LOFZANG aan de VADERLANDLIEVENDE MAATSCHAPPY Te AMSTERDAM, TER BEVORDERIft GE DER NEDERLANDSCHE ZEEVAAR!, door 5. S T r L. Crev'it in adverfis Virtus , ■ - Lucani TWEEDE DRUK. Te AMSTERDAM, By PETRUS C O N R A D i, Te HA KLINGEN, By V. van des PLAATS, MDCCLXXXV.   LOFZANG AAN DE VADERLANDLIEVENDE MA ATSCHAPPV TE AMSTERDAM, TER. BEVORDERINGE DER. NE DERLANDSCHE ZEEVAART. li,ene ongewoone vlaag vermeestert myne zinnen, Als of ik- wierd omringd van Goden en Godinnen , En van eeii hoog gebergt, by 't ryzen van de Zon, Uit een geheiligd bosch 'r Heelal befpieglen kon, En Volk by Volk om laag zag weemlen aan myn voeten; Niet weetende of ik hen eerbiedig zal begroeten, Dan,of dat blind gewoel myn zwak en fterflyk oog, Op zulk een afftand, ook verachtlyk fchynen moog*. Hier Grooten en Geweld, daar hongersnood en flaaven ? Alom bedrog en list; veel boozen , weinig braaven; Het grootfte deel misleid door uiterlyken fchyn, En de arme Onnozelheid bekneld in fmart en pyn. Maar braaven ? Ja ! die zyn alom noch wel te vinden: Het Menschdom heeft op aarde ook Goddelyke Vrinden, a 2 h<* MDCCLXXXV. A 2  4 LOFZANG. Herftellers van de rust ï die 't misdryf wederftaan , En moedig om 't altaar der Deugd ten reie gaan. 't Zyn deezen dan, wlêr lof myn zanglust moet ontfteeken. 'Zo vest ik de oógen op die grimmelende (treekeu, Daar Hollands vlakfle kust my 't vlottend mastbosch toont, Waarin, hoe kan 't gefchiên ? een halve waereld woont. In weêrwfi van 't gewoel, dat hier aan alle zyden Onze oogen fch. emren doet, heerscht in de bangfte tyden Hier evenwel een geest van orde en toevoorzigt, Die 't zaad van oproer fmoort, en elk houdt aan zyn pligt. En fchoon veel Burgers, hoog in weelde en zwier gezeteu, De wispeltuurigbeid van 't los geval vergeeten , De vuige'traagheid wordt hier altoos diep veracht; Ook is 'er, die wat meer dan zynen pligt betracht. 'Er is, die, van om hoog met fchatten ryk befchouken, Dien overvloed gebruikt, niet om verwaand te pronken, Maar om zyn evenmensen te troosten, by te (laan, En wel te doen in 't groot; verheugd, maar nooit voldaan. Eene eedlé Maatfchappy,' door zulk een zucht gedreeven, Wil thans aan 't Vaderland een Heldenkwe.'kfchool geeven Der Zeevaart toegevvyd, naardien uit deeze bron Al 't voordeel rees, waarop de Staat.ooit roemen kon. Welaan .' indien ik myn verrukking moet gelooven; Zo 't waar is dat myn geest gefterkt wierd, als van boven; Welaan ! befpieglen wy met eerbied en ontzag, Dees deugd, die, toegejuicht, haar gunst verdubblen mag. Wat  LOFZANG. ? Wat baat het dat men zich verrykt met groots fc'iatten, Indien de rykdom (trekt om zorgloos uit te (patten In weeide en overdaad, of Hechts in ydle pracht, En de oude Eenvoudigheid in hut en (tulp veracht ? Veel nutter had men zich gehouden by de zeden Der voorige Eeuw, verknocht aan't richtfnoer vande Reden, Wiêr (hm, om dat zy 't oor met geen verleiding (treelt, By 't plengen van den wyn de Schimpzucht ras verveelt. Maar is de rykdom nut, heeft zelfs de Pracht haar voordeel; f Men leere ons dan 't Gebruik met een omzigtig oordeel. Want aan het recht gebruik is 't Nut aileen bepaald , En 't Misbruik baant altoos de wegen, daar men dwaalt. Hier hoor ik onvoorziens een woest gedruisch van (temmen, 't Schynt wel een Bachanaal: wat reden zal hier klemmen? Zy brengen niets dat klemt te yporfchyp; maar 't gdchal Verdooft het bruifchen van een (teilen waterval. A! wat ik noch verftaa fchynt hierop uit te komen, Dat 's menfchen Reden flechts een weefzel is van droomen, Dat ons 't Geval beftiert, en dat in », Waerelds loop Den Rykdom weelde voegt, en de Armoê fchraale hoop. Naar 't Hof metdeeze taal! naar 't Mof op vlugge voeten, Daar za! men zulk een rot met vrolykheid ontmoeten; Verwyfde dempers! fluks ten Hove, eer uw verderf , Den fnoodttea invloed op het weidend volk verwerV. De Hoofïche praalzucht, (leeds van hoogmoed opgeblaazen, Misleidt de onnozelheid, en oefent op veel dwaazen, A 3 M«t  L" O F Z A N G. Met al naar klatergoud, een onbepaald gebied : 't Gelaat is bly, maar 't hart beftemt die blydlchap niet. De Nyd en de Achterdocht doen haar arglistig waaken: 't Is geen natuurlyk rood, dat, bloozende op haar kaaken, Met dien ge waanden bloei 't döktindig oog verrukt : Al Wat haar tooit of fiert , is valsch en opgefmukt. Heel anders gloeit het fchoon van onbefmette'zeden, Gepaard met deftigheid, en zachte eenftemmigheden Van houding en gefta'te en aanfchyn , juist vereend; Waardoor elk lid zyn zwier van 's lichaams leest ontleent, En, in zichzelven fchoon, noch fchooncr wordt bevonden Door 't welgefchikt geitel, waaraan het is verbonden. Dat 's burgerlyke Deugd. Een ander roem' dan vry Den fcherpen glans van een geduchte Monarchy : Wy wenfchen geen Tyran de kroon op 't hoofd te zetten; Maar achten 't Staatsbeftier, gegrond op zachte Wetten , De haven van 't Geluk, en 't eenigst dat den Mensch, Met hoe veel mngt bekleed , ooit zegent naar zyn wensch. Ja! 't blykt maar al te klaar, gy Vorder, en Vorftinnen, Die, om een handvol zands door vuur en daal te winnen, Een waerelddeel beroert, het uitgellrektst Gebied Voldoet uw greetigheid en dolle heerschzucht niet. Voldeed het u, gy zoudt, verr' van naar nieuwe Staaten Tc daan, uw eigen Volk, uw zuchtende onderzaaten , Ontheffen van den last der armoé, die hen drukt, En dien gy nooit verzacht, fchoon alles u gelukt. De  LOFZANG., 7 De bolle Waterzucht voelt (leeds den dorst vergrooten, Terwy! zy plasfen zwelgt; haar wit wordt nooit belehooten: Zo gaat het u; een worm, die 't hart van binnen knaagt, Wekt, als Prometheus gier , den wrevel die u jaagt. Verblinde, roekelooze, en dwaaze ftervelingen, Die vleiers vrienden noemt, om dat ze u flaafsch omringen, Wat roemt gy onbedacht uw vaanen en trofeên, Gedicht op 't bloedig puin van omgewroete fteên , En dat zo menig volk, in 't flaafsch gareel geflagen, Uw kluiftersjdie 't vervloekt,met doodfchen fchrikmoet draagenV Rampzalige Eerzucht, ach! zie hier uw zoetst genot: Het Rsclt, betimmerd met een heilloos moordfchavot. 't Is roemryk dat een Held den degen gorde op zyde , Ten dienst des Vaderlands uitheemsch geweld beftryde, Of fmeulend oproer demp', totvryheid, vrede, en vreugd: Dat 's waare dapperheid en Goddelyke deugd. Men kan wel hier of daar een enklen Koning noemen, Die Numaas geest bezat, indien wy 't zwakst verbloemen; Maar hoe veel tygers heeft het menfchelyk gedacht Niet vroeg en laat tot zyn verneedring voortgebragt ? Hoe kan een moedig Volk zo diep in fchande vallen , Dat één vermeetle Hand, veellicht de zwakfte uit allen, Eén Hoofd, veellicht het domst van allen, 't recht bekoom', Om over hoog en laag ;e hollen zonder toom ? Maar hoe kan ook een Mensch van welgeftelde zinnen Zyn eed en pligt verraêu, om zulk een recht te winnen? A 4 » Ik  fl LOFZANG; 99 Ik wil, het geldt uw hals, beef, fidder; zwyg en vlieg''! Of fcherpt men Vorstlyk bloed hiertoe, reeds van de wieg? By 's Waerelds kindschheid , toen' de menfchelyke Reden Noch diep omzwachteld was van oribefchaaftie zeden, Koos ieder Volk zich een Befchermer, die 't bewind Ontegenzeglyk vosrde, op dat men eensgezind Met hem ten ttryde toog , of ten gemeenen nutte Het heil der Maatfchappy door wyze Wetten frutte ; Waartoe hy door een Raad zomtyds wierd bygeltaan: Maar dien verkoos hy zelf, om vvisfer toe te (laan. Het eenigst dat hem noch bepaalde , was niet zelden Een Mededinger uit het midden van zyn Helden, Of uit zyu eigen Huis, die, als hy aanhang won, Hem tot rechtvaardigheid uit vrees verpligten kon. Maar dat viel met een Moord gemeenlyk af te wenden: En 't misdryf, eens gepleegd, floeg over tot het fchenden Van al wat heilig was, ten koste van 't Gemeen, Dat nu een flaafsch gefpuis, en 't licht onwaardig fcheen. Zie hier den oorfprong van die fnoode Dwingelanden, By ieder Volk berucht, van Kolchos woeste itranden Tot Heklaas zwavelpoel, Buzyris, Falaris , En die Tarquynen, wier getal onnoemlyk is. (woeden, De Heerschzucht, fcherp genoopt door Wellust, wreedst in 't Heeft veertig eeuwen dus gezweept met yzre roeden; Waarvan ook 't magtlg Rome ean treurig voorbeeld geeft, Dat eerst Europa boeit, en dan voor Cezar beeft. De  LOFZANG. o De Grieken hebben zich zomtyds van 't juk ontllagen, En met eenpaarigheid het Staatsbeftier gedraagen, Schoon dit ook dikwyls met veel onrust ging gepaard ; Tot dat gansch Grieken viel in 't Macedoonfche zwaard. Karthago wierd ook vry: en had die Stad der Steden Sagunt en Rome zelf zo bloedig niet bellreeden, Uit blind vertrouwen op den trotfen Hannibal, Zy had den Nyd verduurd en 't wankelbaar geval. Sints heeft men overal veel ftroomen bloeds vergoote», Om 't Kooinglyk gezag, uit overmagt gefprooten, Uit listig zelfbelang met fchoonen fchyn bekleed, Door euveldaên in kracht te Hellen , laf en wreed. Lof zy de Zeevaart, die, gefterkt door eedle vonden, Geen Vorftelyk bellier gedoogt op zulke gronden. Daar zy den drietand zwaait, ontziet ze Haf noch kroon, Noch onrechtvaardigheid van ingebeelde Goón. Zy is 't, die 't menschdom best behandvesc in zyn waarde ; Zy houdt den Evenaar van 't burgerrecht der Aarde: Zy kneust de Tyranny; of, valt haar zulks te zwaar, Zo (levent ze af, en trekt den voorfpoed meê van daar. Dan briefch' de Heerschzucht vry; zy voelt den moed verd wynen; De Steden leggen woest, de Landbouw flaat aan 't kwynenj De Honger derft zyn prooi, de Hofdienst zucht om loon , En 't afgekneveld Goud bezwaart vergeefs de kroon. Na dat de fchrandre Kunst, om 's Waerelds as gevaaren, In weerwil van de Dood, haar wegen door de baaren A 5 Met  *t9 LOFZANG. Met graadboog en kompas alom had afgeperkt, Is ook van dag tot dag de Vryheid meer gefterkt. De milde Vruchtbaarheid verfpilde onnutte gaaven, Of zag ze met verdriet verduisterd en begraaven Op onbereisd gebergte, aan bar en eenzaam ftrand, Daar niemand kennis had van 's Nabuurs klei of zand: Of, zo men reisde, 't was om alles kaal te fcheeren, En de armoS, 't naar gevolg der luiheid, af te weeren, Gelyk de Tarter noch in onze dagen doet, Die alles -wat hy ziet het onderst boven wroet. Zo kwamen voormaals ook de Cimbers en de Gallen Italië, en een deel van 't Oosten, overvallen, Tot aan 't Euxynfche Zout; waarna de Saraceen, Niet zachter op zyn beurt, in 't Westen weêr verfcheen. Al roof en moord, al woede in fchennis uitgelaaten, Verwarring zonder wet; geen Ryken , geene Staaten Beveiligd voor gewéld, geen haardfteede of altaar, Geen Tempel heilig voor den Krygsgeweldenaar. Maar toen de Handel 't hoofd blymoedig op kwam fteeken, En haalde uit ieder land wat elders mogt ontbreeken , En voerde 'er 't geen de nood vercischte ruim voor in, Toen kreeg de Waereld eerst haar zedelyk begin. Toen zag men dat geen Ryk by willekeur kan bloeien, Terwyl een vrye Staat veel Ryken kan befuoeien; Ja zelfs dat Hoofdfteên, die ai 't land weldaadig voên In 't handelryk Gewest, een Ryk veel afbreuk doen. Venetië^  LOFZANG. ii Venetië, in moeras en flyk zo lang bedolven, Gaf meer dan duizend jaar dat voorbeeld uit de golven Van 't Adriatisch meir, zich heffende uit den vloed, Toen Aquilejaas Vloek gefmoord lag in zyn bloed. Doorluchte Schuimgodin, vernieuw noch duizend jaaren Het heilig Trouwverbond op uw beroemde baarenj Maar kwets ook de achting van een jongre Zuster niet, Om dat uw fchoonhcid by haar luister thans verfchiet! Florenfe, eerst bly beftraald door :t Mediceesch vermogen, Had nooit voor Medicis den fleren nek geboogen, Zo flechts een maatig meir die wydberoemdc Stad ,Voor 't Oostenrykfche ros één dag beveiligd had. In 't einde is Amfterdam zo hoog in top gefteegen, Dat zekerlyk geen ftad ooit deelde in ryker zegen, Noch wyder over zee, verheerlykt en ontzien, Te water en te land mogt bannen en gebiên: In 't Oosten, by den bloei der kruiderywaaranden; In 't West, daar Panama met wederzydfche flrandert Den Oceaan verdeelt; in 't Noorden, daar de deugd Van Heemskerk, (breng beproefd, noch bei de Beken heugt: En diep in 't Zuiderdeel voorby de Patagoonen. Al wat Natuur ooit fchiep wil dus den arbeid Ioonen Der Nederlaudfche Jeugd, om dat zy onverfaagd Alle yslykheden tart, alle ongemakken draagt. De Zee geeft parelpracht en paörlemoederfchaalen , 't Gebergt rqbyn, flnaragd, en diamante (braaien, A 6 D«  J4 LOFZANG. De weeligfte akkers graan en muskadellebloed. Waar is een Archipel, een kust, die zy niet groet ? Zy, troost den Muskoviet met olie, zout en wynen, Voor bosfchen, hoog van top; ontlast de kopermynen Van Zweeden, fleept den oogst van Poolen naar het Y, Of naar een Franfche reê, den Tesfelftroom voorby. Zy flilt den hongersnood, vervult behoeftigheden, Vertiert de fchoonfte kunst van afgelegen Steden, Tot in 't Japansch gebied, en dient met kleen gewin De wyde waereld, als een broederlyk gezin. Maar als haar de Afgunst kwam verrasfen en beftookeu, Dan heeft het Neêrlands jeugd aan kracht noch moed ontbroken, Om 't recht te ftaaven met den fabel in de vuist: Dat tuig' zo menig ftrand, van drabbig bloed begruisd; Dat tuige een lange reeks van vyandlyke Vlooten, Ontheisterd en verftrooid, of iu den grond gefchooten: Dat weeten niet alleen de Belt en 't Biïtsch Kanaal, Maar Sun daas amberbed , Makasfer en Bengaal'. Wat hoopt men niet al goeds, wanneer de grootlte Mannen Met zulk een wakkerheid en yver famenfpaimen, Uit een verheven geest van burgerliefde en trouw, Die 't lieve Vaderland geene offers weigren zou, Door wat geweld of list het immer wierd beftreeden, Indien men 't redden kon door edelmoedigheden. Dan ziet men 't waar gebruik des rykdoms iu zyn kracht, En wat een vryheid, die geregeld is, betracht. Wan.  LOFZANG. 13 Wanneer een Vorst gebiedt, dat kost gemeenlyk traanen; De Vryheid geeft een wenk; dat "s vriendelyk vermaanen: Elk weet terftond zyn pligt, en wacht geen tweede les: Straks vliegt men eensgezind in 't harnas naar de bres, Om boven goed en bloed met taai geduld te lyden, En als een eenig man de landpest af te ftryden. De Vyand, die gewis voor buit geen flagen zoekt, Druipt morrende af, a!s hy zo treflyk wordt verkloekt. Maar als de lieve Vrede, uit zulk een nacht herbooren, Gelyk een Lentezon elks oogen mag bekooreu, En uitftort zo veel heiis als ze in haar fchoot bevat, En troost, wie troosteloos in zorg beneepen zat, Dan geeft de Onachtzaamheid wel nieuwe ftof tot klaagen. 't Zyn flerke beenen, die zo groot een weelde draagen; 't Zyn Argus oogen, die niet fluimren op de wacht, Daar Palinurus zelf 't gevaar zomtyds veracht. De Mogendheên, 't zy dat men Ryken noeme of Staaten, Wiêr flagveêr moet beftaan uit ruiters en foldaaten, Staan hierin nooit gelyk met een Gemeenebest, Dat op het Zeebewind den troon der Vryheid vest. 't Valt kostbaar, zulk een magt van werke'ooze benden In ledigheid te voên, of heen en weêr te zenden, Gelyk men 't vee van (lal en weide wisflen doet; Doch niet zo herderlyk: want 's Vorftea flreng gemoed Vervreemdt den Krygsman dus van burgeriyke wetten, Op dat men zynen ftaf den voet niet dwars moog' zetten, A 7 Wan-  I4 LOFZANG. Wanneer 't hem eens behaagt naar hooger magt te (laan , En al wat eerlyk is den bodem in te flaau. Dus moet een Staat, die zich van buiten wil behoeden, Van binnen menigmaal een heiilooze add::r voeden, Die noch Lykurgus wet, noch Solon heeft gcfpaard. Rampzalig voorbeeld! dat rjochthans geen affchrik baart. Het Zeebeftier vereischt ook in geruste dagen Eene Oorlogsvloot, bekwaam om de achtbaarheid te fchraagen Van Wisfelbank en Beurs, en 't aanzien van de Vlag: Maar dat loopt nimmer uit op onbepaald gezag. Matroos, als hy zyn dienst verricht heeft op de baaren, Keert weder in 't gelid der burgerlyke fchaaren, Leeft vrolyk van de winst, en trippelt zonder dwang, Tot dat hem onvoorziens een Zeelust weer bevang'. Dan (treeft hy waar 't hem lust, ter kaap of koopvaardye , Of flrekt als harpoenier een fteun der visfeherye, Of flevent Oostwaard aan , daar 't Woud geen fchaduw geeft; Zo luchtig, als de wind door fok en blinder, zweeft. Die geestigheid gaat ook te hoog voor Vreemdelingen, Daar ze anders menigmaal den braaftien landaard dwingen, Ondraaglyk trots op een gewaande meerderheid, Die echter niets behelst, dan fchyn en onbtfeheid. Zo komt het juist dat zy, die kwaad gevoelen kwecken, Gemeenlyk van de Zee met weinig achting fpreeken, Ja, zonder fchaamte in 't geen met hun belangen (Irookt, Om landhulp fchreeuwen, als de Zeemagt wordt beltookt. Ia  LOFZANG. 15 In 't magtig Amfterdam is dat op 't klaarst bevonden; Dies rust het Staatsgebouw daar fteeds op vaste gronden, AI fints den aanvang ^an 't Verbond der Hanzefteèn; Een grootsch begrip, hoewel zo juist'niet als het fcheen. Maar toen de breede weg voor Houtman was ontflooten, Door Portugal gebaand ten dienst van Hollands Vlooten, En Java zich verloofde aan onze Zeebanier; Toen zag men 't hoogst belang des vryen Handels hier, En even klaar 't gewigt van groote Maarfchappyen, Daar elk, als in een zwerm van noeste honigbyen , Tot voorfpoed werkt, en fchikt, en toebrengt wat hy kan. Wie trekt 'er op zyn tyd geen zoete vruchten van? ó Hemel! welk een moed moest Batoos kroost bezielen, Toen 't Y, van dag tot dag met rykgelaaden kielen Bezaaid , een galery van wondren (trekken mogt Voor duizend Jazons, na zo zwaar een heldenrogt. ö Ygod! hadt gy ooit gehoopt in vroeger dagen Den rykdom van Golkonde op uwen rug te dnagen, De dierite fchatten van Bengaale, en 't puikfleraad Van Kormandel, Sumatre, en Tidor en Ternaat; En dat Ceüon den oogst van zyn kaneelwaaranden Aan uwe fchulpkaros eerbiedig zou verpanden; Gelyk die glorie door uw Hoofdpoëet zo fchoon Geftrengeld is in uw doorluchte Wapenkroon? ó Amltel! dacht gy Wel, toen Gysbrecht, droef te moede, Uw overhcerden wal verliet om Egmonds woede, En  IG LOFZANG. En riep: Myn Aemfterland, verwacht een andren Heer l Verdelgde Stad , * de Engelfchen, door Michiel de Ruiter, fchoon met het uiterst gevaar, verpligt zynde tusfchen twee klippen door te roeien, daar eene yslyke branding ging; de Sloepen en Booten werden, door de flrerke ftorting, hol over bol onder eikanderen gefmeeten; fommige raakten vol water* andere in den grond: en niettegenltaande dit alles bra^c men elf honderd man aan land. Zeedag van vier dagen, tusfchen Michiel de Ruiter , en de ~En«elfch» Admiraals Prins Robert en Monk, waarin de Er<*e!icheri drie en twintig Oorlogfchepen verlooren , en'wy drie duizend man als Krygsgevangenen in onze havens opbrag- 5?" ™ Het vluchten derEngelfchen voor de Nederland- fche Vloot. Roemruchtige tocht der Nederlanders naar Cbattam en Rochester, onder beleid vaa Kornelis de Win en Michiel de Ruiter, in 16Ó7, by welke landing de Nederlanders den Engelfchen voor omtrent vyf tonnen goud? aan fcheepsbehoefcen afnamen. Hier gaf de Kapitein fan van Brakef een blyk van onverzaagdheid, die alle Heiden van Europa mag rarten : hier gaf Kornelis de Wit een blyk van yver, die alleen zynen naam onfterfelyk m-.akt fpnngende in het heetfte van den ftryd tevens met d~ Ruiter in eene doep, om alles van naby te zien en door zjme tegenwoordigheid eik een hart onder den riem te  BLADVULLING. fteeken. Hier moesten de Hertog van Jork , de Generaal Monk, en de Hertog van Albemarle met eigene oojen den roem der Engelfche Zeemagt zien verdwynen, in den brand van byna de ganfche Engelfche vloot. ■ Zee¬ gevecht der Nederlanders tegen de Vereenigde Franfche en Engelfche Vloot, by Westfeappel, op Schooneveld. De Engelfche en Franfche Viooten overtroffen hier de Nederlandfche in getal en grootte van fchepen beide. Zy befloegen de Zee, zo verre men zien kon, en waren flerk honderd en vyftig Zeilen. Niet tegenftaande dit floegen 'er de Nederlanders door ; etlyke Vyands fchepen fprongen in de lucht of wierden In den grond geboord ; meer dan dertig wierden hun onnut gemaakt; en onze Vloot kwam behouden binnen. ■ Hardnekkig Gevecht van den Kapitein Roemer Vlak tegen de Franfchen , op de hoogte van Lisfabon, in 1705. Verovering van Gibraltar, en daar op gevolgde Zeeflag van de Vereenigde Engelfche en Nederlandfche Vloot tegen de Franrche, troef Mt!b n , in 1704. 1 Gevecht van Salc ion Dtdel, ikq foo« gen, ttgen zeven Engelfche Schepen, 1 lytfa —- De Gevechten van Satinck, Volbergen, Krul, Melvill, Oorthuis , en eindelyk een uitvoerig en njauwkeurl*. Verhall van den ZEESLAG nv DOGGELISBANK , in 1781. Twee Deelen , in gr. 8vo. / 8 - S * * BATAVIA, de Iloofdfhd van Neerland? O. Indfen , in derzelver Gelegenheid, Opkomst, Voortrcffelykc Ge» bouwen, Hooge en Laage Regeeiing, GefchicdenUfcn, Kerkzaaken, Koophandel , Zeden , " LuCtltSgeftcldMd , Ziekten, Dieren en Gewasfen bèfcbfi Dit Werk wordt gefplitst in Vier Dooien, waar van het eerfte behelst (O een fraaye tytelplaat, (2.). een nieuwe Kaart van het Eiland Java, volgens de jongfte waarneemingen , op order der Nederlandfche O. I. Maatfchappy gedaan, (3 ) een nieuwe groote platte Grond van Batavia, vervaardigd in 1770, op hoog bevel, onder de regeering van den H. E. Heere van der Parra, (4.) de Reede van Batavia, naar't leven getekend in 1772, (5.) 't Gouvernement te Batavia, naar 't leven getekend in 1772. (6.) de Markt te Batavia , naar 't leven getekend in I772- C70 de platte Grond van Batavia, zo als het was in 1731. (8.) de Diestpoort te Batavia, naar 't leven getekend in 1772. (9 ) 't Kasteel te Batavia en het Laboratorium, naar 't leven getekend in 1772 , en ein-  BLADVULLING. delyk (ra) een Kaart der Buitenftreeken van Batavia; allen gefchikt ter ophelderinge zo van de Algemetne bcfchryving van Java, als van het byzonder haaüwkeürfe verflag hier te vinden van de gefteldheid der waercldvermaarde Stad Batavia, derzelver voornaamfte Gebouwen, en heerlyke omleggende buitenplaatzen Het Tweede Deel bevat (I) de befchryving der Hdo*e vJfr ë%nngAm- 'C VaHlhnd ' als Ae byzondere Kamers, Vergadering van Zeventienen, Haaafche Vergadering de Commisuevan Z. D. H. als Opperbewindhebber, den generaalen Artikelbrief, enz ver ders te Batavia het ampt van Gouverneur Generaal en de pointen waarop by wordt aangefteld , den Directeur Generaal, de Raaden van Indie beneffens derzelver Inftruc. tien, enz, enz. (II.) 't Hooge Gerechtshof of de Raad van Justitie te Batavia, derzelver bedienden, en wyze van procedeeren aldaar , met nieuwe Bylaagen —- wyders een verflag van het ampc der Schepenen , Weesmeesteren Heemraaden, Boedelmeesters. enz! *L emdelyk (I I) behelst dit Deel een uitvoerig verhaal van de Gefchiedenisfen en Lotgevallen der Had Batavia, vair ïiaaren oorfprong tot op 1780, Het Derde Deel loopt over de Zeden en Kerkzaaken te Batavia, doch inzonderheid over den Koophandel , en de Buiten-Comptoiren der Maatfchappy, als Ceylon , waaron Jafnapatnam, Tnnkinoinale, Matorolo, Columbo Nr-pS«'e5 «#7?!* de Specery - Eilanden , Amboina. Celebes, de Molukfche eilanden, zynde Ternate, Tidor Bachian Motiren Machian, Borneo, Sumatra, Maïacca' Japan, Malabar , en Coromandel , waarop Negaputnam', Suratte, het eiland Onrust; Tfieribon , China, de S de Goede Hoop, enz. enz. Inhoudende, behalven eene algemeene befchryving van ieder Gewest, dc opgaave vin derzelver voortbrengzelen, en eene beredeneerde befo 011y/ing van de voordeden der Maatfchappy, uit iederen 'tak van haaren aanzienlyken Koophandel in 't bvzonder naamelyk het kaneel, de nagelen, foely, muskaat, peper* koffy, kardatnon, arek, ryst, chitzen, lynwaatene£ neteldoeken, de paarelvisfcherv, enz, enz. enz . pronkende dit Deel met de afbeeldingen der Reede van Kaap de Goede Hoop, en het eiland Onrust naby Batavia Het Vierde Deel bevat de Luchtsgefteldheid, Zichten üieren en Gewasfen ; mede met fraaie plaaten opgehelderd' ^De prys van elk Deel is a.,0-: , of van het ganfehê ' LE-  BLADVULLING. LEVENS van NEDERLANDSCnE vermaarde MANNEN en VÈOÜWEN , inhoudende eene volledige Befchryving d.;i uitgevoerde Daaden, onder anderen, van onze onverzaagdik- HELDEN ter Zee en te Lande, als Groote Pier, Héemskerk , Piet H.in, firakel , Jacob Simonsz. dé Ryk, Miarten van RosfLm. Klaas Kompaan, Vieertman. Marted SchencK, Tjeik HSddész., M en C, Tromp, Ripperda, Koen, Rennenberg; van der Zaan., Sonoy, Merula, Huybert, Coehoorn, .boifot, Banckcft', Zwartsnhond, van Galen, Hou man, Bontekoe, Fagel, van der Does, Kortenaar en Kornput; allen zeer uitvoerig gefchilderd. Tien Deéïen, in gr. 8vo. ƒ 18 ■• 4 « : Het Leven van MICHIEL AORIAANSZOON de RUITER, Lt. Admiraal Generaal van Holland en West Friesland ; door een der Schryveren van bovengemelde Werk opgeiteld, en op hetzelfde Formaat gedrukt, ƒ a - 4 - -. NEDERLANDSCHE REIZEN, tot bevordering van den KOOPHANDEL, naar de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots; bevattende ten kort verfhg van de Opkomst en Bloei der Nederlandfche O. 1. Compagnie, hoe op alle tyden en plaatzen de voorzichtigheid en het beleid derzelver raadpleegingen hebben beftiètd', en hoe dus, tegen de hoop der vyanden, de O. I. Maatfchappy veele jaaien de Republiek heeft gediend toe een der ftevigfte pilaaren. Verders zyn hier beknopt en in een fi2alen ftyl befchreeven de eerlteTogt der Hollanders en Zeeuwen door het Noorden, met drie fchepen, langs Noorwegc:, Muskovie en Tartarye om een doortogt te zoeken nair de Koningryken Cathai en China; De Tweede Togt der Hollanders en Zeeuvven derwaarts met zeven fchepen; De derde Togt der Hollanders en Zeeuwen derwaarts, inhoudende de wonderiyke overwintering op Nova Zembla, onder beleid van Wiilem Barentsz. en Jakob <.an Heemskerk; De eerlte Togt der Hollanders naar de Oostindien, met vier fchepen, in 1595, onder beleid van Kornelis Houtman, Gerard van Leuningen, Jan Schellinger, Reinier Verhel en anderen, bevattende veele aangenaamc ontdekkingen, doch ook ysfelyke Gevaaren, als een Gcvegt by Bantam tegen duizend Wilden, gewapend met pieken, fabels, werpfpiezen enz., en eene andere ontmoeting , waarby Verh.;I en Schellinger verraaderlyk wierden vermóórd, enz. enz. enz. enz. Vyf Deelen, in gr. 8vo., met Plaaten. ƒ 8 - 14 - :  NEDERLANDSCHE REIZEN. TIENDE DEEL.   NEDERLANDS CHE REIZEN, tot bevordering van den koophandel, na de meest afgelegene gewesten des aard k loot s. Doormengd met vreemde Lotgevallen, en menigvuldige Gevaaren, die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgeftaan. MET P L A AT E N. TIENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRAD1. Te HARLINGEA', By V. van der PLAATS. MDCCLXXXVI.   INHOUD DES TIENDEN DEELS. w *v oucer Schouten's Oostindifche Reistogten , van 't jaar 1058 C0t l66S Bladz. x 's Mans vroege reislust en vertrek na de Oostindiën met het fchip Nïeuwpoort, in April 1658. Komst aa'n de Kananfche Eilanden. Piek van Teneriffe , en deszelfs verbaazende hoogte. De Zout - Eilanden. Heirlegers van Visfchen; Zee-Duivels ; vliegende Visfchen, daalen neder op het fchip: reden en wyze van hun vliegen. Pasfeeren de gevaarlyke Abrolles. Zien een Portugeesch fchip welk hun ontwykt. Zvvaare irroom. Aankomst aan de Kaap de Goede Hoop. Leeuwen- en Tafelberg ; valei tusfchen dezelve. Geweldige Orkaan; het fchip fchynt te zinken; ryst, door 't bedaaren van den wind. Veele zieken op het fchip, aan ylende Koortzen, die vooral de fterkfte bootsgezellen aantastten : de lyders Hellen zich aan als woedende ; nog andere zeer zonderlinge toevallen. Doen land aan, by het fteedtje Sillebar; minzaame ontmoeting van de landzaaten , die hun ververfchingen belooven. Verraaderfche loosheid der Indiaanen, die by tyds ontdekt wordt. Verlaaten ongetroost deezen oord. Bereiken, naa lang zukkelen, de Straat Sunda; Schouten 3 treedt  INHOUD. treedt te Batavia aan land. Bcrigt wegens de Chineezen , in die hoofdftad woonagtig; aart, zeden, kledy, huizen, Eerdienst en andere plegtigheden; aanbidden niet God , maar den Duivel. Verflag van den ongemeenen moed van etlyke Zeelieden op een zeer gevaarlyken togt, ter reddinge van een verongelukt fchip. Schouten biedt zich aan tot eenen togt, om van Batavia na den kant van Amerika, over de Zuidzee , nieuwe ontdekkingen te doen; vyf fchepen onderneemen de Reize; ankeren voor Japara; volkrykheid en fterke Koophandel dier ftad. Heidenfche Tempel, voor Christenen ongenaakbaar: Schouten heeft 'er, egter, een klein gezigt van; gelegenheid van dat gefligt. Schouten , om zyne nieuwsgierigheid , in lyfsgevaar. Vertrek van daar, en komst voor Amboina; zeilen na Ternate , alwaar zy tegenbevel ontvangen wegens den Amerikaanfchen togt, uit hoofde van deszelven Iangduurigheid. Schouten wordt eerfte Wondheeler van vyf fchepen, beftemd om op vyandlyke Indiaanen te kruizen. Zeilen na Kalluwee, en fluiten een Verbond met de Orankays; plegtigheden van dat Verbond: gefchenken der landzaaten. Oorlogsvloot der Amboineezen, en de gedaante hunner Vaartuigen, Korkorren genaamd. De flad Aracky door de onzen aangetast en in kooien geleid. Vledermuizen in deezen oord van de grootte als Ganzen. Wederkomst der Vloot, voor Amboina, en vertrek op eenen toeleg tegen die van lVIakasfar. Ankert voor Boero; aangenaamheid van deezen oord ; eerbied der landzaaten voor den Krokodil : voorbeeld hunner bygeloovigheid. Hardvogtigheid der Kraamvrouwen. Vyandiykheid der Makasfaaren; gefterkt door de Portugeezen , doen ze de onzen veel afbreuk. Talryke vloot te^en hen uitgerust. Twee Hollandfche vernielen of neemen zes Portugeefche fchepen. Vreeze onder de Makasfaaren ; de geheele Vloot zeilt op de ftad Makasfar aan. Afgevaardigden des  INHOUD. des Konings aan de VIooc, met een fier befcheid afgeweezen. Eenige fchepen worden op de ftad afgezonden ; inaaken een geweldig vuur ; volk aan land gezet; het Fort wordt bemagtigd. Wreedheid eens Hollandfchen foldaats tegen eene Indiaanfche Vrouw met haar Kind, geftraft. Dankzegging over de behaalde Zege. _ De Indiaanen zoeken te treeden in onderhandeling over den Vrede; Gezanten van Makasfar te Batavia ; voordeelige Vrede voor de Maatfchappy. Schouten begeeft zich, op het fchip Hasfelt , na Aiakan. Geregelde jaarlykfche . Itormwinden , Elefant genaamd. Komst voor Arakan ; Sikken , 's Konings Raadslieden , koomen by de onzen aan boord. Staatelyk gehoor by den Koning. Plegtig feest, op 't welk zich de Koning, alle vyf jaaren, openlyk aan het volk vertoont. Alle onderdaanen moeten zich alsdan te Arakan vervoegen , op ftralfe van eene kleine geldboete. Ongemeen kostbaar gewaat des Konings ; talryke ftoet. Gelegenheid des Koninkryks Arakan; grootte der Hoofdftad; zeer groote Citroenen. Schoonheid der Vrouwen , en bevallige kleedy ; Koophandel ; menigte van Buffels. Schouten's wederkomst te Batavia. Men ontvangt aldaar de tyding van den aanval der Chineezen op het Eiland Fomofa , en de bemagtiging van hetzelve , uitgezonderd 'het Fort Zeelandia , waarin de Hollanders wyken. Twaalf fchepen worden derwaarts gezonden. Breedvoerig berigt wegens den aanleg en voortgang van dit beleg , behelzende de byzonderheden van het verliezen van het Eiland Formofa. Loflyk en voorbeeldig gedrag van den Hollandfchen Predikant Hambroek. Zonderlinge Krygslist der Hollanderen met eenen Brander. Veelerhande wreedheden , gepleegd aan de Hollanders, die den Chineezen in handen vielen, in prent verbeeld. De Maatfchappy rust fchepen uit tegen de Portugeezen, die nog verfcheiden plaatzeu. in handen had* 4 den.  INHOUD. den. Eene vloot van twaalf Oorlogfchepen, op een van Welke Schouten dient, onder bevel, van den Admiraal Ryklofvan Goens, zeik na Toutekoryn. Vermaarde Paerlvisfchery aldaar; tyd, wanneer, en de wyze, op welke de Paerls gevangen worden. Eenige fchepen zeilen na Coylang. Het Hollandfche Leger zet voet aan land , ten getale van 4000 man. Hevig gevegt aan weerkanten. De vyand trekt op de vlugt, en biedt de ftad aan , die door de onzen wordt ingenomen; waarin, egter, weinig buit wierdt gevonden. Tweede Veldflag , ten nadeele des Vyands. De Vloot zeilt na Cranganor , met oogmerk om eerst deeze ftad, en daar naa Cochin te bemagtlgen. Het Leger treedt aan land, met behulp des Konings van Malabar. De ftad wordt ftormenderhand ingenomen. Cochin wordt hierop ingeflooten. De Heer van Goens vindt hier merkelyken tegenftand. Hevig gevegt , en zwaar verlies van de onzen. Lamrwyligheid van het beleg ; 't welk eindelyk door de onzen wordt opgebroken. Schouten keert eerlang na Batavia. Doet van daar eenen togt na Bengale en Arakan; ziet het Ko* ninkryk Oryxa ; pasfeert de fraaie en zeer hooge Pagoden van Jageniate ; ontdekt eenige Arakaanfche Jelgasfen , of Roofgaleien ; gedaante en gebruik deezer Vaartuigen. Wederkomst te Batavia; men ontvangt hier berigt van het overgaan van de ftad Cochin, en de fterkte Cananor. Schouten doet andermaal eene Reize na Bengale. Rampfpoedige reize derwaarts; aankomst in Pera; bertgt aangaande dit Koninkryk. Duigduig, een zonderling Eiland; hier groeien oesters aan de hoornen, en de wyze hoe. Zeilen den Ganges binnen. Schouten reist dieper landwaarts na Ougly , het Hoofd-komptoir der Maatfchappy. Baaden der Indiaanen in den Ganges , eene godsdienftige plegtigheid; fraaie gebouwen langs den Oever. Eenige merkwaardigheden van Bengale. Uit  INHOUD. Uitgeflrektheid , aart en vrugtbaarheid des Iands; meest vlak land. Voornaamfte fteden. Aanmerkingen raakende de ftad Ougly. Zeer fraaie Holland fche Logie. Pepely en Bellefoor. Pasfaatwindcn. Bygeloovigheid der Indiaanen, omtrent het wasfchen in den Ganges, ende kragt ter zondevergeevinge daar aan toegefchreeven. Groote Mogol, beheerfcher van Bengaie; zyne pragtige' tytels ; uitgebreidheid zyns Gebieds. Agra , hoofdftad van zyn Ryk: uitgebreidheid dier ftad. Hof des Grooten Mogols in prent afgebeeld ; óngemeene kostbaarheid des Vorftelyken Throons en andere Rykfieraaden. Jagtpartyen des Mogols: hy wordt als een God geëerd: tolpligtigheid der Grooten en Prinfen: zyne onnoemelyke inkomften. De Mogol wordt, op zynen Verjaarjag , tegen Goud , Edelgefteeuten , enz. opgevvoogen. Rampzaligheden der Onderdaanen. Godsdienftige Aanhangen. Plegtige Feestdagen. Feest van Hasfan en Hosfein. Feest der Broederfchap , een einde van alle gefchillen. Karakter der Bengaleezen. Vroege huwelyken. Echtfcheiding zeer algemeen. Veelwyvery in gebruik. De Kooplieden hebben vrouwen overal daar ze handel dryve0. Gedaante en fraaiheid der huizen. Kwistende gastmaalen. Palankins of draagftoelen , zeer gemaklyk Reistulgen. Berigt wegens de Baniaanen : hunne voortreffelyke hoedanigheden. Gentyven. Bisnau en Samararh , twee Godsdienftige Gezintheden. Bramma, of Ram , opperfte God. De zielsverhuizing hun Leerbegrip ; met deeze byzonderheid , dat de zielen eindelyk in den hemel koomen. De Zielen , welke in Koeijen overgaan, voor byzonder heilig en'gelukkig gehouden. Brachmannen : derzelver Priesters , zeer geleerd naar Lands wyze. Visnum de hoogde' God der Samaroths ; mindere Goden. Verbranden van de Vrouw met haaren overleedenen Man. Heiligen en Pel* gnms,  INHOUD. grims, Fakirs genaamd ; hun Karakter en- leevenswyze; beftaan van aalmoezen : hun afzigtelyk voorkoomen ; ftren",e lichaamskweüingen ; zy.zyn meestal het uitfchoc der Natie. Gedaante der Pagoden. Vedam, hun Wetboek, dus genaamd , wordt voor het Volk verklaard. Agtgeeving op Voortekenen. De Geneeskunde in groote agting , doch in geringe volkomenheid. Allerlei handwerken in Bengale. Menigte van Tovenaars, Waarzeggers en Poetzemaakers ; ongemeene vaardigheid der laatstgemelden ; voorbeeld daar van in een jong Meisje. Sterke Koophandel in allerlei waaren , ook byzonderlyk in flaavcn. Schouten koopt een jongetje van twaalf jaarcn , welk hy in den Christlyken Godsdienst onderwyst. Katoenplant; Zydeworir.cn; Indigo: berigt wegens dezelve. Salpeter; wyze van bereidinge. Aart en hoedanigheid van den Tamarindeboom. Rhenoceros, gedaante. en aart deezes diers. Groo:e Krokodillen , zommigen vyfè'ntwintig voeten lang; befchryving van dit verflindend dier. Maansverduistering ; bygeloovigheid der Bengaleezen daar omtrent. Schouten en de zynen vertrekken uit Bengale, en koomen voor Batavia. Schouten neemt de te rug reize aan na het Vaderland. Staartltarren te Batavia gezien. Vertrekt met eene Vloot van elf fchepen ; dezelve wordt beloopen van een zwaaren ftorm ; het fchip, waar op Schouten zich bevindt, in het uiterfte gevaar. Geweldige hagelfteenen. Aankomst aan de Kaap de Goede Hoop. Schouten beklimt den Tafelberg,- heerlyk gezigt van daar. Vertrek van de Kaap. Zwaare en herhaalde ftormwinden. Worden gewaarfchuwd voor eene Engelfche Vloot , en wenden daarom den lieven na Bergen in Noorwegen , alwaar zy eene vloot Hollandfche Koopvaardyfchepen vinden. Worden aldaar ingeilooten van de Engelfchen. De onzen flellen zich in  INHOUD. in ftaat van tegenweer. Moed der Hollanderen. Hevig gevegt tegen de Engelfchen, waarin deeze eindelyk moeten wyken,in prent verbeeld ; van deeze overwinning wordt berigt gezonden na Holland. De Vloot wordt afgehaald door den Admiraal de Ruiter. Eenige fchepen , op eene zonderlinge wyze , door een zwaaren Mist , voor het Engelfche geweld behoed. De Vloot, en met dezelve ook Wouter Schouten , bereikt gelukkiglyk de Vaderlandfche Havens. oan NieuhofF's gedenkwaardige Togt na en door de Oostindien. Van het jaar 1653 tot 1671. . Bladz. 123 Gaat op reize in de hoedanigheid van Koopman. Op de hoogte' der Kanarifche Eilanden , ruim honderd mylen van land , daalt een Vinkje op het fchip neder. Komst aan de Kaap de Goede Hoop , en vervolgens te Batavia. Keert te rug na het Vaderland, doch vertrekt , naa een kort verblyf, andermaal na de Indien; doet aldaar verfcheiden kleine togten ; vervolgens na Amboina. Vreezelyke Maalftroom in Zee. Berigt wegens 't Eiland Buero; hooge bergen op hetzelve. Zeldzaam viervoetig dier , van vreemde geftalte. Eiland Amboina , zeer vermaaklyk van wegens het lommerryk geboomte en de aangenaame wandelwegen. Befchryving van den Nagelboom en deszelfs vrugt. Moeder - Nagelen; Nagelgruis; Konings-Nagelen. Wyze der Indiaancn , om het gewigt der Nagelen te verzwaaren. Palm- of Saguboom; deszelfs veelvuldig gebruik. Amboineefche Mannen en Vrouwen ; leevenswyze , kleedy , regeering. Nieuhoff op de Piskadores , of Visfchers - Eilanden ; berigt wègens dezelve. Aankomst voor de ftad MaJakka; gelegenheid van dezelve ; inwooners; Kakkerlak-  INHOUD. 'lakken , lancUaaten dus genaamd , zien beter 'by nacht, dan over dag. Duigduig , een onbewoond Eiland. Vergiftige Zeebr.wfem. Byzonderheden raakende het magtig E'land Sunntra. Verovering van de ftad Palimbang, door Jan van der Laan, in prent verbeeld. Nieuhofl" te Gamron, eene ftad, gebouwd op de puinhoopen van Ormus ; geweldige hitte aldaar ; fterke Koophandel. Het woest Eiland Ormus. Aloude rykdom der Stad Ormus , redenen daar van , en van den tegenwoordigen vervallen ftaat. Komst re Negapatnam. De Pagode Tyri • popelin. Het Kasteel Geldria ; groot vertier aldaar. NieuhofF beziet de ftad ATafulipatnam ; fterke handel aldaar iu Edelgefteenten en andere kostbaarheden : groote brug van 2400 fchreden. Toeleg op de Malabaarfche kust. Verovering van Kolang. NieuhofF woont het beleg by van de ftad Kranganor; zy wordt veroverd ; doch men ftoot het hoofd voor Koetzyn ; 't geen , egter , by een tweeden aanihg, overgaat. Aan NieuhofF wordt de bewaaring van een gevangenen Koning toevertrouwd. Hy gaat Verbonden aan, in naam der Maatfchappye , met verfcheiden Koningen en Prinfen. St. Thomas-Christenen. Klein Koninkrykje Porka: vrugtbaarheid diens gewests; dikke en plompe beenen der Landzaaten : reden daar van. NieuhofF legt een bezoek af by den Koning van Marta. Naa verfcheiden gewesten bezogt te hebben , vertrekt hy als Opperhoofd , na Toutekoryn. Merkwaardige byzonderheden raakende de kust van MaIr.bar. Zonderlinge verfcheidenheid van Jaargetyden. Amfiuenkaauwen , en vreemde uitwerkzels daar van. Vyf geflagten op Malabar. Orde van Throonsopvolginge. Oly-, Vuur- en Waterproeven hier te lande. Danzende Slangen. Maleaaren , bergbewooners , een beminnelyk feflagt. Groote Vledermuizen, van zes voeten vlugt. Nieu-  INHOUD. Nieuhoff te Toutekoryn. Paerlbanken aldaar; nader berigt wegens het paerlvisfchen, en de paerloesters. Konings-hoorn, een zeer kostbaare fchelp. Gevaar dee-" zer Visfcherye. Nieuhoff vertrekt na Koyiang : mankt aldaar eenige verbeteringen. Keert te rug na" Batavia cu van daar na het Vaderland. ' Op bh 16 ftaat Japan lfes Japara. D E  D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: 1. De Oorlogsvloot der Amboineezen, tegenover bl. 2. Mishandelingen den Hollanderen aangedaan te Formofa. • . . • • 51 3. 't Hof des Grooten Mogols. . . 76 4. Verfcheidene foorten van Fakirs. . . 90 5. De aanval der Engelfchen op de Nederlandfche O. L Retourvloot te Bergen in Noorwegen. 114 6. De Verovering van Paliinbang door van der Laan. . • • • *3° NE-  nederlandschë k E ï Z É R Wouter schouten'Si OOSTINDISCHE li EISTOGTEN. fan 't Jaar 165S ïo* 1665. Reeds vroeg in 2yne jeugd, wierdt wouTEi «houten van een iTeïken lust-bevangen, om afgelegene gewesten te .bezoeken. No- 4n lo iaaren bereikt hebbende, befloothy, de X£S£5K Cn b£gaf b der MaaI" ln de maand April des jaars 1658 , bragt hy 2yne ^e'kiéï ' °P gUn%e SekSenhdd Wag"e' kust-, vergezeld van twee andere fchepen, Leerdam en de Dolfyn, welker eeHV mPf l Ba de Indiën ondernam < Me£ eenen gunffigen wind voortgedreven , bere k> ten zy' den 7 Mai, de fenon/cto Eikn< n Hier feagenzy den vermaarden PiekbJg, ^ hoogfte bergte van dén ganuchen aardbolVlcgg^de op' S te Edanden, welken men, by helder weder, *  a NEDERLANDSCHE mylen in zee kan ontdekken. Deszelfs verbaazende top fchynt zich tot in den hemel te verheffen. Deeze Eilanden voorby geraakt zynde, kreegen zy, kort daaraan, de Zoute - Eilanden in 't gezigt. Hier vertoonde zich de zee groen, en vervuld van geheele heirlegers van groote en kleine visfchen , en gedrogten. Eenige, wilke men Zee-Duivels noemt, hadden de gedaante van den Roch. Deeze zyn ongemeen groot, en zwemmen met een ongelooflyke fnelheid door de baaren. Men vong Hayen , Tonyen en Zee-varkens, en bereiddeze tot fpyze. Zy zyn raauw en hard van (maak. Beter waren de Dorades, Benyten, Coretten en vliegende visfchen. De laaiden heften zich , by troepen , uit de zee op, en vlogen langs en over de fchepen. Altoos vervolgd van hunne vyanden , kwamen zy zich dikwyls op het fchip nederwerpen. Zy zyn, op den rug, met twee vinnen voorzien, waarmede zy boven water vliegen, zo lang dezelve nat zyn. Droog wordende, vak de visch hi zee; doch herftelt zich ras, en ontwykt, door zyne geftadige beweeging , de Meeuwen en andere vyanden, die hem, zonder ophouden, beftooken. Onder begunftiging van eenen Noord-Oosten wind, -ftevenden zy vast voort, en vervolgden hunnen weg Zuidwaarts : zo dat zy wel haast de middagzon ten Noorden van zich zagen; een weinig daarna pasfeerden zy den Evenaar. De Leerdam fcjieidde hier van hun, eu zeilde twee ftreeken verder Westwaarts, kunnende het met de andere Bevelhebbers niet eens worden over den koers, dien zy te houden hadden. H Gevolg deed zien, dat zyne makkers gelyk hadden, alzo zy Batavia, zes weekeu vroeger dan hy, bereikten. In  REIZEN. 3 In k begin van Juny keerde de kans: zy hadderi geduurig met Oost- en Zuid-Ooste winden te worftelen. Met veel moeite en gevaar kwamen zy de klippen en droogten van de Abrolles te boven , die op 18 Graaden Zuider-Breedte leggen, en op welke men ligtelyk fchipbreuk kan lyden. De Dolfyn fcheidde hier van het fchip, daar schoutenop was, en wendde het na de kust van Guinée. Den ió der zelfde maand , zagen de onzen eeti fchip, met volle zeilen op hen afkomen; 't welk hun 's nachts by bleef, tot op een uur afflands. Beiden hadden licht aan de groote fteng. Met het aanbreeken van den dag, herkenden de onzen bet voor een Portugeesch Vaartuig, 't welk alle moeite deed om hen te agterhaalen. De Hollanders belloten om het optewagten , en minderden hunne zeilen. Toen zag men den Portugees afwenden , met zoo veel haast, als hy de onzen te vooren vervolgd hadt. Naa het doorfraan van een hevigen ftorrri , wierdt de wind weder voordeelig^ zy wendden Zuidwaarts, tot dat zy de koelte westelyk krygende, na 't Oosten koers hielden , hoopende haast de Kaap de Góede Hoop te zullen bereiken. Den 23 July ontdekten zy de kruinen der hooge Gebergten van Afrika , en kwamen voor de Tafelbaai, waar in zy, naa twee dagen zukkelens, voor 't Hollandsen Kasteel, het anker wierpen. Op de Kaap vindt men eene menigte fchaapen en ander vee; ook heeft men 'er wortelen, falade en andere groenten, door de Hollanders daat aangekweekt, vooral ten diende der fchepen, welke hier aankoorhen. Boomvrugten waren 'er nu zeldzaam, dewyl het iu 't hart van den winter was; doch men ving 'er overvloed van visch. 't Land is 'er volmaakt fchoon. Hooge berA 2 gen,  4 NEDERLAND'S CHE gen, fteire rotzen en uitgeftrekte valeijen baaren eéne' verfcheidenheid, welke het oog bekoort. De Hollandfche boeren brengen 'er boter, kaas en melk te markt, zo wel als .vrugten , en alles , wat het ■ land voortbrengt, in grooten overvloed. De Leeuwenberg , dus geheeten naar de menigte Leeuwen, die men daar vangt en doodt, heeft eene hoogte, welke tot aan de wolken reikt. Aan den voes en hooger op , vindt men 'er goede kruiden en lang gras voor de beesten ; ook eene menigte van welriekende bloemen; doch weinig boomen. Men kan den top niet bereiken , van wegen de fteile rotzen. Tusfchen den Leeuwen- en Tafelberg is eene valei, waarin men Reeën, Steenbokken en ander wdd gedierte ziet fpringen en klouteren over de klippen en rotzen: een gezigt, welk niet weinig vermaak verfchaft. Doch 't is niet veilig, zich ongewapend hier te waagen, vaa wegen de leeuwen, welke men niet zelden ontmoet. Wy zullen hierna gelegenheid vinden, van dit land en deszelfs inwoonderen breeder te gewaagen. Onze Reizigers hadden nu tweeduizend mylen wegs afgeleid , en moesten nog eenen plas van zeven honderd overvaaren , eer zy Batavia bereikten. Naa affcheid van den' Kommandeur iuetbeek. genomen te hebben, begaven zy zich weder in zee, in 't geheel honderd zeventig man fterk, hunnen koers Zuidwaarts houdende, om de gewoone weste Pasfaatwinden te vinden, die zy, op 39 tot 40 Graaden breedte, I aantroffen. Hier waren de dagen negen, en de nachten vyftien uuren lang. De koude was ftreng. Zy wendden het na 't Oosten , met een ftevigen wind , 20 dat zy, in 24 uuren, zomtyds, 48 mylen konden I ajSeggea. Deeze gelukkige vaart duurde 15 dagen, wan*.  REIZE N; 5 warneer zy eindelyk, in den morgen, van een hevigen ftorm beloopen wierden , die hen op den oever van hun bederf bragt. De winden loeiden geweldig, uit vier hoeken tevens, tegen eikanderen - dan wederom fcheenen ze zich in de lucht zamen te pakken, en met een geweld neder te ftorten, 't welk onbefchryflyk is - 't was pen volmaakte orkaan. De zeilen fcheurden aan flarden, en de zee, welke te vooren onftuimig was fcheen nu bedaard en effen. »t Schip, geheel op zydè gedrongen zynde, wierdt het boord, voor een groot gedeelte onder water gezet. Alle aangewende vlyt was yrugteloos en men zag niets dan den dood voor oogen. Den ftoutfte harten ontzonk de moed. Men hoorde reeds een verward gefchreeuw: Wy zinken! wy zinken! Eindelyk barfte de wind los , en draaide van t Oosten na t Westen, waardoor het fchip begon te ryzen. Men begon moed te fcheppen; en tegen den nnddag bedaarde het weder allengskens ; waarnaa zy koers zetteden met een gewenschten voortgang, nl t Oost -Noord -Oosten. Ondertusfchen was het Scheepsvolk, door deezen ftorm, zodanig afgemat, dat 'er, binnen weinige dagen wel vyftig van heete ^ en Jende g wierden aangetast; die, egter, door goede oppasfmg en geneestmddelen, welhaast geneezen wierden De vreugde welke men hier over gevoelde, was van korten duur. 'Er ontftak zich ftraks eene andere «tekte, die veel gevaarlyker was; zy was zo befmettelyk en woedende, dat zy, in derdehalf dag, over de Ïdf aeTSa Wegfleept£- '< Z™«^ was, dater de fterkften van wierden aangevallen, blyvende de geenen welke voorheen de koorts ontkomen waren, Wan bevryd. De meeste lyders Melden zich aan A 3 als  $ NEDERLANDSCHE als woedende menfchen. Builen en peperkoorn zag nien op den huid uitzetten, gelyk als by eene vvaare pest. De brand en het venyn waren zo llerk, dat de mond der zieken , van den keel af tot voor op de lippen, niet een korst en zwarte dragt overdekt was; 't welk zulk eene benaauwdheid, by zommigen, veroorzaakte , dat zy zich zeiven 't leeven zogten te beneemen. Een , die zich vrywillig mede op reize begeeven had , en van goeden huize was , fprong 3s nachts over boord. De meestèn ftierven binnen weinige uuren. De lyken wierden terftond paersblaauw , en gaven een chdraaglyken flank van zich. Hier by kwam nog eene andere zwaarigheid. De ZuidOoste wind, welke hun eer dan zy verwagt hadden, overkwam , deed hen op de kust van Sumatra ,- beneden de Straat van Sunda, vervallen; en dewyl deeze wind, gemeenlyk , tot November aanhoudt, zagen zy in lange niet het einde hunner reize : te minder, daar hun nog boven dien de ïlroom tegen was. De Scheepsraad vergaderd zynde , wierdt befloten, eenig volk aan faflfd te zetten, in de hoop om aldaar ververfchingen voor de zieken op te doen. Zy wendden dan den boeg na de kust, en ankerden in de baai van Silkbar, een fteedje, niet verre van daar gelegen. Vervrolykt op het gezigt van dit fchoone land , zagen zy, met veel vermaak, de Indiaanen het fchip3 als iet zonderlings , begluuren. De onzen haalden de witte vlag op, en losten het gefchut, om hen aan boord te nodigen: doch niemand wilde naderen, 't Was nu avond, 's Nachts zagen zy vuur ontfteeken, langs den oever; waar uit zy beilooten, dat men wagt hieldt en de vreemdelingen wantrouwde. Toen men, 's morgens, te vergeefs op de komst der In-  REIZEN. 7 Indiaanen wagtte , wierdt 'er een Sloefc, niet de iloutften der manfcbap, aan land gezonden. De Koopman en de Stuurman , die zich mede] onder dezelve bevonden, zwommen na den oever; doch de Indiaanen vlooden op hunne aankomst , en gingen zich in de bosfchen verfleeken. De Sloep kwam dan onverrichter zaake te rug ; en men befloot de kust, andermaal, doch verder op, te bezoeken: 't welk gefcbiedde.' Nader by de Stad gekomen zynde , zag men de zwarte Indiaanen aan den oever verfchynen. Zy wareu geheel naakt, behalven een band om den middel gebonden. Voorts waren zy gewapend met pyl en boog.^ Zy riepen de onzen in 't Maleisch, toe; wat zy wilden? wie zy waren? en van waar zy kwamen? Twee Hollanders , die de taal verftonden en voor tolken dienden , antwoordden „ dat zy Hollanders „ waren, en voor hebbende na Batavia te zeilen, op „ hunne kusten waren vervallen: dat het vertrouwen , „ welk zyin de landzaaten fielden, hen genoopt had, „ voet aan land te zetten , ten einde ververfchingen „ te bekoomen , waar voor zy hun geld of Holland„ fche waaren aanboden. Voorts was men gene„ gen om hunnen Orankay een treffelyk gefchenk 5, te doen ". Naauwlyks had men gefproken, of allen heetten de onzen welkom , als uit éénen mond , berigtende wyders, dat zy overvloed hadden van goede vrugten , als kokosnooten, oranje - appelen, limoenen , banaa•nen , pynangs' ; voorts van vee , hoenderen, melk, «teren en ryst ; dat zy, even als andere vreemdelingen, voor een matigen prys konden koopen , wat zy begeerden. A 4 Hier  ? NEDER LANDSC HE Hier op nodigde men de onzen aan land : waartoe sommigen beflooten. Deeze wierden verzogt, zich in, de groente nedertezetten ; men onthaalde hen op In«, difchen Tabak. Onze tolken en alle anderen, ten hoogden voldaan over dit onthaal, volgden de Indiaanen na zekere rivier, van dicht geboomte belommerd. Hier fprak een üwarte Orankay , die, by de Indiaanen in groot aanzien was, hun in deezer voege aan: „Vrienden, hier. „ is de plaats, waar gy water kunt haaien, wanneer „ 't uwen Kapitein behaagt, zyne Sloep met ledige a, vaten te zenden. Van levensmiddelen zal menV „ in overvloed en, naar genoegen voorzien , waarvoor „ gy geld , of anders mesfen en fpiegels, zo gy ze „ hebt, kunt betaalen. Gaat dan, en komt morgen „ onbefchroomd te rug. Gy zult altyd welkom zyn". Vervolgens bood hy hun twee gyzelaars aan , in gevalle men aan zyne opregtheid mogt tvvyfelen. Doch men fioeg dit af, vreezende, door 't aanvaarden van deeze aanbiedigge, den Indiaanen ongenoegen te zullen geeyen, Groot was de vreugde, toen de onzen aan boord te rug kwamen, tyding brengende van hun wedervaaren. tliw verhaal fcheen de zieken geheel te doen berkeven. Men had twee kruiken met water mede gebragt, waai door zy niet weinig verkwikt wierden. 's Anderendaags bleef men niet in gebreke, om een Sloep, gereed te maaken en landwaarts te zenden. Men Verborg, egter, uit voorzorge, twee of drie gelaaden musketten onder de piegt. Men vond, op de rivier, den zelfden Orankay, en de zwarten yan den voorigen dag: doch de tolken §mgen nu alleen aan wal; en de Sloep bleef, op eenea  REIZEN. f eenen afftand, volgens bevel van onzen voorzigtigen Kapitein. De Orankay en de voorn aam fien uit den hoop tragtten nu de onzen te overreeden , om met de Sloep yerder bogtwaarts in te vaaren , wanneer men zich gevoeglyker, van water en andere ververfchingen, zou kunnen voorzien ; doch men floeg dien voorflag beleefdelyk af. Nu wierdt het welhaast blykbaar", wat de listige Indiaanen met dat voorlid bedoelden. Te leur gefield in hunne oogmerken . om de onzen In den ftrik te vangen , berste hunne woede in eens los op de arme tolken , welke, op een gegeeven teken , wierden aangevallen en terfiond afgemaakt. Men floeg hun de hoofden af, en dezelve by de hairen grypende, vertoonde men ze aan de onzen, tevens een hagelbui van pylen op de Sloep lodaatende, Berfiende van fpyt over dit verraad , loste men de musketten op den ruwen hoop, welke terfiond de vlugt nam. Men agtte het, egter, veiligst, zich na boord te begeeven, met de tyding van dit droevig ongeluk. Verfteken van de hoop, om ververfchingen te erlan^ gen, beflooten zy onder zeil te gaan, en tegen wind en firoom op te worftelen. Doch eer zy deeze heillooze kust verlaaten konden, moesten zy, tot overmaat van ramp, een vreezelyk onweder doorfiaan, waardoor zy telkens 't uiterst gevaar hepen om fchipbreuk te lyden, en in de handen der vyanden te vallen. Tegen den dag bedaarde de bui, en zy kwamen 'er met den fchrik af. Zy ligtten dan de ankers, en Haken in volle zee, laverende tegen wind en firoom, zo veel zy konden : naa dus eenige dagen gezukkeld te hebben, kwamen Jsyin de Straat yan Sunda, en bereikten, mja veej,teA 5 gen-  io N^DERLANDSCHE genfpoeds, eindelyk de kust van Java , langs welke zy de reize langzaam vervorderden. Kakatou en de nabuurige eilanden voorby dryvende, kwamen zy tot aan Bantam, alwaar zy twee Hollandfche Oorlogfchepen ontmoetten , die voor Bantam kruisten , om de vaart der Inwoonderen , met welke de Hollanders thans in oorlog waren, te ftremmcn. De Bevelhebbers kwamen de onzen terfiond verwelkoomen , medebrengende Indifche ververfchingen , waar tegen zy met vaderlandfche waaren befchonken wierden. De ftilte deedt hen dien nacht by eikanderen blyven ; doch 's morgens den wind aanwakkerende, verlieten zy elkander ; en Bantam gepasfeerd zynde, kwam schouten eindelyk , op den 25 October , op de Ree van Batavia. De Chineezen, welke zich te Batavia bevinden, en byna door gantsch Indien verfpreid zyn , zyn niet allen uit China af komftig. 't Grootfte gedeelte is gebooren ter plaatze hunner wooninge , fchoon oorfpronkelyk afgedaald van die Chineezen, welke, uit hun Vaderland vertrokken, zich elders gevestigd, en door huwelyken met Indiaanfche vrouwen vereenigd hebben. Hoewel zy dus van hunnen oorfprong eenigzins zyn verbasterd , hebben ze, egter, nog veel van de zeden en Godsdienstplegtigheden hunner voorouderen behouden. In 't algemeen zyn ze fchrander van geest; listig in den koophandel; afgerecht op 't vervalfchen der koopwaaren, en driftig na winst. Men vindt onder hen bekwaame handwerkslieden en kunftenaars , zo wel als kloeke en bedreevcne Zeelieden. Voorts zynze heusch en verpligtende, fchoon deftig'in hun voorkoomen en handelingen. Zo verzot zynze op 't fpel, dat zy 'er alles by opzet-  REIZEN. „ zetten ; zy fchroomen niet , het verlies van hunne vrouwen en kinderen aan den kans van het lot te waagen, De kinders der Chineezen loopen naakt, tot het zevende of achtfte jaar. De kleeding der mannen beftaat in een wit of blaauw katoenen hembd, met lange wyde mouwen. Dit hembd of kabaai, 't welk zy over de bloote fchouders draagen , hangt nederwaarts tot op de voeten; doch zommigen hebben het korter. Zy draagen pantoffels zonder overleer, vastgemaakt door middel van een pennetje, fteekende tusfchen dé groote en de andere teeden in. Zy draagen 't hair gevlogten, en agter 't hoofd vastgebonden : in 't opfchikken en tooijen van 't zelve Hellenze hun grootlle fieraad. De vrouwen vlegten 't hair niet , maar binden het in een knoop agter in den nek. Zommige hebben een neerffik van katoen Of kamerdoek, los over den blooten boezem hangen. Andere gaan met het bovenlyf gantsch naakt, hebben! de een kleedje van katoen of fotas om 't middenlyf geflagen, 't welk tot op de voeten nederhangt. De mans zyn tamely'k blank; de vrouwen van een bruiner kleur, en eenige geheel zwart. Deeze laatfte zyn meestendeels afkomftig van 't Eiland Baly ,■ alwaar ze, door de Chineezen , eerst tot flavinnen gekogt , en daarnaa tot vrouwen genomen worden. Zy trouwen zonder groote plegtigheid, en neemen zomtyds meer vrouwen , dan zy onderhouden kunnen; doch deeze moeten voor haar eigen lyfsonderhoud zorgen. De eerstgetrouwde voert het hoogde woord: de andere , vooral de zulke , die zich verbeelden beminnelyker te zyn , dit niet kunnende dulden, verzetten zich niet zelden daar tegen; hetwelk aanleiding geeft tot  M NEDERLANDSCHE tót geduurigen twist en oneenigheid, die wel eens tot daadelykheid uitfpat. De huizen der vermogendfte Chineezen te Batavia, zyn van fteen en kalk gemetzeld , en met tamelyk ruime kamers en vertrekken voorzien. Zy zyn niet geplaveid, maar de fraaiften beleid met Indifche matten. De min vermogenden hebben donkere en lombere vertrekken, waarin zy, zelf over dag, licht moeten branden. Men vindt weinig meubelen by de Chineezen. Matten, ftoelen, banken, kruiken en pynangbekkens maaken 't voornaamfte huisraad uit. Zy gebruiken verfcheidenerlei foorten van fpyzen, die wel toebereid en foiaakelyk opgedischt worden. Ryst dient hun voor brood. Als de man gedaan heeft met eeten , gaan de vrouwen, met het overfchot , na haar byzonder vertrek. Zy begraaven hunne dooden huiten de ftad, binnen egn ftuk gronds, hun, ten dien einde, door de Hollanders afgedaan. De graven zyn van fteen gemetzeld en gewelfd. By de begrafenisplegtigheden brengen ze gefchenken, van verfcheiden foorten, voorden boozen geest, dien zy als eene Godheid aanbidden, en tot wiens eere zy eenige feesten hebben ingefteld. Doch fchoon zy alleen den Duivel godlyke eer bewyzen, erkennen ze, egter, eenen goeden Geest, als den Schepper van Hemel en Aarde. Maar zy bekommeren zich luttel , om zich de gunst van deezen te verzekeren. Overtuigd, dat hy, door zyne weldaadige natuur genoopt, hun allerhande zegeningen zal fchenken , ook zonder gebeden en vereeringen, zoekt de bygeloovige Chinees alleen de wraak van den boozen Geest te bevredigen, dopr het houden yan feesten, eq  Reizen. ï3 het offeren van de edelfte gefchenken. Van hier, das hunne Godsdienstplegtigheden zo aanftotelyk als o'ngelymd zyn. Tot een voorbeeld, met welk eene onderneeming, moed en geduld, de Zeeman het groot/te gevaar weée te trotzeeren, dient de volgende gebeurtenis, aan welker echtheid men niet kan twyffden. Zo ras men te Batavia de tyding had bekomen van den fchipbreuk, het fchip de Draak, op deszeife reize van Holland na de Indien , op de kusten van 't onbekend Zuidland , overgekoomen, zondt men derwaarts een Fluit, om, zo 't mogelyk ware, het volk en de goederen te bergen. Met behulp van eenigen, welke, met de Sloep, 't gevaar ontkomen waren, en de tyl ding van 't ongeluk te Batavia gebragt hadden , vondt men de plaats, alwaar het wrak, door de baaren overftroomd, nog zigtbaar was. Straks wierdt een gewapende Sloep na land gezonden , om de manfchap op te zoeken, die, by 't vergaan van 't fchip, zich aan ftrand geborgen hadt, en toeven moest, tot dat men hen zou koomen afhaalen. Doch de tenten, die tot hun verblyf waren opgericht, zag men nu in ftukken geflagen, en in de gantfche ftreck wierdt geen fpoor van een eenigen mensch gevonden. Men moest dan onverrichter zaake wederkeeren. Vooraf, egter, wierden dertien man na land. gezonden, om zoet water te haaien, uit eene rivier, welke men ontdekt had. Terwyl zy aan land waren , fteekt 'er fchielyk een vervaarlyke ftorm op , welke de Fluit noodzaakte , ét ruimte te kiezen, alwaar zy op de Sloep eenigen tyd bleef wagten. Maar de Sloep verfcheen niet, en men kwam op de gedagten, dat zy, in 't onweder, zou vergaan zyn. De Fluit keert dan na Batavia te rug,  r 14 NEDERLANDSCHE rug, en brengt aldaar berigt van het gebeurde. Men foadt zich, egter, hier in vergist. De dertien man, ma dat de wind eenigzins bedaard was , hadden zich na 't ftrand en in de Sloep bcgeeven , om na boord te rug te keeren. Doch zy vpnden geen fchip. Hunne verflagenheid was niet minder dan hunne verwondering , en zy wisten geenen raad. Geen andere weg was voor hun open , dan na 't ftrand weder te keeren. Hier vonden ze niets, dat hun eenig voedzel kon geeven : het gantfche land was bar en onvrugtbaar, en men kon zich niets anders voorftellen, dan door honger te moeten omkoomen. Eenigen fcheppen ondertusfchen moed, en naa lang omzwcrvens, vinden ze , op 't ftrand en tusfchen de rotzen, eene foort van fchdpvisch, waar by ze 't keven hielden. Doch dit hulpmiddel was op den duur te zwak, en het vooruitzigt zo akelig, dat men, in allen gevalle, liever verkoos, een fchielyken dood, dan zich allengs van honger en gebrek te laaten uitteeren. Wanneer >de nood op 't hoogst geklommen is, vat men ligtelyk de wanhoopigftc middelen ter reddinge by de hanch Zy befiuiten , met eenige verzamelde fchelpen , zich in de Sloep neder te zetten, en door de diepte een beter gewest op te zoeken. Hierop verlaaten zy deezen elendigen oord , hunnen koers richtende na de Zuidelyke kusten van Java; om welke te bereiken, een weg van vierhonderd mylen moest worden afgeleid. Zy zworven nu met de Sloep , nu eens met aangenaam weder , dan door een onftuimige zee , verfcheiden dagen en nachten , in den uiterften kommer. De fchelpvisch was haast verbruikt, of begon te bederven: zo dat zy, eenigen tyd, zich enkel met een  REIZEN. 15 een dronk waters moesten behelpen. Naa het doorftaan van de uiterde gevaaren , kreegen ze de Zuidelyke bergen van Groot-Java in 't gezift. Onuitiprcekelyk was hunne vreugde*, en vermeerderde niet weinig , toen zy tot dicht onder den wal gekoomen,een vrugtbaaren oord ontdekten, van rondsomme met kokosnooten beplant, die hun hoop gaven hunne uitgeputte kragten te zullen herftellen. Doch hier hadden ze met nieuwe rampen te worftelen. De geweldige branding der zee belette hun, den oever te genaaken, en zy kwamen in groot gevaar van teo-en de rotzen verbryzeld te worden. Onder dit alles waren negen der rapften niet langer in de boot te hou den: zy fprongen in zee, en kwamen allen behouden aan land. Deeze begaven zich landwaarts in om 't uitgehongerd lyf met kokosnooten te verkwikken en maanden hunne verlegene makkers aan om hen tl volgen , welke , evenwel, daar toe niet te beweegen waren. Intusfchen naderde de nacht, en die van de boot vonden zich genoodzaakt, by 't ftrand af en aan te houden in de hoop, dat de zee, 's anderendaags meer bedaard zynde , hun toelaaten zoude , zich J hunne makkers aan 't ftrand te kunnen begeeven Mnar naauwlyks begon de dag aan te breeken 0f zy be vonden zich tegen over een gantsch ander gewest" alwaar zich niets dan hooge bergen en wildernisfen aan hun oog vertoonden. De zee was, egter meer bedaard, en men ftuurde de Sloep recht door dè branding heen, en bereikte gelukkig het ftrand. Maar hier was wederom niets , 't welk hun tot voedzel kon verftrekken. Zy begaven zich langs >[ ftrand  16 NEDERLANDSCHË ftrand op weg, en moesten menig kleine rivier, niét zonder gevaar huns levens, doorvvaaden. Kruiden, wortels en bladen van boomen waren hunne eenigftfc ipyze ; de nachten bragten zy in 't donker boch door. Naa veel omdoolens , ontdekten ze eindelyk tweft kleine visfehers- fchuitjes, en dicht hier by een voetpad , 't welk hen by een hut bragt, de wooning van een' ouden Indiaan , welke hier van den vischvangst leefde.^ Verrukt van blydfchap, fpreeken ze den grysaart vrindelyk aan , en onderrichten hem van hunne doorgefcane 'elenden: zo fterk trof dit verhaal den kluizenaar ^ dat hy alles aanwendde om deezé ongelukkigen te verkwikken. Hy bragt fpoedig gedroogde visch en ryst, die hen allengs tot voorige kragten hcfftelden. Nu bewyzen ze den ouden man wederkeerig hunnen dienst , en zyn hem in 't jaagen en visfclien behulpzaam, 's Nachts flaapen ze in zyne hut. Op deeze wyze leeven ze, een geruim en tyd , zeer gerust en vergenoegd; tot dat , op zekeren dag, de hut , door eene bende Zwarten , Strandloopsrs genoemd, befprongen wierdt. Deeze wilden den Nederktnderen te lyve. Doch de kluizenaar , door m«2 delyden geraakt , deedt hun een kort verhaal van de rampen , welke deeze arme menfehen hadden moeten doorihan, en hoe zy eindelyk, geheel berooid , hier waren aangeland. Met zulk eene natuurlyke houding en item wierdt dit verflag gedaan , dat de barbaaren zelve daar door bewoogen wierden, en den Nederlanderen aanboden, hen tot aan Japan te geleiden. Dit wierdt met blydfchap aangenomen. Men nam een dankbaar affcheid van den ouden visfeher , en trok, dan eens door diepe bosfehen 9- dan wederom over hoo  REIZE & {y hooge bergen heen, tor dat men eindelyk aankwam te Japara , alwaar een Nederlandsen, Kantoor was gevestigd. 1 De leidslieden wierden hier voor hunne trouwe daad beloond, eh de vier mannen, van ververfchingen voorzien, na Batavia gezonden, alwaar zy, toen schouten aldaar was, aankwamen. Van hunne makkers heeft men zedert niets vernomen. Welke vermalken Batavia dok opleverde, kou schouten, egter, aldaar met geen genoegen zyn verblyf vestigen. De eerde reize hadt zynen lust te zeer gefchérpt, öm niet een tweeden togt te onderrieemen. Twee fchepen, onder bevel van willem reyerTs, lagen gereed om na Amerika te ftevenen, ten einde om, aan gindfehen kant der Zuidzee, nieuwe en welgelegen oorden tot deft koophandel te ontdekken. Niemand hadt meer drift dan hy , om deeze reize mêe te dóen. Met moeite zyn ontflag bekomen hebbende, ging hy, met ongemeene vreugde, aanboord van het Fluitfchip H Iioode Hert. In Lentemaand* des jaars 1659, met nog vier andere fchepen, uitgeloopen zynde, hieldenze koers na 't Oosten, langs d» hooge bergen van groot Java , van rondsomme met bosfehen beplant. Door ftilte maaktenze Zo weinig voortgangs , dat Ze , eerst tien dagen naa hun vertrek, 't anker wierpen op de Ree van Japara. Hier ging schouten, verzeld van eenige anderëh , aan land, om de ftad en de fchoone gelegenheid daar* ömttreeks te bezigrigen. De ftad is , vooral aan den zeekant, tamelyk Wel berfluurd ; de huizen zyn van fteen en kalk gemetzeld. De mond der riviere vormt alhier eene goede haven , bekwaam voor allerhande X. deel. B foon  pflf NEDERLANDSCHE foort van fchepen. De ftraaten , wallen , pleinen, wegen en landhoeven zyn allen met geboomte fierlyl; beplant. De marktplaatzen grimmelen van allerlei Indifche Natiën : Javaanen, Perfen , Arabiers , Gufuratters , Chineezen , Korotnaudellers , Maleifchen, Peguaauen , enz. fiykans alles wat Afie , ja, wat de gantfche aarde oplevert, wordt hier gevonden. De ftraaten zyn 'er, egter, niet fraai, dewyl de huizen ieder afzonderlik" en zeer ongeregeld gebouwd zyn. De meeste Inwooners zyn Maliometaansch. Men vindt 'er eenen tempel, waarin de Mooren en Javaanen hunnen Godsdienst verrigten; hy ftaat in 't midden van een fchoon plein, en is van een Herken muur omgeeven. De toegang tot deeze heilige plaats is aan geene Christenen geoorloofd; deeze , zo min als alkandere onbefneedenen, durven zelf het plein niet naderen. De priesters, verbitterd over zulk eene ontheiliging , cisfehen den dood des overtreeders , en de tempel moet verbrand of door gebeden en openbaare godsdienstplegtigheden gezuiverd v/orden. De Hollanders , terwyl ze de deur vonden openftaan, onkundig van deeze heiligfchennis, namen de vryheid om binnen 't plein te treeden. Het was beplant met hooge en welriekende pynaugs en andere fraaije boomen. Ook zag men 'er veele huizen en lustplaatzen , voor de Moorfche priesters en andere bedienden van den tempel gefchikt. De tempel was omringd van eene fraaie gragt, waarin zich de Moorfche vrouwen baadden; doch, op de aankomst der Hollanderen , namen zy de vlugt. Deeze dreef de nieuwsgierigheid na den tempel. Doch tot het voorportaal genaderd zynde, vertoonde zich  il E I Z E Nó 1& isich onverhoeds een troep Javaanen, die, met oogen $■ brandende van woede en wraak, en met uitgetrokken ponjaarden, op hen los gingen; weinig fcheelde het, of hunne nieuwsgierigheid hadde hun hier het leeven gekost. Zy fielden zich in eene fmeekende houding, en zogten de wraak der verftoorde Javaanen af te bidden. Deeze het onder eikanderen niet eens zynde, bragten het de Moorfche Priesters zo verre, dat men den heiligfchenneren het leeven fpaarde, -alzo zy den tempel nog niet waren binnen getreeden. Schouten en de zynen kwamen 'er dus met den fchrik af. De Hollanders vertrokken kort hierop van Japara, en lieten deeze Stad in handen van den grooten Mataran. Oostwaarts hunnen koers richtende , zeilden zy voorby de kleine Eilanden Lubock en Madure^ en kreegen eerlang de bergen van Celebes in 't gezigt. Twee der fchepen; de Vink en Hasfelt, hadden last om na Makasfar te fievenen ; zy fcheidden hier van de overigen af. Twee andere, de Trouw en de Koning van Polen, verwyderden zich ook van hun: zo dat het Roode Hert alleen zyne reize na Amboina Voortzette. In 't begin van Grasmaand 1659, herkenden zy de hooge bergen van Thamaho, op 't Eiland £oero, welker toppen boven de wolken uitfieekende, zich alleen op zo een verren aflland vertoonden. Door tegen* winden en fiilte wierdenze hier drie weeken opgehou* den. 't Was opmerkelyk dat zy, fchoon zeer naby de kust, geen ankergrond konden vinden. Naa het ontkoomeh van veele gevaaren, gejukte het hun eindelyk, het naauw, tusfchen Eoero en Anblan, binnen te komen. Hier hebben de Hollanders een klein Fort. De Bevelhebber kwam, met een koninkje B 2 van  so NE DERLANDSCHE van dit eiland, by hun aan boord. Met zyne zwarte hovelingen, bezag de Vorst het fchip met verwondering, en boodt hun, op een verpligtende wyze, betel , pynang en andere vragten aan. De onzen gaven hun arak, den brandewyn der Indiaanen , en geconfyte gengber. Zyne majefieit, de oogen op' het confituur vestigende, wees het, met verontwaardiging, van de hand, in de verbeelding, dat het fpek was. Men ziet hier uit een voorbeeld van de naauwgezetheid , met welke de Mooren de wetten huns godsdiensts waarneemen. Naa dat, egter, de Koning te regt gebragt was, at hy 'er fmaakelyk van , en de arak bragt hem in een vrolyken luim. Eindelyk verlietenze het fchip, enkeerden na hun Eiland terug, terwyl de onzen verder hunne reize vervorderden. 's Anderendaags wierpenze 't anker in de baai vaa Amboina , onder het kasteel FiStoria; en aldaar de fchepen, de Koning van Polen en de Vink, opgewage hebbende, zeilden zy te zamen noordwaarts op , tot aan Ternate, alwaar zy de laatfte bevelen, tot de reize na Amerika, moesten ontvangen. Doch hier veranderde men van oogmerk. Men vondk het naamelyk ongeraden, thans eene ryke koopvaardyvloot bloot te fiellen aan het wisfelvallig geluk eener reize, die ten minften 18 maanden moest duuren; te meer, daar men nu beter voordeel zag , om dezelve, met fpeceryen gelaaden, na Batavia te rug te zenden. Schouten bleef, egter, te Amboina, en wierds aerlang geplaatst, als eerfie Wondheeler, by een klein Eskader van vyf Hollandfche fchepen , 't welk gelast was om te kruizen op de kusten van Goram , Sulotuaky, Manabcky, en andere eilanden, wier opgezee' te-'  REIZEN. ai eenen , door 't plunderen van Hollandfche fchepen, den wraaklust deezer natie hadden gaande gemaakt.' Behalven de gewoone manfchap, was de vloot verfterkt niet tweehonderd Hollandfche foldaaten, en een vaandel zwarte Amboineezen. Volgens verdrag , voegden zich hier by, de opgezeetenen van Boero , Manipe, kielang, die van de westkust van Ceram, van Ban* da, Omy, Nasfelau, enz. Met dit klein leger ftevenden ze noordwaarts, en liepen tusfchen de Eilanden Kielang en Manipe door voortloopende langs de kust van Ceram , tot aan dè kleine ftad Hattuiuee, waar voor zy 't anker lieten vallen. Hier maakten ze een verbond van vriendfchap met de Orankays, 't welk, van hunnen kant, bevestigd wierdt, door 't gieten van een weinig water over hunne hoofden, volgens 't gebruik dier volken. Zy waren geheel zwart van huid ; beleefd en zagt van inborst; geneerende zich met de visfchery, en gewapend met boogen, pylen en asfagayen. Eenigen woonden onder hooge en breede boomen; anderen in hutten, van riet opgezet. Men zag hier niet, dan hooge bergen, heuvels, rotzen ea holen. De Inwooners kwamen hunne gefchenken aanbieden, zo wed als deeze dorre ftreek ze opleverde; beftaande in fagu, pynang en gedroogden visch;al het welk,van den kant der Hollanderen, rykelyk vergolden wierdt. Voorts het anker geligt hebbende , vervolgde de vloot haare reize, langs het eiland Ceram, tot aan de negeryen van Aracky. Men zondt aldaar drie gewapende floepen aan land, om de Indiaanen tot den vrede te nodigen; waar toe zy zich ongenegen toonden. Eer men, egter, iets tegen de Arackyaanen onderaam , vondt men geraaden , den Gouverneur van £ 3 Am*  m NEDJERLANDSC H E Amboina, welke, met vierenveertig Indifcbe galeien„ in aaniogt was, op te wagtcn, als zynde de R.eede van Aracky tot de algemeene zamelplaats bepaald ; dit hieldt aan tot aan den vyfden van Wynmaand. Deeze Indifcbe vaartuigen , Korkorren geheeten , zyn van een zonderling maakzel. Eenigen zyn zeer lang en breed , hebbende twee verdiepingen boven elkander , en loopen, van vooren en agteren, fpits af. Aan den agterfteven draagt het vaartuig een byzonder vertrek, als een roef, voor den Bevelhebber gefchikt. Ter wederzyde van 't boord hangen twee uitftekken, als kleine gaanderyen , gemaakt van gabbegabbas , riet en adap , door bamboefen aan elkander verbonden. Hierop plaatzen zich dertig roeiers , die , by flil weder , 't gevaarte tamelyk ihel langs den wal voortduwen." Tegen volle zee zyn ze niet beftandi De zeilen, het roer en de kabels worden van boomfchors, en van den fchil van kokosnooten gemaakt. 'Er zyn 'er, die kleine lteenltukken voeren; op de grootften is ruimte voor zestig of zeventig Indiaanen. Uit dusdanige vaartuigen beltaat een Oorlogsvloot der Amboineezen , van .welke wy eene afbeelding hier nevens voegen. Naa dat men dus vergeeffche pogingen tot een vergelyk aangewend ,,en alle noodige toebereidzels tot eenen aanftaanden aanval gemaakt hadt , gingen blanken ep zwarten, onder een geweldig geraas, op den vyand los, waar van zich eenigen in het fteedje Aracky opgelloten hielden. Dit leedt den eerften aanval, en men kreeg het in , naa een' kleinen tegenftand, Voorts vervolgde men den vlugtenden Ceramees, te midden door de bosfehen , tot aan het gebergte, waar in by zich vericliooi, Arac-  REIZEN. 23 Aracky wierdt in de asfche geleid, en de vrugtboomen verdelgd. Zodanig holde hier de onbefuisde woede der zwanen, dat zy den gevangenen 't hoofd afhieuwen, den harsfenpan 'er afligttcn,en de harsfenen, ten halve gehraaden, te lyve floegen: waarnna zy de ftukken zatnen voegden, en de hoofden in zegepraal op hunne Korkorren plaatfien. De vyand hadt , op vc-rfcheiden plaatzen, bedektelyk in den grond geleid houten pinnen , van boven fpits, en met een fterk vergif beftreeken : dit verwekte onlydelyke pynen by hun, die 'er door bezeerd wierden; zo dat zommL gen , niet by tyds geholpen , 'er het leeven by infchooten. Het fteedje Aracky legt in een der bogten, aan de •Oostelyke kust van het Eiland Ceram , omringd van achoone bosfchen , agter welke men hooge bergen ziet uitffeeken. De Inwooners zyn aan een fober leeven gewend; van natuure woest en ten ftryde gehard; liever verkiezen zy te fterven, dan hunner onaf hanklykheid vaarwel te zeggen. Digt by de plaats , daar de vloot ten anker lag zag men een klein eiland, vol van geboomte en kreupelbosch. Men ging daar ter jast , en fchoot leguanen en vledermuizen, op de toppen der hoogde hoornen: de laatfte waren zo groot als gemeene ganzen; de langde armen hadden moeite om de beide einden 4er vleugelen, uitgeftrekt zynde, in eens te Bereiken _ Naa het verdelgen van de plaats, vervoegde het volk zich weder aan boord; en de gevlugte Arackyaauea m hunne ontoeganklyke fchuilplaatzen laatende , wendde de vloot haaren koers na Goram, Salowacky en andere fireeken in dien oord , in welke men eene meB 4 nig-  n NEDERLANDSCHE uigte gevangenen bekwam. Zy keerde eindelyk te rug na Amboina. Naauwlyks was de vloot, naa eenen togt, op welken het volk veel geleden hadt, op den Iaatften van Slagtmaand, voor Amboina aangekomen, of zy ontving nieuwen last om na Boero te vertrekken, alwaar ?ich eene andere vloot hy haar zou voegen. Deeze oorlogstoeb.ereid.zels gefchiedden tegen de Inwoonders yan Makasfar, die Boero, Manipe, Kielang en andere pmllreeksliggende Eilanden te vuur en te zwaard dreig-, den te verwoesten, In geyolge van het gegeeven bevel, gingen zy, met een Oostenwind, onder zeil, en wierpen het anker in pn, alwaar veel volks fneuvelde, onder andere eene van 'sKonings fchoonfte vrouwen, die aan zyne zyde geveld wierdt. Dus wierdt het Fort en de gantfche Stad in rep en roer gefield. Van rondsomme liep 'er volk by een tot 's Konings hulpe. Die van Panakoke, niets kwaads vermoedende van de rest der fchepen,die daar lagen, zonden vier duizend man na de Stad , en gaven dus fchoonen kans aan de onzen , om hun ontwerp ten uitvoer te brengen. Ook waren de twee Generaals niet onbewust van 't geen 'er voorviel: zy deeden hun volk aan land zetten, en recht op Panakoke aanrukken , alwaar 't overige der bezettinge , zeer verbaasd zynde, en zich te zwak bevindende om den ftorm aftewenden, de landpoort opende , om na de Stad te vlugten. Doch een Kompagnie Piekeniers komt hun in den weg, valt op den hoop aan , en dringt, met geweld , ter poorte in; waarnaa de onzen, met weinig moeite, zich van de plaats meester maakten, en alles wat zy ontmoetten, over den kling jaagden. Vervolgens kwam 't leger binnen , en men bragt, in alleryl, krygstuig aan ; alles , zo veel de tyd toehet , in ftaat van tegenweer Hellende. . De vyand hadt de bemagtiging van het Fort niet vernomen, of hy fchikte derwaarts een menigte, volks van Samboupo, die de vesting fpoedig omfingelden, en den toeleg maakten om dezelve ftormenderhand te herwinnen. Doch de onzen wierpen eene menigte granaaten op de belegeraars, en fpeelden zo wakker met het kanon, en met halve kartouwen , met fchroot geladen , dat zy den vyand deeden afdeinzen en in groote wanorde devlugt neemen; die, door de onzen vervolgd • zyn-  REIZEN. 3Ï zynde, nog een merkelyk getal in den loop moest haten. Toen deeden de Generaals den brand fteeken in de huizen en hunne werven, en leiden een goed gedeelte der Stad aan kooien. Naa dit alles keerden de troepen na Panakoke te rug. Te midden onder den vlugtenden hoop bevondtzich eene vrouw van Makasfar, draagende een kind op den arm, het welk zy tegen de woede van 't krygsvolk zogt te befchermen. Een onzer foldaaten ommoet haar, en verhit door den ftryd, ontrukt hy 't onnozel wigt aan de armen zyner moeder, en doodt her. De moeder, geheel verwoed, neemt een kris, enjaagi dien den wreedaart door 'thart, die dood ter nedervallcnde, de welverdiende ftraffe zyner onmenfchclykheid wegdroeg. Doch deeze grootmoedige heldin wierdt op 't eigen oogenblik , gegriefd door andere foldaaten , welke, zich zeiven niet langer meester, alles afmaakten, wat hun in den weg kwam. 't Dombardeeren op de Stad en op Samboupo meldt nog even hevig aan van wederzyden, tot dat de avond een einde maakte van den ftryd; waarnaa de elf fchepen, met een goeden wind , zee kozen en voorpand «oké t anker lieten vallen. Hoe fel en hardnekkig het gevegt, van weerkanten ook geweest ware, waren, egter, van de onzen zeer wenugen gefneuveld en gekwetst. Over de behaalde voordeden wierdt eene openbaare dankzegging gehouden Voorts zogt men alles, zo goed men kon, te herlkllen en in ftaat te brengen, om >sanderendaags den vyand op nieuw te overvallen. Maar des ogtends ten negen uuren, zag men eer, Praauw aankomen , afgezonden van Samboupo De gezanten, aan boord van den Admiraal toegelaatea zyn-  32 NEDERLANDSCHE zynde, ontvouwden hunnen last in deezer voege: ï, Ons, de aanzienlyklte perfoönaadj'en van den Staat ;, en het Hof van Makasfar, heeft de Koning afgezon„ den , om een ftilftand van wapenen van de Holland„ fche Admiraals te verzoeken. De Koning en al het j, volk zyn verbaasd over de dapperheid uwer helden. „ De vorst ziet uwe zege aan alseen gunst des hemels j die uw volk bezielt met wysheid j om zo groote „ ontwerpen te vormen + te beleideti en te volvoeren; „ Uwe groote fchepen hebben veelen onzer foldaateu „ doen iheuvelen, en een der fchoonfte vrouwen des j,, Konings is aan zyne zyde gevallen. Gy hebt, wel „ is waar, den Koning overrompeld; doch niettemin „ moet men erkennen, dat het u zo weinig aan moed „ als aan vaardigheid ontbreekt. De Koning wenscht j; vuuriglyk een duurzaam verbond op te rechten met „ dit volk". Te zeer waren de onzen aan deeze vleitaal gewoon, om 'er zich veilig op te verhaten. Nog^ thans wierdt, van deeze zyde, de vrede even zeer begeerd, als zynde 'er geen kans om grooter voordeden te behaalen, in een gewest , zo uitgefirekt, volkryl; en magtig, en waar het zo moeilyk viel, zich te vestigen, zonderde toeftemming der mogendheden, die het beheerschten. Evenwel vondt men niet geraaden, terfiond het oor te leenen aan voordellen van vrede ^ maar gaf den Gezanten te kennen ,, dat zy niet moes„ ten denken, hen door hunne vleitaal om den tuin „ te zullen leiden; dat men zich uit deeze eerfie ze,, ge fchooner voordeden beloofde, en, roet magtiger „ vloot verderkt, zich verder in 't ryk van Makasfar „ dagt uit te breiden; dat het te vergeefs ware, vrede „ te maaken met een volk, 't welk by de eerfie geie„ genheid geene zvvaarigheid zou maaken om de pleg- » tig"  REIZEN. 33 „ tigfte verbonden te fchenden". Die taal verfchrikte het gezantfchap : zodat een onder hen uitriep: 6 Mahomet! is 'er dan nog geen bloeds genoeg vergooten! Zy hielden niet te min aan , en men wierdt het eindelyk eens over eene wapenfchorfing, geduurende welke de gezanten des Konings na Batavia zouden reizen, om een vast verbond van vriendfchap met den Gouverneur te fluiten. In gevolge hier van begaf zich een Moorfche vorst na 't Fort, Crain Papoa genaamd. Men gaf hem gehoor buiten de vesting ; hy gaf te kennen, dat hy volmagt van den Koning en de voornaamfte vorften van Makasfar ontvangen hadt, en gereed was te vertrekken, zo ras het den Bevelhebberen goeddagt. Men vraagde hem naar zyn berichtfchrift en geloofsbrieven; doch hy antwoordde, dat hy ze in zyn hoofd hadt opgefloten, en van alles genoegzaam onderricht was. Naauwlyks kon men ziek van lachen onthouden op dit antwoord ; nogthans deedt men hem verftaan, dat hy zich moest voorzien van een gefchreevene volmagt, door den Koning vertekend , en met deszelfs zegel bekragtigd. Midlerwyl zag men de onzen vlytig arbeiden aan de vesting Panakoke, en dezelve met een gragt omgeeven; waartoe zich de zwarten van Amboina gereeder lieten gebruiken, dan tot het bevechten van een wakkeren vyand, wiens naam alleen in ftaat was om hun het hart geheel te doen ontzinken. De gezanten van Makasfar tot hun vertrek gereed [taande, hielden de Bevelhebbers raad, en men befloot Jen Generaal t ruit mans, met de beste fchepen, ia Solor te zenden , om een Fort optevverpen, tervyl men met do zwakfte fchepen na Batavia keerde, . X. deel. C ^ eene  34 N E D E RL AND S C HE eene fterke bezetting , met vier andere fchepen, ter verdeediginge van Panakoke agterlaatende. De fchepen, na Batavia beftetnd, liepen, met een gunftigen wind, in zee, onder de vlag van jan van dam, en bereikten, naa eene voorfpoedige reize, deeze ftad, alwaar men, zo wel als in andere Hollandfche plaatzen, groote vreugde bedreef over de behaalde overwinning. De gezanten van Makasfar by den Gouverneur ter gehoor toegelaaten zynde , wierdt de vrede gefloten met hunnen Koning en deszelfs bondgenojoten , op zeer voordeelige voorwaarden voor de Maatfchappy. Ondertusfchen was deeze vrede van korten duur. De onrustige Makasfaaren oefFenden , als voorheen, hunne geweldenaryen tegen onze fchepen; tot dat de Admiraal speelman, in den jaare 1667, hen nog eens verfloeg, en, in den jaare 1669, zodanig in 't naauw bragt, dat het gantfche Eiland aan de gehoorzaamheid der Maatfchappye onderworpen wierdt. Een der fchepen, Hasfelt genaamd , 't welk mede in den togt tegen Makasfar gediend en veel geleeden hadt, op het Eiland Onrust, drie mylen van Batavia gelegen, herfteld zynde, wierdt, met twee anderen , beftemd tot het doen van eene reize na Arakan; onze wouter schouten kreeg hier door weder gelegenheid, om aan zynen reislust te voldoen. Weshalven hy zich aan boord van de Hasfelt begeeven hebbende, den twaalfden van Herfstmaand deezen togt ondernam. Op de reize derwaarts, die op zeshonderd mylen van Batavia gerekend wordt, viel niets aanmerkelyks voor, dan dat zy, dicht by de kust, van een allerheyigften ftonn bejoopen wierden, welke de fchepen in 't  REIZEN. 35 't uiterfte gevaar bragt. Dit was een norm , die jaarlyks, op den gewoonen tyd , invalt, te weeten, op het einde van den mousfon of regentyd, in Herfst- of Wynmaand , naa welken het fchoon e weder eenen aanvang neemt, en tot aan Grasmaand duurt. Deeze ftonn wordt , om deszelfs hevige kracht, de Elefant genoemd; hy verheft zich op de kust van Arakan, en vooral langs de westkust van Oryxa en Koromandel. Zo geweldig is dezelve, dat geene ankers in ftaat zyn om de fchepen te kunnen vasthouden. De drie fchepen ontkwamen, egter, het gevaar, en liepen gelukkiglyk de rivier van Arakan binnen, welka zy achttien mylen opzeilden; werpende voorts het anker voor Bandel, eene volkryke Stad, alwaar de Hollanders een Logie hebben, en die flegts een uur gaans van de hoofdftad Arakan legt. Hier losten zy het grof gefchut, ter eere des Konings van dit land, die, 'sanderen daags, eene bezending deedt van eenigen zyner Sikken en raadslieden, welke, verzeld van hovelingen , pages , geheimfchryvers, ftalknechten, lakeyen en andere bedienden, een talryken ftoet uitmaakten. Deeze Sikken (dus worden de voornaamfte Heeren aan 't hof van Arakan genaamd) zyn pragtig gekleed, vertoonen een goed en achtbaar gelaat : deftig zyn ze in 't fpreeken, en fier van houding en gang, hoewel, zy onze voornaamfte bevelhebbers met veel vriendelykheid bejegenden. Naadat de wederzydfche pligtpleegingen gefchied waren, deelde men aan de Heeren, en aan hun gevolg, eenige gefchenken uit, waar mede zy zeer voldaan te rug keerden. Welhaast ontving men verlof, om by den Koning ter gehoor te gaan, 't welk niet zonder veel ftaateC a Jyk-  36 NEDERLANDSCHE lykheids toeging. De Koutwal, of eerfte Regent van Bandel, op eenen Elefant gezeeten, en van fchutters, lakeyen en flaven verzeld , had den voorgang. Hem volgde de tweede regent , met een ftoet van muzikanten , die langs den weg wakker opfpeelden. Toen kwamen de Hollanders met hunne gefchenken, beftaande in Japansch verniswerk, fpiegels, fcharlaken en fpeceryen. De Prefident der Logie , voorburg genaamd, zat op een grooten Elefant, en Meldt den brief des Gouverneurs aan den Koning in zyne hand om hoog, om den aanfchouweren bewys te geeven van de vriendfchap, die 'er tusfchen de beide volken plaats hadt. Het krygsvolk der fchepen floot den trein, en gaf, van tyd tot tyd , vuur uit de musketten. Dus toog de gantfche ftoet, door de ftad Arakan, en door het volk in menigte zamen gevloeid, tot aan den ingang van 't paleis , alwaar de Hollandfche heeren binnen gelaaten , en na de gehoorzaal des Konings geleid wierden; naa eerst, evenwel, uit eerbied voor de plaats, hunne fchoenen uitgetrokken te hebben. Hier moesten ze, met het hoofd diep nederwaarts geboogen, nederbukkcn , en met de hand het gezigt bedekken, om des Konings Majefteit niet te kwetzen. Door eenen tolk wierden de brief en de gefchenken den Koning nederig ter hand gefield. Hy liet zich onderrechten van den welftand des Gouverneurs, dien hy, uit byzondere genegenheid , zynen broeder noemde. Vervolgens wierden 'er gefchenken voor de gezanten, van wegen den Koning, aangebragt en op hunnen gebogen nek' geladen. Zy beftonden in acht ftukken grof linnen , naauwlyks zes ryksdaalders waardig, als een blyk van de pragt en edelmoedigheid eens Konings , die in rykdom en magt geenen der In- M  REIZEN. 37 Indifche vorften behoefde te wyken. Voorts namen de Gezanten den hertogt van 't paleis, op gelyke wyze als zy 'er gekoomen waren. Door het gedrongen en belachelyk postuur, waarin zy zich, geduurende het gehoor, hadden moeten zetten , waren ze zo verftyfd, dat zy naauwlyks op de beenen konden ftaan. Deeze reize was ondernomen, met inzigt om ryst en een goed aantal flaaven op te koopen. Doch de ryst ftondt -nog op 't veld te groeien ; zo dat men moest wagten tot dat ze ryp was. Terwyl zy hier toefden, viel het vyfjaarig feest in van den vyftiendcn van Slagtmaand; dag, op welken zich de Koning in 't openbaar aan 't gantfche volk vertoont, en buiten welken hy zich nooit laat zien. Dezelve wierdt met het uiterfte. ongeduld verwagt. Renboden waren 'er bereids afgezonden , om denzelven aantekondigen , en bevel te. geeven aan elk der Landzaaten, zo wel mannen als vrouwen, van achttien tot zestig jaaren oud, om zich, op dien tyd, te Arakan te vervoegen , op de boete van tien ftuivers voor den onwilligen. Dit is, in de daad, eene aartige gewoonte , en een zonderling middel, om groote fommen te ligten, aangezien het land rondsomme vervuld is met fteden, vlekken en dorpen, waar alles krielt van menfchen, van welke , in evenredigheid , een zeer klein getal na de hoofdftad zich begeeft. Nogthans is 'er altoos eene talryke menigte , welke, door nieuwsgierigheid gedreeven , deel neemt aan dat vermaarde feest. De wegen zyn alom me bedekt met volk, zo wel als de rivieren met fraaije vaartuigen, waarin gantfche huisgezinnen , geduurende het feest, hun verblyf houden, eeten en fiaapen. Van C 3 hier  SS NEDERLANDSCHE hier dat deeze reize , hoe verre dezelve ook moge zyn, met weinige kosten kan volbragt worden. Den dag gekoomen zynde , zag men, omtrent het Koninklyk paleis, verheven llellaadjen opgerecht, en vuurwerken in gereedheid gebragt. Eindelyk tradt de Koning, onder 't geluid van trommen , trompetten en fluiten, ten voorfchyn , gezeeten op eenen Elefant, en met de rykfte klederen van 't Oosten pragtig uitgedoscht. Een kroon, onbetaalbaar in waarde, verfierde zyn koninklyk hoofd met glans en Majefteit. Met de beenen kruislings onder 't lyf, zat hy onder eene tent, waar nevens veele Edellieden den Vorst, met parafols, tegens de hitte der zonne befchermden. Voorts was hy omftuwd van een talryke lyfwagt, beftaande uit de voornaamfte bevelhebbers van 't Ryksleger. Naauwlyks was de Koning, met een langzaame* tred, voorby gereeden , of men zag eenen anderen Elefant, draagende eenen der eerfte Ryksvorften en eenen der voornaamfte Sikken , omfingeld van Edellieden en lyfwagten. Hierop volgden alle de andere Sikken en groote Heeren, één voor één, met een ongeloofiyk getal van pages, lakeyen en andere bedienden: zo dat 'er een geruime tyd verliep, eer de gant» fche ftoet buiten 't paleis was. Nooit zag men, op eenige plaats, zo groot vertoon van rykdom, van uitgezogte juweelen, paerlen , robynen, goud en zilver: nooit zo veele vaandels, vlaggen en zonnefchermen, kunftig gewerkt en van de fynfte ftoffe; nooit zoo veele verfchillende foorten van modes in kleding en andere verfierzelen , als hier wierden ten toon gefield. De palaponis en mufikanten flooten den trein. De  REIZEN. 39 De Koning trok door de voornaamfte ftraaten der Stad, en zette zich , by zyne terugkomst, op een ruim plein neder, waarop zich een groote kring gewapend volk om hem heen floot. Buiten den kring bevonden zich de aanfchouwers, dicht op één gepakt. Hier deedt het gantfche volk , volgens gebruik, den eed van getrouwheid aan den Koning, 't welk met groot gejuich gefchiedde. Toen lieten de fpeeltuigen, het kanon en de musketten zich hooren; onder dit gedruis zag men de vuurwerken affteeken , in de kunst van welke te vervaardigen de Arakyaanen alle andere volken van het Oosten verre overtreffen. De dag wierdt ten avond gebragt , met zang en dans , en voorts de nacht met klugtfpelen gefleeten. De ryst, welke thans in dit ryk ingezameld wierdt, was blank als fneeuw en zeer goed. Men kogt het last voor drie ryksdaalders, en men paste van dezelve te laaden, zoo veel men kon. 't Jaar 1660 liep nu vast ten einde, met een Noord-Oosten wind, die wakker aanblaazende , de lugt helder en zeer koud maakte. De olie van de kokosnooten was zoo ftyf, dat men ze kon fnyden , en 't bootsvolk , 't welk fchaars van kleeding voorzien was, leedt veel door de ftrengheid van 't weder. Het nieuwe jaar wierdt door de fchepen met eenige kauonfchooten gevierd. Wanneer men zo veel ryst gelaaden hadt, als men over de ondiepte kon voeren , zakten de fchepen de rivier af, zo verre als noodig was, om met de volle lading voort te koomen. Ook namen ze aan boord meer dan twee honderd flaaven, van beiderlei geflagt , uit Bengale af komftig. Naa vier maanden toevens , het oogmerk hunner reize bereikt hebbende , begonnen ze op den hertogt te denken. Doch eer wy hen het ryk van C 4 Ara-  40 NEDER LANDSCHE Arakan zien verlaaten, zal het den Leezer niet ongevallig zyn, hier eenige byzonderheden, van dit uitfteekend gewest en deszelfs inwoonderen, aangetekend te vinden. Het Koninkryk Arakan is geleden op iS, 19 en nQ Gr. N. B. De Golf ven Bengale befpoelt het ten Westen; ten Oosten liggen het Ryk van Ava en dat van Stam; en Pegu ten Zuiden. Het bevat, in zynen omtrek, een aanmerklyk getal lieden, vlekken en oorpen. Men vindt weinige landen , die zoo dïgt bevolkt zyn als Arakan. Het krielt, op alle plaatzen, van menfchen; behalven aan de natuurlyke vrugtbaarheid des gronds, mag men dit toefchryven aan den kleinen handel, welken ze over Zee dryven. In den oorlo* waagt men niet ligtelyk de troepen aan een beflisfeaden dag. Het klimaat is 'er zo gezond, dat men er van geene befmettelyke ziekten weet. Tweede en derden daagfcbe koortzen heerfchen 'er, alleen geduurende den regentyd. De hoofdftad is omtrent zo groot als Amfterdam. ^y wordt omringd van verfcheiden Voordeden , die zich eemge mylen uitdrekken. In de ftad zelve ftaan de huizen dicht op één getimmerd. Voor 't meerdergedeelte zyn ze laag, en rusten oppilaaren, van zes tot zeven voeten hoog. De aanzienlykften zyn van aartige en nette vertrekken voorzien. De fteden en dorpen leggen langs de rivieren, welke het land overal doorfnyden. De bosfchen en velden zyn groen, 't gantfche jaar door. 't Land geeft overvloed van ryst, behalven alle andere leevensmiddelen. Onder de boomvrugten munten de citroenen boven al wt, welke men nergens zo groot vindt als hier. Zy zyn  REIZEN.' 4I zyn een fpan lang, vleefchig en vol fap , bevattende ieder van acht tot tien oneen vogts. De Koning van Arakan voert den titel van Koning van den witten Elefant. Nooit byna begeeft hy zich buiten 't paleis, in 't welk hy , met de Koningin en een groot aantal bywyven , den tyd flyt. Men wil dat 'er jaarlyks twaalf der fchoonfte maagden in 't gantfche ryk worden uitgezogt en den Vorst aangebooden, welke, in de muzyk en in andere fraaie konden geoeffend, hem tot vermaak moeten dienen. De voornaamften des ryks zyn ftaatig van houding en gang, en houden een goed getal bedienden, die hen volgen en aanzien byzetten. De vrouwen zyn tamelyk blank; zy draagen, over den boezem , een gaazen doek, die haar bevallig over de fchouderen zwiert. Om den middel hebbenze een fotas of fchort, drie of vier maaien om 't lyf geOagen, en voorts tot aan de voeten nederhangende. De rykfte draagen een zyden fluier om den arm. 't Hair draagenze ongebonden , doch op een losfe en bevallige wyze gekruld. Vreemd is he,t, dat de langde ooren hier de fraaide zyn. Ten dien einde worden den jonge dochteren de oorlellen doorboord, en in de gaten kleine rolletjes parkement gedoken , welke men, van tyd tot tyd, verdikt, tot dat ze , door dit geduurig rekken, eindelyk tot op de fchouders hangen. De Arakyaanen zyn afgodendienaars; men noemt ze Mogen. Zy hebben hunne Pagoden of Tempels, geftigt op bergen en rotzen ; zommigen ryzen pyramidaalswyze in de hoogte ; doch de meesten zyn van eene ronde gedaante. De daken en fpitzen zyn verguld , en geeven , wanneer 'er de Zonnedraalen op fchitteren, een fierlyke vertooning aan 't oog. Binnen Cs. de  42 NEDERLANDSCHE de Pagoden heeft men beelden , van verfchiüende grootte, rykelyk met verfierzelen omhangen ; van de Priesters worden ze aangebeeden , met veel uiterlyk betoon van yver. De Talapoins (zo heeten deeze priesters) begeeven zich nooit in 't huwelyk. Zy zyn altoos verzeld van eene menigte jongens , aan welke zy onderwys geeven. Voorts leeven ze als kluizenaars in hunne hutten , op heuvels en rotzen gebouwd. Hunne houding en gang is zedig, hoewel een weinig naar 't trotfche hellende. In 't algemeen is de Arakyaan hoogmoedig. Die voor begoedigd gehouden worden, hebben een gevolg van bedienden, verre boven hunnen ftaat. Hun tafel is , niettemin , fpaarzaam ingericht, en hier mede maaken zy weinig goede fier. De meisjes worden , door kleine gefchenken , ren huwelyk aangezogt, en de trouwbeloften in tegenwoordigheid der Afgoden bevestigd, door de hand der Priesteren. Naa de plegtigheid worden 'er kleine Hukken gelost, ter eere van 't jonge paar, als mede vuurwerken afgeftooken. Men fpeelt, men danst en houdt feest, elk naar zynen ftand en bezittingen, 't Wordt tot gcene fchande gerekend, veele bywyven te houden. De lykplegtigheden gefchieden met zeer veel toefiel. Een groot feest wordt 'er aangericht, waarop de nabefiaanden worden genodigd , en de lyken plegtig verbrand. De armen, welke, om den hoogen prys, geen hout kunnen bekoomen, werpen hunne lyken in 't water, en de vloed neemt ze mede. Ook heeft men zomtyds de gewoonte, zieken, die aan een pyn'iyk en ongeneesbaar ongemak kwynen , aan 't ftrand te  REIZEN. 43 te brengen, om door den opkomenden vloed mêe gevoerd, en van hunne elenden verlost te worden. De Mooren, die in groote meenigte in dit Ryk, en vooral te Bandel, gevonden worden, zyn meester van den koophandel, die ter Zee wordt gedreeven. Zy verzenden Elefanten na Bengale, Koromandel,Oryxa, Golconda en Perfie : uit deeze gewesten haaien zy ryke waaren en geld te rug. Anderen zyn winkeliers, makelaars of wisfelaars. Veele Elefanten ziet men in dit ryk , maar bykans geene paerden. Men bedient zich van buffels, welke 'er in menigte zyn, ter bebouwinge van de aarde. Deeze zyn groot en fterk , en worden in bedwang gehouden door dry vers, welke hen, op't geluit van een hoorn, verzamelen , en zonder moeite door de ftroomen weeten te dry ven, zich zeiven op den rug van 't beest plaatzende. 't Schip Hasfelt koos nu Zee,agterlaatende de twee andere fchepen, die bleeven tot dat zy hunne laading in hadden. Op de reize , die , Wegens ftilte , van ■ langen duur was , wierden veelen door de kinderziekte aangetast,van welke, egter, allen, op één na, opkwamen. Te Batavia gekomen, lostenze hunne laading, waarin goede vertiering was; wordende het last ryst tegen vyftig ryksdaalders , en dus met een aanzienlyken winst, verkogt. Den vierentwintigften van Zomermaand, terwyl wouter schouten nog hier toefde, ontving men, te Batavia, het droevig berigt , dat de Chineezen, in grooten getale, op 't Eiland Tonnota aangevallen, en 'er zich, voor 't grootfte gedeelte, meester van gemaakt hadden; zynde het Fort Zeelandia alleen nog behouden , waar heen de Hollanders gewee-  44 NEDERLANDSCIIE weeken waren, doch het welk gefchapen ftondt, zonder fpoedige hulp van herwaarts , eerlang onder 'svyands overmagt te moeten bukken. Deeze maare veroorzaakte geene kleine ontfteltenis in de gemoederen. Aanftonds wierdt 'er bevel gegeeven tot het gereed maaken van tien fchepen en twee kleine Fluiten. Niet onaangenaam, vertrouwen wy, zal 't den Leezer zyn, indien wy den aanleg en voortgang van dit beleg een weinig omftandiger verhaalen. Iïet Eiland, by de Chineezen Pacanda genaamd, cn waaraan, wegens deszelfs fehoone gelegenheid en vruchtbaaren grond , de Portugeezen den naam van ï'onnofa , zo veel als Schoon - Eiland, gegeeven hebben , legt, op 24 Gr. N. B. Uit hoofde van deszelfs nabyheid, is het uitfteekend wel gelegen tot den handel der Maatfchappy op China cn Japan. De Hollanders hadden, federt het jaar 1624 , zich op dit Eiland weeten te vestigen, en dreeven 'er thans een fterken handel op beide de gewesten. China , naa langen tyd verdeeld geweest te zyn door binnenlandfchen kryg, was eindelyk overheerd door zunchus, Keizer der Tartaar en , die zich op den kcizerlyken Zetel van xunciii, naa deszelfs dood, geplaatst hadt.. De binnenlandfche onlusten waren, intusfehen, hier mede nog niet geheel en al gedempt, maar bragten, langen tyd daarnaa , groote ongeregeldheden voort , zo te lande als ter zee. 't Overfchot van hun, welke te lande waren te ondergebragt, begaf zich onder 't bevel van eenen vermaarden Zeefchuimer, chinchilung of yquion geheeten, die zich eerlang meester zag van eene zeer talryke vloot, welke, in korten tyd , aanwies ten ge;tuie van wel drie duuead ichepen. Door deeze vervaar-  ; "REIZEN. A5 vaarlyke magt (louter geworden, vormde hy het ontwerp om 't Ryk op de Tartaaren te vermeesteren. Doch deeze, door list, hem met het grootfte gedeelte zyner troepen, aan land gelokt hebbende, gaven hem de nederlaag, en voerden hem gevangen na Pekin, alwaar hy door vergif omkwam. Coxinga, een man van laage geboorte, en die zich, door zyne gelukkige ftroperyen , een naam verworven hadt, hadt onder CHiLUNGals Lieutenant gediend , cn volgde hem nu in 't bewind op over zyne bende. De Hollanders hadden zich , by deezen Kapitein, in den haat gebragt, om dat zy zich tegen zyne Zeefcluiimeryen verzet , en hem dikwyls met een gelukkig gevolg aangetast hadden. Coxinga zogt zich hier van te wreeken, en twee of drie honderd Jonken, in 't geheel met vyfentwintig duizend Chineezen bemand, verzameld hebbende, kwam hy, met deeze magt, Formofa overvallen. De benden met 'er haast ontfcheept zynde , verfpreidden zich aan alle kanten , en pleegden allerlei vyandlykheden, zo wel tegen de Eilanders en de Chineezen, die zich op 't Eiland bevonden, als tegen de Hollanders; alles te vuur en te zwaard verwoestende. Vierhonderd man, afgezonden ter verfterking van de bezettinge te Zykani, wierden, door den vyand, onderfchept en geflagen; een gedeelte, egter, kwam binnen de vesting, terwyl het overfchot , ter naauwer ïood, met zwemmen 't leeven bergde, en na 't Fort Zeelandia te rug week. Toen wierdt Zykani belegerd en hevig befchooten ; in 't eerfte boodt deeze vesting wakkeren tcgenftand. Doch te toegangen van alle kanten afgeflooten zynde, kreeg men eerlang gebrek aan lyftogtj 't welk den moed  46 NEDERLANDSCHE moed der belegerden dermaate decdt verflaauwen, dat zy de plaats, op befcheidenheid , overgaven , op den vierden van Bloeimaand. De bezetting wierdt krygsgevangen genomen. Ondertusfchen trok de Kapitein thomas pedel, met eenige manfchap, uit het Fort Zeelandia, endeedt, in alleryl , drie batteryen opwerpen , in de voortrad, om alzo, met grof gefchut, den oever te beftryken. 'sAnderendaags bragt men hem zynen zoon , dien de vyand een arm had afgehouwen. Verontwaardigd op dit gezigt, en tevens met diepe droefheid getroffen, verzogt deeze wakkere man verlof van den Heer coyet, die 't bewind voerde over de vesting , om met twee vendels op den vyand te mogen aanvallen, en zich van deezen euvelmoed wreeken. 't Wierdt hem vergund. Maar zo groot was de menigte der vyanden, die op hem los kwam, dat hy tegen dezelve niet beftand was, en, naa een hardnekkig en bloedig gevegt, waarin honderdentwintig der zynen fneuvelden, ten eenemaal verflagen en hy zelf gedood wierdt. Tachtig van de zynen bergden hun leven door de vlugt. Geduurende dit gevegt, waren ook de drie fchepen: de Hector, 'sGravelande en Mana, welke hier lagen, volgens bevel, op de Chineezen aangevallen; doch het buskruid van de Hefitor vuur gevat hebbende , fprong dit fchip in de lucht, met meer dan honderd man. De twee andere , te zwak zynde om het langer uit te houden, namen thans de wyk onder het gefchut der vesting. Hier by kwam nog , dat de onzen geen de minfïe hulp, van de Landzaaten en van de Chineezen, die op het Eiland gevestigd waren, bekwamen; het meeste gedeelte hadt, op den eerffen fchrik, de vlugt genomen, en de rest, uit vreeze voor zo  REIZEN. 47 zo groot eene overmagt, zich aan den vyand onderworpen. De vyand, nu geenen tegenftand meer ontmoetende , drong dieper in het Eiland , en maakte zich van alle kleinen Forten meester, alles over den kling jaagende, wat gewapend was. Nu wierdt, door coxinga, het beleg geflagen voor Zeelandia, de eenigfte plaats, die nog buiten zyne magt was. Naa dat by dezelve eerst naauw ingefloten hadt, zond hy den Predikant hambroek, dien hy onder zyne gevangenen telde , aan den Bevelhebber , en eischte van hem de overgaave, met belofte van lyfsbehoud , en bedreiginge tevens , ingevalle men aan deezen eisch geen gehoor leende, terftond alle gevangenen te zuh len ter dood doen brengen. Doch de Bevelhebber hadt geene ooren naar deezen voorflag. Eenigen willen, dat de Predikant zelve de overgaave ontraaden hebbe , en zelf den moed der Bezettinge aangewakkerd. Wat 'er van zy, hy keerde naar den vyand te rug, fchoon hy aldaar een' zekeren dood afwagtte, als kunnende hy niet befluiten, zyne vrouw en een gedeelte zyner kinderen, die mede in 'svyands magt waren, te verlaaten. Met de tederfte aandoeningen zeide hy het laatfte vaarwel aan zyne twee dochteren, welke zich binnen de vesting bevonden, en vrugteloos alle moeite aanwendden, om hunnen vader van befluit te doen veranderen. Coxinga hieldt zyn woord. Den Predikant en zynen zoon, als meede petrus muis en winshemius, twee andere Predikanten, wierdt het hoofd voor de voeten geleid. 'Er waren 'er, die hunne eigen vrouwen zagen fchenden, en daar-  45 NEDERLANDSCHE daarnaa met fabels in ftukken houwen. Andere wierden verlaagt en tot flaavinnen gemaakt. Midlerwyl zond coyet, vreezende dat de twee fchepen, door den vyand, zouden veroverd worden, de 'x Graveland na Kielang, en de Mana na Batavia; op de aankomst deezer fchepen, gelyk wy boven verhaalden , wierdt terftond eene vloot, ter ontzettinge van Zeelandia, uitgerust. De Belegeraars , onaangezien den dapperen tegenftand, dien zy ontmoeteden, waren nu zo verre gevorderd , dat de onzen genoodzaakt wierden, de Stad te verlaaten , en met het grof gefchut, in alleryl, binnen 't Kasteel te wyken , naadat zy de meeste huizen hadden in brand gedoken. De Chineezen, egter, volgden hen zo kort op de hielen, dat het vuur gebluscht, en 't geen 'erbinnen was behouden bleef. De Suikerkisten, welke ze vonden, wierden met aarde en zand gevuld, en dienden hun tot batteryen en fchanfen , welke ze in de ftraaten opwierpen, om bres te kunnen fchieten; 't welk hun, evenwel, mislukte. Van den anderen kant deeden de belegeraars eenen uitval, en vernagelden eenig vyandlyk gefchut. De belegeraars wierpen nieuwe batteryen op, en benaauwden dermaate bet Kasteel, dat het, zonder fpoedige hulpe , ras onder 's vyands overmagt ftondt te bezwyken , hoe zeer men voorgenomen hadde , zich tot het uiterfte te verweeren. Doch de moed der Bezettinge begon, op nieuw, aan te wakkeren , op 't vrolyk gezigt van twaalf fchepen , welke , onder 't geleide van den Generaal cauw, op den negenden van Oogstmaand, alhier van  REIZEN. 49 van Batavia aankwamen. Doch deeze waren niet ten 'anker gekomen , of 'er ftak een geweldige wind op, die de vloot noodzaakte , haare ankers te kappen en de ruimte op te zoeken. Hier floeg nog toe, dat de Fluit Urk aan den grond raakte, en in 's vyands handen viel. Eindelyk kwamen de fchepen weder opzeilen , en zettedeu volk en mondbehoeften aan land. Vyf van dezelve gingen in de haven leggen , agter de Stad, om de ftraaten te befchieten. Maar de vyand gaf, uit zyne batteryen, zulk een hevig vuur op hun, dat zy eerlang genoodzaakt waren, van plaats te' veranderen. Het fchip Kouwkerken raakte hier aan den grond, wierdt door het Chineefche vuur verbrand, en 't volk , op weinigen na , die 't ontkwamen , afgemaakt. Dit zelfde ongeval viel de Fluit Kortehoef te beurt; waar van, egter, 't grootfte gedeelte der manfchap met zwemmen gered wierdt. Midlerwyl liet de Bevelhebber der vloot den moed niet zakken. Hy deedt eenige floepen wapenen, en zondt ze op de Chineefche Jonken af, om ze in brand te fteeken. Maar zy wierden door de menigte omfingeld , en een of twee derzelven genomen; de manfchap daar van wierdt krygsgevangen gemaakt. Ook waren de Chineezen met de handgranaaten gemeenzaam geworden; zeer vaardig wistenze dezelve , met ftukken zeildoek, op te vangen en den werper te rug te kaatzen; waar door veelen van de onzen gekwetst of gedood, en de Sloepen ten laatfte genoodzaakt wierden , naa verlies van drie honderd tagtig man, te rug te keeren. Beter gelukte een krygslist van den kant der belegerden. Zy zonden op de Chineezen eenen Brander af, die, voor 't uiterlyke , de gedaante van een gewoon vaartuig had. De vyanden denzelven op hun X. deel. D. zien.  't welk vyf mylen in de lengte heeft, zich uitftrekkende van de riviere van Cranganor, zuidwaarts, tot aan de rivier van Cochin. Nu verlieten ook de fchepen de veroverde Stad , en liepen na Cochin , om de toegangen van deeze plaats te water te bezetten. De Stad is gelegen langs den zuidelyken oever van de rivier van 't Koninkryk Cochin , en fchiet, met het eene einde, tot aan de Zee , welke haare muuren befpoelt. Daar gekomen zynde, begonnen de Hollanders eerst op het gemelde Eiland, omtrent een musketfchoot van de Stad, de nieuwe fterkte Oranje te ftichten, welke, van lyftogt en oorlogsbehoeften , rykelyk voorzien wierdt. Op zekeren morgen kwam de Koning van Cochin VAN  REIZEN. 6t van goens begroeten, en hem zyne hulp aanbieden. Deeze Vorst was de wettige Koning van Cochin. De Portugeezen, bemerkende dat hy naar de zyde der Hollanderen neigde , hadden hem gedwarsboomd in de opvolginge tot de regeering, en het opperfte gezag doen vallen op de oude Koningin, zyne moei, die hunne belangen was toegedaan. Deeze Koning was, des niettegenftaande , bemind by zyne onderzaaten, behalven by de voornaamiren der Nairos, welke één lyn trokken met de Koninginne. De Prins was welgemaakt van lichaam , en vrolyk van aart. By het affclieid omhelsde hy den Hollandfchen Bevelhebber, van goeder harte, en met veel betoon van vreugde. Zyne wapenen beftonden in een langwerpig fchild en een blooten fabel. Een kleedje van wit katoen hing hem van den middel tot aan de enkels: 't Bovenlyf was naakt, doch met een gouden keten om. hangen. De Vorst, naa zyn affcheid , de Nairos en Braminen, die hem getrouw gebleeven waren , verzameld hebbende , zondt ze by 't leger. Ondertusfchen waren de landzaaten, op de verfchyning der Hollanderen , op de vlugt getoogen ; doch van goens kondigde een bevel af, dat men niemand eenig leed zou doen: waarop zy na hunne wooningen te rug keerden. 't Gantfche leger voorts aanrukkende, van 't ftrand af, hieldt ftand, op den afftand van eene kleine myl van de Stad, by een dorp, alwaar het overnachtte. Des morgens zette het zynen optogt voort tot aan de Kerk van St. Jan, welke de Portugeezen hadden in brand doen fteeken, op dat 'er de onzen niet in zouden nestelen. Zy ftondt by den ingang van een kokos-  61 NEDERL ANDSCHE kosbosch, welk zich tot op een musketfchoot van de Stad uitftrekte : zo dat het leger , veilig tegen 't vyandlyk gefchut, tot dicht onder de muuren der Stad kon naderen. Men vondt dicht by de Kerk een groote affnyding , met palisfaaden bezet, welke de Portugeezen aan den kant van 't water gemaakt, doch zedert verhaten hadden. Zy diende nu den onzen om veilig van de fchepen te gaan haaien , wat zy noodig hadden. Aan de hndzyde der Stad ftondt het paleis der oude Koninginne, als mede de voornaamfte Pagode der Malabaaren. Hier was het, dat het grootfte deel der Nairos van het Ryk zich verzamelde, op aanzoek der Portugeezen , om de Hollanders te verdryven , fchoon men hun verzekerd hadt, dat het oogmerk der toerustinge alleen tegen de Portugeezen was ingericht, en men geen 't minfte leed aan de Koningin in en haare onderdaanen zogt toe te brengen. Doch de opftookiugen der Portugeezen waren van meer kragts , en zy wierden betrokken in eenen kryg, waar by zygeen belang altoos hadden. Van goens vondt, derhalven, geraaden, de Nairos tot reden te brengen, eer hy iets tegen de Stad ondernam. Twee derde deelen van de Hollandfche magt wierden op hen afgezonden. Hier op volgde een hardnekkig gevegt, waarby de Malabaaren de nederlaag kreegen, met verlies van wel vierhonderd man. Van de Hollandfche zyde hadt men ook veele dooden, doch nog meer gekwetften bekomen. De Koningin raakte gevangen, en 't paleis wierdt bemagtigd, waar in eenige ftukken grof gefchut en verfcheiden andere Oorlogsgereedfchappen gevonden wierden. Ook bekwamen de foldaaten grooten buit, van gouden ringen  REIZEN. 6s gen en ketens. Het paleis wierdt federt den Konin°hunnen bondgenoot, ingeruimd. Geduurende dit gevegt hadden de Portugeezen eenen uitval gedaan op de brigade , die voor de Stad gebleven was ; doch waren binnen hunne vestingen te rug gejaagd. De Generaal begreep nu , dat 'er ipoed moest gemaakt worden, 't Jaargetyde was te verre verloopen, en 't leger te zeer gedund, om de Stad te belegeren. Men ondernam, derhalven, dezelve flormenderhand te veroveren. De zege , by den jongfle flag , op den vyand behaald, deedt den Hollanderen den moed zodanig ryzen, dat men zich een goeden uitflag beloofde van eene onderneeming , waar toe, gemerkt de fterkte der Stad, wel een grooter krygsmagt vereischt wierdt. De plaats, tot den aanval, wierdt uitgekoozen, en intusfchen , aan een anderen kant der Stad, alarm gemaakt. Doch de Portugeezen', de lucht van den toeleg gekreegen hebbende, waren op hunne hoede , en Helden zich, in grooten getale, te weer tegen de Hollanders, welke reeds eenige oude muuren beklommen hebbende, en tot in de voorftad doorgedrongen zynde, midden tusfchen den vyand wierden ingefloten: tot dat zy zich met geweld meester maakten van de naaste huizen. Nu wierdt 'er, van beide kanten, gruwelyk gevogten, tot dat de vyand, den brand in de huizen gedoken hebbende , de onzen van daar verjaagde, en over de muuren, met groot verlies, te rug dreef. Behalven de gefneuvelden , onder welke de dappere Majoor geteld wierdt, waren veelen zwaar gekwetst. Midlerwyl waren de onzen nog meester gebleeven van een klein gedeelte der voorflad. Thans wierdt het verzwakte legér in drie brigaden verdeeld, en men be-  <54 NEDER LANDSCHE befloot, het beleg nog eenige maanden voorttezetten en de plaats te benaauwen. Drie batteryen witrden tegen dezelve opgeworpen, van welke men bres fchoot. Doch de Portugeezen kweeten zich , van hunnen kant, zeer dapper, en wisten de breuken fpoedig te herttellen. Daar liep geen dag ten einde, dat de belegeraars geen volk verlooren , waaronder veelen der dapperfte officieren. Ondertusfchen kwam dagelyks eene menigte Malabaarfche Onderdaanen van den jongen Koning in het leger, om hunne eetwaaren te koop te veilen. Het plein om de Kerk van St. Thomas diende hun ter marktplaatze. Hier ftelde men hen hunnen Vorst voor, welken ze, met groote tekenen van genegenheid, uitriepen en hulde deeden, voor hem den eed van getrouwheid afleggende; zedert wierdt hy door 't gantfche land erkend. Drie weeken hadt nu 't beleg geduurd , wanneer van goens de plaats deedt opeisfchen; doch de belegerden bericht gekreegen hebbende, dat de Koning van Porea in aantogt was, met een leger van zes duizend man, om de Stad te ontzetten , gaven een weigerend antwoord. Kort hierop wisten die van Goa een merkelyke verlterking van volk en krygsvoorraad binnen de Stad te brengen; waarop den belegerden de moed zodanig klom, dat zy de vlaggen en wimpels van de muuren en bolwerken lieten waaijen, en de klokken deeden luiden. De hoop om de Stad te bemagtigen verdween nu ten eenemaal. Het leger voor de Stad was fterk verminderd , zo door zieken en gefneuvelden, als door de bezettingen, welke men, ter verzekeringe van Coylang, Cranganor en de nieuwe vesting Oranje, hadt moe-  REIZEN. gs ten agterlaaten. Het kon geen veertien honderd man meer haaien. De Krygsraad befloot dan , bet beleg op te breeken; waar toe de avond van den 2 van Lentemaand 1662 gekoozen wierdt. Men deedt, in alle ftilte, het volk aftrekken en infcheepen; en om te langer dit vertrek voor de Portugeezen te verbergen, gaf men eene ryke belooning aan eenen Jood, die, geduurende den nacht, de klok luidde, zo als de gewoonte was. Een Konfiabel was aanland gebleeveu , en maakte den gantfchen nacht gerucht; in de ledige loopgraven, geduurig roepende: Wie daar? Ronde! enz. waar toe hy zyne ftemopzulk een verfchillende wyze wist te gebruiken, dat het even eensfcheen, als of'er verfcheidene Soldaaten wngthielden en geduurig pasfeerden. Ook bemerkten de Portugeezen den hertogt niet voor 's anderen daags middags. Toen vielenze uit de Stad en vernielden de werken. De fchepen wierpen 't anker voor de nieuwe vesting Oranje, alwaar zevenhonderd man, onder bevel van pier re du pont, gelaateu wierden: en hierop vertrok het grootfle deel der vloot na Cranganor, welke Stad, aan verspeet, met vyf honderd man, ter bevvaaringe wierdt aanbevolen. Wouter schouten ontving bevel om zich op het Admiraals fchip, de Muskaatboom, te begeeven, welk, eerlang, de reize na Batavia aannam. Kort naa hunne aankomst, welke voorviel op den eerften van Zomermaand des jaars 1662, kwam, op Batavia, het droevig bericht van de fchade, aan een ryke vloot, welke, uit zeven kloeke Schepen beftaande, den drieëntwindgften van Wintermaand laatstleeden, van Batavia na 't Vaderland gekeerd was, door een hevigen ftorm toegebragt. Van drie derzelven heeft X. deel. E men  66 NEDERLANDS CTT E men nooit iets kunnen verneemen. Het Schip Am* hem was gezonken; doch over de honderd man van hetzelve hadden zich in de boot begeeven, welke, door haare zwaarte, dreigde te zinken: waarom men dertien man uitkoos en over boord zette. Hier door wierdt de boot eenigzins verligt; en, naa elf dagenomzwervens, kwam dezelve, met het volk, behouden op het eiland Mauritius aan. Terwyl schouten hier was, kwam 'er een Jagt uit het Vaderland, de tyding brengende dat de oorlog met de Portugeezen nog aanhieldt: dit deedt de onzen befluiten, ten yverigüen te arbeiden aan het uitrusten van een goed aantal Schepen,om andermaal eenen kans op Cochin te waagen, voor dat de vrede getroffen wierdt, welken men, reeds zedert eenige maanden,, hadt te gemoet gezien. Schouten, zo veele ongemakken, in den laat« ften togt derwaarts, hebbende doorgeftaan, hadt thans weinig lust om dien van nieuws te onderneemen. Doch alzo 'er zes fchepen gereed lagen, om na Bengale en Arakan te ftevenen, wierdt hem vergund , zynen post,, als Heelmeester, op deeze vloot waarteneemen; in't begin van Herfstmaand vertrok dezelve- van Batavia. Reeds den zesden van Wynmaand bevonden zy zich ten noorden van de Nicobaaren, in de golf van Bengale gelegen. Deeze eilanden, en die van Andamanon,verder noordwaarts in de golf, wierden bewoond van zeer woeste volken, en om deeze reden zelden bezogt»De fchepen Weesp en Brouwershaven waren, in den voorleeden jaare, de Andamanons vry digt genaderd, wanneer het eerstgemelde, door onweder en duisternis, vastgezeild en aan ftukken geflagen zynde, het volk tendeele-zich op een der eilanden het lyf zogt te bergen doch*  REIZEN. 6? doch zy wierden wel ras door de Wilden befpron^n en eenigen van hun vermoord; de andere namende vlugt in de bosfchen. Jakob heynse mo'oker van Monnikendam, Schipper op 't fchip Brouwershaven' t gevaar zyns makkers ziende, flak, verzeld van eenigen der zynen, ondanks het ruwe weder, met de boot na land, en verloste kloekmoedig den Schipperende meesten der zynen uit de handen der Barbaaren. Hyzelf wierdt, egter, door een pyl getroffen, en dood aan boord gebragt. De verloste Schipper volgde hem op in 't beftuur van 't fchip, en zette de reize na Bengale De fchepen hielden, derhalven, westelyk af, om deeze gevaarlyke Eilanden te vermyden. Eerlano- wier denze het vaste land van het Koninkryk Oryxa gewaar en vervorderden hunnen weg langs de kust, pasfeeren'de, den tweeëntwintigften van Wynmaand, de fraaife Pagode van Jagernate, van witten Heen zeer Iioo-odgemetzeld. Zy verheft haaren top uit een digt bosch en kan, op een grooten afftand, i„ Zee gezien worden' Herwaarts trekken de Gentyven van Koromandel Oryxa , Golconda, Bengale en andere plaatzen, ter bedevaart; aan hun wordt, door de Bramynen, op het betoon van boete, vergeeving van zonden vergund. Den achtentwintigftcn kwamenze ter Reede van Py. fely aan, 'en vernamen 'er dat één der fchepen hunner vloot, Avenhorn genaamd, op de hoogte van Bellefoor door eenen ftorm, den Elefant genaamd, beloopen was, en fchipbreuk geleeden hadt. Twee menfchen hadden 'er het leeven gelaaten: van de laading was weinig of niets geborgen. Den tweeëntwintigften van Louwmaand des jaars 1663, zagen zy tien Arakaanfche Jelyasfen, of roof- E 2 £3.  6S NEDERLANDSCHE galeyen, in de Rivier van Pipely, welke den Ganges waren afgezakt. Deeze vaartuigen waren fterk bemand en welgewapend, voerende eene menigte flaaven en flaavinnen met zich, allen Bengalers; langs de binnenlandfche rivieren en den Ganges, door 't afloopen van dorpen en vlekken, hadden zy ze met geweld mede gefleept; en daarenboven, den weerlooze Bengaleren , een fchoonen buit van goud en zilver ontweldigd. Gemeenlyk ziet men, omtrent dien tyd, deeze Jelyasfen, met fmaldeelen, uit het Koninkryk Arakan, opkomen. De rivieren, die, in menigte, deeze landen doorfnyden, en allen zich met den Ganges vereenigen, geeven hun eene gunstige gelegenheid tot rooven en pionderen. Zy zyn gewoon, des nachts en onverwagt, de Inwoonders der dorpen en gehugten te overvallen, mannen, vrouwen, jongens en meisjes in flaaverny weg te voeren. Deeze ongelukkigen worden aan handen en voeten gekneveld, en vervolgens, met koorden om den hals, onder de roeibanken gefmeeten, en uit deezen rampzaligen ftaat niet verlost, dan om, voor een geringen prys, aan de Mooren en Christenen tot flaaven verkogt te worden; in welk geval, egter, zy zich zeer gelukkig rekenen. De Jelyasfen zyn fmalle vaartuigen, zeer langwerpig , en dus voornaamelyk ingericht, om fnel door 'twaterte kunnen voortkomen. Zy voeren geen zeil, maar achtendertig of veertig riemen. De roeijers Haan de riemen niet gelyklyk aan, maar de een naa den anderen, met veel orde en vaardigheid. Een Portugees voert doorgaans het bevel over eene Jelyas, op welke hy eene fraai gemaakte tent tot zyn verblyf heeft. Ieder vaartuig betaalt eene zekere fchatting aan den Koning, die hierdoor veele inkomsten verzamelt. In-  REIZEN. 60 Intusfchen was Pipely in groote verflagenheid, over de tegenwoordigheid deezer Arakaanfche gasten, welke de bloedvlaggen van de Galeyen lieten waaien, en de plaats met verwoesting dreigden. Doch 'er wierdt eerlang een verdrag getroffen , tot wederzydsch genoegen. Midlerwyl kwam , in Sprokkelmaand, de Fluit Loosduinen, over Malakka, uit Japan. Niet verre van Formofa, was het de Nederlandfche oorlogsvloot ontmoet, die dertien of veertien rykgelaadene Chineefche fchepen hadt veroverd. De onzen hier eene laading falpeter en zyde ingenomen hebbende, namen, den zeventienden van Sprokkelmaand, de terug reize aan na Batavia, alwaar zy, den achtften der volgende maand, behouden aankwamen. Hier hadt men, eenige dagen te vooren , bericht ontvangen van het overgaan van de Stad Cochin, welke de Maatfchappy, onder het beleid van den Heere van goens, den zesden van Louwmaand, op de Portugeezen, ftormenderhand, vermeesterdhadt. Ook wierdt 'er, den elfden van Grasmaand, tyding gebragt, dat de fterkte Cananor der Maatfchappye in handen gevallen was: zo dat nu de voornaamfte vestingen der Portugeezen onder haare gehoorzaamheid Honden. Deeze zege verwekte hier eene algemeene blydfchap, en 'er wierdt openbaare vreugde bedreeven. Zomermaand, Hooimaand en Oogstmaand verliepen, terwyl schouten te Batavia toefde. Toen kreeg hy gelegenheid, om andermaal eene reize na Bengale te onderneemen; den twintigften van Herfstmaand vertrok hy derwaarts. Maar, door de onervarenheid des Schippers, welke, terftond den fteven na 't noorden wendende, den gewoonen noordwestelykenpasfaatwind E 3 in  10 NEDERLANDSCIIE in den mond liep, was men genoodzaakt, wegens de hevige ftormwinden, die het fchip met vernieling dreigden, op den elfden van Wynmaand, toen men tot op 30 minuten noorderbreedte gevorderd was , na de Straat van Sunda te rug te keeren. Deeze zeildenze binnen, naa 't uitftaan van veele gevaaren, den vierentwintigften van Herfstmaand: doch, zonder Batavia aantedoen, ondernamenze, opnieuw, de reize na Bengale, richtende nu hunnen koers oostwaarts, langs de kusten van Sumatra , door de Straat van Banka. Den dertienden vaa Slagtmaand wierpenze het Anker op de Recde van Malakka, alwaar zy tien dagen vertoefden. Den negenentwintigften bereiktenze Pera. Dit Ryk ftondt thans onder het gebied der Koninginne van Achin. Hier valt zeer veel tin, 't welk niet alleen uit de mynen gedolven, maar ook uit het zand, aan den oever der riviere, verzameld wordt. De Nederlanders hadden hier eene Logie, die nu, uit hoofde van eenige onlusten met die van Pera, door hen verlaaten was; waardoor de handel in tin ook, voor eenigen tyd, geftremd wierdt. By de vaste kust van Pera legt het eiland Duigduig, 't welk geheel onbewoond is. Het is bezet met hooge bergen, en ontoegankelyke bosfchaadjen. Aan den oever ziet men groote klippen en rotzen , welke met kreupelbosch, en zelf eenigen met geboomte bewasfenzyn. De onzen zagen hier een rots, zo groot als een tamelyk huis: dezelve was hol; men kon 'er geheel door heengaan, en hy was van binnen voorzien vanverfcheiden Spelonken. Het versch water op dit Eiland wordt voor 't beste in gantsch Indie gehouden; het is helder, en aangenaam van fmaak, Zy  r REIZEN. ~7l "Zy plukken hier de oesters van de boomen; men hebbe zich hier over niet te verwonderen. De flranden van dit Eiland, als mede die van de tegenoverliggende kust van Pera, zyn, zelf tot verre ia 't water, met geboomte bewasfen, welks takken tot in het zelve nederhangen. Aan deeze takken hegten zich de oesters, die, hoewel klein, nogtbans zeer fmaakelyk zyn. De ivisch, welke ze hier vingen, was fnoek, zeebraafem, harder, bot, fcharren en fchilpadden. Den derden van Wintermaand verlietenzc het eiland Duigduig, zetteden hunne reize voort na Bengale, en kwamen, den twaalfden van Louwmaand, des.Jaars 1664 , ter Reede van ;Pipely aan. Van hier den mond van den Ganges inloopende, zeildenze voort, tot aan de fterkte Tanna, alwaarze hunne laading dagten inteneemen. Schouten, met eenige anderen, begeerig om Ougly, daar 't Nederlandfche hoofdkantoor was, re •bezigtigen, flapte iu een Bengaalfche bark, en liet zich derwaarts heenvoeren. Op zekeren morgen, met het aanbreeken van den dag, omtrent het dorp Barnagor, zagenze eene menigte Gentyven, zo mans, als vrouwen, zich in de rivier baaden. Dit is onder hen eene Godsdienstige plegtigheid. Met het aangezigt gekeerd na de opgaande zont die zy aanbidden, befproeiden zommigen het hoofd met water; anderen dompelden zich, verfcheiden reizen, 'er geheel onder. Zy hadden hier veele tempels: hunne Goden waren van klei gebakken, en zwart gefchilderd. Onze reizigers zagen, onderweg, vermaakelyke dorpen en fchoone landeryen, als mede fraaiie Bengaalfche gebouwen aan den oever van den Ganges Ein ■delyk kwamenze te Ougly, alwaar zy, in de NederE 4 .land»  72 N E D E R L A N D S C H E landfche Logie, heufchelyk ontvangen wierden. Geduurende hun verbtyf, huurdenze hier eene wooning, by een Mistics , en namen elk eenen Moorfchen Dwerry, om hen optepasfen. Zy gingen dagelyks de gelegenheid van 't land bezigtigen. Niet onaangenaam zal 't, vertrouwen wy ,onzenLeezer zyn, dat wy hier eenige merkwaardigheden wegens Bengale laaten volgen. Bengale, een magtig land , 't welk weleer onder geen vreemd gebied ftondt, was nu der heerfchappye van den mogol onderworpen. Het ftrekt zich ten oosten uit tot Arakan en Ava; ten noorden tot aan de landen van Mevat, Patua en Navat; ten westen grenst het aan de landen van Ratipore, welke het van Gufuratte fcheiden, en aan den Indostan; ten zuiden aan de Bengaalfche golf. Het is een der fchoonfte landen van dc Indien, en zeer vrugtbaar. Het voedt zich zeiven "niet alleen, maar verfchaft ook leevensmiddelen aan veele andere Indifehe gewesten. De grond is laag en zeer vet. Men ziet 'er weinige bergen, behalven op de grenzen. Ten zuiden, langs de zeekust, legt een groot gedeelte lands woest en onbebouwd; waar van de oorzaak is, de traagheid der Inwoondercn; behalven dat de Arakanfche rovers en het wild gedierte deeze ftreeken geweldig ontrusten. Terwyl schouten hier was, zag men een Tyger, op klaaren dag, een mensch aanranden en verfcheuren. De ftad, welke den naam van Bengale draagt,fchynt eertyds de hoofdftad van 't Ryk geweest te zyn. Thans waren Casfamabafar, Ougly, Pipely en Bellefoor, de voornaamfte fteden, en bloeiden door den koophandel. Alle de andere fteden van dit Ryk. leggen open, en verfchillen weinig van de vlekken, die men'er in menigte  REIZEN. ?s n'gte ziet. Zommige hebben nog eenige vestingen* doch deeze zyn flegt, en kunnen geenen aanval wederftaan: alleen zyn zy beftand tegen de ftrooperyen van liegt gewapende Indiaanen. Ougly is tamelyk groot. De ftad is van eene langwerpige gedaante, en zeer vermaakelyk , langs den oever van de Ganges, gelegen. De ftraaten zyn 'erbreed. Men heeft 'er fraaije wandelplaatzen, en fchoone gebouwen naar de wyze des lands; voorts ryke magazynen en winkels, wel voorzien van fchoone ïywaaten, zyde en andere Indifche doffen. De Moorfche kooplieden dryven 'er zeer veel handels: ook vindt men 'er eene menigte Baniaanen en Gentyven, welke, onder het gebied der Mooren, ongeftoord hunnen Godsdienst oeffenen. Zy hebben op de groote markt vyf Pagoden , ieder voor eenen byzonderen aanhang geftigt. Alle koop- • lieden, zo wel vreemde als inlandfche, plaatzen zich, met hunne kraamerijen en koopwaaren, voor en by die Pagode, welke aan hunne Seéle behoort. Men zag hier mannen en vrouwen , in 't voorbygaan, de Pagoden binnentreeden, zich voor hunne afgodsbeelden nederwerpen, en, naa het doen van een kort gebed, zich ter markt begeeven. Niets is pragtiger dan de Hollandfche logie. Zy is gebouwd op een groot plein, een musketfchoot van de rivier af, om niet by overftroorning befchadigd te worden. Zy gelykt, voorzeker, meer naar een groot kasteel, dan naar een koopmans Logie. De muuren zyn hoog, van fteen opgemetzeld, gelyk ook de vestingen, die van rondsomme met kanon beplant en met goede gragten omgeeven zyn: zy is zeer groot en ruim. Men vindt 'er veele vertrekken, zo voor den Direcleur, als E 5 voor I  74 NEDERLANDS C HE voor zyne Raaden, en de verdere dienaaren der Maatfchappy. Daar zyn groote Pakhuizen, insgelyks van fteen gebouwd, waar in de Hollandfche goederen opgeflagen worden. Het land rondom de ftad is fchoon, en, door zyne verfcheidenheid, vermaaklyk. Men ziet 'er bouwlanden, lusthoven, baden en vyvcrs, aangenaame dorpen en wel aangeleide wandelwegen. Pipely is ook, in een zeer aangenaame landftreek, -*aan eene rivier gelegen; doch deeze heeft zo weinig diepte, dat de Hollandfche fchepen, twee .mylen van de plaats, het anker moeten werpen; in volle zee leggende, zyn ze hier bloot gefteld aan 't gevaar van ftormwinden, die van 't zuiden komen; maar in Slagtsaiaand, en geduurende de drie volgende maanden, is de Ree zeer goed, en bekwaamelyk gefchikt voor de grootfte fchepen. De ftad Pipely legt vier of vyf mylen van den mond der riviere. Zy is maatig groot en tameiyk bevolkt • doch heeft geene muuren. De Mooren bewoonen, hier zo wel als te Ougly, de beste huizen. Die van de Gentyven zyn gebouwd van koemest, met klei vermengd, eii gedekt met riet, bamboezen en kokosbladen. De Pasfaatwind, of mousfon , duurt doorgaans, in Bengale, van Gras- tot Herfstmaand. Dan valt 'er bykans dagelyks regen; en deeze gaat van onweders verzeld. De rivieren overftroomen de omliggende landen , en doen, niet zelden, beesten enmenfchen omkoomeu. Geduurende de zes overige maanden van 't Jaar, is 't, in Bengale , fchoon weder, terwyl de noordooste winden de lucht verfrisfchen. In Wintermaand gaat de Zon, in de konfte dagen, ten half zeven uuren op, ea  REIZEN. 75 en voor half zes uuren 's avonds onder. Geduurende dien tyd, wanneer zy altoos helder fchynt, verzamelt men de graanen en andere vrugten. Bellefoor legt vyf mylen ten westen van de rivier van Pipely. De Engelfchen, welke deeze plaats veel bezoeken, hebben ''er eene fraaije Logie. De Ree is 'er zeer veilig, dewyl de kaap Pa WV de fchepen dekt tegen de geweldige zuidewinden. De vermaarde rivier de Ganges fcheidt Indien in twee deelen. De volken, die aan den oever woonen, houden haare wateren voor heilig; duizend anderen die verder afwoonen, reizen in Pelgrimaadje derwaarts, geloovende dat hunne zonden vergeeven zyn, indien zy zich in deeze rivier gebaad hebben. Terwyl ze hun lichaam met dit water wasfchen, roepenze, met gevouwen handen, en zeer luide ftcmme: O Ganges' wasch my; reinig my. Men brengt 'er de zieken , om gewasfchen en geneezen te worden, of men geeft hun van 't water te drinken. Het geloof der Mooren gaat zo verre niet:zy houden het water van den Ganges voor zeer gezond, en bedienen 'er zich veel van. Onze reizigers fchepten 'er volle tonnen uit, en vónden het zeer goed. Doch 't water van Amboina, Duigduig, en van andere plaatzen, vond schouten zuiverder, en zoeter van fmaak. Bengale, gelyk wy boven zeiden, fiondt, ten deezen tyde, onder het gebied van den mogol, die de titels draagt van magtigfte der aarde; den groeten monarch: gebieder der waereld; de hoogfte majefieit, enz. Zyn Ryk ftrekt zich uit, ten Westen, tot aan de grenzen van Perlie; liet bevat in zich, ten Oosten het Koninkryk Arakan; ten Noorden grenst het aai, den berg Taurus, die het van Tartarye, fcheidt; enten.: Zui-  76 NEDERLAMDSCHE Zuiden aan Decan, Golconda en de Cambaarfche en Bengaalfche Zee. Hy heerscht over zeven en dertig wingewesten, de meeste van welke magtige ryken zyn. Agra is de hoofdftad van dit Ryk. Zy legt aan de rivier Jenicui, welke zich met den Ganges vereenigt. De ftad is groot, fchoon cn volkryk, en wordt van Mooren , Perfiaanen en Heidenen bewoond. Jaarlyks koomt 'er, van Amadabat en van elders, een groot getal Karavaanen van Engelfchen, Hollanders, Mooren, Turken, Perfiaanen, Arabieren en andere volkeren, om handel te dryven. Tusfchen deeze twee vermaarde fte1 den, te weeten Agra en Amadabat, leggen veele gebergten en woeftenyen, die bewoond worden van een volk, Rasbuten genaamd. Deeze worden door Radiaas, of kleine Koningen, beftuurd, die zich van den grooten Mogol onaf hanklyk weeten te houden. De Radia van Rada bezat, weleer, eene fterkte, op een berg, welks toegangen hy gefloten hieldt. Gemelde Rasbuten overvallen de Karavaanen, wanneer zy daartoe gelegenheid vinden. Zy bedienen zich van lange fpiezen en pylen; zommigen weeten zelf met fchietgeweer omtegaan. Agra beflaat drie of vier mylen in den omtrek, en is van gragten en fteenen muurwerk omgeeven. Boven alle andere gebouwen munt het vorftelyk Paleis uit, 't welk met twee pragtige torens praalt: de eene boven het Serrail; de andere boven de fchatkamer; beide, met plaaten van Goud overdekt, geeven van zich een heerlyken glans, als'er de Zon op fchynt. Van een der pleinen van het Hof des Mogols, alwaar die Vorst zomtyds gehoor geeft, voegen wy eene Af beelding hier nevens. De throon, welke van masfief goud is, ryklyk met paerlen, diamanten en andere kostbaare gefteenten bezet,    REIZEN. 77 zet, is de pragtigfte van die van alle de Vorsten van 't Oosten. Ongelooflyk groot en uitgebreid zyn de bezittingen en inkomsten diens Keizers. De inkomsten, welke hy uit de elf voornaamfte provintien trekt, worden op honderd en vyftig millioenen begroot. Zyn ftaat en hofhouding overtreft die van den Koning van Perfie. Men wil dat koran schaek, de Vader van den toen regeerenden Mogol, meer dan duizend vrouwen hadt, welke van zesduizend Gefneedenen wierden opgepast. Thans was 'er nog een Serrail van Koninginnen en Bywyven, die onderweezen zyn in 't zingen, danzen en alle die konsten, welke den Keizer vermaak kunnen verfchaffen. Wanneer de Monarch ter Jagt gaat, heeft hy een gevolg van meer dan honderd Elefanten, en tien of twaalf duizend Hovelingen, behalven eene menigte Kameelen en Osfen , die den voorraad en bagagie draagen. De Vorst zelf zit op eenen Elefant; zomtyds op een Perfisch paerd, of in een Indifchen wagen, door witte Bengaalfche Osfen getrokken. Hy wordt als een God geëerd. Men kent geen andere wet, dan zynen wil, die ook, zonder de militie tegenfpraak, volvoerd wordt. Het onregt, de verdrukking en dwiugelandy heerfchen zo ten Hove, als door 't gantfche Ryk. Een woord , of zelf de wenk van den Monarch, beneemt het leeven aan den fchuldige, of die voor fchuldig door hem wordt gehouden. Hy vertoont zich doorgaans driemaal 's daags in 't openbaar. Niemand durft zynen throon naderen, om iets te verzoeken, dan met gefchenken in de hand; die, egter, wanneer ze te gering zyn, wordenafgeweezen. Elk Prins, Heer of Bevelhebber, die over de eene of de andere Proviutie het bewind voert, weet, hoe veele paer-  7S NEDERLANDS C HE paerdcn en volk hy, in gevalle van noodzaakelykheïd, moet leveren; dit getal is bepaald, naar gelange vaa . de inkomsten der landeryen. By het overlyden van eenen deezer Priufen of Heeren, vervallen deszelfs goederen, zonder onderfcheid van waar ze afkomstig zyn, aan den Keizer, die 'er zo veel van aan de Weduwe en kinderen des overledenen uitdeelt, als hy goed vindt. Door dit middel is hy meester van alle de goederen zyner ftaaten, en van alles, wat byzondere burgers bezitten; al het welk, den eenen of den anderen tyd, van zelfs, in 's Vorften fchatkist zamenvloeit. Van hier, dat hy zulke onnoemelyke fchatten verzamelt , als, misleiden, geen anderVorst, in de gantfche waereld, bezit, Hy fpreekt meestal de Perfifehe taal, welke ten Hove voor de fchoonfte gehouden wordt. De Mahometaanfche is de heerfchende Godsdienst, 's Vorften verjaardag wordt met meer plegtigheids gevierd, dan het grootfte feest, ter eere van eenige Godheid fegefteldV Byzonder is het hier een gebruik, dat de Keizer, op dien dag, verfierd met goud en Juweelen , zich'in een gouden fchaal plaatst, terwyl, in de overgeftelde balans, goud, zilver, edelgeffeenten, kostbaare Horren, ryst, enz. geleid worden, zo veel als hem kan opweegen; alle't welk daarnaa, door de Priesters, aan 't volk wordt uitgedeeld. De Provintie of het Koninkryk Bengale wordt door eenen Chan of Hertog beftierd, die wederom andere Bevelhebbers onder zich heeft, welke van hcmvolftrekt afhanklyk zyn. Van den grootften tot den kleinften yertoonen zy een uitfteekende pragt en grootsheid. Zy heerfchen willekeurig, alles, wat hun behaagt, tot hun voordeel doende dienen. In 't byzonder onderdrukken zy de Gentyven, die bykans niets bezitten, leevende va;j  REIZEN.' 7$> van Kunnen arbeid, welke beftaat in het land te bonwen , het maaken van ly waar en het beoeffenen van eenige andere handwerken. De meeste inkomsten van 't land zyn voor de Landvoogden, en de rampzalige arbeider behoudt flegts een klein gedeelte voor zich zeiven. (*; Men weet dat de belyders van den Mahome- taau- (*) Zou de Hemel waarlyk zo veele millioenen memchen, als de Indostan bevat, gefchapen hebben, alleen ten dienste en tot vermaak van den Mogol en zyne Landvoogden? Wy kunnen niet nalaaten hier nog een trek by te voegen, welke kan doen zien, tot welk eenen trap de overheerfching 'smenfchen geest verlaagt. Het ichynt in Rufland een gemeen gevoelen onder 't volk te zyn, dat iemand, van wien eenige ftof, tot inenting van depokjes, genomen wordt, voorzeker moet «erven. De Baron dimsdue, een Engelschmsn, en Geneesmeester van haare Keizerlyke majefteit van Rusland, verftaan hebbende, dat 'er een kind was, 't welk de pokje» hadt, begaf zich derwaarts, om zich van eenige ftof te voorzien. Het huis binnen treedende, zag hy den bleeken angst gefchilderd op ieders gelaat, terwyl de moeder zich voor zyne voeten wierp, biddende, dat hy haar kind wilde fpaaren. De Baron, wiens medelyden getroffen was, beval zynen Tolk, dat hy alles zou aanwenden, wat dienen kon om haar gerust te Hellen en haar voor oordeel weg teneemen, en zo dit niet; gelukte, dat hy haar zou verzekeren, dat hy 'er niet verder opftond. Terwyl de Tolk mèt het huisgezin fprak, zag hy een goedaartig man eene wyl tyds praaten met de moeder; waarnaa hy den Tolk te kennen gaf, dat de vrouw 'er niet meer tegen had. Deeze man was de vader; en de Baron verftondc daarna, wat zyn gefprek geweest was. Hy namelyk onderricht zynde, dat zy kwamen op uitdrukkelyk bevel der Kei. zerinne, hadt zich tot zyne vrouw gekeerd, zeggende: Myn * lieve vrouw, ik zoude, even min als gy, toela»tendatme« n ©SS  go NEDERLANDSCHE taanfchen Godsdienst in vier voornaame Aanhangen verdeden zyn: dien van abübeker; van ali; van omak.; en van otman. De Mooren hangen de gezinte van ali aan, eeren deszelfs zoonen, hassan -en hossein, als hunne grootfte Heiligen, en vieren, ter hunner eere , Jaarlyks, een feest. Het begin yan't Jaar, welk invalt op den eerften der nieuwe Maane, in Lentemaand, wordt plegtig ingewyd; dit feest duurt negen dagen. Ook wordt 'er een gehouden ter gedagtenisfe van abrahams offerande, 't welk in Zomermaand wordt gevierd: dan offert men bokken , en vermaakt zich met zingen, danzen en andere foorten van fpelen. Op den tienden der nieuwe Maane, in Hooimaand, wordt het feest der twee zoonen van ali gevierd , welke, op dien dag, op de kust van Koromandel, vermoord wierden, door de Gentyven en Baniaaneu. Als dan houdenze plegtige ommegangen, met het ronddraagen van twee lykbusfen, en het zingen van treurliederen over hunnen dood. Zommigen danzen, en fchreeuwen uit alle hunne magt; anderen kwetzen zich met priemen en mesfen; en deeze worden voor deGodvrugtigften gehouden. Des avonds worden eenige af- beel- „ ons kind ombragt ten behoeve van een eenigleevendinensch; „ maar gy ziet, dat deeze Heer komt op bevel van haare Ma„ jefteit: en zo haare Majefteit bevolen hadt, ons kind de „ handen en voeten aftehouwen, 't welk erger dan de dood „ zelve zou zyn, zouden wy 'er ons aan hebben moeten on„ der werpen. ■ Laat ons dan gehoorzaamen, en ons niet ver„ zetten tegen den wil van haare Majefteit. Zie dimsdale's Traas or. lnociilation, Month. Rev. March, 1782. Moeten niet dergelyke voorbeelden eene edele verontwaardiging verwekken in het gemoed van eiken vryen Nederlander ?  REIZEN. 8l beeldingen van ftroo en andere ligte ftoffen gemaakt, op de markt geplaatst, verbeeldende de Moordenaars van deeze twee Heiligen; wordende vervolgens deeze ftrooën beelden doorfchoten en verbrand, onder een groot gejuich der menigte. Op den vyfentwintigiten van Slagtmaand valt het Feest der Eroederfchap in. Dan worden alle twisten bygeleid, en de oude wrok in vriendfchap verkeerd. Zy verrigten hunnen Godsdienst in Moskeen , op heuvels geftigt. De Moelaas doen aldaar gebeden, en leggen het volk den Koran uit. Zy onderwyzen insgelyks de Jeugd inhetieezen en iehry ven , in de godgeleerdheid, wysbegeerte , redeneerkunde , geneeskunde , fterre! kunde en dichtkunde. Eenigen leiden een afgezonderd en ftreng leeven, nooit trouwende, geen wyn of anderen fterken drank drinkende. Hoewel de Mooren gelooven, dat niemand kan zalig worden, dan die hunnen Godsdienst belydt, geevenze, egter, aan een ieder vryheid van denken!Zeer ftipt zyn ze in 't onderhouden van hunne Godsdienstoeifeninge, op gezette tyden. Voorts zyn ze zeer beleefd , gezellig en vriendelyk in den omgang. Trotsheid is by hunbelachelyk; nogthans beminnenze eene zekere deftigheid in hunne manieren en kleedinge. Van dronkenfchap hebbenze den diepften afkeer. Zy veroorlooven de Veelwyvery, en zyn aan hoerery niet weinig overgegeeven. De kinderen worden reeds op hun zesde, zevende en achtfte Jaar verloofd ; doch 't huwelyk niet eer voltrokken , dan wanneer het hunnen ouderen goeddunkt. Als de verloofde dochter de tekenen der huwbaarheid begint te- vertoonen, geleidt men haar na den Ganges^ of eene andere rivier; zy wordt X deel. F . " ge.  82 NEDERLANDSCHE gewasfchen, met bloemen en andere welriekende kruiden beftrooid; en de vreugde by deeze gelegenheid is ongemeen groot. De Echtfcheiding is by de Mooren eene zeer gemeene zaak; de man heeft, in dat geval, niets dan het huwelyksgoed te rug te geeven, volgens den eed, by 't voltrekken van het huwelyk gedaan. Een man heeft het regt om zyne vrouw, wegens overfpel, ter dood te brengen. In eenige gevallen is het der vrouwe geoorloofd, zich van haaren man te laaien fcheiden; 't welk evenwel niet gefchiedt, zonder haare agting by 't gemeen te krenken. Dus is de ftaat der vrouwen zeer ongelukkig by dit volk, en weinig beter dan die der flaaven. De rykfte Mooren neemen verfcheiden vrouwen , welker onderhoud hun duur te ftaan komt. Daar zyn 'er, voornamelyk onder de kooplieden, welke opdeonderfcheidene plaatzen, waar zy handel dryven, even zo veele bywyven houden. Dus vindenze overal, waarze koomen, hunne huishouding en hunne vrouwen, die, in hun afweezen, naauwkeurig bewaard, en door Capados en flavinnen opgepast worden. Zelden ver. fchynenze op ftraat, maar worden , als 'tware, in huis opgefloten; zynde het zelf aan haare naastbeftaanden bykans niet vergund, haar te bezoeken. Indien vrouwen van aanzien zich zomtyds, 't zy te voet, of inpalakins gedraagen , in 't openbaar vertoonen, hebbenze het aangezicht met fluijers bedekt. Pragtig zyn de huizen der aanzienlyke Mooren; veelal gebouwd met platte daken, om een avondlugtje te kunnen fcheppen; voorts van vermaakelyke galerijen en ruime vertrekken voorzien. Agter het huis vindt men fchoone hoven en vyvers, waarin mannen en vrouwen  REIZEN. •* zich dagelyks met baaden verlustigen. In de baden hebben de aanzienlykften kostbaare tomben opgerecht. De kooplieden zyn in den handel zeer oprecht, en men kan zich op hun woord vertrouwen. Met 'weirug talmens fluit men met hun een aanzienlyken kgop. Twee Moorfche kooplieden waren, met onze reizigers,' van Batavia gekomen en met s c ho u te n op één Schip geweest. Zy fpraken een weinig ï^llandsch, en men kon zich met hun zeer wel onderhouden. Men verhaalde hun van de Hollandfche fteden ; van onze kunften en wetenfehappen; van den koophandel en gewoonten onzer landsluiden. Niets kwam hun zonderlinger voor, dan dat men in Holland, des winters, met paerd en fleede op 't bevrooren water reedt, en zelf verre reizen ondernam; het fcheen hun wel waardig , alléén om dit fchouwfpel by te woonen, eene reize na Holland te doen. Deeze twee kooplieden geleidden de onzen dikwyls by de rykften hunner natie,alwaar zy uitftekend wierden ontvangen. Men bragt hen in de fraaifte vertrekken, en deedt hen zitten op matten of tapyten, met de beenen kruislings onder het lyf. Zeldzaam hoort men de Mooren hunne fremme verheffen, ofeenig vuur en leevendigheidin hunne gefprekken of gebaarden vertoonen. Dikwyls zelf luisteren ze eikanderen in 't oor, wel zorg draagende om hun kleed of handboor den mond te houden, om door hunnen adem anderen niet hinderlyk te zyn. De gewoone groete is Salamina, 't Schynt hun belachelyk, het hoofd te ontblooten; maar de hand aan 't voorhoofd of den tulband houdende, buigenze zich, onder het uitfpreeken van hun Salamma, een weini' voorwaarts. By de gastmaalen, welke op een zeer verkwistende F a wv.  g4 NEDERLANDSCHE wyze worden gehouden, ziet men nooit de vrouwen verfchynen; doch men huurt danzeresfen en fpeelïieden öm de gasten te vermaaken. Men houdt het voor geene fchande, met deeze danzeresfen hoerery te pleegen; zy worden, in Bengale en op veele andereplaatzen in Indien, openlyk geduld. In de ftad maakenze een foort van Gild uit, bewoonen een byzondere Wyk en betaalen eene Jaarlykfche fchatting aan den Coutewal. Tot zo verre gaat de ongebondenheid op deeze gasteryen, dat men niet zelden een der gasten, met eene danzeresfe , zich in een byzonder vertrek ziet begeeven, en te rug komen, zonder eenige fchaamte deswegens te gevoelen. Om te reizen, bedient men zich van een foort van wagens, die door Osfen worden getrokken ; doch paerden en palankins zyn meer in gebruik. Deeze palankins of draagzetels zyn zeer gemakkelyk: men kan 'er een matras of bed in leggen, en dezelve als ledikanten gebruiken. Een Moor op reize gaande, neemt veeltyds eenigen zyner vrienden of vrouwen mede. Voor en agter gaan twee draagers; twee of vier andere, naar dat de weg lang is, worden 'er bygevoegd, om deeze te vervangen. Een groot getal flaaven , muzikanten, keukenbedienden verzeilen den Heer op reize , en voeren alles mede wat tot gemak of vermaak dienstig is. In 't algemeen zyn de Mooren fterk van lichaam, en kloek van geftalte : men treft weinige mismaakten onder hen aan. Het hair is ongekruld en zwart, even als de huid. Luiden van aanzien laaten,om de veertien dagen, hun hoofd fcheeren, en draagen knevels en baard zeer lang. Wat de Baniaanen betreft, op dat wy ook een woord van deezer zeden en inborst melden; zy overtreffen de  REIZEN. 85 de Mooren in fchranderheid en bekwaamheid. Zy zyn zeer godsdienstig, zedig, beleefd, eerlyk, meedelydende, en vooral heusch jegens vreemdelingen. Men vindt onderhen zeer kundige makelaars, bankiers, juweliers. In 't cyfferen zyn zy vaardiger dan de Mooren en Christenen. Zy dryven ter zee een Herken handel, waarby zommigen hunner zeer ryk worden. Van hier, dat zy, even als de Mooren, een grooten ftaat voeren, in 't houden var. r;°rden, palankins en dienstboden. Nogthans zyn zy in alles den Mooren onderworpen, behalven dat zy vryeiyk hunnen eigen Godsdienst mogen oelfenen. Zy betaalen groote fchattingen, en de Gouverneurs haaien zomtyds, op valfche voorwendzels en befchuldigingen , derzelver goederen' aan. De Raniaanen verlooven reeds hunne kinderen met hun vierde of vyfde Jaar, en 't huwelyk wordt, zelfs voor dat zy huwbaar zyn , voltrokken, 't Is dus niet vreemd, hier jonge vrouwen te ontmoeten, welke naauwlyks tien Jaaren bereikt hebben. Hun gewoon voedzel beftaat in melk en vrugten: nooit ziet men hen iets aanraaken, dat leeven ontvangen heeft; ook doodenze geen dier of infecf., hoe genaamd. Dit is de reden, waarom zy nimmer ten oorloge trekken. De zoons erven het goed van hunnen vader; doch zy zyn verpligt, de moeder, voor haar leeven, en hunne zuster, zo lang ze ongetrouwd zyn, te onderhouden. De Gentyven, die, naar allen fchyu, uit het Ryk van Golconda hunnen oorfprong ontleenen, waren thans over Bengale, Suratte en door gantsch Indië verfpreid. Zy kunnen op zulke trelfelyke hoedanigheden als de Baniaanen zich niet beroemen, maar F 3 zyn,  86 NEDERLANDSC HE zyn , integendeel, laag en flaafsch van ziel, eenvoudig en diep onkundig. Nogthans dient men hier van uittezonderen de zodanigen, die, onder andere aan de kust van Koromandcl, den klem der regeeringe in handen hebben. In Bengale keven zy van den landbouw, of oeffenen een arabagt. De mannen zyn zeer vadzig, en laatcn bet werk meestal op de vrouwen aankoomen, welke men hier. zeer zwaaren arbeid ziet verrigten, met de kinderen aan den hals en aan den borst. Een vermaaklyk fchouwfpel w;is het, de vrouwen en jonge dochters geheel naakt te zien werken, met eene ongemeene vaardigheid, terwyl zy haaren arbeid met vrolyke gezangen deedt* gepaard gaan. Twee merkwaardige Godsdienstige gezindheden ontmoet men in de Indien: de eene wordt Bisnau, de andere Samarath geheeten. Die van Bisnau gelooft iu eenen Opperden God, welke alles gefchapen heeft en alles regeert. Zy noemen hem bramma, ram of ramo. Zy gelooven dat bramma eenige Heiligen heeft uitgekoozen , om hem behulpzaam te zyn in 't beftuur der waereld, en zy lligten Pagoden, ter eere van deeze Heiligen , gelyk voor bramma zclven. De onfterflykheid der Ziele ftaat by hen vast; doch zy gelooven ook in de zielsverhuizing van pythagoras, welke leere zich zeer wyd , en voornaamelyk onder de Indiaanen, verfpreid heeft. De Bramins draagen zorge om deeze lecre by 't volk aan te dringen, in 't byzonder zich beroepende op het gemigenis van pythagoeas zeiven, welke beweerde dat hy voorheen verfchciden lichaamen bezield had. Zy gelooven, egter, dat de zielen niet eeuwig dus omzwerven, maar,door eene veelvuldige verhuizing, ten lantften gezuiverd, cn in den Htmel ontvangen worden; of, indien zy, by  REIZEN. $7 by deeze verandering, zich telkens meer en meer ontheiligen , dat zy eindelyk in eene plaats worden opgefloten, welke voor de verdoemden gefcbikt is. De zielen, die in koeijen overgaan, worden voor byzonder heilig en gelukkig gehouden; en deeze zullen, naa haare langduurige en moeijelyke omzwervingen, inde eeuwige rust overgaan: want zy gelooven dat 'er een Paradys in den Hemel is, in 't welk die zielen toegelaaten worden, welke een heilig leeven, in de verfchillende foorten van lichaamen, geleid hebben. In deeze leere der Zielsverhuizinge moet men den grond zoeken van den afteer, welken de aanhangers deezer Secte gevoelen tegen het ombrengen van eenige dieren en infeften. Onder de Baniaanen vindt men brachmannen, die zich beroemen, uit Koninklyken bloede voortgefprooten te zyn, en zich, op deezen adeldom, veel laaten voorfiaan. Hunne Priesters oeffenen zich met veel vlyt in de geleerdheid , en zyn in hooge agtinge. la gewigtige gevallen wordenze, vóór anderen, geraadpleegd, en in bun gantfche gedrag vertoonenze veel deftigheids en zedigheids. De Secte van Samarath komt,in veele opzigten,met die van Bifnau overeen; doch hunnen opperden God noemen zy visnum. Op hem volgen ixora en bramma in rang. Ook zyn 'er nog mindere Goden, van welke zy honderd beuzelagtigeenbuitenfpoorigc fabelen vertellen. Even als die van Bifnau, geloovenze in de onlferflykhcid der ziele; doch, daardeveriTandigften onder deezen nooit dulden, dat de vrouw zich met het lyk van haaren man op den brandftapel werpt, hadt, daarentegen, deeze gewoonte nog wel plaats ©nder de Samarathen. In voorgaande tyden, ging deeF 4 ze  S>3 NEDERLANDSCIIE ze gewoonte meer in zwang; terwyl evenwel dezelve thans nog bei'cbouwd wierdt als een blyk van grootmoedigheid en van eene verhevene ziel. Hoewel iu Bengale, en in andere landen, ftaande onder de heerfchappy der Mooren, deeze zelfsopoffcring, als nadeelig voor de mftah&houdmg van 't menfchclyk geflagt, op bevel van den Mogol, is verboden, laatert ■zich, nogthans, de Gouverneurs, doormiddel van gefchenken, beweegen, om deeze dweepzugtige bygeloovigheid toe tc laaien. Wanneer 'er een Bramyn van deeze Secle frerft, delven deszelfs vrienden en naastbèftaandett een diepen kuil in de aarde, cn vullen deuzelven met welriekend hout, het welk zy met kokos-olie begieten, om te beter vlam te kunnen vatten. Naa dat bet lyk op den fiapel geleid is, verfchynt dé weduwe, die haaren vrienden vaar wel gezegd hebbende, het hoofd naars mans tegen haaren boezem drukt, hetzelve kust en omhelst; en voorts haar hoofd en gantsch lichaam met Olie begooten hebbende, lleekt zy, met eigen handen, den houimytin brand. Straks verheft zich de vlam in de lucht, en wordt, door de byftaande Bramynen, geduuriglyk met olie gevoed , tot dat alles tot asch verteerd is. In Bengale bevindt zich eene vrouw van deeze fecte, die haaren man verliest, in de groorfte belemmering. Aan den eenen kant neemt zy in aanmerkinge de veragting, welke zy ondergaat, indien zy haaren man niet op den ftapel verzelle: welke veragting zo verre gaat, dat zy nooit andermaal tot een huwelyk wordt aangezogt. Maar, van den anderen kant, is de liefde tot het leeven een zwaar tegenwigt, en zou den evenaar aan deezen kant doen overhellen, indien niet haare al te gedienstige vrienden tusfchen beide kwamen, ten einde haar,  REIZEN. 8p haar, door hunne vermaaningen, aantefpooren om deel te neemen aan de eer, welke haar man in den Hemel te wagten heeft. Een der Bramynen verzelt altyd deeze plegtigheid met zyne gebeden, en eene menigte van vrouwen met een fchrikkelyk misbaar, cm de ftem der weenende vrouwe te fmooren. Nog eene fecte is 'er, JoegU of Goegis genaamd. Deeze gelooft in eenen God, fchepper en onderhouder aller dingen. Onder de verfchillende naamen, die hem gegeeven worden, is die van bruin. Zy gelooven, dat zyne heerlykheid en glans zo uitftekend is, dat geen fchepzel in ftaat is dezelve te aanfchouwen; dat hy alvermogend is; dat van hem de Zon, de Maan en de .Starren haar licht en kragt ontkenen; en dat de zulken, die in dat geloof fterven, in de tegenwoordigheid van bruin worden toegelaaten, die hunne zielen in heilige lichaamen en goedaartige dieren doet overgaan. Men ontmoet onder hen eene groote menigte bedelaars, pelgrims en andere devooten, welke uien ook Fakirs noemt. Het volk befchouwt dezelven als luiden van eene uitfteekende heiligheid. Hunne deugd bellaar, egter, voornamelyk in eene ftrenge leevenswyze, in het verzaaken van de noodwendige behoeften der natuure, en in het vertoonen van eene ydefe en vrugtelooze boetvaardigheid ; welk uiterlyk betoon van Godsvrugt niet heeft nagelaaten , in alle eeuwen en gewesten, de aandagt der onkundige menigte tot zich te trekken. Dezulken onder hen, die hei ftrengfte leeven leiden,trouwen nooit, fchuwen den omgang der waereld, en zullen zich wel wagten eene vrouw aanteraa'ken. Konsten en Weetenfchappen veragten zy, even als alle andere goederen en vermaaken des leevens. Zy arbeiF 5 den  p® N E D E R L A N D S (! II E den niet, maar loopen, als kluizenaars, langs de wegen en door de bosfehen, zich geneerende met kruiden en wilde vrugten. In holen van halfafgebrokene huizen houdenze, voor't overige, hun verblyf. 'Er zyn'er onder hen, die geheel naakt loopen, houdende het middellyf alleen gedekt, cn zich aldus op de ftraaten en langs de wegen vertoonende. Den baard fcheeren ze nooit af, noch ook het hoofdhair, het welk hen tot over den neus en mond nederhangt, even als de wil. den. Zy leeven geheel van aalmoezen, welke hun, meer dan zy vraagen, worden toegefchikt. Want deeze lieden ftaan in hooge agtinge, zelf by de Baniaanen, en worden alomme by hunne geloofsgenooten, wegens hunne voorbeeldige en ftrenge leevenswyze, geëerd en gevleid. Men vindt 'er, die pakken van groot 'gewigt onder den arm torsfehen; de zulken onderhen, die ten toppunt van volmaaktheid zyn gefteegen, ziet men altoos met de handen en armen boven 't hoofd uitgeftrekt, waarvan zy zulk eene hebbelykheid verkreegen hebben, dat het hun onmogelyk geworden is, dezelve langs het lichaam te laaten nederhangen. Men ontmoet onder deeze zelfpynigers eenigen, welke zich nooit onderdak begeeven, maar nagt en dag, aan het ruuwe weder, aan honger, dorst en alle de ongemakken, hieruitfpruitende,zich gewilligblootftellen: en dcezertrotsheid gaat zo verre , dat zy zich niet zullen verwaardigen , iemand aantefpreeken; agtende zy alle andere menfehen onwaardig om met hun eenige gemeenfehap te houden. Ondertusfchen moet men deeze geftrenge Heiligen , van den aanhang van Goegis, niet zoeken ónder de ver. ftandigen en geleerden der Baniaanen, maar onder het uitfehot der natie, welke, onder hunne landsluiden, eene»    REIZEN. 0I ncn naam zoekende te maaken, inzonderheid door eenen afkeer van arbeid en uit hoogmoed worden gedreeven om eene leevenswyze te omheizen , tegen welke de eenvoudigen, als boven de menfchelyke natuur verheven , met verbaasdheid opzien. De meeste Pagoden, zo veelen ten minden als schouten heeft bezogt, waren donker en akelig. Zy waren gebouwd van leem, van fteen of van hout. Eenigen zag men van buiten met gaanderyen voorzien ; die op pilaaren rustten. Brandende lampen onderhieldt men 'er dag en nagt. De Bramynen beweeren, dat hunne Goden uitfteekende Heiligen waren, zo lang ze op aarde leefden, en door hunne verdiensten en voortreffelyke daaden, den hemel waardig gefehat wierden. Zy befchouwen hen als hunne voorfpraaken by den opperftcn God ram of v i s t n u m. De Vedam, of het wetboek der Bramynen , behelst veele verdichtzelen, die op deeze hunne Goden betrekking hebben. Vist nu m wordt geheel zwart van kleur en onder verfchillende gedaanten afgebeeld. Men houdt hem voor zeer listig en fchrander. Ixora wordt overal als zeer groot van lichaamsgeftalte vertoond. Men geeft hem drie oogen, één van welke in 't midden van 't voorhoofd ftaat, om aanteduiden, dat hy alles ziet. Het Paradys van ixora wordt op een hoogen berg geplaatst, waar men overvloed vindt van roozen en andere bloemen, van fchoone boomen en verfchillende foorten van vogelen, die liefelyk zingen. Aan den voet van deezen berg ziet men vyvers en andere fchoone wateren. De gelukzaligen bewoonen deezen berg, en genieten onuitfpreekelyke vreugdeen vermaak, zonder eenige kwelling. Aan  D2 NEDERLANDS C HE Aan deeze en veele andere van hunne Goden doen zy offeranden, welke beftaan in Bengaalfche zyde, katoen, ryst, bloemkranfen, enz. Men zag'er ook, die kaas, melk cn olie voor hunne voeten bragten; maar nooit zag men eenig bloed, ter eere deezer Godheden, vergieten, De Priesters leggen aan het volk den Fedam uit, cn voegen 'er veiTcheiden overleveringen by. Zy verhaalen, dat oudtyds de goede trouw verbannen zynde, menfchen en dieren in zee verfmoord wierden; dat visTnum, om die verwoesting te herftellen, het land uit de zee weder hadt doen opkoomen; en dat de aarde, door de zorg van hem en yan bramma, weder bevolkt was geworden. Dit geeft aanleiding om te gelooven, dat 'er by hen zekere overlevering van den Zondvloed plaats heeft. Het wordt by de Baniaanen voor een daad van Godsdienstigheid gehouden, op afgezonderde plaatzen bakken, met water en koorn, aan ravens en kraaijen voortezetten , of hen uit eenig gevaar, waar in deeze vogels zich bevinden, te redden. Hierop Hellen zy een hoogen prys. De verftandigftcn zelve onder de Baniaanen geeven op allerhande voortekenen agt. Uit hunne huizen gaande, houdenze 't eerde voorwerp, welk hun ontmoet, voor een gelukkig of ongelukkig voorbeduidzel. Een ongeladen wagen, paerd of ezel; een heelmeester; eene begraafenis, worden allen voor flegte voortekenen gehouden , en doen hen te rug keeren. Elefanten, Kanieelen cn gelaaden Osfen zyn gelukkige ontmoetingen. In Bengale, noch in gantsch Indie, vindt men herbergen , om vreemdelingen te huisvesten; men behelpt zich onder tenten en gebouwen, door weldaadige liedera  REIZEN; 93 den voorheen geftigt• zy worden Sar ais genaamd, en een reiziger , indien hy wil, kan in dezelve overnagten. Doch alzo hier in weinig gerief gevonden wordt, bedienen zich de aanzienlykften, op hunne reizen, van hun' ne palankins. Een vreemdeling, welke op eene plaats eenigen tyd wil vertoeven, is genoodzaakt,zich voor dien tyd van een huis te voorzien, het welk voor een matigen prys kan bekoomen worden. Onder de kunsten, welke de Mooren oeffenen, bekleedt de Geneeskunst den eerften rang. Ook vindt men 'er een groot getal geneesmeesters en wondheelers. Beider kunst was, egter, ten tyde als schouten deezen oord bezogt, nog tot geen boogen trap gefteegen. De geneesmeesters van Bengale hadden geene kennis van de Ontleedkunde, en raadpleegden, in allen gevalle, alleen de ondervinding. Mannen eu vrouwen, oude lieden en kinderen, Herken en zwakken, wierden op den zelfden voet behandeld. Dikwyls fchreeven ze den kranken het rainasfin voor, het welk beftaat in de leden te wryven en te beweegen. De Bengaalfche wondheelers verftonden zich in 't minfte niet op zulke kunstbewerkingen, welke met de hand worden verrigt. Wanneer de Mogol eenen oorlog zou voeren, wierdt de Maatfchappy altoos verzogt, om eenige Hollandfche wondheelers by 't leger te zenden, welke hier te lande in groote agtinge en vertrouwen zyn. Voorts worden in Bengale verfcheiden foorten van handwerken geoelfend. Men vindt 'er wevers, fpinders , doekfchilders ; ook goud- , zilver-, yzer- en koperfmeden ; kunftenaars in yvoir, in kristalen lakwerk. De vrouwen worden tot den landbouw gebruikt: zy oogften de vrugten in en bereiden dezelve. Daaren-  94 NEDER LANDSC HE boven zyn 'er vrouwen , welke zeer kunstig met de naald werken; in het borduuren overtrelFen zy de Hollandfche vrouwen. Ondertusfchen wordt deeze arbeid zeer fober betaald: zy winnen naauwlyks twee Huivers 's daags. Tovenaars, waarzeggers, poetzemaakers vindt men in Bengale in groote menigte. Onder deeze laatften ontmoet men 'er, welke zich met een ongemeene vaardigheid en buigzaamheid der ledemaaten weeten te beweegen. Onze reizigers ontboden eenigen van die foort, om 'er zich mede te vermaaken. Onder anderen was 'er een, welke een Hok of bamboes van byna twintig voeten, op 't einde fpits toeloopende , voor aan in zynen gordel plaatfle; terwyl hy denzelven recht over einde hieldt, fprong een meisje van omtrent tweeëntwintig jaaren hem van agteren op de fchouders,klom vaardig by den Hok op, en zette zich, met de beenen kruislings onder 't lichaam, op de punt neder, houdende zich, door het bevveegen der armen, in evenwigt; het benedeneinde der bamboes hadt geen anderen fleun, dan op den gordel van den man, die genadig heen en weder liep. Zich met de zelfde vaardigheid na beneden laaiende, klom het Meisje andermaal na boven, plaatfie zich met den buik op de punt van den Hok, en flrekte haare armen en beenen uit; eene vertooning maakende, even als men, in Holland, de vliegende Cupidoos ziet afgebeeld. 'Er was nog een jonger meisje van omtrent vyftien jaaren, welke, fchoon zwart van kleur, egter'er niet onaartig uitzag. Dit meisje floeg het hoofd agterwaarts tot tusfchen de beenen; waarnaa men haar in een kleedje omwonden hebbende, als een pakje te koop veilde, vraagende: wie mail dit pakje koopent Het meisje riep midden uit het  REIZEN. 95 het pakje , hoe veel zy mogt gelden? Dit was eene zeer vermaaklyke vertooning. Toen kwamze , met een luchtigen fprong, al lachende ten voorfchyn, en maakte een diepe nyging. Zeer veel handel wordt 'er te Bengale gedreeven. De Engelfchen, de Hollanders en de Portugeezen handelden aldaar niet alleen; maar ook de Arabiërs, de Perfen, de Gufuratten, die van Koromandel en den Indostan , benevens andere Oosterfche volken. De Hollandfche Maatfchappy verhandelt aldaar Japansch zilver, koper, tafels, verlakt Chineesch werk, Chineesch en Japansch porcelein, tin van Malakka, vermilioen, kwikzilver, fcharlaken enfpiegels; voorts peper, kruidnagels, musknatnooten, foely, kaneel, areka, elefantstanden, Elefanten van Ceilon, welke aldaar voor zeven en achthonderd guldens wierden verkogt; paradysvogels en papegaaijen, welke zomtyds, naar dat de pluimen fraai zyn, tot dertig of veertig ryksdaalders gelden. Het land levert, hier tegen , uit, overvloed van fuiker, als mede falpeter, het welk na Batavia en Holland gevoerd, en waarvan uitfteekeud buskruid wordt gemaakt. Zeer veele Bengaalfche zyde en katoen wordt na China, Japan en elders verzonden. Ook levert dit land indigo, borax, amfioen en lak; voorts edele geiteenten, als diamanten, granaateu, agaaten, enz. De flavenhandel wordt 'er fterk gedreeven. De Arakaanfche roovers voeren veele Inwoonders mede; ook. ziet men vaders en moeders, vooral onder deGentyven, hunne kinderen verkoopen aan de Mooren, Baniaanen en Christenen , om zich van den last der opvoedinge te ontdaan» Zeker arm man boodt schouten zynen zoon aan, die twaalf jaaren oud en bykans naakt was. Scnou'  96 NEDER LANDSC HE Schouten ftondt 'er zeer over verbaasd, en vraagde den vader naar de reden van deeze onnatuurlyke daad. Hy beriep zich op zyne armoede. Voor veertig ryksdaalders kogt schouten deezen jonge. De vader was wel in zynen fchik met het geld, en verliet zynen zoon, met een affcheid, 't welk koel genoeg was. Hy beval hem, egter, aan schoutens zorge en gunst. Deeze deedt hem op de Hollandfche wyze kleeden, en in de Hollandfche taal onderwyzen, welke hy fpoedig leerde fpreeken; hy zelve onderwees hem in den Christelyken Godsdienst. De plant, welke het Katoen voortbrengt, is zeer gemeen in Bengale en op Koromandel. Zy fchiet een houtagtigen fteel, twee voeten hoog boven den grond, en verdeelt zich in verfcheiden takken, welker bladeren naar die van den wynftok gelyken, behalven dat zy iets kleinder zyn. .De bloesfem trekt naar het geele, en heeft een weinig rood in 't midden, waar uit een vrugt voortkomt, rond van gedaante, en zo groot als een kleine appel. Deeze opent zich als een ftar, en ryp zynde, vertoont zich het katoen van buiten. Dit katoen is dus een plantgewas, en van de fynfte foort. Men vindt insgelyks katoenboomen, welker bladereu. gladder en zagter, doch van de zelfde gedaante zyn. De Zydewormen, welke in Bengale de zyde leveren, worden met veel moeite en oplettendheid gekweekt. De Indigo groeit ook hier te lande, doch menigvuldiger in het Koninkryk Suratte. Zy wordt in Zomermaand gezaaid, en groeit tot eene manslengte, als de plant fterk en weelig is. De bladeren , nog klein zynde, zyn groen van kleur, doch neemen daarnaa een fchoone blaauwe violetkleur 'aan. üe bloem is als die van den distel. Zy wordt in Slagtmaand, of op 't langst  REIZEN. 9? langst in Wintermaand, gefheeden. De bladeren worden van de fteeltjes afgefcheiden, en in de Zon ge* droogd; waarnaa zy in fteenen kuipen geleid, en geroerd Worden in brak doch klaar water, tot'dat het van de kragt der bladeren wel doortrokken is Als dan wordt het in een andere kuip afgetapt, en men laat het een nagt zinken. Het dikke wordt door een doek gekleinsd, en in de Zon te droogen geleid De Indiaanen vervalfchcn dikwyls de Indigo, doorz'e met een foort van aarde te mengen, welke veel naar de In digo zelve gelykt. Doch een kenner kan gemakkelyfc het bedrog ontdekken. De meeste Salpeter vindt men in de noordelykfte deelen van Bengale. Zy wordt gemeenlyk uiteen zwarte, vaale of witagtige aarde getrokken. Men ^ra'aft een grooten kuil, die met Salpeter-aarde en zuiver water gevuld wordt. Dit wordt door elkander geroerd gekneed en tot een pap gemaakt. Het groffte -ezouken zynde, neemt men het klaarde 'er af, en do&et het in een kleinder kuil. Hier van neemt men weder het dunde af, het welk alle de kragt van de Salpeter na z,ch getrokken heeft. Dit laat men in een yzerenpan kooken en gedadig affchuimen, waarnaa 'er de zelfdandigheid van de Salpeter overblyft. De Tamarinde groeit in verfcheiden landen in de Indien, en vooral in Bengale, zeer weelig: het is een groote en fchoone boom. De takken fchieten zeer hoosr Men vindt ze doorgaans in 't wild, en veeltyds langs de openbaare wegen, ftraaten en markten, even als de Lindeboomen in Holland. Zy geeft een bekoorlykefchadmv. De bloesfem is byna gelyk aan die van den perhk- en amandelboom. Van deezen bloesfem komt een peulvrugt, gelykende naar den Turkfchen boon, om- . A. DEEL. n. trens  9S NEDERLANDS CUE trent een vinger lang, die eerst groen is, doch daarnaa graauw van kleur wordt. By 't ondergaan der zonne, verfchuilt zich de vrugt onder de bladeren, en komt 's anderen daags weder ten voorfchyn. Elke peul bevat drie of vier kleine boonen, eenigzins bruin , rondom met eenfymagtig merg overdekt, het welk eigentyk de Tamarinde is. Wanneer schouten, naa eene wandeling , zich onder den boom nederzette, plukte hy van deeze vrugt, en vond ze wrang van fmaak. De Portugeezen en Indiaanen weeten 'er hunne fpyzen zeer ünaaklyk mede te bereiden. Men zoue ze in, of maakt 'er een konfituur van, en verzendtze na alle gewesten der waereld. Dan behoudt zy een zeer aangenaam zuur, en heeft eene bloedzuiverende kragt. De Bengaalfche osfen hebben op den rug een bultig gewas. Zy zyn vet en fmaakelyk. De grootfte en beste wierden voor twee ryksdaalders verkocht. In Suratte gewent men ze reeds jong om karren te trekken. Zy kunnen eenen weg van negen of tien uuren op éénen dag afleggen. Maar in Bengale wordenze meest tot den landbouw gebruikt. Weinige paerden worden 'er gevonden; van deeze bedienen zich de ryke lieden: de Perfifche worden 'er het meest geagt, Wyders vindt men hier groote Zeefchilpadden, welke voornamelyk in de bogt van Belkfoor, by de Kaap van Palmeris, worden gevangen. By ftil weder ko menze boven water , en zyn zo loom en traag,dat men ze met de hand gemakkelyk kan vangen. Schouten en zyne reisgezellen vongen 'er, welke twee en een halven voet dik waren. Het vleesch, wel toebereid zynde, is aangenaam van fmaak, en koomt naby het kalfsvleesch. De wyfjes leggen haare eijerenop ftrand,  REIZEN. g9 ftrand, zomtyds tot twee of drie honderd in getal en begraavenze omtrent een voet diep onder 't zand ' Behalven in veele andere landen van de Indien,'wordt de Rhmoceros ook voornamelyk in Bengale gevonden \ men kan hem, van wegens deszelfs kragt en geweld' niet hgt vangen- Hy is omtrent van de zelfde grootte en gedaante als de Elefant, doch heeft kleinder beenen. De muil is eenigzins fcherper dan die van een verken. Tusfchen de beide neusgaten fteekt een hoorn uit van onderen zeer dik, en fpits na boven loopende. Deeze hoorn wordt in de Indiën zeer geagt. Hy heeft no* een kleinder, hoorn op den fchoft, boven de voorpoot ten. De huid is oneffen, bultig en als met fchildengedekt; van een aschvervvige kleur; zonder hair, en zo hard, dat hy voor een Sabel ondoordringbaar is. Dit dier randt geene menfchen aan, ten zy getergd zynde: en dan is hy ten uiterften woedende, knort als een verken, en rukt geheele boomen uit den grond Men zegt dat zy in de bosfchen omtrent de rivier van Pipely en den Ganges hun verblyf houden. De vcrfchrikkelyke Krokodillen, door de Indiaanen Kaïmans, door de Portugeezen Lagesio geheeten onthouden zich in menigte in den Ganges, en in de an dere rivieren van Bengale. Zy zyn fterk, ftout en lis. tig. Schouten hadt 'er dikwyls gezien, welke vyfentwintig voeten lang waren, en zo dik als een oxhoofd. Hunne eijeren zyn, egter, niet grooter dan die van een gans. De kop is breed, maar loopt eemgzms fpits af; de mond, dien zy vreesfelyk wyd tot aan de ooren opfperren, is met een ry van fterke tanden wel gewapend. Zy loopen zeer fnel; doch hebben veele moeite om zich te wenden, doordien zy den rugftreng niet wel kunnen buigen. Zy hebben vier ^ S pOCK  ïöo NEDERLANDSCHE pooten, met klaauwen voorzien, en den ftaart byna zo lang als het gantfche lichaam. De huid is hard, oneffen en fchubbig : deeze is tegen een kogel beftand; waarom men ze onder den buik moet treffen. Hy legt dikwyls aan den oever met open mond, om 'er een vogeltje in te laaten, het welk hem het vleesch en de wormpjes van tusfchen de tanden pikt. Hy leeft van vleesch en visch, en is vooral greetig na menfchen vleesch: zelfs fchroomt hy niet, eenen visfcherin zyne Pink aantetasten. Den elfden van Sprokkelmaand 1664, zag men, by helder weder, ten zeven uuren des avonds, te Bengale' , een maansverduistering, welke anderhalf uur duurde, By die gelegenheid gingen de Gentyven, by troepen, zo wel vrouwen als mannen, zich in den Ganges werpen, en hunne wasfehingen en reinigingen verrigtten. Daarnaa begaven zy zich aan den oever, baden met luider ftemme, en maakten een vreesfelyk gefchreeuw, tot dat de maan weder verfcheen. Toen verdubbelden zy hun geroep, onder een geftadig handgeklap, met dausfen en zingen. Wanneer de onzen hunne laading Salpeter binnen hadden, zaktenze den Ganges weder af, en wierpen het anker aan den mond van de rivier Jillifaar. Hier gingen de matroozen aan land om hout te kappen, en bragten een flang aan boord, welke tien voeten lang was. Voorts voorzagen zy zich nog van eenige leevensmiddelen en van versch water; waarnaa zy, met twee fchepen, onder het bevel van van den broeck, de Ree van Pipely verlieten. Den drieëntwintiglfen pasfeerden zy de Linie, en kwamen, den zesentwintigften, ter Reede van Batavia. Vyf fchepen uk Holland kwameu hier eerlang ten an»  REIZEN. Iol anker, medebrengende een grooten voorraad van Levensmiddelen, aan welke men groot gebrek begon te krygen. Midlerwyl vertrokken 'er verfcheiden fchepen van Batavia na verfchillende gewesten; onder dezelve bevondt zich een Oorlogsvloot, welke men hier uitgerust hadt om in 't Noorden te kruisfen, ten einde den handel der Maatfchappy aldaar te beveiligen. Het fchip, waar op schouten zich de laatfte reize hadt bevonden, wierdt hier by gevoegd; doch hy zelve hadt befioten, na 't Vaderland te keeren: waarnaa hy zich, in hoedanigheid van eerften Chirurgyn, begaf OP het fchip, de Ryzende Zon. Terwyl hy nog te Batavia toefde, zag men, den elfden of twaalfden van Slagtmaand, eene ftaartftar verfchynen, in 't oosten van den horifont. In 't eerst fchoot zy een flaauw licht, doch vertoonde zich alle dagen helderder. Zy hieldt haaren loop van het oosten na het westen , en ging recht over Batavia heen , haaren langen ftaart Oost-noord-oostwaarts uitftrekkende. Elf groote fchepen waren nu in gereedheid gebragt, om de reize na 't Vaderland aanteneemen. Het Admiraalsfchip Walcheren, de Oijevaar en de Diemermeer waren voor de kamer van Zeeland uitgerust; de Fenix, de Muskaatboom, de Ryzende Zon, het Wapen van Hoorn, de Brederode en Amftelland voor de kamer van Amfterdam.; voor die van Rotterdam en Delft, het Slot Honingen; en de Jonge Prins voor Hoorn en Enkhuifen. Pieter de uitter was aan boord van het fchip Walcheren, en voerde het bevel over de gantfche vloot; als Onderadmiraal had jakob binkhorst het bevel op de Finix ; herman de ruiter bevondt zich op het Slot Honingen als Schout by nagt, G 3 Men  ioi NEDERLANDSCHE Men begrootte de gantfche laading op zestien tonnen gouds. Den vierentwintigften van Wintermaand ligttenze de ankers en gingen onder zeil, vergezeld van drie andere fchepen, die de vloot door de Straat van Sunda moesten geleiden. Den tweeden van Louwmaand 1665, wierpenze het anker onder het hooge gebergte van Anyer; 's anderen daags den fteven na 't noordoosten wendende, bereikten vier der fchepen het eiland Cracaton; zynde den Admiraal en de andere fchepen, 's nachts, in 't wenden, van hun afgeraakt. Zy vonden op dit Eiland geene menfchen. Het was geheel woest, en van den oever tot boven aan den berg met kreupelbosch bewasfen. Den vyfden vondenze, by 't PrinfenEiland, het gros der vloote weder. Den dertienden van Sprokkelmaand w^rdt de vloot beloopen van een hevigen ftorm, welke verfcheiden dagen aanhieldt. Zy bevondt zich thans op de hoogte van 26 graaden en ao minuten Zuiderbreedte. Den yyftienden en zestienden verhief de wind zich zo fterk, dat het fchip de RyzendeZon, daarschouten op was, in 't uiterfte gevaar geraakte. Het agtereinde wierdt gantsch van één geflagen door de golven; welke hier door ruimte bekomende, met zo veel geweld in het fchip drongen, dat de twee overloopen, op 't zelfde pogenblik, geheel vol water liepen. Men ging vaardig aan den arbeid met pompen; en 't gelukte den timmerlieden, het agterfchip in zo verre dicht te krygen, dat de hoop onder het bootsvolk begon te herleeven. De ftorm hielde ondertusfehen even fierk aan: zo dat de Bevelhebbers , het fchip voorwind en zee niet langer durvende houden, het allerhachelykst bcfluit namen, om hetzelve onder den wind en ver-  REIZEN. !ó3 verder bytefteeken. De ftorm duurde, by tusfchenpoozen, tot aan den achttienden, wanneer 't weder aangenaam en de zee zo effen wierdt, dat men dezelve des avonds met een Kanoe kon bevaaren. Vervolgens kreegenze eene frisfche koelte uit het zuiden, en bevonden zich, den tweeëntwintigften, op de hoogte van 31 gr. 24 min. Des anderen daags vereenigden zy zich weder met vier andere fchepen van de vloot, namenlyk Walcheren, het .Kasteel van Honingen, de Brederode en de Oijevaar. Deeze hadden , geduurende den ftorm, ook den jongen Prins gezien: doch men vreesde, dat de Muskaatboom fchipbreuk geleden hadt. Den eerften van Lentemaand ontftak 'er weder een geweldige ftorm, met donder en hagel verzeld. De hagelfteenen waren zo groot, dat niemand zich boven óp 't fchip durfde betrouwen; doch deeze ftorm was van korten duur. Vier dagen daarnaa ontdekte men drie andere zeilen; deezen waren, de Fenix, Amjlelland en de Diemermeer. Nu was de vloot weder acht fchepen fterk. De jonge Prins voegde zich eerlang ook by dezelve. Den zevenden ontdekten zy de kust van Afrika, en bereikten, op den elfden, de Kaap de goede Hoop, alwaar zy, onder het Hollandfche Fort, het anker wierpen. Des anderen daags kwam de Fluit het Wapen van Hoorn de baai binnen. Deeze, hoewel een der beste fchepen van de gantfche vloot, hadt niet minder dan de anderen geleden. Van het fchip de Muskaathoorn heeft men federt nimmer iets vernomen. Vier dagen naa hunne aankomst, ftaptenze aan den wal om het land te bezigtigen, het welk, federt de Jaatfte reize, dat schouten aldaar geweest was, veele verbetering ondergaan hadt. Ook was de vesting in beteren ftaat, en met veele nieuwe werken verG 4 fterkt.  ;P4 NEDERLAND'SCHE fterkt. Men hadt 'er eene Kerk gebouwd, en de huizen waren ''er vermeerderd. De tuin der Maatfchappy js agter het Fort gelegen, en brengt eene menigte van vrugten voort, waarmede de aankoomende fchepen worden ververscht. De Grond wierdt 'er met voordeel bearbeid, en de Hollandfche boeren, welke 'er zich nedergezet hadden, bevonden dat de lucht gezond, en de grond bekwaam was tot het voortbrengen van alle foorten van Europifche gewasfen. De koeijen gaven 'er overvloed van melk en boter. Ook vondt men 'er eene menigte van Herten, Dasfen en Rheebokken, welke langs de fteilten der bergen huppelden. Op zekeren dag deed schouten eene wandeling , vergezeld van twee zyner togtgenooten. De avond overviel hen; zy waren digt by de uiterfie boeren wooning agter den Tafelberg, en durfden , uit vreeze voor wilde dieren , niet verder voortgaan. Hierom begaven zy zich in dat huis, om 'er te overnagten, Eene halfnaakte boerin, van Keulen geboortig, ontving hen heusfelyk, en deed hen binnentreeden. De hut was van geene glazen of vensters voorzien. Midkrwyl kwam de man ook in huis: beide deeze goede menfchen deeden hun best om hunne gasten, op hunne wyze , wel te onthaalen , fchoon het 'er zeer fober was. Eenige dagen hier naa kreeg schouten lustom den Tafelberg te beklimmen; hy vondt naauwiyks twee makkers , welke deezen moeijelyken togt met hem Wdden onderneemen. Eindelyk booden de Huurman en de timmerman zich daar toe aan. Reeds ten zeven uuren 's ochtends waren zy aan den voet des bergs , en begonnen denzelven te beklimmen ? iai,gs een zeer fmaijen weg f weike tot op >t mid-  REIZEN, I05 midden der hoogte ten einde loopt. Zo vol klippen en fcherpe hoeken was dit pad, dat ze, dezelve willende vermyden, een end wegs afrolden. De ftuurman verloor hier door den moed. Hy bleef op 't midden van den berg, onder een boom om uitterusten. De andere twee vervolgden hunnen togt, en vonden door de fteilten heen een pad, 't welk naauwlyks vier voeten breed was. Aan den eenen kant was een fleile rots welke tot aan de wolken zich fcheen te verheffen. Voorts moesten ze gefladig klauteren , zich aan de groente en aan 't kreupelrys vasthoudende. De rotzen waren zo dicht tegen eikanderen gefloten, dat het dikwyls zeer moeilyk viel, een doortogt te vinden. Eindelyk kwatnenze aan een groote opening, alwaar een fchoone Echo was, door middel van welke zy den ftuurman konden toeroepen en verftaan , fchoon zy reeds verre van hem af waren. Zy hadden by zich een weinig Arak van Batavia, eenige Biskuit, en wat Hollandfche kaas. De Arak kwam hun wel te ftade tegen den dorst, en verfterkte hen daarenboven. Zy zagen hier ftukken van rotzen, zo zwaar als gantfche gebouwen , welke in de hoogte reezen, zonder van onderen gedeund te zyn. Zy hielden zich alleen vast aan éénen kant: zo dat het te verwonderen was dat zy zich niet affcheurden en naar beneden rolden. Ten laatfte bereiktenze den kruin, welke geheel plat was als een tafel, van omtrent zes of zeven voeten breed. Het was nu één uur naa den middag: zo dat zy zes uuren met deezen moeijelyken togt hadden doorgebragt. Zy vonden heel goed water, het welk uit de holen van den rots, waarop zyftonden, verzameld was, zo als schouten dagt door de dikke wolken, welke rondom den kruin zich zamenpakken. 't Was fchoon en G 5 hel-  xo6 NEDERLANDSCHE helder weder; 't gaf hun geen klein vermaak, de omliggende landftreek, op welke zich alles zoo klein vertoonde, te bezigtigen. Zy zagen hier de hooge bergen van Afrika, ten noorden van de Kaap, tot op veertig mylen afftands; voorts hieldenze het middagmaal aan deezen tafel, de beroemdfte der gantfche waereld, en waaraan zeer weinige menfchen onthaald worden. Geen gezigt was fchrikwekkender, dan aan den kant der Tafelbaai. Hier was de berg fteil, en fcheen zelf nedertehellen. Naa hunne naamen in den rots gefneeden tehebben, daaldenze, omtrent ten drie uuren, weder af. De afklimming was nog gevaarlyker, ter oorzaake van de affchuwelyke fteilte, welke de oogen verbysterde. Het was reeds donker, toen ze beneden kwamen. Zy vonden den ftuurman ter plaatze , waar hy beftemd was, bleeven den nagt over in het vlek, en keerden des morgens na boord te rug. Den zesden van Grasmaand kwam het fcbip Polsbroek, uit Holland, op de Reede van de Kaap ten anker, en bragt den onzen het berigt, dat in Holland zich de pest ontftoken hadt; dat Engeland aan de Vereenigde Staaten den oorlog verklaard, Nieuw Nederland , de kust van Guinée en andere bezittingen hun ontnomen hadt; en dat de koopvaardyvloot, hetvoorige jaar uit de Indien gekomen, veel geleeden hadt. Uit dit bericht voorzag men , dat de fchepen der Maatfchappy aan groote gevaaren zouden worden blootgefteld. Zes weeken hadden ze nu aan de Kaap gefleeten , naa verloop van welke zy weder in Zee ftaken, den tweeëntwintigften van Grasmaand, met elf fchepen. Op den achttien van Bloeimaand, naar gisting, pasfeerden zy het Eiland St. Helena, het welk zy, uit vreeze voor  REIZEN. Io7 voor de Engelfchen, niet durfden aandoen. Den 23 warenze onder de Linie, en reeds meer dan zeshonderd mylen van de Kaap de Goede Hoop verwyderd. Den negenden van Hooimaand beliep hen op nieuw een ftorm, welke des nachts de fchepen verftrooide. Acht fchepen kwamen by elkander, toen het weder bedaarde. Zy bevonden zich thans op de hoogte van zevenenveertig graaden en eenige minuten. Eenige dagen daar naa, ontdektenze drie zeilen, doch welke afhielden. Het fchip het Slot van Honingen vervolgde dezelve, en bragt dén van hun onder de vloot. Het was een Fransch fchip, 't welk de onzen voor Engelfchen aanziende, met de andere twee de vlugt genomen hadt. De fchipper berichtte hun, dat de Engelfchen alle Hollandfche fchepen, zonder onderfcheid, Wegnamen en voor goeden prys verklaarden; dat hy niet twyffelde, of zy kruisten reeds op deeze Indifcbe vloot: zo dat hy den onzen raadde, wel op hunne hoede te zyn. Deeze berichten verfpreidden geene kleine ontfteltenis op de fchepen. Men vondt geraaden, zich in goeden ftaat van tegenweer te Hellen, en den vyand den ryken buit, waarop hy loerde, ten duurften te verkoopen. Den negentienden ontftak 'er, op nieuws, een fel onweder, het welk-de vloot in 't uiterfte gevaar bragt: zo dat de fchepen met de Fok voor den wind heen moesten dryven. Niettemin maaktenze een fnellen gang na 't noordoosten, en vorderden eerlang tot op 60 graaden noorder breedte. Hier haddenze het zeer koud, fchoon altoos dag. Te middernagt, wanneer het op 't donkerst was, konde men zeer onderfcheidenlyk kezen. De Zon ging ten half twaalf uuren 's nagts onder,  io8 NEDERLANDS C HE der, daalde even • beneden den horifon, en kwam, een uur daarna, weder ten voorfchyn. Den vierentwintigften kreegenze de Eilanden van Fero in 't gezigt. Zy hadden last om tusfchen deeze Eilanden en Hitland doortezeilen, in hoop van aldaar de Hollandfche Oorlogsvloot te ontmoeten , die hen veilig na de Vaderlandfche havens zoude geleiden. Terwyl zy deezen last wilden uitvoeren, wierdenze, zo door tegenwind als door eenen dikken nevel, daar in belet. Men hadt nu reeds veele zieken op de fchepen , en de leevensmiddelen begonnen fchaars omtekomen: waarom 'er fcheepraad belegd en befloten wierdt, na 't noorden te ftevenen, en aldaar een gunstiger wind aftewagten, vermits 'er zich thans geen hoop opdeedt om tusfchen Fero en Hitland [door te koomen. Aanmerkelyk is het, dat deeze tegenwinden de oorzaak waren van het behoud der vloot, dewyl men naderhand verftondt, dat vyfentwhitig Engelfche Oorlogfchepen, op de Hollandfche Oost-Indifche koopvaardyvloot, tusfchen deeze Eilanden kruisten. Als een zonderling beftier der hemèlfche voorzienigheid wierdt dit door de onzen aangemerkt. Zy wendden dan den Heven noordwaarts, en leiden zo veel wegs af, dat zy eerlang tot dicht onder Tsland naderden; waarnaa zy oost'zuid-oost aanhielden, Den eerften van Oogstmaand troffenze een Franfchen Groenlandsvaarder aan, die hun berichtte, dat hy een Hollandsch Galjoot ontmoet hadt, welk op de Indifche Retoervloot paste; dat de Admiraal de ruiter van Guinée te rug gekomen was, den Engelfchen de veroverde plaatzen weder af handig gemaakt, en veele pryztxi genomen hadt. Den vierden haddenze nog eens met  REIZEN, jcy met eerlen geweldigen ftorm te worftelen, dien zy naauwlyks ontkwamen. Vervolgens maakten zy zulk een goeden voortgang, dat de Bevelhebbers der vloot in overleg namen, of 't niet best geraaden ware, koers te neemen na Holland. De Admiraal ritter verklaarde zich voor dit gevoelen; en naadat het, door allen goedgekeurd was, zetteden zy het met den wind van agteren, recht op Holland aan. Maar naauwlyks twee uuren naa dit genomen befluit, terwyl het bootsvolk zich verheugde in het vooruitzigt, van nu eerlang, naa zo veele doorgeftaane gevaaren, de Vaderlandfche kusten te zullen bereiken, kwam 'er, des avonds, een Galjoot uit Holland, waarvan de fchipper den onzen toeriep om toch ten fpoedigften te rug te keeren, alzo men gewis den Engelfchen in den mond zou loopen. Men wendde dan terftond het oog na Bergen in Noorwegen, om aldaar te vertoeven, tot dat de vloot, onder befcherminge der ooriogfchepen, veiliger na 't Vaderland zoü kunnen keeren. Des anderen daags, terwyl ze niet meer dan drie uuren van de Noorweegfche kust af waren, ontdektenze een tweede Galjoot, het welk by den Admiraal aan boord gekomen zynde, bericht bragt van den zeedag, tusfchen de Engelfchen en Hollanders voorgevallen, in welken de eerften de zege behaald hadden, naa dat de Admiraal van obdam, met zyn fchip de Eendreigt, voerende vierentachtig ftukken gefchut en vyf honderd man, in de lucht gefprongen was; by welk gevegt ook de Luitenant-Admiraals kortenaar en stellingwerf het leeven verlooren hadden; dat de Engelfchen voorts alles wegnamen, wat hun van Hollandfche fchepen ontmoette; dat hunne zeema^t zich in drie Eskaders verdeeld hadt, om te kruisfen op de  ,no NEDER LANDSCHE de koopvaardyvloot, welke uit de Indien verwa'gt wierdt: ten welken einde ook een fmaldeel van vierentwintig Oorlogfchcpen na de kusten van Noorwegen was gezonden; en dat de onzen, den voorigen dag, onvermydelyk in hunne handen zouden zyn gevallen, zo niet het klein Galjoot hunnen koers hadt doen fluiten. Voorts kreeg de koopvaardyvloot alhier last om de haven van Bergen in Noorwegen binnen te loopen, alWaar reeds drie van de fchepen, te vooren afgedwaald, waren aangekomen. De onzen vervolgden dan hunnen koers, met een noordelyken wind, en kwamen, met groote vreugde, Kruis/oert binnen; doch waren genoodzaakt te Backefont, eene halve myl landwaarts in, het anker te werpen en eenige dagen te vertoeven. De Landlieden bragten hier verfcheiden ververfchingen aan, als fchaapen , hoenders, visch, melk en eijeren; doch 't was alles zo duur, dat 'er voor den matroos geen aankomen aan was. Nogthans fchafte men raad om by wege van ruiling te koopen, tegen oude Indifche klederen en ftoffen; het welk vrywel Haagde. Een vermaaklyk fchouwfpel was het, deeze boeren, binnen weinig tyds,zich te zien opfchikken met gebloemde en zyden lloffen. Zommigen van de onzen gingen deeze landlieden in hunne hutten bezoeken; doch het was'er armclyk gejfteld, alzo zy zich voornamelyk met den vischvangst moesten geneeren. Van hier gingenze, den achttien van Oogstmaand, weder onder zeil, en bereikten de ftad Bergen omtrent ter middernagt. Zy vonden aldaar nog vyftig Hollandfche koopvaardyfehepen, welke uit verfcheiden gewesten gekomen zynde, in deeze haren insgelyks een fchuilplaats hadden gezogt.  REIZEN. ni Van de Inwoonderen der ftad wierden de Onzen heusfchelyk ontvangen en verwelkomd. De aanzienlykften nodigden hen by zich, en verlangden hen te hooren fpreeken van 't geen zy, in de gewesten, van waar zy kwamen, merkwaardigs gezien hadden. De vloot was ten getale van tien fchepen binnen deeze ftad gekomen, en lag nu gerust ten anker, binnen het gebied eener onzydige Mogenheid, terwyl ze niets kwaads meende te dugten te hebben. Maar hoe groot was hunne verbaasdheid, wanneer ze vernamen, dat een goed getal groote Engelfche oorlogfchepen het land binnengekomen, en niet meer dan twee mylen van de ftad geankerd waren! Men verftondt, dat de Engelfche Bevelhebber aan dien van Bergen, des nademiddags, aangefchreeven hadt, dat hy de Hollandfche fchepen in zyne handen hadde overteleveren. Doch dit wierdt hem duidelyk geweigerd; verklaarende den Deenfchen bevelhebber, dat de Koning zyn meester, zich niet willende fleeken in de onlusten, welke tusfchen den Koning van Groot'Britanie en de Vereenigde Staaten waren gerezen, deszelfs havens , voor de Engelfchen even als voor de Hollanders, openftonden, mits zy we« derzyds zich van alle vyandlykheden onthielden: waarom hy last ontvangen hadt, niet meer dan zes fchepen van oorloge tevens te mogen binnen laaten. Doch de Engelfchen Hoorden zich weinig aan dit fchryven. De buit was hun te fchoon, om zich dezelve te laaten ontvallen. Men zag hen, op den elfden van Oogstmaand, ten getale van veertien fchepen, van 50 en 60 Hukken, vier jagten en drie branders, de Had binnen komen, onder geleide van thomas tiddiman. Zy fchaarden zich hier in flagorde, recht tegen over de Hollanders; alle de fchepen halfmaanswyze aan elkan-  112 NEDERLANDSCHË kander voegende, met'dè bakboordzyden, welke zy vol gefchut geplant hadden, na de onzen gekeerd. Een min verwoestende aankondiging zou wel in ftaat geweest zyn, om zulk een zwakke vloot koopvaarders, als de Hollandfche was, een hevigen fchrik aan te jaagen. Zy hadden flegts zeven of acht fchepen, in ftaat om eenigen tegenftaud te bieden, 't Liet zich daarenboven niet aanzien, dat deezen veel konden uitvoeren, gemerkt zy zeer zwaar gelaaden en niet voorzien waren van het noodige gefchut. Ook lagenze in 't naauwst der haven , en hadden te weinig ruimte om behoorlyk in orde te worden gefteld. De onzen , in weerwil van deeze ongunftige omftandigheden, lieten, egter, niet na, goeden moed te toonen, en door het roeren der trommen en het fteken der trompetten den Engelfchen te laaten zien, dat zy niet gezind waren, zich zonder flag of ftoot overtegeeven. Onderwylen vervoegde zich de Hollandfche Admiraal by den Gouverneur der plaatze, en verzogt hem om hulp; welke hem niet alleen wierdt toegezegd, maar men hieldt daarenboven raad over de wyze, waarop men de Engelfchen zou noodzaaken te rug te wykeni terfiond hier op deed men de burgers in de wapens brengen. Hadden de Engelfchen daadelyk den flag begonnen, zonder den onzen tyd te geeven, om zich in ftaat van tegenweer te ftellen, het ware met de gantfche vloot gedaan geweest, dewyl alles in de uiterfte verwarring en ontfteltenis was. Doch men gaf den onzen tyd om zich flagvaardig te maaken. Elk floeg kloekmoedig de handen aan 't werk. Aan ftuurboord, welke na den vyand gekeerd was, plaatfte men hetzwaarde gefchut. Het fchip de Ryzende Zon, waarop schouten zich  REIZEN. Ils zich bevondt, droeg aan deeze zyde vierentwintig Hukken, waaronder twee halve kartouwen waren. Alie goederen, welke op de overloopen te veel belemmering veroorzaakten , wierden over boord geworpen en 'er wierdt zo fterk gearbeid, dat men tegen den avond alles in gereedheid hadt. Toen begaf zich de Hollandfche Admiraal aan boord van ieder fchip, om het bootsvolk aantemoedigen tot eenen dapperen tegenftand. Hy fchilderde hun Ieevendig af, de onregtvaardigheid en trotsheid der Engelfchen, welke betman durfden, de voor*gten van eene vrije haven te fchenden. „ Houdt moed, myne " v"enden,"fprak hy, „ en verdedigt kloekmoedig de „ vryheid en de regten van het Vaderland. Ik ben „ aan uw hoofd geplaatst, en getroost, myn leven „ voor uwe behoudenis te waagen. Het is glorieryk „ voor het Vaderland te fterven. Doch onze zaak i* „ regtvaardig, cn God zal met ons zyn. Ook hebben „ wy het voordeel van den wind, en gv ziet de ftad „ in uwe belangen. Laaten wy als Leeuwen onzen „ vyanden onder de oogen zien. Hier is geen buit; „ maar drie maanden gaadje zal het loon zyn uwer „ dapperheid. Wat,zegt gy?" Naauwlyks hadt de Admiraal gefproken , of al het volk riep , als met ééne ftemme: „ Admiraal , wy zullen vegten ! wy „ zullen overwinnen!" Vervolgens gaf hy. den fcheepsbevelhebberen last, ingevalle 'er geen hoop meer ware op uitkomst, de fchepen op de gevoegelykfle wyze te vernielen, op dat de vyand niet aan den buit moge geraaken. Daarnaa wierdt het volk van de andere Hollandfche fchepen, welke in de haven lagen, voor een gedeelte op de Oostindifche fchepen, en vooreen gedeelte op het Kasteel geplaatst. Derwaarts bega- A. DEEL,, H « ven  u4 NEDERLANDSCUE ven zich ook de gewapende burgers , met oogmerk om, by den eerften aanval , de onzen kragtig te onderfteunen. Nogtharis hadt de komst der Engelfchen, in de harten van veelen der Inwoonderen , zulk eene ontfteltenis veroorzaakt, dat zy reeds met hunne beste goederen ter ftad waren uit geweeken. Des anderen daags, zynde Woensdag den twaalfden van Oogstmaand, zagenze de Engelfchen in geduurige beweeging, om zich tot den flag te bereiden. Ten zes uuren gaf een vyandlyke kanonfchoot het fein tot den ftryd. Straks wierdt al het Engelsch gefchut gelost. Alles daverde. Van onzen kant wierdt ook den vyand de volle laag gegeeven. Toen wierdt het gevegt zo hevig en bloedig , als misfchien nooit eenig gevegt vertoond was. Van onzen kant zogt men, door verdubbelden moed en vlyt, de ongelykheid van magt te vergoeden. Maar het geen grootelyks te verwonderen was, men zag de Deenen de witte vlag op het Kasteel planten en ledige aanfchouwers van den ftryd blyven: zo dat de onzen dagten dat zy aan den vyand verkocht waren Een (*) Deeze gisfing was niet ten eenemaal ongegrond. Een Engelsch Schryver van dien tyd verzekert, een echt bericht onder zich te hebben van zekeren heimelyken handel tusfchen den Koning van Engeland en het hof van Denemarken, waarby Koning frederik beloofde te zullen aanzien, dat de Engelfchen de koopvaardyfchepen, in zyne havens leggende, vermeesterden, zonder eenigen tegenftand van zynen kant te bieden. Doch de buit, welke op eenige millioeneri fchats begroot wierdt, zou tusfchen de beide Koningen gelykelyk verdeeld worden. Maar de toeleg mislukte, door te groote everyling van dea Engelfchen Admiraal sandwich, die bet  REIZEN. Hen voorval, 'twelk, hoe gefokt om den onzen de„ moedte beneemen, hunnen yver, egter, te meer deed" aanwakkeren, als moetende zy mi hun behoud fa ™E ne eigen dapperheid alleen zoeken. De onzen hadden den loef van den vyand dï* door den rook belemmerd wierdt, zv ^cht naauwkeung genoeg te kunnen richten :"zo dat de meeste kogels te hoog en over de fchepen heen vlo gen; waar door de huizen in de Stad niet weinig befehadigd wierden. Daarentegen dreeven de onzen den vyand gehee e lagen toe, die wel troffen en eene me mgte fneuvelen deeden. Het gevegt hadt nu meer dan een uur geduurd, wanneer het dringende aanzoek der onzen eindelyk die van de ftad overhaalde om hulp te bieden; toen wierdt 'er van het kasteel en de fterkte Noordenes , insgelyks op de Engelfchen gefchoten. Dit fchieten was, eg er? «et hevig, dewyl het den Deenen aan de noodde gereedfehappen ontbrak. De thans vereenigde pog£ gingen der ftad en der vloot noodzaakten, naa een hevig gevegt van drie uuren, den vyand aftedeinzen. Hy kapte zyne ankers, en verliet de haven, geheel i» wanorde. Onder dit vlugten, hielden de onzen Let op van even vinnig te fchieten; het welk den vyand geweldig belemmerde. Ook raakten eenigen zyn r fehepen met raazeil en wand in eikanderen. Een boot en van Bergen last van zynen meester ontvangen hadt welke •daag. naa den flag aankwam. Oudertusfchen was JÈn fa Err°danig gehaVe"d' ^ de vyand g"lu; Jad om den Uryd te hervatten. Zie BuaN/T's £,2^of kis own tme, Vol.I. pag. 373. -"^ °; H s  u6 N E D E R L A N ü S C H E en twee Sloepen met drie man vielen den onzen in handen. De Hollanders bekwamen , by deezen flag, dertig dooden en zeventig gekwetften , behalven die op de andere fchepen gefneuveld waren. Ook hadden de fchepen veel geleeden. Eenige waren zodanig doornageld, dat zy in volle zee gezonken zouden hebben. Men meent dat 'er, van de Engelfche zyde, ongeveer vyf honderd man gefneuveld waren, en onder die de jonge Graaf van sandwich en vier of vyf Kapiteins. Zulk een uitkomst hadt deeze gewigtige onderneeming der Engelfchen, welke, indien zy gedaagd ware, van de hachelykfte gevolgen voor de vereenigde Staaten zou geweest zyn. Van deeze behaalde overwinning, die groote vreugde alhier verwekte , wierd terftond, met een galjoot, berigt gezonden aan de Bewindhebbers der Maatfchappy. Voorts deedt de Bevelhebber van Bergen vlytig arbeiden aan het verfterken van de vesting Noordenes, en van andere batteryen , alzo men in geduurige vreeze bleef, dat de Engelfchen, met een grooter magt, terug zouden keeren. Van dag tot dag verfpreidden 'er zich gerugten van hunne aannadering, welke telkens een groot deel der Inwoonderen de ftad deeden verlaaten: zo dat men eindelyk deezer geduurige bekommeringe moede, de Hollanders gaarne zoude hebben willen loozen. Den dertigfien kreeg men tyding, dat drie Hollandfche Oorlogfchepen van 't gros der vloot van de ruiter, aan deeze kust waren aangekomen, en niet verre van de ftad ten anker lagen, 't Was nagt, toen zy aankwamen; de Salvoos, welke gedaan wierden , baarden wederom nieuwen fchr-ik onder de inwoonderen. Zy floegen aan 't vlugten,  REIZEN; 117 ren, en gaven zich naauwlyks den tyd om zich vande nodige klederen te voorzien. In 't huis , waarin schouten zynen intrek hadt genomen, hadt men werks genoeg om den waard zulks te "beletten. Des morgens liet men den trom door de ftad roeren, om het bootsvolk aan boord te doen komen. Dien zelfden dag verliet de Ryzende Zon, waarop schouten was, de ftad , en 's anderen daags volgde de rest der fchepen , behalven het Slot Kroningen, het welk nog buiten ftaat was om zee te kiezen. Zy bevonden zich toen fterk vyfenzestig fchepen, en gingen, by Jellefoert, ankeren. Daar ontving men fchryven van den Admiraal de ruiter, welke hen aanfpoorde om zich te haasten. Doch terwyl de wind ke.erde, was men genoodzaakt, terug te wyken en Kruisfoert inteloopen. 'sLands vloot kwam eerlang zich met hun vereenigen. Zy dreeven nu, tweemaal vierentwintig uuren, zagtjes door zee, met helder weder, tot dat zich nog twee fchepen van Dronthem, het Slot Kroningen en eenige anderen by hun gevoegd hadden. De gantfche vloot beftondt nu uit honderd en negentig zeilen; eene fraaije vertooning maakte dit op het water. Den achttien van Herfstmaand wierdenze van een hevig onweder beloopen , welk twee dagen aanhieldt, en de gantfche vloot verfpreidde. Zestien fchepen kwamen allengs weder by eikanderen ; over welke de Kapitein van nes het bevel nam. Men bevondt zich nu op de hoogte van 60 graaden en 30 minuten Noorderbreedte. Zy zeilden met veel fpoed, tot dat zy, naar gisfing , tot op vyfentwintig mylen van Texel genaderd waren. Men ftelde vast, dat de Engelfche vloot Soltsbaai was binnen geloopen, om H 3 zich  u8 NEDERLANDS C HE zich te ververfchen : hier om befloot men , dat in gevalle men eenige groote fchepen ontdekte , deeze geene andere dan Hollandfche konden zyn, welke men niét zoude behoeven te ontwyken. Dus zeilden ze vrolyk en gerust voort, in de vleiende hoop, dat zy nu haast het Vlie, ter Schelling of Texel in 't gezigt zouden krygen. Ook verzekerde een der Kapiteinén van de Oorlogsvloot , in wiens kamer schouten cn eenige anderen te gast waren, dat 'er geene w*aarfcbynlykheid was, dat de Engelfchen in Zee konden ryu. Over dit onderwerp , welk hun allen zo na san 't harte lag , wierdt lang gefproken. Zy lieten litótig het glaasje rondgaan , cn niets fcheen hun te moeielyk in dat oogenblik. Men zat nog aan tafel, toen 'tr iemand binnen kwam, en zeide : Kapitein, men ziet daar recht vooruit eene groote vienigte fchepen. Terfiond vloog elk, als om ftryd, op, om die vloot te zien. De Kapitein verzekerde ten fterkften dat het de onze was. Ook zag men, toen het weder ophelderde , van allen de Prinfevlag waaien. Zy zetten toen alle zeilen by om dezelve te naderen, en zonden een Galjoot vooruit. Midlerwyl kwam 'er zulk een dikke nevel opzetten, dat men geen fchip meer kon onderkennen. Zy naderden vast al meer en meer, tot dat zy hoorden fchieten. Men wist toen niet wat men ïnoest denken. Eindelyk klaarde de lucht een weinig op, wanneer ze meer dan honderd fchepen om zich heen zagen, welke met volle zeilen recht op hen afkwamen. De rechtervleugel kanonneerde nog , tot dat men de mast en zeilen van dén fchip zag nederval'en. Zy bevonden zich toen zeer benard,ziende dat zy te midden onder de vyandlyke vloot vervallen ware^ welke,door het plaatzen van der Staatei. vlag, de on-  REIZEN. n9 onzen misleid hadt. Twee kleine fchepen , die ontfuapt waren, kwamen hen voorby, terwyl de vyand ook al meer en meer naderde. Alle hunne hoop moestenze nu in de vlugt zoeken. De vyandlyke vloot was niet verder dan een kleine myl van hun af. Nogthans was het fchip de Ryzende Zon zo zwak en ontredderd , dat het bezwaarlyk voortging. Zy zetteden, egter, alle zeilen by, cn liepen na 't Noordwesten. Ondcrwylen zeilde hen nog een klein fchip voorby, waarvan de Schipper hun toeriep, dat de Ftnix en liet Slot Kroninge «naa een hardnekkig gevegt, veroverd waren , met nog veele andere fchepen. In welk een flegten ftaat zich de Ryzende Zon ook bevondt, zy waren, egter, gemoedigd om zich te verdeedigen, en den buit niet dan in den uiterften nood oyertegeeven. De ontmenscbte handelwyze, welke de Engelfchen, omtrent de Hollandfche gevangenen , hielden, fcheen hun toe erger dan de dood zelve te zyn. Maar gelukkig kwam 'er een mist op, welke hen uit het gevaar redde. De vyandlyke vloot was voor hun oog verdweenen. Toen deedenze den fteven na 't Noord oosten wenden, en hielden op met pompen, alzo zy dicht by 'svyands rechter vleugel langs moesten , en geen gerugt wilden maaken. Des morgens dagtenze dertien of veertien mylen wegs na 't Oosten afgelegd te hebben, en zagen geen fchepen meer. Dit hun fchip was thans alleen, als een verdoold fchaap, welk de klaauwen der wolven ontkomen was, en wist niet welken weg te neemen. Na Holland was wind en ftroom tegen. Het ontbrak hun aan leeveasmiddelen, en zy waren meer dan honderd man fterk. Naa lang beraad, befloot men,pa de Sond te loopen, H 4 niet  iso NEDERLANDSCHE niet tegenftaande 'er veele Kapers op de punt vat Jutland kruisten, en de Zee aldaar onveilig maakten. Intttófchen was 'er een Hollandsch Galjoot by hun gekomen , welk des daags te vooren insgelyks den Engelfchen ontfnapt was : dit beloofde hen derwaarts te volgen. Den zestienden zagenze van agteren een fchip met volle zeilen op hun afkomen : aanftonds ftreekenze hun zeil, en lieten de Prinfe vlag waaijen , als mede de wimpel van den freng , als of hun fchip een Oorlogfchip ware. Het was een kaper: doch ziende , dat men hem inwagtte , durfde hy niet nader komen. Straks zetteden zy de zeilen weder by, en vervolgden, op hunne beurt, den Kaper, die jagt maakte om voorttekomen. Des anderen daags zagen ze weder vyf fchepen, welke alles byzetteden om hen te agterhaaien. Doch zy niet willende den fchyn van eenige vreeze vertoonen, vervolgden hunnen weg , langs de kust van Jutland , met klein zeil. Ook plaatftenze vierentwintig van hunne grootfte ftukken aan bakboord zyde, vertoonende dus aan dien kant een Oorlogfchip van 48 Hukken. In allen gevalle wierdt 'er beflooten, het fchip, wanneer het niet meer te houden was, in de lucht te doen fpringen, terwyl men in de Sloep en in de Boot het lyf dagt te bergen. Middlerwyl kwamen 'er eenige visfchers aan boord, om fchelvisch te verkoopen , doch, in de daad, zo als de onzen geloofden , om bun fchip te befpieden: want zy waren van de vyf vyandlyke fchepen afgekomen. Deeze vraagden hun , hoe het fchip zo naar peper rook. Men antwoordde, dat men tot konvooi voor eenige Indï(She fchepen gediend, en van deezen eenige fpecerycn overgenomen hadt. Zy fcheenen voldaan over dit antwoord , en keerden na de Engelfchen te rug. Deeze na»  REIZEN. m naderden vast, en men zag hen zo wel gewapend met kanon,dat den onzen de moed ontzonk; zy dagten bet vrugteloos te zyn , zich tegen zulk een overman te weer te Hellen. Zelfs ging zommigen zulk een diepe angst aan , 'dat zy, in weerwil der bevelen en bedreigingen der Officieren, de boot begonnen los te maaken, en al bet geld, dat zy hadden, inzamelden, van voorneemens het fchip te verhaten en na de kust te vaaren. De anderen bier door mede de moed be . nomen zynde, bleef elk byna onbeweeglyk , terwyl men ieder oogenblik de volle laag van de vyandlyke fchepen verwagtte. Doch hoe groot was hunne verwondering, toen zy de Engelfchen zagen afdraaiien zonder leed te doen! liet fchynt dat zy nader by ge-' komen zynde, in den waan gebragt wierden, dat het onze een Oorlogfchip was, waar geen buit, maar wel kruid en lood te bekomen was. Uit dit gevaar, als 't ware door een wonderwerk verlost , kreegenze, den negentienden , let Slot Kroonenhurg in 't gezicht, en ten zelfden tyde vyf groote Hollandfche Oorlogfchepen , gevoerd by den Schoutbynagt sta cic houwer, van het gros der vloot afgezonden om na de Sond te zeilen, en de koopvaarders , die zich aldaar bevonden , na Holland te geleiden. Hunne vreugd was buitenmaate groot. Zy zeilden nu te zamen na de Sond, tot aan het Slot Kroonenhurg , het anker werpende voor het Steedje Elftnear. De Heer van ,ame rongen , Gezant der Vereenigde Staaten by den Koning van Denemarken, kwam hen daar bezoeken, en raadde hun, te toeven' tot dat 'er fchryven uit Holland zou gekomen zyn.' Midlerwyl ontvingenze berigt, dat de Engelfchen twee Oost-Indifcbe, eenige Oorlogfchepen en verfcheiden H 5 Koor»-  i22 NEDERLANDSCHE REIZEN. Koopvaarders veroverd hadden ; dat een Oost-Indisch fchip, door de Engelfchen nagezet, zich te Soenvoater en een ander te Flecheren geborgen hadt; dat de fchepen Walcheren, de Oyevaar en Brederode , gelukkig in de Hollandfche havens waren aangekomen; voorts dat de Admiraals de ruiter en tromp hunne vloot verzameld hebbende , met zeventig zeilen weder in Zee geftoken waren. Deeze laatfte tyding wakkerde niet weinig den moed der onzen. Den tweeden van Wynmaand gingenze van hier onder zeil, in gezelfchap van dertig fchepen, waaronder zes Oorlogfchepen waren ; den zevenden kreegenze het Eiland ter Schelling in 't oog , alwaar eenige Lootzen by hun kwamen, de tyding bevestigende van de aankomst der drie bovengemelde Indifcbe fchepen. Ook vernam men dat het Wapen van Hoorn na Gluckftad geweeken was. Vyf andere fchepen, verfcheiden havens van 't Noorden binnen geloopen zynde, waren reeds weder op reize herwaarts. Amwelland was op de kust van Vlieland geftrand , en hadt aldaar fchipbreuk geleden. Dus was de vaart van dit jaar ongelukkig voor de Maatfchappy, zo wel als voor een menigte byzondere lieden. De onweders hadden veel verwoesting en de Oorlog geen mindere wanorders veroorzaakt. Den achtften van Wynmaand voor het Vlie gekoomen zynde, zetteden zy het met een Noord - Oostelyken wind na Texel, alwaar zy, den volgenden morgen , ter reedc aankwamen. N E-  NEDERLANDSCHE REIZEN. JOAN NIEUHOFF's GEDENKWAARDIGE TOGT na EN DOOK DE OOSTINDleN. Van het Jaar 1653 tot' 1671. Joan nieuhoff, reeds voorheen eenen togt na Brazil gedaan hebbende , in zyn Vaderland terug gekeerd , beving wel ras de lust om nog andere gewesten te bezoeken. De toen drukke vaart op de Oosandiën gaf hem, ter zyner lustvoldoeninge, fpoedige gelegenheid. In de hoedanigheid van Koopman ging hy aan boord van het fchip het Kalf, daar Schipper op was kornelis just. Met nog vier andere fchepen : de Vrede, het Lam, de Vergulden Draak en Naar den, ftaken zyinZee, in Oogstmaand des jaars 1653, koers zettende agter Tsland om. In 't begin van Herfstmaand zagen ze Kilda, een Eiland bewesten Schotland: hier wierden ze bevangen van hard weder, welk merkelyke fchade aan het Kalf deedt. Met een aanhoudenden flyven win'd bevonden ze zich, in 't begin van Wynmaand, op de hoogte van de Ka' narifche Eilanden: hier daalde een Vinkje op 't fchip neder, hoewel ze ruim honderd mylen van land waren.  E&4 NEDERLANDSCHE reu. Kort daarnaa ankerden zy in de Baai van Sr. Fincent; inet eenige anderen ging nieuhoff den Gouverneur begroeten, die hen vriendlyk ontving en onthaalde. Tegen eenige krameryen ruilden zy ververfchingen , en vingen 'er veel visch. St. Vincent is een armoedig Eiland; men vindt 'er geen vrouwvolk. De opgezeetenen moeten zich zeer zuinig behelpen; geen ander zoet water hebben ze, dan 't geen door den daauw langs een fteilen rots lekt, en in gooten wordt gevangen. Drie mylen van St. Vincent legt het Eiland St. Antony, doorgaans bedekt met hooge en naakte klippen, door den vlyt der Portugeezen eenigzins vrugrbaar gemaakt. De Wyngaart draagt 'er tweemaal 's jaars. Zich, zo veel doenlyk , van 't noodige voorzien hebbende, ligtten zy de ankers. Op den achtften van Wintermaand pasfeerden zy de Linie. Omtrent deezen tyd wierden zy van een geweldigen ftorm beloopen. Wolken , die in 't eerst klein febynen , doch zich fpoedig groot en zwart verioonen, ten bewyze dat ze fnellyk van eene groote hoogte nederdaalen, veroorzaaken, in deezen oord , dikmaals zulke hevige winden. Midlerwyl begon men fterk na land te verlangen, inzonderheid van wegen de veelvuldige zieken aan de fcorbut, die thans op het Kalf zo hevig woedde, dat zommigen het tandvleesch over de tanden hing. Hier by kwamen nog de aanhoudende ftormwinden: zodat het volk het fchip naauwlyks kon regeeren. Nu en dan zagen ze den Tafelberg, doch konden , om den harden wind, het land niet aandoen. Eindelyk kwa? menze, in Sprokkelmaand des jaars 1654, in de Tafelbaai voor anker. De Gouverneur rietbeèk zondt ter-  REIZEN. 1125 terfiond een fchuit met visch; en nieuhoff haalde van land een goeden voorraad Mostertbladeren, welke hy gekookt den zieken deedt toedienen ; waar by ze geene kleine baat vonden. Het fchip de' Vergulden Draak, welk hier thans ook voor anker kwam, hadt nog vyftien zieken binnen boord, en reeds zesentwintig dooden. Nieuhoff ging thans, met eenige anderen , aan land om wild te vangen. Zy zagen etlyke Negers met wel 300 beesten, die, hen ziende, de vlugt namen. De velden waren bedekt met fraaie bloemen; en het krielde overal van gevogelte en wild. Wyders waren de onzen tegenwoordig by het vangen van eenen Rinoceros, of Neushoorndier, 't welk in een moeras gezonken, met moeite wierdt afgemaakt. Langen tyd is deszelfs hoorn aan de Kaap bewaard, en daar uit meenig frisfche teug gedronken. Een Walvisch , in de zoute rivier geftrand, wierd door de Zwarten gedood, een goed gedeelte daar van gefneeden, en het overige in het zand begraaven : alles om het ten eenigen tyde tot fpyze te gebruiken. Door de verfche groente,. welke het volk van land haalde, wierden de zieken merkelyk verkwikt en veelen ten eenemaal herfteld. Van de Kaap de Goede Hoop zullen wy hier geene befchryving geeven, dewyl zulks, in een afzonderlyk Werk, by onze Uitgeevers van deeze verzameling van Reizen, zeer uitvoerig is gefchied; werwaarts wy thans onze Leezers wyzen. Op den dertienden van Lentemaand verlieten de onzen de Kaap , en wendden den Heven na Batavia. Eerlang wierden zy bevangen van harden wind, verzeld van zwaaren blixem en regen. Met geduurige afwisjfelingen hieldt dit weder aan , tot in het begin van Bloei-  iaó NEDERLANDSCHE Bloeimaand, wanneer zy de kust van bet Eiland Suviatra zagen; en vervolgens de Keizers- eu Prinfen- Eilanden. Lang zukkelden zy in deezen oord, nu eens deeze Eilanden ziende , dan ze wederom uit het gezigt verliezende. Eindelyk ontdekten ze het Eiland Duars in den Weg, in de Straat Sunda ; hier lieten zy het anker vallen, en kreegen, van tyd tot tyd, aan boord javaanfche vaartuigen, die hun ververfchingen bragten. Zy lagen 'er niet lang, maar uit verlangen na Batavia , gingen ze wel haast wederom onder zeil. Doch 't ging hier even als voor de Kaap de Goede Hoop: lang zukkelden zy, eer ze die gewenschte haven bereikten; 't welk eindelyk voorviel in eenen agtermiddag. Terfiond den volgenden dag voer nieuhoff na land, nam zynen intrek by eenen burger , tot op nader last, en bezag midlerwyl alles naauwkeurig in en om deeze vermaarde fiad. Terwyl nieuhoff hier vertoefde, wierdt, op last van den Heere Gouverneur Generaal joan maatzuiker, en der Raaden van Indien , volgens over1'chryven der Heeren Bewindhebberen, een Gezantfchap vervaardigd aan den grooten Cham van Tartarye, die onlangs geheel China badt bemagtigd, om vryen koophandel in dat Ryk te verzoeken: vrugteloos hadt voorheen de Maatfchappy meermaalen om dien handel by de Chineezen aangehouden. In ^t vervolg deezer Reisverzamelinge zullen wy, van dit Gezantfchap , uitvoeriger verflag doen. Hier merken wy alleen aan, dat het bekleed wierdt door jakob de keizer en pieter de cover, die den togt aannamen met twee Jagten, 0p een van'welke onze nieuhoff tot Hofmeester wierdt aangefteld; dat hy in Hooimaand des jaars 1655 van Batavia  REIZEN. Ir/ via vertrok, en in Lentemaand des jaars 1657 aldaar te rug kwam. Omtrent deezen tyd wieruen te Batavia acht fchepen gereed gemaakt, om na het Vaderland te keeren. De Heer koen er, thans Raad van Indien, naderhand Schepen der ftad Leiden, was gezaghebber der Vloot. Nieuhoff, hoewel zynen tyd nog niet hebbende uitgediend, ging, op verzoek van deezen Heere , op het fchip de Paerl, waar van de Admiraalsvlag waaide , op de terugreize na 't Vaderland. In Lentemaand des jaars 1658 ankerden zy aan het Eiland St. Helena. Dit, als in voorgaande Reisverhaalen reeds vermeld en befchreeven , zullen wy thans met ftilzwygen overflaan. Naa den vereischten voorraad van leevensmiddelen in hun fchip te hebben gelaaden vervolgden zy hunnen koers, en bereikten, zonder iet merkwaardigs ontmoet te hebben , in Hooimaand des jaars 1658, de haven van Texel, en vervolgens de Had Amfterdam. Drie maanden hadt nieuhoff hier vertoefd, wanneer hem, door de Heeren Bewindhebbers, van nieuws een post wierdt opgedraagen om na de Indien te ftevenen. Twee fchepen en drie Jagten wierden thans derwaarts uitgerust, onder bevel van den Heere adr [aan al monde. By deezen ging hy aan boord van 't fchip Arnhem, daar Schipper op was jan tïmensz, groot 500 lasten, gewapend met veertigftukken, en bemand met 430 koppen. Met dit, nevens het fchip de Paerl, en de drie Jagten, liepen ze uit het Vlie in Zee, op den tweeëntwintigften van Wynmaand des jaars 1658. In Lentemaand des volgenden jaars bereikten ze de Kaap de Goede Hoop, en aldaar veertien dagen vertoefd hebbende, in Hooimaand, de Stad  i:S NEDERLANDSCIIE Stad Batavia , naa eene reize van nog geene zeven maanden. De Heer al monde was iu 't gezigt van liet land overleeden. Zyn lyk wierdt na Batavia gevoerd, en ftaatelyk begraaven. Nieuhoff, naa zyne koopmanfchappen overgeleverd , en zyne boeken en rekeningen verantwoord te hebben, deedt vervolgens eenige kleine togten na de Westkust van Sumatra, onder andere na Jacube en Padanie, daar veel peper, als mede eenig berghout en falpeter valt. In Wintermaand kwam hy te rug te Batavia. Thans ontving hy bevel om met het fchip Henriette Louifa, daar Schipper op was geruit gerritszoon, en gelaaden met ryst en andere leevensbehoeftea, na Amboina te vertrekken. In Wintermaand des jaars 1659 zeilden zy derwaarts. In groot gevaar kwamen zy-onderweg,dewyl zy vervielen in eenen Maalftroom, die het fchip als een molen omdreef, bykans zo fnel als een paard kan loopen. Met groote moeite wierden zy daar uit verlost, en bereikten eindelyk behouden Amboina. Met den Heer jakob hustart, Gouverneur van dat Eiland, deedt nieuhoff verfcheiden kleine togten na de nabuurige Eilanden; onder andere na het Eiland Boero , waar van wy hier eenige byzonderheden zullen mededeelen. Boero of Bouro legt ongeveer 24 mylen van Amboi* na , en beflaat 30 mylen in den omtrek. De Zee rondom is zeer diep, cn de oevers zo fteil als muuren. Men vindt 'er hemelhooge bergen, wier kruinen verre boven de wolken uitfteeken. Huizen of hutten ziet men 'er niet.. Nogthans is het zeer vrugtbaar, met allerlei geboomte beplant, ryk in veldvrugten, en van zoet water ruim,voorzien. Onder andere onthoudt zich  REIZEN. J2p zieh hier een viervoetig dier van vreemde geflaïte. Het heeft de grootte vaneen hert; hair als een windhond ; het hoofd en den bek als een varken ; de oogen en ooren klein; een gekrulden ftaart; de voeten en klaauwen als die van een bok : zyn-vleesch wierdt voor eene lekkerny gehouden. Uit het midden des benedenllen kaakebeens fchieten twee zeer groote tanden, een voet lang, een duim dik , en eenigzins krom, als die van een wild zwyn. In het bovenfte kaakebeen vertoonen zich ter wederzyden twee holle beenagtige uitfteekzels, uit welke twee hoornen fchieten, een vinger dik, twee handbreedten lang, glad en elfen als tanden, en hoekswyze omgekromd". In den jaare 1660, bouwden de Hollanders , op dit Eiland, eenefterkte, tegen de Makasfaareezent Mandasfebaar genaamd, naar den Koning van Ternate. In zeden en gewoonten Hemmen de opgezeerênen van dit Eiland overeen met de overige Indiaanen. Hun Godsdienst is de Mabometaanfche , behalven dat nog eenige landzaaten aan de Afgodery verllaafd zyn. Terwyl nieuhoff op Amboina vertoefde, onthaalde de Heer hustard de voornaamfte bedienden der Maatfchappye, nevens vyf van de naazaaten der Amboineefche Koningen, op een pragtig gastmaal. Naa den maaltyd richtten de Indiaanen verfcheiden vermaaklykheden aan; zy fcheenen met den braaven Gouverneur in goed verftand tc leeven. Naadat het fchip zyne laading hadt bekoomen, vertrok nieuhoff wederom na Batavia. Het Eiland Amboina, gelegen op 3 graaden Z. B. bellaar 25 mylen in den omtrek , en wordt, dooc eene groote Golf, genoegzaam in tweeën gedeeld. \ X. DEEL. X De  ijo NEDERLANDSCHE De fchepen kunnen, in eene fchoone Baai, zeer veilig leggen, by het Kasteel Fiïïoria. Het Eiland is zeer vermaaklyk, van wegen de lommerryke bosfchen , die van fraaie wandelwegen doorfneeden worden. Zoet water vindt men 'er in overvloed, vooral by een klip, de Olifantsklip genaamd, langs welken eene beek ftroomt, zo helder als kristal. Tot vermaak doet men menigmaal derwaarts eene wandeling. Voorts ontmoet men hier allerlei vee , en eene menigte van verfchillende aard- en boomgewasfen. Inzonderheid, egter, is Amboina vermaard om de Kruidnagelen , die aldaar in het wild en zeer welig groeien. De kruin des Nagelbooms, wiens takken zeer dicht aan elkander (luiten, heeft de gedaante eener piramide. Hy is van grootte als een karsfeboom. De bladeren, die aan den bastftaan, gclyken naar laurieren. Door de bladeren loopt een dik rib , waaruit als zo veele kleine zenuwen fchieten. Nu eens op zich zelve, dan by troepen, groeien ze aan lange Heekjes; zy zyn hard en donker groen van kleur, en rieken,gewreeven zynde, fterker dan de Nagelen zelve. Zelfheeft het hout een Nagelfmaak. De takken eindigen in dunne deeltjes, die bloemen draagen, zomtyds twintig in getal. Deeze bloemknopjes worden vrugten, die eerst taai zyn, doch vervolgens ryp zynde , hard worden. In 't begin zyn ze groeft , daar naa rood : in deezen ftaat doen zy de boomen zich vertoonen, alsof ze met fcharlaken bedekt waren. De knoppen hebben de gedaante van een fpyker of nagel; 't welk aan de vrugt den naam heeft gegeeven. Eenmaal 'sjaars worden de Nagelen geplukt: van half  REIZEN. . m half Herfstmaand tot Sprokkelmaand; zynde hier het beste gedeelte van den zomer. Men plukt of fcbudt ze van den boom; de laatfte wyze is de minst veilig omdat de einden der fcheutjes hier door ligt gekwetst worden; waardoor de boomen , in 't volgende jaar, minder draagen. De Nagelen, welke aan den boom blyven, zwellen en worden veel grooter dan de andere ; doch tot het dagelyksch gebruik zyn ze ongefchikt. Het vozende jaar vallen ze van zelf af, en worden tot zaadkorrelen gebruikt. Hierom draagen ze den naam van Moeder. Nagelen. De Nagelboom kan, zegt men, honderd jaaren leeven. . De vfsch SePlukte w«gten zyn roodagtig, een wei. rug na t zwart hellende. Om geheel zwart te wor. den, droogt en rookt men ze, en legt ze, om voor de wormen bevryd te zyn, eenigen tyd in zeewater. De Nagelen worden gezuiverd van de fteelen, welke men koopt ""^^ afzonderlyk ver' De Nagelen fchynen veele vuuragtige en fterk aantrekkende deelen te bezitten; uit het volgende wordt dit met t onregt opgemaakt. Een geruimen tvd eer de Indiaanen de Nagelen by >t gewigt verkóopen, Plaatzen zy ,„ de Pakhuizen een groot vat of bak met water, c welk in korten tyd geheel uitdampt, i„ de Nagelen trekt, en derzelver gewigt bykans zo veel verzwaart, als het daar by gezette water weegt. Doch ongegrond is het, dat de JNagelboomen , door hunne hitte, alle de vogtigheid uit den grond trekken, en den groei van alle groente beletten: want, om den grond fchoon te houden, en de boomen te weliger te doen tieren, moeten de boeren geduurig wjede„. 12 Be-  • i3i NEDER LANDSC HE Behalven de gemeene, is 'er eene foort van Nagelen, die zeer zeldzaam en duur, en daarom by den gemeenen man niet in gebruik is. Men noemt ze getande of gekrulde, of meer eigenlyk geairde Nagelen, om de gelykheid, die ze met de koornairen hebben. De Hollanders noemen ze Konings - Nagelen, om reden dat ze by de Molukiche Koningen in groote waarde worden gehouden, niet zo zeer om den fmaak, als om de ongemeene zeldzaamheid. Zo wel de boom zelve, als de vrugt, welke daar aangroeit, is grooter dan de gewoone. Zeer beroemd is ook op Amboina de Palm- of Saguhoom. Hy draagt geene eetbaare vrugten; de voornaamfte waarde beftaat in de Pit, als waar van de landzaaten bun brood maaken. Boven aan den top naamelyk groeit een dik hoofd of bol, in de gedaante van een fluitkool , in welks midden zeker wit meel zit. Dit meel mengen ze met water , zetten het te gesten , en voorts in fteenen vormen om te bakken. Versch zynde, is dit brood aangenaam* van reuk en fmaak, doch wordt wel haast droog en hard als glas. Wyders wordt van deeze Sagu een pap bereid, die zeer fmaaklyk is. Behalven het meel, wordt uit den Saguboom een zeer aangenaame vogt of drank verzameld; die, indien hy niet vermengd worde met zekeren bitteren wortel, fpocdig zuur wordt. In den tyd van vierentwintig uuren kan een deezer boomen wel dertig kannen van dit vogt uitleveren. Het Eiland Amboina behoort deels aan de Maatfchappy , deels aan den Koning van Ternate. Het Hollandfche Kasteel ViEtoria legt vyf uuren landwaarts; het is verfterkt met vier bolwerken, en van eene goede gragt omringd. De Maatfchappy houdt 'er eene goede Be-  REIZEN. i33 Bezetting, van alle het noodige voorzien. In de gragt van het Kasteel plagt zich een groote Krokodil te onthouden, die alle het watergevögelte verflondt. Met veele moeite wierdt hy eindelyk gedood. De Amboineezen zyn taanverwig van kleur, na het zwarte hellende. De mannen draagen groote knevels en weinig baard. Hun eenige kleedy is een klein fchortje om den middel geflagen. Zy zyn ftout van aart, zeer bedriegelyk en trouwloos in hunnen handel en wandel. Weinige blyken van leergierigheid befpeurt men onder hen. Hunne wapens zyn, behalven pyl en boog, pieken, asfagaaien en fabels, zekere fpatten , door welke zy kleine pyltjes , van vooren met een vergiftigen punt voorzien, zeer behendig op den vyand blaazen , en doodelyke wonden toebrengen. De Amboineefche vrouwen zyn zeer geil en ontuchtig van aart, en gebruiken allerlei middelen om de Christenen te lokken. Wanneer deeze zich afkeerig toonen, geeven zy hun een vergif in , waar aan zy langzaam kwynen, en 't welk hun alle liefde voor andere vrouwen beneemt. De zaaken der Maatfchappye worden op Amboina beregt, door drie afzonderlyke vergaderingen: te weeten, den Krygsraad , den Burgerlyken Raad, en de Weeskamer, die allen op onderfcheidene dagen haare zittingen houden. Amboina hadt weleer zyne byzondere en eigen Koningen. Zedert, egter , heeft het, door inwendigen tweefpalt en verdeeldheid, zyne vryheid en onafhanklykheid verlooren, en het juk des Konings van Tcroate ondergaan. In den jaare 1546 namen de Portugeezen eerst be1 3 Zk  134 NEDERLANDSCHE zit van dit Eiland. In 't eerst dicvde het hun fjegts" tot eene waterplaatze, op hunnen vanrt van Malakka na de Molukfche Eilanden. In den jaare 1603 wierden zy van daar verdreeven doqr de Hollanders, die 'er een aanzienlyken buit behaalden , zo in koopinanfchappen als oorlogsbehoeften. In het begin van Bloeimaand vertrok nieuhoff van Amboina , en kwam, nog vóór het einde dier maand, behouden te Batavia. Kort daarnaa ontving hy last, om met het fchip Achilles, daar Schipper op was jan van der. werven,na Japan te ftevenen. Op de hoogte van het Eiland Angan wierden zy beloopen van een zo verfchrikkelyken ftorm, dat hy be* tuigt, deszelfs weergae nooit beleefd te hebben. By wylen verheften zich de golven zo hoog, dat zy hooger clan de toppen der masten fteegen. Zomtyds waaide de wind recht van boven: zodat de Zee glad en effen was; 't welk, egter, welhaast wierdt gevolgd van hemelhooge golven. Het Jagt Gorkum verging met man en muis. Eindelyk bedaarde de ftorm ; doch de tyd, om Japan met de pasfaatvvinden te bereiken, was nu verloopen. Hierom was nieuhoff genoodzaakt, zeer tegen zynen zin, onder weg zyne laading te verkoopen. Vervolgens zeilde de Vloot na de Piskadores, en kwam 'er, in 't begin van Wynmaand, in de Kerkbaai voor anker. Nieuhoff bekwam hier bevel om m het flüitfchip Leerdam fuiker te laaden, en dezelve na Perfie te brengen. De Piskadores of Visfchers- eilanden, leggen op 23 Gatnatï. B. twaalf mylen van het Eiland Teywan. Men vindt 'er goede havens , iu welke, de fchepen veilig kunnen leggen. Het land, grasryk en vlak, Sis f 1 is  REIZEN. I35 is voorzien van eene menigte volkryke dorpen en ryk in allerlei gevogelte, inzonderheid leeuwerikken. Zo dra de onzen hunne zaaken hier verrigt hadden, gingen ze onder zeil na 't Eiland Teywan. En alzo de Heer konjet, Gouverneur van dit Eiland, een kwaad oog hadt op de Chineezen, van wegen de' menigte van manfchap en fchepen , welke zy op de rivier Cincheu verzamelden, wierdt nieuhoff, met de Jagten 'sGravelande en Maria, na de Eilanden Ey en Quegmucy gezonden , om aan koxinga ftellig antwoord te vraagen, of hy vrede dan oorlog zogt? Niet meer dan tien dagen mogthy op antwoord wagten. Deezen tyd verftreeken zynde, voer nieuhoff, diemidlerwyl aan boord was gebleeven, na land. Naa een dag toevens, ontving hy tot antwoord, dat Kox-iNGA geenen oorlog in den zin hadt, maar met de Maatfchappy in alle vriendfchap zost te leeven Om zyn zeggen te meer geloofs te doen vinden, zondt hy «enige fchepen met koopmanfchappen na het Eiland Teywan. Veelen, egter, en onder deeze de Gouverneur konjet, floegen aan zyn antwoord geen geloof. Nogthans vertrok nieuhoff, op het fchip Leerdam, met een laading fuiker, na Gamrou in Perfie. VanKoxiNGA's trouwloosheid en bedryven zullen wy hier geen verflag doen, als die wy reeds elders verhaald hebben. Teywan verlaaten hebbende , kwamen de onzen, zonder iet byzonders ontmoet te hebben, voorde ftad Malakka, alwaar thans de Heer jan thvs - opperhoofd van den handel der Maatfcbappye was. Malakka, de hoofdftad des koninkryks van dien naam, legt op B Gr. 30 Min. N. B. aan eenen inham der Zee, m het hangen van eenen berg, aan de west1 4 zy- ■ >  13*5 NEDERLANDSCHE zyde van den mond der riviere Muor , die de ftad van 't Kasteel feheidt. Over deeze rivier legt, by de ftad, een zwaare ftcenen brug, met verfcheiden boogen. De ftad is groot in haaren omtrek , en door de Hollanders met een fteenen muur omgeeven. Zeer dicht Is zy betimmerd en bewoond, en doorfneeden van verfcheiden ftraaten, die met boomen beplant zyn. Midden in de ftad legt een berg , op welken eene Kerk Itaat, welk- thans door de Hollanders, ter openbaare godsdieustoetfeninge , wierdt gebruikt. De meeste huizen zyn van zwaare bamboesrieten , doch eenigen van fteen gebouwd. Meestal zyn ze klein, met laage vertrekken. Malakka was voormaals een dorp, doch wierdt door de javaanen tot eene ftad gemaakt. Naadat de Portugeezen bykans honderdendertig jaaren meester vau de plaats geweest waren, viel zy, in den jaare 1641 , in de handen der Ilollanderen, die'er, onder andere, een ftuk gefchut vonden, 't welk vierenzestig ponden yzer fchoot. Malakka , 't welk eene der fcbooufte havens van gantsch Indië heeft, is zeer gelegen tot den koophandel. Ten tyde der Portugeezen, was het, naast Goa en Ornnus, de fchat- en neeringryktte ftad van lndië. Alle fchepen, die van het Noorden na het Westen zeilen , moeten hunnen weg neemen. door de Straat van Malakka. Van hier dat de Portugeezen , die van alle de voorbyvaarende fchepen een tol van. tien ten honderd vorderden, daar uit een aanzienlyken rykdom verzamelden. De landzaaten zyn bruin van kleur , hebben zwart hair, groote oogen , platte neuzen en zyn ryzig van geftalte. Zy gaan meest naakt, draagende flegts een kleedije om 't onderlyf; doch tot fieraad gouden oor- en arm-  REIZEN; r ^ armringen, en kostbaare gefteenten. De vrouwen worden voor zeer hooghartig en trotsch gehouden. Op Malakka ontmoet men een flag van menfchen by de Hollanders Kakkerlakken genoemd , omdat zy' even als dit ongedierte, des nachts beter dan overdag' zien. In 't duister kunnen zy geld tellen, borduuren, en ander werk verrigten, 't welk hun over dag ondoenlyk is. Van hier dat zy van den nacht hunnen dag maaken, en zo lang de zon fchynt flaapen. De Landtaal wordt de Maleitfche genaamd ; door gantsch Indië is dezelve zeer bekend. De reden daar van wordt gezegd deeze te zyn. Veele volken uit verfcheiden gewesten, en die verfchillende taaien fpraken, te Malakka byeen gekomen, wierden te raade, eene byzondere taal te fineeden, beftaande uit de aangenaamfte woorden en fraaide fpreekmanieren van ieder volk Hierom wordt zy voor de befchaafdfte van alle Oostmdifche taaien gehouden. Ten behoeve haarer dienaaren , heeft de Nederlandfche Maatfchappy een Woordenboek laaten drukken van Maleitfche en Nederduitfche woorden. Het land aan.de kust is meestal vlak , moerasfig en niet zeer gezond; doch binnenwaarts ziet m^n veele bergen en heuvelen. Uitgezonderd eenige boomvrugten, is het land fchaars voorzien van leevensmiddelen. Hier en daar ftaan eenige kaneelboomen, doch niet zo goed als op Ceilon. Zo ras nieuhoff zyne zaaken te Malakka hadt verngt, vertrok hy na het Eiland Dingding. De onzen kwamen hier in Louwmaand des jaars 1661. Het Eiland levert veel brand- en ook ander hout, fraai van kleur, waar . van veele kostbaarheden gemaakt wor1 5 den  i38 NEDERLANDSCHE den; als mede het beste water van geheel Indien, met kronkelende ftroomen van de bergen afdaalende. Menfchen vindt men op dit Eiland niet , en geene andere dieren, dan wilde varkens, die van de vaste kust derwaarts zwemmen, om 'er wortelen te zoeken, waarop zy zeer gefield zyn. Gevogelte is 'er zo menigvuldig als in geheel Indien; als mede zeer veele fchilpadden. Nieuhoff, door 't fchoone water uitgelokt, beving de lust tot zwemmen. Onder 't water gevoelde hy iets, 't welk hem ftak; toeziende vernam hy iet ronds als een Zeeappel, 't welk hy affloeg. Doch alzo de angel 'er in bleef zitten , volgde 'er eene zwaare ontfteeking, die , hoewel de angel 'er uit genomen wierdt, zeer langzaam genas. Zich hier van 't noodige voorzien hebbende, vervolgden de onzen hunne reize langs de kust van Sumatra. De Trompetter, op zekeren dag visfchende, vong eenen Zeebraasfem , van drie voeten lang en zeer fchoon op het oog. Van hier dat 'er bevel wierdt gegeeven, dien voor de kajuit gereed te maaken. Doch naauwlyks was de maaltyd geëindigd , of allen , die 'er van gegeeten hadden , bevonden zich zeer ongefteld; de eene zat hier, de andere daar, met de hand onder 't hoofd; niemand wist bykans waar hy van benaauwdheid zich zou bergen. Twee katten , die de graaten hadde gegeeten , ftierven 'er aan ; doch de menfchen wierden, door het gebruik van braakmiddelen , •herfteld. Eer wy ons reisverhaal vervolgen, moeten wy eenig verflag doep van het groot en magtig Eiland Sumatra, ftrekkende van 5 Gr. N. B. tot op 7 Gr. Z. B. I00- pen-  M VjaEOVEMTi-G ^rAW PALIMBAl'Gr. DOOI YAJS UK XAAI.   REIZEN. tkA pende Zuidoost en Noordoost, en beflaande 195 mylen m de lengte, 50 in de breedte, en 360 mylen in zynen omtrek. Van ouds wierdt dit Eiland verdeeld in den of, volgens anderen, in dertig Koninkryken, ieder van welke door een byzonderen Koning beftimrd wierdt Zedert is dit getal, door de heerschzucbt van zommii gen deezer Opperhoofden, merkelyk verminderd Eene der voornaamfte plaatzen op Sumatra, was de ftad Pahmbang , op de westkust gelegen, en in den Jaare 1659, door de Hollanders, onder beleid van den Admiraal jan van der laan, veroverd en in kooien geleid. Aanleiding hier toe hadt gegeeven het bedryf oer Sumatraanen omtrent twee Ja-ten fa kafra en de Wagter , wier manfehap zy vermdcrlvk overvallen en vermoord hadden ; als mede eene diergelyke wandaad aan twee Nederlanders, die voor tolken aan land getreeden, en op bevel der Orangkaaien wreedaartig waren omgebragt. Om hier van wraak te neemen, vertrok, in Wy» maand des jaars 1659, van de Ree van Hatavia eene fcheepsvloot, onder bevel van den gémelden tan van dek laan. Op het einde dier maand vertoonden zich de fchepen voor de rivier van Palimbang. lerftond flooten zy de rivier in , en dezelve voorts opgedreeven zynde, kreegen zy wel haast drie van 's vyands fterkten in 't gezigt. Midden in de rivier lagen verfcheiden huizen, by wyze van vlotten of branders , door middel van zwaare balken aan elkander gehegt. Doch door de wakkerheid van eenen der Hollandfehe Kapiteinen wierden dezelve in brand gefto. ken, en welhaast vernield. Toen befloot de Admiraal, Bamagavgan, eene der dne iterktcn, aan te doen. Naauwlyks was hy binnen-  i4o NEDERLANDSCHE nenfchoots van dat Kasteel genaderd , of men maakte uit hetzelve een geweldig vuur; 't welk, egter, eene verkeerde uitwerking deedt: want, door het geweldig fchieten, des vyands buskruid in brand geraakt zynde, fprong daar door het grootfte Fort, waar door tevens de brand floeg in verfcheiden nabuurige huizen. Hierop traden de onzen aan land, liepen ftorm op de fterkte Bamaganga'ng, veroverden dezelve, en maakten 'er een aanzienlyken buit van krygsbehoeften. Thans zond de vyand op de onzen af zes verfchrikkelyke Branders , beftaande in huizen op houtvlotten yan zeer zwaare balken. Al brandende kwamen ze op onze fchepen afzakken. Werks genoeg hadden de onzen , om deeze vernielende werktuigen af te keeren; 't geen hun evenwel gelukte, zonder merkelyke fchade. De fterkte Mathapoura wierdt vervolgens veroverd, en daarin merkelyke krygsvoorraad gevonden. Nu deedt men eenen aanval op de ftad Palimbang, fchoon dezelve van alles ryklyk voorzien was. Van dek. laan trok welhaast ter ftede in; hevig wierdt hier gevogten: veel volks fneuvelde 'er aan weerzyden. Van der laan velde , met eigen handen , twee der voornaamfte Nabes. De onzen, al wat hun tegenftand boodt, op de vlugt geflagen hebbende, ftaken den brand in de ftad en in het Koninklyk paleis, dat ryklyk voorzien was van allerlei oorlogstuig. De buit, hier veroverd , beftondt voornaamelyk uit 76. (lukken gefchut , nevens 142 metaalen en yzeren basfen. .Nieuhoff en de zynen, op dat wy wederom ter zaake treeden , vervolgden hunnen weg langs de kust van Sumatra , en ankerden, in Sprokkelmaand, voor Kolombo aan het Eiland Ceilon. Voortzeilen- de,  REIZEN. i41 de, ontmoetten ze eerlang zestien fchepen, onder bevel van adriaan van der heiden, derwaarts gezonden om het fort Palipatnam te veroveren. Dit gefchiedde met kleine moeite , alzo de Ingezeetenen de Vloot ontdekt hebbende, op de vlugt getoogen waren. Op den zesden van Lentemaand lieten de onzen op de Ree van Wenguila het anker vallen. Hier vonden ze, nevens eenige Oorlogfchepen, het Jagt Ban* tam, beftemd om de Koningin van Golconda over te voeren na Mocha , van waar haare Majefteit verder zou voortreizen na Medina, om het graf van ma home t te bezoeken. Zy hadt by zich een aanzienlyken fchat, dien zy aan het graf des Profeets zou vereeren. Een ftoet van meer dan 4000 Ruiters, allen gezeeten op fchoone Perfiaanfche paerden, hadden haar 80 mylen verre over land tot aan Wingurla verzeld. Om niet gezien te worden , wierdt zy zelve , gelyk ook haare Staatjuffers, in een overdekten Palankyn gedraagen. Aan den Heere root haas, die haar na Mocha overvoerde, gaf zy een kostbaar gefchenk van goud en edelgefteenten. In 't begin van Grasmaand bereikte nieühoff de vermaarde Perfifche ftad Gamron. Hy begaf zich terfiond na land, om kennis te geeven van zyne aankomst , als mede om order te ftellen op het losfen van de laading en het inneemen van koopmanfchappen. Gamron, gebouwd op de puinhoopen der ftad Ormus, is de eenige Zeehaven in Perfie. Van buiten, zo wel aan den land- als waterkant, is de ftad wel ver- . fterkt, en van binnen dicht betimmerd. De meeste huizen hebben een vierkanten hoogen toren, aan alk. zyden open, om daar door de verfche lucht in te laaten, en de vertrekken te verkoelen. In 't heetfte van den  142 N E D E R L A N D S C II £ den Zomer leggen zy daar onder te flaapen. De ftraaten zyn naauw en kort, en, van wegen de hitte , van het een tot het ander huis overdekt; met dit alles is de hitte nog bykans ondraagiyk. Versch water heeft men 'er niet, maar moet het drie uuren gaans, in aarden potten, of Iedere zakken , van het gebergte haaien. Uit hoofde der geweldige hitte, is de lucht zeer ongezond : van hier dat de vermogende inwooners, een goed gedeelte van het jaar, huiten de ftad hun verblyf houden , op hunne buitenplaatzen; tegen den handettyd keeren zy te rug. De oorzaak dezer groote hitte wordt toegefchreeven aan de ligginge der ftad tegen eenen kaaien Zandberg, vlak tegen het Zuiden ; de Zonneftraalen, tegen deezen berg ftootende , worden met verdubbelde kragt te rug gekaatst. Waar by nog koomt, dat de wind meestal uit het Zuiden waait, en dus met de Zonneftraalen medewerkt. Doch deeze hitte is nog niets, in vergelyking van die, welke naa Lentemaand ontftaat, wanneer de wind uit het West en Zuidwest beginnende te waaien, de menfchen dikmaals van de hitte doet ftikken. Merkwaardig is het, dat wanneer een arm, been of and^r lichaamsdeel van dus verdikten wordt aangeraakt, het even als een lymerig vet of fmeer aan de handen kleeft. . Een fterke handel wordt te Gamron gedreeven. De burgers handelen op Basfora, Schiras, hpahan, Tauris en Snikna. Jaarlyks koomen 'er Karavaanen van duizenden van menfchen en beesten. Nevens andere kostbaare goederen, ontmoet men 'er den fmaaklyken wyn van Schiras en Yeza, die in groote flesten , in kasfen gepakt, herwaarts wordt gebragt. By dit berigt voegen wy een kort verflag van het verwoeste Eiland Ormus, in de Golf van Perfie gelegen , vau  REIZEN. 143 van eene driehoekige gedaante, en drie mylen flegts in den omtrek. Het wordt, van het Oost na het West van een zeer hoogen berg doorfneeden. Onder andere' heuvelen ziet men 'er eenen, die zeer hoog is, r0nd van gedaante en in een fpits als eene piramide eindigende. Van boven tot beneden is de gantfche heuvel mets anders dan een klomp zout, het fraaifte en witfte, 't geen men ergens vindt. Van hier dat de heuvel van vooren zich als een fneeuwberg vertoont. Tusfchen de ftad en het gebergte legt eene vlakte m welke de Mooren, Heidenen en Jooden hunne graflieden hebben. Derzelver vrouwen en dochters bezoeken 's nachts deeze graven, en brengen derwaarts allerlei ververfchingen, by wyze van offeranden aan de overleedenen. De ftad Ormus legt aan de Noordzyde van het Eiland. Voor dat de Portugeezen dezelve veroverden was zy zeer volkryk, en hadt een bloeienden bandek Van wegens haren rykdom, plagten de inwooners te zeggen, dat indien de waereld een Ring ware Ormus daarvan de Diamant zyn zou. Nog ten tyd'e der Portugeezen, was het yzer aan venfters en deuren verguld. Men hadt 'er een fpreekwoord, dat indien de Portugeezen meester van Ormus bleeven,zy wel haast, in plaats van yzer, niets anders dan goud aan hunne huizen zouden hebben. Zints de verovering van deeze ftad door de Perfiaanen, is zy allengskens vervallen. De Nederlanders plagten, in voorgaande tyden, de fraaifte marmerfree. nen van daar na Batavia te voeren , om met dezelve hunne huizen op te fieren. Uit hoofde der menigvuldige Zoutgronden en Zoutbergen, met welke dit Eiland is bedekt, vindt men 'er  144 NEDERLANDSCHE 'er bykans geen zoet water; hier en daar heeft men flegts eenige putten , welke drinkbaar water opgeeven. Van hier ook dat de grond meestal dor en fchraal is, en weinige vrugten voortbrengt. Als iets byzonders mogen wy hier aanmerken, dat in de Baai veel hout van onder het water wordt opgehaald; waarfchynlyk worde het van de tegenovergelegene kust van Perfie herwaarts getlreeven. Het is klein van ftuk, en dient tot brandhout. De reden van den alouden rykdom van Ormus, was, omdat de Europifche volken eertyds de Indifcbe goederen ontvingen over deeze ftad. Uit de Indien wierden zy te fcheep derwaarts gevoerd, van daar na Basfora, en vervolgens, door middel van Karavaanen, na Bagdad. Van hier trok men door de woestyn van Syrië, in veertig dagen, op Aleppo, voorts na Tripoli in Syrië, van waar hy vervolgens na alle gewesten van Europa verzonden wierden. Ormus was dus eertyds het Magazyn der Indifche koopwaaren. De ontdekking van den weg na de Indien voorby de Kaap de Goede Hoop heeft dien omflagtigen weg bekort , en tevens den val van Ormus veroorzaakt. Nieuhoff, zyne zaaken te Gamron verrigt hebbende, vertrok, in Zomermaand, na Ceilon. Onder weg deedt hy Punto Gale aan, daar hy vernam dat de Hollandfche vloot moest verzamelen te Punto Pedro, alwaar de Heer ryk lof van goens een Leger byeen, hadt om de ftad St. Thomas te bezetten en te bemagtigen. Doch dit voorneemen wierdt zedert ter zyde gefteld, door de tyding, dat de Portugeezen die ftad aan de Gentyven verkogt en geleverd hadden. Hierom vervolgden de onzen hunne reize, langs de kust,  REIZEN. -'tD kust, tot aan de flad Nagapatnam, om aldaar eenig* pakken en koopmanskappen te laaden Deeze ftad gelegen op g Gr. 45 Min. N. B en weleer den Portugeezen toebehoorende, wierdt, in den jaare iö58 de eigendom der Maatfchappye , door het beleid van den Heere jan van der lTan, die raar by verdrag innam. Het omleggende land is zo vrugt' ÏTZ' T ^kalven eigen nooci- druft nog veel voor anderen over hebben. Buiten de ftad ftaat een Pagode, met een zeer hoogen toren van welken de Indiaanen beuzelden , dat dezelve, £ éénen nacht, door den Duivel gebouwd was. Van Negapatnam zeilden de onzen na Palia-Kattc. H. er bezag nieüh0ff eene 2eer ^ ^ tem e', Z^TZ"^ ' ™ ^ *<**Lhe tempel, hebbende den gevel vol kleine beeldtjes , met veel kunst daar m uitgehouwen. De muuren beftaan uit g oote blaauwe fteenen, met zeer veel kunst op elkan der gevoegd. Onze Reiziger de Pagode ingereden klom om hoog, lanss een™ 1. 8 "«ucn, *me in Aan f Pi 0m door eene ope¬ ning m den muur het omleggende land te overzi n. Ito wierdt hy overvallen van eenen ^ Vleermuizen, die by duizenden aan het dak zaten, en hem verneemende. met zulk een geweld op de v ugt toogen, dat hy naauwlvks wist, waar hy'zich te Paliakatte daar zy al hun goud en zilver losten pf heel h" ,hadnen ingen0men' De van vier R T 7 ^ ^ gen°emd> van vierB ,werken, allen van gehouwen fteen gemet- dene*n üded nVV°0nerS m ^ H°llanders> Heidenen, deeze geneeren zich inzonderheid met het maan  ï46 NE DER.L ANDSCHE ken van katoenen lywaaten , waarin hier zeer vee! handels wordt gedreeven ; als mede met het kunftig befchilderen van fpreijen. Hier is een groote toevloed uit andere gewesten. Om de vier weeken koomt 'er eene Karavane van Agro, Golconda, Suratte en Kambale. Wyders koomen 'er geiaadene fchepen van de Roode Zee, van Goa, Malabar en elders. Van hier vervolgde nieuhoff zynen togt na Mafulipatnam , alwaar hy in Hooimaand aankwam. Terftoni voer hy na land , om de noodige orde te (tellen op het losfen en laaden, inzonderheid van lywaaten en verfcheiden bouwitoffi.n ten dienfte der Maatfchappye. Midlerwyl hadt nieuhoff ruimte van tyd om de ftad te bezigtigen. Zy is dicht betimmerd, en wordt bewoond van allerlei volken , die 'er fterken handel dryven in Katoenen , Indigo , Diamanten en andere Edelgefteeuten. Buiten de ftad legt een water, en over hetzelve een brug van 2400 fchredenin de lengte, zonder leuningen , rustende op dikke paaien. In 't midden (laat een huis , tot eene rustplaatze voor de wandelaars. De meeste inwooners zyn Heidenen, en onder deeze zeer aanzienlyke Kooplieden. De huizen, hoewel van hout gemaakt , zyn met pannen gedekt. Uit vreeze dat zy ter verfchanzinge zouden dienen, duldt de Koning niet het bouwen van fteenen huizen. Beneden de ftad ontlast zich de rivier Kitha , die zeer vischryk is, en Krokodillen nevens andere waterge* drogten voedt. Van hier keerden de onzen te rug na Paliakatte, alwaar een groote voorraad van koopmanfchappen lag, 11a Batavia beftemd, welke zy diensvolgens in- fcheep-  REIZEN. I4? fcbeepten. Terwyl ze hier mede bezig waren, kwam op de Ree het fluitfchip het Perkietje, met de tyding dat de fchepen het Huis te Zwieten, het Zeepaerd de Beurs en het Stadhuis van Amfterdam , de Ryzende Zon en de wasfende Maan, van volk en krygsbehoeften rmm voorzien, uit het Vaderland waren gekoomen met oogmerk om de Malabaarfche kust te bema^n' In gevolge van zynen last, deedt nieuhoff hierop de gelaadene goederen wederom aan land opflaan; zeilende zy voorts na Kolombo, de verzamelplaats der Vloote. Van hier (levenden zy na Maliepare, een der zeven dorpen aan de kust van Madura. Nevens joai* van der werf en heere si^onsz, wierdt nieuhoff hier aangefteld om het opzigt te hebben over de Ktygsbehoeften , en van den ontvangst en uitgave boek te houden. Zo dra de Vloot van alles voorzien was , ligtte zy de ankers, en kwam, in 't begin vad Wintermaand, voor Kolang. Terfiond wierden de Troepen ont! fcheept, en in dagorde gefchaard , terwyl de fchepen zo dicht onder den wal haalden als mogelyk was Eene halve myl van de ftad hadden de Indiaanen eene fterkte opgeworpen, van waar zy het ftrand onvry maakten: waarom de onzen boschwaarts trokken, met oogmerk om hen van agteren te overvallen. Dit gelukte: veelen van hun wierden gedood, de overigen op de vlugt gedreeven , i„ weike zy den Kapitein polman met zyne Muskettiers in den mond liepen, en, naa een hevig gevegt, behalven de gekwetften, num honderd man verlooren, terwyl aan'onze zyde met meer dan drie fneuvelden. Thans trokken de onzen, in volle dagorde, op de Had Kolang aan. Hevig wierdt uit dezelve gefchooK * tenj  i48 NEDERL ANDSCHE ten ; doch de belegerden , ziende den moed der aanvallers , verlieten de ftad , in welke de Hollanders voorts binnen trokken. Zulk een gelukkig begin deedt den moed wakkeren. Naa een dag ritstens, deedt men de troepen na buiten, en op den vyand aan trekken. Zy moesten hunnen weg neemen langs een fmal pad, aan 't welk de Indiaanen in een Fort verfchanst lagen ; 't geen , naa een weinig tegenftands, veroverd wierdt. Midlerwyl wierdt buiten het Fort hevig gefchermutzeld; 't welk evenwel niet lang aanhieldt , neemende de vyand de vlugt tot aan het Hof der Koninginne; 't welk insgelyks bemagtigd wierdt. De onzen vonden hier twee metaalen, en twaalf yzeren ftukken, nevens acht draaibasfen. Nieuhoff voerde thans het bevel over het gefchut, en hadt, in deezen aanval , menig' Indiaan doen vallen. Naast het Koninklyk Paleis, vonden de onzen, in eene Pagode, een kist met buskruid , waarin zy den brand (taken , en dus dit aloude gebouw deeden in de lucht fpringen. De troepen, zich voorts wyd en zyd verfpreid hebbende , ftaken den brand in alles , 't geen vlam wilde vatten : een aangenaam gezigt voor de onzen, doch befchreienswaardig voor de vyanden , die van fc.irik en angst over de rivier getrokken , van daar in een oogenblik zagen verteeren , 't geen zy in zeer veele jaaren hadden opgebouwd. De Hollanders , in deeze onderneeming dus gelukkig gedaagd , nefluoten nu , de ftad Kranganor aan te ta.-ten. Met acht fchepen wierdt, ten dien einde, de rivier bezet. Onder het maaken van de noodige toebereidzelen , wierdt de Vioot overvallen van een geweldigen ftorm , waar door verfcheiden fchepen mer- ke-  REIZEN. ,49 felykefchadeleeden, zonder dat, egter, een van allen geheel verging. Nieuhoff ontving bevel om het beleg mede by te woonen. De Troepen aan land gezet zynde, ging men fpoedig aan *t graaven , en naderde eerlang tot dicht onder de ftad ; 't welk , egter, door het geweldig fchieten der belegerden mèrkelyk belemmerd wierdt. Naa verloop van veertien dagen, beflooten de onzen ttorm te loopen. Nieuhoff raadpleegde , met de Kommandeurs gotske en root haas, over de gefchiktfte plaatzen ter volvoeringe van hun oogmerk. Dikwyls moest hy , ten dien einde, tot den middel door het water waaden, en het gevaar van het vy.mdïyk vuur doorftaan, om by den Admiraal vangosns te koomen. Het ftormloopen wierdt fpoedig ondernomen, met dat gelukkig gevolg, dat de ftad buna*tigd, en vervolgens uitgeplunderd , en tot den .rond toe verwoest wierdt. Niet zonder bloedvergieten was dit toegegaan. Aan onze zyde waren 80 man gefneiiy veld, en nog meer gekwetst. Des vyands verlies was nog veel grooter. Kranganor was de hoofdftad des Koninkryks van dien naam. Om haare oudheid en fterkte was zy zeer vermaard onder de Indiaanen. Zy lag aan den oever eener groote riviere. De muur was voorzien van zeven fterke bolwerken. Door een zwaaren iteenen foren wierdt de rivier gedekt. In de ftad Honden verfcheiden fteenen huizen, en eene Kerk, die boven alle de overige gebouwen uitftak. Net verre van de ~ftad hieldt de Koning Zy„ verblyf in een lustige,, oord. Op Kranganor volgde het beleg van de ftad Koetzyn. Doch hierin Haagden de onzen minder vooripoedig. Ondanks eenige voorleden, door de onzen op K 3 den  i