Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  ' ' '3627 »" AMSTERDAM  VADE RLANDSCHE RECHTEN. L   VADERLANDSCHE RE C H T E N VOOR DEN BURGER, DOOR Mr. DIRK HOOLA van NOOTEN, RAAD EN OUD-BURGEMEESTER DER STAD SCHOONHOVEN, ENLIDVAN'T UTRECHTSCH PROVINCIAAL GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. EERSTEN DEELS EERSTE STUK. AMSTERDAM bij WILLEM HOLTROP,   BERICHT. Jé het eerftc gefprek van het werk, dat ik mijnen landgenoten thans aanbiedt , zullen dezelven mijn geheel oogmerk, en in hel tweede mijn gantfcht plan van uitvoering opgegecven vinden. Ik hebbc bij wijze van gefprekken gefchreèven, om dat dezelve mij voorkwam best over één t& ftemmen met mijn doel, om een zodanig algemeen samenstel van burgerlijke rechtskunde voor holland te geeven, als tot een voldocnend onderricht kan jlrekkcn voor elk, die lust heeft, om de voorwerpen, waarom/rent ons Vaderlandsch Recht verkeert, wél te onderfcheidcu, klaar te ver/laan, en de bcpaalingen van hetzelve, ten opzichte van die voorwerpen, in derzelver vaart bronnen na te fpooren , en langs deezen weg cent genoegzaams Rechtskennis voor het daaglijkfche leven te verkrijgen. * 3 Ué  vi BERICHT. Het gantfche werk zal uit vier deelen lejlaan , van welken het eerfte nog vóór het einde deezes jaars geheel te wachten is. Indien de vruchten mijner eenzaame uuren den leezer jlechts een gering gedeelte van die aangenaamheden doen fmaaken, welken zij mij zeiven met zulke milde handen toedeelt , dan zal ik mij , bij-, deeze genoegens, ook nog kunnen verheugen over de bewustheid van , in. de Vaderlandfchi Rechtsgeleerdheid, ook voor mijne medeburgers, niet geheel te vergeefs gearbeid te hebben. Schoonhoven den 25 September 1793. D. HOOLA van NOOTEN. IN-  INHOUD DER GESPREKKEN. I. gesprek , dienende tot eene inleiding. ■ Bladz- JL -Algcmccnc denkbeelden en verdeeling van het gehecle werk. 98. JJL Het eerfte groote onderwerp van het Recht, het recht van persoonen. Van pcrfooncn in V getneen en derzelver verdeeling, en bijzonder van burgers en vreemdelingen. 135. IV. 1 ■ Van vrijen en dienstbaarcn. V. ■ Van vrijgeboorenen en vrijgelaatenen , van edelen, welgeboorcn mannen en gemtene luiden» 227*  Het is den mensen nodig , wetten te hebben , en zich aan dezelyen te onderwerpen. Zender dit zon hij niet onderfcheiden zijn van de wildfie dieren. Uit de handen der natuur komende, heeft hij geen begrip genoeg , cm duidJijkte kunnen bezeffeA wat hem, en tevens zijne in maatfehappij levende medemenfehen nuttig is ; ook- is hij' noch vermogend, noch gewillig genoeg, om dat gecne te doen, wat hij ais algemeen nuttig erkent. Hij, die door eene bijzondere weldaad der Goden , met' bet verlichtst veritand, en met het gelukkigst' hart begaafd, den waaren grond der Uitgèbréidfte rechtvaard:ghcid in derzclvcr geheelen omtrek omhelsde, zou geene wetten tot zijn richtfnóer nodig hebben, dewijl geene wet, geene menschüjke inrichting bol ven decze wetenfehap zou gefield worden, en dewijl het niet met de orde overeenllcnt , dat een verlicht vèrfland ergens aan onderworpen' zou zijn, daar hetzelve gefchaapen is, om over alles 'te bcerfchen, wanneer het op de waarheid gegrond, en volkomen vrij is , gelijk het , door de natuur van hetzelve zijn moet. Doch , ongelnkkirfiik j-'is zulks in onze tijden nergens , cf Hechts b\j zeer weinige menfeben', te vinden ! bij gebrek daar van meet men dcrhalven tot verordeningen , en wetten toevlucht necmen, welker omtrek nogthans'te klein is, cm alles te bevatten. PLAT O. VA-  VADERLANDSCHE RECHTEN, EERSTE BOEK. eerste gesprek, DIENENDE TOT E E N E INLEIDING. Vader. Mijn Zoon! tot hier toe hebt gij aan mijne verwachtingen voldaan. Ik heb u, onder mijne oogen zien opgroeijen, en beklaage mij geenzins over de zorgen en kosten, die Ik aan uwe opvoeding hefteed heb; thans rijt gij tot mannelijke jaaren gekomen; met het toekomende voorjaar zult gij uw lang gewensclrt huuwlijk voltrekken, en tevens uwen koophandel beginnen; dus zult gij van dien tijd af up uwe eigen beenen moeten ftaan,en u in alle die betrekkingen bevinden, waar in ' zich een gezeten burger en hoofd van een huisgezin in dit land geplaatst ziet. Gij weet, dat ik mij, van uwe kindsheid af, heb toegelegd, om uwe neigingen na te fpooren, en, waar ik dezelven redelijk vond, met genoegen aangekweekt en ingevolgd heb, zonder u immer te dwingen, om mijne bijzondere verkiezing tot uwen regel te ftellen. De heertellende fmaak voor den koophandel, welken ik van zeer I. deel. A V*0C|  2 VADERLANDSCHE vroeg af, in u befpeurcle , heeft mij aangefpoord , om u de middelen te verfchaffen, tot verkrijging van die kundigheden , welken tot dien ftand vereis cht worden : ook daar van hebt gij een zodanig gebruik gemaakt, als ik zou kunnen verlangen. — Uwe verdere kundigheden zal ik thans niet ophalen; dan daar de menigte van bezigheden, in welken gij u, ter verkrijging van die bekwaamheden, welken uw toekomende ftand van u vordert, hebt bevonden, tot hier toe belet hebben, om eene zodanige oppervlakkige , doch tevens voldoende kennis van het recht te bekomen, als gij, zo tot uwen ftand, als tot alle die betrekkingen, in welken gij zult kunnen komen, nodig zult hebben, en gij thans het comptoir van uwen patroon hebt verlaten; zo heb ik befloten om u den voorflag te doen , om dezen winter eenige uuren van dien tijd, welken gij in ruimte zult hebben, te .bcfteeden, om u te oeftenen in de grondbeginzelcn onzer Vaderlandfche Rechten. Zoon. Uw voorflag, mijn geachte Vader! om dit werk in écnen winter af te doen, hoe zeer ik in denzelven zeer veel ledigen tijd zal hebben , verwondert mij ten allerfterkften. Menigmaalen heb ik bij mijzelven gedacht up middelen , om eenige zodanige oppervlakkige kundigheden in het recht te verkrijgen, op welken ik , ten minften in den gewoonen loop van zaaken, mij gerust zou durven vertrouwen; dan, wan-  RECHTEN. % wanneer ik mij voorftclde, welk een lange tijd 'er vereisclit word, eer onze jonge lieden, die-tot de Rechtsgeleerdheid opgeleid worden, tot die volkomenheid geraaken, dat zij de academiën kunnen verlaten , en wanneer ik dan zelfs nog die geencn , die met den grootften roem van de academie te huis kwamen, en zich op de praktijk begonnen toe te leggen, hoorde zeggen, dat zij nog bijna niets wisten, en dat hunne handen in alles verkeerd ftonden, heb ik bij mij zeiven de mooglijkheid opgegeevéri van immer , bij alle mijne drukten , tot die oppervlakkige kennis te geraaken , die mij echter voor mijnen toekomenden ftand zo noodzaaldijk voorkwam. Hier komt bij , dat de omgang met jonge lieden, die zich met allen ijver op de Rechtsgeleerdheid toeleggen, en de menigvuldige gefprekken, welken ik met hun over die ftudie heb gehouden, gevoegd bij het ^eene ik hier en daar bij onze hedendaaglche fchi-ijvers gclcczcn heb , mij waarlijk , ik kan het niet ontveinzen, eenen afkeer van die ftudie hebben ingeboezemd, welken niets, dan „we vaderlijke onderrichting mij zal kunnen ontneemen. Menigmnlen heb ik mij verwonderd, hoe het mooglijk kon zijn, dat de Rechtsgeleerdheid, volgens de denkbeelden, die ik mij van dezelve vorme , het heerfchende van de liefhebberij van eenen man van uwen imaak kun uitmaaken , fchoon ik gaarne erken, dat, A a wc'4  4 VADERLANDSCHE welke rechten 'er ook in een land plaats hebben , en hoe droog ook defzelver ftudie zij, het evenwel te wenfchen ware , dat ijder burger dezelve kende , en dat niets onaangenamer kan zijn , dan in zaaken van dien aart, altijd door oogen van anderen te moeten zien. V. Laat ik u onderrichten. Gaarne wil ik de gronden van uwen afkeer tegen de ftudie van onze hedcndaagfche Rechtsgeleerdheid hooren, en dan beproeven, of ik u dien aangaande betere begrippen zal kunnen mededeelen; en dus verzoek ik u mij dezelve agtcr eikanderen voor te ftellen ; dan vooraf wil ik u , nopens mijn plan , om , indien gij 'er lust toe hebt, dit werk in éénen winter met u af te doen, zeggen, dat 'er een hemelsbreed onderfcheid is, tusfehen die oppervlakkige , maar echter voldoende O) kennis van het recht, welke eenen gewoönen burger in ftaat ftelt, om in de meeste voorvallen, die hem in zijn leven kunnen bejegenen, uit eigen oogen te kunnen zien, en die gegronde en in allen dcelc zamenhangende kennis O) Door eene oppervlakkige kennis wil ik niet ver/taan hebben eene bloote en onbewcezen opnoeming van het geene in ijdere zaak of handeling rechtens is; maar eene zodanige kennis, door welke men, zonder juist in de diepe fpitsviunigheden van de getfeepen praktijk te treden, of zich in ijdere ftof juist  RECHTEN. 5 nis en doorzicht, welke in eenen rechter en advocaat , die aan de eer van hunnen ftand zullen voldoen, vereischt worden; dat tot de laatstgenoemde eene langduurige , aanhoudende én diepe ftudie, en tevens eene daaglijkfche oeffening behoort; maar dat de eerstgenoemde, tot welke ik u gaarne opleiden wilde , wanneer men zig een weinig moeite wil geeven, zeer gemaklijk in éénéri winter te verkrijgen is, gelijk ik u hoop te zullen doen ondervinden - Dan laat mij de gronden van uwen afkeer tegen onze Rechtsgeleerdheid eens hooren. Z. Het denkbeeld van recht en billijkheid, waar op toch de gehcele Rechtsgeleerdheid moet ter nederkomen , indien zij gezond men{chmverjland zal zijn , komt mij voor zo eenvoudig te wezen , dat ik mij niet kan begrijpen, hoe men daar van eene ftudie heeft kunnen maaken, en dat ik natuurlijk eenen afkeer moet hebben van eene ftudie, die dat geene, 't welk ijder voelen en tasten kan, mij wil doen bafchouwen in leerftellingen , die deden en onderdeelen, die algemcene Hellingen, uitzonderingen ■> juist alle mooglijke gevallen voor den geest te haaien; de voorwerpen, omtrent welken het recht verkeert, ondérfchèideh en bevatlijk ve'rftaat, en de bezaaiingen van het recht omtrent die voorwerpen , uit derzeïver waare bronnen, zo veel mooglijk is, wee', na te gaan eu op te gee\en. , A 3  6 VADERLANDSCHE gen, nadere bepaalingen, en wat niet al meer, hebben, en die mij in eenen doolhof van de uiterfte verwarring voeren moet. V. Ik hoor u daar van gezond menfehenv'erfland fpreeken, — Ik achte het zelve zeer hoog, en, waar ik het mag ontmoeten, verblijde ik mij hartelijk ; maar, geloof mij, het is alles geen gezond menfehenverftand , wat zich onder dien fchoonen naam verbergt. Gij leest onze fchrijvers van fmaak , en die der nabuurige natiën , gij doet zeer wel, ik leeze dezelven ook, en doe 'er mijn voordeel mede; maar men moet dezelven met oordeel en kundigheid leezen, en altijd op zijn hoede zijn , om zich door geen ijdel gezwets van het valfche gezond menfehenverftand te laaten misleiden. — Dan, om ter zaake te komen , uwe tegenwerping is mij niet vreemd, en ik ben bereid om u op dezelve te antwoorden. Laaten wij, om niet in 't wild te fchermen , uwe tegenwerping eens aan het gezond menfehenverftand toetfen. Wat is gezond menfehenverftand ? Gezond menfehenverftand is een waar en volkomen begrip van het onderwerp, van het welke gehandeld word, en het gebruik van het gezond menfehenverftand is een oordeel , 't welk op het waare en volkomen begrip van het onderwerp , van 't welke gehandeld word, en van alle dcszelfs onhandigheden cn betrekkingen gegrond iï. De  RECHTEN. 7 De Rechtsgeleerdheid moet natuurlijk op recht en billijkheid neêrkomen: dit denkbeeld is de eenvoudigheid zelve. Zij is waarlijk, en m de daad, niet anders , dan de kennis van het recht en de billijkheid. Tot hier toe is de tegenwerping , buiten twijffel, enkel gezond menfehenverftand; maar laaten wij verder gaan. Wat is recht? wat is billijkheid? Het zal er thans nog niet op aankomen Cook zoude het mij te ver afleiden) om de waare bepaalmgen, wdken, in de rechtskunde, aan die woorden gehecht worden, op te geeven, maar (en meer heb ik thans tot mijn oogmerk niet nodig) men moet alle gezond menfehenverftand afgelegd hebben, indien men wil tegenfpreeken , dat het denkbeeld, 't welk alle menfehen aan de woorden recht en billijk hechten, een betreklijk denkbeeld 2ij, en ontkennen, dat de bcpaalingen van recht en onrecht, billijk en onbillijk, waarlijk alleen afhangen van de betrekkingen, in welken die woorden gebruikt worden. Maar wat word, na dit eenvoudig voordel, de Rechtsgeleerdheid? Wat anders, dan de kennis van alle die betrekkingen , door welke men bepaalen kan, of iets recht of onrecht, billijk of onbillijk a»£ Laat ik Btt tusfehen beide eens vraagen , ut het ' gezond menfehenverftand niet reeds zeer veel van deszelfs waardij moet verliezen, indien het wil doordrijven, dat men, zonder die beA 4 tret'  8 VADERLANDSCHE trekkingen te kennen , evenwel moet kunnen voelen, en tasten, wat recht en billijk is? Ziet gij niet, dat dit gezond menfehenverftand reeds een wild en woest gefehreeuw, een louter em thufiasme word? Ziet gij niet, dat het rechte en het billijke langs deezen weg enkel van een ingebeeld en dweepagtig gevoel afhangen, 't welk geenen waaren grond heeft, en de onzekerheid zelve is? — Maar nog zijn wij 'er niet! Kan geen redelijk fchepzel tegenfpreeken, dat recht en billijkheid betreklijke denkbeelden zijn , dan zal de vraag worden, tot welke zaaken die denkbeelden betreklijk zijn. En het antwoord is van zelve klaar: de denkbeelden van recht en billijk zijn betreklijk tot de daaden en handelingen der menfehen. Maar indien ik dan , met gezond menfehenverftand, een oordeel zal vellen over het rechte en billijke van de-daaden en handelingen der menfehen , dan moet ik immers den aart en de natuur van de handelingen en daaden der menfehen grondig kennen ; dan moet ik immers weeten , in welke betrekkingen die handelingen cn daaden tot de menfehen ftaan. Breng nu maar eens kortelijk de menigte van; handelingen , welken onder de menfehen voorvallen, die in eene maatfehappij met elkanderen leven , voor uwen geest, en oordeel dan zelve, of de Rechtsgeleerdheid, daar zij eene gegronde kennis moet bevattqn van den aajt en dc  RECHTEN. 9 &é natuur van de daSUfen en handelingen der menfehen, niet thans reeds bij U veel van die eenvoudigheid en tastbare klaarheid verliest, van welke onze hedendaagfche enthuiiastcn en dweepzieke verlichters van het menschdom zo aannoudend droomen'? ; ' Laat ik hier nu nog bijvoegen, dat zelfs oe grondige kennis van den aart en de natuur van de daaden en handelingen der menfehen ftechts een gedeelte van de kundigheden van eenen Rechtsgeleerden uitmaakt. Gij zult mij immers toe- , ftaan, dat de menfehen, die met eikanderen iti eene maatfehappij leven, aan zekere regels moeten gebonden zijn; dat in eene maatlchappij een ijder lid zijne eigen begrippen niet kan volgen, vooral in zodanige zaaken, weiken in betrekkin" ftaan tot zijne medeleden van dezelfde maatfehappij, zonder dat daar uit de allergrootfte verwarringen on onzekerheden zouden ontfoan: — 'er moeten dus bcpaaliugen zijn, welken in alle daaden en handelingen, die omtrent en tusfehen leden van dezelfde maatfehappij plaats hebben, vast ftellen, wat recht en billijk zij; die bepaalingen moeten eene verbindende kracht hebben, dat is, een ijder lid van de maatfehappij moet-verplicht zijn, om zijne daaden en handelingen naar die bepaalingen in te richten; die bcpaalingen noemen wij wetten, De Rechtsgeleerdheid verkeert dus omtrent alle handelingen, welken onder de in eene maatA 5 fdwp-  ro VADERLANDSCHE fchappij vergaderde menfehen plaats hebben, cn omtrent de bepaalingen, welken de wet ten aanzien van die handelingen gemaakt heeft. Maar niet alleen moeten die bepaalingen in 't algemeen omtrent de handelingen der menfehen verkeeren: dit zou in genoegzaam alle zaaken ontoereikende zijn. Een ijder, die flechts een weinig aandacht verleent op alles, wat hij daaglijks rondom zich ziet gebeuren, weet en erkent, hoe menigmaalen de omftandigheden eene zaak veranderen. Ik kan dit nu niet breedvoerig uitnaaien. Te recht zeiden de ouden reeds, dat dat geene, 't welk in het ééne geval het hoogfte recht is, menigmaalen in andere gevallen, door de zamenloopende omftandigheden, de hoogfte onrechtvaerdighcid worden kan; hierom moeten de bepaalingen wat recht en billijk is omtrent de handelingen der menfehen, die handelingen in alle muoglijke gevallen, in alle mooglijke betrekkingen, in alle mooglijke omftandigheden befchouwen,en omtrent alles, zo veel mooglijk is, uitfpraak doen. Ik erken gaarne, dat het voorzien in alle mooglijkheden, der Godheid naderbij komt, dan der menschheid; maar juist dit levert een bewijs op, dat de rechtsgeleerdheid eene ftudie is, die ten uiterften ingewikkeld is, en dat het 'er zo ver van daan is, dat n:en zonder de natuur en aart der handelingen, in alle voorkomende gevallen, betrekkingen, en omftandigheden, te kennen, en zon-  RECHTEN. ii zonder de wetten te weeten, welke in dat alk: bcpaalingen gemaakt hebben, op een zogenaamd dweepachtig gevoel af, zou kunnen voelen en tasten wat altijd recht en billijk is, dat men in tegendeel zijn gezond meinchenverftand eerst moet afleggen, eer men tot zodanige dwaasheid vervallen kan. Z. Ik bedank u, Vader! voor dit onderricht. Van dien kant heb ik de zaak nooit befchouwd maar V. Ik heb nog niet gedaan, ik moet den knoop nog toehaalen. Daar nu de Rechtsgeleerdheid omtrent eene zogroote menigte van zaaken verkeert, als ik u zo even in een zeer kort verfchiet heb laaten zien, daar, dunkt mij, kunt ge natuurlijk begrijpen, dat de kennis van dezelve niet in een ingebeeld dweepachtig gevoel van recht en billijk kan beftaan, maar dat die kennis eene zeer uitgebreide wetenfehap behoort te zijn. En hier omtrent kan ik niet voorbij, om tusfchen beiden aan te merken, dat juist de meerdere of mindere uitgebreidheid van de bepaalingen omtrent het geene bij eene maatfehappij recht en billijk is, en dus ook van de kennis en wetenfehap van die bepaalingen, in veene volmaakte evenredigheid Haat tot de meerdere of mindere foorten van handelingen , welken in eene maatfehappij plaats hebben, zo dat bij eene eenvoudige maatfehappij, in welke weinig handelingen voor-  12 VADERLANDSCHE voorvallen, (bij voorbeeld in eene maatfehappij, in welke ijder van de voortbrengfelen van zijn land leeft, en in welke weinig onderfcheidingen tusfehen de menfehen, en ook geen koophandel, weelde, pracht en'dergelijke bekend zijn) natuurlijker wijïe de wetenfehap van het recht oneindig minder uitgebreid moet zijn, dan bij maatfehappijen, in welke magtige onderfcheidingen tusfehen de menfehen plaats hebben, waar in- en uitlandfche koophandel gedreeven word, en waar weelde en pracht op den troon zitten. Maar is dan de kennis van het recht eene zodanige wetenfehap, welke, naar maate van de menigte van foorten van onderhandelingen, die onder de menfehen plaats hebben, voor eene zeer groote uitgebreidheid vatbaar is, dan fpreekt het van zelve, dat het niet evenveel zij, hoe die wetenfehap geleerd en behandeld worde ; maar dat die geenen, die zich op de kennis van die wetenfehap willen toeleggen, eene zekere methode, regel of leidraad moeten hebben, welke die geheele wetenfehap in alle haarc deelen vertoont en voorftelt, en dat, wel verre van dat die leerftellingen; die deelen, onderdeden, algemeene ftellingen, uitzonderingen, nadere bepaalingen enz. waar van gij in uwe tegenwerping gelproken hebt, den beoeffenaar van deeze wetenfehap in eenen doolhof van verwarringen zou voeren, dat alles juist gefchikt is, om hem voor verwarringen te bcwaaren. Z. Ik  RECHTEN. r3 Z. Ik beken, dat, op decze wijze de zaak befchouwd zijnde, de Rechtsgeleerdheid eene wetenfehap word, en ik wil dus ook wel toeftaan, dat zij langs eene zekere methode moet geleerd worden, maar dit geneest mij nog in gcenen deele van mijnen afkeer,om mijnen tijd te beflecden in de nafpeuring van alle die foorten van handelingen, die onder de menfehen plaats hebben, van de menigte van gevallen, betrekkingen en omftandigheden, welken bij dezelve kunnen voorkomen, en van de veeltijds willekeurige bepaalingen, welken de wet omtrent het rechte en billijke van dat alles gemaakt heeft. —Mij dunkt, dat eene zodanige ftudie onbefchrijflijk dor en droog moet zijn, en (indien uw voorbeeld mij het tegendeel niet leerde) zou ik moeite hebben om te kunnen gelooven, dat immer de ftudie der Rechtsgeleerdheid, buiten noodzaaklijkheid, eene gevestigde liefhebberij zou kunnen opleveren. V. Ik beken, dat de Rechtsgeleerdheid bij zeer vcclen, vooral van onze hedendaagfche vernuften* uit dat oogpunt befchouwd word, 't welk ik u daar hoore voorftelleti; maar zonder mij thans de vcrgccffchemoeite te willen geeven, om de oogmerken van die menigte van nieuwbakken verbeteraars van alles te beftrijden, zo geloof ik, dat het verkeerde oordcel, 't welk men vrij algemeen over den fmaak voor de Rechtsgeleerdheid velt, ten grooten deele in de onkunde van het wezenlijk fchoone dier wetenfehap gezogt moet werden. Ver-  14 VADER LANDSCHE Verre zij het van mij te willen drijven, dat bij ons, of bij eenig volk op de waereld, de Rechtsgeleerdheid tot dien trap van volmaaktheid zou gekomen zijn, welken zij immer zou kunnen bereiken. Dit is in deeze onvolmaakte waereld oir* mooglijk; dan dit laat niet na, dat de wetenfehap van de Rechtsgeleerdheid eene zeer groote menigte van fchoonheden oplevert, welker nafpeuring aan den redelijken geest een gevestigd vermaak kan verfchaffcn. Laaten wij de zaak eens een weinig meer van nabij bezien. Wanneer men de menfehen buiten aanmerking van eenige burgerlijke maatfehappijen befchouwt,dan zijn zij allen aan eikanderen gelijk , dan is 'er geen meerder of minder onder hun; maar zal die gelijkheid ftand behouden, dan moet 'er tusfehen die aan elkander gelijke wezens een zeker verband of betrekking zijn, 't welk die gelijkheid in evenwicht behoudt, dit verband noemt men het recht der natuur. Het beftaat in rechten en verplichtingen, welken die gelijkheid moeten fchraagen. Deeze rechten en verplichtingen moeten duidelijk, en tastbaar, en even daarom zeer weinig in getal zijn, en voornamentlijk in zeer vruchtbaare grondbeginzekn beffaan. Waar van den eenen kant het recht blijkt, meet van de andere zijde de verplichting doornraakn. In dien ftaat heeft, bij voorbeeld, ijder mensch recht op de gelijkheid aan alle andere menleken, en even daarom ligt ook tevens de verplichting op alle ar.--  RECHTEN. i£ andere menfehen, om hem in de geruste bezitting van die gelijkheid engeftoord te laaten. Uk dit beginzel vloeijen eene menigte oorfpronglijke rechten en verplichtingen van de menfehen op en jegens eikanderen voort. Deeze oorfpronglijke. rechten en verplichtingen behooren den mensch natuurlijk in eigendom toe. — Bij het aangaan van burgermaatfehappijen hebben wel de menfehen eenigermate van die volle bezitting van hunne rechten en verplichtingen moeten afzien, en tegen het meer verzekerd genot van een gedeelte van die rechten, en wel van dat gedeelte, >t welk den meesten invloed op hun beftendig aardsch geluk kan hebben, eenige opofferingen van die volle bezitting moeten doen: eene burgermaatfehappij van volmaakt aan elkander gelijke menfehen, zonder eenige ondergefchiktheid, zou bij geene mooglijkheid kunnen beftaan, en de meerdere zekerheid, welke burgers in eene welgeftelde maatfehappij genieten omtrent die rechten,welken zij nimmer afgeftaan hebben,ftelt hun omtrent de overigen, welken zij hebben afge. ftaan, rijKlijfc fchadeloos. Ik zal thans niet onderzoeken (fchoonik anders tot fchande van het menschdom zou moeten bekennen dat het, helaas! maar al te waar is) of dit waarachtig grondbeginzel, op welk de burgerlijke ondergefchiktheid in alle maatfehappijen, van welk eene natuur ook, behoort te berusten, in zeer veele maatfehappijen niet menigmaalen geheel over het hoofd gezien word ?  ï6 VADËRLANDSCHE word? maar dit is ondertusfchen zeker, dat die bepaalingen omtrent het recht en onrecht in de handelingen der menfehen, welken den minftcn inbreuk maaken op de rechten en verplichtingen, die den mënsch natuurlijk toebehooren , de volmaakften zijn, en dat de vooruaamfte fchoonheden, welken de ftudie van de wetenfehap der Rechtsgeleerdheid van een volk oplevert, juist daarin gelegen zijn, dat men nafpeure* in hoe verre in de bepaalingen omtrent het recht en het onrecht in de handelingen der menfehen, in alle gevallen, betrekkingen, en omftandigheden juist die rechten en verplichtingen,welken denmensen natuurlijk toebehooren, in ftand gebleeven en behouden zijn, fchoon zij door de menigte van omzwagtelingen , van omftandigheden , en betrekkingen voor het oppervlakkig' oog onkenbaar zijn geworden? Op deeze wijze word de wetenfehap der Rechtsgeleerdheid de ftudie van het recht der natuur, zo als het zelve met al den omflag van de burgerlijke maatfehappij bekleed is; en wie zal ontkennen, dat die ftudie eene waare wijsbegeerte zij, die den redelijken geest een aangenaam genoegen kan vcrlchaf.cn? Ik beken gaarne, dat veclen van onze rechtsgeleerden deeze wetenfehap niet uit dit oogpunt befchouwen, maar zich, zonder hooger op te klimmen, voldaan houden, zo dra zij de handeling kennen en de bepaaling van het recht uien aangaande weeten; dan zodanig eene Rechtsge- leer  RECHTEN. t? leefde ftudie moge zijne nuttigheid hebben,maar* dit beken ik gaarne, kan geene zeer fmaaklijke liefhebberij opleveren i dit moet natuurlijk in het dorre en drooge vallen, en hier toe moet de ziel eenê zekere plooi hebben, die niet zeer algemeen is , maar wanneer men de Rechtsgeleerdheid met een wijsgecrig oog befchouwt, en , tot den oorfprong der bepaalingen van recht en billijkheid opklimmende, dezelve eindelijk in de natuurlijke betrekkingen van den mensch, en in de onderfchciden wijzigingen, welkende burgerlijke maatfehappij aan die betrekkingen gegeeven heeft, kan wedervinden, dan word het eene fmaaklijke ftudie, in welke het waare gezond verftand zich niet genoeg verzadigen kan. Z. Op deeze wijze zoud gij mij waarlijk op dei ftudie der Rechtsgeleerdheid doen verlieven , en berouw doen hebben, dat ik mij niet van jongs af op dezelve heb toegelegd. -Maar,mijn lieve Va* der! vergun mij u te vraagen, is het dan waarlijk met onze Ilollandfche rechten zodanig gelegen, dat men dezelven met een wijsgeerig oog befchouwende, en door alle de omzwagtelingen, welkende omflag van de burgermaatfchappij nood* zaaldijk gemaakt heeft, doordringende, eindelijk kan ontdekken, dat de bepaalingen omtrent het recht en billijke in de natuurlijke betrekkingen van den mensch gegrond zijn? Hier tegen heb ik nog zeer gewichtige bedenkingen,welken ik u zat 1, ÏEEU Ü *«*  38 VADERLANDSCHE Verzoeken mij op te losfen, eer ik aan die Öefc ling geloof kan geeven. V. Uwe bedenkingen zal ik met vermaak aanhooren, en zo veel mooglijk trachten uit den weg te ruimen. Maar eer wij tot dezelven overgaan, moet ik fioodzaaklijk eenige bepaalingen vastftellen. Ik fpreek niet in 't algemeen van alle rechten, die bij het menschdom, of in eene bijzondere maatfehappij plaats hebben, en die in menigte van foorten, te breed om hier op te noemen, enderfcheiden worden; mijn voorftel, 'twelk ik u in het begin van dit gefprek deed, betrof alleen eene Burgerlijke Rechtsgeleerdheid, dat is eene kennis van die rechten, en verplichtingen, welken tusfehen burgers van onze maatfehappij plaats hebben,waar naar een ijder voor zich zeiven, omtrent zijnen medeburger, handelen moet, en waar naar hij ook kan vorderen, dat zich zijne medeburgers omtrent hem gedraagen zullen. Deeze kennis is voor ijder lid van onze maatfehappij in 't algemeen noodzaaklijk, en kan bijna niet gemist worden van die geenen, die zich door hunnen koophandel,en uitgebreide bezittingen, daaglijks in 't geval bevinden van menigvuldige handelingen te moeten doen. Wat nu uwe vraag, op- onze Hollandfche Burgerlijke Rechtsgeleerdheid betreklijk gemaakt, aangaat, of de bcpaalingen van recht en billijkheid , die inhet zelve voorkomen, met een wijsgee-i ri S  RECHTEN. tg rïg oog befchouwd, door alle omzwagtelingen van den omflag van de burgermaatfchappij heen, tot de natuurlijke betrekkingen van den mensch zouden kunnen worden te huis gebragt? Laat ik u daaromtrent antwoorden. In de eerfte plaats heb ik u reeds gezegd, dat ik verre af ben van te willen drijven, dat bij eeriig volk, en dus ook bij ons, de Rechtsgeleerdheid tot dien hoogden trap van volmaaktheid zou gefteëgeh zijn, voor welken zij vatbaar is; en ten tweede, is het in niet weinige gevallen niet moogüjk, reden te gecven van het geene ons door onze voorouderen is nagelaaten; terwijl, in de derde plaats, de gefchiedenis van onze Hollandfchc Rechtsgeleerdheid,waar van ik u zo veel opening zal geeven als tot mijn oogmerk nodig is, u wel zal doen zien, dat de wijze, op welke wij dezelve van tijd tót tijd hebben verkreegen, niet zeer heeft tocgelaaten, om wijdloopig over dezelve te philofopheeren; maar des niet te min, geloof ik, dat in onze Hoïïandjïhe Rechtsgeleerdheid meer wijsbegeerte doorftraalt, dan gij u verbeeld; en het zal mij een bijzonder genoegen weezen, wanneer wij bij de behandeling van de zaaken zelve gekomen zijn, om Ü hier en daar op de aangenaamfte wijze te verrasfehen, met u de overeenkomsten tusfehen het Hollandlche recht, en de uitfpraaken van het recht der Natuur te doen in 't oog vallen - waar uit u levens blijken zal, dat onze voorvaderen, zo al}  20 VADERLANDS C H E zij dan in onderfcheiden tijden, en omftandigheden, ons land bewoond hebben, altijd liefhebbers van recht en billijkheid zijn geweest. Dan indien men in eene zodanige befchouwing van eene Burgerlijke Rechtsgeleerdheid wel zal willen flaagen, zoo zullen noodzaaklijk eenige dingen in het oog moeten worden gehouden. Z. Zou ik mogen weeten , waar in dezelven beftaan? V. Zeer wel. Wie het Burgerrecht, 't welk bij een volk plaats heeft, wil beftudeeren, en met een wijsgéerig oog , door alle de omzwagtelingen van den omilag van de burgerlijke maatfehappij heen dringende, aan de natuurlijke betrekkingen van den mensch toetfen , moet in dit zijn onderzoek in het oog houden: 1. Dat alle Burgerlijke Rechtsgeleerdheid in zo verre moet afwijken van het oorfpronglijke recht der natuur , als de aart en omftandigheden van het volk , voor het welke dezelve gemaakt en zaamgefteld is, noodzaaklijk vorderen. 2. Dat dezelve niet alleen moet overeenkomen met de natuur van die regeeringsvorm, welke bij dat volk is vastgefteld, maar ook het haare moet toebrengen, om die regeeringsvorm te helpen fchraagen ; waar uit dus eene tweede afwijking van het oorfpronglijke recht der natuur nccdzaaklijk word. 3. Dat de verdere afwijkingen, welken men «ooit uit het oog moet verliezen, daar uit ont- ftaan,  RECHTEN. si ftaan, dat dezelve in betrekking moet ftaan tot het natuurkundige van het land, 't zij het zelve koud, heet, of gematigd zij. 4. Tot de hoedanigheid van de. uitgebreidheid van den grond, deszelfs ligging' enz. 5. Tot de bijzondere levenswijze van het volk, en de gewoone middelen van beftaan. 6. Tot den trap van vrijheid, welken de ftaatklindige inrichting van dat volk kan toelaatcn. En 7. Tot den Godsdienst, de genegenheden, de rijkdommen, het getal , den koophandel, de zeden en gewoonten der ingezetenen. Dit alles maakt met eikanderen dat geene uit, 't welk men den omflag van de burgerlijke maatfehappij kan noemen; natuurlijk moet ijder van deeze zaaken eenen zekeren invloed hebben in de wijziging van de bepaalingeu omtrent dat geene, 't welk in de handelingen der menfehen °voor recht en onrecht, voor billijk en onbillijk gehouden moet worden. Hoe meer in een burgerrecht, door alle de genoemde zauken heen, de oorfpronglijke re enten en verpligtingen van den mensch bewaard zijn, en nagefpeurd kunnen worden, en dus hoe minder alle die oP zichzelve in eene burgermaatfchappij noodzaaklijke afwijkingen van het 001fpronglijk recht der natuur, aan die oerfrron, lijke rechten benadcelen, des te fchooner is een zodanig recht, des te bekoorlijker k de ftudie. van eene zodanige Rechtsgeleerdheid. g 3 Z. Maal  22 VADE R L ANDS C f I E Z. Maar kan men nu dit alles op ons Hollandsen recht toepaslijk maaken? En hier zitten mijne voornaamfte bedenkingen, die ik nu de vrijheid zal necmen om u voor te draagen. — Als ik niet geheel en al dwaale, dan hebben wij Hollanders in 't geheel geen oorfpronglijk Burgerrecht, dan leven wij niet naar burgerwetten, die eigenlijk voor ons gemaakt, en naar den aart en de omftandigheden onzer ingezetenen ingericht zijn; dan leevcn wij naar het Romcinfche Burgerrecht, naar het Burgerrecht van een volk, dat onder een geheel ander luclitsgeftel woonde, zich onder eene geheel andere regeeringsvorm bevond, en naauwlijks in eenige zaak met onzen f'maak, onze zeden, gewoonten, enz. overeenkwam; dan moeten wij ons gedraagen naar wetten, welken in eene vreemde taal gefchrecven zijn, dan moeten wij onze bepaalingen wat recht en onrecht zij omtrent de handelingen der menfehen, opzoeken in het zogenaamde Corpus Juris, 't welk, volgens het oordeel van veele voornaame mannen, een chaos van de uiteifte verwarring ,is. i Maar indien dit nu zo is, dan moet zeker ons Hollandsch burgerlijk recht al zeer onvolmaakt zijn, en dcszelfs beoefening geene van die aangenaamheden kunnen opleveren, welken aan een wijsgeerig nafpoorer van zijn Vaderlardsch burgerlijk recht, volgens uw eigen gezegde, zo vecle genoegens kunnen verfchafien. V. Men kan alles, wat ik u in mijn voorgaand  RECHTEN. s3 gaand antwoord opgegecven heb, niet alleen op ons Hollandsch, maar op alle burgerlijke rechten van alle volken tocpnslijk maakcn , immers die zaakcn dienen alleen tot eenen regel van onderzoek, en om de ftudie te veraangenaamd! j cn hij, die uit dit oogpunt eene burgerlijke Rechtsgeleerdheid begint tebeftudecren,ftelt zich niet voor, dat hij alles overeenkomftig het oor• fpronglijke recht vinden zal, maar ftelt ^u* voor, om zo veel mooglijk naar die overeenkomften en afwijkingen te zoeken; en deezen baanen hem niet alleen eenen gemaklijken , maar tevens eenen aangenaamen weg, om vaste flappen m cue ftudie te doen. Maar laat ik ook op het verdere gedeelte van uwe vraag antwoorden. Met reden zeide gij, in uwe tegenwerping, 'indi.» * niet geheel en al dwaale.-- Ik moet, om uwe tegenwerping in den grond weg te ne men , beginnen met u te verzekeren, dat g, geheel en al dwaalt, en het ganfche ipoor b.j- Ül wd niet ontkennen, dat zeer veele van.onze oude fchrijvers, welken het aan Jehoerhjk onderzoek heeft gehaperd , om van de zaak at t zijn, hunne lezers hebben ingeboezemd, ah Tf, £*» eenige overblijfzelen uU de zeden der Gennaanen, cn Batavieren, de cemge regel der bezaaiingen van onze voorouders omtrent dat geen^l *Sk in de handelingen der urgezeetenen recht en ^ was, en wellen zij ook « «g 8 4 ^ \  24 VADERLANDSCHE rechtshandelingen zouden gevolgd hebben, zou gè, veest zijn het licht der'natuurlijke reden, en het gebruik van hunne vijf zintien. Ik item zeer gaarne toe, dat dit dwaalend denkbeeld vervolgens door zeer veele laatere fchrijvers is nagefclireeuwd , en dat de menigte van tegenwoordige zogenaamde verlichters zich op eene meesteragtige wijze van die dwaaling heeft weeten te bedienen, om onze Hollandfche Rechtsgeleerdheid in klcinachting te brengen. Te recht zegt een van de grootfte fieraaden van onze Republiek , de heer Raadpenfionaris van de spiegel (70, dat het gebrek van onderzoek der oudfte wetten en zeden , veeltijds, de oorzaak is, dat men de Vaderlandfche gewoonten niet genoeg onderfcheid van anderen, waar door de echte landwetten dikwils met vreemde rechten worden •vermengd, of uit verkeerde gronden af geit id. Maar ik, ontken vollïrekt, dat wij geen eigen en oorfpronglijk burgerlijk recht zouden hebben; en het zal, niet alleen om u van deeze dwaling te geneezen, noodzaaklijk zijn, dat ik u dit eenigzins uitgebreider bewijze , en met zo weinig omflag als mooglijk zal zijn, de gefchiedenis van onze oorfpronglijke rechten openlcggc; maar ook dit zal ons bij vervolg van zeer veel nut en gemak wezen. 1 Z. Het C» In zijn voorbericht voor zijns verhandeling over de» oo: ff rong en historie der Vaderiandfche Rechten.  RECHTEN. 25 Z. Het zal mij zeer veel genoegen geeven, daaromtrent eenig bericht te ontfangen. ~ Hebben wij dan een oorfpronglijk Vaderlandsch wetboek? V. Overhaast 11 maar niet 5 laaten wij de zaak een weinig hooger opnaaien. Gij kent de gefchiedenisfen van ons Vaderland, en weet, welk eene menigte van omwentelingen, in het zelve, van de tijden der Batavieren af tot op ons toe, zijn voorgevallen. Gij weet, dat de oude Batavieren de eerfte bekende inwoonders van ons land waren; doch dat deeze door de Franken zijn overheerscht geworden, en dat zich de Franken omtrent het midden van de derde eeuw in deeze landen hebben ter nedergezet: de gefchiedenis leert u, dat deezen 'Prahken (die, voor zo verre zij hier en in den omtrek van ons land woonden, den naam van Saliers en Ripuaricrs droegen) omtrent het midden van de vierde eeuw door de Saxers en Oiiaden weder uit deeze landen zijn verdreeven; dat deezen, omtrent eene eeuw laater, weder door de Friezen zijn overmeesterd; dat vervolgens deeze landen, in het laatst van de zevende eeuw weder in het magtig rijk der Franken zijn verzwulgcn i dat voorts deeze landen, na zeer veel van de invallen der Noor'mnrim geleden te hebben, onder de Graaflijke regeering geraakt, en eindelijk geheel onafhanglijk geworden zijn. B 5 Ik  stf VADERLANDSCIIE Ik achte het onnodig, om deeze zeer ineengedrongene fchets van de hoofdtrekken onzer Vaderlandfche gefchiedenis voor u te bewijzen: ik mag veilig onderftellen, dat gij dezelve weet. Ondertusfchen, hoe onlochenbaar dit alles ook moge weezen, hebben veelen van onze fchrijvers gedroomd van eene onafgebrookene Eatavifche republiek, en juist uit dien droom is de dwaaling over ons gemis van een oorfpronglijk burgerrecht ontftaan. Maar laaten wij voet bij het ftuk zetten. ■ Ons land is derhalven in de oudfre tijden bewoond geweest, eerst door de Batavieren, toen door de Sali/che en Ripuarifche Franken, vervolgens door de Saxers en Oimclen, toen weder door de Friezen, en eindelijk weder onder de Frankifche regeering geraakt. Wij kunnen dus, als natie befchouwd, alle die genoemde volken onze voorouders noemen, en het is dc dwaasheid en onkunde zelve, dat wij dien naam alleen aan de Batavieren zouden geeven. Maar alle die volken , die onze voorouders waren, hadden hun eigen burgerlijk recht. Van de Batavieren weeten wij met geene zekerheid of zij befchreeven rechten hebben gehad, fchoon wij zeer vccle uitmuntend fchoone trekken van hun burgerrecht uit de fchriften van 1'acitus en Caezar, die hun zeer van nabij gekend hebben, kunnen opdelven. De  RECHTE N. De SaVifche en Ripuarifchc Franken hadden voorzeker hunne befchreeven wetten, de &z##^, en jFW<»«i niet minder, en de laatcre Franken hadden hunne wetten zeer aanmeikelijk uitgebreid, toen deeze landen ten tweedenmaal onder hunne regcering kwamen. Z. Maar moest uit deeze menigvuldige verwarring van elkander opvolgende volken , die, zo het fchijnt, ijder hunne eigen wetten hadden, niet natuurlijk eene groote verwarring in het burgerlijke recht ontdaan, en moeten wij nu hier, uit deeze verwarring, den oorfprong van ons burgerrecht zoeken? V. Indien eene zodanige reeks van elkander opvolgende volken in onze tijden voorviel, en daar in de tegenwoordige manier van denken gevolgd wierd , zou 'er zeker meer verwarring in het burgerrecht ontdaan , dan in die eenvoudige tijden. In die tijden was het niet alleen eene vrij dandvastige gewoonte onder de volken , dat de overwinnaars aan hunne overwonnen natiën hunne eigene wetten lieten behouden, voor zo verre zij zulks zelve verkoozen (O; maar zelfs was in die oude tijden niemand verder gehouden aan de landwet, dan voor zo ver hij zulks begeerde; het dond in tegendeel aan een ijder vrij om te kiezen en te (7) Gothofred. in pro/eg. ad Cod. TJicod. cap. $• Le pere uanii.l hist. de France, toni. V. pag. 9.  a8 VADERLAND.SCHE te verklaaren, naar welke van de toen bekende wetten hij verkoos te leeven (7/); en in hoe verre uit deeze u toefchijnende verwarring de oorfprong van ons burgerrecht te zoeken zij, zult gij weldra bemerken. Z. Konden dan de ingezetenen ook nog verklaaren naar andere wetten te willen leeven, dan die reeds opgenoemd zijn? V. Ja zeker. De wetten der Bar gun diers, Longobardcn, Allemannen , Wifigothen , en andere volken , (welken meestal hunnen oorfprong van de oude Gcr?naniers hadden) wierden ook menigmaalen door de verkiezingen der ingezèetenen opgevolgd. Z. Maar ik kan mij geene verbeelding maaken, hoe, in eene zodanige verfcheidenheid van . wetten, de verwarring te vermijden was ? V. Gij moet de eenvoudigheid van die tijden, en den daar uit volgenden geringen omflag van zaaken en handelingen niet vergceten, en tevens . (7/) De Heer van de spihgel, oorfp. der Vaderl.. Rechten, 2de hoofdjl. § 30. Zelfs was by de Ripuarifehc wet uitdrukkelijk bepaald, dat ijder moest berecht worden naar de wet van zijne geboorteplaats. Zie de Lex Rip. Tti. 31. Lege 3. hoe mitem conftituimus , ut iafra pagum Ripuarmm , tam Fr 'anci , Burgundiones , $ntem/tnni , feu de quacumque natiune commoratus fiierit, in judicia interpellatus, ficut Lex loei continet , ubi natas, fuerit, pe respo.ndeat.  RECHTEN. 29 yens weeten , dat de meeste wetten van deeze volken perfonecl waren , en aan geen bijzonder grondgebied vastgemaakt , (<0 fchoon 'er zeker bewijzen genoeg voorhanden zijn , dat hier uit verwarring volgde (ƒ). Z. Heeft die gewoonte, om te kunnen kiezen naar welke wetten men wilde leeven, langen tijd geduurd? V. Men kan niet juist bepaalen, hoe lang die gewoonte ftand gehouden hcbbe. Zeker is het, dat dezelve nog" onder de tweede Frankifche regeering plaats had. De woorden van Agobardus , bij den Heer van de spiegee G°) aangehaald , toonen dit duidelijk ; evenwel die gewoonte fchijnt zedert de tijden van Karei den Groottn zeer aanmerkelijk verflaauwd, en eindelijk geheel en al vervallen te zijn. Z. Hoe is nu uit dit alles ons Hollandsen burgerlijk recht ontftaan? V. Eer ik u dit regelregt in het oog kan doen vallen, moet ik uwe gedachten langzaam daar toe opleiden. De Franken, welken, na de Batavieren deeze lan- 0?) De montesqüieu, Geest der Wetten, 2 811e i. 2 de hoofd ft. (f) De Heer van de spiegel, lib. cit. 2de hoofdft. S 10. (£■) Loc. cit.  SO VADERLANDS CUE landen bewoond hebben, en zich verdeelden iri Staters en Ripuariers, hadden befchreeven rechten , welken den naam van de SaHfchb en Èipuarifche wei droegen. De hun opvolgende Saxers hadden een wetboek, 't welk den naam droeg van de wet der Saxers. De Friefen hadden een wetboek, genaamd de ¥et der Friefen. De aan alle deeze volken vermaagfehapte volken (wier wetten , zo als ik u gezegd heb, menigmaalen bij verkiezing gevolgd wierden,) de Allemannen, Bcijerfchen, Burgundiers, Anglcn en JFerinen, Longobardcn , M^ifigotken, en Oftrogothcn, hadden alle hunne eigen wetboeken. Llier bij kwamen , onder de tweede ovcrheerfching van de Franken,do. wetten der Frcnkifche Koningen, welken den naam van Capitüta of Ook Capitularia droegen. En bij dit alles moeten wij niet vergeeten den invloed , welken het Romeinfche recht al zeer vroeg in deeze landen gemaakt heeft. Z. Vergun mij u te mogen invallen. Dit was juist mijne bedoeling , toen ik u zeide , dat ik mij verbeeldde , dat wij een recht volgen , 't welk voor een geheel ander volk, van andere betrekkingen , oogmerken , taal enz. gemaakt is : want wat 'er ook van alle die wetten van onze onderfcheiden voorouderen, die ten minften hier te lande woonden , weezen mu~  RECHTEN. 31 moge, dit zal men evenwel niet lichtelijk ontkennen, dat het Romeinfche recht over alle die wetten heen geheerscht hebbe , en thans genoegzaam ons eenige recht zij. V. Gij zijt wat zeer driftig. —• Ik ontken niet, dat veelen zo gedagt, en gefchreeven hebben, en ik kan het aan uwe onkunde niet ten kwade duiden, dat gij den grooten hoop volgti maar het is 'er zo verre van daan, dat het Romeinfche recht genoegzaam ons eenige recht zou zijn , dat het zelve niet anders is , dan een fubfidiair, of beliulprecht, 't welk dan eerst, wanneer het landrecht zwijgt, te pas kankomen, indien dan nog de omftandigheden toeIaaten, om het zelve toepaslijk te maaken; maar het welk altijd zwijgen moet , wanneer onze landwetten fpreeken, of de omftandigheden de toepasfmg van het zelve verbieden. ~ Laat ik evenwel, daar zeker het Romeinfche recht eenen grooten invloed op ons verkreegen heeft, u tusfehen beiden den oorfprong daar van eens aantoonen, zonder dat wij evenwel den draad vaa ons gefprek uit het oog verliezen. Z. Dit zal mij zeer veel vermaak doen. V. Gij weet, welk eene verbaazende macht de Romeinen over de geheele waereld gehad hebben : hunne burgerwetten wierden niet alleen in die landen gehoorzaamd, waarover zij een volftrekt oppergezag voerden, maar ook bij die volken , onder weiken Romeinen verftrooid waren,  33 VADERLANDSCIÏE ren, en waar het hun, zoals ik u reeds gezegd heb, geoorloofd was naar hunne eigene wetten te leven. De Geestelijkheid heeft het Romeinfche recht altijd ten fterkfte voorgedaan (Z'): het was meer naar hunnen fmaak, om dat het van Christen Keizers afkomftig was (7). Hier van daan moeten wij reeds den oorfprong van den invloed der Romeinfche wetten bij ons zoeken, en niet, zo als veelen van onze Rechtsgeleerden gedaan hebben, uit de gefchiedenis van de twaalfde eeuw, of uit de regeering van de Graaven uit het Huis van Burgundien, of zelfs1 uit eene ftilzwijgende inkruiping van latere tijden. Ten tijde van den Romeinfchen Keizer Theodofius den jongen (gij hebt, dat ik dit in 't voorbijgaan aanmerke, de algemeene en vaderlandfche historiën beftudeerd , en dus behoef ik dit alles, wat het gefchiedkundige aangaat, voor u alleen maar als met den vinger aan te roeren) was het Romeinfche recht, zonder eenige orde of fchikking, in eene ontelbaare menigte van boeken vervat , welker doorleezing eene eindelooze afmatting was voor de gcenen, die zich op de kennis van het recht toelagen. De Keizer liet uit alle die menigten van boèken één al- (A) Lex Ripitar. Tit. 58 Z. 1. fecundum Lezcm Romanam , qua Ecclefia vivit. O') De mointesqcieu , Geest der Wetten, 28. èo$kt 4. hoofdft.  RECHTEN. 35 algemeen wetboek verzamelen, 't welk, omtrent liet jaar vierhonderd- agt- en- dertig, onderden naam van Codex Theodofeams ten voorfchijn kwam; en, hoe zeer deeze Theodofius alleen Keizer van het Oosten was, echter zo wel in het Westen, ars in het Oosten, over de geheele waereld vcrfpreid wierd. Dit wetboek kwam ook eindelijk in kimden van Aïarik den laaften Koning der Westgvthen*. welke, daar hij zeer vcelc Romcin n onder zijne natje verftrooid had woonen , die naar de Romeinfche wetten leefden, dat wetboek van Theodofius veel te uitgebreid vond, en daarom, voor zijn gemak, en ten nutte van zijne Romeinfche onderdaanen, uit het zelve een kort begrip deed manken, 't welk op zijn bevel, door Aniènut ondertekend zijnde, naderhand het Breviarium Aniani , of het kort begrip wan Aniarms genaamd is. Deeze Aïarik naderhand door Kloris, den Koning der Franken, verflagen zijnde , geraakte het rijk der Westgothen voor een groot gedeelte in handen der Franken, welken de Rominfehe onderdaanen, die zij in dat rijk vonden, mede toelatende om naaide Romeinfche wetten te leeven, aan dat kort begrip van Aniauns, en aan den geheelen Codex Theodeftanus, (welke beide ftukken zij onder hunne bverwonnelingen vonden,) den naam van Lex Romana gaven, even gelijk zij hun eigen wetboek met den naam van Lex Salica, en Lex Rtpuariorum noemden. Eangs deezen weg geraakT , ^ r te  34 VADERLANDSCHE te het toenmalige Romeinfche. recht onder de Franken bekend ; en zo dra liet zelve bekend was, kon het niet misf'en of het moest invloed verkrijgen. En om u dit te doen begrijpen, zal alleen nodig zijn op te merken, dat gij, wanneer gij de wetten der Sa/iers, Ripuariërs, en van alle de aan hun vermaagfehapte volken met eenige opmerking doorleezen zult , aanftonds zult ontdekken, dat die wetten zich voornamelijk, en ten grooten deele, tot het recht van perfoonen bcpaalen , en zeer weinige bepaalingen omtrent de natuur der mcnfchelijke onderhandelingen, of, zo als wij het noemen, omtrent het recht van zaaken, maaken, 't welk aan de eenvoudige en toen nog gelieel omllachtelooze manier van leeven van dit volken moet toegefchreeven worden. liet was dus zeer natuurlijk , zo dra deeze volken zich in uitgebreider omftandigheden bevonden , en hier uit een meerdere overvloed van mcnfchelijke onderhandelingen onder hun gebooren wierd , dat zij, in het bcpaalen van het geene omtrent die onderhandelingen recht en billijk was, hunnen toevlucht namen tot een wetboek, 't welk bij veelen van hun in gebruik was, en "t welk den aart en de natuur van dat geene, 't welk wij het recht van zaaken noemen , zeer breedvoerig behandelde. Langs dien weg verkreegen het wetboek van Tfoadofius, en het kort begrip van Auianus een zeer groot gezag; en i'choon het 'er  RECHTEN. 35 'er ver van daan is , dat het tot een algemeen wetboek wierd aangenomen , zo wierd het echter de bron, uit welke men veele grondbeginzelen overnam , zo verre zelfs , datmen die Lex Romana , en zelfs geheele wetten uit den Codex Thcodofumi:s in de Cafititlaria van de Frankifchc Koningen <#> aangehaald vind. En wanneer men dit waare denkbeeld onder het oog behoudt , dan laat zig de reden , waarom wij, in ons Hollandsen oorfpronglijk recht, meerdere overéénkomst met dat der Romeinen in het recht van zaaken , dan in het recht van perzoonen, aantreffen, zeer gemaklijk begrijpen. Z. Ik bedank u zeer voor dit bericht; maar het zelve brengt mij in eene zekere verwarring, die ik niet ontveinzen kan. Ik weet zeer wel dat Keizer , Theodofius de jonge uit de menigte van boeken, weiken bij At Romeinen, over het recht waren, één algemeen wetboek verzameld heeft: dit heeft mij de gefchiedkunde geleerd; maar (hoe zeer ik in mijne historifche ftudien juist den loop van de rechtsgeleerdheid niet zeer naauwkeurig heb nagegaan) zo weet ik echter tevens, dat naderhand Keizer .Justinia* nus een nieuw wetboek heeft laaten verzamelen, en over zijn geheele rijk ingevoerd; en, zo (t) Men kan dit alles breedvoeriger vinden fy den Heer van de spiegel, /. c. hoofd/1. 2. 5 24- en vofe, C a  36 vaderlandsche zo ik mij niet geheel en al bediïege, dan is het dat wetboek van Justinianus, en niet het wetboek van Theodofius, 't welk thans onder den naam van het Córpus Juris onder ons bekend, en in gebruik is. Hoe moet ik dan dat geene, 't welk gij mij van den invloed van het wetboek van Theodofius zegt, begrijpen? V. Uwe aanmerking is zeer gegrond, en gij bedriegt u in 't geheel niet, dat wij thans niet meer het wetboek van Thèodoftus, maar dat van Justinianus tot een behulprecht gebruiken ; en hoe zeer ik de verwisfeling van die twee wetboeken u eerst meende te leeren, wanneer ik in mijn onderricht een weinig verder gekomen zou zijn, is 'er evenwel weinig aangelegen, dat ik nu de gelegenheid van deeze uwe tegenwerping waarneeme , om u dienaangaande te onderrichten. 1 Het wetboek van Theodofius is gemaakt (zo als ik u Zeide) omtrent het jaar vierhonderd acht en dertig, en dus voor dat de Franken zich in Ga/lte gevestigd, en hunne machtige MonarchU opgericht liadden; en gij u-eet reeds uit mijn vorig antwoord, hoe zij aan de kennis van dat wetboek gekomen zijn. Maar het wetboek van justinianus is gemaakt omtrent het jaar vijfhonderd en dertig, na dat de Franken zich reeds in Gal/ie gèvestjed hadden, en het Romeinfche rijk in het Westen geheel vernietigd was. De  rechten. s? De Franken hadden dus geene kennis aan het wetboek van Justinianus, maar wel aan dat van Thcodofius; zij kenden geene andere Lex Mmana, dan den Codex Theodofianus en het Bteyi*. rium Aniani. Thans moet ik eenen historifchen fprong doen. Onder die ongelukkige regeeringen, welken op de tijden van Karei den Grooten gevolgd zijn, en de ranrozalige gebeurtcnisfen , die uit dezelven volgden , verviel men in de dicpftc onkunde ; alle geleerdheid en wetenfehappen gingen niet alleen verloorcn , maar zelfs het te* zen en fchrijven wierd vergeeten. Dit was oorzaak, dat niet alleen het geheele Romeinfche recht , maar zelfs de Salijche, Mpuarifche, en andere Nationaale wetten, (om dit woord hier te gebruiken,) verloeren wierden , en dat men enkel bij onbefchrecven gewoonten leefde; waar van ik u nog het era en ander te zeggen zal hebben , wanneer wij van deezen breeden uitflap zullen te rug gekomen zijn. Onder deeze vreeslijke domheid, en onkunde, was evenwel nog eene foort van overlevering gcbleeven , dat 'er weleer befchreeven wetten hadden plaats gehad. Men vond omtrent het jaar elf honderd zeven en dertig de Pandecten van Keizer JutHntanut wederom : zijn Codex en Novellen waren toen reeds weder bekend. Toen vervolgens r o Lo-  33 V A D E R L A N D S C li E Lodewijk de Negende, Koning van Frankrijk, dat wetboek van Justinianus in handen kreeg , zogt hij het zelve gezag bij te zetten, en Philips de Schoone gaf, in het jaar dertien honderd en twaalf, een charter aan de academie van Orleans, om het wetboek van Justinianus, als een bcfchreeven voorbeeld, in zommige gedeelten van Frankrijk te onderwijzen ; en langs dien weg Wierd het wetboek van Justinianus voor dat van Theodofius ('t welk veel laater terug gevonden wierd) verwisfcld (/); terwijl ik in zo verre, met veelen van onze Rechtsgeleerden , en daar onder met den praefident van Bijnekershoek (m) inftemme, dat het wetboek van Justinianus alhier , voor de tijden van Karei den Stcutcn, weinig gezag gehad hebbe, fchoon dit (gelijk gij nu zeer wel begrijpen zult) niet belet, dat reeds van zeer vroege tijden af, het Romeinfche recht, of het wetboek van Theodofius, hier te lande, eenen fterken invloed had. Z. Ik ben omtrent mijne bedenking geheel voldaan: vergun mij nü,* dat ik u verzoeke, om tot de beantwoording van mijne vraag te rug te keeren, hoe uit alle de wetten van de reeds opgenoemde volken ons Bollandsch burgerrecht ontftaan zij? V. Met (7) Zie over dit alles de montfsqüif.u Geest der Wetten, 2 8 bock, 11 de en 42fie hoofd ft. C*0 Ik zyr.e voerrede voor de Obfervat. juris Rorn.  RECHTEN. 39 V Met veel genoegen. P-ehalven de reeds boven aan u opgenoemde wetten der Salhrs, Ripuariers , Saxen en Friezen, en de Capttu/aria van de Frankifche koningen, (die wrj als eigen wetten van onze onderfchcidene voorouders moeten aanmerken) en de veeltijds door verkiezing gevolgd wordende wetten van de Alamannen, Bcijerfchen, Burgundiers, AngUn en Werinen, Longobarclen , Wifigothen, Ostregothen, en Romeinen, hadden ook nog merkelijken invloed, aan den eenen kant, de leengewoonten C«), en aan de andere zijde het kerketijkc, of zogenaamd Canonieke reeht. Alle dee e onderfcheidene wetten maakten, onder de tweede overheerfching van de Franken, hier te lande den ftaat van het burgerlijk recht uit; terwijl, Zü als ik boven reeds met een woord zeide, de gewoonte van te kunnen verkiezen volgens welke wetten men wilde leven, zedert Karei clen Grooten aanmerkelijk verflaauwd , en nadernand geheel vervallen is , \ welk men yoorflaamenhjk d aan toe te fchrijven heeft, dat *e Vors Z (zo als met voorbeelden kan aangetoond worden, (o) ) toelag, om in zijne CapUulana afle r» Die toen nog niet befchreeven waren, gelyk wij op zijne plaats zullen zien. (*5 Zie den Heer van de spiegel, Ui. cit. cap, 2. , S 22 en 32. c 4  ' ¥> VAD ER LAND SC HE wetten onder elkandcren te vermengen , en uit dezelve, zo veel mooglijk, algemeene landwetten te maaken. Op de meer heldere tijden van Karei den Grooten volgden die tijden van diepe onkunde, (waar van ik u reeds in mijn vorig antwoord gemeld heb) toen men het leezen en fchrijven vergat, toen alle wetboeken verlooren geraakten, en men enkel bij de onbefehreeven gewoonten leelde ; en hier van had ik u beloofd nog het een en ander te zullen zeggen, waar toe ik nu zal overgaan, om dat het mij tot een meer bepaald antwoord op uwe vraag zal brengen. Z. Dit zal mij aangenaam zijn ; evenwel verzoek ik eerst nog te mogen weeten, óf'Karei de Groote het zo ver hebbe gebragt, dat hij uit alle die wetboeken eene algemeene landwet teaakt hebbe? V. Verre daar van daan. Hij, en zijne eerfte opvolgers, hebben daartoe wel pogingen aangewend, doch vrugteloos: de, gewoonte van te kiezen, naar welke wetten men wilde leeven , was niet alleen te zeer verouderd, maar had ook dat gevolg gehad, dat in bijzondere ftreeken van het uitgebreide Frahkifche rijk , naar onderfcheiden burgerwetten geleefd wierd, en die gewoonte had zodanige diepe wortelen gcfchoot.cn, dat zelfs naderhand de koningen, onder den derden ftam, nimmer een algemeen wetboek over geheel Frankriik hebben kunnen invoeren ; en hier aan heeft  RECHTEN. 41 heeft men , ook in ons Vaderland, den oorfprong van die tallooze verfcheidenheid in de landwetten en gewoonten, in onderfeheüen diftriclen, toe te fchrijven. Z Mag ik u verzoeken nu eenig meerder licht omtrent "de onbefchreeveii gezoutens te ontvangen ? V Zeer gaarne. De ongelukkige regeeringen, welken op de tijden van Karei den G-rooien volgden, (onder Lodewijk den Ecrficn, of den zagtmoedigen (J>>, *"d den loeien of don kaaien, Lodewijk den Tweed**, of den ftameraai, karel den vierden, of den eenvoudigen, en verdere opvolgers,tot op Hugo Capel toe) veroorzaakten niet alleen eene ftikdonkerc onkunde, maar deeden zelfs dat weleer zo magtige rijk genoegzaam tot niet loopen 0/); in die donkere tijden maakten zich veffcheiden Hertogdommen en Graaffchappen, die te voren aanzienlijke leengoederen en domeinen van de Frankifehe Vorsten waren geweest, meer en meer onafhanghjk; Sommige Hertogen en Graaven vestigden z1Ch zo wél in het bezit van hunne leenen, dat Zij dezelven aan hunne erfgenaamen nalieten. Dit was een gevolg van een CapUularie van Karei den kaa- (*) Louis le debonnaire. -0 Men zie hier over de montesq. Geest der Wel* ten, het geheele 31 boek. C 5  42 VADERLANDSCHE laaien, van het jaar agt honderd zeven en zeventig, gegeeven te Crcsfy, bij het welke ingevoerd wierd, dat de Graaffchappen aan de kinderen van den Graaf zouden gefchonken worden (rj en langs dien weg geraakte ook het thans genoemde Graaffchap van Holland, 't welk, omtrent het jaar agt honderd drie en zestig, aan Dirk of Diderik van Aquitanith , anders genaamd Dirk dm Vries, gegeeven was (O erflijk in zijn huis, waar in hetzelve, den 22 April, negen honderd twee en twintig, door Karei den eenvoudigen, bevestigd wierd CO en waar in het zelve eindelijk geheel onafhanglijk is geworden O). De diepe onkunde, en vergetelheid van de leesen fehrijfkunst, met de daar uit natuurlijk volgende vergetelheid van alle de befchreeven wetten , fpreidden zich dus ook van zelve over deeze landen uit. Dan, men zou zich een geheel verkeerd denkbeeld (r) De montesq. üb. cit. 2%Jle Juofdft. Mèn kan dit Capitularie, voor zo ver het tot mijn oogmerk dient, vinden bij van van loon over de Leenroerigheid van Holland, onder de bewysflukken van de eerfte verdeeling, pag. 2. t 00 Mieris Charterb. 1 deel, p^g. 33. Zie vooral echter het geene daar in noot 11 gemeld word. 00 Mieris Charterboek, 1 deel pag. 32. ! 00 Van loon en mieris leeiiroerigh. van Holland.  RECHTEN. 4S beeld van den waaren toedracht der zaaken, in die tijden van diepe onkunde, vormen, indien men die vergetelheid van de befchreeven wetten zo ver uitftrekte, dat men daar uit wilde befluiten, als of onze voorouders eensklaps alle hunne vaderlandfche wetten vergeeten, of liever afgefchaft hadden, en volgens het recht der natuur hadden beginnen te leeven. Deeze ftap is niet alleen onnatuurlijk, maar waarlijk, wanneer men denzelven maar een weinig bedaard nadenkt, door de omftandigheden onmooglijk. Immers dan zou men, te-en alle gefchiedkundige waarheid aan, moeten vast ftellen , dat de erfgraaflijke regeering van het thans genaamde Holland (v) bij wege van eenen daadlijken afval van de Frankifche Vorsten, en eene geheele afwerping van alle oude wetten, zou zijn ingevoerd geworden, daarliet intusfchen volkomen zeker is, dat de Graaflijke regeering hier te lande van veel vroegeren datum is, dan het eerfte Hollandfche Huis, en dat deszelfs oorfprong reeds in de middelen, die tot vernedering- dienden van den eerften of Merovingifchen ftarn der Frankifche Koningen, en althans ten tijde van Pepinus, en Karei Martel, moet gezogt wor- (r) Graaf diderik de vijfde is de eerfte geweest die zich den naam van Graaf van Holland, of hö lLANDiENsfüM c'ÓMÉs gegeeven heeft in eene Charter van den 26 July 1083- dous-aê Annales iib. 10. mieris Charterboek, 1 d. p. 70 en 71.  44 VADERLANDSCHE worden, fchoon dezelve toen op eenen anderen voet ingericht was, en alleen tot wederopzeggens toe, of ten ïangften voor het leeven van den Graaf gegeeven wierd f»; dat dezelve eerst erfrijk is geworden ten tijde van Didcrik den Eerften, en dat de onaf hanglijkheid van de Graaven enkel aan eene langzaame inkriiiping moet toegefchrceven worden, die zijnen eerften grond heeft gehad in het zo even aangevoerde Gapt-, lularic van Karei den kaaien , over de erflijkheid van de Graaffchappen; trouwens hoe kon anders Karei de eenvoudige den, in dit denkbeeld als afvallig onderfteld wordenden, Graaf Didcrik den ecr/lcn in het jaar negen honderd twee en twintig, in zijn Graaffchap bevestigd hebben? Men moet, om zich van den waaren toedracht van zaaken, in die tijden, een behoorlijk denkbeeld te vormen, zich den ftaat van het Burgerrecht hier te lande voordellen, zo als het zelve zich bevond ten tijde van .Karei den grooten, en zijne eerfte opvolgeren, toen alle de boven verhaalde befchrteven wetten in derzelver volle kracht bloeiden. Hier op volgde niet eensklaps, maar van langzaamerhand, de onkunde en de vergetelheid van het leezen en fchrijven : de befchrceven wetten geraakten dus langzaamerhand weg, maar de gewoone uitfpraaken van dezelven bleeven in geheugen en gebruik, en 00 De montes. Getst der Wetten , 31 boek.  RECHTEN. 45 en wierden van het eene genacht natuurlijk tot het andere overgeplant, 't welk des te meer plaats moest hebben bij eene eenvoudige natie, die natuurlijk altijd zeer vast verkleefd is aan de voorouderlijke herkomen, en vooral bij onze. voorouderen, bij welken het altijd een oude vaderlandfche regel is geweest, dat men de oude paaien niet moet verzetten. Dus waren 'tr eindelijk, bij den voortgang der onkunde, in 't geheel geene befchreeven wetten meer te vinden, maar dcrzelver uitfpraaken waren bekend, en in gebruik geblecven, cn van het eene genacht tot het andere overgebragt, en in wel herbrachte costumen, en lofiijkc herkomen veranderd, en dus het onbefchreeven gewoonte recht, of de zogenaamde oude costume geworden ; en dit is het Burgerrecht geweest, onder het welke onze voorouders, geduurende de eerfte tijden der Graaflijke regecring,ruim drie eeuwen lang, geleefd hebben, tor dat men eindelijk, in de dertiende eeuw, begonnen heeft de Rechtsgeleerdheid te verbeteren; na welken tijd men weder zeer veele befchreeven wetten in de keuren, handvesten, privilegiën, en andere charters, door de Graaven aan landen, fteeden, en districten gegeeven, vindt, in veclen van welken gewag gemaakt word van de gemelde oude costumen, en herkomen. Het kan dus niet wel anders zijn, of die gewoonten moeten, van tijd tot tijd , daar zij van het eene tot het andere genacht enkel bij ge- •heu-  /ADERLANDSCHE heugen, en overlevering, voortgeplant wierden, meer en meer verbasterd zijn, en veel van derzelver oorfpronglijke zuiverheid vcrlooren hebben; dan, daar wij de bronnen kennen, uit welken ons onbefchreeven gewoonterecht gefprooten is, zo zijn voor eenen liefhebber van onderzoeken, die afwijkingen en verbasteringen wel na te fpeuren, en de gefchiedenis van de bepaaling van dat geene, 't welk oorfprongiijk bij onze natie recht en billijk, is geweest, met de veranderingen, welken daar in van tijd tot tijd zijn voorgevallen , wel bij de fhikken na te gaan ; terwijl ik geloove, dat gij thans wel overtuigd zult zijn, van de ongerijmdheid van die ftclling, dat onze voorouders onder de eerfte Graaven, enkel volgens het licht der reden, en hunne vijf zinnen, met geheele verwerping van alle voorouderlijke wetten, en gewoonten, zouden geleefd hebben. (V) Z. Ik erken zeer gaarne, dat alles, 't welk gij mij omtrent den oorfprong der onbefchreeven gewoonten gezegd hebt , zeer natuurlijk en eenvoudig afloopt, en daarom ook, naar mijn inzien, de waare kenmerken van waarheid en echtheid oplevert; maar mij dunkt, dat ik van des kundigen wel eens heb hooren zeggen, dat 'er, in de oude keuren, wel eens- en meermaa- len O) Zie hier over verder den Heer va.-v de spiegel, /. c. cap. 3.  RECHTEN. 47 ten gewag gemaakt word van de verplichting der rechters , om te vonnisfcn naar hunne vijf zinnen - indien dit zo is, dan zou ik mogen vraagen, of dergelijke uitdrukkingen, in de oude keuren voorkomende, niet zeer veel zouden toebrengen, om dat geene , 't welk gij mij van het gebruik der oude cöstume gezegd hebt, te verzwakken? , ,. . . V. In 't geheel niet. Ik erken, dat die uitdrukking in de oude charters voorkomt. En dus zal het 'er op aankomen, dat men naauwkcurig nafpeure, wat men door die uitdrukking te verdaan hebbe ? Naar zijne vijf zinnen te vonnisfen, kan bij geene mooglijkheid betekenen de verplichting van eenen rechter, om, in voorkomende gevallen, zonder acht te daan op eenige wet, regel, voorfchrift, gewoonte, of hoe men het verkieze te noemen, enkel te vonnisfen volgens het licht der reden, zo als de rechter het zelve met zijne vijf zinnen bevatten kan, welk eene moeite men zich ook gegeeven hebbe, om die uitdrukking in dien zin te doen verdaan (-y), want, behalven dat uit eene dergelijke uitlegging niet anders zou volgen, dan dat daar door de geheele bepaaling van het geene in voorkomende gevallen recht en billijk is, enkel zou hebben af- ge- (v) Zo als men zulks vinden kan by grotius de antiq. rèipubl. Bataviae.  43 VADËRLANDSCHË gehangen van het bijzonder begrip van ijdeféiï bijzonderen rechter, en dat dus het Burgerrecht geheel willekeurig, en eigendunkelijk, zou geworden zijn, iets, 't welk geheel tegen den aart van onze voorouderen frrecd, en de onzekerheid zelve zou zijn; zo zou eene dergelijke uitlegging" ook regelrecht aanloopen tegen den geest van die oude charters, die telkens van het landrecht , oude costumen en gewoonten fprceken. Allerduidelijkst vindt men hier van een voorbeeld / in het groot handvest van den Ruwaard Albert / aan de landen van Aamfteiland en 'van Gooi¬ land binnen en buiten de fleeden gegeeven Os) in het welke men het recht niet alleen in zeer veeIe punten bepaald vindt, maar waar in men eindelijk deeze aanmerkelijke woorden ontmoet! „ Voort, van eenige punctcn , of breuken, die hier niet ingevoert en zijn, noch gefchreè„ ven, die zal men berechten, daarze gefchicn, „ na der bester reden, bij vonnis der Scheepenen, na der handvesten, na keuren , na rechten, cn,, de oude costumen der /lede, of laiüls, daarze „ gefchicn''' En in de voorrechten door den zeiven Hertog Albert aan die van Waterland gegeeven (7/), «, Voort / 00 Van den J5 Maart 1387 mieris Charterl. ide / deel pag. 484. (a) P~an den 18 jfanv&ry 1387 mieris ide deel /" pag. 48.  ft E C Pt T E N. 49 „ Voort van alle puntten, ende zaaken, die „ in Waierlani ghefchien, en hier niet in ge-; „ fchreeven ftaan, die fel men berechten na ou" den costumen, na der bester reden bij vonnis* ]] fe der fccpen in der dorpen, daar zij ghe4, fchien" —• Ik beken, dat meii verfcheiden andere handvesten zon kunnen aanvoeren, in welken in het vonnisfen over zaaken, die in de charter niet bepaald zijn, word bevoolen■ te rechten naar oordeel, naar de vijf zinnen, naar ecde enz. zonder ' dat tevens van oude costumen gefprooken word; maar daar wij uit de aangehaalde cHar* ' ters, welken met eene menigte van anderen zouden kunnen worden verfterkt, duidelijk zien, hoe de Graven de oude costumen in het oog hielden, zou het immers de ongerijmdheid zelve zijn , te willen denken , dat de Graaven in zommige gedeelten van het land zouden gewild hebben , dat men naar de oude .costumen zou vonnisfen , en tevens in andere gedeelten van het zelve land, die vonnisfen aan het eigendurikelij k begrip van den rechter overgelaaten. Trouwens hoe zou het verleenen van eene zodanige eigendunkelijke vrijheid in het vonnisfen over een te brengen zijn geweest met den plicht der Graaven , om volgens hunnen eed de oude costumen te bcwaaren ; het fpreëkt dus van zelve,dat het vonnisfen naar zijne vijf zinnen eene andere betekenis moet hebben, die niet ftrijdt I, DÉÉL, ü f  So VADERLANDSCHË tegen de oude costumen, en wat zal het dan anders betekenen: dan dat de rechters in het behandelen van de zaaken hunne vijf zinnen, hun oordeel, en verftand, moesten gebruiken, om de zaaken wel te onderzoeken, naauwkeurig op de omftandigheden en bewijzen te letten, en (om eene uitdrukking van onzen tijd te gebruiken) wel door te zien, en te overweegen alles wat ter materie dient, en kan moveeren, en dan uitfpraak doen naar die handvesten, keuren, rechten, of oude costumen, die op de zaak toepaslijk waren? te meer, daar de oude charters, in het onderftellen van de kundigheden van het in gebruik zijnde recht in de rechters, op geenen losfen voet te werk gingen, maar men veele voorbeelden zou kunnen aanvoeren, uit welke» zou blijken, dat de reehors, in zodanige plaatzen, in welken men, of wegens derzelver kleinheid, of wegens het geringe getal van voorvallende rechtzaaken, de nodige kundigheden in het recht niet durfde veronderftellen, gelast wierden om het vonnis in andere lieden te haaien (£) en dus meen ik, dat deeze uitdrukking, in plaats dat zij dat geene, 't welk ik u van het gebruik van de oude costumen gezegd heb, zou verzwakken, hetzelve in tegendeel verfterkt, en tot eene. onwceripreeklijke duidelijkheid brengt. Z. Ik ^ (O *Tm Heer van de ,sp:ecee , /. c. derde hiwfdjl. § j - 13.  RECHTEN. 5* Z. Ik ben ten vollen voldaan; doch zou nu zeer verlangen te wceten, welke de eigentlijke ft ut van onze tegenwoordige rechten zij? of (om duidelijker te fpreeken) uit welke foort van rechten ons tegenwoordig Burgerrecht befta? V. Om u dit in eene geleidelijke orde op te geven, moet ik u vooraf deezen algemeenen regel doen kennen, dat eene latere wet, altijd eene vroegere wet doet vervallen, en affchaft. Dit zal van zelve klaar worden, wanneer gij maar enkel in het oog houdt, dat de hooge overigheid , aan wien buiten alle tegenfpraak het recht toekomt, om wetten te maaken, eene onlochenbaare aanfpraak heeft op de gehoorzaamheid aan haaren wil, en dat die wil alleen gekend kan worden uit haare laatftc wet. De iaatfte wet is derhalven,ln ijdere zaak,en handeling,de bepaaling van dat geene, 't welk in die zaak en handeling voor recht en billijk moet gehouden worden; dus, daar wij deezen regel altijd in het oog moeten houden, bepaalt zich ons burgerrecht. i. Tot de ftatuuten, piacaatcn', wetten, en keuren , gemaakt en gegeeven of door de hoogfte overigheid , zedert het afzweeren van de Graaflijke repcering tot op deezen tijd, of door dezelve bevestigd, of ook door zodanige, aan welke de hoogfte overigheid het recht tot het maaken van keuren enz. heeft toegelaaten.- En waneer deeze ontbreken, dan- D 'M - To4  53 VADERLAND SC ME 2. Tot de Graaflijke handvesten, octrooi jen, privilegiën, keuren, en andere foorten van oude charters. Wanneer deeze zwijgen, dan 3. Tot de oude wel hergebrachte costumen, en loflijke herkomen. Voorts moet, wanneer die allen zwijgen,de toevlucht genomen worden tot het Romcitifcke recht, volgens het wetboek van Justinianus, voor zo verre het zelve toepasfelijk kan gemaakt worden. Terwijl eindelijk ook , in fommigc gevallen, het kerkelijk of canonieke recht', de leen - costumen , en het wisfelrecht , uit de gewoonten van de voornaamfte koopftcden in Europa te zamen gefield , moet ingeroepen worden. Bij alle welke opgegeeven bronnen ook in aanmerking koomen de notabele gewijsden van de hoogc Hoven van juftitie, en het gezag van zcerveele voornaame rechtsgeleerden , welken onze rechtsgeleerdheid door hunne fchriftcn hebben opgehelderd. Z. Vergun mij, dat ik die bronnen een weinig meer van uabij^moge leeren kennen. V. Zeer gaarne. Tot de eerfte foort heb ik gebracht: Statuuton, placaaten, wet tin, en keuren, gemaakt en gegeeven of door de hoogfte overigheid, zedert het afzWeeren van de Graaflijke regeering tot op deezen tijd, of door dezelve bevestigd, of ook door zodanige, aan welke de hoogfte overigheid  RECHTEN. 53 heid het recht tot het maaken van keuren en wetten heeft toegelaaten. Ik bepaale het begin van deeze ftatuten van den tijd af, in welken de Graaflijke regeering hier te lande is afgezwooren, om dat van dat ogenblik de volle Souvcrainiteit, en dus het onbetwistbaare recht om wetten enz. te maaken, op 's Lands Staatcn is overgegaan. Door de hoogfte overigheid verfta ik hier de Edele Groot Mogende Heeren Staatcn van Holland en WestFriesland , als aan welken de hoogfte overigheid van deze provintic is toebctrouwd ; welke zich in de eerfte tijden na de gemelde afzweering , den titel gaven van de lUdderfchap , Edelen , en Sleeden van Holland , rcpracfenleercnde de Staaten van denzelven lande; terwijl men tevens hier onder moet begrijpen de ftatuuten enz,, welken door het doorluchtig hoofd van ons bondgenootfehap, den onfterilijken Prins Willem den Eerften, aan wien de hoogc overigheid, geduurende den oorlog, is opgedraagen geweest, zijn gegeeven. Ik noem dezelve ftatuuten, placaatcn , wetten, keuren. Men zou in lastige, en verdrietige haarkloverijen, en in eene vervcelende vertooning van geleerdheid vallen , indien men breedvoerig over de redenen van die verfchillende benaamiiigen wilde redeneeren ; evenwel ik zal u van ijder foórt iets zeggen. D 3 Door  54 VADERLANDSCHE Tim*ftatuuten verftaat men, gewoonlijk, in 't algemeen het recht, waar naar de perzoonen en goederen door de geheele provincie geregeerd worden. Het woord komt van het latijnfche flatucre , 't welk vast/lellen, bepaalen, betekent. De ftatuuten behelzen dus het algemeene landrecht , ook wel daarom het ftatutairc recht van Holland genaamd : zij bevatten dus in 't algemeen alle de bepaalingen , welken bij den Souverain, als algemeene wetten in het burgerlijke, over de geheele provincie zijn gemaakt. Van dien aart zijn , om mij door voorbeelden duidelijker te doen verftaan , de ordonnantie op het ft uk van de jnftitie binnen de /Peeden , en ten platten lande van Holland; de ordonnantie op het /luk van de folicien binnen Holland, beide van den i April 1580. (gij ziet dus aanftonds, uit deeze voorbeelden , dat men zich nooit ftiptelijk aan het woord flat nut en heeft gehouden ; maar aan dat geene , 't welk den eigenlijken naam van flatuut zou moeten draagen , wel eens den naam van ordonnantie heeft gegeeven, terwijl in tegendeel het woord flatuut wel eens gebezigd wordt omtrent wetten , die niet algemeen , maar aan een bijzonder lichaam gegeeven zijn , bij voorbeeld de flatuuten van de univerfteit te Leiden, van dato 1 Ottober 1631) Statuuten zijn dus algemeene wetten over de geheele provincie, 't zij dczelvcn onder dien naam, of onder den naam van ordonnantiën . re-  RECHTEN. 55 reglementen, of welk eene benaaming ook , voorkomen. Dezelven zijn drieërlei, perfoncele , reëele en gemengde. Z. Wat verftaat men door perfoncele ftatuuten? V. Zodanigen, in welken de pcrfoonen het voornaame voorwerp van het ftatuut zijn, bij voorbeeld, bij welken over de wettigheid of onwettigheid van de geboorte , over de minderjarigheid, en wat dies meer is, bepaalingen gemaakt zij„ , en deezen zijn weder of algeméén, dit alle perfoonen zonder onderfchcid betreffen, of zij zijn afwijkingen van den algemeenen regel, en dus, of aan bijzondere foorten van menfehen, of zelfs aan bijzondere perfoonen vergund, welke afwijkingen van den algemeenen regel den naam van privilegiën dragen (c> Tot de eerfte foort van afwijkingen van den algemeenen regel behooren, bij voorbeeld, de voorrechten aan weduwen , minderjaarigen, en andere miferabele perfoonen toegeftaan, enz. Tot de tweede behooren het verkenen van veuia atatis, of meerderjaarighcid voor den tijd, die in rechten bepaald is; en wat dies meer is. Z. Wat zijn reiele ftatuuten ? V. Zodanigen ,in welken zaaken het voornaame voorwerp van het ftatuut zijn. Bij voorbeeld, (i) Ouaft dicas, privationes a lege, veleüam friratas leges. D 4  $f VADER LANDSC HE huizen , landerijen , bosfchen enz. en de bcfteb lingen over dezelvcn. Z. Wat zijn gemengde ft aluin en ? V. Zodanigen, in welken noch perfoonen, ncch zaaken de voornaame voorwerpen van het ftatuut zijn , maar waarin, ten aanzien van de handelingen der menfehen omtrent zaaken , de form , de manier , de orde , en de plechtigheeden bepaald worden (W): bij voorbeeld , het gaan van huuwlijks - proclamatien. enz. Z. Is *er reden, waarom men dit onderfcheid gemaakt heeft ? V. Ja, hoe zeer de natuur van alle burgermaatfehappijen leert, dat geen Souverain eenige macht heeft, noch hebben kan , om buiten de paaien van zijn grondgebied te kunnen regeeren, of zijne ftatuuten te doen eerbiedigen , zo ziet men evenwel daaglijks, dat de perfonee/e ftatuuten buiten het grondgebied, (het zij dan uit infchiklijkheid, het zij uit onderlinge overëénkomften) geëerbiedigd worden. Hier van daan , dat die geene , die in zijn Vaderland volgens de landwet, of bij een bijzonder privilegie, voor meerderjarig verklaard word , gewoonlijk overal voor meerderjaarig gehouden word, offchcon, 'er buiten infchiklijkhyid, of overéénkomftcn , gee- Gö Men kan hier over in 't hrcede zien, voet ad f de CuHSt' P-wip. parte fecuuda, jive de Stataü-.  RECHTEN. 57 geene reden van noodzaaklijkheid is, en Let tegendeel met allen grond kan worden ftaande gehouden (O; daar* in tegendeel, ten aanzien van de recele , en de gemengde ftatuuten , buiten he> denking is , dat altijd de territoriale ftatuuten , of de rechten van de plaats, waar de goederen gelegen zijn, en de handelingen geleideden, moeten gehoorzaamd worden. "'• Z. Gij noemde in de tweede plaats placaaten? : V. ja, indien men een placaat wil onderfchelden van een ftatuut, dan zal een ftatwt inhouden eene algemeene bepaaling van het recht, terwijl eenplacaat* in dien zin, eene nadere , en meer bijzondere bepaaling van- eeltig gedeelte van het zelve zal behelzen. Een placaat is eigenlijk een plackaart, als of men zeide eene plah-kaarte, (ƒ) eene gefchreeven, of gedrukte kaarte, of blad, op 't welke de bijzondere wil van den Souverain of Wetgecver uitgedrukt ftaat, en 't welk, om van een ijder geleczen te wordeni opentlijk, op daar toe beftemde plaatzen, aangeplakt word. Men geeft aan dezelve onderfcheb den benaamingen, als: placaaten, publicatien, waarfclwumngcn, en dergelijken; welke bijzondere benaamingen, indien wij dezelven wilden nagaan, ons tot vervcelende kleinigheden, en langwijligheden zouden vervoeren. Z. Ten O) Voet /. c S * (ƒ) Kieiaan , op het woord plackaat. ^" D 5  58 VADERLANDSCHE Z. Ten derden noemde gij vetten. Zijn dan He ftatuuten, en placaaten ook geene wetten? V. Ja zeker. Wetten zijn bepaalingen, welken in alle handelingen, en daaden, die omtrent, en tusfehen leden van een en dezelfde maatfehappij plaats hebben , vastflellen , wat recht en billijk zr, gegeeven door die geenen, die de bevoegdheid hebben, om dien aangaande bepaalingen te maaken, cn, in dien zin, is het woord Wet van eene zo nlleruitgebreidfte betekenis, dat hetzelve naauwlijks onder eene befchrijving te brengen is, en dus niet alleen ftatuuten, en placaaten, maar zelfs alles , wat maar eenigzins tot het denkbeeld van bepaalingen omtrent het geene in perzoonen, zaaken, en rechtshandelingen voorrecht cn billijk gehouden moet worden, te brengen is, in zich bevat; maar, in dien zin, waar in ik het woord vet ■ hier ter plaatze neeme, zal het betekenen, ftedelijke of plaatzelijke inrichtingen, bij voorbeeld Gildewetten. en dergelijkcn. Z. En wat zijn keuren, die gij in de laatfte plaats genoemd hebt. V. Keuren, van het oude woord kore, (g') zijn eigentlijk bijzondere ftatuuten, geboden , of wib !en, die bij de regeering van eene plaats, tot vorderinge van derzelver politic, of justitie gemaakt Gr) Kiljaan op hel woerd keur. Optie, elê&ie, dele&us , fnf'ragiam.  RECHTEN. 59 maakt zijn, voor zo verre dezelvcn daar toe bevoegd zijn, waar van ftraks nader; en welken niet mogen inloopen tegen de ftatuuten van den lande. Men noemt dezclven ook wel willckeuren, waar door verfhan word, dat dezclven gemaakt zijn met kennis en bewilliging van die geenen, die bevoegd zijn, om daar over te oordcelen, en daar in gekend moeten worden. Het is 'er zeef ver van daan, dat eene willekeur zou weezen eene willekeurige, dat is, eigendunkelijke wet, naar de harsfenfehimmige denkbeelden van den wetgecver, zonder ccnigen grond gefmeed: zodanige rechten kennen wij in ons gelukkig vaderland niet, wat zich ook een baarlijk, cn om eigenbelang regeerend, aristocraat hier en daar verbeelden moge. Het woord willekeur betekent in onze oude taal vrijwillig, ongedwongen , tocfiemming gecven (/?)• Z. Hoe komen die ftatuuten, placaaten, wet. ten en keuren in de waereld? V. Dezelven worden, met rijpen bezadigd overleg, in de vergaderingen van den Souverain, of van andere daar toe bevoegde collegicn, bcflootcn, en vastgefteld, en dan, op de gebruikelijke wijze, aan den volke bekend gemaakt; vóór welke bekendmaaking zij geene verbindende kracht hebben; daar het natuurlijk is, dat geen Souverain immer eenige gehoorzaamheid aan zijne bef/O Zie KiLiAAN op het woord Willekeur. ■vut»**'-' '  óo VADERLANDSCHE bevelen kan vorderen, vóór dat dezelven behoorlijk, dat is, op de gewoone en gebruikelijke wijze, zijn bekend gemaakt. Z. Gij zeide, dat die ftatuuten enz. gemaakt, en gegeeven worden door de hoogfte Overigheid, of door dezelve bevestigd, of ook door zodanigen, aan welken de hoogfte Overigheid het recht tot het maaken van keuren en wetten heeft toegeiaatem Mag ik van die uitdrukkingen eene nadere verklaaring verzoeken? V. Zeer gaarne. Ik zal mij thans niet inlaaten in een wijdluftig ftaatkundig betoog , dat de hoogfte jurisdi&ic, of, zo als het onze voornaame rechtsgeleerde Hugo de Groot noemt (*% de volheid van jurisdictie, natuurlijk in den boezem van den Souverain behoort, en dat dus in de allereerfte plaats het recht, om, in alle handelingen, te bepaalen, wat'recht en billijk in een land genaamd zal worden, aan den Souverain eigen is; dit zal ik thans, als eene onlochenbaare waarheid onderftellen , om dat wij niet over ftaatkunde , maar over onze burgerlijke rechtsgeleerdheid fpreeken. Dus maakt natuurlijk de hoogfte Overigheid, uit krachte van een recht , 't welk aan de Souverahiiteit behoort, ftatuuten, en placaaten, omtrent het burgerrecht, welken door ijder burger en ingezeten geëerbiedigd, en gehoorzaamd moeCO llollandfche Cenfa.lt. in het2de ide deel ctrnf. 226,  RECHTEN. 6t moeten worden , en even daarom zijn de ftatuuten , welken Vader Willem de Eer/Ie gegeeven heeft, nog van eene verbindende kracht, omdat die groote grondlegger van onze vrijheid met den rang van hoogfte overigheid bekleed geweest is. Maar bovendien zijn 'er, in alle fteden , districten, en dorpen van ons Vaderland, zodanige Collegiën, aan welken de toediening, en verzorging van eene goede politie, en onvertxn gen rechtsvordering aan hunne in- en opgezetenen is toebetrouwd , en aanbevolen. Sommigen van die Collegiin bezitten, bij oude giften van de Graaven, of ook wel bij laatere OStooijen van 's Lands Staaten, het recht, om in hun disiriél of jitrisdi&ie, keuren, en wetten te mogen maaken, anderen bezitten dit recht niet. Die dit recht bezitten maaken dus , als 't ware , uit naam van den Souvcrain, hunne keuren en wetten , (welken echter , zo als ik u ftraks zeide, niet tegen de wetten van den lande mogen inloopen) en welke dus door de ingezeerenen van dat JisiriSi, of jurisdictie, moeten gehoorzaamd worden , terwijl de anderen , ingevalle zij voor hunne ingezetenen eenige bijzondere keuren of wetten nodig oordeelen , gewoon zijn , dezelven aan den Souverain ter gbedkeuringe en bevestiging voor te draagen , door welke bevestiging dezclven eene verbindende kracht bekomen ; en het is niet vreemd, dat ook zodanigen, welken het recht om keuren te maaken bezitten * even-  63 VADERLANDS CHE evenwel uit voorzigtigheid, en tot meerderen klem, omtrent zodanige keuren, welken van zeer groot, en algemeen belang zijn, dezelvcn aan den Souverain ter bevestiging voordraagen. Z. Maakt het evenwel , in de bevoegdheid tot het maaken van ftedelijkc keuren en wetten , geen onderlcheid in macht, en uitgebreidheid van dezelve , of de fteeden , welken dit recht exerceeren , ftem in Staat hebben, of niet 2 V. In geenen deele. Het is op zichzelven geen klein voorrecht, deel te mogen hebben in de ddibcratièn van den Softverain, en een lid van deszelfs hooge vergadering te mogen zijn, maar, hoe aanzienlijk dit ook voor die fteeden zij, dit is eene onlochenbaare waarheid, dat het ftemmen ter vergadering van Holland niets gemeens heeft met de rechtspleginge, of metde macht van keuren en wetten te maaken:die macht moet uit oude of laatere Oclrooijen aangetoond, en volgens derzelver inhoud uitgeoeffend worden. Z. Dus hebt gij mij de eerfte lbort van onze burgerwetten, die wij omtrent de bepalingen van het geene, in de handelingen van de leden van onze burger- maatfehappij, voor recht en billijk moet gehouden worden, in de eerfte plaatsmoeten raadplegen , keren kennen , zo als dezclven in ftatuuten, placaaten, wetten, en keurenbeftaan. Maar zoude ik u nu mogen vraagen, waar ik alk die ftatuuten, placaaten, mtamé «a keure-n zou kiunien vinden? V/ Dl*-  RECHTEN. 6?y V. Dit is waarlijk geen geringe vraag. — Laat ik dezelve van agtcren op beginnen. In de meefte fteeden en voornaame districten van Holland, vind men gedrukte verzamelingen van de keuren en wetten, die tot zo eene ftad, of district, behooren, waartoe men, om de plaatfelijke wetten te kennen, zijnen toevlucht kan neemen. Dan, het ware hartelijk te wenfchen , dat men het zelfde van onze algemeene landwetten konde zeggen. Dezelven liggen, onder eene ontelbaars menigte van wetten van allerleijen aart, door eikanderen verfpreid in het Groot Placaat - Boek, van Cau en Schelm* 't welk thans reeds zeven meer dan gewoon zwaare boekdeelen in folio beflaat , en, niet onwaarfchijnlijk, binnen weinig tijds, door een agtfte deel zal gevolgd worden — wel is waar, dat wij een zeer fraai dubbeld repertorium, of register op de zes eerfte deelen van dit werk bezitten, waar in zij, die kundigheid van het burgerrecht hebben , met het uiterfte geduld kunnen te recht geraaken, doch waar in die gcenen , die de eerfte beginzelen van het recht niet weeten , en dus menigmaalen verlegen zijn » onder welk woord zij het begeerde moeten zoeken , als in een doolhof omdwaalen. Het beste ftuk , 't welk. wij dien aangaande hebben , is de zogenaamde injiruHie van den Hove van Holland , Zeeland en Friesland, zonder jaartal in *, Hage gedrukt bij P. en l, Seheltus : een werk, "t welk met zeer veel oordcil, en beleid ver-  6*4 VADERLANDSCfiE verzameld is , en in 't welke men , behalven de inftruBien van de hooge Gerechtshoven , en de' menigvuldige fchikkingen, omtrent de manier van proccdeeren voor dezelven, ook onze voornaamfte' landwetten omtrent het burgerlijke recht , (zo als hetzelve thans is) bij elkander kan vinden i en 't welk , althans voor eenen burger, die ten aanzien van het [iatntaire recht zo veel zoekt te weeten, als hem tot zijnen ftand nodig zij, volkomen toereikende is. Z. Zou ik nu, ten aanzien van deeze eerfte foort van onze burgerwetten, nog mogen vraagen , of dezelven allen geheel nieuw zijn , en onderfcheiden van die burgerwetten , volgens welken onze voorouders, vóór het afzwecren der Graaflijke regceringe, geleefd hebben? V. Verre daar van daan. Dc zo zeer belangrijke ftelregcl van onze voorouders , dat men de oude paaien niet verzetten moet , heeft, door alle tijden heen , de proef van beftendigheid kunnen doorftaan. Deeze onze eerfte foort van burgerwetten zijn meest allen in de oude landrechten gegrond ; cn het is niet dan de noodzaaklijkheid geweest, welke , in voorkomende gevallen , waarin bleek , dat de oude landrechten vergeeten wierden , of dat men door langzaams inkruipzels te verre van dezelven begon af te dwaalen , of bij andere foortgelijke gelegenheden meer, aanleiding heeft gegeeven , dat de Souvcrain raadzaam en voorzigtig. heeft ge-  RECHTEN.' 4$ oordeelJ, om te moeten fpreeken, cn door fiaiuutm , placaaten enz. het oude landrecht te herftellen, gelijk daarom ook alle dergelijke wetten door den Souverahi met de uiterftc zorg en naauwkeurigheid gemaakt worden, cn niet in de waereld komen , voor dat ten vollen onderzogt is , wat dien aangaande bij het oude burger-landrecht bepaald was. Wel is waar, dat de verandering in de regeeringsvorm door de afzweering van de Graaven, de verandering van veel* betrekkingen der ingezeetencn, de hervorming in den Godsdienst , de oneindig meerdere uitgebreidheid van buiten-en binnenlandfchen koophandel , de daar uit ontftaane weelde , en vermeenigvuidiging van handelingen onder de menfehen, van welken fommigen bij onze eenvoudige voorvaderen zelfs in de denkbeelden niet bekend waren , ook noodzaaklijk eenige veranderingen , vermeerderingen, afwijkingen , ophelderingen enz. in onze oude burger - landwetten hebben veroorzaakt; cn juist daarom hebben de laatstgemaakte burgerwetten, of die foort, van welke wij tot hier toe gefprooken hebben, den eerften rang; maar ook juist daar uit volgt ml natuurlijk, dat de Graaflijke handvesten, MrooU jen , privilegiën , keuren , en andere foorten van oude charters, voor zoverre dezelven zedert de afzwcering der Graaflijke regeering niet veranderd, of Vernietigd zijn, derzclver volle kracht \ hebben behouden, en Jat deeze dus, in de twee- \ I. P E Ê t». E '«  €6 VADER LANDS C II E de plaats, dat is, wanneer de wetten, die zederd de afzweering der Graaflijke regeering gemaakt zijn, zwijgen, moeten geraadpleegd worden. Z. Dus zouden wij dan nu kunnen overgaan cm van de Graaflijke handvesten , o&rooijen , privilegiën, keuren, en andere foorten van oude charters te fpreeken. V. Hier in ben ik tot uwen dienst. Z. Wat moet ik door een Graaflijk Charter verdaan ? V. In 't algemeen moet gij vooraf weeten, dat men, in den hier door ons bedoelden zin, daar wij van onze burgerlijke Rechtsgeleerdheid fpreeken, door de Graaflijke handvesten, oêrooijen . privilegiën, keuren, en andere charters, welke benaaming dezelven ook draagen, moet verdaan de befchreeven wetten, welken door de Graaven, tot verbetering van de burgerlijke Rechtsgeleerdheid, die (zo als ik u zeide) in het begin der Graaflijke regeering, enkel in wclhcrbragte costumen beftond, van tijd tot tijd zijn gegeeven, 't zij dan dat die nieuw befchreeven wetten algemeen het geheele land betroffen, 't zij dat dezclven aan bijzondere deden, dorpen, districten enz. gegeeven zijn. Wij zouden weder in verdrietige beuzelarijen vervallen, indien ik u de bijzondere oorzaaken der benaamingen van alle die dukken wilde opgeeven, die in 't algemeen onder den naam van charters voorkomen. Het  RECHTEN. 67 Het woord charter is een verbasterd ondiiitscfi woord, eigentlijk moet bet z\\\\ charte. Het komt van het latijnfche woord, carta, in 't fransch charte, papier. De Graaflijke charters, zijn dus de Graaflijke papieren, weiken, daar zij over alle zoorten van zaaken liepen, dus eene zeer uitgebreide betekenis hebben, doch tot het tegenwoordig onderwerp bepaald, de Graaflijke wetten betekenen. Z. Ik verlang niet, om alles uit te vorfchen, evenwel zou ik gaarne iets weeten, van de onderfcheiden benaamingen van die ftukkeiï. \Vr*t is eene I/andvesf? V. Eene handvest is een charter, 't welk door den Graaf, die hetzelve gegeeven heeft, eigenhandig getekend, of met de handtekening valt den Graaf bevestigd is. Handvest betekent in onze oude taal een handteken (k); het zijn dus wetten van de Graaven, die zij eigenhandig getekend hebben. Z. Wat is een Octrooi'? V. Mede een onduitsch woord. Sommigen willen het van het franfche woord aStroijer, bevoorrechten, anderen van het latijnfche aaSioritas, gezag, afleiden; hoe het zij, oorfpronglijk betekent het een voorrecht, H welk op hoog gezag verleend is; doch in de Graaflijke charters is dat (Je) Ghiregraphtis. kiliaan in voce handvest,Ea  ó8 V A D E RL ANDSCHE dat woord voornamentlijk in gebruik, om 'er bijzondere wetten, ftatuuten, keuren, ordonnantiën , en andere foorten van inrigtingen voor fteden, dorpen, districten, polders enz. mede te betekenen. Dit woord heeft, zedert de afzweering van de Graaflijke regeering, die zelfde betekenis gehouden. -Z. Wat zijn Graaflijke privilegie?!? V. Bij de behandeling van de ftatuuten, heb ik u met een woord gezegd, wat privilegiën ten aanzien van bijzondere perzooncn zijn, doch gij zond een verkeerd gebruik van die uitlegging maaken, indien gij hetzelve hier in dien zin wildet opneemen. Onder de Graaven zijn eene menigte van privilegiën, zo in 't algemeen aan het geheele land, als in 't bijzonder aan fommigc fteden, dorpen, districten, lichaamen enz. gegeeven. Zij behelzen algemeene bepaalingen, of bijzondere inrichtingen; de oorfprong van dezelve is veelal, of in de bijzondere gunst van de Graaven, of in belooningen voor beweezen diensten, of betaalde beden, ook wel in bedingen tot het bewijzen van zodanige diensten, te zoeken; men kan dezclven met recht den naam geeven van ftedelijke of dorps -rechten (7); zij zijn ten allen tijde in zodanige hooge achting geweest, dat de Graaven, en thans nog de Stapten, benevens de IIccren Stadhouders, cn de bijCO Vost «/^ 4t€onft, Prmcip. § ij.  RECHTE N. 09 bijzondere Regenten, bij de aanvaarding van hunne refpective regeeringen , verplicht zijn, om onder ecde te belooven, dat zij dezclven zullen bewaaren, cn doen nakomen; zij behelzen dus ook alles wat onder het denkbeeld van wetten, keuren, ordonnantiën enz. kan gebragt worden. Z. Waar kali ik deeze tweede foort van burgerwetten, of Graaflijke charters vinden? V. Hier omtrent kan ik u niet veel anders zeggen, dan het geene ik u, ten aanzien van onze" eerfte foort van Burgerwetten gezegd heb; Behalven het grootplacaatboek, van Cau, en Scheltas, kan men, in meest alle de bijzondere befchrijvingen van de fteden van ons vaderland, de voornaamfte Graaflijke charters vinden, welken tot die lieden betreklijk zijn, terwijl wij bovendien van dezelven eene uitmuntende verzameling hebben in het groot charterboek van Mie* ?-/*,in4 deelen in folio, waar van de fchoonc voorreden zeer verdiend geleczen te worden. Z. Zijn die Graaflijke wetten allen nieuw, en ondcr-fcheiden van het Burgerrecht, 't welk vóór de Graaflijke regeering plaats had?' V. Neen; oorfpronglijk zijn de Graaflijke wetten, evenveel onder welk eene benaaming dezclven voorkomen, niet anders, dan befchrijvmgen, uitbreidingen, en, verbeteringen van het onbefchreeven gewoonterecht, 't welk bfj den aanvang van de erfgraaflijke regcering hier te lande plaats had, en,zo als ik u reeds gezegd heb, E 3  fé VADERLANDSCHE gcduurende ruim de drie eerfte eeuwen van die erfgraaflijke regeering, plaats gehouden heeft, fchoon men zich verlegen zou bevinden, indien men wilde ftaande houden, dat onder dezelve hier en daar geene nieuwigheden ingefloopen zouden zijn; evenwel geloof ik, dat men, bij een naauwkeurig onderzoek van de onbefchreeven gewoonten, over het geheel minder nieuwigheden in de Graaflijke burgerwetten zal vinden, dan men zich doorgaans verbeeldt. Hoe hooger men in de oudheid opklimt, hoe meer men bevinden zal, dat onze voorouders vijanden waren van het verzetten van de oude paaien : het gebrek van onderzoek naar onze oudfte wetten (waar mede onze rechtsgeleerde fchrijvers zich al te weinig opgehouden hebben) heeft htm veele dingen voor nieuwigheden doen aanzien, of uit Romeinfche wetten afleiden, welken waar-; lijk in onze oude onbefchreeven ■ gewoonten gegrond waren, en uit de bekende wetten van onr ze oudfte voorvaderen moeten afgeleid worden, zo als ik menigmaalen gelegenheid zal hebben, om u bij de Hukken aan te toonen. Z. En dus moeten wij, wanneer ook de .Graaflijke wetten zwijgen, in de derde plaats onzen toevlugt neemen tot de oude wélhergcbragte costumen en loflijke herkomen; gij hebt mij dezelven , in het voorgaande van dit gefprek, reeds leeren kennen; zij beftaan, indien ik u wél begreepen heb, in dat onbefchreeven gewoontes recht,  RECHTEN. 7r recht, volgens 't welke onze voorouders, bij den aanvang der erfgraaflijke regeering, cn vervolgens ruim drie eeuwen lang, geleefd hebben, en het welk zijnen oorfprong aan de befchreeven wetten van onze vroegfte voorouderen te danken heeft, en door mondelinge overleveringen van het een tot het ander gedacht is bewaard gcbleeven.V. Juist. Z. Maar daar dit gewoonterecht uit deszelfss aart onbefchreeven is, waar is het zelve dan te vinden ? V. Gij moet die uitdrukking van onbefchreeven niet al te zeer naar den letter opneemen. De oude costumen waren, ten tijde onzer voorouderen , in het begin van de Graaflijke regeering onbefchreeven, doch naderhand zijn veelen van dezclven, zo in de Graaflijke wetten, als bij onze voornaame rechtsgeleerden befchreeven; fchoort het te bejammeren is, dat zeer veelen van onze voornaame rechtsgeleerden, wanneer zij van oude costumen fpreeken, zich de moeite hebben ontzien, om ons den oorfprong daar van aan te wijzen, en dezelve uit de waare bronnen op te delven. Z. Maar, waar mede kan men dan bewijzen, waar in de oude costume beftaat? V. Gij moet wel in 't oog houden, dat ik van oude vtélhergebragtt costumen, en loflijke herkomen gefproken heb. Het zou de dwaasheid E 4 Z  7* VADERLANDSCHE zelve zijn, indien men thans, in voorkomende gevallen, in welken bij de twee thans reeds behandelde iborten van wetten geene regclregte bepaaling te vinden was, zijn recht zou willen ftaaven, met uit de dicplïc oudheid eene gewoonte op te delven, die geheel en al vergeetcn was. Een wélhergcbragtc costume is eene oude gewoonte, die zodanig in algemeen gebruik is, dat zjj geen bewijs behoeft. Het lust mij om u eene befchrijving van dezcive uit eenen zeer ouden „— rechtsgeleerden (m) op te geevcn. „ Noch is daar costume, ghehetcn openbaar„ lic, die wclcke is fo openbaar, dat men fe „ voor geen twifel hebben en mach, gheliker„ wijs veel dinghen fijn fo openbaarlijc ghe„ ufeert ende ghehouden in cenighen landen, „ dat fe een ijeghelich kcnncliken zijn, ende „ van ail'ulckcr costumen mach men hem wel „ ghedraghen tottcr di^erctien van den hove, al„ so verre als die wederpartie niet cn Helde in „ faijt der contrarije. En daarom is ghefet die „ diffcrencie onder die twee ' costumen. Dats te weten, die heijmelike, ende die openbaarlike. „ Soe fal hem een wachten dat hi niet voort en „ ftelt die heijmelike: want fij is fwaar ende „ fiere te proberen. „ Noch leggen die dccretalen, dat costume en v behoort niemant toegeweesen te fijn na 't feg- „ gen «—" 0*0 Jan Bottelgier femme ruyrael, cap. a.  RECHTEN. 75 ,, gen des gemeijns voïcs, niet wetende, wattet „ fi, mar na 't ghene dat die wife wetachtige „mannen daar ' af feggen geapprobeert te fijn „ bi vonnisfen ende approbacicn " Gij ziet dus, dat niet alle de oude costumen van de voorouderen thans eene verbindende kracht van wet hebben; maar alleenlijk die geene, welke, 't zij dezelven befchreeven zijn, of niet, nog heden ten dage in gebruik zijn, en die dus, van oudsher in loflijken gebruike gcbleeven zijnde, tot op onze dagen zijn overgebragt. ' Z. Maar uit dit zeggen zou,-dunkt mij, volrrCn, dat onze rechtsgeleerden zeer wel hebben gedaan, van ons eenvoudig die loflijke herkomen op te noemen, zonder zich zeiven, en ons te vermoei jen, met derzclver oorfprong in de dmftere oudheid op te zoeken. V. Dit gevolg is zeer ongegrond — wanneer men den waaren uorl'prong van eene wclhcrgcbragte costume grondig kent, dan loopt men, in de eerfte plaats, geen gevaar, van die costume op zaaken toe te pasfen, welken tot dezelve geene hoegenaamde betrekking hebben,en, ten tweede, dan is men beveiligd van het gedrochtelijk vermengen van de echte Vaderlandfche gewoonten met vreemde rechten, terwijl, eindelijk ten derde, eene zodanige nafpeuring een allerhelderst licht over veele gedeelten van ons recht verfpreiden zou, en ons te beter in ftaat zou E 5 ftel-  f4 VADERLANDSCHE ftellen, om de oudfte Graaflijke wetten in der* zeiver waare meening te leeren verftaan. Z. Maar waar is dan de oorfprong van die wélhergebragte costumen te vinden? V. In die oude befchreeven wetten van onze vroegfte voorouders, de Salifche en Rifiuarifchs Franken, de Friezen , en andere aan hun vermaagfchapte volken , van welken ik u boven reeds gefprooken heb (tij. Z. Wanneer nu alle vaderlandfche wetten zwijgen, moeten wij dan eindelijk, inde vierde plaats onzen toevlucht neemen tot dat corpus juris van de Romeinen, 't welk ons bij veeien als een chaos van verwarring word opgegceven? V. Wanneer alle vaderlandfche wetten en gebruikelijke gewoonten zwijgen, dan moeten wij den toevlucht neemen tot het Romeinfche recht, 't welk O) Alle deeze wetten zyn by eikanderen uitgegee • ven door Bafilius Joannes Heroldus, onder deezen titel : Originum ac Germanicarum ^Intiquitatum libri. Ba fit. 1557 fol. Naderhand is in het jaar 1613 te Frankfort im fol. uitgekomen Codex legum ^intiquarnm Irid. Lindenbrogii. Jn het jaar ió"77 *s te Parys gedrukt: S.'ephani Baluzü Capitularia regum Francorum in fol. Eindelyk \& }fl 't jaar 1738 te Hall» in Ato. in 't licht gekomen: P. Georgisch Corpus juris Germanici Antiqui ,in quo continen:ur leges Francorum Salicae et Rifuaricrum, ^liamanorum 3 Bn-  RECHTEN, ?$ Wik* wel verre van een chaos van verwarring te zijn, in tegendeel een zodanig uitmuntend famenftcl van burgerlijke rechtskunde is, dat een ieder, die hetzelve van nabij kent, zich moet verwonderen over het wezenlijk fchoone, 't welk in hetzelve overal bijna doorfteekt | trouwens het moet aan eenen onbevooroordcelden waarlijk reeds aanftonds zeer gtmftige denkbeelden inboezemen, wanneer hij ziet, dat een buigerecht van eene natie, die reeds langen tijd opgehouden heeft eene natie te zijn, nog heden ten dage , door verfeheidene andere volken , die tot de oude Romeinen geene de mmfte betrekkin.- hebben, als een fubfidiair recht aangenomen °is; wanneer hij verneemt, dat dit recht pqg bp zeer veele voornaame.useéemien geleerd, en°onderweezen word ; en wanneer wij aan de . behandeling van het recht zelve zullen gekomen zijn, juvariomm \ Burgundlonum , Frtflpnum , ufngHoy 'rum, et Warinorum , Saxomtm , Lotigubardorum> miigoihorian, Ostgc-thorum , nee non Captularia regufit Francorum &c. met eene voorreden van J. c'' llelncccms , » welk laatstgenoemd fchoon verk men dus alles by eikanderen vind , waar uit ons Vaderlandfche gewoonte recht gefprooten is. Ea'irii Capitularia Regum Francorum is op nieuw Lr haai ia twee deden in fol. te Parys in 17S0 ten voorfchyn gekomen, door de zorg van den heer 4e Chiniat*  7^ VADERL AND SC HE zijn, zult gij bij de fokken overtuigd geraaken, dat in dat recht de fchoonfte orde, zamenhang, en overeenftemming heerfchen. Z. Het blijft tog altijd waar, dat het Romeinfche burgerrecht niet voor onze natie gemaakt is ; en wanneer ik dan nadenke het geene gij mij boven geleerd hebt, hoe een burgerrecht moet ingericht zijn naar .den aart, en omftandigheden, naar de natuur van de regeeringsvorm, naar het natuurkundige van het land, naar dc hoedanigheid en uitgebreidheid van den grond, naar de bijzondere levens wijze, naar den trap van vrijheid, naar den godsdienst, de genegenheden, rijkdommen, het getal, den koophandel, de zeeden , en gewoonten van die natie , voor welke hetzelve gemaakt is, dan kan ik mij geen denkbeeld vormen, dat hetzelve voor onze natie gefchikt kan zijn. V. Indien ik u het Romeinfche burgerrecht wilde voordellen als het eenige burgerrecht van Holland, indien ik u wilde leeren, dat wij geheel naar dat recht moeten leeven, dan zou uwe tegenwerping gegrond zijn; maar ik heb u in tegendeel geleerd, dat wij een eigen en oorfpronglijk burgerlijk recht hebben, cn u dc bronnen aangewezen, waaruit hetzelve te kennen is.; dan, daar het de menlchelijkheid te boven gaat, om op alle mooglijke gevallen te kunnen voorzien, en bovendien ons oorfpronglijk burgerrecht, zo als gij/ reeds gezien hebt, zo veele wis-  RECHTEN. 77 wisfclvallighedcn heeft ondergaan, en de naraaals gemaakte verbeteringen aan hetzelve niet in eens, maar in onderfcheidcn tijden en eeuwen 'er bijgekomen zijn; zo mag en moet men het waarlijk als een geluk aanmerken, dat wij, boven cn behalven ons eigen burgerrecht, nog een ander burgerrecht hebben, tot het welke wij, wanneer onze wetten zwijgen, den veiligen toevlucht kunnen neemen, temeer, dat dit burgerrecht der Romeinen, 't welk wij als een behulprccht gebruiken, weleer gemaakt is geweest voor eene zo uitgebreide groote natie, die genoegzaam de geheele waereld geregeerd heeft, en zo overvloeijende is in vruchtbaare en rijke grondbeginzelen, en algemeene regels, dat men zeer zelden verlegen behoeft te ftaan, en 'er bijna geene gevallen uit te denken zijn, in welken men, zo al niet door eene rcgelregte bèpaaling van de wet, dan evenwel ten minften uit de anahgie van het recht, tot eene zekerheid geraaken kan. Z. Maar, indien men dan al eens toeftaat, ('t welk ik, die tot nog toe niets van het Romeinfche rechtkenne , niet kan tegefpreeken) dat dit recht zo zeer gefchikt is, om bij ons, wanneer onze wetten zwijgen, voor een behulprecht gebruikt te worden, dan zou de. vraag worden, waar aan moet men het gezag van dit recht in Holland toefchrijveu? is hetzelve immer bij  ?8 VAD ÊR. LAND SC HE bij eene wet van den Souverain tot een behulp» recht voor Holland ingevoerd"? V. Ik zou kunnen volftaari met u te zeggen, dat tot het invoeren van eene wet niet "altijd eene gefchreeven verklaaring van den Souverain nodig is, maar dat eene ftandvastige, langduurige cn algemeen aangenomene gewoonte eene wet word , en wanneer ik u dan alleenlijk zeide , dat dit Róméinfchc recht zederd verfcheideri eeuwen in alle onze gerechtshoven en rechtbanken onophoudcnlijk, en zonder eenige tegen-* fpraak, als een fubfidiair of behulprecht gebruikt is, en den regel naar welken, wanneer ons landrecht zwijgt, gevonnisd wierd, heeft opgeleeverd, dan zou, geloof ik, uwe vraag geheel beantwoord zijn; doch ik zal verder gaan. Boven heb ik u reeds aangetoond, dat het Romeinfche recht, zedert dat het rijk der Westgot hen door koning Kloxis is veroverd, bij de Franken is bekend geraakt , en even gelijk de andere Germanifche wetten ingevoerd ; ik heb u toen doen zien, boe alle wetten veriooren geraakten, en hoe eindelijk weder het-wetboek van justinianus de plaats van dat van Theodofius ingenomen hebbe. Bij die gelegenheid zeide ik u, dat ik met den praefident van Bijnckershoek inftemdc, dat het wetboek van Justinianus voor de tijden van Karei den Stwten hier te lande weinig gezag fchijnt gehad te hebben, en dit zal ik u nu duidelijker uitleggen. In dc oude ehar-  RECHTEN, 79 charters van de Graaven, welken voor Kar tl deu Stouttn geregeerd hebben, word telkens, wanneer de rechtsbepaalingen, die de Graaven gaven, afgehandeld waren, dc leezer , ten flot, eri voor zo ver in die bepaaling niet duidelijk gedisponeerd was, verweczen tot de privilegiën, of oude costumen, zonder dat van eenig ander behulprccht gewag gemaakt word; maar Karei de Stoute was, voor zo veel ik heb kunnen nagaan, de eerfte, die in zijne inflrucdie voor den Stadhouder en Luiden van de kamer van den Raait, van den 4 Sopt. 14Ö2 art. 4s (O in dat geene, waarop hij niets bepaald had, terug wijst naar de befchreeven rechten, en wil, dat volgens dezelven zal geprocedeerd worden. Ik beken, dat men dit geene formeele invoering van het Romeinfche recht zoude kunnen noemen; maar het gevolg heeft geleerd, dat dit evenwel de waare meening van den Graaf geweest zij. Na dien tijd is het Romeinfche recht als een behulprecht hier te lande niet alleen gebruikt, maar na dien tijd ziet men ftandvastig in de charters, vooral van Karei den vijfden, en Philips den tweeden , cn bovendien genoegzaam in alle de wetten van 's Lands Staaten, als eenen vasten regel de befchreeven rechten inroepen, waar het landrecht ontbreekt; en dus ziet gij, hoe zedert eeu- (O Gr* ph ioek 3 deel, fol. 631.  8o VADERLAND SCHË eeuwen de Souverain zelve het. Romeinfchcn recht voor ons behulprecht gehouden heeft. Z. Ik zie, en hoor wel gewag maaken van het befchreeven recht , maar moet ik juist daar door het Romeinfche recht verfraan? kan ik die uitdrukking niet op de Salifche en andere befchreeven wetten van onze voorouders toepasfen? V. Neen; de reden waarom het Romeinfche recht den naam van befchreeven recht draagt , moet in Frankrijk gezogt worden. Wij vinden in een edict van Karet den Kaaien, koning van Frankrijk, gegeeven te Poisfij in 't jaar agt honderd vier cn zestig, onderfcheid gemaakt tusfehen landen of diftricten in Frankrijk, .in welken men volgens het Romeinfche recht oordeelde, en landen of diftricten in welken men volgens hetzelve niet oordeelde. Deeze uitdrukking was gegrond in de zeer oude gewoonte, om Frankrijk te verdeden in landen, welken volgens de oude gewoonte , en landen, weiken volgens het befchreeven recht geregeerd wierden (/>); dus blijkt hier uit, dat üi overoude tijden, en voornaamenlijk in die tijden , toen ons land een gedeelte van het Frankifche rijk was, het Romeinfche recht reeds den naam van het befchreeven recht gedraagen heeft, cn dat wij dus dien naam niet (p) La France Ceufümiére, et la Prance régiè par le drost e'crit. Monteïq. Geest der Wetten hoek, 4. hoofdji.  R E C U T E N. niet op dc Salifche cn andere wetten kunnen toepasfen, welken juist door de tegen overgeftcldc uitdrukking van liet gewoonte - recht bedoeld worden ; en dit word te fterker, wanneer men in 't oog houdt, dat dc eerfte uitdrukking, welke wij in onze Graaflijke charters van het be-m fehrecven recht ontmoeten, juist gevonden word in de aangehaalde charter van Karei den Slouten, van 4 Sept. 1462, daar die Graaf uit het Huis van Bourgundie was, 't welk van ouds tot de landen behoord heeft, die volgens het befchreeven recht geregeerd wierden. Het Romeinfche recht heeft van de vrocgfte tijden af,, in Bourgundie plaats gehad, cn de Salifche wet is daar nooit ingevoerd (?); het is dus buiten allen twijffel, dat men door de befchreeven wetten het Romeinfche burgerrecht moet verftuan; trouwens, fchoon mooglijk de reden van deeze benaaming minder bekend is, zo is evenwel die uitdrukking in onze charters nÖöit anders begrecpen. Z. Moeten wij dan dat"Romèinfehe recht in alle die gevallen volgen, in welken onze landwetten zwijgen, al zijn die wetten geheel en al ftrijdig tegen dc inrichting van onze republiek. V. Neen, het fpreekt van zelve, dat het niet kan gevolgd worden, in zodanige zaaken, welken ftrijdig zijn tegen de inrichting van onze republiek ; het is alleen een behulprecht, 't welk in (jf) Montesq. I. c. 1. VEEL. W  8a VADERLANDSCH in 't algemeen ingeroepen is, om bij gebrek van landwetten gebruikt te worden, hoezeer het veeIe zaaken behelst, welken met onze zeden, gewoonten , en regeeringsvorm niet overeen te brengen zijn, in zodanige zaaken kan het ons derhalven van geen nut weezen. Z. Maar behoort 'er dan niet zeer veel voorzigtigheid toe, eer men eene bepaaling van het Romeinfche tot ons recht overbrengt ? V. Zeker, ja. Voor dien geenen, die een grondig gebruik van het Romeinfche recht wil maaken, is hoogst noodzaaklijk, dat hij niet alleen het Romeinfche cn het Hollanclfche burgerrecht, 00 maar ook tevens de ftaatkundige inrichting van beide die maatfehappijen grondig befiudeeZéi dan dit moet u niet affchrikken: ik ben niet voornccmens om u in eene diepe ftudie van het Romeinfche recht in te wikkelen; dit zou geheel met mijn oogmerk ftrijden ; ik zal u alken zo veel van het «zelve zeggen, als gij in eene burgerlijke rechtskunde nodig hebt. Z. Zal ik mij dan ook niet behoeven bezig te houden met die voorbereidende kundigheden, van welken gij boven met een woord geiproken hebt? V. ,vanneer gij het Romeinfche recht in den grond (;•) Hierin kan nier zeer veel voordeel gebruikt »wden liet fcfcaoue v.erk van OftQJENEWEcsN de iegiii/s aptygatis.  RECHTEN. 83 grond wildct beftudceren, dat zoud gij niet alleen de geheele gefchicdenis van dat volk, van het begin tot het einde toe, moeten nagaan; maar dan zond gij tevens u moeten toeleggen, om die menigte van Staatkundige gefchillen, welken bij dat volk hebben plaats gehad, in derzelver oorfprong, voortgang, en einde na te fpeuren; om dat dezelve veeltijds aanleiding gaven tot nieuwe inrigtingen, en veranderingen, of nadere bepaalingen van de burgerwetten, dan zoud gij dc oudheden van dit volk moeten doorfnuffelen, cn de Romeinen in hunne Oudfte en laatére zeden, en gewoonten, godsdienst, krijgskunde, ftaatkunde, met één woord in alles, wat bij een volk van eenig belang is, zodanig moeten leeren kennen, dat gij alles, wat hun aangaat, koude overzien. Hier door zoud gij hunne wetten verftaan, en van dezelven het juiste bedoelde gebruik kunnen maaken; maar gij voelt zeer wei, dat het mijn oogmerk niet kan zijn, om u dit alles in het korte beftek , 't welk ik mij voorftelle , te leeren. Hier cn daar zal ik wel eens eenen enkelen uitflap doen, wanneer ik het van nut oordeele te zijn; doch over het geheel zal ik u enkel in de behandeling van zaaken de bepaaling van het recht leeren, 't welk wij volgen; evenwel zal ik u telkens, waar het van belang is, tot den oorfprong der bepaalingen trachten op te leiden, en dan tevens aantoonen, volgens welk recht die bepaalingen gemaakt zijn» wij zullen ons dus F 2 ouk  84 VADERLANDSCHE ook thans niet breedvoerig met de gefchiêder.is van het Romeinfche recht behoeven op te houden. Z, Ik zou 'er evenwel gaarne iets van weeten. ■- V. Zeer kort zal ik 'er u iets van zeggen. — De eerfte wetten, welken wij van èe Romeinen hebben, zijn de zogenaamde leges rcüae of koningrijke wetten, welken ten tijde van hunne Koningen gemaakt, en zeer weinig in getal zijn CO'. Na dat de Romeinen hunne Koningen uitgeworpen hadden, wilde het volk befchreeven wetten hebben; hierom zond men eenige kundige man; ,!Cn naar om de wetten van PJraco, en Solon (tweezeer voornaame Wetgeevers)te haaien. Na hunne terugkomst lagen alle dc overheden htm gezag af, en men ftelde tienmannen CO aan, met Burgcmeeuerlijk gezag, dat is , (volgens dc Romeinfche betekenis van dat woord) met het gezag van de hoogfte overigheid QOi en JR* dipejg aan hun de macht op, em wetten te maaken. Deezen bragten hunne befchreeven wetten CO Men noemt dezelve het J,s Pa,iriam;m, Iiaar J;,v, Pappus, die dezelve bveen vergeld heelt. IVien kun daar rafa ïecle frmrcn vinden by ao». NtSs jm$f. Romi ÏÏii 8. cap. 5. CO Decemvi/'i. r(,V?'iCn ?** ^ wel, *» die betekenis op ?* ••'"/^^^^^v* over te brengen.  R R C II T E N." Bi} ten vnort in tien tafelen, welken, als ten aiter> ften billijk, aan bet volk behaagden< cn aangenomen wierden. In het volgende jaar wierden bij dezelven, door ; nieuw - aangeftcldc tienmannen nog twee tafelen bij de overige tien geveegd, en algemeen aangenomen, en lang5 dién weg verkreegen de Ro:ncincn hunne wetten van de twaalf tafelen (v) welken men dus kan aanmerken als het oorfpronglijke Romeinfche recht. De menigvuldige Staatkundige verfchillen, en andere omftandigheden, welken in dc Romeinfche Republiek voorvielen, waren oorzaak, dat van tijd tot tijd verfcheiden nieuwe foorten van overheden wierden aangefteld, welke bijzonder rechtsgebied hadden , en die hunne naamen van hunne bediening ontleenden f» Dit gaf aanleiding tot nieuwe en meerdere wetten: hierbij kwamen eene menigte van rechtsgeleerden, welken het recht in hunne fchriften verklaarden, en bpenbaare lesféri in hetzelve gaven (y); terwijl al (v) Leges duadecim tabularum. Men kan dezelve (voor zo verre zy nog voor handen zyn) by eikanderen vinden by rosinus antiq. Rota. Hb. 8. cap. 6. Cw) Behalven de confules, had men cenfbrès, dictator es , magistri equitum , tribuni plcbis , cediles, quaestores , pr/etoress prafeffi , &e. &c. (.v) Om hier van een denkbeeld te hebben , leeze men de L. 2 ff. de Origine j ar is. . F 3 ' .  VADERLANDSCITE al vertier veele rechtsbepaalingen in den Romeinfchen Raad gemaakt wierden, cn eindelijk naderhand de Keizers, bij dat alles, eene menigte van conflitutien, refcriptcn, cn dcrgeüjken voegden. Alle deeze fttikken hadden, fchc-on onder verfchillende benaamingen (j) (welken in deeze oppervlakkige behandeling geene uitlegging behoeven) de kracht van wet. Langs deezen weg groeiden de Romeinfche burgerwetten tot eene zo verbaazende menigte aan, dat dezclven, ten tijde van Keizer Justinianus, eene verzameling van meer dan twee duizend boekdeclen bedroegen (V) , en "er genoegzaam een geheele leeftijd nodig was, om eenige vorderingen in de rechtskunde te maaken. Doch eindelijk begon men bedagt te worden, om die menigte van wetten en conflitutien in één lighaam te verzamelen. Van dien aart zijn de verzamelingen van Gregorius, van Hermogenes, cn van Theodofius den jongen (V), welken laatften ik u reeds heb leeren kennen. Uit deeze drie verzamelingen (welken ten tijde van justinianus reeds den naam van oude co- (v) Lex , Plebiscitum , Scnatusccrtfultum, Prireifum placitaj P rector urn edi&a , responj'a PrudentUm. (zj Conf it. de Confnn. Digest. j I. , O) Codex Gregorianus , Codex Hcrmcgeniar.usj en Codex Th co dof anus.  RECHTEN. 87 codices (li) droegen) liet Justint mms eenen nieuwen «Mfex verzamelen , waarbij hij alle de conflitutien voegde, welken na den tijd van Theodofius den jongen door de Keizers gemaakt waren* deeze codex wierd in twaalf boeken, met onderfcheiden hoofddeelen, of titels, verdeeld, en behelsde alle de in dien tijd in gebruik zyu.e Keizerlijke comflitutien : zij kwam in het jaar vijt honderd negen en twintig van onze tjdrekemng met publick gezag, als een wetboek, ten vooifchijn; dan men vond na dien öjd goed, nog eenige nieuwe conflitutien te maaken ; en om dezelven ook in den reeds gcmclden coaex te brengen, wierd in het jaar vijf honderd vier cn dertig die codex op nieuw gepubliceerd, met bijvoeging van de nieuwfte conjlltutien, en bevel, om denzelven alléén te volgen; deeze kreeg den naam van den codex van herhaalde bckendmaaUag (e) en is dezelfde, dien wij nog in het wetboek van Justinianus, of het corpus juris hebben cd). Dit is dus het eerfte wetboek, 't weiK_ wij van Justinianus bezitten, en behelst de Keizerlijke rechten. . ^ (jf) Confiit. dejuflinianeo Cod. cohf. § I. (c) Codex repetitd} prceletlionis. ~~ («O Men leeze de prafationes, die voor den Codex te vinden zyn. F 4  68 V ADERLANDSCHE Dan , behaïvcn dc keizerlijke wetten , was 'er nog eene groote menigte van oude wetten, plebisciten , fenatus -Confuhcn , tdielen der praetoren , en fchriftcn van rechtsgeleerden voor handen, van welke zeer veelen nog in vuile kracht waren, cn waaromtrent dezelfde moeilijkheid plaats had, als omtrent de keizerlijke wetten plaats gehad had; hierom vond Keizer Justinianus goed, om door den dienst van Tribotiitmüs, en eenige andere voornaame rechtsgeleerden, alles, wat uit die groote menigte nog in gebruik was, bij eikanderen in één lighaara te doen verzamelen. Dit werk wierd verdeeld in vijftig boeken, welken ijder weder in onderfchciden hoofddeeién, of titels, wierden afgefcheiden, en kreeg den naam van Pandekten of Digesten; het kwam in het jaar vijf- honderd tivee- en dertig met openbaar gezag ten vcorfchiin (e). Eén jaar laater, en dus in 't jaar vijf- honderd drie- en dertig kwam , mede met openbaar gezag, in dc waereld een kort begrip van het recht, onder den titel van Justiniani Inftituiiaus, of inftellingen van justinianus, door dien zeiven Tri boni anus, en eenige voornaame rechtsgeleerden opgefteld, een zeer fraai en allernuttigst werk, 't welk alle de grondbeginfelen van 00 Zie overat alles dS frafatien , reiken voor de Pandecten te vimlen zyn.  R E C H T E N. o9 van dc burgerlijke rechtskunde in zig bevat (ONa dien tijd zijn nog verfchcidcn nieuwe we'ten van Justinianus ten voorfchijn gekomen, welken, onderden titel ^ AutharJcae, tfNWbM conftitutioncs in het corpus juris agter den codex volgen. m- Deeze vier wetboeken, de Codex, de Pandecten , de Infiiiutcn , en de Novellen , maaken bet wetboek van Justinianus uit, voor zo ver hetzelve bij ons, (mits niet ftrijdende tegen de inrigting van onze Republiek) als een beimlnrecht gebruikt word; terwijl de verdere frakken , die in het corpus juris voorkomen , minder tot ons jus fubftdiarium behooren. Meer aehte ik onnodig u thans van de gefchiedenis van het Romeinfche recht te zeggen, te meer daar wij reeds hier en daar, in dit g*> fprek, het een cn ander gezien hebben, 't welk genoegzaam is , om u te doen verftaan , hoe hetzelve tot ons overgekomen zij. Z. Ik bedank u zeer, Vader! voer dit onderricht. 'Er waren nog eenige verdere bronnen , welken gij mij opgenoemd hebt, van welken wij ons bedienen kunnen. V. Ja; ik zal dezelven u zeer kortelijk leeren kennen ; ik noemde u het Kerkelijke of Canonieke recht, dit is eene verzameling van Pauslijke wetten , en van befluiten van kerkvergaderingen; enz. gij C f) Zie de voorreden van de Injütulcn. U F 5  oo VADERLANDSCIIE gij kunt zeer gemaklijk begrijpen, dat in ons land, in het welke de Roomfchs Godsdienst zijn geheele gezag verlooren heeft , die wc t ten van zeer weinig gebruik zijn; evenwel kunnen 'er gevallen voorkomen, waarin men, tot nafpeurïng van oude rechten, voorat in heerlijke, en geestelijke goederen, tot de uitfpraaken van dat recht den toevlucht moet neemen f>). De leengewoontcn. Gij weet, (zonder dat ik mij over deeze materie breedvoerig behoeve uit te laaten) uit de gefchicdenisfen, welk eenen verbaazenden invloed de lecngewooniens op alle landen van Europa gehad, en welke aanmerkelijke veranderingen dezelven overal te wegc gebragt hebben (/;). Uit die leengewoonten zijn nog zeer vcelc overblijfzelen onder ons te vinden, welken dtis niet naar het gemeene burgerrecht, maar naar het leenrecht moeten behandeld worden (ij. Het wisjelrccht, uit de gewoonten van de voornaamjte koopfceden in Europa te zamen gepield. Gij GO Men vind dit geheel recht by eikanderen verzameld in het Corpus juris Canonici. (li) Men leeze hier over hel 30 en 31 bock van den Geest der Wetten 3 van de montesq. CA Mcn kzn ,lier ÖifflWJt zeer vee' onderricht rekomen in her fchoone werk van Mr. heter eokt over het Leenrecht, in jul.  RECHTE N. 91 Gij weet welk eenen uitgebreide? handel de Hollanden drijven; ik zal nu niet ophaalen, welke voorrechten natuurlijk aan verfchillen in materie van kooplvuidcl behooren verleend te worden, in een land, wiens voornaame, ja eenige, bron van welvaren in den koophandel geleogen is: het zal genoeg zijn u te doen opmerken, dat, volgens de tegenwoordige algemeene cn overal gebruiklijke wijze van binnen- cn buitenlandfehen handel te drijven, de wisfel dc ziel van den gcheclcn koophandel is; die wisfel, en deszelfs handeling was noch bij onze yroegfte voorvaderen, noch bi] Romeinen bekend; wij kunnen dus omtrent de bepaalingen van het geene in de wisfelhandeling recht cn billijk is, noch in de oude costumen, en privilegiën, noch in de befchreeven rechten, cenig onderricht bekomen; maar wij moeten hier toe ons bedienen van de wetten, welken, zo bij ons, als bij andere handeldrijvende volken, daar op gemaakt zijn (70- Eindelijk heb ik u gezegd, dat bij dit alles nog in aanmerking komen de notabele gewijsden van onze hooge Hoven van juflitie, en het gezag van zeer veele voornaame rechtsgeleerden, welken onze (£) In deeze materie kan men genoegzaam alles vinden in het uitmuntend werk van f-hoonsen:, Wisfelfid van Amfterdam, 2 deelen in eclavo , in 't welk men de Wetten van alle de handeldryvende volkin op hot Wisfelrecht, by elkaöderen vind.  oz V A D Ë RLANDSC II E ze rechtsgeleerdheid door hunne fchrifcen hebben opgehelderd. Z. Maar de hooge Gerechtshoven hebben immers geene wetgeevende macht, die behoort, zó als gij mij geleerd hebt, aan clen Souverain. Jndien ik de zaak wel begrijp, dan moeten de hoogë Gerechtshoven, even gelijk alle andere rechters, de zaaken . uitfpreeken volgens het recht, 't welk zij vinden, en niet volgens het recht, 't welk zij maaken. Hoe kunnen dus derze! ver gewijsden eenigen invloed op het burgerrecht hebben, en welk een gezag kan tog aan rechtsgeleerden toegekend worden, aan welken het althans ■niet ftaat, om wetten te maaken? V. Het is 'er verre van daan, dat ik u zoude willen keren, dat aan de hooge Gerechtshoven, en rechtsdoctoren eene wetgevende macht zou tocbehooren; laat ik u dus bepaalde denkbeelden trachten te geevcn van den invloed cn het gezag, 't welk zij in. deeze materie hebben. Wat de hoven van juflitie aangaat. De zaaken, welken voor dezelven worden gebragt, worden met grondige kennis van het recht bchan-, deld (O; dus word daar, in notabele gevallen, < wanneer niet de omftandighe.eden van de zaak, maar de rechtsbcpaaling duister is, het recht met alle onzijdigheid en kundigheid overwogen, cn uit den grond opgehaald; en daarom kan meu (') Curia norit jat.  RECHTEN. 93 men dc uitspraak, welke in een zodanig duister geval gegeeven'word", aanmerken als eene rechtsgeleerde uitlegging' van die duisterheid, bekleed niet rechterliik gezag; en daar dc Hoven van JÜpm* gewoon zijn, om m gelijke gevallen, op gelijke wijze te vonnisfen, zo ziet gij, dat, even daar door, eene zodanige uitlegging van eene duifterheid in het recht, door èen Hof van jufittie, met volkomen kundigheid, en onderzoek van het reeht, gegeeven, eene regel word, waarnaar hetzelve Hof, in volgende gelijke zaaken zal vonnisfen; de hoven van juflitie maaken dus door hunne gewijsden in notabele zaaken geene nieuwe wetten; maar zij houden zich bepaaldelijk aan het éénmaal vastgeftelde recht, en derzclver uitfpraaken in duistere gevallen zijn dus gezaghebbende uitleggingen, door welke de duisterheden weggenomen worden. En wat de rechtsdoctoren aangaat, hunne fchriften hebben geen verder gezag, dan voor zo verre zij op het recht gegrond zijn. Wanneer zij dwaalen , dan mag men hun vrij tegenfpreeken, en hunne dwaalingen aantoonen; maar voor zo verre,zij op het recht gegrond zijn, zijn derzeivèr fchriften, hoe zeer zij geene wetten zijn, echter van eene uitneemend groote nuttigheid, ter" bekorting van breedvoerige rechtsgeleerde bewijzen , welkért anders telkens in de voorkoi- , e'vallen zouden moeten herhaald worden. Z. Zijn  94 V A DERLANDSCHE Z. Zijn 'er ook verzamelingen van zodanige gewijsden voorhanden ? V. Ja, verfcheiden, gij zult dezelven onder de behandeling van onze rechtsgeleerde oeffeuing door mijne aanhaalingen van zelve leeren hennen; evenwel wil ik u wel eenigen opnoemen, die mij thans invallen. ' Wij hebben eene fchoone verzameling van dcciften en obfervatien van den Raadsheer Loenius uitgegeevcn door Mr. Tobias Bod. in 4*0. Eene dergelijke hebben wij van den praefident Neoftadius, in 4to. Zo ook van den Raadsheer Coren, in 410. Eene dergelijke hebben wij van den praefideut Johan dc Mauregnault, in 4to. En verfchieden anderen, in welken wij de gevallen met de uiterfte naauwkeurigheid voorgefteld vinden, en de gronden van dc decifien in 't brecde zien beredeneeren. Z. En wie zijn onze voornaamfle rèc&tsdofto- V. Hun getal is zeer groot. haat ik u eenigen noemen, die opzetlijk over het geheele recht gefchreeven hebben. 'De voornaamfte van allen is de Profesfor ^ggr~]~,ci, welke ons, in twee zwaare boekdeelen in fJio, eene allerheerlijkfte verklaaring van de indekten heeft gegeeven, in welke hij ijder t'trk eerst volgens het Romeinfche recht behandelt , cn dan daar op het hedendaagfche recht laat  RECHTE N. 95 laat vo'gen; dit boek behelst voor die geencn, die Latijn verdaan, eenen onwaardecrbaaren fchat van kundigheden, cn heeft bij ons eene zeer aanmerkelijke hoogte van gezag verkreegen. Groenwegen van der Made heeft een overheerlijk werk gefchreeven de legibus abrogatis; waar in hij,fchoon minder uitvoerig, en op eenen anderen trant, het zelfde oogmerk had, als de Profesfor Voet. Hier zou ik de uitmuntende werken van Bijncker shock, Cqrpfovius, van Alphen, Vromans, Huher, eene ontelbaare menigte van anderen, die of over het geheele recht, of over gedeelten van hetzelve gefchreeven hebben, kunnen bijvoegen ; dan gij zult dezelven onder de hand wel leeren kennen. De voornaamften, welken ik u, dien het niet te doen is, om eene grondige rechtsgeleerdheid te bekomen , maar alleen zo veel moet weeten, als u in het burgerlijke kan nuttig zijn, tot uw gebruik kan aanbeveelen, zijn twee overfchoone werken, die in de Ncdcrduitfebe taal gefchreeven zijn, waar van het eene is , eene inleiding tot de plollandfche rechtsgeleerdheid', door Mr. Hugo de Groot, en het andere, het Rioonwh 1/ollandsch recht, door Mr. Slmon . van Leeuwen: beide zeer beroemde rechtsgeleerden, en die zich in deeze hunne werken 'er voornamcnlijk op toegelegd hebben, om minkundigen voor te lichten; terwijl gij bij deeze twee werken ook tevens zoud kunnen gebruiken de Hol-  c5 V A DERL A N D S C II E Hollandfchc confultafien, in zeven deelen in ftoi met een apart register; het Nederlandse/? advijslah van Jf?-. J. van den Berg, en het nieuwe Nederlandse/? advijs-boek van Cornelis van der Kop. Z. Dus hebt gij mij de bronnen doen zien, uit Wélken ik gelegenheid zou hebben, om, onder oiw geleide, eene zodanige oppervlakkige kennis van ons burgerrecht te bekomen, als ik tot mijnen toekomenden Hand in de waarejd zal nodig hebben. Ik bedank u wel zeer voor de moeite, welke gij tut hier toe met mij genomen hebt: ik wil niet ontveinzen, dat gij mij thans reeds van vcele vooroordeelen gencezen hebt, en ik begin meer en meer te gelooven, dat de ftudie in de burgerlijke rechtsgeleerdheid, niet alleen zeer nuttig, en noodzaaklijk is, maar tevens dat dezelve eene aangenaame liefhebberij kan opleveren , vooral indien dezelve niet op eene drooge cn verveelende, maar op eene fmaaklijke. wijze word aangelegd; indien men telkens tot de ourfprongen van het recht kan opklimmen, en 'dc bepaalingen van het burgerrecht in de natuurlijke betrekkingen van denmensen, en in de onderfcheidene wijzigingen, welken de burgerlijke maatfehappij aan die betrekkingen gegeeven heeft, kan vinden; ik geloof dus, dat bij eene verdere behandeling van het recht alle (fcijne overige vooroordeelen van zelve zullen verdwijnen, ik zou dcrhalven zeerwel overhellen.,  RECHTEN. 9? len, om een gedeelte van dien fclioonen tijd, dien ik deezen winter zal hebben, in die ftudie te beftecden , en u om uwe voorlichting en onderwijs te verzoeken; maar, uit het geene ik in ons tegenwoordige gefprek gehoord heb, verbeelde ik mij, dat het werk te uitgebreid zal zijn, om in eenen winter af te handelen, en na deezen winter, vrees ik, dat mijne op handen zijnde bezigheden en betrekkingen, mij zullen verhinderen, om het begonnen werk door te zetten. V. Het veld, 't welk wij af te loopen hebben, is zeer groot; evenwel wij kunnen zeer veele zaaken bekorten, en dit zal veel van ons zeiven afhangen. Ik reken op uwe natuurlijke liefhebberij om te leeren, welke ik van een kind af in u ondervonden heb; geef mij van uwen tijd vier avonden in ijdere week, en beftecd even zo vccle morgens, om onze gefprekken na te denken, en geef u dan aan mijn geleide over, dan twijffel ik niet, of wij zullen ons oogmerk volvoeren, en gij zult uw geheele leeven lang met genoegen gedenken aan de nuttige en aangenaame wijze, op welke gij deezen winter hebt doorgebragt. Z. Met vermaak zal ik den voorgeflaagen tijd daar aan beftecden. V. 't Is wel: wij zullen dan in ons volgend gefprek het veld eens overzien; ik zal u dan miju geheele plan openleggen. I. DEEL. G TWEE-  98 VAD ER LA ND SC HE TWEEDE GESPREK. ALGEMEENE "DENKBEBLDEN, EN VERDEELING VAN HET GEHEELE WERK. Z. Gij hebt mij gisteren beloofd, dat wij thans het geheele veld van onze rechtsgeleerde ©effeningen voor deezen winter eens zouden overzien. Vader! koomt dit u nu gelegen? V. Ja, zeer wel, 't is mij lief, dat ik u reeds zo ijverig zie. Wanneer men eene wetenfehap met verftand wil leeren kennen, dan behoort men eerst dezelve eenigermaate in het groot tc overzien, dat is te zeggen, dan behoort men vooraf in 't algemeen te weeten, welke de wetenfehap zij, die men wil leeren kennen, welke dc voornaame onderweipen zijn , over welke die wetenfehap loopt, en op welk eene wijze ieder voornaam onderwerp zich in mindere takken, of deelen, cn onderdeden, laat behandelen. Z. Ik wil niet tegenfpreeken, dat dit zijne nuttigheden kan hebben ; maar ik verbeelde mij, dat men bij het overzien van eene wetenfehap in het groot, van weike men geene de minde denkbeelden heeft, magtig verwarde begrippen moet krijgen. V. Wanneet eene wetenfehap u, in eene goede orde, in het groot, voorgedraagen word, dan kunt ge ninuncr verwarde begrippen krijgen: 't mag, en moet natuurlijk alles zeer duister en  RECHTEN. 99 en donker zijn, maar dit is juist de zaak: die duistere begrippen , dat donker inzien heldert zich van dag tot dag op, tot dat men eindelijk, aan het einde gekomen zijnde, alles in een helder daglicht ziet, terwijl onder het aangroeien van het licht ook natuurlijk de liefhebberij meer en meer aanwakkert. Eene dergelijke behandeling van eene wetenfehap heeft ook dit groote nut, dat men bij de ftuksgewijze ontwikkeling, en behandeling van zaaken, niet alleen altijd weet, waartoe het ftuk dient, 't welk men onder handen heeft, maar tevens alles, in zijn verband, en zamenliang met het geheel, leert doorzien, en eindelijk ongevoelig zig een zodanig zamenhangend denkbeeld van die wetenfehap verkrijgt, dat men hl ftaat geraakt, om dezelve in haar geheel te kunnen overzien. Z. Ik heb u beloofd , dat ik mij aan u geleide zou overgeevcn, en die belofte is onbepaald, alleen verzoek ik de vrijheid , om tusfehen beide eens te mogen vraagen. V. Dit is juist mijn oogmerk ; wij moeten ons werk bij gefprek afdoen ; dit verlevendigt den aandacht, beneemt veel van het verveelende van voorftellen, die uit hunnen aart ingewikkeld zijn, en geeft menigmaalen zeer veel gemak in het behandelen, en voordraagen der zaaken. Ik geef u vrijheid , om de zaaken die wij moeten behandelen, indien 't u lust, vooraf bij den een of anderen fchrijvcren G a diea  ioo VADER LANDSCHE uien ik u in 't vorig gefprek noemde, na te zien, en alles te vraagen, wat u belieft; doch behoude aan mij, om uwe vraagen, indien het mij voorkomt, dat dezelve te vroegtijdig zijn, tot de behoorlijke gelegenheid uit te ftellen. Dan ter zaake. De wetenfehap, welke wij voornemens zijn met eikanderen te behandelen, is de Burgerlijke Rechtskunde. Z. Dus zult gij mij nu in 't algemeen leeren kennen, wat ik door het burgerlijke recht verftaan moet? V. Juist: de Romeinen befchreeven het recht als eene kunst , of kunde van dat geene, dat goed en billijk is (u~) ik zal uwen geest niet vermoeijen met eene uitlegging van eene menigte van Romeinfche wijsgeerige befchrijvingen, die in hunne rechtsgeleerdheid gevonden worden, en meest in de fchoolen der Stoïcijnen te huis behoorden ; maar liever trachten u rechtfehapen denkbeelden in te boezemen, volgens onze meer gezuiverde wijsbegeerte; het gronddenkbeeld, 't welk wij aan het bijvoeglijk woord recht hechten, beftaat in eene overéénkomst met dat geene, waar op het woord toegepast word. Recht is (,7 Ars boni et aequi L i. pr. Jf. de just. tt jtrre. Zie hier over een zeer fraai tra.Saatjen van hugo de roy , de eo, quod justum est , er, circa id, Philofophiae, Theologiac, et 'Jurisprudentta: fxncre:ismo. in ISJH. Trajetr'. 1Ó45.  Rf E C H T E N, ior is dus, in dit gezichtpunt, een betreklijk denkbeeld , welk zijne bepaaling ontleent van de overéénkomst met het betreklijk onderwerp. Men gebruikt het woord recht zeerveel met tocpasfmg op de verplichtingen , die uit onze betrekkingen voortvloeijen : in dien zin noemt men de overeenkomst van onze daad met onze verplichting recht, dan is het eene rechte daad, de afwijking van onze daad van onze verplichting noemt men onrecht, dan is het eene onrechte daad; hier van daan is dit bijvoeglijk woord 'recht, door den tijd, in een zelfftandig woord veranderd, en als zodanig gebruiken wij hetzelve ook, wanneer wij van het burgerrecht fpreeken, om daar mede te betekenen hst bij een verzamelde lighaam 0} van alle die bepaalingen, in eene burgermaalfchappij, volgens welken de overeenkomst van de daaden der leden van die maatfehappij met hunne verplichtingen moeten beoordeeld worden; de overéénkomst van die daaden met de verplichtingen toont dus het recht, de afwijking het onrecht. 'Er is eene menigte van rechten , welke allen te befchrijven, geheel buiten mijn oogmerk zou loopen: laat ik dezelven maar noemen. Wij fpraken reeds dikwils van het recht der natuur : voeg hier bij het Godlijk recht , het kerkelijk recht, het recht der volkeren , het ftaalkundig recht j Q) Complexus. C- 3  Ï03 VADERLANDSCHE recht, het burgerlijk recht, het huishoudelijk recht. enz. Ik bepaale mij alleen tot liet burgerlijk recht, om dat dit het onderwerp van onze gefprckken zal zijn. Om u hier van een denkbeeld te geeven, en dus mijne bovenftaande befchrijving ecnigermaate uit te leggen, moet ik u doen opmerken, dat eene menigte van oorzaaken heeft te zamcn geloopen, om den mensch uit dien vrijen, en gelijken ftaat, in welken hij oorfpronglijk geplaatst was, tot den meer afhanglijken Itaat van burger te doen overgaan. Het zou mij te ver afleiden, indien ik die oorzaaken wilde ophaalen | meer voordeel, meer gemak , meer veiligheid, meer genot van de aangenaamheden van liet leven, zullen hier toe ruim zo veel hebben toegebracht, als geweld, en overheerfching; dan hoe dit zij, en of men den oorfprong der burgermaatfehappen daar in, dan wel in de aartsvaderlijke huijzen, en de natuurlijke familie-betrekkingen te zoeken hebbe , behoort thans niet tot ons onderzoek. Genoeg, 'er zijn burgermaatfehappijen , de geheele waereld is in burgermaatfebappijen verdeeld, onder welk eene benaaming dezelven ook voorkomen; ijder mensch word burger gebooren van die maatfehappij, onder welke hij het eerfte licht aanfehouwt, of onder welke, ten minften, zijne ouders behoo- ren  RECHTEN. 103 ren (O i raaar llicr uit volgt eene be~ trekking; ijder mensch Maat in betrekking tot die burgermaatfehappij, van welke hij burger cebooren, of geworden is; die betrekking kan niet zonder gevolgen zijn ; eene maatfehappij kan niet beftaan zonder orde; die orde moet bepaald zijn: zij kan niet van de willekeurige denkbeelden van ijder ondeelbaar lid van die maatfehappij afhangen. Wij behoeven hier met te onderzoeken, hoe die orde bepaald word, OUt zou ons al weder in ftaatkundige zaaken inwikkelen, die tot ons onderwerp met behooren;) genoeg al weder, 'er moet eene bepaalde orde in een burgermaatfehappij zijn ; de betrekking derhalven, in welke een mensch ftaat tot de maatfehappij, onder welke hij gebooren is, heeft ten noodzaaklijken gevolge, dat hij zicli aan de orde van die maatfehappij moet onderwerpen: die noodzaaklijkheid noemt men plicht, of verplichting. Het gehoorzaamen aan dien plicht draagt den naam van rechtvaerdigheid; het ver° bree- (cj Toevallige geboorte in een vreemd land geeft .een burgerrecht , maar dan word gezien op de maatfehappij, onder welke de ouders behoorden, zo als wij oP zijn plaats zien zullen. Men kan en moet evenwel dit denkbeeld niet te zeer bepaa en tot de geboorte: Wij zullen op zijn plaats zienlat men in eene maatfehappij , onder welke men met geboren is, tot burger kan aangenomen worden.  104 VADER LANDSCHE breeken van die orde noemt men misdaad. Maar juist de wijze, waar op die orde is bepaald, is het burgerrecht van die maatfehappij; het burgerrecht isderhalven, in ijdere burgermaatfehappij, het bijeenverzamelde lighaam van alle die bepaalingen, volgens welken de denkbeelden van overeenkomst der daaden van de leden van die maatfehappij met hunne onderlinge verplichtingen moeten beoordeeld worden. Z. Die befclirijving komt mij zeer duidlijk voor; maar hoe kan ik dezelve toepasfèn op de burgerrechten van die oude bewooners van ons land, van welken gij mij, in ons eerfte gefprek, geleerd hebt, dat zij gewoon waren, om ijder een te beoordeelen naar die wetten , onder welken hij gebooren was, of volgens welken hij verklaard had te willen leeven? V. Uwe aanmerking doet mij vermaak; dit is zeer wel overeen te brengen. Het behoorde tot de orde van die oude burgermaatfehappijen, dat ijder leefde volgens de wetten, onder welken hij gebooren was, of volgens welken hij, op eene wijze, die algemeen bekend was, verklaard had , te willen leeven, en dus wist een ijder, waarnaar hij zich met hem te gedraagen had; zijne wetten waren dus een gedeelte van- die verzameling van bcpaalingen , naar welke de overéénkomst van zijne daaden met zijne verplichtingen moest beuordceld worden. Z. Wat is rechtvaerdigheid ? heeft uit woord die  RECHTEN. 105 dien bepaalden zin, welken ik u zo even heb hooren opnoemen. V. Het denkbeeld van rechtvaerdigheid is even betreklijk als het denkbeeld van recht, en even uitgebreid van betekenis ; het gronddenkbeeld tekent ons eene vaardigheid, dat is, eene ftandvastige gewilligheid, eene hebbelijkheid, om zijne daaden te doen ovcréénltemmen met die hcpaalingen, volgens welken zij moeten beoordeeld worden; hier van daan , dat het woord zo veele betekenisfen heeft, als 'er onderfchciden rechten zijn ; zo is 'er rechtvaerdigheid volgens het Godlijke recht, enz. Burgerlijke rechtvaerdigheid is dcrhalven,in de waare betekenis van het woord, eene ftandvaslige gewilligheid, en hebbelijkheid van den burger , om volgens die bef aaiingen te keven , volgens welken de denkbeelden van overeenkomst van zijne daaden met zijne verplichtingen, in die burgermaatfehappij , tot welke hij behoort, moeten worden beoordeeld. Dan, daar het groote oogmerk van alle bepaalingen in eene burgermaatfehappij is , om den burger rechtvaerdig te doen zijn, tot rechtvaerdigheid aan te moedigen, en de daar uit volgende aangenaamheden te doen fmaaken, zo is het denkbeeld van rechtvaerdigheid van zelve uitgebreider geworden; men noemt eene daad rechtvaerdig, wanneer zij overéénkomt met het recht, al is de man, welke die daad verricht, anders niet zeer gewoon rechtvaerdig te leven, G 5 völ-  ic5 VADERLANDSCJIE volgens de boven opgegeeven betekenis van het woord. Men noemt de bediening en handhaving van het recht, de bediening van de rechtvaerdigheid, of met een woord, 't welk bij ons het burgerrecht gekreegen heeft, de administratie var: de juftitie QT). Volgens juftitie te handelen, is volgens het recht te handelen; zelfs verftaat men door de juftitie menigmaalen het Gerecht, of die geenen, die ampshalven voor de handhaaving van de rechtvaerdigheid waaken. Z. Wat is misdaad? V. Wij zullen hier over in het vervolg zeer breedvoerig moeten handelen. In liet algemeen verftaat men 'er door eene daad, welke de vastgefielde orde in eene burgermaatfehappij verbreekt. (d) 'Er zijn zeer veeie w oorden in onze Rechtsgeleerdheid , welken wij van de Romeinen 9 en uit hun recht overgenomen hebben, die zodanig bij ons in algemeen gebruik zijn aangenomen, dat men dezelven beter verftaat , dan wanneer wij die in het H l/ai dsch noemen. Het zou eene geheel vergeeffche moeite zijn, indien men, in plaats van dezelven, zuiver Holland che w oorden wilde invoeren. Het fehoone werk van h. de groot, inleiding tot de Ihlhindfche Rechtsgeleerdheid zou veel beter ver. liaan worden, indien hij de kunstwoorden onvertaald gelaatcn had. Ik zal dezelven gebruiken, zo als zii bii ons aunecnoomen ziifi.  RECHTEN. 107 breekt. Laat u dit voor het tegenwoordige genoeg zijn. Z. Maar ik hoor u telkens van recht, en rechtveer digheid fpreeken, en ik hoor nooit het woord billijkheid. Is recht hetzelfde als billijk, en rechtvar dighcid hetzelfde als billijkheid ? V. Neen. Wij zijn gewoon aan de betreklij*ke woorden billijk en billijkheid een ruimer denkbeeld te hechten, dan aan die van recht, en rechtvaerdigheid. Behalven de betrekkingen, welken dc leden van eene burgermaatfehappij, als burgers, tot eikanderen hebben, ftaan dezclven nog, als menfehen, in eene tweede betrekking tot elkander. Hunne plichten , als burgers , zijn in de burgerwet bepaald; maar hunne plichten, als menfehen, zijn van eenen verhevener aart: deezen leeren zij uit de zedelijke wet, of, zo als wij het noemen, zedenkunde, kennen; het burgerlijke recht, 't welk tusfehen zedelijke menfehen gemaakt is, onderftelt menigmaalen de plichten van zedelijkheid , zonder dienaangaande bepaalingen te maaken Cc\ Hij, die naauwkeurig volgens de be- O) Gelijk het burgerrecht tusfehen zedelijke menfehen gemaakt is en daarom de plichten van zedelijkheid onderftelt, (door welke zedelijkheid men in onze Europeefche maatfehappijen, Christelijke zedekimde verftaat;) zo volgt al aanftonds dat geene menfehen , die onbefchaamd genoeg zijn , van zig open-  io8 VADERLANDSCHE bepaalingcn van het burgerlijke recht leeft, is derhalven burgerlijk rechtvaerdig, al volgt hij de voorfchriften niet van zedelijkheid, welke de burgerwet alleen onderfteld, maar dikwils niet bepaald heeft; doch hij is daarom niet zedelijk rechtvaerdig ; die zedelijke rechtvcerdigheid noemt men billijkheid; hij die aan zijne plichten als burger en ais mensch voldoet, is derhalven een rechtvaerdig en een billijk man. Men onderfcheid dus de rechtvaerdigheid van de billijkheid daar door, dat men door rechtvaerdigheid de plichten van den burger, en door billijkheid de plichten van den mensch, verftaat. Z. Is "er eenige reden voor die onderfcheiding ? V. ja; tot alle die plichten, welken in de burgerwet worden voorgefchreeven, kan een burger, Boos burgerlijken rechtsdwang , genoodzaakt wor- openiijk aan te kondigen als atheïsten . of deïsten , in de Luropeefche maatfehadpijen, als burgers kunnen of behooren geduld te worden; om dat zij die grondbeginfelen van Christelijke zedekunde misfen . wélken alle burgerwetten van Europa in de leden van hunne maatfehappij onderftellen , én 'er dus (indien men zodanig ongelukkig Dag van menfehen ai eens in de maatfehappij zou willen tociaaten,) voor dezeiven wetten zouden moeten gemaakt worden , die van eenen ganseh anderen, cn meer knellenden aart zouden moeten zijn, dan de ge\\ oone wetten.  -RECHTE N. 109 worden; maar tot zodanige zedelijke plichten, welken de burgerwet niet regelrecht bepaalt , ts de burgerlijke rechtsdwang ontoereikende ; dc dwang, welke tot het voldoen aan die zedelijke plichten kan gebruikt worden , behoort niet tot de uiterlijke vierfchaar, maar tot de vierfchaar van liet gewecten: zij is de dwang der reden , en de werking van het zedelijke gevoel. Z. Kan dan een mensch niet genoodzaakt worden , om billijk te zijn ? en hoe zijn die denkbeelden uit elkandcrcn te houden ? V. Wij zullen, bij gepaste gelegenheden,zien , dat ook, in zeer vcclc gevallen, de zedelijke verplichtingen in de bepaalingen van het burgerrecht in het oog gehouden zijn; maar, daar de burgerwet geheel zwijgt , daar vervalt natuurlijk de burgerlijke rechtsdwang: want de burgerlijke rechtsdwang ftrekt alleen om de bcpaalino-en van het burgerrecht te doen nakomen, en de afwijkingen van dezelve te beteugelen, en dus kan die"dwang niet geoeffend worden, wanneer 'er geene bepaaling gemaakt is ; het burgerrecht heelt derhalven geen vermogens, om een mensch te noodzaaken om verder, dan de bepaalingen van dat recht gaan , billijk te zijn; dan dit laat niet naar , dat een ijder genoodzaakt wordt billijk te zijn : ijder mensch heeft eene vierfchaar in zijn geweeten, dc reden t deeze heeft eene kracht, die allen dwang der wetten te boven gaat;hij, die de infpraaken van die reden, van dat geweeten, op-  Hö VADERLANDS CHE opvolgt, vindt de aangenaamfte belooning in die ftille kalmte, in die inwendige vergenoeging,' die de onfeilbaare loon der deugd is , en die hem door geene woede, zelfs van de ondeugendfte menfehen, kan benomen worden, en hij, daar en tegen, die zich tegen die infpraaken verzet, vindt zijne ftraf in pijnlijke en onaangenaame inwendige befchuldigingen, en wroegingen, die hij uitwendig mag verbergen, maar die hem echter nooit geheel onvervolgd laaten, en wel eens, in zijne meest geliefkoosde genietingen, tegen zijnen wil op het lijf vallen, cn alle genoegens vergallen; en, indien hij ongelukkig genoeg is , van , door aanhoudende tegenworftelingen , dien inwendigen rechter meer en meer te doen zwijgen, en het dus zoo ver in zedelijke gevoelloosheid te brengen, dat hij alle zedelijke verplichtingen, welken hem de burgerwet niet bepaald voorfchrijft, kan verachten , dezelve zonder eenige inwendige befchuldiging kan overtreeden , en zelfs met het zedelijk gevoel van anderen, die hun geweeten volgen, en zich daar op beroepen, den draak kan fleeken , en zich voldaan kan houden met eene dorre en letterlijke burgerlijke rechtvaerdigheid ; dan nog vindt hij zijne ftraf eensdeels in de welverdiende verachting van alle zedelijke menfehen, en anderdeels in het volftrekte gemis van die waare genoegens , die in ihiat zijn , om een zedelijk levend mensch, in de  RECHTEN. itt de grootfte tegcnfpoeden , het hoofd te doen opbeuren. En, ten aanzien van het tweede gedeelte van uwe vraag , die denkbeelden zijn zeer gemaklijk uit eikanderen te houden : het waare onderfcheid tusfehen een zodanig burgerlijk rechtvaerdig , en een zedelijk rechtvaerdig mensch is gelegen in het onderfcheiden grondbeginfel , waar uit beiden werken. De eerfte, zich aan geene zedelijke verplichtingen bekreunende , gehoorzaamt als een Haaf aan de burgerwet, uit vrees voor de ftraf; de laatfte, den getrouwen rechter in zijn geweeten gehoor gevende , en raadpleegende, gehoorzaamt met de hartclijkfte gewilligheid aan de burgerwet, uit liefde tot de deugd (ƒ). Het is hier de plaats niet om daar over uit te weiden , ga bij u zelve Hechts na , welken de onderfcheiden vruchten zijn , die uit deeze onderfcheiden grondbeginfelen moeten voortkomen, en dan zult gij altijd in ftaat wezen, om een burgerlijk rechtvaerdig , cn een zedelijk '■echtvaerdig mensch van eikanderen te kunnen onderfcheiden , en dus ook te beter de reden verftaan, waarom men in het recht onderfcheid maakt tusfehen rechtvaerdigheid en billijkheid. De Romeinen waren daarom gewoon , om tot de burgerlijke rechtvaerdigheid de bepaalde wetten te brengen; maar daar zij zeer wél begreepen, dat Cf) Oderunt peceare mali formidine poenea. Oderunt peceare boni vertutis amore.  Ui VADERLANDSCHE dat men nocit alle de zedelijke verplichtingen in de burgerwetten kon bevatten , leerden zij , dat, belialvep de bepaalde wétten, ook nog eenige algemeene voor/chriften van het recht waren: zij (lelden dezelven op drie: eerlijk en onbefprooken te leeven, niemand te benadcelen, en een ijder het zijne te geeven; dan onze Christen zedekunde ftrekt zich verder uit, zij leert ons, onzen naasten lief te hebben, als ons zelve; en dus hem alles toe te brengen, wat ter bevordering van zijn geluk in ons vermogen is, met één woord, hem alles te doen, wat wij zouden wtnfchen , dat hij aan ons deed. Z. Ik ben voldaan. V. Laaten wij dan ter zaake te rug keeren; en het denkbeeld van burgerlijk recht tot eenvoudigheid brengen. Wij zagen, dat de wijze, waar op de orde in eene maatfehappij plaats behoort te hebben, bepaald moet zijn; de bepaalingen van die orde noemt men wetten; naar die wetten moeten de daaden der leden van eene burgennaatfehappij beoordeeld worden; komen die daaden met de wetten overeen, dan zijn zij rechte daaden; ftrijden zij 'er mede, dan zijn zij onrecla'e daaden; het burgerlijke recht, derhalven, tot eenvoudigheid gebragt , vertoont ons het bijeenverzameld lighaam van alle dc burgerwetten van eene burgermaatfehappij. Z. En dus zal men doox burgerlijke rechts- kun*  RECHTEN. 11$ 'kunde moeten verftaan eene kennis van alle de burgerwetten van eene maatfehappij. V. Gij zijt wat fchielijk: die befchrijvisg is op zich zelve wel goed te maaken; doch zij voldoet niet ten volle , om een grondig denkbeeld van de rechtskunde te geeven. Laat ik u dit eens uitleggen: ik zeide u, dat ijder mensch in betrekking ftaat tot die burgermaatfehappij, van welke hij burger gebooren, of geworden is; dat hier uit volgt, dat in ijdere maatfehappij eene bepaalde orde moet zijn, en dat wij de bepaalingen van die orde wetten noemen; maar even gelijk de orde , die in eene maatfehappij plaats moet hebben , haare betrekking heeft tot de daaden, en handelingen der menfehen, zo zijn de wetten de bepaalingen van dat geene, 't welk omtrent die daaden, en handelingen der menfehen recht is; het is dus niet genoeg, dat men ■de bepaalingen omtrent die daaden, en handelingen kent, men moet den aart en de natuur van die daaden en handelingen zelve grondig kennen, of men loopt ijder ogenblik gevaar, van de wetten op zodanige daaden en handelingen toe te pasfen, welken nimmer in de wetten bedoeld zijn. De Romeinen waren zodanig doortrokken van het denkbeeld, dat men nimmer eene grondige kennis kon hebben van de wetten, zonder tevens de handelingen ook te verftaan, omtrent welken, in de wetten, bepaalingen gemaakt wor- I. DEEL. H  m VADERtANDSCHË detti dat zij de rechtskunde befchreeven als eens kennis van Godlijke cn mcnfchelijke zaaken, eene Wetenfehap van recht, en onrecht. Ik heb geen lust, om u het hoofd te breeken, met eene uitlegging van die wijsgeerige befchrijving, die Uit de fchool der Stoïcijnen gehaaid is, ik voer dezelve alleen aan, om u te doen zien, dat dat beroemde volk de rechtskunde voor eene wetenfcfrap hield, die oneindig uitgebreider was, dan fe'efie bloote Wetenfehap van de wetten. De duidelijkfl-e befchrijving van de burgerlijke rechtskunde ^ die ik u geeven kan, is deeze: de burgerlijke rechtskunde is eene duidelijke kennis van dc onderwerpen, omtrent welken de burgerwetten Verkeer en, en van de bepaalingen van recht cn onrecht ^ welken die wetten omtrent die onderwerpen gemaakt hebben. Vergeef mijne voorbaan'gheid; die beschrijving voldoet mij beter, dan de mijne: ik zal dus éë onderwerpen dienen te kennen, omtrent web ieri het recht verkeert. V.- Juist. En dit brengt mij tot mijn ocgmerio $3 de algemeene denkbeelden, welken ik u tot Mêf toe van de rechtskunde gegeeven heb, fiïoet ik u de onderwerpen leeren kennen, omtrent' welken die wetenfehap verkeert; en dit zal tséj aanleiding geeven, om u de ftof van onze toekomende gefprekken in 't groot te doen overMP$ dosh vooraf moet ik u nog eenige SlW*  r E E ii t E n. tfS Htééftè regels , ten aanzien van liet gebruik der wetten," zeggen; i. Alle wetten werken in het toekomende, en nooit in het voorlcdene. s. Het oogmerk van eene Wet is te gebieden) te verbieden, toe te laaten, en te ftraffen Cg~). 3. Alles wat tegen eene bepaalde wet ftrijdt, word in het recht gehouden van onwaarde te zijn. 4. Eene wet kan vierderleije verandering ondergaan. Zij kan gcabrogeerd worden: dit gefchiedt, wanneer zij geheel cn al opgeheven wordt; of in een geheel onbruik, cntegenovergeftelde ftandvastige°gewoonte vervalt. Zij kan gederogeerd worden:"dit gefchiedt, wanneer de zo even befchreeven verandering aan een gedeelte van eene wet m Men zou kunnen vraagen , of dan eene wet •nooit beloont? Gaarne erken ik, dat de noodzaakïijkheïd wel eens vordert, om bij zommige wetten , ónder dên naam van beloóning , eenige aanmoediging tc voegen 5 döch eigenlijk gefprooken, is het fe'-H* beneden de zedelijkheid van den mensch , Ütn loon te vraagen, op de gehoorzaamheid aan de ■ - Mie gehoorzaamheid aan de wet brengt haar éigen löon mede , die in de ftille rust van een onfchnldig geweeten beftaat; en hij, die zo ver m zedenloosheid vervallen is, dat hij die belómiing ftnaakeioos vind , kan door geene aanmoedigingen aangcfpooM , maar moet door den klem der wetten bélÉÉiül wórden, ii ft  iió VADERLAND SCHE wet overkomt. Zij kan gefubrogeerd worden: dit heeft plaats, wanneer 'er iets bij eene wet gevoegd wordt. Men noemt dit ook amplieeren. En zij kan geobrogeerd worden, wanneer iets in dezelve veranderd wordt. Dit wordt ook alteratie gcnoemt. 5. Eene Iaatere wet beneemt altijd de kracht aan eene vorige, voor zo verre zij duidelijk en bepaald fpreekt. 6. Het uitleggen van eene wet ftaat of aan den wetgeever, of aan de gewoonte, of aan den rechter. Aan den wetgeever, wanneer de ondervinding leert, dat in de wet duistere uitdrukkingen begreepen zijn; dan kan de wetgeever bij eene interpretatie verklaarcn, in welk eenen zin hij dezelve wil verftaan hebben. Aan de gewoonte, wanneer een ftandvastig gebruik den zin en meening van déwèt bepaald heeft Aan den rechter, indien de uitdrukkingen niet zo duister zijn , dat men de meening niet uit den zamenhang van de voorgaande en vozende bewoordmgen kan opmaaken; hier van daan de kracht van de gewijsden* der hoven van juftitie van weiken ik in 't vorige gefprek meldde. ' /• 'Lr zijn onderfcheiden wijzen van uitleggingen van wetten. Dezelven zijn of yerk/aarendewanneer eenvoudig de zin en meening van dé wet worden opgegeeven; of uitbreidende, wanneer de, wet van bepaalde gevallen ipreekende , tot . ge-  RECHTEN. 117 gelijke gevallen wordt uitgebreid , volgens den in rechten aangenomen regel, 'waar de reden dezelfde is, daar is het recht hetzelfde; of ref.ringecrende, wanneer eene uitbreiding tot gelijke gevallen niet toegelaaten word ; dit heeft vooral plaats in ftrafwetten. 3 Alle wetten onderftellen zekere waare , of gefingeerde gevallen; wie dus eene wet wil verftaan , moet eerst trachten te begrijpen, welk het geval is , dat zich de wetgeever voorftelt, en dan nagaan, welke bepaaling de wet omtrent dat geval maakt. Deeze regels zullen voor u voldoende zijn. Laaten wij nu de ftof voor onze toekomende gefprekken befchouwen. Z. Reeds verlang ik naar dezelve. V. Het recht ftelt zich drie groote onderwerpen voor, ter grondige befchouwing, cn rangfchikt alle de burgerwetten, van welk eenen aart ook, onder een van die drie onderwerpen. Deeze groote onderwerpen zijn: A. Perzoonen. B. Zaaken. C. Rechtshandelingen. Deeze drie onderwerpen moeten ijder afzonderlijk behandeld, en bij de ftukken befchouwd worden; en hierom verdeelt zich natuurlijk de befchouwing van de rechtskunde in drie deelen. H 3 Het  Ti? VADERLAND SC HE Het eerfle deel handelt over het recht Var. perfoonen. Het tweede, over het recht van zaaken. Het derde, over kei recht van rechtshandelingen. Dat is te zeggen, dc rechtskunde befchouwt, in eene geleidelijke orde, alles, wat tot den aan en de natuur van perfoonen, van zaaken , en van rechtshandelingen behoort, en geeft, bij ijder bijzonder onderdeel van deeze groote onderwerpen, dat geene op , 't welk in de burgerwet bepaald is, daaromtrent recht te zijn. Z. Die groote onderwerpen hebben dus hunne onderdeden ? V. Voorzeker! immers is het noodzaaklijk, dat men alle de gedeelten van een geheel kent, indien men een geheel vel wil overzien ; alle de bijzondere ftukken, welke tot ijder onderwerp behooren , moeten opengelegd , op zich zeiven befchouwd , en dan. vervolgens in zamenhang tot elkanderen, en tot het geheel gebragt worden , hier door wordt de kennis niet alleen helder, maar hier door word ook zeer veel aan het gemak van het geheugen te gejnoet gekomen; hoe geleidelijker de orde ie, in welke de bijzondere onderdeden van ijder onderwerp; gefchikt worden , des te gemaklijkcr kan men dezelven ten allen tijde zich aan zijnen geest vertegenwoordigen. Keizer Justinianus, of liever , die rechtgeleerden , wier dienst hij in het opftellen va'n zij-  RECHTEN. 119 zijne Infituliones gebruikt heeft , hebben ook het Romeinfche burgerrecht langs de orde van perfoonen , zaaken , cn rechtshandelingen be» fchouwd, en in de bijzondere verdecling van ijder van deeze drie groote onderwerpen cena verwonderenswaardige , cn ailerfchoonfte rang' fchikking gemaakt , volgens welke alles, wat tot hun recht behoorde, uit eikanderen loopt, en alle verwarring van denkbeelden vermijd wordt, ïk ftelle mij dezelve in onze gefprekken eeni* germaate ter navolging voor; evenwel zal ï\ mij aan dezelve niet binden , maar in het oog houden, dat wij van het iïollandfche, en niet van het Romeinfche ,"burgerrecht fpreeken, dan alleen voor zo ver het laatstgenoemde als een fubficliair recht bij ons is aangenomen. Ik zal dus alles , wat uit den aart vaii de inrichting der Romeinfche Staatkundige verdqe* ling , en regeeringsvorm voortvloeide , voorbij flappen , ten minften niet verder dan met den vinger aanroeren, en in deszelfs plaats, dat geene ' fielten 't welk dien aangaande in Holland plaats heeft: ik zal van geene burgerlijke of rechtshandelingen der Romeinen fpreeken, dan voor zo ver dezelven ook bij ons plaats hebban , en daar en tegen zodanige handelingen bc> fchouwen, welken bij de Romeinen onbekend waren , en bij ons daaglijks voorvallen \ niet te min zal ik , zo veel mooglijk, en in 't groot, de verdecling , die in de Injlitutiouts van $mf.W+ H4 im>  tao VADERLAND SC HE mus, in 't oog gehouden is , volgen , om dat zij mij de fchoonfte voorkomt, die uitgedacht kan worden. Indien gij lust mogt hebben , zo als ik u tot uw gemak raade, om onze gefprekken op te. fchrijven , dan zoud gij het geheele zamenftel van die gefprekken in vier boeit» kunnen verdeelen. Z. Was het niet beter in drie ? om dat 'er drie groote onderwerpen zijn , welken het recht befchouwt. V. Men zou dit kunnen doen , maar het tweede groote onderwerp, het recht V2n zaaken , is zodanig uitgebreid, en tevens, uit deszelfs aart, zodanig gefchikt, om in twee groote onderdeelen gefcheiden te worden, dat hetzelve gemaklijk twee boeken kan bevatten; dus zal dan het eerJle boek behelzen het recht van perfoonen : het 'tweede cn derde boek zullen over het recht van zaaken handelen ; en het vierde boek zal ons de rechtshandelingen vertoonen. Z. Ik zal uwen raad volgen, en ijderen morgen het gefprek van den voorgaanden avond opfchrirven, en daar in de voorgeiielde hoofdverdeeling volgen, doch ik zal u tevens verzoeken, om het geene ik zal gefchreeven hebben, na te zien , en heü gebrekkige te verbeteren. V. Dir zal ik niet alleen zeer gaarne duen , maar dan zal ik tevens, zo tot uw gebruik in \ vervolg , ais ten nutte van die gcencn , aau wei-  r E cih T E N. Ml welken gij uwe aantekeningen zoud willen mededeelen , telkens , aan den voet der bladzijden , de wetten en andere aanhalingen , waar mede mijne gezegden kunnen beweezen worden , ter neder (lellen, en hier en daar eenige kleine aanmerkingen en ophelderingen inlasfen. % Is uw oogmerk ook, om mij thans de onderdeden van de drie groote onderwerpen , wel, ken het recht ter befchouwing voordek , in het groot te leeren kennen ? V. Ja. En dan zullen wij bij het volgend gefprek met de ftuksgewijze behandeling beginnen ; evenwel moet gij weeten , dat ik mij niet bepaale , om in ijder gefprek , Hechts één ftuk te behandelen, 'er zijn verfcheiden ftukken, die, vooral in de oppervlakkige , doch tevens voor u genoegzaamc, behandeling , te kort zouden zijn, om ons eenen behoorliiken tijd bezig te houden, en uit dien hoofde zal het wel eens gebeuren, dat wij twee, drie, of meer ftuk-» keu in één gefprek afhandelen; maar daar en tegen zullen wij ook wel Hukken aantreffen, die zelfs bij eene oppervlakkige befchouwing te ruim zijn , om in eens te kunnen worden overgezien ; gij zult dus zeer wél doen , indien gij aan het hoofd van ijder gefprek , 't welk gij opfehrijven zult , aantekent, welken de zaaken zijn, die in dat gefprek behandeld worden; ook is het zeer wel mooglijk , dat ik, bij het verVol.'', eenige veranderingen maakè in de fchik-  im VADERLANDSCHE king der onderdeelen ; fclloon de hoofdverdee* ling dezelfde blijven zal. Z. Op welk eene wijze zult gij het recht van perfoonen verdeelen ? V. Eerst zal ik u leeren kennen, wat men door het woord perfoon, in het recht , verftaat. Dan zullen wij de onderfcheiden verdeelingen van perfoonen befchouwen, en dus fpreeken : V VADERLAND SC HE C. De fehade , welke door het gevaarlijk plaatfen van zaaken veroorzaakt word; En D. De fehade , welke door lompheid en onagtzaamheid van fchippers , voerlieden, en herbergiers ontftaat. En hier mede zal het derde boek, en dus de geheele behandeling van het recht yan zaaken afloopen , terwijl ook in dit derde boek , onder de behandeling, zich zaaken zullen opdoen, welken nog niet behoeven opgegeeven te worden. Z. Die materie is magtig uitgebreid , doch , fchoon mij alles nog maar voor de oogen fchcmert, meen ik evenwel nu iets door te zien van de reden , waarom de hoofdverdeeling van het reebt van zaaken is, dat hetzelve beftaat in het recht op eene zaak, en in het recht tot eene zaak, V. Dit had ik u voorfpeld ; doch, bij de ftuksgewijze behandeling , zullen uwe denkbeelden nog veel klaarer worden. Z. Mag ik nu de verdecling van her vierde boek weetcn ? V. Hier in zullen wij het derde onderwerp van het burgerlijke recht, dat is de rechtshandelingen , befchouwen. Z. Dat is te zeggen, zullen wij dan alles wat wij tot hier toe in de befchouwing geleerd hebben , tot praétijk zien brengen ? V. Hier in zal ik u , zo ver het tot uwen kring behoort, leeren kennen , op welk eene wijza  RECHTEN. 335 wijze men, in de voorkomende gevallen , gebruik moet maaken van het recht. Z. Dus zult gij mij een denkbeeld van procesfen geeven ? V. Juist. Een proces is een onduitsch woord, dat in onze rechtsgeleerdheid zijn burgerrecht verkreegen heeft , en rechtshandeling betékent. Z. Ik verlang reeds, om te mogen weeten hoe dit zal afloopen. V. Hier in zal ik u eerst leeren kennen, welken de perfoonen zijn , die in een proces voorkomen i deezen zijn: i. Dc rechter , met allen die hem ten diende ftaan. En bij deeze gelegenheid zullen wij van de onderfcheiden vierfchaaren , en hoogere beroepingen fpreeken. a. De aanklaager of Eisfcher 3. De verweerder of gedaagde, 4. De door toeval in het proces betrokkene en 5. De advocaaten , procureurs, folliciteurs, en wat 'er verder toe behoort. Dan zal ik u de onderfcheiden foorten van rechtshandelingen voor oogen dellen, zo van de zijde van de aanleggers, welken a&ien, als van den kant der verweerders, welken exceptien, dc~ fenfien enz. genoemd worden ; en bij deeze gelegenheid, de verplichtingen, tot welken een aanlegger gehouden is, eer de verweerder zich me t hem behoeft in te laaten , aanwijzen ; en tevens fpreeken van de ftraffen , welken aan lichtvaerdige pleiters worden opgelegd ; terwijl wij einI 3 de-  T34 VADERLANDS C II E lelijk dit geheele werk zulleu befluitcn met kortelijk over de publieke actiën ,.dat is, over de lijfftrafFelijke manier van procedeeren, te fpreeken. Gij ziet weder wel , dat onder deeze behandeling eene menigte van zaaken voor den dag zal komen , met welke ik thans uwe denkbeelden niet wil opvullen. Z. Dus heb ik nu het geheele veld, 't welk wij in deezen winter zullen afloopen , overgezien. Ik bedank u, Vader! voor dit fchoone perfpeftief i cn verlang reeds zeer om de voorwen-en nader onder het oog te krijgen. V. Gij moet dit alles evenwel niet anders aanmerken, dan als eene ruwe fchets , waar in ik mij voorbehoude , om zo veele veranderingen, en verfchikkingen te maaken, als ik onder qe bewerking van de (tukken, die ik u zal mededeelen , nodig zal vinden , en welke verfchikkingen mooglijk hier en daar aanmerklijker zullen zijn, dan ik thans nog voorzien kan. Wij zullen bij ons volgende gefprek met het eerfte groote onderwerp beginnen. i DES.-  RECHTE N. ïS5 DERDE GESPREK. HET EERSTE GROOTE ONDERWERP VAN HET RECHT. het recht van persoonen. TAN PERSOONEN IN 'T GEMEEN EN DERZELVER VERDEELING ; EN BIJZONDER VAN BURGERS EN VREEMDELINGEN. V. Wij zullen thans eenen aanvang maaken met het eerfte groote onderwerp , 't welk het Hecht zich ter befchouwing voordek: dc perfoonen. •Z. Ik ben reeds bereid om uw onderwijs te ontfangen. V. Bij onze voorbereidende gefprekken; zagen wij, dat alle menfehen oorfpronglijk aan eikanderen gelijk gebooren zijn: ik zal dit nu niet herhaalen, alleen zal ik u hier doen opmerken, dat die natuurlijke gelijkheid door het aangaan van burgermaatschappijen veel van haare natuurlijke volkomenheid heeft moeten verliezen, en dat, zal 'er orde plaats hebben, 'er natuurlijk ook ondergefchiktheid moet zijn, hier van daan dat men in rechten onderfcheid maakt tusfehen een mensch, en een perfoon. Z. Wat verftaat men door een perfoon? V. Het woord perfoon betekent , in het recht, den (laat, onder welken een mensch befchouwd word. Laat ik u dit nader uitleggen. De ftaat van een mensch is eene hoedanigheid, X 4 uU  ÏJÖ VADERLANDS CHE pit kracht van welke hij onderfcheiden rechten gebruikt. Die ftaat is of natuurlijk , of burgerlijk. De natuurlijke ftaat van de menfehen is , dat zij zijn, pf gebooren, of ongebooren , of mannen , of vrouwen. De burgerlijke ftaat is , dat zij zijn, of burgers of vreemdelingen, of vr#w of dienstbaar en, of yrffefSoorenen of vrijgelatenen t oï edelen, of , of wettigen, o( onwettigen, of WM&w flfe macht van anderen , of £tffl meester. Z. De perfoon is derhalven eene zekere hoedanigheid van een mensch , onder welke hem het recht befchouwt. V. Juist! Z. Kan een mensch meer dan één perfoon hebben? "V. Ja. Niet alleen kan een mensch meer dan één perfoon hebben, en uit dien hoofde op onderfcheiden wijzen in het recht befchouwd worden. Zo kan, bij voorbeeld, ijmand befchouwd worden, of op zichzelven , of als vader , als voogd, als gemagtigde enz. zo kan aan eenen burger, met rechterlijk gezag bekleed, als rechter befchouwd , de macht niet ontkend worden , om volgens de wet te gebieden , tenvijl hij tevens • als burger befchouwd , zelve verplicht blijft, om aan dc wet te gehoorzaamen , maar zelfs kunnen zo verfchciden menfehen met elkander één perfoon uitraaaken. Eene geheele vierfchaar, uit verfchciden leden betoonde, maakt met elkandercn atu ptrjoon van den rechter uit: dat  RECHTEN. %$? dat geheele lighaam draagt den naam van eenen zedelijken perfoon Ca). Z. Hebben alle menfehen een perfoon ? V. De Romeinen dreeven het onderfcheid tusfehen menfehen, en perfoonen zover, dat zij den perfoon niet aan alle menfehen toekenden : flaaven hadden bij hun geheel geen perfoon, ja zehs de kinderen, zo lang zij niet uit de vaderlijke macht ontflagcn waren (3) , Avierden onder de zaaken gerekend; en hunne burgerlijke inrichtingen, volgens welken zij den mensch bel'chouwden in betrekking: i. tot de vrijheid, 2. tot het hurgerfchap,, en 3. Tot zijne familie, maakten het erkennen van den perfoon, in vreemdelingen, menigmaal moeijelijk ; dan deeze onderfcheiding, die voornamenlijk in hun ftaatsgeftel gegrond was , is bij ons onbekend. De oudfte wetboeken van onze voorouderen leveren ons geene de minfte bewijzen van die ondericheiüing op; wij zullen ons dus daar mede niet ophouden. Volgens ons Vaderlandsch recht hebben alle menfehen een perfoon Cc). Z. Kan ijder mensch gebruik maaken van zijn perfoon? ,r AT - v V. Neen. O)' Perfona moralis. (fj Wy zullen dit alles nader , op zyhe plaats, zien. (c) Arntzenii Inst.jur. Belg civ. p. I. tit. 1. §. 29. MEiNLCcn Eltm. jitr. Germ. lil/- 1. lil. 1. 5- 2c. 1 - ' ' 15  133 VADERLAND SC HE V. Neen. Het recht maakt een billijk onder, fcheid tusfehen menfehen, die onder de macht van anderen zijn, en tusfehen menfehen, die hun eigen meester zijn; de laatstgenoemden alleen kunnen gebruik maaken van hunnen perfoon, terwijl de perfoon van dc eerstgenoemden, door die geenen, onder welker macht zij ftaan, moet verbeeld worden. Wij zullen dit in 't vervolg nader zien ; alleen wil ik u thans reeds doen opmerken , dat, gelijk dc menfehen, bij het aangaan van burgermaatfehappijen , hunne bijzondere belangen onderling vcreenigd hebben, daar uit natuurlijk moest voortvloeijcn , dat de burgerwet zich de belangen van die gecnen van de leden der maatfehappij aantrok, die, wegens hunne^jaaren, zwakheden, en andere ziels- en lighaams - gebreken buiten ftaat zouden zijn, om zelve voor hunne belangen te zorgen ; en dat dus die geene , die zelve geen gebruik van hunnen perfoon konden maaken , onder de macht van anderen moesten gefteld worden, om hunnen perfoon te verbeelden; en dus ziet gij hier reeds eene liefderijke zorg van het recht, voor die geenen, die, buiten dezelve, ongelukkig zouden zijn. Wij zullen deeze denkbeelden in 't vervolg meer ontwikkelen. Z. Die declneemende zorg van het recht geeft mij een wezenlijk genoegen; ik zal echter mijne begeerte , om nader onderricht dien aangaande „ te bekomen, uitftellen, tot dat wij zo ver gekomen zijn ,da.t zich daar toe eene gunftige gelegen-  RECHTEN. 189 genheid opdoet, cn u thans verzoeken, om mi] de groote onderfcheidingen tusfehen perfoonen meer van nabij te leeren kennen. V. Ik zcide u, dat de natuurlijke ftaat van den mensch de perfoonen deed onderfcheiden : i. tusfehen gebooren, en ongebooren. Z. Die eerfte onderfcheiding klinkt vreemd. Hoe kan een ongebooren mensch in aanmerking komen ? V. Over de geboorenen zullen wij ogenbliklijk , bij de befchouwing der volgende onderfcheidingen, fpreeken ; maar het is zo ver , van vreemd te zijn, dat het recht den perfoon van ongeboorenen befchouwt , dat juist ook hierin een uitneemend voorrecht van den burgerftaat boven den ftaat der natuur gelegen is. Het recht neemt ook**^ de befcherming van ongeboorenen op zich ; niet alleen wordt de vrucht , die in de baarmoeder is, voor reeds gebooren gehouden , zo menigmaal deszelfs belang zulks vordert (£) ; maar men ontmoet zelfs, in bet recht, dikwils bedingen voor en ten behoeven van den bedinger , zijne erven , en nakomelingen , verbintcnisfen van zich, zijne erven, en nakomelingen , cn dcrgelijken: wij zullen dit bij de ftukken nader zien. De tweede natuurlijke verdeeling van perfoonen is, dat zij zijn mannen of vrouwen, Z. Hebben dan de mannen andere rechten , dan de vrouwen $ V. Of- cj) l. 231 r. s.  »40 VADERL AKDSCHE V. Offchöon het recht der natuur alle menfehen als aan elk anderen gelijk befchouwt , en dus aan de mannen geene rechten boven de vrouwen toekent ; zo heeft evenwel de ondervinding van alle tijden geleerd, dat de vrouwen zwakker zijn , dan de mannen. Om deeze reden genieten eensdeels dezelve , in de burgermaatfchappijen, meerdere zorg cn befcherming dan de mannen; terwijl ook anderdeels aan haar niet cllc dingen geoorloofd zijn, welken mannen kunnen verrichten; gelijk wij dit hij deftukken,op hunne behoorlijke plaatfen, zullen zien; de mannen hebben derhalven in veele opzichten andere rechten dan de vrot:wen ; en hierom heeft ons burgerrecht ook de natuurlijke onderfcheiding lunchen mannen en vrouwen ingeroepen. Z. Ik (Ia zeer gaarne toe , 'dat doorgaands de vrouwen in lighaams-cn ziels-vermogens zwakker zijn, dan dc mannen ; maar "er zijn evenwel veele vrouwen, die de mannen in beiden te boven gaan. Gefchiedt dan aan zodanige vrouwen geen ongelijk? V. Laat ik u ééns vooral leeren , dat , daar eene burgerwet, uit baaien aan, algemeen moet zijn, het dus onmooglijk is, dat dezelve in alle gevallen kan voorzien. Het is, in het maaken van wenen, een algemeene regel, dien gij in onze gefprekken duizendmaal zult bevestigd zien, dat dc wet de menleken befchouwt , zo als zij doorgaands "zijn, en niet zo als het met zommi- gen,  RECHTEN. 141 gen, bij uitzondering van den algemeen regel, eclegen is ; terwijl gij tevens zult ondervinden, dat het recht, in zeer veele gevallen, de middelen zelve aan de hand geeft , van welken zich de zodanigen, die buiten den algemeenen regel vallen, welken zich de wet voortrek , kunnen bedienen, om de fchijnbaare hardigheden voor te komen. De wet zorgt in't algemeen voor allen, en moet zich dus , niet naar het geene nu en dan gebeurt, gedraagen, maar naar het geene doorgaands plaats heeft. Wij kunnen ons 'thans nog niet inlaaten in de onderfcheiden rechten van de mannen , en dc vrouwen, om dat dezelve door verfcheiden ftukken van het recht verfpreid liggen : ik zal u dezelve telkens op hunne plaatzen aantoonen ; en dus zullen wij nu overgaan tot de burgerlijke onderfcheidingen van perfoonen. Z. Welke is de eerde burgerlijke onderfcheiding tusfehen perfoonen ? V. Het is, over het algemeen, vrij onverfchillig, welke onderfcheiding hier de eerfte of de laatfte zij ; dan daar men door burgerlijke onderfcheiding tusfehen perfoonen verftaat dat onderfcheid, 't welk uit de burgerwet zelve ontftaat, komt het mij, (behoudens aan anderen hunne vrijheid) het allernatuurlijkfte voor, dat men, in dc eerfte plaats, van de grondhoedanigheid , die de wet onderftelt, behoort te fpreeken; en dus zou ik, van de burgerlijke onderfcheidingen tusfehen perfoonen fpreekende, verkiezen de per- foo-  Hz VADERLArVDSCHE foonen in de eerfte plaats te befchouwen als burgers en als vreemdelingen. Z. Wat is een burger? V. Daar deeze materie op zich zelve ftaat, en niet door het geheele recht verfpreid ligt, zullen wij dezelve in dit gefprek geheel, zo ver mijn oogmerk zich in deeze gefprekken uitbreidt, behandelen. Een burger is, in het algemeen, een lid van eene burger maatfehappij. In de oudfte tijden van ons Vaderland , was de naam van burger onbekend, alle vrijgeboorenen die tot eene natie behoorden , waren leden van dezelve ; zo waren Batavieren leden van de natie der Batavieren ; Sallers leden van de natie der Salifche I. 9.  RECHTEN. 149 pij; dus ziet gij den oorfprong van het woord burger, en tevens eene nadere bcpaaling van de betekenis van dat woord; hun bijzonder burgerrecht bepaalde zich tot die ftad , waar van zij burgers warcri. Z. Zijn alle ingezetenen van de fteeden ook burgers ? V. Neen ; meh onderfcheidt de ingezetenen der fteeden in drie foorten: 1. Burgers, die, het zij door geboorte, het zij door andere wettige wijzen, het burgerrecht verkreegen hebben. a. Ingezeettnen , die, zonder het burgerrecht te bezitten , hunne vaste woonplaats in eene ftad hebben; en 3. ïnwoonefs, die alleen voor eenigen tijd ia eene ftad wooncn. Z. Zijn alle burgers van dezelfde natuur ; of is 'er onderfcheid tusfehen dezelve ? V. 'Er is zeer veel onderfcheid in de fooiten van burgers ; fchoon hetzelve , ten aanzien van de meerdere en mindere rechten van dezelven, in alle fteeden, niet dezelfde uitwerking heeft. Zij zijn : i. Of gebooren, of gezwooren burgers. 2. Grootburgers, of kleinburgers. 3. Inwoonende, of grasburgers. Z. Wat zijn gebooren burgers? V. Zodanigen, welken uit ouders gebooren zijn, die burgers waren; het Zij dezelven in de I.DEU. K  145 VADERLANDSCHE ftad zelve, of elders, gebooren zijn, waar zich de ouders, 't zij om de belangen van de ftad, 't zij om de verrigting van hunne eigen zaaken , ten tijde van hunne geboorte , bevonden (O- Z. Wat zijn gezwooren burgers? V. Zodanigen, welke, elders gebooren zijnde, het burgerrecht van eene ftad verkrijgen ; deeze draagen ook den naam van poorters (P), naar het woord poort , 't welk, in oude Vaderlandfche ftukken, dikwils tent ftad betekent (1). Z. Hebben de gezwooren burgers, of poorters , mindere rechten , dan de gebooren burgers ? V. Het voornaame onderfcheid beftaat, in de meeste fteden , daarin, dat zij niet , dan na zekeren, in de privilegiën der fteeden bepaalden, tijd , tot de regeering en voornaame ampten kunnen worden toegelaaten , terwijl zij voor het overige in alles met de gebooren burgers gelijk zijn Cm'). Z. Is die bepaalde tijd overal dezelfde? V. Neen , de tijd , welke hiertoe vereischt word , is in fommige fteden korter, in anderen lan- (7) Ho//. ConfuJt. \. d. een/. 152. (£) Van leeuwen R. II. R. 1. 10. 4. (/) Arntzen, ïuft. jf'ur. Be/g.parte 1. ti',, 10. J l, (w) Van leeuwen loc. cit.  RECHTEN. T4? langer («). De privilegiën, welke 3e fteeden oudtijds van de Graaven verkreegen hebben, bepaalen zulks } en wanneer de omftandigheden vorderen, dat daarin verandering gemaakt wordt, dan kunnen de regeeringen van de fteeden , deswegens, zich aan den Souverain adresfeeren, 't zij om dispcnfatie voor een of meer gevallen, 't zij om eene geheele verandering in het privilegie ; 't welk met veele voorbeelden uit de Staatsrefolutiën zou kunnen worden aangetoond. Z. Moet dat juist aan den Souverain gevraagd worden? V. Zeer zeker: de regeeringen van de fteeden zijn alleen de bewaarders van de privilegiën , en hebben geene macht, om dezelven te veranderen , of daar van te dispenfeeren. Alle dispcnfatie, en verandering, moet natuurlijk uit denzelfden bron voortkomen, waar uit de privilegiën zelve ontdaan zijn; dit is een der fterkfte bolwerken van onze burgerlijke vrijheid. De Souverain oordeelt, na onpartijdig onderzoek van zaaken , over de noodzaaklijkheid van dispenfatien van , of veranderingen in, ftedelijke privilegiën, welke onpartijdigheid, in de fteeden zelve, menigmaal gevaar zou loopen van door O) Men kan hier van voorbeelden zien tij tan iïeüwin, lot. cit. Ka  ïaS vaderlandsche doof aristocratie , en familiekabaaien , gedwarsboomd re worden. Z. Is dat privilegie dan van zo veel belang? V. In 't algemeen zijn alle privilegiën der fteeden van even groot belang, om dat zij liet palladium van de burgerlijke vrijheid zijn, volgens weike de regenten moeten zweeren , dat zij zullen regeeren, Dit is van oude tijden af voor zo heilig gehouden, dat zelfs Philips van Bourgondlën aan de fteeden de vrijheid gaf, om zich aan den Stadhouder en Raaden te mogen vervoegen, indien door den Souverain zelve door inadverientic , of anders , eenige inbreuk op dezelven gemaakt wierd, met last om daar tegen te voorzien Co). Maar, boven dien, kan men dit privilegie zelfs wel degelijk onder de notabelflen rekenen. Het kan toch aan eenen burger niet onverfchillig zijn , door wien hij geregeerd worde : een vreemdeling kan niet ondcrfteld worden , de bijzondere omftandigheden van verdienften, als anderszins, van dc burgers, welke , vooral in 't politiek beftuur , zo veel invloed hebben , zo wél te kennen , als die geene, die, van jongs op, onder zijne medeburgers is opgegroeid ; men kan ook in hem die hartelijke liefde voor zijne medeburgers, die- kennis van alle derzelver betrekkingen , • ■ niet (o) Privll. van philips van bourg. ij ffunij ia?z ('r. pi. toch, 2de deel,p%g'. 652.)  k ECHTEN. 149 niet zoeken, welke men in gebooren burgers aantreft. Hier van daan, dat zelfs in fommige fteeden zodanige burgers , die niet in de ftad gebooren zijn, nimmer tot de regeering worden toegelaaten (p), uitgezonderd wanneer zij met eene burgerdogter getrouwd zijn 5 welke uitzondering zelfs in zommige fteeden genoeg is, om de zodanigen aanftonds tot de regeering verkiesbaar te maaken 0/). De reden van deeze uitzondering kan niet wel anders gezogt worden, dan daarin, dat een zodanig gezwooren burger moet onderfteld worden , zo door zijn huuwlijk eene nadere betrekking tot de ftad te verkrijgen , als door den omgang met zijne vrouw, en haare familie, eene meer gegronde kennis van de bijzondere betrekkingen van zijne medeburgers te bekomen. Z. Is het dan genoeg , dat ijmand het burgerrecht verkreegen , en zulks het bepaald getal van jaaren bezeeten heeft, om in de regeering te komen? V. Neen, r>) Bij voorbeeld tc Delft. Zie veomans de faro camp. Hf. 1. eap. 4- en te Pur merend, zie O&rooi tan Purmerend, van 23 Maart 1669. Gr. plac. boek. 4de deel, pag. 436 en in andere fteden meer. (f) Bij voorbeeld te Schoonhoven. Zie O&rooi van Schoonhoven van 24 Juni] 1728 tij TAN BE*KL'M be.'chr. van Schoonhoven, p. 466. ■K 3 •  15° VADERLANDS Cirl E V. Neen,bovendien moet hij volgens de,in de privilegiën geftelde, bepaalingen gegoed zijn, 't welk overal verfchilt, cn in de privilegiën zelve te vinden is , en 't welk (in 't voorbijgaan aangemerkt) zijnen grond hebbende in de aloude welvaart van ijdere ftad, op zichzelve, geene onaangeriaame aanleiding tot nafpeuringen oplevert. a°« Moet hij een gebooren burger van Holland zijn: ook dit was eene zaak op welke onzen vrijheidlievende voorouders ten fterkften gefield waren , daar zij begreepen , dat vreemdelingen , die uit andere landen herwaards kwamen , nooit die liefde voor de ïandzaaten konden hebben, die in een regent vereischt word f>), 3°« Moet hij geduurende het bepaald getal van jaaren, in die ftad daadlijk en effectivelijk huishoudende en woonagtig zijn geweest (O- 4°* Moet hij , in zommige deden, niet alleen burger, maar grootburger zijn; en 5°. moet hij belijdenis gedaan hebben van den gereformeerden Godsdienst , of immers denzelven toegedaan zijn Qj. Z. Mij (r) Zie het groot Privilegie urn P*rouw maria van boürgondieNj van 14 Maart 1470". Clr. pi. icek 2de deel, pag. 658. O) Refol. van Holland 24 Dec. 1674. 00 Refolutie van Holland 29 Julij 1654. Zie ra» Sl-rcl', tit. Magijlraaten %. 16.  RECHTEN. 151 Z. Mij dunkt, ik kenne wel regenten van Hollandfcht fteeden, die niet in Holland geboren zijn. V. Dit is zeer mooglijk, doch dan zullen zij brieven van naturalifatie ad hpriorts verkreegen hebben. Z. Wat is dat? V. In 't algemeen zijn brieven van naturalifatie eene bijzondere gunst, welke vreemdelingen van den Souverain verzoeken, om daar door voor een inboorling verklaard, en in ftaat gefteld te worden, om alle de burgerlijke voordeden te kunnen genieten, welken een inboorling geniet ; doch deeze zijn niet toereikende , oirT tot eerampten verkooren te worden , ten ware uitdruklijk in de brieven zelve daarvan gewag gemaakt word , welke dan den naam draagen van brieven van naturalifatie ad honores. Deeze worden menigmaalen verleend, doch ook wel eens geweigerd («)• Z. Strijdt zodanige naturalifatie ad honores niet tegen het groot- privilegie van Vrouw Maria van Bourgondièn? V. Neen, boven zeide ik u reeds, dat de Souverain, uit wiens boezem de privilegiën gevloeid zijn, ook natuurlijk het recht en de macht beeft, om van dezelven, in voorkomende gevallen, na onderzoek van zaaken, dispcnfatie te ver- O) Zie van beiden de voorbeelden lij van zurck , Cod. Bal. in voet naturalifatie §. 1. et 2. in notis. K 4  152 VADERLANDSCHE verkenen; en deeze reden komt mij voor, meer voldoende te zijn , en beter met de natuur van onze regeeringsvorm te Itrooken , dan dat men om dit recht van den Souverain te bewijzen , zijnen toevlucht neemt tot eene wet van de Romeinfche Keizers (v). Z. Wat verftaat men door daadltjk en effeaivciijk in eene flad huishoudende, en woonachtig te zij:; ? Sluit dit de vrijheid buiten , om ook elders te mogen woonen? V. Ja zeker, door daacllijk en efeclive in eene flad huishoudende en woonachtig te zijn, verftaat men , aldaar met het geheele huishouden te woonen, en geenzints pro jorma aldaar eene kamer te hebben (V) , trouwens hier tegen is bij de bijzondere keuren van de meeste fteeden uitdruklijk gezorgd, en dit gaat ten aanzien van genaluralifeerden zo ver , dat zij , langer dan één jaar uit de provincie blijvende , hun recht van uaiuralifatie verliezen (-0- Z. Gij / v) Gewoonlijk aliegucert men hier toe^ dc L 3. Cod. de crim. Jacriiegii. Principe/u, certarum perfjuarum intuitu, legis gratiam. Jeu dispenfationem 'posfé 'faêere, vei ornnino vinculum icgis iaxare, ind:-: tiran est. Sacri/egiï injiar est, dispat are y et dutitdre, au is dignus fit, quetn e.'egeni Imperator. 1 (w) Zb Rffuiutie van de Staaten van Heiland , »»« 24 Dccemi. 1674. ^ OÓ Zi~ lIïdaudfhcRcfiutle, van 15 Mc ij icT:.  RECHTE N. 153 Z. Gij zcidc mij in de vierde plaats, dat men in fommige fteeden, om tot de regeering en eerampten verkieslijk te zijn , ook grootburger 'moest weezen. Wat is dat grootburger? V. Deeze vtf»ag brengt mij tot bet tweede opgegeeven onderfcheid tusfehen burgers, dat -zij zijn oï grootburgers, of kleinburgers. Dit onderfcheid heeft niet in alle fteeden plaats, maar alleen in fommigen. Laat ik het u, met het duidelijke voorbeeld van Amfterdam, ophelderen. Te Amfterdam beftaat het grootburgerfchap in vrijen koophandel, winkelneer in ge, genielinge van vrijheid der tollen na jaar en dag, en alk andere vrijheden des ftads , en- jpeci aal lijk mede , omme, na zevenjaarige continueek domicilie , capabel te weezen tot alk ampten van de regceringe, mitsgaders van niet te mogen verbeuren neerder , in cas van delicten , als zijn lijf-, en honderd gnlden aan geld, volgens de oude -jrixiligiëu den burgeren vergund. En het klein burgerfchap: in vrijen handelen alle wlukelneerlnge , genielinge van vrijheid der tillen na jaar en dag ; en worden de zodanige als burgers in alle gilden erkend, zonder mgthans, dat zij lot let Schout-, Burgemeester-, of Scheepen - ampt , Vrcedfchap , Weesmecücrcn , cn iindere ampten van Ju/lltie , of eenige der fieede aanzienlijke charges of junctlen geadmitteerd worden , nog ook genieten het privilegie, K 5 /?**>•  154 VADERLANDSCHE fpreekcnde , dat in cas van delcit niet meer en mag worden verbeurd als het lijf, en honderd guldens aan geld (y~). Z. Het derde onderfcheid , 't welk gij mij noemde, was, imvoonende, cn grasburgers. V. Ja , wie inwoonende zijn « weet gij nu reeds: zodanigen namenlijk, die met hun geheele huishouden in eene ftad woonen. Z. Maar wat zijn grasburgers ? V. Zodanigen, die buiten der fteeden grondgebied woonen , en het burgerrecht verkreegen hebben (z*). Z. Moeten dan niet alle burgers in hunne fteeden woonen? V. Ja , hier omtrent fpreeken de wetten V2n verfchciden fteeden zeer duidelijk (V) ; maa: behalven de gewoon e burgers, die in de fteeden woonden, had men reeds in de dertiende eeuw, in geheel Duitschland', de gewoonte V£n het burgerre-cht ook aan opgezetenen van bet naastgelegen platte land te vergunnen , deeze droegen den naam van Pfatburgers, Ausburgers, Is- (V) Kozr.rco.v, keureu van ufKiJlerdam , c.rp. 40. § 56. cn| 57. CO Tiurs jiu Agrar. Belg. ton:, t. p. 27S. (aj Zie privil. van Dordr. , door van de wAiLfPfg 2ic. rc.s::>. keuren van Amfi. cap. 40 § 16. Keuren van Schoonhoven 3 van politien, art. 29. by var. bmKum, pag. 135 a. audi re::.  RECHTEN. 155 üsburgers, Schaufelburgers, Pfiugburgcrs: deeze gewoonte floeg , in de veertiende eeuw , ook tot de IJollandfche fteeden over ; zij droegen hier den naam van laadpoort'ers , ultbargers , grasburgers : men had dezeivcn in verfcheiden fteeden , dan deeze foort van burgers ftond den Graaven zeer in den weg , om dat zij, aanfpraak maakende op der burgeren voorrechten, de Graaflijke inkomften zeer benadeelden , en zijn bij verfcheiden wetten verboden (£>. Men vindt dezelven echter nog in veele fteeden; men had boven dien, in oude tijden, nog eene foort van geringe burgers , die flijkburgers genaamd wierden, aan welken het burgerrecht, tot wederzeggens toe, gegeeven wierd, onder voorwaarden, dat zij bruggen, ftraaten , gooten , enz. moesten fchoon houden (cj ; doch deeze zijn thans nergens meer. Z. Welke zijn in het algemeen dc voorrechten, die burgers genieten? V. Dezelven zijn , in veele fteeden , van onderfcheiden natuur. Reeds heb ik u zeer voorBaameu opgenoemd, toen wij van de groot- en kleinst) Van de wael privil. van Dordr. pag. 350" in ftotis. CO Zii van de water Uir.plac. boek. 3 deel, fa£. 369.  156 VADERLAND SC HE kleinburgers van Amfterdam fpraken (d"). In 't algemeen genieten de burgers: i. Aile voorrechten , die aan de fteeden , of aan het geheele lighaam van de burgerij in 't gemeen zijn verleend, als: vrijdom van tollen, enz. i. Dat zij in hunne huizen volkomen veiligheid genieten, geene huiszoekingen in dezelven behoeven te gedoogcn, noch uit dezelve kunnen gehaald worden, anders, dan in de tegenwoordigheid van de Magiftraat, of eene Commislie van dezelve, •t welk zelfs, in zommige fteeden, zo ver gaat, dat zij in 't geheel veilig zijn tegen perfoneele arresten om fchulden, zo lang zij zich binnen hunne huizen houden CO- 3- Dat niemand , dan een burger, tot de gilden mag toegelaten worden. 4. Dat zij in gewoonc rechtshandelingen niet anders , dan voor den daaglijkfchen rechter van hunne ftad, kunnen geroepen worden (ƒ). 5. Dat zij, tot armoede vervallende, den toevlucht hebben tot de openbaare armenfbndzen enz. Z. Gij noemde mij, onder anderen, alle voor- rech- (../; Zie rospb. keuren van Attifierdam s cap. 40,per IDtutn. Men kan do \oorrechtcn van dc burgers cier lieden doorgaands in de befciin vinden der lieodeu vinden. (yj Akntzenh in ft. jur. £elg,p. 1. tl: 10 § 7. (/') Zio over het pi uileg, de non trvocaxdo \r,\tzlwii loc. cit. 5 8 ét /ia.  RECHTEN. richten die aan het lighaam van de lurgerij in V gemeen zijn verleend; wat moet ik daar door verftaan ? V. Alle de voorrechten , welken eene ftad bezit : want gij moet altijd in het oog houden , dat de privilegiën niet aan de regecring , maar aan het geheele lighaam van de burgerij gegeeziju GO » cn dat ijder burger het recht heeft van, in de hem voorkomende gevallen , van die privilegiën een wettig gebruik te maaken , die aan het geheele lighaam van de burgerij behooren. Hier zou ik u eene reeks van zodanige privilegiën kunnen opnoemen ; doch wanneer wij ons daar in begaaven , dan zouden wij van ons voornaame oogmerk, om alleen van het burgerrecht te fpreeken , afraaken , cn in het Staatkundig recht vervallen. Z. Mag ik evenwel u eene bloote opnoeming van de voornaamfte verzoeken, zonder dat wij dieper in die materie treden? •. V. Onder de voornaamfte voorrechten, aan de fteeden toebehorende, voor zo ver ik u dezelve niet reeds opgenoemd heb, is: i. Het recht van eene eigen regecring, en eigen rechtbank te hebben , welke laatstgenoemde tot zekere (in de privilegiën bepaalde) fommen bij arrest, dat is te zessen', zonder hooger beroep toe te laaten, 00 uit- Qr) Dc jïcwoone inhoud der privilegiën is voor hun s tu hutmt burgers enz.  158 VADERLANDSCHE 0 uitfpraak doet. Dit is een voornaam voorrecht. In de vroegfte tijden van ons land, had dit geen plaats; toen kwam de Graaf en zijne mannen van tijd tot tijd, dan hier, dan daar, te recht zitten , om uitfpraak te doen nopens de verfchil- len (70; 2. Het recht van weeklijkfche, en jaarïijkfche markten. 3. Het ftapelrecht, dat is , het recht, dat de koopwaaren niet mogen voorbij gevoerd , maar binnen de ftad opgeflagen , tn verkogt moeten worden ; of dat , tot af kooping van dat recht , zekere penningen moeten betaald worden; dit is,onder anderen ,een van de aanzienlijkfte voorrechten van Dordrecht (O. 4- Het recht van de waag. 5. Het recht om eene kraan, of opflag van goederen te hebben, door ■middel van een zwaare machine, gefchikt om dezelve op te heisfen. 6. Het recht om bieren te mogen brouwen, en andere trafieken te excerceeren , die ten platten lande verboden zijn ; en meer anderen; waaromtrent gij evenwel, ééns vooral, in het oog moet houden, dat de bijzondere wijzen, op welke die privilegiën bepaald zijn, in de bijzondere privilegiën van ijdere ftad op zich zelve moeten nagezien worden. Z. Behoort onder die privilegiën ook niet, dat (hj Wy zullen hier van meer zien , als wy in het vierde boek zullen gekomen zyn. CO Zie van de wall. priv. van Dordr. p. gr en volg.  RECHTEN. 159 dat burgers van fteeden ten platten lande niet kunnen gearresteerd worden? V. Offehoon dit bij fommigc rechtsgeleerden, ten aanzien van de groote fteden, zo geleerd word (F), is het echter volkomen onwaarachtig. Het middel van arrest (/) ftaat in 't algemeen ten aanzien van een ijder vrij , ten ware daar tegen bijzondere overéénkomfteu, of ftellige privilegiën waren. In 't algemeen kunnen geen- twee burgers van dezelfde ftad eikanderen , 't zij in hunne ftad, 't zij buiten dezelve, arresteeren, ten ware zij fuspsiï v/aren van te willen ontvluchten, (wij zullen dit op zijne plaats nader zien). 'Er zijn bijzondere overéénkomftén, volgens welke twee burgers van eene en dezelfde provincie elkandexen, in eene andere provincie, niet mogen arresïeeren, ja zelfs volgens welke, burgers van de eene provincie in de andere, door burgers van diie andere provincie, niet mogen gearresteerd worden («); en 'er zijn verfcheiden fteeden , welker burgers in fommige ftreeken met geen arrest kunnen bezwaard worden. Zo kan geen bur- (k) Onder anderen by s. tan xeeuwen R. H. R. £ boek, 7 deel, n. 16. (/) Waar van wy in het 4 boek nader zullen fpreeken. Cni) Zie yoet ad ff. de in jus yocando, §. 45.  ifo VADERLANDSCHE burger van Dordrecht,in Zuijd-Holland (.-:j},geen burger van Delft ergens ten platten lande in geheel Holland (V) zo ook geen burger van Leiden (jpj gearresteerd worden. Die van Amfterdam zijn alleen vrij van arresten ten platten lande benoorden dc Maaze (q); die van R.otterdam kunnen van onvcrplogen , of onverwilïekeurde fchuld (dat is van fchuld, die niet voor Schepenen gevestigd is) nergens ten platte lande gearresteerd worden (/•); maar nergens is een algemeen pri: vilegie te vinden , dat aan alle de Hcllandfche lieden, of zelfs aan de groote lieden , zou gegeeven zijn , volgens 't welk hunne burgers ten platten lande niet zouden arrest abel zijn (.>)• Trouwens de bijzondere inhoud van de op- ge- (dj Privil. van Graaf Floris V. van 't jaar J270 v. d. wall priv van Dordr. p. 39. (*) Privil. van Maximil. en Maria van 't jaar 3477- eijnkersh. quaesi. juris priv. lib 1 cap. 15. q>) Privil. van Gr. Jflllem III,van't jaar 1306. 1315 en 1338. mieris Char:. b. 2 d. p. 55. 148 en ■ C?J -Rosecoo-u keuren van Amft. cap. 40 5 38. (r) Privil.. van Graaf IPlltem van Henegouwen, J340. mieris Chartert. 2 deel, p. 638. ny Zie hier over verder bijnkershoek: auaest. jur. priv. lil' 1. cap 15. van de wali. priril. van Dordr, P. 2%%. >  RECHTEN, xói genoemde privilegiën , aan onderfcheiden fteden gegeeven , bewijst genoeg , dat 'er geen algemeen privilegie van dien aart is : want anders zouden die bijzondere privilegiën onnodig zijn. Z. Kan ijmand van meer dan ééne ftad te gelijk burger zijn ? V. In veele fteden is, daar tegen, bij «itdruklijke privilegiën, enkeuren, gezorgd. Zomoeten zij bij voorbeeld te Dordrecht binnen de ftad woonen, uitgenomen zes weeken in den oogst, en zes weeken in de lente (O.i zo is bij de keuren van Amfterdam ftellig verboden, dat een poorter van Amfterdam ergens meer poorter mag zijn, noch ook eenige privilegiën van andere poorterfchappen genieten , op verbeurte van zijn poorterfchap van Amfterdam. C» doch heden ten dage wordt in veele fteden daar niet zeer naauwkéurig op gelet. Z. Wij zagen dus de voornaamfte voorrechten van'de burgers , maar welke zijn hunne voornaamfte verplichtingen? V. Dc voornaamfte plichten van eenen burger zijn: i. dat zij der jteede houw en getrouw moeten weezen..-dit behelst niet alleen ,dat zij niets mogen onderneemen, waar door aan de algemeene welvaart van huhe ftad eenig nadeel kan worden toe- rf) V. d. wall. priv. van Dordr. p. 205 en 210. (ti) Roseeoom keuren van Amfterdam}ca$-ip- § «« I. DEEL. E  X6a VAD ER LA ND SC HE toegebracht , maar zelfs , dat zij alle zodanige onderneemingen, wanneer zij tot hunne kennisfe komen, ogenbliklijk moeten brengen ter kennisfe van regeerende Burgermeciteren f». i. Dat zij der wettige ftedelijke regecring allen behoorlijken eerbied, en burgerlijke gehoorzaamheid moeten bewijzen. Om dit wel te verftaan, moet gij altijd in het oog houden , dat , volgens den aart van onze republikijnfche regeerings - vorm , de regenten zo wel burgers zijn , als de overige burgers , en dat dus een regent, offchoon hij, op het kusfen zittende , regent is , evenwel in alle andere zaaken, als privaat perfoon befchouwd wordt, en dus, even zo wel als zijne andere medeburgers,denzelfden eerbied en onderwerping aan de regeering verfchuldigd is 00- 3- Dat zij aan alle ftedelijke keuren , en ordonnantiën onderworpen zijn. 4. Dat zij de ftedelijke impofitien moeten betaalen. 5. Dat zij de ftedelijke ampt- (v) Dit word in de poorter -ceden van de meeste /leden aitdruklvk bepaald. O) Men vind by van zurck Codex Batavus op hef woord magistraat en f » «. 3 een voorbeeld , dat iü een ftad, zeker Burgemeester , iets niet willende af.breeken,rp ordre van de regeejing, en dus, de verfchuldigde eerbied y en onderwerping aan de retreering waterende, ontpoorterd is. Dit geval, by van zirck Jikt evpi c,-fel) k genoemd, hoorde ie Schoonhoven ,ic huis, en raakte tien Burgemeester hlgo van arkel.  RÉCHTEN. r 1Ó3 •Smpten , die hun opgelegd worden , moeten waarneemen , zo zij daar tegen geene wettige verfchooning kunnen inbrengen; en 6. Dat zij zodanige wachten en tochten moeten doen* en waarneemen , als tot inwendige veiligheid , en rust, en , in 't algemeen , tot verdediging van de ftad nodig zijn : gij ziet wel, dat ik u alleen de voornaamfte plichten kan opnoemen , om in geene langwijligheid te vervallen. Z. Kan dan een burger ook genoodzaakt worden om ampten van de regeering op zich te neemen ? V. Zeker: 'er zijn voorbeelden , dat burgers genoodzaakt zijn geworden , om het Burgemeefterfchap te aanvaarden; zelfs zijn, bij refolutien van Staat , burgers van fteden verplicht geworden, om Schecpen te moeten zijn, op een boete van twaalf guldens daags (gx~). Z. Is een burger aanfpraaklijk voor de fchulden van zijne ftad? • V. Natuurlijk, daar hij lid is van de gantfche burgerlijke gemeenfehap , zijn ook zijne goederen , ftilzwijgende, voor de fchulden van die geheele gemeenfehap verbonden (jj), doch het fpreekt van zelve, dat'een burger, wien een zo 00 Zie vaft zurck Cod Bat. op het voord Magifiraaten 3 % 5 en 6. , (v) Zie van leeuwen R. H. R. 5 beek % d$el% ig. L a  164 VADERLANDSCHE zo buitengemeen zeldzaam geval mogt overkomen, van voor de fchulden van zijne ftad aangefprooken , of aangehouden te worden , door de regeering van zijne ftad , uit naam van het geheele lichaam der bu"gerij, van alle kosten, fcbaden, en interesfen moet worden vrij gehouden. Z. Zijn alle burgers tot het doen van wachten, cn tochten gehouden? V. In 't algemeen, wanneer de nood aan den man komt, kan zich geen burger onttrekken, • om het zijne toe te brengen, zo veel in zijn vermogen is, tot de verdeediging van de gemeene zaak: dit vloeit uit de natuur van het burgerlijk contract voort; maar, in gewoone tijden, is het doen van wachten en tochten aan de ftedelijke fchutterijen bevolen, welken overal hunne bepaalde reglementen, en bijzondere voorrechten hebben. Z. Zou ik eenige onderrichting nopens den oorfprong der fchutterijen mogen verzoeken ? V. Ons voornaame oogmerk is niet, om de oudheden van ons vaderland na te fpeuren, dan alleen in zodanige zaaken, welker kennis noodzaaklijk is , om tot de waare bron van het' recht op te klimmen; evenwel kan hier en daar een enkele trek van dezelven, onze gefprekken verlevendigen. Met een enkel woord dan. De fchutterijen in ons vaderland zijn zeer oud. jWaarlchijniijk is derzelver oorfprong, zo liier, als  RECHTEN. 165 als in Duitschfond, in den tijd van Keizer Hendrik den Eer ft en te zoeken, wanneer de fteden, meer en meer beginnende op te komen, derzelver ingezetenen zich in den wapenhandel moesten leeren oeffenen, ten welken einde hij fchutterijen in de fteden oprichtte (_z~). Deeze fchutterijen hadden oudtijds zeer voornaame voorrechten , in gewigtige zaaken wierden zij dikwils , vooral in tijden van onrust , wegens de belangen van de ftad geraadpleegd 5 gelijke voorrechten genooten ook de gilden en broeder fchappen; doch het wettig gezag der Staaten zich meer en meer vestigende, en door den tijd in alle fteden vaste collegien van Vroedfchappen komende, zijn ook die voornaame voorrechten van de fchutterijen , gilden en broederfchappen, zo door uitdruklijke Staatsrefolutien, als door onbruik, verlooren geraakt (V), en zijn die voorrechten, welken nog in gebruik zijn, in de meeste fteden in de reglementen op de fchutterijen te vinden. Z. Op welk eene wijze wordt het poorterrecht verkreegen? V. i, Cz) Wagenaar Piderl Kist. 2 deel, pag. 118 .idfijvGA Staatsrecht, 2 deel, p. 208. zie echter heiftEcc. Etetrt. jur. Germ. tit 5 § 130. O) Zie paulüs oyer de Unie ad art. 25. 3. deel, i>ag. 3c.8 en volg. L 3  166 VADERLANDSCHE V. i. Door geboorte, zo dat die geene, die uit vader en moeder, die burgers waren, geboren is, even daar door burger geboren wordt, zonder onderfcheid, of dezelven binnen of buiten de ftad geboren zijn (b) j doch hier van zijn natuurlijk uitgezonderd, die kinderen, die reeds geboren waren, vóór dat hunne ouders het poorterrecht verkreegen (c) en heeft, ten aanzien van het groot - burgerfchap van Amfterdam, plaats, dat kinderen van eene poorteresfe, welker vader verzuimd mogte hebben den behoor lijken eed te doen, voor eene mindere fom dan andere in hetzelve ontfangen worden (cd). a. Door huuwlijk met eene burgers-dochter, of burgers - weduwe, in welk geval hij echter den behoorlijken eed moeten doen (e). 3. Door gefchenk om bijzondere verdienften Cf), en 4. Door 00 Gelijk wij boven reeds zagen uit de Holl. Conjults. ifte deel, Cotif. 152. (O Zie onder anderen roseeoom, keuren van Am-, fterd. cap. 40. %. 6. (<0 Rgsebcom, /. c. . 58. vergel. met %. 56. (O Roseb. Icc. cit. Keuren van Schoenhoven van po^ li ten art. 50 bij van eerklm /. 135. arntzen. fnfth y*r. Belg. p. j. th. 10 5 2. i (f) Zie arntz Lift. jur, Belg. cap. 1 tit. 10. 5 2. Ze  RECHTEN. 107 4. Boor koop voor eene daar toe in de fteedehjke wetten bepaalde fom. Z. Word 'er ook iets vereischt van die gesDen , die het burgerrecht van eene ftad verkrijgen? V. Ja zeker: gelijk het, voor de belangen van eene ftad , gantsch niet onverfchillig is , of de burgers zich rustig en vreedzaam gedraagen, is in zeer veele fteeden ingevoerd , dat die geenen, die het burgerrecht willen koopen, alvorens moeten leveren een bewijs , dat zij luiden zijn van een rustig en vreedzaam gedrag, en die ter goeder naam en faam ftaan. Z. Hoe? Kan men zich dan niet ter neder zetten waar men wil? Kan het koopen van het burgerrecht geweigerd worden ? V. Niet zo driftig , mijn Zoon ! natuurlijk is de welvaart van eene ftad in eene menigte van vreedzaame en ijverige burgers gelegen ; en re- geu- $ 2. Zo Is nog omlangs door Burgemeestereu van Schoonhoven net burgerrecht van hunne ftad gefe honken aan den Capitein ter Zee, JT. P. van AeuKirth, wegens getrouwe dienften , door gem. Heer , aan die ftad beweezen; met uitdruklijke bijvoeging, dat geene abfentie buiten de flad, immer , eenige fraejuditie aan dal recht zal toebrengen, maar dat hij altoos, en in alle gevallen, ais een gezeten burger yan die ftad zal worden geconft dereer d. Re fol. van Bar gem. van Schoonhoven ,1 Meij 1788. L 4  i68 VADERLAND SCHE genten , die de waare belangen van hunne ftad kennen , zullen niet ligtelijk ijmancl afwijzen , die het burgerrecht koopen wil ; doch buiten twijffel ftaat hun die afwijzing vrij fg). Eene burgerij is eene maatfehappij, waar van de regeering de beftuuring heeft; die derhalven burger wordt, wordt lid van die maatfehappij, maar dc natuur van alle maatfehappijen brengt mede, dat de leden het recht hebben , om zodanigen, welke geene natuurlijke betrekking tot dezelve hebben, en welker deelneeming men voorziet, dat nadeclig zou zijn , uit die maatfehappij te weeren : dit recht voert de geheele burgerij door haare regeering uit, en dus kan eene 'regeering het burgerrecht weigeren aan zodanigen , welken reeds elders, zo door hun onrustig gedrag, als anderzints , blijken gegeeven hebben van nadeclig te zullen zijn ; dan , ik zeide u , dat die afwijzing niet ligtelijk gefchiedt; in vree etzaame tijden , vooral , wordt 'er minder opgelet, om dat de altoos waakzaame politie dan middelen genoeg heeft, om onrustige burgers in den teugel te houden; maar in tijden van onrust word natuurlijk zorgvuldiger naar het gedrag van zodanigen onderzogt, die het burgerrecht begeeren, om dat dan het belang van de geheele maatfehappij bij de rustigheid van de burgerij , en Q?) Hoiltntfchc Coi/fltlt. 2de deel, eaaf. 226  RECHTEN. 169 en van ijder lid van dezelve , in 't bijzonder, meer doorftekende is. Z. Wordt 'er nog meer vereischt ? V. Ja ; die in eene ftad burger wil worden , moet eene acte van indemniteit van zijne vorige woonplaats mede brengen, en inleveren. Z. Wat is dat ? V. De oude Vaderlandfche weldaadighcid, heeft, van zeer oude tijden af, in alle plaatzen, liefdefondzen gefticht:van dien aart zijn Armhuizen , IFeeshnizen , Gasthuizen , Diaconie , cn andere fondzen , ten behoeve, en tot onderhoud van verarmde burgers , en ingezetenen, en derzelver kinderen. Deeze fondzen zijn natuurlijk gefchikt voor de eigen burgerij , en niemand, dan die lid is van die burgerij , is bevoegd om tot dezelven den toevlucht te neemen. In veele fteeden, zelfs, is 'er onderfcheid tusfehen zodanige fondzen, tot welken verarmdeburgers, en zodanige, tot welken andere verarmde ingezetenen toegelaaten worden. Omtrent alle zodanige fondzen is bij de Heeren Staaten eene algemeene verordening gemaakt (/O dat niemand, na dat hij één jaar uit eene plaats zal vertrokken zijn , eenige aanfpraak op de armen - fondzen van die plaats zal mogen maaken ; deeze algemeene verordening is wel ten uiterften heilzaam 00 Zie waarfcnouwïitg va» 8 Aag. 1682. Gr. pi. boek, 3. deelp. 1420. L 5  m VADERLANDSCHE zaani voor die fondzen, maar zij zou natuurlijk , die geenen , die verhuizen wilden , in verlegenheid moeten brengen, om dat, ijdere plaats voor zijne eigene armen -fondzen zorgende, dus te vreezen zou zijn, dat men huiverig zou weezen, om vreemden tot het burgerfchap toe te laaten, en daar door , in tijd en wijlen , recht op de armen - fondzen te geeven ; dit heeft aanleiding gegeeven tot het invoeren van aden van indemniteit, dat is, eene acte, waar bij de eene ftad, of dorp, ten behoeve van de andere , verklaart, dat zij, ten aanzien van den perfoon van fSf. N. geen gebruik zal maaken van de waarfchouwing van 3 /lag. 168a , maar dat zij dien perfoon , indien hij onverhoopt tot armoede vervalt , ten allen tijde den vrijen toevlucht tot haare arm enfondzen weder zal vergunnen: dit gebruik is genoegzaam algemeen, fchoon 'er evenwel fteeden, en zelfs dorpen , in ons Vaderland , zijn , die geene adben van indemniteit geeven , noch neemen , maar de zaaken aan hunnen natuurlijken loop laaten , zo dat zij alle armen , die onder haare jurisdictie woonen, bedeelcn, en allen die één jaar buiten dezelve gewoond hebben , volgens de algemeene wet, als van alle aanlpraak op hunne fondzen vervallen , befchouwen. Z. Ket komt mij voor , dat deeze voorzorgen wel kunnen gebruikt worden , ten aanzien van die geenen , die het burgerrecht willen koopen , maar hoe moet het gaan ten aanzien Van die gce-  RECHTEN. IJl geenen, die het burgerrecht door huuwlijk verkrijgen ? V. Hier omtrent moet gij onderfcheiden. Het burgerrecht, door huuwlijk verkreegen , is , in veele plantzen , aanmerkelijk bevoorrecht boven hét aangekogte burgerrecht. Wij zagen hier van boven reeds een voorbeeld, daar in, dat het burgerrecht door huuwlijk , in veele fteeden , aanftonds bevoegd maakt tot de regcering cn ceramptcn. Even eens is het met de attestaties van goed gedrag gelegen ; ik kenne geene voorbeelden in eene eenige ftad , dat van aangetrouwde burgers zodanige attestalien worden gevergd, maar ten aanzien van de aclen van indemniteit, gebruikt men in zommige fteeden die voorzorg, dat men het gaan der huuvtlijks -proclamatien niet toelaat, vóór dat de abic van indemniteit geleverd is; ten ware de burgeres verklaarde voorneemens te zijn , om met haaren aanftaanden mau te vertrekken , en dus ook haar burgerrecht te laaten vaaren. Z. Maar zou dan de regeering van de eene ftad geen misbruik van die voorzorgen kunnen maaken tegen de regeering van eene andere ftad: bij voorbeeld: ik woone thans in eene ftad, in welke ik , over het algemeen , als een nuttig burger worde aangemerkt, maar mijn belang, öf keus bepaalt mij, om naar eene andere ftad te verhuizen , dan kan mijne tegenwoordige regecring mij maar eene attestatie van goed gedrag , en  ï?a VADERLAND SC HE en eene acre van indemniteit weigeren , en mij daar door het verhuizen onmooglijk maaken. V. Voorzigtig , mijn Zoon ! op zulk eene wijze betaamt het ons niet, over de handelwijze van onze burgervaderen te denken; men mag ' in een collegie van regeering (volgens-onze conftiuuie) geene willekeurigheid onderfteHen ; 'er kunnen voldoende tedenen zijn , waarom eene regecring tot het befluit komt, om fommige verhuizingen mccijlijk te maaken, doch die redenen kunnen nooit perfooneel zijn , maar hebben , in zodanig geval, hunne betrekking tot de gemeene welvaart van de ftad. Bij voorbeeld: wanneer een fabriek , die in zekere ftad bloeit, gevaar loopt van naar eene andere ftad verlegd te worden , enz. in zodanig geval kan eene regeering befluiten , om alle verzoeken van de hand te wijzen, welken zouden kunnen ftrekken , om de verhuizing van zodanigen , die tot eene dergelijke fabriek behooren, gemaklijk te maaken ; langs dien weg laaten zij ten minften aan hunnen burger vrij, om, of te blijven , of zonder zodanig attest van de regeering , en zonder acte van indemniteit, te vertrekken; dan gij merkt wel, dat daarom de verhuizing niet onmooglijk wordt; immers , wat de attestatie van goed gedrag aangaat , die behoeft niet van de regeering gegeeven te worden, die kan van de b'uuren, van de opzienders van het Godsdienftig genootfehap , onder welk de perfoon belloon , of op andere  hechten. ï?S re wettige wijze gegeeven worden ; zij moet maar ter/genoegen zijn van de regeering, welke dezelve vordert , en zelfs kan eene regeering daar van geheel dispenfeeren , gelijk ook zodanige dispenfaiien , ten aanzien van aften van indemniteit , menigmaalen verleend worden , wanneer de regeering ziet, dat eensdeels de belangen van de eene ftad de weigering van dezelve te geeven , en anderdeels de belangen van haar eigen ftad, de noodzaaklijkheid om op de levering van dezelve niet te ftaan , vorderen. Z. Zijn 'er nog meer vereischten ? V. Ja : iider, die het burgerrecht verkrijgt » moet eed doen van aan de ftad en de regeering getrouw te zullen zijn (#> Z. Moet dan een geboren burger dien eed niet doen ? V. Dit wordt in de meeste fteeden niet gevorderd , zo om dat zij gerekend worden in den eed , door hunne ouders of voorouders gedaan , Begreepén te zijn, als om dat hun geboorterecht tevens hunnen geboorte-plicht mede brengt, cn wordt ook veeltijds die eed vervangen door den (i) In oude tijden behoorden hier toe nog verfcheiden andere vereischten, welker nafpeuring, voor eenen liefhebber van vaderlandfche oudheden van belang is, doch mij te ver van mijn oogmerk zou verwijderen. Zie intnsfehen arpvTZEnii lnft. fur. JBelg. Civ. p. i. tü. 10 % 4-  174 V A' D E R L A N D S C H E den fchutters - eed , welken zij, zo dra zij tot de jaaren zijn gekomen, om in de fchutterij getrokken te worden, moeten doen. Z. Op welk eene wijze word het burgerrecht verlooren ? V. Door vrijwillig vertrek uit de ftad, en door rechtelijke of politicque uitzetting en ontpoortering. Ten aanzien van het eerfte, is, in meest alle fteeden , bij de privilegiën bepaald , hoe Veel tijds 'er vereischt word , om het burgerrecht te verwoonen; en waar zulks niet bepaald is, daar wordt men , na één jaar en zes weeken afwezig te zijn geweest, gerekend zijn burgerrecht verlooren te hebben (Ti). Z. Is hier omtrent geene uitzondering ? V. Ja; zo verliest niemand zijn burgerrecht , die ter bevordering van zijne ftudien, of van de ftudien van zijne kinderen, afwezig is ; ook kan men , voorneemens zijnde eene buitenlandfche reis te doen , of andere wettige redenen van eene langduurige afwezigheid hebbende , zich aan de regeering vervoegen , om verklaring van zijn burgerrecht te zullen behouden, mits men , in alle zodanige gevallen , de ftedelijke lasten biijve draagen (7). Z. Wat het tweede belangt , door rechterlijke uit-i 00 Artzen. Injl. J. B. C. p. i. tii. io. § 13. (/) Arntzen. loc. cit.  RECHTEN. I7J uitzetting moet ik zekerlijk bannisfemcnt verftaan ? V. .ja. Z. Maar , indien ijmand voor eenigen tijd gebannen is , herleeft dan zijn burgerrecht , wanneer hij de jaaren van zijn ballingfchap vervuld heeft? V. Bannen is eigentlijk, uit den banne , dat is , uit de juriscli&ie van eene ftad , of land , uitzetten. Dit gefchiedt bij wijze van ftraf, en bij vonnis, het zij voor altijd , het zij voor eenen bepaalden tijd ; het fpreekt dus van zelve , dat dc ftraf niet langer behoeft geleden te worden , dan het vonnis behelst ; dus kan een burger, die voor eenige jaaren uitgebannen geweest is, na de vervulling van die jaaren, weder inkomen, en de burger - voorrechten genieten; voor zo verre hij daar in, door infarnie (indien hij gefchavotteerd geweest is, of op andere wijze eerloos geworden) niet verhinderd wordt. Z. Wat is eene politicque uitzetting ? V. Eene politicque uitzetting , is eene order, welken door eene regeering, niet bij vege van vonnis, maar bij vege van bevel, aan eenen onrustigen burger wordt gegeeven , om , het zij voor eenen bepaalden tijd , het zij voor altoos de ftad te moeten verlaaten, en wordt geconfedereerd minder fmaadlijk te zijn, dan eene rechterlijke uitbanning. Z. Heeft daar eene regeering bevoegdheid toe? V. Ja  176 VADERLANDS CHE V. Ja zeker, het recht van de fteden is tweederlei, en beftaat zo wel in macht van bevel, als in het wijzen van vonnisfen. Het laatstgenoemde recht wordt bij Scheepenen geëxcerceerd, maar het eerstgenoemde bij Burgcmeesteren alleen, of bij Burgemeesteren en Scheepenen te zamen, onder den titel van Magiftraat, Wet, Wethouder* fchap. Onder de macht van bevel is ook begreepen de macht, om onrustige burgers, buiten forme van proces, uit de ftad te doen vertrekken (tri) doch is niet te min het fpaarzaam gebruiken van die macht, gelijk dezelve uit haaren aart baarlijk is, door den Souverain gerecommandeerd (n~): ook heeft de regeering, tot onderhouding van de rust binnen de ftad, de macht, om, om redenen , een burger uit het eene quartier van de ftad naar het andere te doen verhuizen (oj. Z. Kan van zodanige politicque uitzetting niet geappelleerd worden? V. Neen. Te recht merkt een zeer voornaam rechtsgeleerde (f) aan, dat het ontbeer en van de- zel- Cjri) Hollandfche Confult. ide 3 deel. cons. 226. §. 56. 60. arntz. Infl. juris. Civ. Belg. p. J. tit. 10. S. 6. van zurck, Cod. Bal. tit. magijlr. $. 15. . («) Van zurck, Cod. Bat. tit. ballingen, §. 3 en 4. (0) Hol/. Confu/t. loc. cit. §. 65. (/>) H. de groot in de Holl. Confult. loc. cit. %. 73. et feqq.  RECHTEN. 17? zelve macht, de magiftraatcn in zodanige ver achtinge, en de rust van de fteden in zo groote onzekerheid zoude /leliën , dat dezelve inconvenienten ongelijk grootcr zouden zijn, dan allen die men uit het misbruik zoude kunnen imagineeren. Dc Hoven van juftitie mogen geene provifien van juftitie verkenen tot nadeel der politie van de fteden, zonder notificatie QO;enis, fpeciaal, bij verfcheiden Slaalsrefolutien, en aanfehrijven van de Staatcn van Holland, zedert de ertüle van dc republiek , aan de Hoven van Juftitie verboden, kennis te neemen van zodanige politicque uitzettingen (V). Z. blijft 'er dan geen middel over voor eenen zodanig uitgezetten burger? V. Het veiligfte middel is, in zodanig geval, het hoofd in den fchoot te leggen , en , op eene fchuldbekennende wijze, met verzekering van berouw en leedwezen, en belofte van beterfchap, bij de regeering om vergiffenis te verzoeken , welk middel menigmaalen met goed gevolg gepractifeerd is; te meer, daar volgens de aanmerking van dien zelfden rechtsgeleerden (0 , het naturel van de regecring deezer lan* tq) Van zurck. Cod. Bat. tit. Magiftr. §. 10. 00 Van zurck , Cod. Bat. tit. Appel f. 20. tit, Magiftr. §. 15- O) H. DE GROOT. loc. tit. I. CEEL. M  178 VADERLANDSCHE landen niet genegen is tot rigeur , en ien hoogfien bezorgd, voor de confervatie, en aug ment tic van de neeringen van haare fteden; dan, indien een zodanig uitgezet burger mogte willen üaande houden, dat zijne regeering van de aan haar in deezen onwederfpreeklijk toekomende macht , misbruik mogt gemaakt hebben , dan ftaat het hem vrij, zich deswegens bij den Souverain te beklaagen , aan welken de regeeringen der deden, des noods, verplicht zijn, redenen te geeven van haare handelingen Qj; doch dan zouden de bewijzen voor zijne onfchuld zeer klaar en duidelijk moeten zijn, dewijl misbruik -van macht, door regeeringen gepleegd, niet mag gepraefumeerd, maar duidelijk beweezen moet worden (ji). Z. Wat is ontpoortering? V. Eene politicque ontneeming van het burgerrecht , waar uit dus volgt, dat een zodanig ontpoorterde van alle de voorrechten, die aan de burgerij in 't gemeen toebehooren, vervallen is (V). Deeze ontpoortering is zomtijds enkel ont- fV) H. de CltOOT , loc. cit. van zurck Cod. Bat. tit. Ballingen $. 3. en 4. (//) Zie ook h. de groot loc. cit. (r) Zo is in i62o een Oud-Burgemeester van Schoonhoven , hugo van arkel , ontpoorterd. Oj» welk geval gezien wordt bij van zurck , Cod. Bat. tit. Magiftr. $ 7 ». 3.  RECHTEN. ï7 ontpoortering , in welk geval de ontpoorterde wel ingezeten van de ftad kan blijven, doch geene burgerlijke voorrechten genteten , doch zij gaat gewoonlijk vergezeld met de politicque uitzetting. Z. Mag een ijder vrijwillig zijn burgerrecht verlaaten, en uit de ftad vertrekken? V. In fommige fteeden is bepaald , voor hoe langen tijd ijmand , die het poorterrecht verkrijgt, burger moet blijven. Zo moeten die geenen, die te Dordrecht poorter worden , bij eede belooven, dat zij tien jaaren burger zullen blijven f»; doch waar zodanige bepaalingen niet gemaakt zijn , kan natuurlijk ijdereen vertrekken, wanneer het hem behaagt, evenwel is hier omtrent bij eenige fteeden, in fommige gevallen, eene poenaliteit geftcld (.r). Z. Wordt 'er bij zodanig vertrek uit eene ftad ook iets vereischt ? V. Ja, de regeering kan van zodnnige vertrekkende burgers vorderen de betaaling van het recht van Exu. Z. Wat is dat? V. Ee- o) Van de vall, privil. van Dordr. pag. 1345-. (.r) Die te Schoonhoven het poorterrecht in onweerde opzeit, mag nimmer weder poorter worden. Statut, van Schoonhoven van po/iiien. jj. 28. te vinden bij van SERKUMj pag. 135. M 2  180 VADERLANDSCHE V. Eene zekere foort van tol, welken men moet betaalen bij zijn vertrek, tot eene vergoeding van de fehade , welke de ftad door dat vertrek lijden moet: het woord betekent uitgang (V): dit recht verfchilt in zeer veele plaatZen ; het bedraagt fomtijds den veertigften , den tvvintigften , en meerdere of mindere penningen: op fommige plaatzen gaat het over alle, op anderen alleen over onroerende, goederen: men kan de praeciefe bepaalingen van ijdere ftad in bijzondere privilegiën vinden. ■ Z. Wordt dit recht altijd gevorderd ? V. Neen. Van oude tijden af, hebben veele fteeden met eikanderen conventien aangegaan , om dat reeht tegen eikanderen niet te gebruiken, en door die conventien is door den tijd eene verflapping omtrent die invordering ingefloopen; doch veele fteeden bedienen zich nog van dat recht, het zij ten voordeele van haare ftadsfinantien, het zij ten behoeve van armen-fondfen, tegen zodanige fteeden, of plaatzen, met welke zij geene conventien geflooten hebben. Z. Dus zagen wij wie burgers zijn , welke voorrechten zij genieten , hoe het burgerrecht verkreegen , en hoe hetzelve weder verlooren wordt; maar gij hebt mij in dit gefprek ook geleerd, (;■) Zie hier over breederBOET woordentolk, op hei voord isfae; vooral, ten aanzien van den oorfprong, van ioo\ , aloude regeerit/gs-wijze, 4. deel, pag. 259  RECHTEN. i8r leerd, dat alle ingezetenen van de fteeden geen burgers zijn, doch dat men in dc fteeden, bchalven de vaste burgers, ook nog heeft ingezetenen , die, zonder het burgerrecht te bezitten , hunne vaste woonplaats in eene ftad hebben ; en imvoonders, die alleen voor eenigen tijd in eene ftad woonen: welk is het voornaame onderfcheid tusfehen de twee laatstgenoemde foorten , en burgers ? V. Het voornaame onderfcheid tusfehen de twee laatstgenoemde foorten , cn burgers , beftaat daar in , dat ingezetenen, en inwoonders , die geen burgers zijn , geen gebruik mogen maaken van alle die privilegiën, die in 't bijzonder aan het burgerrecht vast gemaakt zijn ; zij kunnen, om eenige voorbeelden te noemen , niet tot de regeering , of ampten en bedieningen worden toegelaaten , mogen geene burgernceringen doen, noch in fchutterijen, of gilden opgefchreeven worden, geene vrijheid van tollen gebruiken, den toevlucht niet neemen tot die armen-fondfen, die alleen voor burgers zijn aangelegd, (ten welken einde in verfcheiden fteeden andere armen-fondfen voor de zodanige zijn) en wat dies meer is; fchoon zij voor het overige de befcherming van de regeering genieten , cn aan derzelver judicaturc onderworpen zijn 00. Z. Moe- '(O Zie, onder anderen, roseboom, keuren van Am M 3 Pr-  i3a VADERLANDSCHE Z. Moeten deeze ook in de ftedelijke testen drsagen ? V. Zonder twijffel; anders zouden zij van beter conditie zijn, dan de burgers zelve. In zommige fteeden is dit uitdruklijk bepaald (jij doch al is zulks niet bepaald , brengt het echter de natuur van de zaak mede ; gelijk zij daar voor ook de befcherming van de regeering genieten; doch hier van zijn natuurlijk uitgezonderd, zodanige lasten, welke, hier en daar, in de fteeden , uitdruklijk , om het burgerfchap betaald worden; ook kunnen zij nimmer voor der fteede fchulden aangefprooken worden , om dat zij geene eigentiijke leden van de burgermaatfehappij zijn. Z. Kan een ijder, die wil, ingezeten, en inwoonder in eene ftad worden? V. Ten aanzien van imvoonders, die alleen voor eenigen tijd, tot verrichting van bijzondere zaaken, in eene ftad komen woonen, wordt zo naauw niet gezien, maar ten aanzien van zodanigen , welke zich, zonder het burgerrecht te begeeren, met hunne vaste wooning binnen eene ftad willen ter neder zetten , fpreekt het van zelve, dat dezelfde redenen van rust onder de bur- fierdam, cap. 41. waar men zelfs van eenige priVC legjen aan de ztive competeerende, gewaagd vindt. O) B':j voorbeeld te Schoonhoven Sta.ut. van Schoonh.vanpolitier.. j. 27.bij van uerklm .pag. 135.  RECHTE N. 183 burgerij- cn zorg vour de armen-fondfen , die niet fpeciaal ten behoeve der burgerij zijn aangelegd , de regeeringen moeten bewegen , om ook omtrent zodanige nieuwe ingezetenen dezelfde voorzorgen te gebruiken , van welken zij zich ten aanzien van nieuwe burgers bedienen; hierom is in verfcheiden fteden gezorgd, dat niemand zich in dezelve met ter woon mag ter neder zeeten, zonder fprci.üe acte van admislie van Burgemecftercn. Te Schoonhoven onder anderen (70 is bepaald , dat niemand zich met ter woon binnen de ftad mag ter nederzetten, zonder provlfioneele acte van admisfte van Burgemecftercn , en moeten zodanige provifioneel geadmitteerden binnen het jaar eene behoorlijke acte van indemniteit inleveren, waar na de provilioneele acte veranderd wordt in eene finale acte, op poene , dat zij, aan dat vereischte niet voldoende , en dus gecne finale aéte van admisfie verkrijgende, nimmer als ingezetenen zullen worden aangemerkt, en dus nooit van de armen-fondfen zullen profrteeren, en is tevens het verhuuren van huizen, of kamers aan zodanigen, die geene provilioneele of finale acte kunnen vertoon en , verboden op eene boete van dertig guldens ; welke publicatie aldaar, van drie maanden, tot drie maanden, op alle gewoone plaatfen aangeplakt wordt. „ T, Z. Kun- CO Bij publicatie van io Julij I7S8. M 4  i«4 VADERLAND SCHE Z. Kan aan zodanige ingezetenen, en imvoonders ook weder de inwooning verboden worden ? V. Zonder twijfiel, en met minder omfiag dan aan de burgers: want aan hun wordt daar door niets ontnomen, behalven dat eene dergelijke inwooning altijd begreep en word , maar zo lang toegelaaten te zijn , als het de Magiftraat gelieft , en zij zich gedraagen, als eerlijke luiden betaamt (ƒ)• Z. Welk is het voornaam onderfcheid tusfehen vaste ingezetenen, en tijdlijke inwoonders? V. Dat tijdlijke inwoonders, (dat is zodanige, die alleen voor eenigen tijd inwoonen , en niet zo lang vertoeven , dat zij gelijk aan vaste ingezetenen worden, bij voorbeeld jaar en dag, zo als men het noemt) alleen voor den tijd hunner inwooning de befcherming der regeering genieten, doch geenzins tot die voorrechten bevoegd zijn, die aan vaste ingezetenen vergund worden. Z. Bij uwe opgaaf van de eerfte burgerlijke onderfcheiding tusfehen perfoonen, noemde gij burgers en vreemdelingen. Wij hebben nu gezien wat tut burgers betreklijk is , of is dien aangaande nog het een en ander aan te merken? V. Wij zouden hier omtrent nog zeer veel kunnen zeggen, doch het geene wij thans be- han- (<0 Gelijk ziek rooseeooMj de keuren van Amfterdam, cap. 41. 5". 4. uitdruk:.  RECHTEN. 185 handeld hebben, zal genoeg zijn , om aan ons oogmerk van eene oppervlakkige, doch tevens genoegzaame, kennis te voldoen, en dus zouden wij nu kunnen overgaan , om van vreemdelingen te fpreeken. Z. Wat is een vreemdeling? V. In 't algemeen een ijder, die geen burger of ingezeten is, en dus geene betrekking tot de burgerij heeft, maar in 't bijzonder onderfcheiden wij dezelve in ons recht in drie foorten. 1. In buitenlanders. 2. In inboorlingen van den Staat, doch buiten de provincie gebooren : En 3. In inboorlingen van llulland, doch buiten de ftad woonende. Z. Is 'er eenige reden voor die onderscheiding? V. Ja; om dat het recht hun onder die drieerleije foorten befchouwt, en naar maate van dit onderfcheid behandelt. Z. Hebben vreemdelingen hier te lande ook rechten ? V. Ja zeker. Van de oudfte tijden af, zijn dc rechten van gastvrijheid bij de Germani/che volkeren, en, onder deezen, bij de Batavieren, in de hoogfte achting geweest (_d): hier in munteden ook de Franken uit: bij verfcheiden wetten , was uitdrukkelijk gezorgd, dat men aan vreem- de- (d) Pld. eleganter Tacitum deMorib. Germ. cap. 21. M5  i8ó VADER LAND SC HE delingen de gastvrijheid rnocst doen genieten (V); in volgende tijden echter, hebben die rechten van gastvrijheid zeer veel geleden, zo dat men den ftaat van vreemdelingen, hier te lande, als hard, en onaangenaam aanmerkte ; "veel hebben hier toe medegewerkt eensdeels de overgang van dc Graaflijke regeering in vreemde huizen , en de vrees van langs dien weg de beste ampten deer vreemdelingen te zien bekleden, en anderdeels de burger-oorlogen, en beroerten hier te lande, ctf de daar uit vioeijende haat (f) dan , hoe zeer wel uit dien, door lengte van tijd ingewortcldcn, afkeer van vreemdelingen eenige zaaken overgebleeven zijn , waar van ik u de voornaamftcn zal opnoemen , zijn evenwel ook , door de verandering van de tijden , en zeden , aan vreemdelingen hier te lande voornaame voorrechten toegeftaan. Z. Welke zijn de voornaamfte voorrechten van vreemdelingen hier te lande? V. In de eerfte plaats, dat aan hun, in veele fteeden, wanneer zij verfchil hebben met burgers, fpoediger en korter recht gedaan wordt, dan (e) Pad, Capit. pr.imutn anni S02. cap. 27. apudGe,orgisch\ pag. 638. Capit. P". anni S03. cap. 16. ibid. pag. 674. Capitul. lib. 5. cap. 374. ibid. pag. 15^5- et lit. 6. cap. 378. ibid. pag. 1596' Cf) Zie over 't een cn ander arntzenii. Jnfi.j'ur. Civ. Èêïg. p. ï. tit. 12. j. 3. et 4.  RECHTEN. r 187 dan tusfehen burgers en Sf>. dat twee vreemde kooplieden, in Holland met elkander verfchil hebbende, elkander ter eerfier inftantie mogen dagvaarden voor den Hoogen Ilaade (/;)• Hier bij zou ik nog anderen kunnen voegen , dan die zijn minder algemeen (O- Z. 'Er zijn evenwel ten aanzien van vre delingen (gelijk gij zo even zeide) eenige .. ken uit den ouden haat en vrees overgebleeven: mag ik daar van de voornaamfren weeten ? V. Ja; en juist hier in komt het onderfcheid tusfehen de foorten van vreemdelingen te pas , 't welk ik u heb opgegeeven. Voor buitenlanders worden gehouden zodanigen, die buiten het territoir van den Staat gebooren zijn; omtrent deeze word, in de eerfte plaats , geobferveerd, dat aan hun, hier te lande, geen meer recht wordt toegedaan, dan Hollanders genieten in (g) Zie privil. van Graaf Willem II. aan Haarlem, van 23 Novbr. 1245. mieris, Chartert. 1 déél, pag. 223. privil. van denzelfden Graaf aan Dei ft-, van 14 Apr. 1246. mieris , 1 deel, pag. 232. zie verder van zurck Cod. Bat. tit. vreemdelingen §. 2. n. J. (/;) Ihftrucile van den Hoogen Raade, art. iS. 00 Zie ABiNTZ. Inft. Juris Öv. Belg. p. I tit. 12 I 14- L  188 VADERLANDSCïIE in het land , in 't welke deeze buitenlanders te huis behooren (T); En i. Zijn dezelven uitgeflooten van alle ampten van regeering (/); wel verftaan dc , dat niet te min, zo als wij boven reeds zagen , aan den Souverain de vrijheid blijft, om ook aan deezen te verkenen brieven van naturalifatie ad hónores Qnj. Maar boven dien hebben , ten aanzien van deeze buitenlanders, bij hun overlijden, of vertrek, van oude tijden af eenige rechten plaats gehad, welke, hoe wel veelen van dezclven, ■ thans, of in onbruik zijn , of flaapen , echter der moeite waardig zijn, om, ten minften eenigermaate, gekend te worden: te meer daar men hier en daar nog overblijfzelen van dezelve ontmoet. Z. Welke zijn die rechten? , V. Het eerfte van dezelven is het recht van Au- 00 Arntz. Inft.J. C. B. p. i tit. 12 § 12. (/) Men kan hier van, behalven art. 4 van het gr out privilegie van vrouw Maria van Bourgondie , ook bewijzen vinden in het Charterboek van mieris S deel,p. 6S4CU Gr. plac. boek 3 deel, fol. 7 en 13. cn elders. Zie echterbijn^ershoek quaesi. jur. pub/, iib. 2 cap. 11. 0-0 Br fol. van Holland, van zo Aug. 1748 te vinden Gr.pt. toch 7 deel fol. icöo.  RECHTEN. 189 JubaineQu). Dit recht houdt in, dat wanneer vreemdelingen hier te lande, zonder kinderen 0veflijden, hunne geheele nalatenfchap aan den Souverain vervalt, en dat hunne naastbeftaanden geheel van dezelven verftooken zijn; dit recht is menigmaalen een onderwerp van tractaaten tusfehen mogendheden geweest, en op fommige tijden afgefchaft, op anderen weder ingevoerd. Voornamentlijk hebben 's lands Staaten gebruik van hetzelve gemaakt, toen Lodewijk de XIV. Koning van Frankrijk, zich van hetzelve bediende, om die geenen, welken wegens de religie gevlucht waren, te vervolgen. Immers, na dat verfcheiden vruchtelooze pogingen waren aangewend, om den Koning tot intrekking van die baarlijke wetten over te haaien, hebben eindelijk's lands Staatcn, dat recht, bij wege van retorfie, of wedervergelding, ten aanzien van Frankrijk opnieuw ingevoerd (0) doch is hetzelve naderhand wederom afgefchafc (jf). 2. Het recht van keurmede, keurmut, of keur- mith C») Droit d' uiubaine, jf S Albinagii, jus albinaXus, aubanae, enz. zie arx\tz. Inji. jur. Civ. Belg. f. 1. tit. 12 § 6. boey woordentolk, inroce aubain. «. O) Den 31 O&ober 1709. - GO In Januarij i"j"6. Zie hierover breeder arntz. loc. cit.  ipo VADERLANDSCHE 'mith (ff). Dit recht houdt in , dat de Souveraia rut de roerende goederen van eenen vreemdeling, die binnen zijn territoir overleden is, het beste pand voor zich kan kiezen (V): de oorfprong van dit recht is in de oude flavernij, of dienstbaarheid te zoeken; in verfcheiden fteden betreft het niet alleen de vreemdelingen, maar zelfs de burgers (-0 doch overal, waar dit recht nog is overgebleeven, kan hetzelve thans met eene zekere fomme gelds worden afgekogt (/). 3. Het recht van exu, waar van wij boven reeds fpraken, en het geen niet alleen, zo als ik toen (naar aanleiding van 't geene wij verhandelden) alleen zeide, bij vertrek van eenen burger uit de ftad, maar zelfs bij overlijden, en nalaating van zijne goederen aan vreemdelingen, be- (?) 3H& Cuermedae. (;•) Re fol. van Holland.16 Mei 1595 In de pacificatie van Gend, van den 8 Novbr. 157Ö word het beste pand art. 16 genoemd het huis catheil. O) Bij voorbeeld te Schiedam, volgens eene willekeur', bevestigd door Floris van Henegouwen Heer van Schiedam 7 Jamtarij 12 8(5. Te Del ft volgens refolutie van de Wet van 24 Sept. 1613. Zie rechtsg. obfervatlen op de inleiding van h. de groot 4 deel pag. 5-7- (0 Rechtsg. obferv. op dtinl. van h. de groot /. cit.  RECHTEN. 191 Betaald wordt fj«) zonder dat hier benig onder* Icheid tusfehen de foort "van vreemdelingen te pas komt, dan voor zo verre zij door concordaaten, conventien enz. daar van bevrijd zijn. — Het' nafpeuren van alle deeze rechten kan nan eenen liefhebber van vaderlandfche oudheden eene zeer aangenaame bezigheid opleveren, doch het zou ons in ons tegenwoordig oogmerk te ver heen voeren. Z. Is 'er ook onderfcheid tusfehen buitenlanders, cn buitenlanders? V. Ja. Zommigen worden gehouden als geheet wild en vreemd; anderen hebben bij tradia aten eenige voordeden bedongen, en worden met den titel van vrienden benoemd; hier van daar menigmaalen, onder de verbonden van mogendheden, dat elkanders onderdaanen ah beste vrienden (iamquam gens amicisfi?na) zullen behandeld Worden. Z. Onder de foorten van vreemdelingen noemde gij in de tweede plaats inboorlingen van den Staat, doch buiten de provincie gebooren; zijn deeze van beter conditie, dan buitenlanders? V. Ja. In de eerfte plaats worden niet alleen aan deezen, met minder bedenklijkheid, brieven van naturalifatie acl honores verleend, maar zelfs wordt van zommigen niet eens nodig geoordeeld, dat zij moeten genaturalifeerd worden; ten aanzien O) Zie het geene daar ter plaat fe geallcgnecrd is.  i92 VADERLANDSCHE zien van de Zeeuwen, als admislibel tot de Hollnndfche regeeringen, is zulks overbekend (V), en de grond daarvan misleiden te zoeken in de Unie tusfehen Holland en Zeeland (V), fchoon het daar in niet uitdruklijk gemeld word. Wat Utrecht aangaat, hoe zeer de Unie tusfehen Holland en Utrecht CO mede daar van geene directe melding maakt, fchijnt evenwel de geest van dezelve deeze admisfibiliteit mede te brengen , fchoon men toch doorgaands de brieven van naturalifatie ad honores verzoekt; en het is zeer notabel, dat, hoe zeer aan den Penftonaris van Schoonhoven4 Panhuis, in de vorige eeuw, zijn recht van, in die qualiteit, ter vergadering van Hollend te mogen compareeren, als gebooren te Utrecht, wierd betwist, dezelve echter geadmitteerd is (y~). Ten aanzien van de overige provinciën, worden die geenen tot de regeering toegelaaten, die gebooren zijn in provinciën, waar Hollanders niet geëxcludeerd zijn (V). Dit O) zcrck cod. Bat. tit. ampten 5 12 n. 6. O) Van 25 April 1576. Gr. Plac. boek 2 deel, fol. 2124. O) Fan 17 April 1534. Gr. Plac. boek 3 deel, pag. 21. 00 In 1655 van zurck cod. Bat. tit. ampten $ 12 n. 7. (2) Van zcrik loc. cit.  RECHTEN. in Dit heeft zelfs weleer tusfehen Holland en Meeneten plaats gehad f», ook tusfehen Holland s Vlaanderen (£)•} evenwel worden hiervan gewoonlijk uitgezonderd de Raadpenfionaris van Holland, en de Penfwnarisfen en Secretarisfen van fteden fV) als welken in Holland moeten gebooren zijn; niet te min zijn 'er voorbeelden van het tegendeel: de Raadpenfionaris van Oldenbarneveld was gebooren te Amersfoort (dd); de Raadpenfionaris Cals was een geboren Zeeuw (e). i. Word nimmer, tegen inboorlingen van den Staat, het recht van aubaine gepraclifeerd : ook niet het recht van keurmede, dan voor zo ver hetzelve ook van de eigen burgers en ingezetenen wordt afgevorderd. En 3. Worden zij in veelen opzichten , zonder . on- (<0 Van zurck loc. cit. n. 4; (b) Ibid. Cc) Refol. van Holland Zo OSl., 20 Nov 1585. 25 Jan. 1658'Riêfblutien ten tijde van deTVitt,pag. 438. arntzen. Ittft jur. Belg. Civ. af. 12 § 3. GO Zie het leven en fterven van Mr. joiian van Óldenbarneveldj door ... v. d. waar men, op p. m. 4. de quaestie behandeld vindt , of hij in Holland als een vreemdeling behoorde te worden aangemerkt. O) Zie het geene daar over gemoveerd is, bij van jtUfi-CK Cod. Bat. tit. ampten $ 12 n. 6. I. Deel, N  194 VADERLAND SC II E onderfcheid, als de burgers en ingezetenen deezer provincie behandeld. Z. De derde foort van vreemdelingen waren inboorlingen van Holland, doch buiten de ftad woonende ? V. Ja ; offehcon zij in Hollandfche fteeden , waar zij niet woonen, in 't algemeen ais vreemdelingen worden aangemerkt, hebben echter alle geboren Hollanders, als burgers van een en dezelfde provincie, eene nadere betrekking tot eikanderen; hierom worden dezelven in meest alle fteeden (gelijk wij zagen) na het vervullen van de daar toe ftaande jaaren van burgerfchap , of na voltrokken huuwlijk meteen burgeres, tot de regeering toegelaaten; evenwel wordt door een voornaam rechtsgeleerden (ƒ), ten deezen aanzien, bij fommige fteeden uitzondering gemaakt van die geenen, die buiten dcMaas, en de Zijp gebooren zijn, doch, daar men, ten bewijze van dit gezegde, niets anders heeft kunnen vinden , dan één privilegie aan Lelden gegeeven (g) 't welk zijne betrekking niet heeft tot de regeering, maar tot de kerkelijke ampten; zo is het zeer waarfchijnlijk , en in de omftandigheden , waar in hij zijn werk fchreef, ook zeer ver- fchcon- (ƒ) II. de grcot inleid, i t. 13 d. § 5. (g) Handvest van Hertog Willem van Beijeren, als Graaf van Holland, aan Leiden, van 25 Dec. l£fl.  RECHTEN. 195 fchoon lijk dat aan dien grooten man ten deezen opzichte eene menschlijke dwaaling overgekomen zij Qhj. Ook worden daar en boven van ingezetenen van Holland, in andere fteeden, geene andere op vreemdelingen applicable rechten afgevorderd , dan alleen het recht van Exu, voor zo verre hetzelve door geene onder linge concordaaten tusfehen de fteeden afgefchaft is. Z. Hoe worden die geenen die in Oost-Indien geboren zijn, in Holland aangemerkt? V. Zij worden in Holland voor ultlanders gehouden (ij. Z. Zijn 'er ten aanzien van vreemdelingen nog eenige zaaken aan te merken? V. Ja ; dit ééne moet ik 'er, ten aanzien van buitenlandfche kooplieden, nog bijvoegen , dat van hun, op hunne koopwaaren, geene zwaardere belastingen worden gevorderd, dan van inlanders, en dat zij menigmaalen, in het ftuk van koophandel , die groote bron van onzen welvaart , door 's Lands Staaten tegen hunnen eigen Souverain befchermd worden (1). En hier mede de eer- (D) Rechtsg. Oifervatieh over 11. de groot's inleid. 4 deel, pag. 44. (/') Zie van zurck Cod. Bat. tit. Oost-Indien §. 23 in tit. naturalifatie § 2. n. 2. (i;j Zie van zurck Cod. Hat. tit. commercie % 10, in notis, cn gemeene middelen § 1 in nol is. N a  to6 VADERLANDSCHE eerfte burgerlijke verdeeling tusfehen perfoonen afgehandeld hebbende, zullen wij dit gefprek eindigen. VIERDE GESPREK. VAN VRIJEN, EN DIENSTBAAR EN. V. Ik heb uwe fchriftelijke uitbreiding van onze voorgaande gefprekken met genoegen geleezen, en de nodige bewijzen voor mijne gezegden aan den voet der bladzijden gevoegd , om in 't vervolg ter uwer onderrichting te dienen: wij kunnen op dien voet blijven voortgaan'; en dus zullen wij thans de verdere verdeelingen vervolgen, welke het recht in 't oog houdt bij het behandelen van perfoonen. Z. Ik bedank u, Vader! voor deeze goedheid. Wij zullen dus thans , volgens uwe opgaave, moeten beginnen met over vrijen, en dienstbaaren te fpreeken. V. Ja, deeze zal onze tweede verdceling vari perfoonen zijn. Z. Wat verftaat gij door vrijen , en dienstbaaren ? V. Om deeze ftof, die haaren grond heeft, in de oude historie, op eene bevatbaare wijze te behandelen, en evenwel niet dieper in zee te fteeken, dan mijn oogmerk mede brengt, zal ik zo  RECHTEN. 197 zo kort als mooglijk is , de oude Staatkundige verdeelingen van de ingezetenen van ons land aan u opnoemen. Z. Dit zal mij veel genoegen geeven. V. Bij de oude Batavieren was de Staatkundige verdeeling van het volk in edelen , vrijgcboorenen , vrijgelaatenen, en flaaven («) , door edelen verftonden zij voornaame Heeren., van aanzienlijke geboorte, en beroemd door krijgsdaaden (b~). Vrijgeborenen waren zodanigen die aan geene üavernij of lijfeigendom onderworpen, en uit vrije ouders gebooren waren (»• Vrijgelaatenen , die uit de flavernij ontflagen waren , deeze waren maar zeer weinig boven de flaaven verhoeven, zelden van eenig belang in het huis , en nooit van eenigen invloed in het Staatsbeftuur OO:flaaven, eindelijk, zodanige, welken in lijfeigendom aan hunne meesters toebehoorden , doch gij zoud u een geheel verkeerd denkbeeld van de flavernij bij de Batavieren maaken , indien gij den ftaat van hunne flaaven wilde verge- lij. O) Tacitus, de Morib. Germauoritm , per totiaiu GO Ibid. cap. 11. (O Deeze noemt tacitus , in onderfcheiding van den adel, plebs. Ibid. cap. 13. eu vulgus, hlstof Hb. 4. cap. 12. 00 Tacit. de Morib. Germ. cap. 25, N 3  193 VADER. LAND SC HE lijken bij dien van de Romeinen , en andere volken , van welken gij in de oude historiën geleezcn hebt. De flaaven waren, bij de Batavieren, wel lijfeigenen van hunne meesters, maar zij wierden veel zagter behandeld; zij gebruikten dezelven niet, in dlenjlen, befchreeven onder V gezin, naar de wijze der Romeinen: ijder regeerde zijn helm, of huis ; de Heer--lag hem op, zekere maate van kooru , of van vee , of van klecdlng, als aan eenen bouw-man, en dus verre gehoorzaamde de Jlaaf. Het verdere huiswerk . befchikten de vrouw cn de kinderen. Eenen Jlaaf te fldati , of met boeijen en werk te flra'jën , was zeldzaam, hem dood te ftaan waren ze gewoon , niet tugtigeuderwijze, of met ernsthaf tigheid, maar uit hcevigheid, en toorn , als eenen vijand , uit* gezcid, dat het ftrafj'eloos was (Y). Z. Is dit bij dc Franken, die de Batavieren öpvolgdcn, zo geblecven? V. De Staatkundige verdecling bij dc Franken kwam in den grond op het zelfde neder. Ons bellek laat niet toe, om ons met het Staatkundige breedvoerig op te houden, anders zou ik u veel van hunne onderfcheidingen , tusfehen Antrustioncn (/') (die bij hun de hoogfte adel wa- (7) Tac;t. de Morib. Germ. volgens de vertaaling van hooft. ('ƒ) Lex Salica, til. 30. L. 20. tit. 74. L. I, tit. 76. L. 1.  RECHTEN. 199 waren) vrij gebooren, Franken, Barbaren, menfehen , clie volgens dc Salifche wet leefden enz. Q>) Romeinen, die 'm convlvae regls, tributarii , posfesfores enz. (A) onderfcheiden wierden , moeten zeggen; doch zij verdeelden zig in den grond ook in edelen, vrijgeborenen , vrijgelatenen , en flaaven. Z. Wierden bij hun de flaaven ook zo zagt behandeld als bij de Batavieren. V. Ja ; maar zij hadden meer onderfcheiden foorten van flaaven. Z. Mag ik dezelven kennen? V. Het zal ons wat ver afleiden; evenwel zal ik u dezelven noemen. Het eerfte foort van flaaven wierdt Koningsflaaven genaamd (/')• Deezen waren in dienst van des konings fchatkist, cn hadden verfcheiden voorrechten boven andere flaaven : een van de voornaamflen was, dat zij toegelaaten wierden om getuigenis der waarheid te geeven (ƒ). De tweede foort waren flaaven van dc kerk fl). Dee- (>) Lex Saliea, tit. 44. L. 1. C/0 IbU. tit. 44. L. 6. L. 7. tit. 45- L. 15- (0 Rtgii. Fisca/es, Fiscalini. L, Sal. tit. 16. L.6. tit. 29. L. 2. L. Rip. tit. 9. (j) Lex Burgund. tit. 60. L. 3. (k) Homines ecclefiastiei L. Rip. tit. 10. Servi Ecclefiastiei L. Rip. tit. 58- L. 3. N 4  20o VADERLANDSCHE Deezen waren of aan landhoeven verbonden, of wierden tot gemeene dienften gebruikt. Naderhand hebben zij de naamen gedraagen, die nog menigmaal in oude charters voorkomen , van Maalmanncn , Godesluiden , Kioosterluiden , Kcrkenluiden , Autaarsliiiden, Martensmannen , Pietersmannen enz. (T). De derde en geringde foort waren gewoone flaaven, die titi , lati , lasfi , ook wel leuti genaamd wierden; ook fervi, flaaven: deezen waren ook van dezelfde conditie als bij de Batavieren; evenwel had men , in voornaame huizen , ook huisflaaven, die hunnen bijzonderen naam droegen naar de onderfcheiden dienften, die zij beweczen (in). Bij (/) AR.vrz. Inft. Jur. Civ. p. i. tit. 8. \. 2. <_;») Men vindt dezelven opgeteld in Leg. Salica tit. 11. L. 6. or.der de benaamingen van Major (waar bij in L. 7. gefprookcu word van Majorisfa) : deeze waren de voornaamfte Haaf en fiaavin, welke het opzicht over de andere flaaven hadden. Infestor of infertor 1 die het ccten op de tafrqel agt, Seantio de fchenker; Marifcalcus de opziender over de paarden , Strator de paardenknecht , Pal-er ferrarius de hoeffmit, Aurifex, Jive Carpeuiarius , de flaaf, die cie paarden in het gefpan befunirde, de voerman, Vuitor , die zorg drceg voor de w ijngaarden , Porcarius, die het opzicht had over de varkeus, en eindelijk Mir.ifieriales, die allerJeije huisdier.ften deeden. Zie wendei.inus in glosjdrio voeum situatie. Op al die voorde».  RECHTEN. -20i Bij de Saxers was de hoofdverdeeling in nobiles, edelen, Uberi, vrijen, en titi, flaaven («)• Bij de Friezen wierden de perfoonen verdeeld in nobiles, edelen, liberi , vrijen, titi vrijgelaatenen , en fervi flaaven (0). Z. Mij dunkt gij noemt bij de Friezen de titi vrijgelaatenen, daar gij dezelve bij de Franken, en Saxers\ duidelijk flaaven genoemd hebt ? V. Deeze uwe aanmerking bevalt mij zeer. Laat ik mij dan duidelijker verklaaren. Reeds zeide ik u , toen wij de Staatkundige verdeeling bij de Batavieren inzagen, dat de vrijgelaatenen bij hun zeer weinig verheeven waren boven de flaaven; dit bleef niet alleen zo bij de Franken , en aan hun vermaagfehapte volken , langen tijd duuren, maar zelfs was 'er bij hun zo weinig onderfcheid tusfehen vrijgelaatenen en flaaven, dat zij beide met den gemeenen naam van titi, lati, lasfi, leuti, bedoeld wierden, zo dat hetzelfde woord zo wel eenen ilaaf als eenen vrij- («) Lex Saxonum tit. 2. heinecc. Elem. Juris Germ. lil/. 1. tit. 1. §. 23. O) Lex Frifion. tit. 1. L. 11; zie verder hoe zulks ten tijde der Graaven was, bij van loon , aloude regeerings-wijze, 3. deel, per tolum, vooral ten aanzien der flaaven s en dienstbaaren. N 5  202 VADERLAND SC HE vrijgelaatenen betekent (j>) ; dus, wanneer ik u bij de Franken en Saxers van de liti fprak , zo als dit woord in hunne wetten voorkomt, dan moest gij daar door verdaan menfehen in den ftaat der flavernij , in 't gemeen , welke weder verdeeld worden in vrijgeiaatenen en flaaven. Deeze vrijgeiaatenen bleevcn daar eenigermate flaaven , fchoon hunne conditie verbeterde (ff) ; maar daar de wet der Friezen de lilt duidelijk noemt , als een tusichenfoort tusfehen 'Vrijen , cn flaaven, zo heb ik u daar de vier duidelijk genoemde foorten willen opgeeven. Z. Ik bedank u voor deeze opheldering ; ik meen dus te mogen befluiten, dat, tot de tijden der Friezen toe, hier te lande, de hoofdverdeeling van het volk altijd in den grond geweest is , edelen , vrijgeboorenen , vrijgelaatenen , en flaaven. V Juist Qrj. Z. Hoe is het verder met die verdeeling gegaan? V. Bij 00 Öjj nriNrcc. loc. cit. vindt men de duidclijkfle bewijzen Voor dc tVeederleije betekenis van het Woord, (?) Heinecc. loc. cit. 00 Zie over dit alles verder arntz. d'.ft. jfur. Civ. Belg. p. i. rif.-5. $. t\ z. 3. tit. 6. 5.1. feef. tit. S §. 1. feqq.  RECHTEN. kc-3 V. Bij de laatere Franken, ontmoet men, in Vprfóheiden (tukken van de middeleeuw, eene Staatkundige verdeeling tusfehen feniores five majores, en juniores five minores (sj; doch die verdeeling fchijnt meer tot het Staatsrecht behoord te hebben: wij blijven tevens bij aanhoudendheid de verdeeling tusfehen edelen, vrijgeboorenen, vrijgelaatenen, en flaaven ontmoeten (>)■> en dus is die verdeeling, bij den tweeden overgang van deeze landen onder het Frankifche rijk, gebleeven. Z. Hoe is het met die verdeeling onder de Graaven gegaan? V. Zo lang de flavernij hier in Holland geduurd heeft, is de hoofdverdeeling gebleeven in edelen, welgeboorenen, cn dienstluiden, of, zo als zij in veele ftukken voorkomen, edlirigi, frilingi, en lasfi Qd). Men vindt, in de vroeglte Graaflijke tijden, weinig gewag van vrijgelaatenen, waar van de reden voornamentlijk te zoeken is, in de moeijlijkheden, welken het toenmalige leenrecht aan de vrijlaatingen veroorzaakte; CO Heinecc loc. cil. ?. 22 ; Majores waren dan edele, en welgeboren mannen: minores de overige gemeente. Zie van eüon, alouds regeeringsw. 4- deel. p. 94. (/) Heinecc, loc. cit. (u) S. van leeuv. en, R. H. Recht 1. è. 9. d. 5. 1. van loon, aloude regeeringsw per tolum.  204 VADERLANDSCHE te; de flaaven waren toen alle aan landgoederen verbonden, zeer veele landgoederen waren leenen, en, volgens het leenrecht, mogt een leenman de waarde van zijn leengoed niet vermin* deren, zonder •. toeflemming van den leenheer; het vrijlaaten van eenen Haaf wierd gereekend het leengoed te verminderen; en dus was de leenheer daar toe zelden te bewcegen (v). Z. Van welk eene natuur waren de flaaven ten tijde, van de Graaflijke regeering? V, Zij behoorden voornamentlijk tot de landgoederen, en waren daar aan zodanig vastgemaakt, dat zij met dezelven verkogt, en overgedraagen wierden (V): zij hadden gewoonlijk den naam van dienstmannen, huisluiden, lijfeigene?/ (xj). Z. Dus waren dan vrijen, die geenen, die aan geene flavernij waren onderworpen, en flaaven, die geenen, die in lijfeigendom aan anderen toebehoorden. V. Juist; (r) Robertson , inleid, tot de regeering van Karet Jr. p. 69 en 70. (•»•) Zie hier van een voorbeeld bij heda hiilor. Ultr. pag. 29. ibique Buchelium hunne onderfcheiden benamingen zie bij arntz. Inft. ffur. Belg. Civilis p. 1. tit. 8. §. 8. van loon , /. c. 3. deel j per totum. (.r) Rechtsgel. Olfsrv. ep h. de groot . lal. 2. deel, p. %.  R Ë C H T Ê N. 205 V. Juist; en de vrijen hadden wederom hunne onderfcheidingen; dan daar van zullen wij in 't volgend gefprek handelen. Wij zullen ons thans bij de dienstbaaren bepaalen, en daar in zien, 1. hoe iemand flaaf wierd, 1. wat een flaaf moest verrichten, 3. hoe hij van de flavernij vrij geraakte, 4. op welk eene wijze de flavernij hier te lande in onbruik is geraakt, 5. wat 'er zij van onze flaaven in Oost- en West-Indien, 6. wat 'er nog bij ons van de oude flavernij is overgebleeven, terwijl wij eindelijk 7. over de hedendaags fche dienstboden zullen fpreeken. Z. Deeze orde bevalt mij zeer: te meer, daar ik mij reeds overkropt vond met vraagen, die ik nu in eene geleidlijke orde kan voorftellcn. Hoe wordt iemand flaaf? V. Door geboorte, of door toeval. Z. Hoe door geboorte? V. Een flaaf volgde den ftaat van zijne ouders ; zo dat alle, die uit flaaven gebooren wier-den, flaaven waren, en den eigendom wierden van de meesters hunner ouders; zelfs wanneer een van de ouders vrij was, volgde echter het kind den ftaat van flavernij (» Z. Hoe door toeval? V. 1. Door krijgsgevangenis (2), 2. door de vrij- fjO Arntz. hifi. j'iir. Civ. Belg. p. I. S. %. f. (/) Wagenaar , Vaderl. bist. l. deel, p. 334-  ac6 VADERLAND SCHE vrijheid moedwillig te verdobbelen, op welk fpel de oude Gcrmaniers, vooral, zodanig verzot waren, dat zij alles verlooren hebbende, eindelijk zelfs hunne vrijheid verfpeelden, en zich dan vrijwillig de flavernij getroostten Qa), 3. door zich vrijwillig in flavernij te begeeven, dit gefchiedde door zodanigen, die zo verarmd waren, dat zij gevaar liepen van .door gebrek te vergaan, zij gaven zich dan aan de kerk, of aan voornaame heeren, tot flaaven, over 4. door verwijzing van den rechter, wanneer iemand buiten ftaat was, om zijne fchulden te bctaalen (V), 5- door misdaad, wanneer zij, driemaal vermaand zijnde, evenwel niet ter misfe gingen, en op zon-en feestdagen werkten (V), 6. door huuwlijk, wanneer een vrij man met eene flavin, of een flaaf met eene vrijgeboorene trouwde, en wat dies meer is (Y). Z. Wat waren het werk, en de verplichting van eenen zodanigen flaaf ? V. Zij moesten het land, waar aan zij vastgemaakt waren, bebouwen, koophandel voor hunne O) Tacit. de Morib. Gcrm. cap. 24. CO Heinecc. E/em. Juris. Germ. lib. 1. J. 35. CO heinecc. loc. cit. §. 37. Cd) Lex alemann. tit. 38. L. 5. Lex Bajuv. tit. cap. 4. L. 1. CO Zie verder arntz. loc. cit. p. \. tit. 2. §. é.  RECHTE N. 107 11e heeren bedrijven, en wierden tot allerleie verrigtingeu buiten 's huis gebruikt; zij mogten niet trouwen zonder bewilliging van hunnen heer, en dan waren zij verplicht, zekeren bruidfehat op te brengen; zij moesten bij verfterf het beste pand aan hunnen heer laaten (ƒ), -zij moesten hunnen heer tegen zijne vijanden te hulp komen, en zij moesten eene jaariijkfche fehatting m graanen, vee, of klederen aan hunnen heer betaal cn Q). Z. Konden zij evenwel eigendommen voor zich verkrijgen? V. Ja, wanneer zij alles, wat zij moesten opbrengen, voldaan hadden, dan konden zij over het overfchietende Vrijelijk befchikken, mits evenwel niet iu nadeel van hunnen heer, of van zijn goed O/O; cn zelfs konden zij hunne verkreegen goederen aan hunne kinderen enz. nalaaten (i). Z. Hoe (f) Zie het geen ik u in ons derde gefprek over het recht van keurmede gezegd heb. Cf) Zieden lieer van de spiegel, Oorfipr. der Vader!. Rechten , p. 110. van leeuwen, R. H. Recht. \: b. 9. d. $. 17. arntz. !. c. p. 1. tit. 8. $. 9 en 10. R-eehtsgel. ebfervaf. op h. de groot's int. 2 deel,pag f. (h) Arnzen. loc- cit. (7) Mits het beste pand aan den Heer latende van leeuwen , IOC. Cit.  so8 VADERLANDSCHE Z. Hoe zeer mij liet denkbeeld van flavernij geweldig in den weg zit, dan waar over ik mijne bedenkingen nog wat befpaaren zal, zo komt het mij evenwel voor, dat deeze flavemij nog al niet van de ergfle was. v. Die voorbehouding had ik reeds lang gewagt; wij zullen daarvan nog in dit gefprek handelen; dan laat ons voortgaan. Z. Op welken eene wijze kon ijmand, die eens flaaf was, van de flaavernij weder vrij geraaken? v. Door vrijlaatingen QOj doch boven merkte ik reeds aan, dat het leenrecht dezelven zeer ongemaklijk maakte; evenwel men vindt zelfs hier van in onze charters voorbeelden (T); dan die vrijlaatingen wierden, ten tijde der zogenaamde kruisvaarten, zeer aanmerklijk bevorderd, om dat toen de heeren verplicht wierden, om alle hunne flaaven, die genegen waren, om mede ter kruis- (ƒ) Zie over de onderfcheiden manieren van vrijlaatingen in de kerk , door uiterften wil, bij den koning, door het openzetten der poorten , door een charter , enz. tij arntz. Inft. Jur. Belg. p. i tit. 7 j. 3 en bij de daar aangehaalde fchrijvers. Zie ook van loon . aloude regeeringsw., 3 deel, cap. 13. (k~) Men vindt hier van een zeer fraai voorbeeld volgens de Salifche ■wet in het Charterboek van mieris ii deel, pag. 29 aangehaald bij den heer van de spiecel, Ut. cit. p. 119.  RECHTEN, 2C9 kruisvaart te trekken, de vrijheid te fchenken(7); ook wierd een flaaf vrij, door het verkrijgen Van het poorterrecht van eene ftad Qii) 't Welk in fommige fteden aanftónds gefchiedde, zo dra zij het poorterrecht verkreegen («), in anderen, na dat zij jaar en dag poorter geweest, en in de fteden gewoond hadden (p). Hier van daan de voorrechten aan fteden gegeeven, dat Zodanige dienstluiden jaar en dag poorter geweest, en in al dien tijd door hunnen heer niet opgeeischt zijnde, vrij zijn, en niet weder kunnen opgeëischt worden Q>), terwijl daar en tegen in verfcheiden andere fteden het poorterrecht niet wierd vergund, dan aan die geenen, die vrijgelaaten waren, of zich vrij gekogt hadden Qq~). Z. Heeft (/) Arentz. loc. cit. %. \i. (m) H. de groot, inl. i b. 4 d. § 2 en rechtsgel. obf. op denzelven, 2 d. p. 5. O<0 Handvest van JViilem, Roomsch Koning, aan Alkmaar, van 't jaar 1254; zie de rechtsgel. obferv. op 11. de groot's, inleid. 2 deel, p. 7. in notis. (ö) Zie de privil. van Dordrecht, Delft enz. aangehaald in bovengern. obferv. loc. cit. 00 Privil. van Graaf Floris den Vijfden, aan Schoonhoven, van 't jaar 1280. bij van berkum , pag. 23 feqq. (q) Zie arntz. In/?, jpur. Civ. Belg. p. 1 tit. 1» $ 4- I. DEI 1.1 O  210 VADERLANDS CHE Z. Heeft de flavernij hier te lande langen tijd geduurd? of is zij al vroeg afgcfchaft? V. Een zeer voornaam rechtsgeleerde, dit in het jaar zestien honderd en twintig gefchreeven heeft (V) zegt, dat het onderfcheid tusfehen eigenen, en oneigenen, of vrijen , en onvrijen, (dat is, vrijen, en flaaven) , nog binnen de drie honderd jaaren is bekend geweest: dat is dus, naar zijnen tijd gerekend, in de veertiende eeuw; en dit zijn gezegde wordt door verfcheiden onlochenbaare bewijzen uit de veertiende, en zelfs uit de vijftiende eeuw, beweezen (O- Z. Zij is evenwel thans afgcfchaft. Is dit eensklaps, of langzaam gefchied? en welke zijn wel de voornaamfte redenen voor die affchaffing geweest ? V. Dit is langzaam in het werk gegaan. Met recht wordt, door een van de voornaamfte fchrijvers over onze vaderlandfche gefchicdenisfenfV)» de oorfprong van zeer veele veranderingen, in het burgerlijk recht, toegefchréeven aan de Pauslijkt wetten, welken tot aanmoediging der kruisvaar- 00 H. di: groot, inleid, i b. 4 deel, % 2. 00 Zie rechtsgel. obferv. op h. de groot's, inleid. 4 deel, pag. 1. et feqq; waar men zevc-n onwraakbaare bewijzen ontmoet. O) Wagenaar, VaderI. hist. 2 deel} pag. 205 , en 307.  RECHTE N. Sn vaarten zijn gemaakt: hier van daan rekent hij ook het begin van het ophouden van den ftaat der dienstbaarheid in veele oorden; alle flaaven, welken het kruis aannamen, dat is te zeggen, die zich lieten tekenen, om, in den zogenaamden heiligen oorlog, tot verovering van het heilige land, te willen dienen, wierden door geheel Europa vrij verklaard, en dus moesten de door hun verhaten landen, bij mangel van flaaven, aan vrijen verhuurd worden; hier kwam bij het bouwen van fteeden, en de privilegiën van vrijheid, aan derzelvcr burgeren verleend f»; het is niet mooglijk den juisten tijd te bepaalen, wanneer dezelve hier te lande geheel is afgefchaft: wij zagen, zo even, dat 'er bewijzen voorhanden zijn, dat, zelfs in de vijftiende eeuw, de flavernij hier te lande nog niet geheel in onbruik was; natuurlijk hebben de zo even genoemde redenen zeer veel toegebragt, om dezelve te doen vervallen, wanneer men nu hier bij voegt, de van tijd tot tijd vermeerderende welvaart deezer landen, door koophandel, en fabrieken, die zich ook op het platte land liet gevoelen, de voorrechten, welke veele districten van het platte land van tijd tot tijd verkreegen, de zucht tot vrijheid, dié natuurlijk doof (ti) Zie de boven aangehaalde privilegiën aan Dordrecht, Delft, Schoonhoven , en Alkmaar verkend. Gelijke privilegiën vindt men in alle reeëden,' O S  ais VADER LANDSCHE dooi' eenen groeijenden welvaart aangewakkerd word, de helderder denkbeelden van Christelijke zedenkunde, die zich, onder de uitbottende beginzelen der reformatie, allengs meer en meer ontwikkelden, en, (hoezeer de reformatie verre bleef van door de geheele Christenheid aangenomen te .worden) echter niet nalieten van hunnen zegenrijken invloed, 'zelfs ongemerkt, wijd en z jd te verfpreiden, en eindlijk den tagtig jaarigen oorlog, welken onze braave voorouders ter verkrijging van de vrijheid gevoerd hebben, dan zal men wel de voornaamfte redenen bijeen geplaatst hebben, waarom de flavernij niet alleen genoegzaam door de geheele Christenheid is afgefchaft geworden, maar ook bijzonder waarom dezelve bij ons zelfs in den grootftcn haat is. Dit was het juist, 't welk mij zo geweldig in den weg zat, toen wij van de flavernij begonnen te fpreeken, en waaromtrent ikzeide, dat ik mijne bedenkingen nog wat wilde befpaaren. Indien ik eenigzins gezonde denkbeelden heb van de natuurlijke rechten vanden mensch, dan verbeelde ik mij, dat de flavernij tegen het recht der natuur ftrijdt: alle menfehen worden natuurlijk vrügebooren; gij leerde mij in onze voorbereidende gefprekken, dat die burgerrechten de beste waren , welken het minfte nadeel aan de natuurlijke rechten van den mensch toebragten, en gaf mij hoop, van mij hier en daar te  RECHTEN. 213 te zullen doen zien , dat onze oude Vaderland1'che Rechten, hier in, boven veele andere te keuren waren , maar hoe moet ik het dan dellen met die flavernij, welke een zo ruim vak in' onze oude Vaderlandfche rechten fchijnt tc beflaan ? Kan men toch wel grooter indracht in denatuurlijke rechten van den mensch maaken, dan wanneer men hem in flavernij kluistert '? wat blijft 'er toch, na het verlies van dc vrijheid, over ? V. Ik gevoel de geheele kracht van uwe bedenking; dan , laat ik dezelve beantwoorden ; voor af, moet gij onderfcheid maaken tusfehen zich vrijwillig in flavernij te begceven , en gebooren flaaf te zijn; het eerfte is, in den grond, eene verbintenis, welke niet tegen het recht der natuur inloopt, maar vrijwillig aangegaan word. Doch de gebooren flavernij te verdedigen, is volmaakt onmooglijk: evenwel vertrouw ik, dat ik u hier omtrent eenigermaate te vrede zal kunnen Hellen; breedvoerig over den oorfprong der gebooren flavernij te handelen lijdt het bedek van ons tegenwoordig oogmerk niet. Wanneer wij de gefchiedenisfen van alle volken kezen, dan vinden wij, bij alle volken der waereld, zelfs in de verst afgelegene tijden, van de gebooren flavernij gewag gemaakt. De oorfprong is naastdenkelijk aan overwinning in den oorlog, en krijgsgevangenis toe te fchrijven; ten tijde van onze voorouders, de Batavieren , was 'er Q 5 geen  5i4 VADERLAND SC HE geen land bekend, waar geene gebooren flaaven waren ; onze Batavieren hadden dezelven ook , en het is niet onwaarfchijnlijk, dat zij dezelven reeds uit hunne vorige woonplaatzen zullen hebben mede gebragt, toen zij zich hier te lande Vestigden (v). Uit dit ccn en ander, wil ik nu maar alleen afgeleid hebben, dat, hoe zeer het buiten tegenfpraak is , dat de gebooren flavernij tegen het recht der natuur ftrijdt, het evenwel tevens onlochenbaar is, dat ten tijde van de Batavieren de geheele weereld eenparig begreep , dat de flavernij geoorloofd was; zelfs zou ik hier kunnen bijvoegen, dat veele, ten bewijze van de jgeoorfoofdheid van die flavernij, aanvoeren , dat dc Apostelen, bij cle verkondiging van het Euangelium, zich, niet tegen dezeive flavernij verzet hebben (!)0. Dan dit is niet nodig ; genoeg , al- " O') Zie sim. van leeuwin, R. H. Recht i b. 9. / S 17. O) Zie groenewegen , de Legib. Abrogatis ad tit. ïfijl. dc his qni fui vel alieni Juris fuut. % ï. fchoon ik 'er zeer ver af ben , van de plaatzen , welke hij uit de brieven der Apostelen aanhaalt, aan te neemen voor bewijzen, dar de flaavernij volgens de Chistelijke zedenkunde geoorloofd zij. Alle de daar aangeroerde piaatzen komen mij eenvoudig; voor als bcftiiuringea j cn raadgevingen van de Af oste-  RECHTEN. 215 alle volken hadden gebooren flaaven ; de natuurlijke rechten van den mensch wierden dus overal in dit ftuk gefchondcn. Ik zal dus ook de Batavieren niet vrij fpreeken , van aan die overtreeding mede fchuldig te zijn 5 maar wij moeten de zaak van eene andere zijde befchouwen. Ik leerde n, dat dat burgerrecht het beste is , het welk het minfte aan de natuurlijke rechten van den mensch benadeelt 5 maar de denk- teïen , aan zodanige flaaven , die het Christendom omhelsd hadden, hoe zij zich in de flaavernij gedraagen moesten; die raadgevingen vloeiden uit de leer van Christelijke zachtmoedigheid, en uit een begin . fel van onderwerping aan de toenmalige machten voort, tegen welken de Apostelen zich zo weinig verzetteden, als mooglijk was; en ik herinner mij geen eene plaats in het Nieuve Testament, in welke, Heilig* cn beflisfenderwijze, over de al of niet geoorloofdheid van de geboren flavernij gefprooken wordt; ook hebben mijde redenen, welke h. de croot in Epist. ad Philemormn vs. 15 aanvoert, om te willen bewijzen , dat die flavernij niet tegen de Christelijke zedenkunde ftrijdt , niet kunnen overreden: zijne vergelijking tusfehen eene burgerlijke regeering, gaat daarom mank , om dat de eerst genoemde, als zij goed is, de rechten van den mensch verdedigen moet, en de laatstgenoemde in zijne onderllelling juist begint , met den mensch een van zijne, allerdicrbaarfte rechten, de vrijheid , te benee-, men. O. 4  ai6' VADERLANDSCIÏE denkbeelden van flavernij waren, ten tijde van onze voorouders, zodanig over de geheele waereld verfpreid, dat het aan geen volk in de gedachten kwam, om te onderzoeken, of eene burgermaatfehappij zonder flaaven beftaan kon. Wij moeten dus het geheele menschdom befchouwen zo als het was, ten tijde van de Ba.r.vhren , en dan zult gij mij moeien toeftaan, dat wij meer, dan menschlijk is , van onze voorouders zouden vergen, indien wij wilden , dat zij, in hunne bosfehen en poelen, zich zo ver boven alle de toenmalige vooroordeelen van het geheele menschdom zouden verheeven hebben, dat bij hun geheel geene gebooren flavernij te vinden was, zij hadden gebooren flaaven , maar , ook in dit ftuk, waren hunne wetten en gewoonten van dien aart, dat zij minder , dan bij andere volkeren, aan de natuurlijke rechten van den mensch benadeelden , bij hun Avierdén de flaaven als menfehen behandeld, herinner u de. plaats , welke ik u, zelfs in dit gefprek, uit eenen voornaamcn Romcihfchen fchrijver fjc) heb medegedeeld. Wanneer men eenen Ger??iaiiifcheti of Buiuaffchen flaaf bij eenen Komeinfchén vergeleek, dan febeen de eerst genoemde een vrijman, in vergelijking van den laatstgenoemden; zelfs was, bij de Batayierca, in de opvoeding gc. 25.  RECHTEN. 2i7 flaaf Cj) : nadeihand is hun ftaat rog draaglijker geworden , zo als wij boven reeds zagen: zij waren , in den eigenlijken zin , geen flaaven , fchoon zij wel, in eene zekere foort van eigendom, aan hunne heeren toebehoorden, en zouden mooglijk nooit den naam van flaaven gedraagca hebben, indien de menigvuldige omgang' van de Batavieren, cn Franken, met de Romeinen, hun den Latijnfchen naam van Servus {een flaaf ) niet had doen overnecmen , zij draagen in onze oude (lukken zelden den naam van flaaven, maar gewoon li|k dienstmannen, huisluiden, of lijfeigenen (z), en eindelijk is die geheele dienstbaarheid in Holland niet alleen geheel afgefchaftj maar zelfs de flavernij hier zodanig uitgeroeid , dat, volgens een oude fpreuk, zelfs hier dc lucht vrij maakt; en hier mede zal, hoop ik, uwe geheele bedenking haare kracht verliezen.' Z. Ik wil niet ontkennen, dat deeze opheldering mij zeer veel licht geeft, en dat ik moet toeftaan, dat de gewoonten van onze voorouders, in dit ftuk, gematigder waren, dan die van andere volken, en vooral van de Romeinen, van welker behandeling der flaaven ik veel geleezen heb. Maar 'er blijft bij mij nog bedenkelijkheid, ten aanzien van onzen tegenwoordi- gen 00 Tacitus. de Mcr. Gerist, cap. 20. 00 Reclttsgel. Obferv. op h. de croot's, Inleiding 2 deel3 pag. 7. O 5  ai8 VADERLANDS CUE gen tijd over; evenwel eer ik u dezelve voorftel, verzoek ik te mogen weeten, wat die fpreuk beduidt, de lucht maakt vrij? V. Die fpreuk wil zeggen, dat de flavernij hier te lande zo weinig geduld word, dat zelfs vreemde flaaven, zo dra zij, met, of zonder hunne heeren, onzen vaderlandfcben bodem betreeden , even daar door vrij zijn, in zo verre zelfs, dat zij zich, tegen zijnen wil en dank, van hunnen meester onttrekken, en hem in rechten roepen kunnen, wanneer zij bij vonnis uitdrukkelijk vrij verklaard worden (a). Z. Ondertusfchcn, en dit was de bedenkelijkheid, die mij nog overbleef, permitteert de Staat, (niet tegenftaande onze lucht zelfs vreemde flaaven vrij maakt) dat in onze Oost- en WestIndifche volkplantingen, door onderdaanen van den Staat, flaaven gehouden worden? V. Indien onze tijd en oogmerk het toelieten , dan zouden wij daar van zeer veel kunnen zeggen. Hoe men de zaak ook kcere, dit blijft altijd zeker, de flavernij , zij moge zo veeIe voordeden aan koophandel, aan colonien, aan fabrieken enz. aanbrengen, als zij wil, zij firijdt toch O) Voet, ad ff. de flatu hominum § 3 en eene menigte Rechtsdoeroren, te vinden bij arp*tz. Jtifl-Juris Cir. Be/g. p. I tit. 8 § 12 en nopens de flaaven, die uit Oost- cn West- Indien hier kemen  RECHTEN. 219 toch tegen de rechten van de menschlijkhcidCjO; dan wij moeten ook hier de zaak uit een ander oogpunt befchouwen; ik heb geen voorneemen, om te verdeedigen, dat ons burgerrecht in alles volmaakt zoude zijn: eene zodanige ftelling zou de ongerijmdheid zelve weezen, maar ik meen , dat ons burgerrecht in zeer veele gevallen, zo weinig van de natuurlijke rechten van den mensch ontneemt, als de omftandigheden toelaaten. Geheel Europa is van begrip, dat geene Oosten West - Indifche Coïonien zonder flaaven beftaan kunnen; of dit begrip waar, of valsch zij, zal 'er thans niet op aankomen (Y). Genoeg, men denkt algemeen zo; en, hoe het ook zij, dit is zeker, dat een plotzelinge verandering in dit ftuk de onberekenbaarftc ruïne aan den algemeenen koophandel zou toebrengen; zaaken, die zo diepe wortelen gefchooten hebben, kunnen in geen ogenblik veranderd worden: wij hebben geCO Men kan hier over breedvoerig leezen , mijne aanmerkingen op den Geest der Wetten van den lieer de montesquieu, 2 deel, pag. 116 en volg. CO Men leeze hier over ds voorreden van den uitgeever van de brieven van Ariflodemus en Sineerus, 'ever het befluur der Coloniën Esfequebo en Demerarij, geplaatst voor het 6 /lak, van pag. 32 tot 42, waar men dit in het breede beredeneerd vindt; en waar aan men mooglijk den toeval niet weigeren zal.  '220 VADER LANDSCITE gezien, dat 'er zelfs ecuwen verloopen zija, eer de flavernij in Europa afgefchaft is, en de tijd zal leeren, welke gevolgen de daaromtrent onlangs beraamde veranderingen in Engeland en Decneinarken, ten aanzien van hunne colonien , zullen hebben. Alen heeft dan tot hier toe gedacht, dat geene colonien zonder flaaven kunnen beftaan: alle Europcaanfhc volken, die , in Oost-en West* Indien * colonien bezitten, laaten tot hier toe, in dezelven dc flavernij toe; de vraag is dus alweder, hoedanig zijn onze Vaderlandfche wetten omtrent dc flaaven in de colonien? en wanneer men dezelve inziet, dan zal men bevinden , dat zij, in de omftandigheden. niet- dan menschlijkheid ademen (Y), en dat de macht der meesters Cd) Alen leest in het 5. art. van de orde en reglement voor Brazil, van 26 April 1634. Gr. PI. boek, 1. deel, p. 622. deeze fchcone taal. ,, Dat alle die geene, die zieh uit deeze tanden „ zullen villen transpor teer en , om te gaan vconen ., binnen de limit en van de landen en ptaatztn bij ,, de geoclrooijfcrde IPlest- Indifche Compagnie gc„ conqueslceri in Brazil, of nog ie conquesteeren ,e/.z. Zullen mede alle vlijt en naarfligheid aanwenden, om de Zwarten, die tot haar en dia. si zou}, der. mogen fiaan, door alle nu gelijke middelen te „ breng.m tot de kennis van de va are Christelijke >, He-  RECHTE Ni aai ters over hunne flaaven, wel verre van onbepaald te zijn, aan zeer naauwe wetten bepaald is, zo mogen zij, in de colonie van Suriname®, , hunne flaaven niet meer clan agt, of uiterlijk tien uuren daags, laaten werken, en geene dienften van bun vorderen, die menfebenkraebten te boven gaan ; eene matige ftraf kan door de meesters geoeffeqd worden, doch zo dra dezelve zwaarder moet zijn, wordt dezelve door de regeering geordonneerd, cn worden zelfs de meesters, die hunne flaaven te hard behandelen, gcftraft enz. (e); ik meen, dat dit een en ander zal kunnen voldoen, om uwe bedenkingen, zo al niet weg te neemen, ten minden te ver* flaauwen. Z. Ik „ Religie, en oefening van dien, en derhalven dezelve met geen arbeid tezv:aarcn op Zondagen , ,, of andere Vierdagen , wanneer de Godsdienst volgens de orde van de Christelijke kerk word ge- '.. vierd, en dezelve niet onmenfchelijk trableeren , vermijdende de Barbaarifche wreedheden van dt „ Spanjaarden en Portugeezen, om door deeze middelen de voornoemde zwartenJot civiele manieren , en Godsdienfiigheid te verwekken, enz. Zie ook de Infir. voor Brazil, van 23 Aag. 1616. art. 9$ en 86 Gr. PI. boek, 2 deel, pag. 1247 en andere wetten meer. (è) Zie de bewijzen voor dit alles bij arntz. Jnfi. Juris Civilis Belg. p. i- tit. 8. § 15-  222 VADERLANDSCHE Z. Ik ben met uwe oplosfing te vreede, orri dat 'er [ geen beter fe; maar 'er blijft nog eene zwarigheid over. Zijn 'er geene voorbeelden, zelfs zedert de Unie, dat de Staat bevolen heeft, om krijgsgevangenen voor fiaaven te verkoopen? Hoe is dat overeen te brengen ? V. Gij bedoelt de krijgsgevangenen, die op die van Algiers, Tunis, en Tripoli gemaakt worden , en in 't bijzonder de Inftrudtie voor de Capiteins ter bevciliginge van de Middellandfche Zee van 21 Febr. 1664 (ƒ). Deeze, en foortgelijkc voorbeelden, kunnen nooit aangevoerd worden ten bewijze, dat de Staat de flavernij buiten 's Iands zoude begunftigen; trouwens de natuur van die ordres toont het tegendeel; maar zodanige verkooping van krijgsgevangenen gefchiedt uit nood, tot eene wedervergelding, en tot een middel, om, indien het mooglijk is, aan zodanig een vijand die haatlijke gewoonte te ontkeren, en deeze handelwijze heeft niers gemeens met het burgerrecht; zij vloeit uit het recht van oorlog voort (gj. Z. Ik ben voldaan, en verlang nu te weeten, of wij in ons land nog rechten hebben, die uit de 00 Te vinden lij aitzema, zaaken van Staat tn Oorlog, 5. deel, p. 129. OO Zie bijnkershoïk , quatst. Juris Pull. lil. r> tap. 3.  RECHTE N. 2:3 de oude flavernij, of dienstbaarheid moeten werden afgeleid ? , V. Ja; men vindt nog fterke overblijfzelen, in zommige van de geünieerde Provinciën (70, dan, daar wij ons enkel bij het IJollandfche burgerrecht bepaald hebben' , zullen wij ons daarover thans niet uitlaaten. Wat Holland in 't bijzonder aangaat, daar zijn de overblijffclen zeer gering en naauwlijks noemenswaardig: het voornaamfte overblijffel is het zogenaamde recht van naasting, van de Heeren der Heerlijkheden van z-erhgte landen (J). Een zeer voornaam rechtsgeleerde leert ons , dat men als overblijffclen van flavernij in Holland kan aanmerken, i. Dat fommige luiden nog lijfdienften fchuldig zijn. i. Ook de vrijheid om te huuwlijken met eenige erkentenisfe afkoopen. 3. Op het land moeten woonen , of hetzelve mede afkoopen. En 4. dat het kostelijkfte pand na den dood erft op den Heer (7). Het laatstgenoemde is het recht van keurmede, waarvan ik u, in ons derde ge" (70 Zie hier over arntz. In/?. ffur. Civ. Belg. p. i.fil.9. (O Waar van wij in ons 237?* gefprek zullen handelen. (y) H. de groot, Inleid, i. d. , 4de l>., 5 2. Zie de Rechtsgel. Obferv. op deeze Inl. 4de deel3 pag. 1. et feqq.  mi VADERLANDSCHE gefprek, reeds een denkbeeld heb gegeeven. Deeze geringe overblijffelen zijn evenwel niet algemeen, maar behooren tot fommige heerlijkheden , en fchijnt het derde genoemde overblijffel alleen de zogenoemde hoflanden te betreffen Qk). Z. Dus is thans alle denkbeeld van flavernij in Holland verbannen, en het onderfcheid tusfehen vrijen en onvrijen geheel weggenomen? V. Ja, alle, die den HoUündfchen bodem betreden, Zijn vrij; Z. Hoe is het dan met de dienstboden gelegen? V. Deeze zijn even zo vrij als hunne Heeren , en Vrouwen : het recht maakt ten hunnen aanzien geen onderfcheid. Zij genieten alle de rechten, welken aan de gezamentlijke ingezetenen toebehooren. Z. Moeten zij evenvel hunne Heeren en Vrouwen niet dienen ? V. Ja, maar niet als flaven, hunne dienst ontftaat uit eene vrijwillige overéénkomst tusfehen hun, en hunne Heeren en Vrouwen , waar bij zij zig van hunne zijde tot eenen redelijken dienst voor eenen bepaalden tijd verbinden, cn waar tegen hunne Heeren en Vrouwen verplicht zijn, om hun wel te behandelen , en van behooren) Groenewegen, de Leg. Abr. ad tit. Cod. de omni agro deflerto cSc. L. 8 n. 5.  RECHTEN. 215 lioorlijkcn kost cn loon te voorzien. Men moet in de behandeling van zijne dienstboden altijd in het oog houden, dat men met geene flaaven, maar met vrije menfehen te doen beeft , die even gelijke rechten hebben, als wij; en dc ondervinding leert , dat eene gematigde en minzaame behandeling van dezelven hunnen ijver cn liefde opwekt. Trouwens hier voor is bij veele Ordonnantiën op de dienstboden in de fteeden uitdrukkelijk gezorgd. Z. Wie worden in Holland voor dienstboden gehouden ? V. Ik kan u dezelven niet beter opnoemen , dan zulks in dc jongfte Ordonnantie op het Heeren-geld (0 is gefchied : in die Ordonnantie worden als dienstboden opgegeeven : Meiden, die in een geftadigen of ten minflcn vier dagen weeklijki in dienst zijn, om hel huis of keukenwerk te verrichten; Kaaijlers, die op gelijke wijze, en voor gelijken tijd in dienst zijn; loontrekkende Juf rouwen van gczelfchap; Bcjlierderesfcn van de huishouding, of van dc opvoeding der kinderen; inwoonende Minnen, Kameniers, en Huishouders; mitsgaders Secrelarisfen , Leer- of Zedenmeesters,Hofmeesters, Koks, cn Tuinlieden; inwoonende of uitwoonende Kamerdienaars , Jagers , Loopers , Lijf- of Huisknechts, Koetzier s, Palfreniers, of Stalknechts , enz. Z. Op (0 Tan 2 Sept. 1791. I. DEEL. P  5^5 VADERLANDSCHE Z. Op welk eene wijze worden zodanige dienstboden aan hunne Heeren en Vrouwen verbonden ? V. Door uit handen van hunnen Heer, of hunne Vrouw eenen zekeren penning te ontfangen , welken den naam draagt van eenen huurpenning, handpenning, godspenning, wijnkoopspenning enz. (ni). Z. Mag een dienstbode , welke eenen zodanigen penning ontfangen heeft, niet van dc huur afzien? V. Dit is niet overal op dcnzelfden voet bepaald : in de meeste fteeden zijn hier op reglementen en fchikkingen gemaakt, en de tijd bepaald, binnen welken zij van de huur mogen afzien, doch in alle gevallen zijn zij verplicht den huurpenning te rug te brengen. Z. Voor hoe lang wordt een dienstbode gehouden verbonden te zijn? V. Voor één half jaar, ingaande met Meij , of met November , en wanneer wederzijds van geene nieuwe inhuuring gefprooken, of bedongen is, 't welk doorgaands door eene vernieuwde gift, en aanneeming van eéfl huurpenning gefchiedt, word de huur gerekend met het half jaar geëindigd te zijn , en de dienstboden op vrije voeten gertelu. Voor O) Zie hier over arntz. J. C. B. p. i Ca. 10 § 3-  RECHTEN. ££? Voor het overige is alles, ten aanzien van dienstboden, zo naamvkeurig, in de ordonnantiën op dezelven in de fteeden bepaald , dat ik , om te bekorten , ü veilig derwaards verwijzen kan (V); en hiermede zullen wij dit ons gefprek eindigen. V IJ F d E GESPREK. VAN VRIJGEBOORENEN EN VRIJGELAATENEN VAN EDELEN , WELGEBOÖREN MANNEN EN GEMEEN E LUIDEN. Z. In ons voorgaande gefprek bepaalden wij ons bij dc dienstbaaren, entoen beloofde gij mij, dat wij thans over de vrijen zouden fpreeken , cn dat gij mij dezelve in hunne onderfcheidingen zoud leeren kennen. V. Dat is zo: liet eerfte onderfcheid tusfehen vrije menfehen is, dat zij zijn vrljgeboorenen, of Vrijgeiaatenen. Door vrljgeboorenen verftaan wij die geenen , welken, zo dra zij gebooren zijn, vrij zijn, door vrijgeiaatenen, die geenen die uit de flavernij verlost, en vrij verklaard zijn ; beide hebt gij in ons voorgaande gefprek reeds ceni- ger- O) Zie echter arntz. j. c. Belg. p. i tit. 10 ■per totum. Pa  aa* VADERLANDSCHE germate leeren kennen , evenwel , omtrent een en ander, blijft nog iets ter uwer inleiding in onze Rechtskunde over. Laaten wij eerst van vrijgeiaatenen fpreeken. Z. Ik zal uwe leiding met genoegen volgen. V. Wat de vrijgeiaatenen aanbelangt , deeze hadden, in de oudfte tijden, bijna geene rechten \ wij zagen dat zij , bij de Batavieren , en andere vrije Germanïfche volken , zelden van ecnig belang in het huis, cn nimmer van eenigen invloed in den Staat waren («), en dat bij de Franken, en Saxers, het onderfcheid tusfehen hun, cn dc flaaven zo gering was, dat zij met een cn hetzelfde woord (7>) genoemd wierden ; naderhand zijn fommige evenwel van betere conditie geworden; die geene die in de kerken , cn op andere plechtige wijzen wierden- vrijgelaaten, waren even vrij , als of zij uit vrijgeborene ouders geboren waren (V) : de overige wonnen weinig bij de vrijheid. Z. Hadden zij dan ook alle de rechten van vrijgeboorenen ? V. Ten aanzien van het gebruik van hunne vrijheid, ja ; maar zij mogten geen Schout-ampten GO Tacit. de Mor. Germ. cap. 25'. 00 Heinecc Llem. Jur. Germ. lil. 1. tit. 1. $. 23. CO Heinecc Etem. Jur. Germ. lil. 1. Ut. 2. §. 52, et feqq.  RECHTE N. 229 ten bekleeden (cl) ook in geene eriminecle vierfehaaren zitten, of, zo als men het noemde , Rechters van den haag ff en (e) noch gezwooren raaden zijn (ƒ); dus bleeven zij toch altijd van minder conditie , dan de vrljgeboorenen G"0- Z. Ik verlang reeds om over de vrijgeboore nen te fpreeken: dit zijn de zodanigen , die zo dra zij gebooren zijn, vrij zijn. Zijn dan ook de kinderen van vrijgelaatenen vrijgebooren ? V. Ja; indien zij na de plechtige vrijlaating hunner ouders gebooren waren; want vóór dien tijd gebooren zijnde, kwamen zij in eenen ftaat van flavernij in de waereld. Z. Zijn alle vrijgeboorenen van denzelfden ftaat , of is 'er onderfcheid in dezelven? V. Neen, zij zijn niet allen van denzelfden ftaat; en dit is het tweede onderfcheid, het welk het recht maakt tusfehen vrije menfehen, dat zij zijn edelen , of onedelen, en van oude tijden af zijn do (d) Handvest van Keizerin Margaretha, aan die van Noord- Holland, van 1346. geall. bij van leeuwin, R. H. R. 1. b. 9. d., §. 16. fe) Handvest van Graaf Floris den H~den , aan Kennemerland, van 1291. Ibid. (f) Zie dc even aangeh. handvest , aan NoordIlulland, O) Heinecc. Elem. Jnr. Germ. lib. 1. tit. 1. J. 27. P 3  *3° VADERLANDSCHE dc onedelen onderfcheiden in tvelgeboorcn mannen , en gemeene lieden. Wij zullen van ijder afzonderlijk fpreeken. Z. Wat zijn edelen ? V. Van de oudfte tijden af, heeft men , bij genoegzaam alle befchaafde volken , die geene voor edel gehouden , die uit aanzienlijke geflachtcn gefprooten waren, en welker voorouders zich door dappere daaden vcrdicnftelijk gemaakt hadden (Ji~). Z. Uit dc .Staatkundige verdeelingen, die gij mij in ons vorig gefprek hebt opgegeeven, heb ik opgemerkt, dat dezelven reeds bij Batavieren gevonden wierden. V. Ja ; de adel is bij dc oude Germanifche volken altijd in hooge achting geweest COBij de Batavieren genooten zij aanzienlijke onderfcheidingen (/O , de wetten der Saliers (O der Ripuaricrs Qm) der Anglen, en TVerinen («j) der - ) Zie wachter, Glosfariam in voce edel. Die hetzelve afleidt van oen oud woord, at/a, 't welk, volgens hem , vader betekent. Zie hem ook op het woord , adel. CO Tacitls, de luorii. Germ. cap. 11. cap. 13. cap. 18. et pasfm. CO Tacit. Hisi. Ui. 4. cap. 13. CO L. SALic. tit. 44. L. 5. (ni) L. RiiuAR. tit. 11. L. 1. C«} L. a.\gl. ei wlr. tit. 1. L. 1.  RECHTE N. s3r der Saxers (o) der Friezen (j) en andere oude volken gewagen allen van de hoogfte eere, welk dc adel onder hun genoot. Z. Indien men tot de alleroudfte tijden wilde, opklimmen, zou 'er dan mooglijkheid zijn , om den oorfprong van den adel te ontdekken ? V. Dit is de duifterheid zelve. De oorfpronglijke adel was enkel gelegen in eene lange reeks van onbefprooken, en vrij geweest zijnde, voorouders? zelfs de Romeinen wisten den oorfprong van den adel niet Cff). Geen rijkdom , geene iiooge eerampten maakten den adel (O. Z. Maar, zijn niet alle menfehen natuurlijk gelijk? is de adel (vergun mij dat ik zo fprceke) eigentlijk geene aanmatiging; moet men niet zeggen, dat, even gelijk aan het eene uiterfte , de flavernij , zo , aan het andere uitcrlte , de adel tegen het recht der natuur ftrijdt? V. Neen; (óO L. saxonum, tii. I. L. I. Cf) I/. frision. tit. i. L. 5. Cq) Cicero in Tupicis, eeip. 6. Gentilesfunt , qtii interfe eodem nomine funt. Non id fatis, qut' ab ingemis oriundi funt. Nee id quidem fatis est. quorum majorum nemo fervitutem fervivp. ylbest el'iam mine. gut eapite non funt dimiuiili.hoe fortasje fatis est. &e. ' c\r) Van loon, aloude regeerings w., 5de 'deel, waar men uitmuntende zaaken over dea adel leezen kan. P4  &32 VADERLANDSCHE V. Neen; hoe zeer ik u moet toeftemmen, dat alle menfehen van denzelfden oorfprong zijn , en dat de zaak van die oorfpronglijke zijde befchouwd zijnde, de geboorte aan den eenen mensch geene voorrechten boven den anderen kan geeven , gelijk onze voorouders daarom reeds zongen: Als vader Adam fpitte, en moeder Eva fpan , Waar vond men toen de lieer cn, cn ook den (Edelman ? (V) zo is het 'er evenwel verre van daan, dat de adel eene onderfeheiding zou zijn , die tegen het recht der natuur zou ftrijden. Wanneer wij ons een gezond denkbeeld maaken van de hooge achting, welke alle volken, van ouds af, aan den adel hebben toegedraagen, dan Iaat zich den oorfprong van dezelve zeer natuurlijk begrijpen. Zo dra zich de menfehen in maatfehappijen begaven , kreegen alle de leden van eene maatfehappij een bijzonder belang op den welvaart van die maatfehappij van welke zij leden waren. Natuurlijk was een ijder verplicht, om het zijne toe te brengen tot de bevordering van het algemeene geluk, de veiligheid , en zekerheid van het geheele lighaam; een van de voornaamfre maatfchappijelijke deugden was, in de eerde tijden van dc waereld, en (sj Van luo.\ , aloude regieri.tgs- vljze 3 ide. deel, p. 2. Sae. deel , p. 13.  RECHTEN. =33 en vervolgens bij de opkomende volken , dc dapperheid, en de onverzaagde moed, om de nieuwe maatfehappij tegen allen aanval te verdedigen : die geenen, die zich daar in het meest wisten te onderfcheiden, genooten natuurlijk dc mèeite bewondering, de meeste liefde, het meeste vertrouwen van het geheele lighaam; dit vertrouwen" moest hun natuurlijk tot raadsmannen, en vraagbaaken van hunne medeleden van het zelfde lighaam maaken, immers, daar waare dapperheid, cn onverzaagde heldenmoed doorgaands met een helder doorzicht, en opgeklaard verftand vergezeld gaan, laat hét zich gemaklijk begrijpen, hoe, vooral in dc ecnvoudigfte tijden, die geenen, die zich door dappere daaden beroemd maakten, ook tevens het vertrouwen in andere zaaken moesten winnen, dit beginfel van vertrouwen , uit roem gefprooten, verwekte achting en eerbied, de waare, de natuurlijke loon van de deugd; ziedaar de eerfte onderfcheiding, Welke in de maatfehappij tusfehen menfehen en menfehen moest ontftaan; de bewondering, liefde, vertrouwen, achting, en eerbied, welken zodanige menfehen genooten, maakte hun weidra aanzienlijker, dan de overige, cn min beroemde leden van de maatfehappij; cn aan dat aanzien gaf ijder volk, in zijn eigen taal, dien naam, welke het denkbeeld van adel uitdruktQ). Zie- (0 NoHlitas fula estatque unica vt'rtus. Tuvepiauis. P 5  234 VADERLAND SC II E Ziedaar de natuurlijke oorfprong van den adel; zij ftrijdt dus niet tegen het recht der natuur, maar men kan zeggen, zij is, in het eigenlijk gezegde recht der natuur, onbekend, om dat zij de waare, de natuurlijke belooning is van een van die voornaame maatfchappijelijke deugden, die, buiten de maatfehappij, en in den ftaat der natuur, niet gekend, veel min. geoeffend kan wórden. Op dit voctfpoor voort redeneer rende, wordt het klaar, dat de adel, of die aanzienlijke onderfcheiding, welke uit bewondering, liefde, vertrouwen, achting cn eerbied voortsproot, oorfpronglijk alleen perfoncel was, en niet erflijk in het gedacht, doch even gelijk de liefde, welke verdienftelijke mannen van hunne medemenfehen genieten, zich veeltijds, zo niet altijd, ook aan hunne kinderen mededeelt, Vooral , wnnneer zij het voetfpoor van hunne braave ouders volgen, zo laat het zich alweder vrij gemaklijk begrijpen, dat de kinderen van zodanige aanzienlijke mannen f», (die beha]ven het voorbeeld, ook tevens de lesfen, en het onderwijs van hunne ouders genooten hadden) minder moeiten hadden, om zich in die achting ftaande te houden, dan hunne ouders gehad hadden, om dezelve eerst te verwerven: bij ijdere goede daad , welke zij verrichtten , al was zij zelfs zo roemruchtig niet , als dc daaden van hun- 1 artes creanlur fbriitus.  RECHTEN. 235 hunne ouders, wierden de verdienften van hunne ouders op nieuw opgehaald, en, als 't ware, bij hunne eigene daaden opgerekend; op die wijze wierd de achting voortgeplant; de roemruchtige daaden van de ouders wierden bij die van hunne kinderen gevoegd, en eene min of meer verlengde reeks van opvolgende roemruchtige kinderen, maakte het geilacht beroemd; die roem wierd met alleen een eigendom, maar tevens een prikkel cn fpoor tot navolging voor het geilacht; zo wierd de achting en eerbied, welken de ftamvader genooten had, in het ge" flacht voortgeplant, en de adel wierd van zelve erflijk. Z. Van die zijde heb ik den adel nooit bezien; men heeft mij dien altijd haatlijk afgefchilderd. V. Ik beken, dat de adel veele vijanden heeft. Ik wil niet tegenfpreeken, dat men wel eens ziet, dat onbezonnen edelluiden zich zo veel op de verdienften van hunne voorouders laaten voorftaan, dat zij zich daarom den ondraaglijkften hoogmoed, en losbandigheid veroorloven; maar zal men uit het misbruik tot het nadeel belluiten ? wat zal dan nicc moeten afgekeurd worden! Waare adel verlaagt zich niet; hij, wiens ziel zo edel is, als het bloed waar uit hij fproot, zal de onderfcheidingen, welken hij geniet, met verdubbelden ijver tot weldoen beantwoorden; onze voorouders hadden reeds tot eene fpreuk, hoe edeler hals, hoe buigzaarnêr knie.  &3« VADERLANDSCIIE 'knie. Hoogmoed en losbandigheid zijn zo ver verwijderd van het karakter van waaren adel, dat juist lieftalligheid, vriendelijkheid, gepaste gemeenzaamheid, en een deugdzaam gedrag deszelfs voornaamfte cieraaden zijn ; men moet dus den adel beminnen: perfoncele losbollen , of trotsaarts kunnen geenen vlek over den geheelen adel brengen; men vindt in alle ftanden van menfehen zodanigen, welken hunnen ftand onwaardig zijn, zonder dat men daarom tot den geheelen ftand befluit: zij is in alle tijden het behoud der volken geweest ; wij vooral hebben oneindige verplichtingen aan onzen ouden t/g* Hollandfchen adel, die niet alleen altijd eenen breidel is geweest tegen de aanmatigingen, cn inkruipingen der Graaven; maar die eindelijk zich onderling verbonden heeft, om met den edelen Brederode aan het hoofd (V), aan de alles te bovengaande dwinglandij van onzen laatften Graaf het hoofd te bieden, cn hem van alle macht te ontzetten; wij hebben het dierbaarfte pand van onze vrijheid aan den heldenmoed van onzen adel te danken. Het is de dwaasheid zelve, dat men den adel zijne achting cn wettig verkreegen voorrechten zou betwisten; daar, waar (vj Ik tfoele op het verbond der Edelen , van , 1565- cn het overleveren van hun fmeekfehrift aan de Land-voogdesfe. Zie wagen, f'uderl. kin. 6de. deel, pag. en volg.  RECHT E N. 237 waar men den adel verguist, juist om dat hij adel is, daar zegt men ook aan de voornaamfte maatfchappijehjke deugden, aan waare vaderlandfche verdienften , dc natuurlijkfte , de billijkfte bclooning op. Men dwaalt geweldig , wanneer men de onderfcheidingen van den adel wil wegneemen , om dat alle menfehen natuurlijk gelijk zijn. Om nog eens tot uwe bedenking te rug te keeren: dit grondbcginfcl, dat alle menfehen natuurlijk gelijk zijn, is onwcderfpreekUjk , cn kan zeer vruchtbaar zijn in heilrijke gevolgen , mits men hetzelve voorzichtig, cn naar den aart der omftandigheden, bepaalc} zelfs moet dit wclbcfniurde grondbcginfcl de ware drijfveer van alle burgerwetten zijn; maar indien men met dit grondbeginfcl onvoorzichtig te werk gaat, dan moet het eene bron van de uiterite verwarring worden; immers, wanneer men dit grondbcginfcl, als de eenige grond van zijne redeueering , zonder eenige bepaaling, ter ncderlcgt , en op hetzelve alleen voort redeneert, dan moet men beginnen, met alle maatfehappijen te vernietigen. Zo dra men maatfehappijen ftelt, ftelt men ongelijkheid onder de menfehen , cn , even als het grondbeginfcl van natuurlijke gelijkheid van alle menfehen in den ftaat der natuur onlochenbaar is, even zeker is het, dat het in de maatfehappij aan bcpaalingcn onderworpen is ,men neeme de proef: in de maatfehappij word de een arm, de ander rijk gebooren; dit is een onderfcheid, 't welk de ftaat  238 VADERLANDSCHË ftaat der natuur niet kent. Waarom word in de maatfehappij de een rijk cn de andere arm gebooren? om dat de wet zorgt, dat de nalatenfehappen der ouders op de kinderen komen moeten; maar waar is die wet, in het recht der natuur? op welk eene wijze zal men toch immer, volgens het recht der natuur, kunnen bewijzen , dat het recht is , dat de kinderen hunne ouders in hunne bezittingen opvolgen ; de natuur leert, dat goederen, dieniemand toebehooren, de eigendom worden van dien geenen, die dezelven het eerst aanvaart, maar niemand bezit zijne goederen langer, dan geduurende zijn leeven; zo dra hij fterft, verliest hij den eigendom ; wie zal mij dan in den ftaat der natuur een recht aamooncn, 't welk mij zou verhinderen, Om dc goederen van eenen ogenbliklijk geftorvenen (die dus aan niemand toebchoorenj) aanftonds te aanvaarden: wie kan mij verplichten, om die aanvaarding voor de kinderen over te laaten? in de maatfehappij treedt de burgerwet tusfehen beide, die bepaalt, hoe de erfenisfen, 't zij met, 't zij zonder testament moeten afloopen; maar de natuur kent zodanig eene wet niet. Dus ziet gij , dat rijkdom, of armoede door geboorte, even zeer eene onderfcheiding is, welke uit de maatfehappij ontftaat, als edel, en onedel,'en dat men derhalven, wanneer men eens tot die hoogte gekomen is, om aan den adel zijne wettige rechten te betwisten , op grond i  RECHTEN. 239 grond, dat alle menfehen natuurlijk gelijk gebooren worden, men niet alleen eerst bet geheele denkbeeld van de maatfehappij moet weg rèder/eeren , maar ook, dat men dan maar één en (rap verder behoeft te gaan , om in eens alle zekerheid van patrimoniale bezittingen den bodem in te flaan. , Z. Ik ben ten volle overtuigd, en verlang fiu, meer dan ooit, om wat van den adel ;e weten. Is "er ook onderfcheid tusfehen edelen? V. Ja. Men onderfcheidt dezelve in ouden err nieuwen adel : ook wel in oorfpronglijken , en verkfeegbn adel, welke onderfcheidingen van dezelfde betekenis zijn. Z. Wat verftaat men door ouden , en oorfpronglijken adel ? V. Zodanige hoog - oude adelijke gedachten , welker oorfprong, en eerfte ftam, in de ftikdonkere nevelen der oudheid zodanig bedolven zijn , dat men tot dezelve niet kan doordringen ; welke van alle oude tijden af voor adelijke geffachten gehouden zijn, waar van geene geheugenis, of fchriftcn immer anders, dan als adebjk, gewaagen. Z. En wat is nieuwe of verkreegen adel ? V. Zodanige, welker oorfprong bekend is, welke in voorige tijden niet edel waren, doch, ter vergelding van uitmuntende daaden, met brieven van adeldom begiftigd zijn. Z. Is  240 VADERLANDSCHE Z. Is 'er cenig onderfcheid tusfehen ouden, en nieuwen adel ? V. Hier van zullen wij handelen, wanneer wij over dc voorrechten van den adel fpreeken : ik moet u eerst nog eenige zaaken nopens de onderfcheiden titels enz. onderrichten. Z. Welken zijn dc onderfcheiden titels in den adel? V. In oude tijden waren 'er zo veele titels van edelluidcn niet, als tegenwoordig ; men kende toen geenen anderen adel , dan afftammelingen van Keizers, Koningen , cn Prinfen , en voorts den gemeenen adel, waar door men dan verftond de afftammelingen van zodanige verdienftelijkc gedachten, als ik u reeds befchreeven heb, de titels van Hertogen, Graaven, Marquizen , Mark* graaven , Paltsgraaven , Baronnen , Baandcrheeren, waren geen titels van adel, maar van voornaame cn gewigtige ampten , cn bedieningen , welke niet veradelden, en die wel zelfs aan onedelen gegeeven wierden f», fchoon zij ook menigmaalen uit den gemeenen adel genomen WierCu-) Zie een voorbeeld in Leg. Saiiea , tit. S7L- 2. daar gefprooken word van een Gravio , die pier regius geweest was , en dus een vrijgelaaten flaaf, welke onmooglijk veradeld kon worden. Zie THEGANüS DE GESTIS LUDOVICI Pil CAP. 44. FECIT TE LIBERUM , KON NOBIEEM , QUIA IMPOSSIBELE EST POST LIBERTATEM.  RECHTEN. 241 wierden 00 ; het was toch ten allen tijde het belang van de Vorsten, zich den adel te vriend te houden. Z. Hoe is het toegekomen , dat die voornaame ampten eindelijk in titels van adel zijn veranderd ? V. Hier toe hebben de leengewoonten zeer veel toegebragt. De voornaame ampten wierden als beneficiën of weldaadighcdcn van de Vorsten ter leen gehouden: dit gefchiedde eerst voor één jaar, zo dat zij telkens verlenging moesten krijgen, vervolgens voor het geheele leeven, en eindelijk wierden dezelven erflijk (j).)(T)it gebeurde vooral tegen het einde van den tweeden dam der Koningen van Frankrijk, en onder Keizer Olto den Grooten, of den Ecrfien (2). Z. Hoe was dan in de oudfte tijden dc gewoone titel van een edelman? V. Bij de Batavieren droegen zij den naam van edelen, pri mores, pfmores, gcntls enz. (_a). Onder (O S. v. leeuwen, Reomsch holl. recht. 1, ^.9. dij 't welk zeer verdient geleezen te worden. (r) Men kan hier van een zeer uitvoerig bericht bekomen, in het 30. en 31. boek , van den Geest der Wetten, van montesquieu. (O Zie S. van leeuwen, loc. tit. O) Tacitus , de Moribus Germ. pasfm et hisïor. lik. 4. cap. 13. I. DEEL. Q  243 VADERLANDSCHE der de Franken droegen de voornaamfte edelluiden den naam van Antrustionen, van het woord trustts, 't welk trouw betekent, om dat zij in den eed van getrouwheid aan den Koning waren (b). De overige wierden nobihs genaamd. Bij de opgevolgde volken wierden zij edelen, edcUhgèn (O onder de Graaven wierden zij Ridders, equites, milltes, fehildknaapen , fchildboordigemantien enz. ook haren, heeren , en thans jonkers , en jonkheeren genaamd (//)• De adelijke vrouwen droegen bij de Batavieren, Franken, Saxers, cn Friefen, enkel den naam van edele vrouwen, edele maagden Qe). Naderhand droegen zij den na.nn van domlna , domna, cquitisfa, en militisfa, madame , vere , of veer, en mevrouw , en de ongchuuwden, wierden domicclla, vrouwlijn (van waar den tegenwoordigen naam van freule) jonkvrouw, genaamd enz. (f). Z. Zijn dan de Hertogen , Graaven enz. allen nieuwe of verkreegen adel , waar van de oorfprong {f) L. salic. tit. 44 L. 4. O) L. sax. tit. 1. L. 1. Leg. Fris. tit. 1. L. 5. (i) S. van leeuwen, loc. cit. yan hasselt , ad Matlh. de nebilitate. ^.33. (V) Zie de wetten van deeze volken. C/0 Van loon , aloude regeeringswtjzs 9 5de deel, pag. 408. fteqq.  RECHT E N. m fprong bekend is, en welken, in vorige tijden niet edel waren? V. Dit gaat in 't geheel niet door. Het is mij aangenaam, dat gij deeze vraag oppert, om dat ik hier door gelegenheid vinde, om mij nader te vcrklaarcn. Ik heb u gezegd, dat die titels oorfpronglijk geen titels van adel , maar van ampten waren, die zelfs wel door onedelen bekleed wierden; maar ik heb u tevens gezegd, dat zij ook zeer dikwils aan den gemeenen adel gegeeven wierden; toen vervolgens die ampten erdijk, en titels van adel wierden , verkreegen wel de genachten, die onedel warén, doch in het erf bezit van die ampten geraakten, den titel van adeldom, doch de oude adelijke gedachten, in welken die ampten waren , wierden daar door niet veradeld; dit waren zij reeds oorfpronglijk: deeze verkreegen dus niets meer, dan luifterrijke titels, die hunnen adeldom verhieven. Z. En is dan hier aan de oorfprong van den nieuwen adel toe te fchrijven? V. Voor een gedeelte ; maar bovendien zijn 'er ook aanzienlijke gedachten, welke, zonder deezen oorfprong te hebben, door opene brieven van adeldom tot dat aanzien verheeven zijn. Zo zijn veele welgeborenen ten tijde van de kruisvaarten tot den adclltand verheeven. Z. Wat is dat, opene brieven van adeldom ? V. Dit is eene plechtige verklaaring, bij wege van een diploma of charter , van eenen SouQ * ver-  244 VADERLANDSCHE verain, het zij Keizer, Koning, of ander potentaat , waar bij dezelve een onedelen het recht van adel fchenkt (gj. Z. Kunnen de Staatcn van Holland ook opene brieven vari adeldom verleenen? V. Buiten twijfel. Schoon 'er geene blijken voorhanden zijn, dat zij dit recht, 't welk hun als Souverainen ontwijfelbaar toekomt, direct geöeffend hebben ; ten ware het geval van f tour Hein hier toe betreklijk kon gemaakt worden (h). Meermalen hebben Hun Ed. Gr. Mog. zo door zich, als door de Heeren Stadhouderen, het recht geöeffend om buitenlandfchen adel binnen het land daar voor te doen erkennen (i). Z. Wordt dan buitenlandfche adel hier te lande voor geen adel gehouden? V. Adelijke geboorte geeft overal aanzien, doch buitenlandfche adel kan , hier te lande, niet OjO Van loon, aloude regeerirgswijzc, sde. deel, pag. 30. Qï) Zie van loon , aloude historie, sde deel, fas- 52. fchoon hij in het twijffel trekt. 00 Zie het geval van de gebroeders Pieter en j'acob van der Molen , bij van loon , loc. cit. pag. 53; en van den Graaf van Weideren, door de Staaten Generaal, Ibid. pag. 43.  RECHTE N. 2-15 niet in de voorrechten van den Hollandfchen adel deelen (ƒ). Z. Hadden 'er oudtijds ook plechtigheden plaats wanneer een onedele veradeld wierd ? V. Laat ik u herinneren , dat wij ongevoelig van ons geheel oogmerk afgeraaken, en in oudheidkunde vervallen. Ik gevoel natuurlijk, dat u deeze dof bevalt, maar wij moeten 'er ons niet in toegeeven , en tot ons oogmerk te rug keeren ; evenwel zal ik 'er u nog wat van zeggen. Z. 't Is zo: ik zie, dat wij te ver geraaken ; ik verzoek evenwel nog een kort antwoord. V. Bij de oude Batavieren, en andere Genua» nifohe volkeren, was de gewoone wijze om iemand te veradelen, dat men hem in de hooge Staatsvergadering met een fchild , en fpeer vereerde °(k). Bij de Franken kreegen zij daar en boven den titel van antrustio , en opene brieven ten bewijze van dien (/): deeze fchildcn wierden ter onderfcheiding in den krijg, en om dat de geenen die tot ééne bende behoorden , eikanderen , en hun hoofd, zouden kennen, met de uitgele- zen- . (j) Refiiutie van Holland, van II. Des. 1666, (,(•) Tacitus, de Morib. Germ. cap. 13. (/) Zie hier van een formulier bij marculfus , for/n. lib. 1. cap. 18. Q 3  S46* VADERLANDSCHE zenfte kleuren befcbilderd Cjn): deeze - gewoonte is langen tijd gebleeven , alleen met onderfcheid in de krijgswapenen, naar de omftandigheden van tijden. Onze tijd laat niet toe om dit breedvoerig te befchrijven ; ten tijde van de kruisvaarten begon men de fchilden met kruifen van allerleije kleur te befchilderen CV), vervolgens begon men allerlei figuuren op de fchilden te tekenen, leeuwen, arenden, en dcrgelijken Welk gebruijk, toen meer algemeen wordende , evenwel zeer veel ouder is (o); deeze figuuren waren mede van onderfcheiden kleuren , en die kleuren mogtcn niet willekeurig genomen worden , maar moesten overeenkomen met de kleuren van de krijgsrokken , en derzelver bonten Voeringen, welken de edelluiden over hunne harnasfen droegen; deeze alzo gediend hebbende fchilden wierden bij de wettig geboren kindel-en van die edelluiden behouden, cn veranderden eindelijk in hunne geilacht wapenen, met welken zij vervolgens hebben begonnen te zegelen: in dee- (»0 Tacit. de Morib. Germ. cap. 6. 00 Christin, de Jure Belg. circa nobilitatem. P-"S- 77 • Bex Frauciae et geus (ka fufceperunt cruces rubeas, et tix Augliae cum gente fua suscepit cruces alias, ct Philippus comes Flandriae cum genie fua Jitscepit cruces virides, plane ut fuas miliiares ca terras quisque prt'uceps agnosceret. (O Zh kl. kolyn, Rijm chronijk , vs. 76.  RECHTEN. 247 deeze wapenen waren eene menigte van onderfcheidingen, zo in de kroonen , helmen , kleuren, als anderzins, waar door men niet alleen de onderfcheiden rangen van adel kon kennen , maar zelfs zien, of hetzelve het wapen van eenen oudften, of jongeren zoon was. Deeze algemeene gewoonte bragt vervolgens te wege, dat die geene, die veradeld wierden , ook tevens met een bepaald adelijk wapen wierden vercierd. Ik zou hier nog veel meer omftandigheden kunnen bijvoegen, doch ik moet mij bekorten Q) hier bij kwan menigmaal, dat, aan den alzo begunftigden edelman, een niuwe naam gegeeven wierd, welke veeltijds de voornaame reden te kennen gaf waarom hij veradeld wierd. Laat ik dit nog kortelijk met een fraai] en duidelijk voorbeeld ophelderen. Wouter, Heer van Egmoud, in den jaare 1205 op het huis te Heemskerk gevangen zittende , wierd door vier gebroeders met geweld uit de gevangenis verlost. Deeze daad bewoog hem , om die vier gebroeders te veradelen. Pieter, die, de kodde, of polsftok, gedraagen had, met welken zij over het water gefprongen waren , om in het huis te geraaken , kreeg den naam van van der Kodde. Jan , die de deuren met een (ƒ) Men kan van dit -alles zeer omftaiidig bericht bekomen, in van loon, aloude fegeerixgw, 140 Ho/land , 5de deel,: per tott-.m. Q 4  348 VADERLAND SC HE een bijl had opengehakt , wierd van der Bijl gcnaamt, Jacob, die het' eerst in de kamer gefprongcn was, ontfiÜ'g den naam van van der Kamer, en Comrlis, die onverzaagd onder de bezettelingen had toegeklopt, droeg vervolgens den naam van den Klopper (q). Bij dit alles kreegen zij den titel van Graaf, Ridder, Baron enz. naar maate de weldadigheid van dien geenen, die hun wilde adelen, zich uitdrekte. Ik moet hier nog kortelijk bijvoegen , dat, hoe zeer het geeven van adeldom alleen aan Souveraine Vórften ftond, echter een Ridder het recht had , om eenen gemeenen edelman ridder te maaken, door den zeiven eenen ridderlijken haisflag te geeven, en met een zwaard te omhangen Qrj. Z. Ik bedank 11 voor dit bericht, De wijzen waar op men edel wierd, komen mij derhalven yöór de volgenden geweest te zijn: 1. Door af tc flammen uit oorj'pronglijk adelijke gejlachten, 2. Door het bekomen van adclgeevende crflijkc. ampten; en 3. Door het verkrijgen van opene brieven van adeldom. V. Gij ef) Zie van hasselt , notae in Matthaeum de fiviiiiiafe, pag, 29. (f) Ze van lcon, loc. cit. pag. 368. en volz^  R E C TI TEN. 249 V. Gij hebt mij zeer wel begreepen , doch, gelijk de kinderen van die geenen, die opene brieven van adeldom verkreegen hebben , ook edel zijn, zo zoud hier kunnen bijvoegen: 4. Door af te fiammcn van een edel gemaaklen. vader. Gelijk mede , 5. Daar eene vrijgeboorene vrouw met eenen edelman trouwende, ook edel wierd 0) doof het huuwlijk met eenen edelman. Z. Moest men evenwel, om voor edelman erkend te worden 3 zijn adel niet bewijzen ? V. Ja; en orn dit wel te verftaan, moetik u leeren, dat men in de oude Graaflijke charters niet alleen gewaagd vind van edellieden in 't gemeen, maar ook van half adel (j), van een agt fte adel (u) en daar beneden; cn naar die evenredigheid moest de adel beweezen worden. Z. Hoe bewees men dat? V. Een CO van loon, /. e. pag. 60. 00 Handvest, van Jan II, Graaf van Holland, gegeeven op St. Wtllebrords- avond Jïfoj. mieris , Charterb. 2. deel, pag. 36. Zo zullen zij de geene die half edel zijn, of daar beneden, de helfthooger ontrechten. 00 Handvest van Vrouw Margareet, gegeeven op Bartholomeus- dag, 1346. mieris, Charterb.2. deel', pag- 723. Voort zo wie geen achteudeel edels heeft van rechter zwaard zijde. Q5  450 VADERLAND SCHE „ V. Een vol edelman moest twee en dertig quartieren kunnen bewijzen. Dat is bij moest bewijzen, dat zijn vader, en moeder benevens derzelver vaders , grootvaders , over-groot-vaders , en bcd-over-grootvaders , benevens derzelver wettig getrouwde vrouwen , allen edelluiden waren geweest, Z. Hoe komt dit den naam van twee en dertig quartieren te draagen ? V. Oudtijds was men in materie van maagfebap gewoon door quartieren, of vierendcelcn, de voorouders te verftaan. Men noemde de vier vicrendeelen , en verftond daar door de naaste vrienden van vaders vader, vaders moeder, moeders vader, en moeders moeder ; deeze vier vierendeelen, of quartieren, waren dus de vier naaste voorouders, of de vier gedachten, uit welken men gefprooten was. Wanneer men gedachtkundig opklimt, dan heeft ijder mensch in de eerfte plaats twee gedachten, uit welken hij gekomen is, een van vaders*, en een van moeders- zijde. Eenen graad hoger opklimmende , komt men tot de vaders vaders, vaders moeders, moeders vaders, en moe, ders moeders; deeze zijn vier in getal. Uit dit gezichtpunt is men uit vier gedachten gefprooten. Hooger komt men tot vaders en moeders grootvaders, en grootmoeders , deeze zijn acht in getal, dus vind men hier acht gedachten : nog hooger komt men tot vaders en moeders over-  RECHTEN, s5r overgrootvaders, en overgrootmoeders ; deeze zijn zestien in getal, dus zestien gedachten; en nog hooger komt men tot vaders en moeders bed- overgrootvaders, en bed- overgrootmoeders , deeze zijn twee en dertig in getal, dus twee en dertig gedachten j alle deeze gedachten droegen oudtijds den naam van uerendcclen , of qi-ar-tieren; een vol edelman moest dus toonen , dat hij tot zijn vaders en moeders bed- overgrootvaders en bed- overgrootmoeders opklimmende, uit twee cn dertig oude adelijke gedachten gefprooten was, en zulks met derzelver twee en dertig adelijke wapenen bewijzen. Z. Klom men nooit hooger op, dan tot die twee en dertig quartieren ? V. Neen; men begreep, dat tot deeze geheel onbevlekte vijf afdaalingen een meer dan genoegzaame tijd, van te minden meer dan anderhalve , of twee eeuwen nodig was, en dat men dus niet zonder grond kon onderftellen, dat een zodanige, van onheuglijke tijden, van adelijke voorouders gefprooten was; evenwel had men wel de gewoonte, ten bewijze van onberekenbaar hoog ouden adel, de twee en dertig quartieren van zijn vaders bed- overgrootvader te vertoonen, en dus daar mede eenen verdubbelden tijd op te klimmen, en den vollen adel van denzelven te bewijzen (y). Z. Hoe wierd halve adel beweezen? V. Dan Van loon, I/jc, cit. p. 20.  25a VADERLANDS C HE V. Dan klom men maar op tot de zestien gedachten, dat is tot vaders- en moeders- overgrootvaders en overgrootmoeders, en men toonde dus uit zestien adelijke gedachten gefprooten te zijn. Om een ach'.jlen adel te bewijzen, klom men alleenlijk op tot vaders- en moeders- grootvaders en grootmoeders, en dus bewees men uit acht adelijke gedachten gefprooten te zijn. Om beneeden een achtflen adel te bewijzen had men alleen nodig te doen zien, dat zijne vier vierendeelen van adel waren (w). Z. Maar gij hebt mij geleerd, dat de vrouwen door het huuwlijk veradeld wierden; waarom was het dan nodig, dat men ook den adel van de moeders, en derzelver quartieren, bewijzen moest? V. Hoe zeer ook eene onedele vrouw door het huuwlijk veradeld word, is hetzelve evenwel niet meer dan perfoneel, en het heeft geen invloed op haar gedacht; dus, wanneer 'er vereischt word, dat iemand uit twee cn dertig adelijke gedachten moet gefprooten zijn, baat het hem niets, dat de moeders door haare huuwlijken veradeld zijn: haare gedachten moeten edel zijn; maar gij moet mij echter wel verdaan: eene geboorte uit eene onedele, doch doorliet huuwlijk veradelde moeder, ontadelt niet; al wie van eenen edelen vader geboordi is, is edel O) Van lco.n, bet cü.  RECHTEN. 253 edel (.e), maar tot de bewijzen van vollen adeldom, waar van hier gefproken word, behoort, dat ook de moeders uit edele gcflachten moeten gefprooten zijn , en dus kunnen in gevallen , waar de volle adeldom vereischt wordt, de onedele geflachten der moeders hinderlijk zijn. Z. Is iemand, die uit eene edele moeder, en onedelen vader gebooren is, niet edel? V. Neen, zelfs verliest eene edele vrouw door een zodanig huuwlijk haar eigen adeldom (j). Z.-Zijn die geene, die uit ongetrouwde edelluiden gefprooten zijn, ook edel? V. Graaven- en Baronnen- kinderen, die uit bijzitten verwekt zijn , zijn ook edel, doch zij moeten een kennelijk teken in hun wapen voeren (O- Z. Welk een teken ? V. Zij moeten in hun wapen eene baar of ftreep voeren, welke van de linkerzijde fchuins opgaat naar de rechterzijde ; dit is een teken van onzuiverheid; en het is niet onwaarfchijnlijk, dat wij aan dit gebruik ons fpreekwoord te 00 Van leeuwen, Cenf. for. p. 1. sop. 1. $. 9. arntz. Iuft. jur. Cit. Belg. p. f. tiï. 5. §. 13, (O Van leeuwen, Cenf. for. loc. cit. (O S. van leeuwen , R. H. Recht, 1, 9. 3.  i54 VADERLANDSCHË te danken hebben, wanneer wij van iets, 't weik niet ten vollen zuiver is, fpreekende , zeggen, ~(tr loopt een ftrecp door (V). Z. Word nog heden ten dage zo naaüwkeurig op de quartieren van den adel gelet? V. In Holland, (want van andere landen , en provintien te fpreeken, zou buiten ons bellek loopen), wordt zekerlijk onderfcheid gemaakt tusfehen ouden en nieuwen adel, en in zo verre op de quartieren gelet, evenwel niet meer met die oude naauwkeurigheid , als ten tijde deiGraaflijke regeeringe. Het bewijs van Hollandfchen adel komt voornamentlijk te pas in het genot van de voorrechten, die daar aan vast zijn. Z. Waar in beftaan die voorrechten ? V. Het eerfle en aanzienlijkfle voorrecht is , te deelen in de hooge regeering van het land, of befchreeven te worden in het lighaam van de Ridderfchap, en Edelen van Holland. Z. Wat is dat, de ridderfchap? V. Van de oudfte tijden af, heeft de adel eenen zeer aanmerkelijken invloed op de regeering van het land gehad; zij waren in de eerfte tijden gewoon met de Graaven over 's Lands zaaken te zitten; na de opkomst der fteeden , en derzelver invloed in de regeering van het land, wierden de Ridders en Edelen het eerfte lid van den Staat. De leengevvoonten hadden door Ca) S. tan lesuwsn. R. II. R. i. o. 3,  RÉCHTEN. ±5S door den tijd te wege gebragt, dat de ridderfchap en edelen alle kasteelen, floten, en ridder- hoflieden ten platten lande van Holland'bezaten. Alle zodanige ridders en edelen, die van eenen ouden adelijken Hollandfchen ftam waren, wierden, te dier tijd, onder het eerfte lid, ter vergadering van de Staaten befchreeven ; zelfs de adelijke vrouwen , die zodanige goederen bezaten, bij voorbeeld de Graavin van Hoogftraaten, wegens haare Hollandfche leenen llonchvtijk en Ever dingen, en Maria van Matenesfc, vrouw Vén Warmond , ambachts-vrouw van Alkcmadc en Esfclijkcrwoude Q). Na de afzweering van de Graaflijke regeering is de adel in het bezit van dit zijn oude voorrecht gebleeven , onder den titel van ridderfchap en edelen, en dezelve word nog heden ten dage ter dagvaart befchreeven. Z. Moeten de leden van de ridderfchap alle van dien ouden oorfpronglijken adel zijn, waar van wij in het begin van dit gefprek zagen, en ten minfien hunne twee- en dertig quartieren kunnen bewijzen? V. Hier op wordt zo naauwkeurig niet meer gelet. De Plollandfche adel , (die wel zulke is, en zo oud als men in eenige landen zoude vin- CO Mieris , historie der Nederl. Vbrjlen , zd* deel, 6de boek, pag. 369.  *56 VADERLANDSCHE vinden) (V),was weleer zeer talrijk: men leest, dat op een fteekfpcl , door Graaf Willem den Derden , in het jaar dertienhonderd en vijf , te Haarlem gehouden , honderd Baanrotfen, duifend Ridders , en eene ontelbaate menigte van Schildknaapen zijn verfcheenen Qcf); doch de menigvuldige binnenlandfche beroerten, en andere oorzaaken, thans niet te noemen (c) , hebben dezelven zo geweldig uitgedund , dat derzelver getal thans zeer klein is. Dan, hoe zeer men thans zo naauwkeurig niet meer zift, is 'er evenwel een zeer aanmerkelijk onderfcheid tusfehen den ouden en nieuwen adel: de nieuwe adel word nooit in de ridderfchap befchreeven, noch tot het genot der adelijke voorrechten toegelaaten. Z. Wat is oude , en wat is nieuwe Hollandfche adel? V. Om u hier van een beknopt denkbeeld te geeven , moet ik u terug brengen tot den tijd van Keizer Karei den Vijfden. Onder de regeering van deezen Vorst, begon men veele van die CO Zie de korte verlooning van het recht van de ridderfchap en fteeden, van 16 0&. 1587. Gr. pL loek, ijle deel, pag. 39. r (d) Van loon , aloude regeeringwijze , gde deel, f. 6c. CO Zie Tegemv. Staat der vereenigde Nederl. i,d* deel, pag. 94.  RECHTEN. 25? die adelijke kasteden en floten , die te voren genoegzaam alleen in handen van edelen waren, te verkoopen , welke daardoor in handen van kooplieden en rijke burgers vervielen. Zomraige hebben dit verkoopen willen toefchrijvert aan eene nieuwe inrichting, waar bij Karei de ridders uitdruklijk zou ontflagen hebben van den dienst , dien zij hem wegens hunne leenen fchuldig waren (ƒ*}; dan, daar die nieuwe in^ richting mij zeer twijfelachtig voorkomt, gelijk ik op zijn plaats zal toonen Cyj), zo geloof ik, dat dit verkoopen eerder zal moeten toegefchreven worden aan eenen zigtbaar vermeerderden welvaart van 's Lands ingezetenen , door den koophandel, en aan de verzwakking van het vermogen van den adel, door oorlogen, cn andere toevalligheden ; dan, hoe dit zij , veele van die koopers namen de naamen van die , hun thans tocbehoorenue , adelijke goederen aan , en maakten dus zich zeiven, zo goed zij konden , tot nieuwe edellieden ; doch deeze zijn nooit in de ridderfchap befchreeven , noch voor' edel erkend, om dat van oude tijden af eene vaste gewoonte en recht geweest is, dat niemand ter vergadering der Staatcn van Holland onder de edelen befchreeven wierd , dan edelen van eenen ouden llollandfchcn {lam, bezittende' heer- (ƒ) Mir.ms, historie der Kederl. P'urfttn, l. t, (g) In het \%de gefprek. I. D ü E L. R  &53 VADERLANDSCHE heerlijkheden, of ambachts-heerlijkheden in Holland of West -Friesland, die zij van hunne voorouderen geërfd hadden (Ji) ; dus ziet gij, dat alleen voor ouden Hollandfchen adel gehouden worden , die geene , die uit eenen ouden adelijken Hollandfchen dam gefprooten zijn , en dat die koopers van adelijke goederen nooit in de voorrechten van den adel gedeeld hebben; even weinig, als die geene , welke door vreemde Vbrften tot den adelftand verheven worden. Z. Welke zijn dc vereischten om in de Hollanclfche ridderfchap tc kunnen befchreeven worden? V. Ik heb u de voornaamfte reeds genoemd: i. Gefprooten te zijn uit den ouden Hollandfchen adel. a. Bezitter tc zijn van een adclijk ftamhuis , of ridderlijke hofftcde, uit hoofde van welken de bezitters voorheen zijn befchreeven geweest; of van eene hooge heerlijkheid , of ten minften van eene ambachts heerlijkheid, binnen den lande van Holland en West -Friesland gelegen , en van niemand, dan onmiddelijk van de Staaten ter leen gehouden wordende. Hier komt bij; 3. Den ouderdom van vijf en twintig jaaren bereikt te hebben. 4. Noch vader, noch broeder van een en den- ze lf- (ƒ0 mieris, loc. cit.  RECHTEN. e%9 zelfden vader, in de orde te hebben. Ten aanzien van ooms, en volle neeven is het ook Wel bepaald, doch hetzelve wordt niet altijd nagekomen (O- Z. Mogen geen vreemde edelen in "dé ordë van de Hollandfche ridderfchap befchreeven worden? V. Hier over is te meermaalen verfchil geweest tusfehen de edelen , en de fteeden : dei ridderfchap heeft altijd beweerd, dat het alleen aan haare dispofitie ftond , om daar over te raadplegen (ƒ>; in het jaar zestien honderd zes eii zestig, is bij de ridderfchap zekere orde' beraamd, waarnaar men zich, in het toekomende $ in het belchrijven van nieuwe Heeren in het lid der ridderfchap zou gedragen, en daar op dei bekragtiging van de Staaten van Holland verzogt; doch dezelve is in deliberatie gebleven h en nooit afgedaan (k). In die beraamde orde was onder anderen een poinct, dat men geene vreemde edelen in de orde zou befchrijven, dan rciti eenparige ftemmen (/). 'Er zijn zedert de unie ver- |jMMi CO T'genw. Staat der Hereenlgde Nederl. 4de deeli f. 92. (_ƒ) Ibid. pag. 93. noot 3. (O Wagenaar, Hdderl. liist. i$de de'eljps 227* (O Men kan het geheele nuk vinden bij aitzemA t-aaken van Staat en oorlog $ 5de deel> p. 8^7,% %  s6o VADER LA ND S C HE verfcheiden voorbeelden van buitenlandfche edelen , die in de Hollandfche ridderfchap zijn befchreeven geweest, doch eindelijk is als eene onverbreeklijke wet van Staat vastgefteld, dat voortaan geene edelen van bulten de geünieerde provinciën, of buiten het resfort van de unie, in de orde van de ridderfchap en edelen deezcr provincie befchreeven of geasfttmeerd zullen mogen worden Qm); gelijk mede , dat een lid uit de ridderfchap , zitting hebbende in het Hooger huis van Engeland, niet, zonder verlof van Hun Edele Groot Mogenden, in derzelver vergadering zal mogen zitten (nj. Z. Heeft de Hollandfche adel meerdere voorrechten ? V. Van ouds heeft dc adel het aanzienlijk voorrecht gehad, dat een doodflag of kwetzing van een edelman veel hooger geboet moest worden , dan die van eenen onedelen (o) : dit voorrecht hadden zij nog onder de Graaflijke re- " gee- (/;/) Re fol. Holland, 28 Junij1728. Tcgemw Staal der Vereen. Nederl. loc. cit. O) Re fol. HoU. 19 Dec. 1715- Tegen w. Staat, ibid. p. 94. (tf) Leg. Salie. tit. 45. L. I. L. 4. Leg. Ripuar. tit. 11. L. 1. Leg. angl. et verin. tit. 1. I. 1. £.2 Leg. Saxonum tit. 2. L. 1. L. 3. Leg. Fripon. tit- 1 L. 5- L. 6.  RECHTEN. a6t geerïng (ƒ>): bij de oude Batavieren had de hooge adel, niet uit wellust, maar om den adel, het voorrecht van meer dan ééne vrouw te gelijk te mogen hebben (7); dan alle die oude rechten daar laatende, waar van ik nog verfchciden zou kunnen opnoemen f>) ; geniet de Hollandfche adel thans het voorrecht van de jacht (O : ook het recht, dat zij in alle rechtsz.iakcn, onder hun eigen handtekening, en zegel, procuraties mogen pa„feeren , welke van waarde moeten worden gehouden (/). Wijders ftaan zij ter eerfter inftantie voor het Hof te recht, 't welk nog een overbïijffel is van het oude recht, dat niemand hier te lande mogt worden geoordeeld, dan door zijn evenknie, dat is, door zodanige die eikanderen gelijk waren: edelen door edelen, wel- QO Handvest, van Jan van Henegouwen, aan die van Keunemer land, op St. Willebrords-avond, 1303. O7) Tacitus, de Morib. Germ. cap. 18. (;•) Van loon, aloude regeeringsw. 5de deel, 4de cn 5de hoofdjl. (sj Rcfol. Holland, van 1666. en waarfchuwing san 11 Dec. 1666. Gr. pl. boek. ide deel, p. 60$. en 609. waar bij dat recht alleen word toegekend aan den Hollandfchen adel , en allen vreemde edellieden hetzelve ontzegd. Zie ons iifte gefprek. 00 Inflr. van het Hof , van 153 53- R3  &6% VADERLANDSCHE welgeboorenen door welgeboorenen enz. (u). Waar uit veelen beflootcn hebben , dat het ampt van Raadsheer in den Hovc van Holland eene veradelende qualiteit was (v). Het Hof neemt alleen, en bij praeventie, kennis van obllgatien door edelen gepasfeerd Qwj, ook van faiten van edelen fjO en zijn de edelen , hoe wel militairen , aan dc jurisdictie van den Hove onderworpen (yj en eindelijk hebben de Hollandfehc ridders het voorrecht, dat zij voorden Hove niet mogen gedagvaard worden bij een open mandament, maar dat zij bij beflooten misfive moeten geciteerd worden (z). Z. Kan de adeldom ook verlooren worden? V. Ta, zij kan befmet , en verlooren worden. Z. Hoe word de adel befmet? V. i. Door het huuwlijk van eenen edelman met eene onedele vrouw: want, hoe zeer wel de vrouw door dat huuwlijk veradeld word , misfen echter dc kinderen het bewijs van de ade- (u) Zte boey, woordentolk op het woord evenknie, en oo r.et woord aac. (y) Ibid. (w) Iffir- van 't Hof 1531. »rt. %. (je) Ibid. art. 12. Cy) Re fol. Ho II. 30. Sept. 1654. (z) R'efol. Heil. 19 Maart, 1679,  RECHTEN. 253 adelijke quartieren (d). 2. Door het verrichten van allerleije flaaffche werken, en van zulke hanteeringen, wier oefieningen meer in 't gebruik der handen , dan in de gaven van 't verftand beftaan. Hier door kan zelfs de adeldom verlooren worden Qbj. 3. Door blooheid in een voorgevallen gevecht betoond (cj. En 4. Door verliezen van zijn fchild, of degen in een gevecht (dj. Z. Hoe wordt de adeldom verlooren? V. Om nu van de oude wijzen, door welken de adeldom verlooren wierd, niet te melden (e) en alleen van de tegenwoordige te fpreeken. 1. Door dienstbaar te worden (ƒ). 2. Door het bedrijven van misdaaden, en vonnis van den rechter (gj. Z. Ik (tf) Van loon , alouds regeeringsv. 5de deel 3 pag. 688. (O Ibid. et christin, de Jure Belg. circa nobilit, fol. 215. §• 3- (O Van loon , /. c. p. 692. (d) Ibid. f. 694. CO Zie" dezelve Ibid. p. 699. en vol. tn volg. (f) Ibid. Cs) Ibid. R. 4  VADERLANDSCHE Z. ïfc bedank u zeer voor dit breedvoerig bericht nopens den adel. V. Uw weetlust heeft mij zeker verder uitge^ lokt , dan ik voorncemens was te gaan : ordertusfchen moet 'er nog zeer veel achter blijven, om dat ons beftek geene wijdloopigheden toe. laat (/;)■ Wij hebben al een groot gedeelte van onzen tijd verlooren ; laaten wij ons nu fpoeden, om het overige te hefteden met over de onedelen te fpreeken. Z. Deeze hebt gij verdeeld in welgebooren mannen, en gemeene lieden. V. Ja, Z. Wat moet ik door welgebooren mannen verdaan? V. Zodanigen , welke zelve nooit dienstbaar, en welker voorouders nooir de flavernij onderworpen zijn geweest. Z. Ik meen ergens geleezen te hebben, dat welgebooren zodanigen waren , welker ouders of voorouders, het zij bij gunde, door verdienden , uitkoop , of anaerzints, van den lijf-eigendom verlost waren ; en dat men 'er dus door moest verdaan kinderen en verdere aframmelingen van vrijgelaatenen. V. "t Is zeer mooglijk dat gij dit geleezen hebt (Jï) Die ten deezen aanzien meer verlangt te weeten leeza vooral" het aaugeli. werk van ya.\ loon, ttt ook matthaels, de d\oéili.aie.  RECHTEN. 265 hebt (Ouioch, behalven dat de titel van welgebooren reeds aanftonds te kennen geeft , dat 'er geen gebrek aan de vrije geboorte was, 't welk vooral in de ouden tijden van te veel belang gerekend wierd, dan dat men daar toe een woord zou gebruikt hebben , 't welk een verkeerd denkbeeld zou te kennen geeven, zo fcrijdt ook dit gevoelen tegen alle historifche waarheid. Alle oude ftukken bewijzen, dat de welgeboorenen een middelftand waren tusfehen den adel, en de gemeene luiden; zodanig zelfs dat zij nader bij den adel, dan bij de gemeene luiden, kwamen , en zelfs in verfcheiden ftukken den naam van edel (fchoon in een flaauwere betekenis) draagen (k). Ik zal dit thans niet breedvoerig aantoonen , maar om de zaak met één onweerfpreeklijk bewijs af te doen, heb ik alleen maar nodig u te zeggen, dat wanneer, in de vijftiende eeuw, veel misbruik wierd gemaakt van valfche certificaten, ten bewijze van welboorenfehap, eindelijk bij /entende van den Hove van Holland («;) is verklaard, dat men het wel boo- (J) Men vindt dit in der tegenwoordige* Staat der Vereen. Neder/. 6de deel, pag. 203. (*) Zie Rechtsg/. Obferv. op h. de croot's , inleid. 2de deel, pag. 54. (//;) Van 16 Junij , 1436. Zie Rechtsg. Obferv, qo h. de croot's , inl. 2de dcef pag. 58. ÏV5  s66 VADERLANDSCHE boorcnfchap moet bewijzen door behoorlijke documenten, toonende, dat zij van ouders tot ouders uit vrije en eerlijke luiden gebooren zijn; en wordt bij een van onze voornaamfle Rechtsgeleerden geleerd (rij dat welgebooren mannen van ouds zijn geweest, die van aver tot avcr van vrije en eerlijke luiden waren gekomen (o). Z. Weet men ook iets van den oorfprong van deezen rang van welboorenfchap ? V. Zij is, even gelijk de oorfprong van den adel, in de diepfle oudheid bedolven. Van de oudfte tijden af, wierden daar voor gehouden alle zodanige, fteeds vrijgeweest zijnde, perfoonen , wier voorouders van ouds van het land herkomen, en nimmer den ftaat der dienstbaarheid onderworpen geweest waren (ƒ>)• Zij komen in de oude wetten voor, als ingenui, liberi, frelingii enz. (q). Z. Op welk eene wijze bewees men, dat men welgebooren was? V. Het 00 H. de groot, inl. I. o. 14. d., §. 9. CO Zie ook s. van leeuwen, R. H. Recht. I. I, 9. d., J. 16. C/O Van loon, aloude regeeringsw. 4de deel, j>. 94. (q) Zie de Salifche en andere wetten, pas firn. Bij de Latijnfche fchrijvers van de middeleeuw droegen zij den naam van Major es natu. Zie yan loon, loc, cit.  RECHTEN. 257 V. liet was niet genoeg, dat men konde aantoonen, dat zijne vier vierendeelen vrije luiden waren geweest, want, volgens de toenmaalige rechten, konden de zodanige, die dit bewijzen konden, evenwel nog in 't geval zijn van uit eenen vrijgemaakten overgrootvader gefprooten , en dus aan zekere daar uit vloeijende verplichtingen onderworpen tc zijn (r). Het bewijs moest hooger gaan; en van aver tot aver , dat is, van over tot over, Q) zijn. Het zal dus te kennen geeven, dat het bewijs van welboorenfchap even zo naauw luisterde, als het bewijs van adel. De bewijzen moesten gefchieden bij rekening, en bij eede van welgebooren maagen van dien geenen , die beweerde welgebooren te zijn (O- Naderhand fchijnt men minder keurig geworden te zijn op de manier van bewijzen , cn genoegen genomen te hebben met certificaten, dan, daar van door den tijd misbruik wordende gemaakt, is daar in, zo als wij zo even zagen, bij (r) Van loon , /. c, p. 96. (/) Zie kiliaan, op 't woord aver. (7) Zie van loon , /. c. p. 290. waar men eenen fraaijen brief van eenen Bisfchop van Utrecht, aan den Keizer vindt , uit welken zeer veel licht te haaien is. Zie ook een handvest , van Jan den Tweeden, van Henegouwen, Ibid. pag. 2(58. Zie ook pag. 275. 278. 283,  063 VADERLANDSCHE bi j feut'entte van den Hove van Holland voorzien geworden. Z. Hadden de welgebooren mannen ook voorrechten ? V. Ja; en wel zeer aanzienlijken : zij hadden het recht van de jacht O). De ftraffen op het dooden en verminken van eenen welgebooren man waren zwaarder , dan op die van gemeene lieden (v). Zij ftonden alleen voor hun gelijken, en wel inlanders, te recht Q.v). Uit hun alleen wierden de Bailluwen en crimineele Rechters , gekoozen f». Hadden recht van keuren te maaken (j). Konden niet verplicht worden tot het bekleeden van het Schepensampt (e). Die tegen hun getuigden, moesten ook welgeboren zijn Qa). Waren vrij van den ichot CO- Mogten fchild voeren , waarom zij ook («0 Van loon , /. s. pag. 97. rendorp , over dt Jacht, p. 24. C'0 Van loon, /. c. p. ic2. CrO Ibid. p. 11 ff. CO Jbid. p. Il8. s. van 1eecwen , R. H. R. J. ■ 9. d. f. iff. CO Van loon, loc. cit. p. 124. Cc) Jbid p. 161. 60 Md. p. 167. CO Jbid. pag. 209. Rechtsg. 01f. cp h. dï grjot's, inleid. 2de deel, pag. 51.  RECHT E N. 269 ook wel den naam droegen van fchildboortigen , als gebooren met het recht tot het voeren van een fchild (o). Ook mogten zij met ééne fpoor rijden fjafp. Z. Onder alle die voorrechten hoore ik u weder noemen de vrijheid van den Ichot: hier van hebt gij ook ten aanzien der edelen gefprooken: ik heb daar meermaalen van geleezcn, doch begrijp dit niet zeer klaar. Zoud gij mij daar van , indien het niet te veel zou ophouden, niet een duidelijk denkbeeld kunnen geeven? V. Ja wel; doch kortclijk; evenwel zal ik tot een recht verftand de zaak een weinig hooger ophaalen. Na dat de Frankifche Koningen geheel Friesland, en daar onder het tegenwoordige Holland , overmeesterd, en aan hun rijksgebied vast gemaakt hadden ', maakten zij zich meester, niet alleen, van den eigendom van de alom door het geheele laid onbeheerd leggende, landen, en wateren, en van de goederen, welken tot de Friefche kroon behoord hadden; maar ook, bovendien, voor een groot gedeelte, van den eigendom van de vaste goederen dier ingezetenen, die in de wapenen geweest waren Qej. Deeze wierCO Van loon , loc. sit. p. 224. S. van leeuwen , loc. cit. CO Van loon , loc. cit. pag. 340. Van leeuwen , loc. cit. C#) Van loon , aloiide regeeringsw. 1. deel,p. 153,  *7ö VADERLAND SC HE Wierden Koninglljke Jlam goederen genaamd (ƒ), Deeze goederen wierden, in 't begin, aan voornaame amptenaaren, voor eenen bepaalden tijd, in lijftocht , of ter leen gegeeven , naderhand voor het geheele leeven , als weldaadigheden , beneficia, gelijk men dezelve toen noemde, eindelijk wierden dezelven in erflijke leenen veranderd, welke , wanneer zij, 't zij door afkoop, of gefchenk, weder vrij gemaakt wierden, en in vrijen eigendom aan de bezitters overgingen , den naam droegen van vrije goederen. Dan gelijk ook veele ingezetenen hunne goederen waren blijven bezitten, zo hadden die oude goc^ deren den naam van aloude goederen : deeze wierden ook gewoonlijk alodiale goederen genaamd (gj. Dus waren de goederen in die tijden onderfcheiden in i. Leengoederen. 2. Vrije goederen, en 3. Alodiaale goederen. Schoon de onderfcheiding tusfehen vrije , en alodiale , goederen naderhand weder verdweenen , en in eikanderen gefmolten is. De alodiale goederen waren dus natuurlijk de eigendom der edelen , en welgeboorenen, welken op dezelven van ouders tot ou- (ƒ*) Van loon, p. iS5. Ook wel gsederen van dt fchatkist QFiscaliaf) zie ons 12de gefprek. CgO Waarfchijnlijk van het oude Germanijche woord athal-od, een vaderlijke erve. Zie hier over mee? in ons \2dt gefprek-^  RECHTEN. 271 ouders waren voortgeërfd (hj. En, gelijk de oude Frankifche Koningen gewoon waren uit hunne domeinen, of damgocderen te leeven, zo vorderden zij geene belastingen van de alodiale. goederen, even weinig als naderhand de Graaven; hier van daan het voorrecht der edelen, en welgebooren mannen van vrijheid van Graaflijke belastingen. Doch de leengoederen, en vrije goederen, als uit de oude domeinen, of damgocderen , oorfpronglijk , moesten die belastingen draagen. Dit voorrecht, dus oorfpronglijk uit de goederen zelve ontflaande, wierd naderhand ook aan anderen gegund, bij privilegiën, giften enz. dan dit doet hier niets ter zaake. Ik heb u alleen , zo ineengedrongen als mooglijk is , de foorten van goederen en derzelver recht, willen leeren kennen, om u tot een duidelijk begrip van den fchot in te leiden. Weldra wierd dit voorrecht perfooneel, ende edele, en welgeboorene mannen, van de belasting vrijverklaard uit hoofde van hunne geboorte; zo dat de leengoederen, en vrije goederen, welken zij bezaten, even vrij waren als hunne alodiale, exi dat in tegendeel de alodiale , welken in handen geraakten van onedelen,en onwelgcboorencn, moesten betaalen (F). De (70 Van loon, /6c. cit. 4de ttét'3p. 200. en volg. 00 Md. p. 212.  4?4 VADERLANDSCHE Dc belastingen, van welken ik hier fpreeke . waren de zogenaamde Graaflijke beden , welke , met bewilliging van de vrije ingezetenen, op de goederen gelegd wierden; dan, daar de edelen en welgebooren mannen van die belastingen vrij waren, volgde natuurlijk, dat zij alleen op de gemeene lieden gelegd wierden, welke in dien tijd, meestal uit lijfeigenen, of vrijgelaatenen beftaande, te recht het uitfichot, of het geringfte van het volk, genoemd wierden. Hier van daan ontfing die belasting den naam van het fchot, en de geenen die het betaalen moesten, wierden fchoibaaren genaamd (j). En hier uit kunt gij nu reeds klaar begrijpen, waarom de burgers van de fteeden, van ouds af, 'er zo zeer op gefield waren, om het privilegie van [ckot-vrijheid te bezitten. Ondertusfchen moet gij niet denken, dat daarom de edelen, welgeboorenen, en andere fchotvrijen, vrij waren van het betaalen van alle belastingen. 'Er was van ouds tweederlei belasting onder den naam van fchot, i. het gemeen fchot, en 2. het Graaven-fchot. , Het gemeen fchot diende tot vervalling der kosten, en lasten van de fteeden, en dorpen: dit wierd door alle ingezetenen, zonder onderfcheid, betaald; maar het Graaven-fchot wierd, om de drie, vier, en meer jaaren, ten behoeve O') Van loon, loc. cit. pag. 236%  RECHTEN. 273 ve van den Graaf ingezameld; en hier van waren de edelen, welgebooren mannen, en andere, die privilegie hadden, vrij (T); dus ziet gij , dat het perfooneele voorrecht van fchot-vrijheid oorfpronglijk uit de onderfcheiden foorten van goederen ontdaan is, en dat hetzelve zich niet tot alle belastingen, maar enkel tot het Graavenfchot uitdrekte; en deeze onderfcheiding zal u zeer veele Graaflijke charters leeren verftaan (0. Z. Ik bedank u voor dit bericht. V. Eer ik 'er evenwel afftap, moet ik u nog eenige bijzondere naamen van het fchot opgeeven. Het droeg den naam van ponden, van twee en derligfle, van zestiende deelen , van buur en» fchot, enz.;maardezonderlingfte benaaming is die van oogen , prikken en hikken. Deeze benaming had te Wormer, en te Jisp in Noord-Holland plaats; en oog betekende daar twaalf honderd guldens; zo dat die geene, die twaalfhonderd guldens bezat, bij den fchot wierd gefteld op één oog; dit oog wierd verdeeld in agt deelen: een agtfte part van een oog of honderd en vijftig guldens wierd een prik genaamd; twee prikken Qk) Zie dit zeer breedvoerig beweezen in de rechtsgel. .obferv. op 11. de groot, ïnl. ide deel, p. 51. ff) Ik zal u hier van meer zeggen, wanneer wij van de leengoederen opzetlijk fpreeken zullen, ia ons \%de gefprek. I. DEEL. S  £74 VADERLANDSCHE ken maakten een hik. Dus wierd een bezitter van honderd en vijftig guldens gefield op een frik, een bezitter van drie honderd guldens op een hik, van drie honderd en vijftig guldens op een hik en een frik, zes honderd guldens, op een half oog, zevenhonderd en vijftig guldens, op ten half oog, en een prik, negen honderd guldens, op een half oog en een hik, duizend en vijftig guldens, op een half oog, een hik, cn een prik, en twaalf honderd guldens op een oog Qm). Ik heb u dit willen zeggen, zo om het zonderlinge, als om u tevens te doen zien , hoe in deeze belastingen de billijkde evenredigheid wierd gevolgd. Doch laaten wij ter zaake weder keeren. Z. Nog eene vraag. Droeg het fchot ook niet (//ƒ) Zie lams handvesten van Kenuemerlatid , pag- M9- waar d'e vel"dceling vervolgt , en zegt, dat de verdecling van de oogen, in hikken en prikken, plaats had in contant geld; doch dat men, ten aanzien van de goederen, een oog verdeelde lij fchreeven; zo dat twee honderd en zestien fchreeven een oog-fchofs van twaalf honderd guldens ledroegen. Deeze verdecling heeft daar nog, ten aanzien vari de dorps-lasten, plaats gehad in 't jaar 1660. zijnde het laatlte jaar, 't welk lams, Burgemeester van Warmer, konde noemen, om dat de fchatting alle vier jaaren gedaan wierd, eu hij zijn werk in het jaar 1664. uitgaf.  RECHTEN. o.7S niet den naam van fchild-gcid, of fchild-tak, waar van ik wel geleezen heb? V. Neen; dan zoud gij u aanmerkelijk vergisfen. De fchild-talen , of fchiid-gelden waren juist het tegenovergeftelde van den fchot ; te weeten, dc welgebooren mannen waren van ouds verplicht, bij 't ontftaan van eenen krijg, op eigen kosten ter beirvaart te trekken, of te huis blijvende een zeker hoofd-geld te betaalen , 't welk in 't latijn fniagium, en in 't Hollandsch fchild-taal, fcidild-geïd genaamd wierd. Dit was dus een perfooneele last van de welgeboorenen, doch wierd ook door den tijd op de dorpen gelegd, in evenredigheid van het getal der aldaar woonende welgeboorenen. Yder fchild wierd gerekend op vijf en twintig Rhijns guldens O). Maar laaten wij 'er af itappen ;^ik zou anders nog van verfcheiden benaamingen van belastingen kunnen fpreeken, bij -voorbeeld van rietrdaakn, op welken de Noord - Hoilandfche dorpen aangeflagen waren, voor hunne fchotbaare ingezetenen, die verplicht waren om den Graaf, in den krijg, te water, op de koggen, met het flaaa der riemen, te dienen (o), of deeze belasting te betalen (ƒ>); dan genoeg hier van. Z. Zijn 00 Zie van loon, Lep. 223. lams, /. c. pag. 451. 00 Wen ziet eene zodanige kogge met zeilen cn riemen in het oude wapen vati Amfterdam. O) Zie van loon, /. c- pag. 382. Sa  &75 VADERLAND SCHE Z. Zijn 'er thans nog welgebooren mannen? V. Ja; men heeft dezelven nog in Rhijnland, in Zuid - Holland, in Kcnnemcrland, 'mSchicland, in Dclfsland, en elders. Z. Zijn zij nog op'den ouden voet? V. Neen; hierinis,zedert de affchaffing van de Graafibke regeering, en door andere omftandigheden , zeer veel verandering voorgevallen. Z. Mag ik die veranderingen weeten? V. Ja; hunne meeste privilegiën hebben hunnen ondergang in de verandering van tijden gevonden. Het recht van dc jacht wordt hun althans door de geheele houtvesterij van Holland, niet meer toegekend (pf). De zwaardere ftraffen op 'het verminken en docden van welgebooren mannen zijn van zelve vervallen; het te recht ftaan voor hun gelijken, het kiezen van Bailluwenuithun, de foort van getuigen , welken tegen hun konden 'gebruikt worden, de fchot-vrijheid en het voeren' van fchild, en rijden met ééne fpoor, zijn alle van zelve, of door de omftandigheden, verlooren geraakt; en zij zijn thans in collegien veranderd. De voorrechten, welken zij nog behouden hebben , zijn, dat hunne collegien het recht hebben van keuren te maaken (V) en dat zij, terwijl zij in bediening zijn, niet verkooren mogen worden tot het Scheepen -ampt (ƒ> Z. Wat (\q) Van loon, /. c. pag. ici. (r) Ilid. p. 123. (j) Van leeuwen, loc. cit.  RECHTEN. 277 Z. Wat i.s dat tc zeggen, dat zij thans in collegien zijn veranderd? V. Te voren wierden zo veele welgebooren mannen tot de vierfchaaren befchreeven, als de wederzijdfche partijen, of dc BaiUuw goedvonden (O i doch daar het menigmaalen moeilijk was, om ten minden een getal van zeven, zo als volgens de Frankifche wetten (11) vereischt wierd , bij eikanderen te krijgen , om dat de Bailluw hun niet mogt gebieden, noch zij gehouden waren , ter zijner vermaninge, te coniparceren , maar hetzelve tot beuren geliefte, ende goeddunken flond (v); zo is Panlus van der Laan, Bailluw van Kennemerland, de eerde geweest, die daar in voorzieninge verzegt cn bekomen heeft, door een octrooi, waar bij het collegie van welgebooren mannen, of, zo als zij daar in genoemd worden, leenmannen van Kennemerland, wordt bepaald op een vast getal van zeven leden, jaarlijks door den Hove van Holland, uit eene nominatie van veertien welgebooren mannen, door den Bailluw geformeerd, te verkiezen, blijvende niet te min, de andere gequalificeerde welgebooren mannen onverlet, om ook ongeroepen ter vierfchaar te verfchijnen (V). Hrie jaaren daar na wierd een gelijk verzoek gedaan, en (f) Van loon, l. c. p. 131. O) Capit ui. tertium, anni 803. cap. 20. (V) Zie het octrooi , zo aan fonds te noemen. s s  crS VADERLANDS C H E en ook octrooi verkreegen door JVillem van Palenstcijn, Bailluw van Rhijnland, voor hem en zijne nakomelingen, om jaarlijks aan den Hove van Holland eene nominatie te pnefenteeren van vijf en twintig welgebooren mannen , uit welken het bof dertien moest kiezen, om met den Bailluw de vierfchaar uit te maaken, doch bij dit octrooi wierd aan alle andere welgebooren mannen niet gekoren noch geced zijnde, geïnterdiceerd, om in de vierfchaar te komen zitten (V). Op gelijke wijze zijn van tijd tot tijd, in meest alle de hooge vierfchaaren, de welgebooren rechters tot een bepaald getal gebragt fjO. Z. Kan Cjw) Zie oclrooi van Philips den Derden, aan Kennemerland , van 15 Junij , 1566. te vinden bij lams , privil. van Kennemerl. p. 117. en bij van loon, /. c. pag. 130. De reden waarom zij in dat octrooi , Leenmannen genaamd worden, is, om dat iu Kennemerland, behalven hel we/boorenfehap, ook vcreischt wierd, dat zij Leenmannen van Holland moesten zijn, om in de hooge vierfchaar te kunnen zitten. Plandv. van Graaf' Fioris H, vrijdags na half vasten , 1191. te vinden bij lavs, pag. 4. (t) Zie otlrcoi van Philips den derden, aan Rhijnland, van 1 Dec. 1559. te vinden bij van loon , /. c. p. 135. De verdere veranderingen des wegens in Rhijnland voorgevallen, zijn te zien bij .simon van leeuwen, inleiding tot de costumen en keu-  RECHTEN. 279 Z. Kan ook het recht van welboorenfchap verlooren worden? V. Ja zeker: i. door vrijen wil, wanneer een welgeboren man zijne vrijheid, voor eenen bepaalden tijd, of voor altijd, aan een ander afftond, 2. door tusfehenkomst van geld , door het verzetten, of verkoopen van zijne vrijheid, 3. door geval , door het verliezen van zijne vrijheid in een tweegevecht, door dezelve te verdobbelen, door krijgsgevangen te worden, 4. door toedoenvan de ouders , in het dienstbaar maaken van hunne kinderen, 5. door ontrouw aan den vorst te zijn, 6. door onvermogen cn armoede, 7. ter draf van begaane misdaaden , 8. door huuwlijk met eene dienstbaare, en eindelijk 9. door huuwlijk met eene fchotbaare Z. Moeten nog heden de welgebooren mam nen, even gelijk in vorige tijden, hun welge- bo- keuren van Rhijnland, pag. 65. 66. 68. terwijl men de eerfte acte van aanftelling der welgebooren mannen van Rhijnland , door den Hove van Holland gedaan in den jaare 1613. kan leczen bij van loon, loc. ei!, p- M7- (ƒ) De ordres op de nominatie en cleclie van mans» mannen van de hooge vierfchaar van Blois, van den 38 Febr. 1654. door de Staaten gefteld (nergens zo veel ik weet gedrukt) zijn te Schoonhoven geregis" treerd in het MSS. privil. bock R. fol. 89. S 4  2.8 O VADERLANDSCHE borenfchap bewijzen, om in de hooge vierfchaaren te kunnen zitten? V. Neen , gelijk het onderfcheid tusfehen vrijen, en onvrijen , zo is ook door den tijd het oorfpronglijk onderfcheid tusfehen welgeboorenen en gemeene luiden in onbruik geraakt. Wel verre van dat men , tegenwoordig, in die hooge vierfchaaren , alleen zodanigen zou verkiezen , weiken kunnen aantoonen , dat alle hunne voorouders fteeds van vrije (a) inlandfche geboorte zijn geweest, worden zelfs daar toe, in zommige vierfchaaren , vreemdelingen , ten minften van vreemden afkomst, gekooren; en dat geene, 't welk eertijds een titel van geboorte wr.s, is thans, in veelen opzigte , in een titel van bediening veranderd Qbj ; evenwel zijn 'er nog vierfchaaren, in welken men het oude geboorterecht ftaande houdt, zo als in Delfland , waar geene andere tot welgebooren mannen kunnen gekooren worden , dan zodanige , welker voor- ou- 00 Men kan alle deeze redenen in 't breeée lec2en bij van loon . /. c. p. 393. en volg. Ca) Wan vrijegeéoorie kan thans geen quaestic in oorfpronglijke Hollanders meer zijn, daar de dienstbaarheid althans meer dan drie eeuwen onbekend is, van welken alle dus , indien zij van ouders tot ouders Hollanders zijn , buiten twijfïel de twee- en dertig vicrendeeien vrije luiden zijn geweest. (O Van LOOK; /. c. p. ic2.  RECHTEN.1 a8i ouders op het boek van welgeboren mannen bekend ftaan, en in die hoedanigheid aldaar, voorheen, ter vierfchaar gezeten hebben O). Z. Gij hebt de onedelen verdeeld in welgebooren mannen, en gemeene lieden: wat moet ik door gemeene lieden verftaan? V. Alle fchotbaare lieden, te weeten de lijfeigenen, de vrijgemaakten,en alle zodanigen, welke Cr) Zie van leeuwen inl. tot de eest. van Rhijnland, pag. .59. vaar men de;ze notabele plaats leesc: doch is al hetzelve met het onderfcheid der „ vrije en onvrije luiden, met ter tijd , komen te „ vervallen, als alleen, dal in het verkiezen van „ de welgeboore mannen voornamenlijk gelet word op ,, die geene, welker ouders en voorouders op het „ boek van dezelve voor welgeboorene bekend ftaan , ,, zo veel die te vinden zijn, zulks nog emtaugs bij ,, die van Delfsland , op haare 'quaestie over het verkiezen van mannen van Delj'sland, tegen die geene, welke uit de ftad, abufvelijk, en tegen het ,, oude recht en costume , gekoreu waren , bij re„ quest antidotaal aan de Ed. Groot Mog. de Siaa„ ten te kennen is gegeeven, dat welgebooren man,, ncn zijn, welker ouders en voorouders op het boek van mannen van Delfsland bekend ftaan, ende ., in die qualiteit, als welgebooren mannen van Delfs., land , ter vierfchaare gezeten hebben , ende dat „ alle, die daar niet bekend en ftaan, maar buu- ren, en fimpelc ingezetenen zijn van Delfsland". S5  283 VADERLANDSCUE ke hunne vrije inlandfche geboorte van aver tot aver niet konden bewijzen, en dus zelfs ook zodanige vremdelingen, welke, zodra zij hier te lande één jaar en zes weeken gewoond hadden, fchotbaar wierden (el), zonder dat zelfs adel of welboorenfchap in andere landen, in eenige aanmerking kwam: deeze alle droegen den naam van de gemeente (e). Z. Dus komt het mij vóór, dat de verdeeling tusfehen welgebooren mannen en gemeene lieden , zedert het ophouden van de dienstbaarheid in Holland, niet meer van belang is , vooral daar het welboorenfchap ook niet meer zo zeer aan de geboorte, als wel aan de ampten, vastgemaakt is. V. Dat is zo, evenwel in die hooge vierfchaaren, waar men nog vast houdt, dat geene andere tot welgebooren mannen kunnen verkooren worden, dan die geene , welker ouders en voorouders op het bock van welgebooren mannen bekend ftaan, is dit onderfcheid nog van belang. Dc reden, waarom ik u zo veel van het een en ander gezegd heb, (en dit alles is nog maar zeer oppervlakkig) is voornaamenlijk, om dat gij, zonder eene zodanige-inlichting, waar in gij nu (dj Oclrooi van Philips den JIJ, van 24 Maart 1561. te vinden bij lams, /. c. p. 123. (e) Handvest van Graaf Willem III, gegeeven 's woensdags na Sf. Laurens. 1305. mieris, Char~ ttrk ide deeU pag. 48.  RECHTEN. 283 nu gelegenheid hebt om u zelvcn te oeffenen, de oude Graaflijke charters niet kunt verftaan. De voornaame verdeeling beftaat thans enkel in edelen , en onedelen. Z. Is 'er evenwel nog geen derde foort? ik heb wel eens gehoord van patriciër*? V. Men noemt patriciërs i en patrifchefamiïiett zodanige welke van onheuglijke tijden, in de regeeringen, en aanzienlijkfte posten zijn geweest. Hoe zeer ik gaarne toefta, dat , onder die aanzienlijke familien, 'er zich zeer veele bevinden, aan welke het Vaderland de hoogfte en dierbaar* fte verplichtingen heeft, en welke alle achting en eerbied waardig zijn; zo kan men dezelve echter als geene onderfcheiden orde opgeeven: zij bezitten geene bijzondere voorrechten boven de andere ingezetenen. Het Holkmdfche recht kent geene patriciërs; nergens wordt van dezelven gewag gemaakt; fchoon veele gewoon zijn, om, met dergelijke vleijende titels, hun hof bij zodanige familien te maaken. De aart van onze regeeringsvorm laat zodanige distinüicn niet toe, welken al te zeer gefchikt zijn, om de haatlijke aristocratie te voeden. Het invoeren, of liever aanmatigen van dien titel, maakt eene ongelijkheid tusfehen burgers en burgers, die tegen den aart van onze republiek ftrijdt. Nooit behoort een regent te vergeeten, dat hij, buiten het kusfen, enkel burger is, en geene hoegenaamde voorrechten boven zijne medeburgers kan vorderen ,  084 VADERLANDSCHE ren, nocligenieten; en dus behoort men zodanige haatlijke distinclien te vermijden, welke tot eene zodanige vergetelheid langzaamerhand aanleiding kunnen geeven. Die distindiic had bij de Romeinen plaats, doch was op hunne Staats- inrichting gegrond,die,zo als wij reeds gezien hebben, hemelsbreedte van de onze vcrfchilde. Z. Vergun mij, fchoon het reeds laat word,nog eene aanmerking te maaken. Ik herinner mij niet, dat ik u, zedert dat wij over het recht van perfoonen gehandeld hebben, nog eene enkele wet uit het Romeinfche recht heb hooren aanvoeren. V. Die aanmerking is zeer gepast. Wij hebben tot hier toe gefprooken over het recht van perfoonen, zo als het zelve , oorfpronglijk, uit ons oude cn hedendaagfche landrecht ontftaat: hier in kunnen geene wetten uit het Romeinfche recht te pas komen , noch met eenigen grond ingeroepen worden. De Conflitutie der Romeinfche republiek was geheel en al anders, dan de onze; het doet mij ondertusfehen vermaak, dat gij reeds gelegenheid gehad hebt van op te merken , dat het 'er zo ver van daan is, dat wij in alles naar de Romeinfche wetten zouden leeven, dat gij in tegendeel thans reeds moet erkennen, dat wij een oorfpronglijk landrecht hebben; wij zullen, evenwel, weldra, aan zodanige doffen komen, in welke wij een zeer nuttig gebruik van het Romeinfche recht, als een behulprcclit, zuilen kunnen en moeten maaken. Z. Ze- \  RECHTEN. 285 Z. Zekervervallenmijnevooroordeelcntegen onze vaderlandfche rechtsgeleerdheid meer en meer. V. Thans zoude wij dit gefprek kunnen heruiten ; doch daar ik u geraden heb , om dat geene , 't welk wij zullen behandelen , vooraf, zo goed gij kunt, na te zien, zal het nodig zijn, dat ik u iets van mijn voorneemen zegge. Wij hebben thans reeds gefprooken van burgers en vreemdelingen, van vrijen en dienstbaaren, van vrijgeboorenen en vrijgelaatenen, en van edelen en onedelen. Gij herinnert u zeker, dat ik u, in ons tweede gefprek, beloofd heb, dat wij, dit afgehandeld hebbende, tot de vrij gebooren e burgers zouden te rug keeren , en daarin befchouwen , die geene, die onder eens anders beheering daan,en die geene, die hun eigen meester zijn. Dus opent zich thans een geheel nieuw veld voor uwe oogen. De geene, die onder eens anders beheering daan, zijn, i. kinderen: deeze daan onder de macht van hunne ouders, 0. n»nderjaarige weezen : deeze daan onder de macht van voogden, en 3. loezigt behoevende perfoonen: deeze daan onder de macht van verzorgers. Alle deeze perfoonen zullen wij moeten befchouwen met betrekking tot dat geene, 't welk ons recht nopens dezelven bepaalt; en dus in de eerde plaats fpreeken van kinderen. Dan daar kinderen moeten befchouwd worden als wettigen en onweitigtn , en de wettigheid van hun"  zS<5 VADERLANDSCHE RECHTEN, hunne geboorte van het huuwlijk hunner ouders afhangt, zullen wij deeze gelegenheid waarneemen, om van het huuwlijk te fpreeken, met al dat geene , 't welk het recht bepaalt, omtrent het geene Let huuwlijk voorafgaat, en vergezelt; vóór het huuwlijk gaan de trouwbeloften, en met het huuwlijk gaan vergezeld de conditiën, waar op het zelve wordt aangegaan , en welke, beftaan, of in de flatutairc gemeenfehap van goederen , of in zodanige huuwltjkfche voorwaarden , als de toekomende echtgenooten met eikanderen bedingen. Om dus in eene geleidelijke orde voort te gaan , zullen wij fpreeken : i. over trouwbeloften, 2. over het huuwlijk, 3. ÜVer de fatuiaire gemeenfehap van goederen , 4. over huuwlijkfche voorwaarden, 5. over wettige en onwettige kinderen , en de middelen om de onwettige» te wettigen, 6. over meerderjaarigen en minderjaarigen, 7. over de macht der ouders, 8. over voogden, 9. over meer derjaarige toezicht behoevende perfoonen, en derzelver verzorgers; en eindelijk 10. over soda. ■nigen, die volkoomen hun eigen meester zijn. Wij zullen in ijder gefprek zo veel afhandelen, als ■ wij kunnen, zonder dat ik mijbepaale, om over ijder ftuk een bijzonder gefprek te houden, of bij ijder gefprek een geheel ftuk af te doen. Z. Ik ben te vreede , met uwe fchikking, en zal mij, zo veel ik kan , volgens dit plan , voorbereiden.