( "7 ) Stilling had geen reden om over de uitgaave zijner gedrukte Lcvensgefchiedenis, en van zijne Verhandelingen berouw te hebben; Zij ftrektcn hem tot eer, en hij begon nu, als een niet géheel bnbevallig fehrijver, bekend te worden; Hij vervolgde derhalven zijne Levensgevallen, tót op den tijd zijner komst en inwooning te Schönenthal. Dit fchrijven bragt hem ook nog al wdt op, en verligtte nu en dan zijne huisfelijke zorgen, de oude fchulden bleeven evenwel, en wierden alleenlijk in eene mindere maate, dan voorheen, vermeerderd. Maar wie zou het kunnen gelooven, dat hem dit werk bij de Schönenthalers in verdenking bragt, als of hij een Vrijgeest ware? 't Is onbegrijpelijk, en tog was het in waarheid zoo; meirnoemde hem H 3 «enen  C n?) eenen Roman-Held, en eenen mensch vol Phantasterij, zelfs wilde men er grondftellingen in gevonden hebben, die het fystema der Gereformeerde Kerk rcchtflreeks tegenfpraaken, in 't kort, men verklaarde hem voor eenen Man, dï? geen Religie altoos bezate. -— Om deze verdenking tegentegaan, fchreef hij de Gefchiedenis van den Heer van Morgenthau; maar dit hielp weinig of niets, hij bleef in veragting, en ecu geftaadig voorwerp van den laster, die in den Herfst van het jaar 1777 tot den hoogften top van boosaartigheid fteeg: Stilling wierd namelijk op één oogenblik gewaar, dat men hem, wanneer hij over de flraat ging, flerk in de pogen zag, en een geruimen tijd nakeek; overal , waar hij heen kwam, liep men aan de vengfters, befchouwdc hem met oplettendheid, en luisterde men elkander in de ooren: Zie, daar gaat hij heen ! —1 Groote God! enz. Dit gedrag van alle kanten ten zijnen aanziene was hem onbegrijpelijk, en trof hem door merg en been; Als hij met dezen of geenen fprak, bemerkte hij, hoe de een met opmerkzaamheid op hem lette, en de ander met medelijden de oogen Van hem afwendde; hij ging daarom maar heel gelden uit, en betreurde in ftiltezijn onaangenaam lot, terwijl hij zich zeiven begon aante- x zien,  C "9 ) zien, als iemand, waar voor de menfehen, even gelijk voor een fpook, bevreesd waren, en uit den weg gingen. Dit nieuw foort van lijden kan zich niemand voorftellen, hoe het was, het is te zonderling, maar met dat al,zoo ondraaglijk , dat er heel bijzondere kragten toe nodig zijn, om het te kunnen verduuren. Hij ondervond nu ook al langer hoe meer, dat er bijna geheel geen Patiënten meer bij hem kwamen , en het zich liet aanzien, als of het volkoomen met hem afgedaan ware. Deze lchrikkelijke toeftand duurde veertien dagen lang; Eindelijk kwam op zekeren middag zijn Huisheer bij hem; Deze plaatste zich tegen over hem, zag Dokter Stilling, met betraande oogen, fterk in 't gezicht., en zeide: Heer Dok. ter! neem het mij tog niet kwalijk, mijne agting voor u dringt mij, om u iets te ontdekken; Bedenk maar eens, men maakt .elkander wijs, en dit gerucht gaat, als een loopend vuurtje, door ganlsch Schönenthal, dat gij Zondag voor veertien dagen des avonds op éénmaal zinneloos zijt geworden, dat men het u wel niet kan aanzien, maar dat gij des niettemin volkoomen uw ver [land verkoren hebt! uit dien hoofde heeft men alle uwe Patiënten voor u gewaarfchouwd; Zeg mij tog eens, hoe het. er mede H 4 is?  C 120 ) is ? ik heb naauwkeurig agt op u gegeven, maar niets hoegenaamd aan u kunnen merken. Christine verborg haar gezicht in haar voorfchoot, fchreidde hard op, en liep de kamer uit; maar Stilling ftond verfteld en fpraakloos; Droefheid, ergernis., en ontelbaare aandoeningen van aller! ij foort ftormden zoo geweldig uit zijn hart, en in zijn hoofd, dat hij zeer ligt zinneloos had kunnen worden, zoo de mengeling zijner vogten en zijne inwendige Organifatie niet buitengemeen regelmatig geweest warsn. Onder de wonderlijkfte aandoening van verontwaardiging en lagch beiden, borstte hij eindelijk met traanen in de oogen uit: Zulk _ eene boosheid heeft geen Adramelech nog ooit kunnen verzinnen D.uivelsch ! Geen faian zou het helfcher weten aanteleggen, om mij volflrekt allen middel van bef, aan te ontrooven maar God, mijn wreeker, en mijn onderhouder, leeft pog., en zal mij niet eeuwig in deze Helle laten fmagten Hij zal mij redden, en zegenen. Jk geef aan niemand rekenfchap, hoe het er met mijn verftand uit ziet, men kan op mij en mijne handelingen letten en dan zal het zich ras ejienbaaren. De geheele zaak is zoo buitengewoon, zoo enmenjchelijk boos aar tig, dat er niets  C Hl ) niets meer yan te zeggen valt. Neem het mij tog niet kwalijk, mijn'lieve Heer Dokter! ver, volgde zijn Huisheer,-11111116 agting en liefde voor u drong er mij toe. Neen ! dat doe ik niet, hervatte Stilling, ik bedank 'er u voor! Nu verdween vervolgends dat gerucht wel Iangfamerhand, even gelijk een ftinkend wangedrogt afdeinst, maar de flank bleef agter, en voor" Stilling, en zijne goede Lijderes, was nu voordaan de lucht te Schönenthal verpest; De Praktijk nam nog meer af, en daardoor de hoop op middelen van beftaan, Waar dit affebuwelijk gerucht van daan kwame, en wie den Bafiliskus, die door hem aan te zien den dood aanbrengt, hebbe uitgebroed, dit alles blijft tof den grooten dag der Openbaaringe bewaard. Stilling ontdekte zelfs nooit met zekerheid de bron, waar uit dit voordkwam, hij vermoedde, volgends de gronden der meeste waarfchijnlijkheid, wel iets, maar hij zal zich wel wagten, van iets het minste 'er van te ontdekken. Over het algemeen wierd dat gantfche voorval niet zeer bekend, het baarde weinig opziens, want daar was Stillings Perfoon niet gewigtig genoeg toe, hij was tog geen Koopman, en veel minP $ der  C I23 ) heer, en tog was hij niets anders, wist ook geen anderen weg om te kunnen beftaan; daarenboven had de Voorzienigheid hem ook tot dit* beroep opgeleid welk een Contrast welk eene tegenfpraak welk eene beproeving der ftandvastigheid in geloof en vertrouwen ! — En bij dat ailes vertegenwoordige men zich een Publiek, waar onder, en waar van hij leven moest, en 't geen hem op die wijze behandelde. De Staar-kuuren waren, wel is waar, met een bijzonder geluk (leeds vergezeld, maar de meeste Patiënten waren arm, zelden kon hem iemand wat betaalen, en, als er fomwijlen al eens een lijder kwam, die het wel had, zoo mislukte het hem gemeenlijk. ' • Maar was er ook veelHgt in Stillings manier van leven en gedrag iets, dat hem dermaate in het onderfpit hieldt? of was hij werkelijk geen goed huishouder, of zelfs misfehien een verkwister? Hierop wil ik onpartijdig, en naar waarheid andwoorden: Stillings gantfche leven was openhartig en vrij, maar thands in allen opzigte met zwaarmoedigheid verzeld • Er was niets aan hem, dat iemand beledigen kon, of het moest zijne openhartigheid geweest zijn ' waar  C 125 ) ' kon iemand, die hem iets fchuldig was, geen betaaling afeisfchen; Zijn Charakter dwong hem, ook zelfs wanneer hij het meeste gebrek hadt, om het geen hij aan den Armen verdiend had kwijt te fchelden, en den Rijken, die wat fnipperagtig was, of zijne eisfchen te hoogvondt, een fchrap door de rekening te haaien; hij was te grootmoedig, om, wegens geldzaaken, flechts één onaangenaam woord te wisfelcu. In voediël en kleeding was hij zindelijk, net, maar zeer zedig met dat al, en eenvoudig, ook'bezat hij geen een ftokpaard, dat hem geld gekost hadt, en echter gaf hij dikwijls, zonder overleg of nadenken, iets uit, dat hij top eene andere wijs veel beter had kunnen beiteeden; met één woord: Hij was een geleerde, en geen Koopman. Christine daarentegen was ten uiterfte zuinig, zij keerde een ftuiver wel zesmaal om, eer zij hem uitgaf, maar zij overzag des niettegenftaande het geheele der huishouding niet met die juistheid, zoo als het behoorde, en fpaarde alleenlijk dat geene, wat haar voor de hand kwam. Zoo veel is waar, dat Stilling, wanneer zijne • huisvrouw en hij den Koopmansgeest bezeeten - hadden, minder fchulden zou gemaakt hebben, maar  C 131 ) tiende der Houtvesterij volkoomen; Van der' .jeugd af aan, met Berglieden van allerlij foortj met ijzer- koper- en zilverfmeeden, met arbeiders in üaaven en in ftaal, en met draadtrekkers omringd, had hij deze gewigtige Fabrieken in den grond leeren kennen; naderhand was hij ook bij den Heer Spanier, zeven jaaren lang opzigter geWeèsVöver diens goederen en Fabrieken, en: hafr-daar bij den koophandel in allé deszelfs deelêri .grondig beoefend, en alles zelve door de handen' faten gaan; en ten einde het hem ook nog aan geen propaideutifehe wetenfchappen zoude ontbreeken, zoo had de Voorzienigheid hem zeer wijsfelijk tot de ftudie der Geneeskunde opgeleid, wijl de Fhyfica, Chymie, Natuurlijke gëfchiedenis enz. daarbij onontbeerlijk zijn; Ook had h'ij"wêrklijk deze wetenfehappen, en voor langen de Mathefis reeds, met bijzondere vlijt bij voorkeur, boven alle andere, beftudeerd; zelfs al in Strasburg een Collegie over de Chymie gelezen. Ook was het hem, als een Praetizeererid Geneesheer, geene moeite, om lesfen over de Veeziekte .te geven. Eindëlijk had hij zich in Schönenthal met alle foorteu van Fabrieken bekend gemaakt; want v altijd had hij een onweêrftaanlijke trek in zich '•gevoeld, om allerlij handwerken in den grond I 2 te  ( I30 pangeiiaame, Beftemming toe. Alles, wat tot de wetenfchap der Staats -Oeconomie betrekkelijk was, lag in zijne ziel, gelijk eenen verwarden Chaos door elkander, hij moest evenwel, wilde hij goede lesfen geven, alias tot een fystema brengen, en niets viel hem gemakkelijker, want zijne gantfche ziel was fystema; het Leerftelfel der Staats-Oeconomie ontwikkelde zich dus zonder moeite voor zijne oogen, en hij befchouwde het heerlijk geheel met de innigfte vergenoeging. Ik wijs mijne Leezers tot zijne menigvuldige, uitgegeven, fchriftcn, wijl ik ze hier met geene geleerde verhandelingen wil ophouden, Onder deeze aangenaame bezigheden verflreek de zomer, de herfst naderde, en hij wagtte van dag tot dag zijne beroeping. Maar wat gebeurde 'er? —- ia. de eerfte week van September, kreeg hij een brief van Eifenhart, die de gantfche zaak weder geheel in duigen wierp. ■Bij gelegenheid van het vertrek des Keurvorften naar Beijeren, was het Project ontftaan, om de Cameraal - Academie naar Manheim te verplaatfen; hier waren nu Mannen in overvloed van allerlij ftudie, die Stillings Profesforaat bekieeden zouden ea konden. Eifenhart beklaagde  C137) de zich zeiven en hem, maar 'er viel niets aan te veranderen, Men begrijpt, dat zijn toeftand nu ten ecnenmaal onbefchrijffelijk was: hij en zijne arme vrouw zaten bij elkander op hun kamertje om *t zeerst te fchreijen; alles fcheen nu verlooren te wezen! hij kon niet geregeld denken, ik laat ftaan, dat hij zich zeiven of zijne vrouw moed in kon fpreeken, zoodanig was hij uit hét veld geflaagen. Eindelijk wierp hij zich op de knieën voor God, vernederde zich onder zijne geweldig flaande hand, en gaf zich met zijne vrouw en twee kinderen geheel en al over aan de vaderlijke leiding van zijnen goedertieren Schepper, en befloot nu, zonder de minfte tegenfpraak, weder tot de Medicinaale Praktijk overtegaan, en alles te verdraagen, wat de Voorzienigheid over hem beftellen zou. Nu begon hij weder, gelijk voorheen, uittegaan, zijne vrienden en bekenden te bezoeken, en hun zijn ongeluk te vernaaien; zijne Praktijk raakte weder aan den gang, en het liet zich aanzien, als of het hem nu beter zou gelukken, dan te vooren. Hij gaf zich derhalven geheel aan zijn Lot over, en was gerust. li z\j,  < I3« ) Zij, die de wegen der Goddelijke Voorzienigheid kennen, zullen, zonder dat ik het hun herinner , weten: dat dit meestentijds juist zoo hare gewoonlijke beftiering is: Stilling had met drift, en eene onzuivere begeerte, zijn lot willen vooruitloopen; trotschheid, iedclheid, en wie weet, wat niet al, had er zich onder gemengd; in dezen toeftand zon hij met overijling te Rittersburg gekomen, en zeker niet gelukkig geweest zijn. Het is eene Maxime der Eeuwige liefde, dat zij hare kweekelingen eerst volgzaam, en gelaaten in haren wil maakt, eer zij verder gaat. Voor het tegenwoordige geloofde Stilling derhalven vast en zeker, dat hij'Dokter zijn cn blijven moest, en zijn berusten in alles ging zoo verre, dat hij de beroeping zelfs niet meer wenschte, maar er in tegendeel geheel ouverfchillig onder was. Juist zoo ging het hem ook voorheen , toen zijn handwerk hem tegen de borst ftond; hij liep met een onftuimig hart van Schauterg weg, en naar den Heer Hochberg toe; hoe erbarmelijk Hecht het hem daar ging, heb ik in zijne Wandelingfchaf befchreeven; vervolgends kwam hij bij den, nu zaligen, meester Ifaac, •was gerust en weltevreden, en wenschte gaarne gen handwerksman te blijven, zoo dat mijn Heer 4+  C 145 ) gerust, om ze aanteleggen, zelfs wilde hij den arm onder de fneede helpen vasthouden ■ maar dit weigerde hem Stilling, integendeel bukte hij zich voorover geheel oP het aangezicht van den Onjsaart, om het van de Operatie aftetrekken , cn fprak met hem over andere zaaken; Onder' tusfchen deedt Troost de fneede door het vleesch tot op het been toe; Stoi gaf nu 66a zucht Hechts, en fprak verder voord. Vervolgends wierd ook het been afgezaagd, en eindelijk de ltomp verbonden. De geheele Cafus was hier merkwaardig: de Heer Troost liet de klemfchr-oef een weinig los, ,om tezien, of de Polsader ook fpringen zou, maar zij fprong 0ok zelfs daar ter Plaatfe niet waar zij geheel weggenoomen wierd; om kort te gaan, de Koortsflof had zich boven aan den ann, m een gezwel bij een getrokken, het welk de Polsader en Zenuwen vast te zamen drukte; maar dit wierd men eerst na zijnen dood gewaar. Alles liet zich goed aanzien, er volgde een goede ettering, en men meende van de geneezing zeker te wezen, toen Stilling andermaal ichielijk geroepen wierd; hij \]ep v hcen en K vond  ( 146) y0nd den goeden Stoi reeds entelen, en zeer zwaar adem,, haaien. Ik heb andermaal eene dwaasheid begaan, zeide de kranke met eene ftamelende ftem tegen hem, ik ftond op — ging aan 't vengfter een koude noordenwind tógtte' op mijnen arm ik begon te beeven van koude, de Ziekte-ftof is mij op mijne borst geflaagen ik fterf ook wel! Doe^ nu nog uwen pligt voor 't laatst, Heer Dokter, op dat naderhand de waereld u niet belasteren moqge. Stilling maakte het verband los, en bevond de wonde geheel droog, hij itrooiddc. er fpaanfche vlieg-poeder over, 'en bclag den gehcelen ftomp met trekpleisters; vervolgends fchreef hij ook nog eenige andere nuttige middelen voor, maar niets kou helpen, Stoi ftierf onder zijne handen. v^ , En nu een groet punctum agter mijne Geneeskundige Praktijk, zeide Stilling bij zich zëlven; 'hij begeleidde den goeden Stoi mede/ ten gravê, en begroef hem te gelijk met zijn voormaalig beroep. Evenwel nam hij zich voor, om de ftaarkuuren voor altoos te blijven verrichten, alleenlijk daarom, wijl hij in dat opzicht zoo gelukkig, en de kuur zelve weldadig was; voords maakte hij het zich mede ten  C 147 ) wet, omvoordaan geene betaaling daar meer voor aanteneemen, maar er zich een kapitaal voor de andere waereld voor te verzamelen. Thands naderde het tijdpunct, waarop hij Schönenthal verlaaten en naar Rittersburg ver, trekken moest; het was reeds diep in October geworden, de dagen waren derhalven kort, het weêr en de wegert Hecht, en eindelijk was hij verpligt, om met het begin van November zijne Collcgiën aan te vangen ; ondertusfchen was er nog eerst eene fteile klip over te klimmen; agthonderd guldens moesten er betaald we, zen, eer hij vertrekken kou. Verfcheiden vriendèn raadden hem, dat hij zijne goederen zou laaten bellaan, en aan zijne Crediteuren alles cedeeren.- Maar dit was Stillings zaak niet; Neen, neen ! zeide hij: ieder moet tot den laatften penning toe betaald worden, dit beloof ik in den naam van God, die mij altoos geleid heeft, en ook nu voorzeker niet befchaamd zal laaten worden; ik wil geen fchelm worden, en de lesftn van mijnen Hemelfchen Leidsman overtrceden. Ja, alles is goed genoeg! audwoordde men hem dan, maar hoe zult gij het tog anders aanleggen ? Betaalen kunt gij niet; als ïneu 11 nu eens in perfoon met alle uwe goeK i de.  C H8 ) deren in arrest neemt ? wat zult gij dan beginnen? —~ Dit laat ik aan God over, hervatte hij, en ik bekommer mij daar niet om, want het is zijne zaak. Hij begon derhalven alles, wat hij mede wilde nemen, intepakken, en op Frankfort te verzenden ; hij bepaalde eenen dag, waarop hij het overige verkoopen zou; alles ging ongedoord zijnen gang, en niemand ftclde zich in postuur, hij verzond het een cn ander, en ontfong zijn geld, zonder dat er de minfte aanfpraak op viel. Zelfs bedelde hij den Postwagen op Rüsfelflein, voor zich zeiven, zijne vrouw en twee kinde,, ren, tegen den aandaanden Zondag, en dus agt ■ dagen in voorraad. Orideitusfchen luisterde men hem ouder de hand zagtjes in de ooren,' dat een paar zijnet fchuldeisfchers met elkander waren afgefprookeu, om hem te laaten arresteeren; want, wijl het weinige huisraad, dat hij nog bezat, zoo veel als niets was, zoo hadden zij nergends aanfpraak op willen maaken, en waren in gedagten, dat, als zij hem op die wijze in zijne loopbaan verhinderden, er dan wel Lieden zich zouden opdoen, die voor hem borg zou.  C 149 ) zouden blijven. Stilling beefde heimelijk van angst daar voor, echter bleef hij vast op God vertrouwen. Den volgenden donderdag kwam zijn Vriend Troost, met eene blijde en lagchende mine, en betraande oogen, zijn huis in', en hndt iets in . ztjn zak, dat vrij zwaar fchecn te wee-en Vriend ! begon hij, het gaat al weder op deinde Stilli'ngjcfiè manier, en met die woorden haalde hij een zak met Rijksdaalders voor den dag, en wierp ze op de tafel. Stilling cn Christine keeken elkander eens aan, en begonnen te fchreijen. Hoe zit dat? vroeg hij aan zijnen vriend Troost; dat gaat heel natuurlijk in zijn werk, andwoordde hem deeze: ik was zoo even bij een zeker Koopman aan huis, dien hij ook noemde, ik wist, dat gij hem zestig Daalders fchuldig waart, en bad hem, dat hij u die penningen mógt kwijtfchelden; de Koopman lagchte, en zeide: dat alleen niet, ik wil er'hem daarenboven nog zestig prcfent doen, want ik weet, hoe zeer hij in de klem zit; hij telde mij derhalven het geld, en daar is het; nu hebt'gij reeds bijna het agtfie part van de fommë, die K 3 . S'j  ( T50 ) gij nodig heht, en ik wil u verder goeden raad geven: Morgen moet" gij bij alle uwe kennisfen affcheid gaan neemen, om Zaturdag te kunnen uitrusten, en u tot de reize voortebereiden. Wees getroost, en zie toe, wat God doen zal. Stilling volgde zijnen raad, en begon vrijdags morgens affcheid te neemen: de eerfte, daar hij bij ging, was een rijk Koopman; zoo als hij de deur in ftapte, kwam hem deeze te gemoet, en zeide: Mijn Heer de Dokter! ik weet, dat gij koomt, om affcheid te neemen, nooit heb ïk u miskend, gij zijt altoos een braaf man geweest, maar, als Dokter, kon ik u niet gebruiken,'om dat ik geen reden had, van met mijnen ouden Geneesheer te onvreden te wezen. God heeft mij uit geringe beginfelcn groot gemaakt ; ik gevoel, hoe veel ik hem verfchuldigd ben; wees zoogoed, van deeze erkentelijkheid in zijnen naam aanteucmen, verneder mij tog niet met het te weigeren, en bezondig u zclven door geene verkeerde trotschheid. Met deeze woorden, omhelsde hij hem, en ftuk hem een rolletje met twintig Ducaaten in de hand. Stilling ftondt verluid, terwijl zijn edelmoedige weldoener fpoedig weg liep. Hij was van verbaasdheid buiten zich zeiven, en geheel opge- tOQ-  toogen van vcrheeven blijdfchap. Onder dat géi voel, ging hij verder. Maar waarom houde ik mijne Lezers langer op ? Met de meeste befcheidenbeid, zonder hem eenigfinds te vernederen, wierden hem verfcheiden erkentlijkhedcn opgedrongen; En, toen hij 's avonds zijne vifiten had afgelegd, en te. huis kwam, en aan 't na tellen ging hoe. veel meent gij, dat hij wel hadt? Juist agthonderd guldens! Niets meer en niets minder. Zulke uitmuntende voorvallen worden, door ze te befchrijven, en door de glansrijkfle uitdrukkingen , verzwakt. Ik zwijg liefst flil en aanbid! God zal u in uwen fchuilhoek vinden, verborgene Schönenthalfche Vrienden ! op • den dag der wedervergelding, zal ik u ten voorfchijn brengen , en zeggen: Zie, Hcerc ! Deezen waren het, .die mij, toen ik geheel Verlaatcn ■ was, uitgered hebben, beloon hen naar uwe' groote beloften in ruimen maate; cn Hij zal het doen. Maar tot u, mijn uitverkoore, onkreukbaare, vriend Troost! tot u zeg. ik niets. —'■ Wanneer wij éénmaal, hand aan hand, de zalige velden K 4 > der  C 152 ) der andere waereld doorwandelen, dan zullen wij over deeze zaak nader fpreeken. Ik heb tot hier toe het Character der SchÖnenthalers nu en dan niet van de beste zijde gefchilderd, en het is zeer wel mogelijk, dat veelen mijner Lezers tegen deeze plaats, over het algemeen, vrij nadeelige gedagten hebben gekreegen; ik móet zelve bekennen, dat ik voor mij dien kwaaden indruk ook niet geheel van mij werpen kan, maar dit heeft zijne betrekking in 't geheel niet op die weinige Edele Zielen, die er mede, onder het onophoudelijk zwoegen naar Rijkdom, zuchten, of ten minften, niettegenftaande hun beroep, ook'die verhevene aandoeningen koesteren , die de waare liefde jegens God en Menfehen altijd tot onaffcheidelijke gezellinnen heeft. Die Schönenthalfche Burgers kunnen het mij niet kwalijk' neemen, dat ik de waarheid fchrijf; om hunnent wille zegent God dien bloeijenden oord,' en het verflrekt hun tot eere voor God en Menfehen, dat zij, onder 'zoo veele verzoekingen, moeds en geloofs genoeg behouden, en zich met den algemeeneu ftroora niet laten medevoeren. Maar voornamenlijk zullea de daar woonende  C 153 ) Piëtisten het wee over pij uitroepell m .fc. hen zoo opentlijlc voorfteile, gelijk Z T u betl'Cft alleea dic » °"dcr hun, me het verdiend hebben; en waarom bange" zy ook het fehild der Religie en Godsvrugt uit, en doen, met dat al, niet, het seen de Religie en Godsvrugt hun voorfehri ven , — ? onze tijden, waar in het Christendom'van alle kanten aangevallen, en gekasterd word, mo * een rechtfchaapen vereerer van den Go sd " perken, en ^ beha!ven daar, waar fpreeken moet. Maar wat houde ik mJ me verontfehuldigingenop? de Heere zal herzien eningeregtigheidrigten! ' Ik heb in langen aan den Heer Frkdenberg e„ «jne Familie niet gedagt, „iet verhaald h" -ch deeze braave Man met de zijnen, b ^ Imgs Beroeping naar iÈ***^ gednoeg Frkdenberg wa, Fabrikant en Koopman zü ~' ne vrouw en kinderen waren buitengemeen vlif tig, zuinig, en werkzaam, hunne verkleefdheid aan den Godsdienst hadt hen voor verkSS en voor alle de vrolijkheden der groete wae L ' bewaard; hij was met niets begonnen, en tog «ader den Godlijken zegen.een, weUiet^ & * maar  ( 154 5 maar echter rèdelijk gegoed, man geworden; 't kwam daar van daan, dat hij en de zijnen over het algemeen niet zeer gunstig over Stilling dagten. Zij hadden geen begrip van het Charakter eens Geleerden, en zelfs had de Geleerdheid juist geene hooge 'waardij bij hun • alles, wat het vermogen niet vermeerderde, was in hunne oogen een nietsbeduidende zaak-; hier in nu hadden zij, als Kooplieden , wel gelijk, maar zij waren ook uit dien hoofde niet in ftaat, om Stilling te beoördeelen, zoo 'als het behoorde, want deze bemocidde zich louter, om waarheid en kennis optcdoen; het- onafgebrooken overleggen, hoe en wanneer er alle oogenblikken iets te verdienen, of te bezuinigen was , kon onmooglijk, eeuai geest bezig houden, wiens kring van werkzaamheid zich alleenlijk tot hoogcr dingen bepaalde;, hier uit ontftond nu een foort van verkoeling, die Stillings gevoelvol harte ontfaggelijk fmertre, hij zogt zijnen fchoonvader de zaak wel in heure waare geftalte voortedraagen, maar het befmit van alle redenkaveling was en bleef: een Man moet voor zijn redelijk befiaan zorgen, dit is zijn eerfte pligt, vervölgends kan hij zijn best doen, cm ook nuttig voor de. vraereld te -worden; heel goed, dagt Stilling, geen mensch in de wae-  C i<5o ) Wortns en Erankenthal naar Mannheim, waar hij van den Heer Eifenhart met open armen ontfangen wierd. Hier vondt hij, door zijne gedrukte gefchiedenis, veele begunstigers en vrienden. Overal wierd hij met vriendfchap, liefde en tederheid gunstig ontfangen; hoe veel genoegen dit hem en zijne Christine, na zoo lang vertrapt en veragt geweest te zijn, deedt, is niet te befchrijven. Eifenhart gaf hem ook verfcheiden.gevvigtige Iesfen: Stillings gefchiedenis badt, niettcgeiillaande de goedkeuring, waar mede zij ontfangen was, in die ftreeken eenvoor.oordeel van Piütismus tegen hem verwekt; ieder ,hield hem voor een Man, die, hoe men hem .ook befciiouwde, tog altoos éen fijne Dweeper was, en voor wien men zich in dien opzichte te wagten had ; hij wierd daarom gewaarfchuuwd, om niet te veel over de Religie te praaten, maar alleenlijk door braafheid en goede daaden zijn lichtte laten jfchijnen,; want in een land, waar de Catholieke Godsdienst de heertellende ware, moest men zeer voorzigtig wezen. Dit begreep Stilling ook, en beloofde daarom heilig, van alles zeer wel in agt te zullen neemen; ondertusfchen moest hij er tog hartelijk om lagchen; want te Schönenthal was hij voor eenen vrijgeest "aangezien , en hier nu weder voor eenen Piëtist. — Zo*  C 161 ) Zoo weinig waarheids bevatten menigmaal de oordeelvellingen der Menfehen. Voords ging de reis door het bosch-eh bergzgug Aufirufien; onaangezien het ruuwe Jaargetijde en de ontbladerde doode Natuur, zag Stilling tog regts en links de fteile bergen en rotfen, de aloude Bosfchen, en de overal aan de klippen hangende Ruïnen der oude Ridderlijke wooningen met verwondering aan; alles kwam hem zoo Vaderlandsch voor; hij was zeer in zijn fchik; en al fpoedig zag hij in 't verfchiet het met wouden omgeven Rittersburg, met alle zijne oude Toorens, Voor zich liggen; Nu verhefte zich zijne borst, en hét hart begon hem flerker. te kloppen, hoe nader hij bijhet Toneel zijner toekomftige beftemming kwam: eindelijk reed hij in het vallen van den avond de Poort in; zoo als de voerman links om de naauwe ftraat infloeg, hoorde hij een mansftem aan zijn Regterhand: Halt! roepen; waarop hij het Rijtuig liet ftil houden. Is mijn Heer de Profesfor Stilling in de koets? — een dubbeld Ja! klonk uit den wagen; liuj klim dan af, mijn waarde Vriend en Collega! hier zult gij Iogeeren.- L Dé  C Ï62 ) De zagtmoedige, liefderijke, en onverwagte toon roerde Stilling en zijne Vrouw zodanig, dat hun de traanen fchier in de oogen kwaamen, zij flapten uit den wagen, cn vielen den Heer Profesfor Siégfried, en zijne Echtgenoote in de armen; korte oogenblikken daar na kwam ook zijn andere Collega, de Heer Profesfor Stillenfeld, wiens ingetoogen, ftil en gerust Character Stillings opmerkzaamheid het meeste naar zich trok; Stillenfeld was nog ongetrouwd, maar Siégfried had reeds een kind; zijne vrouw en hij waren beiden voortreffelijke Menfehen, vol warm gevoel voor Godsdienst, en alles wat goed was, en daarenboven menschlievend tot dweepzucht toe; Ook was Siégfried een zeer geleerd, diepdenkend., Pbilofophiesch Man, wiens hoofdneiging de Godgeleerdheid was, waarin hij ook te vooren geftudeerd had; hier ■ evenwel leerde hij het Recht der Natuur en ' der Volken, en de Politie- Finantie- en Staatkunde. Stillenfeld daarentegen was een zeer fijn, edeldenkeud, en rechtfehapen Man, vol ' fystema, orde en M*.thematièfche naauwkeurigheid; in de Mathefis, Phyfica, Natuurlijke Historie en Chymie had hij weinig zijns gelijken. Stilling had het bij die Mannen regt naar zijn genoegen, en Christine was al ras dé vriendin van  C 163 ) vin Mevrouw Siégfried, die haar vervolgends overal in onderrichtte, en het huishouden mede in orde hielp brengen. Zekerlijk was de afftand tusfchen Schönenthal en Rittersèurg vrij groot: hier waren het allen onregelmatig gebouwde huizen, laage vertrekken met kruislings door elkander loopende Balken, kleine vengstertjes met ronde of anders zeshoekige raampjes, deuren, die nergends flooten, haardfteden van éene verfchrikkelijke grootte, waarop de Bruiloft te Kanaan in Galilea, metderzelver twaalf fteenen waterkruiken, in half verheeven Beeldwerk, zeer (ligtelijk te zien was; vervolgends een uitzicht op enkel treurige Dennen - wouden; nergends eene ruifchendeBeck, maar, in de plaats van die, een, (langenvormig, möerasfig, kruipend water enz.' Dat alles maakte ontegenzeggelijk een.zonderling Contrast met de voorwerpen, die hij voorheen gewoon was .te zien; Christine kwaamen er ook dikwijls de traanen van in de oogen, maar men word langzamerhand aan alles gewend, zij fchikteu zich daarom beiden naar hunnen nieuwen toeftand, en waren van gantfcher harte te vreden. L 2 Stil-  ( i«4) St Hing fchreef nu brieven aan zijn Schoonvader te Rofenheim, als mede aan zijn vader te Leindorf en zijn Oom te Lichthaufen, en fchilderde die vrienden zijnen gantfchen toeftand naar waarheid; bij welke gelegenheid, hij dan' ook geenfir.i- de heerlijke uitzichten vergat, die hij, ten aanzien van het toekoomende, in allen opzigte koesterde. Johann en Wilhelm Stilling waren over deeze nieuwe Bevordering van hunnen Hendrik geheel opgetoogen, zij zagen elkander e^ns aan, en zeiden tegen een: Wat zal .er nog van hem worden ? Iriedenberg integendeel verheugde er zich niet buitengemeen over; in plaats van dat, uas zijn andwoord alleen vol met vaderlijke vermaaningen, om tog maar goed huistehouden; voor de eer, die zijnen ichoonzoon en zijne dogter, door dat hij nu Profesfor was, te beurt was gevallen, had hij geen, gevoel altoos; over het algemeen waren eer en roem bij hem niets beduidende dingen. Wijl Stilling zijn Systema, dat hij zich van de Staats-Oeconomie gevormd had, zeer na aan 't hart lag, zoo leidde hij zich, geduurende den eerften winter, toe, om er een Leerboek van op te ftellen, en tegelijkertijd over de af-  C 168 ) Geraarntens van Zwitzerfche Koeijen, die allen met elkander dagelijks omtrend drie Pinten melk gaven, het waar Evenbeeld van Pharaös zeven' magere Koeijen; voords ftonden er twee werkpaarden, elk met een.veulen bij zich, en buiten , in bijzondere Kooijen, een tamelijke kudde Zwijnen; en offchoon het nog eerst in de Maand November was, zoo was het hooij tog reeds lang geheel en al opgevoederd, en aan ftrooijfel om te ftrooijen was volftrekt niet te denken. Het ontbrak derhalven in de huishouding aan Melk en Booter, en voornamenlijk aan voeder voor zoo veele groote monden, keelen en maagen. Dit alles viel den goeden Profesfor heel zuur op het hart; hij wendde zich dieswegens oogenblikkelijk aan het Gezelfchap, maar vond er geen gehoor, ieder zeide hem, dat hij 'er* maar mede om moest fpringen, zoo goed als hij kon, want dat men het Eeuwige geldfchieten moede begon te worden. Thands ontbrak het Stilling weder aan de noodige fchranderheid: hij had oogenblikkelijk zijn post, als Opzichter, moeten nedergelegd, en de beflieripg over gegeven hebben, maar dit deed hij niet, hij was al te zeer met het geheele Infh'tuut ingenoomen, en hield zijne eer met de roemrijke inftandhouding van hetzelve ten uaauw-  ( I7i ) raars allen Protestanten waren, en deeze gedroegen zich enkel naar hunne eigene Jurisdictienatuurlijker wijze moest hun dit alles een doorn in de oogen wezen. Men had derhalven hier in allen opzigte groote voorzichtigheid nodig. Daarenboven bevond zich daar zeker Geleerde met naamc Spas fel, een zonderlinge Heilige, zoo als er weinigen zijn; zijne manier van klecding was zeer flordig, fomtijds ook vrij mor%j" zijn handel en wandel aanftootelijk, alle zijne gefprekken laag-Comiek, en hij hong in alle gczelfchappen den hansworst uit. In 't geheim was hij de Spion van eenen, voornaamen Geestelijken, die bij den Keurvorst,veel te zeggen had, en daarenboven de nieuwsverteller en aanbrenger des Prefidents; in 't publiek hong hij den fpotgeest uit over zommige gewoontens en gebruiken zijner eigene Kerk; maar ontwijffelbaar ongelukkig was men, als men hem daar in voordhielp, want hij had zich heimelijk onder de Broederfchap der Franciskaanen begeeven, die hij ook getrouw aankleefde. Het valt mij 'zwaar, om dezen Man hier, openlijk ten toon te Hellen, maar ik kan hem niet overflaan, om dat hij te zigtbaar een werktuig was in de hand der Voorzienigheid; leeft  C 176 ) Veêr van alle zijne handelingen was eene uitfpattende trotschheid, zonder Religie; een driest Naturalismus en blind noodlot fcheenen zijne Leidslieden te wezen. De Menfchcnliefde, dat begunstigde kind' van God, was hem onbekend, hij beminde niets, als zich zeiven; de naam van Spraakmeester was hem een gruwel, fchoon hij in den grond tog geene verfponing van iets anders maakte, alhoewel hij zich het Charakter, als Profesfor der Engelfche Letterkunde, aanmatigde. Armoede was hem eene hel, en evenwel was hij, in den hoogften graad, arm; want voorheen, toen hij nog een , welgezeten Koopman was, had hij den grooten Heer gefpeeld, en was vervolgends, gelijk men denken kan, gefailleerd. Deeze Man hieldt zich te dier tijd in Manheim pp; vervolgends fcheen hem het Rittersburgfche Inftituut juist toe een Toneel te wezen, waarop hij een goed ftuk broods winnen, en daarenboven roem verwerven kon, hij hield deswegens bij Eifenhart aan, dat deeze hem aan een Profesforsplaats op de Rittersburgfche Academie mogt helpen; Eifenhart, die zekerlijk de kunde van dien Man, maar ook zijn gevaarlijk Charakter, kende, en, boven en behalven dat, niet gaarne de gunst des Keurvorsten wilde mis-  C 179 ) 'nu met mij, om ook eens te zien, vraat ik woon: 1 ■-' ' v -• . „ Dat is goed!" zeide hij, en 'maakte daar bij een vrij veragtelijk gezicht; Toen Stilling. vervolgends met hem. op zijne kamer kwam, zeide hij tegen Tom: Heer Profesfor! het doet ons plaifier, van zulk een kundig Man hier' te krijgen, wij wenfchen flechts van harte, dat het u hier wel mag gaan. Tom wandelde ouder allerhande wezenstrekken en veranderde minen op en neêr, en andwoordde: „ Ik wil eens zien, hoe 't gaat." Maar één ding, hcrvme-Stilling , moetik u vóóraf zeggen, 't geen gij mij niet kwalijk moet neemen: ik heb twee fraaije kamers voor zeventig guldens bij den Heer R... voor u gehuurd, ondertusfchen eischt de goede Man een vierdedeeljaars huishuur vóóruit; en, dewijl gij ons hier allen' onbekend zijt, zoo is dit dien Heer ook niet zeer kwalijk te neemen, Ma „ Zo*  C 180 ) u Zoo! —■ (hij wandelde driftig de kamer „ op en af) nu dan gaa ik weêr naar „ Mannheim te rug —r ik laat mij hier van. „ geencn Profesfor, noch van iemand in de „ waereld, onbeleefdheden zeggen." In Gods naam! —- wij zullen u gerust en in vreede laten trekken. „ Wat zegje? waarom hebt gij mij dan „ hier naar toe gelokt?" Bij deeze woorden- greep Stilling hem aan zijnen arm, keek hem fterk, en met eene ernstige mine, in 't gezicht, en voerde hem te gemoett Mijn Heer ! gij moet hier den trotfchen Engelsman niet zoeken uittehangen, wij bekommeren ons daar in 't geheel hier niet over, en geen een braaf Duitfcher is er, die zich hier in 't minsten aan-gelegen laat liggen; op uw aanhoudend verzoek, heeft men u vergund, van hier te mogen koomen, en het iïaat geheel en al aan ons, of wij u weder buiten de Poort willen wijzen, of niet; wees voor het overige te vreden, en houd het Refpect in 't oog, dat gij aan eenen Man, die hier wat meer als gij te zeggen, heeft, en ©ver  C i8r 5 •yer u gefield is, verfchuldigd zijt, of trek weêr af, zoo als het u belieft. Evenwel als ik u raaden mag, zoo blijf maar hier, cn gedraag u als een Rechtfchaapen Man, dan zal alles wel fchikken. Bedenk, dat gij hier ter plaatfe wildvreemd zijt, dat niemand u kent, en dat gij bij gevolg ook in 't minsten geen Credict hebt, want een fchnrk kan zoo goed nwen naam dragen, als een eerlijk Man. Vervolgcnds wierd Stilling afgeroepen; de Koopman had de Meubelen van den Heer Tom in oogenfchijn genoomen, en verklaarde nu, dat bij den Spraakmeester, zonder vooruit betaaling, wel wilde innecmen. Dit bericht ftelde den Heer Tom mede gerust, zoo dat hij eindelijk zijne kamers betrok. Maar, om tijd en plaats niet te veel met allerlij voorvallen en omftandigheden t'zoek te maaken, zoo wil ik alleenlijk in 't algemeen hier bij voegen, dat Spasfel cn Tom zich eerlang Ve'rééhigden, cn het plan vormden, om Stilling te bederven, uit het zadel te ligten, cn voords onder elkander zijn Ambt te deelen. Hunne toebereidfelen daar. toe waren ten u kaften lijn aangelegd, van een wijd uitzicht, M 3 én  -' C % > en rijpelijk-overdagt, gelijk zulks in 't vervolg blijken zal. •; ; - De algemeeue waan, dat Stilling nog ftccds eene overhelling tot Dwecperij en Piëtismus bleef behouden, fcheen de twee Cabalisten toe, de zwakke zijde te wezen, waarop zij hun Canon rigten en bres fchieten moesten. Zij .gingen uit dien hoofde,_ geheele uuren lang, 's avonds de ftraat voor Stillings huis op en lieêr, •om het een^ of ander te befpioneeren; Nu had hij de gewoonte, van dikwijls 's avonds na den peten, op zijn Clavier, een Choraalftuk te fpeelen, en er bij te zingen, waar in Christine hem dan met haare ftem accompagneerde; Dit wierd ■ruim ujtgemeeten:. Stilling, was het woord, hield oefleningen, Bidt-uuren cn diergelijken,- en op die wijze wierd het Publiek langzamerhand voorbereid;. het een en ander valsch bericht fchreef Spasfel vervolgeuds mede aan het Hof .te Miinchen over, om alles -wel te pnepareeren. Eindelijk gebeurde er nog een voorval, 't .geen de zaak ten vollen den uitflag gaf, dien -zij wenschten: Stilling had te Siegelbach nog eenigen voorraad van Zwitferfche kaas gevonden, die hij. met zich . naar huis nam, om daar te A' '* * l ' . ver-  C 184 ) bewees hij haar duidelijk en grondig, dat het Christendom niet beftond in diergelijke gefprek■ken, maar wei in een Godvrugtig leven, enz. Maar wie zou onder dat alles hebben kunnen vermoeden, dat Spasfel juist op dat oogenblik agter eene heg ftond, en alles mede aanhoorde : iets diergelijks kon Stilling niet droomen. Hoe wonderlijk klonk het hem derhalven in de ooren, toen hij agt dagen daarna van zijne vrienden uit Mannheim en Tv/eebruggen brieven met de ernstigfle, en, ik mag wel zeggen, met de bitterfte vervvijtingen ontfong, hij wist waarlijk niet, hoe hij 't had en, wanneer er niet van eene oefeningspreek, in zekeren tuin gehouden, in ware gefprooken geworden, zou hij met • al zijn hoofdbrceken 'er niet agter gekoomen zijn, uit welk eene bron deze vergiftige lastering weder ware voordgefprooten. Hij '• beandwoordde dienvolgende de boven gemelde brieven mannelijk en naar waarheid, zijne vrienden geloofden hem ook wel, maar tog bleef er over het algemeen geftaadig een vooroordeel over, dat hem, ten minsten bij de Catholieken, van veel nadeel was. In Rittersturg zelve maakte die zaak ook  C 185 ) «I eenige beweeging: De Prefident begon met arresteeren te dreigen, en fprak op een vrij hoogen toon; daarentegen morden de Protestanten en beklaagden zich, dat men hun zelfs hunnen Huis - Godsdienst zogt te beneemen onder dcczcu verloor Stilling niets van zijne agting, in tegendeel, zij fchatteden hem des te hooger. De twee Protestantfche Geestelijken, beiden zeer agtenswaardige, voortreffelijke, Mannen, de Heeren W... en S... trokken zich de zaak mede aan, gingen bij de bovengemelde vrouwsperfoonen, vermaanden heür, om tog voorzigtig te wezen, vertroostten dezclvcn, cn beloofden haar alle hulp, want zij wisten, dat zij goede, braave, Lieden waren', die geene grondflellingen altoos aanhingen, waar door de Godsdienst lijden zou kunnen • de Heer W... zelfs predikte den volgenden zondag over de Voorzigrigheid, cn de pligten ten aanzien van den Huis-Godsdienst, bij ■welke gelegenheid hij zich eindelijk naar Stilling toekeerde, en hem opentlijk op de volgende wijze aanfnrak: „ En gij, Lijdende Wan„ dclaar naar het verheven Doel eens Cbris„ tens, en des waaren Wijzen ! Wees getroost, „ en geduldig, wandel voorzigtig tusfehen de „ valflnkkeu door, die uwe vijanden voor u M 5 „ fpjju.  ( 186 ) „ fpannen! —— gij zult eindelijk zegenpraalen, „ en God zal u met zijnen zegen bekrooaen; „ God zal uwe Tegenftanders! met fchande be„ laaden, maar boven u zal de kroon der „ overwinning glinsteren; Hand aan hand wil„ len wij elkander door deeze brandende Zand,„ woestijn geleiden, en wij zullen ons onder„ ling woorden van troost toefprcJken, wan,, neer ons hart naar hulpe fmagt, enz." De gantfche Gemeente zag Stilling aan, en ^e.gende hem. Door de zorg .dier voortreffelijke Mannen, kwam de • gantfche Gemeente weder in rust, en, wijl de zaak ook aan den Keurpaltzifchen Kerkenraad bericht wierd, zoo kreeg de Prc.fident mede een order, van niet zoo ligt weder van arrestcel■en, te praatcn,tot dat'men bewijzen konde, dat er werkelijk wederrechtelijke Politieke vergaderingen gehouden , of Excesfen in den Godsdienst begaan wierden. Ondertusfchen bleevch Tam en Spasfel hun onderling fpel aan het Hof te Münehen voordzetten, en bragten het werkelijk zoo verre, dat Stilling eens op het punt ftond van gecasfeerd te worden. Maar dezen ,gevaarlijken florm wierd hij niet eer gewaar, voor dat hij ; ge-  gelukkig voorbij was; want, ook in dit geval ^ was de -Godlijke ,tusfcbenkomst der Hooge Voorzienigheid zichtbaar: Op het zelfde oogenblik, dat de meergemelde... voornaame Geestelijke ernstig bij den Keurvorst aandrong, en alles in 't werk ftelde, om Stilling verdagt te maken, en daardoor de zaak ook zoo goed als geklonken was, zoo trad juist een ander j niet minder" zeer aanzienelijk, Geestelijke, maar die een vuurig. Begunstiger van Stilling was, en de cigentlijke toedragt der Rittersburgfche Hlftoric wist, mede in het Cabinct; Toen deeze hoorde, waar over het gefprek liep, nam hij Stillings partij op, en verdcedigde hem .zoo treffelijk en overtuigend, dat de Keurvorst, op het eigen oogenblik, den cerstgeineldcn ihtoleranten Prelaat tot rust Vermaande, en den Profesfor voordaan zijne gunst niet meer ontrok. Was ondertusfchen deze Edelmoedige Geestelijke niet bij geval er tusfehen gekoomen, zoo zou Stillings ongeluk onherroepelijk bewerkt geweest zijn. Eerst een half jaar naderhand wierd hem de gantfche zaak bericht, zoo als ik ze u verhaald heb. Hij leefde onder dat alles gerust en wel te vredeu voord, nam zijne pligten in agt, en ' ge-  C 188 ) gedroeg zich zoo Voorzigtig, als maar immer mogelijk was. Intusfcben vórmden Spasfel en Tom nog verfcheiden veruitzicnde plans tot eene algemeene Geleerde Republiek, tot een Typographiesch Gezelfchap enz. Maar, onder deze gewigtigc en belangrijke voornemens, wierden zij het zelve met elkander oneens, en begonnen zich onderling te haaten; Wijl nu ook nog daarenboven Toms, fchuldeisfchers in beweeging raakten, cn Stilling Decanus der Hooge Schoolc, en derhalven volgends de wetten zijne Overigheid was, zoo moest hij ten berde koomenhij viel door de mande, fchreidde, cn bekende alles, wat hij met Spasfel ten zijnen nadeele bewerkftelligd had, zelfs toonde hij hem de brieven en berichten, die zij over hem naar München afgezonden hadden; hij ftond verbaasd over alle de fatanfche Boosheid, cn onbegrijpelijke listige kunstgreepen, dezer twee Menfehen; maar, wijl alles tog nu voorbij was, en hij ook juist te dezer tijd hoorde, hoe hij in München was gered geworden, zoo vergaf hij Spihfei'en Tom alles, wat'zij gedaan hadden, cn, nu de laatfte zelfs in nood en ongelegenheid geraakte, troostte en onderfteun- de  • C 189 ) hij hem nog zoo goed als hij kon, zonder recht en billijkheid uit het oog te verliezen; en toen eindelijk Tom niet langer in Rittersktrg blij-, ven kon, en hij vaa daar naar zekere Duitfche Univerfiteit vertrekken wilde, om er zijn geluk te gaan beproeven, zoo voorzag Stilling hem nog - met Reisgeld, en fchonk hem zijnen hartelijken zegen. Daar ter plaatfe beproefde nu Tom alle zijne kunstgreepen nog eens, om zich uit de laagte te verheffen, maar het mislukte hem wederom. En wat deedt hij nu hij lag zijnen trot- fchen aart af, bekeerde zich, trok een zeer modest kleed aan, en wierd een een Piëtist //./ God geeve, dat zijne Bekeering op waaragtige gronden gevest zij, en hem niet ten bedekfel diene van Boos- cn Trotschheid! Intusfchen is de weg van het eene uiterften tot het andere in 't geheel niet verre, noch moeilijk, maar in tegendeel zeer gemakkelijk en gebaand. God zegehe hem en geeve hem gelegenheid, om zoo veel goeds te kunnen verrigten, dat er zijn voormaalig fchuldregister door uitgedelgd mooge worden! Stillings Leerambt was ondertusfchen bijzonder  C190 > der gezegend, hij leefde1 geheel in zijn Element' Jk wil mijne lezers niet ophouden met het verhaal van allerlij, zelfs ook intcresfante,^voorvallen , die hem bejegenden, maar die geen betrekking op zijn bijzonder leven of lotgevallen hebben, cn blijf liever alleen bij het hoofdzakelijke der Gefchiedenis. . . Met het bellier der Siegelbachfche goederen ging het den kreeftengang, alles liep' verkeerd af, overal fcheeti er vloek, in plaats van zegen, plaats te hebben; ontrouwe huislieden, diefagtigeBuuren, heimelijke ftreeken bij de Onderbedrijven, fchulden en geen onderfteuning, dit alles ftondt Stilling in den weg, zoo dat hij eindelijk zich genoodzaakt zag, wilde hij zich zeiven niet mede in den grond helpen, het ge: heele opzicht overtegeeven, en zijne Rekening te doen. Hier door wierd hij nu wel van dezen zwaaren last ontilaagen, maar echter was hij er al weder dieper in fchulden door geraakt.' Nvant hij had veele proeven te werk gefield, en daar door een partij geld 't zoek gemaakt, 't geen hij eensdeels niet berekenen kon, en anderdeels ook niet wilde, om niet in verdenking te geraaken, dat hij zijn eigen voordeel gezogt had:  C 192 ) hij was Borg gebleeven, en wierd nu met eene gerechtelijke actie door een zeker Man gedreigd, die te vooren, uit Godsdienstige beginfelcn en waare Mensenliefde, Stilling zoo liefderijk onderfteund had. Stilling had dus alle oogenbÜkken te wagten,.dat zijn weldoener, zijn fchoonvader, om zijnentwille in een Proces gewikkeld wierd. Deze gedagte deedt hem fchicr den dood aan, en ondertusfchen had hij, in alle deze fchrikbaarende omftandigheden, geen de minde hoop op eenige hulp, en zelf geen flaauw voorgevoel van redding. Schrikkelijk! fchrikkelijk! was deze zijn toeftand, en wien kon hij zijnen nood klaagcn? aan niemand, dan aan God alleen en dat deed hij ook onophoudenlijk; hij had geftaadig met ongeloof en mistrouwen te worftelen, maar wierp tog nimmer zijn vertrouwen geheel weg. Alle zijne brieven aan zijnen fchoonvader waren vól overgeeving aan de Voorzienigheid, en vertroostende, maar zij hadden geen' invloed en hielpen niet meer. De Raadsheer Eifenhart zelf, die iets van zijne omftandigheden wist, deed vergeeffche moeite; Stilling fchreef Romans, Florentin vaii.Fahle-. dom nameiulijk, en Theodort van der Linden, en  C193) éfc zogt met de Honorariën, die daar. van kwaameny den dam te floppen; maar dit was als een droppel in den Emmer. -Hij fchreef aart verfcheiden groote en beroemde vrienden, eh ontdekte hnn zijnen toeftand, maar eenfgeri konden hem niet helpen, en anderen vatten een tegenzin tegen hem op, weêr anderen vermaanden hem, om geduld te oefenen, en nog een paar onderfleunden hem met een droppel Verkoeling 0p zijne fmachtende tong. Alles, alles was dus te vergeefsch, en uit Schönenthal blikfemde en donderde het ono> houdcniijk op hem néér. Geduurende dit fchrikkelijk tijdvak, ftond de Almagtige ten gerichte ,op over Stilling, om eindelijk eens zijn lot te bepaalen, Den 173 Augustus i78r, op een zeer zoè. len, donderagtigen, dag, had Christine de meid een zeer zwaaren korf op het hoofd helpefl heffen, zij voelde, terwijl zij dit' deed, een'' krak in de borst, en kort daar na eene fteekeiide pijn met koude, en kreeg vervolgende de koorts. Zoo dra Stilling uit het Collegia kwam, en in haar kamer trad, kwam zij hem N doad-,  C 195 5 alleenlijk geleidt hen zeo, dat ik ze hiernamaals eens voor uwen Troon mag wederzien. 1 . Christine"s krankheid was derhalven thands in het begin een eigentlijke Borstkoorts, vergezeld van Hysteriefche Paroxismcn, die in eenen woedenden hoest uitbarstten; verfcheiden Doktooren wierden geroepen, en alle middelen aangewend, om haar te redden, ook liet zich, na verloop van veertien dagen, eenige beterfchap zien, en het meeste gevaar fcheen over te wezen.. Stilling maakte reeds Lofzangen, en fchreef de blijde tijding van haare genee- ying reeds aan zijne vrienden,«maar hij bedroog zich deerlijk, zij kwam niet meer van 't bedde, iu tegendeel iloeg heure Ziekte tot eene formeele Longteering over; Nu kwam Stilling het water aan de lippen; de gedagte,' dat hij de ïme Christine zou verliezen, was hem onverdraaggelijk, want zij was de beste Vrouw van de waereld, aartig, ten uiterfte vriendelijk,' de toon van haar gefprek en hare befcheidenheid nam ieders hart in, haare zindelijkheid, was buiten maate, in haar bijzijn was iedereen wel te vreden; in hare zeer eenvoudige kleeding heersebte fierlijkheid en orde, en alles wat ze deed,- gefchiedde met de üiterftd' N 3 ge-'  C 196) gemakkelijkheid en gezwindheid; Behalven dat alles, was zij onder vertrouwde vrienden vrolijk,'en met veel bevalligheid geestig, echter van gantfcher harte vroom, en, zonder huichelaarij, Godvrugtig. Het uiterlijke bekleedfel der Godzaligheid vermijdde zij, want de ondervinding had heur voor het Piëtismus gewaarfchuuwd. Dit alles wist Stilling, hij gevoelde heure waardij diep in zijn binnenfte, en kon daarom de gedagte niet uitftaan, dat hij haar zou moeten verliezen. Zij zelve kreeg nu ook weder begeerte, om nog eenigen tijd te leeven, en vertroostte zich zeiven met de hoop op geneezing. Intusfchen kwamen fomwijlen de fchrikkelijke Paroxismen weder, zij hoestte met zulk. een geweld, dat. de Hukken long, zoo groot als een noot, de kamerlengte wijd, heur uit den mond vloogen; bij deze toevallen leedt zij dan de gruuwzaamfte fmerten. Onder dat alles morde zij nooit, wierd nooit onverduldig, maar riep onophoudenlijk met een fterke ftem: Wees mij 'genadig, Heer el naar uwe groote barmhartigheid! Als dan heur Man en de Oppaster fomtijds eens van angst, medelijden en vermoeidheid zweetten, dan zag1 zij ze beiden met eene onbefchrijffelijke biddende mine aan, ea geide: Mijn En^l7 w mij» Jfo** Mij-  C 107 ) Mijne lieve Vrouw N.... hebt tog geduld met mij, en vergeeft mij de moeite, die ik ulieden veroorzaak. Vrienden en Bekenden ftonden fomtijds van verre aan de deur, ook dikwijls arme lieden, die zij wel eens verkwikt had, want zij was zeer weldaadig, en weenden hard op om, haar. Dag en nacht was Stilling in ftrijd; een hoekje m zijne ftudeerkamer was glad van zijne knieën, en vogtig van zijne traanen, maar de Hemel was voor hem geflootep, alle zijne vuurige zugtingen flipten te rug, hij voelde, dat Gods vaderhart geflooten was. Wijl Christine niet lijden kon, dat er hart gegaan wierd, zoo liep hij geftaadig op zijne komen, en, in de benaauwdheid van zijn hart, van den eenen hoek van de kamer in den anderen, tot dat eindelijk de zooien doorgefleeten waren, en hij, weekea lang, op zijn blpote voeten ging, zonder het eens gewaar te worden. Onder dat ailes kreeg hij van tijd tot tijd brieven vol dreigementen uit Schönenthal, de eene al beledigender en erger, als den anderen. Des Heeren Friedenbergs hart was, door het vooruitzicht op den aan, ftaanden dood zijner dochter, ten eenenmaajl vèrfcheurd, maar evenwel hielden zijne verwijr ' N 3 ün-  - , ( 198 3 tingen niet op. Hij geloofde nu eens en vooral dat .Stilling oorzaak was van al het ongeluk, dat hem trof, en dus hielp er geen verontfchuldigen aan. De toeftand, waarin z.ch de arme gevoelige Man thands bevond, gaat alle befchrijving te boven, maar hoe meer_ de nood klemde, des te vuuriger «^««j* hieldt hij vast aan de' erbarmende liefde Gods. Na verloop vön eenige weeken, in het begin van October, ftond Stilling des avonds eens , in de gang van zijn huis, voor het vengfter het was reeds midden in den nacht, cn hij bad, volgends zijne gewoonte, heimelijk tot God- op éénmaal gevoelde hij eene gerustftellende aandoening, eene onuitfpreekelijk bemoedigende, dieptreffende,Zielsruste, en vervolgends eene volmaakte overgeeving aan den wil van God- hij gevoelde al zijn lijden nog wel levendig, maar ook ktagts genoeg, om het ge, duldig te draagen, hij ging daarop m de ziekenkamer , en naderde langzaam het bed, maar Christine wenkte hem, dat hij terug zou blijven, en nu zag hij, dat zij ernstig ,n ft.ltc baa: eindelijk riep tij hem, terwijl zij veel moeite'deed, om, tegen hem over, op haare jrijde te gaan liggen; vervolgeuds zag zy hem  C 2C5 ) Dood! waar is uw fcherpe prikkel ? Uw verderf, geopend graf? Hoe uw hand me in de aarde wikkel', 'k Wagt, bij 't maaijen van den fikkel? Tog het uur der Garven af. Eenmaal, zullen wij verrijzen! 'k Zie den dag reeds in 't verfchiet, Als ik, voor zijn gunstbewijzen, Hem in Eeuwigheid zal prijzen In een veel volmaakter Lied. 'k Gas Du hast fünd und ftraf jetragen, Furcht.und zagen Musz nun ferne von mir gehn. Tod, dein ftachel ist zerbrochen, Meine knochen Werden fröhlich auferftchn. Lebensffirst! dich will ich Ioben, Hier. und droben, In der reinften Liebsbegier! Du hast dich zura ewgen Lebe» Mir gegeben, Hole mich, mein Gott, zu Dir!  C 206 ) 'k Gaa flraks in den Hemel landen, Die mijn doel fteeds is geweest; Leveiisvovst! flaak gij de banden; Die mij .knellen! in uw handen, God! beveele ik mijnen geest. Stillings gantfche ziel fmolt in traanen weg; hij ging voor het bed zitten, en wagtte het laatfle oogenblik zijner zielsvriendin af; dikwijls drukte zij hem nog zijne hand, met heure gewoone lievelings aanfpraak: Mijn Engel cn mijn Alles.' Anderfinds fprak- zij niets meer, en verlangde1 in 't geheel niet meer, om hare kinderen te zien, zij beval dezelvcn alleenlijk aan Gode. Maar meer dan eens herhaalde zij de woorden: Gij vergunt ons bij den dood, zagt, als in een' droom te ontftaaj>en, en verblijdde zich dan hartelijk met dien troost. Tegen tien uur zeide zij: Lieve Man! ik word zoo flaaperig, en mijn hart is zoo gerust , als ik fomtijds niet weder ontwaaken, en als in een droom inpuinteren mogt-, dan wensch ik u vaarwel.' Vervolgends keek zij hem met heure groote zwarte oogen nog eens zielroerend aan, glimlagchte, drukte hem de hand, cn  C 207 ) en geraakte in flaap; na verloop van omtrend een uur, kreeg zij ftuiptrekkingen, ztigtte diep, en beefde over haar geheele lijf; de adem ftond voords ftil, de doodstrekken vertoonden zich op heur gezicht, en haar mond vertrok j zich nog tot het glimlagchen: Christine was, I niet meer. » Zulk een Toneel moet een tederhartig Echtgenoot ondervinden, anderfinds kan hij er zich geen begrip van maken. Op hetzelfde oogenblik trad Siégfried de kamer in,- zag, wat er gebeurd was, viel zijnen vriend om den hals, en beiden fchreidden zij heete traanen. Vriendelijke Engel! riep Siégfried uit, en boog zich fnikkende over het lijk, hebt gij den frijd nu volftreeden? — Stilling kuste hier op nog eens hare beftorvene lippen, en zeide: ê Gij Lijderes zonder ■voorbeeld, ik dank u voor uwe getrouwe liefde, gaa in tot de vreugde uwes Heeren! Toen Siégfried weg was, bragt men de twee kinderen bij hem, hij voerde ze bij het lijk, zij  ( 2ÖS ) zij zagen hunne Moeder liggen, en fchreiddéri hard op. Vervolgends ging hij zitten, narri er, op ieder knie, een, drukte ze aan zijné borst, en alle drie weenden bittere traanen. Zindelijk greep hij moed, en bezorgde nu het geen de omftandigheden vorderden. Den 21=" Qctober, 's morgens bij het opgaan van den dag , droegen Stillings 'Rittersburgfche vrienden zijne vrouw naar het kerkhof, en beitelden ze in alle ftilte ter aarde; de twee Protestantfche Predikanten, zijne vrienden, hielpen hem het laatfte oogenblik der fcheiding verzagten, bleeven getrouw bij hem, en onderhielden hem met vertroostende gefprekken. Met Christine's dood liep nu eene groote en gewigtige Periode in Stillings gefchiedenis ten einde, en maakte- langfamerhand plaats voor eene even gewigtige, die het doel zijner voormaalige zwaare beproeving, heerlijk en in eene geruste ftilte, ontwikkelde. Na  C 209 > Christine's dood zogt Stilling zijne eenzaame levenswijze doelmaatig interichten: hij deedt dienvolgende eene reis naar Ty/eebruggen ; alwaar hij eenige zeer goede en trouwe vrienden had; Hij oyerleidde met hun, waar hij zijne kinderen het best in het een of ander fchool bezorgen konde, ten»einde zij eene ordentlijke opvoeding mogten genieten; Hier toe deedt zich, naar allen aanzien,- te Tweebruggen eene zeer goede gelegenheid op,- en de zaak wierd' in orde gebragt; vervolgends reisde hij te, rug, en haalde ze af; zijn dogtertje was thands in heur negende, en zijn zoontje zeven jaar oud. Mas?  ( 210 ) Maar, toen hij eindelijk zijne kinderen had weggebragt, en weder in zijne eenzaame en verlaaten wooning te rug kwam, viel al zijn lijden, met eene onuitfpreekelijke weemoedige aandoening, in volle kragt, weder op hem neder, hij bedekte zijn .aangezicht met zijne beiden handen, weende en fnikte, zoo dat er fchier geen hoop was van hem te troosten. Zijne huishouding had hij opgebrooken, en zijne meid weggezonden; de Lieden, daar hij bij in woonde, bragten hem het eaten op zijne kamer; het was derhalven met hem gefield, even als of hij in een wildvreemd land omzwierf. Bijna had hij berouw, dat hij zijne kinderen en de meid van zich weggedaan had, maar er was geen anderen weg op: zijne kinderen moesten eene geregelde opvoeding genieten, maar dat liet hem zijn beroep niet genoeg toe, en daarenboven durfde hij ook zijn huishouden aan geen meid toevertrouwen; zoo als het thands met hem gefchaapen ftond, was de boven gefchreeven inrichting zeker de verkiesfelijkfte, hoe zeer zij ook enverdraagelijk voor hem ware; hij was gewoon, aan de hand éener getrouwe vriendin, zijnen weg te wandelen, en die had hij nu niet meer; zijn lijden was onuitfpreekelijk; fomwijlen troostte hem zij»  c 211 y . zijn Vader ÈCtlhelm Stilling ïiï zijne brieven ;~ eh bragt hem dc eerde jaarenvan zijne jeugd onder dc oogen, waarbij hij zich dan herinneren zou kunnen, hoe lang en zwaar hij mede het verlies van zijne zalige Boortje betreurd had, offchoon de tijd ook die wonde langfamerhand geneezen had; hij ftelde hem voorj dat het eveneens zoo met hem gaan zou; maar dat alles hielp weinig of niets, Stilling was thands nog te zeer overftelpt van droefheid, en zag in zijne bekommerlijke omftandigheden geenen uitweg, door welken hij zich uit do verlegenheid redden zou kunnen. Hierbij .kwam nog het treurige Najaarsweder, 't geen buiten dien altijd veel invloed op zijne gemoedsgefteldheid had; Als hij van uit zijn vengfter de ontblaaderde Natuur befchouwde, dan was het hem, als of hij geheel alleen onder een partij Lijken wandelde, en niets als dood en verwoesting rondom zich zag, met één woord: Zijne weemoedige gefteldheid was; niet te befchrijven. Na Verloop van vier weeken, midden in de' feaand November, op een' Zaturdag namiddag, klom deze zijne aandoening in den hoogften top,' O 3- • hij  C 212 ) hij liep zijne kamer uit en in, en vond nergends rust; ecnsflags geraakte hij vervolgends aan 't bidden, en floot.zijne kamer derhalven digt toe; hij bad met de innigfte beweeging. des harte, en met een onuitfprèekelijk vertrouwen op zijnen Hemelfchen Vader; zoodanig, dat hij naauwlijks kon ophouden. ,,Als hij vervolgends zijne Collegien hieldt, bleef zijn hart tog geftaadig voordbidden, en, kwam hij weder op zijne flaapkamer, dan lag hij weer ras op de kniën, riep cn bad hard op. Des avonds om zes' uur, na dat hij zijn laatfte Collegie gehouden had, en zoo even in huis gekoomen was, kwam de meid van zijnen Hospes op de kamer, en zeide hem, dat er kort te voorat een jong Perfoon geweest was, die naar hein gevraagd had. Oogenblikkelijk daarop trad deze de deur in, en zeide met eene vriendelijke inneemende Mine tegen hem: „ Heer Profesfor! ik ben van R... en heb de Adjunct" plaats eener Cameraal-bediening verkreegen; " ingevolgen de Keurvorstelijke Refolutie moet " ik derhalven, ten minsten een half jaar, hier ftudeeren; hoe zwaar mij dit ook valle, want ik heb wel geen kinderen, maar tog eene „ vrouw, zoo verheuge ik mij egter, met " Stilïme. er door in kennis te kunnen koomen. » Nu  C 213 ) „ Nu heb ik nog een verzoek aan u: ik heb „ met aandoening gehoord, dat Mevrouw uwe „ Echtgcnoote gcftorven is, en dat gij nu zoo „ geheel alleen en treurig leeft, wat zegt gij „ er van, wanneer gij mij eens vergunde, om, „ met mijne vtouw, bij u te koomen inwoo„ nen, cn met u aan ééne tafel te fpijzigen? „ Wij voor ons genooten dan het genoegen van „ uwen omgang, en gij hadt gezelfchap, en „ aanfpraak. Ik durve mij vleijen^ dat mij„ nc vrouw uwe goedkeuring zal wegdraagen, „ want zij is braaf cn goedhartig." Bij dit zeggen bekwam Stillings ziel geheel, en het was hem, als of hem iemand den last des kommeifs op éénmaal van zijne fchoudereu geligt had, naauwlijks kon hij zijne bovenmaatigc vreugde verbergen. Hij ging derhalven met den Heer Kiihlenbach in de Herberg, om zijne vrouw een bezoek te geven, die met blijdfehap zijne goedwillige toeftemming van hem vernam. Des anderen daags reeds betrok dit edel, braaf, Paar Stillings wooning. Thands ging alles .weder zijnen onverhinderden, vrolijken, gang; Stilling was bij tusfehenpoozen nog wel geduurig weemoedig, maar het O 3 was  ( 219 ) vrouw te vinden, mislukt was, zoo deedt zijn Huisvriend Kühlenbach hem een nieuwen voorflag, hij wist namentlijk in S eene voortreffelijke Juffer, die een tamelijke ftuiver gelds' had, en deeze, hoopte hij, zou voor Stilling, wezen. Dit moet ik ïipg aanmerken, dat iedereen hem thands aan eene rijke vrouw raadde, want men oordeelde, dat hij daar het eerfte door kon geholpen worden, en ook geloofde hij zelve, dat dit het beste middel ware; Zijne kinderen lagen hem zeker dikwijls wel zwaar op 't hart, en voor zich zeiven was hij mede ongerust, wanneer hij aan eene rijke vrouw dagt, die veelligt, buiten dat, geen eene goede eigenfehap mogt bezitten; ondertusfchen verliet hij' zich hier omtrend geheel op God: Kühlenbach vertrok vervolgends met Paafchen, en in de Pinkfterdagcn reisde Stilling naar S , om eene tweede proef te neemen, maar ook deze, benevens eene derde, viel weder liegt uit, want beide Perfoonen waren reeds verloofd. Nu zette Stilling een groot punctum agter deze mislukte poogingen; het was in 't geheel zijne zaak niet, om kastanjes uit 't vuur te haaien; hij begaf zich daarom met een geboo-* gen  C 220 ) gen harte voor Gods aangezicht, en, met het innigftc, kinderlijk, vertrouwen op zijnen Hemelfchen V ader, riep hij uit: Ik geef mijn Lot geheel en al over aan u, mijn Vader! ik heb al gedaan, wat ik koude, thands wagt ik uwer\ wenk af, is het Uwe wil, dat ik weder trou-, wen zal, fchenk mij dan eene getrouwe gade, maar moet ik'in tegendeel alteen blijven, zoo bevreedige Uw geest mijn harte! Te dier tijd woonde de voortreffelijke Mevrouw Sóphie van la Roche, met haren Gemaal den Heere geheimen Staats-Raad, cn nog ongehuuwde kinderen, in S.... Stilling had haar een bezoek gegeeven, maar wijl hij hare vertrouwde vriendfehap nog niet genoot, zoo had hij haar van zijn voornoemen niets ge. zegd. Den eerften Postdag na het bovengemelde gebed, en de daarop gevolgde kinderlijke overgaave van zijn lot aan de Voorzienigheid, kreeg hij geheel onverwagt eenen brief van deze voortreffelijke Dame, hij brak denzelven driftig open, en vond er onder anderen met veel'verbaasdheid het volgende in: „ Uwe  C 221 ) m Uwe zich bicr bevindende vrienden zijn „ niet zoo voorzigtig geweest, als gij bij mij „ waart, want het is hier ter ptaatfe eene al„ gemeen bekende waarheid, dat Stilling, op „ meer dan eene plaats, vergeeffche Huwlijks„ yoörflagen gedaan heeft. Dit ergert mij, en „ ik wenschte wel, dat het niet gefchied ware. „ Moet gij evenwel abfoluut eene vermoo„ gende vrouw hebben, of kan anders eene „ mijner vriendinnen u behaagen, die ik u bij „ dezen naar waarheid wil affchilderen ? „ Zij is zeer deugdzaam, hupsch, en van eene „ edele, oude, geleerde, Familie, en van voor„ treffelijke Ouders; haar vader is dood, maar „ heure vereerenswaardige, ziekelijke, Moeder „ leeft nog; zij is omtrent drie ten twintig „ jaareii oud, en heeft veele wederwaardighe„ den uitgeffaau; zij is zeer wel opgevoed, tot „ allen vrouwelijken arbeid uitneemend ge„ fchikt, eene zeer zuinige Huishoudfler, God„ vreezend en een Engel voor uwe twee kin„ deren. Zij heeft niet veel vermoogen , maar „ brengt tog een ordentelijke Huiver mede ten „ Huwelijk enz. kunnen u nu alle deze eigen„ fchappen, voor. welker waarheid ik borg „ blijve, eenige duizend guldens vergoeden, „ zoo'  ( 222 ) - zoo geef mij dien aangaande eenig uitfiuitfei, ■' ik zal ze u dan noemen, en verder -zeggen; " wat u je doen ftaat, enz." Het is niet te befchrijven, hoe Stilling, na W leezen van dien brief,.te moede was; voor een paar dagen had hij zijne Huwhjks aangelegenheden zoo plegtig aan de VoorzienigheKt overgegeeven, en nu wees hem Deze ve ee e Perfoon aan, die juist alle de eigenfchappen bezat die hij wenfchen kon. Onder dat alles 'viel hem evenwel in de gedagte, maar gelukkig had dit verder geen invloed op hem, zal mijne kwaal, dus doende, niet blijven voordduuren. — ondertusfchen durfde hij-thands volgends zijne grondregels niet redeneeren; zij was het voorwerp, waarop hem de vinger van zijnen Leidsman wees', hij volgde derhalven, en dat Wel zeer gewillig. Voords liet hi] ook den Heer Siégfried, dészelfs vrouw, en den Lutherfchen Predikant, benevens zijne echtgenoote, dezen brief zien, want deze vier Lieden waren zijne innigfte vrienden. Allen meenden zij den wenk der Voorzienigheid.duidelijk te bemerken , en vermaanden hem, van gehoorzaam te volgen. Hij befloot derhalven; in Gods naam, op nieuw eene'pooging te doen, zette zich aan  C 223 ) zijne tafel en fchreef eenen zeer beleefden brief aan Mevrouw van la Roche, waarin hij haar verzogt, van hem met die waardige Perfoone bekend te willen maken, want dat hij beflooten had den wenk der Voorzienigheid en haren raad optevolgen. Na verloop van agt dagen kreeg hij andwoord; de voortreffelijke- vrouw fchreef hem: dat hare vriendin Se/ma van St. Florentin heette, en de zuster was van den daar refideerenden Heer Raads Confulènt van dien naam; dat alles, wat zij heur aangaande gefchreevcn had, waarlijk zoo ware, dat zij haar ook zijnert brief getoond had, haar vervolgends iets meer van de zaak gezegd, en zij zich uitgelaten had, dat zij er niets tegen had, als Stil/mg haar eens een bezoek wilde gevenMevrouw van la Roche raadde hem daarom' van eens naar Rekkeniurg een reisje te willen maaken, daar Selma zich thands in het Logement den Adelaar ophield, en waar van de Castelein een heurer aanverwandten was. Stit ling was van zijne jeugd af aan, in alle zijne" onderneemingen, haastig en vol vuur, hij nam dus ijlings Extra-post, en reedt naar Rekhenburg, welke plaats een dagreize van Rktersburg, en vier uuren van S.... afgelegen was" Hij kwam er 's avonds aan, en nam zijnen in-  C 224 ) intrek in het bovengenoemde Logement. Intusfchen was hij zeer in verlegenheid, en durfde niet naar de Perfbon vraagen, die hij zogt, en buiten dat, had zijne reize ligtelijk te vergeefsch kunnen wezen, evenwel hoopte hij nog al, dat zij wel eens ten .voorfchijn zoude koomen, en dat God hem wel verder op zijnen weg geleiden zou. Wijl het nog vroeg was, ging hij een' bezoek, bij eenen vertrouwden vriend afleggen, dien hij zijn voornemen ontdekte , en offchoon deeze vriend eèn ander plan met hem voorhad, zoo erkende hij tog-, dat Selma in allen deele zoo ware, gelijk Mevrouw van la Roche' ze hem befchreeven had , ja zelfs, dat zij eerder nog meer, clan minder goede eigenfehappen bezaate, maar dat ze met dat al niet rijk ware. Stilling verheugde zich van harte over dit getuigenis, cn andwoordde: Laat zij al niet rijk weezen, wanneer zij Hechts eene goede Huishoudfter is, dan zal alles tog wel genoeg gaan. Hij keerde vervolgends weder te rug naar het Logement; onaangezien alle mogelijke opmerkzaamheid evenwel kon hij niets het geringfte van haar te hooren of te'zien krijgen. Om negen uur ging men aan de Tabk a"hote,_h ter linker zijde van den Muur, in eenen zeer fchoonen Boomgaard, die tegen het zuiden lag, en met balustraden en een fraaij tuinhuis verfierd was. De zen fcheen aan den onbewolkten Hemel, en het was een der fchoonfte Zomerdagen. Bij zijne inkomst in den tuin zag hij Selms met een Abvicooskjeutig zijden kleed aan, en een  een zwarten ftroohoed op het hoofd, van verre vol onrust onder de Boomen op en neder wandelen, zij wrong heure handen met de uiterfte gemoedsbeweeging; In eenen anderen hoek ging haar Broeder met Mevrouw P Zoo dra Stilling meer nabij kwam, om hun zijn Compliment te maken, fielden zij zich allen in Postuur, om hem optewagten. Na dat hij een algemeen buiging in 't rond gemaakt had, fprak hij Selma's Broeder in 't bijzonder aan; Dees Heer had een zeer deftig en fchoon voqrkoomen. Hij beviel hem bij het eerfte gezicht uittermaate, en dit deedt Stilling vertrouwelijk tegen hem zeggen: Heer Confulent ƒ ik hoop hei geluk te moogen hebben, van u eerlang Broeder ie kunnen noemen! Deze aanfpraak, die behalven Stilling niet ligtelijk iemand doen zou, moest noodwendig eenen man van zulk eene fatfoenelijke opvoeding en zoo veel waereldkennis als hij, zeer frappeeren; hij boog zich derhalven-, glimlagchte eens, en zeide: Uw gehoorzaame Dienaar, Heer Profesfor! dit zal mij veel eer zijn. Vervolgeuds begaven P— zijne vrouw en de Heer van ïlorentin zich fpoedig in het Tuinhuis, en lieten Stilling en Sulma alleen. P 3 Hij  C 235 ) Tervolgends reisde hij ook vrolijk en vergenoegd naar Riltersburg te rug. Toen hij' weder alleen was, en het gantfche geval meer naauwkeurig overdagt, vielen hem zijne menigvuldige fchulden, als Molenfleenen, op het hart wijl hij er zijne Selma geen woord van ontdekt had; Dit was zeker niet, zoo als het wezen moest, in waarheid, een zeer onvergecffelijke misdag, bijaldien men dat geene eenen misdag noemen wil, 't geen, moreel befchouwd, onmoogelijk is. Selma kende Stilling enkel en alleen uit zijne fchriften, en bij gerugte, zij zag hem, voor de eerfte maal, Op den eigen dag, waar op zij zich aan hem 'verloofde, hier bij had, het geen men tusfehen jonge Lieden liefde heet, geen plaats; de geheele toedragt der zaake beftond in een weloverdagt voornemen, en een, door verftandige everweeging bevestigd, Refultaat; had hij nu iets van zijne fchulden gerept, zoo zou zij zekerlijk afgefchrikt zijn geworden; dit begreep Stilling volkoomen, •— maar hij begreep ook, wat eene ontdekking van dien aart, op het oogenblik, dat men niet weder te rug konde treeden, voor gevolgen hebben kon. Hij was 'dus met zjch zei ven in eenen verfcjirikkelijkeu twee-  C 236 ■) twecftrijd, maar bevond zich te zwak, om de zaak te openbaaren. Intnsfchen ontfong hij den eerften brief van hare- hand; hij ftond verfteld over den Geest, die er overal in doordraaide, en beloofde zich met reden eene gelukkige toekomste; Een vrije voordragt van gevoelens zonder fentimentaliteit, eene juistheid en orde in denken, wel overdagte en rijpe befluiten blonken op iedere bladzijde uit, en ieder, die hij den brief terlezing aanvertrouwde, wist zijn geluk niet genoeg uittemeeten. Vervolgends verkreeg hij ook de toeftemming van Mevrouw van St. Hortntin, zij wierd aan Stilling bekend gemaakt, en nu was alles in orde; hij vertrok derhalven naar Creutznach, óm zijne Bruid te ontmoeten, er eenige dagen met- haar doortebrengen, en zich nader met haar bekend te maaken. Thands leerde hij haar eerst regt kennen, en ondervond ,1 in welk eene groote overmaat, hij, door Gods eeuwige vaderliefde, voor alle zijne voormaalige, zwaare, en langduurige, wederwaardigheden, nu beloond wierd; Zijne fchulden evenwel kon hij «nmoogelijk aan haar ontdekken; hij bad daarom,  •m, onophoudenlijk tot God, dat hij deze zaak tog zoo mogte beftieren, dat dezelve met eenea goeden uitflag bekroond wierde. Mevrouw hare Tante was ook eene zeer waardige, aangenaame, Vrouw, die zeer veel van hem fcheen te houden, en zich over deze vermeerdering harer familie verheugde. Digt bij deeze Tante woonde een Koopman, met naame Schmerz, een man van veel fmaak en kennis. Deze had Stillings gefchiedenis geleezen^ en hij was daarom begeerig om hem van naderbij te leeren kennen. Dienvolgende nodigde hij hem eens, om den avond met zijne Bruid en heure Tante, bij hem in zijnen fchoonen , en, bij veele kenners, wijdberoemden, tuin doortebrengen. Hij ligt aan de noordwestzijde der Had, en een deel der oude.ftadsgragt is er toe gebruikt geworden. Wanneer men noordwaart de Linger-Poort uitgaat, zoo treft men direkt ter zijde eene deur, aan, waardoor men ingaat en vervolgends in een boschje koomt; aan de linkerhand naar boven heeft men eenen opgaanden heuvel, en een weinig verder op rechts een Roozenplein met eene boerenhut. Vervolgends wandelt men langs een gebaand voet-  C 238 ) voetpad, tusfchen de' ftruiken, langfamerhand nederwaart in het dal, en eindelijk fruit men. tegen eene fontein, bij welke men eene aangcnaame rustplaats in een digt Prieel vind. Op een bord, dat hier ophangt, ftaan de volgende regels , er doör den overleden Heer Superintendent Gó'iz te Winterberg, iugefneeden: Altoos vliet dit kabb'lend water, Nimmer bruischt er golfgeklater, Wand'laar rust hier in het groen', Leer bij 's waerelds golfgeklater, Aan dees bron van kabb'lend water, Veel in ftilte weltedoen. (*) Vervolgends gaat men noordwaart dwars midden door het dal, -tusfchen bloemen, en moesbedden, heen, en eindelijk brengt u de weg geheel noordenlijk op bij eene fteile Rots, waarin eene fraaije kamer is uitgehouwen, wier muuren met allerhande fchilderlïukken behangen zijn; hier ftaat eene Canapee met eenige ftoelen en eene tafel. Als (*), I nmer rinnet diefe Quelle, Nictnals plauderc ibre welle; "Korom, Wundler, hier zu ruhn, Und lern an dieler Quelle StiHfehweigend Gutes thun.  C 239 ) Als men zich weder uit deze rots begeeft, dan koomt men in eene lange regte Laan., die, onder groote boomen en door kreupelhout' zuidwcstwaart heen loopt, en aan het einde tegen eenen dwarsgang met Roozenbanken ftuit, agter dezelvea verheft zich een woud van Italiaanfche Populierboomen buitengemeen bevallig in de hoogte, 't geen boven aan de ftadsmuur en een gebouw eindigt. Onder aan dit woud, digt agter eene bank van graszooden, vertoont zich eene fchoone, uit graauwen zandfteen gehouwene, lijkbusch, van tusfehen de ftruiken. Deze urne ziet men, zoo dra men uit het, in de Rots gemaakte, vertrek nederwaart, de groote laan in gaat; onder weg, terwijl men door deze laan wandelt, vind men lings af, naar den Heuvel toe, eene grafplaats met rustbanken en opfchriften, maar ter regter zijde loopt een klein voetpad naar de Ton van Diogenes, die groot genoeg is, om er allerhande ftudiezaaken in te verrigten; van hier voert u een fteil voetpad westwaart'naar boven tot aan eenen verdorden hollen Eikenboom, binnen welken een Heremiet Levensgrootte, met eenen langen baart, aan een tafeltje zit, en aan ieder, ■ die de deur open doet, esn Compliment maakt. Ver-  t 44ö ) Vervolgends loopt er een pad ter linkerhand; half weg boven het Populierenwoud", tusfchen het zelve en rondom den ftadsmuur, naar den zuidelijken, overal aan zijne af hellingen, met kreupelhout bewasfen, Heuvel; Boven op denzelven ziet men Tuinperken, en digtbelommerde overdekte Éfpalliers, eene Heremitage, een fchorrimelkoord, Banken en ftoelen van allerlij foort, en diergelijke dingen meer. Voords liaan daar twee hooge, van aarde en graszoodeu opgemerkte, Pyramiden, die ieder, boven op, een Altaar hebben, tot welken men met eenen trap op klimt; Hier heeft, men een Hemelsch uitzicht over de ftad, het Noh - dal en de voorbij ftroomende Noh; toen ter tijd trad een tamme Oijevaar met verfchrikkelijke lange beehen, aan den voet der Pyramiden, in 't rond. In dit bekoorlijk verblijf had Schmërz, gelijk boven ' gezegd is, Stilling, Selma en ' heure Tante 's avonds bij zich genoodigd. Na dat zij nu lang genoeg hadden rondgewandeld, en alles bezichtigd, en het,,reeds geheel donker was geworden, zoo bragt men hen h het vertrek binnen de Rots, waar zij met eenige verfrisfehingen bediend wierden, tot dat het laat in den nacht begon te worden. Eindelijk kwam  C24i > kwam. /Schmerz binneu en zeide: Vrienden i komt tog ,eens ia den tuin, om te zien, hoe de nacht .alles nog ichooner maakt! zij volgderï hem aljen oogenjbiiklijk, Stilling ging vóóraan met Schmerz aan zijne eene, en Selma aan, zijne andere, zijde, terwijl de anderen agter aan kwaamen. Zo dra zij de lange Laan ingewandeld waren, verraschte hun' een verwonderlijk fchoon gezicht; de Urne boven in het Populieren boschje was met een menigte Lampen verlicht, zoo dat het geheele woud, als een verguld bosch, fchitterde. Schmerz had voor Stilling zijne Urne geïllumineerd, en naast hem wandelde nti zijne Sa i.o me, (*) de verkondig fier van eü nen verhevene» , toekomst!gen, vreede.'.'! Schone! Treffelijk fchoone gedachte! Toen zij vervoigends allen hunne blijde verwondering betuigd hadden, zoo liet zich agter de Urne, van uit het donkerite des wouds, een verrukkelijk Muziek van zeer zuivere,blaazende, Inflrumenten hooreii, en wel de voor-. I K% ?*top* beduide vreede — vreederijk. Q  ( »42 ) voortreffelijke Aria uit Zemire en jiztr , di» agter den' fpiegel gezongen word; te gelijkertijd was de Hemel met onweêrswolkcn overwogen , en het donderde en blikfemde tnsfchen beiden. Stilling wikte en fcbreidde, het Toneel was voor zijne ziel en zijn hart te geweldig, hij kuste en omarmde beurtelings Schmerz, en zijne Selma, cn fmolt weg van aandoening. Bij deze gelegenheid ontdekte hij weder iets nieuws aan 'zijffe Bruid; zij gevoelde dit alles zoo goed als hij, en was ook zeer aangedaan; maar zij bleef bedaard en ftil, hare aandoening was geen bruifchende ftroom, die van de klippen Hort, maar een zagt voordkabbelend beekje tusfchen graazige Beemden. Twee dagen voor zijn vertrek van Creutznach, zat hij 's morgens met zijne Bruid en heure Tante in de voorkamer, toen de Brievenbefteller in kwam, en eenen brief aan Selma overhandigde; zij brak hem open, en verkleurde, onder hetleezen, geweldig; Vervolgends verzogt zij hare Tante, om met haar in eene andere kamer te gaan, kwam egter fchielijk wederom, en begaf zich toen op heur llaapvertrek. Eindelijk kwam heure Tante mede te rug^  C 243 } rag, plaatste zich naast Stilling, en gaf hem' fn vertrouwen te kennen, dat Selma van een' vriend eenen brief ontfangen had, waar in haar wierd gewaarfchouwd, dat hij vol fchulden ftak; dit had haar zeer getroffen, zeide zij, en raadde hem, van haar fpoedig op heure kamer te volgen, en met haar te fpreeken, ten einde te verhinderen, dat zij fomtijds nog agter uit kroop, en hem afzeide, want dat zij, voor haar, begreep, dat zoo iets geene fchcui-mg moest maaken, en dat er heel veel braave Mannen, buiten hem, gevonden wierden, die mede dit ongeluk hadden enz. Stilling ging hier op met eene aandoening naar boven, volkomen gelijk aan die, waarmede een arme Zondaar voor den Rechter gevoerd word, om zijn vonnis te hooren. Toen hij de kamer in kwam, zat zij aan een tafeltje, en leunde met haar hoofd op heure hand. _ Vergeef mij, mijne waard/ie Selma! begon h'J, dat ik u niets van mijne fchulden gezegd heb; het was mij onmogelijk, om het te doen, ik zou u dan tog nooit gekreegen hebben, en het ware mij ondraaggelijk, om u te moeten Q 2 mis-  C 244 ) m'tsfefl, mijne fchulden zijn" niet'uit pragt of verkwisting ontfprooten, maar uit den uiterften nood; ik kan veel gelds verdienen, en ben onvermoeid in 't, werken; derhalven kan ik bij eene fpaarzaame huishouding gemakkelijk, binnen eenige jaaren, alles afdoen, en, indien ik kwame te fterven, zoo kan niemand eenige aanfpraak op het uwe maaken. Gij moet u daarom de zaak dus voordellen, als of gij jaarlijks eenige honderd guldens minder inkoomen had, meer 'verliest gij er toiet bij, met duizend guldens kunt gij in het huishouden toe, en het overige beftem ik dan tot het betaalen van mijne fchulden. Ondertusfchen, lieve, dierbaare Selma! ontflaa ik u evenwel oogenbliklijk van uw woord; en, al moest het ook mijn leven kosten, zoo ben ik tog niet in ftaat, om m tot voldoening van uwe belofte te dwingen, bijaldien het u nog mogte berouwen. Hierop zweeg hij ftil, en wagtte zijn vonnij af. Zij ftond met de innigfte beweeging op, zag hem met een vriendelijk en doordringend oog aan, en andwoordde; „ Neen  C 245) s, Neen ik verlaat Stilling niet God heeft „ mij er toe beftemd, om uwen last met u te „ draagen. Welaan 1 ik doe het ook 5, gaarne, wees goeds moeds, met Gods hulpe „ zullen wij dit ook wel te boven koomen." Men kan zich onmogelijk voorflellen, hoe Stilling thands te moede was, hij fchreidde, viel haar om den hals, en riep: Engel Gods! Vervolgends gingen zij hand aarf hand de trappen af, heure Tante verheugde zich innig over den gelukkigen uitflag van deze verdrietelijke cn gevaarlijke zaak, zij troostte hen beiden hartelijk, en uit eigen ondervinding. Hoe wijs beituurde de Voorzienigheid toert weder Stillings Lot! Laat mij wederom ïens iemand zeggen, dat God geene gebeden verhoort! Eene vroegere ontdekking van zijne fchulden zou alles weder in duigen gc~ bragt, en eene latere misfehien vrii wnt nr,™,, genaamheid veroorzaakt hebben. Op dat oo¬ genblik was het juist de regte tijd; Stil.  ( 349 ) lijk, om fchatten op te leggen; en, toen hij vcrvolgends in het jaar 1776 plotfeling kwam te nerven, vond zijne weduwe niet veel om van te leeven; zij kreeg, wel is waar , een Penfioen, waar mede zij zoo wat rond kon fchieten, en heure vier kinderen waren bezorgd, maar Selma evenwel nog niet; ten voordeele van deeze wierden wel allerhande uitzichten bedagt, maar zij was toen eerst in haar zestiende jaar, en ook bevielen haar, daarenboven, alle de haar voorgellagene middelen van héftsan in 't geheel niet. Nu had de Familie voorheen eene zeer rijke, maar eenigfinds verre, Naastbeflaande gehad, die in haar vijftigite jaar met eenen jongen Officier van zevenentwintig jaaren getrouwd was; Deeze woonde thands in Neder-Saxen, op hare goederen, in een zeer ïchoon flot. Ondertusfchen wist de Familie van St. Florenün van deze vrouw niets, dan alles goeds; en-toen men aan deze/Dame, die daarenboven Se.ma's, Meter was geweest,, het overlijden van den Kamer - Directeur bekend had gemaakt, fchreef deze een paar jaaren. naderhand aan de weduwe, met verzoek, van haar heure Selma te Q • wil-  ( 250 ) willen toezenden, wijl zij voor haar zorgen, en haar gelukkig maaken wilde. Mevrouw van..Si. Florentin kon het fchier onmoogclijk van zich verkrijgen, om hare zoo tedergeliefde -Dochter, meer dan zeventig duitfche mijlen verre, van zich af te zenden, maar, wijl tog ondertusfchen alle heure vrienden en kinderen het haar zoo ernstig aanraadden, zoo ging zij er tog eindelijk toe over. Selma knielde voor haar neder, cn de eerwaardige vrouw gaf haar onder duizend, traanen heuren zegen. In October van 't jaar 1778 reisde.zij dienvolgende, onder een zeker'geleide, naar Neder-Saxen, en zij- was juist in Frankfort, toen Stilling met vrouw en kinderen door die ftad, van Schönenthal naar Rittersburg, trok. - Na eene lange en moeijelijke reis kwam zij eindelijk op het flot van Mevrouw heure DoopMeter aan; Derzelver Gemaal was naar Amerika getrokken, en daar gefneuveld. Al ras wierd * Selma hier gewaar, dat zij zich deerlijk in heure meeniug bedroogen had, want zij \ wierd op allerlij wijzen mishandeld. Dit was oen hooge fchool, en eene harde beproeving voor het goede meisje. Zij was fatfoenlijk opge-  c m) gevoed, ieder een had heur altoos beleefd behandeld , en hier integendeel had niemand ecnig gevoel van agting voor haar; er waren wel Lieden genoeg, die haar wisten te waardeeren, maar deeze konden haar fleehts troosten, en niet helpen. Hier bij kwam nog een voorval, dat haar niet minder trof: een jong Officier deed haar zeer ernstige voorflagen tot een Huwelijk, zij nam die aan, het huwelijk wierd tusfchcn de beide Familien in orde gebragt, en zij was reeds werkelijk zijne Bruid, toen hij eene reis ging doen. Op deze reis gebeurde er iets, dat hem van Selma weder aftrok, en de zaak liep vervolgends in duigen. Ik zal de waaie oorzaak van deze ontrouw liefst verzwijgen, de groote dag der dagen zal alles ontwikkelen. Van tijd tot tijd klommen de fmarten, die de goede vroome ziel moest uitflaan, ten hoogften top, -en te gelijker tijd hoorde zij, dat hare Naastbcftaande, waarbij zij inwoonde, vrij wat meer fchulden, dan vermoogen, had; Zij kou derhalven nu geene reden meer hebben ,  C 252 ) ben, om er langer te blijven, maar befloot eerlang, om weder naar heure Moeder te rug te trekken. De befcheidenheid verbiedt mij, om Handiger te wezen in het befchrijvcn van haar 'lijden, en haar gedrag; indien ik het durfde waagen, om alles te zeggen, zoo zouden mijne Lezers v verfteld ftaan. Maar zij leeft nog,, en bloost reeds over dat gcéne, 't welk ik tog noodwendig, als Stillings gefchiedfchrijVer, zeggen moet. Intusfchen wierd zij 00'; nog ziekelijk, en het liet zich aanzien, als of de Teering een gevolg van hare fmarten wezen zou. Evenwer-begaf zij zich op reis, na dat zij, twee jaaren lang, in elende en droefheid had doorgebragt. Echter kon zij het niet verder brengen, dan tot Casfel toe, alwaar zij, ten huize van eenen voortreflelijken vroomen en braaven vriend, den Heer Regeerings - Raad M..., bedleegèrig wierd, cn er drie vierdedeeljaars zich ophield,, geduurende welken tijd zij volkoomen wedar geneezen wierd. ' Zij reisde vervolgends verder, en kwam eia- de-  C 253 ) delijk bij haren Broeder te S..., daar zij wederom eenen geruimen tijd bleef. Hier deeden zich wel verfcheiden gelegenheden tot een ee voeggelijk beftaan op, maar zij ftonden haar weder allen niet wel aan; want hare verhevene denkbeelden van deugd, van Huwelijks-liefde en de uitbreiding van den kring harer werk! zaamheden, vreesde zij, bij alle deze voorflagen, te zullen zien veriedeieh; en daarom wilde zij het liefst van allen bij haare Moeder te rue ■teeren. ö Thands bezogt haar Mevrouw M« /„ Roche dikwijls, en z,j was er ook juist bij tegenwoordig, toen men aan deze vercerenswaardigo' Da me vertelde, dat Stilling te dier plaatfe vér geeffche pogingen tot een Huwelijk gedaan had • Selma betoonde heure afkeuring over diergelijke praatjes, en verwonderde zich te hooren, dat Stillmg hier zoo digt bij woonde. Het viel Mevrouw van la Roche bij die ?e legenheid in, dat Selma eene zeer goede vrouw voor Stilling zou weezen; zij zweeg er echter tegen haar van, maar fchreef den eerften brief waar van ik boven gefprooken heb, aan hem' welken h.j ook direct beandwoordde; toen zij dit  ( 254 ) \ dit andwoord kreeg, was Selma juist te Reichenburg. ■ Sophie droeg derhalven Stillings voornemen aan Mevrouw P..., die eene vriendin van beiden was, op. Deeze begaf zich daarop naar Reichenburg, en trof haare vriendin des morgens vroeg nog in 't bed aan, terwijl hare oogen nat van 't fchreijen waren, want het was op haren verjaardag, en zij had gebeeden en God gedankt. Vervolgends gaf haar Mevrouw P... Stillings brief, benevens een lettertje van Sophie, over, waarin zij haar eenen Moederlijken raad gaf. Selma floeg Stillings begeerte niet af, en gaf hem verlof van te mogen koomen. Het overige weeten mijne Lezers. Eindelijk waren alle zaaken in behoorlijke orde gebragt, en Stilling vertrok den 14' Aug. 1782 naar Creutznach, om zich met zijne-SeVma te laten trouwen. Toen hij er aankwam, bemerkte hij voor het eerfte eenige tederheid . aan haar; zij begon hem nu niet Hechts alleen hoog te fchatten, maar zij beminde hem ook wer-  C 253 ) en zweeren, hand in hand, zich onderling eeuwig te zullen blijven beminnen: Maar DavU en Jonathan hebben elkander lief in eene waereld, waarin Betrekkingen, die ons heilig en eerwaardig moeten zijn, 'vaak de allerzoetfte banden van vriendfenap ontbinden, dikwijls geheel vreugdeloos, of nog zelfs wel tot eene oorzaak maakt der fmartelijkfte aandoeningen. jonathan had een verbond der Heiligfte vriendfchap opgericht met den onfchnldvollen zoon van Ifai, en van dat oogenblik af aan is hem de Jongeling meer, dan een' Broeder; want hij had hem lief, als zijne eigene ziel, gelijk ons de heilige, gefchiedenis zegt, Gelukkige Jonathan! kondet gij uwen Koning en vader Hechts een gering deel der tedere Hoogagting voor den Lieveling van uw harte inboezemen! Vergeefsch! de gramfchap van Saul vervolgde den fchuideloozen David, en het zagt en deugdzaam hart van den Zoon en van 'den vriend geeft zich vergeeffche moeite, om de heilige plichten der kinderlijke liefde, met de pligten der getrouwfte en tederfte vriendfehap, te-veréénigen. Wie kan de gefchiedenis dier beiden Edelen leezen, hen bij den fteen u4fel, in dat bitter uur van fcheiden, elkander» onderling zien omheteen en weenen, zonder met hun traa-.!  C 26! ) van zijn Beroep, van dc ondankbaarheid der Waereld, en de bittere hinderpaalen, die ieder eerlijk Man op het pad eener onkreukbare Rechtvaardigheid aantreft, om enkel ter bevordering van haar geluk te leeven, en zich geheel en al aan haar toetewijden, die om zijnentwille Vader en Moeder, vriendinnen en' fpeelgenooten, verlaaten, en, met alle bloemen der jeugdr getooid, zich in dc armen van haren éénigéh geworpen heeft, die voor haar hart meer dan alles is. Hoe zou nu een Man, die de grootheid van dit offer gevoelt, 't geen zij hem heeft tocgeheiligd, en die weet en gelooft, dat er een Vergelder in den Hemel is, hoe zou zulk een, flechts in gedachten, ten haren opzichte trouwloos kunnen worden? en wat' voor eenen kostbaaren fchat heeft hij uier in haar gevonden, eene Gaade, die God cn de 'deugd liefheeft? Heur zagtzinnige, hartbedwingende omgang verzoet ieder uur van zijn Leven; hare tedere deelneeming aan ziin -Lot maakt voor hem iedere ftnart hgter tc draagen, doet hem elke vreugde des Levens verdubbeld gevoelen; heure vriendelijke gefprekken vertegenwoordigen hem dikwijls de zalige genoegens eener betere waereld, wanneer het zijn,- door het gezicht der aardfche elcndc tc zeer verduisR 3 vex4  C 262 ) terd, oog het meeste nodig heeft opgericht t<$ worden. Gaarne mist zij den bedrieggelijken fchijn der voorbijvliegende vermaaken, .om onverbitterd die ftille huisfelijke gelukzaligheid te genieten, die eenig en alleen waardig is, door. edele zielen gezogt en gevonden tc worden, en zij kent geene vreugde, die hij, de uitverkooren van heur hart, niet met haar geniet. Hem welgevallig te wezen, de aangelegenheden van zijn huis te bezorgen', door ecu goccf voorbeeld, en liefde tot orde, door zagtmoedigheid en toegeevendheid , de heerfchappije der liefde, over kinderen, huisgenooteu en bedienden, uitteocfenen, het welk de zwaarftc 'plicht, en het «eist, heraad- van haar gcflacht is, de uuren van uitfpanning voor haren Man vergenoegelijk te maaken, door onfchuldige boertferij zijn voorhoofd tc ontfrousfelen, wanneer de Manlijke ernst het zelve geplooid heeft, of door cene tedere aanfpraak zijne zorgen te leenigen, als de nadeelige gevolgen van anders goedgemeende daaden hem fomtijds verontrus-. ten: Dit is de bemoeijing bij dag, de gedachte des nachts eener Echtgenoote, die God en de deugd bemint. Zulk eene Gade is het kostbaarfte gefchenk van  ( 2Ö3 ) van den Hemel; zulk een Echtgenoot de beste zegen, waar mede de Eeuwige Liefde een vroom, en getrouw harte beloont. Zegent dan nog' daarenboven Hij, die in den Hemel woont, zulk eenen Echt met nakomelingen, welke verrukkende uitzichten! welke eene znivcre wellust! wat al zaligheid ,op Aarde! in gocdaartige, geliefde, kinderen zich op nieuw te zien herleeven, nuttige Burgers voor de Aarde, voor den Hemel zalige Bewooners optevoeden, m dezelven éen Herken fteun voor onzen hulpeloozen ouderdom, een gevoeligen troost in onze bezwaarenisfen te zien opwasfehen ! ó God ! welk eene rijke Belooning vdSr alle dc moeite, en arbeid, en zorgen, die wij in de opvoeding en bezorging der erfgenaamen van onzen naam» en van onze goederen, en, als onze wenfehen, gelijk wij hoopen durven, vervuld worden', ook van onze deugden', aanwenden! welk een heerlijk lot, verwaardigd te worden, van'denzoeten naam van Vader en Moeder te mogen draagen! Heil zij u, vereereuswaardig vriend ! die heden dat geluk geniet, van voor eeuwig met zulk eène Gade vcreenigd te zullen worden! I ken uw edelmoedig, voor alle vriendfehap" * ' E 4 Pe-   91 1090 8795 UB AMSTERDAM  HENDRIK STILLINGS HUISLIJK LEVEN. EENE WA ARE GESCHIEDENIS. UIT HET HOOOOUITSCH. Te AR N H E M, Bij J. TROOST. M O C « C.   Met veel vermaak, Lezer! heb ik der* tijd, dien ik aan Stilling; huisfelijk leven heb hefteed, doorgebragt. Veelerlij overeenkomst, en eene broederlijke fympathie deeden mij Stilling ten vriend kiezen, en mij op het verzoek van den uitgever volvaardig belasten met het vertaaien van ciit ftukje. — Ik denk, dat de meesten uwer geene lofreden op Stillings wecken zullen behoeven, ten einde u overtehaalen, om ook dit ftukje te leezen. Gij kent het verhaal zijner jeugd en joDgelingsjaaren. Thands ziet gij hem, als liefderijk Echtgenoot en vader; Gij hebt gelegenheid, om zijn geheel Caracter optcmaaken, en hem, als een waar-  waardig lid der Maatfchappij te leeren kennen. De Gefchiedenis van Hendrik Stilling behelst nagenoeg de levensloop van eenen agtenswaardigen Duitfchen Geleerden, den fehranderen Prof. Jung te Marburg, die het zich, als waereldburger, niet gefchaamd heeft, tot nuttige eindens zijne goede en zwakke zijden aan u bloot te leggen, en u zijne Lotgevallen te fchetfen. Ik vertrouw, Lezer! dat gij deze bevallige fchets van 't Menfchelijk Leven, die ü geene opgefmukte Romaneske gevoelens, maar deugden en dwalingen, zoo -als ze elkander wezentlijk in deze waereld afwisfelen, levert, met even zoo veel vermaak in 't leezen zult befchouwen, als ik onder het vertaaien heb genooten, J. P. Kleyn.  Op den eer/ten May i772, in den namiddag, ging miing met zijne Christine, in gezelfchap van den Heer Friedmberg\ te voet nam- Schamenthal; de geheele Natuur was ftil, en de lucht helder; de Zon fcheen over berg en dal, en hare warme Voorjaars-rtraalen ontwikkelden gras en kruiden, en deeden blad en bloeifem zich onrfluiten. smn«e verheugde zich in zijn leven en in zijne Lotgevallen, m hij geloofde met overtuiging, dat thands de kring zijner werkzaamheden meer uitgebreid, en gewigtïger zou worden; Christine wenschte volmaakt het zelfde, én wat Friedtnberg aanbelangde, deze was hen nu eens vooruit, en dan kwam hij weêr langzaam agter hun aan, rookte zijne' P'jp, en, als hem bij geval iets huishouden.A lijks-  ( 2 ) lijks inviel, zoo zeide hij het hun kort en goed, want hij geloofde voor zich zeiven, dat diergelijke lesfen, die hij bij ondervinding had, voor de jonggetrouwden heel wel te pas zouden kunnen komen. Toen zij nu op de hoogte kwamen, van waar zij over Schönenthal heen konden zien , zoo kreeg Stilling eeue onbefchrijffelijke aandoening, die hem door merg en been ging, en waar van hij volftrekt geen reden wist te geven; inwendig gevoelde hij zich, ik weet niet hoe? en wel, eu niet wel! hij zweeg feil, bad bij zich zeiven, en ging vervolgends met zijn gezelfchap den berg af._ De Had ligt in 'een zeer aangenaam dal, het welk van het Oosten naar 't Westen in een regte lijn voordloopt, en van een middelmaatig groot Riviertje, de Wuppet' genaamd , doorftroomd word. Des Zomers ziet men het gantfche dal, twee amren verre, tot aan de grenzen van het Graaffchap Marei toe, met gaarenbbekerijen overdekt, en het is niet te befchrijven, hoe bezig het arbeidzaame en welvarende volk dan door elkander woelt: overal is het vol huizen, die ieder op zich zeiven ftaan, maar de tuinen en Boomgaarden paaien allen aan elkander, en eene wandeling opwaart door. dat  C 3 ï dat dal is even of men die door het Paradijs doet. SiMné voorfpelde zich, als in éen droom, eene genoeggelijke Toekomste, en was, onder al die begoocheling, midden in het geraas der ftad, eer hij het wist. Na, ecnigc mihuuten lang, de eene ftraat in en'dé andere uit , gegaan te zijn , bragt hem zijn Schoonvader aan het huis, dat D-inc. kkr en Troosr voor hem, om in te woqnen beftemd en gehuurd hadden; het ftond wat ag! teraf, ter zijde van de Hoofdftraat, dicht aan de Wupper, en had een klein tuintje agter zich met een heerlijk uitzicht tegen het Zuidelijke Gebergte. Zijn meid was een paar dagen vooruitgegaan, om feboon te maken; dit had zij intusfehen verrigt, en de kleine voorraad van Meubelen was ook in orde gebragt. _ Toen men nu onderling alles nagenoeg bezien , en er zijn oordeel over geveld had, zoo nam Friedenberg met veele hartelijke zègK wenfehen affcheid van hun, en wandelde weder te rug naar Rofenheim. — Daar ftond nu het jonggetrouwde paar alleen , en kek elkander met natte oogén aan. — Hun geheele Inboedel was zoo fchraal, als maar moA 2 gé-  C 4 ) gelijk was. Zes gemecne ftoelcn, eene Tafel, een bed voor hem en zijn vrouw, en een vóór de meid, een paar fchootcls, zes geele borden . twee aarden pannen om in te kooken, enz. en dan een partij volftrekt onontbeerlijk 'Linnengoed met de noodige klederen, zie daar! alles, wat er in het groote huis te vinden was. Men verdeelde dien huisraad nog al hier i«c£hr en Troost namen die les zeiven vlijtig mede waar, en van dien tijd af aan zette hij zijne Pubiieke Coliegien onafgebrooken voord; Als hij in  ( 17 ) in het openbaar fprak, dan was hij in zijn Élement, zijne denkbeelden ontwikkelden zich onder het fpreeken zoodanig, dat hij dikwijls geen woorden genoeg kon vinden, om alles behoorlijk uitt'edrukken, zijn geheel aanwezen luisterde zich dan op, en wierd enkel leven en voorHelling. Ik zeg dit niet uit roemzucht, dat weet God, die hem dat Talent gefchonken had, Stilling heeft daar niets toe of af gedaan; van daar dat zijne vrienden te meermaalen het vermoeden uitten, dat hij vroeg of laat nog eens Profesfor zou worden. Dan zuchte hij bij zich zeiven, en had er ook wel een heimelijken uitgang naar, maar hij zag geen kans ter waereld, hoe hij dezen trap bij mogelijkheid bereiken zou kunnen. Naauwlijks had Stilling eenige weeken onder diergelijke bezigheden doorgebragt, toen eensflags de zwaare hand des Almachtigen wederom de roede ophefte, en hem fchrikkelijk kastijdde. Christine begon treurig en ziek te worden , langzamerhand vertoonden heure vreesfelijke toevallen zich weder bij haar in alle hunne kragt, zij kreeg langduurige hevige zenuwtrekkingen, die menigmaal uuren lang duurden, en het arm zwakkelijk lighaam zodanig B . ver-  C i« ) Verwrongen, dat het erbarmelijk was, om aantezicn; dikwijls wierpen de Convulfiën haar uit het bed , waarbij zij dan zoo vreesfelijk fchreeuwdè, dat men het eenige huizen verre in de nabuurfchap hooren konde; dit duurde zoo verfcheiden weeken voord, toen hare omftandigheden ziclitbaar verergerden, en bedenkelijk wierden. Stilling zag haar voor volkomen hectiesch aan, want zij had werkelijk alle fymptomen der Longziekte, en nu begon hij bevreesd te worden, en met God te twisten; alle zijne kragten begaven hem,'en deze nieuwe foort van bekommernis, om eene vrouw te verliezen, die hij zoo teder beminde, kerfde hem diepe wonden in zijn • hart; daarbij kwamen dagelijks nog nieuwe zorgen omtrend zijn tijdelijk beftaan, hij had in zulk eene bloei jende plaats van negotie geen Crediet, daarenboven was alles zeer duur en de manier van leven kostbaar"; dagelijks viel hem, als hij 's morgens wakker wierd, de vraag, zult gij ook dezen dag uw behoorlijk bejlaan wel hebben? zoo zwaar als een Molenftecn op zijn hart, want zeer zelden was hij in het geval, om voor twee dagen geld in voorraad te hebben; 't is waar zijn overtuigend geloof en menigvuldige ondervindingen Honden hem duidelijk genoeg  ( 19 ) hoeg voor oogen, maar hij zag evenwél, dagt hij dan bij zich zélven, dagelijks nog vrqpmer lieden, dan hij was, die met het bitterflc gebrek te.kampen en naauwlijks brood genoeg hadden, om den honger te ftillen; Wat kon hem derhalven anders troosten, dan een onbegrensd "overgeven aan de barmhartigheid des Hemelfchen Vaders, die hem niet meer' op zou leggen, dan hij draagen kon? Daarbij kwam nog eene omftandigheid te meer: hij had het zichten grondregel gemaakt,dat ieder Christen, en in bijzonder een Geneesheer, zonder te philofopheeren, enkel in vertrouwen op God wel moest doen; daardoor beging_ hij nu de -groote fout, dat hij voor de geheime huisarmen te meermaalen de' geneesmiddelen , voor zijne eigene rekening, ki den Apotheek liet klaar maken, en zoodoende zich m fchulden ftak, die hem in vervolg van tijd i meni& ^gelijk uur verfchaften, ook'kwam het er bij hem niet op aan, om, als hij-kort te vooren geld ontfangen had, bij zulke 'gelegenheden het zelve fehoon weg te geven.' Ik kan wel niet zeggen, dat in die oogenblikken een inwendige drift tot weldaadigheid zijne handelingen beftierde, neen! er liep dikwijls een* B 2 ze-  ( =0 ) zékere ligtzinnigheid, en minagting van het geld mede onder; welke zwakheid in zijn Character Stilling toenmaals nog niet regt had opgemerkt, maar eindelijk door veele zwaare preuven volledig genoeg leerde kennen. Dat hij op die wijze eene zeer uitgebreide Praktijk kreeg, is niet te verwonderen, hij had overvloedig te doen, maar zijne moeite bragt hem weinig voordeels aan. Christine treurde zich daar ook half dood over, want zij was heel fpaarzaam, en hij zeide er nooit iets van tegen haar, wanneer hij dezen of geenen iets gaf, om geene verwijtingen van haar te hooren, want hij geloofde onwrikbaar, dat God hem op de eene of andere wijze daar voor zegenen zou. Anders waren zij beiden zeer matig in, hunne verteeringen, en kleeding, zij vergenoegden zich louter met dat geene, het welk de uiterfte welvoeggelijkheid vorderde. Christine wierd, zoo als gezegd is, geduurig fiegtér, en Stilling geloofde nu zeker, dat hij haar zou moeten verliezen. Eens op een voormiddag, als hij aan heur bed zat, en ze oppaste, hield haar adem eensflags op, zij Hak de armen naar heuren man uit, zag hem met een zieldoorboorend gezicht aan, en Hamerde de  ( 21 ) de volgende woorden uit: Vaarwel — Engel Heere erbarm u mijner ik jlerf! op het zelfde oogenblik verftijfde zij, alle doodstrekken kwamen op haar gelaat, heur adem ging niet meer, zij kreeg nog eene trekking, en — Stilling ftdnd, als een arme Zondaar voor zijnen Scherpregter doet, hij viel eindelijk over haar neder, kuste ze, en riep haar woorden van troost in het oor, maar zij was geheel zonder bewustheid; Op het oogenblik, toen vervolgends Stilling om hulp wilde roepen, kwam zij weder bij zich zeiven; Zij was veel beter en gevoelde merkelijke verligting! Stilling had nog op verre m geen medicinaale ondervinding genoeg, om alle de gevallen te kennen, die aan die fchrikkelijke hysteriefche kwaal in zulke zwakke en 'aandoenelijke lighaamen eigen zijn; daarvandaan kwam het , dat hij zoo dikwijlsin fchrik en vreeze gebragt wierd. Christineftierf derhalven niet, maar zij bleef nog gevaarlijk krank, en de vreesfelijke Paroxismen hielden aan; zijn leven was daar door eene altoosduurende foltering, en ieder dag voorfpelde aan hem, en zijne huisvrouw nieuwe fmarten. Juist op dezen zwaaren proeftijd kwam er een expresfe uit zekere plaats, die vijf miren verre B 3 vak  C 22 ) van Schb'nenthal was afgelegen, bij hem, om hem bij eene rijke en voornaame Dame te haaien , die met eene langduurige ziekte lag te worltelen; hoe moeijelijk het ook .voor hem was, om zijne eigene Vrouw tegenwoordig in haren droevigen toeftand te verlaaten, zoo gevoelde hij evenwel de plichten van zijn ambt te zeer, om er niet aan te voldoen, en, terwijl' de omiïandigheden dier Lijderes niet gevaarlijk waren, zond hij den bedienden weder te rug met belofte van den volgenden dag te zullen komen; hij fchikte er dienvolgende zijne zaaken naar, om eenen dag te kunnen uit de ftad blijven. 's Avonds om zeven uuren zond hij de meid pit, om een fles Mallaga wijn te haaien, want een glas daar van verkwikte Christine zeer; als zij er maar eenige droppels van gebruikte, zoo vond zij zich verfterkt. Nu, was Christine's jongfte zuster , een meisje van dertien jaaren juist bij hem in hiüs , om zijne vrouw te bezoeken ; deze verzogt van met de meid male te mogen gaan, om de boodfchap té dpën. Stilling beval ze beiden ernffig, om tog fpoedig wedertekomen j wijl er nog verfcheiden d,r,gc|i te doen waren, en hij zich tot de reis van morgen moest gereed .maken, ondertusv f ' fchen  C 23 ) ftheri bleeven zij uit; de fchoone Zomerfche avond lokte de buiten dat zeer lichtzinnige meid uit, om een wandeling te doen, en dit maakte, dat zij nieteer dan te negen uuren te huis kwamen. Stilling had derhalven voor zijn vrouw het bed moeten maken, en allerlij noodzakelijke dingen zelfs moeten verrichten, zo dat zij beiden met recht zeer verdrietig over dat uitblijven waren. Zo dra de meid'de deur in kwam, begon Stilling haar op een zagten , maar ernftigen, toon hier over te onderhouden, en ze aan haaren plicht te herinneren; de meid zweeg ftil en ging met de jonge Juffrouw Friedenberg de ■ trappen af naar de keuken toe. Een korte poos daarna, hoorden zij beiden een dof en vreesfelijk gefchreeuw, en te gelijker tijd het om huip roepen hunner Zuster. De fomberheid van den donkeren avond, en dan daarenboven* de fchrikkelijke ftem maakten zulk oenen indruk op hen, dat Stilling zelfs ijskoud over zijn geheele lijf wierd, terwijl zijne zieke vrouw luidskeels van benaauwdheid fchreeuwde. Stilling liep ondertusfehen de trappen af, om te zien , wat er gaande was. Hij 'vond de meid met vliegende haairen aan den gootfteen ftaan, en als een om, zinnig mensen het gezegde affchuuwelïjk geluid B 4 ma-  C 24) . maken, het pruis vloog haar uit den mond en zij zag er uit als een Furie. Op dat gezicht maakte Stilling zich driftig, hij greep de meid bij den arm, rukte ze naar zich toe, en zeide met ecncn nadrukkelijken tóón tegen haar: Groote God! wat fcheelt je? Wat voor een fatan behcerscht je, om mij in mijne bedroefde omftandigheden zoo veel fmart aantedoen hebt gij dan alle menfche- lijk gevoel uitgefchud ? — Dit was alles olij in 't vuur gegooten, zij gilde onder de vreesfelijkfte zenuwtrekkingen, rukte zich los, en viel vervolgends tegen den grond, terwijl zij de vallende ziekte op eene ijsfelijke manier kreeg; in het zelfde, oogenblik hoorde hij Christine ook al verfchrikkelijk fchreeuwcn, hij liep derhalven de trappen wederom op, en vond, terwijl hij in. 't donker- naauwlijks zien kon, zijne vrouw in de allerbedroefdfte omfhmdigheid , zij had alie de dekens van het bed afgeworpen, en lag op de onderlaagen onder de vreesfelijkfte kramptrekkingen in het ftroo te wentelen, zij was geheel zinneloos, knarschte op de tanden, en de ftuiptrekkingen hadden haar hoofd agterover tot bijna aan de hielen toe nedergewrongen. Nu jjoeg de geheele zee van Elende boven zijn hoofd te  ( 25 ) te zanten, hij liep de deur uit naar zijne naaste Buuren, en zijne oude vrienden, en fchreeuwde het hard op uit, dat men hem tog te hulp wilde komen; Mannen en vrouwen, alles kwam toe fchieteu , om de beide ■ ongelukkigen weder te recht te brengen; met de meid had men het mmfte werk, zij kwam weder bij zich zeiven, en wierd te bed gebragt, maar Christine bleef nog wel twee uuren in dien beklaaggelijken toeHand , en vervolgends wierd zij ffil; Men fchudde het bed nu weder op en legde haar daar in; Zij lag als iemand , die flaaptgeheel zonder cenige bewustheid , en zonder zich eenigfmds te verbaalen; ondertusfchen wierd het dag; een paar buurvrouwen bleeven met zijn vrouws zuster bij Christine, en Stilling reed met het benaauwdde hart van de waereld naar zijne Patiënte. Toen. hij 's avonds wederkwam, vond hij zijne vrouw nog in dezelfde bedwelming, en eerst des anderen daags morgens kwam zij weder bij zich zclven. Zo dra hij opgedaan was , joeg hij nu de boosaartige meid weg, en huurde eene andere. Voor dit maal ging ook deze onweêrs bui voorbij , Christine wierd weder gezond, en het openbaarde zich eindelijk, dat alle deze fchrikkeli'ke B5 toe-  J2(5 > toevallen bij haar het gevolg waren geweest van de beginzelen eener zwangerheid. Den volgenden herfst had zij weder met eene zweerende borst te fukkelen, die op nieuws veele zwaare toevallen veroorzaakte, of fchoon zij behalven dat, geduurende den geheelen tijd, zeer gezond en vrolijk was. S/V*  C 27 ) utillings huisfelijk leven had derhalven in allen opzigte eenen zeer bekommerlijken aanvang genoomen. In zijnen gantfchen toeftand was in 't geheel niets aangenaams, dan de tederheid, waar mede hem Christine behandelde; Zij hadden malkander beiden-van harte lief, en hun onderlinge omgang was een voorbeeld voor getrouwde Lieden. Evenwel veroorzaakte hem de ongemeene liefde van zijne Vrouw fomtijds neer bittere uuren., want zij had het ongeluk van dikwijls tot Jaloersheid overteflaan; Ondertusfcheii verdween die zwakheid, bij het verloop van een paar jaaren, geheel en al. Voor het overige -geleek Stillings gantfche gefleldheid volmaakt naar den toeftand van een Reiziger, die in het diepfte van den nacht zijnen weg door een  C 28 > een woud vol met ftruikroovers en verfcheurende wilde dieren neemt, en ze van tijd tot tijd digt om hem heen hoort loopen en brullen. Eene altoosduurende zorg voor zijn , beftaan kwelde hem onophoudelijk, hij had weinig geluk in zijn beroep, weinig liefde bij het Publiek, waar onder hij leefde , en derhalven gantsch geen vertroostenden omgang ; niemand fprak hem moed in , want, die ,het hadden ; kunnen doen, kenden hem, maar hij hen niet, en anderen , die zijne omflandigheden kenden of bemerkten , veragtten hem , of waren onver fchillig omtrend zijnen toeftand. Kwam hij fomtijds x&Rofenheim, dan durfde hij niets laten blijken, om zijne Familie in geene bekommering te brengen, want mijn Heer Friedenierg was nu borg ■ geworden voor het Capitaal waar voor hij geftudeerd had ; zelfs voor zijne Christine moest hij zijne zorg verbergen, .want heur aandoeneli jk gemoed zou het met hem niet hebben kunnen draagen , hij moest haar daaronr nog wel eens moed in fpreeken, en heure hoop zoeken aantewakkeren. Met Stillings beroep en Geneeskundige Praktijk ging het over het algemeen op eene wonderlijke manier: Zoo lang als hij, zonder veel op-  C 29 ) opgangs in de groote waereld, onder de armen, en het gemeene volk praktizeerde, deed hij voortreffelijke kuuren, bijna alles gelukte hem, maar zo dra had hij geen voornaamen Patiënt, op welken veeier oogen gevestigd waren, onder handen, of het .wilde hoegenaamd niet vooruit gaan ; uit dien hoofde bleef de kring zijner werkzaamheden enkel bepaald onder Lieden, die weinig betaalen konden. Echter kan men dit zeldzaam fehijnend geval nog al ligtelijk be-, grijpen: Zijne gantfche ziel was fystema, alles moest bij hem volgends den regel gaan,- daardoor had hij in 't geheel geenen aanleg tot die fijne en geoorloofde Charlatanerie, die voor een Praktizcerend Geneesheer , die eettig geld verdient» en opleggen ml, zoo onontbeerlijk is; bij voorbeeld: wanneer hij bij een zieken geroepen wierd, zoo. onderzogt hij eerst zijnen toeftand, maakte vervolgends een plan, en gedroeg zich naauwkeurig in zijne voorfchriften naar het zelve. Gelukte hem zijn plan dan niet, zoo was hij uit het veld geflagen, hij deed zijn werk dan met verdriet, en wist zich niet naar behooren te helpen. Bij gemeene en tobuste lighaamen, waar in de natuur regelmaatiger en eenvoudiger werkt, dan in anderen, gelukte hem zijne Methode het beste, maar in gevallen, daar een  C 30 ) eeii wellevende opvoeding, fijner zenuwen, een bedorven gevoel en verbeeldingskragt mede in 't fpel waren, en in welken de Lijder op honderd verfchillende manieren naar de Mode moest behandeld worden, daar was Stilling maar in 't geheel niet te huis. Dit alles boezemde hem langzaamerhand een' inwendigen tegenzin ten opzigte der Geneeskunde in, en enkel en' alleen de gedachte, dat God hem tot eenen Arts voorbefchikt had, en derhalven hem vroeg of laat nog wel eens gelukkig in zijn beroep maken zou, Weid zijne ziel opgebeurd , en in eene onvermoeide werkzaamheid. Op dien grondflag nam hij reeds den eerften Zomer het Reusagtig befiuit, van zoo lang te willen itudeeren en natedenken, tot dat hij het in zijn beroep tot eene Mathematiefche zekerheid gebragt had; hij verkreeg, *t is waar, ook geduurende dezen moeijelijken arbeid zeer gewigtige opmerkingen, en ontdekte veele nieuwe Philofophiefche waarheden, maar hoe dieper hij .in zijn onderzoek vorderde , des te zekerder wierd hij gewaar, dat hij al langer hoe ongelukkiger in zijn beroep worden zou, hoe meer klippen en onzekerheden hij in het zelve ontdekte; want hij zag meer.en meer in, dat een Genees-  C 31 ) neesheer zeer weinig uitvoeren , en derhalven ook weinig verdienen kon; hier door wierd zijne hoop dag op dag zwakker, en het toekomende voor zijne oogen duister, even gelijk het eenen wandelaar gebeurt, wien op een' onbekenden gevaarlijken weg een donkere nevel overvalt , zoo dat hij geen tien treeden Yerre voor zich heen zien kan. Hij wierp zich uit dien hoofde blindelings in de vaderlijke armen van God, hoopte terwijl er niets te hoopen viel, en reisde den weg zijner Pelgrimagie zeer zwaarmoedig voord. Darf ik het zeggen, Vrienden! Lezers! dat Stilling met dat alles een gelukzalig man was? Wat is de beftemming des Menfche tog anders als het volmaken zijns aauwezens , ten einde het geluk rondom zich heen te kunnen uitbreiden? Het gelijkworden aan God en Christus is het verlichte oogwit, het geen den fterveling, van der jeugd af aan, als een Mor-1 genglans te gemoet Kraalt; Maar waar is het kind, de Jongeling, de Man, bij welken Godsdienst en verftand zoo veel overwicht boven de zinlijkheid hebben, dat /hij. zijn leven niet geftadig in genieting verdroomt , en dat verheven doel , zijne beftemming namenlijk , vergeet? Het  'j C 32 ) . —— Het is dieswegens een onfchatbaar gelde, als een mensch van zijn jeugd af aan tot een volkomen vertrouwen op God geweezen, en hij dan ook van de Voorzienigheid'in eenen toeftand gebragt 'word, van dit vertrouwen te moeten uitoeffenen; daardoor word zijne ziel gedwee, démoedig, gelaaten, geduldig , en zonder ophouden werkzaam, zij ftrijdt met vallen en opftaan, en overwint alles; Geen vijand kan hem wezentlijk iets benadeelen, want hij weert deszelfs aanvallen met het wapen der liefde af, en dit kan niemand weêrftaan ,' zelfs de Gódheki kan door Liefde overwonnen worden. Dusdanig was het geval met Stilling. Een wijs man kan derhaiveii niet anders dan hem gelukkig agten, offchoon iemand zich juist bezwaarlijk in zijne omfraudigheden wenfehen zou. Tegen den herfst van het jaar 1772, kwamen beiden de voortreffelijke Broeders Vollkraft van Rüsfelftein naar Schönenthal; De oudfte, die Hof - Kamer - Raad, en daarenboven een Edelaartig, braaf en voortreffelijk man was, kwam daar in een Commisfie, die er hem eenige weeken deed vertoeven; Zijn broeder, een gevoelig, teder en bekend Dichter, en te,gelijk een man van de beste, edelfte en rechtfehapenfte gevoelens  C 33 3 lens begeleidde hem, om hem aan eene plaats, waar volftrekt geen voedfel voor zijne ziel te vinden was, gezelfchap te houden. Dokter. Dinckler was met deze twee agtenswaardige mannen zeer wel bekend, hij fchilderde hun derhalven, bij zijn eerfte bezoek, Stilling van zulk eene voordeelige zijde-af, dat zij begeerig wierden, om hem te loeren kennen; Dinckler gaf ier hem een wenk van, en daarop haastte hij zich, om hun een bezoek te brengen. Dit gefchiedde voor de eerfte maal des avonds; De Hof-Kamer-Raad liet zich m een wijdloopig . gefprek met hem in , en wierd zoodanig ten voordeele van hem ingenoomen , dat hij hem kuschte en omarmde, en zijne gantfche liefde en- vriendfehap fchonk; zoo ging het eveneens met zijn broeder , beiden verftonden zij hem, en hij verftond hen, hunne harten vloeidden in elkander, en er ontflonden tusfehen hen zielsgöfprekkeu, die iedereen niet verftaat. Stillings oogen waren bij deze gelegenheid geftadig vol met traancn, en het gaf hem lucht in zijne diepe bekommernis, evenwel ontdekte hij in geencn dcele iets van zijnen toeftand, want hij wist hoe vernederend het zij, zich aan zijne vrienden, als een behoeftigen, die huip nodig C heeft  C 34) hoeft, voorteftellen; hij droeg zijn pak derhalven alleen, het geen egter voor een goed deel ligter wierd, toen hij nu eindelijk eens menfehen aantrof, die hem verftonden, en zich ook aan hem wisten medetedeelen. Daarbij kwam nog één ding: Stilling was vaneen geringe afkomst, hij was van zijne jeugd af aan gewend geweest, Overigheids-Perfoonen , of ook rijke en voornaame Lieden , voor wezens van een hoger foort, aantezien; .uit dien hoofde, was hij altoos in hunne tegenwoordigheid fchroomvallig en agterhoudend; Dit wierd hem dan, voor domheid, onwetenheid en de nog overgebleven gevolgen" zijner geringe afkomst, aangerekend; in één woord , door Lieden van het gewoone "flag, die geene fijn gevoelende Zenuwtepels hadden , wierd hij veragt : maar de Gebroeders Vollkraft waren van een geheel ander foort, zij behandelden hem op eenen vertrouwlijken voet , hij "herleefde in hun gezelfchap , en hij kon zich vertoonen, zoo als hij werkelijk was. Frederik Vollkraft, (dus was de naam van den Hof-Kamer-Raad,) vroeg hem bij zijn eerfte bezoek, of hij nog nooit iets gefchreeven had? Ja, andwoordde Stilling, want hij had zijne gefchiedenis bij ftukjes aan het Genootfchap > - der  C35) derfraaije kunsten cn wetenfchappcn te Strasburg, het geen toen ter tijd nog in wezen was, ter inleevering gezonden, en het'affchrift daarvan te rug bekoomen ; Beiden Broeders verlangden er na, om het eens te lezen; hij bragt ze derhalven, toen hij hen nader bezogt * mede, en las ze hun voor; De ftijl zoo wel, als de Declamatie trof hen zoo onverwagtj dat zij hard op uitriepen, en zeide: dat is fchoóu onvergelijkelijk! Zij moedigden hem dus doende tot fchrijvcn aan, en haalden hem over, om een ftukje in den Duitfchen Mtrkurius , die op dien tijd zijn aanvang had genoomen, te leveren;, dit deedt hij, en fchrcef Ase-Neitha, zij- ftaat in het eerfte ftuk des derden, en het eerfte ftuk des vierden Deels van dit Periodiek Gefchrift, en gaf algemeen veel genoegen. Vollkraft wierd door deze vriendfehap Stillings ftut en fteun,.'t geen hem in zijnen zwaafen post zeer verligtte, cn hij had door hem nü iii 'Rüsfelftein> wanneer hij derwaarts reisde, een goede Herberg, en eenen vriend, die hem door zijne briefwisfeli'üg menig verkwikkenden Zonneftraal »mededeelde. Intusfchen wierd hij doof deze nieuwe verbindtenis bij zijne Medeburgers, cn bijzonder bij de Piëtisten, nog meer gehaat* G 2 wah>:  (36) want in ScMmnthal heerscht in 't algemeen een flijve gehegtheid aan zeker fystema van Religie, dat alle verkeering met. de waereld uitfluit, en al wie in den geringften graad anders denkt, gelijk het ten aanzien van de Heeren Vollkraft het geval was, deze is Anathema Maranatha; Dit gaat zoo verre, dat zelfs,, wanneer iemand zich met het fchrijven van boeken bezig houdt, bfj aldien hij .maar iets anders dan ftrikte Theologie , bij voorbeeld een gedicht t dat geen Geestelijk onderwerp behandelt, of een, Roman, hij mag zoo zedenlijk zijn , als hij wil, fchrijft, zulk een Autheur reeds in hunne oogen, als een halve vrijgeest , word uitgekreeten en gehaat, 't Is waar, de Inwooners van Sehönenthal denken allen juist zoo niet, men zal daar in het vervolg nog bewijzen genoeg van zien, maar het re tog het algemeen gevoelen van den grooten hoop, en deze fielt tog de nooten. In dezen toeftand leefde Dokter Stilling onder allerlij afwisfelingen voord; Bij het einde van het Jaar 1772 , maakte hij zijne huisrekening op; hij overzag de balans tusfchen ontfangst en uitgaaf, of liever, ^het geen hij bezat, en moest betaalen, en bevond nu tot zijn grootfte leedwezen , dat hij over de twee honderd daalers meer  C 37 ) meer fchuld, dan goed had, en dit kwam hier van daan: in Sehönenthal hee'rscht de gewoonte, dat men, het geen men in de ftad verdient, op Rekening fchrijft; wijl men derhalven geen geld ontfangt, zoo kan men het ook niet uitgeven; uit dien hoofde haalt men in de winkels het geen men nodig heeft, en laat het insgelijks op rekening ftaan: bij het einde des Jaars maakt men zijn bock op, en fchrijft zijne rekeningen uit, en zoo doende ontfangt men geld en betaalt zijne fchuld; Stilling had nu zeker wel zoo veel verdiend, als hij verteerd had, maar zijne eifchen waren in zulke kleine portiën verdeeld , dat hij ze onmogelijk allen te gelijk in vorderen kon; Het een en ander bleef dus fteeken , de Winkeliers wierden niet betaald , en zoo doende zonk zijn Crediet nog meer; hij had dus met onuitfpreekelijk veel kommer te worftelen. De dagelijkfche noodzaakelijke uitgaaven betaalde hij met het geld, dat hij van zi jne buiten-Patiënten ontfong, en dit bedroeg zoo weinig , dat hij naauwlijks van den eenen aan den anderen dag wist,te komen, en dikwijls op de uiterfte proef gebragt wierd, waarbij hem even•wel de Voorzienigheid nooit verliet , maar er hem, gelijk voorheen , op eene zigtbaare en C 3 won-  ( 3*) wonderdaadige wijze uithielp; om van honderd voorbeelden flechts één aantehaalen, In Schönenthal word niets anders dan fteenkoolen, zoo wel in de keuken, als in het woonvertrek geftookt, en daar toe worden dczclven in menigte uit het nabuurigc Graaffchap Marck aangevoerd; Stilling had dus ook, gelijk/iedereen, zijn vasten voerman, die er hem van tijd tot tijd een vragt van bragt, die hij dan altoos ten eerfte betaalen moest , want de voerman moest met dat geld weêr andere goederen* inkoopen ; hij had daar tot hier toe ook nog nooit in gemist , want hij was altoos nog al met het nopdige voorzien geweest; Op zekeren tijd evenwel kwam de voerman 's namiddags voor zijne deur .gereeden, men had hoognodig iii het huishouden ftcenkoolcn van doen , cn de Man kon volftrekt niet afgcwcczcn worden. Stilling had op dat oogenblik geen halveu gulden in huis, en hij vond ook geen vrijheid genoeg, om bij zijn buurman eenig geld te leenen. Christine fchreidde, en hij bad met hee\e verzuchtingen tot God; een gulden of vier flechts kouden hem uit den nood geholpen hebben, maar als men die niet heeft, dan valt gen kleine fommc 'even zwaar te betaalen , als ee-  ( 39 ) eene groote , eii men Haat gelijk met iemand, die duizenden fchuldig is, en nog geen honderd bezit. Intusfchen laadde de voerman zijne kooien af, en, toen hij dat gedaan had, wasch- , te hij zijne handen, om zijn geld te gaan ontfangen. Stillings hart floeg geweldig, en zijne ziel twistte met God. Op dat zelfde oogenblik trad een man met zijne vrouw de deur in, de goede lieden kwamen van Dorufeld;. Stilling had voor eenige weeken den man van eene zwaare ziekte geneezen, en het geen hij er aan verdiend had, tegen het volgende Jaar, in zijn boek aangetekend. Na hem goeden dag gezegd te hebben, zeide de Mah: ik heb zoo even geld ontfangen, en, toen ik daar op het oogenblik^ uwe deur voorbij mende te gaan, zoo viel mij in, dat ik juist mijne Rekening niet tot Nieuwe Jaar behoefde te laten fiaan, maar u nu, zoo wel als dan, betalen kon, het was mogelijk, dat gij het zeo goed als ik, gebruiken kondet. ook goed! hervatte Stilling ; liep vervolgends naar zijne ftudeerkamer , haalde zijn boek, maakte de Rekening op en ontfong tien Rijksdaalers. Diergelijke ontmoetingen had Stilling zeer veelen; daardoor wierd hij ook zeer in zijn geC 4 - i°of  (40 ) loof veiTterkt, en tot het verduurcn van veele wederwaardigheden opgebeurd, Op den vijfden Januari j 1773 kwam Chris/ha in de kraam van eene dochter, cn, offclióon alles den gewoonlijken loop der natuur had, zoo moest zij tog weder zes verfchrikkelijke uüren doorftaan, géduurende weike, de Hysterieke toevallen hunne gedugte uitwerkingen deeden gevoelen: want-, bij de zogkoorts, wierd de arme vrouw als een worm gindsch en herwaart geflingerd; Zulke tijden waren ook altoos zeer gefchikt, om Stilling op een doordringende manier, als in den fmel'tkroes, te louteren,' In het daar aan.volgende voorjaar,- toen hij op zekeren zaturdag naar een nabumïg dorp, het welk anderhalfuur van Schönenthal afligt, reed , om zieken ie bezoeken, en den gant' fchen dag door huizen en hutjes heengekroopen had, zoo kwam des avonds eene arme, maar welgemaakte, jonge vrouw op de ftraat naar hem toe, zij was blind, en liet xich leiden; Stilling, die nog altoos eene bijzondere roeping in zich bleef gevoelen ten aanzien van het geneezen der oogziekten, ftond voor de deur van de Herberg naast zijn paard, en meende zoo ■ . ' op  C 4i ) i ep te gaan zitten, toen de arme vrouw begon te roepen: „ Waar is mijn heer den Dokter?" Hier zoo ! wat was uw begeerte, goede vrouw? / „ Ach, zie mij tog eens in mijne oogen, ik „ ik ben al fedcrt eenige Jaaren blind geweest, '„. én heb twee kinderen, die ik nog nooit ge„ zien heb; mijn man is een Daglooncr; anders „ pleeg' ik nog al iets met fpinnen te verdienen, „ maar nu kan ik dat niet meer doen; mijn „ man is wel vlijtig genoeg, maar hij kan het „ alles-tog alleen niet dwingen, en zoo doende „ gaat het ons tegenwoordig heel flecht; Ach, „ zie tog eens, of gij mij niet helpen kunt!" Stilling keek haar in het gezicht, en zeide: Gij hebt een fchel op uw oogen, (*) en mis... fchien i (*) In het origineel ftaat: gramnve flaar, cn, eenige bladzijden verder, in een ander geval, zwarte flaar. De Duitlche Geneeskundigen gffiruikeii deze bcnaaqn'ug voor de oogziekte , die wij : e<» vlies agicr of in het «Q£, of kunstmatig : Cataract zouden noemen. De C 5 meest-  C 42 ) fchien zoudt gij er van geholpen kunnen worden , indien gij een bekwaam man aantroft, diede nodige operatie aan u doen kon. „ Verftaat gij dat dan niet, mijn Heer den Dokter?" Ja wel, maar ik heb het nog nooit aan levendige menfchen beproefd. „ ó Zoo beproef het dan tog eens aan mij!" Neen, lieve vrouw, dat doe ik niet, daar ben ik te befchroomd toe, het mogt eens kwalijk uitvallen, en dan zoudt gij altoos blind moeten blijven, 'er was dan geen hulp meer voor u. „ Als ik het nu evenwel waagen wil? —— „ kijk, ik ben blind, en kan niet blinder wor„ den, als ik ben, misfchien zal onze Heer „ God u zegenen, en het u heel wel doen ge„ lukken, doe gerust uwe operatie aan mijl" # Op rneestbekende foorten van deze ziekte zijn bij ons de melk en gefpleeten Cataract. Or dezen nu met de bovengemeiden overeenkomen, weet de Vertaaler, die geen Medicus is, niet.  C 43 ) Op deze woorden kreeg hij een gril over zijn geheele lijf; Operatiën waren in 't geheel zijne zaak niet, hij fprong derhalven fchielijk te paard en zeide: Groote God! vrouw! laat mij gerust , ik kan ik kan aan u geen operatic .doen, „ Mijn Heer den Dokter! riep zij „ gij moet; het is uw fchuldige plicht: God „ heeft u daar toe geroepen, om arme nood„ lijdende te helpen , zoo fpocdig gij maar „ kunt. Nu zegt gij zelf, dat gij de operatie „ verftaat, ik wil de eerfte wezen, daar gij „ het aan beproeft, ik durf het wagen, en ik „ zal u voor Gods Regterftoel aanklaagen, wan„ neer gij mij niet helpt," Dit waren nu louter dolken in Stillings hart; hij gevoelde , dat de vrouw gelijk had , cn evenwel bleef hij eene bijna onoverwinnelijke vrees cn tegenzin tegen alle operatiën aan het Menfchelijk lighaam behouden , want hij was aan den eenen kant te teerhartig, te aandoenlijk, en aan den anderen kant ook te naauwgezet van geweten, om het geluk of ongeluk, dat een mensen, voor zijn levensdagen lang, •-laar door kon treffen, zoo los in de waag- fchaaj  (44) fchaal te leggen. Hij fprak dus geen enkel woord meer, en draafde voord. Onderweg had hij verfchrikkelijk veel met zich zeiven te kampen , maar met dat al bleef het Refultat van alles, geen operatie doen. De arme vrouw ondertuslchen liet het daar niet bij berusten; zij ging bij heuren Predikant, Waarom zou ik hem niet noemen dien braaven Man, dien éénen uit duizenden, den 'nu zaligen Theodorus Muller? Hij was de vader en Raadgever van alle de Lidmaaten zijner gemeente, de verftandige, zagtmoedige, onuitfprccklijk werkzaame knecht Gods, zonder daarom een Piëtist te wezen; in 't kort, hij was een Discipel van Jefus, in den volften zin van het woord. Zijn Heer riep hem vroeg van «ijnen post af;' voorzeker om hem over veelen te ftellen. Lavater bezong zijnen dood, de Armen beweenden, en de Rijken betreurden hem. Heilig zij mij uw overfclwt, gij Tarwengraan tp den dag der wederopfiandinge. Dezen Edelaartigen Man vertelde de arme blinde vroüw haren nood, en te gelijk beklaagde zij zich ernstig over Dokter Stilling; Muller fchreef hem dienvolgende eenen dringenden brief,  ( 45 ) brief, waar in hij hem alle de gelukkige gevolgen voorftcldc , welke deze operatic zou kunnen hebben, bijaldien zij wel uitviel, en daarentegen fchilderde hij hem ook de weinigbeduidende gevolgen, wanneer het al eens mislukte. Stilling liep in den angst zijns harte naar Dinckler en Troost; Beiden raadden zij hem ernstig de operatie aan, de eerfte beloofde zelfs, van met hem te zullen gaan, en hem te adfisteeren; Dit gaf hem eenigen moed, en hij hefloot er eindelijk met vreezen en beeven toe. Bij dat alles kwam nog eene om handigheid • Stilling had het ligten der Cataract bij Lobflein te Strasburg met ongemeen veel vlijts beftudeerd , en bij Bogner er de inftrumenten ook toe laten maken , want hij was toen ter tijd voornemens, om deze voortreffelijke en weldaadige manier van geneezing nog bij zijne overige oogkuuren te voegen ; maar toen hij vervolgends zelfs Geneesheer wierd, en bij zijne Praktijk alle de elenden in leerde zien, die de gevolgen van 'eene ongelukkige behandeling der ziekten zijn, zoo wierd hij ten uiterfte fchroomvallig , cn durfde niets wagen; zoo doende, verging hem allen lust, om zich op het operee- ren  (46 ) ren der Cataract toeteleggon, en dit we§ ook mede een der oorzaken, waarom hij niet zoo veel kon uitrichten, ten minsten niet zoo veel fchecn uittcrichten, als zijne andere Collegaas, die alles bij de hand namen, zonder fehroom toewerkten, en ook menigmaal erbarmelijk op' den neus vielen; maar evenwel zich weder oprichtten , en met dat alles verder kwamen, dan hij. Stilling fchreef dan aan Müllet'., dat hij op zekeren bepaalden dag met Dokter Dinckler komen zou, om aan de vrouw de operatie te doen. Ingevolge die belofte, gingen zij, op den geftelden tijd, beiden 's morgens op weg, eft wandelden naar het dorp toe; Dinckler fprak Stilling zoo veel moed in,' als hij kon, maar het hielp weinig. Eindelijk kwamen zij op het dorp, en gingen in Miillers huis, deze deed zijn best, om hem insgelijks te bemoedigen, en eindelijk wierd de vrouw, benevens de Chirurgijn , die haar het hoofd vast zoude houden, gehaald; Toen alles vervolgends gereed was, en de vrouw was gaan zitten, zoo plaatste Stilling zich voor haar, nam al bevende zijn operatiemes in de hand, en drukte het op de regte plaats in 't oog; maar, toen de Patiënte, zoo als  C 47 ) als in dat geval natuurlijk was, wat gevoeliger en met eenige trekking adem haalde, zoo trok Stilling er het mes ook weder uit; dit maakte, dat de wateragtige ftof, door de wond, langs de wang, afliep, en het overig gedeelte van het oog geheel inviel. Stilling nam derhalven de kromme fchaar, en bragt ze met de eene tong gelukkig in de wond,.en fneed vervolgends naar de kunst, den halven Cirkel benedenwaarts rond; toen hij evenwel naauwkeurig alles na zag, zoo bemerkte hij, dat hij de fter of het regenboogvlies mede doorgefneeden had; hij ontflelde er van, maar wat raad ? —— Stilling zweeg Uil en zuchtte eens. Op het zelfde oogenblik viel de Paarlfchel uit de wond langs de wangen neêr, terwijl de vrouw in de hoogfte verrukking van blijdfchap hem toeriep: ê mijn Heer den Dokter, ik zie uw gezicht, ik zie het zwart in uwe oogen. Nu verheugde zich ieder recht hartelijk ; Stilling verbond vervolgends het oog, en genas het zeer gelukkig;. Zij kon uit dat oog voortreffelijk zien. Eenige weeken later ligtte hij met de linkerhand ook het andere oog; alles ging thands in de beste orde, want hij had nu meer moeds gekreegen; ook dit heelde fpoedig, en hij had het genoegen van de vrouw weder volkomen bij haar gezicht te her-  C 4S ) rierftellen. Ras verbreidde zich overal het gerucht hier van; 'er kwam een gantfche toevloed van blinde Lieden bij hem, dip hij allen, den een na den ander , gelukkig opereerde ; zeer zeiden mislukte hem zijne kuur. Met dat alles was het tog zonderling, dat hem deze gewigtige .geneezingen zelden eenig voordeel aanbragtten: de meesten zijner Patienfen waren arme lieden, aan dezen deed hij de operatic altoos voor niet, en maar zeer zelden gebeurde het, dat er iemand kwam, die iets betaalen kon; zijne omftandigheden wierden dus, onder ai die Praktijk, niet veel beter. Integendeel trokken voelen daar uit een gevolg ten zijnen nadeele, en plaatsten hem al dikwijls met de kwakzalvers in ééne Clasfe. Let er maar eens op! zeiden zij, of hij1 niet fpoedig beginnen zal van dorp op flad te rijzen, en zich overal voor Oculist uittegeven! In September des zelfden jaars kwam de vrouw van eenen der Voornaamstcn, cn Rijkften in Schönenthal, die te gelijk een zeer braaf Koopman , of . liever Capitalist was , voor de eerfte maal, in het kinderbed; de geboorte was zeer zwaar; reeds meer dan tweemaal vierentwintig uuren ksjd de arme kraamvrouw zich af-  (49) itfgetobd en wee op wee doorgedaan, zoneter1, dat er zich nog de geringde hoop van verlosfing opdeed. Dokter Dinckler die 'FamilieArts van dat huis was, floeg eindelijk StiP* ling, als Vroedmeester, voor; Hij wierd dan ook op deszelfs raad geroepen ; Het was des avonds ten zes uur , toen dit gebeurde. - Na dat hij de zaak naauwkeurig onderzogt had, zoo. bevond hij, dat het aangezicht des kinds voor over geboogen was, en dat het opgezette hoofd zich tegen den rand van 't bekken zoo vast had ingedrongen, dat hij het zelfs niet eens wagen durfde,. om de tang te gebruiken; hij zag derhalven geen anderen weg, dan op de Fontenellc het hoofd te openen, het vervolgends te .zanten te drukken, en .dus het. kind te haaien; want aan de kcizerfnede was niet te denken, te meer daar er zich zeer gegronde reden op* deed, om te vermoeden, dat het kind reeds dood ware. Om zich hier omtrend nog zekerder te overtuigen, wagtte hij tot des avonds om negen uur, toen hij het hoofd reeds flapj en eenigfinds ingevallen vond, en ook geen bewijs van pols meer op de Fontentelle te voelert was; Hij volgde dus zijn eerfte voornemen, opende het hoofd, drukte het te zsmen, en, met dc eerstvolgende wee, was het kind gehooD reh,  ren*. Alles liep. vervolgends geregeld af, en de kraamvrouw herftelde ras weder tot eene volkomene gezondheid. Het is niet te befchrijven, hoe veel angst, .traanen, moeite en medelijden diergelijke operatiën den aandoenelijken Stilling kostten ; Maar hij gevoelde zijnen pligt, hij moest gaan, als hij geroepen wierd; van daar dat hem het hart van ontfteltenis klopte, wanneer men des- nachts aan zijne deur belde, en die fchrik heeft zich zoo vast in zijn zenuwgeftel geprent, dat hij nog ten huidigen dage vreesagtig opfpringt, wanneer hij 's nachts hoort • bellen, alhoewel hij thands zeer zeker weet, dat men hem niet. meer bij kraamvrouwen roepen zal. Dit voorval bragt hem voor de eerfte maal bij alle de Schönmthalers. in agting ; hij zag nu vriendelijke gezichten bij menigten ; maar het duurde niet lang, want, omtrend drie weeken daar na, kwam er een gefchreeven order van wegen het Medicinaal-Collegie te Rüsfeljlein> waarin hem bevoolen wierd, om zich, voor eerst, van alle vroedkundige operatiën te onthouden, en voor het Collegie, ten Examen in dit vak, te fisteeren. Stilling ftond, als of hij manden donder was getroffen; hij begreep niet, waar  C 51 1 waar dat alles heen wilde, tot dat hij eindelij hoorde, dat iemand zijne handelwijze omtrend de bovengenoemde kraamvrouw , in een zeer' nadeclig licht, had weten voorteftellen. Hij ging dienvolgende op weg naar Rits felflehi, waar hij zijnen vriend Vollkraft, deszelfs edelaartige Vrouw, die weinig heures gelijken heeft, en zijne voortreffelijke Zusters een bezoek gaf, en-'er vcrvolgends zijnen intrek bij nam; deze verkwikking was voor hem, bij zijne ^treurige omftandigheden , ook noodzaakelijk.' Den volgenden dag begaf hij zich bij ec- nen der Medicinaal - Raaden, die hem zeer bcleedigend ontfong, cn vrij bits toeduuwdc: ik hoör, dat gij dc Lieden ook de oogen uitfleekt? Dat is zo niet, andwoordde Stilling, maar ik , heb verfcheiden menfehen van hunne blindheid geneezeii. Dat is niet waar , zeide de Raad - Heer op een uorsfen toon; dat liegt gij i Neen, hervatte Stilling, met het vuur in zijne oogen, en g!oei„ jende van fpijt, neen, ik lieg niet, ik kan Getuigen voor den dag brengen , die dat onwederfpreekelijk zullen bewijzen; voor het overige ■kenne ik het refpect, dat ik u, als mijnen meerD 2 de-  C52 ) deren, verfchuldigd ben te wel, anderfinds zon ik u, in uwen eigen toon, beandwoorden. Een gepromoveerd Perfoon , die allesfinds zijnen pligt zoekt te vervullen , vordert daarentegen ook de welverdiende agting zijner Overigheid. De Medicmaal - Raad keek hem eens onder de oogen , en voerde hem lagchend te gemoet: heet dat zijne pligten vervullen , als men de kinderen vermoort! Nu wierd het Stilling geel en groen voor de oogen, hij verbleekte , trad een paar voet naderbij, en andwoordde: Mijn Heer! zeg dit niet tweemaal Oogenblikkelijk echter gevoelde hij zijnen geheelen toeftand, met zijne volkomene afhangelijkheid van dezen verfchrikkeiijkeii Man; hij viel derhalven diep bedroefd in eenen nabijftaanden ftoel, en weende als een kind; Dit geheele gedrag diende voords nergends anders toe, dan dat hij des te meer beleedigd wierd ; hij ftond derhalven op, en ging heen. Vervolgends wandelde hij, op dat men bij Vollkraft zijne aandoening niet te zeer merken zou, een geruimen tijd den wal rond. Eindelijk keerde hij naar huis, en fcheen opgeruimder, dan hij werkelijk was. De oorzaak , waarom hij den Heer Vollkraft niet alles vertelde en zijnen uooi  (53 ) nood klaagde , was aan zijne natuur eigen, want hoe openhartig hij ook in alles, wat tot zijn geluk betrekking had, te werk ging, zoo zeer verzweeg hij ook alles, wat zijn lijden betrof. De grond daar van was, in eenen hoogen graad van eigenliefde, en, om zijne vrienden niet lastig te vallen, gelegen. Sommigen evenwel, die van diergelijke onaangenaamheden ondervinding hadden, kon hij alles zeggen, alles ontdekken; Het had echter nog eenen dieperen grond, dien hij eerst lang naderhand opgemerkt heeft. Verftandige, doorzichtige Lieden konden alles, zoo als. hij, maar niet ten eerften voor eene Goddelijke beftiering aanzien; Men twijffelde wel niet, dat de Voorzienigheid hem op eene bijzondere wijze, en tot groote eindens leidde; of 'er evenwel niet bij zijn huwelijk, en in de menigvuldige lotgevallen, en onderfcheidene beftemmingen van zijn leven , ook vrij wat menfchelijks mede onder ware geloopen? dit was eene andere vraag, die ieder Philofophïefche kop met een volledig Ja beandwoordde; Dit kon Stilling op dien tijd maar in 't geheel niet verdraagen; hij meende 't beter te weten, cn juist daarom zweeg hij altoos doodftil. Het .vervolg dezer gefchiedenis zal genoeg doen zien, r in hoe verre die Lieden gelijk of ongelijk hadD 3 den.  (54) den- Maar ik begin weder , daar^ik 't gclatea "had. Het Medicinaal-Collegie bepaalde nu den tijd tot het Examen in de Vroedkunde, cn tot het onderzoek wegens de vcrlosfing der meeiv gezegde SchönenthalfcJie vrouw. In het Examen wierden hem de bedrieglijkfte vragen voorgehouden ; hij beandwoordde des niettegenftaande alles in de beste orde. Vervolgends wierd ook de Machine met de pop gebragt, hij moest dezelve naar de kunst haaien, maar agter het Gordijn hield men ze vast, zoo dat het onmoogelijk was, om ze te krijgen; Stilling zeide hard op, dat men dit deed, maar hij wierd uitgelagchen, en dus was zijn Examen niet volledig. Men decreteerde derhalven: dat hij, wat de Theorie betrof, tamelijk voldaan, maar ten aanzien der practIJK'iN 't geheel geene kunde getoond had" dat hem derhalven alleenlijk in de allerergste gevallen, en den hoogsten nood toegestaan wierd, om, als vroedmeester, te ageeren. Onder alle die verdrietelijke voorvallen moest . , Stil-  < 55 ) Stilling tog hard op lagchen, toen hij het boyenftaande las; en de heele waereld lagchte met hem: men verbood, let wel op, eenen voor onkundig verklaarden man de vroedkunde te oefenen; maar de allergevaarlijk/Ie gevallen in dat vak waren echter hier van wel uitdrukkelijk uitgeflooten, en men ftondt den onkundigen als dan flechts toe om zijne hulp en bijHand te verleencn. Ten aanzien van het geval in qufestie, verklaarde men Stilling voor de oorzaak van den dood des kinds, maar men verfchoonde hem van de dubbelverdiende ftraf; Zeker veel genade voor den armen Dokter ougeftraft te mogen kinderen vermoorden1. Oiidertusfchen trof hem dit Decreet tog diep in de ziel, en hij reedt daarom nog denzelfden middag naar Duisburg, om de Medicijnfche Faculteit aldaar, die toen ter tijd den vereerenswaardige Leidenfrost aan het hoofd had, het gantfche geval voorteleggen. Hier wierd hij voor volkomen onfchuldig verklaard, en verwierf een Refponfum, dat hem weder geheel in zijne eer herfteldc; De Man der meergemelde kraamvrouw deedt dit Refponfum zelfs van het Raadhuis te Schönenthal publiceeren. Evenwel kreeg de roem dezer kuur door dit gantfche geD 4 val  (56) 0 een merkelijken krak, en Stillings vljan^ den namen daar uit gelegenheid, om hem op nieuws dapper te belasteren. Ondertusfchcn hadden Stillings gelukkige Oogkuuren veel opziens gemaakt, en een zijner vrienden liet er in de Franckfortfche Courant zelfs, eene advertentie , van plaatfen. Men las dezelve vervolgends eenen zeer braaven en verdienstelijken Profesfor in de Rechtsgeleerdheid, den Heer Sorbtr te Marburg, die reeds, ge-, duurende drie jaaren, aan den graauwen flaar blind was geweest, voor; aanftonds gevoelde dezelve een fterken trek in zich;'om de verre reize naar Schömnthal te onderneemen, en zich van Stillmg te laten opereeren en geneezen. In gevolge daar van kwam hij in het laatst van April des Jaars 1774 met zijne Echtgenoote, en twee dochters, bij Stilling, die in't begin van Maij, ook de operatie gelukkig aan hem volbragt; De kuur gelukte daarenboven zoo gewenscht, dat de Patiënt zijn gezicht volkomen te rug kreeg, en nog tot heden toe zijn Leeraarambt met roem bekleedt. In dien tusfchen tijd kwam Christine voor de tweedemaal in de kraam van een zoon; waarbij, -buiten de fchrikkeliike toevallen, die zij bij de melkkoorts moest  C 57 ) moest doorftaan, ook alles volmaakt gelukkig iifliep. Nu had Stilling nog iets op zijn hart liggen: Hij had zijn vader in zoo veel Jaaren niet gezien, en daarom verlangde hij hartelijk, om hem eens te gaan bezoeken; Zoo lang als hij Dokter was geweest, had hij hem nog niet gefprooken, en zijne\ vrouw kende hem ook in 't geheel nog niet. Hij had. den waardigen Man wel verfcheiden maaien bij zich uitgenodigd, Wilhelm had ook meer dan 'eens beloofd te zullen koomen; maar telkens wierd de reis uitgefteld, en zoo doende kwam er niets van. Stilling wilde thands het üiterfte beproeven: hij fchretf hem, dat hij, op een bepaalden dag, hem, halverweegc tot Meinershagen toe, te gemoet zou komen, en. hem daar met zijn paard afnaaien. Dit gelukte; Wilhelm Stilling begaf zich op den bcftemden dag op reis, en zoo troffen zij elkander, volgends affpraak, dan ook te-Meinershagen in de Herberg aan; zij'vloor gen elkander in de armen, en de aandoeningen zijn niet uittefpreeken, die beider hart als beftormden. Met afgebrooken woorden gaf Wilhelm zijne vreugde te kennen, nu hij zijnen en Doortjes zoon het einde zijner beftemming D 5 zag  ( 58 ) gag bereiken; hij fchreidde en lagchte beurtelings , en zijn zoon paste wel op, om hem niets het minste van zijn zwaar lijden, zijnen onzekeren voorfpoed en de zwarigheden in zijn beroep te ontdekken; want daar door zou hij al het genoegen van zijn vader geftoord hebben. Ondertusfcheu gevoelde hij zijnen kommer des te fterker, het deedt hem in de ziel zeer, dat hij niet zoo gelukkig was, als zijn vader hem aanzag, en hij twijffelde er ook aan of hij het wel ooit worden.zou; want hij bcfchouwde zich zeiven altijd als iemand, die van God tot de Geneeskunde bèflemd was, cn bij gevolg in zijn beroep volharden moest, niettegenftaande hij er een tegenzin aan begon te krijgen, wijl hij aan den eenen kant zoo weinige vastheid in deze wetenfebap gewaar wierd, en aan de andere zijde dezelve hem ook, bij aldien hij, als een eerlijk man, te werk wilde gaan, vrij luttel voordeels aanbragt, ik laat haan, dat zij in flaat zou wezen, om het geluk zijner Familie te kunnen bevestigen. Des anderen daags morgens liet hij zijn vader te paard gaan'zitten, terwijl hij zelve op het.voetpad naast hem ging, en op die wijze wandelden zij dien dag, onder de aangenaamfte  C 59 s) géfprekken, negen uurfen verre tot Rozsnheim toe, waar hij zijn vader aan de gezamcntlijke Familie van Christine "voorftelde. Wilhelm wierd ontfangen, zoo als hij 't verdiende; hij fchudde ieder bij de hand, en zijn rondborstig, Characteristiesch , Stillings - gezicht verwekte overal eerbied. Vervolgends liet de Dokter zijn vader met een van zijn zwagers ta voet voor uit wandelen, terwijl hij nog eenige minuuten vertoefde , om zijne aandoeningen in - den fchoot der Friedenbergfche Familie den ruimen teugel te vieren; hij weende hard op, loofde God, en reedt toen fcoedig zijnen vader agter op. Nog nooit had hij den weg van Rozenheim naar Schünenthal met zoo veel hartelijk genoegen gegaan , als tegenwoordig, en Wilhelm was even eens als zijn zoon in zijnen God verheugd. Zoo als zij de deur in kwamen, vloog Chris.frne van de trappen af dén eerwaardigen man te gemoet, en viel hém met traanen iu de oogen om den hals; Men moet zulke ontmoetingen . zelve zien, en bovendien de behoorlijke fijnheid van zenuwen hebben, om ze in alle haare fferk- te te kunnen gevoelen. , • Wilhelm bleef agt dagen lang bij zijne kinde, ' . rc»>  (6b) ren, en Stilling d'eedt hem weder uitgeleide tot Meinershagen toe, waar van daan ieder dan in rreede zijnen eigen weg ging. Eenige weeken laater, wierd Stilling eens des morgens vroeg in een Herberg geroepen, waar men hem zeide, dat een vreemde Patiënt was, die hem gaarne fpreeken wilde; hij kleedde zich derhalven aan, en ging er heen. Men bragt hem in de flaapkamer van den vreemdeling; hier vondt hij den zieken, roet een dikken doek om zijnen hals , en het hoofd diep in de kusfens, liggen ; De vreemdeling flak zijne hand uit het bed, en zeide met een zwakke, en holle ftem: Mijn Heer de Dokter! voel mij eens aan de pols, ik ben heel ziek en zwak, Stilling voelde hem de hand, en vond de pols zeer regelmatig en gezond; gevolglijk fprak hij, zijn gevoelen daaromtrend ook regt uit, en zeide: ik vind in 't geheel niets, dat naar ziekte gelijkt, de pols gaat zeer • geregeld. Zoo als hij dit zeide, hing Göthc hem om den hals. Stilling was onbefchrijffelijk verheugd; hij bragt hem daarop ten eer*ften naar zijn huis, Christine was ook blijde dien vriend te, zien, en zorgde dat er 's middags wat te eeten zoude wezen. Vervolgends ging hij met iGöthe naar buiten op een heuvel, om hem  ( 6i ) hem het fchoone gezicht over de ftad, en het / dal te toouen. Juist op dien tijd waren de Heeren Vollkraft weder in Commisfie te Schönenthal; zij hadden thands eenen hunner vrienden bij zich, die zich door zijne fchoone fchriften zeer beroemd had gemaakt, maar dien Stilling, wegens zijnen Satyriefchsn en Juvenaliefchen geesfef, niet te wel lijden mogt; hij bezogt daarom ook thands zijne vrienden zeer zelden, want jfuvenalis (zoo wil ik dien man in 't vervolg noemen) plaagde hem telkens over zijne gehegtheid aan den Godsdienst. Onderwijl dat Stilling met Göthe was ' gaan wandelen, was de Hof-Kamer-Raad Vollkraft te paard aan Stillings deur geweest, en had aan de meid toegeroepen, dat zij aan haar Heer zeggen moest, dat hij te viervoet naar Rüsfelftein was heen gereeden, wijl Göthe zich daar bevondt; Christine 'was op dat oogenblik juist niet bij de hand, om hem van de ware toedragt der zaak te verwittigen; Vollkraft was dus in aller ijl voordgedraafd. 1 Toen Gothe en Stilling vervolgends t' huis kwamen, en de meid hun het geval vertelde, zoo fpeet het hun hartelijk; ondertusfchen was de misflag niet te verhelpen. De  C 62 y ■ De aanleiding tot deze reis van Göthe was eïgentlijk de volgende: Lavater bczogt het Lmferbad, en deedt van daar een reisje naar Mühlheim aan den Rhijn, om eenen zijner vrienden te gaan bezoeken. Göthe was tot Mms toe in zijn gezeffchap geweest, en, om- allerhande merkwaardigheden en Beroemde Mannen te zien; was hij hem naar Mühlheim gevolgd; Hier liet ver.volgends Göthe Lavater agter, en deedt een fpeeltogtje over Rüsfelflein naar Schönenthal, om zijnen ouden Vriend Stilling ook nog eens op te gaan zoeken; hij had echter met Lavater afgefprooken, op een bepaalden dag weder te Mühlheim te zullen zijn, óm met hem te rug te reizen. Ondertusfchen krijgt Lavater, terwijl Göthe weg was, ook gelegenheid, om naar Rüsfelflein, en van daar naar Schönenthal te gaan,-van dat alles wist Göthe geen enkel woord. Hij begaf zich dus, na dat hij 'S middags bij Stilling gegeten had, met bovengenoem,deu Juvenalis, te paard op weg naar Rüsfelflein, om Vollkraft te gaan opzoeken, Maar, naauwlijks waren zij beiden weg, of Lavater kwam in gezelfchap. van Vollkraft, , van den genoeg bekenden Hafenkamp, van Duijsburg, en van den zeer beroemden, vroomen, en geleerden Dokter Collenhisch de ftraat, in rijden. Dit  Dit mcvdStilling bericht, die derhalven de twee' Ruiters ijlings na liep, en ze weder te rug bragt. Lavater en zijne Reisgenooten waren onderwijl bij eenen bekenden, en den Godsdienst zeer bcminnenden, Koopman afgeftapt; Stilling, Göthe zwjuvenalis gingen er derhalven mede heen. Voorzeker is er nog nooit een wonderlijker dooreengemengd gezelfchap bij één geweest, als zich daar rondom de groote. ovaalronde tafel bevond, die volgends 's lands wijs te Schönenthal met allcrlij eeten gevuld was. Het is de 'moeite waard, dat ik deze Gasten ecnigfinds in 't ruuwe affchetfe. ' Het' gerucht van Lavaters praktikaale Godzaligheid had onder anderen eenen ouden Terfteegianer mede in den kring gelokt; deeze was in allen opzigte een agtenswaardig Man, die, ■volgends de grondregels der zuivere Myftiek, ongetrouwd, ten uiterfte eigenzinnig in de keuze van gezelfchap, zeer vriendelijk, ernstig maar tog vol zagte trekken in zijn gezicht, met een gerust opflag van oog, en, voor het overige, in alle fijne gefprekken zeer behoedzaam was; hij woog al zijn woorden op een goudfchaal af; om  (6-4) om kort te gaan, hij was een heerlijk Mart} indien ik er zijne eigenzinnigheid alleen van Witfluite, die zulk foort van 'menfchen zich zoo ligtclijk aanwendt, terwijl zij intolerant tegen ieder een zijn, die niet zoo denkt als zij! decs eerwaardige Man zat daar met zijn rond levendig gezicht, gefchooren paruik, bruinen rok en zwarte onderklederen daar onder, keek met een vriendelijke onrust rondom zich, en zeide ook fomtijds wel eens een heimelijk woordje ter vermaaning, want hij had gemeend geheel anders denkende zielen aantetreffen. Naast hem zat de Hof-Kamer-Raad Vottkraft, een ten uiterfte wellevend Man, zoo als men er weinigen vind, in zijnen Reisrok, die naar de eerfte Mode gemaakt was; zijn levendig Naturel verfpreidde genadig vonken vol geestigheids, en zijn in den hoogften graad gezuiverd Philofophiesch gevoel oordeelde fteeds volgends den evenaar in de fchaal der welvoeggelijkheid, der verlichting, en des Rechts. Op dezen, volgde zijn Broeder de Dichter: van wiens geheel aanwezen een zagt bevallig gevoel en goedwilligheid jegens God .en menfchen, zij mogtcH ook denken en gelooven, hoe en  ( 65 ) èn wat zij wilden, zo zij maar goed eri braaf waren, afftroomde; agter hem in het vengfterraam lag zijn graauwe pluishoed, en voor het overige was hij in een gekleurd zomervrak gekleed. Daar naast aan, Zat de Heer vim 't huis; hij had een pekzwarte Paruik, met een hairzak er in, op 't hoofd, en een bruine fitfe Japen aan, die met een groene zijden fjerp ohi 't lijf was vastgemaakt; Zijne groote, eenigfinds uitpuilende, oogen keeken ftrcik van onder zijn hoog en breed voorhoofd uit, hij had een fpitfe kin, en over het alg.-meen was zijn gezicht driekantig en mager, maar vol met verftandige trekken; hij luisterde liever, dan dat hij fprak, en als hij het dan deedt, zoo was alles van té vooren in zijne harsfenkamer wel gewikt en gewoogen geworden; Bij zijne onnozelheid der Duiven, miste hij waarlijk de listigheid der Slangen niet.- Vervolgends kWam de beurt aan Lavater; Zijn Evangelist - Johannes - gezicht boezemde , terwijl het alle harten met geweld naar zich trok, overal eerbied en liefde in, en de vrolijke, bevallige, geestigheid, die hem kenmerkt, E ge-  (66-) gepaard met een levendige en gezellige luim, maakte zich van ieder aanwezigen, die gcestigtigheid en luim voor geen zonde hieldt, geheel meester. Intusfchen was zijne Phyfioguomifche 1 werkzaamheid, die het hier aan geen ftof ontbrak, onder de hand geftadig bezig, en hij had een kundigen Tekenmeester bij zich, die zijne handen ook niet voor zich gevouwen hieldt. Naast Lavater, zat Hafenkamp, een mager, eenigfinds met- het hoofd duikend, Hectiesch, Man van veertig jaaren, met een langwerpig gezicht, opmerkelijke Phyfiognomie, en een over het algemeen eerbied verwekkend voorkomen; Elk woord, dat^hij fprak, was een Paradoxon, dat nadenken en goedkeuring verwekte, en zelden 'met het fystema overéénkwam; Zijn geest, die overal lucht zogt, fcheen in zijnen kerker angstig naar waarheid te zoeken, tot dat hij ze eindelijk betrapte, en zich dan, met een luidklinkend Hallelujah, tot den oorfprong van licht en waarheid verhefte. Zijne weinige Schriften doen. en Ortodoxen en Heterodoxen het hoofd fchudden, maar men moet hem gekend hebben, om hem wel te beoordeelcn; hij flapte, met zijn Perfpectief in de hand, fteeds in het land der fchaduwen op en neer, en vestig-  C 671 .tigde zijne oogen oplettend op de gezegeiide velden van licht en klaarheid; 't was dus niet te verwonderen, dat de al te fterke ftraalèu zijn oogen fomtijds deeden ovcrloopen ! Op hem volgde Colletibusch, een Theologifche Medicus, of liever een geneeskundige Godsgeleerde; Zijn voorkómen was zoo in *t oog loopend , als er een wezen kan — een gezicht, dat Lavaiers gehecle fystema in onrust bragt; het bevatte niets te rug ftóotends, niets boosaartigs, maar ook niets van dat'alles, waar op zich grootheid van ziel vestigen kon; intusfchen glinsterde uit zijn, door de kinderpokken misvormde, trekken, een heimelijke ftilie Majesteit, die men alleen eerst langfamerhand in den omgang ontdekte; zijne met den zwarten en graauwen ftaar kampende oogen, en, zijn altoos open mond, waar in een paar reijcn zeer fraaije witte tanden flonden, fcheencn de waarheid van de droomerijen der waereld te willen ziften, en zijn in den hoogften _ graad bevallige en innemende manier van fpreeken, met eenen ruimen voorraad van aartigheid en befcheidenheid gepaard, kluisterde elk hart, dat idiem nabij kwam. E 2 Hier  C 68 ) Hier óp Kwam mijn Juvenalis: verbeeld u een klein , jong, rondboofdig, mannetje, dat zijn hoofd eenigfinds naar den eenen fchouder hieldt overgeboogen, met fcbalkagtige heldere oogen, en eene altijd lagchende mine; hij fprak geen enkel woord, maar nam alles ter deege op: Zijne gantfche Atmospheere was een ondoordringbaar geheim, dat alles met kragt te rug hieldt, wat zich maar van verre hem naderen wilde. Voords zat er een jong Edelaartig Koopman van Schönenthal naast hem, die een vriend van Stilling, en voor het overige een man was vol gevoel van Godsdienst zonder Piëtisterij, gloeijende van dorst naar waarheid, een man in één woord, zoo als men er weinig vindt. Nu volgde Stilling; Hij zat daar met zijnen diep verborgen, heimelijken, kommer op het voorhoofd, dat egter door de tegenwoordige omflandigheden wat opgehelderd was; hij fprak met elkeen, en zogt voor, ieder zijn hart open te leggen, zoo als het waarlijk was. Eindelijk flooten nog eenige nietsbeduidende gezichten, en die enkel daar fcheenen, om de ove-.  C °b) overige ledige plaatfen te vervullen, den kring. Göthe alleen kon niet te zitten koomen, maar danste rondom de tafel, trok zijne tronie dan in die, dan in geene, plooij, en toonde in allen opzigte, volgends zijne gewoone manier, hoe koniuglijk-fchoon hem de bovengemelde melange van menfehen behaagde. De Schönenthalers hielden hem, de Hemel bewaar ons I voor 'een meuten, die niet te wel bij zijn zinnen was; Maar Stilling cn anderen, die hem en zijn Character beter kenden, meenden dikwijls te bersten van lagchen, wanneer hem de een of ander met een ftraf gezicht vol medelijden aanzag, en hij van zijnen kant -den goeden man, door een paar groote heldere oogen, uit het veld floeg. Dit Tooneel was onder dat alles tamelijk verward, en duurde omtrend een half uur, toen Lavater, Hafenkamp, Collenèusch, de jonge ICoopman, en Stilling te zamen opftonden, en, in de vrolijk fchijnende avondzon, het heerlijk fchoone dal opwandelden, om Theodorus Muller , "waar vair wij boven omflandiger gefproken hebben, een bezoek te geven. Deze wandeling zal Stilling nooit vergeeten; Lavater leerde hem, en hij Lavater kennen, E 3 Pi  (7°) zij (braken veel, en kreegen elkander onderlinge lief. Toen zij digt bij het dorp, daar Muller woonde, kwamen, keerde Stilling met zijnen vriend weêr te rug naar Schönenthal. In dien tusfehentijd waren Göthe en Juvenalis naar Rüsfelftein vertrokken • Lavater kwam des anderen dags morgens weêr, en gaf Stilling een bezoek; Hij liet hem voor zijne Phyfwgnomie portraiteeren, en reisde vervolgends zijnes wegs. ,Dit merkwaardig tijdpunt in Stillings leven moest' omftandig befchreven worden; het gaf wel geen verandering in zijnen toeftand, maar legde den grond tot verfcheiden afwisfelingcn ra de opvolgende wederwaardigheden van zijn leven. Nog'iets heb ik vergeetcn aantehaalen: Göthe nam het opftel van Stillings levensgefchiedenis mede, om het te huis op zijn gemak te kunnen lezen: Wij'zullen op zijn plaats höorên, hoe voortreffelijk deze, anders van weinig aanbelang fchijnende, omftandigheid, en dus ook Göthe's bezoek, van de Voorzienigheid ten nutte bcflierd werd. In  ( 71 7 In den herfst van het jaar 1774. bragt zeker Koopman van Schönenthal eenen vreemden Negotiant, uit Sonnenburg in Saxen, met naame Bauch, die blind was, van de Frankfurter Mis mede, in de hoop, dat Stilling hem zou kunnen geneezen. Stilling bezag hem,- zijne oogappels waren ruim, maar tog nog eenigfinds beweegbaar, de beginfels van den graauwen, fraar waren voorzeker wel aanweezig, echter was de Patiënt voor de, daar uit ontftaande, geringe verduistering tog té blind, dan dat zijn ongemak daar alleen van konde voordkoomen; Hij zag derhalven wel, dat het begiufel van den zwarten Staar de hoofdoorzaak der ziekte ware; Ook zeide hij dit allés openhartig aan zijne vrienden; Dezen evenwel raadden hem 'allen E 4 aan',  C 72 ) aan, dat hij, des niettegenftaande, de Operatie beproeven zou, te meer, wijl de Patiënt tog ongeneeslijk ware, en door de Operatie dus niets verliezen konde; en dat het daarenboven zijn pligt was, om alles te beproeven. Stilling liet zich door-het een en ander 0vernaaien, daarenboven verlangde de Patiënt zelve naar de kuur, en verklaarde rond uit, dat dit laatfte middel ook nog moest-gewaagd worden, hij wierd derhalven gelukkig geopereerd, en de kuur beproefd. Deze ftap was zeer onbedagt yan Stilling, en hij had in 't vervolg ftofs genoeg, om er berouw over te hebben; De kuur mislukte, de oogen wierden ohtfjooken, etterden fterk, - en het gezicht was niet flechts onherftelbaar verlooren, maar' de oogen kreegen daardoor osk nu nog een hatelijk voorkoomcn. Stilling viel' in het eenzaame al fchrijcnde op zijn aangezicht, en bad vuurig tot God om hufpe voor dezen man, maar hij wierd niet verhoord. Hier kwamen nog andere pmftandigheden bij: Bauch hoorde, dat Stilling behoeftig was, hij begon daarom te gelooven, dat hij hem alleenlijk had geopereerd, om geld te kunnen verdienen. De Koopman, die hem met zich gebragt had, en bij  ( 73 ) bij wien hij gelogeerd was, een braaf Man cn Stillings vriend, zogt hem dit vermoeden wel uit het hoofd te praaten, maar daar tegen bezogten ook andere Lieden den Patiënt, die hem genoeg in de ooren bliezen van Stillings armoede, van zijn gebrek aan kennis én een zeer begrensd verftand, om er hem in te.verfterken; Baach reisde derhalven ongelukkig, cn vol verdriet en mistrouwen aan Stillings eerlijkheid en kunde, naar Frankfort te rug, alwaar hij zich nog eenige weeken ophieldt, om nog andere kuuren ten aanzien van zijne oogen te onderHaan, en vervolgeuds weder naar huis te reizen. Een wijl tijds daarna hoordé een zeer edelaartig en rechtfehapen Man van Rang in Frankfort, de Heer Opper-Hofmeester van Leesner, hoe gelukkig Profesfor Sorber te Marburg door Stilling geneezen was geworden; Hij was zelve finds eenige jaaren blind, en liet dus aan Sorber fchrijven, om daaromtrend behoorlijke informatie te nemen, waarop men hem het voldoendfte andwoord gaf: de Heer van Leesner liet derhalven zijne oogen van verfcheiden Geneeskundigen bezigtigen, en toen zij er allen in overéénftemden, dat hij eéhen geneesE 5 baa-,  (74) baaren graauwen, Staar had, zoo verzogt hij zijnen Huis-arts, den braaven en weidenkenden Dokter Hoffman, om daar over met Stilling bricfwisfeling te houden, en hem te zien overtehaalen, om naar Frankfort te koomen, .wijl hij, als een oud, blind, en zwakkelijk Man, het zich niet toevertrouwde, om zulk eene groote reis te doen; Leesner boodt Stilling duidend guldens aan, het zij dat de kuur gelukkig' of niet gelukkig uitviel; deze duizend guldens blonken hem bij zijnen bekommerden toeftand geweldig in de oogen, en Christine, zoo ondraaggelijk heur ook. het afzijn van haren Man voorkwam, raadde hem tog zeer ernstig aan, om deze gelegenheid tot zijn geluk togjiiet te verzuimen; ook deeden de Friedenbergfche Familie en alle zijne vrienden hun best, om er? hem toe aantczetten. Theodorus Miiller alleen was er in 't geheel, niet mede te weden, Vriend, zeide hij, liet zal u berouwen, en die duizend guldens zullen u duur te ftaan koame,!, ik heb een voorgevoel van treurige uitkomst, blijf tog hier, die niet zelve bij u kojnsn wil, mag wegblijven, Leesner heeft gelds en tijds genoeg, hij zal wel koomen, als hij zht, dat gij de Reis niet doen wilt. Maar ?t kon allés niets helpen; Stillings voormaaligc nei-  (75) neiging om de Voorzienigheid vooruitteloopen, kreeg ook nu weder de overhand; hij befloot dus naar Frankfort te reizen, en fchreef aan den Ileer van Leesner, dat hij komen zou. Thands ftelde zich Stilling een gelukkige toekomst en het einde van zijn lijden voor: hij geloofde met die duizend guldens zijne noodzaakclijkfte fchulden te kunnen voldoen, cn voofds kon hij ligtelijk voorzien, dat eene gelukkige kuur aan een Man van dat aanzien vrij wat gcruchts maken, en'hem van heinde cn' verre een gropten en voordecligen toeloop van Patiënten bezorgen zou. Ondemisfchpu fchecn Bauch, die zich toen nog in Frankfort bevond, de ganfche zaak weder'in duigen te willen gooijen; want zoo dra hij hoorde, dat Leesner zich aan Stillings kuur wilde toevertrouwen , waarfchuuwde hij er hem ernstig voor, cn verrichte Stilling, uit hoofde zijner behoeftigheid en geringe kunde, zoo fterk als hij maar konde, maar dat alles kon niets helpen. Leesner bleef bij zijn voornemen. Echter kon niemand in den grond Bauchs manier van handelen kwalijk neemen, want hij kende Stilling anders ' niet, cn zijn toeleg, om Leesner voor zijn ongeluk te waarfchuuwen, was niet onedelmoedig, 6 Cu-  ( 7« ) Göthe, die zich nog bij zijne ouders in Frankfort bevond, verheugde zich innig, dar hij zijnen vriend StilRng voor eenigeu tijd bij zich hebben zou; Zijne ouders eooden hem, zoo lang hij daar was, hunne tafel aan, en huurden in hunne buurt' een zeer goede kamer voor hem; vervolgends liet Göthe ook in de Courant eene advertentie plaatfen, ten einde meer Noodlijdenden derwaart te lokken. En op die wijze wierd nu de geheele zaak in orde gebragt en beflooten. De weinige/vrienden, dia Stilling had, verheugden er zich over, en hoopten het beste, anderen wareu^ bezorgd over hem, maar de groote hoop wenschte heimelijk, dat hij tog te fchande mogt worden. In 't begin van het Jaar 1775, de eerfte weck in Januarij, ging Stilling dus op een huurpaard zitten, nam een wegwijzer met zich, en reed op zekeren namiddag onder eene fchrikkclijke regenbuij nog tot Waldftatt; hij bleef daar 's nachts over; den volgenden dag fcheen de Hemel een nieuwen Zondvloed over'de aarde te willen brengen, alle Rivieren en Beeken zwollen tot eene vreesfelijke, hoogte op, en Stilling was meer dan eens in het uitcrfte Levensgevaar; met dat al kwam hij gelukkig te Meü ners-  C 7? ) nershagen, waar hij overnachtte; 's morgens begaf hij zich weder op weg; de lucht was nu tamelijk opgeklaard, er vloogen nog wel groote wolken boven zijn hoofd heen, maar de Zon fchoot tog ook tusfchenbeiden heure vriendelijke ftraaleri in zijn gezicht; anders rustte de gantfche Natuur, al de wouden en bosfchaadjen waren ontbladerd en ijsgraauw, akkers en weiden half groen, de Beeken ruischten, de ftormwind loeidde uit het Westen, en geen enkelde vogel bezielde het Toneel. Op den middag kwam hij voor een eenzaa. me herberg, in een fchoon, tamelijk breed, dal, die in 't Rozenthal genoemd wierd; Hier zag hij nu, toen hij de hoogte afreed, met verbaasdheid en fchrik, dat de fterkftroomende beek, die met een gewelfde brug voorzien was, van den eenen berg tot aan den anderen, het gantfche Dal overdekte; hij zou gemeend hebben den Rhijnftroom voor zich te zien, zoo er hier en daar nog niet een enkel ftruikje had boven uitgeftooken. Stilling en zijn leidsman gaven elkander over en weêr hunne vrees te kennen; daarenboven had hij zijne Christinebeloofd, van haar uit Leindorf, waar zijn Vader woonde, te zullen fchrijven, want zijn weg bragt  C 78 ) bragt hem midden door zijn vaderland. Nu wist bij, dat Christine op een vastbepaaldcn dag zijnen brief zou wagten, ondcrtusfchen was er hier van daan geen gelegenheid om hem te verzenden ; hij moest derhalven voord, of hij had zeker te vreezen, dat zij van angst heure oude toevallen mogt krijgen, en weêr gevaarlijk krank worden zou. ■ In die verlegenheid bemerkte hij, dat de planke fchutting, die onder langs de ftraatweg tot aan de brug fchoot, tog nog overal een voet hoog boven het water uitftak; dit gaf hem moed; hij befloot dus, óm zijnen gids agter op 't paard te zullen neemen, en langs de fchutting naar de brug toe te rijden. In de herberg was mcu juist bezig met eeten; hier vond hij een menigte voerlieden, die op het vallen van 't water wagtten, cn hem allen fterk afraadden, om zich tog niet te waagen; maar het hielp niet; zijn rustlooze en fteeds voordflreevende gees^-was niet gewoon te wagten, als het werken of rusten alleenlijk op hem "aankwam, hij nam derhalven den' knegt agter op 't paard, reedt den vloed in, en kwam het gevaar gelukkig te boven. Bin-  (79) Binnen een paar uur was Stilling op de hoogte, van waar hij de gebergten en landsdouwen van zijn vaderland voor zich liggen zag. Daar verheftc zich de hooge Kinddsberg zuidoostwaart van hem; onder aan den voet deszelven ten oosten, zag hij de fchoorftcenen te Lichthaufm rooken, en hij wierd ras onder deAetven het huis gewaar, dat aan zijnen oom Johann Stilling toebehoorde; Een aahgenaame rilling doortrok alle zijne ledenmaaten, en alle de toneelen van zijne jeugd vertegenwoordigden zich op nieuw aan zijné ziel; zij kwamen hem als tijden uit de gouden Eeuw voor. Wat heb ik met al mijn moeite tog kunnen bejaagen? dagt hij bij zich zeivcn, niets anders, als eene fchitterende Elende! Ik ben zéker nu een Man geworden, dié in eer en' aanzien alle zijne voorouders overtreft, maar wat helpt mij dat alles? Er hangt een puntig zwaard aan een zijden draadje boven mijn hoofd; het heeft flechts te vallen, dan is alles verdwecnen, gelijk een zeepbelletje daar de kinderen mede fpeelen! Ondertusfchen worden mijne fchulden geftadig grooter, en ik heb reden om te vreezen, dat mime Crediteuren eindelijk eens de hand zullen uitftecken, om mij het weinige dat ik nog heb, afteneemen, en vervolgends naakt op ftraat te zet-  C 80 ) zetten; Daarenboven heb ik. eene teerhartige' vrouw, die dat alles niet zal kunnen wederdaan, en twee kinderen, die om brood roepen; God, die gedachte was-fchrikkelijk! Zij martelde den armen Stilling onophoudenlijk verfcheiden jaaren lang, zoo dat hij geen vrolijk oogenblik hebben kon. Eindelijk greep hij tog weder moed; zijne groote ondervinding van Gods Vaderlijke-trouwe, en voords de gewigtige hoop op den goeden uitllag zijner tegenwoordige reize beurden hem weder op, zoo dat hij vrolijk en welgemoed het dorp Lichlhaufen iudraafde. Bij zijne aankomst reed hij aan het huis van den fchoonzoon van Johann Stilling, die een Logementhouder'was, en bij gevolg een Paardeilflal had, op; hier wierd hij van de vriendin zijner jeugd en haren man, met een luidrugtige vreugde, ontfangen; vervolgends wandelde hij beevende van blijdfchap en met' een kloppend hart naar het huis van zijnen Oom. Het gerucht van zijne komste was reeds door het gantfche dorp verfpreid, alle deVengflers waren vol van hoofden, die uitkeeken, en, zoo als hij de klink van de voordeur opligtte, flapten hem de beiden Broeders Johann en Wilhem reeds te gemoet; hij omarmde den een na den anderen, weende ' aan  C 81 ) aan hunnen hals, en de beiden C-Tsaarts Kortten ook haldere traanen. Wees welkom! dus begon de waarlijk igroote Man Johann Stilling; Wees welkom, lieve, waarde Heer, Neef! onze vreugde is onuitfpreékelijk gróót, dal wij u aan het einde uwer wenfchen zien; met roem zijl gij lol een hoogen trap van eer opgeklommen, gij zijl. ons allen ontvloogen! Gij zijt de trots onzer Familie enz. Stilling andwoordde verder niets, als: het is geheel en alleen Gods werk, Hij heeft het gedaan; gaarne had hij er nog bijgevoegd: En daarenboven ben ik niet gelukkig, ik ftaa aan den rand des afgronds; maar hij behieldt zorgvuldig zijnen kommer voor zich zeiven, en.ging, zonder verdere omftandigheden te maken, het vertrek in. Hier vond hij alle de ftoelen en banken vol buuren en boeren uit het dorp zitten, cn de grootfte hoop ftond zelfs op elkander gepakt; allen hadden zij Stilling als een jongen gekend; Toen hij binnen trad, hield ieder zijn muts of hoed onder den arm, alles was dood Uil, en men zag hem met eerbied aan. Stilling ftond daar en zag in 't rond; met traanen in de oogen en een gebrooken ftem, zeide hij: Welkom! welkom! Braave mannen en vriendenl F Go4  C 82 ) ©od zegene ieder uwer! Zet tog allen uwe hoeden op, of ik gaa ogenblikkelijk weder ten huize uit; 't geen ik ben, is Gods werk, Hem alleen zij de eere! Nu ontftond er een gemurmel van blijdfchap, alles bewonderde en zegende hem. De beide oude lieden, en de Dokter gingen vervolgends onder de goede boeren zitten, aller oogen wagtten op 't geen hij doen zou, en aller ooren waren op zijne woorden gevestigd. Wat Vader Sttllipg* Zoonen thands gevoelden, is niet uittefpreeken. Hoe kwam het tog, dat er zoo veel werks van Dokter Stilling gemaakt wierd, en wat was de oorzaak, dat men over zijne, in allen opzigte nog middelmatige, verheffing tot Dokter in de Geneeskunde zoo zeer verfteld ftond? Er waren in zijn vaderland nog meer andere Boeren zoonen, die geleerde en waardige Mannen geworden waren, en echter kraaidde geen haan naar dezelven? Als men de zaak in haar waar licht befchouwt, zoo was zij zeer natuurlijk: Stilling was, geen tien jaareri geleden, nog fchoolmeester onder hen geweest; men had hem in 't algemeen voor een ongelukkig mensch, cn daarenboven voor eenen behoeftigcn jongeling aangezien, daar niet veel'van te verwagten ■ was;  ( 8.3 ) was; want hij was, ais een arm verlaten handwerksgezel, weggcreisd, zijne lotgevallen, die hem elders troffen., had hij aan zijnen Oom en Vader gefchreeven, het gerucht daar van had alles natuurlijk tot iets wonderbaars, en vervolgends het wonderbaare tot een wonderwerk ópgevijzeld, en daar kwam het van daan, dat men hem, als iets zeldzaams, zogt te zien. Hij zelve daarentegen verdémocdigde zich innerlijk voor God, hij kende zijn lot en zijne om Handigheden beter, en ■■ het trof hem, dat men zoo veel prijs op hem (telde j met dat al deed het hem tog goed aan zijn hart, dat men hem hief niet miskende, gelijk dat in Schönenthal zijn dagelijksch noodlot was. 's Anderendaags morgens begaf hij zich met zijnen Vader naar Leindorf op weg. Johdnti Stilling gaf zijnen Broeder Wilhelm zijn eigen rijpaard, hij ging er zelf te voet naast, én verftond het maar niet anders, wat Wilhemi er ook tegen inbragt; Voor dat zij aan het dorp kwamen, vonden zij reeds heele groepen met Leindorjjche jongelingen en Mannen, die voorheen zijne vrienden en fcholieren geweest 7en hem wel een uur verre, te gemoet. gegaan waren; zij omfingclden zijn paard, eu F 2 b&*  C 84 ) begeleidden hem. Te Le'mdorf ftond alles, vóór .aan het dorp, op de weide aan 't water, cn het geroep van welkom! welkom! klonk hem reeds van verre in de ooren. Diep in zijne ziel getroffen reedt hij vervolgends ftilzwijgende met zijn Vader het dorp in, terwijl Johann Stilling weder te rug ging. In huis ontfong hem zijne Moeder met een befchroomde mine, zijne Zusters integendeel omarmdem hem met veele vreugdetraanen. Alles ftroomde hier ter plaats nu bij elkander: Vader Stillings -dogters " van Tiefenbach kwamen er ook met haare zoonen ; van alle kanten vloeidden er menfehen te zamen; het huis was van voor tot agter toe vol, en den gantfcheii dag en den geheelen volgenden nacht was er aan geen rust te denken. Stilling liet zich dus van alle zijden bekijken, hij fprak weinig, want zijne aandoeningen waren te fterk, zij beftormden geftadig zijn hart; Hij haastte zich daarom om weg te komen: 's morgens klom hij in een geflooten kring van meer dan honderd menfehen te paard, en reedt onder het menigvuldig en herhaald geroep van Vaarwel! weg; Naauwlijks was hij buiten 't dorp, of zijn bediende zeide hem, dat zijn Vader hem naliep; Hij keerde derhalven om; Ik heb immers nog geer» affcheid genoomen, lieve Zoon: /  ( «5 5 Zoon: zeide de oude Man, vcrvolgends floot hij zijne linkerhand in beiden zijne handen,, weende en ftamelde: De Almagtise zegens u ! Nu was Stilling weder alleen, want zijn wegwijzer ging ter zijde van hem op het voetpad. Hij begon nu hardop te fehi'eijen, alle zijne aandoeningen verfmolten in traanen, en gaven lucht aan zijn hart. Zoo veel genoegen als hem de algemeene goedkeuring en de liefde zijner naastbeflaanden, vrienden, cn landslieden gaf, zoo diep trof het hem echter in zijne ziel, dat zich al die loftuitingen flechts op een valfchen grond vestigden. Ach, ik ben immers niet gelukkig! ik ben de Man niet daar men mij voor aanziet! ik ben geen uitfteckend geleerde in de Geneeskunde! geen van God geroepen Arts, want het gelukt mij zelden van iemand te geneezen, en als het al eens gebeurt, zoo is het bij geval! ik ben geheel en al een van :de allcdaagfche en ongefchikfte lieden van mijn beroep! en wat is 'er tog ook eindelijk uit mij geworden, dat zoo groot mag heeten ? Dokter in de Medicijnen ben ik, een gepromoveerd Perfoon Goed! ik ben derhalven een Man van den Middelfland ! Geen groot licht, dat veel opziens baart, en ik verdien derhalven geenF 3 linds  C 86 ) flnds, om zoo vorstelijk ontfangen te worden! enz. Deeze waren Stillings opentlijke en volkómen waare gedagten, die fleeds als vlammen yuurs uit zijne borst fchooten, t,öt dat hij eindelijk de ftad Salen in 't oog kreeg, en zich nu weder herftelde. S.tilling ftreefde er thands niet meer na, om, een grooter figüur in de wereld,te maken; zijn Hand was hem aanzienlijk genoeg, maar zijn tegenzin in zijn beroep, zijne behoeftigheid en de veragting, waar in hij leefde, maakten hem alleenlijk ongelukkig. Tc Salen hield zich Dokter Stilling, zonder bekend te willen zijn, een kleine wijl op, aj: er 's middags, en reedt vervolgends naar Dillenburg, waar hij tamelijk laat in den avond aankwam, en bij zijnen braaven, rechtfehapen\ Neef, jfohann Stillings tweeden zoon, die daar ter plaatfe Bergmeester is, zijnen intrek nam, Beiden waren zij van gelijken ouderdom, en, van hunne jeugd af aan, Boezemvrienden geweest; meii kan derhalven ligtelijk opmaken, hoe hij hier ontfangen wierd. Na hier rustdag gehouden te hebben, begaf hij zich verder op weg, en reisde over Iftrbom, fVttslar , Buts- bach  C 87 3 lach en Friedberg naar Frankfort;-hhr kwam hij 's avonds, en meldde zich in het huis van Göthe aan, waar hij met de warmde vriendfchap ontfangen wierd. Den anderen morgen ging hij zijn bezoek bij den Heer van Leesner afleggen, hij vondt in hem eenen voortreffelijkcn Grijsaart, vol wellevende vriendelijkheid, eri met zeer opgeklaarde denkbeelden over den Godsdienst; zijne oogen waren, zeer goed te opereeren, zoo dat Stilling hem de beste hoop tot een gelukkige geneezing geven kon. Men bepaalde derhalven den dag, waarop men hem het oog ligten zou. Intusfebcn maakte Stilling zich nog met eenige voor■naame Mannen bekend: Hij bezogt den ouden beroemden Dokter Burggraf, die oud en grijs in eene zeer uitgebreide cn gelukkige Praktijk geworden was; Toen decze voortreffelijke Man ^7/wgCenwijltijds met oplettendheid befchouwd had, zeide hij: Heer Collega! Gij zijt op den rechten weg, ik heb met roem van u hooren fpreekeh, en dagt derhalven eenen Man te zullen zien, die, naar de eerde manier uitgedoseht, mij, als een gewonnen Charlatan, zou bezogt hebben, maar 'ik tref nu in alles het tegendeel aan: Gij zijt befcheiden, vertoont u jne?ne be5 4 daar-  ( 88 ) daarde kleeding, in één woord, gij zijt juist een Man, zoo als die geen wezen moest, die de ongelukkigen, welken ouder de roede des Almagtigen zuchten, verplicht is bijteftaan. God zcgene uwe pogingen! Het verheugt mij, dat ik op 't einde van mijn leven nog Mannen aantref, die de beste hoop geven van dat geene te wórden, wat zij wezen moeten. Stilling zuchtte eens, en dagt bij zich zeiven: Gave God, dat ik ware, waar de goede Man mij voor houdt! Vervolgends ging hij bij den Heer Predikant Kr aft; Zijne ziel Hemde volmaakt met dezen waarden Man overeen , en er ontftondt tusichen hun beiden eene innige vriendfehap, die ook nog na dit leven voordduuren zal. De bepaalde tijd der Operatie naderde ondertusfehen: Stilling deedt dezelve ,in alle fiilte, zonder dat hij 'er, behalven een paar Geneesheeren en Chirurgijns, iemand iets van zeide; Deezen waren 'er dan ook allen bij tegenwoordig , op dat' hij, wat 'er gebeurde, tog kundige Lieden als ooggetuigen bij zich hebben zoude. Alles ging naar wensch, de Patiënt zag, en fuderkenden» de Operatie eeji ieder; 'Er ging een  ( «9 ) een grootc roep door de gantfche Irad van uit;. Elk fchreef het aan zijne vrienden, en Stilling , kreeg van Schönenthal reeds brieven ter geluk- , Wenfching, eer hij nog andwoord op zijne eigene hebben kon. De Vorst. van LöwenfleinWerthheim, de Hertogin van Cour land, geboorcn Prinfes van Waldeck, die zich ter dier, tijd in Frankfort ophieldt, alle Familiën van Adel uit de ftad, en over het algemeen de meeste voorname Lieden informeerden zich naaiden uitflag der Operatie, en lieten eiken morgen vraagen, hoe de Patiënt zich bevondt. Stilling was nog nooit zoo vergenoegd en te vreden geweest, als nu; Hi jbegreep, hoe veel opziens deze kuur zou maken, en wat al roem , goedkeuring, aanzien en toeloop dezelve hem overal verfchaffen kon; Men begon reeds te fprecken, van hem met het Burgerrecht van Frankfort te willen begiftigen, om,-4dus doende, hem derwaart te trekken. In deze hoop verblijdde zich de goede Dokter uitermaate, want, dagt hij: hier is de kring mijner werkzaamheden grooter, en de gevoelens van het Publiek minder laag, als in een klein fteedje, zoo als Schönenthal is. Hier is de toeloop van Lieden van rang cn vreemdelingen onafgebrooF S ken?  (90) ken, en menigvuldig; 'er is hier-wat te verdienen, en zoo doende kan ik nog de Man worden, die ik van der jeugd af aan gaarne wenschte te wezen. ■ Juist , op dien tijd bevonden zich mede nog eenige blinde Perfoonen in Frankfort: Een derzelven was de Heer Hof-Raad en Dokter Hut, Phyficus te 'fViesbaden ^ die in éénen nacht door eene verkouwdheid aan zijn één oog (laarblind was geworden; Hij logeerde bij zijnen Broeder, den Heer Hof-Raad en Confulent Hut, in Frankfort; Stilling opereerde en genas hem gelukkig; Deze, algemeen bekende en zeer edelaartige, braave, Man, wierd daardoor zijn beftendige vriend, en in 't bijzonder ook, wijl zij beiden volmaakt in gevoelens overéénftemden. De tweede was een Joodfche Rabbijn, die in de Joodenftraat te Frankfort woonde; hij was reeds van overlange blind aan beiden zijne oogen, en liet Stilling verzoeken om bij hem te willen koomen; Hi) ging er heen, en vondt eenen Grijsaart van agt en zestig jaaren met -een fnecuwvvitten baard, die hem tot op zijn gordel nederhong. Zoo dra als hij hoorde, dat de  C di ) de Dokter 'er was, ftrompelde hij van zijn floel op, hem te gemoet,• en zeide i Na! Heer Tokter! chijk me tog ens in men aag! hier op maakte hij een grijnzig gezicht, en fpardde zijne oogen wijd open; ondertusfchen verzamelde zich een menigte van aïïerlij foort van Jooden rondom hen, en hier en daar hoorde men eene ftcm: Na dog! luistert tog, wat hij zal ft aan te zeggen! Stilling .bezag de oogen, en verzekerde hem, dat hij hem met Gods hulp geneezen zou kunnen. Gods wonder! (van alle kanten) God zal de Tokter honderd jaar bewaren! Nu begon ook de Rabbi zelfs: Pst! Na, ik ftaa je tog te zeggen, Heer Tokter! maar één aag! maar één! udls et eens flondt te gebeeren, dat et mis was Na, niaar een aag! Goed, goed, hervatte Stilling, ik kom overmorgen weêr; maar één oog derhalven. Daags daar aan, hielp Stilling in het JoodenHospitaal eene arme vrouw, en den volgenden morgen den Rabbijn. Nog denzelfden dag wierd hij,  (92 ) hij, terwijl hij den Heer van Leesner bezogt, beneden geroepen, wijl er een Patiënt aan "de deur was, die hem begeerde te fpreeken. Hier vond hij eenen armen, Joodfchen Bedelaar van omtrend zestig jaareu, die aan beide oogen iïeekebliud was, en om hulp aanhieldt; Zijn Zoon, een knappe jongen van zestien jaaren, leidde hem. Ach, mijn lieve Heer Dokter! zeide de arme Man en 'weende bitter: Ik heb bij mijne vrouw tien levendige kinderen. Toen ik mijn gezicht nog had, was ik een naarstig Man, en deedt veel moeite om ze eerlijk aan den kost te brengen; maar nu, lieve God ! Ik moet nu bedelen, en alles moet bedelen; Gij weet wel, hoe dat met ons Jooden gaat. Stilling was er hartelijk van aangedaan; met traanen in de oogen greep hij de beiden handen des blinden mans, drukte ze in de zijnen, én zeide: Met Gods hulp, zult gij uw gezicht weêr hebben! De Jood en zijn zoon weenden hard op, en wilden op de knieën voor hem vallen, maar dit wilde Stilling niet, en voer voord: Waar ergends zult gij logies krijgen ? Ik begeer voor mij geen belooning hoegenaamd van u: maar > gij moet tog veertien dagen hier blijven. Ja, lieve God! andwoordde hij, dat zal zoo wat wezen, 'er woonen hier wel veele rijke Jooden, maar  C 93 ) maar zij neemcn geene vreemdelingen aan. Kom morgen om negen uur, hervatte Stilling in het Jooden-Hospitaal, en dan wil ik 'er met de Direktcureii over fpreeken. Dit gefchiedde: want toen Stilling bezig was met de arme vrouw daar te verbinden, zoo kwam de blinde Man met zijn zoon naar binnen; Het geheele vertrek was vol met Jooden, voornaamen en geringen door elkander. De arme Man begon nu bitter zijnen nood te klaagen, maar vond geen gehoor; het onbarmhartige volk had geen gevoel altoos, noch medelijden, met de groote Eleude van hunnen Broeder. Stilling zweeg zoo lang ftil, tot dat hij merkte, dat bidden cn fmeeken niet hielp: maar toen begon hij ernstig te fpreeken; hij verweet hun vrij zuur hunne onbarmhartigheid, en betuigde voor den levendigen God, dat hij den Rabbijn zoo wel, als de vrouw, die hij nu onder handen had, oogenblikkelijk verlaaten zou, en 'er geen vinger meer aan fteeken, voor dat de arme ' Man, Ordentelijk en zoo als het behoorde, voor den tijd van veertien dagen, onder huisdak bezorgd wierd, en daarenboven het nodig ' onderhoud zou genieter!.' Dit deedt zijne wer' king; want , in'minder dan twee uuren, hadt de  (94 ) de arme Jood in eene herberg, digt bij de Joodenftraat, alles, wat hij behoefde. Stilling ging vervolgends naar hem zien; de Jood was nu wel in zijn fchik, maar liet een zeer buitengewoouen angst voor de Operatie blijken, zo dat Stilling begon te vreezen, dat dit zomdjds ongelukkige gevolgen voor de kuur hebben mogt; Hij nam dus andere maatregelen ; en zeide tegen hem :• Hoor, ik wil het met de Operatie nog een paar dagen in zien, maar morgen moet ik de oogen wat vrijven en zuiveren, dit doet tog geen zeer, naderhand willen wij zien, hoe wij het er mede maken: Hier was de goede Man nu heel wel meê te vreeden. Den volgenden morgen nam hij derhalven den Chirurgijn cn eenige Vrienden mede; De Jood was zeer goedsmoeds, zette zich in postuur, en fperde zijne oogen wijd open; Stilling nam het mes en deedt de operatie aan één oog; Zoo als de fchel er uit was, riep dc Jood • Na, ik gelaab, de Tokter hat me geappereerd? . Be God! chijk! ik Jïaa alles te zien! Joel! Joel! (zoo heette de Zoon) kis me tog den Tok- ttr de fiet! kis em de fiet! Joel fchreeuw-  (95) fchrceuwde hardop, viel. op zijn knieën, en wilde Stillings voeten kusfchen, maar men liet dit niet toe. Na ! Na ! vervolgde de Jood: al had ik een Millioen aagen, ik ftaa te zeggen, voor een paar fchilling liet ik er me altijd een appereeren. Om kort te gaan, de Jood kreeg volmaakt zijn gezicht weerom, en, toen hij de Had uitging, liep hij met uitgerekte armen door de hoofdftraat, en over de Saxenhuifer-brug, heen, en riep onophoudcnlijk: „ O Menfehen i dankt „ God voor mij, ik was blind en ben ziende „ geworden! God fchenke den Dokter een lang „ leven, op dat hij nog veele blinden mag kun„ tien helpen! Stilling deedt, behalven aan den Heer van Leesner ,•- de operatie nog aan zeven andere perfoonen, die allen hun gezicht weêrkreegen; maar geen van allen kon hem ondertusfehen iets 'er voor betaalen, als de Heer Docter Hut, die hem zijne moeite rijkelijk beloonde. Maar nu nam eensflags Stillings fchrikkelijklïe Levensperiode een begin, dat over de zeven jaaren lang onafgebrooken heeft voordgeduurd; De  (96) De Heer van Leesner wierd, ondanks alle aangewende moeite, niet ziende, zijne oogen begonnen te ontfteeken, en te etteren; hij vyierd door verfcheiden Dokters onderfteund ; maar niets kon helpen. Smert ert gegronde vrees voor eene ongeneesfelijke blindheid floeg alle hoop ter neder. Thands meende Stilling te zullen moeten bezwijken, hij fmcekte God vuurig om hulpe, maar vergecfsch; Men wendde het, voorheen vriendelijk groetende, gezicht van hem af ^ieder vermijdde hem, en Stilling bleef aan zijne droefheid geheel alleen overgelaaten; Zijn vriend Göthe en deszelfs bfoave ouders zogten hem wel cenigfinds optebeuren; maar dat kon alles niet helpen; Hij zag voor zich zeiven niets dan een fmertelijke toekomst vóóruit; Wat zijne vrienden betrof, die zouden .medelijden genoeg met hem hebben, maar het kon hem niet baa' ten, en integendeel zou befbotting en veragting in overvloed hem zijne overige Praktijk voordaan zeer moeilijk maken. Hij begon nu ernstig te twijfelen, of God hem wel tot een Geneesheer beftemd hadt; hij vreesde, dat hij misfehien zijn eigen aandrift te zeer gevolgd had, eu, zoo lang als hij leefde, nu bij een beroep zou moeten blijven, dat hem uitermaate zeer tegen de borst  (07 ) borst ftondt; Zijne behoeftige ómftandigbeid kwam hem weêr levendig voor de zie!; hij beefde 'er voor, en 't was enkel een geheim vertrouwen op Gods vaderlijke voorzorge, 't geen zoo duister was, dat hij het naauwlijks bemerkte , waardoor hij nog eenigfinds op de been gehouden wierd. Toen hij eens bij den Fleer van Leesner zich, met traanen in de oogen, over zijne mislukte kuur zat te beklaagen* voerde de Edele Man hem te gemoet: Wees tog te vreden, mijn lieve Dokter! Het was mij ook goed, en, gelijk wij nu 'zien -, Gods wilj als ik blind moest blijven, maar ik was tog verpligt, om de operatie te beproeven) en u desniettegenflaande duizend guldens te betaalen, op dat de overige armen geholpen konden worden. De duizend guldens ontfong Stilling ook tot een duit toe, by nam ze met een benaauwd hart aan, en reisde, na een verblijf van agt wceken, weder naar Schönenthal te rug. Hier zweeg nu alles doodftil; zijne vrienden hadden allen medelijden met hem, en men vcrmijdde zorgvuldig, om er met hem over te fpreeken. De lieve Theod. Muller* die hem zoo getrouwelijk gewaarfehuuwd had, was tot zijne bittere fmart, in dien tusfchcnüjd, in O d9  C 9« ) de Eeuwigheid overgegaan. Ondertusfchen rootte de gemeene hoop van voornaam cn gering KanaiOe zonder ophouden; Heb ik het niet gezegd, was het geftaadig, heb ik het niet gezegd, de arme hals heeft immers niets geleerd, en evenwel wil hij altijd boven anderen uitmun- x ten; het is voor zulke windbuilen al eens goed, dat zij zoo op de neus vallen enz. Al hadt Stilling zich nu al eens boven al dieri laster kunnen en willen verheffen, zoo veroorzaakte dit tog, dat hij niets meer te doen kreeg; de huizen, die hij anders pleeg te bedienen, hadden, geduurende zijne afweezigheid, andere Dokters aangenoomen, en memand fcheen er lust toe te hebben, om hem weder te ontbieden; met cén woord: Stillings Praktijk wierd zeer gering, men begon hem geheel te vergeeten, zijne fchulden namen toe, want de duizend guldens waren, in lange na, niet voldoenden , om ze uit de waereld te helpen, bij gevolg wierd zijn ongeluk ondoorzieribaar! hij verborg zijne fmart wel zoo veel, als hij kon, in 't openbaar, maar des te zwaarer viel ze hem,- om heimelijk te draagen; De Friedenbergfchc Familie zelve begon koel te worden; want ai in eigen Schoonvader begon te gelooven, dat hij  (f99) hij geen best huishouder moest zijn; Hij moest fomtijds meenige ernstige vermaaning hooren. en, meer dan eens, wierd hem herinnerd, dat het kapitaal van vijftienhonderd daalders, waar roor hij geftudeerd, zijne Inllrumenten, en de noodige boeken, benevens önontbecrlnken "huisraad, gekogt had, en daar de HeerFriedenberg borg voor gebleeven was, eindelijk eens betaald zou moeten worden; Hier zag Stilling nu de mmfte kans niet toe; het teerde hem merg en been af, dat de edelmoedige tóati, die hem zijn kind gaf, toen hij nog geen beroep, ik laat (taan, eenig inkomen had, en die met hem fteeds 'blindelings op de Voorzienigheid vertrouwde, nu ook begon te wankelen. Christine trok zich deze verandering van haar Vader zeer gevoelig aan, en het veroorzaakte bij haar eenen heldenmoed, die alles overtrof; Dit was haar Ook zeer noodzaakelijk, want, zonder deze on* gewoone kragt- om haar lot te verduuren, zou zij zeker, als eene zwakke vrouw, 'hebben moeiten bezwijken, Onaangezien dezen hoopeloozen toeftand, ontbrak het. noodige er tog niet; Nooit had Stilling veel voorraad, maar als er dan al eens iets wezen moest, zoo was het er ook; Dit G 2 ver-  C ioo > verfterkte hen beiden in hun geloof, zoo, dat zij evenwel hunne tegenfpoeden konden uithouden. . »' In het Voorjaar van 1775 beviel Christine weder van eenen Zoon, die echter na verloop van vier weeken ftierf; Zij leedt in deze kraam onbedenkelijk veel; op zekeren morgen zag haar Stilling in'een diep gepeins, als of zij van alles onbewust ware, liggen, hij verfchrikte en vroeg haar, wat heur fcheelde? ik ben naar de omftandigheden, andwoordde zij, vrij wel, maar ik heb inwendig eene verfchrikkelijke aanvegting, laat mij in rust, tot dat ik mijnen irrijd volftreeden heb; met de grootfle bezorgdheid wagtte hij den tijd der ontwikkeling van heure gedagten over dit ftuk af. Na verloop van twee treurige dagen riep zij hem bij zich aan 't bed, viel hem om den hals en zeide: Lieve Man'- ik heb nu overwonnen, ik wil u alles zeggen : Zie! ik kan geen kinderen meer ter waereld brengen, dat zult gij, als Geneesheer, zeer wel begrijpen; ondertusfehen zijt gij een jong, gezond, Man; ik heb hier over tweedagen, met Goden met mij zeiven, in ftrijdgeweest , en hem met verlangen vuurig gebeeden, dat hij mij log tot wh mogt neem», ten eindi  C ioi ) de gij weder eene andere vrouw kondt trouwen, die zich beter veor u fchikt, als ik doe. Deze ontmoeting ging hem door de ziel: Neen, lieve Vrouw! borstte hij uit, terwijl hij haar aan ziju kloppend hart drukte, hier over moet gij u niet entrusten, veel minder om uwen dood bidden, leef gerust, en wel te vreede! Wij moeten over die gantfche zaak geen woord meer fpreeken, Christine kreeg nu voordaan geen kindereu meer. Den volgenden Zomer ontfoiig Stilling een brief van zijnen vriend, den Heer Dokter I-Iofmann in Frankfort, waar bij hij in vertrouwen, verwittigd wierd, dat den Heer van Leesner zijne ongeneeslijke Blindheid zeer gevoelig trof, en hij fomwijlen over zijnen Oculist eenig mistrouwen liet blijken; wijl hij nu zoo Vorstelijk was betaald geworden, zoo raadde men hem, dat hij zijnen goeden naam daardoor zou tragten optehouden, met op zijne eigen kosten den Heer van L$esner nog eens te koomen bezoeken , ten einde voor 't laatst alles wat mogelijk was te beproeven. Intusfchen zou de Heer Hof. mann zijne aanftaande overkomst andermaal door de Nieuwspapieren laten bekend maken, 't geen veelligt zijne gemaakte onkosten rijkeG 3 lijk  C 102 ) Jijt vergoeden zou kunnen. Stilling gevoelde het edele van dat plan volkoomen; Christine zelve raadde hem tot de Reize aan, maar, behalven haar, anders niemand; iedereen was tegen die óndernéeming; Echter volgde hij thands zijne overtuiging van Recht en billijkheid ; hij vond ook eenen vriend, die hem honderd daalders tot de Reis vóóïfchoot, en zoo reisde hij met de Post andermaal naar Frankfort, waar hij wederom zijnen intrek bij Göthe vim De Heer van Leesner wierd door dit onverwagt bezoek ten uiterfte getroffen, en het had dus zijne gewenschte uitwerking; ook bevon-* den er zich weder verfcheiden Staar - Patiënten, die Stilling allen opereerde; Eenigen 'kreegen hun gezicht weder, anderen niet, maar geen een was onder hen in ftaat, van hem zijne kosten te kunnen vergoeden; Deeze Reize Aak hem derhalven voor honderd Daalders dieper in fchuld; ook deeze keer hielt hij zich wederom. Sgt treurige weeken in Frankfort op. In dien tusfchentijd beging Stilling eenen onYoorzigtigen ft/ap, die hem naderhand dikwijls berpuwd, en waar van hij veel verdriets gehad heeft;  C 103 ) heeft; Hij vond namenlijk het Leven en de gevoelens van Sebaldus Nothanker eens bij zekeren vriend op tafel liggen, nam het boek mede en las het door; De bittere fat) re, het al te befpottelijk voordellen der Piëtisten, en zelfs van waarlijk vroome Menfehen, ging hem dooide ziel; offchoon hij zelve het met de Piëtisten in 't geheel niet eens was, cn ook vrij wat" van hun te verdraagen had, zoo mogt hij tog niet lijden, dat zij befpot wierden; om dat hij geloofde, dat men de misvattingen in. den Godsdienst beweenen en beklaagen, maar niet bclagchelijk maaken moest, wijl de Religie zelve daardoor ligteiijk befpot konde worden. Dit was zeker heel rigtig gedagt van Stilling, maar niettemin ging de dap, die hij thands waagde, vrij wat met overijüng gepaard. Hij fchrcef namenlijk in een vuurige drift van vervoering: De jlinger eens Herdersjongens tegen den lasterenden Philiflijn, den op feller van Sebaldus Nothankerj en , -zonder er éénmaal Hechts het handfehrift met bedaardheid van te overzien, gaf hij het zoo heet van den Rooster in den.' Eichenbergfchen Boekwinkel over. Zijn Vriend Kr aft raadde hem de uitgaave zeer af, maar 't kon alles niet helpen, het wierd gedrukt. G 4 Naauw-  C 104 ) Naauwlijks was hij weder in Schönenthal, of pijn gedaaue ftap begon hem reeds te berouwen , hij bedagt nu, wat hij gedaan had, en welke vermoogende vijanden hij zich daardoor op den hals gehaald had; Daarenboven had hij den zamcnhang zijner gronddellingen niet genoeg ontwikkeld; hij had te vreezen, dat het Publiek hem voor dom-Ortodox zou houden , daarom fchreef hij een Tractaatje onder den titel : De groote Panacee tegen de ziekte des ongeloofs; Dit wierd mede bij denzelfdcn uitgever gedrukt. Ter zeiver tijd deedt zich een verdeediger van Sebaldus Nothanker op; een zeker Koopman uit de Nederlanden fchreef tegen den Slinger; dit bragt Stilling andermaal in de nood-' zaakelijkheid, om de pen optenemen, en de Theodicee des Herdersjongens, tot beter verjland, en verdeediging van diens Slinger, uittegeven; in dit ftukje ging hij zagt te werk, hij bad den fchrijver 'van Nothanker wegens zijnen heftigen aanval om vergeeving, zonder echter het geringde zijner gronddellingen te herroepen; vervolgends zogt hij den Nederlandfchen Koopman, zijnan tcgenfchrijver, eene juiste onderrichting ten aanzien zijner denkwijze te geven, en ver■ mijdde daar bij, zoo veel hem doenlijk was, alles wat naar bitterheid zweemde. Buiten nog eeni-  ( io5 ) eenige kleine onaangenaamheden, die echter geene verdere gevolgen hadden, fprong die gantfche zaak nu volledig af. Omtrend dien tijd wierden te Schönenthal twee nuttige Inftituten opgericht, waaraan Stilling veel deel had: verfcheiden Edele en verftandige Mannen maakten met elkander een onderling gezelfchap uit, 't welk des woensdags avonds weeklijks vergaderde, om, door het lezen van nuttige fchriften, en een geregeld discours over verfcheidene ftoffen, bij beurten, elkander nuttig te wezen. Wie lust en bekwaamheid had, om iets opteftelleu, kon zijne verhandelingen mededeelen. Door eene vastbepaalde Contributie, verzaamelde men laugfamerhand cen« Bibliotheek van uitgeleczene boeken, en het Collegie leidde zich ernstig toe, om algemeen nuttig te wezen; Nog op dit oogenblik houdt, dit Gezelfchap loffelijk ftand, en is, zeden dien tijd, nog veel talrijker en aanzienlijker geworden, Hier hadt nu Stilling, die, met zijne beftendige vrienden Troost en Dinckler, een der eerfte Medeleden was, gelegenheid, om zijne bekwaamheden te toonen, en zich aan het aanG § ' zien-  C 106 ) zienlijkfte en, beste deel zijner Medeburgereu van eene voordeelige zijde bekend te maken, bij lag Eulers brieven aan eene Duitfche Pnnfes wt den grondflag zijner vèrhandelingen $ en las in de vergadering van dat Gezelfchap zijne lesfen over de Pbvfica; hier door maakte hij zich „u ongemeen geagt; alle zijne Medeleden beminden , en onderfleundcn hem op allerhj wijzen; 't is wel waar, dat zijne fchulden daar door niet verminderd wierden, het tegendeel had zelfs plaats: gebrek aan Praktijk maakte dezelven van dag tot dag grooter, maar zeker zonden zij nog drukkender geworden zijn, als Stilling zich dat alles zelve had moeten bezorgen, •t geen hem van deze braave Mannen gefchonken wierd. De tweede inftelling betrof eene Mineraaliefche Bron, die in de nabuurfchap van Schönenthal ontdekt wierd. i Dinckler, Troost en SftlHm bragten de zaak in werking, en de laatfte wierd vervolgends van de Overheid tot BronArts aangefteld, hij kreeg er wel geen vast inkoomen bij, maar zijne Praktijk wierd er tog eeuigfirids door vermeerderd, fchoon niet ra die maate, dat hij ordentelijk beftaan, ik laat ftaan ziine fchulden betaalen kon. De-  C 107 ) Deze beide verbindtcnisfcn haalden hem de 'minagting der Piëtisten nog meerder op den hals 1 Zij zagen, dat hij zich geftaadig meer met waereldfche menfehen ophieldt, en dienvolgende was 'er geen einde aan hun gepraat en gelaster. Het is te bejammeren, dat deze anders waarlijk goede Clasfe van Menfehen de groote les van Jefus, dien zij tog anders zoo hoogfehatten' Oordeelt niet, op dat gij niet geoordeeld word', zoo weinig uitoeflenen: alle hunne voortreffelijkheid word daar door over het hoofd gezien, en, op den grooten dag der vergelding, zal hun oordeel, gelijk dat der Pharifeeuwen, zeer zwaar zijn; Men begrijpt, dat ik de Edelen en Rechtfchapenen, die onder hen zijn, dat ware zout der aarde, hier van plegtiglijk uitzondere, deze verdienen allen onzen eerbied liefde en verfchooning, en mijn einde zij als het hunne! In de Lente van het jaar 1776 moest Stilling een ander huis betrekken, wijl zijn Huisheer het zijne in eigen Perfoon vcordaan wilde gaan bewooncn; de Heer Troost zogt derhalven een nieuwe wooning voor hem op, en vond die ook, het huis ftond aan het onderfie einde van de Had, digt aan den weg naar Rüsféljhiti, bjj eens  C 108 > eene menigte van tuinen; het was Paradijsagtig fchoon, en zeer gemakkelijk. Stilling huurde het, en maakte zich gereed, óm te verhuizen. Thands ftond hem een verfchrikkelijk proefuur te wagten ; tot nog toe hadt hij de zeventig Rijksdaalcrs huishuur jaarlijks prompt kunnen betaalen, maar tegenwoordig had hij daar toe geen enkele penning in de kas, en echter mogt hij, volgends de wet, er niet eer uittrekken, voor dat die fchuld in orde was afgedaan. Zijn gebrek aan Crediet en geld maakte hem ook verlegen , om zijnen Huisheer om eenig uitftel te verzoeken, en er was ondertusfchen tog geen ander middel; Met den grootften kommer belaaden, ging hij derhalven in Gods naam naar hem toe; Zijn Huisheer was een braaf eerlijk Koopman , maar ftreng en uaauwkeurig in zijne zaaken; hij ftelde hem dan zijn verzoek om eenige weeken uitftel van betaaling voor; de Koopman bedagt zich een wijl tijds, en zeide toen: Verhuis dan in 's Hemels naam maar, echter on' der die mits, dat gij de huur linnen veertien dagen zult afdoen. Stilling gaf er zijn woord op, in een vast vertrouwen op God, dat hij, na verloop van dien tijd, alles in orde zou bezorgen , en trok vervolgends in zijne nieuwe wooning; De vrolijke ftand van dit huis, het uitzicht  C 109 ) zicht in Gods vrije Natuur, de gemakkelijke inrichting van hetzelve, in één woord: alle omftandigheden bragteu zekerlijk veel toe tot vcrligting van zijnen drukkenden kommer, maaide hoofdzaak zelve wierd er tog niet door weggeruimd, en de knagende worm bleef, zoo als hij was. De veertien dagen liepen ondertusfchen hard ten einde, en er was geen het minfte uitzicht, waar van daan de zeventig daalders komen zouden. Thands kwam den armen Stilling het water weder aan de lippen; Dikwijls liep hij op zijne flaapkamer, viel op zijn aangezicht, weende en fmeekte God om hulp, en, als hem dan zijn beroep naar elders riep, zoo nam Christine zijne plaats in, zij fchreidde dan hard op, en bad met eene vuurigheid van Geest,'dat er een Heen door zou vermurwd geworden zijn; intusfchen vertoonde zich hoegenaamd geen weg, waar langs men aan zoo veel gelds koomen zou; eindelijk brak de vreesfelijke vrijdag aan, beiden baden zij den geheelen morgen onder hunne bezigheden onophoudenlijk tot God, en de pijnlijke angst hun's harte perschte hun geftaadig de Yuurigfte zuchten uit den boezem. Om  ('ito ) Om tien uur kwam de Bricvenbeftell'er cfe' deur in; in zijne eene hand hieldt hij zijn aantekenboekje, terwijl hij met de andere eenen, zwaar met geld belaaden, brief overgaf. Vol voorgevoel nam hem Stilling aan, het was Göthes. hand, en op het adres ftond: bezwaard met Honderd en vijftien Rijksdaalders in Goud. Met de grootfte verwondering brak hij den brief open, en zag nu onder het leezen, dat zijn vriend Göthe , zonder zijn weeten , het begin zijner Gefchiedenis, onder den Titel van: Stillings Jeugd, hadt laten drukken, en dat dit geld het bedongen Honorarium uitmaakte. ' Fluks' tekende Stilling zijn naam,'om den brievenbefteller maar voordtehelpen; En nu vielen Man en Vrouw elkander om den hals, weenden hard op, en loofden God. Göthe had, geduurende Stillings laatfte reize naar Frankfort, zijne bekende Beroeping naar Weymaf gekrcegen, en daar ter plaatfe Stillings Gefchiedenis ter uitgaave bezorgd. Het is niet nittefpreeken, welk een geweldige werking deze zichtbaare tusfchenkomst der Godlijke Voorzienigheid op het hart van Stilling en dat zijner Vrouw maakte. Zij namen het onwrikbaar vast befluit, van nooit meer in hun ge-  (III) geloof te willen wankelen, en twijffelen ; maar met geduld alle wederwaardigheden te verJraagen, ook 'zagen zij door het licht der waarheid duidelijk in, dat de Vader der Menfehen hen bij de hand leidde, dat derhalven hun weg en handel Gode behaaggélijk zij, en dat Hij heli door diergelijke beproevingen tot een hooger doeleinde voorbereiden wilde. O hoe laf en verveelend worden iemand, die zoo veelvuldige órf1 dervindingen van dat foort heeft, de Sophisterijen derv Philofophen, als zij ons willen diets maken: dat God zich niet zoo zeer om elk individu , als wel geheel en alleen om het geheel zich bekommere, dat hij het plan der waercld vast bepaald heeft, en er dus met bidden en fmceken niets aan te veranderen valt. O Gij Pleisterwerkers in onbewerkte Kalk! IIoe zeer blinkt er de oude gruwel door! ■—■ Jems, Christus is waereld - beheerfcher, Stilling riep hem honderdmaalen aan, en telkens wierd hij geholpen. — Hij voerde hem, door een donkeren en gevaarlijken weg, de klip op, en maar ik wil mij zeiven niet vooruitloopen. Wat helpen dan de fophistiefche fpinne - webben van Logieschgoede fluitredenen, als de ééne ondervinding de andere op den voet volgt? in het vervolg dezer gefchiedenis zullen zich daar van 11 og tref-  C 112 ) , treffender bewijzen opdoen. De vriendfchap met Göthe, en het bezoek van denzelven te Schönenthal wierd Stilling ten nadeele geduid van menfehen, die voor uitverkoorenen des Hemels wilden aangezien zijn; men begon hem, als eenen vrijgeest te vermijden en te lasteren, wijl hij omgang met hem bleef houden, en met dit al Mondt evenwel deze zaak in het plan en de beftiering der Eeuwige Liefde, om haren kweekeling te beproeven, van hare trouwe te overtuigen, en hem verder te verbéteren. Intusfchen, was er, onder die Lasteraars, geen een gevoelig en deelneemende genoeg, om Stilling met een duit flechts te onderfteunen; zoogenaamde waereldfche Lieden waren al vèeltijds de gezegeudfte werktuigen in Gods hand, wanneer de Voorzienighejd Stilling helpen en onderrichten wilde. Ik heb het honderdmaal gezegd en gefchreeven, en tog verveelt het mij nooit te herhaalen: dat hij, die een waaragtig dienaar van God zijn wil, zich niet zoo zeer van de Menfehen, als wel van de Zonde behoort te onthouden; Hij verbinde zich nooit aan eenig bijzonder Gezelfchap, 't geen zich voorftelt, om God beter te willen dienen, dan anderen; want in de waan- wij-  C "3 ) wijze bewustheid van dien beteren diénst word men langzamerhand trotsch, en krijgt een Iaa-» ge ziel, die zich overal wil doen gelden, en zoo doende den fchijn van Huichelarij vertoont, zoo men al niet fomtijds volmaakt een Huichelaar word, en derhalven den Reinen en Heiligen God een Gruwel is. Ik heb veele diergelijke gezelfchappen gekend, en bevonden, dat zij veeleer den Godsdienst tot fpot en afbreuk, dan ten voordeele verftrekten: Jongeling, wilt gij den waaren weg betreeden, zoo tragt nergends door uittemuriten j als door een rein en önbefmct leven , en door edele daaden; belijdt Jepus Christus door eene getrouwe navolging van zijne Leer en zijn Leven j en fpreek nimmer anders van hem, dan als gij weet, dat gij er nut mede zult doen, en iets goeds bewerken maar fchaam u dan ook voor niemand, om voor zijne zaak uittekoomen. Vertrouw op hem in alle omflandigheden, waar in u uwe Lotgevallen brengen, en bidt hem aan met een vertrouwend geloof, zekerlijk zal hij u dan tot het verheven doel uwer beftemming voeren. Te dier tijd had da Raadsheer Eifenhart te Manheim, een groote werkzaame, en doorzettende Geest, in de aloude ftad Rittershtrg, in H 4*  C "O Aufr af en, een ftaatkimdig Oeconomiesch Gezelfchap opgericht ; hetzelve beflondt uit yerfcheiden Geleerde, en verftandige Mannen, die zich tot het algemeene doel vereenigden, om den Landbouw, Fabrieken en Koophandel optebeuren en aantemoedigen, en daardoor het volk, en bij gevolg ook de Regenten, gelukkig te maakcn. Dit voortreffelijk Inftituut had ook de Keurvorst onder zijne befcherming genoomen, gefticht en met eenige Revenuen voorzien, om des te vollediger te kunnen werken. Thands had het Gezelfchap een Siamois- Fabriek aangelegd. Eifenhart kende Stilling , die hem op zijne Reize van Strasburg naar Schönenthal een bezoek had gegeevèn; wijl nu eene diergelijke Fabriek ter iaatfter plaatfe in buitengewoonen bloei is, zoo fchreef Eifenhart aan hem, met verzoek, dat hij zich wilde toeleggen om de verfchillende handgreepen, en voordeden, waardoor de Fabriek volkoomener kon gemaakt worden, te leeren kennen, en hem omtrend die zaak te willen onderrichten. Hoe goed-dit Inftituut Stilling ook beviel, en hoe zeer hij er zich ook over verheugde, zoo fcheen-hem de Commisfie tog zeer gevaarlijk toe , om zich als fpiou te laten gebruiken: want met  ' C iiS ) met reden vreesde hij, dat de Sctiónênthakri het eindelijk zouden te weeten komen, en dan zou zijn ongeluk volkoomen zijn geweest: om evenwel te toonen , hoe veel genoegen hij in dat voortreffelijk plan had, zoo fchreef hij aan den Heer Eifenhart eenen zeer vriendelijken brief, en ftelde hem het gevaar voor, waarin hij zich zeiven door zulk een gedrag wikkelen zoude; tegelijkertijd vroeg hij hem evenwel, of hij het Inftituut ook van dienst zou kannen wezen, om voor het zelve de eene of andere nuttige verhandeling opteftellen ? — want dat hij, betrekkelijk de Staats-Oecouomie, nog al veele Prakticaale opmerkingen en ondervindingen verzameld en beftudeerd had. Eifenhart fchreef hem binnen weinig tijds andwoord, én verzekerde hem, dat' dergelijke Vcrl *.u£v.-^\ zeer welkom wezen 2üi*ien. Sti/'ing ging derhalven aan 't werk, en fchreef hef eene opftcl na het andere af; vervolgend» v.r.id hij de/x. ven aan den Heer Din-ktem- Eri».\':arr, die m dan in de Vergaderingen :c M.-tcrslurg Jet voorleezen. Stillings bemoeijingen verwierven ccoe ze;-r ouverwagte goedkeuring, cn hij wierd eerlang Biet het Diploma, als buitengewoon Medelid H a van  C 116) van het Keur-Paltfiesch Staats - Oeconomiesch Gezelfchap, vereerd. Dit verheugde hem buitengemeen.' Want offchoon hem die geheele verbindtenis, met al de eer, die hij er door verwierf, juist niets voordeeligs voor zijn huishouden aanbragt, zoo was hij tog recht in zijn fchik met bezigheden van dien aart, die, zoo rechtftreeks en volkomen , het welzijn der Menfchelijke Maatfchappij ten doei hadden.  ( 122 ) der rijk, bij gevolg was.er ook zeer weinig aaa hem gelegen. Mijne Lazers zullen mij wel willen veroorlooven, dat ik bij dit ontzettend geval een weinig vertoeve, en hun de eigentlijke omftandigheden, waar in Stilling zich thands bevond, fcfrfl, dere, want het is noodig, dat zij zijnen toeftand volkomen bevatten. Stilling en zijne vrouw hadden, zoo als u bekend is, niet. het geringfte vermoogen, bij gevolg ook niet het minste reële Crediet^ — Buiten de Medicinaale Praktijk hadt hij geen beroep, geen middel, om geld te verdienen, en daarenboven had hij tot dezelve noch gefchiktheid, noch aanleg, veel minder lust; aan kennis ontbrak het hem niet, maar wel aan de kunst, om er gebruik van te maaken.' Van ge- ftaadige gisfmgen en van waar heeft een Geneesheer, bijaldien hij niet te gelijk kennis der Chirurgie bezitte, zekere gronden? de herftelling der ziektens, het leven en den dood der Menfehen, men bedenke wat dit te beduiden hebbe! te moeten laten afhangen, dat was Stillings zaak niet, hij was derhalven tot niets minder gefchikt, als tot Praktizeerend Geneesheer,  C 124 ) waar door hij veele dingen uit zijn hart liet vloeijen, die hij wel had kunnen verzwijgen; dit maakte dan, dat hij bij zijne Ambtgenootea en Collegen voor eerzugtig, hoogmoedig, en voor iemand, die zich boven hen zogt te verheffen , wierd aangezien; en tog was er in den grond geen trek altoos in zijne ziel, die daar naar geleek, 't Geen hem voor het overige de meeste onaangenaamheden veroorzaakt heeft, was een hooge graad van lichtzinnigheid, waar door hij niet altijd de gevolgen afmat van het geen hij fprak of deedt; In één woord hij hadt een zeker vernis van Etourderie of onbedagtzaamheid aan zich, en deze kwaade neiging was het juist, die de Vaderlijke Voorzienigheid, door 'eene langduurige loutering, uit zijn Charakter wilde verbannen. Wat zijne fpaarzaamheid betrof, met reden kon niemand hier iets tegen inbrengen, en tog evenwel lag eene der oorzaaken, waarom het hem zoo kwalijk ging, al mede in zijn Charakter, en in zijn huisfelijk beflier. Geen ding in de waereld viel hem druk'kender, dan iemand iets fchuldig te zijn, hij agtte dit zeer nadeelig voor zijne eer, en tog fcheeu het zijn lot te moeten wezen, om veele en drukkende fchulden te hebben. Zijn vlijt en werkzaame iever waren onbegrensd, maar hij kon  C ) maar, om 'er geheel en al zonder te blijven, was, in hunne omftandigheden, onmooglijk. Deze aanmerking was ik der waarheid verfchuldigd. Als men zich een levendige fchets van Stillings toenmaalige Gemoedsgefteldheid wil maaken, Helle meu zich eenen wandelaar öp een zeer fmal voetpad, in het hangen van een fteile klip, voor; aan zijne rechter zijde ziet ge Hechts een handbreed ruimte, en Yervolgends eenen afgrond van eene onpeilbare diepte; ter linkerhand loopt zijn weg digt langs de loodrechte ftijlte der klip, die eenige brosfe overhangende brokken Heen in eene dreigende geflalte boven zijn hoofd veréénigt; vdór hem uit, geen hoop altoos tot eenen beteren,. min gevaarlijken, weg, in tegendeel wei'dt het pad al langer hoe ftnaller, en eindelijk loopt hij uit in eenen volHrekten afgrond. Wanneer Stilling nu een man naar den Nieuwmodiefchen flempel van Religie geweest ware, zou hij zeker vóórdgegaan zijn, en Vrouw en Sanders hebben laten zitten, maar eene verzoeking van dien aart kwam hem zelfs niet eens in den zin; hoe erger het ging, hoe onwrikbaar  ( 127 ) baarer hij aan de Voorzienigheid vasthieldt; hij geloofde, dat het voor haar zeer gemakkelijk ware.eenen uitweg te vinden, waar alle menfchelijke wijsheid er geenen ontdekken kon, en dus ging hij, in nevel en duisternis, voet voor voet, op zijn fmal pad, zoo goed hij kon, zijns wegs. In 't begin van het Jaar 1778 maakte hij andermaal zijne Rekening op, en bevond tot zijne grootfle ontfteltenis, dat hij, geduurende het verloopen jaar, nog dieper in fchulden was geraakt, dan voorheen; Daarenboven begonnen eenige zijner Crediteuren hem.te bedreigen, en het fcheen volftrekt nu met hem gedaan te wezen; Hier bij kwam nog eene omftandigheid: Hij had de Intekening op de werken van het Staats-Oeconomiesch Gezelfchap op zich genoomen te bezorgen, en reedt eenig geld ontfangen, hij was daar door ook aan den Heer Eifenhart agtentwintig guldens fchuldig geworden, die hij al mede niet betaalen kon; Moet ik hier nu ook al weêr te fchande worden! zeide hij bij zich zeiven. — In den grootften angst zijn's harte liep hij op zijne kamer, wierp zich voor God op de knieën, en bad zeer lang met eene hartelijkheid zonder wedergaa, vervolgends  C 128 ) gends ftóndt hij op, ging aan zijne tafel zitten, en fchreef eenen brief aan Eifenhart, waarin hij hem zijnen geheelen toeftand openbaarde, en hem badt van nog een wijl tijds geduld met hem te willen hebben; kort daarop ontfong hij andwoord, waarin hem Eifenhart fchreef, dat hij geen woord meer van de agtentwintig guldens fpreeken moest, dat hij altoos gedagt had, dat het hem heel wel ging, en dat' Örj met veel genoegen Praktizeerde, maar wijl hij nu het tegendeel zag, zoo flöeg hij hem voor, of hij geen lust zou hebben, om een Profesforaat in de Landbouwkunde, Technologie, Koophandel en . yee-ziekte, op de nieuwopgerigte CameraalAcademie te Rittersburg te aanvaarden; Er waren, fchreef hij, reeds twee Leeraars, waarvan de een 'de Mathefis , ' Natuurlijke Hiftorie, Phyfica en Chymie behandelde, en de andere lesfen in de Politie, Finantie; en Staats-Oeconomie gaf; het inkomen zou zeshonderd guldens bedraagen, en daarenboven konden de Collegiegelden ook ligtelijk eene fomme van twee a driehonderd guldens uitmaken: Men kon te Rittersburg heel goedkoop leven, en hij maakte zich fterk, van' den Keur-Vorst er ligtelijk toe te zullen overhaalen, dat hij hem, als zoodanig, beriep, enz. Le-  (. "O ) Lezer, ftaa een oogenblik ftil, cn vestig uw oog eens op Stillings geheele houding na het lezen van dien brief. , Hoe zou nu de wandelaar, wiens fchrikbaarend pad langs de klip ik boven befchreeven heb, wanneer hem, recht vóór uit, daar de weg te niet loopt, aan de linker zijde eene deur wierd geopend, waardoor hij eenen uitweg in eene bloei jende landsouwe vond, cn in het verfchiet vóór zich eene glinfterende wooning, een vaderland, zag, dat voor hem bcflemd ware! Hoe zou hij te moede zijn? en zoo was het juist met Stilling gebeld; hij zat als beftorven, Christine fchrikte, keek hem over den fchouder, en las den brief, vervolgends floeg zij heure 'handen te zamen, zonk op een floel neder, weende en loofde God. Eindelijk herftelde hij zich, de glans des lichts had, hem voor een oogenblik verblind, hij keek nu met ftaarende oogen, door de geopende deur, in de voor hem liggende, glinsterende, toekomst, befchouwde alles met oplettendheid, zag en doorzag zijne gantfche beftemming, Van der jeugd af aan , waren opentlijke redenvoeringen , Oratorie en Declamatie zijne geliefkoosde oefeningen geweest, en hij had er fteeds I veej  ( 130 ) veele goedkeuring mede ingelegd; Borst en ftem, alles was bij hem tot de publieke-Reden, voering gefchikt. Hij was er als toe gébooréir, maar nooit had hij het zich, zelfs maar van verre, kunnen voordellen, dat hij ooit Profe^för zou worden, offchoon het één zijner hoogde wenfehen ware; want in de Geneeskunde had hij weinig geluk, en geene roeping altoos, het een zoo wel als het ande:e was evenwel een noodaaakelijk vereischte h dim post, en buiten dat zou hij zich ook geen bekend vak hebben kunnen bedenken, waarin hij tot Leeraar had kunnen aargedeld wórden. Maar wat is er tog, dat der Voorzienigheid onmoogelijk is? —- Zij fchiep voor hem een nieuw, nog weinig bearbeid, veld, waarin hij ruim genoeg te doen vond. Hij overzag zijue wetenfchappelijke kennis, en bevond, tot zijne uiterde verwondering, dat hij, ongemerkt; van-zijne wieg af aan, tot dat beroep gevormd was geworden : Onder Boerenlieden opgevoed, hadt hij de landbouwkunde geleerd, en, veelvuldige reizen, zelve de verfchillende handwerken verricht, -wie kan ze dan beter leeren, als ik ? dagt hij bij zich zeiven; langen tijd had hij in de wonden, onder boschwagters, kooibranders,' houthakkers en diergelijken' geleefd, hij kende dus het Prac- ti-  C 132 ) te leeren kennen, zonder dat hij toen juist begreep, waarom? en in het Collegie houden had hij daarenboven tot hier toe zich onophoudenlrk geoefend. Thands word het. tijd, dat ik nog van eene zaak gewaage, die ten uiterften gewigtig is, maar waar van ik, zonder mij belagchelijk te maken, tot hier toe niets zeggen kon- Stilling was, van der jeugd af aan, een ongemeen liefhebber der gefchiedenis geweest, en er ook tamelijk verre in geoefend, hij had dus vrij goede vorderingen in de kennis van Regeeringszaaken gemaakt. Daarenboven had, het lezen van Romans, in allerlij vakken en vooral het Politieke, aan zijne ziel eene wending gegeven die niemand bemerkte, wijl hij er zich zelfs over fchaamde; Eene begeerte tot regeeren, een onweêrfhumbaarc drift, om Menfehen gelukkig te kunnen maken, was het, 't geen hem bezielde; hij had gemeend, dit laatfte, als praktizeerend Geneesheer, te'zullen kunnen uitvoeren, maar niets wilde hem in dit vak genoeg naar zijnen zin gelukken. Morgenthau's gefchiedenis was uit deze bron gefprooten. Men verbeelde zich dan nu eenen man, zonder geboorte, zonder rang, zonder de minfte hoop, van immer of ooit een ftaatsambt te kunnen bedienen, en, onder dat alles, de boven befchreeveue begeer-  C 133) re, die bij hem tot een hartstogt was geworden. Maar thands thands vloot dit beekje van onregelmatigheid mede in den ftroom zijner toekomstige beftemming weg; Neen! Neen! ik Wenschte zelve ook niet gaarne Regent te wezen, riep hij bij zich zeiven uit, als hij alleen was, maar wel, om Regenten, die het volk gelukkig kunnen maken, en het ook willen, te vórmen, dat was het geen ik mij voorftelde, zonder regt te weeten, wat? Gelijk een zondaar de verdoemenis ontvlugt, wanneer zijn Rechter hem genade fchenkt, en, terwijl hij hem uit het ftof opheft, aan zijne voeten knielt, en onuitfpreekelijke dankbaarheid uitflamelt, even zoo viel Stilling voor God neder, en ftamelde onuitfpreekelijke woorden. Ook Christine was boven maate verheugd; zij hijgde van verlangen, om, uit haken tegenwoordigen, akeligen,' Haat, verplaatst te worden in een land, dat zij niet kende. Zoo dra de eerfte aandoeningen in zijne ziel bedaard waren, cn hij in rust kwam, vielen hem weder allé zijne fchulden onder de oogen, zoodanig, dat hij naauwlijks den verwarden boel onderkennen kon. Hoe zal ik, 'met dat al, hiervan daan komen, zonder te betaalen? Dit was een I 3 har-  harde noot voor hem, om te kraaktm. Echter greep hij moed, want hij was te zeer van zijne beftemming overtuigd, dan dat. hij, zelis maar één oogenblik, in 't minste had kunnen twijfelen; Hij fchreef derhalven aan Eifenhart: dat hem de Leerftoel in Rittersburg zeer aangenaam ware, en dat hij zich ook tot dien post bekwaam genoeg agtte, om hier m niet te aarzelen; maar dat hem ondertusfchen zijne fchuldenaars niet ligtelijk zonder betaaling zouden laaten aftrekken; hij vroeg derhalven, oi men hem niet een zekere fomme gelds zoude kunnen véórfchieten ? dat hij er gaarne zijn Tractement onder verbinden, en jaarlijks een paar honderd guldens, met deInteresfen, afdoen wilde; maar dit wierd hem ronduit afgeflaageu- Eifenhart troostte hem intusfchen daar mede, dat zijne fchuldeisfchers zich nog wel zouden laaten gerust ftellen, wanneer zjj- maar zagen, dat er nu kans ware, om met de tijd hun geld- te krijgen. Echter wist Stilling dit befes zijn perfooneel Crediet was al te zeer verzwakt, er moesten ten minsten agthonderd guldens betaald worden, anders zou men hem niet laaten vertrekken; des niettegenftaande greep hij onwrikbaar moed, en hoopte, terwijl er uiets te heopen viel,  C 135 ) Ondertusfchen verzweeg hij dit geval in geenen deele, maar vertelde het aan zijne vrienden, en deze weder aan anderen ; het wierd dus een algemeen relletje door de flad, dat Dokter Stilling Profesfor zou worden; «iets kwam de Schönenthalers nu belagchelijker voor, als dat Stilling Profesfor! hoe komt de man daar toe? hij heeft immers nergends vcr- ftand van; dat is weêr louter windmaakcrij, hij zuigt dit uit zijnen duim, om de Lieden zand in de oogen te gooijen, enz. onderwijl ging alles echter zijnen gang: de Academiefche Senaat ju Rittersburg verkoos Stilling tot gewoon, openbaar, Profesfor in de Landbouwkunde, Technologie, Koophandel en Veeziekte, eu doeg hem den Keurvorst, als zoodanig, voor; de approbatie volgde ras, en er ontbrak verder niets, als de formeele beroeping. Het fpreekt van zelve, dat het, onder dat alles, tot in den Zomer aanliep. Thands liet hij zijn voorige beroep langzamerhand vaaren; Behalven eenige welgezeeten Staar-Patiënten, die hem zijn noodig onderhoud verfchaften , deedt hij bijna "niets meer aan de Medicijnen, en weidde zich 11 u geheel en alleen aan zijne aanftaande, hem zoo I 4 aan.  C 139 ) Spanier alle moeite moest aanwenden, om er hem af te krijgen. De Schönenlhalers bliezen ondertusfchen weêr wakker allarm, want nu was het bij hun een beweczen zaak, dat het gantfche gerucht een yerzinfel van Stilling, en een Haaltje van zijne ijdelhcid, was; maar dit trof hem weinig, dege. woonte aan diergelijke onaangenaamheden had 'er hem tegen verhard, hij zag en hoorde zulk foort van dingen niet meer; ten uiterften overgegeeven aan Gods wil, liep hij, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, bij zijne Zieken,, en. Christine maakte zich gereed tegen den winter, met, naar ouder gewoonte, allerhande moeskruiden intemaken, de muuren overal in huis te witten, cn hier en daar te laaten reparceren, en zoo voords. Maar nu kwam eensflags, agt dagen voor Michaëlis, op het alleronverwagts, z-ijn beroepingsbrief; bedaard, cn zonder de minfte op- fchudding, ontfong' hij dien offchoon het hem inwendig goed aan zijn hart deed; Sttllïm en zijne vrouw dankten God, cn begonnen alle toebereidfelen tot hun vertrek, en tot zulk eene verre reize, te maken.' De Cameraal- Aca- de*  ( i4o > demie bleef nu te Rittersburg, wijl er zich te veel zwarigheden,' bij hare verplaatzing, hadden opgedaan. Ik heb Stillings eerde kuur befchreeven, nu wil ik dan ook zijne laatfte fchilderen, want zij ïs niet minder merkwaardig. Een goed uur boven Schönenthal, woonde een zeer braaf, Godvru'gtig, én rijk Koopman, met naame Krebs; zijne vrouw behoorde, wat haar hoofd en hart betrof, onder de Edelden van haar gedacht, en zij hadden beiden Stilling dikwijls gebruikt, wijl zij hem kenden en lief hadden; thands hadden zij eenen Paedagoog bij hunne kinderen, die een oud, zeventigiaarig, Man, een Sax van geboorte was, en Stoi heette- Deeze man was een van de zonderlingde Menfehen-. lang, mager, 'en zeer eerwaardig van aanzien; Met eene volleedige kennis en de verheevende deugd voorzien, bezat hij eene koelbloedigheid, die het gevolg van zijne vaste Godsdienstige gronddellingen was, en daarenboven eene gelatenheid, en berusten in den wil van God, zoo als bijna zonder voorbeeld is; alle de beweegingen en houdingen van zijn lig— haam waren overeenkomstig alle welvoeggelijkheid ,  ( I4i ) heid, zijn geheel voorkoomen natuurlijk, deftig, en alles, wat hij fprak, was afgepast, ieder woord was een gouden appel in een zilveren fchaal; en 't geen zoo buitengemeen fchoon in dezen voortreffelijkeu Man was, dat was zijne befcheidenheid en voorzigtigheid in zijne oordeelvellingen , hij fprak nooit van. eens anders feilen , maar bedekte dezelven, waar hij maar kon , en zag alleenlijk op zich ze/ven. Stoi was een uitmuntend voorbeeld van een Mensen en Christen. Deeze eerwaardige Man kreeg de Scharlakenkoorts. De loop der ziekte was natuurlijk, en, volgends gewoonte, niet gevaarlijk; eindelijk verplaatste zich al de flof in. den regterarm, die, van boven tot onder, zoo rood als Scharlaken wierd, en den Patiënt zoodanig fchrijhde en jeukte, dat hij het niet langer kou uithouden. Stoi had zich in zijn leven nergends minder om bekommerd, dan om zijn ligbaam, hij zag het voor een geleend huis aan, altijd was hij maatig in alles, en nooit ziek geweest, bij gevolg wist hij van geene behoedzaamheid, noch gevaar af; hij liet derhalven een emmer met koud water bij, zich brengen, en ftak er den arm tot boven toe in; dit deed hem goed, de él-and en het jukken hield  ' 040 hield op, en vervolgends ook de roodheid en den uitflag, en, toen hij er den arm uittrok, was hij volmaakt wit, als den anderen. Slot was blijde, dat hij zich zei ven met zoo 'weinig moeite geholpen had. Ondcrtusfchen bemerkte hij tog al gaauw, dat hij het gevoel in ' zijn arm verlooren had , hij kneep zich overal in de huid, maar had er geen gevoel altoos van; hij voelde naar de pols in dien arm, maar 'er was geen bewijs van pols, en als hij aan zijnen hals voelde, dan bemerkte hij, dat hij daar re'gelmaatig Doeg, om kortite gaan: hij was voor rhet overige zoo gezond, als hij behoorde. Als hij zijnen arm wilde beweegen, dan voelde hij, dat het hem volftrekt onmoogelijk was, want hij was geheel verdorven en ftijf; onder dat alles begon hij eindelijk ongerust te worden, en liet daarom een Chirurgijn nit de Nabuurfchap bij zich koomen; deeze fchrikte er van, gelijk natuurlijk was, belag den arm met trekpleisters, en geesfclde hem met brandnetels, maar alles te vergeefsch, de arm bleef zonder gevoel. Van tijd tot tijd begonnen de vingers te verrotten, en dit bederf Hak langfamerhand den geheeleu arm verder aan. @. Ein-  C ?43 5 Eindelijk wierden Troost en Stilling geroepen ; zij vonden den arm, tot bijna aan den Ellenbóog, dik opgezet, en donker bruin, en bij gaf een ondraaggelijke ftank varrzïdb. Zoo als zij de deur in kwamen, zeide Stoi: Mijne Heeren! ik heb eene onvoorzigtigheid begaan; (hier vertelde hij hun, wat er gebeurd was) doet het geen gijlieden begrijpt, dat noodig is, ik ben in Gods hand, bereik reeds zeventig jaaren, en ik ben te vreden, hoe de zaak ook uitvalle. De beiden Doktooren' floegen onderling raad; zij zagen wel, dat de arm eindelijk afgezet zou moeten worden, maar zij meenden evenwel nog eerst een middel te moeten beproeven, waardoor de Operatie ligter en gemakkelijker zou kunnen gemaakt worden. De Heer Troost nam derhalven een mes, en fneed verfcheiden openingen rondom den arm., op de plaats daar het koud vuur ophield; de Patiënt had hier geen gevoel ter waereld van; vervolgcnds maakten zij pappen van den koortsbast, die zij er omfloegcn, en ordineerden mede, dat hij do China overvloedig ook inwendig gebruiken zou. 's Anderendaags wierden zij weder geroepen, , en  C i44> en verzogt, om de Inftrumenten tot afzetting van den arm mede te brengen. Zij deeden dit, en begaven zich op weg. Toen zij bij den Patiënt kwaamen, vonden zij hem midden in de kamer op een veldleger liggen; rondom hem langs den muur , Honden verfcheide jonge lieden van beiderlij "gedacht, die heimelijk traanen vergopteu en baden. Stoi daarentegen lag gerust te wagten, en toonde geene de minste vrees. Mijne Hecren! begon hij, ik kan den flank niet langer verdraagen, zet mij den arm af, cn wel boven den Ellenboog, digt bij den fchouder, waar hij zeker nog gezond is, het zal er tog niet op aankomen, of de ftomp voordaan een duim langer of korter is. Stilling va Troost vonden dat zeer goed, en beloofden fpoedig klaar te zullen zijn. Schoon nu iedereen onder den vreesfelijken . toeftel beefde, zoo was Stoi tog in geenen deele aangedaan, hij ftroopte en rolde het hembd zelve op tot boven zijnen fchouder, en wees de plaats " aan, waar de arm zou moeten afgezet worden. Stilling en Troost konden zich naauwlijks onthouden van te glimlagchen; toen de laatfte de klemfchroef kreeg, om de polsader toetefchrocven, zoo hielp hij zelve zeer gelaten e* ,ge-«  C 155 ) waereld kan het den braaven Man kwalijk nee, men, dat hij zoo denkt. De Beroeping naar Rittershirg was aan Frkdenberg niet alleen onyerfchillrg, maar zij mishaagde hem zelfs; want daar hij tog eens en vooral zijnen fchoonsoon voor een flegt huishouder Meldt, zoo geloofde hij, dat eene goede Bezolding hem even zoo min helpen zon, - als zijne inkomften te Schönenthal, en, wijl hij Borg voor zijne fchulden was gebleeven, zoo vreesde hij, dat hij er nu het gantfche gewigt alleen van draagcn, en eindelijk eens alles betaalen zou móeten. Stillings hart leedc daar bij onuitfpreeklijk veel, hij kon er niets tegen inbrengen, maar moest de hand op den mond leggen en zwijgen, maar, uit zijn beklemd hart, ftcegen onophoudelijk de vuurigfte zugtingen tot den Hemelfchen Vader om hulbe opwaart; zijn vertrouwen wankelde niet, en hij geloofde voor vast, dat God hem nog eens op eene bijzondere wijze redden, cn zijn geloof bekroonen zou. Intusfchen beloofde hij zijn fchoonvader van jaarlijks een paar honderd guldens aftedoen, en op die wijze in 't vervolg de fchuld te blijven verminderen; hier bleef het bij,  K156) bij, en Frkdenberg bewilligde vervoigends ia zijn vertrek. Des Zaturdags ging Stilling nu met zijne Christine, en .hunne twee. kinderen naar Rofenheim, om affcheid te neemen. De fmerten, die bij zulke gelegenheden gewoonlijk plaats hebben, wierden thands door de omdandigheden vrij wat verligt. Echter vreesde Stilling, dat zijne vrouw den ftorm der aandoeningen niet zou uitgedaan hebben, maar hier in bedroog hij zich; want zij gevoelde nog veel dieper, dan hij, hoe zeer ten onrechte zij en haar Man miskend wierden; zij was bij zich zeiven bewust, dat zij alles naar vermoogen befpaard had, dat heure kleeding, als een Dokters vrouw, ten uiterde zuinig aangelegd, en vrij wat geringer ware, als de kleder-voorraad van heure Zusters, en eindelijk, dat zij noch in eeten, noch in drinken, noch in Meubilcn iets meer verteerd had, dan zij verandwoorden kon; zij was uit dien hoofde goedsmoeds en vrolijk, want zij had een rein geweeten; Toen derhalven de avond begon.te vallen, en heure gantfche Familie in eenen kring zat en treurde, zond^ zij haare beide kinderen, ■ na dat hunne Groot- eu~  . . ' C 157 ) ouders ze gezegend hadden, weg; trad va-volgends midden onder hen, en zeide: Wij trekken in een vreemd land, 't geen „ wij niet kennen, wij verlasten Ouders, maa-' „ gen en naastbeftaanden, en dat verlaaten wij „ alles gaarne, want niets is 'er, dat ons het „ affcheid bezwaarlijk maakt; kruis cn lijden „ van allerlij foort heeft God ons toegezonden, „ en niemand heeft ons "geholpen, verkwikt, „ getroost; De genade van God alleen heeft „ door vreemde hulpe ons voor onzen geheelen „ ondergang behoed. Ik gaa met blijdfchap. „ Vader, Moeder, Broeders, Zusters leeft zoo, »> dat ik 11 allcn voor Gods Troon mag weder„ vinden!" En hier op. knschte zij den een na den anderen in 't rond, en liep ver volgends weg, zonder een traan te vergieten; Stilling nam nu ook affcheid, maar met veele traanen, en wandelde heur agter op, Des anderendaags morgens, ging hij met zij. pe vrouw en kindsrs op den Postwagen zitten en reedt voord, Hoe  ( 158 ) JTJoe verder zich Stilling van het Toneel zij, ner zes en een half jaarige beproeving verwijderde, des te ligter wierd zijn hart,'zijne geheele ziel was enkel dankbaarheid, en verheven gevoel van vreugde. Niets geeft een zuiverer genoegen, als de ondervinding, die ons de herinnering van doorgeftaane ongelukken verfchaft. Mjer gelouterd en verrijnd koomen wij uit iedcrcn fnieltkrocs hervoord; en ook dit is een eigendomlijke en onlthatbaare verdienfte van den Godsdienst van Jefus, die geene andere ooit gehad heeft: zij leert ons de zonden en derzelver gevolge» kennen. Daarbij kwam nu nog een Wijder uitzicht in het toekoomende, eene, geheel met zijne voormaalige levenswijze, en zijn gantfche Charactcr overeenkomstige, beftemming, een  C 159 ) een Beroep, dat hem een zeker ftuk broods verfcbafte, en de hoop deedt koesteren, van eenmaal alle zijne fchulden te kunnen afdoen., eindelijk een Publiek,1 dat geene vooroordeelen tegen hem hebben kon. Dat alles bragt de grootfte rust in zijne ziel. 's Middags vond hij eenige Leden van het Schömnthahch Gezelfchap* in een Herberg, die hem een affcheidsmaal hadden laten bereiden; hij at hier, cn onderhield zich voor de laatfte maal met déze voortreffelijke Mannen, vervolgends reksde hij verder tot Rüsfelflein. Twee van zijne zwagers deeden hem tot hier toe uitgeleide, cn keerden toen te rug. Te Rüsfelflein nam hij een Voerman aan tot Keulen, en daar weêr eenen anderen tot Frankfort. Te Coblentz bezogt hij de beroemde Mevrouw Sofhie van La Roche, die hem reeds uit zijne Levensgefchiedenis kende; vervolgends reisde hij verder naar Frankfort, waar hij zijne oude vrienden, maar voornamentlijk den Heer Predikant Kr aft, een bezoek gaf, die hem eene buitengemeene liefde en vriendfehap betoonde. Na hier een dag ftil .geweekt te zijn, ging hij, wegens het hooge water, over Mentz, Worms^  afgefcbrecven bladen Collegie te houden; in bet voorjaar wierd dit bock te Mmnheim onder den tijtel: Proeve tot eert grondig onderv/ijs in de algemeene Cameraal - wetenfchappen gedrukt; onaangczien deszelfs misdagen en onvolmaaktheden,- vond het zelve veel goedkeuring, en Stilling begon nu volkoomen -zeker te worden van zijne toekomftige Beftemming; hij bevond zich geheel in zijn natuurlijk vak; alles, wat hem zijn Ambt voorfchreef, was ook te gelijk zijn g'rootfte genoegen. Men kan zich geenen gclukkigeren toeftand' voorftellcn, dan die, waarin hij zich thands bevond, want ook het Publick, waar onder hij leefde, beminde, eerde en agtte hem en zijne Christine boven maate; bier hield al het fmaalen en lasteren op, en hij zou volmaakt gelukkig zijn geweest, zoo hem uit Schönenthal niet een gcftaadig onweder van wegen zijne agtergelaatene fchulden bedreigd had. Den volgenden Zomer, gaf hij nu les in de Houtvesterij, Landbouwkunde en Technologie: want hij hield zich niet enkel met de wetenfchappen te vreden, die hem waren opgedraagen, maar hij brandde daarenboven van verlangon, om zijn Systema zoo verre uittebrciden, L 3 als  C 166 ) jils het hem in zijne fpheer mogelijk was; en Wijl de tot nog .-toe bekende Leerboeken niet ■ pvereenkomftig met zijn plan waren, zoo nam hij zich voor, om over alle zijne wetenfehappen zelve Compendia te fchrijven, en hier mede maakte hij, van den beginne af, eenen aanvang. Stilling was, bij zijne geboorte, van zijnen Hemelfchen Schepper tot een bruikbaar werktuig in 't groove gevormd geworden; de Vijl en het Polijsten ontbrak er nog alleen aan; deze wierd ook nu niet vergeeten: want er liet zich van verre eenen toeftel zien, die de laatfte hand jan 'i werk zou leggen; iets, dat hem eindelijk nog zwaarer wierd, als alles, wat hij tot hier toe'had uitgedaan. Het Staats-Oeconomisch gezelfchap, waar van hij thands ook gewoon Medelid was, werkte meteene onuitfpreekelijke vordering, en zegen voor het Vaderland voord; en de Pallz kan het des' zelfs bemoeijingtn in Eeuwigheid niet genoeg dank weeten, dit is waarheid en geen Compliment. Zij dichtte de Cameraal-fchool, leidde eene Fabriek aan, die zeer in bloei is, en aan veele honderden Menfehen brood verfchaft, en van  ( i«7 ) vafi dat alles was de Heer Raad Eifenhart de eerfte en laatfte drijfveer, het eigenlijke gewicht aan den uurwijzer. Voords had hetzelve mede een Landgoed op het Dorp Siegelbach, anderhalf uur van Rittersburg afgelegen, gekogt, waarop men allerlij nieuwe Landbouwkundige proeven in 't werk ftellen, en de Boeren met goede voorbeelden vóórgaan wilde; Dit goed was te vooren door onderfcheiden opzigters beftierd geworden, maar alles mislukte, niets was er, dat wél op wilde neemen, want alle omftandigheden liepen te zaamen, om den goeden uitflag tegeutewerken. Toen nu Stilling te Rittersbmg kwam, wierd hem, als Leeraar in de Landbouwkunde, het beftier daarvan opgedraagen;"hij nam.dit bijambt gewillig aan, wijl hij de zaak yolkoomen Meester meende te wezen. De voorige Opzichter wierd derhalven ontflaagen, en de gantfche zaak aan Stilling overgegeven ; dit gefchiedde al even na dat hij zijn Profesforaat aanvaard had. Toen hij vervolgcnds te Siegelbach' kwam, om alles naauwkeurig te onderzoeken, vond hij er een groote, fraaij met vierkante fteenen ge, metfelde, Veeftal, geheel naar den nieuwen fmaak ingericht; en in dezelve twintig magere L 4 Ge-  ( 169 ) naauwftcn verbonden, hij moest de zaak daarom , dagt hij, doorzetten, en dit juist was zijn ongeluk. Het eerfte, dat hij bij de hand nam, was de verkoop van de helft van 't vee, wijl hij met het daarvan koomende geld zich voorftelde, zoo veel voeder en ftroo te zullen kunnen koopen, als hij voor de andere helft gcvoeggelijk noodig had. Hij liet derhalven een gerechtelijken koopdag aankondigen, en ftond verbaasd' over den toeloop van 't volk en de gelding, zoo dat hij geen oogenblik in twijffel ftond, of hij zou alle moeite en zorg te boven koomen; maar zijne vreugde was kort van duur, toen hij gewaar wierd, dat de meeste koopers fchuldeisfchers waren, die Capitaalen op het goed ftaan hadden! en de overigen, die nieti te vorderen hadden, waren arme Lieden; bij kreeg dus weinig gelds in handen, en, wilde hij zich zeiven helpen, zoo moest hij in de zak tasten^ en, als dit niet toereikend genoeg was, op eigen Crediet geld opneemen. Zeker kon hij gegronde hoop hebben, dat in den aanftaanden Zomer een grpote en gezegende Oogst alles genoegzaam herftellen, en de k * groo-  ( 17° > groote haver- en klaverakkers zijne Casfe van den tcgenwoordigen last bevrijden zouden, en in zoo verre was hij te verontfchuldigen; Ondertusfchen was het voor een man in zijne omftandigheden, hoe men het ook befcbouwe, altoos onvoorzichtig, om iets diergelijks te onderneemen, voornamenlijk zoodra hij den toeftand der.zaake wist. Maar, goede Hemel! hoe ligt is' het, om, na zoo veele doorgeworstelde , zwaare, Noodlottigheden, ergends een plaatsje te vinden, waar men zijn ongeluk had kunnen ontwijken! Ik dank onder alles de Godlijke Voorzienigheid voor heure Vaderlijke beftiering! Op deze dreigende wolken pakten zich nog anderen te zaamen: te Rittersbürg namentlijk waren de Regeerings-Perfoonen allen Catholiek, en dat wel volgends den platften zin des woords; De Franciskaaners hadden-de Kerkelijke Bedieningen in bezit, en waren de Zielbezorgers der Gemeente; Dezen Gaestelijken lag er derhalven aan geleegen, dat domheid en bijgeloof fteeds voordgeplant wierden; in 't bijzonder was de eerfte Prefident hun getrouwe Aanhanger. Nu had, zeker niet met hunnen zin, de Cameraalfchool zich da/tr ter plaatfe genesteld, wier Leeraars  C 172 ) hij nog; word hij bekend, en is hij nog, het geen hij voormaals was, dan gefchied hem recht, en het is mijn pligt, om ieder eerlijk Man voor hem te waarfchuuwen; maar is hij dood, of word hij niet bekend, zoo doet hem mijne ten toonftelllng ook geen nadeel. Zoo lang een mensch in dit land der opvoeding en volmaaking omwandelt, zoo lang is hij ook vatbaar voor beterfchap en herftelling; word Spdsfel derhalven ook, volgends dé grondregels zijner Kerk, een rechtfchaa'pen, braaf en weldaadig Man, dan zal het geheele Publiek, dat hem anderfinds voor iemand kende, zoo als ik hem hier affchilder, ook ras zijne denkbeelden omtrend hem veranderen, en hem liefhebben, en er zal in Rittersburg zoo wel, als in den Hemel, meer blijdfchap over zijne te rug keering tot deugdzaamheid wezen, als over negen en negentig Edele Menfehen, die zulk eenen zwaaren ftrijd tegen Temperament en Character niet geftreeden hebben, als hij gedaan heeft. Maar dan ook zal ik mede verfchijnen, en voor de geheele waereld zeggen: Kom, Broeder! Vergeef mij, gelijk ik u vergeeven heb, Gij zijt beter dan ik, want Gij hebt meer Vijanden Overwonnen. Dee-  C 173) Deeze Spasfel had van overlang getragt, om in het Staatkundig - Oeconomiesch Gezelfchap, . als Lid, te worden aangenoomen, ja., zelfs, om Profesfor in de Vee - Geneeskunde te worden; , maar men mistrouwde hem fteeds, want hij was een zeer gevaarlijk Man, die daarenboven die wellevendheid ook niet bezat, welke voor een Publiek Leeraar zoo noodzaakelijk is; bij gevolg had men hem telkens met veel voorzigtigheid tragten te wecren. Wijl nu Stilling het vak der Vee - Geneeskunde, bij zijne overige lesfen, bad gekreegen, zoo was deeze hem fchrikkelijk in den weg; bij dat alles kwam nog iets: het Gezelfchap had een fchoone Bibliotheek , die eens 's weeks, des avönds van zes tot agt uur, ter voorleezing open ftond; Stilling nam dit Leesuur vrijwillig op zich, zonder iets voor zijne moeite te vorderen, éensdcels, om zich, zoo doende, nog meer Letterkundige kennis te kunnen verkrijgen, en anderdeels, om zijne Toehoorders nog van meer nut te kunnen zijn; voords had het Gezelfchap mede aan alle Geleerden in dien omtrek toegedaan, om hunne boeken bij deze voorleezingen te mogen gebruiken. Spasfel maakte zelden gebruik van deze vergun-.  ( 174) gunning, echter begon hij tegen het voorjaar menigvuldiger te koomen; ondertusfchen maakte de Beftiering van het Siegelbachfche Landgoed , ten opzichte van Stilling, eene geheele verandering in de zaak, hij moest daar alle maandagen naar toe reizen, en kon derhalven op dien dag naar gewoonte het Leesuur, niet houden, hij bepaalde dus den tijd op Dingsdag avond. Deze verfchikking verzogt hij alle zijne ftudenten overal bekend te willen maaken. Spasfel kwam ondertusfchen drie maandagen agter elkander voor een geflooten deur; eindelijk zond hij hem het volgende Billet, 't geen ik woordenlijk, zoo als het was, hier volgen ilaat: 't Kan heel wel wezen, dat het er van Profesfor Stilling op toegelegd is, om mij voor den gek te houden maar hier op dient tot deszeifs naricht, dat dit Spassels zaak in 't geheel niet is //./ Het gezelfchap moet zijne onderhorigen hunnen fchuldigen pligt leeren. S p a s s e l. •\ Stilling floot dit .Billetje in eenen brief aan den Heer Direkteur, Raad Eifenhart, en gaf hem berigt van den toedragt der zaake; Deeze fchreef oogenblikkelijk aan den Heer Spasfel, v cn  ( 175) cn ftelde hem de zaak in heure waare gedaante, beleefd en befcheiden, voor, maar-dit was olie in 't vuur gegooten, want de eerlijke Man kwam hierop bij Stilling, en bediende zich van zulke boosaartige en beledigende uitdrukkingen, dat deeze in lichten laaijen vlam geraakte, en Spas fel zoo gezwind, als mogelijk was, de Kamerdeur uit, en de trappen af, nederwaarts promoveerde, en hem vervolgends nariep: Koom mij nooit weder over den drempel, voor dat gij een braaf Man geworden zijt! \ Hier bleef het toen bij maar dat Spasfel- alles zeer goed in geheugen hield, om er eindelijk eens gebruik van . te maaken, is ligtelijk te denken. : Te deezer tijd, verfcheen er andermaal, daar ter plaatze, eenMeteor aan den Horifont- zeker zogenaamd Engelsman, met naame Tom, had als Engelfche Spraakmeester, land en zand' doorgetrokken, had duizend plans gemaakt, en allerlei Kasteelen in 'de lucht gebouwd, maar alles was hem mislukt. Anders was hij een Man van ongemeene Talenten, geleerd, en zelfs een Genie in den volften zin. De drijf- veer"  C 177 5 rnisbrujken, floeg hem dienvolgende zijn verzoek ronduit af. Eindelijk benoot Tom, om er dpsniettegenftaande, zonder Tractemeut, noch eenige vaste Bediening, heen te gaan; alleenlijk verzogt hij de vergunning, van zich daar te moogen ophouden en lesfen te geven; en dit wierd hem gereedelijk toegeilaan. Eifenhart fchreef uit dien hoofde aan Stilling, wien de bezorging van Logies en Kamers voor de Studenten was opgedraagen, dat hij voor den Heer Profesfor Tom een 'verblijf wilde huuren; te gelijkertijd Milderde hij hem dezen man af, zoo als hij was, en befchreef hem, hoedanig zijne wooning wezen moest. Stilling huurde dienvolgende een paar fchoone Kamers bij een Koopman, en verwagtte vervolgends , dat Tom koomen zou. , Eindelijk kwam de meid uit zekere Herberg met het volgend briefje aan Stilling: P. P. Profesfor Tom is hier. Tom. Hm! dagt Stilling bij zich zeiven — dat is al eene aartige boodfchap! — M m  C 178 ) Nu had hij altoos de gewoonte, van de minde te wezen, bijaldien het voSr-ae goede zaak, noch voor hem zeiven, geen kwaad kon, en daarom nam hij zijne hoed en ftok in de hand, om naar de Herberg toetegaan; maar, op het zelfde oogenblik, wierd hem eene boodfchap van den Koopman gezonden, dat deeze den Engelfchen fpraakmeester in gccnen dcele op zijne kamers liet koomen, vdór dat hij het eerfte vierdedeeljaars vóóruit betaald had. Dat is heel wel! zeide SMlfobr en ging yervolgends naar de Herberg; hifjr vond hij nu eenen langen, welgemaakten, Man, met een hoog, breed, voorhoofd, groote, fclicrpe, oogen, een mager gezicht, en een fpitfchen.mond; in wiens wezenstrekken, bij afwisfeling, Geest en heerflagtigheid uitblonken; Naast hem ftond zijne vrouw, in het Amazoonsch gekleed, en men kon uit haar zwemmend oog, en de nederhangende hoeken van heuren mond, bemerken, dat haar een verteerende kommer aan het hart knaagde. Na eenige wederzijdfche Complimenten, waar bij Tom van top tot teen Stilling meende 'te willen dóórzien, zeide deeze: Heer Profesfor! Ik heb nu gezien, waar Gij afgeftapt zijt, gaa uu  verkoopen; dit maakte, dat verfchcide Burger, lieden, vrouwen en meisjes, dikwijls bij hem kwaamen^om van die Kaas te.kóopen; Onder dezelven waren er eenige, die werk van den Godsdienst maakten, en ook fomtijds met des Profesfors vrouw daar wel eens over fpraken. Nu gebeurde het eens, dat Christine bij een van die vrouwen hl den tuin verzogt wierd, om er met hare kinderen een luchtje te koo- ' men fcheppen; zonder bedenken, nam zij deeze uitnodiging aan, en Stilling zelf vermoedde ook niets kwaads. Zij ging dan op den vastgeftelden dag naar dien tuin toe, en, na het afloopen van de Collegies, wandelde hij er zelfs ook heen, om zijne vrouw en kinders weder aftehaalen. Hier vond hij-in het tuinhuisje vier of vijf vrouwsperfooncn rondom zijne Christine zitten, terwijl eenige ftigtelijke boeken, tusfehen . de boterhammen met Aalbesfen en het CofiyV goed, op de tafel verfpreid lagen; allen waren zij druk bezig met Christelijke gefprekken. Stilling ging bij haar zitten, en begon vervolgends voorzigtigheid te prediken: hij bragt haatonder het oog, hoe gevaarlijk bijeenkomsten van dien aart op eene plaats waren, daar men buiten dien reeds zoo fcherp op al den handel en wandel der Protestanten agt gaf; voords M 4 be-  C 191 ) had. Op die wijze kwam hij er nog wel met cere, maar echter mét fchulden, af. ' Vcrvolgcnds begon nu al het-ongeluk te gelijk zich boven zijn hoofd të'zaamen te pakken > In Rittersburg waren weêr nieuwe fchulden gemaakt; Te Schönentha! warcti naauwRjlts de Interesfen- voldaan, ik laat liaan, iets van 't Kapitaal afgelost; cn men liet er zicii daarénbooveu nog^allerhande leugens op dÊP n &i w fpelden, bij voorbeeld: -dai StUSttg kwts en paarden hield, magtig grootc ..: .■ ; : . : ,, -;K, te, en in 't geheel om zijne fchulden niet cagu Hij 'had niet meer dan z^hoa&rd gu!J«is zuil ver Tractement, cn daarenboven bregtcn zijoc Collegiegelden hem nog tüsfchcn de twee en drie honderd guldens op; de eetwaaren enz. fteegen te Rittersburg bijna tot het alterum tantum in prijs, bij de grootftc fpaarzaamheid bleef naauwlijks zoo veel over, als er tot betaaling der Lasten noodig was, waar mede zoude hij dan nu zijne fchulden betaald hebben ? Bijna iederen postdag ontfong hij de onaangenaamfle brieven van zijnen Schoonvader, of anders tog van den eenen of anderen zijner Schonen^' thalfche Crediteuren; de Heer Friedenberg was zelf in een zeer verdrietelijke emftandigheid, • hij  C 194 ) doodbleek, en met de mine van een arme Zondaares, te gemoet, en zeide: Word niet boos, Jieve Man! ik heb een' korf wat hoog opgetild, en mij zeer in mijne borst gedaan, God zij u en mij genadig! ik voorzie, dat ik er van f erven zal. Daar ftond hij, als of hij van den donder getroffen was moede en afgemat van iang- duurigen kommer en verdriet, meende hij zijn laatfte oogenblik te gevoelen; Met het hoofd op zijnen fchouder geboogen, voor overhangende, en met zijne beide handen onder, zijnen buik geflaagen, ftaroogde hij, met de angstige mine eens fchreijendcn, maar zonder traanen, onbeweeggelijk voor zich uit, en fprak geen enkel woord want nu ook zag hij Chris- line's dood met zekerheid voor oogen. Eindelijk greep hij tog weder moed, vertroostte haar, en bragt ze te bed. In 't vallen 'van den avond begon de ziekte in volle kragt te woeden, Christine leide zich als een Lam op de flagtbank, en zeide: Heere, doe met mij naar uw welbehaagen, ik ben uw Kind wilt gij, dat ik mijne Ouders en naastbeflaanden niet meer zien zal3 dan beveel ik ze allen in uwe handen,  ( W 3 met een onbefchrijffelijk bedaard gezicht aan en zeide: ik fterf, lieffte Engel! wees bedaard, tk fterf gaarne^ ons iknjaarig huwelijk was louter afwisfeling van leed en kommer, het is Gods wil niet, dat ik u van uw lijden mag verlost zien, maar Hij zal u uitredden, wees getroost en ftil, God zal u niet ver laaten! Mij„e twee kinderen behoef ik .u niet aan te beveelen, Gij zijt hun vader, en God zal voor hun zorgen. Voords maakte zij nog veifcheiden beitellingcn, keerde zich' weder. in 't bed om, en lag nu gerust. Van dit oogenblik af aan fprak Stilling meer dan gewoonlijk met haar over het ilerven, en heure bemoedigende uitzichten na den dood, en deed al wat in zijn vermoogen was, om haar tot haar einde voortebereiden. Menigmaal had zij nog wel eens uurcn van angst cn vreeze, en dan wenschte zij zich eenen zagten dood, en wel, zoo God wilde, bij dag, want zij fcWwde den nacht Zijn Collega Siégfried bezogt haar dikwijls wijl zijne vrouw, wegens heure zwangerheid' medelijden cn zwakheid, maar zeer zelden, en ten laatften in 't geheel niet meer. koomen konde, en-hielp hem ftriiden en'troosten. , . V N 4 Ein-  ( 200 ) Eindelijk, eindelijk naderde zij zjgtbaar aan het oogenblik harer ontbinding; den 172 October, des avonds, bemerkte StUBng de voorbooden des Doods, tegen elf uuren ging hij, ten eenenmaai afgemat, in de naaste Kamer wat liggen, en rustte, half fluimerend, en als in bedwelming , een weinig; 's morgens ten vijf uuren ftcnd hij weder op, en vond zijne lieve ftervende zeer gerust en - welgemoed. Nu heb ik overwonnen, riep zij tegen hem, thands zie ik de Zaligheden der andere waereld levendig voor mij, niets hangt mij meer aan in 't geheel niets, vervolgends zeide zij hem de volgende dichtregelen voor: (*) Om- (*~) Het oorspronkelijke, dat Christine uitfpra!;, is eene der Liederen uic een Duitsch Gezangboek. Stilling zegt, „ dat hij het geeft, zoo als het danj ftaat, en 5, dat hij niet «nyagc, dat verftandige Recenfenten het „ Christin» kwalijk zullen neemen, dat zij er zulk, een „ gebruik van gemaakt nebbe, ofi'choon het misfehien s, in de tegenwoordige leezeHde Waereld niet past; zie„ len van dien aart houden zich met geene Critiken „ op, eu kiezen dat geene, 't welk hun cot opwek„ king en ftigting dient." Dat ik het niet woordenlijk, of zelfs niet geheel in den origineelcn toon, hebte cvergebragt, koomt niet uit  C 201 \ Onder Leliën der dalen, Zal ik rusten in zijn fchoot: Jefus hulp zal nimmer faalen; Zou hij mij niet tot zich haaien, Die mij zijne liefde 'bood? 'k Zal, bij al mijn angst en f&arten. Niet bezwijken; zijne hand Deedt zoo veele zwakke harten Ziekte, dood en helle tarten, Bragt ze in beter Vaderland. 's Wae? uit zucht tot nieuwheid, noch ook om dat ik mij verweete, iets beters te zullen geeyen, maar, ronduit, wijl ik het niet anders wist overtebrengen, en mij tog genoeg in Christiné's toeftand en gedagten kon verplaatfen, om haar het bovenftaande lied in den mond te Ieggea. De oorfpronkclijke ftrophen waren de volgenden : Un-er Lilien jener Frcnden Solist du weiden, Seele fchwinge dichfempor! Als ein Ad.er^fleuch behcniie, Je üs hinde 0.1'nen fchon das Perlenthor. K S De-  ( 202 ) 's Waerelds ramp zal ras verdwijnen; Aan den voet van Jefus Troon, Zal geen Lijder moed'loos kwijnen, Eerlang voeren Cherubijnen Hem in 't Rijk van 's Vaders Zoon. Red, mijn Heiland en mijn Broeder! Ach! verlos mij uit mijn pijn! Meer dan Vader! meer dan Moeder, Wildet gij mijn Albehoeder Mi in getrouwe Herder zijn. Ai! - Laszt mich gehen, laszt raich laufen Zn dem Ilaufen Derer, die des Lammes Thron, Nebst dem Cbor der Seraphinen Si.hon bedienen Mit dem reinftcn Jubelton. Löze, erstgeborner Bruder! Doch die Ruder, Meines fchifleins! lasz mich eia ïn den fichern Friedenshafen, Zu den fchaafen, Die der Angst antrücket fcijn! ■ Kichts  C 203 ) Ai! geleidt mij in uw haven! 'k Zag zoo lange ze in 't verfchiet: Ai l geleidt mij in die haven, ' Paar gij Dorstigen wilt laaven, Hong'rigen uw fpijze biedt. Zou ik nog aan de aarde kleeven, Hangen aan het nietig ftof, Nu gij mij een Eeuwig leven, Verre boven 't aardsch verheven, Schenken wilt in 't Hemelhof. / ' ■ Je- Niclits foll mir am herzen kleben,' SiU'zes lcbcn, Was die Erde in fich halt, Sollt ich noch in diefen Mauern Langer tratterh? Tveiu! ich eil in 's Himmelszelt.' ' Herzeris-Heilai il fchenke glaubcn Deiner Tauben! Glauben, der durch alles dringt! Nach dir girrct meiue feele In der Hole, Bis iis fich von hinnen fchwingt. 6 Wie  ( 204 ) 'k Mogt aan Hem in 't ftof gelooyen, En aan zijn beloftenis! En nu zal ik ftraks, daar boven, Hem en zijnen Vader looven, Zien, dat Hij mijn Heiland is. & Jefus gord ons met zijn wapen,. En vergunt ons, bij den dood, Zagt, als in een droom, te ontflaapeij; Jefus draagt zijn zwakke fchaapen, Ook nog ftervend, in zijn fchoot. Hij heeft onzen ftrijd geftreeden! Daarom zal mij angst noch pijn Treffen, Jefus heeft geleeden, En nu zal ook, op zijn' beeden, Mij de Dood geen Dood meer zijn ! Dood! 6 Wie bald kannst du es machen, Dasz rnit lachen Unfer rnund erfiillet feij! Du kannst durch die Totfes - thürea Traümcnd führen, Und machst uns auf einmal freij. • ' Du  was eene weemoedige kalmte, waaronder hij £ heel wel bevond. Hij vorderde nu mede boekenna elkander uittegeven, de Hono au ell die hij daar voor ontfangen had gaven h m hoop, om zijne fchulden éénmaal, te zullen kunne!! afdoen, want hij zag een overzienbaar vel* voor zich, waarin hi,_, zrjn leven lang, als fchrijver arbeiden, en zijn inkomen dus aarlijks ten minsten tot 1500 guldens bren '2 ion Hij hield nu ook boelhuis van zijnen x on H„iffiad cn behield mets meer, onnodigen tiuisraaa, c" dan het geen hij zelf noodig van doen had, cn met het «taai van befomde geld betaalde hij zijne meest dringende fchulden. Deze zeer draaggelijke manier van leven duurde zoo, tot aan het einde van den winter dumde zo , Kühknbach begon nu leLst want hij vreesde, dat hem dan weder e nf knlagende zwaarmoedigheid bevangen • mof hij zogt daarom allerhande plans te on ^en,J maar die hem.allen niet de — „oede vooruitzichten bezorgden. Juist.te Sd kreeg hij ook eenen brief van den Heer |yS, -arin hem den voorOag gedaan  C 215 ) wierd, van weder te trouwen; Stilling begreep wel, dat dit het best voor hem wezen zou, hij befloot er ook, na lang gekampt te hebben, toe, en wagtte voor-Éls de wenken en leidingen der Voorzienigheid af. Zijne eerfte gedachten vielen op eene voortreffelijke weduwe, die één kind, cenig vermoogen, en het edelfte Charakter van de waereld had, en voords van een zeer goede afkomst en eene aanzienelijke Familie was, zijhad reeds uitmuntende proeven van hare huishoudkunde getoond, en kende Stilling van nabij. Hij fchreef dienvolgende aan haar; de braave vrouw andwoordde hem, en bragt'zulke gewichtige gronden te berde, die haar verhinderden, van ooit weder te hertrouwen, dat Stilling, wilde hij als een rcchtfchapen Man handelen, van haar afzien moest. Deze mislukte proef maakte hem bloohartig, en hij nam zich voer, om zeer behoedzaam te werkte gaan. Omtrend dien tijd kreeg zijne ziel in eene zekere zaak licht, die hij tot hier toe zelfs maar van verre niet vermoed had: want, toen hij eens in zijne eenzaamheid tot zijn verzet O 4 wan-  (2IÓ ) wandelde, en zijnen tienjaarigen cngelukkigen Echtenftaat herdagt, zoo onderzogt hij hij zich zeiven, waar van daan het tog wel mogte gekoomen zijn, dat God hem langs zulke zWaare wegen gevoerd had, daar tog.zijn Huwelijk zoo geheelenal door de Voorzienigheid beflierd was geweest? Maar is die bef lering ook wel werkelijk zoo geweest, als ik dagt? vroeg hij zich zeiven: Kunnen er niet fomtijds -wat menfchelijke zwakheden, of onzuivere hartstogten, mede in 't fpel geweest zijn? Nu vielen hem de fchellen van de oogen: hij bevond bij het licht der waarheid, dat zijn Schoonvader, zijne nu zalige Christine, en hij zelfs, te dier tijd, geenfinds naar dc voorfchriftcn der Religie , noch van het gezond verftand, gehandeld hadden; want dat het des Christens hoogfte pligt ware, onder de Leiding der Foorzienigheid, 'eiken zijner treeden, en bijzonder de keuze ten aanzien van hot Huwelijk, volgends de regelen van een gezond en gepast oordcel, te wikken en te weegen, en, als dit behoorlijk gefchied ware,, dan den zegen van God te verwagten.' Maar dit was alles voorheenen nagelaatcn geworden: Christine was een onfchuldig, onervaareu, meisje, dat Stilling in 't geheim beminde, zij gaf zich in die liefde toe, bad  C 217 ) bad God om de vervulling van hare wenfchen , en op die wijze mengde zich Godsdienst en' liefde onder hare Hysterieke toevallen. Dit' alles wisten hare ouders, noch Stilling, niet, zij zagen het voor Godlijke mgëevingeu en werkingen aan, cn volgden. Te laat vertoonde zich het verkeerde en onvoorzigtige in de bedroefde gevolgen. Christine bezat geen vermoogen, en Stilling nog veel minder; hij moest voor ecn's anders geld ftudeeren, wist vervolgcnds niet op zijn Koopmans huistehouden, en derhalven was zijn inkoomen niet voldoende, en hij maakte fchulden; Christine daarentegen,' die op zijn Koopmans was opgevoed, verwagtte van haren Man de voornaamfle bcffiering van het huishouden, en bezorgde de keuken, met het geld, dat zij bij de hand had; zij zou dus eiken Koopman gelukkig gemaakt hebben, maar nooit eenen Geleerden. Evenwel begreep Stilling bij dat alles zeer we!, dat die zwaare, tienjaarige, beproeving, even als de Lotgevallen van zijn geheel leven, voor zijn Charakter en zijn gantsch aanweezen,' pnuitfpreekelij'k weldaadig geweest was. God had zijne eigene verkeerdheid tot een middel gebruikt, om hem meer en meer te louteren, 0 5 ook  C 218 ) eok had zijne' dierbaarf, nu verheerlijkte, Christine de vuurproef doorgeftaan, en was juist langs dien weg ter volmaaking gekoomen. Stilling borstte derhalven in loutere dankzegging jegens God uit, dat Hij het alles&nds zoo wel met hem gemaakt had. Deeze ontdekking fchreef hij nu ook aan den _ Heer Friedénberg, maar deze nam dit kwalijk op, en bleef-nog altoos gelooven, dat de zaak deor God zoo beftierd ware, maar dat hij alleen de fchuld van alles had, cn zich daarom moest zien te beteren. Lezer! ik bid u allerernstigst, van niets onbillijks tegen dezen, ook nu reeds zaligen, edelen Man optevatten , noch hem van bitterheid te befchuldigen; hij was redenlijk en vroom, daai; voor wierd hij van alle menfehen- gehouden, en hij was bij iedereen bemind en geëerd; maar hoe ligtelijk kan zelfs de allcrbraaffte niet dwaalen en welk een Heilige in den Hemel heeft dit wel niet eens gedaan! één ding evenwel flond hem nog het. minste van allen aan, en dat was, dat Stilling weder voorgenoomen had, om te hertrouwen. "VVIJ1 nu Stillings eerfte pooging, om eene vro^w  „ ( 225 ) - den Koetfier, maar deeze vergiste zich, en , floeg een verkeerden weg in, bij gevolg " moeten wij thands heur aangenaam gezel„ fchap misfen." Vervolgends wierd er nog veel tot Selma's lof gefprooken, zoo dat Stilling niet genoeg wist toeteluisteren; nu wist hij, wat hij weeten moest, het voorwerp zijner bemoeijing was in S.... Hij begaf zich derhalven zoo gezwind, als hij kon, op zijne Kamer, niet om te flaapen, maar om natedenken; want hij begon bij zich zeiven te overleggen, of het misfehien niet een wenk van de Voorzienigheid was, dat hij haar niet aangetroffen had, ten einde zijn hart weder van haar aftetrekken ? Hij kwelde zich den geheelen nacht over met deze gedagte, en wist naauwlijks, of hij maar niet de naaste weg weder naar huis wilde keeren, dan of hij eerst nog naar S.... wilde gaan, om vooraf met Mevrouw van la Reche te fpreeken? eindelijk behield het laatfte befluit de overhand; Hij ftond derhalven 's morgens om vier uur op, betaalde zijne verteering, en ging te voet naar S— toe, daar hij op die wijze den 25 Junij 1782 des morgens ten agt uur aankwam. Zoo  C 230 ) Hij ging dus naar heur toe, boodt haar zijnen arm aan, en wandelde langzaam niet haar vooruit; pp denzelfden rondborstigen toon, als tegen haren Broeder, en, zonder omwegen te maken, zeide hij tegen haar: Mejuffrouw! gij weet, wie ik ben, (want hij wist, dat zij zijne gefchiedenis geleezen had;) Gij weet ook het doelwit mijner reize, ik bezit geen geld, vtaar heb een redelijk goed inkeomen en twee kinderen; Mijn Character is volkomen zoo, als ik het in mijne Levensgefchiedenis befihreeven heb; kunt gij nu bejluiten , om mijne vrouw te worden, zoo houd mij niet lang in onzekerheid, ik ben gewoon, zonder omwegen, regt toe regt aan te gaan; voords vertrouw ik, dat uwe keus u niet berouwen zal, ik vrees God, en zal mijn best doen , om u gelukkig te maaien- Selma bekwam een weinig van hare ontfteldtenis en floeg, met eene onuitfpreekelijk aanvallige Mine, hare zielvolle oogen op, ftak de regterhand met haren waaijer in de hoogte, en zeide: Wat de Voorzienigheid wil dat wil ik ook. Ondertusfchen kwamen zij mede in 't Tuinhuis ;  ( 231 ) huis; hier wierd hij nu bekeeken, uitgevraagd, beproefd, en op allerlij wijzen enderzogt. Selma alleen floeg de oogen neder, en fprak geen woord. Stilling vertoonde zich openhartig, en ongeveinsd, zoo als hij was. Vervolgends fprak men met elkander af, dat Selma met haren Broeder, des middags na den eeten, bij Mevrouw van la Roche koomen, en men als dan verder over de zaak fpreeken zou. Voords ging ieder weder naar huis. Sophie vroeg oogenbliklijk, toen hij de kamer in kwam: Hoe heeft u mijne Selma bevallen ? „ Voortreffelijk! zij is een. Engel!" ■ Niet waar ? ik hoop, dat God ze u zal toevoegen. Na het eeten, wierd Selma met het uiterfte verlangen afgewagt, maar zij kwam niet. Sophie en Stilling raakten beiden in angst, en de traanen flonden hun in de oogen; eindelijk deed de voortreffelijke vrouw eenen voorflag, bijaldien Selma in allen gevalle heure inwilliging weigeren mogte, die hare Engelagtige ziel volkoomen deed zien, zoo als zij was; maar P 4 be~  C 232 > befeheidenheid en. andere gewigtige _ redenea verbieden het mij er meer van te zeggen. Op het oogenblik, dat Stilling's angst ten hoogften top gefteegen was, kwam de Heer van St. Florentin met zijne Zuster de deur in; Sophie nam den Confulent bij den arm, en geleidde hem in eene andere kamer, terwijl Stilling Selma naast zich op eene fofa trok. Was het onverfchilligheid, of wat was anders de reden, begon hij, dat gij mij in zoo veel angst hebt laten wagten ? „ Geen onverfchilligheid althands (de 5, traanen kwamen heur hierbij in de oogen) ,, ik moest eene vifite doen, en bij die gelegen- heid wierd ik opgehouden; Mijne aandoening, „ die ik gevoel — is onuitfpreekelijk." Gij zult evenwel wel willen befluiten, pm de mijne te worden? j\ Wanneer mijne Moeder heure toeftemming 5< geeft, zoo ben ik eeuwig de uwe!" Ja, maar Mevrouw uwe Moeder? „ D:e  C 233 ) ,, Die zal er niets tegen intebrengen heb„ ben." Met onuitfpreekelijke vreugde omarmde en kuste hij haar, terwijl ondertusfchen Sophie met den Confulent de kamer in kwam. Deeze iconden verfteld van 't geen zij zagen! Zijt gij zoo verre reeds gevorderd ? riep Sophie met bijzondere vreugde uit. ja!. Ja! en.nu voerde hij ze haar in zij. nen arm te gemoet. Vervolgends omhelsde de verhevene ziel ze beiden, zag opwaart, en zeide met traanen in de oogen, en de innerlijkfte beweeging des harte: God zegens u , mijne hinders ! Met Hemel* fche blijdfchap zal de zalige Christine thands op heur en Stilling nederwaart zien, want zij heeft voorzeker dezen Engel voor u, wijn Zoon, ten vrouwe afgekeden. Dit Toneel was allertreffendst en hartroerendst; Selma's Broeder voegde zich mede bij die groep, fehrudde, zegende hen „ en zwoer aan Stilling eene eeuwige Broedertrouwe. P 5 Voords  C 234 1 Voords ging Sophie zitten, en nam hare Selma op heuren fchoöt, die haar aangezicht in Sof Ma's boezem verbor|, en hem met traanen bevogtigde. Eindelijk herftelden zij zich allen; Stilling* genegenheid voor deze voortreffelijke ziel, zijne tegenwoordige Bruid, was onbegrensd, fchoon hij hare Levensgefchiedenis nog niet wist. Van heuren kant, bekende zij roede, dat zij voor hem eene onbefchrijfTelijke hoogagting en eerbied gevoelde, die wel fpoedig in eene hartelijke liefde veranderen zou; Vervolgends ftond zij pp, en zeide met eene eerwaardige mine; ik zal bij uwe kinderen de plaats van uwe verheerlijkte Christine zoo bekleeden, dat ik ze haar ten geenen dage getroost weder te gemoet voeren kan. Eindelijk fcheidden zij van elkander, Selma reed den zelfden avond nog naar Reichenburg, en van daar wilde zij naar heure Moeders zuster te Creutznach reizen, om er haare Bruidsdagen dourtebrengeu. Zoo als zij weg was, fchreef Stilling nog eenen brief aan haar, die baar des- anderendaags na gezonden wierd, en ver-  C 240 ) Stilling reisde nu weder wel te vreden en gerust naar RJttersburg te rug, en..maakte vast tpebereidfelen tot het voltrekken van zijn Huwelijk, 't welk bij Selma's Tante te Creutznach gevierd ftond te worden. De open plaats, die het tijdvak, van nu af tot'dat oogenblik, maakt, wil ik ondertusfchen met Selma's Levensgeschiedenis aanvullen. In het midden der voorige Eeuw leefden er in Frankrijk twee Broeders, die beiden van eenen Alouden Italiaanfchen Adel afdamden, en zich Ridders van Si. Floretitiu, gezegd Tanfor, noemden. Een , van hun wierd " "• - een  C 24? ) een Hugenoot, en moest dieswegens vluchten « zonder haave of goed, en zonder eenig vermoogen, nam hij zijne wijkplaats in 't Hesfiefche, waar hij zich te Ziegenham nederfloeg, eene Affaire bij de hand nam, en met eene eerlijke Burger-Juffer trouwde. Een zijner zoonen , of ÜeVer zijn eenige zoon fludeerde in de Rechtsgeleerdheid, en wierd vervolgcnds een werkzaam, braaf, groot Man, en Syndicus in de Rijkftad Worms ; hier trof hem, bij het einde der voorige Eeuw, het groot ongeluk, dat hij bij de verwoesting van die ftad, door de Franfchcn, met zijnS Yrouw en menigvuldige kinderen, zijne in de asfche liggende wooning moest 'agterlaatcn. HÜ retireerde zich dienvolgende naar Frankfort aan den Maijn, alwaar hij op nieuw Syndicus, Advifeur van verfcheideu Rijksfteeden, cn een groot, aanzienlijkf Man wierd. Onder het groot getal zijner zoonen had hij er een, die mede een kundig Rechtsgeleerde wierd, in Marburg een tijdlang deu post van Asfesfor bij de Regeering bet kleedde, en naderhand een beroep, ais Cance? leij-Direkteur te üfingen , aannam. Diens zoon, met naame J'ohann Wilhelm s. was de vader van onze Selma; eerst bediend» Q 4 doa-  C 248 ) óeeze eenen post van Kamerraad te W —, en wierd naderhand in het Vorstendom Rothingm in Opper -Zwaben, tot Kamer - Directeur be- roepen. Hij was een Man van een doordringend verftand, vuurige voornemens, eene rasfche uitvoering en onkreukbaare Eerlijkheid, en, wijl hij beftendig ten Hove verkeerde, zoo .was hij ook te gelijk een zeer wellevend Man, wiens huis de lievelings - plaats der Edelfte en beste Menfehen was. Zijne vrouw was van gelijken edelaartig, goedhartig, en zeer fijn van zeeden. Deze echte Lieden hadden vijf kinderen, twee Zoons en drie Dochters, die ook allen nog in loeven zijn, alle vijf behoeven zij mijnen lof niet, zij zijn in den volfren zin des woords voortreffelijke Menfehen. De oudfte dochter is getrouwd aan eenen Raadsheer en Ambtman in het Vorstendom U..., de oudfte Zoon is Confulent in S , de tweede Zoon Kamer-Raad te Rothingm, de tweede Dochter heeft eenen braaven Predikant in Franken ten Echtgenoot, en het jongfte kind is Selma. De Kamer-Directeur van Si. Florentin had een ordentlijk iukoomen, maar hij was te eer, lik.  C 255) werkelijk. Den volgenden dag, zijnde den ir5=,gefchiedde de plegtige inzeegening ten huize van haare Tante, in bijzijn van eenige weinige vrienden, door den Heer Infpcctor VV , die een vriend van Stülhig, en voor het overige een voortreffelijk Man was; De aanfpraak, die hij bij deeze gelegenheid deedt, is mede geplaatst in de gedrukte verzameling zijner Predikaatfien • des niet te min ftaat zij ook hier op heure regte plaats. Zij luidt van woorde tot woorde aldus: Veelen zijn de genoegens, waar mede de Eeuwige Voorzienigheid den Levensweg be_ ftrooit van eenen Man, die fmaak en gevoel heeft voor de blijde genietingen der deugd; Ondertusfchen, wanneer wijsalle deeze genoegens tegen elkander afweegen,! en de uitfpraak, welken van dezelven den voorrang verdienen, aan Geest cn hart overlaaten, zoo zullen dee- \ zen ras, en zeker die geenen de meeste waarde toekennen, door welken de zoete en edele begeerteus tot gezelligheid bcvreedigd worden, die dc fchepper jegens onze, één doel met ons zoekende, Medcfchepfelen, m onze zielen ge- v plant heeft. Zonder eenen vriend te-hebben, aas  C 256 ) aan wien wij ons gantfche hart durven openen, in wiens fchoót -wij onze allergeheimfte zorgen, als een onfchendbaar Heiligdom, durven nederleggen, die aan euze gelukkige omftandigheden deel neemt, onze bekommernisfen met ons draagt, ons door zijn voorbeeld tot edele, deugdzaame, daaden aanvuurt, door liefderijke herinneringen ons van den dwaalweg , en van misftappen te rug roept, in dagen van voorfpoed ons met wijzen raad onderfteunt, in die van tcgenfpoed en lijden onze traanen afdroogt, wat zou tog ons Leven wee- ■ zen, zonder zulk eenen vriend te hebben? en met dat al moet evenwel nog de allervolmaakt fte vriendfehap wijkeu voor het geluk, dat het Huwelijk den deugdzaameu man, in de verbindtenis met zijne deugdzaame vrouw, fchenkt. . Wijl ik heden hu het geluk hebben zal, van zulk eenen zaligen Band, door het heilige Zegel van den Godsdienst, te bevestigen, zult gij, mijne ten hoogften vereerenswaardige Toehoorers! mij wel willen vergunnen, dat ik, voor en al eer ik mijne handen op de in 'elkander gevouwene handen van mijnen agtens. waardigen vriend, en de aanftaande, bemin- nens^  C *57 ) nenswaardige; Gezellin van zijn Leven, legge, u mooge onderhouden met een korte febets, van de reine, zagtc, vreugden der Huwelijksvriendfehap, die door edele liefde tot de deugd, cn de Godsdienstige gevoelens der te zaam verbondenen, geheiligd is." Heerlijk, cn rijk aan zalige blijdfehap, is de verbindtenis, die de vroome, cn cdeldenkende Jongeling, met de naauwverbondene gezellin zijner b'ioeijende jaaren oprigt. Midden onder het gedrang cener waereld, die zich uit kinderagtigeligtzinnigheid aan elkander verbind, en uit laag eigenbelang weder fcheidt, ontdekt de gevoelige Jongeling eene fchoone ziel, die hem door eenen onwederftaanbaaren trek eener edele Sympathie, tot de innigfte verééniging, en de zoetfle Broederliefde uitnodigt. Een gelijkvormig en éénftemmig hart vol onbedorven. Natuurgevoel, één zelfde neiging vaor alles,' wat fchoon en goed, edel en groot is, brengt ken te zaamen; zij zien elkander, en een vriendelijk vertrouwen zweeft op hun aangezicht, zij fpreeken elkander, en hunne gedagten Hemmen te zaamen, zij ontfluifen onderling hunne harten, en de ecne ziel trekt de .andere aan. zich; reeds kennen zij elkander « erf  C 259 ) traanen van'weemoed -te vergieten? En hoe' vaak is dit niet het Lot der verhevenfte en grootmoedigfte zielen ? Mag het verbond hunner vriendfchap zich altoos op de zuiverfte en deugdzaamfte toegenegenheid gronden, dan kunnen zij dien harden dwang der betrekking g?n, die iedere goede Menfchenziele heilig zijn, niet van hunne fchoudcrs afwerpen. Het bevel van' eenen Vader, tegen elkander aanloopende Familie-belangens, ja fomwijlen zelfs eenerhj wenfchen, die, offchoon zij van elke zi.de den ftempel des rechts mogten draagen, maar Hechts ten voordeele van één alleen kunl nen vervuld worden, fcheiden menigmaal, in deze waereld der. onvolkoomenheid, de allertederfte vriendfchaps - verbindtenisfen, of verbrij, zelen het harte, om eene te vreezene fcheurmg te ontwijken. Zoo is het met de vriendfchap niet gefield, die tusfchen edele zielen, door den heiligen, en onfchendbaaren band des Huwelijks gefligt word; Hare verrukkelijke genoegens zijn aan deze verflooring niet onderworpen. De dood alleen kan het verbond opheffen, dat de vlam der tederfte Liefde opgericht, en ptegtte Geloften aan den heiligen Altaar van den Gods5 diens":  C 260) diëtist Verzegeld hebben. De Betrekkingen en Belangen, de wenfchen en bemoeijingcn des Liefhebbenden en der Geliefde zijn één en dezelfden; de bloedverwandfchap des Mans is bloedverwandfchap der Vrouwe, zijne eere haare eer, zijn vermoogen haar vermoogen. Het onfchuldige, en met zagte, edele, begeertens vervulde hart der uifverkoorene Echtgeuoote vind in den Man, die God en de deugd bemint, eenen zekeren gids op de reize van het Leven, eenen getrouwen Raadgever in verlegenheid , eenen moedigen Befchutter in gevaaren, eenen grootmoedigen tot in den dood ftandvastigen vriend. Alles wat hij tot heil van de Waereld, van zijn Vaderland, van zijn eigen huis doet, heeft mede eenen weldadigen invloed op het gelak, en de vreugde zijner vrofw, die hij met zijne hand ook zijn hart gefchonkeu heeft. Door den arbeid van den dag vermoeid, ijlt hij in de armen der zoete Gezellinne van zijn leven, deelt haar zijne verzamelde ondervindingen en opgedaane kennis, mede, zoekt iederen ontfpruitenden bloeifcm van haren geest te ontwikkelen, eiken fchroomvalligen wensch van haar liefdevol harte voortekoomen, vergeel- gaarne de knagende zorgen VJlrl  ( 264 ) pelijk-gevoel geopend, warm, vroom, harte; ik heb niet -nodig, u de pligtcn voor oogen te ftellen, die zulk eene verbindtenis u oplegt; gij hebt die reeds uitgeoefend; gij zijt er eens gelukkig door geworden; gij zult het er wederom door worden; en, bijaldien de zalige Geestén iets . van het lot hunner fterfclijke vrienden 'weeten, en er deel aan neemen, dan ziet de voleindigde Heilige, die in den Hemel is, met eene reine, onbcfchrijfelijke blijdfehap, 1 op de nieuwe verbindtenis neder, die gij. heden met de uitverkoorene uwes harte aangaat. Zegen en heil zij u van God gefchonken, beminnenswaardige Bruid! de vriend van uw hart is een Echtgenoot, uwe keuze, uwe gantfche Hoogagting, uwe tederfte toegenegenheid yplkoomen waardig; gcrustclijk moogt gij u in zijne» armen, die naar u uitgeflrekt zijn, werpen, zonder bezorgdheid van hem verwagtcn alles, wat de volmaaktfte vriendfehap, de zuiverfte Huwelijks-liefde, cn dc onvferbreekelijkfte trouw immer in ftaat zijn te fchenken. Wie God vreest, vervult zijne beloften ten volle, en houd zijn- verbond onkreukbaar tot in den dood; Hem, die door cenzaame- en on - ge-  C 265 ) gebaande wegen is gegaan, is eene warme, hartelijke vriendfchap, het geen eenen laafdrank voor den Wandelaar is, die, na het doorworstelen van menigen dwaalweg, in de dorre Zandwoestijn?, eene fchaduwrijke bron ontmoet; met het innigfte gevoel der dankbaarheid haast hij zich, om die Fontein te bereiken; en heilig is hem iedere droppel waters,' die verkwikking in zijn fmagtend harte giet. • God gij verhoort ons gebed, en zegent voorzeker hen, die Uwe hand te faam gcbragt heeft, zegent ze met alle de vreugdegenietingen van eene zuivere, en door den dood zelfs onVerbreekbaare, liefde! Amen! ( Hier op volgde nu de plegtige inzeegening; Stillings en Selma's harten en handen wierden onverbreekelijk aan elkander vereenigd, en de Almagtige gaf zijnen genaderijken zegen bij deze verbindtenis. De Heer Schmerz nam veel deel aan die blijde gebeurdtenis, hij bezorgde den toeftel tot de Bruiloft, en vergastte het jonge Paar, met' alle de vrienden, die er bij aanwezig waren, des middags en 's avonds. • * 5 Ook  ( 266 ) Ook 's anderendaags wilde 'Schmerz hen het vermaak bezorgen van een plaiflertogtje in het Rheingau: er wierden twee koetfen befteld, waar in Mevrouw Schmerz, de Tante en Selma in dc eene, en in de andere hij zeif, de Heer Infpector W... en Stilling zaten; Men reedt van Creutznach op Bingen, alwaar zij over denRhijn voeren , vervol gends naar Giefenheim, om het Graaflijk Ofleinifche Paleis te bezig tigen, en voords tegen Bingen ovei naar het Niederwald, het welk mede aan Mijn Heer den Graaf van OJlein toebehoort, en op de wijze van eenen Engelfchen tuin is aangelegd. De gantfche reis was betooverend, overal vond. men voorwerpen, die aan het ooge van eenen , voor Natuur en kunst gëvoeligen, Geest voedfej in overvloed geven konden; het geheele Gezelfchap was uit dien hoofde ook uitneemend vergenoegd. • Zij namen hun middagmaal in een Jagthuis midden in het Niederwald, en na het eeten wierd de agtermiddag met wandelen doörgebragt; de menigvuldige fchoone Parthijën, gezichten cn voorwerpen verkwikten oog en hart. Tegen vijf uuren nam men de terugreize weder aan ,^ de koetfen reeden met de Vrouwen den Berg  C 267 ) Berg af, terwijl de Mans te voet gingen. Ouder weg .namen dezen zich voor, om zich te Rüdesheim nog wat optehouden, en er een fles van den, hier ter plaatfe wasfchenden, edelen, wijn, op hunne onderlinge vriendfchap te gaan drinken: middelerwijle zpudcn de Dames zich laaten overzetten, en hun tc Bingen' wagten', tot dat zij in eenen aak haar mede volgen zouden. Zoo -gezegd, zoo gedaan; maar ondertusfchen ohtftond er een florm, de^golven liepen oaftuimig hoog, en- het begon reeds donker te worden, tc meer daar de lucht geheel met zwarte buijen overtrok. Zij giftgen desniettemin, na dat hunne fles ledig was, in den aak,, en fchommeiden vol louter doodsangst, op de bruisfehende golven, onder het loei jen van den itormwind, iu een oogenfchijnlijk gevaar, echter gelukkig aan den overkant. Daar (tonden zij nu alle drie te Bingen aan den oever, om hunne geliefden te entfangen, maar deeze waren met haare koetfen nog wat aan de andere zijde gebleevèn. Eindelijk reeden zij tog in dc Pont en de Pont flak af. Maar groote God ! hoe ontftelden zij, toen zij dc Pont niet, regt naar hun toe, maar met den ftroom naar beneden, zagen drijven! De ftroom  C 268 ) frroom liep geweldig, en naauwlijks een half quartier nuf verder beneden brulde de onftuimige vloed tusfchen de Rotfen van den Bingcr waterval, gelijk een verreu donder, de Pont dreef ijlings naar deze fchrikbaarende plaats' toe en dat alles bij het aanbreeken van den nacht! Schmerz, W— en Stilling ftonden daar als verfteënd, en zij zagen er uit als arme zondaars , die men zoo even het vonnis des doods heeft voorgeleezcn; geheel Bingen raakte op de been, en ieder ftond te kermen, terwijl eenige (chippers met een , groote boot van den wal voeren, om'de ongelukjdgen, ware het mogelijk, te helpen. Intusfchen dreef de Pont met de koetfen al verder en verder den ftroom af, de boot volgde agteraan', en eindelijk, zag men van geen van beiden iets meer; daarenboven wierd het geftadig donkerer en fchrikbaarender. Stilling ftond daar als voor den Rcgterftoel des Almagtigen , bidden kon hij niet, noch minder denken. Zijne oogen ftaarden onbe- weegelijk tusfchen de Hemelhooge bergen, paar den kant van den waterval — het was, als of hij tot den hals toe midden in het bran- ' den-  C 269 ) dende zand ftond — zijne Selma, dat heerlijke gefchenk van God, was voor hem verloo- ren van alle kanten klonk het verfchrikke- lijk gefehreeuw van het volk, dat op den oever ftond , in zijne ontftelde ooren: de arme menfehen zijn -verkoren, —- God zij hun genadig. O God, wat al gejammer! en dit duurde zoo twee uuren lang. Eindelijk drong een jong man, die een Geestelijk Perfoon was, en Gentil heette, door het volk heen naar de drie genoemde mannen toe, drukte hen de hand, en zeide, terwijl hij hen met de mine van een Engel aanzag, tegen hun: Weest gerust! Weest gerust! mijne waarde Heeren ! vreest het ergfte maar niet men verongelukt zoo gemakkelijk niet, ftoort u tog aan geen praatjes van 't gemeene volk, ik wil wedden, dat de Dames er reeds over zijn? koomt! laten wij aan deze zijde van den ' oever nederwaart afgaan, volgt mij! ik wil u den weg wijzen! deze aanfpraak was een verkoelende daauw op hunne brandende harten; zij volgden hem allen, terwijl hij ze bij den arm langs de weide naar beneden voerde; en alle zijne woorden waren woorden van vertroosting en des vredes. ' . ■ Ter-  ( 27° ) Terwijl zij op die wijze naar den Muizentooren heen wandelden, en gcftadig de oogen op den ftroom gevestigd hielden, hoorden zij ter linkerzijde tegen hen over een gekraak en geratfel; als of er een koets tusfchen het hekken door reedt, alle vier keeken zij-fchielijk op, maar het was te dónker, om iets te zien; Stilling riep daaróm met een harde flem, cn zijne Selma andwoordde: Wij zijn gered! Klopstocks: koom nader Abbadona bij uwen Erbarm er.! — en deeze woorden: wij zijn gered! deeden één en dezelfde uitwerking; Schmerz, W.... en Stilling vielen den goeden Catholieken Geestelijken om den hals, even als of hij zelve hun Redder geweest ware, en verblijdde zich met hun, als een Broeder, ö Gij Bóode des vredes! gij echte Euangelist, wees eeuwig gezegend! Vervolgends Jjepen -zij alle drie naar de koets toe, Stilling was de voprfte van hun, en kwam op den weg zijne Selma te gémoet-, die te voet vooruit ging. Hij verwonderde zich ten uiterfte, dat hij haar volkoomen bedaard vond, geheel vrij van eenige ontfteldtenis, en zonder dat hij zien kon, dat zij eenigen angst iritgeftaan' had;'  X 27I ) had; dit kwam hem onbegrijpelijk voor; hij vroeg haar de reden van dit zonderlinge 'verfchijnfel, waarop zij hem met eene tederlagchende mine andwoordde: Ik dagt, wat God doet zs altijdwel gedaan, cn, wanneer het Zijn wl vare m mij weder van u afterukken, dat Hij daar dan een goed einde mede zou voorhebten, en dat derhalven Zij» wil gefchieden mog- Nu verdeelden zij zich weder in hunne koetfen, en reeden gerust en zeker, in den nacht naar Creutznach. De oorzaak van al dien angst, en ontrteldtenis, belfond enkel in de dronkenfchap der Pontvoerders, die zoodanig bezoopen waren, dat zij zich op hunne beenen niet overeind houden, ik laat ftaan, de Pont regeerea konden; de (chippers, die met de boot waren uitgezonden, waren de eenige oorzaak hunner redt ding, deeze hadden de Pont digt bij den Binger-v&i ingehaald, ze aan de boet vastgemaakt en ze vervolgehds, met onbegrijpelijke moeite cn' arbeid, boven de klip en den Muizentoonn overgeboegfeert. Tot hunne ftraf wierden de Pon/lieden gecasfeerd,*en Op den Tooren te wa-  water en te brood gezet, 't geen zij ook dubbeld verdiend hadden. liet is het plan der Voorzienigheid bij alle heure leidingen, waar mede zij den geenen, die zich door haar Toeren laat, tót heur groot en glansrijk doel brengt, dat., wanneer zij hem een groot geluk fthenkt, en hij zich met al te veePdrift over dat geluk verheugt, zij hem het zelve vaak dreigt weder met magt te zullen ontnecmen; enkel om deeze zinnelijke aankleeving, die elke zedelijke vblmaaking en werkzaamheid y ten beste van 't menschdom zoo geweldig in den weg is, geheel uitreroeijen; het is waaragtig, 't geen de Mystieken in dit geval zeggen: God wil een1 onverdeeld harte hebben, het mag de gefchenken beminnen en hoog fchatten, maar niet hooger of meer, dan den geenen, die ze geeft. Stilling heeft dit in alle gevallen ondervonden, gelijk ieder oplet'tend; en in de Goddelijke wegen ervaareu Lezer ook zelve gereedelijk bemerken zal. Na een paar dagen reisde Stilling met zijne Selma, in gezelfchap harer Tante, naar Rittersburg. Ter halver wege wierden zij van de daar ftudeerende jong? Lieden afgehaald, -die,  C 273 ) bij het overgeven van een Gedicht, door Moï ziek en een Bal, hunne vreugde en deeln.ee-> ming betuigden. Op deeze wijze nam int eene nieuwe Perta de in zijn huisfelijk Leven heuren aanvang: Selma liet ten eerften de twee kinderen uit Tweebruggen haaien , cn nam derzelver zeer verzuimde opvoeding, met de uiterfte zorgvuldigheid, ter harte. Te gelijker tijd ftelde zij Stilling de noodzaakelijkheid voor, dat hij haar het opzicht over de geldkasfe overgave; want, zeide zij: lieve Man! uwe gantfche ziel is geheel en alleen bezig in uw gewichtig Beroep, en deszelfs hooge Beftemming; huisfelijke beftellingen en huisfelijke zorgen en uitgaaven, zij mogen groot of klein wezen, zijn vóór n te geringe bezigheden; gaa onverhinderd uwen gang, bemoei u zeiven alleenlijk met uW beroep , en laat in 't vervolg ontfang en uitgaaf aan mij over, geef mij de lijst der fchulden, en laat mij dan voor de Huishouding zorgen, gij zult u daar heel wel bij bevinden. Stilling deedt dit met veel blijdfchap, en hij zag er èerlang de gelukkige gevolgen van: Zijne kinderen, zijne Meubilen, zijne tafel, alles kréég «ene ordentüjke en bevallige inrichting, zoo', S dat  C 274) ê&t er ieder genoegen in vondt. Aan zijne tafel was ieder vriend welkom, maar daar wierd nooit getractecrd; Zijn huis wierd een veilige toevlugt voor de edelfte Jongelingen; menig een bleef er voor de ondeugd bewaard, en anderen wierden er van den dwaalweg afgeroepen; daarenboven gefchiedde dit alles .met zulk eene welvoegelijkheid en waardigheid, dat er de vergiftigfte lastertong zelve niets onbetaamelijks tegen durfde intebrengen. Bij dat alles wierd de kas nooit ledig, altoos was er iets voor handen, naar zijne omftandigheden, zelfs overvloed, en voords maakte Selma ook het plan tot vernietiging van zijne fchulden: delnteresfen van allen moesten prompt betaald, en vervolgends de Rittersburgfche fchulden het eerst afbetaald worden. Dit laatile gebeurde ook in minder dan drie jaaren, en voords wierd er eenig geld naar Schönenthal gezonden, waardoor de Crediteuren meer gerust wierden gefteld, in één woord: Stillings langduurig en zwaar lijden had een einde. En als er zomtijds nog al eens de eene of andere verontrustende brief kwam, dan beandwoordde Selma ze zelve, en dat op eene wijze,  C 275 5 2e, die iedercn mensch, die maar cenigfinds verftand had, gerust en te vrede moest ftel- Ondertusfchen had Stilling nog al geftaadig met onaangenaamheden te worftelen, die hem in den kring zijner bezigheden zeer benaauwden; zijne werkzaamheid en de menigte zijner fchriften haalden hem den nijd van zommigen op den hals; men zogt, zoo veel mogelijk was, een donker floers over hem heen te fpreiden, en hem in een verkeerd licht te plaatfen -, hij deed alles, wat hij konde, ten algemeeneu beste, maar men wilde het niet merken, in tegendeel men keurde het af, en, als het Hof of een ander Politiek genootfehap hem iets ter vergelding wilden toevoegen, zoo wist men dit altoos te verhinderen. Hier kwam nog iets bij, namentlijk: Stilling had zoo gaarne zijn fystema geheel alleen willen uitvoeren en leeren, maar dit was onder de tegenwoordige omftandigheden onmooglijk, want zijne Collegen hadden mede hun deel in het leerftellige. Eindelijk bleef zijn inkoómen ook te gering, om ter verzorging zijner Familie mede te kunnen arbeiden, want dit wierd nu zijne voornaamfte bedoeling, wijl S 2 zij-  C 276 ■)' zïjne fchulden hem niet zoo flerk meer drukten. Dit alles verfterkte hem in zijn voornemen, om eenen voordeeliger post te aanvaarden, zoo dra de Voorzienigheid er hem eene mogte aan de hand geven. Ondertusfchen was hij innig blijde en vergenoegd, want hij kon dit voor geen lijden aanzien, maar enkel en alleen als beperkende omftandigheden. In liet jaar 1784 befloot eindelijk de Keurvorst, om de Cameraal-fcbool van Rittersburg naai' Heidelberg te verplaatfen, en ze daar met de aloude univerfiteit te vereenigen. Deze fchikking was van overlang de algemeens wensen geweest. De verplaatfmg gefchiedde ook werkelijk in het najaar. Stilling bevond zich in zoo verre daar Wel bij, dat zijne bezigheden uitgebreider wierden, en hij ook ten minsten iets meer inkoomeh kreeg, maar, oin aan een - gevestigd Familie-geluk te arbeiden, hier was volftrekt nog niet aan te denken, en de nijd werkte nu nog te fterker;' hij vond er, wel is waar, ook veele vermoogende vrienden, en ftond bij het Publiek in eene algemeene agting, wijl hij zijne ftaar- en oog- cuu-  c m) cuuren, 1105 altoos, gelijk voorheen, met veel geluk, en zonder belooning voordzette. Met dat alles had hij tog ook menigen teug van kommer en verdriet te verzwelgen; maar, 't geen hem het meeste vertroostte, was de algemeene liefde der gezamentlijke Univerfiteit en derzelver onderhoorigen, als mede die der ftudeuten en van de geheele ftad; en hier bij kwam daarenboven nog, dat zijne trouw en vlijt, onaangezien alle hinderpaalen, tog eindelijk ter oore van den Keurvorst kwamen, die hem uit dien hoofde, zonder zijn weeten, en .geheel kost en fchaadeloos, het Keurvorstelijk Hofraads - Patent toezond, en hem van zijne gunst verzekerde. Te dezer tijd ftierf de Heer Frkdenberg aan eene waterzucht in de borst; Selma had hem nog eenigen tijd te vooren, door eenen zeer aandoenelijken brief, van Stillings oprechtheid, en van de ontwijffelbaare betaaling zijner fchulden overtuigd, en dus ftierf hij gerust, en als een Christen; want dit was hij in den volften zin van het woord. Zijne asfche ruste in vreedè'! Stilling wierd mede als gewoon Lid van het ■ S 3 Duit-  C 278 ) Duitfche gezelfchap te Manheim aangeüoomen, - • ten welken einde hij alle veertien dagen des Zondags, met zijnen Vriend, den Heer KerkcnRaad Mieg, daar heen reedt. Deeze reizen verftrekten hem altoos tot eene zeer aangenaame uitfpanning, en hij was dan b.jzonder wel te vreede in den kring van zo veele vereerenswaardlge Mannen. Oek wierd zijne kennis aan voortreffelijke Perfoonen van tijd tot tijd uitgebreider en nuttiger, en hier bragt zekere omftandigheid nog veel toe bij. In het najaar van 1786 vierde de Univcrfiteit He^lberg hem vierde Eeuwfeest met veel pracht, en onder eenen toeloop van een groote menigte Menfehen, uit allerlij oorden, zoo van de nabuurfchap als van verre. Bij dié gelegenheid wierd Stilling -, van wegen de Staats-Oeconomiefche hooge fchoole, het doen der pkgtige Jubelredenvoering opgedraagen; hij werkte dezelve uit dien hoofde met veel oplettendheids en gerust uit, en deed dezelve met zulk eenen goeden uitflag, als men maar weinig voorbeelden heeft, maar daar de omftandigheden ook niet weinig, en misfehien wel het meeste, aan toebragten. Alle de Redenvoeringen wierden in de groote zaal der Univerfiteit, en wel .... m  C 279 ) in het Latijn gehouden, daar bij was het geweldig koud, en de Toehoorers wierden het eeuwig Latijn fpreeken en Promoveeren allen moede. Toen vervolgends de beurt aan Stilling kwam, wierden alle de aanwezigen in de zaal der Staats-Oeconomiefchc hooge fcboole gebragt, dat een fchoon vertrek, en, wijl het avond was, met kaarfen rondom verlicht en warm was; hij beklom voords de»-fpreekftoel, en hield eene Duitfche Redenvoering met de hem gewoone vrolijkheiden levendigheid. Het gevolg daar van viel onverwagt uit: Er begonnen traanen te vloeijen, men was innig vergenoegd, men luisterde elkander in de ooren, en eindelijk begon men in de handen te klappen, tn,Bravo! te roepen, zoo, dat hij een Wijl tijds moest ophouden, tot dat er weder ftilte was. Dit wierd yerfcheiden maaien herhaald, en toen hij eindelijk van den Catheder flapte; bedankte hem de Plaatsbekleeder des Keurvorsten, de Heer Minister van Oberndorfzeer vriendelijk; vervolgends begonnen ook de Paltfiefche Grooten, met hunne fterren en ordentekens aan, naderbij te koomen, en hem, volgends de Rei af, de hand te geven («% 't geen (*) In 't Hoogci. ftaat zu innam'" >*ni z" lüsfen' S 4 Mar  C 2«0 ) geen verder mede door de voornaamfte Gedeputeerden der Rijksfteeden en Academiën gefchiedde. Men kan ligtelijk opmaaken, hoe Stilling onder al dat .bedrijf te moede was. God was met hem, en vergunde hem nu eindelijk eens eenen droppel genots van welverdiende eere, 't geen hem zoo langen tijd op eene onbillijke wijze was onthouden. Intusfchen begreep hij onder dat alles wel, hoe weinigen aandeel hij zelve aan de verdienste dier gantfche eerbewijzing had. Zijn Talent is een gefchenk van God; dat hij het naar behooren had kunnen aankweeken, was niets anders dan het werk der Goddelijke Voorzienigheid, en dat de uitwerking thands zoo bijzonder gewenscht was, 'hiér toe bragteu de omftandigheden wel het meeste bij. Gudé alleen zij de Eere! Van dezen tijd af aan, genoot Stilling de liefde en de agting van alle voornaam» Paltfers in eene groote maat, en juist op dien tijd begon ook de Voorzienigheid voor hem een flandpunct te bereiden, waar toe zij hem, federt veertig jaaren herwaart, door Yeele langduurige en zwaa- smaar wij Nedttlandfche mannen drukken elkander de Bacaafl'che hand, en laaten liet kusftlicn en omarmen voor de v.oi.wen over.  C 381 x zwaare wederwaardigheden, had willen leiden en vermen. Mijn Heer de Landgraaf van Hesfen-Casfel had, van het begin zijner Regeering aan, het weldadig befluit genoomen, om de Univerfiteit Marburg in eenen beteren ftaat te brengen, en er ten dien einde de beroemde Mannen van Selchovi, Baldinger en anderen meer geplaatst. Vervolgends wenschte hij het Oeconomiefche vak mede bekleed te zien; hier toe wierden hem verfcheideu Geleerden voorgellaagen, maar cr kwaamen omftandigheden in den weg, dat deezen niet koomen konden. Eindelijk wierd er in den herfst van het jaar 1786 de overledene Ltskt van Leipsig toe beroepen, die het ook aannam, maar op de reize eenen gevaarlijken val deed, zoo, dat hij agt dagen na zijne aankomst in Marburg kwam te nerven. Nu had men: meer dan eens wel eens van Stilling gefproeken, maar Mannen van vermoogen hadden zich telkens tegen die beroeping aangekant, wijl zij zich voorftelden, dat een Man, die zoo veel Romans had gefchrecven, bezwaarlijk voor zulk eenen Leerftoel zou opgewasfehen wezen. Maaide beftellingen der Voorzienigheid wederftaat geen Mensen; Stilling wierd' ingevolge eene. S 5 or-  ( 882 ) ordre van den Hsere Landgraaf, in Februarij van het jaar 1787 van de Univerfiteit Marburg, tot openbaar gewoon Leeraar der Oeconomie■Finantie- en Caroeraal - wetenfchappen, met een vast inkoomen van 12c» Daalders zwaar geld, of 2160 Guldens Rijkswaarde, en eene aanzienelijke fomme voor zijne vrouw, in gevalle hij mogt koomen te overlijden, in alle orde beroepen. Gedankt hartelijk gedankt zij Wilhelm de negende, Prins der edele en braave Hesftn. Hij kende Stillings oprecht hart, en zijne begeerte, om nuttig te kunfien wezen, en-dit was de grondoorzaak, waarom hij hem beriep* Dit betuigde hij hem naderhand, toen hij de eere had, van hem optewagten; Stilling moest hem zijne gefchiedenis vernaaien, en de Heer Landgraaf was er van getroffen, en mede vergenoegd. Hij zelve dankte God, dat hij hem tot een werktuig in zijne hand gebruikt had, om den grond tot Stillings geluk te leggen, en hij beloofde hem te gelijkertijd hem voordaan te zullen onderfteunen, en zich als een Vader voor hem en zijne Familie te willen betoenen. Stil-  C 283 ) Stilling nam deze beroeping met dè innigfte. dankbaarheid jegens zijnen grooten en wijzen Hemelfchen Leidsman aan, en hij zag alle zijne wenfehen nu vervuld: want thands kon hij onverhinderd zijn gantsch Systema uitwerken, en onderwijzen, en, bij zijne manier van leven j boven zijn huishouden, ook nog iets ten l»este zijner kinderen opleggen, bij gevolg ook dezen gelukkig maaken. Te dier tijd had hij nog maar zes. kinderen: zijne dogter en zoon-uit het eerfte Huwelijk begonnen groot te worden; hij liet zijne dogter, voor den tijd van een jaar, naar eene naastbeftaande van heure overledene Moeder reizen, maar den zoon deedt hij naar den kant van Heilbronn, bij zekeren braaven Predikant, in de kost. Selma had drie kinderen "gehad, waar van een zoontje en een dogtertje beiden in Heidelberg reeds geftorven waren, het jongfte, een meisje van één jaar was alleenlijk overgebleeven, en dit nam zij mede naar Marburg. Tegen Paasfclaen van 1787 trok hij met vrouw en kinderen naar, die nieuwe plaats zijner Beftemming ; te Frankfort gaf hij andermaal een bezoek bij zijnen ouden getrouwen vriend Kr aft, die zich. over de heerlijke wending ten goe-  C 284 ) goede in zijne zwaare Lotgevallen nu hartelijk verheugde, en God met hem dankte. In Marburg 'wierd hij van alle de Leeden der Univerflteit regt hartelijk cn vriendelijk ontfangen, en ingehaald; het was, als of liij in zijn Vaderland, en bij zijne vrienden kwam. Zelfs die geenen, die tegen hem gewerkt hadden , wierden zijne beste vrienden, zoo dra zij hem leerden kennen, want hunne oogmerken waren zuiver en oprecht geweest. Na dat hij vervolgends zijn Leeraarsambt met gelatenheid en vertrouwen op den Goddelijken bijftand aanvaard, en zijn huishouden naar behooren had ingericht, verlangde zijn hart ook, om eindelijk eens weder zijnen ouden Vader Wilhelm Stilling te zien; de reis was nu voor dien eerwaardigen Grijsaart niet groot, noch ongemakkelijk, want Stillings Vaderland en geboorteplaats is flechts weinige mijlen van Marburg afgeleegen; hij fchreef dienvolgende eenen brief, waar in hij hem uitnodigde, om bij hem te koomen, wijl hij zelve geen tijd had, om de reis te doen. De lieve oude Man beloofde dit met blijdfchap, en Stilling maakte vervolgends, dat hij te paard zou afgehaald wor-  worden; dit alles bezorgde JohMtm Stillings Zoon, de Bergmeester te Dillenburg. Gaarne had hij ook zijnen Oom, Johann Stilling, bij zich gezien, maar dezen had reeds, een jaar te vooren, de groote Huisvader van zijn Dagwerk afgeroepen, cn hem in eenen ruimeren kring van werkzaamheid verplaatst. Geduurende zijne laatfte jaaren, was hij OpperBergmeester geweest, en had ongemeen veel toegebragt tot het geluk van zijn' Vader; zijn gantfche Leven was een reeks van onophoudelijke werkzaamheid ten besten der menfehen, en een hittig ftreeven naar de ontdekking van nieuwe waarheden; zijn invloed op het Leven, de zeden en het gedrag zijner nabuuren, was zoo groot, en zoo gevestigd, dat het uiterlijke van zijne manier van leven en handelen geheel en al onder de Boeren van zijn dorp tot eene gewoonte is geworden: de eeu lagcht,, even als hij pleeg te- doen, de ander heeft zijnen gang aangtnoomen, een derde zijne lievelingsfpreekwijzen, enz. Zijn geest rust gedeeltelijk op zijne vrienden, en maakt hem, ook voor deze waerold, onfterflijk. Maar, ook als Ove. righeidsperfoon, zal zijne nagedagtenis in zegening blijven; want zijne inrichtingen zullen den ar-  C 28fJ ) ■armen onder de nakomelingfchap nog brood es verkwikking verfchaffeu,. als 'Johann Stillings gebeente reeds lang in ftof zal veranderd wezen. Rust zagt, waardige Zoon van Eberhard Stilling! gij hebt dén vroomen Patriarch eer aangedaan; en thands zal hij zich „verheugen over den verheerlijkten ftaat zijns zoons, hij zai hem voor den Troon des Veiiosfers voeren, en met hem aan het gouden Altaar dankbaarheid offeren. Midden in den Zomer van het jaar 1787, op eenen fchoonen, helderen, namiddag, terwijl Stilling op zijnen 'Tpreekftoel ftond, en Collegie in de Technologie hield, kwaamen . ijlings, midden onder zijne les,. eenige daar ftudeerende Heeren in zijne gehoorzaal binnen loopen. Een van hun riep overluid • Uw Vader is gekomen, bij gevolg is 't Collegie hier thands geëindigd! Stilling ftond fpraakloos, allerlij aandoeningen beftormden op éénmaal zijn hart, en hij ging waggelende, van het geheele Collegie vergezeld, de „appen af. Selma had, onder aan de huisdeur, haren goeden fchoonvader met traanen ■ verwelkoomd, hem en zijnen reisgenoot, den Bergmeester, in'  ( 287 ) in de kamer ■ gebragt, en was vervolgends heeft gegaan, om haar kind te baaien; in dien tusfchentijd kwam Stilling met zijn gevolg binnen; regt tegen over de deur ftond de Bergmeester, en , een weinig ter zijde, aan den linker 'kant, Wilhelm Stilling, hij hield zijnen hoed in de hand, ftond krom gebukt van ouderdom, en in zijn eerwaardig gezicht hadden de tijd, en allerlij foort van ongeluk, eene menigte diepe rimpels gegftiaven. Befchroomd, en met de, hem zoo geheel eigen befchaamde, „Mine, die ieder treffen moet, zag hij zijnen koomenden Zoon van ter zijde in het aangezicht. Deeze trad met- de innigfte bewèeging van zijn hart naar hem toe.; terwijl de gantfche troep zijner toehoorers agter hem ftond, en allen, met eene yerheeven deelneeming, van vreugde glimlagchten; in het eerst keeken zij elkander eenige oogenblikkeu fpraakloos aan, en vielen toen fchrijende en fnikkende in elkanders armen. Vervolgends herftelden zij zich wederom, en zagen elkander met een ftil genoegen aan. „ Vader! gij zijt, zedert dertien jaaren, zeer ?s verouderd \" Dat  Dat zijt gij ook, mijn Zoon! (mg Altoos den hoed in de hand houdende!) ft Dek u , eerwaardige Grijsaart! verneder u „ niet voor mij, ik ben «w Zoon, en er „ trotsch op, dat ik dat ben! uw gebed, „ en uwe opvoeding heeft mij tot den Man „ gemankt, die ik nu geworden ben, zonder „ u ware ik niets geweest." Nu, liti! laat dat zoo blijven Gód heeft het gedaan! Hij zij geloofd! „ Ik zou haast meenen, dat ik vóór mijnen „ Grootvader ftond, zoo veel gelijkheids hebt „ gij met hem gekreegen, waarde Vader!" Gelijkvormig naar lighaam en ziel ik gevoel de inwendige ruste, die hij ook had, en, zoo als hij handelde, zoeke ik mede te . doen. „ Hemel, hoe verëeld en ftijf zijn uwe han„ den! word de oude dag u zoo zuur ? Hij lagchte, gelijk Vader Stilling pleeg te doen, cn zeideik ben een Boer, en tot den ar.  C 2*P ) arbeid gebooren, dat is mijn beroep zoo, laat u dat niet bekommeren, mijn Zoon! — het word mij zwaar mijn brood te verdienen, maar evenwel heb ik nog geen gebrek, enz. Vervolgends heette hij den Bergmeester ook hartelijk welkom, terwijl Selma ondertusfchen met haar dogtertje de kamer in kwam ; de oude Man nam het aan zijne hand, en zeide zeer beweeglijk: De Almachtige zeegene u, mijn' kind! Selma ging op een floel zitten, eli de traanen fchooten haar in de oogen, terwijl zij den goeden Grijsaart aanzag. Het gezelfchap raakte nu uit elkander, de Heeren ftudenten gingen hun's wegs, en ver-volgends kwaamen de Marburgfche vrienden, de een na den anderen, Stillings vader bezoe- ' ken; men deedt hem zoo veel eer aan, als of hij de voornaamfte Man van de Waereld geweest ware. God mooge hun deze Edele handelwijze vergelden! Zij was hunne edele harten waardig. Wilhelm hieldt zich eenige dagën bij zijnen Zoon op, en zeide menigmaal: deze tijd is mij een aangenaame voorfmaak van den Hemel; v T Ein,  ( 29° ) Eindelijk: reisde hij wederom vergenoegd, es' vol zielenruste, met zijnen Leidsman naar huis. Thands leeft derhalven Stilling in Marburg volmaakt gelukkig en in zegen; zijn huwelijk is eene dagelijkfche bron van het verhevenfte genoegen, dat men op aarde maar denken kan y want Selma bemint hem met heure gantfche ziel, en boven alles wat in de waereld is; heur hart fmelt onophoudelijk geheeienal in het zijne, cn, daar hem zijn menigvuldig en langduurig lijden angstig heeft gemaakt, zoodanig, dat hij altijd ergends voor vreest, zonder te weten wat, zoo is zij er geftaadig op uit, om hem'optebeuren, en de traanen van zijne oogen aftewisfchen, die al te ligt overvloeijen, wijl deszclfs klieren en openingen te wijd en te aandoenelijk geworden zijn. Zij bezit, het geen men goede en bevallige manier heet, zonder veel gezelfchap te zoeken en te beminnen, van daar dat heur omgang welleevend is, en zij zich voor Menfehen van Rang niet behoeft te fchaamen. Jegens de kinderen van zijn eerfte Huwelijk is zij alles, wat Stilling maar zou kunnen wenfehen, zij is geheeienal Moeder en vriendin ; meer wilde ik van deze edele vrouw niet zeggen, zij heeft al het voorgaande gelee- zen,  ( 291 3 zen , en mij verwijtingen gemaakts dat ik haaf gepreezen heb; maar ik ben, God zij geloofd, haar ert mijne Lezers nog meer fchuldig; daarom heb ik het even voorgaande, en dat nog volgen zal, voor haar verborgen gehouden. Zij is eenigfinds kort cn'gezet van Postuur, heeft een bevallig aanzien en vol geest, en, uit heure blaauwe oogen en lagchqnde Mine, ontfpringt voor ieder, die een Edel hart bezit, een ftroom van goedwilligheid en'Mcnfchenliefde; zij bezit in alle zaaken, ook zelfs in die, welken niet onmiddelijk tot het vrouwelijk departement behooren, eenen bedaarden wikkenden geest en altoos een rijp veelafdoend oordeel, zoo, dat haar Man dikwijls met heur te raade gaat, wanneer zijn fchielijke en al te vlugge geest partijdig is, dan volgt hij haar, en bevind et* zich altijd wel bij. Zij denkt zeer opgeklaard over den Godsdienst, en is vuurig in hare liefde jegens God, den Verlosfer, en de Menfehen 5 Zoo fpaarzaam als zij is', zoo mild en weldaa-dig is zij ook, wanneer zij weet, dat bet welbefteed is. Hare befcheidenheid gaat alles te boven, zij wil aitöos afhangelijk van heuren Man wcezen, en is het ook dan nog, als hij heuren zin volgt; zij zoekt nooit te fchittereny en evenwel bevalt zij elk en overal, waar zij T 2' siaaf  ( 292 ) maarkoomt; ieder, die eeri Edel gemoed heeft, fchept behaagen in heuren omgang. Ik zou nog meer kunnen zeggen, maar ik wil mijne pen beteugelen. Wien God lief heeft, dien geeve Hij zulk eene vrouw zeide Gb'tz van Berlichingen van zijne Maria, en Stilling zegt het zelfde ten aanziene zijner Selma. Daarenboven is zijn inkoomen thands aanzienelijk, en hij behoeft geen zorg voor zijn beftaan meer te hebben; van den zegen in zijn beroep valt niets te zeggen; een rechtfchaapen Man en Christen arbeidt onophoudenlijk, laat vervolgends de uitwerking aan God over, en ZWtjgt. ; - Zijne Staar - cuuren zet hij ook in Marburg nog met veel -geluk en gratis voord: verre over de honderd blinden, en meerendeels Arbeidslieden, hebben reeds, onder den bijftand van God, door hem hun gezicht, en daar mede dok hun brood, wederom gekreegen. Hoe menig uur van blijdfchap verfchaft hem deze ligte, en zoo wcldaadige hulp! wanneer hem de een en ander' zijner Patiënten, na eenen geruimen tijd het lieflijk genot des gezichts gemist te hebben, bij het welgelukken der Opera-  C 293 ) ratie, of als zij affcheid van hem neemen, dc handen drukt, cn hem de betaaling in de oneindig rijke Erfenis der toekoomftige Waereld aanwijst! Altoos zij die vrouw nog gezegend, die hem voormaals tot deze weldaadige Heil - methode dwong! zonder haar zoude hij nooit zulk een vruchtbaar werktuig in de handen van den Vader der armen en blinden geworden zijn; eeuwig zij de nagedagtenis van den Eerwaardigen Mollto gezegend ! zijn geest geniete, in de velden des lichts,' in het Paradijs van God, den overvloedigften wellust eens Menfchenvriends, om dat hij Stilling tot eenen OogArts vormde, en de eerfte Meesterhand aan hem te koste leidde! —— Jongeling, die dit leest, waak zorgvuldig over eiken kiem in uwe ziel, die voor weldaadigheid en menfchenliefde ontfpruit! kweek hem met de hoogde zorgvuldigheid, en doe hem opgroeijen tot eenen Boom des Levens, die twaalfvoudige vruchten draagt; Beftemt de Voorzienigheid u tot een nuttig Beroep, volg haar, maar wanneer er nog daarenboven bij u eenige begeerte tot iets opkoomt, of, dat de Voorzienigheid u iets aanwijst, waar in gij, zonder uw eigentlijk Beroep te benadeelen, zaaT 3 den  ( 294 ) den van gelukzaligheid kunt uitftrooijen, verzuim zulks niet, en laat, al moet het u wat zweet en moeite kosten, u nooit affchrikken; want niets brengt ons onmiddelijk nader tot God, als de weldaadigheid. Maar neem u met dat al ook in agt voor die valfche en overdreevene Daadigheid, die in 'dezen tijd; zoo fterk de overhand neemt. De flaaf zijner zinlijkheid de wellusteling bedekt zoo vaak zijnen vuilen zwadder met den dekmantel der Menfchenliefde; hij wil in alle opzigten weldaadigheid oefenen, en weet niet eens wat weldaadigheid is; hij helpt dikwijls den armen Deugeniet aan een Ambt, waar in hij onbedenkelijk veel nadeels doet, en zich uitilpoft in zaakeri, daar men'niets aan doen moest. Op dezelfde wijze gaat de trotfche Priester van zijn eigen vernuft te werk, die evenwel, in dit Dal der dwaalingen en duisternis, nog geweldig in zijne kinderfchoenen ftruikelt; hij wil een eigendunkelijk alleenheevfcher in de zedelijke fcheppiug zijn, ligt onbehouwen, of zelfs ook verweerde fteenen, in 't bouwen, op de verkeerde plaats, en-bepleistert de openingen en gaaten met looze metfelkalk. Jon«  C 295 ) Jongeling I verbeter eerst uw hart, en laat uw verftand door het Hemelfche licht der waarheid beichijnen! — wees rein van hart, zoo zult gij God aanfchouwen, en wanneer gij de bron van alle licht ziet, dan zult gij ook den regten fmallen weg zien, die ten Leven leidt; Bid voords eiken morgen tot God, dat Hij u gelegenheid tot goede daaden geven mooge; koomt er u dan zulk een te vooren, grijp die wel vast, arbeidt getroost, God zal u bijlman; en, als u eene braave daad gelukt is,^ zoo dank God innig in uwe binnenkamer, en zwijg!! Eer ik befluite, moet ik nog vooraf iets van mijn hart fchuiven, dat er mij op drukt, de gefchiedenis van nog levende Perfoouen is zeer moeijelijk te befchrijven; een Mensch begaat misftappen, zwakheden, zonden, en dwaasheden, die men aan het Publiek zoo niet' voor de vuist ontdekken kan; van daar koomt het, dat de Held der gefchiedenis altoos beter fchijnt, dan hij waarlijk is; aan den anderen kant durft men ook even min al het goede zeggen, wat hij doet, op dat men hem niet te zeer van zijn genadeloon berooven mogt. T 4 Maar  C 290 ) Maar ik fchrijf ook Stillings leven en wandel niet volkooraen, maar alleenlijk de gefchiedenis der Voorzienigheid in hare leidingen. De groote Richter zal ten eenigen tijde zijne feilen op de eene, en het weinige goeds, dat hij bezit , op de andere gouden weegfchaale des Heiligdoms leggen; 't geen dan ontbreekt, dat zai 6 Erbarmer! uwe Eeuwige Liefde vervullen! STIL-  C 397 ) STILLINGS LOFZANG. Naar aanleiding van den nS'n Psalm. G eloofd zij God de Heer! zijn oog is, vroeg en fpade, Menschvriendelijk en goed; En de adem van zijn mond fchenkt ons alom genade, Tevredenheid en moed! Koom nader, 's Heeren volk! gij die zijn gunsl als heilig, En wijs, en Eeuwig, prijst! Juicht, Godvereerers! juicht, en wandelt, in Hem veilig, Den weg, dien Hij u wijst, Zie opwaart, naar zijn Troon, gij, die, dea Heer verwagtend, Hem offert prijs en dank, T s Goed  C 2p8 ) Goed en Rechtvaardig volk! dat, ware deugd betragtend, Mij volgt hi Lofgezangk. <& Mijn pad ging klipwaart aan, terwijl., bij 't aklig donker, En de angften van den nacht , Mij mijn Geloofs-gebed, bij 's Blixems fel geflonker , Tot God mijn' Vader bragt ! ïn gij verhoordet mij, toen ik mij tot u wendde, En goot mij troost in 't hart! Gij gaaft, ö groote God! mij uitkomst in elende, En leenigdet mijn fmart. & JeHovah is met mij! wat zou ik verder vreezen? Geen mensch beftuurt mijn lot, En moest weêr kruis en druk op nieuw mijn fpijze wezen, Jehovah is mijn <8od l 'peHeere is mij nabij, en zal mij nooit terteaten, Schoon  ( 299 ) Schoon 'k heel de waereld mis; Wat kan mij 's menfehen troost, een brooze Rietftaf, baateu, Wiens woord geen Zegel is! Maar God is trouw en goed! en zijn beloftenisfen Zijn heilig, als zijn woord 1 De trouw van eenen Vorst mooge, als onzeker, misfen, Der Vorsten Vorst houdt woord! Gelijk een' bijenzwerm, omgaaven druk en lijden Mij grimmig heinde en veêr; Als' Legerfchaaren Gods, betwistten zij in 't ftrijden Mij de overwinning zeer. Gelijk de ontftooken mijt van drooge ftoppelfchooven,In rook en vlammen kraakt, En, bij 't gehuil des vuurs, van onderen tot boven, En allerwege, blaakt; Zoo  C 300 ) Zoo brandde 't felle vuur der wederwaardigheden, Die mij deeze aarde gaf, In lichter laaije vlam, door alle mijne Leden, En kaf en ftoppels af. Vaak zonk mijn fchreijend oog, vermoeid, in 't • ftof ter neder, Als alles mij verliet! Maar, in 'dien donk'ren nacht, verhief mijn hoofd zich weder Tot God, die alles ziet. jehovah's adem dreef de vijandfchap van Menfehen Verr' van mijn paden af, En trok, met fterke hand, -mij, eer dan ik 't kon wenfehen, Verheerlijkt, als uit 't graf! 0 Mijn lust is in den Heere > in Hem is al mijn fterkte! Des zing ik Hem mijn Lied; Het was Zijn arm alleen, die mijn geluk bewerkte, Toen alles mij verliet. , De  (3Qï ) De Boerenhut zoo' wel, als glndfche Hemelfpheere,Weergalmt van lof en dank; De Seraph en de worm zijn vrolijk in den Heere, En offren hem Gezangk. Jehovah's rechtehand deedt me op den zegen wagten, — Zijn arm heeft mij gered! Jehovah zegeviert, Hij geeft den zwakken kragten -— Verwinning op 't gebed. & Neen, neen ik fterve niet, ik zal des Hwren werken Verkonden wijd en zijd! En daar zijn goedheid mij, al tugtigend} wou fterken, Hem dienen langen tijd. Ontfluit de gouden Poort des Rechts! ik breng den Heere Een warm, verbrooken, hart! [k zing aan 't Reukaltaar een lied ter zijner eere, Hij redde me uit mijn fmart! Ge-  ( 302 ) Gepreezenzij uw naam, dat gij mïjn' trots wondt, buigen, Mijn geest tot ootmoed bragt; 'k Zal , met verflaagen ziel en nedrigbart, getuigen Van uwe liefde en macht. ÉS Men hieldt den ruuwen fteen te onfchikk'lijk om te bouwen, Hier bTOOS en daar te hard. De Meester evenwel bleef flijpen en behouwen, Tot dat hij bruikbaar werd. Dit was uw werk, 6 Heer! een wonderwerk In de oogen Des volks, dat U vermeldt! Dit is de vreu gde-dag, waarop wij zien en hooren, Dar. Gij ons hair nog telt. <&P Schenk verder mij uw hulp, en doe het welgelukken, Het geen ge aan mij fteeds doet; Uw Roede zij gedankt, ai! wil mijn' trots does 'bukken — Wasch mij in Jefus bloed. J*  C 303 ) Ja Jefus is het Licht, de Lamp voor onze paden 1 Bereidt den Heere een Feest! Zingt Iied'ren aan 't Altaar! Hij wilde mij ver* zaaden Met fpijzen voor den Geest! U zij all' de eere en roem, Jehovah! mijn Behoeder ! Mijn Leidsman en mijn vrind! Die nimmer mij veracht, maar als een' trouwe* Broeder, Zoo gunstrijk heeft bemind. ®> Gij zijt mijn God! en ik verheerlijke uw genade. Uw wond're hand, die mij Zoo vroeg reeds heeft beftuurd ' — gun nu, dat ik nog fpade Mij gantschlijk aan* U wij! HALLELUJAH!