17 Tl E BIBLIOTHECA viri clarissimi JL. JLEHMJLKTJSr, A°. 1880 defuncti, Universitati donata. ^±1 Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2813 3352   ONTLEED-en HEEL-KUNDIGE AANMERKINGEN E N ONDERZOEK EENER ALGEMEENE. OORZAAK VAN VERSCHILLENDE WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS, DOOR , A. BONN.   ONTLEED-en HEEL-KUNDIGE AANMERKINGEN E n ONDERZOEK ËENER ALGEMEENE OORZAAK VAN VERSCHILLENDE WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS, DOOR A. BONN. ]SJa het geen ik in den Jaare 1782. in eene Verhandeling, en nog onlangs in eene nadere Befchrijving der zamengeftelde wanfchapenheid van MATTHijs usïïm heb gemeen gemaakt, en na het A a  4 a. bonn , over verschillends zelve door den Heer leurs, bij het raededeelan zijner waarneeming omtrent een eerstgeboren kind, en deszelfs ontleeding na den dood door den .Hoogleeraar vink te Rotterdam, op nieuw is voorgedraagen, zoude het kunnen overtollig fchijnen, dat ik wederom de pen opvatte, en mij verbeelde daar over nog meerder lichts te kunnen verfp reiden. Ik twijfel echter niet, of men zal zulke eene onderneeming billijken, zo dra ikaanmerke, dat niet alleen aan eenige onzer land- en kunst-genooten, maar ook aan geleerde en ervarene buitenlandfche Genees- en Heel-kundigen, na de befchouwing der gebrekkige deelen van dien leevenden jongeling, altoos nog eenige duisterheid is overgebleven, die aanleiding heeft gegeeven tot bedenkingen en vraagen, welke ik van genoeg belang voor de Heelkunst rekende, om op eene voldingende wijze opgelost en beantwoord te worden. Ten bewijze hiervan, kan, in de eerde plaats, ftrekken èen getuigfehrift, betrekkelijk het gebrek van MATTmjsussEMaan dien ongelukkigen, ter zijner aanbeveelinge,ter handgeiteld door een'Man, wiens verdienden hem den eerden rang onder de Geneeskundigen van zijn vaderland verworven heb* ben, de Hoogleeraar g. c. staravasnig, PUL et Med. DoSi. Prax. Cbymia P. P. O.  wanstaltigheden der roeds en pisblaas. 5 •necnon inclyta Facultath Mediccs p. t. Decanus, te Friburg in Brisgow. Deeze Geleerde, dien jongeling in 1782. en 3787. gezien en aan zijne toehoorderen aangeweezen hebbende, zegt aan het flot van zijn latijnsch getuigfchrift, na eene korte en duidelijke be* fchrijving van het gebrek, het volgende: „ Welke de waare gedaante der pisblaas zij , „ en welke wezentlijke natuurfpeeling hier plaats „ hebbe , en of de ballen binnen den balzak door „ een middenfchot van eikanderen zijn afyezon,, derd ? durf ik niet bepaalen. Er zijn daarenbo„ ven twee zaaken, die mij hier bij nieuwsgierig „ maaken; vooreerst, naardien deeze buitenge„ woone ilaat van de pisblaas van matihijs ussem „ hem aangeboren is, of ook, binnen de baar moe„ der zijner moeder befloten zijnde, de pis buiten ,, het ligchaam zij uitgedruppeld, en het zoge„ naamd lamsvocht bezoedeld hebbe"? en welke „ geduurende de zwangerheid, en bij de geboor„ te, de tot dit gebrek betrekkelijke omftandighe„ den mogen geweest zijn ? waaromtrent het „ wenfchelijk ware de gefchiedenis te kunnen bc„ komen. Het tweede merkwaardige fchijnt mij „ toe te zijn de beftendige affcheiding van het „ teelvocht in dit ligchaam, met zo wclgeftelde „ ballen , zonder eenige bekwaamheid of ver„ mogen ter ontlasting van het zelve? Ik ver* A 3  6 a. bonn, over verschillende ,, wacht daarvan verfchillende en aanmerkelijke „ veranderingen in het ligchaam, uit welke wel „ waargenomen en verzamelde bijzonderheden „ veel goeds afteleiden zal zijn. Mogt deeze gele- genheid, als allerzeldzaamst, en welligt in onze „ eeuw de eenige, niet verzuimd worden!" De Heer desgrangïs, Genees-en Heelmeeter, Lid van het Koninglijk Heelkundig Gezelfchap te Lyons enz., die denzelven bij zijne reize door Frankrijk befchouwde en befchreef (£), blijft in verwondering ftaan bij die bijzonderheid, „ dat aan hem geen zweem van een' navel werd „ waargenomen , het welk doet gelooven dat „ deeze jongeling, noginden fchoot zijner moeder „ opgefloten, zijn voedfel getrokken hebbe van het vocht van het ïamsvlies, waarin hij zwom." Eene vergelijking van deezen jongeling met het kind door s. van der wiel, in 1683. waargenomen, doet dien fchrijver vraagswijze er bijvoegen : ;, Was 'er dan in het een en ander dezer „ voorwerpen geene navelfbreng, die beantwoord„ de aan de plaats, die het onderwerp maakt on„ zer overvveegingen? zoude men in het holland- fche kind de navelvaten , de navelflagaderen enz. niet gevonden hebben? was er in dac „ kind eene pisblaas binnen het kleine bekken, CD Journal de Mcdicir.e,1788. Mars. pag. 470. &e.  wanstaltigheden de" roede en pisblaas. 7 cn een Maasband, die in den nayel eindigde ? „ wat word 'er van de zaad-afvoerende vaten? „ enz. Zie hier vraagen , die men weliig't zal „ kunnen oplosfen door het ontleedkundig on,5 derzoek van mAtthijs usseim na zijn overlijden." De Hoogleeraar franzius, te Lzipzich, hem in 1784 gezien hebbende, heeft achter de door Zijn Ed. uitgegeevene oudheidkundige verhandeling van den beroemden mbuksius over het Kraambed (/) , mede het gebrek kortlijk befchreven, meldende daarbij: ,, geen het geringde „ teken te hebben waargenomen, waaruit hij be„ fluiten konde, dat 'er ooit een navel aan gc„ weest ware." Eene tweede afdeeling zijner verhandeling bevat: „ aanmerkingen over de oorzaaken deezer „ wanftakigheid, b. v. het vooraf bellaande ge„ brek in het vruchtbeginfel binnen het ei, vol„ gends haller; de toeneeming daarvan, bij „ de ontwikkeling; de invloed van het manlijk „ zaad op de wanflaluge vorming, volgends uon5, net, en door de uitwerking van het pokfmct „ bewezen; eene toevallige werktuiglijke oor- zaak door g-autier tegen winslow ftaan„ de gehouden ; een meerdere of mindere (c) johaknes MEüRSii de Vuerperio Sijtitagma etc. edidit Jok. Georg. Frid. Franzius, 'Lipfite 1785. 8vo. A 4  8 A. BONN , OVER VERSCHILLENDE ,, roevloed van voedende vochten naar een bijzon„ der deel; de verfchillende buigbaarheid van het „ vezelachtig maakzel; de verbeeldingskracht van ,, de moeder enz.": waarna de geleerde Schrijver befluit, dat „geen derzelve voldoet, en Hij ,, geene oorzaaken weet te bepaalen, welke de „ teeldeelen van dien jongeling monfterachig heb „ ben doen worden: dat men echter met waar,, fchijnelijke en duidelijke redenen konde vast„ Hellen, dat de voornaamfte oorzaak een gebrek „ van voedend fap geweest zij, het welk naar „ deeze deelen niet gevoerd, nochte, om reden der „ verftopping van buizen, vaten en klieren, niet „ heeft kunnen gevoerd worden: waarbij men, bij ,, eene nadere ontleedkundige befchrijving, meers, der zoude kunnen voegen." Hier op itelt de Schrijver de volgende vraagen voor: 1. ) „ Of deeze jongeling ook teeldrifc ge« if voeïe ? 2. ) „ Of dit gebrekkig maakzel ook vatbaar „ zij voor geneezing, en hoe dezelve zoude kun., nen in het werk gefield worden? c.) „ Of'er ziekten uit dit monfterachtige maak„ zei voor den lijder te duchten zijn? 4.) „ Of de wanfchepzels in het algemeen, en ., dus ook die jongman, lang zoude kunnen Jee- ven?"  wakstalticiieden der. roede en pisblaas. o l leuer/ïc wordt door dien Geleerden toegeftemd, „ inzonderheid uit hoofde van de oprichting der „ roede." Op de tweede vraag is dit het antwoord: „ dar, ,, offchoon in andere gevallen overtollige deelen „ door handgreepen en het mes weggenomen en „ behandeld worden, zulks echter hier niet te pas „ zoude komen, om den loop der vaten en wer- king der deelen: dat de roede en gefloten pis,, weg zouden kunnen doorboord worden, het „ welk echter door den jongeling denkelijk niet „ zoude worden toegelaaten, wien de aanwijzing „ zijner wanfehapene deelen tot eene onfchuldige ., kostwinning is geworden." Aangaande de derde vraag gelooft de Schrijver: „ dat de tegennatuurlijke plaatzing deezer deelen „ gelegenheid zoude kunnen geeven tot opflop„ ping van de pis, moejelijk en pijnlijk waterma„ ken, fteengroei of breuken, en deeze eindelijk „ in onfleeking, het heete en koude vuur eindi„ gen; en dat ook, om die redenen, de lijder „ niet te paard, of op een rijtuig, maar te voet zijnen weg aflegt." Wat de vierde bedenking betreft, is Hij van oordeel: ., ingevolge van het geen federt ari,, stotules door de meeften is aangenomen, „ aangaande den korten duur van het leven der |5 wanfchepzels , offchoon bij bartholinus A 5  ïo A. bonn, over verschillende „ en anderen het tegendeel beweerd worde, het „ echter te gelooven zij, datmatthijs ussem het lot „ van eenen korten leeftijd zal te beurt vallen, „ en zijn gebrek zijn' leevensdraad eens vroegtijdig „ zal doen af breeken." Het is buiten twijfel, dat deeze of dergelijke bedenkingen ook nog bij eenigen onzer genees-en heel-kundige landgenooten, op het eerfte gezicht van zulke eene wanfchapenheid kunnen opkomen, daardoor het gebrek doen miskennen , en ingevolge van dien verkeerdlijk behandelen : zo lang de waare aart en oorzaak niet algemeen voor bellist gehouden en aangenomen worde. Mijne poogingen hebben te vooren reeds daarheen geftrekt, en het gaf mij niet weinig genoegen, dezelve door de verhandeling van den Heere leurs te zien onderfleunen. Mijne verdere nafpeuringen , vergelijkingen en proefneemingen, omtrent dit zelfde en foortgelijke gebreken der roede en pisblaas, lagen den grond tot aantekeningen , die ik niet ongefchikt noch overtollig oordeele, om door middel der gedenkfchriften onzer Heelkundige Maatfchappij', en wel onder de eerftelingen derzelve, gemeen te maaken. Daar het onbetwistbaar is, dat ontleedkundig onderzoek den fleutel ter verklaaring van het duistere eener zamengeftelde wanfchapenheid alleen kan opleveren, en ik zulks bij andere gelegenheden  wanstaltigheden DER ROEDE EN PISBLAAS. 11 met gelukkig gevolg beproefd en bewezen heb; zal ik hier, ter meerdere ftaaving van het te vooren door mij bijgebragce , i.) drie der laatfte befchrevene, en niet algemeen bekende , ontleedkundige waarneemiagen in onze taal mededeelen; 2.) daar op nieuwe proefneemingen, met lijken genomen, volgen laaten ; en 3.) mijne gedachten over de waarfchijnelijke algemeene oorzaak van verfchillende wanftaltigheden door onbevooroordeelde gevolgtrekking, uit vergelekene waarneemingen afgeleid, voordraagen. ONTLEEDKUNDIGE W A A R N E E M I N G E N. De ontleedkundige waarneemingen, die ik bedoele, zijn de volgende: De geleerde en ervarene Genees- en Heel-meester flajani, te Rome, gaf in den Jaare 1786. onder andere gewigtige heelkundige waarneemingen , deeze befchrijving uit (d): „ Er werd den „ 27 November, 1779. in het algemeene gasthuis „ van de H. Geest een bedelaar ingebragt, ge- (d) Nuovo Methodo di midicare alcutie Malattie, fpettanti alla Chirurgia, &c. di guiseppo flajani, Dottore di Philof, & Medicina , Chirttrgo delia Santita di jj. s. Papa pio vi. tfe Romt 1787. 4to.  12 A. BOXN, OVER VERSCHILLENDE naamd giacomo VALERi,oud7o jaaren, met pijn „ in de flinker zijde van de borst en fchoudcr, 3, vergezeld van hoesten en geweldige koorts; „ maar daarenboven klaagende over eene ontvel„ ling aan de fchaamdeeien, die voor hem zeer „ pijnlijk was. Bij het onderzoek daarvan vor.d „ men, aan de plaats der hairige fchaamte, een „ vleeschachtig uitwas, als eene verzameling van „ veele kleine gezwollene en roode klieren, ge ■ „ knaagd door een fcherp vocht, het welk het „ bij aanhoudendheid befproeide. Op het midden „ van dit uitwas waren twee openingen, waaruit „ een vocht doorzweette, het welk de lijder ver„ zekerde pis te zijn; en dat hij in zijn geheel „ leven geen' aandrang gevoeld had, om die te „ ontlasten; dat hij verpligt was er een fluk „ fpons op te draagen , die van tijd tot tijd te „ vernieuwen, en tevens het gezwel te wasfchen, „ zonder het welk er ontfleeking bijkwam, die „ de pijn voordbragt, waarover hij thans klaagde. a, Gevraagd naar den tijd van het opkomen van „ dit gezwel, antwoordde hij, dat op zijn veer„ tiende jaar er nog een wit vel over zijne fchaam„ te zat, behalven aan de plaats alwaar de ontlast„ openingen waren ; dat vervolgends dit uitwas „ toegenomen had in grootte, tot aan zijn vier„ entwintigfle jaar, maar federt dien tijd in dien„ zelfden flaat was gebleven , zo dat in plaats van  WANSTALTIGHEDEN DFR ROEDE EN TISBLAAS. t% „ het natuurlijk hair der fchaamte, nu deeze „ vleeschachtige en klierswijze uitgroejing werd „ gezien." „ Door drukking in den omtrek van dit gezwel , werd de gewoone tegenftand van de vereeniging der fc haam been deren, die, gelijk naderhand bleek , ontbrak , niet waargeno„ men." „ Beneden het voornoemde gezwel was een „ vleesachtig aanhangzel, venoonende eene foort „ van roedenhoofd, naar de lengte gedeeld door eene onregelmaatige lijn, die hetzelve in twee gelijke deelen onderfcheidde; terwijl aan den „ onderkant een huitverlengzel, als ware het eene „ voorhuid, gezien werd. De lengte van dit „ roedehoofd was van meer dan twee dwarfche „ vingeren, en de breedte van een en een half, „ Aan het achterfte gedeelte der bovenfte opper„ vlakte was eene kleine verhevenheid, eenigzins „ gelijkende naar een garftenkorrel, en ter we„ derzijde van dezelve twee kleine gaatjens, waar„ in men, na de dood, naauwlijks het fijne ftilet „ van anel konde inbrengen. Uit deeze gaar- jens vloeide van tijd tot tijd een wit lijmig vocht, naar zaad gelijkende." „ Onder dit vleezig aanhangzel was, aan de „ plaats van den balzak, die geheel ontbrak, niet „ te vinden dan de huid, die een veel gerimpei- o  14 A. BONN, OVIR \ERSCHILLENDE, de bilnaad maakte, zodanig dat hét beneden„ fte gedeelte , bijkans den aars omvatten- de , eene foort van beurs uitmaakte. Het „ overige werd, na de dood des lijders, dender„ tienden December waargenomen." „ De buik, met eene halfmaanswijze infnij„ ding der bekleedzelen en fpieren , geopend „ zijnde, vond men het net in een natuurlijken „ ftaat, en de dunne darmen bedekkende; het „ welke afgefcheiden en met het gedarmte uitgeno • „ men werd, om de ondergelegene deelen dui„ delijker te kunnen onderzoeken. Overgaande i3 tot de befchouwing der deelen binnen het bee„ nig bekken gelegen, vond men de pisblaas al„ daar geheellijk te ontbreeken , en, in plaatfe „ van dezelve, twee vliezige buizen, zig inplan„ tende met eenige ombuiging in het onderfte ge- deeltevan voornoemde klierachtig gezwel, ligt- lijk erkend geworden voor de pisleiders, wan„ neer men tevens de nieren onderzocht , waarvan „ de linker ééns zo groot was als de rechter. Ht t „ beginzel van ieder' pisleider, genaamd het bek„ ken , was zeer verwijd, en geleek naar eene „ kleine pisblaas, hebbende voor het overigeniet 9, meer dan tweemaal de natuurlijke grootte, gaan- de langs de lendenwervelen, en gekomen aan M de holte van het bekken, maakten deeze pislei- ders ieder eene foort van halven kring en ftrek-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 1$ ten zig uit naar de fchaamte, gaande van achteren naar vooren door de binnenfte plaat van het buikvlies en de fpieren, en vervolgends gelijklijk en als te zamen naar het laa„ gere gedeelte van voorgemelde uitgroejiug , „ tot dat zij minder wijd werden. Eene fonde „ door de uitwendige openingen ingebragt zijn„ de, bevond men dat dezelve niet rechtlijnig, „ maar een weinig fchuinsch tot binnen ieder' „ pisleider doorging. Aan het achtergedeelte de„ zer pisleiders vond men twee buizen, welke „ eenigermaate naar zaadblaasjens geleeken; maar „ derzelver maakzel niet kenbaar te onderfchei,, den zijnde, als het vervolg der zaadvaten, die „ altair onder eene piramiedswijze gedaante „ eindigden. Twee fondes van ahel, door „ de reeds befchreven kleine openingen op den rug der roede ingebragt, gingen door tot „ binnen deeze zaadvaten, die waarfchijnelijk al« „ leen door de ophouding van het zaad zo veel „ verwijd waren. In de tusfchenruimte dezer „ vaten nam men een weinig verhard vet waar, van gedaante als eene indrukking der voor« (taande klier. Er was geen bewijs van oprichtende noch verfnellende fpieren. De zaadftrengen , naauwlijks boven de lengte dier „ ombuiging gekomen, gingen regelrecht naar „ den bodem van het zakswijze verlengzel de»  t6 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE buikvlies, zonder fchederok, maar alleen vef„ gezeld van de zaadader en flagader, die niet door de buikringen heen gingen, om reden der „ vanéénfcheiding der fchaambeenderen} maar 3, daalden en eindigden onmiddelijk in de ballen, die in denzelfden bodem van hetzakswijze buiks, vlies gevonden werden, alleenlijk overdekt door derzelver eigen witten rok." Aan de fchaambeenderen was een merkbaa„ re afftand en vanéénfcheiding waartenee3, men," die, even gelijk de wanftalcige zachte deelen, door den Schrijver op drie plaaten zijn afgebeeld , en alwaar de afftand dier beenderen , offchoon in die tekening verkleind, meer dan twee vingeren breedte bedraagt; waarbij eene fchaal gevoegd is, met de maaten van den eigenlijken afftand, die gelijk is aan 2$ rhijnlandfche duimen. De fchaambeenderen zijn er, maar er ontbreeken de natuurlijke tusfchengeplaatfte kraakbeenige bekortingen en bandvereeniging. De ^^ontleedkundige waarneeming is die van een der fchrijveren van het Fransch Geneeskundig Tijdfchrift (e), ter opheldering der waarneeming van den Heere des granges bijgebragt, na als eene aangenomene waarheid gefield te hebben, „dat in zodanige „ voorwerpen de navel wel aan de gewoone plaatfe ont- Qe) Journal de Medecine, Mars 1788. pag. 477. £fV.  WANSTALTIGHEDEN DER ROïDE EN PISBLAAS. I? ontbreekt, maar,'nabij de fchaamte ingeplant, „ door het fpons wijze gezwel bedekt wordt." Onder anderen bij die gelegenheid aangehaalde voorbeelden , vindt men er , van eenen ongenoemden Schrijver, twee gevallen van kinderen, aan de Koninglijke Academie der Heelkunst vertoond, die den afftand der fchaambeenderen, en de aanvulling van dien door het blaasgebrek en de vvanftaltige gekliefde roede, bevestigen; maar daarenboven: „ een jongeling van 15 jaaren, wien de 33 pis op gelijke wijze uit een fponsachtig gezwel vloeide, het welke boven de fchaamte was, enz., ftierf in den ouderdom van 17 jaaren aan „ de gevolgen van dronkenfehap:" zijn lijk werd geopend door den beroemden Ontleed- en Heel-kundigen dessault, te Parijs, die 'er het volgende aan waarnam: „ De fchaambeenderen waren bijna drie duimen van eikanderen verwijderd: deeze van„ éénwijking, die den afftand tusfehen de voorfte „ doornen der darmbeenderen vermeerderde, werd „ van boven aangevuld door een fterken band, „ zeer dik en van ééne vinger breedte; overdekt „ met de huid, die'erzeer vast tegen aanzat, be„ vestigende deeze beenderen zo wèl , dat de „ gang des jongelings weinig waggelende geweest „ was." B  l8 A. bonn, ov£r verschillende. „ Beneden deezen band, verhief zig een fpons„ gewas of rood vleeschgezwel, zeer gevoelig „ voor de koude, en ter grootte van een klein „ hoenderei , waaraan twee ontlastopeningen „ waren, rustende op twee ronde ligchaaraen „ van het loodrecht gekliefd hoofdjen der ,, roede , waaraan even eens eene groef des „ open' piswegs, eene fcbuitswijze fiolte, eene aan het hennehoofd gelijkende verhevenheid , en ter wederzijde van deeze, twee ontlast-ope» „ ningen der afvoerende zaadvaten gezien werden. „ Aan den onderkant van het roedehoofd was een „ lap vel, die eene aan den bovenkant gefpleete„ ne voorhuid voorftelde : de bilnaad was een, „ weinig fchuins afloopende, en vertoonde een ,, kleinen balzak,dieechtergeeneballenbevattede: „ deeze teeldeelen hingen, nabij de fchaamte, in „ verdubbelingen van het vel, en waren van het „ gewoone maakfel, maar alleen kleiner: deafvoe„ rende vaten behielden hunnen gewoonen loop, „ en gingen naar de zaadblaasjens, die zeer klein, „ en gelegen waren achter het benedenfte ge„ deelte van het fponsgezwel: de Heer dessault „ vond geene voorftaande klier. De fponswijze ligchaaraen der roede hadden hunne gewoone aanhechtingen aan de fchaam- en zit-beende,, ren, maar begaven zig vandaar naar het fpons„ gezwel, alwaar zij eindigden, na zig vereenigd  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. IC) 5, te hebben. De vezelen der pisloozing-veri, fnellende fpieren liepen dwars; die der op>, richters der roede hadden haaren natuurlijken •» loop behouden: het benedenfte einde van ,, den rechterdarm was zeer verwijd, en geleek naar eene natuurlijke met pis gevulde blaas. ,, De twee openingen in het fponsgezwel wa„ ren die der pisleideren, die er zeer bochtig „ naartoe liepen. Men vondt er geenen blaas- band aan, er was aan de gewoone plaats geen „ navel, noch blijkbaar navellidteken boven hec „ fponsgezwel; maar onder den band der fchaam- beenderen was een plooi van het buikvlies , „ waar binnen zig de bandachtige koord bevond , „ die, na de toefluiting der navelader, naar de „ lever gaat en overblijft. De zelfllandigheid „ van dit fponsgezwel werd gemaakt door een », celswijs en vaatrijk vliezig weefzel; deszelfs „ gevoeligheid en de inplanting der pisleideren „ gaven te kennen, dat de vleezige uitgroejing het achterfte gedeelte van de pisblaas was. „ Alle de overige deelen des ligchaams van dit kind waren gezond." De derde, en, voor zo veel ik weete, de laatlte ontleedkundige befchrijving van dit gebrek in een volvvasfen jongeling, wordt gevonden in het voortreffelijk Natuurkundig Tijdfchrifc B 2  20 A. bonn, over verschillende van Parijs (ƒ), alwaar de Geneesheer pin el, in eene Verzameling van waarneemingen, aangaande het gebrekkig maakfel der teeldeelen en de fchijnbaare of wezentlijke kenmerken van tweejlachtige menfehen, onder anderen het volgende geval befchrijft: „ In November 1788, werd een jongman van „ 20 jaaren, te Parys, in het gasthuis, de laCha' „ rité genaamd, ingebragt, met eene rotkoorts „ en onwillige pisloozing: bij het onderzoek van dit laatfte, vond men geen' navel; de fchaam„ beenderen verwijderd, een foort van rood „ fponsgezwel, breed 1 duim en 2 lijnen, „ hoog i| duim, van eene onelfene oppervlakte, „ met eene indrukking op het midden, twee-zij„ delijke openingen, en eene uitvloejing van „ pis, koii.ui tijd na dat hij gedronken had. De „ lijder ftierf, en werd naar de zaal voor de ontleedkunde, van dat gasthuis, overgebragt, bij ,, den H:er eoyet." „ De deelen tot voordteeling behoorende, wer,, den ter onderzoeking uitgenomen, endefchaams, beenderen doorgezaagd: het manlijk lid Was 1 f duim lang, nam begin van den voor- en onder- kant van het fponsgezwel, met eene half krings^ (f) Journal de Phyfaue, O£lobrti729t pag. 297. &c.  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 21 ,i wijze inwijking: de oppervlakte was bekleed „ met het inwendig vlies des piswegs, glad en „ weinig rood: de verhevenheid, het henne hoofd „ genaamd, was natuurlijk, en bekwaam tot „ zaadloozing: want de openingen der ondastbui„ zen ter zijden werden er gevonden, gelijk ook „ verfpreide groeven (Jacuna), van 4 lijnen „ diepte: het roedehoofd was aan den bovenkant „ gefpleeten, en de voorhuid aan den onderkant „ zeer kort: de overige teeldeelen waren wèlge„ fteld." „ Het benedenfte gedeelte van de witte lijn „ was gefpleeten; de rechte buikfpieren hadden ,, eene tusfchenwijdte van i| duim; de fchaam» „ beenderen waren verwijderd: aan den binnenkant had het gezwel eene verdieping of holle „ vlakte, naar die van den navel gelijkende: aan de „ buitenzijde, aan de plaats van den navel, ging de huid over in het oppervlakkig vlies van het ge„ zwel: de fchaambeenderen waren twee duimen „ van eikanderen verwijderd: er was eene band„ achtige zelfftandigheid, die van het eene naar „ het andere overging, en dezelven omgeevende, „ tot een' band derzelven verftrekte." „ Met verwondering zag men, dat dit fpons„ gezwel de blaas zelve was, aan den voorkant „ gefpleeten en open , met gerimpelde wanden , „ ledi , buiten de buikholte, van achteren naar B3  52 A. BONN, OVER VERSCH1LLF.NDE j, vooren omgekeerd, gaande onder den voor* „ noemden band door, met openingen der pisleiders, die het ftilet doorlieten: het buikvlies ,, was natuurlijk, met kenbaare vleeschvezelen; „ de voorflaande klier was, in de tusfchenruimte „ der fchaabeenderen, klein en niet natuurlijk van „ gedaante: de pisleiders waren, zeer verwijd van „ holte, gelijk aan dunne darmen, en vernaauwd nabij de pisblaas: de nieren hadden eene aan„ merkelijke grootte, met eene ongelijke en bultige oppervlakte, gelijk in ongeboren kinderen; „ de rechter nier bevattede verfcheidene blaazen vol pis : de zaadblaasjens waren zeer klein , „ welligt door de ingetogene leefwijze van het „ voorwerp, naardien elk bewerktuigd deel in grootte toeneemt , naar maate het geoefend ,, wordt: de ontlast-openingjens derzelve wer„, den op nieuw zichtbaar: de fponsachtige lig„ chaamen hadden niets bijzonders, behalven ,, dat derzelver bcgir.fels meer vanéén verwijderd waren, ingevolge van dat der fchaambeenderen: „ de houding des piswegs was merkwaardig, des„ zelfs vliezen maakten geenen hollen buis, maar „ een uitfpanfel, naar het einde der roede omge-. ,, bogen, het welk een geknot hoofd voorliel„ de." Achter deeze naauwketirige befchrijving volgt, onder anderen, egne van het zelfde gebrek, in  wanstaltigheden der eoede en pisbl ,.\s. 23 een vrouwlijk voorwerp , om deszelfs meerdere zeldzaamheid wè! waardig hier bijtevoegcn, zijnde eene waarneeming van den Heere pascal, te Brie-Comte-Robert, naamlijk: „ een kmd van ,, twee jaaren, had een kersfenkleun'g gezwel bo« „ ven de fchaamte, waarvan de inbeelding der ,, moeder als oorzaak befchuldigJ, maar door haar 3, ontkend werd: ter wederzijden van dit gezwel „ werden de openingen der pisleiders gevonden, „ voorzien van klapvliezen, die door persfing of „ in het weenen geopend werden: de fchaamte en fchede waren natuurlijk, maar zonder pis., wegs- opening." (g) Bij dit laatlte, niet door ontlecding onderzocht geval, kan ik niet voorbij van nog een ander gewag te maaken, mij in het voorleden jaar door den Hooggeleerden Heer van g e u n s, uit zijn Eds. verzameling van Genees- en Heel - kundige aantekeningen, met verlof ter gemeenmaakinge, medegedeeld. „ Zijn Ed. zag den 28 December „ 1768, te Groningen, een manlijk kind, oud 7 „ weeken, en door eene voorfpoedige verlosfing, ,, gezond en wèl gevoed geboren, met de vol„ gende bijzonderheden : er was naauwlijks een (g) Dit geval komt overéén met dat door mij ontleed, en door den Heer de bosson befchreven, en afgebeeld in de Verhandel, der Haar!. Maatfchabpij, 19 Deel, ld ftuk bl. 321. enz. B 4  54 BCNN, OVER. VERSCHILLENDE „ bewijs van navel, terwijl van de plaatze deszel„ ven, tot aan die van het manlijk lid, eene onre- gelmaatige, roode , meer breede dan lange, een„ vormige, vleezige zelfflandigheid de tusfchen„ ruimte vulde: de roede, naauwlijks kenbaar, „ was zeer kort; het roedehoofd van boven als „ door midden gekliefd, van den onderkant on- derfteund door deszelfs voorhuid, die aan den 9, bovenkant, om de jplijting der roede, ontbrak: „ er was een kuil,en als het begin van een'buis, „ alwaar de opening des piswegs zijn moest, „ waarin men echter geen dun ftilet konde in„ brengen: ter wederzijden van deezen onwaaren „ pisweg, fcheen aan deeze roedehoofd-gedeel„ ten een openingjen waargenomen te worden: „ de voornoemde vleezige klomp werd geduurig „ door de pis van het kind bevochtigd, en was „ pijnlijk op het aanraaken: de pis werd duidelijk „ ontlast uit twee opene mondjens, boven en „ ter zijden van het gefpleeten roedehoofd, als „ waren het de gaapende openingen der pisleiders, ,, die het benedenfte en zijdelijk gedeelte van den „ vleezigen klomp uitmaakten: deeze zelfilandig„ heid was ongelijk, als ontveld, gevoelig, zeer „ rood, en naar eene fpons gelijkende: de balzak „ was natuurlijk, en bevattede de ballen : de aars was op de behooreliike plaatfe: al het overige „ was natuurlijk en ivèl gemaakt: het kind zoog  wanstaltigheden der ROEDE EN pisblaas. 25 „ de borst zijner moeder met graagte, was al„ toos nat van pis, had ruimen ftoelgang: de „ voorlïe beenderen van het bekken, dat is de „ fchaambeenderen, konden niet onderfcheiden „ worden." Eene overeenftemming van zo vcele waarneemingen , als door de Heeren stoltte, lkurs en mij-zijn aangevoerd, kunnen, zo ik vertrouwe, bij onze Genees- en Heel-kundige landgeriooten geen twijfel over den aan van dit gebrek meer overlaaten. De ooirfprong en waare oorzaak eener zo zamengeftclde wanfchapenheid werden echter daardoor niet verklaard: waarom ik reeds vroeger de toevlugt nam tot proefneemingen op doode ligchaamen, die in de verhandeling van den laatstgenoemden Schrijver vermeld worden. Ik zal hierbij flechts van twee andere gewaagen, om voor mijne gevolgtrekkingen des te overtuigender grond te leggen. ONTLEEDKUNSTIGE PROEFNEEMINGEN. De eerden derzei ven, overeenkomftig met mijne voorgaande, nam ik , op den 27 Oftober 1790, in eene openbaare aanwijzing van het lijk van een' B 5  2.6 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE jongeling van 14 jaaren, en dus in een'overéénkomenden ouderdom met denvoorgemelden mat- thijs ussem. De pisblaas werd vooraf door herhaalde infpuitingen van water langzaam uitgerekt, tot dat dezelve, achter en boven de fchaambeenderen binnen de buikholte opgereezen, aan den navel reikte: na de ontlasting van het water, werd de blaas met lucht gevuld en uirgefpannen gehouden: hier op kliefde ik van den bovenkant de verlengde voorhuid en huid der roede , gelijk mede het roedehoofd , tot binnen de piswegs-holte: ik fcheidde de (bonswijze Iigchaamen vanéén, ontblootte dus den onderliggenden pisweg, en open* de ook deezen aan den bovenkant, tot onder den. boog der fchaambeenderen, waardoor het hennehoofd, de ontlastopeningen der afvoerende zaadvaten , en de groefjens des piswegs zichtbaar werden. Door eene naar de lengte van het ligchaam gerichte , en van de fchaambeensvereeniging tot aan den navel verlengde infnijding van de huid, vetrok, witte lijn, en laagere vliezige tusfehenruimte der buikfpieren, werd de achter de fchaambeenderen opgerezene pisblaas ontbloot, zo dat dezelve , met dat gedeelte wat niet door het buikvlies bekleed is, voorwaards uitpuilde. Ik fneed vervolgends, met herhaalde inkervingen, de ge-  wanstaltig! eden der roede en pisblaas. 2f heele bandachtige zelfstandigheid door , die de kraakbeenige aangroeifels {epiphyfes) der fchaambeenderen in den natuurlijken Haat vereenigt, en waarvan het waare maakzel door mij elders is bewezen (hj. De fchaambeenderen weeken hierop vanéén, en de daar achter gelegene pisblaas puilde meerder voorwaards, terwijl de bevatte lucht ontfnapte, wanneer ik de infnijding van den pisweg door den voorften wand der blaas tot aan den blaasband en navel vervclgde. Met een koperen blaaspijp , door den aars ingebragt, en achter de blaas opgevoerd, dreef ik derzelver achterfte wand dóór de voorgemelde vanéénfplijting, omgekeerd buiten het ligchaam, om de wanftaltige deelen van mat» thijs ussem natebootfen. Bij nadere overweeging der hier boven aangevoerde ontleedkundige befchrij vingen, die ik daarom niet verkort, maar in hun geheel heb voorgedragen, werd ik echter weldra overtuigd, dat deeze proefneeming, zo min als mijne voorgaande, alle foortgelijke gevallen, en derzelver oorzaak, niet voldoende konde verklaaren: eene voornaa- (h) Verhandeling over de beweeglijke loswording der beenderen van het bekken, ènz.: in de Gedenkfchriften van het Bataafich G^nootfchap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, 3de Deel, bladz. 251, Plaat 2, 3 en 4.  28 a. bonn, over verschillends me omftandigheid hinderde hier aan, naamlijk de dikke koordachtige band, die de fchaambeenderen aan den bovenkant vereenigde, en beneden welken het fchijnbaar fponsgezwel uitpuilde, in de waarneemingen van de Heeren d essault en pinelj en welke band door den beroemden Berlijnfchen Ontleedkundigen Hoogleeraar, walther, zonder een dergelijk gebrek van pisblaas en roede is gevonden en afgebeeld; terwijl daartegen het blaasgebrek en de verwijdering der fchaambeenderen, zonder zulk eene bandachtige koord, door den ancerzins naauwkeurigen flajani is waargenomen. Daar ik, bij mijne eerst gemeen gemaakte waarneemingen, ook zulk eene tweeërleie verfcheidenheid had opgemerkt, van het geheel ontbreeken of gedeeltelijk tegenwoordig zijn (/) van zulk een' fchaambeensband, ook zonder blaasgebrek, maar vergezeld van eene wanftaltige roede, gaf mij dit laatfle aanleiding tot de volgende nadere proefneemingen, op lijken van kinderen en bejaarder voorwerpen. Na voorafgaande opvulling en uitzetting der pisblaas met water of lucht, kliefde ik , op gelijke wijze, de huid, voorhuid en het roedehoofd van den bovenkant; fcheidde de fponswijze lig- CO V'rh. der Holl. Maatfck. «. deel, bladz. 135.  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 29 chaamen vanéén, en opende den pisweg toe onder de fchaambeensvereeniging : hierop fneed ik dien bandachtigen zamenhang niet geheel door, noch vervolgde de infhijding der bekleedzelen en pisblaas; maar vergenoegde mij met alleen het onderfte gedgelte daarvan, en de daar achter gelegen voorden wand en hals der blaas te klieven, en deczen éénen hollen en open pisweg met de pisbuis te doen uitmaaken. Na eene zo veel mogelijke en voorzichtige rekking van het overgelaten bovenfte gedeelte dier bandachtige zelfltandig. heid, bragt ik eenen krom gebogen koperen blaaspijp door den aars in, om, door aandrukking van den achterkant, de nu open pisblaas en voorftaande klier, in de tusfehenruimte der vaneengefcheidene fchaambeenderen , en aanhechtingen der fponswijze ligchaamen der roede, omgekeerd naar buiten te doen komen; het welk echter in bejaarden niet mogelijk, in kinderen bezwaarlijk, in beiden echter iet gemaklijker was, na vooraf, op de wijze van den Heere boyet , de fchaambeenderen doorgezaagd, en, gelijk ik mede bij het onderzoek der fchaambeensvereeniging, in naajvolging van den beroemden hun ter, gedaan had, de teeldeelen en blaas uitgenomen te hebben \ hierdoor maakte de omgekeerde blaas een gezwel beneden den vereenigenden fchaam. beensband, oyereenkomftig met de voorgemelde  30 A. bonn , over verschillende ontleedkundige waarneemingen: waardoor ik mij verbeelde eenen flap nader gekomen te zijn tot mijn bedoeld oogmerk, om naamlijk deeze zamengeftelde wanfchapenheid nader te verklaaren in het volgend onderzoek. o ONDERZOEK EENER ALGEMEENE OORZAAK DEEZER EN ANDERE WANSTALTIGHEDEN. Hiertoe overgaande , zal ik wederom eenige waarneemingen der oefenende Heelkunst voorafzenden , betrekking hebbende tot onderfcheidene gebreken deezer deelen, die door ervaarene Heelkundigen toegeftemd zullen moeten worden, en waarvan mij, geduurende mijne kunstoefening, meer dan ééns de voorbeelden , zo in levende voorwerpen als in doode bgchaamen, zijn voorgekomen. ö.) In de eerfte plaats is het vrij algemeen bekend, dat niet alle, eerstgeborene, manlijke kinderen , met een ontbloot roedehoofd, maar zeer veelen met een verlengde voorhuid en vernaauwde opening derzelve, geboren worden; waarvan een oplettend waarneemer zig, ongetwijfeld, de redenen wel eens zal hebben afgevraagd? Het gebeurt nu en dan bij eerstgeborene of jonge kinderen, dat de voorhuidsopening als toe-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 31 gefloten is, en door de belette pisloozing, de voorhuid nog meerder gerekt, opgezwollen en half doorfehijnend uitgefpannen wordt. c. ) Die zelfde voorhuid kan, zonder eenig verder gebrek der roede, van de geboorte af, aan den bovenkant gedeeld zijn* en de lappen veis ter wederzijden van het roedehoofd nederhangen; evengelijk na eene kunstbewerking en opfnijding eener tegennatuurlijke of door aanfteeking veroorzaakte vernaauwing. d.) In een ander voorwerp, kan de voorhuid op gelijke wijze, maar aan den onderkant gedeeld en zonder toompjen zijn; terwijl het roedehoofd welgemaakt, van de gewoone piswegsopening voorzien, en aan den bovenkant natuurlijk over-, dekt is. e. ') Op eenen anderen tijd wederom, ziet men aan eerstgeborene of jonge kinderen, niet alleen de voorhuid, maar ook het roedehoofd, aan den onderkant gekliefd en merkelijk verbreed: terwijl de natuurlijke opening des piswegs ontbreekt, maar eene andere, tegennatuurlijke, meerder achtervvaards,beneden de fponsachtigeligchaamen,en even voor den balzak gezi.n wordt, vanwaar dezelve, in bejaarde voorwerpen, bij het oprichten der roede , meerder afwijkt , en des niet altoos eene volftrekte ongefchiktheid ter voordteeling ten gevolge heeft. Onder andere voorbeel-  3^ Aa BONN, OVER VERSCHILLENDE den van dien aart, zag ik nog onlangs, den 19 Julij deezes jaars, een eerstgeboren kind, en op dien zelfden dag eenen man van ruim 60 jaaren, beiden met hetzelfde gebrek en den laatst befchreven ftaat der roede. In het kind, waarover ik eenige dagen vroeger, 24 uuren na de geboorte, geraadpleegd werd, wegens het achterblijven der pisloozing, vond ik de voorhuid beweegelijk op ■ het roedehoofdjen vastgegroeid ontbreckende aan «den onderkant met het toompjen en de natuurlijke opening: een flaauw gebogen dun zilveren ftilet ging , als achter eene foort van klapvlies , onmiddelijk vóór den balzak nederwaards, en vgrvolgends onder den fchaambeensboog door, zeer hoog in den buik, zonder eenige pis-ontlasting: de eerfte richting van het llilet deedt mij vermoeden, of Welligt blaas en endeldarm ééne gemeene holte uitmaakten: dan , het was met een ander, door den aars ingebragt, ftilet niet te bereiken: den volgenden dag, en zedert dagelyksch, waterde het kind met eenen goeden b^eeden ftraal: de ftaat des gebreks was bij den bejaarden man volmaakt dezelfde, zijnde met dat alles, zo hij zeide, vader van vier kinderen, (k) ƒ) Het (k) Men vergelijke hier mede a. nuck, Genees- en Heel-kundige handwerken, enz., XLlIfte ondervinding , bladz. 190.  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 33 /.) Het verdient daarenboven bij zulk een voorwerp fomtijds , gelijk ik waargenomen heb, bijzondere opmerking, dat een binnen .den pisweg ingebragt ftilet, dóór den ibalzak naar de blaas doorgaande, zig tusfehen de fponsachtige lig. chaamen verliest, en aan den bilnaad niet gevoeld wordt. g. j Of de anders wèl gevormde pisbuis (urethra) immer, tegennatuurlijk, boven de vereenigde fponswijze ligchaamen, in plaatze van onder dezelven, en tot aan het roedehoofd zijnen loop vervolgd hebbe, is mij tot hier toe door geene eigene noch befchrevene waarneemingeh gebleken: daar integendeel, de te vooren bijgebragte reeks van gevallen, onwederfpreekelijk ïeert, dat een opgefpleten pisweg zig boven de vaneengefcheidene ligchaamen der roede kan bevinden. h.J Wat de pisblaas betreft, deeze kan in een eerstgeboren kind ontbreeken,- of zodanig vernaauwd, ingekrompen en vernietigd zijn, dat zij geen' fchijn hebbe, van immer vóór de geboorte door vocht uitgezet geweest te zijn; ja zij kan in eene vrouwlijke vrucht met de even zeer misvormde fchede incénfmelten ; van hoedanig een voorwerp ik de deelen in wijngeest bewaare, nevens aftekeningen, waaruit nog eene andere bijzonderheid blijkt, dat saamlijk de twee na- C  34 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE flagaderen in éénen tak zamenkomen , om van de fchaamce naar den navel opteklimmen. ij) Dan, bec geen meerder betrekking heefc tor, mijn tegenwoordig onderwerp, de pisblaas kan, vóór de geboorte van het kind, niet alleen vocht in zig bevatten , maar ook door eene ophooping van hetzelve'uitgefpannen zijn, en dus kan aldaar eene foort van befloten waterzucht plaats hebben. In den jaare 1780, werd mij zulk een eerstgeboren, voldragen , dood , manlijk kind aangebragt, het welk met een zeer opgezetten en door water gevulden buik was ter wereld gekomen, en waarvan het voorlte en benedenfte gedeelte, tusfehen den navel en de fchaamte, bijzonder uitpuilde. Na eene doorfuijdiug der bekleedfelen, fpieren en he: buikvlies, aan de linkerzijde van de witte lijn, van het borstbeen tot aan den navel, ontlastten zig eenige oneen helder water uit de buikholte, terwijl er een vrij groot vastgehecht watergezwel overbleef. De buik, met fchuinfe infnijdingen , naar de voorfte uitfleekzels van elk darmbeen gericht, verder geopend zijnde , vertoonde eene ruime zakachtige vergrooting, waarin de lever met derzelver rand achterwaards naar onderen omgebogen was; het net opgerold en het dun gedarmte, tot eenen ongelijken klomp 'samengepakt, naar ce maag opgeduwd, gevon-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 35 den werd; vanwaar het dik gedarmte meerder ontwikkeld afdaalde , eene dwarfe cn wijze bogc maakte, gn in den rechten darm eindigde. Het gezwel tusfchenden navel en de fchaamte was de pisblaas, ter grootte van een klein ganzenei, door water uitgezet, boven de enge holte van het bekken opgerezen , en over de fchaambeenderen overgebogen; zo dat de voorilaande klier op de hoogte der laagfte lendenwervel tegen den rechten darm aanlag. De pisleiders, veel wijder uitgezet dan de kartrldarm, die het groene darmvuil (meconiuni) bevattede , waren even eens tot aan de nieren met water opgevuld, en daalden met eenen kronkelenden loop naar de blaas, waaraan zij boven den rand van het bekken werden ingeplant. De ballen lagen nog binnen den buik, omtrent de buikringen. Bij het onderzoek der roede, vond ik de voorhuid, piswegsopening en geheele pisbuis, zeer eng en als toegegroeid: het gelukte mij echter, met moeite, een dun flilet door dezelven heentebrengen, tot binnen de blaasholte; waarna ik den achterften wand der voorwaards overgebogen blaas, met eene kruiswijze infnijdinge opende, en in dien ftaat deeze deelen liet aftekenen: de trechterswijze hals der blaas, en de openingen der verwijde pisleideren ter wederzijden van dezelve, werden hierdoor zichtbaar. Denkelijk heeft het buikwater, bij het uitrekken C 2  gO A. BONN, OVER VERSCHILLENDE der wanden deezer holligheid, de pisblaas bovesr de fchaambeenderen opgetrokken, voorwaard* overgedreven, en hierdoor de hals der blaas ea van den pisweg naar delengte gerekt, vernaauwd, en de uitloozing verhinderd; evengelijk ik, eenige jaaren laater, de doodlijke gevolgen van zulke eene oprijzing der pisblaas in eenen bejaarden ljder waarnam, waarvan ik de befchrijving tot eene volgende gelegenheid befpaare. Deeze waarneeming, in een eerstgeboren kind, bewijst, zo ik mij niet bedriege, dat, daar in den natuurlijken ftaat van het dierlijk ligchaam „ en dus ook van den mensch, vóór de geboorte, alle de vaste werktuiglijke deelen en derzelver bijzondere werkzaamheden , tot rondvoering , affcheiding en opneeming van vloeibaare beginzelen en vochten, eenen aanvang neemen en voorbereid worden, en zulks door affcheiding van maag- en darm-fap, nevens de gal der lever en galblaas, die , in het dik gedarmte opgehoopt, het eerfte darmvuil (mecom'am) voordbrengen , bewezen wordt; dus ook, althans in dat geval r eene affcheiding van een vocht in de nieren, en de afzakking daarvan door de pisleiders naar de blaas gefchiedde: welk vocht, in plaatzevan,. gelijk bij de volkomene dieren, door den open Maasband (iirachus) naar den piszak (alantois) gevoerd' te worden , integendeel, bij het ongebo*  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS". "3? Ten kind, door watervaten wederom moet worden opgenomen, of door den pisweg geloosd , •en binnen het-zogenaamde lamsvlies (amniosl uitgeftort, het daar binnen van elders afgefcheiden water helpen vermeerderen^ hoe zeer ook de be•roemde hall er-en anderen, zulks onder de bloote onderltellingen gerekend hebben (/), De voornaamfte grond van tegenbedenking, mij hierbij door een' vriend ingebragt , het gewoonlijk opgegeven onderfcheid der eigenfchappen van het zogenaamd lamsvocht, en dat van den piszak , behoort niet tot mijn tegenwoordig oogmerk, te onderzoeken en te beantwoorden : ik kan echter met een enkel woord hierbij voegen, dat ik voor weinige dagen deeze vochten , in de zwangere baarmoeder van eene koe onderzoekende, dezelven nagenoeg aan eikanderen gelijk vond, met die eenig verfchil, dat het lamsvocht mindere foortlijke zwaarte had, minder ziltig was, en meteen donkerkleuriger bezinkzel ftremde. k.~) Geringere tegenfpraak zal het, hoope ik, bij ervarene Ontleedkundigen lijden, het geen'ik met voorbeelden uit mijne verzameling zoude kunnen bewijzen , die voor mij overtuigende geweest zijn, om daaruit te befl uiten, dat, ten min- (IJ hall er E'em. Phy/ioU torn. 8« Kb. 29. pet. 3, j. 9, pag. 196. & feq. C 3  33 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE. flen in foimnige vruchtjens van omtrent drie maanden dragts en daar onder, de openingen van het nog teder ligchaam door een oppervlakkig vlies gedekt en gefloten zijn; welke openingen laatcr door fpierbeweeging, voordfluwing van vocht, of andere natuurpooging, met verfcheuring van dit tedere vlies geopend worden; bij gebreke van dien , wanvormig na degeboorte gefloten blijven; of, bij geweldiger vaneenfcheidingen, gemeene openingen van neus , mond en keel, in de verfchillende zogenaamde hazemonden , of foortgelijke gemeenfchaplijke openingen van aars, fchede en pisweg, overlaaten. //) Het is niet minder bekend en bewezen, dat het watergezwel der ruggraat, een gevolg van dat des bekkeneels of der herfenholligheden, dikwerf van eene hersfenbreuk of gefpletene ruggraat vergezeld is; maar ook fomwijlen, in plaatfe van eene gaave huid, verdunde en doorfchijnende bekleedzelen vertoont, en zulk een gezwel van doorbraak gevolgd , met of zonder verfmelting van hersfenen en !ruggemerg, aan hoofd en rug eene bijkans onherkenbaare gedaante geeven. m.) Gebrek aan behoorelijke voedingen vorming der wanden van buik- en borst - holligheden, vooral zo die door het uitzettend vermogen van verzameld en opgehoopt vocht verhinderd wordt, heeft op andere tijden ten gevolge gehad, dat  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 39 hart en longen, of vaatachtige en vliezige buikingewanden, door verdunde en doorfchijnende bekleedzelen heen gezien , of, na het verbreeken dier tedere wanden, niet overdekt cn befchermd, maar buiten derzelver natuurlijke bewaarplaats bloot liggende gevonden worden. De pisblaas , als een buikingewand, moet dan ook, gelijk de ondervinding leert , vatbaar zijn voor dezelfde vanéénfcheiding en verpbatzingen. ».) De navelftreng, eindelijk, is hiervoor niet minder vatbaar, gelijk blijkt uit de dikwerf voorkomende aangeborene navelbreuken, door ervarene Heelkundigen befchreven en afgebeeld; en in welke gevallen het ontleedkundig onderzoek mij herhaalde keeren geleerd heeft, dat, even gelijk bij in laater'tijd gevormde uitzakkingen van buikingewanden, een verlengzel van het buikvlies den ravelbreukzak binnen de verwijde ftreng uitmaakt, en, deeze uitgerekte vliezige wanden éénmaal verbroken zijnde, de uitgezakte deelen buiten het ligchaam bloot liggen. Wanneer wij al het tot hier toe bijgebragte nader vergelijken, overéénbrengen, en op het onderwerp deezer verhandeling toepasfen, geloof ik niet te dwaalen met te beweeren, dat eene vóór de geboorte van een kind befloten waterzucht der pisblaas en pisweg, voor eene algemeene oorzaak C 4  40 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE dier verfchittende wanftaltigheden kan en mag gehouden worden. A. ) Dus, bijvoorbeeld, zal zulke eene ophouw ding van water, door eene natuurpooging tot uitloozing van hetzelve door den open' pisweg, bi) eene vernaauwde opening der voorhuid, dezelve al vroeg in een rrucht moeten uitrekken, verlengen, en de belette ontblooting van het roedehoofd (pfiymofis) ten gevolge hebben, die zo dik-, wijls werd waargenomen, en geduurende den geheelen leeftijd , meestal zonder veel hinder , overblijft. B. ) Wanneer, bij zulk eene ophouding en ophooping van vocht, eene geflotene opening der voorhuid van die des roedehoofds en piswegs vergezeld gaat, moet de pisweg uirgefpannen , gerekt en nevens de algemeene bekleedzelen der roede verdund , daaraan minder wederftand bieden , aan den onderkant der roede doorbreeken, en dus, met eene tegennatuurlijke en achterwaïrds geplaatfte ontlastopening, een van den onderkant gekliefd roedehoofd en voorhuid , zonder toomijen, overlaaten. C. ) De overige bijgebragte gevallen laaten zig even gemaklijk van dezelfde oorzaak afleiden. D. ) Ik waag het derhalven ook , betrekkelijk de zamengeflelde wanfchapenheid vaniviATTH/js  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 41 ü s s e m , en alle foortgelijken, uit het voorafgaande te befluiten en vastteflellen: 1. ) Dat in zodanig een voorwerp , vóór de geboorte, een vocht, het zij men dit al of niet pis noeme, in de nieren zij afgefcheiden geworden ; 2. ) Dat dit vocht, door de pisleiders naar de blaas afgezakt, en aldaar opgehoopt, door opflurpende wateraderen niet weder zij opgenomen; 3. ) Dat eene geflotenheid der piswegsopening aan het roedehoofd, en der voorhuid, de ontlasting en de vermenging met het lamsvocht verhinderde ; 4. ) Dat de ophooping daarvan , reeds vroeg in de nog onrijpe vrucht, op de vaste deelen een vermogen van uitrekking en vanéénfcheiding geoefend hebbe, en wel in de eerfte maanden , waarin men de aanhechting van de navelftreng nader aan de fchaambeensvereeniging, en op den meesten afftand van het borstbeen aantreft; 5. ) Dat, uit hoofde deezer kortheid der navelfiagader en blaasband, de blaas niet boven het bekken binnen de buikholte zij opgerezen; 6. ) Dat daartegen de hals der pisblaas, uitgerekt en verlengd, tusfchen den boog der fchaambeensvereeniging en de aanhechtingen van de fponsachtige ligchaamen der roede zij ingedrongen; C 5  42 A. BONN, OVT.R VERSCHILLENDE 7. ) Dat, door zulke eene indringing van den uitgebannen hals en het begin des piswegs, de celswijze zaraenhang der. fponswijze ligchaamen allengskens zij verbroken, tot naar vooren en binnen het roedehoofd; het welk eindelijk mede aan den bovenkant uitgerekt, verdund en nevens de -voorhuid vaneengefcheiden, in tweën gedeeld zij; en door dit alles de wanftaltigheid der roede zonder het blaasgebrek , in fommige gevallen, voordgebragt worde. 8. ) Dezelfde verwijding en opfpanning van den hals der blaaze, die aldus de beginfels der fponswijze ligchaamen onderling kan verwijderen, is niet minder in flaat om de bandachtige zamenvoeging, tusfehen de tedere en nog geheel kraakbeenige fchaambeenderen te rekken, bovenwaards te Huwen, en gedeeltelijk of geheel te verbreeken. 9. ) Zulk een watergezwel der blaaze en pisweg , door verdunde en uitgerekte tedere algemeene bekleedzelen bepaald, kan bij een vrucht vóór de geboorte onbefchadigd blijven en daardoor de natuurlijke nchterfte blaaswand op zijne plaats en binnen het bekken gehouden worden ; terwijl alleen het voorfte gedeelte te gelijk met de bekleedfelen der roede uitgerekt, verdund, en zo wel broos als doorfchijnende gemaakt wordt. 10. ) Kort vóór de geboorte echter, door eene te fterke uitrekking in de beweegingen van het  wanstaltigheden der. roede en pisblaas. 43 voldragen kind, of onder de geboorte en bij den doorgang door het bekken van de moeder, kan dit watergezwel, in den omtrek van de omringende en natuurlijk geblevene algemeene bekleedfelen van fchaamte en roede affcheiden ; en daardoor de bodem van den open' pisweg, met deszeifs hennehoofd en ontlastopeningen der zaadvaten , zichtbaar worden; ge'ijk in één der door mij befchrevene en afgebeelde voorwerpen plaats gehad moet hebben , en daarvan een vliezig uitfpanfel, 't welk de roede omvattede, overgebleven zijn (m). In het geval, door den Fleer leur s befchreven , fchijnt niet alleen de open blaas, maar tevens een gedeelte van het buikvlies (peritonceum) , met eenig gedarmte uitgezakt geweest te zijn. 11.) Om eindelijk het fchijnbaar vleesch- of fpons-gezwel in matthijs ussem en foortgelijke voorwerpen te verklaaren, heeft men er alleenlijk bijtevoegen, en op voornoemde ontleedkundige gronden aanteneemen, gelijk ik thans voor zeker houde: dat, bij zulk eene te vooren befchrevene laagere inplanting der navelltreng, en gebrekkige vorming en uitrekking des piswegs (urethra), de ophooping van het groene darm- (m) Verh. der EoU. Maatfch, 21. deel , bladz. 141. P'f 2i fig« 1 ea 2vn« k'  44 BONN, OVER VERSCHILLENDE vuil vóór de geboorte , of de 'ncderwaardfe persfing van alle de buikingewanden, door de werking van het middenrif, bij de inademing, de opene blaas met de voorltaande klier, door de tusfchenruimte der fchaambeenderen en vaneengefcheidene aanhechtingen der fponswijze lig. chaamen, omgekeerd hebbe naar buiten gedreven, en hierom de ontlast-openingen der pisleideren (ureteres) zig op derzelver uitwendige bolle oppervlakte vertoonen. Deeze gevolgtrekkingen zijn, bedriege ik mij niet, verre af van den naam van bloote befpiegelingen te verdienen, die voor de beoefening der Heelkunst van weinig of geen het minst belang zouden zijn: neen 5 ik vertrouw integendeel, dezelven tot eenen des te zekerder grond te mor gen leggen, ten aanzien van de heelkundige behandeling deezer ongelukkige lijderen. Immers, van eene zo eenvoudige en aangeborene oorzaak , zo wel als van den aan deezes gebreks overtuigd zijnde, en dat deeze oorzaak niet kan voorgekomen noch overwonnen worden , moet bij elk verftandig Heelmeester alle onderneeming en kunstbewerking, ter beftrijdinge van dit gebrekkig maakzel, geheellijk en voor altoos vervallen; terwijl het niet alleen vruchtloos, maar onvergeevelijkzijn zoude, ja onkunde of te diep ingeworteld vooroordeel ver-  wanstaltigheden der roede en pisblaas» 45 raaden, in zulk een geval, door infnijding op het roedehoofd, eene nieuwe piswegsopening te willen maaken. Tegen het van de geboorte af ontbreeken vaa een gedeelte des natuurlijken piswegs, en eene tegennatuurlijke opening deszelven aan den onderkant der roede,is derhalven mede, naar mijn inzien , geen hulpmiddel ter herftellinge uittedenken. Voor het blaasgebrek, het zij alleen, of gepaard aan dat der roede, ken ik tot nog toe geen voldoender dan een vergaêrbakjen , gelijk aan dat der Heeren stolte en veltkamp, of met mijne verandering der platte zijden. Het gebruik der fpongie , om het gezwel te dekken, kan, gelijk uit de waarneeming van den Heere leubs blijkt, vergeleken,met de eigene vinding van den lijder, in de waarneeming van flajani, in de vroege kindsheid van dienst zijn; maar moet in volwasfene en bejaarde voorwerpen meerder lastig dan nuttig worden. Defksfchen van cajenfche harst zouden, in naarvolging der nuttige uitvinding van den Heere zwagerman, tegen de onwillige pisloozing in een ander geval uitgedacht, en in dit zelfde boekdeel befchreven, mede tot een vergaêrbakjen dienen, en met aanvoeging van een houten of koperen fchild, ter befcherminge der waa-  46 a. bonk, over verschillende ftaltige deelen, hetzelfde oogmerk bereiken kunnen; indien niet, daar dit gebrek meestal in jonge lijders voorkomt, de vereischte oplettendheid tot het ledigen , bij hun minder te verwachten ware. Geen der te vooren aangehaalde fchrijvers heeft, zo veel ik weet, eenig ander bekwaam werktuig daartoe voorgeileld, dan de in zijn leven beroemde Hoogleeraar lobstein, te Straatsburg, van wiens uitvinding de Heer leurs gewag gemaakt heeft (o). ingevolge het medegedeelde door den Heer arntz, in zijne hoogduitfche vertaaling mijner eerde verhandeling over dit onderwerp. Indien verders dit mijn ontleedkundig onderzoek en heelkundige aanmerkingen iet gelden mogen , geloof ik tevens de bedenkingen en \ r .sagen der voorgenoemde Geleerden, staravasnig, des granges en franzius te kunnen beant° woorden, terwijl er ook al het duistere , in de befchrijvingen van de Ontleed- en Heel-kundige, flat ani, dessault, p ine l en botje t, door verklaard kan worden. a. Dus, bij voorbeeld, door ontleedkundige ondervinding overtuigd, van de natuurlijke ligging der ballen van onvoldragene kinderen binnen de buikholte, en van her naderhand doorzakken der.  wanstaltigheden der r.0ed5 en pisblaas. 47 zeiven door de buikringen; en dat, even gelijk de balfpier (cremafler) van de binnenfte fchuinfe buikfpier voordkomt, zo ook het peesvliezig omldeedfel van den bal (dartof) van den omtrek des buikrings begin neemt, en binnen den balzak afdaalt; en het belluurend balzaksvlies (guberna, culum teftis) van hunter, voor de doorzakking des bals naar denzelven opklimmende, bij de doorzakking omgekeerd wordt, om die peesvliezige verlengzels te doen in aanraaking komen, moet men ook daaruit het gevolg trekken, dat, zo lang de ballen nog in de liesfehen hangen, deeze vliezige uitbreidingen geen middenfehot van den balzak (feptum fcroti') kunnen uitmaaken, waaraan de§ geleerde staravasnig twijfelde; wiens bedenkingen, als mede die van den Heere des granges, wegens de zaadvaten, de pisloozing vóór de geboorte, en der zaadloozing op manlijke jaaren, van den ftaat der piswegsopening, of der openingen van de afvoerende zaadvaten afhangen. 0. De klierachtige verhevenheden , kuilen en ploojen, op de oppervlakte dier fchijnbaare vleeschgezwellen, door flajani en pinel aangetekend, kunnen en moeten van het natuurlijk maak* fel, en de inkrimping van den fpiervezeb'gen rok ' der blaaze verklaard worden.  48 Ai BONN, OVER VERSCHILLENDE y. De verwijdering der beginfelen van de fpons^ wijze ligchaamen der roede, en de vanéénfcheiding der fchaambeenderen , bij de rekking van derzelver bandachtigen zamenhang, moesten zeef natuurlijk gepaard gaan. De korte afftand, tusfchen den aars en den balzak , is het gevolg van de hoogere oprijzing der vaneengewekene fchaambeenderen, die door het watergezwel des piswegs naar boven geftuwd worden. De opmerkingwaardigfte bijzonderheid bij zodanige lijders, en die door den naauwkeurigen flajani bij zijnen gnjsaart werd opgemerkt, is het „ ontbreeken van hair aan de fchaamte, en „ in den omtrek der wanftaltige deelen." Deeze bijzonderheid echter is , mijns oordeels , even ligt daarvan afteleiden, dat het teelvocht deezer voorwerpen, geduurig uit het bloed afgefcheiden, in geene of gebrekkige zaadblaasjens opgehoopt, maar bij aanhoudendheid uitlekkende, en als een Wit lijmig vocht het blaasgezwel befproejende , niet wederom door opflurpende vaten onder het bloed wordt opgenomen; en dus dat kenmerkend verfchijnzel der huwbaarheid, uit overvloed van voedend vocht, de hairgroejing aan die plaatfe niet kan voordbrengen. Aan matthijs ussem, die, terwijl ik dit fchrijf  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 49 fchrijf, den ouderdom van 20 jaaren bereikt he^fc, is mede geen bewijs van hairaan de fchaamdeelen te vinden. Zijne roede heeft de lengte van 2 rhijnlandfche duimen, en de bovenite vlakte van het gekliefd roedehoofd is gelijk aan i^derzelve: het blaasgezwel heeft 2 duimen breedte, tegen i£ duim hoogte, (J>). (p) Onder her~behandelen van dit blad , word ik op het onverwachtst wederom geraadpleegd over een eerstgeboren , voldragen , vrouwlijk kind , met hetzelfde gebrek ter wereld gekomen. De navelftreng is nog aan den buik vast , even boven een roodkleurig fchijnbaar vleeschgezwel, zijnde de opene en binnenftebuiten gekeerde pisblaas , die ik, met een (tuk zacht linnen en met de vlakke hand maatig aandrukkende , geheellijk naar binnen kan brengen, en dus als een' vliezigen zak omkeeren; maar die, losgelaten zijnde, door het persfen van het kind, tot ontlasting van het groene darmvuil Qmeconhim^), zig weder naar buiten omkeert, met bolronde verhevenheden der voordgeftuwde pisleider-openingen. In den omtrek van dit gezwel, of liever van den rand der gaaping, waardoor hetzelve naar buiten komt, ziet men allerduidelijkst den oyergang der huid in het inwendig vlies des opgefpleten' piswegs en der blaas zelve ; terwijl men er eenen kring aan waarneemt, als ware het een overblijffel der affcheiding van de opperhuid, of wel van het vliezig Vervolg der verdunde algemeene bekleedzelen, die het watergezwel buiten het ligchaam uit gemaakt, en zig van de opening der fchede af, tot aan de inplanting der navelftreng, uitgeftrekt hebbe. De groote lippen der fchaamte •n de watervleugels liggen ter wederzijde van de- ope- D  5° a. bonn , over verschillends De geleerde franzius , zal mij,|nadit allesT wel veroorlooven, dat ik zijn Eds. vraagen kortlijk dus beantwoorde: 1. ) Dergelijke voorwerpen zijn weinig vatbaar voor teeldrift, om de laatstgemelde reden. 2. ) liet gebrekkig maakzel van matthijs ussem, en zijnsgelijken, is niet te verhelpen door geneezing; en zij moet er nooit aan ondernomen worden. 3. ) Uit dit tegennatuurlijk maakzel zijn geene der opgetelde en gevreesde ziekten te duchten , dan uit hoofde van onreinheid en ongebondene leefwijze. 4. ) De wanfchepzels in 't algemeen zijn, volgends de ondervinding, doorgaands wel kort van leeftijd; maar met het hier boven verhandelde gebrek kan men ook lang leeven; en zulk een voorwerp heeft , behoudens eene ordentlijke levenswijze , geen vroeger dooi te vreezen : immers rang der fchede , beneden he: blansgezwel. De afïfanl vandaar, tot aan den aars, is korter dan gewoonlijk: betkind is voor het overige welgemaakt en wèlvaarende: de moeder van hetzelve herinnert zig, zo min als die der te vooren door mij waargenomenevoorwerpen, niets, her welk zij als oorzaak zoude kunnen belchuldigen. Ook deeze natuurfpeeling,' het gevolg eeuer inwendige oorzaak , is derhalven geene uitwerking der verbeeldingskracht.  wanstaltigheden dêr roedé en pisblaas. |I leeren de befchrevene waarneemingen, dat de jongeling bij den Heer dessault, op zijn zeventier, de jaar, alleenlijk door dronkenfchapomkwam; dat die van den Heere p 1 n e l, gelijk ook reeds m a tthijs ussem, den ouderdom vaa 20; de manlijke voorwerpen bij aldrovandus en montagne, 30; die van Dr. in nes, gelijk jan joele, door de Heeren stolte en veltkamp befchreven, 31; die van blasius, 35; van tenon, 37 ; van b a r t h o l1 n u s, 40; van villenau, 45, en die van flajani den hoogen ouderdom van 70 jaaren bereikt hebben: en wat de vrouwlijke fexe betreft, ook bij deeze fchijnt dit gebrek geen zo volllrekt hinder t« doen aan de vruchtbaarheid en voordteeling, althans die ongelukkige, door huxham befchreven, was, ao jaaren oud, niet alleen huwbaar, maar werd moeder eener leevende en welgefchapene dochter, offchoon in eenen toelïand waardig te beklaagen. De bedenking van den Heere franzius, dat ook dit gebrek gelegenheid tot breuken zoude kunnen geeven, is mede bij eenen mijner heelkundige vrienden in aanmerking gekomen. Indien men dit verftaan wil ten aanzien van eene uitzakking van ingewanden, binnen het holle zakachtige gedeelte der omgekeerde pisblaas, is zulke eene uitzakking niet alleen mogelijk, maar een  52 A. BONN, OVER VIRSCIIILLENDE zeer natuurlijk gevolg der omkeeringe; en het is denkelijk om die reden, dat de lijders ondervinden , dat het gezwel bij het ontwaaken kleiner, des avonds integendeel grooter is, en op eene voorzichtige wijze in eene liggende houding eenigermaate kan ingebragt worden. Ik houde het echter daarvoor, dat daar ter plaatfe niet ligtlijk, zo ooit, eene beknelling en verflxopping van darm of net mogelijk zij; naardien de omgekeerde blaas te veel ingekrompen, en niet dan door algemeene bekleedzelen in den orntrek bepaald en omgeven is, die niet zeer gefchikt zijn om beknelling te veroorzaaken. Dat daartegen zodanig een blaasgebrek den lijder niet ontheft van waare Ikschbreuktn, blijkt uit gevallen, waarin de liefchen ter wederzijden van het blaasgezwel merkbaar uitgezet en gezwollen, niet alleen de ballen, maar tevens uitgezakte ingewanden bevatten , die wederom binnengebragt kunnen worden; en deeze, even zo go.d als andere lieschbreuken, vatbaar zijnde voor beknelling binnen de buikringen, de oplettendheid eens heelmeesters verdienen ; maar ook een breukband alsdan zodanig moet worden ingericht, dat dezelve met het ontvangbakjen voor de pis gelijktijdig aangelegd, en, zonder eikanderen te belemmeren, kan gedragen worden. Iet, waarvan ik daarenboven geen gewag ge-  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 53 maakt vinde bij eenig' fchrijver, en het geen, om zo te fpreeken , den hoogden graad van zamendelling deezer wanfchapenheid uitmaakt, is, dat er zig boven het fchijnbaar fponsgezwel, in het overgebleven wandaltig lidteken van den navel, eene uitzakking van eenig gedeelte ingewand, en dus eene foort van waare navelbreuk kan opdoen. Ik verblijde mij, tot flot deezer verhandeling , de befchrijving en afbeelding van zulk een geval daar te kunnen bijvoegen. Joseph rabbson, een jongeling van 13 jaaren , met zijne ouders in deeze dad woonachtig , en het zevende leevend voorwerp , waaraan ik dit gebrek , en wel zo veel meerder zamengedeld, heb waargenomen , werdt aan mij, op den 13 Maart deezes jaars 1791, door den Heere bugge van der boge, te Haarlem, die hem voor eenige jaaren als een kind, te Zutphen, gezien had, toegezonden, met een vriendlij ken brief, om dien ongelukkigen van een dergelijk werktuig, als m a t t h ij s u s s e m , te willen voorzien. Bij het onderzoek zijner wandaltige deelen,' vond ik zeer veel overeenkomst met die van matthijs ussem in zijne jongere jaaren, zo ten aanzien der roede en pisblaas, die ik daarom onnoodig achte hier breeder te befchrijven, als wegens de korte bilnaad en nabijheid van balzak en aars, den meerderen afftand der heupbeenderen , D 3  54 A.'boNM over verschillende veroorzaakt door de merkbaare vaneenwijking der fchaambeenderen , met eene beurdingfche verplaatfing, als ware het rijzing en daaling derzelve, naar maate hij het ligchaam op't een of ander been ophield, van waggelenden gang gevolgd , en met buitenwaards gekeerde dijen, knieën en voeten. De verdere omftandigheden, als de verkleining en inkrimping van het fchijnbaar vleeschgezwel na den fiaap en het te bedde liggen ; de meerdere uitzetting en opfpanning deszelven, :bij het overeinde rijzen, na den maaltijd, enveór de buikontlastingen, of bij het persfen totdezelven; de geduurige lekking, of ftraalswijze ontlasting der meerder of minder gekleurde pis, naar evenredigheid en aart der ingenomene dranken; een flaauw bewijs van zaadlekking en befproejing der ontveld fchijnende gevoelige deelen door een lijmig wit vocht; deeze allen fielden hem gelijk aan m at t hijs ussem, in vroeger' leeftijd, bij wien die laatfle ontlasting naderhand, in meerdere jaren , overvloediger gezien werd. Het opmerkir.gwaardige in deezen jongeling, j. rabe'on is eene vrij aanzienlijke licschbreuk ter wederzijden van dit blaa?gebrek, welke beiden gemaklijk , ouk door den jongeling zeiven, kunnen ingebragt worden, met achterblijving der ballen, die wel door de buikringen doorgezakt, echter niet  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 5# tot binnen den kleinen en gerimpelden balzak afgedaald, maar in de liefchen zijn hangende gebleven , terwijl zij, na het weder uitzakken van het gedarmte, naauwlijks kunnen gevoeld worden , en dus geen onduidelijk kenteken opleveren, dat deeze lïeschbreuken van den beginne af hebben plaats gehad, en verdienen onder de aangeborene breuken (hernia congenita) geteld te worden. Eene andere bijzonderheid , met de waarneeming van den Romeinfchen Heelmeefter flajani overeenkomende, is, dat het boven- en middengedeelte van deeze omgekeerde pisblaas, overdekt is door een gedeelte blank vel, een vervolg van het breed gefronfeld lidteken der aanhechting van den navelftreng, het welk boven de roodkleurige oppervlakte des gezwels met drie flaauwe ronde verhevenheden oprijst, die , met een vingertop ingedrukt, eenen ondiepen kuil overlaaten, welken bij de inademing, hoesten, of nederwaards persfen wederom aangevuld oprijzen, en dus eene foort van navelbreuk te kennen geeven. Na eene nauwkeurige befchouwing en overweeging van dien dubbeld ongelukkigen toeftand, was ik terftond bedacht beide gebreken, zo wel de lieschbreuken als het blaas- en roede-gebrek, doorbehoorelijke werktuigen teb?paalen en te befchermen. Tot dat eind» deed ik voor dien be» P4  56* A. bonn, OVER verschillende. hoeftigen jongeling, op mijne kosten, door denzelfden kunftenaar groothuis, een vergaêrbakjen, gelijk aan datvan matthijs ussbm, vervaardigen, en verzocht den Heelmeester bodes t a f f eenen dubbelden breukband, van zijne uitvinding, die mij toefcheen voor dit geval de voldoendlte te zijn , met de door mij noodig geoordeelde veranderingen, te willen bezorgen: welke beide werktuigen aan mijne bedoeling en verwachting volkomen beantwoorden, en door den jongeling zeiven zeer gemaklijk, het één voor het ander, naar willekeur aangelegd, afgenomen, gereinigd en zonder eenig het minde hinder, reeds zedert meer dan vijf maanden, gedragen worden. De volgende dj beeldingen zullen, zo ik vertrouwe , het een en ander duidelijker ophelderen, dan ik hier noodig achte breedvoerig te befchrijven. Voor het overige mogen deeze mijne Ontleeden Heel-kundige aanmerkingen , en onderzoek eer.er algemeene oorzaak van verfchillende wanstaltigheden van roede en pisblaas, tot een voorbeeld en bewijs dienen, van hoe veel belang het voor de Heelkunst zij, dat van alle kanten, zo veel mogelijk, waarneemingen van gelijkfoonige gevallen en omftandigheden ingezameld worden, teneinde, met des te meerder gronds, aangaande de oorzaak zo wel als den aart, van duistere en onverklaarbaar fchijnende gebreken te beflisfen,  WANSTALTIGHEDEN DER. ROEDE EN PISBLAAS. 5.7 en, op die wijze, gronden van zekerheid voor de leerftellige opgave, en voor de behandeling van zodanige gebreken opteleveren. Indien ik mij vleien mag, hierin, ten opzichte van mijn tegenwoordig onderwerp , geilaagd te zijn, en mijne oplosfing de toeftemming van des kundigen wegdraagt, zal mij zulks aanmoedigen, hetzelfde ter verklaaringe van andere, niet minder twijfelachtige gebreken, te beproeven; en ook de vergelijkende Ontleedkunde aan de befchouwende en oefenende Heelkunst dienstbaar te maaken, ter ftaavinge van het onontbeerelijk eener gegrond* Ontleed-Natuur- en Ziekte-kennis van het menschlijk ligchaam , zonder welke de Handartz, met gevaar van het leven en der gezondheid zijner lijderen, als in het blinde rondtast, en den naam van kundig Heelmeester niet waardig kan geoordeeld worden. »5  V E R K L A A R I N G DER AFBEELDINGEN, PLAAT VI. Tig. I. De wanflakigt roede en pisblaas yan j. RACESON. s. a. Een gedeelte van den onderbuik. b. Het breed gefrcmfeld lidteken des navels. c. Een grooter, d. e. twee kleinere verhevenheden, vervolgen der huid, en eene foort van navelbreuk voorjlcllende. f. Het oveng gedeelte van het fchijnbaar vleeschgezwel, of, tot f-.. een' vliezigen sak, binnenstbuiten gekeerde pisblaas. g. h. De ontlastopeningen der pisleideren. i» k. De zijdelijk naast eikanderen geplaatjle gedeelten van list gekliefd roedehoofd. J. De groef des van den bovenkant openen piswegs. m. De voorhuid en het toomtjen. u. o. De kleine gerimpelde balzak, zonder ballen, en waarvan het linker gedeelte echter iet laager is , dan het rechter. p. q. De Heschbreuken ter wederzijden deezer wanjiakige deelen , alwaa n a het binnenbrengen dir breuken, de bal-' hn gevoeld werden.  VERKLAAIUNG VAN PLAAT VI. 5> Tig. II. Het vergaërbakjen, en de dubbelde breukband, op het voorwerp aangelegd, af gei beeld. Het koperen fchild met eert rand van zeemleder, en liet ver' gairbakjengnet deszelfs ontlastpijp en flop, als mede de band , gaande door de koperen oogen van het voornoemde fchild, enver» volgends over de heupen naar achteren, en vandaar kruislings tver den rug naar vooren, om op den bovenbuik, met de einden vereenigd te worden, zijn gelijk aan die voor ussem gebezigd. De geflipte lijnen op het vergaërbakjen , wijzen den loop aan der trechterswijze verlenging van het fchild, om de druppelende pis te geleiden, en de terugvloejing en uitflorting voortekomen. De dubbelde breukband, waarvan de koperen beugels tm de heup- of darm-beenderen gaan, en aan den achterkom door riem. m gespen vercenigd, en willekeurig aangefloten kunnen worden, heeft ter wederzijden, naar vooten, een' afflaanden logt, ten einde de poppen meerder plaatslijk op de buikringen te doen aanfluiten. De kurken poppen en derzelver koperen dekplaaten , even gelijk de beugels met zeemleder ivertrokken, afgebeeld , worden aan den voorkant gekoppeld door verlengftukken, die, even als aan een bril, gebogen en in 't midden dooreen fchamier vereenigd zijn, om het afneemen van den breukband gemaklijk te maaken; terwijl deeze boog tevens aan het fchild van het vergaërbakjen ruimte geeft, op dat het niet tegen de wanftaltige deelen aandrukke. Voorts kunnen deeze poppen aangefloten worden, zonder dat het noodig zij, den breukband afteneemen; waartoe de ve:r dient, wier zamenflel hier nevens is afgebeeld. Fig. III. Het zamenflel der veér. tl. Het bovengedeelte der koperen pop-plaat, achtenvaards omgibogen en vastgeklonken tot een hollen koker, en bewecgclijk om het rond verlmgfluï des bmgels.  6o VERKLAARING VAN PLAAT VI. b. Een dikker koperen ring, met het voornoemd verleng/luk de! beugels vcreenigd, ah een tandrad ingekerfd, en pasfende in eene uitsnijding der beweegelijke dekplaat. C. Een ftaalen veêr, aan den achterkant der koperen dekplaat vast, en aldaar door den kurken pop overdekt, komt aan den voorkant, door de uitfnijding der dekplaat naar buiten , om met een omgebogen tang in het voornoemd tandrad te grijpend. Een langwerpig oog van koper, aan de beneden einden verbonden met een vierkant balkjen e. e. van het zelfde metaal, het welk achter de velr geplaatst, en, als eene as, ter wederzijden in een an ler koperen oogjen f. f. beweegelijk is. KB.. Bij afbuigitig van het bovenjle gedeelte van dit oog d, wordt het balkjen e. e. gekanteld, en de veêr c afgebogen, waardoor de tong derzelve het tandrad b verlaat; zo dat de geheele dekplaat en pop voorwaarts opgeligt kunnen worden , ten einde de uitgezakte deelen der breuk binnentebrengen; daarna de pop wederom tegen den buikring naauwkeurig aantevoegen; door middel der weder losgelatene veêr den pal ep nieuw in het tandrad te doen griipen, en aldus de breuk volkomen en zonder knelling intehouden.