ei 1889 3823 UB AMSTERDAM  D E ZOT VAN AANZIEN. V I F. R D E DEEL.   D E ZOT van AANZIEN? OF DE HISTORIE van HENDRIK Graave van Meerland. In Fyf Deelen. Door den Heer BROOKE. VIERDE DEEL. Naar den D erden Dr uk uit het Engelsch vertaald. Te AMSTERDAM, By de ERVEN van HOUTTUYN. MD CC LX XXII.   D Ê ZOT van AANZIEN, OF DB HISTORIE TAS HENDRIK Graaf van Meerland. Vierde Deel. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Terwyl Harry aan zyne vertelling was, zag Ned een vrouwsperfoon voor een der vens. ters ftaan , en haar zeer fterk aanziende gaf hy een fchielyke fprong, en rond huppelende, riep hy terwyl hy in zyne handen klapte, o Mynheer , Mynheer, myn mem! myn mem ! myn mem ! daar is myn mem! daar is myn mem! zoo waar als ik. hier ben. A 3 Loop  S De ZOT Wit' AANZIEN". Loop Ned , oogenblikkelyk , zeide Mr, Fenton , en roep Jacob by my Jacob , ginder is dat wyf, dat Ned van zyne ouders geftolen heeft; boud een oog op haar en laat haar niet ontfnappen ! Belast Frans om een paard te nccmen cn met haast naar Mynheer en Mevrouw Fielding te. rvden , op dat zy bier komen cn met zekerheid weeter. of Ned hun kind is of niet. — Wagt een oogenblik; zoo dra als gy Frans zyne orders gegeeven hebt, neem. de rest van deknegten, en houd het wyf vast , breng haar met geweld in huis, cn fluit hnar -in een van de agter ka. nier? op , tot Mr. Fielding: komt, Voh^ns al het geen Ned verhaald heeft moet het een zeer liegt fchep^cl zyn dat geen genade verdient. Jacob volbragt zyn last met alle vaardigheid , en alles met zyne gewoone angftvdüge nauwkeurigheid uitgevoerd hebbende , kwam hy weer binnen by het gezeifchap. Wel'! Mynheer riep Jacob , *t is onmogeJyk dat die vrouw Neds mem, gelyk hyhiar noemt," kan geweest z-n. liet is een ongeluk-  De ZOT van AANZI EN. f lukkige vervallen Jufvrouw , zoo onfchuldig aan de daad , durf ik zeggen , als een kind dat nog niet geboren is. Ik ben , in myn «eheele hart bedroefd, dat ik haar zoo hard behandeld heb. Behalven dat , Mynheer, is zy zoo doof , dat zy geen antwoord kan geeven , op iets daar zy van befchuldigd wordt. Toen wy haar aanpakten was zy verfchrikkelyk ontfteld. Kom , zeide ik , Dajre , gy zult verantwoording moeten geeven voor uw gebeele flegt gedrag. Ennis ! zeide zy , Ennis ! neen, maar Enfield; vyf mylen buiten Enfield , by de Eerwaarde Heer Catharines. — lk weet niets, zeide ik, luidkeels , van uwe Enfields en uw Catharines ; maar ik zeg u dat gy nu verantwoording moet geeven van het leeven dat gy geleid hebt. Dood, dood, zeide zy, wel daar bewaar my God voor ! Hy was voor my een lieve en goede meester, daar ben ik van verzekerd ; ik heb deeze vyf jaaren by hem gewoond ; en hy gaf my geld genoeg om myne lasten te draagen ; maar ik wierd ziek te St. Albans en toen raakte ik alles kwyt; A 4 en  f De ZÓT van AANZIEN. en ik heb deeze dns dagen rotid geferoopcn," en overal loopên bedelen om my in het leven te houden. Gelyk gy zegt Jacob, zeide Mr. Fenton, dit verhaal fchynt al heel aartig te zyn ; eendoove meid is evenwel wat ■ zeldzaam; en doch kende ik eens een doof en ilom mensch die de vaardigfte en oplettcndfte oppasfer was die ik ooit gezien heb ; hywist acn. ftonds wat iemand nodig bad uit de: beweging: der lippen en den draai der oogen. Ga by haar zelf Ned, en bezie haar naauwkeuriger; want zoo het waar is 't geen zy verteld , dan kan zy onmogclyk uw meui weezen. Ned ging dan heen en kwam weerom onder eene zigtbaare verwarring en moeijelyk. heid, lk weet niet wat ik van de zaak den. ken moet Mynheer , zeide Ned: Als ifc de. Jufvrouws tronie aanzie , dan zou ik wel twintig maal zweeren , aan elke trek dat zy het is , maar let ik op haar kleden en houding , dan zou ik weer ttgen haar aangezigt aan zweeren, dat zy het niet is. Ne,ds  De ZOT van AANZIEN. 9 Necis neerflagtighcid maakte Mr. Fcntons nieuwsgierigheid grootelyks" gaande. Hy Hond, haastig op om de party eens naauwkeurig op. te ncemen. Toen hy in kwam , zag hy een jong vrouwsperfoon, heel bleek en ziekelyk, maar van cene edele houding, en netjes, fchoon eenvoudig; opgefchikt Zy floeg op hem een gevoelig en doordringend oog, en neeg voor hem mee ireèrgeflagBïê oogen , Mynheer , zeide zy , uwe tegenwoordigheid zegt my , dat gy hier de meester zyt. Ik west niet wat ik gedaan heb dat uw volk my hier gevangen gezet heeft , maar zoo het is op vermoedens van wangedrag dan heb ik hier het getuigfchr'f: van een waardig en goed man , 't welk ten minften voor de on'fchuld van myn gedrag pleit. — Hier gaf zy hem een" papier over dat de volgende woorden behelsde : Ik ondergefchreevene verklaare by dee„ zen , dat de toonJfter deczes my vyf „ jaaren in de. .boedanigheid van huishoud„ fier en oppaster in myn huisgezin gediend „ heeft. Dat zy een. jonge vrouw is van een „ uitmuntende godsvrugt en verdienlre, en A 5 °P  ïü De ZOT van AANZIEN. op haar eigen verzoek om zekere bezigheden naar London gaat. Gegeeven ondermyn 3, hand, &c. „ Maemaduke Catharines Cl." Mr. Fenton dit geleczen hebbende boogzig, en maakte eene beweging met zyn hand dat zy zou gaan zitten. Hy nam een pen en ftuk papier dat naast hem lag, en fchreef daarop, dat hy haar verzogt hem dat getuigfehnft, flegts een enkel uur, te laaten behouden, wanneer hy bet haar zou weergeeven, en tragten haar vergoeding te doen wegens de onbehoorlyke behandeling, welke zyn volk haar aangedaan had. Zy floeg haare oogen op het briefje maakte eene diepe neiging, en zeide ik zal gewillig wagten , Mynheer, zoo lang het u gelieft; maar hoop ondertusfehen , dat uwe goedheid my een fiukje brood zal laaten geeven, want ik ben fiaauw van honger, Mr. Fenton trok toen" aan de fchel , en eenige koude fpyzen met witte wyn voor haar. bc-  De ZOT van AANZIEN. rr feclant hebbende, boog by, en vertrok naar zyn gczelfchap. Ned, zeide hy, toen hy in kwam, die vrouw is net zoo wel uw mem als de Keizerin van Rusland uw mem is, zie daar Mr. Clement zie het gctiiigfchrift; ik heb geen reden om aan de waarheid van het karacter dat daar in opgegeven wordt, te twyflelcn, want haar perfoon cn geheele houding Hemmen daar mede volmaakt overeen. Het fpyt my in myn hart dat ik in zulk een fpocd om Mynheer en Mevrouw Fielding gezonden heb; ik heb daar door we. der een fterke hoop in hun verwekt, en het zal hen zeer fuier ten dat deeze hoop weer zoo fchielyk en geheel vernietigd is. Eenïgcn tyd daar na, kwam een koets met zes paarden in volle galop aan de deur, en Mynheer en Mevrouw Fielding fteegenaf, met een zigtbaar ongeduld en bezorgdheid in hun gelaat, zoo dra als Mr. Fenton hen behoorlyk ontvangen bad, cn zy gezeten waren; zeide hy, tegen Mevrouw Fielding, ik oordeele my zelve zeerJongelukkig in u zoo veel vergeef, fche opfchudding veroorzaakt te hebben. Myn arme  tl De ZOT van AANZIEN, arme Ned, is geheel bedrogen in de perfooij die hy voor zyn mem «aanzag. Het getuig chrift van de zekere woonplaatze draagt een datum zelfs te vroeg voor dat wy hem gekregen hebben ; en haare houdi ig is meer dan duizend, getuigschriften dat ?y tot de bedelende en zwervende clasTe des volks niet kan behoo. ren. Met uw believen Mr. Fielding , ziet dat getuigfehrift eens; ik denk het heeft alle tekens van egthe.id. Op het oogenbük dat Mr. Fielding zyn oogen op bet Papier floeg, riep hy uit, een welbekende hand! een welLckende lumd! Het is de hand van Mr. Catharines myn voogd , myn vriend ,• die man Mr. Fenton , voor wien ik naast u op de waereld de meeste ag» tinge en liefde heb. Men behoeft niet het ininfte te twyfTel.en aan 't- geen hy verze. fcert. Helaas! riep Mevrouw Fielding, dan moeten wy alle opgevatte hoop weer geheel ter zyde Hellen. Daar komt de min ook, die arme •vrouw, in alle haast aanloopen,- ik had haar de bopdfehap geftuurd dat wy de perloon ge-  De ZOT vas AANZIEN. 13 gevonden hadden , die wy vermoeden dat het kind gcftolen had, en dat wy At- gaarne tesa eer Hen wilden fp reeken. Toen Mevrouw Fielding fprak, kwam de min in, beevende en meest buiten adem, en zonder'groeten of eenige agt op hetgezelfchap te flaan, riep zy fchielyk, waar is de jonge, Mevrouw , die gy denkt dat uw kind is. Och! min zeide Mevrouw Fielding, wy waren geheel bedrogen in de vrouw die wy meenden dat de kinderdief was, en dus is de geheele zaak al weer over. Ik heb niets te zeggen, zeide de min, nog aan die vrouw, nog van die vrouw; maar gy moet geen ander mans kind by u neemen; als hy waarlyk uw zoon is, zal ik hem aanftonds kennen; ik zou hem uit alle kinderen kennen die ooit geboren waren. Wel min, riep Mevrouw Fielding vry driftig, kent gy aan hem eenig natuurlyk merk, of puist of vlek, waar door gy naar hem zoud konnen gisfen ? Hy had zulk een vlekje niet, Mevrouw; maar indien de jonge nog indeven is, aan heeft hy een  XH. De ZOT van AANZIEN. «en merk van myn eigen maakzel dat nooit za! uitgaan, en ^tt is de reden dat ik u dat nooit heb durven verhaalen. Welk merk , min , welk merk ? zeg my dat aanftonds , bidde ik u. Wel Mevrouw , gy moet dan weten dat het weer eens heel koud was, op de twaalfde dag na Kerstyd. Toen gy en myn meester uit waart op een bezoek , en ik had een groot vuur aangelegd , en myn kind Hond by myn linie, zynde toen twaalf maanden en negentien dagen oud, en zoo Merk een knaapje naar zyn ouderdom en grootte als gy iemand kondtwenfchen te zien. Als de kat, op eenmaal, eenige breekende waaren agter my omver fmeet. Ik vloog op , om zeker te zyn en liep om de kopjes en fchoteltjes te bewaaren, maar toen ik myn kind hoorde fchreeuwen, liep ik nog gaauwer te rug en vond hem gevallen met zyn kleine halsje tegen de bovenlte kant van het haardyzer. Het was veel dat ik op die plaatze niet dood bleef, want dan moest hy ook dood gebleven zyn. Ik nam hem aanftonds in myn armen maar hy fchreeuwde en huilde verfchrikkelyk. Ik kreeg ten eerften wat verzag-  De ZOT van AANZIEN. is zagtende room en leide het op de gebrande plaatze, en daar leide ik een plaister boven op. En ik bedekte de plaatze, dag aan dag zoo wel met zyn mutsje , dat gy nog myn meester niets van het geval te weeten k«raamt. Maar het fatfoen van zyn wond. legt wel zoo diep in myn hart en in myn geheugen, dat ik het gezegd heb , en ik blyf het zeggen , ik ziu hem kennen uit alle kinderen in de geheele waereld. Ga dan myn lieve min , riep Meyrouw Fielding gaa aanftonds en bekyk die jonge of hy dat merk heeft. Is dat de jonge heer die gy vermoed dat uw zoon zou zyn ? Ja die is het, min, die is het; myn hart kreeg liefde voor hem het eerfte oogenblik dat ik hem zag; hy is ook geftolen van zyne ouders en kan zoo wel myn zoon zyn als de zoon van een ander. Hier deed de min een haastige ftap of twee naar Ned; maar fchielyk ophoudende werd zy bleek, en riep o Mevrouw ik wenschte dat gy zelfs woud heen gaan om te onderzoeken; de wond zoo hy ze heeft is juist onder zyn regter oor; want zoo ik vond, dat het myn eigen kind  ,%6 De ZOT van AANZIEN. kind was, ik zou zekerlyk aanftonds zinne» loos worden van b'ydfchap. Ik durve bet niet onderzoeken, min, ik durf het n et onderzoeken om de geele waereld niet , zeide Mevrouw Fielding, ik begin nu al tebeeven, ik weef, niet hoe. De min, dan weer wat moed neemende, liep fchrelyk naar Ned, en ligte zyn bairop; toen zy een luide fchreeuw gaf, en enkel de magt nog had om te roepen, myn kind! myn kind! myn kind! myn kind! en zeeg aanftonds neder in een vlaag van geweldige opfty- Mevrouw Fielding, haar min hoorende fchreeuwen, ftond fchielyk van haarftoelop, cn wilde haaren zoon gaan omhelzen maar ■viel oogenblhikelyk neder , en geraakte in eene flaauwte. De aime min was even wei niet zoo gelukkig. Zy barfte zomtyds uk in ftuipagnge bewegingen van lachen, en deed het geheele huisgezin gewagen; dan viel zy weer in vlaagen van fchreijen, zoo geweldig cn beklaaglyk, als geen hart, zagtcr dar een Diamant, zonder aandoening kon aanhooren. Ter-  De ZOT van AANZIEN. i7 Terwyl dus het geheele huisgezin ir de weer was , om hulpmiddelen aan de lyders te bezorgen, herftelde Mevrouw Helding, en het fchreeuwen van haar min hoorende, ging zy naar h ar toe en knielde by haar reer , zy weende met haar en over haar, teiwyl haare traancn een tydig middel ter haarer eigene herftellinge gaaver!, Aanftonds na dat Mr. Fielding zag dat zyne vrouw wel herfteld was, wende hy zich tot Ned, hy ligte zyn hair op, en zag de merkbaare zoom die het branden daar veroorzaakt had. Het is ,,-bet ii.s myn kind! riep hy zeer teder uit: O myn. God hoe is dit? waarin heb ik uw geringfte aanmerking of gunst verdiend, dat gy my zoo met uwe wonderen bezoeken zoudt, en dat gy mydoor uwe barmhartigheden tot befchaamdheid van aangezigt brengt ? Nu knielde Ned eerbiedig neder, om eenen zegen , welke zyn Vader zwygende over hem uitftortte met opgeheven handen en oogen. Toen rechue hyhemop, hy ging zitten en drukte hem tederlyk aan zynen boezem: „ Gyzyt, IV. Deel. B „ gy  18 De ZOT van AANZIEN. »> gyzvt mvn zoon* mvn ge'ïefaen zoon >r Op dit kleine fonds en nog honderd en vyf. tig ponden die myn man van zyn vervallen huur overgehouden had, zette by een fpeelhuis op, daar vry wat toeloop was; en dewyl hy een zeer Qjm en onderneemend man was, wierd hy van veele zyner klanten, onder welke zig verfcheiden luiden van vermogen en aanzien bevonden, zeer bemind. Eindelyk naderde de tyd van myn arbeid. Ik lag veertien dagen lang, in (menen die weinig tusfchenpoozen toelieten. Myn kind ftierf in my , en werd by Hukken in de waereld ge. bragt. Ik kwynde drie maanden na myne verlosfing, zonder dat ik in Haat was mynbedteverlaaten; en dc herinnering van de angften en ellenden die ik had uitgedaan bragt my-by my zei ven , tot de gelofte, om nooit meer eenige gemeenfchap met mannen te hebben. By myne herftelling, derhalven. verwierp ik volftrekt de liefkoozingen van myn man , waarop by zig zelve metveel koelheid en vcrwyderingvan my begon te gedraagen, en de gezel. fchap.  3© De ZOT van AANZIEN. fchappen van gemeen en liegt vrouwvolk opzogt. Binnen veertien maanden na ons huwelyk , had myn man een ongelukkige gooi met de dobbelfteenen , waar by hy omtrent vyftien honderd ponden veiioor; en dewy! by niets had waarmede hy de volle fom kon afdoen, befloot hy. ten koste van al wat wilde, zyne fchulden van eer, gelyk hy dezelve noemde, tot den laatften penning, te betaalen. Hierop begon hy het op rooven toeteleggen, en na verfcheiden ftoute en gelukkige verrigtingen, werd zyn perfoon bekend, hy wejdmidden onder zyne hoogeerwaardige medgezelleu aan de fpeeltafe! gevat,naar Newgate gebragt, onderzogt, overtuigd, en te Tyburn opgehangen. Hierop werden alle onze goederen onmiddelyk door de fchuldeisfchers aangetast; en ik in een onbekende waereld gevoerd , zonder iets om van te leven , behaiven nog eenige weinige fchellingen die ik in myn zak, en een enkel ftel kleeren 't welk ik toen aan myn lyf had. Ik  DE ZOT van AANZIEN. 31 Ik vergat u'te verhaaten, myn lieve Heer, dat myn waardige en bedroefde Vader voor dit tydpunt overleden was; en dit behoorde voor my de grootfte droefheid geweest te zyn; dan de tyd van myn gevoel wa<- nog niet gekomen, en ik ftortte alleen een enkele traan, zonder eenig gevoel van berouw daarover,dat ik naar alle waarfchy ïlykheid de oorzaati. van zynen dood was g-weest» Dewyl myn broeder nu de eenige perfoon op de aarde was, tot welke ik regt had myn toevlugt te neemen, ging ,ik in gevolge hier van naar zyn huis, met een angftig en veibry. zeld hart, en zond hem in gefchrifte een ver» haal van mynen beklaagelyken toef>and. Maar zyn antwoord was, dat, indien ikooithetweer durfde waagen, aan zyn deur te verfchynen, hy my als een vagebond opncemen en naar de plantagien verzenden zou. Door deeze te leurftclling geheel hopeloos geworden, werd ik tot woeden vervoerd , myn bloed kookte in myne aderen. De verfchrikkc'yke gedagten van wraak konden alleen myt: wordende geest voldoen; en ik befloot myne  g* De ZOT van AANZIEN. myne oogmerken omtient hem door versif, dolk of andere fpoedige middelen te bereiken. Want ik befchouwde myn broeder als een roover die my van myn Vaders liefde en erf. goed verftooken had. Tot dit vervloek'e oogmerk was het nodig digte by hem te zyn. Ik verruilde myne klederen, en my zelve vermomd hebbende in het gewaad van een dienstmeid, verhuurde ik my als zodanig , in een kelder vlak over zyn deur. Van deeze plaatze zag ik een kind van omtrent twee jaaren oud, het welke daarzomtyds aan huis gebragt werd door zyn min ; en ik .hoorde dat het het eenige kind van m,n broe. der was, en hoe zeer het leven zyner ouderen aan dat van het kind afhing. Nu begreep ik dat ik een voorwerp had om .myn wraak mede uittevoeren met meer veiligheid voor myn eigen per fooi , en grooter fmert voor mijn vijand , dan door eenig ander middel dat menfchelijke uitvinding kon werkfteliig maaken. Ik loerde derhalvsn op myn  Dk ZOT van AANZIEN. 33 myn wagt, gelyk eene leeuwin op haar prooi, én befpudende dat het kind eens alleen was, liep ik de ftraat dwars over , vatte hein in myne armen en vloog met hem weg. Ik haaste my inet hem zoo hatd als ik konde tot ik het land bereikte. Ik ging toen onder een wal zitten , en trok hem zyne kleertjes uit die ik in een zakdoek fpelie; en een oude rok iri ïtukjes gefnedèn hebbende , wond ik hem daar in: ik ging naar een klein bierhuisje, en nam daar myn verblyf voor den eerften nagt. Ik geloove , Mynheer , dat ik het fterkfte voorbeeld ben, dat 'er ooit was, van de lange duur van een's menfehen lange volharding in een zondig leven, als hy van God verlaaten is, en niet bezogt iverd door zyne genadige roepingen in het hart. De fterke plooi van GodsdienUïgheid die myne moeder in my gelegd had deed my met zoo veel grooter kragt agteruitifpringen, en toen myn vader my verftiet , befchuldigde ik zelfs mynen God , en gedroeg my als een vyandin van hem, wyl hy my in myn eerfte belediging tegen de deugd had laaten vallen. IV. Deel. C B»  34. Ds ZOT van AANZIEN. Ik werd egter voort gefleept en verder veri voerd naar den afgrond des verderfs , door het voorbeeld van den ongebonden hoop der ligtmisfen , die dagelyks en by nagt aan myn ma;is huis verkeerden, in zoo verre, dat ik door den tyd in hunne heiligfchenms (maak begon te krygen, en myn tong zoo wel als myn oor werd ten laatften aan zweeren en vloeken gewoon; een ondeugd die van alle anderen de onnatuurlykfte, aanllootelykfte en lelykite onder cnze Sexe is. In 't eind werd ik eene vreemdeling en zelfs eene vyandin van alle goedheid; en ik wilde gaarne deel hebben in elk bedryf van boosheid, behalven dat van perfoonlyke onkuischheid; en dit vermyde ik alleen uit vreeze van eene tweede zwangerheid, waar voor ik banger was dan voor de pynigingen van de hel. Hoe beklaagelyk moet toen den toeftand geweest zyn van het ongelukkige kind dat in myne wreede klaauwen gevallen was. Ik liet hem zomtyds voorbedagtelyk van honger ichreijen, en dan geestelde ik hem voor zyn fchreijen,^  De ZOT vak AANZIEN. 35 fchreijen , op dat ik my zelve als 't ware ver* HJaaken zoude met de ellenden mynes broeders •in de perfoon van zyn kind. Vier jaaren en negen maan Jen leide ik een zwervend bedeiaais leven, in welken handel myn kleine neefje zeer gelukkig en nutti voor my werd, zoo dat ik myne geftrengheid omtrent hem wat begon te verzagten. Veragt van myne bloedvrienden , er uit de waereld uitgeworpen , zorgde ik voor niets dan voor my zelve, en's avonds volgde ik myn lust op met de beste fpyzen en dranken die my myn zak kon verfchafeo, uit bet geen ik en myn klei. ne zwerver bekomen hadden. Zekeren dag , door Enfield gegaan zynde, daal ik eenige kieine aalmoesfen gekregen had , zag ik een kind op een bank voor een huis zitten en aanftonds kwam my in het hoofd, om door middel van het zelve grooter liefdegiften te bekomen. Ik keek rond en vermoedende dat ik niet gezien werd, nam ik hetkind en liep daar mede in allen fpoed weg. Maar ik was niet ver gegaan als ik een man agter my hoorde fchreeuwen en begreep dat ik gevolgd C 2 werd.  36 DE ZOT van AANZIEN. werd. Daarop wierp ik het kind met myn zak met voorraad op den grond , ik liet de kleine Ned ook agter my, en deed myn best om door het kreupelbosch wegtekomen. Dewyl myne ontfteltenis aanhield, ging ik voort met loopen , tot ik van vermoeidheid bezweet en flaauw raakte , maar al vooruit houdende leide God my in het gezigt van het predikantshuis, daar de Heer Catharines woonde , ik bereikte het met veel moeite , en toen viel ik weg op den drempel. Ik weet niet wat 'er zederd omgegaan is, tot ik my zelve bevond in een warm dog hard bed, met een vrouwsperfoon naast my, die rny een vlesje met zout onder de neus hield en een andere vrouw die my eenige hartfterking aanbood. Ik zag rond en vond my wat verfrischt, maar op het gezigt van eenige fpyzen die my gebragt werden , bezweek ik wederom. Binnen weinige uuren daarna werd ik aan. getast door pyn in al myne beenderen , en kreeg een zwaare ylende koortze. Mr. Catha- rines  De ZOT van AANZIEN. 37 rïnes die zoo wel de zorge over de lig'aa. men als de zielen van dit volk waarnam , beoogt my en fchreef my iets voor, by paste my met veele menschlisvendheid op. Op den derden nagt droomde ik dat een onz:gtbaare hand kwam, en my by een enkel haar van myn hoofd grypende optrok door alle geweften van de lugt, tot hy my hield boven em verbazende diepe afgrond , om wier randen eene menigte duivels fcheenen te vl egen , wier verfcnrikkelyke gedaanten voor geen ooren van vleesch en bloed te befchryven zyn. Zy fcheenen alle om my te zwerven, en hunne klaauwen uittefpieiuen om my te vangen , tot myn man , William , fchielyk in het midden van hun opklom, en opftuivende met een fchaar het hair aan het welke ik hong in Hukken fneed , toen dagt ik dat ik neder viel , ik gaf een vervaarlyke gil , ik werd wakker in de duisternis en onuitdrukkelyke angften. Schoon 'er geen ligt in myn kamer was , nam myn zelfsbewuste geest het werk waar. Alle myne overtredingen reezen toen zeer C 3 oai'  33' De ZOT van AANZIEN. omftandig en onderfcheiden vooï myn ge*heugen. Zy fcheenen zelfftandig te zyn en als zoo veele vyanden my Inwendig en rondom te benaauwen. Ik viel in eene angst die op een flaau.vte uitliep. Ik ontwaakte weer eer het dag was, maar zonder eenige vermindeiirg van fchrik of wanhoop. De laatfte voorwerpen bleeven nog geduurig voor myne gedagten , en niet langer in fbaat zynde myn leven te vcrtbaagen greep ik naar een mes of ander middel om my zelve te verderven ; want zeide ik , by my zelve, mogelyk zal de dood den moeden en belasten ruste geeven , of ten minften eenig uitftel verfchafFen voor het vreesfelyli oordeel van de eindelyke verdoemenis. Dus geen andere middelen konnende vinden die my in myn wanhoopig be fluit helpen konden , greep ik my met myne handen by de keel , en Helde al myne kragten re werk om my te verworgen; maar de natuur febeen onwillig ter volvoering van een befluittegen haar zelve, en ik zonk uit myneangftenvoor de tweedemaal in flaauwte neder. By  De ZOT van AANZIEN. 39 By het aanbreken van den dag kwam Mr. Catharines binnen, manr wyl de kamer donker was , kende ik- hem niet. Hy naderde myn bed, en myne hand vasthoudende,zugtte hy en zeide; gy zyt zeer ziek, arme vrouw, afhee! ziek ook, gy lubt wel zoo veel een zielzorger als een geneesheer voor uw lighaam nodig , indien het u dan behaagt zal . ik nederknielen en met en voor u bidden , dat God uwe verreizende ziel wil aanneemen. O neen , Mynheer , riep ik , ik kan niet bidden ; zelfs een gebed aantehooren zou voor my erger dan de hel zelve zyn. Ik heb geen God, geen Zaligmaker , zy zyn reeds lang van my geweeken. Ik ben een zondaares die nooit tct eenige hoop gebragt kan worden ; Almagt zelve kan niets voor my doen ; ik voel , dat zoo God al wilde, hy my dog niet kan zalig maken, of hy moest my geheel op nieuw fcheppen. En hy kan u op nieuw fcheppen , riep ds goede Mr. Catharines , zelfs in dit oogen blik kan hy u een nieuwe natuur geeven en C 4 •*  48 De ZOT van AANZIEN. een nieuw fchepzel van u maaken, hy kan u van aile uwe zonden bevryden door eene inwendige zaliging, en door een ov.rJoed van hem zelve in uwen boezem uitteitorten. o Mynheer , zeide ik , gy weet niet hoe flegt ik ben , zelfs ben ik nu in de hel ; de vyanden hebben my in eigendom en bezit genomen, o Indien eene enkele ziel voor eeuwig lyden moest , 't geen ik de laatfte nagt geleden heb , dan ware het beter dat de fchepping nooit geweest ware. Hier herhaalde ik hem myn droom , met de angften die ik voelde, en myne pooging om my zelve van kant te helpen ; toen de goede heilige uitriep , goede hoop , goede hoop, zeer uitmuntende hoop indedaad. Deeze zyn fterke en gezegende blyken van berouw. Ik zie dat de zaligmaker van zondaars befiooten heeft u niet los te laaten. Wees maar goedsmoeds , neem dit drankje om uwe vermoeide geesten te verfrisfehen, op dat gy in ftaat moogt zyn om de wonden uwer ziele aan den geesteiyken Geneesheer van uwen waarden en lieven Heer bloot te leggen. Maar  De ZOT van AANZIEN. 4* Maar denkt gy Mynheer zeide ik , dat 'er nog eenige hoop voor my is ? Hoop zeide hy , daar is verzekering , eene vaster verzekering dan de marmeien grondvesten der aarde; Ood is geheel liefde , hy is niets dan liefde, hy heeft nooit iemand verworpen die tot hem den toevhigt nam, zyne menschwor. ding, zyn geheele taak en bezigheid op aar4?, z,n lydcn en kruiCging, zyn fmerten en dood, zyn door hem ukgekoozen en omhelsd uit liefde en ten gevalle van zondaars. Het is in de gewesten van het zondige Naphtali in de duisternis en fchaduwe des doods, dat het licht van den liefhebbenden Jezus verkiest door te dringen. Maar kom myn lieve zuster zeg my wie en wat gy zyt. Leg met alle eerlykheid en braafheid, de menigvuldi. ge ongefteldheden , van uwe zonden zieke ziel voor my open ; uwe zwakheid, uwe armoede , uwe naaktheid, uwe bevlekkinge, uwe dwaalingen en uwe ydelheid; en hy die in de duiternisfe fchynt zal in u nederdalen, myne zuster, en zal uwe fterkte en de rykdom van vergeevende genade weezen; hy zal uwe naaktheid dekken, u van uwe vlekken zuiveren, hy zal uwe doolingen in regtheid verkeeC 5 ren'  #é' De ZOT van AANZIEN. ren, en uwe yde'heid in de volheid van de vreugde en heerlykheid van uwen God! Hier deed ik hem een volkomen verflag van alle de gevallen mynes levens, even ron Ihorstig maar wat omstandiger dan ik het aan "ge. daan heb Mynheer. JNooit was een mensch zoo aangedaan. Hy fchreide en fnikte overluid, hy maakte zyn zakdoek met zyne tiaanen doornat even als of zy in het water gewasfchen was. Zoo dra als ik beflooten had, riep hy, kent gy my dan niet? (op nieuw in tiaanen uitbrcekende) kent gy my niet Mejufvrouw Phoebe? kent gy Marmaduke Catharines niet meer, uw broeders voogd en uw voogd, de man van wiens lippen gy gewoon waart de onderwyzingen met zoo veel gretigheid in te drinken? Ach was ik in uw huis gebleven, niets van dit alles zou 'ergebeurd zyn; maar u broeder heeft my hier eene ryke plaatze bezorgd , en zoo heb ik myn wyngaard verlaaten en de vrugten daar van verlooren laaten gaan; O die verwenschte WilIiam! ik liet myn lam aan de verfcheurende en  DE ZOT van AANZIEN". 43 en berouwloze wolf! — Van uwe kindsheid af aan Pheobe, waart gy de lieveling van myn hart- de dag (cheen niet te fchynen op welken tk u niet zag. Uwe glimlach, jes vermaakten mynen gees: en uwe ongemaakte bevalligheden fpee-lden rondom myn hart. Uw Broeder ook, zag myn drift voor u en keurde dezelve goed, welk een gelukftelde hy zig voor, uit onze vereeniging! Wy zullen broeders zyn, riep hy, myn Cadwrines, terwyl hy my vast in zyne armen drukte', wy zul,en broeders zyn zoo wel in wezen» Jykheid als in genegenheid. Maar deeze gelukkige uitzigten zyn fchielyk verdweenen. Gy werd verleid, myn dogter , gy werd van uwen p«gt verleid, van uwen God en uwen minnaar. Uw broeder fchreef my een verhaal van uwen noodlottigen val, en ik bragt myne nagten in traanen en myne dagen in angften door. En hoe zyt gy veranderd zoo wel in uw perfoon als gelaat! Ik zou u niet weder gekend  44 Te ZOT van AANZIEN. kent! hebben. Dc zonde heeft de onfchuld en zoetheid van uwe tiekken weggenomen , en eene wolkagtigheid en verharding daar in te wege gebragt. Maar gy zyt wedergekeerd , myn kind, gy zyt tot uw.n pügt en de deugd wedergekeerd, tot u zelve en tot uwen God; en hy zal u weer met fchoonheid voorzien, en u als des Konings dogter inwendig ver. eieren, hy zal u met levende Saphiren kleeden, ja met de morgenlïarren der voorbereidinge tot de tockomste van Jezus! Terwyl de heilige man fprak, begon de hardheid van myn hart te ontbinden , myne benaauwdheden en fchrikken wee'.en van my, myn boezem begon te zwoegen met eene zagte dog droevige beweeging , en een vloed van traanen maakte de ongefreldneid beide van lighaam en ziele vry wat gemakkei yker. Mr. Catharines had, gelyk ik naderhand vernam, op het hooren van mynen droevigen misval, in ftilte by zich zeiven eene gelofte gedaan, van nooit gemeenfehap met vrouwen te hebben. Ee i:  De ZÖT van AANZIEN. 45 ErrS weduwe, egter, van groote goeder n en eene fatfoendclyke opvoeding , maar zeer verre heen in jaaren, kwam in de nabuurfchap woonen. Zy was eerst getroffen door de eenvoudigheid en tedere Godsvrugt zyncr leerredenefa van den predikfïoel. Zy bezogt hemen hy bezogc h«ar, toen werd zy bekoord door den glans zyncr gevoelens, de heiligheid zy. „er zeden en de zoetheid van zynen aart. Mynheer, zeide zy eens tot hem, ik ben van afkomst eene vreemdeling, ik heb geene kinderen nog bloedverwanten in dit koningryk, welke by myn atflerven eenig regt op myne goederen hebben. Ik fchaam my niet u te zeg. gen , dat indien ik jong en fchoon was, gy op de waereki de eenige man zoudt zyn die ik voor myn man verkiezen zou. Dan myne gebreken ncemen niets van uwe groote verdienllen. Gy zyt zoo dierbaar in myne oogen als of ik u verdiende; en ik verlang om u voor altoos my eigen te maaken , indien gy my zweeren wilt, dateerdehuwlyksknoop gelegd is, myne goederen, myn gezelfchap en myne gehoorzaamheid alles is dat gy uitkragt van ons huwelyk van my vergen zult. Gy zult by my leeven, en als myn eenige zoon zyn  4S De ZOT van AANZIEN. zyn, en ik wil voor u te gelyk alle de pligten van eene vrouw en de tederheid van eene moeder waarnemen. Ik weet wel wat {potters zeggen zullen ?, met betrekking tor de onwel voeglykheid van zulk een flap; dan ik vertrouw door myn gedrag, hunne verbeelding te leur teftellen en alle ergenis mynen naaften uit de voeten te neemen. Zoo doende zullen de twee groote hoofdoogmerken ran myn geheele leven bereikt worden : de eene van my een wettig regt op uw beftendig gezelfchn.p te geeven; de andere van u een wettig regt op myne goederen te geeven. Een voordel tot een huwelyk van zulk ees aart , kwam volmaakt over een met Mr. Catharines gelofte van onthouding. De Dame fchoon merkelyk boven de zestig, fchitterde dog met alle behoorlykheden en aanlokkelykheid die van de jeugd afgefcheiden konnen worden. Hy kon derhal ven geene redelyke tegenwerping tegen dat plan in brengen, en  De ZOT van AANZIEN. 47 en binnen weinig weeken wielden zy in ftilte getrouwd. ' Terwyl ik weende, gelyk ik u zeide, myn heer , in een nederig berouw over myne menigvuldige ongeregeldheden , knielde Mr. Catharines neder en ftorte zyne gebeden voor my, aan myne zyde uit, met eene zoo vuurjge welfpreekeudhe'd en diepe aandoening, als my door ha* en aderen drong , en dat het kwaad dat in my was, by den wortel fcheen uitterukken. Zoo haast als hy geëindigd en ik hem bedankt had, met half gefmoorde woorden, voor de gunst zyner vertrooftingen , kwam Mejufvrouw Catharines in. Zoudt gy dan Mynheer, zeide zy, alle liefdadigheden alleen voor u zei ven houden? Zoudt gy geen zuster by den troon der genade toelaten, welke de dienlten van den dienstknegt van onzen mee? fter ook mag bywooneu ? Myn lief, zeide by zeer tederlyk, ik was op het punt om uwe tegenwoordigheid te verzoeken- op dit ziek-ten niogelyk dood-bedde legt de  48 De ZOT van AANZIEN. de dogter van mynen patroon. de zuster van mynen vriend, en het eens waardigste voorwerp myner genegenheden en uitzigten in dit leven. Ik biJde u bezorg een kamer voor haar die meer met haaren ftaat en myne verpligtingen aan haare familie overeenkomftig is. Zy ging aanftonds met vaardigheid heenen, s zonder antwoord te geeven; en binnen weini. ge minuten , kwamen verfcheide dienstmeiden binnen , welke my zeer vriendelyk bewonden in de Lakens in welke ik lag , en my naar een bed bragten dat reeds gefchud en gewarmd was, en in een klein dog ordenteiyk vertrek ftond. Zoo dra ik daar gebragt was, kwam Mejufvrouw Catharines by my, en over my buigende kuste zy my en zeide; God zy u genadig myn dogter! Hier werd ik met eene oplettendheid en vriendelvkheid behandeld, die met myn flegt gedrag vergeleken zynde, wy tot de uiterfte fchaamte bragt. Egter begon ik langzaam te her-  De ZOT van AANZIEN. 4* herftellen , en was binnen weinige dagen in Haat om op te zitten. Op den zevenden nagt had ik éen byzonde* re droam of gezigt, welke nooit uit myn gebeugen zal gaan, en welke ik vertrouw dat in keven en dood, zynen gelukkigen en vertrooftelyken invloed op my behouden zal. My dagt ik wandelde onder eene menigte aartig en vrolyk volk langs eenen weg die zagt en vermaakelyk afliep , voor het gaan geinakktlyk gemaakt gelyk de Maliebaan te Londoh. Op een fprong Mond myn man naast my. Ik befchouwde hem met een genoegen dat ik nooit te vooren in zyn byzyn was gewaar geworden. Hy fcheen in fchconheid alle perfooneh die rondom ons waren te overtreffen; zyne klederen waren met goud en gefteenten vcrcierd, en zyne gelaat fchitterde met een wonderbaaren glans. Kom Mejufvrouw Phoebe, zeide hy , my ?eer vriendelyk by de hand neemende, kom ÏV, Deel D «««  5a De ZOT van AANZIEN. wet my naar het gindfche paradys, daar ik u een kransje zal vlegten van nimmer verwelkende bloemen , en u op vrugten van een bemelfche fmaak zal onthaalen. Ommiddelyk ontlloot een groote tuin haare bloemperken , en onvergelykelyite fchoonheden vervrolykten myne verbeelding. Derzelver geur verfpreide zig wyd en zyd , en de beladen takken reikten vrugten toe van eene onweerdaanbaare bekoorlykheid. Myn man plukte toen en gaf my te eeten, van de druiventrosfen en pynappelen welke ik aanvatte en met eene gulzige graagte gebruikte ; wanneer ik op hem nederzag en befpeurde dat hy de beenen en hoeven van een geit gekregen had , en dit bragt my aanftonds in de gedagten dat hy geen andere dan de verleider onzer eerfte ouderen kon geweest zyn. Doodelyk verfchrikt, durfde ik niet fpreeken : maar myn hart in dille gebeden opheffende verdween hy en zyn paradys op het oogenblik. Toen bevond ik my in eene groote en aakeiigc wildernis, daar de takken zonder vrugten.  De ZOT van AANZIEN. 5Ï ten , en de braamen zonder beziën waren ; daar geen pad doorliep en daar geen uitkomen aan was. Ik mogt gaan waar ik wilde, ik had pas myn weg door het eene kreupelbosch gemaakt of ik kwam aan een ander; tot dat ik door vermoeidheid overvallen, aan verlosfing begon te wanhoopen en ging nederzitten oin te fterven. Weinig daarna, dagt my dat Mr. Catharines naderde , in een eenvoudig en bedelaars gewaad , maar met een deftig en geltreng gelaat. Ellendige ! riep hy , zyt gy dan ten laatften gekomen tot de erkentenis van de flegtheid uwer wegen? zyt gy nu gekomen tot een gevoel van uwen ellendigen en verlooren ftaat ? vindt -gy nu ten laatfte dat ik alleen uw fteun en helper kan weezen? Dit gezegd hebbende, greep hy my by de hand, en deeze zyne aanraking vervulde myn geftel met vertrouwen en blydfchap. Wy reezen in de lugt , wy vlsogen over eene onmeetelyk groote woestyn, van waar de Leuwen brulden en de wolven ons aanbasten. Ten laatfte daalden wy neder by de intrede van een fma! pad dat aan den opgang van een bergagtige D 2 Land»  $% De ZOT van AANZIEN. Landdreek lag. De beneden zyde van het zelve was bedekt met wolken , en werd gefchud door orcaanen , door welke het hovende deel fcheen opteligten met een flaauwe draal welke eenen aannaderenden dag beloofde. Hou moed! zeide myn leidsman, wy moeten deezen berg op , in weerwil van alie tegendand , in weerwil van alle moeijelykheden, zwaarigheden en gevaaren : in weerwil van de fmerten droeffenisfen, onheilen en te leurdelüngen van den weg. Geen beletzelen , zeide ik , zullen my vervaaren of den moed beneemen; ik zal my verblyden in droeffenisfen en finerten zoo lang ik u aau myne zyde hebben. Hierop voelde ik eene xvonderlyke derkte en levendigheid, ik dapte den toegang op met veel gewilligheid en een vaardiger tred, en delde my voor binnen weinige minuuten den top te bereiken. Maar helaas! ik had zeer mis gerekend. De weg werd fmalleren deiier en meer met onkruid bezet. Ik begon door vermoeidheid te misfen , en de hoe»  De ZOT van AANZIEN. 53 hoeken der fteenen doorboorden myne voeten zoo dat voetftappen op den weg metbloedgete. kendftonden? Ach Mynheer, zeide ik, wat valt my dat fmertelyk. Houd u ftil, zeide hy , dit is zoo heilzaam , deeze fteenen zyn uwe beste vrienden , uwe waare geneesmeesters -. en de wonden die zy aan uw lighaam toebrengen , zullen meer doen dan de balzem van gilead ter herftellinge uwer ziele. Ik verzamelde toen alle myne kragten , fchoon met veele angften , welke my zomtyds noodzaakten met myn geheele lighaam op mynen medgezel te leunen. Ten laatfte kwamen wy aan een doorgang die geheel met doornftruiken en distels bezet was, en geenen weg ziende , bleef ik ftil ftaan. Goede moed , zeide myn Leidsman , dit moeten wy ook door , daar is nu geen helpen aan , gy moet ten einde toe verdraa gen, myne dogter. Deeze doorn is over den eerften Adam en zyn zaad als een vloek-uit gefprooken , maar uwe twééde Adam heeft ze verkeerd in een weg tot levendige btyd fchap , deeze is derhalven gefchikt om voor u een krans van gelukzaligheid te vlegten , D 3 en  54 De ZOT v*n AANZIEN. u een deelgenoot van de kroon der eeuwige heerlykheid te maaken. Weder verlevendigd door deeze belofte , vloog ik in het midden derz^lve , en worstelde om voor uit te komen , fchoon fcbreeuwende van fmerten : maar toen de doornen myn vleesch van een rteten, en my in lighaam en ziel gingen , en hunne Hekels in my vast zette'den ,• kon ik het niet langer uitftaan , maar my geheel op mynen geleider werpende . riep ik , o dat dog de dood, de dood een einde aan myn lyden maakte. Hy wend ie zig toen om , hy glimlagte my toe , en ïny onder den arm neemende , droeg my fcbadeloos door het overige; hierop zette hy my op een bank en plaatfie zig aan myne zyde. Terwyl ik zat, nog lillende van pyn en vermoeidheid , boog hy voor over en deed zyne fchoenen uit. Ik zag toen de groote wonden die de weg hem zelve veroorzaakt had. Myn geest zeide my aanftonds, dat het mynen Heer zelfs was onder de gedaante van 2yn dienstknegt. Myn boezem opende zig wyd  De ZOT van AANZIEN. SS wyd uit; en zyne voeten houdende , bedekt als zy waren met Hof, drukte .ik dezelveaan inyn hart, en wilde ze in myne ziel gewrongen hebjen ; maar toen ik dezelve aanraakte voelde ik zulk eene hemelfehe verrukking , dat, zoo ik niet wakker geworden was, myu Lighaam myn geest niet langer kon gehouden hebben zy moest oogenblikkelyk uitgevloogen zyn tot hem van wien zy eerst geademd was. De vertroosting van deezen droom, verfterk.fe en herftelde my zeer , e- ik haaste my op te komen, ten einde ik my verblydcn mogt met het bedienen der dienstboden ïnyner weidoeners. Toen Mejufvrouw Catharinesopftond,vond zy my bezig aan het flegtfte en laagfte keukenwerk. Zy zag verwonderd. Wel , myn ïief, riep zy, zoudt gy u zeiven zoo veriaagen. o Mejutvrouw, hernam ik, ik biide u my aan myn eigen geweten overtelaten ; dit zegt my dat zelfs, deezen dienst nog te goed voor my is. D 4 Toen  55 De ZOT van AANZIEN. Toen het ontbyt gereed was , kwam Mr. Catharines van zyn overdenkende morgenwandeling te rug. Als hy inkwam wierp ik my voor hem neder, ik omhelsde zyne knien. Hoe zalig, riep ik, zyn de voeten der geene, die blyde boodfchappen van zaligheid voor zondaars aanbrengen ! maar , boven al is hy gelukkig, die in zyn eigen perfoon het beeld en indrukzel van dén Vorst des vredes draagt ! zeer verwonderd en verbaasd over myne wyze van hem te groeten, vraagde hy naar de reden daar van , en ik verhaalde mynen droom waarop zy zoo aangedaan waren, dat zy beide traanen Horteden van hartelyke gelukwenfching met denzelven. Ik heb u reeds gezegd, Mynheer, dat Mr. Catharines de geneesheer zoo wel van de Lig. haamen als van de zielen zyner parochiaanen was, ik mogt 'er bygevoegd hebben, van die geheele Landftreek. Ten dien einde had hy zig voorzien van aen klein apothekers winkeltje daar hy allerlei kruiden ten dienste van zieken in had,zoowel als een chirurgyus toeftel vooj de geene die  De ZOT van AANZIEN. 57 bezeerd of gewond waren. By zulke gevallen werd ik zyn voornaamtts afgezondene en hulp. Ik was menigmaal verwonderd over de uitwerkzelen van myn vlyt in dit werk. Ik herinnere my naauwlyks een geval waarin ik geen goede gevolgen befpeurde. Een geest van gezondmaking fcheen myne gangen te verzeilen. Ik heb dikwyls Luiden herfteld, die door . Dotters en Chirurgyns reeds opgegeeven waren. En nooit had ik zulk eene hartroerende vreugde dan als ik op'myne knien de voeten van den zieken baadde , of de zweeren van den bedelaar waschte; want daarin ftelde ik altyd den grooten geneesheer van zonden ■ zieke zielen my voor, welke myne worden genas en myne ongeregtigheden wegnam. Ik moest u verhaald hebben, Mynheer, dat toen Mr. Catharines hoorde , dat ik myn kleine neefje, het eenige kind van zynen besten en meest beminden vriend gefloten en wegge voerd had, hy op dien zelfden dag , een aantal van zendelingen naar Enfield, en naar het omgelegen land uitftuurde , met last om het allernaauwkeurigfle onderzoek naar hem te doen; maar, helaas! alle moeiten en zorgen D 5 toen  58 De ZOT van AANZIEN. toen en naderhand, zyn vrugteloos geweest: dit kostte my dag en nagt heimelyke vloeden van traancn , en diende om het allcrgelukkigfte leven, dat anders op aarde geleid kon worden, bi;ter te rruaken. Omtrent drie maanden geleden, begon Mejufvrouw Ctharines te vervallen, en droop vreedzaam als een overrype vrugt , in den fchoot van onze algemetne moeder, weg. Mr. Catharines had dikwyls myn verlof verzogt om mynen broeder ten mynen behoeve te fchryven; maar bewust van de belediging die ik hem in den perfoon van zyn kind aangedaan had, had ik dus verre dat voorftel verworpen. Ten laatfte egter bcfloot ik my zeiven aan zyne voeten te werpen, en myne fchuld te bekennen, fchoon zonder eenig uitzigt op zyne vergiffenis; mogelyk, zoo dagt ik by my zeiven, zal hy denken op gelukkiger middelen ter ontdekkinge van zynen zoon dan wy tot dus verre beproefd hebben. Myn weldoener keurde myn betlmt goed; hy fchreef door my een brief aan zynen broeder; en binnen weinige  De ZOT van AANZIEN. S9 ge dagen deed hy my met een chais naar LorK den brengen. Op den weg kreeg ik myn hoofd myn broe. ders aart 9og eens te beproeven , en my zeiven als een voorwerp van liefdadigheid aan hem te vertonen. Ten dien einde liet ik de chais te St. Albans vertrekken. Ik verzond ook myne. kleine bagage met een vcrflag van myu ontwerp in een briefje aan Mr. Catharines , en behield niets dan het armelyke kleed dat ik hier aan hebbe. Op dien nagt werdikinfchielykengevaarlyk zie aan het colyk, en kon in zes dagen niets in myn maag houden. Ik zond naar Londen om een Doftor, die my kwam bezoeken en iets ordonneeren; en door den tyd werd ik in ftaat om rond te kruipen, ondertusfchen was door de onkosten van den docter , en apothekers rekening , en een zeer uitfpoorige rekening van myn huisheer, myn geld zoo ver ten einde dat ik niet meer dan agtien ftuivers over had om my in de Stad te brengen. Met die fom zette ik evenwel myne reize te voet voort, maar my zwak en ziekeiyk bevindende, kwam ik  6o De ZOT van AANZIEN, ik inde verzoeking om te morren, dat ik niet meer geld van huis mede genomen had, maar ik herinnerde my weer, dat myn meester my gezegd had , dat rampen de beste vrienden en geneesbeereh van zulk eenen» zondaar waren. Ik wss daarom te vreden en vergenoegd met my nog eens tot den laagflen Haat van bedelary vervallen te zien, en na een zuure reize van drie dagen, behaagde het God my voor uwe liefdadige deur te brengen. Deeze Mynheer is de brief die myn vriend ten mynen behoeve aan mynen broeder fchreef. Gy ziet zy is open , doch eer gy dezelve leest, moet ik u eenige trekken van ongemeene tederheid vernaaien , welke Mr. Catharines omtrent my uitdrukte. Eenige weeken na het afitcrven van zyne Vrouw, Honden hy en ik voor zyne deur te praaten. De avond was zeer vermaakelyk , en de boeren meiden zaten te zingen en de koeijen te melken voor onze oogen; wanneer de groote bul , fchielyk met zyne poo ■ ten de grond opfcheureude, in woede zynen mees-  Dk ZOT vas AANZIEN. Si meester aanvloog. Zoo dra ik hem zag na-' deren fchreeuwde ik en vloog in huis; maar ziende dat Mr. Catharines my niet volgde, keerde ik weerom en liep in allen haast, weer voor de deur. Daar zag ik dat het verfchrikkelyke beest hem tuffchen zyne twee hoorenen aan den muur klemde, tegen welken hy uit al zyn kragt ftootte. Aanftonds wierp ik alle vreeze aan een zyde, ik fprong op, en vatte den bul byeen van zyne hoornen, om hem van mynen waar. digen befchermer aftewenden. Ondertusfchen kwam gelukkig een klein begunftigd hondje van ons aanfchieten en opdringende , beet hy het verfchrikkelyk monfter in den neus, waarop hy afgrysfelyk brulde , en al fchoppende en fpringende weg vloog. Ik weet niets wat 'er gebeurd is tot ik van een flaauwte bekwam en merkte dat Mr. Catharines naast my zat. Hy hield een van myne handen , die hy met zyne traanen waschte , en zomtyds aan zyne lippen en tegen zynen boezem drukte. Toen  St De ZOT tik AANZIEN. Toen hy op my verkregen had dat ik een lepel vol hartfterking gebruikte , riep hy, o myn Phoebe, myn Phoebe, gy hebt heden uw koste'yk l«ven voor my geofferd , om het myne te bewaaren, en van deeze dag af aan, is myn leeven en alles alles wat ik ben uw eigendom voor altyd. Maar zeg my myn Phoebe , hoe hebt gy in een oogenblik konnen befluiten tot zulk eene verwonder, lyke onvertzaagdheid , hoe hebt hy 'er toe konnen komen om zoo zeer tegen de natuur, tegen het fcnrikagtig geitel en de tederheid uwer fexe aan te werken ? Ach Mynheer , antwoordde ik , het boek des Levens zegt ons, dat volmaakte liefde de vreeze buiten fluit. Van dien tyd af, drong Mr. Catharines fterk op ons huwelyk aan. Myn eerfte , en myn laatfte en myne eenigfte lie'de mag ik zeggen , gy weet dat ik onder alle vrouwen niemand kan lief hebben dan u. Uw gehee. ie beeld, alle uwe trekken zyn in myne ziel gedrukt: Ik ben reeds aan dezelve gehuwd , zy zyn onatfcheidbaar van myn beftaan. Waarom dan wenscht gy my van myn foort weg geworpen te zien, als een verdolde tak, zonder  De ZOT van AANZIEN. 65 ' Sonder eenige vrugt, zonder één, maar één enkel kleintje die ons te zamen binden en ons tot den nakomeling zal oveibrengen? 0 Mynheer, zeide ik, laat, bidde ik u, onze huwJyksbanden niet met eenige droefheid of fpyt vcrzeld zyn : laat my eerst, indien het mogelyk is, my met mynen broeder verzoenen , en befchik dan over my naar uw welbehaagen; gy hebt recht zoo te doen. Ik dank u Mejufvrouw, zeide Mr.Ferton, ik dank u voor uw zeer aandoenlyk en niet minder ftigtelyk verhaal; en ik zal myn best doen u te beloonen voor de moeite die ik u veroorzaakt hebbe , door by u de brenger van een zeer goede boodfehap te weezen. Uw kleine neefje heeft zedert dat gy hem verlooren hebt meest altyd by my gewoond. Hy heeft een opvoedinge naar zynen ftaat gehad, en is deezen dag ontdekt en in de handen zyner ouderen overgeleverd. Myn God, myn Jezus ! riep zy uit, welk een wonder is hier, hoe konnen blinde en dwaalende ftervelingen, willens blind zyn en willens dooien, in het aanzien van zulk een zeld-  ♦34 De ZOT vak AANZIEN. ïeldzaame ontknooping welke hen verze't ? Myn neefje leeft en is wel , ontdekt en heden in de handen zyncr ouderen overgeleverd! Ik ben verward, ik ben tot het middelpunt der aarde nedergedrukt, beneden het gewigt uwen weldaaden , o gy overvloeiende fontein van barmhartigheid cn genade ! Nu Mejufvrouw, zeide Mr. Fenton , nu ilaat het gebjel in uwe keuze het geheim met betrekking tot uw neefje te openbaren of te verzwygen. Ik weet Mynheer, hernam zy, gy ftelt my dit alleen voor om my te beproeven : Ik verlang geen voordeel van bedrog of vermomming te trekken, en fchoon ik al zoo laag kon zyn , deeze brief, gelyk gy zien zult, zou my bekend maaken en verraaden. Mr. Fenton opende toen de Brief, en las als volgt;  DeZOT van AANZIEN. 65 Aan Edward Fie i ng , fchildknaap. Vriend en Broeder van myne Ziel! Ik heb de wreede en godlooze gewoonte „ van onze bloedverwanten en vrienden, uithoofde van hunne misvallen of zwakheden, of zelfs wel om het vervallen van hunne eer, aftefnyden, dikwyls berispt en altydten hoogden veragt. Deeze gewoonte werd draf. baarer en gevaarlyker , wanneer zulk een Toorwerp tot de tederde en beklaagenswaardiglte fexe behoort ,, de onbefcheidenheid hunner naaste ouders begint het oproer : de waereld volgt en verzwaart den roep ; de eU lendigen zyn gelyk de getekende harten, die door de honden voortgedreeven en fchielyk een prooi voor den honger en den dood, worden, en voor eeuwig Buiten de mogelykheid van de herdellinge hunner deugd gefloten zyn. Zoo gy, myn lieve broeder, zoo gy voor uwe eenige zuster de liefde hadt overgehouden die gy zoo dikwyls eenen gemeenen be5 delaar beweezen hebt, gy zoudt haare ziel in ,JV. Deel. E hct  66 De ZOT van AANZIEN. het leven bewaard hebben , en tot deezen dag de gelukkige Vader van een veel belovende zoon geweest zyn. Zy was gevoelig over uwe behandeling ! zy fch.urde uw kind van u af ! gy verdiende de beweegreden maar ik ben bedroefd over het gevolg, Dewyl het Gode behaagd heeft, uwe zuster op eene wonderlyke wyze weer tot de deugd te herfteller. , zou zy biyde zyn u ook uwen zoon weer te geeven ; maar dat is in haare magt niet , hy is van haar afgeloopen , verfcheiden mylen van deeze plaatze af; wy hebben alle mogelvke middelen aangewend om hem te ontdekken, maar te vergeefs; en zyn verlies heeft haar zeeën van traanen gekost, cn jaaren van droefheid. Ontvang haar dan als een kosteiyke- parel uit de diepte van den afgrond, als een fchat van goud en juweelen uit een fchipbreuk geborgen ; zy was dood en is weder levendig geworden zy was verlooren en is gevonden. Ontvang haar dan zegge ik als een engel va* God gezonden met oogmerk om uwe eigen zaligheid uit te werken.  DE'ZOT van AANZI EN. Gf Ik weet niet waar het van daan korfit, dar: ae grootfte zondaars dikwyls de grootlïe heiligen worden ; en in een jaar, eene maand , een dag , in groei en kragt een lang leven van gemakkelyke deugd te bovenhaalen. Hunne boogcn, gelyk het fchynt, langen tyd eencn tegengeflelden kant ovcrgeboogen zynde, fchieten met meer kragt en fnelheid aan de andere zyde voort. Zoo is het ook met onze dierbaare Phoebe gelegen. Zy is een edele vlam geworden van Goddelyke liefde en barmhartigheden. Tewyl zy op de aarde ftaat en nederbuigt onder 't gevoel van haare onwaardigheid beneden alle fchepzelen, is de maan der verandcrlyke dingen onder haare voeten. Zy treedt als 't ware op de Herren van het Lugtgewelf , en op een affhmd bcfpiegele , en eerbiedige ik den glans haarer voctftappen. Ontvang haar dan, zegge ik nog eens, als bet waardigfte gefchenk en de wenfchelykfte zegening welke de Heael kan geeven. Maar o geef haar aan my weder , overeenkomfiig ' haare belofte, ten einde zy my helpe om my MH hetKoningryk der Kindertjes tegeleidcn, É 2 wa*  65 De ZOT van AANZIEN. waar van zy op deezen dag eene waardige erfgenaame is. Uwen M ARM a duke Cat-HABINES. Gy ziet, Mynheer, zeide Phoebe glimlaggende , gy ziet dat Mr Catharines een minnaar moet weezen, uit de buitenfpoorigheid van zynen lof. Ik zie , Mejufvrouw , zeide Mr. Fenton, dat hy naar waarde bemint, en zeer verdient bemind te worden. Maar, Mejufvrouw , zoo gy myn raad wilt volgen , dan zult gy hier blyven tot uw broeder my zal komen bezoeken , 't geen ik ondeTftel , dat hy in weinige dagen doen zal. Ondertusfchen zal ik u brengen by uwe mede zuster in de deugd , die langen tyd in den heetlten oven van droeffenis en rampen is.beproefd en gelouterd geweest. Den volgenden morgen reed Mr. Fieldirg voor de deur aan, door een enkele knegt verzeld. Zoo dra hy Mr. Fenton gegroet had, en nederzat, haalde hy een briefje van 2000 ponden  De ZOT van AANZIEN. 69 den uit, en bood het hem aan. Gy moet niet weigeren, zeide hy, my van myne bekommering te verlosfen, door voor een gedeelte aan te neemen, 't geen ik u fchuldig ben. Ik kan dit /onder het geringfte-ongemak uitbreeken. Ik heb onlangs een landgoed herfteld dat aan Mft Catharines grenst, de waardige man van wien gy my gisteren hebt hooren fpreeken ; zoo dat ik wel dra het vermaak zal hebben van bezit te neemen van een aanmerkelyke vermeerdering van myn goed , en ten zeiven tyde het nog grootere vermaak van een zoo zeer lieven vriend te omhelzen. Deeze fom , •Mynheer, zeide Mr. Fenton, komt zeer tydig ter verlosfinge van een perfoon, voor welke eene buitengemeene agtinge heb opgevat, een perfoon, die recht heeft op myne beste dienften, en die ook recht mag hebben op uwe verdere milddaadigheid, Dit gezegd hebbende rees Mr. Fenton op , ging naar de deur, nam Mejufvrouw Phoebe by de hand cn haar by haaren broeder brengende, zeide by, deeze Mynheer is de dame van welke ik geiproken .heb, cn die ik in uwe tederfte zorgen aanlevele. E 3 Mr.  ?o De ZOT van AANZIEN. Mr. Fielding zag zyne zuster zeer fterk en met een nieuwsgierig oog aan, hy vsrasderdc van couleur , en zat voor een tyd ver. Somd van verwondering; wanneer hy fchiely'.i opfprong, naar haar toeliep, haar in zyne armen drukte en luidkeels uitriep , myn Phoebe, myn lieffte Phoebe, myne lang vcrloorene, lang gezogte en lang beklaagde zuster ! heb ik u eindelyk gevonden , zyn myne gebeden ten laatften verhoerd , en zyt gy nog eens aan mynen boezem te rug gekomen , myne zuster! Ach wat moet gy al geleden hebben , wat heb ik zelve geleden , van de wroegende herinnering der wreedheid van myn gedrag omtrent u? Maar ik was op het hoogst tegen u verbitterd , wyl my verhaald was, dat gy een gemeene hoer geworden waart; en, uithoofde van uwe vereeniging met den deugniet, aan welken myn vader u ongelukkig uitgetrouwd heeft , was ik genegen het ergst te gelooven dat men my van u berigten kon. Vergeef my evenwel myne Phoebe, beloof my uwe vergiffenis en ik zal tragten myne onbillyke behandeling van . u te vergoeden.  De ZOT van AANZIEN. 7J Hier viel de zuster op haare kniën , uithardende in traancn en (hikken, en antwoordde, gy hebt geen vergiffenis nodig, myn broeder, gy hebt myn nooit mishandeld. Ik vei- diende alle foorten van onheilen; die ik om myne overtredingen waardig was maar ik heb u beledigd , tn ik kan naauwlyks op vergeevinge hoopen, myn broeder ik ber. het die uw troetelkind geftolen had , die u uwen eenigen zoon ontnam, en u zoo veele jaaren van droefheid en bitterheid veroorzaakte, ik verdiende het, ik verdiende het, van uwe handen, riep Mr. Fielding uit; laat ons dan vergeeving om vergceving geeven Phoebe, want ons kind is weer by ons herfteld en wy zullen onze traanen niet meéï gedenken. Zoo zeggende, werden zyne oogen V01 , hy rechtte zyne zuster zeer teder van den grond op, en drukte ze op nieuw aan zyn hart. Mr. Fenton fmolt weg by dit aandocnlyk toneel , nam ze te zamen in zyne armen eii plaatfte ze toen zwygende vlak «ver malkan, der. E4  72 De ZOT vas AANZIEN. Myne zuster, zeide Mr. Fielding, gy hebt roy uwe vergeeving beloofd eer gy de uitgeftrektheid myner fouten wist. Onze lieve Vader , deed in zyne laatfte ziekte , my aan zyne zyde zitten ; toen hy eene diepe zugt gegeeven hebbende , dus begon te fpreeken; ik vrees , ik vrees , myn zoon dat ik uwe zuster zeer mishandeld heb. Het fpyt my aan myn hart dat ik ze aan den fchelmfen Wiliiam gegeeven heb. Meteen weinig minder geftrengheid , en eene tederer vermaaning , zou ik ze mogelyk van haaren val weer te regt gebragt hebben ; zy zou ligt tot deugd en eere wedergekeerd zyn; haaren mi>ftapzou vergeeten weezen; zy zou minder eüendig en myne dagen mogelyk langer geweest zvn. Zy was jong , onbedreeven en ligt te verleiden. Ik heb zelfs mede geho'pen om haar te ver» raaden, door myn Lam aan debeftieringe van die wolvin over te geeven. Ligt was het waar 't geen zy beleden heeft, dat haar wil ia 't geheel niet te zamenftemde met het geweld dat op haar gepleegd werd. Wy moesten, zoo veel het mogelyk was, haare fchande bedekt hebben. Schande dient alleen om een fchaamagtig gelaat te verrteenen en het je-  De ZOT vah AANZIEN. 7J geheel fchaamteloos te maken. Helaas , myn kind , alle dingen fchynen my geheel andera toe , nu ik op myn doodbed legge , dan zy my 'by myn leven voorkwamen; en de hoogmoed van myn afkomst en de gevoeligheid van beledigden adeldom maak en plaatze voor de ftcm der m.tunr en de gevoelens van mcnschlievendheid. Ik had uwe zuster 5oco panden toegedagt; maar by myn Testament heb ik har.r meteencn fchelling afgezet;or dat de fchelm , haar man , niet in eenig opzigt in myne nalatenfchap zoude deelen. Weshalven ik u in myn plaatze tcgelyk den broeder, den vader, en den voogd van mvn liefkind maake en hier werden verdere woorden door het uitbariten zyne. traanen voorgekomen. Toen hy wat meer bedaard was , ging hy voort. Ik bezweere u , myn zoon ,. in den naam van onzen gemeenen Vader , in den naam van dien God, naar wien ik heenen gaa'. Ik bezweere u, zeg ik, dat gy een geduurige wagt houdt over het gedrag van uwe nog dierbaare zuster, myn zoon! en zoo zy gevonden E 5 most  n De ZOT van AANZIEN. rnogt worden, neem haar by u en koop een of andere bedaarde en vroome vrouw om , om zich in haare vriendfehap in te dringen haar vertrouwen te winnen , cn haar dus voor een verder bederf te behoeden; want, o de ziel van myn vervallen kind is in deeze uure zoo oneindig dierbaar in myne oogen. Ik beveele u eerder , dat indien haar ondeugenden man eens door den degen of het piftool of door de galg, gelyk dit waarfchynlyk is , omkomt, gy uwe zuster de fom van 3000 ponden zult geeven , maar in 't eerst langzaamerhand, zoo verre haare noodwendigheden dat eisfehen zullen, cn het geheel zoo dra gy verzekerd zyt dat zy tot haaren pfigt wedergekeerd is. Terwyl haar broeder fprak had Mejufvrouw Phoebe haar fchorteldoek voor haare oogen gedaan , en door haar fchreijen en aandoenlyke fnikken belette zy hem voorttegaan. Ten Jaatfte boezemde zy uit ; Ellendige Vadermoordfïer, als ik ben! ik heb het geheiligde leven afgefneden van hem, die my ter waereld bragt. Gy hebt my riM bemind, myn Vader; gy  De ZOT van AANZIEN: 75 ,y bleeft my nog lief hebbed, fchoon ik het niet wist en ik heb den zagiften, den teuerftcn aller vaderen ter dood gebragt, maar jfe wil fterven om verzoeninge te doen, ik wil u niet overleeven, myn vader! Mr Fielding ftond toen op, en naderde zyn zuster zeer minzaam, hy drukte baar teder m zyne armen, hy mengde zyne traanen met de haare, en tragtie haar te vertroosten. Gyheot hem niet gedood, myn lieffte zuster, gy hebt hem niet gedood, riep hy; gy befehuld.gt u van fouten, waar aan gy nooit fchuldig waart. Onze vader was oud, en zugtte onder eenezamenloop van ongefteldheden, die toch binnen kortraan alles wat fterffelyk in hem was een einde gemaakt moesten hebben. Troost u dan myne zuster, troost u dan! Toen Mr. Fielding weer was gaan zitten, en het geweld van zyn zusters aandoening bedaard had, zag hy haar zeer ernltig en teder aan. Ik wil, zeide hy, myn Phoebe, by eens andere gelegenheid, u van de oorzaak van myne wreedheid omtrent u reden geeven, en hoe ik misleid werd door den perfoon, dien ik  ?6 De ZOT van AANZIEN. ik betaalde voor de onderrigtingen die hy my uwentwege gaf. Maar zeg my waar het van daan komt, dat ik u van myn leven nooit zoo bekoorlyk gezien heb? zeifs in uwe kindfche jaaren, had gy nooit zoo veel zoete eenvoudigheid , zulk eene hemelfche zagtheid in uw gelaat als gy nu hebt. Het is, zeide Mr. Fenton, om aat zy des Konings dogter is, zy is geheel inwendig verfierd, en de beminnelykheid van haaren geest wordt uitgedrukt en fchynt geheel door haar gelaat. — Maar hier is een bekende hand, die het geheele fiuk zal ophelderen. —i En dit zeggende gaf hy hem den Brief van Mr. Catharines over, by het zien van het opfchrift boezemde Mr. Fielding zyne verwondering uit Toen dien openende las hy dien in diepe ftilzwygendheid door, maar by vlaagen en tusfehenpoozen ; dikwyls zyn zakdoek uithaalende, die hy lang voor zyne oogen hield. r' Zoo dra hy dezelve geëindigd had , riep hy : Ja , ja myn Lieve Catharines , myn broeder, de wensch van myn hart zal om onzer beider wille vervuld worden. Gy zult uwe Phoebe weer by u hebben, en zy zal u tocge- voegd  De ZOT van AANZIEN. « voegd worden met Benjamins erfdeel, zelfs een dubbel erfdeel! — Maar o myn God hoe wonderlyk hoe bovennatuurlyk is dit alles! myn eenige kind en myne eenige zuster door de zelfde hand op eenmaal weerby my gebragt te zien! Leer my, Leermy, Mr. Fenton , leer my een nieuw foort van dankbaarheid, om een deel van het gevoel dat ik u fchuldig ben uittedrukken! Gy hebt reeds, Mynheer, zeide Mr. Fenton, zoo veel over dat onderwerp gedaan en gezegd, en my daar door de grootfte fmart in plaatfe van erkentenis gegeeven. De belooning die ik kryge is een fchat die voor alle menfchen verborgen is behalven voor hem die ze ontvangt. Ik wil u egter niet beledigen metu uwen wisfel weer over te geeven, maar zal daar over befchikken op eene wyzedie, zoo ik vertrouw, zoo wel gehoord mag worden als zy billyk is. Ten zelfden tyde, myn lieve vriend, moet ik u van ganfeher harte geluk wenfehen over de zeldzaame bewyzen die a gegeeven zyn, van de gunst van uwen God omtrent u, en zyne waakzaame zorge voor u *n de uwen. Ik onderllel gy zult fpoedig be- ilui-  & Be zoïvis aanzien. fluiten öin met deeze uwe beminnelykezuster, uwen vriend en .waardigen broeder Mr. Catharines te bezoekem Ik zal God van harten bidden om eenen gezegenden uitflag van de vereeniginge van dit heilige paar, en verzoek u my op uwe reize eens aantefpreeken. Binnen een uur daar na, vertrok Mr. Fielding naar Londen, te paard; cn Harry verzei. de zyne zuster in de postchais van Mr. FenWBi om zynen vriend Ned een kor? bezoek te geeven. Zoo dra zy vertrokken waren , nam Mr. Fenron pap;er en fchrcef den volgenden brief acn Air. Catharines; Eerwaardige en Lieve Heer! Vergun iemand die fchoon u onbekend n doch vuurig bemint, u van heeler hartenovet den gelukkigen uiffiag van zaaken gelnk ts wenfeben. Onze dierbaare Phoebe is met de uiterfte iiefde door haaren broeder ontvangen, en gy kunt uwe vereem'ging met geen meer ongeduld verlangen dan hy zelve. Hy bood my  De ZOT van AANZIEN. yJ' my edelmoedig de ingeflootene wisfel van 2000 ponden aan, alleen wyl God my als een gering werktuig heeft willen gebruiken , om hem eenige geringe dienften te doen. Alhoewel ik bellooten had daar van niets aan te neemen , vreesde ik egter hem te beledigen door eene volftrekte weigering. Ik ftei ze derhal ven u en uwe Phoebe ter hand, als een ft uk van gelyke billykheid als of ik ze hem zelve weder gaf. Het is zekerlyk wel zoo eigen dat uw huisgezin deele in dat geene 't welk de voorzienigheid behaagd heeft hem te vertrouwen, als dat ik met de befchikking daar van belast zou weezen. En in waarheid, myn lieve Heer , ik ben reeds met meer befchikkingen van dien aart beladen , dan ik vreeze eens op eene behoorlyke wyze te konnen verantwoorden. Dat uw hart altyd zyn mooge daar uw waa' re fchat reeds geplaatst is, is de wensch van Lieve Heer! &c Toen hy déezen brief gefloten en verzegeld had , haalde hy omtrent igoff ponden briefjes uit  ap De ZOT van AANZIEN. uit zyn zakboek , en bood Harry op zyne te rug komst van Londen dezelve aan. Hier, myn lief, zeide hy , hier is het geen u in ftaat zal flellen orn meer te doen dan waar toe gy u verbonden hebt, het zal u ook edelmoedig konnen maaken. En ik verlang, myn Harry, in gevallen van mededeelzaamheid, dat gy altyd aan de beweegingen van uw hart voldoet; want wy hebben genoeg, myn kind, en wy zyn maar rentmeesters van de goedheid van onzen God. Harry's woorden werden gefluit, maar zyn ITüzwygen was welfpreekender dan duizend ledenvoeringen. Hy lloeg aanftonds zyne armen om zyn lieven Papa, en zyn gelaat in zynen boezem verbergende, ftortte hy traanen van blydfchap, liefde en dankbaarheid, waar van hy zig aangedaan gevoelde. In den agtermiddag van den volgenden dag, gingen Arabella en Harry thee drinken by de weduwe Buurlief, deeze ontving hen met een gelaat dat een ongemeen welkom te kennen gaf. Eenig ander gezelfchap was voor hen gekomen t die op hunne intrede opilonden. Toen  De ZOT va* AANZIEN. 8t Toen zy alle gezeten waren, vroeg Mejufvrouw Buurlief Harry zeer teder naar zynen Papa. Op het hooren van den naam van Mr. Fenton fprong eene bejaarde vrouw fchielyk opik bidde u, vraagde zy driftig, is dit de jonge heer Fenton, de zoon van dien uitmuntenden Edelman die hier op den berg woont ? Ja Jufvrouw, zeide Mejufvrouw Buurlief. Myn God, riep de onbekende uit, kan deeze zuige- Jing de vader van weduwen en weezen zyn? 'li hy het'die overal de droeffenisfen in vreugde verkeerd ? Die de traanen der ellendigen afveegt en de gebrokene harten geneest? Vergun my dan geliefd kind van onzen vader die in de hemelen is, lergun my u te naderen en my zeiven aan de voeten van mynen verlosfer te werpen! D't gezegd hebbende rees zy vol verrukkende aandoeningen op, zy viel neder aan Harrys knien, zy omhelsde zyne beenen en kuschte zyne voeten, eer hy haar konde voorkomen. De arme Harry was zeer te beklagen, zat IV, Deel, F ver"  «2 Di ZOT vas AANZIEN. verwonderd, bsfchaamd, en tot den hoogftea graad bedroefd. Ten laatften herleide hy zig, en ontfloeg zig van haar met veel moeite. Myn lieve Jufvrouw, zeide hy, gy ontiteld my zeer, wat heb ik dog gedaan dat gy my zoo »etl fmert aandoet ? Kind van myn hart, zeide zy, ik ben de vrouw van uwen Vindex, uwen eigenen Vindex, die gy van den bedelzak en uit flaverny verlost hebt; die'gy aan zyne ongelukkige lotgenoote en eenige dogter hebt weergegeven. Alle afgefcheiden van elkander ons verkwynende en vergaande. Maar gy myn engel! hebt ons weder vereenigd in blydfchap en dankbaarheid. Hier fmoorde zy in haare woorden, zy wierp zig neder in haar iloe!, zy was nie: te befchaamd om een vryen loop aan haare traa•nen te geeven , en een zakdoek voor haare oogen hoedende, gaf zy lugtaan haare droefheid. Harry Hond toen op, en naderde haar zeer "vrieadelyk, fioeg zyn armen om haar, kusch:e -haai  De ZOT van AANZIEN. 83 haar voorhoofd en toen haare lippen. Gy zyt my niets fchuldig , myn lieve Jufvrouw Vindex, zeide hy, ik ben grootelyks inuwfchuld: Ik wis de ondeugende jonge d;e g in zoo veel ongelukken bragt. Maar is ben gewil.ig om u vergoelinge te doen , en dat zal my het grootfte vermaak geeven , in plaatze van de ftraffe die ik yerdiene. De Theetafel werd nu klaar gezet, cn Mejufvrouw Vindex meer en meer bedaard; toen haar man inkwam, die zyne doktertje by de hand leide, een aartig meisje van omtrent zes jaaren ou3. Hawyjpropg aanftonds op, hy liep en naderde hem met een groote fprong, hy viel hem om den hals, en riep, hoe blyde ben ik myn lieve Mr. Vindex dat ik u zie! Jongeling boven alle jongelingen , riep Mr. Vindex, ben ik ?oo gelukkig van u nog eens in myne armen te hebben i Het gezel ff hap ftond nu op, groette Mr. Vindex, en wenschte hem geluk met zyne te rugkomst in zyne oude wooning. Maar Harry nam hem alleen , en hem door een wenk te kennen gegeeven hebbende yangeenbcweeging F 2 . ' H  f4 De ZOT van AANZIEN. te maaken van het geen 'er tusfchen hem omging, ftak hy hem een briefje van 160 ponden in de hand, en zeide hem zagtjes, het is billyk dat men zyn woord houdt, daarom is hier het geen ik u fchuldig ben. En hier is ook iets voor uw dogter; ik wist niet dat wy zulk een zoete last in onze familie hadden. En met dit woord ftak hy hem een ander briefje van 50 ponden in de handen, toen zig van hem afwendende, ging hy als of'er niets gebeurd was zorgeloos op zyn ftoel zitten. Ondertusfchen was de verwonderde Vindes zeer gedrukt. Hy durfde Harry niet beledigen door eene openlyke bekendmaaking zyner Wieuwe goedheid, en evenwel viel het hem ook moeijelyk dit geheim te verzwygen. Hy floop derhalven ftilletjes agter den ftoel van onzen Held , daar hy zonder dat Harry zulks merkte, de ontvangene wisfels aan bet gezelfchap vertoonde, hen op dien zelfden tyd toewenkende dat zy zig houden zouden als of zy het niet merkten ; hy hield zyne handen over Harrys hoofd , hief zyne oogen ten hemel, zegende zynen weldoender, in eene ftil Ie dog hartelyke uitboezeming, en een ledigen ftoel nee-  De ZOT van AANZIEN. gs neemende vervoegde hy zig by het gezelfcbap. Onder het gefprek ; floep de kleine Sufanna ftil van haare Mama's zyde , ongemerkt , op en draaide naar de overzyde by Harry , zy ging aan zyn eenen en toen aan den anderen kant, en bezag hem geheel van het hoofd tot de voeten, toen al digter by komende voelde zy aan zyne klederen, en voorts aan zyne handen ; op een wyze als 't ware om kennis met hem te maaken. Ten laatften hem zeer vriendelyk aanziende, zeide zy al lispende j vou jou zoen oo, as jou wou vaag me. Wel , zeide Harry, ik vou oo zoen, of vae wil heb of niet. En toen nam hy ze op zyne knien , hy drukte ze in zyne armen, en kuschte haar by herhaalinge. Gy ziet het alle , zeide Mr. Vindex , dat onze fufanna niet op een haarer ouders verliefd is. Myn zoete kind , zeide Mr. Vindex, haar hartje geleidt haar door een foort van inftinct naar haaren besten vriend, en ■naar die geene die onder alle levendige fchepzelen haare- liefde best verdient. MeF 3 juf-  86 De ZOT van AANZIEN. jufvrouw Sufanna , zeide Mejufvrouw Clément , brengt my eenige fchoone regels van Milton in de gedagten , met betrekking tot onze maagdélyke moeder. Want zy weigerde ook den bemi.ineiykflen man . die ooit gefchapen is, een kus, eer het baar eerst gevraagd werd. Het is gelukkig , zeide Mejufvrouw Buutlief vo'ir onze zwakke en al te gevoelige fexe, dat God een waarfehouwer binnen oHs geplaats heeft, welke tegen onze neig-'ngen aan woi fielt, tegen onze aandoeningen vegt, en met moeite zoo ver te overwinnen is van ons te ma igen in t geen wy begeereu. Ik weet nier wat anders van de meeste vrouwen worden zoude. Maar zyn wy dan zeide Mr. Vindex niet evenwel te beklagen, dat wanneer onze ne'gingen zelfs geoorlofd zyn , wy door de gewoonte tegengehouden worden, om daar van eenig blyk aan het voorwerp te geeven ? Terwyl de fpoorlooze Ligtmis naar ■zynen wil en flraffeloos , fchuimt en rinkelrooit buiten het perk , buiten het Welke wy niet zonder verradery zien mogen. Ik  De ZOT van AANZIEN. 87 Ik beklaag u niet dames, zeide Mr. Vindex, ik bskla'ag u in 't geheel niet met betrekkinge tot den wederlland, onder welke de gewoonte u gelegd heeft, ten aanzien van kuischheid of van die grenzen derzelve, die fatfoen genoemd worden. De kuischheid der vrouwen, is de eenige grondflag op welke de order, ccr en vrede der waereld gebouwd kan worden. Zy vlegt de heilige en altoos dierbaare banden der zamenlevinge. Zonder dezelve kon 'er geen vriendfehap nog broederfchap op de aarde zyn. En dus zyn wy zekerlyk veel eerbied en tederheid fchuldig aan die geene van welke deeze voordeelen tot ons afdaalen. Evenwel heb ik gemerkt, dat in tegendeel de beminne. lykfte uwer fexe aan tyrannen getrouwd zyn ; aan mannen welke geboren en gefchikt zynde om haare befchermers te weezen, alle goede inzigten en aart van pligt omkeeren , en de edele heiligdommen welke zy met de eerbiedigfte minzaamheden geliefd moesten hebben, met veragting, ftuuisheid en wreedheid mishandelen. Ja maar dan valt de vraage, zeide Arabclla, ■«f uwe duivels van mannen hunne vrouwen als F 4 En-  88 De ZOT van AANZIEN. Engelen gevonden of ze zoo gemaakt hebben. Tyrannen zyn gelyk de vylen, zy dienen om dat geen, luister en befcbaafdheid te geeven, •waar op zy gebruikt worden. Ik was eens in gezelfchap met een man die een heilige-maker genoemd werd, hy had' vyf bekfen agter malkander getrouwd , en by maakte ze alle tot kwezels eer zy ftierven. Maar ik bid u Dames, zeide Harry, zyn 'er ook geene Tyrannen onder de vrouwen'? Ik •wandelde onlangs op Towerhill , en hongerig wordende , ging ik in een klein kruideniers winkeltje. Een fchraal en morfig vrouws perfoon, van omtrent vier voet hoogflond agter den toonbank, ik haalde een zestuivers (tuk uit, ik wierp dit neer en vroeg haar om de waarde daar van in amandelen en rozynen. Zy had myn koopman fchap pas gewoogen, als 'er een lange vrolykziende kwaker over de onderdeur kwam leggen, maar hy fcheen bevreesd ze te openen. Naauwlyks had het kleine wyfje hem gezien, of zy riep op een fchelle en verbitterde toon. Ben jy daar , jou fchurk , jou hang hond, jou gal ge tronies fchoeij'e; hy, al de waardigheid en het belang van zyn per- fooa  DE ZOT van AANZIEN. ti fóon verzamelende, gaf haar aan elk oor een klap en riep haar op een onvertzaagde wy- ze toe: Ik zeg je, Maïy, ik vreesje niet. Jou canailje, vloekte zy uit, durf jy nog weer onder myne oogen komen? Loop heen naar jou rakkers en hoeren daar jy myn geld meê vcrfpilt! Hy bleef egter zyn grond bewaaren , en herhaalde vol moed nog maak; Ik zeg je , Mary, ik vrees je nict! Vreesje me niet? plug, plughond, vreesje me niet, dat zullen wy in een oogenblik eens bekyken. Met kreeg zy een maatftok, en de toonbaak uit vliegende liep zy naar de deur. Maar , weg was hy zoo fchielyk als zyne vette fchenkels hem toelieten. En om u de waarheid te zeggen, Dames, daar was iets zoo gebiedends en verfchrikkelyks in dat kleine wyfjes item en gebaarden dat ik zelve blyde was weg te raaken en agter hem voort ie fcharrelen. - / Het gezelfchap begon hartelyk te feggen , en Mr. Vindex deed 'er by. Ik ben de naam van den held vergeetcn, maar daar was een generaal, ik geloove dat het een Franschman was, hy won alle batailjes buiten , maar hy F 5 was  6o De ZOT -sa » AANZIEN. was verzekerd, als hy te huis kwam, dat hy op zyn beurt ook van zyn wyf rykelykflagen •kreeg. Wel dat lykt Hercules en het fpinrokken, riep Harry ; maar op het punt, de braaffle man die ik ken is Pieter Patiëntie een Leertouwer in een van de voorlieden. Myn gouverneur en ik wandelden eens doorlsüngton, wanneer wy op zekeren afftand eenig geplukhair fcheenen te zien. Toen wy naderden , zagen wy een man met met groote woede op een ander aanvliegen , die hem ontwyken wilde en die agter uit de flraat dwars over vlugte , zyn flagen ontdook en hem van hem afhield zoo goed hy konde. Zyn woedende vyand wilde hem toen aangevlogen hebben, maar hy een lan. gen en Herken arm uitlleekende , hield zyn vyand van hem af, die daar door meest al zyne kragten en flagen in de lugt verfpilde. Nooit zag ik zoo levendig een afbeeldzel van den hemel en de hel als op de tronien van deeze beide perioonen getekend Honden. De  De ZOT vaw AANZIEN. §t De fpicren van den eenen waren verfchrikkelyk verdraaid , zyne oogen fchooten vuitf en zyn mond fchuimde van kwaadheid. Terwyl het gelaat van den anderen zoo effen was als dat van een meir, in een zomerfcheft avond, welke den hemel in haaren fchoot vertoont, en alle de bekoorlykheden der natuur rondom dezelve te rug kaatst. Wees te vreden , Ben, zeide hy , gy weet dat ik u niet benadeelen wilde, gy weet dat ik u lief bebbe. Wat maakt een mensch van Zig zeiven dog een zot figuur! weet gy niet dat ik u met een enkele flag tot niets kan flaan, naar ik kan niets in my hart vinden om het te doen ? Houd u ftil, Ben , zegge ik. Ik zie gy zoekt my boos te maken maaf ik wil door u niet boos gemaakt zyn mya lieve Ben. Terwyl de zagte Pieter met zynen verbit. terden vyand zoo haspelde , had Jufvrouw Patiëntie zoo het fcheen , alles w.-.t 'er gebeurd was uit een boven kamer aangekeeken, en van de trappen afvliegende- Hoof zy de éeur uit, vatte haar man by het haar van zya  yt De ZOT tas AAKZIEN. zyn hoofd, en trok en iloeg hem op eene ellendige wyze. ... - Toen de arme Pieter zig zoo tosfches :wee vuuren bevond, gaf hy een eenvoudige oorvyg aan zynen mannelyüen aanvallen, die daar op aanftonds tegen de fteenen rolde, en met vee! ongemak op^eftaan zynde naar huis ging, onder het mompelen van duizend vloeken onder den weg. Toen ging Pieter zeer zagtzinnig naar Me • vrouw zyn huis bazin, wel lief zeide hy wat heb ik gedaan om u Kwaad te maaken ? O rien zy, jou gatlikker, banghart', jou durfniet, papfmoeüge fielt ? jou zal ik leeren je van eik zoo maar te laaten knoffelen! Schoelje, fchoelje, en zy klopte al voort, ik zei jou aan de geesfelpaal laaren zetten met een brief voor jou borst, op dat alle die jou zien ie in jou bakkes fpouwen. Toen, verbitterd dat ik een man zoo mishandeld zag van wicn ik zulk een goede gedagte had opgevat, liep ik tusfchen den man en de vrouw in, ik hield Mejufvrouw Patiëntie  De ZOT vak AANZIEN. 9Ï tie alle beide haar handen vast, waar van zy 'er my een ontwrong waar mede zy- my een ronde klap aan de zyae van myn hoofd gaf. Ik was egter te wel aan flagen gewoon om dat veel te tellen; en zoo een van haare handen in beide de myne houdende, gaf ik haar een ruk naar my toe en een fchop te gelyk en leide ze ook op haar langst in de goot. Myn vriend Pieter Hond heel verwonderd hier op te kyken en vreezendc wat my Hond te gebeuren als zyn wyf op kwam, nam hy my onder zyn arm in zyne befcherming en fchuur. de met my de ftraat af, terwyl Mr. Clement ons fchielyk op de hielen agter na zat, uit vrees gelyk ik vermoede, dat Jufvrouw Patiëntie als zy weer op haar beenen Mond hem voor een van ons gczclfchap mogt houden. Zoo dra wy een hoek omgegaan waren, en geen gevaarteer liepen, zette de braave Pieter my neder. Myn vriend zeide ik zoo gy van my geraden wilt zyn , dan moet gy niet te driftig by uw vrouw komen; ik zie daar gin» der een herberg en ik begeer verder met u bekend te worden. Welkom , zeide hy, gy zyt  fit De ZOT v*k AANZIEN. ?yt de onverzaagtfte jonge die ik ooit geziea kebbe, gy hebt van dfag een feit begaan dat my voor u doet vr;ezen. Had iemand anders evenwel mvn wyf zoo behandeld » jnaar ik itap daar over heen. —— Ik zie gy zyt •te groot een held om door iemand bedreigd te worden , en zal ook bedenken du gy , het geen gy gedaan hebt , om mynen wille gedaan hebt. Dit gezegd hebbende gingen wy in een foort van een herberg en naar een klein kamertje gewezen zynde , riep ik om een vies witte wyn. Zoo dra wy gezeten waren, vatte ik myn nieuwe kennis heel vriendelyk by de hand. Myn waarde vriend zeide ik, ik heb veel agting en genegenheid voor u opgevat, en zou -gaarne weeten wie gy zyt? Myn zaak is het leertouwen Mynheer, zeide hy, en myn naam is Pieter Patiëntie. Wel gy zyt waarlyk het geduld zelve , zeide Mr. Clement, maar uw vrouw denk ik dat het geheele werk van het leertouwen in haare handen heelt. Pic-  Di ZOT vak AANZIEN. 57$ Pieter lachteen hernam, Mynheer zy is dog het lieffte en zoetfte ding dat ooit by een man fiiep, zy bemint my zoo zeer als haar eigene ziel. Haare flagen zyn zoete flagen voor my, flagen van de tederfte liefde die zy my toedraagt. Want fchoon de klappen van myn vriend Benjamin door my geen enkele knip gefteld worden , evenwel gaat elk van die haar in het hart, en zy wil my alleen aanzetten om myn haar weerom te haaien. Maar ik bidde u , zeide ik , waar kwam dog de rufie uit voort tusfchen u en uwen vriend Benjamin gelyk gy hem genoemd hebt? Wel, dat is ook al zoo , hernam Pieter, hy floeg my ook uit zuivere en opregts vriendfehap voor my. Dewyl het nu heilige dag is onderons werkvolk, verzogt Benjamin Kribbig my op een kan flip (*) daar over aan den weg in deKaten de.zakpyp. Zoo als wy-zaten, zeide hy,Piet ik . -heb (*) EenJEngelfche Jrmk -van Uier Brandewyn en fyiker.  jo De ZOT van AANZIEN. heb gehoord dat jou wyf in de kraam moet.' Ik geloof dat het zoo weezen zal, zeide ik, ik ben 'er bly om Piet uit al myn hart, en ik befpreek my zelve om gevader van het kind te weezen. Wel dat mag zoo weezen na dat het uitvalt zeide ik. Als het kind een jongen is dan zult gy een van de gevaders zyn en welkom; maar als het een meisje is dan kan het niet zyn, want mvn oom Geoffroy heeft zig dan daar toe al verbonden, en dan heb ik wat van hem te verwagten. Dus, zeide hy weigert gy my peetoom te weezen. Indien het een meisje is, zeide ik, dan ziet gy kan het niet weezen. O, riep hy, ik had ook vergeeten dat ik een gek was met u dat te prefenteeren: gy zyt van hoog bloed, hebt groote vrienden en daarom reden om alle gemeenzaamheid met Luiden van myns gelyken te vermyden. Dat is de zaak niet myn lieve Ben, maar Verdoemd, met al jou lieves zeide hy, ik wil daar niet meer van hoorenjy benteen gierige fchurk en hebt geld liever dan vriendfehap. Neen, zeide ik, maar wilt gy geduld hebben en nu reden hooren , myn vriend? Vriend, vriend, zeide hy ik vervloek al jou vriendfehap ! Ik zie nu wel jy bent, jy bent een ondank-  De ZOT van AANZIEN. £7 dankbaare liefdelooze, koelhartige fchelm, en ik wou liever de gevader van een kind van een Turk weezen. Dit gezegd hebbende vloog hy my aan en begon op de tafel te kloppen. Dan, wyl ik zag dat zyne boosheid hand overhand toenam, ftond ik op cn vertrok, alleen bedoelende my zelve te onttrekken zoo lang tot zyn drift over my bekoeld was. Maar gy hebt gezien water gebeurde Heeren, 'twelk my hartelyk fpyt, wyl ik vrees datmyn arme medeisakker te veel fchade geledenheeft. Wel, zeide myn gouverneur, ik heb veeie bepaalingen en menigvuldige disputen over het woord Dapperheid gehoord , maar de zaak zelve zag ik nooit voor deezen dag. Ik bid u Mr. Pieter zyt gy nooit boos geweest? Byna nooit, zoo veel my heugen mag ten minften niet om myn zelfs wille; want Ik vreeze geen mensch die op de aarde gaat, én waarover zou ik my dan boos maken? De mensch kan boos worden, zeide Mr. Clement, uit andere redenen dan van vreeze. God zelve kan toornig worden, fchoon hy niets kan vreezen. IV. Deel. O  98 De ZOT van AANZIEN» Jk ben zeer verzekerd, myn heer, hernam de dappere Pieter, dat God nooit boos geweest is, in zyn geheele leeven, en dat is al i=en heel langen tyd, wyl het zonder begin of einde is. Gelooft gy dan het Evangely niet'? vroeg Mr. Clement,- de fchriftuur verzekert ons op wel honderd plaatzen, van de toornGods omtrent onboetvaardige zondaars. Ik ben de zoon van een Predikant, myn heer, zeide Pieter, en ik denk dat ik wel zoo veel van den bybel weet als veele anderen. De Schriftuure is voor menfchengefchreven,maar hoe zoude de mensch ze verdaan konnen, zoo zy niet gefchikt was naar de menfchelyke taal en driften? Ik wil u een vraag doen, myn heer, kondt gy boos worden op een mytje een worm dat gy elk oogenblik onder uwe voeten verbryzelen kondt ? Ik denk, neen , zeide myn gouverneur. Neen zeker, zeide Pieter, om dat gy niets kondt vreezen dat de magt niet heeft u te beledigen. Nu , de geheele waereld is maar als een worm en myt by God, en noch raenfchen noch engelen zyn in (laat hem te ontroeren of eenige andere aandoening te verwekken, dan die ranblydfchapj op hunne aan ne-  Da ZOT vak AANZIEN. o§ neming van dat geluk 't welk hy aan alle zyne fchepzelen verlangt te geeven. Ja maar, zeide Mr. Clement, gy ziet dat Gods toorn en verontwaardiging tegen de zonde zoo groot was dat niets hem kon voldoen behalven den dood van zynen geliefden zoon. Ja maar zeide Pieter, de fchriftuur die gy aanhaalt , zegt ons , dat het niet zyn toorn maar zyne Liefde v/as die hem aan ons gezon. den heeft. Want alzoo lief beeft God de waereld ( een - zondige waereld waarlyk ) gehad dat hy zynen eeniggeboren zoon gezonden heeft m den dood des kruices te lyden. En ik ben zoo verzekerd, als ik weet dat ik Leef, dat dezelfde genadige God die reeds zondaaren verlost heeft , gaarne de arme duivelen ook verlosfen zou, zoo zy maar iets in hunne harten vinden konden om hunne zaligheid te wenfchen. Hier vatte ik de hand van Pieter en klapte •er in, myn lieve Pieter, zeide ik, ik omhels van heeler harte uw geloof en wensch dat het waar mag weezen. Ik heb veel onderwyzers, Mr. Pieter, en myn papa betaalt ze alle met G 2 . ver-  ioo DE ZOT van AANZIEN. vermaak voor de onderregtingen die zy my geeven. Zeg my Mr Pieter , wat kan hy u geeven voor de Les die gy my geleerd hebt? Welke les myn held ? Een kostelyke les, zeide ik, een les die my altoos leeren zal dat ik my zelve voor een laage ziel moet houden zoo ik ooit boos worde. Pieter fprong toen op zonder een woord te fpreeken, en ftreelde en drukte en kuste my met al zyne liefde. Toen een knoop van het boven eind van myn rok plukkende zeide hy, ik wi! dit tot een gedagtenis van u houden, myn lieve jongen, en ik wil er dikwyls daags naar zien om uwen wille. Maar, Mr Pieter, zeide ik, ik denk dat het my voordeelig zal weezen met u kennis te houden, en dit kan evenwel niet al te wel gefchieden zoo lang uwe vrouw hoos op my is. Gy moet derhalven my belooven haar ook eene gedagtenis te brengen, als een olyftak van die vrede die ik noodig oordeele tusfchen ons plaatze te moeten hebben. Gy moet my dan op uw eer belooven het niet te weigeren, zeide  De ZOT van AANZIEN. 101 de ik. Dat beloof ik u.dan op myn eer zeide hy. Ik ftak hem toen iets in de hand, 't geen hy zag en weer bezag; en toen riep hy uit, uit de overvloeyingen van een goed en dankbaar hart. Gy zyt of van koninglyken bloede of gy moest zoo weezen. Want de man was waarlyk arm, fchoon hy verftandig en wel opgevoed was: en dus zag hy opeen kleintje als of het van groote waarde was. Hier befloot Harry zyn verhaal, en het ger heele gezelfchap vergaderde zig om hem, en fmoorde hem byna in hunne liefkoozingen, waar in de kleine fufanna ook wel rykelyk om haar deel kwam. Op den volgende dag leide Harry zyn vriend Vindex en zyne familie by zyn lieve papa in , welke hein met eene goedheid ontving die het uitwendig wantrouwen en het vernederend gevoel van verpligting, onder welke de p% langs ongelukkige precepter waarfchynlyk/ wegzonk dra verbande. G 3 200  102 De ZOT van AANZIEN. Zoo dra het rondom bekend was, dat Mr. Vindex de gunst en vriendfchap van Mr. Fenton en zyn gezin gewonnen had, haalden zyne voorige vrienden hen weer aan, zyne kennis werd door de geheele nabuurfchap gezogt, zyn crediet was herfteld, zyn fchool nam dagelyks toe, en gelyk Job, was zyn laatfte einde veel meer gezegend dan zyn beginzel. Binnen weinige weeken, kwamen Mynheer en Mevrouw Fielding, met hun zuster Phoebe, onze vriend Ned, en eene pragtige equipage , den Hr. Fenton bezoeken en by hem ontbyten; waarop Mr. Fenton , Harry mee Mynheer en Mejufvrouw Clement hunne gas ten naar St. Albans verzelden, daar zy te zamen den gelukkigften nagt doorbragten : welk genoegen alleen geftoord werd, door de tedere overweging van in den morgenftond te moeten fcheiden. In meer dan twee volgende jaaren, gebeurde en niet veel van belang, behalven dat onze held in perfoonlyke grootte en alle voortreffe • lykheden toenam, en gelukkig over het maze. J£n en pokken heenen raakte. Hy was nu by- m  De ZOT van AAjNZIEN. 103 na de Latynfche en Griekfche taaien niagtig. Hy kon het rendier voorby loopen, en de helhond binden. Hy werd voor een held gehouden by alle Liefhebbers van de edele weetenfchap der zelfsverdediging. Zyn leevendigheid was groot, zyn gelaat beminnelyk, en zyn houding bekoorlyk. Harry was omtrent dien tyd, ook bedreven ïn de uitgezogtöe en gewigtigfte deelen der gefchiedkunde. Mr. Clement had hem het gebruik der globen en kaarten geleerd, en wyl hy hem daarin geleid had van lugtftreek tot lugtftreek van Land tot Land, had hy hem te gelyk onderweezen in de verfchillende zeden , gewoonten , wetten, ftaatkunde beflieringe, opkomst, voortgangen onwentelingcn der verfcheiden natiën die zy doorgetrokken hadden. Eindelyk , zeide Mr. Clement, gy ziet Mr. Harry, dat de grootfte draaien even als de mensch beginzels hebben van hunnen groei en zoo ook van ontbindinge, in hun Sigen geitel , gelyk de menfehen worden zy gebooren en fterven wederom, hebben hun begin en hun G 4 eind-  i©4 De ZOT van AANZIEN. eindpaal zy ryzen op gelyk de zon uit de fats. ternis van armoede, totmatiglteid, naarjligheid, vryheid, dapperheid, magt, overwinningen, gkA rie, Rykdom en daar is hun middelpunt: van welke zy vervallen tot ge mak, wellust, omkooping, ondeugd, bedorvenheid, bedriegery ,Jchande,jlaverr.y. En zoo goede nagt. Mr. Fenton oordeelde het nu de rcgte tyd om onze held een begrip te geeven van de na. tuur der conftitutie van zyn eigen land; een conftitutie van welks zamenftelling , gewigt, bedryf en gedingen de geleerde Mr. Clement naauwlyks eenig denkbeeld had, en waar van de geleerden in onze wetten, en de hoofden van onzen raad zelve, maar verwarde begrippen hebben, Tot dit byzonder einde riep hy Harry in zyn kabinet. Gy zyt myn lief, dus fprak hy hem aan, gy zyt reeds een Lid van den Britjchen Staat, en om die reden, hebt gy aanfpraak op verfcheide voorregten , en hebt menigvuldige pligten te betragten omtrent uw vaderland in het byzonder, onderfcheiden van uwe algemeene pligten omtrent het menschdem. In-  De ZOT van AANZIEN. ioj Indien het God behaagde uwe vrienden te zegenen met nog agt of tien jaaren langer levens, dan zult gy in Groot-Brittannien , een lid der wetgcevcnde magt zyn, een der hoogfte en gewigtigde posten die onder het menschdom bekleed konnen worden. Hier, myn Harry, heb ik voor uw gebruik, getekend of liever gefchetst een kort en klein begrip van dit wonder wys beduur. Dan eer ik u het zelve geeve om u daar in te oeffenen en het dikwyls nateleezen, wil ik u eerst een denkbeeld geeven van de gronden, op" welke het rust, en dus te gelyk van de natuur van den mensch in zynen tegenwoordige bedorvenen daat en van zyne verfcheidene betrekkin, gen in de hoedanigheid van een overheid en onderdaan. Als een mensch in de waereld komt is hy de zwakde van alle fchepzelen, zoo lang hy daar in blyft is hy de afhanglykde, de natuur kleedt hem noch met de warme vagt der fchaapen, noch met het fierlyk gevederte der vogelen; hy komt niet voor den dag met de levendigheid van een veulen of hert, welk op het oogenblik G 5 van  tos De ZOT van AANZIEN. van hun geboorte, rond huppelen en zig verblyden in de genietinge van hun nieuw beftaan. DeHeiligegefchiedenis leert ons in waarheid dat de mensch oorfprongeiyk onkwetsbaar en onfterffelyk gefchapen is, dat het vuur hem niet branden, de iteenen hem niet wonden , de lugt hem niet befchadigen, nog het water hem verdrinken kon. Dat hy de Engelagtige heer en beftierder van deeze aarde, en deeze hemelen was die om ons wentelen; met vermogens, om op eenmaal in de zelfflandigheden , natuure , eigenfchappen en onderfcheidingen der dingen intezien ; om hunne kragten te ontvouwen hunne fchoonheden vn'ttefpreeken , en zoo deeze elementen naar zyn welgevallen te bellieren, te onderwerpen en te matigen. Dit waren waaxlyk goddelyke giften, voortreffelyke vermogens, en voorregten, en zeer overeenkomitig aan een gefiagt dat tot het uitgedrukte Beeld, van een alinagtigen, alwyzen en algoedcn Schepper gefchikt was. Dat  De ZOT van AANZIEN. 197 Dat is waar, Heer, zeide Harry, maar nu siien wy niets van deeze grootheid en heerlykhcid. De Mensch , integendeel is zelfs onderworpen aan alle deeze elementen, over welke gy zegt, dat hy gefchikt is het gebied te voeren; hy heeft alles te vreezen van alles dat hem omringt; zelfs de inficten en kleine mugjes tasten hem zonder vreeze aan, en kwellen den zoogenaamden heer der fcheppinge, en de gefchiedenis leert, van het begin der waereld af, dat de grootfte vyand yan den mensch de mensch zelve is. Dit hernam Mr. Fenton , d'ent om hem "cduurig den bedorvenen en fchuldigen flaat, in welken hy gevallen is te herinneren. De Mensch is nu niet meer dan de overblyfzels van den mensch ; m;.ar evenwel zyn deeze overblyfzels genoegzaam om den luister en de waardigheid van zynen oorfprongelyken ftaat te vertoonen. Als gy de overblyfzels ziet van eenig pragtig en groot gebouw, dan vormt gy onmiddelyk een denkbeeld van de oorfprongelyke fchoouheid en llaatelykheid van deszelfs aanleg, Zoo kan ook , in onzen tegenwoordigen en vervallenen toeftand, een  2o8 De ZOT van AANZIEN. een verftandig oog verfcheide trekken en overblyfzels van 's Menfchen heerlyke ruïne ontdekken, gedagten die in het oneindige wegvliegen; waarneemingen, die dosr de eeuwigheid heenen reiken; eene verbeelding die een geheelai fchept; een voorftelling die het zelve bevat; wenfchen, die eene waereld niet vervullen kan ; en begeercen die geen einde nog paaien kennen. Dit zyn alles evenwel maar glinfterende vonken van dat eens zoo heerlyk ligt ; alle 2yne oorfprongelyke vermogens zyn nu vervallen en verduisterd: hy is verllaafd geworden aan zyne natuurlyke onderdaanen; hy komt als een vreemdeling onder dezelve , en mag in een letterlyken zin een pelgrim en vreemdeling tp de aarde genoemd worden. Alle andere dieren zyn begaafd met eene duidelyke kennis, en vaardige onderfcheiding van alles wat hun betreft. *s Menfchen hoog. fte wysheid is het enkele uitwerkzel van zyne vergelykingen en gevolgtrekkingen, een een voudig onderzoeker heet Roden , een noodhulp in ens gebrek aan kennis, en een taster in ons ge. brek  De ZOT van AANZIEN. mè farek aan ligt. Hy moet twyffelen eer hy redeneert , en onderzoeken eer hy bejluit. Dus onweetend, zwak, diep bedorven, en onder alle fchepzelen minst genoegzaam om in zyne behoeftens te voorzien, is de Mensch genoodzaakt , hulp , fterkte , en zelfs wysheid van de maatfchappy te ontleenen. Als hy een medelydend oor en een helpendehand den bedroefden toereikt, is hy opzynbeurt, geregtigd , gehoord en geholpen te worden. Hy heeft belang in anderen; en anderen hebben belang in hem. Zyne aandoeningen worden meer uitgebreid, zyne vermogens meer te zamen gehoopt; en in eene maatfchappy of zamcnftel van zulke wederzydfche goedwilligheid , deelt elk lid in de kragt, het vermogen en de bekwaamheid van het geheel. Gy hebt, Mynheer, zeide Harry, daar een zeer zoete fchildery van de maatfchappy gemaald , en gy weet ik ben maar een dwaas en nieuweling in zulke zaaken. Maar zoo iemand anders my die befchryving gegeeven had, ik zoude hem, met al myne geringe geleerd-  ïio De ZOT van AANZIEN. leerdheid in het aangezigt tegen gefproken hebben. Ziet door alle ftaaten en verbinteniffen die ooit op de aarde gevormd zyn; door de gemeenebesten van Griekenland, Italien, Klein Afien en andere, die om hunne befchaafdheid en deugd meest beroemd zyn ; en evenwel wat vindt gy daar anders dan zoo veele benden van openbaare roov.rs en moordenaars, te zamengezwooren terverwoestinge van het overige des menschdoms? Wat vernielingen , welke bloedftortingcn , welk een roof van den beginne af! Welk eene blyjfchap in afgryslykheden ! welk eene geneigdheid om anderen in nood te brengen! dekwaadaartigheid der vyanden kan denke ik niet dieper grieven? Ja dit is zelfs , Mynheer , gelyk ik denk, nog al de uitgeftrektheid hunner willigheid niet. Want, wanneer eenige van deeze benden of ftaaten gelyk gy ze noemt, alles rondom hun beroofd en vermoord hadden , dan feilden zy nooit by gebrek van bezigheid,op malkanderen aantevallen , en hunne mede verbondelingen zelve den keel aftefnyden ; en dit brengt my in gedagten 't geen de Vorst des  Dk ZOT vak AANZIEN. m des vredes gezegd heeft. De Overjle deezer waereld komt, en heeft aan my niets. En nog eens , zegt hy , met het zelfde oogmerk , de Vaders en de Zoonen , de moeders en de dogters, zullen tegen en onder malkander verdeeld zyn , en iemands huisgezin zullen zyne eigen vyanden zyn. Ik las laatst eenige regels uit een helden digt, welke my op dien tyd wonderlyk getroffen hebben ; en ik herinner my een gedeelte daar van, welke naar myne gedagten, de egtfte en natuuriykfte fchildery van den Haat des menschdoms maaien. Zeg dan myn lieflte vader, zeg my dog , van waar komt die wreede hardhartigheid der menfchen die erger dan pylen is? Waarom zyn _zy niet gelukkig in de mededeeling van elkanders geluk? Indien myne oogen niet dagelyks zoo wel in het gemeene leven, als in de gefchiedenisfen zagen , ik zou denken dat het onmogelyk was dat iemand vermaak zou Icheppen in de ellenden van anderen. Kan het dan ooit vermaakelyker zyn te bederven, dan te behouden, te bedroeven dan te  112 Di ZOT van AANZIEN. te verblyden , te wonden dan te hee£ len ? Myn hart wringt van Leedweezen van in eene waereld geplaatst te zyn , daat volk tegen volk, familie tegen familie, mensch tegen mensch, geduurig in oorlog zyn en bezig in het benyden, begeeren, aantasten en verflinden van elkander genoegen , eigendommen en leven zelve. Hier hield Harry voor eenige oogenblikken," zyn zakdoek voor zyne oogen; ter wyl.zyn goede oom een traan van blydfchap Hortte op het zien der beminnelyke aandoening van zynen lieveling. Draag zorge, myn Harry, hernam Mr. Fenton hoed u voor het geringde blyk van liefdeloosheid ? gy ziet alleen het flegtfte gedeelte , de uitwendige fchil van deeze waereld ; terwyl het pit, het beste deel voor uwe oogen verborgen is. Daar zyn millioenen van waardige luiden, engodvrugtigeheiligen op deeze waereld; maar zy zyn als een Koningryk binnen in een Koningryk , een graan binnen zyn bolfter,- daar behoord een goed hart en een fchraDder oog om ze te ent-  De ZOT van AANZIEN. 113 ontdekken. Kwaad in een mensch is als het kwaad in de boofdftoffen. Aarbevingen, orcaanen, donders en lixemen zynzigtbaar, raazen en fchitteren, maar goedheid, gelyk warmte en vogtigheid, is zwygende en wordt niet • gemerkt, fchoon zy alle fchoonheden en weldaden in de natuure voortbrengt. Ik verhaalde u eens myn lieveling, dat al het kwaad dat in u is tot u zelve behoort,' cn dat al het goed dat in u is uwen God toekomt. Gy kondt in en van u zeiven nietzoo veel doen als eene enkele goede gedagte denken, of een goede wensch te vormen, of eene enkele ver. zoeking of beweeging ten kwaade wedcrdaan. En 't geen ik toen van u zelve zeide kan op de zelfde wyze van alle menfchen gezegd wor. den, ja van de hoogde engelen die nu in de gelukzaligheid zyn. Geen fchepzel kan beter zyn dan eene greetige en duistere begeerte. Geene poogingen van zyn eigen kragt kan by mogelykheid het geringde licht ontdeekcn, tot dat God, door zig zelve te geeven, licht en liefde aan jhem mededeelt. \ IV. Deel. H Hiey  ri4 Db ZOT vah AANZIEN*. Hier legt het eeuwig onderfcheid tusfehett kwaad en goed, tusfehen het Schepzel en den Schepper de geesten die nu in duisternis zyn, zyn daar , om geene andere reden, dan uit hoofde van hunne begeerte naar een trotfche en onmogelyke onafhangelykheid om dat zy het licht en de liefde verworpen hebben van dien God, in wien zy egter leven, bewegen ca hun ellendig beilaan hebben. God is reeds de volheid van alle mogelyke dingen ; hy kan derbalven alle dingen geeven , en niets begeeren. Het fchepzel, zoo lang hy ledig van God is, is eene behoeftige begeerte; hy kan alles affmeeken maar over niets befchikken. • Geen twee dingen konnen in het gcheelal, ftrydiger zynen meer tegen elkander overllaan. Herinner u derbalven deeze onderfcheiding in u zei ven en alle anderen: herinner u dat wanneer gy eenig blyk van zelfszoekendheid voelt of ziet, gy dan de begeerlykbeid de benyding, de berooving van het fchepzel gevoelt ef ziet: maar dat wanneer gy eenig blyk van goedwilligheid gevoelt of ziet,  De ZOT vaiï AANZIEN. ris gy dan de onderrigtenden invloed van uwen God voelt of ziet. Alle mogelyke ondeugd of kwaadheid legt in het eene: en alle mogelyke deugd, alle mogelyke fchoonheid, alle mogelyke gelukzaligheid beftaat in het andere. Dewyl Gód alleen Liefde, en niets dan liefde is , zoo konnen geen redeneeringen , van ons eigen maakzel liefde in ons te weeg brengen, nog eenige poogingen van ons zelve konnen ze doen verkrygen. Zy moet iri ons ontfpringen uit den Goddelyken fehoot, de bron in welke ons beftaan gelegen is : en zy moet door den duisteren en benaauwden baarmoeder van het zelf door breeken , in aandoennigen en gevoelens van goed willig heid omtrent anderen, eer dit kind van God in de waereld kan geboren worden. Het zelf is geheel een kwaad; het behoudt 't geen het bezit, en trekt ten zeiven tyde alles aan zig wat het niet be?it. Het fluit op eenmaal alle anderen buiten haate •zig zelve voorgeftelde genoegens; en tragt H a al-  116 De ZOT vak AANZIEN-. alles wat andere genieten in haare eigene warrelpoel inteflorpen. Liefde in tegendeel is een geeven niet een begeeren, eene uitbreiding en niet eene inbinding; het breekt den verdikten koord van het zelf aan ftukken , en gaat voort in de vrolykheid van derzelver wensch van wel te doen. Het zelf is een armelyke , donkere en ellendige gierigheid, onbekwaam ter genietinge van het geen het bezit, door deszelfs haaken en grypen naar het geen het niet bezit. De onmogelykbeid van alle d'ngen te hebben maakt het nydig, op de geene die iets bezitten , en nyd ftookt het vuur van de hel , wraak en ellende door deszelfs beftaan. Liefde aan den anderen kant is ryk,verligtend en vol van vrolykheid. De inwendige goedheid haarer wenfehen maakt derzelver oneindige rykdom uit. En zy kan niet misfen, (zelfs zonder het te zoeken of te vraagen,} haar eigen vreugde en gelukzaligheid te vinden, in derzelver begeerte om geluk- za-  De ZOT van AANZIEN. 117 zaligheid en blydfchap mede te deelen en te verfpreiden. Maar Mynheer, zeide Harry, is het evenwel voor arme fchepzelen , niet zeer ver. fchrikkelyk , dat zy uit noodzakelykheid van hunne eigene natuure, kwaad zyn? Wel , antwoorde Mr. Fenton , hoe dog zoudt gy wenfchen dat dit voorgekomen zou worden, myn Harry? Dat zy alle , Mynheer , op eenmaal zoo wys en zoo goed zouden gemaakt zyn , dat zy in eeuwigheid niet anders konden worden. Wat, oneindig wys, en magtig, en goed en gelukzalig ? Zoo na aan het oneindige als het zyn kon, Mynheer. Wel iets minder dan het oneindige , hernam Mr. Fenton moest daar toe oneindig veel te kort fchieten. Dan, onderfteld zynde dat God zyne fchepzelen oneindig en noodzakelyk wys , magtig en gelukzalig gemaakt had ; dan zou 'er als H 3 net  H-S De ZOT van AANZIEN. bet ware, eene oneindigheid geweest zyn van onderfcheiden wezens , afzonderlyke willen , niet vereenigd door eenige aaneenfchakeling, niet beftierd nog gedekt door eenige ondergefchiktheid; en indien 'erdaneenig gefchil onder hen ontftond , dan moest het ganfche heelal in de veifchrikkelykfte hel die de verbeelding zig kan vormen, verkeerd zyn. Ik zie Mynheer , zeide Harry , ik zie in alle opzigten , dat myn wensch ongerymd, onmogelyk en belachlyk is. Uwe dooling beftaat hier in, myn Harry: Gy onderdek dat de ledigheid , duisterheid en begeerte in het fchepzel , het kwa3d van dat fchepzel is. Zy zyn , in waarheid, de eenige mogelyke oorzaak van kwaad in of voor eenig fchepzel, maar zy zyn wel zeer verre van kwaad in zig zei ven te weezen ;zy zyn fa tegendeel de eenige , de noodzakeiyke en onvermydelyke grondflag, op welke eenige weldaad aan hem gefchieden knn. Het is zeer goed voir het. fchepzel dat hy em en zvsak ii en ydel cn duister en begee- rend  De ZOT van AANZIEN. 119 tend; want hier door krygt hy de gefchiktheid om met de rykdommen, kragten, heerlykheid cn gelukzaligheid van God onderfteund te wor. den. Dewyl God overal , (in en van zig zeiven) de volheid van alle mooglyke weezens en gelukzaligheden is , kan hy geen ding voortbrengen dat onafhangelyk van hem zeiven is. Zy konnen niet beftaan dan door beide in en door hem te zyn. Kon het anders weezen, kon eenig fchepzel wys, magtig of gelukkig zyn in en van zig zelven , welk eene armelyke en gebrekkige gelukzaligheid moest dat weezen? De gelukzaligheid, ■in dat geval, moest zoo bepaald zyn als zyn eigen wezen: en hoe oneindig, myn kind, zouden wy dan te kort komen by dat eeuwig gezigt van heerlykheid dat voor ons gefchikt is ? Maar het heeft God genadig behaagd de dingen beter te befchikken. Indien wy nederig en verlangend van hem afhaiv gen , dan krygen wy regt op alles wat hy heeft en wat hy is. Hy zal onze donkerheid met zyn ligt ophelderen : hy zal onze onweetendheid met zyne eigen wysheid onder. H Sr ri§"  I2o De ZOT vah AANZIEN. rigten ; zyn almagt zal het fteunzel onzer regtheid zyn en ons uit alle verkeerdheid leU den ; hy zal ons van onze fmetten zuiveren ; met zyn kleed zal hy onze naaktheid bedekken ; onze armoede verryken met ae hartraakende fchatten van hem zei ven; en wy zullen ais zoo veele fpiegels zyn , in welke onze Goddelyke Vriend en Vader zig zal verlusti. gen, om het uitgedrukte beeld van zyn eigen perfoon zyn eigen volmaaktheden en zalige heid eeuwig in te befchouwen! o Mynheer, boezemde Harry uit, hoe verblyd, hoe verrukt gy my! ik zal nu niet langer morren om myne zwakheid, of blindheid, of onweetendheid, of behoefte van eenige foorre ; dewyl deeze maar als zoo veele vaten zyn bereid om paarlen van oneindige waarde , zelfs de rykdommen, de genoegens en volheid van mynen God te vervatten! Nooit wil ik iets zoeken of begeeren nooit wil ik iets aanneernen dan hem zelve! Gy moet al, myn kind, zeide Mr. Fenton, gy zyt nog in het vleesch, in een vleefchelvke en eigendommelyke waereld; uw oude mensch  De ZOT van AANZIEN. m mensch moet gevoed fchoon niet gemest worden ; hy moet vernederd niet gedood worden, Gy leest, in het derde hoofdftuk van Gcnefis, hoe onze eerfte vader lust kreeg na.ir de zinnelyke vrugten deezer waereld ; hoe hy vrywillig het eenige gebod van zynen God overtrad; hoe hy by zyn afval nog de begeerte naar onafhangelykheid voegde; hoe hy vertrouwen ftelde in de beloften en kragten van Schepzelen om hem in Godheid aan zynen Schepper gelyk te maaken; hoe hy in dien dag de vreesfelykfte van alle dooden ftierf, een fterven van den bron van al het leven, lichten liefde in hem ; en hoe zyne oogen geopend werden om te zien hoe zyn lighaam veranderd was in grofheid, bedorvenheid, ziekte en Hervelykheid , overeenkomflig met die waereld, op welke hy zyn vertrouwen gefield, en in welke hy zig zeiven geworpen had. Nu, was de mensch in deezen Haat gebleven , zyn geest die van God afgewend was in haar eigene dieriyke ydelheid, duisterheid en begeerte, mo:st altoos zoo geblseven zyn, II 5 iQ  122 De ZOT van AANZIEN. in haar eigen hel en ellende, buiten de mocgelykbeid van de geringfte vonk van goedwilligheid of deugd van eenig foortaantekweeken of te verkrygen. Maar God, uit medelyden siet Adam , en inzonderheid uit medelyden tot zyn onfchuldig nageflagt, blies in zyne ongeftorven overblyfzels, een kleine wind of weder ontvanging van dat onlangs bedorven beeld , 't welk by de fcheppinge volmaakt naar den Schepper geleeken had. Van hier ryst de eenige bekwaamheid tot goedheid in eik mensch. En, naar mate wy dat hemelfche zaad , of die kinderlyke afkomst van God in ons, verdrukken of aankweeken, aanmoedigen en koesteren ,• in die maate worden wy kwaad, flegt en ondeugend; of goedwillig en vervuld met Goddelyke nei. gingen en aandoeninge n. Nu, Harry laaten wy onze oogen naar on« zen groven efn uitwendigen mensch wenden, want, zoo als ik u gezegd heb, daar moet voor gezorgd en dezelve moet overeenkomftig zyne natuur onderfchraagd worden; ep zy verdient' ook onze oplettendheid wel; voor zoo verre het  De ZOT van AANZIEN. ?j*a het de fchM, de woonplaatze en tempel is van die Goddely.e ontvangenis, die als zy tot r-ypheid ge-omen is, in eene nbnmcreindige heerlykheid zal uitbreeken. Eindelyk, die zelve uitwendige mensch moet voorts door ons worden gadcflagen, voor zoo verre zyne zwakheden , gebreken, ongefteldheden, droefienufen, pynen en benauwdheden zoo onmiddelyk van haaien inwendigen medgezel gevoeld worden , dat zy by gelegenheden die duizend gezellige liefdadigheden , gunstbewyzen en minzaamheden opwekken ,. die met banden van gulden liefde , de broederfebap der menfchen aan een verbinden. Het is derbalven waardig dat wy onderzoek doen naar de eifchen en regten van deezen naauwverbonden ' alhoewel grovcn roedgezei , ten minfte zoo verre vereisebt wordt tot zyn noodiaakelyk, indien niet vcrkwikkelyk beftaan op aarde. Wy vinden dat God hem begiftigd heeft met leven, ■ijitófcto fierkts; otn eenig 16$** (Lm  124 De ZOT van AANZIEN, dom tot zyn onderftand te verkrygen. Het is' derhal ven zyn pligt dit vertrouwen ongefchonden te bewaaren; want daar zy aan zyne natuur getrouwd zyn, daar geldt het woord , dat God famengevoegd heeft dat fcheide de mensch niet. Indien myn Harry, deeze niet de natuurlyke, ononterfbaare en onuitwisbaare regten van alle menfchen waren, daar zou niets verkeerds, niets onbillyks zyn indien gy alle die u ontmoetten van hunne vryheid, leven en eigendommen naar uw welgevallen beroofde. Want alle wetten die ooit voor eene goede beftieringe der menfchen gevormd zyn, (zelfs de Goddelyke wet der tien geboden) zyn niet anders dan flaauwe affchriftcn van de eeuwige wet van goedwilligheid. welke gefchreeven cn op nieuw gegraveerd is in den boezem van den eerften mensch; en die al zyn nageflagt moet wajneemen , zonder verdere reden van verpiigticge. De groote Apostel Paulus, hangt zyn zegel aan dit indrukzel van deeze wet van kegt over de geweten en harten van alle men»  De ZOT vak AANZIEN. 125 menfchen , als hy in het tweede hoofdftuk van den Brief aan de Romeinen zegt s Niet de hoorders der wet zyn regtvaardig voor God, maar de doenders der wet zullen geregtvaardigd worden. Want als de Heidenen die de wet niet hebben, van natuuie de dingen doen die der wet zyn, deeze de wet niet hebbende, zyn zig zeiven een wet geworden, welke het werk der wet betoonen in hunne harten gefchreeven te hebben , hunne confcientien mede getuigende en hunne gedagten hen ten zeiven tyde bej'chuldigende of ontfchuldigende. Maar, Mynheer, viel Harry hem in de re» de ik ben zeer verwonderd over den val van het menschdom. Zoo oneindig begunfligd en verpligt als hy was , zoo noodzakelyk afhangelyk van zynen opperften weldoender ; hoe dwaas, hoe laag, hoe ondankbaar, hoe onvergeeffelyk , dunkt my was deeze wonderlyke val ! ondeugende fchepzelen als wy zyn ! zeker, geen een gezonde tak, kon ooit van een zoo vervalschten en gekankerden boom voortfpruiten. Laat ons niet te vaardig zyn om over an- de-  I2Ö Dje ZOT van AANZIEN. deren te oordeelen, myn Harry. Ik ben zoff zeker als ik van myn eigen leven ben, dat indien gy en ik in het geval en de plaatze van Adam geweest waren, wy zouden op dezelfde wyze gevallen zyn. Hy had met een ouden en zeer flimmen vyand te doen. Hy voelde zig zelve fterk , heerlyk en gelukkig. Hy had geen denkbeeld dat zyn Haat verergeren konde. Hy was geheel een nieuweling in het beftaan. Hy kon geen begrip vormen van de bedorvenheid, fmerten en fteiffelykheid die naderhand volgden. En hy werd fterk vervoerd door de zinnelyke voorwerpen die hem omringden , en door de aandoeningen van zyne dierlyke natuure binnen hem. Maar daar van ben ik verzekerd , Harry , dat indien hy dè grootfte zondaar was, hy ook de diepst boetvaardige was, die 'er ooit beftond; dewyl de vergelyking van zynen eerden met zynen laat. ften ftaat hem de grievendfte en bitterfts wroegingen moest geeven, en hem inet tien dubbele kragt moest doen kleeven aan dien rots uit welken hy uitgehouwen, dog waar van hy vervallen was. Ik heb u reeds getoond , Harry , dat elk mensch  De ZOT van AANZIEN. rï? mensch regt heeft over zyn perfoon en eigendom , een regt dat natuurlyk , ononterfbaar en onuitwisbaar is. Geen toeftemming van partyen , geene vastfteliinge kan eenige verandering inaaken in deeze groote grondwet van het geen regt is; het is algemeen , onontvreemdbaar voor eenig zamenftel van menfchen. Het is alleen uittewisfchen in byzondere gevallen, wanneer iemand op de veiligheid van eenen anderen aanvalt , dan verbeurt hy het regt welk hy op zyne eigen veiligheid had. Indien de menfchelyke natuur nooit vervallen was in een ftaat van ongeregelde lust, dan zouden alle wetten en wettelyke verbintenisfen even noodeloos en beledigend weezen als de beoeffening der geneeskunde in een Land dat van ziekte en flerffelykheid was uitgeflooten. Maar , in zoo verre als alle menfchen van natuure tyrannen zyn, alle geneigd om de regten van anderen te begeeren en aantegrypen ; kan de groote wet van veiligheid van allen niet verzekerd worden , dan door elk te weerhouden van den emderen tè- beledigen. Op  123 De ZOT vjw AANZIEN. Op deeze beklaag'yke gefteidheid , op deeze droevige noodzakelykbeid van anderen om hulp te roepen , is elk oogmerk en einde van burgerlyk bellier gegrond. Alle takken die uit deezen rtam niet voortfpruiten zyn verkankerd of verrot Alle ilaatkundige ftel/e!s die op deezen grond niet rusten, van den zwakken tegen den verdrukker te beJchermen , moeten in eene gcweldenaiy vervallen even liegt als die regeeringloosheid welke de Haat der natuure genoemd wordt, waar in byzondere perfoonen niet verknogt zyn door eenen gezelligen band. Maar, indien eenig ftelzel gevormd zou worden, waar in verkeerdheid aan niemand vrygclaten of veroorloofd ware, in eenig mensch, dan zou het regt derhalvcn volgen , en van alle menfchen genooten worden , en dit zou de volmaaktheid van buiceuïke vbtheid weezen. Myn heer, zeide Harry, ik heb geleerde mannen hooren verzekeren, dat God, die de befchikkinge over alle Ieevens en eigendommen heeft, aan eenige menfchen het regt gaf, om over anderen te heerfch»n. Dat over-  De ZOT Van AANZIEN. 119 overheden zyne-viceregenten en plaatsbekleeders op de aarde zyn. En dat hy de afdaalende en erffelyke regten der vaderen over de huisgezinnen , der aartsvaderen over de öammen , en der koningen over de vomeren befleld heeft. In een zekeren zin, myn Harry, is hunne aanmerking zeer juist. Al de bewindhebbers en werktuigen, cn befchikkers van goedwilligheid, 't zy derzelver kring groot of klein is , zyn Gods waariyke plaatsbekleedeis en onderregenten op aarde. Hy heeft gezag gegeeven aan te tederheid der ouderen ui er hun kroost; en heeft de aartsvaderen en koningen met de regten van hefcherminge begiftigd. Maar nooit gaf God den gier bet be» Hier over her duivehok. Nooit gaf by eene onnozele menigte ten prooi der geweidenaryë van eenige weinigen. God zelve kan nooit bchaagen fcheppen in het verbreeken van de wetten zyner eigene regtvaardigheid cn goedwilligheid. Willekeurige regenten zyn niet verder van zyne befchikkinge dan de onheilen van aardbevingen en ftormwinden, gelyk 'er gezegd wordt dat hy den boezen koning in zynen IV. Deel. I  I3o De ZOT vak AANZIEN. toorn geeft, en dat hy de laagjls onder de men.* Jchen over de volkeren zet. De God van alle regt kan niets verkeerds omtrent iemand willen. Zyn dienst is volmaakte vryheid. Het is Zyn vermaak uit het Land vanjlavemy en het huis der dienstbaarheid te verlosfen. Hy is de God van billykbeid en goedwilligheid voor alle zynejfchepzelen. Hy grondde zyn eigen gezag, niet op magt maar op goedwilligheid. Derhalven is de wet van behoudenis en welvaaren van allen gegrond in de eeuwige en onveranderlykt natuure van God zelve. Iemand kan toeneemen in fterkte, gezag en bezittingen; maar niemand kan meerder regt hebben dan een ander. De bedelaar heeft zoo veel regt op zyn mantel en zyn tasch als een Koning op zyn hermelyn en gekroonde landen. De befcherming en vast/telling van dit god. delyk inblyvend regt van zekerheid van perfoonen en Eigendommen onder de Menfchen was de groote hoofd-ftudie van Hermes, Confucius, Mi-  De ZOT van AANZIEN. J3Ï Minos Lycurgus, Solon , Numa en van alle de wetgevers en zamenftelzels van burgerlyke Maatkunde, die ooit de waereld met een enkele ftraal van vryheid verwarmden. Maar zoo fterk is de neiging der menfcheri tot onderkruipinge; zoo gevaarlyk is het om eenige vertrouwelingen met magt in de maatfchappy te voorzien ; zoo moeyelyk is het ever waakers te waakcn, en de binders van onregt af te binden, dat, 't zy het beftier aan eenfn , of aan weinigen of aan veelen betrouwd is, de betiouwde perfooncn hebben doorgaans getoond, dat zy verraaders waren, en ontleende magt is meest al beftendig wyl zy als een foort van eigendom aangemerkt wordt. AÏleenheerfching is altoos hals over hoofd voor uitgevloogen 'in dwmgelandy; Aristocratie in part;-fchap en vermeerderde onderkruiping; en Volksregecring, in oproer, verwarring, en geweldenary. En deeze alle 't zy cnderfchciden of met elkander verbonden, zyn uitgeloopen in de oppermagt van een of ander willekeurig tyran, die door een LigI 2 haam  132 Dfi ZOT van AANZüEN, haam van gehuurde krygsbenden, magt ver. kregen had, om het volk naar welgevallen te bellieren te verdrukken en te verwoesten. Hoe Engeland ooit, na zoo veele ellenden en verwoeftingen als gy in de Hiftorien gelezen hebt, haare wonden heeft konnen over leeven, daar van herftellen en daar uit gezonder voor den dag komen, hoe het magtiger geworden is door haare neerlagen; cn gelyk wy vertrouwen, alle toekomende uitwendige en inwendige aanvallen boven het hoofd gewasfen is ; dit moet aan de byzonderheid haarer conilitutie toegefchreeven worden. Haare ftaatsgeileltenis, 't is waar is evenwel niet vry van inwendige onrusten en behoort mogelyk nooit daar van geheel bevryd te zyn. Want fchoon 'er geene noodzakelyke betrekkinge is tusfehen vryheid en partyfehap, verduldheid en cabalen tegen te regeeringe; daar is dog een foort van fpel opmerkelyk in derzelver natuure , welke noodzaakelyk geoordeeld mag worden, om de deugd te doen gis. ten en opwerken tot dien trap welke ter voort- bren-  De ZOT vak AANZIEN. 133 brenginge van Liefde voor het vaderland en algemeene goedheid vereischt wordr. Maar als dit Vryheids-fpel te ligt wordt voor zwakke en verfchaalde geaartheden , dan zyn zy onmiddelyk aangedaan, gelyk vaten met dunbier, en beginnen te ruifchen, en overteloopen in een vloed van faftie, ziekteen oproerigheid. Partyen verdeeldheid derhalven, de fchuim cn opborreling van dit leevendige fpel , zyn de zekere tekenen en blyken van dit vrye leeven , fchoon zy geen deel van derzelver goedheid na zig haaien nogmededeelen; gelyk fterke onkruiden de bewyzen zyn van eene heete zon , en welgemeste grond , fchoon zy het veragtelyk gevolg van het een en ander zyn» Ik zal myn best doen om u de natuur en ftrekkinge deezer opfchuddingen te fchetzen en door voorbeelden dp te helderen, met eenige onzer oude fpelen voor het geheugen van mynen Harry te brengen. Eerst is 'er, Robin is levendig en gelykt op nieuw te leeven : zoo hy fterft in myne hand, zal myn mond getoomd , myn rug zal gezadeld ■worden , met Jiokken en fteenen en mergleenen, 13 en  m Di ZOT van AANZIEN. en ik zoo gezonden naar 's Konings Zwart$ zaal. Dit is altoos onderffeld eene aangenaams mtfpanniög te-weezen voor de kinderen van een vry volk. In dit fpel verbeeld het ftokje wiens eene einde brandende is, en 't welk in het gezelfchap van den eenen tot den anderen overhandigd wordt, het licht en de troost welke zy van de vayHEiD afleiden (*) welke zy in 't leeven tragten te houden door den fpoed met weike zy het ovcrgeeven en de hulp welke zy door hun blaazen daar aan toebrengen. Zy alle vermaaken zig met de verzekering dat hunne vryheid niet alleen levendig is, maar zig ook fchynt te verlevendigen; en zy fpree. ken de geweldigfteem vreesfelyklle bedreigingen uit (*) Dit fpel heeft in derzelver aan eenige overeenkomst met het Hansje leeft nog der hollaidjche kinderen, by welke zy elkander een brandende zwavelflok of Lom overge ven , in wiens hand d:z°.lve ui:gaat, verbeurd eenig pand, of ondergaat eenige paffe.  De ZOT va» AANZIEN. 135 uit tegen den geencn die dulden kan dat zy in zyne handen derft. Hun mond zal voor eerst gebreideld worden, zy zullen niet durven fprceken nog hunne klagten uitten, en na dat zy met allerlei foorten van zwaarigheden en verdrukkingen beladen zyn, zullen zy gevoerd worden naar de aaklige bewaarplaatzen van hunnen beledigden eigenaar, om daar voorts naar zyn welgevallen behandeld te worden. Vier hoeken en een gek, is een zeer gefchikte en aangenaame afbeelding van die perfoonlyke en zelfszoekende belastingen welke nooit misfen in de vryste ftaaten in te dringen. Daar de meening en het belang der onderfcheiden gefchillen op deeze eenvoudige vraage uitloopt Wie zal in plaatze zyn ? En daar alle die er in genaken , het voorregt verkrygen van te lachen ten koste der geene die buiten gehouden worden. Uw begunftigd fpel van den Voet bal is het volmaakte afbeeldzel of liever tegenftelling, van die oneenigheden en tegenkantingen welke partyen genoemd worden , en die doorgaans zeer eigen zyn aan de Britfche conftitutie. I 4 Zoo  136 De ZOT van AANZIEN. Zoo dïaa de partyen voor den Voetbal gefor-. meerd zyn treedt elk zoo hartelyk, zoo yverig, zoo vuurig in de bclangens van allen, en yan elk uit den hoop met welke hy verbonden is , als of zy zoo veele onderfcheiden leden van zyn eigen lighaam waren. Schoon zyne medeburgers, viienden en broeders aan tien tegengeftelden kant gefchaard zyn , dit verminderd dog het vuur der vyandelykheden niet. Alle betrekkingen van bloedverwantschap of land, alle geheugenis van oude verbintenisfen worden ogenblikkelyk ter zyde gefield en verzwelgen in de verbintenis en ernst van het gevegt. Zy vangen den firyd aan; zy loopen, arbeiden, zweeten, worftelen. Terwyl de bal, welke elke party den anderen tragt te oritdraagen het Openbaar belang van het ge~ meene welweezen vertoont 't welk gefchikt, ginds en weder geflingerd, voortgefchopt, en meestal in de hitte van het gevegt aan flentcrq gefcheurd wordt, Het is egter aanmcrkelyk , dat. in deeze Voet bal gevegten , 'er zekere fcheidsmerkèn ayn die pen en genoemd worden, opzigtelyk pp de ftaat,sgelteltenjs in welke zy overeengekomen  DE ZOT van AANZIEN. 137 komen zyn hunne vyandlykhcden te bepaaïen; en zoo eenige uitfpoörige en ongebondene knaapen uit brooddronkendheid de bal buiten de gefielde perken gebragt hebben , hebben wy beide partyen zig zien veraenigen om zulke deugnieten , te agterhaalen ten einde de bal weer te rug te brengen in den beitemden kring van derzelver beweeginge. De vreedzaame invoering van Water, myn kuikentjes kernen klokken, fchynt een uitvinding van oosterfche ftaatkunde, en meer gefchikt om eene blinde onderwerping aan het Afiatbch despotismus aan te pryzen , dan de vryheid der üriekfche, Romeinfche en gothifche gemeenebesten te verbeelden. En evenwel kan de tyd komen, dat zelfs in Brittannien, een minifter opftaat die de konst en behandigheid zal bezitten , om eene meerderheid dan wetgeevende magt om te koopen en te misleiden met het geld van haare eigene confrtuenten.Hier door zal hy inftaat zyn van zig tot een Leidsman en aan het hoofd der nprefenianten des volks te plaatzen. Wanneer zy hem alle in eene onderworpen en geregelde treinzullen yolgen, alle naauwkeurig en behjorlyk lettende tip I 5 de  13» De ZOT van AANZIEN. de beweegingen van hem welke onmiddelyk voor hem geplaatst is. % Nu Harry, Iaat ons wederkeeren tot het voorwerp dat wy ons eerst voorgefteld heb. ben , een voorwerp in welke gy het meeste belang hebt; en waar in gy, gelyk ik vertrouw zelfs de vryheden en klagtcn van de geringHen des volks onyeranderlyk zult goed keuren en onderfleunen. Het Heil des Volks. Openbaare Vei- hgheid, zekerheid voor de perfoonen en eigendommen des Volks; maakt het weezen van Engeiands ftaatkunde uit. Haar bellier, is het Beftier der Wetten; dat is de gemeenmaking van goedwilligheid aan allen; en dit gezag gaat over den Koning, de Lords en gemeens-luiden, en is gefchikt om de beflierers zelve tot het einde van den tyd zelve te bellieren. Andere fhaten , waren voorheen gelyk de onze te zaraen gefteld, uit den Vorst, de Grooten , en het volk , de eene de weinigen en de veelen vereenigj. Maar het gebrek en de ver-  De ZOT van AANZIEN. 139 verkeerdheid hunner conftitutie was deeze : Het Volk dat dog altoos de bronwel van alle magt is, hield of in hunne eigene handen , een gezag dat zy niet bekwaam waren te bellieren ; of gaven het zelve over aan vertrouwden zonder dezelve eenige rekenfehap aftevorderen : zonder op eene voorzigtigc wyze een gedeelte deezer magt aan zig zeiVen te houden , ingevalle de vertrouwelingen van hun lejller het zelve ten (enigen dage mogfen misbruiken. Het volk van Engeland, integendeel, geeft geen gezag over in het bellier ; nog in de vorming, befchikking en uitvoeringe van eenige wetten volgens welke zy geregeerd willen worden. Zy worden zelfs als het ware verbeeld of in een klein begiip vertoond, in hunne drie onderfcheiden ftaaten. De Koning verheelt hunne majesteit, de Lords hunnen adel , en de gemeentens , hunne meer onmiddelyke wetgeevende magt. De conftitutie zelve is hun eigen erfgoed en dat hunner kinderen : zy behouden het regt en het is hun zaak , altoos , daar over de wagt te houden , dezelve te bevestigen of te veran de  I4Q De ZOT van AANZIEN. deren. Weshalven, gelyk gy in de gefebiedenisfen gezien hebt, wanneer het gebeurt dat eenige Staaten , de anderen onderdrukken, zelfs wanneer zy alle te zamen fpanden in het fchenden van het zamenftel deezer heilzaame conftitutie; heeft het volk, wiens zaak dit was. nooit nagelaten, gelyk in de laatstgebeurde omwenteling , dezelve te her- ' ftellen en op den ouden voet te brengen. Engelands drie Staaten, vanKoning, Lords en gemeentens, zyn gedeelten des Volks en verantwoorden/* aan het volk ; dog het volk als volk maakt geene van deeze°drie Staaten uit. Zy zyn als een altoos Joopende ' vloed uit welke deeze drie Staaten opryzen; of liever als een zee van wateren, in welke drie verheven golven den voorrang vorderen ; welke egter niet in ftaat zyn zig van hun water fonds aftefcheiden , maar op hun beurt, daar in verzwolgen en vernietigd worden. Dus, hoe volmaakt het zamenftel van Engelands Staatkunde mooge xveezen, het Is geheel geënt en getakt, van het vertrouwen Is ■ Volks  Dé ZOT van AANZIEN, iaï Volks, het vertrouwen van hunne vermogens welke zy overgedragen hebben om in hunne hefcberminge tot hen weder te keercn. En, in waarheid , maakt bet weinig ondcifcheid , of deeze magten dan verleend of aangenomen zyn; want wie of zulke vermogens ontvangt of aanneemt , tot andere eindens dan die van het gemeene beste, is even zeer fchuldig aan onderkruipinge en geweldenary. Het Gouvernement kan geen magt bezitten dan de magt des volks; te wect.cn, de magt van derzelver aantal , kragten en dapperheid in tyden van oorlog; cn in vrede van hunne könften , naaritigheid en hunnen daar uit voortvloeijenden rykdom. Die nu deeze vermogens , of eenig gedeelte der zelve , na zig neemt, zonder toeftemming van derzelver eigenaars is een roover , en zal ten minden zynen buit onthaald worden. Aan den anderen kant, indien zulke vermogens door het volk aan anderen overgedragen worden , zoo konnen zy die magt niet verleenen tot eenige andere eindens dan waar toe zy wettig aangewend konnen worden. Geen mensch,  148 De ZOT van AANZIEN. mensch, by voorbeeld, mag willekeurig over zyn eigen leven en vryheid befchikken , nog over de voortbrengzcls van zyn eigenen arbeid; in zoo verre als het befiaan van hem zeiven en zyn gezin daar door eerst onderhoa. den , en zyne verpligtingen omtrent anderen volkomen voldaan moeten weezen. Hy kan daarom geen willekeurige befenikkingen verkenen over iets , waar van hy zelve geene willekeurige befchikkinge heeft. Veel minder kan iemand magt verleenen over de perfoonen , vryheden en eigendommen van andere luiden, wyl het ten hoogden beledigend en ftrafbaar in hun zelve zou weezen daarop aantevalleu. Hier uit volgt, zoo blykbaar als het ligt op den middag dat geen byzonder perfoon oilig* haam van menfchen, naar regte zig iets kan aanmatigen, nog van een ander kan aanneemen, 't welk geen byzonder perfoon of lighaam van menfchen kan verleenen , te weeten , een magt die willekeurig xen .beledigend voor'anderen zoude weezen. En hier uit volgt wederom noodwendig, dat alle aanmatigingen van zulk eer!  Da ZOT van AANZIEN. 143 een vermogen op de waereld, met alle wezenlyke of voorgewendde verbonden , vertrouwlykheden, of vergunninge, ter bevestiginge of overdragt van zulk1 een ongeoorloofde magt, in de uitvoeringe van nul en geener waarde zyn. En dat geen mensch, of natie van menfchen, by mogelykheid gehouden kan weezen door eenige toelaatingen of verbintenisfen , ftrydig met de wetten van God en hunne eigene natuure, met het gemeen gevoelen en de algemeene billykheid van reden cn waarheid. ]k verzoek verfchooning, Mynheer, zeide Harry, dat Ik u nog eens in dereden valle , maar gy wilt dat ik altoos myn hart vry uit zal fprecken , gy hebt my grootelyks vermaakt, met het verhaal dat gy my van de wekraden en zoetigheden der vryheid gegeeven hebt, en hoe dezelve het gelyke eigendom en geboorte regt van alle menfchen is; en ik wenschte dat zy daar van alle een genot hadden. Maar dit weet gy, Mynheer, dat lang het geval niet is, en dat dit albezielend vuur, 't welk elk by zyne komst in de waereld behoorde te ver- troos-  144 De ZOT van AANZIEN. troostea , nu byna over de geruele aarde is uitgebluscht. o Mynheer, indien deezeGoddelyke, deeze gulden wet der vryheid werd in agt genomen, indien alle wederhouden werden van elkander ongeluk aantedoen; welk een Hemel zou zig fchielyk op de aarde ontfluiten! de hebbelykheid van zulk eene wederhoudiug, zoude door den tyd alle kvvaade beweegingen onderdrukken. De zwakken zouden hunne fterktt vinden in de kragt deezer wet, en de armen hunnen rykdom in derzelver goedwilligheid. Wat zoude , onder het ligtc en aangenaame jok van zulk een band, de naarih'gheid aangemoedigd worden om den wynftok en vygeboom te vermenigvuldigen! wat zou de goedhartigheid juichen in buuren en vreemdelingen in te roepen om onbefchroomd in het genot van derzelver vrugten te declen! Hoe is de geheiligde naam , der rondom weldoende vryheid, verdraaid en ontheiligd door de monden van zinnelooz-e zotten aan het hoofd van een juichend janhagel, die daar door niet anders veritaan dan eene uit- fpoo-  De ZOT van AANZIEN. i4S ipoorige ontknooping van alle banden , cn den arbeid cn de vrugten der ftille vrede tc verwoesten en te vernielen. Maar in uw zamenftel, is de vryheid, een wezendlyk goed; de eenige bron in waarheid uit welke eenig goed kan voortvloeijen. Ik zie dezelve, ik eerbiedige ze, zy fchynt by haar eigen licht in de blykbaarheid uwer befchryvinge. Van waar koiftt het dan dat zommige luiden zoo blind zyn, of zoo dweepziek .tegen hunne eigene belangens en die hunner medemenfchen zyn ingenomen dat zy met zoo veel vernuft en. . konftige welfpreekendheid tegen dit Goddelyk, ononterfbaar, en onuitwisfelyk regt, (niet van koningen gelyk het fchynt) maar van het gehee'9 menschdom, aan redeneeren? Ik was onlangs in een gezelfchap, vaneen geheel aantal misnoegdziende heeren , die ik vermoedde dat aanhangers van den laatften Koning Jacobus , en vrienden van de op. roerige familie der ftuards waren. Onder IV. Deel. K hun  146 De ZÖT van AANZIEN. hun was 'er een die vry wat geleerdheid en «ene groote behendigheid bezat, deeze maakte een langen tyd vry wat ophef en gezwete van het goddelyk en inblyvend regt der vorften , blinde onderwerping, lydende gehoorzaamheid , en wat niet al meer. Onze God, zeide hy, is één God; en zy die zyne magt vertoonen moeten naar hem gelyken; hun magt behoort insgelyks volftrekt, onwederfpreekelyk en onverdeeld te zyn. De zon is zyne beerlyke plaatsbekleeder in de hemelen en de vorften zyn zyne plaatsbekleders en fpiegels op de aarde , in welke het hem behaagt de terugkaatzing zyner eigen majesteit te befchouwen. Ingevolge hier van vinden wy dat de Vorsten, over zyn verkooren volk, van zyne byzondere beflellinge waren, dat hunne perfoo. nen als geheiligd en onfehendbaar gemaakt werden, door zalving, of de uitftorting van heilige olie op denzelven. Van Saul worden veele wanbedryven en droevige overtredingen verhaald , ais mensch ; en evenwel ais Koning, werd hy volmaakt gehouden in de oogen  De ZOT van AANZIEN. 147 oogen van zyn volk. Welk eene vaardige gehoorzaamheid , welk eene zwygende onderwerping beweezen zy aan alle zyne bevelen! fchoon hy hun geheele priesterfchap ter dood bragt , op cenen dag , werd dog geen tegenfpraak gehoord; niemand durfde zyn tong verroeren, veel min een vinger opheffen tegen den gezalfden des Heeren. Ik fta u toe, Mynheer, dat dit laatfte bewys my ontzette. Zulk een uitdrukkelyk gezag der Heilige fchriften bragt my geheel tot zwygen. Zeg dan , myn tieffte Vader , bewys my de weldaad van uwe ophelderende bedenkingen over dit onderwerp my mede te deelen , ten einde ik, by alle gelegenheden , in (laat moge zyn , aan alle menfchen rekenfehap te geeven van het Jlaatkundige geloof dat in my is. Het is zeer te verwonderen, hernam Mr. Fenton, dat alle onze waereldlyke en geestelyke kampvegters voor willekeurige magt, die zoo veel ftofs veroorzaakt, en geraas gemaakt hebben, over het goddelyk , erffelyk en onuitVischbkar regt der koningen,en deonvoorwaarK a  148 De ZOT van AANZIEN. delyke pligt van lydende gehoorzaamheid in denonderdaan , de geheele ileun van hun redeneering en welfpreekendheid gebouwd hebben , op de Goddelyke beftelling van het Koninglyk beftier onder de Jooden, als het vol. maaktfte model, en voorbeeld waar naar alle andere Staaten , op gelyke wyze , hunne onderfcheiden regeeringsvormen moesten inrigten. Nu, zoo deeze kampvegters eens detegengeftelde zyde gekoozen hadden , en dit zelfde bewys tegen de willekeurige magt hadden willen aandringen, zy konden geen kragtiger , beflisfender , ontegenzeggelyker betoogtrant verkooren hebben , dan door te toonen dat Willekeurige magt dat wezenlyk kwaad was 't welk God zoo zeer mishaagde , dat hy ah het ware zyne almagt in een aaneen, fchakeling van openbaare en verbazende wonderwerken ten toonfpreide, met oogmerk om zyn waare volk van den drukkenden last daar van te bevryden ; en meer byzonderlyk om alle volken en eeuwen te toonen , de veragting in welke zyne Eeuwige regtvaardigheid alle wettelooze befchikkingen houdt, alle be-  De ZOT van AANZIEN. 149 bedryven van opperheerfchende magt die niet te gelyk blyken van befcherminge zyn. Konden deeze kampvegters, nog eens, hun bewys tegen willekeurige magt beter verfterkt hebben,' dan door te toonen dat dit volk zoo wonderbaarlyk bevryd, maar nu vet geworden en moedwillig agteruit ichoppende , onder de toegeeffelykheid van hunnen God, een walg gekregen had in de billykheid der bedeelingen van hunnen verlosfer, hem ( gelyk hy betuigt) verworpen hadden dat hy niet langer hun Koning zyn zoude; en om een Koning vraagden , gelyk aan de Koningen der nabuurige volkeren? juist dat kwaad waar van God hunne voorvaderen verlost had. Konden deeze kampvegters verder , de ellenden, de ongeregtigheden , de haatelykheden van zulk een beftier levendiger aangetoond hebben, dan door de tedere en ernftige klagten, en waarfchouwingen van God te vernaaien , over de jammeren die deeze oproermaakers zig zelve op den hals haalden , door de misbruiken van eene willekeurige K 3 en  ï*» DiZOTvan AANZIEN, en onbepaalde opperheerfchappy ? En eindelyk, konden zy een vry en deugdzaam volk, meer aangefpoord hebben, om met gevaar van hun leven alle willekeurige onderdrukking tcgenltand te bieden, dan door de hardnekkigheid deezer afvallige Jooden te vertoonen , toen zy de medelydende waarfchouwingcn van hunnen God, zoo beantwoorden. — Neen wy willen een Koning over ons hebben, gelyk alle volkeren, dut die over ons heerjche. Niets, myn Harry, kan indedaad onverantwoordelyker, niets kan verwonderlyker zyn, dan de verkeerdheid van dat hardnekkig volk. Zy dronken dagelyk den bitteren droesfern van flaverny , zy waren afgeveld door dubbele ketens; zy hadden gefchreid onder eene onbeproefde geweldenary en onderdrukking. Zy riepen luidkeels tot hunnen God, en hy verloste ze op eene wondere wyze uit het Land hunner ellende uit het huis hunner dienstbaarheid. Evenwel verlangden deeze ziel - zinnelyke ellendelingen op het eerfte aanftoken hunner lusten, weer naar hunne ketenen en hunne  De ZOT vah AANZIEN. "isj vleeschpotten; zy verlangden op hunne oude wyze te fchreijen en te brasfen. Hierop gaf God hen een overvloed van vleesch en brood; en bragt hun in een land vloe:je>-de van melk en honig , .dat allerlei gezegende voorraad van de goede dingen deezes levens verfchafte. Hy maakte hen tot een vry en fouverain volk , verfloeg hunne vyanden voor hen, en bezielde hunne regters met zyn eigen geest, in de befchikkinge van regtvaardigheid; in zoo verre dat een ieder onder zyn eigen wynftok zat en deed het geen regt was in zyn eigen oogen. En egter begeerden zy lafhartig onderworpen te worden aan een ftaat van volfirekte opperheerjchappy; en dit om geen andere reden dan dat het dè mode was; geef ms een Koning die over ons heerfche gelyk alle andere volken rondom ons. Hier betoonde God , in deeze zelfde daad , zyne eigenfchappen van barmhartigheid en tegenfiribbelende regtvaardigheid omtrent zyr.e dwaalende fchepzelen. Hy ftraft hunnen opftand , met 'leen grooter geftrengheid, dan hen te geeven het geen zy begeerden. K 4 En  De ZOT van AANZIIEN, En de Htere zeide tot Samuel: Hoor tiaar dé Jlemme cleezes volks , in alles wat zy u zeven; want zy hebben u niet verworpen, maar zy heblen my verworpen , dat ik geen Koning over hun zyn zal. 1 Hoort nu naar hunne Jlemme; doclr als gy hen op het hoogfte betuigd zult hebben; dan zult gy hen te kennen geeven de wyze des Konings die over hun regeerev. zal. Samuel nu, zeide alle de woorden des Heeren aan[dat volk 't welk een Koning van hem le«eerde. En hy zeide dit zal des Konings wyze zyn, die over u regeeren zal. Hy zal uwe zoonen neemen, dat hy ze zig Jlelle tot zynen wagen, en tot zyne ruit er en, dat zy voor zynen wageh heenen hopen. —— En hy zal ze ftellen tot overften over duizenden, en tot overften over vyftigen ,• en dat zy zynen akker ploegen en zynen oogst inoogften, en dat zy zyne krygstoerustingen maaken mitsgaders zyn wapentuig. En uwe dogters zal hy neemen tot Apothe. kerfchen, en tot keukenmeiden, entotbakjlers. En •uwe akkers, uwe wyngaarden en uwe olyfgaarden, die de beste zyn zal hy neemen. En hy zal uwe knegten en  De ZOT van AANZIEN. 153 en uwe dienstmaagden, en uwe beste jongelingen, en uwe ezelen neemen en hy zal zyn werk daar mede doen, gy zult hem tot Hegten .zyn. Gy zult vel ten dien dage roepen van wegen uwen Koning, dien gy u zult verkooren hébben: maar de Hesre zal u ten dien dage niet verhoeren. Doch het volk weigerde Samuels Jlemme te hooren; en zy zeiden : Neen maar daar zal een Ko> Hing over ons zyn. En nu myn Harry wat moet gy uit alle deeze heilige getuigenisfen opmaaken? Ik, zeide Harry, maake uit deeze uitdrukkelyke en herhaalde verklaaringen der H. Schrift dit op , dat, wie hy zyn mooge, 't zy overheid of onderdaan, die niet wenscht dat alle menfchen bepaald en wederhouden worden van elkander op eenige wyze te verongelyken, een oproerigen is tegen den wil van den God der barmhartig, heid, en een vyand van het welweezen van hes Menfchelyk gejlagt. Gy hebt, zeide Mr. Fenton, gy hebt myn Harry, in weinige woorden alles gezegd wat 'er van de zaak gezegd kan worden, aan het K s geen  15+ De ZOT van AANZIEN. geen gy gezegd hebt hangt de geheele we| en ce propheetea. Nog eens, myn Hef, vervolgde Mr. Fenton, is het blykbaar uit de gefchiedenisfen , dat de Jooden zelve nooit de geringde agt gellagen hebben op het Goddelyke erf regt hunner Koningen. Beide David en Salomon, de tweede en derde op hunnen throon, werden daarop bevestigd in regtftreekfche tegenkanting van zulk een voorgewend regt. En by de opvolging van Rehabeaat, den vierden Koning, hadden tien van de twaalf ftammei; berouw van hunne onderwerping aan een willekeurig bejlier , en eischten van den Ko. ning eenige bepaalingen van zyn gezag goed. iekeuren, en daar over met het volk eene verbintenis aantegaan. En zy fpraken tot Rehabeam zeggende , uw Vader heeft ons jok zwaar gemaakt: gy dan nu maakt uw Vaders harden dienst, en zyn zwaar jok dat hy ons opgelegd heeft, ligter en wy zullen « dienen. Maar toen Rehabeam op den raad van zyn baar-  De ZOT van AANZIEN. 155 baardeloos minifterie het verbond met het volk. van de hand wees, riepen de tien lram„ men uit: Wat deel hebben wy aan David? ja. geen erve hebben wy aan den zoon van IJaï; naar Iwe temen 0 Israëli En dus Monden de tien Hammen op tegen het willekeurig gezag, der hui/en van Saul en David. Dog, gelyk de heilige text zegt; deeze zaak was van den Heere. Nu toen deeze tien Hammen om Jeroboam den zoon van Nebat zonden, hem riepen en Koning over Israël maakten; is het zeer blykbaar dat zy hem verpligtten het Koninglyk gezag te bepaalen, en een verbond met hem aangingen ter herftellinge en vernieuwinge hunner volksregten. Want in de zesde opvolgmge , toen Achab op den throon zat, had het Koninglyk voorregt nog in zoo verre de conflitutioneele volksregten niet verdrongen , dat zy Achab de magt gaf om één zyner onderdaa. nen van eenen moestuin te berooven. En Achab zeide tot Naboth , geef my uwen wyngaard op dat ze my zy tot een kruidhof, deWyl hy naby myn huis fs en ik zal u daar voor  iSó" De ZOT van AANZIEN. geeven een wyngaard die beter is, dan die;of zo» het goed in uwe oogen is zal ik u in geld des zeiven waarde geeven. Maar Naboth zeide tot Achab. Dat laate de Heere verre van my zyn , dat ik u de erve mynen Vaderen geeven zou- de- Toen kwam Achab in zyn huis geme- lyk en toornig , over Jut woord dat Kaboth de Jisraeliter tot hem gefproken had engezeid: Ik zal u de erve myner Vaderen niet geeven; en hy leide zig neder op zyn bedde, en keerde zyn aan. gezigt e om en at geen brood. Hier zien wy dat het volk van Israël zoo ver hunne oorfprongelyke inblyvende en erffelyke regten heriteld had, dat de Koninglyke fiaat zoo veel voorregts niet bezat om eenen onderdaan zoo veel als één enkele moestuin te ontwringen. Dit was eene zeer vernederende omfhndigheid voor de Koninglyke hoogheid; maar magt is zelden onvrugtbaar in middelen om haare oogmerken te bereiken. Een m;ddel werd 'er uitgevonden om Naboth zynen wyngaard te ontfcheuren (zelfs zonder zyne toeftemminSe>) mtder fchyn fan eene wet die hy zelfs goed'  DE ZO.T van AANZIEN. t^f 'gekeurd had. Hy werd vaJfchelyk befchuldigd en verbeurde zyn leven en erffenis te zamen. Dan God toonde door de zigtbaare Itraffe welke hy nederzond, over deeze verbreekin' ge van de natuurlyke regten zynes volks, hoe waardig dezelve zyn in de oogen van eeuwige billykheid. Hoe bcklaagelyk myn Harry, is dan de verdrukking deezer regten , fchoon ze thans byna algemeen op den aardbodem is! Maar als een volk, van zyne kindsheid af aan, van geflagte tot geflagte, gewoon geworden is aan een ftaat van dienstbaarheid, onderdrukkinge en onderwcrpinge , zonder eenige overlevering of geheugenis tot hen afgedaald van een gelukkige en billyke manier van leven , da» zyn zy gewoon , op zig zelve, hunne bezittingen en kinderen neertezien, als het wettig eigendom hunnen bellierderen, die daarover naar hun welgevallen te befchikken hebben ; en zy beklaagen het verlies hunner vryheid, welke zy nooit kenden , niet meer dan een hlindgeboorene het misfen van het zonneligt beklaagt. Eer ik u dit gefchrift overgeeve 't welk ik in myn hand hebbe, dit kort begrip of fchilde-  ïS8 De ZOT van AANZIEN. ry in miniatuur vandeonvergeiykelykefchoor> heden der Engelfche ftaatsgefteltenis, is het nodig eenige weinige aanmerkingen te laaten voorgaan. Als de reizigers eene groote Egvptifche pyramide zien, zyn zy vaardig te onderzoeken ken door wien dit verbazende gevaarte eerst is opgericht, en hoe lang het de aanvallen des tyds heeft kunnen verduuren? Maar, als niets van dit alles ontdekt kan worden, dan loopt de verbeelding-te rug door al de oudheid, en befpiegelt van daar een voorwerp , met een byzondere eerbied, als ware het iets dat nimmer een begin gehad had. Zulk een gebouw is de conftitutie van GrootBrittannien. Geen verhaalen berigten derzelver oorfprong; ook konnen geen Jaarboeken eenen tyd melden dat het niet beftond. William de Noorman, verpligte zig, meer dan zeven honderd jaaren geleden, by het aanvaarden van zyne oorfprongelyke verbintenis met het volk, om het zelve te bellieren overeenkomftig de bonae fc? approbatas antiquae regni li.  De ZOT van AANZIElSf. 159 Zeges. De goede en erkende oude wetten des Koningryks; deeze conftitutie was dus oud , zelfs in oude tyden. Meer dan agtien honderd jaaren zyn "er verloopen, flnts Juüus Cezar, in het zesde Boek zyner verklaaringen, getuigenis gaf zoo wel aan de oudheid als aan de uitmuntendheid van het zamenftel der Britfche Wetten. Hy verhaalt ons, dat de Eerwaardige order der Druïden, die toen het recht door geheel Gallien handhaafden, hun zamenftel van regeering van de Britten ontleenden; dat het de gewoonte was der g'eenen, die in gemelde oude vastftellingen bedreeven zyn wilden , ten dien einde naar Brittannien overtefteeken. Cezar fchynt een der wetten , welke toen aan de Britfche conftitutie eigen was, aan te pryzen terwyl by zig daar over uitlaat. Hy zegt u, dat indien eenige vrouw van de dood van haaren man verdagt gehouden werd , zy daar over met geftrengheid onderzogt wierd door haare nabuuren; en dat indien zy fchuldig bevonden wierd, men haar levendig aan een «laak ftak en zoo verbrandde. De zelfde wet die  -5ttfo De ZOT van AANZIEN, die nog in Brittanmen plaats heeft, door ees fggtbank van nabuuren. Het is hier uit vry duidelyk dat onze gothifche voorvaders of het geen zy in de Britfche Conftitutie uitmuntend geoordeeld hehben, aannaamen, of liever daar by voegden, 't geen zy in hunne eigene voortreffelyk vonden. Het volk, dat onderden algemeenen naam van Gothen bekend is, beftond uit verfcheide Natiën, welke van de noordelykfte naar zuidelyker gedeelten van Europa kwamen afdaalen. Hunne Koningen waren , oorfprongelyk , hoofden of generaals, gefebikt om legers van Trywilligen of volkplantingen ter vorminge van nieuwe vastigheden in vreemde landen , te bellieren; en zy werden gevolgd van eene vrye en onafhangelyke menigte, welke vooraf bedongen had in de bezittingen die hunne dapperheid winnen zoude , te zullen deelen. Naast den generaal, kwamen in rang, de officiers of voornaamfte luiden in het leger, op  De ZOT vam AANZIEN. i6t ■ op zulke onderneemingen, verzeld van hunne bloedverwanten, vrienden en afhangelingen , welke verkoozen hadden zig aan hunne respective perfoonen en geluk te verbinden : en ■ zulke verbondelingen gaven deeze officieren groote magt en aanzien. By hunne overwinning of aanval van eenig volk of land wierd een zeker gedeelte den generaal toegelegd, ter onderfteuning van zyn perfoon en huishoudinge. De generaal verdeelde dan het overfchot daar van onder zyne officieren , om het van hem te behouden , ter leen, om zoo veel paarde-of voetvolk tot een zekeren dienst te leveren , wel gewapend of voorzien , en zoo voorts , en geëvenredigd naar de waarde en de uitgeftrektheid van zulk een toegelegden grond. En deeze gemelde officieren deelden wederom het gedeelte der gemelde bezittingen onder hunne respective volgers uit, om dezelve op gelyke voorwaarden onder zig te houden als zy het behielden ,van hunnen generaal. By het winnen van eenig Landfchap, walen zy zelden geneigd de inboorlingen of oude IV. Deel. L be.  ■JSz De ZOT van AANZIEN. bezitters daar uit te verdryven, maar gaven . hen ook eenige afzonderlyke ftukken lands, en te gelyk verlof om ook in dezelfde wetten en gewoontens te deelen welke zy uit hun eigen land overgebragt hadden of die zyverkoozen te volgen. Afzonderlyk van de reeds gemelde krygsdienften, had de vorst of het hoofd regt, van zyne verbondene officieren te vorderen dat zy eenige burgelyke dienden beweezen of hemby zekere tyden en tot zekere byzondere einden kwamen opwagten, a?n zyn algemeen en nationaai hof. Dit hof was zamengefteld uit drie Jlaaten, de vorst, de edelen en zulke van de priesterfchap, 't zy Heidenen of Christenen, 'als van den vorst in fi ef gehouden werden; en van zynen nationaalen Raad of Parlement hun oorfprong namen. De verbondene officiers, behielden een gelyken dienst en perfoonlyke opwagtinge van hunne eigen onderdaanen en afhangelingen , aan hunne afzonderlyke gerigtshoven. En gelyk in zulke hoven geene burgerlyke nog lyfltraffelyke vonnisfen plaatze konden hebben, tot de Item  De zot van aanzien. t<1 ftem van den Regtcr bevestigd werd door het Hof, 't welk beftond uit zodaanigen die pairs of gelyken met den befchuldigden waren : zoo hebben wy daar van de vrye, oude en geheiligde inftelling onzer Juries ontleend. Indien wy op eenen van deeze fief of veflonds-Koningen terugzien, gezeten op zynen throon , en vercierd niet alle gedenktekenen zyner majesteit ; als wy vinden dat hy den eenigen eigenaar van alle Landen binnen zyn gebied liggende genoemd wordt; als wy zyne onderdaanen hooien erkennen dat hy alleen de hron is van welke zy alle hunne bezittingen, regten, tytelen, onderfcheidingen en waardigheden ontleenen; als wy zyne magtigftc overften en edelen met opgehevene oogen en gebogene knien , aan zyne voeten getrouwheid zien zweeren; wie zou hem dan niet voor een willekeurige en volftrekt opperhoofdigen vorst houden ? Zulk een oordeel zou dog zeer voorbaarig zyn. Geen vorst kan meer bepaald zyn. Het ftaat hem niet vry den perfoon of het eigendom van den geringftcn zyner onderdaanen L 2 doer  4(54 De ZOT van AANZIEN. door zyn ganfche beftier het minfte nadeel toetebrengen. Maar denkt gy dat by eenig. zins minder magtig is om dat hy minder onsfhangelyk is? Regt het tegendeel. Terwyl hy te werk gaat binnen den kring van zyn verbond met het volk, werkt hy in alle de ■perfoonen en magten van het volk. Schoon ten aanzien van het kwaad aan zekeren band gelegd, is hy dog onbepaald ten aanzien van de oefFening van weldadigheid. Hy was 't is waar niet gevreesd, maar om die reden was hy by zyne onderdaanen te meer geëerbiedigd en bemind. Hy was een deel van hun zeiven ; het voornaamfte lid van hun lighaam. In hem zagen zy met blydfchap hunne eigene waardigheid en iterkte op de heerlykfte wyze verbeeld; en door de eigenaar van alle hunne harten te weezen , werd hy de meester van alle hunne handen. o, Riep Harry, wie zou op zulk een wyze niet wenfchen van het kwaad wederhouden te weezen ? Hoe verfchrikkelyk hoe veragtelyk is eene magt die zig niet bepaaldelyk in weldoen oeffent! en van zulke die daar in behaagen fcheppen kan men een oneindig goed veiwagten. Dat  De ZOT van AANZIEN. 165 Dat is zoo myn lief , zeide Mr. Fenton. Ik heb u nu, vervolgde hy, een ruwe en onbefchaafde fchets van onze Britfche conftitutie gegeeven. En thans levere ik u myn kleine vorm van derzelver volmaakfte inrigtinge in handen, zoo als zy tegenwoordig ftand houdt na de onwenteling die zyne thans regeerende majesteit Koning William op den throon zette. Uwe beleezenheid heeft u de onderfcheiden (tappen en tegenftribbelingen langs welk dit groote werk eindelyk tot rypbeid gebragt is, onderweezen en zal u daar in verder onderwyzen. Het is niet fchielyk volmaakt ge. worden ; het was het werk van veele Eeuwen ; in welke Brittannien gelyk Antacus , fchoon menigmaal verflagen wordende egter, met meer levendigheid en verfterkte kragten, van elke nederlaag weer verrees. Welke verbaazende kenmerken van .lang voorledene tyden ! welke geheiligde naamen! welke waakzaame raadsvergaderingen ! welke bloedige flagtingen 1 welk een volk van helden! welk een raad van wyzen ! Hoe is de uitvindinge der natuur gerekt ! Hoe zyn de aderen van L 3 den  ï&J De ZOT van AA'NZIEN. den dapperen uitgeput, om deeze gadelooze ftaatsgeiteltenis deeze zaraenioop en fterkte van alle menfchelyke deugd, de Britfche Vryheid, te vormen, te onderfteunen, te verbeteren en tot rypheid te brengen. {Hier volgt het beknopt berigt van Mr. Feuten omtrent de fchoonheid en weldadigheid der Engelfche Staatsgefleltenis. Dog inaien de leezer zyne uitfpanning boven onderrigtinge verkiest, hy heeft de vryheid dit over te jlaan, cn de gefchiedenis zelve te vervolgen.) De KONINGLYKE STAAT, D. Koning is m de conftitutie var* Groot-Brittannien meer eigenlyk een Koning van het volk, dan een Koning over het volk, met hun vereenigd , een uit hun en zy in hem. Terwyl hy als het hoofd van hun Lighaam erkend wordt , is hy hun voornaamite dienaar of Staatsminister, z-yncfe de vertrouwde van hunne executive magt. Zyn  De ZOT van AANZIEN. 167 ' Zyn aanfpraak op den throon is geen recht als een recht van eigendom of pcrfoonlyk recht; hy beroept zig niet maar het volk beroept hem in hun parlement; en zy beroepen zig op hem niet ter vastftellinge van bezittingen , maar ter volbrengihge van pligten. Hy is beroepen om het volk tebeftierca naar de maatregelen dier wetten naar welke zy overeengeftemd hebben beltierd te willen worden; om te inaaken dat billykheid en goedheid door het geheele ryk verfpreid zy; en om zyn best te doen , ter uitvoeringe , befcherminge en handhaavinge van de Wetten van het Evangelium van God en de regten en vryheden van het volk zonder onderfcheid. Dit zweert hy op het Evangelium van God te zullen volbrengen. En gelyk dus alle anderen getrouwheid aan den Koning fchuldig zyn, zoo is de Koning op zyn beurt getrouwheid fchuldig aan de conftitutie. De waardigheid van een Koning, als een der drie Staaten, is onveranderlyk , ontegenzeggelyk en onuitwisfelyk. De conftitutie L 4 kan  168 De ZOT van AANZIEN. kan niet beftaan zonder een Koning. Dog evenwel is zyn recht op de bezitting en erffelyke opvolging tot den troon in veele gevallen wisfelvallig en veranderlyk. Gelyk in het geval van eene natuurlyke ongefchiktheid tot het beltier; of van eene openbaare erken, tenis van beginzels ftrydig met de conftitutie ; of in gevallen van bedryven die duide» lyk zulke beginzels verraden; of van eenige pogingen om de grondvesten te verzwakken of te overweldigen van dat zamenftel tot welker vastftelling en handhavinge hy geroepen is en 't welk hy onder eede beloofd heeft te zullen doen. Schoon het recht van alle Koningen van Groot - Brittannicn een bepaald en veranderlyk recht is, egter kan de waereld geen mededinger , in magt en luister uitleveren, tot een conjlitutioneeh fouverain deezer vrye gewesten. Zy hebben om hun eigen lighaam te ver. eeren , dit hun opperhoofd met alle mogelyke luister vercierd. Hy verzamelt de ftraalen van verfcheiden volkeren. Zy hebben hem  De ZOT van AANZIEN. 1(50 hem in koninglyke klederen gekleed , zy hebben zyn hoofd der kroon opgezet en zynen throon om hoog gefteld. En buigen z:g neder voor den fpiegel van hun eigen Majesteit. Ook behooren aan hun de tekenen en uitwendige vertooningen van zyn beftier. En dus is zyn magt veel grooter en wezenlyker dan of zy zyn eigen ware. Daar zyn drie voornaame hoofd voonegten die aan eenen Koning eigen zyn , welke in den eerftcn opflag , van eene gedugte en gevaarlyke ftrekking fchynen te weezen ; cn welke fchiclyk en onfei'baar op willekeurig gezag zouden uitloopen , indien zy niet bepaald cn tiïgengewoogen waren. Zyn voornaamfte voorregt is het maaken van oorlog en vrede , zoo ook het vormen van tractaaten en verbinteuisfen met vreemds mogenheden. Zyn tweede voorregt is de benoeming en aanftelling van alle ministers cn wenaars van L 5 dcI)  i7o De ZOT van AANZIEN/ den ftaat, van alle regtcrs en beftierers der justitie, en van elke officieren, burgelyke en militaire door alle zyne Koningryken. Zyn derde hoofdvoorregt is , dat hy de . geheele executive magt zyner beftieringe in handen heeft, door middel van deeze zoo burgelyke als militaire overheden. Ik moest 'er nog een vierde voorregt by gedaan hebben, 't welk geheel onafhangelyk zou weezen van de conftitutie zoo het in zyn oorfprongelyke aanbeveeling niet bepaald ware , ik meen het verleenen van pardon aan misdadigen. Ware deeze magt onbepaald gebleven, dan zouden alle verpligtingen tot regtvaardigheid van 's Konings welgevallen afgehangen hebben. En dus doende zoude een kwaad Koning de verbieekinge der wetten hebben kunnen begunftigen. Hy moest dan, buiten twyffel, bevolmagtigd zyn tot alle onbetaamelyke bevelen welke op zyn last werden uitgevoerd ; en deeze vergunning van pardon moest ontegenzeggelyk alle zyne bedienden en officiers aanmoedigen om zynen wil als den regel hunner verpligtingen aantezien- Maar  De ZOT vak AANZIEN. 171 ■ Maar God en onze heerlyke voorouders zyn gepreezen! hy is wederhouden van zyne meest beminde Staatsdienaars te begunftigen, wanneer zy iets ten nadcele der conftitutie uitgevoerd of zelve uitgedagt hebben. Hy is ook bepaald in de beroepingen op het ftuk van moord en roovery. Dan, op aanklagten ra zyn eigen naam , wegens beledigingen zyn eigen perfoon en beftier betreffende, zulke als opftand, rebellie, en oproerigheden, verzeld van moord en roovery, enzv. in zulke gevallen heeft hy vryheid den arm van zyne bermhartigheid uittebreiden , om dat daar in menigvuldige gevallen voorkomen , voorzien van zodanige omftandigheden , zoo gefchikt om medelydende, en verzagteride aanmerkingen toetelaaten, dat fummttm jus of hetftnktfte recht in zodanige gevallen fumma injuria of de uiterfte onregtvaardigheid zyn zoude. Alle vergeeffelyke beledigingen worden onderfcheiden door den naam van crimina hefae ma;cstatis, misdaden tegen den Koning. Alle onvergecffelyke misdaden worden crlmU na laefae libertatis, misdaidm tegen de co-fitutïe genoemd. In het eerfte geval wordt on^ der»  172 DE ZOT van AANZIEN. derfteld dat de misdaad zig niet verder dan tot een of weinige byzondere perfoonen uititrekt; in het tweede geval wordt zy ais een misdaad tegen het gemeen aangemerkt, tegen het verzamelde lighaam van het geheele volk. Van de laatfte foort zyn de ftrooperyen die de levens der reizigers op de gemeene wegen in gevaar ftellen ; maar vooral elke uitvinding beweezen door eenig openbaar be ■ dryf of kwaaden raad, ftrekkende om de natuur of vorm van een der drie ftaaten te veranderen; of om het gouvernement of derzelver beftiering in een van beide gemeldeStaaten van elkander onafhangelyk te maaken; of om legers te verzamelen of dezelve in vredes tyden zonder toeftemming van het parlement te houden ; of om aan eenigen vreemden ftaat eenig voordeel ter Zee of te Land over deeze ryken te geeven, e. z. v. Nog heeft de Koning by zyne waardigheid eene menigte gewigtige voorregten gevoegd ,fchoon zy met de conftitutie geene zoo onmiddelyke betrekkingen hebben als de reeds gemelde hoofdvoorregten. Dj  De ZOT van AANZIEN.1 17 Hy wordt in de eerfte plaatze aangemerkt als de oorfprongelyke eigenaar vun alle Landen in dit Koningryk ; en hy grond zyne aanfpraaken zoo wel op de overwinning van Willem den Noorman als op die van de bepaalde Koningen en Hoofdkiiden onzer Gothifchc voorvaderen. Hier van is het dat alle Landen , op welke geen onderdaan eenig recht kan bewyzen, onderfteld worden hunnen oorlprongelyken'eigenaar te behooren, en derhalven door de conftitutie , aan de kroon ingelyfd worden. Op dien zelfden grond wordt de Koning ook geregtigd tot alle Landen van perfoonen die zonder erfgenaamen fterven; zoo ook tot de bezittingen van zulke die overtuigd worden van misdaaden tegen de conftitutie of het gemeene belang begaan. Zyn perfoon zoo lang hy Koning is of de eerfte ftaat uitmaakt, is door de conftitutie geheiligd , en van alle bedryven van gewel-_ denary of dwang verzekerd. Daar hy een der drie ftaaten is maakt hy ook een fooit van lighaam uit, en zyn teste - meipfo of ge- fchre-  •f74 De ZOT van AANZIEN. fcbreven getuigenis, wordt voor eene verklaa. ringgerekend. Hy oeffent, tegenwoordig, ook ■.de onafhangelyke magt van leden aan den tweed"n Haat, by eene vernieuwdeaanfteiiing, to bezorgen , een aanmerkelyk byvoegzel by zyne oorfprongelyke voorrcgten. Bisfchoppen worden nu ook door den Koning aangefteld en benoemd , een ander gewigtig voordeel van het Koninglyk gezag. Hem behoort alleen het voorregt van geld te munten en de loopcnde waarde daar van te bepaalen , te veranderen en te beflisfen ; en ten dien einde wordt hy onderlield van zyne oorfprongelyke gefchonken Landen , zekere eigendommen in de goud en zilvermynen voor zig behouden te hebben die daarom Royaltus., (Koninglyke goederen) genoemd worden. Dewyl hy een der drie conftitutioneele ftaaten is, kan geen geding tegen hem voor eenig hof gebragt worden; noch kan hy van zyn recht uitgeflooten worden door Lengte van tyd of aanvaarding. En deeze voortreffelykheden van zyne waardigheid fpreiden firaalen van daar mede,overeenkomltigevoor- reg.  De ZOT van AANZIEN. tf$ 'Tegten op zyne huisvrouw waarfchynlyke Erf. genaarn en oudfte dogter. De Koning heeft ook zommige andere mindere en voorwaardclyke rechten , gelyk die van de vastflelling van kermisfen en markten ; en van het verleenen van verlofbrieven tot byzondere en perfoneele voordeelen , indien men niet vindt dat zy de regten van anderen benadeelen. Hy is ook belast met de voogdyfchap van de perfoonen en bezittingen van krankzinnigen en dollen, zonder daar van tot rekenfcba^ verpligt te zyn. Ik verzwyge zyn majesteits voorregt van .een negative ftera in de wetgevende magt te hebben; gelyk ook zyn voorregt (of liever zyn pligt) om de twee andere Staaten des Parlements dikwyls byeen te roepen, behoorlyk dezelve te laaten zitten, te verlangen en te ontbinden; tot dat ik van de drie Staaten fpreeken zal, die zulk een parlement uitmaaken. Dus vinden wy hier dat een Koning van Groot - Brittannien conjiimimeel voorzien te met  175 De ZOT van AANZIEN. met alle vermogens die hem tot werken Vü3 goedwilligheid konnen aanzetten. En.dat, terwyl hy werkzaam is in den kring zyner weldadige aanftellinge , hy de waardiglie, de magtigfte, de heerlykfte plaatsbekleeder der alinagt op aarde is. In de behandeling van den tweeden en derden ftaat, kome ik natuurlyk tot de overweeging welke de banden zyn, die, wanneer zy onfcbendbaar bewaard worden , zoo gelukkig eene (trekking hebben ter bevordering van den wederzydfchen voorfpoed van vorst en volk. De ARISTOCRATISCHE of TWEEDE STAAT. adel of tweede ftaat, in de conftitu' tic van Groot-Brittannien , is oorfprongelyk reprefentatif. De leden worden veradelddoor recht van bezittinge en niet by gefchrifte of pa-  Dè ZOT van aanzien". iVf fatenten en zy worden in dienst Van de kroon of het koningryk gehouden , naar de ondcrfcheidcn provintien , Iandfchappen of baronnien wier naamen zy draagen of reprefenteeren. Het recht om een Lid van deezen tweeden Staat te zyn was van den beginne erffelyk. De Koning kon oudtyds het regt op adeldom noch geeven noch vernietigen. Hunne rechten konden nietjverbcurd worden , behalvcn by vonnisfe van hunne gelyken cn by wettelyk onderzoek; en wanneer iemand zoo beroofd werd , of zonder etfgenaarnen fiierf dan wierd de opvolging te gewigtig geoordeeld om anders vervuld te worden, dan door de zamenfiemming der drie Staaten , by eene te zaamgevoegde en plcgtïgs afte van 't Parlement of algemeene Raad des Konings. Deeze waarheden worden bevestigd door verfcheide verhaalen cn parlements aften. En , alhoewel deeze alleredelfte gewoonte, by byzonderc gelegenheden, door zekere ge> weldenaars , gefchonden is, is dezelve on- IV. Deel. M fchend-  178 De ZOT van AANZIEN. fchendbaar gehouden door de beste onzer Engelfche Koningen, en is zelfs door dc flegtfte gehandhaafd, behalven in eenige weinige gevallen , tot de regeering van Henderik de zevende , die den derden eenig aanzien wilde by^etten , door de eer en de magt van den tweeden Staat te verzwakken. In waarheid, het is niet te verwonderen dat eenige koningen die 'er op uit waren om hun eigen magt uitt-breiden, hun best deeden om die van den adel te verbreeken , en te verzwakken ; die zig zelve egter onderfcheiden had door zoo menige uitmuntende verrigtingen ter handhavinge van de vryheid en de confti. tutie byzonderlyk onder dcregeeringe van Jan, Hendrik de derde, Lduard de tweede, en Richard de tweede. Tot den tyd van Hendrik de zevende Z2g men de Edelen aan als zoo veele zuilen op welke de rechten des volks rusteden. Ingevolge hier van vinden wy dat in de vereeniging of het groote verbond lusfchen Jan en het verzamelde lighaam der Natie, de Koning «n het volk te zamen overeenkwamen om aan dc  de zot va» aanzien. ï?^ 'de edelen de oppervoogdyfchap over de uitvoering van het groote Charter op te dragen , met magt voor hen en hunne opvolgers om de getrouwe naarkoming der verbintenisfen daaï in vervat kragt bytezetten. Welk eene' heerlyke onderfcheiding moeÊ dit geweest zyn , wanneer burgerlyke voor« trefFelykheid alleen (gebleken op het land, in. het veld of in den raad) recht op adeldom gaf, en als het ware dc vcrcenigde Staaten van Koningen, Lords en gemeentens dwong, om iemand tot de tweede zitplaatze in de regee» ringe en beilieringe des volks te verheffen! Zulk een voorregt zeker moet een ongeloof felyke aanmoediginge ter aankweekinge en bea oefFeninge van alle deugden en tot zulke bedryven , verrigtingen of daaden van openbaare edelmoedigheid gegeeven hebben, als iemand tot zoo helder een lichtpunt trekken en hem als een fteen in het goud de conftitutie plaat' zen moesten. De Kroon heeft niet eens het onafhangelyfc recht om den adeldom te begeeven, aangeM 2 noo"  »So De ZOT van AANZIEN, noomen , Hendcrik de derde , liet eerst ns eenige baronnen in het parlement te beroe» pen die perfoonlyk aan hem verknogt waren, cn rigtte zyne gefchriften of gefchreevene brieven aan zommige anderen die geene baronnen waren , cn van welke hy meer toeftemming tot zyne willekeurige maatregelen verwagtte. Deeze gefchriften , gaven egter geen adel aan deeze perfoonen tot dat hy toegelaten werd , door den tweeden ftaat, om in het parlement te- zitten; ook was zulk een adeldom, by gefchrifte, niet erffelyk. Om deeze gebreken te vervullen, verzon het willekeurige ministerie onder Richard de tweede het middel om door patenten , naar 's Konings welgevallen den adeldom te geeven , of voor eenige jaaren of voor altoos, of in eene byzondere of in algemeenere maate, of in leen aan een byzonder perfoon en derzelver erfgenaamen in het onbepaalde. Dit voorregt egter is naderhand in veele gevallen vervallen en gefluit, in het byzonder door den conllitutioneelen Koning Hendrik de vyfde, tot, men geen tegen Hand van de twee andere Staaten meer ontmoetende , het  De ZOT van AAINZHEN. hec zelve in agtereenvolging afdaalde van Hendrik de zevende , op negen gekroonde hoofden , door een voorfchryvingsbrief van byna anderhalve Eeuw. Behalven de Koning beeft het volk aan hunnen adel verfcheidene voorregten vaneen ongemeen en luisterryk aanzien gegeeven ; Hunne doopnaamen en de naainen die van hunne voorouders op hen afgedaald zyn, zyn verzwolgen door den naam van hunnen eertytel en met deezen tekenen zy alle hunne brieven. Hun beroepinge op hun woord wordt voor een Eed aangenomen, behalven wanneer zy perfoonlyk als getuigen moeten dienen van daaden, en behalven nog hunne eeden van getrouwheid , oppergezag en afzweeringen. Hunne perfoonen zyn niet arrestabel dan in crimineele gevallen. Eene onteering van hun caracter is hoogstftrafbaar, hoe waar en veragtelyk de gevallen ook mogen weezen. Geduurende eene zitting van het parlement, worden alle actiën en regtsgedingen tegen pairs opgefchcrt. In bloote verklaaringen van gezwoorenen, of aanklag' ten by de groote Regtbanken, of betigtingen M 3 van  ïSt Be ZOT vak AANZIEN. van het huis der gemeentens , worden Pairs alleen voor Pairs teregtgefteld ; want in alle crim;nee!e gevallen zyn zy van het vonnis van laagere gcregtshoven uitgeflooten, behalven alleen by befchuldigingen van moord of roovery. Pairs zyn ook uitgcfiooton van de verpligtinge om op onderzoekingen te dienen. En in alle civile gevallen, als een pair de aanklager is, moeten altoos twee of meer fchildknaapen den Regtbank bywooncn. De Bisfcboppen of geestelyke Lords, hebben het voorregt van in het parlement te zitten , maar hebben de hoogere voorregtcn van perfoonlyke adeldom niet. In alle criminele gevallen, behalven in Overtuiging en betigting , worden zy door den laagen jury geoordeeld : voor het overige Hemmen de bisfehoppen niet, in het huis der Lords, by het onderzoek van een perfoon over eenige hoofdmisdaad. Alle waereldlyke en geestelyke edelen die het huis der Lords uitmaaken , hoe onderfcheiden in hunne tytelen en .trappen van adeldom, worden Pairs , (Pares) of gelyken  De ZOT van AANZIEN. 183 géheeten ; om dat hunne ftem van gelyke kragt wordt aangemerkt, en dat de ftem van een bisfchop of baron- van gelyk gewigt zal weezen als die van een Aardsbisfchop of Hertog. De voornaame privilegie (of liever prerogative) van het huis der pairs beftaat daarin, dat Zy het opper/te gerigtshof uitmaaken , aan welke de eindelyke beflisfing van alle burgerlyke zaaken betrouwd en overgelaten is, in het laatfte refort. Dit conftitutioneele voorregt is een kragtig tegenwigt tegen zyn Ma]esteits tweede prerogative, te weeten de aanftelling en benoeminge van de bedienaars der justitie onder het volk; dewyl regters , (welke onmiddelyk onder den invloed van de kroon zynj egter dus wederhouden worden van door eenig vonnis , de wetten of ftaatsgelteltenis deezer ryken te verbreeken, terwyl zy van een oordeel, zoo veel hooger dan hun eigen, afhangen. Het tweede groote voorrecht van bet huis der pairs, bolhat in het onafhangelyk oorM 4 deel  *H De ZOT van AANZIEN. deel te hebben over alle aanklagten die iri bet huis der gemeentens begonnen en voortgezet zyn. En dit is wederom een kragtig tegenwigt tegen zyn Majefteits derde prerogative te weeten zyn executive magt over hei volk door zyne Ministers, om dat geen minis. ter zoo groot kan zyn, of hy heeft bülyk te vreezen dat hy zelve onder een oordeel komen zal waar voor de magt van zyn koninglyke meester hem niet kan behoeden. Het derde hoofdvoorregt van het huis der pairs beftaat in hun deel of byzonder departement in de wetgeevende magt. Dit ftrekr zig uit tot het maaken van bills naar hun welgevallen ter bevordering van eene goede beftieringe , Iaatende evenwel altoos aan de gemeentens hun onmededeelbaar regt van het toeliaan van het ligten van belastingen van hunne conftituanten. Dog in zulke bills gelyk in alle anderen hebben de Lords eennega. tive flem; een gelukkig tegenwigt tegen de magt van den Koning en de gemeentens beide, ren einde de eifchen aan de eene zyde en de vergunningen aan de andere, de behceftens niet overtreffen. De  Be ZOT van AANZIEN. 18S De verandering van de oude modus, in den adeldom tefchenken, heeft, gelyk ik vertrouw, tot dus verre, aan den rykdom des volks niet veel nadeel gedaan. Maar zoo een volgend koning of eenig volgend minifterie, aan luiden ftem geeven in den tweeden Staat, om eenige andere reden, dan uitmuntende deugd of pa* triottifchen dienst; indien het mogelyk zyn kon dat zulke ministers een ftap verder mogten gaan , en den adeldom verleenden om daaden die fchande verdienden ; indien zy zig zelfs verbinden zouden om zulke eerampten en waardigheden weg te fchenken , ter belooninge van dienden die de conftitutie ondermynden; eene meerderheid van zodanigen adel , zou by de uitkomst blyken of te zwak te weezen om eenig algemeen goed te bevorderen , of geweldig genoeg om eenig openlyk verderf uit te werken'.- M 5 De  186 De ZOT van AANZIEN. De DEMOCRATISCHE of DERDE STAAT. De verkiezing van gemeensteden, om de onmiddelyke vertrouwelingen en plaatsbekleeders van het voik in het parhment te zyn, is 's volks erffelyk en onuitwisbaar voorregt. Het is een voorregt dat zy aangenomen en be. houden hebben, in ruil van hun inblyvend en erffelvk regt om met den Koning en den adel, in perfoon te zitten, ter beftieringe van hunne eigen vryheden en de inftellinge hunner eigene weeteu. Zulke plaatsbekleders derbalven , konnen het nooit in hun magt hebben , om 's volk onaffcheidelyk en onveranderlyk aandeel in de we-tgeevende magt afteftaan of overtegeeven, noch net zelve aan een der andere ftaaten , of eenige perfoonen of perfoon, in of buiten het parlement, overtedragen. Daar gevolmagtig- den  De ZOT van AANZIEN. 187 den het op zig neemen het gezag hunner prin. cipaalen te verminderen; of wanneer tweede afgevaardigden poogingen aanwenden om de magt hunner hoofden te vernietigen; dan vernictigen zulke afgevaardigden cn gevolmagtig-den hunnen eigen last en al de kragt van het vertrouwen dat hunne conftitiKuanten in hen gclteld hebben. De perfoonen van deeze veranderbaare vertrouwelingen des volks zyn, geduurcnde hunne zitting, en veertien dagen voor en na elke zamenkomst, opfchorting , uitftelling.en ontbinding van het parlement, even als de Pairs, veilig voor alle foort van arrest of geweldenary. Zy hebben ook geduurende hunne zitting een gereeden toegang tot den koning en het huis der edelen , om met hun by alle gelegenheden te overleggen of zig tot hun te rigten. Geen Lid van het huis der gemeente kan even eens als die van het h ris der Lords in mo^ijelykheid geraaken of vervolgd worden ; i.och  ïS8 ZOT van AANZIEN, noch gedwongen tot getuigenis of antwoord ia eenig hof of plaatze, betrekkelyk tot iets dat door hem zelve of anderen in het parlement gezegd of gedaan is. Ten einde de openbaare vryheid van fpreeken en handelen niets voor het gsmeeue welweezen ongedaan laate. Zy hebben ook (geduurende hunne zitting) een gelyke magt met het huis der edelen, om elk die vermoed wordt hunne waardigheid te verkleinen , of de regten en privilegiën van eenig Lid van hun huis tragt te verkorten, te ftraften. De gemeentens vormen een geregtshof, onderfchéiden van het geregtshof van het huis der edelen. Zy hebben het byzonder regt om de wettigheid van de verkiezinge hunner eigene leden te onderzoeken en te bcoordeelen. Zy mogen hunne eigen Leden zoo wel ais andere fluiten en onr.fi ui ten wegens eenige beledigingen tegen de eer van hun huis. Maar , in alle andere gevallen van gerigtshandeling , zyn zy enkel een hof van onderzoek, en aanhooren van getuigenis, en geen vierfchaar van eindelek vonnis. In  De ZOT Van AANZIEN. 189 1 ïn dit opzigt zyn zy egter zeerontzaggelyk j zy maaken het groote hof van onderzoek van het volk uit; tot welk groot en goed einde zy onderfteld worden volmaakt geregtigd te zyn door eene perfoonlyke kennis van 't geen 'er gebeurd is, in alle de Graaffchappen, (leden en vlekken voor welke zy vergaderen en welke zy verbeelden. Behalven en boven hun onderzoek in alle openbaare misdaaden , van jlegteftaatsdienaars, misdoen le overheden, bedorven regters en uitvoerders van de justitie, die de geregtigheid verkoopen, verraden enuitftellen; kwaaderaadgeevers van de kroon, welke de ondermyning of verandering van eenig gedeelte der conftitutie poogen te bevorderen of aanteraauen ; met al zulke overgroote kwaaddoenders als boven het bereik van laagere gerigtshoven zyn, deeze komen onder het byzonder oordeel van de gemeentens, om door hen betigt en gebragt te worden voor de bank van het huis der edelen. En deeze onderzoekende en geregtelyke magt der twee huizen , van welke niemand onder de kroon uitgcliooten is, worden een genoegzaame tegenwigt geoordeeld tegen de ge-  190 ZOT van AANZIEN. geheele executive magt van den Koning en zyne dienaars. Het wetgeevend gedeelte van magt van het huis der gemeentens is in alle opzigten gelyk aan dat van het huis der edellieden. Zy vormen ook hunne bils naar hun welgevallen ter fcevorderige eener goede en geregelde beltieringe. Zy oeffenen een regt gelyk de Lords cok doen om bills voorteileüen en in te brengen, ter verbetering of herftelling van oude wetten zoo wel als ter regeling en vastilelling van nieuwe." En elk huis heeft een negative ftem over alle bills die door het andere opgemaakt zyn. Maar het hoofd - en onmedeelbaar voorregt van het huis der gemeentens vloeit voort uit het heilig vertrouwen "t welk hnnne conflitu. tuanten in het zelve lieden; waar door zy ge. magtigt zyn om van het volk een klein gedeelte van hun eigendom te leenen, ten einde het drie dubbeld te herftellen, in de voordeden van vrede, billyk bellier en de aanmoediging van handel naarftigheid en handwerken. Hel  De ZOT van AANZIEN. iqj Het af ftaan varTclit vertrouwen zoude eene verbreeking der constitutie weezen; en zelfs het misbruik daar van zoude als eene ftrafbaare fcbending van gemeene eerlykheid aangezien werden. Door dit grond vertrouwen en onmededeeibaar voorregt hebben dc gemeentens de eenige magt over het geld van het volk; om byftandgelden te verleenen of te weigeren, na dat zy oordeelen dat zy vereischt worden of onnodigzyn ten algemeenen behoeve. Zy en zy alleen hebben het beftier , om te onderzoeken, en te oordeelen over de byzondere gelegenheden by welke zulke byftandgelden vereischt worden cn om de gcldfommen tot derzelver onderfcheiden oogmerken te bepaalcn cn te regelen. Zy hebben ook het eenig gezag om bills te vormen of wetten te maaken ter verzwaaringe der belastingen , en de middelen u'ttevinden om dezelve op het volk te ligten. Noch de eerfte noch dc tweede ftaat, noch de koning noch de adel, mogen met betrekkinge tot deeze opzigten iets voorftellen of doen , 't welk eenigzius ftrydig 'zou zyn met de handel,ngen van het huis der gemeentens, behalven in bun af-  102 De ZOT van AANZIEN. afkeuren of goedkeuren van zulke bills , als ze hen aangeboden worden , zonder byvoegïng . uitlaating of verandering van eenige foort. Na dat zulke byftandgelden of belastingen geligt zyn en daar over befehifcfcinge gemaakt is, hebben de gemeentens een verder regt om onderzoek te doen naar de wyzc op welke dezelve aangelegd worden; te vorderen dat alle rekeningen daar toe betrekkelyk voor hen opengelegd worden ; en alle misbruiken of averegtfe handelwyzen daar omtrent te beftraf. fen. De Koninglyke toeftemming tot alle andere bills wordt uitgedrukt met deeze woorden. Le Roy le veut, de Koning wil het. Maar als de gemeentens hunne bills om onderftand den Koning aanbieden dan is het antwoord. Le Roy remerciefes loyal fujets ainfi le veut. De Koning dankt zyne onderdaanen en wil het dus. Eene uitdrukkelyke erkentenis dat het regt van het verleenen of ligten van geldfommen tot algemeene eindens, alleen, en onafhangelyk in het volk en hunne plaatsbekleeders gelegen is- Dit  De ZOT van AANZIEN. 19$ Dit hoofdvoorregt van het huis der gemeenten, maakt wederom een groot tegenwigt tegen 's Konings voornaamfte prerogative , het maaken van vrede en oorlog; want hoe zwak moest eene oorlogzugtige onderneeming wee. zen by gebrek van gcid, welke de zenuw daar van is. En op deeze wyze houden het volk en deszelfs plaatsbeideeders, het groot Gewigt van de constitutie cn van alle menfehclyke zaaken in handen. Voortrcffelyke volksvertooncrs ! gelukkig volk! onverandcriyk gelukkig indien het maar ■wel verbeeld wordt. Gelyk de Vaders der verfchciden huisgezinnen in het Koningryk, op eene zeer naaitwe-en tedere wyze de perfoonen, zorgen enbe» langens hunner onderfcheiden huisgezinnen , bevatten cn verbeelden, zoo ook verbeelden decje aangenomen Vaders de perfoonen en bclangens hunner respective conftitutuanten, en in dezelve het verzamelde lighaam of de fomme des volks. En zoo lang deeze vaders getrouw blyven aan hunne aangenomen kin- IV. Deel. N de-  ï94 De ZOT van AANZIEN. deren kan geen eene Heen afvallen van he* groote gebouw der conftitutie. De DRIE STAATEN ra het PARLEMENT. -^^an den Koning, de Lords en gemeentens, in het Parlement byëen verzameld, heeft het volk de wetgevende en volftrekte magt over hun geheele Lighaam aan vertrouwd; als dus deeze koning, Lords, en gemeentens zoo by een zyn, dan verbeelden zy de geheele natie, als of al het volk in eene algemeene vergadering beflooten was. Gelyk de vastftelling, verandering en verbetering der wetten, te gelyk met de herftellinge van openbaare beledigingen en bezwaarnisfen, niet in de magt is van een deezer drie Staa. ten, afgefcheiden van den anderen, zoo is de menigvuldige zitting van Parlementen het leven voed-  Dje ZOT van AANZIEN. 195 voedzel, zonder welke.de conftitutie niet be« fiaan kan. Eertyds zaten deeze drie Staaten, in Parlement vergaderd zynde, te zamen in het openveld te raadplegen. Ingevolge hier van, heeft Koning Jan, te Running - Mead, vyfhonderd jaaren geleden, het groot charter gcpasfeerd (zoo als daar in uitgedrukt ftaat) op het advys van de geestelyke en waereldlyke Lords, op het advys van verfcheidene gemeensluiden (by naame gemeld) et aliorum fidelium, en van andere zynen getrouwen luiden. En in de een. en twintigfte claufule van het gemelde handvest, verbindt hy zig, dat, ter zütinge van den gmeenen raad des Koningryks hy bezorgen zal das de geestelyke en waereldlyke Lords by ge[chrifte gefommeerd worden; en hy bovendien zal zorgen dat de voornaamjle gemeensluiden, of dee' ze welke door kun voor de eerfien gehouden worden, in het algemeen door zyne fchouten en bailluwen gefommeerd worden tot de gezegde parlementen. In deeze vergaderingen eg'er, werd de menigte zoo groot en ongeregeld, en de gefchil- N ?. len  '96 De ZOT van AANZIEN. Ien tusfcben de verfcheiden ftaaten reezen zoo hoog; in het verdedigen hunner respective voorrechten en privilegiën , dat zy het beter oordeelden afzonderJyk te zitten, en zoo elk op zig zelve de pligten van hunne onderfcheiocne departementen uitte voeren. Dcwyl 'er geen mensch noch gezelfchap van menfchen is, geen clasfeof lighaam, noch dorp noch ftad in het geheele Koningryk't welk niet wezenlyk verbeeld wordt, door derzelver af. gezondenen in het parlement, zoo is dit het groote Jlaatslighaam, het vertoonbeeld der geheele mtie , gelyk een natuurlyk lighaam uit één hoofd en verfcheiden leden beftaat, welke alle met verfchillende vermoogens ter uitvoeringe van verfchillende werkzaamheden, even. wel te zamen verbonden zyn door een gelyk en gemeen belang , en bezield door één leven of geest van openlyke Reden, wetten genaamd. In alle Happen van nationaal belang, wordt de Koning geleid door het beftier van hetpar. lement zynen grooten nationaalen raad; een raad die even zeer verpligt is met den koning te overleggen met wien zy verbonden zyn, en niet  DE ZOT van AANZIEN. 107 niet het volk door welke zy afgezonden zyn en welke zy verbeelden. Dus is de Koning conftitutioneel gefchikt om door het gevoelen van zyn parlement geleid te worden en het parlement is conftitutioneel gehouden naar het algemeen gevoelen van het volk te werk te gaan. De twee ftaaten in het parlement zyn de conftitutuanten van den Koning , en het volk, zyn middelyk ofonmiddelyk de conftitutuanten van de twee ftaaten in het parlement. Nu, terwyl de drie ftaaten afzonderlyk werken, in hunne respeftive departementen, zyn zy dog met elkander ten naauwften verbonden. Deeze werking en wederwerking op elkander brengt dat algemeen fyjlematiek beftier voort 't welk , gelyk het geweten , het geheel beheerscht en alle gevaaren en onheilen die de conftitutie zouden konnen benadeclcn , verwydeid en fluit. En uit deeze onderlinge verbintenis van elk deel om naar de regel van gezonde reden te werke te gaan, wordt de ge. meene wet der vryheid voor allen geboren. By voorbeeld , de Koning heeft het eenig N 3 voor-  108 De ZOT van AANZIEN, voorregt van eenen oorlog te beginnen &c. Maar de middelen daar toe zyn ip de handen van het volk en derzelver reprefentanten. Nog eens, de Koning heeft de geheele executive magt aan zig. Maar de bedienaars deezer magt zyn verantwocrdelyk voor eene regtbank , van welke een misdadiger zig niet kan beroepen nog naar veriosflnge uitzien. Nog eens, de Koning is belast met de kennisneeminge van alle zaakcn. Maar indien zyne regters of de bedienaars zyner justitie , de regelen van billykheid overtreden , dan is 'er een befchuldiging en nader onderzoek , aan welk oordeel alle regters onderworpen zyn. Nog eens , de Koning heeft een negative ftem in alle bills, waar dcor zyn eigen prerogative verkort zouden worden. Maar indien hy zyne toeftemminge weigert aan bills die ten algemeenen beste zyner onderdaanen ftrekken , dan konnen de gemeentens ook hun bills van zyne toegelegde inkomsten inhouden of de verworpene bills by hunne bills  De ZOT van AANZIEN. ipg bills om' onderftandgelden voegen; en zy misfen nooit in zulk een aangenaam gezelfchap 'er door te raken. Ten laatften de Koning- is belast met het recht om de twee Staaten tot een Parlement te beroepen. Maar indien hy weigert ze by een te roepen, zulk eene weigering zoude als een afftand van da conftitutie aangemerkt worden ; en het is niet nodig te zeggen dat een afftand van de conftitutie ten deezen dage een afftand van den Traan zelve is. Wanneer de Koning dan dus eenftcmmig met zyn Parlement en zyn volk te werk gaat, is hy onbepaald, onwederftaanbaar, en allesvermogende op de aarde; hy is de vrye ftuur. man van alle de vermogens van een vry cn edel volk , een koning gezeteld boven alle koningen onder de kinderen der menfchen. Maar tragt hy de verbintenisfen te verbreeken, en onafhangelyk te worden, dan vindt hy zig zelve van alle kanten omheind en ingefloten; hy vindt zig zeiven van alle zyne vermogens ontbloot en billyk overgelaten aan een ftaat van het uiterfte onvermogen cn is een n;.:ts betekenend wezen. N 4 Van  üoo De ZOT van AANZIEN. Van hier wordt het fouveraine hoofd in de conftitutie van Groot-Bittannien, deezehooge en hemelfche eigenfchap toegefchreeveh : De Koning kan geen kwaad doen, want hy is zoo bepaald in de mogelykheid van te brtrc den dat geen kwaad aan eenen koning in de cm. Jlitutie kan vryftaan. Daar de Koning dan dus bèftierd wordt door de Lords en de gemeentens; daar de Lords dus bèftierd worden door de gemeentens cn den Koning; en daar de gemeentens dus bèftierd worden door de twee andere ftaaten en wederhouden van iets ten nadeele van het gemeene welvaaren te onderneemcn , daar mogen deeze drie ftaaten gevoeglyk vergeleken worden by drie pilaaren die beneden verdeeld zyn in gelyke afftandigè hoeken, maar die aan' het boven einde vereenigd zyn enkel door het rusten van den eenen pilaar tegen den anderen. Neem flegts één van deeze pilaaren weg dan moe • ten de andere onvermydelyk vallen. Maar zoo lang zy alle op elkander werken , worden zy alle ook gelyker wyze door de anderen bewerkt en daar door wordt het algemeene gehouden en vast gefield. Hoe  De ZOT van AANZIEN. iot Hoe beklaagelyk zou het dan weezen indien dit zoo wel bewrogte gebouw onzer gelukkige conftitutie , binnen het korte tydperk van een duizend jsra'ren voofwaards, mogelyk in de helft van dien tyd, een prooi zou worden van verwyfdheid, lafhartigheid, omkoopery cn bedrog; gelyk een oveioude eik, - den Heer van het woud, een prooi zou zyn van veragtelykc wormen die den wortel afknaagcn;°of gelyk Egypte te fchandelyk verwoest werd door luizen en fpringhadneti. Indien de zeden onzer conftitutuanten ooit verwoest werd, dan zoude de eenjiemmigheid, het zout der vryheid, bedorven worden, en er zou geen ander zout meer gevonden worden om het te bewaaren. Zy die inwendig de dienaars der zonde waren zouden uitwendig dc dienaar van het bederf der natie weezen, Elk mensch zoude dan zyn gelyk öiid'tyds het ' Trojaanfche paard, en de vyanden van zyn Va" -herland in zyn eigen boezem drasgen. Onze eigjne lusten zouden ons dan weg Üeepen om onze ei-ene belangens te verraden ; eh ons ftaatkundig ftelzd zou ons een gewillig flagtoffer tot ons eigen verderf maaken. N 5 ln"  aca Du ZOT van AANZIEN, Indien het ooit gebeurde dat de bedorvenheid, als een donkere en laaghangende mist, zig van mensch tot mensch verfpreiden en deeze landen bedekken zoude. Indien eene algemeene ongebondenheid in zeden eens de overhand kreeg. Indien de ondeugd gewettigd werd door de leidsiuiden van den (maak des volks. Indien ze werd voort geplant door de ftaatsdienaars onder de wetgeevers, en van de wetgeevers onder hunne conftituanten. Indien de fchuld eens het hoofd ophief zonder vreeze voor ftraffe, zig zeiven een billyk aanzien gaf voor het licht der zonne , en door de overmagt der menigte de deugd uit haare houding lagte. Indien openbaare pligt in openbaare moedwil verkeerde. Indien 'er winkels aangekondigd werden, daar de menfchen van hun eer en braafheid tegen zoo veel by de el ? ontflagen werden. Indien openbaare markten ingevoerd werden ter verkooping der gewetens met een hoort mannen hoort 1 wy bieden het meest voor de zulken diezigzelve, hunne vertrouwden en hun vaderland te koop veilen ! Indien zulk een' dag, zeg ik nog eens, aan breeken mogt, dit zou een dag weezen in welke het met de magt, de vryheid en de confti. tu-  De ZOT va» AANZIEN. 203 tutje deezer koningryken gedaan zoude weezen. Zulk een dag zou voor Groot-Brittannien dezelve zyn als voor het ganschgeheclal; indien de wetten van zamenbinding ophielden tc werken , en alle de deelen verftrooid geraakten , wier geregelde verb;ntenis nu de jchoonh id en gemeene welvaart der Natuure uit- maaken: Gebrek aan vastheid in de bouwftoffen kan op geene andere wyze in het gebouw verholpen worden. Eene conftitutie van openbaare en al gemeene vrye menfchen kan nooit beftaan door byzondere deugnie* ten. In weinig meer dan een maand tyds had Harry zig volmaakt meester gemaakt van dit ftelzel, en fchreef daar over verklaaringen die uitvoeriger waren dan de Text zelve. Dewyl hy zyn vriend Ned verlooren had die nu onder de voogdyfchap van zynen Oom Mr. Catharines geraakt wast , werd het kleine Likje Clement de voornaamfte medgszel van de uuren zyner uitfpanninge, en het goedwillige Dikje wilde nooit van zyne hielen zyn. Op  ao4 Dï ZOT van AANZIEN. Op zekeren morgen als zy te zamen over den weg zwerven; op éenigen afftand van de Stad, zag Harry een groote menigte volks by malkander vergaderen , en naaste zig, gelyk de anderen om te zien wat 'er te doen was. Zco dra hy naderde, zag hy Mr. Gryp den onderfchout aan het hoofd der menigte, met de gefchilde ftaf van gezag opgeheven i'n zyn hand. Ik bidde u, wat hebt gy daar te doen Mr. Schout vroeg Harry? Ik gaa, Mynheer zeide hy, een dief vatten die zyn fchuilplaats in gindfche Loots genomen heeft. En wat heeft hy geftolen ? Hy ftal van Mr. Vrek, die ginder woont, of van zyn jongen die hier is een zes oortjes broodje. Moogelyk had de man honger, zeide Harry, en dat hy geen geld had om iets voor te koopen. Ik bidde u vertel my eens jonge hoe ging dat geval toe. Wel, jonge heer, gy moet dan weeten dat Mr. Vrek myn meester daar ginder my deeze morgen naar de ftad zond met een fchelling, om twee zes oortjes broodjes tekoopen. Zooals' ik te rug kwam zagikeenmandie'ergoelyk uit- zag >  De ZOT van AANZIEN. aos zag, dog my bang maakte door zyn bleek en vermagerd gelaat. Myn goede jonge, zeide hy, wilt gy my om Gods wil een van deeze bioodjes geeven? Ik durf niet Heer, zeide ik, zy behooren my niet toe. Wel, zeide hy, ik wil u myn hoed geeven voor één daar van ; dit weigerde ik om dat ik dagt, dat zyn hoed geen vier duiten waard was. Ja, zeide hy, ik moet een van de broodjes hebben , dat is zeker, want ik heb een wyf en zeven kinderen die in gindfche loots van honger leggen te fier ven, en, zoo lang 'er brood in de waereld is, kan ik niet anders doen, dan naar een (tukje daar van te fnakken. Zoo als ik u verteld heb, ik was bang. Ik gaf hem één van de broodjes zonder daar meer woorden over te maaken, en liep zoo fchielyk weg als zyn beenen hem konden draagen; maar ik volgde hem met myne oogen zoo lang tot ik zag waar hyin ging- Hier droogde Harry zyn oogen af en begon te peinzen. Zeg my nu eens de waarheid , myn goede jongen , zeide hy , als die twee broodjes u toebehoord hadden, zoudt gy'er dan gewilligeen van gegeeven hebben^om den armen man  ao5 De ZOT van AANZIEN. man en zyn huisgezin voor fterven te bewaren? Ja Mynheer, zeide de- jonge, met al myn hart. En had ik zoo veel geld van myn eigen gehad, ik zou aanftonds weerom geloop en zyn , om een ander broodje te koopen. Maar, inyn meester is een hard man, dus moet ik hem de waarheid zeggen. Daar inyn jonge , zeide Harry, daar is eenkroon, loop heen en haal twee andere broodjes voor uw meester, in plaatze van het eene dat gy kwyt geraakt zyt, en hou de overige vier fchéiirhgeü voor u zelve, voor uwe engerastheid. Gy ziet Mr. Schout, vervolgde hy, gy kondt nooit van dit geval een diefltal maaken. De jong; bekent dat hy het brood met een goed hart gegeeven heeft, en dat hy daar van nooit gefprooken zou hebben was het niet uit vreeze voor zyn Meester geweest. Dat is wet waar, met believen van u Mynheer, hernam Mr. Gryp, ik heb zdfs mede • ïyden met den armen man uit al myn hart, cn  De ZOT van AANZIEN. ao? en wil van dit geval niet meer fpree« ken. Wagt wat, zeide Harry, mogelyk vinden wy hier eenige andere bezigheid voor u. Ik denk ik zal ligt het aangezigt van gindfchen man kennen, Is dat niet die Mr. Vrek die gy onlangs in bewaaring gehad hebt, en tot wiens verlosfing ik vyfentwintig ponden betaald hebbe aan zyn fchuldeisfcher ? Ja die man is het, zeide Gryp. Harry ftak toen zyn hand in zyn zak , en een klein ftukje parkament uithaalende, riep hy, ik ben hartelyk blyde over 't geen gy my vertelt! in waarheid, ik had toen al geen zin in de tronie van die man , en dat deed my een adfignatie ten zyne laste aanneemen. Kier, Mr. Gryp neem uw gevangene op nieuws uit myn naam in bewaaringe. Weg met hem aanftonds naar degevangenis! gelyk het heilig Evangelie zegt : Hy zal daar niet ■uit komen tot dat hy den laatjïen penning betaald zal hebben. Neen, neen, Mr. Vrek, ik wil geen woord hooren. Ga en leer voortaan zelfs bermhartig te weezen , zoo gy eenige berm-  208 De ZOT van AANZIEN. bermhartigheid van. God of menfchen verwagten wik. Dikje myn lief, ga naar huis, zeide Harry, onze buurman Jozeph zal u veilig te huis bezorgen. Ik wil niet toelaten dat iemand nu met my gaat, uit vreeze van den armen man en zyn huisgezin te bcfchaamen. Harry had neg' geen vyftig yeden naar de loots gedaan wanneer zyne ooren getroffen werden door het geluid van fchielyke en vereenigde jammerkiagteh: en zig omkeerende, zag hy dat de nieuwsgierige menigte hem op de hielen volgde. Myne vrienden zeide hy , ik gaa daarin , laat my voor het tegenwoordige alleen. Ik verkies geen getuigen te hebben by 't geen ik daar zal doen. Ik bidde u, verpligt my zoo verre, van eik naar uwe bezigheden te gaan. Hierop gingen zy, wyl zy hem niet wilden beledigen eenige treden agter uit, en ftonden by malkander op eenigen afftand , oplettend op de uitkomst van dit ongemeen geval. On-  De ZOT van AANZIN* 20£>. Ondertusfchen hield het kermen aan met eene bitterheid welke door elke zenuw van onzen held drong; en toen hy nu de plaatze zel"e naderde, deed hy zyn uiterfte best zig zeiven te bedwingen en zyne aandoeningen te verbergen , hy trok zyn hoed in zyne oogen , om aan de perfoonen by welke hy kwam de beweeging die zy hem veroorzaakten niet te laaten zien. De loots of fchuur was van kleie wanden , zonder eenig dak ; dan , 'er was eene opening daar eens een deur geweest was. Harry Hoop daarbinnen, een aandagtig oog flaan» de op alles wat hem omringde. Hier op kwam hem een vrouwsperfoon in 'r. gemoet. Zy had bevreesd over den muur geloerd naar de menigte die nog niet verftrooid was,maar Harry's inkomen bemerkthebbcnde, zag zy hem aan en viel voor hem op haare knien. _ o Mynheer, riep zy, zoo gy de Heer zyt dien het brood toekwam, bidde ik u, om Jezus, wil, heb medelyden met ons! geld indqdaad . IV. Deel. O heb-  210 DE ZOT van AANZIEN. hebben wy niet, maar wy hebben deeze lappen overgehouden , en wy willen ons zelve van ons dekzel ontkleeden om u eene vergelding te geeven. Helaas ! helaas! konden wy gegist hebben hoe myn man aan dat brood kwam, wy zouden liever duizendmaal van honger geftorven zyn dan een ftukje aanteraaken. Maar hy, lieve goede man, deed het alles om onzentwille, om een geweldigen last met welk hy beladen is. Ach ik wenschte om 's Hemels Wil , dat wy alle dood , gehangen , of verdronken uit zyn weg waren. Dan mogt hy in de waereld alleen vry wandelen en gelukkig weezen, gelyk by verdient. Hier begon zy weer bitter te fchreijen, waar in zy verzeld werd door haare zeven kinderen , in zulk een treurig concert, dat Harry's hart het niet uitftaan kon , nog voor zekeren tyd toelaten hen te fluiten. Ten laatfle zeide hy, met een haperende ftem, ik bidde u wees niet ongerust, Mejufvrouw, want ik befpeur in u een edele Jufvrouw, fchoon in eene ongelukkige vermomming. De zaak van het brood is naar uw ge- noe-  De ZOT van AANZIEN. aij Boegen reeds afgedaan, en daar zyn tien gut .nies, dit is alles wat ik by my heb, en dient alleen om u voor het tegenwoordige te too* nen, dat gy niet zoo vrienden loos in de waereld zyt als gy u verbeeldt. Ondertusfchen ver/.oek ik u dat gy alle by my te Ham.pftead wilt komen, en dan zullen wy zien dat wy iets beters voor u doen konnen. Hier zag hem de vrouw met eene vuurige en ernftige opgetoogenbeid aan. Dat Jezus ■Christus, r-iep zy, uw deel zy, fohoone.En-' gel; en hy is reeds uw deel hy is op uw zoet gelaat te leezen , en Itraalt uit in uwe oogen in medelyden met arme zondaars. Harry flapte nu voort, en de rest maakte rzig gereed om hem te volgen; wanneer de ^rme man, die uit fehaamte nog geen .woord'had durven fpreeken, hem op een zeer yriendclyke wyze by de ope'iing ontmoette. Keer te rug, edelmoedige jonge heer zeide hy, keer te rug en hoor eene korte verantwoording van myn misdryf. Ik ben een zeer ongelukkig man. Ik heb beter tyden beleefd, maar hen door een wreed gebruik, van huis en hof en O 2 myn .  4Ï2 De ZOT vak AANZIEN. myn beftaan ontzet. Ik ging naar Londorï om myn hup in de wetten te zoeken, wanneer myn jongde kind dat aan de borst was, wanhoopig ziek werd , nu vier dagen geleden. Dewyl wy geen geld hadden om een kamer te baurën, en de middelen om van te leeven de twee voorige dagen gebedeld hadden waren wy gedwongen onze fchuilplaatze te neemen in deeze dakiooze fchiuir. Van hier nam ik de gemeene weg waar, en deeze drie laatfte dagen bedelde ik zoo veel als ons van een korstje brood en wat water voorzien kon. Maar deezen ogtend ftierfmyn jongetje , en zyn broertjes en ik hebben met onze ftokken en handen zyn graf gegraaven dat gy daar ginder ziet, en ik plaatfte die vlag over hem, om zyne tedere leedjes voor de varkens en honden te bewaaren, tot het den Hemel behaagen zal my van middelen te voorzien om hem naar de heilige gebruiken onzer kerke te begraaven. Deeze droefgeestige bezigheid, Mynheer, hield my zoo lang op en heeft de eetlust myner kinderen zoo geweldig gemaakt, dat ik op zekere wyze gedwongen was te doen 't geene ik gedaan hebbe. Dewyl ik geen kistje noch laken had, nam  De ZOT vajy AANZIEN. 2rj liam ik het camifool van myn lighaam en wond het om myn fchaapje , en ik zou ook gaerne myn eigen vleesch en beenen daar by gewonden hebben op dat wy in vrede te zamen in een graf mogten verzameld leggen. Harry antwoorde geen enkel woord, maar vooruit wandelende voor het gezelfchap , bewaterde hy de grond over welke hy ging overvloedig mét zyne traanen, terwyl de arme man zyn jongfte zoon in zyne armen nam , en de vrouw haare jongfte dogter op haar, rug , en dus gingen zy alle met een langzaame tred, tot zy aan het huis van Mr, Fenton kwamen. De deur geopend zynde , leide Harry al zyne negen gasten in de agter fpreekkamer , daar hy oogenblikkelyk een overvloed van brood en boter belaste benevens melk voor de kinderen , met koude fpyzen , ale , en koekjes voor den vader en de moeder; en dit was zulk een gewoon verfchynzel in dit huis dat het by niemand van het gezin eenige verwondering baarde. O 3 Zoo-  De ZOT van AANZIEN. Zoodraa als zy verfrischt waren, bragt'hy ze aHe naar zyn kleerkamer, daar hy de ou' ders dwong de beste dingen voor hun zelve enJhu„„e kinderen te neemen; en ditgedaan Mr. Fenton zat in zyn ftudeerkamer en h3d JUiSt een bricf S^indigd als Harry bin"en trad nret een glimlachend gelaat, ikbcn deezen morgen Zeer gelukkig geweest, Myn. heer zeide hy: Ik denk ik heb de aartigite fthrffe van jongens en meisjes in huis getea'd die in vyf graaffchappen te vinden zyn. Hebt gy 'Cr eenige kennis aan Harry ? «•efa verder dan evenwel, dat zy en hunne ouders zeer arm zyn , en naar hun zeggen veele tegenfpoeden gehad hebben. De moe" eM ZCer beva!,!Se en aartfge jonge vrouw, de vader i3 een klein dog zeer knap man, beha:yen dj hy een groöte purpere vlak oP de linker zyde van zyn aangezet heeft. Een purpcre vlak! riep Mr. Fenton, en ontzette. Gaa hce-n/myn flèf, én bréng dien man aanftonds bymy. Wel bidde ik c, Mynheer, kent gy hem? Neen, myn IWj ik 20u hem niet 1:en. nen  De ZOT van AANZIEN. ais kennen fchoon hy voor my ftond, maar ik zou gaerne duizend ponden geeven indien hy de man was dien ik meende, en dat zal ik na een kort onderzoek ontdekken. Nu was' de Vader van ons nieuw gezin gekleed, en Harry nam hem by de hand, verzogt hem goeden moed te houden, en bragt hem by zynen oom , by boog tweemaal met eene 'eerbiedige en befchroomde houding,>crwyl Mr. Fenton opftond, en-hem fterk aanzag. Ik verblyde my, Mynheer, zeide hy, dat ik gemerkt heb dat myn zoon voor u cn uw huisgezin van eenige geringe dienst heeft konnen wcezen. Ik bidde u neem een ftoel wat digter by my, Mynheer, zoo het u belieft. Hy verhaalt my, dat gy vry wat ongelukken ontmoet hebt, ik heb 'er ook myn deel van gehad. Ik denk dat ik zeer na in de familie van ongeluk- ^ kigen ben; en gy zult my byzonder verpligten ' met my zoo veel van uwe hiftorie mede te deelen als het u behaagt om bekend te maa. ken. Ik heb daar een byzonder belang in. Ik heb voor u Mynheer, niets te verbergen zeide dc vreemdeling. En ik zal u gewillig O 4 e£n 4  tlS De ZOT van AANZIEN. een rondborstig en getrouw verhaal geeven van myne korte dog droevige gefchiedenis. Myn naam is Gifrard Huisfelyk. Myn Vader was een Boer in goede onhandigheden , naby Stratfoid. Hy beitelde my by een Looijer, en toen myne leerjaaren uitwaren, gaf hy my honderd en twintig ponden , om my aan de gang te helpen. Maar hy (lierf fchielyk daarna , en maakte myn broeder tot den erfgenaam van zyne bezittingen. Schoon myn broeder een verkwister was had ik hem dog hartelyk lief; en toen zyne fchuldeisfchers hem aantastten, werd ik zyn borg voor twee honderd ponden. Binnen Weinige maanden daarna verdween hy fchielyk, en feciert dien tyd kon ik nooit verdere tydingen van hem bekomen. Daarop werd een gefchrift ten mynen laste opgemaakt en in handen der bailluwen geleverd. Dan de vryheid was my waardig. Ik liet alle myne goederen aan myne vervolgers, ik fpoedde my met groote fchreedenf,  De ZOT van AANZIEN. si? cn ontvlugtte in bei .Graaffchap van Luicoln. Daar vervoegde ik my by Antony Granger de Looijer. Behalven zyne Looijery had hy nog een fchoon en wel omheind landgoed , onder den heer Spranger Doornberg, de heer van de Heerlykheid. En wyl ik hem met groote vlyt, genegenheid , en yver diende , gingen zyne zaakea gezegend onder myn handen. Hy had een eenig kind , een zeer beminnelyk meisje van tien jaaren oud ; haare zeden gelyk haar gelaat waren ten uiterfien aantrckkelyk ! en in al '"3"1 !ediSe uurel1 fchepte ik een byzonder vermaak in haar leezen en fchryven te leeren , en in haar met eene verfcheidenheid van kleine fpelletjes en grappen te vermaaken. Ik had op dien tyd in't geheel geen oogmerk om haar jong hart te winnen, maar dat is egter het ongelukkig gevolg daar van geweest; en een zeer groote prys heeft myn arm lief Ü s meisje  ?i8 De ZOT van AANZIEN. meisje federt voor haare genegenheid betaald. Jaar aan jaar nam ze in grootte toe, maar veel meer in beminnelykbeid ten minilen in myne oogen; en evenwel vleide ik my zelve dat ik gewillig haar aan het altaar van eenigen Lord van het Land opgeofferd zou heb. ben. Op zekeren avond was eenig jong volk by ons en wy. diverteerden ons byhet vuur met allerlei tydkortingen ; en onder andere vermaakelykheden werd het fpelletje ingevoerd van : Ik bemin myn liefje met een A om dat zy ^Semam èa zo° *°ox hetgeheeie Alpha- Toen het myn Peggys beurt werd, zeide zy Ik bemin myn liedje met een II om dat hy Hor»* W en ik zal hem nooit haaten om dat hy Hmslykis. En dit zou nog ZOnder aanmer. kmg door gegaan zyn had zy niet een zagte i-onk op my geworpen en zeer fterk beginnen te bloezen, het welk my in eene gelyke verwarring bragt. De-  De ZOT van AANZIEN. 2i{> ■ Dewyl dit de eerfte maal was dat ik haare genegenheid ontdekte , diende het te gelyk; om myne oogen over myn eigen drift te openen en derzelver fterkte te zien : en dit kostte my menige flaapelooze nagt en benaauwdedag. Ik kon op my zelve niet zien als een gefchikt portuur voor haar; ik oordeelde dat het zeer onedelmoedig zoude weezen het fortuin of geluk van bet meisje dat ik lief had te verminderen; en ik befloot honderd maaien het land te verhaten , ten einde myne afwezcndheid beide haar en my van onze dwaaze genegenheid voor eikanderen, genezen mogt. Waar fchoon myn verftand dit best keurde , myn hart egter aarzelde agter uit, en hield my als het ware eenigën tyd te rug, tot ik op het uiterlle van myn vertrek ftond. Peggy had juist haar vyftiènde jaar bereikt, op den I4den van April, en was door laaie buuren tot koningin voor de volgende Mei verkoozen, om de pryzen aan de overwinnaars in het Mcifpel uittedeelen. Ik had by my zelve eene gelofte gedaan om haar cn het Land te verhaten , den dc.g na haar  «o Di ZOT van AANZIEN. t-KjMta dan ik kon dc verzoeking onder. tusfchen niet tegenilaan van de koninginne m/ner wenfcben myne behendigheid te ver toonen. Ingevolge hier van gerapte ik op den beftemden dag mede op de Jy* onder andere jonge mededingers. Dan ik wii u myn heer met ophouden met een byzonder verhaal onzer betekenlooze kampvegteryen. Gy m buiten twyffel by 2u)ke gelegenheden menigmalen een ooggetuige geweest. 't Zal genoeg zyn u te berigten, dat wyl ik het geluk had i„ het ioopen en wortelen den voorrang te hebben, als ik by herhaaling de beiW prvzen kwam ontvangen, dandanften myne Pe,gys 0ogen, en haar voet trippelde van blypfthap als ik haar naderde. Kneppels kwamen toen in het fpel, en een kleine ftellagie van planken was'er opgeregt ten einde de aanfehouwers beter zien konden! Ik had deeze konst lang geleerd van een berugt »ee,er in lhatfoid; en ik was overtuigd van Wne meerderheid, ik deed myne mededingers ,zoo  De ZOT van AANZIEN. 22f ZOO weinig zeer als mogelyk was, alleen zoo veel als ftrekken konde, om hen te doen erkennen dat ik hen over kon. Ten laatfte kwam 'er een Hector Pluck , een flager op het ftellagie. Hy fcheen in dit fpel zeer ervaren te weezen , en had reeds in de tien voovige jaaren den prys behaald in verfcheide nabuurige graaffchappen ; dan hy was nu zig naby Lincoln komen neerzetten , en zou de volgende dag getrouwd zyn met een' boeren dogter die een der vrouwelyke aanfehouwers van dit fpel was. Op het oogenblik dat hy my aanviel, begreep ik dat zyne driften vry levendig waren , en zyn oog was de uitlegger van de doodelyke oogmerken van zyn hart. Hy vogt egter behoedzaam, en hield zig opeen voorzigtigen afftand: cn wy waren lang met aanvallen en afweeren bezig geweest , zonder eenig voordeel aan een van beide zyden, wanneer hy met een bewoeging en woede zoo fchielyk als een weerligt, my een zydeiingfcb'C flag gaf, en mikte om my dwars over het aangezigt te treffen met een punt van zyn ftok. DiC  42$ De ZOT van AANZIEN. Dit was een flag die ik geen tyd had te onder, fcheppen noch zelfs te zien. De fchelm egter miste zeer gelukkig zyn oogmerk; want zyn kneppel wat te veel voor uit zynde, verbryzelde alleen myn regter kaak , wanneer ik hem aanftonds een verbitterde ÜAg boven op het, hoofd tocbragt , en hem op zy„ alieUTO neer fiootende ; lag hy tc fpal,cJcn op ^ ftellagie, waar over alle die my kende groot gejuich maakten. Eenigen tyd daarna ftond hy op en my een weinig naderende, ftak hy my zyn linkerhand toe, als een teken van bevrediging; terwyl hy zyn flagers mes uithaalde, ui£ de fchcede m zynzyzak, en my met de regtcrhand een fteek naar. myn hart gaf, en fchieIyk VM de ftellagie fpringende tragt£e hy het t£ oW. Vlugten. Onmiddelyk liep my het bloed af als een ftroom, en vloeide langs de planken. Ik vond dat rk zwak werd, ik zette my neder op het ftellagie, ik had de. tegenwoordigheid van geest myn borst te ontblooten en myn zakdoek «uhaalende, hield ik ze op de wond. On-  De ZOT vam AANZIEN. jetf Ondertusfcben was al de menigte in opfchudding. De roep ging aan alle zyden dat Giffard Huislyk vermoord, dat Giffard Huislyk gedood was. Myn arme lieve Peggy viel gevoelloos van haaren throon en werd in flaauwtc te huis gebragt. Vcrfcheiden luiden te paard haasteden zig weg om op hun eigen houtje een chirurgyn te haaien; en de (lager werd vervolgd, neergefchopr, hard gevleugeld, en onder veel vloeken , naar de gevangenis van Lincoln gebragt. Onder anderU. <:ö my kwamen vertroosten, was niyn jenge heer JJilly Doornberg, de zoon en erfgenaam van onzen Landheer , deeze kwam aanloopen en verzogt op het ftellagie getild te worden. Zoo draa hy het bloed gewaar werd en hoé zwak en bleek ik 'er uit zag, borst hy uit in feen aandoenlyke vloed van traanen; o Giffard, myn Giffard, myn arme Giffard, riep hy, ik vreeze dat gy een dood man zyt! Gy zult dan Zondags niet meer met my uitgaan, Giffard. Gy zult nooit weer vogeltjes voor my vangen , nog i ftrikken zetten voor de konyntjes | nog  224 De ZOT van AANZIEN". Visjes voor my grypen ; nog my op uw rug door het water dragen, of in uwe armen over de flik Helaas! Helaas! wat gaat my aan als ik u verlies myn arme Giffard! De Chirurgyn kwam in een voile galop. Zoo dra hy de'grootheid van den fteek gezien had, riep hy, zeg maar vry uw laatfte gebed myn vriend , want binnen weinige minuten moet gy fterven. Dog toen hy de wond gepeild had, begon hy wat zoeter te zien. Een allerzcldzaamfte ontkoming, riep hy ,• het mes heeft uwe ingewanden niet geraakt, maar is langs de ribben afgefchampcrd. Hou goeden moed ik wed dat ik u binnen weinige wee. ken weer op de been zal. hebben. Ondertusfchen maakten myne Vriendelyké buuren een draagftoel voor my, benevens een bed van de tenten en tentpaalen; zy ftreeden om my te draagen en bragten my te zamen te huis. De goede Mr. Granger had dien dag het huis gehouden door een verdraaijing van zyn «mklaauw, hy zat te weenen by zyn kind die van  De ZOT van AANZIEN, 225 van de eene flaauwte in de andere viel, tot dat haar gezegd werd dat ik te huis gebragt was, en dat de geneesheer my buiten gevaar geoordeeld had. Ik was naauwlyks te bed en myne goedhartige oppasfers vertrokken, als Mr. Granger op een kruk kwam aan hompelen en by my ging zitten. Hy had zyn best gedaan om zynetraa-. nen voor de menigte in te houden, maar toen hy by my zat borlten zy op nieuws uit. o Giffard! Giffard! riep hy; myn lieve Peg. gy is heel ziek, en gy zyt zeer ziek, en u beide te gelyk te verliezen zou my waarlyk zeer hard vallen. Niettegenftaande eene korte koortze, hield de Geneesheer zyn woord , met behulp van eene jonge en eene goede behandeling en ik begon langzamerhand myne kragten weer te krygen. Toen ik weer op was en het huis doorging, merkte ik dat Peggy niet langer zoo agterhoudend was in het verbergen haarer zoete Lonk- IV. Deel. P j«  «ff t>t ZOT tas AANZIEN/. Jes en vriendelyke gedienftigheden, ook bei fpeurde ik dat haar vader daar over niet geboord was , nog veel agt daar op floeg. Op zekeren avond als wy over een Oftobers bierkan zaten, zeide hy bot uit, wat zoudt gy 'er van "denkén zoo Peggy uw vrouw eena werd? Daar denk ik niets van, Heer, zeidff ik. Ik zou uw dogter niet trouwen, al wilde sy my morgen hebben. Wel ik bidde u waar. om, Giffard7 Peggy is vry aartig, en verdient, denk ik, wel zoo goeden man als gy zyt. Haar verdienften, Heer, zeide ik, zyn myne eenige tegenwerping. Ik weet naauwIyks een man in het land die haar verdient, Als dat de zaak is Giffard, haar hand is tot uwen dienst, met al myn hart. o Mynheer, hernam ik , ik heb voor haar geen geld ge. noeg; maar ik weet dat gy plaizier hebtinfpot. ten; ik ben geen man voor haar. Gy zyt een naaritig en arbeidzaam perfoon, zeide hy; en zulk een is ryker in myne oogen dan een verkwister met duizende ponden. Behalven dat zyt gy beminnelyk en goedaartig myn Zoon , ik zal myn kind met u niet verliezen, maar een ander kind in u aanwinnen dat my even lief is ais zy zelve. Hier  Be Zöf va» AANZ ÏEN*. Hf Hier was ik zoo opgetoogen zoo overweldigd j door de vriendelykheid yan den goeden man, dat ik geen woord fpreeken kon; maar ik viel voor hem neder , ik omhelsde zyne beenen met drift , en töen zyne knien , en oplhande gaf ik lugt aan myne hartstogt. Omtrent -een maand daarna, vereerden de Heer Spranger Doomberg, met myn jonge Vriend meester William onze bruilbft met hunne tegenwoordigheid; en alle onze goede öuuren kwamen de plegtigheid bywoonen, en vertoonde door hunne vrolykheid hun genoegen in onze vereeniging, In de agt volgende jaaren kende incn geen gelukkiger egt. Maar omtrent dien tyd geraakte de Heer Spranger Doorn berg ziek en ftierf, hy werd verzeld naar de donkere ver•bly/plaatze van de Lighaamen zyner voorouderen, door den grootften toevloed van waarlyke rouwklagers , die ooit in het Graaffchap gezien was, alle weenonde da zyne goedheid hem niet voor üerfFely-kheid bevryd had„ Onze goede Vader kan niat gezegd wordera P I *!-  228 De ZOT van AANZIEN". al dien tyd zyn hoofd opgehouden te hebbèn, Hy veikwynde zwygende agter zynen ouden vriend en patroon de Heer Spranger; en alle onze zorgen en LiefKoozingen waren niet iii ftaat hem te wederhouden van hem langs het zelfde beftemde voetpad te volgen. Nooit zeker was 'er grooter droefheid dan die van my en myne Peggy. In malkanders aangezigten laazen wy ons geleden verlies; en terwyl wy menigmaal in elkanders armen lagen bewaterden wy des goeden mans gedagtenis met onze traanen. De Tyd, evenwel, die veele bittere fmerten in het vooruitzigt, helpt verzagten verminderde ook het gevoel onzer rouwe. Een toenee. mend gezin van kinderen, alle zoet geaart gelyk haare moeder, riep myne zorgen; en onze jonge Landheer Lord William , kwam van het collegie, altoos aan ons huis aan, en nam my altoos waar hy ging mede, tot Lord Leechmore, zyn voogd, hem van de academie nam, en hem rond zond met een gouverneur en knegten op zyne reizen. l ^ I De-  De ZOT vak AANZIN. 12? Dewyl ik zeer fterk bezuinigd, en nu een aantal kinderen had om voor te voorzien, befloot ik alles ten befte deezcr kleinen aantewenden; dus ftigte ik eene moutery en windmoolen, en plante een kleine boomgaard, met andere voordeelige onderneemingen ,"t welk alles my meer dan agt honderd ponden kosten. Terwyl deeze dingen in beweeging waren , kwam Sir Freestone Harcigrave, eender fchildknaapen van ons Graaffchap in dat gedeelte van het Land. Hy had onlangs een fraai Landgoed gekogt , dat aan de westzyde aan my grensde; hy had groote goederen, maar was op dien tyd een vreemdeling onder ons. Schoon de Heer Freestone een oud Regtsgeleerde was, en een der hardfte harten bezat, die ooit by eene menfchelyke gedaante gevoegd waren, had hy doch het vrolykfte uitzigt en de inncemendfte houding, en leide altoos deeze hoedanigheden te koste om anderen te misleiden. Helaas! ik werd te laat van deeze byzonderheden in zyn caractcr onderrigt, dat z/ne fchraapzugt de grootte zyner goederen p 2 over-  a33 De ZOT van AANZIEN, overtrof; en dat zyne begeerteri in evenredig, heid toenamen naar mate zyne jaaren de gefchiktheid verminderden, om daar van genot te hebben. Ongelukkig wierp hy esn greetlg oog op myn Rïeïfté Landgoed. Gelyk een andere Heer Achab begeerde hy de wyngaard van den armen Naboth ; en bereikte ten laatften zyne oogmerken door middelen die niet minder eerloos'waren. Toen hy my voorfrelde daar voor meer dan de waarde te willen geeven, antwoofde ik , dat ik 'er zelfs groote zin in had , ter liefde van den waardigen man die my dezelve gegeeven had, ter bewaaringe roor zyn kind en haar kroost; en dat 'ik het zelve voor twintigmaa! zoo veel niet rnisfen wilde. Hier mede fchecn hy doch in 't geheel niet afgezet ; maar zeide dat hy my veele agting en liefde toedroeg om myne dankbaare erkentenis van de gedagtenis van mynen ouden we!d oender, JMy is naderhand gezegd, tn ik héb hét door  De ZOT vak AANZIEN. *|f ioor de waardige ervaarnis bevonden, dat hy nooit eenige belediging nog te loorfteliing vergaf; doch van deezen aart ontdekte ik toen niets altoos. Hy bezogt my, hy maakte 'et zyn werk van my overal te ontmoeten : hy zogt en fcheen ten uiterften verlangend om kennis met my aantekweèken ; hy deed my verfcheide vriendelyke gcdienftigheden onder myne rykere buuren; hy verlaagde zig om met een myner kleinen te fpeelen; hy fcheen grooten zin te hebben in myne twee oudfte jongens; hy ftond als gevader over het klein» meisje dat nu in haar moeders armen is; hy zeide het verwenderde hem hoe ik het uitvinden kon zulk een talryke familie te onderhouden met zulke fchraale middelen; en beloofde my een voordeelige post in de veuameüngder accynfen te bezorgen. Na zekeren loop van zulke groote gunïtbewyzen, en terwyl myn hart van dankbaarheid gloeide, in de herinnering der beweezen era beloofde gunften, kwam hy eens in grooten haast aan myn huis. Myn lieve Huislyk zeide hy. Ik heb daarjuist zoo aanftoHds eene aller voordeeligfte koop gedaan, met onzen buurman P 4 fcwiit-  232 De ZOT van AANZIEN. kwistgoed. Doch hy heeft het geld aanftonds noodig. Ik heb het alles niet by my : en zoo ik hem evenwel niet aanftonds betaalc? dan zou 'er ligt een of andere verwtnschte te loorfteliing tusfchen kunnen komen. Loop heencn en haal my fchielyk alles wat gy hebt ! Ik zal u binnen twee of drie dagen ten langften betaalen. Ik haaste my aanftonds met blydfchap naar den hoek daar myn kas ftond , zoo wel ter betaalinge van myn Landhuur, als voor iets anders dat ik in het oog had , en myn geldzak uithaalende, leide ik dezelve op den tafel. Daar , Mynheer , zeide ik , zyn twee honderd en dertig guinies; neem de moeite maar van ze nateteilen en geef my een kort bewys van uw hand dat gy ze ontvangen' hebt. Neen, zeide hy, myn lieve Huislyk , dat doe ik nooit tegenwoordig, ik zal by u terug zyn op het oogenbhk dat ik myn koop betaald hebbe, en dit gezegd hebbende, nam hy de zak en ftrompelde weg zoo hard als zyne oude beenen hem konden voort helpen; terwyl ik verwonderd bleef zitten. Myn hart voorfpelde my op dien tyd, als was die een voorbode van de ellenden die volgden. Ik  De ZOT va» AANZIEN. 233 Ik wagte , met groote angst, op zyne wederkomst , tot den avond , toen ik my naar zyn verblyf fpoede , my werd berigt dat by vyf uuren te vooren naar London vertrokken was. Dit bragt my in eene groote ongerust» heid,fchoon ik niet geheel en al buiten hoop was, en zoo wagtte ik, tot dat de drie dagen van den beftemden tyd verloopen waren. Mr.Snack kwam toen en vorderde my huur af. Hy was een Lincolns procureur, aan wien Lord Loechmore de zorge over myne Landheer* belangens vertrouwd had naar den dood van Mr. Goed, de goede oude bezorger. Ik verhaalde hem naauwkeurig hoe het met de zaaken tlond, ik zeide dat ik naar London wilde vliegen om het geld aanftonds terug te brengen. Ingevolge hier van reed ik derwaards, en ruste niet tot ik ir, de groote Stad was. Daar belegerde ik zeven dagen agter een de deur van den Heer Freestone , uur aan uur aankloppende en verzoekende in zyne tegenwoordigheid toegelaten te worden. Maar dan was hy niet op , of juist uitgegaan , of had juist iets gewigtigs te doen waarom P 5 hy  §3* DE ZOT va» AANZIEN. hy niet gefproken kon worden en zod voor». Toen hy eindelyk vond dat ik zyn hui» zonder antwoord niet verhaten wilde, beval hy dat ik by hem komen zoude. Zyn koets wagte aan de deur, en hy ilond gekleed in de zaal. Toen ik inkwam , en my met dc vernederde houding van een bedelaar boog, wierp hy op my een blik van de vreemdfte en ftoutfte onbefchaamheid die ik ooit,zag. Wie zyt gy, vriend zeide hy, en wat hebt gy met my te doen? ik ben , met believen van u Mynheer gekomen , om u nederig te vernaaien dat men my om myn huur aangefprcken heeft; en Uw Edele te fineeken my de twee honderd en dertig guinies weer ter hand te Hellen die ik u onlangs gekhooten heb. Hier, zeide hy tegen zyne knegrs, dit moet een of ander zinneloos mensch weezen , die my op klaaren dag zoekt te berooven, midden onder myn volk; de knaap zegt dat ik hem geld fchuldig ben ; ik weet niet dat ik ooit zyn aangezigt te vooren gezien (heb ; ik wil niet dat gy ooit deezen fchelm weer binnen myn deur toelaat. En die  m zot van aanzien, n? dït gezegd hebbende, flapte hy in zyn koets •ea reed weg> e Mynheer , hoe was myn hart op dat ©ogenblik gefteld! Ik (hakte het uit, naauwJyks half leevende, en my niet herrinnerendo waar ik was, of waar ik heenen ging. He. laas! ik was verre van dien haast op myne terugtogl te maaken , die ik in het heenen gaan gemaakt had. Ik wist niet hoe ik myn aangezigt vcrtoonen zou aan myne Peggy , of iemand haarer kleintjes, die ik geplunderd en van hun beftaan ontkleed had , door het zelve zonder getuigen zoo onvoorzigtig weg te werpen, zonder eene enkele regel die my recht gaf het terug te vraagen. Ten laatflen ging ik naar huis, zoo zulk een verblyfplaatze een te huis mag heeten, daar ik toen geen eigendom ter waereld had. Mr. Snack had van het voordeel van myn afweezen gebruik gemaakt om zig in bezit te ftellen van myn Landgoed en van alles wat fk daar waardigs had. Onder voorgeeven van het invorderen der huur, had hy alles aangepakt, zelfs de bedden waarop, myne vrouw  23 zonden werd , om de voorzegging van myn Seggy in al derzelver volkomenheid te vervullen. Hier eindigde Huislyk j en na eenige tus ■ fchenpoozing en een diepe zugt, vroeg Mr. Fenton : Hebt gy my nu uw geheele gefchiedenïs verhaald, Mr. Huislyk? Ja dat heb ik gedaan met uw believen, Mynheer, in elke omftandigheid van eenig gewigt. « Ik vrees van neen. Ik bidde u herinner u nog eens. Hebt gy nooit eenige ontmoeting gehad die gy niet verhaald hebt? Hebt gy nooit met gevaar van uw eigen leven , die van eenen anderen gered? Neen Mynheer.——— o Nu herinnere ik my dat. Eens, twee of drie en twintig jaaren geleid 4 den,  248 De ZOT van AANZIEN. den , toen ik vlugte voor de bailluwen die my vervolgden, uit hoofde van de u verhaalde borgtogt voor mynen broeder, kwam ik aan de Rivier Aron ! de vloed was zeer gezwollen cn ftrocmde hard wegens onlangs gevallen regen en ik da/^t naar een plaats uittezien daar het mir.fte water was; om mynen doertogt gemakkelyker te marken , wanneer een Heer en eene Dame , gevolgd door; verfcheide knegts langs den oever kwamen ryden. Terwyl zy al praatende cn lachende te zamen voortreeden , liet een voogelaar, die in een bosje verborgen zat juist naar een vogel vliegen, waarop het moedige paard, op welke de lieer zat, fchrikte, en zig fchielyk met een fprong in .de rivier dompelde; de Dame gaf een Juidc febreeuw en viel gevoelloos op den grond neder. Hetpaard kwam weer zonder zyn ryder boven, en zwom de rivier af. Kort daarna ver fcheen ook de ryder, en de knegten waren verdeeld tusfehen hunne bezorgdheid voor de Dame en hunne jammerklagten over husnen meester op den kant van de beek. Toen, geen andere hulp voer handen ziende, klopte myn hart in my, en ik wierp my zelve in het water, zonder te bedenken wat ik deed. Ik hield my op eenigen af:  De ZOT van AANZIEN. 249- afftand van hem af, vreczende dat hy zig aan my vast houden en wy beide zinken zouden , op deeze wyze hield ik hem boven, en fchoof ie 11. voor my uit al voort naar Land toe, tot wy den oever bereikt hebbende, ik een hand op de wal leide en met de andere hem ophaalde en in het bereik zyner knegten bragt, die zig vlak voor over op den kant neergelegd hadden om hem te ontvangen, en toen was ik doornat en niets verder te doen hebbende, keerde ik te rug , zwom over cn vervolgde zoo myn vlugt. H~bt gy den naam gevraagd van den perfoon dien gy op de gezegde wyze verlost hebt? Neen waarlyk, myn Heer, daar was geen tyd tot zulk een onderzoek. Wei waarom wagte gy dc belooninge niet. af die u billyk voor zoo groot eene verlosfing toekwam ? — BJooning! wel met uw believen Mynheer, ik kon niets minder gedaan hebben voor een bedelaar die aan den weg ftaat. Edele, Edele knaap! riep Mr. Fenton, ik ben het, dien gy toen verlcsthebt, myn broe- der 1 . En dit zeggende ftond hy op, Q s nm  a5o De ZOT van AANZIEN". nam Huislyk in zyne armen, en drukte hem by herhaalinge aa« zynen boezem. Terwyl Harry, geheel ongeduldig, ook Huislyk aanpakte, en alle zyne kragten infnar.de om hem voor hem zelve en van zynen Vader af te kry. •gen. Toen zy wat bedaard en alle weer gezeten waren, zeide Mr. Fenton, Ach Huislyk, wat heb ik om u gezonden en veele havorfchingen naar u gedaan; maar alleen verfch- idene jaaren na den dag in welke gy my gered had. Jk haatte u, ik had den walg van u dat gy myn leven gefpaard had voor zulk een ellende als geen ander man nooit verdroeg. Ach die Dame ! die Dame! Maar, . daar nu niet meer van Cen dit zeggende veegde hy een opkomende traan van zyne oogen af) Zeg my Huislyk, die Duivel Freestone! Ik ben niet kwaad- aartig en ik wensch egter van ganfcher harte dat de volkomeue wraak op zyn hoofd moge nederdaalen. Gelooft gy niet dat hy zig met een fchelms oogmerk by u vervoegd heeft, om u van uw eigendom te beroo- ven ? — Gelooven Mynheer? dat zweer ik  De ZOT van AANZIEN. 25* ik, zeide hy. De omilandigheden en derzelver gevolgen zyn daar van een volkomen be- wys. fa#AiMslftfAI *U Zeer wel , zeide Mr. Fenton , fchoon wy niet in Haat zyn een civile actie tegen hem te beginnen; konnen wy hem met beter voordeel op eene crimineele wyze aantasten. Ik zal uwe aanklagt zelfs opftellen en op my neemen; en morgen zal ik u met een Brief naar Lord Portland zenden , daar meer voor u , myn Huislyk , gedaan zal worden , dan gy vermoedt. Orrdertusfchen zult gy met uw huisgezin uw verblyf houden in het agterfte gedeelte van myn huis, en van daar zult gy niet vertrekken voor dat, gelyk uwe Peggy gedroomd heeft, alle uwe verliezen zevenvoudig op aarde aanu herfteld zyn geworden; wat u deel in den hemel zal zyn zal van u-we eigene zorgen afhangen; en ik wensch, dat de geest der genade u geleide in den weg die gy gaan zult. Den volgenden morgen vroeg , zond Mr. Fenton, Huislyk naar London met zyne aanklagt  25* De ZOT van AANZIEN! klagt en verfcheide papieren, verzeld van een brief van zyn eigen hand aan Lord Portland. Des avonds kwam Huislyk zeer bh,de terug, en met een gelaat van overwinning intredende, vatte hy Mr. Fentons hand, hy kuste dezelve met veel vuur, en riep: Gezegend, gezegend zy de hand, die de magt van God onder de menfchen heeft om goed te doen. Toen ik uw Edelens brief binnen zond, werd ik geen oogenblik opgehouden. Zyn Lord fchap deed my zitten , by las myne papieren met vee! oplettendheid door, ondervroeg my over zommi. ge byzonderheden, werd ze.r verbitterd op den Heer Freestone, en gaf hem twee of drie vloeken na, als een Goddelooze fchelm." Hy riep toen een Heer binnen die te wagten ftond, en belaste aanftonds dat 'er een arrest tegen den fchildknaap in 't werk gefteld zoude worden. Deeze werd aanftonds ter uitvoer gebragt en nu legt hy in Newgate. God zy geloofd , zeide Mr. Fenton, dat'er nog zoo veel billyftbetd op de aarde is overgebleeven. Het is niet onnatuurlyk te onderftellen dat Mr. Fentons familie buitengemeen ingenomen waren met de geenen wier V^dcr het Je,  De ZOT van AANZIEN. 1*43 ven van bunnen waardigen meester gered had. Mr. Clement in het byzonder nam de moeite en het vermaak om de jongens verder in het leezen te onderrigten; en Mejufvrouw Clement bragt haaren meesten tyd zeer gelukkig door met Peggy en haare kleine meisje. Frank de kclderknegt, was op een expe^ ditie uit geweest, toen Huislyk metzyn gezin by Mr. Fenton kwam ; en keerde niet terug na dat Huislyk van Lord Portland weder gekomen was. Hy kreeg toen met blydfchap berigt welke nieuwe gasten zy gekregen hadden, en hy wagte met ongeduld tot de man die hy zoo zeer verlangde te zieii uit zyn meesters kamer kwam. Zoo dra hy hem zag vatte hy een zyner handen tusfehen zyne eigene en hem vriendelyk aanziende , riep hy. Heb ik dat gelukkig aangezigt meer gezien Mr. Huislyk ? Ik was de man in eieos handen gy myn dieibaare meester uit de vernieling der wateren gered hebt. DeHcmel . .'t, dat ik met alle blydfchap myn eigen leven voor de behoudenis van het zyne zou opgeofferd hebben. Maar helaas! ik was niet be- dree-  i54 De ZOT van AANZIEN", dreeven in den ftryd met het water, en het zekere verlies, van myn eigen loveo zou geen de geringfte verandering ter herfteliinge van mynen meester veroorzaakt hebben. Gy zyt de perfoon Mr; Huislyk die God met dien gesegenden taak belast heeft : En Mr. Jacob en ik , en wy alle zyn overeengekomen om elk een beurs van honderd ponden op te maaken voor uwe kinderen in erkentenis der weldaad welke gy ons dien dag beweezen hebt. Hier nam Huislyk Mr. Frank zeer teder in zyne armen, en zeide met een Hamerende ftem. Uw aanbod , Mynheer , is indedaad my waardig, zeer waardig, dewyl heteenuitfteekend blyk is van die liefde die gy onzen gemeenen heer en meester zoo vuurig toedraagt. Zoo 'er eenige gelegenheid toe is, wil ik dit buitengewoon blyk van uwe goedwilligheid niet weigeren; maar de invloed en goedheid van onzen meester doet meer ten mynen behoeve: En ten zeiven tyde wil ik het als eene byzondere gunst aanmerken , zoo gy my by myne mededienstknegten van deezen huize wilt inleiden. Bin-  De ZOT van AANZIEN. 255 Binnen de volgende veertien dagen, kwam een knegt in een pragtig Livery op een fchuimend paard aan ryden , en een brief aan de deur afgegeeven hebbende, reed hy aanftonds weg. De brief was van deezen inhoud: Aan HENDRIK FENTON, Schildknaap, Zeer waarde Heer! De Rechtspleging van onzen lafhartigen Schildknaap is op handen; en , zoo gy daarop blyft aandringen, zal dezelve na de uiterfte geftrengheid der wetten uitgevoerd worden. De fchurk verdient indedaad opgehangen te worden. Maar hy heeft veele waardige en aanzienlyke bloedverwanten onder ons Zy hebben by deeze gelegenheid verzogt hen voor fcbande te bewaaren , en ik voege myne verzoeken by de hunne om ten behoeve van onzen cliënt de ingefloote» ne order van drie duizend ponden benevens zyne landgoederen en effecten , die de Rechtsgeleerde Snack onmiddelyk weer her. [tellen zal , aanteneemen. Ant-  *sö De ZOT van AANZIEN. Antwoord my binnen drie dagen, en geloof my te zyn. Uwen waaren Zoo wel als verpiigte-i dienaar, PORTLAND. De volgende dag zond Mr. Fenton Harry, in zyn koets, verzeld van Mr. Jacob eni en twee knegts in Livrey , om yync eikentenis aan den gunfteling van den Koning te bewyzen. Lord Portland ontving onzen held meteen vermaak en verwondering die in gclyke inaate op zyn aangezigt te leezen was. Dewyl hy zig zelve een der welgemaaktfte peifoo.nen onder de natie agtte, eerbiede by in het verborgene zyne gelykheid in een ander. Na 'weinige wederzydfche complimenten en algemeene gefprekken , zeide de Graaf Harry, dat hy by hein eene gemeenzaame maaltyd moest houden. Wy zyn geheel alleen, zeide hy, behalven alleen twee Vicomts. een  De ZOT vak AANZIEN. 25? een Baronet, en vier of vyf Heeren van de ministeriaale pen. Ik bid u, Mylord, zeide Harry, glimlachende, is een maaltyd hun geheele penlloen ? Neen, Mynheer dat verzekere ik u; zy zyn de Zwitfers der geleerde waereld, en vegten om loon. Zy behoorden te vooren tot de tegenovergeftelde party ; doch zy zyn van begrippen gelyk van party veranderd ; en onze eer verpligt ons hen in deri dienst van de kroon zoo veel te geeven, als zy eertyds in de verdediging van het ge.reehe volk kreegen. Ik twyffel, Mynheer, hernam Harry , of hun ftilzwygen wel aan uwe oogmerken zoo wel beantwoorden zal als hunne redeneerkunde , ten zy uw fchatkist het kan uithouden om ook het volk om te koopen dat zy ook zoo leezen. Dat is indedaad op een antige wyze, vry fcherp gezegd, zeide de lachende Graaf. Maar kom de bel luidt ons aan tafel. Toen de maaltyd gedaan was, en de vrolyk. heid met de vies omging, zeide de Graaf, Mr. Fenton, ik zou om een lief ding gaern weeten willen , wat gy en uw Vader denken van zyne Majesteit en zyne Staatsdienaars? In- IV. Deel. R dien  253 De ZOT vak AANZIEN- dien ik myn hart recht uit fpreeken wilde, Mylord, antwoorde Harry , dan zou ik in zommige opzigten beledigen en in andere opzigten fcbynen te vleyen. o Gy Kunt in het minfte niet beledigen , riep de Graaf ; wy zyu alle dagen gewoon alle onze fouten , die wy hebben, mogen hebben of gehad hebben, ons in het aangezigt te hooren vernaaien; en wat de vleyery betreft deeze weet gy is het voedzel fcajj ons hovelingen. Wel, Mylord, gy hebt thans geen voorvegtcr van nooden, zeide Harry: Gy zyt alle gelyk ik bcgryp aan de eeneZjde van de party , en zoo 'er niet iemand , hoe zwak ook, opkomt, om u tegentefpreefcen, dan moet de bal van ons gefprek op den grond vallen. Recht, wel recht, myn lieve jonge, hernam zyn Lordfchapj gaa voort, gy zult volkomen vryfpel hebben , dat beloove ik u. Om dan ernftig te weezen , zeide Harry myn Vader, denkt in de eerfte plaatze, (want ik heb geen verftand van zulke dingen ) hy denkt, zeg ik, dat zyn majesteit een van de grootfte oorlogshelden en een van de wyfte ftaatsluidcn is die ooit bestaan hebben. Hy denkt  DE ZOT vam AANZIEN". 259 denkt evenwel, dat hy verbintenisfen en uitzigten heeft die iets verder zien dan de loutere belangens van het volk door welke by ver. kosre-n is; maar hy zegt dat deeze uitzigtcn in zekere maate ingevolgd moeten worden , in belooning voor de zeer groote weldaaden die hy ons bewcezen heeft. Het fmert hem derhalven dat zyn majesteit zoo veel fcgenftribbeling en koelheid ontmoet heeft onder een volk dat zoo zeer aan hem verpligt was. Gy zyt een allerliefste Politicus, riep de Graaf; dan wy willen u voor uwe complimenten niet bedanken, tot dat wy weeten wat gy verder tegen ons hebt intebrengen. Myn Vader erkent, Mylord, dat zyne Ma. jesteit en zyne Ministers, de hecrlykite confti. tutie die ooit opgeregt was, herfteld en in een vry en helder licht geplaatst hebben. Maar hy begrypt ten zei ven tyde dat gy de gronden van de zuil die gy zelfs opgeregt hebt , be» gint te ondergraaven. En hoe dat, myn lieve jonge Mentor?Dooi' te overtollig goed te zyn in het bctaa'cn uwer R 2 ou-  260 De ZOT vam AANZIEN. oude vrienden; en door nog al verkwisrender te weezen om u van nieuwe aanhanrers te voorzien. Kind van eer, riep de Graaf, êen ander die wat nrnder welfpreekendheid bezat, zou gezegd hebben dat wy door omkooping- en bedorvenheid de conftitutie ondermynden. Gy hebt, myn Harry, uwe waarfchouwingen op eene uitmuntende wyze verzagt, en even als in den beker des levens het zoet met het bitter gemengd. Maar, wat zegt gy , Hceren , zal een kind , dat onlangs van de borst kwam, de palmtak weg dragen van een vólk dat in Staatkunde grys geworden is? De jonge Heer, zeide Mr. Veer, (de voornaamfte hoffchryver) Spreekt wonderbaarlyk wel voor iemand die onervaren is in het onderwerp dat hy behandeld. Het volk van' Engeland is onverdraagelyk trots en op eene moedwillige wyze hardnekkig en niet teregeeren; zy zyn het domfte en evenwel koppigfle volk van den aardbodem; het is alleen door hunne zelfszoekendheid dat zy rog eenigzins te leiden zyn; indien hunne (temmen niet gekogt worden , zy zouden dezelve of geeven aan luiden van hun eigen dollen aart , on- kun-  De ZOT van AANZIEN. 261 ïundïg in onze wetten en conftitutie; of aan luiden van een antimonarchaale en republikeinfche geest , welke geduurig ftokken of fteenen zouden werpen voor de wielen van alle goede regeeringe. Ik heb voor deezen tyd nooit geweeten , Mynheer, zeide Harry, dat om een volk getrouw aan hun Land en Koning te maaken . dat is, om er braave en eerlyke Luiden van te maaken , het noodzakelyk was ze te verderven. Maar ik' heb goede hoop dat de fchilderyen die gy van onzeBeftierdersmaakt, niet geheel tn al juist is. Beftierders? riep Veer , ik fpreek geen woord van beftierders, Gy fpieekt van het volk, Mynheer, zeide Harry, en zy meene ik zyn onze beftierders. Het volk onze b ftierders! wel dit is de nieuwfte en vreemdfte leer daar ik ooit van hoorde. Een leer die evenwel zoo oud is ais de conft:tutie zelve, zeide Harry; zy zyn niet alleen onze beft erders maar zy zyn dat in veel volftrekter zin dan zy die zco genoemd wor. den. Zyn Lordfcbap is de eenige perfoon in het gezelfchap, die in zommige gevallen van hunne heerfchappy is uitgeflooten; dan zyn ei* R 3 Sen"  262 De ZOT van AANZIEN. gendom blyft doch onderworpen aan hunne bei Üisüng. Geen Wet kan 'er in Biittannien gemaakt worden , dan door het volk en derzelver gevolmagtigden; En als deeze wetten gemaakt zyn, dan is het volk daar over rechter in hunne Rechtbanken en in hunne onderfcheidene Graaffchappcn; als ook rechters over daaden en rechten zoo burgerlyke als crhnineele, door het geheele ryk. Dus, moet men aanmerken, dat hun voorrecht om wetten voor zig zelve te maaken in het Parlement en om de gemaakte wetten te beoordeclen in de Juries als een roer is te zamenileld, waarmede het volk , op eene heerlyke wyze togelaten werd het fchip van hun eigen gemeene welwcezcn te bellieren. Zcu het dan niet jammer zyn dat zoo groot een volk niet anders zou weezen dan het door Mr. Veer befchreven is, een hoop onwe tende , ongebondene , zelfszoekende laage , en voor elk ycüc fchaamteloozen, deugnieten, die  Be ZOT tan AANZIEN.- Ê5| è'ie door geen reden verligt, door geen geweten bèftierd worden V Indien zy gebragt werden, zoo het mogelyk was, ik zeg, zoo zy ooit gebragt konden worden tot een zoo waarlyk laage en beklaaglyke ftaat, het zou alleen konnen gefchieden door die maatregelen die Mr."'Veer heeft aangeprec. zen. Het Caracter, gelyk gy weet, van zeke« ren ouden verleider is niet zeer beminnelyk , cn het zou my fpyten dat iemand die ik liefde en eerbied toedraage in zyne flappen zou treden. En nu, Heeren, breng het bewys op u zeiven te huis. Het volk heeft de befchikking over onze Levens, vryheden en voorrechten. Wie uwer nu zou 'er zin in hebben, dat zyn leven zelve, en al wat waardig in hetzelve is , zou afhangen van de willekeur van een hoop deugnieten , die alleen zelfszoekendo Zynde, geen zagte gevoelens nog medelyden ' omtrent u konnen hebben ? Wie doch, die zelve van alle eer en billykheid ontbloot zyn, kan niet over het eene en andere oordeelen ; R 4 wie 3  De ZOT van AANZIEN. wie, die reeds aan magt en fchaamteiooshcH gewoon zyn, zou niet handen en ooien open hebben voor alle welke hen in uw voordeel zou willen neigen en omkoopcn ? Ik, als een weetniet, Heeren, uitte alieen de ingevingen der wysheid , want ik deel u de gedagten van een veel wyzer en beter man dan ik zelfs ben mede. Indien eene algemeene bedorvenheid het Land ovCrftroomt, vaarwel dsn alle deugd ; vaarwel dan menschlieyendheiü cn alle gezellige verbintcnisfen! alle reden en wetten , alle geweten en oppergezag, alle openbaar en byzonder goed, moest te niete gaan of in een Chaos onder malkander verward worden. En hier uit blykt ten alïerklaarften , dat hy , welke de zeden van den geringlkn onder zyn majesteits onderdaanen bederft, een vyand is van zyn Koning, van zyn Land en van het Menscbdom. Jk beken , zeide zyn Lordfchap met eenige verwarring, ik zag dit ftuk te vooren nooit in dat licht; maar ik zal hetzelve nog eens nader op myn gemak nagaan en onderzoeken. Hier  De ZOT va» AANZIEN. a«J Hier ftond het' gezelfchap op om te fcheiden, Harry trad naar Mr. Veer met een vriendelyke vrolykheid in zyn gelaat. Mr. Veer zeide hy, ik vreeze dat ik my zelve heden niet al te wel gedragen heb, ik ben natuurlyk driftig en, ben daar toe v/at al te zeer gefchikt by byzondere gelegendheden. o Mynheer, zei. de Veer, ik ben een oude gryze vegter en aan flagen wel gewoon ,• maar ik heb nu myn man gevonden, ik zal my voortaan wel wagten met u aan den dans te gaan. of my alleen op een afftand houden en flcgts afweeren ; doe my evenwel de eer gelyk oude vegters gewoon zyn , by het affcheid malkander de hand te geeven , ten bewyze dat zy malkander geen kwaad hart toedraagen. In den ftryd der liefde, Mr. Veer, zult gy my nooit verflaan, riep Harry. Nu, Mylord, indien gy eenige bevelen aan mynen Vader hebt ik bidde u laat my het vermaak hebben van uw dienaar te zyn. Op myn eer, myn lieve jongen, en dat is de eed van een Lord, gy zuit voor dteze nagt niet van my vertrekken. Myn Vader, Mynh er, zal ongerust weezen. Ik wil aanftonds iemand R 5 naar  m D* ZOT van AANZIEN, naar hem afzenden; ik heb byzondere inzigten met u; gy moet met my naar 's Konings Levéö gaan; ik kan my zelve het vermaak niet We* geren van u by den Koning in te leiden; ik verwagt dat ik door u credit winnen zal Ik vrees eer , Mylord, dat gy door my eenigen ondank zult behaalen. o , Riep de Üraaf, gy denkt gy zyt niet fraai genoeg gekleed. Wel waariyk, gy zu\t daar volk zien van veel pragtjgcr opfchik. Dan laat anderen hunne cieraaden fchande aandoen; wees gy maar wel te vreden , myn k'Rd, gy vercierd uw gewaad. Harry bloosde fin boog. Toen zy ten hove kwamen , liet de Graaf zyn jongen vriend een weinig in de Levée Zaal, en ging heenen om den Koning in zyn cabinet eenige dingen mede te deelen. Terwyl onze held onder de hovelingen ftond té wagten , kwam iemand die een papier op zyn rug fpelde, op welke met capitale letters gefchreeven ftond, DE ZOT. Het  De ZOT van AANZIEN. 26? Het bleef daar egter niet lang genoeg om hem veel oneer te geeven. Een jong Heer van. een beminneiyke houding, en allervriendelykst gelaat, ging digt agter Harry ftaan , en nam zeer edelmoedig dit briefje weg,• toen vatte hy hem by de hand en verzogt hem alleen te fpreeken. Ik verwonder my , Mynheer , zeide do vreemdeling, wie Zoo kv/aadaartig heeft konnen weezen of zoo laag, dat hy u deezen naam op den rug heeft konnen fpelden , zeker hy moet uw aangezigt nooit gezien hebben, o Mynheer, zeide Harry, bloezende en te gelyk glimlachende, deeze dienst zal my door een of andere oude kennis gedaan zyn; het is een eer» naam aan welke ik van myne kindsheid af aan reeds gewoon geweest ben, en ik ben wel te vreden ze tot myn graf mede te neemen ; ik ben ondertusfehen, Mynheer zeer gevoelig verpligt over dit ongemeen beWys van goedheid aan eenen onbekenden; ik bidde u voeg by deeze verpligting nog die van my te doen weeten aan wien ik zoo veel gehouden ben. Myn naam , Mynheer, is Doornberg , ik ben  *>8 Db ZOT Vas aanzien, ben pas van myne reize terug gekomen; en ik zou gaerne m>n lange reis eens weder over doen om nog eens zinken Zot te vinden ais gy zyt. Harry greep hem by de hand, en gaf hem in eens de Ion* en lach der vriendelyivfte lief- de- Mynheer Wiiliam Hoornberg ver- moede ik ? De zelve , myn lieve Heer. ■ ik was reeds verliefd op uw Caiacter eer ik u zag. Heer William. Myn naum is Harry Fenton. Ik woone in Hampfteads berg. Ik zie dat gy uw vermaak fchept in plaizier te ooen. ik ben derhalven ver-ekerd dat gy my by een of ander ,e- dig uur met een bezoek wilt vereeren. Ui wil dat voordeel geen enkelen dag uitftellen. Ik zal uwe komst met het verlangen van een minnaar te gemoete zien. Nu kwam de Koning binnen en alle verder gefprek was daar dooi afgebroken. Lord Port,an'd-zag rond, ontdekte Harry, hy nam hem by de hand, bragt hem openliethemftaan voor zyne Majesteit. Toen, naderde hy het Koninglyk oor en zeide; Met believen van uwe  De ZOT van AANZIEN. 26? uwe Majesteit, dit is de zoon van dien Heer die ons twee hondeid duizend ponden gefchooten heeft op onze reis van Holland. De Koning wende zig naar Harry met een deftig en doordringend gelaat; en hem eenigen tyd bezien hebbende, keerde hy zig wederom tot den Graaf , en riep. Wel, Portland, dt is iets, dit indedaad is een geiteente waardig om in de Kroon van een Vorst gezet te worden. Hy reikte zyne hand toe, en terwyl onze Held boog om dezelve te kusfen, drukte hy Harry's fchouder met zyn andere hand. Myn lieve kind, zeide deKoning, wyhebben veel verpligting aan uwen Vader. Gy zyt uit kragt van uwe afkomst aan onze Kroon verbonden, en gy hebt recht aan ons te vraagen 't geen wy u geeven kunnen. Wy bedanken uwe ' Majesteit zeer ootmoedig , zeide Harry , wy fmeeken alleen het voorrecht van u met geheel ons hart en alle onze kragten te dienen. Wat zoudt gy verkiezen, het Leger of het Hof?  27© De ZOT vak AANZIEN. Hof? In waarheid 't zou my best behagen a by myn perfoon te houden. Dat is ook het groote punt myner verlangens , antwoorde Harry, zoo dra ik tot zoo verheven een 1 post bekwaam ben. Maar waarom zyt gy zoo lang een vreemdeling geweest, vroeg de Koning; indien wy u te vooren gezien hadden ik denk wy zou. den u n:et vergeeten hebben, o Sire, zeids Harry, Ik kom als een vogeltje van het nest en dit is de eerfte myner vederlooze uitvlugten. Indien gy een vogel zyt, hernam de Koning dan moet gy een jonge Arend weezen. Niet zoo Sire, antwoorde Harry, Want dan zou ik de glans van die zon die thans voor my is beter konnen verdragen. ——. Ik gaf één myner Koningryken dat gy myn zoon waart Ik reeds een van de millioenen gelukkige zoonen en dog;eren welke het geluk hebben van u. hunnen Koninglyken Vader- te noemen. •Dit zeide onze held, hy boog tweemaalen,. en keerde terug, terwyl de Koning hem met eene ftilzwygende verwondering na keek. j Naa  B'£ ZOT tas AANZIEN. S71 Na eenig gefprek met de hovelingen , vertrok zyne Majesteit. En Lord Portland nam Harry, en werd gevolgd van eene geheele menigte jongen adel, naar de balzaal. De Koningin zat daar aan het oppereinde ; onder een vcrhemeldzcl , verzeld van haare kamer - juffers, en twee luisterryke reijen van vreemde en Britfche Dames zaten aan beidt; zyden. De Graaf luisterde den Ceremoniemeester iets in het oor, die daarop Harry aanftonds by haare Majesteit bragt daar hy de eer had Koningin Maria's fchoone hand te kusfen. Na eenïge ftil Ie gefprekken tusfchen Haare Majesteit en Lord Portland, werd belast dat het ball geopend zou worden door onzen held en de beminnelyke jonge Princes van Hesfen. Alle oogen waren op hem gevestigd met eene aandagt zoo ftil als dc nagt, terwyl zy zig bewoogcn gehk de Goden van Homerus, zonder dat zy den grond fcheenen te drukken;  27a Dï zot van AANZIEN*. of gelyk de mist voor een koeltje hangende ter zyde van eenigen ftaatelyken heuvel. Zoo dra de menuet beflooten was, zeide de Princes zagtjes tegen Harry, in het Fransch, de Louvre, Mynheer, zoo het u belieft. Dit was een dans van den nieuwften fmaak, en was gefchikt om een bevallig perfoon in alle mogelyke fchoonheden van houding en actie te vertoonen. Zoo haast zy gedaan hadden, kon de geheele vergadering zig naauwlyks bedwingen van in luide toejuichingen gelyk op een toneel los te breeken; en een gejuich van gemengde Hemmen en trappelende voeten werd door de geheele zaal gehoord. Toen Harry de Princes naar haar zitplaatze geleid en haar met eene buiging van .de tederfte hoogagtinge verlaten had ; zag hy Lady Louifa's broeder, en den Lord Kamerling door een wenk te kenen gegeeven hebbende dat hy met haar wenschte te dansfen, werd hem dit gt-reedelyk toegelaaten. Toen  Jüs ZOT va» AANZIEN. 2?g Ton Harry befiooten had , vereerde de Lord Kamerling den Heer William Doornberg met Lady Louifa's hand; en na nog vier of vyf menuets begonden de contradansfen; in welke al het jongfte deel van den adel zig vereenigde behalven Lord Bodem , die weigerde yoort te treeden, en alleen zat te kaauwen en te knaagen op zyn eigen gedagten. De Princes en onzen held werden weder ten dans geleid, en Louifa en Sir William tot de volgende party beftemd, ten einde deeze twee jonge vreemdelingen de meeste eer te bewyzen. In de tusfchenpoozen van hetdansfen, nam Lady Louifa gelegenheid om aan Harry te zeggen: Gy zyt een groote vreemdeling, Mynheer, maar wy vei dienen dat gy zoo zoudt weezen, wyl wy u niet behandeld hebben met dien eerbied v/elke uwe verdienden vorderden. Dat, Mejufvrouw , is de reden niet dat ik my ten uwen aanzien op ecnigen afftand gehouden heb ; dan 'er zyn zekere perfoonen wier bekoorlykheden voor my ontzachlyker zyn dan IV. Deel. S een  474 De ZOT van AANZIEN. een geheel leger van gefabelde hufaaren mee hunne verfchrikkelyke knevels. Harry had dit pas gezegd of zyn hart klopte van fpyt; want fchoon Lcuifa indedaad beminnelyk was, en hy voor haar de neigingen en tederheid van eenen broeder gevoelde; egter was zy niet van dat foort van fchoonheden welke gevormd waren om zyn hart te bepaalen: En hy befchuldigde zig zelve dat hy getragc had haare eerzugt te vieren, of de genegenheid van het onnozele meisje te trekken, met geen verder uitzigt dan om vertooiing van zyne bekwaamheden te maaken, een maatregel die hy biilyk oordeelde, dat aan een man met een vonk van eer en opregtheid bezield onbetaamelyk was. De dansfen befioten zynde, verwarden en praatten zy alle onder malkander. Harry bemerkte dat Sir William naar hem toekwam , met eenig fchynbaar ongenoegen. Wat fcheelt 'er aan myn vriend zeide Harry , wat heeft u onthudsd? Zeg my, myn lieve Harry, die kwast die daar ginder ftaat in dat hlaauw en goud, kent gy dien '4 ik beken , was  De ZOT van AANZIEN. 275 was het niet de eerbied welke ik aan deeze plaatze fchuldig ben, die my weerhouden had, ik zou hem op ftaande voet geilraft hebben» De dans was pas gedaan , of hy kwam op met de hoonendfle baldadigheid in zyn gelaat. Ik ver wondere my, Mynheer, zeide hy, over de onbefcheidenheid van iemand van uwen rang ; gy behoorde te veel weileevendheid bezeten te hebben om u te laaten paarenmet een Dame die zoo ver boven u is. o, Riep Harry, terwyl by Sir William' vricndelyk onder den arm vatte, (lap deeze hiftorie over, bidde ik u myn zoete vriend. Dat is de jonge Lord Bodem , dezelfde perfoon, waar van ik vry vastelyk vertrouwe, dat hy de eer verzon van my dat paskwil op myn rug te plakken. Maar hy is de broeder van dat zoete Meisje met welke gy gedanst hebt. Om haaren't wil, en om mynentwil, vergeef het hem , dat verzoek ik u ernflig ,• maar vooral vergeef het hem om zyns waardigen Vaders wil, de Graaf van Mansfield, een van de edelfte edelen , en waardiglte menfchen die ooit over Engelfchen grond flapte. Hy is dc twee laatst voorleden jaaren in ambasfade geweest; S 2 cn  275 Da ZOT van AANZIEN; en terwyl hy de gemeene belangens heeft hel- ' pen bevorderen heeft hy zyn eigen huisgezin zonder tugt of beftier gelaten. Hier werd het gefprek der vrienden fetielyk afgebroken. De Lord Kamerling kwam , en tikte Harry op den fchouder, en verhaalde hem dat de Koningin hem wilde fpreeken. Toen hy met een diepe [buiging den troon genaderd was, zeide de Koningin : Gy zyt de volkomenfte cavalier die ik ooit gezien hebbe, en had ik genoegzaame jeugd en fchoonheidik zou u voor myn fchildknaap verkiezen om myn roem door de geheele waereld te draagen. Ik wenschte liever, zeide Harry, dat uwe Majesteit my wilde gebruiken in eenige gevaarlyker ondeineeminge. Hoe dat, zeide de Koningin? Wel, antwoorde Harry, uw majesteits kampveg'er kan maar weinig of niets te doen hebben, wyl elk de billykheid zyner zaa. ke gewillig erkennen zou. Gy zyt, riep de Koningin, de zoetfte knaap die ik ooit kende. Myn oog heeft u al lang gevolgd en u voor de myne gemerkt, en ik moet  De ZOT van AANZIEN. 277 moet u van onzen goeden vriend uwen Vader of bedelen of (teelen. Ik heb derhalven geene gedagtenis noodig om u niet te vergeeten , maar gy hebtieenig teken noodig om uwe vrienden in uw geheugen te bewaaren. Daar zyn twee fchilderytjes, het eene is het pourtrait van onzen meester en Souverainen Heer; en het ander is het afbeeldzel van de vrouw die gy vooruziet, nederigeenvoudig, onvercierd; kies welk u gevalt. Geef my het eenvoudigfte fcmldery, zeide Hsrry, in een foort van verrukking; het zal voortaan myn rykdom en cieraad weezen. Zoo zeggende boog hy zyn knie , en het pourtraitje aanneemende, drukte hy het aan zyne lippen met het vuur eens ouden minnaars in de Romans. Toen ftak hy het in zynen boezem, hy ftond zeer bevallig op , en vertrok van den troon. o, De Zot de rechte Zot, mompelden zom* migen ! Edel, waaragtig Edel riepen anderen ! S 3 Ter.  278 De ZOT van AANZIEN. Terwyl Harry d£ Craaf van Portland op dc trappen volgde, mengde Lord Bodem zig J„ hün S^elCchap, en zeide half fluisterende; gy waart van daag te groot een man, Mynheer, om u uw oude kennis te herinneren. Maar met zoo groot een Zot, duwde Harry hem toe, om niet te begrypen dat ik my op een behoorlyke afftand moet houden van hun, di^ gelyk Lord Bodem, recht hebben op my neer te zien. Na eene korte doch gezonde flaap, fpoedc Harry zig naar huis, om alles ter icceptis van zynen nieuwen vriend gereed te maken. Hy verhaalde Mr. Fenton dat Sir William terug gekomen was: hoe hy zig op eene verpligtcn. de wyze aan hem bekend gemaakt had in het reeds gemelde bewys van zyne Menschlievcnd. beid omtrent eenen vreemdeling ; cn dat hy beloofd had den volgenden morgen by hem te weezen. Maar, ik bidde u, Mynheer, ze^ Huislyk geen enkel woord van deeze te huil komst van zyn Landheer, tot wv ze al3 't waaby verrasfing, vlak.tegen over malkander plaatzen. Bin-  De ZOT van AANZIEN. a?a Binnen het volgende uur, kwam een chais met vier paarden fchielyk voor de deur; Harry fprong aanftonds uit, en vatte zynen nieuwen vriend in zyne armen eer deeze op den grond kwam. De twee vrienden kwamen in de fpreekkamer, ftreelende en geftreeld, zy wierpen wederzydfche lonken van gulhartige liefde en blydfchap op elkander. Myn Vader , Myn. heer, zeide Harry en bragt Sir William by de hand by Mr. Fenton, welke hem met een gelaat van het hartfpreekendst genoegen ontving, 't welk nooit mist de ziel te treffen van den perfoon tot welke het gerigt wordt. Ach myn Harry, riep Sir William, ik verwondere my niet meer over u, ik zie dat gy alles wat gy bezit alleen erffelyk hebt. Maar, Mynheer, vervolgde hy, gyhadt byna uwen zoon den laatften nagt verlooren. Hunne Majesteiten waren onwillig hem te laaten gaan, en ik geloove in myn hart, dat zy hem gaerne tot den erfgenaam van hunne Kroon zouden aangenomen hebben. Het zou my zeer fpyten Mynheer William, hernam Mr. S 4 Fen*  280 De ZOT vjn AANZIEN. Fenton, zoo ik op zyn hoofd een kroon zag die hem een pynlyk hart geeven zoude, ij ben verzekerd dat dit het geval is met de tegewoordige Koninglyke eigenaars, m eene bepaalde Alieenheerfching gei)k de onze wordt den ftaat van den Vorst door den nydi. gen met een kwaadaartfg oog aangezien/en ten zeiven tyde ongemakkelyk gemaakt door eene menigte geduurige twisten tusfehen rechtenen privilegiën aan den eenen kant, en pre, rogativen aan den anderen. Voor het overige, Mynheer William, zal ik nooit wenfehen dat de troon van Groot - Brittanmen door iemand van myn kindsgeaartheid beklommen worde. Ik zoude van zulk een perfoon jalours zyn ten behoeve van myn land Geen volk ftond hardnekkiger voor hunne vry. heden dan de Zweden, tot Gustavus de zoon van Erik den troon beklom. Zyne zeden waren zoo beminnelyk , zyne deugden zoo fchitterend, en hy maakte zulk een gemeenzaain gebruik van alle zyne vermogens, dat zy*e onderdaanen nooit genoeg in zyne handen betrouwen konden. Dan , wat was het gevolg? Zyne opvolgers eigenden zig de magc toe  De ZOT van AANZIEN. 281 toe die zyne goedheid verkregen had , zon. der deeze magt met een gelyk beftier te verzeilen. Dus ziet gy, dat een Vorst van een zeer uitftekend vriendelyk en gemeenzaam ka akter ; van gevaarlyke gevolgen voor een vry volk kan weezen, voor zoo ver by de oogen hunner jalouzy in llaap zou ftreelen , en hen zoo afleiden van die waakzaamheid die 'er vereischt wordt om de inkruipingen van eerzugt buiten te fluiten. Dan Heer William mogen wy uwe paarden niet laaten uitfpannen V Gy moet 'o.n geen heengaan denken eer gy met ons eene gemeenzaame middag maaltyd gehouden hebt? Een avondmaal ook met alle plaizier, antwoorde de fchildknaap. Ik verlaat Londen in den morgen om op een zekere rei/.e te gaan, en zal in eenigen tyd het vcrmaakniet hebben van u te omhelzen. Mr. Fenton gaf toen den Baron een glimlag; onze Harry, Heer William, zeidehy, zag het hof nooit te vooren ; het is derhalven S 5 na-  **« Di ZOT vak AANZIEN. mtuurlykte denken dat by zig daar zeer ver. makt heeft, en dat zyn jong hart misleid is door deszelfs gians en luister. Maar gyheb onlangs verfcheidene hoven gezien : Jif JE de u wat denkt gy van de vermaaken die zy uitleveren? y Dat zy de zotfteVan alle zotte en droog, klugten zyn die ik ooit zag, hernam defchiid<"aap. Alle de hoven die ik gezien heb zy„ byna van den zelfden fmaak. Verbeeld u zei. ve, Mynheer, een toneel of fchouwburg van comedianten zonder aanfehouwers. Zy zyn alle acteurs , en fpeelen alle denzelfden rol van otaatelyke vermaakeiykbeid, cn wafeelvgrillen. Elk tragt te bedriegen, en etel wel werd niemand bedrogen; daar bedieningen by de hand genomen worden om het te- Wat zegt gy hier van, Harry, «ide Mr. Fenton? Ik heb weinig ten voordeele van de acteurs te zeggen, zeide Harry,. maar de actnces geloove ik , verfchaffen een beter ondemoud. Hier begon do Heer William en Mr.  De ZOT van AANZIEN. s8* Mr.Fenton te lachen; cn Harry ging op een wenk uit de kamer, om Huislyk als by geval binnen te brengen. Heer William, zeide Mr. Fenton, daar is een man aan dit huis gekomen, die eens myn leven gered heeft met het gevaar van zyn eigen. Het is veele jaaren geleden en ik heb hem zedert dat toeval niet gezien dan maar onlangs. Ik heb Harry om hem gezonden , op dat gy dc byzonderheden moogt verneemen , en my raad geeven welk eene belooning ik hem daar voor fchuldig ben. Indien de belooning geëvenredigdmoetzyn. aan de waarde van het leven dat hy behouden heelt , geëerde Heer , dan zou ik niet weetcn waar ik de paaien aan zyne vergelding zou ftellen. En in waarheid, Mr. Fenten, uit hoofde van de kennis die ik heden aan u gekregen hebbe houde ik my zeer zyn fchuldenaar. Op dit oogenblik geleide Harry Huislyk by de hand cn liet hem ftaan vlak over den Baronet. Huis-  tU Dz ZOT vah AANZIEN. Huislyk zag hem met alle zyne oogen ftyf aan , en ftond ftom van verwondering Ten laatften riep hy uit, God zegene my ! . Zyn genade zy over my • _ Zoo waar als ik op den Hemel hoope, . dit is zoo ik denk myn jongen Heer! Op die ftem ligte Heer William zyne oo gen op over Huislyk, en zig zyn gemerkten man herinnerende, ftond hy fcbieiyk op en vooruit fpringende, omhelsde hy hem met de gemeenzaamfte genegenheid j terwyl Mr Fenton aan zyne zyde zat en Harry daar Mond, beide bedommeld in hunne aangenaame gevoeligheden. Myn lieve Huislyk , myn oude medgezd myn broeder fpeelmakker! riep de Heer Wil! 1-am hoe in de waereld ontmoeten wy malkander hier , en dat zoo onverwagt. _ Hoe vaart uw vrouw en uwe zoete kleintjes? Ik h00p dat gy 2ea]Je wd £e hujs ge]aten Ja met- uw believen Mynheer zy zyn alle wonder wei in dit huis, dat verzekere ik u,- want,  De ZOT van AANZIEN. ais want, uw Huislyk heeft in waarheid geen ander huis op de aarde. 't Geen gy my verhaalt verwonderd my ten uiterften , hernam de fchildknaap ; geen huis voor u in de heerlykheid en het goed van uwen vriend? welke ongelukken, welke omkeeringen zyn van dat wonder oorzaak? Gaa zitten, zeide Mr. Fenton, ik bidde u gaa zitten. Mr. Huislyk, en geef uwen Heer een naauwkeurig doch omzigtig verflag van dat onnavolgbaar gefpan, Heer Freestoone en zyn Medehelper. Zoo dra Huislyk zyn verhaal beflooten had, van het begin zyner ongelukken tot het geval in de Loots , hield hy fchielyk op en zeide Ik heb iets meer te verzoeken,— maar ik bidde Mynheer my te vergeeven, Het doet my leed uwe vrienden uw gezelfchap te ontrekken; maar evenwel myn Peggy en jongens zullen opgetoogen zyn als zy uw waardig gelaat eens wederzien , dat ik niet kan nalaatcn u te fmeeken hen met die gunst, flegts voor een minuut of twee, te vereeren. Sir  285 DE ZOT van AANZIEN. ' Sir Willam rees op met eene ontrust menschlievendheid in zyn gelaat, en volgde naar een agter kamer, daar Huislyk hem we. der een weinig ophield; en, eer hy hem by zyne Peggy brengen wilde , hem een kort verflag deed van alle verpligtingen die hy had aan deeze wonderlyke familie gelyk hy dezelve noemde. Maar ik bidde u , Myn_ heer, vervolgde hy, laat hen weinig weeten van 't geen ik u verhaald heb , want niets veroorzaakt hen zoo veel moeite als eenig foort van erkentenis. Na een kort bezoek aan Pejgy èn haare kinderen , keerde de Heer William naar zy. ne vrienden terug, met auïk eene inwendige hoogagting en eerbied voor hunne Caracters, als voor een wyl, zyne geesten verflagen en' zyne trekken plegtig maakte. Deeze arme man, Mynheer, zeide hy, is ellendig behaal deld; maar God is oneindig grmïtig omtrent hem geweest dat hy den eiïendlgen fchipbrcuheling op zulk een ftrand als dit is geworpen heeft. Dan dit ontflaat my van geen deel myner verpligtingen omtren: hem. Lei  De ZOT va» AANZIEN. 28? Let wel, Huislyk, ik ben nu meerderjaarig en Lord Leechmoore heeft geen verder gezag over myne zaaken; wesbalven ik, eer ik dit huis verlaate, u een volmagt wil geeven voor het geheele bewind over de heerlykhcid. Ik dank u Mynheer , ik dank u Myn. heer, riep Huislyk, in een foort van verrukking! Indien het niet blykt dat ik u zoo getrouw ben als een ander , wil ik my zelve recht doen met den eerften ftrop aan welken ik hangen kan. Wat de fchobbej'ak Snack betreft , vervolgde de Schildknaap, ik zal hem welweeten te vinden. Hy is aan de executeurs van mynen Vader zeshonderd en zeventig ponden fchuldig. Ik zal die hiftorie aanftonds in proces brengen, en zoo dra dat het field is, zal ik dat geld aan leggen tot een voordeelig oogmerk voor uwen zoon, my vriend Toom; om dat ik evenwel niet verkieze eenige gunst Afen het ministerie te vraagen. Ten laatften op dat gy omtrent de huur niet meer bekommerd behoeft te weezen, wil ik daarvan nooit eenen penning aanneemen , tot voor alle uwe kinderen op eene behoorlyke en braave wyze gezorgd is. O  288 Ds ZOT van AANZIEN, o Mynheer, riep Huislyk, ik zal a! te ryfc zyn, geheel overfïelpt ; ik zai niet weeten waar ik al myne fchatten iaaten 2aJ. Hei «iet zoo hard, myn goede vriend , henrnn Heer William g!imIacnende . gy hebt . mets gehoord van de afkorting die ik vorderen wil. Wanneer ik myn verbiyf 0p het Land boude, zult gy altoos een warme maaltyd, en een koel oxhoofd ook, voor my en inyn gezelfchap gereed hebben. Ac Mynheer, ricp Huislyk, onder voorwaarde dat ik de vryheid mag hebben, van in uw , afweezen.cp uw Edelheids gezondheid uit dat zelfce oxhoofd te drinken. Een ^ conditie, zeide Harry al lachende . En even dankbaar als zy vrolyk is, hernam Mn Fenton Wd Hcer£n ^ ^ een man van vernuft zou het veragten zulke weldaaden zonder zulke voorwaarden aanteneemen. Na dat de klok nagts twaalf uurengefl*, gen , en de Heer Wdliam een teder en aandoenlyk affcheid genomen had vertrok hy b, maanlicht naar London.  De ZOT van AANZIEN. agg De twee volgende dagen werden hefteed in alles tot het vertrek van Huislyk in gereedheid te brengen ; een koets met vier paarden en een Chais , werden gefchikt om hem en zyn huisgezin overtebrengen. De avond voor hun vertrek , verlangde Mr. Fenton dat Huislyk en zyn vrouw by hem in zyn kabinet zouden gezonden worden. Zoo dra zy binnen gekomen waren , floot hy de deur. Myne lieve vrienden, zeide hy , wyl ik morgen mogelyk zoo vroeg niet op zal weezen om een tydig affcheid van u te neemen, zal het ligt zoo goed zyn dat ik deeze droefgeestige bezigheid deezen avond verrigte. —— Daar Mejufvrouw Huislyk, is iets gerings, voor elk uwer dogters om hen zoo wat in de beginzelen van een beftaan te helpen. Ik bidde u , Huislyk, dat gy zorge draagt dat het voor hun veilig bezorgd wordt. Hy ftak drie wisfels op zyn bankier ieder van drie honderd ponden in Peggys hand; toen zig tot Huislyk wenden» de , en hem naauw in zyne armen drukkende , zeide hy , God z.y met u , en met uwe lieve Peggy myn Huislyk, en geef ons allen IV. Deel. T eene  250 Db ZOT van AANZIEN. eene zalige ontmoeting fa dat Land wieaden nimmer fcheiden. De bedroefde Huislyk was buite„ te konnen fpreeken; maar hy rukte 2ig L " vlegte 21g om de beenen van zvnpatroon nTJk?" °Phaareknien en efmkken aan zyne zyde; 0, riep hy ten laatften. Naaste aan mynen God ! o l ts aan mynen Heer en myn God - Z Heer^nmyn Meester, myn Meester en myn Den volgende morgen, voor zonnen op. SET Harry°^^"- ^ kamer van H-sIyk , en omhelsde hem en zyne vrouw Toen kuste en ilreclde hy al de meisjes en nr^vren ieder een **» °m h£m ln huMe gedagtenis te bewaaren wanneer Huislyk en zyne P^CT Dewaaren> armen h« J , y eggy met °Pene ■armen , bevende Hoven Pn > affcheid h.a a ' 'kke 00gen hun „ 7? beg°ndra te kernen. God zy met voor dat ik In den Hemel ben zal ik weder 200 WaardjS ^ gezelfchap 01Ulnoeten. Mr.  De ZOT vas AANZIEN; agj Mr. Fentori oordeelde dat het nu tyd werd ©m Harry's opvoeding te bevorderen , in 't byzonder in opzigt van zyne kennis van de waereld , van de inzigter , vermaaken , zeden, gewoonten, bezigheden en karakters van het menschdoni. Ten dien einde fteldc hy voor om Arabeïla het bewind over zyn geheele huishoudinge in handen te geeven. En eenige weinige weeken met Clement en Harry in London te blyven, om hem daar alles te vertooren wat ■zyne nieuwsgierigheid voldoen , of zyne oplettendheid verdienen kon. Terwyl de koets wagte en zy al boven op Hampfteads berg ftonden, zagen zy de groote Stad in het verfchiet beneden hen , in al haare uitgeltrektheid leggen , en Mr. Fenton riep uit: „ o London, London, gy tombe „ van doöde zielen, hoe vermaakelyk zyt gy „ voor het oog hoe fchoon in uitwendig „ aanzien! maar binnen u boe vol verrotting „ en (tinkende walgelykheden !. uwe hande„ laars zyn alle leerlingen in de verborgen„ heid , van bedrog en misleiding van onI1 2 wee-  29i üe ZOT van AANZIEN. „ weerenheid en ligtgeloovlgheid. Uwe open; „ baare bezigheden worden uur aan uur uit„ gevoerd in knevelaryen en uitzuigingen. „ Uwe geregtshoven zyn werkzaam in het M verkoopen, opfchorten, en verdraai/en der » eewSt'eWd { zy 2vn gellooten voor den » beledIg fen en den behoeftigcn , maar open „ voor de rykdommen van den indringer en H den onderdrukker. Uwe Regeering werd „ menigmaal gebruikt om den inbreuk dier „ wetten die u moesten handhaaven in het " verfaorgen fchoonen fchyn te geeven en » aan te zetten. Uwe liefdadigheden, inge» fchreeven ten behoefte van ellendigen , » jorden door de vertrouwden, verkwist om * de ryken te mesten, daar de dronkenfchap » zwelgt tot walgens toe, daar gulzigheid « oppropt tot benaauwdheid ; en op nieuws u ontlast om maar te proppen. Zelfs hebben « de grooten van uw hof de angst en fchrik » van fchuld weg gelachen , en'als 1 ware „ al de zeiver grofheid, door onveranderde benaamingen en verzagtende uitdrukkinger » verfynd. Terwyl de millioenen die langs " We ftraate» by een troepen en loopen , », om ftrvd arbeiden en worftelen om te ber> „ ko.  De ZOT van AANZIN. soj- '„ komen, van hunnen val, om zig te mesten „ op de magerheid, en wel te vaaren op de „ ruïnen hunner medeburgeren. Uwe aan„ ftootelykheden zyn ftinkend, zy bewaasfe- men en bewolken het gelaat van den he„ mei. De afgrond die u eens verzwelgen „ zal is hol beneden u. Dan de maat uwer „ verfoeijelykheden is nog niet volkomen ; „ en het getal uwer rechtvaardigen heeft nog dus verre het getal dat in het eerfte So. „ dom was overtroffen." Dien avond gingen zy naar de Opera, daar Ilarry zoo geheel gevangen werd. door de fentimenteele fmeltingen en de veranderende overeenftemming der airs , dat by Mr. Fenton verzogt hem toetelaaten, zig, op een of andere inftrument te laaten onderwyzen. Niet volgens myn raad, myn lief, antwoorde Mr. ■ Fenton ; ik wenfche n;et dat gy naar eenig ding tragt waar in gy niet zult konnen uitmunten. De Muzyk is eene weetenfphap die het geheele leven van een Mensch vereischt, om daar in tot eenige voortreffelykhcid te geraaken. Gelyk zy betoverend is in de hand van een meester, zoo verveelend en lasT 3 tig  294 De ZOT van AANZIEN. tig is zy in Iaagere trappen. Uwe levendigfieid is tot waardiger eindsns aangelegd • en lk zou Se'yk men zegt myn kinds tyd voor geen zang willen geeven. Hury bernste aanftonds met de grootfte infchikkelykheid die men zig verbeelden kan, dewyl de wil van zynen zoo geliefden patroon om zoo te zeggen zyn eigen WH was ; en dat hy alleen dezelve weeten moest, om zig in alle tyden en by alle gelegendheden, daarna te fchikken. Eenige weinige volgende dagen werden be. fteed in het bezoeken van den Tour, het bezien der wapentuigen , koninglyke goederen (regalia; &c. van het Monument en den wisfeJbank,- en, ten laatften, in de befchouwing van de plegtigheid der Abdy van Westmunfter met de marmere afbeeldzels en treurige graf' tcekens der beroemdfte dooden ; de phatze gelyk de Heer Fenton zeer aandocnlyk aanmerkt;, daar alle levenden eindelyk moeten woonen. De volgende avond gingen zy naar den Schouwburg om de konften van S/gnor Voïanti, de berugte Italiaauiche postuurmaakers', . koor-  De ZOT van AANZIEN. 2q$ koqrdedansfers en equilibrist te zien. Zulke wonderen zyn nu zoo gemeen datzy naauwlyks meer vermaak verfchaffen; maar in dien tyd, werden zy ontvangen met uitbarstingen en luide toejuichingen van blydfchap. Onze held voelde zig getroffen door gelyke voortreffelykheden zyner eigene gaauwigheid in eenen anderen te zien; en agter de fchermen gaande , naderde hy Volanti in het Fransch : Signor , zeide hy , ik was deezen avond zeer vermaakt door uwe vertooningen, en daar zyn vyf guinies in belooning van het plaizier dat gy my gegeeven hebt. De vreemdeling zag dan Harry en dan het geid aan, met een foort van verwondering. Ik dank u, edele Heer, riep hy uit; myne armelyke konften werden zelden zoo edelmoedig betaald. Ik bidde u, hoe lang blyft gy hier ? Omtrent een veertien dagen nog, en dan denk ik met believen van uwe Edelheid, London te verlaaten. Maar eer ik gaa , heb ik voorgenomen my eenigen naam natelaten. Een dag of twee voor myn vertrek, wil ik vliegen van de fpits van St. Clements Kerk, voor de oogen van al het volk; en dit wil ik gratis doen, of liever in T 4 er-  ■206 De ZOT van AANZIEN. erkentenis der weldaaden die ik in ditKoning. ryk ontvangen heb. Maar is het mogelyk uw voorneemen uittevoeren ? Met alle gemak en veiligheid, Mynheer; ik heb byna het zelfde drie maaien in Duitschland en eens te Madrid gedaan. Hier kreeg Harry een vreemden inval, en een wyl tyds zig bcdagt hebbende, zeide hy, wilt gy my toelaaten den Leidsman in dit ge', vai te weezen ? Staa my alleen toe, den dag te bepaa'en , en het berigt op te Hellen, en ik zal u daar voor twintig guinies prefent doen. Accoord Mynheer, riep Volanti, en twintig duizend dankbetuigingen voor de gemaakte verbintenis. Neem dan deeze twintig guinies in bevestiging van ons contract; myn knegt die daar is, zal u zeggen, of wyzen waar gy my vinden kunt. Dien avond, befpeurde de Heer Fenton aan de maaltyd eene ongewoone vrolykheid in de fpieren van zyns iievelings zoet opregt gelaat. Myn Harry, ik vind, zeide hy, dat gy niet altoos uwe geheimen aan uwe vrienden mede deelt t hy heeft zeker iets fcheiraagtigs in net hoofd.  De ZOT van AANZIEN. 29? hoofd. Magicum calles, Mynheer, zeide Har. ry; gy zYl een bezweerder dat is zeker. Wel, Mynheer, gy weet het gemeen heeft my van myn geboorte af den naam van een Zot gegeeven; Homerus zegt de wraak is zoo zoet ais de honig aan de tong ; dus ben ik op myn beurt in gedagten gevallen hoe ik het gemeen best in een zottelyk licht zal ftellen. En hoe zult gy dat verzinnen.Harry? Alleen door te handelen naar het oude fpreekwoord, dat een gek 'er veelen maakt. Maar ik bidde u ondervraag my niet naar de wyze eer ik iets ter uitvoer gebragt hebbc. Dc volgende dag zynde Dsnderdag, gingen zy alle in Mr. FentoHS koets, naar Smitbficld, daar eene groote menigte van tenten opgellagen, en verfcheiden grappen cn pantomimes , bereid waren, in navolgingen van den aait van Bartholomeus markt. Het weder was fchoon en kalm, en zy lieten de glazen neder op dat zy zonder hinder mogten zien wat 'er te zien was. Hun koets hield juist ftil voor een reizend Heilage , daar een fnaak , die in zyn enkele r 5 Per"  *9S De ZOT va» AANZIENT. perfoon , de twee gewigtige bedieningen van tuimelaar en potfemaaker uitvoerde do0r zyne beurteiingfehe gaauwigheid en redeneerkunde zy„ best deed om de loftuitingen en «et gejmch der aanfchouwers uittezuigen. Onder de aanfchouwers was een boer die trekkebekken, u, alle opgetogene venukking *e aan geestdryvery toegefchreven kan worden Terwyl zyne aandagt dus ingekluisterd was, kwamen twee guitagtige boeven, en ontknoopt zyn zadel, en ligten hem met dezel. voaan weerzyden op, tot een derde van de broeder chap , 2yn muile2e] vgn onder *«* leide, en een vierde met een driebeend Paard kwam, zoo als daar de wy ven hun lin. nen opdrongen, en dit onder den zadel gettokenhebbende, gingen zy in vrede heenen. " Hét gemeen was zoo vermaakt by deezeaart'gefoort vandievery, dat dezelve in plaatze van door haar gefluit te worden, veel meer é de om bun gejuich en geroep te vermeerderen. Harry fchaterde en lachte ook over tograp. Maar, toen hy het beest zag weg lei-  De ZOT van AANZIEN. 209 Jeiden, en dat de verwonderde eigenaar, by zyn bukken om den teugel te grypen vry onzagt op den grond nederviel, werd zyn hart vervuld met medelyden, en uit de koets fpringende, maakte hy allen fpoed die het gedrang hem wilde roelaaten, en den muil ontdekkende, bragt hy ze den eigenaar weder terug. Daar vriend, zeide hy , daar is uw beest weerom; draag in vervolg van tyd zorge dat zy uwe tanden niet lleclen. Ik dank je, jonge Heer, zeide de kinkel, wyl gy zoo braaf geweest zyt van myn ezel terug te brengen wil ik nooit de man zyn die u voor het recht wil roepen. Ik heb veel verpligting aan uwe infchikkclykheid, antwoorde Harry; dan ik bidde u laat my het vermaak hebben van u veilig omgezeten te zien, dit zeggende hield hy hem den fcygbc-ugel, terwyl de fchofFert op fteeg en zeide: Wel, mvn Jonge, heel wel, als wy malkander eens tp Croydon ontmoeten, zullen wy zamen een kannetje drinken. Des avonds, gingen zy van het Koffyhuis naar Davids harp in dc F!:.etftraat, om Marmulet te hooien, de berugte Genueefche Mti- zi>  300 De ZOT van aanzien. -i en andere inftrumenten fpeelde, welkerfi„( a Zy namen Mr. Jacob met ,f ^nrng tedeelen, en werden naar een &roo aan de deur betaalde. De kamer was verdeeld in een aantal Loges - welke elk ge«Ifchap atondeUyk den door deonn3volSelykeui£voeringvandcn Een vl Bourgogne wyn, werd voorden Heer Fenton en 2yne vlieadeD fa n ~  De ZOT van AANZIEN. 301 my dat ik dat hoore, zeide Mr. Hilton, om dat ik uit de Stad moet. Daar kan ik een voordeeltje by hebben, zeide Onbezuisd; gy meet my uw domino leenen. In waarheid, ik kan niet; zy is in een plukhaarpartvtje aan veters gefcheurd, toen ik van de laatfte masquerade kwam. Leen my uw masqué dan. Die is ook op dien tyd verloeren , maar waar toe doch kond gy een masqué noodig hebben? Ik houde my verzekerd niemand zal dat voor een na« tuurlyk aangezigt houden. Myne is de tronie van Mars , Hilton ; de uwe die van Adonis met welke geene hedendaagfche Venus gefmeeten wil weezen. Ik beloove u, ik wil nu met ons een leger van zulke jackhalzen tegen de kermis uittarten. Zoo fchaamteloosheid het gebrek van ander krygstuig vervullen kan, geloove ik dat gy wonderen doen zult, Onbezuisd. En dat doet het, myn Vriend. De Vrouwen beminnen niets van hun eigen beeld dan in den fpiegel. Zy veragten alles wat naar eenige tweeflagttghcid in de fexe zweemt. Terwyl dat geen dat gy fchaamteloosheid noemt , haare zedigheid verfchoont, haar de vertoonins; van eenig voordeel aan haare zyde geeft, en het vermaak van zig zelve veel op haa>  Soa De ZOT vaw AANZIEN. haare eng-meene deugd te laaten voorftaan ; mdren het gebeurd dat zy zig verdedigen willen. Egter wyl gy my een compliment gemaakt hebt over myne iioutmoedigbeid wil k dezelve by deeze gelegenheid op den toets zettenen naar zyn Excellenties bal gaan , Z0Dder eenige andere tronie dan die weke denatnnr myin haare groote goedheid gegeeven heeft.' Toen ons gezelfcbap weer naar hun Lo-ement ging, zeide Mr. Fenton, Harry hebt % geen zin om naar deeze Masquerade te gaan? Wel Mynheer, wyl ik * nooi£ * ^ *>en heb, zou het mogelyk niet kwaad weezen myne nieuwsgierigheid voor eens in myn leven te voldoen. I„ waarheid, zeide Mr. Fentoay* wenschte dat zy in dit Koningryk nooit ^gevoerd waren , zy zyn hulpmiddelen tot eferlej hsten, en geeven een fchoone couleur aan de ongebondenheid. Egter voor eens in uw leven zal het u vryftaan, myn Harry. ft bidde u zeg my, Mynheer, zyn zy vry vermaa*elyk? zy zouden zeer aangenaam weezen myn hef, indien het volk waarlyk de karakters mtvoerde die zy vertoonen willen. Maar in het Ce§end<*l, zy hebben matroozen die geen een  De ZOT van AANZIEN. 303 een ftreek van het compas nog geen een touw van het fchip kennen. Schaapherders en Schaapherderinnen , die nooit de mille tongval van de Stad ontloopen zyn. Indiaanfche Koninginnen die niets van hunne onderdaanen noch beftier te zeggen weeten. Goden en Godinnen volftrekt onwcetende van hunne eige» ne gefchiedenis in de verdgtzelknnde. En Italiaanfche Cardinaalen, die u in de fpreekwoorden der Yorksfhirifche Vosfejagers toevloeken zullen. Maar hoe zullen wy aan Loodjes komen Harry? Ik wil daarom by niemand myner vrien. den verzoeken , uit vreeze dat het ontdekt wordt dat wy in de Stad zyn. o Mynheer, zeide Mr. Jacob, ik ben bekend by zyn Excellenties major domo, en kan u zoo veel Loodjes leveren als het u behaagt. Mr. Fenton nam nu de befchikking van Harry's karakter en kleedi g op zig. Gelyk , zeide hy, de eenvoudigheid van uw gewaad dus rerre een masqué en vermomming van uwe inwendige voortreffelykheden geweest is, zoo zal nu de luister uwer kleederen, aan den  3«4 De ZOT vaw AANZIEN. den anderen kant, de eenvoudigheid uwer zeden vermommen en bedekken. Omtrent twee uuren voor het openen vanhet bal, kleede Harry zig in een zwart domino , en ftapte in een huurkoets met Mr Jacob, die beloofd bad hem by zynen vriend inteleiden, ten einde hy de onderfcheidene verngtmgen der toneelen weeten mogt eer het fpel een aanvang nam. De major domo ontving Harry met alle vrien. delykheid; want hy hield zyn masqué in zyn hand, en de beminnelykheid van zyn gelaat fcheen met een byzonder luister door de zwartheid zyner klederen. Na dat zy de verfcheidene vertrekken bezogt hadden, gingen zy door een groote zaaj en kwamen dooreen verwulfde gang, in een •foort van Saloon, aan welks boveneinde'een voetftuk was van omtrent vyf voeten hoog op welke te vooren een beroemd namaakzcl vax den Hercules van Farnefe geftaan had. Hmy bezag het aandagtig: en kreeg eer. fchie-  Dé ZOT na AANZIEN. föj fchielyken inval, hy wierp aanftónds zj'nkleesf af, pakte het daar by leggend masker en de gevleugelde heimet aan, greep zyn caduecus met zyn regter hand , en zyn linker zettende oj» het boven eind van den pedeftal, wipte hy daar fhel op, en plaatfte zig zelve in de houding, in welke de beeldhouwers hun Mercurius ftellen, wanneer hy gereed is om te vliegen» Zyn hoofdftuk was van dun verzilverd doch' gepolyst goud , te zamen gegespt door vier earbonkelfteenen. Zyn zyden opperklecdjé overtrof den tint van het Egyptifche hemekblaauw. Het was naauw om zyn lighaam toegehaakt met esmarande haaken , welke aan de fchoonhcid zyner geftalte een onnavolgbaar voordeel gaaven; en over 't geheel in eene hemelfche bewolking; daar men gezaaide Harre» zag van verfchillende grootte, alle gepoederdmet diamanten. Op het oogenblik dat Harry zig zelve in deeze houding Helde, fprong de major domo zeven of agt Happen agter uit, hy hief zyne handen op, met Haaiende oogen, en een mond van opene verwonderingen, riep eindelyk uit? JV. Djeel, V ftaa;  go5 De ZOT van AANZIEN. ftaa zoo een weinig, myn zoete jonge Heer! zoo als gy voor een minuut ftond , en gy zult my onuitfpreekelyk verpligten , ik wil voor altoos de uwe zyn. Zoo gezegd hebbende ging hy heen , hy liep naar een naby gelegen vertrek , daar hunne Majesteiten , met de princes van Denemarken , de Princes van Hesfen en de voornaamlren van het hof vergaderd waren , hy zeide luidkeels, dat hy de grootfte zeldzaam, heid vertoonen kon, die het menfchelyke oog ooit zag. Zy reezen alle haastig op, en volgden den Graaf en het koninglyke paar op de hielen , zoo digt als de welvoeglykheid maar eenig. zins wilde toelaaten , tot zy aan de Zaal kwamen, daar zy met verwondering, de perfoon, het gelaat, de houding en den opfchik van onzen held befchouwden. Zommige twyffelden, maar de meeste geloofden dat het een wezenlyk beeld was, daar om zyne voortreffelykbeid geplaatst ten einde de aanfchouwers te verrasfen. Mr. .Fiel.  De ZOT van AANZIEN. 370 Fielding, die'een beroemd oudheidkenner, en in waarheid dat geen was, 't geen luiden van fnlaak een elegans formarum fpectator noemen» riep met eenige verheffing van ftem. Nooit, nooit, zag ik zulk een fchoonheid van evenredigheid , zulk eene rondheid van hoeken; waar, waar Mylord, zyt gy aan dat onfchatbaar meesterftuk gekomen ? Anderen riepen: Phidias , Phidias zelfs heeft nooit zulk een beeld gemaakt; alle de werken van Praxiteles zyn niets daarby! De Graaf was egter van het bedrog wel verwittigd, en wist dat onze Mercurius geen deel van zyn eigendom was. —— Zoon van Maja, zeide hy overluid, wat nieuws brengt . gy uit den Hemel? Een boodfchap van1 mynen Vader Jupiter , aan haare Majesteiten , zeide Harry. En ik bidde u wat mag uw boodfchap behelzen? Zaaken van het uiterfte gewigt; dat zy de begunftigde plaats bekleeders van mynen Vader op de aarde zyn. En dat, zoo lang hunne majesteiten het gebied voeren over een vry en gewillig volk, zy veel grooter zyn dan ofzy over een geheelal van flaaven heerschten.—V 2 AU  308 De ZOT vak AANZIEN. Alle bromden hun toejuiching en verwonde» ring uit. —— Hy moet het zyn, zeide de Koning , ——. het kan geen ander weezen , riep de Koningin. Albemarle , fluis¬ terde zyn Majesteit in het oor: wy hebben deezen knaap voor den onzen gemerkt, houd uw oog op hem, en doe uw best oan hem voor ons te verbinden. Harry ondertusfcben, zyn Hemelfche boodfchap afgelegd hebbende, vloog als een veder van zyn post , hy floeg zyn mantel om , en verdween in een daar aan verbonden cabinetje. Het gezelfchap begon thans te verzamelen, en Harry kioop uit zyn fchuilplaatze, hy deed zyn wolk om zyn Luchtkleedje, en mengde zig onder den hoop. Mr. Clement had Mr. Fenton verzeld in domino's. Zy ontdekten Harry fchielyk, en waren zeer vermaakt met het berigt dat hy hun gaf van zyne verandering in een beeld. Terwyl het gezelfchap zig verdeelde in koppels en praatpartyen , trad een verfchynzel 1 bin-  De ZOT van AANZIEN. 305 tinnen dat alle aandagt tot zig trok. De geëerde Majoor Gromley, de vrolykfle en vetfte jongeling van het Koningryk , naderde zondér masker, in vrouwekleederen met een flab cn fchorteldoek voor. Hy had een groot rondom van brood met boter in zyn eene hand, terwyl Lady Botje Minit, een oudagtige Dame van drie voet hoog, zyn Leibanden hield met de Linkerhand, en in haar regter zwaaide zy een berkenroede van uitgeftrekt gezag. Zyn gou. vernante drong hem voorttegaan, en fcheen hem over zyn talmen te bedreigen; terwyl de grappige, breede, zotte, vrolyke half lachende , en half krytende, kindertoot van een majoor, een algemeen geluid van lachen verwekte , by allen die 'er tegenwoordig waren. En dit is genoeg om ons te overtuigen dat dc uitvoerders van het oude Toneel fpel mogelyker wyze in maskers, de driften der natuure konnen wakker maaken. Geen voortreffelykheid van ftem of houding, geen beweging of vertooning konnen opweegen tegen de verberging van de onmiddelyke tolken der ziele, dc levendige taal der oogen , en de verlcbeidene uitdrukking van het gelaat. V 3 Na  3io Dje ZOT van AANZIEN. Na dat de Majoor op zyn gemak de geheele lengte van de zaal rond gewandeld, en zyn rol meesterlyk gefpeeld had, vertrok hy om zig te ontkleeden en in eene andere gedaante voor den dag te komen. Ondertusfcben kwamen twee vrouwsper. foonen in, in een zeer zeldzaamen opfcbik, de eerfte was gekleed in eene uitgeleezene verzameling van Engelfche cn Schotfche Liedjes, van Chevy-Chace en het overblyfzel van Hardi-Canutus af tot Barbara Allen en de kindertjes in het woud toe. De andere was van boven tot onderen met fpiegeltjes behangen. Onmiddelyk verzamelde de menigte zig om haar. Alle die gerust waren dat hunne eigene lotgevallen boven die van anderen gefchat moesten worden, beweezen hulde, in een kringend gedrang, aan de Koningin der fpiegeltjes ; terwyl de weinige die leering beminden vlytig waren in de opwagting der fchoone die met weetenfchap bedekt was. Dan de fpie. gel Dame behield haare aanbidders niet lang; haar glaasjes waren alle zinnebeelden hunner eigene gemoedsgefteldheid, en vertoonden het men-  De ZOT van AANZIEN. 3" menfchelyk geflagt in deszelfs lelykfte licht; zommige verlengden, anderen verwyden hunne voorwerpen bovenmaate, terwyl anderen ze geheel veranderden enhetonderfte bovenkeerden. Alle floopen weg in weerzin van zulke verbeeldingen van hunne eigen perfoon , en de weeromkaatzende Dame werd overgelaten om alleen te blinken. Die 'er vervolgers intrad was een Goliath geheel gedost in ftaal. Hy naderde met langzaame en majestueufe treden, naar de wand ter zyde der zaale en een vies Champagne wyn vraagende, haalde hy ze ledig zonder ze eens van zyn hoofd af te neemen. Toen vroeg hy een tweede, en derde, en zoo voorts, tot de keldermeester, die lang uitgezien en verlangd had dat hy afdruipen zou, vry gemelyk naar zynen Heer liep, en half fluisterende , zeide Mylord, uwe kelders zullen naauwlyks voorraad hebben om den dorst van een enkel man die hier is te lesfehen ; hy heeft al vyftien vlesfchen Champagne wyn binnen geflagen, en heeft nog niet genoeg maar roept om meer. Geef hem dan vyftien oxhoofden, hernam de V 4 ' Graaf  31* Be ZOT van AANZIEN. Graaf lachende: en, indien dat nog niet ge» uoeg is zend dan om meer. Op dien tyd, was de opgevulde kampvegter van de wandzyde geweeken, met een groot drinkglans in zyn hand wandelde hy tot in het midden van het gezelfchap. Hy haalde een klein inftrument, 't welk vast gehegt was aan eeo zeker gedeelte van zyn dubbeld gevoerde wapenrusting, hy vulde het glas tot aan den rand , hy ontgespte het laagfte gedeelte van zynen beverhoed en eene Peruviaanfche Princes naderende die vlak tegen hem over ftond. Vergun my de eer, Mevrouw, zeide hy, van uw Hoogheids gezondheid te drinken. Zoo als hy dit zeide was het nat in een oogenblik weg. Zal het uwe Koninglyke hoogheid, vervolgde hy, behaagen onze Europeifche wynen te proeven? Ik ben u verpligt, Mynheer, zeide zy, ik heb juist dorst; toen haar masker afwerpende, haalde zy hem ook tot den bodem ledig. Haar medgezel, een blinkende Arkadifche Dame naderde en vraagde om dezelve gunst. Toen een derde en een vierde Dame, en verfcheiden anderen in eene geregelde opvolging, die hy alle gunftig voldeed, tot hy byna uit-  De ZOT van AANZIEN. 313 |»kgeput was. Toen (tonden eenige mannen by hem aan om ook een glas te hebben ; neen, neen, Edele Heeren, zeide by, gaa cn dien u elders ; ik ben alleen een koopman voor Da* mes, ik breng geene Liceurs voor laagc mannelyke dieren. Onze oude kennis, Mr. Onbesuisd, had het volgens zyne belofte zonder masqué gewaagd. Na hier en daar rond gezien te hebben naar eenig' voorwerp voor zyne geestigheid , vervoegde hy zig by eene Dame van eene fchoon gelaat cn levendige houding. Na dat zy eenige gefprekken gewisfeld hadden , die meer vinnig dan zagt waren, meer vernuft dan verftand bezaten , verzogt hy om een begunftigd air en leide zyne fchoone tot een menuet, welke zy beide asfez bien uitvoerden. Nu begon hy vuuriger in zyne addresfen te worden. Indien uw gelaat, Mevrouw, zeide hy , beantwoorden zal aan de betoveringen van uwe leest en dc Syrene in uw ftem , ik bidde u dat masqué voor altoos aan te houden, V s de  314 Dc ZOT vak AANZIEN. de behoudenis van het menschdom is in myn verzoek betrokken. Maar onder/tel, zeide zy , dat myn gelaat een teger.gif tegen het gevaar myner ander e bekoorlykheden is ? Dan fmeek ik ü Mevrouw laat my het boven al zien , en maak wat fpoed bidde ik u , eer ik niet meer te helpen ben. Ik zie zeide zy trillende, ik zie dat gy reeds meer dan half een dood man zyt; arme ziel , ik heb medelyden met u , en heb voorgenomen u in eenen geheel den doodfiag te geeven , met oogmerk om u maar fchielyk uit uw pyn te helpen. Dit gezegd hebbende, trok zy haar masqué op eene zyde en toonde hem jndedaad een zeer beminnelyk gelaat: dan wyl zyn vloed van complimenteufe welfpreekendheid , juist op het doorbreeken was, riep de Lady: Hou Mynheer , ik wil geen eene fyllabe hooren, tot dat gy my eerst het compliment wederom betaalt dat ik u gemaakt heb, en laat my zien wat gy onder uwen grynshebt. Hier ftond Onbezuisd, in fpyt zyn* fchaamteloosheid ftom van verwondering. De Dame fchaterde van lacfeen ; deeze boert verfpreide zig als een loo.  De ZOT va» AANZIEN. gif ioopend vuurtje; het gelach werd algemeen; alle oogen waren op den armen onbezuisd gellagen, en honderd tongen riepen in eens uit, uw masqué, myn Heer, uw masqué af voorde dame! Dit was meer gevergd dan menfehelyke moed kon uitftaan. Onbezüiad keerde terug in eene fchielyke verwarring en leed billyke ftraf voor de vermetelheid van zyn fnoeven op de gemakkelykhcid met welke hy overwinningen op de fexe behaalen kon. Onze Held had zig dus verre fchuil gehouden, hy was heimelyk verlegen over zyn fchitterende opfchik ; maar, op Mr. Fentons begeerte, leide hy zyn mantel af, en oogenblikkelyk waren alle oogen op hem gevestigd. Om dit gekyk te vermyden, mengde hy zig in het gedrang, daar een geheele menigte omkringende dames hein veeleniets beduidende vraa* gen deeden, welke hy zeer grappig byna op eene even min beduidende wyze beantwoorde. Ten laatften verfcheen 'er een Diana, wier diamante maan, een princelyk Losgeld waardig was. Zy vatte hem zorgeloos by de hand, cn zeide, kom broeder Mercurius , laat ons aan  315 De:ZOT van AANZIEN. aan deeze ftervelingcn vertoon en wat hcmc'i::gen, doen konnen. Leid my waar het u behaagt, Madam, zeide Harry, ik kan in den weg niet misfen, terwyl ik onder begunftiging van zoo fchoon een maan wandeie. De Lady riep naar het Orchest om een Sarabande en zy alle maakten plaats, en vesti2den hun aandagt op de beweegingen van zoo fchoon een paar. De dans begon , en de aanfchouwers verdrongen om zoo te zeggen hunnen adem, uit vrees van hindernis te geeven of te ontvangen. De uitvoerders Hapten muzicaaf, hunne actie was de bevalligheid zelve,.en zy fcheenenmet moeijelykheid gehouden te worden op den grond over welke zy zig bewoogen. Zy eindigen den dans en de vérgaaering bleef ftom van verwondering , tot zy losbarstte in een algemeen alarm van loftuitingen. Mr. Mercurius, zeide Diana, dc gefcbiedcnis van Argus zegt ons dat gy gewoon waart de luiden in flaap te fusfen; maar tegenwoordig hebt gy alle oogen wakker gemaakt. Ach, Me-  De ZOT van AANZIEN. 317 Mejufvrouw, antwoorde Harry, indien ik vermoed had dat de maan deezen avond zoo helder zou gefcheenen hebben, ik zou wel een ander karakter hebben aangenomen Welk een karakter, bidde ik u? Dat van Endymlon, Madam. Ik wcnschte, fluisterde zy hem in, dat gy een Prins waart of ik een boerin was,- en dit gezegd hebbende, wendde zy zig van hem af en mengde zig onder den hoop. Hierop werd Harry door een fchaapherderin aangedaan , en vervolgens door eene non. Maar hy wees met zoo veel fatfoen als moge. lyk was van de hand, de kudde van de eene op te pasfen, of oorzaak te geeven tot het verbreekcn der geloften van de andere, hy bragt haar onder het oog dat zy den fluyer reeds aangenomen had. De jonge is een Zot, zeide zy; ik weet het, zeide Harry. Toen kwam eene Heidin,zy vatte hem by de hand, wilt gy goed geluk gezegd weezen, Mynheer, vroeg zy? In 't geheel niet, myne zoet luidende casfandra, antwoorde Harry; Iktragt boven alle dingen de kennis van myn toekomend lot te vermyden. Kennis, Mynheer, is r ÏB^  313 De ZOT van AANZIEN. indedaad wenfchelyk, bovenal, voorkennisNeen, zeide Harry, de voorweetenfchap van kwaad moet de ellende verdubbelen; en de voorweetenfchap van goed zou my door de verze kering van het zelve, alle hoop benemen, en hoop is een genoegen dat mogelyk boven de bezitting zelfs te verkiezen is. Zeg my, Myn ■ heer, en zeg my eens openhartig, hebt gyooit het meisje gezien dat gy zoudt konnen beminaen? Ja, Mejufvrouw, ik heb 'er twee of drie gezien voor welke ik eene zeer tedere vriend, fchap gevoelde, maar geen ééne voor welke ik eenige drift heb op gevat. Ach dan , Mr Mercurius , zeide de edele waarzegfter, verlang ik alleen het laatfte proefftuk van 'u; als ik dood ben , wees dan zoo lief van myne vnendelyke geest naar de Elifeefche velden te geleiden en ze met die van Dido en andere ongelukkige minnaresfen te vereenigen. Zoo dra zy dit gezegd had keerde zy zig om en vertrok met eene zugt die onzen held door hart en nieren ging. Het gezelfchap begon nn te fcheiden, als de Graaf van Albemarle Earry naderde, hem een  De ZOT van AANZIEN, 319 een weinig ter zyden nam, en zyn arm over zyn fchouder leggende , drukte hy hem naar zig toe en zeide: Myn lieve jonge wat hebt gy my deeze nagt veel eer gedaan; ik bidde u verdubbel die gunst aan my, door u zoo fpoedig en dikwyls weer te laaten zien als u mogelyk is. Nu moet gy niet gaan voor dat hunne Majesteiten u gefproken hebben. Deezen avond niet, met believen van uwe Excellentie, antwoorde Harry, op alle andere tyden zal ik be* reidvaardig zyn om hunne Majesteiten op te wagten en te dienen, zonder eenig masker. Den volgenden morgen was Mr. Fenton zeer verwonderd door een bezoek van den gtootea man. Onder bet ontbyt, drong de Graaf'er fterk op aan om Harry ten hove te hebben, en beloofde hem alle eerampten en voordeden over welke de kroon te befcbikken had. Gy moet het my vergeeven, Mylord, zeide Mr. Fenton, ik wil zeer gaerne nog twee honderd duizend ponden fchieten tot zyne Majesteits tegenwoordige ondejneraing tegen de Franfchen, die ik als onze natuurlyke en heilzaarte vyanden aanzie, zy zyn ten onzen aanzien"t geen Carthago omtrent Rome was, zy houden ons  320 De ZOT van AANZIEN. ons bezig , en beletten een warziek volk op hunne eigen medeburgers aan te vallen. waarheid, Mylord, ik verlang mynen koning, lyken meester in alle opzigten te dienen be» halven met de offerhande van myn kind. Ik kan niet van hem fcheiden zoo lang zyne opvoeding niet geheel volkomen is; en zoo hy dan aan myne oogmerken beantwoord, twyf. fele ik niet of ik zal nog al onwilliger weezen dan ooit om van hem te fcheiden. In den agtermiddag begaf ons gezelfchap zig naar den Tour, om de berugte hiftorie van den grooten Leeuw met het kleine hondje zoo wel te zien als zy ze gehoord hadden. Zy vonden de plaatze opgepropt van volk en waren verpligt drie dubbele pryzen te betaalen , uit hoofde van de nieuwigheid der vertooninge; zoo dat de bewaarder, in korten tyd, al een goed fommetje vergaderde. Het groote hok op het voorplein was bezet met een beest dat uit hoofde van deszelfs voortreffelykheid, 's Konings Leeuw genoemd werd;  DE ZOT va» AANZIEN. 32* trerd ; en die terwyl hy de grenzen van zyn' naauw gebied omwandelde, door een klein en zeer fchoon Spaansch hondje verzeld werd , die om hem huppelde en fprong, en zomtyds tegen hem fcheen te knorren en na hem te byten ; het dier evenwel , hield dan met veel vriendelykheid zyn hoofd naar beneden , terwyl het kleine fchepzeltje zyn ontzachelyke bek likte en ftreelde. Hunne hiftorie vertelde de bewaarder op deeze wyze; Het was de gewoonte dat alle die niet ih ftaat of onwillig waren hunne zes Huivers te betaalen, een hond of kat mede bragt als een ofFerhande aan den Leeuw in plaatze van geld aan den bewaarder. Onder anderen had een jongen een aartig Spaansch hondje van de ftraat' opgenomen , die dus met den Leeew in het zelfde hok opgeflooten werd. Aanftonds begon het kleine dier te fidderen en te beeven, en boog zig en ging op zyn rug leggen, ftak zyn tong uit, en hield zyn pootjes om hoog , in eene fmeekende houding, ah in erkentenis van meerdere magt, en in het bidden om bermhartigheid en medelyden. De dierlyke Heer bezag het intusfehen met een oog van wysgee' IV. Deel. X rl»  $ul De ZOT van AANZIEN. ijge befpiegeling in plaatze van het te ver* fchcuren. tiy klaauwde over hem met zyneene poot, hy wende hem met zyn anders péot, hy herook hem, en fcheen nader ken. nis. met hem te willen maaken. Toen de bewaarder dit zag, bragt hy eea goede voorraad van zyn eigen tafelfpyze; maar de Leeuw ging van verre liaan en weigerde te eeten, hy hield geduurig zyne oogen op het hondje, als wilde hy hem uitnodigen om zyn voorproever te weezen. De vreeze van bet kleine diertje ten laatffien wat vermin, derd en zyn eetlust door den reuk der fpyzen gewekt zynde, naderde hy dezelve fchoon ,;eer traag en beevende , en waagde het te eeten. De Leeuw kwam ook zagtjes op, hy. begon mede te eeten, en zy eindigden hunne maaltyd-te zamen als zeer' goede vrienden. Van dien dag af vingen zy eene zeernaauweirrie.idfchap aan, eene vriendfchap die aan de. Zyde van den Leeuw in alle mogelyke liefde «n tederheid, en aan de zyde van het hondjein ha fterkfte vertrouwen en de dapperfte onvertzaagdheid beilond ; in zoo verre dat hy zjg  Dé ZOT van AAN'ZIEN. 343' zig tusfchen de pooten en onder de kaaken v'an zynen vreesfelyken patroon te fiaapen leide. Een Heer die het Spaansch hondje verloo» ren, en een belooning van twee guinies aan den vinder beloofd had, hoorde ten laatften van het geval, en ging- zyn hondje terug eis. fehen. Gy ziet,'Mynheer,' zeide de bewaar-der, het zou groot jammer weezen twee zulke tedere vrienden te fcheiden. Evenwel zoo gy op uw eigendom blyft aandringen, dan moet gy ir zeifs de moeite getroosten van hem wederom te krygen; dit is/ccn taak die ik om geen vyf honderd gut-nies op my wil neemen. De Heer vloog in toorn cp, doch befloot liever het beestje te laaten blyven, dan eenig perfonecl gefchil met den Leeuw te hebben. ' Dewyl Mr. Fenton nieuwsgierig Was om de twee vrienden te zamen te zien eeten, zond hy om een twintig ponds ftuk osfen vleesch, 't' welk vervolgens aan (tukken gefneden en in het hok geworpen werd; aanftonds kwam het kleine dier dat op dien tyd de meeste honger fcheen te hebben, en-wilde :allss- voox zig zei- x 2 ve  3*4 r>a ZOT var AANZIEN. ve houden, en zyn pooten op de fpyze zetten* de knorde cn kefte hy, en vloog den Leeuw onverzaagd in het aangezigt. Dan het edelmoedige fchepzel, in plaatze van zig door zynen magt'doozen medgezel beledigd te agten , fprong agter uit en fcheen verfchrikt op de woede van den aanvaller, en haakte naai geen Huk van het eeten, tot dat zyn gunfteling hem daar toe zwygende verlof gegeeven had» Toen zy beide verzadigd waren, ftrekte de Leeuw zig uit en zig omgewend hebbendeging leggen, met een blykbaar oogmerk om te rusten dan zyn dartele medgezel wilde hem dat niet toelaaten. Hy huppelde en fprong ora hem, kefte naar hem krabde cn fcheurde aan zyn kop, met zyn pootjes, trok hem by zyn oor , cn beet en fcheurde hem weg; terwyl het edele beest by dit alles geen aandoening •vertoonde dan die van vermaak en infehikkelykheid. Dan laat ons tot het treurig uiteinde van dit: zeldzaame geval komen ,• een geval dat aan veelen bekend is, wyl het by overlevering van «ien Vader en Zoon is overdragen. Om.  De ZOT van AANZIEN. 355 Omtrent twaalf maanden daar na, werd het kleine Spanjoletje ziek en ftierf, en liet zyne liefhebbende patroon de ellen Jigfle aller fchepzelen. Voor een tyd lang, fcheen de Leeuw zig niet anders te verbeelden dan dat zyn Lieveling in flaap was. Hy g ng voort met-hem te bereiken, te verroeren, met zyn poot over hem heenen te ftryken; maar toen hy vond dat alle zyne poogingen om hem wakker te maaken vrugteloos waren, liep hy het geheele hok door met een fnellen en rusteloozen flap, dan bleef hy ftil liaan en zag op hem neder met een bepaalde en kwynende houding; nu ligte hy zyn hoofd weder om hoog, opende zyn verfchrikkelyke muil, en bragt verfchciden minuuten agter een , een afgrysfelyk gebrul voort, gelyk aan een afweezige donder. Men poogde te vergeefs, hem het lighaam te ontneemen ; hy hield daar een geduurige wagt over en dulde niet dat het aangeraakt werd. De bewaarder tragte toen het beest op allerleie fpyzen te onthaalen, maar hy keerde van alles wat hem aangeboden werd met weerzin terug Hierop lieten zy verfcheidene levendige honden in het hok, die hy aanftonds X 3 aan»  326 De ZOT vis AANZIEN". aanftukken fcheurde dcch hun leden op 3en grond liet leggen. Zyne driften dus ontfto» ken zynde, zette hy zyne klaauwen in de planken en haalde daar groote fplinters uit, dan , wortelde hy tegen de yzers van zyn hok. en fcheen razend wyl hem belet werd de geheele waereld te verfcheuren. Als ten eenemaale afgemat, iïrekte hy zig eindelykbydeoverblyfzelenvan zynen geliefden medgezel over den grond uit, haalde het doode hondje met zyne pooten naar hem toe, en leide hem aan zynen boezem ; hierop begon hy zoo ysfelyk en aaküg te brullen, als wilde hy het verlies van zyn kleine fpeelmakkertfe den eenigen vriend, den eenigen medgezel die hy op de aarde had, op alles wat hem omringde wreeken. Vyf dagen kwynde hy op deeze wyze, en nam hand over hand af, zonder eenig voedzel te gebruiken of eenige troost te willen aannemen; tot hy op zekeren morgen dood gevonden werd , met zyn hoofd zeer beminnelyk1 rustende op het doode hondje zynen kleinen rnend. Zy werden té Man begraven , en -- ■"•> hun  De ZOT vak AANZIEN. 32? hun graf rykelyk befproeid met de traanen van den bewaarder en zyne luid klaagend huisgezin. — Dan om wedertekeeren. Als ons gezelfchap van den Tour naar huh Logement ging, zeide Harry onder den weg, Mynheer, 't geen wy daar gezien hebben herinnerd my het gevoelen van mynen vriend Pieter Patiëntie, dat iemand die niets te vreezen heeft, niet verbitterd kan worden. Gy hebt gezien hoe dat kleine plaagende enbrooddronkene fchepzel de onbefcheidenheid bad van zynen weldoender in het aangezigt te vliegen zonder dat hy zig daar door iets beledigd rekende of gevoelig werd. Dat is waar, Harry, want de Leeuw wist dat zyne kribbige medgezel klein en magteloos was, van hem afhing , en in zyne zagtmoedigüeid vertrouwen ftelde, en daarom had hy hem met alle zyne gebleken lief. Toorn, egter, is in zommige gevallen niet alleen geoorlofd maar werd een pligt. De Schriftuur zegt: Wordt [toornig en zondigt niet. Wy moeten voor anderen voelen en vreezen; en list, geweld en onderdrukking van alle foort, zal de verontwaardiging Van eik edelmoedig en goedwillig X 4 mensch  328 De ZOT van AANZIEN. mensch wekken, fchoon hy voor zig zelve niets te vreezen heeft. Na het avondmaal fcheen Harry in diepe gedagten , en zeide : Hoe komt het doch Mynheer, dat fchepzelen die met geen reden nog geweten begiftigd zyn, evenwel, in die aandoeningen die wy menfehelyke noemen, zelfs de meeste van het menfehelyke foort te boven gaan ? gy hebt gezien dat dit het geval was met de Leeuw en het kleine hondje. Het was het gevoelen van een oud Wysgeer, myn Harry, dat God de ziel en geest der dieren was; en dit befloot hy om dat het geen wy inltinct noemen oneindig wyzer, ver. ftandiger cn volkomener werk: ter bereikinge van deszeifs oogmerken, in deszelfs kring van werkzaamheid, dan de volmaakfte menfehelyke reden. Nu, indien deeze wysgeer in plaatze van te zeggen dat God de ziel der dieren was, alleen beweerd dat Hy hen inwendig beflierde en geleide , hy zou geen haarbreed van de waarheid afgeweeken zyn. God zelve is ds fchoonheid en goedheid van  De ZO/T van A'ANZIEN. 325 alle zyne werken, gelyk zy niet anders dan ia hem en door hem beltaan konnen, zoo is zyn invloed in hun, en zyne bezwangering is door hun. Schoon de hoofdftoffen, en alles wat wy van natuur en fchepzelen weeten, een mengzei van natuurlyk en pbyfik kwaad in zig hebben; God is egter, in en door hen, een verborgen beginzel van goed, en hy laat zyn recht van beftiering en werkinge in zyne fchepzelen nooit vaaren , maar hy en hy alleen , is de fchoonheid en weldadigheid, de geheele heer. lykheid cn genade die mogelyker wyze in hen kan plaatze hebben. Zoo als de Apostel zegt , de onzienlyke dingen Gods zyn openbaar door de dingen die gezien worden. Hy is het verborgene en middelpuntig licht dat dc zon, zyn glansryke plaatsbekleder ontfteekt , en hy leeft, verlicht en vertroost in de verfpreidinge van derzelver ftraalen. . Zyn geest blaast en bezielt de lucht, en is in dezelve een adem des leevens voor alle zyX 5 ne  SSO De ZOT vak AANZIEN. ne fchepzelen. Hy bloemt in de bloezems; en ontvouwt zig in de rooze. Hy is de geur der bloemen, en de fnrak in de vrugten. Hy houdt de oneindigheid in het hol 'van zyne hand, en opent zyne waereld van wonderen in de ziertjes der natuure. Hy is de deugd van elk hart dat door een gevoel van medelyden of aandoening van goedwilligheid verzagt is. Hy kirt in de tortel, en blaetin het lam; en door de borften van den barsfen beer cn onverzoenlyken tyger , laat hy dc melk van ouderlyke tederheid voor hunne iongen vioeijen. Zelfs, myn Harry, als wy de verrukkende betooveringen aer muzyk hooren , cit is maar eene uiterlyke fchets, een verwyderde en fiaainve weeromkaatzing van die fêntimenteele en vervoerende toonen, welke door het onbegrensd gebied van onzen. God van eeuwigheid tot een. wigheid opryzen. Dus zyn alle dingen zwanger van hunnen God. En de liefhebber van zondaars, de algemeene verlosfer, is een beginzel van goed .in hun, *t welk met de bedorvenheid van hunnen gevallenen ftaat In geduurigen ftryd is. En dus is, gelyk de Apostel het uitdrukt, de  De ZOT van AANZIEN. 33* geheele vtnvre M laannsmod en zugt om van het kwaad verlost te worden. Tot den adem der Goddelyke liefde het eindelyke vuur ontfteeken zal, uit welke de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde zullen te voorfchyn komen , als goud dat zevenmaal gelouterd is , om van eeuwigheid tot eeuwigheid te fchynen! j Harry, had ingevolge zyner verbintenis met Signor Volant! het volgende bertgt opgefteli en in alle nieuwspapieren laaten plaatzen, te weeten : ■ ., Op naastkomende S itur. „ dag, des voonniddags tusfchen tien en „ twaalf uuren, zal de beroemde konstmeester ,, Dominico Giacomo Tonino Volanti, van „ den top van St. Clements toorn vlieger, en „ nederdaalen op den afftand van twee boog„ fchooten van bet ftrandj en dit zal hy doen ,, voor de oogen van al het volk." Op den met vee! ongeduld verwagten mor. gen , nam Harry Mr. Clement met hem in een ■ huurchaife , cn vond eene tallooze menigte byeen , zoo van den adel in hunne koetzen, als van het gemeen te voet. London had zyne - dui»  '323 De ZOT van AANZIEN. duizenden uitgegooten om deeze o verwonderlyke ylugt te befcbouwen. De vensters waren aan alle zyden geheel oogen , en de toppen der huizen met drommen van menfchen behangen als de byên. Na dat Harry deeze menigte met eene inwendige kitteling overzien had, fluisterde hy Clement in het oor en zeide: Nu zult gy zien welk eene ichielyke verflagenheid ik in dit groote leger brengen zal. Hy ftak zyn hoofd voor uit, en zeide tegen alle die om hem ftonden, begrypt gy niet myne vrienden hoe wy alle voor de gek gehouden worden, weet gy niet dat hetdeneerfteAprilis? Naauwlyk had hy dit gefprooken , of dit verfpreide zig van man tot man , en werd ras door de geheele vergadering gemompeld. En het gefluister, gepraat, gefchreeuw en geroep, * eerfte April, de eerfte April, werd overal gehoord. Nu geraakte het gezelfchap in beweging. Alle hoofden werden fchielyk uit de lang verdros-  De ZOT va» AANZIEN. 335. drongene venfters ingehaald , en de topper* der huizen werden met veel befchaainde bezorgheid geledigd. Onmiddelyk hoorde men de wielen rollen , de zweepen klappen; elke koetzier joeg om het hardst door het gedrang heenen, ongeduldig om 7yn edele vragt voor- openbaare fcbande te behoeden. Dan het janhagel kreeg 'er zin in om hunne meerderen eens zoo ten toon te ftellen ; en met een alarm van lachen en vercenigde toejuichingen van overwinninge , riepen zy ben onophoudelyk agter na, Apriltgekken'. Ap'-ils gekken! Onder anderen was ook Lord Bodem met zyn vriend Hark op een verheven Phaëton gekomen waar van hy zelve voerman was. '1 er wyl zy digt by Harry's rytuig heenen fchuurden, zwecrende cn fcheldende, en vloekende en zweepende op de menigte, riep Harry te» gen zyn oude vyand, gy behoeft zoo geweldig niet verftoord te zyn, Mynheer, mooglyk zyt gy niet zoo groot een Zot, als gy u verbeeld. De  $34- De ZOT van AANZIEN. De Zotten van fatfoen waren naauwlyks ver^ trokken, als 'er eerr lange en fterke koord fel der gelaten werd van den fpits van den Too. ren, aan welke zy met het boven einde vast gemaakt was. Een man ontving dezelve beneden droeg ze door de menigte, en maakte ze op eenen grooten afftand vast aan eenen vzeren iróg die in een psaf vast gekramd was, welke voorbcdagtelyk gelyk met de ftraat in den grond zat. Wycrers bragt men een groot en welgevederd bedde , en plaatfte het zei. re onder dc koord dre met de ring vereenrgd Wa3, Hier 'na verfcheen Volanti op den ton van het fpits , en voorzigtrg voorover bnfgende , hegtte hy dekoord in een yzeren groef die aaa zyn boezem vast gemaakt was, hy wierp zig zelve vooruit, en met eene verbaazende gezwindheid vloog hy over de hoofden der juichende' menigte, hy balanceerde zig zelve mef uitgefrrreide armen en beenen, tot hy zonder eenig letzel op zyrren zagten ontvanger beneden kwam. En Harry liet in de volgende nieuwspapieren aanftonds dit berigt bekend maaken; „ V7oor  De ZOT va» AANZIEN. S3$ '„ Voor den eerften April van het volgende „ Jaar, zal Signor Domino Giacomo Tomino M Volanti, met behulp- van linnen vleugelen „ ten dien einde gemaakt, heel over zee vlie„ gen van Douvres naar Calais, en verzoekt „ alle zyne Londonfche vrienden optekomea „ en zyn aftogt te zien. Harry had nu gezien wat London fchoons, aaninerkenswaardig en vermaakelyks uitleverde; en Mr. Fenton oordeelde het nu tyd hem het droefgeestige tegengellelde van deeze fchildery te laaten zien, hem het klaaghuis en einde aller levenden te vertoonen; de ysfelyke gewesten en vreesfelyke doorgangen der fterffelykheid welker denkbeeld den mensch doet fidderen, maar door welke de menfehelyke na. tuure doch eens noodzaakelyk moet heenen trekken. Ten dien einde bragt hy hem naar betGnoo te Hospitaal, dö* d'e dood alle zyne deuren opent en zig- onder alle zyne gedaanten vertoont. Dan de groote digter heeft alle befchryving voorgekomen i«— Im«  j3J0 De ZOT van AANZIEN. ; > —1— Immediately a place Before his eyes appcar'd — fad', noifome, dark A lazar houfe :t fcem'd, wherein were Iaid Numbers of all diseas'd, all maladies Of ghartly fpasm, of raeking torture, qualms Of heart Gek agony al fev'rous kinds, Convuliions opilopfies, fierce catarrhs, Intestine ftonc and ulcer; cholic pangs, Dacmoniae phrenfy, moping melancholy, And moon - ilruck madnefsj: pining atropby, Droofks and asthmas.ond joint-rakingrbeums Dive was the tosfing, dcep thcigroan, — Despam Tended the Mek, buficst forcouch to couch, And over thern triumphant Death bi? dart Shook, but delaydtoftrike, thoughof invok'd Whith vows, as their chief good. Milton. Terwyl Mr. Fenton zynen leerling door dc zugtende gaanderyen, en de kamers van ziekte en-dood leide, maakte Harry de land van zyn hoed los, en trok ze over zyne oogen om zyne aandoeningen te verbergen. Dien dag ■ was hy zeer ftil en zyne oogen waren fteeds naar beneden geflagen ; en des avonds. fpoe>  DE ZOjT van AANZIEN. 333* fprede hy zig naar bed, daar hy een overvloedige fchattihg aan den onvermydelyken droövigen toelland van 's menfchen ellendigen Haar, op aarde in traanen betaalde. De volgende dag , nam Mr. Fenton hem mede naar het Bethlehcm Hospitaal voor krankzinnige cn maanzieken. Maar toen Harry deeze voorwerpen zag , zoo aanftotelyk voor het verftand , en verfchrikkelyk voor bei: gezigt; wanneer hy zegge ik deeze verwoesting aller verwoestingen, het menfchelyk verftand en de menfehelyke reden zoo geweldig bedwelmd en verdrongen zag; terwyl de denkbeelden der ziele, hoe verdraaid en verplaatst, doch vlug en altoos levendig- voor alles wat verfchrikkelyk en benaauwd is, blyven; werd hy flaauw en bleek en zynen oom fchielyk by den arm vattende, zeide hy, kom, Mynheer, laat ons gaan , ik kan dit niet langer verdraagen. Toen zy hun huis bereikt hadden en Harry wat bedaard was : zeide hy, wel Mynheer, zyn nu alle de ellenden waar van wy deeza IV. Deel. Y twee  338 De ZOT van AANZIEND - twee dagen ooggetuigen waren, de gevolgen der zonde ? Ja waarlyk, myn Harry , aJie deeze en duizenden meer, die even zeer ons medelyden verdienen en even walgelyk zyn , zyn natuurlyke afkomelingen van deezen weeteelenden Vader. Deeze ellenden zyn o'ok niet alleen aan de hospitaalen en dolhuizen bepaald ; elk huis , ja elke boezem , is een zeker, fchoon geheim, krankzinnighuis, daar het ziekbed bereid wordt, met al den kleinen toeftel, voor traanen en klagten , voor angften en den dood. Als het 'er dan zoo mede gelegen is, Mynheer, wie zal dan langer lachen; is dat dan niet eveneens als brasfen in hongersnood en het dansfen op een Kerkhof? Alle dingen op hun tyd, myn lief, indien zy die lachen maar zig gedragen als niet lachende in de herinnering dat zy weenen moeten. En indien zy die weenen maar zyn als niet weenende , blyde zynde in de verzekeringe dat de gedaante deezer waereld fchieJyk voorby gaat. Op  D£ ZOT vak AANZIEN. gr» Op den volgenden dag keerde Mr. Fenton weder naar Hampftcad terug, terwyl hy Harry en Mr. Clement inftaat ftelde aan degoediviliigheid hunner harten te voldoen. Wanneer onze vrienden op zekeren avond in een Kofiyhuis zaten thee te drinken, ftond een bejaard man, van een eerwaardigaanziea op en naderde het gezelfchap: Heeren , zeide hy , onder de veelvuldige hospitaalen en andere liefdadige ftigtingen welke eer gedaan hebben aan de goedwilligheid der burgeren van deeze groote Stad , ontbreekt 'er nog eene, welke naar myn inzien , boven alle anderen de weldadigheid van derzelver aanleggeren een uitmuntend aanzien zou geeven ; een huis voor boetvaardige ontugtige vrouwsperfooncn, een fchuilplaatze voor ongelukkige ellendigen welke geen ander tehuis komen hebben, voor welke alle deuren gefloten zyn, voor welke geen haven, nog verblyf , nog hol om te woonen op de oppervlakte der aarde open is. Y % De  340 De ZOT va» AANZIEN.' De meeste deezer fchepzelen zyn door de list en konftenaryen van wreede mannen van haare oorfprongelyke onfchuld en zedigheid verleid geworden. Veele zyn bedrogen onder toezeggingen en geloften van het huweIyk ; zommige onder de vertooning van de wezenlyke plegtigheid zelve, of naderhand verlaten, en tot verdei e fchande voortgefleept door haare barbaarfche en laage beder. vers. Zal 'er dan geene plaatze des berouws zyn Zelfs voor de geene die zig bekeeren ? Dat verhoede de liefde, dat verhoede de eer der mannelyke fexe. De man is gcbooren om eene natuurlyke befchermer voor de zwakheid der vrouwen te weezen ; en indien hy haare onnozelheid niet voor bederf heeft konnen bewaaren, hy behoort ten minden een wykplaatze te voorzien tot welke zy by haare wederkeeringe tot de deugd eene toevlugt konnen neemen. Ik heb een plan van zulk eene liefdadige ftigtinge in myn zak; en zoo iemand uwer, myne Heeren , myn voorftel goed keurt, en gewillig is daartoe intefchryven, of uwe be. ken-  De ZOT van AANZIEN. 341 kenden tot zoo weldadig een einde uittenodigen, dan verzoeke ik uw gezelfchap in de herberg daarover. Hierop wandelde de fprecker naar da deur , cn werd gevolgd door Harry en Clement , cn nog dertien of veertien Heeren van het gezelfchap. Toen zy alle om een breede ronde tafel gezeten waren , , bragt de Edelman zyn plan voor den dag, met een kort begrip der regels en vastftelling ter belticringe van het huis , 't welk men de Magdalcnen - Hal heeten zou. Een plan dat naderhand overgenomen en gelukkiglyk gevolgd is door au. deren, zonder daar van iets aan de verdienftcn van den eerften ontwerper 'tpetefchryvcn. Alle die tegenwoordig waren preczen de ïnrigting van het ontwerp en de bedoeling van liefdadigheid} elk hunner fchrcef ook in van honderd tot twintig ponden , tot het Harry's beurt werd , die in den naam van Y 3 Mr'  342 De ZOT van'AANZIEN, Mr. Fenton , voor duizend pbndén ter-, kende. Ik ondcrftel, Mynheer, zeide een van het gezelfchap, dat uwe grootfte cohtributien uit de dames verzameld zullen worden ter be. gunftiginge haarer fcxe. fk zal , antwoorde de edelman, my by geen eene Dame by deeze gelegenheid vervoegen. Geen een van haar zal daar toe een penning betalen , ten zy men vermoeden mogt dat zy gedeeltelyk de ondeugden die zy en anderen vergeeven of befchermen , goedkeuren. En dit zou juist dat geene weezen , 't welk de ftadt der ellendigen, welke wy vriendfehap willen bewyzen , bovenmate beklaegelyk zou maaken. Zy zyn eerst verraden door onze fexe , en dan weggejaagd en tot onherflelbaare fchande en ellende verweezen door haare eigene. Want vrouwen zyn omtrent vrouwen gelyk de kalkoenen omtrent de kalkoenen zyn; werp maar een weinig drek op het hoofd van ccn hunner', aanftonds fpant het overig gedeelte der menigte te faméri , om haar de oogen uittepikken en van een te ryten. Mr.  De ZOT van AANZIEN. 343 Mr. Mol, een geleerd wysgeer , en een man van vry wat aanzien in het tegenwoorge gezelfchap , rigte zig nu tot den ontwerper en zeide , indien gy my , Mynheer , in de beftieringe van uw plan mede wilt toelaaten, dan vërbinde ik my contributien te ligten die veele duizenden bedragen zullen , boven en behalven de honderd die ik ingefchreven hebbe. Gy zult my veel plaizier doen , Myi'heer , hernam de edelman , 't zy my in de beftieringe vau dit werk te helpen of het geheel op u te neemen. Zoo het maar wel gedaan wordt , my is het onverfchillig door wien en op wat wyze ; myne oogmerken zyn dan bereikt ; ik begeer daar in niet genoemd te worden. Neen , zeide een ander van het gezelfchap , dat zou niet fraai zyn; gy, Mr. Goedwil hebt de moeite gehad van dit werk uittedenken, gy behoort ten minften ook de eer, zoo niet het beftier van uw eigen plan te hebben. Mr. Goedwil! Mr. Goedwil! riep Clement in verwondering uit, terwyl hy hem fterk aanzag , en als van een droom ontwakende, V 4 her-  844 De ZOT va ;j aanzien. herkende de veranderde trekken van zynen ouden sniend en weldoender. Ik bid u, Mynheer, geheugt u nog iets van eenen zekeren Clement , een onwaardige jonge knaap , welke uwe goedheid eens met haare befcherminge beguniligd heeftV Clement! Clement! liep Mr. Goedwil, hy ftond op , vatte hem in zyne armen , en zeide : myn lieve , myn zeer lieve Clement, myne man van verdienden en ongelukken, hoe blyde ben ik nu ik u weder vinde! God zy geloofd , God zy geloofd, het is ten laatiten in myn magt om iets wezenlyks voor u uittevoeren. Maar kom ga met my in eene andere kamer , ik heb u iets te zeggen; wy zullen deeze Heeren verder alleen laten om het plan dat voor hun legt verder door te denken. Toen Mr. Goedwil cn Mr. Clement vertrokken waren, zeide een van het gezelfchap Mr. Mol gy zyt betrokken in eene menigte van zuike openbaare liefdadigheden. Ja, my. ne Heercn, hernam Mr. Mol, ikgektovedat 'er naauwlyks eene liefdadige ftigting van eenigen naam in London is daar ik geen beflierder van ben, en waar aan ik nietcontri- buee»  t) e Z0,T van A ANZIEN. 34$ pueere. Want fchoon ik juist geen voorvegter ben van de heiligmaking door het geloove, egter denk ik te mogen wagtcn dat ik wat van de rechtvaardigmakinge door de liefde verkrygen zal. Laat het gemeene volk hun, paapen betaalén om hen dc ooren zeer te preeken , ik wil niets geeven voor die vette bedriegers nog hunne voordeelige fabelen; myn geld is genoeg voor my en de armen. Wel, ik bidde u, Mynheer, zyt gy dan geen Christen ? vroeg Harry. Neen zeker niet, jonge Heer, antwoorde Mol, en dat is geen mensch zoo die veritand genoeg heeft om voor zig zeiven te denken. O , zeide Harry , geef my dan het papier eens voor een oogenblik wederom; hier, Mynheer, fchrab ik myn naam en contributie uit den iyst der intekenaren. Hy die de eer van God in de hoogfte hemelen lpochend , kan nooit, vrede en goedwilligheid onder de menfchen bevorderen ; en daarom , Mynheer , kont gy nooit de aalmoesfenier van één penning van myn ge(d weezen. Gy praat na dat gy 'er uitziet, zoete kind, riep Mol; gelyk een die zyn min pas ont- y s l0*  315 De ZOT van AANZIEN. lopen is i dis u met fprookjes van geesten en eunjers bang gemaakt heeft. Ik erken Heeren, de weldadigheid en fchconheid der Zedekunde in derzelver volle uitgeflrektheid; en haa, Jezus, de Christelyfce propheet, dg alleen aan de Zedelyte voorfchriften gehouden , ik denk dat hy ais de grootfte ]eeraar en wetgeever aangezien zou worden die 'er Ooit leefde. Maar, toen hy, of IieVer zyne discipelen , in zynen naam , om hunne zendinge gezag by te zetten , de goedheid van hunnen meester voorgaven , rukten de laa*e én domme weetnieten zyne leer zoo tegen den draad op , en maakten daar van zulk eene rommelzoo van zelfsflrydige onbegaanbaarheden en zelfs- blykbaare ongerymdheden, als alle beginzelen van rechte reden en gezond vertend ten eenenmaale over hoop werpt. Zy leerden dat God een mensch geworden was: dat, om de zonden der waereld te verzoenen het nodig was dat de onfchuldige voor den fchuldigen leed. Dat de zonden van alle godloozen eenen enkelen toegerekend worden, die zelfs nooit iets misdeed 5 en dar de geregtigheid van hem •die nimmer gezondigd hki , toegerekend zal wor ■  IDe ZOt vAn AANZIEN. S47 worden aan dc hoogst fchüldigftemisdadigers: Dat deSchepper zig onderwierp aan de kwaad, willigheid van het Schepzel, en dat God zelve eenen fchanielyken dood op het kruis ftierf. En dit, myne Heeren, maakt zulk eenbelachelyke menigte onbeftaanbaa;heden , zulke tegenzeggelykheden in den zin en de woorden uit, als zelfs den dienst van aapen en flang'en, look en ajuin, nog overtreft, en al het ingé» wand van Egypten. Gy zyt een fchelm, en een dief, en eéft leugenaar zeide Harry, in een bitteren toorh ontftoken. Mol deeze beledigende taal eh verwytingen hoorende , nam een vies en gooide ze naar het hoofd van onzeh held, dan zy miste hem gelukkig en kneusde alleen het vleesfig deel van den fchouder van een Heer die naast hem zat. Harry fprong op en pakte Mol aan , terwyl het gezelfchap ook op rees om ze te fcheiden; dan de eene wierp hy aan den eenen 'en de anderen aan den anderen kant en dus vooruit ruimbaan krygende , bereikte hy Mol, die hy met een flag van zyn vuist tegen zyne fiaapen beweegingloos langs de vloer leide. Toen, zag hy op zyn vyand ne-  3+8 De ZOT van AANZIEN. neder, het zou my jammeren, zeide hy, dat dat ellendige fchepzel in deezen tegenwoordige ftaat van verharding fterven zou,- daar, knaap, loop fchielyk en breng my een chirurgyn. Nu keerde hy weder naar zyn plaatze e juiste ilaat in welke de rampzalige erfgcnaamcn deezer gevallene natuure z,g nog heden bevinden. Hoe moest hy nu weder opftaan, udien hy ooit opkomen konde? Kon dit door eenige van zyne eigen* vermogens veroorzaakt worden ? Kon hy niet ftaan in den Haat zyner kragt, hoezouhyzf» herftellen en weder opregten konnen toen By zoo geweldig verzwakt was ? Wat dunkt „ rm Harry3 Dit was eene blykbaare omnogelykheid, zeide Harry. Hier dan, vervolgde Mr. Fenton, vinden wy het geheele menschdom bedorven vervalJen en gezonken, in de duisternis van zonde en dwaaling, in den mesthoop van het grove en bedorvenevleeseh, en omeingeld en ingeNoten i, Je grenspalen en poorten des doods. ** deeze ëe™gentsfen moesten doorgebro. ken  De ZOf vak AANZIEN. 36? ken , deeze poorten moesten opengekramd worden eer hy weer in het licht en de onfterfelykheid kon intreden. Alle deeze vyanden die den mensch overwonnen hadden de zonde, de fatan, de verzoeking moesten ter nedergeveld worden. Dan hoe kon dit gelchicden ? Een waer.ld hing 'er aan, en de groote vraage was , of het geheele menfchelyk geflagt zou voortgaan i.. eindelooze fchuld en ellende of herfteld zou worden tot eene altoos duurende zuiverheid en gelukzaligheid ? Waarom, Jezus , in zyne menschheid , ondernam te voltooijen 't geen alle magten der fcheppinge niet in ftaat waren zig te onderwinden. Hier ziet gy, myn kind, dat rechtvaardigheid met dit geval weinig te maaken had. Het was niet de billykheid der fivaffe maar de genade der verlosfinge die de liefde van onzen Hemelfchen Vader vorderde , Rechtvaardigheid 'C is waar vorderde dat lyden het deel der zonde, derzelver medgezel en noodzakelyk gevolg was; en dit nam de liefde van onzen Christus ook gewillig op zig zelve. Hy overwon het Lyden door Lyden, en werd daar door de volmaakte overfte leidsman onzer Zaligheid. Hy kwam  $68 Dé zot vak aanzien." kwarn in ons vleesch, hy begaf zig door alle" doortogten van deeze valletje van traanen en dit ryk van ellende in welke wy gevallen zyn j door armoede , veragtinge , venverpinge en' befchuldigingen; door alles w,t woede e'n razerny der menfcnen en duivelen hem konden aandoen ; zyn bloedig zweet en de verfcbrikkingen van de hel, banden, vuistilagen , bebouwingen, geesfelingen, de bloedige fpot van de doorne kroon, en alle de zielverfcheurende martelingen van een afgrysfelyke kruisdood , tot hy ten laatllen in zegepraal uitriep: Het is volbragt '. en den geest gaf. Van het kruis daalde hy neder in het graf; van het graf herrees hy in heerlykhcid, en klom ten hemel, daar hy de gevangenen gevangen leide, en de magten der du sternis gebonden : ten einde hy de volgers van zyn zaligend kruis, in zyn eigen Goddelyken trein, door lyden tot heerlykheid, door vernedering tot verheffinge. door de dood tot het keven , en door de rampen van den tyd tot eene nooit eindigende, altoos zalige, altoos even blyie eeuwigheid voeren zoude! Maar, Mynheer, zeide Harry, was de veine*  De ZOT va» AANZIEN. tfp Bedeling van onzen gezegenden Zal'gmaker dezelve die de onze is ? want dit fchynt dé Schriftuur te willen aanduiden , als zy zegt dat hy een mensch geworden is, ons in alles gelyk» behalven alleen do zonde. Dit is alleen gefproken , antwoorde Mr. Fenton , met opzigt om zyne uitwendige menschheid. Zyne dierlyke ziel indedaad, cn het vleesch dit hy van zyne fterffelyke moeder ontving, was even als de onze, de zonde alken uitgenomen. Dan deeze waren 'alleen als dc fchil of de bewaarkas zyncr inwendige cn goddelykc menschheid, welke hy va het weezen van den Vader, door de werking van den Heiliges Geest in den buik van eene zuivere maagd ontvangen had. Het was deeze menschheid met weike Jezus ten naauwften rereenigd was, cn hem één deed zyn in dc Zalige D n r e-E e n he t d. En het was vnn de alomheid van deeze menschheid van Christus dat hy tegen Nicodtmus fprak. Niemand is opgevaren ten hemel dan die van den hemel is nedergedaald , te weeten de zoon van God die in de hemelen is. Dan, toen de uiierly. ke menschheid van Christus , door lyden en IV. Deel. Aa dooi  370 De ZOT van AANZIEN. dood bereid was, om in de heerlykheid verzwolgen te worden, werd de geheele Christus opgenomen in deGodheid.Hy zag alle dingen injezus, gelyk zy zyn en zyn zullen van eeuwigheid'. En alhoewel de heerlykheid van zyne perfoonlyke verfchynmge op zommige plaatzen zigtbaar mag weezen, egter is hy op eene onzigtbaare wyze tegenwoordig op alle plaatzen en m alle harten, ais hy in hun eene nieuwe geboorte zyner eigene godlyke menschheid voort, brengt; ten einde hunne lighaamen ook gelykvormfg mogen worden aan zyn eigen verheerlykt lighaam; en ten eindj ak ons bederffelyke de onverderffelykheid, en onsfterffelykede onfterffelykheid aangedaan zal hebben, wy alléén gemaakt mogen worden gelyk hy in den Vader m de Vader in hem is, wy zoo ook in hem één zyn mogen. Een eer , die zekerlyk den faardften ftryd; en de hoogile'eerzugt waardig is! Dus heb ik u, myn Harry, de onvermydeiyke noodzakeiykheid van het lyden van onzen onfchuldtgen Christus ter zaliging van fchuldige zondaars aangeweezen. En dit toont u de gelyke noodzakeiykheid die Ut was, dat hy de uitwendige toerekening der zonden voor wel-  De ZOT van AANZIEN. 371 welke hy leed op zig nam: teneinde hy ons daar door inwendig toegerekend mogt worden, en voor ons, en in ons, de Hees e onze Geri-gtigheid mogt worden: en dus voor ons -een betere Adam, een tweede en goddelyke Vader , zyn mogt , ons wederbaarende tot eene geboorte van zyne eigene Hemelfche natuüre.j En gelyk dus dé eerfte Adam God» ftierf, en eener gevallen uatuure leefde, zoo was *er eene noodzakelykheid dat Christus , zoo wel in zyn eigen perfoon, als in zyn verloste nageikgt, der gevallene natuure ftierf, ten einde zy door hem Gode weder mogten leven. o !k dank 11 , ik dank u , Mynheer , riep Harry, nu zal ik voortaan in ftaat zyn, aan allen die my vraagen, rekenfehap te geeven van het geloove dat in my is. Maar, nog bidda ik u , heeft de goddelykc menschheid van Christus in de kruiciging geleden? Ik geloove ja, Harry, gelyk wy ook vinden dat onze ziele in onzelighaamenlyden , fchoon zy in aart geheel verfchillend zyn. Het was het lyden deezer goddelyke menschheid die Aa 2 z«l-  37* De ZOT van AANZIEN. zulke geweldige worftelingen en ftuiptrekkln. gen in de natuure voortbragt; die den mensch het licht op den middag onttrok; die derotzen van een fcheurde, de graven opende, en de dooden in ftaat ftelde om onzen Heer te verzeilen en in het leven zyner opftandinge te herleven. Zoude het u believen, Mynheer, my nog omtrent eene vraag te voldoen? Kon God, door zyne Almagt, de zaligheid der menfchen niet door eenige andere middelen dan het lyden van onzen waardigen Christus, uit gewerkt hebben ? My dunkt, zoo dat weder gedaan moest worden, ik zoude liever myne zaligheid verbeuren, dan dat by om mynen't wille zulke fmerten moest uitftaan. Ik wil my niet aanmatigen, myn Harry, om paaien of beftieringe aan de maatregelen van mynen God te zetten, noch my vermeeten te zeggen wat hy met zyne eigene waereld en met betrekkinge tot zyne fchepzelen, kan of niet kan doen. Dan zeker is het dat hy het kragtigfte middel verkoos en gebruikt heeft o»  De ZOT van AANZIEN. 373 ©m het groot en eeuwig eind* dat volmaakte liefde kon in geeven, volmaakte wysbeid kon uitvinden, en oneindige magt kon uitvoeren, te bereiken, o Myn Harry hoe onuttfpreeke* lyk dierbaar moeten deeze maatregelen onzen God maaken by alle zyne fchepzelen, en dat in alle eeuwigheid! Hierin is de natuur'van onzen God geopenbaard; en op deeze wyze alleen kon hy regt gekend worden; gekend als de God der liefde die niets dan de liefde zelve is, in dit wonderlyk werk van bermhartigheid boven bermhartigheid, en van genade boven genade , ten einde hy ons in eene heerlykheid boven alle heerlykheid brengen mogt! In dit verbazend werk onzer verlosfinge, zeg ik, maakt Jezus zig als 't waare klein op dat wy groot zouden worden ; hy buigt zig neder in de gelykenis van een mensch om ons tot de gelykenis van God te verheffen. Hy verfcheen niet in het dwaaze kleed van den luister deezer veragtelyke waereld,' nog in de zwakheid van derzelver magt, nog de geringheid van derzelver waardigheid ; maar over zyne oneindigheid trok hy de vertooning Aa 3 vaa  374 Dz ZOT van AANZIEN. van bepaaldheid en met de tyd kleede hy zyne eeuwigheid; zyn almagt nam zwakheid aan ; *yn opperheerfchappy onderwierp zig; en met het vloers van fterffelykheid, bedekte hy zyne fchoonheid, ten einde hy gemeenzaam met ons vc-rkeeren zonde, op dat wy hem zien en met hem omgaan zouden van aarigezfgt tot aangezigt , geiyk een man met zynen vriend omgaat en zynen medgezel leert beminnen. Voor deeze mensehwording, was God gevreesd in zyne donders, en werd aangebeden m ^e majesteit en het ontzaggelyke zyner wer. ken. Maar in den zagtmoedïgen en nederi-en Jezus wordt hy een voorwerp van liefde,°in den bloedenden, Jydenden en ftervenden Jezus zien wy hem met weenende dankbaarheid, beminnen wy hem met eene liefde die naar hem kwynt, die'zyn afzyn niet verdraagen kan. Hoe kon dat verkeerde volk hunne oogen flu.ten voor de Goddelykheid van hunnen gena48»:Mesfias, daar hy elk uur zulke zigtbaablykea vaü d^ magt en nitgeftrektheid zyner  Dk ZOT vam AANZIEN. 375 pél Godheid in en over alle dingen gaf? De* wyl hy het land al goeddoende doorging, daar hy, de geneezing in zynen adém, zyn aanraaken, ja in zyne klederen ommedroeg; daar op zyn gebod de Lamme fprong als een ontbonden rhce; daar de ftormen zyne ftemme hoorden en zweegen, en de Zee zig als een tapyt beneden den voet van haaren Schepper fpreide. Daar het doove oor geopend , en de ftomme tong in geluiden losgelaten werd, daar hy de ftraalen van zyn licht fchoot op de ' nieuwopenende oogen van den blindgebooren zienden; en daar in den dood en het mid. den der graven zyn woord leven en opftandin^ ge was. Dus, myn Harry, vindt gy u zelve met uwen Zaligmaker vereenigd door verfcheidene tedere en zeer naauwe verbintenisfen; door de fchepping, door verlosfing , door broederfchap, door vaderfchap , in het vleesch, in den geest; wyl hy been van uwen beeue en geest van uwen geest is; wyl hy de eerstgeboorene van veele broederen, de Goddelykc Vader van een nieuw en h;-melsch gefiagt is. Aa 4. Doch  375 Dé ZÓT vi rt AA NZ TEN. Doch wat hebben vy meer noodig ? De wereld was rafi den beginne, met hem berragt en fprak van hem. De waereld is in rig 2ef. ve niets anders dan eene hidorie van °twee groote en eéuwig gewigtige waarheden. De g*o*thtii van den val in Lucfer en ^anj, eD de iresrö va;j ^ in J^sCr-stM Deeze waarheden zyn zoo diep a!s het mi'd. delpunt in de rotzen gegraaven ; zy zyn gdfchrceven aan beide zyden van elk blad in de natuure. Alles wa; binnen o.ns is, alies Wat buiten ons is fprcekt do zelfde taal, brengt de zelfde boodfchap luidkeels voort. Alle p!e->tigheden, alle inftellingen van Goddelyk rtzag alle oude voorgingen en voorzeg, gen waren hier van zwanger , en in arbeid van de groote verlosfnge die door den toekemfhgen Schik zoude uitgevoerd worden. Zy geeven ons eene voorafgaande gefchiedenis van zyn geheelen loop op de aarde, van zyne geboorte tot zyne opftandinge, zoo omftandig zoo naauwkeurig, als gaven zy een enkel berigr van een geval dat hunne eigen oogen gezien hadden. Dan ik zal fiegts een weinig ftilitaan op drie voornaame byzonderheden, eerst, dat de  De ZOT vam AANZIEN. 37^ de Mesfiss God zoude zyn , ten twee- den, dat hy dog een lydende Meslias zou wee- ierj, en ten derden, dat hy zig zelve in den dood zou geeven voor de zaligheid der. zondaareO. Eerst, zegt Daniël, met opzigt op zyne G< dhei i. „ Ik zag in de nagt gezigt en, en ziet daar kwam een met de wolkan des hemels, als ee. ttes Menfchen Zoon, en hy kwam tot de nulenvan daten cn zy deeden hem voor dezelve naderen. En hem werd gegeeven heerfchappye en eere en het Koningryk; dat hem alle natiën volkeren en tonnen eer::: zeilden; zyne heerfchappy is eene eeuwige heerfchappy welke niet vergaan zal. Byjefaias is het; Ziet eene Maagd zal zwanger worden en eene Zoon haaren. Want een kind is ons geboren, en een Zoon is ons gegeeven wiens heerfchappy op zynen fchouder zyn zal; en men zal zynen naam noemen Wonderlyk , Raadgeever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vrede Vorst. De grootheid deezer Heerfchappy en des Vredes zal geen einde zyn , op den troon Davids, en in :zyn Koningryk, om dat te bevestigen, en dat te Jlerken met gerigte en geregtigheid, van nu tot in eeuwigheid toe. Aa s ) Tea  373 De ZOT van AANZIEN, Ten Tweeden, met betrekking tot zyneyer. werping en Lyden. Wie heeft onze prediking ge. loofd en aan wien is de arm des Heeren' geopen. haard? Hy was ;eragt en de onwaardigfte ouder de menfchen een man van fmerten en verzegt in krankheid en een iegelyk was als verbergende het üangezigt voor hem; hy was veragt en wy hebben hem met geagt. Hy was geplaagd en verdrukthy U als een lam ter Jlagtinge geleid als eenfehaap dat ftem is voor zynen fcheerder, zoo deede hy zynen mond niet op. Hy ü uit de gevangenis m ^ het oordeel weggenomen; en wie zal zyn geflagt verhaald? want hy is afgefneden uit het land der-levendigen; om de overtredinge mynes volks is de plaage op hem geweest. En men heeft zyn graf by de Godloozen gefield en hy is by de ryken in zynen dood geweest. David 2Cgt ook. Honden hebben my omcingeld eene vergadering van boosdoenders heeft my omgeeven, zy heb. ben myne handen en myne voeten doorgraaven, zy hebben myne kleederen verdeeld en over myn gewaad hebben zy het Lot geworpen. Want geen been van'hem zal gebroken worden. < , Zy zullen zien wie zy geftoken hebben, en zo» meer. Te*  De ZOT van AANZIEN. 37* Ten Derden. Opzigtelyk op zyne gewilli. ge offerhande voor de Zonde zegt jWafas in het ftraks aangehaalde hoofdrtuk : Waarlyk hy heeft onze krankheden op zig genomen orze Jmerten heeft hy "gedragen: dan wy agtten hem dat hy 'geplaagd van God geflagen en verdrukt was. Maar hy is urn onze overtredingen gewond om onze ongeregtighéden verbryzeld: de firaffe die ons den vrede aanbrengt was op hem], en door zyne firiemen is ons geneezinge geworden. Wy dwaalden als Schaapen wy keerden ons een iegelyk naar zynen weg, dog de He ere heeft alle onze ongeregtigheid op hem doen aanloopen. Hier werd Mr. Fenton geftoord. Zyn Lyfkncgt Frank kwam binnen, gelaarsd en geheel met flyk befpat, en zynen meester iets in het oor gefluisterd hebbende, keerde Mr. Fenton zyn hoofd bezyden , om zyne aandoening voor Harry te verbergen, hy ging in zyn cabinetje en floot zig daarop. "\^"rieno. Terwyl Mr. Fen'on afweezig is, verzoek ik verlof een woord te mogen fpree- kcn..  38o D£ ZOT van AANZIEN. ken. De gevallen van onzen held, en dl» zv»er vrienden, gelyk gy 2e z.er nadrukkeiyk noemt, zyn in zoo fchielyk eene opvolgin* voortgelopen, en waren van zco vcei beW voor eik teergevoelig menfchelyk hart, da' ï met in ftaat was ze voor een ogenblik te ftui'. ten, om tHsfchen beide eens te vraageti wat van Harry's Vader, Moeder, ea.Brooder 200 veele jaaren geworden was, eene nieuwsgierigheid in welke menschüevendheid zoo veel belang heeft. Wy verlieten hen in een zeer aandoenlyken toeftand. Rede., en de wer kmg der natuure begon het van hoogmoed en veroordeel te winnen, en het gevegt beloofde veel in het gevolg: en de uitwerkzels welke de valfche goedheid der moeder opde vatbaarheid van haar zoons Jonge hart ce weeg bran verwekte elk teder beginzel van bezorgdheid ' B t de werkzels welke de dagelykfche ondervinding leert dat uit die oorzaak voort Woei, jen. Schb. Jk erken de billykheid uwer aanmerkmgen , en te gelyk die uwer nieuwsgierig. heid , en zad deeze gelegenheid waarnemen om dezelve te voldoen. De reden waarom ik ■ ■ dit  De ZOT van AANZIEN. dit niet eerder deed, was om dat hunne historie waarlyk niets byzonders, niets aanmerkens. waardigs behelsde tot dit juiste tydpunt, in welke gy my juist naar hun vraagt. Dit is ook niet vreemd ! In het leeven van een mensch, die zig zeiven in de eenzaamheid begraaft, afgezonderd van het gezelfchap van de goede dingen 'deezer waereld, van eene vrouw wier geheele aandagt werd ingenomen door de ftudie van het voeden der zwakheden van een kind, wiens gelukkig goede geaartheid van geest de verkeerde uiterften zyner opvoedinge voorkomt, in zulk een leeven konnen weinig gevallen gewagt worden die eene byzondere aanmerking waardig zyn. Bitna waren nu negen jaaren verloopen fints de Graaf en zyne dame iets van hun Harry ge. zien of gehoord hadden , behalven twee of drie naamlooze brieven, in een jaar, die een kort berigt van zyne vorderingen en gezondheid gaven; in zoo verre dat tyd en lange afwcezendheid , in zekere maate, hem uit de klagten van zyn Familie gefloten had; behalven  3?2 De ZOT vaw AANZIEN. ven zyn broeder Richard , op wien Harry'a edelmoedigheid, in zyn gefchil o^ zig zei ven te neemen , een teder en onuitwisfelyk indrukzei gemaakt had. Lord Richard was in waarheid, van eene natuur'yke zeer zoete geaartheid, en zeerwel, gemaakt en bevallig gelaat en postuur; en dewyl hy in alle takken van weetenfchap, waar rn hy verkoos onderwezen te worden , zyne onderrigters had, leerde hy fpeelswyzegenoeg om hem een der befchaafdftejongelingen onder de natie te maaken. Hy was ook natuurlyk van eene ongemaakte en zedige houding; dan de onvergeeffelyke vleiery van dienstboden en afhangelingen, met hetpligtplegendekrygstuig van alle zyne buuren en bekenden, konden niet nalaten op hem eenigen invloed te maaken, ten minflen zoo ver dat men duidelyk zien kon dat hy bewust was van zyne eigene infchikkelykheid wanneer hy zig met iemand gemeenzaam gedroeg. Hy was, egter, zeer gemakkelyk voor allen die zig om eenige gunst by hem vervoegden, by uitftekendheid liefdadig omtrent den armen, en  De ZOT van AANZIEN. 383 eri byzonder mal met Harrys mtnnemoeder en haar om Harry's wille zeer genegen. Met zulke beminnelyke hoedanigheden j1 was hy van allen geagt en bemind, en werd de kleine afgod van hetgeheeleomleggende Land, in zoo verre dat toen hy van de kinderpokjes werd aangetast, de vrees en benaauwdheid voor hem algemeen was, en het groote Landhuis werd uur aan uur omcingeld van luiden die zig derwaard begaven, om naar zyn gevaar te vernoemen. De uitbreeking was maar zeer gering, en veroorzaakte eenige weinige vlekjes op zyn aangezigt en andere deelen zyn Lighaams, zoo dat Mevrouw ten hoogden in haar fchik was, by de aanmerking, dat de fchoonheid van haa. ren lieveling ongefchonden zoude blyven. Dan ach, hoe zwak is de grond op welke de lier veling zyn geluk bouwt! wie kan het verzekeren, wie kan het voor een -uur, voor een oogenblik beflaan ? op den elfden dag, toen de geneesbeeren oordeelden dat alles een gelukkigen uitlkg bebofdc cn deed hoopen , werd Lord Richard fchielyk door'ftuipen aangetast die  3** Dfi ZOT vak AANZIEN, die in minder dan één uur een eind aan zyn ven maakten. Mevrouw Enna,' Gravin van Meerland naar wier naam het Landhuis onlangs Enna's hof genoemd werd , was tegenwoordig by den dood van het geen zy het dierbaarile op de aarde hield. Zy had nooit zyn kamer veriaten zedert hy zyn bed gehouden had; en werd nu weggerukt in eene diepe en doodlyke flaanwte Nimmer bekwam zy het gebruik haarer zintui gen weder, dan in eenige aaklige vlaagen, om Z.g te beklagen dat zy de elendigfte was onder alle itervehngen die ooit gefchapen werden • en op den tweeden dag Mexf zy ook, en weri in dezelfde graftombe opgefloten met den af fiammeling van haar lighaam en den afgod van" naar hart. Nooit was 'er zulk een toeloop by eenke begraaffenis, zedert de Lykftaatie van Jacób, d,e door geheel Egypten verzeid werd. Zl kwamenbyeenvaneenafifand van dertig myj -derondte. Dan toen Zy den ouden en eerwaard'gen patroondesLands, metdroevigeenplegtige rouwgewaden geheel bedekt zagen : als zy  De ZOT van AANZIEN. 3»5 zy zagen dat zyn gelaat alle vertooning van droefheid overtrof, en de zwaarte en het wringen van zyn hart zig verbeelden; was alle haat verftompt en van deszelfs pyl beroofd. Zy beklaagden den'leevenden nu meer dan zy den. dooden befchreiden; cn dc armfte onder de armen zagen met een oog van medelyden neder op den grooten man, die nu zoo als zy oordeelden, beklagelyker en ellendiger was dan zy zelve ; zonder kind of maagfehap ; zonder iemand die zynen naam en tytel duurzaam kon maaken ; zonder eenige oorzaak van verdere troost of verdere zorge op de waereld. Geduurende de volgende week hield de Graaf zyn kamer en liet geen één bezoeker toe tot Mr. Zagt aankwam. Mr. Zagt had zig langen tyd van Enna's hof verwyderd ; hy was elders heenen gegaan, hy zogt klaaghuizen , en ademde y'rede en vertroosting, waar hy zyn voet zette; dan zoo dra hy van de droefheid van zynen edelen vriend hoorde, haastte hy zig om hem te helpen draagen onder het gewigt zyner rampen. Hy trad binnen en zig zelve in ftil te bezyden den Graaf IV. Deel. Bb plaat-  386 De ZOT van AANZIEN. plaatzende weende hy daar een uur zondereen enkel woord te uiten. Mylord was de eerfte die fprak; Mr. Zagt, zeide hy, myn hart voelt op eene dankbaare wyze dit fmeltend bewys van uwe liefde. Gy weent om mynent wille, myn vriend, dewyl gy ziet, en zeer teder gevoelt, dat 'er voor my aan deeze zyde van het graf geen andere troost is. Dat verhoede God, dat verhoede God, zeide Mr. Zagt, de beste en grootfte aller vertroostingen is voor u nog op handen, mylord. De eeuwige waarheid heeft het beloofd, en hy zal het omtrent u vervullen; zalig, zyn zy die treuren, want zy 'zullen vertroost worden. Ach , Mr. Zagt , zeide de Graaf, de troost daar gy van fpreekt is alleen voor den diep bedroefden en gebrokenen van harte; die geene d;e over de laagheid hunner beledigingen tegen zoo groot cn goed een God klaagen. Evenwel wanhoop ik niet, myn Vriend, dat ik eindelyk ook nog in dien zelfden troost zal dee-  De zot van Aanzien. 387 deden; want daar ik my zei re de grootlte aller zondaien erkenne; daar wensen ik ook om de genade om my de groottte aller boet. vaardigen te maaken. God zy geloofd, riep Mr. Zagt, voor de genade die u al reeds gegeeven is! Daar was een tyd , Mynheer , toen, gelyk gy my verhaald hebt , gy niets yan deeze Goddelyke befchikkingen gewaar werdt; toen de waereld, zoo als gy zeide, u het gelyk met beide handen toereikte; toen geld, eer, voorrang, omringenden luister buiten u, en jeugd en gezondheid binnen u , en eene levendige vloed van bloed en geesten den ftaat uwer natuur voor u geheel vermomde en bedekt hielden, toen zy voor u uw eigen lighaam van zwakheid , ziekte, zonde en dood voor u verborgen hielden , en u geen gelegenheid given om naar eenen Zaligmaker uit. tezien , dewyl gy niets ontdekte waar van gy wenschte dat gy behouden wierd. Maar nu heeft het God genadiglyk behaagt u zyne waarfchouwers te zenden , en u door droefheid te roepen , op dat gy, op uwe beurt. naar hem moogt roepen die u alleen vertroostinge kan geeven. Bb w even t„ het zelvCj ,£ geeR ^ haajt ^dekken zal ta de geboort£ yac een fchoon en wonder heerlyk fchepzel. En die »l gy v-nden, zoo gy het maar eenige weigC dagen°P «ne warme plaatze in de zen Iaat  DE ZOT vak AANZIEN. 395 laat leggen. Hebt gy ooit de vlieg gezien, die men de Draak-vlieg noemt, Mylord? Ja en heb my over de fchoonheid van deszelfs gedaante verwonderd , over de werktuigkunde van deszelfs dubbele vleugels en den glans van deszelfs koleuren. Dit ftukje vermoedelyke ftof, Mylord , is thans in waarheid zwanger met eene van die foorte. De Ouder , door wiens dood dat dier leven moet verkrygen , was, gelyk gy ziet, niet anders dan een lelyl.e en flegte worm, die zig eens voedde en vermaak fchepte in den ftank en de vuiligheid van een fekreet. Dan het nieuwe fchepzel dat 'er voortkomen zal zal van een geheel anderen aart weezen. Het zal een walg hebben van het voedzel en de bezigheid van zynen vuilen voorzaat. Hy zal zig hoog in de lucht verheiven boven aie vleesfchelykeen lardfche dingen. Het zal de dannv van (den hemel in. drinken , en zig voeden op den volmaakten nektar en geur der bloemen. Dit, waarlyk, Mr. Zagt, hernam de Graaf, is  39ö Ds ZOT vak AANZIEN. * ^ °ntZiStbare dinSe" van God zigtbaar * maaken, door de dingen djc * den, zelfs voor het naakte oog. Terwyl Mylord en zyn vr.end d m gefprek waren, kwam de huishouder AlJan binnen , en berigt.e zynen meester dat' «mand in de Zaal hem met een brief frond te wagten. Een Brief, zelde de Graaf, 0 Jan , wat Kan rk doch met brieven of brieffchryvers te maaken hebben f — Dan men „ ^ ^ de famenievmg fchuldig, en dit zal ik betaaien; laat hem in komen, Jan. Hier trad een vreemdeling binnen , wiens gelaat aanftonds de oogen en aandagt van den Graaf en zyn medgezel op eene verwonderlyke wyze gevangen hield. De Jongeling was in eenvoudig katoen gekleed; zyne donkerbruine lokken waren van agteren met een zwart lint te faam gebonden , en vloeiden van zyne fchouders neder ; terwyl eeniee van de voorkrullen, als beurtelings een gedeelte van zyn buninnelyk gelaat befchaduw- den  De ZOT van AANZIEN. 39? den en ontdekten. Hy boog, elke zyner beweegingen was aantrekkelyk ; en Mylord op eene minzaame wyze naderende , boog hy weder, leide een brief voor hem op de tafel, en trad toen eenige weinige flappen agterwaards. Zy zagen hem aan, zy ftaarden op hem, als ware het een ogenblikkelyk verfchynzel van eenen engel des lichts geweest. Mr. Zagt was niet in-ftaat één woord te fpreeken; noch Mylord had de magt niet het papier dat aan hem gerigt was met eenen vinger aan te raaken; tot Mr. Zagt , ten laatften , een harde fiag op den tafel gaf en fchielyk uitriep, ik wil 'er duizend ponden op houden! Hy is het! • Hy is het! Myn hart zegt het my, het kan geen ander weezen dan Harry Clinton! Hier fprong Harry voor uit, hy wierp zig vol aandoening aan de voeten van den Graaf, hy omhelsde zyne knien met een vuurigen eerbied, en riep: myn Vader, ■ myn ge- eeide, myn lieve, myn zeer lieve Vader! en ,barste uit in traanen. My<  398 Bt ZOT van AANZIEN. Mylord, geheel ontgeld, tragtte hem ^ zyne armen op te rukken , dan by kon nj Bjnj «g dit, hy flond op en wi » zelve m .€n boezem van zynen Vader. Dan de Graaf hieid hem een weinig af, en een 2 laat dat hem zoo beminrelyk voorkwam ia bem1nnel,ker dan 'er ie(s den kring der *hepp«*e was, met aandagt befchouwcnde verzamelde nieuwe tragten, hy drukte HarrJ «"» m borst, hy riep ln eene geheeie ver *oenrg uü : La* my ^ . „ *J . ™ «* f»W» g««w ^ vsn liet yierft: DeeL