming tot Compagnon in de negotie, en ontving my daarom met ongewoone kiyken van agting en genegenheid. Uw moeder, was op dien tyd zeer bemïnnelyk in perfoon en zeden, als ik eenige ledigen tyd had was ik daar aan hu;s, ei zy vatte Vegt my eene zeer tedere en vuurige vriend- fchap  48 De ZOT van AANZIEN. fchap op , doch geduurende de ziekte van Mejuffrouw Guldeling had ik haar niet bezogt. Sufanna was zoo heen gegaan, toen Mr, Guldeling kwam en my zeide dat hy geloofde dat zyn Matje p'aizier zou gefchiedcn, metmy te zien. Ik gehoorzaamde aanftonds aan dat ontbod. Toen ik in kwam, zag ik dat zy in haar bed over eind zat, een morgendaauw was over haar gelaat verfpreid, en Sufanna onderfteunde haar met behulp van kusfens van agteren. By myne komst waren haare geesten zeer in onrust. Zy kon my naauwlyks aanzien. Ik was zeer aangedaan over de fchaamte waar onder zy zwoegde en ik fpoede my om haar en my zelve fchielyk van de droefheid te verlos feu. Ik zat neder aan de zyde van haar bed, en zagtjes een van haare handen neemende zonder haar in 't aangezigt te zien, zeide ik, mijn lieve Jufvrouw Guldeling ik hoop gy zult niet jalours weezen over uw papa's genegendheid voor my. Hy is in waarheid te goedgunltig te  Öe ZOT van AANZIEN. 49 te edelmoedig omtrent my geweest, én heeft zich meer dan een Vader omtrent my gedragen. Hy is niet voldaan met my toetelaten U met den tederen naam van zuster te noemen, hy geeft my ook verlof om te hoopen dat ik met u door de nauwfte en dierbaarite aller banden vereenigd zal 'worden. Niets dan uwe toeftemming hapert 'er aan , myne Zuster , om my den gelukkig'ften aller menfchen te maaken. Gy zwygt, myne Machtilda , mag ik het waagen u de ntfne te noe* men'? Gezegend zy uw zwygen, myn Engel, ik wil dan hetzelve in myn voordeel uitlegt gen? Ih waarheid ik zou reeds voor lang deeze verklaring hebben gedaan, ik zöu over lang myne genegenheid , myne liefde , myn drift voor u beleeden hebben ; maar ik kon niet vermoeden dat ik myn hart by die gelegenheid durfde waagen ; ik kan riet verdraagen u te zeggen hoe zeer gy van .mf bemind werd. Te midden onder zoo veels opwagters van den eerften rang en verdienften welke zich om uwe tallooze bekoorlykbeden by een vervoegden , oordeelde ik daE die vlugt my te hoog was , om met eenige' III. Deel. D fchj/s  5« De ZOT van AANZIEN. fcbyn van hoop naar het gelukzalig bezit va» uwe hand mede te dingen. Hier, waagende op te zien, bemerkte ik dat zy haar zakdoek voor haare oogen hield. Ach, Mr. Clinton, zeide zy, mcteenbeeven. de ilem ; wat zyt gy teder, gy zyt in waar. beid zeer teder ; maar moet ik het voordeel deezer tederheid trekken ? Ik zie gy wilt my de verwarring eener toeftemming beneemen, gy wilt my bewaaren voor de vernederende gevoeligheid myner zwakheid. Maar , Mynheer , gy moet dat als geene zwakheid in my aanmerken , 't geen ik myne hoogfte verdie ufte , daar ik m:est op roemen mag, rekene. Ik draag roem op myne dankbaarheid, ik draag roem op myne onderfcheiding. Van het oogenblik dat ik eerst door u befchermd werd tegen wapenen en geweldenaryen, met groot gevaar van uw eigen leven , zag ik in u , en in u alleen alles dat beminnelyk , dat uitmuntend was. Maar toen vreesde ik dat alle vrouwen u met myne oogen zouden aan. Zien; en boven alles, vreesde ik dubbeld en Was angstvallig verzekerd, dat gy nooit een oog Van oplettendheid op my zoudtflaan. Gy hebt ten  De ZOT van AANZIEN. s* ten Uatften myne ziekte gezien , of liever vernomen. Gy beklaagt my, gy wenscht my te redden , en gy zoudt my liefhebben zoo gy kondt. Het is genoeg , Mr. Harry dit is ligt zoo veel geluk als ik kan verdraa. gen. . Hier begon ik o? nieuws de opregtheid en drift myner liefde te betuigen en te ver. dedïgen ; maar zy viel my in de reden en zeide, ik ken uwe opregtheid, gy zyt overtuigd, dat gy my lief hebt, om dat gy even. wel niet weet wat liefde is. Waare liefde myn Harry , ziet by haar eigen ligt in en door den boezem van het geliefde voorwerp: Ik ben zeer gevoelig wegens de tederheid uwer vriendfehap voor my, en die gevoeligheid maakt al myn geluk uit. Ik vertrouw ook dat dit al het geluk is dat ik ooit zal ■begeeren. U te zien , u te hooren, u by my te hebben, een weinig op u te ftaroogen' terwyj gy een anderen weg heen ziet , vryhcid te hebben om u optewagten, te dienen é naar uw genoegen u te verzeilen, dit U een lot dat my boven de fterffelykheid ver. heffen , en veroorzaaken zal , dat ik 0 2 »B?  i4 De ZOT v*» AANZIEN. my d> eerfte onder de vrouwen rekene. i Ach riep ik uit, kan ik dan niets zeggen, kan ik dan niets doen, om u te overtuigen hoé lief gy my zyt? Ik beminde u zeker lang eer ik wist wat een minnaar was. Ik voel thans de vereenigde kragt deezer onmerkbaare trappen waar by die zoete inkruiper dagelyks myn hart ftal en op my invloed kreeg. Geloof my , myn Machtilda, toen ik u dit gefchenk wilde aanbieden als een teken myner genegenheid, hield ik het voor een beuzeling uwer geheel ©nwaardig; neem het egter aan, bidde ik u, om des geevers wille. ■ En is dit de fteen, zeide zy, welke ik met zoo veel veragtinge weg wierp? , Vergeef my, myn broeder, de waereld werpt een farel van veel grooter waarde weg. Ikwenschte om 's Hemels wil, dat ik alle tooizels vermaaken en iedelheden deezer voorbygaande waereld, met den zelfden afkeer, kon verwerpen, welke ik voor dit fchatbaar juweel vertoonde; maar daar is weinig hoop op Mr Harry, wyl gy 2elve V0Qr een ded dee-  De ZOT van AANZIEN. 53 'deezer voorbygaande dingen gerekend wordt. Hier werd ik geheel overftelpt door de 'genegenheid van myn lief meisje , en aangedreeven door een fchielyke vervoering , drukte ik haar aan myn boezem met een kragt die te fterk voor haare zwakheid was. My herinnerende 't geen ik gedaan had, tragte ik myne onbefcheidenheid te vcrfchoo'nen , naar zy riep zeer zoet uit; Ach , Mr. Harry laat zulke fouten u nooit berouwen , dat ik u dikwyls , dat ik u dagelyks in verzoeking brenge om u aan dezelve fchuldig to maaken1 Maar zeg my, en zeg my rond uit; Mr. Clinton; toen gy deeze fteenen eerst hebt gekogt , waren die waa^lyk voor my gefchikt? Waren zy 'niet eer gefchikt yoor uw Fanny , voor uw eigen Panny, Mr. Clinton ? wat Kunt gy daar mede meenen ? riep ik uit. Ik weet geen Fanny in de geheelo waereld , daar ik kennis aan heb. Dat is vreemd? hernam zy, zeer byzordcr, inder. daad.' Maar op dat gy niet zult denken, dat ik van een jalourfchen en grilligen aart ben, zal ik u de hiftorie vernaaien net zoo als dezelve gebeurd is. D 3 Op  54 De ZOT van AANZIEN. Op den dag, op welken ik myn bed begon te houden , zag ik uit het venfter van de fpreckkamer een koest voor onze deur ftil houden! Ik zag 'er ééne Dame in zitten, die ik ondeiftclde dat van myne kennis was, en pond aanftonds Sufanna met verzoek dat zy beliefde binnen te treden By haar inromen werd ik zeer getroffen door de fchoonheid van haar perfoon , en bezag haar nieuwsgierig van het hoofd tot de voeten.. Na dat zy heel bevallig geneegen had, vraagde zy, kunt gy my ook zeggen Mejufvrouw of Mr. Clinton te huls is ? Neen , waarlyk , Mejufvrouw zeide jk; maar indien het u behaagt my uwe bevelen te geeven. —, Het is alleen dat ik hem wensch te zien zoo fchielj* z Iks mogelyk is ' En ik bid u , Mejufvrouw., waar zal hy u opwagten? O dat a\ hy aan- £onds weeten, zoo gy hem zegt dat het Fanny Algoed geweest is, zyn eigen Fanny Algoed, die hem hier kwam zoeken. Goede Hemel! riep ik uit, myn Tante, mya Tante Algoed , indedaad myne Tante dat verzeker Jk u! — Wat zegt gy daar, wat verhaalt gy Py , uw Tante, hoe kan dat weezen? Ach zy is te jong te beminnelyk om een Tante te wee-  De ZOT van AANZIEN. 55 weezen? Mr. Harry? — Zy is het egter in waarheid, daar is geene andere Fanny Algoed Mejufvrouw. Ik ftaa toe, gelyk gyzegt, zy is jong en zeer beminnelyk, maar evenwel zy is een Vrouw, en zal gelyk ik denk ook haast Moeder weezen. Helaas! zeide myne Machtilda, welk een jammerlyk fpel was dit! zy is voor my zekerlyk eene wreedeTante geweest, wat zugtende dagen en fchreijende nagten heeft zy my gekost! En die hartbreekende uitdrukking van zyn eigen, zyn eigen Fanny 5 Ik denk dat ik haar die uitdrukking nooit zal kunnea vergeeven. Dewyl Mr. Guldeling juist toen inkwam , lieten wy het onderwerp vaaren, daar wy toen aan bezig waren. Wel Matje, zeide hy, gy gelykt nu een geheel ander fchepzel; ik denk dat gy 'er nooit zoo wel als thans hebt uitgezien, ik weet, zeide zy , dat gy gekomen zyt om my te bekyven, dat ik uw compagnon zoo lang-van het Comptoir heb gehouden; maar betaal my myn deel dat gy voor my gefchikt hebt, papa, en ik zal u de fchade vari elk uur van zyn afweezen vergoeden. Ja myn lief, riep de tedere Vader, zoo geld helpen D 4 kan»  %ê De ZOT van AANZIEN, tan, tot belooning, van zulk een hart als dat van myn Harry, dan zal hy rykelyk worden betaald voor ieder bewys en bedryf zyncr ge. negenheid en liefde voor u. Elk uur van my„ leeveu riep ik, is haar reeds toegewyd, zy heeft mets te betaalen aan iemand die haar Peerfchuldigis, dan hy kan voldoen. Geduurende eenige volgende dagen herftcl, de Mejuffrouw Guldeling op eene verwonderlyk fchielyke wyze. In minder dan vyf weeken zag »y 'er gezonder en fchooner dan ooit uit. De vrede glimplagte op haar gelaat. Haar geheele geitel fcheen bewrogt door eenig jnwendfgmuzyk. De vrolykbeid fpeelde in haare oogen. En zoo beminnelyk en bemind werd zV in myne armen gegeeven , in tegenwoordig, headvan myn Oom en Tant, en eenige ^ V fouenby my ongemerkt doorgaan zoo wil ik « pok eiken wel verdienden lof geevei, Uwe mm v3n uv,cn ouden vriend, is tot du, ver-.  DE ZOT van AANZIEN. 57 "Verre zeer eenvoudig, natuurlyk en huisfelyk en voor een ziel die nog onbedorven is, zeer gewigtig en aandoenlyk ; want zy ontdekt en onderzoekt een aantal van kleine wegen en doolpaadjcs in het hart, die geheel gelloten of onmerkbaar zyn voor perfoonen van harde zenuwen en koele aandoeningen. Ik ben egter zoo vry, u te vernaaien, dat ik my zelve beledigd voele door de complimenten die Mr. -Clinton zich zeiven maakt door den mond van uwe Machtilda. Ik wenschte dat gy een anderen weg had kunnen inflaan om ons deHifïorie van uwen Schildknaap mede tedeelen. Cefar, denk jk, is de eenige perfoon, welke met een ongemaakt hoewel zedig, vertrouwen, gelukkiglyk heeft gewaagd een verllag van zyne erge verrigtingen medetedeelen. Schryver. Ik heb geen woord te zeggen ter verdediging van Mr. Clinton; mogelyk zal hy gelye daar van by gelegenheid reden gceven. P s VEER-  55 De ZOT van AANZIEN. VEERTIENDE HOOFDSTUK. R i lier viel de Gravin , voor het eerst in het verhaal van haaren neef. Gelukkige Machtilda , riep zy uit, hoe zalig was uw Lot! al wa« het flegts voor een jaar, al was het miar voor een dag geweest, voor dien dag egter het* gy de vervulling van alle uwe wenfehen genoten, een'lot dat een Dogter van Adam maar zelden wordt gegund. Ik was toen nog niet geboren om haar ftaat te benyden. Zoete meid , zy verdiende u , zy was naar myn eigen hart, de kragt van haaf e drift voor u maakte haar uwer waardig. Maar zeg my, Neef, hoe'kunt gy zoo lang onkundig geweest zyn van de genegenheid diet Leve Meid omtrent u? De taal der liefde is zoo verftaanbaar , zoo duidelyk in elke beweeging in elk zintuig, dat zy uwe oogen, dunkt my, met genoegzaame helderheid, geopend moest . hebben. m waarheid , zeide Mr. Clinton , zy zelve leide my van  De ZOT van AANZIEN. 5Ï> van den weg van zulk een vermoeden af, door zulke verheven fchilderyen te maaken van den man , dien zy zeide' te beminnen , die alle gecopieerd waren uit haare eigen harsfenen , en bedekt en vermomd door zulke ingebeelde voortreffelykheden als my zelve, zoo wel als elk ander levendig fchepzel, moesten beletten , daar in den kleiniten trek van myn eigen beeld te ontdekken. Zeg dat niet, zeide Mevrouw Maitland, zy was eengetrouwe en zoete fchilderes. en ik zou u uit duizende aan haar pourtrait gekend hebben. Maar ik bidde u, gaa voort, myn ziel is geheel in uwe Hiftorie. Binnen weinige maanden, na de voltrekking van ons Huwelyk, vervolgde Mr. Clinton , opende gy eerst uwe oogen voor het ligt, en myn Matje en ik hadden de eer u ten doop te heffen. In het eerde'jaar van myn trouwen, bragt myn meisje my ook eenen zoon in de waereld , en binnen de twee volgende verloste zy van eene dogter. De  6o DE ZOT van AANZIEN. De vreugde van den Grootvader, by deeze gelegenheden, was onuitdrukkelyk. Helaas , goede man! hy meende in derzei ver kinderlyke wezentjes duizend gelukkige beloften en veruitgeftrekte uitzigten te leezen. Hy zag zich zeiven als 't waare duurzaam gemaakt in een van hem afflammend groot gellagt, welke gelyk haare geboorte rivier, zou afvloeyen in een tak van uitgebreide rykdom en voorfpoed. Hy meende dat de geheele waereld in zyn ge. luk dcelen, en ons huis nog ten eenigen dage een huis van feesten en maaltyden zouwor. den. Een aantal van uitwendige voorfpoeden hielp ook om in deeze dagen ons te overtui, gen, dat geluk ook op deeze aarde kan beko. men en verkregen worden. De regeering van Cromwel werd binnenslands met de ftriktftebilJykbeid beftierd , en werd ten zeiven tyde van buiten geëerbiedigd cn ontzien; zy «rekte haaren invloed tot de verst afgelegen gewesten uit. Onder de befcheming der Britfche vlag, zonden wy onze Schepen naar het oosten en westen , en de rykdom. drong tot ons in van alle hoeken der waereld. In  De ZOT van AANZIEN. Gr In dien tyd leefde ik met myn vrouw in de volmaaklte eensgezindheid. Schoon myn koophandel en kennis zeer uitgedrekt was, had ik buitens huis geene verbindtenisTen gevormd, aie myne hartclyke tederheid verdeelde, behalven alleen met uwe Mama. Al myne vermaaken en verlangens, om zoo te zeggenj myn gchcele waereld , was in een zekere maate bepaald , en opgeflooten binnen den omtrek van myne eigene muuren. In den goeden ouden man en zyne dogter, en in de panden van haircfteeds toeneemende tederheid voor my, waren al de wenfehen welke myn ziel kon vormen , bepaald. Wederzydfche blydfchap zat rondom onzen tafel, onderlinge vrede fchuddeonsbed; en geduurende den fnellen vloed'van zes jaaren, weet ik naauwlyks het geringde verdriet gevoeld te hebben, behalven dat uit de al te groote bezorgdheid en liefde myner vrouw voor my voort vloeide. Terwyl zy voortging myne omhelzingen te zegenen, dagt ik dat men nooit vuuriger be« mind had, dan ik deed; en evenwel bemerkte ik zomtyds een tredend onderfcheid tusfehen de wyze en uitwerkzelen onzer gevoelens voor el-  6% De ZOT van AANZIEN. eikanderen. Indien myne bezigheid my een uur langer dan naar gewoonte uithield, dan was het zwoegen van haaren boezem, en de vuurigheid van de blikken, waar mede zy my ontving, voor my een duidelyk bewys van haare. verregaande bekommering geduurende myn afweczen. Opzekeren avond vond ik haar in bezwymende vlaagen, alleen veroorzaakt door het verhaal van een duel dar 'er toen juist was voorgevallen tusfchen Lord Mohun en een perfoon , dis zeer naar Mr. Clinton geleek. In 't kort, indien ik maar eenige pyn in myn hoofd of myn vinger had , vond ik my genoodzaakt myn ongemak te verzwy. gen , en eene blygeestigheid aan te neemen die met myne omfiandigheden niet overeen kwam, om de flegte gevolgen van haare ongerustheden voortekomen. Aan de andere zyde, was myne liefde vreedzaam en droog; zy was wel teder en vuurig , maar zonder opfchudding of gewoel; een foort van liefde die ik naderhand heb ondervonden verre de verkieslykfte te weezen; want ieder foort van drift is buiten tegenfpraak een foort van lyden; liefde tot God derhalven, moet geheel een  De ZOT van AANZIEN. 63 een daad zyn, die oneindig op anderen werkt zonder mogelykheid dat daar op wordt gewerkt. Zoo liepen de jaaren mynes leevens ongevoelig af, toen de kinderpokjes, de voornaamfté vyand van jeugd en fchoonheid, in de Stad befmcttclyk werden. Onze kinderen, werden daar van aangetast. Alle mogelyke zorgen "werden aangewend en alle mogelyke middelen werkftellig gemaakt. F.en aantal van geneesheeren omduwde hen geduurig. Vyftien dagen "van hunne ziekte waren reeds verloopen, en de doctors verklaarden hen buiten gevaar te zyn; wanneer hunne kwaal een fchielyke en kwaadaartige keer nam, en in een en hetzelfde minuut, dierven beide myne fchaapjes in de armen van hunne moeder. Ik was op dien tyd in de kamer, en wylikde verregaande tederheid van mynMatjesaartkende, was al myne zorge zoo wel als myne oplettendhtidophaar. Iknr.mhaarzagtjesbydehand, en h,.ar in hetaangezigtziende, werdikoogenblik Kelyk ontfteld en verfchrikt op hetgezigteener zeer  54 De ZOT'van AANZlEIf. zeer bedaarde vreedzaamheid welke uit haare oogen ftraalde, en die ik vcrwagttedatfchielyk op zinneloosheid zoude uitloopen. Want, eerst liet zy een glinfterende traan op de Iyken haarer kindertjes vallen , en toen hief zy haare blinkende oogen ten hemel. Ik dank u , ik dank u, o myn Meester, riep zy, dat gy my van eenig nut hebt doen weezen; ik ben niet te vergeefs geboren; gy hebt u-van my als een nederig werktuig bediend om twee behouden en zekere Engeltjes voordtebrengen , levende medgezellen voor uwen troon, zoete zingertjes van uwen Lof in het Koningryk der kin> dertjes; voor eeuwig en altyd. Ik heb egter genoeg over, meer zegeningen genooten da$ het Lot der ftervelingen doorgaans is befchooren ; ruk my van dezelve af , bidde ik u , als het u behaagt, want ik vreeze dat 'er iets onder is, 't welk ik niet zou konnen, niet zou konnen verdraagen dat het my ontrukt werde, zoo bad de lieve heilige , en my fterk aanziende , riep zy , neen myn Harry neen , ik vieeze , ik vreeze ik zou het niet konnen draagen ! Na deeze woorden ,. wierp zy zich in mynen fchoot, en aan myn hals hangende, en in een vloed van traanen uitbreeken- de,  De ZOT van AANZIEN. 65 de, mengden wy onze (hikken en traanen te farnen tot wy niet meer konden ichreijen. _ Gy zyt aangedaan, myn liefde nigt; ik had beter gedaan hier optehöuden. Want zyt gy bewoogen over zulke kleine gevallen , hoe moet uw hart dan gewrongen worden dooide volgende droeffenisfen; ik moet niet waagen te vervolgen. Ga voort ! riep de Gravin , ga voort ! ik dring 'er op aan. IK mag gaarne weenen ! Ik verblyde my in droefheid 1 Het is myn genoegen, myn vreugd, als myn 'hart gebroken wordt. Wy werden beide zeer ontlast, vervolgde hy , door de lugt welke onze wederzydfche liefde ons gaf , want fchoon myn vrouw my fteeds vast hield en aan myn hals hing , zy fcheen egter zeer zoet bedaard te zyn en zonk in myne armen als in een bed van vrede. Ten laatftcn hoorde ik een zeker oproer en gewoel in de zaal, en ik merkte dat iemand III. Deeu E zeer  cö De ZOT van AANZIEN". zeer duidelyk riep ; o myn meester, o myn meester! Wy fprongen beide aanitonds op. Mr. Guldeling was van huis geweest toen onze" twee lievelingetjes iticrven. Hy had al zyne vreeze afgefchud en zyne uitzigten ver. nieuwd | by de befchouwing en verzekering van hun leven en fpoedige herftelling. Wy waren in onze eigen droefheid , te diep gedompeld geweest en te bezig, om onze dienstbooden de noodige voorbehoedzels te geeven , ten einde dit aaklige nieuws aan onzen Vader by weinig ontrustende trappen en langzamerhand bekend te maaken; en een lompe jonge had hem by het openen der deure, vry onbehouwen gezegd, dat alle beide de kinderen al dood waren, waarop by zyne handen te famen floeg zich zelve in een fïoel wierp en zonder gevoel of beweeging bleef. Toen wy by hem kwamen , waren wy ten uitenten ontltcld over zyn gelaat , fchoon zyne oogen geflooten waren , waren zyna •ivenkbraauwen neergebogen en te famen ge. trok-  De ZOT van AANZIEN. ■?& trokken, en het benedenfle deel van zyn wezen fcheen wel en bedaard. Ik zond aanftonds om een chirurgyn , era liep de geneesheeren die ons pas verlaten hadden, op nieuws terug, myn Matje ftond roerloos , met haare handen in een geflagen en haare oogen op haarcn Vader gevestigd. Ten laatften riep zy uit, myn papa , myn papa , myn lieve papa , ik wenschte , ik wenschte dat ik geftorven was eer ik tot dit uur gekomen was! Maar gezegend zy uw wil , dewyl het uw wil is', o myn God ! als alle myne fleunzels gezonken en onder my weg genomen zyn , vertrouwe ik dat ik in u zal vallen , myn Vader , die in de hemelen zyt ! Maar te bed gebragt en gelaaten zynde, bekwam hy weder beweeging en fpraak , en wy gaven hem een drankje van te famen gefielde kruiden , fchoon hy niemand om zich kende en nergens van wist. Niéttegenflaande onze laatfte vermoeidheden , zat myn Matje en ik het grootfte geE i deel-  68 De ZOT van AANZIEN. declte van den nagt by hem op; en toen belastende dat 'er een rustbank in de kamer geferagt zou worden, gingen wy wat leggen om tot den morgenftond wat rusr te neemen. Helaas, zeide ik by my zeiven, hoe ryk was ik gisteren, hoe is myn waereld gekrompen! de enge planken van deezen rustbank behelzen nu alls wat my overgelaten is van alle bezittingen daar ik op deeze aarde waarde in ftelde. De arme Meester Guldeling was maar zeer ongefchikt em zwaare rampen te verdraagen. Zyn leven was een leven van gezondheid en agter een volgende voorfpoeden geweest; en hy had nooit geen kennis aan ziekte, of droefheid gehad , behalven alleen by het fterven zyner hukvrouwe , die hy om geld had ge* trouwd, en by de ziekte van zyn dogter zoo als ik reeds heb verhaald. Dewyl hy een flaapdrank in had ontwaakte hy niet voor diep in den dag. Zyn hoofd teen naar my wendende vraagde hy, zyt gy hetHarryPHoe bevindt gy u thans, myn Vader? vroeg ik. Wel heeft my iets gcfcheeld? Waarlyk ik  De ZOT van AANZIEN. 69 ik voel my niet wel, maar ftuur my de kinderen , ftuur my Kootje cn myn kleine Harriet,- het gezigt van hun zal my meer helpen dan alle dranken van de waereld. Gy zwygt Harry! — Wat wil dat zeggen? Och nu begin ik het my te herinneren' Myne zoete kindertjes , myn lieve fpeelmakliertjes zal ik a dan nooit weer zien? Hier borst hy uit in een geweldige vloed van aandoening. Hy fchrcide, hy huilde, hy fchreeuwde het uit met hartbreekende gillen, terwyl ik myn Matje in myne armen nam , met haar in een ander vertrek ging, haar een kus gaf en haar opfloot. Ik keerde terug maar vond hem nog al in dezelfde geweldige aandoening. Ik fprak hem aan en wilde hem vertroosten; maar hy riep, hou u ftil Harry, ik wil niet vertroost weezen. Ik wil naar myne kinderen gaan ! Zy zullen my niet ontfehcurd worden! Wy zullen 'flerven ! Wy zullen begraven worden ! Wy zullen in het zelve graf leggen! Dewyl ik my zelve ongefteld bevand , en E 3 reeds  70 ZOT van AANZIEN. reeds aan 't bezwymen onder den last van zyn bitter jammeren , vertrok ik naar den naasten kamer , daar ik overvloedig lugt gaf aan myn benaauwd hart. Na eenigen tyd luisterde ik en merkte dat alles ftil was; en by myne wederkomst, vond ik hem in een foort van ongeruste dommeJing, van welke hy in een vasten cn vreedzaamen flaap viel. Dit duurde zoo drie dagen , fchreiende en Animerende by vlaagen , 2onder eenig voedzel te gebruiken , fchoon zyn dogter en ik hem daar toe oponzeknien en met traanen fmeekten. Geen redeneeringen , noch vertroostingen konden hem te vrede ftellen. Alle troost die hy fcheen aanteneemen was als wy hem met onze traanen gezelfchap hielden. Ten laatften veranderde zyne aandoening in een korzele en zwygende itüte; hy wilde geen woord fpreeken ! hy wilde niemand van ons eenig antwoord geeven dan ja of neen. Ia een der volgende weeken kreeg ik het ge-  Dz ZOT van AANZIEN. 71 gelukkig nieuws dat ons Schip de Phoenix , veilig en ryk geladen uit de Oost-Indien in Duins gearriveerd was. Onmiddelyk bragt ik die tyding den ouden man , in de aangenaame verwagting dat dit dienen zou om hem zyne gedagten wat te verwyderen , of ten minilen om zyne droefgeestigheid te vermaaken. Maar , zyn oog op my vestigende riep hy Harry durft gy my nog vertellen van Schepen en de Indien ? Beide de Indien zyn arm voor my , zy hebben niets dat zy my zenden konnen. Ik heb geen ftraat om op de aarde te gaan, nog weg op zee om te reizen ! Ik ben reeds als een wild en verwoest Babel geworden , daar de ftemme der muzyk nooit meer gehoord zal worden. O gy oude en onzalige knien, waar zyn nu die zoete fchaapjes, die gewoon waren om u te fpeelen , aan u te kleeven en om u te hangen? Gegaan, gegaan, gegaan, om nooit weer te keercn. Hier, riep ik uithardende in traanen, wy zyn beide jong Vader ; wy kunnen nog veel kinderen krygen ter vertroostinge van uwen E 4 °'J*  72 De ZOT van AANZIEN. ouderdom. Neen, myn Harry , hernam hy , neen ! Gy kunt in waarheid vee! kinderen krygen , „mr gccrje kinderen , gelyk myne lieve kinderen. Liefde, gelyk het fchvnt, myn nipt, heeft gelyk de' lighaamen , haar gewigt, en wint eene meerdere fnelhéid naar maatc zy afdaalt van God tot de fchcpzelen, en zoo van fchepzel tot fchepzél, maar zelden vindt men dat zy in gelyke evenredigheid van wederliefde of dankbaarheid weder op ryst. Zy is daarom ongelyk veel fterker in een ouder dan in het kind , en krygt een nieuwe vermeerderde kragt omtrent het Klein kind en zoo al verder nederwaards. Ja, zelfs ontdekt men ze meest algemeen veel vuurfger in patroonen omtrent hunne afhangelingen , dan in de geene die wel gedaan worden om. trent hunne weldoenders. Van dien tyd af ging Mr. Guldeling niet meer naar zynComptoir, hy gaf nog ontving geen meer bezoeken, nog hield eenige briefWisfeling. Zelfs myn gezelfchap, en dat van zyn dogter fcheen hem te drukken , en hy  De ZOT van AANZIEN. 73 hy verliet zeldzaam zyn kamer , daar een oude Folio Bybel zy eenige gezelfchap was. Hierop begon ik ons geld zoo wat uit den handel ie trekken , en het grootfte gedeelte daar van ingekregen hebbende , teute ik byna een half millioen in Hollandfche fonclfen. Toen ik met myn Vader daar over raadplegen wilde, zeide by, myn kind , wat heb ik te zeggen aan de waereld, of de dingen in de waereld? Doe net zoo als u behaagt met het een en het r.ndcr; cn raadpleeg nooit een per foon over eenige zaak waar in hy geen vermaak noch belang heeft. Op zekeren morgen te bed leggende, drukte myn Matje my in haare armen, en haarbloozend aangezigt in mynen boezem verbergende, zeide zy, myn Harry, indien gy het by myn arme papa op de een of andere wyze te pas kunt brengen, mooglyk zou het hem tot troost verftrekken zoo gy hem zeide dat ik my zwanger bevond. Toen ik hem dit bekend maakte, fcheen by daar over in het eerst niet zeer gevoelig E 5 aan"  n Dï Z'OT'vajs-AANZJEN. aangedaan ; maar door den tyd egter fcheen het gewigt van zyne droeffenis merkeJyk geligt, en naar maate myn vrouw in zwangerheid toenam , begon hy ons meer in het aangezigt te zien, hy zat by ons aan éónen tafel en wierd fpraakzamer dan te vooren. Op zekeren dag ging ik eeten by M. Seltle, een aanzieniyk koopman, die my een groote fomme gelds betaalen moest. Op myn terug gaan tegen den avond, door Moorfields, al» Jeen verzeld van myn begunftigden Ierfchen inegt, een zeer getrouwen en levendigen knaap, werd ik, fcfioon het nog helder dag was, aangevallen door een bende roovers , die my' befprongen van agter een fchuilhoek. De eerfte hunner fchoot toe en vuurde vlak in myn aangezigt doch deed my geen ander leed dan dat hy een klein ftukje van het boven eind van myn oor weg nam. Hadden de zotten my om myn geld gevraagd, ik zou het hen op het eerfte woord hebben gegeeven, maar bemerkende dat zy het op moorden aanleiden, befloot ik dat zy myn leven tot zoo duur een pryskoopen zouden als mogelyk was. Ik trok myn degen uit, en ftak den eerften door zyn lig- haara  De Z'OT van AANZIEN. 75 haam; en toen op den tweeden aanvaller toefchietende , leide ik hem ook op den grond, eer hy den tyd had om het op my te mikken, zoo dat zyn piftool in den val fchadeloos afging. In dien tusfchen tyd was myn braave en vriendelyke medgezel niet lenig ,- met twee ftreeken van z/n eiken knuppel, had hy 'er nog twee meer op de aarde gekregen. Hier op hielden de overigen halte, en keerden in een troep te famen te rug, toen ftonden zy ftil en vuurden te gelyk op ons: maar ziende, dat wy niet vlugteden, wierpen zy hunne wa. penen op den giond, en liepen weg langs alIerlye wegen, zoo hard zy konden. Myn goede vriend Firlak Donnok keerde zich toen zeer vriendelyk naar my toe, zyt gy gekwetst myn lieve meester, zeide hy? Ik geloove ja. Firlak ! laat ons maaken zoo fchielyk te huis te komen als wy konnen. O ! riep het edele fchepzel, zoo niemand gekwest was dan Firlak, Firlak zou in 't geheel niets voelen. Hier nam hy my onder den arm. Wy wandel" de langzaam naar de Stad , tot dat wy by een  76 De ZOT van AANZIEN, een huurkoets kwamen; hy leide my daar zagtjes in, ging naast my zitten en onderfteunde my, wyl ik door het verlies van bloed zwak werd. Zoo dra wy aan huis kwamen , donderde de koetzier volgens hunne gewoonte, vreesfelyk op de deur, en myn Matje was,.gelyk altyd als ik wat lang uit bleef, de vaardigde der dienstboden, om de deur te openen. Op dat oogenblik was ik in flaauwte en geheel gevoelloos , maar toen myn tedere en getrouwe ega my door twee mannen in haare tegenwoordigheid zag draagen geheel bleek en bebloed, gaf zy> die meende, dat zy de floo. ping der waereld zou hebben kunnen verdraagen een fchreeuw, hard genoeg om de geheele buurt te ontrusten en aanftonds neervallende, kreeg zy eene geweldige kneuzing aan haar agterhoofd. Onmiddelyk werden wy op tweeonderfcheiden bedden gelegd, en alle vereischte hulp werd ons beweezen. Men vond dat ik zes of zeven vlecschwonden bekomen had , maar geen  De ZOT van AANZIEN. 77 geen van alle werd gevaarlyk geoordeeld, zy Earen my op zekeren afiland en door een piftoolfcboot toegebragt. Maar , hejaas , myn Matjes toeftand was geheel anders; zy viel in een fchielyke en ontydige verlosfing, en den geheelen nagt degeweldigftepynen doorgeftaan hebbende , in welke zy onophoudelyk naar my vraagde, zy was met groote moeite van een rnannelyk kind verlost, welk in de geboorte geflikt was. Op dien tyd liep de goede en tederhartige oude heer onophoudelyk van den eenen naar de andere, wringende zyne handen, ennauwlyks by zyne zinnen zynde. Zoo dra als myne wonden verbonden waren, en ik myn geheugen wedergekreegen had, zag ik rond en vraagde aanftonis naar myne vrouw; maar men antwoorde my zeer omzigtig dat zy wat onpasfelyk geworden was vandefchrik, dat zy my zoo bebloed gezien had, en dat zy op het verzoek van haar Vader wat was gaan leggen. _ By het tweede verband myncr wonden, werd ik  78 De ZOT van AANZIEN. ik buiten gevaar geoordeeld, en toen waagden zy het, my mynMatjes miskraam te vernaaien, benevens de wond die zy gekregen had in haaren val , toen zy bezweek. Toen ik dit hoorde werd myn hart in tweën gekloofd; ik befchuldigde my zeiven dat ik myn vrouw en kind vermoord had; en ik befchuldigde allen, zonder uitzondering, van onbefcheidenheid, dat 2y myne ongefteldheid voor haar niet verborgen gehouden hadden. By tyden begon ik my te verbeelden dat myn vrouw dood of veel erger was dan men my voorftelde. By myn derde verband drong ik *er derhalven ernftig op aan dat ik in haar kamer gebragt mogt worden. Ik zond haar berigt van myn bezoek, en by het in komen in de kamer, riep zy, hy leeft dan nog, myn man, myn Harry leeft! het is genoeg, ik zal gelukkig fterven , ik zal in vrede van hier gaan. Hier belaste ik dat ik aan haare zyde gelegd mogt worden, toen eene haarer handen neemende die zy flauwtjes uitftak, en die aan myne lippen drukkende, zeide ik, gy wilt my dan ver-  De ZOT van' AANZIEN. 79 verlaaten myn Matje! gy fterft, zegt gy, en gy fterft gelukkig terwyl gy my den elendigften en rampzaligiten aller menfchen laat. Gyfterft, myn lief, gy fterft: en ik die u en uw kindje met myn bloed gevoed wilde hebben, ik ongelukkige ben het, die voor den een en den ander een graf gefpit hebbe. Maar gy moet my niet verlaten myn Matje! ik wil door uniet verlaten wezen. Dewyl wy niet zonder elkander kunnen leven, laat ons fterven, laat ons te zamen fterven! Hier op volgde een aandoenlyk ftilzwygen aan beide zyden. Dan myne wonden pynlyker wordende en op nieuws beginnende te bloeden, was ik verpligt my weer naar myn eigen kamer te laaten brengen. Binnen nog weinige dagen was ik zoo ver herftcld , dat ik in ftaat was door het buis te gaan, zederd welken tyd ik een beftendig oppasfer myner beminde was, en haar tederfteen geduurige Voedftcrheer werd. Gy zult gehoord hebben , nigt, dat de zeden cn gewoonten van dien tyd het tegenover-  8o De ZOT van AANZIEN. overgeftelde waren van de tegenwoordige. Ge veinsdheid is nu langer geen fout onder de menfchen j alles is nu vry, ongebondenheid en openbaare heiligfchennis; en de kinderen fchcmpen nu op den naam en de belydenis van dien Godsdienst, welken hunne Vaders eerbiedigden. In het tegendeel, waren alle menfchen in die dagen of waare of zoogenaamde yveraars; elk werkman beleed, gelyk Aaron,een urim en thummim by zich tedraagen ; en geen mensch zou zich in eenig beroep op verbindtenis begeeven, fchoon met oogmerk om zynen naasten te vernederen, zonder eerst alleen te gaan , pin zoo als hy zeide, den Heere te vraagen. Myn Matje was op dien tyd de heiligde van alle heiligen , zonder eenige vertooning van haare heiligheid te maaken. Haare Godsdienst was een Godsdienst van welks waarde zy eiken dag en uur ondervinding had : 't was een Godsdienst van kragt. Deeze deed haar als een rots ftaan, in het midden eener woelige en wisfelvallige waereld. Deeze gaf haar troost in droeffenis, lydzaamheid in angften, moed in vernedering en zegenpraal in den dood. Om-  De ZOT van AANZIEN. St Omtrent vyf weeken na haare ongelukkige rliskraam, fcheen zy te herftellen, fchoonby kleine trappen , en zat zomtyds met behulp overeinde in haar bed ; wanneer de oudfte geneesheer my op een morgen alleen riep ; het doet my leed , Mynheer , zeide hy , het doet my zeer leed , dat ik u myne waarnemingen moet zeggen. Ik wensch dat ik bedrogen mag weezen, maar ik vreeze grootelyks voor u ! Ik vrees dat uw lieve vrouw onherftelbaar is. Door de verfchynzelen , fchynt my toe , dat zy een inwendig abces of gezwel heeft; maar binnen weinige dagen ■zal het zich aan de goede of kwaade zyJe beflisfen. Hadden alle foorten van kwaade tydingen zich op een gepakt, ik zou zoo niet aangedaan geweest zyn als by deeze gelegenheid. Ik kon van myn ftoel niet opftaan om den Doftor vaarwel te zeggen. Myne knien beefden onder my. Daar kwam een duizeling voor myne oogen, een fchielyke ziekte veranderde myn geheele geftel. Helaas ik had op dien tyd de hulp van myn Matje niet; ik had de wapenrusting niet, waar mede zy gewapend was te- III. Deel. F gen  82 De ZOT vn AANZIEN. gen alle uitkomften en toevallen; ikhiefegtet myne gedagten ten hemel in een foort van raadelooze berusting eer dan in eene vertrouwende onderwerping. Ik worftelde, om niet zwakker te fchynen dan een man betaamde, en ik zeide, by my zeiven; de Dotters zyn menigmaalen bedrogen geweest; Myne kragten en geesten weder verzameld hebbende-zoo goed ik konde, waagde ik het in myn vrouws kamer te treeden. Zy zat juist overeind in haar bed, van waar haar bleek en vermagerd gelaat affcheen , gelyk de zon in zynen ondergang droevig door den gezigteinder heen ziet, in vertrouwen van haaren op. gang in de volheid des morgenglans. Omzigtig en neerflagtig my aan haare zyde gezet hebbende, ftak zy my de beide handen toe, zy drukte eene der mynen tusfchen dezelve , en riep , ik heb u niet langer lief myn Harry. Ik heb u niet langer lief. Uw mededinger heeft ten Jaatften overwonnen. Ik heb reeds een anderen bruidegom. En evenwel bemin ik u in zekere maate, om dat ik in u alles bemin wat in hem is, of dat het zyne  De ZOT van AANZIEN. 83 zyne is, en dat denk ik is veel , een groot deel indedaad, van al wat beminnelyk is. O myn lieve, myne zoete, myn eenige vyand , mag ik zeggen!. Rykdommen waren niets voor my, vermaaken wiren niets voor my, de waereld. was niets voor my: gy en gy alleen Harry ftond tusfehen my en mynen Hemel , tusfehen my en myn God. Lang en dikwyls en te vergeefs heb ik tegen u geftreden en geworfteld; maar myn bruidegom is ten Iaatften jalours van u geworden ! Myn waare eigenaar roept my van u af, en neemt my geheel voor zich zeiven ! Wees clan niet ontfteld , myn Harry , als ik zeg dat ik u verlaten moet. Gy zult bedroefd zyn , gy zult bitterlyk bedroefd zyn over my , myn liefl maar geef een vryen loop aan den zagten vloed 5 welken uwen Heer over zyn Lazarus ftorte , en laaten de traanen der menfchelykheid bet gewigt uwer droeffenis ver- ligten en verzagten. * Ach myn Harry ik beef voor a\ Welk een loop hebt gy te loopen! Wat gevaaren ! Welke verzoekingen ! Verlos hem daar van Meester ! verlos hem van die allen! Integendeel welke zalige vooruit- F 2 zig'  84 De ZOT van AANZIEN. zigten! — Zy zyn gegeeven , zy zyn ver- dweenen! Ik zink, ik fterve onder het gewigt en de Iangduurendheid van volgende ellende. Nog eens opent het zich ! Alles is opgehelderd en zyn einde is gelyk dat van Job, gezegender dan zynbeginfel! Ach myn Harry ! uw hart zal door veele werktuigen gewrongen , het zal door veele vuuren beproefd worden , maar ik vertrouw het is een gouden hart, en zal in zyn volle gewigt uit den fmeltkroes komen. Gy hebt gedroomd myn lief! zeide ik, gy hebt gedroomd ; en dat indrukfel ligt nu geweldig en zwaar op uw geheugen. Ja hernam zy, ik heb gedroomd in waarheid; maar myne droomen zyn wezenlyker dan myne waakendegezigten. Als alle zinnelyke dingen uitgeflooten zyn , dan is het, dat de geest zich verwydt, meer bewust wordt van zyne werkzaamheid, van zyn eigen vermoogen en voorgevoel, en by een ligt ziet, dat in helderheid de zon verre overtreft. Ik zal u een geheim zeggen, myn Harry, daar is niets in het geheelal dan kleinheid, en grootheid; de  De ZOT vak AANZIEN. 85 de kleinheid van het Schepzel en de grootheid van God , en in het gevoel hier van ligt het waare wezen van alle wysbegeerte en van allen Godsdienst. Wees dan te vreden met uw lot myn man, wees te vreden met klein ta zyn , indien gy wenscht groot te weezen. Wordt een niets, eene ydelheid, en dan zal uw God al de volheid van zyne eigen oneindigheid over u brengen , en zal in uwen geest een waereld openbaaren veel uitgeftrekter en heerlyker dan deeze omringende waereld met alle zyne lichten. O myn Engel, riep ik uit, zou u iet overkomen, dan zou ik indedaad klein zyn. Maar Ik durve dien weg niet heenen zien, wantik weet, ik vind, ik voel dat ik u niet kan overleeven. Gy moet my overleeven myn Harry, Ja gy zult ook nog eens getrouwd zyn. Ik zag uw bruid deezen laatften nagt. Zelfs nu ftaat zy voor my, de zuster van mynen geest, en een der beminnelykfte zamenftelzels van zonde en dood, die ooit tot ontbinding gefchapen was. Gy zult haar ook verliezen, ja gy zult u 17 3 zei.  ZOT van AANZIEN. -elven verzekeren dat geen magten van hemel Qf aarde u een ftraal van vertroosting zullen konnen toebrengen. I„ dit leven egter zult gy «lldefrk, onverwagt, en wonderJyk gez£gend worden.cn weinig tyds daarna zullen wv alle malkander ontmoeten, en naauwer en dierbaarder verbonden worden dan ooit; in een ftaat daar men evenwel niet trouwt noch ten huweh/k mt geeft. Tewylzy nog fprak, kwamen haare fmerten *aar op nieuws over, even als of zy in arbeid was; zy verdweenen en keerden weder, by tus. icnenpoozende vlaagen. O myn nige welk een plegtig welkeen vrees. «jMttU is de dood! Alle onze Iluifen van kennis en gevoel gaan op eenmaal toe; het -ehnd der minzaamheid, de fternme der vriend- li,p en de vertroosting van het lichtzyn voor mms voor ons gefloten! Niets blyft 'ervoor ons dan zwartheid en een diepte van vergectem* P[ Qm °DS' dm twyffelagtigen ontrusten, gevoel, wreede toneelen van vreemde ^reiden, vreemde medgezellen en vreemde ondervindingen, verfchrikkeiyke we- zen-  De ZOT van AANZIEN. 87 zenlykhedcn, oneindig erger dan niet te beftaan ! zoo zyn de vrolykfte uitzigten van het ongeloof in den dood. Waar zyt gy op zulk een tyd, gy fpotters! gy lochenaars van het toekomende? waar zyn uwe vrolyke medgezellen , die hunne eigen eeuwigheid tot een onderwerp van gelach en fpottemy maaken ? Neerflagtig en verbaasd zien zy hun gelaat vervallen, hun hart binnen hen weg gezonken ; zy beeven alle , en wenschten in de minder ontbindinge dit te gelooven. Zy voelen hun beftaan ondermynd en onder zich wegvallen, en de natuur dwingt hen by het verdrinken hunner zielen, tot iemand of iets uitteroepen: Behoud, behoud ons, wy vergaan. Zeer verfchillend hier van was de toeftand van myne kleine en zwakke Matje, myn heilige der heiligen ; by deeze vreesfelyke gebeur, tenis; daar elke anderen zouden weg gezonken zyn, vloog haare ziel om hoog; en zy liet de waereld en haare rykdommen met haar ligbaam en alle gevoelige genegenheden daarvoor weg vallen, met dezelfde vergenoeging, waar me-. F 4 ^  «8 De ZOT van AANZIEN, de een arm man, als hy totgrooter ftaat geraakt, zyn flordig en gehavend kleed aflegt om een kostbaarer gewaad aantedoen. O myn lieffte! zoo riep zy, in het midden haarer fmerten, ik ben door al myn ieeven zwakkelyk geweest! Ik ben de zwakheid zelve, en daarom buiten ftaat om eenig kruis op my te neemen ! Maar wees gy ilerk in myne zwakheid, toon uwe kragt in my, m ,eg het dan op my in al derzei ver zwaarte! Wyders, na eene flaauwte, en toen haare benaauwdheden op het hoogst liepen, riep zy Ik weigere niet, myn Meester, „ te volgen I uw kruis en doorne kroon zyn al myn roem. Scherp uwe doornen , fteek ze dieper , laat ze myne ziel doorbooren, zoo zult gy my niet toelaaten te bezwyken of te vallen, gelyk ik vertrouwe. Denk myn nigt wat ik by deeze gelegenheid moest uitftaan! Myn gefcheurd hart deelde in haare ellenden, en voelde fmart op fmart Ja ik was niet verre af van tegen God te murmu'. reeren en met Hem te twisten, dat hyhetfchul- de-  De ZOT van AANZIEN. 8» delooste aller fchepzelen, met zulke pynen bezogt. Indien de fchaapen uwer kudde, zeide ik by my zeiven , indien uwe fchaapen voor zulke jammeren gefchikc zyn, wat moec dan het loc weezen van een zondaar gelyk ik ben? Toen zy de eindpaal van haar gezegenden loop op aarde naderde , riep zy (kauwtjes , o myn almagtige Samfon , gy verbreekt de twee pilaaren van myn zwak en zondig, gebouw! Eindig uwe overwinning in my; druk, druk het gebouw neder dat toch tot verderf gemaakt is ! Laat o Heer niet een van myne vyanden of van uwe vyanden uwe zegepraaiende wapenen ontkomen, maar verflaaze allen by myn' dood, met welke ikvrugteloos geduurende myn leeven geftreden heb ! Zoo gezegd hebbende, verliet al haar pyn haar in een oogenblik. De vorm van haaï aangezigt werd fchielyk veranderd van een uitdrukking van benauwdheid in die eener ongemeene blydfchap; zy ftak beide haare handen om hoog , en zich als opheffende om te volgen, riep zy, ik kome, ik kome! toen gugtte zy en bezweek eindelyk. De fpieïen F 5 van  90 De ZOT van AANZIEN. van haar gelaat behielden den fteinpel van bet Iaatfte gevoel haarer ziele, en terwyl het lig. haam fpoedde om zieh met de aarde te vermengen , fcheen het reeds het genoegen van dien hemel te fmaaken, tot welken deszelfs geest verheven was. Gy moogt het zeldzaam vinden, lieffle Me. vrouw, dat ik in een geruimen tyd , u niets gemeld heb van den man, aan welken ik door alle mogelyke banden van pligt, dankbaarheid en wederliefde verbonden ben. De reden is deeze , dat geduurende het laatfte gedeelte van myn vrouws ziekte, en eenige weeken na haar dood, Mr. Guldeling zyn kamer moest houden door een geweldig toeval van jigt, en het fcherp gevoel van zyn pyn liet hein naauwlyks toe «ch met de belangens van anderen te bemoeijen. loen my* Matje leefde, verdeelde ik bv gevolg myn tyd en vlyt ,00, gdyk ik konde , tusfehen de dochter en den vader, en by eenige ledige tusfehenpoozen , was ik gewoon hem zyne begunltigde plaatzen van den bybel voorteleezen. Zoo dra als myne heilige overleeden was , be-  De ZOT van AANZIEN. 01 belaste ik de dienstboden geen berigt van haar dood aan hunnen meester te brengen; maar, helaas ! ons ftilzwygen en trekken waren te zekere aankondigers der noodlottige tydinge; want van den meesten tot den minften, was myn Matje de afgod van het geheele huis geweest, en haar dood fcheen voor hen het verlies van alle aardfche bezittingen. Mr. Guldeling verfcheidcn reizen, my ernftig en nieuwsgierig in het aangezigt gezien hebbende zeide, wel Harry, alles is dan over zie ik! Wy zullen tot haar gaan, maar myn kind zal tot ons niet wederkomen. Gy zwygt myn Harry. O gy wreede en gulzige dood! Ik had maar een ftukje meer om myn leven te onderhouden, en dat ook hebt hebt gy verteerd. Hier gaf hy een diepe zugt en zonk weg in een ftaat van ongevoeligheid, van welke hy egter weder herftelde door een pynlyke vlaag van jigt. Als ik, mynnigt, op de lotgevallen mynes ievens nederzie; moet ik my verbaazen dat een fchepzel zoo zwak zoo broos en zoo teder toegsfteld als de mensch is, met zenuwen die zoo  S>2 De ZOT van AANZIEN. zoo gerekt, en een hart dat door angften zoo geweldig gewrongen kan worden, bymogefykheid het gewigt der ellenden kan verdraagca waar onder het dikwyls gedrukt wordt. Ik had evenwel niet een traan geftort Ik was in een ftaat van bedommeling en gevoelloosheid; als iemand die alles verlooren hebbende, nergens naar te zien en by gevolg nergens voor te zorgen heeft. Maar toen ik myn heve oude man zag, myn beste vriend myn vader , gedompeld in zulk eene diepe droeffenis, dan gingen alle fluizen myner ziele en tnwendigfte aandoeningen open, en ik brak in eene vryen vloed van traanen en klagten uit, tot ik, gelyk David, in den ftryd zyner liefde omtrent Jonathan, te verre ging, ik befchuldigde my zei ven van al het kwaad dat dit huis overgekomen was : en ik wenschte den dag tot duisternis en den nagt tot verwoesting, waar in ik, door myne tegenwoordigheid en verb.ndtenisfen , deeze ellenden op het zelve gebragt had. De goede man was zeer getroffen , en zoo ik denk , meer of min getroost door het verregaande myner droeffenis • en zoo wanhoopig als hy was, trachtte hymydien troost  De ZOT van AANZIEN. 93 troost medetedeeien diers hy zelve meer dan eenig levendig fchepzel noodig had. Breek uw hart niet myn Harry! zeide hy, breek uw hart niet , myn kind ! Beroof my niet van de eenige vertroosting die ik nog over heb! Gy zyt nu myn eenig vertrouwen myn eenig fteunzel op aarde. Een ellendig koopman ben ik, wiens geheele rykdom weggeworpen is, behalven u alleen , myn kostelyke fchat. Gy zyt het eenig overblyfzel van alle myne bezittingen! Myn meisje was waarlyk uwe opregte minnares, zy was de tederfte aller egtgenooten I Haare liefde omtrent u , myn zoon , ging die der vrouwen te boven ! Maar wy hebben haar verlooren , wy hebben haar verlooren , en weenen is al wat ons overgebleeven is van ons lot op de aarde. Zoo dra het gezin de item onzer rouwe hoorde, gaven zy den ruimen teugel aan het ongeduld haarer droeffenis , en het ganfche huis weergalmde van de ftemme des geklags. Op  P4 De ZOT van AANZIEN. Op den volgenden dag riep ik de voor* naamfte geneeskundige konftenaars by een,' en liet de dierbaare overblyfzels van myn' Engel baizcmen. Zy w*rd op een kostbaar paviljoen gelegd met een zilver koffertje aan het voet einde van haar bed; en eiken nagt, als hec huisgezin in rust was, floop ikfrilletjesvan het bed en ging ik naast haar leggen! Ik drukte haare koude lippen op de myne ! Ik drukte haar lyk tegen myn warmen boe. zoem, als dagt ik haar te doen herleeven door dB overbrenging myner ziele in het zelve! Ik herinnerde haar verfcheiden tedere en zoete gevallen onzer liefde; en ik herinnerde haar ook het verlies van onze kleintjes, waardoor wy wezenlyk een geworden waren , onaffcheidenlyk vercenigd in ziel en üghaam voor al tyd. Daar is, myn nigt, een zeker vermaak in droefheid ; een zeker foort van gewisfe en diepe vreugd, welke voortvloeit uit de traanen welke geput worden uit de fontein van God in de ziel, uit de liefde en gevoeligheden van het Goddelyk gedeelte van 's Menfchen hart.  De ZOT van AANZIEN. 95 I Ja, ja, myne dierbaare 'Neef, hernam de Gravin, terwyl zy haar traanen op nieuw ver'lof gaf om te vloeijen ; O Machtilda ik wensch■te dat ik by u geweest ware ! Waarlyk myn •Neef, ik zeg zelfs nu, ik zink, ik fterve onder het vermaak uwer vertelling. Op den negenden nagt, vervolgde Mr. Clinton, als ik aan de zyde van het lighaam van ^ myn lieve Matje lag , afgewurmd en afgewaakt, viel ik in eenen diepen flaap. Myn verftand egter fcheen op dien tyd wakker te ; zyn en levendiger en vatbaarer omtrent de voorwerpen dan wel anders. In een oogenblik ftond zy zigtbaar en kenbaar voor my. Ik zSg haar duidelyker dan de Zon op den middag, door het licht dat om haar verfpreid was. I Elke trek en plooy van haar gelaat fcheen gehoogd in een wonderen glans, zonder egter iets" van haar gelykenis te verflaauwen. Zy fcheen S my met eene onuitwisbaare zoetheid en zalig! heid toetelachen. En nederbukkende, voelde i ik haar myn hart en geest geheel te omhelzen, terwyl ik haar ten zeiven tyde in vriendelykheid voor my gebogen zag. Na een wyl dit hemelsch vermaak genoten te hebben, welk ik  96 De ZOT van AANZIEN. ik gewaar werd in de vereeniging eninvhj van haare ziel in de myne ; zeide zy , myr Harry, treur niet om my, al de vreugde die uwe waereld in eene eeuw kan te zamenftel. len komt niet by myn geluk 't welk ik zelfs in één enkel uur geniet! Het is een gewigt van genoegen, dat in een oogenblik het gehcele geitel uwer fterffclykheid vergruizen zoude. Treur dan niet om my, myn Harry, maar geef myne armclyke overblyfzels aan haare armelyke moeder, asfcheaanasfche, en Hof aan ftoffe! In myne te verregaande liefde tot u, heb ik ten laatften de belofte verkredat myn meester en uw meester, myn lieffle en uw minnaar , eindelyk u overwinnende door alle vyanden, welke in vreesfelyke fleerden tegen u gefchaard zyn , zal draagen. By deeze woorden werd myn ziel met eene verrukking vervuld, te fterk dan dateenfterveling ze kon verduuren! Elke zintuig hield op van werken ; en ik zonk in een Haat van vergcetenis weg. Tegen het dagen werd ik wakker , door het klappen van handen. en het geluid van jammeren. Toen ik overeind zat, zag ik Mr.  De ZOT van AANZIEN. p7 Kr. Guldeling by het pavilioen zitten , ge'bogen over my en myn Matje, enzynedroefheid lugt geevende. Hy had een begunftigde knegt, een klein 'oud mannetje , die altoos' zorgvuldig en '■nieuwsgierig het oog hield over alles wat 'et in de huishouding gebeurde. Deeze Argus bad, gelyk het fcheen, myne nagtbezoeken by de ■doode befpied en in een hoek loerende, zag hy my de kamer openen en in treeden waar het lighaam ten toon gelegd was. Dewyl hy in zyn Meesters kamer lag, nam hy de eerfte gelegenheid waar, dat hy wakker was, om hem, gelyk hy dagt, iets buitengewoons te berigten. Mynheer , zeide hy , zoo ik niet zeer bedroogen ben, dan legt myn jongemeester dit oogenbük by zyne doode vrouw te bed. Wat zegt gy? riep Mr. Guldeling, neen, Jan , neen , 't geen gy zegt is onmooglyk. Alles wat leeft, bemint alleen 't geen leevendig is; 't geen naar dood ruikt is veragtelyk by alle menfchen. Zoo waar als ik hier ben, zeide Jan, 't geen ik u gezegd heb is zoo. Stil , Uil, jou oude Gek , riep Mr. Guldeling , denkt gy dat onze -Harry nog ' III. Deel. G fter-  S8 De ZOT van AANZIEN. fterker bemint dan Vader Abraham, en evenwel wilde Abraham dat zyne doode buiten; zyn gezigt bugraaven zoude worden. Ik weet daar n-et van , zeide de vertrouwende Jan, maar zoo gy hinken kunt, dan zal ik u helpen, dat gy gaat en het zelve ziet. Ik ben verzekerd dat de gedagten daar van myn hart in my doet fmelten. In gevolge Kei van fterkte Mr. Guldeling, gelyk de oude Jacob , zich zeiven en rees overeinde; en pynlyk als by was, kwam by met hulp van Jan , ten plaatze daar ik lag. My eenigen tyd aangezien hebbende , ter- ■ wyl ik met myn Matje in myne armen geklemd lag te ilaapen ; kon hy zyne aandoeningen niet langer bedwingen , maar hy en Jan borften uit in traanen en klagten. O myne ! kinderen, myne kinderen, myne lieffte kin4eren, riep hy, waarom verheft gy my toch \ eot zulk een toppunt van genoegen ? Was j het alleen om my dieper in den afgrond van ellende ncderteftorten, een afgrond die geen wal nog grond heeft?. Toen  De ZOT van AANZIEN. & - Toen ik , befchaatnd over de wyze < in welke ik ontdekt werd, oprees, natode goede man my in zyne armen. Myn Harry, myn Harry, wat zal ik u betalen, myn zoon, voor uwe overtollige liefde omtrent my en de myne? Kon myne ellende u gelukkig maaken, ik zou myne ellende tot een zegen rekenen, myn Harry! Ik bereide my nu om den laatflen last van myn Engel uittevoeren , en dat weinige dat aardsch aan haar was ter aarde te bezorgen. Maar toen onze dienstboden bemerkten dat al wat hun van hun geliefde Meesteres overig was voor altyd van hen weggenomen zou worden , barsteden zy op nieuws in traanen uit , en zetteden geen maat aan hunne klag. ten. Haar troostelooze Vader was begeerig baars begraaffenis by te woonen , maar op myne knien, raadde ik hem dat af, wyl ik verzekerd was dat dit gezigt de reeds te veel gerekte draad zynes leevens en zyner zwakheid zou hebben doen barften. Toen drong hy'erop aan, dat bet dekzel van de kist mogt weggeGa no*  ico De ZOT van AANZIEN. nomen worden, en daar overhellende, wierp hy zich op het Jyk, Hond weder op, en zag het ftyf aan, klappende in zyne handen met een fterk gejuig. Is dit dan myne waereld riep hy uit, alles wat ik bezitte? Zyt gy dat die eens myne fnappende Matje waart? Het zoete fpeelmakkertje myner knien , die ^ inet uwe lachjes myne zorgen verdreef,' die de zagtheid aan mynen boezem en de warmte aan myn hart gaaft ? Zyt gy het dan voor wie ik alleen myne nagten vol gedagten en myne dagen in rustelooze bezigheid hebdoorgebragt? Is dit dan alles wat my van mynen langen arbeid is overgebleeven ? Och ! myn Levens vonk is uitgedoofd I In u myn Matje, myn Matje, is de vloeijende bron van myn beflaan voor eeuwig opgedroogd. Daar is iets zeer plegtigs en aandoenlyks myn nigt, in de onhandigheden en den toeftel onzer begraaffenisfen ,• zy zyn zdf. drukkend voor gemoederen die in 't geheel geen belang nog betrekking hebben in den dood der geenen, die beklaagd worden. Al. hoewel ik niet meer om myn Matje treurde" Alhoewel ik van haare zaligheid zoo verze- kerd  DE ZOT van AANZIEN. lot kerd was als van myn eigen beflaan ; egter ^oen de naare LykftaatGe rondom my vergaderde toen ik het geween hoorde van zoo veele huisgezinnen , welke haare weldaadigheid ondcrfleund had; als ik het bittere fnikken vernam van de dienstbooden , die door haare zoetheid zoo naaüw aan haar verbonden waren; toen alles vereenigde om zich zeiven te bewcenen, als verlooren in haar verlies; toen ftierf myn hart als 't ware in my , en ik zou op dat oogenblik verflikt zyn, had ik af.n den aanval myner droefheid geen lugt gegeevcn. De florm der ziele Mevrouw kan gelyk die der elementen maar voor een tyddiiurcn. De drift van Mr. Guldeling op debegraaffenis van al zyne vreugde en hoop , daar hy op de waereld naar kon uitzien, bedaarde binnen weinige wecken, of liever zonk weg in eenen ongefloorden doch onwilligen vrede, een foort van vrede die te zeggen fcheen, daar is niets in 't gcheelal dat my meer kan aandoen. Harry, zeide hy tegen my op een avond , G 3 K  102 Du ZOT van AANZIEN. heb gedagt over dat gezi'gt dat ik heb gehad. Gejügt, Mynheer, zeideik, is myn Matje u dan verfcheenenV Ja, antwoorde hyzywas het voornaamfte voorwerp van myn gezigt geduurende de laatfte twintig jaaren. Het gezigt, dat ik bedocïe myn Harry, is den droom van een zeer lang cn werkzaam leven. Hier heb ik, door de moeite van myne vlyt geduurende den loop van vyftig jaaren , by malkander geïchraapt en opgeilapeld zoo veel als in deeze tyden koningen te vreden zou ftel.'en , en by hun een waardigt oorzaak geagt zou worden om het bloed van duizenden te ("pillen ; en evenwel wat zyn die dingen voer my , 0f van wat waarde voor hun zei ven , meer dan de fteenen en het puin van de Graat voor onze deur? Ik ben hongerig en dorftig geweest naar de goederen deezer waereld , ik heb alles gekreegen , dat zy my geeven konden, en nu walgt myne zie!, gelyk een zwakke maag , van dat alles. Ik nam toen een zyner handen, en ze tederlyk - tusfehen da myne drukkende, riep ik, o myn Vader , myn lieve Vader , o dat ik voor u zoonen en dogters en alJerlye foort van jnaagfehap mogt weezsn! Alles wat ik ben en  De ZOT van AANZIEN. 103 en bezit zou met blydfchap befteed worden in de zorge, om u myn Vader eenige foort van vertroosting toetebrengen. Omtrent veertien dagen daar na, op zekeren ogtend, in zyn kamer treedende, om hem een goeden morgen te wenfchen , merkte ik dat zyn gelaat gansch anders ftond dan 's avonds te vooren, dat hy zeer neerflagtig fcheen en zeer be,:waarlyk ademhaalde. Zyt gy niet wel, Mynheer? Neen zeide hy, myne geesten zyn zeer gedrukt. Ik bevinde dat ik uinhetkoitookzalverlaaten; ikgeloove dat ik fchielyk moet gwn , maar waar heen ? Dat is de vraage! De verfchrikkelyke vraag ; de eenige vraag van gewigt voor my in hemel en aarde! zeker Mynheer, zeide ik, dat kan voor u geen vraag zyn; wiens geheele leven een aanhoudende loop van regtvaardigheid en daaglykfchen eerbied van God, en van goedwilligheid omtrent de menfchen geweest is ? Indien gy eenige zonden hebt te verantwoorden , zy moeten tienvoudig door uwe weldadigheid aan de waereld bedekt zyn. Q 4 Spreek  104 Be ZOT vak AANZIEN. Spreek ,nier Harry! .van den fpinrag mynej eigen geregtigheid, zeide by . Ik pen ^ van de vermetelheid van den trotfchen PhariÜ zeenw! helaas, ik heb zelfs dat niet van den armen ncderigen tollenaar, wantik durvezelfs «iet^ opzien en zeggen, Heere wef my arne ÏÏZ"**' —vzegt gy dan'datTk my loop omtrent God en menfchen hebbe -brast? Het is maar onlangs, zeeronlangs dat tkmy daarop beb toegelgd, en ik ben te kort gefchooten eer ik in het gezigt van den afgrond was. Ja, Ha„yvikTO ik voej dat er voor my geene zaligheid is'. Gy verwonderd my , Mynheer! acide ik, gy doet my doodlyk verwrikken. Indien 'er voor zulk ecnen als gy zyt geene zajigheid is -Ik eene diepte van ellende opent zich dan voorde rest van het menschdom! j » ^nschte dat g7ffi7kondt overtuigen i ■ C' * rer'a"S ^'oost, eenige foort van t oost Maar ik voel myne verdoemenis in my,el ven; nog mc,r,,-k zie iedere text van het Evangehum van het woord des levens veri - fchrik.  De ZOT van AANZIEN. icj (ëhrikkclyk tegen my gewapend , en in een aklige dagorder daan. Welke text, zeide ik? ik ben verzekerd ik ken geene t-exten die den febrik der verdoemenis over. den regtyaardigen uitfprecken, Ach Harry , zeide hy , regtvaardigheid behoort tot de wet en de beihydcnis cn heeft niets gemeens met het nieuwe verbond of den nieuwen mensch. Want wat zegt de grootc Apostel ? De befnydenis is niets cn de voorhuid is niets, maar hit .nieuwe fchcpzcl. Christus zegt zelve , indien een Mensch niet wedergeboren wordt hy kan in het Koningryk van God niet ingaan. De zelve Apostel zegt op eene anders plaatze; Jk vermaak my in de wet van God- naar den inwendigen mensch. En wederom , myne kindertjes van welke ik in de geboorte reize tot dat Christus in u een gcjlaite gekregen heeft. Nu in al die cenflemmige. uitdrukkingen van wedergeboorte, nieuw fchepzei, een nieuw menfeh, een inwendig mensch, van Christus gevormd i.i ons, enzoovoorts; als deeze worden weg verklaard, als weinig meer betekenende dan een ftaat van veiftandeiyke be. grippen en een zedclyk gedrag, dan is 'er niets G s van  jp5 De ZOT van AANZIEN, Van eenig belang in het geheele Evangely van Christus. Hoor, wat onze verlosfer in tegerdeel gezegd heeft, indien gy niet veranderd wordt, en wordt ais kinderen, zoo kunt gy in htt Koning, ryk der hemelen niet in gaan. En, zoo iemand ügter my wil komen die verloochene zich zeiven hl neem; zyn kruis op en volge my. En, 200 iemand onder u is die n>et a i,ei ver, aat, dat hy heeft, hy kan myn Discipel niet zyn, en zoo voorts. Indien hernam ik, deeze plaatzen veriTaan worden naar den waarfchynlyken zin en inhoud van den letter, dan konden noch de Leeraars van het Evangely; noch de geene die zy leerden zalig worden. Daarom zeide hy, is 'er ook gezegd, dat 'er wel veele geroepen maar weinige uitverkoorenzyn. En nog eens: Jirydt om integaan ioordrengepoorte, want wyd is de poorte en breed is de weg die ten verdsrve leid;, en veele zyn 'er die daar door in gaan. Ma vr de poort is naauw en de wegjmal die ten leven leidt, en weinige zyn 'er die dezelve vinden. O myn Harry, myn Harry, ons leven is  De ZOT van AANZIEN. 107 is doorgebragt. in het zoeken en lief hebben van de waereld, en daarom kan de liefde des Vaders niet in ons Kjih O dat ik nooit geboren ware! O gy God , wiens regtbank op dit uur , zoo verfchrikkelyk voor my opengaat; ten laatffen voel Ik de billykhcid uwer voorfchriften om de waereld te vtrzaaken , cn al wat in de waereld is! want wat kan zy gecven dan een weinig voedzel en lighïamciyke verkwikking, of aanhitzirgen tot dien hoogmoed welke Lucifer in een poe! dompelde, die zich grondeloos voor myne voeten opent? Dewyl ik beefde en niets had te zeggen, ftelde ik voor, eenige Geestelyken byhemte brengen. Neen Harry neen , zeide hy, ik begeer hunne waereldfche vertroostingen niet! Ik wil myne ziel niet laaten rusten op ver* wagtingen zoo nietig als de bobbels die in de lugt verdwynen. Kunt gy my verzekerd. , dat ik een van die weinige uitverkoorenen ben ? Kunt gy my zeggen , waar ik geftreeden ,heb om door de enge poort integaan , welke veele zullen zoeken integaan maar niet zullen kunnen? Hier  rc8 De ZOT vak AANZIEN. Hier zonk hy weg in een vlaag van b<* naawde wanhoop. Zoo dat een foort van' koua zweet hem aan aiie zyden van het Lig] haam dr^psgewys langs zynej benaanwd e^n] verfchrikt gelaat uitbrak. Nooit Mevrouw j voelde ik zoo veel oatftdtenis als in dat oogenbiik! ik was toen in myn ziel als vertyfd en bevroozen. H^st u, mya lieveheer, riep Mevrouw Maitland, maa* wat fpoed in dit gedeelte van Uw yeifaaaj. ik bid u ! Ik voel ook veel by my zei ven! Ik ben ten Ofterften aurgedaan. •Ten laatflec, vervolgde Mr. Clinton, herftelde ik mg zelve een weinig! Myn meester, rjep ik, myn Vader, myn neme Vader, dewyl gy dan gen troost uit uive eigen geregtigbeid wilt trekken, neem dan uw troost in hem die rechivaaraighcia veer u gemaakt is. Verwerpt gy nu ue Wieremma? Verloochent gy nu u zeiven met? Ja, Ja, antwoorde hy, ik veifmaade bet een en het ander. En' voelt gy nu niet dat gy geheel een zamenftelzel van zonde en dood zyt? Ach riep by , daar is de zwaarte; daar is de berg onder welke ik voor eeuwig cn altyd weg ainke. Kom  De ZOT va3s AANZIEN. 109 (gom dm tot Christus myn l'ader , beladen (als gy zyt, en hy /al buiten twyffe! u omhelzen en rmt geeven, myn Vader' Ik wilde zoo gaarne , Hany, riep hy , maar ik durve niet, ik kan niet. Str. myn Vader; tragt u tot hem te wenden en hy zal u wel tegen komen. Roep , met\ den zinkenden Petrus , Heer behoed ons wy vtrgaanl en by zal u aangrypen met de hand zyner aityd bereide za. Kgheid. Hier begon zyn weezen zich in eene ernftige bedaardheid te zetten ; en jyne oogen werden naar boven geheeven ; terwyl zyn oud en verzwakt üghaarn voortging te zwoe- i gen onder de voorboden eencr naderende ontbindinge. Ten laatften fprong hy op, en j myne hand met eene doodelyke drukking aanvattende, riep hy, daar is troost, my Harry, . daar is troost! en hy ftierf. Ik \vas nu op nieuws als een vreemdeling, zonder vrienden op deeze waereld ! AI de belangens van myn hart waren met dit gezin begraven ; en ik fcheen my zei ven toe als zonder maagfehap en bloedverwanten in het mid-  jjto De ZOT van AANZIEN. midden der menfchen. Uw Jieve mama j kwam my in waarheid dikwyls vertroosten] en myne verliezen met haare traanen be-: - fproeijen; en in haar en u myn nigt, fchoon gy toen nog jong waart, was alhetoverfchot myner Liefhebbende aandoeningen bepaalden ingefloten. Dewyl de toneelen van myn voorig geluk, by nagt en dag maar dienden om my by derzelver droevige herinnering nog al ellendiger te maaken ,- bc/loot ik myn huis te verlaaten en byzondere kamers te huuren. Ten dien einde riep ik al de bedienden van Mr.Guldeling by een.en dewyl hy geen testament gemaakt bad, betaalde ik hen eerst hunhuur, en gaf hen toen zodanige legaten als hen hunne traanen en zegen wen fchen in overvloed over my deeden uititorten. Zoo dra ik ze alle had Iaiten -ra-trekken, j behalven de twee begunftigde dienstboden ,: van myn meester en myn Matje , belaste ik I dat Jan, ons klein oud mannetje, by my zou komen. jan  De ZOT van AANZIEN. Ut . Jan, zeide ik, toen hy in kwam, daar is > voor u een briefje van vyf honderd ponden, y welke onze goede meester nagelaten heeft, e ten teken zyner erkentenisle van uwegetrou• we en vriendelyke dienfteo en hulp , waar r,| mede gy , met het geene gy gefpaard hebt, ; uwe nog overig zynde dagen wat zagter en | gemakkelyker kunt maaken. Meent gy my I dan te verlaaten, Mynheer? zeide Jan, zoo het fcheen ondankbaar en geen belang ftelI lende in de gift welke ik hem aanbood : Lu« j dedaad Jan, zeide ik, in mynen tegenwoorf; digen neevflag:igen toeftand, zou alle dienst my een last wee/.en. Dan myn heer, moogt j gy uwe goedheid voor u zeiven houden , ■ i zeide Jan , want Ik zal myn hart gebroken hebben eer vyf en twintig uuren over zyn. ij Neen Jan, zeide ik, het is ver van my dat ik u wilde laaten gaan: blyft bymy als vriend en gast, maar niet ais myn knegt, en ik zal den troost des ouden dags zien in u altydby my te hebben. Ik dank, ik dank u Mynheer riep hy uit, ik wil u niet met myne traanen ontroeren ; maar ik zou ongezegend fterven , ik zou ongezegend fterven , zoo ik niet in uwe tegenwoordigheid ftierf l 200 gezegd hel»-  ri2 De ZOT van AANZIEN. hebbende, liep hy van my af in een vlaag van opgekropte aandoening. Ik zond toen om myn vrouws kamenier ■ waar van ik u reeds heb gefproken. Zybad Wist gehoord, dat ik allediensbooden afdankte , en naderde met een droevig en ongerust gelaat. Kom bier, Mejufvrouw Sufanna, ik gaa van u fcheiden , zeide ik , kom geef my een affcheids kus. Zy kwam by my met neer geflagene oogen, toen ik haar in myre armen nam, haar druk tb en by herhaaling kuste , en naauwlyks myne traanen kon bedwingen. O myn Meisje! myn Matjes lieffle meisje! riep ik, ik ben niet vergeetelyk omtrent uwe liefde , uwe eer, cn belangeloosheid omtrent ons. Hier myn Sufanna, uwe geliefde Meesteres doet u dit briefje van duizend ponden prefent. Dit ontfiaat my egter ' niet van myne zorge en opzigt omtrent u ; gy behoort tot eene hulpelooze Sexe, die voor veele verleidingen en onheilen bloot ftaat; derhalven zoo du geld te kort fchiet, moét -y weer by my komen. Kom by uwen vriend als ! by uwen fchuldenaar Sufanna, en ik wil myne erkentenis omtrent u herhaajen , en weer her-  De ZOT van AANZIEN. 113 Braaien , 200 dikwyls gy my daar toe gelegenJheid geeft, want zoo lang ik een fchellingheb (zal de begunftigde vriendin van myn Matje jdaar haar deel van hebben. I Hier wierp het dankbaare en verbaasde jfchepzcl zich op den grond. Zy riep luidkeels, Izoo dat het huisgezin het hoorde en haare fklagten decden weergalmen. Zy omhelsde Imyne knicn, zy kuste myne voeten zonder op[jhouden. Ik kon haar van my niet ontdaan, ik Ikon haar niet van my dwingen. O myn Meesfter! riep zy, myn alles dat my overgebleven is van imyne aanbiddclyke , myn engelagtige meestefres ? Moet ik dan van u gefcheurd worden ? f moet gy leven zonder den dienst van de handen ten het hart van Sufanna ? Maar ik weet uwe" Izorge en oplettendheid voormy, mynmeester! Jhet is eene wreede en ondeugende waereld, en ik moet 'er my naar ichikken, Hier vergde ik haar opteftaan, en haar op Inieuws kusfende, liep ik fchielyk naar de llkamer daar myn Matjes lighaam had gelegen: lik floot de deur digt, wierp my zelve op het Jbed, en weende my ten laatften aan flaap. lil. Deel. H Ter-  H4 De ZOT van AANZIEN. Terwyl ik my gereed maakte om het eensj geliefde huis te verlaaten , vond ik in Mr.! Guldeüngs kabinet, een parkement dat my< zeer verwonderde. By myn huwelyk had hyvoorgenomen op my een zeker gedeelte van: zyn goed te maaken, 't geen ik egter hardnekkig bleef weigeren; het welk hy, zonder myne kennis egter deed, op zulk eene wyze dat hy my alle zyne aardfche goederen en bezittingen in volftrekten eigendom maakte; en dit vernieuwde by my de tedere en dierbaare nagedagtenis van alle die goedheden en weldaaden die hy my te veoren had be> weezen. Ik vond my zeiven nu in het bezit van byna een miliioen aan geld, 't welk egter in myne toenmaalige geestgefteltenis niet veel waardiger fcheen dan zoo veele nietswaardi. ge dingen in een prulhok. En ik weet niet h.oe het was dat door den volgenden loop mynes levens, fchoon ik in 't geheel van geen zuinigen aart was, fchoon ik nooit een fchuld liet ftaan, noch iemand weigerde die my zynen nood klaagde, noch my afwende van de geenen , die van my leenen wilde , eg-  De ZOT van AANZIEN. 115 ,egter de ongezogte rykdom myne fchatten vermeerderde. Het was niet zonder eenige zugten en overvloedige traanen dat ik de vefblyfplaatze Van alle myne voorige genoegens verliet. Ik nam kamers digtc by uw Vaders huis; en myn kleine huishouding beftond in myn begunftigden Jan, het oude mannetje, tweelyfknegten en een oude vrouw die ons dagelyks een goede tafel ecten fchafte. Toen was het, myn fchoonfte nigt, dat uwe ontbolfterende bevalligheden en vroege trekken my dagelyks naar uw huis drceven; myn hart werd verzagt en mynedroeffenisfeh gelenigd door uw zoet gefnap ; en ik werd weggerukt en op nieuws als ;t ware hervormd door het ongemaakte vuur cn de eüfchuld uwer liefkoozingen. Dewyl ik geen vertrouwen in droomen ftelde , noch zelfs -in de voorzeggingen van myn Matje , dagt ik het onmogelyk dat ik ooit weer zou trouwen. Ik befloot derhalven by my zeiven , om u myne erfgenaame H 2 M  ns De ZOT van AANZIEN. te maaken , en u by uw huwelyk met een \ groot gedeelte van myn geld uittezetten J Dan gy wordt wat bleek , Mevrouw ! Gy ziet neerllagtig en vermoeid. Indien her u behaagt , zal ik myn verhaal voor het tegenwoordige afbreeken; en morgen, zoo het u I belaft, zoo vroeg als gy wilt zal ik het ver- ■ haal myner weinigbetekenende Lotgevallen vervo'gen. H;er ,ei zy hem de hand op den mond. Zy vertrok met een betraand j oog en een aangedaan hart; en den volgenden dag hervatte hy zyn verhaal op deeze j wyze. VYFTIENDE HOOFDSTUK. A Alhoewel gy , myn nigt, op dien tyd , voor my een groote troost en zoete verligtfter myne verdrieten waart,- egter waren de droeffemsfen van myn hart niet zonder gevolg ; zy vielen ten Jaatflen op myn geftel en  De ZOT van AANZIEN. 117 en deeden myne zenuwen of geesten aan. Ik denk dat de Geneesheeren dezelve aartig al te zetr onder een verwarren. Ingevolge hiervan werd my het reizen , oin verandering van lugt en bezighe.len te hebben, rterkaangeraaden; cn ik was tot myne reize vaardig, toen 'er in myn gezin een der zeldzaamiïe bewyzen eener altyd waakzaame Voorzienigheid gebeurde, die ik my kan herinneren. Myn oud mannetje, Jan, begon te vervallen en hield ten laatfien her bed ; en wyl ik eene tedere vriendfchap voor hem had, ging ik dikwyls aan de zyde van het zelve zitten om hein zoo goed ik kon te vertroosten. Jan, zeide ik, zyt gy bang dat gy zult fterven? Neen, Mynheer, in 't geheel niet, in het mii.fteniet. Ik wensch' om ontbonden en by onzen lieven Heer te zyn. Indedaad, Jan, zeide ik, ik ben genecgen te denken , dat gy al een vry goed leven hebt geleid. Een hond, Mynheer, een arme hond, een wanhoopige ellendeling, de vuilile van alle.zondaarsi ik ben een moordenaar ook, myn meester, daar is bloed op myn hoofd. Bloed, zeide ik, en fprong op. Ja, mynheer hernam Jan, doch het bloed dat voor H 3 ™7  JI3 De ZOT van AANZIEN, my is geftort, is kragtiger cn kostbaarder dai h'-t bloed dat ik vergooien hebbe. Bloed even. wel, Jan, is een verfchrikkelyke zaak; zyt gy niet bevreesd voor het oordeel van denregrerftoei mn Christus, fc 1 geheel niet myn lieve Meefterl Ik heb reeds lang geleden den last myner zonden voor hem ncdet gelegd, want ik had hem niets anders te brengen, ik had hem niets anders te offeren, en hy heeft dat en my aangenomen, en ik ben gerust in hem. Dan, Jan, mag 'er nog grond van hoop zyn. Daar is verzekering myn meester, want ik heb op een rorftcen vertrouwd en kan niet bcwoogen worden. Maar hoe zyt gy van oogmerk over uwwaerells beftaan te befchikken? Al wat ik heb, mynheer, heb ik van u cn van myn ouden meester gekregen en daar ik het heb gevonden, heb ik beflootcn het ook te baten. ]n waarheid, Jan, ik wil geen penning van uw geld hebben. Hoe veel bedraagt het? Agthonderd en zevenendertig ponden, mynheer, of daaromtrent. En hebt gy geen eigen bloedverwanten V Geene levendige ziel zoo verre ik Wm- Denk dan om iemand anders, want * ver-  Du ZOT van AANZIEN. 119 verzeker u dat ik daar van geen deel op Eyne Confcientie wil leggen. Ik heb hier of daar geleezen , Mynheer , i van een groot Koning die door God in een j, droom werd geraden , om den eerften man jdie hem den volgenden morgen zou ontmoei; ten, tot een deelgenoot in zyn ryk te neemen. Nu, indien het u behaagt myn meester, wil : ik 'ook dien raad volgen , en die het eerst l voor onze deur zal komen, laat die perfoon ■! de erfgenaam en eigenaar van myn goed zyn! li Het zal ook weezen Jan als gy hebt gezegd. Ik zal gaan en zien wie God ons zal toezen■ i den. In gevolge hier van ging ik heenen en (j opende de deur , toen een vrouwsperfoon > ! die byna voorby was, te rug keerde, op het gerugt van de deur , en my ziende , by my kwam en om een geringe aalmoes verzogt, om zynentwille die niets had waarop hy zyn hoofd kon nederleggen. Ik was zeer getroffen door de wyze , op welke zy zich tot myn rigtte , en zag.naar H 4 aan"  ■120 DE ZOT van AANZIEN. ?aodagtig aan, ik merkte dat zy 'er zéerzindeJ* uit zag, fchoon zeer armelyk gekleed;, derhalven ik, om verder te beproeven of ons; geval voorfpoedigwasofniet, haar een gui-! ne inde hand liet glycten, en van haar ver. angde dat zy weer aan haar werk zou gaan ngevoigehier van, neigde zy en ging eenige': treden ya„ my af> toen in haar hand ^ keerde zy fchielyk te rug; Mynheer, Mynheer' zeide zy, gy fchynt daar zeer misgetast te hebben ! gy dagt my een fehelling te geeven en g, hebt my eene heele guine gegeeven! Dat was I waarlyk een groote mistasting zeide ik; maar kom eens in en ik zal zien hoe ik het beter ; maake. Hierop bragtikhaarin de kamer daar Jan laen haar hebbende doen zitten, ftak ik myne hand' W myn zak. Hier goede vrouw! zeide ik: Hier zyn tien gaines voor u , om den misllag aan Wdke ik fchuidig was, in u maar dén guine te geeven, te verbeteren. Het arme fchepzel kon haare oogen naauwlyks gelooven , naar dezelve ,n vervoering opheffende, en van haar ftoel voor my op deknien vallende, ging 7y voort met my te zegenen : maar ik belaste haar vol-  De ZOT van AANZIEN. 121 volftrckt weer te gaan zitten. Mensch, zeide ik, ik bidde u Haak voor het tegenwoordige üwe gebeden ; ik wenschte gaarne de hiftorle van uw leven te wëeten; zeg my wie en wat gy zyt, zonder agterhoudinge van eenige omHandigheden , of bedekkinge van fouten aan welke gy u fchuldig gemaakt moogt hebben , en ik wil u dan meesteres maaken van twintig guines , die nog gevoegd zullen worden by het geen gy reeds hebt ontvangen. ' Mynheer , zeide zy , gy ontftelt my! Myn hiftorie is een zeer ongelukkige en dwasze hiftorie , en kan voor u van het geringde belang niet wcezen. En gy zyt te aanzicnlyk om my te willen verftiikken ; en evenwel weet ik niet één ding waar door ik vèrftrikt zou konnen worden. Daarom, goede Heer! wil ik aan u gelyk aan den Hemel myn gehedc ziel bloot leggen, zonder te willen weeten, waarom gy u zoo naauwkeurig bemoeit met zulk een wurm als ik ben. Ik ben de Dogter van een boer in Esfox , myn doopnaam was Eleonora Damer, ik ben jong getrouwd, met een man die een kaarsfe H 5 win-  122 De ZOT van AANZIEN. winkel deed in een flsegje, dat op Tower hill uitliep, zyn naam was Barnabas Tirrell Bari nabas Tirrell? riep Jan! Weet gy zeker da zyn naam Barnabas Tirrel was ? Houd u ftij zeide ik, Jan wat moogt gy van dien man of] van andere dingen weeten , ik beiast u dij vrouw niet in de reden te vallen tot dat haar geheele verhaal uit is. . , Zy vervoJ(,, de dan. ü Mynheer! ik had maareenen broeder, een i tweeling broeder, en wy hadden malkander lief als cf 'er geen lierveiing meer in de waereld " was om lief te hebben. Omtrent drie jaaren voor myn trouwen, i verkoos myn broer Thomas, toen een zoete aart.ge jongen , het zecvaarend leven, en ging \ van my af, ik weet niet waar, op een reizedie 1 my gezegd wordt dat heel ver was , en dus fchreide ik dag en nagt onophoudelyk om ! hem. .1 Myn mnn was zeer mal met my, en als hy l my zag huilen, wanneer ik van myn Toompje 1 ^rak, dan kuste en vertrooste hymy, enzeide dat  DsZOT van AANZIEN, 123 aat hy niet meer verlangde dan zyn behouden terug komst in Oud Engeland, dat hy hem inogt verwelkomen en zoo lief hebben als ik hem had. V Op een zekere avond, in de negende maand fca myn trouwen terwyl ik alleen zat te pruilen , zynde myn man om zyne bezigheden uitgegaan , hoorde ik op de deur kloppen, welke door ons kleine dienstmeisje open gedaan werd. Myn broeder vloog naar binnen , en vatte my oogenbliklyk in zyne lieve armen. Ik gaf een harde blyde fchreeuw, dat moogt gy gelooven, cn myn Toompje van my afftoo- ! tende en weer naar my toehaalcnde, omhelsden wy malkander, en riepen en kusten; wy om- : hclsden en kusten al weder als konden wy niet ' moede worden. De deur op dien tyd open zynde kwam myn wreede Barmabas binnen, zonder dat wy het . zagen; en ziende dat een vreemd manfperfoon zoo mal en gemeenzaam met my was, deed hy i een lang knipmes open dat hy in zyn zak droeg, fchoot tóe en gaf myn lieven broeder drieftcc- ken  124 ZOT ta» AANZIEN. ken in synjighaam, eer hy een woord fprcekenl of te rug wyken kon . om ^ ^ gen. 7 oen zy„ mcs weggooiende was hyj ^«tanurdedeuruic en ik heb hem nooij weer gezien. *1 Voor zekeren tyd ftond ik ais een ffcen toen een groote gil geevende , bezweek ik ' ZT°P myn broeder Deder^rbyin,yn' bloed lag te wentelen. ■ Onze kleine Mie was op dien tyd doodelyk j £?" • >iLP een -,de op Jat ! ^•eeuwen. Onze buuren kwamen in huis en zonJt„ ofll d,n naa>t£ij poeders won,Jcn werde„ bez.en en verbonden, cn by iü ons bed gelegi Ik op dien tyd , zwanger zynde, viel in eenen barden en ontydigen arbeid, en werd I na ved moeite vcriost van een jongetje dat 1 gedoopt en JSCob genoemd werd, na myn heven en onlangs overledenen Vader. Geen eigen pynen weerhielden my van naar myn lieven en beklaagden broeder, die ge-  De ZOT van AANZIEN. 125 feelyk ik onderftekie om zyne liefde voor my tedood was, te vragen. Maar zyne jonge en Ltuurlyke fterkte bragt hem buiten alle geivaaren. In drie maanden was hy weer op de been , en omtrent zoo wel als ooit. En I minder dan drie maanden, ging hy opeen ïwcede reize, van welke hy nooit, nooit, o nooit wederkeerde, f li Eer hy uitging had myne lieve zoete jonjge my de magt gelasten zyn huur te ontvanilgen. Maar, vyf jaaren daarna hoorde ik dat jhy door de zeeroo/ers weggenomen of vermoord was, en of fchoon ik ginds cn weer ging, in het midden myner armoede en droefheid , om zyne betaaling te vraagen , ik kon nooit eenig voordeelig of troostelykantv/oord ; krygen. Myn kleine kootje egter, groeide zoet op en begon wat te pra;en, hy was myn eenige jfteunzelin alle myne ellende. Myn man had my , waarlyk in een vty goeden doen laatcn zitten en was hy by my gcbleeven, wy zouden meer voorfpoed gehad hebben dan onze mede winkeliers. Maar wat kan eene eenige zwak-  126 De ZOT vn AANZIEN. zwakke en onbefcherm.de vrouw doen ? tf werd door zommigen gedrukt; andere weiger] den my de betaaling van goederen, die ik ge] geeven had, ten laatften werd ik tot armoedj gebngt cn moest myn winkel opbreeken. Ik had ondertusfchen geene kosten gefpaardi om myn kleinen Jacob optebrengen. Ik liet hem ter fchool gaan, en hy was nu een gocdaarti-j ge en handige jongen geworden. En, hy had geen boodfchappen gedaan , of myn zoete knaap bragt my eiken avond te huis 't geen hy?] dien dag had gewonnen. In het verlies van myn man en broeder ; iu j het verlies van myn Barnabas en in bet verlies van myn Thomas, had ik fmert op fmert, dat verzekere ik u; zoo dat myne gezondheid ver- I viel, en toen myne kragten, en ik was niet 1 meer in ftaat om uit werken en uit wasfehen te j gaan, zoo als ik te vooren deed. Maar dit 1 betekende niet veel om dat myn kind gezond I was; want hy had een beftelders plaatze in het 1 tolhuis gekregen, en zoo jong als hy was, was 1 hy gewillig om de zwaarfte lasten te draagen j om het vermaak te hebben van de belooningen | va» I  De ZOT van AANZIEN. 127 van zynen zwaarna arbeid aan zyne moeder te brengen. Maar nu zes weeken geleden, met uw believen Mynheer, raaktemyn lieve jongen aan een derdendaagfehc koortfe, gelyk zy het noemen, onder welke hy cn zyn moeders hart nog biyven zugten. Zoo dra zy haar kort verhaal had geëin. digt, zeide ik, wel Jan, my dunkt dat werk kan gaan: in my.;c gedagten hebt gy een zeer waardige erfgenaam van uw goed ; wat zegt gy daar van, Jan? Mynheer, laat my eerst een vraag of twee doen. Braave vrouw! zet uw ftoel hier eens wat digter naar my toe , bidde ik u. En zeg my na de waarheid ; hebt gy ooit uw man lief gehad? Ja zeet lief, waarlyk , zeer teder beminde ik hem ; want hy had my teder lief, tot dien verfchrikkelyken avond toe. Maar toen ik dagt dat hy myn broeder vermoord had, haatte ik hem zoo veel als ik hem eerst lief gehad had. Maar toen weer, toen myn Toompje van zyne wonden herfteld was, Huurde ik rondom, veren naby, om te onderzoeken waar hy te vinden was. Ik liet in alle nieuwspapieren zetten dat Thomas Damer herfteld was en dat Barnabas Tir-  128 De ZOT van AANZIEN. Tirrell die hem had gekwetst, zonder gevaar by zyn vrouw en kind kon wederkeeren. En hy is wedergekeerd! borst Jan uit: Hy is weergekeerd myn lieve Leentje! Uw barbaardfche en bloedzieke man , die uw broe. der heeft geftooken , en u cn uw kind verliet is weder gekeerd by u , myn Leentje ! cn in zyn dood zal hy u al het lyden vergoeden dat hy u by zyn leven aangedaan heeft. Maar myn meester, myn lieve meester, zend fchielyk om myn kind, myn Kootje, bid ik u, op dat ik hem, zoo flegt als ik ben , voor mynen dood myn laatften Vader lyken zegen geeve. Ik was verwonderd en aangedaan , Mevrouw , buiten alle vcnvagting, by gevallen die op eenmaal zoo wonderlyk en zoo teder waren ; en ik zond aanftonds twee knegten met een draagftoel om Jacob te haaien , met last. om hem zorgvuldig en warm toetedekken ; want 't geen zyn moeder my van hem had gezegd , had my reeds een lterk vooroordeel ten zynen behoeve gegeeven. On-  De ZOT van AANZIEN. ijg Ondcrtusfchen was de arme Vrouw op haar knien gevallen aan de zyde van haar mans bed; en ftortte een overvloedige menigte traanen over hem; deels van vreugde dat zyhem weervond en deels van droefheid van hem in dien ftaat te vinden. O myn Leentje! myn Leentje! riep Barnabas , had ik geweeten wie de perfoon was wiens bloed ik in dien verfchrikkelyker nagt had vergooten , ik zou liever myn knipmes in myn eigen hart hebben geftooten , dan in eenig gedeelte van het lighaam van uwen lieven broeder. Maar ik was oud en lelyk gelyk gy weet ; en gy waart jong en beminnelyk; en jalouzy is een lelyke Duivel, welke in de borst woedt als een helsch vuur : nooit weet zy hoe zy zal behouden, maar rukt en verteert alles dat binnen haar bereik komt. Ten laatften werd Jacob by ons gebragt , en daar wy in zyn Vaders kamer waren, een kamer die in 't geheel niet opgecierd was , trad hy zonder eenigen eerbied binnen. Hy was eene opgefchooten knappe jongen , en . III. Deel, I wvl  130 De ZOT van AANZIEN. wyl het een zyner goede dagen was, trad hy zonder hulp binnen. Hem was alleen verhaald dat zyne moeder in een drift, fchielyk om hem gezonden had; zoo dat hy met een zigtbaare ongerustheid op zyn gelaat in kwam. Wat fcheelt 'er aan myn lieve moeder ? zeide hy. Helaas! ik ben weinig in ftaat u tegenwoordig te helpen. Ik hoop dat 'er nietsgebeurd is dat heel droevig is. Niets ongelukkigs, myn kind! niets anders dan dat uw lieve Vader , daar ik zoo veele jaaren om gezugt en gezogt heb , in dit bed gevaarlyk ziek legt, myn jonge ! Ach ben ik zoo gelukkig, riep de jongen dat ik een Vader mag zien en omhelzen! o myn kind, riep de oude man uit en ftak vuurig zyn armen buiten het bed , kom aan myn boezem , gy eenigfte fpruit mynes levens! Ik mag nu met den zaligen Jacob zeggen, laat my fterven, laat my nu fterven, nu ik u aangezigt heb gezien, dat gy leeft myn zoon ï Ik wilde nog wel eens duizend ponden geeven , myn nigt! voor een tiende van de hiydfchap die ik toen gevoelde in de aandoening  De ZOT van AANZIEN. 131 Hingen die God in de harten van dit kleine gezin inftortte, by zoo onverwagt en wonderbaarlyk eene ontmoeting. Het fcheen my egter toe, dat de jonge Jacob in liefde zyne ouderen te boven ging; cn dit gaf my zoo veel iartelyke genegenheid voor hem, dat wy zelert dat uur nooit zyn gefcheiden. Hy vergat nog verliet my nooit; en tot deezen dag toe , is hy myn geëerbiedigde vriend, en dc. op ziender van myne huishouding. | Jan, of ! ie ver Barnabas, bleef voort fukkelen, nog omtrent veertien dagen langer, en toen ftierf hy gelukkig zonder eenige be. naauwheid. Geduurende dien zeiven tyd werd Jacob dagelyks door myn eigen geneesheer be. diend, en was byna tot volkomen gezondheid herfteld. Toen van voorncemen zynde op reize te gaan, zond ik om de weduwe. Mejufvrouw Tirell zeide ik , ik zou wel genegen zyn uw zoon Jacob met my te neemen, indien ik dagt dat gy over zyn afweczen niet al te bedroefd zoudt zyn. Neen , neen , Mynheer ! zeide zy , ik wenschte om 's hemels wille dat ik zelfs een I 2 jon-  132 De ZOT van AANZIEN, jongeling was. Ik wagt niets beters van hei» of voor hem, dan dat hy getrouw en beminnelyk zal leven en fterven in uwen dienst. De volgende dag ging ik op de Theems in een floep , deels om myn vermaak te neemen, en deels om met den Kapitein van het Schip, in 't welk ik my begeeven wilde te fpreeken. Toen ik de werf van het Tolhuis naderde,zag ik een roeifchuitie opgeprot.met luiden, die' zy aan de trappen zouden uitzetten; en by navraag werd ik onderrigt dat zy flatven waren, die onze Conful te Algiers, door zyne bemiddeling of goedheid, gelost en naar huis had gezonden. Aanftonds rees het medelyden zeer fterk in myn boezem. Helaas zeide ik by my zelve, ik zie dat ik in droefheid nog Iotgenooten hebbe. Ik heb nu in waarheid noch vrouw noch kinderen , noch vader, noch moeder , noch broeder als ik zeggen mag, noch zuster,' noch betrekking met iemand in de waereld, in welke ik leeve. Ik ben, om zoo te zeggen' geflooten buiten alle genoegens der aarde. Laat my egter niemand benyden laat my Liever het ge-  De ZOT van AANZIEN. 133 genoegen myner medetnenfchen wenfcbeii , het mededeelen cn daar toe gelegenheid vcrfebaffen; dewyl het bezorgen van blydfchap aan anderen , al de vreugde is , die my in deeze waereld is overgelaten. Hier belaste ik myn volk aan land te vaaren , en by de gemelde gevangenen komende, zeide ik, myne vrienden gy zyt nog eens welkom in oud Engeland ! ik ben een liefhebber van avontuuren te hooren; en zoo gy my met uw gezclfchap wilt verceren , dan wil ik een maaltyd in een nabyzynde hei berg laaten befteilen. Ik behoef u niet te zeggen Mevrouw' dat de partyen daar-in gaarne tocitemden. Terwyl 'er een overvloedige disch nangcregt werd , ■ ontmoette ik den Alderman Bicker , een ftads magiftraat cn kennis vanmy. Heer Thomas, zeide ik, ik verzoek u deezen middag ten eeten daar ginds in de Phoenix. Mogelyk zullen de gasten naar uwe mecning niet van het aanzienlykfte flag zyn. Zy zyn evenwel goede Evangelie gasten, Heer Thomas, zy beftaan uit de lammen , de kreupeI 3 len,  *34 De ZOT van AANZIEN. Jen, de verminkten, en den bedelaar. Jn J kort ik heb dat gindfche gefchenrde regiment verzogt, befiaande uit omtrent vyfendertig flaaven, die uit Barbaryen verlost zyn en by, my eeten zullen; en na dat ik hunne buiken heb gevuld , is myne meening de man honderd ponden (e geeven , ein hen te helpen, dat zy op nieuws in de waereld wat konneni beginnen, Cn dus het .Vaderland te bevryden van met hen belast te zyn. • Vyfendertig honderd ponden ! riep Heer Thomas Bicker, vyfendertig honderd maal twnwg fcheilingen van goed gangbaar En. gelscn geld! Dat is goed voor u Harry Clinton! de oude Guldeiing was voor u gebo- I ren ; maar zoo docndc küDt gy ^ ja Wyven die gy 2yt. Aan wie ^ gy n ^ j dat gy deeze onmeetelyke goedheid zult geeven? aan de beft des volks, aay verdoukenngen en vlekken dermaatfehappve, aaneen party fchelmen, die Engeland als uit eene zwakke en bedorven maag heeft üitgefpogen. Maarik onderllel dat gy een buitengewoone heerJykheid in den Hemel verwagt te verkrygen, m beiooning van zulke buitengewoone iiefda- dig-  DE ZOT van AANZIEN. 135 -digheden op de aarde. Neen zeker Heer Thomas, ik zal nooit iets fmeeken nog verwagten uit de handen van den Zoon van David dan alleen zyn medclyden cn gereg. tigheid in hem. Egter myn goede vriend , indien gy my met uw gezelfchap wiit verwaardigen , gy zult zelfs regter weezen nopens de waarde der gasten, en ik zal alleen door uwen raad my laaten leiden. Dan zeide hy moet gy hier eenige weinige minuuten ftaan te wagten, en ik zal eerst heencn gaan om de harten van uwe Gasten te openen, en geeven hun voor den eeten wat kruid op de pan. Zoo dra als Heer Thomas zyn ontwerp had uitgevoerd , kwam hy voor den dag en my by hem wenkende luisterde hy my in bet oor. Houd u niet beledigd, zeide hy, over zommige vrye uitdrukkingen , die ik moogeiyk zal loslaaten , met oogmerk , om deeze knaapen aan te zetten tot eene gelyke vryheid, en u te toonen van wat metaal uwe gasten gemaakt zyn. Het eeten was nu opgezet op eene ry van I 4 *W-  236 De ZOT vak AANZIEN. Vereen.igae tafelen en Heer Thomas verzon mt eene losfe en vriendelyke gemeenzaam, heid , dat zy zonder plegtigbeid maar alle zouden gaan zitten. Dit decden veele van hen met een vrymoedigheid die naar onbeschaamdheid geleek ; tenvyI anderen ^ fcbroomd agter afkeerden en verlof verzogten om te mogen liaan. _Aan het hoofd der eerfte zat een knaap Wrens eerfte gezigt myne zenuwen een trillenderchnkga, Zyn gelaat was van dien plooi, » welke .emand een bedekt vertrouwen zou plaatzen welk een medgezel noodig bad tot een.ge dmstere , verraderlyke of bloedige onderneeming. Toen het kleed was afgenomen , liet myn vnend de fiesfen vry vrolyk omgaan, en begon te praaten als iemand die in het ftuk der goede zeden al wat heel rekkelyk was en won daar door het vertrouwen van elke deugniet in het gezelfchap. ö Zoo dra als de meeste hunner wel verwarmd waren , want eenige dronken maar fpaar.  D * ZOT van AANZIEN. 137 fpaarzaam , haalde Heer 'I bomas zyn beurs uit, en Sik hunner een guine geevende zeide hy, nu myn braave jongens, zoo gy nu eenige meerdere gunften yerwagt, dan moet gy my eens openhartig en ccrlyk vertellen wat pret gy deezen nagt met dat geld meent tc maaken Wel, meester, antwoordde die vuilziende deugniet, wat my cn diezes kameraads betreft, wy hebben een lange vasten gehad , en een mooije meid is het woord ! Dat is galmt gefproken , riep Heer Ihomas uit, daar zyn rog drie guinics meer voor uw zevenen. En nu myn brasve vrienden het zal nog al meer onze goedheid aanzetten, indien gy ons een kort verhaal van uwe gevallet) wilt geeven. Dat is fchielyk gedaan, Mecfter, antwoorde de fpreeker wy zyn met ons zevenen gevangen genomen door een AlgcrynfcheKaper, na een gevegt in welk nog zevenentwintig van de onzen op het dek lagen te bloeden. Wy werden gekogt door eenen Pedro Puolo een renegaat, die, van alle Religies van het . Christendom geweest zynde , ten lesten een Turk is geworden. Wy werden heel hard I5 be-  138 De ZOT vak AANZIEN. behandeld en na den gehceien dag gezweet te hebben maakten zy door de Hagen die wy krecgen dat wy 's nagts bloed zweeteden. Doch wy waren harde honden dus telden wy dat niet veel. Toen een van hui. priester! hy ons kwam in ftiite , en beloofde dat zoo wy Christus verzaaken en Mahomcth wiiden aanneemen , hy ons hier vrybeid en rykdom cn hierna het paradys zou geeven. Dit waren gelyk gy weet heel aanMkeïyke dingen. Maar zoo dra onze Meester befpeurde dat wy het in de conditiën a! eens waren ; floot hy ons 's.nagts in een van zyne galeien op, wy werden aan den riem geboeid , onze ooren gelyk gy ziet afgeihedeu, en by iedere portie van brood en water kregen wy tien geesfeiflagen. Ten laatflen heeft myn Heer de Ambasfadeur , ik ben vergeten hoe hy heet, ons gevonden cn verlosc en zoo ziet gy ons hier. Ik bid u myne vrienden , zeide de Heer Thomas, zyn 'er nog meer in dit gezelfchap die gy my recommandeeren durft , als die den zelfden galanten geest van u bezitten? Ja zeide hy daar zyn de twee Jans en de twee  De ZOT vak AANZIEN. 139 twee AndtJeslbn daar ginder , die geen St. Jans cn St. Andricsfcn zyn, dat verzekere ik o. Maar daar in dien hoek zit St. Thomas, dat bargoenfehe tecre kind ; geduurende onze gebcele reis heeft hy waaragtig niets gedaan dan preeken ; en in den laatftcn ftorm wilde hy ons beweegen , om by myn ziel , met hem te bidden. Hier dan riep lieer Thomas , jy twee niet St. Jans en niet St. Andriesfen daar heb je elk drie guinies; cn dat geld hoop iK , IIccien , zal genoeg weezen om u in de gevangenis te onderhouden tot wy wat beters van u hooren. Hoe dutkcr ! waar biyft het volk dat wy wagten ? Zy zyn 'er, met uw believen Mynheer. Laat zc binnen komen. Hier kwam een Officier binnen met een groote menigte van zyn volk. Officiers, zeide Heer Thomas, neem derze zeven cn deeze vier in uwe bewaaring, en hou zeopgefloten tot gy iets nader van my hooren zult; ikzeu liever de. tourbokken openzetten en haten alle wilde beesten door de ftrar.ten loopen , dan zulk canalje ouder het uienschdom te haten verkeeren. O?  14» De ZOT van AANZIEN. Op dit oogenblik , fchoot de Officier toe om zich van onzen galanten fpreeker te ver zekeren , als deeze fchiefyk een imtrument mttrok, dat halfeen knipmes en halfeenpook was, enmy voorbyloopende , greep hy den Heer Thomas by den ftrop en wilde hem het Haal in zyn hart drukken; maar ik vatte dat oogenblik zyn band, ik ligte hem de hielen en wierp hem op zyn aangezigt op den grond, en ontwrong hem zyn geweer. Zoo dra wy dus van elf onzer gasten ontflagen waren, kwam een jongeling met veel def. t'gheid by ons en zeide; Heeren zoo lang wy van die zeven helhonden niet ontflagen waren dunde ik myn raoI]d niet open doen. Ik ken ze alle door en door, en hadden zymygekend daar ZOu 'er geen een onder geweest zyn die' zyn mes niet in myn hart zou geftooten heb. ben. Elf paren geleden, werd ik voor kajuitsjongen aangenomen, wanneer zy en nog eenige anderen als matroozen aan boord kwamen van het Schip de St. Catharina, Kapitein Mr. Wilam Tomf™e, gedestincerd naar de Westin- dien  De ZOT van AANZIEN. 141 dien. Zoo dra als wy aan de zyde der Canarifche Eilanden kwamen , wist die godlooae fchobbejak, Patrik Mc. Douel, op de meesten onzer eene zamenzwcering te bewerken, waarop zy den Kapitein barbaarsch en al lachgende vermoorden, benevens al de Officiers en het fcheepsvolk dat hun zin niet volgen wilde, behalven my, om dat ik toen nog niet boven de tien jaaren oud was. Maar zy hadden 'er niet lang voordeel van, want den volgenden morgen raakten wy in gevcgt, en toen wenschten zy om de hulp van die handen, die zy eerst afgefnedeh hadden. Gelyk Mac Douel u verhaald heeft, werden wy na een bloedig gevegt aan boord geklampt en genomen, en deeze zeven guiten werden aan génen Meester verkogt ; gelukkig voor my dat ik onder een anderen raakte ; en alles wat ik gezegd heb en nog meer , ben ik gereed voor het hof te verklaaren , indien ik maar veilig voor de klaauwen deezer duivels kan blyven. Zie daar riep Heer Thomas , dat zyn uwe weldadigheden Mr. Clinton; en zoodanige zyn de voorwerpen die gy daar toe hebt uiige- koo-  142 De ZOT van AANZIEN, koozen. Ach myn vriend , hernam ik , die liefdadigheid moet zeer traag komen, dieeerst wagt naar de verzekering van de waarde van derzei ver voorwerp. Christus zelve genas tien me'aatfchen , terwyl hy wist dat negen hunner zyne goedheid onwaardig waren. By het inkomen der Officieren van het geregt bad ik myne oogen door de kamer laaien rond gaan , en bemerkt dat de mecfte onzer disgenooten zeer ontftcld waren , cn bleek werden by de gevangenneeming hunner kameraads , >t welk hunne karacters by my zoo wat verdagt maakte. Waarom ik, eer ik myn zaad op een geheel onvrugtbaaren grond Wilde ftrooiien, eerst wenschte wat meer kennis aan hen té hebben. Waar is de oer foon vroeg ik die ^ ;i Dan voelde ik in myn zak naar de groot>: heid van myn fchat, dan begaf ik my naat :| den muur om myne oogen met den glans i van het geld te vermaaken. Dan nam ik 'er ii een ftuk van af, als weggerukt door de kragt ! der verzoeking; dan weer aarzelde ik en hield ; op, om omtekeeren, en my zeiven in haast : naar huis tebegeeven. Totdatmettwyffelenen I talmen , en heen en weer te worftelen , en vooruit en agteruittegaan ik my herinnerde , dat ik te huis komende maar knorren en kyven zou hooren , en dus zette ik 'er het X 3 hoofd  iSo De ZOT van AANZIEN, hoofd voor, cn liep Iandwaards in zoo fchiejyk als ik op myn voeten loopen kon. Dewyl ik my zeiven , van tyd tot tyd , buiten adem liep, zag ik al agtCr om , en weer agter om, en ik liep dien weg en dien weg, in de gedagten, dat myn meester of iemand van zynent wege my agter nazat. Maar dikwyls heb ik naderhand gedagr en was overtuigd dat myn goede meester en vrouw niet het miml-e kwaad vermoeden op my hadden, maar meer naar my zogten en bedroefd over my waren, of k vermoord of hun ontflolen mogt weezen, en dit was ook zomtyds, voor my een grievend hartzeer. Toen ik geheel vermoeid en afgeloopen I was, ging ik, om dat de nagt kwam. in eene ellendige kroeg , 0f liever bierhuis daar ik digtebywas. Maar wyl ik alles vreesde, had i tk delistmyn fchat te verbergen, en eenklein ftukje geld uit myn za!? h;la,ende) bad ik de : vrouw van den huize, dat zy daar voor en uit barmhartigheid, mywit brood en melk geeven zoude" ^ and£r ^ °m tC flaapen WmyZen Myn  De ZOT van AANZIEN. 151 Myn avondmaal geëindigd hebbende, werd my een gat onder de trappen aangeweezen , daar ik my zeiven op eenig ftroo nedërleide, met een foort van fprei over my heen, en ik viel als een fteen zoo gevoelloos in de rust. Ik werd wakker omtrent den middernsgt, of wat laater, en ziende dat alles om my donker en gsen fchepzel by de hand was, begon ik heel bang te worden; toen wenschte ik myne gebeden op te zeggen^, 'maar ik durfde niet bidden; en zoo lag ik te trillen en te zweeten, tot dat het aanbreeken van den dag my eenige vertroosting gaf. Ontbeeten hebbende ten kosten van een tweeden penning, ging ik weer op weg, doch niet met myn voorigen fpoed; want bedenkende dat ik myn livery niet aan had, maar een foort van een kiel, was ik in minder gevaar van bekend te worden. Egter flapte ik zoo goed voord als ik konde, befluitende my zoo ver buiten gevaar te houden als moge'yk was. En in waarheid, ik hoopte dat ik docr al verder en verder te gaan myn eigen vreeze en geweten ontloopen zoude. K 4 O  *5i De ZOT xas AANZIEN. O myne Heeren! wat ellenden moest ik dien tyd uitltaan ? het vertrouwen dat ik in myn fchat ftelde begon te verminderen, de vreeze van ze te verliezen bragt my in n:euwe ongerusthe:d; vrede was binnen my verbannen • en van buiten was 'er geen plaatze daar ik vlugten kon om rust te vinden, Op den vyfden morgen van myne reizen al myn klein zilvergeld dat ik had uitgegeeven hebbende; haalde ik een halve kroon uit en gaf ?e aan den man van den huize verzoekenden^ daar van weer te geeven 't geen van de rekemng overfchoot. Toen hy ze aannam keek hy my aan op eene wyze die my door myn hart ging, en my in het aangezigt blyvende zien maakte hy my zoo befchaamd, dat ik gedwon' gen was ter zyde te zien. Hy gaf my evenwel wederom, en ik vervolgde myne reize, be. vende en vreezende voor ik weet niet wat. Ik had niet boven een myl gegaan, toen ik een droogen weg ontmoetende, over een hek klom 't geen my op een pad door het land bragt. Hier wande(de ik een korten tyd, toen ^ myn i^tfte huisheer agter my met groote f ebree-  Db ZOT van AANZIEN. 153 fchreeden zag aanftappen , waarop myn hart kromp , en myne knien zoo zwak onder my weiden dat ik zoo ftil ftond als een Heen. Hy kwam zeer haastig by my, en my by den hals vattende , gooide hy my op den grond. Ha! jou kleine fchelm zeide hy , laaten wy eens zien wat geld jy by jou hebt. Toen betaste hy myne zakken , en haalde 'er den geheelen hoop uit in welke ik myn geluk Helde. O jou kleine hond van een gaauwdief vanwien heb jy al dat geld geftoolen? want, ik gaa heen en breng het by zyn regten eigenaar. O goede heer, goede heer, fchreeuwde ik uit, wilt gy my niet een klein weinigje laaten? maar zoo veel om my voorfterven te bewaren? Maarhy was doof voor myn klagten en gebeden enging weg. De hoop laatfte troost der eüendigen, verliet my toen geheel. Ik vervloekte in myn hart den dag , op welken ik geboren wa»; en ik lag een geheelen tyd op den grond als iemand, die geen leden tot zyn gebruik had, nog voor wien geen weg was om venier te wandelen. Ten laatften borst ik uit in klagten en een vloei  154 De ZOT van AANZIEN. van traanen en eenige lugt verkrygende door myn fchreijen , ftond ik door een foort van inftinct op , en liep zonder te weeten waar heen. Na den middag kreeg ik honger, en ik zou gaarne de liefde der voorbygangersafgebedeld, hebben , maar ik durfde dat niet doen , om dat ik vreesde, dat zy vraagen zouden waar ik van daan kwam , en wie ik was en waar ik heenen ging V vraagen op welke ik geen eerlyk antwoord kon geeven. Dus verdroeg ik myn honger' zoo goed als ik konde , tot ik tegen den avond .aan een loots kwam daar een boer zyne varkens in bragt, ik Hoop by hun en fliep op het varkens ftroo tot aan den morgen. De volgende dag, maar {kauwtjes gaande en half uitgehongerd door een klein dorp gaande,- viel myn oog op een penningsbroodje dat op een kleine winkelvenfter lag , dat op ftraat uitftak. Ik keek ginds en weer en in de winkel fluipende, was ik juist vaardig op dien gereeden en verzoekenden prooi aan te vallen ; toen iets my fcheen in te fluis-  De ZOT van AANZIEN. influisteren , om uws leevens wille raak het niet aan, fterf, fterf liever, dan dat gywecr op meuws fteelen zuudt , zooging ik weg , en liep zoo hard als ik koi.de, uit vreeze dat ik weer van andere gedagten zoude worden. Ten Iaatfte, raakte ik geheel buiten het bereik cler verzoekingei. Toen ik wat verder voortgereisd was kwam ik aan een gellootun land , dat van beide zyde, omheinigd was, met haagedooren en braambefien aan elk bos. Hier vulde ik myn buik met braamen voor een middagmaal ,• en flopte myne zakken met haagdoorn eikels, 'locti werd ik zeer bl^de dat ik geen brood geftolen had , en daar kwam weer eenige rust in myn gemoed. By het vallen van den nagt een bosje bereikt hebbende aan de zyde van den weg , kroop ik als een haas , onder de fcbuitplaats der takken; toen at ik myne haageikels op, ik viel op myne knien en waagde het ten haiveneen gebed tot God te bidden ; ik begaf my ter ruit en fliep tot aan den morgen. Na dat ik zoo zommige dagsn had doorge-  156 De ZOT van AANZIEN. gebragt kwam ik in een open landftreek, daar naauwlyks eenig pad , of eenige haag of kreupelbosch was in verfcheiden mylen. Ik be-on nu zwak en flaauw van honger te ivorden; en myne ziekte wat over zynde werd ik zoo gulzig en roofziek, dat ik gereed was myn eigen vleesch van de beenen re eeten. Schielyk daarna, zag ik op eenigen afftand een verwarde hoop van iets aan den wortel van een boom die in het openveld ftond. Ik maakte my op « verwagting van iets ik weet niet wat, en vond een oude bedelaar vast aan flaap, in zyn gelapte mantel, met een pak dat naast hem lag, Aanftonds opende ik zyn kleine bagagie wanneer ik tot myne onuitfpreekelyke verrukking , een groote hagt bruin brood, met eenige Huivers ontdekte, 't welk myne oogen zeer trof. Ik aarzelde geen oogen blik om het brood aantegrypen, want ik kon het geweld van den honger op dien tydnietiangerwederftaan.even mm als ik het geweld van een ftorm van een berg wederftaan zou konnen. Myn maag be. vredigd hebbende begon ik te overleggen wat ik met het overfchot van het brood doen zou, en  Di ZOT van AANZIEN. 157 en voelde een beweging of twee om het den man te laaten. Maar neen zeide ik by my zeiven dit is al het brood dat ik heb, en mogelyk al myn Ieeven hebben zal, en ik weetniet waar ik in de waereld een beet meer 1-an krygen; behalven dat doe ik de man geen fchade, dat ik het hem ontneeme, fints ik geld genoeg by hem gelaten heb, om ander te koopen. Dus flak ik het brood in myn zak en ging mynes wegs , laatende vier of vyf Huivers in den knapzak. Ik was evenwel maar weinig voortgegaan toen ik tot my zeiven zeide; het ambagt van i dien man is bedelen, en hy krygt een half pen. ce van elk die den weg langs gaat. Maar he 1 laas geen levendige ziel heeft medelyden met my, en dus is nu de zaak levende te fterven of geld te fteelen. Zoo gezegd of gedagt hebbende, keerde ik terug, ik bukte, nam myn | prooi weg en vloog voort, als een weer- i ligt. Zoo dra als ik buiten het bereik en gezigt ' van den armen man was, was myne eerfte aandoening blydfchap over den bekoomen prooi, maar  158 De ZOT van AANZIEN, maar ik was niet verre weg toen al myn blydfchap weg zonk, myne zugten begonnen geweldiger te worden en ik ftorte traanen'. Dien nagt had ik myn verbïyf in een prul hok dat digt by den gemeenen weg was. Maar 1 hoewel ik, als ik dagt overvloed van brood en geld genoeg by my had, evenwel vond ik my zei ven zeer aangedaan, en ik was niet in Aait om te bidden gelyk ik de voorige nagten i gedaan had. - In al deezen tyd wist ik niet waar ik was of waar ik heen ging, rog iets van al myn reizen, dan dat ik van London kwam. Toen ik myn laatftcn penning had uitgegceven , c„ flaauw en droefgeestig op een bypad door verfebeiden belommerde laanen wandelde, hoorde ik van verre een zeer vrolyk geruft' cn bemerkte daarop vry fchielykecn trouplandloopers of zogenaamde Heidens, die van agter de takken kwamen. Toen ik zag dat ik hen niet ontloopcn konde, nam ik kloekmoedigheid en naderde hen, by my komende, Honden zy ftil, en zagen my met  De ZOT van AANZIEN. i^O friet veel oplettendheid aan, en maakten een kring om my. Waar gaat gy vroeg een man met een breeden gordel en zeer langen baard? Dat kan ik u , zeide ik , in waarheid niet zeggen, Heer. En waar komt gy van daan? Van Londen met uw believen , Heer. Van Londen , kind ? wel dat is hier ver af. En ik bi lde u waarom zyt gy van Londen geloopen ? Om van myn meester afteraaken. Maar ik hoop gy zyt niet ledig van hem af. geloopen, gy zult wel het een of ander me* de gebragt hebben, doet gy niet? Een weinigje , goede Heer maar 't is my alles afgenomen onder weg. Hier op begon deeze eerwaardige regent te glimlachen , en zich toen tot zyne onderdaanen wendende, zeide hy, zoo ver als ik zien kan, zal dat bakkusje net voor ons zyn. Hierop vraagde een der vrouwen of ik honger had , cn toen ik daar op een bevestigend antwoord gaf, verzogten zy my alle op eene vrolyke wyze met hun te eeten. Toen gingen wy op een afiland, van het pad daar wy elkander ontmoet hadden, en Iang; zaamerhand kwamen wy in een der ver- maa.  i<5o DE ZOT van AANZIEN, maakelyklte vïaktens van de waereld. 'tWa» een plein rondom met bergen en rotzen omringd, zommige van welke fchuins opgingen terwyl anderen fteil en hangend waren en alle bedekt of bezet met takken en boomen, van verfchillende hoogten, foorten en couleuren; door welke een kronkelend beekje afdaalde, 't welk over fteenen en kezels gerold hebbende zich in een klein meertje ontlaste dat de omringende - voorwerpen der i hoogtens weerom kaatile. Aanflonds was het natuurlyk vloertapyt bedekt met een groot kleed van fyn damast : linnen. De bagagie werd genomen van de fchouders der draagers; en eer ik zien kon wat zy deeden, was 'er, als 0p een toveragtige wyze , voor myn oogen een disch gefpreid zoo verfcheiden en kostbaar als ik ooit gezien hebbe. Aanflonds gingen de gasten zitten : zommige zaten als de Turken met de beenen kruisfelings over malkander ; ter. wyl anderen gelyk de Romeinen, naast elkander lagen. »ewyl zy dien dag gereisd hadden aaten zy in  De ZOT van AANZIEN. 161 in ftilte ; en in korten tyd was de last der pakdraagers merkelyk verligt. Ondertusfchen Honden eenigen op en ontlaadden twee ezels van de vragtcn die zy droegen. Het kleed was fchieiyk geledigd van de koude vogels en gebakken fpyzen , met de Hukken osfen - en fchaapen-vleesch, en de Iedere kannen, welke een overvloed van de beste wynen bevatteden, en andere wateren wierden ons voorgezet. Deeze werden weer uitgegooten in fchoone japanfebe bekers en elk werd een japanfche beker van gelyke groote in de hand gegecven. Toen "begon levendigheid en blydfchap met de bekers rond te gaan; nooit zag ik een zoo vrolyk en zoet gezel fchap. Jok en boert werden zonder belediging aan alle zyden afgefchoten ; en het geluid van luidrugtigc lagchen kaatfte van de bergen te rug. . Zoo dra ik verwarmd en myn tong door 't geen ik dronk los geworden was, betuigdenzy my alle hunne goedkeuring en vriendelykheid," en verzogten dat ik hen zonder agterhouding myne hiflorie vertellen zoude. Ingeyolgehiervan deed ik eene rondborftige beiydenis van III. Deel. L "t  162 De ZOT van AANZIEN. 't géén ik reeds verhaald hebbe. Maar in plaatze van de berispingen te hooren die ik van hen venvagt had over myn ondeugendheid, begonden zy alle met myne befchroemdheid den gek te toeken en maakten my befchaamd over dat weinigje fchaamte dat ik nog had over myne flegte daaden. Myn kind zeide hun oude gouverneur , als gy eenigen tyd by ons geweest zyt, dan zult gy leeren wat het Is wys en gelukkig te weezen. Dan zult gy weeten dat godsdienst niets dan geveinsdheid en mode is. Daar zyn duizend en tien duizend Religiën op de aarde , alle vcrfchillend , en de eene tegen den anderen aangekant. Het volk wendt vóór God te vreezen , wanneer zy mets anders dan de vreeze voor de wetten voor hunne oogen hebben. God moet niet gevreesd maar bemind worden, myn zoon, want hyis een zeer genadig en goed God. Hy gaf de hemelen gemeen aan de vogelen van de Jugt. Hy geeft de zeen en rivieren gemeen aan de visfchen. En gaf de geheele aarde gemeen aan de menfchen. Maar groote luiden en luiden van vermogen hebben alles naar zich ge-  De ZOT van AANZIEN. 163 gehaald, en zy hebben zich zeiven bezittingen en eigendommen verkreegen door befchuttingen en omheiningen ; en zy hebben deeze influitingen al weder ingefloten ; door wetten van hun eigen maakzel, waar by de armen gefïraft worden als zy eenigzins poegen zich in de natuurlyke regten, met welke God het menschdom begiftigd heeft te herftellén. Maar als de armen, buiten de vrees der wetten , eenig ding van die ryken en magtigen konnen in handen bekomen , welke hen van hunne regten beroofd hebben , dan mogen zy dat veilig en met een goed geweten doen. En weet nu, myn kind, dat gy geraakt zyt onder die geene , die onder al het volk u best verdedigen en gelukkig maken konnen. Wy zyn van dat foort van armen die boven de ryken en magtigen verheven zyn , wyl wy boven de wetten zyn ; want zy kunnen geene wetten maaken , die voor ons van meer kragt zyn dan het weefzel van een fpinnekop. Zoo fprak deeze ontzaggelyke Wysgeer , en inderdaad Heeren hoe vreemd het u mag voor komen, ik zag het laatfte gedeelte zyner L 2 ver.  1Ö4 De ZOT van AANZIEN. verzekeringe ten vollen door de practyk bevestigd. Ik bleef by dat zeldzaame en won. derlyke volk byna den tyd van drie jaaren, in welken tyd zy my zeer bedreeven maakten in alle de loopjes en verborgendheden hunner menigvuldige ongeregtigheden. Geen touwen konden hen houden,- geen gevangenisfen hen fluiten, geen grendels of flooten konden den rykdom der ryken tegen hen verzekeren. Door middel van bezweeringen of zekere reuken , werden alle beesten als door betovering aan hun onderworpen; het wildfte paard bleef voor hun ftaan; de fierfle doggen durfden tegen hen nier blaffen noch brullen; zoo dat alle bleekeryen, akkers en tuinen voor hunne ftroopinge zoo open ftonden als de gemeenen weg. Zy na» men allerleie vormen en allerleie gioottenaan. Zy werden zigtbaar of onzigtbaar, bekend of onbekend naar hun welgevallen; want voor elk onderfcheiden kleed hadden zy eene verfchillende houding en verfchiüend ftelzel van trekken ; zoo dat hunne dagelykfche medgezellen hen niet konden kennen, dan aan zekere woorden en tekens. En dus beftierden zy, zonder geweld of fchynbaar bedrog , zonder gewoel, of aanklaaging of befchuldiging aan een  De ZOT van AANZIEN. 1Ö5 een of andere zyde , het land , en hielden ais het ware, de beurzen der geheele natie in hunne handen. Gy zoudt 0 verwonderen Heeren, met welk 'eene ftaatkunde dit volk hun invloed en roveveryen, in het Koningryk wist tc handhaaven zonder ontdekt te worden. Ik wil u dit zoo kort en klaar als my mogelyk is voor oogen leggen. Schoon zy nooit verfcheenen by dag, dan alleen of in kleine gezelfchappen van tien of vyftien perfoonen by malkander, egter hielden zy hunnen ftaat geheel in order door eene fchiclyke en geduurige correspondentie. Behalven hun prins of grootfte man, die dezelve was welke my eerst ontmoette , hadden zy in elk land een byzondere afgezondene: en op gepaste afftanden, huizen van gemeene zamenkomst voor de geheele broederfchap. Hier werden hunnen fpyzen gebragt en hun voorraad opgelegd; en hier bragten zy ook 't geen zy geftolen hadden , 't welk zoo dra het in geld verruild was, in een fterk koffertje gefiooten werd, een tiende voor het gebruik der L 3 raaat-  165 Dz ZOT van AANZIEN. maatfchappy by byzondere gelegenheden , en negen tienden voor de roovers, in evenredig, heid van hunnen rang en verdienden. Eer wy van onze laatstgemelde maaltyd opdon den , kwam een oude vrouwelyke gelukzegder , knikte my onder de kin en zeide, weet gy myn lieve kind waar die laatde huisheer woonde die u van uw geld heeft beitelen ? Alles wat ik dair van weet zeide ik, is dat hy in een klein vlek woonde daar het witte kruis uithing , en digte by een groote windmolen. Wat! riep een der mannen, myn oude hospes Jerry Graff? Hy mag niet lyden dat een ander door zyn gaauwig. hcid zal welyaaren dan hy zelve. Ik gaf de vent eens een klap, riep een ander, om dat hy my in zyn eigen huis verdrikken wilde. Wel, myn jonge , zeide Geoffroy de oude gouverneur, zyn huis legt regtllreeks in oen weg van onze eigen kring, en ter uwer aan. moediging , beloof ik u dat hy al uw geld tot den laatften penning zal weer geeven. De pakkagie nu op zynde, gingen wyweer naar het landpad , waar door ik gekomen i;Bfn was  DeZOT van AANZIEN. 167 was ; en op een grooten weg gekomen zynde , verdeelden wy ons in kleine troupen , welke beftemd waren elkander op zekere plaatzen van gemeene famenkomst te ontmoeten , daar wy 's avond vrolyk aten en dien nagt gerust flippen. Wy gingen den volgenden morgen by het aanbreken van den dag op reize, en fchie]yk op een gemeenen weg komende , zagen wy een party paarden graazen zonder dat 'er een oppasfer by was. Aanftends werden de drie besten uit den hoop genoomen. Zy haalden fchaaren en andere werktuigen voor den dag, met vlesjes met kouleurig water , en veele handen aan het werk zoo dat wanneer in minder dan vyf minuuten de regte eigenaars op kwamen , zy geen enkel bewys van eigendom meer aan dezelve vinden konden. En in waarheid ik heb dikwyls veele van myne fchrandere ';broederfchap gekend zoo Hout, van het vee, 't welk zy gerlolen hadden , op publyke markten aan de eigenaars van w;en zy het genomen hadden zelve te verkoopen. L 4 ne'  168 De ZOT vn AANZIEN. Dewyl dit volk nooit van "de noodige geryflykheden onvoorzien was, waren de'paarden fchielyk getoomd en afgevaardigd ctoor vérfcheidej zendelingen , langs verfcheiden wegen om de broederfchan te verwittigen, om op den derden nagt elkander by herwirtc kruis hun beftemde vcrblyfplaatze, te ontmoeten. Ingevolge hier van , kwamen wy op den avond van den vereisehten nagt, op een kleinen berg regt over het huis van myn com fcrentreufëh hospes; en zoo dra wy in kleine partyen by malkander gekomen waren , van verfcheiden kanten, maakten wy tezamen een aantal van honderd en twintig perfoonen uit, met pakken van ik weet niet wat op ezels, en 20 voorts. De pakken werden fchielyk geopend daar zwarte en gevlamde kleederen , flambouwen hoeven , hoorens , en momaangezigten van verfchrikkelyk uitzigt en vreesfelyke groote uitgehaald werden. In een oogenblik waren wy in onze onderfcheiden gewaaden en katacters opgefchikt. Een groote bordpapiere doos  De ZOT van AANZIEN. 169 Hoos werd 'er opengedaan en daaruit een wit laken gehaald dat op de fchouders van vier yuurige duivels gelegd werd; cn dewyl de nagt donker en bewolkt begon te vallen, weiden de flambouwen aangettoken en elk kreeg 'er een in de rechte hand ; verfcheiden onzer zetteden fpreektrompetten, en andere zwaargeluid. makende inftrumenten aan den mond, en wy begónden aanftonds onzen duivelfchen trein. Zommige loeiden als bullen, anderen huilden sri blaften als honden in den middernagt, terwyl Énigen onderfcheidenlyk het lollen der katers taabootften. Kortom de geluiden maakten zulk ^en allerysfelykst gejoel als geen fterffelyk oor aan hooren noch geen fterffelyke moed verdragen kon. Intusfchen raakte het dorp in oproer en begon in beweging te komen. Ouden en jongen verlieten hunne huizen, en vloogen ginds en weer door de ftraat. Maar toen wy naderden Weeken zy agter uit, zy liepen, klommen en klauterden op den berg en vergaderden zich Ivoor den windmoolen. In deezen tusfehen tyd igingen wy vooruit, en traden de herberg in, Idaar geen kat nog hond, nog levendfchepzel L5 J«  i?o De ZOT van AANZIEN. in was, behalven de huisheer Graff die aan de podagra lag, in een boven kamer. Terwyl het grootfte gedeelte van het gezelfchap, beneden het huis doorzogt, leide Meester Gcoffroy eenige weinige van ons de trappen op. Hy verbeelde de perfoon van Lucifer wiens naam met vuurige letters op zyn muts ftond. Zoo dra hy de kamer in kwam daar GrafF lag , zeide Lucifer , hoor gy Jerrey gy geheime dief, gy roovende fchelm! Wat porde u onlangs een kind te berooven van het geld , dat hy door myn invloed en aanmoediging verkreegen had ? Ik heb in den zin, jou fchelm, om u van de lyft der kroeghouders uitte fchrappen. o Myngoede Heer Lucifer, zeide GrafF, met een beevende ftem, op myn confcientie ik wist niet dat eenige foort van dievery een belediging uwer Majesteit zou weezen, Gy liegt, jou fchurk, gy liegt , zeide Lucifer, de duivel is een edelman, hy bemint hen , die de grooten befteelen , welke deeze kleine knaap beroofd had ; maar hy haat u laagzieüge deugnieten, die de wed uw. en de wees befteelt en den kleinen het geringe dat hy nog heeft ontroofd Wel bidde ik u, 'myn  De ZOT van AANZIEN. 171 mynheer Lucifer, zyt gy een Christen vroeg Mr. GrafF? Beter een jou dief dan gy of iemand van uw dam ; want fchoon ik btevc ik geloove doch. En ik zegge u Jerry dat ik dit geflagt zal doen beeven; maar g lyk ik denk, kan de Duivel zelve ze niet tot gelooven brengen. Onder dit gefprek, was het geheele huis, laadcn cn al zoo-fchoon geplukt als een vogel die gegecten zal worden. En toen marcheerden wy weer weg zonder eenige andere wooning aantedoen, eveneens als in onzen afgrys. felyken optogt, tot wy aan zeker ftilftaand watcr_ kwamen , daar wy halte hielden cn op een gegeven woord onze toortzen in het water uitdoofden waarop het aanftond overal pikdonker was. En zoo was ik, van dag tot dag, en van jaar tot jaar zoo lang ik onder dat volk bleef, een ooggetuige van eene menigte fiegtigheden bedriegeryen , dievcryen, gedaante veranderingen en plondcringcn , zonder eenig voorbeeld van daar over uitgevoerdeftraffe. Een, evenwel, werd 'e: in myn tyd, ontdekt, gevat,  172 De ZOT van AANZIEN. vat, gevangen gezet, voor de balie gebragt, onderzogt, en fchuldig verklaard ; en egter wist by ras de juftitie te ontmappen door de aller verwonderlykfte list, die 'er bedagt Kol worden. Hy werd ontdekt in het fTeelen van een bruin paard. Daar werd jagt op hem gemaakt. Hy werd gevat en gekluisterd in yzercn boeyen en zoo in een hol van de landgegevangenis geworpen. Op den dag van het onderzoek werd zyne misdaad bëweezeri door onwederfpreeklyke getuigen, en de Regtbank fprak het noodlottige woord fchuldig over hem uit. Hebt gy iets te zeggen , riep de Regter, waarom het doodvonnis tegen uniet uitgefprooken zoude worden V Ik kanwaarlyk verklaaren , zeide de knaap , dat ik in dit geval zoo zuiver als het licht ben; dat het beest 't welk ik nam, toen myn waare eigendom was, en nog zoo is; en dat 'ereen verwonderlyke draai in dit werk moet weezen ; weshalves , Mylord, wyl ik op leven en dood zit, vertrouw ik dat uwe vriendelyke infehikkelykheid zal gedoogen, dat dit paard in het Geregtshof gebragt werd. Het paard werd  I>e ZOT van AANZIEN. 173 werd gebragt, en de misdadiger vervolgde , nu , Mylord , behaage het u de getuigen te doen zeggen of dit het zelfde paard is dat ik geftolen heb of niet ? Het zelfde, het zelfde riepen de getuigen, dat zweeren wy. Wees dan zoo goei. Fleer, hen te vraagen, hoe oud dit paard was toen ik het ftal? Volgens onzen eed, vier jaaren, in den aanvang van het vyfde. Nu , Mylord , zoo gy uwe genadige infchikkelykheid nog meer wilt rekken , dan verzoek ik dat zyn bek onderzogt mag worden door luiden die daar in bedreeven zyn. Dit werd gedaan door twee of drie kundige roskammer, dieaanftonds uitriepun , wel, Mylord dit paard heeft geen merk meer in den bek. Hierop ftond elk die 'er tegenwoordig was ten uiterften verwonderd , en daar was een geheele poos ftilte in het hof, tot de misdadiger hernam: Daar is nog maar een vraag meer waar mede ik uw Lordfchap zal ophouden; dat het u behaage om te laaten onderzoeken of dit paard een hengst of een merrie is. Dit laatfte werd gedaan, de ouderzoekers fchreeuwden, een  i74 De ZOT van AANZIEN. een merrie , Mynheer, een merrie, buiten twyffel! Hier werd de verwondering en vcrbaazing van het geregtshof verdubbeld. De Regtbank keek necrflagtig voor zich ; de getuigen droopen weg in de uiterfte befchaamdheid en verwarring ; en zyn Lordfchap beval dat de gevangene ontflagen zoude worden , zonder onkosten, en de merrie hem als zyn eigendom wedergegeeven. i Nu het geheele geheim der zaake was deeze, dat eenige van de broederfchap, den nagt voor bet onderzoek, het Hot van de ftal openbroken , en in de plaatze van den hengst deeze merrie gebragt hadden , welke zy zoo gelyk vonden of door hun verwen zoo gelyk maakten , dat geen oog tusfehen de twee paarden eenig onderfcheid ontdekken kon. Geduurende myn verblyf onder deeze ellendelingen, vond ik, met ut believen, myne heeren, eene levendige ondervinding, dat tusfehen de wieg en het graf, maar tweerleie foort van  De ZOT vak AANZIEN. 175 van geluk is, waar voor een mensch vatbaar is. De eene is dat van eene onergetiyke confcientie te hebben, en de andere die van eene confcientie die niet geërgerd kan worden. Ik was derhaiven geheel ellendig, om dat ik noch in het andere geval was. Want aan den eenen kant was ik bewust dat ik dagelyks God en menfchen beledigde; en aan den anderen kant werd myn geweten daar door dagelyks geërgerd. Ik was vrolyk, maar lang niet gelukkig, als ik in gezelfchap' en zeer troosteleos als ik alleen was; zoo dat geduurende myne diiejaarige inlyving in die broederfchap, ik nooit eens myn hart tot God durfde opheffen , noch waagde om eenige foort van gunst van hem aftefmeeken. Schoon deeze deugnieten, gelyk ik gezegd heb, voort gingen om zich zeiven te verharden en zich te vervrolyken , met eene blyde en vergenoegde confcientie in hunne dagelykfche ongeregtigheden; egter hadden zy in al dien tyd geen bloed geftort. Op den nagt waarin ik hen verliet, werden ■ '2??. *3in nantotb icorq ros es* „ wv  176 ZOT van AANZIEN. wy overvallen, en geftoord in onze bedoelde rust, door een fchielyken en geweldigen ftorm van wind en hagel waarop wy fchuilplaatze namen in een prullefchuur. Toen wy ligt ontftooken hadden , bragten wy wat ftroo en brandbaare ftotfen by malkander dat wy in huis konden vinden, en hadden juist een vuurtje ontftoken als een van het gezelfchap kwam en fluisterde dat 'er een man lag te flaapen in den verften hoek. Hierop namen zy de kaars met zagte en voorzigtige flappen, en vonden een bedelaar op den grond leggen, met zyn hoofd op een bos flroo en zyn koffer naast hem. Zy namen aanrtonds de koffer, en bragten ze ftilletjes op de plaatze daar ik zat. Toen zy dezelve opendeeden met zoo weinig gerugt als mogelyk was, vonden zy daarin een geheele menigte zyde lin. nens, lakens en verfcheiden kostbaarhedenen onder op den grond een klein kistje met een hangflot, vol van Engelsch en Spaansch goudgeld; naar allen fchyn den geheelen fchat I van zyn zwervend leven. Dit was een prooi die men niet wegwerpen moest  De ZOT tan AANZIEN. 177 moest. Aanftonds was 'er eene groote be. weeging, en fluisterende opfchudding. De groote vraag was boe zich daar van meefter te maaken met veiligheid voor hunne eigen perfooncn. Daar werd, tegen geworpen dat de knaap wakker mogt leggen, cn men mogt hen ongelukkig hebben zien komen van dien Wég af en in dat- huis ingaan; het land mogt daar, door ontrust; zy mogten overvallen; ea op die daad betrapt worden.' Ten laatften bood een ftoute fchelm aan hem aanftonds de ftrot aftefnyden, en dat 'er dan geen getuige'Jtegen hun was; maar'er werd weêr tegengeworpen, dat hetbloed dan de vrecsXelykite en zckerfte aller getüigenisfen tegen hun was. Waarop een ander voorftelde hem te fmooren of te worgen, en zyn lighaam op die plaatze te begraven ; tegen welk plan , hoewel veelen ftilzweegen, egter niemand iets inbragt. Onder deze fchrikkelyke raadpleging, wil ik wel zeggen , dat niet tegenflaande myne lange loop van hebbelyl: kwaad doen, en de flegte voorbeelden die ik om my had , m'yn III. Deel. M bloed  r73 Di ZOT van AANZIEN. bloed door myn geheele lighaam byeen trok, en vreeze fchrik en afgryzen myn boezem vervulden. Toen zy heen gingen om, gelyk ik onderftelde, de moord oogenblikkelyk teruit. voer te brengen: boog en kromp ik naar binnen; en de deur uit flippende, gaf de vrees om ook zo aangetast en vermoord te worden, my kragt onder myne voeten, en by den muur heen voelende, raakt ik het huis uit, en liep zonder te weeten of te zorgen waar heen. De itorm bleef aanhouden; het dryven van zwaare wolken vermeerderde de verfchrikkingen van den nagt, ik kon naauwlyk zien dat ik een weg onder myne voeten had. Maar fchoon ik myne vervolgers niet zien kon, vreesde ik egter dat zy beter oogen hadden dan de myne waren, ik keerde my om en luisterde of de voet van den moordenaar ook agter my was. Den geheelen nagt zoo veel en ver als ik konde van het toneel van myne angften afgeJoopen zynde, zag ik by het aanbreken van aen dag een groote ftad voor my en voor het eerst in drie jaaren, hief ik myne oogen om hoog , ea zegende God in myn hart voor zyne genade in  De ZOT vaw AANZIEN. i7> fn my zoo groot eene goddeloosheid te doen ontkomen. Daarop voelde ik een vermaak dat jk nooit te vooren onde^ vonden I ad;en zeide, jndien gy nog eens wéér myn God wilt weezen , ik wil uwe getrouwe dienaar zyn , en u nooit weer beledigen nog tegen u overtreden. Ik wandelde toen op myn gemak; myne vermoeidheid verdween , en ik fcheen geheel verligt te weezen. Toen ik in den omtrek Jtwam zag ik een heer zyn morgen wandeling doen. Ik ftond ftil en zag hem ftyf in het aangezigt, waarop hy ook itil Hond en my met veel aandagt aankeek. Wie zyt gy myn aartige jonge ? zeide hy ; Een ongelukkige vreemdeling, Mynheer, die een dienst noodig heeft , of eenig middel om op eene eerlyke wyze zyn brood te winnen. Wat kunt gy doen, vraagde de Heer? Niet veel, Mynheer, vreeze ik, dan myn goedwilligheid zal hard yveren om my bekwaam te maaken. Dan zeids hy, zult gy myn knegt zyn. Al de knegten die ik gehad heb, beloofden veel, en voerden weinig uit; ik zal nu eens beproeven wat iemand doen zal die niets belooft. Hoe is uw M 2 naaa  ito DE ZOT tan AANZIEN. nam myn jongen? Ik meen David Twyfelziefc 'Mynheer, want dit was myn waare naam, fchoon ik veele andere naamen gehad heb. En wat loon moet ik u geeven, David? Juist zoo veel en zoo weinig, als het u behaagen zal dat ik verdiene, Mynheer. Hy bragt my aan een ordentlyk huis, daar hy een winkel deed te Plymouth. Zyn naar» was Felton ; hy was verfcheiden jaaren we< duwnaar geweest, en had een eenige zoon die toen op het Westmunfter fchool te Londen was. Myn meester gebruikte my in het eerst tot de laagfte en geringde dienllen , gelyk het fchoon maaken der fchoenen van hem en zyne knegten; de ftraat voor zyn deur tefchrobben, en de vuilnis uittebrengen ; dan dit' deed ik gewillig en zelfs met vermaak als eenige gefinge foort van penitentie voor myn lange loop van kwaaddoen. By myn affcheid van myne broederen in deongeregtigheid, welke ik u verhaald heb, was ik eigenaar van honderd zevenentwintig pon-  DE ZOT van AANZIEN. 1S1 ponden , welken in de gemeene kis' waren opgeiloten, als myn byzonder aandeel in -de vrugten onzer kneevelary , in drie agterecn volgende jaaren, maar in myne tegenwoordige geestgefteldheid , zoude ik geen penning daar van hebben willen aanneemen zoo min als ik een gloeijende yzeren roede in d« hand wilde houden. Ik had ook in myne zakken , een kroon en een weinig klein zilver geld, maar deeze deelde ik in fti! te onder de armen uit, ten einde geen deel , als 't ware , van Achans vervloekte roof by my over te houden. Omtrent drie weeken daarna veranderde myn meester myn geheelen dienst, en zette my om zyne kleederen te veegen , zyn paruiken op te maaken , de mesfen te flypen, de tafel te dekken en daar by optcpasfen : want dit waren dingen in welke ik dóór ervaaren was , hebbende myne bediening by myn eerfte meefter niet vergeten. Eenigen tyd hierna vroeg Mr. Felton , of ik leezen konde? ikantwoorde, zoo wat in den JJybel, Mynheer. En kunt gy ook fchryvea M 3 ö»  x8a De ZOT tas AANZIEN. David? Dat zal ik probeeren met uw believen, Mynheer. Wel David! dat gelykt de hand van myn clerk; waar in de waereld hebt gy dat alles geleerd V Van een goed meester aan een zeer flégte knegt; dan myn heer ik verzoek dat gy my niet vraagt naar de byzondeie omHandigheden myner ondeugendheid, want in waarheid , gy kunt voor my geen ergertugtmeester uitdenken dan myn eigen confeientifc geweest is. Wel, myn kind, zeide de goede man, ik wil u geen fmert aandoen; en dus, my een wenk met de hand geevende, ging hy ait met een traan in het oog. Van dien tyd af aan toonde myn meester my eenen ongemeenen eerbied en oplettendheid. Hy ontfloeg my van alle geringe dienlten zyner huishoudinge; hy gaf my zyne lasten zy. den itoffen en andere kostbaare waaren naar zyne byzondere ilyters te brengen, en hy vorderde van my een byzondere aantekening te houden van de natuur en waarae van 't geen Ik droeg. Op deeze aanmoediging wierd ik oplettett .fJer en vlytiger dan hy bemerkte. Ik nam d*  De ZOT van AANZIEN. ïïj de winkel geheel waar, en hield aantekening en byzonder boek van alles wat in dezelve oraging. Myn meester keek heel wonderlyk op, toen hy my eenige vraagen met betrekking tot zyne zaaken voorftelde. Zyn oudfte leerknaap, raakte fchielyk 'in zyn eigen plaatze. Toen plaatfte hy my naast den boekhouder over zyn jongde leerknaap, en in gelyken rang met zyn reiziger! En niet lang daar na gaf hy my de fleutel van zyn comptoir, en betrouwde my al zyn fchat. Ik at toen met hem aan dezelfde tafel, cn raadpleegde en praate met hem als zyn vriend en compagnon. Hy gaf my dikwyls zakgeld, 't welk hy my zeide, dat hy niet op de afrekering van myn huur brengen wilde. Ik wandelde alle avond met hem , ging elke zondag met hem te KerK, en las eer hy te bed ging voor hem in den «ybel. Ik was nu ge heel met mynen God verzoend, en voelde hem in myn ziel als een vriend en een wcldoender. De Blydfchap fpeelde om myn hart, vrede lag 1 nagts onder myn hoofd en myn geluk fcheen als een fchip, dat na eene lange en wanhoopige reize, in een geruste en veilige haven ten anker komt. M4 Ik  184 De ZOT van AANZIEN. Ik was nn meer dan een jaar in dienst geweest van Mr. Felton , toen ik op zekeren dag een groot gerugt op de ftraat hoordepn het volk heen en weder voor by ons venfter zag loopen. Ik ging aan de deur , en aan de linker zyde ziende, zag ik een groote menigte om een kar, daar vyf misdadigers op zaten die ter executie gebragt werden. Ik ftond ftil tot zy voor by my kwamen > wanneer tot myn uiterfte verwondering en fchrik , ik vyf van myn oude kennisfen zag, en aan het hoofd van hun den bloedzieken deugniet, die aangeboden had den ongelukkigen bedelaar denltrotaftefnyden. Aanftonds werd ik zoo wit als myn hemd, envreezende dat zymy kennen en toeroepen zouden, ging ik te rug, kroop naar binnen , en wierp my half flaauw in een ftoel. Ik zag nu dat het voor my gelukkig was dat niemand in den winkel myne ontfteltenis gewaar werd,- en poogende eenige moed te vatten, by het in komen van den reiziger, nam ik de ongemaaktftehoudingeaan diemydoenlyk iir.  De ZOT van AANZIEN. 185 Mr. Felron at juist dien dag niet in huis, en kwam niet te rug voor dat de tafel tot het avondmaal gedekt was. Hy bragt zyn ftoel by de tafel en begeerde dat ik naast hem zitten zoude. David zeide hy is het niet wonder dat de menfchen zoo ongeloovig konnen bly» ven , niettegenftaande de menigvuldige en daagelykfche bewyzen eener alziende en alles beftierende voorzieniggeid? Indien geen mosje op de aarde valt zonder de toelating van God, hoe veel meer zal hy rekenfehap vorderen van het leven des geenen die hy naar zyn eigen beeld gemaakt beeft. De booswigt vertrouwt zyn goddeloosheid fchuil te houden, en durft met den eeriïen moordenaar in het aangezigt van God en menfchen verzekeren. Ik weet niet waar myn broeder is. Maar bloed heeft een flem een luidroepende ftem David; het roep luidkeels ten hemel, zelfs uit de ingewanden der aarde. Geen diepte kan het bedekken, geen duisternis kan het verbergen, want het ligt dat in de duistenis is zal het voor den dag brengen. Omtrent twaalf maanden geleden , wa"s 'er •en bedelaar vermoord in een prulle fchuur, M 5 die  l8<5 Dé ZOT v'ah AANZIEN. die Fieldings fchuur genoemd wordt. De moordenaars waren van dat foort van volk dat ze Heidenen noemen, de fchranderfté en erg. fte van alle foort van fchurken, zoo dat het geval langen tyd ftïl bleef. Deeze bedelaar had zoo het fchynt een eenige broeder, aan wien de nalatenfchip van zyn goed toebehoor, i de; en deeze broeder in langen tyd niets van hem gewaar wordende, ging door het geheele land, en verfcheidene gedeeltens van het Ko. ningryk naar hem zoeken. Ten laatften kwam hy op zekeren avond, aan een herberg eenige mylen van hier , daar hy in de keuken zeven luiden vond die zich wakker vrolyk maakten by een kom met punch: hy nam hunne aanbieding zeer gereedelyk aan, den tyd op eene aangenaame wyze door gebragt hebbende, en het huis geflooten zynde, werd hem met een van het gezel fchap het zelfde bed aan geweezen. Omtrent middernagt, begon zyn byflaap zeer naar te jammeren, wanneer hy hem aanftootte en vroeg, waarom hy weende ? o Fieldings fchuur, riep hy, o Fieldings fchuur, o Fieldings ichuurj Maar, riep hy uit, gy kunt  De ZOT van AANZIEN. 187 kunt het niet zeggen, ik heb myne hand in den moord niet gehad , hy mompelde weer met een half gefmoord geluid. Zie, zie hos hy kykt! Help, help hem uit dcpyn, ohelp hem uit de pyn. Hierop ftond de broeder op en kleeddezich zoo ftü als mogelyk was , en naar den naasten Schout gaande, keerde hy te rug, zyn byflaap werd gevat en weg gebragt eer iemand zyner medgezellen 'er iets af wist. Wat hebt gy gedaan, jou fchelm, zeide de fchout, zonder vooraffpraak , met het lighaam van den man , dien gy in Fieldings fchuur vermoord hebt? Op deeze vraag,dagt de ellendige dat alles reeds ontdekt was , viel aanftonds op zyn knien en beleed dat zyn hand noch hart aan dien moord handdadig waren , en zeide hy , Mynheer, zoo gy my ontflaan wilt, zal ik u het geheele geval getrouw verhaalen. Op zyne bekendtenis werden vyf der voornaamfte deugnieten gevat , eer zy nog van het bed waren. Ett op zyn getuigenis en dat van den zevenden jhedgezel, zyn zy gevonnisd, heden ter dood get  150 De ZOT van AANZIE!?; gebragt, en zullen morgen ;an de galg gtJ hangen worden. Geduurende deeze vertelling , kon ik by na niet bedwingen door myn gelaat en houding, het leedwezen uit te dnkken 't welk ik gevoelde, in my zoo lang by deeze booiwigten opgehouden te hebben ; dan myn goede meester onderftel ik fchreef de ontfieltenis toe, aan het afgryzen dat ik van de daad had. Ik was nu twee jaaren in dienst geweest by Mr. Felton en hy was onlangs met my overeengekomen voor 25 ponden jaarfyks, waar van hy my het laatfte jaar huur in handen gaf; op zekeren avond Hond ik agter den boekhouder , 'er kwam een jong vrouwsperfoon in, en eischte zulk en zulk goed. Terwyl zy aan het bieden en dingen was aan de» een kant en ik aan de andere zyde deongemeene waarde der floffen verhief , werden 'er verfcheiden Lonkjes tusfehen ons gewisfcld. Als haare oogen de myne ontmoetenden, fioeg zy dezelve voor zich neder met eene bJoozen- da  De ZOT vak AANZIEN. 15S de zedigheid; en egter wanneer ik haar aanzag, zag ik dat haare oogen op my gevestigd ge. weest waren. Eindelyk eenige dingen gekogt hebbende , neeg zy my op eene vriendelyke wyze toe, en de deur uitgaande, zag zy my zeer zoet aan en vertrok. Dien geheelèn nagt voelde ik my gantch anders dan ik my ooit te vooren gevoeld had; ik wende en draaide my geduurig van het beeld van dat meisje af, en evenwel fcheen zy voor my te ftaan, en my door en door te zien zoo als zy daags te vooren gedaan had. Vyf verveelende dagen hield zy zich buiten myn gezigt , en ik vreesde dat ik haaT nooit weef zien zou. Ten laatften kwam zy, en ik ftreed te vergeefs om myne blydfchap over haare komst te verbergen. Na dat zy eenigen tyd gedongen en betaald had voor zekere dingen die zy kogt, wierp zy haare oogen opeen ftuk zyde ftof, daar zy naar haar zeggen groote zin in had , maar zy vreesde dat haar zak het haar niet zou toelaaten. o Mejufvrouw zeide ik, wy zullen daar over gean verfchil hebben, in-  igo De ZOT van AANZEIN. indien ik maar weet waar ik het geld moet haaien. By Sera Simper, zeide zy, daar dat uithangt, in zulk een ftraat. Dewyl ik alle avonden een uur drie of vier ledigen tyd had , maakte ik een bly gebruik van de gelegenheid die ik gekregen had om myn beminde te bezoeken. En ging naar haar toe, waarlyk zonder eenig ander oogmerk of inzigt, dan om het vermaak te hebben, van haar te zien. Haare liefde fcheen ten miniten de myne te evennaaren; en fchoon wy fomtyds dartelden en ftoeiden , wy hielden ons toch drie weeken lang binnen de paaien Van het geoorloofde. Maar dit was niet altyd het geval. Onze eerfte overtreding, werd van haar kant, van traanen en verwytingen gevolgd, cn aan myne zyde <£oor eene diepte van droefheid cn naberouw. Dewyl dit myn eerfte misdryf was, met betrekking tot de fexe, was myn geweten nog niet verftaald. Ik Heet den nagt in zugten en traanen van inwendige wroeging, en ik herhaalde duizend geloften en eeden aan mynen God  De ZOT v'ah AANZIEN. ïQï God dat ik my daar aan nooit weêr fchuldig maaken wilde. Vyf geheele dagen bleef ik van haar af. Ten laatften overwoog ik dat ik haar beledigd had , en ik haar de belooning moest geeven die in myn vermogen was. Ik ftak Omtrent twaalf ponden in myn zak , zynde dat alles wat ik van myn huur nog overig had, en ging by haar om haar te zeggen dat ik van haar myn affcheid kwam neemen; toea dit geld in haar fchoot werpende , beloofde ik haar te zullen geeven 't geen ik van tyd tot tyd winnen zoude, en te trouwen zoodra ik in ftaat was een huisgezin te onderhouden. Hier begonden wy beide te lchreijen, en van traanen kwamen wy tot liefkoozingén en zoo voorts , tot wy ten laatiten even fchuldig werden als de veorige reize. Op die manier hield ik het de zes volgende weeken uit, ik leide een leven van berouw en zondigen , en van weer te zondigen en al weer berouw te hebben. Elke nagt vormde ik voornemens die ik my verbeelde fterker te  ios Die ZOT van AANZIEN. te zullen weezen dan die ik te vooren gë. vormd had, maar wat kragt ik ook op my zeiven oeffende : ik was nooit in ftaat het drie dagen doórtcftaan. Als ik my na haar getrokken vóelde als door eene onweerftaari bare magt, beloofde en vleide ik my zeiven onder weg , dat ik onfchuldig zoude te rug keeren ; maar als ik by haar kwam , vond ik het geheelo nmogelyk my van zondigen te onthouden zoo zeer als ik het cnmogelyk vond van haar af te blyven. En zoo ging ik met myne zwakke en verbroken geloften dagelyks voort om fchuld op fchuld te hoopen; tot ik ten laatiten hoopeloos werd van ooit ir ftaat te weezen de verzoeking te wéderftaan, en met open oogen en veel minder berouw dan te vooren, zondigde. Toen ik eens 's avonds by haar zat, kwam "er fchielyk een onderfchout in , die haar actie aan deed om vyftien ponden, die zy , zoo hy zeide , beloofd had voor haar moeder in haar laatile ziekte, te bctaalen. Of nu die fchuld verzonnen, en dit bezoek tus> I fchen hen een opgeftemd werk was of niet, weet ik niet, maar naderhand herinnerde ik my  De ZOT van AANZIEN. 193 tiy dat zy by dit bezoek niet zoo ontftëld was ais iemand by zulk eene gelegenheid natuurlyk zou weezen. Aan de andere zyde was myn ziel vervuld met bittere en verwy^ derende gedagten. Ik kon 'er niet aan denken dat myne beminde onder allerleieknaapen in eene gemeene gevangenis zou opgefloten worden; en evenwel wist ik niet hoe aan dat geld te komen'. Ik bood den man een briefje van myn hand aan dat ik betaalen zoude zodra myn huur vervallen was, maar hy Weigerde zonder oogenblikkelyke betaaling te vertrekken. Hier op liep ik naar huis j en vyftien ponden van myn meefters geld neemende , keerde ik te rug en betaalde de fchuld. Van dien tyd af aan begon myn fehoone haare begeerten uittebreiden , en haare driften toetegeeven. Onder voorwendzel van zwanger te zyn , vermenigvuldigden haare verlangens en flaauwtens, en ik was op zekere wyze gedwongen haaren zin te volgen tot ik van myn meesters geld reeds meer dan vyftig ponden genomen had. III. Deel, N Da-  194- De ZOT van AANZIEN. David , zeide zy op zekeren dag , het is tyd u te zeggen dat ik met myn wollennaatjen geheel moet uitfcheiden , want ik wordt te dik om met eenig fatfoen by myne klanten te komen. Ook moet gy andere kamers voor my zoeken , en op de een of andere wyzc aan geld zien te komen om de menigvuldige noodwendigheden die tot myn kraamen noodig zyn te koopen. En waar myn heffee Sally! zal ik aan dat geld geraken ? Ik heb reeds flappen voor u gedaan die my aan de galg kunnen brengen. Als jy niet een bloohartige ziel van een jonge geweest waart , zeide zy , jy zoudt het niet konnen verdraagen, in die zotte befchroomd heid te leven die jy jou zoo aangewend hebt, jy zoudt al lang met die ouwe fchurk je Meefler weg geweeten hebben. Daar , doe dat pocijertje iri zyn brood , of brey , dan ken jy je wentelen in het geld zonder dat je 'er iemand rekening van hoeft te doen. Hier zag ik haar vlak in haar aangezigt, toen elke fchoonheid welke my te vooren betoverd had, fchielyk voor myn gezigt verdween, ik zag niet dan het verfchrikke- lyke  De ZOT vak AANZIEN. 195 Iyke hoofd van de flanghairigc Meduza. Egter wist ik myn fchrik zoo goed ik konde te verbergen; en het papier weggooiende zeide ik, neen, neen, neen, Saily, ik wilde zelfs liever de ergfte aller dooden fterven , dan ecnigzins myn hand te hebben iri het verderf van myn ouden meester. En dan zei jy ook fterven , want ik wil niet alleenig vergaan. Toen viel zy op haare knien en zwoer met de ysfelykfte vervloekingen, dat zy aanftonds naar Mr. Fel ton zou gaan , en hem myne dieveryen ontdekken ; dat zy ook naar den naasten fchout wilde gaan , en zwoeren dat ik haar verkragt had ; cn dat zy zich zelve vergeeven wilde met den bastaard dien zy by zich droeg , op dat zy geen ftukje in de waereld zou brengen dat het eigendom van zulk een fielt was. Terwyl zy fprak, zag haar aangezigt blaauw en doodelyk, de wraak en wanhoop vuurde haar ten oogen uit. Myn lieve Saily", zeide ik, bedaar uwe driften wat, geef my dat papier weer , wy zullen zien wat wy doen konnen. En hierN 2 laat  196 De ZOT van AANZIEN.' laat ik u myn horologie tot een onderpand dat ik morgen middag weer by u zal weezen. Dit deed ik egter niet met het geringfte oogmerk om myn woord te houden, want ik befioot haar nooit weer te zien. Maar ik liet haar , als het waare, myn eenig ftuk eigendom van eenige waarde na, op dat de ellendige die ik bedorven had , niet zonder eenige levensmiddelen zoude zitten. Toen ik op de ftraat was haastte ik om te huis te komen , niet een oogenblik overweegende wat my te doen ftond, of welke gevolgen daaruit mogten voortvloeijen. Myn meefter was in de beneden kamer en zat eenige brieven over te leezen , wanneer ik 'er fchielyk in ftoof en de deur agter my toe gooide. Wat is 'er myn kind, zeide hy,zyt gy niet wel ? gy ziet bleek en ontfteld wat is 'er gebeurd David'? o Heer! o Mynheer! en ik viel op myne knien , ik breng u hier een deugniet, een fchelm , een dief, een roover, een verrader van uw vertrouwen, ja de vuilfte zondaar die ooit tegen God of tegen menfchen gezondigd heeft. Ik raakte aan kennis met een flegt vrouwmensen, die my  DeZOT van AANZIEN, 197 Jny door haare fchoonheid verleid , en op my verkrecgen heeft om u te bedriegen en te befteelen, zy wilde my bewegen u te vermoorden , maar daar in ben ik te kort gefcbooten : u te vermoorden , myn meester , kon ik niet op my vcrkrygen ! ik bidde u dan, vraagde hy , vry ftreng, met welk een oogmerk zyt gy dan hier gekomen ? om regt te vraagen, Mynheer! riep ik, en myn eigen geweeten te vrede te ftellen, in myne wroegingen over myne fouten. Zeg my , dan opregtelyk, zeide hy, zeer vriendelyk , voor hoe veel geld gy my beftolen hebt ? Voor vyftig ponden, Mynheer! zeide ik, weinige fchellingen meer of minder. Staa dan op , ik bidde u ftaa op, David! riep hy; ik zou u om vyfmaal zoo veel , niet tot eenige fchande veel min tot eenige ftrafFe willen brengen. Ik ben u, voor uwe diensten byna dat geld fchuldig, en ik vergeef u het overfchot uit al myn hart. Neen, Mynheer, riep ik luid keels, terwyl ik in traanen uitbarftte, gy vergeeft my niet, gy kondt my niet vergeeven, want deeze uwe goedheid verzwaart de last van myne fchuld op myne ziel. N 3 Toen  JPS De ZOT van AANZIEN. Toen ftond hy op en kwam by my, en my aan zyn boezem drukkende omhelsde by my. Jk verhcugemy, over u, myn David, ik ver. heuge my over u, gelyk de Hemel zich verblyd over eenen zondaar die zich bekeert, meer dan over negen en negentig regtvaardigen die geene bekeering van noden hebben. Gy weet nu uwe zwakheden; gy zyt gevoelig over uwe misdaaden , gy zult omzigtiger zyn omtrent volgende fouten, en gy ftaat op vaster grond dan te vooren. Gy kent my niet, riep ik uit! Gy kent my niet myn goede Meester , ik ben geheel onherflelbaar. De Duivel heeft my geheel bezeten, cn voert het gebied in alle myne leden, Ik vinde het geheel vrugteloos tegen hem te ftryden cn te worftelen. Ik heb geen meer kragt dan een mug tegen de verzoekingen ; niet meer vermogen dan een zwak en flaruw man tegen een rukwind die hem reeds verre weg heeft gevoerd. Ik wil voor u bidden , myn zoon , zeide de goede man, met veel vuur cn ernst! Ik wil ffiet myn God voor u worftelen! en zyne genade  De ZOT van AANZIEN. 199 tiadc zal u genoeg zyn. Neen , Mynheer , hernam ik, na het geen 'er gebeurd is, zal ik u nooit weer in het aangezigt durven zien, ik wil my zelve niet langer vertrouwen. Ik weet dat ik op de eeifte verzoeking weer bezwyken zoude. Wilt gy my dan verlaaten, vraagde by, wilt gy my verlaaten, myn Zoon David? en hy haalde zyn zakdoek uit om een vallende traan afteveegen. Ik moet, antwoordde ik, ik moet u verlaaten, myn liefïie mceftcr, ik zou ellendig worden indien ik bleef. Ik wil aanftonds naar Zee gaan, ik wil my op eenig fchip opfluiten , daar ik buiten alle omgang en verkeering met menfchen ben , cn ik het niet in myn bereik heb iemand te verongelyken of te benadeelen. En in waarheid ik kon het niet verdragen in eenStadteblyven, of zelfs in een Koningryk met dat flegte vrouwmensch. Waar woont zy David, zeide Mr. Fclton; Ach Mynheer, riep ik, laat haar aan God over, en aan haar eigen kwaad geweeten , dat fmeek ik u. Ik geloof dat zy by my zwanger is. O myn meester , maak het onfchuldig kleintje niet ongelukkig dat evenwel het licht nog niet heeft gezien! Neen , myn David , ik wil niets dan haar N 4 ver.  ?eo De ZOT van AANZIEN. vertroosten. Ik ineen in haare behoeftens te voorzien , en haare droefheid te verzagten. Pan zal zy niet in verzoekinge komen om haare weldoender te benadeelen, en ik wil om uwent wille myn David , zorge dragen voor den kleinen ellendigen , dien zy onder haar hart draagt. Daar was iets zoo aandoenlyks, myne heeren , in zulke bewyzen van wonderlyke goedheid , als het hart van den ailerverbardften deugniet moest treffen. Ik was daar door ge. heel verftomd. Ik viel haastig voor zyne voeten , en ik wenschte myn geheele ziel uittefchudden, op dezelfde wyze als ik myne traanen voor hem uitfchudde. Toen hy nu vond dat ik vastelyk beflooten en bepaald had, te vertrekken, zeide hy Da. vid, wyl gy dan doch wilt gaan, moet gy niet onvoorzien heen gaan. Een zeeman moet genoegzaamen voorraad aan boord hebben : en indien gy nog drie of vier dagen langer by my wilt blyven , wil ik u op het een of ander fchip een baantje bezorgen Intusfchen zou ik u raadcn uw goed gereed te maaken waar toe  ZOT van AANZIEN. 201 gy deeze vyftig guinies moet aanneemen, welke gy my kunt wedergeeven , wanneer gy by een of ander gelukkig toeval geld zult bekomen. Neen, neen, Mynheer zyn beurs met myn hand weg duwende, uw plan is niet het plan van uw ondeugenden dienstknegt ; uw goede baantjes zyn geheel ftrydig met myne uitzigten. Ik wil voor liegt matroos vaaren; de geringfte diensten en het flobbiglte werk zal voor my te kleine boetdoening weezen , veel te gering voor myne overtredingen. En, dit gezegd hebbende, keerde ik my om , en ging fchielyk weg. Ik ging fchielyk naar het hoofd, daar ik een geheele menigte burgers en matroozen onder malkander vermengd vond. Opgaande merkte ik dat 'er vrywilügen opgeteekend werden , aan welke zy per man drie guinies aanboodui. En wat wilt gy my geeven, kapitein, vroeg ik, indien ik mede gaa ? Hy zag my ernttig aan, en my eenigen tyd van het hoofd tot de voeten beoogd hebbende , vyf guinies in je vuist- en daar is myn hand voor een hartelyk welkom in de boot. Indien Mynheer zeide ik dsn , zoo goed gelieft te weezen deeze vyf N 5 ftuk'  aca Da ZOT van AANZIEN, ftukken voor my te beiteeden aan zulke dingen als ik noodig zal hebben; ik woon daar en zal op het ecrile geroep gereed zyn. Genoeg, zeide de Kapitein ons fchip heet the Centuricn van dertig Hukken , onder den braaven commandeur Daniël Jenkins, wy varen met het morgenty af tusfehen tienen en elven ; en zoo gy komt zonder geroepen te worden zoo veel te meer zult gy welkom weezen , zoo gezegd hebbende vatte hy my zeer gemeenzaam by de hand, en wy vertrokken. Ik ging aanftonds naar huis, en riep Mr.' Felton alleen, ik vertelde hem myn goed fucces en verbindtcnis in de Centurion, verzwygende alleen den tyd van myn vei haast vertrek, want ik voelde dat ik het nffcheidneemen niet zou konnen doorftaan, en ik dagt dat het best was, het zelve , voor hem cn my zeiven , zoo weinig moeijelyk te maaken als mogclyk was. Onder het avondmaal, wilde ik fpreeken ; maar ik kon niet. En dewyl Mr. Felton , Ey by tydea zeer teder aan zag, draaide ik myn  De ZOT vam AANZIEN. 203 jnyn hcofd ter zyde, en een zwygende train viel langs myne kaaken. , Ik fleet den nagt in zugten en traanen en voor den dag opftaande, nam ik myne fcboenen in myn hand , en fioop zagtj'es de trappen af, ik wilde de ftraatdcur uitlluipen ; maar op dat oogenblik ging de deur van de zyd kamer los en eer ik kon om my zien had myn meester my in zyne armen. Wilt gy my inderdaad verl?.atcn ? o David , riep hy David ik bemin u naast myn eenige zoon. Blyf by my , David, blyf by my, cn ik zal alles voor u doen; ik zal alles voor u doen, dat gedaan kan worden. Hier zonk ik neder en bezweek , onder het gewigt zyner goedheid. Dood my niet, goede Meester, zeide ik, dood my indedaad niet. Gy moet niet langer met myn üghaam van zonde cn dood beladen zyn; dewyl God my verlaten heeft, moet ik ook u verlaten , myn meester 1 Laat hy met my deen wat hy WÜ cn wil hy dat ik vergaan zal , laat my vergaan. Zoo gezegd hebbende, brak ik van hem af, cn liep weg. Schreijende en Cnüö ken-  104 De ZOT van AANZIEN. *ende den geheelen weg langs als of ik niet weg komen konde. De Kapitein ontving my met veel gulhartig, heid, zomtyds noemde hy my zyn gênant, en was zeer gemeenzaam met my. De matroozen ook, begonden naar zyn voorbeeld my lief te hebben zonder eenigen fchyn van my te benyden; want fchoon ik in hun werk niet bedreeven was , evenwel ik was fterk , handig en onvermoeid, en altyd vaardig om hen te helpen. Op dien tyd, met uw believen myne Heeren, mag het zeer zeldfaam febynen, dat ik, fchoon ik daags wroeging gevoelde en 's nagts menigen traan ftorte , wyl ik God door den geheelen loop mynes levens beledigd had; hem egter niet bad, noch fmeekte om vergeeving, noch my tot hein rigtte, om eenige foort van onderftand of hulp. Ik was nu ingelyfd in eene broederfchap wi*;r ongeregtigheid van een geheel ander foort was, dan dat van myne voorige broederen. Onze matroozen waren zoo verrejvan bedriegen ca  Dk ZOT van AANZIEN. 205 en misleiden dat zy naauwlyks agtfloegen op hun eigendom ; en zy waren een hoop zoo braave knaapen als ooit eenig dek betieeden. Maar evenwel waren zy zoo verhard ten aanzien van hun gevoel van godsdienst en deugd als een moolcnfteen; en de heilige en aanbiddelyke naamen van God en zyn Christus waren by hen van gemeender belang dan de ballen van een biljard tafel om op teftuiten en toeteflaan uit louter kortswyl. In 't eerst ftootte en verfchrikte dat my Zeer. Kan 'er een God zyn, zeide ik by my zclven, en kan hy gedoogen dat zynen ontfaggelyken naam beledigd en gefchonden wordt door deeze ongelukkigen ? Maar helaas ! Ik was-niet als een derdriegevangcBe jongelingen in Babel : ik kon niet in den oven gewo'pen worden en zonder letzel uitkomen. Door den tyd werd ik aan deeze heiligfchennende vloeken gewoon; en langzaamerhand begon ik ook de gemeene befmetting goed te keuren en mee te doen. By tyden kwamen eenige gedagten van God en den Zaligmaker in myn gemoed op, en de god-  tos De ZOT van AANZIEN. vrugtige indrukzels myner kindsheid borrelden, weder boven;maar ik deed myn best om ze te verbannen wyl ze maar dienden om my te kwellen. By andere tyden wederom, wilde ik als in het verborgene met God twisten. Het is waar, zeide ik tot hem, ik ben flegt, door een langen loop van zondigen; maar heb ik niet lang genoeg geftrcden, geworfleld, gevogten tegen de verzoeking ? Indien gy my voor u zeiven gefchapen hebt, waarom my dan niet met Winder geneigdheid ten kwaade gemaakt? waarom gaaft gy my geen meer kragt o:u het zelve te wederftaan ?; Dan kwamen 'er wederom aanflootelyke en Goislasterlyke gedagten in myn maren geest op; Ais dat het Evangelie maar een fabel en Godsdienst een priesterlyke list was. Dat alles maar by geval gebeurde. Dat de menfchen alleen goed of kwaad waren naar mate van hun geitel; cn dat 'er geen God was,of dat hy te groot of te verre af was, om zich zei ven met de nietige dingen der ftervelingen te bemoeijen. Maar deeze invloeden van mynen droefgceftigen aart waren nooit van  De ZOT vas AANZIEN. 207 van (langen duur: en dan wilde ik weder ©ver hellen om al bevende te gelooven. Ons fchip was gedestinecrd om den handel op de Levant te dekken. In den tyd van vyf maanden hadden wy de kaapers zes Engelfche fchepen ontnomen , en ons meester gemaakt van zes ftoute fregatten, van deeze Afrikaanfche zeeioovers, die de waereld ontrusten, wanneer de jonge in den top van de;i mast fchreeuwde; een zeil! een zeil! wy maakten 'er aanftonds jagt op, en vonden by den avond dat wy veel op hen gewonnen hadden ; maar dewyl de nagt donker en deinzig viel, verminderden wy zeil , en leiden zoo tot Js morgens, maar hangen geen ligten uit, By het aanbreken van den dag vernieuwden wy onze jagt, fchoon toen geen zeil in ons gezigt was; maar wy hadden dezelve niet boven vier of vyf mylen agtervolgd, toen wyhet zelfde fchip weder duidelyk onderfcheïdden , en bemerkten dat zy hun koers veranderd hadden , en naar ons toekwamen. Hierop vermeerderden wy zeil» en wagtterï bes  aog De ZOT van AANZIEN. hen in. Doch wy hadden niet lange gewagt, of wy bemerkten een tweede fchip dat op het eerfte jagt fcheen te maken ; en eenigen tyd: daar na zagen wy een derde zoo het fcheen: in de jagt der twee andere. Op dit gezigt begon onze Luitenant, een oud en ervaaren matroos, wat bleek te zien en begeerde dat 'er aanftonds Krygsraad gehouden, zoude worden. Heeren zeide hy, de menige kapcryen die wy onlangs uitgevoerd hebben, moeten onze vyanden buiten twyft'ei ondem'gt hebben, dat wy in deeze zeën zyn; en ik vrees, met veel reden, dat zy de beste middelen uitgekooze-i hebben om ons te overvallen te over. weldigen en met hunne vereenigdemagtopons af te komen : En in waarheid gy kunt reeds begrypen, dat het fchip het welk wy jaagden, zeil geminderd heeft en zyne twee andere fchepen in wagtede die zy zoo onlangs fcheenen te vreezen. Ik denk , gelyk de roskammer zegt, dat wy meer dan voet daar voor hebben; en de geheele vraag is, of oud Engeland nu gebruik zal maaken van haare voeten om te vlugten, zoo lang zy nog handen over ] heeft om daar mede te vegten ? Hierop fchreeuw-  ■De ZOT van AANZIEN. 209 fchreeuwden zy alle met eenpaarige ftemmen 'niet vlugten! niet vlugten! laaten die befneden honden op komen, zoo veel als'er zyn; wy willen geen kwartier neemen noch geeven zy, of wy moeten naar den grond ! Aan 't werk dan braave jongens! zei de Kapitein Jenkins, !want wy hebben zoo fchoon een kans als wy konnen wenfchen. Alle handen waren aanftonds in de weer. Wy hadden in een oogenblik een fchoon fchip; en voor het eerst borgen wy onze hangmatten in het wand. Toen koos de Kapitein twaalf van de wakkerde gasten uit, hy piaatfte ze in de toppen met ftrikte orders om hun vuur alleen te mikken op de geene, die de officieren waren. Ons fchip was dien tyd wel bemand met twee honderd en zeventig zielen , alle even vaardig en verlangend om ter dood te gaan, als een jong Heer om op een bal , of een Alderman om op een maaltyd te verfchynen. De drie fchepen werden nu vereenigd, geIII. Dzzt. O lyk ■  ?io De ZOT va n AANZIEN. lyk onze maat voorzien had, en kwamen vlak voor den wind op ons af; en toen werden myne zonden regt levendig voor mynen geest,en ik geloof dat ik de eenige perfoon op het fchip was, die ftond te beeven. Zy kwamen op ons af met eene wanhoopige ©nverfaagdheid; en dewyl het eene onze boeg attaqueerde, leide het tweede het op ons kompanje aan , terwyl het derde onder ons agterftecven voorzeilde en ons voor en agter met zyn geheele laag raakte; wy waren ondertusfchen niet ledig, maar gebruikten ons gefchut inet zoo veel kragt en gevolg als hen fchielyk verpligte af te deinzen. Ons fchip was een Engelsch eik en ftond voor het fchotals een wonder; ons gefchut was ook veel zwaarer dan het hunne; maar zy waren tegen ons de fterkfte als drie tegen één zoo in volk als in gefchut. Buiten het bereik van ons gefchut zynde , maakten zy de beweging als wilden zy vlugten; maar hunne bekoomen fchade herfteld hebbende, zoo veel de tyd zulks toeliet, kwamen  De ZOT van AANZIEN. 211 zy op nieuws op met dubbelde moed en woede. Toen was het Heeren dat 'er zich zulk een .toneel tan myn oogen vertoonde, abs genoeg was om zelfs de geheele hel met fcbrik te vervullen. Zy tastten ons aan met een nieuw foort van oorlogstuig , want een piltoolfcboot van ons afhoudende, wierpen zy hunne handgranaaten, of handfchillen onder ons, die met gebroken glas en Hukken van oud roestig yzer gevuld waren. Deeze hadden eene verfcbrikkelyke uitwerking , en ons dek was in korten tyd met bloed en harsfenen , en Hukken menfchenvleesch bedekt, terwyl het geluid van het kanon naauwlyks door het gejammer der gekwetften en het fchreijen der fiervenden gehoord kon worden. In deezen wanhoopigen toeftand , laadden wy al ons gefchut met fcherp fchot, welke zulk. eene verwoesting onder de vyanden maakte dat twee hunner fchepen verpligt wierden, zoo verre af te deinzen als zy konO % den,  $12 De ZOT van AANZIEN. den, terwyl het derde op eenigen afftand op ons bleef fpeelen , tot wy het dwongen de andere twee optezoeken. Wy hadden nu den tyd om ons dek weer fchoon te maken, en met bedroefde harten , wierpen wy onze doode medemakkers over boord. Dus alles weer in orde gebragt hebbende, zetten wy het weer op alle drie aan , maar zy kroopen voor ons weg , onderhoudende een loopend gevegt uit den agterfleven ; en dewyl zy hun gefchut meest tegen ons want planteden , geraakten wy tegen den avond buiten ftaat om voordtekomen. Midlerwyl hadden wy met ons kanon zoo wel weeten te treffen dat toen het begon duister te worden , wy zagen dat het volk var. het agterfte in de uiterfte verwarring geraakte , en tekenen van hunne nood gaf aan de twee anderen. Schieiyk daar na zagen wy hen de boot uitheisfen , en naauwlyks was het volk daarin of het fchip zonk. "Hier gaven wy een groot gejuig , 't welk wy  Djs ZOT van AANZIEN. 213 wy herhaalden toen wy de boot zelve zagen omflaan. Maar daar de Mooren uitmuntende zwemmers zyn , onderftel ik dat de meeree hunner behouden geraakten , en door hunne makkers binnen gehaald werden. In dien tyd werd onze dappere Kapitein Jenkin zyn regter been en dye afgefchooten door een kanons kogel; welke ik denk dat de laatfte was die de vyand op ons vuurde. Dewyl ik aan de zyde van den Kapitein ftond , vatte ik hem in myne armen , eer hy tegen het boord aan viel , cn riep om de Chirurgyns : maar den toevloed van het bloed was zoo fterk , en zoo onmogelyk om geftelpt te worden , dat wy fchielyk aan zyn leven begonden te wanhoopen. Daar ik hem met myn regter arm op het dek onderfteunde, vond hy datby zwak werd, en wende zyn aangezigt naar my toe. David, zeide hy, ik vrees niet te fterven want ik ben een Christen. Ik geloove zoo waaragtig als ik hier ben- , dat Christus in de waereld kwam om zondaars zalig te maaken, waar van ik de voornaamfte ben ; en hy is O 3 zoo  2i4 De ZOT tan AANZIEN. zoo genadige! dat hy niet za! toeiaaten dat dei hel of het graf die geene zal konnen hou. den , voor welke hy zoo waardig een prys i heeft betaald. Hier , myn David , is myn i beurs en myn horlogie , welk ik u als myn i laatfte gift nalaate voor uwe liefde; en hier is ; myn diamant ring , welke ik u vertrouw als een gedagtenis aan myn lieve Dogter, indien bet u ooit eens gebeurem mag Oud Engeland weer te zien. En indien gy te Londen koomt., myn lieve David, zoek naar myn goede oude vriend den Alderman Bicker ; verhaal hem myn gedrag , terwy! gy in myn dienst geweest zyt, en dat ik hem bidde zyn invloed op onzen Protector te gebruiken in myne betaaling aan myn arm zoet kind te bezorgen. Én dat wil ik gaerne doen riep de Heer Thomas. Ik wil ook een goed woord voor u doen myn jonge; de Protector kan niet iveigeren zyn byzondere befcherming te verleenen aan iemand die de eerv gehad heeft in het gevegt van de Centurion te dienen, wiens lof onze vyanden zelve door geheel Europa verfpreid hebben. Maar ik bidde u, gaa voort met  DE ZOT van AANZIEN. ais Hiet uw verhaal ; ik ben nieuwsgierig om de uitkomst van zoo gewigtig een toneel te vernoemen. Schoon wy over het verlies van onzen Kapitein ten uiterfte bedroefd waren, wy (lelden nog meer belang in de eer van Oud Engeland , en wilden niet dat ons goede Schip in de handen der Barbaaren vervallen zoude. Want het lag nu als een blok op het water. Het kon geen vyand vervolgen nog ontvlugten; en fchoon het al herfteld mogt konnen worden wy hadden geene handen genoeg over om dit te onderneemen. De Nagt kwam zagtjes aan , en de vyandlykhedcn aan beide zyden hielden op ; de zeeroovers hingen Lantaarens uit, om gelyk wy onderftclden hunne fcheiding voortekomen; en met veel treurigheid monilerden wy ons volk in het donker; waarop wy bevonden dat wy van onze twee honderd en zeventig mannen , maar vyftig overgehouden hadden waar van twintig gekwetst doch nog niet geheel buiten ftaat waren om dienst te doen. O 4 Kom  2i6 De ZOT VAn AANZIEN, Kom myne jongens riep de oude Luitenant,het helpt doch evenveel of wy vrolyk of bedroefd zyn. Wy hebben van daag genoeg gewerkt om honger te hebben. Laat ons wat eeten en een goede kom punch toeneemen ; en als wy morgen fterven laaten wy niet fterven met koude harten en ledigemaagcn. Voor het overige, ter uwer aanmoediging, ik neem op my u te belooven, dat als gy myn zin wilt volgen , ik u voor zonnen opgang meester van een der gindfehefchepen -zal maaken. Wy beloofden hem eene ftiptc gehoorzaamheid; en ingevolge hier van , beval hy , na dat wy ons zeiven overvloedig véffrischt hadden , dat onze booten overboord gezet moesten worden en wy dezelve by de wind zouden laaten dryven. Wy zette toen onze waak op het fchip en gingen beneden om eenige weinige uuren uitterusten. Twee uuren voor den dag werden wydoor onze Luitenant opgewekt, cn het eenïe dat wy deedca was een groot gat in de zyde van  De ZOT van AANZIEN. 217 van ons fchip te booven , omtrent een voet beneden het water. Zoo dra als de dag aan brak , zetten wy waaken uit om ons tydig kennis te geeven van de aannadering der vyanden ; en gingen toen op ons kleine geweer leggen zonder dat dut zy ons zien konden. De Roovers gelyk wy vermoedden , zagen door hunne kykers, maar nog menfchen nog booten ziende in ons fchip, bellooten zydat wy het by nagt ontvlugt waren en kwamen zonder voorzorg of eenig kwaad vermoeden op ons af. Zoo dra zy binnen een halve myl van ons af waren, haalden onze wegten op onze order dc plug uit en op het dek kruipende kwamen zy beneden by ons. Dc twee roovers klampten aan elke zyde aan het boord van ons fchip, in vertrouwen dat zy een ryke en weerelooze p.iys hadden. Maar op het oogenblik dat wy de eerlie O 9 hun.  ai8 DE ZOT van AANZIEN. hunner aan het eind van het fchip hoorden kletteren, cn bemerkende dat zy aan onze zyde zouden komen, fprongen wy alie fchielyk op, maakten een groot gel'chreeuw ftieten alle die wy ontmoeteden over hoop en fprongen zoo alle over op hun fchip. Nooit was eene verbaasdheid grooter dan die van onzen vyand! Zy booden naauwlyks wederiland en in mind-.r dan een minuut was 'er geen Moor meer op het dek. Ondertusfchen had de andere Uovcr aan de andere zyde ons verlaaten fchip geheel befprongen. Zy 'hadden indedaad het gefchreeuw gehoord, met het gekerm en huilen der matroozen , maar wisten niet wat zy 'er van maaken moesten, tot wy, ons zagtjes beweegende om de voortleven van het voorige fchip, op de weinige die in het tweede fregat wa. ren vuur gaven,- wy rukten vaardig onzeklampen benevens de touwen los, en toen boorden wy dat fchip voor de oogen van hunne eigenaars in den grond. Zy  De ZOT van AANZIEN. aï$ Zy zetten hierop een kreet van wanhoop en fchrikop, zodanigalszelfs de harten hunner vyanden treffen moest Ten laatiten ïigreden zy het Kanon van de Centurion op ons, maar wy geraakten fchielyk buiten het bereik van hun gefchut; en toen wy door den tyd drie mylen van hun af waren zagen wy onze goede Centurion de graftombe van zynen edelen Kapi;ein te gronde gaan. Wy dagten nu , dat van omtrent een duizend aanvaller?, geen een overig was om tyding van hunne nederlaag aan hun geboorteland te brengen. Maar in de Officiers Kajuit komende zag ik een jong man rykelyk gekleed, en van edel aanzien gekwetst leunende op een rustbank met drie oppasfers by hem. Toen ik in kwam , gaf hy my een Lonk die te zamen gefield fcheen uit vreeze en kloekmoedigheid , en fprak my in gebroken Engelsch aan , want hy had veel gereisd en eenigen tyd te London doorgebragt. Ik  120 De ZOT van AANZIEN. Ik weet zeide by dat ik uw gevangene ben ; ik weet ook wat ik te wagten bebbe. Trek dan uw geweer en vereenig my met myn landsluiden ! Neen Mynheer , zeide ik , gy heot niets te vreezen van my. Een mensch die dien naam verdient, betaamt niets anders dan een mensch lief te hebben, behalven alleen wanneer hy aangevallen wordt; debraave ziet geen vyand in den zwakken en overwonnenen. Waar hebt gy, riep hy, de gevoelens van myn eigen hart geloerd? maar gy zultbyuwe edelmoedigheid niets verliezen , eisch zoo veel randfoen als gy wilt, het zal u gegee. ven worden. Ik ben hier, zeide ik, geen commandeur en chef, maar zoo ver als myn invloed gaat, zyt gy zoo vry als de lucht, en zult by .ons niet dan door uwe liefde gebonden worden. Toen zyn arm uitftrekken. de riep hy , uw hand myn bioeder ! hy gaf my een vriendelyke wenk en de traanen fchoofen hem in;de oogen. Ik liep aanftonds op het dek, en onderrig- te  De ZOT van AANZIEN. 221 te ons kleine hoopje, nu tot drie-en-dertig gefmolten, wat 'er tusfehen den edelen Moor en my beneden gepasfeerd was, en zeide hun dat ik hoopte dat zy zoo edelmoedig wilden weezen van myne belofte te vervullen. Dit werd door de meefte met blydfchap toegeftemd , maar eenige begonden te grommen. Hierop gaf ik te kennen dat wy reeds ryk genoeg waren, want wy hadden al het geld uit ons oude fchip mede genomen , behalven de groote fchat in het fregat van den rover , welken wy evenwel nog niet verdeeld hadden. Ik ftelde hen voorts voor, dat wy nog niet wisten welk de uitkomst van den oorlog of ons fortuin weezen konde,-en dat het niet onvoorzigtig zou zyn ons een vriend te maaken op de Afrikaanfche kust, die naar allen fchyn een perfoon van groot aanzien zou weezen en met deeze redenen fcheenen de meefte hunner voldaan te zyn. Ik bragt toen deeze aangenaame tyding aan mynen nieuwen vriend , en nam met my onzen nog overgebleevenen chii urgyn , welke de wond in zyn dye, die door een  aia Di ZOT van AANZIEN. een fnaphaan fchoot veroorzaakt was , ver* bond. Zoo haast als de chirurgyn vertrokken was, bood de edele Osman van Petra, want zoo was zyn naam , my zyn beurs aan benevens een karbonkele ring van zeer groote waarde en drong my fterk ze aanteneemen, maar ik weigerde dat volftrekt, en deeze weigering fcheen hem grootelyks te bedroeven. Geduurende de vyf dagen, in welke wy te zamen bleeven , had ik hem zoo teder en braaf op gepast als onze omftanaigheden toelieten ; en al den tyd die ik kon uitbieeken van myn werk en vermoeijenisfen op hetdek leide ik aan hem te koste , wyl alle handen, die wy hadden aan het werk gehouden werden met het fplitzen van het touwwerk, het lappen van zeilen en de hertelling van de breuken van het fchip; want ons gefchut had op verfcheidene plaatzen zyne wanden geheel doorboord. Op deeze wyze zeilden wy zeer haid voort9 on-  De ZOT van AANZIEN. zz$ onze kours naar de ftraat wendende, in hoog van een Engelsch fch:p van Linie aantetreffen en daar door overgenomen te worden, aan welke wy ons zeiven en onze fchatten beter betrouwen durfden. Op den zesden morgen, op twintig mylen na den mond genaderd zynde , ontdekte de dag ons dat wy meest binnen het gefchut waren van een fchip dat Engelfche vlaggen voerde dus wy zeer blyde waren , en ons zeil laatende vallen , zetten wy eene kleine boot uit , wy gingen 'er met ons tienen in en roeiden aan met al onze magt. Foen wy naderden zagen wy eene geheele menigte in Engelfche kleeding op het dek heen en weer wandelen; en toen wy digte bykwamen wierpen zy ons touwen toe, en wy klommen met veel vlugheid in ha fchip. Tot dus verre waren wy door deblydfchap zoo betoverd , dat wy de voorzorg hadden van hen te groeten eer wy ons zeiven midden onder onze vyanden bevonden. Ik keek rond en zag niet dan getaande en vyandlyka  12+ De ZOT van AANZIEN. aangezigten, ik vraagde zeer beleefd wie en uit w at Land zy waren ; toen een onbehouwen knaap al zyn kwyl verzamelde , my ce. ■zelve vlak in myn aangezigt fpoog en my met een, een oorvyg aan de zyde van myn kaak gaf. Toen zonder eens te bedenken waar of onder wat volk ik was , wierp ik hem met een flag van myn vuist op het dek neer. En de hielen iigtende van een ander die zyn arm tegen my ophief, viel deeze met zyn hoofd voorover kruisfelings op zyn medemaat ; en my ftrengelende om een derde die my van agteren by myne fchoudersgegrecpen had, draaide ik hem onder my en wy vielen zamen op het boord:. Hier vergaderde zich. een geheele troep om my, en elk helpende , om een arm of been vast te houden, werd ik met touwen gebonden zoo ftyf,dat hetvleesch tot np het been door was, en vervolgens als een hond met fchoppen langs het dek getuimeld. Ondertusfchen werden myne negen medgezellendie zich [hadden aangeboden om my te helpen , ook aangepakt, gebonden en in een gat geworpen. Drie  ZOT van AANZIEN. saj Drie uuren lang lag ik in de uteiftc angsten, alhoewel ik door eene hardnekkige trotsheid, myn traanen tragtte te bedwingen. In dien tusfehentyd voel.le ik dat het fchip zig begon te beweegen en alles rondom my raakte fchielyk daarna in gewoel. Wyuers hoorde ik binnen en buiten het gerugt als het fch'eten van klei-.1 geweer , en ik zag eenige .\iooren levenloos neervallen, of rondom my in Huipen leggen; ik befloot te regt dat het fchip met een ander aan de:i g.mg was, ik gaf een langen en Herken fchreeuw, en riep luidkeels, o myn Landslieden! myn braave Landslieden! waarom ben ik niet by u, waarom heb ik het geluk n'et om met en voor u te fterven? en myn hart werd zoo gewrongen, dat ikinflaauwte weg zonk. Ik heb nadeihand vernomen , dat myne waarde en dappere medemakkers geweigerd hadden zig op eenige voorwaarden overtegeeven. Dat de Zeeroover, bemerkende dat zy zoo weirig waren, en het fregat tot zyn eigen gebruik wenfehende te behouden , hem met klein geweer had aangetast, 't wélk van onze zyde vry heft.g beantwoord werd; tot zy de III. Di'.Kt. P helft  tzG De ZOT van AANZIEN. helft onzer braave Engelfchen neergeveld of onbekwaam gemaakt hadden, met de twee van Osmyns oppasfers die op het dek waren. Zy enterden, en vermoorden het overfchot op eene onbarmhartige wyze , onder welke onze oude Luitenant en Chirurgyn zig ook bevonden. Onderwyl lag ik ongevoelig van alles wat 'er omging tot een fchobbejak my bleek en meest leevenloos vindende, my naar alle waarfchynlykheid een bots tegen den neus gaf. Hier op kwam ik onder de gevoel igfte pynen weer by my zei ven. Ik herinnerde my myne brave medemaats , die my boven myn verdienften zoo bemind en geliefkoosd hadden, en myne traanen vloeiden zonder zugten of eenig geluid by ftroomen langs myne kaaken* Ten laatiten hoorde ik een ftem , een bekende ftem, roepende, waar is myn vriend, waar is myn broeder David '< en myn hoofd een weinig omwendende zag ik mynen ede. len Osmyn juist in het fchip treden. O myne Heeren , wees niet geftreng in uw  De ZOT van AANZIEN. zay uw oordeelen over de geene die in de kennisfe van den Zaligmaker niet onderweezen zyn. Osmyn, myn Osmyn toonde, datjezus in het hart kan zyn der geene, die nooit zynen naam erkenden , fchoon zy zyn invloed gevoelden. En in waarheid, gelyk de Apostel fchryft , zy die nooit zyn wet gekend hebben, hebben egter zyn wet of liever hein zeiven in hunne harten , en zullen zoo geregtvaardigd worden. Aanftonds floeg hy een oog van zoekende liefde rond, hy zag waar ik lag, kwam en ging naast my zitten, ftrekte een arm uit, en riep, o myn broeder , myn broeder David ? heeft myn volk u zoo behandeld ? Ik ben bedroefd, dat gy Christenen ons alletefcbande maakt in ons in eer en menschllevendheid te overtreffen. Hy haalde toen zyn mes uit en myne banden zagtjes en teder losgemaakt hebbende, befteedde hy zyne eigene kragten in my op te helpen. Hy riep toen den Kapitein die hem met den grootftcn eerbied al buigende naderde. Hun gefprek was lang en ernftig. Ten laat' P 3 ften  Ï2g De ZOT van AANZIEN; Hen werd Osmyn zeer driftig , en gaf den Kapitein een vuistflag vlak in zyn aangezigt. Ik zag dat zyn woede zwol en hem byna verflikte ! maar hy wist zyne verontwaardiging in te houden , en ging zwygende weg. Ik hoorde toen Osmyn aan het volk eenige bevelen geven, maar wyl ik een vreemdeling ■was in hunne taal, weet ik niets van den inhoud van het geen 'er omging. Ten Iaatflen zag ik myne negen makkers uit het gat gehaald en ongebonden. Osmyn, zig naar my toe wendende, verlangde my te verhaaien dat myne makkers alle vry waren, en dat zoo dra wy in Barbaryen aanlandden by de eerfte middelen by de hand zoude neemen om hen met eere naar het land hunner geboorte weg te fchikken. Ach.' myn Heer zeide ik, het fpyt my dat gy de Kapitein gefjagen hebt, hy heeft hier verfcheide medemakkers op het fchip, en zal zig zoeken te wreeken. Hy durft niet, hy durft niet , hernam myn vriend ,• de fchelm wilde my het eigendom van myn eigen fregat betwisten , 't welk ik op myn eigen kosten bemand en uitgerust heb. Maar zoo ik weer iets van zyne onbefcheidenheid hoore of zie,  De ZOT van AANZIEN. 229 zie, zal ik hem, zoo dra wy aan land zyn,by myn Oom den Dey aanklagen, en doen den booswigt levende empaleeren. Hy liet toen een groote boot uitzetten, en zig naar my wendende zeide hy, ik gaa heen David, ©m de effecten die ik in myn fchip gelaten heb op te neemen; en ik wilde u metmy neemen zoo gy in ftaat waart om te gaan; maar ik zal fchielyk weer hier zyn, en in dien tyd dc chirurgyn belasten om u gezwollen leden te herftellen. In zyn afweezen gedroeg zig het fcheepsvolk en zelfs de Kapitein wiens naam Barbar was, zig omtrent my en myne medèmakkers, fchoon zwygende met veel beleefdheid ; en 'er werd eene rykelyke maaltyd voor ons klaar gemaakt. Doch onder het defert befpeurde ik dat de Kapitein zulke en zulke lieden op het half dek riep , met welke hy een lang fluisterend gefprek hield. Deeze lieden fcheenen de barbaarfte en wreedfte van alle-hunne barbaarfche enwreede Landsgenooten. Het fchip , in het welk P 3 wy  330 De ZOT vak AANZIEN. wy toen waren, genomen hebbende, hadden zy een koopvaarder die twintig Hukken voerde , genomen , zy hadden alles wat 'er aan boord xvas vermoord, en zig zeiven toen in de Engelfche klederen gekleed , met oogmerk om anderen in het zelfde onheil te Jokken ; terwyl zy hun eigen Fregat naar Tunis gezonden hadden , om recruten te haaien. Myn edele vriend kwam niet te rug voor laat in den avond. Hy belaste toen dat de avondmaaltyd klaar gemaakt, en de Officiers Kajuit voor my en hem om in te flaapen in gereedheid gebragt zoude worden: maar ik fluisterde hem in, en verzogt my te verfchoonen van die eer aan te neemen wyl ik reeds gemerkt had, dat.de gunften, die hy my bewees, eenige opfchudding en belediging onder zyne landsgenoten veroorzaakt hadden. Ik weet niet van waar, of tot wat einde , voorzieningen komen : maar dien geheelen nagt was myn ziel zeer droevig en neerflagtig; en fchoon myne medemaats en ik in één geceelte van het fchip lagen, verbeelde ik my ftiire treeden cn moorderyen te hooren; en weer  De ZOT van AANZIEN. 231 weer ra den nanagt hoorde ik trappen en worftelen als van lieden dien geweld aangedaan werd. Ik was nog vol pyn van de trappen en kneu. gingen die ik gekregen had; toen aan het einde van eenen llaapelooze nagt , een geheele trein gewapende fcheunen by ons kwamen en ons yzeren boeyens aan deeden. Zy namen alle onze klederen en geld weg, en trokken elk onzer een kanifas hembd en kielen aan als flaaven die zy op de maikt brengen wilden. Op het oogenblik dat zy de handen aan my floegen, viel my in, dat zy dit niet zouden durven doen, in dien, zy niet eerst myn waar. den vriend en befchermer van kant gemaakt hadden; op welke gedagten ik oogcnblikkelyk ziek werd, en een donkere wolk van droeffenis overdekte my geheel. Bezeerd en gekluisterd als ik was, ging ik aanftonds op het dek, en zag rondom in Zee., doch kon geen fregat ontdekken. Ik ftrompelde toen zoo goed als ik konde naar de ka. juit, daar ik 's avonds te vooren van myn OsP 4 myn  132 De ZOT van AANZIEN. myn gefcheiden was, en in de deur ziende , riep ik luidkeels waar zyt gy, Heer Osmyn . waar zyt gy myn meester? myn vriend, myn waardfte Osmyn! waar zyt gy, waar zyt gy? Toen ik geen antwoord bekomen konde keerde ik te rug met een wilde woedeendroefheid, en onaangezien myne ketenen, was ik door myne kneuzingen niet buiten ftaat gewor. den, ik zoude myn best gedaan hebben om ieder die my ontmoette te worgen. Maar alles wat ik doen kon was myne handen te wringen, en rondom te roepen. Moordenaars! Beulen! Schelmen van alle Schelmen! wat hebt gy met uwen Heer gedaan ? wat hebt gy met myn Osmyn, myn Osmyn uitgevoerd ? Twee aagten en twee dagen proefde ik niets dan water, 't welk ik in groote hoeveelheden dronk, zoo wel myn ziel als myn lighaam waren in hitte en koorts. Op den derden dag , de Kapitein vreezen.de dat ik van droefheid zou fterven , en dat hy dus verliezen zou 't geen hy met my te verkoopen winnen zoude, zond een foort van tolk by my, om my te zeggen dat op den nagt dat ik van Osmyn fchci- de ,  De ZOT van AANZIEN, 233 de, hy en de Kapitein eenig driftige woor. den over de eigendom van het fregat en de Engelfchen die nu aan hoofdwaren, gehad hadden; waarop Osmyn gezwoorcn had dat hy niet langer in het fchip blyven wilde; en dathy, een menigte knaapen met zig genomen hebbende , aanftonds zich in het fregat in gefcheept had, en vertrokken was. Dewyl zyne vertelling veel fchyn van waarheid had werd ik wat geruster van geest; en den volgenden dag in de baai van Algiers ten anker gekomen zynde, werd ik met myn medemakkers in de Stad gebragt en openlyk op de markt verkogt. Ik werd gekogt door een factor van den Dey, welke my aanftonds heen zond om aan deszelfs Landpaleis te arbeiden. Dit werk was een zeer verba^erde onderneeming. Daar waren in de twee \ oorleden jaaren reeds vyfhpnderd mannen dagelyks aan het werk geweest, en egt r wa, 'er toen ik aankwam noch geen dei de van afgedaan. P 5 Een  ï34 De ZOT vak AANZIEN. Een breede Laan breide zig uit aan het front van het paleis, hier had de Deybelast, dat een groote vaart zou gegraven , en van deszelfs aarde een berg moest aangelegd worden die zyne omtrek drie honderd ellen bevatte. De opgang was gemakkelyk enbogtig, zeer gelyk aan de printen die gy van den Tooren van Babel gezien hebt. De rand van deezen toegang was met hooge Cederboomen bezet, tusfehen welke allerlei foorten van welruikende en bloemdraagende gewasfen ge. voegd waren, en eer ik dezelve verliet kon. men van den top de geheele baai, defcheepvaart , de Stad en het land rondom zien , terwyl afgelegen bergen aan de eene zyde , en een groote uitgeftrektheid van den Oceaan aan den anderen' kant het gezigt 'bepaalden. Gy zult het zeer vreemd vinden. Heeren , dat ik u verzekere , dat myn gemoed niet vry was voor dat ik my in deezen ftaat van flavemy bevond. Tot dus yerre was ik een flaaf van de zonde , van myn lusten , driften en van myne vreeze geweest. Maar hier rekende ik de rest van myn ieven te moe-  De ZOT van AANZIEN. 135 moeten doorbrengen ; ik had geene ouders, geen vriend op de aarde , van welke ik eer. penning losgeld verwanten konde. Daar was derhalven geen verder uitzigt voor my, daar was verder niets oveigebleeven , dat myne begeerten of belangen trekken kon ; en ik zonk als het ware by trappen neder in de vrede myner eigen nietigheid. Ik was onlangs bezitter geweest van de waarde van eenige duizenden , cn nu had ik niets om 'er een ft Likje brood voor te koopen. 'Maar ik zag neder op de menigvuldige toncelen van myne menigvuldige ongeregtigheden , en ik durfde niet op zien . maar zag voor my neder , en riep, o God, het is niet genoeg, o Neen , het is nog niet genoeg 1 iets fcherper iets geftrenger 1 eenige ftraffe die myne zonde uitwisfchen en my met myn Goi verzoenen kan. Zekeren nagt als ik op myn bed van ftop. pels lag, zag ik op tot God, door de wolk myner ongeregtigheden, en zeide, leg inmyn leeven , o myn Heer, my alles op , wat u behaagt , maar bewaar my in de uure des doods  23uJe aangekondigd ■worden, met fpelien krygsoeffuningen en pryzen voor de overwinnaars. Tot deeze uitfpmningen werden groote toebereidzelen gemaakt. Op een plein aan de linkerhand van het paleis , werd een vierkant perk van een myl in zyn diameter, met paaien afgefloten; binnen het welke niemand toegelaten werd, dan de Dey en zyn gevolg, met die geene die in zyne werken arbeiden dat meer dan duizend man beliep. Aan de eene zyde, binnen de palen was een troon opgerigt met twee zetels, en laager banken waren beneden geplaatst aan weerskanten. Vroeg in den morgen van den eerften geflelden dag werd het feest geopend met hetg.duid van trompetten waldhoorens en ander véldmuzyk. Het was onder ons arbeids .-o'k de gewoonte dat de geene die jong en levendig waren , als het dagwerk afgedaan was,zig met m .Ikander diverteerden met allerlei effeningen, zoo  238 Db ZOT van AANZIEN. zoo a!s worftelen , rennen , Ioopen , en het werpen of rollen van looden ballen. Ik was derhalven onder de eerften, in hoop dat ik by deeze gelegenheid zoude uitmunten. By het daagen, was de Stad geledigd van zy. ne inwooners en menigte kwamen by menigten, van alle hoeken des lands, zoo dat de: paaien fchielyk omiingeld waren vaneen talIoozen toevloed. Toen kwam Ali met zyn gevolg. en het paalwerk in komende fteeg hy op zyn troon, terwyl zyne hovelingen en lyfwagten zig agter hem hielden. Hierop werden de pryzen oplange ftokkengedraagen, weikeaan zulke Haven of arbeidsluiden gegeven zouden worden, die uitgemunt hadden, in het werpen vandenpyl, of het treffen van een gefield wit met de boog of den füngerfteen. Maar wyl ik in deeze oeffeningen niet bedreven was, hield ik my voor dien dag te vreden, met alleen vooraanfchouwerte fpeelen. Eenige van de mededingers waren by deeze gelegenheid op dat werk zeer afgeregt en wierpen een pyl of een fteen veel juister naar het wit, dan een Europeaan een  De ZOT van AANZIEN. 239 «en fnaphaan kogel daar na fchieten zoude. Aanftonds voegde de edelmoedige Ali vryheid by de pryzen, die zy gewonnen hadden, en gaf ze onmiddelyk een plaats onder zyne troepen. Hier na beval, Ali, om het volk te vermaaken, dat een douzyn zyner edellieden naar den ring fteeken zouden , aanftonds werd een aantal van briesfchende kleppers , lykelyk opgefchikt, door lakeyen in de renbaanen gebragt. De jonge edelen zonder ftygbeugels of zadels, dartelden op hunne zitplaa zen en wendden en keerden de paarden, met een verwonderlyke handigheid , tot groot genoegen vaa de aanfchouwers. Elk hunner vatte een pyl die hun door een der byftaanderen toegeworpen werd en toen agter malkander uit al hun fpoed voortrennende, ftaken drie hunner in 't midden van den loop een kleine koperen ring van den draad waar aan de zelve hong, op het punt van hunne lans. Hierna, kwam weder een groote menigte van grappige comedianten in het perk , met oogmerk, om een hunner Afrikaanfche klug- ten  1 *40 De ZOT van AANZIEN, ten, fpellen of pantomimes uittevoeren. Som= migen hunner verbeeldden menfchen, zommige tygers, leeuwen cn beeren; andere geesten en kaboutermannetjes. Maar ik kon uit zulk een mengelmoes geen oogmerk uitvinden , fchoon dit het volk zerr fcheen te vermaken. En hier mede eindigden de violykheden van den eerlten dag. Terwyl het vo'k naar huis keerde, kwamen verfcheiden wagens aan, tïerk geladen met levensmiddelen en verwarmende dranken, waar. op al de Haven en aibeids lieden zeer rykelyk onthaald werden. De volgende dag werd uitgezet met dezelfde pragt als de voorigen; en daar werden pryzen geftjld op het til en van zwaartens, het fchieten van de fchyf en het werpen van een yzere ftaaf. Op een kleinen affiand van het front van ' den troon , was een ring vast gemaakt aan een looden klomp , die omtrent vyfhonderd ponden woog, en meer dan v/ftig mededingers beproefde denzei ven op teligtcn, maar nie- I mand l  De ZOT van AANZIEN. 241 mand kon dezelve beweegen. Ik niderde toen nederig voor den troon buigende en myn regterhand in den ri.ig zettende en al myne kragten infpannende, ligtte ik dezelve geheel van den grond op , waarop aanllonds een groot gejuig gehoord werd onder de werklieden die met my arbeidden aan den berg. Hierop kwam een zwarte te Vöorfchyn, van eene reusagtige gedaante e fpieren , en verzoekende dat 'er nog vyftig ponden by het gewigt gevoegd zoude worden, ligtte hy het en hield het in de Iagt met een oogfchyniyk gemak, en de prys werd hem aanftonds toegekend. Een groote yzeren fchyf werd toen den mededingers gegeven , en omtrent een douzyn wierpen dezelve tot eenen buitengewoonen affiand. Ik na n dezelve toen en wierp die drie voet verder dan de verlte geworpen had. Maar al weer kwam de zwarte (laaf op , en wierp dezelve twee voeten buiten myn worp, en behaalde bygevolg den tweeden prys. Een lange en fterke yzeren ftaaf werd ons III. Deel. Q aan-  242 De ZOT van AANZIEN. aangeboden , maar alle bedankten 'er voor om ze in de hand te neemen, tot dat de gemelde zwarte flaaf dezelve aan vatte, en een eind van zyn voet houdende wierp hydezere tot zoo verre een afftand, dat die een geroep van veiwonderrng verwekte. Ik nam hem toen op myn beurt , en al' myn kragt cn levendigheid aan deezen worp te kost leggende , wierp ik eenige duimen buiten de voorige worp, waarop een ander gejuich gehoord en herhaald werd. De zwarte zwol toen van nyd en gevoeligheid , en het yzer op nieuw neemende en al zyne kragten aanwendende , wierp hy het zelve tot eene lengte die , by afmeeting , werd geoordeeld myn worp te overtreffen , en hy behaalde vry trots den derden prys. De groote Ali belaste toen dat ik voor hem gebragt zouds worden. Ik kwam , en op myn knie vallende boog ik myn hoofd ter aarde, ftaa op, zeide hy, en zag mylang en fterk aan. Jongman , zeide hy , gy zyt van daag wat ongelukkig geweest, maar gy hebt daarom geen minder verdienden ; fteek deeze ring aan uwen vinger, dit ont- ilaat  De ZOT va» AANZIEN. a43 flaat u voorts van alle foort van arbeid « maar het bevryd u niet, om dat ik voor het tegenwoordige nog niet verkieze u kwyt te weezen. Ik nam den ring met veel eerbied aan, en op nieuws buigende ging ik zwygende weg. Een fchermparty van jonge edelen vofgcJé daarop, waarin uitmuntende bewyzen van leven jighcid en behendigheid gegeven werden, en den dag eindigde met een andere klugt waartoe ik geen hoofd had. De morgen van den derden dag werd geopend op de gewoone wyze met de aanbieding van pryzen voor woritelen, loopen en fpringen. Onmiddelyk flapte de zwate kampvegtef vol moed voor den dag, en daagde elk uit te naderen die dood gebryzeld wilde worden , maar niemand nam deeze vrienaelyke uitnodiging aan. Met weerzin ziende dat deeze pocher de prys zou wegdraagen zonder aan den dans geweest te zyn , flapte ik uit myn kring, om met hem te worftelen terwyl ik Q 2 meer  244 De ZOT van AANZIEN, meer op myn levendigheid dan myn kragt vertrouwde, wy trokken beide onze ilaavenkielen uit, en zyn blikken en gebaarden dreigden my een oogenblikkelyke nederlaag. Ik naderde egter om hem te beproeven . hy ftrekte zyne armen naar my toe , gelyk een arend zyne klaauwen uitflrekt om zyn prooy aan te grypen ; als ik fchielyk op hem fprong, beide myne banden op zyne fchouders Jeide, en hem in eenen over het hoofd wipte, toen knaphandig my naar hem wendende, ligtte ik zyne hielen op , en leide hem zoo lang als hy was op den grond. Dewyl bet contrast van onze couleuren ons voor alle de aanfchouwers kenbaar maakte werd 'er een gejuig gegeeven, dat in de lugt klonk. Maar de zwarte ftond op , brulde met een leeuwen ftem, dat hem regt gefchieden moest; en de regters , de zaak overwegende veroordeelden my tot een tweede proef, my verder berdrog verbiedende. Wy maakten ons weder klaar om te vegten, en myn zwarte vyand opende op nieuws zyne armen , met oogen vol van vuur , en trek«  De ZOT va» AANZIEN. 245 trekken die vol woede waren; ik week eenige treden agter uit, als deinsde ik af, Hoof als een weerligt vooruit, en fprong van den grond, wanneer het geheele gewigt van myn lighaam op zyn borst raakte. Dit deed hem eenige treden agter uit wankelen , dan ik aanhoudende met op hem te drukken, en een voet agter hem fteekende , viel hy onder my , met een fchrikkelyke fchreeuw , in het zand; ik zette myne hand fluks op zyn voorhoofd en raakte zeer behendig op de been. Hier herhaalde het volk het juichen, welke door de echoos van beide kanten beantwoord werden; ik bood de regters aan, indien myn mededinger nog niet te vreden was, dat ik dan nog een kansje met hem waagen wilde. Maar de zwarte was 'er zoo ver af van lust tot een derde party te hebben , dat hy niet kpn opftaan zonder aan beide armen geholpen te worden; en de prys zynde een fchoone tulband met een diamanten knoop werd my op het hoofd gezet. Toen kwamen de mededingers om te looQ 3 Pe"  246 De ZOT van AANZIEN. pen voor den dag, vyftien in getfl, die ten dien einde zeer ligt gekleed waren, wanneer ik ook een dun kanifas camifooltje aan trok dat orn myn lighaam paste. In het front van den trron , w:.g een lange ftok gezet daar wy beginren moesten; en een andere ftok aan een verder einde , deeze verdere moesten wy om loepen , en zoo wederkeeren aan de plaatze daar wy begonnen hadden. Wy werden alle in ééne Linie gefchaard , en Ali zelve gaf het woord, dan een van onze maats of denkende, of voorgeevende gedagt te hebben, dat het woord gegeven waf, fpoedde zig voor uit , de rest volgde, en ik bleef alleen ftil ftaan. Waarom gaat gy niet vooit? v;oegAli, als het uwe Hoogheid believen zal het Woord te geeven. Weg dan, riep hy, cn ik fprong voort, Dewyl ik vond dat ik het gemakkelyk tegen hen houden kon, vertraagde ik myn fpoed, en flingerde agter den agterften aan, tot zyalle de tweede ftok omgewend hadden, en my een groo-  De ZOT van AANZIEN. 447 groote weg voor waren. Toen vloog ik.voort, en de eene voorby en de andere voorby, tot ik ze alle voorby was, nu had ik den voorften een epd agter my, en kwam zoo aan het gefielde perk; waarop Ali zelfs begon te Juichen , 't welk door zyn volk van alle zyden beantwoord werd. Ik kreeg ftraks een fluweelen kleed met goud geflikt; en nog eenige kleinigheden werden gegeeven am de twee die naast agter my geweest waren. De mededingers naar den derden prys reezen nu van den grond waar op zy zaten uitterustcn; want dat waren de zelfde perfoonen die ook geloopen hadden : Een fcharlaken gordel was op het gras gelegdjals een merk van waar deeze mededingers hun fpong beginnen moesten. Elk hunner begon te loopen tot hy aan het gefielde merk kwam , en fprong toen voor uit met alle zyne leevendigheiden kragt. Wyl dit onder alle lighaamelyke oeffeningcn die was , waarin ik meest uitmuntQ 4- te>  214 De ZOT van AANZIEN. tc, Hond ik 'er by als een ledig toekyker tot dat zy alle gedaan hadden. Toen mat ik met myn oog de lengte die zy gepasfeerd waren. Nam twee mannen, en zette ze in het middel, punt, en een ftok op hun hoofden, ik nam een loep, en my zelve opügtende vloog ik in de lugt en geraakte zes duimen verder dan de verfte fprong. Daarop vc;kreeg ik een halsband vercierd met fieenen van zeer groote waarde. Ali beval toen dat twee troepen zyner lig. te paarden te yoorfchyn zouden komen. Zy kwamen dan in het perk en zig verdedendc, trokken zy elk aan een byzondere zyde van het plein. Het volk maakte de tusfehenruimte led'g , en de jonge Officiers zetten het op een halve galop aan het hoofd hunner troepen. Nooit zag ik zulk eene vertooning , zoo veel behendigheid op paarden. De Officieren, met veel fpoed voortrennende, wierpen hunne lansfen om hoog , om ze al rydende weer tc vangen ; andere wierpen dezelve op zekeren afftand voor zig heen en toen buk. kende  De ZOT van AANZIEN. l\9 kende namen zy dezelve in het midden van hun ren van den grond op. Daarop naderden de troepen elkander, zoo het fcheen met de doodelykfte oogmerken ; en hunne zwakke lanfen tegen malkander vcrbryfelende , trokken zy houten fabels uit, en eik zyncn vyand voorby vliegende, gaven, zy malkander een fl.g van agferen in den hals met zoo veel vuur en levendigheid , als waarlyk in Haat was iemand te ontilellen. Nu fcheenci hunne ge'edeien van weers zyden gebroken. Kn zig zelve oogenblikk. lyk in diie vie: hoeken en andere politien fórmeeréhde , vogten zy en warrelden onder malkander; gelyk in een contradans , met de meest gen gelde verwarring, die ooit met oogen aanfehouwd karj worden. Dit was te regt zeer vermaakelyk voor de aanlchouwers ; en het fpeet my dat zy vertrokken om p'aitze te maaken, voor de bclagchiyke uitvoering eener derde pantomime. Terwyl deeze k'ugt uitgevoerd werd, ontving ik order van Ali, om my zeiven tekleQ 5 den  S5o De ZOT van AANZIEN. den met de pryzen die ik gewonnen had, e& voor hem te verfchynen. Ik gehoorzaamde en vertoonde my zelve voor hem. Hoe is uw naam jongman ? Ik heet David , met helieven uwer Hoogheid. Behoort gy tot Christus of tot Mahomet, David? Myn wil is met Christus, met uw believen , maar terwyl ik hem belyde met myne lippen, heeft myn geheele leven hem verloochent. Dan David zoo gy Christus verzaaken, en' u tot Mahomet wenden wilt, zult gyAli's vriend zyn, en hy zal u met fchatten en eer. tytels en groote waardigheden befcbenken. Ach, Mynheer! riep ik, fchoon ik myn Christus maar aan een zwakken en dunnen draad vasthoude , echter zou ik dien draad niet los willen laaten , voor een keten van gouden fchakels, die de geheele rykdom van de waereld zou te zamen binden, En waarom zou uw hoogheid den dienst van een verrader wenfchen ? Hy die blyken geeft dat hy zynen God verraden kan , kan, met uw believen, nooit blyken van trouwe aan eenigen Meester geeven» 't Is wel, David, zeide hy met veel vrien- de-  De ZOT van AANZIEN. 251 delykheid , djar konnen wy naderhand van fpreeken. Ondertusfchen, moet ik u eer ik u eenige gunst bewyze, regt doen. Gy hebt de "beloo.iingen van uwe dapperheid cn levendig, heid reeds ontvangen maar gy h.bt nog geen loon vwor uwe gehoorzaamheid gehad. Gy waurt de cenigfte braave David, die met gevaar van uwe eer op myn woord gewagt hebt, ik geef u dus een proef van de belooning die ik voor u gefchikt had. Zoo gezegd hebbende, gaf hy my een groote masfive fabel, wiens handvatzei aan alle zyden met fteenen van groote waarde omzet was. Ik ontving dezelve geknield, en hy ging voort. Vraag my nu Da.'id, wat gy van my gaarne bcgeeren zoudt, behalven alleen uwevryheid, en het zal u gegeeven worden, al was het een tiende van myne fchatten. Toen hy fprak , werd myn oog getrofferi door iemand van zyn gevolg , en aanftonds hei kende ik de trekken van den zeerover Barbar. Ik viel aanftonds voor zynen troon neder, en  252 De ZOT van AANZIEN, en riep luidkeels , ach, edelmoedige Ali! Ik wensch dat God uwe fchatten en genoegens duizendmaal vermenigvuldigen zal! Ik begeer niets van uwe fchatten cn bezittingen, o Ali! ik eisch alleen het hoofd van dien verraader , het hoofd van Barbar; ik eisch maar bloed voor bloed: laat hy my, myn vriend weder leveren, Mynheer Osmyn; hy is een moordenaar, een verrader, en dat wil ik hem bewyzen , by nagt of by dag, op zee of op het land; met welke wapenen hy wil; tegen anderen wil ik hem bevvyzen dat hy een verrader is. Terwyl ik dus vol drift fprak , fcheenen zy alle ten uiterften verbaasd; Barbar beefde en werd bleek, doch durfde zyn ftandplaats niet verlaten. Sta op, David, zeide Ali, en zeg my van welk een vriend van welk een Osmyn gy fpreekt? Al wat ik van hem weet, myn heer, is dat zyn naam Osmyn van Petra, en hy de neef van eenig groot vorst van dit gedeelte der waereld, was. Wel  De ZOT van AANZIEN. 253 Wel gy droomt, zekerlyk, David, hernam de regent, Osmyn van Petra was myn eigen neef; en hy kwam met al zyn volk om door de handen der Engelfchen. Hy is door de handen der Engelfchen niet omgekomen, riep ik; de Engelfchen hebben hem bewaard, zy waren zyne vrienden, zyne befchermers, hy is door de handen van zyne eigene Lmdsluiden vermoord , en voor al door de handen van deezen verrader Barbar. Wel zeide Ali wy hebben tegenwoordig geene gelegenheid de waarheid van dit verhaal te onderzoeken.; myn Lyfwagt neem deezen Barbar in bewaaring, en fluit hem zorgvuldig op tot wy beter onderrigt worden wegens de misdaad die hem te last gelegd wordt. Engy, David, volg gy myn trein , want ik wil dat gy deezen nagt in myn paleis zult blyven. Dit Paleis fcheen een enkel gebouw te zyn', maar was egter door eenen onovïrkomelyken muur in tweën verdeeld. Het eene werd zom« tyds door Ali en zyne opwagters betrokken : en  *54 De ZOT vaw AANZIEN. en zyne vrouwen met haare gefnedenen bewoonden het andere, daar een affchutzel was dooc welke niemand dan Ali alleen mogt ingaan. Drie dagen en drie nagten, na dat ik in dit Paleis kwam, werd ik met eene oplettendheid opgepast, die my meer of min ongemakkelyk was, fchoon ik de eer niet had van in zyne tegenwoordigheid geroepen te worden. Ten laatiten werd ik door een geheime deur in zyn k binet gebragt. Myn vrrnd David zeide hy, wat hebt gy my van myn waardigen en braaven neef Osmyn gezegd? Toen verhaalde ik hem de reeds gemelde byzonderheden zeer omftandig en naauwkeurig. fn wy ftorten menigvuldige traanen, die geduurig door de traanen van den anderen ontlloo.en WerdsR. Na het eindigen van myn verhaal, fioeg hy zyne oogen eenigen tyd neder, en fcheen in diepe gedagten , en ze weder op heffende zeide hy, de vermoedens zyn fterk, zeer llerk tegen deezen man en egter is het mogelyk dat hy geheel onfchuld.g kan weezen. En fchoon Os-  De ZOT van AANZIEN. 255 Osmyn myn neef, myn bloed myn allerlieffle Osmyn was, egter eischt de eer en menschlievendheid van ons , David, dat liever negen fchuldigen de draf die zy verdiend hebben ontkomen , dan dat één onfchuldig perfoon in zyne rcgtvaardigheid zoude vergaan. Dan de groote Allah zal dit. Huk wel in een klaarder ligt Hellen. Omtrent vyf dagen daarna moest een misdadiger ter dood gebragt worden wegens het fchaken en vermoorden van een vry vrouwspcrfoon. Hy zou geworpen worden van den top van een boogen tooien, aan welks muuren allerlei fcherpe en fnydende werktuigen vast gemaakt waren , gelyk haaken , priemen e. z. v. op zekeren affiand de een beneden de andere. Hy werd eenige reizen flaauw toen hy ter executie gebragt werd ; en in doodsangflen zynde , zeide hy , dat hy een zaak van het uiteifte gewigt den grooten Ali had mede te deelen, en bad om aanfto;ids in zyne tegenwoordigheid gebragt te worden. Ik  256 De ZOT van AANZIEN. Ik was tegenwoordig toen hy in gebragt werd , en hem ernftig aanziende herinnerde ik my dat het die rchobbejak was , die my in het aangezigt gefpogen , en een ilag ge. geeven had toen ik op Barbars fchip kwam. Ellendige , riep de Dey, wat hebt gy aan Ali te zeggen V Dat ik fchuldig ben , zeide de misdadiger, aan veel grooter en zwaarder misdryven dan die voor welke iklydenmoet: maar o Ali gy zult dezelve nooit weeten , ten zy gy my by Mahomet zweeren wil- de' wyze van myn dood te verzagten. Ik zweer zoo , zeide de vorst, indien de ontdekking ^ie gy doen zult van gewigt zal weezen. Hy verklaarde toen , dat in den nagt in welken Osmyn verdweenen was , de kapitein met tien famengezwoorene fchelmen , waar van hy een was, in des printen kajuit gekomen waren, en de hoofden van hem en van zyn oppasfer bewonden hebbende om hen het fchreeuwen te beletten, hen handen en voeten gebonden , en ze door het venfter in de boot die hen wagtte, gelaten hadden. Dat zy toen na het fregat voeren, de zeven mooren aas  De ZOT van AANZIEN. 257 aan wiens bewaaring dat fchip vertrouwd was, vermoorden , en hen al hun geld , zilver en andere kostbaarheden die zy daar vonden ontnomen hebbende , hadden zy het fregat doen zinken, met Osmyn en zyn oppasfer daar in, wanneer zy naar hun eigen fchip te rug keerden. Nu werd 'er om Barbar gezonden, die met zyne ketenen, in de tegenwoordigheid gebragt werd. Dan zoo dra als hy het aangezigt van den misdadiger zag, wagtte hy niet, om door zyn bewys overtuigd te worden, maar vloog geweldig op, met zyn hoofd vooruit, liep tegen den tegen overttaanden muur aan, en zoo niet iemand by de hand geweest ware om hem by zyn keten vast te houden, zoude hy aanltonds zyn hoofd aan fplinters gellooten hebben. Ali beval daarop zonder verder onderzoek , dat de misdadiger den volgenden morgen onthoofd, en Barbar voor de oogen van al het, volk geümpaleerd zou worden. Nooit was een blydfchap zoo groot ais de myne, toen ik dit vonnis over Barbar hoorde III. Deel. R uit-  258 De ZOT van AANZIEN. uitfpreeken; en ik ftond den volgenden morgen zeer vroeg op, om het vermaak te hebben van zyne executie by te woonen. Hv was zoo verzwakt door zyne fchrik, dat zy verpiigt waren hem op een fleede naar den ftaak te fleepen; en op zyn gelaat waren alle indrukzels van dood, wanhoop en hel gefchilÖerd. Dit egter deed my geen andere gewaarwording gevoelen dan die van blydfchap , welke men in zig bemerkt by de voldoening van eenige wraak, tot de beulen, zonder mededogen, en onder allerleie befpottende fchimpfcheuten hem in handen namen. Maar als ik hun met moeite en groot geweld, de ftaak door zynlighaam, zag dry ven, die zy inwendig door de ruggegraad heenftaken zoo dat dezelve aan het benedenfte gedeelte van den hals uitkwam,om zyne ingewanden niet te befchadigen en hem zoo veel langer te pynigen; toen ik hem in den angst zag krimpen en zyn verfchrikkelyk brullen en kermen hoorde, was al myn wraak aanftonds in vreeze cn medelyden veranderd ; eyne fmerten en ellenden fcheenen in myn eigen  De ZOT van AANZIEN. 253 gen perfoon overgebragt, en was ik niet ge» ■gegaan ik zou op de plaatze bezweeken zyn. De Dey werd na dien tyd zeer vriendelyken gemeenzaam met my. Hy gaf my een aanzien. Iyk penfioen, met flaaven, paarden en oppasfers. Hy zeide ik zou by hem de plaatze van een neef, van een zoon bekleeden, en hy gaf my den naam van David Osmyn. Eenigen tyd daar na, kwam 'er tyding dat Caled Amurath van Fez groote toeiustingen maakte om In het gebied van &H te vallen. Wy zullen hem meer dan half weg ontmoeten, zeide de dappere Ali : mogelyk zullen wy zyne voorgenomen expedirien voorkomen. Hyonthood zyn krygsmagt uit alle hoeken des lands, ik was tegenwoordig toen hy de algemeene mondeling deed. Zyn voetvolk was meer te vreezen uit hoofde van derzelver menigte'dan van hunne geregelde discipline; maar zyne ruitery was volmaakt gedresfeerd en maakte eene fchitterende vertooning. De dag voor dat hy ni ttrok, wierp ik my aelve aan zyne voeten. Ik wil met u gaan myn R 2 mees-  .400 Di ZOT vam AANZIEN. meester, riep ik, ik wil met u gaan. Ik wil geen bevel, of post van voorrang of eer hebben; ik verzoek alleen verlof om aan uwe zyde te vegten op dat gy zien moogt wat ik voor u wil onderneemen; hoe vaardig ik zyn zal om al de pylen naar myn eigen boezem te wenden, die op uwen boezem, myn ,Vader , gemikt worden! Neen David hernam hy, myn volk weet dat gy nog een Christen blyft. Ik kan de liefde niet in houden, die ik u toedraage, en ditzoude myne Officieren maar tot jalouzy en gevoe. ligheid aanhitzen , ik zal u hier een bende foldaaten geeven , met welke gy in het gezigt van myn paleis campeeren kunt , om deeze muuren voor geweld en myne vrouwen voor onheil te veiligen. Dan wyl gy bun befchermer zyt wagt u dat gy zelve geen verrader wordt, David! Ik zou u alles behalven dit alleen vergeeven; ik zou u de bevlekking van myn bed nooit vergeeven, David-Osmyn! Neen Mynheer riep ik, ik kan nooit ondankbaar worden. Schoon uwe vrouwen zoo ligt voor my te bezoeken waren als gïndfche beftraating, en met meer bekoorlykheden vercierd dan onze eerfte moe-  De ZOT va» AANZIEN. 16I moeder in het paradys, zy zouden my niet in verzoekinge brengen, myn meester. De volgende morgen begon Ali zyn marsch; en hem een ftuk weegs verzeld hebbende , keerde ik naar mynen post te rug. Terwyl ik dien nagt in myn tent lag , begon ik my zelve rekenfchap af te vorderen. David, zeide ik, tot myne ziele, gy hebt nu waardigheid , rykdom en eer bekomen ; gy zyt als het waare de tweede man in dit gebied , en al dit volk draagt u als het waare op de handen: maar zyt gy om dit alles beter en gelukkiger , David ? Gansch anders , geheel anders, o Zwak en verwaand hart! deeze pragt en deeze luister hebben vat op u gekregen , en om zoo te zeggen , een gefchilderd gordyn tusfehen u en uwen God geweeven. Breng my weer , o Heer bidde ik u, tot myn keten, tot myn ftroo, tot myne' naaktheid , breng my weer tot flavcmy , voer my weer aan den arbeid, 't Is waar ik behaalde toen geen overwinningen en cerpryzen, ik was toen nader aan de pryzen der roepinge die van boven is. Myn lighaam was R 3 toèrj  262 De ZOT van AANZIEN. toen niet met goud en paarlen opgetooid, maai myn ziel verblydde zig in een parel van groote paarde. Wanneer ik vyf weeken daarna by maanlicht myne peinzende avondwandeling deed, op het marmer , 't welk de beltrating voor het paleis omringde, kwam Muley, een oude zwart en hoofd der gefnedenen van het Serail , en naderde my. Hy nam een bondel van onder zyn arm en zeide , Osmyn , ik heb hier een prefent voor u, daar de grootfte vorst op de aarde roem op zou mogen dragen. Het is een volkomen (tel klederen dat opzettelyk voor u genaaid en bewerkt is door de vingers van de Sultane , en ook door de vingers van haare fchoone en princclyke zusters. Zy hebben van uwe zeldzaaroe verrigtingen op het feest gehoord, en zenden u dit in bGlooning. Dit zeggende, ontrolde hy de kleederen in de maan. Zy waren met goud, paarelen en fteenen van zoo veel levendige luister vercierd, dat zy haaren glans met tiendubbele fchoonheid te rug kaatflen. Es  De ZOT van AANZIEN. 363 ■ En wat wordt van my gevorderd, Muley, vroeg ik, in belooning voor deeze onfchatbaare eer en goedheid? -Niets, zeide Muley, dan dat gy haar één uur komt opwagten, om haar een kort verhaal van uw leeven cn lotgevallen mede te deelen. Neem uwegefchenken weer mede, riep ik, daar is vergif en de dood in dezelve. Ik wil het vertrouwen niet verraden , dat onze Meester in my geftcld heeft. Neen, neen, zeide Muley, ik verzekere u dat 'er zulk een oogmerk niet in is. Onze Dames zyn alle vrouwen van degeftrengfte kuisheid. In neem op my u, in alle veiligheid, daar in en weer uit te brengen. Ook kan onze Meester daar door in geen opzigt verraden worden. Zy leeven alle te zamen, en beminnen malkander als zusters, en hebben geene geheimen voor elkander. Evenwel , begeerden zy my u te zeggen, dat indien gy van eenen blooden aart waart, zy op dc gunst die zy zoo zeer verlangen niet wilden aandringen. Hier voelde ik my ze!ven beledigd; Neen Muley riep ik, ik ben geen bloodaart, ikdurve alle braave gevaaren uittarten. Ik wil u R 4 vg1"  3^4 De ZOT van AANZIEN. volgen. Maar ik wil daar niet vertoeven Muley. Ik wil dat uwe dames weeten, dat in de zaak van een ondeugd rk alle verzoekingen kan wcderliaan. Ik riep toen een flaaf, die my van verre verzelde, en myne bevelen wagtte, gaf hem den bundel en beval dezelve in myne tent te leggen. Waar moet ik nu weezen Muley ? vraagde ik. Ik zal het u wyzen, zeide Muley. Hy bragt my by een groot watervat daar het water by opgetrokken werd, op een balkon , en daar uitgeftoit werd in vaten die op het looi Honden. Gy moet zeide hy geen deur van deonderfte verdieping in gaan, want daar woonen onze knegts die u naar allen fchy„ merken zouden. Maar zoo gy in dat vat wilt gaan zitten , dan zal ik u over een minuut of twee optrekken en u gemakkelyk by de Dames in brengen. ' Muley ging toen van my af, en werd op het kloppen aan zekere deur ingelaten; terwyl ik by  De ZOT van AANZIEN. 26S by het watervat ftond en op de eerfte beweging van het vat daar in fpringende werd ik opgeheist tot den top vaii het paleis. Muley ontving my in het donker en zwygende, hy nam my by de hand, leide my eenige trappen nederwaards, in een klein vertrekje dat door een brandende lamp pas verlicht werd. Hier verliet hy my wederom, en gaf my alleen eene fluisterende belofte , dat hy aanftonds zoude te rug komen. Ik wagtte egter vry lang naar hem, onder een groot ongeduld van maar fpoedig weder afgelaten te worden. Eindelyk kwam hy, hy nam my by de hand zonder een woord te fpreeken , leide my door een langen en donkeren gang, tot wy kwamen aan eene dubbele deur; hy trok aan een fpringer, waar op de deur aan beide zyden openging, cn een fchielyke vertooning van licht gaf aan myne verdonkerde oogen, ■ De zaal welke hy opende wasrykelyk verli-gt en zeer kostbaar verficrd; doch myne aandagt was fchielyk van zulke geringe voorwerpen af getrokken. In het midden was een Tafel bedekt met een heerlyk Collation. Om dezelve R 5 was  966 DS ZOT van AANZIEN. was een groot aantal kleine fopbaas geplaatst en agter elke fopha ïtond een Dame zeer kostbaar opaekleed , maar van het hoofd tot de middel bedekt. Nu leide Muley my naar het oppereinde , en ik maakte eene diepe buiging terwyl ik het gezelfchap voorbyging. Hier dwong by my te gaan zitten , daar ik met een kleine wending van myn hoofd een volmaakt gezigt had , van elke fchoone die zig aan de tafel bevond- Toen zy alle als in eene beweging gingen zitten ; in eene andere gelyke beweging deeden zy hunne bedekzels weg, en ik was byna agterwaards gevallen door den verbazenden luister welke oogenblikkelyk op myne ziel viel. Alle de Dames glimlachten en fcheenen vermaakt door myne verwondering. De Sultane Adelatde zat naast by my, aan deregterhand, en was van haare zusters niet onderfcheiden dan door een klein kroontje van gevederde diamanten, welke in haare beminnelyke lokken' vast was. Osmyn , zeide zy , gy fchynt wat ontzet, zyt gy nooit meer in een Ser. rail  Dé zot vis aanzien. 257 rail geweest ? Hebt gy geen Serrails in uw eigen Land, Osmyn? Neen Mevrouw antwoorde ik , wy hebben geen Serrails in ons land ; maar zeker geen S er rail op den aa dboJem leveide zulKe en zoo veele fchoon» beden uit ais r.u myne oogen treffen. Da Hemel alleen kan zulk een fpanlichtcu bevat, ten. Zoudt gy, vraagde Adclaide, dan ook niet wenfehen zulk een S.rrail te hebben, tot uw eigen vermaak ? Neen, Mevrouw antwoorde ik; zonder lkfie, kan 'er dunkt my gien waar genoegen p Sötze hebben : als ik ooit beminne, dan zd het maar een enkel voorwelp zyn, en die zal ik l.cf hebben met geheel myn hart; waare liefde verdeelt zig niet.Hicr zag zy my met eene tederheid aan die my tot In de ziele zonk en haar zakdoek uithaaiende , veegde zy een opkomende traan af. Een andere Dame vaagde my of wy dan geen vrouwemarkt hadden , en of 'er geen flasven in myn lar.d, gelyk daar waren? Neen Mevrouw, hernam ik, onze vrouwen zyn  i68 De ZOT van AANZIEN. zyn geen voorwerpen van koophandel maar: voorwerpen van verwondering. Geen vrouw i in Engeland kan aan eenig minnaar verbon- . den zyn , dan door haar eigene genegenhe- , den. Daar ftaat 'er den dood op als men meer dan eene vrouw heeft, en dat mogelyk na een verloop van verfcheiden jaaren. Een Dame, van zoo veele fchoonheid als de minfte in dit gezelfchap zou daar van bonderden van nederige en zugtende aanbidders gevolgd worden. In Engeland zyn onze bedryvenzoo vry als onze harten; en dc aandoeningen van wederzydfche liefde, tusfehen die geene der onderfcheidene kunnen welke deeze tedere en betoverende drift gevoelen , maakt het voornaarofte genoegen uit , voor welke het leeven vatbaar is. Gellukkige Engelfche vrouwen! Gelukkige Engelfche vrouwen! werd van rondfomuitge- . boezemd. Helaas, riep de beminnelykeAdelaide, hoe zeer verfchillend is ons lot ! wy worden als flaaffche beesten verkogt aan een beest van een Meester. Wy beminnen niet en worden niet  Di ZOT van AANZIEN. 269 niet bemind; gelyk gy my nu overtuigd hebt, Osmyn , wy zyn onderworpen aan de vuile lusten , welke wy ten zelfden tyde veragten en gedoogen ; en als deeze lusten voldaan zyn, worden wy gelyk gemeene vodden weggeworpen, om voor eenige nieuwe aankomelingcn plaatze tc maaken. Zoo hoog als ik hier zit, als de begunstigde fultane van mynen heer, zoo laag kan ik morgen vernederd zyn tot de geringfte diensten van zyne huishoudinge. Dit kan zeker geen huwelyk zyn; want gelyk gy zegt Osmyn, en gelyk ik in myn eigen ziel gevoele, een huwelyk kanalleen beftaan in eene vereeniging der harten. Liefde kan niet gekogt noch betaald worden; zy is van te edel een aart; niets kan dezelve waarde geeven, niets beloonen, dan der. zeiver waarde in de liefde alleen. Hier vergden zy my myne gevallen te verhaaien ; en ik moet tot myne fchaamte bekennen, dat, hoe laag ik my ook in myne eigen oogen toefcheen, ik 'er naar tragtte om zoo groot en waardig als mogelyk was in de oogen van Adelaide te fchynen. Ik bedekte dus wat zwart was, flapte over dat beledigen konde, en brei.  270 DE ZOT van AANZIEN. breide my uit over alles dat ik voordeelig irj myn eigen karaéter oordeelde. De nagt was byra doorgebragr, gelyk ik nit den tyd afnam;' en de Sultane opflaaid de , ftelde my voor my de fraaijigheden van ■een cabinct daar digte by te laaten zien. Ik vo'gde h ar en was veiwo-derd over den luister, de ry beid en overvloed van iuweelen, zoo we! als van de wonderen der konst die zy voor myn gezigt ten toon fpreide. Op onze terugkomst vonden wy dat ons gezel fchap vertrokken was. Adelaide begon te bloozen en floeg haare oogen neder. Ik ■was ook verward , myn hart begon te kloppen , en ik zag uit naar een of ander voor- wendzel om te konnen vertrekken. Maar . maar In 't kort Heeren noch myne voornemens noch myn Godsdienst, noch eer , noch dankbaarheid waren van eenig gewigt tegen zulk eene verzoeking ; Zy vielen alle te zamen als een gemakkelyk öagtoffer der alles overwinnende Adelaide. Adelaide was de eerfte die my drong te ver-  DE ZOT van AANZIEN. «71 vertrekken. Het was evenwel nog geen dag. Ik vond Muley wagtcnde. Wy kwamen door den weg die wy ingegaan waren. Ik {tapte in het vat, en hy liet my zagtjes neder. Toen ik de ftraat naderde , voelde ik eert hand die my geweldig van agtcren by den fchouder greep. Ik fprong 'er uit en den fchurk by de keel vattende , wilde ik aanftonds myn ponjaard in zyn hart geftooten hebben ; maar een of andere magt fcheen myn arm te wederhouden , en tot myn hart te zeggen wagt u dat gy by uw overfpelniet nog den doodflag voegt, David! Terwyl ik aarzelde, tastte een hoop my ovdrhoeds aan, zy greepen my by beide myne armen en my den ponjaard ontwringende, bonden zy myne handen van agteren te zamen , en leiden my naar de cellen der Imams dit eenigzins van het paleis affton» den. ■ Zoo dra als zy ligt gebragt hadden , riep hun boofd uit , wat, Osmyn! kan dit onze beroemde Osmyn weezen? Moest gy op zulk eene  a?2 De ZOT van AANZIEN eene wyze de gunften van uwen edelmoedi. gen en goeden Meester betaalen ? gy zyt een Christen, riep een ander; heeft uw Christus u dan geleerd het vertrouwen, dat in u gefteld wordt, te veriadenV Dit was een gevoelige fteek , zy ging my door het hart ; dan ik ftond in een befchaamde geemelykheid , en opende myne lippen niet. Hier gingen zy alleen, en eenigen tyd geraadpleegd hebbende, keerden zy xveder. Osmyn , zeide hun hoofd , gy Zyt een biaaf en zeer uitmuntend man, het zou jammer weezen u te verliezen. Uw geheim is evenwel by ons; en wy zweeren u by onze heilige Propheet, en by den ontzaggelyken Allah , dat zoo gy aan de éénige voorwaarde wilt voldoen, die wy van u vorderen, wy zullen begraaven 't geen wy weeten, in een diepte beneden het gras, en wy zullen u in de liefde van Ali aanbevelen , en de gunst van al het volk, en wy zullen u met waardigheden, rykdommen en eerampten overladen. Noein het fchie'yk zeide ik, wat het ook zyn mag, met gevaar, ja met verlies van myn eigen Ieven , wil ik 'er aan voldoen. Het is zeide hy  De ZOT van AANZIEN. 275 hy, nier anders dan dat gy uwen Christus af . zweeren , en Mahomet , wiens priesters wy ,zyn, aanneemen wilt, en dan zullen alle zegeningen van het paradys op u nederdaalen. Hier op gaf ik een diepe zugt; ik liet myn hoofd hangen, ik ftortte een zwygendetraan, zonder dat ik myne gedagten ten hemel durfde wenden ; Neen , neen , riep ik , fchoon Christus voor my niets is, en ik geen belang in hem hebbe; fchoon hy my los laat en verwerpt , voor tyd en eeuwigheid ; fchoon ik hem dagelyks verlochend heb in elk bedryf mynes levens, myn tong evenwel zal hem nooit verlochenen. In armoede en naaktheid , in gevaaren en wildenisfen, in den dood hier , cn in de hel hier namaals, zal myn mond hem belyden. Hier gingen zy wederom alleen , en wederkeerende , berigtten zy my dat ik twee dagen tyd had om uiy te beraaden op hun voordel; maar dat, indien ik niet bewilligde, ik aan den derden morgen levendig geëinpaleerd zou worden, met alle verdere pynigin. gen die de konst verder verzinnen kon, III. Deel. S ToeQ  «74 De ZOT vaw AANZIEN. Toen zetteden zy my op een foort vanbfi." dekten wagen en voerden my zoo naar Al« giers, daar ik in een donker gat geworpen, en met myn geheele lighaam met yzeren boeijen, aan de grond vast gemaakt wierd. Myn levensmiddelen waren befchimmeld brood en water , en geen één ftraaltje licht kon myne gedagten van de duisternis en verfchrikkingen van myn toeftand af wenden. Ondertusfchen tragtte ik myn befluit te verfterken, door by my zeiven de geheiligde belofte te herhaalen, daar Christus zegt. Die my belyden zal op de aarde, dien zal ik ook belyden voor mynen Vader die in de hemelen is. Myne, zeide ik, is maar eene mondelyke beiydenis; maar dat geen, dat ik om zynen wille ftaa te Iyden, zal dienen om my minder fchuldig, indien niet aangenaam in zyne oogen te maaken. Ik verlangde toen om op de proef gefield te worden , fchoon ik by de gedagten daar van fidderde. Ten laatiten verfcheen de dag. De Jmams kwamen , en herhaalden hunne vraag aan my ; maar ik bleef volharden, fchoon  De ZOT van AANZIEN. ïf$ fchoon in bewoordingen die naauwlyk verdaanbaar waren, want myn tong kleefde aan hef verhemelte van myn mond. Zy trokken my toen myne klederen uit/ tot deeze die ik thans aan hebbe, ontnamen my myn geld, andere kostbaarheden, en alles behalven deeze lieg te walnoot, en my opeen flede gelegd hebbende werd ik naar de gerigts plaatze gevoerd. De voornaamfte Imam vraagde my nog eens of ik den zoon van David verzaaken wilde? maar ik gaf hem geen antwoord. ik kor, niet fpreeken. Ik zag de toebereidzelen; de paal in de handen der beulen ; ik zag de vuuren om my Orttfteêkenj met de ysfclyke werktuigen die zy daar in leggen zouden om myn gebraden en lillend vleesch van myne beenen te fcheuren. Kon ik toen het vertrouwen gehad hebben van myne ziel tot God te wenden , om zyn byftand in dat beproevend en afgrysfelyk uur af te bidden , ik maakte geene zwarigheid , of hy zoude my fterkte van boven gezonden S a heb;  *7ö De ZOT van AANZIEN. hebben , om alles wat menfchen of duivels tay konden aan doen kragteloos te maaken ; en dan zou ik nu in deeze gewesten van zyn goedheid en gunden , myn beftaan voortzetten , in het dankbaar en verwonderlyk gevoel van zyne genade omtrentzulk een zondaar. ■ Maar als ik my het wringen van Barbar herrinnerde, welks aanzien alleen myn ziel niet had konnen verdragen; als ik de toebereidzelen zag van deeze nog zwaardere pynigingen; en toen de beulen de handen aanmy floegen om met hun werk voorttegaan, verloor ik myn gevoel, ik kromp van binnen weg van vreeze, myn hairen reezen te berge van fchrik; myn tong barftte fchielyk uit; heud op, fchreeuwde ik, houd op, ik wil alles zeggen en doen wat gy begeert. De Imam begon toen een formulier van afzweering uittefpreeken, 't welk hy beval dat ik hem nazeggen zoude, maar ik was zoo benaauwd en ademloos, dat zy verpligt waren my eenige hartilerkingen te geeven om my voor bezwymen te bezwaaren. Zoo  De ZOT van AANZIEN. 577 I Zoo dra ik weder eenigzins by myn verftand was, begon dc Imam weder met zyne godlooze plegtigheid , en ik twyffel niet of ik zou dezelve doorgedaan hebben, hoe veel afkeer myne ziel ook daar van had , maar op dat oogenblik hoorden wy van verre een vervaarlyk gefchreeuw en verfchrikkelyk roepen als van een geheele menigte volks; 't geluid van dit gefchreeuwen kwam al nader en nader; en fchielyk daarna zagen wy eene geheele menigte naar en van de Stad vlugten. Hunne woorden warennuzooonderfcheiden als verftaanbaar. Ali is gellagen! Ali is geflagen! was al het roepen; en Amuratte komt in vollen marsen op ons af. Hier ontliepen zy my alle met allen mogelyken fpoed, en langs verfcheiden wegen vlugtende , lieten zy my ongebonden , alleen by den paal. Zoo dra ik dit zag begon ik van den bevreesden en flaauwen ftaat in welken ik my bevond te bekomen; ik ftond op en deed myn best om naar de haven te geraaken. Daar zag ik een lange boot die juist gereed was aftevaaren met eene menigte knaapen, veelal in mynen toeftand, en een loop ncemende fprong S 3 &  %78 De ZOT vaw AANZIEN. ik van het ftrand in het midden van hun. Een man vraagde my in het Engelsch of ik een van de verloste flaaven was? Ja, verlost, verlost, wonderlyk verlost, riep ik. Waarop zy zonder verder vraagen zeil maakten, en in omtrent twee uuren bereikten wy het fchip, 't welk de conful beftemd had om de, flaaven over te brengen. Het overige van dien dag, bleef ik in een toe. ftand die niet ligt te begrypen valt. Myn hoofd en maag waren bywylen ongefteld doorflaauwe vlaagen, en myn ziel dvvarlde in een foort van verbaasde en bevreesde duizeling, als iemand die uit een naaren droom nog niet regt wakker is. Tegen den avond wierp ik my zeiven in het hol van het fchip neder, en zonk weg in eene diepe rust, wyl ik in de drie voorige nagten >D dagen niet geflapen had. De volgende dag vond ik myn Iighaam merkelyk verfrist , dan de gefteldheid van myne  Dï ZÖT van AANZIEN. 279 ziel was gelyk die van eene ongeruste en tuimelende zee na eenen woedenden ftorm. Ik zag rond naar troost, maar daar was geen troost by de hand. Ik keek ver uit naar hoop, maar daar kwam geen hoop in het uitzigt 5" Het gevoel van beftaan werd een last, die voor my ondraagelyk was; en konde ik myn wensen bekomen hebben , de fchepping zou al wederom ontfehept geweest zyn. Geduurende onze geheele reize bleef ik byna in-dezelve geestgefteldheid. Want fchoon ik zomtyds in de vrolykheden en grappen van het fcheepsvolk wilde mee doen, 't was enkel een vermaak van zinneloosheid ; en ik zonk dan wederom fchielyk weg in eene diepte van moedeloosheid, wier duisternis geen enkele Itraal van vertroosting wilde toelaaten. De verzoeker wilde my toen bewegen,om door een dolk of door my te verdrinken een einde te maaken aan een beilaan dat alleen diende om my te kwellen : Maar dan werd ik wederhouden, door de vrees, dat ik van dat beftaan niet ontflagen mogt weczen, en dat de S 4 dood  28o De ZOT van AANZEIN". dood ffly dompelen ZOude in een eindeloos gevoel van die angsten, in welke ik den ondeugenden Barbar had zien worftelen , dit zegge ik, wederhield my den dag van myné verfchrikkelyke verdoemenis te verhaasten en dus bleef ik wagtende in een droefgeestig'en vreesfelyk uitzien naar het oordeel. Jk riep dan my zeiven by het einde van den nagt voor dat verfchrikkelyk oordeel. Gy vyand David, zeide ik , waarom zyt gy in fchuld gezonken boven alle die ooit fehuldfe waren ? Het was uw geluk dat <*v Ar;„ , . ö^u-v, uat gy drie goede cn vnendelyke Meesters gehad hebt, goed en vnendelyk meer dan gy noodig hadt, en ver boven uwe wenfehen, en deeze alle hebt gy bedrogen gy hebt ze beroofd en verraaden Ja zelfs den Meester van alle Meesters, ^Meester die myne vryheid. was temidden « den ftaat myner gevangenisfe, ik w?s ophet Punt van Jezus te verzaaken; Ja . ik ver wierp , ik verlochende hem , ik had beloofd en my verbonden hem te verwerpen en te verSchenen; en hy za! u verwerpen; in den tyd en m de eeuwigheid, zal hy u verlochenen, David! Op  De ZOT van AANZIEN. 281 1 Op zekeien avond ontftak 'er een vrees.'elyk -onweer; en terwyl de meeste van ons volk iets aan den fchcepsbezorgcr gaven voor Herken drank, en dus, hun gevar zaten te verdrinken, en op eene godlasterlyke wyze te v'oeken en zwoeren aan het eene eind van het fchip; waren myne m ikkers die hier tegenwoordig zyn, bezig met bidden en het zingen van lofzangen tot Gods eer. Beide partyen verzogfenmydat ik my by hen vervoegde, maar beide weigerde ik mede tc doen; want ik kon in anderen die boosheid niet goedkeuren, die ik in my zeiven veroordeelde cn veragtte; en ik kon'er niet aan denken om den geheiligden naam van Christus in mynen vervloekten mond te neemen, nadat ik zoo onlangs my als een valsch afvallige had gedragen. Ik oordeelde my zeiven als den vlugteling Jonas te zyn, wiens misdaadcu het fchip in gevaar bragten, en ik was op het punt van de zeemaats te raaden my overboord tc werpen. Emdelyk ftilde de ftorm , maar myne ongerustheden bedaarden niet. Ik wenschte be< rouw te hebben, maar ik dagt dat de irooge.'ykheid myner bekeeringe voorby was; en dus S 5 bleef  lEz De ZOT van AANZIEN. bleef ik in een ftaat van misnoegen en vyandfcbap tegen my zei ven , tegen God, tegen mannen en vrouwen. Toen de Officieren van het geregt in kwa-. men, en op order van Heer Thomas , zoo veel myner medgezellen gevangen namen ; fchoon ik dagt dat ik niet bezorgd behoefde té weezen wat van my worden mogt, egter be» gon de natuur weer haare regten te vraagen; ik beefde en werd zeer bleek gelyk ik onderftel; alle myne misdaaden kwamen weer levendig voor myne gedagten; ik verbeeldde my dat zy even zeer voor uwe oogen bloot lagen; en ik verwagtte elk oogenblik, mede aangepakt en gelyk myne mede makkers naar de gevangenis gebragt te worden. Maar toen ik vond, dat gy, in plaatze van my te ftraffen , my voorftelde met uwe goedheid te overladen, fcheenen myne zonden my nog veel zondiger toe; uwe goedheden verzamelden^zig, ineenhoop, op het hoofd van myn fchuld; en ik viel geknield aan uwe voeten al^ onder het gewigt van een berg. Zoo dra hy zyne hiftorie geëindigd had ; riep  De ZOT van AANZIEN. sgg riep ik, hou moed en neem troost, David, uw geval is lang zoo wanhoopig niet als uwe confcientieufe vreezen dezelve fchilderen. Uw dooling ligt daar in , da. gy vertrouwt in uw eigen gevoel van pligt, en in de magt uwer eigen vermogens om de verzoekingen te konnen wederllaan; en de beste man, die 'er ooit ademde, zoude onvermydelyk gevallen zyn als gy deedt, David, zoo hy geen meerder byftand gehad had, Gy weet nu uwe eigen zwakheid; gy hebt door eene herhaalde ondervinding geleerd, dat gy in of van u zeiven niet meer tegen de vyanden uwer ziele, als zy u aanvallen, kunt Haan, dan een tak die van zyn wortel afgcfcheurd, en alléén op zyn eind gezet is, ftaan kan tegen de aanvallen van een opko. mend onweder. Keer u derhalven tot uwen wortel, David. Vertrouw niet langer in uwe eigen fterkte , om u zei ven tegen een riet zelfs aantezcttcn. Keer tot denrotsftcen , myn vriend, van welken gy afgehouwen zyt. Kleef vast aan hem, rust op hem, fte! uw geheele hoop in hem; en dan zal uwe. zwakheid ftcrker worden dan een geheel leger met banieren ; cn noch leven noch dood, noch overheden noch magten, noch tegenwoordige noch toe-  *84 De ZOT van AANZIEN. toekomende dingen, zullen in ftaat zyn u te fcheiden van de liefde Gods die in Christus Jezus is. Terwyl ik fprak begonden zyne oogen te glinfteren, de wolk van zyn gelaat helderde op, zyn aangezigt fcheen betrokken door een minzaam genoegen , hy zoude nauwlyks voor den zelfden perfoon zyn gekend geworden, en hy riep, ik wil, ik wil dan nog eens mynen God zoeken; o myn goede Meester ei bid voor my, dat ik hem naderen mag; en in leven of fterven, wil ik hem nooit, nooit weder los Iaten. Hy wilde zig toen weder aan myne voeten geworpen hebben, maar ik fpoede my om dit voortekomen. David, zeide ik, ik gaa naar Frankryk, en eer ik vertrek zou ik zeerblyde weezen,indien ik u in ftaat zag om op eene behoorlyke wyze uw brood te hebben. Nu in plaatze van de twintig ponden, die gy u zeiven zoo onwaardig geoordeeld hebt,,zyn hier tweehonderd om een foort van begin met u te maaken, en ik zou zeer in myn fchik zyn te weeten wat gebruik gy u voorftelt van dat geld te maaken. In  ' De ZOT van AANZIEN. 285 In de eerfte plaatze, Mynheer, zeide hy, Kil ik myne twee oude meesters al het geld •Vedergeeven, dat ik hun ontftoolen heb,met volkomen of dubbelen intrest, 't welk gelyk ik onderftel zeventig of tagtig ponden beloopen zal , en dan wil ik elke penning van het overfchot u te rug brengen; wantin waarheid gy zult my daar niet toe krygen van my zeiven daar mede te vertrouwen. In myne tegenwoordige wyze van denken , zou het voor my van geen meer gebruik zyn dan de fteenen of de drek van de ftraat. Myn ftaat van flaverny en arbeid was de eenige ftaat van myn geluk , die ik ooit fints myne geboorte gekend heb : en ik vrees , ik liddere op het bezef van overvloed; ik ben reeds al te ryk in myne vryheid. Ik ben nu in een vry land , en daarom Heer van mynen eigen akker. Arbeiden is maar fpel voor my. Het loon van een beftelder , op de plaatze daar ik hier ben , zal my overvloed genoeg geven ; het zal my verder genoegzaame voorraad verfchaffen om den nood der ellendigen te hulp te komen, en de aanzoeken van den bedelaar te hooren. Myn  *8<5 De ZOT van AANZIEN. Myn goede David , myn lieve booteling J eeide de waardige Heer Thomas, en dit zeg^ gende nam hy hem zeer gulhartig by de hand , hoe kwaamt gy doch aan die walnoot, het eenige overfchot van alle uwe fchatten , die gy liegt noemt, en evenwel hebt tot op deezen dag 1 Gy zyt als Pharao omtrent zynem opperfchenker , Mynheer , zeide David , gy brengt uwen dienstknegt alle zyne fouten levendig voor zynen geest. Toen de Sultane, gelyk ik u verhaald heb. be, my al de fchatten van haar cabinet vertoonde en bloot leide , vergde zy my daar uit iets te neemen dat ik het zeldzaamst en agtenswaardigfte vond. Dan, wyl myn gierige geest my toen niet bezielde; wierp ik myne oogen op eenige walnooten die in een hoek lagen , en een deuelve neemende, zeide ik dat ik die ten gcdag'enisfe van haar bewaren wilde , zweer my dan , riep zy, dat gy dezelve nooit breken of openen zult, voordat gy in uw eigen land zyt. Dit was een gemakkelyke voorwaarde, en ik voldeed daar aan. Hadt  •De ZOT vam AANZIEN. a8? Hadt gy de Sultane lief, David? Ja Myniheei tot in een uiterfle , gelyk ik ook over. : tuigd ben dat zy my lief had; en wy deeden ■ malkander de gelofte van te zamen te zullen trouwen indien wy beide ooit weder in een ftaat van vryheid geraakten; en gebonden of vry , nooit iemand anders te zullen trou» wen. Laat my uw walnoot eens zien David, zeide Heer Thomas, gy .zyt nu onder geen verdere verbindtenis met betrekking tot dezelve. Breekze dan niet bidde ik uMynheer, zeide David , om dat ik ze nooit kwyt wil weezen. Ik wil ze niet breeken David , ik wil ze alleen met myn mes opendoen en een weinigje vischlym zal ze weer aan een hegten. Heer Thomas nam toen de walnoot, enzS eenigen tyd in zyn hand gewoogen hebbende; zeide hy ik wil u honderd guinies geeven David , voor de kans van het geen in ■die bast zit. Ik wil honderd ftuivers houden, Mynheer, zeide David, indien ik genegen ben iets van uw geld te neemen, zonder w  ■ 188 De ZOT van AANZIE!*, u de waarde daar van te geeven. Mynheer, Thomas nam toen zyn mes, en de bast me] alle voorzigtigheid openende zeide hy , ik heb fterk vermoeden dat ik aanftonds de markt moet doen ryzen : en oogenblikkelyk haalde \ hy daar uit een diamant van het eerfte water! en dc eerfte grootte. Wy alle fprorgen op en waren ten uiterften verwonderd; en David was de eenige perfoon in het gezelfchap, die noch in woorden noch trekken, dc geringde vreugde of vergenoeging by die gclegendheid liet blyken. Heer fhomas, die een juwelier was, den fteen eenigen tyd met veel vermaak en verwon- ! dering befchouwd hebbende, zeide, Mr. David, ik zou u zeventien honderd ponden voor deeze diamant bieden zoo ik niet dagt dat ze veel meer waardig was, doch ik zal 'er beter van konnen oordeelen als ik zc eens op de fchaal heb. Neem ze, Neem ze, Mynheer! zeide David, en ik wensch 'er u hartelyk gehik mede, geef my de bast alleen weerom, dat is alles wat ik 'er van wil aanneemen. Toen my 1 met een bleek en ongerust weezen aanzien- de, I  De ZOT van AANZIEN. 289 8e, zeide hy. Ach! Mynheer dit is buiten twyffel wesr een andere list van den verzoeker, ik vrees dat ik van dien ouden medgezel niet af zal geraaken zoo lang ik zien kan. Ik ben het lang met u over dit ftuk niet eens, David, zeide ik: Ik g'eloove eer dat de voorzienigheid u deezen fchat gezonden heeft, op een tyd , dat hy ziet, dat gy daar van een waardig gebruik wilt maaken. Och Mynheer, riep hy, indien het dan weer eens myn geval werd dat ik myn God afval, dan zal ik zekerlyk zinneloos worden of my zeiven van kant helpen. Waarom dat David? vraagde ik. Gy moet niet verwagten dat gy zoo aanftonds in een zondéloözen ftaat zuit overfpringen. Dit is alleen den toeftand der geene die den goeden ftryd geftreeden, den loop geloopen en het geloove behouden hebben, zulk een ftaat is alleen voor die geenen, in wie het kind van Bethlehem niet eerst ontvangen is, maar voor hun in wien het opgegroeid is en reeds volle wasdom ver. kreegen heeft. Deeze konnen in waarheid niet zondigen , maar loopen met een blyden en vryen wil, in alle foorten van goedheid, gelyk een ftroom gewend is voortteftroomen tot deszelfs vermaagfchapten en verknogten oceaan. ÉL Deel. T Maar  2§o De ZOT vah AANZIEN. Maar wat zulke luiden betreft gelyk gy en ik, broeder David, wy moeten te vreden zyn met te moeten worftelen, en by beurten te vallen en op te iïaan. En fchoon wy honderd maal daags vallen, en ook daar over bedroefd zyn David, egter moeten wy den moed niet opgeeven , maar even dikwyls tot onzen helper wederkee. ren in een volftrekt wantrouwen van ons zeiven, en een volkomen vertrouwen in zyne magt. Want hy is almagtig om ons op te heffen als het Hem goeddunkt en de balzem van Calvarie, is beter dan de balzem Gileads, om alle •onze wonden te geneezen. Ik wil u een ander geheim zeggen David, 't welk ik leerde van een Heiligen, die nu al in den Hemel is. Dat de vernederde ftaat van menigvuldig en erkend vallen veel verkicsfclyker is voor een mensch, en hem tot veel grooter gelukzaligheid bekwaam maakt, dan de ftandvastigheid van een ongevallen Engel; wyl het zyn zelfsvertrouwen en berusting in fchepzelen uitput, en iemand geheel werpt op de.i eenigen grondflag, die in eeuwigheid beItendig is. Hier  De ZOT van AANZIEN. 291 Hier greep hy myn hand, en drukte ze aan ■zyne lippen, wat zal ik u geeven , myn meester, wat zal ik u geeven, riep hy, voor al die vrede en troost die gy in myn hart uit ftort? Nu mag ik den troon der barmhartigheid genaken, geweldig beladen met alle myne zonden, dat is te zeggen, met myn geheele zelfs, ik wil vertrouwen op vrye genade om den geheelen last weg te neemen, en op vrye genade alleen voor alles goeds dat voorts in my zyn zal. Dewyl het nu Iaat werd, befloeren wy dat Heer Thomas David in zyn eigen koets mede naar huis zou neemen; en dat ik Thomas zou mede neemen in een huurkoets ;, en ik gaf last met betrekking tot dc overige knaapen dat men hun honderd en vyftig guinies per man zou geeven. Toen wy gereed Honden te vertrekken, vatte Thomas David om den hals. o Myn lieve David, zeide hy, ik zal my nooit weer vermee» ten over eenig mensch te oordeelen; want ik hield u voor een regte deugniet, daar gy ondertusfehen vyftigmaal beter mensch dan ik Ta ze!.  292 Dè ZOT van AANZIEN. zelve waart. Hier op wenschte ik den Heer Thomas en David een goede nagt, en Tirlah en Thomas by my in de koets plaatzende, reeden wy regtftreeks naar huis. Toen ik in huis kwam , kwam Mejufvrouw Tirrel my met een zigtbaare blydfchap in haar gelaat in het gemoet loopen; myn lieve heer, riep zy, wat begon ik over u ongerust te worden; ik heb het avondmaal zoo lang op gehouden. Laat ons , zeide ik , dan daar van zoo fchielyk als het u behaagt gebruik maaken, want ik heb daar een waarden vriend met my te huis gebragt. Ik plaatfte de tweelingen regt tegen over elkander aan tafel en ik liet Tirlah en den jongen Jacob by ons zitten. Terwyl ik het vermaak had de wederzydfche aandoeningen van den broeder en de zuster waar te neemen, zagen zy elkander ftyfaan, beide veranderden zy van gelaat, en geen van hun wilde iets gebruiken, Mr. Thomas, zeide ik, waarom eet gy niet? Thomas, Thomas, riep de zuster op een fchielyken en driftigen toon;  De ZOT va» AANZIEN. 293 toon; kan het weezen— kan het weezen. o Myn Broeder! Dit zeggende, deed zy een fprong diezyom de geheele waereld, op een anderen tydnietzou hebben kunnen doen. Zy fprong over tafel, eeten , geregten en borden heen , terwyl zy haaren broeder aan vatte en om zyn hals hing, zonder zig eenigzins te bekommeren over de fcherven die zy gemaakt had. O myn Thomas! o myn Leentje! myn Thomas! myn Leentje! was al dat men in hunne Lief. koozingen hoorde : zy zagen niemand dan elkander; en ik wilde gaarne duizend foupëes verliezen of geeven, om nog eens zoo te gast te gaan als dien avond. Toen de Heer Clinton aan dit gedeelte zy. ner hiftorie gekomen was, kwam een knegt met e?n ontftelden fpoed een brief aan Mevrouw Maitland brengen. Zoo dra zy dezel* ven in allen haast doorlopen had , riep zy , myn lieffte Heer, ik moet u op dit oogenblik verlaaten. Ik bood u onlangs een honderdduizend ponden aan, en nu weet ik niet of ik wel ?oo veel fchellingen in de waereld hebbg. Hier T 3 werd  «94- De ZOT van AANZIEN, werd ik onderl igt, dat de gemngtigde van alle myne zaaken zig weg gemaakt heeft en naar Frankryk gevlugt is. Maar ik moet naar de Stad vliegen , om naar dit werk te verneemen. Zoo gezegd hebbende neeg zy en vertrok fchielyk, zonder baaren neef den tyd te geeven om haar zynen dienst aan te bieden. De volgende mogen belastte Mr. Clinton zyn rytuig aan de deur , en naaste zig om haar aan haar huis te Londen op te wagten ; maar hem werd gezegd dat zy aanftonds naar Douvres vertrokken was, omtrent een uur geleden en hy keerde zeer neerflagtig en bedroefd om haarent halven te rug. Binnen drie weeken daarna kwam Mr. Clement met zyn jonge pupil weder tehuis. Geheel verligt van het geld, dat zy medegenomen hadden , Mr. Fenton , want zoo zullen wy hem weer noemen, omhelsde Clement op een vriendelyke wyze , en nam Harry in zyne armen als of zy van eene lange en gevaarlyke reize te huis gekomen waren. Wel Clement zeide Mr. Fenton, wat ver- flag  De ZOT van AANZIEN. 295 ffag doet gy. ons van uwe expeditie ? Een verflag, Mynheer, dat zeer onaangenaam aan alle levendige menfchen zou weezen, behalven aan u alleen, in 't kort onze jonge Heer heeft u over de duizend ponden in fchulden gedompeld boven de groote fom , die wy medegenomen hadden. Ik hoop dat de voorwerpen het waardig waren , zeide Mr. Fenton!'? zeer waardig indedaad,Mynheer, ik zag nooit zulke tedere en aandoenlyke toneelen. Dan zal ik dubbeld betaald en verrykt wor. den door het verhaal daarvan, zeide Mr. Fenton. Hier vraagde Harry zeer ongeduldig naar Mejufvrouw Clement en zynen vriend Ned , en hem berigt zynde dat zy op een bezoek waren by. de weduwe Buurlief, nam hy voor het tegenwoordige een fchielyk affcheid en vloog weg om hen te omhelzen. Zoo dra hy gegaan was, zeide Mr. Clement , ik kan niet denken dat 'er op de waereld zulk een jonge meer is als de uwe. Ik wil hem zelve zyne gevallen in de onderfcheidene gevangenisfen laaten vernaaien; zy T 4 maak-  206 De ZOT van AANZEIrx. maakten zulk een uitwerking op zyn hart; dat zy noodwendig een diepen invloed op' zyn geheugen gehad moeten hebben ; dus zal ik u alleen zeggen wat op onzen weg naar Londen voorviel. Dewyl wy al praaiende en op ons gemak wandelende den weg langsgingen, kwam ons een arm man tegen die in een vlaag van vallende ziekte neer ftorttc. Toen Harry de trekken en ftuïpcn zag, in welke hy lag , werd hy bleek en zag zeer ontileld, hy nam my onder den arm en zeide , kom weg , hy ftuuwde my zoo hard voort als hy konde. Maar wy waren niet ver gegaan als zyn tred begon te bedaaren, en ophoudende en ftame? lende, zeide hy, laat ons weerom keeren, laat ons weerom keeren Mr. Clement, laat ons te rug gaan en den armen man helpen! wy keerden fpoedig te rug, wy tilden zyn hoofd op en bewaarden hem van het tegen delleeuen aan Hukken te ftooten. Ik wrong toen zyne gefloo ■ ten handen open en de palmen wat gewarmd hebbende, begon hy te herftellen en kwam fchielyk by zich zeiven. Ondertusfchen was Harry's ontlleltenis nog niet geheel over. Hy fcheen  De ZOT va» AANZIEN. 297 fcheen zig gaarne van het voorwerp van zyn fchrik weg te maaken, en zyn hand in zyn zak fteckende haalde hy daar uit al het zilver geld dat hy h;d, hy wenschte hem betere gezond» beid, en ging weg. Wy waren geen halve myl verder gegaan , toen ik een kleine meid, in een land aan dc regter zyde zag , die een koe door een naauw hek op den weg dry ven wilde, op dat haar moeder, gelyk ik onderftcl, ze melken zoude, maar de koe fchopte haar, fcheen weeldrig en koppig, en liep ginds en weder, en wilde niet geleid worden. Straks zette het arme kind het op een fchreeuwen als of alles, wat zy in de waereld waardigs had, verlooren was. Harry leende een vaardig oor aan haare klagten, hy zag in wat naarheid het arme kind was, hy kruiste de weg over , tot boven zyn enkels in de (lyk, fprong het veld in, toonde dat hy gaauwer dan de koe was , en ze door het hek dryvende , bragt hy haar op de plaatze daar het kind haar hebben wilde. Die ogtend, waarlyk, was voor Harry een morgen van aartige avontuuren. Toen wyaan T 5 de  *feo8 De ZOT van AANZIEN. de voorftedcn van Iond°n kwamen, hadden wy byna een volwasfen meid met een mand met eijeren cp haar hoofd ingehaald. Een gróote lobbes van ■ een jonge , liep ons met een harde -flap voorby, en dc meid agter na loopende , gaf hy de mand een tik met zyn hand , en wierp al de eijeren aan ftukken tegen een fteenagtige ptoatze van den weg , en zyne hielen ligtende, liep hy ons als vooren voorby. Harrys verontwaardiging :was gewekt, en het op een Ioopen zettende , haalde hy hem fpoedig in , gaf hem eenige harde flagen met zyn ftok over zyne fchouders. De jonge viel toen op Harry aan , floeg hem op een geweldige wyze met zyn vuist tegen zyn hoofd, toen ik toefeboot om hem te helpen, wyl de jonge hem al te ongelyk fcheen.Maar eer ik kwam,had onze held al een haastig eind aan het gevegt gemaakt , want van den grond fpringende had hy zyn hoofd tegen des jongens neus en mond aangebotst die aanftonds begon tefchreeuwen,en ziende dat zyn bloed voor deii dag kwam , nog eens weder de vlugt nam , Harry hem met zyn ftok agter na, en roste hem op zyn plai-  De ZOT van AANZIEN. 299 plaizier ter degen af tot hy oordeelde, dat hy hem naar de volkomcne waarde der eijeren genoeg flagen gegeeven had. Ondertusfchen bleef de arme meid , in 't geheel met wectende - wat 'er omging , fchreijcn en haar handen wringen over het breeken van haar koopmanfchap. De ftem van een fyreene kon zoo veel vermogen niet gehad hebben om Harry te lokken , en te rug te roepen van de verte die hy gegaan had; hy keerdt; haaf tig weer by haar en ik volgde. Myn arme meisje , zeide hy , waar gingt gy met die eijeren heen ? Naar de markt, jonge Heer, zeide zy. En wat verwagtte gy daar voor te maaken V Omtrent vyf fchellingen , Mynheer , en ik had myn Vader en Moeder beloofd om daar voor myn broertjes en zusjes fchoentjes en kousjes te koopen,en nu moet ik 'er de fchuld van hebben , dat die arme kleintjes barrevoets gaan. Hier begon zy weer te weenen en haar traanen kree; ge en frisfchen loop. Harry verzogt.dat ik hem tien fcheïlingen leenen zoude, en naar de fchreister weder- kee-  SP* De ZOT van AANZIEN. keerende, riep hy, hou alle beide uw handert eens op myn arme meid! Toen gaf hy haar vyf fchellingen in elke hand, daar, zeide hy, is het geld voor de eijeren: en daar zyn nog vyf fchellingen meer, fchoon ik vrees dat het te weinig is, voor al de traanen die zy u gekost hebben. Nooit zag ik zoo fchielyk zoo groot eene verandering op eenig gelaat. Verwondering, dankbaarheid, vervoering ftraalden haar ten' oogen uit, en gaf een vrolyke blos aan haar geheele aangezigt. Zy ftak haar geld in haar fchoot, zy viel neder op haare kniën in de flyk en Harrys hand vast houderide kuste en drukte zy dezelve by herhaaling, zonder dat zy in ftaat was een woord te fpreeken. Toen Harry's oogen ook vol begonden te worden tragtte hy zig van haar te ontflaan, hy liep zoo hard voort als hy kon , want zoo veel dankbaarheid had hy naar zyne gedagten niet verdiend. Dit, Mynheer, was de laatfte onzer gevallen op onzen weg naar Londen. Maar had gy ons op onze terug reize gezien omtrent twee  I DÉ ZOT van AANZIEN. 3t»r Itwee uuren geleden, gy zoudt u verwonderd Ihebben , dat wy met flyk zoo bevuild waren [door het helpen van twee pasfagiers met hunne pakken die in de flyk zaten; of by het op helpen van vee dat onder hunnen last gevallen was; want Mr. Harry dwong my om even bezig en handig, in gevallen van hulp te weezen, als hy zelve. Evenwel Mynheer moet ik u 'zeggen , dat Mr. Harry met al de voorcrefFelykheden van zyn përfoon, hart en verftand , by luiden van rang maar voor een Lomperd zal gehouden worden , indien het hem niet toegelaten wordt zig naar zommige a la modifche zwakheden , en a la modifche gebreken deezer eeuwe te Knikken. Wy deeden eene wandeling in demaliebaan, tóen wy door den Graaf van Mansfield ontmoet werden , die eene groote blydfchap betoonde op het zien van Meester Harry , zyn oude kennis gelyk hy hem noemde, hy drong zoo iterk by ons aan om by hem to eeten, dat wy hem dit op geene welvoeglyke wyze weigeren konden. Daar  308 De ZOT tan AANZIEN. Daar was een groot gezelfchap, meest al van jonge luiden van beide Sexen, welke den Lord Bodem en zyne zuster Lad^ Louize, kwamen opwagten. Harry werd door Mevrouw Mansfield en haaren zoon den jongen Lord verwelkomd en, begroet met geen fchyn van de oude vyand. fcbap. Eenigen tyd na de maaltyd werd den Graaf een geheel pakket brieven ter band geftcld, en, zyn excus alleen aan Harry makendde, ftond hy van tafel op en ging in zyn cabi. Wfcw t-ltjorbs hts ixriaak Lord Bodem en zyn zuster leiden toen dé jonge Heeren en Dames in een ander vertrek naast de eetzaal, daar werden verfcheiden fpecl tafeltjes gezet, en ik begon voor het credit van myn pupil te beeveu , wyl ik wist dat hy in zulke dingen flegts een Leerling was. Ondertusfchen verdeelden de overige Heeren en Dames zig in partyen van drie en vier om te omberen ; en ik llenterde buiten de kamer rond de prenten befchouwende van de Ariadne en de Aurora naar Guido, benevens eeni-  De ZOT vi» AANZIEN. 303 eenige fchoonö fchilderftukken , die de Graaf uit Italien mede gebragt had. Ik bad reeds meer dan een uur, my met die vermaakelyke tydkorting bezig gehouden, en by na den tour door de geheele eetkamer afgedaan, wanneer ik op een kleinen afftand agter Mevrouws ftoel ftond, my houdende als of ik in 't geheel geen agtfloeg op het geen 'er omging , Lord Bodem naderde op zyne töonen en by zyn moeder komende luisterde en fluisterde hy haar in het oor, wat zegt gy Mama, zeide hy; waaragtig Fenton is een gek eenregtegek op myn eer. . Hy kent geen eene kaart in het geheele fpel, hy weet geen onderfcheid tusfehen hartenaas en klaveren-negen. Ik denk dat hy het onderfcheid en de waarde van het geld ook niet weet; want toen wy laatst te zamen gingen , vraagde een bedelaar hem om een duit, en ik zag dat hy hem een fchelling in zyn hand liet flippen. Waarlyk, Mama, 't is de grootüe gek die ik ooit kende , en evenwel, arme ziel als hy Is, hy fchynt 'erniets van te weeten. Onder deeze redenvoering van LordBodem • over  304 De ZOT vas AANZIEN, over zynen nieuwen vriend , voelde ik datmyj geheele lighaain van fpyt gloeide en tintelde; en aanftonds daarop kwam Harry met het ge heele kleine gezelfchap binnen. Meester Fen; ton, riep Mevrouw, ik wenschte u wel eens te fpreeken. Kent gy de kaarten niet myn lief f Neen waarlyk niet, Mevrouw. Kunt gy dobbeien? Neen Mevrouw. Kunt gy dammen of fchaaken? Niet met al, Mevrouw. Wel dan moet ik zeggen dat al uw vaders geld u nooit onder luiden van eenige opvoeding of fatfoen zal brengen. Kunt gy dan geen één fpel fpeelen, Meester Harry < Ja zoo wat van de vos en de Ganzen Mevrouw. Zy begon te glim-lachen en vraagde: myn lief, welke van de partyen zoudt gy kiezen ? De party der Ganzen Mevrouw. Dat dagt ik wel, fchreeuwde Lord Bodem zeer vrymoedig uit, waarop een luide* lach door de geheele kamer klonk. Hier bekeef Mylady het geheele gezelfchap, en riep Harry weer by zig, die wat agter af gegaan was. Zeg my bidde ik u, zeide zy, waarom gy de party der ganzen verkiest ? Om dat ik, Mevronw, altyd- wensch, dat de onno. zeiheid het van de boosheid en het bedrog zal winnen. ]-)e  DE ZOT van AANZIEN. 305 De Gravin was verwonderd , en hem en. eenigen tyd ftyf aangezien hebbende kuste zy hem zeer vuuriglyk; Gy zyt een edele knaap, zeide zy, en zy mogen alle zelfs zotten en dwaazen zyn die u ooit voor het een of ander houden. De oudfte der johge edelluiden leiden hunne kaarten neer, en verzogten de jongfte om een ander fpelletje te verzinnen. Lady Louize ftelde de trek-handfchoenen of vraagen en beveelen (*) voor en dit laatfte koozen zy. Onder de Meisjes was zekere Mejufvrouw Regt-op, de erfgenaame van een grootgoed. Schoon haar perfoon zeer mismaakt was: haar gelaat was het waare Schildery van heimelyke versgting; en naauwlyks kon iemand tegen haar fpreeken, of haar aanzien, zonder gevoelig te weezen van de veragting, die zy hem toonde, door den zydelykfchen lonk van haare oogen, het draayen van haar hals en wippen van haar hoofd. In (*) The questionsand commands, een Engelsch fpel. III. Dssl. V  3©6 De ZOT van AANZIEN. In den Loop van hetfpel, werd onzen Harry belast e:n k. ars in de handen van Mejuffrouw Regt op te geven en dan den kandelaar te kusfen , welk bevel hy lettcrlyk raar kwam , door haar de kaars te geven en de kandelaar die hy in zyne eigen handen hield te kusfen. Hierop werd een groot gejuich in het ge. heele gezelfchap gehoord, en O de zot, dat zinnelooze fchepzcl, de zot, de zot, de zot, werd van rondsom herhaald ; terwyl Lord Bodem lachte en opfprong van biyafchap. Ik was verwonderd dat ik In Harry's gelaat geene vernedering bcfpeurde over deeze hoertery. Ten taatftes riep Mevrouw Mansfield hein by haar. Hoe myn lief, zeide zy, kunt gy zoo mistasten, wist gy niet dat toen gy de kaars in de handen van de jonge Juffrouw gaaft, zy de kandelaar werd en gy haar gekust moest hebben. Harry, naderde Mevrouw ftil aan het oor, en fluisterde haar in; ik had geen zin in het metaal, Mevrouw, daar die kandelaar van gemaakt was. Mevrouw Mansfield zag weer verwonderd ets zeide, jou flimme plat, gy zyt een zeer flim- ma  De ZOT van AANZIEN. 30? me plat, by myn eer en hebt verftand genoeg om de wyste van ons allen voor den gek te houden. Jacob Bodem, riep Mevrouw, Luidkeels, kom hier! Ik moet u zeggen Jemmy, dat gy u zeer liegt gedragen hebt omtrent deezo Uwen jongen vriend, die u door zyn voorbeeld 200 zeer verbeterd moest hebben als hy u door zyn bezoek vereerd heeft. Ik moet 11 voorts zeggen Jemmy Bodem, dat wanneer gy ii voorftelt den jongen Heer Fenton tevernede. ren, gy alle roemdraagt op uw eig^n laagheid en eer ftelt in uw fchande. Hiercp, ftond ik op en onze complimenten aan den graaf verzogt hebbende, leide ik myn'jonge Last weg uit vreeze van in nieuwe ongenade te vervalleu. Terwyl Harry uit is, zeide Mr. Fenton, verzoeke ik u my een' algemeene fchets te geven van de wyze, op welke gy uw geld betaald hebt. In de eerfte plaatze, mynheer, zeide Clement zult gy bevinden volgens deeze Lyst, dat, voor weinig meer dan de vyfbonderd toegelegde ponden v/y vyfennegentig V 2 ge-  3o8 De ZOT van AANZIEN.' gevangenen verlost hebben, wier fehulden vaii veertig fchellingen tot twaalf ponden de man bedroegen. Deeze waren meestal dag. loonders, als weevers, of'andere ambagtsluiden, en wyl zy geene middelen noch aanmoedigingen hadden om hun werk voorttezetten in de gevangenis , fleefden zy van de aalmoefen die zy aan de traliën af bedelde, et van hun aandeel aan de giften, welke liefdadige luiden nu ën dan ten hunnen behoeve zonden. Deeze waren alle byna half dood; en meer dan half naakt, evenwel kon men naauwlyks zeggen dat zy medelyden verwekten, wyl zy doorgaans vrolyk en ongevoelig van hunne eigen ellende waren. Noch er was er geen onder van wiens hiftorie ik een enkele omftandigheid verhaalenswaardig oordeele. Zommige , egter, waren van aanzien eh verheven boven deeze clasfe. Onder anderen was er een Franfche Marquis , en een Duitfche Graaf, de Graaf was onder arrest van zyn hospes en de Viarquis onder die van zyn kleermaker. Zoo dat weinig meer dan vyftig ponden hun hunne vryheid gaven. Ter-  De ZOT va» AANZIEN. 309 Terwyl de Cipier van de Fleet prifon ons de lyst opmaakte van de voornaamfte fchul • denaars, deed Harry en ik eene wandeling op de plaatze, en zagen twee knaapen in levery verfcheiden rookende bedekte fchotcls aandraagen, op den fteenen trap naar een voor eetkamer. Dit verwonderde ons en maakte my nieuwsgierig om te onderzoeken welk eene gevangene het weczen mogt, die daarop zulk eene kostbaare en pragtige wyze leefde. Mynheer zeide de ondercipier, daar zyn wei. nig menfchen vry die pragtiger leeven dan deeze Heer die ons de eer gedaan heeft om den Haf van zyne rust hier te plaatzen. Zyn naam is Sink. Hy is een Advokaat en oud Bacchalareus van omtrent zestig jaaren. Hy zit hier om verfcheiden fehulden, die te zamen wat meer dan negen duizend ponden bedragen, en hy is beroemd als iemand, die dat geld ruim bezit. In de laatfte twintig jaaren gedroeg hy zig met de ftrikfte eerlykbeid omtrent alle menfchen , en met de fterkfte vertooning van vroomheid omtrent God. In het donker, in. vorst en fneeuw, in alle hard en liegt we-, V 3 der  3io De ZOT van AANZIEN. der, floeg hy nimmer over den morgendienst in de kerk waar te neemen. Even zorgvuldig was hy omtrent het avondgebed, en welk een gezelfchap hy by geval by zig bad , of hoe gewigtig de bezigheid ware, waarin men hem gewikkeld vond , zoo dra hy de klok hoorde luien, bergdc hy zyne papieren op en ging zonder eenige plegtigheid weg. Hy onderzogt naarstig waar het Avondmaal eerst bediend werd, en ontving het precys tenminften eenmaal 'sweaks. Wanneer hy eenige heiligfehennis of yuilbekkery langs de ftraat hoorde, Hond hy ftil om den belediger te berispen en van zyn wangedrag te overtuigen. In 't kort hy wist den waarlyken Christen zoo volmaakt uittehangen en aftemaalen, dat menig een uitzag om hem als Enoch en Elias levendig ten Hemel te zien vaaren. Deeze aanhoudende vertoonrng van heilig, heid gaf bem zulk een roem en maateloos credit, dat hy tot voogd en executeur in veelvuldige uiterfte willen verkooren werd,- en veele ook vertrouwden hunne middelen in zyne handen, met oogmerk om ze op intrest op eene veilige wyze aanteleggen en zo voorts. Drie  De ZOT van AANZIEN. 311 Drie maanden celeden, omtrent het aanbreeken van den dag, ais zyn flagter zyn deur voorbyging, hoorde die dezelve openga n, en Ztg omkeerende zag hy er eene menigte pakke. dragers zwaar beladen -uit komen. Dit gat hem éenigen kwaaden argwaan. Hy liet ze alle traan, en zagtjes hen agter na wandelende, haalde hy den agterften in en bood hem een halve kroon aan zoo hy hem zeggen wilde waar heen hy deeze pakken bran. Dit zal ik doen zeide de befte 1 der, want gy weet dat het geheim dat 'er in fteekt voor my niets be. tekend. In 't kort wy draagen ze naar de werf om daar aan boord van een boot gebragt te worden, die daar op wagt. De flagter zeide niets meer, maar ging naar •Jen bakker, en dewyl zy beide naar het geregt gingen ontmoette 1 zy ook de brouwer in hunnen weg, toen haalden zy hunne onderfcheidene rekeningen voor den dag, en een geregts officier mede genomen hebbende, pakten zy den goeden Heer Sink aan zoo als hy gereed ftond in een koets te treden , en zig haaste om naar Douvres te onttnappen. Hy wilde hen hun geld betar.lcn, en hunne V 4 kos-  312 De ZOT van AANZIEN. kosten op het oogenblik afdoen , maar hier liet de Meefter in welke h/ vertrouwd had hem in de pekel fteeken. Wyl hy alle zyne goederen tot geld, en zyn geld tot papieren gemaakt had, had hy zoo veel nietovergehouden om zyne fchuldeifchers afcedoen. Zv bragten hem naar een gevangenis, waar door zyn geval dra rugtbaar werd, en toen kwam de eene actie op de andere eer hy den tyd had zig zeiven te redden. Wanneer hy zig zei ven zoo in het net vond, wierp hy ook zyn masker af, en tarte ze allé uit. Zyne fchudeischers booden hem een ac coord aan van tien fchellingen, zommige van vyf het pond,- maar hy zweert dat hy ze nooit pen duit betaalen wil; want hy is nu even mild in eeden en fchrikkelyke vervloekingen als hy te vooren was, in zyn nog goddeloozer misbruik van fchriftuurlyke fpreekwyzen. En dus trekt hy dagelyks op in' het verteeren van de eigendommen dier ellendigen die hy zoo goddeloos bedroogen heeft, terwyl honderde weezen en weduwen en andere ongelukken , vergaan, by gebrek vandien nooddruft welke zyne helfche lust zonder wroe. ging  De ZOT van AANZIEN. 313 ging verteert. En verfcheiden van zyne fchuldeisfchers fterven in deeze gevangenis van honger terwyl zy hem dagelyks zoo rykelyk zien tceren en fmeeren van hun goed. Myn ziel, zeide Mr. Fenton, myn geheele ziel komt tegen deezen baarlyken Duivel op. Kan er dan niets gedaan worden, om hem ter ftraffe te brengen V Onze wetgeevers zuilen zich zekerlyk met zulk eene fchreeuwende onregtvaardigheid bcmoeyen. Helaas, mynheer, zeide Clement, hy was tc flim in zyn zaak om dit mogeiyk te maaken. Hy had allen eifch buiten bet bereik der wetten beveiligd. In waarheid, vervolgde Clement, ik wenfehte hartelyk, dat de wetten der Grieken en Romeinen onder ons van kragt waren, welke den fchuldigen aan den arbeid zetten, of hem deeden geesfelen of pyningen naar het welgevallen van den fchuld eisfeher. Daar bewaare ons God voor, riep Mr. Fenton, daar bewaare ons God voor. V 5 Nu •  3T4 DE ZOT van AANZIEN. Nu wy het Menfchdom verdeeld zien in ryken en amen in jierken en zwakken, in ge2o?jden en zieken, zyn wy geneigd ons te verbeelden dat gezondheid, fierktë oC rykdom aan deezen gegeeven zyn; en ziekte, hehoefie cn zwakheid gefchikt zyn voor anderen, als byzondere blyken van de gunst of de ongunst der Voorzienigheid. God weet evenwel dat 'er in alle deeze dingen, geen duurzaam goed is. Hy ziet dat niets waarlyk goed is dan dc deugd, en dat niets deugdzaam is, behalven eene neiging tot goedwilligheid. Op goedwilligheid derhalven bouwt hy de nelukzaligheid zyner verftandige fchepzelen ; en in deeze onzen fterffelyken ftaat (onze korte voorbereiding tot een lang toekomende) heeft hy het betrekkelyk onderfcheid van ryken en armen gezonden en zieken , Jierken en zwakken en zoovoorts , gefchikt om ons in de werken van die liefde te oeffenen, en in die aandoeningen, welke weerom kaatzendc gelyk wedcr1 zyds ligt en warmte, a! ons goed in de eeu» wigheid konnen uitmauken. Goed-  De ZOT van AANZIEN. 3rj Goedwilligheid maakt den hemel of de gelukzaligheid van God zeiven uit: Hy is niet anders dm eene oneindige en eeuwige goedwilligheid. Goedwilligheid moet derhalven, den hemel of de gelukzaligheid van alle zyne onderdaanen te zamelfteüen , fchoon onein» diglyk verfcheiden in verfcheidene kringen en ondergefchiktheden , overeenkomftig de verfcheidene natuur en bekwaamheden der fchepzelen. God heeft de menfchelyke magt en rykdom beftemd als een genoegzaam fonts om in menfchelyke behoefte en zwakheid te voorzien ; tot welk fonds deeze derhalven regt hebben hun toevlugt te neemen, zoo wel als eenige andere fchuldeisfchers hunne respectiveéisfehen op hunne bezittingen: want fchoon armoede en zwakheid volgens menfchelyke wetten geéne fchuldeisfchers zyn, zy zyn dog zoö volgens de eeuwige wetten van natuur en billykheid : en zullen of hier of hier namaals derzelver fchuldenaars tot rekenfehap vergen. Elk mensch een Lid van deeze of geene maat ■  316 De ZOT van AANZIEN. maatfchappy wordende : doet daar by eene ve; klaring van drieerlyke foorten van vertrouwen, dac van zyn leeven , van zyne vry. beid , en van zyn eigendom.( Nu, gelyk elk mensch in deezen afgefcheidenen en onafhangelykcn ftaat , naar de Natuur eene volftrekte magt heeft over zyn ei.gendom, kan hy deeze befchikking daar van aan de Maatfchappy overdragen zoo uitgebreid en volftrekr, als hy zelve daar toe .geregtigd was. Dit kan egter ten aanzien van zyn leeven cn vryheid niet gezegd worden. Hy heeft in het geheel geen regt om zyn eigen leeven weg te neemen. noch van zyn eigen vryheid affiand te doen : Hy kan derhalven aan anderen geen regt of gezag overdragen dat hy eelfs niet bezit. De vraag die hier dan voorkomt is, uit . h°0fde van welk regt is het dat de wetgee. vende en ftraffende magt in de maatfchappy, zommige perfoonen ter dood en andere tot gevangenis kan verwyzen? Het antwoord is kort. • Hct  De ZOT van AANZIEN. 317 Het is regt, ja moogelyk de pligt van elk mertfch, zyn leeven , vryheid en eigendom te verdedigen, en de geene die daarop aanvallen te dooden of te binden. Dit regt kan hy derhalven overdraagen; en door zulk een overdragt, wordt het regt en de pligt van zulke voogden der maatfchappy , allen die het leven , de vryheid of eigendommen van eenige leden derzeJve vernielen of daar naar tragten , ter dood of in de gevangenis te brengen. Dit regt ftrekt zig egter alleen tot crimineele gevallen uit; en het is 'my nog niet gebleken op wat reden of regten regel gegrond in de natuure of ilaatkunde, de verfcheidene raaatfchappyen van menfchen zyn overeengekomen om in gevallen die louter burgerlyk zyn , gelyk fehulden, hunne leden aan flaverny, geesfelingen, pyningen of gevangenisfen over te geeven. 1 Verfcheiden ftaaten van Griekenland fchoon zy het overige deel van het menschdom voor barbaaren hielden ; ja zelfs het Roomsen gemeenebest, gaven, in den tyd van hunne  3x8 Di ZOT van AANZIEN. hnnne beroemde ftaatkunde en vryheid, de niet betaalende fchuldenaars, (zonder naar dc oorzaken of gelegenheden hunner wan. betaaling eenig onderzoek fe doen, ) even als flaven, of het volftrekte eigendom in cte banden hunner fchuldeisfchers, om naar hun welgevallen verkogt , of tot den arbeid gedwongen te worden, of hen te laaten ftervenj uithongeren, en pyningen, met oogmerk om de waarde in wraak te neemen die deeze arme menfchen in geld of andere evenredige geryfFelykheden niet geeven konden. De Joodfchc of Mofaifche wet, fchoon dat volk, gelyk Christus zegt, om de hardigheid hnnner harten gegeven , gaf een volflrekte viyheid aan de Jooden welke flaaven waren, en volkomen ontllag, aan alle jooden die perfoonelyke fchuldenaars waren , op elk zevende of Sabbats jaar : en op elk zevende Sabbatsjaar, of jubilee, worden alle gevangenlsfen open gezet : aile flaaven zoo vreemden als inboorlingen verkregen hunne vryheid ; en zelfs werden de landeryen bevryd, hoezeer zy ook belast waren of onder fchuld en executie zugteden ten einde alle dingen be-  De ZOT tan AANZIEN. 31» bezielde en onbezielde, mogten oogsten van lastdoosh. i.1 en volmaakte vryheid die God oorfprongelyk voor zyne fchepzelen gefchikl en in hun Lot geviogten heeft. De wetten van Egypten , veroorloofden nooit, de gemeente van het Leeven de vryheid , of den arbeid van eenige haarer leden te berooven, ten zy in crimineele gevallen of wanneer zuik een Lid ongefchikt was om on. der anderen te leeven en in vrybeidte verkee* ren. In alle gevallen van fchuldenaai en fchuldeisfchers , eischten zy billyk waarde voor waarde , zoo ver de fchuldenaar zulks kon aanbrengen; en in gevallen van onvermogen was de fchuldenaar verpligt de gebalzemde Lyken of bewaarde Lighaamenzyner oveileedene voorouders in pand te geeven, tot hy of zyne kinderen, door naarftigheid of by goed geiuk in daat geraakten om dezelve te losfen. Een blyk zoo wel van fchrandere als van liefderyke ftaatkundc; wyl nietsonder de Egyptenaaren fchandelykcr gerekend werd, dan dat zy niet in ftaat waren de mummies hunner voorouderen te vertoonen. Dt  $20 De ZOT van AANZIEN, De wetten van Holland, fchynen, volgens hunnen laatften toeftand , te erkrennen dat het onhillyk of ongelyk is, dat men iemand van de mogelykheid om zyn broad te winnen beroove alleen om dat hy geen regtftreeks vermo. gen bezit om zyne fehulden af te doen. Gevoelig derhalven , daar van dat alle menfchen fchuldenaars van God zyn, en wederzydfche fchuldenaars en fchuldeisfchers van eikanderen , hebben zy belast, dat hy die niet betaalende fchuldenaars gevangen zet, zelfs de ftraf, van zyne kwaadwilligheid of onbefcheidenheid betaalen zal, door het onderhouden van de party, van wien hy het vermogen neemt van zig zeiven te onderhouden. Men moet toeftaan , dat zoo onze wetten met betrekkinge tot de fchuldenaars minder geftreng waren , het volk ook minder voor eene bankroet of gebrek van betaaling zou vreezen , en dus zou er minder credit en by gevolge minder handel in deeze zoo wonder, ryke en koopzieke Natie weezen. Maar als ons credit eens minderde, zou dan onze uitfpoorigheid niet naar evenredigheid verminderen ? Zouden wy dan zulke vorftelyke tafels  De ZOT van AANZIEN. 321 fels by gemeene luiden zien; zouden 'er zoo veel fterke dranken onskoningrykbedwelmen; zouden wy de waaide van eenvorftelyk losgeld verfpillen aan den opfehik onzer Jufferfchap, zoo de koopman, llager brouwer, winkelier naaifter noch kleermaker niet borgen wilden. Verfcheiden onzer arme ftads winkeliers worden jaarlyks met hunne huisgezinnen tot niets gebragt, door hun borgen aan luiden,> die bevoorregt zyn met niet te betaalen, of wier verren afltand, of magt hen boven het bereik der wetten ftelt* Toen ik laatst te Parys Was , had ik de' eer om by de Hjeren Vingerhoed en Parsyzer, twee kleermakers van aanzien ingeleid te worden. In den loop van het gefprek kwam het, als naar gewoonte, uit, op de flegtheid der tyden, het levenlooze van den handel, en het uitftel van betaaling. Meefter Vingerhoed zeide; ik had het ongeluk van interest te ftellen voor de nieuwe montuur der laatfte regimenten , die naar Canada ©vergebragt werden. Maar het interest X moest-  3sz De ZOT van AANZIEN. moest het voor de betaaling goed maaken* want eer die gedaan kon worden, waren de officiers weggefcheept, met grooter waarde van myn goud en zilver op hunne klederen dan ik verzekerd ben dat zy van hun eigen in hun zak droegen. Eerzugt, zeide Mr. Parsyzer, Eerzugt heeft my ten val gebragt: Ik liet alle werk Ioopen dat niet voor luiden van rang was, en de adel is een foort van volk dat wy nooit te zien konnen krygen dan als er wat te maaken valt. Eer het geld het middel van den handel werd, werd de eene arbeid voor den anderen verruillebuit en de eene noodwendigheid des Levens voor de andere gegeeven. Maar nadat men zekeren prys en waarde op het geld gezet heeft, als een fpoedig en draagbaar evenwigt voor alle foorten van goederen , werd het credit in gevolge hier van ingevoerd , door de verbindtenis van zommige , om zoo veel geld te betaalen in plaatze van zulke geryffelykheden , of om zulke of zulke behoeftens af te geeven voor den kans op zooveel of zooveel geld : en de ftaatsn hebben hum belang gevonden by zulk een al  De ZOT van AANZI EN. 3a* gemeen credit te onderfteunen door aan de verklaaringen van zodanige verbindtenisfen hun zegel te hangen. Volgens de gewoone wet van Engeland kan niemand dan de koning het ligbaam van een ander om fchuld ter executie brengen; ja dit voorregt van de kroon was voor de Wet van Marlbridge , cap: 23. in de regeering van Hendrik de derde nog niet eens tot den on» derdaan uitgeftrekt, Veele maaken fehulden door hoogmoed of onmagtigheid; of leenen geld, of neemen goederen op , met het oogmerk van dieven en roovers, om nooit weer te geeven. Als zulke lyden dan lyden zy billyk ten vergoeding van hun fchuld. Maar daar zyn onvermydelyke nadeelen van water of vuur, de verbryzeling der grooten , de onderdrukking van huis of landheeren en de nog drukkender lasten van procesfen , veepest, misgewas, wanbetaling van anderen, met duizend gelyke toevallen, waar door luiden bankroetiers worden en egter fchuldeloos zyn. En in ,alle zulke gevallen, mag iemand denken dat zyne_ X 2 te"  342 De ZOT van AANZIEN. tegenwoordige ruine voor hem onbe'1 genoeg is, zonder de magt dei wetten cm deeze ruine onherftelbaar te maaken. Daar alle leden der maatfchappy belang hebben in het leeven, de vryheid en arbeidzaamheid van elkander; daar is hy die de geftrengheid der wet ten uitvoer bragt door een wanbetaalenden broeder in een gevangenis op te fluiten, fchuldig aan eene verdub» belde belediging ; vooreerst berooft hy de maatfchappy van de vrugten der naarftigbeid van eenen broeder : ten anderen berooft hy zyn broeder van de gelegenheid om zyn vervallen fortuin te herftellen; ten derden hy berooft zig zelve van de moogelykheii van betaaling; en ten laatsten hy betaalt het algemeen met eenen onnodigen last, welke door hunne liefdadigheid dat voorwerp moet onderhouden dat zyne wreedheid opfluit. Evenwel dewyl de geftrengheid der wetten gedoogt, dat hy wiens ongelukken hem buiten ftaat ftellen van te kunnen betaalen, voldoening moet geeven, (want daar voor houden de wilden het) door zyn Lighaam aan eene  De ZOT van AANZIEN. 325 eene altoosduurende gevangenis over te geeven: daar wordt het moeielyk voor onze Wetgeevers en Overheden om den ftaat der ongelukkige lyders zoo veel te verzagten als hun mogelyk is. Dan deeze allerchristelykfte pligt , deeze weldadigfte van alle zorgen is doch op handen. Als een fchuldenaar overgeleverd wordt in de klaauwen van zynen bewaarder, is hy tot eene volftrekte en willekeurige flaverny gedwongen: en wee den ellendigen wiens armoede hem niet een fopje vo"r den Helhond heeft overgelaten. Hoe veel ellendiger dan moet den ftaat van die ongelukkige menfchen weezen, die opgeflooten zitten buiten de moogelykbeid van herftelling of verdediging van hun zaak tegen de tyrannifche behandeling der beestagtige en woeste bewaarers , wier harten door de gewoonte tegen alle gevoel van wroeging cn medelyden verhard, en wier ooren vereeld geworden zyn door het dagelyks fchreyeu dat zy zien. Ons is met veel geloofwaardigheid onderligt, dat het de gewoonte van zulke Suppoos: - ' X 3 ten  32