01 1089 3864- UB AMSTERDAM  D E ZOT VAN AANZIEN. V TC F D E DEEL»   D E ZOT van AANZIEN, OF DE HISTORIE van HENDRIK Graave van Meerland. In Vyf Deelen. Door den Heer B R O O K E. V T F D E DEEL. . Naar den Derden Druk uit het Engelschvertaald. Te AMSTERDAM, By de ERVEN van HOUTTUYNMDCCLXXXII.   D E ZOT van AANZIEN, o i o i HISTORIE va» HENDRIK Graaf van Meerland. Fyfde Deel, Dus vergat Mylord, in den nieuwen aanwinst van zulk eenen Zoon, alle zyne verliezen , en wierp het geheele gewigt zynër laatfte droeffenisfen agter zynen rug. Zyn oog kon niet verzadigd worden van hem aantezien, nog zyn oor van de zoetheid zyner ftem te hooien; onophoudelyk ging hy voort hein te kusfen, te befchouwen, en te ftreelen, zon. der dat hy op iets anders eenigen agt floeg, A 3 on"  6 De ZOT viN AANZIEN. onoplettend .zelfs op zynen vriend Zagt, die in verrukking naast hém ear.- Wilt gy iny we;'er veriaaten, myn kind ? riep de-Graaf uit,- hsbt gy een oogmerk wsder Vati my af tè gaan mfa Hafry? gy most myniet verlaten, indedaad gy moet niet, voor geen uur, zelfs voor geën 'otëgenblik; een tweede verlies van mynen zoon zoude myne gryze haaren mét droefheid teri grave brengen. Nooit, nooit, Mylord , wil ik u verlaten , hernam Harry op eenc zeer tedere wyze; neoit, wil ik u zelfs vooreen oogenblik veriaaten , myn Vader. ]k koome bepaaldelyk met het oogmerk o:n over u te waaken, u te vertroosten , u zoo lange ik leeve met alle mogelyke tederheid, liefde en gehoorzaamheid op te pasfen. Maar, riep de Graaf in drift, waar is de moordenaar die my mync vrede affneed? waar is de oude dief, die roover, die my myn kind ontfcheurdeV Ach Mylord, riep Harry, hy is zeer ver van zulke haatelyke bynaamen te verdienen. Hy'is het kort begrip van alles wat vqortreffelyk, van alles wat heuainnelyk in de / na-  De ZOT van AANZIEN. t natuure is. Hy eerbiedigd, hy bemind u, boven de waereld en alles wat daar in liefde verdiend, o Had gy onlangs zyne droefheid over uwe verliezen gezien , die vloeden van traanen die hy fchreide, over ——■ over , ovei! Hier kon Harry niet meer, de herinnering zyner moeder en broeder, deed hem weenen. Maar zeg my , myn lief, vervolgde de Graaf, zeg my wie en wat hy is, dien gy zoo hoog opvyzeld? De Zoon van uwe eigen moeder zelfs, Mylord; myn zeer beminde, zeer geeerbiede, myne waardige oom. Het is onmogelyk, myn kind. Die oude veragtelyke man myn broeder? Neen, neen, myn Harry , hy moet u bedrogen hebben. Myn Breeder was al wat beminnelyk was op aarde ; De fchoonfte endér tien dmiendén, de regtfte ceder uit het bosch. En zoo is hy nog deezeo dag; Myloïd. Dan , helaas, helaas , hy is door bolwerken A 4 va»  t Dje ZOT van AANZIEN. van menigvuldige droeffenisfen verbroken,een man die geheel van zorgen is te famen gefield en gewoon aan de moordendfte fmerten. Gy hadt my niet nodig, myn Vader, toen hy my van u af nam. Gy hadt andere' en ryker fchatten, vertroostingen die oaeindig meer mve aandagt waardig waren. Maar klein en veragtelyk als ik was, hy had niets dan my. Ik werd zyn eenige troost , de eenige fchat in welke hy z;g verbiyde. Dan zoo dra hy gewaar werd dat u troost ontbrak , verkoos hy ze liever zelf te misfen j en dus gaf hy my aan u weder , of ik u eenige geringe troost toebrengen kon, mvn' Vader. y ! En waar is deeze lieve Oom, deeze kost. baare broeder, myn Harry? Is hy met u gekomen? zal ik zoo gelukkig weezen van hem met myn oog te bereiken, van hem met my ne armen te omvatten , om hem om vergeeving te fmeeken, om zyn gunst te herwinnen , om hem aan myn boezem , aan myn hart , aan myn ziel te drukken ? waar is hy waar is deeze waardige broeder, myn Hany? B,  De ZOT van AANZIEN. 9 Hy is niet met my gekomen , Mylord; hy vreesde, zoa als hy zeide , dat gy hem heC vervoeren van uwen Ganimedes niet vergeeven zoudt, dan hy verlangt om u op het eerfte ontbod optewagten. Dan moet gy hem ten dien einde morgen fchryven, myn Zoon, en gy moet uwe noodiging met eenige der fnelfte paarden verzeilen. De invloed van zynen lieveling zal buiten twyffcl, grooter zyn dan die van eenen beledigenden en onnatuurlyken broeder. Is deezo brief van hem, Harry? Ja, Mylord. —. Dan wil ik ze niet inzien voor dat ik alleen ben. Zy behelst waarfchynlyk verwytingen die ik maar al te wel verdiend hebbe; of mogelyk vertroostingen, die voor my te teder zyn om ze te verdragen. —— Maar Mr. Zagt, myn lieffte Zagt, vergeef my. Hany, om¬ hels den man , die naast uwen oom in de waereld, meest uwen eerbied, meest uw hart verdient. Hier kuste en omhelsde Mr. Zagt onzea held, met al de tederheid van eenen Vader en de drift van eenen ouden vriend. A 5 Mr.  10 De ZOT vah AANZIEN. Mr. Zagt, riep Harry, hem met veel zagtheid en opmerking befchouwende, heb ik u nooit meer gezien, Mr. Zagt? Zyt gyniet de zelfde Heer voor vvien ik langen tyd geleden zoo veel genegenheid opvatte , aan wien myn hart, als ik het zeggen mag, van myne kindsheid af aan vast kleefde? Ik ben, antwoorde Zagt, ik ben, myn heinelsch fchepzel, ik ben de man wiens ziel aan de uwe geknoopt was als de ziel van Jonathan aan die van David , op het eerfte pogenblik dat ik u zag; en die in u toen reeds, alle die edele , edelmoedige en god« delyk menfchelyke neigingen befpeurde , die ik op /kezen gelukkigen dag tot volle rypfaeid gekomen zie. Terwyl Mr. Zagt zig dus verblydde, keerde Harry zyn hoofd een weinig ter zyde, cn de naauwkeurige afbeeldzels van zyne moeder en Lord Richard ziende hangen , ftond hy op, en daarop eenige oogenblikken geilaard hebbende , ging hy zagties naar het venfter , hy haalde zyn zakdoek uit keerde zyn rug naar het gezelfchap en gaf zyn ï ■ /. aan-  De ZOT vak AANZIEN. II aandoening lugt in een zwygenda drift van traanen. Zyn Vader enMr.Zagtbegreepen wat 'er gaans was, maar zy Hoorden hem niet. Hy bragt alle de gevallen hunner korts geledene droefenis weder levendig voor hun geheugen , en zy deeden 'er in ftilte een vloed van fchreijen by. Dan hunne traanen waren de traanen van gelykvoeiende mensch. lievendheid, of liever traanen van blydfchap, by de gewaarwordinge der zoete aandoeningen van hunnen lieveling. Ondertusfchen had Mr. Frank, die op Harr.y wagtte, reeds aan de fchreijende dienstboden cenig fluisterend berigt gegeeven omtrent de perfoon van den vreemdeling dien zy in huis gekregen hulden. Zommige hunner hadden nog eenige gebeugenis van hem; en alle hadden zy van hem gehoord en hadden een zeer zagt indrukzel van onzen Harry. Zy gaven eerst hunne onderlinge blydfchap te kennen door kusfen , omhelzingen , en zvrygende handtastingen; dan weinig tyd daar na werden hunne gelukwenfchingen luidrugtiger, en de ftem der vreugde werd door het laager gedeelte van het huis gehoord. Har-  ra De ZOT van AANZIEN. Harry intusfchea voelde zig daar door heimelyk beledigd, en zig met zyn nog betraand gelaat naar zynen Vader wendende, zeide hy, Mylord, Mylord, ik verzoek u dit ontydig vreugdengejuich onder uwe dienstboden te fluiten, in een huis dat zoo billyk een klaag- huis mag heeten. Myn lief, antwoorde de Graaf met veel goedaartigheid en beminnelyke zagtheid , ik kan myn arm en bedroefd volk , eenig deel in den troost die ik zelve op de terugkomst van myn Harry gevoele, niet weigeren. Het zyn myne oude en getrouwe dienstboden, myn kind, het is niet anders dan een uitwerkzel van hunne liefde omtrent u en my, en ik verzoek hen met goedheid en tederheid te ontvangen. Hier trok de Graaf aan de fchel, en belaste dat alle zyne dienstboden zouden binnen ko. men. Zy kwamen dus. Hany kende Mr. Jan de huishouder nog zeer wel, gelyk ook Mr.-Samuel de Kelderknegt en oude Mary de keukenmeid. Hy riep ze by hunne naamen, fprak Ket hen van oude dingen, en nam ze met  De ZOT va» AANZIEN. 13 met veel aandoeninge in zyne armen. Toer» wende hy zig tot de andere dienstboden. Hy nam elk hunner by beurte by de hand , en fprak hen aan met zoo veel natuurlyke ongemaaktheid en nederigheid, als of hy zelve in het huis zynes Vaders een van deszelfs huurling gen wenschte te weezen. Hierop vergaderden zy zig alle om hem, zy vatten en kusten zyne hand met geweld; en toen in de rondte knielende fmeekten zy even vuurig de dierbaarfte zegeningen over zyn hoofd af; zy flonden op, en vertrokken in een zeer blyde aandoening van fnikken en traanen , terwyl de verrukte Graaf alles aanzag, met een mengsel van zulke zalige gewaarwordiageri als hj nimmer gevoeld had. Nu werd het Iaat, en na een kort avondmaal , ftelde Mylord voor naar bed te gaan ; dan, myn vriend, zeidehy, tegen Harry, gy moet te vreden zyn, met voor het tegenwoordige myne gevangene te weezen; gy moet in myn kamer leggen; ik vertrouw myn Lam niet van myne zyde af, uit vreeze dat het nog eens wegloopen mogt. Ach, Mylord! zeide Harry, daar is geen vrees voor. Myn hart is ge - heel  *4 Dfi ZOT van AANZIEN. heel uw eigendom, en gy hebt daar aaneen zekere houvast van alles wat ik ben of kan hebben. De volgende morgen ftond Harry zeer vroeg op eer de dienstboden inde weer waren, hy maakt de groote deur los, en floot ze ftil ag. ter hem toe, en toen ging hyuit vol genoegen over zyne voorgenoome expeditie. Hy herkende en herinnerde zig de gelukkige toneelen zyner kindsheid , en als een vogel over de heiBingen heenen vliegende nam hy den kortften weg naar het huis van zyne nog dierbaare min. Toen hy de plaatze zyner kinderlyke genoegens naderde, ontmoete hy zynen Voedfter. Vader terwyl hy naar zyn land ging met zyne deftige en zwaarmoedige houding aan zyne gewoone bezigheden. Harry herinnerde zig aanftonds trekken die hem eens zoo aangenaam Waren, hy fprong naar hem toe, pakte herrt aan, kuste en omhelsde hem onophoudelyk , en riep luidkeels , myn taat, myn taat, myn lieve taat Dobfon! hoe blyde ben ik dat ik u eens weder zie ! hoe vaart myn mem , myn li*.  De ZOT van AANZIEN. IS lieve mem ? hoe is 't met de kleine Toom , met Racheltje en met n geheele lieve huis. gezin? De oude man trad eerbiedig eenige trap." pen agterwaards tot op eenigen afftand , ik ken u niet myn zoete jonge Heer zeide hy: ik heb u nooit meer gezien; gy hebt al,riep Harry, dikwyls, zeer dikwyls, gy hebt my dagen lang op uwe armen getorst, en my des nagts in uwen fchoot aan fiaap gekust en gezust. Kent gy uw kleine Harry niet meer ? heugt u niet meer van myne twee honden ? heugt u niet meer van myneia haan ? o ! Boezemde de oude man uit, nu geloove ik dat gy myn.kind zyt, het lieffte kind dat ooit gebooren werd ! Maar nooit had ik konnen hoopen hem zulk een Heer te zien als gy zyt; Ik dagt nooit zulk een beerlyk fchepzel op den aardbodem''te zien 1 . Nu betaalde de oude Dobfon Harrys liefkoozingen met dubbelde kragt, en luid uit blaa.  ï<5 De ZOT vam AANZIEN. blaazende, had hem als verflikt door het geweld zyner omhelzingen. Breng my, breng my, riep Harry, by myn Üeve mem ik brande van ongeduld om haar te zien. Niet zoo fchielyk , zeide Gaffer Dobfon , ik bemin myn oude lieve Kaat, en zoo zy u zoo onverwagt zag en kende, zy zou het van blydfchap befterven. Maar ik wil u by haar brengen als een vreemdeling , en zoo moogt gy het langzaamerhand tot dat punt brengen. En, waarlyk , ik gel oove dat myn eigen hoofd reeds te veel geleden heeft door dit geval , want ik vinde dat ik waarlyk dezelfde man niet ben die ik kort geleden wa* ; ik zal 'er te groots op worden, en ik twyffel niet of ik zal op myn betere nabuuren neerzien. i De goede man Dobfon geleide nu Harry naar zyne oude wooning, daar de min Dobfon juist bezig zat, om de hoofden haarer kinderen te kammen toen hy in kwam. Kaat,  E5e ZÓT van AANZIEN. t? taati zeide hy, ik breng u daar een jonge vreemdeling , die vertelt, dat hy ons eenlg berigt kan geeven van onzen kleinen Harry die, zoö hy zegt, nog leeft, niettegenflaanalles wat wy gevieesd hebben, en dat hy In 't kort een bezoek zal komen geeven aan eenige deelen van dit land; en wie weet dan, of wy onder anderen ook niet eens zoo ge. lukkig zullen weezen om onze ocgen op hem te (laan ; en dat denk ik zou een gr&ote ze. gen weezen, niet waar myn Kaat! o Neen , neen , neen , riep de min uit t hy is dood , hy is van my gegaan deeze veeIe , ve le jaaren ! Eens nog hoopte ik dit kind op myn knie en aan mynen boezem te hebben , maar die hoop is geheel verdweenen :. nooit, nooit, zal ik myn lieveling weder zien ! Harry had zig juist tegen over de min geplaatst, wanneer zy opziende, opfprong en ham fterk in h< t aangezigt keek. Bedrieg m/ niet Willen, zeide zy; zeg my aanftonds mogelyk is dit myn lieve kind ! ach tegen de geheele waereld ! dat kuiltje in zyn V. D££l. B la.cn.  SS D2 ZOT van AANZIEN, lachen , is het kuiltje van mynen Hat? ry. Hier ftoof Harry op, en met een fprong vatte hy zyn min in zyne armen , roepende, myn mem, myn mem, myn lieffte mem, ik leef nog oin nog eens aan uw lieve boezem gedrukt te worden. De arme vrouw , ontftond den adem en kon geen woord fpreeken. Twintig maaien ftootte zy hem van zig af, haalde hem naar zig toe, zag hem ftyf aan, by vlaagen, met eene wilde tederheid. Ten laatften, wierp zy zig zelve op een bank neer die agter haar Itond , zy floeg haare handen te zamen, gaf eene luide gil en borst in een opftygende yloed van traanen los, terwyl Harry zig naast haar plaatfte , haar hoofd zagtjes raar hem toe trok, het zelve zeer zoet op zyn fchoot leide, en zyne traanen met de haare mengde. Deeze traanenvloed kwam onze lieve min zeer tydig ter haarer verlosfinge. Zy bekwam dra haren adem en zinnen weder; en eenige.. drop-  De ZOT van AANZIEN. 19 droppen op Harr/s kaaken ziende, zoog zy ze in met haare Üppen , terwyl zy riep wat kostelyke paarlen zyn dat ! ik zou geen ééiï daar van voor de helderfte diamant uit da mynen verruilen willen. Mem, zeide Harry, ik ben weg gelogen om u te zien terwyl myn Vader in flaap is, anders zou ik geen verlof gehad hebben een voet van hem van daan te gaan. Maar gy en myn taat moeten belooven deezeii middag met my te komen eeten, wy zullen een tafel voor ons zeiven hebben. En gy myn lievs mem , gaa naar ons huis en zoo myn Vader my mist , zeg , dat ik naar het dorp ben , cn voor het ontbyt by hem zal weezen. Harry wandelde toen naar het dorp, en zig het huis van Gaffer Truck herinnerende, ging hy 'er zeer gemeenzaam in, vroeg aan de goede vrouw hoe het inet het huisgezin' gefteld was. Ik bidde u hoe is het met myn oude goede Bartholomeus ? vroeg hy, en hoe is het met uwe aartige dogter Molly? maar wat is 'er doch vooral van mynen ouden vriend Thomas geworden? De arme vrouw, B 2 ge-  ió De ZOT tah AANZIEN; geheel verwonderd, riep, hy is waaragtigeerr aartige Thomas om de vriend van zulk een zoeten jongen Heer te zyn als gy zyt. Om u de waarheid te zeggen onze Thomas is hier 'barbiers knegt naast de deur. Wel, zeide Harry, als Gaffel' Truk te huis komt zeg hem, dat zyne oude kennis , Harry Clinton , hem wenschte te zien. Toom had juist zyn werk aan een buurman verrigt toen onze held in trad. Hoe hebt gy het Toom , vroeg hy met eene ongemaakte houding? Toom gaapte en keek en gaapte v/eer; maar fprak geen woord. Wilt gy my eens een proef van uwe bekwaamheid geeven , Toon? Ja , jonge Heer, dat wil ik doen zoo dra gy een baard hebt. Wel Toom, gy zyt een groote grove knaap geworden zedert ik u laatst gezien heb; wilt gy met my naar het gindfche groene zoodje gaan en een worftelpartytje met my waagen! Neen, neen, jonge Heer, ik zou u zeer doen; my dunkt ik zou een douzyn zulke wittebroods kinderen als gy zyt jonge Heer onder myn kousfeband binden. Har-  De ZOT van AANZIEN. -M Harry pakte aanftonds Toom aan, met een hand in zyn borst, en de ander aan zyn fchouder, toen Tomas de hardheid en pyn van den greep voelende, aanftonds alle zyne vermogens infpande en met zyn party aan den gang geraakte; dan Harry hem een voet ligtende, leide hem vlak op zyn rug neder midden op de vloer ; doch hield hem met beide handen , op dat zyn val hem geen zeer zou doen. Ik geloove , zeide Toom , opftaande , dat gy zekeriyk de duivel moet weezen, en komt, gelyk men van hem zegt, om de arme zon» daars , in de gedaante van een Engel des Lichts , te bevegten. Ach Toom ! Toom '. riep Harry, dit is het eerfte gevalletje niet dat wy te zamen gehad hebben. Heugt u nog van den nooten zak, en de arme blinde Toom? hebt gy uwen ouden vriend, uwen kleinen Harry Clinton vergeten ? God zegene ons ! riep Thomas, kondt gy myn jonge Heer zyn, myns harten lieffte meester toen ik jong was? Die ben ik, antwoorde Harry , uwe oude kennis, myn Toom , uw B 3 hef*  i2 De ZOT vah AANZIEN. liefhebbende vriend Harry Clinton. En dit zeggende, vatte hy Thomas by den 'hals en kuste hem hartelyk. Toom , zeide Harry , gy moet eens met my wandelen. Thomas was aanftonds gereed, en zy gingen te zamen. Te zamen wandelende, werd Harry droefgeestig. Toom, zeide hy, weet gy waar myn lieve broeder Dikje begraven is ? Ja Mynheer, zeide Toom , een groot eind voort, op het gindfche Kerkhof beneden het einde van het dorp. Weet gy waar de Koster woont Toom ? In een klein wit huisje net aan het Kerkhof, Mynheer. Zoo dra zy daar kwamen, riep Thomas de Koster '-uiten , en Harry hem een guinie in de hand fteekende, belaste hem aanftond het familie graf te ontfluiten. i De man zag verwonderd , maar gehoorzaamde zwygende, en toen Harry 'er bin. jaen ging ,' verzogt hy den koster en Toom hes)  De ZOT vak AANZIN. tj hem op zekeren afftand te wagten, en beloofde aanftonds by hen te zyn. Hy deed de deur agter hem zoo ver digt, als hem licht genoeg over liet om de onlangs begravene lyken der dooden te konnen zien. o, Zeide hy, toen hy naderde, gy waare klaaghuis, gy zwygend einde van alle menfchen, hoe"aklig zyt gy voor het zinnelyk gevoel ! hoe droevig zyt gy inzonderheid voor my , wyl gy zulke kostbaare en geliefde overblyfzels in uwen fchoot draagt. Toen wierp hy zig op de kisten van Mylady en Lord Richard , daar zy zyde aan zy« de lagen , en zyne armen uitftrekkende zoo ver hy ze bereiken konde, riep hy: o! Myn Moeder , myn Broder , myn Iieffte Broeder, myn lieffte Moeder, gy zyt gegaan , gy zyt van my gegaan, en gy hebt nimmer geweten hoe veel liefde uw Zoon en Broeder voor u bezit. Ach! hoe vleide ik my zelve, welk eene gelukzaligheid ftelde ik my voor , in Ba ö  24 De ZOT van AANZIEN. U pptewagten , te dienen en te behaagen! in u duizend tedere zagte en min^aame goedhe-, den te bewyzen' dan gy zyt ra/ omrukt myn Moeder. Gy zyt my ontrukt m\n Boeder ! alle myue uitzigten zyn vernietigd en voor eeuwig afgefneden. Ik zal wel tot u gaan maar gy zult lot my i iet weder. keeren ; en o! dat ik dit oogenblik by u in deeze ftille en vreedzaame verblyfplaatze werde opgtflooten, daar hoop en vreeze ophouden en wy alle te/amen vernederd worden! Midlerwyl had Mr. Zagt ?yn morgen wan. deling gedaar, Hy ontmoette de min in haaren weg naar het groote landhuis, hy naderde haar in een foort van zegepraal , myn goede min, zeide hy, ik heb u een gelukkige tyding te brengen , uw Harry, uw held, is in het land gekomen. Ik weet het, Mynheer , ancwoorde de min, ik weet het, het is maar weinig tyd geleden dat myn liq. ye.kind mynen fchpot yerlaaten heeft. Mr. Zagt ging toen voort om zynen jongen vriend te zoeken , hy vroeg allen die>, hem tegan kwamen welk een weg Hanyhad in  De ZOT van AANZIEN. ij. Sngeflagen, tot hy ten laatften naar het.kerkhof gcweezen werd. Daar vond hy Thomas en de koster , die op verdere navraag, hum jj/ilctjes de weg naar de deur van het familiegraf toonden , welke op een reetje ftond. Mr. Zagt voelde zig zelve aangedaan en rertrok tot een veracr afiland ; maar bleef doch zyn betraand oog houden op de droevige verblyfplaatze welke nu den levenden met den dooden bevatte. Eindelyk kwam Harry voor den dag , en droogde nut zyn zakdoek zyne wangen af. Hy nam eene gedwongen houding van vro» lykheid aan , vervoegde z!g by Thomas en dVn koster, terwyl hy zag dat zig veel volk in de plaatze by een vergaderde, Wie zyn dat Thomas? vroeg hy. Ik onderftel, zeide Thomas, Mynheer, uwe landhuurders en oude kennisfen die zig hy een begeven om u welkom in het land te hee. ten. Zoo dat de zaak is , dan moeten wy heenen gaan en groeten ze; en gy mo^t meB's de  ifr De ZOT van AANZIEN. de gaan oin my met hen bekend te maakefl en my te zeggen, wie die en die is. Mr. Zagt, oordeelende dat Harry op zyn terugtogt was , ging op eenigen afftand van hem af, doch hield een nauwkeurig oog op alles wat hy deed. Omtrent deezen tyd had de menigte zig in foorten verdeeld, de huisvaders' en huismoeders- in een groep, de jonge vryers in een tweede en de jonge meisjes in een derde, en toen Harry aankwam , zetten zy alle een gejuich van blydfchap en zegepraal op. Met uw believen Mynheer, zeide Toom , dat is myn Vader, en dat is Gaffer Gubbins, en dat is Huisman Demfter en dat is Felfter de boer, en zoo voorts. Harry, zou ze alle by beurten met de nederigheid van een voetwasfer , gekust en omhelsd hebben ; maar , op hem aandringende , greepen zy aan elke zyde een hand en kusten dezelve hartelyk , gelyk ook de Hip. pen zyner kleederen. God  De ZOT avn AANZIEN. 2? God zegene uw vriendelyk aangezigt God! zegene uw vriendelyk aangezigt ! riep de Huisman Demfter , die zoo in den morgen ziet , kan , denk. ik , niet mislen al zyn leven lang gelukkig te zyn. Toen hy, op hun beurt, tot de medgezelien zyner kindshe-d kwam en hy ze allen by beurten de hand tocflak , herinnerden zoinmige hem dat zy hem in het worftelA geflagen hadden , anderen in het ftooten , en alle hadden met hem gefpecld de diefyzers, de fpring kikvorsch, fchut de deur, en zoo voorts. Onderwyl ftonden de meisjes op hem te ftaroogen , verlangende dat hy zig by haar begaf. Mynheer, zeide Toom, hi-.-r is onze oude kennis, myn zuster Mp\\yi daar is geen een jonge Heer in het vlek >!ie zy niet flingeren kan x behalven uw edel-'. Moily zag 'er zoo gezond uit als H-iebe , en zoo roozig als de Mei , en Harry vatte ze om den hals en kuste ze heel hartelyk. Kent gy my nog Moily ? o, Zeide.Mo'ly, nooit zal ik yergeeten hoe ik alle daöen met uw hoog- ede-  38 De ZOT van AANZIEN. edele agter ons huis geworfteld heb. Ach , Molly, zeide Harry, daar was toen niet veel kwaad by; maar nu zou een val van een van ons beide onsmogelykzoo wel niet bekomen; draag daar boven alle dingen zorg voor, myn goede Molly. En zoo gy ooit een mooije jonge weet daar gy zin in hebt, dan wil ik u vyftig guinies geeven , om van oude kennis wegen u aan hem uittetrouwen. ♦ De overige meisjes drongen nu op Harry aan om haar deel van hem te hebben , en het koste hem veel moeste dat hy zig onder haar met algemeen genoegen verdeelde, wyl zy hem alle zoo fterk kusten en met zoo veel weerzin van hem fcheiden. Ten laatften herinnerde Harry's horlogie hem dat het tyd werd zynen Vader op te wagten; en , toen zy fcheiden, fchreeuwden zy hem agter na, lang leeven en gezondheid landsman, onze eigen jonge, ons eigen zoete lieve kind! Onderwyl was Mr. Zagt te huis gekomen, met een hart vol nieuws voor den Graaf. Toen  fie zot van AANZIEf?. toen Harry intrad , was het ontbyt op den tafel, en hy befpeurde dat zyn Vader gefchreid aad. Dan 'er werd van het geval op het Kerkhof geen gewag gemaakt. Toen men ontbeeten had riep Harry Jan binnen, Mr. Jan, zeide hy , kondt gy my opgeeven hoe veel huisgezinnen 'er in ons dorp zyn? Net vyfentwintig , Mynheer. Hierop liep Harry by zyn Vader en zeide, met believen van uw Lordfchap, verzoek ik vyf honderd guinies voor het tegenwoordige te leeBen , ik zal u alles flipt terug geeven op het oogenblik dat myn oom hier komt. Wel , Schelmtje, zeide de Graaf, zeer vriendelyk, wat recht heeft uw oom om uwe fchulden te be • taaien, voor al zulke die zoo hoog löopen als waar van gy fpreekt? o Mylord , antwoorde Harry, ik heb meer dan vyftig duizend ponden van zyn geld verkwist, en dit is maar een beuzeling, waar van ik gerust ben, dat ik zo wel veilig by den anderen hoop mag voegen. * Op dit verhaal ftond de Graaf zeer verwonderd. Vyftig duizend ponden! riep hy uit, dat  30 De ZOT va» AANZIEN, dat is onmogelyk Harry, wel gy hadt evenwel* Ztilke vyvers en roeeren niet als de myne ooi; *er uw geld in weg te keilen. Hoe in dei waereld kondt gy dat verzinnen! Wat deed gy met dat geld? Waar bcfteede gy dat? In hospitaalen en gevacgenisfen, myn vaderantwoorde Harry. Op de ftraaten en de gc. meene wegen, onder de ellendigen en de behoettigen. Daar voarzag ik den blinden van oogen , en den lamfnen van leden ; ik gaf blydfchap aan den bedroefden en gebrokenen van harten, want zoo waren de orders van' mynen Oom. Laat my gaan, Iaat my van deeze plaatze gaan, Mylord, riep Mr. Zagt! Deeze jonge zal my volftrekt dooden zoo ik langer blijve. Hy overweldigt, hy verflikt my door de kragt zyner feuumenten. Wel , Harry , zeide de Graaf , gaa naar myn lesfenaar daar is de fleutel van de laadeaan de linkerhand, en ik doe u de fleutel en al- wat daarin is prefent ; mogelyk zult gy • daarin byna zoo veel vinden als uwe tegen, woordige behoeftens vereisfchen. Har»  DE ZOT van AANZIEN. 3? - Harry ging heen, hy opende de laade, en was verwonderd dezelve vol goud te vinden. Evenwel nam hy daar van niet meer dan hy toen juist nodig had, en by zyn Vader terug komende , vroeg hy : Wat zal ik met dien groöten hoop gelds doen, Mynhe^r ? Wel, gy verkwistende knaap , hernam de Graaf, daar is niet eens zoo veel in dat gy daar mede uwe fchuld aan een enkel man kont betaalen. o ! Zeide Harry , over die rekening ben ik volmaekt gerust. Ik zal myn oom niet beledigen met hem eenen penning aan te bieden. En, denkt gy niet, Harry, zeide de Graaf, dat wy hier op het land zoo wel armen hebben als gy in de ftad ? Ik geloof dat gy 'er verfcheidene hebt, Mylord, dan ik ben wat ongemakkelyker dan gy ligt vermoed in de keuze der perfoonen aan welke ik liefdadigheid doen wil. Ik zie op het geld dat dejyken verzameld hebben als iets dat van de inkomften van den armen , den geringen arbeidsman, den hard-handigen boer, en den daghuureier die met zeven kinderen van het zweet van zyn aangezigt zyn brood moet eeten, onthaald is. Waarom de voorwerpen aan welke wy deeze verzamelingen hefteden moeten, tea min-  Jï De ZOT* van AANZIEN5. minden iets armer en medelydenswaardiger moeten weezen, ,!an zy van wien het geld afgehaald is. En dit gezegd hebbende, ging hj naar buiten. Verwondetlyke jongen! riep Mr. Zagt, hoe nieuw en evenwel hoe 'uist is zyne aai merking! Ik bap, zeide de Graaf, als in een foort van verrukkenden droom , en kan my zelve naauwlyks zoo gelukkig verbeelden, dat ik de Vader van zulk een kind zou weezen. Harry riep intusfehen Jan alleen, Mr. Jan zeide hy, daar zyn vyfhonderd güinies, wees zoo goed gaa heen en verdeel ze by twintig guinies aan ieder huisgezin van het dorp. Ik zou u die mo?ite niet vergen, en geeven ze zelfs, maar voor het tegenwoordige heeft myn hart een afkeer van hunne dankzeggingen en eerbewyzingen. Zeg hen dat dit een gedagten is is van mynen lieven broeder om hem niet te vergeeten. Zeg hen wyders dat ik geen vreugdevuuren, geene uitfpanni;:gen of festiviteiten over myne aankomst begeere,- en dat het my oneindig beter behaagen zoude, in. dien myne wederkomst hen hunne iaatfte ver- lee-  De ZOT va» AANZIEN. 33 liezen herinnerden, en hen alle aan hetfchrei» jen en het klaagen bragt, Mylord ftelde nu eene wandeling in het park voor, orn wat eetlust voor den maakyd te verwekken. Ingevolge hier van werd belast dat het hek ontfloten zoude worden; zy gingen over een pad dat met kleine fteentjes belegd, aan de linkerhand bewald en aan de regterband met paaien bezet was, langs den loop van vyf canalen die agter elkander in vyf watervallen , den een in den ander afliepen. Buiten de waterleidingen, was een lange laan die het oog ontvlood , dunnetjes doorzaaid met gewasfen van verfcheidenerleie kouleuren en hoedanigheden. Deeze zUée werd weder bcflooten door een uitgeltrekt meertje; en aan de overzyde van het meertje werd het gezigt afgebroken door verfcheide bergen en dalen welke hunne gedaantens veranderden naar maate zy zich aanhetgezigt vertoonden. Boven de dalen rees voor het oog een groot bosch van honderdjaarige eiken ; en boven alles klom een fchakel van romaneske bergen , wier voorfte gedeeltens hier en daar doorhangende rotzen gewit waren, wier toppen de hemelen . V. Dïel. C be-  34 Öb ZOT van AANZIEN. beladdetden , en wier gedaante en kouleuren zig met de wolken vermengden. Terwyl zy voortpraatten en wandelden , ontmoetten zy een hek dat hen vlak in hun weg belette; Mylord ftak zyn hand door de traliën , naar de fleutel , die de oppasfer in het flot aan' de binnenkant had laaten fteeken, maar kon dezelve niet bereiken. Hier moeten wy weerom gaan, zeide hy, ten zy Harry raad weet om over het hek te klim. men ; maar neen , doe dat niet, myn lief, uw voet mogt tusfchen de traliën heenen flippen en gy u bezeeren. Ik zal uw Lordfchap gehoorzaamen , zeide Harry en wil geen voet op een derzelve waagen. Dit zeggende vatte hy de bovenfte klamp met zyn linkerhand, wierp zig zeiven fiks over het hek heenen , en opende hetzelve voor zyn gezelfchap. De Graaf en Mr. Zagt {tonden ftom in de uiterfte verwondering. Ten laatften riep de Graaf, kind, gy moet zekerlyk iets meer dan menfehelyks zyn, of anders hebt gy een gemeenzaame geest die u door de Lucht draagt. Ja ik heb een gemeenzaame geest, zeide Harry , een geest zeer ver-  De ZOT van AANZIEN. 35 vernederd door het gevoel haarér eigene onvolmaaktheden. Op hunne terug komst, riep Jan zynen meester aan een zyde en gafhemberigtvanzynebehoorlyke uitdeeling van Harrys goedheid omtrent de dorpelingen. Dan Mylord , zeide hy, toen ik terug ging, vond ik ze alle drofc bezig in het klaar maken van vreugdevuureö en illuminatien , ter eere van mynen jongen Lord.' Dit was ik egter verpligt tegen te gaan .op zyn uitdrukkelyken last; en dit heeft ons goed eenvoudig volkje zeer verfuft. Wel , wel, zeide de Graaf, dat kan ik voor het tegenwoordige niet helpen ; wy moeten onzen Harry in geenen opzigte beledigen ; en dus moeten deeze vreugdebedryven tot de aan. komst van mynen broeder uitgefteld worden. Schielyk daarna kwamen onze helds voeftervader en moeder , in hun beste pakje uitgedost; en Harry belastte dat voor hem en hun een zyde tafel gedekt zoude wórden; dan Mylord ftóiïd 'er op aan dat zy alle te zamen eeten zouden. C a Har-  36 He ZOT van AANZIEN* , Harry plaaffte zig zelve op eene zeer vrien^ delyke wyze tusfchen hen in, aan tafel, om hen te mogen dienen, en hunne befchroomdheid in het eeten te verdryven. . Toen het ceten byna gedaan was, vroeg de •min naar de kleine bedelaars jonge, wiens afweezen zy zig verbeeldde dat de oorzaak van h;t wegloopen van haaren lieveling geweest was. Hy is tot grooten ftaat gekomen, antwoórde Harry, hy heeft zyn waare Vader en Moeder gevonden, en is nu erfgenaam van zeer aanzieniyke goederen. Harry verhaalde toen de wyze op welke Ned ontdekt gewor. den was, en alle waren zy door dit verhaal ten hoogften vermaakt en ingenomen. Maar mem , vroeg Harry, wat is 'er var, myn Zuster Leentje geworden, van wier melk ik gevoed werd ? en wat is geworden van myn kleine Broertje 1 oompje, die maar twee jaa- ren jonger was dan ik ? Zy zyn a],e beide dood, myn kostelyke; dan het heeft God behaagd my andere in derzelver plaatze te geeven. Wel, mem, ik vinde dat wy alle fterven moeten, en dit zal de een of andere tyd  De ZOT vaw AANZIEN, 37 | tyd eene groote droefheid geeven, aan den I geenen die den anderen zal overleven. Ik ben : te vrede «iet eens te moeten fterven, zeide de • min, maar laat my nooit van uwen dood hooi ren, myn engel, ik kan de gcdagten daar van i niet verdraagen, en de goede vrouw begon te weenen ; ik zou het niet verdraagen kon. i nen , ik zou niet verdragen konnen duii zend dooden te fterven in den dood van | mynen Harry! Maar , mem , zeide Harry, om haare aandoening wat te verwyderen, gy hebt my nog in't geheel niet gevraagd naar den man met den baard, o Die oude fchurk, riep de min, ik kan niet aan hem denken zonder myn geduld ; te verliezen. Ja , maar mem gy moet weeten dat die zelve oude fchurk myn lieve oom is, en dc eenige lieve broeder van myn eenige lieve-Vader die daar zit. Als dat de zaak is, zeide de min, dan verwondere ik my niet dat: hy zoo veel medelyden met u had; en waarlyk ik zou my liever verwonderen waarom de ge- , heele waereld geen medelyden en liefde omtrent u hebben zou, myn lief. C 3 E»  SS De ZOT vah AANZIEN. En nu, mem, om u te toonen, hoe veel gy zelve aan deezen betninnelyken oom verpligt zyt, heeft hy my belast u een prefent te doen van vyfhonderd ponden, in betaalinge, zoo als hy zegt, van de droefheid die hy u veroorzaakt heeft. En draag geen zorg voor uwe kinderen, mem, want die zorge wil ik op my neemen, want die lieve oom , heeft my de gift gegeeven , der landeryen , het huis, de meubilen en het zilverwerk dat hy op deeze plaatze heeft, en dus ziet gy dat ik wel in ftaat ben om voor u allen te zorgen. Hier wierp Mylord een oog van tedere jalouzy op Harry: Ik begryp, myn zoon, zeide hy, dat uw oom uw eenige vertrouweling is , de eenige fteun die gy op de aarde verkiest te hebben. Harry, vatte aanftonds , met een oogwenk, de meening van het oog zynes Vaders, en wierp zig zelve aan zyne voeten, o! Vergeef my , Mylord.' riep hy, ik bidde u veïgeef de overvloeijingen van een dankbaar en eenvoudig hart! Myn oom is myn eigendom, maar ik ben het uwe, myn Vader, over het welke gy in leeven en dood, naar uw welgevallen befchikken kondt. Ik vertrouw op u. ik  De ZOT van AANZIEN. 39 ik hang van u af, myn Vader, en gy hebt my reeds door het gewigt uwer liefde overweldigd. Mylords oogen begonden teglinftcren, hy deed zyn zoon opftaan en hem met veel goedheid aan zyn hart drukkende, zeide hy, >k geloove dat ik misgehad heb myn lief; en ik zal altoos liever zoo denken, dan dat in mynen Harry iets verkeerds plaatze had. Maar zeg my myn lief , en zeg my opregtelyk ; gy fpreekt van uwen oom als van een der rykfte en grootfte luiden op de aarde ; als van een prins, een keizer, in ftaat om rykdommen en landfchappen naar zyn believen wegtegeeven. En zoo ishy, Mylord. zeide Harry, hy is grooter dan eenig prins of keizer op denaarde. Wat zynenRykdom betreft, die gaat die van eenen onderdaan te boven, hy is waarlyk zyne eigene , en geheel toegewyd aan zyn eigen geluk, in het gelukkig maaken van anderen. En evenwel is dat de man, riep de Graaf uit, (e« oog van teder berouw naar Mr C 4 /,as'  4» De ZOT van AANZIEN, Zagt wendende , ) waarop ik , gejyk ik „ myn vriend verhaald heb met zoo veel v°r bitterde veragting neder zag; die ik een* met zoo veel onvergeeffelyke onbefcheidenheid en laagheid bejegende. Myiord verzogt toen de byzondere Loteevallen van onzen Held in London te weeten waarvan het verhaal nog aangenaamer zou ge' -e-t zyn, zoo Harry niet zorgvuldig alles verzweegen had wat maar eenigzins to: zyne eer (trekken kon. Zoo draHarry's voedfter-vader en moeder hun affcheid genomen hadden, (telde My'ord zyne gasten eene wandeling in de tuinen vooren na eentgen tyd rond gewandeld te hebben' gmgen zy in een boersch prieeltje zitten dat rondom met Jasrnyn en Kamperfoelie door. vlogten was. Mr. Zagt, zeide de Graaf, ik heb diiwyls verlangt de byzonderheden van uw leven te hooren, en hoe gy -er toe kwaamt 03J doorhet geloove en niet door aanfehouwen televen en 7C" wand''J de hemelen te houden, ft» a'!> gy thans .ioet. ^  De ZOT van AANZIEN. 4.1 Ik kan uw Lordfchap dra voldoen , antwoorde Mr. Zagt want myne hillori; is zeer kort en ecnvou.'ig, en in 't geheel met geene ongemeene gevallen opgefchikt. i' Myne moeder ftierf weinige uuren na dat ik igebooren was. Myn Vader overleefde haar geene twee jaaren; en ik geraakte onder de bezorginge van mynen eenigen bloedverwant een oom van Vaders zyde. Myn oom was een oud rechtsgeleerde} fchoon hy van een koele geaarthé'id was, en voor geen menscli eenige tederheid bezat , fpaarde hy doch geene kosten aan myne opvoeding. Hy zond my naar Eaton - fchool, en van daar naar Cambridge, daar ik bieef tot ik myne Gradus verkreeg, toen ging ik naar Londen , kogt een degen en gebooid kleed en begon den edelman te laaten uithangen. Schoon myn hoofd door myne onderwyzers, vry wel in de beginzelen van den Godsdienst ! onderweezen was, myn hart voelde doch niets van derzelver voorfchriften ; en ik begreep i dat geregeld Iverkgaan, het gebruiken van het C 5 Avond-  4i De ZOT van AANZIEN. Avondmaal, de belydenis dat ik een ellendig zondaar was , en my zelve onopfpraakelyk voor de waereld te gedragen , de ibm van het Christendom uitmaakte. Ik gaf my dus , zonder eenigen fchroom, aan alle a Ia modifche vermaaken en ydelheden van dien.tyd over; en ik meende dat het vergeeven eener belediginge een der grootfte doodzonden in een Christen Edelman was. Op zekeren dag , in St. James Koffyhuis zynde, engageerden Colonel Standaard en een ander Edelman zig te zamen in een fpel op het verkeerbord om vyfhonderd guinies; en wyl de inleg zoo gewigtig was, en beide partyen zig over hunne bekwaamheid in het fpel beroemden , troepten wy alle by een om 'er den uitflag van te zien. Het geviel my van naast den colonel te ftaan, en anderen verdrongen my, die my hard nederdruktcn om over myne fchouders heenen te zien. Ten laatften werd hy ongemakkelyk toen het fpel op een eind liep en hem tegen ging. Ik bidde u , Heeren , riep hy , druk my doeh zoo niet; om 's Hemels wil wykdoch wat  DE ZOT van AANZIEN. 43 wat af, gy zult maaken dat ik alles verlleze, hier op deed ik myn best my van hem aftehou. den, dan de geene die agter my ftondcn dec den hun best om my vooruit te dringen infpyt van alles wat ik doen konde, tot de colonel, een ongelukkig beflisfende worp doende .aanftonds in woede zig omkeerde , en my in het aangezigt (puuwde. Verontwaardiging gaf my een fchielyke en ongewoone kragt, en alle die my gedrongen hadden agter uit gewroet hebbende , trok ik aanftonds myn degen en ibk den colonel door zyn lighaam. Het Gezelfchap riep op dat oogenblik dat alles hier vryfpel geweest was zy openden een venfter, en dwongen my te ontvlugren. Ingevolge hier van vertrok ik, reed te post naar Douvres, en fcheepte daar in naar Frankryk. De Colonel, God zy gelooofd , ftierf niet van zyn wond. Hy lag omtrent zeven maan. den onder doktors handen, wanneer hy her. ftelde en zig hy zyn regiment in Vlaanderen vervoegde. Myn  44 De ZOT vak AANZIEN. Myn oom gaf my daar kennis van, en bengtte my ter zeiver tyd dat ik veilig'terug mogt komen. Ja, dagt ik, met veiligheid voor myn leven maar met de dood voor myne eer. Ik heb wel revenge maar geen fatisfactle genomen. De Colonel moest gedwongen worden my perfoonelyke hertlelling te geeven van de belediging die hy my heeft durven aandoen. Zyne herlleliinge had my op nieuws den fpuuw in myn aangezigt doen vliegen; en ik wilde hem door de geheele waereld vervolgen, tot hy de aanmerkinge en het geheugen van alle menfchen ontkomen was. Met dit doodiyk oogmerk ging ik perpost van Parys naar Vlaanderen , en volgde den Colonel van plaatze tot plaatze, tot ik hem vond in een dorp op den weg naar Amfterdam. Ik geloof , Mynheer, zeide ik, vry onbc houwen , u heugt niet veel meer van my want onze kennis was te toevallig en van te korten duur. Ik ben de man die gy in St. James Koffyhuis in het openbaar in zyn aangezigt gefpoogen hebt. Dan , Mynheer, zei-  Ds ZOT van AANZIEN. 45; zeide hy , ben ik pas herfteld van de oorzaak die gy my gegeeven hebt om u niet licht te vcrgecten. Doch ik bidde u , wat ; kondt gy my tegenwoordig te zeggen hebben? Ik kom om van uwe handen herftelling te vraagen , van de wond , die gy myne eer hebt toegebragt, en die anders voor altoos ongenceslyk moet blyven. Ach ! riep hy, nimmer nam iemand geftrengcr fatisfactie dan gy reeds genomen hebt; van welken aart, bidde ik u, moet de verdere herftelling weezen, die het u behaagt te eisfehen? vraag my zeide ik vergeeving, of vegt aanftonds met my. Dat is waarlyk hard, hernam de coionel ; de eer myner bediening laat niet toe iemand excus te vraagen , vooral niet ais het gefchieden moet om daar door een gevegt te ontwyken ; dus , Mynheer", zoo gy daarop blyft ftaan dan moet ik uwe uitdaaging aanneemen, fchoon ik wel bekennen wil, dat ik : het zeer ongaarne doe. Dan , Mynheer , verzoek ik u, my, binnen een half uur met uwe piftoolen en degen agter gindfche hoog- ; te te ontmoeten. De  4<5 De ZOT van AANZIEN. De Colonel was op zyn tyd ter beftemder plaatze. Wy beide greepen een piftool op den afftand van twintig treden en malkander ftap aan ftap naderende, riephy, vuur! vuur! als fcheen hy vast zig van zyn pirt^ te verzekeren; tot hy omtrent een vadem lengte van my af was, toen vuurde ik hem vlak in zyn aangezigt , dan de kogel ging alleen door zyn hoed, en befchadigde het vel van de linker zyde zynes hoofds. Toen nam de colonel zyn piftool in zyn linkerhand en ftak zyn regte naar my toe , met een zeer vriéndelyken glimlag. Ik denk, Mynheer, zeide hy, dat ik u nu met eer om vergeeving mag vraagen. En om u te overtuigen dat ik hier niet gekomen ben om u eenig leed te doen , verzoeke ik dat gy myn piftoolen gelieft te onderzoeken, wanneer gy vinden zult dat 'er geen korrel krujd in is. Ach Colonel! riep ik, ik erken gy hebt my overwonnen. zoo wel in eer als menfchelykheid. Was ik zoo ongelukkig geweest van u te dooden en had ik uw geweer niet geladen gevonden, ik zou u zeker regt gedaan, en my zei-  De ZOT van AANZIEN. 47 zelve door het hoofd gefchooten hebben. Dan waarom heb ik u van Koningryk totKoningryk vervolgd? waarom was ik te onvreden by al bet bloed dat ik geftort had? was het om dat ik u een kwaad hart toedroeg, in 't geheel niet; neen, tervyl ik de ellenden beklaagde , die ik u reeds veroorzaakt had, werd ik door eene barbaarfche waereld of liever door de bloedige voorfchriften der gewoonte , wier oordeel ik meer dan dood of eeuwigheid vreesde, gedwongen uwe geheele verwoesting te zoeken, kloekmoedigheid, Colonel, dryft de foldaaten aan voor hun Land te vegten ; maar het is lafhartigheid die de duellisten by een brengt. Drie zeer aandoenlyke dagen bleef ik by hem , die zoo onlangs myn doodvyand , en mynen tegenwoordigen vuurigen vriend was. Toen was hy verpligt naar zyn guarnifoen te gaan ; en wy fcheiden met een leedweezen , da: de vyandelykheid, met welke wy malkan» ker ontmoet hadden, ver overtrof. By het vertrek van den Officier begaf ik my naar Amfterdara , van waar ik op myn oom ze-  48 De ZOT van AANZIEN. zeven honderd ponden trok. Want ikbefloot voor myne terug komst, esq, reisje door de zeven provintien te doen, fchoon ik met een gansch ander oogmerk gekomen was. In dien tyd van negen maanden, die ik onder dat voik bleef, of van p'aatze tot plaatze reisde, heb ik opgemerkt, dat Holland, buiten twyftel, de rykfte \ bezigde en voikrykfle ftaat van den aardbodem is. Geen één hand is 'er ongebezigd, geen één voet gronds legt daar ledig ; en , eenen tyd lang , fchreef ik hunnen bdtengewoonen voorfpoed aan hunne naarftigheid en de hen byzonder eigene fcnranderheid toe. Dan by nadere overweeging, ontdekte ik de waare oorzaak zoo wej van hunne naarftigheid als overvloed, en ben overtuigd dat elk volk, 't welk aan den oceaan grenst, uit den zei ven fpringbron ook dezelfde vcorfposd zou genieten. Niet, Mylord , dat overvloed eene wezenlyke weldaad voor een volk is, wart iemands leven bejlaa; niet in den overvloed zyr.er goederen. Maar ik zte op de naarftigheid als de natuurlyke fpringhron van overvioed, die zoo wel ' - een  De ZO.T van AANZIEN. 49 een zegen voor, als een pligt van een mensen is , van den tyd af aan dat hy gedoemd werd, in hst zweet zyns aangezigts zyn brood te eeten. Verfcheidene vetllandelyke deugden, zoo wel ook als tydelyke voordeelen * volgen in den trein der naarftigheid ; zy maakt de menfehen gezond , braaf, eerlyk , gezellig en vreedzaam. Hy die hard werkt om eenig eigendom te verkrygen , zal hard worftelen om het te bewaaren, en de oeffening zal hem levendig, hardvogtig en dus bekwaain tot dat einde maaken. Dewyl de naarftige man in zig zelve een genoegzaam fonds heeft voor zyn eigen onderhoud, zoo zal hy ook minder in verzoekinge komen óm anderen te berooven en te pionderen ; en het grievend gevoel en de vreeze van van eenig eigendom dat men zoo billyk verKregen heeft, beroofd te worden , zal hem een fynder en fterker gevoel van zulk eene belediging omtrent anderen byzetten. Naarftigheid verder is1 de dryfveer van den handel en goede buurfchap , ten einde over d* wederzydfche overtolligheden ter vervullinge der wederzydfche behoeftens te befchikken. Ten laatften , verblyd zy zig in vrede , ten •V, Dsei, » ein'  5D De ZOT va» AANZIEN* einde haaren tyd en ai beid niet gefioord worde, noch de vrugten daarvan in gevaar gebragt door roovery en verwoesting, en dit mag zoo wel van geheele volken als van byzondere perfoonen gezegd worden. Uwe aanmerkingen, zeide de Graaf, zyn volmaakt juist; de werken der naarftigheid iyn buiten twyffel de werken der vrede, en dienen om de toegangen te openen in welke de deugden moeten wandelen. Maar, hoe nu menfchen of volken tot zulk eene naar» ftigheid te bewegen, dat is de vraag. De fyndere konfien ziet gy , konnen aangemoedigd en bevorderd worden door nationaale weldaadigheden en liefdegiften gelyk nu in Frankryk ; maar zoo kan men niet te werk gaan , in de groote menigte des volk tot naarftigheid aantezetten; dit zou fchynen als of het gemeen zig zelve eenig foort van weldadigheid bewyzen wilde. Volken verfchillen zekerlyk van elkander gelyk de menfchen onderling verfchillen ; zommige zyn van natuure naarftig en fchrander, gelyk in China en in Holland, dat is hun geaartheid, dat is hun gaaf; terwyl andexen gelyk de Ie- re»  'De zot uw AANZIEN. si ren van natuure vadzig en lusteloos zyn, en daarom in hunne welverdiende armoede blyven. Gy hebt dit ft uk indedaad , Mylord , in een zeer verkeerd licht gefteld. China en Holland zyn naarftig en ichrander , om dat, het zy by geluk of goede ftaatkunde zy het eenige middel waar door naarftigheid en fchranderheid bevorderd worden , gevonden hebben. Terwyl Groot - Brittannien en Ier. land van deeze gezegde middelen tot nu toe .nog onkundig blyven , fchoon zy beide zeer in ftjat waren om dezelve werkftelhg te maaKen. Gy verwonderd my, Mr. Zagt, zeide deGraaf, een middel om de menfchen fchrander te maaken! een middel om ze naarftig te maaken! hoe kan dat zya ? De ondervinding heeft egwr geleerd dat het 'er zoo mede gelegen is, Mylord;. want daar een middel gevonden werd om fchranderheid en naarftigheid aantemoedigen en elk afzouderlyk te bevorderen , dat middel zai ' D i z?  5i De ZOT va» AANZIEN. ze onfeilbaar fchrander en - aarftig alle beid» maaken. Geen man zal werken , Mylord, zonder eenig loon of huur , of terugkeering van zynen arbeid; ook zal niemand die in behoefte is, weigeren te arbeiden, zoo hy verzekerd is dat hy dus doende wel beloond zal worden. Toén dè goede huishouder in het Evangely mar de markt ging, en daar arbeiders rond die daar flenterden , vroeg hy hun , als het naar den avond liep, waarom ftaat gy kierden ganfchen dag ledig? En toen zy antwoorden; em dat niemand ons gehuurd of bezigheid gegeven heeft, nam hy dit voor een genoegzaams verantwoording, hy had medelyden met hun, en hy voorzag hen met de goddelykfte van alle liefdebewyzen, de middelen om hun eigen brood te winnen* Nu, door gansch China en Holland is geen perfoon behoeftig om dat zy alle gehuurd, alle gebezigd worden, de jonge en de oude, de Jamme en de blinde ; en alle vinden zy een vaardige verkoop van de voortbrengzels hunHer naarftigheid , zonder zorgvuldigheid of ver.  De ZOT var AANZIEN. 3» yerlies van tyd , zonder reizen of uitftel. Door Groot - Brittanien is het gansch anders gefteid , negentien van de twintig zyn in wezenlyke behoefte ; en in Ierland is my gezcgd,zyn'er negen en veertig van de vyftig in een ftaat van bedelary, alleen by gebrek van gebezigd te worden , by gebrek van aanmoediging om te werken. Vergun my dan , uwe Lordfchap te verklaaren, hoe zommige menfehen en zommigc volkeren tot naarftigheid aangemoedigd, en anderen den moed benomen , of in zeker opzigte daar in verhinderd worden. Verfchillende menfehen zyn begaafd met verfchillende talenten en vermogens, in zomge opzigten ongenoegzaam, en in andere overvloedig, om in hunne behoeftens te voorzien. Verfchillende landen zyu ook begiftigd met verfchillende voortbrengzelen , overtollig in veele opzigten voor de inwooners fchoon noodzakelyk of wenfchelyk voor het welzy» van vreemdelingen. Nu deeze bcurtelingfche hoedanigheden , D 3 van  54 Dg ZOT van.AANZIEN. van gebrek en overvloed, eoodigen en dwip. gen alle menfehen, in alle landen, van elkander die we. erzydrche byfiand te eifchen en te bewyzen . die koophandel gtneemd wordt. Elk geeft wat hy btfpaaren kan, elk ontvangt ■wat 1 y nodig heeft ,• deeze verruiling ftrekt beide partyen ten voordeele. En kon 'er een middel uitgedagt worden om de handwerkers aantcmoucigsn van in hunne naarftigheid voorttegaan, en hunne kei.ften te verbeteren door een gereeds overdragt of verkoop van alle hunne oveitaligheden , daar zou geen gebrek nog overvloed op de aarde plaatze hebben. Dit alles is duidelyk en uit zig zeiven blykbaar, Mr. Zagt, maar hoe deeze Vaardige verkoop te bevorderen is de groote vraag. Uw Lordfchap moet toeftaan dit de weg om dezelve te bevorderen is om verruilders en wisfelaars , koopers en verkoopers , Luiden die wederzyds gebrek wederzyds overvloed hebben, by malkander te brengen. En dit is het eir.de en oogmerk van eiken markt op den «tardbodem. Nu,  De ZOT van AANZIEN. SS Nu, in Groot Brittannien en Ierland en in alle derzelver gedeeltens of biftneBtendfche provinciën, hebben de menigvuldige wildernisfen , bergen , moerasfen, en andere belet- ■ zelen, met de moeite, het gevaar en de last van het reizen , en de groote onkosten van het overvoeren der waaren te land, alle koophandel en gemeenfchap tot in eene aanrcerkelyke uitgeftrektheid uitgdlooten. In zoo ver.re, dat het waarlyk ï fflrty Is gemakkelyker en beterkoop zoude weezen, om eenige geryffelykheid of last naar een dei beide Indien over te voeren ; dan te land van zominige gedeeltens van Groot - Brittanien en Ierland naar an« deren. Gelyk God de verfcheidene volkeren der waereld fchynt te fcheiden door de tusfchenkoaist van zeeën, meeren en rivieren, zoo heeft hy ze juist ook door die zelfde middelen willen vereenigen. Water is voor de konst en zeebouw der . menfehen, 't geen de lucht is voor de wiekjes en vlerken van het gevederde foort. Het is esn geinakkelyk en fpoedig middel, een vaarD 4 di«  i6 De ZOT van AANZIEN, dig geieide en overvoeringe, waar door a'le overtolligheden verroerd en alle behoeften* vervuld worden. Het maakt den menseh als het ware geregtigd om in elk land van den aardbol te bancelen. Het verkorf allen af ftand, en bindt de verst'van elkander gelege «e gewesten aaneen. Het brengt en ver fpreidr dekennis, de deugden, do handwerken en honften van elke lugtftreek in allen over. Het geeft nieuwe dryfveeren , en be weegredenen tot naarftigheid, levendigheid" en vinding. Het maakt van den geringu.cn arbeidsman een menseh van gemeen belane Het uoet elk deel neemen i„ aiIcs wat J op de aarde gebouwd in, in de voortbreng zeis van elk gewest cn den tol op elke natie. Nu, China en Holland zy„ de eeni ^ den op de aarde, die zig op eene aanmerkeJyke wyze door dit uitmuntend voorrecht van waterbouw of waterhandel verrykt hebben ; en daarom zyn zy boven alle vergelv. ta« de volkrykite cn voorfpoedigfte van al ie volkeren der waereld.  DE ZOT vak AANZIEN. 57 China , gelyk uw Lordfcbap weet, ftrekt zig uit van onder den keerkring, tot omtrent dertien honderd mylen Noordw.iards en behelst in zig alle veifcbeidenheid van lugtftreek , en alle graaden van hitte en koude, die 'er vereischt worden voor de verfchillende voortbrengzels der aarde. Aangezet door zekere voorbehoedzaamheid of wysheid, welke aan de rest des menschdoms niet gegeeven is, hebben zy dit groote Land doorfneden en verdeeld , met zoo veele vaarbaare gragten als 'er leidingen cn aderen in het menfchelyke lighaam zyn , ter medcdeelinge van leeven en voedzel. Deeze canaalen dienen als banden en koorden van de gemeene welvaart der Chineezen , zy binden gewest aan gewest , huis aan huis , en menseh aan jnensch en houden het geheel als één zamenftel en huisgezin byeen. Dit groote Koningryk is daar door als één enkele Stad geworden en de canaalen als zoo veele ftraaten, door welke de overvloed verfpreid wordt door den handel in elk gedeelte. Indien de konst of eenige nuttige uitvinding in eenige plaatze een aanvang neemt of verbetering ontvangt, wordt ze onmiddeiyk het geheele D 5 Land  SS De ZÓT van aanzien. Land ter navolging of bevordering mede ge dedeeld. Geen deel van dit groote beftier legt ledig 0f onbebouwd, om dat de gragten als zoo veele mariuen dienen, om alles aar elk, deur te brengen, en, door den geduurigen navraag naar het geen'er te verkoopenis, werden de inboorlingen aangezet om zig zelve toeteleg. gen in zig van allen overvloed die hen «oge^ lyk is te voorzien , ten einde zy zig zelve ryk maaken terwyl 2y de onderfcbeidene behoeftens van anderen vervullen. Dus is door het wyd uitgeftrekte ryk van China , niets woest niets verlooren , niets overtollig , niets behoeftig. Alle perfoonen worden gebezigd 2yn werkzaam ; naarftig, fchrander en voorl fpoedig. Hunne waterleidingen zyn inwendig voor hun land.'t geen de zeeën buitenlands voor de rest van den aardbol zyn. Zy zyn «laar door als een waereld op zig zei ven geworden , genoegzaam om zig zelve van het nodige te voorzien en gelukkig te weezen, zy veranderen nooit hunne zeden of ftaatkunde. Zy onderneemen nooit eenen oorlog tegen anderen. En men verzekert dat China tegenwoorr'ig een aantal van honderd en twintig Biillioen voorfpoedige burgers bevat. De  De ZOT van AANZIEN. 59 De Hollanders ook volgden het voorbeeld «Ier Chircezcn nu omtrent honderd en twintig jaare' geleden. Hun Land is thans als een groote en uitgeftrekte hoofdftad voor het ge. heelal geworden ; en door hunne canaalen , als door hunne bcftraattc en breede gemeene Legen, vloeit de waereld door met al haaren , »ykdom. Zoo aangemoedigd en zoo opgewekt zit rog de lamme , nog de blinde , nog de kreupele ledig. Elk kind wordt in zyn beroep pnderweezen van het oogenblik dat hy zyne kleine handen tot eene geregelde beweging ge. bruiken kan , en zy brengen de ouders aanzienlyke fommen toe , in plaatze van een oneindige verfcheider,heii van opfchikzels en beuzelaryen die onder het ledige van de andere kinderen der menfehen verfpreid zyn. Want ruilebuiters en wisfelaars, koopers en verkoopers, winkeliers en handwerlsluiden, hebben gelyk Piramus en Thisbe , niets dan het weeren van nydige beletzelen noodig , om een foortgelyk geflagt te vinden en voordplanten. Uit het geene ik nu reeds gezegd hebbe, Mylord, is het zeer blykbaar, datnaaifUgheid de  fa'o De ZOT van AANZIEN. de bron van den rykdom deezer waereld is. Dat iemands naarftigheid voor hem in het by! i onder niet genoegzaam is. Dat de onderlinonderftaüd die koophandel genoemd wordt, «"érhalven, noodzakelyk is voor het welvaaren van een volk. Dat de wederzydfche voordeeJen van dcezen koophandel beitaan in de vervuil ng van onderlinge behoeftens door onderlinge overtolligheden. Dat deeze handel egter niet gevoerd kan worden zonder een middel ter overvoeringe deezer onderflanden Dat zulk een middel te Lande, waar het ook aangewend wordt, langzaam, lastig, kostbaar, en ten uiterften mocdbenemend is , en nooit tot eenige aanmerkelyke hoogte of uitgeftrektheid kan komen. Dat God, egter, ten dien einde, een gemakkelyk, fpoedig en algemeen middel bcfchikt heeft van zeeën, meeren, en rivieren, waar van hy een gedeelte onbevaarbaar gelaten heeft , ten einde de menfehen door korist dat geene bewerken mogen, 't geen de natuur hen bereid heeft , en in zekere maate iets toebrengen, tot hun eigen belang. Dat ingevolge hier van'China, Holland, en nu laatftelyk Frankryk, het zoo goddelyk gebaande pad agtervolgd hebben , en dat mag? , ryk.  De ZÖ1T van AANZIEN. öï rykdom en voorfpoed op hen ingevloeid zyn, «aar evenredigheid zy het middel van den waterbouw tot derzelver ontvanginge geopend Hebben. En, dat oorzaaken welke derzelver püurlykd gevolgen, zonder veroudering, Van de vroegftö eeuwen tot het tegenwoordige ftydperk voortgebragt hebben, vermoed moe(iten worden dezelfde uitwerkzelen door alle Eden en tyden tot aan het einde der waereld te zullen voordbrengen. i Ik erken, Mr. Zagt, zeide de Graaf, gy hebt dit onderwerp tot eene wiskundige zekerheid gebragt. Welk een gelukkig, welk. li een heerlyk uitzigt opent zig voor myn ge. jjzigt! Hoe gemakkelyk, hoe fpoedi^ , hoe I voordeelig zou het zyn, dit werk door de geI heele aarde ter uitvoer te brengen. Daar is I ten dien einde geen gebrek aan rivieren of ter ; zyde afgelegene wateren. Het graaven ïn .den j grond zou lucht geeven aan nieuwe wellen, en . evervloed van water in alle -plaatzen verfpreiden voor inlandfche fcheepvaart; en de helft | der handen die nu door oorlog en behoefte ómmekomen, zou vreedzaam en met goed gevolg gebezigd worden ia de volvoering van dit  (2 De ZOT vaw AANZIEN. dit gewigtig voordeel voor het mensc' d ml Honger en uitmergeling zou dan ophoud-n Dan zou het ten, rok niet Lnger tegen i*J andere nog de eene menseh tegen den anderen willen opftaan. De aarde zoo bearbe d u or. derde, zou dra in ftaat zyn het getal van der. zeiver tegenwoordige bewocners tien dubbeid te voeden. Wy zouden niet meer in verzoekinge gebragt worden elkander van het beftaan te berooven. Wy zouden een onderling belang vinden in de bewaaringe en vermenigvuldiginge der levens van alle die geene van wier arbeid wy zoo veel voordeel hadden. Alles zoude overvloed, alles vrede, alles goedwilligheid op den geheelen aardbol wee. zen. De menigte van bewooners zou, verre van een last, in tegendeel dan de rykdcm van iedere lugtftreek weezen. Alle handen zouden te werk gefield worden, wanneer men deezer wyze verzekerd was, van een gereeden verkoop voor elk gelukkig voortbrengzel van arbeidzaamheid. Het geraas van wielen, haspels en weefgetouwen, het geluid van hamers, vylen en imisfen; met de vrolykheden van den wynoogst, en de zorgelooze zangen by de inza. ine-  Du ZOT van AANZIEN. 03 meling der vrugten van den Akkerbouw, zou I in alle landen gehoord worüen. Ik ben ze°r verwonderd dat een werk zoo vol weldadig: heid en zegen voor het geheele menschdom, Biet reeds begonnen, voortgeatt en voltooid is. Waar komt dit van daan Mr. Zagt? Hbt Ij gy ooit dit onderwerp by iemand onzer gioo». | ten op het tapyt gebragt. Ja , Mylord , by verfcheidene. Zy erkenI den dat zy zeer overtuigd waren van de |i nuttigheid van rnyn plan $ en kon elk hunïi ner, voor zig zei ven verzekerd zyn , van I het grootfte gedeelte der voordeelen, welke | daar door aan het gemeen toegebragt zouden I worden , na zig ie konnen fleepen , dan zou II het werk aanftonds by de hand geva: chook i fchielyk afgedaan worden. Want, zeO is de I aart van d.n onwedergeborenen men=ch , ij dat hy een ander c-enig gedeelte misI gunt van de goederen die hy zelve zoo I vuurig begeert en daar hy voor zig z.'lve I naar grypt. Hy zou de lucht wel omheinen, I «ui een eigendom vaia bitjigt zelve te maaken»  64 De Z;OT vaü AANZIEN, ken. Naar maate by zyne medemenfchen in vergelykinge van hem zelve meer in behoef, te zrt, Verblydt hy zig in de ophooping vari ingebeelden rykdom. Maar begint hy te denken , dat zy in eenig opzigt voorfpoediger zyn dan hy zelve . dan zugt hy in zyne binnenfte ziel, hy werd ellendig en verkwynt zig. Ik beken, zeide de Graaf, indien ik jong was, ik zoude, morgen ogtend, op myne eigene kosten, dit groote werk van nationale of liever algemeen e weldadigheid , by de hand neemen. Dan,' daar is myn Harry, hy heeft genoegzaame jeugd en overvloedige goedwilligheid tot dat einde ; en ik beveele het hem als de grootfte aller weldaaden, eene liefdadigheid aan zyn land, ja aan het geheele menschdora. Wat zoudt gy denken , Mylord , zeide Harry', indien ik uwe geheele' laade met goud aan dat werk te koste leide? zoo groot als zy is, zy zou doch weinig betekenen in de waarde van vrede op aarde te koopen en de zoonen der vrede op de aarde zullen het meest naar de zoonen der liefde in den hemel gelyken. Zoo dat wy j  De ZÖT van AANZIEN. <*S wy ons geld tot geen hooger interest konnen uitzetten, dan ter bevordering van het wel.weezen van de broederen onzer zwakheid. I Helaas, myn lief, hernam Mr. Zagt, fchoon || gy meester waart van den hal ven rykdom van het volk van Engeland, en daar by gewilligwaart dat alles aan hunne welvaart opteofferen op ! deeze wyze, het volk zelve zou u cp eiken : ftap uwer onderneeminge in den weg ftaan. : Zommigen zouden te hooghartig zyn om eenige gunsr van uwe handen aanteneemen , anderen zouden u toeJuwen: dat geen menseh het hart moest hebben hnnneeigendommen met fpade of houweel te fchenden ; en anderen zouden u zelfs verbieden hunnen grond te ; betreeden. Niets minder dan eene formeele acte der geheele .wetgevende magt, aan wel- : ke het .volk de befchikkinge van alle hunne za'aken vertrouwd heeft, zou in ftaat zyn iets uittevoeren in een zaak van zoo veel nationaal belang. Dan, myn lieve Mr. Zagt, wees zoogoed en geef my in gefchrifte 't geen gy over dit onderwerp reeds ontworpen hebt, en zoo ik V. Deel. E le«  86 De ZOT va» AANZIEN. Ieeve om in het Laagerhuis van het Parlement te komen, zal ik al myne vermogens aan de bevordering van deeze hoofdweldaad aan ons Land, te koste leggen. En, zoo geene andere beweegreden iets helpen kan , dan zal ik de regters met honderd duizend ponden omkoopen.en ze zoo het mogelyk is, trachten te verleiden , tot eene acte van waare Va. derlandsliefde (* ). Dan , Mr. Zagt , ik ftoo. ( *) De Leezer moet in aamnerkinge neemen, dat binnen de tienjaaren na het tydperk der hier gedaane belofte, de INLANDSCHE SCHEEPVAART in Engeland een begin genomen heeft. Zeden dien tyd is de rivier Ifis bevaarbaar gemaakt van Oxford tot Cricklade in Wiltshire, en tot Abingdon in Berkshire. De Rivier Avon in War. wickshire van Stratford tot de Sevem. De Avon van Bath tot Bristol. De Medway van Maidflo. r.e in kent tot Tunbridge. De Lug in Herfords, hire tot de Wey. De Lea van Ware tot de/3 Tlteems. De rivier Kennet in Berkshire tot den Theems te Reading, bevattende twintig jluizen in zeventien mylen. De rivier Ave in Iorkshire, bs. vattende zestien Jluizen, wier tollen nu jaarlyks tien  Dk ZOT van AANZIEN. 61 öoore u: ik bidde u, vaar voort, met uw verhaal. Wanneer ik van myne reize door de zeven provintien naar Amfterdam terug trok , was ik op zekeren avond aangedaan op eene wyze die ik nooit te vooren ondervonden had ik was niet ziek, ik had geen pyn en evenwel wenschte ik myne gewaarwordingen wel voor een of ander foort van ziekte te verwisfelen. Ik was geheel doordrongen van eene diepe zwaarmoedigheid. , Ik zag rond „aar troost maar ik vond geene , elk voorwerp was walgelyk voor myne nr.snoegde verbeelding. Ik onderzogt heimelyk in my, ne ziel of rykdommen, eerampten, waaidigheden ja of het beftier der geheele waereld haar genoegen herft.llen kon? Dan zy keer-, de daar van af en zeide , alle deeze dingen hebben met mynen vrede niets te maaken nog kon. Hm duizend ponden waardig gerekend worden. BehalvendeStroud, de Nen en de Wey, p£ Verfcheidene anderen waar «o» thans gearmd wordt. E 2  6$ De ZOT van AANZIEN. kannen dezelve my weder geven. Helaas i zeide ik, zeg my dan waar uwen vrede gevonden kan worden? Ik weet het niet her nam zy, dan ik voel dat ik ellendig ben. Drie dagen bleef ik in deeze benaauwdheid van geest. En in den derden nacht viel eene vermeerderde angst met alle geweld op mjne^t Alle hoop ftierf in my, en ei,en. de fcheen eenen afgrond te openen van ge. duung verdiepende verwoesting in myn h * lag den geheelen nacht my te baaden i« het zweet van onuitfpreekelyke benaauwdheden. Ik wenschte en worftelde om op te ftaan en mynen toeftand te veranderen Ik voelde dat myn hart in haar eige„ plaatzeep ■ «gen hel was , waar uit ik niet v|ugten nog ontkomen konde. " Ik befloot nu dat ik gezondigd moest hebben, zelfs boven de maate der gemeene zondaars, wy! myne ftraf zwaarder was dan die van iemand anders. Ik keerde my derhalver tot God en wenschte berouw te hebben; dan Wyl ik §eene overtuiging gewaar werd nopens de zonden, waar van ik my zei ven be- fchu!-  De ZOT van AANZIEN. 69 fchuldigde » vond ik ook geen aanneeming voor myn berouw in myn ziel. Vreesfelyke maaker! riep ik, ik vinde, gy 1 kondt naar uw welgevallen uw fchepzel doen 1 zinken en flaan, maar kondt gy niet weder : Zelfs in deugnieten dagt my , eenige onuta gewischte trekken van het beeld en opfchrift van mynen God te zien, en ik boog voor dezelve. Zoo ,emand my trachtte te beledigen ofmy ™ myn eigendom te berooven , gedoogde * het zonder tegenftribbeling en daar door vond ik my zelve gulhartig verrykt. Ik werd moede van myn eigen wil en myne eigene vryheid , e„ ik bad ernftiglyk mynen Heer, dat hy my daar van verlosten, en m derzelver plaatze een beftierend beginsel ?r, my wilde weezen, die my altoos naar ?yn welgevallen regeerde en geleide. Trek ■V. Jezus, Meefter- 0 trek my te rugge PP ik, van alle kwaade neigingen myner ei-  DE ZOT van AANZIEN. yf eigene kwaade natuure , fchoon gy met my zpudt willen handelen als met fennacherib , met uwen halfter op mynen nek, uwen toom in mynen mond en uwen haak in mynen neuze. Neem myn hart'en aandoeningen gevangen , en neem ze in uw eigen goddelyk geleide ! dwing my in alle de wegen en alle de werken uwer geboden ; tot uw jok my zagt en uvven l^st my ligt en aangenaam worde; tot ik zoo diep afdaale als uwe goedheid my leiden wil , tot ik gevoelig ondervinden en weeten zal dat alle uwe wegen , wegen van lieffelykheid en alle uwe paden vre* de zyn ! Dit, Mynheer, mag naar roemzucht zweemen , dan ik wil my in niets beroemen dan in Christus en dien gekruist, of liever in my verrezen, waar door alle waereldfche dingen my gekruist zyn. Omtrent veertien dagen na myne bekeeringe, ontving ik een brief van eenen vriendin Londen, die my berichtte dat myn oude oom in ftilte een jong fchepzel getrouwd had,die onlangs van eenen zoon verlost was. Dat E 5 'hy  U De ZOT v;an AANZIEN, hy haar nu openlyk voor zyne vrouw ef. kende j en dat dit, zoo als hy vreesde , my \ niets goeds brouwen zoude. Op eenen anderen tyd, zou dit berigt myf grootelyks ontrust hebben ; maar ik was nul ten eenemaal gelaaten en onverfchiUig om-1 trent alles wat my overkwam. Weinig dagen daarna, ftapte ik uit myn 1 Logement, wanneer ik in den naam en op II orde van mynen oom , gearresteerd werd , 1 voor zeven honderd ponden , de juiste fora' I welke ik negen maanden geleden op hem getrokken had. Alle de gevolgen van deeze I gevangenis kwamen my aanftonds voor my- 1 nen geest, ik begreep dat myn oom my van I myn vaderlyk erfdeel ten voordeele zyner 1 nieuwe familie berooven wilde ; en wyl ik I geen middelen had om zyne kwaadbreuwe- i ryen tegen tegaan, behalven die in zyne ei- I gene handen waren , vermoede ik alle myne | overige dagen in de gevangenis te zullen | üyten; waarom ik myn hart ophief en by \ my zelve zeide ; „ 0 Gy die in den dood I » het leven en de opftandinge zyt, geef dat I » ik I  De ZOT avN AANZIEN. 75 , ik u in gevangenisfen en den dood gcwil. , lig volge." Naauwlyks had ik dit korte fchietgebed uitgeboezemd, of ik voelde zulk een gewrg C n vrede oP my nederdaal», dat myn hart Ïm opfprong in het vooruitzigt van ly- den, en ik zou myne gevangenis voor geen jroon verwisfeld hebben. Terwyl ik met alle vreedzaamheid tusfchen dc geregttdienaars naar de plaatze van myn velbV wandelde kwamen zy aan een groote berberg.daarzy ingingen, en zig zelve ten mynen koste bellooten te onthaalen. Ondertusfchen was daar een Hollandsen Koopman, van veel aanzien , du^ vrouw in het voornaamfte vertrek zat, het reraas gehoord hebbende, vroeg hy naar ieden en liet de onderfchout by hem komen. Niet lang daarna werd ik in hunne tegenwoordigheid gebragt. Zy ftonden beide op toen«k inkwam, de Heer naderde ^. nmy gemeen** by de hand en zerde fn bet  16 De ZOT van aanzien. «ederduftscn.Vel M,. Zagt, ik boor gy m rn nood, en dat U éy ™ -n biedeL** °" " ^ *H Dicci.n, dan uw voorkomen vordert -er van myne genegenheid. ïk myteiaaten weten waarin, en hoever het i:~n WMde"m-~ehoeve Ik mompelde 200 ,ets, , k «onder verhand, dat na een antwoord geek Want lk erken, Mylord, ik was 20Q ^ zoo getroffen, zoo verward door zyne tegen.' woor^ddatikopdien tyd £ ^ ftaat was om myn eigen zaaken te denken. tegen over het hemelsch gezigt van zyne e^noote, en toen keerde Plaaze aan haare zyde,- terwy, ik in de £ -«e verwondering en zwygende zat te ky- MiL d rCrde myd£eZe ^ Mil ton, daar hy van Adam en Evafpreekende, hen noemt. „ The lovehest Pair » That everfmee in love's Embraces met* „ Adam,  Da ZOT van AANZIEtf. 77 " „ Adam, the goodhest Man of Men finceUm „ Hisfons the fairest of hen Daughters Eve. De Heer zag myne verwondering, hy glimlachte op eene vriendelyke wyze , vroeg my op nieuws wat lom 'er vereischt werd om my uit myne tegenwoordige moeijelykheden te redden. Ach, Mynheer, zeide ik, het is een fom die alle menfchelyke goedheid verre te boven gaat, waarlyk ik zoude die gunst wan niemand aanneemen, ten zy* verzekerd pare dat ik in het kort in ftaat zoude weeijzen hem dezelve weder ter hand te ftellen, Idaar ik geen kans toe zie , ja daar zoo ik. i denk, geene mogelykheid toe is. In weinige woorden verhaalde ik hem,hoe i myn Vader my, een kind zynde, aan het beffiler van mynen. oom had overgelaten, die ik kan, in waarheid, I niet, ik kan , ik wil dit tot geen prys ont- ; vangen. Ik ben geduldig , ja zelfs ik ben ■ blyde alles te verdragen wat in myn lot voor | my befchikt moge weezen. Zal ik , nu is 1 een oogenblik , het jok verbreeken , en den last afwerpen, welke myn genadige meefter eerst zoo aanftonds op myne fchouders ge. legd  De ZOT va» AANZIEN. 7# ïegd heeft? Neen, Mynheer, ik onderwerp 2 daar aan met dankbaarheid; ik neem dit kruis op mynen boezem, en druk het met al myn hart. o Zagt, zeide hy , gy zyt een verdwaald Christen, zoo gy van oordeel zyt dat gy uwe kruisfen naar uw welgevallen op u neemen en afwerpen moogt. Daar is te veel eigengeregtigheid in zulk een yver, Zagt! Nederigheid zou liever bidden dat de wil van on. zen mcefter gefchiedde; en hy biedt u verlosfinge aan door myne hand. o, Myn lieve Heer, riep de engel die aan zyne zyde zat, ' laat my u bidden, laat my u overreeden dit geringe bewys onzer goedwilligheid aan zoo j goed een fchepzel als gy zyt aanteneemen. i Schoon de Heer niet in ftaat geweest was het ! 0p my te verwinnen, eene dame had meerdere i rechten, en ik kon niet weigeren. Geheel nedergezonken , geheel overftelpt, viel ik onwillig op myne knien voor hen neder. Gezegend paar , riep ik , gezegend en fchoon boven alle befchryving; indien de engelen zyn gelyk gy, hoe gelukkig moet het dan in  80 De ZOT van AANZIE ft. in den hemel weezen. Ik kon „iet meer: mynê woorden werden door myne opwellende aandoeningen gehinderd. Myn weldoender ftond toen op, en zig zeer teder naar my wendende, nam my vuurig in zyne armen. Mr.-Zagt, zeide hy, verdru* my niet, bidde ik u, door deeze uwe te ^ «gaande erkentenis; ik ben maar een onwaardig werktuig in de handen van hem die u lief heeft; want van hemen hem alleen, is alle goede gift, ja de wü yan den z£jve> oMr. Zagt, voegde 'er de Dame by, haare oogen waren vol water , wy danken u , wy danken u van heeler harte, Mr. Za2t; gy hebt ons heden gelegenheid gegeeven Tot een uitmuntend vermaak, dat verzekere ik u; en de middelen van ons geluk moeten onaangenaam in onze oogen zyn. Myn befchermer trok toen aan de fchel, en belaste dat zyn voornaamfte opwagter by hen zou komen; waarop hy deezen de order ter handftelde, neem dit, zeide hy, en gaa daar mede ,„ gezeIfchaP van den gerechtsoffieier aanftonds naar de bank j betaal hem deezen eisch  "Da ZÖT vah AANZIEN. 81 Éïsch van zevenhonderd ponden benevens de (Kósten; breng my nog honderd guldens kasgeld en het overfchot in wisfels op London. Toen , om pen en inkt geroepen hebbende , fehreef hy het volgendè eenvoudige briefje , J Ik ben u veertien honderd ponden fchul, dig." 't Welk ik tekende met Charles Zagt; By de terug komst van den knëgt, werd ik in het bezit van het kasgeld en de wisfels gefteld, èn een zeer aangenaame maal tyd werd 'er op. i gediend. Wy aten niet lang , de vlesfen eu glazen \ kwamen op de tafel en de knegten werden weggezonden , myne beide weldoenders gaven \ den losfen' teugel aan hunne vrolykheid en verzogten my in hun genosgen te deélen. Nooit , was ik getuige en nooit zal ik getuige zyn, I van zulk eene levendigheid van verbeelding, it zulk een geheel zuivere vloed van hartfpringende vreugde, als ik toen bywoondc ! met welk \\ eene gulle vrolykheid wierp de geleerdheid i! haar ftaatelyk kleed af! hoe bevallig nam wysi{ heid de gedaante en zomtyds ook de taal der i - V.' Deel. F kinds-  & D& ZOT Van AANZIEN. kindsheid aan! Zy lachten , en fpotten met my, met hun zelve, en met de geheele waeleld. Hunne vrolykheid was als eene uitbarsting en overvlocijing van volle onfchuld en deugd. Verbeeld u zelven eens, Mynheer,een groot vertrek' omringd van banken, bezet met de voornaarafte Wysgeeren, Letterkundigen, Wetgeevers, Staatsluiden, Veldoverftens, en Overwinnaars van alle eeuwen ; denk daar by dat gy twee dartelende opmerkzaame kinderen in het midden ziet, die deeze menigte wyzen begluuren en met hunne verwaandheid den fpot fteeken, verbeeld u dat zy de deftigheid en het gemaakt belang van elk beroep naar hun welgevallen beoordeelen en waardeeren, en de geheele waereld met alle haare wysheid;, flooven , en beroemde Overwinningen, met alle haare afzonderingen, ftudien en vorderingen , tot niets lachen. De Heer, waarlyk, hield zig als of hy de Sophisten, de dapperfte, en beroemdfte zyner fexe verdedigde, doch.hy hield zig ook alleen zoo; en men kon zien dat hy zig in zynen nederlaag verblyde; de Dame ondertusfchen liep met eene wonderk/k vloeijeudegrap- • pig-  De ZOT avk AANZIEN. pigheid, de fchoolen der wysbegeerte, de famenflellen van menfchelyke ftaatkunde, en de gefcbiedenisfen der helden , door ; zy, ont. pluimde de kuiven, vernederde de verwaandheid , zy deed den prys van alle grootheid daalen en bragt ze zeer in miniatuur. En dit deed zy met eene naïviteit van zoo veel fnaakiche betekenis, met zulke trekken, oogen en gebaarden van verrukkende herfcheppingen , als zelfs aan ouderdom en lelykheid eepbetooverende kragt zou hebben bygezet; wat moest dan, bidde ik u, het geval weezen, nu dit alles verzeld werd door een fchoonheid die naauw* lyks haars gelyken had en nooit overtroffen kon worden ? Indien de Sara van Vader Abraham haar geleek, dan verwondere ik my niet, dat volkeren in haaren tagtigjaarigen ouderdom nog op haar verlieven konden. De opgetoogen Man, kon eindelyk zig niet langer bedwingen , hy wendde zig naar haar over met een gelaat daar een getroffen en bly. de ziel in te leezen was, en zyne armen weerhoudende van haar niet geheel tegen zynen boezem te verbryzelen, riep hy, omyneLouize , gy zyt te groot, te kostelykj te dieibaar F 2 een  U De ZOT Van AANZIEN. een fchat voor my! Dan, zy gaf hem een dar. tel tikje op zyn kaak, loop fchelmpje, zeidè zy, ik verfta niet dat gy met my de gek fcheert! Wat kan befchryving verder voegen by de Goddelyke uitmuntendheid deezer menfchelyke fchepzelen. Hoedanig osk haaren tegen, woordigen luister, aanzien of postuur ware, gy zoudt ze daarin houden wiilen om zé zoo voor altoos te zien en u over hen te verwonderen. Maar als zf de betóovering van hunne beweeging en gebaarden veranderden dan, o dan, zoudt gy alle voörige aantrekkeIykheden vergeten hebben; en dan werden zy, als het ware, eene nieuwheid van altoos ver. meerderend vermaak. Ach! hoe voorbygaand, hoe oogenblikkelyk was de zaligheid die ik toen genoot ! Een koets met zes harddravers ftonden voor de deur ftil, verzeld door een ftoet van tien of twaalf knegten , alle geWapend, wel opgezeten en rykelyk gekleed. Myn lieve Zagt, zeide myn weldoender zeer tren-  De ZOT van AANZIEN. 8$ treurig, het fpyt my dat wy naar verfchillende verblyfplaatzen vertrekken moeten. Iklogaere deezen nacht op eene buitenplaatze die aan eenen myner correspondenten toebehoort, en [morgen vertrekken wy om eenige Duitfche horen te bezoeken. Vaar, vaar dan wel Zagt, ten minften voor eenen korten tyd. Ik wilde my aan zyne voeten geworpenhebiben. Dit was eene beweeging, een drift die jk niet wederftaan kon ; maar hy belette het my, door my op eene tedere wyze te omhelzen en te kusfen. Toen wendde de Dame zig i naar my toe met een glimlach van hartinneemende goedheid, God zy met u, God zy met u, myn goede Mr. Zagt, riep zy, mogelyk ontmoeten wy malkander eerlang in uw eigen : Engeland. Ik antwoordde niets , ik viel op i eene knie , ik vatte haar hand, drukte ze vol 9 vuur aan myne lippen en liet haar vertrek| ken. Helaas! zy vertrokken. Ik zag hen voor \ het laatst. Zy (legen in hunne koets, gezeten ] zynde, boogen zy voorwaards, zy groetten my ) nog eens mt eene . zeer ingetrokkene en bep g paal-  SS De ZOT van AANZIEN. paalde houding, weg reeden zy, en wejj fcheurde met hen, gelyk ik dagt, het beste] gedeelte van myne ziel. Ik volgde hen met ingefpannen aandagt: toen zy reeds uit myn gezigt waren, dagt ik nog dat ik ze in het oog hield; en, in myne verbeeldinge zegende en kuste ik den grond overwelke zy reisden. Ten laatlteh ontwaakte ik uit mynen droom, en ging met langzaame en zwaare flappen terug in het huis. Ik had evenwel, door fchaamte, verzuim! naar den naam van mynen weldoender te vragen. Ik riep derhalven mynen hospes, met oogmerk om my van alles te ondenigten dat ik nopens hem kon gewaar worden; als ook om hem om de rekening te vraagen, want daarom was nog niet gereepen, en ik ftreelde my zeive met de gedagten van ook voor myne vrienden te zullen voldoen. Toen ik mynen hospes op dit ftuk ondervroeg , zette hy zyne : handen in zyne zyde en begon overluid te lachen dat hy fchaterde: neen, neen, Jonge fieer , zeide hy, daar valt voor niemand in dit huis iets te betaalen dat verzekere ik u Myn.  De ZOT van AANZIEN. 87 Mynheer bemoeit zig met die dingen niet maar laat alles voor zynen major domo over , die betaald alles ; en dat niet alleen voor hem zelve maar ook voor eiken gast die in de zelfde herherg met zynen meester is. Wel, bidde ik u, zeide ik, is hy een Heer? Een Heer waar van? Hy is zoo gering niet dat , het op niets uitkomt; neen Mynheer , hy l. I een Prins , de Prins onzer Koopluiden , en I onze Koopluiden zyn boven alle Heeren - Maar, ik bidde u welk een tytel of naam werd , hem gegeeven? Hy heeft verfcheiden naainen r en tvtels: als onze handelaars van hem fpreeKen,' noemen zy hem Mynheer vanGlunthong maar anderen noemen hem Heer der Koopluiden , en andeien , Mynheer de Broederlykc Vriend, en Mynheer der Armen-Vader. Het overige myner Historie is maar hort en van weinig betekenis. Ik vertrok fch.elyk naar Engeland, met oogmerk om een bill te. gen mynen oom te doen vervaardigen, en hem te dwingen ter ontdekking van het erfgoed dat myn Vader ihy had nagelaten. Dan het behaagde God, op dien tyd alle gefthü fchie F a ^  85 D£ ZOT van AANZIEN. lyk aftefnyden; zyne vrouw en zyn kind ftierven aan eenebefmettelyke ziekte, en hy overleefde dezelve naauwlyks veertien dagen. Hy liet my een brief na vol van berouw , met een kleine daar aan gehegtte uiterfte wil, waar by ik geregtigd werd tot een jaarlyks inkomen van drie honderd ponden van mynen Vader, en een byvoegzel van vier honderd ponden van myn ooms wegen, met een fom tan omtrent drie duizend ponden in gereed geld. Indien ik myn eigen hart ken, dan was de eenige oorzaak der blydfchap die ik by deeze gelegenheid gewaar werd dat ik daar door de magt verkreeg my van myne geld-fchulden aan mynen laatften edelmoedigcn behouder te ontflaan. Ik fchreef onmiddelyk naar Holland en Huurde wisfels over tot dat einde, dan de wisfels kwamen terug, en ik kon omtrent de ver. blyfplaatze van mynen patroon niets met zekerheid vernemen. Ik zette toen zyne veertien honderd ponden met zoo veele zekerheid uit als my mogelyk was. Nu is het meer dan yyfendertig jaar en geleden fints ik hem gezien heb; en in dien tyd is de hoofdfom, met intrest op intrest, die jaarlyk by het capitaal eet  De ZOT van AANZJEN. 89 gevoegd werd, tot byna vyf duizend ponden opgeloopen, waar van ik geen éénen penning wil aanraakcn maar dat ik als een heiligdom bevvaare. Ondertusfchen heeft het my honderden by honderden aan briefwisfelingen , advertisfementen, en zelfs aan byzondere afgevaardigden naar verfqheide deelen van Europa, gekost om uittevorfchen waar deeze grootfte , en uitmuntendfte aller menfehen zig zelve verfchoolen mogt hebben; dan, helaas, myn on« derzoek is zoo vrugteloos afgeloopen als dat van den ellendigen in het zoeken naar de pa'reien van groote waarde. In deeze vyfendertig jaaren is bet afbeeldzel der perfoonen van deeze myne twee goedgunftige befchermers nooit uit myn geheugen geweest, en was beffendig aan myn hart. Ach, menigmaal zeide ik by my zelve , zy zyn dood, zy zyn dood, of, gelyk Elias, mogelyk levendig in den hemel weggerukt; vleesch en bloed, verfynd gelyk het hunne, kon ligt van derzelver geringe onzuiverheden , door het yuur der Goddelyke Liefde , tot de plaatze F s van  #> De ZOT van AANZIEN. van derzelver gelukzaligheid overgaan. Ea dan was weer myne dagelykfche bede, dat, zoo hun fterffelyk deel niét reeds in de onfterffelykheid verzwolgen mogt weezen , ik dan nog ééns myne oogen -op hen vestigen liiogt voor mynen dood. Hier eindigde Mr. Zagt. * Ik dank U, myn lieve vriend, zeidé de Graaf, voor uwe hifiorie ; zy is my zeer aangenaam geweest , cn ook ben ik door verfcheide van derzelver gedeeltens zeer geftigt. Dan; met opzigt op de verfchyning die gy van uwe twee wonderlyke vrienden gehad hebt, ik denk dat moet flegts een gezigt, of eene lou. tere werking uwer verbeeldinge geweestzyn; want nooit zag ik in de natuur, nog las ik in de verdigtzelen , van iets dat naar de voortreffelykheden geleek , die gy aan dat verheven paar toegefchreven hebt. Zoo het een gezigt geweest is, Mylord, danmoit het indedaad een gezigt van zalige engelen geweest zyn ; dan ik hoop dat gy met my èrkennen zult dat de weldaden die zy my beweezen hebben , niet bloot in gezigten beftaan hebben, o Mr. Zagt, zeide Harry met  De ZOT van AANZIEN. bt met een zugt, de fchildery die gy my Van die lieve Dame gegeeven hebt, heeft my een walg gegeven van het overige deel haarer {exe. Ach, mogt ik nog eens een dogter of afftammeling van haar ontmoeten, eenige geiykheid van haar zelve; hoe gelukkig zou ik my zeiven oordeelen ! De Hemel vervulle uwen voorbeduidende wensch , myn lieffte kind, riep Zagt! Zy is billyk, mogelyk prophettsch* dat het zoo zyn zal. Want, nooit zag ik zoo veel volmaakte gelykheid tusfchen twee fchepzelen , als tusfchen de Egtgcnoot van dat betoverende vrouwsperfoon en het uwe; het viel my, gister avond, aanftonds in , op het oogenblik dat gy in de kamer trad : en ik dagt dat ik waarlyk mynen weldoender op nieuws herrezen zag,gelyk een jonge Poenix , uit de asfche des ouden. Er verliepen omtrent veertien dagen, zonder eenig nieuws of berigt van Mr. Clinton, of van den knegt die naar hem afgezonden was. Harry nam dagelyk toe in de gunst van en gemeenzaamheid met zynen Vader, en Mr. Zagt bleef heai een aangenaam gezelfchap. °P  9* De ZOT van AANZIEN. Op eenen fchoonen morgen, wandelden zy te zamen naar het dorp. Dat is de eerftemaal , myn Harry , zeide de Graaf met eeo zugt, dat ik het gewaagd heb myn aangezigt herwaards te wenden na den dood van myne vrouw en de begraaflenis van uwen lieven broeder, o Mylord, riep Harry, hoe blyde xou ik het lot mynes levens met een der bewoonderen van gindfche hutten verwisfelen , indien ik ze daar door beide weer aan uwen boezem kon brengen. Niet zoo , niet zoo, hernam de Graaf zeer ernftig, ik zou u niet verliezen willen myn Harry , fchoon ik daar door alle aie in Engeland gefturven zyn kon doen herleeven. Ik heb geen oorzaak, geen fchyn van recht om te klagen. Ik ben nog gelukkig gebleven, wonderlyk gelukkig, al te gelukkig in de bezittinge van zulk een kind. Op dat oogenblik werd 'er een groot gsfchreeuw en oproer in het dorp gehoord. De groote dog, die Vagt den Looijer toe behoorde, was raazend geworden, en liep fchuimende langs den weg, gevolgd door eene geheele menigte dorpelingen gewapend met Hokken, fchuppen en hooy. vorken. De hond liep zoo' hard,  DE ZOT van AANZIEN. $} hard, dat het voor ons gezelfchap oninogelyk was hem te ontfnappen; eh Harry merkende dat de hond het recht op zynen Vader aanzette , ging vlak voor herri ftaan. Aanftonds fprong het vergiftigd ondier op en wierp zig Kt een opene bek op onzen held ; dan Harl|ry had met eene wönderlyke tegenwoordigheid pn geest zyn linker arm in de flip' van zyn ikleed gewonden, deeze ftootte hy in de fchuU :;mende kaaken van het verfchiikkelyke beest, ien op dat oogenbiik een fchop tegen zyne agter pooten geevende, draaide hy hem vlak op I den grond neer, en zoo hoog hy kon opfpringende kwam hy op hem neder met al de kragt i zyner hielen , en ftampte zyne ingewanden ; aanftukken; waarop het fchepzel eenig flaauw 1 gehuil liethooren, eenigen tyd lang fparrelde eneindelyk den geest gaf. De Graaf en Mr.' Zagt ftonden egter een tyd lang bleek, verwonderd en onverzekerd; en Mylord met eene zekere wildheid rondziende, riep, waar is de hond? wat is van den dollen hond geworden ? Op dien tyd kwamen de dorpelingen in allen haast aanfchieten, en zagen hunnen ontzaggelyken vyand in zyne doo»  ^4 De ZOT van AA[NZIEN. doodelyke oogenblikken nog verfchrikkelyk ftaaren, nooit was eene verwondering grooter dan de hunne. Zy zagen den Graaf, Mr. Zagt en Harry beurtelings aan : en niet merkende «lat zy eenig wapen in de handen hadden, riep de Huisman Demfter, God is op eene wonder, lyke wyze genadig geweest in uwe verlosfinge Mylord ; want niets minder dan een donderflag kan dit ondier zoo oogenblikkelyk ge. veld hebben. Ik beken u, zeide de Graaf, ik Was zoo ontfteld dat ik niet weet hoe het toegegaan is. Ik weet niets anders dan dat dit myn lieve kind zig tusfchen zyn Vader en het gevaar ingefteld heeft. Maar ik zag, zeide Mr. Zagt , hoe hy met één flag van zynen arm, het fchepzel op den grond wierp en hem toen aanftonds met zyne voeten dood bryzelde. Ik deed het niet Mr. Zagt , antwoorde Harry, zeer zedig; God gaf my kragten om mynen Vader zoo tydig te verlosfen. Maar zytgy niet gebeten, zyt gy niet bezeerd, myn kind? riep de Graaf, die zynen Zoon bevende naderde. Ik ben niet aangeraakt, in waarheid niet Mylord. Eere daar voor zy God in de koogte, riep de verrukte Graaf. Ik  Ds ZOT va» AANZIEN» 95 lk wist wel, zeide Thomas Truck, met een geluid en gelaad van zegepraal; ik wist wel, het kon niemand anders dan myn braave en edele jonge fL-er geweest zyn, die de neerlaag gedaan had. By myn leven , riep Landman aFoliler, hy is in ftaat om alleen met zyn arm I als een andere jonge David zyn fchaapen uit I de kaaken van den Leeuw, en uitdepooten ï van den beer te verlosten. Schoon deeze loftuitingen alleen dienden om onzen held in de war te brengen, zy drooi pen doch als de balzem van Gilead, op het. hart van zynen Vader. Vagt, zeide de Graaf, | laat het nu uw taak zyn.de huid van uw eigen I hond te villen en te looijen. Ik wil deeze I huid gevuld hebben .met wierook en zyne naI gels moeten van louter goud zyn; hy zal van i gedachte tot geduchte, in myne Zaal hangen, I om de deugd en dapperheid van mynen Zoon I te vereeuwingen ; ondertusfchen verzoeke ik I u alle myne goede vrienden, met uwe huisgei nooten, bloedverwanten en buuren, om heden i: met my een blyden dag te hebben. Droefheid 4 heeft haaren nacht gehadj dan de vrolykheid is  fé Dk ZOT vaw AANZIEN, is met myn kind gekomen, en vertoont óns eenen nieuwen morgen. ïn den agtermiddag kwam al het dorpsvolle en de buuren met hunne kinderen aan het groote huis byeen, zy hadden hun vee en zig zelve beladen met takkebosfen tot eene pragtige illuminatie. Het geheele huis was bezaaid met tafels, en de tafels rykelyk voorzien met eeten en drinken. De Graaf, vol blydfchap bver zyne eigene ontkominge en de verfche blyken van zyn Zoons dapperheid, trad voort met een vrolykè houding, en verwelkomde alle zyne gasten met veel vriendelykheid , waaróp zy gezondl eid en lang leven aan zyne Lordfchap en hunnen jongen Lord wenschten, en een vereenigd hoe- fe e uitgeroepen hebbende , gingen zy aan de tafels zitten : van welke zy, na het flyten van een plaizierigen nacht, in welke hun gemaakt groot vuur uitgeblust was, en hunne geesten uitgeput waren, malkander vreedzaam naar hunne onderfcheiden woonplaatzen terug hielpen; terwyl elk hunner zïg even  Dk ZOT van AANZIEN. 97 ■evenwel beklaagde dat zy met het gezelfchap Ln hunnen jongen Heer niet begunftigd geworden waren. Want Harry had zynen Vader jLerzogt hem te willen ontflaan, van in eenige jarty of vertooning hunner vermaakelykheden deel te neemen , byzonder wyl zy ter zyner :ere waren Ingerigt; en Mr. Zagt gaf aandeeje aandoening van zyn hart zyaehoogftegoedkeuring en lof. Op den avond van den volgenden dag reed , Mr. Zagt uit om een bezoek van goedwillig. 1 tieid aiteleggen by een ftervend man in de naouurfchap, en Mylord was btzig de wangen van zynen lieveling te ftreelen en te tikken , i wanneer Harry eth rouwkoets aan het verfte einde der groote laan die op het huis liep ont! dek te, aanftonds riep hy: daar is myn oom ! en :fchoot weg als een weerlicht. De koets reed ïmaar langzaam voort, Harry was ineenoogen- blik by dezelve, en in het portier fpringende iwas hy aanftonds in den fchoot van zynen besten vriend en patroon. Intusfchen was de Graaf in eene geweldige aandoening in huis gegaan. Hy vreesde en V. Deel, G was  53 De ZOT vaw AANZIEN. was jalours over de wyze op welke zyn broe* der hem ontmoeten zoude, en dit deed hem even zeer twyffelen en aarzelen over de wyze op welke hy zynen broeder ontvangen moest. Mr. Clinton aan den anderen kant, was niet geheel zonder dezelfde flag van aandoeningen; zoo dat toen Harry zynen oom in de fpreekkamer bragt, deeze twee edele perfooncr» malkander met een zekere eerbied naderden. De Graaf egter een tedere lonk op zyn broeders gelaat ontdekkende , voelde een vloed van wederkeerende genegenheid, en zyne handen en oogen opheffende, riep: hy is het, hy is het! myn Harry, myn Harry Clinton! myn lieve, myn lang verloorene, myn lang gezogte broeder ! toen vooruitfchietende in eene levendige drift , drukte hy hem zeer fterk in zyne armen. Wanneer Mr. Clinton op zyn beurt, de Graaf aan zyn hart nam en uitbarfte : Nu, myn God, ben ik gerust ! Laat my nu in vrede van hier gaan, nu ik ten laatften dan vinde en voele dat ik waarlyk een broeder heb. Onze held befpeurda het geweld hunner aandoe-  Ds ZOT avk AANZIEN, 9§ &oe gen, en ftelde zig met eene tedere bazir.'heid tusfchen beide, hy bragt hen naar hunn zitplaatzen, en plaatfte ze zeer vriendelyk by malkander. j Ecnigen tyd zaten zy beide zwygende met d® Lakdoek aan hunne oogen , tot de Graaf zig Wendde en op een beklaagelyke toon zeide, tey verg-eft my niet, Harry Clinton; gy wilt, 'p kondt my nooit vergeven myn broeder iWaarop Mr. Clinton de hand van den Graaf aan zyne lippen bragt, en terwyl hy ze met ,ieen vuurige eerbied drukte, uitriep, myn iBroeder en myn Heer, myn Broeder en myn Heer! o, Zeide de Graaf, gy vergeeft het my dan, ; vinde ik, maar nooit kan , nooit wil ik hetmj ; zeiven vergeeven. Myne misflagen omtrent u : mynen alleredelften Broeder , zyn alle deeze lange jaaren altoos voor my geweest; myne ; verwaarloozingen, myne hoogmoed en onbe! fchcidenheid, myne bcledigende_ behandeling jvan iemand die zoo zeer myn meerder was, < heb ik nooit vergeeten, neen myn Harry eeniC 3 &  300 De ZOT vaw AANZIEN. ge roem en eer van ons huis, u heb ik nooit vergeeten. Inmiddels ftond onze Held wat aan eene zyde met een afgewend aangezigt, hy ween» de en fnikte, met eene blykbaare ontftelte. nis. Tot Mr. Clinton uitriep , niet meer, myn broeder , niet meer , bidde ik u ! Het is reeds te veel ; ik kan het tegenwoordig gevoel myner dankbaare aandoening omtrent u niet verdragen ; zy worftelt om vooruit te fchiet-n, dan zy kan zig niet uiten. Behalven dat, wy zullen het hart breeken van ons i lief kind dat daar is ; zyn aart is al te teder om zulk een toneel als dit is te zien. Harry wende zyn aangezigt naar zyne ouders, een glimlachje fcheen daarop door zyne traanen , als de zonneftraalen by een zomerfche regenvlaag. Hy naderde en knielde voor hen, terwyl zy zaten; nam beide handen en drukteze beurtelings zwygende aan zyne lippen. Omtrent een uur daarna, waren hunne aandoe-  De ZOT van AANZIEN, ior doeningen nog even hevig , doch hunne geesten wat bedaard , als Mr. Zagt terug kwam. De Graaf ftond aanftonds op en naderende nam hy hem met eene gulhartige gemeenzaamheid by de hand. Mr. Zagt, zei ie hy, ik zal nu het vermaak hebben om dien - onwaardeerbaaren broeder waar van gy my j zoo dikwyls hebt hooren fpreeken ; u aan te : bieden. Broeder dat is Mr. Zagt, myn beste en waardigite vriend. Mr. Clinton ftond op en naderde: en Zagt ■ kwam naar hem toe met een diepen eerbied, hy waagde niet op te zien , maar groette ' hem zoo als hy eenen Engel des Lichts ge; groet zou hebben. Zagt, Zagt, riep Mr, Clinton, die naam heb ik zekerlyk meer gehoord. Ik bidde u, Mr. Zagt, zyt gy nooit buitenlands geweest? hebt gy gereisd, Mynheer? waart gy ooit in Holland, Mr. Zagt? Hier oatzette Mr. Zagt, als öhtwaakfffiroT het geluid eener ftem , wier herinnerde too) nen een trilling aan zyn hart gaven; hy hief G 3 zy-  ïoz De ZOT vam AANZIEN, zyne oogen op , hy bezag de oveiblyfzeis van trekken die hem eens z' o beminnelyk , en voor altoos diep in zyn geheugen geprent waren, hy fprong op, trad eenige treden agter uit , en viel neder op een ftoel die ag. ter hem ftond , meest geheel buiten zig zelve. De Graaf, hier over zeer ontrust , ftond op , en nam hem by de hand , wat fcheeli 'er aan myn vriend, vroeg hy? hebt gy een fcbielyk toeval gekregen , zyt gy niet wel , myn Zagt? o Mylord, riep hy, pa zynen adem heigende daar is hy, zoo waar als ik Jeef. myn befchermer myn wel. doender de wondere man waar van ik u verhaald heb daar ftaat hy , in zya eigen dierbaar perfoon voor ons! Mr. Clinton ging naar hem toe, hy nam een ftoel naast zyne zyde, en keerde zig naar hem, met eene tedere goedheid. Mr. Zagt zeids hy , ik wagtte u reeds in den hemel omhelsd te hebben j dan ik verblyde my u zelfs  De ZOT van AANZIEN. 103 Zelfs nog op de aarde te ontmoeten ; want ik heb altoos een zeer fterkcn indruk van u in myne ziel behouden; en inzonderheidverfceuge ik my u in het tegenwoordige gezelfchap te zien. Maar'evenwel maar evenwel gykoomt alleen , gy koomt alleen Mynheer en Meester! Helaas gy wischt uwe oogen! —- • 0 Dan het moest zoo zyn ! En hier borst hy uit in een fterke vloed van traanen. Mylord en onze held herinnerden zig de aanlokkelyke omftandigheden van een caracter, op wiens befchryving zy onlangs zoo verliefd geweest waren, zy konden dus niet weigeren ook hunne tol aan de verwonderlyke Dame te betaalen , aan wier perfoon zy zig nu op eene oneindig tedere wyze gehooden rekenden. ' Ten laatfte, verzette Mr. Clinton, in den hoogften trap bedroefd over de aandoening van den mistroostisen Zagt, zyn eigen droefheid op eene zeer zoete wyze, om dien vriend G 4 te  lo4 Dü ZOT van AANZIEN. te vertroosten die hy om zynen't wille zoo fterk aangedaan zag. Mr. Zagt, zeide hy, Iaat ons niet ten behoeve der levendïgen weenen, neen laaten wy liever de dooden bèweenen; hen die nog in de valieije der fterrTclykheid zyn. Zullen wy den ftaat der Engelen befchreijen, zullen wy klaagen om dat hun dien wy lief hadden een groot gewigt van hecrlykheid tc beurtgevallen is? Neen, laaten wy ons liever Verblyden in het uitzigt dat wy wel haast hunne lotgenooten zullen weezen. Toen de avond maalfyd gedaan was,maakte Harry gebruik van de eerfte tusfehenpoozing in het gefprek, om naar zyne vrienden te Hampftead te verneemen , byzonder naar Mr. Clement zyne Arabella , en hun kleine Dickje. Die, zeide Mr. Clinton, zyn fchielyk tot een grooten ftaat geraakt. De Oude Clement is hartelyk verzoend metzyneZoon en door en door verzpt 0p Arabella en haar kind. Ik ben daar van heeler harte blyde om, riep Harry, en klapte in zyne handen ; maar ik bidde u'Mynheer, hoe is dat zoo ver  De ZOT van AANZIEN. io>' ver gekomen ? Door een geval , myn lief, 'in welke de hand der voorzienigheid , op eene byzondere wyze zigtbaar was. Dan eer ik u deeze uitkomst hunner lotgevallen verfraaie, moet gy eerst aan het gezelfc ^p een korte hiftorie deezer waardige familie medekleelen ; dan zullen zy in hunnen voorfpoei byzonder belang verkrygen. Harry volvoerde de hem opgelegde taak zeer gewillig cn met veel bevalligheid , en itoen vervolgde zyn oom in deezer voege. De tweede, dag na dat gy my verlaten hebt , werd 'er een per bon die 'er fatfoenByk uitzag, maar bleek en geheel bebloed ; uitgefpreid voor een deur gevonden , door Meenige liefderyke burgers opgenomen en aan ! myn huis^gebragt. , Ik was toen met Clement : uit op een bezoek by onze oude vriend Vindex; dan de vreemdeling werd aanftonds in: genomen, en terwyl eenige der knegten uit■ reeden om een C-hirurgyn te haaien , werd hy door anderen zagtjes ontkleed en in een ; warm bed geholpen, G <; Schier  S'oS De ZOT van AANZIEN. Schïcïyk na dat ik terug gekomen, en van liet geval onderligt was, kwam de chirurgyn, ik ftak hem vyf guinies in de hand, verzogj hein na den toeftand van den Iyder onderJ zoek te doen en my daar van bèffgt te gecven. Binnen het half uur kwam hy by my , hy fchudde zyn hoofd , en zeide - het zal met cm2e patiënt niet gaan. Hy is in de Liesch gekwetst , door een piftoplfchootl De kogel is in de buik ingegaan, ik kan hem met myne inftrumenten niet krygen , en zoo hy de ingewanden geraakt heeft zal hy in minder dan drie uuren aan ftuipen fterven. Ik heb den Heer myne gedagten over zyne omftandigheden gezegd , en geraaden dat hy fpoedig order op zyne tydelyke zaaken ftel. len zoude. Hy verhaalt my dat zyn naam Saint Belial is, en verzogt my zodra ik te London kwam, zekeren Mr. Clement byhem te zenden , die over de blaauwe paaien op het ftrand'woont. De naam van Clement maakte my nieuwsgierig om te weeten wie de man'was, ik begaf my in zyn kamer , Ik nam een ftoel en ging ftilletjes by zyn bed zitten. Dan op het'  De ZOT vah AANZIEN. tof. het oogcnblik dat ik zyn gelaat zag, werd ik als door eene inwendige fchok getroffen, want al de kwaadaartigheid en verfchrikkingen van de hel waren te zamen op zyn aangezigt te leezen. jyicnschlicvcndheid egter dwong my hem aarnefpreeken. Het fpyt my, .Mynheer, zeide ik, te verneemen dat gy het op deeze waereld niet lang meer maaken zult, dan ik vertrouw dat uw hoop naar eene betere verblyfplaatze uitziet. Ik heb geen hoop, zeide hy, behalve die welke myn geloof my gegeeven heeft, dat terwyl ik doch ftjrven moet, ik geheel fterven zal. Ik beken, ik was zoo onthudsd en verflagen door de woorden en de trekken van den man , dat ik hem niet antwoorden kon , hy vervolgde : Ik heb met deeze waereld verder niets te maakenf ik heb om een oud heer gezonden met wien ik iets te doen hebbe, en heb bellooten een groote blyk van vergoeding te geeven, per ik fterve, het eenige goed dat ik in al myn  ïcS De ZOT van AANZIEN. myn leeven gedaan heb. Want uwe liefdadigheid, en die van uw volk, heeft my half verfchrikt met het denkbeeld, dat er iets van 't geen men goedheid noemt op de aarde te vinden is ; en hoe vreesfelyk, hoe afgrysfelyk moet dan myn (laat zyn ! Derhal ven zoo de oude Clement niet tydig genoeg komt, wil ik, met uw verlof, u onderrigten van 't geen ik met hem te doen heb. Want dewyl ik door de geheele eeuwigheid heenen niets te hoopen heb, zoo heb ik aan deeze zyde van dezelve ook niets te vreezen. Myn Vaders naam was Bclschcr Saint Belial. Hy was een onder bediende der wet. en wist door flinkfehe wegen , al een zoet foèmetfe by malkander te fchrabbelen ; zoo dat hy de eerzugt in het hoofd kreeg van my zyn eenig kind tot de balie te fchikken, met dat uitzigt zondt hy my naar de fchool en van de fchool naar Oxford. Dan ik moest myae hiftorie vroeger begonnen hebben. Zoo 'er duivels zyn, had ik'er zeker een, eer ik het licht zag, en was met den kwaaden' geest bezeten van myner moeder Jyf af; in zoo  De ZOT van AANZIEN, ioy Sao verre dat myn min ftierf van de kanker in fde borst, veroorzaakt door de vergiftige bee. ten die ik haaren tepel met myne tandelooze kieuwen tocbragt, terwyl zy my zoogde. ( Toen ik een kind \*as, fchepte ik myn grootfte vermaak in de vliegen de pooten te ont- jplukken en wormen levendig aan fpelden te jfteeken; op fchool zynde, was is de voorganger van allen, in katten en honden dood te flingeren en te pynigen. Dan myn voornaam- Ifte uitfpanning beftond in het vangen en villen van kikvorfchen , hen in de woede van hun pyn te zien fpringen en ze zoo in onuitdrukkelyke fmerten te laaten fterven. Naar mate ik grooter werd nam ik ook toe in de kragt myner kwaadaartigheid. Kwaad werd myn goed. Myne genoegens beftonden in de verliezen, nadeelen en ongelukken van i anderen. Ik vatte een foort van nydige haat : op tegen alle die my wel gedaan hadden. Ik betaalde openbaare vriendfehap met heimelyke kwaadaartigheid ; en ik kan my niet herinneren dat ik ooit gevoel had van iets dat ender den  tm Öe ZOT van AANZIEN. den naam van dankbaarheid nienschlievcndheid of deugd bekend is. Gewoonlyk droeg ik een wandelftok of rotting by my , in wiens holte een yzeren fpyker verborgen was , die ik* met een duuw van mynen arm naar myn welgevallen kon laaten uitfpringen en in zyne fchuilplaatze doen wederkeeren. Met dat ding zworf ik dc velden door, 't welk ik dikwyls met oogmerk deed , ik ftak het vee myner buuren in hun blaas óf fondament, en fchaterde dan van lachen als ik ze zag fpringen en fchoppen en zig wentelen in hunne pynen. In 't kort, ik vond een zeker foort van troost voor my zelve in dc bafpiegelinge der ellenden die ik andere fchepzelen berokkende ; en zoo de hoofdftoffen onder myn beftier geftaan hadden , dan zou niets dan pest en ftorm, ziekte en een traag fleepend fterven, door den ftaat der geheele natuure de overhand gekregen hebben. Op het collegie werd ik bekend met eenen Clement, een zagtgeaarten maar zwakken jon« gen, van wien ik geheel myn eigendom maakte.  De ZOT vah AANZIEN. iiï te. Ik verkreeg op hem dat hy verfcheiden zyner knegten wegjoeg onder voorgeeven dat zy zyn kas, boeken, en andere goederen,, die ik in ftiite wist te plunderen, gcftoolen had. den. I Ten laatften kreeg ik in het heimelyk ken» nis dat myn Vader aan dc kaak gezet was om valfchc wisfels en andere fchelmfche ftreeken, dat hy geftorven was aan de wonden die hy by de uitvoering van zyn vonnis bekomen had;, en dat zyne goederen aangepakt waren door eene geheele menigte fchuldeisfchers. Waarop ik, zonder verder naar myn Vader of familie te onderzoeken, den kortten weg naar London, in lloeg, nadat ik alles geleend of met een ligte hand had weeten te. fchraapen dat van myne bekenden te krygen was. Het eerst dat ik na myn aankomst deed was den ouden Clement te bezoeken , den Vader van mynen vriend, met een valfchc wisfel van honderd ponden op hem; op welker, gezigt hy zoo gramftorig werd en met zoo veel boosheidy opftoof en rond wandelde; dat ik zeer begon te vreezen of ik myn merk niet voorbyge- fchoo-  ïrs Dï ZOT van AANZIEN. fchooten mogt hebben. Ten laatften evcir» wel leide hy het geld neder, en een boek in de hand vattende zwoer hy dat dit de iaaifte penning was, die zyn zoon in de volgende zes maanden van hem ontvangen zoude. Toen begon hy my te ondervraagen naar het karakter van den jongen Heer , en , onder fchyn van hem te pryzen over byzonderheden van welke ik befpeurde dat de oude inan een afkeer had, verbitterde ik hem in zulk eene maate, dat hy weder zwoer dat hy geen verdere gemeenfchap met hem hebben wilde, tot hy ten vollen van zyne hervorming verzekerd zou weezen. Dus alle onderhandeling tusfchcn mynen vriend en zynen Vader volftrekt afgefneden hebbende, wierp ik alle vreeze ter zyde, van binnen korte ter verantwoordinge myncr laatfte aanwinst geroepen te zullen worden. Ik was zelfs zoo ftout van naast zyn deur kamers te huuren, daar ik in een verbintenis trad met een jong vrouwmensch van een aller verleidelykft gelaat en houding, maar wier overgegeven zedenloosheid, zeer kondig bedekt was met  DÉ ZOT van AANZIEN. «3 jnét de cngemaaktfre vertooning van befchaamde onnozelheid welke het nagebootfte karakter van eene actrice op een toneel ooit vertoonde. Zy deed egter geene pooging om my te misleiden want vermaagfchapte zielen,'gelyk de onze waren, zagen elkander oogenblikkeJyk door en door ,• en wy vormden dra een plan dat zy de goede ziel Clement trouwen, en wy de bezittingen van den ouden bloed tj Lmen deelen zouden. Dit bragten wy gemakkclyk ten uitvoer,en nooit was iemand gelukkiger in zyne misleiding, terwyl ik met hem deelde in de bezittinge van zyne beurs en bruid. Ondertujfchen had ik beloofd hem geduurig' kondfchap van zyn zoon te bezorgen, ik verdichtte verfcheiden brieven van gewaande correspondenten te Cambridge, behelzende zoodanige verbaalen van de Galanterien en andere bnitenfpoorigheden van den jongen Clement, als zyn vaders genegenheid geheel van hem verwyderde, hy zond hem een eindelyke brief waarin hy hem voor altoos van zyne bezittingen uitfloot. Dus Heet ik V\ Deel. H twee  174 De ZOT van AANZIEN. twee jaaren in bet vol genot van alles wat vleesch en bloed verzadigen Kon.; fchoon ik om my al meer en meer in de gunst van den ouden man in te wikkelen, my voor hem als de niaatigfte en foberfte man vertoonen moest. Dan op een zekeren avond als Mejufvrouw Clement en ik te famen zaten, ons kittelende in de hoop dat den goeden man de harsfens ingeilagen waren of dat hy op ftraat aan een beroerte dood gevallen was, werd hy ons in een draagftoel te'huis gebragt; bleek en gekwetst, en verhaalde ons dat hy zekerlykzou vermoord geweest zyn , had hy niet door eene allerverwonderlykile voorzienigheid , zyn zoon ontmoet, die op de dapperfte wyze den roover nedergeflagen en hem gelukkig verlost had , dat hy hem al het gereede geld gegeeven had, 't geen hy by zig had met en wisfel van vyfhonderd ponden op de bank van Londen. Op deeze tyding was ik als geheel buiten myne zinnen en van den dender geüagen, ik hield my evenwel als of ik hem geluk wenschte wyl zyn zoon tot zynen plicht was wedergekeerd, dan ik raadde hem aanftonds  Dn ZOT vak AANZIEN. 115 Honds (e bed te gaan ter herftellinge van zyne gezondheid en kragten. Het overige van den nacht ging ik wande:len, zwoegende, en myn harsfenen breckende om een middel te verzinnen hoe ik het oogenblikkelyk verderf dat my boven het 1 hoofd hing afwecren zoude, toen ikfchielyk eenen inval kreeg, of my liever ingeblazen werd , en by het aanbreeken van den dag begaf ik my naar een knaap, die my dikwyls in gevalletjes van geen loffelyke natuure uit den nood geholpen had. Toen ik hem zyn les had voorgezegd ftak ik hem twintig guinies in zyn hand, hy haastte zig en verlangde Mr. Clement te fpreeken over zaaken van het uiterfte gewigt, als hy , op zyne knien vallende , met veel fchynbaar berouw bekende , dat hy de perfoon was die hem den voorigcn nacht gekwetst had; dat hy geen oogmerk gehad had hem zoo veel nadeel toetebrengen, maar dat de jonge Mr. Clement hem had omgekogt tot dat einde, en daar digte by op zyne luimen H a lei-  Hö Dk ZOT van AANZIEN. leide, ten einde het mogt fchynen dat hytc zyne redding toegefchooten was. Deeze vertelling had zoo veel fchyn vai waarheid dat de oude man ze binnen flokte, ge lyk de greetige visch, het aas, datintusfchei gefchikt is om den doodelyken haak in zyn< ingewanden te flaan , inzwclgd. Hierop rier. hy my in allen fpoed by zig, en gaf my Iasi dc betaaling van de vyf honderd ponden te fluiten, met een brief in allen haast gefchreeven om ze voor zynen zoon in de bank te laaten. Onder den weg herinnerde ik my een advertisfement in de nieuwspapieren gelezen te hebben , welke eene groote belooning aanbood voor de ontdekking van eene Arabella Clement, die fchuldig was aan de moord van wylen Lord Stivers ; en aanftonds viel my in dat zy waarfchynlyk de vrouw van mynen zoogcnaamden vriend en patroon zyn mogt. Weshalven ik naauwlyks myn werk in den bank had afgedaan , of Ifep heen en haalde eenige gerechtsdienaars by malkan, der, en wachtte met hen cp eenigen afftand tot  De ZOT van AANZIEN. €9 I tot ik hst voorwerp zag, dat ik boven ziekte en vergif vreesde, ik zag hem ingaan en geheel misnoegd over de te loorftelüng dia ik hem be-okkend had wederkeeren , wy 1 volgden hem , eenigen tyd en hielden ons I van hem af, tot wy hem in zyne wooning zagen ingaan , wy klemmen zagtjes de trap • I pen op , en eischten een vrouw , die voor 1 ons ftond, gevangen. De jonge Clement was geheel woedend , i en gedroeg zig zelve met wonder veel dapI perheid en moed. Met één flag van een po's kcr floeg hy my myn regte oor af en kliefI de myn fchouder tot op het been toe : toen 1 joeg hy ons alle de trappen af, fchoon 'er , verfchciden maaien vuur op hem gegceven I werd. Wat hem naderhand is overgekomen weet ij ik alleen by berigten , want ik lag geheele 1 maanden agter een aan myne wonden te bed, I en by myne herftelling kon ik niets van hem : gewaar worden. In dien tusfehentyd maakte myn geduurig II 3 vree- 1  jiS De ZOT van AANZIEN. vreezen dat hy eens mogt opkomen myn leven ten uiterften ellendig. Myn beminde en ik dagten en overleiden dikwyls of het niet het beste middel was den ouden Heer maar uit de weg te maaken ; dan kwam ons weer voor de gedagten dat de jonge Clement evenwel in leven bleef , en ons na den dood van zynen Vader tot eene geftrenge verantwoording zyner goederen mogt noodzaaken. Eindelyk, nu zes weeken geleden, van het uitvoeren van zekere bezigheid te St. Albans terug gekeerd zynde, ontmoete ik mynen ouden vyand , en herkende hem aanftonds ; hy wandelde met een jong heer omtrent een myl van deeze plaatze. Oogcnblikkelyk hield ik fril, en myn hoed in myne oogen trekkende, vroeg ik, ik bidde u Heeren, ben ik op den weg naar Londen? want ik kom ver van daar, en vreeze dat ik verdwaald ben. Gy zyt op de regte weg , zeide de jonge , dan zoo gy lust hebt u op te houden , gy zyt hartelyk welkom om deeze nacht by ons te blyven. Wel, Heeren, vroeg ik, woont gy in gindfche plaatze ? Ja, zeide Clement. In dat  De ZOT van AANZIEN. 115 dat antwoord had ik alle kondfchap die ik begeerde, en ik fpoedde weg. Zedert dien tyd verliep 'er naauwlyks eenen dag waar in ik op dezelfde weg n et een lugtje fchepte, in de verwagtinge en met heigend verlangen om mynen vyand te ontmoeten. Ik reed gewapend met twee piftoolen voor my en twee in myne zakken ; en ik befloot , dat, fchoon ik Clement midden in honderd menfehen ontmoeten mogt, hem rechtsftreeks door zyn hoofd te fchieten, en vertrouwde op de fnelheid van myn paard tot de vlugt. Dan , toen ik heden naar het verfte eind van de plaatze terug keerde , vloog een witte geit, die door een hond gejaagd werd fchielyk door een haag, waarop myn p:ard ftruikelde , een myncr piftoolen dat reeds overladen was ging af in de aak. van myn camifool , en bragt my in den ftaat in welke gy my ziet. Zyne laatfte woorden waren pas verftaanbaar. Hy werd door ftuipen aangetast -en lag byna twee uuren fpraakloos. Ten laat(ten kwam de oude Clement; zyne knegten H 4 hiel-  Mö De ZOT van AANZIEN. hielpen hem uit zyn koets ; ik ontmoette hem in het vooihuis en bragt hem in M spreekkamer. Daar gezeten zynde, gaf ik hcm een nauwkeurig berigt van de voornaam/re gedeeltens van Saint Belials hiftorie. Hierop feg hy ,ny ernfiig aan, Mynheer, zeide hy gy fchynt my veel van den Edelman te be' jutten , maar al waart gy een engel uit den hemel , ik zou niets gelooven willen du eenigzins met dc eer van den goeden jonge, hng ftryden zou ; en minst van alle iets ten fiadeelë der lieve jonge onfchuldige ' die ik I getrouwd heb. Ik beken ik was vry wat geftoord op deef fchie'yke afzetting, dan de gevoelige aan- \ doening die in my opkwam weerhoudende , zeide ik , ik wenschte dat gy tydig genoeg gekomen waart om de bekentenis van dat ongelukkige menseh zelfs te hooren , dan ik hoop dat het God behaagen zal uwe oogen over uwe eigen dwaasheden te openen eer by nog fterft. Dit  De ZOT van AANZIEN. 121 ; Dit gezegd hebbende leide ik hem in de ka< uier'daar de ellendeling, zoo het fcheen, geheel gevoelloos lag. Ik herrinnerde my toen een uitmuntend elixir, dat ik in myn kabinetje thad , zond om het zelve , en gaf hem een ithee-lepeltje vol by droppen in den mond. i! In een quartier kwam hy volkomen by zyne «zinnen , en zyne kwynende oogen naar den buden man wendende, zeide hy: gy zyt dan igekomen om myne dervende woorden tq hooien. Ik verdichtte de wisfel waarop gy my honderd ponden gegeven hebt. Ik iverdichtte alle brieven die gy ten nadeele van inwen Zoon hebt ontvangen. Ik was de ijVader van het kind het welk de hoer die by ,'u woont in de waereld bragt. Zy is uw Bouw niet. Zy is de vrouw van Caleb kabel de matroos , die by het Monument , Woont. Hy heeft honderden van uw Beid genooten om zig dil te houden. iHet was uw Zoon zelve die u uit de handen ivan den moordenaar gered heeft. • Ik ;verzon de vertelling, cn kogt den man om die u omtrent dat geval bedrogen heeft. —- MenigmaaleH als gy in het bed Iaagt, heeft Moll H 5 K&'  i« De ZOT van AANZIEN. Kabel my aangezet om u eer den morgen aankwam te vermoorden. Had ik uwel Zoon gedood , gelyk ik lang voor genomen bad, gy zoudt hem geen vierentwintig uurenj overleefd hebben. Nu floeg hy zyn doodfche en halfgebroo1 ken oogen op my, o Mynheer, zeide hy, is| 'er, is *er dan zeker een toekomend oordeel, f Helaas! antwoorde ik, dood, oerdeel, hemel' en hel zyn de vier hoofdzaaken waarvan het geheslal ons de hoogfre en diepfte verzekering geeft, o Dan, riep hy, gaa ik neder! neder! j Beder ! Dit fprak hy met alle zigtbaare verfchrikking en wanhoop die in een judas op het oogenbük dat hy de ftrop om zynen hals deed, be. grepen konden worden , en in zyne laatfte angften' vallende, gaf hy fchielyk den geest. De oude Heer zat zwygende en zwoegende geheel bleek en verwonderd; en bemerkende dat by aan het bezwymen toe was belaste ik water en droppen, met een vies wyn, terwyl ik hem voor het vallen bewaarde. Toen  De ZOT vak AANZIEN. 123 E Toen hy wat herfteld was, en zyn fpraak bekomen had, vatte hy myn hand en zeide , ik vraag u vergeeving , Mynheer; ik zou het ,;pp myne knien doen, indien ik daar toe iu 1 ftaat was. Dan wie kon dit gedagt hebben ? — Ik wenschte dat ik vermoord I geworden was. Ik wenschte dat ik ge¬ korven was, eer de eenige voorwerpen my- j:per liefde my dus ontmaskerd waren. > I Helaas, Mynheer , nu heb ik geen bloedveri want , nog maagfchap , nog vriend zelfs in i de waereld behalvcn u. — Alle anderen I zyn gelyk plonderaars en moordenaars in my- :i ne oogen. Deeze woorden werden gefluit door een vloed van traanen. Toen ik hem zoogoed ik kon getroost had, werd 'er gezegd dat heteetenopgedischtwas, en ik dwong hem deels aan tafel ; dan ik fluisterde een ftille last dat Arabella en haar I Dickje niet voor den dag komen zouden, i want Clement was dien middag by zynen r vriend Vindex ter maaltyd. Na dat hy gegeeten en drie glazen wyn gedronken had, 't welk alles was waartoe Ik hem  124 De ZOT van AANZIEN. hem krygen kon, drong ik op zyne fpoedige tehuis reize aan, ten einde zyne goederen te verzekeren eer alles op den gerinften wenk van dit geval, aanftonds weggeftolen mogt weezen. Ach, Mynheer, zeiaehy, ik zal Baauvvlyks, vreeze ik, in ftaat zyn het gezigt van een plaatze te verdragen in welke ik my zelve zoo langen tyd zoo zeer gelukkig re. kende ; dan zoo gy zoo goed wilt zyn van my te verzeilen dan wil ik het waagen. Dat zal ik doen, zeide ik, onder voorwaarde dat gy weder met my terug komen en hier flaapcn zult. Vroeg in den agtermiddag kwamen wy aan zyn huis , in myn kcets , verzeld van twee van zyne eigen en vier van myn knegts, alle welgewapend. Zoo dra wy de fpreekka< mer intraden ftond zyn gewaande wyf op in eene ongerustheid die zy blykbaar tragte te verbergen. Wat fcheelt 'er aan, liefje? zei. de zy, naderende: Waarom heeftSaintBelial om u gezonden? my dunkt liet had hem beter gepast u te komen opwagten. Ik vrees, myn liefje is droevig vermoeid ; doch , zeg my wat had hy met u te dc-sn ? Om my te een  'De zot va» aanzien. ï2S zeggen, antwoorde de oude Clement, dathy een ffervend man was , . ik een flegt- hoofd en hoorendraager ben , en dat gy een ondeugende hoer zyt. o Foei , liefje, zeide zy, dat zyn zeer le» lyke naamen; dan gy kondt niet ernftig weezen. Ga heen, zeide hy, en zoek Caleb Kabel, de matroos ; zeg hem dat ik zyn wyf niet langer begeere te onderhouden , en dat hy het laatfte geld voor zyn zwygen gezien heeft. Ach, Polly , Polly, vervolgde hy op eene zeer fmeltenden toon , overal nog wist ik weg mede ,■ maar moorden is een ver. fchriklyke zaak ; wie zou ooit gedagt hebben dat myn Polly haaren ouden man zou hebben willen vermoorden? o, Riep zy, ik zie dan' dat de fchelm my verraden heeft. Ik zie dat ik bedorven ben. Myne jeugd en fchoonheid is weg , myne kunftenaryen en tyd zyn te vergeefs verfpild! wel Sulfer Kwylcbabbel , uw geld was weinig genoeg om de moeite te beloone'n die ik ge.  iz5 De ZOT va» AANZIEN. gehad heb om myn afkeer van u te verber gen. Dan gy zult niet leven om u over my. . ne tcloorftelling te beroemen. Zoo als zy dit zeide, fprong zy vooruit,I en zyn hals met beide haare handen grypen- j de, werd hy oogenblikkelyk zwart in zynj aangezigt, zyne oogen draaiden, zynekaakenj verbreedden, en hy zou aanftonds dood geble-j ven zyn, dan ik flapte naar haar toe, vatte ] beidehaare fchouderbladen, gafzeeen fchielyka draai, waar op zy hem los liet, zy fchreeuwdej dat haare armen gebroken waren, en zig zei. j ve fchreijende in een ftoel werpende, vloekte zy my op dat oogenblik in den af' j grond , met den kwynende ouden gek , haar zelve, en de geheele waereld. Inmiddels was de oude Heer vol benaauwd- I beid op den grond' neergevallen ; dan, ik ] hielp hem. zagtjes op, plaatfte hem op een breede fopha, daar hy weder adem beg0n te I haaien. Ik zond-toen om een onderfchout, en gaf onze heldin in zyne handen, ik verzogt hem haar I  De ZOT vak AANZIEN. ia? „haar van een ordentelyke kamer en de noodige geiyffelykheden te voorzien, dantotnader orde niemand by haar toetelaten , behaiven Ihaare dienstbode, o, Weg met haar, riep de i oude man, weg met haar, het zy hoe het ook ■zy! zy ziet 'er uit als een baarlyke duivel cn elke van haare hoofdhaaren is in een ver; fchrikkelyk ferpent veranderd. Zoo dra zy vertrokken was, riep ik haare meeest begunftigde meid, ik (tak haar eenige guinies in de hand, en verzogt haar haare meesteres te volgen, en haar met alle zorgvuli digheid en tederheid- optepasfen ; en haar I voorst te berigten , dat, zoo zy blyken van i! berouw of hervorming gaf, 'er dan eene i, vriendelyke en edelmoedige wyze zorge voor haar gedragen zou worden. De zaaken dus verre in order gebragt heb• bende, gaf ik last aan Jacob en Andries, benevens eenen anderen knegt in welken den man veel vertrouwen (telde, om voor het huis en de goederen zorge te dragen; en de fleutels der kabinetten mede neemende zetten wy ons tot onze terug reize naar Hamftead. On-  *28 De ZOT vam AANZIEN. Onder den weg, werd Mr. Clement zeeé bedroefd, en zeide al zugtende, 0 Mynheer hoefterk)hoe zeerficrUs dezugf totgezd Iigheid het menfcbelyke hart in gefchapen; <] het afweezen van dieven en moordenaars zei ve, voel ik een gebre'; aan troost dat ik niet kan uitdrukken, ik heb nu geen betrekkingen geen vriend dan u, geen rraagfchap ofiemrmdi met wien ik op de waereld iets te maaken heb U, Mynheer, eigene ik myn geheele leven ■ toe, en alles dat ik bezitten; en, zoo gy JL van u niet verjaagen wilt, zoo gy my wilt tceftaan by u te blyven, zult gy voor my de geheele waereld werven , de erfgenaam én eenige bezitter van a lés wat ik hebbe. . Dan, hebt gy niet een zoon? Ik kan niet denken dat ik 'er een heb, zeide hy; het is meer dan agt jaaren geleden dat ik myne oogen laatst oP mynen Hammei, den waardigen parel, die ik in myne mymery, te dwaaslyk verwierp , gefiagen heb. Ik ben waarlyk wel een wreedeen valfchc pelikaan voor myn jong geweest; in plaatze van hem met myn bloedte voeden, heb ik hem zelfs de middelen ent- hou-  Db ZOT vak AANZIEN. lig (nöüclen en afgcfneden waar van hy leven moest. Kent gy niemand die uwen naam draagt, vroeg ik, die onder voorgeevendathy van uwe familie is aanfpraak op uwe bezittingen kan maaken ? Niemand , Mynheer ; myn Vader was een vreemdeling, en ik heb nooit vanon:ze natie van iemand gehoord die mynen naam >droeg. I Daar is egter iemand van uwen naam, zeide ik, in de plaatze daar ik woone. Doch hy is in goede omftandigheden, en geheel boven da ^behoefte van zyn fortuin te moeten vermeer. :;dercn door laage en veragtelyke middelen. Hy is myn boezemvriend , een zeer uitmuntend : Heer, die een der beminnelykfte vrouwen bezit, en twee der lieffte kinderen, 'die ik ooit ; gezien heb. Zoo het u behaagt zal ik ze ideezen avond of morgen eens verzoeken, eri by u bekend maaken. By onze aankomst, liet ik den ouden Clement eenigen tyd alleen in de fpreekkamer , V. Deil. I ter-  iso Dje ZOT van AANZIEN. terwyl ik heenen ging om eenige byzondere' onderrigtingen te geeven omtrent het gedrag' van den jongen Clement en de ontmoeting die' ik tusfchen hem en zynen Vader bedagt had. Mynheer, zeide ik, toen ik terug keerde;' om des naams wille heb ik de vryheid geno' men de luiden van welke ik u gefproken heb, by ons aan de avondmaaltyd te nodigen. Het is een zeer beminnelyk gezin, en ik hoop dat hun gezelfchap en kennis voor u een bron van troost, mogelyk van geluk zyn zal. Ach, riep hy, myne uitzigten zyn van een geheel verichülenden aart; ik heb geen recht op geluk of vertroostingen van eenige foort. Eenigen tyd voor het avondmaal werd 'er kloppen gehoord, en Arabella trad binnen met een dogtertje aan haare hand van omtrent vier jasren oud , en gevolgd door haaren zoon Dickje alle zeer wel gekleed. Mevrouw, zeide ik, dit is een naamgenoot van u, mynen waardigen vriend Mr. Clement , ik bidde u, laat my het plei- zier  De ZOT van AANZIEN. 133 zier hebben van u by elkander in te leiden. Toen zy beide gezeten waren , haalde de oude man zyn kykglaasje mt en baar eenigen tyd betuurd hebbende , riep hy , ach welke lieve aangezigten zyn 'er in de waereld, dan zy zyn alle niet zoo geheel bekoorlyk als het uwe, Mevrouw. Toen riep hy Dickje by hem, hy nam hem by beide zyne handjes, trok hem voort tusfchen zyne knien, en vroeg,hoe is uw naam myn lief? Ilichard Clement, Myniheer, met uw believen. Ik wenschte dat het iBartholomeus was hernam de oude Heer; dan 'naamen zeggen niets, gy zyt een zoete kleine knaap , en zult mogelyk voor mynen dood: Hts beter zyn. Ik zou uw dood niet wenfchen, Mynheer, zeide Dickje, om alles dat ik van u krygen zoude, o Hoe zeer hemelsch, riep de oude man, hoe geheel hemelsch is de eenvoudigheid en belangeloosheid der kinderen. Toen verzogt hy Arabella hem haar kleine dogtertje voor een minuut toe te zenden; en 12 ïn  i32 De ZOT van AAWZIEN. in gevolge hier van, nam zy het kind by dj hand en leide het by hem; hyftreelde haar; met veel goedheid, en ze op zyne knie zettende, zoudt gy in uw hartje wel zulk een le-. lyk oud man als ik ben konnen lief hebben?' J — a a, zeide zy, he — el wel, en ik heb ook wat lekkers voor jou in myn zak. Waarop zy een papier voor den dag haalde,en het ontvouwende hem met kandy fuiker en amandelen onthaalde, o Myn God! riep de oude man, welk een hemel zou ik evenwel op de aarde genieten, kon ik maar het beftendig gezelfchap deezer beide lieve kinderen koo* pen! ik hoorde hem met een betraand oog en verblyde my in de al rypende vrugten van myn kleine ontwerp. Ik bidde u, Mevrouw, zeide ik, wat is van onzen goede vriend uw man geworden, zullen wy het vermaak van zyn gezelfchap deezen avond niet hebben? Mynheer, zeide zy, hy was verbonden in een onvermydelyk belang op dien tyd, dan hy zal u zeker voor de avondmaaltyd komen opwagten. 2y had naauwlyks uitgefprooken of'erwerd een  De ZOT van AANZIEN. 133 een tweede klop gehoord , en onze Hammei kwam binnen zoo als ik het befteldhad, niet in zwierig maar korthaar en net gewaad. Toen ik de Zoon by deezen eerwaardigen Vader in leide, groetten zy elkander zeer eerbiedig , als volftrekte vreemdelingen ; want onze tegenwoordige Hammei was zoo verfchilIend van de oude magere en kaale Hammei dat zyn Vader nu zien kon hoe Pharaos vette koeijen van zyne magere konden komen. Onder het avondmaal en naderhand, zogt ik verfcheide gelegenheden , en gaf allerleie openingen waarin ik wist dat Hammei uitblinken konde; en hy maakte daar ook met veel vernuft en voordeel gebruik van. Zyn Vader Haarde op hem met eene eerbiedige verwondering en riep ten Iaatften uit , gy zyt een cieraad, een eer, Mynheer, van uwen naam, uw geflagt en het land waarin gy geboren zyt. Maar ik bidde u van wat familie zyt gy ? Helaas myn Heer gy maakt my de herinnering myner fouten heden fmertelyker. Ik had eens een Zoon , een Zoon die op een zeI 3 kerc  x33 Djs ZOT van AANZIEN. kere nederige afftand naar u ge|yken zoude dan myne wreedheid omtrent dien zoon zal waarfchynlyk reeds iang zyn edel hart gebroken hebben. Myn kind redde my van moordenaars, en op myn beurt werd ik de moordenaar van myn kind. o HammeI,HammeI inynZoon.inyn Zoon Hammei gave God dat ik geftorven ware eer tk u verongelykt had ! gave God dat ik voor u geftorven ware , Hammei myn zoon , myn zoon! Zyn iaatfte woorden werden afgebroken en byna verdrongen door een vloed van traanen wanneer de tederhartige Hammei een oog op my floeg, en uit riep, o Mynheer, wy zyn al te ver gegaan- Hy naderde zynen Vader vol drift cn wierp zig voor hem op de knien. Hier ben ik, Mynheer, riep hy, uw Hammei, uw eigen Hammei, vol van een teder gevoel van zynen pligt vol van genegenaetd, onderworpen en geboogen voor u. Gy myn Hammei! Zyt gy myn Hammei? vroeg de oude man. Ach , had gy maar dat uitgehongerd wcezen , en die gefchcurkleederen, ik zou u in myn armen, aan myn  De ZOT van AANZIEN. iss aan myn hart, in myne ingewanden neemen. o, Myn Vader , rie.p Hammei, zie my niet meer zoo vreemd en wild aan! Ik ben in waar^ heid uw kind, die eens de lieveling van uw 'hart was, die gy zoo teder koesterde , en kweekte op de fchool en de academie ; de waare zoon van uw egte vrouw ; zie my aan Vader. Menigmaal hebt gy gezegd dat ik haar .beeltenis droeg; ziet gy geen trekken myner lieve Moeder in myn gelaat. Ja, ja, ik meen dat ik ze zie. Doch dan ben ik in den laatften tyd .jammerlyk bedrogen. Ik wilde u veel magerder en flegter gekleed hebben, myn kind: evenwel, zoo gy in den naam van mynen zoon komt , wil ik ook knielen, en zyne vergeeving en uwe vergeeving affmeeken. Hier viel de oude man op zyne knien neder; de arme Hammei vloog op dat gezigt overeinde, en riep luidkeels: Helaas, Mynheer, hy is buiten zig zelve , en ik zal het ook niet houden konnen. I 4 Toe»  10 Db ZOT van AANZIEN. Toen fpeet my van hecler harte dat ik de list verzonnen had om deeze waardige familie met zoo veel meer liefde te willen vereenigen. Ik ging langzaam naar hem toe, nam hem in myne armen, plaatfte hem op nieuws op zyn ftoel , en zeide, geloof my, vertrouw my, myn lie. ve Mr. Clement; dit is uw waarekind, uW eenige kind , uw waare Hammei. Hy heeft verfcheide Jaaren by my gewoond. Ik kan door duizend getuigen bewyzen dat hy de uwe is , door zulke die getuigen konnen dat hy veel geleden heeft, om dat hy uw Zoon was. Wel , wel, wel, zeide hy ftilletj'es by zig zeiven, het betekent niet veel, want ik heb een andere opkomst; myn Polly is nu in de negende week van haare rekening. Ja maar die Saint Belial, wie weet of dit kind ook geen duivel van zyn maakzel is ? . Dat is een vervloekt koppel, daar ben ik van verzekerd; Zy eene nagtmerrie en hy de baarlyke duivel zelve. Ik hoop dat zy my niet hooren. Sluit de deur digt t o daar zyn zy , —— help my, ■'■ help my ! daar komen zy 1 — Myn keel, zy krygen my by de keel. —  De ZOT van AANZIEN. 137 keel. Myn adem —— myn adem! —• Och! Hier werd hy flaauw. Dan wat bloed af ge# tapt zynde kwam hy weer by zig zelve. Ik belaste dat alles om hem ftil gehouden moest worden; ik liet hem te bed brengen , hy gebruikte een flaapmiddel, fliep gezond cotden morgen, en ontwaakte volkomen by zyn verftand. Ik ging toen heenen om hem goeden morgen tc wenfchen, en nam een ftoel aan de zyde van zyn bed. Dat was een ailerlieffte familie, zeide hy, die gisteren avond met ons at, Mynheer. De waardigfte , hernam ik, die ik op de aardeken. — Gy noemde ze Clement , meene ik. Zoo is hun .naam, Mynheer. Ik bid u zyn zy naar huis gegaan ? Neen , zy zyn nog hier gebleeven. Zomtyds maaken wy maar één gezin eene huishouding uit. Terwyl ik fprak, was ik verwonderd dat ik Clement zelf zag binnen komen , gekleed in dezelfde flegte kleederen in welke gy hem I 5 eerst  138 De ZOT van AANZIEN, eerst gevonden hebt, Harry.' en de oude fleer, zyn gezigt naar de deur wendende, fprong overeinde in zyn bed en riep , zoo ik nog leeve, dat is zekerlyk myn Hammei. Op deeze woorden fprong dc arme Clement fcheielyk op , hy viel by het bed neder , vatte een van zyn Vaders handen , kuste dezelve by aanhoudendheid, en weende daarop. Ik zie u dan weder, riep hy, myn Va, der, myn Vader! God zy geloofd, God zy geloofd! gy zyt my zoo ik vertrouwe geheel herfteld , met al die vaderlyke en tedere goedheid die eens die zaligheid en fchatwas welke ik boven de geheele waereld waardeerde. Neen Hammei, zeide de oude man, ik wil u niet bedriegen, ik kan u niet meer liefhebben, zoo als ik u eens lief gehad heb , om dat gy my nooit vergceven kondt, zoo gy my kondt vergeven Hammei, ik zou U met dubbele liefde lief hebben, met eene liefde die de liefde der Vaderen verre overtreft. o Myn Vader, riep Hammei, dit ééne gegelukkige oogenblik van verzoening is eene rykelyke vergoeding voor alles wat ik geleden  DE ZOT van AANZIEN. 139 den heb. Gedoog dan, myn üefilc Vader, dat ik deeze u aanbiede welke een gelyk recht hebben op uwen zegen. Dit gezegd hebbende ging hy heenen, en bragt Arabella in , met haare byhebbende kinderen , alle vier knielden zy neder aan de zyde van den ouden man. o Myn God, riep hy, gy zyt te goed, te genadig , gy drukt , gy verbryzeld my tot niets door dit overvloeijend gevigt uwer weldaaden! Ik was-een verwelkte en verdorde tak , en gy hebt my even als Aarons rtaf, op nieuws doen botten enbioeijen, en deeze gezegende vrugten, zoo ik vertrouw, ter uwer eere, doen voortbrengen. Toen het ontbyt opgezet, en de oude man gekleed was, zond ik om hem optewagten, en gezeten zynde, kwam Clement met zyne familie binnen, alle netjes gekleed gelyk den voorigen avond. Hammei, zeide ik, hoe kwaamt gy aan die vermomming die gy deezen morgen aan had? Gy fcheent my zoo ongelyk aan a zei ven, gy ontzette my. Heugt u dat kleed  Ho De ZOT van AANZIEN. Weed niet meer, Mynheer? Hoe zou my iets heugen 't geen ik nooit meer gezien heb? — o , Gy hebt het te vooren al ge. zien, Mynheer; het waren de lappen in wel. ke gy my en de mynen van den honger bewaard hebt; dat heb ik zedert altoos bewaard, en zal het altyd bewaaren, als een kostbaare gedagtenis myner verpligtingen omtrent u, in de reddinge van myn leven. Wat riep de oude man uit, myn leven en uw leven? Heeft die Heer uw leven ook gered myn Zoon? Ja, Mynheer , riep het dankbaare fchepzel, alle" die hier leven, leven door Hier, frak ik myn eene hand voor den mond van mynen vriend, zyn eerwaardige Vader hield de andere, hy boog zig 0p eene knie, hy drukte ze aan zyn lippen in een ftil zwygen dat alle mogelyke uitdrukking verre overtrof. Maar ik bidde u, Mr. Clement, zeide ik, om het onderwerp van het gefprek wat te veranderen, wat wilt gy doen met Mejufvrouw Kabel? Gy weet, dat ik haar beloofd heb, in gevalle van berouw zorge voor haar te dragen. Wees verzekerd, Mynheer, zeide hy, ik zal alle uwe beloften gcedmaaken, en voorts zal  De ZOT vas AANZIEN. i4ï zal ik alles doen wat zy Verlangt, onder voor. waarde dat zy in een ander land, of liever in een ander koningryk gaat woonen; want ik zou om de geheele waereld niet willen dat zy weer omtrent my kwam ten miniton in geen vyftig mylen, ten zy gy altoos voor fauvegarde by my blyven wilt. Ik lachte, en onmiddelykkwam Mejufvrouw Kabels meid zeer vermoeid binnen, met een verfchrikt en beklaagelyk gelaat. Zoo myn zoete meid; zeide ik, hoe vaart uw meesteres thans ? Ach , Mynheer, riep zy, ik heb n fiegts een droevig verhaal van mynen last te geven. Myn meesteres is dood, en ik twyffelniet of ik heb haar zelve buiten myn weeten vermoord. Nauwlyks was haar haar kamer geweezen of zy riep my, Hetje, zeide zy, ik vind dat ik zeer üaauw worde , ik bidde u gaa heen en breng my het kleine vlesje methartfterkingen, dat gy in zulk een hoek van myn Kabinetje zult vinden. Ik deed zoo als my belast was, ik keerde in allen haast terug en gaf haar de vies ever. Zy zag dezelve zeer droevig aan gaf eene  tki Db ZOT vaw AANZIEN. eene geweldige zugt, ach, zeide zy, dit is de rechte herftelling, dit zal alles afdoen; toen een wynkelk geëischt hebbende , fchonk 27 dezelve vol en dronk ze uit. Een weinig daar na klaagde zy dat zy flaaperig werd, waarop ik haar ontkleedde en te bedde hielp, ik ftak een kaars op, en ging by haar zitten om op haar te pasfen. Voor eenigen tyd 11 iep zy zeer gezond en gerust, dan een poosje daar na begon zy te jammeren eh aan de gordynen te trekken. Hierop fcheen zy egter geheel bedaard. Dan tegen het einde van den nacht, hoorde ik geenen adem meer, ik lichte by met de kaars, en zag dat haar fchoon gelaat geheel blaauw en ysfelyk 'er uit zag en haar vel was geheel misverwd. Ik dagt toen dat ik op de plaatze dood zou neergevallen zyn. Ik gaf een geweldige fchreeuw, en ik geloovedatik voortfchreeuwde en gilde tot deoppasfermeteenmeidbinnen kwamen. Dus, Mynheer , indien gy gelieft te denken dat ik in dit geval te beTchuldïgen ben, kome ik my zelve in de handen der juftitiè leveren. Neen  Os ZOT van AANZIEN. i#j Neen myn meisje, zeide ik, gy wordt in 't geheel niet verdagt gehouden. Ik kan niet vinden dat gy eenig belang in deeze naare gebeurtenis kondt hebben. Neen , Mynheer i zeide Clement, ik fta borg voor haare onfchuld ; zy is eerst onlangs by ons gekomen zy was byzonder teder ten mynen behoeve9 en ik durf zeggen, zy wist niets van de godloeze listen haarer meesteres. En dus Hetje wil ik u een beter meesteres aanbieden, een engel van een meesteres , myn eigen liefft» dogter die daar voor u ait te bloozen. Het lyk van Mejufvrouw Kabel het behoor» lyk onderzoek ondergaan hebbende werd dien avond in ftüte in de velden begraven,en myne dieiistbooden begroeven haaren meden pligtige op den gemeenen weg; wyl ik niet verkoos dat de heilige plegtigheid van onze kerk ten gevalle van een deugniet, die de hoop op een zalige opftandinge verwierp, gefchonden zoude worden. De dag eer ik vertrok, verzogt onze goed. hartige Clement ernftig my te mogen verzeilen, en toonde zyn verlangen om u myn Har- ry  m Dz ZOT vak AANZIEN. ry te omhelzen; dan die iloeg ik volftrekt af, dewyl ik begreep dat zyne eigen zaaken zyne tegenwoordigheid eischten. Dus kwam ik af> leen weg, evenwel verzeld van de traanen cn goede wenfehen van de gelukkigfte familie. die ik denk, dat in zyne Majesteits Staa-, ten is. Myn lieve broeder, zeide de Graaf, het laatfte gedeelte van uw verhaal heeft my wonder bevallen, doch maakt het naauwlyks goed voor de aakligheden die het zelve voorgingen. Myn vleesch' zoo wel als myn geest fiddert nog op het karakter van dien vervloekten Belial. Ik zou niet gedagt hebben, dat zulk een goddeloosheid en kwaadaartige gefteldheid van ziel op de bodem van de hel zelfs uitgebroed kon worden. En evenwel, Mylord, ben ik overtuigd, zeide Mr. Clinton, dat indien het God behaagen konde, my op dit oogenblik van den invloed van zynen heiligen en gelukkigen geest te berooven, ik even flegt als Belial zoude weezen. Dat  Dk ZOT van AANZIEN. UJ |, Dat kan ik niet denken broeder, hernam do Graaf, gy zoudt evenwel een redelyk en vry fchepzel blyven. Daar is zekerlyk een onderfcheid in de natuur der dingen; daar is een fchoon cn een lelyk, een beminnclyk en eenhaatelyk; uw oordeel zal het eene goedkeuren en het ande- .re verwerpen ; en uwe vryheid van werking» aal naar uwe verkieziug handelen. Ach, Mylord ! riep Mr. Clinton , van welke zaaken fpreekt gy doch, waar is die fchoonheidj die beminnelykheid, die vryheid? Hebt gy een ander heelal uitgevonden , of eene andere Godheid behalven dfe in welke wy leven? zyn 'er andere dingen in de natuur, behalven die van onzen God? Of welke fchoonheid en beminnelykheid konnen zv moogelyker wyze uit leveren die zy niet van hem afleiden ; wat konnen zy uitleveren dan zekere hoedanigheid of vervulling , zekere .vettooning of invloed van zyn eigene fchoonheid en beminnelykheid? Om dit ftuk optehelderen. moeten wy wat dieper gaan, heel nederwaards, met uw believen , tot de geboorte der dingen zelve. V. bï'si. K Door  I4 en my gevangen Jm ender de wet der zonde die in myne leden is ft 'kndtg menseh wie zal my verlos/en van het lL vaam deezes doods l ... Hier ziet gy, myne v'rienden, dat de Apos. tel een zeer nauwkeurig onde,fc]ieid maakt tusfchen de tegenovergeftelde natuuren en «rekkingen door twee verfchillende zaaden fan den elften en den tweeden Adam, tus- fchen 1  De ZOT van AANZIEN. 169 Khcn den uitwendigen en den inwendigcn , den bedorycnen en wedergcboorenen , den ouden cn den nieuwen menseh. De oude geduurig in ftryd tegen den nieuwen, en zyue pogingen aanwendende cm hem in de ge■vaugenis der zonde en des doods te brengen; ■ zoo verre , dat onze eigene booze Cain jzecr gewillig regulrecks den gouden Abel dis in ons is zou dooden. Eu dus tusfchen deeze twee ftrydige gelaagten van den aardfehen en den hemelfcheü Adam is onze wil, of beginzel van vryheid, of vermogen van verkiezinge , tusfchen geplaatst. Aan den eenen kant worden wy belegerd ■, en aangevallen van eene waereld vol verzoekende en verbiedende voorwerpen, die eene i naauwe verbintenis met ons vleesch en zinnclyke aandoeningen hebben, en hunnen invloed op onzen geest door elk zintuig brengen , terwyl de overften der duifternis door de gezegde zinnelyke toegangen indringen, hunne duivelfche bewegingen in ons gaande maaken , en een beftier van hun e'gen foort i-n onze ziel aanvangen. L 5 Aan  tól De ZOT van AANZIEN. Aan den tegenovergeftelden kant, behaagt het onzen hertelfchen Vader genadiglyk op: ©ns te werkén, door-het zagt zaad dier God.; delyke natuure welke hy in ons beftaan ingeplant heeft. Hy trekt ons fterk dog niet uit dwang , en hy ftort in ons eene menigte van verftandelyke gevoelens en aandoeningen in, die aan vleesch en bloed geheel vreemd' zyn. Wanneer het dan gebeurd, dat de wil zig van den Goddelyken invloed afwendt, en zig ze*ve aan de ingeevingen en werkingen der kwaade beweegingen overgeef:, dan wordt zulk een menseh een gevangene in de gewesten der duifternisfe en der fchaduwendes doods, en niets dan, inwendig lyden kan hem tot een gevoel van zyne dwaaünge , ongenoegzaamheid , en de dwaasheid zyner ; involgingen , 'en van de nadeelen en ver. fchrikkelykheid van den ftaat in welke hyzig bevindt, overtuigen. Maar , ais de wil zig naar de genadige trekkingen en invloed van Gods gezegenden Geest wendt en zig daar aan overgeeft, dan opent  Dn ZOT van AANZIEN. 171 opent God zig aan den zeiven , en trekt ze •nog al kragtiger, tot hy hem trapswyze van de flaverhy der zinnen, deï zonde en van het .zelfs verlost, en hem in een volmaakte vry:heid van eene gewillige onderwerpinge aan alle goedheid herflejd, Vooral, wanneer de wil is aangevallen door Igeweklige drukkende en (leeds aanhoudende ■ verzoekingen ; indien evenwel met den byi.fland der ileeds onderftcunende genade, zy jgeduurig" llrydt en worftelt om het veld te behoudsn , en zig zelve van de gevangenis der zonde te behoeden , fchoon zy in den ftryd veel te lyden heeft,, en zelfs tot de ; vcrJeelinge van merg en beenen doorgaat, ; dan wordt de fchrift vervuld; het Koningryk der Hemelen wordt geweld aangedaan , en de ' geweldigers noemen het met geweld, dan is onze jezus in de hoogfte hoogte van zyn bellier en opperheerfchappy ; dan rekent hy alle zyne fmerten meer dan betaald; dan wil hy zelfs flryden in den wil van zulk een krygsman , hy zal den goeden ftryd ftryden, j den loop loopen, en het geloove behouden | in en voor zynen" dienstknegt, hy zal het gewil*  De ZOT van AANZIEN. willig werktuig zyner verrigtlngen de -ehre^ Ie overwinninge toercekoncn. hy za| hem bei kroonen me: de kroon zyr.er eigene heer lykheid, en zyn beftaan bekwaam maaken toj de ontfanging en uitbreiding van den geheel Ien Hemel binnen hem. Ziet daar myn geëerde broeder, de vraaj omtrent het onderfcheid tusfchen menseh en menseh ten aanzien zyner redelyke waarde ten vollen beantwoord , om dat geen fcheppel eenig waarde kan hebben , dan in zoo j verre hy zy,:en wil aan de indrukzelen der goedheid van God op zynen geest over en open geeft. Wat! zult gy zeggen , is dat de hoogfte j waarde op welke de beste menseh roemen kan, die, van eenvoudig zynen wil aan dc ttekkingen cn den invloed van den geest der I goedheid, oveitcgeeven? Ja, dit is, indedaad , Mylord , al de verdiende die een?- ' fchepzel kan hebben , als zyn eigen waart de { het becfe dat hy kan doen in zvne me- 1 devverking met God, cn om zig zelve in zekeren opzigte tot zyn eigen behoudend : en zaligheid te brengen. q  De ÉOT van AANZIEN. 5$ Ö dat alle menfehen ! dat alle menfehen deeze waarde hadden, myne vrienden ! dat ze alle de deuren hunner eeuwige zielen wilden openen , en nederig en ernftig den Koning der eere baden tot hen in te komen. Dat zou hen tot eene altoos - duurende en altoos* aanwasfende verdiende brengen ; want onze God zoude zyn eigen verdienden ons toe* reekenen , niet door eene uitwendige maar inwendige toereekening , zelfs door het gevoel , de gewaarwording en mededeelinge zyner natuure , vermogens en hoedanigheden in ons. Wy zullen goed worden in zyne goedheid, wys in zyne wysheid, derk in zyne almagt. Door ons duider, ydel, honge. lig en troosteloos fchepzel aan hem te onderwerpen en overtegeeven ; zullen wy in dcszelfs plaBtze de volheid van den rykenen verligtenden fchepper winnen. De volheid van alle vreugde zal ons deel in uwe erve weezen , j en de eigenaar van het geheelal zelve zal ons eigcidom en onze bezettinge zyn. Hier zweeg Mr. Clinton, en zyne toe» hoorders bleeven in een foort van eerbiedi. ge aandagt, ais waren zy oplettend op het geen  J47 De ZOT van AANZIEN. geen 'et nog volgen zoude. Ten Iaatftei berste de Graaf uit, nooit meer, broeder, wil ik met u weer twisten of in gefchil treden , ik zal u voortaan alleen uwen raad cn uw gevoelen vraagen, aan welke ik my oogenblikkelyk en blindelings onderwerpen wil , gelyk aan de uitfpraaken van den hoogflen Engel in den Hemel. Onze lieve Zagt, hier, en ik hebben te vooren menigmaal over een gedeelte deezer diepe onderwerpen gefproo. ken , hy heeft my ook altoos wel voldaan I en overtuigd, maar nimmer was hy zoo klaar en overredend dan gy thans waart. Ach, Mylord, riep Zagt, wasikzoonaauw vereenigd met de bronwel aller wysheid, al» uw dierbaare broeder is , gy zoudt my in' het < gefprek dat wy laatst over deeze onderwer. pen hielden niet zoo in het naauw gebragt I ■hebben. Op den volgenden dag aan het ontbyt, haalde Mr. Zagt zyn' brievetas uit, en hragt eenige banl briefjes ter waarde van omtrent- vyfduizend ponden voor den dag. Hy hood ze Mr. Clinton aan, en zeide, hier myn-  De ZOT van AANZIEN. l?S iiynheer, is eene beuzeling ter betaalingevara het het geen ik van u in Holland geleend hebbe. Ik dank, ik dank mynen God dat hy my zoo verre in ftaat gefteïd heeft een eerlyk man te weezen; maar boven alles dank ik hem dat hy my neg eens het beminnelyk gezigt van mynen waardigen weldoener heeft laaten zien , zonder u dog was ik in een idonker hol omgekomen; aan u myn heer ben lik myne vryheid fchuldig aan u ben ik myn leeven fchuldig , aan u ben ik de herftelling van myn vad»rlyk erfgoed fchuldig. Met opzigt op zekere verpügtirgen ben ik een ar| me fchuldenaar die niet betaalen kan; dan myn hart wordt vervrolykt door de gedagten, dat ; de betrekking tusfchen ons . van fchuldei: fcher aan uwe zyde en van fchuldenaar aan mynen kant, voor de eeuwigheid ter vereffening bewaard zal worden. Hier werd de waardige Zagt onder het gevoel van dankbaare herinner.ng gedekt, en zyn zakdoek voor zyne oogen houdende fnikte hy zyne drift uit. Midlerwyl hield Mr. Clinton de briefjes ia zyne  Ï7Ö fi£ ZÖT van AANZIEN". zyne hand , en daar over op eene losfe wÉ zyn oog laatende gaan zag hy de fcm, Zod dra hy merkte dat zyn vriends aandoening een wem.g bedaard was zeide hy, Mr. Zagt, gy zyt een regte Evangelische reritmeefter, eti hebt my myn geld meteen verbaazenden woel ker te rug gegeeven, en ik wil mynen God van ganfcher harte bidden dat hyin belooninge uwer opregthcid u over veele fteden in Let toekomende Kóningryk van zynen zoon zetten w.1. Maar myne lieve Zagt, wat zal ik met dat geld doen? Myn rykdom is reeds te groot, dit is myne eenige ongerustheid, myn eenige last. Dit eischt in waarheid myne oplettendheid wyl het een leengoed is, waar van ik weet dat ik de (triktftc verantwoordinge fchuldig ben. Dan rk wenschte van ganfcher harte dat de' i voorzienigheid alles weder op eisfchen; en my laaten wilde , als een dier bedelaars , die dagelyks naar die hand op zien welke de geene die zyn Kóningryk en deszelfs gerègtigheid zoeken, alle andere dingen toevoegt. Wint myn Harry heeft genoeg, cn meer dan genoeg m den overvloed van zynen edelen Vader. Gy moet deeze briefjes dus voor u zelve houden myn waardige vriend, behou ze, of geef ze, ot  De ZOT'van AANZIEN. 177 j*F befchik daar over naar uw welgevallen; 't (Zy als uw eigendom of als myn eigendom,want Bit verfcheelt my geen fci.elling ; dan, fteelc Le weer by u, gy moet ze in waarheid weder iby u fteeken , Mr. Zagt. En dit gezegd hebbende fchoof hy ze van hem over de tafel peg. I Ach , myn allerliefste heer, riep de ongeLakkelyke Zagt, zeker ik hoop niet dat gy.my |zoo zult willen dienen! Myn ziel ,wordt nu juist llast van een pak dat veele, veele jaaren op deiontzelve zeer zwaar gelegen heeft. Ik bidde u iwces niet zoo geftreng van my daar mede op Inieuws te beladen. Indien gy blyft aandringen lom dit gering bewys der erkentenisfe van een fuwer vuurigfte verwonderaars te weigeren dan i zoudt gy my dooden. Nu begon deeze ftryd van Goedwilligiiheid Harryaantedoen en te bedroeven, en om Ihen daar van te verlosfen nam hy de bellisfing I der zaake op hem. Heeren, zeide hy , ik wil, metuwbelic I ven , een fchielyk einde aan dit gefchil maa' V. Deel. M ken,  178 Dfi ZOT van AANZIEN* ken , en ik biedemy zelve aan als uw vertrouw») de, alrnoesfenier en befchikker over deeza? briefjes. Toen ik onlangs door eenige dorpen in dei nabuurfchap van Londen zworf, trof het ge.i zang van eenige:kinderftemmen myn oor , ik] keerde my om en zag door een venfter in een lange fehuur , omtrent dertig kleine meisjes , zeer netjes in uniform gekleed , en alle aan het werk in verfchillende bezigheden van naaijen, breyen en fpinnen, in het zien naar hunne voorbeelden, het leeren hunner lesfen, en zoo voorts. Het daar aan verknogte huis bevatte een gelyk getal jongens waar van de meeste bezig waren in het leeren van de eerfte beginzelen ! van verfcheiden handwerken, terwyj de overige een agterlandje, dat voor deeze twee jonge familien als een tuin gefchikt was, bebouwden. Ik was door dit gezigt zoo vermaakt dat ik ; aan deeze jongens en meisjes eenige beuzeUflfiea gaf, en ik belloot aanftonds by my zei ■ ; ven,;,  De ZOT vak AANZIEN. 175 ven , zoo ik daar toe ooit in ftaat geraakte voor my zelve ook zulk eene kleine familie op dezelfde wyze te verzamelen. Nu , Heeren , hier komt het geld van Miv Zagt regt tydigom juist zoo veel van het myne te ■bezuinigen. Dan , wyl ik zoo fchielyk r-yk geworden ben , denk ik dat ik voor eens in myn leeven edelmoedig wil weezen , ea wil «5ex uit myn eigen beurs nog eens zoo veel by doen. Ik zal ook vry zyn van een gelyko fom op mynen oom te trekken; en dat alles by een gevoegd zynde zal, dunkt my, al een aartig begin van ,myn kleine -ontwerp maaken. Wat myn aimie Yader betreft, die heeft niets te bezuinigen , want hy heeft reeds al zyn goed aan zyn ondeugenden jongen verkwist, Mylord en hetgezelfchap lachten heel harta. lyk om Harry's vrolyk ontwerp ■ — maar 1-uifter , eerlyke vriend, vervolgde de Graaf, ik verzoek evenwel dat gy my niet zoo ten toon fteit, van my ge-heel uit uw ontwerp te laaten; oHarry kondt gy my niet zooveelleenen, dat ik ook myne portie hebbe? Ja, Mylord , zeide Hatry, op de vastigheden die ik M 3 heb  ï2o De^ZOT vaii aanzien. heb denk ik dat ik het durve waagen. Gy zyt een platje, en een lieveling, en myn fchaten myn eer en myn roem, zeide de graaf terwyl hy zig op eefie zeer minzaame wyze naar Har. ry wende, Harry's oogen ondertusfchen begonden van vérmaak te zwemmen, hy wierp zig in zyn Vaders boezem, daar verborg hyde traanen zyner zwellende blydfchap. Mr. Clinton en Mr. Zagt zaten zwygende opgewon. den als het ware in de genoegens van dit tedere toneel. Dan dit werd fchielyk te drukkend voor Harry's teergevoeligheid. Hy ftond uit zyn Vaders boezem op, begaf zig in den tuin om zyne aandoening los te geeven, en zyn adem en geeften in openlugt te haaien. Na dat zy eenige minuten in deeze fpraakc looze verwondering gefleeten hadden , zeide Zagt tegen Mr. Clinton, ik geloof niet dat'er zulK een jonge meer is als uw neef, neen, geen een in het gehselal; elke lonk en geluid elke beweeging, vezelenlid, beantwoordt op de wonderlykfte wyze aan de zagtheid en ze. digheid, de eer, de aartigheid enonverzaagd- neid  De ZOT van AANZIEN. 181 heid van zynen geest. Hy krimpt voor lof cn is 'er befchaamd over; en evenwel zinken zyne woorden als balzem op het hart, en zyne daden dwingen de luiden hem waar hy ook : gaat te beledigen met den roem die hy verij werpt. Als ik zyn beminnelyk en nederig I gelaat aanzie, en hem inwcndiglyk omhelze : als waar hy een gedeelte van mynen God, dan I zeg ik ftil by my zelve : gy Harry zyteenbewys dat hoe dieper de trekken der nederigheid zig | naar beneden uitfpreiden, zoo veel meer verI heffen zig de omhoogftaande takken in den hemel. Ik let op hem, ik beftudeer hem, " zoo wel tot myne onderegting als vermaak, ik zie op hem , ik eerbiede hem , als het volmaaktfte copy dat ooit getrokken was van het almagtige kind in de kribbe. Gister behoedde hy zynen edelen Vader en my van geheel verfcheurd te zyn van een dol en fchuimend monfter, een raazende honci. ; Dan zyn bedaarde kloekmoedigheid, zyne le• vendigheid, zyne dapperheid en fTerkte by die gelegenheid ,' overtrof alle wat ik ooit in de ; fabelen gelezen hebbe. Ik bidden, Mylord hebt gy uwen broeder dat wonderlyk geval nog M 3 met  «fe De ZOT ¥.4* AANZIEN. ! niet verhaald ? Neen, zeker niet zeide de G-raaf. Harry hleef al by ons tot nu toe en ik vreesde hem te zullen beledigen zoo ik het geval in zyne tegenwoordigheid verhaalde. Want hy kan naauwlyks verdragen dat hy bedankt wordt als hy goed doet, en veel minder dat hy over eenige deugd of vaortreffelykheïd geprezen zou willen worden. O, myn broeder, myn broeder, wat ben ik u fchuldig? Een oneindige fom indedaad, die ik nooit, nooit, betaalen kan voor deeze kostelyke , deeze onwaardeerbaar^ fchat van een jonge. Terwyl de graaf en zyne geliefde gasten, zig op deeze vrolyke wyze té farrien bezig hielden , kwam Jan binnen, met de tyding dat een gezantfchap van een bende meisjes aan de buitendeur wagtte, en een der zoetfte fchepzeltjes die hy ooit gezien had , tot fpreekster verkoozen hadden. Omniddelyk beval Mylord dat zy ingeleid zou worden , en fchielyk daarna werd 'er een geheel gerugt buiten gehoord', 't was ai: „ Waarlyk, waarlyk nu, kom jufvr. Aagje gy r, moet en zult voor ons fpreeken, £ Da  [Dl ZOT van AANZIEN. 183 ; De deur werd toen open gedrongen en een jong fchepzel trad binnen , blozendeen zwoegende , en gevolgd door een geheele troep ;.meisjes, welke haar voor haar uit ftootteden. De Graaf, had medelyden methaare zoete verwarring en fprak haar op eene vriendelyke rwyze toe om haar moed te geeven, terwyl Har. mf toefchoot en ze meteen glas wyn rondging, r Terwyl dat gefchiedde, werd de voorfte, welj: ke nog niemand van het gezelfchap in het aa* i; gezigt had durven zien , maar haare oogeri 1 naar de grond.geilagen hield, als was zy beifchaamd over haare fchoonheid, een weinig vrymoediger. Iniïi.en indien, Mylord, zëi'. de zy , beevende en meteenzagteeirbcdwon: gen ftem , indien uw lordfchaps geëerde —■ uw zeer geëerde broeder hier is — komen wy hem en zyn gezelfchap tot een dans verzoeken, en wy zullen u met vermaak volgen , myn kleine engel, hernam de Graaf. Maat , ik bidde u wie.zyt gy en waar Wöofiï gy? —— Met uw believen, myfi'hccï, 0a M 4 V*-  *84 De ZOT van AANZIEN, Vaders naam is Abel Jasfemyn, en hy is on. langs een landhuurder van uw Lordfcbap ge- worden Dan wil ik hem om zyn Dog- ters wil ten minden een jaar huur fchenken. Kom , Jan, geef elk deezer zoete meisjes vyf guinies om een lint te koopen. En, hoor eens hier, breng my eens twintig guinies voor deeze a.nbasfedrice, . Neen, om de ge. heele waereld niet, Mynheer , ik zal geen duit aanneemen. Myn Vader, fchoon hy arm is, is jalours van zyne eer, en zoo ik iets van eenig levendig menseh aannam , hy zou niet toelaaten dat ik ooit weer het licht verdonker, de dat zyn deur infehynt. Aagje maakte hier op eene zeer beleefde neiging tot den grond toe, en trad terug, gevolgd door haare eigen bevalligheden en door de eerbiedige en tedere oplettendheid van het gezelfchap. Wat is dat doch voor een lief fchepzel, riep de Graaf, zoo beminnelyk, zoo ongemeen, met zoo veel byzondere zoete onderfcheidingeomtrent haar! Ach! riep Mr. Clinton, hoe jam mer zou het weezen dat zulk eene onfchuld ver*  De ZOT van AANZIEN. 185 Lerleid, zulk eene zuiverheid bedorven zou jworden! En ondertusfchen, zal dat dochwaarIfchynlyk het geval zyn, zeide Mr. Zagt, lints Schoonheid het werktuig van haar eigen verjderf en beminnelykheid zelfs de magneet is die 1de menfehen tot derzelver, vernieling trekt. JHarry verdrong half een zugt , maar zeide Kets. I Daar werd belast dat de paarden onmiddelyk Jgehaald zouden worden , en ons gezelfchap jreed in het dorp, verzeld door de toejuichteijgen van honderden by honderden, welke op I den weg gefchaard (tonden. Zoo dra zy op de marktplaatze kwamen , 1 zette de koets hen af op eene breede bevloe1 ring, welke omtrent een voet van den grond I onder de open lucht was opgerecht en omI ringd van banken de een boven den ander, zo. I danig als in ftaat waren het groot aantal dat zig I hier bevond te bevatten. Toen hen de zitplaatzen, voor hen bereid, ;| waren aan geweezen , werden zy met eene | verfcheidenheid van wynen en koekjes beM 5 diend  l85 De ZOT v aiT AANZIEN". diend ,• want onze openhaïtige dorpelingen hadden geen kosten gefpaard voor het onthaal hunner edele gasten en hunne buur?n; de ben. de muzikanten, (de uitgezogifte die gevonden kon worden) begon te fpeelen, en het feest werd geopend in volle triumpb. Mylord wenschte in zyn hart dat Harry de jonge Jufvrouw Jasfemyn ten dans zou leiden; dan befpeurende dat zyn zoon eenigzins neerflagtig zag, fchreef het aan vermoeidheid toe en liet zyne begeerte vaaren. Onderwyl kwa. ïnen de jongens en meisjes op het ftellaadje , waarvan zommige- ai heel aardig hune zaak verrigten, en den waardigen lof ontvingen. Dewyl Harry zyne lippen tegen het bemtnnelyke Aagje nog niet geopend, nog haar zelfs 2yn hand aangeboden had om haar optehaferï verwierp ty alle andere handen die haar gereikt werden. Toen eindelyk de dag zynen luister glans begon te verliezen , luisterde Mr. Clinton Harry in het oor, en verzogt hem met eed dans te begunfligen. Het verlangen van den Vader en den Oom was  Öe ZOT van AANZIEN. 187 KvaS öogenblikkelyk omtrent Harry het zelve, ijals het bevel van den grooten Heer aan zynen iflaaf.- Hy ftond* op en ging naar Mejufvrouw llAagje, nam haare hand met eene zeer eerbiedi- ge buiging, en leide haar op om een minuet ilte tfansfen , in welke zy zig beide met zoo ivée'le bevalligheid kweeten, als traanen van blydfchap in de oogen van de meeste aanlf/chöuwers bragten. Dien avond, ha den eeten , terwyl Harry zig' niet een foort van gedwongen vrolykheid : met het gezelfchap vereenigde, begonden zy hem een compliment te maaken over zyn ! dansfen, wanneer Harry , in een blykbaare i'gemelykheid , hernam , niet meer , myrfe 1 vrienden ! Ik heb my zelve nooit zoo grondig veracht en mispreezen als ik op dit oogenblik doe. En dit gezegd hebbende, ftond hy fpoedig op en vertrok. Mr. Zagt volgde hem fchiefyk in zyn ka. Bier, hy ging zwygende zitten, terwyl Harry zig langzaam ontkleedde, myn lieve jonge vriend, zeide hy, het fpyt my te zien dat gy niet wel zyt. Indedaad , Mynheer , zeide Har.  188 D£ ZOT vak AANZIEN. Harry, ik ben niet geheel zoo als ik wenscht' te weezen, en evenwel durve ik niet klaageni Ach myn lieve jonge , riep Kin be ainne , myn hart zegt my ook dat .ik I haar altoos beminnen zal. Wat moet nu het I gevolg myner ongelukkige genegenheid weei zen ? Noch myn Vader noch myn Oom zullen tooit in, onze vereeniging Hemmen , en ik i wilde my liever dood kwynen dan den eenen } of den anderen beledigen. t j Indien ik het zoste meisje eens alleen ont* jjmoette, ik vrees, ja ik voel, dat ik niet in | ftaat ben de verzoeking te wederftaan, en inidien het gebeurde dat zy zig overgaf, welk leen aklig verderf moest 'er volgen ! Indien jjzy my lief heeft, zou het hart van het lieve jding gebroken weezen zoo zy veracht werd , len haare ellende zou ook de myne na zig fleeIpen. En evenwel, zou ik 'er nooit aan den« iken konnen van met haar in eene zondige I verkeering te volharden. Ach,myn lieve Mr.Zagt.beklaagdezwakheid | Van uwen vriend, en beklaag de on weetendheid tin welke hy is omtrent zyn eigenhart. Myn ihart veiblydde zig heden in zyne eigene laag. Iheid , terwyl het zig zelve onaangedaan geI voelde by de toejuichingen der menigte, wyl *  ïso De ZOT van AANZIEN. ikoverdagt, dat weinige jaareri flegts den uüb voerder van deeze beuzelagtige verrigtingeo zouden verlammen , of my mogelyk in den ouderdom zouden fleepen , das hield ik hej belacftel/k my te beroemen op de ibedryvej; myuer kindsheid. Dan toen de zoete Adem van Aagje haar aangenaame toejuiching $ajl zonk verwaandheid en eigen - agting, met haaS re goedkeuring diep in mynen boezem, en ik ben nog niet bekwaam geweest my daar van te ontdoen. o Help my .dan, Mr. Zagt, tegen my zelve, te wortelen ; beter is het, alles te lyden 1 geen de wjjeede ftryd my zal kosten, dan de prikkelen tc verdraagen, van dat nimmer ein-i digend berouw, welke myne ziel verfcheurenj zou zoo ik. het voorwerp myner liefde bele.1 digdc. Zagt was in traanen, en kon voor een wyï tyds niet antwoorden. —— Ja zeide hy ten laatften, ik wil u in deezen ftryd byftaan,; een ftryd grooter dan ooit door al de Cezarsen. Alexanders die immer het zwaard gevoerd, hebben gehouden is. En ik wil -den Qverftwè. lieidA  Ds ZOT va» AANZIEN. " 19$ Mdstnan der zaligheid ten uwen behosve bidden ; dat hy in u en voor u den goeden ftryi firyde en u eindelyk kroone met den krans der eeuwige heerlykheid. Doch dan moet gy belïierd worden, gy moet u fchikken paar de vcorfchriften van uwen geit-rangen naar heilzaamen geneesheer; in *t kort, aiyn lieve kind, gy moet haar pooit meef Zien. Wat zegt gy Mr. Zag': , haar nooit, noait weer zien? Dat is hard, zeker. Het is eene noodzaakelykc geiLrenghcid; kondt gy by u zelve de gevolgen verantwoor* den, van zulk eene toegeeffelykheid ? —— N.een dat kari ik niet, dat kan ik niet, ik beken het, myn vriend. Ik zal op haa- ren Vader tragten te verkrygen om haar verre van u te verzenden; en ik zal naar eenig bejvallig en zagtaartig jongeling laaten omzien, die voor haar een waardig man werd, en ge-, voel heeft van haare verdienden. —.— o, Gy drukt my te hard, indedaad te hard, iriep Harry. Wat, haar aan eenen anderen te igeeven? En evenwel ïsdat een onedelmoedige jjfpyt in my> want waarom zou ik een ander dat Igeluk misgunnen dat jk zelve niet genieten kan?  ipt de zot van Aanzien. kan? Wel laat het dan zoo zyn, als het zoo moet zyn , Mr., Zagt. Neem haar, draag haar , fcheur haar weg uit myn gezigt; ik kan haar geen geluk aanbrengen dat geëvenredigd is aan haare verdienden; doch bezorg haar genoeg om de behoeftens de geryffelykheden, en het fatfoenlyke des levens te vervullen en ik ben verzekerd het overige zal ay verachten. Hier ging Harry nederritten en weende en werd hier in vergezelfchapt door zynen vriend. Dan, de ftryd was nu ovér; en fchoon zyn hart diep getroffen was, het was wat geruster. De volgende morgen aan het ontbyt, fcheen Harry zeer bedaard. Als de Graaf, een bondel papieren uit zynen zak haalde , en met eene zeer goedaartige en vriendelyke houding tegen Mr. Clinton zeide : Myn lieffte broeder, zoo gy eens op uw gemak deeze papieren doorloopt, zult gy zien dat ik zoo geheel en al , ten minden zedert een geruime tyd die onnatuurlyke broeder niet geweest ben welke gy vermoed hebt. Dit zyn copyen van brie«  BE ZOT van AfANZlEN. m htleven die ik verzonden heb om u in ver- , fchillende gedeeltcns van Europa op te" zoeken, en in welke ik u om vergeevingen fmeekte over myne voorledene overtredingen, met ernftige verzoeken om terug te komen en u zelve in het bezit te ftellen van uwe rechten op de helft van myn goed en het geheele van myn hart. Dierbaare panden, zeide Mr. Clinton, zyn my alle dingen die my eenig bewys van de genegenheid mynes broeders vertoonen; en met dit zeggen Irak hy de papieren in zynen boezem. Maar zeg my, myne altoos beminnelyke Harry Clinton , vervolgde de Graaf, waarin de waereld doch hebt gy u de laatfte twintig jaaren voor myne onderzoekingen konnen verfchuilen ? Jk heb eenige ftukken en brokken van uwe Hiftorie van Mr. Zagt en deezen mynen Zoon vernomen , en was brandend nieuwsgierig naar het geheele beloop daar van, maar vreesde altoos, u om die gunst te vraagen , om dat veele byzonderheden daar van u mogelyk bedroeven mogten. Ik wil my zei. V. Deix. N ve  194 De ZOT van AANZIEN. ve alle moeite getroosten om uplaizertedocn^ myn broeder. ( Hier begon de Heer Clinton zyne hiftorie 200 als zy reeds verhaald is, en dien avond zonS hy zyne toehoorders weenende naar bed. Op den volgenden morgen, vervolgde hy dezeU. ve, juist daar zyn verhaal door de Gravin van] Maitland was afgebroken.) Door verfcheidene gedeeltens van Frankryk en Italien gereisd hebbende, deed ik op myne terugtogt Duitschland aan. Ik bleef eenigen tyd te Spï daar ik de wateren dronk, en bin. j nen een jaar kwam ik, in de volmaaktfte gerondheid, te Rotterdam. Op een bezoek aan Mr. de Wit, op zyn buttenplaatzs naby de Stad, verhaalde hy my j onder onze fles, dat hy op dien tyd, in zyn \ huis en in zyne bewaaringe had, eene derbuitengewoonfte vrouwen van het geheelal, ichoon zy nu reeds vry bejaard is, is zy ver weg het ; volmaaktfte vrouwelyke fchepzel dat ikooitge-1 zien heb, v/yl alles wat zy zegt of doet haar j eene I  De ZOT van AANZIEN. 195 I. 1 eene beminnelykheid byzet die geheel onbefchryffelyk is. Zy heeft ook een jongeling by haar, haai zoon, die genoegzaam zoo groot eene zeldzaamheid is als zy zelve; en ware Het niet dat hy 'er zeer bleek en naar uit ziet, dat hy mank gaat cn aan zyn eene oog blind is, dan zou hy het beminnelykfte menseh weezen. Gy brengt my, zeide ik lagchende , de Barratariaanfche meid in gedagten , die aan Gouverneur Sanche wcri rangepreezen als de 1 volmaakte fchoonheid in eene myl, alleenmet deeze uitzondering dat haar eene oog blind , ■< was en haar andere oog liep van allerleie ziltige vogten. Dan ik bidde u waar zyn deeze wonderen? Dat kan nog mag ik u niet zeggen, zeide hy. Zy zyn zekerlyk luiden van het eerfte fatfoen, en moeten zeer ongemeene redenen hebben voor hun tegenwoordig gedrag, want i zy leven gansch en al afgezonderd en laaten geen gezelfchap toe. Ik beken, zeide ik, gy hebt myne nieuwsgieN 2 rig-  196 Ds ZOT van AANZIEN. righeid zeer fterk aan den gang gemaakt. Is 'er geen raad om my een korte alleenfpraak mee hen te bezorgen? Ik wenschte dat'er zulk een middel w?s zeide hy, want ik verlang te weeten hoe verre uwe gedagten met de myne omtrent dit fhik overeenkomen. Gister verhaalde my de Dame dat zy voorgenomen had met haaren zoon eenigen tyd zig in Engeland optehouden, en dat ik haar verpligten zoude zoo ik haar een perfoon bezorgen konde die in ftaat was haar en haaren zoon in de taal van dat land te onderwyzen. En nu , indien zulk een aartig jong Heer als gy zig zoude konnen vernederen om zig te verkleeden, als een perfoon, die naar eene dienst zoekt en ik u morgen by haar kon inleiden by wyze van accoord, onder voorwaarde dat gy op uw eer verpligten zult nooit iets omtrent haar of haare verblyfplaatze aan iemand te ontdekken. De volgende morgen wagte ik Mr. de Wit op in- het kleed van een verarmd Edelman , een karakter dat een mengeling van veragting en medelyden wekt. De Dame ontving en fprak my aan met die def-  De ZOT van AANZIEN. 197 deftige vriendelykheid die afzet terwyl zy inneemt , en terwyl zy iemand aan trekt alle oneerbiedige gemeenzaamheid verbiedt. Zy bezat waarlyk alles wat myn vriend in haar geroemd had; want fchoon haar perfoon geheel majesteit was, was haare houding enkel bevalligheid. Staat gy borg voor de befcheidenheid van deezen jongman, Mr. de Wit? Ja Mevrouw, zeide hy, ik boog voor hen beide. Op myn terugkeerïng , merkte ik dat haar zoon my met veel oplettendheid aanzag , en ik befchouwde hem op myn beurt met de uiterfte verwondering. Hy zwoegde inderdaad, onder alle de gebreken die myn vriend hein toegefchreven had; dan de betovering fchool in zyne geluiden, en in de plooijen zyner lippen; en als hy glimlachte, was de hemel zelve op de fchoone rondheden van zyn olyfkeurig gelaat veifpreid. In het kort, ik voelde zulk eene fchielyke trek tot deeze buitengemeene perfoonen, dat ik befloot my in myne vermomming te hou. den, ten minften voor eenige weinige dagen, N 3 eu  193 De ZOT vab AANZIEN. en Verbond my ingevolge hier van voor een vastgefteld loon. Ik trad in myne nieuwe bediening. Myn jonge pupil begon in het byzöoder langzamerhand te vorderen ,• en ik was vooral zorgvuldig dien vcrwydcrden eerbied te bewaaren die rr.et myn beroep overeenkwam, ik drong my dus zeer in de gucst beide van de moeder en den zoon. Hoe lang, vroeg Mr. de Wit, denkt gy dit bedekte karakter uittehouden ? Tot ik op hen verkrygen kan my naar Engeland te verzeilen , anrwoorde ik. Want ik voel myne genegenheid zoo fterk tot hun getrokken , dat ik aan geen fcheiden denken kan. Op zekeren dag met myn pupil in zyn vertrek zittende , liet hy zyn boek vallen, en toen ik bukte om het opteraapen, ontviel my het pourtrait van myne Macbtilda, geëmailleerd en omzet met diamanten van groote waarde, dat onverhoeds van deszelfs lint los geraakt was , en droop door myn overhemd op den grond. Ii  De ZOT van AANZIEN. 199 • Ik was ontzet en ftond ten hoogften befchaamd over dit toeval, dan myn pupil nog al meer onthusd , fprong op , greep naar het zelve, en bezag het met veel driftige aandagt. Ha, myn vriend , zeide hy, ik begin te twyffelen of gy geen bedrieger zyt. De eigenaar van zulk een juweel zou zig ons verhuurën zonder eenig flinks oogmerk. Wie en wat zyt gy Mynheer ? Ik erken , zeide ik, myn zoete knaap, ik ben niet de geene die ik fchyn te weezen, ik ben van edelen afkomst , en bezit geld genoeg om een aanzienlyk bewind te koo- pen, En wat kon u beweegen ons op zodanig eene wyze te misleiden als gy gedaan hebt; Nieuwsgierigheid in den beginne; en vervolgens eene genegenheid die ik voor u en voor uwe moeder heb opgevat van het eerfte oogenblik dat ik u gezién hebbe : ook had ik niet voorgenomen my zeiven eer te ontdekken eer wy myn geboorteland bereikt hadden, daar alle foorten van eer en overvloed u wagten. ——■ Zeg my dan , zeide hy , wier afbeeldzel is dat, een zeer beminnelyk inderdaad ; is dit het N 4, Se-  soo De ZOT va» AANZIEN. gelaat van uwe Meesteres, Mynheer, of van uw vrouw ? (hy zag my met veel nieuwsgie righei'd aan; Ach , zeide ik , zy was eens meesteres van we! duizend harten. Zy was ook eens myne vrouw : dan de lieve heilige is nu voor altoos gelukkig met een waardiger bruidegom. Wilt gy my met dc hiftorie uwer liefde begunftigen ? vroeg hy. Dit zal in een zeker opzigt vergoeding doen voor awe bemaskering die hoe welmcenend zy ook zyn mooge my doch zeer ontrust. Hier verhaalde ik hem de korte hariroerende gefchiedenis die ik u van myne Machtiida medegedeeld heb, door welke hy zoo aangedaan was en in zoo geweldig eene beweeging geraakte, dat ik bang voor hem begon te worden, en menigmalen ophield, dan hy ftond 'er op aan dac ik voortging. Ach, zeide hy, toen ik geëindigd had , mogt ik nog eens zoo gepaard zyn als gy en uwe Matje waren , hoe gelukkig zou ik ©y zelve rekenen ! ik heb zeide ik eene klei-  Da ZOT van AANZIEN» aoi (•kleine nigt in Engeland, mogelyk het beminjnclykfte kind in de waereld, en zoo gy haar trouwen wilt, zoo dra gy beide totbehoorlyke Ijaarcn zyt, dan wil ik tien'millioenen Fransen, jgeid op u zetten. Ondertusfehen bidde ik van I niets wat 'er tusfchen ons gepasfeerd is aan juwe Mama te zeggen. Ik zal niet, zeide hy, zoo lang eene voorzigtige noodzakelykheid ! zulks niet vordert. Dien avond begaf ik my naar de Stad om huishoudelyke zaaken. Toen ik den volgendcu morgen wederkwam, ontmoete ik Mr. de Wit aan de poort van zyne buitenplaatze. Ach, myn vriend, zeide by, onze beminnclyke gasten zyn vertrokken. Gegaan, riep ik, gegaan! wat weg, waar heen, bidde ik u?Dat is ook een geheim, zeide hy, het welk ik u ivolftrekt niet mag openbaareri. Laat in den (avond kwam 'cr een ftoet van omtrent twintig knegten, fterk gewapend cn wel opgezeten , meteen postchais, zes paarden en een pakket brieven. De Dame ging niet naar bed , maai belaste dat alle dingen tot haar vertrek vaardig i moesten weezen, tegen het opkomen der maajne. Toen zy op het punt van haar vertrek ; ■■ N 5 was,  202 De ZOT va'n AANZIEN. was, en van my affcheid nam, vroeg ik, Mevrouw hebt gy niet iets te belasten aan den goeden jongeling uwen onderwyzer ? Neen , zeide zy, g;en eenen penning , ik kan geen geëvenredigd loon geven aan leermeesters van fatfoen. Hoe, Mevrouw, zeide ik, is myn vriend dan ontdekt ? Dan ik verzekere u het was een onfchuldige en vriendelyke list ; ik zou u op deeze wyze niet misleid hebben had ik u in zyne eerlyke handen niet veiliger geoordeeld dan in andere. Ik gaf haar toen verflag van uwe familie , groote goederen , ik zweeg ook niet van uwe verdienden, myn lieve vriend, cn ik deed 'cr by dat ik wist dat gy zeer gevoelig bedroefdzoudt weezen over het vertrek van perfoonen die u zoo zeer ter harte gingen. Daar is geen helpen aan, zeide Mevrouw: wy hebben redenen van het utterfte gewigt om ons aan hem niet te ontdekken. Zeg hem evenwel dat wy hem zeer hoog fchatten, ——. teder beminnen, ——. aan hem zullen denken, voor hem zullen bidden; en en ten laatften dat gy een dankbaare traan zaagt vallen op de herinnering van hem. Wyl  De ZOT va» AANZIEN. 103 Wyl ik geen nader berigt van mynen vriend Mr. de Wit verkrygen konde, vertrok ik half game lyk, en bereidde my om myne vlugtelingen natezetten , fchöon ik niet wist welk een weg zy genomen hadden , nog werwaards ik my begeeven moest om dit gewaar te worden. Ten allen gelukke , egter , floeg ik den weg naar Vlaanderen in, wyl my voorgekomen was dat zy daar te huis behoorden, zoo uit het vleijen» de hunner houdingen als uit het vloeijende hunner fpraake. Ik was verzeld van elf zoo braave en getrouwe gasten als zig ooit tusfchen hunnen meester en het gevaar Helden. Op den vyfden of zesden dag, wanneer wy op de grenzen van Fransch Vlaanderen kwamen, op eene opene en eenzaame heide, met een afgelegen bosch aan de linkerhand, reed een man ons in vollen galop te gemoet, en riep toen hy ons naderde: Help, Heeren, om 's Hemels wille , help myne lieve Dames te ontzetten , die geplonderd en vervoerd zyn door gaauwdieven. Zy hebben twintig myaer medgezellen gedood , of doodelyk gekwetst,  2óA De ZOT van AANZIEN. kwest, en ik ben alleen overgebleeven, om voor haar naar hulp uit te zien. Ik bad hem my den weg te wyzen en wy volg. den. In weinig minuuten kwamen wy daar wy eene menigte dooden en ftervenden , het zand en de dunne ftruiken zagen bedekken. Dan onze leidsman r ep. Hou hier niet ftil, myne edele vrienden! Ginder zyn zy, ginder zyn zy! Zy hebben alle onze paarden, pakkagie , en rytuig ontnomen en zyn nu aan het pionderen. Ik ben zwak door verlies van bloed maar zal u helpen daar ik kan. Hier reed hy op nieuws op zyne vyanden in, dan zyn paard wilde aan zyne kloekmoedigheid niet beantwoorden. Ik zag toen rond of wy van eenig voordcel gebruik konden maken; want ik befpeurde dat de fchelmen nog vry talryk waren, en dat wel dertig het laatfte gevegt overleefd hadden ; dan ziende dat het land geheel open was, en dat wy niets hadden om ons te helpen dan onze moed en onzen God, beval ik my aan Hem, in zoo goed een zaak, en myn paard de  Du ZOT van AANZIEN. 20$ de fpooren gevende , reed ik vlak op den . vyand in, vertrouwende dat ik met moed gevolgd zoude worden. Toen de roovers ons vernamen Haakten zy aanftonds het pionderen , zy vergaderden zig tot eene bende by malkanderen , laadden hunne carabynen , en losten ze vlak op ons toen wy onder hun fchot kwamen. Dewyl ik het voorfle reed, liep ik het grootfte gevaar. Een hunner kogels gaf my dit Lidteken in myn hals, een ander ging door het vleesch van myn rechter fchoudpr, een ander door myn hoed en liet deeze fchrab in myn hoofd. Dan toen wy op hen inkwamen, gelyk de Romeinen zeggen, cominus enfe, hand aan hand, toen waren zy als niets voor ons al waren zy nog dubbel zoo fterk geweest. Myn getrouwe Ierschman wierp een half douzyn van hun op den grond met zyn eigen hand en in weinige minuuten vonden wy geen te. genftand op het veld. Ik reed toen naar het rytuig én zag daar in twee Dames zoo bleek als  *o5 De ZOT van AANZIEN. als de dood, gevoelloos op derzelver bodem leggen. Onmiddelyk belaste ik mynen chirurgyj haar een weinig bloed te ontneemen , en op haare herftellinge, my met al myn volk , en al de paarden, bagagie &c. naar de naastd herberg te volgen. Ik, voelende dat mynéj wonden my begonden zeer te doen , nami myn Cbirurgyn met my en reed in vollen ga-: lop weg. „ ,.i Binnen een my! kwamen wy aan een grootl logement ik bevond my zwak en misfelyk I door verlies van bloed , ik liet myne won^ den aanftonds verbinden, ik nam een goedj deel wei en kreeg een warmbed. Na eea nacht van ongeruste fluimeringcn werd het bedgordyn zagtjes weggefchoven 1 en wakker wordende, hoorde ik eene Hem, in zagte muzyk zeggen : Ach, myn lieve Mama, hy is het, hy is het zelve! Toen ik myne zwakke oogen ligte, zag ikf «en verfchynzeï aan myne zyde, van cen-J viou-ï  De ZOT van AANZIEN. 407 Ivrouwelyke gedaante, maar verwonderlyker jen beminnelyker dan iets dat ik my ooit van Jde bewoonders der zaligheid zelve verbeeld Biad. Haare oogen zwommen in heerlykIheid , en baar geheeie vorm fcheen eene [verdikking en verzelfstandiging van overeen, klemming en licht. I Terwyl ik in zwygende verwondering Iftaarde , hoorde ik een andere ftem zeggen, Ikent gy ons niet. ! Myn Zoon, myn «lieve Mr. Clinton , kent gy uwe leerlingen jmiet, kent gy uw blinde, lamme, en taait nige Louis niet? hy is nu in dat meisje I veranderd.. dat daar zit, en wier eer en le|ven gy gister met zoo veel gevaar van uw | eigen gered hebt. Hier vatte ik haare hand, ik drukte ze laan myne lippen, en liep; ben ik dan zoo I gelukkig myne geëerde Mevrouw , dat ik I eenige dienst gedaan heb aan de twee waar1 dïgfte voorwerpen van de bepaalde gene| genheid van myn hart ? Zagt, zeide zy , geen s van deeze vervoeringen ! uw Chirurgyn zegt I ons, dat rust „u volftrekt noodzakelyk is. On-  aog Di ZOT van AANZIEN. Ondertusfchen willen wy heenen gaan en dc beste voorzorge voor u gebruiken die deeze plaatze kan uit leveren. En dan zullen wy een knegt afzenden aan myn Heer, en hein berigten hoe ver en hoe diep hy en wy en al zyn huis in uwe fchuld ftaan. Voor dien dag en de volgende week, wan. neer myn koorts fterk toenam, zag ik de dogter niet meer, en de moeder bleef niet langer by my dan om my het een of ander toe te dienen , of blootelyk te vragen hoe ik voer. Ten laatiTen begon ik wat te herftellen wanneerjde voorige verfchyning op nieuws op myne verrukte zinnen viel de verfchyning van die Louifa, wier gezicht nooit miste blydfchap te brengen in de harten van alle aanfchouwers. Zy zaten aan myne zyde, en Mevrouw nam my by de hand zy zag my tederlyk aan, wat zoudt gy 'er van denken,zeide zy glimlagchende, zoo Louifa uw Vrouw eens wierd? Ach, Mevrouw, riep ik, zy zou te zalig, te kostelyk, te heerlyk, te magtig weezen voor het hart en de zinnen van eenig fterveling. Zeg my dat niet zeide Mevrouw, in myne oogen, zyt  Dï ZOT van AANZIEN. 109 ayt gy wel zoo beminnelyk voor een man als zy voor een vrouw kan weezen. Behalven dat, gy hebt haar verdiend myn zoon, zy is uw eigen duuren koop, door een dienst van oneindige waarde , en de prys van uw dierbaar bloed. Zy heeft my de hiftorie uwer eerfte liefde verhaald en de herinnering daar van brengt altoos de traanen in myne oogen. Dan ik moet in vervolg van tyd het geheel uit uw eigen inond hooren , met alle uwe andere lotgevallen , de geringfte byzonderheid zal voor my zeer gewigtig weezen dat verzekere ik u. o, Gy zyt op een hair juist de man die ik voor myne Louifa wenschte, het braave, tedere, zagte en edelmoedige hart; gy zyt juist het geen ik voor my zelve gewenscht zoude hebben , toen ik in den ouderdom van myne Louize was. . Dan myne Lieffte; myne geëerde Mevrouw, jgeliefd en geëerd naast den hemel , gy hebt |my nog niet gezegd hoe uwe Louifa geneigd |is. Waarop het betoverende fchepzel, met |een allervriendclykst lachje en bloozende, my wen fchoone hand van levendig albaster toereikte. Hier, zeide zy,.deeze beuzeling geef V. Dkeu O i>  aio Dé zot van aanzien. ik u a's een gefchenk, ten bewyze dat ik b niet haate. , Myn Clinton zeide Mevrouw, ik heb myn kegunftigde knegt Gerard gezonden met myne berigten aan Mynheer. Hy is de eenige die van al myn gevolg is overgebléeven, uwChi rurgyn heeft zyne wonden verbonden, en oordeelt ze zoo gering dat zy hem in zyne reize niet hinderen zullen. Ik verkoos hem te meer om de boodfchap over te brengen, wyl hy de ooggetuigen uwer dapperheid geweest is, nu kan hy Mynheer verhaalen, met welk eene onverzaagdheid gy in het dikfte der moordenaars vooruit gevlogen zyt, en met welke eenen onvoorbeeldelyken heldenmoed , gy in kerten tyd eene menigte die drie of vier malen uw getal overtrof, neer. geveld hebt. Deeze dingen, vertrouwe ik, zullen han. gewigt hebben ; want fchoon Mynheer van een hooghartige en onverzettelyken aart is, hy is doch altoos wakker voor de aandoeningen van eer en billykheid, zoo dat onze zaaken een gunftig uitzigt hebben. Dan gy zyt vermoeid myn kind; wy willen u voor morgen niet meer vergen. Schoon  De ZOT van AANZIEN. 211 Schoon ik geduutende de drie volgende wceken aan myn kamer verbonden was, was ik doch in Haat hun gezelfchap te genieten ; en het geluk van myn hart verhaastte myne herttelling. .'.Welk een genoegen ondervond ik in dien hemelfcben tusfchentyd! De moederlyke cn dogter-lyku engelen verlieten zeer zelden myne'zyde.-. Op eenen morgen, als ik juist van een yerfchrikkenden droom ontwaakte , kwamen zy beide binnen . met de vrede, troost en gezondheid in hun gelaat. Wat fcheelt 'er aan, myn, Clinton, zeide -Mevrouw, uw tronie fchynt niet bedaard en ftemt niet overeen niet die kloekmoedigheid en goedwillige vrolykheid die in uw hart plaatze heeft. Ach Mevrouw , zeide ik , ik ben den geheelen nacht geplaagd geweest met de ontrustendfte en verfchrikkelykfte gezigten die ik al myn leven gehad hebbe. Drie malen agter één droomde ik, dat myne Louiza en ik hand aan hand wandelden door de velden van het Elyfeum, of op de banken van Meander, of in de haven van Alcinous, terwyl wy elkander aanzagen en groote teugen van liefde voor elkander in dronken ; wan0 2 neer  aii De ZOT va» AANZIEN. neer eens een byfler groote en verfchrikkelyke draak, de tweede maal ee-e oogenblikke. lyke aardbeeving en de laatfte reize en woedende ftorm wind kwam, ons opnam en ons zeer verre van .elkander fcheide. Dan myne gezigten , myn braave vriend zeide de hemelschlachende Louife , zyn van een geheel anderen aart geweest. Ik droomde dat terwyl wy te zamen op den rand eener afgrysfelyke fteilte Honden , uwe Machtilda, nederdaalde, geheel hemelsch , en duizendmaal fchooner dan zy in het beminnelyk pourtrait, dat gy van haar by u draagt, 'er uit ziet. In het eerst vreesde ik dat zy kwam om u weder van my op te eisIchen, dan in plaatze van dat lachte zy my toe en begon my te ftreelen, zy vatte myn rechte hand en leide ze in de uwe. Toen weder in haaren luister opvaarende , flodderde zy een weinig om hoog, en wierp my een lonk toe van eene hartelyke liefde, zy wenkte my met haare hand om haar als 't war» te volgen, en werd onmiddelyk daar na in de heerlykheid verzwolgen- o i  DE ZOT van AfANZIEN. 213 O, Myne lieve kinderen, riep de Markgrarvin, (want zy was 'er eene ) mogt ik u maar eens vereenigd zien, hoe zou ik myn hoofd om hoog heffen ! of liever hoe gerust zoude ik weezen om het zelve in vrede ne^ier to leggen, wyl ik dan aan deeze zyde van de eeuwigheid voor niets verder te zorgen had. Dien nacht (liep ik gezonder dan naar gewoonte, en ontwaakte niet voor dat het al wat Iaat op den dag begon te worden. By het openen myner gordynen zag ik Jacob in eene zeer verflagene houding aan de zyde van myn bed zitten. Hoe varen de Dames, Jacob? vroeg ik, zy zyn gegaan ,fMynheer, zy zyn in waarheid vertrokken, maar met zeer benaauwde harten, en beide verdronken in haare traanen. Hier was een aanzienlyk corps foldaaten om haar gezonden, zoo dat alle wederlïand onmogelyk was. De arme Gerard viel op zyne kniè'n voor zyne Mevrouw, om verlof te hebben om zig aan uwe geërde voeten te werpen, om gelyk. hy zeide van u affcheid te neemen, maar zy wilde dat niet toeftaan. Intasfchcn belaste zy my met ra moi ,»ia uM» . . blaiial .ae#&  «14 De ZOT van AANZIEN. dit horlogie en deezen ring , en deeze brief voor 'u Mynheer; Ik greep naar de brief, nikte ze open, las en herlas duizendmalen, 't geen voor altoos in myn geheugen en op myn hart gcgravecrt zyn zal. f, „ Wy verlasten u, wy 'verlasten u, bcmin„ nelykile aller mannen , en wy zyn ellendig' „ in zoo te dóen, dan helaas wy zyn geene „ meesteresfen van ons zei yen, Mvn lieer „ is, deezen tyd onbillyk en ondankbaar ge„ weest; en weigert uwe Lotu'za zoo wel „ aan myne gebeden, als aan uwe oneindige „ verdiehften. Hy heeft haar zoo het fehynt „ aan :een Prins van den bloede verloofd; „ en zyne eerzuj/t fehynt hem blind gemaakt „ te1 hebben voor alle andere overweegin„ gen. Wanhoop egter niet, wy zullen al,, Ié 'onze poogingen''aanwenden om: dif „ beledigende: befluit te veranderen; en zoo „ uwe Loniza myn bloed en ziel bezit, zul„ len alle marteltuigen van Frankryk haar nooit ,, dwingen haare band aar? een ander te ge& ven. Intusfchen volg óns niet, kom niet » bY \  De ZOT van AANZIEN. 215 ■ „ by ons, bidden wy 0, zoo gy ontdekt wordt „ zult gy onvermydelyk vermoord worden,. • , en zoo zouden wy in uwen dood ook „ omkomen , myn zoon. Wy zyn 'door onze „ vreeze voer u , ten uiterften ontroerd, „ en deeze vreeze is de oorzaak geweest „ dat wy ons niet geheel aan u ontdekt „ hebben. Onderhoud cgter uwe brifwisfe„ ling, met onzen vriend de Wit, en van „ hem alleen zult gy den eersten gur.ftigen zwaai onzer zaaken konnen vernccmen. 11c „ laate u myn ring ten bewyze d-it ons ,, harl; aan u getrouwd is en Louiie laat ,, u haar horlogie om u den vooriedencn tyd „ te herinneren en er op te zien, als gy al„ leen zyt en dan te denken aan. Uwe Èlo'iTe de Uwe Louife de ~—— Ja, riep" ik, gy kostbaare overblyfzels, gy dierbaarc overblyfzels , gy dierbaare gedenktekens , aan myn ' lippen , aan myn hart! de medgezellen mynen eenzaamheid , de vertroosters myner droefheid! eer zal deeze arm afgerukt worden , eer zal de tyd zelve O 4 voor  zi6 De ZOT van AANZIEN. voorby gaan , eer de eene of het ander uit myne magt te krygen zal weezen. Ach, hoe vrugteloos zyn wanrfchomvingcn aan het ongeduld van eenen minnaar ! Vuurige liefde kent geene vrees. Ik was niet zoo haast in ftaat te paard te zitten of ik reed regtftrecks naar Parys, met deez omzigtigheid alleen , dat myn volk my by myn moeders doopnaam Algoed zou noemen. Dewyl wy nog den naam nog den tytel wisten der gcenen die wy zogten, waren onze oogen onze eenige onderzoekers en dagetyks liepen wy de Stad heen en weder, en zogten in alle de voornaamfte ftraaten, en wegen naar het gezigt van de moeder of de dogter,- zelfs befpiedden wy alle Lakeyen en -lieveiy knegts of wy 'er een tronie van onzen vriend Gerard onder vonden. Op zekeren dag , als myn getrouwe Ie< en ik uitreeden , om de voordeden door te trekken, hoorden wy het gerugt en gejam-. nier van droefheid dat uit een afgelegen boe-  De ZOT van AANZIEN. 21/ boerenhuis kwam ,• en naar mate wy aanreeden , werd het gerut grooter en het geroep yan help! help ! en moord! moord! wierd zeer onderfcheidenlyk herhaald. Wy klopten onmiddelyk aan de dcut, dan de toegang werd ons gewigerd; wanneer myn man afftygende , daar tegen aan liep, en zyn vqc\ door fluit bomen en alles heen trappendi, de deur uit zyn hengzeis op den vloer liep. By ons inkomen , zagen wy een man vlak agter over op den grond leggen, met vier andere om hem , die bezig waren om hem barbaaasch te mishandelen. Hou uw handen te huis, riep ik, fk zal den eerden door den kóp fchieten die het hart heeft hem aan te raaken. Wel, Mynheer, zeide een jonge knaap, die van de grond op rees, deeze man wilde myn aartig jong wyf mishandelen, ik betrapte hen op zyn voorneemen zelve , en dus denk ik dat het my vry ftaat en maar biliyk O 5 is  ai8 De ZOT van AANZIEN. is zorge te draagen dat hy zig daar voor 'n het toekomende wagt. Ja maar zeide ik, gy zoudt hem vermoerden en dat kan ik niet verdraagen. Korn, myn vriend, hy fehynt anders geen kwaad gedaan te hebben, en als hy eene ordentelyke boete betaald voor de flegthei.1 va i zyn oogmerk , dan zou ik ü 'raaden die zaaken voor het tegenwoordige .door te laaten flippen. Zeg hoe/veel gy vraagt ? Vyfhonderd Louis d'OrFzeide de knaap; als h/ dat betaald dan zai hy van dee. ze reize vry zyn. Vyf honderd Lous d'Ors ! riep ik uit, wel al de kleeren van zyn huid zyn het honderdfte gedeelte van de fom niet waard. Dat is waar, Mynheer, zeide de boer, terwyl hy tnytoe knipoogde, dan het kan gebeuren dat zyne zakken ryker zyn dan zyne klederen! Wel, zeide ik , zoo hy u verzekering geeft voor de helft van de fom, denk ik dat gy u voldaan moet rekenen. • Wel, >ofoge Heer, zeide de boer, wyl gy' d«'t zoo gezegd hebt, zal ik my daar mede te l- vré-  De ZOT van AANZIEN. 219 cyrede houden. Waarop de verwonderde ge"Vangene toegelaten werd op te ryzen. '•' Wat zegt gy, lovrpe en ondeugende fchob'feejak , wildt gy aan aan deeze knaap de fom fbetaalen waar Voor :k het af gemaakt heb , fa voldoeninge van het ongelyk dat gy hem "hebtwillen doen! Mynheer, ze^dehy, ik ben u oneindig veel dank fchuldig voor uwe bemiddeling. Tóen zyne handen fchielyk in zyne Sakken fteekende haalde hy haastig eenige 'Wisfels uit die de fom' bedroegen , en wy trokken te zamen het huis uit. Zoo dra ik weder cp geftcgen was, kwam hy en' naderde my, met veil houding en eerbied. Mynheer zeide hy , gy hebt my op eene onuitfpreekeryke wyze verpligt , met vörstelyke rykdom zou ik niet iia ftaat zyn mynen fchuld by u af te doen. 'Wees zoo goed het geringe dat ik by my heb aanteneerrien hier zyn vyfuuizend Louizcn'in dit-kleine wisfel'boekje, "'Geen één penning, Mynheer, ik'heb in het geheel geen gebrek. Gy moet het eeii of ander in erken.cnis van my aan-  ïao De ZOT van AANZIEN. aannemen, daar is een Heen die dubbeld zoa waardig is als de fom die ik u aanbood. Toen, de Diaman te knoop van zyn hoed uit zyn zató haaiende , bood hy ze my aan. Gy moet my vergeeven, Mynheer, zeide ik, ik kan niets vaneenig belang aanneeinen in erkentenis van een! daad van menschlievendheid, en ik ben blyde' dat ik een perfoon van uw aanzien en Edelmoedigheid behouden heb. Ik wendde myn paard daar op om en fchoon hy my agter na riep reed ik weg, zonder dat ik bem begeerde te kennen of van hem bekend wilde weezen. Myne navorfchingen waren dus verre vrug. teloos geweest, ik verbeeldde my ik zoude met meer kans , myne beminde in de open. baare wandelplaatzeu, de Schouwburgen , of plaatzen van eene ouderfchcidene toeloop ontmoeten. Op zekeren avond, in een loge van dc Opera zittende, zag ik met opzet rond naar eene dienaar myne Louizageleek, als 'er een f*Q de aarigfte jongelingen in kwam die ik j ooit j  ■ De ZOT van AANZIEN. ï2£ rooit gezien hebbe. Hy ging op eene onge«naakte wyze naast my ftaan , zag rond, verÉtrok zyne oogen, en ftaarde toen op my Jmet zulk een lange en nieuwsgierige oplet» Kendheid; als my ontzette en deed vermoeiden dat ik ontdekt was. | Dewyl de Franfchen zelden lang ftaan te itwyffelen , keerde hy zig aanftonds agterjjwaards om my te willen naderen. Ten laatstóen mengde hy zig in gefprek over het fpel jén de muzyk, en fprak met een oordeel en Swelfpreekendheid die verre boven de waaride van het onderwerp was; ik beantwoordde lihem met alle beleefdheid, dan op eene wyjjzc, die de agteloosheid omtrent beuzelingen, fwelke my toen bezielde, vry duidelyk te (kennen gaf. I Tusfchen dè bedryven , keerde hy zig o» ten wierp zyn oog fchielyk op my, Mynheer, iizeide hy , gelooft gy dat 'er zodanig iets in Ide waereld is dat men fympatie heet ? By : gelegenheid , Mynheer denk ik dat het liizyn urtwerkzsl heeft, fchoon ik voor alle won-  «22 De ZOT van AANZIEN. .wonderen die daar aan tocgefchreeven we* , den niet gaarne; zou inftaan. Dat fpyt mj* zeide hy , wyl ik zeer vuurig wenschie d» .-uwe gevoelens met de mjne op dit oogea blik overeenftemden. Ik htb u nooit meer gg, zien, Mynheer, ik ken u niet, en evenwé verklaar ik, dat, zoo ik een voorfpraak il het ftuk van liefde , of een feconde in eei duel, of een vriend in nood, behoefde, gys gy juLt de man zoudt weezen die ik verki^ zen zoude. Ik antwoordde niets, dan vatte zyn hand en drukte ze aan mynen boezem. Ik merk,Mynheer, vervolgde hy , dat gy , onaange-i zien het vloeijende van uwe fpraak dog geep gebooren Franschman zyt. Myn naam is d'Auj bigny, ik woon daar, en zoo gy my het plaij zier wilt doen van my eene enkele vifite te geeveu , dan zullen alle eer, refpect, ert dienften , welke ons huis u kunnen opleeve^ -ren zonder eenige agterhoudinge de uwe weej zen. Mynheer, zeide ik, ik ben een Engels4 man , myn naam is Algoed , en zoo dra alsj een zekere zaak my den tyd laat eenige ken-] nis  De ZOT vaiï AANZIEN. ; é$J nis in Parys te maaken , zult gy de eerile zyn die myne armen cn hart verkiezen zullen. Eenige weinige avonden daar na, wandelde ik met myn lerschman een hoek van de ftraat de St. jaques om, wanneer wy drie mannen zagen met hunne aangezigten naar den muur toe, die door drie maal zoo veel anderen aangevallen werden. Wy ftonden geen oo^enblik in tWyffel welke party te verkiezen. Met den eerften floot liep ik een der moordenaars door het lighaam heenen, myn knegt kieeg 'er twee op de grond met zyn eiken krïèppcl, en de overige namen de vlugt. Heeren, zeide een van de drie, ik dank « voor deeze braave en tydige hulp. ——— Roche, loep naar den Chirurgyn , ik ben, zoo ik vermoede, gevaarlyk gekwetst. Pierre leen my uw arm, ■ kom, Heeren , myn huis is hier digt by. Schoon de nagt te duister was om "iemand te kennen, dagt ik dat de fiem my niet geheel  »»4 Da ZOT van AANZIEN; heel en al onbekend voorkwam. In weinige minuten kwamen wy aan een paleis dat wat inwaard afleide , van de huizen die aan beide zyden op hunne reyen Honden j men trok aan de fchcl, de groote deur opende een zeer groot voorhuis , het welke naar de eetzaal tocleide , verligt door een zilvere Lantaarn, die aan het gewelf hing. Toen wy inkwamen, liep de Heer my digt op het lyf, hy zag my vlak in myn aangezigt , cn hief zyne handen in verwonderinge om hoog. Groote Beftierder van alle gebeurtenisfen ! riep hy, de man die ik wenschte dat myn broeder en medgezel door al myn leeven zyn zoude, deeze is de man die gy tot myne redding gezonden hebt! Nu kwam de Chirurgyn die ik aanftonds hoorde vraagen, waar de Marquis was ? By zyn inkomen , zeide hy, Mynheer, ik vrees voor uw ongeluk, dan de zaaken zullen moogelyk beter gefield zyn dan wy vermoeden. En oogenblikelyk haalde hy zyne inftrumenten voor dag. Een der fchelmen, zeide dc Mark.  De ZOT *vn AANZIEN. 225 Marquis, ftak my van agteren door den rug, eer ik op myne hoede kon wezen. De Chirurgyn fcheurde het kamizool open, en verbleekte toen hy het hembd door-en door bloedt vond ; dan hem fchielyk ontkleed en zyne wond bezien hebbende , floeg hy zyne handen te famen en riep , courage , myne Vrienden ! het is maar een vleeschwond de degen heeft de ribben nog ingewanden niet geraakt. Zoo dra de wond Van den Marquis verbonden was, en wy hem te bed gekregen^ hadden. Zeide ik tegen den Chirurgyn, ik verbeelde my , Mynheer, dat ik ook uw hfflp een weinig nodig zal hebben, ik voel wat pyn in myn regter arm. Na dat ik ontkleed was, vond hy dat een ongelukkige ftoot meer dan een half duim in de fpier boven myn elboog was ingegaan. Dan hy bezorgde het met een behoorlyk verband , en ik was gereed om myn affcheid te neemen.als de Marquis riep, Neen myn lieve vriend, gy moet in 't geheel niet denken om V. DfiïL. P t»  226 De ZOT van AANZIEN. te vertrekken ; gy zyt de meester van den meester die hier is, en de Heer van dit hui* en van alles wat 'er in is. De Chirurgyn bel?ste den Marquis zig zei. ve zoo fchielyk als mogelyk was te bedaaren; en hem een goeden nagt gewenscht hebbende , zond ik myn knegt naar myn logement om myn volk te laaten weeten, dat ik wel en in vriendelyke handen was. Ik werd hier op in een kostbaar apartement gebragt door de dienstboden , daar een koud kollation opgedist was, en een deur open ftond van eene flaapkainer, ten mynen behoeve gereed gemaakt. Ik had geen eetlust. Ik dronk een glas of ' twee wyn en water, ik ftond op en flenterde de kamer heen en weder, peinzende aan myne Louiza , en de genoegzame onmoglykheid van haar ooit te zullen konnen uitvinden. Eenigen tyd daarna zat ik neder om myj te ontkleden en te bed te gaan, wanneer eeni geheele bende bedienaars van de juftitie zeer] ftil binnen trad, myn degen grepen die ikj af-  Dï ZOT van AANZIEN. 217 afgelegd had , en fluisterende by my ko. mende belasten zy my hen zonder het mins» te gerucht te volgen. Ik zag dat het dwaasheid was eenige wederftand te bieden en terwyl ik met hun ging , merkte ik dat. twee Li verybedienden van den huize zig by de geregtsdienaars vervoegd hadden. Aanftonds viel my in dat ik in het huis van mynen medeminnaar geweest was ; dat de Marquis de perfoon moest weezen voor wien men myne Louiza gel'ehikt had; dat ik op de eene" of andere wyze ontdekt moest zyn ; en dac zy my naar de Baftille bragten waar van ik zoo veele verfcbrikkelyke hiftorien gehoord had. Ach, verrader ! zeide ik by myn zelve , behandelt gy zoo den man, die uwe leeven gered heeft ten koste van zyn eigen bloed? Laat nooit iemand naderhand het blaeten van een fchaap, nog het korren van een tortel weer vertrouwen; het brullen van een leeuw of de klaauwen van den arend mogten op eene bedriegelyke wyze ander de een of andere fchuilen. P 2 Na  n8 De Z OT vin AANZIEN. Na dat zy eenige ftraaten met my door. getrokken hadden, bragten zy myn by de Luitenant de Police. Zy klopten eerbiedig aan de deur, en wagtteneenigentyd, eindelyk werden wy toegelaaten , en zy bragten my in een foort van portaal , daar wy blecven zoo lang een uit den hoop heen ging om den Magiftraats perfoon nopens my te verwittigen. Ten laatften keerde hy te rug en naderde my op een toon van een korzel en moedbeneemend gezag- Vriend, zeide hy , zyn Ex. cellentii heeft deezen avond geen gelegen* heid u te fpreeken , mogelyk zal hy morgen hooren wat gy ter uwer verdediging intebrengen zult hebben. Dit gezegd hebbende wierpen zy my in een ledig hok, belasten my al grinnikende myne hielen naar myn welgevallen te warmen of te koelen , zy flooten en grendelden de deur agter my digt. Onvergeeffelyke zot als ik was, zeide ik, dat ik de zyde van myn braave en getrouwe medgezellen verliet ! Hoe icnielyk zouden wy deezen Marquis met al zyn gepeupel van kant gemaakt hebben ! dan ik moet waarag- tig  De ZOT van AANZIEN. 229 | tig , een dooiend ridder weezen , en myn 1 degen trekken ter verdediginge van elke 1 fchurk die hier langs de ftraat gaat. Ik voelde toen aan de venfters , om i te bezien of ik daar door niet ontvlug* Uen konde ; maar ik vond dat zy alle met üfterke yzers betralied waren. O , riep ik , dat die Marquis , die ondankbaare d'Aufbigny , nu in zyn volle kragt eens voor my |ftond , en my punt aan punt ontmoette , Uen einde ik van hem het leeven mogt fte rug eisfchen 't geen ik hem gegeeven Ebebl Ik dwaalde het vertrek door met een onligeregelden ftap , dan nam ik in driftig ilivuur een befluit tot verfchrikkelyke uiteiften; idan overleide ik met meer bedaardheid wat /wy in myn geval te doen ftond. Tot ik dus iihet overfchot van den nagt in herkaauwinié gen doorgebragt hebbende , wat gemakkeiyijker wierd , en my zelve aan den wil der a'Jjles befchikkende Voorzienigheid onderwierp, I fchoon, gelyk ik gaarne bekennen wil, met P j eene  230 De ZOT van AANZIEN. eene. gemelyke en tegenftribbelendê tevre-' denheid. Toen het zoo wat begon te dagen, hoorde ik myn deur ontfluiten en dagt dat ik ter verhooringe geroepen zoude worden. Dan in plaatze van bedienaars van de justitie zag ik omtrent twintig perfoonen in het lievery van den Marquis, die zwygcnde voor my boogen, en my met veel eerbied de weg buiten myne gevangenis weezen. Ik volgde hen ook zwygende, en geraakte op ftraat, ik wilde weeten of ik waarlyk vry was, en wendde my van hen af op den wég die naar myn logement leide; waarop zy zig voor my newierpen , cn my in een fmeekende houding baden met hen te gaan, Toen ik dus vond dat ik hun gevangene bleef, keek ik met veel reikhalzen uit naar myne getrouwe en braave opwagters , dan als zy niet verfcheenen, liet ik my zelve naar het paleis van den Marquis geleiden , ik volgde myne vriendelyke bevelhebbers in het pragtige vertrek, daar zy my den laatstleden nagt ge-  ■ De ZOT van AANZIEN. 231 Igebragt hadden, zy boogen alle tot den grond; verlieten my, en vertrokken. Wyl ik naar lighaam en ziel vermoeid was ijwierp ik my zelve op het bed , de gevalJen aan derzelve uitkomsten aanbevelende en viel in een ongeruste en afgebrokenö ifluimering; toen ik een ftem aan myne zyde hoorde , die uitriep , ó myne lieffte Mama , hy is het, waarlyk hy is, Hy is het lizelfs ! Hier op ontwaakte ik, en Hoorde my zelve ; ik hief myne flaauwe oogen op, en vestigde dezelve op het voorwerp dat voor my .ftond. En zyt gy dan, riep ik , zyt gy dan ook in de famenzweering tegen my, Louize? Zeg niers ; gy zyt de Louiza^niet die ik eens kende. Ik wil op ftaan ; lk wil heenen gaan ; alle uwe deuren en yzers, en ! grendels zullen my niet houden ; ik wil zoo ■et mogelyk is , myn lighaam en myn ziel :ivoor eeuwig van 11 affcheuren' —— Ga naar luwen verloofden , ■ naar uwen minnaar! en ij laat my fterven ; daar is dog weinig aangelegen. — Ik ben egter biydc dat ik uw bsp 4 min-  432 De ZOT van AANZIEN. '«inde gered heb; wyl dit den eenen of de* - anderen dag kan dienen om u de vcrdienften des geenen dien gy zoo flegt behandeld hebt te ver wy ten. Ik kon niet meer, een lang ftilzwygen volgde van beide zyden , behalven de taal die door werderzydfche fnikken en zugten geuit werd; wanneer de Markgraavin, kwam om zig aan de zyde van my bed op haare knien te werpen. Gy hebt regt , Mynheer riep zy, gy hebt regt elke perfoon van onae ondankbaare familie voor altoos te veragten en te befchuldigen 1 gy hebt my gered, gy hebt myn dogter gered, enj evenwel vergelden de Vader en de Man uwe verdienffen met de gevangenis. Gy hebt onzen zoon gered , de eenige die onzen naam aan den nazaat kan overleveren, en evenwel, hebtgy, van den beginne af, niets in belooning ont', vangen, dan wonden, fmerten, en ziektens, verliezen, fchade en te loorftellingen es zelfs nog heden de alleronwaardigfte bejegening daar gy eindelooze dank en eeuwige roem verdiende. Laster derhalven vry myne Louiza en my, maar laster mynen zoon niet, Myn, heer,  De ZOT van AANZIEN. 233 "*eer , voor deeze flegte behandeling; hy is daar aan geheel onfchuldig ; hy is daar doe* ten hoogden geërgerd en ontroerd ; hy eerbied en bemind u meer dan Jonathan den zoon van Jesfe beminde. Maar hy wil, nog durft u ,;ien , eer wy, in een zekere maate , u met hem bevredigd hebben. Hoe Mevrouw ! riep ik maar niet meer van dat fchepzel het pynigt my meer dan ik verdragen kan — is het waar ? kan het mogelyk weezen dat de Marquis d'Aubigny uw zoon is ? Is hy niet van Koninglyken bloede? De medeminnaar zelve dien uw brief my in zoo vreesfelyk een licht vertoond heeft ? En was het niet op zynen last dat ik denjgeheelen nagt zoo ellendig in een gevangenis v/as opgeflooten ? Neen, neen, zeide de Dame, hy zoude eer de pynbank ondergaan hebben. Hy is om die reden geheel wanhoopig , volftrekt onvertroostbaar. Laat ons gaan, myn liefste Clinton! laat ons gaan en troost Brengen aan eenen die u zoo teder bemind. P 5 Ach  J34 De ZOT van A ANZ IET*. Ach neen , mama, riepLouiza, laaten wy Mr. Clinton tot niets vergen., bidde ik u ! hy heeft genoag in zyne gevangenis geleden, dat hy nu volkomen zyne vryheid hebbe ; Laat hem gaan , 't zy waar hy wil , en by wien het hem best dunkt; eens, 't is waar, konden wy deezen allesverwinnenden kamp. vegter met het draadje van een zyworm houden ; dan nu zegt hy dat deuren , yzers, nog grendelen hem by ons houden konnen. Hier wierp ik my fchielyk aan haare voeten , Vergeef, vergeef my Louiza , riep ik, ó vergeef de verkeerde vervoeringen van uwen minnaar en vergeef de fouten die de liefde alleen begaan kon. Myne vyanden zyn - my vreemd , zy en hunne beledigingen doen my niet aan; dan gy befliert in my , myne Louiza ! gy zit in myn hart op uwen troon , en het vermoeden van een belediging van u veroorzaakt een vreemde onrust in myne ziel. Wel, zeide zy, terwyl zy hem haare hand reikte en door haare traanen heenen lachte, dewyl het dan zoo is, arme ziel, daar is de gouden Scepter voor u , ik denk ik moet u in genade wederom aanneemen. Ik  Denzot van aanzien. «35 ik vatte haare hand , ik drukte myn geheele geest op het-wasch, en Mevrouw fioeg beide haare armen om ons, zy kuste ons by beurten , verzogt dat wy gaan zouden Cn haaien lieven verkwynende Louis eenige I troost brengen. Toen wy in zyn kamer traden, riep de Markgraavin , daar komt hy myn zoon , wy* hebben uwen beminden vriend medegebragt, evenwel niet uwcnMr. Algoed, gelyk gydagt, maar eenen die ten zelfden tyde beide uw goede engel en onze goede engel is , zelfs onze eigen Mr. Clinton, de verloofde onzer zielen. Ik nam myne zitplaats aan de zyde van het bed van den Marquis , en hem vriende* lyk aanziende , wilde ik naar zyne gezondheid gevraagd hebben, dan myn fpraak werd voor zekeren tyd bedwelmd door myne aan! doeningen. Toen, nam hy myne hand in de : zyne, ik" heb ondervonden, zeide hy, dat de 1 magt van deeze*hand groot is, maar, heeft ; uw hart ook de magt om de beledigingen 1 en het geweld te vergeeven dat gy ontvangen hebt  »-!6 - De ZOT var» AANZIEN. hebt in het huis van hem die op eene verregaande wyze uw. fchuldenaar is ? Mylord, antwoorde ik , in dat opzigt heb ik reeds vry wat van Lethe gedronken ? Niets dan myn niistrouwe„ ten UWtn aanzien kan my beledigen. Gy weet .niet, zeide de Marquife, gy weet evenwel niet , my lieve Mr. Clinton , hoe dit beledig, nd geval by gekomen is. Ik zal het u met weinige woorden verhaalen. Op onze terug reize naar Parys, en op het berigt dat wy aan mynen overledenen Eeer gaven nopens i'e onfehatbaare diensten die gy zyne familie beweezen hebt, onderzogt hy naar uw Caraéter onder de Engelfchen; en, onaangezien het berigt van uwen ade'yken afkomst , en uwe nog veel edeler hoedanigheden , hoorde hy ongelukkig dat gy een groot deel van uw geld in den handel gewonnen had , en uit dien hoofde vatte hy een volftrekte veragting en afkeer vaa u op. Eeaige-n tyd daarna merkte hy dat Louiza en  De ZOT van AANZIEN, 237 en ik ons horologie en onzen rin~ misten , ik vreesde zyn misnoegen , en deed hem denken dat de ro vers <.ns de/eive in Vlaanderen ontnomen hadden; en dat berigt verfpreide zig onder on^e dienstboden. Intusfchen viel myn Mynh-'-r, onze Louiza, zeer lastig met betrekking tot haar Hu- welyk met den Prins van C , die toen in het leger was, terwyl haare gebe en en traanen de eenige wapentuigen waren * van welke zy gebruik kon maken ter haarer verdediginge. Eindelyk bragten de couriers tyding dat de Prins terug kwam , Mynheer zond om Louiza, en gaf haar oogenblikkelyk volftrekte orders om zig tot de voltrekkin' ge van haar Huwelfkte bereiden; dan zy antwoordde , niet minder fiellig en volftrekt dat haare ziel reeds gehuwd was , dat zy nooit haar lighaam zou overgeeven aan eenen vreemden die haar hart niet bezat, en dat pyn:gin_ gen in haar befluit niets veranderen zouden. Haar vader vloog by dit antwoord in zulK een ongeregelde woede op, dat hy haar met een flag van zyne hand gevoelloos aan zyne voeten  238 DeZOT van AANZIEN. ten lcide ; dog, toen hy myn lam , myn lieveling , geheel bleek en als dood voor hem zag leggen , begon het gety der natuur te hervloeijen , en het berouw over zyne drift werd zoo geweldig dat hy oogenblikkefyk een ongemak in de maag kreeg aanftonds verflikte en den geest gaf. Schielyk daar na kwam de Prins. Hy had myn dogter nooit gezien , dan zyn eerzugt om een fchoonheid te bezitten op wel*e le grand Monarque zelfs zoo men zeide, ver. \ liefd geweest was , deed hem haar ten huwelyk. vraagen. Ten dien einde deed hy ons de eer van een bezoek aan. Louiza wilde niet verfchynen; cn ik verhaalde zyne Hoogheid , met de beste gratie die my mogelyk was, dat zy het ongeluk had van zig te voo> ren geëngageerd te hebben. Weinige dagen ■ daarna ontmoette hy myn zoon in de Thui. Jtries en fehoot hem met het zelfde oogmerk op zyde, dan myn zoon was in voorraad reeds ten uwen voordeele ingenomen, myn Clinton , en beantwoorde den prins met zoo koel of trots eene houding, dat 'er verdere woorden op volgden, zy trokken allej bei- i  Djs ZOT van AANZIEN, tty .beide, en zyne hoogheid wsrd ligt gewond , dan, wyl 'er anderen tusfchen kwamen', werd het gefchil toen geflild, en kort daarna werd de prins in. een nagtgevegt gedood op de Pont Ntuf. Wy fchreeven Ichie.Jyk aan onzen vriend de Wit om u van -deeze omftandigheden kennis te geeven, ten einde uwe komst herwaards te verhaasten , dan gy kwaamt myn kind, gy kwaamt eer men eenig antwoord vermoeden kon. Twee dagen geleden , zag ik dat myn Lam neerflagtig begon te worden , ik verkreeg op haar dat zy verfche lugr ging fcheppen, op eene nabuurige buitenplaatze. By onze terug komst, deezen morgen , werden wy half dood van fchrik dat onze Louis gewond was en op eene gevaarlyke wyze zyn bed hield. Wy vloogen in zyn vertrek, werden nog ongeruster toen wy hem in eene onverbeeldelyke woede aantroffen , terwyl Giacomo , zyn oude huishouder , op zyn knien, bleek cn bevende voor hem lag. Schelm, riep hy > wat hebt gy mynen vriend gedaan, wat hebt gy myn befchermerden bewaarder van myn leeven gedaan ? ——- Met uw  40 Dü zoï vin aanzien. uw believen Mynheer , zeide hy, al fiddc' rende, ik zag hem voor een gaauwdief aan, ik zag Mevrouw's ring en het horologie van myne jonge meesteres by hem , ik wil voor het Parlement van Parys zweeren dat het geen ik gezien heb, het haare was, en daarom heb ik hem naer de gevangenis gezonden tot —— tot —— Gaa , deugniet! riep myn zoon ; herroep uwe gegeeven berigten ;. neem alle uwe kameraads met u , en breng my aanftond mynen vriend te rug , of uwe ooren zullen voor hun betaalen moeten ; maar breng hem naar zyn eigen kamer: ik kan het nog niet verdraagen hem te zien; ik kan het verwyt niet verdraagen dat zyn oog my doen zal. Geheel bedroefd, en nog meer verwonderd , zat myne Louiza en ik by het bed van mynen zoon , en zagen elkander met ontzetting en nieuwigierige twyffeling wederzyds aan. Ten laatsten, zeide ik, wat hoor ik daar dog van onze ring en ons hoflogie ? Helaas , die zyn ons door geen ftruikroovers ontnomen ; wy hebben ze vrywillig weg.  De ZOT van AANZIEN. 241 weggegeeven als een penning in betaaling van een millioen aan getrouwe diensten. Doch weetgy niets van den bezitter?Ik weet, antwoorde Louis, dat hy een der beminnelykfte menfehen is, de bewaarder van myn leven, en dat hy Algoed heet. Ach ! fchieeuwde Louiza uit, daar zyn wy op nieuws verlooren ; die Algoed moet zekerlyk onzen dierbaaren Clinton vermoord, en zig dus van onze giften meester gemaakt hebben ,• want hy zou daar van nooit gefcheiden zyn zoo lang hy leefde, o Myne zuster, zeide myn Zoon, zoo gy myn vriend Algoed ziet, dan zult gy in het geheel niet meer om uwen Harry Clinton denken. Waarom doch waart gy zoo haastig, zoo overylend in uwe verkiezing ? een roover! een moordenaar! neen. Had ik duizend levens, ik zou ze alle te pande Hellen voor de braafheid die de hemel zoo zigtbaar op het aangezigt van myn bewaarder getekend heeft. Ik fchaam my en ik doe het met veel tegenzin, myn heffte broeder, dat ik zomtyds byzonderbeden aanhaale die zoo zeer tot myn •eigen lof ftrekken- en egter, zoo ik daar van geene melding deed, zou ik de vriendelyke ep V. Deil. q fce. m  f>4* Dï ZOT van AANZIEN. beminnelyke partydigheid der geene die op zoo teder eene wyze myne minnaars en myne beminden geweest zyn groot onregt doen. Maar Mevrouw, zeide ik tegen de Marqui. fin, hebt gy niet eenig gewag gemaakt als of zyne Majesteit verliefd geweest was op myne Louiza ? Ach , zulk een medeminnaar zou voor my verfchrikkelyk zyn , vooral in een land van onbepaalde magt. Daar is nu niets voor te vreezen , zeide Mevrouw, de Koning is van gedagten veranderd en verkiest nu in 'plaatze van jonge maitresfen en oude ftaatsdienaars; jonge ftaatsdieuaars en oude maitresfen. Dan, 't geen ik u verhaalde was eens ze&r ernftig en baarde groote ongerustheid. Myne Louiza was naauwlyks veertien jaaren oud, wanneer de Hertogin van Choiseul haar gezelfchap te Marly verzogt , daar zig: toen het bof bevond. De Koning flocg hst, oog op haar en vroeg wie zy was; maar ram i daar voor dien tyd geen verdere aanmerifi«5; op. Dan toen by haar in het nnsste en dastt  De ZOT van AANZIEN. 343 op, in het volgende vertrek niet vond, vroeg hy den Marquis waar zyne dogter was ? hy zeide dat hy haar met eenige on. derfcheidinge gezien had , en verzogt, op eene eenigzins gezaghebbenden toon dat hy haar ten hove wilde zenden. ■ De Marquis werd aanftonds zeer ongerust. Hy was altoos jalours omtrent zyne eer, en byzonder teder omtrent het punt van vrouwelyke agtinge. Hy gaf zyne Majesteit eene dubbelzinnige toeftemming ,• en zig naar huis haastende , belaste hy my aanftonds alles gereed te maaken om myne dogtcr-buiten het Franfche gebied te brengen. De nacht werd doorgebragt in het. lakken en pakken. Wy vermomden onze Louiza op die wyze zoo als gy haar te Rotterdam in haare herfchepping gezien hebt, en eer het begon tedaagen vertrokken wy naar Holland. De rest weet gy, myn Clinton , dewyl gy de voornaamfte dryfveer geweest zyt van alles wat ons verder betrof. Dan zeg my , myn Louis, kondt gy gisfen om welke redenen die moordenaars u aangevallen hebben? —— Ik verklaar u Mevrouw , dat niet te konnen Q a raa-  244 De ZOT van AANZIEN. raaden ; mogelyk hebben zy my voor eenen anderen genomen; en gelyk ik my nu herinnere kan het veroorzaakt zyn door eenige gemeenzaamheid welke ik 's avonds te vooren met een aartig meisje uit de opera gehad heb, die men zegt dat door een zeker groot man onderhouden wordt. Dan , Mevrouw , gy hebt nog vergeeten , mynen broeder te melden hoe myn Vader gebannen werd ter oorzaake van Louiza , naar zyn Vaderlyke goederen in languedoc digt by de Middellandfche zee. Dat is waar, zeide de Markgravin, en hy werd niet herroepen tot dat Madame de Maintenon in de hoogfte gunst geraakte. Doch *t geen my zeer verwonderd, wat is van onzen getrouwen Gerard geworden; ik dagt hy de eerfte zou geweest zyn die opgekomen zou weezen om zig aan de voeten van zynen held te werpen. Waarlyk, myn Harry, iemand die u niet zeer lief had zou hy vermoeid hebben, met zyne Loftuitingen en geduurig fpreeken van u, en van uwe verrigtingen o Daar komt hy. Tree binnen Gerard, is 'er iémand in dit Sé-  De ZOT vak AANZIEN. 245 gezelfchap , behalven . de familie die gy kent ? Gerard naderde met een half wilde houding , hy knielde , hy grabbelde naar myn band en fcheen dezelve te willen verfcheuren. God zy geloofd, riep hy , God zy geloofd myn eciele en heerlyke meester, dat ik u nog eens weder zie, en boven alles dat ik het geluk heb u in eene plaatze te zien, daar een troon van geflagen goud ter uwer eere zal opgerigt worden, o Was ik hier geweest; alle eerbied en beleefdheden zouden u beweezen zyn , in plaatze van de beledigingen met welke uwe verdienden betaald zyn , dan ik heb voor den hanghond Giacomo reeds gezorgd , ik heb hem hals en hielen gebonden , en in den donkeren kelder gegooid. Ja, maar, myn goede vriend Gerard, zeide ik , ik heb nog alle fatisfactie niet van hem die ik wel wenschte, ik bidde u wys my waar hy is. Ik volgde Gerard toen naar de plaatze daar de arme kaerel geworpen was; Q 3 ik  a+6 De ZOT van AANZIEN. ik fneed alie zyne banden los, bragt hem op nieuws in het gezelfchap, en hielp heni vuurig om vergevinge en herftelling bidden. Zoo dra als Giacomo en Gerard vertrokken waren, riep de Marquis, ach myn broeder, welk een nieuwe naam zullen wy vinden voor een man van jjw nieuw karakter ? Behalven dat wat zullen wy met u doen ? wat zullen wy voor u doen ? gy hebt ons geheel overweldigd, wy zinken, wy verdrinken onder het gewigt onzer verpligtingen. Wy hebben niets dat voor iiaanneemenswaardig is , behalven dit eenvoudige meisje, en wat is zy in vergelykinge van 't geen wy u fchuldig zyn ? Z ' is dat geene , zonder welke alles niets is; zy is de levende fchat de Rachel van alle Rachels ; zeventig maal zeven jaaren was een te korte dienst voor haar. Ik zou het kleine parelagtig lid van deezen kleinen vinger, voor alle defteehen die in de mynen der Indien groeijen niet willen wisfelen, en dit zeggende , drukte ik de dierbaare vinger met myne lippen; terwyl Louiza op my een oog floeg van zulk een onuitdrukkelyk genoegen en zagte erkentenis c als  De ZOiT vav AANZIEN. i« Wsop myne ziel zonk en dezelve geheel inElizeefche ve'.den dommelde. Ja maar, myn Harry, zeide de Marquis, gy moest uwe Louifa zoo veel niet pryzen als my ; zy beminde u niet op het eerfte gezigt zo als ik deed. Hoe weet gy dat myn Igoede vriend , riep Louiza? Is hst noodzaaikelyk dat onze tongen zoo wel als onzebloozende aangezichten omroepers zyn ? Moeten | meisjes hunne gedagten uittrompetten evenals .gy breed gevoorhoofde mannen, wiens cicraëd ) uwe fchaamteloosheid is. Zoo gelukkig , boven alles wat op aarde ! gelukkig kan heeten, verblydden wy ons en •> leefden in elkander, in een beftendig genot i van de vrolykfte aandoeningen en onderlinge ;' Liefde. Dan helaas , onze zaligheid werdt fchielyk li afgebroken. Weinige dagen daar na kwam :, een der Koninglyke pages de Marquisin bcrigten dat zyne majesteit haare onmiddelyke ! komst ten hove vorderde. Zy gehoorzaamde i uit noodzaakelykheid aan dit ontbod, terwyl Q 4 w7  248 De ZOï van AANZIEN.' wy in een Jange en akelige onzekerheid bleven tot hare terug komst. Zoodra ze inkwam , bragt de doodelyke onfteltenis van haar gelaat een oogenblikkelykefchrik door-alle onze harten. O myne kinderen , myne lieve, myne lieffte kinderen, wy moeten fcheiden en dat al te fchielyk indedaad. Ons uur van zalig genoegen is veiftreeken, onze Zonnefchyn is over en wolken v£rgaderen zig dik boven ons beladen, als zy zyn, met allerlei onheilen. Helaas myn hart fpelde my gisteren morgen reeds deze ongelukkige ontmoeting. Toen wy van onze buitenplaatze kwamen , ontmoette ons eene groote Iykftaatile (een kwaad voorteken gelyk ik gehoord heb,) onze koets hield op om ze te laaten pasfeeren, en de koets van den Hertog van Ne rs reed ons op zyde. Terwyl wy maar weinige treden van elkander afbleeven, Haarde hy op Louiza met zulk eene onbefchaamde ftrakheid dat dit haar deed bloozen en ter zyde afzien. Egter naderde hy ons niet, nog vroeg wie wywaren,- betfcheen dat onze wapenen en levery hem een ge. aoegzaam berigt gaven van onzen naam en hoe-  De ZOT v'an AANZIEN. a*» hoedanigheid. In 't kort, toen ik in de tegenwoordigheid van den Koning kwam, vertoonde hy veel vriendelykheid, hy naderde mymet een gullen lach en zeide; Mevrouw ik heb een Edele en voortreffelyke egtgenoot voor uwe dogter uitgezien in den Hertog van Ne—rs. Ach , riep ik, terwyl ik myn knie boog in eene allerfmekendfte houding, myn dogter is reeds verbonden door banden van de allerdierbaarfte en fterkfte verpligtingen, aan eenen nmi die het leven en de eer van ieder perfoon onzer geheele familie gered heeft, aan eenen man , die gelyk ik vertrouw door zyne uitftekende dapperheid en andere hoedanigheden het fchoonffe juweel aan de kroon zyner Majesteit zal wezen. Mevrouw antwoorde hy, met veel geftrengheid , gy moet uwe keuze weder intrekken , ik ondereinde dat ik de zaaken boven uwe verdienden befchikt hebbe; dan myn wil is hier de wet , cn zal gehoorzaamd zyn. Ik ftond zeer verflagen op, neeg en vertrok zonder antwoord. Ach! riep ik, op wat hoogte houdt deeze medeminnaar zyn verblyf? Ik wil aanftonds heenen vliegen dezelve beklimmen , en op Q 5 een  150" De ZOT van AANZIEN. eenmaal een einde aan zyn Leven en zyne eifchen maaken. De marquifin , floeg haare armen cm myn hals en drukte haare kppen tegen myne kaaken, wat zinneloosheid is dat , myn Harry? vroeg zy. Zoudt gy dan te gelyk den Hertog, den Koningen het geheele Leger bevegtcn willen ? Neen myn kind ; de voorzigtigheid geleid ons tot beüzaamer hoewel beklaagelyke middelen. Wy moeten fcheiden myn Harry, wy moeten deezen nagt fcheiden , en myne Louiza moet met u vertrekken. Myn Kapellaan, zal u dit oogenbük vereenigen door banden die de dood alleen kan verbreeken. Helaas, myne dierbaare kinderen, weinig had ik vcrwagt dat uw huwelyk met traanen en gefchrei voltrokken zou worden! Dog beter deeze dan dat uw egt in het geheel niet voltrokken worde. Zoo gy maar eens vereenigd zyt kan my niet verfcheelen wat van my word : en zoo wy malkander niet meer hier ontmoeten, wy zullen evenwel malkander ontmoeten op eene plaatze, daar wy wel zoo gelukkig zullen weezen , als de barbaaren die ons van een gerukt hebben. Ds  De ZOT v>s AANZIEN. ast De Kappellaan werd toen ontboden ; en zynen dienst verrigt hebbende volgden geene geiukwenfchingen nog complimenten, behalven eene zugtende kus die ik op de hand van mynen engel uitltortte. De Marquis riep my, en my tot hem getrokken hebbende , druktte hy my op eene vuurige wyze aan zynen boezem, by riep. O myn Harry, myn Harry! hy borst uit in traanen en verliet my, • Ondcrwyl was in het geheele paleis alles in opfchudding cn gewoel. Geen feestplegtigbeden waren aangerëgt geen bruidsbed bereid. Paarden , wapenen , en rytuigen was al het geroep; de markgravin deelde haare bevelen uit met eene bloedend hart, fchoon met eene yerwonderlyke bedaardheid en tegenwoordigheid van geest welke eene kalmte vertoonde midden in een .hevige ftorm. Toen "zond ik om myne braave knaapen, met last om hunne wapenen cn krygstoerusrdngen te verdubbelen. Ingevolge hier van kwamen zy. Het was nu byna drie uuren ' 's morgens. Alles was afgezonden , alles in I gereedheid , de rytuigen aan de poort. Stil' zw7-  *52 De ZOT va* AANZIEN. zwygen zat op elke tong, en een traan op iedere kaak ik wierp my zelve aan de voeten: myner moeder, ik omhelsdeze, ik kleefde: daaraan; zy weende Luidkeels over my , dan ; niemand uitte een enkel woord. Jk rukte rcy zelf weg, ik nam myne fnikkende Louiza on-. der mynen arm, zette haar zatjes in het ry-. tuig plaatile my naast haar om haar te onderfteunen, en weg reeden wy. Toon wy de Stad uit waren , en ons over den weg fpoedden, fprong myne Louiza op en riep. O hoe fchieiyk, hoezeerfchielyk word ik u myne mama ortrukt! Waarheen, waarheen wotde ik vervoerd, mogelyk om nooit te rug te keeren haar nooit weertezien! Ik antwoordde niet, ik kuste haar hoofd, trok haar zagtjes naar my toe, en zy fcheen wat meer bedaard. Dan , na eenige tusfchenpoozing , voelde ik haare aandoening aan mynen boezem , en zy barfte uit, van myne wieg af tot dit beklaagelyk uur, myne gezegende mama , was ik ncoit uit uwe Lieve armen;1 zal ik ooit die oogen wederzien die met zoo veel goedheid gewoonlyk op my zagen? Hier,  De ZOT avk AANZIEN, 253 Hier kon ik my niet langer inhouden, ik nam haare twee handen tusfchen de myne, ik weende over deze lve en zeide , wilt gy dan myn engel hebt gy dan befloten om het hart van uwen Harry te breeken? O neen zeide zy, neen, om waerelden op waerelden wilde ik dat Lieve en gevoelige hart niet breeken, dat hart van myn hart, dat hart op welke ik verliefd werd. Toen leunde zy met haar hoofd zeer zoet tegen my aan, en viel voor een wyl in een vasten flaap; terwyl myne armen haar zagtjes omringden , en myn ziel zig over haar heenen fpreide, gelyk de vlerken van een tortelduif over een pas gebooren jong. Toen zy wakker werd a en zig zelve zoo teder geplaatst vond; gaf zy my een Lonk die het losgeld van eenen alleenheerfcher waardig was ; zy kuste myne handen by beurten ; zy kuste de randen myner kleederen. O, riep zy ik zai tragten , ik zal myn best doen bedaarder te zyn, ik weet, ik behoor my niet te verkwynen. Ik ben te ryk, ik ben te gelukkig. Ik moest naar niets meer wenfehen. ■ moest naar niemand verder wenfehen; terwyl  254 De ZOT tak AANZIEN. wyl myn Harry zoo naby my is, terwyl ik: hem voer my zelve heb. — Maar maar: — En hier begonden haare beminnelyke: Lippen te werken; en de droppelen welke zig; in haare leevende briliianten bewoogen, konden zig naauwlyks in hunne gevangenis hou-j den. ! Schielyk daai na , begon de: droefheid vaa haar hart haar geftel te verdrukken , en zy viel op nieuws in llaap, in myne armen , dis zig zelve openden om haar te ontvangen. Dieper in den nagt komende, verblyddeik my dat myne Louiza wat levendiger werd; en dat haare rust over den weg vry wat had toegebragt om haar van de vermoeijenisj der reize, welke ik vreesde, te doen bedac» ren. Toen wy iets tot ons avondmaal gebruikt hadden , zag zy met neergeflagen oogleden: naar my toe , en van my af; en met veranderende uckken en eene ftaruelende Item ,. begon zy te zeggen; Wilt gy, wilt gy myn lief, my vergunnen in een beuzelagt'g geval voor een weinig tyds te bellieren i Staa uiyi  De ZOT atn AANZIEN. iSS i alleen toe dat ik voor weinige dagen gebiede, en ik beloove u dat gy voorts den opperheer en zoete meefter voor het overige rnynes leevens zyn zult. Ik zweer, zeide ik in vervoering, by dat dierbaare hoofd , dat gy reeds een volftrekt gezag bezit over alle myne gedagten en bedryven ; en dat gy , zoo lang myn beftaan duurt, zult befchikken over alles wat ik hjbbe en over alles wat my behaagen kan. O dan, zeide zy, myn Harry, moeten wy •enige nagten afzonderlyk flaapen. Ik wilde ons kuisch en gezegend bruiloftsbed door traanen en klagten niet hard maaken. Neen , geen aarzeling, gy hebt gezwooren ik zal bellieren , en ik wil gehoorzaamd zyn. Aanftonds viel ik op myne knien, ik ver. bergde myn aangezigt in haaren fchoot, wreede , wrede Louize, riep ik, ik vind gy zyt nog de rnyns niet. Wat zal ik doen om u te winnen ? Dan, ik sal gsduld hebben, zoo het mogelyk is; Ik zou om de geheele waereld geen fchaduw van dwang over de liefde van  «56 De ZOT van AANZIEN. van myne beminde konnen verdraagen. En dus kuste ik haar tabbaard ten teken myner waare hulde. Ik ftond op , ik' riep haare meiden en belaste dat zy de kamer haarer meefteres in order zouden fchikken en dat ook voor haat zelve een bed in het zelfde vertrek gereed zou gemaakt worden. Ik beval ook in llilte dat een rustbank voor haar buitendeur voor my gefpreid zoude worden, ik lelde my daar op neder, met myn geweer aan myne zyde en bewaakte gelyk de draak der ouden, de dierbaare vrugt myner Hesperia. Ten iaatften bereikten wy Calais, en zon, den onmiddelyk naar het Itrand om een fchip dat ons naar het land van vryheid en Bil lyk- heid zoude overzetten, dan de wind was ons tegen. Onderwyl liep de dag ten avond, en myne Louiza zat met my te zamen in Ce boomgaard van een kleine plaiziertuin die agter het nuis lag wanneer Jacob in alle yi naar ons kwam aanloopen en riep , verfchuil u Mevrouw, oa  Dn ZOT va» AANZIEN. ${? | cvn 's hemels wil, verfchuil u; de Her* I tog van Ne -—"-s, is hier met een groos i gedeelte van 's Konings Lyfwagt. De arme Louiza fprong op en poogde hec | te ontkomen , dan zy beefde , werd flaauvv^ I tn zonk op haaren ftoel neder, Jacob, zeide ik, blyf en draag zorge voor | uwe meesteres. Toen begaf ik my met verI haaste ftappen naar het huis $ ik beval in 1 een kort fchietgebed mynen geest Gode , I ik trad binnen en befioot dat de Hertog jmy in den dood verzeilen zoude. Zyne I Hoogheid was in de eetzaal. Ik naderde jhem zeer fier. Zoo, Mynheer, zeide ik ,\ |gy hebt ons een warme jagt gekost. —— JHemel ! wat zie ik? . en dit uitboet zemende wierp hy zig zelve in een armi ftoel, hy zwoegde en zyne geheele gelaat rlwas in eene zigtbaare worsteling met ver» jwydering en te looritelling. — Vervloekt jpoodlot ! riep hy wederom, zyt gy de man Clinton ? Ach, ik mag myne handen ;aan u niet fchenden, ik behoore u niet te beledigen , dog wat moet 'er dan gedaan V. Djïju,. g, wo^  258 De ZOÏ tas AANZIEN. worden ? —— Waar hebt gy myne Louiza vervoerd ? Dan dat raakt niet, Iaat haar niet te voorfchyn komen , laat ik haar niet zien, ik zou voor de gevolgen niet konnen verantwoorden. Ik wil bil - lyk weezen , zoo het mogelyk is , Clinton. — O Liefde , ê Eer, waar heenen voert gy my! Gy weigerde myne fchattea en Juweelen , Clinton, dan gy hebt my een fteen ontrukt waardiger dan myn Hertogdom. —— Help heiligen, help Engelen , help my met my zelve worstelen ! Eer , deugi, erkentenis, ó dwing my biliyk te weezen ! fcheur, fcheur my weg, wyl er zoo veel kragt nodig is om te vertrekken! Vaar wel Clinton, gy zyt betaald; zoo wy elkander weer ontmoeten zal ik op u aanvallen zonder my zeiven te befchuldigec. En dit gezegd hebbende vloog hy fchielyk op en ftoof het huis •uir'. Ik haaste my toen om myn beminde op te zoeken , d,m ik was naauwlyks de tuin in getreden, als ik Jacob voor haar geknield vond , alle zyne pogingen aanwenden  De ZOT tam AANÊIEN. 259. dende om haar den toegang naar het huis te beletten. Dan zy riep; fcheer u fchelm, laat my heenen gaan, zy vermoorden mynen heer , zy vermoorden mynen man , ik wil gaan en met hem omkomen , zy won ftelde van hem af, en fehoot voor uit als een kievit , tot dat zy my ziende naderen, op mynen boezem fprong, roepende, 6 myn Harry ! ó myn Harry ! zyt gy behouden ? es zy bezweek in myne armen. Het overige myner historie Mylord, is nog gewigtig nog aangenaam. Het ftreelend genoegen van hartraakend geluk heeft weinig byzonders in, en is alleen van belang voor de genen die het genieten. Myne zaaken te Londen op geregelden voet gebragt hebbende; en myn Paradys met my rond voerende , vertrok ik naar Holland om my daar neer te zetten en geheel buiten zaaken te zyn. Want de wareld die ik wensehte was om my en alle andere dingen kwamen my of beuzelagtig of lastig voor. Daar was het dat ik onzen zagt ontmoet R 2 te,  2t5o De ZOT vjsh AANZIEN, te , en een plaizierrelsje deed over de Grenzen van Duitschland, wy kwamen in Frank» ryk , wy keten Parys aan de regte hand leggen , en kwamen dus aan het Landgoed van den Marquis , 't welk omtrent twintig reylen van de hoofdftad afgelegen was. We;k eene zamenkomst, welk eene ontontmoeting ! Myne Louiza zonk een half uur lang op den boezem haarer moeder , weg in traanen. En de Marquis ftootte my van hem af cn rukte my weder naar hem toe, hy zwoegde van vervoering en was van zyne minzaamheden niet te verzadigen! Het was te groot een vermaak , het overwigt van blydfchap maakte dezelve fmertelyk. De Dienstboden wilden niet langer wederhouden worden van het bewys van hun deelneeming in ons geluk ,• zy ftooven binnen , en als waren wy twee. pas nedergedaalde Godheden geweest, vielen zy op hunne knien, zy bogen voor ons en kleefden, om ons, zy kusten onze voeten, onze bandeni ónze kleederen , en barsten uit in luide kreeten , even als ware het een huis van rouwe en geklag geweest. Toen j  De ZOT vatj AANZIEN". 201 Toen zy van ons aflieten vervoegden zy zich by myne Louizas Gerard ; hy was nu een man van veel gewigt by hen geworden. Zy omcingelden hem en met ééne ftem, doch met eene groote verfcheidenheid van vraagen, onderzogten zy naar onze reizen, onze gevallen, onze goede en kwaade ontmoetingen , en alles wat ons betrof. Daarop kwam de Markgravin, floeg haar geëerde armen om my, en over my wennende , riep zy overluid 6 Harry , myn zoon myn zoon, ik heb u myn dogter overgeleverd , als Edna haar Sarah , aan Tobias gaf , en ik zie dat gy haar zeer vriendelyk. behandeld hebt, myn zoon, myn zoon! Dewyl myne Louiza nu waarfchynlyk zwanger was , drong ik 'er ernftig op aan dat myne dierbaare Moeder enj Broeder ons naar Engeland verzeilen zouden , daar de Wet Regter v/as, en van geen gevaaren van inquifitien of Bastilles wist ; daar de boer zelfs met een rotsagtig Bolwerk, R 3 t0<  252 Di ZOT v/k AANZIEN. tegen de inkrnipingen van willekeurige magt befchur is. Zy flonden dit met blydfchap toe, en de Marquis , naar zyn fchryfkabinet gegaan zynde , kwam te rug met-eenige wisfels welke de waarde van tien Miilroenen Livres bedroegen , de prys die hy maakte van eenige goederen die hy daar tee byzonder gefchiht had. Hier myn Broeder , zeide hy , zoo ik niet dankbaar, zoo ik niet edelmoedig kan weezen, ik zal ten minsten billyk z>/n; daar is het Vaderlyk erfgoed tot welke myne Zuster geregtigd is. Dog1, ik zeide tegen den Marquis , myn beminnelyke Louiza kan geen meerdere waarde verkrygen. Houd uwe goederen vopr u zelve. Denk 'wat) Efau tot Jacob zeide : Ik heb genoeg, genoeg myn Broeder, deeze dingen konnen niets toebrengen tot den overvloed mynen gelukzaligheden. Maar •dan , riep hy, moet gy ze dog aanneemen als een bewys onzer liefde , en "dus drong hy my dezelve op. Een weinig daar na, vertrokken wy naar Londen , daar wy eenige maanden bleeven, el  'De ZOT van AANZIEN. 263 en daar myne Louifa verloste van myne klei" ne Eloife, die gezegd werd het fchoonfte afbeeldzel van haaren Vader te weezen. Wy vertrokken toen naar myn Landgoed naby Startford aan den noodlottigen Avon, de voornaamste myner bezittingen die Mr. Guldeling my op het land nagelaten had; hier bleeven wy wat meer dan vyf jaaren gelukkig, zoo ik vermoede boven alle die ooit gelukkig op de aarde waren. Want myne Louiza was een beftendig feest voor onze oogen en harten-; haar oogen ftraalden met eene levendigen gevoeligen luister, haare houding was enkel bevalligheid , hsare bewegingen waren muzikaal , en haare lag • jes waren betoverend. Geduurig veranderende , fchoon zy dezelfde vrolykheid uitfchoot, fcheen zy gelyk het Noorderlicht in alle rigtingen; zy kortswylde als of zy, van tyd tot tyd , ten hemel ging , en alle haare uitfpanningen van het Kóningryk der kleine kinderen ontleende. Dan , zy behoefde niet ten hemel te gaan, K. + wyl  264 Di ZOT va» AANZIEN. wyl de hemel altoos in en om haar was , en zy zig daar van niet verder verwyderen kon dan zy zig van haar zelve kon verwyderen. Zy wa= van haare vroegste jaaren , de geliefde leerling van de berugte Mevrouw Guyon geweest ; en de waereld met al haare belangens rykdommen en hulde was haar ontvallen gelyk de mantel van Elias den vuurigen wagen ontviel. Zy zag naar niets dan haaren heer in alle dingen , en ia elk ding zag zy niets dan hem. Zy was het zoetste fpcclmakkertje dat ooit leefde , voor het kind in de kribbe te Betblehem ; en Hy , was in haar hart , zoo wel een ver. maak dat alle gevoel , als een vrede die alle verftand te boven ging. Onze vrienden verkregen nu op ons om hen op onze beurt naar Frankryk te ver. gezellen ., met onze kleine fnappende Eloift , die de lievelinge en onaffcheidbaare gezellin van haare Grootmoeder en Oom geworden was. Wy deeden onder weg Londen aan. Ik vernieuwde voor een wyl rsyae eude kennis met myne medehandelaars, en  De ZOT v'-aw AANZIEN, 255 cn zy bewoogen my een fmeekfchrift aan zyn Majefteit inteleveren ter herllellinge van -eenige vervailene regten van hun Lighaam, gelyk uw Lordfchap nog heugen zal» Over Calais keerden wy te rug , by lange -en vermaakelyke dagreizei, ten laatsten kwamen wy aan het Vaderlyke Landgoed van den Marquis [in Languedock het welk een verrok* kelyk uitzigt had over de Middelandfche Zee. En hier bleeven wy wederom vyf jaa. ren , gelyk Adam in het Paradys, door gelukzaligheid op gelukzaligheid, van de rest des menschdoms afgezonderd. In dit gelukkige tydpunt, drong ik dikwyls by den Marquis aan dat hy zig in het huwelyk begeven zoude , dan hy nam my dan in zyne' armen , ea zeide , ö myn Harry , vertoon my eene Vrouw die naast naar onze Louiza gelykt, en ik zal tiouwen, en zonder uitftel gelukkig zyn. . Ondertusfchen maakte myn E"gsl my de blyde vader van een Zoontje , die ötft gezegd werd nog naauwkeuriger afbeeldzel R 5 van  265 De ZOT van AANZIEN. 'van zynen ongelukkigen Vader te weezen. Schoon ik ai lang de waereld en alle derzeiver belangens had vaarwel gezegd, dewyl ik egter myn gezin zag vermeerderen, en ook de armen als myn byzondere fchuldeifchers aanmerkte , befloot ik naar Engeland te rug te keeren cn myne lang opgefchorte rekeningen te vereffenen. Wat de markgravin betrof, zy verklaarde 'er niet aan |te konnen denken Jom van myne kleine Eloife te fcheidan, en dat zy niet in Haat zou weezen het gemis van haar tien dagen te overleeven. Dus begaven myne Louiza , en myn kleine Richard , die zoo na u , Mylord , genoemd was, ons op Zee, en kwamen na eene voorfpoedige reize in geland aan; getroost in de belofte dat onze familie ons zoo dra zulks mogelyk was naar Brittannien zou volgen. In de tien volgende maanden ontfingen wy de blyde tyding dat onze broeder getrouwd was met de derde dogter van den Hertog van Alencon, dat zy hpegst geluk. klg  De ZOT van AANZIEN. 267 ■"Jug waren en fpoedig aan de oevers van den voi by ons weezen zouden Kort daar aan reed ik met rryne Louiza eens langs de rivier, wy verheugden ons in het uitzigt van bet kort aanftaande gezel» fchap van perfoonen die ons zoo dierbaar waren , en praatten en lagten de zorgen der gierigheid en ftaatzugt van hooghartigen weg , wanneer een vogelaar onverhoeds agter ons een fchoot deed ; myn paard fprong op , dompelde my in den vloed , uit welke ik eg ter gered , en tegen mynen wil gefpaard werd van jaaren van onuitdrtikkelyke elende , van elenden die geen enkele drop vertroosting toelieten. Ivlidlerwyl was mvn beminde met een fchreeuw van haar paard gevallen en lag gevoelloos op den grond. Eenige myner bedienden vloogen te rug, bragten een koet, en geleiden ons zagtjes naar huis, daar myne Louiza ontideed en te bed gebragt werd , waar van zy nooit opftond. Haare ontfteltenis had zulk cen.fchrik aan haar bloed  «68 De ZOT van AANZIEN. bloed en levensgeesten toegebrsgt dat zy 1$ eene geweldige koerzc viel. Op den tweeden dag met de genees heeren aan haare zyde zittende , kreeg Ja. cob het in zyn hoofd, my ter zyde te wenken. Ach, myn liefste meester zeide de hy , ik bidde God om u de fterkte en Lydzaamheid van Job te geeven. Hier is een knegt uit Frankryk aangekomen met zeeraaklig nieuws dat myn zoete jonge juffrouw Eloiza, opeen plaifierige roeiparty door een floep in zee weg' gevoerd was , en dat de de goede Markgravin haar geen vyf da. gen overleefd heeft. Ik hief myne oogen ten hemel en riep , ontkleed, ontkleed my myn God , tot het vel tot het gebeente, laat my alleen myne Louiza, en ik zal uwe befchikkingen ^zegenen. Op den volgenden dag, werd myn Dickje aangetast door eene hevige koude , welke hy gekregen had door gebrek aan oppasfing gedurende de ziekte zyner moeder. Dewyl hy van eene zwakke gefteldheid was, floeg zyne ziekte fchielyk tot eene ontfteekirjg op zyne  Pp 'ZOT vaH AANZIEN. si6g tyne Iongen over , en in weinige dagen ging by zyn broedertjes en zyne (.zustertjes in hunne eeuwigheid vergezelfchappen, Voelde ik deeze verliezen niet ? Ja, ja, myne vrin, den; zy wrongen , zy verkheurden myne ingewanden. Evenwel hief ik myn hart ia vuurige gebeden omhoog, en fmeckte by herhaaling. Neem, alles weg tot den laatfte penning toe, laag my alleen myne Louiza, en ik zal u zegenen ó myn Schepper! Helaas ! wat kon dat helpen ! Kan een infekt de beweging fluiten waarby het ronde geheelal haaren Joop volbrengt ? op den vyfden dag, bemerkte ik dat de oogen van myn Louiza , de lampen mynes Ieevens, derzelver luister begonnen te verhezen. Die adem die de balzem van alle myne zorgen en belangens was, werd moeijelyk en kort. De roozen van mynen zomer ftierven weg op haare kaak. Vol benaauwdheid, voelde ik en deelde in haare fteeds afneemende veranderingen, en zy gaf den geest, terwyl ik nederviel en gevoelloos aan haare zyde lag. Ik  a7o De ZOT tan AANZIEN, Ik weet niet wat ons volk met haar of my naderhand uitvoerden. Drie weeken lang hg ik in eene dommelende dog ongemakkelyke ongevoeligheid ; ik had 'en ook geen erg in , geduurende dat tydperk , wanneer of van waar ik eenige; troost ontfing. Ten laatsten Werd ik wakker' voor de wreedheid en bitterheid van mynen Staat. Ik ontwaakte niet ten lceven maar veel eer tot de zwaarfte duisternis van de gewesten des joods. En evenwel was het uit deeze diepte en ontvöuwige des doods alleen dat myne ziel de verügtinge van haaren angst kon vinden of wilde aanneemen. O aarde , riep ik, waar is uw middelpunt , hoe diep ben ik beneden dezelve gezonken ! Moe zeer zyn wormen over my verheven ! Hoe veel hoogsr zyn de veragteiyke Hakken die over den grond kruipen ! Ik wil u ■ niet befchuldigen , gy groote befchikker ! Ik heb mynen dag gehad de zoetste die ooit eenig menseh gegeeven werd ; dan ó gy voorledens za- lig-  De ZOT TAif AANZIEN. 271 ligheden , gy dient alleen om myne tegenwoordige elenden te verzwaaren en om my de rampzaligfte aller fchepzelen te maaken. f. Ik ftond toen op en wierp my zelve op den grond ! myne getrouwe dienstknegten verzamelden onmiddelyk om my , en vin. dende dat ik niet bewogen kon worden , wierpen zy zig by my. Alle ligt was uitgebluscbt , behalven het glimmen van een waschkaars , en voor zeven nagten en zeven dagen bleeven wy zwygemde, en in ftilte behalven als dezelve af. gebroken werd door gefmoorde fnikken en klagten. Ten laatste beftrafte roymyn eigen geest. Wat eigendom , zeide ik by my zelve, heeft dit volk in myne rampen, of waarom zoude ik my belasten met de geene die my met myne droeffenisfen liefhebben ? Ik bedwong dan my zelve ik ging heenen en haalde een lade uit. Daar myne vrienden, zeide ik, daar is iets dat u naderhand zal konnen helpen om uwe traanen te droogen. Ver deel.  87* De ZOT vim AANZIEN, deel dit onder .u ; noch deeze penningen noch uwe diensten zyn my verder van eenig nut. Vaart gy wel, vaart gy wel, myne •waardige myne geliefde vrienden ! God geeve' u een vriendelyke meester , maar • maar zulk eene meesteres — zult gy nooit weer vinden ! Toen nam ik elk hunner in myne armen, ik omhelsde ze en aanlTonds was het huis gevuld met hart' vcrfcheurende jammer klagten. Ik verwagte en wenschte nu geheel alleen gelaten te worden, dan Jacob en twee dienstboden bleven tegen mynen wil. Ik poogde toen bedaard te zyn , ik worstelde zelfs om vrolyk tefchynen, ten einde ik de vrywillige lotgenooten in myne elende zoo weinig fmert zou veroorzaakenalsmogelyk was. O waereld, waereld, zeide ik by my zelve, gy eenmaal zoo vermaakelyke waereld, wy neemen van elkander een lang en eeuwig affcheid, van u ben ik afgefneeden, gy zyt voor my tot niets geworden , en wy verwerpen voortaan alle volgende verkeering. En hoe^veel dieper was myn dood dan die  De ZOT van AANZIEN, 273 •die der geene die in de graven zyn, daar de boozen ophouden van oproer , en de vermoeiden in ruste zyn, Terwyl ik dood was voor alle genoegen van licht en leeven, leefde ik geheel voor alle duisterheid, en de verfchrikkingtn van hei graf. De draaien der zonne werden aanftpotetyk aan myne ziel, het"groen der velden de geheele bloeifem der natuure was gezengd en verzengend voor myn gezigt,- en ik wenschte nog dieper weg te zinken en my zelve eene nog vee! dieper diepte van duifternds en droefheid te bezorgen. Ik floeg 'er langer geen agt op wat de waereld van my zeide , of wat zy my aandeed, en ik liet myn haar en myne nagels , gelyk die van Nebukadpezar groeijen gelyk de vederen van eenen arend en de klaauwen der vogelen. Myn getrouwe Jacob, nam intusfehen een hu's voor my in drt dorp ,' met oogmerk om roy te verwydéren van toneelen die alleen konden dienen om myne elenden of te verlengen of te verzwaaren, docr my de zalig-. V. Desl. S heid  274 De ZOT van AANZIEN. faeid die ik eenmaal genoten had, te herinneren. Hy was myn opzigter geworden. Ik was lydzaam en lydeiyk in alles, en dus voerde hy my herwaards, ik wist nog bemoeide my niet hoe. Schoon ik in al dien tyd naar een ftaat van gevoelloosheid verlangde even gelyk een reiziger in een brandende woestyn dorst naar een koelen en lesfchenden ftroom. Tragte ik egter nimmer een geweldige hand aan het werk van mynen Schepper te flaan. Ik wenschte zelfs geene verligting van elende , wyl myn God gewild had dat ik zoo zeer elendig zou weezen. Ten laatften verrees myn geest van deszelfs zwartheid tot een foort van kalm fchemerligt. Ik riep om een Bybei, en wyl deeze waereld niet in ftaat was my een droppel troost te verfchaffen, wenschte ik te weeten of de toekomende voor my eenige bewaard had. De-  De ZOT va» AANZIEN, 275 Dev/yl ik de letters las, fcheenhet geheel, én de gevallen die daar in verhaald worden, als zoo veele regels en gordynen diedezelve voor myne oogen verbergen wilden, ik ontdekte üieptens onder dieptens, en hemelen boven hemelen vertoonden zig aan myne verwonderde befpiegelhig. Ik had geen ver'.fchyning noch openbaring van deeze -byzonderheden ,• en evenwel was de overtuiging van derzelver waarheid zoo fterk op myne ziel , als of een Engel of God ztlve ze aan my geopenbaard had. Hoe het toekwam weet ik niet. Homerus geeft zyne helden een uitzigt in het toekomende op het óögënblik dat hunne geesten zig losbreek cn van de fchakels van vleesch en bloed. En het is niet vreemd dat het oog der ziele, zoo het van alle vleeschelyke en aardfche voorwerpen afgewend is , met fzoo veel grootcr oogmerk en meer duidelykIheid kan doordringen in belangens die louter hemelsch en goddelyk zyn. Ik heb u nu myne geheele naargeestige S z His-  -76 De ZOT van AANZIEN. Historie verhaald, myne Vrienden, tot aan: het oogenblik dat ik onzen Harry ontmoette en: het overige kan onze- Harry u mededec len, Dan Harry was tegenwoordig in 't geheel in geen humeur om anderen te vermaaken of vermaak te ontfangen. Zyne oogen zwollem van traanen , zyne geesten waren ten eene-: maal verflagen, hy ftond op als met een tagtigjaarigen last op zyne fchouders, en ver, trok langzaam en Itilletjes naar zyn kamer. Nu nam Mr. Zagt de gelegenheid wa*F, van het afwezen van onzen held , om hec gezelfclïap te onderrigten wat omtrent het fchoone Aagje Jasfemyn gebeurd was. En waarom, myn lieve Zagt, zeide de Graaf, waarom hebt gy myn jongen willen vcrongelyken ? Ik zou 'er een vyftigduizend goede ponden aan waagen om eenige afkomst van mynen Harry in myne armen te hebben , het mogt dan zoo klein weezen als het wilde , wettig of onwettig. Hy is een heerlyke ki^ap, hy kan niet verlaagd worden al trouwde  DE ZOT van AANZIEN. 277 ; de hy een keukenmeid , fchoon zyne band ■éne Princes, veredelen zoude. Wat denkt fgy daar van broeder? Waarlyk zeide Mr. ; Clinton, indien het meisje zoo deugdzaam is ';als haar gelaat 'er uitziet, dan heb ik 'er niets tegen. Mr. Zagt vertrok aanftonds met deeze toegeelfelyke boodfchap naar Harry , dan hy 'fchudCe zyn hoofd en zeide; Neen, reen, myn Vriend , ik wil hunne goedheid niet misbruiken. Behalven dat, zedert ik de Historie van "myn Ooms Louiza gehoord hebbe, is myne drift zoo heel geweldig niet. Ik heb een volmaakt afbeeldzel gevormd van de bruid die in'wenschte; en zoo ik niet eeme vinde die aan het beeld van myn hart beantwoord wil ik ongehuwd ten grave gaan. Evenwel dewyl ik het zoete meisje zeer teder blyve liefhebben , wil ik om 's waerelds wil het gevaar niet uitftaan van haar eens te* ontmoeten ; en ik ben bereidwillig om ruim en wel voor haare vervoering te betaalen. Wees dan zoo goed myn lieve vriend , om dit ftuk met haaren vader in order te brea, S 3 gen ,  278 De ZOT van AANZIEN. gen, de vastgeftelde fom zal op zynen eischl gereed zyn, en zal naar uw welgevallen vergroot worden, zoo het ter bevordering van; haar geluk kan (trekken. Op den volgenden dag bragt Mr.Zagt, byj Harry een lang en fraai jongman in boeren gewaad, maar die in bonding en zeden tij ver boven zyn voorKomen vertoonde. Jviy. lord, zeide Zagt, toen hy inkwam, gy moet alle verdere. gedagten op de beminnelyke Mejuffer Jasfemin opgeeven. Ik heb u hier een vroeger eisfch'er gebragt , aan wien de braafheid en edelmoedigheid van uw hart,zoo ik vertrouw, zal plaats geeven. Harry ftond op om hem te ontfangen , wan. neer de vreemdeling hem ernrtig en verwon* derd in het aangezigt ziende , uitriep, Ach neen, wy moeten hier alles plaatze geeven vinde ik. Kent zy hem, heeft Aagje hem gezien? Ik wil dan gaan en begraaven my zelve daar myn hart zal breeken in wanhoop en wroeging van ooit haare genegenheid gevorderd te hebben. Vees  De ZCT van AANZIEN. 273 Vrees niet, myn Heer, zeide Harry, terwyl hy hem de hand reikte, doe my flegts weeten dat gy regt h-.bt haare wederliefde te vorderen, en eer zal myn hart in duizend Hukken breeken eer ik de liefde van twee tedere gelieven zoude willen fluiten of ontrusten. Ik zal u, Mylord, in weinige woorden onze gefchiedenis mededeelen. Mr. Jasfe^ min en myn Vader Jesfop , dienden als leerknaapen by denzei ven koopman , en toen hunne jaaren geëindigd waren vereenigden zy zig hi den handel op de Levant. Dan wyl. myn vader van eene meer gelukzoekenden aart was, braken zy welhaast hunneCompagniefchap. Myn Vader handelde op Turkeyen en de eilanden van den Achipel en Mr. Jasfemin bepaalde zig zeiven aan dc Italiaanfche kust. In een zyner reizen naar Genua, trouwde hy daar., en zyne vrouw bragt het bekoorlyk Aagje ter waereld , en op zyne terug togt naar Londen veele Jaaren geleden, rusS 4 te  28o De ZOT van AANZIEN. te hy een zeer fterk fchip uit om zyne vrouw en dogter met alle zyne fchatten naar Engeland overtebrengen. Onder weg werden zy door een Franfche Kaper genomen. Hun fchip en ryke lading te loulon opgebrngt. En Mr. Jasfemyn benevens zyne vrouw , en eenige andere ge. vangenen werden gebragt aan boord van des vyands fchip, dit haaren kruistogt tot verdere kaperyen vervorderde. Ik was juist dien tyd op myn te rug reizc , in een ftout fchip dat al het aanzien van een koopvaarder had, dog waarlyk beter tot den oorlog dan tot den handel was uitgerust. Dezelve kaper kwam ook op ons los, en me: kragt aanhoudende, beval hy ons teftryken; dan wy beantwoorden hem met een onverwagte Laag uit ons gefchut, en hen nader komende , leegden wy hun dek met ons kleine geweer. Kort daaraan klampten wy hem aan boord; toen ik my in allen fpoed naar  J3e ZOT van AANZIEN. 281 naar de kajuit begaf en daar voor het eerst myn Aagje vond, in een vlaag van bezwyrning met baar beminnelyke hoofd gebogen in de fchoot haarer moeder. Toen ik knielde om haar hulp tot haare hef' ftellinge toetebrengen , opende zy voor het éérst de morgenftond haarer oogen over my, zy wende ze vervolgens naar haar moeder, en riep, achj mevrouw, welk eene nieuwe ramp heeft zig by onze elende gevoegd ? Ik hoop dat wy niet in de hand der ongelovigen gevallen zyn. Neen , Mejuffer zeide ik, gyzyt vry, gy zyt bcvryd door handen die zig zeiven vrywillig aan uwe ketenen aanbieden. Toen wy in een haven kwamen verdeelde ik de laading van den prys onder de biaave knaapen die my zoo dapper bygeftaan hadden, En het fchip voor drie en twintig honderd ponden verkogt hebbende, dwong ik Mejuffer Jasfemin het zelve aanteneemen , als eene eenigzins kleine vergoeding , voor de fchade die haare familie had uitgeftaan. S 5 Naauw  a82 De |ZOT van AANZIEN. Naauwlyks had ik myn compliment by mynen vader afgelegd en dat de hitte zyner eer-' fte minzaamheden over waren, of ik zeide, mynheer, ik heb u een droevig nieuws te berigten , ik vrees Mr./fasferrfin uw oude vriend en Compagnon is ten aanzien van zyn handel bedorven een groot deel zyner bezittingen is door de Franfchen aangetast, dat §ou voor my ook een zeer gewigtig verlies konnen weezen. Hy heeft maar eene dogter, en mogelyk zou ik op haar hebben kennen verkrygen dat zy myn hand aanvaarde, wanneer ik tot slie haar vaders goederen geregtigd zoude weezen, Maar Heer, riep ik, terwyl ik my driftig aan zyne voeten wierp, indien het geluk van uwen zoon voor u van eenig gewigt is, zult gy evenwel niet afgefchrikt zyn in onze vereeniging te ftemmen, en my daar door de gelukkigfte aller menfehen te maaken. Everard, zeide myn vader, zeer bedaard, * gy weet dat ik u Lief heb, en ik ben vaardig deeze liefde tusfchen uwe geneigdheid en uw fortuin te verdeden. Indien Jasfemyn twintig duizend ponden in handen geeft, en uwe Zus-  De ZOT vam AANZIEN. a83 Zusters hun aandeel dus kunnen krygen, dan, zal ik uwen egt' toettaan. En dat zou ik met geen een ander meisje doen onder dubbcld die fom. Dewyl ik wist dat myn vaders gefteldheid eveu ftyf gezet als teder was,, ftond ik op en vertrok zónder te antwoorden. Ik begaf my aanftonds naar het huis van Mr, Jasfemyn, ik vond myne bthoorlyke alleen. Ik wierp my zelve aan haare kniën. Ik bad, en fmeekte haar om een oogenblikkclyk huwelyk. Als zy, bloozende gelyk de morgenftond, wanneer zy befchaamd fehynt over de fchoonheden die zy aanbrengen zal , antwoord e, Mynheer, wy zyn u alles fchuldig, ik kan u nooit iets weigeren 't geen de deugd my veroorloofd u toeteftaan. Ach, hoe koel is dat, riep ik; ik wil u niet als eene fchuldbetaaling ontfan. gen , myn Aagje, neen zoo uw hart geene gewillige offerhande is, laat het myne dan afzonderlyk breeken, zy konnen dan te zamen geen gemeenfehap hebben. In waarheid zeide zy , terwyl zy my de hand gaf, ik had nooit eenige genegenheid voor iemand anders, en  28* De ZOT vak AANZIEN. en ik heb in de waereld maar een eenige tegenwerping t *gen u , welke is dat ? Hk is, zeide zy, met voile oogen, dat ik vreeze n te ben?.d(ee!eD door een party die zoo ongelyk is aan uwe eigene verdiens, ten. Haare ouders kwamen binnen en vonden 'my nog aan haare voeten. Ik ftond op . zeer ontzet, ik nam een ftoel en verhaalde hen rond uit wat tusfchen myn Vader en my was voorgevallen; en herhaalde aan hen het zélfde verzoek dat ik' aan de dogter gedaan had; wanner Mr. Jasfemin zig zelve een weinig bedagt hebbende ; my een antwoord gaf dat altoos gedagt ver, dient te worden. Mr. Jesfop , zeide hy, indien ik een provintie met myne dog. ter kon medegeeven , gy zoudt het zoo vry hebben als ik uit myn waterkruik een dorstig reiziger drinken zou geeven- Dan hier is het geval dat .de oneindige verpligtingen waar mede gy myne familie overftelpt hebt, onoverfcomelyke hinderpaalen ter voldoeninge uwer tegenwoordige begeertens hebben doen ryzen. In  De ZOT van AAKZIEN. 285 In de eerste plaatze , als een man van eer , fchoon ik al ten eenigen tyde het geluk uwer verbintenis zou mogen wenfehen, ' 200 kan ik dog nooit toeflaan dat het op eene veiborgene wyze gefchiede. Nog eens , hoe kan een hart^dat overloopend vol is van dankbaarheid , de hand leenen om nadeel of ongenoegen te veroorzaaken aan den eenigen man die ik voor myn weldoender en befchermer erkenne "? Ten laatsten zal een Vader, die de eer van zyn kind aanmerkt als een parel die boven de waardy van waerelds goed is , zal hy haare tedere , mogelyk haare fmeltende dankbaarheid onderwerpen , aan de verzoeking van iets meerder toeteftaan dan zy behoord; of zelfs aan de verzoeking van haare. deugdzaame' genegenheden bot te vieren buiten de magt van terug le konnen keeren ? Dit zou te groot eene fcllattinge weezen zelfs voor alles dat gy voor ons gedaan mogt hebben. Verg dit niet, myn zoon, Myn hart bloedt onder de noodzakelykheid van uw verzoek te moeten verwerpen. Gy kondt zco veej fmert niet gevoe. len  a8«S De ZOT vak AANZTEN. Ien als ik Iyde by deeze weigering. Daa dit was onvermydel/k. Gy en myne dogter moecjn malkander niet meer ontmoeten voor dat de-.e wolien zyn voorb Ftgaan, en dat een nieuw ligt van gelukkiger invloed op ons begint te daagen. Ik antwoorde niets. Ik weende daar ik zat, by na een half uur, ik weende niet alléén, cn ik vertrok. Dan, Mylord, in weerwil van myn oogmerk, begin ik langwylig te worden. Ik keerde naar mynen Vader terug, en verzogt hem , ten einde my van myne tegenwoordige drift te ontdoen, dat hy my op eene ande reize uitzenden wilde. 11 £ >V '«♦Jh'u.J.j Ik had hem een zeer voordeelig berigt van myne lading gegeeven en dit maakte hem minder nieuwsgierig naar den prys dien wy genomen hadden. Hy fiemde dit met blydfchap toe, wyl hy vreesde dat myne liefde my weder op nieuws be-  De ZOT van AANZIEN. 287 befpringen , en den ftryd tegen pligt, dé overwinnige behaalen zoude. En hy nam de zorge voor de equipagie op zig zelve, 't welke het in een veel uitmuntender en fchoonder toeftand uitruste dan ooit te vooren. # Daags eer ik aan boord ging, ging ik naar Mr. Jasfemyn. Myn Aagje kwam niet voor den dag , en ik vond haare ouders gereed zig tot een troostcloozen aftrek naar het land te bereiden. Ik verhaalde hen dat ik myn affcheld kwam neemen en vroeg of zy my eenige koopmanfchap medegeeven wilden. De waardige man ging toen naar zyn iesfenaar, hy nam daar uit het geen de verkoop van de kaaper opgebragt had, hier, myn Everhard, zeide hy, ik heb niets om met u te vvaagen behalven uwe eigen gift. Het overfchot van de wrak van myn fortuin is genoeg om ons zuinig van de behoeftens desleevens te voorzien in onze verlangde afzondering van de waereld en derzelver we. gen. En hier is een klein briefje van de plaatze van ons verblyf, indien het ooit indien het ooit gebeuren zal dat wy malkander ian deeze  288 Di Z0T van AANZIEN. deeze zyde der eeuwigheid weder ortmoe'. ten ! ó, Riep ik, de briefjes kusfende, indien ik u geene .goede rekening deezer kanfen brengen zal dan zullen wy malkander nooit weer zien, voor dat 1 wy nimmer fcheiden zullen. *» Wy zetten ons toen om affcheid te neemen , na dat wy verfcheidene reizen elkander beurtelings in de armen gevlogen waa? ren, gingen wy weder zitten en fchreiden tot dat 'er geene traanen meer te Horten waren ; toen rukte ik my zelve weg van, hen, en byna blind omtrent den weg die ik wandelde, vertrok ik. Binnen anderhalf jaar keerde ik te rug, en liep in een ftorm te Portsmouth in. Dan niettegenftaande de dapperheid en fterkegenegenheid m/ner medegezellen; fchoon ik den dood en een goed.gcvolg als dingen aan. zag die my even onverfchiliig waren , en tot een van welke ik my vastelyk bepaald had; evenwel, w.,ren onze groote uitzigtcn . en onceriieeuiingen ons by verfcneide gelegen•.:>:> ha-'  De ZOT vak AANZIEN, 280 heden mislukt , en keerde naar huis met weinig meer dan tien duizend ponden voor Mr, Jassemyn, behalven het product't welk myn Vader van myne reize verwagten mogt. [ Weshalven ik, met postpaarden, en een kloppend hart het land vermomd doorgekruist hebbende , ongeduldig en fteeds vol vreeze, hoe het hart van den zoo edelmoedig onverbiddelyken Jasfemyn ten mynen aanzien gefteld mogt weezen , deezen morgen, terwyl ik het huis befpiedde, door deezen heer ontmoet werd, hy ondervraagde my en bragt my regtfteeks by uw Lordfchap. Harry bedekte nu zyne oogen met zyn . hand, en eenigen , tyd gemymerd hebbende, zeide hy ten laatften. Ik vrees myne vrinden dat het niet gemakkelyk zal vallen deeze zaak aan een goed einde , te brengen. Ik zou Mr. Jesfop niet gaarne vrywillig beledigen, door van de fom die tot zyn geluk noodig is een gefchcnk te maaken. En in waarheid, zou het ook niet welvoeglyk weezen-in Mr. Jesfop zynen Schoonvader, een V. Deel. T pen-  25)o De ZOT van AANZIEN. penning aantebieden buiten het geen zyn aandeel heeft aangebragt. Derhalven zult gy myn lieve Zagt, de beftierder zyn van het middel dat ik by deeze gelegenheid hebbe uitgedagt. Ik vraag of de oorlog reeds aangekondigd was toen Jasfemyns fchip genomen werd ; dan laat het daar mede zyn zoo als het Wil, ik vertrouw dat ik invloed genoeg heb om het herfteld te krygen by de eerfte Vrede's onderhandeling. Kom aan dan mynvriend bezorg my een order van Jasfemyn van ioooo ponden op de voornaamfte zyner goederen in Frankryk , (met een billyke intrest egter) en neem dan deezen fleutel en leevcr onze vrienden de geheele fom in handen welke door den Vader van den waardigen man die nu voor my ftaat gevorderd wordt. Straks fprong Mr. Zagt op, hoe oud hy ook was, hy naderde Harry viel en hong hem aan den hals, O myn held, myn Scipio riep hy, gy zyt de waare krygsman welken het de hemel behaagd heeft kragten te geeven om zi.ch zeiven met geweld te overwinnen !  De ZOT van AANZIE N. ajr n;n! Ga voort, tot de kroon der overwinning in al deszeifs bereide heerlykh'eid u op het hoofd gezet zal worden. Onderwyl lag de Jonge Jesfop, geheel gebogen , onder den last en de ongemakkelykheid van dankbaare erkentenis, aan de voeten van zynen jongen verlosfer. Dan Harry ontfloeg zig op eene edele en tedere wyze van hem, begaf zig naar zyn kamer, en zeide tot zyn eigen hart, nu Aagje vaar wel, vaar wel Aagje, voor altoo.s! De drie volgende Zondagen, hoorde onze held de huwelyksverbintenis tusfchen Everard Jesfop en Aagje Jasfemyn aankondigen, hy verdroeg dit met de ftandvastigheid van een Stoisch wysgecr, of liever met de onderwerping van een Christen, die op eene waardiger hoop vooruitziet. Moogelyk zal iemand nieuwsgierig zyn om te weeten met welk een oog Aagje dit bedryf van den jongen Lord befchouwde. Laat het genoeg zyn te melden, dat zy de waardigT 2 fte  z92 Bil ZOT van AANZIEN, fte vrouw voor den waardigen Everard werd, niettegenftaande hy de onvoorzigdgheid had haar de genegenheid van Harry ten haaren opzigte te vernaaien, benevens de verpligtingen onder welke hy hun gelegd had. Kon Aagje derhal ven billyker wyze Harry geen deel in haare vriendfchap weigeren; en daar is iets uïtneemend teders in de vriendfchap eener edelmoedige vrouwe. Op zekeren avond, na de koffy, als de Graaf met Harry als twee kinderen te zamen, gelyk fpeelden, wende hy zig naar Mr. Clinton , en vroeg. Hoe komt het dog, myn Broeder, dat Jezus kon gedoogen dat de wae. rcld omtrent vier duizend jaaren in haaren val bleef, eer hy ter haarer verlosfinge menseh werd, fchoon de waereld alleen door hem behouden kon worden? Mr. Clinton antwoorde; men kan op den zelfden grond aan God vraagen, waarom hy toeliet dat *er vier dagen van de feheppinge verliepen , eer hy het gindfche heerlyk lighaam van ver-ftraalend licht te famen bond. Want,  De ZOT van AANZIEN. 293 Want, dit was louter een voor-beeld (Typus) en de Zon zelve maar een fchaduw van de Christus die komen meest. Dan, kon de waereld licht nodig hebben, eer het licht in deszelfs luisterryke omftandigheden verbonden werd? Neen, myn Heer', Jezus die van eeuwigheid de verlichting van de duiftere oneindigheid der natuure was; Jezus, die alleen het levende licht van geest, ziel cn gevoel is; de altoos fpringende fontein der ltraalen van fchoonheid cn waarheid ; zeide , Daar zy Ligt! en aanftonds ontftak, door de duifternis eener verwoeste waereld , de Inwendigheid van zyne altooslevendLicht, eene Uitwendigheid van lighaamelyke mededeelinge die (waren invloed van hem heeft, en zonder hem geen glans kan verfpreiden. Nu gelyk een dag is als duizend jaaren , en duizend jaaren als een dag, by God; zoo ziet gy dat de vierde dag der fchepping, op weike het licht der uitwendige in het heerlyke lighaam der zonne werd te zamen gebonden, juistelyk beantwoordt aan het vierduizendfte jaar waarin Jezus het licht der eeuwigheidT 3 ver  «94 De ZOT van AANZIEN. verlighaamd en menseh werd in de'Christus, de Zohne der Geregtigheid, Dan , gelyk de waereld geen licht nodig had eer de zon haaren eerften morgen in het oosten opende, zoo ontbraken 'er ook geene middelen om zalig te worden, eer de za'ige Leer van den Messias werd uitgebreid op de aarde. Alle foorten van Sefledryvers , alle perfoonen van zelfszoekende en naauwhartige beginzelen, wilden een monopoly van den Zaligmaker maaken, zy willen hem in hunne byzondere Kerken of Zameningen opfluiten, en tot hunnen God zeggen , tot dus verrt zult gy gaan en niet verder. Dan hy is nergens bepaald. De geest van onzen Jezus blaast wyd en overal daar men: 'er lust in heeft. En hy Is te gelyk beide de zuiveraar en de verlosfer zoo wel van alle volkeren, als wel van de geheele natuure. Ingevolge hier van, zien wy dat de Turken welke met den waaren Godsdienst of de waa-. re  De ZOT van AANZLEN. 295 re vryheid niet begunftigd worden , die flaaven'van flaaven zyn; zonder een' vastgeftelde vorm van burgerlyk beftier; naar het lighaam onderworpen san den wil van eenen dwingelani; naar den geest aan den dienst van eenen zinnelykcn bedrieger; evenwel het gevoel van onzen Jezus in hunne harten hebben. Zelfs d| wilde Indiaanen, die nooit den naam van Jezus hoorden , en geen wet dan die der natuure kennen; deezen zelfs ontbreekt het niet aan getrouwheid in vriendfchap; zy hebben hunne aandoeningen van bloedvcrwantfchap , hunHe zoete wroegingen en bcweegingen van het door Jezus, Goddeiyk gemaakte, menfchelyke hart. De waarheid is, de menfehen werken cnbegrypelyk meer door aandryving en neiging, dan door reden en voorfchriften. Reden en voorfchriften zyn niet altoos by ons; zlillen zy haaren behoorlyken invloed hebben, zy vereifchen agtervolgende aankweeking en herhaalde herinnering; maar aandrang cn neiging T + zyn  296 De ZOT van AANZIEN. zyn altoos by de band , zy zyn binnen in ons, en uit die vesting, bellieren zy dejbufi ten werken van den menseh op hun ge.nak. Ais de Apostel, van Chftstus fpreekende, verzekerd dat 'er geen anderen Naam''onder den Hemel is waar door iemand zalig kan worden; en voorts wederom vei zekert, dat zy die de wet niet ontfangen hebben, zigzelve^cen wet zyn , dan wil hy daar medl de zelfde zaak aanwyzen. Hy wil dat de valides menfchen , Christus , een Beginsel van Verlossing is , in de fmten aller leevendigen. Dat hy geene uitwendige maar een inwendige Zaligmaker is, die onze Zaligheid uitwerkt, aoor de verandering onzer bedurvene natuure. Dat in en van hem, ailesn, alle gevoelens en aandoeningen vocitvloeijen die het hart met liefde verwarmen , die het met eer verwyden, die het van berouw te zamenwringen of die het met den troost van afweezige elende opbeuren. En dat hy alleen in ftaat kan zyn om ten laatften dage te oordeelen die van den eerften tot den laatften dag inwendig een medewerker en getuige was van al-  De ZOT van AANZIEN. 29? alles wat ooit in de boezem der menfehen omging. Hier van daan is het , dat, fchoon de Christen landen de? twee-Tafelen van de wet van Chrisl s, ontfangen hebben, zyn uitwendige zoo wel als inwendige Openbaaring, (die met malkander te zamen getuigenis geeven , dat de God van ons Evangely de God onzer Natuure is.) dat evenwel volkeren die vreemdelingen van zynen naam zyn , dog zynen invloed erkennen; zy hooren, wel iswaar, niet, maar zy voelen de voorfchriften van dat Licht 't welk ieder menseh verlicht komende in de waereld. Myn lieffte Broeder, zeide de Graaf, my* ne bevattingen omtrent de alomtegenwoordigheid van Christus Godheid zyn geheel duidelyk. Dan, gelyk zyn Lighaam onifchreeven is door omtrekken en ftreepingen, kan ik my geen denkbeeld vormen hoe hy ten zeiven tyde op verfcheiden plaat-ren kan weezen. Hoe dan, bidde ik u, zal het dog op cn na den laatften dag gefteld weezen ? T s Zal  £08 DeZOTvik AANZIEN. Zal hy ook tegenwoordig zyn alleen by een uitgekozen getal zyner heiligen ; of zal hy zekere Dagreizen en omtrekken door de hemelen doen om allen met zyne zaligende tegenwoordigheid, by beurten, te zegenen? : Is niet het lighaam van gindfche zon om. ftreept, mylord ? Zekcrlyk ja. ' Dat is nu, zeide Mr. Clinton, op een afftand van verfcheidene millioenen mylen van u , en evenwel ziet gy het even duidelyk en voelt deszelfs invloed, eeven kragtjg als of het binnen uw bereik ware. Ja, het is meer dan -binnen uw bereik, het is binnen uw beftaan. Het voorziet uw diergelyk lighaam en leeven van troosi en leeven; en gy zoudt zonderdeszelfs invloed en werkingen geen uur overleeven konnen. Nu, dit is niet anders dan een zeer fchoon afbeeldzei en voorafgcfchilderde belofte van het geen Christus eens voor zyne op nieuws geboorenenuitdeopftandinge weezen zal,alshet Verderffelyke door heerlykheid, en het Jlerffelyke door de onfterffelykheid vertlonden ml weezen, Het  De ZOT van AANZIEN. 29» Het zelfde gezegende lighaam, dat voor de verlosilng van elendige zondaars, heenen ging langs den fchandelyken en bloedigen weg, van pynlyke geesfelingen, doornefteken, befpouwingen en Vuistflagen; 't welk zes uurcn aan een kruis hing; dat in het graf nederdaalde, en van daar een weg door den dood in het Leven cn door den tyd in de eeuwigheid baande; dat zelfde Iighaamj zal dan voortfchynen in onuitwisfelyke fehoonheid en gelukzaligheid , in wezenlyke|, zig fteeds verfpreidende genade en heerlykheid; door de langte en breedte , door de geheele hoogte en diepte zal hy, wyd door het gansch gehcelal , zal hy doorftraalen , van oneindigheid tot oneindigheid. Vader, Zoon, en Heilige Ge3st zullen dan in dit Godlyke lighaam vereenigd zyn; zy zullen daar van de volheid weezen , en in het zelve alles uitwerken. Om denSchepper nader aan zyne fchepzelen te brengen, zaldeonzigtbaare Godheid dan zigtbaar worden, het oneindige begrensd, het ongenaakbaare toegangelyk, en het onvatbaare begrypelyk weezen in de menschheid van onzen Christus. Dan  300 Du ZOT van AANZIEN. Dan zal zyn kruis verheven worden, als een (landaard voor het omringend , buigend en biddend geheel al. Zyn doorne kroon zal dö geheele natuur ontiteken met de ilraalingen eti üitfchietingen van deszelfs flikkeringen. En: de rietftaf zyner befpottinge zal de Sceptec van onmeetelyk bellier zyn. Uit zyne vyf wonden zullen onophoudeiyke vloeden van heerlykheid en zig (leeds wyd uitbreidende gelukzaligheid op alle zyne verlosten nedervlocyen. Aanbiddende waerelden zullen in zelfs-veragting tragten te zinken beneden de veragting die hunne zaligheid zal worden. Deeze altoos zoo zigtbaare teekc nen van zoo duur gekogte weldaaden zullen onvermydelyk de willen van alle Schepzelen tot zig trekken , zy zullen veroorzaaken dat alle harten en genegendheid naar hem toefchieten en om hem kleeven gelyk het (laalftof naar den zeillleen vliegt en de fporten fteeken in den as om welke zy omwenden. Dan zal 'er geen uitval, nog wegvallen in eeuwigheid meer plaatze hebben; maar God zal in zynen Christus, en Christus in zyne verlosten, één wil  De ZOT van AANZIEN. 30Ï 1 Wil en ééne wysheid , ééne ^werkzaamheid |.en ééne goedheid en ééne genade, en ééne Jfteeds toeneemende heerlykheid boven iheer» ilykheid, ééne aanwasfende gelukzaligheid I boven gelukzaligheid , door een altoos be. 1 ginnende en nimmer eindigende eeuwigheid I weezen. o Broeder , broeder, broeder! riep d« Graaf uit; ik ben verrukt.' ik ben geheel buiten my zeiven ! Ik voel het al , Ik voel het al: Ik ben reeds mes alle myne bedorvenheden, met al myne overtredingen, verlangend om onder de voeten van mynen Verlosfer tot niets verbryzeld te worden. Dan hy vertroost my in plaatze van my te verbryzelen. o Dat ik deezen nagt, o dat ik dit oogenblik ontbonden , en met mynen Christus mogt weezen! Dien avond, was de Graaf by uitftekendheid gelukkig en vrolyk , en teder zelfs buiten gewoonte. Hy zeide en deed alles dat zynen Harry en zyne vrienden aangenaam' kon weezen. Hy omhelsde hen toen hy te bed ging.  3©* De ZOT vau AANZIEN. ging. Hy ftak elk zyner dienstbooden dï( by hem kwam een vriendelyke hand toe: 'en in den ogtenftond, werd hy dood gevori den, zonder dat hy den knegt die in zyn ka mer oppaste en flicp , eenig teken of waar fchouwing gegeeven had. Een fchielyk en hartroerend alarm , werd door het geheele gezin gehoord, bereikte dra het dorp en verfpreide zig door al het omleg, gende Land. Harry viel op zyn Vaders aangezigt, ea weende over hem , hy kuste hem , en riep Biet anders dan , myn Vader , o myn Vader! Zy leiden zyn lighaam in een kostbaare kist, onder een fabelbont verhemelzel van flut weel; het huis en hof was met rouwklaagers van alle kanten omcingeld tot het Lyk in deszelfs familiegraf bygezet was , dan Mr. Clinton wilde Harry niet toelaaten de be« graaffenis van zyn;n Vader by te woonen. Onze held was nu de meester van eene om  De ZOT van AANZIEN» 303 I onbepaalde rykdom, hy was byna in het beste | zyner jeugd , gloeide van gezondheid, IevenI digheid en kloekmoedigheid , hy bezat eene i.onvergel ykelyke fchoonheid, was bemind van ; alle die hem kenden; en trok het oog en de verwdndering tot hem van alle die hem zagen. Evenwel alle deeze voordeden, benevens zyne verdere uitmuntendheden , zonken en verflaauwden voor zyne zinnen als dingen van geen waardy, hy voelde een ledig in zyn boezem, naar hy wist niet wat, hy zugte zonder te weeten waarom ; hy was ernftig en fterk in zyne begeertens, fchoon kwynende en langzaam in zyn gebrek van bezittinge. Wat fcheelt 'er aan myn lief? zeide Mr. Clinton, myn lieve broeder ftierf in een goeden ouderdom. Zulke gevallen moet men wag' ten; wy weeten dat zy gebeuren moeten; en en wy moeten niet bedroefd zyn als luiden die geene hoop hebben. Dat is waar , Mynheer , zeide de jonge Graaf, en evenwel is het eene droefgeestige zaak voor een arm menseh te bedenken hoe ryk hy was eenige oogeblikken geleden. Ik had  S©4 De ZOT van AANZIEN; had onlangs een lieve broeder , eene lie* ve moeder , en de waardfte aller vaderen , doch waar zyn zy nu ? Ik zie de waereld rond en zie niets dan u daarin. En zoo gy ook. Hy kon niet meer. Zyn Oom brak mede in traanen uit, op de gedagten van van zynen lieveling Harry eens te moeten fcheiden, fchoon hy evenwel op die wyze mee zyne Matje en Louiza weer vereenigd zoude worden. Myn Harry, zeide hy eindelyk, nooit wil Ik dien dierbaaren naam verwisfelen voor eenigen tytel of recht hoe zeer ook uwer waardig, wy hebben evenwel nog twee dierbaare fchatten op de aarde, zoo wy ze maar weeten uittevinden ; te'weeten uw nigt de Gravin van Maitland , en de broeder van myne Louiza de Marquis d'Aubigny. Laaten wy ons best doen om ze optezoeken , myn zoon. Naast myne Louize zyn zy de beminnelykfte van alle levende fchepzelen. Zy vloeijen over in alle menfehelyke cn goddelyke aandoening , en zullen oi.s ontfangen met de tederfte en liefhebbendfte harten. kort  De ZOT va» AANZIEN. 305 Kort daar aan, reisden zy naar Frankryk en, na een een toürtjo van korte doch ver. maakelyke dagreizen, kwamen zy te Parys, daar Mr. Clinton zyn aanzienlyk gevolg be« ftelde in zyn oude Logement, hynam voorts flegts twee Lyfknegten met zig , en begaf zig benevens zynen Harry in hunnePostehais naar het paleis van den Marquis. De fchel getrokken en dö poort geopend zynde, kwam flegts een knegt te voorfchyn. Mr. Clinton merkte dat in het voorhuis alles donker was , en dit gaf oogenblikkelyk een geweldige ongerustheid aan zyn fchielyk aandoenlyk geftel.- Hy fteeg evenwel af, en met zynen Hari" vy binnen tredende, vroeg hy, waar is uw meester, waar is myn broeder de Marquis? God zegene ons , zeide de knaap , zyt gy myn meesters broeder ? Ik heb hem dikwils van uw Lordfchap hooren fpreeken, fchoon ik nooit zoo gelukkig was van voor deezen uw aangezigt te zien. Ho! riep hy , en trok aan eene andere fchel, koom alle hier! be« wys uw eerbied aan den broeder van uwen V. Deel. V Heer,  3©fS Dï ZOT vas AANZIEN. Heer, bewys uwen eerbied aan den tegen* woordigen meefter en heer van ons huis! Aanftonds was het geheele paleis in opfchuddinge, de venfters werden opengedaan, en elk fcheen vleugeis gekregen te hebben o;n hunne gedienstigheid ie verlevendigen. Mr. Clinton zag elke dienstbode fterk. aan, hy tragte eenige trekken van oude kennis onder hen te ontdekken, dan alle aangezigten waren hem vreemd. Ik bidde u, zeg my myne vrienden , zeide hy, waar is uw meester , waar en hoe vaart hy en zyne Egtgenoote ? zyn zy nog in goede gezondheid ? beeft hy eenige kinderen by haar ? Met uw believen , Mynheer , zeide een oudagtig man , myn meesters eerfte vrouw ftierf in de kraam, en haar kindje ftierf met haar. Dan, hy is zedert weer getrouwd met eene der beminnelykfte vrouwen van de waereld. Hy is een jaar geleden op een ambasfade naar Afrtca gegaan ,- zyne vrouw wilde hem niet verlaten ; wy hebben onlangs var. hen  Di ZOT van AANZIEN. 307 ben gehoord ; zy zyn beide gezond ; en wy wagten, dat zy in minder dan een maand behouden te huis zullen weezen; waarlyk al ons bidden is, dat zy gelukkig en fpoedig terug keeren. Wat, zeide Mr. Clinton , zyn dan geen myner oude vrienden, geene onzer oude dienst. boden meer hier? Met believen van u Mynheer, is 'er nog een overgebleven giacomo de grvshaarige huishouder, dan fchoon by nog in goede gezondheid is , is hy egter niet meer dan halflevend. Ik bidde u gaa heenen zeg hem dat een zyner oude yrienden hier is , die blyde zoude weezen hem te zien , maar doe uw dingen niet te fchielyk , en wees vooral teder en omzigtig met hem als gy hem by my brengt. De oude Giacomo was in een gekromd, gerimpeld, bleek, verlamd, en zoo zwak als hy was, toen hy in een gemakkelyke armfloel gezonken zat, fcheen hy doch leven en nieuwe kragten te verkrygen toen zy hem voortbragten. Breng my by hem , breng my by hem , riep hy ; myn oogen zyn wonderlyk V a dof  3o!5 De ZOT van AANZIEN; dof ; Breng my digter by hem , op dat IK h'et weeten mag of het waarlyk myn meester is. Breng my maar eens om te weeteri dat het zyn zoet vergeevénd gelaat is eri laat my dan fterven met al myne zonden op tey, want. dan heb ik geene zorgen meer. Mr. Clinton nam hem zeer vriendelyk by de hand, myn goede vriend Giacomo, zeide hy , wy worden beide oud gelyk ik vinde, ik ben evenwe! blyde van u nog eens op dé aar* de te zien. O, riep de oude man, wat is die ftem een welbekende en zoet luidende ftem ; gy zyt het dan , gy zyt het zelfsTnyn meester ! Helaas, door alle de verliezen die gy onlangs geleden hebt heb ik zinkingen op myn oogen gekregen , en nooithad ik gedagt u weer te zien voor dat ik beneden kwam. Hier begon Giacomo luidkeels te fnikken, en haalde zyne medeknegtcri de traanen uijt de oogen ; fchoon zy nooit deelgenooten der voorafgaande droeffenisfen geweest waren , dan in zoo verre .zy dezelve vernomen had. den door hunne ooren, van welke zy nu er-  De ZOÏ van AANZIEN. 30» verzameld en naar hunne harten te huis ge. zonden werden. Mylord , zeide Giacomo ten laatften , ik ben de eenige niet die u van uwe oude dienstknegten over gebleven is. Uw Gerard ook, die, (gezegend zyn zyne handen) eens , myn hals en voeten gebonden heeft, Gerard zal ook voor den dag komen en is kort by de . hand. Uwe wonderlyke goedheid heeft hem op eenmaal tot een geheele heer gemaakt , en hy is nu in zeer goede omftandigheden met eene vrouw en drie kinderen. Honderd cn honderd maaien hebben wy uwe gedagtenis met onze traanen afgewasfehen. En waarlyk my dunkt gy Mynheer moefc niet te haastig om hem zenden , hy zou anders plotzeling fterven, of zinneloos worden als hy u zag. Onderwyl, was een der Lackeijen zoo gedienftig geweest om heen te gaan en Gerard te verwittigen van de aankomst van zynen weldoender. Hy kwam hygende , en vloog' voorwaard* , ais het ware om zig aan de V 3 vo$«  3io De ZOT VA» AANZIEN, voeten van zynen heer te werpen ; dan hy hield haastig op , trad eenige flappen agter uit, hy fcherpte zyn gezigt, als het ware, op het gelaat van Mr Clinton , hy breide zyne handen uit, en riep : Gy leeft dan , Mynheer , gy leeft nog, myn lieffle meester! gy overleeft alle onze dooden en lydens, en het gewigt van tien bergen was niet in ftaat u te verbryzelen O, die tyden, die tyden, myn meester, nooit te herhaalen .' Zullen 'er ook zulke dagen in den Hemel zyn , als wy beleefden, wat denkt gy ? Zullen daar zulke engelen weezen als wy op aarde eens mede verkeerden ? Hier floeg hy zyne handen te zamen , en zette een zoo bitter en luiden klaagftem op, als genoegzaam was om het hart van elk die 'er tegenwoordig was te fplyten, ja om de graven te fplyten der perfoonen die hy beklaagde. Zoo dra als Mr. Clinton en zyne twee oude .vrienden voor dien avond gefcheiden waren; zei-  Di ZOT van AANZIEN. 311 zeide Harry, zeg my eens myn lieve Heer» zyn 'er verfchillende foorten van droeffenisfen of is het alleen dat de droefheid ons op verfchillende wyzen aandoet? Toen ik over mynen waarden Vader, myne moeder en broeder weende, was myne droefheid benaauwend'en fmertelyk, zonder eenig foort van verzagtend gevoel die myne ellende kon opwegen. Dan deezen avond was het met my geheel anders; toen ik my bedroefde in de droefheid uwer oude en getrouwe dienstboden, voelde ik dat myn hart brak, dan ik had 'er vermaak in dat het brak, ik vond daar in myn geluk, dat ik zoo bedroefd was; en ik zou een terugkeering van deeze zelfde zoete aandoeningen wenfehen konnen. Dereden is deeze, myn lief: Als gy over uwe onders treurt, dan beklaagt gy u zelve in uwe byzondere en perfoonlyke verliezen. Uwe droefheid was billyk, zy was natuurlyk, zy was loffelyk; dan zy was egter bepaald , zy voelde maar weinig van de beweging die door de droefheid van anderen opgewekt wordt , en de benaauwdheid was geV 4 - voe-  412 De ZOT va» AANZIEN, voeliger wyl zy naauw bepaald was aan uwen eigen boezem en uwe cigece belangens. Dan, in de droeffenisfen myner oude en my liefhebbende dienstknegten, deezen avond, werd gy geheel uitgebreid; gy gingt buiten , gy gingt als geheel uit u zeiven, Gy voelde, zonder nadere overweging, hoe verinakelyk bet is met uwen God voort te gaan, in zyne gezellige, edelmoedige, edele en goddelyke aandoeningen. En gy voelde op eene aangenaame wyze, myn Harry, dat zulk een klaaghuis voor uwe ziel vermaakelyker is, dan all« de feest - maaien die vleesch en zinnelyk gevoel voor u openen konnen. En nu myn kind, wil ik ten laatften, en eens vooral, de zeer verfchrikkelyke en veragtelyke natuur van het zelfs in uwe ziel open leggen. Het zelfs fehynt in onze oogen als het geheele van ons beftaan , als het alles waar in wy belang hebben of waar tpe wy betrokken zyn. Het is een narcissus ingenomen met en verliefd op zig zelve. Het begeert, hoi  De ZOT van AANZIEN. 313 het trekt, het fleept, de liefde, gedienftigheid en den eerbied van het geheele menschdora als zyn recht naar z'g. Dan , verkrygt bet de zelve, myn Harry? o Nooit, nooit. Het zelfs was nooit bemind, nooit geëerd of geagt in de oogen van eenig fchepzel; en de karakters van den Patriot , den Held, den Vriend, en den Minnaar, zyn alleen in zoo verre beminnelyk, zoo ver eerwaardig, als zy pnderfteld worden buiten de paaien van he,t zelfs te gaan. Terwyl Mr. Clinton zig voorfte.'de de terugkomst van den Marquis af te wagten, befleedde hy dien tusfehentyd in poogingen ©m zynen lieveling te vermaaken en den ne» yel van zwaarmoedigheid te verdryven die hem by aanhoudendheid bedekte. Ten dien einde reisden zy te zamen naar , Verfailles , en naar eenige andere aangenaame plaatzen in de nabuurfchap van Parys , daar onze Held byzonder gekweld werd door zyne onwillige aantrekkelykheid omtrent alle oogen die hem zagen. V 5 Qp  3aff De ZOT vav AANZIEN. Op zekeren avond, in her. fpel zynde, zonder het gezelfchap van zynen oom, werd hy by het uitgaan van het zelve in het gedrang een Koets gewaar , die hy voor de zyne aanzag, hy flapte daar in , en reed weg. Op dien tyd wagte Mr. Clinton hem met het avondmaal , en begon ongerust te worden, toen de klok twaalf uuren floeg. Ten laatften kwamen koets en knegts terug met berigt dat zy hem meer dan een uur voor den Schouwburg hadden ftaan wagten , na het eindigen van het fpel, en dat zy zedert vrugteloos naar hem vernomen hadden. Schoon Mr. Clinton natuurlyk van eenen onbevreesden aart was, en nog al geruster door zyn vertrouwen in de voorzienigheid, vond hy zig doch by dit berigt op eene zeer ongeruste wyze aangedaan. Hy ging derhalven in zyn Cabinet en beval daar, op zyne knien zynen Harry op de nadrukkelykfte wyze aan de befcherminge van zynen God. Ten laatften floeg de klok drie , fchielyk daajr  Ce ZOT van AANZIEN. 315 daar na werd de fche! uit hec voorhof ge» hoord , en Harry met een page in kostbaar livrey, vloog als een blixém de trappen op en wierp zig in den boezem van zynen patroon. Myn Vader, myn Vader! riep hy, wat ben ik droevig, ongerust voor u geweest. Ik weet welk eene liefde gy uwen onwaardigen Harry toedraagt. Maar in waarheid ik kon het niet helpen. Ik kon voor dit oogenblik niet by u komen Mynheer. Ik ben een gevangene geweest, en hier is myn waardige verlosfer. Zoo haast zy een weinig bedaard waren , ging Harry voort om aan de nieuwsgierigheid van zynen oom te voldoen. Toen ik uit den Schouwburg kwam , herkaauwde ik zekere plaatze in een der Treurfpelen van Racine, ik vond een rytuig op dezelfde plaatze daar ik het myne gelaten had, 'ik flapte daar volgedagten in, ik werd fchielyk afgezet, liep in alleryl het voorhof door , vloog de trappen op om u te groeten. Maar denk.  $16 Ds ZOT van AANZIEN. denk hoe ik verwonderd ftond, wanneer ik fchielyk het pragtigfte vertrek gewaar werd, dat mogeiyk in het geheelai te vinden is. Geheel verwonderd, fprcng ik terug, en ftond op myn vertrek toen ik een Dame zag die my volgde en naderde. Hebt gy, myn heer, zeide zy, eenige bevelen voor iemand in dit huis? Duizend excufen, Me¬ vrouw , ik begin myne mistasting te bemerken ! Ik dagt waarlyk dat ik aan myn eigen verblyf afgezet werd. Daar is niet veel misdaan . mynheer, dan nu ik u op nieuws bezie t begin ik te denken dat gy my voor uwe indringing iers fchuldig zyt, ten minften dit dat gy my een uur lang met uw gezelfchap ver- eert Mevrouw, gy moet my verfcboo- nen , myn voogd zou mynent wege doodlyk ongerust zyn. Een vyg voor uwen voogd, riep zy, gy zyt nu myn gevangene, en niemand minder dan myn vriend Louis, met zy. leger agter zig, zal in ftaat zyn uuit myne handen te rukken. Dit gezegd hebbende, trok 2y de fchel, ontniddeJyk opende zig een dubbele deur en toon-  De ZOT vah AANZIEN. 31? de ons een ander verblyf, daar een avondmaal, te zamengcfteld uit alle lekkernyen van het faizoen, als door toverkonst was opgedischt. Zy nam my by de hand, en my met veel bevalligheid geplaatst hebbende , zette zy zig Vlak over my. Een groot aantal dienstboden verdween, op het oogenblik, en lieten een zilveren ftomme knegt agter zig. Mynheer, zeide zy, wy wagten geen ver» der gezelfchap , gy alleen werd gewagt, gy alleen werd verlangd, alle anderen verhinderd. In 't kort ik heb u dikwyls gezien in de openbaare wandelplaatzen en fchouwburgen. Gy hebt meer gedaan dan myne verbeelding té kittelen, gy hebt myn hart getroffen. Ik heb onderzoek gedaan naar alles wat u aanging. Ik weet uw rang, tytel en goederen. Ik heb van de u bewuste list deezen nacht gebruik gemaakt om u in myn kooi te lokken , en fchoon 'er weinige vrouwen van gelyke rykdom en waardigheid in Europa zyn, denk ik doch my zelve niet zeer te vernederen door my aan een zoete jongen , die ik zoo  Si8 De ZOT vak AANZIEN. zoo vuurig lief hebbe , te verbinden. Maar kom , ons avondwaal wordt koud. Ik zag haar fterk aan, met de uiterfte verwondering Zy was indedaad de volmaakfte fchoonheid die ik immer zag. En ik werd inwendig gevleid en op zekere wyze met haar ingenomen door haar paitydigheid in myn voordeel. Na het eeten, en eenig wuft en nietsbetekenend geklap, trok zy haar ftoel digter by my. Wat, zeg gy , Mylord, zeide zy, met zeer veel vriendelykheid, moetik leven, of fterven ? Ach, Mevrouw, zeide ik, de liefde is al* een klein vogeltje, als gy het in een kouwtje zet, zal het zig zelven tegen zyne gevangenis aan ftukken ftooten. Niet dat ik uwe laatfte bedreigingen myner gevangenis vree. Ze; want, waarlyk ik begin reeds vrywillig uw gevangene te worden ; en de tyd zou my, mogelvk, aan uwe byzondere gewoontens wennen. Wei-  Di ZOT van AANZIEN. 319 Welke gewoontens , bidde ik u ? Wel Mevrouw , de Dames, in myn land, gebruiken geen bhnketfsl, behalven het rood der natuurlyke fchaamte en het wit der kuisheid. Liefde is ook in Engeland, een foort van oorlog, tusfchen de Sexen , juist zodanig eene als eens tusfchen de Parthen en Oud Romen plaatze had ; onze Dame» overwinnen al vlugtende , en onze heeren worden neergeveld terwyl zy vervol gen. Perfoonen van zekeren rang , Mynheer t zeide zy, zyn ontflagen van de verpligting om zig in wisjewasjes aan de mode te binden , zoo gy eg-ter uw best wilt doen om h naar de gewoontens van Myn land te fchikken zal ik ook van myne zyde tragten my met de uwe te vereenigen. Terwyl zy dit zeide , zag zy my zeer teder aan, en trok haar ftoel nog nader ; wanneer ik , zonder dat ik 'er eenig erg in had , de myne wat verder affchoof. Ontrust u niet , Mynheer, zeide zy, Dames  jaor De ZOT vam AA'NZIEN. mes van mynen rang weeten altoos wel waai zy q (houden moeten. Zeker Mevrouw , zeide ik ; maar ïnogelyk zoudt gy niet zoo gelukkig flagen met my te leeren, waar men Ophouden moet. Koelhirtige jongen! riep zy, (met veronl, Waardiging opryzende en bloozende ) uw bed legt ginder, ioop daar heen , zoo gy daar zin in hebt , en peins tot aan den morgenftond over het gevaar van eene princes te veragten en te beledigen , en die gezegd hebbende , vertrok zy zeer fier uit het vertrek en lbot my daar binnen. Een uur lang rond wandelende,, overwoog ik wat ik te vreezen had van deeze buitengemeene vrouw, iutusfehen hoorde ik een groot gewoel in en omtrent het paleis; dan in het volgende uur was alles weer gerust en ftih . Toen begon ik te overleggen om myne vlugt te onderneemen. Dan wederom oordeelde ik het beneden my op die daad betrapt te worden;  Di ZOT van AANZIEN. 321 den; en dus befloot ik tot 's morgens te wag-. ten en dan by lichten dag my door haare wagten een doortogt te baanen. In dien tusfchentyd verbeeldde ik my, dat een plank van het befchot, zig begon te beweegen, fchielyk daar na werd dezelve weggenomen, en myn jonge vriend die daar is, kwam de kamer in op zyne toonen. Hy wenkte my dat ik[zwygen moest, nam my by de hand, en leide my door het gat waar door hy ingekomen was. Toen klommen wy langs eenige naauwe trappen naar benaden, wy tastten langs een donkere gang, hy ontgrendelde zeer omzigtig een deur die in een tuin openging, en met my dwars over lleekende ontgrendelde hy een tweede deur die op de ftraat uitkwam, en met veel blydfchap ontkwamen wy door de zelve. Kort daar na ontmoetten wy eenigen van de wagt, die langs de ftraaten patrouilleerden, ik ftak hen eenig geld in de hand, verzogt V. Djïju.. X hun  322 De ZOT van AANZIEN. hun geleide en werd door hun te huis ge. ■ bragt:. Myne heeren, zeide Perée, (want dat was des pages naam,) het zou ten uitenten geviarlyk voor u weezen nog eenen dag en zelfs» tot morgen ogtend in Parys te blyvcn. De Princes is de gehcimfte boezemvriendin van Madame de Maintcnon, en door haar kan zy met pjen Koning doen wat zy wil. Geduurende, myn verblyf by haar, is zy twee minnaars agter een moede geworden; maar zy hebben het niet na verteld en geen flerveling weet wat van hun geworden is. Mr. Clinten was volftrekt van Perées gedagten. Hy zond aanftonds om zyn volk. Alles was in wanorde , aan 't pakten en verzenden , en tegen het aanbrecken van den dag, vertrokken zy op den weg naar Zwit. zerland; dog hun kours op nieuws veranderende , by eiken morgen, verfcheide fageji agter een, kwamen zy te Calais, na een lange omweg van byiia vyf weken rei- Mr.  De ZOT va» AANZIEN, 323 Mr. Clinton fteeg af aan zyn oude herI berg, en na den eeten kwam de hospes bin« | nen om hem zyn compliment te maaken. Hebt gy eenig nieuws Huisheer ? Niets, tegenwoordig Mylord, alles is weer ftil. Maar hier is een verfchrikkcl; ke opfchudding geweest omtrent drie weeken geleden. Een party Koninglyke Lylwagten kwamen hier een jong Engelsman opzoeken, die met een Dame van den eersten rang uit Parys Weggelopen was. Voor ~ yn part vervolgde hy , terwyl hy Harry ftyf in het aanzigt zag , ik vrees dat uwe mooijc jongens , nafuwlyk ééne enkele lieve meid onder ons volk zullen laaten. Harry leek regt onbevreesd voor uit , geheel onkundig van de list die 'er onderfchool ter ontdekkinge van de Sexe der twee jonge knaapen; maar de arme kleine Perée werd zoo bleek als het tafelkleed. My heugt, vervolgde de praatagtige hospes , dat 'er net nog eens zulk een historie gebeurd is, toen ik nog een jonge en knegt in dit huis was'. Hier kwam een jong EnX 2 gels-  324 De ZOT van AANZIEN. gelschtian, met zulk een zoete knaap als die daar voor my zit ; en hy bragt een| Engel van een fchepzel ,v over wier gelyke myne oogen nooit opengegaan zyn , nog open gaan zullen zoo lang tot zy in den dood gefloten zyn. Agter hem kwam een van onze groote Hertogen met, een party* Soidaaten, en wy vreesden dat 'er afgrysfelyke dingen gebeuren zouden ; zy vonden het te zamen, dog hoe weet ik niet ; en Milord A ïglois fleepte zyn prys in Zegepraal mede ! Mr. Clinton boog zyn hoofd en liet een ftille traan vallen, maar hy hield geen verder gelprek met onzen Huisheer over dat onderwerp. Dien avond kwam 'er een Lugtige voor de wind , zy gingen aan boord , en waren voor den morgenftond , veilig in de haven van Douvres geankerd. Zy omhelsden elkander onderling - en Har. ry zyn geliefden verlosfer aan zyn boezem drukkende , zeide , wy zyn nu op Engelfchen grond , welkom in myne armen, myn lieve Perée,  De ZOT vam AANZIEN. 315 I Perée, niet langer myn page of knegt , i maar myn vriend en broeder ! Gy kond 1 niet begrypen welk een fmert uwe goedheid 1 my dus verre gekost heeft, dan, daar moet I hier van niet meer zyn ,• gy zult nu 1 voortaan gediend en opgepast worden zoo I goed als ik , ja ik ben zelfs gereed 11 te I dienen met ai myne vermogens en dc uiti gebreidheid myner bezittingen. Ach Mylord, riep de beminnelyke Perée, nagtI jes nederftrjkendeaan de voetenvan zynmeester, Jzoo gy my het vermaak beneemt van u te I dienen , dan berooft gy my van al het verImaak dat de waereld my geeven kan. Zoo I gy het genoegen wist) dat ik ondervinde Iin altoos by u te zyn, in uwe gedagtcn en I beweegingen gade te flaan . in u in de I oogen te zien en daar uwe begeerten te lleezen eer dezelve zig uiten, dan zoudt gy I niet over uw hart verkrygen konnen my van zulk eene'Zaligheid te berooven. Wel dan zeide Harry hem met veel vriendclykheid in zyn armen van den grond ligtende , onze !*(verdere twist zal dan zyn , wie van ons den X 3 an>  325 De ZOT va» AANZIEN. anderen met de meeste liefde en zorgvuldigheid zal dienen. Na den ceten , werd de avond kalm sJ fchoon, Harry nam zyne .Peréc, langs deni oever welke zig onder de verba-.ende MM pen van Douvres uitftmkt. Zy waren nieti ver gegaan; ais zy buiten het gezi;;t van men* fchen zynde , binnen den draai van eene kreek, een man zagen naderen, die op hen aan kwam, een piftool uithaalde , zig tot Harry rigte, en hem belastte zyn beuis neder te leggen. Onze held telde zyn beurs juist niei. veel, dan zig verontwaardigd reke. nendedathy door een enkel man aange-zailea werd , taste naar zyn degen. Dj fchelm leide hier op zyn piitool aan, en de getrouwe Perée, bemerkende dat hy toefchieten zou. de , vloog tusfchen zynen meester en het gevaar in , en ontfing den kogel in zyn eige beminnelyke borst. Harry zag zyn lieveling vallen , en in woede den rcover aanvliegende , ftak hy-i hem driemaal door het lyf en boorde hem op  De ZOT avn AANZIEN» 327 op den gror.d. Toen, even fcbielyk terug keerence . * ierp hy zig zeJve by zyn ftervende Peréi reder en deszelfs kwynend hoofd zagtjes opligtende leide hy het met vee! minzaamheid op zyn fchoot. Gy zyt gewond , myn vriend , gevaarlyk gewond gelyk ik vreeze , zeide Harry. Ja, Mynheer , ik ben juist naar mynen wensen gewond , ik zon mynen tegenwoordigen geZegenden dood niet willen ruilen voor het langste en gelukkigfte leeven dat de waereld kan geeven — Dan het is tyd, my te ontmaskeren, en u een geheim te ontdekken , het welk niets dan de dood my ontwringen kon. i« ben niet het geen ik fchyn , myn allerliefste meester. —— Ik ben een dwaas en goedhartig meisje , dar op het eerste gezigt een tedere drift voor u opvatte Myn naam is Ma¬ ria de Lanfanne ; — Ik ben een nigt van dat flegte vrouwsperfoon 't geen gy zoo billyk veragt hebt. Dog wat kon ik my door deeze vermomming voorft.Hcn ? Voor eerst uwe verlosfing , Mynheer, di X 4. »  3*8 De ZOT van AANZIEN. ik ook uitgevoerd hebbe Maar kon ik ooit verder op de eer van uwe band hoopen? Ver van daar, ver van .daar. Ik voeide myne eigen onwaarde, ik kon niet denken dat gy aan eenig minder fcbepzei dan een Engel gehuwd kondt worden. — Maar u te zien , u te hooren, te dienen, aan te raatoen , by u te weezen, zonder belemmering „ te mogen in het aan. gezigt zien , en zoo het mogelyk ware , uwe oplettendheid door myn geringe gedienstigheden te winnen, dit was myn geluk , alles wat ik van den hemel op deeze aarde wenschte. — Ik heb dat gehad. Ik heb my daar in verblyd ; _ en ik behoor te vreden te fterven. Maar, helaas van u tc fcheiden, dit is de ftnert' aHer fmerten O zoo deeze dag iets waar- a>g is , door de opoffering van myn eigen leeven, ter behoudenis van mynen beminden, laat dan myn kuifche aarde vriendelyk in de tombe uwer voorouderen rusten , op dat als de tyd zal komen ! nryn ftof mooge leggen by uwe dier. baare overblyfzeien „ m daar in vre. de  Dï ZOT van AANZIEN. 32» de rusten ■ naast u , —_ tot wy te zamen zullen voortryzen —— van verderffelykheid tot heerlykheid en pnfterffelykheid, Onder deeze afgebroken gezegden en mocijelyke ademhaalingen , kon Lord Meerland, niets antwoorden. Hy werd verflikt door zyne droefheid. Dan, zyne fpraakelooze lippen op de verwelkende lippen van zyne Maria leggende , diong hy haaren laatsten adem in zynen ontroerden boezem , terwyl dc Engelen haaren geest overvoerden in de gewesten van zuiverheid van liefde en een onwankelbaar geloof. Zyn Lordfchap , toen flerkte raspende uit verdrukking, en kloekmoedigheid uit wanhoop , drukte zyn lippen op de bleeke en ongevoelige lippen zyner getrouwe minnaaresfe , en riep. Ja , myne Maria, uw flof zal met het myne vereGnigd worden, en ik voel dat onze zielen ook haast vereenigd zullen zyn. • ■ ■ Hy vatte haar in X s zyne  S30 Dé ZOT fAN aanzien. zyne armen , drukte haar aan zynen boezem s droeg baar naar de Stad, terwyl hy langs d^n echeelen weg, dc twee fonteinen zyner liefde over haar uitftome. Toen hy de herberg bereikte en by zy» oom kwam , zeide hy, Mynheer, hier doe ik u het gefchcnk-van eene kleine waardige last, een last die op myn ziel veel zwaarder drukt dan op myne armen. Hy verhaaldenu aan Mr. Clinton alles wat 'er gebeurd was ; Mr. Clinton zugtte geweldig, ftortte een traan en riep, Ach myn Harry! ik wensch» te om 's Hemels wil dat uwe Maria nog leefde, zy maakte tiw Aagje Jasfemyn geheel tot niets. R Lord Meerland belastte een koets voor hem zelve en het Lyk van zyn beminde. Zy werd in een kist gelegd , die men best in dien korten tyd oploopen koude ; en niettegenftaande al de vertoogen en ernilige verzoeken van zyn lieve Oom, toonde hy zig nu voor de eerstemaal een belhamel tegen, deszelfs^begeerten, by wilde niet van zyne : Ma-  De ZOT va* AANZIEN, 331 Maria gcfcheiden worden tot zy Londen bff. reikt hadden ; daar hy het laatste bewys- van zynen eerbied voor haare overblyfzelen op de kostbaarste wyze uitvoerde. Nu oordeelde Lord Meerland dat het niet alleen zyn pügt was , m*** dathet ook bellendig zyn byzonder genoegen zou weezen, zyne Maria voor altoos te bewéenen en te beklagen. Dan hartstogten zyn zelden duurzaam, en de tyd, fchoon zy dezelve niet geheel en al uitwischt , neemt dog. dagelyks eer, onmerkbaar gedeelte van derzelver dieprle in> vloed weg. Tn dien tyd, ontrln- Mr. Clinton eer. brief, met eene Franfche maale ,. in antwoord op eene die hy voor zynen Schoonbroeder te Pa. rys gelaten had; en deeze brief berigte hem onder han tekening van den Marquis , dat hy van zyne Ambasfade aan het hof van Ma» rocco was terug gekeerd, en dat hy en zyne Dame binnen kort in Engeland zouden.weezen. En onder aan vond hy met een andere hand gefchreven , en 300 het u aangenaam zyn kan,  33* De ZOT vak AANZIEN, kan, zal hy verzeld wordendoor uwe eens be. minde. Fashj- Algoed. Wy hebben ze gevonden, myn Harry, riep hy, wy hebben ze gevonden, onze lang en vergezogte vrienden ; de twee fchattcn die onze God genadig-lyk opgelegd heeft ter vemoostinge van ons arme fchepzelen, die behalven hun aües verboren hebben. In de volgende veertien dagen, wanneer onze held met een enkele knegt, in de Fleet ftreet ftond over de Devil Favern , naderde hem een perfoon in eene zeer pragtige kleeding, die hem by de hand DjUn, cn vroeg hoe vaart gy Mr. Fenton ? VVel Myn' heer, in dank u, Lord Bodem zoo'als ik vermoede ! De zelfde, Mynheer cn ik bidde u hoe vaarcn de waardige Heer en Mevrouw Mansfield , gelyk ook uwe be. minnelyke Zuster, de Lady Louiza? Rcdelyk Mynheer. Maar hoe zoo in het zwart ? Ik hoop de heer Fenton is nog in het land der levenden. ja , Mynheer $ dan zwart is een goedkoopej dragt, het is eea  DE ZOT va» AANZIEN, 333 een ftukje van zuinigheid als 'et kwanswys aüe twaalf maanden een nigt van ons fterft. — Wel laat dat zyn zoo als het wil, ik. ben 'er op gezet dat gy met my hier over ftapt om een Vies wyn met my te drinken. Uw Lordfchap moet my verfchoonen. Ik gaa juist verneemen naar eenige vrienden die ik uit Frankryk wagt. O , ik wil thans Biet te loorgefteld zyn, Mr. Fenton; ik moet onze oude kennis vernieuwen. Lord Meerland kon naauwlyks over zyn hait krygen om het verzoek van eenen ou-> den erkenden] vyand te weigeren , veel min kon hy 'er aan denken van een noodigingte verwerpen die hem onder fchyn van de vuurigste vrindfehap gedaan was. Toen Lord Bodem zyn ouden vyand, ( gelyk hy hem onderftelde te weezen ), geplaatst had, midden in veertien of vyftien bokken en bloeden, zou Lord Meerland gaarne vertrokken weezen; dan hy verwierp den inval op dat het niet fchynen zoude dat hy bang was. . Hee-  334 DeZOT van AANZIEN. Heeren, riep Lord Bodem, veroorlof my a een vreemd verfchynzel aan te bieden , myn vriend daar ginder is een Christen ! Een Christen, riep de eene; Een Christen riep een ander? Ja, zeide Lord Bodem een Christen van den regten druk, hy volgt het voor. beeld van zynen meester naar de letter. Als gy hem aan de eene wang ftaat, zal hy u de andere aanbieden , en gy kunt hem geen meer plaizier doen dan met hem te, fchoppen , te ftooten,te fpuuwen. Ik bidde u', Mynheer, zyt gy waaariyk een Christen? vroeg een van het gezelfchap. Ik hoop zoo, zeide Harry. En mag ik u vry in uw tronie fpuwen zonder vreeze van daar voorfatisfactiete moeten geevefi? Mynheer, zeide Lord Meerland , mogelyk ja zoo gy het in een haastige drift deed, maar Ik zei. de he: u wel , Heeren: Ik zeide het u wel, riep Lord Bodem. Ik heb zelfs het Christendom van deezen mynen vriend eens op den toets getierd. Ik heb hem tot het wit en de dtipe van alle gezelfchappen gemankt. Ik heb hem met den naam van de Z O T gedood- verwd.  De ZOT van AANZIEN. 35? terwd. Ik heb dat op zyn rug gefpjld 'in het N midden van de Leve's in de tegenwoordigheid van den Koning zeiven. En evenwel heeft hy nooit het geringde blyk van gevoeligheid gegeven. By voorbeeld nu ; en dit zeggen, de , fpuuwde hy hem vlak in het aangezigt. Terwyl Lord Meerland zeer bedaard zyn zakdoek uithaalde om zig zelve afteveegen , naderde een tweede van de bende en volgde Lord Bodem's voorbeeld. Dit was voor al zyn Lordfchaps geduld te veel om te verdragen. Hy fprong van zynen ftoel op, en betaalde de belediging met een flag die den fchabbejak cp den grond velde. Die D riep een van het gezelfchap, ik vrees Bodem dat gy ons in een ver. fcerd cevegt geileept hebt. Gy hebt zekeriyk den regten man niet voor gehad. Bat had hy in waarheid niet, zeide Lord Meerland zeer bedaard. Hy roemt my Fenton , dan myn naam is geen Fenton maar Hendrik Graat van Meerland ; en elk uwer zal naar  33ö De ZOT va» AANZIEN. naar verdienden geftreng geftraft worden voor uwe belediging aan een pair van het Ryk. Het geheele complot was oogenblikkelyk door fchrik en verwondering getroffen. Zy hieven hunne handen om hoog of vielen in eene fmeekende houding op hunne knien neder. Dan Lord Meerland zeide op een vas. ten en ontrustenden toon, ik wensch uwe her. vorming, heeren, en die zal ik tragten uittewerken, op zulk eene wyze als u, in vervolg van tyd, van de herhaaling van foortgelyke beledigingen aandebefchaafdheiden den Godsdienst zalaffchrikken; met dit zeggen ftond hy oP, en nam deeze bloode fchurken een voor een by de neus , hy leide zc buiten de kamer en fchopteze alle beurt om beurt de trappen af terwyl 'er hun knegts-, de oppasfer e. z. v' by Honden, en uitriepen, een fchop voor al! Ie godlooze lasteraars, en canailje kinderen van i?^/die het hm hebben het Christendom te befpotten. De volgende morgen wandelde Lord Meerland  De ZOT van AANZIEN. '33? land langs Chaapfide, hy zag een groote menigte by een vergaderd om een koets die on" gelukkig omgevallen was; en terwyl zommige daar by gevoelloos Honden te kyken en to gaapen , belachten anderen de. droevige omftandigheden der luiden in de koets. Dan, dit gezigt had een geheel andere uitwerking op hem. Hy brak door de menigte henen met eene onweerftaaribaare onbezuisdheid, en zig met geweld een weg naar de koets baanende, vond hy daar in een dame, met twee vrouwelyke oppasters, en een zwarte jonge , welke alle vreemdelingen fcheenen te zyn. Deeze omftandigheid wekte zyn aandagt nog veel fterker ten hunnen behoeve. Hy redde ze fchielyk uit hun eigen koets , en liet het graauw, 't welk , als een kudde fchaapen, maar een voorganger nodig heeft om te volgen , bezig om met de knegts alles weer in order te ftellen , en hunne pakkagie; in een huurkoets overtebrengen; hy leide de dame, haare vrouwen, en de zwarte jongen, V. Deel. ¥ in  338 De ZOT vak AANZIEN. in eene nabuurige herberg om zoo lang te wagten tot zyn eigen koets om welke hy gezonden had, haar kwam afhaalen. In den tusfchen tyd , dat hy zig bezig hield , in dc dame tot wat eeten en het gebruiken van een glas wyn te vergen, zag hy by toeval eens om, en merkte dat de zwar. te joDgen, Heels wyze den hoed kuste, en de handfchoenen aan zyn hart drukte, die hy op dc tafel gelegd had. Welk eene donkerheid of wanfchapenhcid iemands gelaat of perfoon ook hebben', mag, zoo dra de fentimenteele fchoonheid der ziele , door de wolk heenen breekt , wordt i-et lelyke fchoon, en wy beginnen hem te beminnen die een oogcnbiik te vooren het voorwerp onzer veragtinge was. Zoo ook vond Loid Meerland zig fchielyk en o,n» weer 11--. .■•nbaar getroffen door de twee verfehe biyken die d'eze moorfche jongeling vnn zyne genegen leid tot hem gegeeven 1 ad. Zoo  Du ZOT van AANZIEN. 33» 2oo dra zy alle gezeten waren zag zyn Lordfchap den jongen zwart ernftig aan, en zig naar de dame wendende zeide hy : Nu Mevrouw kan ik begrypen hoe redenloos alle foèrten van vooroordeelen zyn, en onderyinde dat tyd en oplettendheid onze denkbeelden geheel kan omwenden , tot het tegendeel van 't geen zy te voeren waren. Eens had ik een afiteer van alle zwarten , dan nu beken ik dat 'er iets zoo beminnelyks in het gelaat van deezen jongeling plaatze heeft, en zyn oogen verfpreiden zulk een luister over de donkerheid van zyn aangezigt als genoegzaam is, om, volgens het zeggen van onzen Shakespear, ons den nacht te doen beminnen , en geen eerbied te bewyzen aan de vrolyke zon. De Moor vertoonde, op dit zeggen, een hemelsch zoeten glimlach , en de blydfchap ftraakle uit zyne oogen en door zyn gekuild gelaat. Dan , wie kondt gy weezen , myn zoete knaap, zeide de Dame, gy die het fchildery, Y 2 het  346 De ZOT va» AANZIEN, het beeld , ja de zaak zelve zyt van iemand die ik vyfendertig jaaren geleden, zoo teder beminde? Wel Mevrouw, zeide onze held gy kondt nog zoo lang' het licht niet gezien hebben. Ach; zeide zy, gy vleijer, ik heb reeds veertig jaaren agter den rug. Dan , bidde ik u Mevrouw, wie was doch zoo gelukkig om uwe kinderlyke genegenheden reeds tot zig te trekken ? Zyn naam was Har- ry Clinton. Wel , Mevrouw, Harry Clinton is myn naam. Harry Clinton. Harry Clinton? riep de dame uit, en fprong van haar ftoel op ; — Ja, Mevrouw, ik ben de zoon van wylen den Graaf van Meerland, en ik ^urf hoopen dat gy de eens zoo betoverende Fanny Algoed waart. . ja. myn lieve Neef, ik ben waarlyk uw Fanny Algoed, ik ben uw Ooms Marquifin d'Aubigny; en ik ben de Flertogin van Bouillon. Harry fprong voor uit, hy vatte haarband, en bragtze aan zyne lippen. Maar, zy ze hem ontrukkende, opende haare armen en drukte hem aan haaren boezem , zy weende over hem gelyk eene moeder over een lang ver- loo- \  De ZOT vak AANZIEN. 431 looren Zoon, terwyl de jonge Moor door de kamer heen en weer liep en huppelde als een mal menseh, hy fprong gelyk een Aufelope , byna tor den zolder toe. Toen zy wat bedaard waren , vatte de Moor «de dame om den hals en kuste haar, roepende , blydfchap, blydfchap, ó myn lieffte Mevrouw , de grootfte aller blydfchappen! Nu wsnde hy zig tot onzen held, hy vatte beide zyne handen , beurtelings drukte hy ze aan zyne lippen, terwyl Lord Meerland zyn voorhoofd kuste, en uitriep myn broeder, myn broeder! Straks werd 'er berigt gedaan dat. de koetzen aan de deur ftonden, terwyl zy zig in haast naar het huis van Mr. Clinton fpoedden, de Hertogin ftemde vrywillig in het verzoek van Lord Meerland om haar derwaards te be« geven.' Tosn zy inkwamen, liep de Hertogin aanftonds naar binnen , vroeg naar Mr. Clinton , en komende daar hy was, riep zy uit als. hy Y 3 na-  342 Di ZÓT van AANZIEN. naderde, en oplïond om' haar te verwelkome^, uw Fanny Algoed myn neef, zy wierp zigzelven in zyne armen, en bleef daar eenige oogenblikken, zy herftelde zig een weinig, zag hem met veel tederheid aan en riep, uw zuster ook, myn broeder, uwe zusterd'A'ub'igny! de gelukkige vrouw van den broeder uwer hemelfche Louiza! toen hem aan haare armen drukkende, borst zy uit in traanen, zy verliet hem weder, om haare aandoeningen te feedraren. Mr. Clinton, zig op eene zeer minzaam'e wyze naast haar geplaatst hebbende, zeide; Gy verhaalt my daar wonderlyke dingen, myne kostclyke zuster: door welk een wonderwerk zyn do* deeze gelukzaligheden veroor. zaakt ? Ik ben , zeide zy, op dit oogenblik nog te fterk aangedaan, laat my een weinig bédaaren, en ik zal u ^het geheel ftuk ontwikkelen. Toen zy eenige weinige minuten gezeteu had,  -De ZOT vak AANZIEN. 343 htrd, in een opgetoogen verwondering, zeide de hertogin, geef my verlof myn heer om myn kleine zwarte medgezel by ü bekend te maaken. Hy is onaangezien zyne kouleur een zoete knaap dat verzekere ik u. Het is een kind van onzen koninglyken vriend den Keizer van Marocco , die zyne opvoeding aan on. zc zorge vertrouwd heeft. Hoe donker hy •er ook moge uitzien, zyn vader, de groote Abenamin, is de blankfte man die ik in Africa zag, en zyne moeder is een der fchoonfte en aartigfte vrouwsperfoonen die ooit een paar levende diamanten voor het licht openden ; dan myn broeder, ik zal hem meer byzonder in uwe vriendfchap aanbevelen door u te melden dat hy een uitnecmend vroom Christen is, fchoon zoo fpeelziek als een Lammetje en zoo lachachtig als een kind. Zy wende zig toen om , nam de kleine A» ocnamin by de hand,' leide hem op en piaatfte hem voor haaren broeder. Wanneer de jon geling fchielyk op zyne kmen nederviel, en naar Mr. Clinton opzag, met oogen die van liefde en eerbiedige hoogagtinge fpraken, en hem om zynen zegen verzogt. y4 De  344 De ZOT vas AANZIEN. De oude Heer vond zig zeiven op eene1 verrasfende wyze aangedaan , en zyn handen omhoog heffende, zeide. „ God zy u gena„ dig, myn kind, by maake uwe ziel zoo glin„ flerend wit als uwe couleur zwart is! dat ,, de zon der geregtigheid met krsgt op u fchyne, en fpoedig alle fchaduwe die om u „ is verfpreide of verlichte.'; De prins omhelsde zyne beenen, kuste zyne knien, en rees op. Het zal u nog heugen, myn waardfle neef, in welke eene drift ik u laatst verlaaten heb.' Mr. fchoon gelaat, aan wien het grootfte gedeelte myner goederen aanbetrouwd was, was doorgegaan met meer dan honderd duizend ponden van myn goed, en wel viermaal meer waarde welke hem door andeten vertrouwd was. Ik fpoorde hem op te Parys, daar hy de Onbefchaamdheid had van my een bezoek te geeven, en dc nog grooter onbefchaamdheid van my uittetarten. pnmiddelyk begon ik een proces tegen hem, en  De ZOT van AANZIEN. 345 cn zond een bode naar Londen om myne papieren en getuigen. By de opening van myn zaak voor het hof, werd ik opgeroepen by den tytel van Gravin van Maitland , anders Francos Al» goed, Op het hooien van dien naam, fprong een edelman op die kort by my was, hy keerde zig om en my naderende, vroeg hy; ik bidde u Mevrouw, zyt gy ook eenigzins verinaagfchapt met zekeren Keer Hendrik Clinton, die eens ondes dien naam in deeze Stad geweest is ? Ja myn heer antwoorde ik, ik ben de naaste bloedverwante die hy op de waereld heeft. Wel Mevrouw , die .Heer is myn': waardfte. Vriend en Broeder, Ik bid u beveel uwe advpcaaten uw proces nog eenige weinige dagen te verfchuiven , tot ik omtrent de natuur en waarde van uwe zaak onderrigt ben. Dit gefchiede by gevolge. Hy wenschte te weeten waar ik logeerde, en in minder dan een uur was zyn'koest aan myn deur. • Behalven u, myn neef, had de marquis het Y 5 be-  346 De ZOT vak AANZIEN, beminnelykst en inneemendfte gelaat en hó>i ding dat ik ooit Kg. Ik overtuigde hemi fchielyk van de billykheid van mynen eisch ; en van de fchelmery van mynen vertrouwden , en maakte hem volkomen meester v'ari het geheele geval. Dan hy hield aan my te : bezoeken , en een groot deel van eiken dag ; by my te blyven , onder voorgeeven van op dee-;e wyze omtrent deeze en geene byzonderheid beter onderrigt te weezen , de overige tyd werd beftecd in ten mynen gevalle hier en daar te folliciteeren. Ten laatften kwam 'er een verhoor; cn na éen kort onderzoek werd de fiaaye fchoongelaat ter betaalinge van myn goed en inde dubbele kosten verweezen. Hy werd aanftonds in bewaaring genomen, en in de gevangenis gezet, tot hy aan het vonnis van de regtbank ten mynen behoeve ten vollen voldaan had. Niet zoo draa was een proces afgedaan , in welke ik de klaager was, of 'er werd een ander aangefponnen , waarin het by de uitkomst bleek dat ik my maar zeer armhartig kon  De ZOf va n AANZIEN. 347 kon verdedigen. De Marquis begon nu voor zig zeive te pieitei, dan met zulk eene zoete befchroomdheid als fcheen hy aan denuitflag van zyn zaak grootelyks te twyffelen ten jrfinltëH daar voor te vreezen. Ik kon een gedeelte van mynen tyd niet weigeren aan eenen ifian, die zyn ^eheelen tyd tin viyt aan my opgeofferd had. Wy lleeten ganfche dagen te zamen. Daii o welke vioeden van traanen heeft die tyd hem .en my gekost, terwyl hy op eene hartroerende wyze my uwe gefchiedenis verhaalde van daar gy afgebroken hebt, tot den' dood van uw« Louiza en uwe lieve wigten. Ik geloof, rnyrt neef, dat, daar droefheid g.fchikt is om droefheid te verzagten, zy aan de andere zyde ook veel vermogen bezit om andere hartftogten te verfterken en te bevestigen. Ik gaf den Marquis, op myntf beurt, myne kleine gefchiedenis , en ftorad ftil op elke tedere kleinigheid myner kinderlyke liefde voor u. Ach, zeide hy, hoe jammer isi.het dat een hart, zoo vatbaar voor alle Godlyke [en menfehelyke gevoelens, als. eene  348 De ZOT vak AANZIEN. eene eenzaame torte! zal zitten, op den top van een huis, zonder op eene behoorlyke wgj • ze gepaard te zyn. Ik nam den Marquis tot zulk een wecrgaaj neef, en in een man vond ik de opregtfte en] tederfte aüer minnaars. ik werd z'vaneer| voor de eerfte maal mynes leevens, en werd] verlost van een zoet en veel betopvend klein* knaapje, dat wy op ons landgoed ter min gelaten hebben, terwyl ik mynen Heer op zyn' ambasfade naar Marocco verzelde. Dan, hier moet ik ophouden, myn broeder! Ik ben onder het ftellig verbod van een heerschzugtig ding dat men man noemt om geen enkel woord meer te» vertellen tot hy u aangezigt aanziet. Dan ik vertiouw dat hy voor u eenig goed nieuws heeft, myn broeder, hyzegt, dathy anders,na zyn verliezen van uwe Eloiza,zig zelve voor u niet durfde vertooncn. Mr. Clinton glimlachte, zeer onverfchillig Sis butten eenig vermoeden dat 'er by moge.' lyiheid iets troofteiyks voor 'hem op de aar- de |  De ZÖT van AANZIEN. 349 ïte gebeuren kon. Nog eens , een weinig fooglyk glimlachende zeide hy, ik moet bekennen myne Zuster dat gy my na uwe jaaren jonger fehynt te worden. Ik zie in 'het geheel geene verandering behalven dat gy wat' lyviger en niet zoo fchraal zyt als toen wy van elkander fcheiden. O antwoor» de zy , al lachende , daar zal mogelyk in dc natuur een reden voor weezen. Ik ben van harten blyde dat ik dat hoore, zeide Mr. Clinton; maar ik bidde u wanneer verwagtcn wy myn brceder ? In twee maanden tegenwoordig is hy by den Koning , die zeer met hem ingenomen is , en hem onlangs Hertog gemaakt heeft in erkentenis der diensten die hy den Staat in Africa gedaan heeft. Wy ontfrngen uwen waarden brief, myn lieve Broeder te Tarys, maar konden niet bcgrypen wie die zoete knaap kon weezen , die men zeide dat u verzei-, de. Intusfchen, waren onze held en de jonge Prins zeer groote vrienden geworden. Abeaamin flapte om en om Lord Meerland hy tfpeel  35o Da ZOT van AANZIEN. fpeelde met hem en flingerde de krullen zyner loszwierende lokken om zyne vingm iren. loen wendde hy zig naar hem toe, zag hem met alle mogelyke goedheid aan, en zei-i de , ach hoe fchoon moet myn zwarte aangezigt zig in uwe fraaije ocgen vertoonen ! Het is in derdaad zoo fchoon in myne oogen, zeide zyn Lordfchap , dat ik het niet zou. willen ruilen voor vyftien van de fchoonste: vrouwelyke tronien in Groot • Brjttannien] De Prins vatte toen zyn hand en drukte de! zelve aan zynen boezem. Maar, hoe zal ik u noemen , zeide hy, gy zyt een groot Heer in dit land, en in myn land ben ik veel grooter dan een Heer. Dog ik haat de pleg. tigheid van tytels onder vrinden, cn ik wil u myn Harry noemen indien gy belooven wiit my uw Albenamin te noemen. Accoord, zeide Meerland, laaten wy dit met een kus verzegelen ! Neen, neen, zeide de Prins, wy kusfen nooit lippen in Africa, maar ik wil uw hoofd, en uwe handen, en zoo het u belieft uwe voeten kusfen met plaizier. Maar, zegmy, Harry wat maakt u doch zoo heel handig een knaap, wilt gy my 'ook leeten zoo handig te worden als gy ? Ja dat t wil  Dt ZOT van AANZIEN. §51 gul ik, zeide Lord Meerland , en ik wil u ook leeren my te kloppen, indien gy my beloofd my nooit met meenens teraaken. Abcnamilnbegon te lachen, en mikte een vuistje als of hy hem zoo in eenen meende onder de voet te ftooten. Zoo dra als de droefheid van Lord Meer» land over zyne overledene Maria hem toe-' liet gezelfchap te zien, had hy zyn oude vriend en Gouverneur Clement opgezogt, dan hy vond flegts een dienstbode te huis,' die hem verhaald.' dat de oude Heer onlangs overleden was, en dat de familie kort daarna was vertrokken om bezit te neemen van een hieuw goed dat zy op het Land gekogt had. den. Evenwel, dewyl zyn Lordfchap zig zelve geheel gelukkig Vond in zyn tegenwoordig gezelfchap , zoo zogt by geen verdere kennisfe nog uilfpanning iu London. In minder dan drie weeken werd het rcistuig van den Prins en de Hertogin geheel herfteld, en zy vertrokken alle naar Ennus hof, om daar de  352 De ZOT van AANZIEN. de gewenschte aankomst van den Hertog af ' te wagten. De tweede dag, hielden zy ftil om een gebroken tuig van een overmoedig paard te herftellen , als Lord Meerland een wandeling deed met zynen Abenamin langs den weg. Onder hun weg kwamen zy aan een laage flegte hut, daar zy het verward geraas van verfcheiden ftemmen hoorden. Zyn Lordfchap flapte naar de deur, en daarin ziende bemerkte hy omtrent veertig of vyftig jongens gefchaard op banken , terwyl een man van een bleek gelaat op eene oude verfleetene ftoel zat , om hen hunne lesfen te leeren. Uw Dienaar,Mynheer, zeide LordMeerland, welke taal oRderwyst?—- Ik kan ookLatyn cn Grieks onder wyzen,met uw believen Mynheer, maar het volk van dit land wil zig zelve bepaalen aan de taal van oud Engeland, -— zoo ik niet te vry ben Mynheer ik bidde u hoe is uw naam ? —» Lengfield, met; uw believen, Mynheer. LongfieldjLongfield? zekerlyk heb ik dien naam te  De ZOT yan AANZIEN. 353 te irooren gehooid. —- Ik bid u waart gy ook bekend met een man die Hammei Clement heette ? Hammei Clement, Mynheer ? hy was myn waardigfte vriend, de vriend dien ik beledigde, de vriend van myn hart! Dan, zeide zyn Lordfchap» maakt deeze erkentenis u ook tot myn vriend; Mr. Longfieid , en dit zeggende vatte hy hem by de hand, op de vriendelykste wyze. , De arme man kroop agter uit, half van verwondering en half van vreeze wat dit betekenen mogt,; dan de goedwillige Graaf ftelde zyne, ongerustheid fchielyk te vreden. Uw vriend Clement, zeide hy, is tot groot aanzien . gekomen, en ik durve voor hem verantwoorden , dat hy opregtelyk blyde zal zyn als hy u ziet , e.i zeer gaarn zyn beftaan met u zal willen deelen, i.want met uw believen,, gy zult zyne toenemende familie tot geen groote last zyn. Gy zult aanftonds met my gaan , en gelyk Pharao tot Jacob zeide , ziet uw ttof niet. meer aan , want het goede van myn geheele land legt voor u , Mr. Longfieid. En ik verblyde my meer in het aanwinnen van zulk een hart ais het V. Deel. Z uwe  35* De ZOT vak AANZIEN. nwe is, dan of ik in het bezit van een ges hcele provintic gefield ware. Lord Meerland riep toen eenige der buuren in en gaf hen eenige Guines om gewisfeld en onder de kinderen verdeeld te worden, ten einde zy eenen nieuwen meester betaaien konden, hy en Abenamin namen de dr.iagbaare Longfieid elk onder een arm, en voerden hem weg. Toen zy aan den draai kwamen dip naar het groore Landhuis Ieide, zag de graaf met veel genoegen, dat de twee fchooihuizen , welke hy even voor den dood van zynen Vader onder handen genomen had , nu voltooid waren. Zy Honden vlak tegen malkander over, en een klein koepeltoorentje boven elk waarin klokken waren om de kinderen tot het eeten en tot de les* fen te nodigen, Hier, Longfieid , zeide onze held, hier zult gy het bewind hebben. Gy zult Opperbeftierder deezer fchoolen zyn op een inkomen van honderd ponden 's Jaars. En ik  De ZÖT van AANZIEN. 3SS ik zal u ' dra, dooT het land zenden met behoorlyke middelen, om my een honderd uit. geleezöne kinderen van elke Sexe te vertoonen want ik wehsch een Vader te zyn, Longfieid, en myne kleine familie onder myn eigen oog en vlerken te hebben. Het is onmogelyk de gelukzaligheid van' dit allerwaardiglte paar te befchryven. Vreugde gloeide op elks gelaat , en het huig dat nog onlangs een klaaghuis geweest was werd nu een huis van vrolykheid. Boven al , bl'es Abenamin door het "geheele gezin genoegen en gulhartige blydfchap, tn de zwaarmoedigheid vlugte vöor hem weg , over al daar hy zyn ftap zette. Dagelyks verzon hy nieuwe onderwerpen van uitfpariilfflg; Hy danste zyne Africaanfch dansfen voor hun, met eene verwonderlyke levendigheid en bevalligheid, en hy zong Moorfche gezangen die het wilde en onregelmatige gekwinkeleer der nagtegaalen nabootsten en te boven gingen; zoo dat hy de lieveling en kleine afgod der geheele huishouding werd. Z 2 Ltttd  355 Da ZOT van AANZIEN. Lord Meerland had om een kleermaker gezonden , om drie of vier Hellen van zyn Vaders kleerkamer voor Longfieid te laaten vcrmaaken. Toen zond hy hem uit op zyn commisfie , in gezelfchap met Mr. Frusty zyn bewindsman, dien hy beval hem het land te vertooncn , hem in de verfcheidene huisgezinnen onder den boerenftand in te leiden en hem van zoo veel geld te verzorgen als hy zoude nodig hebben. Midlerwyl, werden onze helden Abenamin ojraffcheidenlyke vrienden. Hy deed den Prins zyn kleine gedresfeerde jcnnet prefent, en vergde hem dikwyls dat hy ryden zoude, dan Abenamin vond -altoos een of andere* yerichooning. Op andere tyden liepen en vvo! fielden zy en fpeelden honderd kromme fprcngenJn de laanen en de tuinen. Op^zekeren avond zat onze held met den Prins in zy, apartement. Zyt gy ooit verÜlL: geweest, myn Harry vroeg Abena miu ? Ik beken zeide de Graaf dat ik myne neepen en neigingen aan die zyde gehad bebbe. ' Hy  De ZOT van AANZIEN. 357 Hy deed hem een verhaal van 't worstelen van zyn hart in het geval van het fchoon e Aagje Jasfemyn. Ook vertelde hy hem het treurfpel van zyne getrouwe Maria , 't welk den Prins een vloed van traanen koste. Ach, riep de Prins, nooit, nooit, kon ik uwe Maria haaren dood vcrgeeven ! Waarom was het niet myn lot, door eenig geftrenger vonnis , om u de meerderheid van myne vriendfchap en liefde te vertoonen ? Wat, riep de Graaf, zoudt gy my dan geen enkelen medegezel op de aarde willen haten'? Als myn Abenamin de waereld verlaat , dan zeg ik ze ook vaarwel. Toen de traanen afgewischt waren , nam de Prins zynen vriend by de hand en zeide ; Ik heb een zuster, myn broeder, een zuster die met my tweeling was, en zoo blank als ik zwart ben. Geheel Africa verkiest haar als de fchoonheid van het giheelal te eerbieden, dan de zaak is dat ik maar zeer armelyke gedagten van haar heb. Da Hertog bragt haar mede naar Frankryk , en Z 3 bï  3$8 De ZOT van AANZIEN. hy zal ze mede brengen naar Engeland, be» waar uwj hare, Harry, want fchoon ik tegea haar vooringenomen ben, zy is de afgod van alle anderen, die voor haar als voor eene kleine godheid nederbuigen , dit heeft haar ten uitersten trots gemaakt, zoo dat zy denkt dat zy een geheel ander foort van fchepfel is, en de eerbied weike de waereld haar beps vaardig zal zyn om zyn geluk aan het Uwe rü offeren. Van dien tyd af verzon ik allerleie uiffpanPing, allerlei* vrolykheid, die dienen konden om de vreesagtige fchrikken van haare overgeblevene angsten te coen bedaaren, terwyl ik my zelve omtrent haar, met een verwyderde dog diepe eerbied gedroeg, geen poogingen zelfs aanwendende ora haar ivoore hand aan te raak en.  De ZOT vak AANZIEN. 373 In dien tyd werd myn zie! zwak, en onverfchillig omtrent alle vrouweu. Zoo gy ooit bemind hebt , myn lieve d'Aubigny gy weet dan dat de liefde zoo wel een kuifche als tedere drift is, ik kwynde waarlyk om haar, ik verlangde naar en pynigden my tot den dood ; dog deeze kwyning had meer haar hart dan haar perfoon ten voorwerpe. Op zekeren dag als zy een hevige dog haif verdrongen zugt loosde, zeide ik, ach myn engel , ik kan zonder u geen vermaak hebben, en ondertusfehen befpeure ik dat gy fmerten hebt die gy voor uwen Abenamin fchuil houdt. Dat is waar Mynheer, zeide zy , terwyl haar de traanen uit de oogen borsten , alle uwe minzaamheden waren nie: in ftaat de ftem van blocdverwantfchap de aanfpraaken der natuure in my te fmooren. Ach myne Ouders , myne lieve Ouders; ik voel meer om u^ent wille , dan mynent wille nu ik van u afgefcheurd ben. De zwaarte haarer droefheid viel als een berg op myne ziele , cn wierp my neder aan  2,80 De ZOT vaw AANZIEN. aan haare voeten. Gy zoudt my dan gaam verlaatenwillen,Eloiza , gy wenscht my te verlaaten , dan uwe edelmoedigheid wil my dat niet zeggen , uit vreeze dat gy rmyn hart zoudt breeken Wei, het zy dan zoo , Gaa van my — gy weef ik kan nw vertrek niet overleeven, dan myn Wood is van geen gevolg, myn Eloiza zal'gelukkig zyn. Ik gaa op dit oogenblik heenen , ik zal myn fnelste Galei haar Langue- doc afvaardigen Ik zal een brief aan uwe ouders zenden dat gy behouden zyt, dat gy bemind zyt, dat gy evenwel nog zuiver, nog onaangeraakt zyt, om dat gy als eene Godin geëerbiedigd wordt. Ik wil hen verzoeken bezit te neemen van alle myne fchatten, van myn beftier, van myn hart: Dan zoo zy myn verzoek weigeren, zweer ik nog eens, by Alla , dat ik u tot hen zal zenden, overladen met rykdommen, fchoon ik zelfs op het oogenblik van uw vertrek dood ter aarde zal vallen. De edele ziel myner Eloiza werd aanftonds getroffen. Zy vatte een myner handen tusfchen  De ZOT vam^AANZIEN. 381 fcheu beide de haare, zy waschte ze met haar traanen , en riep, ó nu hebt gy my gebonden met ketenen oneindig fterker dan alle de ketens die de flaven aan de Africaanfche Galleien bóeijen. Ik hield my Hipt aan myne belofte, en in weinige weeken kwamen myne gevleugelde boodfchappers terug. Dan, ó welke tydingen, welke aaklige tydingen voor myne be; minde! Zy verhaalden dat zy geen fchepzel gevonden hadden, behalven eenige oude dienstboden in het paleis, gelyk ravens in in een eenzaam bosch. Van deeze vernam zy , dat myne Eloizas moeder enï broedertje beide dood waren , haare tance de oude Marquifin was ook overleden, en dat de Marquis zig weg,begeven had zonder dat men wist waar. Zy weende onophoudelyk en ik weende met haar. — Ten laatsfcn zêlde zy langzaam ; gy hebt het gewonnen, Mynheer, gy hebt het gewonnen ; Ik ben teonder ge- bragt  382 Di ZOT vak AANZIEN. bragt door de kragt uwer liefde ! O datgy my nog in een enkel Ook wilder verpligten, ö da: »y als een hart, als eene ziel, en een ge oei voor eeuwig vereenigd mogten we*> zen ! Nu was het de eerste reize dat ik haare hand duifde aanraden. Ik drukte ze aan myne lippen en ftakze als geheel in myne ziel. Wat woudt gy vereenigen, zeide ik, ik w;f alles doen om met myce Eloiza vereenigd te zyn. In Ieeven en in den dood, lighaam by lighaam , en ftof by fl0f , 0m nooit gefcheiden te weezen , tot haar geest hier namaals de hemel van de myne zal uitmaaken. Ach, boezemde zy fchielyk uit, dat, dat is juist de zaak die ik wenschte. Laa: de God van my hart de God van uw hart weezen , Iaat de God van mynen geest de God van uwen geest zyn , dan zullen wy ia hem vereenigd weezen, en zyne gelukzalig, beid te zamen tot in eeuwigheid genieten. Ach, riep ik, kan ik van de goddelykc voor«  De ZOT itn AANZIEN. 383 voorfchriften van onzen propheet afftaan ? Uw propheet, zeide zy, predikt alleen voot het oog en het oor-, en dit is alles wat hy doen kan of kan voorgeeven te doen: maar Christus, myn propheet, predikt in het hart en deszelfs aandoeningen. Van hem zyn alle goede zoo goddelyke ais menfehelyke bewe. gingen : Hy is ce onbekende 'God van uwen geest, myn Meester, myn Abenamin, en ter« wyl gy zynen naam verzaakt gevoelt gy zy» nen invloed. Ik was verbysterd , ik was tot zwygen gebragt. Ik boog eene knie uit edbied, kuste haar hand en vertrok. Ik zond om de voornaamste der Chrite» lyke zendelingen door de Stad en op hei Land. Ik raadpleegde hen elk in het byzonder, dog kreeg geene voldoening van hun. Zy fcheenen alle even yverig om my te hervormen, dan zy ondernamen dit door verfchillende en zelfs ftrydige beweegreden. Zommigewilden my tot het Christelyk geloof overhaalen door my de ongerymdheid te ver- too»  384 De ZOT vaw AANZIEN. toonen van eiken Godsdienst die niet Chris.' telyk was. Andere beweerden dat myne eeuwige gelukzaligheid afhing van de oeffening' en deeineeming in eenige uitwendige regelen en boetdoeningen. Terwyl het grootste gedeelte' verfchrikkelyk uitvoer tegen alle Christenen van andere benaamingen , en my geheet van . Christus verftooten wilden zoo ik geen toeflemming wilde geeven om hem te on'tfangen binnen .hunne naauwgeftelde bepaalingen. Ik wist niet wat ik doen moest. Ik was tot ftaan gebragt, en geheel verward door deeze menigte van elkander beflrydende gevoelens. Ten laatfien , kwam een Landsman van my uit een woeftyn. Hy was een groot ■zondaar geweest, dan was bekeerd door het gevoel zyner zonden , hy werd gieerbied en gezogt door alle vriendeloozen en bedroefden. Ik leide myn ziel met al derzelver twyffe- lingen en zwaarigheden voor hem open. Myn vriend Chkisten , zeide hy , met een edele en bedaarde flem, zy hebben u alle van den weg afgeleid, heel ver van dieu He-  De ZOT van A'ANZIEN. 38$ Hemel die zyne armen uitfpreidt om lang vermoeide reizigers te ontfangen , die door ftormen ten laatste gedwongen worden een eindelyke haven op te zoeken. De God die u gefchapen heeft kan u alleen verlosfen , die God die u uwe natuur gegeeven heeft , kan alleen *de zaligheid weezen der natuure die hy gegeeven heeft. Dan, wie zal u daar van overtuigen? Alle de Engelen niet die in ,den Hemel , nog alle de geleerden die op de aarde zyn , tot het de Christus van uw hart behaagen zal u te overtuigen , dat hoe groot een vorst gy ook zyn moögt, gelyk gy indedaad zyt, gy evenwel een arm, zwak, dooiend, laag en veragtelyk fchepzel zyt; onderworpen aan oneindige mistastingen en zwakheden, ziekten , driften en .rampen, fmerten , benauwdheden en den dood ; als dit kragtdadig gefchied is, dan is het groote werk verrigt. Dan zult gy om een Zaligmaaker roe-, pen , en na hem omtasten, wyl gy dan voelen zult hoe zeer gy hem nodig hebt. En komt gy zoo beiaaden met uwe zonden byhem, hy zal u geenszins uitwerpen; maar hy zal V* Deel, Bb  3*6 De ZOT-van AANZIEN. u, als Noachs verdwaalds duif deed, in do ark neeinen. Hy zal u neemen agter het voorhangzel van zyn eigen tempel der rus. te , en aile Sectens, gedaantens en plegtigr heden zullen als buitenvoorhoven weezen, met we^ke gy geen gemeenfchap nog belang zult hebben. Myn hart voelde het gew'gt en de volheid deeze overtuiginge. Ik nam hem in myne armen en verzogt aanftonds gedoopt te worden. Myn Eloiza werd geroepen, wy floeren ons zeiven op , en ik werd gewasfehen door water en geloove in Christus, terwyl myn' knielende engel een ftroom 'van blydfchap aan myne zyde weende. Men zegt dat bezitting'verzadigt. Dan, myn lieve d'Aubigny ik h.b ondevven.'ca dar liefde nooit verzadigt. Elke d g, met myne Eloiza , frheen in hartre, ke::d genoe. gen myn eerste rouwdag te overtreffen. Maar ó, welke was de blydfchap, de opgetoogenherd van myn hart, toen zy my de Vader maakte van eene kleine dogtér van het Paradys ! Op  Db ZOT va» AANZIEN. 387 Op zekeren dag , met het lachend kindje froeijende en fpeelende, en haar van den een naar den ander werpende zeide Eloiza, Ach myn lieve man, hoe arm was ik nog onlangs ik had geen ouders, geen bloedverwanten „ niets op de geheele waereld dan myn Abenamin; en nu heeft het Gode behaagd myne droefheid tot gejuich te maken, en dit kindje ons te geeven als een verdere band, een kostelyk lint der liefde tusfchen ons. Hy was juist fin dit gedeelte in zyn verhaal , als het muzyk het banket aankondigde. Wy ftonden aanftonds op en vervoegden ons by onze Eloiza. Toen het Collation weggenomen was, zei* de ik tegen de Keizerin, Mevrouw hebt gy ooit gehoord van eene Dame onder uwe Familie die Fanny Algoed heete, en onlangs Gravin van Maitland geweest is? Ja, antwoorde zy, ik heb dikwyls myn Vader met volle oogen van haar hooren fpreeken.Zy is in deeze ftad Mevrouw. Zy is niet langer Gravinne van Maitland. Zy :s thans dubbeld uw bloedverwante, zy is zoo wel uw Tante als uw Nigt, cn is bekend Bb 2 pn-  388 Db ZOT v&a AANZIEN.' onderden tytel van de Marquifinnc d'Aubig; ny. Zoo het my van Mynheer geoorlofd is, zal ik haar oogenblikkelyk by u brengen. Ik begaf my naar het Paleis dat tot myne verblyfplaatze gefchikt was ; Ik gaf myn Fanny eenige algemeene omtrekken van de gefchiedenis van Eloiza, en bragt haar fpoe. dig in haare tegenwoordigheid. De Dames zagen elkander aan in eene lange en zwygende verwondering. Toen openden zy haare armen vloogen op malkander en bleven verfcheiden minuten in onderlinge omhelzingen opgefloten. Mevrouw, zeide de Keizer glimlachende, ik denk dat het my vryftaat dezelfde vrybeden met myn Tante te gebruiken, die myn Oom met zyne Nigt neemt. Waar op hy haar met een tedere drift verwelkomde en liefkoosde. O, riep dc koninglyke fchoone, hoe zeer arm, en hoe zeer ryk kan onze God: ons fèhiéïyk maaken! Maar, dan Heer van myn Jee-  De ZOT van AANZIE,N. 3Sf leeven, het denkbeeld van fcheiden, van op nieuws van deeze dierbaare vrienden te fcheiden , om hen mogclyk nooit weer te zien , dat, dat is iets dat myn hart doet zinken en verwringt, in het midden myner blyd. fchap! Dat, myn lief, zeide de Keizer, is hetgcwigtige fr.uk cyrer het welke ik met u en met onze vrienden die hier zyn , onze naauw verbondenen in Christus, raadplegen wilde. Dan ik moet hen eerst hunne nieuwe bloedverwante , myn kleine toveresje , myn princelyke parel, myn Abenaide, de lust myner oogen laten zien. | , Hy ging heenen , en kwam in korten tyd met een aanvallig beweegend fchepzeltje te rug , dat l^van het hoofd tot de middel bedekt was. Haal uw fluyer op myn lief, zeihy; hier zyn geene andere dan uwe vrienden, uwe zeer waardige bloedverwanten , uwe beminnelyke Tante en uw Oom , de Marquis en Marquifin d'Aubigny. Zy deed zoo als haar belast was, 'en aanBb 3 ftonds  S5o De ZOT van AANZIEN ftonds vertoonde zy zig aan myn gezigt, als een nieuwen glans op den helderen middag. Myn Fanny viel haar aan als wiide zy haar vernielen , en ik nam haar, op myn beurt , ook by my, met betraande oo=en, als geheel verzekerd dat ik op nieuws de herleevende perfoon van myn liefste zuster Louiza omhehde ; zoo fter:% geleek zy haar in bevalligheid en de trekken van haar ge. laat. Toen wy het hemels-ziend meisje met onze onverzadelyke liefkoozingen byna verdrukt hadden; vatte zy onze h nd en kuste d/zelve , en zeide, welk eene zalige dag is deeze , die Abenaide met nog twee ouders meer verrykt; nog een dierbaars Vader, nog een beminnelyke moeder, gelukkige, gelukkige Abenaide. Haar Koninglyke Vader gaf een wenk en aanftond vertrok zy ; terwyl haar afweezen een fcbaduw door het geheele vertrek fcheen £e verfpreiden. De  De ZIOT van AANZIEN. 391 De vorst hierop, peinsde zeer diep en zug- te zeer hevig, hy begon ik ben nu myne lieffte vrienden, vrienden die door my bemind worden beven de waereld en al wat zy behelst , ik ben nu gefchikt om myn binnenfte hart open te leggen, en u een oogmerk te ontdekken waar mede ik al verfcheide maanden zwanger geweest ben , fchoon ik geen middel konde uitvinden om het uittevoeren. Hoe regt tydig h'.eft onze Jezus u by deeze gelegenheid gezonden. Ik heb maar twee Ieevende kinderen : myn Abenaide, en een zoon hy een voorige vrouw van myn Ssrrail. Zyn naam is Aben. corrage , hy is een jongeling die in het veld zeer beroemd is', dan van een trots en onftuimige houding. Hy heeft reeds lang eens onbehoorlyke dr.ft voor zyne jonge beminnelyke zuster opgevat. Ten laatsten brak het vuur uit, en onlangs heeft hy haare eer belaagd. Ik zou hem aanftonds ter dood gebragt Lebben , indien ik een ander erfgenaam in myn ryk gehad had. vergenoegde my dus Bb 4 met  392 De ZOT vak AANZIEN. met hem: van myn hof en m me tegen u-oordigheid te verbannen,' fchoon ik genoeg weet dat dit niets bete! ent om zyne veri fchrikkelyke vlam uittchlusfchen. Nu, myne vrienden, indien ik koome te fterven, of ind;e:i deeze geweldige knaap eens in oproer losbreekt want hy is de gunsteling van het ongebonden krygsvolk, dan bceve ik , van 'er aan te denken wat van myne fchoon-oogig duifje in de klaauwen van zulk eea ondier worden zsl. Dit gepaard met myne vuurige begeerte om dit Kóningryk van ongeloovigen te verbaten , en in het gelukkig gezelfchap en de gemeenfchap der heilige heiligen te deelen, heeft my na vee! tegenftribbelens bewogen van mynen troon aftand te deen, zoo dra ik gelegenheid heb om een genoegzaam fonds, waar uit ik en myne Eloiza , met behoorlyke fatzoen, in haar geboorteland, beftaan konnen, te verzamelen en over te maken. Ach, Mynheer^ rief ik , hem met alle drift  De ZOT van AANZIEN. 393 drift in myne armen drukkende, agt uwe fchatten niet, ftel het daarom geen oogenblik uit! Uw Eioiza's bloedvrienden beide van Vaiers en moeders Zyde, bezitten vorftelyke goederen, die alle geheel vry ter befchikkinge van uwe Majesteit zullen weezen. Ach myn D'Aubigny, zeide hy, ik ben nog geen zoo waarlyk vernederd Christen dat ik buiten noodzaakelykheid een ftaat van afliangelykheid kan verkiezen , of vrywillig op eenmaal van den ftaat van eenen koning tot dien van eenen bedelaar kan afdaalen. Ik heb evenwel myj al wat voorbereid : Ik heb reeds een groot gedeelte myner goederen in brieven en juweelen verwisfeld , van groote waarde dog van kleinen omflag , die zoo als ik denk te zamen omtrent twintig millioenen Fransch Geld bedraagen; deeze wil ik door u overmaaken , en zoo dra ik een gelyke fom nog verkregen heb, wil ik niet langer in Africa blyven. Ik wil in uwen fchoot vliegen, myne waardige vrienden. Bb 5 On-  344 De ZOT van AANZIEN. Onderiusfchen> doet deeze geweldige en wellustige jonge my geduurig alles vreezen. Het is daarom noodzakeiyk dat ik myne Abenaide aan uwe zorgen betrouwe. Het is noodig, zeg ik, dat ik myn lieffte Lid, het waardigfte gedeelte myner ingewanden my ontrukke. Sta my by, o Jezus, in de proeve; dan zy moet doorgeftaan worden. L ' Dit moet, egter, met de grootfte geheimhouding gefchieden. Ik ben verzekerd dat myn jonge deugniet zyne befpieders in en om myn paleis heeft. Ik zal daarom myne waarde 1 ante verzoeken , myn lieve meisje in jongens gewaad te kleeden, en elk lid van haar zigtbaar vel zwart te maaken ten einde zy ongemerkt als uw page mag doorgaan , in het midden myner oppasfers. Als ook , dat dit geduurende de reizen myner lieveling een bewaarmiddel tegen de lust der oogen en alle verdere poogingen om haar geweld aan te doen, zyn mooge. Ten laatften naderde de tyd en neodzaakte my te vertrekken; dan hoe te fcheiden , was de vraag. Alle knegten werden belast  De ZOT van AANZIEN. 3&S 2ig op eenen venen afftand van ons te hou. den. Onze hervormde Abenaide ftond Icbreijende naast ons, terwyl haar vaderen moeder ons beurtelings aan hunnen boezem drukten. Alles was aandoening, een enkele vloed van traanen, dan geen woord werd 'er van weerzyden gefproken. O , myn d'Aubigny , riep de Keizer ten laatften , Vriend , Broeder van myn hart , kunt gy begrypen wat ik op dit oogenblik gevoele? Ik acht de waereld niet noch het geen in de waereld is. Behalven zulke nood» zaakelyke geryffelykheden als wy met de die. ren gemeen hebben, is alles wat in onzejna. tuur tot het onfterffelyke en het goddelyke van den menseh behoort als een foort van noodzaakelyke aantrekking, is gezelligheid; een gevoel als van het ftaal tot den zcilfteen en van den zeilfteen tot het ftaal. Daar is de vriendfchap , de minzaamheid, de liefde die alle ander genoegen overtreft. Zoo wy elkander weder ontmoeten , d'Aubigny, ik zal mynen hemel vervroegen ! Dan omhelsde hy zyn kleinen engel, dan omhelsde hy zyne koningin, en bad haar getroost te weezen.  iQt Da ZOT v"an AANZIEN. De Hertog, de Hertogin en Mr. Zagt lachten f dan Lord Meerland was niet een zier traagei" om vaa dit vcorieel gebruik te maaken. Hy kuste haar voorhoofd, haare oogen, haare wangen, en drukte eindelyk haare lippen, als wilde hy zyn geheele ziel tusfchen hem en haar verdeden. Harry, Harry, *riep Mr. Clinton , ik wil rj nooit meer myn meisie brengen dan onder belofte van haar niet weer zoo hard te kus* fén nog zoo veel bloed in haar aangezigt te brengen. Juist kwam 'er een looper binnen : Mylord zeide hy, tegen Harry, hier zyn drie koetzen aangekomen, en verfcheiden Luiden te paard die aan het hek wagten , zy vraa» gen naar eenen Mr. Fenton,'die zy acggen dat by den Graaf van Mee 'and zyn verbb/f heeft, dan ik heb hen verzekerd dat zulk' een menseh" niet in dit huis is. O, myn Heer , zeide Lord Meerland, dat zyn enze oude vrienden , de Fieidings , en weg was hy. Toen nyde koetzen. naderde, gaf het gezelfchap een blyde fchreeuw. Wel , myn heer  De ZOÏ van AANZIEN. 399 heer , zeide Mr. Fielding, een knegt verzaakte u, en zeide dat hier niemand woonde die Fenton heette. O , zeide, zyn Lordfchap, tel hem niet, die knegt komt pas hier. Hy opende hierop de deuren van de koetzen , (tak ze de hand toe en kuste ze by beur. ten'zoo ais zy uitkwamen, myn heer en mevrouw Fielding, de Eerwaardige Mr. Catharines en zynePhoebe, benevens Ned en zyne beminnelyke bruid. Mr- Clinton ontfing ze aan de deur met et* ne hartelyke blydfchap die op zyn gelaat te leezen ftond. Hy leide ze in by zyne edele broeder en zuster, by zyn vriend Zagt, en eindeling vertoonde hy hen zyne Abenaide, die zy alle met eene zwygende en eerbiedige' verwondering befchouwden. Lord Meerland merkte dat zyn oom zyns dogter ook niet aan Ned aangeboden had, myn heer, zeide hy ik vind dat dit niet zeer billyk is; ik heb de fchoone bruid van mynen vriend uit al myn hart gekust, en het is maar regt  *oo De ZOT van AANZIEN. regt dat h7 op zyn beurt met een groet van de myne begunftigd warde. Lord Meerland nam dan Ned by de hand en bragt hem by zyne beminde, terwyl Ned op eene knie viel baar band beevende aangreep vol eerbied haar in het aangezigt zag, en zei', de, ja, bruid van Eden, beminnelyk zamenftel van alles wat fchoon is ! Gy alleen kunt hem beloohen, gy alleen kunt^bern verdie. nen, gy alleen kunt £efchikt zyn . om de wederparty te weezen van mynen onvergelyken Heer en meester, mynen weldoender en verlosfer! Dit gezegd hebbende raakte hy zagtjes met zyne lippen haare fchoone hand. Dan de Loftu-gingen van over . haaren Harry hadnen met eene aangenaame vloeijing haar hart geraakt, Abenaide rigte Ned zeer minzaam op en groette hem teder met een günflerend oog. , Ik bid u, myn heer, zeide Mr. Fielding fiuifterende tegen Mr Clinton, is de Graaf van Meerland in dit gezelfchap v Dat " hy, myn heer, wyzende op Harry. O  Dê ZOT van AANZIEN, aos Odan, riep Mr. Fielding, is hy beneden zy> ne waardigneid betyteld, de natuur had hera tot een keizer gefchikt. Het eeten wérd opgediend. . Onder dc maaltyd.zeide de Hertog, Iaat ons, uiyri broeder, onze Harry nietdanger in pyn hour den: waarom zouden wy het geluk vertraagen van kinderen die ons zoo dierbaar zyn? Met opzigt op het huwelyk van ons kind aan eer nig groot vorst, gelyk haar vader te kennen gaf, ik denk dat zy veel meer veradeld en heerlyker is, door haar huweiyk met deezen onzen held - dan zoo zy aan den Grootften. Aileenheerfcher der aarde gehuwd ware. Gy moet my vergeeven, myn edele broeder, zeide Mr. Clinton, ik wil in zaaken van dien aart niets in ftilte uitvoeren. Myn uiïisje moet in het openbaar trouwen ten aanzien van duizend getuigen ; Laat de jon-_ ge vriend dan naderhand eens het hart hebhen van haar te verzaaken. Wat. dag vau de week is deeze, laat zien, Donderdag, geloo- V. Deel. C c ve  40» De ZOT vjh AANZIEN, ve ik, Iaat Maandag over agt dagen den dag zyn. Lord Meerland ftond op en kuste de hand van den Hertog met verrukking , daar na kusse hy de hand van zynen Oom met eene zwygende onderwerping. Zy hielden de Fieldings drie dagen by hun.' Dan de Graaf wilde van Clement, en z yne Abenaide van Arabella niet fcheiden voor dat het huwelyk voltrokken ware. Eindelyk verfcheen den zoo lang gewenschten gelukkigen morgen ; het beminnelyke paar had geen cieraad nog byftand van de konst nodig om hen op te pronken. Lord Meerland was gekleed ie een ftei van de fynfte witte kieederen , van de voortbrengzels v?n zyn eigen Land, eenvoudig met goud geborduurd. De Princes * was in den Perfiaanfcr:en fmaak , in ewi vest van Zilvere zyde ge- dest.- ■ ,ns*t «;' , - * Oö  Dz ZOT vak AANZIEN. +03 Onze heli , voor den dag komende , zag haar als een vuurkolom uk haar antichambre verfchynen. Hy trad agter uit toen zy naderde , en vestigde zyne oogen op haar in zwygende verwondering toen vooruit fchietende viel hy voor haar neder en kuste den zoom haarer klederen, Hy rees op, op eene knie , hief berde zyne handen ten hemei, en Haarde met beide zyne oogen op haar gloeijend gelaat. Drukkend vermogen van fchooaheid! riep hy, O, mogt elke dag, als deeze, op myne ziel vervoerende Abenaide, ryzen; haar met vriendfchap , liefde, vrolykheid en de kniën van duizend verwonderaars omringen! Arabella verzelde haare koninglyke vriendin en Clement zynen edelen pupil, juist zoo als Longfieid naderde om verflag van -zyne verrigtingen te geeven. Dan ömuw* lyks had hy 2yn verhaal begonnen, of hy zag het beeld dat over lang zoo veel invloed op zyn hart gehad had, hy fprong op, werd bleek , en ophoudende riep hy , God zegen my, Mylord , Mejuffrouw Clement cc 2 40*  404 De ZOT vas AANZIEN. denk ik ! ja Longfieid, zeide de Graaf, en daar is ook uw oude en getrouwe vriend Hammei Clement. Clement zou Longfieid niet gekend hebben in zyne tegenwoordige welvaarende ftaat , ma:r zoo dra hy zynen naam hoorde, en zich aan den opfiag zyner pogen herinnerde , vloog hy naar hem toe en drukte hem in zyne armen. Arabeiia kwam hierop voort om haaren ouden vriend te groeten ; dan de ai me Longfieid boog eerbiedig en ging te rug. Gy zult my zoo niet ontkomen myn lieve Longfieid , zeide zy ; Ik kan nooit vergeeten wat ik. u fchuldig ben, myn Leeven en myne eer zelve ; en ik dank den Vader der barmhartigheden , dat hy het in onze magt gcftelu heeft om een gedeelte ^van ohze fchuld aan O afcedoen, en na deeze woorden omhelsde zy hem met alle vryheid en guthartigheid. Ja myn lieve Longfieid , zei. de Hammei , de helft onzer goederen is voor u, en meer dan de helft onzer harten, uw hart, mvn heer, zeide Long-  De ZOT van AANZIEN. 397 Longfieid, zal altoos voor my het waardige zyn ; dog wat verdere goedheid betreft , myn jonge meester heeft alle verdere 'toevoer, door zyne bezorgi'igen ten mynen aanzien , overtollig gemaakt. Longfieid wenkte zynen heer wnt voor uit te komen , ten einde hy den goeden uitflag van zyn last meer onder zyn oog dan aan zyn Oom mogt brengen. Zy fpoedden zig naar een lange fchuür, daar hy aan Harry twee reijen fchoone kinderen vertoonde, een van honderd nitgeleezene meisjes , en een andere van •honderd uitgeleezene Jongens, alle in een nette en zindelyke uniform gekleed. Harry wandelde tusfchen de beide reijen in, zyii hart fprong op in gevoel van deszclfs eigen goddelyke goedwilligheid. Hy omhelsde zynen beftierder , ja, myn Long. field , zeide hy, dit zullen indedaad myn kinderen zyn ; en ik zal my als en waar en teder Vader omtrent hun gedragen ; dan laaten wy ons fpoeden om hen, gelyk  4o6 De ZOT vak AANZIEN. lyk ik vertrouw, ook ten tedere moeder te bezorgen. Hy vloog als een blixem te rug , hy vatte cn vernielde als de hand zyuer bruid , zoudt gy my, zeide hy, rnyn beminde, wel iets vergeeven willen dat voor ons huwe. lyk gebeurd is ? Ik heb al de kinderen laaten by een brengen die ik ooit voor myn trouwen had. Ik haat alles wat in het donkere gefchied. Zy wagten dat gy 'er eens uw oogen opfiaat: en ik hoop dat gy geen geflrenge Stiefmoeder voor hen zult wee zen. Gy zyt een fchelmpje, zeide zy, terwyl zy hem een zoeten lach en een tikje op zyn wang gaf,': dog laaten wy ze eens zien, zeide zy, en trippelde voort. De Princes wandelde , met eene zwygende en peinzende aandagt, deeze reijen van kinderen op en neder. Haar hart wierd fterk aangedaan , zy haalde hrar zakdoek uit, en veegde een druipende traan af. En , zeide zy tegen Longrield , heeft Mynheer indedaad op zig genomen de Vader van dit ge- hee-  IDe ZOT van AANZIEN. 40? heele leger van aartige kleintjes te weuzen? Zoo heeft hy gedaan , met believen van uwe hoogheid zeide Longfieid , en heeft ze in gevolde daar van gekleed en van onderhoud voorzien. O , zeide zy, onder den Vader die in den hemel is, is hy de lief hebbendfte en zoetfte Vader op de aarde ! Dit gezegd hebbende, vloog zy naar haaren Harry, en niettegenftaande haare kortsgeledene ingetoogenheid , floeg zy haare armen om zynen hals , zy verborg haar a?.ngezigt in zynen boezem en gaf lugt aan haare traanen. Op hunne wederkomst, zagen zy Mr. Clinron , den Hertog en de Hertogin , te za. men ftaan by de dubbele deur en geweken op den marmeren ftoep, zy boogen bet. de hunne knien, en omringen de vereenig» de zegenwenfehen en agter een vclgende omhelzingen hunner drie verblyde bloedverwanten. Hoebiüykmyn ongeduld zyn mooge, zeide de Graaf van Meerland , om bezit te neemen van het geluk dat voor my is, dagt ik dat  4-08 De ZOT van AANZIEN. dat ik my eerst van myn pligt omtrent mf. nen meester moest kwjten. Ik heb aan Abenaide haar huisgezin laaten zien: Ik heb myne kinderen hunne hemelfche moeder getoond. De Procesfie ging op naar de Porochie in de volgende order. Mr. Clinton en Mr. Zagt [reeden; voor at naar de Kerk in de koets van Mr. Clinton, befpannen met zes paarden. In een volgende koets met zes paarden en twee wagens waren de Fieidings. Hier op reeden Mr. Clement en zyne Arabelia in een postchais met vier paarden. De Hertog en Hertogin volgden in een pragtige koets, getrokken door zes trotfche Duitfche graauwen , omftuwd door een geheele bende Franfche livery bedienden. Nu zag men de vier getrouwe Mooren van haare Hoogheid gezeten of vuurige harddravers, rykdyk met Barbarynfche fteenen en cieraaden voorzien. En eindelyk kwam onze held en zyne Abenaide, in een open Phaeton, vercierd met alles wat konst en pragt kon vereeuigen; hunne zes gevlakte Arabieren, dub-  Dz ZOT van AANZIEN, 46| huhrie drift betoomende, floegen de maat met hunne voeten , en fcheenen* naauwlyks den tred van eenen fchiipad te houden; Nooit zal eenigen ftoet zoo heerlyk aangevöerd worden, tot het hemelfche Jeruzalem op de aarde zal nederdaalen; De toegevloeide menigte egter verfpreidde zig wyd en Ver buiten den trein. Zy boogen eerbiedig en beweezen hunne hulde aan Mr. Clinton, den Hertog, e. z. v. terwyl zy voorby reeden , dan zoo dra zy maar eeu glimp van het rytuig van hun» Ben jongen Heer gewaar werden , werden hunne toejuichingen onafgebroken en byna onverdragclyk voor het gehoor , gelyk het gejuich van een Perfisch Leger by het opgaan van de Zon. Hoe langzaam Lord Meerland ook voordreed de menigte deed dog haar best heni op te houden, zy wierpen zig in zynea weg , om hunne oogen met het volle van ml wat fchoon was te verzadigen. Gebogene knicn en op gehevene handen, V. Diuu D ge-  4:o De ZOT vah AANZIEN. gebeden, zegen wenfehen , en u;tboezeraingen, werden aan alle zyden gehoord en gezien; en den geheelen weg dien zy voorbytiekken moesten , riep het blyde gejuich, van duizenden op tienduizenden, ter bruilGfte vaa dit hemeliche paar, EINDE.