01 1765 8310 UB AMSTERDAM  Allernoodzaaklijkste raad en waarschouwing VOOR JONGELINGEN e n JONGE DOCHTERS; TER VERMIJDING DER ONKUISCHHEID IN 'T ALGEMEEN, ËN DER ZELFBEVLEKKING IN HET BIJZONDER; vertaald naar den tweeden hoogduitschen druk fan een bekroond prijsschrift van J, F. O ^ S Té BENEVENS EENE ONDERRICHTING VOOR OUDERS EN OPVOEDERS, HOE MEN DE TEUGD , OP EENE VEILIGE EN GEPASTE WIJZE, MET 'S MENSCHEN VOORTTEELING EN DE GEVOLGEN DER ZELFBEVLEKKING KAN EN MOET BEKEND MAAKEN; DOOR DENZELVEN. ZIJNDE EEN NOODWENDIG BIJVOEGZEL TOT S. Gé V O G M X* 'S4 ONDERWIJS VOOR OUDERS ENZ. HOE DE ONDEUG0' DER ZELFBEVLEKKING OP DE VEILIGSTE WIJZE KAN ONTDEKT , VERHOED EN GENEEZEN WORDEN. - GENEESKUNST- j Te ROTTERDAM; 3$ ï. BRONKHORST, E. VAN WOLFSBERGEN, C. VAS^ DEN DRIÜS en J. VAN SANTEN, 17 9   VOORBERICHT van den V È RTAALER; H et was in den Jaare 1790, dat ik , onder mijn opzicht, een werk van den Rostockferi Hoogleeraar S. G. Vogel uit het Hoogduitsch deed vertaaien , het welk bij den Burger A* Loosjes te Haarlem uitkwam onder den tijtel t Onderwijs voor Ouders, Opvoeders en Opzieners van Kinderen, over de manier, hoe de ondeugd der verwoestende Zelfbevlekking , die zo verbaazend algemeen is, op de veiligfie wijze kan ontdekt, verhoed en geneezen worden. De gewichtige redenen, die ik hier toe had,' gaf ik op in de Voorrede, geteekend G; en ten bewijze, dat het publiek daar over even zo oordeelde, als ik, mag ik misfchicn aanvoeren, dat 'er wel dra eene tweede druk van in 't Hollandsch moest worden opgelegd, gelijk zulk^ reeds voorheen in 't Hoogduitsch had plaats gevonden. Ik heb naderhand ook zelf gelegenheid gehad, de heilzaame uitwerkzelen te befpeuren ,* die dat Boek hier en daar heeft voortgebracht,; én geniet dikwerf de aangenaamfte voldoening iri het denkbeeld: hoe veel goeds zal het niet, in  iv VOORBERICHT Van het verborgen en mij onbewust, gefticht heb* ben! — Twee Jaaren daar na kwam mij een , naar mij voorkomt, uitmuntend gefchrift in handen, het welk ik zo veel te gereeder befloot te vertaaien, om dat het mij toefcheen, van zijne voorflagen gebruik maakende, de ondeugd der Zelfbevlekking te kunnen uitroeijen, zonder 'er de jeugd zelve mede bekend te maaken: iets vooral zeer begeerlijk voor hen, die, offchoon overtuigd van de fchadelijkheid en algemeenheid dier ondeugd , nogthans huiverig zijn, om den weg in te flaan, die Tissot, Vogel, Oest en meer anderen bewandelen, en waarbij volflrekt noodzaaklijk is,de jonge Lieden de voortteeling van 't menschlijk geflacht en de Zelfbevlekking, het zij nu op die of op eene andere wijze, in vroeger of laater tijdperk, te doen kennen., Ik bedoel hier de Verhandeling van B. C. Faust, M. D. in het Schaumburg Lipfche, •wegens eene noodzaaklijke verbetering der Kleeding, waar in betoogd wordt, dat de oorzaak der zedelijke en lighaamlijke verbastering des menschdoms in het draagen van Broeken gezogt moet worden; met eene vtorrede van Campe , vertaald door W. G. benevens een Brief  denVERTAALER. * Brief en Aanmerkingen van H. A. Bare, M. D. over dit Werkje, waarin de Beb'ordeeling van hetzelve door Blumenbach en Salzman. Deze Vertaaling evenwel mogt cp verre na niet deelen in het Lot der Overzetting van V ocel. De voorflagen, door Faust gedaan^ komen uit een warm hart voort, maar wat de Uitvoerbaarheid derzelven betreft, daar tegen kan men zeer veel opperen. Wiens fchuld nogthans is het, dat zij niet uitvoerbaar zijn? Men moet dit, immers voor het grootfte gedeelte, niet aan Faust,maar aan de vooroordeelen en verkeerdheid van het menschdam wijten; en al had hij ook nu en dan eens de fnaaren te hoog gefpannen, waar een Campe, Blumenbach, Saltzmann en Bake het geheel nuttig vinden, den menschlievenden ijver des Schrijvers prijzen en hem gerechtigheid laaten wedervaaren, daar ftaat het fpotten eenen Hollandfchen Recensent even fraaij , als of een ander met zijn wanftaltig lighaamsgeftel den draak wilde fteeken of beweeren, dat in een verwrongen lighaam noodzaaklijkeene Hechte ziel moest wconen. Nooit heeft de Vertaaler willen antwoorden op de ongezouten invallen, waar door die Recenje «t den waardigen Schrijver, zijn werk en niet * 3 «u. reeds befmet zij, dan evenwel nog vereischt wordt: dan of het be¬ ter zij, dezelve achterwege te laaten; dan eindelijk of het ook een en het zelfde is, men mooge ze doen of niet? Ik verzoek de Beoordeelaars van dit Gefchrift, om 'er hun gevoelen over te zeggen. Hier op laat Campe dit volgen: „ Wat mij betreft, ik ben 'er zeeker van overtuigd, dat deze vraag, na voorafgaand onderricht, noodzaaklijk gefchieden•#«*•* waar bij ik echter vooronderftel, dat men eene duidelijke verklaaring hebbe laaten voorafgaan; dat men deze belijdenis niet deswegen begeere, om het Kind naderhand verwijten te doen of zelfs om het te beftraffen, maar enkel uit dien hoofde, op dat men de ijslijke gevolgen, die deze uit onkunde begaane misjlap zou heb. hen, door eenen gepaste,, leefregel en dienstige geneesmiddelen, zo veel mogelijk , verhoeden kunne. Dit zal naamlijk dat heilzaam gevolg hebben, dat het Kind, het zij reeds befmet of niet, die ondeugd in het vervolg zo veel te zorgvuldiger zal mijden , naardien het weet, dat dcrzclver vreeslijke gevolgen alleen door zulke geneesmiddelen, die aan het zelve onbekend zijn, en dan alléén, wanneer deze geneesmiddelen zonder tijdverlies gebruikt worden, verzacht worden kunnen. Deed men het zelve gemelde vraag niet, dan kon het Hgtlijk het gevaarlijk denkbeeld opvatten, dat het geen het tot hier toe gedaan had, juist nog niet veel nadeel moest hebben veroorzaakt, terwijl dan misfehien eene tweede nog gevaarlijkere gedachte zich 'er ligtlijk bijvoegen kondc , dat deze en geene herhaaling dier zonde insgelijks niet veel nadeel konde aanbrengen."  pen VERTAALER. xliii aangenaams te zeggen, hen van eene openhartige belijdenis te rug zullen houden. De vraag moet verftaanbaar wezen. Bij voorbeeld, of zij zich ook bewust waren, dat zij de deelen van hun lighaam, die tot de voortteeling beftemd zijn, op de eene of andere wijze met opzet geprikkeld en zich (Jaar mede eenig genoegen verfchaft hadden? Zij kan in de ccnvouwige taal van het gezellig leven, die het eigen gevoel eenen iederen leert, nog verftaanbaarer uitgedrukt worden, naar gelange verfchillende ouderdom, opvoeding of bekwaamheden van het Kiud zulks vereisfehm. Wordt dezelve met ja beantwoord, dan kan men verder naar den tijd , dc plaats en de gelegenheid of aanleiding vorfchen, tot men omtrent het een en ander genoegzaam ingelicht is, en immers behoeft men geen verdere verklaaring te geeven van eene zaak , die het Kind helaas! reeds bij ondervinding kent. Beantwoordt het Kind die met neen, in welk geval men ook door herhaalde en meermaalen veranderde vraagen tot zeekerheid komen kan: dan heeft men zich door de vraagen reeds den weg gebaand en het Kind heeft airede een denk* beeld, waar toe men het Hechts de treurige uitdrukking behoeft te noemen. In het eerfte geval is het plicht, hen vooral te onderrichten, van wel-  awv VOORBERICHT van welke middelen zij zich bedienen moeten, om van die ondeugd te worden bevrijd; in het laatfte geval , hoe zij zich tegen verleidingen daar toe kunnen wapenen. In beide gevallen echter zijn dringende voordellen omtrent de affchuwelijkheid en het gevaar dezer zonde zeer noodzaaklijk. Met de gronden , uit de befchouwing vap de voortteeling gehaald, verbinde men waarfchouwende voorbeelden, die met ontroering en zichtbaare deelneeming moeten voorgeiteld wórden. Men pooge daar beneven met den indruk, dien de Godsdienst maakt, op hun geweeten te werken en hun te beduiden, dat door deze ondeugd, vooral, wanneer die tegen beter weeten aan bedroeven wordt, een zwaar misdrijf wordt beiraan, dat door den Rechter van alle onze daaden, van de meest verborgen zelfs, flrenglijk beftraft zal worden. Men (relle 'er zich evenwel niet mede te vretLn, wanneer men hun zulks ééns gezegd heeft, icaar men herinnere hun dikwerf aan deze denkbeelden y en paare daar mede eene naauwgezette opvolging van het geen in dit opzicht nuttig is. .Men kan, het is waar, het onderwijs omtrent de Zelfbevlekking hun toedienen, zonder dat men vooraf met hun over de Voortteeling gehandeld fcceft. Men ziet echter fpoedig, dat de jeugd in dit  den VERTAALER. xitf dit geval het voordeel mist, het welk zij uit eigen juiste kennis haaien kan. Men kan haar zeg* gen, dat de Zelf bevlekking zonde zij, maarzij kan dan niet begrijpen, hoe men door dezelve ftrijdig met de Godlijke oogmerken handele. Men kan haar zeggen, dat zij een misbruik maaken van haar lighaam zij, maar zij weet niet, welk het regte gebruik dan zijn moet, (*) Iritusfehen is het nogthans raadzaam, haar met deze ondeugd benevens alle derzelver vreeslijke gevolgen , en wat 'er al aanleiding toe geeven kan, bekend te maaken, al vond 'er ook geene gelegenheid plaats, om haar aangaande de Voortteeling breedvoerig te onderrichten, (ij En (*) Men vergelijke hier bij vooral, het geen over dit onderwerp gezegj is in de reeds voorheen aangehaalde nieuwe Bijdragen ft het Menscblijk geluk, op de reeds aangevoerde plaatzen. V e r t a a l e r. (t) In'dit geval, voegt Campe hier bij, wanneer men nhamlïjfe geen uitvoerig onderricht kan of wil toedienen , zou ik raaden, om het onderwijs over de verderflijke gevolgen der Zelfbevlekking opvolgende wijze in te richten. Men toone het Kind renen mensen, die door den Kanker is aan* gegreepen, of herirmere het zelve aan zodanig eenen ongelukkigcn, dien het zelfgezien heeft, of toen befchrijve het zelve ten minsten deze ijslijke kwaal. Hierop geve men het te kennen, dat zekere deelen van ons üghaam, bij voorbeeld de lippen en de neus zodani» zijn gebouwd, dat zij ligt gekwetst kunnen worden, en doof druk-  xlvi VOORBERICHT van En dit mogt wel het geval wezen in de laagfte Volksklasfen en op het platte land , waar men weinig werk van de opvoeding maakt en het onderricht in de Schooien zich tot eenige weinige onontbeerlijke kundigheden bepaalt of bcpaalen moet, mede naardien de bezolding dikwerf te gering is. dan dat bekwaame Leermeesters zich met het onderwijs dezer klasfen zoude bemoeijen. (*) Het is ook niet te venvachten, dat Ouders uit de geringere Volksklasfen, gelegenheid, lusten bekwaamheden genoeg zouden hebben , om de kun- drukken, trekken, knijpeti of kittelen ligtlijk de Kanker of eenige andere kwaal aan die deelen kan veroorzaakt worden. Van diezelfde gefteldheid, voege men daarbij, even zo fijn, teder en ligt kwetsbaar, zijn ook die geheime deelen van ons lighaam, welken de fchaamte verbiedt te noemen en die men deswegen den naam van Schaamdeelen geeft. Het gevaar, van ons lighaam aan die plaats op eene wreede wijze te kwetzen, is zo veel te grooter dewijl daar ligtlijk eene kitteling ontftaat, welke onkundige Kinderen met de hand of op eene andere wijze poogen voort ;e brengen om dat hun zulks eenig oogenbliklijk vermaak doet, en zij niet weeten , hoe groot een nadeel zij zich daar door te wege brengen. Wee het Kind, dat het waagt, om met dit lid op eenigerhande wijze te fpeelen! Het haalt zich dus doende misfehien eerst over jaar en dag maar nogthans onvermijdelijk, al is het ook juist de Kanker niet, ten minsten andere even vreeslijke en ongeneeslijke kwaaien op den hals, enz. C*3 Hoe veel zou men, wat dit aangaat, omtrent de meeste Schooien in ons Vaderland, niet kunnen zeggen; dan bet is meermaaleti gezegd, 't is hier de plaats niet, dit alles breedvoerig te ontwikkelen, en, zo ooit, hoopt men thans, met grond, op verbetering. / Vertaaler.  den VERTAALER. xlvii kundigheden, waar van hier gefprooken worde, hunnen Kinderen bij te brengen, weshalven ik boven ook alleen van de bijzondere huislijke opvoeding en een afzonderlijk onderricht gefprooken heb. Even min mag men hoopen, dat Leermeesters op het platte land of in de laagere Schooien, in eene talrijke vergadering van Kinderen, van verfcliillenden ouderdom en Sexe , tijd en over het algemeen bekwaamheid genoeg zouden hebben, om zich met ieder Kind , op eenen zo vertrouwlijken voet, te onderhouden, als de zaak en zelfs de vatbaarheid van ieder Kind noodzaaklijk vereischt. Mij dunkt, hier zou geen andere weg overblijven, dan een openlijk onderricht, en wel over het geen onvermijdelijk noodzaaklijk is, over het fchandlijke en gevaarlijke naamlijk der Zelfbevlekking. Zulks kon dan best gefchieden volgens een daar toe bepaald Leesboek, dat juist voor de geringere Volksklasfe ware ingericht, gevolglijk voorbeelden uit deze Klasfe in zich bevattede, en zodanige behoedmiddelen aanprees, waar van men in die Klasfe gebruik kan maaken. Het Artijkel van de Zelfbevlekking moest een wezenlijk iTuk van dit Boek uitmaaken en de voorbeelden dienden gelukkig gekoozen te zijn. Omtrent verfcheiden zaaken zou men zich wel niet met die vrijmoedigheid moogen uitlaaten, als bij wél voorbereide  xlvhi VOORBERICHT van" de Kinderen in een geheim onderhoud; want hoe minder volledige en ernftige begrippen zij omtrent de voortteeling hebben, met zo veel te meer verfchooning moet men hun gevoel van fchaamte behandelen. Men kan evenwel, zo dra 'er van niets dan de Zelfbevlekking gefprooken wordt, zich verfiaanbaar genoeg uitdrukken , zonder dat de fchaamte gekwetst wordt. Wie zich fchuldig gevoelt, zal alles ligtlijk begrijpen, want het geweeten is een duidelijk uitlegger, en een nog onbefmet kind zal toch ook allengs, wanneer 'er van geheime deelen des Lighaams gefprooken wordt, leeren, wat men daar onder te verftaan hebbe. Uit zodanig Boek nu moest ten minsten een paarmaal in de Week op zeker Uur, voor Meisjes en Jongens ieder afzonderlijk bepaald , een ftuk voorgeleezen worden, terwijl de Leermeester de voorbeelden, wegens den fterkeren indruk, dien zulks maakt, mondeling moest voordraagcn. Ik gevoel intusfchen zeer wel, dat dit onderwerp een meer omftandig en nader onderzoek verdient. Ik zie het ook in, dat de meeste laagere Schooien eene veel betere inrichting krijgen moeten, alvoorens zodanig onderwijs met nut kan ingevoerd worden. Dit gezegde zal dus meer een wenk wezen, dat men ook op dezen grooten hoop van het Menschdom een oog van me  ben VERTAALER. xux medelijden mooge vestigen. Dat die hulp nodig heeft, zal niemand kunnen loochenen, die met de laage Volksklasfe bekend, en niet geheel en al met het vooroordeel befmet is, als of enkel onfchuld bij dezelve woone. Dat deze Klasfe die hulp ook verdiene, zal men even zo min ontkennen, wanneer men waare achting voor den Mensch als Mensch Koestert (*> DE S C H R IJ V E R. (*) Dat men ook hier op , bij de Nationaale verbetering der Schooien in Nederland het oo£ mooge vestigen, wensclu de Vertaaier met hart en ziel. VOOR-  i, VOORBERICHT van VOORBERICHT van den S C H R IJ V E R, H eerfte en voornaamfte oogmerk der yojgende verhandelingen, is hierin gelegen, om zodanige Ouders en Opvoeders, die Raad nodig hebben, eene proeve of aanleiding re geeven, boe zij bij het mondeling onderwijs omtrent den allergevaariijkften dwaalweg, waarop immer de jeugd geraak en kan, moeten te werk gaan; het tweede, om zulke jonge Lieden, die het geluk niet hebben van eenen ervaaren en wijzen-vriend of gids te bezitten, die genegenheid en bekwaamheid genoeg bezit, om hun hieromtrent een doelmaatig mondeling onderwijs toetedienen, iets in handen te geeven, dat bij hun dit gebrek eenigermaate vergoeden kan. Men heeft bij dit onderwijs zich niet tot zekere jaaren bij de jeugd bepaald, maar het, om meer algemeen nuttig te kunnen wezen, zodanig poogen in te richten, dat het voor dé Jeugd in het  den o C H R Y' V E R. li het algemeen heilzaam worden mogt, zo dra zij maar eenigermaate in het denken geöeffend en bekwaam is, om eeriig regclmaatig opgefteld gefchrift te leezen. Met uitfluiting dus van het geheel vroege kinderlijk tijdperk, hetwelk toch weinig nut uit eenig fchriftlijk onderwijs kan haaien, moest hetzelve nogthans zo veel mogelijk pasfen voor de jeugd van middelbaaren Ouderdom, en die eenigzins boven of beneden dit tijdperk is. Men verkoos uit dien hoofde dit meer algemeen oogpunt zo veel te liever, naardien men, hoe zeer men zich ook tot zeker tijdperk bepaale, nogthans zo veel .onderfcheid aantreft in de bekwaamheden van ieder enkeld Kind op zich zeiven, dat men nimmer voor allen, die men zieh verbeeldde , even voldoende kan fchrijven, en het derhal ven nog altijd nodig blijft, dat de Leermeester of Opvoeder het Kind toetze, om te zien, of het wezenlijk die vatbaarheid heeft, die men in dat tijdperk vooronderftclt. En dit gefchiedt, helaas! niet altijd. Men richt zich veel eer zeer dikwijls enkel naar het Tijtelblad, en maakt dus doende het doelmaatigste Boek, door het verkeerd gebruik , ten eenenmaale onnut. Volgens het meer uitgebreid doel'van dit onderwijs kon, het geen aangaande 'sMenfehen $ voort-  ui VOORBERICHT van den SCHRIJVER. voortteeling gezegd is, niet gevoeglijk verder uitgebreid worden. Men hoopt genoeg te hebben gezegd, ter bevordering van betaamlijke denkbeelden betreffende deze zaak, hoewel men ook niet alles gezegd heeft, wa: 'er al over gezegd worden kan. Ten einde het gemoed der jonge Leezers terftond in eene nadenkende ernflige plooij te voegen , maakte men het begin met eene gefchiedenis, die eenen ernftigen indruk op hun kon maaken, waar op dan het overige volgt, hoedanig de draad van een gefprek het gevoeglijkst fcheen mede te brengen, Aan  LUI AAN DEN JONGELING OF HET MEISJE , DIE DIT BOEK BIJ TOEVAL IN HANDEN MOGT GERAAKEN. Wanneer gij, jonge Vriend of Vriendin ! U zelve en uwe waare Gelukzaligheid bemint; verneemt dan, alvoorens gij, buiten deze aanfpraak, eenen enkelden regel verder leest, de waarfchouwirig en fmeekbede van den man , die dit Boek voor U heeft gefchreeven; eene bede, wier opvolging U den inhoud van deze bladen tot eenen zeer grooten zegen voor uw gansche leven, en welker verwaarloozing Ü dien zelfden inhoud tot het vreeslijkst verderf kan doen verftrekken. •Heeft God U verflandige en wijze gidfen uwer jeugd gefchonken , het zij Vader of Moeder, Leermeester of Leermeesteresfe, Vriend of Vriendin , leest dan dit Boek niet voor U zeiven al- léén! Gaat 'er liever mede tot deze uwe gidfen, en bidt hen, dat zij het voor U leezen, en U mondeling mededeelen, het geen zij meest gepast vinden voor uwe jaaren en behoeften. Zijt gij echter zo gelukkig niet, om zulk eenen Vriend of Vriendin te bezitten, dan bid en bezweer ik U voor het aangezicht van God, die alles ziet en hoort, dat gij den volgende i getrouwen raad met alle zorgvuldigheid aanneemt en opvolgt. **** g i.  liv CAMPE aan den JONGELING 1. Poogt, eer gij dit Boek begint te leezen, uwe geheele ziel te Hemmen tot ernfHge en waardige gedachten. Voelt gij U hiertoe juist op dit oogenblik niet gefchikt: verfchuiit dan, bid ik U, het leezen van deze bladen tot zodanig tijdftip, wanneer gij vuurig en lcevendig wcnscht, om gelukkig of verftandig en deugdzaam tc worden. 2. Verheft, terwijl gij begint te leezen, uw hart tot God, den alömtegenwoordigen , en fmeekt hem, dat hij uwe Ziel voor alle onreine denkbeelden , voor alle fchandelijke nevengedachten , onder het Leezen vaderlijk mooge bewaaren. 3. Gevoelt gij U echter des niettegenftaande bij de eene of andere plaats in gevaar, om ruimte te geeven aan zekere onzuivere denkbeelden in uwe Ziel: werpt dan, ik bid en bezweer U zulks bij uw eigen geluk, het Boek oogenbliklijk uit de hand, zoekt U door deze of geene bezigheid, die infpanning vereischt, of door eenigen lighaamlijken arbeid, te verflxooijen, en keert niet weder om verder te Leezen, alvoorens Gij uw gemoed wêer in de beste orde en geftemd voelt tot enkel zuivere, edele en waardige gedachten. 4. Slaat geloof aan de verzeekering, die ik ü  EN AAN HET MEISJEN, ENZ. LV U hier, voor Gods aangezicht en als een plechtige Eed, doe, dat alles, wat Gij in dit Boek zult Leezen, de zuiverde waarheid is; en hoedt U, zo lief U uw geluk is, voor de ongegronde verdenking, dat men U misfchien verdichte verhaaien voor waare ondervindingen, valfchc fchrikbeelden voor eene gegronde onderrichting of waarfchouwing zou willen opdisfchen. 5. Eindelijk, ó Jongelingen en Jonge Dochters ! wekt het ernftig en onwrikbaar befluit bij U op, om iedere waarfchouwing en oriderrichting, die Gij hier zult verneemen, op het gemoedelijks! te gehoorzaamen, en weet, dat de fchuld van iemand, die onderricht en gewaarfchuuwd is, wanneer hij nogthans met voordacht en opzet waagt te zondigen, tien duizendmaal grooter en onvergeeflijker zij, dan de misflag van eenen ongelukkigen, die uit onkunde zondigt! En nu begint in Gods naam te Leezen, wat Gods goede voorzienigheid zelve U door ervaaren en menschlievende Mannen, ter uwer onderrichting en waarfchouwing aanbiedt! Beeft terug voor den afgrond des verderfs, dien men U too-. nen zal, en welke reeds zo menigen Jongeling en zo menige Jonge Dochter, die eens oufchuldig waren en een edel gemoed bezaten, 011- her-  lvi CAMPE, aan den JONGELING, enz. herroeplijk verflonden heeft! Maakt Gij U dit Boek op deze wijze ten nutte ter uwer eigen redding, dan zult gij den warmsten wensch van mijn hart vervullen: flaat gij integendeel mijn Vaderlijk onderwijs en mijne trouwhartige waarfchouwing, die ik U hier aanbied, in den wind, en veroorlooft Gij U bij zaaken van zulk een onbefchrijflijk groot gewicht, eenige ligtzinnige gedachte : dan roep ik God en Menfehen tot getuigen, dat ik onfchuldig ben aan uw als dan zeeker verderf. De fchuld van uw volgend ellendig leven, het welk U in dat geval onverbiddelijk wacht, zal, indien Gij zodanig handelt, dat God genadiglijk verhoede.' — als de zwaarste last op uw geweeten rusten. CAMPE. Mij-  Mijne Jonge Lezers! C3ngetwijffeld hebt gij menigmaal van uwe Ouders en Leermeesters gehoord, en ook wel zelf geleezen, dat men reeds in zijne jeugd, ja zeer vroegtijdig een begin moet maaken met goed en deugdzaam te leeven, wil men eens een nuttig en gelukkig Mensch worden. Een groot aantal uwer weet ook zeekerlijk bij ondervinding, dat uwe Ouders en Leermeesters alle mogelijke moeite aan U bededen , ten einde U tot goede Menfehen te vormen, Bij alle die moeite, door uwe Ouderen aan U ten koste gelegd, en wanneer gij 'er zelf ijverig na (treeft, om hun in alles, wat zij ter uwer vorming' doen, gewillig te volgen, kan men te recht beweeren, dat gij U in gelukkige omftandighedèn bevindt» en U veele blijde dagen belooven voor het vervolg van uw leven. Ik heb nogthans menigvuldige voorbeelden gezien, dat Jongelingen, die zich in zulke gelukkige omftandigheden bevonden , die eene goede opvoeding genoten, aan hunne Ouderen ook liefde en gehoorzaamheid betoonden, en voor het overige zeer braave Jongelingen waren, evenwel al vroegtijdig seef ongelukkig werden en In «ét vervolg Pi nt  altijd ongelukkig bleeven; wel niet opzetlijk, fnaar echter door hunne eigen fchuld. In de hoope, dat U zulks tot eene belangrijke waaTfchuuwirg mooge verftrekken, zal ik O daar van een treurig voorbeeld verhaalen. EERSTE HOOFDSTUK. waarachtige geschiedenis van eenen ongeluk kigen jongeling, die zich zelf bedorven had. em (zijneigenlijken naam zal ik verzwijgen, naardien ik, gelijk reeds gezegd is , zijne gefchiedenis, alléén om U te waarfchuuwen en niet om hem te befchaamen, verhaalen zal,) Willem was de Zoon van zeer rechtfchapen Ouders, die veel ten koste legden aan zijne opvoeding, om dat hij hun éénig kind was, en zij dus alle vreugde, waar op zij als Ouders hoopen konden, van hem alléén te verwachten hadden. Willem verdiende ook in de daad die zorgvuldigheid, waar mede hij werd opgevoed en onderweezen. Zijn verftand vatte alles zeer ligt en fpoedig; hij bezat daarbij een volgzaam hart, dat voor geen hardnekkigheid of boosaartigheid vatbaar was, terwijl bovendien zijn  X 3 X zijn gezond en welgemaakt lighaam hem bij eenen iederen bemind maakte. Zijne Ouders bewaarden hem voor kwaade gezelfchappen en behielden hem gewoonlijk bij zich of onder hun eigen opzicht. Hij was ook gaarne in hun gezelfchap, maar evenwel kon dit niet altijd plaats vinden. Zijne Ouders moesten zomwijlen in gezelfchap wezen, waarbij zij hem niet konden medeneemen, en dan gaven zij hem de eene of andere bezigheid in huis, ten einde hem af te houden Van den omgang met de huisbedienden, die zich menigmaal niet voorzichtig genoeg omtrent de j;ugd gedraagen. Zij dachten ook, dat zij het zeer wel waagen durfden, hem alléén te laaten, dewijl hij nimmer eenig onbedachtzaam (luk plag te onderneemen en zich gaarne, zo veel mogelijk, naar den wil van zijne ouderen, gedroeg. In het algemeen deed hij nimmer iets, waar van hij wist, dat het kwaad was. In zulke gelukkige omftandigheden bevond zich Willem, toen hij het tiende jaar zijns ouderdoms bereikte. Tot hier toe had zijn Vader hem zelf onderwee* Zen, en dit dacht hij nog verder eenen tijd lang te doen, naardien 'er zich geene goede fchool in de nabijheid bevond, en hij ook niet zo veel konde over winnen, om voör hem eenen eigen Leermeester of Gouverneur te houden. Zijné overige bezigheden riepen hem intusfchen dikwerf van deezeil aangenaamen arbeid af, en dan was Willem óf geheel en al zonder werk, óf hij had eenen het» opgegeevea taak, waar mede hij niet naar weriscb A 2 kont-  X 4 X konde vorderen, zo dat hij dikwijls zich afmatte en zomtijds tijdverveeling had. Dit konde zijn braave Vader nu geenzins helpen, maar naauwlijks had hij befpeurd, dat Willem zijnen Taak nu eens maar middelmaatig goed afwerkte, en dan weêr dien onvoleindigd liggen liet, of hij was'er terftond over uit, om hem, het kostte, wat he wilde, eenen onderwijzer te verfchaflèn. Deeze kwam wel dra. Maar Willem ver* heugde zich niet in die maate over deszelfs komfte, als zijn Vader wel verwacht had. Hij fcheen veel van zijne leergierigheid verlooren te hebben, en begon hoe langs zo traager te worden. Men wisfelde af met de onderwerpen, waar mede men hem bezig hield; men koos eenen onderfcheiden trant van onderwijs: maar hij was en bleef onverfchillig; wanneer hij nog iets ondernam, zeldzaam bragt hij het tot (land, en dan viel het tevens ook altijd nog (lecht uit. Met overleg deed hij niets, maar ging fteeds onbezuisd te werk. Uit zich zeiven ondernam hij nooit iets , het zij een (pel, eene wandeling of eenigen huislijken arbeid. Zijne liefde bezigheid was — niets te doen. Zijne Ouders betreurden deeze droevige verandering bij haaren Zoon, en zijn Leermeester was 'er over te onvrede , dat hij niet met hem konde vorderen. Ging dié zomtijds met hem op het veld, Willem zag nergens na om, merkte niets op, vroeg nergens na, maar flenterde zijnen weg ft.il en onverlchillig voort. Sprak zijn Leermeester hem aan, zelden verftond hij hem oogenbliklijk. Men moest  X 5 X moest hem geftadig eerst als uit eenen flaap opwekken , zo afwezend waren altijd zijne gedachten. Werd hij eindelijk eeus met veel moeite op eene bloem, een fraaije landftreek of eenigen landarbeid opmerkzaam gemaakt; deeze opmerkzaamheid duurde evenwel niet lange. Wel dra verzonk hij weêr in zijne voorige ftilte, en men behoefde 'er niet aan te denken, om met hem, over het een of ander, een leerzaam gefprek te willen aanvangen. Menigmaal ftoop hij ook weg van de zijde zijns onderwijzers, en begaf zich geheel in de éénzaamhei d. Hij begon zelfs allengs volftrekt de menfehen te fchuuwen. Kwamen 'er vrienden bij zijnen Vader in huis, en zou Willem dan verichijnen, men moest hem eerst lange zoeken. Dan vond men hem in dien, dan in eenen anderen hoek. Kwam hij binnen, hij was zo fchuchteren en verleegen dat hij naaiawlijks de oogen durfde opllaan. Een ieder ftond verbaasd over de onbegrijplijke verandering, die dit jonge Mensch had ondergaan. Hij was nu reeds elf jaar oud , en nog nimmer had hij tot hier toe opzetlijk iets gedaan tegen den wil van zijne Ouderen, nog nooit had hij hun beloogen; maar nu begon hij hen te bedriegen. Het konde niet misfen, of zij begeerden van hem te wee. ten, wat hij zo dikwils alléén deed, en dan plag hij te zeggen, dat hij niets deed Toen hij zich op het laatfte met dit antwoord niet meer kon behelpen , want zijne Ouders hielden hem voor, hoe fchandelijk het zij, wanneer men ook maar één enkel oogenblüc niets doet, dewijl een verftandig A 3 mensch  mensch 'er altijd naar moet ftreeven, om iets nuttigs te doen of te denken, zo viel hij 'er op, om zich te houden, alsof hij las. Een nieuwe leugen, mijne beminden! een gevolg 'er van, dat hij de eerste vraag zijner Ouders niet met oprechtheid beantwoord had. Op de eerfte kwaade daad toch volgen 'er gewoonlijk meer andere. Hij droeg uit dien hoofde een Boek in zijn Zak, en wanneer men hem op zijn Kamer overraschte, vond men hem aan de Tafel zitten, met een boek voor hem liggende. Maar nooit leerde Willem iets uit dit boek; veel eer vergat hij alles, wat zijn Vader hem voorheen geleerd had. Zijn geheugen was zo zwak, dat, daar hij te voren geheele gebeurenisfen uit de Hifbrie zeer geregeld en met alle derzelver omftandigheden had kunnen verhaalen , hij zich thans naauwlijks den blooten naam van iemand wist te herinneren. Deeze zwakheid van zijn geheugen, die hem tot alle ftudie onbekwaam maakte, en de ftompheid van alle zijne zielvermogens , waar mede nog daarteboven een groote tegenzin verzeld ging in alle werkzaamheden, die eenig nadenken vereischten, veroorzaakten , dat zijn Leermeester hem verhaten en zijn Vader alle onderrichting volftrekt opgeeven moest. Deeze was 'er nu op bedacht, om zijnen Zoon toch tot iets opteleiden, waar door hij eens anderen menfehen kon nuttig worden, enbefloot, hem een handwerk te laaten leeren. Maar Willem wist geen eenig voor zich uittekiezen -, het eene fcheen hem zo goed en zo Hecht, als het andere., en  X 7 X en wel dra bleek liet ook, dat hij tot het eene zo min, als tot andere iets deugde. Niet alleen, om dat daar toe verftand en lust vereischt wordt, maar ook dewijl 'er een gezond en fterk lighaam toe behoort. Van dag tot dag beipeurde men, dat W i llehs gezondheid hoe lmgs zo meer afnam. Zijne roode volle wangen begonnen te verbleeken en flap neder te hangen. Zijne fchoone blaauwe oogen vielen in, en dooken in hunne holten. Zijne lippen werden bleek en met eene dorre huid overtrokken. Zijne handen begonnen te beeven. Zijne beenen Weigerden hem langer te draagen. Hij bezweek, bij de minste infpanning van zijne krachten. Geene fpijze bekwam hem wél, want zijne maag was te zwak, om die te verteeren, weshalven hij hoe langs zo meer afviel en vermagerde. Zijne bekommerde Ouders befpeurden nu , dat hij ziek was, en meenden, dat hij die ziekte reeds lange had onder de leden gehad; op deeze wijze verklaarden zij zich zijnel'msteloosheiden onbekwaamheid , waar van zij anders zich geene rede hadden weeten uittedenken. Nu werden zij zeer bevreesd voor hem; gaven hem Attzenij, bewaarden hem voor lucht en koude, naardien hij klaagde, dat hij die niet uitftaan konde, lieten hem lange te bed liggen en gaven hem in veele dingen. zijnen wil , dewijl het hun zwaar viel, hunnen geliefden Zoon, dien zij vreesden te zullen verliezen, iets te weigeren. Dan Willem zou nog in lange niet fterven. Hij zou zelf nog veele. fmerten uitftaan en zijnen Ouderen nog veel bekommering veroorzaaken, A 3 'Kr  X 8 x 'Er verliep bijkans weder een jaar, waarin hij niet veel zieker, maar ook geenzins beter werd. Hij was nu een ellendig zwak mensch. Zijn hoofd, dat hem dikwijls zeer deed, was zo dom, — zo Woest en ledig, dat hij zich niet eens in Haat bevond, om van dagelijks voorkomende dingen te fpreeken en zijne gedachten geregeld voorteftellen. Hij werd allengs voor zijne Ouderen een groote last in huis , daar hij voorheen hunne lust en vreugde geweest was. Kwam iemand hem bezoeken, dan moesten zij zich fchaarnen, dat een zo dom fchepzel hun éénige Zoon was. Daarom beOoten zij eindelijk , om hem, daar hij nu zijn dertiende jaar intrad, van huis te zenden. Zij hadden gehoord, dat 'er zeker Predikant was, die op het land woonde, en zich bezig hield met de opvoeding van vreemde Kinderen. Zij zonden hem daar heen , deels om dat zij geloofden, dat hij aldaar beter oppasfing zou hebben, deels op dat hij, wanneer de buiten lucht eens zijne gezondheid beriteld had , 'er een voor hem gel'chikt onderwijs zou kunnen genieten Hij reisde gevolglijk, en wel met de uiterfte onverfchüligheid, derwaards. Bij Zijn aflcheid wist hij volftrekt van geene aandoening. Hij konde niets denken noch gevoelen. Liefde jegens zijne Ouderen gevoelde hij niet meer; want niets ter wereld had voor hem iets bekoorlijks. Tot dus verre, mijne jonge vrienden ! zult gij medelijden met hem gevoeld hebben; maar thans zult gij gewislijk boos op hem worden, om dat hem zijne Ou-  X 9 X Ouders reeds onverfchillig waren, dan gij zult hier toe in het vervolg nog meer rede vinden. De braave Predikant deed al zijn best, om Wil. lf,m eerst maar wat optevrolijken. Hij voerde hem in zijnen Tuin, toonde hem ziin Vee, zijn Land en zijne overige zaaken en bezigheden. Zijne Kinderen deeden niet minder alles, om hem hunne vreugde over zijne komst te betoonen en dus doende hem Zei ven vreugde te verfchaffen. Zij zogten alles op, om hem te overtuigen, dat hij bij hun bezigheid en vermaak genoeg vinden konde. Zij lieten hem hunne verzameling van planten, hunne zeldzaamheden uit de natuur, en hunne boeken zien. Maar W i lum befchouwde alles ftilzwijgend en zonder de minde deelneeming; zeer zeldzaam deed hij eens eene vraag, die nog daar te boven zeer laf was en geen antwoord verdiende. Men kan ligt denken, dat den Leeraar niet wel te moede was, toen hij die (lompheid van geest en dat volflagen gebrek aan deelneeming, bij Willem befpeurde. Dit verontrustte hem nog meer, dan het gezicht van zijn klein ingekrompen lighaam, bleek gelaat en zijne druipende oogen, welk iaatfte hij voor een 'gevolg hield van de leefwijze in de Stad en van eene verwaarloosde lighaamüjke opvoeding. Ernstig overlegde.hij nu bij zich zeiven , wat hij met hem wilde aanvangen , terwijl Willem zelf zich hier even zo gedroeg als tehuis, verwonende alleenlfk een nog befchroomder en dommer voorkomen, om dat hij zich nu onder enkel vreemde lieden bevond. Ook was hij hier even ■ • A 5 zo  X xo X 20 dikwijls geheel alléén en zag *er zeer bedremmeld uit, wanneer iemand hem onverhoeds overviel. De Predikant wilde hiervan nu volftrekt de oorzaak weeten, en gij lieden, mijne jonge vrienden! zult gewislijkookbegeerig zijn om te weeten, wat Willem daar toe bewoog en wat hem eigenlijk zo dom, ziek en ellendig gemaakt had. Ik heb u te voren gezegd, dat hij niet opzetlijk, maar nogthans door zijn eigen fchuld ongelukkig was geworden. Hoort dan. nu verder, hoe het daarmede was toegegaan. De Predikant moest, om achter de waarheid te komen, Willem merigwerf naloopen en hem in het geheim befpieden , het welk anders zijne gewoonte niet was ; maar Willem, nu ziek naar lighaam en ziel, was achterhoudend en leugenachtig geworden, en wilde niet oprecht behandeld wezen. Op zekeren tijd, dat de goede man onverhoeds de kamer intrad, alwaar Willem zich alléén bevond , trof hij hem in eene houding aan, waarvan gij allen, mijne geliefden ! ja ieder mensch van eer en fchaamte de oogen metaffchuuw en walging zoudt afwenden. Willem had zich voor zich zeiven ontbloot op eene onbefchaamde en fchandelijke wijze-, had die deelen van zijn lighaam ontdekt, die de menfehen zorgvuldig voor elkander verbergen, en weshalven men de jongens reeds vroegtijdig gewent, om zich bij de dagelijkfche noodzaaklijke ontlastingen der natuur aan eene zijde te begeeven; of zich tegen eenen muur te keeren. Gij zoudt u, zonder de grootfte onbefchaamdbeid , zó voor geen mensch ont-  X u x ontblooten willen; maar Gij zoudi de fchaamte ook airede kwetzen , indien gij U, buiten nood* zaaklijkheid, ock maar voor ü zeiven ontblooten wilde. Zo onbefchaamd was Willem. Hij fcheptc behaagcn in het geen, waar van wé'.öpgevoedc Menfehen anders eene walg hebben. Hij ontblootte deeze fchaamdeelen, befchouwde en betastte dezelven -, en die had hij zo dikwerf gedaan » tot hem zulks eindelijk tot eene gewoonte was geworden, die hij niet wederftaan koude, dewijl de natuur deze dcclen zeer gevoelig gemaakt heeft, en otn dat hij 'cr vermaak in fchepte, om die te betasten. Maar om even die rede , dewijl deze deelen zo gevoelig zijn, zijn zij ook zo ligt te kwetzen, en deeze kwetzing gefchiedt zo onmerkbaar, dat Kinderen, die zich aan deze gewoonte overt geeven, zo lange geen pijnlijk gevoel befpeuren, tot dat zij zich in al dat ongeluk geftort hebben, het welk Willem nu moest doorflaan. Zijne gewoonte kittelde zijn gevoel, en uit dien hoofde gaf hij zich aan dezelve over, zonder te weeten of te bedenken, dat dezelve hem voor zijn geheele leven zou ongelukkig maaken. In zo verre moeten wij medelijden met hem hebben j maar voor U, mijne jonge Vrienden ! moet zijne gefchiedenis tot eene vreeslijke waarfchuuwing verftrekken. Daarom verhaal ik U dezelve , op dat gij niet uit onweetendheid tot eene dergelijke gewoonte verva't. Dan hoort nu verder. Hoe den Predikant te moede was, toen hij deeze ontdekking deed, kunt gij U naauwlijks vsrbeelden. Lange bleef hii geheel  X i* X heel verflagen ftaan; eindelijk kwamen hem de traanen in de oogen, maar hij kon niets anders zeggen , dan: arme jongen, ongelukkige Willem! Hierbij zag hij hem met innig medelijden aan. Willem fcheen in den beginne ook verflagen, maar het duurde niet lange, of zijn gelaat trok zich wêer in dezelfde plooij van lafheid en zotneid. . Met bekreeten oogen naderde de Predikant hem eindelijk en zeide: ach Willem, 'gij zijt een booswicht! Dit ontblooten en betasten is de grootfte zonde, die gij ooit begaan kunt. Gij zijt een zelf bevlekker; een fchender van uw eigen hghaam, een moordenaar van uwe gezondheid en krachten! Zeg mij, ongelukkig Jongeling! op welke wijze zijt gij tot deeze verfchriklijke ondeugd vervallen? De Predikant moest veele en verfchillende vraagen doen, eer hij uit Willems verwarde antwoorden wijs konde worden. Eindelijk begreep hij 'er toch helaas ! zo veel uit, dat hij uit zich zeiven zich deeze ondeugd had aangewend, zonder te weeten, dat het eene ondeugd was.' Ook gij, mijne benvnden! zult het tot dus verre : .len misfchien nog niet geweeten hebben, dat het eene on„ deugd zij, wanneer men 'er behaagen in fchept, om die geheime deelen van het lighaam te betasten en te prikkelen, en dat deeze ondeugd de zelf bevlek» hing genoemd wordt. Weet zulks dan hier mede, op dat gij U daar voor hoedt. Dat het eene ondeugd zij, kunt gij nu reeds daar uit bevroeden, om dat het iem.nd zo ongelukkig maakt; dewijl het eenea  X 13 X eenerr Jongeling berooft van verftand en gezondheid; en hem gevolglijk onbekwaam maakt, om zelf het minde goede tri de Wereld te genieten, of zulks anderen te bewijzen. Hieruit kunt gij nu ook reeds begrijpen, dat deeze*ondeugd, zo als elke andere, zonde zij, naardien alles, waar door de Menfehen zich zelf ongelukkig maaken, door God verboden is. Dan hoe zwaar eene zonde deeze zij, zult gij naderhand eerst volkomen leeren bezeffen. Willem verhaalde nu, hoe hij het eerst met deeze fchandelijke gewoonte was bekend geworden. Hier mede was het zó gelegen. Hij plag, wanneer hij alléén was en niet te doen had, zich met die leelijke zaak op te houden, dat hij de handen in zijne broek dak. Hier aan gewende hij zich naderhand zo zeer, dat hij zulks deed, zonder 'er eens aan te denken; want zo gaat het met alle gewoonten. Tracht men ze niet terflond af te leggen, dan oeffent men ze naderhand, zonder zich bewust te zijn, wit men doet en waarom men zulks doet. In deze houding kon het niet misfen , of hij raakte menigmaal, zelfs zonder voordacht, die deelen van zijn lighaam aan, van welken ik ü airede gezegd heb, dat zij zo ligt kwetsbaar zijn. Dewijl hij intusfehen geene fmart, maar veel eer zeker genoegen daar bij ontwaar werd, geloofde hij ook, dat zulks hem geen nadeel doen konde; want Kinderen beöordeelen dikwijls de dingen bloot naar den eerden indruk, dien zij op hun gevoel maaken. Eindelijk verviel hij 'er toe, om zich te ontblooten en zich nog meer te betasten, ja binnen korten tijd was  X n X was hij zo vertrouwd met deze heillooze gewoonte geworden, dat hij zich daar aan bijna dagelijks overgaf. Deeze ontzenuwde en verzwakte hem zo zeer, beroofde hemzo geheel en al van zijne menschheid, dat hem naauwlijks zijne menschlijke gedaante nog overig bleef. De bekommerde Predikant, die zo veel deel nam in zijn Lot, wendde nu alles aan, om den ongelukkigen booswicht het gevaarlijke van zijnen toeftand duidelijk onder het oog te brengen. 'Er bleef hem zeekerlijk maar weinig hoop over, om Willem zijne voorige gezondheid weer te verfchaffen -, maar hij wenschte hem evenwel zo ver te brengen i dat hij berouw kreeg over zijne daad, God om vergeeving voor deeze ongekende misdaad bad, en het vast beiluit opvatte, om die nimmer weer te pleegen. Hij verhaalde hem ten dien einde de gefchiedenis van eenen anderen zelfbevlekker, die in zijne vroegfte jeugd reeds aan de vallende-ziekte ftierf; waar door het lighaam met pijnlijke kramptrekkingen gefolterd wordt; en van eenen Jongeling, die door foortgelijke misdrijven zich eene invreetende Kanker aan de gemisbruikte deelen van zijn lighaam had veroorzaakt. Deze voorbeelden, hoopte hij, zouden Willem in de ziel grijpen en hem met affchuuw vervullen tegen zijne bedreeven ondeugd. Daar beneven bad hij hem zeer hartelijk, om toch wél te bedenken , hoe zeer hij God beledigen en zijne Ouders bedroeven zou, bij aldien hij, van dat oogenblik af, ook maar  X -5 X maar ééne enkelde reis die zonde op nieuw herbaalde. Willem echter was zo gelukkig niet, dat deze denkbeelden veel indruk op hem maaken konden, zo zeer verbijsterd was zijn verftand; en dit, mijne beminden! is juist het droevigfte gevolg, dat uit dezelfbevlekking ontfpruit, dat naamlijk de ziel niet zo veel Merkte overig behoudt, als nodig is, om het gevaar en affchuuwlijke van deeze zonde recht te begrijpen, en zich van dezelve te ontdoen. W i lIem kon niets in eenig verband denken. Zomwij» len was hij aangedaan en begon te weenen; en dan zag hij weêr zo ftijf uit de oogen, als of hij nadacht, maar het was niets anders dan afwezigheid en verftrooijing van gedachten. Hij gevoelde wel voor een oogenblik, dat hij ongelukkig was en zich zelf ongelukkig gemaakt had; maar met overleg aan zijn toekomend lot te denken, en nu een ernftig befluit op te vatten, dit was hem onmogelijk. Zulk een ellendig fchepzel wordt de Mensch , wanneer zijn verftand verzwakt is! De Predikant wilde hem ook hier in te hulp komen, en bad hem, dat hij hem ten minften maar in zo verre mogt volgen, om altijd in zijn gezelfchap, of bij de zijnen in huis te blijven en nooit alléén te zijn; Dit deed hij ook eenige dagen lang; maar fpoedig had hij zijne belofte wêer vergeeten, of zijne fchandelijke gewoonte overviel hem met een zo onwêerftaanbaar geweld," dat hij nogthans gelegenheid moest uitvinden, om zijne wandaad op nieuw te bedrijven. Men vindt bij alle ondeugden eene zekere hoog-  X 16 X hoogte, dewelke, bereikt zijnde, de verbetering ten uiterften moeijlijk maakt, en juist dit predikt ons de noodzaaklijkheid eener vroegtijdige bekee-> ring. Deze hoogte in die ondeugd had Willem helaas! bereikt, en wat nog bovendien zijne verbe» tering in dit opzicht zo moeijlijk maakte, was het verlies van alle zijne Zielvermogens. Zijne Ziel beheerschte zijn lighaam niet meer, maar zijn lighaam beheerschte zijne Ziel. In zodanigen toeftand konde hij ook niet meer verre zijn van zijnen ge« heelen ondergang. Toen men overal naauwkeurig op hem acht gaf, konde hij zijne zonde nergens bedrijven, dan wanneer hij te bed lag. Hier lag nu de ellendeling en fchond zich zeiven, ongezien door Menfehen; maar het alziend oog van den rechter aller Menfchen floeg hem gade. Zijne zonde had thans ook geene verfchooning meer, want hij had ze erkend en'er zelfs berouw overgehad. Hij wist, wat hij deed, en deed het ncgthans. Menigmaal befpeurde hij daarom ook onrust in zijn geweeten. Dikwerf zag hij 'er zeer angftig uit; ja meer dan ééns zelfs werd hij in den flaap door fchrikbaarende droomen verontrust, die hem vervaard deeden opfpringenen om hulpc roepen. Het kwam hem dan voor, als of iemand hem vermoorden wilde. Nu verloor hij op het laatst allengs geheel en al dat geringe overblijfzel van verftand, hetwete hij nog bezat, en bedreef allerlei] foort van dingen, die eene volflagen ver* (bandeloosheid te kennen gaven. Zo nam hij bij Voorbeeld eens zijne kleederen, droeg ze in den tuin i  X *7 X tuin, alwaar een afgezaagde wortel van eenen booni lag, en hakte ze op denzei ven in (lukken met eenen Byl. Aan Tafel kwam hij zomtijds op den inval; om de fpijzen, hem toegediend, onaangeroerd te laaten (laan, dewijl hij ze voor vergiftigd hield. Zo dra het duister begon te worden, kroop hy fchuil, en wanneer hij dit niet doen konde, wierd hij zoo beangst, dat hij zich niet wist te bergen. Hij zag dan in zijne verwilderde verbeelding allerlei] ver» fchijningen en fchrikbeelden, en riep met een jammerlijk geluid om hulpe- Men konde hem dit in geenen! deele uit den zin praaten, ja zijn angst verdubbelde, wanneer iemand hem aanfprak of in de duisternis hem flechts naderde. Bij zodanige omftandigheden vond de Predikant het niet raadzaam, hem langer in zijn huis te behouden : want eensdeels had hij te vreezen, dat een zo' gevaarlijke knaap eens zich zeiven of anderen een Ongeluk toevoegde \ deels had hij te duchten,dat een zö ondeugende jongen zijne fpeelkameraaden mogt verleiden tot de verfchriklijke «elf bevlekking, alvorens hij zelf gelegenheid had, om hen daar voor nadruk lijk te waarfchuuwen. Hij fchreef dus aan zijne ouderen en meldde hun deeze droevige tijding tevens met de oorzaak van Will ems ziekte. Geen bericht had zijne arme ouderen ooit dieper kunnen grieven, dan dit Zij konden ook, nuar dè akelige befchrijving, die zij omtrent hunnen Zoon ontvingen, niet befluiten, om hem te zien óf weder bij zich te neemen. 'iir werden uit dien hoo'fdè fchikkmgen gemaakt, om hem na eene verafgelegen È Suif  X 18 x Stad te brengen, alwaar hij aan zijne familie onbekend was, en niemand, dan zich zei ven, tot last en fchande kon verftrekken, Daa'r wierd hij in een Pesthuis gebragt, eene plaats f waar ongeneeslijke zieken, die met allerlei]' vreeslijke toevallen zijn gekweld, en onzinnigen geplaatst worden, ten einde zij der menschlijke Maatfchappij niet tot last zijn. liier nu bekommerde zich niemand om hem. Hij lag daar als een morzig afzichtelijk mensch op een leger van Stroo en genoot geene andere hulp, behal ven dat eenige jonge geneesheeren, die zich in hunne kunft wilden oeffenen, nu en dan eene proef met hem namen. Zijne ziekte nam bij deeze omftandigheden meer en meer de overhand en werd pijnlijker. Hij kreeg grievende fteeken in al zijne leden, in zulke oogeablikken, wanneer de fraart eenigzins naliet, gevoelde hij eenen onbefchrijflijken geweetensangst en vloekte menigmaal verfchriklijk. Zó wisfelde bij hem Ziel- en lighaams fmarte onophoudelijk af. In deezen toeftand had Willem bijkans een half jaar lang doorgebragt, toen de Predikant met zijne Kinderen, die hij nu airede met Willems misdrijven had bekend gemaakt en welken hij thans door deszelfs zo in het oog loupend voorbeeld waarfchuuwen wilde, na G. reisde, om den ongelukkigen Jongeling te zien. Eene ijzing beving hem en zijne Kinderen, toen zij hem zó daar liggen zagen. Willem fcheen hen niet te kennen. Zijne gebroken oogen herkenden geene voorwerpen meer rondsom hem. Behalven eenige zuchten hoorde men niets  X 19 X niets van hem, want hij kun m'etverltaanbaatfpreeken. Zijne uitwaasfemingen waren zo walgelijk, dat niemand zich gaarne bij hem ophield. Eene Hinkende reuk van verrotting verjaagde iederen Mensch uit zijne nabijheid. Hoe gaarne zou de goede Predikant nogthans iets tot verligting van zijne fmart hebben toegebragt, al ware het ook maar een troostrijk woord geweest, hetwelk men zelfs aan de grootfte kwaaddoeners niet weigeren moet; maar Willem was voor alles dood, en leefde alléén voor zijne fmart. Met een beklemd hart moest hij hem dus verlaaten, ni dat hij zijne Kinderen vermaand en gebeden had* om het beeld van dien allerongelukkigtten Jongeling hun leven lang niet uit hunne Ziel te laateri verdwijnen. Hij gaf hun ook nog verfcheideu wijze Regelen, hoedanig zij zich voor de zonde der zelfbevlekking konden hoeden, die ik (J, mijne jonge vrienden! naderhand ook mededeelen wil, Willems lot wierd nu wel dra beflist. Weinige dagen na de te huis komst van den Predikant; maakte de dood, dien deeze rampzalige zich menigmaal als eene onverdiende weldaad had toegéwenscht, een einde van zijn jammerlijk leven. Zo ftierf een Jongeling van vijftien Jaaren eeneti jammerlijken en fchandelijkeri dood; een Jongeling, die, naar zijnen aanleg éh bekwaamheden; een vergenoegd, nuttig en gelukkig Man had kunnen' worden! ~  X iö X Gelijk deze gefchiedenis mij eenen ernïligefi wenk gaf, om rijpelijk na te denken over de voornoemde ondeugd en over den trek, dien zo veele Jongelingen helaasL fot dezelve hebben: zo heeft zij mij nu, terwijl ik ö dezelve verhaald heb, tevens den weg gebaand, om C? die onderrichtingen te geeven, welke gij nodig hebt, ten einde de affchuuwlijkheid en het groote nadeel van de zelfbevlekking wél in te zien, en U uit al uw vermogen daar voor te hoeden. De zaak is, zo als gij uit het verhaalde voorbeeld gezien hebt, van het uiterfte aanbelang. Veröorloofdet gij U dus ook maar één éénige ligtzinmge gedagte, terwijl ik thans van eenige zaaken wat openhartig met U fpreek, van welke men anders uit fchaamte niet gewaagt, dan zou, het geen ik U te zeggen heb, niet ter uwer onderrichting, maar tot uw verderf verftrekken. Het zou mij onbefchrijfiijk leed doen, indien mijn onderwijs bij U dat oogmerk niet bereikte, waarom ik mij alléén daar toe verledigd heb, naamlijk om U wijzer* deugdzaamer en Godvruchtiger, en dus doende ook gelukkiger te maaken. Dit doel egter zal bereikt worden, wanneer gij maar wél opmerkzaam wilt wezen op het geen ik U zeg, en L) van alle vreemde gedachten wilt onthouden. Veele knaapen zijn door flechte voorbeelden en eeuc verkeerde opvoeding zo verwilderd en onmanierlijk geworden, dat zij van de geheime deelen van het lighaam onbedachtzaam en Iigtzinnig fpreeken, en daarom ook niro-  X *i X nimmer anders dan op eene ligtzinnige wijze daar aan denken kunnen. Hoort en ziet gij iets van die natuut ,• hoort en ziet hetzelve dan met afgrijzen. Van ligtzinnige gedachten tot roekelooze betastingen is maar eene kleine fchrede, en door deeze laatfte werd Willem, zo als gij gehoord hebt, een heilkxwe zelfbevlekker. Verbant uit dien hoofde terftond iedere gedachte, die niet geheel ernftig is, want de eerfte en geringrte fchrede zelfs tot zonde is ftrafbaar. TWEEDE HOOFDSTUK, nodig onderricht omtrent 's mensch en oorsprong. Ik heb tegenwoordig ten oogmerk, om, ter befchaaving en uitbreiding uwer kundigheden , U het nodige te zeggen, omtrent de beftemming en het oogmerk der lighaamsdeelen , die Willem gemisbruikt had. Dat hij dezelven in de daad had gemisbruikt, zult gij nu reeds ligtlijk begrijpen ; want het kan immers onmogelijk Gods oogmerk wezen , van wien wij een zo wijs en heerlijk lighaam ontvingen , dat één éénig lid van het zelve ons ten verderve zou verftrekken. Het fijnste adertje, de kleinste zenuw, die men naauwlijks met het Vergrootglas ontdekt, is zo doelmaatig ingericht en van eene zo wezenlijke noodzaaklijkheid B 3 te?  ter onderhouding en tot welzijn van ons lighaam* dat ons zonder dezelve eene volmaaktheid zou ontbreeken. Niets van het geen zich rondsom en aan óns zeiven bevindt, verftrekt tot ons verderf, indien wij maar alles gebruiken tot het oogmerk, waartoe het ons is gegeeven. In dit oogmerk is voor ons (leeds iets te vinden, het welk ons nut te wege brengt en blijdfchap verwekt. De deelen des lighaams, die Willem had gemisbruikt, hebben niet minder een oogmerk, dat een blijk opleevert van groote goedheid en wijsheid des Allerhoogften, en het is ten aanzien van dit oogmerk, dat ik U thans, mijne geliefden! zo veel nodig is, wensch te zeggen, om U te doen begrijpen, dat iedere kwetzing en elk misbruik van dezelven eene groote zonde zij. Men noemt deze deelen zeer gepast geflacbts- of teeldeelen. Geflachtsdeelen noemt men ze uit hoofde , dat het voornaame onderfcheid tusfchen het manlijke en vrouwlijke geflacht daarop gevestigd is. Dit onderfcheid duiden alle befchaafde volken aan door eene verfchillende manier van kleeding. De manlijke fexe gaat anders gekleed dan de vrouwlijke., waar door men te kennen geeft, dat mannen tot andere bezigheden en verrichtingen zijn beftemd dan vrouwen. Tot de manlijke fexe behooren knaapen en jongelingen, die eens tot mannen en vaders beftemd zijn; tot de vrouwlijke, meisjens, welker roeping is, om eens, wanneer zij volwasfen zijn, moeders te wezen. Een gedeelte van het menschlijk ge:lacht zm dus tot Vaders, en het andere gedeelte tót Moeders beftemd zijn. Dit was het oogmerk van God  X s3 X God , waarom hij hunne lighaamen zo verfchillend vormde. Weke groote verdiensten uw vaderen uwe moeder ten uwen opzichte hebben , weet gij ten deele reeds uit de dagelijkfche blijken hunner voorzorge, daar zij U fpijzigen, kleeden en opvoeden. Dan zij hebben no* een verdienst omtrent TJ , zonder het welk gij in het geheel niet in de wereld zoudt wezen. Zij zijn de oorzaak van uw leven, en gij zijt door hen ontftaan. De twee perzoonen van verfchillende fexe , die thans voor V vid.-r en moeder zijn, veréénigden zich in hunnen volwasfm ouderdom met eikanderen, ten einde U mede voorttebrengen; en daartoe had God hen bekwaam gemaakt , terwijl hij hun lighaam, even als het uwe, met zodanige deelen voorzag, die, gelijk gij gehoord hebt, geflachtsdeelen heeten. Bij de beide gedachten vindt ten aanzien van de zamenftelling dezer deelen zulk een onderfcheid plaats, dat eene naauwe verééniging van dezelven met eikanderen mogelijk is. Deze naauwa verééniging der geflachtsdeelen van beide fexen maakt die verrichting uit, welke wij de voortteeling, bevruihting of bijftaap noemen; terwijl gij hieruit ziet, om welke rede die deelen ook teeldeelen genoemd worden Deze vertrouwlijke daad, de voortteeling of bevruchting naamlijk, moest nu, naar Gods oogmerk, ten gevolge hebben, dat de eerfte grond ter vormeering van een kind in het lighaam eener perzoon van de vrouwlijke fexe geleg \ wierd. En dit gevolg heeft dezelve ook in de daad, zonder dat wij £ 4 naauw-  X H X fiaauwkeurig veiklaaren kunnen, hoe zulks eigenlijk toegaat. Bij iedere, bloera, mijne Geliefden! befpeuren wij zulk eene bevruchting, die wij even zo min verklaaren kunnen, en waarbij wij ten fterkften overtuigd Worden, hoe oneindig ver het Godlijk verftand boven het onze verheven is. Wanneer de bloera tot haare fraaijfte ontwikkeling gekomen is, welk tijdftip wij als den ftaathaarer rijpheid kunnen befchouwen, befpeurt men in de bloem tweeërleij deelen van verfchillende zamenftelling , die men manlijke en vrouwlijke noemt. De manlijke draagen een zeer fijn ftof, dat men door het Vergrootglas ziet, in de gedaante van kleine kogeltjes of bolletjes, die een fijn vocht in zich befluiten. Wanneer deze kogeltjes op de vrouwlijke deelen vallen, dan bersten zij, en het vocht, voorheen in dezelven opgefloten, dringt daaruit era zakt in eene holligheid, het vruchtbeginzei oi vruchtbuisje genoemd. Hier bezwangert het de ftoffe of kiem tot de toekomstige zaadkorrels, die. zich vervolgens meer en meer ontwikkelen, tot dat zij tot volkomen rijpheid geraaken, en dan, wanneer zij in de aarde geftrooid worden , opfchieten en foortgelijke bloemen draagen. Gij zult dit, door. eigen opmerking, het best bij de tulp befpeuren. Befchouwt maar eens eene tulp , die in bloeij ftaat, dan zult gij inwendig in dezelve zes recht op ftaande zogenaamde, helmftijltjes ontdekken, in eenen ronden kring geplaatst, en in wier midden zich een driehoekig gewas bevindt, üp die helmftijltjes. rust nog iets anders, naamlijk het helmpje, dat eeti bruin-  X ^5 X bruinachtig'dof in zich bevat, ftuifmeel genoemd, en dat men daarom ook met den naam van ftuifmeel' zakje bedempelt. Dit duifmeelzakje opent zich nu, zo dra naamlijk het daar in opgefloten ftof volkomen toebereid is, en fchudt het ftof uit opdat gedeelte, wat in het midden ftaat, en het welk men dan fïamper noemt. Gij zult tulpen vinden, bij welke dit ftuifmeel wezenlijk ten dee'e nog op het bovenfte gedeelte van den ftamper ligt, en ten deele nog aan het ftuitmeelzakje hangt; ook zult gij andere vinden, bij welke het nog in het helmpje befloten is. Bij de eerfte bloemen, is de bevruchting airede gefchied; bij de laaide moet die nog gelchieden. De eerfte hebben reeds eenigen tijd gebloeid, de laatfte daar qn tegen daan npg niet in haaren volkomen bloeij. De helmdijltjes nu noemt men de manlijke deelen, terwijl men door den ftamper het vrouwlijk deel verdaat, Deze verfchillende deelen draagen het hunne gemeenfchaplijk bij, om eene gelijke foort van bloemen voorttebrengen. Zo ver men de natuur heeft kunnen nafpeuren, heeft men ontdekt, dat die fijne ftofdeeltjes nog zeker vocht in zich bevatten, het welk zij, in het bersten, uitlaaten, en waar door zeer kleine kiempjes, in den ftamper verborgen, bezwangerd worden, zo dat 'er zich een volkomen zaadkorrel uit ontwikkelen kan. Hier echter, mijne Beminden! verbergt zich'de natuur voor onze verdere nafpeuringen. Alles wordt nu zo klein en onnafpeurlijk, dat wij niet weeten of uitvinden kunnen, hoe zulks eigenlijk toegaat. En B § zo  X 26 X zo gaat het ons met alle de werken van den Schep» per. Nooit leeren wij derzelver inwendige zamenftelling vo'komen kennen, offchoon wij, door vlijtig natevorfchen, 'er hoe langs zo meer van leeren en geduurig meer gelegenheid en aanleiding verkrijgen, om ons te verwonderen over zijne wijsheiJ en goedheid. Menschlijke kunstftukken kan men ligt nagaan en ontleeden, ja men vindt 'er, hoe naauw"keuriger men ze nagaat, zelfs altijd gebreken in; maar Gods werken zijn onnafpeurlijk, en hoe meer wij ze onderzoeken, zo veel te meer volmaaktheden ontdekken wij in dezelven. Gij kunt nu ligtlijk denken, dat God, die zulke wondervolle fchikkingen,ter bewaaring van het geflacht der bloemen, heeft gemaakt, in zijne fchikkingen, ter bewaaring van de edelfte fchepzelen op aarde , niet minder wijs, groot en goedertieren verfchijnt. Hij zal gewislijk hier vooral alle die eigenfchappen hebben geopenbaard , die hem in ons oog zo eerbiedwaardig maaken. Gij kunt niet minder uit het bijgebrachte leeren, hoe ligt men Gods wijsheid en goedheid kan voorbijzien, ingevalle men alles iigtzinnig behandelt , wat op het eerfte gezicht eene kleinigheid fchijnt te wezen. Gij hebt misfchien wel eens moedwillig eene bloem vertrapt, zonder te bedenken, dat dezelve een veel korstiger werkftuk is, dan het fraaijfte uurwerk, En hoe zeer overtreft nu de mensch de fraaijfte bloem niet? Kan wel iets bij den mensch ons eene kleinigheid toefchijnen ? Lighaamsdeelen, mijreG eliefden! die wij ons fchaa" men te ontblooten, die ter afzondering ei) wegvoering  X *7 X ring van veele onreinigheden des lighaams dienen 9 en uit dien hoofde eenen afkeer bij ons verwekken, hebben zulk een gewichtig doel, ten aanzien van 's menfehen onderhouding, en derzelver zamenftelling is daar voor zo wél bereekend, als de zamenftelling van ieder lidonzes lighaams tot deszelfs bijzonder doel. Laat ons dus nooit ligtzinnig denken over iets , dat een werk van God is, maar hem veel eer vereeren door onze verwondering over zijne werken, en door alles, wat wij om en bij ons zeiven aantreffen, te gebruiken overeenkomstig met zijn goedertieren oogmerk. Zo min wij nu Gods inrichting bij de zamenftelling der bloemen begrijpen kunnen, even zo min begrijpen wij ook het wondervolle in de bevruchting of voortteeling van den mensch, Zo veel ech? ter weeten wij 'er van, dat in het manlijk lighaam, door het voedzel, het welk de mensch geniet, zekere zeer fijne en edele zappen worden toebereid, die bij de bevruchting van den mensch het zelfde zijn, als bij de bloemen het vocht, beflooten in het ftuifmeelzakje; gevolglijk het middel, waar door de kiem, in het vrouwljjk lighaam bevat, bezwangerd wordt. Deze zappen, die men uit dien hoofde ook teelzappen, of met een woord, van de gewasfen ontleend , zaad (*) noemt, worden bij de bevruchting (*) Door Zaad verftaat men bij de gewasfen, naar de gewoone manier van fpreeken, niet dat gene, waar in de bevruchtende of voortbrengende kracht ligt; want deze is in het zogenoemde Stuif-  X *s X ting door de manlijke fexe aan de vrouwlijke medegedeeld , en door middel van dezen wordt in het moederlijk lighaam de eerfte aanleg daar gefteld tot de vorming van een mensch. Dit noemt men ge. woonlijk de ontvangenis. Na deze ontvangenis nu ontwikkelt zich de kiem in 's moeders lighaam allengs tot een kind, hetwelk men, zo lange het zich aldaar bevindt, eene vrucht noemt; en deze ontwikkeling gefchiedt door het voedzel, dat de vrucht uit het bloed van de moeder krijgt. De ftaat, waarin de moeder zich daarbij bevindt, heet de zwangerfchap. Ook zegt men van eene zwangere perzoon-, zij is in eenén gezegenden ftaat. Gij zult ligt kunnen begrijpen, het geen ik u zeg, dat deze toeftand door de moedei met veele be- Stuifmeel gelcgen.dat op het Stuifmeelzakje ligt :dóor het zaad verftaat m?n de wezenlijke vrucht, die door de bevruchting in' de bloem is voortgebracht. Men neemt daar en tegen bij dierlijke Iighaamen het woord Zaad in eene andere beteekenis, naamlijk voor dat gene , waar door een gelijk foortig wezen wordt voortgebragt, of voor.de eerfte grondftof. Beteekent ook dit woord in beide gevallen niet een en het zelfde, 'er vindt nogthans altijd eene gelijkvormigheid plaats tusfehen de vrucht, die in den fchoot der Moeder, en den Zaadkorrel, die in den fchoot der aarde kiemt. En dit is het, wat aanleiding heeft gegeeven, om twee zo verfcb.ilende zaaken met elkander te verwisfelen. Het kiemen eens Zaadkorrels in de aarde kan men niet bcfchoi;wen als eene bevruchting, maar wel als eene verandering en ontwikkeling van eene reeds voorhanden zijnde vrucht. Ter bevruchting behooren altijd twee gelijkfoortige wezens, alléén verfchillende in die deelen , die vereischt worden tot de voorrplannn-, van hun geflacht.  X *9 X zwaarnisfen is verknocht. Zy moet zich zeer iö acht neemen, om niet door onvoorzichtigheid haare lighaamsvrucht nadeel toetebrengen. Zij moet zich zelfs, om zich daarvoor geftadig te kunnen hoeden , van menig vermaak fpeenen, dat zij anders wel had moogen genieten. En wanneer eindelijk het tijdftip nadert, dat haare lighaamsvrucht tot volkomen rijpheid is gekomen, en zij zich van dezelve zal ontledigen dooï denzelfden weg, die tot de bevruchting ge* fchikt was, dan moet zij menigmaal veele fmarteri lij den, die alléén door het denkbeeld kunnen worden geleenigd, dat zij eenen eerwaardigen plicht vervult en der wereld eenen nieuwen Burger fchenkt. En dit nu heet de geboorte, bevalling of ontbinding^ In de taal van het gemeene leven zegt men ook van eene perzoon, die een kind heeft gebaard, dat zij in de kraam bevallen is. Gij ziet dus, mijne Geliefden! hoe menfehen door menfehen geteeld en gebooren worden. In de daad, dit verdient onze eerbiedigde verwondering , en konden wij ligtzinnig daar over fpreeken, of'erook maar ligtzinnig aan denken, het zou een bewijs opleeveren, dat wij de eerfte weldaad des Allerhoogften, naamlijk ons leven en beftaan, niet wisten te waardeeren. Evenwel vindt men lieden, mijne jonge vrienden! die met zulke eerwaardige zaaken lachen en fcherts drijven, Volgt nimmer de zodanigen na, maar laat u, waar gij immer blijken der Godlijke goedheid en wijsheid aan u zeiven zo wel als aan de geheele natuur befpeurt, zulks tot eene aanleiding verftrekken, om aan den Godlijken oorfprong van alles  X 3° X alles te denken en in uwe harten eenen diepen eerbied voor hem te gevoelen. Doet gij dit menigmaal, dan zult gij met de gedachten aan God hoe langs zo meer vertrouwd worden, terwijl deze gedachte u, al wat goed is, zal doen beminnen, en eenen afkeer inboezemen tegen alles, wat kwaad en zondig is. Dat'er nu in deze Wereld geduurig Menfehen door Menfehen geteeld en gebooren worden, heet de voortplanting vun betmenschlijkgeflacht. De voortteeling heeft dus de voortplanting van het m enschdora ten oogmerk. Vond deze geen plaats, de aarde zou binnen honderd Jaaren geen menfehen meer tot bewooners hebben. £n hier vinden wij opnieuw rede, om ons over Gods wijsheid te verwonderen? Ware de voortteeling niet anders dan een plicht voor de Bier.fchen, zij zouden, gelijk zij dikwijls andere plichten verzuimen, ook dezen verachteloozen. Of menig eene Moeder zou de fmarte, bij de geboorte plaats vindende, overdenken; menig Vader zou overleggen, hoe veel moeite de opvoeding zijner Kinderen hem zou aanbrengen, en door dit alles zouden zij dikwerf worden te rug gehouden van die vertrouwhjkheid, die bij de voortplanting van hun geflacht moet plaats grijpen. Het Menschdom zou dus weer in gevaar wezen, om binnen korten tijd geheel en al uit te Iterven. Uit dien hoofde maakt God de voortteeling niet enkel tot eenen plicht, maar tevens tot eene natuurdrift. Deze natuurdrift, om zijn geöacht voorttéplanten, gevoelt ieder gezond Mensch in zijnen manlijken oude?-  X 3* X derdom, weshalven men die ook de teeldrift heet* Ook bij de dieren treft men eene foortgelijke natuurdrift aan, de drift tot paaren genoemd. Dat de teeldrift eerst in den manlijken onderdom moet ontdaan, heeft mede eene zeer wijze rede. Voorheen fprak ik van zappen ter voortteeling bij den manlijken ouderdom, in welken als het ware de teelende of voortbrengende kracht ligt opgefloten. Deze teelzappen eisfchen de zorgvuldigfte toebereiding der natuur, waar in zij doorniets, hoe genaamd, geftoord moet worden. Zo lange echter de Mensch zijnen wasdom en volkomen fterkte nog niet bereikt heeft, kan de natuur die toebereiding niet op zich neemen, dewijl zij zich dan nog bezig houdt met de vorming van het lighaam, en daar toe alle haare krachten moet gebruiken. Zij neemt, als eene Godlijke inrichting, de naauwkeurigfte orde in acht, en zou geene dan enkel gezonde, fchoone en volmaakte menfehen vormen, bij aldien zij nimmer in haare werkzaamheid geftoord werd. Zij verfchuift derhalven de toebereiding der teel. Zappen tot in den volwasfen ouderdom, in welken leeftijd alléén zij dit werk met den grootften vlijt kan doorzetten. Dan eerst heeft ook de Mensch de bekwaamheid ter voortplanting, of het voortteelingsvermoogen, vermits de Natuur als dan de in-en uitwendige deelen heeft voleindigd, die daar toe vereischt worden. Deze volwasfen ouderdom is mede bij de vrouwelijke Sexe die leeftijd, waar in dezelve bekwaam is, om de bezwaaren der Zwangerichap te kunnen ver-  X Bi X verduuren. En dit tijdftip is het dan ook, waar irt zich bij beide Sexen de drift ter voortplanting ontdekt. Nu is het Gods oogmerk niet alleen, dat 'er eene menigte menfehen op aarde zullen leeven, maar dat veele wijze, deugdzaame, vrolijke en gelukkige menfehen dezelve zullen bewoonen. God heeft altijd ten doel het welzijn zijner fchepzelen. Dit oogmerk evenwel zou geenzins worden bereikt, wanneer alle menfehen in hunnen volwasfen ouderdom enkel hunne teeldrift wilden volgen en kinderen teelen, zonder dat zij vermoogen, lust en bekwaamheid hadden, om hunne Kinderen te onderhouden en wél op te voeden. Deze Kinderen zouden enkel tot hun eigen ongeluk en tot dat van anderenter wereld komen. Zij zouden misfehien vroegtijdig fterven, indien de ouders geen vermogen hadden, om ze te onderhouden; of, hadden de Ouders de bekwaamheid niet, om ze optevGeden,zij zouden al vroeg tot de ondeugd vervallen en dus geene vreugde inde wereld genieten, noch anderen tot nut wezen. Menig mansperzoon zou eene der vrouwlijke fexe, na dat hij haar had bijgewoond en zijne teeldrift bevredigd, verhaten, en het Kind, dat als dan zou gebooren worden, zou zonder gids of raadsman, op aarde omdwaalen en m ellende geraaken. Het is om die rede Gods oogmerk, en dit hebben ookverftandige menfehen als goed en noodzaaklijk erkend j dat iemand, die in ftaat is, om zijn geflacht voort te planten, zich met eene perzoon van de andere Sexe in eene naauwé verbindtenis moet inlaaten, Bij de-  X 33 X deze verbindtenis nu belooven deze beide perzoonen eikanderen, om elkaêr bij uitftek te bemin" nen, geduurende hunnen geheelen leeftijd bij elkan" der te blijven, Kinderen te teelen en die gemeenichaplijk tot nuttige menfehen op te voeden, alsmede eikanderen alle onaangenaamheden, die hun bejegenen mogten , te verligten en te veraangenaamen. En deze roemwaardige verbindtenis, noemt men de Echt of den echten ftaat. Aangaande twee perzoonen van beiderleij fexen, die met elkander in den echten ftaat treeden, zegt men ook, dat zij te zanten Trouwen. En wanneer zij moeite doen, om elkander ten Huwelijk te bekomen, zegt men met eene aloude fpreekwijze, dat zij Vrijen. De wederzijdfche beloftemdie zodanige perzoonen eikanderen doen, wanneer zij in den Huwelijken Staat willen treeden, gefchieden zeer plechtig, en zomwijlen in de Kerk, alwaar zij dan met den Leeraar en de Gemeente God om zijnen zegen bidden. Dit heet de Trouwing, en perzoonen, die zich met elkander willen laatert Trouwen , worden Bruid en Bruidegom genoemd. Deze benaamingen hebt gij waarfchijnlijk reeds meermaalen gehoord, misfehien heeft menig uwer zich daar van wel eens fchertzender wijze bediend, Willende daar mede zekere bijzondere genegenheid Voot deze of geene perzoon van eene andere fexe te ken'* nen geeven. Gij zult tot hier toe daarbij in't geheel hietó of iets verkeerds hebben gedacht, maar thans ziet gij, dat men daar door zodanige perzoonen verftaat, die echte Lieden, of Man en Vrouw worden willen* die gevolglijk in eenen ftaat treeden, waarin zij zeer G vee-  X 34 X veele en gewichtige plichten te betrachten hebben j en van welken men zich nooit, zelfs niet als kind, een ligtzinnig denkbeeld moet vormen. Wanneer gij eens volwasfen zijt, en U verftand en bekwaamheid hebt verworven, dan is het ook uw plicht, om in dezen ftaat te treeden. En Gij zult daar toe zo veel te bekwaamer worden, hoe meer Gij 'er ü aan gewent, om reeds vroegtijdig nooit anders dan ernftig daar aan te denken. Hier mede weet Gij dan , mijne Geliefden! waarom God den Mensch de teeldrift fchonk. Hij moest die naamlijk regelen en beftuuren, om voor de toekomende bevolking der wereld te zorgen , en wel in zulk eene orde, dat de nakomelingfcbap, door hem geteeld, ook wél wierd opgevoed. Naardien deze teeldrift intusfchen zeer fterk is en ,ook, gelijk Gij gehoord hebt, fterk moest wezen: zoo is het nodig , dat de Mensch die zo lange in toom houde, tot dat hij dezelve, in verëeniging met zekere bepaalde perzoon, op eene geoorloofde wijze bevredigen , dat is , in den echten ftaat treeden kan. Hadden wij geen verftand, en konden wijniet onderfcheiden, wat ons nadeelig is of nut te wege brengt, wij zouden deze drift niet in onze macht hebben. Dan daar God ons de rede, om onze zin' lijke driften te beheerfchen, heeft gefchocken, zijn wü daar door in ftaat gefteld, om deze drift, gelijk veele andere, binnen de behoorlijke paaien te houden, wanneer wij zulks maar ernftig willen en 'er moeite toe doen. En juist deze pooging, om de teeldrift zoo lange te beteugelen, tot dat men die in het bezit van  X 35 X Van zekere perzoon mag bevredigen, is eene deugde mijne jonge Vrienden! ten uiterften heilzaam voor ons leven, voor onze gezondheid, voor onze geheele gemoedsruste hier op aarde. DeZe deugd heet de kuischheid', en uithoofde van dezelve moeten wij Ons niet alleen onthouden van iedere geoorloofde bevrediging onzer teeldrift, maar ook van iedereonbetaamlijke gedachte ten aanzien van dezelve,zo wel alö van de voortteeling en de teeldeelen; wij moeten alle ligtzinnige denkbeelden van zaaken, die de fchaamte verbiedt te noemen j alle onbefchaamde uitdrukkingen, betastingen en befchouwingen zelfs vermij= den. Deze toch zijn fteeds de eerfte fchreden tot Ongeoorloofde daaden en bedrijven. Wie met ernst nimmer iets kwaads wil doert, zat ook nooit iets kwaads denken, en zal, zo dra 'er eens eene kwaade gedachte bij hem opkomt, dezelve terftond onderdrukken. Eene kWetzing der kuischheid zou het dus Wezen, die U naderhand tot groote misdrijven konde verleiden , wanneer Gij thans in uwe vroege jeugd ongepaste uitdrukkingen wildet gebruiken omtrent de zaaken, waar over ik thans met U gefprooken heb, ja wanneer Gij 'er gehoegen in vondt, indien anderen zich daaromtrent op eene onbetaamlijke wijze uitlieten; wanneer Gij over zodanige uitdrukkingen kondet lachen of Wanneer Gij zelis tot de laagheid vervielt, om de dèeleri van uw lighaam, die de fchaamte gebiedt te bedekken , voor U zeiven of voor anderen onbedachtzaam te ontblooten. Ca DER-  X 3* X DERDE HOOFDSTUK. VERSCHRIKLYKE GEVOLGEN DER ONDEUGD VAN 0NK.UISCHHEID IN HET ALGEMEEN. D e ondeugd, die der kuischheid vlak tegen overftaat, heet de onkuischheid, die zo veele Menfehen op aarde van al hunne gelukzaligheid berooft. Een onkuis ch Mensch is onbefchaamd zo wel in zijne gedachten , als in zijne woorden en gebaarden. Hij fchept vermaak in zijne verbeeldingskracht te bederven door allerleij onbefchaamde en wellustige denkbeelden. Op eene ligtzinnige trant fpreekt hij over de teeldeelen en het geen tot de voortplanting betrekking heeft. Nergens ziet of befpeurt hij eenig blijk van Gods wijsheid, maar overal ftof tot lachen, en hoe onbedachtzaamer hij anderen daar over hoort fpreeken , hoe fterker dit hem kittelt. Hij doet op deze wijze zijne teeldrift zo onmaatig toeneemen, dat hij het vermoogen verliest, om die in toom te houden. En nu, tot deze hoogte geklommen, is zij niet meer teeldrift, maar die heillooze Wellust of'Ontucht, welke niet van den goedertieren "en alwijzen Schepper, maar van den verdwaalden mensch zeiven, haaren oorfprong ontleent. Deze drift leidt hem derhalven ook niet tot het doel, zo belangrijk voor het menschdom, maar verleidt hem tot allerleij fchandelijke misdrijven. Zulke menfehen, die zich door wellust laaten re- gee-  X 37 X geeren,zoeken perzoonen van eene andere fexe te overreeden, om zich met hun op eene zo vertrouwlijke wijze in te laaten, als bij echte Lieden alléén geoorloofd is, terwijl zij daarbij geenzins ten oogmerk hebben, om als Echtgenooten te zamen te leeven en hunne Kinderen op te voeden, maar enkel het vermaak willën genieten , om hunne zinlijke lusten te bevredigen. Men noemt dit Ontucht of Hoerereij bedrijven, en zulks is eene groote zonde. Men noemt het insgelijks onechte Bijflaap , of ongeoorloofde vlceicklijke vermenging, en de Kinderen, die in zulk eenen verboden omgang geteeld worden, noemt men Onechte of Hoerekinderen, dewijl zij niet afdammen van getrouwde Echtgenooten. Die arme Kinderen kunnen dat zekerlijk niet helpen en zijn zeer te beklaagen, naardien meenigmaal Vader en Moeder hen verlaaten, wanneer zij ze niet kunnen of willen onderhouden. Zij moeten dan bédelen of deelen, indien andere medelijdende Menfehen zich hunner niet aanneemen. Gij kunt ligt begrijpen, dat ontucht te recht den naam van eene groote zonde verdient; want zulk een Mensch toch, die ontucht begaan heeft, is fchuldig aan al het onge'uk , dat den Kinderen bejegent, door hem in ontucht voortgebragt. En is het nu geene zwaare zonde , anderen ongelukkig te maaken ? Heeft zulk een onkuisch Mansperzoon nu een onfchuldig Meisje door allerleij leugenachtige beloften 'er toe overhaald , om zijne booze lusten met lr*r te voldoen , dan zegt men , dat hij ze gefchonden of verleid heeft. Hij ftaat in dit C 3 op-  X 38 X opzicht wederom fchuldig aan het ongeluk van zulk een roemch; want een ontéerd of gefcbonden Meisje moet zich naderhand altijd fchaamen , en geraakt meestal in groote verachting en armoede. Een onkuisch mensch legt verder zelfs dan.wanneer hij in den Echten Staat treedt, zijne ontuchtige heblijkheden niet af, die hem als tot een tweede natuur geworden zijn. Zijne driften hebben dan al te zeer de heerfchappij over hem gekreegen. Al heefc hij dus ook aan zeker bepaald perzoon de belofte gedaan, om haar alléén te beminnen, en met haar alléén het genot te fmaaken van hetHuwelijksvermaak; hij houdt deze belofte toch niet. Hij wordt haar ontrouw en zoekt andere op, met welke hij op denzelfden vertrouw lijken voet gaat reeven, enkel om zijne geile lusten te ftillen. Hieruit nu ontfpruit eene nieuwe misdaad, de Echtbreuk genoemd. Een Echtbreekcr is dus niet enkel een onkuisch, maar ook een trouwloos mensch , die 'er zich geen geweeten uit maakt, om niet te houden, het geen hij toch zo plechtig en, als het ware, voor Gods aangezicht beloofde. De onkuischheid doet in het algemeen den mensch zoo laag zinken, dat 'er geene ondeugd bijna te vinden is, waar aan een onkuisch mensch zich niet ligtelijk zou fchuldig maaken. Zeer dikwijls, mijne Geliefden! heeft men reeds bevonden, dat ontuchtige menfehen de door hun geteelde Kinderen hebben vermoord, zo dra zij ter wereld kwamen; enkel op dat het niet zou uitkomen, dat zij in ontucht geleefd en buiten den Echt Kinde* ren geteeld hadden. in  X 39 X ïn zekere groote Stad bevond men, dat 'er in één jaar zestien Kinderen door zulke ontuchtige Ouderen waren om het leven gebragt En hoe veelen raoogen 'er wel heimlijk zijn van kant geholpen, dat in het geheel niet bekend geworden is. Is dit niet eene zonde, die God, wien het leven der menfehen zo dierbaar is, eens als een geftreng Rechter zal ftraffen, wanneer zij ook aan menschlijke Rechters hier op aarde zomtijds niet bekend wordt? De ondeugd van oukuischheid wordt over het algemeen zeer affchuuwlijk, doordien zij altijd bijkans van eenen moord verzeld gaat. Is een zelfmoordenaar niet een vermeetel , godvergeeten mensch * Dunkt het U niet iets verfchriklijks te wezen, wanneer men zich zelf berooft van een leven, dat God ons fchonk, waar toe hij zulk eenen wijzen en wondervollen weg, door de voortteeling, opende, en waar van wij, naar zijn oogmerk, nog lange een nuttig gebruik hadden moeten maaken? Is het niet ijslijk, zich zelf het leven te beneemen ? En zulks doet een onkuisch mensch in de daad. Eerst verwoest hij zijne gezondheid, zijn verftand, zijn geheugen , zijne ziels- en lighaamskrachten, en kan dus in dien toeftand niets goeds verrichten. Is zijne gezondheid verlooren, zo kan hij dat levensperk niet bereiken, het welk hij anders bereikt zou hebben-, want een zieklijk lighaam toch is even als een bouwvallig huis , dat een kleine ftoot over hoop werpt. De eene fmartelijke ziekte overvalt hem na de andere, terwijl iedere van dezelve hem eene groote fchrede nader aan het graf brengt. Hij fterft eindelijk ia C 4 zij'  X 4o X zijne beste en bloeijendfte jaaren, juist wanneer hij het gefchiktst had kunnen wezen tot alJe nuttige werkzaamheden. Ik behoef 'er U wel niet op nieuw aan te herinneren , dat een onkuisch mensch van de teeldrift misbruik maakt, en dat hij gevolglijk de fappen van zijn lighaam verkwist, zo noodzaaklijk ter voortteeling van een mensch. Hier in is juist de grond gelegen, Waarom hij ziel en lighaam verwoest. Het lighaam behoeft veel tijd en de uiterfte vlijt, om het teelfap of zaad behoorlijk toe te bereiden. De minste ftoorenis daarbij, brengt hetzelve in eene gevaarlijke onörde. Het moet alsdan andere verrichtingen, gelijk de lpijsverteering, en de affcheiding van goed en gezond bloed zeer flaauwlijk doorzetten, en zó gaat kracht en gezondheid verlooren. üok hebben de bekwaamde ontleedkundigen van het menschlijk lighaam, door opmerking en ondervinding, bewaarheid gevonden, dat deze edele teelfappen in het naauwfte verband ftaan met de herzenen van den mensch, waar in zijn geheele denkvermoogen verè'enigd is. Hierom kan men ook ligtlijk begrijpen, dat het verftand afneemt en verwoest wordt, zo dra de teelfappen worden verkwist. Wij kunnen derhalven gemakiijk bevroeden, dat de zonde van onkuischheid moet verzeld gaan van de heilloösfte gevolgen, en het kan ons geenzins be« vreemden, wanneer wij de onkuifchen dikwijls in eenen zo jammerlijken ftaat zien gedompeld. Hunne h'ghaamlijke fchaamdeelen, die zij hebben gemis_bruikt, zijq menigmaal hunne hevigfte befchuldigers, wan-  X 4* X wanneer zij zich, tot hunne groote befchaaming, in handen der wondheelers moeten overgeeven. Ik heb zelf een zeer gézond mensch gekend, die tevens zeer fraaij van lighaamsgeftalte was, maar in het ongeluk verviel, van zich te bevlekken met ontucht. Behalven veele andere ziekten, haalde hij zich een ongeneeslijk gebrek aan de fchaamdeelen op den hals, hetwelk hij zich fchaamde, aan eenen Geneesheer te ontdekken. Eindelijk moest hij dezen befchaamenden ftap doen, en zich door het mes van den wondheeler jammerlijk laaten fnijden en kerven, om zijn ellendig leven nog eenen korten tijd te bewaaren. Met één woord, men kan niets zo affchuuwlijks en fmartelijks uitdenken, het geen niet zoude.verzeld gaan met de ziekten, die uit de onkuischheid ontftaan;enwij moeten gelooven,datGod zijne ftraffende hand hier vooral wil toonen, ten einde de menfehen met affchuuwte vervullen tegen eene ondeugd, die zo hevig aandruischt tegen zijne oogmerken. VIERDE HOOFDSTUK. JJSLIJKE GEVOLGEN DER SCHANDELIJKE ONDEUGD VAN DE ZELFBEVLEKKING IN HET BIJZONDER. E*n alle deze ijslijke gevolgen, in het a'gemeen verknogt met de ondeugd van onkuischheid, treffen , in het bijzonder, maar nog veelfneller en verfchrikC 5 1Ü-  X 4* X lijker, de zonde, die men Zelfbevlekking noemt. Ik heb U daaromtrent reeds het een en ander gezegd in het begin bij de Gefchiedenis van Willem. Maar ik heb dezelve hier, onder de ondeugden van onkuischheid, het laatst genoemd, om dat ik mij daar over gaarne zeer omftandig met U Wtnfche in te laaten. Dat zij onder de zonden der ontucht behoort , ziet Gij terftond, naardien de teeldeelen daarbij aangeraakt niet alleen, maar ook zodanig geprikkeld worden, dat zulks derzelver onvermijdelijke kwetzing en het bederf van dengeheelen mensch na zich lleept. De aanprikkeling tot deze zonde is gelegen in eene vroegtijdige werking van de teeldrift , die nog in langen tijd niet moest ontwaakt zijn, en ook niet ontwaakt zou wezen, werd zulks niet veroorzaakt door kwaade gewoonten van knaapen en jongelingen. De geheele nog zo onvolkomen inrichting van het jeugdig lighaam toont bhjkbaar, dat iedere drift van dien aart onnatuurlijk is in dat tijdsgewricht. Gij zult uit dien hoofde ook door eigen nadenken, en door U te herinneren, hetgeen ik U omtrent de teelfappen gezegd heb, gemaklijk begrijpen, dat knaapen en jongelingen, die zich aan de ondeugd van zelfbevlekking overgeeven, zo veel te Ipoediger hunne gezondheid moeten verwoesten, dewijl hun lighaamdeszeifs volkomen groeij enfterkte nog niet bereikt heeft. Hunne ledemaaten en zenuwen zijn nog zwak, teder en ligt te verwoesten; ook doet de natuur, van het oogenblik af,dat een knaap tot deze heillooze ondeugd vervalt, niets ter volmaaking van het lighaam. Zij laat alle haare bezigheden  X 43 X den liggen en verzinkt in droefgeestigheid en moede' loosheid. De fpijzen, die het lighaam tot zijn noodzaaklijk onderhoud moet genieten, worden niet behoorlijk verteerd, en daarom worden 'er ook geene gezonde fappen uit toebereid- Zij verwekken veel eer enkel bedorven fappen, die doffe opleeveren tot onteïpaare ziekten, en waar door de aanprikkeling zelfs, tot fchandeljke ondeugden, vergroot wordt Zo doende moet dan de gezondheid, dit onfchatbaar goed, zonder welk de wereld geluk noch vreugde voor ons opleevert, zeer fpoedig bezwijken. Nooit zag ik zonder droefheid flechts eenen jongen boom, zo gezonden fchoon uit den moederlijken fchoot der aarde ontlooken , door eenen moedwilligen jongen mishandelen; maar mijn hart brak van medelijden, wanneer ik eenen jongeling zag, die zich zeiven, het fraaijde en edelde gewrocht der Schepping, met eigen handen gemishandeld had. En dit, mijne Beminden ! (het fmart mij, TJ zulks te moeten zeggen,) heb ik reeds menigmaal moeten zien- Nog zeer leevendig herinner ik mij, uit mijne vroege jeugd, een jong mensch van dertien jaaren. Onfchuld vercierde zijne bloeijende kaaken en het gantfche fraaije gebouw van zijn lighaam predikte jeugd en fterkte. De vrije opflag van zijn oog verkondigde een goed geweeten, en door eenen iederen werd de blijmoedige jongeling bemind. Een flecht voorbeeld deed bij hem eene ongelukkige drift ontwaaken. Hij liet zich tot zelfbevlekking verleiden , en , na verloop van een jaar, zag men hem droefgeestig en verwelkt omdwaalen. Dikwijls beleed  X 44 X leed en betreurde hij zijne daad, metheete traanen, gelijk mij naderhand overtuigend gebleeken is, maar geen berouw was in ftaat, het verboren wéér te herftellen. Nooit heb ik hem federd dien tijd blijmoedig gezien. Een andere knaap, niet ver van mijne Geboorteplaats , viel uit zich zeiven op zodanige mishandeling van zijn lighaam. Hoe veel ellende hij dagelijks wel mag hebben uitgeftaan*, is mij onbekend.' Naauwlijks vijftien jaaren oud , ftierf hij aan de Teering. In zekere Stad ftierf een Kind van negen jaar aan de gevolgen van deze ondeugd, na dat het reeds eenen geruimentijd te vooren geheel blind geworden was. Zulke voorbeelden zijn ijslijk en vertoonen ons de zonde der zelfbevlekking in haare geheele affchuuwlijkheid. Maar hetgeen dezelve nog bovendien zo ontè'erend maakt voor den mensch, is het zo groot als fpoedig verval van alle zijne verftandlijke vermoogens. De rede hiervan heb ik reeds voorheen aangehaald, en de ondervinding heeft zulks bij zo veéle knaapen en jongelingen bevestigd! — Zij zelfs, bij welken nog niet alle lust tot werkzaamheden des verftands was uitgedoofd, waren buiten ftaat, om met eenige infpanning van geest over iets na te denken. Het kostte hun onbefchrijflijk veel moeite , om hunne aandacht op het een of ander te vestigen. Bij deze zwakheid des verftands. kwam nog, dat zij ieder oogenblik, door de gedachten aan hunne affchuuwlijke zonde, die zich hun tegen hunnen wil opdrong, wer-  X 45 X werden geftoord, en dat zij derhalven zich altijd maar half bewust waren, waarmede hunne ziel zich bezig hield. Hun geheugen , daar hetzelve anders in de jeugd immers het fterkfte is, was zodanig verzwakt, dat zij zich niet konden bezinnen, op het geen zij zo even geleezen of gehoord hadden. Hunne verbeeldingskracht was zo bedorven , dat zij, waakende zo wel als in den ilaap,geene andere dan welluftige beelden zagen. In hun hart werd al het gevoel voor het goede, ja voor hetfchoonein de natuur verdoofd, dat toch den mensch zo veele blijde oogenblikken kan verfchaffen» Geen fraaije landftreek, geen met fterren bezaaide Hemel, noch het ftaatlijk opgaan der Zon aan de Oosterkimmen , noch de Bloemen in het dal maakten op hen den minsten indruk. Een inwendig bewustzijn van hun eigen onvermoogen tot iedere nuttige bezigheid, of om zich bij eenig mensch aangenaam te maaken, noopte hen, om zich hoe langs zo meer aan de menfehen en hun gezelfchap te onttrekken. Hoe menig een, zich zijner fchande bewust, mag ook wel gevreesd hebben, dat men zijne misdaad op zijn aangezicht mogt leezen; want wanneer men eenig kwaad heeft bedreeven, fchuuwt men zich geftadig, om menfehen onder het oog te zien. Zo zonken deze ongelukkigen dus hoe langs zo dieper, dewijl zij voor zich zeiven het allergevaarlijk (le gezelfchap waren. Denkt, mijne Geliefden! dit alles eens recht leevendig in, en zegt mij dan oprecht, of niet het geringde en armzaligfte Dier een eerwaardig fchepzel is, vergeleeken met zulk een naar lighaam en ziel « ge"  X 4* x gefchandvlekt mensch? Het eerfte beantwoordt aan het oogmerk van zijn beftaan, is in menig opzicht nuttig voor de wereld en verheugt zich in zijn aanwezen. Ik heb U, mijne jonge Vrienden! tot hiertoe, omtrent de ijslijke gevolgen van die fchandelijke ondeugd, alleenlijk zo veel verhaald; als ikzelf daar van beleefd en met eigen oogen gezien heb bij lieden, die ik kende. Wilde ik 'er nog bijvoegen, wat anderen, vooral Geneesheeren en Opvoeders, daaromtrent hebben opgemerkt, en gedeeltelijk, in hunne fchriften, aan de wereld hebben bekend gemaakt, Gij zoudt verbaasd ftaan over de ijslijke verwoestingen , die deze afichuuwlijke ondeugd onder de menfehen heeft aangericht en noch dagelijks aanricht. Maar deze ontzettende opmerkingen, wilde ik ze alle verhaalen, zouden een geheel Boek kunnen uitmaaken* Ik zal 'er evenwel zommige uitkippen, herkomstig van Mannen, die, zo wel wegens hunne kunde als om hunne deugd, alle geloof verdienen. Zo zegt bij voorbeeld een bekend Opvoeder en Schrijver,de beroemde Cam p|e , in zijne volledig Leerfielzel van Opvoeding. „ Wie, ter zijner overtuiging van de vreeslijke gevolgen dezer ondeugd, nog meer en ontzettender voorbeelden behoeft, vindt ze bij Tissot, Zimmerman, Boerneu, Vogel, (vier beroemde Artfen,) bij S a l t z m a n n en anderen, die over dit afzichtig onderwerp gefchreeven hebben. Daar elk intusfehen de fchriften van deze Mannen niet bij de  X 47 X de hand heeft,veröorloove men mij ,om uit de zo menigvuldige beklaaglijke voorbeelden van die natuur, die mij zeiven voorgekomen zijn, zedert ik menfehen kennis tot eene hoofdzaak van mijn beroep heb gemaakt , eenigen uit te kiezen, en, naar de geftrengfte regelen van waarheid, te befchrijven." „ Ik kende bij voorbeeld een jongmenseh, die,zich eenen tijd lang aan de zelfbevlekking overgegeeven hebbende, daar door zich naar ziel en lighaam zodanig bedierf, dat hij tot alle infpanning van ziels- en lighaamskrachten, al ware die ook nog zo gering, onbekwaam werd, en op het laatst in die akelige ziekte verviel, die men de vallende ziekte noemt. Hij ftierf als een uitgemergeld, halfkrank. zinnig, en tot alles onbekwaam jongeling, in het negentiende jaar zijns ouderdoms." „ Een ander jong mensch verloor , door de verkleefdheid aan deze ondeugd, zijn Gezicht. Wat vervolgens uit hem geworden is, ben ik niet te weeten gekomen." „ In het * * fche leeft nog tegenwoordig zodanig een ongelukkige, die, deels door de gevolgen van deze zonde, deels door de knaagingen van het geweeten, welke hij daar over gevoelde, ten eenen maale van zijn verftand beroofd werd, en ook tot hier toe krankzinnig gebleeven is." „ Verfcheiden andere zeer treurige voorbeelden van die natuur moet ik, enkel deswegen, met ftilzwijgen voorbijgaan, om dat te vreezen ftond, dat ik die, nu reeds zo ongelukkige perzoonen, door het  X 48 X het verhaal van hun lijden kenbaar maaken en hun« ne ellende daar door vergrooten mogt." „ Van de menigvuldige Brieven echter van zulke ongelukkige Lijders, die raad en hulp bij mij zogten, kan ik, met vermijding van het geen tot misbruik gelegenheid mogt geeven , hier den een en ander wel afdrukken laaten." EERSTE BRIEF. „ Ik ben een van die ellendigen, die zich zelf hebben bedorven door de affchuuwlijke ondeugd der zelfbevlekking. Deels de fchaamte, die mij weêr» hield, om mij aan eenen bekwaamen arts te ontdekken, en deels gebrek aan vertrouwen, deeden m;j van tijd tot tijd het befluit verfehuiven, om hulp te zoeken. Toen Gij vóór omtrent een half jaar de Prijsvraag uitfchreeft: Hoe men Kinderen en jonge Lieden zou kunnen bezvaaren voor de lighaam en zielbedervende ondeugd van onkuischheid enz? werd mijne bijkans geheel ter nedergeflagen hoop weêr opgebeurd, dat ik misfchien wel dra in eene juiste beantwoording derzelve , middelen en voorfchriften zou aantreffen, door welker getrouw gebruik ik mijne voorige gezondheid weêr erlangen zou kunnen. Daar ik evenwel tot dus verre te vergeefsch gewagt heb, en 'er misfchien niet zeer fpoedig een antwoord op die vraag in het licht komen mogt: gebiedt mij de plicht  X 49 X plicht van zelfbehoud, om hulp en redding te zoeken, alvoorens mijne kwaal misfchien ongeneeslijk wordt. Vol vertrouwen op uw > hart, keere ik mij tot U. ö Die man, die ■ —, kan ook mij niet zonder hulp, ten minsten niet zonder raad laaten l Ik zal U daarom een oprecht verhaal doen van de' ziekte, die ik mij zelf zo fchandelijk heb op den hals gehaald. 15efpaar mij de verwijten over de fchanddaaden, waar door ik God en mij zeiven zo zwaar beledigd heb! — Omtrent mijn zestiende jaar werd ik met deze zonde bekend; en ik zettede dezelve zo lange voort, tot- dat ik de Ughaamsdeelen, tot de voortplanting beftemd, ten eenen maale verwoest had. Thans werd ik mede opmerkzaam op de overige ijslijke gevolgen van deze ondeugd, die ik nu insgelijks bij mij zeiven befpeurde, bij voorbeeld vermoeidheid, misnoegdheid, droefgeestigheid, verzwakking van het geheugen , van mijn ver/land enz. Kortom, ik vinde mij zeiven thans volkomen in het beeldtenis getroffen, dat T i s s o t en anderen van zulke ellendigen hebben opgehangen. Is het derhalyen mogelijk, dierbaarste Man! om mij, met raadpleeging van bekwaamen Artfen , een middel aan de hand te geeven, waar door ik aan mijn verwoest en ontzenuwd lighaam weêr nieuwe fterkte en veerkracht kan bijzetten: ö Schrijf het mij dan! Kan ook de dankbetuiging van eenen onbekenden, dien gij gered hebt, 0 niet beloonen: gij zult nogthans uwe belooning bij Gcd en in uw eigenhart vinden. Word ik door den tijd geholpen, dan zult gij mijnen naam weeten enz.'' D TWEE-  X 5o X TWEEDE BRIEF. Cjod zegene U Man! en nog la^ge geniete de wereld de vruchten van uwen onv.rmoeiden vlijt! Ik heb, wel is waar, dé eer niet* bij U bekend te zijn; maar ik ken en eerbieiig U reeds lange, en met nut en zegen heb ik altijd uwe — fchriften geleezen. De aanleidende oorzaak tot n ijnen tegenwoordigen Brief zal LJ bevreen.der; m?.ar ik koester het vertrouwen, dat uwe ziel rrij, eenen onbekenden , vergeeving en ver'chooning zal laaten ten deel worden. Gij hebt, uit naam van eenen edelen menfchenvriend, eene Prijsvraag uirgelc!v. eeven ; Gij voegt 'er nog eene aanzienlijke Premie bij. Ach ! — Man! doe gij toch, ik bi i U om Gods wil, doe gij toch ook zelf uvv bést, om dit monster, dat ia het duister flüipt, in zijne woele te temmen, en aan zijre grimmige u tvallen paal tn perk te (tellen! God! waar is thans toch wel eene enkele fchool te vinden, a'waar dit ontzettend onheil zijne Woonplaats niet heeft geves' igd! Jongelingen, anders k'jisch en deugdzaam, daarvan aang ftrjken, zetten dit wanbedrijf zo lange voort, tot d:t zij niet meer te redden zijn; misfchien om dat zij niet wisten, welke gevolgen het zelve na zich fleept. Want de meeste Schoolmeesters gaan omtrent deze gewichtige zaak zo geweetenioos te werk, dat zij, ■ het zij dan uit traagheid of uit gebrek aan opmerking en menfchenkennis , zich om zodanig iets  X 5i X iets in het gdieel niet bekommeren en 'er ?ïn het minste niet van gewaagen, of, wanneer zij 'er ook nog eens tegen waarfchuuwen, dit zoflaauw en zonder eenigen nadruk doen, dat hunne vermaaningen desaangaande volftrekt geen indruk maaken. Met diepe fchaamte en berouw belijde ik, dat ik zelf tot die ongelukkige behoore,die deze zonde bedreeven hebben. Derzelver gevolgen zijn mij al te leevendig, dan dat ik ze voor mij zeiven zou kunnen verbergen. Een door dit eeuwig vervloekt wanbedrijf verzwakt lighaam en eene in het oogloopcnde vermindering van mijne zielsvermoogons heb ik mij daar door berokkend. Diepe zwaarmoedigheid en melancholie heeft mij zedert geheel overmeesterd; en mijn anders zo blijgeestig en opgewekt gemoed is toe hier toe zo zeer gedrukt door zwarte melancholie , dat niet zelden de ijslijkfle denkbeelden van zelfmoord in mij opklimmen. Het bewustzijn mijner fchanielijke daad, gepaard met het denkbeeld, wat voor eeti mensch ik zijn konde, indien ik mij* ne lighaams- en zielsvermoogens niet zo verkwist had, zou mij over kort of lang in het verderf florten , wanneer God en Godsdienst mij niet onder> (leunden. Verwelkt en afgemat zucht ik nu , ik, die anders bloeide gelijk een roos! — Dit, dierbaarite Man! is de oprechte belijdenis van mijne misdaad , die mij maar al te dikwerf mij zeiven en in mijne eigen oogen affchuuwlijk maakt. Maar haat mij niet, lieve Man 1 Ach God! ik verdien zulks immers niet; want ik heb het voorheen nog nooit zo geweeten. Eerst te Goettingen heb ik D 2 deze  X 5* X deze ondeugd, in haare vloekwaardigheid, leeren kennen. Toen ik het geluk had, bij toeval het boek van Tissot, dat over deze zonde handelt- in handen te krijgen, toen begreep ik eerst, op welk eenen venchriklijken w.;g ik mij bevond. Ik moest eenen zwaaren ftrijd ftrijden, alvoorens ik zo ver kwam, dat ik deze vloekwaardige fchandelijke lust geheel ontvlood. Thans heb ik het , door Gods kracht onderfteund , zo ver gebragt, dat ik nooit zonder beeven en ontzetting 'er aan denken kan. Edele en rechtfchapen vrienden, met welken ik naderhand wel eens in vertrouwen daar over fprak, hebben mij insgelijks met weenende oogen verzeekerd, dat zij, uit onkunde, deze ondeugd zo lange hebben geöeffend, tot zij, óf de droevige gevolgen daar van bij zichzelven b^fpeurden , óf door braave vrienden gewaarfchuuwd werden. Onuitfpreeklijk zal uw loon bij God en Menfehen zijn. Betleed uwe — zieisvermcogens tot dat werk: God zal U bijftaan, en ik, ik zal U onderfleunen in mijn G bed. Nu, beste Man! vergeef mij, dat ik U, voor eenige oogenblikken, van uwe gewichtige bezigheden h-:b afgehouden ; vergeef het mijnen harriijken wensch, om mijne Medebroederen gered te zien, wanneer ik mijne bede met die van het geheele menschdom verëenige , dat gij een voorneemen moogt ten uitvoer brengen, waartoe God U uitverkooren en beftemd heeft. God fterke, God bewaare U"J — DER.  X 53 X DERDE BRIEF. » T J.k ben een U onbekende, maar een groot verëerer vau uwe Schriften. Gij poogt, en dit is een ede] werk, vooral der jeugd de i weg ter gelukza* ligheid amtewijzen en ze van de ondeugd afteichrik" ken. De beweegrede, die mij aan U doet fchrijven, is de oormoedige vraag: Hoe geraak ik weêr tot mijne verhoren zielsrust, daar ik mijn lighaam door het misdrijf der zelfbevlekking zo zeer verzzvakt heb?- Mijne gcflahe, door God fraaij gevormd, is vervallen. Ingevallen bleeke wangen, zwakheid van het zevuwgejlel, de zwarifls mclan~ choiie t« dikwijl: kcrhaaide hijpccor.dncke toevallen zijn de treurige gevolgen van dit liederlijk leven. Hierbij komt nog onverfcbiUigheid jegens de fchoonheden der Natuur, waar van ik anders een groot vriend was Menigmaal wandel ik gevoelloos bij da zegeningen der Natuur in den fchoonen herfst, en ween dikwerf, zonder dat ik het bijna zelf wiet. Zie ik een Mensch van eene bloeijende gezondheid, dan benijde ik hem en denke: zodanig konde ik ook zijn, wanneer ik mijn lighaam niet zo verwoest bad door de fchandelijkjle van alle ondeugden! Maar nu ben ik de zwaarmoedigfle en on^duUïgfte Mensch. En wat zal ik nu ter mijner vertint- fchuldiging bijbrengen, daar ik U met deze walchlijke klachten lastig valle? Ach! ik zogt eenen Menfchenvriend, eenen raadgeever, eenen helper, C 2 die  X 54 X die mij zou zeggen, wat ik d ien moet, om, ware het mogelijk, nog gered te worden! Zie daar de beweegrede van mijnen Brief. Verwaardig mij met uwen raad; heb de goedheid, mij te antwoorden op dit gekrabbel, zonder ftijl noch houding, volgens het onderftaand adres , en zijt verzeekerd,dat gij uwe goedheid aan geenen ondankbaaren zult verkwisten. Met hevig verlangen zie ik uwen Brief te gemoet en verwachte dien met den eerften enz." UITTREKZEL UIT EENEN VIERDEN BRIEF. „ —Tk onërvaaren Jongeling wist niet, dat deze ondeugd mij in het uiterfte vetderf zou ftorten. Nu eerst ben ik dit te weeten gekomen; nu eerst ken ik het wanbedrijf, dat ik anders niet eens bij naam kende? Want — God gij weet het, of ik ondeugend ben! Ik fchrijf4h nog daar te boven op den dag, waar op ik gereed fta, om te biechten, en op welken toch wel geen Mensch, of hij moest al zeer reukeloos wezen, liegen zal — ik vond daar van het eerfte bericht in het herlijnsch Maandfcbrift, waar uwe Prijsvraag opgegeeven wordt. Ik wilde in het eerst in het geheel niet gelooven, dat dit de ondeugd was, die ik bedreeven had. Ik wilde'er naauwkeuriger naverneemen, maar fchuuwde mij, om itt verdenking ce vallen. — Nu zie ik de bron, waaruit thans bij mij die verzwakking van het gebeu-  X 55 X heugen, die verzwakking van mijn gezic-1 en die groote vermoeidheid ontfpringt, welke ik., inzonderheid na het eeten gevoel, hoewel ik in alles deftreng. jle leefregelen in acht neeme. — Ik bid U dus , zo hat dijk een verleid Kind zijnen Vader maar hVeken kan, red mij, wanneer ik nog te red.;en ben! Slaa mij een middel voor, waar door ik wederom kan .herfteld worden. Hier ter piaatze„vertrouw ik niemand de behoorlijke kundetoe ; hier konde ik ook ontdekt worden. Nog eens ik bid U zo fineek nd, als een Kind zijnen Ouderen maar bidden kan, red mij vooral fpoedig, eer zich nogijsli;ker gevHgen ontdekken. Keuwig, eeuwig zal ik U daar voor danken, dat gij mij gered hebt! Hoe zal ik m;j verheuge", dat ik het ongeluk ben omkomen.' Met vernieuwde krachten zal ik mij bevlijtigen, om aan mijne medtmenfeben nuttig te worden. Ik gevoel mij in deze hoope reeds eeni^zins gerust getteld,en heb de eer enz." UITTREKZEL UIT EENEN VIJFDEN BRIEF. „ — l~ïet toeval heefc mij hier eenen jongeling van vijf en twintig jaar leeren kennen, wiens ouders reeds vóór tien jaaren geftorven z jn, en wiens Valer een dorppredikant was. De (lillj zwaarmoedigheid van dit jonge Mensch en zijne be lendige afzondering van de geruischvolle vermaaken van D 4 zijns  X 56 X zijns gelijken, namen mij terftond op het eerfte gericht zo zeer voor hem in, da: ik nader kennis met hem zogt te maaken, en dit — offchoon niet zonder moeite — ook wezenlijk deed. Hoe meer ik met hem verkeerde, zo veel te meer ontdekte ik bij hem een edel en rondborstig character, gepaard met de uitmuntcndfte bekwaamheden en vermoogens, Menigmaal yorschte ik na de redenen van zijne zwaarmoedigheid en van zijne geftad;g bleeke kleur; maar lange te vergeefs: tot dat hij eindelijk onlangs, daar ik mij van zijn vertrouwen verzeekerd had, en op nieuw fterk op hem aandrong, in de volgende rampzalige woorden jegens mij uitborst : „ Vriend! doe niet langer onderzoek na de redenen van mijne billijke droefncid; want gij zultzeeker, zo dra ik U die ontdek, van het oogenblik af, mijne verkeering mijden en mij, als eenen verworpeling, aan de knaagingen van mijn eigen geweeten overlaaten. — Maar neen! Gij z;jt te menschlie> vend, om zó met mij te kunnen handelen. Hoor dus: het rampzalig voorbeeld van een jong Mensch, met wien ik de fcchool bez-gt, heeft mij verleid tot de affchuuwlijke en de meuschheid ontëerende zelfbevlekking. Het hoogst nadeelige van dit Ichandelijk bedrijf zag ik toen nog niet in; maar zederl cenigen tijd gevoel ik met bet bitterfle berouw, boe hevig hetzelve mijn hart en lighaam ïetjt aangetast. Deze ondeugd heeft aan mijne zenuwen haare kracht hemmen, de maag verzwakt, de darmen, de fpijsverteering, mijne oogen, mtjn hart, mijne herzenen, mijn geheele lighaam en mijnen geest! zij heeft  X 57 X heeft de liefde voor het groote en fchoone in mij verdoofd, en mij, in den bloeij mijner jaaren, aan de verfchrikkingen van den hoogen ouder dem over ■ geleeverd.' JNu weet gij de rede van mijne zwaarmoedigheid en van mijn bleek gelaat. Het Haat thans aan U, om mij uwe vriendfehap te ontzeggen, hetwelk mij gewislijk zeer finarten zou, of indien gij edelmoedig genoeg denkt, zulks niet te doen, om dan gemeenfehapiijk met mij aan mijne geneezing te arbeiden. In de blijde eeuwigheid vindt gij zeekerlijk daar voor uw loon, daar ik zelf niet in ftaat ben, om U te beloonen." — lk geloof niét nodig te hebben , U te Zeggen, dat ik den ongelukk'gen jongeling, wien bij deze beHjdenis de heetfte traanen ontvielen, van mijn innig melijden en voortduurende liefde verzeek erde , wanneer bij voor het vervo'g wilde afitand doen van zijne hdllooze gewoonde; en dit beloofde hij mij met eenen Eed. — Maar nu, waardige Man! bid ik U, mij een middel aan de hand te geeven, om mijnen ter nêer geflagen vriend te redden en wederom op te richten. Hoe zeer Gij mij hier door zult verplichten , behoef ik eenen Man niet eerst te zeggen, die, boven anderen, de Zaligheid kent, om menfehen van het verderf te redden, enz." Ik zal uit honderd andere voorbeelden van de ontzettende gevolgen dezer ondeugd, die der wereld ziju bekend gemaakt, nog maar twee bijbrengen-, waarvan de beroemde Arts Tisso t het eene ;elf beleefd en met deze woorden bekend gemaakt ,»eeft: D 5 ,« L.  X 58 X „ L. D**, een jong; Horologiemaaker had zich insgelijks aan deze affchuuwlijke ondeugd overgegeeven. JN-g vóór het verloop van een jaar begon bij reeds eene groote zwAheid te befpeuren. Maar deze Wiarfchiitiwing was niet genoegzaam, om hem van den rand des verderfs te rug te brengen. Zijne ziel was reeds te fterk aan deze fchandli(ke vuiligheden verkleefd, dan dat zij voor andere denkbeelden zou vatbaar geweest zijn, en de herhaalingen yan zijne ondeugd volgden elkander al rasfer en rasf r op, tot dat hij zich in eenen toeftandbevond, 'die hem den dood liet vreezen. Thans nam hij voor, om wijzer te worden; maar het kwaad was airede zo diep bij hem ingeworteld, dat het niet meer te geneezen was. Eene hevige kramprrekking, die hem vooi heen enkel dan overviel, wanneer lf j de fchanielijke daad volbragt, en terftond daar na weêr ophield, w.s hem nu tot eene gewoonte gewo.den, en overviel hem meermaalen zonder eenige fchijnbaare oorzaak, en wel met zo veel geweld, dat hij geduurende den gantfchen tijd van den aanval, die menigmaal vijftien uuren lang aanhield, omtrent den nek zulke wreede pijnen geyoe'de, dat hij niet fóreeuwde, maar brulde, terwijl het hem in dat tijdsgewricht ook onmogelijk viel, om de geringfte fpijze of drank door te z.velgen. Zijne krachten begaven hem geheel en al, en daar hij tot niets in ftaat en in de uiterfte ellende gedompeld was, lag hij eenige maanden lang b jna zonder de rriinfte hulpe. Hij was zo veel te meer te beklaagen, naardien eenig ovcrbüjfzel van zijn ge- heu-  X 59 X heugen, dat echter naderhand wel fpoedig geheel verdween, hem nergens anders toe diende, dan dat het hem onophoudelijk de oorzaak van zijn ongeluk Voorhield, het welk nog vergroot werd door de yerfehr klijkde knaagingen van zijn geweeten., Ik, vernam zijnen toeftand en begaf mij tot hem, maar ik vond niet zo zeer een leevendig wezen, als wel een afzichtig Lijk. Uitgeteerd, bleek en onrein lag hij op het ftroo, waasfemde et nen aff 'auwlijken ftank uit en kon bijna g~en enkel lid beweegep. Uit de neus liep hem dikwijls bleek en waterachtig bloed en zever ontliep geftadig zijnen mond. Hij had een doorloop, en liet, zonder het te merken, alle vuiligheid in het bed loopen. Zijne duistere, druipende en gebrooken oogen hadden het vermoogen niet meer, om zich te beweegen; zijne pols was zeer zwak en hij ademde zeer bezwaarlijk ; zijn geheele lighaam was verbaazend mager, uitgezonderd de voeten, die begonnen te zwellen. Niet. minder beklagenswaardig was de ftaat van z jne ziel; zonder gedachten, zonder geheugen-, onbekwaam, om twee woorden met elkander te verbinden; zonder eenige bekommering over zijn lot, zonder het rainfte gevoel, uitgenomen van zijne pijnen, die telkens , benevens alle de overige toevallen, om den derden dag terugkwamen, zijne gedaante was affchuuwlijk en aan geen mensch meer gelijk-, men zou getwijffeld hebben, tot welk een foort van Schepzelen hij wel eer behoord had. Met behulp van verfterkende middelen gelukte het mij, de geweldige aanvallen van de kramp te fluiten,  X 6o ):( ten, die hem, bloot door den pijn, op eene wreede wijze wéér tot gevoel bragten. Voldaan, dat ik hem maar in dit opzicht eenige hulp had aangebragt, gaf ik hem verder geene Geneesmiddelen, naardien die zijnen toeftand toch niet verbeteren konden. Hij ftierf eenige weken daar na in Junij 1757. Zijn lighaam was overal opgezwollen.'' Het andere heeft de ongelukkige, die het aan zich zeiven beleefde, eigenhandig befchreeven, en het is door Saltzmann met deszelfs eigen woorden bekend gemaakt, gelijk volgt: „ Eindelijk viel mij, maar helaas! tien jaar te laat, het Boek van T1 s s 0 r in handen. Ik las, en ik werd als door eene beroerte getroffen. Nu gingen mij de oogen open, en fchrik en ontzetting vervulde mijne ziel. Ik was toen reeds geheel verzwakt en uitgeteerd, en ieder een zeide: hij heeft de Teering in den hoogften graad! Evenwel had ik nimmer de waare rede van mijne Teering vermoed; thans vernam ik die met ontze ting. ö, Dacht ik, welke affchuuwlijke Ouders, Leermeesters en Vrienden zijn het, die mij niet voor deze ondeugd waarfchuuwden, noch mij de onafzienbaare ellende, waar in de* zelve den Mensch ftort, afmaalden, of mij dit Boek van Tissot niet ten minsten in handen gaven! of liever, welk eene onuitfpreeklijke nadeelige onkun. de heerscht 'er nog op aarde ten aanzien van deze ondeugd en haare gevolgen! Ik verviel in eene foort van diepzinnigheid en zwaarmoedigheid, die mij onuitfpreeklijk kwelde. Ik befloot, om de ijsljjkfte van alle ondeugden vaar wel te zeggen; dit viel mij zwaar,  X 6i X zwaar, maar niet onmogelijk, dewijl zij, door mijne zo aanraerklijke verzwakking, reeds veel van haare aanloklijkheden verlooren had." „ Verneem nu mijnen tegenwoordigen toeftand, en beklaag met mij de onkunde der Menfehen, die hen in eene zo vreeslijke ellende ftort! De vermoogens van mijnen geest zijn ten uiterften verzwakt; mijn verdand is ftomp geworden en volftrekt niet meer bekwaam, om geregeld te denken; mijn geheugen is ongelooflijk zwak, of liever bijkans geheel verloo en. En dit is zo veel te droeviger, naardien ik van God zulk eenen fchoonen aanleg , zo groote bekwaamheden had verkreegen, dat alle mijne Leermeesters en Bekenden, in mijne jeugd, groote verwachtingen van mij hadden opgevat, en, voor de toekomst, een groot Man in mij zagen. Ik ben dus geheel onbekwaam tot arbeid van den geest; maar niet minder tot lighaamlijke bezigheden. Mijn lighaam is geheel verzwakt en onwerkzaam; ik ben zo vermagerd en uitgeteerd, dat men niets dan huid en beenderen aan mij ziet. Ik gelijk wel naar een doodsgeraamte, en men kan mij niet befchouwen zonder ijzing en fchrik. ö Mogten alle onweetende en onbezonnen Zondaars mij zien! ö konde ik elk hunner toeroepen. Lokt U de fnoode Wellust; Ach! dat dan 't ij slijk fcbrikbeeld, Van 't ramlend doodsgebeente, Uw geilt drift verdoove! — ,, Daar  X 6a X- „ Daar lig of zit ik nu zo ledig en krachtloos; kan niets meer voor het welzijn der menschlijke maat- fchappij en van miine Broederen doen of arbeiden, en daar voor alles,wat mogelijk ware, te doen, was toch fteeds mijn warmfte wensch — ja ik ben den mijnen zelfs tot Jast; en verwachte met fmart en verJangen den dood, die mij van mijne naamlooze ellende verlosfen en mijnen geest van dit verwoeste lighaam bevrijden moet, op dat die dadr in eene betere wereld , met nieuwe ongeftoorde werkzaamheid en kracht, voorden welftand van het groote geestenrijk van God mcoge kunnen arbeiden. Dan ik ben niet alleen verzwakt, maar gevoel ook onafgebrooken de hevigfte pijnen, vooral aan de Teeldeelen, die het meest geleeden hebben. Daar bij komt nog eene alles overklimmende onrust van geest en zwaar* moedigheid. De bewustheid van tegen mijne beftemming en tegen Gods oogmerken gehandeld, mij onbekwaam gemaakt te hebben tot het voortbrengen en opvoeden van Kinderen, ja onnut voor den dienst der Maatfchappij en ter bevordering van het menschlijk geluk; deze bewustheid pijnigt en foltert mij onophoudelijk, ja veel meer, dan allelighaamlijke finart. En dikwijls zou ik reeds in verzoeking zijn geraakt, om een einde aan mijn rampzalig leeven te maaken, hadden mij niet de gronden van het verftand en de lesfen van den weldaadigften Godsdienst, die thans nog mijn eenigfte Vrendin en mijn fchat is, daarvan terug gehouden." — Jorgeling.'begeertgij, na zulkeondervindingen^ooi de geloofwaaruigfte mannen verzeekerd, nog meer be- wij.  X 63 X wijzen, ten einde overtuigd te worden van de affchuuwlijkheid der affchuuwlijkfte van alle ondeugden? — Uit deze vreeslijke verwoesting, die de Zelfbevlekking aanricht, zult gij nu ligtlijk het beflyit kunnen opmaaken, hoe zondig en flrafbaar dezelve zij. Wij zijn immers door God beftemd tot de weldaadiglte oogmerken voor ons zeiven en voor anderen. en eene zo moedwillige verwoesting van alle onze krachten , loopt toch lijnregt tegen deze oogmerken in. Zulk een gefchandvlekt mensch is niet alleen van geen het minste nut voor anderen, maar hij doet hun ook oneindig veel nadeel. Het misdrijf, waar door hij zich zeiven fchendt, maakt hem volftrekt onbekwaam, om eene gezonde Nakomelingfchap te verwekken of na te laaten. Hij bereikt de jaaren niet* waarin hij het Huwelijk kan aanvaarden, en al bereikt hij ze ook, al treedt hij daadlijk in den echt: hij hoopt toch fteeds zonde op zonde, en vergrrot zijne misdaad. Dewijl zijne natuur verzwakt is, kan hij óf in het geheel nooit Vader worden, óf flechts eenige jammerlijke Kinderen voortteelen die allerLij gebreken mede ter wereld brengen, en hem, zo dikwerf hij ze aanfehouwt, geene blijdfchap, maar eene droevige herinnering verwekken aan de zonde zijner jeugd. Eene zo zwakke zukkelende jN'akomelingfehap kan weder niets anders, dan fchade, nood en droefheid op dé Aarde veroorzaaken. Dit kan Gode toch niet onverfchillig zijn, en wij kunnen ons reeds hier door'er van overtuigen, dat in zijne oogen het genoemde misdrijf de gruuwlijkfte ondeugd moet wez^n, en dat hij dezelve, gelijk  X x zaamheid, en zo dra wij buiten ftaat zijn, orn aan deze zuchr te voldoen, valt ons die toeftand lastig. En zo las ig ons dezelve valt, zo gevaarlijk is die ook voor ons. Niet alleen worden veele krachten bij ons verzwakt, doordien zij niet gebruikt Worden, waar door de zucht tot werkzaamheid allengs verlooren gaat; maar onze ziel fpoort ook alles op* Wat haar aangenaame denkbeelden kan verfchaffen, om het onbehaaglijke der tijdverveeling te verdrijven. Bij deze nafpeuring valt zij ligtlijk opdenk, beelden van zulke dingen, die een aangenaam lig* haamlijk gevoel kunnen te wege brengen, en waaf door zij aan haaren onbehaaglijken toeftand een ein« de zou kunnen maaken. Zij kiest, hetgeen haaf het naaste is, en wat haar het gemaklijkst valt, om te verkrijgen. En hoe veele zinlijke driften ligger! niet in ons lighaam verborgen, van weiken nog. thans geene eenige zó ligt kan worden opgewekt, als die, welke ik U onder den naam van teeldrift heb leeren kennen. Zo min dtze drift bij knaapen of in den leeftijd der vroege jongelingfchap kart rtoch moet beantwoorden aan het doel der voortplanting van het Menschdom: Zo ligt kan dezelve nogthans worden opgewekt door de denkbeelden van eene ledige Ziel, en dan fleept zij de armé jeugd tot haare heillooze bevrediging weg door middel van de zelfbevhkking. Heeft men nu deze ondeugd maar ééne enkelde reis bedreeven, dan is het natuurlijk, dat, in het eerfte ledige oogenblik het beste; de begeerte tot'deze zonde de Ziel op nieuw en met nog meer hevigheid aangrijpt; en dit a doet  X X doet de ondeugd dan wederom herhaalen. Zó gaat het dan geftadig voort; want waar door zal de ziel zifh verftrooijen? Waar door zal zij andere, goede denkbeelden krijgen ? Wie in lediggang of zonder bezigneden zijnen tijd doorbrengt, kan flechts weinig gedachten hebben , die in zijne ziel afwisfelen en hem eenig onderhoud aanbrengen. Wie altijd bezig is, denkt ook geftadig veel. Hij denkt aan het geen hij gedaan heeft, nog doet en in het vervolg doen wil. Zijne ziel heeft geen ledig oogenblik. Zij is ook altijd vrolijk in haare geftadige bezigheid; en deze blijmoedigheid van ziel is die gelukkige toeftand, waarin zij niet ligt door eene kwaade hartstocht wordt beheerscht, maar zelf geniaklijk de kwaade hartstochten en driften beheer, fchen kan. Hoe goed en deugdzaam zouden veele menfehen zijn, indien zij altijd nuttige bezigheden hadden ! — Dat die bezigheden nuttig zijn moeten, fpreekt van zelveri; want anders brengen zij der Ziel geen waar genoegen aan, noch eenig voortduurend onderhoud. Eene onnutte en doellooze werkzaam* heid zou haar wel ras verdrieten, en eene zodanige, die onheil op aarde ftichtte, zou haar wel dra berouw en onruste veroorzaaken. Hoe hartelijk wenschte ik, mijne jonge vrienden! U allen eene aanwijzing te geeven, hoe gij U altijd op eene nuttige wijze kunt bezig houden. Maar dit zou mij hier, daar ik U nog veele andere dingen te zeggen heb, te zeer doen uitwijden. Gij kunt U intusfehen uit het volgende voorbeeld eenig denkbeeld leeren vormen, hoe men zich, reeds in zij-  X *9 X zijne jeu?d, ook op veelerleij nuttige wijze kan bezig houden. Leendert, een knaap van tien jaar, is gewoon, in den Zomer des morgens ten vijf uure op te (laan. Binnen een kwartieruurs heeft hij zich gewasfchen en gekleed, en nu fnelr hij in den tuin, om zich daar eerst over te geeven aan.het dankbaar gevoel van de goedheid des Scheppers in de vrijenatuur. Hier ziet hij na zijne bloemen-en zaadbedden, en vindt gemeenlijk iets, dat hem bezigheid verfchaft; nu heeft hij iets vast te binden, dan eenig onkruid uit te rneijen, dan weer eene molhoop effen te maaken en dergelijke kleine bezigne len meer? Valt hier niets te doen, dan begeeft hij zich in den moestuin en monitert de gewaifen, en zeldzaam keert hij te rug , zonder aan zijne moeder eene vmlijke tijding te brengen. Ten zes uure beginnm zijne gewoone dagelijkfche bezigheden, en ontvangt hij het onderwijs van zijnen leermeester. Twee uuren brengt hij bij dit onderricht genoeglijk door. Vervolgens wordt 'er tot aan den middag braaf gearbeid, gefchoffeld, bedden afgeftooken, zo lange 'er maar iets in den tuin te werken valt en het weder zulks toelaat; anders valt 'er in huis wel het een of ander te doen, waar toe moeder zeer goed raad weet, of 'er is wat van hout te knutzelen, 'er worden bezems gebonden, mandjes gevlochten, of tuinftokken gereed gemaakt; ook valt 'er op het Land wel iets te verrichten, vooral in den oogst,, ter wijl Leendert de gewoonte heeft,.om, reeds den avond tevooren, zich op veele gevallen gereed te E 3 maa«  X 7° X maaken., ten einde het hem nimmer aan bezigheid pntbreeke. Na het middagmaal vindt 'er eene gemeenfchaplijke wandeling plaats in het open Veld of in het JJosch, en telkens neemt hij van daar eene hand vol planten en gewasfen mede. Deze worden te huis nagefpeurd, derzelver naamen opgezogt, en dan, om te droogen, tusfchen vloeijpapier gelegd. Hier op volgt van drie tot vier uure weêr eene les, en dan begint cp nieuw het handwerk in den tuin, op het Laud of te Huis. 's Winters oeffent hij zich op de draaijbank, en hij heeft reeds menig een klein ftik huisraad met eigen handen vervaardigd. Hij fnijdt. mede zeer aartige kleinigheden uit hout. Menig uur brengt hij door, met zijne gedroogde kruiden op papier te plakken, en derzelver naamen en gebruik 'er bij te fchrijven, of met alles na te zien en te regelen. Van bordpapier maakt hij kleine-laadjes, en in dezelven vakken van kaarten bladen, waar in hij verfcheiden foorten van zaad bewaart. Gij kunt U niet verbeelden , hoe fraaij eene vertooning het is, hier eenige honderd verfchillende foorten van zaad bij elkander te zien, verfcheiden in kleur, grootte en gedaante. Men kan ze uuren lang befchouwen, zonder moede te worden. Ook heêft hij een Hout kabinet aangelegd, in het welk van iedere foort van Hout, die hij machtig kan worden, het eene glad gefchaafd itukje naast het andere ligt. Elk ftukje is met een Nommer geteekend, wijzende op een register, waar in de naam en nuttigheid van dat hout, benevens an- de-  X ?i x dere merkwaardigheden meer , ftaan opgetee.' kend. Dit is geen blort tijdverdrijf, maar een nuttig middel, om onze kundigheden van de voorwerpen, die ons op aarde omringen, uit te breiden. Het kan ons in veele gevallen dezes levens gewichtig worden; het boezemt onze ziel ongemerkt liefde in voor het fchoone, volmaakte en doelmaatige; het leert ons God fteeds meer en meer kennen, wiens hand zo veele fchoone meesterftukken wrocht ; wij gevoelen dus doende dagelijks meer zijne grootheid en beaii'nenswaardigheid, en welk gevoel is voor den mensch wel waardiger, dan dit? De winteravonden betreedt Leendert ter zijner oeffening m de Muziek; dan teekent hij ook menigmaal verfcheiden dier zeldzaamheden af, die hij bezit, of maakt zomtijds kleine landkaarten, die hij met kleuren afzet. Hij bezit eenen kleinen Atlas, door hem zeiven vervaardigd, waar in meer dan veertig Kaarten zijn, die hem veel vermaak aan» brengen. Een uur, vóór hij gaat flaapen, arbeidt hij aan zijn dagboek, waar in hij alle zijne bezigheden op« teek ent, als mede de nieuwe kundigheden en onder* vindingen, die hij op dien dag heeft ingezameld; of hij fchrijft Brieven aan zijne jonge vrienden. Zo doende fnelt ieder dag voor hem voorbij onder vro. lijke bezigheden, die zijne ziel voor ondeugden en zijn lighaam voor ziekten bewaaren. Gij, mijne jonge vrienden! gaat ook zo te werk. Bepaalt ü niet enkel tot de bezigheden, die U , E 4 wor-  X 7* X worden opgelegd, maar kiest U zelfdezen ofgeenen a'bei l uit, waar toe Gij bijzondere lust of aanleg bij U befpeurt, en waar toe Gij de beste gelegenheid heht. Kiest Ü eene foort van geliefkoosde bezigheid uit, waar toe Gij uwe vrije uuren kunt befïeeden. G j zult U daar door zeer opgewekt gevoelen, om ook andere ernftige bezigheden, waar bij gij veel denken en uwe ziel infpannen moet, met lust te aanvaarden, en Gij behoeft niet te vreezen, dat die ü zo ligt vermoeijen zullen. Afwisfelfr.g houdt de Ziel fteeds opgewekt en bezig. Aan gelegenheid tot zulk eenen zelfgekoozen arbeid zal het U ook nooit geheel ontbreeken. Wanneer gij 'er maar lust toe beroont, dan zullen uwe ouders en andere goede menfehen U daar toe meer en meer gelegenheid verfchaffen. Bij eene andere gelegenheid zal ik U nog een meer breedvoerig onderwijs geeven, hoe Gij zelf het moet aanleggen, om altijd p tene nuttige wijze bezig te zijn, en hoe Gij U zelf menig eene gezonde lighaamsoeffenmg kunt verfchaffen. Thans moet ik U alleenlijk bidden, dat Gij U niminer daar van laat te rughouden door het dwaalbegrip, als of eenige Iighaamlijke arbeid vernederen 1 en fchandehjk voor V w;re. Ieder arbeid is roemwaardig, door welken wij ons zei ven of anderen eenen dienst doen; maar de lediggang is fchandehjk , dan zelfs, wanneer wij ook zonder arbeid ons nodig onderhoud krijgen kunnen. , f-ene hoofdoorzaak van alle ondeugden, en bijZonder mede ,van de crmatuuriijkile en ïjslijkfte ondeugd  X 73 X deugd der zelfbevlekking, maar niet minder een vo >maam behoedn iddel daar tegen, kent Gij dus nu mijre Geliefden! Die hoofdbron is de lediggang en w rkeloosheid, en het vonrnaairfte behoedmiddel tegen alle zonden in het algemeen, en tegen de znle van onkuischheid in het bij zond. r, is de arbeidzaamheid. Ta.looze knaapen en jongelingen hebben hun ongeluk aan den lediggmg te wijten, en z;j, die hunne gezondheid, benevens de vreugde huns levens bewaarden, hebben zulks in de d .ad te danken aan hunne vroegtijdi0e zucht tut nuctige bezigheden. Terwijl ik U nu voor de werkloosheid waarfchuuwe , en U daar tegen opwekke tot arbeidzaamheid, zult gij ligtlijk van zeiven begrijpen, dat ik om die zelfde rede U waarfchjuwen moet vooralle. eenzaamheid, en U aanmoedigen tot de verkeering met andere goede menfehen G,j hebt dair toe v oral de gruotfte rede, wanneer Gij nog niet bekend zijc met zodanige bezigheden, die U een aangenaam onderhoud kunnen te wege brengen ; want in dit geval zoudt Gij U immers ten eene' maale buiten ltaat bevinden, om uwe eenzaame uuren op eene nuttige wijze door te brengen. Waart gij uit eene kwahjkgeftelde blooheid . ongaarne in het gezelichap van andere verftandige menfehen; gij zoudt dan ook fteeds onbekend moeten blijven met verfcheiden nuttige bezigheden. Gij zoudt veele zaaken, die goed en nuttig zijn, in het geheel niet te weeten krijgen. In uwen leeftijd zijt gij buiten ftaat, om uit U zeiven alles te leeren, wat U nut E 5 of  X 74 X cf dienftig kan wezen. Gij hebt daar toe geftadig eenige aanwijzing nodig en die verkrijgt gij door den omgang en de verkeering met zulke perzoonen, die U in verftand en ondervindiug overtreffen. Uwe Ouders en Leermeesters zijn de Perzoonen , wier omgang U vooral zeer nuttig kan worden. Hoe aangenaamer U hun gezelfchap is, zo veel te beter is het voor U, en Gij hebt door hun gelegenheid, om ook meer andere braave menfehen te leeren kennen. Alleenlijk moet Gij U maar niet zelfvan hen afzonderen, ofiederen vreemden, die ten uwen huize komt, ontvluchten, noch gezelfchappen zoeken, die U gevaarlijk kunnen worden. Voor zulke gevaarlijke Gezelfchappen zijt Gij veilig , wanneer Gij vertrouwlijk verkeert met uwe Ouderen, Leermeesters en zulke Perzoonen , die hunne achting bezitten. Het konde ligt gebeuren, dat volwasfen Menfehen, alsmede Knaapen en Jongelingen van uwen ouderdom, iets goeds aan zich hadden, het welk U beviel, terwijl zij tevens veele kwaade eigenfehappen bezaten, die Gij niet altijd opmerkte, of die Gij eindelijk, wanneer Gij ze opmeikte en misbillijkte, gewoon zoudt worden. Gij zoudt, door veel met zodanige Perzoonen te verkeeren, allengs ligtlijk hunne kwaade gewoonten overneemen. Ik kan U, ter uwer beveiliging vcor dit gevaar, niets anders raaden, dan dat Gij enkel zulke Gezelfchappen kiest, die U door uwe Ouderen en Opzienders veroorloofd worden. Moet Gij zom« wijlen in de School met vreemde Knaapen alléén zijn, waar onder 'er veelen worden gevonden, die me-  X 75 X nige flechte heblijkheid bezitten , ja zelfs menige ichaamtelooze daad pleegen: houdt U dan aan uwen arbeid eu vermijdt alle vertrouwdjkheid , alle gepraat en ftoeijerij met hun, het welk toch in het algemeen aan welopgevoede Knaapen niet betaamt. Ik weet uit de ondervinding, dat menig een Kind in de School dikwijls door een flecht voorbeeld, menigmaal door daadlijke overreeding, tot de ondeugd van zelfbevlekking verleid is geworden. En in veele gevallen wist de verleider zelf zo min als de verleide , dat zij zonde bedreeven. Zo leerde eens een Knaap van twaalf jaaren deze ondeugd, terwijl hij nevens zijnen Medefcholier op de bank zat, die de onbefchaamdheid had, om met de hand hem in de broek te grijpen, en met deze daad zeer onbetaamiijke uitdrukkingen te verbirde«\ Hier door wekte hij in zijne onfchuldige ziel denkbeelden en gedachten op, die naderhand dikwerf terug kwamen en hem eindelijk overhaalden, om de hand aan zich, zeiven te liaan, en zich op eene jammerlijke wijze zelf te bederven. Zijn Verleider wil- de hem bij vervolg van tijd, toen die zelf tot befere .gedachten gekomen was,dit bedrijf weêr ontraaden, maar deze indrukzelen hadden zich zijner ziel te diep ingeprent, en de gefchonden deelen van zijn lighaam waren zo prikkelbaar geworden, dat hij nergens anders aan denken konde,dan aan zijne zonde, en dat ook iedere gedachte tot daadlijkheid overging. Jriij verwelkte, gelijk eene bloem, welker wortel yan eenen worm doorknaagd wordt. De  X 7$ X De gevaaren der verleiding z\]a groot, mijne jonge Vrienden! en ik mogt ze U niet verzwijgen- ö Dat Gij ze nooit anders mogt leeren kennen, als uit deze mijne befchrijving! Mogt Gij overal, waar Gij U bij Kinderen van uwen ouderdom bevindt, hetzij in de School of bij uwe kinderlijke fpelen, acht geeven op U zeiven en op andere Knaapen, op dat zieh dit heilloos ktvaad niet onder ü verfpreide! Mogt Gij het altijd voor uwen plicht houden, om, waar Gij ook zulk eenen Verleider of ongelukkigen Knaap ontdekt, niet alleen U zeiven te bewaaren, maar tevens alles, alles in het werk te (tellen, om hem te redden! —• Den Vetleider, van wien ik ftraks gewaagde, knaagde zijn geweeten, zo lange hij leefde; maar U zou het vrolijkst en zaligst bewust zijn ver. zeilen alle de dagen uws levers, wanneer Gij thans, daar Gij tot beter inzicht zijt gekomen, hier of elders eenen ellendigen Zelf bevlekker van zijne ondeugd zoudt hebben bevrijd, Bij het zo groot aantal van zulke ongelukkigen, is 'er bijkans niet aan te twijffeJen, of Gij zult wel den eenen of anderen aantreffen , die aan dit misdrijf fchuldig ftaat. Waarfchijnlijk zult Gij 'er zelfs meer gelegenheid toe vinden, dan Leermeesters of Opzieners, naardien de Kinderen onder elkander vrijer zijn en zich eer vettoonen, zo als zij in de daad zijn. Ja onuitfpreeklijk groot zou uw loon wezen, wanneer Gij reeds in uwe vroege jaaren een mensch voor de deugd en zijn geluk eenen Burger voor de wereld, en voor veele lieve Ouders den troost in hunnen ouder  X 77 X derdom mogt kunnen bewaaren! Met hoe veel blijdfchap zoudt Gij eens aan de jaaren uwer Jeugd terug denken kunnen ; want de zuiverde vreugde toch, die een mensch gevoelen kan, is deze , wanneer hij anderen heeft gelukkig gemaakt. Dan, mijne jmge vrienden! zo naauwkeurig Gij U voor de verleiding van anderen hebt te wachten , even zeer en nog meer moet Gij U hoeden, om niet uwe eigen verleiders te worden. Werkloosheid en eenzaamheid brengen U, gelijk gij gehoord hebt, reeds in zeer gevaarliike omftandigheden. Bevondt Gij U nu toch zomwylen in die omftandigheden, en veroorloofdet Gij U dan eene onbetaamlijke gedachte: gij zoudt bij U eene begeerte opwekken , die, hoe eenzaam en afgezonderd van anderen Gij 11 ook bevondt, U met meer en meer toeneemend geweld zou wegfleepen. Hadt Gij 'er nu daarbij nog eene gewoonte van gemaakt, om dikwijls zonder eenig oogmerk en, als het ware, geheel toevallig , de fchaamdeelen van uw lighaam te betasten: 6, mijne Geliefden! dan bevindt Gij U flechts een hair breed van de affchuuwlijkfte zonde, tot welke Gy plotslings zoudt kunnen vervallen, eer Gij 'er zelfs om dacht! — Ik moet U derhalven bidden en vermaanen, zo fterk en hartelijk, als ik maar kan, dat Gij U tocb ten allen tijde en bij alle omftandigheden der uiterfte fchaamachtigbeid jegens U zclven bevlytigt. Veroorlooft U nimmer eene onbefchaamde gedachte. Veroorlooft U nooit, het zij Gii zit. ftaat of wandelt, om de handen in de broek te fteeken. Ver- fchrikt  X 78 fchrikt voor U zeiven, wanneer Gij dezeonbetaamlijke gewoonte bij u befpeurt, en denkt aan Willem. Deze ongelukkige handgreep maakte hem tot eenen z  X x enkel: is het aangenaam voor mijne zinnen, en dan zult Gij rrenigmaal bevinden, dar het een of ander in het vervi lg U zeer nadeelig is Hebt Gij "er eclrer U aan gewend, om U ztjven dikwerf iets te weigeren, dat U aangenaam w?", en om uwe begeerten te te?nmc'n: dan wint G>j bij alles, wat U voorkomt, geftadig tij r-m daar ever eerst bedaard na te denken, te'wijl Gij het dan ook niet zo moeijlijk vindt, om TJ hetzeive te or.houden, ingevalle het verlhnd U hetzelve omra^dr. (Jok hierbij wenschte ik, dat Gij het U tot eene onverbreekbaare wet ftel 'e , om gccr.cn dag te laaten voorbijgaan, zonder ü bewust te ztfn9 dat Gij U zeiven iets aa-gcraams iroar de zinnen hadt tnizegd en iets onaange- arms hadt v^rdrr.a. gen; al ware het ook maar een geringe wensch, d; m gij met opzet onbevredigd hadr ge'aafen, ten einde U in zelfoverwinning te oeffenen. Uwe te vré enheid, mijne Geliefden! zal daar door niets verliezen, maar 'er zeer veel bij winnen; want in duizende gevallen onzes levens toch moeten wij wenfchen, dikwijls zeer geoorloofde weiifehen, onbevredigi laaten. Gelukkig, wanneer wij dan kunnen en gaarne wiPen, het geen wij toch moeten'. Veel misnoegdheid, menig een kwaaden lu;m zullen wij daar door vermijden. En bezitten wij eens het vermoogen op ons zei ven , dat wij ons zelf geoorloofde dingen, die onze Zinnen aargenaam waren, kunnen onthouden, hoe veel ligier moet het ocsdan niet vallen , om neigingen ei beg'erren te onderdrukken, van welke wij vooraf weeten, dat zij ons on-  X 83 X ohze gezondheid", de rüste van ons geweeten, het welbehaagen des Allerhoogften , en alle de achting en liefde der Menfehen , ontrooven zouden. Tot deze zinlijke neigingen en aandoeningen, tegen welke Gij U dagelijks moet oeffenen ; om zeer geftreng te werk te gaan en ze te beheerfchen, behoort mede inzonderheid de gewoonte, om lekkere fp'.jz.n en dranken te gebruiken De mensch wordt daar door niet alleen meer verzinlijkt ëi vertederd, rraar ook daadlijk ongezond. Zoete en gekruide Spijzen mnaken het bloed fcherp, w>ar uit hcete ziekten voortkemen. Vette en zeer voedZaame Spijlen zijn bezwaarlijk te vertieren , en wat niet behoorlijk verteerd wordt, gaat tot verrotting over, waar uit Wederom kwaade Koortfen ontdaan* Eindelijk wordt het lighaam geheel en al opgevuld met onre'ne fappen , en dan ftaat 'er een geheel heirleger van ziekten voor de deur. Sterke Dran» ken, als Wijn , Kcffij en Chocolade zijn zeer fchadelijk voor de Jeugd , om dat zij insgelijks het bloed verhitten. Alle warme Dranken daar en tegen maaken iemand flap en traag, en beletten de fpijsverteering. Gewent U derhalven aan ligte en eenvouwige Spijzen: Brood, Groenten, Gort, Melk, en een weinig Vleesch; uw Drank zij Melk, Water of dun Bier. Als Gij maar honger en dorst hebt, en •dit zal U de arbeid wel bezorgen* dan zijn deza -Spijzen en Dranken U zo aangenaam, dat Gij niets anders zult wenfehen, terwijl Gij ook niet ligt gevaar ZUlt loopen, om 'er te veel van te genieten. Door deze vergenoegdheid en maatigheid zult Gij F 2 uw  X 84 X uw lighaam gezond houden , uwe ziel opgeruimd en uw hart vrij van alle kwaade hartstochten en neigingen. Waarlijk loon genoeg, mijne jonge Vrienden ! voor eene kleine zelfoverwinning ! — 'Er fchiet mij thans alléén nog over, om U alles, wat ik tot hier toe gezegd heb, ter geftadige herinnering aan te beveelen, en U op te wékken, om 'er zelf verder over na te denken. Let derhalven dan nog eens: I. Op de affchuuwiijkheid der Zelfbevlekking enop de daaruit voot tvloeijende redenen , om dezelve te vermijden» Zij is eene ondeugd, eene zonde, naardien zij regelrecht ftrijdt met Gods oogmerken ter vermeerdering van het geluk des Memchdoms. Door dit wanbedrijf worden driften gemisbruikt, die leven en beftaan voor het volgende gedacht zullen verwekken. Gods wijze oogmerken tegen te ftreeven, is zonde. Als zonde en ondeugd maakt ons de Zelfbevlekking ook voor tijden eeuwigheid rampzalig. Zij verzwakt alle de krachten van ziel en lighaam, en maakt den mensch dus onvatbaar voor het genot van alle die genoegens, waartoe verftand, gevoel en een gezond lighaam vereischt worden. Zij maakt hem mede onbekwaam voor het genoegen, om anderen goeds te doen, en hun'met zijne krachten van dienst te wezen. En gelijk zij hem van blijmoedigheid en gelukzaligheid berooft, g?eft zij hem misnoegen en ellende daar voor in de plaats. Zij veroorzaakt het lighaam tallooze gebreken en kwaaien. Zij vervult bet  X 85 X het geweeten met angst en knaagend naberouw ; zij doet den mensch beeven en verfchrikken bij de gedachten aan God, Ouders, Leermeesters en Vrienden verzinken in diepe droefheid, wanneer zij deze fchande aan Kinderen beleeven. Zij belet eenen vrolijken en gelukkigen Echt, wanneer de Jongeling zich door Zelfbevlekking ontzenuwt. Een Vader, die als Jongeling met deze ondeugd behebt was, kan geene Kinderen voortbrengen, of ten minsten flechts gebrekkige ellendige Kinderen, welken het aan alle kracht ten goede ontbreekt, en die dethalven niet dan ondeugend en ongelukkig kunnen worden. God zal deze zonde eens in de toekomende wereld, als een rechtvaardig Rechter , ftrenglijk ftraffen. Welk eene onafzienbaare ellende! — Weest opmerkzaam : 2. Op de menigvuldige aanleidingen daar toe, die den mensch zo ligt in dit verderf fleepen. Zij zijn de volgende: Alle ledigheid. Elk onbetaamlijk denkbeeld. Iedere betasting of befchouwing der Schaamdeelen, dezelve zij ook geheel toevallig, Elk verleidend voorbeeld van anderen. Alle vertedering en verdarteling van het lighaam. Alle overmaat in eeten, drinken en flaapen. Elke verwaarloozing van de zorge voorde gezondheid door lighaamlijken arbeid, en wat dies meer zij. Let: 3. Op de behoedmiddelen tegen alle aanlokzelen en prikkelingen tot deze onnatuurlijke zonde. Deze zijn; F 3 Her*  X 36 x Herhaalde gedachten aan God, dieonsals tot eene gewoonte worder; aan zijne wijdheid en goedheid,ons in de geheele natuur zo zichtbaar ten tron gefpreid, dat ieder vo rvverp, waarop onze zinnen vallen, en waarbij wij maar een weinig willen blijven ftilftaan. ons de gedachten inboezemt: God is wijs en goedertieren. B-werkt deze gedachte bij ons niet eenen inwendigen afkeer tegen alles, wat kwaad, onverdandig en ondoelmaatig is, en bevordeit dezelve niet den wensch, den wil en hetpoogen, om zelfwjs en goed te worden? Verder het.gebruik van alle onze krachten tot allen mogelijken nuttigen arbeid, waar mede de lust en bekwaamheid tot geftadige werkzaamheid (reeds toeneemt, en de zucht tot ledige eenzaamheid, deze gevaarlijke klip voor de onfchuld, geftadig vermindert. Het vermij Jen van kwaad gezelfchap, en daar tegen de verkeering met verftandige deugdzaame Perzoonen ,die ons ver» ftand vormen en ons hart veredelen. Schaamachtig, heid jegens ons zeiven en anderen. Het afkeeren der oogen en ooren en van ons geheele gemoed, van alles, wat aanleiding g eft tot ligtzinnige denkbeelden omtrent den teeldrift, de teeldeelen , ja alles, wat daar op betrekking heeft, het zij door gefprekken , door het gelaat, door onbetaamlijke gebaarden of betastingen , of onbedachtzame outblootin. gen, Het ontwennen van alle verdarteling in k'eeding, kost, rusten beweeging-, en het zich daar tegen gewennen aan alles, wat onaangenaame aandoeningen veroorzaakt, wat moeite en infpanning vereischt, Ves-  X 87 X Vestigt uwe aandacht: 4 Op de g'oote voor deelen van eene zuivere »nfchuldtgfi Jeugd. De gedachte , bij God en Menfehen geacht te wez n , moei toch zeer veel vreugde in 's menfehen hart ftonen. Ee^e h'oeüende gezondheid en het vermoogen, om de krachten, die bij ons berusten, tot nut en vermaak van ons zeiven en van anderente 4cttf>ncrygebru4ken; -va-baar te Wezen voor de menigvuldige Ich onhe.'.en der natuur; de hoop te hebben, om eens bij rijpere jaaren alle plichten als'Mensch, Echtgenoot, Vader en Vriend te kunnen vervullen. Kan men zich wet fterkere drangredenen verbeelden ? Overweegt dit menigmaal , n ijne Celiefden! en met allen er sr; en neemt daar bij tevens uwe bijzondere neigingen en bekwaamheden in aanmerking, zo wel als de omftandigheden , w.-ar in Gij U bevindt. Gij zult dan begrijpen, wat Gij vooral in bijzon men en geen werking doen. Is de drift reeds opgewekt en tot zekere hoogte geklommen, dan zijn alle gronden van het verftand te zwak, om de daad te wêerhouden. Keer dus altijd te rug tot de eerfte aanleidende oorzaak, en gebruik allen ernst, om die te verwijderen; anders zult Gij geftadig niet feilen willen, en nogthans duizendmaal feilen. 3. Merk op en volg na, het geen zeker jongeling, die in het zelfde ongeluk, als Gij, geraakt was, meldt omtrent de manier en wijze, hoe hij hetzelve allengs weêr te boven kwam. „ Na duizende ernftige , maar altijd mislukte proeven, om mij deze afgrijslijke zonde te ontwennen, vond ik eindelijk, bijna geheel toevallig, een middel uit, dat alléén in ftaat was, om mij te redden. Ik had 'er tot hier toe nimmer aan gedagt, — ongetwijfeld wegens mijne te groote onè'rvaarenheid in de zielkunde, — dat ik mij in eeuwigheid deze heillooze ondeugd niet zou ontwennen, alvoorens ik mijne buitenfpoorige verbeeldingskracht in bet algemeen, en in het bijzonder in zo verre de wellust daar van een voorwerp is, had getemd, en be. gonnen had dezelve ts beheerfcben. Thans fpande 'k alle mijne krachten jn, om deze heerfchappij te ver-  X 93 X Verkrijgen. In de daad Jongeling! eene groote ötfderneeming! Geenzins het werk van een oögenblik.' Maar op U wachten een beloonend zelfgevoel , de toejuiching van hemel en aarde , en eene onuitputbaare fchat van kostelijke geneesmiddelen tegen menschlijke zwakheden, ingevalle geene moeijlijkheidU affchrikken, geene mislukking in den beginne U moedeloos maaken kan, noch het gezicht, dat gij zomtijds, na halve jaaren lang,U nog zeer ver van het doel af bevindt, U in uwen loop kan doen verflaauwen" I „ De handelwijze, waar door het mij eindelijk gelukte, om mijne verbeeldingskracht, — die grootfte vijandin , zo dra men zich deze zonde wil ontwennen, — te beteugelen, berust op de volgende, zeer eenvpuwige, grondregelen, die ik echter, met de uiterfte zorgvuldigheid getrouw bleef, en, gelijk ik wel dra befpeurde, getrouw moest blijven, wilde ik niet geheel te vergeefs arbeiden. Zij zijn de volgende:" A. „ Geef aan uwe drift, of, wat in zeker opzicht één en hetzelfde is, aan uwe verbeeldingskracht geen nieuw voedzel, geene gelegenheid tot nieuwe aanprikkeling. Hier toe belmoren de volgende bijzondere regelen:" «0 » Vermijd, tot dat Gij de heerfchappij over uwe driften gekreegen hebt, allen vertrouwlijken omgang met de vrouwlijke Sexe, vooral het aanraaken van haar lighaam, dat gewoonlijk met eene elektrieke kracht op iederen jongeling werkt, die reeds aan de wellust gewend is." h  X 94 X t.) „ Stel U aMjd leevendig voor oogen, dat Gij uwe handen fchendt, en dat Gij ten minsten onfeilbaar aanleiding geeft tot de herhaaling van het fchandtlijk misdrijf, wanneer Gij met dezelve eenig lid uws lighaams betast, het welk de fchaamte en betaam ijkheid gebiedt te verbergen ; het enkel g;val ter naauwer nood uitgezonderd, wanneer de natuur U, door op het wa:er te dnrgen , zulks beveelt." O '» Vermijd alles , wat de zenuwen kan prikkelen en fluimeremle begeerten opwekken; vooral dus het gebruik van fterke dranken, het befchouwen van naakte Beelden en van uw ei. gen naakte lighaam, het leezen , met a!l,en van ontuchtige, maar ook van zulke Boeken, die over minnekozerijen handelen,en de verbeeld:ngskracht met wellustige Beelden , het hart met verdartelde neigingen vervuilen." B. „ Stuit oogtnbliklijk uwe verbeeldingskracht, za dra dezelve, ook zonder eenige aanprikkeling, U •oiil overmeesteren. Hiertoe behooren de volgende bijzondere regelen:" a). ., Doordenk zelfs, de op zich zelve onfchuldigfte gedachte, niet, zo dra Gij flechts van verre vermoedt, dat zij vroeger of laater een wellustig denkbeeld zal opwekken , dat reeds eenmaal het z;jne deed tot uwen val " h) ■>, Neg veel minder veroorloof U eene gegedachte , die op zich zelve reeds een Zandbank, Klip en ivJaa'.ftrooin voor U is. Tot dit verdeifljk fpel der Verbeeldingskracht, dat men OP  X 95 X Op alle wijze heeft te vermijden , behoort in het algemeen iedere herinnering aan lighiamlijke fchoonheden bij Perz onen van de andere < gevaarlijk worden, dat geen Geneesheer U meer helpen kan. Laat U door geene fchaamachtigheid hier van terug houden. In dit geval zou zij U niet dan fchadeüjk wezen, want Gij hebt hulpe nodig. Belijd hem alles openhartig en met berouw, dan vindt Gij medelijden, hulpe en geheimhouding. Ontdekte Gij U echter aan niemand, dan zou nogthans eindelijk uwe misdaad U tot uwe fchande bekend maaken, want, zonder uwe eigen belijdenis zelfs, zou de Arts hetU kunnen zeggen, dat Gij U met de fchandelijkde ondeugd bevlekt. Gebruik met de iliptde naauwkeui righeid, het geen U,ter afwending of verligtingvan uwe ellende, wordt voorgefchreeven. Zonder uwe ernflige medehulp zullen alle geneesmiddelen te vergeefs zijn. Maar word ook niét moedeloos wanneer de A. tzenij niet aanft.or.ds werkt te» geneezing. Kene verwoesting der g zondheid., eene verz vakking des lijihaams en der ziel, zo groot als deze vree lijke toeflmd t n gevolge heeft, kan n'et zo fpoedig worden weggenomen. Doe 'er flechts het uwe toe, en G 3 ver-  X X verwacht dan met geduld zo veel hulpe, als in uwen toeftand mogehjk is. li. Bevind Gij U echter in zodanige omftandig» heden, die het U volftrekt onmogelijk maaken, om TJ van de hulp Vin eenen geneesheer te bedienen: dan — maar ook alléén in dit geval van nood, — raad ik U, eenen tijdlang dagelijks alle twee uuren eenen goeden theelepel vol poeder van koortsbast of Kina te gebruiken, 17 dagelijks, en wel wanneer de maag ledig is, te baaden, maar zo, dat Gij niet langer dan eenige minuten in het water blijft, uw lighaam veel beweeging te verfchaffen in de open lucht, uw gemoed, zo veel U maar mogelijk is, te vervrolijken door vertrouwen op God en door hoop, en daar benever>,ter verflerking van de meest verzwakte en gekwetfte fchaamdeelen, het volgende middel, dat een Artst h;eft aanbevoolen, te gebruiken: — wasch des morgens en des avonds uwe teeldeelen, met behulp van eene fpongie, of flechts met enkel koud water, of met water, door kunst toebereid, dat nog meer dient ter verflerking, en op de volgende wijze vervaardigd wordt. Men koopt in de Apotheek een lood loodextract en twee lood goeden kamfergeest, giet zulks m eene Bouteille, voor een vierde gedeelte gevuld met zuiger regenwater, en fcnudt hetzelve ter deeg om. Dan giet men van dit gekamferde lootwater, het welk men eenige Maanden lang in eenen kelder kan bewaaren , eene eetlepel vol in eene Boureille vol ge« meen koud water, fchudt het mede ter deeg om, en gebruikt het vervolgens, gelijk gezegd is, twee. maa-  X 103 X maaien des daags, om 'er , met behulp eener fpon- gie, de lchaamdeelen mede te wasfchen van den endeldarm af. — Dit middel is, gelijk die geneesheer verzeekert, terdond van die goede uitwerking, dat de al te groote prikkelbaarheid van gemelde deelen daar door verminderd wordt. Bevlijtig U daarbij tevens 12. Der grootfte zinde'ijkheid. Uwe kleeding en uw linnen zij altijd zuiver. Dit draagt oneindig veel bij tot de gezondheid en fterkte van het lighaam. De dagelijkrche zorge daar voor zal zelfs uwe Ziel eene hoe langs zo meer toeneemende zucht tot orde en zuiverheid in het algemeen inboezemen. Alle befmetting wordt haar dan meer en meer gehaat, door het dagelijksch gezicht van zuivere voorwerpen; daar integendeel met het verwaarloozen van de lighaamlijke zindelijkheid ook de onfchuli der Ziel ligtlijk uit het oog wordt verlooren. In uwe ganfche kleeding heerfche zuiverheid en orde. Ook hiertoe zo wel, als tot verflerking van uw verzwakte lighaam, kan men U het dagelijkfche bad niet genoeg aanbeveelen. j3. Eindelijk geef ik U, ten einde U te gewennen aan eene geftadige opmerkzaamheid op U zeiven, den raad, om een dagboek te houden, waarin Gij iederen avond opfchrijft, wat Gij geduurende den verloopen dag hebt gedaan. Teeken daar in ook op, wat Gij nuttigs ondervonden of goeds geleerd hebt. Vergeet mede niet, melding te maaken van uwe fouten; wanneer Gij zijt afgeweeken van de voorgefchreeven orde uwer Ouders of LeerG 4 mees-  X ro4 X meesters, of in eenig ander geval onbedachtzaam hebt gehardeld. ISiet alleen de gedachte, dat Gij G zeiven 'savonds reekenfchap moet ge.ven, zal G geduurende den dag moed en 'ust tot nuttige bezigheien inboezemen, op dat Gij een vrolijk uur bij uw dagboek moogr. kunnen doorbrengen; maar Gij zult ook naderhand met één opflag kunnen zien, hoe ver Gij in uwe verbetering daadlijk gevorderd zijt. Veeltijds zal uw dagboek U tot onderrichting en waarfchouwing verftrekken; menig, maal zal het U vreugde en gerustfteiiing opleeVeren, Zie daar nu mijne welmeende rgadgeevirgen, terwijl ik hoop en wensen, dat Gij ze U dagelijks herinneren rroogt. Heil U, wanneer G-j ze getrouwlijk opvolgt J Maar bedenk ook de vreeslijke ellende, U voorheen flechts voor een gedeelte afgefchttst, waar in Gij U onvermijdelijk zoudt ftorten, indien Gjj met uwe zonJige gewoonte voortgaat. God, die alle onze goede b;fluiten met welgevallen befchouwt, en ons gaarne met zijnen bij. ftand te hulp komt , wanneer wij zelf maar ten goed gebiuik van onze eigen krachten willen maaken, zegene uwe pogingen, om nog eens , zo veel mog * lijk is, etn gezond, nuttig en blijmoedig Man te worden ! — Hirbij, mijne jonge vrienden! isjaist dat geen, hetwelk U in uwen tegenwoordigen jeugdigen leeftijd beveiligt voor de ondeugd der zelfbevlekking, hetzelfde, wat IJ ten allen tijde voor iederefoort van onkuischheid kan befchermen. Gij zult in uwe vol--  X "5 X volgende levensjaaren nog menige gelegenheid, ja zelfs nog menige opzetüjke verleiding van anderen tot onkui.-chheid te vermijden hebben; maar hoe ligt zal U dit vallen, wanneer Gij thans reeds in ftaat z;jt, om U zeiven te beftuuren en te overwinne ; wanneer Gij b.ker.d zijt met de gevaaren van dez-: ondeugd, met de gronden, die'er U kunnen van te rug houden, en U ook reeds zo veele goede hebüjkheden in Verfcheiden nuttige zaaken verworven hebt. Ik mag U niet verheelen , dat Gij eens, in de groote wereld, gelijk men zegt, veelen zult vinden, die, met de vrekfte cnbefchaamdh id, der onfcht di.ncn, perzoonen van de endere Sexe verleiden, en daar mede lachen en fchertzen, ia'er zich zo weinig uitmaaken, als of zij met hunne voeten het tlof treeden. Gij zult menigmaal hooren, dat zij deze onbefchaamde, ondeugende leefwijze galanterie of liefhebberij noemen Liefde, mijne jonge vrienden! die z;ch bij volwasfen jaaren jetjens de andere Sexe aan den dag legt, is eene gcöorhofde genegenheid, die zich bepaalt tot den wensen, om met zekere perzoon, die ons wegens verfcheiden goede eigenfehnppen bijzonder behaagt, in eene huwhjksverbindtenis te treeden, en dus zodanig eene perzoon zo wel als ons zdven gelukkig te maaken. Liefde heeft altijd ten oogmei k, het geluk van anderen te bevorderen; daar die eerfte toomlooze drift niets anders ten doel heeft, dan hevige lusten te bevredigen, menigmaal tot het oogenfehijnhjkst ongeluk zo wel voor zich zeiven, als voor anderen. Die drift, die zo veele jongelingen ia het graf G J fleept,  X X fleept, zo menig meisje met fchande bedekt, verdient geenzins den naam van die edele aandoening, welke voor twee onfchuldige perzoonen eene bron wordt van vreugde en geluk, terwijl zij regtftreeks leidt tot die verëeniging, welke alleen met Gods doel inftemt. Heil den jongeling, die zijne onfchuld bewaart! Hij alléén mag hoopen, dat zuivere liefde hem eens gelukkig maaken zal. Dan Gij zult verder ook Menfehen in de Wereld aantreffen, die zich juist hunner begaane ondeugden niet beroemen, maar evenwel heimlijk en in het verborgen ontucht pleegen, waar toe zij menigmaal Perzoonen van de andere Sexe zeer bereidwillig vinden. Ik kan noch mag het U verbergen , dat men in de Wereld zulke diep gezonken ellendige Vrouwsperzoonen aantreft, die door wenken, lonken, overreeding en verleidende liefkoozingen, Jongelingen verleiden, om zich met haar in eene ontuchtige gemeenzaamheid in te laaten- Niet enkel de wellust drijft ze tot deze verleidingen aan, maar zij hebben daarbij ook het opzet, om iederen Jongeling, die zich met haar inlaat, geld en andere zaaken afhandig te maaken of te ontfteelen, om zich dus doende haar eigen onderhoud te verfchaffen: en dewijl zij daartoe bij onërvaaren Jongelingen menigmaal gelegenheid genoeg hebben, vaaren zij in deze fchandelijke leefwijze voort, terwijl haare ontucht haar een foort van dagelijkfch verdienst opleevert, In groote Steden, mijne Geliefden! vindt men helaas! een groot aantal van zodanige Perzoonen, die menig een onfchuldig Jongeling des avonds bij zich lok-  X 107 X lokken. En wee hem, die tot haare Wooningen, welke men Hoerhuizen of openlijke Huizen van Ontucht noemt, inkeert. Hij word beroofd van zijn geld, van zijne gezondheid, ja eindelijk van zijn leven, door een verteerend vergif, het welk deze Perzoonen , als een natuurlijk gevolg van haare buitenfpoorigheden , in haar lighaam met zich omdraigen, en dat zich bij elk voortplant, die in ontucht met haar verkeert. De Geneesheeren noemen dit vergif de Venusziekte , die alle de deelen van het lighaam aantast, en deszelfs fapoen geheel en al bederft,- terwijl dezelve zich ook uitwendig verraadt door afzichtige gezwellen, zelfs in 's menfehen aangezicht. Wilt Gij den grouwel der verwoesting zien, die dit vreeslijk vergif, het gewrocht der ontucht, in het gefchonden lighaam der onkuisfehen aanricht: bezoek dan , indien Gij 'er gelegenheid toe hebt, zodanige Gast-of Ziekenhuizen in groote Steden, alwaar foortgelijke ellendige menfehen de gevolgen van hun fchandeüjk leven, onder het mes van den Wondheeler, bejammeren moeten. Daar echter misfchien niet een iegelijk uwer gelegenheid zal hebben, om dit zeif te zien, zal ik U de korte, maar even zo zeekere als vreeslijke , befchrijving mede deelen , die een waardig geestelijke, naamlijk de Heer Ulrich, Predikant bij de Charité te Berlijn, vóór eenigé jaaren, daar van heeft bekend gemaakt. „ Ik kan niet ontkennen", fchrijft deze waardige Man aan eenen Vriend, „ dat ik bij mijne eerfte be- zoe-  X io8 ):C zoeken in de Ziek-Vertrekken heevig ontroerd werd, en dar menige man mijn oog ontglipte. Dit zal het geval wel zijn bij elk, die eenig merschlijk gevoel heeft, wanneer hij zulk een Vertrek binnen treedt, alwaar hij eene dubbelde reij van ongelukkige bleeke menfehen ziet, die met de pijnlijkfte ziekten , ja gedeeltelijk met den dood, worsteier; wanneer hier den eenen zijn inwendige fmart de borst in de hoogte drijft, en daar een ander d>> r de ijslijkde Stuiptrekkingen word gefolterd : wanneer hier een ontzield lighaam na het Dood ver trek of de Snijkamer wordt gedraagen, en da*ar een Zieke, tot op het geraamte toe uitgeteerd, op het erbarmlijkst (leent en zijnen dood roept met iedere zucht, die de fmart hem uitperst." ,, De zogenaamde Fenuszleken zijn in tien Vertrekken verdeeld, die door eenen gemeenzaamen omgang met onkuisfche Perzoonen, door Ontucht en Wellust hun lighaam zodanig bedierven, dat hun geheele (bukken en ledemaaten van het lighaam af. rotten of afgefneeden moesten worden. Toen ik het Predikambt bij de Charité aanvaardde, was'er een aantal van zestig Wellustelingen, die deftrafleeden voor hunne booze lusten, bijkans zo veele Jongelingen en Mannen, als Meisjens en Vrouwen" „ ik begaf mij eerst in het Vertrek der Vrouwsperzoonen. Hier opende zich een zo vreeslijk als .affchuuwlijk gezicht. Jonge Meisjens, op welker aang zicht, nog maar eenige weinige onkenbaare trek. ken van voorige opgeruimdheid dóórfchemerden; opge-  X ios> X gezwollen aangezichten, van eene onnatuurlijke hnogroode kleur, waar uit de gebrooken oogen eene fbauw flakkering fchoter; bleeke lippen ;fl*ppe nederhangenae borsten, met wratten bezaaid en vol uitflag; etter in den mond en eene flank, die het geheele lighaam van den gezonden Bezoeker met eene rilling en ontzetting vervult; eene onverftaanbaare leelijke taal en een gefchraap en gefnark, dat de zenuwen doordringt; — dit alles ftroomde mij, als het ware» op éénmaal te gemoet." „ Ik ging een ander Vertrek bezoeken, en hier zag ik nog ijslijker Toneelen. Ik trof hier niet alleen Meisjens en Weduwen aan, maar ook getrouwde Vrouwen , die haare Mannen waren ongetrouw geworden; Oogenbliklijk waren eenige van haar aan den hals en aan andere deelen van het lighaam gefneeden. Bij haare bedden la. gen de mesfen, die men ter haarer redding gebruikt had." „ Menig Toneel was zo verfchriklijk, dat alles aan mij beefde en ik bijkans in onmacht neerzonk. Zo lag 'er bij voorbeeld in den hoek van het vertrek eene Vrouw, wier aangezicht door de venuskwaal geheel en al was opgegeeten. Men zag hier geene oogen, geene neus meer, — maar van het voorhoofd tot aan de kin toe Hechts ééne opening , gelijk een afgrond, wiens diepte men niet pijlen kan. ,*) De (*) Ik heb dit ongelukkig monfter nog eenige Jaaren lanter in de Charité gezien, naardien bekwaame Artfen haar leven nog zo lange hadden weeten te rekken. Het gezicht was zo affchuuw-  X «o X De oppasfter rukte haar de deken af, die zij uit fchaamte over haar gezicht gehaald had. Zij fchreeuwde en de Kamer weergalmde van haar dof geluid. Ik bad, dat men haar de deken maar weêr mogt overwerpen. Een affchuuwhjk denkbeeld, dat mij lange nog bijbleef! Dit ontvleeschte offer der fnoode wellust onthoudt zich reeds elf jaar in dezen vreeslijken Kerker, eet en drinkt, en haar ongelukkig leven duurt Voort. Zij was weleer de Vrouw van een eerlijk Burger te Spandau, wien zij haar hart onttrok, terwijl zij vervolgens, zowel tot haar eigen onherftelbaar nadeel, als tot ongeluk van menigen ontuchtigen Man en Jongeling, haar lighaam der ontucht prijs gaf." „ Aan haare zijde lag een Kraamvrouw, door het vergif der Venuskwaal aangetast, die voor eenige dagen pas verlost was. Haar Kind ademde dood en verrotting, en nogthans lachte het zelve zijne wreede Moeder toe, wanneer die het aanzag. Dit was een zeer treffend Toneel. De Moeder worflelde met de hevigfte pijnen, (men had bij de zwaare verlosfmg Inflruraenten moeten gebruiken) en zwom in traa» nen, zo menigmaal zij haar Kind befchouwde Wan« hoopig wrong zij de handen. In haare wilde oogen ftonden woede en knaagend verdriet te leezen. God/ Codl wat heb ik gedaan! riep zij keer op keer uit. Arm Kind'. — ik ben oorzaak van uwen dood"! „ In lijk, dat ik lieden van een aandoenlijk zenuwgeftel hetzelve niet zou durven aanraaden. Toen ik haar zag, waren ook haare wangen en tong, tot diep in de keel toe, weggevreeten. CAMP*  X "* X „ In de zogenaamde Ziueetkamer te gaan, alwaar het Venus vergif door kwik en kwijlen, bij de rot» tigfte uitwerpzels en uitwaasiemmgen, uit het lighaam wordt gedreeven, hield ik niet raadzaam." „ Niet minder ter neêr flaande voor het gevoel en het gemoed van den Aanfchouwer zijn de Vertrekken der Mannen en Jongelingen, door Ontucht ongelukkig geworden. Etterbuilen en gezwellen volgen de onkuischheid op de hielen na; hierop kan de ontuchtige zeeker ftaat maaken, als op haare onvermijdelijke gevolgen." „ Ik vond hier twaalf Jongelingen in den bloeijvan hun leven, tusfchen de zeventien en twintig jaaren oud. Eenigen hadden de Venuskwaal in den hoog ften ongeneeslijken , anderen in eenen minderen graad. „ Met één van deze Jongelingen was ik bijzonder bewoogen. Hij was niet allen wélgemaakt van geftalte, maar zijn gelaat teekende ook in veele opzichten een goed hart. Hij verhaalde mij, dat eene fchandelijke ontuchtige Dienstmaagd van iemand, die met zijne Ouderen in het zelfde huis woonde» hem verleid en met haar vergif befmet had. Hij betreurde met veele traanen, dat hij niet meer tegenftand had geboden aan de affchuuwlijke verzoekingen van deze Meid; en zijne beloften, om zich, in het vervolg, voor zulke onkuisfche Meisjens en Vrouwen te hoeden, en die ondeugden te vermijden, welke eene zo vreeslijke ftraf op de hielen volgt, fcheenen de taal van zijn hart te wezen." « Hij  X «* X Hij bad eenige builen aan den ha's, die open» gemeeden en bijkans reeds weêr geneezen waren; maar derzelver blijvende lidteekenen zullen ht Is veel, zal U dan gelukken. Gij zult te ras door fchijn verblind, Zo ge alles wat ü aandoet mint, Te dikwijls haar bcfchouwen Ah in het kleed der reine mm: Gij ziet 9er geen gevaar en in, Docr 'ï al te ligt vertrouwen» Gij maatigt U meer vrijheid aan , Door langer met haar om te gaan: De vonk, die in uw zinnen Eerst vriendfchap was, groeit, uur op uur, Tot vlammen van verboden vuur, Tot zielverteerend minnet^ H 3 &a>  X "8 x Uw hart vergeeft U 't geen het haat; Het vreest de ontdekking van bet kwaad , Terwijl uw driften keeren, Uw waan fteunt vast op eigen kracht, Daar gij geen kleene feilen acht, Tot dat ze uw deugd onteer en. Maar neen; uw deugd wordt niet onteerd, Gij waant, daar Gij de fchendJaad weert, Getrouw haar aan te kleeve >, Doch ftelt gij dan 't verderflijk kwaad Slechts in ,t volvoeren van de daad, Waar toe ge U voelt gedreeven? Moet ge ook niet iedren boozen lust Bedwingen: moet zelfs niet gehluscht De kleinfte vonk tot zonden ? Begeerten, fchoon niet flout voldaan, Bevlekken onzen plicht, en {laan Welhaast ons diepe wonden. Als gij niet bloost, wanneer se U noodt, En door den geest den lust niet doodt, Dan kunt Gij nog niet roemen, Bat Gij der kuischheid hulde doet; Noch met een overtuigd gemoed, U waarlijk eerbaar noemen. Ver-  k »9 x Vervul U, zo*t gevaar U dreigt, En uw gemoed tot wanklen neigt, Dikwerf met die gedachten : „ 6'. De onfchuldis 't geluk der Ziel'. „ Zij wankelt niet, fchoon alles viel: „ Hoe boog is zij niet te achten l „ Wordt eens flechts in mijn' levenstijd „ Haar fchoonheid onbedacht ontwijd, „ '*M{ haar dan al mijn leven. „ V Berouw, dat uit mijn fcbuld onlfprcat, „ Kan nooit, hoe ongeveinsd, hoe groot, „ Mij de onfchuld weder geeven. Denk dikwijls bij U zelf: „ De band „ Der wellust baart alleen geen Jcbani' „ En wroeging voor '/ gewisfe ; „ Maar firekt der wereld ook tenjpot; „ Ja, zag zij 't niet, doch ziet het God, In 't dikst der duisternisfe. „ De wellust maakt mijn leven kort. „ Wijl't fmettend wee haar roede wordt; „ Daar kuischheid heil zal erven, „ Ik flreef dus naar haar heuchlijk lot. „ Die bier den Tempel fchendt van God, „ God zal hem ook verderven** H 4 H"  X 120 X Hoe bloeide niet des Jonglings jeugd! Doch hij vergat den weg der deugd: Zijn krachten zijn ver/Jonden: Verrotting fchendt zijn aangezicht, En brengt verfcbriklijk aan het licht Hoe wellust kan verwonden, Dus wreekt zich wellust, vroeg aflaat, Op hem, die in haar fchandlijk kwaad, Zich roekloos heeft vergeeten, Zij tuchtigt met een harde hand; Zij bluscht het licht van uw verftand: Haar gift Jleekt uw geweten. Zij rooft des harten kracht en moed, Den ijver tot een eedier goed. En d^Adel van den Heere ; Door 't pak, dal ze U te draagen gaf; Daalt ge in den rang der dieren af, t En fchendt uw menschlijke eere. Waak dus; ontvlie der wellust pafn: Roep God urn kracht en wijsheid aan, ln haar verzoekingstijden, ^ecf ■> fidder toch voor dc eerfie tref: Welhaast fleept deeze een andre mtg, Die U op nieuw doet glijden. VOOS;  VOOR JONGE DOCHTERS,   X *« X MIJNE JONGE L-EEZER ESSEN'. Xk meen, van U alle met grond te moo^en verwachten, dat Gij zeer wel weet, wat men in het algemeen door Onfchuld te verftaEn hebbe. Gij hebt dit woord gewislijk meermaalen gehoord, en U daarbij zeer natuurlijk dien blijmoedigen en gelukkigen ftaat verbeeldt, wanneer men niets kwaads bedreeven en zich dus met geen fchuld belaaden heeft. Ook juist dit is het, wat dit woord beteekent, wanneer wij hetzelve van alle menfehen zon» . der onderfcheid gebruiken. Spreekt men echter van de onfchuld eens meisjens in het bijzender; van derzelver groote waarde ten aanzien der gelukzaligheid an dit leven; van de greote gevaaren^ die uit het kwetzen van dezelve ontfpruiten: dan zult gij misfchien niet alle weeten, dat men zich in dit geval bij het woord Onfchuld enkel zekere bepaalde deugd voorftelt, waar in zij beftaat, en gevolglijk ook flechts zekere bepaalde ondeugd, waar door zij gekwetst wordt. Het is mtusfehen evenwel zeer noodziaklijk voor U, om reeds vroegtijdig deze en gene beteekenis van het woord Onfchuld te leeren kennen, waar in het eigenlijk alléén van meisjens gebruikt wordt, op dat Gij moogt weeten, waar in de voornaamfte deugd beftaat, die U zo noodig is tot uwe gelukzaligheid, wat Gij doen moet, om dezelve te bewaaren, en wat Gij daar teóen hebt te vermijden, om ze niet te verliezen. Ik  X X Ik befchouw het zo veel te eer als mijn plicht? U hieromtrent de noodige onderrichting mede te deelen, daar het te vreezen ftaat, dat Gij anders niet alle in de gelegenheid mogt wezen, om desaangaande iets te verneemen. Want juist die ondeugd, waar door de onfchuld van een jong Meisje, benevens haar geheel toekomend geluk, reeds vroegtijdig verboren gaat, wordt zo geheel ongemerkt en in het verborgen gepleegd, dat men dezelve, ook bij eene voor het overige zeer goede opvoe. ding, ligtlijk over het hoofd kan zien. En uw eigen nadenken zou U, helaas! dan eerst tot erkentenis brengen, wanneer het airede te laat was. De treurigfte ondervindingen hebben mij van het een en ander overtuigd. Uw geluk, mijne jonge vriendinnen! is mij te lief-, mijn wensch, om dat te bevorderen, is al te leevendig, dan dat eenige bedenkingen mij van deze zaak zouden kunnen terug houden. Mij fchoot zekerlijk de gedachte in; ik zal hierbij veele dingen moeten zeggen, waar van een zedig Meisje nooit fpreekt, waar aan het, zonder fchaamrood te worden, zelfs niet eens denken raag; ik zal misfchien de fchaamachtigheid kwetzen van. mijne jonge leezeresfen. Maar dan dacht ik ook weêr: ik zal dit moeten doen, om ze aan grootere fchande te ontrukken, en te bewaaren voor grootere krenkingen geduurende hun geheel volgend leven. En zou dit zo zuiver oogmerk van eene deelneemende vriendin niet door U opgemerkt en erkend worden? zoudt Gij dit niet in het oog houden, en den indruk,dien het-  X *f»B X hetzelve op uw gemoed moet maaken, niet voor ü van de beste gevolgen doen zijn? Dit, dunkt mij, mogt ik van V en van mij zelve vertrouwen. ik heb van eene ondeugd gefprooken, die jonge Meisjens in het geheim pleegen-, die haar vroegtijdig van haare onfchuld berooft en ze voor haar geheele leven ongelukkig maakt. Gij zult dezelve uit de volgende gefchiedenis van een Meisje leeren kennen, waar aan ik zonder traanen van medelijden niet denken kan. En nogthans moet ik menigmaal aan haar denken, naardien zij tot mij in eenenaauwe betrekking ftond. In haar veertiende jaar was ik, agt maanden lang, bijkans dagelijks bij haar; ik was haare hartvriendin, maar ook de bedroefde getuige van haare onbefchrijflijke ellende, waarmede zij dag en nacht worftelde. Buiten den geneesheer kreeg niemand, als ik, de oorzaak te weeten van haare langduurige ziekte, zelfs haare bekommerde ouders niet. Dan U zal ik die thans verhaalen; want ftervende bad zij mij, om ieder jong Meisje voor bet ongeluk te waarfchuuwen, dat haar trof. Het was geene ligtzinnigheid noch opzetlijke boosheid, wat de arme Bet je zo ongelukkig maakte. Haar hart was veel te wél geplaatst, dan dat zij iets het minfte zou hebben kunnen bedrijven, waar van zij overtuigd was, dat het ongeoorloofd zij. Zij was ook al te volgzaam, dan dat zij eenige ondeugd, die zij voorheen niet als zodanig erkend had, zou hebben voortgezet, zo dra iemand haar daaromtrent onderrichtte of waarfchuuwde. En dit was het gezegend uitwerkzel van de zorgvuldig  X "4 X dfgheid, waar mede haare Ouders haar hadden op. gevoed. Wat zou zij, bij deze voortreflijke gefteldheid van haar gemoed, niet hebben kunnen worden , wanneer zij niet vroegtijdig tot eene ondeugd was vervallen, die haar zelve als eene ondeugd onbekend was, en haare vriendinnen niet in het oog viel, terwijl dezelve alle hoop der ouderen ter nederfloeg, om haar geliefde Bet je eens gelukkig te zien. Tot aan haar twaalfde jaar was zij een gezond en bloeijend Meisje, en bezat zij al de opgeruimdheid van eene frisfche jeugd. Zij werd omtrent dezen tijd in denabuurfchapter fchoolebefteld, alwaar zij dagelijks, met andere Meisjens, werd onderweezen in vrouwlijke handwerken; en juist dit tijdftip was het, waar op een ieder zeer ligt eene groote verandering bij haar konde befpeuren. Men zag dezelve vooral daarin, dat zij niet meer zo blijmoedig en opgeruimd was, als voorheen. Haare fpeelgenooten deeden haar daarover menigmaal verwijten, want geftadig zogt zij zich van dezelve te verwijderen, zich in de eenzaamheid te begeeven of ftil in een hoek te gaan zitten. Ook haare moeder befpeurde het verlies van haare voorige opgeruimdheid van geest en van die luchtige vrolijkheid, waar mede zij haar anders in haare huislijke bezigheden plag te helpen. Hoe komt het toch, zeide zij menigmaal, dat mijne lieve Betje alles zo traag, achteloos en verkeerd doet? Wanneer zij zo ftil en nadenkend op de ftoel zat, nu eens eenen enkelden fteek met de naald deed, en dan weêr ftijf voor  X »5 X voor zich heen keek, als of zij ergens op peinsde, vroeg haare moeder haar menigmaal, of haar iet» fcheelde? Bet je antwoordde geftadig: Mama, mij fcheelt niets. Menigmaal werd haare Moeder ook in ernst misnoegd op haar, vooral,wanneer zij zich, in de tegenwoordigheid van vreemde gasten , zo fchuchteren en verlegen gedroeg. Eene zeer onfchuldige vraag, vooral van vreemde Mansperzoonen, deed haar plotslings rood worden, en het fcheen, als of zij niemand meer vrij in de oogen durfde zien. Wilde zij zich hier toe dwingen, dan teekende haar gelaat niet die ongekunstelde bevalligheid, die jonge Meisjens zo wél ftaat, maar het was zo vreeslijk misvormd, dat elk gedwongen werd, het oog van haar af te keeren. Zij voelde het ook zelve, dat zij zich niet wél gedroeg, en beloofde geftadig zich beter te zullen gedraagen; dan haare natuur was nu eens zodanig veranderd, dat zij dit niet konde. Zó was het met haar gefteld , toen zij dertien jaar oud werd. Maar nu begon zij allengs bleek in het aangezicht te worden, offchoon haar, gelijk ftraks gezegd is, nooit iets fcheelde. Door het verlies der fchoone kleur van haar gelaat was zij bijkans leelijk geworden. Zij bezat dus voor niemand iets bekoorlijks meer, vooral daar zij hoe langs hoe ftiller en blooder werd, en aan niemand gelegenheid gaf, om zich met haar te onderhouden. Zij zou anderszins nog menig eene goede hoedanigheid van haar hart, nog menig bewijs van de fcherpzinnigheid haars verftands hebben aan den dag' gelegd. ^a  X tatf X Na verloop van eenen geruimen tijd bleek het eindelijk uit veele omftandigheden hoe langs zo meer, dat haare gezondheid dagelijks afnam. Zij werd zeer gevoelig voor elke verandering van lucht en weder, en klaagde geftadig, dat haar dit of dat niet wél bekwam, het welk zij toch voorheen zeerwel had kunnen verdraagen. Van eene kleine wandeling werd zij moede; de minste arbeid verwekte haar hoofdpijn. En dit waren eerst de voorbooden van het geen nu volgde, toen zij in haar dertiende jaar trad. Thans kreeg zij menigmaal zeer hevige jichtpijnen door alle de leden. Vooral klaagde zij geduurig over pijn en vermoeidheid in de beenen. Eens, toen zij aan eene vreemde oord juist aan tafel zat, overkwam haar een Toeval, dat fchrik door het geheele huis verfpreidde. Bet je zonk van de ftoel af, floeg met haar hoofd tegen den grond, verdraaide vreeslijk haar gezicht en zidderde over het geheele lighaam. Zij gaf daarbij eene zo hevige fchreeuw dat men het op de ftraat hooren konde, en na menigvuldige ijslijke beweegingen, viel zij in eene fkauwte, waar in zij eenen geruimen tijd voordood bleef lig. gen. Na eenigen tijd ontwaakte zij zo afgemat, dat zij naauwlijks een woord kon fpreeken. Dit jammerlijk toeval, dat verzeld gaat van zidderen en beeven door alle de zenuwen van 's menfehen lighaam, die op eene pijnlijke wijze tezamen getrokken worden, kwam naderhand telkens weder, en wanneer het ook eens eenige dagen uitbleef» kwam het vervolgens met zo veel te grooter hevig! heid  X m X heid te rug. Het arme Bet je zag zich dus door eene ziekte overvallen, die men de Vallende ziekte noemt, en tot die lighaamlijke gebreken behoort, welken men zeldzaam genèezen kan. Een bekwaam Geneesheer beproefde ook bij dit Meisje alle mogelijke hulpmiddelen, maar te vergeefs. Het is tijd , mijne jonge Leezeresfen! dat ik U eindelijk de oorzaak melde van alle deze vreeslijke gebeurenisfen. Leest den volgenden Brief, dien ik in mijne afwezigheid van haar kreeg: „ MIJNE GELIEFDE VRIENDIN! „ Ik word nu van dag tot dag zieker. Reeds „ driemaal heb ik zulke hevige kramptrekkingen „ gehad, dat ik van pijn mijn eigen gezicht heb open„ gekrabt. Ach! ik zal misfchien wel derven! Help „ mij, en bezoek mij fpoedig, mijne Geliefde. Ze* „ derd de arts mij gevraagd heeft, of ik mij ook „ eener kwaade heblijkheid bewust ware , ben ik „ zeer ongerust. Ik zeide , neen; maar ik ben „ thans evenwel zo ongerust. Zou ik ook zelve „.fchuld zijn aan mijne pijnlijke ziekte? zeg ,, het mij, lieve G**. Eene gewoonte heb ik „ gehad en ik vrees, dat die mij zo ongelukkig ge„ maakt heeft. U alléén kan ik dezelve ontdekken, „ en Gij moet dit aan den Arts verhaalen, want ik , „ Ichaam 'er mij te zeer over. Het ftrijdt met de „ welvoeglijkheid, lieffte vriendin! om het te noe„ men; maar Gij moet het toch weeten. ö Mogt I « het  X ^ X ,, het toch maar niets kwaads zijn! Toen ik .vóór s, twee jaaren op de naaijfchool ging, verviel ik 'er „ toe, om op de ftoel, Waar op ik ongemerkt in „ eenen hoek zat, zeer hevige beweegingen temaa„ ken. Ik zat gewoonlijk met over elkander gefla„ gen beenen, terwijl ik mij zelve drukte, wreef „ en fchurrde. Ik kon het niet laaten, om dat het „ mij zulk een groot vermaak deed. Ach! hebt Gij „ mij wel verftaan, lieve G**? Aan de lighaams. „ deelen, die men zich fchaamt te noemen, druk„ te, wreef en fchuurde ik mij zo hevig, dat mij „ het bloed in het hcofd fteeg en mijn aangezicht gloeide, als vuur. ó Wanneer mij dit maar geen „ kwaad gedaan heeft; want ik gevoelde mij, na „ deze hevige beweegingen, dikwijls zeer ver„ moeid en afgemat, vooral in den laatften tijd, „ wanneer ik deze beweegingen overal, als ik maar ,, alléén was, herhaalde; mij overal aandrong en op „ het laatst de fchaamdeelen van mijn lighaam dik„ wijls betastte , wanneer ik zulks maar doen konde, zonder dat iemand het zag. Wordt niet boos op „ mij, beste G**! dat ik U zulke onbetaamlijke „ dingen zeg. Ik moet openhartig jegens U zijn, ten einde omtrent deze zaak tot zeekerheid te ko„ men. Het is, als of mijn geweeten mij zegt, „ deze zij de kwaade heblijkheid geweest, waarna „ de geneesheer vroeg? Werd ik niet dikwijls zo „ duizelig en kreeg ik niet de hevigfte hoofdpijn, „ wanneer ik die gepleegd had? En evenwel kon ik het niet laaten. Kom toch lpoedig bij ons, „ lk lijde veel en mijne lieve Moeder vergaat van „ droef-  X «9 x j, droefheid. Zederi agt dagen heb ik eene af„ wisfelende koorts met hoesten en beklemdheid; „ geen flaap komt in mijn oog; zomwijlen zink ik „ alleen in eene fcort van verdooving of onmacht. „ Ach, als ik maar niet fterf! Hoe blijde zou ik „ wezen , indien ik voor ditmaal nog weer gezond „ kon worden. Hoopt gij dit niet ook met mij, „ lieve G**? Mogt ik U maar eens zien enfpree» „ ken, ö hoe getroost zou dan niet reeds uwe on„ gelukkige vriendin wezen!" Zo fchreef een ongelukkig Meisje, dat haare ellende zich zelve te danken had, en Gij kunt uit deze haare belijdenis leeren, hoedanig eene verbergen misdaad het zij, die de Meisjens vroegtijdig reeds zo ongelukkig maakt. Deze vrijwillige prikkeling van de fchaamdeelen, zij mooge gefchieden op welke wijze zij wil, door wrijving aan andere voorwerpen, door dringen of drukken, of ook door betastingen, maakt het misdrijf uit, dat zulke ijslijke gevolgen heeft, dat alle de krachten van den Mensch zo zeer verzwakt, en daarom ook eene ondeugd, en wel de ondeugd der zelfbevlekking genoemd wordt. Ik zou het mij nimmer kunnen vergeeven, wanneer ik Ü niets het minfte van deze verborgen ondeugd zeide. Bij het beste hart, bij den grootften affchuuw voor alle zonden, zoudt Gij 'er toch, even als het ongelukkige Bet je, toe vervallen kunnen. Niemand had 'er erg in , dar zij zich aan deze flechte gewoonte overgaf. Zij verwijderde zich zelve van andere, niet om, naar haare geI 3 dach.  X 13° X dachten, eenig kwaad te kunnen bedrijven, maar deels uit fchaamte, deels om tijd en gelegenheid te hebben ter bevrediging van eene neiging, die zij, bij haare maate van kunde, niet als zondig befchouwen konde. En nu, daar de oogen haar geopend worden omtrent het wanbedrijf, is zij reeds üi eenen afgrond van ellende geftort, waar uit geene redding is. Mijne ontzetting, mijne droefheid, op het leezen van den bovenfhandeu Brief, kan ik U niet befchrijven, en hoe zeer werd zij niet vergroot, toen ik vervolgens al het Lijden met eigen oogen moest zien, waar mede dit arme Meisje te worftelen had. Ik deelde nu den Arts haare belijdenis mede, en het kwam helaas! alles juist zo uit, als hij verwacht had. Zij zelve moest nu ook hieromtrent tot eene zeekerheid komen, die haar in groote droetheid dompelde en haaren toeftand nog veel akeliger maakte. Zij verviel in eene gemoedsverflagenheid, welke het vonkje van hoop, dat nog tot haare geneezing vereischt werd, ten eenenmaaleuitbluschte. Haar verftand had nog kracht genoeg, om het geduchte van haare misdaad te begrijpen, terwijl. zij, nog zo jong zijnde, ook de waardij van het leven nog al te zeer moest gevoelen, dan dat zij , bij de gedachte aan eenen fpoedigen dood of langduurig ziekbedde, (want ;en ande'-e uitflag van deze ziekte was onmogelijk, ) zou hebben kunnen on. verfchillig blijven. De troost, dat zij niet met opzet en voordacht had gefeild, kon haar zekerlijk eenige gerustftel* ling  X W x lirg geeven , maar geenzins blijmoedigheid. De ©ogenblikken, die zij zonder hevige pijnen doorbragt, waren nogthans treurige oogenblikken,waar in zij met grooten angst en bange beklemdheid dacht aan het verlooren geluk haars levens, aan de fmarten, die op haar wachtten, en aan haaren nabijzijnden dood. Menigmaal, terwijl ik aan haar bed zat, en meende, dat zij fliep, borst zij uit in eenen vloed van traanen, greep mijne hand en fmeekte mij met eene klaagftem, die iemand het hart moest breeken : help mij toch, en bid God voor mij, dat ik weer gezond worde! ö mijne Geliefden! ik wenschte, dat Gij bij haar bed geweest waart, om daar eene beeldtenis te zien, dat U geduurende uw geheele leven zou voor oogen gezweefd hebben; om tevens uit haaren mond de leere te verneemen , dat een Meisje door zelfbevlekking vroegtijdig haare onfchuld verliest, en met haare onfchuld ook haar geluk en leven. Het was nu mijne dagelijkfche bezigheid, om haar, door het vasthouden van haare Leden, zo menigmaal zij de aanvallen kreeg van kramptrekkende beweegingen, eenige verligting aan te brengen, en haar, zo veel mogelijk, te bevrijden van haare droefgeestige gedachten. Eenige Maanden verliepen 'er, dat zij bijna geftadig bedlegerig was. Na verloop van dezen tijd werd het in zo verre beter met haar, dat zij enkelde dagen had, wanneer zij opzitten en een weinig de Kamer rondwandelen konde. De blijken echter van een geheel verwoest lighaam, dat beroofd was van alle de krachten der 1 3 jeugd,  X X jeugd, waren al te zichtbaar, om uit dezen geringen trap van beterlchap iets anders te durven vermoeden , ' dan dat zij eenen langzaamen dood zou fterven. Dit vermoeden werd ook vervuld. Kenen geheelen winter bragt zij nog door, onder de hevigfte krampachtige aanvallen, die haar lighaam hoe langs zo meer verzwakten. Zij geleek wel een leevendig lijk. Haare jeugd was veranderd in ouderdom, haare fchoonheid in leelijkheid. Zij verlangde op het laatst zelve na haaren dood; want vreugde had zij in dit leven toch niet meer te hoopen. £n wij alle, die haar zo teder hadden bemind, moesten haar helaas! mede den dood wenfchen; moesten God bidden' om een verlies, dat ons zo fmartèlijk viel. — — Zij ftierf aan eene uitteerende hoest, waarbij zij geftadig bloed opgaf, in de lente der natuur en in de lente van haar leven. Ik moet U hierbij nog zeggen, mij ne jonge Leezeresfen! dat het ongelukkige Bette twee fceelgenooten had, die met haar de naaijfchool bczogten en met dezelfde ondeugd befmet waren. Bette verzeekerde wel , dat zij ze niet met opzet daar toe verleid had, maar dat het nogthans wel konde wezen, dat zij door haar voorbeeld tot dit w.nbedrijf gekomen waren. Menigmaal deed zij zich over deze Meisjens de bitterfte verwijten, en was zij over derzelver toeftand zeer bekommerd. De eene ftierf zeer vroeg aan eene heete ziekte , waarbij zij tot raazernij en krankzinnigheid verviel. De andere was zo gelukkig, nog al dra te weeten te komen, dat zij zich aan eene gevaarlijke misdaad fchul-  X »S3 X fchuldig maakte, en deze werd gered. Dewijl ik ook van dit Meisje eenen eigenhandigen Brief ont. vangen heb, waar in zij mij verhaalt, op welke wijze zij zich van haare kwaade gewoonte heeft ontdaan, zal ik U in het vervolg haare gefchiedenis ook mededeelen. Reeds menigmaal helaas! heeft men de ijslijke voorbeelden van die natuur gezien, en hebben beroemde geneetheeren dezelven, ter waarfchuuwing van anderen, opgeteekend. Laat ik'er U nog een paar van verhaalen. „ Ik ken (fchrijft de beroemde ArtsTissoT) „ een jong Meisje van twaalf of dertien Jaaren, dat „ zich, door de zelfbevlekking, de teering, eenen „ dikken harden buik, benevens nog eene andere „ affchuuwlijke en pijnlijke ziekte veroorzaakte, „ die men de witte vloed noemt, en daarin be„ ftaat, dat 'er eene witachtige en ftinkende doffe „ uit het lighaam vloeit. Zij kan daaibij ook haar „ water niet houden. De middelen, ter geneezing • „ gebruikt, hebben haar, wel is waar, eenige ver„ zachting aangebragt; maar zij blijft nog fteeds in „ eenen ftaat van verflapping en vetmindering van „ krachten, die mij het uiterfte doet vreezen." Zimmerma nn, een zo beroemd als ervaaren en kundig Geneesheer in Hannover, heeft mede het volgende vooibeeld bekend gemaakt: „ Eene freule van dertien jaar, uit eene Deen„ fche Provintie, klaagde , zederd een jaar, over „ geweldige Hoofdpijn, die' in den beginne ver„ zeld ging van duizeling, flechts weinige uuren op I 4. „ deo  X 134 X „ den dag haar verlaat, en, wanneer zij op het », hevigfte is, gepaard gaat met branden van de oo» gen. Zij is daarbij traag, dikwijls zeer neêr„ flachtig, en vergiet menigmaal', zonder de minde „ aanleidende oorzaak, eenen vloed van traanen. ,, Haare Zielsvermoogens neemen oogenfchijnlijk af; ,, de opflag van haar oog is treurig en vreesachtig' ,, opmerkend. Nog een Kind zijnde, was zij zeer „ vrolijk en opgeruimd van geest; nu fchijnen alle „ de genoegens van haare jeugd voor haar verdweenen. De Deenfche Arts, dien men over haar „ geraadpleegd had, hield deze toevallen voorde „ mtwerkzels van eene natuurlijke ziekte, die in „ aantocht was, en diende daartegen allerleij hulp. „ middelen toe: maar te vergeefs! Wel eer was » haar gelaat fraaij en bloeijend; thans was zij „ bleek en had geftadig donkerbruine verdiepingen „ rondlom de oogen. - De freule werd eindelijk „ zo zwak, dat zij zich niet op de beenen houden „ konde. Hierbij kwam nog de geftadige hoofd„ pijn, benevens de overige toevallen en in het al„ gemeen eene zo groote gevoeligheid van het Ze,, nuwgedel, dat de minde fchrik haar geweldig „ aandeed. - Eindelijk loste haar oudde Zuster" „ die het Boek van ï,ssot geleezen had, dit „ raadzel op, blijkende het, dat de ongelukkige de „ ondeugd der zelfbevlekking gepleegd, en zich „ daar door zelve in zo groote ellende gedort had " Een ander Geneesheer, wiens naam ik niet meiden mag, op dat niet dus doende de naam van die rampzalige, na haaren dood, mogt bekend wor. den,  X 135 X den, aan wier geneezing hij gearbeid heeft, verhaalt het volgende: Ik werd eens geraadpleegd over' een jong Meis- je van zestien jaaren, dat geplaagd werd door ,, eene vreeslijke Zenuwziekte, en reeds meer dan „ een jaar lang drie Artfen na elkander gebruikt ,, had, maar alles te vergeefs. Zij leed bijna on „ ophoudelijk, dan eens aan pijnlijke kramptrek„ kirgen, dan weêr aan onophoudelijke en hevige „ hoofdpijn, dan aan andere kwaaien, van welke ééne enkelde alleen in ftaat zou geweest zijn, om ,, haar ongelukkig te maaken. Haar Zenuwgeftel „ was zo uitermaaten gevoelig, dat zij niet het al„ lerreinfte gedrukch konde verdraagen, en dat de ,, geringfte aankiding tot eenige gemoedsbeweeging haar telkens kramptrekkingen of eene onmacht „ veroorzaakte. Menigmaal fcheen zij het gebruik van haar-verftand geheel te verliezen, en dan „ begon zij, zonder eenige rede, uuren achtereen onophoudelijk vreeslijk te lachen, of even zolang „ te weenen. Niet zelden begaf haar de fpraak en „ was zij dagen lang buiten ftaat, om één enkel „ woord te fpreeken. Zij was boven dien zodanig „ uitgeteerd, dat men niets dan huid en beenderen ,, aan haar zag, en zij eenen ieder, diehaarzag, „ met medelijden vervulde. Ik fpeurde zeer lange ,, te vergeefs de oorzaaken na van dezen ellendigen toeftand. Tot haar twaalfde jaar toe was zij al* „ tijd gezond, fterk en blijgeestig geweest; inde,, zen ouderdom eerst had zij allengs begonnen te „ zukkelen, tot dat zij eindelijk in dien vreeslijken Ij „ tos-  X X „ toeftand geraakte, dien ik ftraks, flechts met „ eenige- flaauwe trekken, gefchetst heb. Dit verwekte bij mij zeker vermoeden; en door ver„ Icheiden vraagen, die ik haar deed, ontdekte ik „ eindelijk, dat zij van haar twaalfde jaar af de „ fchandeiijke ondeugd der zelfbevlekking had ge„ pleegd. Nu was mij alles" zeer begrijpljjk. Ik liet hier op geen middel onbeproefd, om haar te 5, redden; maar ach!het vreeslijk kwaad had reeds ,, te diepe wortelen gefchoten. Alle mijne poo„ gingen bleeven vruchteloos; en ik kon niets an„ ders verrichten, dan haar droevig leven nog bij „ kans een jaar lang rekken, nogthans onder ge,, duurig Lijden, tot dat zij eindelijk den geest », gaf" Deze voorbeelden zullen toch, denk ik, aflehrikktnd genoeg ziin. Maar ik moet U nog omftandi* ger toonen, welk eene groote ondeugd de zelfbevlekking zij, op dat Gij vervuld wordt met de leevendigfte affchuuw van dezelve. Ik moet mij ten dien einde met U wat nader onderhouden over de gefteldheid van 't menschlijk lighaam en over Gods wijs en goedertieren oogmerk bij hetzelve, terwijl ik hoop, dat Gij 'er uwe aandacht wél op vestigen zult. Wij zijn, als menfehen, het gewrocht van eenen zeer wijzen en goedertieren Schepper. Ons lig. haam is, wat alle deszelfs deelen betreft, zó gebouwd, dat wij, door middel van hetzelve, tothet genot van al het goede in de Wereld bekwaam zijn. Op dat dit nu ook zo blijven zou, plantte God ons ze-  X 137 K zekere driften en neigingen in, welke de inftand. houding van hetzelve bedoelen. Wij gevoelen eene drift om te eeten, wanneer ons hongert; om te drinken, wanneer ons dorst; om te flaapen, wanneer wij moede zijn. Wij befpeuren een aangenaam gevoel, terwijl wij deze driften bevredigen. Wij gevoelen het, dat het ons lighaam goed doet. Uit dien hoofde noemen wij dit gevoel ook hghaamlijk of zinlijk, dewijl men door de zinnen het vermoogen van het lighaam verftaat, om te gevoelen. Deze lighaamlijke of zinlijke driften zijn weldaaden voor ons. Zij brengen ons vermaak aan , en paaren met het zelve dat gewichtig oogmerk, onze zelfbehoudenis. Zulks vindt echter dan alleen plaats, wanneer men 'er een maatig gebruik van maakt. Worden die driften op eene onmaatige wijze bevredigd, dan volgt juist het tegendeel. Zij bevorderen als dan onze eigen verwoesting en worden een bron van tallooze rampen. De maat van deze driften te bepaalen, liet God over aan ons verftand of on^e rede, die ons in ftaat ftelt, om door nadenken eu ondervinding te leeren, hoe veel ons noudig en dienftig zij, en wanneer het een of ander ons nadeelig zou kunnen worden. Deze driften kunnen door de gewoonte zeer buitenfpoong worden; dan men kan ze ook zeer ligt, door de gewoonte en door het vermoogen van nuttige kundigheden, binnen de behoorlijke paaien houden. Van beiden vindt men m de wereld voorbeelden genoeg , waar bij ik mij thans niet kan ophouden. Zo veel ziet  X '38 X ziet gij reeds: niet tot ons verderf, maar tot behoud van ons zeiven en tot ons aardsch genoegen zijn ons deze zinlijke driften gefchonken. Dan het was ücde niet genoeg, dat 'er flechts eenige enkelde menfehen behouden werden, en de genoegens dezes levens genoten, maar het ge. heele menscblijk geflacht zou behouden worden Na de Menfehen , die thans op deze aarde leeven , zouden nog veele anderen komen, die ook deel zouden hebben aan de goederen dezes levens. Uit dien hoofde deelde hij aan iederen mensch eene zinlijke drift mede, die hem leiden zou, om te zorgen voor het ontftaan van toekomende Menfehen, of, wat het zelfdebeteekent, cm zijn geflacht voortteplanten; dewijl de?e aarde , binnen weinige jaaren, noodzaaklijk ontvolkt zou wezen , indien 'er niet weêr anderen kwamen in de plaats van hen, die dagelijks fterven. Deze drift, die men daarom ook de Teeldrift noemt, voert, even als anderen zinlijke driften, beneven dit oogmerk, de inftandhouding der menfehen naamlijk, mede een zinlijk aangenaam gevoel en eene lighaamlijke prikkeling met zich. Ook hier vindt men wijsheid en goedheid met elk ander verbonden ; maar ook even zeer is deze drift aan groote misbruiken onderhevig, en dan vloeit daar uit onheil en verderf voort voor het memchlijk geflacht. Zeekerlijk weet Gij alle, mijne Geliefden! dat volwasfen menfehen niet op éénmaal in dien ftaat op de wereld verfchijnen, maar dat zij allengs groeijen en gevormd worden. Gij zult U zelve uwe vroege kinderjaaren-wel herinneren kunnen, en vóór die  X 139 X die jaren was 'er een tijdftip, toen gij nog niet in de waereld waart. Gij weet, dat gij eens ontdaan zijt; gij weet ook, dat uwe ouders het hunne tot uw aanwezig zijn hebben bijgedraagen; maar veelligt koestert gij nog menig verkeerd denkbeeld omtrent den aart of de wijze, waar op zij iets tot uw beftaan toegebragt hebben. Terwijl ik U dus thans eenig onderricht mededeele , op welke wijze Gij door uwe ouderen zijt ontdaan, en hoe in het algemeen de eene mensch van den anderen voortkomt, doe ik zulks alleen met dit oogmerk, om U die verkeerde denkbeelden te beneemen, die U ligtlijk tot allerleij onbedachtzaame bedrijven zouden kunnen verleiden. Het gefchiedt met het oogmerk, om U nader te onderrichten van Gods wijsheid en goedheid, en uw hart meer gewillig en bereidvaardig te maaken ter beöeffening van alle uwe plichten. Ik bid U, brengt U hierbij de belijdenis te binnen van het rampzalige B e t j e. Zij beleed, dat zij zekere verborgen deelen van haar lighaam, die ik niet breeder behoef te befchrijven, volgens eene fchandelijke gewoonte, menigmaal geprikkeld had , en Gij leerdet daar uit de ondeugd der zelfbevlekking kennen. Deze deelen, waar van zedige menfehen nooit, in de gezellige verkeering fpreeken, en die deswegen in de taal van het gewoone leven ook geen eigenlijken naam hebben, heeten de teeldeekn oïgeflacht sdeelen, om dat de beide gedachten der menfehen, het manlijke en Vrouwlijke, vooral in de hoedanigheid van deze deelen onderfchejden zijn. En juist dit onderfcheid ,  X Ho X fcheid, dat ten aanzien van deze deelenplaats vindt tusfchen het lighaam van eenen man en eene vrouw, heeft die naauwe verëeniging van beide lighamen ten oogmerk, waar door de zinlijke teeldrift geftild en de grond gelegd wordt tot eene volgende nakomelingfchap. Deze daad van de vertrouwlijkfte gemeenzaamheid tusfchen perzoonen van de manlijke en vrouw» lijke fexe, bij welke zij zich overgeeven aan die natuurdrift, die tot verëeniging der teeldeelen leidt, heet het voortteelingstverk, waa: op het behoud fleuntvan het menschlijk gedacht. Het gevolg van deze naauwe verëeniging der beide fexen, die alléén bij volwasfen perzoonen kan plaats vinden, wier deelen, daar toe noodig, behoorlijk gevormd en bekwaam zijn, is dit: dat op eene wondervolle wijze, die ons gedeeltelijk onbegrijplijk is, in het lighaam van de vrouw het eerfte ontdaan of de eerfte oorfprong van een mensch bewerkt wordt, terwijl die uit een klein kiempje dagelijks meer en meer wordt ontwikkelden zijn eerfte voedzel en eerfte vorming krijgt uit het bloed van de moeder, die hem onder haar hart draagt. Den ftaat, waarin eene vrouw zich daar bij bevindt, zult gij wel meermaalen hebben hooren noemen. Het^ is de ftaat der Zwangcrfchap. Deze eindigt met de geboorte of verlcsjïng, waar door het nu volkomen gevormde of voldraagen fchepzeltje ter wereld komt, dat zijne verdere ontwikkeling en volmaaking nu moet verwachten van de zorge en oppasfmg der moeder, die hetzelve gebaard heeft. Ook voor deze zijne intrede in de wereld zorgde de natuur  X Hl X tuur door eene gepaste inrichting der teeldeelen bij de vrouwlijke fexe, terwijl zij in.de borst der moeder het eerfte weldaadig voedzel voor het kind fchonk, naamlijk de melk. Ziet daar den weg, door den wijzen en goedertieren Schepper aangeweezen, hoedanig menfehen uit menfehen moeten ontdaan. Zó zijt Gij uit uwe ouders ontfprooten; zó zult Gij ook eens het uwe toebrengen tot het voortbrengen van andere menfehen. Gij leert hier uit de gewichtige beftemming dier deelen kennen, | die wij de teeldeelen noemen. Gij ziet, hoe noodzaaklijk die zijn tot inftandhouding van het menschüjk geflacht. En wegens dit verheven oogmerk behoefden wij ons niet te fchaamen, leerde niet de ondervinding, dat het zorvuldig bedekken van deze deelen 'er toe kan dienen, om allerleij misbruik van de teeldrift te beletten. De fchaamte, die ons van jeugd af aan wordt ingeboezemd, moest ons van de gemelde vertrouwlijke gemeenzaamheid met de andere fexe zo lange te rug houden; onzeteeldriftzolangeonderdrukken, tot dat wij in ftaat waren, om dezelve op zodanige wijze te bevredigerry-als meest bevorderlijk ware voor ons geluk en voor het welzijn der nakomelingfchap. Ik heb reeds voorheen U onder het oog gebragt, dat alle onze zinlijke driften door het verftand moe. ten worden geregeld , zullen zij niet, volftrekt ftrijdig met onzen eigen wil en met Gods oogmerk , tot ons verderf verftrekken. Gij zult hoop ik, hier bij ligtlijk begrijpen, dat het gewislijk tot 'smen- fchen  X X fchen verderfverftrekken zou, ingevalle twee menvan verfchillende fexe zich, zo dra de eerfte natuurdrift daar toe bij hen ontwaakte, op zulk eene vertrouwlijke gemeenzaamheid wilden inlaaten, en met elkander Kinderen wilden teelen , zonder dat zij vermoogen, lust of bekwaamheid bezaten, om hunne Kinderen tot nuttige menfehen op te voeden. Zouden zij deze Kinderen niet aan alles laaten gebrek lijden? zouden zij wel voor derzelver gezondheid, onderhoud en onderwijs in nuttige zaa.ken kunnen zorgen ? Zouden deze Kinderen dan wel vrolijke en nuttige menfehen worden ? Zouden zij niet veel eer opgroeijen tot zieke, onbekwaame, ondeugende fchepzels,.die zich zei ven en anderen tot eenen last waren? zouden niet zelfs hunne Ouders zich, bij het gezicht van zulke Kinderen, moeten fchaamen en bedroeven? En niet anders zou het gaan, wanneer zulke Perzoonen , die hunnen vollen wasdom nog niet bereikt hebben, en wier lighaam nog niet tot rijpheid gekomen was, aan hunne teeldrift den teugel wilden vieren. Zouden deze wel den grondflag kunnen leggen tot eene fterke en gezonde nakomelingfchap? Waar de wijze fchikking der Natuur moest deze drift niet vroeger ontwaaken, alvoorensdezelve, zonders'menfchen gezondheid en het geluk der nakomelingfchap te benadeelen, zou kunnen bevredigd worden; maar .de Hechte opvoeding zo wel, als de verleiding van andere kwaade menfehen, bederft menigmaal die wijze fchikking en verwekt ontijdige en ongeöoorlofde neigingen. Uit dien hoofde is het Gods oogmerk, en zulks leert ons ook onze eigen rede, dat de mensch  X 143 X zijne teeldrift zo lange moet beteugelen, tot dat hij de jaaren, het verftand en het vermoogen bereikt heeft, om niet alleen Kinderen te teelen, maar ze ook wél op te voeden. Dan zelfs in dit geval, mijne Geliefden! wanneer de mensch de jaaren, het verftand , het vermoogen en den wil hier toe heeft, zcu hem zulks dan nog wel mogelijk zijn, wanneer hij zich ru met deze, dan met eene andere van de andere fexe wilde inlaaten? Zou daar uit geene verwarring, zou 'er geen plichtverzuim uit ontftaan? Eene goede opvoeding der Kinderen vereischt de gemeenfchaplijke zorge van eenen Vader en eene Moeder, die met elkander in éénsgezindheid en vriendfchap moeten leeven, en eikanderen de waarneeming van hunne plichten gemaklijk maaken. Maar zulks kan alléén gefchicden in dien ftaat, welken wij den echten of gehuwden ftaat noemen, en waar in twee perzoonen van verfchillende fexe in eenen volwasfen ouderdom zich met elkander verbinden met het oogmerk, om, zo lange zij leeven, bij elkander te woonen, elkaêr bij uitftek en boven anderen te beminnen, Kinderen te teelen, en die tot goede menfehen op te voeden. Deze enge verbind, tenis fluit elke andere bevrediging der teeldrift uit, waarmede deze voordeden voor de menfehen niet verknocht zijn, en uit dien hoofde wordt zij eene geoorloofde, doelmaatige, ja, voor het welzijn van het menschdom, zeer weldaadige verbindtenis. Elke bevrediging der teeldrift integendeel, die buiten dezen ftaat gefchiedt, houdt een iegelijk, die verftandig denkt, reeds uit dien hoofde voor ongeöorK loofd.  X '44 X lofd, dewijl dezelve geerzins zulke weldaadige ge. volgen heeft voor de goede opvoeding der Menfehen. Maar behalven dit is dezelve ook nog met veelegevaaren verknocht voor die geenen zelve» die 'er zich aan overgeeven. De drift, die voor hun in den echten ftaat een bron van genoegen, van huislijk geluk, van vreugde over wél opgevoede Kinderen zou wezen , wordt hoe langs zo meer beroofd van dit zuivere genoegen. Zij ontaart in enkel zinlijke lust; in eene bloote neiging tot wellustig lighaamlijk gevoel, die hoe langer zo fttrker wordt, en eindelijk in eene woeste hartstocht verandert, die de krachten van het lighaam verwoest, den Mensch van zijne gezondheid berooft, hem onbekwaam tot den arbeid maakt, en gevolglijk in ziekte, armoede, fchande en verachting ftort. En boven dit alles, wat wij zo ligt begrijpen kunnen en wat de ondervinding zo menigmaal bevestigt, heeft t/od zelf zich ook zeer uitdruklijk daaromtrent verklaard in den Bijbel. Hij fteldehet huwelijk zelf in, niet lange na de Schepping van den Mensch, en begunfligde het met zijnen z°gen. Hij gaf den Menfehen eene Wet, die hen verplichtte, om de voldoening van de teeldrift flechts tot één perzoon te bepaalen. Hij verbood ieder ander gebruik van deze drift en kondigde allen zijne geduchte flraffen aan, die zo onbedachtzaam zijn mogten, om eene wet te overtreeden, welke hij éénig en alléén tot geluk van de Menfehen gegeeven had. Om die rede zijn wij dus, als verflandige Schepzelen, en nog meer als verè'erers van den wij. zen  X '45 X Zen en goedertieren God, verplicht, om de teel* drift, die ons is ingeplant, alléén tot dat oogmerk te gebruiken, waar toe God dezelve beftemd heeft, en die zo lange te beteugelen, tot wij 'er dit oogmerk mede bereiken kunnen Deze heblijkheid in dit opzicht heet de kuischheid. Ieder misbruik daat en tegen van de teeldrift noemt men onkutschheid* Men vindt helaas! mijne jonge Leezeresfen! veele Menfehen in de wereld, die deze zinlijke drift zo min weeten te beteugelen, dat zij zich, zonder eenig voorneemen, om in den echten ftaat te treeden, met perzoonen van de andere Sexe in eene vertrouwlijke gemeenfehap inlaaten, ter bevrediging van hunne teeldrift. Deze bedoelen enkel het zinlijk genot, terwijl zij anderen daar toe ook overreeden en verleiden. Hier uit ontftaat de ondeugd van ontucht, die zo verderflijk is voer het welzijn van het menschlijk geflacht. Deze ondeugd heeft ten gevolge gehad, en heeft zulks nog, dat Kinderen, geteeld door zulte eene ongeoorloofde gemeenzaamheid, alle opvoeding hebben moeten misfen, en vroegtijdig ongelukkig geworden zijn. Zij heeft ten gevolge gehad, dat perzoonen, did dit misdrijf pleegden, voer de wereld zodanig befpot en veracht werden, dat zij naderhand nooit tot een eerlijk huwelijk konden koren5 deze ondeugd gaat bijzonder voor het vrouwlijk geflacht met zo veel verachting verzeld, dat zelfs Sodaniga enkelde daad van vertrouwlijke gemeenzaamheid met een mansperzoon, gepleegd buiten den echt * K a m%  X 146 X met den naam Van ontëering, verkrachting, fchen* ding, verlies van onfchuld en maagdom beitempeld wordt; en met deze verachting is dan natuur! jk dit nadeel voor het Menschdom verknocht ,dat zu:keen eens gefchonden Meisje door niemand ten huwelijk wordt gevrasgd, en dus zo min de iYioe.ier van eene blijde nakomelingfchap worden, als zelve de genoegens van den echten ftaat fmaaken kan. De ondeugd van ontucht heeft ten gevolge gehad, en heeft zulks neg, dat ontëerde Meitjens, ten einde haare misdaad voor de wereld te verbergen en tchande te ontduiken,den ftaat haarerzw ngerfchap verheimlijkten, haare pas gebooren Kinderen vermoordden en van kant maakten. De neiging tot wellust werd zo fterk, dat zij zich zelfs in den echten fiaat niet tot het bezit van één éénig perzoon bepaalen konden, maar nog andere perzoonen opzochten, om met dezelven op eenen even zo vertrouwlijken voet te leeven. Her uit onutond de ondeugd van Echtbreuk, die oneenigheid, vijandfehap, misnoegen en verwaarlouzing der kindertucht in het huwelijk verwekten. De ondeugd van ontucht heeft ten gevolge gehad, en hééft zulks nog, dat alle beroepsbezigheden van den mensch daar door verwaarloosd werden, dat men zijn vermoogen en zijne ziels- en lighaamskrachten verkwistte. De pijnlijkfte kwaaien, die men maar bedenken kan; ziekten , die de hoogfte affchuuw verwekken; die zelfs de Ichaamdeelen welken men tot de ontucht geraisbruikt had, aantastten, het bloed geheel en al vergiftigden, enden Mensch  X 147 X Mensch ten eenenmaale in een jammerlijk geraara» te misvormden; alle zodanige ziekten en kwaaien waren fleeds de onvermijdelijkfte gevolgen der ontucht. En bij dit alles voegde zich nog een beangst gemoed en knaagend geweeten, waar door al het gerot van aardfche genoegens verbitterd, het hart met mistroostigheid vervuld; en de gedachte aan do«d en eeuwigheid, aan God en het laatfte oordeel tot eene verfchrikkirig gemaakt wordt. Kortom alles, wat maar in ftaat is, om den Mensch te berooven van eere, genoegen, gezondheid, gemoedsruste, vermoogen, leven cn zaligheid, ontfpruit uit de ondeugd van ontucht. Zo veel kwaads, zulke vreeslijke onheilen zijn de gevolgen van het misbruik eener drift, die God ons ter bevordering van onze ge:ukzaligreid ichnnk ! Gel jk nu de kuischheid ons al het daadüjk misbruik der teeldrift verbiedt, zo verbiedt ze ons ook alles, va ons daartoe kan verleiden ; alle fchaamteloozè gedachtei, denkbeelden en weiifchen, die bij ons z.-lven en bij anderen ongeoorloofde aanprikkelingen kunnen verwekken ; alle onbefchaamde ortblooting; alle te vrije verkeering met de andere Sexe. Zij beveelt ons daar tegen de uiterfte febaamachiigheid aan iu ons geheele gedrag, naardien juist de?e het middel is, om de daadlijke werking vaa kwaade driften te verhoeden. Gij kunt hier uit, hoop ik, opmaaken, dat de ondeugd der zelfbevlekking eene vroegtijdige kwetzing der kuischheid is, en deswegen onder de zonK 3 dan  X -4* X den der onkuischheid moet geteld worden. Ja, mijne Geliefden! zij behoort .'er zo eigenlijk toe, dat men in waarheid kan ze?gen, zij zij juist de allerverderflijkfte onder alle de zonden van onkuischheid, naardien zij zelfs in de vroegfle jeugd kan beureeven worden. Zij gaat niet alken verzeid van fchaaratelooze denkbeelden en betastingen, maarbeVat ook een daadlijk misbruik van die drift in zich , welke de naauwlte verëeniging des lighaams met iemand van de andere fexe, in den' volwasfen leeftijd, ten doel heeft. Verfcheiden omftandigheden kunnen 'er het haare toe aanbrengen > om deze drift vroeger op te wekken, dan de natuur anders toelaat; en in dit geval is eene zo onnatuurlijke voldoening van dezelve fteeds daar van het gevolg. Maar juist dit laatfte, dat naamlijk de drift zo vroeg wordt opgewekt, en op eene zo onnatuurlijke wijze bevredigd wordt, bevat vooral de rede, waarom alle de gevolgen, die met de zelfbevlekking gepaard gaan, veel ijslijker zijn dan eenige andeje, die op alle de zonden der onkuischheid in het algemeen volgen. Alle daadlijke misdrijven, gepleegd met de andere Sexe, vinden alleenlijk plaats jn die jaaren, wanneer het lighaam z;jie fterkte en wasdcm skiede erlangd heeft, en nogthans wordt door dezelven des menfehen kiacht, gezondheid en leven verwoest; hoe veel te meer moeten dan die geweldige beweegingen bij de zelfbevlekking, die hevigheid der hartsticht, waar door het bloed in de fijnfte adertjens boven maate wordt opgehoopt en 4e zenuwen ten fterklte worden gefpannen; hoe veel  X -49 X te meer moet dit alles, in die vroege jaaren, wanneer het lighaam nog geene vastheid bereikt heeft, de (helle verwoesting van hetzelve bevorderen! De prikkeling zelve, die tot het pleegen der zelfbevlekking verleidt, werkt met zo veel gevaar op de zenuwen, dat dezelve naderhand, bij de geringde aanleiding, in die zidderende beweeging geraaken, we^e een zo vreeslijk gezicht opleeveren, als wij ftraks bij Bet je gezien hebben. Alle die kramptrekkingen, het verdraaijen der ledemaaten , de zamentrekkirig van het geheele lighaam, verzeld met zulk een beangstigend gevoel) dit alles zijn de gevolgen- '* an de verzwakking der zenuwen door de bevigfte prikkelingen. Jk heb een meisje van dertien jaar gekend, dat zich mede aan de heillooze zelfbevlekking overgaf. Zij wiri zo plotsiing door kramptrekkingen oveivallen , dat zij menigmaal op de ftraat nederviel, ja dik. wijls, wanneer zij zulk een overval kreeg, van den trap na beneden tuimelde en zich deerlijk bezeerde. Op zekeren tijd vond men haar dood bij eenen ftoel in haare kamer liggen, zwemmende in haar bloed. Haar lighaam werd geopend, en de Geneesheeren vonden zichtbaare tekenen, dat 'er, terwijl zij zich aan haare kwaade gewoonte had overgegeeven, door het menigvuldige bloed ,' het welk daar door na het hoofd gedrongen was, een ader in haar hoofd was gefprongen , het welk altijd eenen onvermijdelijken dood ten gevolge heeft. Gefteld nu ook, dat deze ondeugd zich flechtsaati weinige menfehen wreekt door eenen zo plotslingert K 4 dood;  X '5° X dood; het is nogthans zeeker, dat zij de uiterfte zwakheid van zenuwgeftel , en daar mede verzei d gainde kramptrekkingen , altijd ten gevolge heeft. En juist , om dat dit eene bijkans ongeneeslijke ziekte is, is ook de dood of een zukkelcnd leven het onbetwistbaar gevulg van de zelfbevlekking. Fehalven deze ijslijke toevallen , vindt 'er nog eene omftandigheid plaats , die de zelfbevlekking al'één reeds tot een droevig ongeluk maakt voor jonge meisjens, al bleeven zij ook voor het overige bevrijd van veele andere fmarte. Zij beftaat in"eene ganfche verwoe-ting van het jeugdig voorkomen, in het verwelken der fchoone bios van gezondheid op het gelaat, en in het volkomen verlies van alle die bekoorlijkheden , welke het jeugdig meisje uitwendig vertieren en waaromtrent zij geenzins onverfchillig kan wezen, De fchoonheid, mijne jonge Leezeresfen! is zeekerlijk eene hoedanigheid , die men bij onze fexe sdtijd gezogt heeft en fteeds zoeken en waardeeren zal. Zij alléén zet ons, het is waar, indien wij geene andere hoedanigheden daarbij bezitten, geene waarde bij en kan ons nimmer als een verdanst worden toegeieekend ; maar zij boezemt toch elk bij voorraad een goed vooroordeel voor ons in ; z;j fpreekt, a's haware, het eerfte woord teronzeraanaanbeveeling bij anderen, en vergroot de toejuiching, die wij door onze deugd erlangen. Bij ons alle ligt een teder gevoel voor dit gcfchenk der natuur, zo dat wij 'er ons geftadig optoe'eggen, om het zelve te bewaart en te verhoogen, ten ein-  X '5' X einde ons ook in dit opzicht aangenaam te maaken bii de manlijke fexe, tot wier vertrouwlijke gezellinnen wij beftemd zijn. Wij behoeven ons ook dit gevoel en dezer poogingen niet te fchaamen, naardien juist het geen, waar door wij onze fchoonheid bewaaren en vergrooten, ook in zo menig ander opzicht goed, nuttig en prijswaardig is. Zich te onthouden van kwaade hartstochten en onroaatige begeerten , en daar tegen zorge te draagen voor onze gezondheid, door mistigheid, arbeidzaamheid en zindelijkheid, dit bewaart onze jeugd en gezondheid, zo lange die bewaard kan worden. Maar ondeugden, van welke foort ook, ontrooven ons beiden zeer fpuedig ; en geene eenige doet zulks fneller, dan de reeds meermaalen genoemde zonde. Niet alleen de fchoonheid van het gelaat; maar de geheele jeugdige fchoonheid des lighaams, die zich vertoont in het bevallig gebouw der ledemaaten, in de behendigheid en gepastheid van derzelver beweegingen, en in een onfehuldig befcheiden gedrag, g iat door deze ondeugd verlooren. Meisjens, die zich daar mede bevlekt hebben, verwelken en worden fchrikbeelden van jammer en ellende. Haar blik fchrikt het mcnschlijk oog af en haare geheime zonden liaan op haar aangezicht gefchreeven. Zó wreekt zich de ondeugd dan zelfs , wanneer zij zich op het allerzachtfte wreekt. En op welk geluk, op welke toejuiching, op welke liefde van de andere fexe kan een zo gefchonden Meisje toch ftaat maaken? — K 5 Ja>  X IS» X Ja, nog een : evolg, meermanVn bevestigd door de ondervinding , en niet minder ijslijk heeft de zelfbevlekking, hier in beftaande, dat zij een Meisje geheel onbekwaam maakt voor de genoegens en plichten van den Echten Staat. De gemisbruikte deelen worden zodanig verzwakt en gekwetst, dat 'er voor haar geene hoop overfchiet, om ooit Moeder te worden. Ook ontbreekt het haar lighaam aan dat zuiver.en gezonde bloed, het welk de vrucht in 's Moeders lighaam moet voeden. Er zijn mede geene krachten genoeg voorhanden, om de bezwaaren, met de zwangerfchap verknocht, of de linarten bij de ontbinding, te kunnen doorftaan. Op dit tijdftip verneemt men dan eerst recht alle de heillooze gevolgen dezer ondeugd, indien men ze ook tot hier toe al eens niet vernam. Hoe veele moeten het ongeluk beleeven, dat zij eene onvoldraagen vrucht, een half of wan. fchapen Kind ter wereld brengen ! Hoe veele bezwijken, in de uure der verlosfing, onder hevige kwaaien ! Hoe veele fterven onder aanvallen van woede en raazernij ! ö, Mijne Geliefde! hoe veele hebben niet op dit tijdftip , tot haare belchaaming, haare zonden moeten belijden l Welk een nadeel, welk eene fchande voor het Menschdom ! — Zó verliest een Meisje, dpt>r de zelfbevlekking, haare gezondheid, jeugd, fchoonheid, en onfchuld; haaren goeden naam en de achting van anderen, het geluk van den Huwelijken i>taat, haar leven, ja — alles. Ik  y.< 153 x Ik hoep en vertrouw van U, dat Gü zo veel liefde tot Ü zelve, zo veel hoogachting en eerbied voor God, zo veel gevoel voor het geluk van andere menfehen zult hebben, dat deze denkbeelden U vervullen met den grootflen affchuuw van eene ondeugd, die de gevaarlijküe zonde uitmaakt jegens God, U zeiven en alle uwe medemenfehen. ik hoop en vertrouw, dat zij bij U tevens eene bange vrees zullen verwekken, om nimmer tot deze vreeshjke zonde te vervaf en. Maar welke raadgeevingen, j >nge Meisjens! zal ik U dan nu mededeelen, op dat Gij nooit daar toe vervallen moogt; op dat Gij nooit U zelve moogt berooven van uwe onfchuld, en vroegtijdig reeds ongelukkig wor'en? Gij zoudt U in zeer groot gevaar bevinden, om met de verleidende aanlokzelen dezer ondeugd bekend te worden, bij aldien Gij U maar voor eerst fchaamtelooze gedachten wilde veroorloovjn, of uwe verbeelding doen ftilftaan bij zulke beelden, waai' van Gij zelve nooit zoudt waagen te fpreeken, zonder fchaamrood te worden. Iedere gedachte aan zulke onbetaamhjke voorwerpen , die in uwe ziel werd opgewekt, zou, vooral wanneer Gij U in de eenzaamheid bevondt en geen arbeid U verltrooide, U gemaklijk overmeesteren , zo dat 'er eene lighaamlijke aanprikkeling bij U ontftond. Deze prikkeling zou vervolgens, wanneer Gij deeze offoortgehjke gedachten herhaalde, nog ligter en met meer kracht wederkeeren, en U eindelijk in zulk eene onrustige beweeging verplaatzen , die U verleidde tot het genot van een zoetfmaakend vergif. De  X '54 X De natuur vcorzag ons, beftemd, om eens tederlievendeMoeders te worden,met eene groote maate van gevoeligheid of een zeer prikkelbaar lighaamlijk gevoel, benevens eene leevendige verbeeldingskracht. Onze opvoeding is ook gemeenlijk zo ingericht, dat wij. niet veel gelegenheid hebben, om ons lighaam te harden en het zelve dus meer beland te maaken tegen het zinlijke gevoel. Nooit kan ik uit dien hoofden, zonder Gddering, aan eenig Meisje denken, dat zo ongelukkig is, om zich aan zekere onbetaamlijke denkbeelden en gedachten te gewennen , daar ik weet, hoe ligt haar gevoelig zenuwgeftel hier door kan aangedaan worden, en hoe weinig krachten zij bezit, om tegenftand te bieden aan de eerfte verleidende indrukzelen; hoe menigvuldig daar tegen de gelegenheid is, om zulke gedachten aan te kweeken, bij onze eenzaame ftille bezigheden,die meestal beftaan in ligte handwerken. Ik weet U alle, uit dien hoofde, niets beters aan te raaden, dan de uiterfte fchaamachtigheid, zelfs in uwe denkbeelden en gedachten ; dan zelfs , wanneer Gij U vr niemand hebt te fchaamen, dan voor U zei ven en voor het oog van God, wien liet mishaagt, wanneer ook de onichuld der ziel alleen door een onrein beeld gekwetst wordt. Ik moet U dit met zo veel te meer etnst onder het oog brengen, naardieu ik weet, dat menigmaal de fchaamschtigfte Meisjens, die bij een enkel luid gefprooken onbetaamlijk woord, of ongepaste uitdrukking, ja zelfs bij eene vrije lonk, ligtlijk fchaamrood worden, 20 dra zij door anderen worden opgemerkt, nog-  X *S5. X nogthans, in het geheim en voor zich zelve, met i nig vermaak haare gedachten lange kunnen bepaalen bij onbetaamiijke beelden. Behooren wij niet, mijne Geliefden! ons zelve juist door dat geene te behaagen , waar door wij anderen behaagen willen, naaralijk door zedigheid en fchaamachtigheid ? Ën moeten wij ons zelve niet mMiaagen , wanneer wij vóórzien, dat wij anderen mishaagen zullen, ingevalie zij ons zien in onze waare gedaante? Het is, mijns bedunkens, eene zeer aangenaame gewaarwording, die uit hec eigen bewust zijn ontfpruit, dat men 'riet alleen goed fchijnt, maar ook in de daad goed is. De aangenaamheid en blijmoedigheid alléén, die dit bewust zijn van onze onfchuld verfpreidt over'ons leven, moesten ons deze reeds beminlijk maaken. Voor dit zuiver gevoel is eene vrouwlijke ziel vatbaar, en gaarne wenschte ik U alle het zei. ve in te boezemen. Gaarne wenschte ik een zo teder en kuisch gevoel voor het fchoone en betaamlijke, en zulk eene hartelijke liefde voor alles, wat kuisch en eerbaar is, bij ü op te wekken, dat Gij U reeds als ontëerd befchouwde, wanneer Gij maar gaarne en met een geheim vermaak dacht aan zulke dingen, waar over Gij toch, tot geen prijs ter wereld, zoudt willen fpreeken, noch op eenigerleij wijze aan anderen zoudt willen te kennen geeven, dat Gij daar aan dach'. De zedigheid of fchaamte is en blijft toch de befchermfter van onze onfchuld. Kwetzen wij die eenmaal voor ons zelve , dan zullen wij ze ook ligtlijk voor anderen kwetzen, 20 dra zij, door eene meer  X »56- X meer vertrouw'ijke verkeering, ons allengs met meer vreemd zijn geworden, Menig Meis;e verviel tot eene ontuchtige vertrouwlijkheid, om dat de langduurige verkeering met een Mansperzoon haar meer vrijheid fcheen te geeven, zo dat zij op het laatst deed, het geen zij zich tot hier toe flechts veroorloofd had te denken, en wat zij niet zou gedain hebben, indien zij iedere gedachte daar aan voorheen verbannen had. Het eerfte ontdaan van eenig denkbeeld hangt niet altijd van ons af, maar van andere toevallige zaaken en omftandigheden; dan het vertoeven daarbij, het verder daar over nadenken, waar door wij hetzelve bij ons verleevendigen, wrar door wij vercorzaacen , dat 'er krachten en driften van ons lighaam in beweeging gebragt worden, ftaat gewislijk in onze macht en keuze. Indien wij nu weeten, dat juist deze of die gedachten ons tot iets kwaads zou verleiden kunnen; dat zij door de menigvuldige herhaaling fterker bij ons worden, maar ook zwakker, wanneer wij ze van ons poog-n te verwijderen: is het dan niet onze plicht, om ze te onderdrukken op het zelfde oogenbhk, dat zij ontftian? En mag ik niet hoopen, mine jonge Leezeresfen! dat Gij alle, daar Gij toch zeekerhjk niet ongelukkig zult willen wezen , uwe poogingen, om de verfchillende ondeugden der onkuischheid te ontwijken, met deze zuiverheid en onfdiulduwer ziele zuit beginnen? M.'ar langs welken weg zou het U dan het best gelukken, om ieder onbetaamlijk denkbeeld, iedere on.  X '57 X onkuifche gedachte terftond uit uwe Ziel 'te verbannen? Uw ernftige wil, mijne Geliefde! moet hier (leeds het meeste afdoen. Leidt uwe aandacht terftond op iets anders. Verandert op het oogenblik van plaats, ftelÜng, houding en bezigheid, Herroept de ernftige denkbeelden van de waarde der onfchuld, van de gevaaren, die het verlies daar van verzeilen, en van Gods alomtegenwoordigheid in uwe Ziel. Denkt aai het ongelukkige Bet je en aan zo veele haarer ongeU kkige me • dezusters, die misfchien op dit oogenblik aan den rand van het giaf omdwaalen. Wordt gij door eenige onbetaarolijke gedachte verrast, het zij die door U zelve of door iets anders in de natuur,bij U ontftaat, verbindt Jer dan aanftonds een ernftig denkbeeld mede. Hoe meer Gij uw verftandig nadenken daarbij in werking brengt, zo veel te minder zal uwe verbeeldingskracht die nadeelig voor U maaken, en Gij zult eindelijk eene volmaakte heerfchappij over U zelve verkrijgen. Maar gelijk Gij nu behoort te waaken, dat geene fchaamtelooze gedachten op uw lighaamlijk gevoel werken; moet gij 'er niet minder zorge voor draagen , dat niet omgekeerd uw lighaam uwe Ziel verleide, of deze en geene denkbeelden ligtlijk bij haar worden opgewekt. Het ligt en plotsling ontdaan van zekere gedachten bij ons kan dikwerf een gevolg zijn van onze eerde opvoeding. Menig eene onbedachtzaame uitdrukking kan in onze eerfte kindet jaaren eenen zo diepen indruk op ons gemaakt hebben, dat onze ver-  • X 15» X Verbeeldingskracht 'er naderhand dikwijls wêer cp valt. Maar ook van veele gedachten, die anders niet bij U zouden ontwaaken, kunt Gij zelve ooizaak worden, bij aldien Gij niet opmerkzaam wilt wezen op uw gedrag, op uwe beweegingen, op veele uwer hebiijkheden, ja op uwe geheele leefwijze. Ik moet hier, in de eerfte placts, weêr over de fchaamte met U fpreeken, maar alleen:i;k in zo verre , als Gij die uitwendig jegens U zelve in acht moet neemen. Dan ik zal daarbij wederom in het geheel geen gewag maaken van eene opzit lijke fchaamtelooiheid, beftaande in voorbedachtlijke ontblooting en betasting van de fchaamdcelen. Hier in is helaas! de zonde zelve van de zelfbevlekking gelegen. Maar van die onachtzaamheid moet ik fpreeken, die jonge Meisjens, wanneer zij alleen zijn, maar al te dikwijls omtrent zich zelve aan den dag leggen, en die zo ligt ontaart in bovengemelde opzetlijke fchaamteloosheid. Ik weet, dat veele Meisjens daarbij niets kwaads vermoeden, wanneer zij'zich bij het kleeden en ontkleeden menigwerf zeer onbedachtzaam ontblooten. Zonder U te verhaalen, mijne Geliefde! al de vrijheid , die zij zich dan veröorlooven, en waar van zij dikwijls met een onfchuldig oogmerk gebruik maaken, herinner ik U enkel, dut alles, wat de fchaamdeelen te zeer bloot ftelt aan het cog, cf gepaard gaat met betasting en wrijving derzelven, hier toe behoort, en berisping verdient als iets zodanigs, wat het teder gevoel van fchaamte kwetst, en, bij eene ze- ke-  X -59 X kere leevendige zielsgefteldheid of bij verhit bloed, in een zeer naauw verband ftaat met de meergemelde ijslijke ondeugd. Gij zult ü zelve het best bewust zijn, ih hóe verre Gij in dit opzicht de fchaamte voor U zelve mogt hebben gekwetst, en ik zal dus mij zo wel als U met befchrij vingen daar van kunnen verfchoonen. Wilt Gij aan mijne ernllige bede gehoor verleeneri, ftelt U dan tot eene wet, om bij uw kleedért en ontkleeden, in uw eenzaam vertrek en achter de gordijnen van uw bedde, alle mogelijke beta-vmlijkheid in acht te neemen. En hebt Gij U zekere gebaarden aangewend, het zij bij het ontkleeden, ot bij het te bedde liggen, die U, wanneer Gij'er thans aan denkt, onbetaamlijk voorkomen, poogt U dezelve dan terftond af te wennen. Laat iedere beweeging van uwe handen, de geheele houding van uw lighaam zodanig wezen, dat Gij U voor Ü zelve niet behoeft te fchaamen ; en wat uw gevoel U zegt, dat Gij voor vreemde oogen moet verbergen, laat dit ook voor uwe eigen oogen verborgen blijven. Gij moet niet alleen voor anderen onfchuldig en zedig fchijnen, maar dit ook in uw eigen oogen en voor U zelve wezen. 1 Zijt insgelijks dagelijks opmerkzaam op uwe gebaarden, beweegingen en gewoonten. Ik zal U flechts eéne opnoemen, van welke ik door de ondervinding overtuigd ben, dat Meisjens daar door tot de zelfbevlekking zijn vervallen. Zit nooit bij het naaijen of bij eenig ander handwetk met de beenen over elkander geflagen, en nog minder gewent L ü  X -**> X U die flingerende beweeging aan, die in deze houding zo ligt mogelijk is. Ik fpreek openhartig met U, mijne Lieve! Beantwoordt deze openhartigheid met uwe even zo ijverige poogingen, om elke gewoonte afteleggen, waarmede, het zij op welke wijze het wil, het betasten of drukken der fchaamdeelen gepaard gaat. De houding, die ik menigmaal met zo veel misnoegen bij veele uwer befpeurd heb, is daar te boven van die natuur, dat zij altijd een nadeelig denkbeeld van een Meisje moet inboezemen, al is zij voor het overige ook nog zo onfchuldig. Zij verfchijnt in dezelve ten minden als een fchaamteloos en onbetaamlijk Meisje. Tot uw handwerk wordt ook zulk eene houding niet vereischt. Gij zult U den arbeid, terwijl Gij anders het werk aan de knie pleegt vast te maaken, veel verligten, wanneer Gij U daar toe van een naaijkusfen bedient, hetwelk aan de tafel vast gemaakt wordt. Gij zult uw lighaam daarbij recht op houden en het bukken vermijden, dat der gezondheid zo nadeelig is. Ik houde het, na alles, wat ik U reeds gezegd heb, voor overtollig, U te waarfchuwen vooralle die gewelddadigheden, waar door Gij de fchaamte voor U zelve kwetst, het zij door het aanhooren van onbetaamlijke fcherts, het zij door het befchouwen van naakte beelden en fchilderijen, het zij door het leezen van onkuifche gefchriften. Mag ik eens hoopen, dat Gij de fchaamte in het oog houdt, dan zult gij dit in alles doen. Alles wat aanftootlijk is, zuit Gij ook als zodanig aanmerken,  X 151 x ken, het mooge nu door U zelve gedacht of gezegd, of door anderen gefprooken, gefchreeven, gefchil* derd of op eenige andere wijze aan het licht gebragt zijn. Alles wat onbetaamüjke vo irftellingen of neigingen bij U opW' kt, zult Gij vlieden of met afkeer hooren en zien, wanneer Gij het ook al hooren en zien moet. Slechts eenige rege'en moetik Urogmededeelen, die hier ter plaatze behooren, devvij1 Gij, door ze op te volgen, veele gelegenheden zult ontgaan, om van zelve op kwaade gedachten te komen en onbetaamlijke neigingen bij U te ontvonken. Weest nimmer ledig, maar fiecds arbeidzaam, en gewent U vooral aan zulk foort van lighaamlijken arbeid, die infpanning van krachten eischt. De gewoone bezigheden van uwe Sexe en leeftijd zijn van die natuur, dat zij zich tot Iigte handwerken bepaalen, waarbij Gij veel moet ftil zitten, waarbij noch uwe Leden gentegzaame beweeging, noch uw geest fteeds onderhoud genoeg kunnen hebbenVeel ftil te zitten zo wel, als eene geftadig éénzelvige houding van het lighaam, benadeelt en verzwakt hetzelve zeer; en een verzwakt lighaam wordt hoe langs zo gevoeliger voor de prikkelii gen van het zinlijk vermaak. Van alles, wat rauw en onaangenaam is, wordt het meer en meer vervreemd en afkeerig, naar maate men 'er zich meer van onthoudt; terwijl de vertedering en verzwakking daar tegen hoe langs zo meer toeneemt, en het lighaam allengs meer overhelt tot het bekoorlijke van het zinlijk ga» voel. La Gij  X -fc X Gij kunt ook ligtlijk begrijpen , dat bij ééntoónïgen arbeid, die der ziel geene afwisfeling aanbrengt, uitfpatting van gedachten tot ongeoorloofde zakken zeer mogelijk is. De verbeeldingskracht kan bij alle die voorwerpen langï en ongetloord verwijlen, kan ze met allerleij bekoorlijkheden Veröereu, die zeer gevaarlijk moeten worden. Bemint G) uwe deugd en uw geluk, poogt U dan, zo veeJg'j maar kunt, te ontdoen van het al te veel ftil zitten en van ééntoonige bezigheden. Ik weet wel, dit ftaat niet altijd in uwe macht; maar gij kunt 'er nogthans veel toe doen. Voor het overige bidt uwe ouderen , dat zij U hier in te hulp komen. Geeft hun uwen wensch en uwe bereidwilligheid te verftaan, om aan het een of ander gedeelte van het huisbeftuur mede deel te neemen , waarbij iets valt te fchikken, te overdenken of op te fchrijven, of waarbij Gij door loopen of draagen lighaamsbeweegiug bebt. tiet zou mij leed doen, indien gij thans reeds het verkeerde denkbeeld hadt ingezoogen, als of zekere huislijke bezigheden niet met uwen ftand overeenkwamen. Gij zoudt al» dan U zelve in den weg ftaan, naardien Gij het uitmuntendfte middel zoudt verachten, waar d>oi Gij uw lighaam en uwe ziel kunt gezond bewaaren. Denkt Gij zó niet,mijne Geliefde! Behoeft Gij ook al niet te arbeiden, ten einde daar door iets te verdienen , Gij behoeft nogthans den arbeid om uwer gezondheid en deugd wil, terwijl uw ftand of tang U nimmer kan ontilaan van eenen gewichtigen plicht jegens U zelve. Geen aibeid duet iemand ichande aan;  X -*3 X aan; de lediggang alleen is fchandelijk. Al hieldt Gii U zelfs bez;g met dien grooven arbeid, waar toe p en ten uwen huize dienstbooden heeft, waarliik bij geen eenig verftandig Mensch zal uwe Eer daarbij het minde lijden; zij zal 'er veel eer bij winnen. En hoe veel voordeel zal dezelve niet te wege brengen ten aanzien van de fterkte uws lighaams. Hoe nuttig zal het niet in de toekomst voor U wezen, wanneer Gij U meer gemeenzaam hebt gemaakt met alle de huislijke bezigheden , daar gij een* als huismoeder andere daar in zult ondernch'en ! — Houdt U uit dien hoofde niet altijd met de naald bezig, noch verbeeldt U reeds zeer bekwaam en nuttig te wezen, bijaldien Gij uw eigen opfchik kunt vervaardigen. Verwisfeit dezen arbeid menigmaal met ander werk, waarbij Gij'U veel beweegen moet. Gelukkig is het werkzaam en huishoudelijk Meisje , dat haare handen niet te goed acht, om nu eens den bezem te gebruiken, dan eens het deeg te bea;beiden, nu het huisraad fchoon te maaken en dan het Veê te voederen; dat niet bevreesd is voor eene rookende haard , noch de koude of zonnehitte fchuwt; dat de fpade bij de hand neemt, een tuinbed omfpit, beplant, water haalt, om te begieten, of onkruid uitwiedt, terwijl aan aan haare zijde een fentimcnteel Meisje, verdiept in aangenaame mijmeringen en droomen, in lommerrijke bosfchen omwandelt, in een prieeltje zit, een gedichtje leest of in eenen Roman van de mode bladert! ö, mijne Geliefde! laat zulks nooit uw tijdL 3 ver-  % X xrf4 X verdrijf uitmaaken! Dit is het ilechtfire, wat Gij ooit kiezen kunt. Wilt Gij leezen, neemt'er dan een ifur toe, waar in Gij U met andere goede Vriendinnen gemeenfchaplijk kunt bezig houden. Leest elkander dan iets voor uit een voor U nuttig en leerzaam Boek. Wet oordeel van andere verdandige menfehen beftuure hier in uwe keuze. Vindt Gij een Boek, dat voorfchriften in zich bevat, hoe Gij U deeze of geene goede heblijkheden kunt verkrijgen ; dat U onderricht, hoe Gij deze of geene gebreken kunt fi.'ggen; dat U meer bekend maakt met «we plichten, met God, met de natuur, met leerrijke gebeurenisfen in de wereld : dit is een Boek voor U, het welk U zeer nuttig zijn kan, wanneer Gij weinig leest en het ge'.eezen goed onthoudt. IVi ar kie.^t geene uit die klasfe van Boeken, die men Romans noem?; wai.t zeldzaam toch zijt Gij in dit tijdperk mvs 'evens nog bekwaam genoeg, om 'er het goede uit te haaien; terwijl z;j veele nadeelige indrukzelen kunnen nalaaten in uwe ziel. Om uw tegenwoordig en toekomend gekik moet ik U, met meer dan moederlijke voorzorge , voor deze fchade'lijke gewoonte waarfchuuwen. Veele Meisje is meenen beuren' tijd niet beter te kunnen bededen, dan meteen Boek in de hand. Uitdien hoof ie leezen zij alles, wat haar voor de hand komt; gevolglijk' ook zeer Veel , waar door de goede neigii.oen in haar hart verdikt en kwaade driften opgew kt worden, en waar door ten minsten de genegenheid verfhauwt tot andere nuttige bezgheden, zo voorueelig voor fret lighaam. rioe menig eene heeft zich  >( 165 X zich door het leezen van een onnut en heilloos Boek beroofd van de zuiverheid haars harte, van haare eere en onfchuld ! Hoe menig eene heeft daar door verwaarloosd en vergeeten, het geen haar tot eene blijmoedige gade en gelukkige Moeder had kunnen maaken. Als een cpweklijk tijdverdrijf en tot verademing , wanneer men zich moede gearbeid heeft, weet ikU daar tegen niets dringender aan teraaden, dan de Muziek. Poogt U vroegtijdig bekend te maaken met derzelver Ichoonheden. Het Klavier izal 'er U menigmaal toe kunnen dienen,om uwen geest te vervrolijken, en uw hart edele gevoelens in te boezemen. Gij zult 'er menig uur, dat Gij anders, het zij alleen het zij in Gezelfchap, op eene verveelende en verdrietige wijze zoudt moeten doorbrengen, zeer aangenaam door verkorten. Een foortgelijk zuiver vermaak zal U het teekenen aanbrengen. Kiest dan, waartoe Gij de meeste, lust of den grootften aanleg hebt; maar laat het een en ander flechts een middel ter verademing bij U wezen. Uwe eigenlijke bezigheid zij en blijve fleeds de huishoudelijke zorge. Zoekt daar in uwe eere en roem ; want waarlijk, Gij vindt'er uw geluk in voer het tegenwoordige en de volgende dagen van uw leven. 6, Mogt Gij dan veel fmaak vinden, in arbeidzaamheid ! Mogt Gij daar tegen alles, wat ledigheid heet, ledig gaan, ledig zitten, ledig leezen, ledig denken, volflrekt vermijden! Zou 'er dan wel ligt eenige kwaade drift bij U ontwaaken?Zou ik, zoudt L 4 Gij  X *66 X Gij zelve dan wel ooit behoeven te duchten, dat Gij V immer gelegenheid,1 om U zelve te verleiden, geeven zoudt? Bevlijtigt U daar bij, mijne jonge Leezeresfen ! fteeds der maatigheid en nuchterenheid in het genot van alles, wat onze lighaamlijke behoeften voldoet, gelijk eeten, drinken en flaapen. Ook daar bij win. nen ziel en lighaam, terwijl het voordeel van de eene ook dat van het andere is. Een maatigb'jk ge. voed lighaam kan men ligt voldoen, daar het niet veel eischt. Een lighaam daar tegen, gewoon om alle behoeften in overmaat vervuld te zien, maant *er ons zo veel te meer om, wil fteeds op eene aangenaame wijze geprikkeld worden, wordt hoe langs zo toegeevender omtrent de zinlijke indrukzelen , en op het laatst geheel verzwakt en vertederd. De overvloed van fpijs en drank, te meer wanneer men daarbij nog de lekkerfte uitkiest, is oorzaak van eene Hechte fpijsverteering, wat het lighaam betreft; hier uit ontdaan fcherpe en kwaade fappen, die het gemoed verhitten en kwaade hartstochten opwekken, of, ingevalle 'er ook nog eene goede fpijsverteering bij plaats vindt, wordt 'er het üghaam ongemeen vet door, en gevolglijk vadzig, onbehendig en traag tot allen arbeid. Dezelfde gevolgen heeft een bovenmaatig lange fiaip , die buiten dien de zenuwen ten uiterüen verzwakt, vermits menziehdaar bij te lan¬ ge in eene aanhoudende warmte bevindt. De gezondheid van het lighaam en die van de ziel *u uasuw mee eiKanaer verKnocnt, dat oij, mijne  X «*7 X mijne Geliefde! aan het eene deel voor- noch nadeel kunt toebrengen, zonder dit ook aau het andere te doen. Daarom hebt Gij 'er een dubbeld gewin bij $ wanneer Gij O aan deze regelen voor de gezondheid veel laat gelegen liggen-, maar Gij verliest 'er ook dubbeld bij, indien Gij ftrijdig met dezelven te werk gaat. Onthoudt U van al te menigvuldig, van al te dikwijls herhaald, en van al te lekker eeten en drinken. Zoekt fmaak te krijgen in alle eenvouwige fpijzen, die niet gekruid zijn, gelijk brood, groente en melk. Gij zult dan niet ligt te veel gebruiken , om dat deze fpijzen den fmaak niet langer kittelen, dan tot dat de honger geftild is. Vermijdt daar tegen alle fnoeperijen, zo wel bij als tusfchen :de maaltijden. Poogt U te onthouden van de verderffijke gewoonte, om geduurig Thee, Kofflj of Chocolade te drinken. Hoe goed deze dranken ook zijn moogen voor zommige Perzoonen, en wanneer men zekere jaaren bereikt heeft; voor de jeugd zijn zij toch altijd' nadeelig. ' Zuiver water , of vermengd met melk zij uw drank. Als Gij 'er U maar eens aangewend hebt, dan zult Gij dien zelf de voorkeur geeven boven alle andere dranken. Geeft U ook niet te veel toe in het genot van den flaap. Een vermoeid lighaam kan in zes of zeven uuren volkomen uitrusten, en alle deszelfs krachten zijn dan gewislijk wederom herfteld. Een langere flaap daar tegen ontrooft ons onze krachten. Hij verzwakt het lighaam en verftompt de zielvermoogens; ja door niets kan men de liefde en bekwaamheid tot bezigheden meer bij zjch verftikL 5 ken,  X -68 X ken, dan door veel te flaapen. Raadpleegt hierom, trent niet met uwe neigingen; hoe meer men flaapt, zo veel te meer wil men flaapen. Gewent U aan een bepaald uur, om na bed te gaan en op te ftaan, en weest doof voor alle tegenfpraak van uw zinlijk gevoel in dit opzicht. Het zal in het algemeen van eene onuitlpreeklijke nuttigheid voor U wezen, indien Gij U aangewent, om zelfs geheel onfchuldige zinlijke neigingen niet oogeubliklijk te bevredigen. Verfchuift in dit opzicht zelve de bevrediging van uwe wenfehen en ontzegt U die menigmaal. Gij wint dus doende tijd, om eerst rijplijk na te denken over het geen Gij wenscht en begeert, en Gij verkrijgt hoe langs zo meer heerfchappij over uwe hartstochten. Ook naderhand zullen U dan veele voorvallen in de wereld, die U onaangenaam zijn en die Gij niet kunt veranderen, minder verdriet verwekken. Het ras voorbijgaand vermaak, dat Gij Unu en dan vrijwillig ontzegt, zal dan geen verlies voor U wezen, maar een middel, dat over het geheel uwe tevredenheid en gemoedsruste bevordert, terwiji het U ook de bezwaarnisfen dezes levens, die eenen iegelijk kunnen bejegenen, ligter doet verduuren. Poogt U verder in zulke dingen zelve geweld te doen, wanneer Gij eenen natuurlijken afkeer van het een of ander bij U befpeurt, het zij van zekere ipijze, van U met koud water te wasfehen , van zekere bezigheden of iets anders. Het verftrekke U tot vermaak, wanneer Gij hier in eene overwinning op U zelve kunt behaalen. Door zulke oeffeningen ver-  X -fc X verkrijgt Gij meer en meer de bekwaamheid, om U zelve te beheerlchen, en geene overwinning van eenige ongeoorloofde neiging zal U eindelijk te zwaar vallen. Indien Gij dat alles, w at ik U hier kortlijk heb aan' evolen , getrouwlijk naleeft, twijffel ik niet, of gij zult U van die ontëerende ondeugd onbevlekt bunnen bewaaren. Zo hartüjk ik zulks hoop, en mij daar over mag verheugen, moet ik nogthans ook vreez: n, dat rois'chien reeds deze of geene onder U met die ow& helaas! tkend is. öngeiuk%1 deerniswaardig Meisje! Gij voelt misfchien de fmartelijke gevolgen nng niet van uw verborgen misdrijf-, maar ik weet niet, of ik ü uit dien hoofde wel gelukkiger noemen mag, zo dra ik bedenk, dat zul s U tot gerustheid zou kunnen 'verleiden en U veelligt miuder bekommerd maaken over uwen eigen toeftand. Ik bid U daarom, bedrieg U niet door de ijdele hoop, van ongeftraft te zullen kunnen voortzondigen; want van nu afwordt uw misdrijf in de daad eene groute zonde. Misfchien hangt thans van eene enkelde herhaaling dezer ondeugd uw geheel ongeluk af. Misfchien ligt reeds in uw lighaam de grond tot verwoestende ziekten , die plotsling uitbersten en U geen tijd tot verbetering overlaaten zullen. Misichieu zijt Gij na weinige dagen niet meer te redden. Alle de ondervindingen der geneesheeren ftemmen daar in overeen , dat de gevolgen dezer ondeugd zich gewoonlijk als dan eerst vertoonen, wanneer alle middelen, om ze weg te neemen, krachte-  X'-7° X telnos daar toe zijn. De krachten der jeugd kunnen zonis lange gemisbruikt worden, maar zijn zij ook ééns verzwakt, dan is alle hoop verlooren. 6 , bedenk dit toch! Voor iedere ziekte, die ö overvalt, moet Gij dan beeven- Gij moet denken: zij is een gevolg van mijne kwaade gewoonte. En gefteld eens, zij omfpruite uit eene andere oorzaak, waar van Gij U echter nooit kunt vergewisten, dan moet uw verzwakt lighaam 'er evenwel onder bezwijken, en uit eene nog zo geringe kwa-d zal dan fpoedig eene verfchriklijke ziekte ontftaan. Bedenk, in welk eenen droevigen toeftand Gij Uin het vervolg zult bevinden, wanneer Gij op het geiuk van den echten ftaat geheel en al zult moeten verzicht doen, om dat ieder braaf jongeling uw gefcoonden gelaat zal fchuwen en U terftond eikenn, n voor eene geheime zondaares. Geen misdrijf is uitwendig zo zichtbaar, geene wandaad verraadt zich zo fterk en fpoedig, als de ijslijke zelfbevlekking. Bedenk, hoe U zal te moede zijn, wanneer gij geftadig tot ü zelve zult moeten zeggen: daarom ben ik zo veracht! Bedenk uwe groote befchaaming, indien Gij ook bij dit alles nog iemand vondt, die uwen ellendigen toeftand misfchien aan andere oorzaaken toefchreef, en Gij moest nu op het tüdftip, wanneer Gij uwen echtgenoot een onbevlekt üghaam zoudt aanbieden , toch uwe fchande bekennen. Ach, ongelukkige! hier zoudt Gij ü niet kunnen verbergen, la het oogenblik der vertrouwdfte gemeenzaamheid zou hij uwe zonde ontdekken i met ijzing en ontzetting zou hij U d*ge, lijks  X W. X fiftg befchouwen en met affchuw aan U denken. En bij alle deze fchande zou uw geweten U nog het verwijt doen, dat door ü een mensch ongelukkig wate geworden, die in zi:ne verbinatems met U het geluk zijns levens hoopte te vinden. Bedenk niet minder het gewicht van een misdrijf, eepleead tegen beter weeten aan, en deszelfs ftrafbaarheid in Gods oogen. Zoudt gij wel zonder fchrik en vrees kunnen denken aan uwe volgende levensdagen, aan God en aan uwen dood? Arm Meisje ! ontruk U zelve aan het verderf, terwijl Gij nog kunt, en eer gij door iéw opzethjke misdaad uwe verbetering moeijlijker maakt. Voor U deel ik den volgenden Brief mede van eene uwer ongelukkige medezusters j zij verftrekke ter uwer opwekking en waarfchuwing! „ Gij'wenscht, mijne lieve G**, van mij te verneemen, door welke middelen ik mij heb ontdaan " van zekere fchandelijke gewoonte; en gij gelooft, " dat mijne oprechte belijdenis daaromtrent zou ^ kunnen nuttig wezen voor een ander ongelukkig Meisje. 6 Hoe gaarne voldoe ik aan uwen " w-n«ch, indien ik mag hoopen, daar door iets " toetebrengen ter redding, al ware het ook maar " van ééne éénige, mijner ongelukkige medezus" ters! Hoe welkom is mij alles, waar door ik l mijne voorige groote misftappen maar eenigzins wêer kan vergoeden! Kan berouw, kan mnig afl grijzen een begaan misdrijf wederom goed maaken, dan hoop ik vergeeving van den barmhar' tigen God, wien ik onweetend beledigd heb; ' & » dan  X 17» X „ dan hoop ik, dat mijn volgend leven niet vaa „ alle genoegen beroofd zal zijn, „ Zederd twee jaaren ben ik nu vrij van defchan„ debjke ondeugd der zelfbevlekking ; maar ik „ moet nog menigmaal traanen ftorten, zo dra ik'er „ aan denk, dat ik een octe'erd Meisje ben , Wier „ kuischheid gefchonden en wier onfcha'd verloo,, ren geraakt is. & Mijne lieve G**, ztl een „ deugdzaam jongeling mij wel ooit tot zijn gade „ kiezen? Het is nij, akv of elk mijne zonden op „ mijn gelaat kan leezen, en dit maakt mij dikwijls zeer treurig. Het is alleen mijn dage„ lijkfche ernst, om recht arbeidzaam en nuttig te wezen , die mij wederom opbeurt en ver„ blijdt; en daar beneven is het mij ook nog een „ kleine troost, dat ik nu evenwel eenige jaaren in „ onfchuld heb doorgebragt." „ Mijne braave Moeder heeft het grootfte aan* deel aan mijne verbetering. Nauwiijks vernam zij mijne kwaade gewoonte, of zij vermaande, woarfchuuwde en bad mij, met eene tedere zorg„ vulüigheid, die mij diep trof, en met eene be„ kommernis, die haar moederlijk hart geheel voor „ mij bloot legde, om afftand te doen van eene „ ondeugd, waar van zij mij de treurigfte gevolgen verhaalde. God dank, dat ik nog bekwaam „ was, om alles, was zij mijzeide, geheel te kun'* „ nen gevoelen! God dank, dat mijn hart getrof„ fen, ja ten fterkfte getroffen werd! ö, Hoe ver„ affchuwde ik eene gewoonte, waar in ik tot hier toe mijn vermaak zogt! Hoe vuurig wensch- te  • X 173 X te ik, dat alles toch niet gebeurt mogt zijn». " Hoe verlangde ik, wel dra een lang tijdperk l mijns levens te hebben afgelegd, om maar verre verwijderd te wezen van deze ondeugend door. I gebragte dagen! Deze eerfte vreeslijke aandoe'! ningen drukten zich zo diep in mijn gemoed, [y dat° ik fteeds met affchuw aan mijne zonden „ moest denken." „ Mijne kwaade gewoonte had ik dikwijls zit„ tende bij mijn handwerk geöeffend; maar nog " meer , vooral op het laatst, wanneer ik mij te [[ bed gelegd had. In dit laatfte geval beveiligde " mij mijne Moeder, doordien zij befloot, om al. tijd bij mij te ilaapen, en zo lang te waaken , '* tot zij vernam, dat ik reeds ingeflaapen was." Ook riep ik eiken avond alle de ernftige denk- ' „ beelden , die de eerfte affchuw bij mij verwekt " hadden , in mijne ziel te rug, en verëenigde ;J daar mede mijn gebed tot God, dat hij mij toch " ftandvastig in mijn tegenwoordig voorneemen ge„ liefde te maaken." ' „ Des daags arbeidde ik vlijtig onder het oog „ van mijne Moeder. Mijn gewoone handwerk „' liet ik liggen , en ik verkoos enkel nieuwe en ',] ongewoone bezigheden, die mij veel te doen ga-l ven. Honderde zaaken begon ik web op éénen dag, en ik had nooit één ledig oogenblik, Ik „ nam deel in alle de huislijke bezigheden, ten ein',' de mijnen geest afleiding te geeven, en zogt mij door * allerleij lighaamlijken arbeid te verftrooijen. In 1 de eenzaamheid had ik gewoonlijk mijne zonde be- „ dree-  X m X „ dreeven, daarom verraijdde ik dezelve zorgvul„ dig. Ik ftelde mij tot eene wet, om nooit al„ léén te zijn, wanneer ik zulks konde vermijden. „ Ik begaf mij geduurig onder de menfehen en ar„ beidde in het gezelfchap van menfehen , die ik „ voorheen zo menigmaal had vermijd met het ijslijk „ oogmerk, om mij zelve otigemerkt te fchenden." „ Slechts éénmaal w^s ik, zo veel ik mij herin„ ner, in gevaar, om weêr te vallen,maar ö! hoe „ verheugde het mij, dat ik mij aan mij zelve ontruk,, te. Ik vlood als of mij iemand vervolgde. Het gelukte mij fteeds, om mij terflond te ontdoen „ van onbetaamlijke gedachten, wanneer ik maar „ oogenbliklijk zekere bezigheid ter hand nam, „ of ook maar fpoedig de plaats verliet en andere „ voorwerpen ontdekte. Drie maanden flechts wors„ telde ik met eene opkomende neiging, die nogthans „ altijd werd opgewekt door het een of ander, „ wat ik had kunnen vermijden. Naderhand, dit „ kan ik U, mijne LieveI in waarheid betuigen, heb ik geheele uuren alléén kunnen wezen, en „ wanneer ik dan ook eens aan mijne zo dikwijls ,, bedreeven gewoonte dacht, was dat denkbeeld „ met geene de minste aanprikkeling, maar met „ ontzetting en affchuw verknocht.'' „ En deze affchuw is tot op den dag van he- den, waar op ik U dit fchrijf, hoe langs zo „ grooter geworden. Zal ik U dus kortlijk het „ middel zeggen , dat mijne ontwenning aan de „ ondeugd der heillooze zelfbevlekking bewerkt „ heeft: het is, benevens de dagelijkfcbè vermaa- mn-  X X ), Ringen van eene liefderijke Moeder, de menig„ vuldige verflrooijing geweest, onrfprooten uit al,, lerleij foort van arbeid, waar door ik mijn gemoed „ hoe langs zo meer onttrok aan de onbetaani'ijke „ gedachten, die mij tot eene gewoonte waren ge> „ worden. Maar gewislljk zal ik ook, met een ,, dankbaar hart jegens God , etkennen , dat zijn „ bijftand , waar door al het goede bevor lerd „ wordt, mij onderfbund heeft, ö, Mogt miin „ wensch vervuld worden, dat in het vervolg van ,, mijn leven geen droevig gevolg mij aan mijne mis,. daad herinnerde! Nooit zal ik die w.êr kunnen „ pleegen."— Gij ziet hier uit, arm Meisjen! dat verbetering mogelijk is. Laat dit voorbeeld U leeren, en dus zal het gevolg voor U ook niet dan gelukkig zijn. Laat mijne ftem voor U.de Item wezen van die tedere Moeder. Mijne ernftige waarfchouwingen hebt gij immers reeds gehoord. De genoemde ondeugd ftort U in een onvermijdelijk verderf. Zij fchendt uw lighaam voor uwe eigen oogen en voor het oog der geheele wereld. Zij maakt uwe Ziel ten hoogsten ftrafwaardig in de oogen van God. Laat mijne bede voor U de bede van die tedere moeder zijn. Maak U zelve niet ongelukkig en befpaar U een eindeloos berouw. De bede gei'chiedt voor U, voor uwe rust, voor uw best, voor uw leven. Kan wel ooit eene bed- onbaatzuchtiger zijn? Volg dan nu ook den raad op , dien gij hier aantreft. Aanvaard gereedüjk iederen arbeid, die G kan verftrooijen, en vermijd daar tegen ailen ledigM gang  X X gang en alle eenzaamheid. Zoek overal het gezel, fchap van Menfehen en ontvlucht fpoedig de plaats, waar U een gevaarlijke gedachte invalt. Denk menigmaal aan God en zijne tegenwoordigheid. Bid hem, dat hij U met goede denkbeelden vervulle. Uw gebed wordt oogenbliklijk verhoord, want van iedere gedachte aan God blijft een goed en zuiver denkbeeld in de Ziel overig. Eindelijk word niet moedeloos, maar vertroost U daar mede, dat het U van dag tot dag ligter zal vallen, om U zelve te beheeifchen. Zo heb ik U dan nu, mijne jonge vriendinnen! het noodi^e gezegd omtrent de ondeugd, die de Meisjens al vroegtijdig heure onfchuld en met dezelve alles doet verliezen; en hier in ligt daar beneven voor U een voorfchrift opgefloten , hoedanig Gij in uw volgend leven U voor ieder gevaar , dat uwe onfchuld dreigt, kunt beveiligen Schaamte, arbeidzaamheid, maatigheid, de omgang met goede edele menfehen , en eerbied voor God; dit alles zal U voor ongeoorloofde neigingen bewaaren en uw hart neigen tot alles, wat goed, lofwaardig en betaamlijk is. Dit zal U eene waarde doen verkrijgen, die zeer veel bijdraagt tot uw geluk. Gij zult aangenaam en beminnenswaardig worden bij eik. Gij zult U bekwaam maaken, om eens in eene blijde en gelukkige verbindtenis te kunnen treeden met iemand van de andere Sexe. Gij zult helaas ! bij veele van de Vrouwlijke Sexe befpeuren, dat zij voor een tegenovergefteld gedrag, door eene groote maate van ligtzinnigheid , onbe- fchaamd  X i77 )•( fchaamdheid , ijdel tijdverdrijf, zekere foort van goedkeuring bij even zo ligtzinnige Mansperzoonen vinden , en het dikwijls voor eene leefwijze van fnaak houden , wanneer zij zich zo gedraagen. Waare hoogachting verwerven de zodanige nooit, mijne Lieve! Men vindt Mansperzoonen, die haar misfchien eenige vleijende woorden zeggen , maar nogthans geene waare genegenheid voor haar gevoelen , ja ze veel eer in haar hart verachten. Men vindt anderen, die zich van zulk een gedrag tot hun voordeel bedienen , en zich gaarne met ligtzinnige onbefchaamde Vrouwsperzoonen in eene ontuchtige gemeenzaamheid inlaaten en haar op het laatstfchenden en verleiden, ja voor haar geheele leven onge. lukkig maaken ; en zulks dikwyls zelfs onder den valfchen naam van liefde; want liefde is eene goede tedere neiging , die ons geduurig 'er na doet ftreeven, om iemand, dien men bemint, gelukkig te maaken. Veele gelegenheden tot zulke verleidingen zult Gij ontgaan, wanneer Gij aan huislijke bezigheden de voorkeur geeft boven het werkloos leven van de zogenaamde befchaafde Wereld, U, in het algemeen met onbekende Mansperzoonen nooit in eene groote vertrouwde gemeenzaamheid inlaat, en alle heimlijke verkeering met hun ten eenen maale vermijdt. Het is daar beneven eene zeekere waarheid, dat een zedig, vlijtig en arbeidzaam Meisjen eenen iederen zo veel hoogachting voor zich inboezemt , dat de onbefchaamdtte verleider zelfs daar door wordt afgefchrikt. Hij alléén, die het volkomen bezit van M 2 zulk  X '?s X zulk een goed Meisjen begeert, die met haaf zijne levensdagen wenscht door te brengen en haar tot zijne beftendige Echtvriendin te kiezen, om dat hij in haar eene blijmoedige gade en bekwaame Moeder meent te vinden, hij alléén zal het waagen, om die neiging jegens haar te gevoelen, die men lief de roemt. En deze liefde gedoogt niets, wat ongeoorloofd is, maar bedoelt die enge verbindtenis in den echten ftaat, die, gelijk Gij gehoord hebt, zo gewichtig is voor het welzijn van het tegenwoordig en toekomend menschlijk geflacht. Ook Gij, mijne Geliefde! zijt geroepen , om eens in dezen ftaat te treeden. Mogt Gij toch alle de raadgeevirgen , die ik U heb medegedeeld, gétrcuwljjk opvolgen ! Met welk eene blijde deelreeming zou ik mij het geluk verbeelden, dat Gij eens, als eene belooning uwer onfihuld, aan de hand van eenen deugdzaamen Jongeling , zoudt genieten l