THUCYDIDES OVER DEN OORLOG DER PELOPONNES ERS E N ATHENERS.   THUCYDIDES OVER DEN OORLOG DER PELOPONNESERS EN ATHENE,RS. vertaald door H. FRIESEMAN. EERSTE DEEL. Te AMSTELDA M, By P I E T E R den HENGST. MDCCLXXXVI.   VOORBERICHT. !Ziet hier eindelyk, Waarde Landgenooten, het eerfle Deel van den langbeloofden Thucydides , over wiens uitftel en lang vertoeven veele myner geachte Inteekenaaren, niet zonder fchyn van reden klaagden. Om dus niet van flofof werkloosheid befchuldigd te worden, dien ik met een enkel woord de reden van dit toeven te melden. * 3 In  vi VOORBERICHT. In het bericht van Inteekening , aan myne Waarde Landgenooten, voor twee Jaaren aangebooden , meldde ik viy duidelyk niet in de gelegenheid te zyn, om boven myne moeite, noch de kosten van de Drukpers ten hunnen gevalle te kunnen opofferen; en dat dus de uitvoering van myn voornemen door een toereikend getal Infchryvers haar beflag zoude moeten erlangen, geenzins twyffelende of ik zoude myn voorllel met eenen gewenschten uitflag bekroond hebben gezien : want daar ik voor myne moeite geene winst, maar wel bevryding van fchade beoogde, veronderftelde ik, het geen my echter mislukt is, zulk een gering aantal van Inteekenaaren wel dra te zullen vinden : Deeze is , Waarde Landgenooten, de oorzaak van myn uitftel, welke ik hoop, dat tot myne verfchooning voldoende moge bevonden worden. In myne overzetting heb ik den Text door den geleerden Duker uitgegecven  VOORBER IC H T. vu gevolge. Door den korten fchryftrant des Schryvers in het oog te houden, is het mooglyk dat ik, gelyk hy zelf, in eene al te groote kortheid vervallen ben; want zulks heeft my , den oorfpronglyken. Schryver in handen hebbende, gemakïyk kunnen gebeuren, zonder dat iny evenwel de onverstaanbaarheid in 't oog liep: Ik heb echter eene minder losfe vcrtaaling en die nader by het Oorfpronglyk koomt, verkoozen boven die van den beroemden Ablancourt, die zekcrlyk losfer en aangenaamer, maar tevens tegen de meening des Schryvers zomtyds regtdraads ftrydig is: immers ben ik in eene vertaaling, en wel voornaamlyk in de vertaaling eens Gefchiedfchryvers verpligt, zyne gedachten, het zy waar of niet, voor te ftellen, doch niet de myne, fchoon beeter, den Schryver op te dringen; en my dan in eene kantteekening te redden door te zeggen: Dit zegt de Schryver juist wel niet, maar het koomt my beeter voor. Dit  Vm VOORBERICHT. Dit weinige heb ik nodig gereekend , Waarde Landgenooten, U vooraf te berichten; van eene wydloopigere Vooraffpraak zal ik my onthouden uit vreeze, dat men my om dezelve, even als om die van myne Collectanea Critica eene onverdiende kladde aanwryve. Vaartwel, myne Waarde Landgenooten, leeft voorfpoedig en weest myne poogingen toegedaan! Amjleldam, den eerjlen van Oogstmaand 1786. THU.  THUCYDIDES OVER DEN OORLOG DER PELOPONNESERS E N ATHENERS. EERSTE BOEK. 1 hücydides de Athener heeft den oorlog, dien de Peloponnefers en Acheners . weêrzyds voerden , befchreeven , aanftonds van deszelfs oorfprong beginnende , in verwachting dat dezelve zwaar, en boven alle voorafgaande meest gedenkwaardig zou zyn, zyne gisfingen hierop grondende : dat beide deeze Volken door allerleije krygstoerusting machtig, hiertoe in hunne volle kracht waren, terwyl hy zag, dat de overige Grieken hun van beide kanten begonnen by te ftaan, deeze van den beginne, geene na ryp overleg. A Dee-  2 THUCYDIDES. Deeze beroerte is buiten twyffel de fterkfte geweest by de Grieken , ja zelfs by een gedeelte der Ongrieken en om zo te zeggen by alle Volken: Te vooren gebeurde en oudere zaaken duidelyk na te fpooren, was om s'tyds langdurigheid onmooglyk ; doch uit zeekere vaste teekens, waarop ik my, dezelve van zeer verre befchouwende, heb moeten verhaten , denk ik, dat zy nog in oorlog , nog in andere zaaken, groot geweest kunnen zyn. Immers is 't bekend, dat uit het thans genoemde , maar in oude tyden niet vast bewoonde Griekenland in het eerst gedurige verhuizingen plaatze vonden , en dat ieder telkens door machtiger gedwongen het zyne gemaklyker verliet: De Koophandel nog niet in weezen zynde , de een voor den ander nog ter zee nog te lande veilig, elk zo veel leevens voorraad opdoende, dat hy 'er van keven konde, zonder eenig geld overig te hebben , geenzints alle landen bouwende, (dewyl het onzeeker was, wanneer een ander in hunne bezittingen inrukkende, hun dezelve, daar zy onverfchansd te zaamen woonden , zoude entroven) en hun dagelyksch onderhoud overal wel denkende te vinden, Honden zy uit het hun-  EERSTE BOEK. 3 hunne met minder moeite op; hierom ook waren zy in groote fteden of voorraad van oorlogstoerusting gantsch niet fterk. Het beste land, ais het nu genoemde Thesfalien, Beotien en een groot deel van Peloponnefus, Arkadien uitgezonderd , en 't geen overal het beste ware, lag dus voornaamlyk voor verandering van Inwooners bloot : Zommigen deezer door de deugd der Landeryen vermogender geworden, brachten hier door oproer van binnen te wege ; dit was hun verderf; want zy wierden te gelyk door vreemde Volken van den anderen kant belaagd. Het Atheenfche land meestal fchraal en vry van opftand, had dus ook meestal dezelfde bewooners; en dit is geen gering bewys vóór myn gevoelen, dat de overige gewesten van Griekenland door de verhuizingen niet eevenreedig vermeerderd zyn: want al wie van de andere Grieken, het zy door oorlog, het zy door binnenlandfche onlusten uit het hunne vervallen waren , en wel vooral de vermogendfte namen de toevlugt tot de geruste Atheenfche zamenleev-ing, hier met het burgerrecht befchonken maakten zy reeds van ouds de best bevolkte maatfehappye uit : zo zelfs, dat zy in vervolg van tyd, het AtheenA 2 fche  4 THUCYDIDES. fche land te klein zynde, volkplantingen naar Iönien verzonden. Doch dit is mede van der Ouden zwakheid geen klein bewys: Voor de Trojaanfche tyden hebben naar allen fchyn, de Grieken niets, zelfs, myns dunkens , niet eens den naam gemeen gehad, welke voor Hellen Deukalions zoon geenzints dezelfde fchynt geweest te zyn, dezelve verfchilde naar de Volken , en onder dien van Pelasgers waren voornaamlyk veele bekend: Hellen en zyne zoonen in Phtiothien machtig geworden en naar andere fteden ter hulpe uitgenodigd zynde, kreegen zy door deeze zaamenleeving allen . den naam van Helleniers, die echter niet dan naa veel tyds boven andere namen de overhand behield : dit getuigt Homerus allermeest, want alhoewel lang na den Trojaanfchen tyd geboren , noemt hy hen nergens met denzelfden naam, geene andere zelf dan die met Achilles uit Phthiotien en dus de eerfte Helleniers waren: daar hy hen in tegendeel Danaërs, Argiven en Acheën noemt, zo dat hy zeekerlyk .het woord Barbaren, niet gebruikt in tegenoverftelling der Helleniers , als zynde de Grieken nog niet allen onder denzelfden naam bekend: Deeze Helle-  EERSTE BOEK. 5 leniers dan, het zy in de fteden verfpreid, het zy onderling te zamen zynde , hebben voor den Trojaanfchen tyd , wegens zwakheid en gebrek aan verbindtenis niets met vereende krachten uitgevoerd ; ja zelf zyn zy tot deezen togt, voornaamlyk met de Zeevaart beezig, voor het eerst te zaam gekomen. M inos, de oudfte van wien wy hoorden, rustte eene vloot uit, en onderwierp het grootfte deel der thans Griekfche zee aan zyn gebied. De Cycladifche Eilanden in bezit neemende, was hy van verfcheide de eerfte bevolker, hy wierp de Kaffers uit en ftelde in hunne plaatze zyne zoons tot Overftcn aan. Hy beteugelde, zo't fchynt, de Kaperyen, voor zo verre hy konde, om de vaart op zyne Eilanden gemaklykcr te maaken. De Oude Grieken zo wel als de Ongrieken op de Zeekust van het vaste Land of de Eilanden woonagcig, toen zy zig eens tc fcheep bezogt hadden , leiden zig weldra op fteelen toe: Onder het geleide der meestvermogen* den , deeze om winst en de behoeftige om brood, zo vielen zy de onverfchansdc en gehuchts-wyze bewoonde maatfehappyen op het lyf; pionderden dezelve en maakten zich A 3 mees-  6 THUCYDIDES." meester van hun voornaamst beftaan : deeze handelwyze had geen den minften fchyn van oneer, maar was zelf roemruchtig. Zulks getuigen zommige bewooners van de vaste kust in onze dagen, wien het tot eer verftrekt zulks vaardig te doen, ook melden de Oude Dichters overal dezelve vraage aan alle vreemdelingen by hunnen aankomst gedaan , of zy Kaapers zyn ? Zyn zy het, zo bekennen zy het gaerne , dewyl men hun zulks nooit als iets fchandelyks verwyt; zy beroofden elkander ook op het vaste land ; en tot op deezen dag leeft een groot deel Grieken op dien ouden trant, als in de ftreeken der Ozolifche Lokren Etolen, Akarnenfen en 't omleggende land, daar het die bewooners van het vaste land uit de Kaperyen is bygebleeven, altyd gewapend te gaan. Geheel Griekenland ging wegens haare openleggende woonplaatzen en onveilige wegen altyd gewapend, en had zig even gelyk de Ongricken aan eene gewapende omgang meê gewend : deeze by zommige in Griekenland nog gebruikelyke leevenswyze bewyst duidelyk, dat dezelve weleer by allen ftand greep. Onder deeze leiden de Atheeners allereerst de wapens af, by verzachting van levenswyze zich  EERSTE BOEK. 7 zich tot grooter weelde begeevende. Niet lang hier na namen de hoogbejaarde en voornaamlyk de gegoede wegens den verwyfden leevenstrant de linnen onderkleeren en het invlechten der goude Hairkrekels aan, welke gewoonte by hen zedert korten tyd in onbruik is geraakt, en by de Iöniers uit reeden der bloedverwantfchap noch in weezen is. De La. cedemoniers hebben allereerst een zeedig en tot den tegenwoordigen leeftrant gefchikt kleed ingevoerd, en by hun bleef ryk en arm meest gelyk. Zy ontblootten en ontkleedden zigopenlyk het allereerst, en vonden de befmeering met olie uit. In oude tyden was de fchaamelheid der Worstelaars in de Olympifche fpelen bedekt, dit hield niet lang daarna op; dog is by de Ongriekfche en voornaamlyk by de Afiatifche noch in gebrifk, alwaar de Vuistvechter en Worstelaars met onderbroeken voorzien , kampen. Men zoude ook gemaklyk kunnen bewyzen, dat de leevenstrant der Oude Grieken in veele andere opzigten met die der Ongrieken van deezen tyd overeenkomftig waare. Alle laatst gebouwde fteden toen de zeevaart fterker en de rykdommen grooter wierden , zyn op de ftranden zelf bewald , men A 4 koos  8 THUCYDIDES. koos voornaamlyk de Landengtens, als meer gefchikt ter Koophandel en fterker tegens de nabuuren, uit : daar men de Oude Steden , door de Kaaperyen grootelyks weerhouden, zo ver mogelyk van den zeekant plaatfte, zo wel op de Eilanden als op het vaste land: want de Zeerovers pionderden elkander niet alleen over en weer, maar ook al wat aan Zee leg. gcnde in de beneeden landen woonde. De bewooners der Eilanden , als de Kariers en Pheniciers, waaren niet min berugte Kaapers. Zie hier de getuigenis. Delus door de Atheeners weggenomen en de graflieden geflegt zynde, zyn van allen die op dat Eiland geftorven waaren over de helft Kariers bevonden , kenbaar door het met hun begraaven wapentuig, en door de wyze, op welke zy nu noch (hunne dooden) begraaven : Minos de zee. zaaken tot ftand gebracht hebbende, wierd de Zeevaart heen en weer fterker, want de Kwaaddoeners (Kaapers) zyn uit de Eilanden door hem geligt, ten zeiven tyde dat hy veele derzelve bevolkte: en de menfchen dicht by zee meer werks van de bezitting der rykdom. men maakende, woonden geruster : ja zommige ryker geworden zynde, wierpen wallen rondsom hunne fteden op. Greetig naar winst, ver-  EERSTE BOEK. 9 verdroegen de mindere de flaavernye der vermogenden , en de machtigfte gelds overig hebbende, maakten zig de zwakkere fteden onderhoorig. Op deeze wyze reeds ver gevorderd zynde, hebben zy in vervolg van tyd een leeger naar Trojen overgevoerd. Agamemnon dunkt my verzaamelde eene vloot, om dat hy de eerfte in magt was van zynen tyd, en niet zo zeer om Heiena's vryers, door Tyndareus eed verbonden, over te voeren. Ook vernaaien zy , die de daaden der Peloponnefers van hunne voorouders by overleevering ten allerduidelykften ontvangen hebben , dat Pelops in het begin door overvloed van fchatten, welke hy, uit Afien komende, had, zig by deeze arme menfehen veel machts verwierf, zoo dat het land zelf zynen naam * fchoon een vreemdeling zynde , teffens behield , ook dat naderhand aan zyne afftammelingen noch grooter dingen te bcurte vielen ; toen Euuystheüs in 't Atheenfche land van de Heracliden gedood was, namelyk aan Atreus, zyns moeders broeder, aan wien, Euryftheus, toen hy te velde trok, Mycenen en 't Gebied, om hunne bloedverwantfchap toevertrouwde, (deeze moest voor zynen Vader om Chryfippus dood vlugten). Vermits nu •A 5 Eu-  io T H U C Y D I D E b'. Euryfteus niet weder in zyn land te rug kwam, heeft Atreus, de Myceners zulks willende , uit vreeze voor de Heracliden , en te gelyk om dat hy een vermogend man fcheen te zyn, en ter liefde van de menigte, de regeering van Mycenen, en al wat Euryftheus beheerschte, aanvaard, en dus kwamen zelf de Pelopiden tot hooger ftand dan de Perfiden. Agamemnon dit in handen krygende , en in de zeemagt ook te gelyk verre boven anderen machtig geworden, dunkt my, dit alles, zyn leger uit gunst niet meer dan uit vreeze zamentrekkende, gedaan te hebben : 't Is bekend dat hy met zeer veel fchepen zelf gekomen zynde , de Arcadiers ook nog byzettede , gelyk Homerus dit aantoond, zo dit tot een voldoend bewys kan ftrekken. Ook heeft hy te gelyk in het overgeeven van den Scepter gezegd, dat hy veele Eilanden en Argos heel regeerde: Op het vaste land woonende , konde hy geene dan rondsom huis gelegen Eilanden (en deeze waaren niet veel) beheerfchen , zo hy niet eene zeekere zeemagt had. Uit deeze toerustinge kunnen wy ons een denkbeeld maaken hoe de andere voor deezen waaren. Om dat nu Mycenen klein was ; of zo eenig ander fteedje van dien tyd nu niet der aan-  EERSTE BOEK. n aandacht waardig fchynt te zyn, moet iemand, dit zwak bewys gebruikende, niet gelooven, dat de. vloot niet zo groot waare als de Dichters vernaaien of het gerucht verfpreid. Immers zo de ftad der Lacedemoniers verwoest, de tempels en de platte grond der gebouwen overgelaaten wierden , denk ik dat 'er naa verloop van veel tyds by de Nazaaten veel ongeloofs zoude heerfchen aangaande haaren tegenwoordigen roem , haaren ouden luister met dien van Jaater tyd vergelykende. Want fchoon zy van de vyf deelen van Peloponnefus twee bezit, over het geheel te zamen en nog veele buitenlandfche bondgenooten heerscht, zo zal zy tevens minder aanzienlyk voorkomen, dewyl de ftad niet ineen gebouwd nog met tempels en prachtige gebouwen voorzien , maar op den ouden Griekfchen trant gehuchtswyze gebouwd is. Daar Atheen hetzelve ondergaande , haar vermogen uit het duidelyk gezigt dier ftad hun tweemaal grooter moest fchynen geweest te zyn, dan het thans is. Wy moeten dus niet ongeloovig zyn, en op de gedaante der fteden meer zien dan op het vermogen, maar denken dat dit leeger het grootfte geweest is van allen tot dien tyd, hoewel kleiner dan die van deezen, Byaldien men de  12 THUCYDIDES. de vaerzen van Homerus in deezen ook moet gelooven, denwelken het als Dichter vry ftond zulks grootlyks op te eieren, zo koomt ons hetzelve ook nog beneeden de onze voor. Hy maalt de vloot van twaalfhonderd fchepen, ieder fchip der Beotiërs van 120 mannen; die van Philoctetes van 50, duidende, gelyk my dunkt, de grootfte en kleinfte aan. Over der anderen grootte maakt hy in de optelling der fchepen geene melding. Doch dat alle de zoldaaten op de fchepen van Philoctetes zelf roeijers waren , heeft hy aangeduid : want hy maakt van alle roeijers boogfehutters : 't Is niet waarfchynlyk dat veele leedige reizigers met hun voeren , behalven de Koningen en hunne Overften , daar zy de zee met hun oorlogstuig alleen zouden overfteeken: ook geene bedekte fchepen hebbende, maar volgens den ouden trant als Kapers toegerust: tusfehen de grootfte en de kleinfte dan den middelweg in het oog houdende, zal ons de vloot niet zo groot voorkomen, als zynde van geheel Grie« kenland in 't gemeen gezonden. De reeden hier van was de onbevolkt» heid niet zo zeer, als de ongegoedheid, want door onderhouds gebrek brachten zyeene klei* ner magt te velde, en juist zo groot als zy hoop-  EERSTE BOEK. 13 hoopten dat op de plaatze van den oorlog het leevens-onderhoud zoude vinden. Vervolgens daar aangekoomen, hebben zy in eenen flag de overhand behouden, dit isduidelyk, want zy hadden ter beveiliging van den legergrond nog geene wallen opgeworpen. Zy fchynen ook niet hier al hunne krygsmagt gebruikt, maar zig gedeeltelyk naar den akkerbouw van Cherfonnefus en ter ftrooping afgezwenkt te hebben , en zulks. door onderhouds gebrek : waar door ook. de Trojaanen , zy verfpreid zynde, het 10 jaaren uithielden, in kracht tegen de agtergelaatenen altyd beftand. Dog zo zy onderhouds overig hebbende gekoomen wai i ren, en met vereende krachten, zonder ftroopery en landbouw onophoudelyk den oorlog hadden doorgezet, zouden zy de ftad, in den flag gemaklyk de overhand hebbende, genoomen hebben , maar niet in hun geheel zynde, hielden zy het tegen een altyd daar leggende gedeelte wel uir: hetzelve naauw bezettende, zouden zy in minder tyd en gemakkelykerTrojen veroverd hebben: maar wegens de behoeftigheid , was alles voor deezen krachteloos, en zelfs die dingen , welke by ouds den grootften naam hadden, bevind men indedaad . be-  H THUCYDIDES. beneden het geroep, en het verhaal nu hiep over door de Dichters verfpreid. Laater zelf naa de Trojaanfche tyden zyn de Grieken nog van woonplaatzen veranderd en verhuisd, zo dat zy, fchoon gerust leevende , niet in vermogen toenaamen, want de wederkomst der Grieken van Ilium in hun land laat gefcbiedende, heeft veele nieuwe dingen te weege gebragt, en in de fteden was meestal oproer, die hier door uitvielen, bouwden zelf fteden. Immers de tegenwoordige Beotiërs in het óofte jaar naa Trojen's inneeming uit Arne van de Thesfaliers verjaagd, hebben het thans genoemde Beotien , maar eerst het Cadmeïfche land geheeten, bewoond. ('Er was van deezen ook een zeker gedeelte te vooren reeds in dit land , van welke ook eene bende naar Ilium getrokken is.) En de Doriers hebben in het Softe jaar met de Heracliden, Peloponnefus behouden. Griekenland bezwaarlyk en in veel tyds vo!koomen gerust geworden en niet meer verhuisziek zynde, zond eindelyk geregelde Volkplantingen uit. De Athenienfers hebben do grondfiagen van de Iöniers en van veele Eilanders gelegd. Van Italien en Sicilien het allermeest de Peloponnefers , als ook nog van eeni-  EERSTE BOEK. 15 eenige andere plaatzen van Griekenland, doch alle deeze fteden zyn naa de Trojaanfche tyden gefticht. Maar dit Land machtiger geworden en de rykdommen noch grooter dan te vooren gemaakt zynde , zyn veelal de Heerfchappyen in de fteden opgericht, te vooren waren de erflyke regeeringen aan uitgedrukte voorrechten bepaald. Griekenland rustte welhaast fchepen uit, en trokken de zeezaken het meeste voor. Men zegt dat de Korinthers allereerst hunne fchepen ten naasten by op de thans gebruikelyke wyze gebouwd hebben , en dat over gantsch Griekenland de roeifchepen eerst te Korinthen getimmerd zyn. Immers 't is bekend, dat Amenocles, die voor de Samiers 4 fchepen maakte, een Korinthisch Scheepttimmerman was: en 'er zyn zekerfyk 300 jaaren tot aan het einde van deezen oorlog ver. ftreeken, dat Amenocles naar de Samiers ging. Het alleroudfte zeegevegt, van welk wy weeten , is dat van de Korinthiers tegen de Korcyreërs, nu zyn 'er zekerlyk van dit gevegt 2<5ojaaren tot aan dien zeiven tyd. De Korinthers eene ftad op eene Landengte bewoonende , hadden daar zekerlyk altyd eene Koopftad: door middel van welke de Grieken ouds- tyds  iö THUCYDIDES. tyds over land meer dan over zee . niet alleen binnen, maar ook buiten Peloponnefus, met elkander koophandel dreeven. In middelen waren zy ook vermogende, gelyk uit de oude Dichters blykt: want die noemen hunne Jandltreek ryk. Maar naa dat de Grieken meer de zee bevoeren, timmerden zy fchepen en ruimden de zeefchuimeryen uit den weg, en aan beide Zeeën hunne Koopmarkt in ftaat Treilende, kreegen zy door het aangroeijen hunner middelen welhaast eene vermogende ftad. Naderhand hadden de Iöniers ook eene goede Zeemagt onder Cyrus, eerften Koning der Perfen , en Cambyfes zynen zoon , en met Cyrus oorlogende, waren zy.eenigen tyd meester van hunne omgelegene Zee. Polycrates , één der beheerfchers van Samos, heeft onder Cambyfes, ter zee vermogend, zich en andere Eilanden onderhoorig gemaakt, en Renea wegneemende , hetzelve aan Apollo van Delus toegewyd. De Phocienfers Masfilien ftichtende, overwonnen de Karthaginenfers in een zeegevegt. Deeze waren de magtigfte vlooten, en het is ook bekend dat die, welke veele Eeuwen naa de Trojaanfche tyden leefden, zeer wei-  EERSTE BOER. 1? Weinig zwaare Galeijen , maar vyftigriemige en lange vaartuigen uitrusteden , gelyk die oude. Een weinig Hechts voor de Medifche tyden en Darius dood, die naa Karabyfes over de Perfen heerscfrte, zyn de zwaare Galeijen onder de Dwingelanden van Sicilien en de Corcyreërs in menigte by de hand geweest, want deeze waaren de laatfte merkwaardige Zeetoerustingen in Griekenland voor Xerxés tocht. Immers hadden de Aegineten en Atheners, en zo 'er nog andere zyn, kleine fchepen, en veele deezer flechts van 50 roeijers, en dit noch laat, zedert dat Themistocles aan de Atheners, de Aegineten beoorlogende, en de Ongrieken verwachtende, aanried fchepen te maaken , met welke zy een water - gevegt gehouden hebben; en deeze hadden zelfs geen doorgaand dek. De zeemacht der Grieken was dusdaanig > zo wel de oude, als de laatere: doch die hier in voordeel hadden, verkreegen geen gering vermogen , en door het opbrengen hunner middelen, en door het bewind over anderen: want v}'andig rondvaarende , bragten zy de Eilanden te onder , en wel voornaamelyk al wie geen toereikenden grond hadden. Maar te lande is 'er geen oorlog, (uit welke eenige B magt  ï8 T II U C Y D I D E S. magt voortkwam,) ontftaan 5 deeze waaren alle, welke 'er ook geweest zyn, tegen hunne nabuuren , want tot uitheemfche togten zyn zy niet veel van hunne grenzen tot die van anderen voortgetrokken , als onderhoorig, ftonden zy de grootfte fteden niet by, nog deeden geene algemeene veldtogten, maar ieder nagebuur voerde den oorlog voor zich zeiven , voornaamclyk tot den oudstyds gevoerden oorlog der Cbalcidenfen enEretriers : toen hebben de andere Grieken hun van weerzyden bygeftaan. Voor allen kwamen van alle kanten beletzels op, om zeer groot te worden. De zaaken grooten voortgang hebbende, heeft Cyrus en het Perfisch Ryk, Kroefus en al wat binnen de Halys aan den zeekant legt, te ondergebracht zynde y de Iöniers beoorloogd, en op het vaste land de fteden dienstbaar gemaakt, en naderhand Darius, in der Pheniciaanen zeegevegt overwinnaar, insgelyks de Eilanden. Al wat Beheerfchers in de Griekfche fteden waren, voor het hunne alleen omzigtig, woonden, en ter beveiliging van hun lyf en om hun gezin grooter te maaken, zo veel zy maar met veiligheid konden, meestal in de fteden; en 'er is geene aanmerkenswaardige zaak door hen  "E E R S T E BOE K. rt> hen verrigt, dan alleen het geen de Nagebuuren defecten. Die in Sicilien waren het meest in macht gevorderd , en dus wierd Griekenland van alle kanten zo lang te rug gehouden, dat hetzelve niets luisterryks in 't algemeen verrigtte, en de inwooners der fteden moedeloozer bleeven. Maar naa dat de Beheerfchers van Athene, als mede de meeste en de laatfte van het overige reeds fterk en lang overheerschte Griekenland, behalven in Sicilien, van de Lacedemoniers weggebonsd waren, (want Lacedemon, naa de ftigcinge der thans inwoonende Doriers, meest van allen zeer lang oproerig, is te gelyk van aloude tyden en met goede wetten voorzien, en altyd onbeheerscht geweest: voorzeker zyn 'er 400 jaaren of een weinig meer tot aan het einde van deezen oorlog, zedert welken tyd de Lacedemoniers dezelve Regeeringsvorm gebruiken) hebben zy hier door machtig zelfs op de zaaken in andere fteden order gefteld. Naa de uitwerping der Beheerfchers uit Griekenland is niet veele jaaren laater de flag der Meden tegen de Atheners in Marathon voorgevallen. In het 10de jaar naa deezen is wederom de Perfnan met eene groote vloot, om Griekenland in flaaB a ver-  so THUCYDIDES. vernye te brengen, ingerukt. En in het harren van dit groot gevaar voerden de Lacedemoniers , in magt vóór hebbende, over de andere mede oorlogende Grieken het bewind. De Atheners, op de aankomst van de Meden, in den zin hebbende de ftad te verhaten , bcgaaven zich met zak en pak te fcheep, en wierden dus ter Zeevaart opgeleid. Niet lang naa dat zy met gemeene macht den Ongrick hadden verdreeven , hebben zo wel de van den Koning afgevallen Grieken, als die gezamentlyk hem beoorlogd hadden, zich by de Atheners en Lacedemoniers gevoegd , want in vermogen waren deeze zekerlyk de grootHe5 daar deeze meer te land, geene meer ter zee vermogten, doch deeze wapenverbindtenis bleef flechts weinig tyds , want de Lacedemoniers en Atheners vaneen gereeten, vogten ieder met hunne boncigenooten en andere Grieken, zo zommige eenig verfchil hadden, trokken zy terftond naar hen. Dus zedert den Medifchen oorlog zonder ophouden tot aan deezen, dan een verbond treffende, dan onderling of tegen de afgevallen bondgenooten kryg voerende , zyn zy in de oorlogskunde wel doorleerd en door 't gebruik ervaarener 10"  EERSTE BOEK. 21 geworden, hunne leeringen met gevaar voortzettende. De Lacedemoniers hadden hunne bondgenooten geene fchattingen opgelegd , willende hun alleenlyk in het ftaatsbeftier den weg baanen tot de regeenng van eenige weinige voorhaarnerf. Maar de Atheners de fchepen der vyanden met den tyd in handen gek reegen hebbende , heerschten over hen , behalven over de Chiers en Lesbiers, en geboden allen geld op te brengen. Ja hunne eigene toerustinge alleen tot deezen oorlog is grooter dan weleer de allerfterkfte waare in den bloei van hun bondgenootfehap. De oude dingen heb ik dan dus bevonden, als zynde noch met alle in order geftelde bewyzen bezwaarlyk te gelooven. Want de menfchen neemen het geen zy van de te vooren gebeurde zaken hooren , al zyn dezelve in hun land gefchied, zonder onderzoek alles onbezonnen de een van den ander aan. Dus meent de meenigte te Atheen dat Hipparchus, toen hy heerschte, van Harmodius en Aristogiton omgebracht zy, zy weeten niet eens dat Hippias , de oudfte van Pifistratus zoonen , toen regeerde, dat Hipparchus en Thesfalus zyne volle broeders waren. Maar Harmodius en B 3 Aris*  22 THUCYDIDES. Aristogiton, op den beraamden dag vermoedende dat door hunne medepligtigen iets van den aanflag aan Hippias gemeld was , hielden hunne handen wel van hem, zulks van te vooren weetende , af, maar lust hebbende, eer zy te zaamen gevat wierden, iets groot te verrichten , en zich aan gevaar bloot te ftellen, hebben zy Hipparchus, dien zy by geval by den tempel Leocotion met het opcieren der Pa» nathenaïfche feestpragt beezig vonden, gedood. Ook zelfs van veele andere nog in weezen zynde dingen, en door den tyd nog niet uit het geheugen geraakt, hebben andere Grieken geen juist denkbeeld: by voorbeeld, dat de Lacedemonifche Koningen ieder met twee ftemfteentjes {temmen , en niet met één. Dat zy eene Pitanatifche bende hebben, die 'er nooit geweest is. Dus zyn veele tot onderzoek der waarheid traag, en houden zich liever aan het geen algemeen aangenomen is. Byaldien iemand volgens de aangehaalde blyken zyne gisfing nopens het verhandelde wil bcftüuren, zal hy geenzints dwaalen , en niet meer geloof geeven aan het geen de Dichters over dezelve zingen, die alles grootelyks opeieren , noch aan het geen de Reedenaars desaangaande te zaamenitciden , meer aanloklyk voor  EERSTE BOEK. 23 voor het gehoor, dan overeenkomftig met de waarheid, zynde geene wederlegging onderhevig, daar veel van hetzelve door de oudheid niet meer geloofd word, en voor verdichtzels te boek ftaat: hy denke veeleer, dat de waarheid uit de duidelykfte tekenen , zo veel de oude dingen zulks toelieten , na genoeg gevonden is. En alhoewel de menfchen den tegenwoordigen oorlog in welken zy gewikkeld zyn voor den grootften houden, doch zodraa dezelve ophoud, de oude meer bewonderen, zal echter deeze oorlog aan die geenen, welke denzelven uit de daaden befchouwen, grooter dan alle voorige moeten toefchynen. Van al wat ieder woordelyk zeide, of toen zy op het punt waren van te oorlogen , of reeds in oorlog zynde, of zich de juiste naauwkeurigheid te herinneren , was ongemaklyk , zo wel voor my, in dat geene, het welk ik zelf gehoord heb, als voor anderen , in 't geen ze my van elders mededeelden. Maar zo ais een ieder my altyd over de tegenwoordige zaaken het meest behoorlyk voorkwam te fpreeken, heb ik alles verhaald, gelyk het my allernaast aan den waaren zin van die gezegden fcheen te koomcn. Ik heb niet geoordeeld ailes het geen in den oorlog verricht was tc moeB 4 - ' ten  24 THUCYDIDES. ten fchryven zo als my hetzelve van den eerstkomenden verhaald wierd, of gelyk hetzelve my voorkwam,maar die zaaken, by welken ik zelf tegenwoordig waare, of waarop ik door anderen met alle mogelyke naauwkeurigheid onderzoek had gedaan. Deeze wierden ongemak]yk gevonden, om dat ieder, my over een en hetzelve geval, fchoon zy tegenwoordig geweest waren, niet allen het zelve bericht gaven , maar een iegelyk naar maate hy eene goede denkenswyze of geheugen had. Misfchien zullen deeze (fchriften), niets verdichts behelzende, voor het gehoor onvermaakelyker zyn; maar al wie het gebeurde duidelyk wil overweegen , en het zy hetzelve eerlang weder .gebeurde, gelyk menfchelyk is, het zy de zaaken dezelve of ten naasten by gelyk mogen zyn, deeze dingen tot zyn nut wil gebruiken, zal in deeze fchriften overvloed vinden, want zy zyn eer tot een altoosduurend gedenkftuk , dan tot een prysftuk, voor een oogenblik het gehoor vermaakende, opgefteld. Van de voorige Krygsverrichtingen, is die der Meden de grootfte, en deeze beeft zelfs in twee Zee- en Land-Hagen een fchiclyk einde gehad. Maar de Jangduun'gheid van deezen oorlog ftrckc zich ver uit, en de ucderluagen  EERSTE BOEK'. 2j aan Griekenland in denzelven toegebragt, zyn zodaanig , als nooin elders in ceven zo vee! tyds voorgevallen zyn , want nooit zyn zo veele ingenomen fteden verwoest, deels van de Ongrieken, deels van de onderling oorlogvoerende Grieken zeiven , ('er zyn ook die veroverd van inwooners gewisfeld hebben,) nergens waren de ballingfchappen en moorden , hier door den oorlog zelf, daar door het oproer veroorzaakt , zo mecnigvuldig. Het geen wy van te vooren wel door hooren zeggen, maar zelden door de daad bewaarheid, hadden , koomt ons niet meer ongelooflyk voor, aangaande de Aard-beevingen , welke het meeste deel der aarde te gelyk, en in deeze tyden allergeweldigst , overvielen : Zons-verduisteringen, zwaarer dan de van ouds gemelde, zyn ook nu voorgevallen. By zommigcn waren groote droogtens, en door dezelve, pest en hongersnood , welke niet weinig nadeel toebragten, rukkende een gedeelte weg. Alle deeze dingen liepen te gelyk met den oorlog zelf te zaamen. Het begin van deezen maakten de Atheners en Peloponnefers, verbreekeridé het dertigjaarigc verbond , dat tusfchen hen zedert de verovering van Euboea ftand gegreepen had Dereeden, waarom zy hetzelve verB 5 bioo-  20* THUCYDIDES. brooken hebben, en derzelver verfchillen, heb ik eerst gcfchreeven, op dat zommigen niet ter eeniger tyd vraagen, waar uit een zo groote oorlog by de Grieken ontftond: Ondertusfchen houde ik deeze voor de waarachtigfte, fchoon door het zeggen minst-bekende reeden: Dat de Atheners , groot geworden , en den Lacedemoniers fchrik aanjaagende, hen tot het oorlogen noodzaakten. Doch de in het openbaar gezegde reeden waarom zy naa het verbreeken van 't verbond ten oorlog opftonden, waren van weerskanten deeze: Epidamnus is eene ftad aan de rechtehand als men den Iönifchen Zeeboezem inloopt. By dezelve woonen de Taulanters, Ongrieken, een Illyrisch volk: zy is gefticht door eene Corcyreïfche Volkplantinge, hier van was Overfte Phalius, zoon van Eratoclides, Korinther van geboorte; van Hercules afkomftig, washy volgens de oude inftellinge uit de moederftad zeekerlyk opontbooden. Zommige Korinthiers en andere van Dorifchen afkomst ftichtten te zamen deeze ftad. Met verloop van tyd wierd de ftad der Epidamniers groot en volkryk. Veele jaaren onder elkander oproerig , gelyk verhaald word, zyn zy door eenen oorlog der nabuurige Qngrieken ont- heupt-  EERSTE BOEK. 27 heupt, van veel machts ontbloot. Eindelyk heeft voor deezen oorlog het graanvv de vermogenden uitgeworpen. Deeze afgetrokken zynde, bcfialen met de Ongrieken de burgers van de ftad, te land en ter zee. De in de ftad zynde Epidamniers , wanneer zy dus bezet wierden, zenden eenige bejaarde mannen naar Korcyra, als zynde hunne moederftad, met verzoek, om hun verderf dus niet met onverfchillige oogen aan te zien , maar de vlugtelinjren met hun verzoenende, een einde aan der Ongrieken oorlog te maaken: dit verzochten zy ootmoedig by Junoos Tempel neergezeeten. Doch de Korcyreërs naamen deeze beede geenzints aan, en zonden hen onverrigter zaake weg. De Epidamniers verftaan hebbende dat zy geene de minfte hulp van Korcyra te wachten hadden , wisten geen weg om het tegenwoordige te fchikken. Dus naar Delphos gezonden hebbende, vroegen zy de Godheid of zy de ftad aan de Korinthers , als de Overften der Volkplantinge , overgeeven , en eenige hulp van hun zouden trachten te krygen ? Deeze gaf ten antwoord, de ftad over te geevcn, en hen tot Overften te maaken. De Epidamnieis te Korintheni gekoomen zyn-  28 THUCYDIDES. zynde, gaaven volgens de Godfpraak de Volkplantinge over, bewyzende dat derzelver Opperhoofd van Korinthen geweest ware , het antwoord der Godheid tefFens bybrengende. Zy verzogten om hun in hun verderf niet over het hoofd te zien , maar te helpen. De Ko« rinthers hebben de handhaaving op zich gènoomen, (oordeelende dat de Volkplantinge niet minder van hun dan van de Korcyreëïs ware,) en te gelyk uit haat tegen de Korcyreërs , als welke fchoon eigen volkplanters, zich hunner niet bekreunden: hun in de open. baare plechtigheden de wettige eerbewyzen niet geevende,of by den Offerdienst aan eenen Korinther den voorrang niet afftaande, gelyk de andere Volkplantingen. Maar in vermogen Van rykdommen met de gegoedfte Grieken geJyk (taande, ja in OorJogsvoorraad zelfs machtiger, verachtten zy hen. Zomtyds zich beroemende in Zeemanfchap veel voor te hebben , en zulks om dat de Pheaciers Korcyra van te vooren bewoond hadden, welke eenen grooten naam hadden in de Scheepvaart. Waar* om zy zich voornaamelyk op het uitrusten eener vloot toeleiden, en niet onvermogend waren, want 120 zwaare Galeijen dienden onder hun toen zy den oorlog begonden. Over  EERSTE BOEK. 2$ Over dit alles klaagensftof hebbende zonden de Korinthiers gaarne hulp naar Epidamnus, als hunne bezetting , benevens die der Ambracioten en Leucadiers , en aan ieder wie maar wilde verlof geevende, daar heen te verhuizen: Zy zyn over land naar Apollonien, eene Volkplantinge der Korinthers , getrokken , uit vreeze voor de Korcyreërs, op dat zy,de zee willende overfteekende.van deezen niet verhinderd zouden worden. Naa dat de Korcyreërs geboord hebben dat deeze Volkplanters en bezetting te Epidamnus gekomen, en de Volkplantinge aan de Korinthers overgegeeven waren , naamen zy dit euvel op. Op ftaande voet met 25 fchepen , en naderhand nog met eene andere vloot onder zeil gaande, geboden zy hun op hoog bevel, de vlugtelingen in de ftad te neemen, (want de vlugtelingen der Epidauriers waren naar Korcyra ge weeken , alwaar zy hunne Graflieden en derzelver afkomst aantoonende, de Korcyreërs verzogten hen weer over te brengen ,) de bezetting welke de Korinthers hun gezonden hadden, en de nieuwe inwooners weg te zenden. De Epidamniers hoorden naar niets van dit alles. Waarom de Korcyreërs, de IIJyriers by zich genoomen hebbende, benevens de  30 ï HUCYDIDES. de vlugtelingen, (als hen weer naar huis zullende brengen ,) met 40 fchepen op hen los koomen. De ftad bezettende , zeggen zy alvoorens, dat ieder wie wilde, en de vreemdelingen, onbeleedigd zich van de Epidamniers konden verwyderen , zo niet, dat zy dezelve als vyanden zouden handelen. Toen zy hier niet aan gehoorzaamden , hebben de Korcyreërs (hier is juist eene Landengte) het beleg begonnen. Zoodraa de Korinthers uit Epidamnus tyding kregen van de beleegering, rusteden zy een leeger uit: en kondigden openlyk eene Volkplantinge naar Epidamnus af, en dat ieder, wie maar wilde^met alle anderen gelyk zoude ftaan. Dog zo iemand niet op ftaande voet mee wilde vaaren, en echter de Volkplanting mede in bezit hebben, konde hy naa het betaalen van vyftig drachmen te Korinthen blyven ; 'er waren dus veele die zich te fcheep begaaven, en veele die het geld betaalden. Hierop verzogten zy de Megarenfers om hunne fchepen te gelyk te doen uitloopen en hun te verzeilen, of zy mogelyk van de Korcyreërs belet mogten worden zee te bouwen. Deeze rusteden acht fchepen tot dien tocht meede uit, en de Cephallenifche Pallenfers vier. Zy vroe-  EERSTE BOEK. 3I vroegen ook de Epidauriers, die hun vyf byzetteden. Die van Hermione, één enkel. De Troezeniers, twee, maar de Lcucadiers tien, en de Ambracioten, acht. De Thebancn en Phliafiers verzogten ze om geld. De Heleërs om leedige fchepen en geld, maar van de Ko rinthers zeiven wierden veertig fchepen en drieduizend zwaargewapende foldaaten uitgerust. Naa dat de Korcyreërs deeze toerustinge gehoord hadden, met de gezanten van Lacedemon en Sicyonien, welke zy by zich genomen hadden, binnen Korinthen gekomen zynde, eischten zy dat de Korinthers hunne bezetting en volkplanters uit Epidamnus, als hun niet toebehoorende, zouden te rug trekken. Dog zo zy zich dezelve toeeigenden , wilde men dat 'er uitfpraak gedaan wierd door die fteden in Peloponnefus. welke zy beide zouden goedvinden, en dat die, aan wien zy de Volkplan. tinge zouden toekennen, meester zouden zyn. Ook wilden zy de zaak met een wel aan de Delphifche Godfpraak overlaaten. Zo niet, zeiden zy, dat ze dan, door hun gedwongen, in de noodzaakelykheid waren om, voordeels halven, vrienden te maaken, die ze niet wilden, die naamelyk nu de fterkfte waren. De ' Ko-  32 T H ü C Y D I D E 5. Korinthers gaven hun ten antwoord, dan te zullen raadplcegcn , wanneer zy de fchepen en de Ongrieken uit Epidamnus te rug voerden , want dat het niet recht ware , dat zy vast beleegerd , en de zaak midlerwyl in rechten onderzocht wierd. De Korcyreërs zeiden daarentegen zulks te zullen doen, zo zy ook de hunnen uit Epidamnus lieten trekken. Dat zy ook gereed waren, om beide op hunne plaatze te biyvcn, en eene wapenfehorfing te fluiten, tot dat het geding uitgefproken ware. De Korinthers luisterden naar deeze dingen niet: maar toen hunne fchepen bclaaden, en de bondgenooten tegenwoordig waren, eenen Oorlogsboode om den oorlog eerst aan de Korcyreërs aan te zeggen vooruit gezonden hebbende, ftaken zy met vyfenzeventig fchepen en tweeduizend zwaar gewaapenden in zee, zettende koers naar Epidamnus, om tegen de Korcyreërs flaags te raaken. Over de fchepen voerden Aristcus, Kailikratcs en Timanor, zoonen van Ptllikas, Kallias en Timanthes, het bewind, en over het voetvolk Archetimus, Eurytimus zoon, en ffarchidas,de zoon van Ifarchus. Naa dat zy te Acüum, in het Anactcrifche Land, alwaar een Tempel van Apollo is, in den mond van de Ambra- ci-  EERSTE BOEK. 33 cifche Zeeboezem gekoomen waren, hebben de Korcyreërs hun eenen Vreedegezant in eene floep toegezonden , waarfchuwende omniet tegen hun zeil te maaken. Te gelyk laadden zy hunne fchepen , herftelden de oude weêr om zee te kunnen bouwen, en kalefaterden de anderen. Maar toen de Vreedegezant niets dat naar vreede zweemde van de Korinthers boodfcbapte, en hunne fchepen reeds tot 80 voltallig waren, (wam 40 hadden Epidamnus bezet,) zyn zy den vyand te gemoet ge. zeild, en in linie leggende, flaags geweest. De Korcyreërs behaalden de overwinning verreweg, en 15 fchepen van de Korinthers wierden vernield. Op denzelfden dag viel het hun dermaaten meede dat de beleegeraars Epidamnus ter overgaave dwongen , onder beding, om de aankoomelingen te verkoopen, maar de Korinthers geboeid te houden tot hun iets anders goed dacht. De Korcyreërs, na deezen fcheepftryd, op Leucima, eene Kaap van Korcyra, een zeegeteeken opgericht hebbende, doodden de andere krygsgevangenen , maar hielden de Korinthers geboeid; en naderhand, toen de Korinthers en hunne bondgenooten ter zee te zwak bevonden, zich weder naar huis begee- ven  34 THUCYDIDES. ven hadden , waren de Korcyreërs in deeze flreeken meesters van de gantfche zee; toen naar Leucas eene Korinthifche Volkplanting gefteevend,verwoesteden zy het land, en ftaaken te Cyllene het Dok der Eleërs in brand, om dat zy de Korinthers fchepen en geld verfchaft hadden. Langen tyd naa deezen Zeeflag hebben zy de zee beheerscht, en de bondgenooten der Korinthers met hunne vloot bezoekende, dezelve groot nadeel toegebragt. Tot dat de Korinthers, de zomer naderende, eene vloot en een leeger uitzonden, (dewyl hunne bondgenooten in benaauwdheid Haken,) en zich by Actium en omftreeks het Thesprotisch Chimerium nederfloegen , om Leucas en de overige fteden, al wie hunne vrienden waren, te bewaaken; daar de Korcyreërs zich en te fcheep en te lande tegen over hun nederzetteden, zonder dat een van beiden iets ter zee tegen den anderen ondeiname: maar deezen zomer tegen over elkander gelegen hebbende , trokken zy beiden , toen het reeds winter was, weder naar huis. De Korinthers , het geheele jaar naa den fcheepftryd, en naderhand, zeer te onvreden over den oorlog tegen de Korcyreërs, bouwden nieuwe fchepen, en rusteden met alle geweld  EERSTE BOEK. 35 weid eene fcheeps-vloot toe , Peloponnefus zelve en het ander Griekenland rocijers verzamelende, en door loon hier toe beweegende. De Korcyreërs hunne uitrusting hoorende , wierden bevreesd, en vonden goed (want zy ftonden met niemand in verbond, en hadden zich in de verdraagen der Atheners of Lacedemoniers niet Iaaten infehryven,) om naaide Atheners gaande te trachten hunne bondgcnooten te worden, en eenige hulp by hun te vinden. Doch de Korinthers dit hoorende, begaaven zich zelf naar Athene, om te verzoeken, dat zy, door hunne fchepen by die der Korcyreërs te voegen , hen niet mogten verhinderen in 't voeren van den oorlog naar hun welbehaagen. De vergadering dan belegd zynde, zyn zy in woordemvisfeling gekoomen, en de Korcyreërs hebben dus gefprooken: „ Het is billyk, ö Atheners, dat zy, „ aan wien men nog door wcldaaden,, nog door „ bondgenootfehap iets verfchuldigd is , om „ hulp by anderen komende vraagen , (gc„ lyk wy nu,) eerst betoogen , dat zy iets „ nuttigs voor deezen, of zo niet, ten min„ ften niets nadeeligs verzoeken. Doch kun„ nen zy hier van geene duidelyke bewyzen „ ter nederftellen, dat zy dan niet kwalyk C 2 „ nee-  36 THUCYDIDES. „ neemen,zo ze het niet verkrygen. De Kor,, cyreërs zich vertrouwende U lieden deeze „ dingen wel gegrond voor te kunnen hou,, den , hebben ons ter verzoeking van een 5, bondgenootfchap afgevaardigd. Het kan U lieden ongerymd voorkomen dat wy dus tot ,, U onze toevlugt neemen, en 't is indedaad ftrydig met onze aangcnomene beginzelen, want daar wy van te vooren van niemand „ gaarne bondgenooten waren,komen wy het„ zelve nu aan andere vraagen , en even hierom ftaan wy tot den op handen zynde „ Korinthifchen oorlog nu alleen. Het geen 3, ons van te vooren wysheid fcheen, om na3, melyk door bondgenootfchap met eenen an„ deren naar welgevallen van eenen vriend niet mede gevaar te loopen , is thans in „ eene baarblykelyke onbedachtzaamheid en zwakheid verkeerd. In het voorgevallen „ Zeegevegt hebben wy de Korinthers wel „ alleen afgeflagen , maar nu zy met eene „ grootere toerustinge uit Peloponnefus en het ander Griekenland op ons losrukken, en „ wy ons onmagtig zien om ons met eigen „ macht alleen te redden , en te gelyk het „ groot gevaar, zo wy de nederlaag krygen, „ vinden wy ons door nood gedwongen, Uw „ lie-  EERSTE BOEK. 37 iy lieder en aller anderen byftand te vraagen: 5, dat men ons verfchoone! vermits wy niet ,, uit kwaadheid, maar uit de dwaaling onzer „ denkbeelden, dingen, met onze voorgaande „ onverfchilligheid ftrydig, beftaan. „ U lieden, naar ons verhoorende, zal onze „ nood in veele opzichten tot eer verftrek„ ken. Voor eerst, om dat Gy de onrecht„ vaardig-behandelde , en geenzints anderen „ nadeel doende, hulpe toebrengt. Ten twee„ den , ons , die grootelyks gevaar loopen , ,, tot U neemende , legt Gy een altoosbly„ vende dankerkentenis op. Ook hebben wy, „ buiten de uwe, de grootfte vloot. Over„ weegt eens, wat voorfpoed ooit zeldzaa. „ mer en voor uwe vyanden beklaaglyker kan „ zyn, dan dat die magt , welke gy boven „ groote rykdommen en aanzien , zoudt ge„ wenscht hebben te verkrygen , van zelfs „ tegenwoordig, zich zonder gevaar en kos„ ten aanbiede. Ondertusfchen zal die zelfde „ voorfpoed veelcn tot deugd aanfpooren , „ den geenen die gy geholpen hebt dankbaar„ heid inboezemen, en U zeiven vermogen „ byzetten: hetgeen ten allen tyde, voorze. ker aan weinigen, alles te gelyk, te bemte „ gevallen is. Weinigen ook om hulp vraac 3 „ gen-  38 T II U C Y D I D E S. „ gcnde, zetten geen minder kracht en cie„ raad aan bun , van wien zy dezelve vraagen , by , dan zy verkrygen. Zo iemand uwer denke dat wy tot geenen oorlog nuttig kunnen zyn, dwaalt hy in zyne meening, „ en begrypt niet, dat de Lacedcmoniers, „ voor U beducht , den oorlog gaarne zou„ den voeren ; dat de Korinthers door zich 5; zeiven machtig, en uwe vyanden, ons eerst „ zullen wegneemen, om U dan ook op het „ lyf te vallen, zo wy niet dooi- eene alge„ meenc haat tegen hen met elkander vast „ ftaan , en zy een van beiden ons voorko„ men, het zy van ons kwaad te doen , of zich zei ven fterk te maaken. Het is derhalven Uw werk hen voor te „ komen, door het van ons aangebooderr „ bondgenootfchap aan te neemen,cn hen lie„ ver van te vooren te behagen, dan de ge„ legde laagen tegen te gaan. Zeggen ze dan „ dat het niet billyk is hunne volkplantelingen „ aan te neemeh, latten zy dan leeren, hoe „ alle volkplanting , wel behandeld , haare „ mocderftad eert, maar verongelykt, afvalt; „ want zy worden niet uitgezonden om in fh„ verny te leven, maar gelyk die geene, welJ} ke in de moederftacl achterbleeven. Dat ze ., ons  EERSTE BOEK. 39 „ ons onbillyk behandeld hebben, is klaar: „ want ter gezegde uitfpraak over Epidamnus in rechten uitgenoodigd, hebben zy het ver,, fchil door den oorlog liever dan door 't recht s, willen beflisfen. En laaten die dingen, wel- ke zyaan ons hunne naabefiaanden pleegen, „ U lieden tot eene gewisfe waarfchuwinge „ ftrekken , om door bedrog niet van hen „ misleid te worden, of op hunne vraage niet „ aanftonds de handen mede aan den ploeg te „ flaan: want wie het minfte berouw heeft j, van zynen vyanden dienst gedaan te heb„ ben, leeft allerveiligst. „ Gy zult de verbonden met de Lacedemo,, niers niet verbreeken, zo gy ons aanneemt, „ als zynde niemands bondgenoot: Immers 'er „ word in dezelve uitdrukkelyk gezegd: dat ,, het aan ieder ftad van Griekenland , met „ niemand in bondgenootfchap zynde, vry zal „ ftaan, by wien het haar luste,te komen, en „ het is waarlyk te verwonderen, zo het hun „ zou vry ftaan uit de bondgenootfche fteden ,, fchepen te wapenen, hier by nog uit het „ ander Griekenland, en niet weinig zelf van „ Uwe onderhoorige, en dat zy ons van het ,, daargeftelde bondgenootfchap en alle hulp „ van elders zouden uitfluiten; dat zy eindec 4 „ lyk  40 THUCYDIDES. ,, Jyk U in het ongelyk ftellen , zo Gy ons verhoort. Gy zult ons in gevaar, en niet ,, uwe vyanden zynde , afwyzen , en hen , „ onze vyanden, en tegen ons optrekkende, „ niet alleen niet bedwingen , of beteugelen ; „ maar zelfs over het hoofd, of door de vin„ geren zien, dat zy uit Uwlieder gebied hunne manfchap, het geen niet billyk is, aannee„ men, immers Gy moest dit of aan hun Uwe huurlingen verbieden , of ons ook , hoe Gy het ook goed mogt vinden, hulp toezenden; ,s of wel voornaamelyk ons van nu af open„ lyk aanneemende, helpen: Wy toonen, ge„ lyk wy in 't begin gezegd hebben, hierin s, voor U veel nut; doch het grootfte is, dat „ Uwe vyanden de onze zullen zyn , en dat „ Gy een volk aan U verbindt, machtig om „ de weerfpannigen te betoomen. Daar U dan „ eene Zee- en niet eene Landmagt aange„ booden wordt, komt geen beraad te pas, „ dewyl Gy zorg moet draagen, zo 't mogelyk zy, dat niemand buiten U eene vloot , hebbe ; of is dit niet doenlyk, dan hem, die „ de fterkfte is, tot vriend houden. „ Zo het gezegde wel nuttig voorkome , „ maar niet zonder vreeze dat hy, hier door ., overreed , de verbonden zou verbreeken, „ zulk  EERSTE BOEK. 41 zulk een weete, dat het gevreesde, als het „ gepaard gaat met vermogen , de vyanden „ meer vervaard zal maaken, en dat de rus- tige trouw, zo hy ons niet aanneeme, zwak zynde voor vermogende vyanden, minder „ vervaarlyk zyn zal: dat hy tevens ook wee„ te, dat hy nu zo wel het lot van Athene als „ van Korcyra beflist: en niet de beste zorge „ voor haar draagt, wanneer hy fiecbrs naar „ het toekomende, en niet eens naar den aan- ftonds op handen zynde oorlog omziende, in „ twyffel ftaat, eene ftad aan te neemen, wel„ ker vriend- of vyandfchap de allergewigtig., fte gevolgen heeft; daar zy tot den over„ togt naar Italien en Sicilien fraai gelegen is ; „ zo dat zonder haare toelaatinge tot de Pelo„ ponnefers vandaar geen vloot kan naderen , nog van hier daarheen gezonden worden. Door dit korte hoofdzaakelyke zo wel, als „ door alles in 't byzonder, kunt Gy zien dat „ wy niet van de hand geweezen moeten wor„ den. 'Er zyn drie merkwaardige vlooten iri „ Griekenland , de Uwe, de onze , en die „ der Korintheren , zo Gylieden nu onver» „ fchillig aanziet , dat twee van dezelve tot ,, één worden , en de Korinthers ons eerst wegneemen, dan zult gy ter zee tegen de C 5 „ Kor-  42 THUCYDIDES. Korcyreërs en Peloponnefers te gelyk moeten vegten ; daar Gy , ons aanneemende , hun met meerder fchepen dan de Uwe flag „ zult kunnen leveren." In deezer voegen fpraken de Korcyreërs; waar naa de Korinthers dus begonden: ,, De Korcyreërs niet alleen van hen aan te ,, neemen gefproken hebbende, maar ook hoe ,, wy hun onrecht doen , en zy niet billyk ,, beoorloogd worden, is het noodig dat wy ook eerst beider meldinge maaken, en dus ,, tot het overige van de redevoeringe komen: „ op dat Gy van te vooren weet dat ons ver,, zoek veel veiliger zy, en hun voorftel niet „ onbedacht verwerpt. Zy zeggen , uit welmee„ nendheid nooit een Oorlogsverbond met ie„ mand aangegaan te hebben: Doch deeze in,, ftellinge hebben zy uit lust tot kwaad doen, ,, niet uit deugdzaamheid, gemaakt, geen hel„ pers of getuigen by hunne onrechtvaardigheden willende hebben, noch door iemands ,, vermaaning fchaamrood worden. De gele. ,, genheid van hunne ftad, in 't byzonder hier ,, toe bekwaam, ftelt hen te gelyk in ftaat om „ meer hunne eigene rechters te zyn, in het „ ongelyk dat zy anderen doen, dan volgens ,, wederkeerig verdrag beoordeeld te worden; ,, de-  EERSTE BOEK. 43 „ dewyl zy minst naar vreemde Volken vaa,, ren , maar meest anderen, door den nood ,, derwaards geflingerd, ontvangen. Hier in bcftaat die fraaije verbondeloosheid , niet om dat zy een afkeer hebben om deel te ,, neemen in de onrechtvaardigheden van an„ deren, maar om ze alleen te pleegen , en dus op al het geen zy openlyk bcmagtigen ,, geweld te pleegen, in alles wat zy zich hei- melyk aanmaatigen ruimer deel te hebben, „ en al het verkreegen voordeel zonder vers* wyt j (of befchaaming) te bezitten. En wa„ ren zy braave menfehen , (gelyk zy zeg- gen,) hoe onberispelyker zy dan by ande,, ren waren , hoe veel te duidelyker zy die „ deugd aan hun, die recht doen en ontvan„ gen, zouden getoond hebben. „ Maar de zulken zyn zy noch jegens ande5, ren, noch jegens ons. Schoon onze volkplantelingen, zyn zy altyd afgevallen, en „ nu beoorlogen ze ons , zeggende : dat zy „ niet uitgezonden zyn om eene kwaade be„ handeling te lyden. En wy, wy zeggen, „ geene Volkplantinge daar geplaatst te hebben, om door dezelve gehoond te worden, ,, maar om hunne Opperhoofden , en billyk ,j van hen geëerbiedigd te zyn; want de an- „ dcre  44 THUCYDIDES. „ dere Volkplantingen eeren ons, en wy wor- den ten hoogften van hun bemind. Nu dan 3, is het, dat wy, met de meesten in der minJ} ne leevende , met deezen alleen door hunne ,, fchuld in onmin zyn, en hun den oorlog j, niet zouden aangedaan hebben , zo wy niet „ op het allerfterkst verongelykt waren : Het was zelfs fraai voor hun, al hadden wy on„ gelyk, voor onze verbolgenheid te zwich3, ten , en fchandelyk voor ons, hunne ge„ maatigdheid met geweld aan te randen; maar „ uit fmaad en rykdoms overvloed hebben zy „ en veele andere dingen jegens ons misdree„ ven , en Epidamnus de onze zynde, hebben zy zich , toen zy het kwaad had , wel is ,, waar niet toegeëigend, maar wy ter redding „ daar gekomen zynde , houden zy de met 3, geweld ingenomen ftad in bezit. „ Zy zeggen dat zy gewild hadden, dat hier „ over by rechten eene uitfpraak gefchiede; 3, welke (rechten) niet de machtigde, en ie, mand die reeds voordeel heeft, en als dan ,. een ander van eene veilige plaatze uitdaagt „ om te fpreeken , kan fchyncn in het oog te „ houden, maar de zulke , wie zyne daaden „ met zyne woorden overeen brengt, doch „ deeze hebben, niet voor dat zy de ftad be- „ lee-  EERSTE BOEK. 45 leegerden, maar naa dat ze begreepen dat wy dit niet over het hoofd zouden zien, „ toen eerst dit fraaije zoort van Rechten te 5, pas gebragt. Nu begeeven zy zich her,, waards, hier in niet alleen kwalyk handelende , dat zy Ulieden thans niet Hechts om hulp in den oorlog verzoeken , maar om „ deel te neemen in hunne onrechtvaardige be„ handelingen, en om , onze vyanden zynde, ,, van U aangenomen te worden, naar wien „ zy zich, toen zy in veiligheid waren, hadden moeten begeeven; en niet in een tyd„ ftip, dat wy met ongelyk aangedaan , en zy „ zeiven in gevaar zyn: niet in een tydftip, „ waarin Gylieden, van te vooren geene de „ minfte vrugt van hun vermogen genooten „ hebbende, hun nu aanftonds hulp'verfchaf„ fen moet; en hier door deelgenooten hun„ ner mishandelingen wordende , by ons even „ veel fchulds zult hebben. Doch zo zy van „ te vooren hunne macht met U gemeen ge,, had hadden, dan was 't natuurlyk, dat al„ les wat 'er uit voortvloeide ook tusfchen „ U gemeen ware ; maar hunner fchelmftukken ,, alleen niet medeplichtig,moet Gy derzelver ,, gevolgen ook geenzints gemeen hebben. „ Het is dan klaar dat wy derhalven met „ bc-  4 tig van de Korinthers. Deeze dienst, en die „ tegen de Samiers, waar door de Peloponne„ fers hun om onzent wille niet hielpen, heeft » Ulieden de overwinning op de Egineten , » en  48 TTIUCYDIDES. ,, en wraak over de Samiers, verfchaft: en dit ,, is op zulke tyden voorgevallen, in welken „ de menfcben tegen hunne vyanden trekken,j de, meest naar niets omzien, dan naar de „ overwinning. Hun helper, is hun vriend, ., al ware hy van te vooren hun vyand, en „ die hunne zyde niet kiest , hun vyand , fchoon van te vooren vriend: terwyl zy ook „ hunne huislyke zaaken wegens onvermyde,, lyke krakkeelen flechter beftieren. ,, Dit wel in Uwe gedachten houdende , „ laaten de jongere dit van de oudere hooren, en zich verwaardigen, om ons insgelyks te hulp te komen, en niet denken, dat deeze dingen wel der rechtvaardigheid overeen,, komftig van ons voorgefteld zyn, maar dat 'er van den anderen kant ook andere voor,, deelen, zo het oorlog is, zul'en zyn; dan, 5, dunkt ons , volgt doorgaans het voordeel „ meest hier uit , waar in men het minfte „ kwaad bedryft, en de aanftaande oorlog „ (waar mede de Korcyreërs U vervaard maa,, kende, tot onrechtvaardigheid aanhitfen,) „ legt nog in het onzekere, ook is het Uwer on,, waardig, hier door opgezet, aanftonds eene openbaare en onzekere vyandfchap, en die anders geen plaatze zal hebben, tegen de „ Ko-  EERSTE BOEK. 49 Korinthers op te vatten. Veel wyzer ware „ het, de van te vooren heerfchende achter„ docht wegens de Megarenfers, weg te nee„ men , want de laatfte gunst op een gevoe„ gelyk tydftip beweezen, fchoon gering, is „ machtig om grooter misdaad uit te wisfchen. „ Laat U niet overhaalen door het aanbod „ om U ter zee eene groote macht by te zet,, ten, want door zyn's gelyken geen onrecht ,, aan te doen, is onze macht beftendiger, dan zo wy door fchyn aanftonds opgehitst, de„ zelve door gevaarlyke maatregelen vermeer„ deren. „ Daar wy nu in het zelve geval zyn, waar „ van wy voorheen te Lacedemon fpraken, „ dat ieder zyne eigene bondgenooten moet „ ftralfen , verzoeken wy dat hetzelve nu „ door Ulieden ook ftaande gehouden worde, „ en dat Gylieden door onze ftem geholpen, „ ons door de Uwe geen nadeel toebrengt, „ maar met dezelve munt betaald, wel ver„ ftaande, dat het thans die tyd is, waar in, „ de helper, de grootfte vriend, en de tegen„ party, vyand is. Dat dan de Korcyreërs, onzes ondanks , niet door U tot bondge5> nooten aangenomen worden, en gy hun in „ hunne onrechtvaardigheden de behulpzaams D hand  50 THUCYDIDES. „ hand niet biedt. Dit doende, zult gy doen ., het geen betaamlyk is , en op de beste wy„ ze voor Uzelven zorge draagen." Dus fpraken de Korinthers. De Atheners beiden gehoord, en tweemaal vergadering gehouden hebbende , vonden in de eerfte de reden der Korintheren niet minder goed (dan die der Korcyreërs,) maar van gedachten veranderende , beflooten zy in de laatfte, om wel geen bondgenootfchap met de Korcyreërs aan te gaan, noch hen voor vyanden of vrienden aan te zien, (want zo de Korcyreërs hen noodzaakten om een zeetocht met hun tegen Korinthen te doen, verbraken zy het verbond met de Peloponnefers,) maar flootcn een verdrag om zich onderling te helpen , zo iemand tegen Korcyra , of Athene, of deezer bondgenooten, iets mogt onderneemen , want zy waren van gedachten, dat de oorlog tegen de Peloponnefers dit niettegenflaande zoude voortgaan, en zagen Korcyra, het welk eene zo groote zeemacht had, ongaarne in de handen der Korintheren vallen, maar zy wilden hen onderling laaten worstelen , om als dan de minder fterke , (als het 'er op aan kwam,) zo wel de Korinthers als de andere, met eene vloot voorzien tot den oorlog  EERSTE BOEK. 51 lóg by te ftaan. Ook' jfcheen hun de legging van dit Eiland tot de overtogt naar Italien en Sicilien zeer gefchikt. In deezen zin dan namen de Atheners de Korcyreërs tot bondgenooten aan, en zonden hen niet lang naa het vertrek der Korinthers tien fchepen tot onderftand; over deezen voerden Cimmonis van Lacedemon, Diotimus Strorabichus, en Proteas Epikles zoon, het bewind; zy waarfchuwden ze om tegen de Korinthers niet te flaan , dan in gevalle zy, naar Korcyra zeilende, daar , of in eenige andere hunner bezittingen, eene landing ondernamen, dat zy zulks met alle macht te keer moesten gaan: dit waarfchuwden zy hen, om het verbond niet te fchenden, en hier op fteevenden deeze fchepen naar Korcyra. De Korinthers, van alles wel voorzien, gingen ook naar Korcyra onder zeil met eene vloot van honderd vyftig zeilen, waar onder tien van de Eleërs, van de Megarenfers twaalf, van de Amprakioten zevenentwintig , van de Anaktoriers één, en van de Korinthers zeiven negentig. Deeze wierden allen door hun eigen Overften gebooden, maar het bewind der Koriuthifche, was aan Xenoklides Euthikles zoon, benevens nog vier anderen, opgedraagen. Op D 2 het  52 THUCYDIDES. het vaste land tegen over Korcyra verzameld zynde, Haken zy van Leucas in zee, en landden hier naa te Chimerium , in Thesprotien, dit is de haven , en boven deeze is de ftad Ephyre, in Eleatis, (een gedeelte van Thesprotien,) ver van zee gelegen. Nevens deeze loopt het Acherufifche Meer in zee, waar in zich de rivier Acheron, door Thesprotien loopende, ontloost, waarvan hetzelve den naam behoud. De rivier de Thyamis heeft hier ook haaren loop, en fcheid Thesprotien van Kestrihe , binnen welke het Chimerifche Voorgebergte zich verheft. De Korinthers dan aan land gekomen zynde, flaan hier hunne leegerplaatze neder. De Korcyreërs hoorende dat zy tegen hen in zee geloopen waren, laadden honderd en twintig fchepen af, over welken Miciades, Efimides en Eurybatus het bevel voerden, en zetteden zich op één der Eilanden, Sybota gcheeten, neder: de tien Atheenfche fchepen waren by hen, maar het voetvolk was op de Kaap Leucimna, 'met de duizend man zwaargewapende hulpbenden van Zacynthus , gebleeven. De Korinthers hadden insgelyks op het vaste land veele Ongriekfche hulpbenden by de hand , want  EERSTE BOEK. 53 want de bewooners van het vaste land aan doezen kant hebben zy altyd te vriend. Toen de Korinthers zich dus van alle krygstoerusting wel voorzien hadden, ftaken zy by nacht van C.timerium , om eene flag te waagen, in zee, voor drie dagen leevensmiddelen aan boord genomen hebbende. Met den dag krygen zy de fchepen der Korcyreërs, die ook onder zeil waren en op hen aanleiden, in het gezigt, de eene in het gezigt van de andere gekomen, fchaaren zy zich in linie tegen elkander, de Atheenfche fchepen hielden den rechter vleugel der Korcyreërs, en zy lagen zelve op den anderen, dus dan drie afdeelingen gemaakt hebbende, voerde ieder der drie Overften over zyne fchepen afzonderlyk het bewind. Dusdanig was deflagorde der Korcyreërs: by de Korinthers lagen de Megarenfers en Ampraciotifche fchepen op den rechter vleugel, in het midden de bondgenooten, zo als ze zeilden, dewyl de Korinthers zelve met de beste Zeilers tegen over de Atheners op den rechter vleugel der Korcyreërs, den flinker behielden. Digter by elkander gekomen , en de teekens weggeborgen zynde (*) , begonnen zy den (*) De woorden vr.n den Scholkst zyn tot het vérD 3 " ibin  54 THUCYDIDES. flag, hebbende van weerskanten de dekken mét eene menigte zwaargewapende, boogfchuiters en werpfpietsfchieters bezet, zynde nog op den ouden trant met minder kunde uitgerust. Dit zeegevegt was hevig, maar minder kunstig. Het geleek zeer veel naar een landgevegt, want ééns aan elkander geraakt, konden zy wegens de menigte en verwarring der fchepen zich niet gemaklyk weder fcheiden. Om de overwinning te behaalen verlieten zy zich meest op de zwaargewapende manfchap, welke door het ftilleggen der fchepen ftaande flag leverde. Door de linie heen te flaan, had geen plaats, dewyl zy met meerder moeds en dapperheid dan met kunde ftreeden. Veel geraas heerschte overal in dit verwarde gevegt. De Atheenfche fchepen, welke de Korcyreërs hielpen, van alle kanten gedrongen wordende, joegen den vyand wel een grooten fchrik op 't lyf, maar derzelver Overften het verbod der Atheners in het oog houdende, namen geen deel in den flag. De rechter vleugel der Korinthers ftaan deezer plaatzc noodig : „ Zy hadden," zegt hy, „ zekere teekenen, welken zy, voor het gevegt, toon„ den: zo draa deezie weggenomen wierden, begon het „ gevegt, daar hetzelve op het vertoonen detzelve, 5, y'ings een einde nam."  EERSTE BOEK. 55 thers het al te bang krygende, wierden zy door twintig fchepen van de Korcyreërs op de vlucht geflaagen, en uit elkander verftrooid, tot aan het vaste land gejaagd; de Korcyreërs zeilden tot aan hunne leegerplaatze voort, en aan land geflapt, ftaken zy hunne verlaaten tenten in brand, en namen het geld mede. Terwyl de Korinthers en derzelver bondgenooten, aan deezen kant te zwak, overwonnen wierden, en de Korcyreërs meester waren, behielden zy op den linker vleugel verre weg de overhand, dewyl van de reeds minder fterke vloot der Korcyreërs zich twintig fchepen om op de Korinthers jacht te maaken, afgefcheiden hadden: De Atheners de Korcyreërs in het naau w ziende, hielpen hen reeds openlyker, fchoon zich van den aanval onthoudende. Maar zo dra het afdeinzen te zigtbaar geworden was, en de Korinthers al ftouter aanklampten, wierd ftraks ahe macht in 't werk betrokken , alle onderfcheiding hield op , en zy vielen in een zo dringenden nood, dat eindelyk de Korinthers en Atheners eikanderen het fpits moesten bieden. Naa dat zy op de vlucht geflaagen waren, leiden de Korinthers zich meer toe om de manfchap te dooden, dan de half doorboorde fcheD 4 pen  $6 THUCYDIDES. pen op fleeptouw te neemen, verkiezende liever dat zy dus van kant kwamen, dan behouden wierden. Daar zy niet wisten dat de rechter vleugel bezweeken en afgedeinsd was, brachten zy zelf hunne vrienden om : want beiden veel fchepen hebbende, en niet weinig zee's beflaande, was het, in het midden van den flag, niet gemaklyk te onderfcheiden, wie de overwonnen of overwinnaars waren. Dit gevegt van Grieken tegen Grieken overtrof in getal van fchepen alle de voorgaande. Naa dat de Korinthers de Korcyreërs tot aan land vervolgd hadden, zyn zy te rug gezeild om de goederen uit de wrakken en lyken op te visfchen ; zy kreegen ook byna alles in hunne macht , wat de Ongrieken over land medegevoerd hadden , en kwamen hier mede behouden te Sybota in de haven. (Deeze Sybota is eene verlaaten haven in Thesprotien.) Zich hier naa een weinig herfteld hebbende, ftak^n zy onder zeil om de Korcyreërs andermaal op te zoeken, maar het leed niet lang of deeze gingen zelf met hunne nog overige fchepen, die in ftaat waren zee te bouwen , benevens die der Atheneren , tegen hun onder zeil, beducht dat zy eene landing in hun Eiland zouden onderneemcn. Het was reeds laat, en het  EERSTE BOEK. 57 het teeken ten aanval gegeeven, toen de Korinthers eensklaps achteruit roeiden,op het gezigt van twintig op hen aankomende Atheenfche fchepen : deeze hadden de Atheners de andere tien ter hulpe naagezonden, vreezende (gelyk het ook gebeurd is,) dat de Korcyreërs geflaagen zynde, hunne tien fchepen ter verdediging te zwak zouden bevonden worden. De Korinthers dee.ze vroeger in het gezigt krygende, en veronderftellende dat 'er meer van Athene onder zeil gegaan waren dan zy zagen , keeren dus te rug , daar de Ko.cyreërs, dezelve niet ziende, zeer verwonderd waren dat de Korinthers achteruit roeiden: tot dat zommige ooggetuigen hen tyding bragten , dat die fchepen op hen aanhielden, waar op zy ook aanftonds wendden. Het was reeds donker wanneer de Korinthers afhoudende van koer» veranderden, terwyl zy zich dus van elkander verwyderden , ftelde de nacht een een einde aan deezen togt. De twintig fchepen der Atheners, onder bevel van Glaucon en Andocides, zoonen van Leager en Leogorus , midden door de lyken heen zeilende , kwamen by de Korcyreërs, by Leucimna neêrgeflagen, niet lang naa dat zy van hen gezien waren, aan. In de leegerplaatze der jKorcyi D 5 reërs  53 THUCYDIDEU. reërs (want het was reeds nacht,) kwam alles in rep en roer , dewyl zy vreesden dat het vyanden waren , doch dezelve naderhand bekend hebbende, ontvingen zy ze op hunne reede. Den volgenden dag zyn de dertig fchepen der Atheners, en al wat van de Korcyreëfchen zee konde bouwen , naar de haven Sybota , reede der Korinthers, onder zeil gegaan, willende weeten of zy voorneemens waren eene flag .te waagen. De Korinthers hunne fchepen van het ftrand gewerkt en op vlot water in linie gefchaard hebbende, hielden hun gemak, in het minfte niet voorneemens zynde het gevegt te beginnen , om dat zy zagen dat 'er frisfche fchepen van Athene by gekomen, en hen hier door niet weinige zwaarigheden veroorzaakt waren, zo wel aangaande de bewaaring der krygsgevangenen, die zy aan boord hadden , als de onmogelykheid om hunne fchepen in die onbewoonde ftreeken te kalefateren. Zy waren eer bekommerd hoe zy weder te huis zouden komen, uit vreeze dat de Atheners , denkende dat de verbonden geen plaats meer hadden om dat zy handgemeen geweest waren, hen zouden beletten in zee te fteeken.  EERSTE BOEK. 59 Zy vonden dus goed eenige mannen, zonder Stafgezant in eene boot naar de Atheners vooruit te zenden om hun te ondertasten, de afgezonden fpraken in deezer voege : ., Op ,, eene onrechtvaardige wyze, Atheenfche J5 mannen, begint Gylieden den oorlog, en fchend de verbonden , want daar wy ons over onze vyanden wraak verfchaffen , ,, ftaat Gylieden ons in den weg, en vat zelf de wapenen tegen ons op. Zo Gylieden van „ voorneemen zyt ons te beletten naar Kory„ ra, of waar heen het ons elders luste, zeil te maaken, en de verbonden te fchenden, „ zo neemt ons, die hier zyn, maar allereerst ,, weg, en behandelt ons als vyanden." Zy dus gefproken hebbende, fchreeuwden alle de Korcyreërs , welke dit gehoord hadden, dat men dezelve aanftonds moest vatten en dooden : maar de Atheners gaven het volgende antwoord : Wy , ö Peloponelifche manst nen, beginnen den oorlog of fchenden de verbonden niet: maar komen flechts de Ko,, cyreërs onze bondgenooten te hulp. Wilt „ Gylieden naar elders zeilen . wy beletten ,, het U niet, maar zo Gy tegen Korcyra of eenige andere hunner bezittingen ftevent, ,, dan  Co THUCYDIDES. ., dan zullen wy dit, zo veel mogelyk is , niet ., over het hoofd zien." De Atheners hadden naauwlyks dit antwoord gegeeven, of de Korinthers maaken zich tot hunne terugtocht gereed, en plaatzen alvoorens een zegeteekcn by Sybota op het vaste land. De Korcyreërs, hunne wrakken en lyken, die geduurende de nacht door den vloed en wind hier en daar verfpreid waren, verzameld hebbende, richteden by Sybota, op het tegen over gelegen eiland, ook als overwinnaars een zegcteeken op, en dus eigenden zy zich beiden de overwinning toe. De Korinthers , om dat zy tot de nacht overwinnaars geweest waren, veele fcheepsgoederen en lyken medegevoerd , niet minder dan duizend krygsgevangen gemaakt, en ongeveer zeventig fchepen in den grond geboord hadden. En de Korcyreërs, om dat zy ten hoogften dertig fchepen vernield, en naa de aankomst der Atheners hunne fcheepsgoederen en lyken weggevoerd hadden, als ook, om dat de Korinthers daags te vooren , op het zien der Atheenfche fchepen , ftilletjes achteruit geroeid, en hun naderhand, in aantocht zynde, uit Sybota niet te gemoed gezeild waren. Op deeze  EERSTE BOEK. 6t deeze wyze rekenden zy beiden de overwinning behaald te hebben. De Korinthers neeroen in hun te rug zeilen naar huis , Anactorium , in de Ampracifche Zeeboezem gelegen, bedrieglyk weg, (dewyl het de Korcyreërs en hen in 't gemeen behoorde ,) en Korintifche burgers daar geplaatst hebbende , zeilden zy naar huis, en verkochten tachtig Korcyreëfche flaaven , tweehonderdvyftig bewaarden zy in de boeijen , doch behandelden dezelve met alle mogelyke zachtheid, op dat zy, naar Korcyra re rug gekeerd, hetzelve in hunne macht zouden brengen, want de meesten waren daar de eerfte in vermogen. Dus bleef Korcyra in deezen oorlog der Korinthers behouden, en de fchepen der Atheners zeilden uit hetzelve weder naar huis te rug. Dit gaf de eerfte aanleiding tot den oorlog tusfchen de Korinthers en Atheners , om dat deeze, met hen in verbond ftaande, den Korcyreërs in den zeeflag de behulpzaame hand gebooden hadden. Aanftonds hier op ontftond het verfchil, dat tot den oorlog tusfchen de Atheners en Peloponnefers aanleidinge gaf: want de Korinthers zich op de Atheners altyd zoekende te wreeken, gaven deeze, op de vyandfehap der Ko- rin-  62 T H U C Y D I D E S. rinthers bedacht, aan de Pctideaten, welke de Pallenifche landengte bewoonende , volkplan. ters , bondgenooten , en aan de Korinthers cynsbaar waren , last, om den muur tegen Pallene af te breeken , en gyfelaars te geevcn, de Overften weg te jaagen, en in het toekomende die geenen niet meer in te neemen, welke de Korinthers jaarlyks derwaarts zonden, vreezende dat zy, door Perdiccas en de Korinthers overgehaald, zouden afvallen, en door hunnen afval andere bondgenooten in Thracien medefleepen. Dit ftelden de Atheners aanftonds, naa het gevegt van Korcyra, ten aanzien van de Potideaten, in het werk. De Korinthers waren thans openlyk hunne vyanden, gelyk ook Perdiccas, zoon van Alexander, der Macedonen koning. Deeze, van te vooren hun bondgenoot en vriend , vatte de wapenen op , om dat zy zynen broeder Philippus en Derdas, hem beoorlogende, de behulpzaame hand gebooden hadden. Voor hen beducht, zond hy eenige mannen naar Lacedemon, om de Lacedemoniers te bevveegen, dat zy met de (overige) Peloponnefers den oorlog aanvingen ; hy heeft zich de Korinthers ook tot vrienden gemaakt , om den afval van Potidea. Ook trad hy in  EERSTE BOEK. <53 in onderhandeling met de Chalcidenfers en Bottieërs, om hen tot het afvallen te beweegen , oordeelende dat hy met hulp van alle deeze nabuurige ftreeken den oorlog gemakkeJyker tegen hen zoude kunnen voeren. De Atheniënfers dit te weeten gekomen zynde, vonden geraaden den afval der fteden voor te komen, en gaven aan hunne bevelhebbers last (want zy hadden reeds onder bevel van Arcbestratus, Lycomedes zoon, en tien andere Overften, dertig fchepen en duizend zwaargewapende foldaten derwaarts gezonden,) van de Potideaten gyfelaars te neemen, en de muuren der ftad af te breeken, als ook tegen den afval der andere Reden zorgvuldig te waaken. De Potideaten, reeds gezanten naar Athene gezonden hebbende , met verzoek om niets nieuws omtrent hun vast te ftellen, en te gelyk met de Korinthers naar Lacedemon vertrokken , traden met deeze ftad ook in onderhandeling, op datzy, de nood zulks eisfchende, ter hulpe vaardig mogte. zyn. Wanneer zy naa veel handelens niets voordeeligs van de Atheners konden bedingen , maar derzelver fchepen zo wel tegen hen als tegen de Macedoniers in zee flaken, en de Overheden der Lacedemoniers hen beloofden , om , zo de Athe-  64 THUCYDIDES. Atheners op Potidea losrukten,in het Atheenfche grondgebied te zullen vallen, toen vielen zy, by deeze gelegenheid zich met de Kalcidenfers en Bottieërs zaam verbonden hebbende, openlyk af. Perdiccas heeft de Kalcidenfers aangeraden om de Zeelieden te verwoesten , dan te verlaaten , en zich naar Olynthus begeevende, hetzelve alleen te verHerken. Den weerloozen, die hun land verlieten , gaf hy een gedeelte van zyn eigen en het Mygdonifche land rondsom het meir Bolbe ter bewooning, zo lang de oorlog met de Atheenfchen zoude duuren , daar de andere, naa het verwoesten hunner fteden, zich ter oorlog toerustten. De dertig Atheenfche fchepen, in de ftreeken van Thracien aangekomen , verneemen , dat Potidea en de andere fteden reeds afgevallen waren: De bevelhebbers van gedachten zynde , dat zy niet machtig waren om met deeze onderhebbende macht den oorlog tegen Perdiccas en de medeafgevallen fteden te voeren , ftellen koers naar Macedonien , waarheen zy van te vooren uitgezonden waren: en zich aldaar nedergeflagen hebbende, zetten zy den oorlog voort met Philippus en de broedii . ren  EERSTE BOEK. , moed. Daar Gy uw vermogen bezig houd „ met dingen die beneden u zyn, Uw oordeel ook in de veiligfte maatregelen opfchort, en „ de gevaaren befchouwt als of zy nergens ukkomst hadden. Te zaamen vergeleeken, ,, zyn zy onvermoeid , Gy zachtgangers ; zy ,, reizen gaarne , Gy zoud wel altyd willen ., thuis blyven: Zy verbeelden zich door 't ge,, duurig zwerven veelal iets te winnen, maar ,, Gy, zelfs ten oorloge uittrekkende, meent „ hier door uwe eigene bezittingen te krenken. Naa het overwinnen van den vyand, ruk„ ken zy zo verre mogelyk voort. Zyn zy „ overwonnen, dan laaten zy den moed niet „ vallen. Zy behartigen de belangen van hun. „ ne ftad, met den dienst des lichaams als de „ afgelegenfte vreemdelingen , maar met de ,, zorgen des gemoeds als de naauwst verknoch„ te inwooners (*). Zy bedienen zich van den „ raad, die tot derzelver voorfpoed het ge,, fchiktfte is. Zo zy hunne onderneemingen „ niet ter uitvoer brengen , denken zy iets „ van (*) Dat is, zy getroosten zich ten algemeenen nuttebuiten 's Lands te zwerven , zo wel als of zy vreemdelingen waren , en behouden daar dezelfde zucht voor hun Vaderland zo levendig , als of zy nooit buiten de poorten geweest waren. Een overheerlyke trek!  78 THUCYDIDES. ,, van het hunne te verliezen. • Het reeds ver- kreegen is voor hun gering by het geen zy „ door hunne daaden nog bejaagen moeten. Worden zy al eens in hunne onderneemin„ gen te leur gefield, dan vatten zy nieuwe „ hoop op, en vervullen dit gebrek weder op eene andere wyze, want door het fchielyk „ uitvoeren hunner voorneemens, gaat by hun „ alleen het hebben en hoopen te gelyk. Hier j> °P 'eggen zy zich geduurende het gantfche ,, leeven met moeite en gevaar, en dus meer „ op verkrygen dan genieten, toe. Gedaan te „ hebben , dat zy moesten , is hun eenig feest, oordeelende dat eene leedige gerust„ heid grooter kwaad is dan eene arbefdzaame „ onleedigheid. Al wie dan alles in een punt „ verzamelende zegt , dat zy gebooren zyn „ om zeiven geene rust te hebben, noch die ,, aan anderen te laaten , zal de waarheid „ zeggen. „ Deezen zo fterken Staat, tegen U heb„ bende, ö Lacedemoniers , draalt Gy noch telkens, en bezeft niet dat aan zodanige men„ fcheneene geruste welvaart bovenal te beurt „ valt , die by hunne toerustingen de recht„ vaardigheid in het oog houden, terwyl hun- ne gevoelens bewyzen dat zy beleedigd wor- „ den-  EERSTE BOEK. ?9 „ dende niet zullen zwichten; maar vergenoegt o u flechts hier mede , dat gy anderen niet verongelykt, en u zeiven befchermende, niet befchadigd word; doch al waart Gy ook „ Nabuuren van een dergelyken Staat, Gyzoud „ dit bezwaarlyk verwerven. Maar nu (gelyk „ ik van te vooren reeds toonde,) zyn Uiie„ der infiellingen by hun te ouderwetsch , „ want gelyk in de kunsten het nieuwe altyd „ boven dryfc, zo komen in eenen burger„ ftaat, aan verwisfeiingen onderhevig, ook „ veele kunstgrcepen te pas, daar de onver„ anderlyke wetten alleen voor eenen gerus„ ten Staat de beste zyn. Om deeze reden „ hebben de Atheners, door eene lange on„ dervinding kundig, hunne wetten meermaa. „ len vernieuwd. Dat Uwe traagheid zich dan „ tot hier toe flechts uitftrekke! Brengt nu de „ anderen en den Potideaten (gelyk Gy op U „ genomen hebt,) hulpe toe, en rukt fchie„ lyk in 't Atheenfche grondgebied : op dat „ Gy Uwe vrienden en nabeftaanden niet aan „ Uwen grootften vyand verraad, en ons nood„ zaakt door moedloosheid een verbond met „ anderen aan te gaan; hier mede zouden wy ,, niet misdoen, noch by de Goden onze Eeds„ getuigen, noch by de weldenkende men- fchen.  8o THUCYDIDES. „ fchcn. Niet zy immers die van hunne hondje genooten verlaaten , zich naar anderen wen„ den, fchenden de verbonden, maar zy die hunne Eedgenooten weigeren te helpen. Doch zyt Gylieden gereed ons by te ftaan, zo zullen wy blyven: dan zoude onze ver„ andering niet eerlyk zyn, ook zouden wy „ bezwaailyk meer aan ons verknogte vrien„ den vinden. Raadpleegt dus wel deegelyk „ hier over, en doet Uw best dat Peloponne„ fus onder Ulieder rcgeeringe niet geringer „ worde, dan Uwe voorouders U hetzelve in 3, handen ftelden." Dus fprakcn de Korinthers. De Atheners deeze taaie gehoord hebbende , (want 'er was reeds van te vooren een gezantfchap van Athene over andere zaaken derwaarts gekomen,) dachten zich ook by de Lacedemoniers te moeten vervoegen, niet om zich eenigzints van de befchuldigingen vry te fpreeken, welke de fteden tegen hen inbrachten, maar over het algemeen te toonen, dat zy met hun raad.'befluit niet overhaastig moesten zyn , maar meerder tyds ter overweeging neemcn. Zy wilden tevens ook het aanzienlyk vermogen hunner ftad bevvyzen, den bejaarden die dingen te binnen brengen, welke zy geweeten hadden, en een ver-  EERSTE BOEK. 8r verflag derzelver doen aan de jongeren , die hier van geene ondervinding hadden; van gedachten zynde , dat deeze hiernaa meer tot vreede dan tot oorlog zouden overhellen. Zich by de Lacedemoniers vervoegende , geeven zy hunne begeerte om ook openlyk te fpreeken, zo men dit niet belette, te kennen; de Laccdemoniers hun een gunstig antwoord gegeeven hebbende, traden zy voor, en fpraken in deczer voegen: ,, Ons Gezantfchap is hier wel niet geko„ men ter wederlegging der woorden onzer „ bondgenooten , maar ter befchikking dier „ dingen, waar over de ftad ons gezonden heeft. „ Doch hoorende dat zy geene geringe befchul„ digingen tegen ons inbrengen, zyn wy voor„ getreeden niet om te antwoorden, op het ,, geen men ons te Jaste legt, (want wy fpiee„ ken niet tegen U, als onze of hunne rech„ ters,) maar op dat Gy in deeze gewigtige „ zaaken , hun gehoor geevende, niet den ver„ keerden weg moogt inflaan, zynde ook van „ voorneemen om in onze gantfche redevoe„ ring, tot U gericht, te bewyzen, hoe wy ,, niet te onrecht bezitten, het geen wy heb„ ben, en hoe onze ftad wel verdient in acht M genomen te worden: en wat behoeven wy F 5, van  THUCYDIDES. van aloude dingen te fpreeken, welker ge» ,, tuigenis meer beftaat in geruchten, dan in „ het klaar gezigt van onze toehoorders. Wy vinden ons genoodzaakt van den Medifchen ,, oorlog, en van zaaken, die U zo wel als „ hun bekend zyn, te fpreeken; fchoon het „ U meer en meer verdrietig vallen moet, al- tyd dezelfde befchuldigingen ten doel te „ ftaan, of, dat wy ons altyd op dezelfde dien„ ften beroepen, want daar wy ons te midden deezer zaaken in gevaar ftelden, en dit ten „ algemeene nutte, waaraan Gy ook deel had: laat ons dan nu ook van deeze vermeldinge, ,, ten onzen nutte, niet geheel en al verftoo,, ken zyn , dezelve zal niet zo zeer ter ver,, ontfchuldiging als tot getuigenis en bewys „ ftrekken, met welke ftad , Gy een averegts „ raadsbefluit neemende, den oorlog zult moe,, ten voeren. Wy alleen, (dit durven wy zeggen,) hebben in Marathon het gevaar van „ den Perfier op ons af laaten ftuiten,en toen „ hy voor de tweedemaal op ons los kwam, ,, zyn wy, niet beftand om hem te lande af te flaan, tot den laatften man toe fcheep ge„ gaan om hem by Salamis aan te tasten, op dat hy geene macht meer overig zoude heb,, ben om van de eene ftad naar de andere zei- „ Jen-  EERSTE BOEK. 83 ,, lende Peloponnefus te verwoesten , dewyl „ het die fteden onmogelyk was eikanderen „ tegen eene groote vloot hulp te bieden. „ Hier van heeft hy zelf het allerduidelykst „ bewys gegeeven, want ter zee overwonnen, „ is hy in alleryl met het grootfte deel van „ zyn heir naar huis geweeken, om nooit we„ derom zulk eene leegermacht te verzamelen. „ Dit zo gebeurd zynde, is het duidelyk „ dat de fpil der Griekfche zaaken toen op de „ fchepen draaide, en hier toe hebben wy de „ drie nuttigfte dingen bezorgd, het grootfte „ getal fchepen, eenen zeer kundigen Bevel,, hebber, en eene onvermoeide vaardigheid. „ Want onder de vierhonderd fchepen hadden „ wy weinig minder dan twee derde; de Be„ velhebberThemistocles was de onze, welke „ voornaamlyk te wege bragt dat de flag in „ eene zee-engte voorviel, en dus openlyk de „ zaaken redde : om welke reden Gylieden zelve hem eenen vreemdeling grooter eer „ beweest, dan Gylieden ooit aan iemand van elders komende gedaan hebt: Ook betoon„ den wy eene groote en allerftoutfte vaar,, digheid , wanneer wy , toen ons te lande „ niemand hulpe bood, en alle andere, behal„ ven wy alleen , onder de flaavernye reeds F 2 buk-  84 T II U C Y D I D E S. ,, bukten, het befluit namen, om onze ftad te , verlaaten, onze huizen aan de verwoestin,, ge ten prooi te geeven, en deszelfs overge„ bleeven Bondgenooten niet te verlaaten, of „ uit een gereeten hun niet meer van nut te ,, zyn , maar te fcheep gegaan, hebben wy „ ons aan 't gevaar blootgefteld , en geene „ wrok behouden om dat Gylieden ons niet van „ te vooren reeds de behulpzaame hand geboo„ den had; en dus (dit zeggen wy,) zyn wy „ voor U niet minder dan voor ons zeiven „ nuttig geweest, want Gy,meer over U dan „ ons beducht, hebt flechts uit de bewoonde „ fteden, en zulks om dezelve in het vervolg „ te kunnen bewoonen, hulp toegebragt, im„ mers toen wy noch in ftand waren, kwaamt „ Gy niet op. Maar wy, uit eene niet meer „ beftaande ftad getrokken, en voor een byna wanhoopig overfchot ons in de waagfchaal Hellende, hebben U voor het grootfte gedcel„ te zo wel als ons zei ven gered. Zo wy ons van „ te vooren aan den Perfer overgegeeven had„ Jen, voor het verlies van ons land gelyk de „ anderen , bekommerd , of zo wy nader„ hand, even als verboren , niet te fcheep hadden durven gaan , dan was het zeker voor U, geene genoegzaame vloot hebben-  EERSTE BOEK. 85 „ de, niet raadzaam geweest eenen zeeflag te „ wagen, maar alles zoude den vyand zonder }, flag of floot, zo als hy maar wilde, ge„ lukt zyn. „ Hebben wy dan, ö Lacedemoniers, om „ die werkzaamheid en het bewyzcn onzer „ kunde en het bewind dat wy voeren , ver„ diend, zo zeer van de Grieken gehaat te j, zyn? Deheerfchappy immers verkregen wy „ niet door geweld, maar om dat Gy tot het „ voleinden van den oorlog tegen den Ongrick „ niet wildet blyven , en om dat 'er andere „ bondgenooten byons kwamen, met verzoek ,, dat wy hunne Overften geliefden te zyn. „ Door de zaak zelve zyn wy genoodzaakt ge„ weest, om de heerfchappy op dien voet te „ brengen, in het eerst, voornaamelyk voor„ zorgs, naderhand roems, en eindelyk nuts „ halven. Ook fcheen het ons geenzints veilig ,, toe , naa dat wy by veelen gehaat reeds „ zommige afgevallenen zelfs met geweld we,, der in onze macht gebragt hadden, en Gy „ ten onzen opzichte niet meer zo vriendelyk ,, als voorheen, maar achterdochtig en vyandig „ waart, uit lafhartigheid ons gevaar te ver„ grooten: want die van ons afvielen zouden „ zich by U gevoegd hebben. Nu is het nieF 3 „ mand  U T H U C Y D I D E S. „ mand ooit kwalyk te neemen dat hy, in het „ grootfte gevaar gebragt, eene goede fchik„ fchikking op zyne zaaken field. j, Gylieden, ö Lacedemoniers, hebt ook den voorrang der fteden van Peloponnefus, en „ fchikt daar alles zo het U zei ven het beste „ voegt: zo Gy nu in dat Gebied altyd blyven„ de, ook overal gehaat wierd, gelyk als wy, ,, wy weeten zeker dat Gylieden Uwe bond,, genooten niet minder zoudt bezwaaren dan „ wy, maar dar Gylieden de noodzaakelykheid ,, zoud befeffen, om met geweld Uwe heer,, fchappy ftaande te houden, of zeiven altyd ,, in gevaar te zyn. Dus dan hebben wy niets „ buitengewoons, nog met de gewoone han„ delwyze der ftervelingen ftrydig, gedaan, „ zo wy, eene aangeboden heerfchappy aan„ genomen hebbende, dezelve niet willen af,, ftaan, door de gewigtigfte belangen , eerzucht, voorzigtigheid, en voordeel, gedron„ gen. Ook zyn wy hier in niet de eerfte , „ maar het is van alle tyden zo gefchikt ge„ weest, dat de zwakker door den machtiger „ beteugeld wierd. Ook achteden wy ons zel,, ven dit waardig, en fcheenen het Ulieden „ ook altyd, tot dat Gylieden het voordeel be„ rekenende, nu eenen glimp van billykheid „ voor  EERSTE BOEK. 87 „ voor den dag brengt; doch niemand heeft „ ooit deeze bilJykheid aangenomen, noch is „ door dezelve van het vermeerderen zyner „ heerfchappy afgefchrikt, zo dra hy dezelve „ door geweld vergrooten kon. Ook zyn zy pryzenswaardig,die,de menfchelyke natuur „ volgende , om over anderen te heerfchen, „ zich in die heerfchappy rechtvaardiger ge„ draagen, dan overeenkomftig fchynt met de „ macht welke zy bezitten. Nu denken .wy, j, zo anderen onze heerfchappy eens in handen ,, hadden, dat zy tot een duidelyk bewys zou„ den ftrekken of wy reckmaatig zyn of niet, ,, fchoon wydoor onze billykheid thans op het ,, or.billykst meer kieinachting dan roem ver„ krygen. „ En daar wy, ter onderlinge Vierfchaare „ van Bondgenooten ons vernederende, over „ hunne en onze pleitzaaken naar gelyke wet- ten uitfpraak doen, ftaan wy nog voor twist„ ziek te boek , terwyl niemand aanmerkt , „ dat overal elders de Opperfte Machten, je„ gens hunne ondcrhoorigen veel minder ge„ maatigd handelende dan wy, evenwel daar ,, over geenszins mispreezen worden. Immers „ wie van dwingende macht voorzien is, bc„ hoeft naar geene rechten om te zien. Maar F 4 „ dee-  88 THUCYDIDES. „ deezen zyn gewoon met ons op eenen gely„ ken voet te ftaan, en word hun dan door „ onze uitfpraak , door de macht van onze „ heerfchappy , of op welke wyze het ook „ zy, iets ontzegd, dan weeten zy ons niet „ alleen in 't minfte geen dank dat hun niet meer ontnomen zy, maar neemen dit ge„ ring gemis veel meer kwalyk , dan zo wy met verbreeking der wetten, hun openlyk „ veel grooter nadeel toebragten,en zelfs, dus „ konden zy niet tegenfpreeken, dat een min„ der voor eenen meerderen plaats behoort te „ maaken; maar de menfchen , zo 't fchynt, „ willen minder het ongelyk dan 't geweld verdraagen : het een door huns gelyken ver„ oorzaakt, koomt hun onrecht, maar het an5, der als van eenen machttgeren voortkomcn3, de, eene onvermydelyke noodzaaklykheid „ voor. Juist hierom waren zy geduldig, toen „ zy veel erger van den Meder te lydcn had. ,, den , daar onze heerfchappy hun lastig „ fchynt; geen wonder, want de tegenwoor„ dige toeftand is voor de onderhoorigen al„ tyd een zwaare lasc. Maar zo Gy ons den „ voet geligt hebbende, in onze plaats regeer. „ det, zoude Uwe weldenkendheid, uit vree„ ze voor ons flechts aangenomen , wel dra ,, eene  EERSTE BOEK. 89 „ eene andere gedaante krygen, al handeldet „ Gy thans eveneens, als Gy weleer voor „ eenen korten poos tegen den Perfer het be„ wind voerende, deed. Want Gy hebt Uwe inftelüngen met niemand gemeen ; hier j, koomt nog by, dat zelfs niet één van U, ,, zo dra hy buiten Uw rechtsgebied is, zich ., aan uwe wetten, noch aan die van de an- dere Grieken houdt. ,, Beraadt U dan langzaam al.s over zaaken ,, van geen klein belang, en haalt U zeiven, aan den raad en befchuldigingen van andere ,, gehoor geevende , geene moeilykheden op ,, den hals. Overweegt eens voor dat Gy in „ oorlog zyt, wat onverwachte gevolgen de„ zelve naa zich fleept: Is hy Jangduurig, zo „ ftelt hy ons aan rampzalige wisfelvalligheden, » die ons beiden even zeer kunnen treffen „ bloot, en de uitkomst moet door eene on,, zekere kans beflist worden, maar den oor- log beginnende , is men gewoon allereerst „ te denken aan het geen allerlaatst gefeja'e,, den moet. Zit men vervolgens in den nood, „ dan aan 't raadpleegen: doch daar tot dus verü,' re noch wy zei ven , noch Gy, zo veel wy mer,, ken, in deeze dwaaling zyt, vermaanen wy „ U, Cerwyl de goede weg nog voor beiden F 5 3) open  oo TTIUCYDIDE S. ,, open is, de verbonden niet te fchenden ; „ noch den eed te verbreeken , maar het ver,, fchil volgens onze overeenkomst in rechten „ te beflisfen. Anders, dit zvveeren wy by de ,, Goden, getuigen van onzen eed, zullen wy ., ons best doen, om den oorlog af ce weeren „ langs dien weg, denwelken Gy ons zeiven geweezen hebt." Dus fpraken de Atheners. De Laccdemoniers dus de befchuldigingen der bondgenooten tegen de Atheners, en tevens hunne rede gehoord hebbende , begonnen in afweezigheid van allen, over de tegenwoordige omftandigheden te raadplegen. De meeste waren van gedachten, dat de zaak der Atheners onrechtvaardig ware, en de oorlog met alle mogelyke fpoed ondernomen moest worden; maar hun Koning Archidamus, die voor een verftandig en bezadigd Man gehouden wierd, trad voor, en hield deeze redevoering: „ Ik heb zelve reeds, en Gy ook, ö Lace„ demoniers , welke van myne jaaren hier zyt, „ de ondervinding van veele oorlogen, zo dat „ niemand Uwer (het geen anders veelal ge„ Beurt,) uit gebrek aan ondervindinge dit 5, werk kan voortzetten, of voor goed en veilig „ houden. Al wie deezen oorlog met èrnftigo „ oo-  EERSTE BOEK. 91 jS oogen gadeflnat, waar over wy thans raad„ plegen, zal bevinden dat hy niet onder de „ kleinfte zóu moeten geteld worden. Tegen „ de Peloponnefers en onze nabuuren zyn wy „ wel in macht beftand, en kunnen hun fchielyk op den hals komen , maar tegen Man„ nen, die met ter woon ver af, en daar by „ nog ter zee allerkuudigst zyn, van welken ,, doorgaans ieder burger zo wel als de Staat ,, zelf zeer ryk is, die van fchepen, paarden, „ wapenen, ja van alles by uitftek wel voor„ zien zyn, en in volkrykheid alle andere dee,, len van Griekenland te boven gaan ; die „ daarenboven nog veele cynsbaarc bondgc. „ nooten hebben; hoe kunnen wy tegen dee,, zen zonder zwaarigheid den oorlog aanvan„ gen? Waarop verlaaten wyons, om geheel onüitgerust hen aan te randen ? Op onze ,, fchepen ? Hierin zyn wy de zwakfte. Of ,, zullen wy ze noch eerst uitrusten en in den „ vereischten ftaatvan tegenweer flellen? hier ,, mede verloopt de tyd. Of is het op ons ,, geld? Hier in zyn wy noch veel verder ten „ achter, en hebben het noch in de fchatkist, „ noch kunnen het uit onze eigen goederen „ fchielyk genoeg byeen brengen. ,, Mogelyk verlaat zich iemand hier op, dat » wy  92 THl'CYDIDES. ,, wy in wapenen en foldaaten hen overtref,, fen , en dus in 'hun land kunnen vallen. „ Maar zy hebben ook nog andere landen , „ waar uit zy wyd en zyd heerfchende, zich „ al het nodige over zee kunnen bezorgen. ,, Trachten wy hunne bondgenooten toteenen ,, afval te beweegen, dan moeten wy ze ook ,, met fchepen byftaan, als zynde meest Ei- landers. Wat zal deeze oorlog dan voor ons ,, zyn ? zo wy in fchepen niet de fterkfte zyn, „ of hun de middelen, om eene vloot te on„ derhouden, niet kunnen beneemen, zullen „ wy het meeste nadeel lyden. En onder dien „ tegenfpoed te verflaauwen , zou dan niet „ meer betaamelyk zyn, voornamelyk zo wy „ het verfchil eerst fcheenen gezogt te heb„ ben: Ook moeten wy zeker niet hoogrnoe„ digzyn, op die hoop, dat hy fchiclyk een „ einde zal neemen , zo wy maar eens hun „ land afioopen: hetftaat veel eer te duchten, „ dat wy dien oorlog aan onze kinderen zullen ,s nalaaten: zo waarfchynlyk is het wegens de ,, Atheenfche verheven denkenswyze, dat -zy „ door het verwoesten van hun land geenzints te onderwerpen zyn , of als onervaarenen door den oorlog tot laffe vrees te brengen. „ Ket zy echter verre dat ik U aanraade om „ on-  EERSTE BOEK. 93 ,s ongemerkt onze bondgenooten te Iaaten be„ nadeelen, en de belaagcrs niet voor fchuldig „ aan te klaagen, doch ik ben van oordeel de „ wapenen nog niet op te moeten vatten . „ maar een gezantfchap te zenden naar Athe„ ne, om hen te befchuldigen , den oorlog „ niet openlyk verklaarende, maar te kennen „ geevende dat wy die handelwyze niet zullen ,, toelaaten. Midlerwyl zullen wy onze zaa„ ken in gereedheid brengen, en ons best doen „ om nieuwe bondgenooten, zo wel Grieken „ als Ongrieken, te maaken, zo wy maar eeni„ ge hulp in fchepen of in geld van hun kun„ nen krygen. Het is immers, aan niemand, „ (wien men laagen legt, gelyk de Atheners „ ons doen,) kwalyk te neemen, dat hy Grie„ ken en Ongrieken zonder onderfcheid ter „ redding zyner zaaken tot bondgenooten aanneemt. Laatenwy ondertusfchen ook onze „ eigene vermogens op de been brengen. Luis„ teren zy dan eenigzints naar onze Gezanten, „ zo veel te beter, zoniet, dan kunnen wy „ naa verloop van twee of drie jaaren , reeds » üeter toegerust, als wy het goedvinden, op „ hen los gaan : en waarfchynlyk zullen zy, „ reeds onze toerusting ziende, die met over. „ eenkomftige dingtaal gepaard gaat,.veel ge- „ re-  94 THUCYDIDES. „ reder zwichten, terwyl zy hun land nog zon- der afbreuk bezitten , en raadplegen over ., hunne tegenwoordige goederen, die nog on3, befchadigd zyn , want gy moet niet anders s, denken, dan aan dat Land een gyfelaar te hebben ; en hoe beter hetzelve bebouwd „ word, hoe beter het voor U is, derhalven „ moet dit, zo veel als mogelyk is, gefpaard wor- den, op dat zy anders hardnekkig geworden, „ niet met meerder moeite ter overgaave be„ hoeven genoodzaakt te worden. Zo wy ons „ door de befchuldigingen onzer bondgenoo„ ten laaten overhaalen om onuitgerust het „ land te verwoesten, draagt dan zorge, dat „ wy voor Peloponnefus geen fchande bewer„ ken, en hetzelve in een gevaar brengen , „ waar uit het niet te redden zoude zyn; be„ fchuldigingen, 't zy ftaatsgewyze, 't zy we- gens burgerlyk belang, laaten zich nog al .„ gemaklyk verzoenen, maar een algemeenen „ oorlog, ter bevorderinge van byzondere be5, langen ondernomen, en wiens beloop ten eenenmaale onzeker is, kan niet gemaklyk „ met eere geëindigd worden. 3, Schaamt U niet, om dat zy U voorname3, lyk van traagheid en langzaamheid befchul>S ^'t,enJ- wanc 20 Gy in alleryl den oorlog be. 3» fiïnt,  EERSTE BOEK. 95 „ gint, zult Gy dien, onuitgerust by de hand „ genomen , laater eindigen. Wy bewoonen „ tevens eene vrye en allezints welbefaamde „ ftad, ook kan dat geene, het welk zy ons „ als fouten tegenwerpen, wel eene verftan„ dige ingetogenheid zyn, want wy alleen zyn „ daarom in voorfpoed niet uitgelaaten, en ,) zwichten minder dan anderen voor tegcn„ fpoed. Hierom laaten wy ons niet verlei„ den , wanneer men ons door loftuitingen „ aanfpoort tot roekelooze onderneemingen, „ die ons oordeel afkeurt; en tracht men ons „ door bits verwyt daar toe te tergen , dat be„ zwaart ons zo veel niet, dat wy daarom te „ meer overreed worden. Door ons welgere„ geld Staatsbeftier worden wy ftrydbaar en „ bedachtzaam; vooreerst, om dat de onder„ Jinge Eerbied groote ingetogenheid behelst, „ en de Zedigheid manhaftige zielen aankleeft; „ daarenboven zyn wy bedachtzaam, uit hoof' }, de van onze opvoeding, die ons nooit ge„ leerd heeft de wetten met verachting in den „ wind te flaan, maar met alle moeite ons te „ veel ontzag inboezemt om ongehoorzaam te „ kunnen zyn. Ook zoeken wy geene over„ tollige fcherpzinnigheid , om iierlyk te klaa„ gen over de toerusting onzer vyanden, zon- j> der  96 THUCYDIDES. „ der gepaste middelen daar tegen in 't werk te ftdlen ; maar veeleer befeffen wy dat het ,, gezond verftand onzer Nabuuren na genoeg „ het zelfde is als by ons, en dat toevallige „ zaaken door geene redekaveling af te mee„ ten zyn. Wy moeten ons altyd daadelyk uitrusten als tegen wel bedachte vyanden, „ en onze hoop niet op hunne moogelyk te 3, begaane misflagen , maar naa een ryp en ,, welberaaden overleg, veilig op. ons zeiven ,, vesten, men moet niet denken dat'er een „ groot onderfcheid is van mensch tot mensch, „ maar dat die de uitmuntendfte is, welke tot „ de noodzaakeJykfte bekwaamheden is op„ geleid. ,, Laaten wy dan deeze inftellingen, die on„ ze voorvaders ons overleverden , en waar „ aan wy ons zeiven altyd met zo veel nuts „ hielden , niet verwerpen, noch in een en„ kei tydftip het lot van zo veeier leevens, „ bezittingen , fteden , en roem, ligtvaardig „ of roekeloos , beflisfen , maar bedaardelyk „ ons hier od bedenken: dit ftaat ons, om ,, onze groote macht, meer vry dan anderen. „ Zendt dan gezanten naar Athene, over de „ zaaken van Potidea: zendt gezanten om vol„ doening te eislchen van het ongclyk, waar 3, over  EERSTE BOEK. or 3, over de bondgenooten zich beklaagen, voor„ namelyk daar zy gereed zyn zich te verant3, woorden : Het is immers niet volgens de „ wetten, om iemand, die zich de rechten „ onderwerpt , als eenen verongelykenden , met den oorlog aan te tasten, even of hy „ eenen anderen ongelyk aandeed: Maar zet „ midlerwyl de krygstoerustingen voort. Dus „ doende , zult Gy voor U den besten , en „ voor Uwe vyanden den ontzaglykften weg „ inflaan." Dit zyn de woorden van Arcbidamus, waarop Sthenelaïdas, toen ter tyd een der Opperhoofden , het laatst voortreedendc, de Lacedemoniers op deeze wyze aanfprak : „ Die lange redevoeringen der Atheners ver„ ftaa ik niet. Zy hebben zichzelven fterk ge„ preezen, maar in hun antwoord geenzints „ betoogd dat zy onze Bondgenooten en Pelo. ,, ponnefus niet onrechtvaardig behandelen. ,, En zo zy weleer tegen den Meder braave „ menfehen waren, en nu tegen ons misdaadigzyn, verdienen zy eene dubbele ftraf, „ om dat zy van goed kwaad geworden zyn: „ maar wy waren toen en zyn nu nog dezelfj, de , en zullen onze verongelykte bondge„ nooten, zo wy by onze zinnen zyn, niet „ over het hoofd zien, noch draalen hun te ^ 3j hulp  y8 THUCYDIDES. hulp te komen , vaornaamlyk daar men nier, „ draalt om hen te beledigen. Anderen heb„ ben wel groote fchatten , fchepen en paar- den, maar wy, wy hebben braave bondgej, nooten, die wy aan de Atheners niet moe„ ten overleveren, noch in de waagfchaal van „ woordenftryd en pleitgedingen ftellen, dc„ wyl zy niet door woorden beledigd zyn ; „ maar zy moeten in alleryl en met alle kragt „ verdedigd worden: Dat niemand ons leere, „ ons te moeten bcraaden als wy verongelykt „ zyn: maar die eenen anderen ongclyk wil aandoen , behoort zich lang te beraaden. ,, Befluit dan, Lacedemoonfche mannen, over„ eenkomftig met Sparte's roem , tot den oor„ log; laat de Atheners niet grooter worden, 3, en verraadt Uwe bondgenooten niet, maar laat ons met der Goden hulp de onrecht doende beoorlogen." Naa dat hy dus gefproken had, nam hy de ftemmen, als zynde zelf een Ephorus, in de vergadering der Lacedemoniers op , doch , (want zy ftemmen met woorden en niet met ftemfteentjes,) by verklaarde niet te kunnen onderfcheiden, welke party de meerderheid had, maar gaarn ziende dat hunne gevoelens duideiyk te voorfchyn kwamen, op dat men zo  EERSTE BÖU 9£ zo veeJ fe vuuriger tot den Oorlog mogt overflaan, zeide hy: „ Wien van U, Lacedemoon3, fche mannen, de verbonden verbroken, en „ de handelwyze der Atheners onrechtvaardig „ voorkome, die gaa naar deezen kant, (hun „ tevens eene plaatze aanwyzcnde,) en wie niet van dit gevoelen zy, naar den anderen." Opgeftaan zynde, ging ieder by de zynen, en de ftemmen der eerften waren verreweg de meeste; hier naa de bondgenooten binnen geroepen hebbende, zeiden zy: „ Dat de zaak „ der Atheners hun wel onrechtvaardig voor„ kwam, maar dat zy ook alle bondgenooten „ wilden vermaand hebben, om hierover hun„ ne ftemmen in te brengen, op dat men na „ een algemeen Raadsbefluit, indien men zulks ,, goedvond, den oorlog mogt voeren." Deezen nu, dit verricht hebbende, begaven zich naar huis; en de Atheenfche Gezanten de zaaken, om welke zy gekomen waren, afgedaan hebbende, vertrokken insgelyks. Dit raadsbefluit, waarby het Verdrag verklaard wierd gefchonden te zyn, is genomen in het f#fc jaar van het dercigjaarige verbond, het welk naa de (*) Eubeëfche zaaken geteekend was. De (*) W^.rfcbynlyk , naa de beroemde zeeflag welhc G % tas-  loo THUC. YDIDE S. De Laccdemooners beflooten dus dat de verbonden verbroken waren, en de oorlog voortgezet moest worden, hiertoe niet zo zeer dooide woorden der Bondgenooten bewogen , als wel door vreeze dat de Atheners veellicht te machtig zouden worden , als hebbende reeds het meeste land der Grieken onder hunne magt. De Atheners hebben langs deezen weg den aanwas van hunne grootheid verkreegen. De Perfiaanen ter zee en te lande van de Grieken geflagen, ontruimden Europa, waarop die geenen, welke zich van hun ter vlugt naar Mycale (*) begeeven hadden, ook wel haast het on- tusfchen de Grieken en de Perfiaanen op dc hoogte van de Kaap Artemifium in Eubea gelegen voorgevallen was, waar v;an het verhaal te vinden is in het achtfte Boek van Herodotus. (*) Mycale was een berg en mogelyk ook eene ftad van dien naam, volgens Stephanus den Byzantyner, gelegen in Iönien , tusfchen de uitwateringen van den 3VIeander en Cayfter, waarfchynlyk niet vene van de zee, dewyl dezelve en te water en te lande genaakbaar ware , zo als blykt uit het 8fte Boek van onzen fchryver, ter ophelderinge deezer plaatze, kunnen niet weinig dienen de woorden van Diodorus den Siciiiaan, welke in het 34^ Hoofddeel zyns nlle Bocks verhaald: dat de Perfiaanen van Samos met alle hunne fchepen in zee  EERSTE BOEK. 101 onderfpit delfden. Leotychides , Koning der Lacedemoonen , die over de by Myeale leg. gende Grieken gebood, trok met de by zich hebbende bondgenooten uit Peloponnefus naar huis af. Maar de Atheners, en hunne bond. genooten uit Iönien en den HelJefpont , die reeds van Xerxes afgevallen waren, den oorlog voortzettende, floegen het beleg voor Sestus, het welk de Perfiaanen nog in hadden: de Ongrieken hetzelve naa den winter ontruimd hebbende , namen zy het in bezit: waarnaa zy uit den Hellefpont ieder naar zyne Rad onder zeil gingen ; naa dat dus de Ongriek uit het land vertrokken was , voerden alle Atheners in k gemeen hunne vrouwen, kinderen en hun ovcrgebleeven huisraad, uit die plaatzen , waarin zy dezelve geborgen hadden, te rug, en maakten zich ten opbouw van huis en vesten gereed. Van den omtrek hjmncr muuren was maar weinig ftaan gebleevcn , dc huizen waren meestendeels ingeftort, eenige weinige uitgezonderd , waarin de vermogendfte der Per. zee geftoken zynde, by Mycalen in Iönien aan land kwamen, alwaar zy tegen de Grieken met fcljfpen niet beftand, de hunne op ftrand haaien, waar op de Grieken koers zetten naar Mycale, waar de Perfiaaiien zich nedergeflagen hadden. * G 3  io2 THUCYDIDES. Perfiaanen hun verblyf gehouden hadden. De Lacedemoniers, wel dra wat 'er gebeuren zoude hoorende, befiuiten een gezantfehap af te vaardigen , zo wel, om dat zy gaarne zagen , dat noch zy zelve noch iemand anders eene bemuurdeftad bezate,als (en dit was wel de voornaamfte reden,) om dat hunne bondgenooten zulks aanrieden, en zy voor de Atheenfche macht, welke te vooren niet do ftcrkfte geweest was, vreesden, alsook voor hunne in den Medifchen oorlog betoonde onverfchrokkenheid. Zy verzogten hun dus niet alleen om zelve geene muuren op te werpen, maar alle andere die buiten Peloponnefus nog itonden, liever met hun af te breeken; ondertusfehen de waare reden van hun verzoek, het kwaad vermoeden jegens de Atheners verbloemende, bragten zy by, dat de Pcrfer, zo, hy eens wederom kwam, geene platts zoudq hebben, waaruit hy, als eene verfchrevfinge, gelyk hy nu uit Theben gedaan had, de G'ieken zoude kunnen aantasten : hier nog byvoegende, dat Peloponnefus voor hun allen eene veilige en ter berging niet ongefchikte wykplaatzeware. De Atheners zonden op raad van Themistocles, de Lacedemonifche gezanten op ftaande voet te rug, met antwoord, dat zy  EERSTE BOE K. 103 zeiven ook voorneemens waren om ter behandeling dier zaaken gezanten aan hun te zenden. Vervolgens ried hy hun om hem zelf hoe eer hoe beter naar Lacedemon af te vaardigen, maar de andere met hem verkoozene mannen terug te houden, en niet eer te zenden, voor dat zy den muur tot eene bekwaame hoogte opgetrokken hadden, om den vyand des noods af te kunnen flaan : Voorts wilde hy dat ieder in de ftad, niemand uitgezonderd, man. nen , vrouwen en kinderen , hand aan het werk zouden flaan, en noch eigen noch ftads gebouwen ontzien, waaruit men maar eenigen nut tot het werk konde hebben, maar alles omverre haaien. Hun dit aangeraaden, en 'er bygevoegd hebbende, dat hy het overige daar wel zoude fchikken, vertrok hy: Te Lacede. mon gekomen, begaf hy zich niet aanftonds" naar de leeden der Regeering, maar ftelde dit onder allerhande voorwcndzels uit. Wierd hy van zommigen gevraagd, waarom hy niet ter vergadering verfcheen , dan gaf hy ten antwoord , „ Dat hy zyne medegezancen, welke „ om eene zekere bezigheid agtergebleeven „ waren, verwachtte , doch dat hy hunne „ aankomst binnen kort te gemoet zag; jaa G 4 „ dat  ïo4 THUCYD'IDE I. „ dat by zelf zich verwonderde, dat zy niet „ reeds daar waren." Toen zy dit hoorden, geloofden zy Themistocles, om de vriendfcbap welke zy voor hem hadden: doch toen 'er anderen kwamen, en opeqlyk ftaande hielden dat de muuren niet alleen opgebouwd wierden, maar reeds geene geringe hoogte bereikt hadden, was 'er geen reden om deezen niet te gelooven. Themistoclqs, dit te weeten gekomen zynde, ried hun om zich niet door woorden te laaten verleiden , maar om aanzienlyke menfchen derwaarts te zenden, die hun, als ooggetuigen, een trouw verflag van de zaak konden medebrengen: zy volgen terftond deezen raad, en hiervan verwittigt Themistocles heimelyk de Atheners , met last om die gezanten, zo ftil als mogelyk ware, by zich te houden, en voor dat hy met de zynen weder in de ftad zou-le zyn, niet te laaten vertrekken, want zyn amptgenooten Ambronychus zoon van Lyficlcs, en Aristides zoon van Lyfimachus, by hem aangekomen, hadden hem reeds tyding gebracht dat de muur eene bekwaame hoogte gekregen had, want hy vreesde , dat de Lacedemoniers, de zaak eens recht te weeten gekomen zynde, hem niet zouden laaien vertrekken : De Atheners hielden ingevolge  EERSTE BOEK. 105 volge van het geen hy hun had laaten wecten, de gezanten op, en Themistocles by de Lacedemoniers verfchcenen zynde, verklaarde hun openlyk: „ Dat hunne ftad reeds bemuurd en „ in ftaat ware haare inwooners te dekken, dat de Lacedemoniers of de Bondgenooten, ,, zo zy over eenige zaak gezanten aan hun ., wilden zenden, zulks moesten doen als aan menfchen die wel in ftaat waren te onder13 fcheiden wat tot hun eigen en tot het alge- meen voordeel dienende was. Want toen het 3, hun best voorgekomen was de ftad te vern laaten en fcheep te gaan, hebben zy gezegd, „ dat zy alles zonder hun durfden bcftaan , „ en waarin zy ook met hun raadpleegden, „ voor niemand in raad hadden Willen zwich„ ten. Dat het hun derhalven nu ook best ,, voorgekomen ware om hunne ftad te bewaï* ,, len, ais zullende dus voor hun zelve en voor ,, de bondgenooten van grooter nut zyn. Zo ,, iemand in krygstoerustingen niet even fterk ,, zy, is het ook onmogelyk, zegt hy, dat hy „ Zén en hetzelve befluit, wanneer 'er over het algemeen belang geraadpleegt word , „ neeme; dat dus alle onbemuurde fteden of een verdrag moesten fluiten , of dit hun „ doen voor goed houden." G 5 De  106 THUCYDI'DES. De Lacedemoniers dit gehoord hebbende, betoonden wel geen openlyk ongenoegen tegen de Atheners, (want zy hadden zo zeer geen gezanten gezonden om het hun te verbieden, als wel om het hun af te raaden, en dit nog voor de Grieken in 't gemeen , ook waren zy de Atheners in dit tydftip wegens hunnen onvermoeiden yver tegen den Perfer zeer toegedaan,) maar het doelwit misfende, deed het hun innerlyk niet minder zeer. Beider gezanten keerden zonder harrewarren weder naar huis te rug. Dus bemuurden de Atheners in weinig tyds de ftad, ook is in de tegenwoordig nog in weezen zynde fchikking die verhaasting duidelyk zigtbaar. De grondflagen zyn van allerhande Iteenen door elkacr gelegd, op zommige plaatzen niet eens te zamengevoegd, maar zo als een ieder dezelve aanbracht geplaatst, waar onder zelve Zuilpilaaren en bewerkte fteenen zyn. De ftad toen aan alle kanten uitgelegd, pakten zy alles zonder onderfcheid aan, en waren nergens dan op fchielyk werken bcdagt. Voorts ried Themistocles hun om de Pyrcëfche haven verder te voltooijen, (onder zyn ecnjaarig bewind te Athene, had men een gedeelte reeds begonnen O denkende , dat deeze \ plaats  EERSTE BOEK. 107 plaats fraai gelegen was, als zynde door de natuurlyke legging met drie havens voorzien , en dat zy zelve ter zee fterker geworden zynde , dit niet weinig ter uitbreiding hunner macht zoude toebrengen , want hy heeft allereerst durven zeggen dat men zich de zee kon toeëigenen, en heeft ook van ftonden aan tot het verkrygen van dit eigendom deezer heerfchappy medegewerkt. Zy maakten de breedte van de muuren ook naar zynen zin, zo als zy nu nog by de haven overig zyn. Twee wagens bragten tegen elkanderrydende de fteenen aan: van binnen in den muur vond men noch kalk, noch flyk, maar groote tezamengevoegde en vierhoekige fteenen, van buiten met yzer en lood ineen gehecht. Maar zy zyn flechts tot de helft der van hem bepaalde hoogte gekomen, want zyn voorneemen was, om door de hoogte cn dikte de aanvallen der vyanden te kunnen tegenftaan: dat eene bezetting van eenige weieige* en deeze de minst nuttige mannen, ter beveiliging der ftad voldoende zynde, de andere te gelyker tyd te fcheep zouden kunnen gaan : want hy lei zich voornamclyk op de zeezaaken toe, ziende, myns dunkens, dat de toegang voor 's Konings troepen meer over Zee dan over Lande open ftond; cn dus de Py-  io8 THUCYDIDES. reëfchc haven voor de Atheners van grooter nut zoude zyn dan de boven-ftad. Ook heeft hy hun meer dan eens geraaden, zo zy ter eeniger tyd te lande in het naauw mogten zyn , daar heen te wyken , en met hunne fchepen aan allen het hoofd te bieden. Dus dan bemuurden de Atheners hunne ftad, en maakten ook het overige aanftonds naa den aftogt der Perfen, klaar. Paufanias Cleombrotus zoon , van Lacedemon, is als Overfte der Grieken met twintig fchepen van Peloponnefus uitgezonden ,by deeze voegden zich dertig Atheenfche, en eene menigte Bondgenootfche fchepen. Zy zetten eerst koers naar Cyprus, en neemen veele fteden van dat Eiland weg, naderhand naar Byzantium, het welk de Meders nog inhielden , gefteevend zynde, floegen zy onder zyn geleide het beleg voor deeze plaats. Doch in zyn bevelhebberfchap met te veel gewelds te werk gaande, namen en de andere Grieken, doch wel meest de Iöniers , en al wie zich onlangs van den Perfer vrygemaakt hadden , dit zeer euvel op. Zy bcgaaven zich dus naar de Atheners, met verzoek , om uit hoofde der naauwe verwantfehap, het opperbevel over hun te willen aanvaarden, en een fpaak in  EERSTE BOEK. 109 in 't wiel te fteeken, zo Paufanias jegens hen het geweld te baat mogt neemen. De Atheners dit aanbod greetig aanneemende , leiden zich met hart en zinnen toe, om hun, niet alleen , niet over het hoofd te zien, maar om zelfs andere dingen, die hun voor deeze het best toefcheenen, te beraamen. Ter gelyker tyde. kreeg Paufanias order van de Lacedemoniers, om zich ter verdediging van het geen zy tot zyne bezwaaringe gehoord hadden, naar huis te begeeven, want zyne onrechtvaardige handelwyze was meerendeels reeds door de te Lacedemon aangekomen Grieken rugtbaar gemaakt , ook zweemde zyn bevelhebberfchap niet weinig naar dwingelandy , zyn herroep was juist in hetzelve tydftip, in welk de bondgenooten uit haat jegens hem , behalven die van Peloponnefus, tot de Atheners overgingen. Naa zyne aankomst te Lacedemon over zyn gedrag onderzoek gedaan zynde, wierd het in zommige geringe zaaken onrechtvaardig verklaard, maar in de voornaamfte vrygefproken.' Men befehuldigde hem voornamelyk van Perfersgezindheid, en dit fcheen al zeer duidelyk te zyn, waarom zy hem ook niet weder als bevelhebber uitzonden, maar Dorkis, benevens eenige anderen, met eene geringe krygsraacht. flechts  iro T II U C Y D i D E S. flechts voorzien, en aan welke de Bondgenooten het opperbevel niet weder in handen gaven: dit bemerkende, trokken zy af, en de Lacedemoniers zonden naderhand geene andere in hunne plaatze, vreezende dat, diegeene , welke ten oorlog uitgezonden wierden, den Staat verergerden, (gelyk zy reeds in Paufanias gezien hadden,) en gaarn buiten den Perfifchcn oorlog zynde, rekenden zy de Atheners tot deszelfs uitvoer zeer bekwaam, en te gelyk voor tegenwoordig hunne vrienden. De Atheners dus dan het opperbewind, door goedkeuring der bondgenooten , te meer door haat jegens Paufanias hier toe genegen, aangenomen hebbende , maaken eene fchikking , welke fteden geld, en welke fchepen tegen den Perfer moesten leveren , want zy wendden voor, dat zy 's Konings land afliepen, om zich over het geleeden ongelyk te wreeken: Toen wierden voor de eerftemaai Rentemeesters van Griekenland te Athene aangefteld tot het ontvangen van de bepaalde zom of van ieders aandeel in het opgebragte geld, want dus wierd deeze opbrenging genoemd. De eer#e zom was bepaald op 460 talenten , de fchatkist was te Delos, in wiens tempel de vergaderingen ge* houden wierden. In .  EERSTE BOEK. m In het begin heerfchende over Bondgenooten die naar eigen wetten leefden, en in de algemeene vergaderingen hunne ftem hadden, zyn zy tot dat toppunt van vermogen gekomen, en door den oorlog, en door de behan. deling van het geen zy tusfchcn deezen en den Perfifchen oorlog verrigt hebben, liet zy tegen den Ongriek , het zy tegen hun eigen bondgenooten op nieuwe zaaken belust, het zy eindelyk tegen de Peloponnefers, welke het los geval aller oorlogen deelachtig maakte. Ik heb in myn fchryven deeze uitweiding gemaakt, om dat deeze plaatze van allen voor my uitgelaaten is, als welke de zaaken der Grieken voor den Perfifchen oorlog gebeurd, of dien oorlog zelve flechts befchreeven. Hellanicus heeft in zyne Atheenfche gefchiedenisfe, dit wel aangeroerd, doch te kort, en de tydftippen niet genoeg onderfcheiden. Men vind hier te gelyk een duidelyk verhaal, hoe, de fchikkingen van 't Atheensch gebied wa-r ren ingerigt. Voor eerst namen zy Eion , het welk aan de Strymon gelegen, en in de macht der Parfers was , onder bevel van Miltiades Cimons zoon, naa een beleg in, en bragten derzelver invvooners in flaavernye. Kort hier naa onderging  Ui TIIUCYDIDES. ging Scyrus, een eiland in de Egeëfche zee, het zelve noodlot, alwaar zy zelfs eene Volk* planting leiden, hierop geraakten zy in oorlog met de Karytiers, zonder de andere Eubeërs, doch wierden het met ter tyd weder eens. Toen ontftond de oorlog tegen de afgevallen Naxiers, doch zy dwongen dezelve door een naauw beleg welhaast ter overgaave: en deeze was de eerfte bondgenootfche ftad welke tegen hunne inftellingen onder de flaaverny bukte ; maar naderhand veele anderen, zo als het ieder te beurte viel. Onder menigvuldige andere redenen voor het afvallen waren deeze de voornaamfte, de achterftaücn der penningen , der fchepen , cn de onwilligheid tot den krygsdienst, wanneer zy moesten. Want de Atheners vorderden alles ftrengelyk in, en waren hier door lastig, om dat zy menfehen den dwang ongewoon cn onwillig , denzelven echter moesten opleggen. Ook heerschten zy niet langer met hunne voorige zagtzinnigheid, maar op geenen gclyken voet met dezelve meer dienende , viel het hen gemaklyk de afgevallen bondgenooten onder hunne macht te brengen. Doch hier van hadden deeze zelve de fchuld, want om van dienen vry, en te huis te kunnen zyn, befloten- de  EERSTE BOE E. Tr3 de meesten, om liever hun aandeel m geld, dan in fchepen, op te brengen. Dus doende wierd de Atheenfche zeemacht, door het geld van hun tot het goedmaaken der onkosten opgebragt, fterk, en dus vingen zy in tyd van afval, van krygstoerustinge en van geld ontbloot, den oorlog aan. Kort hierop viel 'er tusfchen de Atheners , .benevens hunne bondgenooten , en de Meders, een zee- en landgevegt in Pamphylien, by de rivier Eurymedon, voor 5 waarin de Atheners, onder geleide van Miltiades Cimons zoon, beide overwinnaars waren, een gedeelte der Phoenicifche Galeijen namen, en het andere, te zaamenwel tweehonderd, vernielden. Weinig tyd hier na gebeurde de afval der Thraeiers, om een verfchil, tusfchen hen over de Koopfreden en Myn en van het overredend I nracien , gereezen. De Atheners, tegen hen in zee geftooken, behielden in een gevegt de overhand, cn dceden eene landing. Omtrent dien tyd zonden zy tienduizend volkplanters ' uit hun cn de bondgenooten naar de .rivier de Strymon uit, om de ftad, toen Negenwegen , nu Amphipolis geheeten , in bezit te neemen: het gelukte hun deeze ftad, door dc Èdoners ingehouden , meester te worden: " doch .  ir4 T H U C Y D I D E S. doch in Thracien verder landwaarts voortrukkende, wierden zy by Debrescum (*), eene ftad der Edoners, geflagen door alle Thraciers, in het minst geen vrienden van die, welke het omleggende land van de ftad Negenwegen of Amphipolis bewoonden. De Thraciers, in verfcheide flagen overwonnen en nog beleegerd, riepen de Lacedemoniers te hulp, hun aanraadende om in het Atheenfche land te vallen : Deeze namen aan om zulks buiten weeten der Atheners te doen, en zouden het ook gedaan hebben, waren zy door eene aardbeevinge niet belet geworden: geduurende welke de Heloten, de Thuriaten en Etheënfers , hunne nabuuren , ook naar Ithome afweeken. De meeste deezer Heloten waren van de oude maar toen onderworpen Mesfeniers , afkomflig, waarom zy ook alle Mesfeniers genoemd wierden: dus dan vatten de Lacedemoniers den oorlog tegen de bewooners van Ithome op, en de Thraciers waren genoodzaakt zich in het 3de jaar der beleegeringe , aan de Atheners over te geeven, mits, dat zy hunne muuren zouden afbreeken , de fche- (*) Debrescum, eene kleine ftad in Thracien, volgens Stephanus.  EERSTE BOEK. n5 fchepen leverden , het geld , zo wel waar voor zy nu aangeflagen waren, als het geen zy in het vervolg fchuldig zouden zyn , betaalden , en aan hun het vaste land (van Thracien) en de Mynen afttonden. Maar de Lacedemoniers , toen de oorlog tegen die, welke zich te Ithome bevonden, op de lange baan gehouden wierd, riepen hunne Bondgenooten en de Atheners ook te hulp. Deeze fprongen hun met geen zwak leeger , door Cimoh geboden, by. Deezen vroegen zy voornaamelyk, als fchynende hun in het muurbeftormen machtig, en de beleegering reeds zo duurig zynde, fcheen het -hier aan te haperen, want door geweld was de ftad al lang gedwongen. Zedert deezen togt wierd dc oneenigheid tusfchen de Lacedemoniers en Athe-, ners eerst openbaar. Want de Lacedemoniers, als de ftad voor 't geweld niet zwichtte , en zy der Atheners ftoutheid en lust tot nieuwe dingen wel bewust , vreesden , dat zy zich, hun vreemd, daar langer blyvendc, door de Ithomiaten tot nieuwe dingen zouden laaten overhalen, hebben hen alleen uit dc bondgenooten weggezonden, hun vermoeden wel juist niet aan den dag leggende, maar onder voorwendzel dat zy hunner thans niet meer nodig H 2 had-  n6 T II U C Y D I D E S. hadden. De Atheners weldra verftaande dat zy om geen voldoende reden , maar verdenking, weggezonden waren, en niet van zins deezen onverdienden hoon te verdraagen, verbraken aanftonds naa hunne terugkomst het ten tyde van Xerxes aangegaan verbond: en namen de Argivers , in het minst geen vrienden der Lacedemoniers , tot bondgenooten aan, daar zy zich beiden met de Thesfaliers te gelyk door eede verbonden. De bcwooners van Ithome de beleegering niet langer kunnende uithouden , gaven zich in het xode jaar aan de Lacedemoniers over, onder beding dat zy op hun woord van eer uit Peloponnefus gaan en nooit weder in hetzelve zouden komen. Wierd 'er iemand gevat, hy zoude flaaf zyn van den vatter. Ook hadden de Lacedemoniers eene Godfpraak van Apollo bekomen om den aanbidder des Ithomitifchen Jupiters te fpaaren. Zy dan, benevens hunne kinderen en vrouwen uitgetrokken , wierden van de Atheners, als zynde reeds in vyandfehap met de Lacedemoniers , gunstig ontvangen , cn te Naupactus, het welk zy kortelings op de Ozolifche Locriers veroverd hadden, geplaatst. Ook hadden de Megarenfers, van de Lacedeaaonïers afgevallen, zich met de Atheners verbon-  EERSTE BOEK. n? bonden , om dat de Korinthers hen over de Grensfcheidi'ng met den oorlog vervolgden. De Atheners, Megara en Pege in bezit genomen hebbende, wierpen voor de Megarenfers van de ftad tot aan Nifea lange muuren op, welke zy ook bewaakten. Dit is de voornaamfte re. den, der bittere haat, die de Korinthers tegen de Atheners voedden. De Africaan Inarus, zoon van Pfammeticbus, Koning der aan Egypten grenzende Afrjcaanen, vertrok uit de ftad Marea, boven Pharus gelegen, en maakte het grootfte deel van Egypten van den Koning Artaxerxes afvallig. Zelf tot hun Opperhoofd verkooren , zogt hy de Atheners tot hulp aan. Deeze, (want zy benevens hunne bondgenooten voerden juist toen den oorlog tegen Cyprus met eene vloot van tweehonderd fchepen,) kwamen naa her. verlaaten van Cyprus geredelyk aan. Naa dat zy den Nyl opgezeild, die rivier en twee deelen van Memphis meester waren, voerden zy den oorlog by het derde deel, het welk de Wit. Muur genoemd w:>id: in dat gedeelte der ftad bevonden zich de gevlugte Perfers en Meders, als ook van de Egyptenaaren, al wat niet van Artaxerxes afgevallen was. De Atheners, by Haliae voet aan land ge. 11 3 zet  n8 THUCYDIDES. zet hebbende, raakten met de Korinthers en Epidauriers flaags, waarin de Korinthers de overwinning behaalden, doch de Atheners floegen kort hierop de vloot der Peloponnefers , op de hoogte van Cecryphalea. Toen ontftond de oorlog tusfchen de Egineten en de Atheners, deeze , door wederzydfche Bondgenooten bygeftaan, hadden een hevig gevegt: hierin behielden de Atheners weder de overhand , ondernamen, naa het veroveren van zeventig vyandelyke fchepen , eene landing, en floegen, onder bevel van Leocrates Stroebus zoon, het beleg voor Egina. De Peloponnefers, die den Egineten gaarn de behulpzaame hand booden, zonden driehonderd zwaargewapende , die van te vooren de Korinthers en Epidauriers bygeftaan hadden, naar Egina over, en deeze hielden den top van de Kaap Gerania in bezit. Midlerwyl vielen de Korinthers in het land der Megarenfers, van gedagten, dat de Atheners niet in de mogelykheid * waren om de Megarenfers by te fpringen, zynde hun leeger meestal, gedeeltelyk in Egina, gedeeltelyk in Egypten , afvveezig : Stonden zy de Megarenfers al by, dan zouden zy Egina ruimen : Doch de Atheners ontboden hunne benden voor Egina niet op, maar uit de thuis- ge-  EERSTE BOEK. itc gebleevene trekken oud en jong, onder geleide van Myronides , naar Megara : tusfchen deeze en de Korinthers viel een onzydig gevegt voor, naa het welk beiden de overhand meenden behouden te hebben. De Atheners (want zy waren doch de fterkfte geweest,) richtten naa het vertrek der Korinthers een zegeteeken op. De Korinthers, door de Oudften van de ftad over den heekel gehaald zynde, maaken zich gereed, en komen ongeveer twaalf dagen laater om als overwinnaars ook een zegeteeken tegen over het ander te plaatzen. Maar de Atheners doen met een groot gefchreeuw eenen uitval uit Megara, dooden de Oprichters van het zegeteeken, cn overwinnen de anderen al vegtende. Overwonnen zynde , deinsden zy te rug , een gedeelte van hun met geweld naagezet en van den weg afgeraakt, vervielen in een landgoed , uit welk , door eene wyde graft omheind , geene weg ter uitkomst openbleef. De Atheners dit bemerkende , bezetten dezelve van vooren door de zwaargewapende foldaaten , en hun met de ligte troepen omcingelende , fteenigden zy de ingeflootenen tot één toe. De Korinthers leedcn hier grooteiyks. Het overige van hun leeger is naar huis afgetrokken. H 4 Om-  Ï20 T H U C Y D I D E S. Omtrent deezen tyd bcgonden de Atheners hunne lange muuren aan den zeekant op te werpen, zo we! dien, by de Phalerifche, als dien, by de PireSféhé' havens: De Phocenfers midlerwyl tegen dc Doriers, de hoofdftad der Lacedemoniers, Beos', Cytinium cn Erineum , de wapenen opgevat, en reeds eene hunner fteden genomen hebbende, zonden de Lacedemoniers , onder geleide van Nikomedcs Kleombrotüs zoon, in plaatze van Plistoanax , die, nog jong zynde, onder de voogdy van Paufanias ftond, vyftienhonderd man zwaargewapende van hun, en tienduizend van de bondgenooten, aan de Doriers tot onderftaiid: met we'Iké zy de Phocenfers welhaast onder zekere voorwaarden ter wedergaave dier ftad dwongen , erf de hulptroepen maakten zich tot de terugreize vaardig. Doch zy begreepen , dat de Atheners hun den overtogt ter zee, als zy zulks ondernamen , zouden beletten , en de weg over Geranéa kwam hun , zo lang de Atheners Megara en Pege inhielden, gantsch niet veilig voor. Ook was de weg over Geianea ongemaklyk, en de Atheners hielden hier altyd de wacht. Zy vonden dus goed om by de Beotiers te blyven , en eens uit te zien , op welke wyze zy'uct veiligst thuis zouden komen. Zommige  EERSTE BOEK. j|| mige Atheners zogten hen zelve beimelyk aan , groote hoop hebbende dat de Volksrcgeeringe en het bouwen van lange muuren wel eens een einde zoude ncemen. De Atheners zyn met al hun volk, duizend Argivers en hunne andere bondgenooten, in alles •veertienduizend man, tegen hen opgetrokken , voorneemens zynde om de Lacedemoniers, over hunne terugkomst zeer bekommerd, te beoorlogen , ook hadden zy een klein vooruitzigt "Op de omwent;.! der Volksregeeringe. Ook kwamen de Theofalifchc ruiters , "volgens den inhoud des verbonds, hun te hulp, doch deeze liepen, toen het 'er op aankwam , tot de Lacedemoniers over., 'Zy raakten by Tanagra in Beotien (laags, en naa een zwaar verlies van. weerskanten , verklaarde de overwinning zich voor de Lacedemoniers en hunne bondgenooten, die hierop in het'Megarenfifche land gerukt, de hoornen omhakten , en zich dus over Geranea en de Landengte eene veilige terugweg baanden : Twee maanden naa d>'t gevegt trokken de Atheners, onder geleide van Myronides, tegen de Beotiërs te velde, by Oenophyta de overwinning op hun behaald hebbende , onderwierpen zy zich het Beotifche en PhocenH 5 fifche  122 THUCYDIDE S. üfche land, en braaken de muuren van Tanagra af. Ook kreegen zy van de Opuntifche Loeren honderd gegoedfte mannen tot gyfelaars, en voltooiden derzelver lange muuren. De Egineten gaven zich kort hierop ook aan de Atheners over , mits, zy zouden hunne muuren afbreeken, de fchepen overgeeven , en in het vervolg hunne opgelegde fchatting trouw betaalen. Voorts, onder geleide van Tolmidas, Tolmeus zoon, Peloponnefus rondzeilende, verbranden zy het Scheepsdok der Lacedemoniers , neemen Chalkis , eene ftad der Korinthers, weg, en eene landing gedaan hebbende, maaken zy de Sicyoniers in eenen veldflag af. Midlerwyl bleeven zommige Atheners, benevens de Bondgenooten, met eene onzekere oorlogskans tot nog toe in Egypten. Vermits de Atheners in het eerst hetzelve meester waren , zond de Koning der Perfen Megabazus, ook een Perfer van afkomst, met veel gelds naar Peloponnefus, om het tot eenen inval in het Atheenfche land te beweegen, en de Athe. ners dus Egypten te doen ruimen: doch zyn geld zonder iets te vorderen verfpillende , is Megabazus met het overfchot naarAfien teruggekeerd, hier op zond hy den Perfer Megabazus  EERSTE BOEK. 123 zus, Lopyrus zoon, met een machtig leeger; deeze overwon kort naa zyne aankomst de Egyptenaaren en hunne bondgenooten, verjoeg de Grieken uit Memphis, floot ze op het Eiland Profopis op, en beleegerde hetzelve achttien volle maanden , tot dat hy de grachten droog gemaakt en het water elders afgeleid hebbende, de fchepen op droog liet loopcn,en het eiland vast land geworden zynde , met zyn voetvolk innam. Dus liepen de verrichtingen der Atheners van fes jaaren oorlogs op niets uit, dewyl flechts weinige van veele behouden door Afrika te Cyrene aan, en de meeste verweg omkwamen. Egypten wierd dan den Koning weder onderhoorig, behalven Amyrteus , die in de laage moerasfige landen heerschte, deezen was het niet mogelyk te overheeren , zo wel om de uitgeftrektheid van dit moerasfig land, als° om dat deszeifs bewooners de allerdapperfte van Egypten zyn. Inarus, Koning der Libyers, oorzaak van alles, wat 'er in Egypten gebeurd was, is verraderlyk gevat en gekruizigd. Vyf. tig Galeijen der Atheners en Bondgenooten gingen om de hunne te vervangen naar Egypten onder zeil, en van het gebeurde onkundig , kwamen zy by de Mendefifche Nylmond aan land.  124 TH.UCYDIDES. land. Maar te lande door den vyand, en ter zee door de Phenififche vloot in 't naauw gebragt, zyn zy het met verlies der meesteen behoud der minste fchepen ter naauwer nood door de vlugt ontkomen. Dit uiteinde heeft de groote togt der Atheners en derzelver Bondgenooten tegen Egypten gehad. Orestes , zoon van Echefcratides , Koning der Thesfaliers , bewoog de Atheners om hem, buiten zyn vaderland omzwervende, weder naar huis te brengen : de Atheners, benevens hunne bondgenooten de Beotiërs en Phocenfers , ondernamen dan deezen togt, en wendden zich naar de Pharfalifche ftreeken: hier kreegen zy juist zo veel lands, dat zy even buiten hunne leegerplaatze konden komen, in hunne macht, (want de ruitery der Thesfaliers ftond hun in 1de weg,) doch onvermogend om de ftad in te neemen, konden zy niets uitvoeren van het geene, waarom zy dien togt ondernomen had. den, en zyn, Orestes by zich hebbende, onverrigter zaake naar huis teruggekeerd. Weinig tyds hier naa ftaken duizend Atheners, met de fchepen welke zy te Pege hadden, (want dit behoorde aan hun,) tegen Sicyon, onder bevel van Pericles Xanthippus zoon, in zee: en  EERSTE BOER. l2$ en geland zynde, behaalden zy eene overwinning , namen terftond de Acheers by zich, zeilden verder op tegen Oenias in Acarnanien, en floegen het beleg voor deeze Had, maar ter inneeming geene kans ziende, begaven zy zich weder naar huis. Drie jaaren kater flooten de Atheners een vyfjaarig verdrag met de Peloponnefers , en den Griekfchen oorlog daar laatendc, rusteden zy eene vloot van tweehonderd zeilen , uit hun eigen en bondgenootfche fchepen beftaande, tegen Cyprus uit, onder bevel van Cimon den Vlootvoogd. Zestig deezer zeilden naar Egypten, waarheen zy door Koning Amyrteus ontboden waren; de overige üoegen het beleg voor de ftad Citium, doch keerden om de afJyvigheid van Cimon en dc ontftaanc hongersnood weder te rug. Boven Salami's, in Cyprus gelegen, langs houdende, zyn zy met de Pheniciers , Cypricrs en Ciliciers, ter zee en te lande flaags geweest: in beiden eene volfiagen zegen bevochten hebbende, ftevenden zy, benevens de uit Egypten te rug gekomen fchepen, naar huis. idier na ondernamen de Lacedemoniers don zogenaamden heiligen oorlog. Zy veroverden den tempel van het Eiland, en Helden denzelven in handen der inwooners van de  126 T H ü C Y D I D E S. de ftad Delphi , maar kort naa hun vertrek kwamen de Atheners met een leeger derwaarts, en maakten zich meester van den Tempel , dien zy den Phocenfer overgaaven. Wanneer naa verloop van tyd de vlugtelingen der Beotiërs Orchomenus , Cheronea, en nog eenige andere plaatzen van Beotien inhielden , hebben de Atheners met duizend zwaargewapende hunner, en de hulpbenden der bondgenooten, deeze toen vyandige plaatzen, onder geleide van Tolmides Tolmeus zoon , aangetast: doch naa het inneemen van Cheronea, en het in flaavernye brengen der inwooners, eene voldoende bezetting daar laatende, trokken zy af. De Beodfchc viugtelingen uit Orchomenus, en met hun de Locriers, Eubeé'rs, en al wat hunne zyde hield, tasten de Atheners op de terugreize by Cornea aan, en in een gevecht de overhand behoudende, dooden zy het eene deel der Atheners, en neemen het ander leevendig gevangen : de Atheners toen Bcotien geheelenal ruimende, fluiten een verdrag, waarin zy de teruggaave der gevangenen bedongen, van dien tyd af kwamen de vlugtelingen der Beotiërs en alle andere te rug, en begonnen weder naar hun eigen wetten te leeven. Niet  EERSTE BOEK. I27 Niet lang naderhand is Eubea van de Atheners afgevallen, en Pericles zich reeds met een leeger derwaarts begeeven hebbende, kreeg tyding, dat Megara ook afgevallen was, dat de Peloponnefers eenen inval in het Atheenfche land in den zin hadden , en dat de bezetting der Atheners van de Megarenfers omgebragt was, behalven al wat zich door de vlugt naar Nifea had kunnen redden : dat de Megarenfers waren afgevallen, naa dat zy zich by deKorinthers, Sicyoniers en Epidauriers gevoegd hadden. Op deeze tyding leide Pericles zyne benden in alleryl uit Eubea te rug. De Peloponnefers midlerwyl onder Plistionax, (over wien Paufanias voogd geweest was,) Overfte der Lacedemoniers, in het Atheenfche land gevallen , richten in de ftreeken van Eleufis cn Thriafus groote verwoestingen aan, doch niet verder komende , keerden zy weder te rug. Waar op de Atheners andermaal te rug gekeerd, hetzelve geheelenal te onderbragten. De Hestieërs 'er uitjaagende, hielden zy derzelver land in bezit, maar het overigenamen zy onder vreedzaame voorwaarden in hunne trouwe en befcherminge aan. Niet lang naa hunne terugkomst uit Eubea, flooten zy het dertigjaarige verbond met de La-  148 TH-UCYDIDËS. Lacedemoniers, mits zy Nifea, Achajen , Pege en Troezene wedergaven, want deeze hadden zy nog van de Peloponnefers. In het fesde jaar ontftond 'er oorlog tusfchen de Samiers en Milefiers over Priene. De laatfte in den oorlog te zwak bevonden, begaven zich naar Athene, alwaar zy tegen de Samiers geweldig uitvoeren. Zommige ampteloozen uit Samos zelve, heet op ftaatsverandering, roeiden hier mede onder. Ook zeilden de Atheners met veertig fchepen naar Samos , en fielden daar eene volksregeeringe in, krygende vyftig jongens en even veel mannen tot gyfelaars, welke zy op Lemnos geplaatst, en aan eene wacht bevoolcn hebbende, naar huis te rug ïlevenden. Zommige der Samiers (want zy hadden die verandering niet alle willen verdraagen, en waren naar het vaste land gevlugt,) hebben een verdrag met de voornaamften uit de ftad, en Pisfythna, zoon van Hystaspes , toen ter tyd Bevelhebber over Sardes , geflooten , en hül'ptr.oepen ten getale van zevenhonderd verzameld hebbende, zyn zy by nacht naar Samos övergeftooken, hier gekomen, vielen zy het volk eerst aan, en wierd hetzelve grootendeels meester, daar na hunne gyfelaars fieelsgewyze njt Lemnos gehaald hebbende, • vielen zy af, fte.1-  EERSTE BOEK. 129 Rellende de Wacht der Atheners benevens de Overften in handen van Pisfythna. Hier op maakten zy zich terftond gereed om Miletus te beoorlogen. De Byzantiers waren ook te gelyk met hun afgevallen. Op deeze tyding gingen de Atheners met festig fchepen tegen Samos onder zeil, waar van zy festien niet gebruikten, (want zommige deezer zetten koers naar Karien , om de bewee. gingen der Phenicifche fchepen gade te flaan, zommige naar Chius en Lcsbus, om hulptroepen te haaien,) Zy raakten dan met vierenveertig fchepen, onder bevel van Pericles en negen andere Overften, op de hoogte van het eiland Tragia flaags tegen feventig van de Samiers , waar van twintig met foldatcn gewapend , en alle van Miletus gekomen waren ; de Atheners behielden echter de overhand. Kort hier op wierden hun nog veertig fchepen \'an Athene, en vyfentwintig uit Chius en Lesbus, ter verfterking toegezonden , toen deden zy eene landing, en in een landgevegt andermaal overwinnaars , flooten zy de ftad te lande met drie wallen, en ter zee met hunne fchepen in. Pericles nam, op de tyding dat de Phenicifche fchepen tegen hen zeilden, festig Van de fchepen welke de haven bezet hielden, * eri  i3o THUCYDIDES. en maakte in alleryl naar Kaunus en Karien zeil. Ook was Stesagoras reeds van Samos met vyf fchepen benevens andere tegen de Pheniciers vertrokken. De Samiers deeden in dit tydAip onvoorziens eenen uitval, en vielen in eene niet bewaarde leegerplaatze, vernielden de wachtfchepen, en overwonnen de andere die tegen hen uitgehaald waren in een zeegevegt , dus veertien dagen lang ter zee meester, voerden ze in en uit, het geen zy wilden, doch wierden naa de aankomst van Pericles weder ingeflooten, naderhand is hun nog eene verfterking van veertig fchepen , onder Thucydides , Agnon en Phormio,en twintig, onderTlepolemusen Anticles , van Athene toegezonden , benevens dertig uit Chius en Lesbos : 'er is wel een klein gevegt met de Samiers geweest, doch het niet langer kunnende houden , hebben zy zich in de negende maand der beleegering overgegeeven, onder bepaaling, dat zy hunne muuren afbraken, gyfelaars gaven, de fchepen overgaven, en de kosten van den oorlog in zekere termynen betaalen zouden. Ook zyn de Byzantiers met hun overeen gekomen om gelyk van te vooren onderhoorig te zyn. Weinige jaaren laater gebeurde het boven- ge-  EERSTE BOEF. i3r gemelde tusfchen de Korcyreërs en Potideaten , het geen midlerwyl aanleiding tot den tegenwoordigen oorlog gegeeven heeft. Alle deeze verrichtingen der Grieken , en onderling, en tegen den Ongriek, zyn meestal in 50 jaaren afgeloopen , te rekenen van den aftogt van Xerxes tot aan 't begin van deezen oorlog; in welken tyd de Atheners hun gebied bevestig, den en zeer machtig wierden. De Lacedémoniers, alhoewel dit ziende, kwamen hier niet tegen op, ten minften verrichtten zy niets van belang, maar hielden zich meesten tyds in rust, (zynde van den eenen kant, ten zy door nood gedrongen, ter oorlog traag, en van den anderen, door huislyfce onlusten belemmerd,) tot dat de Atheenfche macht openlyk toename, en de handen aan derzelver bondgenooten floeg. Dit oordeelden zy niet te- moeten verdraagen , maar met allen yver de handen aan het werk flaande, door deezen oorlog, zo het doenlyk ware , hunne macht te fnuiken. De Lacedemoniers hielden dus de verbonden wel verbroken, en de handelwyze der Atheners onrechtvaardig, maar zonden eenigen naar Delphi om den God te vraagen of zy Jn den oorlog gelukkig zouden zyn? Het antwoord was, gelyk men verhaald: dat de overwinning 1 2 hun-  i32 T H U C Y D I D E S. hunner zoude zyn, die zich met al hun vermogen op den oorlog zouden toeleggen: en dat hy, aangeroepen of onaangercepen , behulpzaam zouden zyn. De Bondgenooten andermaal byeen geroepen hebbende, wilden zy de ftemmen opneemen , of men den oorlog al of niet moest voeren : Naa de aankomst der Gezanten van het Bondgenootfchap , wierd de vergadering gehouden: ieder ftelde zyne gedachten voor, de meesten veroordeelden de Atheners , en neigden ten oorloge. De Korinthers hier ook tegenwoordig, naa ieder ftad verzocht te hebben , om haare ftem tot den oorlog te geeven, voor de verwoestinge van Potidea niet weinig beducht, traden allerlaatst voor , en fpraken in deezer voege: „ Ons ftaan nog andere wegen ten oorlog „ open, de afval hunner Bondgenooten, langs welken allergevoeglykst hunne inkomften, „ de zenuw van 't vermogen, benomen wor- , den, het opwerpen van muuren tegen hun „ land, en eene menigte anderen, welke ons 5, nu onder het oog vallen, want de oorlogs„ loop volgt geene vaste wetten , maar brengt ,, naar tydsomftandigheden ook van zelve „ veele wisfelingen mede, al wie zich hierin » het  EERSTE BOEK. i33 * het bedaardst gedraagt, zal de fterkfte zyn, en wie zyne driften onbefuisd den teugel „ viert, zal het onderfpit delven. Laaten wy „ ons wel degelyk in de zinnen Hellen, alles „ te moeten verdraagen , zo ieder onzer af„ zonderlyk met eenen vyand over de grens„ fcheiding oneenig ware, maar zyn de Atbe„ ners thans tegen ons allen te zaamen beftand, „ fchoon tegen elke ftad reeds veel te fterk ? j, Trachten wy ze dan niet met vereende „ krachten van volk en fteden, eensgezind af „ te weeren, zo zullen zy ons, onderling ver„ deeld , zonder moeite onderwerpen : men „ weete flechts, dat de overwinning, fchoon „ het verfchriklyk in de ooren klinkt, voor ,, ons niets anders dan eene volftrekte flaa„ vernye ten gevolge heeft, 't Is fchande voor „ Peloponnefus met woorden zelfs geen weer „ te bieden, en de mishandeling van zo veele „ fteden , door ééne enkele geduldig aan te „ zien, en hierin fchynen wy of met recht „ of door bloohartigheid te Jyden , en van „ onze Voorouders , die Griekenland de vry„ heid bezorgden , gantsch ontaard te zyn : „ Deeze vryheid bevestigen wy niet-eens voor „ ons zeiven, maar in ieder ftad in 't byzon„ der de Beheerfchers den voet lichtende, laa1 3 ten  i34 'THUCYDIDES. ten wy echter toe dat ééne ftad zich tot „ Beheerfcheresfe opwerpt. Ook begrypen wy niet eens dat onze handelwyze drie groot„ fte fouten in zich heeft, kwaad beleid na» j, rnelyk, bloo- en zorgeloosheid. „ Maar waarom ons over langgebeurde din„ gen meer dan over tegenwoordige te be,, klaagen? wy moeten om het voorleden , „ het tegenwoordige met alle mogelykheid „ zoeken te redden. Groote dingen door moei,, te te bejaagcn , is ons eigen, en niet van „ onzen aart te vervreemden, fchoon Gy thans ,, in rykdom en vermogen wat verder gevor„ dert zyt , ook is het niet behoorlyk , het „ geen in armoede verkreegen is, in over„ vloed te verliezen. Maar om veel reden „ moeten wy te velde trekken , ons op de „ Godfpraak en den toegezegden byftand ver„ laaiende, voornamelyk daar al het ander „ Griekenland , het zy door vreeze, het zy „ door eigenbaat, onze zyde kiezen zal. Ook „ zult Gy de verbonden niet het eerfte kren- ken, (want deeze rekent de Godheid, daar „ zy ons den oorlog gebied,reeds verbroken,) „ maar.dczelve, verongelykt, eer handhaven. „ Niet immers de verweerder, maar de aanval- Ier, is der inbreuk fchuldig. „ Dus  EERSTE BOEK. 135 „ Dus voegt het U aJIezints den oorlog te ,, voeren, voornamelyk daar wy U alle den„ zeiven aanraaden, mits zeker, dat hy voor „ de fteden en derzelver inwooners nuttig zy. „ Draalt dan niet om de Potideërs als Doriers , „ van de löncrs thans ingeflooten, byte fprin„ gen, en de vryheid van anderen te handha„ ven. Immers is het niet geoorloft nu nog „ te draalen, daar deeze reeds in de daad be„ nadeeld worden, en anderen binnen kort „ hetzelfde noodlot te wachten ftaat, zo men „ eens te weeten kome dat wy, wel vergaderd „ zyn geweest, maar moeds gebrek hebben „ om hun tegen te ftaan. In acht neemen,, de , ö Bondgenooten, dat gy thans in de „ noodzakelykheid gekomen zyt, en hetgeen 5» wy zeggen , best is, geeft dan Uwe ftem „ tot den oorlog, en voor zyne yslykheid niet „ fchrikkende, ziet door denzei ven eene duur. „ zaamer vreede te gemoete: (door den oor„ log krygt de vreede haar vast beflag, en uit „ begeerte tot rust denzelven daar te laaten, „ is gantsch niet zonder gevaar.) Wel in het „ oog houdende dat wy eene ftad, die zich in „ Griekenland tot Heerfchcresfe opwerpt, en „ tegen alle gelykelyk ingericht is , zo dat „ zy over zommige heerscht, over anderen I 4 „ zulks  i3Ö ÏHUCYDIDES. zulks beoogt, moeten aanvallen en meester ,, worden. Dus zullen wy in 't vervolg zelve „ zonder gevaar ons land bewoonen , en de vryheid der thans flaaffche Grieken hand- haven." De Lacedemoniers, aller gevoelen kundig, namen de ftemmen der bondgenooten in order, zo wel van de grootere als kleinere fteden, Op. En de meerderheid ftemde voor den oorlog, het was evenwel niet mogelyk, mits zy onuitgerust waren, dit befluit terftond uit te voeren ; dus vond men goed dat ieder het geen van eenig nut konde zyn, zonder draalen in gereedheid zoude brengen. Ter uitrustinge deezer dingen verliep bynaa een jaar tyds, doch minder, eer zy in het Atheenfche vallende, den oorlog openlyk aanvaarden. Op deezen tyd zonden zy eenige Gezanten naar Athene om zich te beklaagen af, om in geval van weigeringe, een zeer gefchikt voor. wendzel tot oorlogen te hebben. De Gezanten derwaarts afgevaardigd, belasten voor eerst de Atheners , de heiligfchenners uit te bannen: Deeze heiligfehennis beftond hierin: Cylon de Athener, een man weleer van aanzienlyke af. komst, en zeer vermogend, trouwde, naa de Overwinning in de Olympifche fpeelen behaald te  EERSTE BOEK. 137 te hebben, met de dochter van Theagenes van Megara , en toen ter tyd het bewind aldaar machtig. Deeze Cylon , de Godfpraak van Delphi raadpleegende, kreeg tot antwoord : Hy had den Burg van Athene op den grootjlen feestdag van Jupiter te bemachtigen! Van Theagenes hulp gekreegen hebbende, heeft hy zyne vrienden onder den arm , en geduurcnde het vieren der Olympifche fpeelen in Peloponnefus , het Kasteel ter beheerfching genomen: van gedachten dat dit het grootfte feest van Jupiter ware , en hy als overwinnaar in de Olympifche fpeelen, hier wel eenig recht op had. Hy overdagt niet, en de Godfpraak was ook niet duidelyk: of 'er van het grootfte feest in 't Atheenfche land of elders gefproken wierd, want de Atheners vieren ook nog de Deafia, het grootfte feest des Milichifchen Jupiters, buiten dc ftad: in het welke veele menfchen van allerlei flag offeren, geen offerbeesten , maar koeken, naar de gewoonte van dat land , maar denkende dat hy de Godfpraak wel verftond, volvoerde hy zyn befluit. De Atheners fchooten op het gerugt hiervan overal uit de landen ter hulpe toe, en floegen zich ter beleegering neder , doch door langwyh'gheid van 't beleg voor het'grootfte gedeelte ver1 5 ünol-  138 THUCYDIDES. fmoltentrokken de overige Atheners af, en gaven de bewaaking aan de negen Archonten over, met macht om de zaaken geheelenal naar hun bestdunken te fchikken. De negen Archonten regelden ten deezen tyde de meeste Staatszaaken. De met Cylon beleegerde hadden het door gebrek aan eeten en drinken erg. Cylon benevens zynen broeder redden zich door de vlugt,maar de andere, fterk benaauwd, waar van reeds zommige van honger geftorven waren, neemen ootmoedig biddende toevlugt tot het altaar op den Burg. De Atheners, aanwien de wacht desBurgs bevolen was,deeden hun opftaan, ziende dat zy in den Tempel den geest zouden geeven, en niet tegenftaande de belofte van geen leed te wedcrvaaren, benamen zy hun echter 't leeven, jaa maakten zelf zommigen, by het altaar der Raafernyen neergezeten, in 't voorbygaan af. Hier van wierden zy, en alle hunne aframmelingen, Heiligfchenners en God-onteerders genoemd. De Atheners banden deeze heiligfchenners wel uit. Ook zyn zy benevens de muitzieke Atheners van Cleomenes den Lacedemoner naderhand verbannen: ten minften de leevende , daar zy het byeengezogte gebeente der aflyvigen uitwierpen. 'Naderhand zyn zy echter  EERSTE BOEK. i39 ter weder in de ftad gefioopen, en hunne afftammelingen zyn 'er nog ter deezer uure. De Lacedemoniers belasten hun om de afkomftigen van deeze heiligfchenners uit te bannen , voorwendende de zaak der Goden te handhaven, maar tevens niet onkundig dat Pericles , Xanthippus zoon van 's moeders zyde, hier onder begreepen ware: deezen eens verdrceven zynde > waren zy van meeninge met de Atheners beter overweg te zullen komen. Op dit zyn noodlot vestigden zy nochthans minder hunne hoop, dan op het inzigt dat hy zich hier door den nyd des volks op den hals zoude laaden, als of door zyn onheil de oorJog meestendeels aanftaande ware. Want van zyne tydgenooten de machtigfte , en in het Staatsbewind gezien, zette hy de Lacedemoniers den voet niet zelden dwars, en niet toelaatende dat de Atheners toegeevendheid gebruikten, hitfte hy ze ter oorlog op. De Atheners bevoolen daarentegen aan de Lacedemoniers om de heiligfchenners uit Tenarus te bannen, want de Lacedemoniers hadden weleer de ter altaar gevlugte Heloters weggevoerd en gedood; waarom zy zelve van gedachten waren dat Sparta met eene aardbetvinge bezogt geweest ware. Behalven dit  i4o THUCYDIDES. gebooden zy hun nog de heiligfchenners insgelyks uit Clialcioeca te verdryven, Deeze heiligfchennis was dus : Wanneer Paufanias de Lacedemoner voor de eerftemaal van de Spartanen uit zyn bewind in Peloponnefus opontbooden, in rechten van zyne onrechtvaardige handelwyze wel vrygefproken was, wierd hy echter naderhand met openbaar gezag bekleed niet weder uitgezonden, doch nam op eigen kosten eene Galei van de ftad Hermione, en ging zonder voorkennisfe der Lacedemoniers naar Peloponnefus onder zeil, naar zyn zeggen tot den Griekfchen oorlog , maar in de daad om eenige fchikkingen met Xerxes te maaken: gelyk hy van te vooren, door zucht tot de Griekfche heerfchappy gedreeven, wel begonnen had : doch van dit ogenblik af betoonde hy Xerxes zyne eerfte geneegenheid, en maakte met de gantfche zaak een begin , want in zyn eerfte verblyf uit Cyprus teruggekeerd , Byzantium overmeesterd hebbende , (het welk dc Meden, eenige nabeftaanden en aan den Koning behoorende, welke gevangen genomen wierden, in bezit hadden,) heeft hy de krygsgevangenen buiten weeten der andere bondgenooten den Koning toegezonden ; onder voonvcndzel , dat zy hem ontfnapt waren,  EERSTE BOEK. i4r ren. Hier toe gebruikte hy Gongylus den Eretrier, aan wien hy Byzantium en de krygsgevangenen toevertrouwde. Ook zond hy hem kort hierop met eenen brief naar den Koning, waarin,gelyk men naderhand bevonden heeft, het volgende gefchreeven was : „ Ik Paufa„ nias , Overfte van Sparta , door begeerte „ omUdienst te doen gedreeven,zend deeze, „ welke ik met de wapenen genomen heb, te „ rug: en ben voorneemens, als het U ook „ zo dunkt, Uwe Dochter te trouwen, en U „ Sparta en al het ander Griekenland te on,, derwerpen ; met U beraaden , denk ik be„ kwaam te zyn zulks te doen. Staat U hier „ iets van aan, zend dan eenen man, op wien ,, Gy aan kunt, naar den zeekant, door wien „ wy aangaande het overige de maatregelen „ zullen neemen." Dit waren zyne eigen woorden. Xerxes , door deezen brief verheugd , zendt aanftonds Artabazus, Pharnacus zoon, naar de zeekant, cn geeft hem het beftier over Dasculitien, in plaatze van Megabates, die het toen in handen had. Ook geeft hy een antwoord voor Paufanias mede, met bevel, om hetzelve ten allerfpoedigften naar Byzantium te zenden, en hem 's Konings Zegel te toonen. Beval Paufanias hem  14* THUCYDIDES. hem iets aangaande zyne zaaken, dan moest hy maar naar best gevvecten en trouwe te werk gaan. Artabazus daar gekomen, deed het geen hem gezegd was, en verzond den brief: Het antwoord in denzelven bevat was dit: „ Dit „ zegt Koning Xerxes aan Paufanias: Voor de ,, gevangenen, welke Gy my over zee uit By,, zantien behouden hebt doen toekomen, is „ U eene voor altoos aangeteekende danker„ kentenisfe in ons huis weggelegd, ook fchep „ ik in Uw zeggen groot behagen. Dat noch „ nacht noch dach U belette om Uwe.belofte „ ter uitvoer te brengen! Word door geene ,, onkosten van goud of zilver , noch door noodzaakelykheid , zo die ergens plaats heeft, „ teruggehouden, maar fchik in vertrouwen, „ met den braaven Artabazus, Myne en Uwe „ zaaken , zo als het voor beiden roemruch- tigst en best zal zyn." Paufanias, by de Grieken van te vooren om het bewind by Platea zeer gezien , zwol naa het ontvangen deezes antwoords , nog veel hooger op, en konde niet langer naar den ge. wonen trant leeven, maar op het Perfiaansch gekleed, ging hy in Byzantien uit , en door Thracien reizende, was hy door Medifche en Egyptifche Lyfwachten omftuwd. Hy liet zich ook  EERSTE BOEK. 143 ook eene Perfifche Tafel voorzetten, en zyne voorneemens niet langer kunnende verbergen, bragt liy door geringe zaaken , de grootere, welke hy in den zin had naderhand uit te voeren , aan den dag. De toegang tot hem was ongemaklyk , en door zyne trotsheid maakte hy zich voor ieder zonder onderfcheid, ontoegankelyk. Dit was niet de kleinfte reden waarom de Bondgenooten tot de Atheners overgingen. De Atheners hebben hem op deeze tyding in het eerst hierom, en naderhand om dat hy met een Hermionisch fchip weder uitgezeild, dit zonder hun bevel fcheen te doen , terug ontbooden,en uit Byzantium van de Atheners met geweld verdreeven, keerde hy weder naar Sparta, maar men kreeg welhaast tyding dat hy by de Zuilen van 't Trojaanfche land neergeflagen, het thans met den Ongriek eens ware, en niet om goed te doen daar toefde. Toen eindelyk draalden zy ook niet langer, maar zonden hem een Staatsbode met eenen geheimen brief, met bevel om deezen Bode niet te verlaaten , deed hy anders, zo zeiden de Spartiaten hem den oorlog aan. In het minst niet verdacht willende zyn , en vertrouwende dat hy zyne misdaad wel met geld zoude kunnen boe-  144 THUCYDIDËS. boeten , begaf hy zich voor de tweedemaal naar Sparta , in het eerst wierd hy van de Ephoren in hegtenis gezet. (dit ftaat den Ephoren omtrent de Overften vry,) doch de zaak afgedaan zynde, weder gefiaakt: jaa zelf, ftelde hy zich ter befchuldiging voor ieder, wie maar wilde, bloot. De Spartiaten hadden wel geen duidelyk bewys, noch zyne .vyanden , noch de gebeele ftad, waarop zy eenen man van Vorstelyken bloede, en nu nog van groot aanzien, met vast vertrouwen konden befchuldigen. Want als Oom ftond hy Voogd over den minderjaarigen Koning Plistarchus,Leonides zoon; maar door zyne buitenfpoorigheid en yver voor den Ongriek in een kwaad oog geraakt, fcheen hy in de tegenwoordige omftandigheden niet rechtdoor zee te willen , ook hielden zy al zyn doen in het oog; of hy ook eenigzints van de gewoone inftellingen wyken mogt, (ook maakten zy aanmerkingen .) dat hy op den Drievoet van Delphi, welke de Grieken als de eerftelingen der buit op de Meders behaald, den God toewyden, goed gevonden had deeze twee vaerfen op eigen gezag te laaten zetten: Naa dit der Grieken Overfle het leger der Meders verfloeg, beeft Paufahïis dit gedenkteeke» aan Phebus opgericht. maar  EERSTE BOEK, 145 maar de Lacedemoniers krabden deeze vaerfen toen aanftonds van den Drievoet, en de naamen van alle fteden, door wier byftand zy den Ongriek geflagcn hadden, in derzelver plaatze gefield hebbende, heiligden zy dien aan Phoebus toe: Dit fcheen thans eene onrechtvaardigheid van Paufanias, en in deeze omftandigheden, veel meer overeenkomftig met zyn tegenwoordig voorneemen. Ook kwam hun nog ter ooren dat hy met de Slaaven iets uitftaan ■had, en dit was zo, want hy had hun de vryheid en het burgerrecht beloofd, mits zy met hem afvallende, in alles medewerkten. Maar zich dus nog niet op de verklaaringen der Slaaven verlaatende, dachten zy hem op nieuws niets te moeten doen : (hem volgens hunne onderlinge gewoonte behandelende : om zich zonder onwederleggelyke bewyzen, in het beflisfen van het noodlot eens Spartiaat, niet te verhaasten,) tot dat een zeker Argilier, voorheen zyn lieveling en van eene groote trouw, die den laatften brief voor den Koning aan Artabazus zoude brengen, hem verklikte, bang geworden , by overdenking dat geen van de voor hem gezonden briefdragers wederom gekomen was. Het Zegel dus naagemaakt heb. bende, op dat, zo hy zich in zyne meening K fa*  i4ó THUCYDIDES. bedroog, of iets wilde verfchryven, men zulks niet merkte, breekt hy den brief open, waarin hy, overeenkomftig met zyn opgevat vermoe. den, het bevel gefchreeven vond om hem te dooden. Naa het vertoonen deezes briefs, floegen de Ephoren fterker geloof aan denzelven , maar dewjd zy gaarne oorgetuigen waren, dat Paufanias zelf iets bekende, is deeze als een fmeekeling met opzet naar Tenarus gevlugt, alwaar hy in zyne tent met een dubbel fchot zommige Ephoren verborg. Paufanias by hem gekömen, vroeg naar de reden van zynen bedevaart , zy hoorden zeer duidelyk , hoe die man zich beklaagde over het geen nopens hem in dien brief gefchreeven ftond, en al het andere van ftuk tot ftuk voor den dag bragt, hoe hy , hem in andere gedienstigheden by Xerxes nooit verraden hebbende, nu waardig gerekend wierd om, even als veele andere bedienden . omgebracht te worden ; hoe Paufanias dit alles zelf beleed, en zich over het tegenwoordige niet verftoorende, hem zyn woord gaf, om ongeftraft den tempel te kunnen verlaaten, en hem fmeekte om in alleryl te vertrekken , en zyne zaaken geene hinderpaalen te Hellen. De  EERSTE BOEK. H7 De Ephoren dit alles naauwkeurig gehoord hebbende, vertrokken, en thans der zaaken zeker , wilden zy hem in de ftad vatten; men verhaalt, dat hy op weg gevat zullende worden , uit het gezigt van eenen Ephorus merkte, wat 'er gaande ware, en op een heimelyke wenk van eenen anderen,hem gtinftig, zich naar den Tempel van de Chalcioecifche Pallas pakkende, in denzelven zyne toevlugt nam: deeze Tempel was juist hier dicht by, en zich in een klein Kapelletje bergende, om aan de ongemakken der lucht niet bloorgefteld te zyn, hield hy zich daar gerust ; en zy waren met hunne vervolging ten achter, doch hier na namen zy het dak van het Kapelletje af, en toen zy wisten dat hy 'er in was, omringden zy het, en de uitgangen toemetzelende, hebben zy hem door hongersnood overweldigd , maar ziende dat hy op het punt ware van den geest te geeven, want hy hield zich altyd in de Kapel; brachten zy hem, nog in leeven zynde, hier van daan; doch 'er uit zynde , ftierf hy op ftaande voet. In den eerften opfJag was htm voornecmen, hem in den kuil, geJyk zy gewoonlyk de booswigten doen , te werpen: maar naderhand beflooten zy hem daar dichteby te begraaven. Hier op gaf de God van Delphi K 2 aan  i48 THUCYDIDES. aan de Laccdemoners last, om hem derwaarts waar hy overleden was, over te voeren, (en nu leid hy in het Voorportaal der Kerk, gelyk op de Zark te leefen is,) dit een zoorc van heiligfchennis zynde, moesten zy twee lichaamen voor één aan de Godinne leveren. Zy maakten dan twee kopere Standbeelden , en heiligden dezelve voor Paufanias aan Pallas toe. De Atheners, daar de God zelve dit voor een heiligfchennis genomen had, bevolen aan de Lacedemoners zich hier van te zuiveren. Maar deeze Lacedemoners zonden aanftonds gezanten naar Athene, om Themistocles over gunstige gevoelens voor den Meder te befchuldigen, gelyk Paufanias, als hebbende dit uit het onderzoek zyner handelingen klaar bevonden : eisfchende voor hem eene zoortgelyke ftraf. Zy hier geloof aan flaande, zonden eeni. gen (want reeds door algemeene ftemmen voor tien jaaren uitgebannen, hield hy zich te Argus op, doch kwam ook dikwyls in het overig gedeelte van Peloponnefus,) benevens de Lacedemoners ter vervolging gereed , af, met last, om hem , waar hy ook mogt zyn, op te brengen. Themistocles dit merkende , begeeft zich naar de Korcyreërs, aan wien hy eenige dien- ften  eerste boek. t4q ften beweezen had, doch deeze beducht, zich den haat der Lacedemoners en Atheners, zo zy hem by zich hielden, op den hals te haaien, brengen hem naar de overleggende vaste kust over; hier nog vervolgd, want die geene, welke met de zaak belast waren, wisten telkens, waar hy heen ging, vond hy zich, geene uitkomst meer ziende, genoodzaakt naar Ad» metus, der Molosfen Koning , fchoon zynen vriend niet , te gaan. Deeze juist van huis zynde, wierd hem van deszelfs Huisvrouwe, wie hy ootmoedig fmeekende te voet gevallen was, aangeraden om haaren Zoon te neemen , en ootmoedig by de huisgoden neder te zitten. Zy zegt aan Admetus, kort hierop teruggekeerd, wie hy was, en dat het Zyner grootheid onwaardig ware, al had hy hem zelf in zyn verzoek aan de Atheners tegengefproken, zich op eenen vlugteling te wreeken. Dat hy ook flechts eenen nu veel zwakkeren zoude doen lyden, daar het edelmoedig ware, zich alleen over zyns gelyken te wreeken , dat hy hem ook wel in den weg geweest ware, toen het op oenig voordeel, maar niet op het behoud van zyn leeven aankwam: dat daar hy hem door da overgaave (naa dat hy gezegd had van wien en waarom hy vervolgd wierd,) het middel om K 3 zyn  jSo THUCYDIDES. zyn leeven te redden benam. Dit gehoord hebbende , gebood hy hem, benevens zynen Zoon, op te ftaan, want hy was met deezen in zyne armen neder gaan zitten , als zynde de ootmoedigde wyze van fmeeken. Hy befloot derhalvcn hem aan de Lacedemoners en Atheners, die kort hier naa met veel omflag van woorden gekomen waren, niet over te geeven; maar zond hem, op zyn verzoek, om zich naar den Koning, en te voet naar Pydna, aan Alexander bchoorendc, aan de andere zee gelegen , te begeeven, weg. Hier begaf hy zich aan boord van een Vragtfchip, naar Iönien beftemd, doch verviel door ftorm by de leegerplaatze der Atheners , die Naxus beleegcrden , bang geworden, zegt hy aan de Schipper wie hy is, (want hy was by de fchepeiingen onbekend,) en waarom hy vlugt, en zo hy hem niet behoud , dreigt hy den Schipper te zullen zeggen , dat hy, door groot geld bewogen , hem aan boord genomen had , doch dat 5er geen gevaar was, zo zy alle te fcheep bleeven tot dat het handzaam weder wierd, en dat hy hem, dit doende, overeenkomftig deezen dienst zoude beioonen. De Schipper doet dit, en koomt naa éénen dach en ééue nacht boven dc kegerplaatzc der Atheners ten anker gclee- gen  EERSTE BOEK. Iyr gen te hebben, te Ephefus aan. Themistocles beloonde hem met een groote fomme gelds, (want hy had geld van zyne vrienden uit Athene, en het geen hy te Argos nog geborgen had, gekreegen,) en zyne reize in gezelfchap van éénen aan den zeekant woonende Periiaan verder op voortzettende, zond hy eenen brief aan Artaxerxes, Xerxes zoon, die onlangs op den troon gekomen was. Deszelfs inhoud was deeze: „ Ik Themistocles koom tot U, die al„ leen van alle Grieken Uw huis het meeste „ kwaad gedaan heb, zo lang ik, door nood „ gedwongen, Uwen Vader, die my den oor„ log aandeed , tegenftond. Maar ik deed „ hem nog veel meer goed, toen de terug„ komst voor my veilig, maar voor hem hoogst„ gevaarlyk was. Voor deezen dienst zyt Gy „ nog in myne fchuld, (want hy fchreef, hoe „ hy hem de ontruiming (der Grieken) uit Sa), lamis gewaarfchuwd had , als ook, gelyk ,, hy valfchelyk verfpreide, de niet afbreeking „ der bruggen,) en in ftaat om U nog zeer veel goed te doen, ben ik hier: om myne „ genegenheid te Uwaarts , van do Grieken „ vervolgd. In één jaar tyds wil ik U zelf de „ reden myner komst verklaaren." De Koning, zo als men zegt, over den inK 4 houd  15a THUCYDIDES. houd zeer verwonderd , gebied hem zulks te doen. Geduurende den tyd, dien hy overig had, leerde hy, zo goed hy konde, de Perfiaanfche taaie, en de gewoonten van het land. Naa verloop van een jaar by hem gekomen , was hy meer in aanzien dan ooit iemand der Grieken, zó wel om zyn voorige waardigheid, als om de hoop, welke hy den Koning gaf, om Griekenland aan hem te onderwerpen , doch wel allermeest, om de doorflaande blyken, die hy van zyne fchranderheid gegeeven had. Want buiten alle twyffel had hy het vermogen van zyn natuurlyk verftand getoond, en was ver boven anderen bewonderings waardig. Door zyn natuurlyk verftand, oordeelde hy naa een zeer kort beraad de onvoorziene zaaken ten uiterften juist, en giste over het toekomende zelden valsch. Zeer bekwaam ter uitvoeringe van het geen hy om handen had: In zaaken , waar van hy geene ondervinding had, was het niet vreemd, hem een gefchikt oordeel te hooren ftryken. In duistere zaaken y zag hy reeds dikwyls van te vooren, wat best was of niet; en om alles in eens te zeggen: Hy was door zyn gunstig natuurgeftel en fnelheid van overleg, ten uiterften bekwaam, om op ftaande voet te oordeelen, wat voor de tyds-  EERSTE BOEK. iydsomftandigheden het allernuttigst was. Aan een ziekte kwynende, liet hy 't leeven. Zommige vernaaien, dat hy zichzelven, ziende dat hy zyne belofte aan den Koning niet konde houden , met vergif van kant hielp. 'Er is ter zyner eere een Gedenkzuil op de Markt van Magnefia , eene ftad in Afien, hem van den Koning gegeeven , opgerecht. Magnefia was hem tot brood gegeeven, en bragt hem jaarlyks vyftig Talenten op. Lamplakus, tot den wyn, (want men houd hetzelve thans voor het vrugtbaarfte in wyn.) Myuns, tot het nagercgt. Zyn gebeente, zegt men, is, volgens zyn bevel, door zyne naabeftaandcn naar huis gevoerd , en buiten weeten der Atheners, in het Attifche land bygezet, want het was niet geoorloofd iemand , om verraad vlugtig , te begraaven. Paufanias van Lacedemon, en Themistocles van Athene, de roemruchtiglte aller Grieken van hunnen tyd, hebben dit uiteinde gehad. Geduurende deeze eerfte bezending, krcegen en gaaven de Lacedemoniers bevel over het uitroeijen der Heiligfchenners. Maar naderhand zich weder naar Athene begevende, bevolen zy hun de beleegermg van Potidea op te breeken, en Egina naar haare eigen wetten K 5 te  154 TIIUCYDIDE S. te laaten leeven. Zy zeiden van te vooren op de allerduidelykfte wyze geen oorlog te zullen hebben, zó zy flechts het befluit tegen de Me. garenfers , volgens welk hun de havens van het Atheensch gebied en de rechtspleeging ontzeid was, wilden intrekken. Maar de Atheners gaven hun in de andere dingen even min gehoor, als in het herroepen van dit befluit, de Megarenfers te last leggende dat zy hun gebeih'gd land (*) en dit zonder grensfcheiding bebouwden, en hunne weggeloopen flaaven innamen. De laatfte gezanten eindelyk van Lacedemon gekomen, namelyk, Ramphius, Mekfippus en Agefander, hebben by het reeds voorgeftelde niets gevoegd, maar alleenlyk dit gezegd : „ Dat de Lacedemoners de vreede wilden, zó zy de Grieken naar hun eigen „ wetten lieten leeven." De vergaderinge der Atheners belegd zynde , ftelde ieder zyn gevoelen voor, want zy vonden goed, om volgens een algemeen raadsbefluit, céns een beflisfend antwoord te geeven. Toen fpraken veele der vergaderden, voor beide kanten hun gevoelen voorftellende, zó wel om den oorlog te CO Namelyk het land tusfchen Megara en Attica, het welk de Atheners tot de Eleufiuifehe feesten gewyd hadden.  EERSTE BOEK. tS$ te voeren, als, dat het befluit tegen de Megarenfers geen hinderpaal voor de vreede zyn, maar aanftonds moest vernietigd worden. Wanneer Pericles, een man, onder de Atheners van zynen tyd de eerfte, in het zeggen eu doen ten uiterften kragtig, voortrad, en hun dit ried: „ Ik , Atheenfche mannen , blyf altyd by „ myn gevoelen, om de Peloponnefers niet „ te wyken, alhoewel ik zeer wel weete, dat „ de menfchen niet met dezelve drift den oor,, log voeren , als zy tot denzelven befltiiten, „ maar dat de weerhaan hunner gedachten naar de uitkomst der zaaken draait. Maar ik 'zie „ de dingen nu nog gelyk en met mynen raad „ overeenkomftig, volgt Gy dien, dan reeken ,, ik het billyk,ons te hulp te komen, zo wy-, „ in het geen met algemeene ftemmen befloo„ ten word, mogten dwaalen: en zo het wel ,, uitvalt, U op Uw fchrander overleg niet te „ beroemen , want de uitkomst der zaaken ,, loopt niet minder buiten onzen gis, dan de „ gedachten van de menfchen : valt dan iets ,, tegen onze reekenïng uit, zogeeven wy 't „ Geval de fchuld. De Lacedemoners, dit is ,, duidelyk, belaagden ons van te vooren, doch s, wel voornamelyk nu, niettegenfhande in onze  156 THUCYDIDES. ,, onze verbonden met zo veel woorden ftaat, dat men onderling den een den ander, in geval „ van oneenigheid, rechtspleeging zal toeftaan „ en verkrygen, dat ieder houden zal het geen „ hy heeft, hebben zy nog nooit eenige rechts„ pleeging gevraagd, nog ons aanbod aange„ nomen , verkiezende hunne fchenddaaden „ liever door den oorlog dan door woorden „ uit te wisfchen, jaa zelf komen zy hier niet meer om ons te verzoeken , maar wetten voor te fchryven. Immers zy gebieden ons „ het beleg van Potidea op te breeken, Egina „ naar haar eigen wetten te laaten leeven, en ,, het befluit tegen de Megarenfers in te trekj, ken. Die hier het laatst gekomen zyn, be* „ lasten ons om zelf de Grieken in vryheid hunner wetten te laaten leeven. Dat niemand Uwer echter denke, dat wy over eene „ geringe zaak zullen oorlogen, zó wy de herroeping van dit befluit weigeren, voorna„ melyk om dat zy voorgeeven dat het anders >, geen oorlog zyn zal, befchuldigt U niet, als „ of dezelve om eene zaak van weinig aanbe„ lang ondernomen zoude worden, dit kleine „ bevat de proef van Uwe gehcele ftandvastigheid in zich: wykt Gy hierin, zó zal U „ aanftonds iets grooter opgelegd worden: als „ zuK  EERSTE BOEK. 157 zullende hetzelve uit vreeze ook wel in- fchikken. Maar met mannentaal Uwe wei„ gering eens te kennen geevende, zult Gy ,, hen zeer duidelyk leeren om U met meer- der billykheid te behandelen. ,, Neemt dan van dit ogenblik af een befluit, „ om te gehoorzamen , eer Gy benadeeld „ word, of om den oorlog (zó als my ook „ best voorkomt,) te voeren, en voor hun onder een groot nog onder een klein voor„ wendzel zwichtende, niet met vreeze te be„ zitten , het geen wy hebben , want eene ,, eisch ons van ons gelyken voor de rechts,, pleeging opgelegd, het zy groot of klein, „ heeft even goed de flaaverny ten gevolge, „ en zo Gy eens hoort, wat wy van wederzy„ den tot den oorlog als anderzints hebben, zult Gy haast weeten dat Wy hierin geen„ zints de zwakfte zyn. De Peloponnefers „ winnen de kost met hunne handen, en heb„ ben noch voor zichzelven noch in 't gemeen ,, geld overig, daarenboven zyn zy in beften,, digheid en zeegevegtcn onervaren, om dat „ zy uit armoede den oorlog onderling nooit „ lang uitrekken. De zulken zyn voorzeker „ niec in ftaat om dikwyls fchepen uit te i us„ ten , of groote leegers uit te zenden, om -) dat  1?8 T H U C Y D I D E S. „ dat zy van hun werk afweezig, het hunne ,, verteeren, en hier by nog van ons uit zee „ gehouden worden, maar eene aanhoudende „ overvloed van geld, onderhoudt den oor„ log beter dan geweldige opbrengingen. Be„ krompen menfchen zyn eer gefchikt om den ,> oorlog met hun Iyf dan met hun geld te „ voeren : vertrouwende het eerfte wel van „ 's oorlogsgevaaren te zullen redden , daar ,, het gantsch niet zeker is , of het laatfte niet „ voor het einde des oorlogs reeds verteerd „ zal zyn, vooral, zó dezelve langer dan zy ,, denken,het geen waarfchynlyk is, uitgerekt „ word. Voor een enkelen flag kunnen de Pe„ Ioponnefers met hunne bondgenooten het tegen alle de -Grieken wel uithouden, maar „ zyn niet in ftaat om eene ongelyke uitrus., tinge der vyanden te wederftaan: want zy 3, hebben geene algemeeme raadsvergadering, „ om in alleryl iets uit te kunnen voeren, ie„ der even veel te zeggen hebbende , en te„ vens van verfchillende afkomst, yvert voor „ zichzelven ; en om deeze reden word 'er j, niets ten einde gebragt. Deeze willen zich „ gaarne op den vyand wreeken, maar gee„ ne, willen hunne huislyke zaaken niet verzuimen. Voor eenen geringen tyd te zamen » zyn-  EERSTE BOEK. 150 „ zynde , beflisfen zy de Staatzaaken in een ,, enkel ogenblik, en befteeden de meesten ,, aan hun buislyk bedryf. Een ieder denkt dat „ zyne zorgloosheid voor den Staat geenzints „ nadeelig is, en dat een ander denzelven voor hem wel zal bezorgen, daar zy door deeze „ aan allen eigen denkenswyze niet bemerken, dat het gantfche lichaam van Staat verloo5, ren gaat. ,, Doch het voornaamfte is, zy zullen door „ gebrek aan geld teruggehouden worden, en „ hetzelve met moeite te zamen krygende, „ weinig fpoed maaken, en de oorlogskanfen „ zyn niet gewoon te wachten. Ook behoeven wy hunne verfchansfingen of zeemacht, niet te vreezen. In vreedenstyd is het reeds ,, ongemaklyk dat eene even fterke ftad ves„ tingen 'opwerpe , wat zal het dan nu op „ eenen vyandigen bodem worden, daar wy ,, reeds niet minder dan zy verfterkt zyn ?Leg. „ gen zy hier of daar eenige bezetting , zó mogen zy door uitvallen of het overloopen 5, der onzen eene kleine ftreek lands befcha„ digen, deeze bezetting kan ons echter niet „ influiten , en beletten om naar hun Land „ zeilende, (want ter zee zyn wy doch mees» 3} ter,) met onze fchepen wraak te vorderen. „ Want  16*0 THUCYDIDES. 5, Want door de ondervinding in den Zeedienst . hebben wy te lande meer kunde, ,, daar hunne ondervinding in den Landdienst, ,, hun ter zee niet hei minfte baaten kan. Ook „ zal het hun niet gemaklyk zyn eene groote kundigheid in zeezaaken te krygen. Want „ Gy zeiven, die 'er U zedert den Perfifchen „ oorlog op toegelegd hebt, zyt nog niet door}) leerd. Hoe willen dan zy,die landbouwers, „ en geen zeelieden zyn, en aan wie wy nu ,, niet meer toe zullen 'aaten om 'er zich op „ uit te leggen, wegens de geduurige aanval„ len onzer machtige vlooten, iets merkwaar„ digs uitrigten? Tegen den aanval van eeri„ ge weinige fchepen zouden zy het mogelyk „ eens waagen, uit onkunde zich op hunne „ groote manfchap verlaatende , maar door „ veele fchepen belemmerd , zullen zy zich „ wel ftil houden, en zich hierin niet zullende ,, oeffenen , zullen zy onkundiger, en daarom „ traager zyn. De Zeekunde, is eene kunst, „ gelyk de andere weetenfchappen , dezelve kan men niet, als by geval, of als bywerk „ leeren, maar zy moet veeleer van geen an„ der bywerk verzeld zyn. ,, Zo zy het geld van Olympia en Delphi „ haalden, om door middel van zwaarer foldye d->  EERSTE BOEK. 161 ,, dc vreemde matroozen tot zich te trekken, ,, dit zoude zeker erg zyn, zó wy met onze j, eigen Inboorlingen de fchepen bemannende, „ hun het hoofd niet konden bieden : Maar „ dit kunnen wy, cn (het geen 't voornaam- ' ,, fte is,) de Stuurlieden zyn onze burgers, ,, en de andere Officieren meer en beter dan die der overige Grieken. Ook zal geen „ vreemdeling wegens het gevaar zyn land ver„ laaten, en hun met een geringe hoop, om „ het geeven van grooter foldye, flechts voor „ weinige dagen wil Je.-i dienen. Dusdanig fchy„ nen my de zaaken der Peloponnefers gefteld. „ De onze zyn niet alleen, van het geen ik in „ de hunne wraakte, vry, maar hebben nog „ andere ongelyk grooter voordeden. Als zy „ met hun voetvolk in ons land vallen, zei„ len wy naar het hunne. Al verwoesten wy „ dan flechts een gedeelte van Peloponnefus, s, en zy 't geheele Atheenfche land, zó is de „ fchade nog niet evenredig, want zy zullen „ geen ander land hebben om zich,zonder vegten, neder te zetten, daar wy eene groote „ uitgeftrektheid lands, en op de Eilanden en „ op het vaste land bezitten , van zó veel aan,, belang is de opperfte Zeemacht. Denkt eens, zó wy op de Eilanden woonden, wie was L „ dan  i6z THUCYDIDES, ,, dan oninneemelyker ? en onze gedachten hier nu zo naby als mogelyk is brengende, „ moeten wy ons land en dorpen laaten vaa„ ren, om voor zee en ftad te waaken, en „ niet om dat verlies tegen de Peloponnefers ,, verbitterd, eenen flag met een oneindig fter3, ker leeger waagen, (want offchoon wy de „ overhand behielden, zouden wy op nieuws „ tegen eene niet minder fterke macht moe,, ten vegten , en kreegen wy de nederlaag, ., zó hielpen wy de zaaken onzer bondgenoo3, ten , waar door wy veel vermogen, in den grond, want zyn wy zelve niet in ftaat hun „ aan te vallen , dan houden zy zich vast niet „ ftil.) Wy moeten ook niet over het verlies ,, van dorp of land jammeren, maar over het „ verlies van mannen, immers die goederen „ geeven ons geen mannen, maar de mannen ,, die goederen wel wederom. Jaa zo ik-dacht ,, U hier toe te kunnen beweegen , dan ried ,, ik U uit de ftad te gaan, en dit alles zei ven ,, te verwoesten, en dus aan den Pelöponnefer „ te toonen, dat Gy om deeze dingen zynen 5, zin nooit volgen zult. „ Ik heb nog veele andere dingen waar op „ ik myne hoop op de overwinning vestige, „ zó Gy maar, in oorlog zj'nde, niet te gelyk 3, Uwe  EERSTE BOEK. 163 ,, Uwe heerfchappy vergrooten, en nog vry,, willige gevaaren by de andere voegen wilt, want ik ben meer voor' onze eigen misfla- gen, dan voor 's vyands overleg bevreesd, „ maar die dingen zullen wel anders en te ge* „ lyk met de oorlogszaaken bekend worden. „ Laat ons nu deezen met dit antwoord , af„ zenden: Aan de Megarenfers markt en ha- ven toe te zullen laaten, zo dra de Lacede„ moners , ons en onze bondgenooten niet „ meer als vreemdelingen uit hunne ftad zul„ len houden, want het een is in de verbon,, den even min als het ander verboden. De „ fteden naar haare wetten te zullen laaten lee„ ven, zó zy ten tyde van het verbond fluiten „ vry waren, en zó zy hunne fteden ook de„ zelfde vryheid geeven, cn dezelve zich niet „ naauwkeurig naar de Lacedemomfche inftel. ,, lingen moeten fchikkeo, maar leeven, zo „ als ieder wil. Dat wy den weg der Rechten, volgens onze overeenkomst, wel willen in- flaan ; den oorlog niet zullen beginnen , „ maar hen , denzei ven beginnende , afwee- ren. Dit antwoord zal tevens billyk , en ,, met het aanzien van den Staat overeenkom ftig zyn. Doch men moet wel gade flaan, „ dat de oorlog noodzaakelyk zy, vatten wy L 2 „ dien  164 THUCYDIDES. ,, dien vry willig aan, dan zullen wy den vyand minder lastig bevinden, ook vloeit uit het „ grootfte gevaar , voor ftad en burger de grootfte eere voort. Op deeze wyze hebben ,, het onze Voorvaders tegen den Meder uic„ gehouden, en niet eens van zó groote be„ ginzels opkomende , maar verlaatende het „ geen zy hadden , den Ongriek door meerder „ overleg dan geluk , door grooter onver„ fchrokkenheid dan macht afgeflagen, en dien „ trap van aanzien bekomen : Deezer voet}, frappen moeten wy niet verlaaten , maar „ ons op alle mogelyke wyze over onzen vyand „ wraak verfchaffen, en ons best doen om de zaaken in geen erger ftaat aan onze Einders „ naa te laaten." Dit zeide Pericles. De Atheners van gedachten dat zyn raad de beste ware, gaven hunne ftem aan het geen hy beval, en antwoordden de Lacedemoners overeenkomftig zynen raad: zo wel aangaande ieder ftuk in 't byzonder, als in het geheel, niets te zullen doen van het geene zy geboden , maar gereed te zyn om by overeenkomst het verfchil in rechten billyk te beflisfen. Hier op keerden zy naar huis, en zonden naderhand geen gezantfehap wederom. Deeze klagten en oüeenighcdcn, voor den oor-  EERSTE BOEK. 165 oorlog voorgevallen, waren reeds zedert het gebeurde by Epidamnus en Korcyra begonnen: Zy hadden echter geduurende dezelve ommegang met elkander, en gingen de een naar den ander, wel zonder vreedegezant, maar tevens niet zonder kwaad vermoeden: want het geen 'er toen gebeurde maakte warring in de Verbonden , en gaf aanleiding tot den oorlog. L 3 TH U-  TIIUCYDIDES OVER DEN OORLOG DER PELOPONNESERS E N ATHENERS. TWEEDE BOEK. H ier begint nu de oorlog tusfchen de Atheners en Peloponnefers , benevens de wederzydfche Bondgenooten, geduurende denvvelken zy niet meer onderling zonder Vreedegezant verkeerden , maar voerden dien, eens by de hand genomen, zonder ophouden. Alles is in order, zo als het ieder Zomer en Winter voorviel, gefchreeven. Veertien jaar bleef het dertigjaarige Verbond, naa de inneeminge van Eubea gjfloten, in ftand ; maar in het vyftiende jaar , het achtenveei'tigfte van het Priesterfchap van Chry-  THUCYDIDES. TWEEDE BOEK. 167 Chryfis te Argus, Aenefins te Sparta Ephorus zynde, en Pythodorus nog twee maanden van zyn Archontfehap te Athene over hebbende, zyn een weinig meer dan driehonderd man Thebaners (onder bevel van Pythangclus cn Diemporus , zoonen van Phylides cn Onetondas , Overften van de Beotiërs,) omtrent den ecrftcn flaap gewapenderhand op Platea in Beotien , bondgenoot der Atheners , aangetrokken , wordende binnen gelaatcn cn de ftadspoorten geopend door zommige Platcënfers, en wel voornamelyk door Nauklides cn zyne medeplichtigen, die, om hun eigen macht te vergrooten, in den zin hadden, de burgers die hun tegen waren den voet te ligten, en de ftad onder der Thebanen macht te ftellen : Hier toe hebben zy Eurymachus, eenen man by de Thebanen van grooten invloed, gebruikt: De Thebanen , den oorlog reeds voorziende, verkoozen om Potidea, dat toch altyd met hun overhoop lag, nog terwyl het vreede en de oorlog niet openlyk ontftoken was , van te vooren' weg te neemen : en dewyl 'er nog geene wacht voor lag, kwamen zy ook gemaklyk binnen. Binnen gekomen , hielden zy op de markt gewapend halte, en volgden-dus niet den zin der binnenlaaters, om namelyk aanftonds hand L 4 aan  i68 THUCYDIDES. aan 't werk flaande, 's vyands huizen te overvallen ; integendeel beflooten zy hun best te doen door eene vriendelyke afkondiging de ftad in der minne op hunne zyde te krygen. (Zy maakten dan bekend: zó iemand volgens de vaderlandfche inftellingen van alle Beotiërs, een oorlogs verdrag met hun wilde fluiten, hy had zich maar gewapend by hen te vervoegen ,) op deeze wyze dachten zy dezelve best tot overgaave te zullen bewegen. De Platcërs wei dra te weeten komende dat de Thebaners in de ftad, en zy op 't alleronverwagst veroverd waren, wierden niet weinig bevreesd, en denkende dat 'er veel meer ingekomen waren, (want om de nacht konden zy 't niet zien,) kwamen tot eene overeenkomst, en hielden zich , naa het aanneemen der voorwaarden , gerust , vooral toen zy zagen dat de Thebanen niets tegen iemand ondernamen: maar te midden deezer handelingen eenigzints befpeurende, dat 'er maar weinig Thebanen in de ftad waren, dachten zy dezelve gemaklyk door ze aan te tasten meester te zullen worden : want het gemeen der Plateërs, wilde niet gaarn van de Atheners afvallen: men vond dan goed, het werk by de hand te vatten, en de zyd-muuren openende, hielden zy dus te za- men  TWEEDE BOEK. 169 men overleg, om door het loopen over firaat niet ontdekt te worden: Zy plaatzen op de ftraaten overal onbefpannen wagens , om ter verfchansfing te dienen, en maakten alles klaar, het geen ieder voorkwam, tot de tegenwoordige omftandigheden van nut te zullen zyn: alles zo veel mogelyk ware, in gereedheid zynde, namen zy nog de nacht en-het eerfte fchemerlicht waar, en vielen uit hunne huizen op den vyand aan, om niet met hem , als hy door het licht meer moeds zou gekregen hebben , en dus met eene gelyke kans te moeten vechten , te meer daar de vyand door de nacht vreesachtiger, ten minften in het vinden der wegen door de ftad by hun ten achter zoude zyn. Zy vielen hen dus terftond aan , en raakten binnen kort handgemeen. De Thebaners befpeurende dat zy bedrogen waren, fluiten zich dicht in een, en flaan dus dc geweldige aanvallen af, dit gelukte hun tot twee of driemaal toe : wanneer zy door het groot gedruisch der vrouwen en der bedienden , die met een yslyk gefchreeuw en gehuil hun uit de huizen met fteenen en dakpannen wierpen, (daarenboven had het dien nacht fterk geregend,) vervaard geworden , hun behoud in 't vlugten door de ftad moeiten zoeken, L 5 doch  " i?o T H U C Y D I D E S. doch de meeste, der wegen onkundig, wisten door de duisternis en flykerigheid, voornameiyk daar hunne vervolgers de wegen wistèn, gcenen weg ter uitkomst of behoudenis te vinden, maar gingen meest alle verlooren, (dit gebeurde in het laatst der maand.) Een Plateënfer maakte de poorten, waar door zy binnen gekomen waren, en die nog open ftonden, met het hout van zyne fpiets in plaatzc van eenen grendel, dicht, zó dat door deeze ook geen weg ter uitkomst open bleef. Door de ftad overal vervolgd zynde, begaven zommigen zich op den muur, wierpen zich naar buiten , en kwamen meestal om : van anderen weder, die de flugbomen der onbewaakte poorten met eene by!, hun van eene vrouwe gegeven , doorhakten, zyn maar weinigen buiten geraakt, want dit wierd fchielyk ruchtbaar, en andere wierden op eenen anderen kant der ftad afgemaakt. Maar de grootfte bende, die zich ineengeflooten hield, viel opeen groot gebouw, tegen de ftadsmuur ftaande, aan, en de opene deuren van dit gebouw voor de ftadspoorten neemende, dagten zy dat deeze weg rcgelregt naar buiten liep. De Stedelingen , den vyand opgeflooten ziende, hielden raad of zy hem met gebouw en al, zó zy hem daar hadden,  TWEEDE BOEK. ï?r den, verbranden, of wel tot eene andere ftraf bewaaren zouden ; eindelyk kwamen deeze Thebanen, en allen die nog door de ftad dwaalden, 'er toe, om zich en hunne wapenen aan de Plateërs, ten einde naar welgevallen met hun om te fpringen, over te geeven; dus eindigde het met die geene die in Platea waren. De andere Thebanen, die met het geheele leeger terwyl het nog nacht was daar moesten zyn , of het den binnen geraakten niet wel mogt flaagen, kreegen op marsch tyding van het gebeurde, en rukten ter hulpe aan. Platea was flechts zeventig ftadien van Theben gelegen , doch de zwaare regen dier nacht had hunnen marsch vertraagt, want de Afopus fterfc opgezwollen zynde, was niet dan met moeite waadbaar. Dus dan door de regen voorttrekkende, en bezwaarlyk over de rivier gekomen zynde, kwamen zy niet eer aan, dan de binnen geraakte manfchap deels gedood, deels leevendig gevangen genomen ware : dit weldra ter ooren der Thebanen gekomen zynde, belaagden zy de Plateërs, die uit de ftad gevlugt waren, want de meeste menfchen hadden zich om dit in vrecdestyd gebeurde geval, met zak' en pak naar hot land begeeven: hun oogmerk was  m THUCYDIDES. was om deeze, zó zy ze konden krygen, te houden in plaatze van de binnen zynde Thebanen , ten minden zo 'er nog zommige in leeven behouden waren i dit waren hunne gedachten. De PJateërs wel iets diergclyks vermoedende, en over hunne buiten zynde burgers bekommerd, zenden aan de Thebaners, nog bezig met de zaak te overleggen, eenen Vreedegezant, zeggende , dat het geenzints eerlyk gehandeld ware , dat zy hunne ftad, ftaande de Verbonden, getracht hadden in te neemen, en laaten hun tevens aanzeggen, om de buiten zynde ongefchonden te laaten , zó niet, dan zouden zy hunne nog in leeven zynde manfchap dooden: doch trokken zy weder uit het land, dezelve weder te zullen geeven. Dit zeggen de Thebaners , met byvoeging , dat de PJateërs dit met eede bevesdigden. Deeze zeggen integendeel , niet beloofd te hebb.n, de manfchap aanfionds weder te zullen geeven, maar naa dat zy door onderhandeling gezogt zouden hebben de zaaken eens te worden. Ook houden zy niet ftaande hier op geenzints gezworen te hebben. De Thebanen trokken dus zonder eenig letzel gedaan te hebben, uit het land. Maar de PJateërs hals over hoofd alles van het land binnen gehaald hebbende, doo-  TWEEDE BOEK. 173 dooden op ftaande voet de overgebleeven manfchap, ten getale van honderttachtig : onder deeze ook Eurymachus, met wien de verraders de zaak beftooken hadden. Hier op zenden zy eenen bode naar Athene , en geeven de lyken, volgens beding, de Thebanen te rug, fchikkende de zaaken in de ftad zo als hun naar tegenwoordige tydsomftmdigheden best voorkwam. De Atheners tyding van het gebeurde te Platea gekregen hebbende, lieten aanftunds alle Beotiërs, die zich in het Atheenfche land bevonden , vatten , en vaardigden eenen bode naar Plafea af, met bevel om niets nieuws tegen de manfchap, welke zy van de Thebanen hadden , te befluiten, voor dat zy eerst over de Beotiërs ook geraadpleegt hadden , want van derzelver ombrengen wisten zy nog niets: dewyl de eerfte bode op het intrekken der Thehanen binnen Platea, dc tweede , naa derzelver nederlaag en gevangen neemen vertrok, dus waren zy van het Jaater gebeurde ten eenemaal onkundig , en in deeze onkunde vaardigden de Atheners deezen bode af: welke by zyne komst de The. banen reeds gedood vond. Hier naa trokken de Atheners met een leeger naar Platea, bragten 'er hun koorn binnen- ftelden 'er eene bezet-  174- T II U C Y D I D E S. zetting in, en voerden de menfchen, die van geen nut konden zyn, benevens de vrouwen en kinderen uit de ftad. Dit te Platea voorgevallen, en de Verbon. den duidelyk verbroken zynde, maakten de Atheners zich ter oorlog gereed. De Lacedemoners rusten zich benevens hunne Bondgenooten ook uit, beide voorneemens zynde om gezanten naar den Koning (van Perfien) en andere Ongrieken af te zenden, in hoope van elders eenige byftand te zullen krygen , ten dien einde verbonden zy zich met alle fteden buiten hun gebied. De Lacedemoners leiden niet alleen de fteden van Italien en Sicilien, die aan hun behoorden , maar zelf anderen door deeze overgehaald, eene uitrusting van fchepen, naarmaate haarer grootheid , op: zó dat zy in 't geheel vyfhonderd fchepen zouden hebben. Voorts eene zekere fom gelds in gereedheid brengende , hielden zy zich ftil, en wilden de Atheners met één enkel fchip ontvangen , tot dat alles klaar zoude zyn. De Atheners maakten den ftaat van de bondgenooten, die zy reeds hadden, op, en zonden gezanten, voornamelyk naar de ftreeken van Peloponnefus, Korcyra, Cephallenien , Acarnanien en Zaeynthus af, ziende, zó zy met'dee- ze  TWEEDE BOEK. 175 ze in vriendfchap waren , den oorlog op de hoogte van Peloponnefus met meerder veiligheids te zullen kunnen voeren. Beide hadden zy nieLs kleins in het oog, maar leiden zich met alle kracht ten oorlog toe. Waarlyk geen wonder, want alle menfchen vangen gewoonlyk in het begin de zaaken met grooter drift aan ; ook was de menigte van jongelingen , waar van Peloponnefus en Athene overvloeide, wegens hunne onervaarenheid, heet op oorlog: en al het ander Griekenland hing over den twist haarer eerfte fteden tusfchen hoop en vreeze. Aan Godfpraaken en Voorzeggingen mangelde het even min in de fteden die den oorlog zouden voeren, als in de andere. Te Delus wierd ook weinig van te vooren eene fchudding gevoeld , het geen no? nooit, zo veel het de Grieken heugt, gebeurd was. Dit wierd gezegd en fcheen ook toekomende gebeurtenisfen te beteekenen , cn men zogt overal naauwkeurig naa of 'er ook nog iets anders van dien aart voorgevallen ware. Ieder was echter den Lacedemoners verreweg meest toegedaan; voorzeggende dat zy Griekenland vry zouden maaken: ieder burger, ieder ftad fpande alle vermogens in, om hun met • raad en daad van nut te kunnen zyn: en was ie-  176 THUCYDIDES. iemand niet tegenwoordig, zó dacht hy dat hier door de zaaken vertraagt wierden; zo zeer waren zy de Atheners nydig , deeze uit begeerte om van derzelver heerfchappye bevryd te zyn, geene uit vreeze van onder dezelve te komen. Door deeze denkenswyze namen zy met drift de krygstoerustinge by de hand. De volgende fteden waren wederzyds in beide bondgenootfchappen tot deezen oorlog vereenigd: De Lacedemonifche bondgenooten waren, alle de Peloponnefers binnen de Landengte, behalven de Argiven en Acheën , want deeze waren beider vrienden, doch de Acheërs uit Pellena hielpen hun eerst, en naderhand alle andere; buiten Peloponnefus hadden zy de Megarenfers, Sicyoniers, Pelleners, Eleërs, Ampraceoters, en de Leucadiers, benevens de Beotifche, Phocenfifche en Locrifche ruitery, andere fteden leverden voetvolk : Deeze waren de Lacedemonifche bondgenooten. De Atheenfche daartegen , de Chiers, Lesbiers , Plateërs , de Mesfeniers uit Naupactus , de meeste Arcaners, Korcyreërs , Zacynthers , en andere by deeze volken aan de Atheners cynsbaare fteden. Karien aan zee, dc hier aan grenzende Dorïers, Iönien, de Hellefpont, de fteden van Thracien, alle de Eilanden binnen Pe-  TWEEDE BOEK. t~? Peloponnefus en Kreta die naar het oosten leggen: alle andere Cycladifche Eilanden, behalven Melus en Thera. Van deeze leverden de Chiers , Lesbiers en Korcyreërs fchepen , de andere voetvolk en geld. Deeze waren beider Bondgenooten en toerustinge ten oorlog. Naa het voorgevallen te Potidea, lieten de Lacedemoners op ftaande voet aan de Steden in Peloponnefus en de Bondgenooten buiten hetzelve weeten, om hun leeger, en alles wat zy tot eenen buitenlandfchen togt van noden hadden, klaar te maken, als zullende in het Atheenfche land inrukken. Naa dat ieder op den beftemden tyd, alles in gereedheid had, zyn uit alle fteden twee deelen by de Landengte te zamen gekomen; het geheele leeger byeen zynde, heeft Archidamus, Koning der Lacedemoners, Overfte deezes togts , de Officieren van alle fteden, voornamelyk de hoogfte, en die het meest in aanmerking kwamen, by zich ontboden, en in deezer voege aangefproken: ,, Peloponnefifche Mannen en Bondgenoo„ ten, onze Voorvaders hebben veele togten „ in en buiten"Peloponnefus gedaan, ook zyn 3, de ouder onder ons des oorlogs niet onkun„ dig , maar nooit zyn zy met grooter toeft'! rus-  173 THUCYDIDES. „ rustinge dan nu, tc velde getrokken. Maar „ ook, een zeer talryk en allerbest leeger heb., bende, trekken wy tegen de machtigde ftad te velde. Billyk is het derhalven, dat wy „ niet beneeden onze Voorvaders fchynen , „ nog onze eigen roem verduisteren; want ge- heel Griekenland flaat, in deeze beroerde ., tyden, met het hoofd omhoog , ons naauw„ keurig gade, cn is om den haat tegen de ,, Atheners ons toegedaan, op hoop dat wy „ wel zullen uivoeren het geen wy in den zin hebben. Maar fchoon het vcelen voor„ koomt dat wy met een machtig leeger op dezelve aantrekken , en 'er groote waar- fchynlykheid zy dat de vyand tegen ons „ geen flag zal durven wagen, zo moeten wy „ hierom geenzints zonder zorgen toegerust ,, op hem aantrekken, maar dat de Overfte „ van elke ftad, dat ieder Krygsman denke, 3, als of iemand van de zynen in gevaar zou 5, komen. De oorlogskans is zeer onzeker, en van eene kleine macht worden veele daa5, den verrigt, en groote onderneemingen „ ftoutmoedig ter uitvoer gebragt: Dikwyls j, heeft een geringer macht, door vrees ge- dreeven, eenen machtiger vyand , die de„ zelve te ligt achtende, zich niet klaar ge- maakt  TWEEDE BOEK. 17c) j, maakt had , verflagen. In 's vyands land ,, moet men altyd wel met goeden moed den ,, oorlog voeren , maar als het 'er op aan,, koomt, niet zonder vreeze op zyne hoede zyn, want dus zyn wy om den vyand aan „ te vallen allermoedigst, en tegen zyne on,, derneemingen het allerbest gedekt. Wy „ trekken niet tegen eene weerlooze ftad , „ maar zy is van alles wel voorzien, zo dat „ wy wel degelyk ftaat mogen maken, dat de „ Atheners ons flag zullen leveren, al houden „ zy zich, zo lang wy daar niet tegenwoordig zyn, ftil, maar laaten zy ons eens in „ hun land alles verwoestende en het hunne „ vernielende zien! Want ieder , die in de „ daad met eigen oogen ziet, dat hy iets on„ gewoons lyd , word driftig, en naarmaate „ hy zyn oordeel minder gebruikt, valt hy met „ meerder drifts aan 't werks. Nu is het zeer j, waarfchynlyk, dat de Atheners dit meer dan „ andere zullen doen, daar zy zich zeiven der „ heerfchappy over anderen waardig rekenen, „ en meer gewoon zyn 's anderen land te ,, verwoesten, dan dit in het hunne te zien. ,, Dewyl wy dan tegen eene zo machtige ftad „ trekken, en door de uitkomst, beide voor „ onze Voorouders en voor ons zeiven den M 2 „ al-  180 THUCYDIDES. „ allergrootften roem bejaagen, dat ieder der« ., halven volge waar men hem voorgaat, het bewaaren der goede order en wacht boven ,, alles in het oog houde, en de bevelen met „ gezwindheid volvoere ! Want allen in een „ groot leeger naar denzelven krygstugt te 5, zien leeven, is het fraaifte en het veiligfte." Hier op fcheidde hy de vergaderinge , en zond Melefippus, Diacritus zoon, van Sparten eerst naar Athene , om te verneemen of de Atheners, hun reeds op weg ziende, het ook liever opgaaven. Doch hy wierd noch in de ftad noch in de vergadering toegelaaten , want het gevoelen van Pericles had reeds de overhand behouden, om geenen Vreedegezant of Afgevaardigden van de Lacedemoniers, zo dra zy met een leeger uitgetrokken zouden zyn, te ontvangen. Zy zonden hem dus zonder te hooren weg, met bevel om nog dien zeiven dag buiten hun gebied te zyn, en dat zy voor 't overige weder naar hun land te trekken hadden , zo zy ergens over gezanten wilden zenden : Ook gaven zy Melefippus een geleide mede om met niemand te kunnen fpreeken. Op de grenzen gekomen , en op het punt zynde om zich te verwyderen , zeide hy , toen hy yertroü: Deeze dag zal een begin van groote ram-  TWEEDE BOEK. i8r rampen voor de Grieken maaken. Archidamus op zyne aankomst in de leegerplaatze verftaan hebbende dat de Atheners het niet wilden opgeeven, brak dus eindelyk op, en rukte met zyn leeger in hun land. De Beoters gaven tot deezen togt wel een gedeelte hunner foldaaten en de ruitery aan de Peloponnefers, maar gingen met de overigen het land van Platea verwoesten. Terwyl de benden der Peloponnefers by de landengte te zamen kwamen en op marsch waren , voor dat zy nog in 't Atheenfche gebied inrukten , kreeg Pericles, die benevens negen andere de Atheners gebood en hoorde dat deeze inval plaatze zoude hebben , vermoeden , dat Archidamus met hem in Gastvriendfchap ftaande , zyne landgoederen mooglyk mogt overlaaten en niet verwoesten , het zy om hem dienst te doen, het zy op last der Lacedemoners, om hem by de Atheners gehaat te maaken, daar zy van te vooren ook reeds orn hem alleen de zuivering der Heiligfchennis bevolen hadden: hier door bewogen, zeide by van te vooren aan dc Atheners ter vergaderinge aan, dat hy, in Gastvriendfchap met Archidamus zynde, by de ftad geenen kwaaden naam moest krygen, zo de vyanden zyne lanM 3 de-  18a THUCYDIDES. deryen en gehugten niet gelyk de andere verwoestten, dat hy van dezelve aan den Staat afftand deed, en zy op hem in het minde geen kwaad vermoeden moesten hebben. Dat hy hun in de tegenwoordige omftandigheden nog hetzelve als te vooren aanried , om zich ten oorlog uit te rusten, en alles uit de landen binnen de ftad te haaien, geen flag buiten de ftad aan te vangen, maar dezelve van binnen te verdedigen , de zeemacht, waarin hunne kragt beftond, klaar te maaken , en de bondgenooten in bedwang te houden, zeggende dat hun vermoogen in het geld opbrengen van deeze voornamelyk beftaat, dat men in den oorlog door beleid en gelds overvloed veeier dingen meester word. Dat zy goeden moed moesten houden; daar de ftad 's jaarlyks 600 talenten fchatting van de bondgenooten in kreeg; en dit nog behalven de andere inkomften, en zy nog fesduizend talenten tot nog toe ongemunt zilver op den Burgt over had, want het meeste was ooit 9700 talenten geweest, waar van reeds een gedeelte tot het Voorportaal van !t Kasteel , tot andere gebouwen , en tegen Potidea gebruikt was. Dat buiten de byzondere en Lnndsfjifr.cn van ongemunt goud en zilver , de heilige toefiel van de feesten en wed-  TWEEDE BOEK, 183 wedfpeelen , benevens de Medifche buit, en wat dus meer ware, niet minder dan 500 talenten bedroeg. Hier voegt hy nog tot hun gebruik eene menigte geids uit de andere Tempels by. Wierden zy van dit alles verfteeken, dan zouden zy de goude cieraaden van Minerva zelve gebruiken. Hy bewees dat dit Standbeeld de zwaarte van veertig talenten gelouterd goud, het welk 'er alles afgenomen konde worden, bevatte, en men , hetzelve tot behoudenis gebruikt hebbende, naderhand een niet minder gewigt weder in de plaats behoorde te ftellen. Dus ftak hy hun ten opzichte der geldmiddelen een hart onder den riem. Hy toonde hun dat zy nog dertienduizend zwaargewapende mannen hadden, buiten die, welke in de verfchansfmgen en fterkten, ten getale van festienduizend , lagen , (want zó veel waren in het eerst , toen de vyand inrukte, oude, jonge en inboorlingen, al wat in de wapenen ware te zamen gerekend , ter bewaaking uitgelegd; want de Phalerifche muur was tot aan de ftads wallen 45 ftadicn lang, en het bewaakte deel der wallen zelve 43 , het ander deel tusfchen den langen muur en den Phalerifchen was zonder wacht; de lange muur befioeg tot aan de Pireëfche haven 40 ftadien, M 4 waar  184 THUCYDIDES. waar van de buitenkant alleen bewaakt wierd, ook was de omtrek der Pireeum en Munychien in het geheel 60 ftadien beflaande, voor de helft met wacht bezet.) benevens twaalfhonderd ruiters met de boogfchutters te paard, festienhonderd te voet , en dertig Galeijen, gereed om in zee te ftecken. Van dit alles waren de Atheners, by den aanvang van den oorlog , toen de Peloponnefers voor de eerftemaal op den Atheenfchen bodem zouden rukken , voorzien. Pericles fprak ook nog van andere dingen, gelyk hy gewoon was, om te bewyzen dat zy in den oorlog de overhand zouden hebben. De Atheners dit gehoord hebbende, volgden zynen raad, en voerden vrouwen, kinderen en hun ander huisraad, waar van zy zich gewoonlyk bedienden, jaa zelf het afgebroken houtwerk der buitenplaatzen , naar de ftad. De fchaapen en jukbecsten zonden zy naar Eubea en de omleggende Eilanden over; doch deeze verhuizing viel veelen, gewoon op het land te leeven, zeer moeilyk. Dit was by de Atheners van aloude tyden af meer dan by andere volken in gebruik geweest; want onder Cecrops en de eerfte Koningen , was het Atheenfche land door onder- fchei-  TWEEDE BOEK. 185 fcheiden fteden, ieder met haare Vierfchaaren en Archonten voorzien, bewoond, ën zo zy nergens voor vreesden, kwamen zy niet by den Koning om te raadpleegen te zamen, maar ieder beftuurde zyne ftad en raadpleegde voor dezelve : zommigen voerden zelf oorlogen, gelyk de Eleufiniers met Eumolpus tegen Erechtheus. Maar Thefeus, een verftandig en tevens machtig man, aan de regceringe gekomen zynde, fchikte en veele andere dingen van dit land in order, enfchafce de Vergaderingen en Overheden der andere fteden af, brengende dczelve in deeze nog in weezen zynde ftad over, alwaar hy eene Vergadering en eene Vierfchaar vastftelde. Hy noodzaakte een ieder, zyne dingen gelyk van te vooren gebruikende, om in eene ftad te komen, welke, dewyl zy alle geld tot derzelver onderhoud opbragten, zeer vergroot van Thefeus aan zyne opvolgers nagelaaten wierd. Ook vieren de Atheners openlyk zedert dien tyd het feest van tzaamemvooning (Synoecia.) Voordeezen was de tegenwoordige Burgt, en het geen onder denzei ven zich meest naar het Zuiden uitftrekt, de ftad. Ten bewyze hier van ftrekt, dat de Tempels der Goden op den Burgt zelvcn , of Luiten dien aan deezen kant der ftad, meestal gelegen M 5 zyn;  186- THUCYDIDES. zyn; als van den Olympifchen Jupiter, van den Pytifcben ApolJo, van de Aarde, en van den Limneëfchen Bacchus, ten wiens eere het oudfte Bacchusfeest op den twaalfden der maand Anthesterio plagt gevierd te worden, gelyk nog ten huidigen dage de Iöniers, van' de Atheners afkomftig, doen. Ook wierd de Bron, thans, door de Dwingelanden dus aangelegd, Neegenfprong genoemd, doch eertyds, toen haare Wellen nog zichtbaar waren, Kallirhoë geheeten , om de nabygelegenheid tot de voornaamfte dingen gebruikt, en zelf is het nu nog van oude tyden af in gebruik, zich van dit water voor de bruiloften en andere Godsdienftige plechtigheden te bedienen. En de Burgt word om deeze oude bewooning van de Atheners nog de ftad genoemd. Dus dan leefden de Atheners zedert lang op het land naar eigen wetten , de meeste deiouden en der laater waren zelf tot aan deezen oorlog toe met hun gantfche gezin daar gebleeven, en aan deezen viel de verhuizing geheel niet gemaklyk, voornamelyk ook daar zy hun huisraad naa den Perfifchen oorlog vernieuwd hadden, 't Was eene harde en erge zaak voor hun , de woonplaatzen, hunne altyd van oude tyden her, en zedert de oprechting des burger-  TWEEDE BOE K. 187 gérftaats, vaderlandfche heiligdommen te verlaaten ; van leevenstrant te veranderen , was voor ieder hunner niet anders, dan of hy zyne ftad verliet. In de ftad gekomen zynde, fchooten 'er voor eenige weinigen maar wooningen over, ande. ren begaven zich by hunne vrienden cn bloedverwanten ; veelen floegen zich neder op onbewoonde plaatzen in de ftad , in de Tempels , en in alle der helden tocgewyde Kapellen , behalven op den Burgt, het Eleufinum, en al wat dicht was afgefloten. De plaats, de Pelasgifche geheeten, onder den Burgt, vervloekt om niet bewoond te worden, wier bewooning het laatfte vaers-gedeelte van de Pythifche Godfpraak ook verbood , zeggende : ... Pelasgiciim te laaten zal ver het beste zyn: wierd door de dringende nood zonder onderfcheid ter wooning ingenomen. Ook fchynt deeze Godfpraak anders uitgevallen te zyn dan zy verwachtten. De onheilen immers vielen den Staat wegens deeze onwettige bewooning niet zo zeer te beurt , als de noodzaakelykheid deezer bewooning , wegens den oorlog. Schoon zy deezen niet noemde, had zy echter geweeten dat deeze plaatze met eenen ongelukkigen uitflag bewoond zoude worden. Veelen  i88 THUCYDIDES. Jen huisvestten zich in de toorens van de ftads muuren, en zo als ieder maar best konde. De ftad niet in ftaat zynde alle de aankomelingen te bergen, wierden naderhand de lange muuren ter wooning onder zommigen verdeeld , benevens een groot gedeelte van het Pireëum. Te gelyk floegen zy aan 's oorlogs toe. rustingen de hand, verzamelden hunne bondgenooten , en rustten eene vloot van honderd zeilen, tegen Peloponnefus beftemd, uit. Met dit klaar te maaken hielden zich de Atheners Tbeezig. Het leeger der Peloponnefers midlerwyl voortrukkende, viel by Oenoë in het Atheenfche gebied, langs welken weg zy van voorneemens waren in te rukken. Hunne Jeegerplaatze hier nedergeflaagen hebbende , maakten zy zich ter beftorming der muuren , zo met ftormtuigen als anderszints gereed: want Oenoë, op de Grensfcheidinge van het Atheenfche en Beotifche land gelegen , was met eenen 'muur omringd , en diende den Athener , zo dikwyls 't oorlog wierd, tot een bolwerk. Zy maakten dan alles ten aanval klaar, doch bragten eenen geruimen tyd voor die fterkte nutteloos te zoek : Hier van kreeg Archidamus wel de meeste fchuld, Ichynende in het ver- za-  TWEEDE BOEK. 189 zamelen der benden traag en der Atheners gunstig, ook wakkerde hy het volk door zyne vermaaningen niet genoeg ten oorlog op. Hun ongenoegen bedoelde voornamelyk het lang verblyf op de landengte, naa dat het leeger reeds byeen gekomen was , vervolgens de traagheid in het aantrekken, doch wel allermeest het ophouden by Oenoë. Want de Atheners bragten midlerwyl alles binnen, daar de Peloponnefers, waren zy door hem niet opgehouden, in alleryl aangerukt, alles nog buiten zynde, hadden kunnen meester worden. Om deeze werkloosheid was Archidamus by 't Leeger zeer gehaat: doch hy hield het tegen (zo men zegt) onder verwagtinge dat de Atheners, hun land nog onaangeroerd zynde , iets toe zouden geeven, en deszelfs verwoestinge niet kunnen dulden. Oenoë op allerhande wyzen getracht hebbende ftormenderhand in te neemen, konden zy hetzelve niet meester worden ; ook zonden de Atheners hun geenen Stafgezant toe. Dus dan op den 8often rfach , naa het voorgevallen te Piacea , daar de Thebanen binnen geraakt waren , braken zy van daar op ; en het koorn reeds in voile rypheid zynde, rukken zy ih het Atheensch gebied 5 onder het be-  190 THUCYDIDES. bevel van Archidamus, Zeuxidamus zoon, der Lacedemonen Koning,zich by Eleufis en Triafus nederflaande , Joopen zy de omleggende landen af, en Haan eenige Atheenfche ruiters, by de Reitifche bergen op de vlugt, hier op rukten zy door Cecropien, laatende den berg Egaleon aan de rechterhand leggen, voort, tot dat zy by Acharne, de grootfte plaats in het Atheensch gebied, van de zogenoemde Dorpen, ( woon minder om eigenbaat dan oprechte ji mildaadigheid iemand wel te doen. „ In één woord, zeg ik, onze geheele ftad >> is de leermeesteresfe van Griekenland, en „ ieder fch5Tit zich by ons in 't byzonder tot „ alles bekwaam te maaken , cn dit met be- „ val-  TWEEDE BOEK. 211 „ valligheid en grooten zwier. Dat dit niec ,, enkel woordengeklap, maar in de daad de ,, waarheid zy, bewyst het vermogen onzer ,, ftad, dat wy op die wyze verkreegcn, ten ,, overvloede. Want zy alleen , het gerugt „ te boven gaande , koomt in aanmerking: Zy alleen overlaad den overwonnen vyand ,, met geene fchande over zyn verlies , ,, en geeft den onderhoorigen geen klaagens„ ftof als of hy teap eenen onwaardigen be,, heerscht wierd: Deeze macht, om de Ipree„ kende bewyzen geen getuigen nodig, nalaa„ tende, zullen wy by onze tydgenooten en „ de nakomelingfchap in verwondering zyn. „ Ook hebben wy geenen Homerus of iemand j, anders als Lofcrompetter nodig , die door zy„ ne vaerfen voor tegenwoordig wel vermaakt, „ maar de waarheid onzer uitgevoerde daaden nadeel doet. Immers te zee en land ons van „ alle kanten door o-^ze ftoutheid eenen weg baanende , hebben wy overal eeuwige ge,, denkftukken, zo wel van het kwaad als goed, „ opgericht: Voor zo ééne ftad zyn deeze , oordeelende het niet regt te zyn dat zy hun „ benoomen wierd , als helden in den ftryd „ gefheuveld , en het is betaamlyk dat ieder O 2 der  2i2 THUCYDIDES. „ der overgebleaven , zich voor dezelve als mannen in de bresfe ftelt. „ Ik heb over de Scadszaaken langer ge„ fprooken , om te bewyzen , dat wy niet ,, over eene gelyke zaak, nog met menfchen „ hier iets van bezittende te ftryden hebben, ,, en om tevens hunnen roem, over wie ik „ thans fpreek, duidelyk voor te Hellen. Van „ deezen roem heb ik het meeste reeds gezegd: ,, want met die dingen, daar ik de ftad om „ prees, hebben zy dezelve opgecierd; by wei„ nige Grieken, ftond doen en zeggen, zo als „ by deeze, gelyk. Dit tegenwoordig affterven ,, is van ieders deugd een onfeilbaar blyk,daar zy dezelve niet alleen voor 't eerst te ken„ nen geeft, maar zelf volmaakt bewyst: want „ fchoon zy in andere opzichten minder goed „ waren, is het echter billyk, dat hunne dap„ perheid in den oorlog de eerfte plaats be,, kleede; en het kwaad door het goed onzicht„ baar maakende , hebben zy in 't algemeen „ meer dienst, dan in 't byzonder kwaad ge„ daan : Niemand deezer het genot der ryk„ domroen (boven de dapperheid) voortrek- kende, heeft zich lafhartig gedraagen, nog ,, uit hoop om de armoe te vermyden, als of „ hy hier door ryk zou zyn, geweigerd, zich „ aan  TWEEDE BOEK. 213 aan gevaaren bloot te ftellen : maar raa: j, wraak op den vyand zeer haakende, en deeze gevaaren voor de roemruchtigfte aanzien,, de, verkoos , zich op hen te wreeken en „ deezen roem na te jaagen , den uitflag wel aan eene onzekere kans betrouwende. En ,, hier in wilden zy liever den vyand afwee„ ren en fneuvelen, dan zich door het op te geeven redden; zy zyn de fchampere verwyten wel ontgaan , maar het met de dood bekoopende , door eene enkele nuk van 't ,, Fortuin tevens liever ten toppunt van roem dan met vrees geftorven. „ En deeze zyn voor den Staat geweest zo als zy moesten: de overige moeten wel naar „ eene veiliger, maar niet naar eene ftouter „ denkenswyze tegen den vyand wenfchen , ,, wel in den zin hou lende, dat het nut niet „ in woorden alleen beftaat, het welk men by „ U, nergens van onkundig, lang zou kunnen uitrekken , optellende wat al goeds in het afweeren van den vyand opgeflooten ligt; „ overweegt liever dagelyksch de wcezenlyke „ grootheid van den Staat, door dappere daan verworven, en bemind denzelven vuurig. „ Zo dan deeze ftad U in de daad groot zal ,, voorkomen, prent dan in Uw gemoed: ManO 3 „ nen  214 THUCYDIDES. „ nen van een onverfcbrokken moed, en die ,, wel wisten wat 'er gedaan moest worden, „ hebben door hunne dappere daaden , bang „ voorfchande, deeze groote macht verwor„ ven. Veilden zy al eens in hunne ondernee. „ mingen, dan waren zy niet van gedachten, „ de ftad hierom van hunne dapperheid te moe» „ ten verfteeken, maar ftonden dezelve hier me. „ de als met de fraaifte g;fte vlytig by. Hun „ leeven aan den Staat opoffeiende, verwier5, ven zy voor zich zeiven eene nooit verou. derende roem en eene alleraanzienlyfcfte „ graffteede, niet die, waarin zy leggen, maar „ die, waarin hunne roem, by alle gelegenhe„ den met woorden en daaden voor eeuwig „ groot te maaken, overblyft,want beroemde ,, mannen ftrekt de geheele aarde tot eene 5, begraafplaats , en de opfchnftcn van ccre- zuilen in hun vaderland zyn niet alleen de „ getuigen van hunne dapperheid, maar der. „ zei ver geheugen is onopgefchreeven in ie- ders gemoed overal vereeuwigd. Stelt U „ deezen dan ten voorbeeld voor , denkt dat „ het geluk in de vryheid, en de vryheid in de dapperheid beftaat, en weest voor 's oor„ logs gevaaren gantrch niet fchuw. Rampza„ ligen, wien geene hoop op iets goeds meer „ ove.  TWEEDE BOEK. n$ ,, overig is , (tellen met geen grooter recht „ hun leeven in de waagfchaal, dan zy , die gevaar loopen, van den hoogffen gelukftaat „ in elende neer te (forten. Want onder eene „ kwaade behandeling lafhartig te zuchten, is „ voor edele zielen onverdraaglyker dan eene ,, gevoellooze dood, die hun door dapperheid „ en in hoop van Staatsbehoud te beurte valt. „ Hierom zal ik dan deezer Ouders, al wie „ hier ook tegenwoordig zyt, minder beklaa- gen dan vertroosten, dewyl Gy weet aan „ hoe veel ongevallen zy in hun leeven waren „ blootgefteld, voor hun een zo roemruchtig „ einde, en voor U eene diergelyke (tof tot rouwe te hebben: hun immers was een ge- lukkig leeven , en eene gelukkige dood , be„ fchooren. Daar gy de gedachtenis Uwer Kin„ deren dagclyks in die van anderen ontmoet, weet ik wel dat men U bezwaailyk overree- den zal, aan het geluk, dat gy eveneens ge„ nooten hebt, niet meer te denken. Ook .,, vindt de droefheid van 't verlies geen plaats „ by denzulkén , die geen ondervinding van ,, deeze goederen had, maar by hem , die hier aan gewend, de zaaken zelf verliest. Doch ,, de hoop behoort hun, die nog in de jaaren „ zyn van kinderen te kunnen krygen, moed O 4 „ by  aiö T II U C Y D I D E S. „ by te zetten: dus zullen zy voor zich zel„ ven door hun toekomend kroost, deezen, die ,, niet meer zyn vergeeten, en den Staat, door „ denzelven niet onbevolkt nog in gevaar te ,, laaten, dubbel nuttig zyn. Immers die geen „ Kinderen hebben om het gevaar tegen te „ ftellen, kunnen den Staat veel minder, dienst „ bewyzen; doch al wie reeds hoog van jaas, ren zyt, en Uw leeven voor het grootfte gedeelte, het geen enkel winst is, gelukkig „ hebt doorgebragt, denkt dat het overige „ Uwer dagen kort zal zyn, en beurt U door ,, hunnen roem niet weinig op, want groot„ moedigheid alleen veroudert nooit, en ou„ derdoms onnutte jaaren , fcheppen geen meer vermaak, fchoon zommigen zulks zeggen, in 't bejaagen van vuige winst , dan van groote eer. „ Ik zie dat 'er tusfchen de Kinderen en „ B -oeders der gefneuvelden eene groote naar„ yver plaats grypt, want ieder is gewoon den „ afgeftorven te pryzen : en Gy zult door eene 9, uitmuntende dapperheid nooit zo verre komen om aan hun gelyk, maar met veel moeite een weinig beneeden hun gefteld te wor„ den, want de Nyd ftaat den leevenden altyd „ in den weg; daar men den afgeftorven door „ naar-  TWEEDE BOEK. 217 naaryver niet meer belemmerd, en alleen'yk „ uit genegenheid eer bewyst. Zo ik ook nog „ iets moet zeggen over de deugd der Vrou- wen die van nu af in den Weduwelyken ftaat „ zullen zyn, zal ik het al in eene korte aan„ maaninge bevatten: U niet, beneeden Uwé „ natuur te gedraagen, en onder de mannen „ noch ten goeden noch ten kwaaden zo wei„ nig mogelyk van U te doen fpreeken , is „ voor U de grootfte roem. „ Ik heb thans in myne redevoering volgens „ de wetten gezegd het geen ik voor te draa„ gen had: Ook is den begraaven van den eenen „ kant reeds groote eer beweezen , van den ,, anderen, zal de ftad van deeze uur af, voor de opvoeding hunner kinderen tot aan de mannelyke jaaren toe, zorge draagen , en „ ftelt voor diergelyke ftryden eene eerekrans ,, voor hun en hunne nakomelingen nuttig ,, voor , want in wat ftad de dapperheid de „ grootfte belooning vind, daar vind men ook ,, de grootfte helden. Als ieder nu zynen na„ beftaanden heeft beweent, zo worde de by- eenkomst gefcheiden." Deeze begraaving gefchiede in den Winter, en befloot het eerfte jaar van deezen oorlog: De Peloponnefers terflond met het begin van O 5 den  ei8 THUCYDIDES. den Zomer , benevens hunne bondgenooten met twee derde der benden,in het Atheenfche land, geiyk voorheen, gerukt, liepen de Landeryen af. Als zy nog maar weinig dagen daar geweest waren , ontftond voor de cerfternaal eene befmettelyke ziekte te Athene , welke men zegt dat van te vooren reeds op veele plaatzen , als te Lemnos en elders, woedde, doch men meldt niet dat zy ergens zo befmettelyk ware of zulk eene menigte menfchen wegrukte: want de Geneesheeren wisten uit onkunde dier ziekte geen raad , en ftierven doorgaans zelf wanneer zy den lyder bezogten: alle menfchelyke kunst vermogt niets.' De Gebeden in de Tempels uitgeftort, de aangewende Wichelaaryen, alles was onnut, en ten lanse leste door het kwaad overmeesterd, lieten D zy dit alles na. Deeze ziekte , gelyk men zegt , eerst uit Ethiopien boven Egypten afkomftig, daar na, in Egypten, Lybien en een groot gedeelte van Perfiep overgebragt, floeg op het onverwagtst naar Athene over. De menfchen van de haven eerst aantastende , wierd 'er van hun uitgeflrooid dat de Peloponnefers de putten vergiftigd hadden: want daar waren toen nog geen bronnen, maar naderhand kwam zy in de boven-  TWEEDE BOEK. 219 venftad , en fleepte veel meer menfchen uit den tyd. Laat ieder, het zy van de Kunst of niet, zo als hy hieromtrent denke , zeggen waar uit dezelve waarfchynlyk ontftond , en welk vermogen hy in ftaat oordeelt zulke omwentelingen te veroorzaken, Ik zal alle'enlyk derzelver aart befchryven , en, daar ik zelf 'er aan gczukkeld en anderen heb zien lyden, zekere teekens aan de hand geeven , waar uit iemand dezelve, in gevalle zy weder oneftond, zal kunnen kennen. Dit jaar was , volgens algemeene toeftem. ming, meer dan naar gewoonte van andere ziektens vry, was iemand echter van te vooren reeds onpasfelyk, zo draaide alles op deeze ziekte uit. Den gezonden kwam het uit geene kenlyke oorzaak, maar onvoorziens , in het eerst met geweldige hitte in 't hoofd, roodheid en brand in de oogen aan: van binnen waren de keel en tong bloedig en de adem befmet en ftmkend: hier op volgde fterk niezen en fchorheid: en in weinig tyds zette zich de pyn met eene geweldige hoest in de borst: eens tot aan het hart gekomen, beknelde zy hetzelve, en veroorzaakte alle van de Genecsheeren ooit opgetelde Galbraakingen , en dit met groote pyn. De meesten kreegen eene krampachtige hik, en  220 THUCYDIDES. en deeze gaf hun eene zwaare ftuip, by zommigen van korten, by veelen van langen duur. Het lichaam was van buiten niet zeer brandig, niet bleek , maar roodachtig en paers, met kleine puisten en zweeren uitgeflagen, maar van binnen was de brand zo geweldig, dat zy zelfs niet het opleggen der dunfte klederen en lakens, maar niet anders dan bloot te leggen konden verdragen , ja zich gaarne in koud water wierpen. Veelen daar men geen zo^g voor droeg, fprongèn, door eene onleschbre dorst geperst , in de putten. Weinig of veel te drinken hielp hun even min. In de onmooglykheid van te rusten, bleef hun eene geduurige flaaploosheid by: zo lang de ziekte op het hevigst was, bezweek het lichaam niet , maar hield d ■ f ilteringen boven verwachting uit. Dus dan vergingen door deezen inwendigen brand de meesten binnen negen of zeven da "en, offchoon zy anders nog krachten hadden., of, ontkwamen zy het al, dan wierp de ziekte zich in den I uik, en eene geweldige verzweering met eene onverwinlyken loop vo -oorzaakende, had zy om 's lyders zwakheid ni.ec zelden den dood ten gevolge: want het kwaad, dat zich eerst in bet hoofd gezet had, g:r,g het geheele lichaam van boven tot beneden door. Kwam iemand dcezc  TWEEDE BOEK. aai deeze grootfte gevaaren al te boven , zo behield hy altyd door de verlamming van eenige uiterlyke leeden, hier van de teekens, want zy drong zelf tot de fchaamele deelen en de toppen van handen en voeten door: met verlies van welke veelen het ontfnapten, ook waren 'er die hun gezicht verlooren , anderen weder, zo dra zy 't ziekbed verlieten, verlooren het geheugen van alles zonder onderfcheid, en erkenden zich zelfs of hunne nabeftaanden niet. Die foort van ziekte alle uitdrukkingen te boven gaande, en te zwaar dan dat de menfchelyke natuur dezelve konde torfchen, tast; te ieder aan, en toonde dus dat zy iets anders , dan onze gewoone ziektens ware. Want de vogels en andere viervoetige dieren, gewoon op menfchenvleesch te aazen, gingen, fchoon veelen onbegraaven lagen , 'er niet eens naar toe , of proefden zy 'er van, zo ftierven zy terftond : dit blyk't, om dat men deeze vogels noch hier, noch elders ooit zo fchaars gevonden heeft : ook gaven de honden , gewoon mee menfchen om te gaan, van den invloed deezer ziekte geen klein bewys. Zy had dan (om van alle andere toevallen, want ieder had iets verfchiliende van den anue- reri,  .5122 THUCYDIDES, ren, niet te fpreeken ,) dusdanige kenmerken. 'Er regeerde ten deezen tyde niet ééne der gewoone ziektens te Athene , ontftond 'er ai ééne , zo draaide zy evenwel op deeze uit. Deeze ftierven door gebrek aan oppasfen , geene welbezorgd, ondergingen hetzelve lot. Geen één hulpmiddel was 'er, om zo te zeggen by de hand, dat den gebruiker hielp, want 't geen den eenen verligting gaf. bragt den anderen nadeel toe. Geen lichaamsgeftel, 't zy fterk of onfterk, was tegen haar beftand, zy rukte ieder , fchoon met alle mogelyke zorgen opgepast, weg. De moedeloosheid, zo dra iemand zich aangetast voelde, was het allerzwaarfte van dit kwaad , (want in hun gemoed fchielyk tot wanhoop vervallen, fielden zy zich veel meer bloot en hielden zich niet in,) en de een van den ander door gedienfligheid- aangeflooken, ftierven zy als fchapcn, en dit bragt de grootfte fterfte te wege, want zo zy uit angstvalligheid de een naar den ander weigerden te gaan, kwamen zy eenzaam verlaaten om, en veéle huishoudingen zyn door gebrek aan oppasfers uitgeftorven: gingen zy naar hen toe, zo kwamen 'er niet minder om. Voornamelyk die van de Deugd nog eenig werk maakten , fpaarden uit vrees voor fchande zich zelven niet.  TWEEDE BOEK. 223 niet, maar gingen naar hunne Vrienden, daar de huisgenooten door het drukkend kwaad verheerd, voor het gejammer der ftervenden bezweeken. Die het gevaar te boven kwamen, waren met de ftervenden en de zukkelenden meest begaan , om dat zy na eene bittere ondervinding reeds veilig waren: want niemand kreeg tweemaal de ziekte, zó ,* dat hy 't beftierf. Deeze wierden van de anderen als gelukkig gerekend, en voelden zelfs van Honden aan een groot genoegen, ja voedden zelfs eene flaauwe hoop van in 't vervolg door geene andere ziekte weggerukt te worden. By deeze heerfchende ziekte' kwam nt>g de niet minder lastige verhuizing uit de landen naar de ftad, vooral voor hen die eerst in de ftad kwamen ; door gebrek aan huizen, de zomerhitte in benaauwde hutjes moetende verduuren, fticrf meest alles zonder order weg, hier gaf een zieltoogende op een ontzield lichaam neergebogen den geest; ginds fcroopen de halfdoode, uit verlangen naar water, door de ftraaten en rondsom de fonteinen , de Tempels , daar zy zich geherbergt hadden, waren met daar ontzielden opgepropt. Want door de ziekte overweldigd , en niet weetende waar heen zich te wenden, achten zy heilig en on- hei-  a.24 THUCYDIDES. heilig even min. Alle wetten , te vooren in het ftuk van begraaving in 't oog gehouden, waren in de war. Ieder begroef zo als hy konde, en door het menigvuldig affterven hunner huisgenoten , maakten zy , uit gebrek aan 't nodige, zich onbefchaamd van 's anderen grafftee meester. Zomtyds den eigenaar voorkomende , plaatften zy de lyken op eens anderens houtftapel , en terwyl deeze nog brandde , wierpen anderen weder het lyk, dat zy droegen , 'er boven op, en gingen heen. Deeze ziekte gaf in de ftad ook aanleidinge tot groote ongeregeldheid, het geen ieder van te vooren uit fchaamte verborg, deed hy thans zonder 'er bezwaaring in te vinden, ieder handelde naar welgevallen ; ziende dat door den fchielyken omkeer der zaaken de ryken onverwagts ftierven , en die van te vooren niets had, hunner zaaken aanftonds meester wierd, waren zy van oordeel van dezelve tot hun vermaak een fchielyk gebruik te moeten maaken, zynde en hun leeven en hun goed mogelyk maar voor eenen dag. Om voor eene pryzenswaardige zaak iets uit te ftaan , was niemand vaardig ; het zeer onzeker rekenende of hy voor het uitvoeren van dezelve,niet reeds weg zoude zyn : Al het aangenaame en voordeeüge wierd  TWEEDE BOEK. 225 wierd overal als pryzenswaardig en nuttig aangemerkt ; hier van hield hun , noch eerbied voor de Goden, noch vreeze voor de Wetten, te rug: zo wel, om dat zy oordeelden, dat de Goden te eeren en niet te eeren op hetzelve uitkwam, dewyl zy doch allen eveneens verlooren gingen , als om dat niemand lang genoeg dacht te leeven, om de ftraf der wetten te ondergaan; dat hem door het noodlot het vuur veel nader aan de fcheenen gelegd wierd, en eer hem dat verteerde, hy van 't leeven nog zyn geneugte wilde neemen. De Atheners, tot deeze elende vervallen, wierden van binnen door de fterfte, terwyl de vyand van buiten het land verwoestte, gedrukt. JViidlerwyl, gelyk waarfchynlyk is, maakten zy melding van een vaers, dat de hoogbejaarden zeiden eertyds voorfpeld te zyn: Be Dorifche oorlog zal van Pest verzeld ontbranden. Onder zommigen echter rees een verfchil, zeg. gende, dat van de ouden geen Pest , maar hongersnood genoemd wierd, maar door de tegenwoordige omftandigheden dreef het eerfte gevoelen boven, want ieder paste het op de rampen, die hy leed, toe. Edoch ontftaat'eiter eeniger tyd een andere Dorifche oorlog P met  226 THUCYDIDES. met hongersnood verzeld, dan is *6 waarfchynlyk, dat het laatfte de overhand behouden zal: Ook wierd 'er gefproken van het antwoord der Godfpraak aan de Lacedemoners, op de vraag of zy den oorlog moesten voeren, gegeeven, behelzende: Dat die geenen, welke zich met alle kracht op den oorlog toeleiden , de overwinning zouden behaalen, en dat Apollo zelf hun de behulpzaame hand zou bieden, en hier mede oordeelden zy het gebeurde overeenkomftig, want de ziekte had zich na den inval der Peloponnefers aanftonds geopenbaard, en zonder Peloponnefus aan te tasten , het geen aanmerkenswaardig is, regtte zy te Athene en vervolgens in de andere meest bevolkte plaatzen , fchrikkelyke verwoestingen aan. Dit viel geduurende de ziekte voor. De Peloponnefers het platte land afgeloopcn hebbende, zyn tot aan den berg Laurius, in de zogenaamde Zeeftreek, daar de Atheners hunne Zilvermynen hebben, voortgerukt: Zy verwoestten eerst de nabuurige ftreeken van Peloponnefus, en daar na die van Eubea en Andrus. Pericles , die toen nog het bewind voerde, bleef als in den voorigen aanval, by zynegedagten om niet buiten de ftad den vyand tegen te trekken. Maar  TWEEDE BOEK. o2? Maar de Lacedemoners zich nog in de vlakte, voor dat zy naar de Zeekust gingen, op. houdende , rustte hy eene vloot van honderd zeilen tegen Peloponnefus toe, en ging, toen alles klaar was, onderzeil, met deeze voerde hy vierduizend zwaargewapende Atheners cn 300 ruiters op de oude gekalefaterde cn hier toe gefchikte fchepen over, de Chiers en Lesbiers woonden ook deeze tögfc met vyftig fchepen by: By hun uitloope'n lieten zy de Pcloponnefers nog op de zeekusten van 't Atheensch gebied, en rechtten na hunne aankomst in Epidaurus veele verwoestingen aan: De ftad beftormende, kreegen zy, fchoon het hun mis. lukte, eenige hoop van dezelve te vermeesteren, hier van daan in zee geftoken, liepen zy het land van Troezenicn, Italië cn ITcrmion, allen op dc Kusten van Peloponnefus gelegen, af. Het anker ligtende, zetten zy koers naar Prafie, een zeeftad der Lacedemonen, loopen het platte land af, veroveren cn pionderen de ftad; dit verrigt hebbende, zeilden zy naar huis, en vonden de Peloponnefers niet meer in 't Atheensch gebied, maar reeds naar huis te rug gekeerd. Den gantfehen tyd, dat de Peloponnefers op den Athcenfchen grond en de Atheners op zee P 2 wa-  a28 T II U C Y D I D E S. waren, heeft de ziekte in de ftad en in 't leeger fterk gewoed. Ook, zegt men, zyn de Peloponnefers voor deeze ziekte bang , als zy van de overloopers hoorden dat dezelve in de ftad was, en zy de begraafenisfen zagen, fchielyker uit het land getrokken. Deeze inval was echter nog de langfte van duur , want het geheele land verwoestende hielden zy zich in hetzelve byna veertig dagen op. In deazelfden Zomer zyn Agnon en Kleopompus, zoonen van Nicias en Klinias, amptgenooten van Pericles, met de krygsmacht die hy gebruikt had, naar Chalcidea in Thracien en het nog beleegerde Potidea getrokken; herwaards allerhande ftormtuigen gevoerd hebbende , deeden zy al hun mogelyke best om dezelve te vermeesteren, doch dit en het andere viel niet overeenkomftig hunnen grooten toe. .ftel, uit, want de ziekte tastte de Atheners aan en woedde vreeslyk door het leeger, zo dat de eerfte foldaaten, tot nog toe gezond, door de anderen, die met Agnon gekomen waren, aangeftoken wierden; Phormio was met zyne festienhonderd man ook niet meer by Chalcidea. Kort hier op ftevende Agnon, hebbende duizend en vyftig van zyne manfchap in den tyd van veertig dagen verlooren, weder naar huis, uit-  TWEEDE BOEK. 229 uitgezonderd de eerfte, die Potidea altyd ingeBooten hield. Toen, na den tweeden inval der Peloponnefers het land andermaal verwoest wierd , en de ziekte en oorlog hen tevens drukte, veranderden de Atheners van gedachten. Zy gaven Pericles de fchuld, zo wel om dat hy den oorlog aangeraden had, als om dat zy door hem in onheil geraakt waren. Zy wilden met alle geweld eene overeenkomst met de Lacedemoners treffen, doch eenige gezanten derwaarts gezonden , kwamen onverrigter zaak te rug : toen van alle kanten raadeloos, vielen zy tegen Pericles uit. Hy, ziende dat zy om den tegenwoordigen toeftand van zaaken op hem verbitterd waren, cn dat alles volgens zyne gisfingen uitkwam, riep hen (want hy was nog Overfte) byeen , met voorneemen om hun moed in 't lyf te fpreeken, en na het bedaaren hunner drift , alle onbezonnenheid en vreeze te verbannen : Voorgetreden zynde, fprak hy in deezer voegen: ,, Uwe teonvreedenheid op my, valt vol„ gens myne verwachting uit, (want ik vat „ de reden,) en ik heb U te zaamgeroepen uit „ begeerte om U voor te houden en te over„ tuigen, hoe Gy minder op my vertoornd P 3 ,, zyt  230 T II U C Y D I D E S. zyt dan voor de rampen zwicht. Ik ben van gedachten dat eene ftad die ftaande blyft, ,, voor alle burgers eenpaarig meer voordcelig ,, is, dan zo zy door het geluk van ieder inge„ zeeten wel bloeiende, in haar geheel geno„ men, ter nederlegt. Immers ieder, al doet ,, hy voor zyn eigen hoofd de zaaken wonder „ wel, komt door den val zyns vaderlands niet „ minder om : cn hy die in een bloeienden „ ftaat ongelukkig is, word ligt gered. Daar „ nu dc Staat ieders rampen, maar niet ieder „ in 't byzonder de Staatsonheilen torsfehen „ kan, hoe is het dan mogelyk dat ieder de5, zelve niet zoude moeten afkeeren? en niet „ (het geen Gy thans door huislyke tegen„ fpoed ter neergeflagen doet) het behoud van „ den Staat daar laaten, en my, die den oor„ log aanried, en dus ook U, die van hetzel„ ve gevoelen waart , befchuldigen. Nu zyt „ Gy te onvreeden op my, zulk één man, die „ in kunde van het geen 'er gedaan of uitgc„ legd moet worden, voor niemand behoeve „ te zwichten, terwyl ik in liefde voor den „ Staat en rykdommen de eerfte ben. Die iets weet, en het niet openlyk mededeelt, is „ even als of hy nooit gedacht had: wie de ge„ melde hoedanigheden beide bezit , cn de „ ftad  TWEEDE BOEK. a3r „ ftad kwaadgezind is , ftaat dezelven met ,, eene goede raad niet by. Of zo hy dit al „ doet, en door geld te winnen is, dan veilt „ hy hier voor alles te koop. Daar Gy van oor„ deel zynde dat ik deeze dingen een weinig „ meer dan anderen had, roynen raad ter oor„ log volgdet,zo draag ik thans waailyk te on„ recht al de fchuld. „ Als men anderzints gelukkig de keuze „ heeft, dan is het dwaasheid den oorlog te „ voeren; maarzo de nood ons dringt om of „ uit kleinmoedigheid anderen te gehoorzaa„ men, of door het uitftaan van gevaaren ons „ te redden, dan is hy die het gevaar weigert „ te ondergaan, meer berispelyk dan hy die „ hetzelve manmoedig tegenftaat. Ik ben nog „ dezelfde, en blyf by myn gevoelen, maar „ Gyin voorfpoed mynen raad volgende, doch „ in tegenfpoed door berouw vermeesterd , ver. „ andert van gedachten , cn uit gebrek aan „ oordeel keurt Gy mynen raad thans af: voor„ namelyk, om dat ieder het daadelyke onaan„ genaame reeds befpeurt, en van de nuttig. „ heid, die nog niet daar is, geen duidelyk „ denkbeeld heeft: nu 'er in weinig tyds eene „ groote verandering voorgevallen is , hebt m Gy, om Uw befluit met kracht door te zetP 4 ten,  s3a THUCYDIDES. ten, minder moed: Deeze word door een,, fchielyk, onverwagt en buiten onze rekening „ gebeurd geval, ter neergebonsd: en dit is „ in andere opzichten, doch wel voornamelyk in deeze ziekte, Uw geval. Doch de groot„ fte ftad bewoonende, en in Uwe opvoeding „ met lesfen hier mede overeenkomftig door„ drongen, behoort Gy ook de grootfte ram„ pen tegenftaande , derzelver waardigheid „ niet te verduisteren , (want de menfchen „ veroordeelen hem, die zynen roem uit laf„ heid verlaat, even zeer, als zy hem haaten, „ die met een onbefchaamd vertrouwen eenen „ hem niet toebehoorenden roem najaagt,) „ maar de droefheid over Uw eigen verlies „ daar laatende, de zorg van het algemeen be„ houd by de hand vatten. „Betreffende de moeite van den oorlog, dat „ dezelve langduurig, en echter niet meer „ voordeelig zy, hier toe zyn die dingen waar „ in ik van te vooren de verkeerdheid Uws „ vermoedens duidelyk aantoonde , toereiken„ de genoeg. Ik zal dit thans uit de grootheid onzer heerfchappy, die, alhoewel weezen„ lyk, U echter nooit in Uw gemoed fchynt „ opgekomen te zyn, en ik dit nooit te voo„ ren deed, bewyzen. Ook zoude ik nu deeze „ groot-  TWEEDE BOEK. 233 „ grootfche taal niet gebruiken, zó ik U niet onbehoorlyk neerflagtig zage. Gy weet wel „ dat Gy over bondgenooten alleen niet heerscht, doch ik verklaar U, dat Gy van ,, de twee deelen der waereld, te land en te „ zee, niet zo ver als nu , maar zo ver Gy „ wilt, volkomen eener meester zyt. En 'er is „ tegenwoordig geen Perfer nog ander volk die U, met zo eene macht zeilende, hinderpaa. „ len Hellen kan, zo dat het nut van dat ver„ mogen by dat van huis en land, waar van „ Gy als iets groots beroofd meent te zyn, niet eens te vergelyken zy; het is niet be„ hoorlyk dat dit verlies U zo fmartelyk valt, „ maar 't verloorene moet ten minften, hier „ by vergeleeken, als een gering cieraad Uwer rykdom , over het hoofd gezien worden; ,, vast weetende, dat de vryheid eens gehand„ haaft en gered , die dingen gemaklyk weder „ krygt, daar het geen wy eens aan anderen „ onderhoorig bezitten, gaarne minder word. „ Laaten wy niet beneden onze Vaders zyn, „ die niet flechts met moeite behielden,'t geen zy van anderen kreegen, maar zelf uit het „ gevaar gered, het ons ter hand ftelden, en „ het is grooter fchandc te verliezen 't geen 9, wy hebben, dan in het verkrygen van nieuP 5 55 we  23+ THUCYDIDES. „ we bezittingen flecht te flaagen. Wy moej, ten niet ajleen met groote fierheid, maar met 3, gerustheid den vyand tegen gaan. Dc fier» „ heid is zelfs den bloodaard by een onvoor- zien geluk eigen; maar een gerust vertrou„ wen verzekert hem, die met ryp beraad zy„ nen vyand te keer gaat, van de overhand. „ Dit is 't, het geen wy hebben. In eene ge5, lyke kans , maakt de fchrandere overwee,, ging door haare grootmoedigheid, de ftoute ,, onderneemingen veiliger. Zy verlaat zich niet te fterk op eene onzekere hoop, maar „ op een uit de tegenwoordige omftandighe„ den afgeleid befluit, waar van het vooruit- zigt vaster is. „ 't Is ook betaamelyk het aanzien der ftad door de heerfchappy alleen verworven, (waar „ over gy U allen zo verheugt,) te hulp te komen, en niet voor moeite fchuuw, het na,, jaagen van eer te verzuimen. Ook moet Gy v niet denken dat wy over de enkele verwis„ feling van vryheid tegen flaavernye te vech„ ten hebben, maar zelf om ons gebied niet te verliezen, cn de wraak der mishandelin„ gen in hetzelve door ons aan andere bedreeven , te ontgaan , waar van Gy nu niet meer kunt afwyken: al ware het oak dat iemand „ in  TWEEDE BOEK. 235 ,, in de tegenwoordige omftandigheden door vrees benard , zich in het neerleggen der „ zaaken dapper kweet. Gy hebt dit gebied „ als eene overheerfching, waar van het aan„ vaarden onrecht , en het afftaan gevaarlyk „ fchynt. Ook zouden zulke werkelooze men,, fchen , fchoon zy anderen overtuigden, hun„ ne ftad, al leefden zy afgezonderd en naar eigen wetten, dra te gronde helpen : want „ door werkloosheid gaat zelf de ftille rust ver„ looren. Insgelyks past het niet voor een heerfchende maar wel voor eene onderhoo- rige ftad, gerust in flaavernye te leeven. „ Maar laat U van zulke burgers niet ver„ leiden, en maakt U tegen my niet driftig, ,, (met wien Gy zelf goedvond den oorlog op „ te vatten,) zo de vyand in ons land gerukt, „ zich dus gedraagt, gelyk in geval van wei„ gering der gehoorzaamheid wel vooruit te zien was. Hier by is de ziekte buiten aller „ verwachting gekomen , (dit alleen ging bui- ten onze gisfing,) en deeze is de groote rc„ den uwer haat, en te onregt, ten zy Gy, „ zo gy iets buiten verwagting gelukkig uit„ voert, alles op myn rekening ftelt. De fla„ gen ons door de Goden toegebragt, moeten s, wy, onder de noodzaaklykheid gebukt, die van  236 THUCYDIDES. j, van den vyand, rnanlyk draagen : dit was „ voorheen altyd deeze ftad eigen ; dat Gy dan ,, het oud gebruik geen hinderpaalen fielt. Weet ook, dat zy haaren grootften roem ver,, kreegen heeft, om dat zy voor de rampen* ,, nimmer zwichtte , veele leevens opofferde, „ en veel zwoegens aan den oorlog te koste „ leide, en dat zy tot op deezen dag het aller- grootst vermogen bezit, waar van men by ,, de nakomelingfchap door de omwenteling „ aller eeuwen, al moeten wy het ook einde„ lyk eens opgeeven, (want de natuur heeft „ alles der vermindering onderworpen ,) altyd „ melding maaken zal. Men zal zeggen, dat ,, wy zelv' Grieken, over de meeste Grieken „ heerschten, dat wy tegen alle te zamen en „ tegen ieder in 't byzonder de zwaarfte oor- logen uithielden, en dat wy de grootfte en ,, van alles overvlocijcnde ftad bewoonden. „ Dit van een vadzig en werkloos mensch verj, agt, zal hem, die iets wil uitvoeren , ter „ naaryver aanfpooren , en hem,die zulks niet bezit, ftof tot benyden geeven. Gehaat te worden, en voor onderdrukkers te boek te „ ftaan, is aan elk die ooit over eenen ande„ ren hcerschte te beurt gevallen, maar wie ,, in groote dingen deeze haat gemaklykst weet „ te  TWEEDE BOEK. 137 te draagen, flaat den besten weg in, want „ deeze haat houd niet lang daad; hy verkrygt wel dra groot aanzien, en laat een onfterfe- lyken roem na. Daar Gy ziet wat U in het „ toekomende tot eer, en voor tegenwoordig niet tot fchande zal (trekken, jaagt dit beij, den met onvermoeiden yver na. Zendt den „ Lacedemoners geen bode meer, en legt zel„ ven niet aan den dag dat gy onder de tegen- woordige rampen zucht , want al wie in „ rampfpoed den moed het minde laaten zin„ ken, en zich in de daad het beste houden, munten ook in dad en burgerzaaken 't „ meeste uit." Door deeze woorden zogt Pericles der Atheners haat tegen hem te doen bedaaren, en hunne gedachten van de tegenwoordige rampen af te trékken. In het openbaar gaven zy hem wel gehoor, zonden geene gezanten naar de Lacedemoners , maar leiden zich met meer drift op den oorlog toe: doch in 't byzonder gaven zy zich bezwaarlyk onder hun lyden neer, de arme, om dat hy van zyn weinigje daar hy den oorlog mee by moest daan , beroofd wierd, de ryke, om dat hy zyne prachtige landhoeven en kostbaar huisraad verloor : Doch het ergst van allen was, dat zy vreede in plaats van oor-  438 THUCYDIDES. oorlog hadden. Tegen Pericles echter nog altyd eene wrok behoudende, waren zy niet gerust, voor dat zy hem in eene Geldboete verweezen, doch kort hier op (gelyk het gemeen gaarne doet,) verkooren zy hem weder tot Overfte , en gaven hem alles in handen, het zy om dat zy aan hunne huislyke rampen minder gevoelig waren, het zy hy allerbekwaamst gerekend wierd, in het beftier dier zaaken, die de geheele ftad van noden had: want zo lang hy in vreedenstyd aan 't bewind was, regeerde hy zeer gemaatigd, droeg voor dezelve zorg, en onder zyne regecring was de ftad ten top. punt haarer grootheid gekomen. Na het ontftaan des oorlogs was hy haar vermogen van te Vooren kundig, fchoon hy deszelfs begin twee jaarenen fes maanden overleefde. Na zyn dood wierd zyn vooruitzigt in deezen oorlog nog beter bekend , want by had gezcid , dat zy de overhand zouden hebben, zo zy zich ftil hielden, zich op den Zeedienst toeleiden , hun gebied geduurende deezen oorlog niet zochten uit te breiden, en hunnen Staat aan geenerlei gevaar bloot fielden. Alles wat hier tegen aanliep, en het geen niet de minfte betrekking op den oorlog had, doende, beftuurden zy door zugt tot eer en eigenbaat de zaaken tot hun ei.  TWEEDE BOEK. 239 eigen en der bondgenooten ondergang. Vielen zommige dingen wel uit, dan trok ieder burger hier van de eer en het voordeel , doch flaagden zy ongelukkig, dan moest de Staat 'er om lyden. De reden was, om dat hy in aanzien en doorzigt machtig, en nimmer door giften ce beweegen, het volk met den vryheidstoom leidde, en door hetzelve minder beheerscbt, dandeszelfsbeheerfcher was. Langs geene flinkfche wegen der macht meester, zeide hy nooit iets om het te behaagen, maar door zyn aanzien hetzelve in toom houdende, fprak hy hun dikwyls zelfs driftig tegen. Begreep by dat zy iets te onpas uit brooddronkenheid beftonden, zo hield hy hen door zyn fprceken geheel vervaard te rug. Vreesden zy zonder reden, dan fprak hy hun weder moed in 't Jyf. De Staat wierd in naam door het volk, maar in de daad door dien eerften man, beftuurd. Doch van zyn opvolgers in macht onderling gelyk, deed ieder zyn best om de eerfte te zyn, fcbikkende de zaaken naar den wil van 't volk, en hun alles toelaatende; hier uit volgden in eene groote en het bewind voerende ftad veele misflagen, waar onder de onderneeming op Sicilien, niet zo zeer aan die geenen daar zy naar toe gingen, als aan hunne uitzenders, die niet genoeg  24o THUCYDIDES. noeg voorzagen, wat de vertrekkende noodig hadden, toe te fchryven} maar met onderling twisten over den eerften rang, ging alles in het leeger flaauwelyk toe , en raakte de ftad wel fchielyk in de war. In Sicilien hunne krygstoerustingen en het grootfte deel der fchepen verlooren, en in de ftad reeds oproerig zynde, hielden zy het evenwel tegen hunne voorige vyanden, met de Siciliaanen vereend, en hunne in grooten getale afgevallen Bondgenooten, drie volle jaaren uit: eindelyk ook nog tegen Cyrus Xerxes zoon, welke tot den aanbouw der fchepen den Peloponnefers geld gefchooten had; en zy hebben het niet eer opgegeeven , voor dat zy door eigen onlusten vaneen gereeten, krachtloos wierden. Zo verre muntte Pericles toen ter tyde uit, dat hy voorzag, hoe gemaklyk de Staat in dien oorlog de overhand op de Peloponnefers behouden kon. De Lacedemoners en hunne Bondgenooten gingen deezen Zomer nog met honderd fchepen naar Zacynthus, tegen over Elis gelegen, onder zeil : deeze is eene Volkplantinge uit Peloponnefus , en ftond met de Atheners in verbond. Op deeze fchepen, onder bevel van Knemus den Spartaan , waren duizend zwaargewapende Lacedemoners; eene landing gedaan heb-  TWEEDE BOEK, 24r hebbende, rechtten zy groote verwoestingen aan, doch dezelven niet tot overgaave kunnende krygen, ftevenden zy weder naar huis. In den Nazomer gingen Aristeus de Korinther, en Aneristus-, Nicolaus en Pratodemus, gezanten der Lacedemoniers , Timagorus de Tegeater, en een Argiver, met name Polis, naar Afien, om den Koning tot eene geldleeninge, en om in den oorlog deel te neemen, te beweegen: voorheen begaven zy zich naar Thracien , by Sitalces Teres zoon, om hem, ware het mogelyk, over te haaien, het bondgenoodfchap der Atheners te verlaaten, en hun eenige hulpbenden voor Potidea, door de Atheners toen belegerd, by te zetten, en een einde te maaken van den Atheners hulp te bieden, om dus doorhem gemaklyker hunne reize over den Hellefpont, werwaarts zy reisden, voort te kunnen zetten naar Pharnaces, Pharnabazus zoon; die hun toegang tot den Koning zoude bezorgen. Doch de Atheenfche gezanten, Learch us cn Aminiades, zoonen van Callimachus en Philemon , die zich toen juist by Sitalces bevonden , haaien Sadokus Sitalces zoon, onlangs met het Atheenfche burgerrecht befchonken, over, om hun deeze Lacedemoners in handen te ftellen, op dat zy niet, by den Koning geQ, ko.  242 THUCYDIDES. komen zynde, Athene van deezen kant groot nadeel mogten toebrengen. Door hen bewogen , liet hy de Lacedemoners op hunnen weg door Thracien, voor dat zy zich infcheepten om over den Hellefpont te fteeken, vatten, hebbende Learchus en Aminiades, benevens eenige anderen, met bevel om ze aan deezen over te geeven, afgevaardigd: Gevat zynde, wierden zy naar Athene gevoerd, alwaar, de Atheners, beducht dat Aristeus, die reeds van alles wat voorheen te Potidea en in Thracien voorviel, de uitwerker geweest was, zo hy hun ontkwam, andermaal nog meer kwaad zoude brouwen, dezelven onverhoord en nog iets willende zeggen, op eenen dag allen ombragten en in diepe kuilen wierpen. Denkende dat het billyk ware de Lacedemoners met dezelve munt te betaalen , die van te vooren, de reizigers , op de kusten van Peloponnefus met vragtfchepen zeilende, gedood en in kuilen gefmeeten hadden. Want in het begin van den oorlog vermoordden de Lacedemoniers al wie zy maar op zee namen, als vyanden, zo wel de bondgenooten der Atheners als de onzydigen, zonder onderfcheid. Omtrent dien zelven tyd, namelyk op het einde van den Zomer, ondernamen de Ambra- cio-  TWEEDE BOEK. 243 cioten zelve, en veele door hun overgehaalde Ongrieken, eenen togt tegen het Amphilochisch Argos en het ander Amphilochien. Het begin der vyandfchap tegen de Argiven kwam hier van daan : Amphilochus Amphiareus zoon , heeft na den Trojaanfchen oorlog thuis gekomen , over de fchikking die te Argos in de zaaken was, te onvreden, het AmphilochifcheArgos , en het ander Amphilochien, in den Ambracifchen Zeeboezem, gefticht, en naar zyn vaderland Argos genoemd. Zy was, ais zynde de grootfte ftad van Amphilochien, door da vermogendften bewoond; veele eeuwen laater namen zy, door rampen afgemat, de-Ambracioten, aan het Amphilochifche land grenzende, tot medeburgers aan, en leerden toen eerst van de Ambricioten , die by hen woonden, de thans in Griekenland gebruikte taal, want de andere Amphilochers waren Ongrieken. Met 'er tyd wierpen de Ambracioten de Argivers uit de ftad, en maakten zich derzelver meester. De Amphilochiers gaven zich hier op aan dc Acarnenfers over, benevens welken zy de Atheners te hulp riepen , die hun den Overfte Phormio en dertig fchepen toefchikten; kort na den aankomst van Phormio neemen zy Argos met geweld in, brengen de AmbracioQ 2 ten  244 THUC'YDIDES. ten in fiaverny , terwyl de Amphilochers en Acarnaners de ftad gezamentlyk bewoonden. Hier na wierd het allereerfte verbond tusfchen de Atheners en Acarnaners getroffen: en de Ambracioten geraakten in vyandfchap met de Argivers, om dat zy de hunne in flaverny gebragt hadden; ook hebben zy naderhand, geduurende deezen oorlog, met een leeger, uit eigen , Chaonifche en andere nabuurige Ongriekfche manfchap beftaande, een aanflag op hetzelve ondernomen, en by Argos gekomen, het land wel bemachtigd , doch hebben , de ftad niet kunnende inneemen, naar huis te rug gekeerd, het leeger gefcheiden : En dit was het geen voornamelyk in deeze Zomer voorviel. Met den aanvang van de Winter zonden de Atheners twintig fchepen, onder bevel van Phormio, naar de kusten van Peloponnefus uit, om van Naupactus uitgeloopen, naauwkeurig wacht te houden dat niemand in of uit-Korinthus of de Krisfeëfche Zeeboezem liep. Ook zonden zy nog fes andere fchepen , onder bevel van Melefander, naar Lycien en Karien, om geld op te eisfchen, en de Kaperyen der Peloponnefers tegen te gaan , ook was hy, van daar uitioopende, zeer in fiaat om de vaert der  TWEEDE BOEK. 245 der vragtfchepen van Phafelis, Phenicien en het vaste land aldaar, groot nadeel toe te brengen. Doch Melefander eene landing op Ly. cien met het leeger der Atheners en de Bondgenooten, die hy medegevoerd had, ondernomen hebbende, wierd met verlies van een gedeelte van 't leeger geflagen, en fneuvclde zelf in den flag. In dezelfde Winter zyn de Potideaten, het beleg niet langer kunnende verduuren, daar de invallen in het Atheenfche land door de Peloponnefers gedaan , de Atheners niet deeden aftrekken, en het koorn en andere tot leevensonderhoud nodige dingen reeds ontbraken , zo dat zommige zelf menfchenvlcesch aten, dus eindelyk in onderhandeling getreedcn met de Overften der Atheners, Xenophon Euripides en Hestiodorus Aristoklides en Phanomachus Kallimachus zoon,die gelast waren om de zaaken te fchikken: De voorwaarden wierden van hun aangenomen, ziende dat het leeger op die koude plaats veel uit te ftaan, en die belegering reeds twee duizend Talenten aan de ftad gekost had. Zy kwamen dan ter ovcrgaave, mits dat zy, met hunne kinderen , vrouwen en hulpbenden uittrokken, ieder zoude maar één kleed, behalven de vrouwen twee, beneem 3 vens  2|6 T II U C Y D I D E S. vens eene zekere ftuiver reisgelds mede mogen neemen: hierop gaven zy onderling hun woord van eer, trokken naar het Chalcidifche land, en waar ieder maar best konde. De Atheners bcfchuldigden de Overften buiten hun weeten eene overeenkomst getroffen te hebben, (van gedachten dat zy de ftad hadden kunnen meester worden zo zy maar wilden,) en zonden naderhand volkplanters uit de ftad ter bewooninge van Potidea uit. Dit wier.d 'er in deeze Winter uitgevoerd , en hier mede liep het tweede jaar des oorlogs door Thucydides befchreevcn, af. Met het ingaan van den Zomer deeden de Peloponnefers benevens de Bondgenooten wel geen inval in het Atheenfche land, maar trokken tegen Platea , onder bevel van Archidamus Zeuxidamus zoon , der Lacedemonen Kaning, met een leeger te velde, met oogmerk om zich in die ftreeken neer te flaan en dezelve te verwoesten. De Plateërs van zyn voorneemen verwittigd, zonden aanftonds Gezanten , die het woord op de volgende wyze deeden : ,;, Aichidamus en Gy Lacedcmoonfche „ Mannen , Gy handelt niet rechtvaardig noch ,, overeenkomftig Uwlieder of Uwer Vaderen 9, wai.rdiglie.d, daar Gy eene vyandelyke togt » te-  TWEEDE BOEK. 247 ., tegen het land van Platidea onderneemt. Want de Lacedemoner Paufanias Kleombro„ tus zoon , heeft na Griekenland van den „ Meder vrygemaakt te hebben, met alle de ,, Grieken die zich in den gevaarlyken flag „ hier voorgevallen hadden willen wagen, op „ de markt van Platea ter eer van Jupiter den ,, Verlosfer geofferd, en in aller Bondgenoo„ ten tegenwoordigheid , aan de Plateënfers „ beloofd om land en ftad naar eigen wetten ,, te bewoonen : dat niemand hun ooit den ,, oorlog onrechtvaardig, of om hen in fla. ,, verny te brengen, zoude mogen aandoen; 3, gefchiede zulks , dan moesten de daar zynde „ Bondgenooten hun naar vermogen helpen. „ Dit wierd ons door Uwe Voorvaders ter be- looning onzer dapperheid en den moed waar s, mede wy ons in 't gevaar gedroegen ver„ gund: Uwe handelwyze is hier mede ftry- dig: want Gy fpant met de Thebanen, onze ,, vyanden, om ons in flaverny te brengen, „ zamen. Wy bezweeren U by de Goden, j, toen ter tyde getuigen van onzen eed, by 3, Uwe vaderlandfche en by de onze, om het 3, Land van de Platideënfers niet te benadee- len nog dien eed te overtreeden, maar vol* Q4 >* gens  248 THUCYDIDES. „ gens de inftellinge van Paufanias ons naar „ eigen wetten hier te laaten leeven." Op dit zeggen der Plateënfers vatte Archidamus het woord op , en zeide : „ Uwe taal, „ ö Plateënfers, is billyk, zo Uwe daaden met „ Uwe woorden overeenkomftig zyn. Want „ gelyk Paufanias U toeftond naar Uwe eigene „ wetten te leeven, zo betaamt het U ook de „ vryheid te handhaven van alle anderen, die „ met U, in gelyke gevaaren, deel gehad heb- ben aan denzelfden eed. Deezen nu zuch. „ ten onder de Atheners, en deeze zwaare „ oorlog is enkel tot hunne verlosfing onder„ nomen. Naar maate Gy dan hier toe mede„ werkt, zult Gy toonen Uwen eed getrouw „ te blyven. Mishaagt U dit, doet dan ten minften 't geene wy U te vooren reeds ver,, maanden te doen; houdt U ftil, en bezit ge- rust het Uwe, doch kiest niemands zyde. „ Ontvangt beiden als vrienden, maar ftaat „ niemand in den oorlog by. Dit is ons begee„ ren." Archidamus dus gefproken hebbende, gingen de Gezanten der Plateënfers weder in de ftad, en dit aan het volk bekend gemaakt hebbende , befloot men Archidamus dit antwoord te geeven: „ Dat het hun zonder voor■j, kennis der Atheners onmogelyk was te doen „ het  TWEEDE BOEK. 249 „ het geen hy vroeg, want dat zy hunne vrou„ wen te Athene zynde, voor de gantfche ftad „ bedugt, vreesden,dat de Atheners naar hun „ vertrek, beletten zouden om ze ooit weder„ om te krygen , of dat de Thebaners , als „ mede in dien eed van herneeming begree„ pen, hunne ftad weder zouden zoeken mees„ ter te worden." Hun goeden moed geevende, zegt hy: ,, Geeft aan ons Lacedemoners „ Uwe ftad en huizen over, toont ons Uwe „ Grensfcheidingcn, telt ons Uwe boomen en „ al wat telbaar is, toe. Vertrekt zo lang de „ oorlog duurt, waar heen Gy wilt, na den» ,, zeiven zullen wy U alles wederom geeven, „ tot dien tyd toe zullen wy dezelve als een „ pand bewaaren en bouwen, en U midler„ wyl eene zom gélds genoeg om van te Iee,, ven opbrengen." Dit gehoord hebbende, gingen de Gezanten weder naar de ftad, raadpleegden met het volk, en gaven dit antwoord:,, Zy zouden de Athe- ners eerst hier van kennis geeven, en zo zy „ hunne toeftemming kreegen , dit doen." Tot dien tyd verzogten zy eene wapenfchorfmg, en het land niet te verwoesten. Archidamus ftond hun zo veel dagen toe, als hy tot het ontv.angen van het antwoord toereikende Q 5 oor-  250 THUCYDIDES. oordeelde, en regtte geene verwoesting aan. De Gezanten der Plateërs te Athene geraadplecgt hebbende , kwamen met dit antwoord voor de ftad te rug: „ De Atheners zeggen, ö Plateëfche Mannen, dat zy nooit te voo,, ren, zedert dat zy onze Bondgenooten wa« „ ren, het ongelyk ons aangedaan met onver,, fchillige oogen hadden aangezien, en dit nu „ ook niet zullen doen; maar ons met al hun „ vermogen zullende byftaan, bezweeren zy U by den eed Uwer Voorvaderen in het „ bondgenootfchap geene nieuwigheden in te voeren." Op deeze tyding der Gezanten vonden de Plateërs goed de Atheners niet te verlaaten , maar liever, als het moest zyn, hun land ver* woest te zien, en alles wat hun ook te beurte mogt vallen, uit te ftaan: Zy beflooten tevens niemand buiten de ftad te zenden, maar van de muur te antwoorden: „ Dat het hun onmo„ gelyk ware het voorftel der Lacedemoners „ in te willigen." Hier op nam de Koning Archidamus de Goden en Helden tot getuigen en zeide: „ Goden, die het Plateëfche land befchermt, en Gy ö Helden, weest getui„ gen, dat, daar zy allereerst den eed ver. breeken, wy niet onrechtvaardig ia dit land val-  TWEEDE BOEK. acr „ vallen, waar in Gy door onze Voorvaders ,, aangebeden, hun de overwinning op den „ Perfer gaaft, en welks hulp gy in het ge3, vecht, den Grieken zo voordeelig, hebt ge3, zegend, Gy zyt getuigen dat wy niets on,, rechtvaardig zullen onderneemen. Door dik,, wyls herhaalde* en billyke vermaaningen 3, hebben wy niets verkreegen, ftaat dan toe, ,, dat zy, die ons eerst verongelceken , ge,, ftraft worden, en wy ons over hun wraak 3, verfchaffen." De Goden dus aangeroepen hebbende, maakt hy zyn leeger flagvaardig, en om te beletten dat iemand uit de ftad konde komen, heeft hy hen met omvergehakte boomen bewald : hier op wierpen zy eenen dyk tegen de ftad op, in vast vertrouwen dat zo veel handen aan het werk zynde, de ftad wel dra vermeesterd zoude zyn. Voorraad van hout op den berg Citheron gehakt zynde, befchooten zy van weerskanten den muur met planken in plaats van zymuuren, om het wyd uitloopcn der modder te beletten. Van binnen vulden zy denzelven met hout, fteenen, aarde en al wat maar ter ftop. ping dienen kon. Zeventig dagen cn nachten wierd 'er zonder ophouden gewei kt, zynde de fchyfttyden zo verdeeld, dat zommigen werkten,  2,-2 THUCYDIDES. ten, terwyl de anderen aten en zich ter rust begaven. Ook hield ieder Overfte der vreemde fteden het oog op het werk. De Plateërs het optrekken van dien dyk ziende, zetten een houten fchot juist aan dien zei ven kant op den ftads muur, en metzelen 'er van de afgebrooken fteen der nabygelegen ïïuizen eene anderen tegen. Zy voegden 'er hier en daar houte bindten tusfchen, op dat het metzelwerk, tot eene zekere hoogte gekomen , niet te zwak ware. Zy hadden 'er natte huiden en deekens tegen gehangen, op dat de werklieden veilig zouden zyn, en het houtwerk niet met brandtuig befchadigd worden. De muur kwam tot eene groote hoogte , en de dyk rees niet minder iterk hier tegen op. Doch de PJateërs denken uit, om aan den kant van den muur daar de dyk was, een doorgang te maaken , en hier door de aarde van den dyk in de ftad te voeren. De Peloponnefers dit merkende , ftopten deeze gaaten met dunne modder in rieten horden, om te beletten dat dit flyk, als aarde naar de ftad overgebragt wierd. Dus belet, hielden zy hier van op. Maar eene loopgraaf uit de ftad, naar gisfing op den dyk richtende, onttrokken zy hun dus andermaal den grond, en bleeven voor die buiten waren lang ver- bor-  TWEEDE BOEK, 253 borgen; de dyk dus onder hun weggehaald, en telkens inftortende, vorderde de vyand,fchoon hy geduurig werkte, weinig. Vreezende echter dat zy met hun klein getal, het tegen hem niet zouden kunnen uithouden , vonden zy dit nog uit; van het metzelen vahdiengrooten muur tegen den vyandelyken dyk afziende, beginnen zy van beide kanten derzelver eenen anderen ftadwaarts , met den ftads muur verbonden, maansgewyze aan te leggen, om het met deezen, wierd de groote al ingenomen, nog te kunnen uithouden, en op dat de vyand in de noodzakelykhcid zoude zyn van eenen anderen dyk op te werpen; of rukte hy verder voort, zich aan een dubbel gevaar bloot te Hellen ; te gelyk met het opwerpen des dyks voeren de Peloponnefers de ftormtuigen aan ; met één hebben zy een ftuk des grooten muurs tegen den dyk opgeworpen, ter neergeramd , en de Plateërs eene groote fchrik pp 't lyf gejaagt; zy voerden ook nog andere van de andere kanten der ftad aan, die de PJateërs met omgeworpen ftroppen afdraaiden. Ook hingen zy, aan twee naar buiten overhellende en op den muur geplaatfte paaien, aan lange yzere ketenen zwaare dwarsbalken aan beide enden vastgemaakt, boven des vyands ftormtuigen op, deeze ketens, zó de  254 THUCYDIDE.S. de ftormram begon te werken, losgemaakt en uit de hand gelaaten, viel deeze balk met geweld naar beneeden en brak de ftormram in flarden. Toen de ftormtuigen van geen het minlte nut waren , en 'er eene verfchansfing tegen den dyk wierd opgeworpen, oordeelden de Peloponnefers dat'er geen middel was om de ftad, in weerwil van zo veele hinderpaalen, voor tegenwoordig te vermeesteren, en maakten zich ter influiting gereed. Echter vonden zy goed om van te vooren nog eene proeve te neemen of zy de ftad, als zynde niet groot, by het opfteeken van eenen gunstigen wind, niet zouden kunnen verbranden: want zy dachten alles uit, om de ftad zonder kosten en beleg te dwingen. Ten dien einde wierpen zy van den dyk eene menigte takkebosfen , tusfchen de ftads muur en den aarden dyk zelf. Deeze tusfchenruimtc om de menigte van handen fchielyk vol zynde, bragten zy ook aan de andere kanten der ftad zo veel brandftof te zamen, als zy van boven maar konden doen. Hier op zwavel en pek werpende, ftaken zy het hout aan, waar van de vlam zo verfchriklyk fterk wierd, dat nooit eene geftichte brand deszelfs woede evenaarde, want de hoornen zelf op de ber-  TWEEDE BOEK. 255 bergen hier door aan den gang geraakt, gaven, door de wind heen en Weder geflingerd, een vreeslyk vuur. De brand was verfchriklyk, er» zoude de Plateërs, die alles ontfnapt waren, byna vernield hebben: want de meeste wyken der ftad waren door het geweldig vuur ongenaakbaar: en zo de wind het vuur nog verder gejaagt had, (gelyk de vyand hoopte,) zouden zy het niet ontkomen zyn. Doch nu verhaalt men, dat een zwaare flagregen , met geweld van donders uitgeftort, den brand gebluscht, en het gevaar heeft doen verdwynen. De Peloponnefers hier in weder niet geflaagt zynde, lieten een gedeelte der troepen daar, zonden het ander weg, en wierpen eene wal rondsom de ftad op, geevende aan ieder ftad haar deel tot bezetting, en voorzagen het leeger van eene binnen en buitengracht, van welker uitgegraaven klei men tichelfteenen maakte. De werken omtrent het opkomen der groote Beer voltooid zynde, lieten zy eenigen ter bewaking van den halven muur daar, (want de andere helft was door de Beotiërs bewaakt,> met de rest van het leeger trokken zy naar huis, en ieder begaf zich naar zyne ftad. De Plateënfers hadden hunne kinderen, vrouwen, hoogbejaarde eri eene menigte onnutte menfchen  2$6 THUCYDIDES. fchen naar Athene overgevoerd, alleenlyk waren ten tyde van 't beleg vierhonderd, bene. vens tachtig Atheners en honderd en tien vrouwen om brood te bakken, in de ftad gebleeven: Dit was alles om de beleegering te verduuren , en behalven deeze was 'er niet één eenige, noch flaaf noch vrygebooren; en de beleegering zelve is op de voornoemde wyze ingericht. In denzelfden Zomer , te gelyk met het openen des veldtogts tegen Platea, hebben de Atheners met tweeduizend zwaargewapenden en tweehonderd ruiters aan de Chalcidenfers in Thracien, en de Bottieërs, toen het koorn in volle bloei ftond , den oorlog aangedaan, onder bevel van Xenophon Euripides zoon en nog twee andere Overften : Na hunne aan* komst by de ftad Spartolus vernielden zy het koorn. Deeze ftad fcheen van gedachten te zyn om zich over te geeven , voornamelyk door toedoen van zommigen, die het in de ftad hier op toeleiden. Doch de anderen, die dit niet wilden, zonden Gezanten naar Olynthus, en kreegen welhaast zwaargewapend en ander krygsvolk tot dekking ; deeze rukten uit de ftad , en raakten met de Atheners onder de muuren zelve flaags, de zwaargewapende der Chat  TWEEDE BOEK. 257 Chalcidenfers benevens hunne hulpbenden vip. Jen ce ligt, en waren genoodzaakt zich binnen Spartolus te bergen, doch de ruitcry en lichte troepen der Chalcidenfers behouden op die der Atheners de overhand. Zy hadden ook nog eenige weinige balvemaanfchilddraagers uit de Crufifche ftreek, en bet gevegt pas voorgevallen zynde, komen hun nog andere hulpbenden uit Olynthus by: de Iigtgewapende van Spartolus dit ziende, kreegen door deezer bykomst moed, voornamelyk daar zy van te vooren niet overwonnen waren, en vallen andermaal met de ruitcry der Chalcidenfers en hunne andere hulptroepen op dc Atheners aan , die ftraks naar de twee benden , welke zy ter dekking der pakkaadje gelaaten hadden, te rug wecken: Zq dikwyls de Atheners dus gelykerhand op hen aantrokken , deinsden zy achter uit , doch trokken die af, dan drongen zy van achteren op en fchooten op hun. Het paardevolk der Chalcidenfers jaagt vervolgens op de bestgcfchikte plaats op hen in, en den fchrik in de Atheners brengende , worden deezen wei dra op de vlugt geflagen en zeer lang nagezet, tot dat zy zich door de vlugt binnen Potidea borgen. Naderhand volgens verdrag de gefneuvelden verzameld hebbende, trokken zy met R het  258 THUCYDIDES. her. overfchot der benden naar Athene te rug. 'Er waren uit hun vierhonderd en dertig man, benevens alle Overften gefneuveld. De Chalcidenfers en Bottieërs rechten een zegeteeken op, verzamelen hunne lyken, en trekken ieder naar hunne ftad. De Ambracioten en Chaoniers, geheel Akarnanien willende te onderbrengen, en zelf van de Atheners afvallen, trachten kort hier op in denzelfden Zomer de Lacedemoners over te haaien, om uit hunne bondgenootfche fteden eene vloot uit te rusten, en duizend zwaargewapenden naar Akarnanien te zenden, zeggende, dat zy te land en te zee gelykelyk aangerukt, (om dat zy dan geene hulp van de Akarnaners die de zeekust bewoonen, konden krygen,) Akarnanien gemaklyk meester geworden, Zacynthus en Cephallenien ook wel in hunne macht zouden hebben, en den Atheners het k.uisfen op de kusten van Peloponnefus konden beletten, ja dat 'er zelf hoop was om Naupactus te veroveren. De Lacedemoners, aan dit zeggen het oor leenende, zenden op ftaande voet Kneraus , die toen nog Vlootvoogd was, met eenige weinige fchepen en de zwaargewapende manfchap uit; ook zonden zy bevel ter uitrustinge eener vloot, die zo fchie* " lyk  TWEEDE BOEK. 259 lyk mogelyk ware, naar Leucas onder zeil moest gaan , af. De Korinthers waren den Ambracioten, hunne Volkplanters, ten uiterften genegen, ook wierd uit Korinthus, Sicyon en de omleggende plaatzen eene vloot in gereedheid gebragt, want de fchepen van Leucas, Anactorien, en Ambracien reeds te vooren aangekomen, lagen by Leucas te vvagtcn. Knemus benevens zyne duizend zwaargewapenden, de zee buiten weeten van Phormio, die met twintig Atheenfche fchepen onder zyn bevel by Naupactus de wacht hield, overgc. trokken zynde, maakte zich in alleryl tot eene vcldtogt gereed. Uit de Grieken waren de Ambracioten , de Leucadiers, de Anactoriers en de duizend Peloponnefers , die hy medegenomen had, by hem. Uit de Ongrieken had hy nog duizend Chaoniers, een Volk, dat geenen Koning had, maar onder het jaarlyksch bewind van twee Heeren uit de voornaamftê genachten,, thans Photius en Nikanor, ftond. Met de Chaoniers dienden de Thesproten, insgelyks door geenen Koning beheerscht. Over de Molosfen en Antitanen voerde Sabyiinthus, Voogd van den minderjaarigen Koning Tha*yps, en over de Paraueën , Koning Orodus het bevel. Ook trokken duizend Oresten, door R 2 fce.  26o THUCYDIDES. bewilliging van Antiochus hunnen Koning , met de Paraueën en Orodus tot deezen togt te velde , ook zond Perdikkas hem naderhand buiten weeten der Atheners nog duizend Macedoners toe. Met dit leeger ging Knemus, zonder de vloot uit Korinthus op te wagten, op marsch. In het doortrekken van 't Argivisch land pionderden zy Limnea, een onbewald gehugt: Hier op komen zy by Stratus, de grootfte ftad der Acarnaners, aan, oordeelende, zo zy deeze voornaamfte meester waren, de overige wel gemaklyk in hunne macht te zullen krygen. De Akarnaners hoorende dat de vyand te land met een machtig leeger in hun grondgebied gerukt was, en binnen kort met eene vloot daar zoude zyn , hielpen elkander onderling niet, maar bewaarden elk het hunne. Zy zonden naar Phormio om hulp, doch kreegen ten antwoord, dat daar de vyandelyke vloot .binnen kort uitKorinthen op zoude dagen, het hem onmogeiyk ware Naupactus te verlaaten. De Peloponiiefers trokken in drieën verdeeld op Stratus aan, om d;cht by hetzelve geleegerd , de fcad door onderhandeling te trachten over-te haaien, zo niet, dan een aanfiag op de muuren zelve te onderneemen. DeChao- ners  TWEEDE BOEK. 26r ners en de andere Ongrieken maakten het middelde gedeelte uit, aan den rechter kant waren de Leucadiers , Anactoriers met hunne hulpbenden , en aan den flinker Knemus benevens de Peloponnefers en Ambracioten; tusfchen deeze troepen was eene zo groote afftand , dat zy elkander zelf zomtyds uit het gezigt verboren. De Grieken trokken in goede order en wel op hunne hoede voort, tot dat zy het leeger op eene gevoeglyke plaats nedergeflagen hadden. De Chaoners in tegendeel op hunne krachten te fterk vertrouwende, en om dat zy by de bewooners van dat vaste land voor allerdapperst te boek ftonden, leiden zich niet eens fterk op het uitkiezen eener leegerplaats toe, maar benevens de Ongrieken met groot geweld voortrukkende, waanden zy de ftad door hun gefchreeuw alleen meester te zullen worden , en dat dit een roemruchtig meesterftuk voor hun zoude zyn. De Stratenfers hun vast ziende naderen , en denkende, dat,'zo zy deeze afzonderlyk overwonnen, de Grieken niet met zo veel moeds op hun zouden los komen , belaagen hun buiten de ftad van alle kanten. Toen zy reeds dicht by gekomen waren, vielen zy hun, te gelyk uit de ftad-en de hinderlaagen uitberstende, op het R 3 ly'f.  SÖ2 THUCYDIDES. lyf. Door de fchrik benard, lieten veele Chao ners 't leeven. De Ongrieken ziende dat de Chaoners bet opgaven, bleeven ook niet lang, maar koozen dra het haazepad. In geen van beide Griekfche lcegerplaatzen hoorde men iets van dit gevegt, om dat zy zeer ver voortgerukt waren, ook veronderftelde men, dat zy dit gedaan hadden om de beste leegerplaats te bekomen; de Ongrieken intüsfchen hals over hoofd voortvlugtende , kwamen welhaast by hun, en de leegerplaats by die der Grieken nederflaande, hielden zy rustdag. De Stratenfers hadden midlerwyl, om dat de Akarnaners tot nog toe geen hulp gezonden hadden, geen lust om handgemeen te raaken, maar hoopten den vyand, van verre beflingerende, in verlegenheid te brengen, want zonder zwaargewapende manfchap, waar in de Akarnaners zeer fterk gerekend worden, durfden zy zich niet verroeren. In de nacht begaf Knemus zich fchielyk met het leeger by de rivier Anapus , tachtig ftadien van de ftad Stratus, en verzamelde vol „ dere redea van hun vry gelaaten, dan om dat zy alle dingen tot hunne heerfchappy noodig, door welopgefmukte woorden en „ langs den weg van overleg beter dan van ge- >, weid j  DERDE BOEK. 303 ,, weid , dagten te kunnen meester worden: „ en zy haalden tevens dit bewys aan, dat die „ geene welke even groot ftemrecht hadden, „ niet tegen hunnen zin behoeven te velde te „ trekken dan in geval van zwaare belcediging „ alleen. Dan namen zy telkens de fterkfteu „ tegen zwakkeren ten oorlog mede, op dat die „ eindelyk geheel alleen overig , alle andere „ reeds weg zynde, zwakker wederftand zou,, den bieden ; waren zy met ons begonnen, „ toen alle anderen nog in volle kragt zynde „ ons hadden mogen byftaan, zy zouden hun' , ne neersctizuchtigc oogmerken zo gemaklyk , niet bereikt hebben. Ook waren zy niet , weinig beducht dat onze* vloot met U of rM „ mand anders vereend hun in gevaar zou ,, brengen: wyzyn het ook ontkomen, om dat „ wy hun Volk en Opperhoofden altyd eer „ beweezen: maar, zo deeze oorlog niet op. „ gekomen ware, maakten wy geen ftaat dat „ zulks lang kon duurcn, dewyl wy ons de „ voorbeelden van anderen fteeds voor oogen „ hielden. ,, Hoe trouw was deeze vriendfchap, en hoe „ beftendig deeze vryheid, waar in wy elkan„. der valsch behandelden ? want uit vrees al„ leen vleiden zy ons in den oorlog, en in », vree-  3o4 THUCYDIDES. „ vreedenstyd deeden wy zulks op onze beurt, „ en daar de genegenheid by anderen de trouw „ verfterkt, fpeelde by ons de vrees alleen die ,, rol; meer door haar dan door vriendfchap ,, weerhouden, waren wy bondgenooten, en „ wie van beiden eerst gelegenheid kreeg om „ in veiligheid iets ftouts te waagen, die zou„ de ook het eerst het recht vertreeden hebben. Zo iemand denkt dat wy niet we! han., delen , om dat wy van te vooren afgevallen „ zyn, ter weering der rampen die ons drei„ gen, en niet liever zo lang gewagt hebben „ tot dat wy duidelyk wisten of zy ons in dc daad zouden treffen, die denkt niet wel. Want zo wy beide even fterk elkander kon„ den belaagen en het ftuk draagende houden, „ wat behoefden wy, even fterk zynde , onder „ hen te zyn? Daar zy altyd de macht hebben om aan te vallen, behoort die van het gevaar voor te komen, ook in onze handen „ te zyn. „ Deeze redenen en dit ten hunnen laste „ hebbende, ö Lacedemoniers en Bondgenoo„ ten, zyn wy van hun afgevallen: Zy zyn zo „ duidelyk , dat ieder hoorer ligtelyk begry„ pen zal, dat wy dit niet te onrecht deeden, ,j en fterk genoeg om ons vervaard te maaken „ cn  DERDE BOEK. 305 vj en op onze veiligheid te doen denken. Toen wy reeds lang te vooren hier toe genegen, U in vreedenstyd gezanten zonden om over „ den afval te handelen, hebt Gy ons niet wil. „ Jende aanneemen, zulks belet; maar nu de o», Beotiërs ons hier toe aangezocht hebben , ti zyn wy aanftonds gereed te volgen. Wy ,i dachten een dubbelen afval te doen, en van de Grieken, om hun benevens de Atheners „ geen kwaad te doen maar te handhaaven, en „ van de Atheners, om den ondergang in 't „ vervolg ons vast befchooren voor te komen. „ Echter is onze afval fchielyker dan wy dach„ ten, en voor dat wy toegerust waren, gc„ bcurd: hierom moet Gy ons tot bondgenoo., ten aangenomen , zo fcbielyk als mogelyk ... hu In tnefchikken . nn Ant hvt- UUrha ,)„.. r«_' " r j t "7 ii'. ) uai U V , wien 't u betaamt, hulpe bied, cn te gelyk *•» vyand afbreuk doet. Hier toe doet zich ... nu een beter rrpTncTr.nl-ir.irI Am ^«,v ..„ ren od, want de Arhpnprc 7™ a^^,. „ en zwaare onkosten ontzenuwd, hunne fchea, pen zyn of op Uwe kusten of tegen ons ge„ richt, derhal ven is het niet waarfchynlyk „ dat zy fchepen ovef zullen hebben, zo Gy depzen 7.r\mor mat- tt...« t j . . JJ wvn>- t,v,t; cn -L.dIJUllJcijL.nC 5, te gelyk weder eenen inval doet; maar zy V „ zui,  3cö THUCYDIDE S. „ zullen ons als wy tegen hen uitzeilen geen „ weerftand kunnen bieden , of voor u en 3, ons te zamen zwichten. Niemand moet den„ ken dat hy om eens anders land, in zyn ei„ gen gevaar zal loopen: Schoon Lesbos hem „ ver afgelegen fchynt , zal het van naby „ zeer nuttig zyn, want het tooneel van den oorlog zal niet in 't Atheensch gebied, zo „ als iemand ligt zal denken, maar in Lesbos zyn, waar van Athene het grootfte voordeel trekt. Zy heeft uit het geld der Bondgenooten groote opkomften, maar brengt zy ons ,, te onder, dezelve zullen nog veel grooter ,, zyn. Niemand immers zal van hen afvallen , maar het onze zal hun vermogen nog ver;, grooten, en wy zullen nog erger moeten lyden dan zy die hun reeds te vooren dienden. Koomt Gy ons vaardig helpen, dan zult Gy aan U eene ftad, met eene groote ,, Zeemacht voorzien (die gy grootelyks noo- l,nkt \ „a,-W,nAar, ar, Aa ArUar,arB „ door hun de Bondgenooten te onttrekken, „ ligtclyk fnuiken ; want ieder zal zich met 5, grooter vertrouwen by U vervoegen, en Gy zult den blaam, dien Gy hebt, van de „ afgevallenen niet te helpen, vermyden, in 5, tegendeel als men ziet dat Gy hen hand- „ haaft,  DERDE 'BOEK. 307 hanft, den oorlog meerendeels in Uwe macht 5, hebben. „ Betoont dan voor de hoop der Grieken, „ thans op U gevestigd, en voor den Olympi„ fchen Jupiter, in wiens tempel wy als oot,, moedig biddende ons bevinden, eenigen eer„ bied, en koomt den Mityleners, tot bond„ genooten aangenomen, te hulp: Verlaat ons „ met, daar wy om eigen gevaar ons leeven „ wel in de waagfchaal ftellen , maar echter „ aller behoudenis, zo de zaak wel uitvalt, „ en eene nog grooter fchade, zo wy U niet „ overhaalende, te gronde gaan, uit zullen „ werken. Betoont U dan als Mannen, waar „ voor Gy by de Grieken te boek ftaat, vol„ doet aan den eisch van onze dringende be„ langen." Dus fpraken de Mityleners. De Lacedemoners en de Bondgenooten hen gehoord en de reden goedgekeurd hebbende, namen de Lesbiers tot Bondgenooten aan, en beflooten tot eenen inval in 't Atheenfche land. Ten dien einde gaven zy last aan de daar tegenwoordig zynde Bondgenooten om in alleryl met twee derde hunner benden naar de Landengte te trekken : werwaards zy zich zelf het allereerst begaven, en de wind-asfen voor de fchepen in V 2 ge.  3o8 T II U C Y D T D E S. gereedheid bragten, om dezelve van Korinthera naar den zeekant tegen over Athene overgevoerd hebbende, met dc Landmacht te gelyk in het Atheenfche land te rukken: dit wierd van hun met allen mogelyken yver uitgevoerd, maar de Bondgenooten met den oogst beezig, en reeds verdriet in den oorlog hebbende, maak* ten minder fpoed. De Atheners verftaande dat zy zich uit onderftelling hunner zwakheid zo fterk ten oorlog uitrustten, namen het befluit hun de dwaaling duidelyk voor oogen te ftellen, en te toonen dat zy, de fchepen voor Lesbos niet tc ■rug ontbiedende, wel in ftaat waren die van Peloponnefus het hoofd te bicden, zy rusten dus honderd fchepen met eigen Burgers en Inwooners, behalven de Ridders en de vyfhon* derd Muddelingen , bemand , uit. Onder zeil gegaan zynde, vertoonden zy zich op de kusten van Peloponnefus, en deeden, waar het hun goed dacht, landingen. De Lacedemoniers ziende dat dit ver buiten hunne rekening ging, cn het geen de Lesbiers gezegd hadden bezyden de waarheid zynde, 'er geen doorkomen aan zoude zyn, om dat de Bondgenooten niet opkwamen, en zy reeds tyding hadden , dat de dertig fchepen der Atheners, die zich op dc hoog-  DERDE BOEK. 309 hoogte van Peloponnefus bevonden, het land rondsom de ftad afliepen, keerden zy naar huis te rug; alwaar zy zich op het uitrusten eener vloot naar Lesbus beftémd toelagen, cn de fteden gezamentlyk veertig fchepen opleiden. AIcidas wierd beftemd om als Vlootvoogd derwaarts te ftevcnen: te huis gekomen zynde, keerden de Atheners op deeze tyding met de vloot van honderd zeilen, ook te rug. Omtrent den tyd des Zcetogts deezer fchepen, hadden zy in de daad eene zeer groote en van alles ten uiterften wel voorziene zeemacht, doch in het begin van deezen oorlog was dezelve niet alleen even fterk, maar nog grooter ; want terwyl met honderd fchepen voor Salamis en Eubea .wacht gehouden wierd, waren op de kusten van Peloponnefus nog honderd andere, buiten die , welke zich by Potidea en elders bevonden: zo dat 'er in éénen Zomer tweehonderd cn vyftig fchepen getimmerd wierden: en deeze vloot heeft benevens Potidea het meeste geld verteerd: want de zwaargewapenden die Potidea bezet hielden wonnen alle dagen twee drachmen , (één voor zich, en één voor zynen knecht,) Drieduizend man hier eerst naar toegezonden, dan nog wel zo veel, die het beleg ten einde bragten , festien V 3 hon-  8io THUCYDIDES. honderd, die voor het einde van 'r. beleg meê Phormio, aftrokken, en eindelyk alle de fchepen, verdienden een even zwaar foldy. Dua ging in den beginne het geld verlooren , en wierden zo veel fchepen uitgerust. Omtrent denzelfden tyd, dat de Lacedemoners op de Landengte waren, gaan de Mityle'ners benevens hunne hulptroepen naar Methymna , op hoop van hetzelve by verraad meester te wojden , op marsch : doch toen na het aantasten der ftad, de zaak niet naar verwachting uitviel,-trokken zy naar Antisfa ,Pyra en Erefus af. Hier de zaaken op een vaster voet ge bragt en de muuren verfterkt hebbende, begaven zyzich in alleryl naar huis te rug; na hun vertrek trokken de Methymneërs zelve tegen Antisfa, doch van de Antisfeërs en hunne helpers ("want zy hadden eenige onderftand gckreegen,) geflaagen zynde , kwamen veele om, en dc andere pakten zich hals over hoofd naar huis te rug. De Atheners dit hoorende, als ook dat hunne troepen niet in ftaat waren de Mityleners, te lande reeds meester, tegen te houden, zonden den Overften Paches Epikurus zoon , met duizend hunner zwaargewa. penden omtrent het najaar derwaarts over: Deeze den dienst van roeijers zelf aan boord doen-  DERDE BOEK. srr doende, flooten na hun aankomst de ftad MityJene met eenen enkelen muur van alle kanten in. Ook hebben zy op eenige fterke plaatzen Kasteden gefticht,cn ïUirylene dus van beide zyden, zo wel te land als te water fterk be- naauwd zynde, begon de Winter vast te na- deren. De Atheners tot dit beleg veel gelds noodig, bragten toen voor de eerftemaal zelve tweehonderd talenten op, en zonden Lufikles met nog vier andere Bevelhebbers met twaalf fchepen om het geld van de Bondgenooten op te haaien, af. Op zynen togt haalde hy op verfcheide plnatzen geld op, doch uit Myus dooide Meandrjfche geiden in Kaden tot aan den heuvel Sanditis voortgerukt, word hy zelf en een groot deel zyner benden , door de Kariers en Anaïters aangevallen, gedood. In denzelfden Winter namen de Plateërs (want zy waren nog altyd van de Peloponnefers en Beotiërs beleegerd,) dcor gebrek aan koorn in het naauw gebragt, geen hoop meer hebbende om van Athene eenige hulp te krygen , en geen weg ter behoudenis open ziende , het befluit, eerstom allen eenen uitval te doen en de vyandelyke muuren te beklimmen, en te zien öf zy derzelver door geweld meester konden worden; V 4 tot  312 THUCYDIDES. tot deeze onderneeming wierden zy door Theae ■ fietusTimides zoon, eenen voorzegger,en Eupolpidas Daïmachuszoon, hunnen Overften, aar/* gezet: doch dc helft wierd welhaast door vreet' weerhouden, denkende dat 'er al te veel gevaar in ftak. Twee honderd en twintig bleeven by hun voorneemen om op deeze wyze eenen uit» val te doen. Zy maakten ladders ter hoogte der vyandlyke muuren , die zy uit dé fêagën der fteenen, dcwyl dc muur aan hun kant niet gedekt was, bcreekcnden. Veele gingen te gelyk aan 't tellen , cn fchoon "nu zommige mis waren , vonden evenwel vericheiden het waare getal, voornamelyk om dat zy dikwyls telden, cn niet verre van den muur zynde, den kant dien zy wi'dcn beftormen, zonder moeite konden onderfcheiden, dus maakten zy dan uit de dikte der fteenen, de hoogte der ladders gemaklyk op. De muur der Peloponnefers was dus gebouwd hy had eene dubbele omtrek, zo wel van binnen tegen de Plateërs, als van buiten, zo iemand van Athene hun tegentrok. Deeze binnen cn buitenmnuren ftonden festien voeten van eikander , tusfchen in waren van festien Voeten tot festien voeten, wachten gebouwd, die de beide muuren aanmakende, dezelve als- eene  DERDE BOEK. 313 eene vaste muur vertoonden; Van beide kanten waren kanteélen, en om de tiende kanteel groote toorens; die de binnen en buitenmuur in dikte evenaarden ; zo dat men hier niet over den muur zeivcn maar midden door de toorens heen kon gaan, by reegenachtig en guur weêr verlieten zy 's nachts de kanteélen, en hield .n in deeze toorens, die dichte by cn van hovengedekt waren, de wacht. Zodanig was de ge* fteltenis van de muur, waar mede de Plateërs ingeflooten waren. De Plateërs alles in gereedheid gebragt heb.bende, namen eene reegenachtigc, onftuimige' en donkere nacht, onder geleide van dezelfden, die het hun aangcraaden hadden, ter uittogt waar. Eerst over de grafï die hen omringde getrokken, kwamen zy buiten weeten van dc fchildwachten onder den vyandlyken muur, zynde door de donkerheid te zien en het geraas van hunne aankomst te hooren door het gieren van de wind belet: ook waren zy vry ver van elkander, op dat de wapenen door het onderling geklater, hen niet verrieden. Ligt gewapend, en flechts de flinkervoet om in de modder vast te ftaan gefchoeid hebbende, kwamen zy tusfchen de toorens by dc kanteélen, welke zy wisten dat onbewaakt waren : die de V 5 lad-  314- THUCYDIDES. ladders droegen de eerfte zynde, plaatften zy ze tegen den muur, hier op klommen twaalf ligtgewapende mannen met pook en borstkolder naar boven, over welken Ammeas Korebus zoon het bewind voerde, die ook zelf allereerst den muur beklom; de fes die op hem volgden gaan boven op de beide toorens, op welke weder andere ligtgewapende met werpfpietzen volgden , wier fchilden door anderen achter hen, om het opklimmen gemaklyker te maaken, gedraagen wierden , tot dat zy nader by den vyand kwamen. Toen de meeste reeds boven waren, wierden zy van de wacht ontdekt, want een Platcënfer had eene pan van dc kanteélen, daar hy na vatte, naar beneden laaten vallen, en dus eenigzints geraas gemaakt, waar op terftond een gefchreeuw opging: hier op rukte het leeger aanftonds naar den muur, kunnende door de donkere en onftuimigc nacht het gevaar niet onderfcheiden. Met een vielen de in de ftad gelaaten Plateërs op den anderen kant des vyandelyken muurs, dan daar de hunne 'er op gekomen waren , aan, op dat de vyand derwaarts zynen aandacht minder wendde. Ieder bleef vertwyffeld daar hy was, en de een durfde den ander niet helpen , niet kunnende begrypen wat 'er gebeurd was. De driehonderd mannen, die  DERDE BOEK. 315 die order hadden, om, zo de nood het ejschte te hulp te komen , begaven zich op het gefchreeuvy buiten den muur, en 'er wierden aan den kant van Theben vuuren om de aannadering der vyanden te kennen te geeven, opgeftooken. Hetzelve wierd ook door de ftedeb lingen, die dit van te vooren reeds klaar ge-, maakt hadden, gedaan, op dat de vyanden dus uit de vuuren niet wys zouden kunnen wojr» den, maar denkende, dat het geheel iets anders ware, niet te hulp zouden komen voor dat de hunne het ontkomen en in veiligheid waren. De Plateënfers midierwyl op den muur klimmende, daar de eerfte reeds op geraakt waren, dooden de wacht, maaken zich van beide de toorens meester, en bezetten dezelve, om te beletten dat de een den ander hulp toebragt: Zy plaatften zelf dc ladders van den muur te. gen de toorens, waar van dus veele de te hulp komende van dc onderfte en bovenfte verdiepingen befchooten, Midierwyl kwamen ocic veele, en dit was het grootfte getal, na het afbreeken der kanteélen, tusfchen de beide toorens op den muur. Die reeds aan de andere zyde was, ftond op de kant van dc gracht, cn fchoot van daar, zo iemand te hulp toegevlogen,  3i6 THUCYDIDES. gen, den overtogt zogt te hinderen; doch toen ?Jle, van de toorens, reeds beneden waren, kwamen de laatfle met veel moeite by de gracht. Toen kwamen dc driehonderd man , die fakkels hadden op hun aan, doch de Plateërs, op de kant van dc gracht ftaande, en uit het donker hun beter ziende, ftonden zy voor'bunne pylen en werpfpietzen bloot, daar zy zelf onzichtbaar waren, cn wegens het fakkellicht min* der gezien konden worden : en dus kwamen zelf de laatfte , fchoon bezwaarlyk en met moeite, over de gracht; ook was 'er ys in, doch niet fterk genoeg om te kunnen houden, dewyl het niet eene Noordoostc maar eene yogtige Ooste wind ware, en met deeze wind veel fnecuw gevallen zynde , was het water in deeze nacht zo fterk gewasfen , dat zy 'er naauwlyks met het hoofd boven ftaken: doch dit zeer oniluimig weer heeft hunnen uitvlugt niet weinig begunstigd. Over de gracht geraakt, floegen zy allen den weg die naar Thcbenleid, in; laaiende de Kapel van Androkrates op dc rechterhand leggen , denkende dat men hierop geen vermoeden zou hebben, dewyl deeze weg hen naar den vyand bragt; ook zagen zy dat de Peloponnefers hen met dc fakkels op den weg naar Athene vervolg-  DERDE BOEK. 317 volgden Ses of feven ftadien deezen gehouden hebbende, floegen de Plateërs eenen anderen die op de bergen uiclcoomt, naar de dorpen Erythra en lïyfia in: op de bergen gekomen, vlugten zy ten getale van tweehonderd en twaalf naar Athene, want zommigen hunner, waren, voor dat zy nog over den muur geraakt waren , naar de ftad te rug gekeerd: een Boogfchutter was in de buitengracht gevangen geraakt. De Peloponnefers hielden wei dra op den vyand te vervolgen , en keerden naar hunne plaats te rug. De Plateërs in de ftad van het gebeurde ten eenemaal onkundig, en door de te rug ge* komenen tyding gekreegen hebbende dat 'er niet écm overgcbleeven was, bcflooten als het dag wierd eenen Stafgezant, om de wegnecming hunner gefncuvelden te bedingen, af te zenden , doch welhaast der waarheid kundig, flapten zy hier van af. De Plateëfche mannen over den muur gekomen, hebben zich op deeze wyze eenen weg ter behoudenis gebaand. Deezen Winter byna verloopen zynde, word Salcthus van Lacedemon met eene enkele Galei naar Mitylene afgezonden. Te Pyrra aangekomen , is hy van daar te voet door eene leedige gracht, langs welke hy door vestingwerken konden komen, heimclyk binnen Mi- ty-  Sr8 T H U C Y D I D E S. tylene geraakt. Hy maakte aan de Opperhoofden bekend, dat 'er een inval in 't Atheenfche land gedaan, en de veertig fchepen hun met één te hulp gezonden zouden worden: dat hy om dit en al het andere te befcblkkcn voor dezelve afgevaardigd was; toen kreegen dc M;tyleners moed, en hadden om eene overeenkomst met de Atheners te treffen, minder lust. H'er mede liep deeze Winter en te gelyk het vierde Jaar des oorlogs door Thucydides befchreeven, ten einde. In het begin van den Zomer zyn de Peloponnefers, na dat zy Alcidas hunnen Vlootvoogd met veertig fchepen naar Mitylene hadden gezonden, zelf benevens hunne Bondgenooten in 't Atheenfche land gevallen : op dat de vyand dus van beide kanten in de war geraakt, minder fpoedig tegen de fchepen aan de Mityleners gezonden, hulp verfchaffen zouden. Over deezen inval had in plaatfe van den Koning Paufanias, die nog minderjaarig was,zyn Oom Kleomenes het bewind. Hier verwoesten zy alles; zo wel het geen federd den voorigen inval begon te herleeven, als dat zy toen overgelaaten hadden: en deeze inval was na den tweeden voorde Atheners de allertreffendfte; want daar altyd vertoevende, tot dat zy iets der vcrriehN tin-  DERDE BOEK. 319 tingen van de vloot op Lesbos, die daar zeker reeds aangekomen was , hoorden , liepen zy wyd en zyd alles af; doch toen hun niets naar hun verwachting gelukte, en zy reeds gebrek aan koorn krecgen, gingen zy naar huis, cn ieder keerde uit het leeger naar zyne ftad te rag. De Mityleners midierwyl geen fchepen uit Peloponnefus krygende, maar flechts tyd zoekende te winnen, waren door gebrek aan koorn genoodzaakt een overeenkomst met de Atheners te treffen. Salethus de fchepen niet meer verwagtende , wapent het volk zwaarer dan van te vooren, als of hy eenen uitval op de Atheners wilde doen , maar de wapenen opgevat hebbende, luisterden zy niet meer naar hunne Opperhoofden , maar onderlinge byeenkomften houdende, bevolen de vermogenden om het koorn voor den dag te haaien en aan het volk uit te deelen, of dat zy de ftad in de macht der Atheners zouden ftellen. Zy, die in de zaaken waren, wel begrypende dat zy het onmogelyk konden fluiten, en groot gevaar zouden Joopen, zo zy niet in het verdrag van overgaave begreepen waren , fluiten hetzelve alle te zamen met Paches en zyne benden : de Atheners zouden het lot der Mi-  32o T H U C Y D I D E S. •Mityleners beflisfen, zo zy bet goed vonden; zy zouden het leeger in de ftad neemen, en de Mityleners een gezantfchap voor zich alleen naar Athene zenden : voor deezer antwoord, zoude Paches geen één Mitylener in de boeijen mogen zetten, nog in fiaverny brengen, nog dooden. Dit waren de voorwaarden: De Mityleners, die het meest voor de Lacedemoniers geyverd hadden, voor hun lot beducht, lieten het, na het intrekken van het leeger, hier niet op aankomen, maar vielen alle ootmoedig by -de altaaren neder. Paches hen hier van daan neemende, op dat hun geen letzel wedervoer, zond ze naar Tenedos ter bcwaaring over, tot dat de Atheners hun lot befiisten. Eenige Galeijen naar Antisfa afgevaardigd hebbende, kreeg hy hetzelve in zyne macht, cn befchikte de zaaken van het leeger naar zyn goeddunken. De Peloponnefers , die zich op de veertig fchepen bevonden, en in alleryl derwaarts hadden behooren te zeilen, hebben hunnen tyd op de kusten van Peloponnefus doorgebragt , en voor 't overige in deezen geheelen Zeetogt -weinig fpoeds maakende, wierden zy van de Atheners, voor dat zy te Delus aankwamen , niet gezien: Van daar te Ikarus en Myconum aangekomen, hooren zy eindelyk dat Mitylene in»  DERDE BOEK. 3ar ingenomen was: het, echter ter deeg willende weeten, zeilen zy naar Embatus in Erythrea, alwaar zy feven dagen na de inneeming aankwamen: na dat het hun hier verzekerd wierd, begonden zy te raadpleegen, wat 'er in de tegenwoordige omftandigheden gedaan moest worden : ten dien einde fprak Teutiapkis de Eleënfer hen dus aan: „ Alcidasen al wie als Peloponnefifche Over„ ften, als Amptgenooten hier vergaderd zyn, „ my dunkt naar Mitylenen te moeten zeilen, „ voor dat zy tyding onzer aankomst krygen: want het is zeer waarfchynlyk dat daar zy „ de ftad federd kort in hunne macht hebben, „ wy dezelve overal onbewaakt zullen vinden: ,, voornamelyk daar zy ter zee geen vyand „ meenen te wachten te hebben, en wy van „ deezen kant zeer fterk zyn : waarfchynlyk is „ het ook dat hun voetvolk , overwinnaars „ zynde, zonderzorg overal geherbergd legt, „ zo wy hen dan onverhoeds en by nacht „ overvallen, hoop ik, met hulp van die bins, nen zyn, (zo 'er nog maar één , die het met „ ons houd, overig is,) onze zaaken gelukkig „ uit te voeren: laaten wy het gevaar moedig „ ondergaan , denkende dat 'er niets anders „ toe vereischt word. Zo ieder Overfte dit X „ by  322 T H U C Y D I D E S. „ by zich zeiven in 't oog houd, en den vyand 5, dit inziende aanvalt, zal hem meest alles „ wel gelukken." Met dit zeggen konde hy Alcidas niet overhaalen. Zommige andere vlugtelingen uit Iönien, en de Lesbiers, die hy op zyne vloot had, rieden hem aan, voor dit gevaar beducht, de eene of andere ftad in Iönien of Kuma in Eölien in te neemen, om uit deeze ftad voortgetrokken Iönien ten afval te beweegên: zy verzekerden dat hier toe groote hoop, en hunne aankomst aan niemand onaangenaam zou zyn; dat zy dus het grootfte opkomen der Atheners wegneem'en, en gelykelyk over hun geleegerd zwaare onkosten zouden veroorzaaken; dat zy Pisfythna wel dachten te beweegen om in den oorlog deel te neemen. Dit voorftcl nam Alcidas ook niet aan, het meeste zin hebbende, daar hy doch te laat te Mitylenen gekomen was , hoe eer hoe liever naar Peloponnefus te ftevenen. Het anker lichtende, ftak hy van Embatus in zee, en by Miconefus der Tejers gekomen , heeft hy verfcheide krygsgevangenen, die hy op zyne togt maakte , gedood. Te Ephefus aangeland , kwamen de gezanten van de Samiers uit Anaea by hem, zeggende, dat hy de vry-  DERDE BOEK. 323 •vryheid' der Grieken op geene betaamelyke wyze handhaafde, zo hy menfchen die de handen niet aan de wapenen géfjagen hadden, nog zyne vyanden , maar doör nood gedwongen , bondgenooten- der Atheners geworden waren, om het leeven bragt: zo hy niet ophield, dat hy dan wel eenige weinige vyanden tot vriend., maar veel meer vrienden tot vyand zoude maaken. Hier door bewogen , liet hy alle Chiers, die hy nog had, en zommige anderen los, want de menfchen waren op het gezigt dier fchepen niet gevlugt , maar gingen 'er even als of 'c Atheenfche waren, naar toe, en zy hadden geen het minfte vermoeden, dewyl de Atheners ter zee meester waren, dat de fchepen der Peloponnefers ooit naar Iönien zouden overftecken. Alcidas is van Ephofus onder zeil en fchielyk op de vlugt gegaan, want by Klaron nog toevende, was hy van Salaminien en Paralus gezien. Van Athene dan de koers afwendende, voor 's vyands jacht beducht, frak hy in volle zee, voorneemens om geen land dan Peloponnefus aan te doen, hier van kreegen Pachus en de Atheners van Erythrea en elders tyding: Iönien zonder bezetting zynde, vreemden zy niet weinig dat de Peloponnefers derX 2 waarts  344 THUCYDIDES. waarts overgeftooken, fchoon niet van voorneemens daar te toeven , de fteden zonder onderfcheid op 't lyf gevallen, zouden pionderen : Ook gaven Paralus en Salaminien zelve berigt, Alcidas by Klaron gezien te hebben. Paches met alle fpoed jacht maakende, vervolgde hem tot het eiland Latmos, doch hem nergens in het oog krygende, ftevende hy weder te rug, tot zuivere winst rekenende, dat hy de vyandelyke fchepen nergens vindende, niet genoodzaakt geweest ware, eene leegerplaatze op te flaan, hen te bewaaken, of met zyne fchepen tegen over den vyand te gaan leggen. Op zyne terugkomst onder het land langs loopende , deed hy Notuum , eene ftad der Kolophoniers, aan, deeze hadden zich hier ter neergezet, na dat hunne ftad verder in het land gelegen , in een binnenlandsch oproer door Itamanes en de Ongrieken bemachtigd was: deeze verovering is omtrent den tweeden inval der Peloponnefers in 't Atheenfche land voorgevallen. Doch in Notuum weder een oproer ontftaan zynde, tusfchen de inwooners en die geenen, die 'er naar toe gevlugt waren, hebben zommige de hulptroepen der Arkadiers en andere Ongrieken in de ftad afzonderlyk met eene muur verfchansd, by deeze vervoegden  DERDE BOE IC. 325 den zich de Medersgezinde Koiophoniers, die hunne, hooger in 't land gelegen ftad. hadden moeten ruimen, en beftierden de regeeringszaaken. Zommige hun ontvlugt en in bal. lingfehap omzwervende, ontbooden Paches derwaarts , deeze na zyn aankomst Hippias, Overfte der Arkadiers, die zich in deeze binnenmuur bevond, by zich tot eene onderhalldeling geroepen hebbende, mits hy hem, zo by niets zeide het geen hem aanftond, vry en frank weder binnen zyne vestingen leverde, is hy by hem gekomen. Doch hem, fchoon ongeboeid, in bewaaring houdende, viel hy de vesting onverhoeds op het lyf, nam dezelve, zulks niet verwachtende, in, bragt al de Arkadiers en de Ongrieken die 'er binnen waren om, en vatte Hippias, die hy volgens beding 'er binnen gelaaten had, en benam hem door een pyl het leeven; dus ftelde hy de ftad Notuum aan de Koiophoniers , uitgezonderd de Medersgezinden, in handen: maar de Atheners naderhand Volkplanters herwaarts gezonden hebbende, fchikten de ftad naar hunne wetten en gewoonten, en voerden alle Koiophoniers, die zich in de andere fteden bevonden , tot één toe herwaarts heen. . Paches, bragt na zyne aankomst te Mitylex 3 ne,  S26 T H U C V I) I D £ '3. ïie, Pyrra cn Eresfus' tot overgave, en zond Salethus, die zich in de ftad verfchöol., rraar Athene, benevens die geenen, welke hy uit Mitylene ter bewaaring naar Tenedus gezonden had , en al wie hem maar fchuld aan den afval fcheen te hebben. Het grootfte deel zyns leegers zend hy ook weg , en met het overige daar bly vendc, fchikte hy dc zaaken van Mitylene cn van Lesbus alle naar zyn goeddunken. Deeze cn Salethus tc Athene gekomen zynde, is Salethus, fchoon hy hun, benevens andere nog de belofte deed , om de Peloponnefers van Platea , (want deeze ftad wierd nog beleegerd,) zuude doen aftrekken , op ftaande voet gedood, doch over de andere heeft men geraadpleegd: Door gramfchap vervoerd , dacht hun , dat alle Mityleners , die maar huuvvbaar waren, om 't leeven, en do kinderen cn vrouwen in fiaverny gebragt moesten worden : Hun deezen afval voornamelyk te 'latte legend:;, '.velre zy niet gelyk andere overheerd, gedaan hadden , als ook dat de Peloponnefifche fchepen door dit hun-doen gefterk t , vooral moeds genoeg gekrecgen hadden , om zeer gerust naai' iöinen te zeis&wll.'. " '-;lsn:  DERDE BOEK. 327 len (*) : want dat zy deezen afval niet van daag of gister bedacht hadden. Zy vaardigen dus met een Galei tyding van hun befluit aan Paches af, met bevel om de Mityleners hoe eer hoe liever te dooden: 's Anderen daags hadden zy reeds berouw over hun befluit, en bevonden by herdenking, dat het wreed en onmenscht ware, de geheele burgery liever te laaten ombrengen, dan de handdaadigcn alleen. De (*) Deezen zin hebben volgens de aantekeningen van den geleerden Duker , de overzetters niet verdaan , de één, heeft volgens eene gewoonte veele overzetters al te eigen, de zwaare pLaatzen uitgeladen, dc andere eene overzetting ruim zo onverftaanbaar als de woorden des Schryvers zelf, voor den dag gebragt. My aan de woorden van de text houdende , dring ik myne eigen gedachten den Schryver niet gaerne op, doch heb my genoodzaakt gevonden om hier ter plaatze de geringe byvoeging eener enkele letter te wangen, dewyl ik anders met alle Geleerden die deeze plaats behandelden , verleegen ftaa ; door eene s achter B«»s<,ls te voegen, eenen eenvoudigen en welgefchikten zin uitleveren : Myns dunkens wil de Schryver zeggen: dat de Mityleners door deezen. afval de voornaamfle oorzaak ge. vreest waren, dat de Peloponnefers naar Iönien, toen weinig verfterkt, gelyk hy van te vooren ons verhaald, had-, den durven overfteeken; verzekerd dat de Atheners door der Mityleners afval de handen te vol zouden krygen , om Idnien by te kunnen fpringen. X 4  5i8 THUCVDlDES, De Gezanten der Mityleners en die hun onder de Atheners gunstig waren , dit bemerkende , zogten de Opperhoofden te beweegen om voor de tweedemaal hier voor ieders gedachten te vraagen. Zy wierden hier toe dies te gemaklyker bevvoogen, om dat zy duidelyk zagen dat de meeste burgers verlangden voor de tweedemaal hier over te kunnen raadpleegen. De vergadering op ftaande voet belegt zynde , zeide elk zyne gedachten, en Kleon Kleaenetus zoon, wiens gevoelen om allen te dooden, 's daags te vooren de overhand gehouden had, de doldrifcigfte aller burgers, en toen verreweg de grootfte volkinneemer, trad voor de tweedemaal dus fpreekende voor. „ Ik heb reeds menigmaal de volksregee„ ringe ongefchikt gevonden om over anderen 3, te heerfchen, doch wel allermeest nu in dit , Uw berouw omtrent de Mityleners: om dat „ Gy dagelyks onder U zonder vrees en zon„ der elkander te belaagen verkeert, zo wilt „ Gy U ook dus omtrent Uwe Bondgenooten s, gedraagen, en daar Gy door fraaije woorden overgehaald , feilt, of uit barmhertigheid ,, roegeevende zyt, denkt Gy niet eens dat Gy hier door zelve in gevaar koomt, en ., door Uwe tcegeevendheid by Uwe Bondge- ,, noo-  DERDE BOEK. 3*3 nooten in het minst geen dank behaair: niet „ in het oog houdende, dat Uwe heerfchappy, by hen als eene dwingelandy word aange„ merkt, dat zy U altyd belangen, en geheel tegen hunne zin onder Uwe heerfchappye ftaan; daar zy U niet gehoorzaam zyn, hoe„ wel Gy door hun dienst te doen Uw eigen „ nadeel uitwerkt, maar veel eer om dc macht, 5, waar in Gy de overhand hebt, dan om hun„ ne genegenheid te Uwaarts. Het gevaarlyk9, fte van allen is, zo niets, dat wy eens be. „ flooten, altyd by ons onwrikbaar blyft, en „ zo wy niet in het oog houden, dat een Staat „ met onwrikbre wetten, fchoon minder goed, „ een anderen met beter maar onzekere voor„ zien, ver te boven gaat, en kunde met be„ daardheid, van meer nut is, dan kundigheid „ met losheid zaamgepaard. Ook beftuuren „ ftompe menfchen, by verftandiger vergelee- ken, de Staatszaaken doorgaans best, want ,, deeze willen wyzer fchynen dan de wetten, „ en dat hun gevoelen in de vergadering altyd „ boven dryft, als of zy hunne grootere kun„ digheid in andere zaaken niet aan konden j, toonen : en juist hierom brengen zy den „ Staat te gronde. Daar de andere, op hunne „ ervarenheid geenzints betrouwende, zich ver X S „ be-  33° thucydides. „ bcneeden dc wetten oordeelen te zyn, niet ,, in ftaat om de redevoering van iemand, die ,, wel fpreekt, te berispen, en eer regtvaardige „ beoordeelers dan dryvers van hun eigen ge„ voelen, word het meeste wel beftierd. Zo „ behooren wy ook te handelen, en niet door drift, om in welfpreekendheid , of vernuft „ en doorzigt uit te munten, vervoerd, aan „ Uwe gemeente anders raaden, dan wy den„ ken. ,, Doch ik ben in myne denkenswyze altyd j> ge'yk , en verwonderd over die gcencn , „ welke voorgefteld hebben om voor de tweedemaal over de Mityleners de ftemmen op „ te neemen, en dus den tyd te verlengen, het geen voor den beleediger het beste is: „ want dus doende vervolgt de beleedigde hem „ met minder drift , immers hoe korter de „ wraak de beleediging op de hielen volgt, hoe „ fterker zy gewoon is te treffen. Ook ver„ wonder ik my over hem, wie hy ook zyn „ moge, die tegen my beweeren zal, enopen„ lyk aan den dag leggen , dat het ongelyk „ ons van de Mityleners aangedaan, nuttig, „ en onze rampen voor de Bondgenooten geen>, zints fchadelyk zyn: Het is duidelyk, dat „ zulk een, op zyn fpregken fteunende, door » be-  DERDE BOEK. 331 „ begeerte dat zyne ftem dc overhand behou-„ de, vervoerd. tracht te bewyzen dat dc 3, klaare waarheid nog aan twistredenen onder5, hevig is ; of door eigenbaat bewogen , U ,, door eene fraai bewerkte redevoering zal „ zoeken te verleiden. Voor dit zoort van 3, pleitgedingen geeft de ftad aan anderen eer3, belooningen, maar ftaat zelve geen kleine „ gevaaren uit. 'Hier van hebt Gyide fchuld, „ die zulkewoordenftryden zeer kwalyk in„ fielt, en gewoon zyt, naar de woorden ter „ deeg te zien, maar naar de daaden flechts te 3, hooren ; denkende dat dezelve wel zullen 3, volgen, zo zy maar wel in woorden zyn 3, voorgeftcld: aan het reeds gebeurde Haat Gy „ minder geloof, al zaagt Gy 't met'Uw oogen , 3, dan aan het geen met fraai opgefmukte woor„ den hoog opgegeeven word: Door eene 011„ gehoorde redevoering laat Gy U ligt verlei. ,, den, maar zyt gantsch niet vaardig om eene 3, bc weezen en op voeten ftaande taal te vol„ gen. Aan het uithcemfche verflaafd, ziet Gy „ onze oude gebruiken over het hoofd. Ieder wil in wel te fpreeken uitmunten, zo niet, 3, dan valt hy een ander die beter fpreekt te. 3, gen , op dat- hy niet voor hem fchyne te zwigten. Om iemand die iets gaauvvs zegt 3, tC  332 THUCYDIDES. te pryzenzyt Gy gereed, zelfs voor hy zulks doet; klaar, en gaarne overhellende om te ,, verzekeren dat Gy het gezegde reeds te voo,, ren begreept, zyt Gy in het voorzien der j, gevolgen byster traag. Gy zoekt eenen an- deren ftaat, om zo te zeggen , dan dien ,, waar in wy leeven, zonder dat Gy den te3, genwoordigen kent. Door de aangenaam„ heid van 't gehoor geftreeld, zyt Gy waar„ achtig eer aanfchouwers der Strikredenaa„ ren, dan mannen die voor den Staat zorj, gen, gelyk. „ U hier van zoekende af te keeren, zeg ik „ openlyk dat de Mityleners, en wel voorna„ melyk die ftad alleen, ü verongelykt heeft: „ want wie Uwe heerfchappy niet machtig te „ verdraagen, of door den vyand gedwongen, ,, van U afgevallen is, vergeef ik zulks. Maar „ deeze durven dit beftaan, daar zy een eiland „ bewoonende, voor onze vyanden van den „ zeekant alleen te vreezen, en in een tydftip ,, dat zy hier tegen zelf door de Galeijen ge,, noegzaame dekking hadden, naar eigen wet„ ten leefden, en van ons boven allen geëerd „ wierden, doen zy anders dan ons te belaa„ gen , en zyn zy niet eer tegen ons opge„ ftaan , dan afgevallen ? want de afval be- „ hoort  DERDE BOEK. 333 5. hoort alleen aan iemand , die verongelykt is, en het met onze grootfte vyanden hou,, dende, hebben zy onzen ondergang gezogt, en dit is veel erger, dan zo zy alleen met eigen macht ons beoorloogden. De rampen ,, van anderen , die reeds afgevallen, door ons ,, in fiaverny gebragt zyn, hebben hun niet „ tot eene les geftrekt, en hun tegenwoordig ,, geluk heeft hun van het gevaar niet weder„ houden. Op het toekomende ftout, en op „ grootere dingen ftaat maakende, dan hunne macht toeliet, maar nog minder dan zy wel ,, wilden, neemen zy de wapenen op, en ver., kiezen het geweld boven 't recht. Want in ,, eenen tyd dat zy de overhand denken te „ hebben, vallen zy, fchoon geenzints veron„ gelykt, aan : trouwens 't is de gewoonte „ meestentyd dat de Staaten die federd onlangs „ het toppunt van een onverwacht geluk be„ reiken, tot moedwil overflaan; want het ge„ luk dat den ftervelingen volgens hunne re„ kening te beurt valt is doorgaans het beften„ digfte, en zy redden zich beter door hun ,, ongeluk heen , dan zy de voorfpoed ver„ draagen : Sederd lang hadden wy de Mity„ leners niet met meerder eer dan anderen „ moeten handelen, dan waren zy nooit tot „ dien  334 T II U C Y D I D E S. dien moed gekomen, (want het legt in da „ menschlyke natuur, den geenen, die hen eert, „ te verfmaadcn , zyns gelyken te bewonde„ ren.) Laaten zy dan- nu ook overeenkomftig „ het aangedaan ongelyk geftraft, en de fchuld „ niet op eenige weinigen gefchoven , maar „ door al het volk geboet worden: Zy zyn ons alle zonder ondcrfcheid aangevallen , daar s, zy, hadden zy zich naar ons gewend, nu „ weder in hunne ftad zouden mogen woonen: maar met eenige weinigen het gevaar minder „ groot rekenende , zyn zy allen te zaamen af. „ gevallen: Denkt ook eens, zo Gy de Bond„ gcnoorcn allen, zo wel die door den vyand „ gedwongen, als die vrywillig afvallen, even „ zwaare ftraf oplegt , wien denkt Gy dat „ dan binnen kort niet eenen afval waagen zal? „ daar hy, valt het wel uit, de vryheid, zo „ niet, geen zvvaarer ftraf te wagten heeft. In „ alle fteden loopen wy gevaar om geld en „ leeven te verliezen. Zo wy dan gelukkig „ genoeg zyn om de reeds ontzenuwde ftad te „ hcrneemen, zullen wy van derzelver op„ komften, waar in onze macht beftaat, be,-, roofd worden, doch fchieten wy te kort , „ dan word het getal onzer vyanden nog groo„ ter: en wy zullen onze eigen Bondgenooten „ moe-  DERDE BOEK. 335 moeten beoorlogen in eenen tyd, daar wy ,, onze openbaare vyanden het hoofd moesten „ bieden. „ Wy moeten hun geen de minfte hoop overlaaten, om ons door woorden ter ver„ giftenis over te haaien of door geld om te „ koopen, als of het menschlyk ware misfla,, gen te begaan: want zy hebben ons niet te„ gen hunnen zin benadeeld, maar willens en „ weetens laagcn geleid: en misdagen op dee„ ze wyze begaan, zyn niet te vergeeven. Ik „ ftel my gelyk ook reeds te vooren in de „ bresfe, om niet te verwerpen het geen eens beflooten is, en niet de drie, voor den Staat „ allernadeeligfte dingen, misfhgen te begaan» „ namelyk , door mededoogen , opfmuk van „ woorden en toegeevendhcid. Mededoogen „ moet men aan ons gelyken , die door de nood „ vyandig zjui, en niet aan zulken,die hetzel* „ ve niet kennen, gebruiken. De Redenaars, ,, die door hunne taal vermaaken, zullen in „ andere zaaken van minder aanbelang, gele* „ genheids genoeg hebben om te ftryden, en „ niet in zaaken, waar in de ftad dit kortftondig vermaak duur zal boeten, en zy door „ hun welfpreeken dank bejaagen. Toegeej, vendheid word beter aan zulken betoond, » die  336 THUCYDIDE S. ,, die in het vervolg onze vrienden zullen zyn, „ dan die altyd aan zich zeiven gelyk, daarom niet minder onze vyanden blyven. Doch om „ alles in één woord te zeggen, volgt Gy my,, nen raad, dan zult Gy aan de Mityleners „ het geen recht en voor ons voordeeligst is, ,, doen: denkt Gy anders, zo zult Gyby hen „ in 't minst geen dank behaalen, en Uzelven veroordeelen, want zyn zy met reden afge„ vallen, dan heerscht. Gy te onrecht; en wilt ,, Gy dit echter tegen recht en reden doen, ,, dan moeten zy ook, dewyl U dit tot voor„ deel ftrekt, zo geftraft worden , of Gy het „ gebied laaten vaaren, en buiten gevaar als ,, braave mannen leeven. Denkt dat zy even fterk geftraft moeten worden, en Gy niet ,, zachtzinniger moet fchynen , om dat Gy ' 5, hunne laagen ontkomen zyt, wel overden,, kende , hoe zy U, zo zy meester geweest 3, waren, naar alle waarfchynlykheid zouden „ behandeld hebben, daar zy U reeds te voo- ren verongelykten : wie een ander zonder „ reden kwaad doet - die vervolgt hem ten onj, dergang toe, wel weetende welk gevaar hem van zynen vyand, zo hy overblyft,te duch„ ten ftaat: want al wie buiten nood iets lyd, is, zo hy dit te boven koomt, veel woe- „ den-  DODE BOEK. 337 „ dender dan tegen zynen rechten vyand, daar. „ om verraad üze.lvé niet. Maar U dan zo na „ Gy kunt in Uwe gedachten ftellende, wat „ Gy al zoud hebben moeten uitftaan , en hoe j, Gy dan meest gewenscht zoud hebben hen „ te onder te brengen : geeft hun nu loon naar „ werken ! Laat U door hunne tegenwoordige „ omftandigheden niet vermurwen, en ver,, geet het zo even nog barnend gevaar niet. „ Straft hun naar verdienden, en fielt ze aan „ de andere Bondgenooten ten duidelyk voor„ beeld voor, dat ieder, wie afvalt, zulks met „ de dood bekoopen zal. Zo zy dit weeten, .,, zult Gy door geenen geduurigen oorlog te' „ gen Uwe Bondgenooten belet worden den ï} vyand in 't oog te houden." Dus fprak Kleon. Na hem trad Diodotus Eukratis zoon, (die in de eerfte vergadering hem ook allermeest tegengefproken had, en da Mityleners niet wilde dooden,) voor, en liet zich in deezer voegen uit. ,, Ik befchuldig geenzints dezulken die voor ,, de tweedemaal de ftemmen aangaande het „ lot der Mityleners opnamen, en prys dezuï, „ ken in het minfte niet, die wraaken dat men „ meer dan eens over zaaken van het uiterfte i, aanbelang raadpleege, maar ben in tegendeel V * s, van  338 THUCYDIDES. „ van gedachten, dat deeze twee dingen met „ een vvys raadsbefluit het allermeeste ftrydig zyn, overhaasting namelyk en gramfchap, ,j waar van de eene gaarne met zinloosheid, ,, de andere met onkunde en fchraal overleg ,, gepaard is: Al wie beweert dat de redevoe- ring niet de Leermeesteresfe der zaaken zy, ,, is of verftandcloos of door eigenbaat ver„ voerd: verftandeloos, zo hy meent dat het „ mogelyk zy op eene andere wyze toekomen„ de dingen en die nog duister te kunnen ont- warren : Door Eigenbaat vervoerd, zo hy „ iets fchandelyks wil aanraden, en zich niet in ftaat bevind hier over wel te fpreeken,„ maar anderen braaf doorhaalende, zyne te- genfpreekers zo wel als zyne hooreis hier ,, door meent vervaard te maaken. De ergfte ,, zyn die geene, welke zich eene eer maaken „ om anderen van omkoopinge voor geld te befchuldigen , want iemand , die de zaak 'er ,, niet kan door krygen , van onkunde befchul- digd, zal eer onkundig dan onrechtvaardig fchynende, moeten zwichten. Maar word ,, hem de onrechtvaardigheid tegengeworpen, „ en krygt hy zyn zin, dan ftaat hy in kwaad j, vermoeden, en fiaagt hy niet, dan is hy on- kundig en onrechtvaardig te gelyk, hierom „ lyd  DERDE BOEK. 339 lyd de Staat het meeste: want uit vrees vind „ men geen Raadslieden: alles zoude ook ten ,, uiterften wel gaan, indien zodanige burgers „ niet in ftaat waren eene redevoering te hou,, den: want dan zouden zy zelden overgehaald „ worden om'kwalyk te handelen, immers een „ braaf burger moet zynen tegenparty niet ver5, vaard maaken, maar met een gelyk recht toonen dat hy betere dingen voorftelt, want in eenen billyken burgerftaat vermeerdert „ men geenzints de eer voor den welberaaden„ den beftemd, maar vermindert ook de ge,, bruikelyke niet, en die in zynen raad ongelukkig is, verdient geene ftraf, ja zelf geen „ fchande, want op deeze wyze zal iemand die „ eene goede raad kan geeven, geenzints door „ hoop op grooter belooningen of om gunst „ te bejaagen, iets anders zeggen dan hy denkt, en die zulks niet kan geeven, zal zich verblyden dat men hem dank bewyzc, fchoon het volk niet door hem overtuigd wórd. ,, Hier van doen wy het tegendeel, daar en ,, boven, iemand in verdenking van omkoop ,, gekomen, al raad hy dan de beste dingen, word by ons om deeze ongegronde verden„ king gehaat, en wy ontneemen den Staat al j, het nut, dat uit dien raad te trekken ftond.  34o THUCYDIDES. „ Ja zelfs zyn de goede dingen , worden zy „ zonder lang bedenken voorgefteld, by ons ,, niet minder verdagt, dan de kwaade, zo dat „ hy die het kwaade raad, het volk langs flink,, fche wegen beweegen, en hy die het goede raad, op dat men hem volge, zich van logens bedienen moet: dat iemand deezen „ Staat alleen weldoe , zonder denzelven te „ misleiden , is dus niet mogelyk , want wie „ openlyk denzelven eene weldaad doet, word 5, verdacht gehouden als of hy ter vergelding „ een grooter verwachtte. Aangezien dan dee„ ze Uwe manier van denken, zo moeten wy „ over zaaken van het uiterst aanbelang fpreekende,verder vooruit zien, dan Gy, die dit „ in 't minst niet doet, voornamelyk daar wy „ van onzen raad rekenfehap moeten geeven „ aan U die ons hoorende aan geen reken» „ fchap geeven onderworpen zyt: want zo hy ,, die raad, en die zich raaden laat, eveneens „ van U geftraft wierden, dan zoud Gy met „ wat meer omzichtigheids uw oordeel ftry,, ken: maar zo Gy thans door Uwe driften „ vervoerd, ergens in ongelukkig flaagt, dan ftraft Gy den aanraader alleen en niet U zeiven , fchoon veelen mede misdreeven „ hebben, „ Ik  DERDE BOEK. 34r „ Ik ben niet voorgetreeden om iemand op „ het ftuk der Mityleners tegen te fpreeken, ,, of te befchuldigen: want zo wy wys zyn, moeten wy thans niet redetwisten over het „ ongelyk ons aangedaan, maar om eenen voor „ ons zeiven meestnuttigen weg in te flaan, „ want offchoon ik openlyk bekenne dat zy ,, ons verongelykt hebben, zo zal ik daarom „ niet aanraaden hen te dooden, ten zy dit „ voor den Staat het nuttigftc zy: nog om hun „ vergiffenis toe te ftaan, ten zy zulks tevens „ voor 't Gemeenebest het beste fchyne; want „ myns dunkens bebooren wy thans eer op het „ toekomende, dan het tegenwoordige in on„ zen raad bedacht te zyn. Ik denk geheel „ anders dan Kleon, die voornamelyk met „ kragt beweert, dat zy tot voorkomen van „ anderer afvaller met dc dood te ftraffen zyn, „ daar ik in tegendeel over het geen U in het „ toekomend nuttigst kan zyn, van een ander „ denkbeeld ben: en verzoek dat Gy om zyne „ fraai opgefmukte redevoering het nut van „ de myne niet uit het oog verliest, want het ,, is waarfchynlyk dat Gy zyne woorden, die „ U om de tegenwoordige verftoordheid het „ rechtmatigfte voorkomen, wel dra zult vol. ,, gen, doch wy behooren thans niet te deny 3 „ ken,  312 THUCYDIDES. 5, ken, hoe 'er volgens rechten met hun kan ., gehandeld worden , maar hoe zy ons in 't „ vervolg van 't meeste nut kunnen zyn. ,, In veeier fteden ftaat de doodftraf niet al- leen op zoortgelyke misdaaden , maar zelfs ,, op die veel geringer zyn. Ieder ftelt zich door de hoop alleen vervoerd in gevaar, en „ niemand is 'er ooit in gekomen , die geen , hoop had, dat hem zyn voorneemen zoude gelukken. Geene der afgevallen fteden heeft „ ooit dit, zonder naar haar gedachten eene „ genoegzaame toerusting, het zy van zich ,, zeiven, het zy van de Bondgenooten te beb,, ben, ondernomen. Ieder is van natuure.in3, gebooren om in 't byzonder of in het alge,, meen te misdry ven, en geene wet is ooit in ftaat zulks te beletten: Ook hebben de fter„ velingen allerhande ftraffen, van trap tot trap verergerd, in het werk gefield, of zy dus ,, van de booswichten minder ongelyks te ljr. den zouden hebben: immers het is zeer waar5, fehynlyk dat oudstyds op de grootfte euvel„ daaden de kleinfte ftraffen ftonden , maar „ van tyd tot tyd toeneemende, is voor veele „ de doodftraf vastgefteld : en deeze word zelf „ even min ontzien : derhalven moet iemand „ iets verfchrikkelyker uitvinden, of hy zal de n mis-  DERDE BOEK, m }3 misdaad niet beletten. De fchaamele armoe , « door nood geperst, maakt ons in ondernee„ ming ftout, maar de grootheid van vermo„ gen, door moedwil en opgeblaazen waan, „ nooit te vreeden. Ieder leevensftand brengt door den aandrang van't gemoed, naar maa„ te ieder zich door eene hartstogt laat regeeren, de menfchen in het gevaar. De hoop „ en begeerte heerscht in alles. De Jaatfte is „ de dryfveer onzer daaden, en van de eerfte „ verzeld. De eerfte denkt de dingen uit , „ maar de Jaatfte ons altyd eenen goeden uitflag voorfteliende, brengt ons 't meeste na„ deel toe. Deeze beide, fchoon onzigtbaar, „ gaan het zigtbaare ver te boven, en het ge„ luk zelve zet de menfchen om iets te on,, derneemen niet minder fterk van deeze aan, ,, want dikwyls op het onverwagtst daar zyn„ de, fpoort zy zelf zwakken tot eenen kans „ te waagen aan, en wel vooral de fteden, „ wanneer het op gewigtige zaaken, als vry„ heid of heerfchappy, aankoomt: dan ftelt ie„ der burger te veel prys op zich zeiven. Om „ kort te gaan, het is onmogelyk, en al wie „ zulks denkt, zeer dwaas, om een middel te „ vinden de menschlyke natuur eens in haare „ onderneemingen met geweld voorthollende, y 4 „ het  344 THUCYDIDES. het zy door 't geweld der wetten, het zy „ door eenig ander gevaar, tot ftaan te krygen. „ Wy moeten ons op de doodftraf als eene „ waarborg verlaatende, niet den ergften weg „ inflaan, maar hun hoop overig laaten om de „ misflag hunner afval te erkennen, en niet „ op ftaande voet hun misdryf ftraffen. Houd „ ook wel in het oog dat eene ftad , die de onkosten goed kan maaken, en in het ver„ volg de fchatting opbrengen, na haaren af„ val gemaklyker tot eene overeenkomst zal „ befluiten, zo zy weet dat zy zal behouden „ blyven , en wie denkt Gy dat 'er anders zyn „ zal, die niet, beter dan nu toegerust, het ,, beleg ten uiterften zal verduuren ? zo het „ op hptzelve uitkoomt fpaade of vroeg tot , eene overeenkomst te befluiten : Zal het „ ook voor ons niet nadeelig zyn , om zonder „ verdrag te willen maaken, aan de beleege., ringen veel gelds te koste te leggen , en de „ ftad,zo wy dezelve al inneemen,ontzenuwd te veroveren, en in 't vervolg van haare in* s', komften beroofd te zyn ? Hier in immers „ beftaat onze macht tegen den vyand. Daar„ om moeten wy als rechters hunne misfiagen „ niet geftrengelyk ftraffende, ons zeiven na„ deel doen, maar zien, hoe wy de fteden, » die  DERDE BOEK. 345., die in geld zeer vefmogende zyn, door hun y, eene maatige ftraf op te leggen, ons best te nutte maaken , denkende dat wy dezelve j, niet zo goed door de ftrengheid der wetten , als door onze daadelyke naarftigheid kunnen „ bewaaren. Wy doen thans het tegendeel, want zo wy een vry,' maar door geweld „ overheerd en dus met recht afvallend mensch „ te onderbrengen, denken wy hem ftrenge,, lyk te moeten ftraffen ; doch vrye menfchen „ moeten wy nietftrengelyk ftraffen, wanneer „ zy afgevallen zyn, maar tegen hunnen afval ,, naauwkeurig waaken, om dus het denkbeeld „ zelve voor te komen; zyn zy overwonnen, „ dan moet men hunne fchuld zo veel mogelyk „ verkleenen. „ Denkt dan nu zelve hoe Gy, aan Kleon gehoor geevende, het fpoor byster zyt. Nu 5, is in alle fteden het volk ons toegedaan, en „ valt met eenige weinigen geenzints af, of word het 'er al toe gedwongen, zo verklaart s, het zich den afgevallen tot vyand, en daar „ het volk van eene partydige ftad U gunstig 5, is, vat Gy den oorlog op. Brengt Gy het „ volk der Mityleners ter dood, dat geen deel „ aan den afval hebbende, de ftad, zo dra het- zelve de wapenen meester ware, van zelf y 5 „ aan  346 THUCYDIDES. ,, aan U overgaf; zo begaat Gy voor eerst eenq „ onrechtvaardigheid , door Uwe weldoeners van 't Jeeven te berooven, en ten tweeden, „ fcbikt Gy de zaaken, zo aJs de grooten bet „ meest verlangen, want zy zullen in den af,, val der fteden het volk terftond te vriend „ hebben, zo Gy toont, dat fchuldig en orj. „ fchuldig dezelve ftraf te wachten heeft. Al „ hebben zyons al mishandeld, zo moeten wy ,, zulks niet laaten blyken, op dat het eene ,, deel, dat ons nog gunstig is , ook niet vyan„ dig worde. Ter behoud van de heerfchappy, oordeel ik dat het veel nuttiger zy, dat wy „ willens verongelykt-worden, dan ingevolge „ der gerechtigheid die om te brengen, welke *> wy moeren fpaaren. De rechtvaardige en „ tevens nuttige wraak, waar van Kleon ,, fpreekt, word in eene en dezelfde zaak niet gevonden. „ Daar Gy dan ziet dat myn raad beter is, „ zo volgt denzelven niet door mededoogen „ nog toegeevendhcid, (want hier door wil ik „ zelf niet dat Gy U laat verleiden ,) maar „ door hetgeen ik U aanried zelf overgehaald. ,, Strykt bedaardelyk een vonnis over die Mi„ tyleners , welke Paches als fchuldig her„ waarts zond, doch laat de anderen hunne „ ftad  DERDE BOE KS 34? ftad bewoonen. Het tegenwoordig is voor „ het toekomend best, en heeft den vyand. reeds een fchrik op het Jyf gejaagd: want die zich het best beraad is veel fterker tegen. ,, zynen vyand , dan die hem met zinneloos geweld kragtig aanvalt." Dus fprak Diodotus. Deeze gevoelens rechtftreeks met elkander ftrydig voorgcfteld zyn. de, yverden de Atheners onderling voor bei. de, en waren in ftemmen byna even fterk. Het gevoelen van Diodotus dreef echter boven. Zy vaardigden hier op eene tweede Galei af, en wel met alle mogelyke fpoed, op dat zy de eerfte voorkomende, de burgery niet reeds ontzield mogt vinden, de eerfte was eene dag en nacht vooruit. De Mtyleenfehe Gezanten zich van wyn en brood voorzien hebbende, deeden groote beloften, zo zy de andere voorkwamen; hier op wierd zo eene groote haast in 't vaaren gemaakt,-dat zy al roeijende, het brood in wyn en olie geweekt, opaten , en terwyl het eene deel fjiep, het ander roeide. De wind niet tegen zynde, is het eerfte fchip, het welk zich met deeze verfchriklyke 'tyding weinig repte, daar het tweede zich dermaaten fpocde , flechts zo weinig voor het tweede aangekomen, dat Paches de tyd had het befluit te  34» THUCYDIDES. te verftaan, en zich ter uitvoer gereed te maaken. Het tweede kwam kort hier op aan , en belette het ombrengen juist van pas. In zo een groot gevaar kwam Mitylene. De andere, welke Paches , als het meeste aan den afval fchuldig, gezonden had, hebben de Atheners, naar het gevoelen van Kleon, ten getaale van weinig minder dan honderd, gedood. Zy floopten de muuren der Mityleners, en namen hun de fchepen af. Zy leiden in 't vervolg den Lesbiers wel geene fchatting op, maar het land, behalven 't Mithymnifche, by lootinge in drieduizend deelen verdeelende, heiligden zy hier van driehonderd uitgezogte de Goden toe, naar de andere deelen zonden zy hunne door 't lot beftemde Volkplanters. Aan deezen moesten de Lesbiers voor het waarneemen van den landbouw, deel voor deel, jaarlyks twee minen betaalen. Ook krecgen de Atheners de fteden die. in het land aan de Mityleners behoorden in overgaaf, en dezelve waren naderhand hun onderhoorig. Dus hepen de zaaken op Lesbus af. In dcnzelfden Zomer hebben de Atheners, onder het bevel van den Overfte Nicias Nicerates zoon, eenen togt tegen het eiland Minoa, dicht aan Megara gelegen , ondernomen , de Me-  DERDE BOEK. 349 Megarenfers hier eenen tooren gebouwd hebbende, gebruikten hetzelve als eene verfchansfing ; Nicias wilde gaarne dat de Atheners, om de nabyheid, hier, en niet te Budorus en Salamis , hunne wachtfchepen leiden , om te beletten dat de Peloponnefers buiten hun weeten uitzeilden, of (gelyk reeds te vooren gebeurd was,) Kapers uitzonden; als ook op dat geen vaartuig naar de Megarenfers zou.'e kunnen zeilen. Ter zee twee toorens, die van Nifea uitftaaken, veroverd, en zich de vaart tusfchen het eiland en het vaste land veilig gemaakt hebbende, heeft hy hetzelve van dien kant met verfterkingen ingeflooten; daar men van het nabygelegen vaste land langs eene brug door de moerige plaatzen het eiland hulp zou kunnen bieden. Dit werk binnen weinig dagen afgedaan, en naderhand eene verfchansfing op het eiland zelve opgeworpen hebbende , liet hy hier eene bezetting , en keerde zelf met zyn leeger naar huis te rug. Omtrent dcnzelfden Zomertyd hebben de Plateërs , geen koorn meer hebbende , en de beleegering niet meer kunnende verduuren, op deeze wyze zich aan de Peloponnefers overgcgeeven. De Peloponnefers eenen aanval op de muuren gedaan hebbende , ware.i  35o THUCYDIDE S. zy nieü in ftaat hen af te weeren. De Overfte der Lacedemoners hunne zwakheid ziende, wilde de ftad niet flormenderhand inneemen, (want dit was hem van Lacedemon verboo-, den, op dat, zo ter eeniger tyd een verdrag met de Atheners wierd geflooten, volgens welk zy onderling bedongen de in den oorlog.genomene fteden te rug te geeven, zy dan Platea, als hebbende zich vrywiliig overgegeeven, niet zouden behoeven af te ftaan,) maar hy zond hun eenen Srafgezant toe, om te vraagen, of zy de ftad vrywiliig aan de Lacedemoners wilden overgeeven, en zich aan hun vonnis onderwerpen , onder beding, dat zy wel de fchuldigen, maar niemand onverhoord zouden ftraffen. De Stafgezant dit voorftel gedaan hebben» de, gaaven zy (want zy waren reeds ten uiterften zwak,) de ftad over. Zy wierden eenige dagen door de Peloponnefers onderhouden, tot dat 'er vyf Rechters uit Lacedemon aankwamen. Na deezer aankomst , wierd hun wel geene befchuidiging voorgehouden, maar ontboaden zynde, alleenlyk dit gevraagd-: Of zy zy geduurende deezen oorlog de Lacedemoners en hunne Bondgenooten eenigen dienst beweezen hadden?Doch zy verzochten dat het hun vry mogt ftaan, hunne zaak een weinig bree-  DERDE BOEK. 351 breeder voor te flellen, en droegen dezelve aan Astymachus cn Lalcon, zoonen van Afopolaus en Aeimnestus, die in gastvriendfchap met de Lacedemoners ftonden, op. En voor. treedende, fpraken zy in deezer voegen : ,, Wy hebben, ö Lacedemoners, ons op U „ veriaatende, de ftad overgegeeven, niet den„ kende dat wy een zo ftreng, maar billyker „ vonnis zouden ondergaan: wy hebben aangenomen om onze zaak by geen ander dan by U, als onze Rechters, gelyk wy nu ook doen, voor te ftellen, denkende dat wy dus het allerbillykst behandeld zouden worden, „ maar nu vreezen wy dat wy ons in beiden „ deerlyk bedrogen hebben: want wy vermoe„ den niet zonder reden dat ons leeven in „ gefchil zal komen , en Gy geene billyke „ Rechters zult zyn : onze vermoedens hier „ op grondende, dat ons geene befchuldiging, om te beantwoorden , voorgehouden is , ,, maar wy zelf verzocht-hebben om te fpree„ ken: als ook, om dat Uwe vraag zeer kort „ is; zo wy op dezelve naar waarheid ant„ woorden, valt dezelve ons tegen, en ko„ men wy met logens voor den dag, zo zyn „ wy te berispen. Nergens uitkomst ziende, „ bevinden wy ons in nood, en meenen dat „ het  35» TTIUCYDTDE S. 5, het veiliger zyn zal te beproeven of wy door fpreeken nog iets kunnen winnen. Want „ zo eene befchuldigde niet zegt het geen hy » ZGggen kan, dan meent men dat hem dit ge,, zegde tot behoud had kunnen ftrekken , ï 3, maar de mogelykheid om U te overtuigen is 3, voor ons daar en boven zeer gering, immers „, zo wy elkander niet kenden , zouden wy door het aanhaalen van bewyzen , die Gy „ niet wist, onze zaak eenigzints verbeteren, j, maar nu word U , van alles kundig, de „ zaak voorgefteld. Wy zyn niet bang dat Gy „ ons veroordeelt en befchuldigt dat wy in „ deugd bcneeden U zyn , maar dat Gy om „ anderen te behaagen een reeds van te voo3, ren onderfchreeven vonnis ftaaft. „ Wy zullen evenwel, het recht dat wy te„ gen de eifchen der Thebanen, tegen U en de 3, andere Grieken hebben, ftaande houden, U „ onzer weldaaden indachtig maaken, en U trag„ ten te overreeden: Op Uwe korte vraage, „ of wy den Lacedemoners cn den Bondge„ nooten in den loop deezes ooriogs van eeni„ gen dienst geweest zyn, antwoorden wy ; „ zo Gy ons als vyanden vraagt, dat wy U „ niet verongelykt hebben, fchoon Gy geen „ weldaad van ons genoot. Doch ziet Gy ons „ voor  DERDE BOEK. 353 „ voor vrienden aan, dan beweezen wy dat „ Gy , die ons den oorlog aandoet , alleen ,, kwalyk handelt. In vrecdenstyd en tegen „ den Meder hebben wy ons braaf gcdraagen, „ de vreede hebben wy nu niet eerst Verbro„ ken, en wy alleen uit de Beotiërs zyn ter handhaving der Griekfche vryheid hem met „ U aangevallen , en fchoon wy midden in het land woonden , hebben wy echter by „ Artemifuim eenen zeefiag geleverd, en fton,, den in een gevegt, op onzen grond voorge„ vallen, U en Paufanias by; en in al het ge„ vaar dat ten deezen tyd by de Grieken ont- ftond, hadden wy zelfs boven ons vermogen „ deel. Ook hebben wy voor ons hoofd , ö Lacedemoniers, U na de aardbeevinge, toen Sparta zeer door angst beneepen, en „ de-afgevallen Heloten naar Ithome gewee- ken waren, U ons derde deel tot onder„ fiand toegezonden , waar aan Gy toch be,, hoort te denken. „ Zodanigen hebben wy eertyds en in zaaken „ van aanbelang ons betoond. Naderhand zyn wy vyanden geworden , doch alleen door „ Uwe fchuld: want toen wy door de The„ baners mishandeld , U verzogten ons tot Bondgenooten aan te neemen, hebt Gy het Z ons  •354 THUCYDIDES. ,, ons geweigerd, zeggende dat wy ons naar „ de Atheners moesten wenden, om dat wy, „ hunne nabuuren, te verre van U woonden. . „ Gy hebt echter niets zwaars van ons in dee- zen oorlog te lyden gehad , en zoudt het - 3, ook niet gehad hebben. Hebben wy op Uw „ bevel niet van de Atheners willen afvallen, hier door hebben wy U echter niet veron„ gelykt. Zy immers booden ons tegen de .,, Thebaners, het welk Gy niet gaarne deed, „ de behulpzaame hand , en het was niet ,, braaf gehandeld hen te verraaden, die ons met weldaaden overlaadende , ons op ons „ verzoek tot Bondgenooten aangenomen en „ met het burgerrecht befchonken hadden, in „ tegendeel was het billyk dat wy op hunne „ wenken vloogen. Maar zo Gy beide het be- wind over Uwe Bondgenooten voerende, „ misflagen begaat, dan beeft niet de geen, „ die volgt, maar hy , die U hier toe vcr„ voert, de fchuld. „ De Thebanen hebben ons reeds meermaa- len en in andere gelegenheden verongelykt, j, voornamelyk nu onlangs, gelyk Gy weet, en waarom wy thans dit moeten lyden. Want '„ toen zy onze ftad, ftaande de verdragen, en „ in den tyd van ons maandelyksch feest, be- „ mach-  DERDE BOEK. 35$ 3, machtigd hadden, hebben wy ons hier over i, met recht wraak verfchaft, en dit volgens „ eene by al de waereld vastgeftelde wet, vol. „ gens welke het vry ftaat den aanvallenden „ vyand af te wecren. Dus worden wy dan 3, te onrecht thans om hen mishandeld, want 3, zo Gy een vonnis ftrykt naar maate van het ,, nut, dat Gy van hen hebt , of hunner „ vyandfchap jegens ons, dan blykt het dui„ delyk dat Gy geene onpartydige rechters , „ maar aan het voordeel verflaafd zyt; of „ fchoon zy U thans van nut fchynen , zo „ zyn wy en de andere Grieken het U in die „ gevaarlyke tydsomftandigheden nog veel 3, meer geweest. Gy valt thans anderen met j, verfchrikking op 't lyf, maar toen de Ongriek allen in fiaverny zogten te brengen, „ hielden de Thebaners het met hem. Het is „ dus niet meer dan billyk, dat Gy tegen on,, zen tegenwoordigen misflag (zo het eene misflag zy,) onze toenmaaüge bereidwillig„ héld overftelt , dan zult Gy deeze Iaatfta „ voorzeker de grootfte bevinden; als zynde „ in eenen tyd, dat 'er eene fchaarsheid van 3, Grieken ware om hunne dapperheid tegen „ Xerxes macht in de bresfe te ftellen. In eenen „ tyd, waar in die geene het meest gepreezen Z . „ wier-  356 THUCYDIDES. „ wierden, die hun eigen nut en behoud ge„ ring achtende, ftoute en met gevaar ver* „ zelde daaden durfden onderneeraen. Van „ deeze zynde en ook boven alle anderen „ geëerd, vreezen wy thans hier door zelf te gronde te gaan, daar wy de Atheners lie„ ver om de gerechtigheid , dan U om ons „ voordeel wilden volgen. Over dezelfde zaa„ ken behoort Gy altyd eveneens te denken, „ en openlyk te verklaaren dat Gy geen hoo„ ger belangen erkent dan de deugden Uwer „ Bondgenooten, die, aldus verzekerd zynde „ dat waare verdienden altoos gunst winnen , „ U ten minden in dit tydgewricht dezelfde 5, dankbaarheid zullen bewyzen , die zy ons „ weleer verfchuldigd waren. „ Neemt ook in overweeging, dat Gy van „ veele Grieken als een voorbeeld, van menschlievendheid word aangezien. Zo Gy omtrent '„ ons iets onbetaamlyks befluit, (want-Jiqt vonnis zal niet verborgen blyven, het gee,n ' Gy, van iedereen geroemd, over ons, die „ van niemand gelaakt worden, zult vellen,) „ ziet toe,dat iedereen U niet verwyte, over „ braave menfchen , fchoon Gy nog beeter „ zyt , een onbehoorlyk befluit genomen te 5J hebben, en niet veeleer de buit op ons, de •> ver-  DERDE BOEK. 357 „ verlosfers van Griekenland, gemaakt, in de „ openbaare Heiligdommen ter nederftelt: De „ verwoesting van Platea door de Lacedemo„ ners zal in elks oog een gruwel zyn : als „ ook dat Gy eene ftad , wier naam Uwe voorouders om haare dapperheid op den „ Delphifchen drievoet fchreeven , om der „ Thebanen wille uit de maatfchappy van ge* ,, heel Griekenland uitroeit. Onze eiende Is „ waarlyk reeds tot dat toppunt gekomen , „ dat, daar wy door den Meder overheerd, „ omgekomen zouden zyn , wy nu by U , „ voorheen onze grootfte vrienden, voor de ,, Thebaners moeten bukken, en reeds twee „ gevaarlyke togten verduuren, de een, om „ zo wy de ftad niet overgaaven, door honger „ te vergaan, en de andere, om thans voor ons leeven te moeten pleiten. Nu worden wy Plateërs , die alleen de Grieken zelfs „ boven ons vermogen ten dienfte ftonden y „ van ieder verlaaten en zonder hulp ver„ ftooten. Niemand onzer toenmaaligc Bond,, genooten komt ons thans te hulp, ja wy s, zyn zelve, ö Lacedemoners, onze eenigfte hoop, voor Uwe ftandvastigheid ook reeds „ beducht. „ Maar wy bidden om der Goden getuigen Z 3 „ on-  358 T H U C Y D I D E S. ,, onzer oude bondgenootfchaps wille, en om onze dapperheid jegens de Grieken voorheen „ betoond, laat U vermurven .en verandert ,, van gedagtcn , zo Gy door de Thebaners overgehaald zyt. Vraagt hun in tegendeel „ als een gunstbewys, dat zy diegecnen zelve „ niet doods», welken 't U niet betaamt om te „ brengen : dus doende , zult Gy hun eene „ eerlyken in plaatze van een fchandelyken dienst bewyzen, cn niet , door een ander „ vermaak te bezorgen, U zelf eenen kwaaden „ naam aanwryven; want het is voor U zeer „ gemaklyk ons 't leeven te beneemen , maar „ bezwaarlyk U van dien fchandvlek te zui„ veren: dewyl Gy U niet over Uwe vyanden ,, wraak verfchaft, maar over menfchen, die a, U gunstig, door noodgedwongen, de wa„ penen hebben opgevat. Zo Gy ons derhal- ven de vrees voor den dood beneemt, zult „ Gy eene rechtvaardige uitfpraak doen , in„ dachtig houdende , dat wy ons vrywiliig „ overgeeven , de handen ootmoedig tot U „ uitftrekken , (dezulken immers verbied de „ Griekfche wet te dooien,) en daar en bo. s, ven CTaltyd met weldoen overlaadden. Wendt ,, Uwe oogen flechts naar de graavcn Uwer s> Voorvaderen, dien onder den Pei liaan ge- „ fn cu-  DERDE BOEK. 359 „ fneuveld, en in onze ftad begraaven, jaarlyks van ons met kleederen en andere Lyk,, offerhanden geene kleine eer beweezen word: Want van alles het geen ons land op zynen „ tyd voortbrengt, bieden wy hun als vrien„ den uit eens vrienden land, en als makkers „ van onze oude Spitsbroeders, de eerftelin„ gen aan: dit alles, denkt Gy omtrent ons „ niet wel, zult Gy overtreeden. Bedenkt U „ toch ernftig! Paufanias heeft hen begraven, „ denkende dat zy dus in 's vriendenland en by vrienden zouden leggen; en Gy, doodt ,, Gy ons, en brengt Gy het land van Platea „ in der Thebanen macht, "wat doet Gy dan anders dan Uwo Voorvaders en Bloedver„ wanten van de eere die hun thans beweezen „ word, beroofd, in eenen vyandelyken grond „ en by hunne moorders zelf te laaten ? Zult „ Gy daar en boven nog dien grond, waar op „ weleer der Grieken vryheid gehandhaaft „ wierd, i» flavernye brengen ? Zult Gy die „ Tempels, waar in zy hunne gebeeden uit„ geftort hebbende, den Perfiaan verfloegen, 3, verwoesten? Zult Gy Uwe Voorvaders de 3, Offerhanden, die ter hunner eer als Grond„ leggers en Stichters deezer heiligdommen ge„ fchicden, ontrooven? Z 4 Het  360 T H U C Y D I D E S. ., Het zal U ook, ö Lacedemoners, gecnzints tot eere ftrekken , dat Gy tegen de „ algemeene inftellingen der Grieken, en Uwe Voorvaders zondigt, en ons, Uwe weldoeners, om eens anderen wrok, fchoon wy U niet verongelyktcn , om 't leeven brengt; „ maar ons te fpaaren, en door een welgepast ,, mededoogen vermurft te worden, zal voor „ U roemruchtig zyn. Neemt niet alleen de zwaarheid van de ftraf, maar tevens de grootheid van ons, die dezelve zullen moeten ly,, den, wel in acht! en hoe onzeker het zy, wien de rampfpoed, al verdient hy 't niet, „ nog zal treffen. Wy , gelyk het ons be,, taamt, en dewyl de nood ons perst, roe„ pen door onze gebecden die Goden, w»lke 5, wy met alle Grieken eenpaarig eeren, aan „ om ons te helpen, U hier toe te beweegen, „ en den aangehaalden eed, door Uwe Voor» „ vaders dier bczwooren, niet in den wind te „ flaan. Wy roepen de graaven Uwer Voor„ vaders , en die daar in rusten , ootmoedig aan, om niet aan de Thebaners te komen , „ en dus van U, onze grootfte vrienden, aan ,, onze ergfte vyanden overgelevert te wor„ den. Wy brengen U dien dag te binnen dat „ wy de rocmruchtigfte daaden te gelyk met „ hun  DERDE BOEK. 36t „ hun uitvoerden, en nu op dien zei ven dag „ het allerverfchriklykst gevaar hebben uit te „ ftaan. Doch dewyl het noodzakelyk, maar 3? tevens voor die geenen, welke zich dus be3, vinden, zeer bezwaarlyk is een einde van 3, fpreeken te maaken, als zynde met dat ein„ de hun Jeevensgevaar ook daar, zo houden „ wy op, nogmaals zeggende, dat wy de ftad „ niet aan de Thebaners, (want dan hadden „ wy liever van honger , de affchuvvelykfte 3, dood , willen vergaan,) maar aan U, op „ wie wy een groot vertrouwen hadden, „ overgaaven. Ook is het billyk, zo wy U „ niet beweegen, dat Gy ons weder op onzen ouden voet fielt, cn de keuze van het ge* ,, vaar aan ons overlaat. Wy verzoeken te„ vens, om, daar wy Plateërs zyn , cn weleer „ om de Grieken by te fpringen allerbereid„ willigst, uit Uwe handen of Uwe trouwe, ., ö Lacedemoners, dewyl wy U zo ootmoe., dig imceken, niet aan de Thebaners, onze „ ergfle vyanden , overgelevert te worden. „ WeestGy onze redders, en daar wy de vry». ,, beid der andere Grieken handhaafden, ftemt 3, niet in onzen volflngen ondergang." Dus fpraken de Plateërs. Doch de Thebanen , vieezende dat de Lacedemoners op hun Z S zeg-  3Ö2 THUCYDIDES. zeggen iets toe zouden geeven, zeiden ook te willen fpreeken , vermits de PJateërs buiten hunne venvagting eene langere redevoering ter beantwoording der voorgeftelde vraag toegeftaan ware: Gebooden zynde te fpreeken, vingen zy in deezer voegen aan: „ Wy zouden niet geeischt hebben te mogen „ fpreeken , zo zy flechts kortelyk op Uwe 5, vraag geantwoord, zich niet tot ons gewend, j, ons befchuldigd, en over dingen die niets ter „ zaake dienen , waar over zy ook van- niemand „ befchuldigt of gelaakt worden, eene groote „ loffpraak en ophef gemaakt hadden. Nu zyn wy genoodzaakt het eene te ontkennen , en „ het ander te verdedigen, ten einde zy door „ onze fchuld of door hun gezwets geen voordeel trekken, maar Gy de zaaken van weers„ kanten hoorende, naar waarheid zult kun„ nen oordeelen. De eerfte reden van ons „ verfchil met hen was deeze: Toen wy Plaj, tea allerlaatst van Beotien en nog andere fteden met haar, om allerhande mengelmoes „ van menfchen, die wy niet by ons wilden „ hebben, te bewaaren, gefticht hadden, heb. „ ben deeze zich niet verwaardigt, gelyk in „ den beginne vastgefteld was, om onder ons „ te ftaan, maar, in de noodzakelykheid ge- „ bragt  DERDE BOEK. 363 „ bragt om de vaderlandfche inftellingen, die „ zy alleen van alle de Beotiërs overtraaden,* „ aan te neemen, zyn zy tot de Atheners „ overgegaan, en hebben met hun ons groote. „ fchade, waar voor zy echter hun deel ook j, weder thuis kreegen, tocgebragt. „ Na dat de Ongriek in Griekenland geval„ len was, zeggen zy,dat zy alleen van de ,, Beotiërs het niet met den Meder hielden , hier op beroemen zy zich voornamelyk, cn „ vaaren hierom tegen ons geweldig uit. Doch j, wy houden ftaande, dat zy zulks den Atheneren ten gevalle alleenlyk deeden: en toen deeze naderhand de Grieken aanvielen, wa„ ren zy de ccnigfte , die hunne zyde hielden. „ Denkt eens welke gedaante onzer beider zaa„ ken hadden, toen zy dit deeden. In onzen „ Staat vond toen geene wettige heerfchappy „ van eenige weinigen , nog eene Volksregee„ ring plaats, maar, (het geen tegen de wet„ ten cn de welgercgeldheid het meeste aan,, loopt, en naast by eene dwingelandy koomt) „ eenige weinige Vermogenden hadden 't roer „ in handen, dccze het volk door geweld in „ toom houdende , haalden den Meder bin„ nen, in hoope dat zo hy de overhand be„ hield, hun gezag nog grooter worden zou, 3> en  364 thucydides. „ en al de burgeiy niet meer haar eigen mees,, ter, moest dit doen; derhalven moet men „ haar niet te Jaste leggen, dat zy deeze mis|* Hagen, geene wetten meer hebbende , bej» ging- Gy behoort derhalven wel deegelylc „ acht te geeven , toen de Meder uit het land „ gegaan , en onze Staat zyne eigen wetten „ wederkreeg, toen de Atheners door eenen „ inval, het overig Griekenland en wel voor- namelyk ons land in hun geweld zogten te „ brengen, en reeds door de binnenlandfche „ oproeren een groot gedeelte meester waren , „ hoe wy by Coronea vechtende, hen over„ wonnen, en Beotien in vryheid Helden, en ,, hoe wy nu manmoedig der anderen vryheid, „ door het geeven van paarden en andere „ krygstoerusting, grooter dan die der oven*. „ ge Bondgenooten , handhaven. Dit is het „ geen ter verdediging onzer Medersgezind„ heid dient. „ Nu zullen wy ons best doen om duidelyk „ te bewyzen, dat Gy de Grieken meer ver,, ongelykt hebt, en alle zoorten van ftraffen „ o ver waardig zyt. Gy zyt volgens Uw zeg„ gen Atheenfche Bondgenooten en Burgers „ geworden om U op ons te wreeken. Dan had » Gy de Atheners alleen tegen ons moeten „ voe-  DERDE BOEK. 365- 'voeren, en niet te gelyk met hun de andere Grieken op het lyf vallen: Wierd Gy dan „ al tegen Uwen zin door de Atheners elders geleid, dan ftond het Bondgenootfchap van deeze Lacedemoners, tegen den Perfer, in„ gericht, en waar op Gy voornamelyk pocht, „ voor U open. Hetzelve had ons van U af„ gewend, en het geen 't voornaamrte is, Gy 5, had U zonder vrees rypelyk kunnen beraa,, den: maar vrywiliig en geenzints gedwon- gen, hebt Gy der Atheneren zyde gekoozen: „ Nu zegt Gy dat het fchande ware Uwe wel., doeners te verraaden, doch veel fchandely„ ker en onbillyker is het alle Grieken, Uwe „ Eedgenooten , dan de Atheners alleen te „ verraaden: deeze immers bragten de Grie„ ken in fiaverny, daar geene derzelver vry„ heid handhaafden. Ook hebt Gy eene klei,, ner dank, cn waar over Gy U zeiven moet fchaamen, behaald. Verongelykt, zegt Gy, „ hebt Gy U tot hen begeeven, maar in de „ daad boodt Gy hun om andere te verongely„ ken de behulpzaame hand. Nu is het min- der fchande geenen gelyken dank te vergel„ den, fchoon men denzelven wettig fchuldig is, „ dan hetzelve tegen recht en reden te doen. „ Gy hebt toen duidelyk getoond, dat Gy „ al-  $66 THUCYDIDES. ,, alben niet om der Grieken, maar der Athe. „ neren wille, den Meder niet gunstig waart; „ en daar Gy toen ten gevalle der Atheneren, dingen met der Grieken belangen ftrydig onS) dernaamt, wilt Gy nu hebben , dat Uwe s, voor anderen betoonde dapperheid U ten „ voordeel ftrekkc: Doch dit heeftin 't geheel j, geen pas, daar Gy de Atheners voorgetrokij ken hebt, zo roept hen tegenwoordig ook j, te hulp; 't is onnodig U op het voorheen ges, maakte Eedverbond te beroepen , om daar „ door vry te raaken; dit is van U verlaaten , „ overtreeden, en Gy hebt Uw best gedaan „ om de Egineten en zommige andere eedge„ nooten eer in fiaverny te brengen, dan zulks ,, tegen te houden; dit alles deed Gy door „ eigen beweeging,daar GyUwe wetten heb„ bende, van niemand, gelyk wy, 'er toe ge„ dwongen wierd. Ook hebt Gy, voor de in„ fluiting der ftad, de'Jaatfte uitnodiging om „ U ftil te houden en geen van beiden te hel„ pen, niet aangenomen. Wie word derhal„ ven met meerder recht van alle Grieken ge„ haat dan Gy, die U tot hunnen ondergang „ zeer dapper toondet? Ook hebt Gy in deeze j, gelegenheid duidelyk getoond, dat het geen, waar in Gy voorheen van nut waart, gelyk » gy  DERDE BOEK, 367 '3, gy zegt, niet van U afkomftig ware, en „ waar Uwe natuur altyd heen wilde, is thans naar waarheid aan den dag gebragt. Dit is 't, ,, dat op onze onwillige Meders- en Uwe vry„ willige Atheensgezindheid te antwoorden „ was. Wat de laatfte verongelyking, waar van „ Gy fpre'ëkt, betreft,(dat wy namelyk tegen „ recht en reden, ftaande de verbonden, en „ in demaandfeesten op Uwe ftad aanvielen,) „ hier in denken wy dat Gy zelve meer dan ,, wy misdreeven hebt: want zo wy Uwe ftad „ beftormd en als vyanden de landen verwoest „ hadden, dan zekerlyk hadden wy U veron,, gelykt: doch daar de eerften onder U in ver„ mogen en geboorte , uit verlangen om U „ van het uitheemfche bondgenootfchap af te „ houden, en tot de algemeene vaderlandfche „ verpligtingen aller Beotiërs te rug te bren,, gen, ons van zelf ontbooden; wat hebben „ wy U dan verongelykt? Immers overtreedt ,, de aanvoerer eer de wetten dan de volger: „ doch in dit geval hebben nog zy, naar onze „ gedachten , nog wy misdreeven. Burgers „ zynde, gelyk Gy, en meer te verliezen hebbende, namen zy ons als vrienden en niet „ als vyanden in de ftad, verlangende dat de „ kwaa-  -3, ondergaan. Deeze is wettig, want zy zyn ons niet, gelyk zy zeggen, na het gevecht „ ootmoedig te voet gevallen , maar hebben „ zich volgens de overeenkomst om hunne „ zaak te bepleiten aan ons overgegeeven. „ ö Lacedemoners, koomt dan de Griekfche „ wet, door hen gefchonden, en ons die te „ onrecht lyden, te hulp, en vergeld ons naar ,, maate onzer bereidwilligheid , ook dank : h Laat ons om hunner woorden wil niet van U verftooten worden. Geeft den Grieken een voorbeeld, dat Gy geen ftryd van woor„ den, maar van zaaken voorftelt, zo dezelve „ goed zyn, dan is een kort voorftel genoeg, ,, doch zyn zy kwaad, dan ftrekt eene fraai H opgefmukte woordenpronk dezelve maar tot 5i een dekkleed ; en byaldicn Gy , die thans j, de vermogendfte zyt, na een kort en bon„' dig voorftel van zaaken ieder oordeelt, zo zal iemand , die eene kwaade zaak voor „ heeft, minder naar eene fraaije redevoering zoeken." Dus fpraken de Thebaners. De Lacedemoners als Rechters dachten, dat het met hunne vraag, of zy ook eenige weldaad in deezen oor* Aas log  372 THUCYDIDES. log van hun ontvangen hadden? wel zou gelukken : (om dat zy hun reeds van te vooren gevraagt, hadden, zich volgens het verdrag van Paufanias, na den Perfifchen oorlog, ftil te houden, en nog laater, eer zy ingeflooten wierden, hun aanbod, van beider vrienden te zyn , niet hadden willen aanneemen,) ook meenden zy om de weigering van hun rechtmaatig voorftel reeds door hen, als hadden zy het verbond gefchonden , beleedigt te zyn. Hun één voor één voor den dag gehaald, wierd hun gevraagd , of zy geduurendc deezen oorlog de Lacedemoners of de Bondgenooten ook ecnigen dienst beweezen hadden ? Zeiden zy van neen, dan wierden zy van daar geleid en gedood. Niemand wierd uitgezonderd. Van de Plateërs zyn 'er niet minder dan tweehonderd, en van de Atheners vyfentwintig, die te gelyk daar beleegerd waren, omgebragt, en de vrouwen dienstbaar gemaakt. De Thebaners gaven de ftad aan de Megarenfers, die om binnenlandfche onlusten hun land moesten ruimen, en aan de Plateërs, die het met hun gehouden hadden, voor één jaar ter bewooning over. De ftad naderhand tot de Grondflagen toe omgekeerd hebbende, ftichten zy by den tempel van Juno eene Bergplaats van tweehonderd voe-  DERDE BOEK. 373 voeten in 't vierkant, overal in de rondte boven en onder met wooningen voorzien; hier toe gebruikten zy de vensters en deuren der Plateërs, benevens het ander huisraad, dat in de ftad was, als koper en yzer, de rustbedden die zy maakten, wierden aan Juno tocgeheiügd, en ter baarer eere een fteenen tempei van honderd voeten gebouwd. Het land algemeen gemaakt zynde, wierd voor tien jaaren verhuurd , en door de Thebaners bebouwd. De Lacedemoners hielden zy zeer veel, ja byna ten ecnenmaale van de Plateërs af, om der Thebanen wil, die zy dachten, dat hun tot den ondernomen oorlog van dienst konden zyn. Dus liepen de zaaken by Platea, in het 93^ jaar, na dat zy een bondgenootfchap met de Atheners hadden aangegaan , ten einde. De veertig fchepen der Peloponnefers, die den Lesbiers te hulp gekomen, doch toen de vlugt op zee genomen hadden, om de jacht der Atheners te vermyden, waren op de hoog. te van Kreta door een ftorm beloopen en uit elkander op de kusten van Peloponnefus verftrooid , ontmoetten by Cyllene dertien Galeijen der Leucadiers en Ambracioten , benevens Brafidas Telliszoon, die derwaarts kwam om Alcidas met zynen raad by te ftaan. Want na dat A* 3 de  ■374 T II U C Y D I D E S, de zaaken by Lesbus flcgt uitgevallen' waren-, beflooten de Lacedemoners ecnegrootere vloot uit te rusten, en naar Korcyra, door binnenlandfche onlusten beroerd , te zeilen , voornamelyk daar de Atheners flechts met* twaalf fchepen by Naupactus lagen ; om hen , eer zy uit Athene eenige verfterking kreegen, voor te komen. Hier op leiden zich Brafidas cn Alcidas met allen fpoed toe. De Korcyreërs waren oproerig geworden/, federd dat de hunne in den zeefiag by Epidamnus gevangen gemaakt, van de Korinthers weder op vrye voeten gefield waren: zo men zcidc, voor achthonderd talenten, waarvoor zommige Korinthers , hunne gastvrienden >, borg geworden waren, maar in de daad ,,door de Korinthers overgehaald om Korcyra in hunne magt te brengen. Dit bedoelende, zogten zy ieder Burger aan , om de ftad tot 'eenen afval van de Atheners te bewcegen. Na dat een vaartuig van Athene en een van Korintben beide met gezanten aangekomen waren, hebben zy , in onderhandeling gekomen zynde, beflooten , om met de Atheners het bondgenootfchap, cn met de Peloponnefers de vriendfchap , gelyk van te vooren te onderhouden. Pithias ten deezen tyde eene vrywilligc Gastvriend-  DERDE BOEK. .$5 vriendfchap met de Atheners onderhoudende, wierd van de Korinthers te regt gedaagt, hem befchuldigende, dat hy Korcyra aan de Atheners zogt te onderwerpen; doch zich hier uit gered hebbende, befchuidigde hy op zyn beurt vyf der allervermogendften , zeggende , dat zy de omheiningen van 't geheiligd bosch van Jupiter en Alcinus afgebroken hadden. Voor ieder omheining wierd hun eene boete van één Hater opgelegd. Hie toe veroordeeld, namen zy wegens de grootheid der boete hunnen toevlugt ootmoedig tot den Tempel, om dezelve by termynen te moogen betaalen , doch Pithias, want hy was van den Raad, bewoog de Korcyreërs, om hun naar de wetten de handelen. Door deeze wetten van alles uitgefboten zynde, en te gelyk begrypende dat Pithias, zo lang hy in den raad zat, het volk wel zoude beweegen, om dezelfde vrienden en vyanden als de Atheners te hebben , maaken zy eene zaamenzweering, en dringen met poken gewapend onverwagt ter raad in, dooden Pithias, benevens de anderen, zo wel raadshee. ren als amptelooze burgers , ten getale van festig. Eenige weinigen, die het met Pithias eens waren, zyn naar de Atheenfche Galei die daar nog lag, gevlugt. A a 4 Dit  37ct T H U C Y D I D E S. Dit verrigt hebbende, riepen zy de Korcyreërs te zaamen , zeggende, dat dit het beste middel ware om nooit van de Atheners in fiaverny gebragt te worden ; dat zy in 't vervolg in vreedenstyd geen van beiden, dan zo zy met een enkel vaartuig kwamen, zouden ontvangen, kwamen zy met meer, hen dan voor vyanden aan te zien. Hen genoodzaakt hebbende dit gevoelen goed te keuren, zenden zy op ftaande voet een gezantfchap naar Athene, om hun van al het geen 'er om best wil gefchicd was tyding te brengen, en de derwaarts gevlugtc te raaden niets dat tegen de belangen der ftad ftreed, te onderneemen, op dat hier door geen omkeer in de zaaken mogt gebeuren. Daar gekomen, wierden de Gezanten, als oproermaakers, met allen die zy overgehaald hadden , gevat en naar Egina in verzekering gezonden. Midierwyl vallen de Korcyreërs, die de zaaken meester waren, na de aankomst der Korinthifchc Galei en het gezantfchap der Lacedemoners, het volk aan, en overwinnen hetzelve in een gevegt. De nagt hen overvallende , is het volk naar den burgt en de hoogc plaatzen van de ftad gevlugt,en heeft zich daar in menigte verfchansd; ook hadden zy de Hylaifche haven in hunne magt. De andere maakten  DERDE BOEK. m ten zich van de markt, alwaar veele van hun woonden, en van de haven, die aan den kant van dc markt en het vaste land gelegen is, meester. 's Anderen daags vielen 'er alleen lyk eenige ligte fchermutfelingen voor, en zy zonden van weerskanten naar de Janderyen om dc flaaven , onder belofte van vryheid , op hunne zyde over te haaien. Deeze voegden zich meestal by het gemeene volk, en dc andere kreegen van het vaste land achthonderd man verfterking. Een dag tusfchen beiden gelaaten zynde , viel 'er wederom eene flag voor, waar in het volk in fterkte van legging cn manfchap veel voor hebbende, overwinnaar bleef. De vrouwen booden hun manmoedig byftand, en met dakpannen uit de huizen op den vyand werpende, waren zy boven de natuur haarer kunne dapper. De vermogende tegen het vallen van den avond op de vlugt geflaagen, en beducht dat het volk op hen aanrukkende, het fehcepsdok zoude vermeesteren, en hen dooden , ftaaken de gebouwen op en dicht by de markt ftaande, zonder hun eigen noch die van anderen te ontzien, in brand, op dat zy ten minften van deezen kant hen niet zouden Aa 5 kun-  3?8 TIÏUCYD1DE g, kunnen aanvallen; dus wierden veele koop. mans goederen door den brand verteerd, en de geheele ftad in gevaar gebragt van vernield te worden, zo de wind de vlam verder had voortgejaagd. Het gevecht door de duisternis geëindigd Z5mde, hielden zy zich beide op hunne posten dien nacht ftil. Het volk de overhand behouden hebbende, ftak hetKorinthifche fchip heimelyk in zee, en veele der hulptroepen begaaven zich buiten wceten van den vyand weder naar 't vaste land te rug. Toen het dag geworden was, kwam Nikostratus Diitrephus zoon, Overftc der Atheners, ,hun m,et twaalf fchepen en vyfhonderd zwaargewapende Mesfeniers te hulp. Deeze maakte eenen ftilltand, ried hun aan om zich onderling te verzoenen, en tien mannen , die de meeste fchuld hadden, voor het recht te daagen: (doch deeze bleeven niet lang in de ftad ,_) de andere zouden de ftad bewoonen, en een verdrag met de Atheners fluiten, volgens het welk zy dezelfde vyanden en vrienden zouden hebben: Hy dit gefchikt hebbende, was voorneemens weder onder zeil te gaan , maar de voorftanders van het volk overreedden hem om daar vyf van zyne fchepen te laaten, op dat de vyanden dus minder in beweeging zouden ko-  DERDE BOE K. komen, dat zy hem even veel van de hunne wel uitgerust mede zouden geeven. Hun dit toegeftaan zynde, kippen zy ter bemanning beide hunne vyanden uit, doch deeze vreczende naar Athene opgebragt te worden, neemen tot de Tempel van Kastor cn Pollux hunne toevlugt. Nikostratus zyn best doende hen hier van daan te krygen en te vertroosten, bereikte zyn oogmerk niet, waarom het'volk dc wapenen opvattende, als of zy niets goeds in de zin hebbende, uit wantrouwen met Nikostratus niet in»zec wilden gaan , de wapenrustinge uit hunne huizen haalden, en zelf zommigen, die zy juist ontmoetten,gedood zouden hebben, had Nikostratus zulks niet belet. Andere dit ziende, vluchtten niet minder dan vierhonderd naar Juno'os tempel. Het volk beducht, dat 'er weder iets nieuws op handen ware, lokken hen met goede woorden hier van daan , voeren ze naar een eiland tegen over deezen Tempel gelegen, cn zenden hun aldaar het bënoodigde toe. Terwyl het dus met het oproer gefchaapen ff.ond, komen hier drie-envyftig fchepen der Peloponnefers, welke na hunnen togt uit Iönien te Cyllene cenigen tyd gelegen hadden , aan. Over deeze voerde Alcidas, gelyk van te vooren j het bevel, cn Brsfidas vcrzelde hem als raads-  380 THUCYDIDES. raadsman op die togt. By Sybota, een haven van het vaste land, genaderd hebbende, houden zy het met den dageraad op Korcyra aan. De Korcyreërs zeer verward , en door de ftadszaaken niet minder dan door de aankomst deezer fchepen benard , rustten metéén festig zeilen toe, en zonden dezelve telkens naar maate zy gereed waren tegen den vyand uit. De Atheners hadden hun aangeraaden, om hunne fchepen eerst uit te laaten loopen, en daar na met alle te gelyk te volgen. Van deeze fchepen, die verftrooid cn één voor één by den vyand kwamen , gingen twee op ftaande voet van zelve over; en op de andere was de manfchap zelf onderling aan 't vechten, en in 't minst geen order op de zaaken. De Peloponnefers deeze wanorder bemerkende, fchaarden twintig tegen de Korcyreërs, en trokken met de overige, de twaalf Atheenfche fchepen, onder welke de Salaminia en Paralus (of Parala) beide zich bevonden. De Korcyreërs kwalyk en één voor één op den vyand aanvallende , hadden het meest te lyden: dewyl de Atheners voor bet groot getal hunner fchepen en omcingeüng beducht, niet op alle nog op het midden dat tegen hen gericht was, maar op het einde van den vleugel  DERDE BOEK. 381 gel aanvielen, waar van zy een fchip in den grond boorden. Hier op hunne fchepen in 'c rond fchaarende, trachten zy des vyands linie te breeken; doch die tegen de Korcyreërs beftemd waren, beducht, dat het hun even als by Naupactus zoude gaan, komen dien vleugel te hulp, en dringen alle te zaamengekomen op den vyand in. De Atheners namen achter uit roeijende de wyk, met oogmerk, dat de Korcyreërs te gelyk zouden vluchten, terwyl zy langzaam wykende, den vyand, die tegen hen gefchaard lag, ophielden. Dus nam deeze Zeefiag met zonnenondergang een einde. De Korcyreërs vreezende dat de vyand, als overwinnaar, op de ftad aanviel, of die op 't Eiland waren, wegvoerde, of iets anders ondername, voeren hen van 't Eiland weder naar Junoo's tempel over, en bewaaken de ftad. De vyad, fchoon overwinnaar, durfde het echter naar dc ftad niet waagen, maar zeilde met de dertien fchepen die zy van do Korc}Treërs hadden , naar het vaste land, van waar zy gekomen waren, te rug. Schoon alles in de ftad verward en bedeest ware, zyn zy echter dezelve 's anderen daags niet aangevallen, alhoewel Brafidas, fchoon met minder ftemmen, gelyk men verhaalt, Alcidas hier toe aanfpoorde,' maar  382 THUCYDIDES. maar by de Kaap Leucimma voet aan land gezet hebbende , hepen zy de landen af. Het volk der Korcyreërs midierwyl voor den aankomst der vyandelyke vloot niet weiBig beducht, traden met de ootmoedig fmeekenden en andere ter ftadsbchoudenis in gefprek, en bewoog zommigen om aan boord te gaan: in deezen akeligen toeftand bragten zy evenwel nog dertig fchepen om den aanval af te wachten in gereedheid. Doch de Peloponnefers met verwoesten tot aan den middag bcezig y Haken weder in zee, en wierden met het vallen van de nacht door de vuuren, van de aannadering van festig Atheenfche zeilen uit Leukas verwittigd. Deeze waren door de Atheners, op de tyding van den opftand, en dat de fchepen met Alcidas naar Korcyra moesten zeilen , onder bevel van Eurymedon Theucles zoon, afgezonden. ■ De Peloponnefers liepen nog deeze nacht zo fchielyk als mogelyk ware onder de kust langs naar huis, na dat zy hunne fchepen over de Leukadifche landengte gevoerd hadden , om in het omzeilen niet gezien te worden. De Korcyreërs het naderen der Atheenfche, en den aftogt der vyandelyke fchepen hoorende, namen de Mesfeniers, die van te vooren buiten wa«  DERDE BOEK. 383 waren , in de ftad, en last geevende aan de klaargemaakte fchepen om naar de Hyllaifehe haven te zeilen, dooden zy, in het rondzeiJen, al wie zy maar van hunne vyanden vonden , de gecnen die zy overgehaald hadden om fcheep te gaan aan land gezet hebbende, vertrokken zy wederom. Zich hier op naar den tempel van Juno begeevende, hebben zy omtrent vyftig van de ootmoedige vluchtelingen, die zy bewoogen om hunne zaak voor de Vierfchaar te bepleiten, alle ter dood veroordeeld. Veele deezcr vluchtelingen die zy niet hadden kunnen beweegen , ziende hoe het toeging, maaken zich onderling in den Tempel af, zommige hangen zich aan de boomenop,en ieder brengt zich zo hy maar best kan om 't leeven. Geduurende die zeeven dagen, dat Eurymedon met zyne festig fchepen daar vertoefde , dooden de Korcyreërs allen , die zy: onder hen voor vyanden aanzagen. Zommigen leiden zy te last van den Volkftaat om te wil, len keeren , andere wierden uit byzondere haat en wrok omgebragt, andere verlooren om het geld dat men hun fchuldig was, door de fchuldenaars het leeven. Men zag allerhande, zoorten van dood , en , gelyk het in deezen gaarne gaat, niets, dat ooit gebeurd was ontf brak  384 T H U C Y D I D E S. brak hier, ja nog erger. De Vader vermoordde zynen Zoon, de ootmoedig fmeekende wierden uit de heiligdommen weggefleept, dicht by dezelve ontzield , zommige zelf die zich in Bacchus Tempel verfchansdcn , kwamen hier om 't leeven. Tot zo verre woedde het oproer voort, en fcheen nog veel grooter, om dat het hier het eerfte was. Naderhand raakte geheel Griekenland om zo te zeggen in rep en roer, overal waren oneenigheden, tusfchen de Voorftanders van het Volk, die de Atheners, cn dc Vermogenden, die de Lacedemoners binnen wilden haaien. In vreedenstyd hadden zy geen voorwendzel, en waren om hen te hulp te roepen minder vaardig, maar toen het oorlog was, kreegen zy beide , naar verandering greetig, om hunne tcgenpartyders kwaad te doen en eigen macht te vergrooten, eene fchoone kans. Groote en zwaare fchokken zyn de fteden om hun oproer wedervaaren, gelyk gewoonlyk gebeurt cn altyd gebeuren zal, zo lang de menschlyke natuur dezelve zy, fchoon minder of meerder zwaar , en naar maate der wisfelvalligheden onderfcheiden. Want daar men in vreedenstyd nooit tegen zynen zin in nood geraakt, zo denken en fteden en Burgers als dan het allerbest, .. . * Maar  DERDE BOEK. *S? Maar het oorlog , ons den overvloed tot het dagelyksch gebruik ontroovende , geeft ons harder lesfen , daar het veeier gemoedsgeftd.. len naar de tegenswoordige omftandigheden fchikt. Dus wierden de fteden alom door oproer gefchokt;en wat men van elders vernam, noopte ftraks de gemoederen om het nog voorby te ftreeven, 't zy door het uitvinden van nieuwigheden, 't zy door de vaardigheid der uitvoeringe , of anders door nooit gehoorde wraakzucht. De gewoone beteekenis der woorden wierd naar willekeur, en zo als het best in de kraam te pas kwam , verdraaid. Onbezonnen doldriftigheid ftond voor vriendlievende manmoedigheid te boek. Eene niet verhaas. te bedachtzaamheid, was, zeide men , voor de bangheid een fraai vernis. En de voorzichtigheid, hield als een dekmantel, de lafhartigheid verfchoolen. De voorzichtige wierd overal voor traag uitgekreeten. Dolle onbezonnenheid, was de plicht van ieder dapper man. De voorzichtigheid om voor de tweedemaal te raadpleegen, wierd voor een fraai voorwendzel van weigering aangezien. Een dolleman was geloovenswaardig, en die hem tegenfprak, verdacht. Die een ander laagen lei, fchrander, en voorzag hy die van eene ander, nog grooter B £> held.  386* THUCYDIDES. held. Maakte iemand van te vooren, dat hy geen van beiden noodig had, dan noemde men hem een verbreeker der vriendfchap, en voor den vyand bang. Kortom , die een ander in boosdoen te boven ging, of hem, hier niet op bedacht, verleide , wierd het meest gepreezen: Zy maakten ook minder werk van hunne bloedverwanten, dan van hunne makkers, als zynde tot ftoute onderneemingen zonder tegenfpreeken meer gereed. Want deeze makkerfchappen waren niet door vaste wetten, nuttigheidshalven, maar tegen de inftelüngen, uit gierigheid alleen opgericht. Ook was hun onderling gegeeven woord niet zo zeer zyne kragt aan eenen heiligen eed, dan aan de gemeenfchap van de wetten te overtreeden , verfchuldigt. Het geen van hunne tegenpartyders wel gezegd was, wierd van hun aangenomen niet uit edelmoedigheid, maar met voorneemen zich voor derzelver laagen te wachten: Zich over iemand te wreeken, was meerder eer, dan niet verongelykt te zyn. Bevestigden zy hunne verbindtenisfe zomwylen al byeede, zo was dezelve maar voor dat oogenblik, en om dat zy anders niets konden doen , van eenige kragt ; doch wierd iemand , by welke gelegenheid het ook ware, zich op deezen eed ver-  DERDE BOEK, 387 verlaatende , en niet op zyne hoede bevonden , dan vond men meer vermaak zich over hem om zyn vertrouwen, dan over eenen openbaaren vyand te wreeken. Van den eenen kant wierd dit voor veiliger aangezien, en van den anderen wierd zodanig één , als hebbende in bedrog boven anderen uitgemunt, beloond. Veele booswigten geeft men den naam van handig, en braave menfchen dien van onkundig; over het Jaatfte fchaamt men zich, daar wy op het eerfte dikwyls trots het hoofd omhoog fteeken. Van dit alles was de heerfchappy, uit gierigheid en eerzugt, de fchuld, hier door wierd men wel dra tot twisten geneegen. Want de voorftanders trokken in de fteden beide onder eenen fraaijen naam , de gelykheid van den Volkftaat, en de andere eene wyze regeering der Voornaamften, voor, naar hun zeggen het belang van den Staat, maar in de daad hun eigen zaak behartigende , en de een boven den ander om het zeerst meester willende zyn , ondernamen zy de verfchrikkelykfte euveldaaden; elkander vervolgende, leiden zy ftraffen op. niet volgens de rechtvaardigheid of het nut der Staat, maar veel zwaarer, bepaalende dezelve beide altyd naar hun welgevallen, en door onrechtvaardig te oorBb 2 dee-  38S THUCYDIDES. deelen, of op eene geweldige wyze hun gezag zoekende te vergrooten, waren zy altyd gereed om hunne twistzugt den ruimen fchoot te vieren: De Vroomheid kwam by niemand in aanmerking, maar had iemand, door fraaije woordenpronk iets benydenswaardig uitgevoerd, die had een grooten naam: Wie van de burgers zich onzydig hielden, wierden alle, of om dat zy hun niet hielpen, of uit nyd, dat zy alleen overbleeven, van kant geholpen. Dus braken door deeze oproeren alle bedenkelyke euveldaaden in Griekenland door, en de oude Eenvoudigheid (die het grootfte deel heeft aan de edelmoedigheid,) fchamperlyk uitgelachen , ging geheel verlooren ; eb kander trouwloos te belaagen, dreef verweg boven, deeze neiging was geene kragtige taal, nog eedfchrik in ftaat te fnuiken, maar allen fterker overhellende om zich op niemand te vertrouwen, lagen zy zich meer toe om niets te lyden, dan een vast vertrouwen op iemand te verkrygen; die het minfte overleg hadden, waren doorgaans de grootfte baazen: want hun eigen onkunde, en hunner, partyen fchrander vernuft, bewust, vreesden zy , door hunne redeneeringen en gefpitst oordeel verrast, te zullen bezwyken, en hierom beftonden zy ftout.  DERDE BOEK. 389 Houtmoedig alles zonder onderfcheid. Doch al wie de laagen klein achtende, van gedachten waren dezelve wel te kunnen voorzien, en dat zy geene moeite behoefden te doen, om met daaden te wederftreeven het geen zy met verftand genoegzaam konden vermyden , wierden onverhoeds met minder moeite onderdrukt. Dit wierd meest al in Korcyra ondernomen, en voorts al wat iemand ter wederwraak bedenken kan tegen hem, die met trotfche moedwil eer dan bedaard overleg hem in zyne heerfchappy reeds ftreng behandeld heeft: alsook die hunne gewoone armoe zogten te heelen, en wel vooral dezulke , die door gierigheid vervoerd, eens anderens bezittingen tegen alle recht en billykheid dachten meester te kunnen worden. Andere tasten weder hunne tegenparty niet uit gierigheid, maar uit gerechtigheid aan : doch door dolle driften zeer ver vervoerd, waren zy in hunne vervolging onverbiddelyk en buitenmaate wreed. De zaamenleeving in de ftad ten deezen tyde zo verward zynde, heeft de menschlyke natuur, gewoon de wetten te overweldigen, eens het recht te boven zynde, wel dra getoond dat zy ze gaarne den bodem inflaat, uit grimmigheid Bb 3 zich  39Q THUCYDIDES. Zich zelve niet bezittende alle réchten ver» kragt, en gebeeten op elk die meer begoedigd is, den wrok boven de menschlievendheid, het voordeel boven de onfchuld ftelt ; terwyl zy ook den voorfpoed die haar geene afbreuk doet, met nydige oogen ziet: en dus is 't, dat zy onder heillooze beroerten , in het oeffenen van haaren wrevel tegen anderen , de algemeene wettön, waar in de hoop op aller heil beftaat, ontbindende, ook voor zich zelve geene toevlugt overlaat, in gevalle zy, op haare beurt van het gevaar befprongen, zulks eenigermaate mogt van nooden hebben. Met deeze drift" waren de Korcyreërs in de ftad onderling tegen elkander bezield ;. waar op Eurymedon en de Atheners van daar vertrokken. De vluchtelingen der Korcyreërs, (want vyfbonderd waren het ontkomen,) zich van de Sterkten , die op het vaste land waren, meester gemaakt hebbende , kreegen welhaast de verdere landen in hunne magt, waar uit zy telkens op hen aanvallende, de bewooners van het Eiland door hunne kaperyen groot nadeel toebragten : hier door eene zwaare hongersnood ontftaande, zonden zy gezanten naar Lacedemon en Korinthen om hulp te vraagen af. Niets  DERDE BOEK. 391 Niets hier door vorderende, zyn de andere naderhand, ten getale van ongeveer feshonderd, met fchepen en hulptroepen voorzien, overgeftooken; hier aangeland, ftaken zy de fchepen in brand, om geene hoop dan het land te vermeesteren over te hebben; ten dien einde verfchansten zy zich op de berg Isthone, mergelden de ftedelingen uit, en kreegen het land in handen. Op het einde van deezen Zomer zonden de Atheners eene vloot van twintig zeilen, onder bevel van Lacbes en Charaeades, zoonen van Melanopus en Euphiletus, naar Sicilien; want de Syracufers en Leonrynen voerden onderling den oorlog. De eerfte hadden , behalven de Kamarinenfers, alle andere Dorifche fteden, die in het begin van den oorlog wel een oorlogsverdrag met de Lacedemoners gemaakt, doch hun nooit geholpen hadden , tot bondgenooten. De Leontynen wierden door de Chalcidifche fteden en Kamarina bygeftaan, uit Italien waren de Locriers den Syracufanen en de Rheginers om de bloedverwantfchap den Leontynen toegedaan. Hier op hadden de bondgenooten der Leontynen , uit hoofde van het oude bondgenootfchap, en om dat zy Iöniers waren, eenigen naar Athene afgevaardigt, en Bb 4 de  Soa THUCYDIDES. de Atheners bewoogen om hun fchepen toe te zenden : want van de Syracufanen waren zy ter zee en te land belemmerd. Deeze bewillig, den in hun verzoek, onder voorwendzel van vriendfebap , maar in de daad voorneemens zynde te beletten dat van daar koorn naar PeJoponnefus gevoerd wierd , cn een proef te neemen of het niet mogelyk ware de Siciliaanfche zaaken in handen te krygen. Te Rhe. gium in It&lien aangekomen, voerden zy dus den oorlog met de bondgenooten, en hier mede liep de Zomer af. Diep in het Najaar begon de befmettelyke ziekte, die, fchoon niet geheel opgehouden, echter voor eene poos bedaard was, voor de tweedemaal te Athene te woeden: en hield deeze reize niet minder dan een volflagen jaar am : de eerfte had twee jaaren geduurd,zo dat niets de Atheners erger kwelde of hunne macht meer nadeel deed: uit de keurbenden alleen kwamen niet minder dan vierenveertig honderd , en uit het paardevolk vierhonderd om het leeven, daar de andere gemeene ontelbaar waren. Ook wierden 'er ten deezen tyde, in Athene, in Eubea , by de Beotiërs , doch voornamelyk in Orchomenus , eene ftad in Beatien, verfcheide aardbeevingen gevoelde Da  DERDE BOEK, 393 De Atheners, die zich in Sicilien bevonden , ondernomen dien Winter eene togt met dertig fchepen naar de zogenoemde Eilanden van Eolus, deeze konde men 's Zomers wegens het lange water niet aandoen: zy zyn door de Ltpareërs , volkplanters der Knidicrs , in bezit genomen, welke voornamelyk het grootfte, Lycara geheeten, bewoonen : hier van daan trekken zy ter bebouwing naar de andere uit, als Didyme , Strongyle en Hiera , dit lastfte by dag eene fterke rook , by nacht eene geweldige vlam opgeevende , word voor de fmis van Vulkaan gehouden. Deeze Eilanden tegen over Sicilien en wel voornamelyk van het Mesfeenfche land gelegen, (tonden in bondgenootfchap met deSyrakufmen. De Atheners, na het verwoesten der landerye», deezer niet meester kunnende worden , hielden weder naar Rhegium af. Hier mede liep de Winter, en het vyfde jaar van den oorlog door ïhucydi. des befclireeven, ten einde. De Zomer daar zynde, rukten de Peloponnefers en hunne Bondgenooten, onder geleide van Agis Archidamus zoon , Koning der La* cedemoners, tot aan de Landengte, om eene;i inval in 't Atheenfche land te doen, voort; doch door de menigvuldige aardbeevingen. afBb 5 ge.  394 T H U C Y D I D E S. gefcbrikt, keerden zy naar huis, en zagen van den inval af. De zee omtrent deezen tyd by Eubea in Orobien op het toenmaals nog land zynde gedeelte, door de aardbeevingen opgejaagd, overftroomde door de woede der golven een gedeelte van de ftad, en heeft hetzelve ten deele wederom verlaaten, ten deele weggefpoeld: het geen te vooren land was, is in zee veranderd; alle menfchen die zich niet fchielyk genoeg naar de hooge plaatzen konden begeeven, kwamen om 't leeven. Eene diergelyke overftroominge op de hoogte van het Eiland Atalanta by de Opuntifche Locriers plaatze hebbende , fleepte een gedeelte der Atheenfche fterk ten weg , en brak van twee op droog gehaalde fchepen één aan flarden. In Peparethus was een zeer hoog gety, doch geen overftrooming. Ook ftortten door deeze aardbeeving een gedeelte der ftadsmuuren , het Prytancum en zommige andere gebouwen, in. De reden fchynt my deeze te zyn; de aardbeeving, daar zy het fterkst was, joeg de zee weg , en deeze bragt door haar fchielyk te rugvloeijen eene geweldige overftrooming te weege: Ook koomt my zulks zonder aardbeeving onmogelyk voor. In dcnzelfden Zomer voerden, en andere, ge-  DERDE BOEK. 395 gelyk het ieder gebeurt , en de Siciliaanen zelf in hun land, en de Atheners tegen hunne Bondgenooten den oorlog : Ik zal thans van het geen meest aahmerkenswaardig tusfchen de Atheners en de Bondgenooten, en hunne vyanden voorviel, melding maaken. Laches , na de dood van den Atheenfchen Overfte Chare* adcs, die in een gevegt tegen de Syrakufanen gefneuveld was, het bewind over de geheele vloot in handen hebbende , ondernam, met hulp der Bondgenooten, tegen Myle , eene Had der Mesfeenen, eenen togt. TweeMesfeenifche benden, die hier de wacht hielden, zogten zelf de vlootelingen te belaagen, doch wierden uit hunne hinderlaagen op de vlugt geflaagen en grootendeels gedood : zich in de verfchansfingen geworpen hebbende, noodzaakten zy hen, den Burgt by verdrag over te geeven, en met hun tegen de Mesfeeners te dienen: Deeze gaven zich ook wel dra, op het aanvallen der Atheners benevens hunne Bondgenooten , na dat zy gyfelaars en andere trouwbeloften gegeeven hadden, over. In denzelfden Zomer zonden de Atheners, onder bevel van Dcmosthenes en Prokles, zoonen van Alcisthenes en Theodorus, dertig fchepen naar de kusten van Peloponnefus, en nog  396 THUCYDIDES. nog festig naar Melus, met tweeduizend zwaargewapende foldaaten bemand , onder Nicias Niceratus zoon , af, met oogmerk , om de Meiiers, de bewooners van het Eiland , die niet onder hun wilden ftaan, nog een oorlogsverbond fluiten, in hunne magt te brengen: doch na het afloopen der landeryen, hun doelwit niet bereikende, ligten zy het anker, en gaan naar Oropus, vlak tegen over Melus gelegen , onder zeil. Tegen den nacht hier aan* gekomen zynde, gaan de zwaargewapende foldaaten aanftonds uit de fchepen, en naar Ta* nagra, eene ftad van Beotien, over land op marsch. De Atheners hier van verwittigd , zonden eenige benden, uit allerhande manfchap beftaande, onder geleide van Hipponikus en Eurymedon, zoonen van Kallias en Theokles, den hunnen deswaarts uit de ftad te gemoet, dien dag met het verwoesten der landeryen beezig,bragten zy den nacht byTanagra door, 's anderen daags de Tanagriers, die eenen uitval gedaan hadden , en zommige te hulp ge* fchooten Thebaners, in een gevegt overwonnen , de wapens afgenomen , en een zegeteeken opgericht hebbende, trok het eene deel naar de ftad, en het ander naar de fchepen te rug. Nicias met zyn festig fchepen onder het land  DERDE BOEK. 397 land langs loopende , verwoestte de zeekust der Locriers , en ftevende dus naar Athene te rug. Omtrent deezen tyd is Heraklea in Trachinien door eene Lacedemonifche volkplanting aangelegt, voornamelyk om deeze reden: De Meiiers zyn in drie deelen verdeeld , de Paraliers, Hierenfen en Trachiniers, deeze laatfte van hunne nabuuren de Oeteërs door den oorlog afgemat , wilden zich in het eerst by de Atheners voegen, doch vreezende dat zy hun niet zeer trouw zouden zyn, zenden zy Tifamenus als gezant hier toe verkooren, naar Lacedemon. De Dorienfers, waaraan de Lacedemoners hunnen oorfprong verfchuldigd zyn,zonden een gezantfchap in denzelfden tyd en om dezelfde reden, als zynde van de Oeteërs door den oorlog insgelyks gekweld. Hier op beflooten de Lacedemoners eene volkplanting tot onderftand der Trachiniers en Dorienfers uit te zenden, metéén denkende dat de legging deezer plaatze tot den oorlog met de Atheners zeer gefchikt was, want hier eene vloot uitrustende, was de overtogt naar Eubea niet lang , en Thracien kort by de hand , hierom waren zy alle tot den aanleg der ftad zeer geneegen. Zy, door den Delphi- fchen  39§ THUCYDIDES. fchen God te raadpleegen begonnen en dit antwoord gunstig zynde, zonden zo wel hunne als hunner Nabuuren volkplanters uit: ook gaven zy aan alle andere Grieken, wie maar wilden, verlof, de Iöniers, Acheërs en zommige andere volken uitgezonderd. Over deeze volkplanters waren drie Lacedemoners, Leon, Alcidas en Damagon gefteld , daar gekomen, bouwden zy de ftad thans Heraklea geheeten, van de grondflagen op, zynde byna veertig ftadien van Thermopyle en twintig van de zee gelegen; ook maakten zy fcheepsdokken nevens Thermopyle by de engte zelf, om dies te gemaklyker bewaakt te kunnen worden. Het bouwen deezer ftad joeg in 't begin de Atheners eenige fchrik op 't Jyf, welke dachten , om dat men van daar gemaklyk naar de kaap Ceneum konde overfteeken, dat dezelve voornamelyk tegen Eubea was ingericht. Doch dit viel naderhand geheel buiten verwachting uit, want. zy liepen van dezelve in 't minst geen gevaar; de reden hier van was, dat de Thesfaliers, die de landen in hunne magt hadden, waar op deeze ftad aangelegd was, vreezende dat hunne nabuuren te machtig wierden, hun telkens alle kragt benamen , en de nieuwe volkplanters, door geduurige oorlogen zo  DERDE BOEK. 399 20 verdunden, dat van hun eerfte groot getal flechts weinigen overbleven; hun getal was eerst zeer groot, want ieder oordeelende dat deeze ftad binnen kort zeer machtig zyn zoude , ging naar dezelve met vertrouwen toe; maar de bevelhebbers , die van Lacedemon herwaarts kwamen, bragten de zaaken zelve meest al te gronde , en hadden door hunne ftrenge en onbetaamelyke heerfchappy aan de onbevolktheid deezer ftad niet de minfte fchuld , want hier door wierden de nabuuren gemaklyk meester. In denzelfden Zomer en omtrent denzelfden tyd dat de Atheners zich op het eiland Melus ophielden, hebben die, welke met de dertig fchepen op de kusten van Peloponnefus waren, voor de eerftemaal by Ellomenus van Leukadien eenige wachters , in hinderlaagen gelokt, om 't leeven gebragt; naderhand kwamen zy met eene grootere vloot, door de Akarnaners , die met de benden van hunne fteden, behalven de Oeniaden, by hen waren, de Za. cyntheërs, Cephalleneërs en Korcyreërs, van vyftien fchepen verzeld, by Leukas aan. De Leukadiers veel te zwak zynde, hielden zich geduurende de verwoesting van het land, zo wel buiten als binnen de landengte , alwaar Leu-  4oo THUCYDÏDES. Leukas zelf gelegen is , en de tempel van Apollo ftaat, ftil. Dc Akarnaners verzogten den Atheenfchen Bevelhebber Demosthenes de ftad zelve in te fluiten, denkende dat dezelve gemaklyk ingenomen , en zy dus van eene hun altyd vyandige ftad verlost zouden worden. Doch Demosthenes leende het oor aan de Mesfeeners, die hem verzekerden , dat heü eene fraaije gelegenheid ware om de Etolers, vyanden van Naupactus, met zo een talryk leeger den oorlog aan te doen, en het overige van Epirus, zo by deeze flechts overwon, met weinig moeite aan de Atheners zoude onderwerpen: Zy beweezen hem, dat de Etolers, alhoewel een groot en oorlogshaftig volk, onbewalde en verre van elkander geleegene gehuchten bewoonende , en flechts ligtgewapend , niet ongemaklyk van hem vermeesterd zouden worden , eer zy elkander onderftand konden bieden. Zy rieden hem aan om eerst met de Apodoten , daar na met de Ophionenfers, en vervolgens met de Eurytanen te beginnen , (deeze maaken het grootfte gedeelte van Etolien uit, zy fpreeken eene onverftaanbre taal, en eeten, zo als men verhaalt, raauw vleesch ,) dat de andere,deezen overwonnen zynde,zich gemaklyk zouden onderwerpen. Hy  DERDE BOEK. 401 Hy wierd dus door de Mesfeeners, di§ by hem in gunst waren, wel fchielyk overgehaald, doch voornamelyk, om dat hy dacht zonder -de Atheenfche benden, met de bondgenooten van Epirus en de Etoliers, als dan over land tegen de Beotiërs te kunnen trekken, door de Ozolifche Lokriers by het Dorifche Cytiniura, Jaatende den Parnasfus aan zyne rechterhand •leggen, tot dat hy by de Phocenfers kwam , welke uit hoofde hunner oude vriendfchap hem •gereed fcheenen om dien togt met de Atheners te onderneemen : deeden zy zulks niet gewillig , dan zoude hy hen hier toe met geweld wel dwingen. Nu is Beoticn aan 't Phocenfifche land grenzende. Dus dan met zyne géheele vloot, in weerwil der Arkaners, van voor Leukas het anker ligtende, ging by onder de kust langs naar Sollium onder zeil , zyri -voorneemen dan aan de Akarnaners , die 'er niet in wilden bewilligen, om dat hy 't beleg van Leukas geweigerd had, bekend, gemaakt hebbende , ondernam hy zelf mét de overige .benden, de Cephalleners, Mesfeeners, Zacynthiers en driehonderd Atheenfche zeefoldaateo (want de vyftien Korcyreëfche fchepen waren vertrokken,) den togt tegen de Etolers. Hy vertrok dan uit Oenone in Lokrien : deeze Cc Ozo>  402 TTIUCYDIDES. Ozolifche Lokriers waren bondgenooten , en moesten met alle hunne benden de Atheners binnen in het land te hulp komen; want als nabuuren der Etoliers, dezelfde wapenen gebruikende , fcheenen zy om de ervaarenheid in hunnen fcrygsdienst en de kunde der plaatzen, in deezen togt van groot nut te kunnen zyn. In den tempel van den Nemeifchen Jupiter, (alwaar de inwooners zeggen dat de Dichter Hefiodus, na dat hem zulks door de Godfpraak voorzegd was, geftorven is,) met het leeger vernacht hebbende, is hy met het aanbreeken des dageraats naar Etoüen op marsch gegaan. Op den eerften dag Potidanien, op den tweeden Krocylium,enop den derden dag Tichium genomen hebbende, bleef hy hier, en zond de buit ter bewaaring naar Enpolion, eene ftad in Lokrien, want hy had het voorneemen om lia het veroveren der andere plaatzen, naar JNTaupactus te rug gekeerd , ten allerlaatften eenen togt tegen de Ophionenfers, ten zy zy zich aan de Atheners onderwierpen, te onderneemen. Doch deeze toerustinge bleef de Etolers niet verhooien , maar zyn voorneemen hun reeds van den beginne bekend zynde, trokken zy hem, in hun land gevallen, alle met groote krygsmagt tegen, zo dat zelfs de laatfte der  DERDE BOEK. 403 der Ophionenfers, die by den Moliacifchen inham woonen , de Bomienfers en Kallienfers, hun hielpen. De Mesfeniers rieden Demosthenes nu nog hetzelfde als te vooren aan, toonende hoe gemaklyk het ware de Etolers in te neemen, mits hy hunne gehuchten op het allerfchielykst en het een na het ander [ zo zy hem voorkwamen, te veroveren, en niet wagtte tot dat zy alle byeen verzameld, een leeger tegen hem te velde bragten. Hy aan dit zeggen het oor leenende, en zich op zyn geluk verlaatende, hetwelk hem in alles diende, trok hy, zonder de Lokriers, die hem moesten komen helpen, te verwagten, (want hy had de ligtgewapenden en werpfpietsfchieters het meest van noden,) op Egitium los , en nam hetzelve ftormenderhand in. De inwooners waren 'eiuit gevlugt, en hadden op heuvels boven de ftad zich neergeflaagen, want zy was in bergachtige plaatzen omtrent tachtig ftadien van zee gelegen. Doch de Etoliers (want zy waren Egitium reeds ter hulp toegefchoten,) vielen de Atheners en derzelver Bondgenooten aan, en van den eenen heuvel op den anderen ginds en weder loopende, befchooten zy hen met werpfpietfen: Zo dikwyls het Atheenfche Cc 2 Jee-  404 THUCYDIDES. leeger op hun aankwam , deinsden zy achteruit , doch week hetzelve , dan zaten zy de Atheners op de hielen: Deeze fchermutzelingen, in najaagen en achteruitdeinzen beftaande, duurden lang , doch in beide delfden de Atheners 't onderfpit. Zo lang hunne boogfehutters pylen hadden, en zy dienst van dezelve konden hebben, hielden zy de Etolen tegen, (want ligtgewapend zynde, wierden zy door het fchieten te rug gehouden,) doch de Overfte der boogfehutters gefneuveld , zy zelve uit een geraakt , vermoeid, en door het langduurig dienst doen afgemat zynde, drongen de Etolers fterker aan, en befchooten hen dermaate, dat zy wel dra het haazepad moesten kiezen: waar na zy in de rivierkillen, daar niet uit te komen was, vervallende , en der plaatzen onkundig , elendig omkwamen, want Chromon de Mesfenier hun wegwyzer was geftorven. De Etoliers al vast op hun fchietende, en zelf veele met loopen (want zy waren gaauw ter been en ligtgewapend ,) ingehaald hebbende , bragten dezelve om 't leeven: de meeste, die van den weg afgedwaald, zich naar een bosch, daar geen weg doorliep, begeeven hadden, wierd met hetzelve verbrand. Ook was 'er geen vlugt of dood te  DERDE BOEK. 405 te bedenken , of het Atheenfche leeger onderging dezelve; die 'er overbleeven hadden veel moeite om by de zee en te Oenone in Lokrien (van waar zy vertrokken waren,) te komen; van de Bondgenooten zyn 'er veel, en van de Atheners zelve ongeveer honderd en twintig gefhcuveld; zo veel waren zy in getal, en alle van dezelfde jaaren: deeze dapperfte helden en braaffte Atheenfche burgers kwamen dus om 't keven, benevens Prokles, een der Overften. 'Hunne dooden , volgens onderling beding, van de Etolers gekreegen, voerden zy, naar Naupactus te rug gekeerd , te fcheep naar huis. Demosthenes hield zich echter om zyne verrichtingen, voor de Atheners bang, by Naupactus en de omliggende ftreeken op. Omtrent denzelfden tyd zyn ook de Atheners die by Sicilien toefden, naar Lokris overgeftooken , in eene landing de ftad Peripolium , aan de rivier de Halee gelegen, veroverd, en de Locriers die dezelve te hulp kwamen, ge. flaagen. De Etoliers, die reeds te vooren Tolophus den Ophionenfer, Boriades den Eurytaner en Tifandrus den Apodotier als gezanten naar Korinthus en Lacedemon gezonden hadden, beweegen dezelven eindelyk om hun een leeger Cc 3 te-  406 T'HÜCY D I D E S. tegen Naupactus om het inhaalen der Atheners toe te zenden: hier op zonden de Lacedemoners tegen het Najaar drieduizend man zwaargewapende bondgenooten. Onder deezen waren vyfhonderd man uit de ftad Heraklea, onlangs in het Trachim'fche land aangelegt. Over deeze troepen voerde Eurylochus van Makarius en Menedeus verzeld , alle Spartaanen , het bewind. Het leeger by Delphos byeengekoomen zynde, heeft Eurylochus de Ozolifbhe Loeders eenen Stafgezant toegezonden, om dat de weg naar Naupactus door hun land liep, en by dezelve ook van de Atheners afvallig wilde maaken. De Amphisfenfers voor de vyandfehap der Phocenfers bang , hielpen hem van alle Lokrers 't allermeest, want zy gaven zelve gyfelaars, en rieden zulks anderen, voor den aankomst van "'s vyands leeger beducht, mede aan. In het eerst deeden zulks de Myonenfers hunne nabuuren , (want van deezen kant kan men 't minst gemaklyk in Lokrien komen,) daar na de Ipnenfers, Mesfipiers, Tritaeëufers, Challeërs, Tolophoniers, Esfeërs en Oeantheërs, welke alle deezen togt bywöonden. De Olpeërs gaven ook Wel gyfelaars, doch trokken niet mede te velde. Maar de Hydreërs wilden nog het  DERDE BOEK. 407 het een nog ander doen, voor dat hun gehucht, Polis geheeten, door den vyand genomen ware. Na dat alles tot deezen togt in gereedheid gebragt ware, is hy met het leeger, de gyfelaars teCytinium,eene ftad van de Doriers, in bewaaring gegeeven hebbende, door het land der Lokriers naar Naupactus vertrokken, en maakt zich op weg van de fteden Oertone en Eupolion meester; want vrywiliig hadden zy zich niet willen overgeeven. In het Naupactifche land gekomen, verwoesten zy met hulp der Etoliers het land , en neemen de onbemuurde voorftad in. Hier op tot aan Molycrium, eene Korinthifche volkplanting, doch aan de Atheners onderhoorig, voortgerukt, veroveren zy dezelve; Demosthenes de Athener (want na het voorgevallen in Etolien hield hy zich nog altyd op de hoogte van Naupactus op,) de aankomst van den vyand bemerkende , en voor Naupactus beducht, begaf zich naar de Akarnanen, die hy met zeer veel moeite, om dat hy volgens hun verzoek niet te Leukas had willen .blyven, om Naupactus te hulp te komen , bewoog. Zy zonden echter met hem duizend zwaargewapende mannen derwaarts, welke binnen de ftad getrokken, dezelve behielden , want daar de omtrek der ftadsmuuren C c 4 zeer  408 T H U C Y D I D E S. zeer groot ware , liep het gevaar, van niet' door het klein getal inwooners genoegzaam bezet te kunnen worden. Eurylochus van het aankoomen deezer troepen in de ftad kennis gekreegen hebbende, en dac het hem dus niet mogelyk ware de ftad met geweld te dwingen , begaf zich weder , niet naar Peloponnefus , maar naar Etolien , of het thans genoemde Kalydonicn , Pleuronien , de andere omleggende ftreeken, als ook naar Profchium in Etolien te rug; want de Ambracioten die by hen waren, bepraatten hen om gezamentlyk Argos in Amphilochien en het overige dier landftreek, als ook de Akarnanen aan te tasten , hun met» één verzekerende dat geheel Epirus , zo zy flechts deeze overwonnen , het bondgenootfchap der Lacedemoniers aan zouden neemen. Eurylochus hun het oor leenende , zond de Etolers weder naar huis, en hield zich in deeze ftreeken gerust en ftil , tot dat het van nooden ware de Ambracioten , tot de opening dier veldtogt vooruitgetrokken, te hulp te komen. Hier mede liep de Zomer ten einde. De Atheners die zich in Sicilien ophielden, ondernamen, met hulp der Griekfche bondgenooten , alle die Siciliaanen, welke onder de geweldige Syrakufaanfche regeering bukten, be-  DERDE BOEK. 409 benevens deezer bondgenooten , die van da Syrakufers afgevallen, te zaamen de wapenen opvatteden, eenen aanflag op Nesfa, eene Siciliaanfche ftad, welker Burgt de Syrakufers in hunne macht hadden: doch hetzelve niet kunnende overweldigen, waren zy genoodzaakt af te trekken. In den aftogt vielen de Syrakufers, uit den Burgt de achterhoede, uit bondgenooten beftaande , op het lyf, flaan een gedeelte van het leeger op de vlugt, en brengen veele om 't leevefr. Hier na ondernam Laches en de Atheners eene landing by de rivier Kaicinus, alwaar zy driehonderd Locriers , die benevens Proxinus Kapato's zoon te hulp gekoomen waren, in een gevegt overwonnen, hun de wapenen afnaamen , en weder te rug trokken. In deezen Winter hebben de Atheners het eiland Delus, in gevolge eencr Godfpraak, gezuiverd. Dit was van te vooren reeds door Pifistratus den dwingeland , fchoon niet volkoomen, verrigt, maar alleen zo ver men van den tempel het Eiland konde overzien, doch thans wierd hetzelve op de volgende wyze gereinigd. Alle Grafzuilen der geener, die ooit op Delos geftorven waren , wierden weggenomen en tevens gewaarfchuvvd, dat niemand Cc 5 op  4io THUCYDIDES. op het eiland mogt fterven , nog baaren , maar naar Rhenea overgevoerd moest worden. Dit Rhenea is zo naby Delos, dat PoJykrates, dwingeland der Samiers, in Zeemagt eenigen tyd zeer fterk, de anderen Eilanden beheerfchende, Rhenea na derzelver verovering aan Apollo den Delier , hetzelve met een ketting aan Delus vastmaakende, toeheiligde. Na deeze reiniging hebben de Atheners, de vyfjaarige zuiverfeesten ter. eeren van Apol den Delier ingefteld. Eertyds was 'er eene groote toeloop van Iönicrs en andere nabuurige Eilanders naar Delus , die zich met vrouw en kinderen ter feestviering derwaarts begaaven, gelyk zy thans tot het vieren der feesten van de Ephefifche Diana doen. Men was gewoon hier in't worftelperk met zang en fpeelkonst te kampen: en ieder ftad voerde haare reyen mede. Dit bewyst Homerus duidelyk met de woorden , welke in zyn lied ter eeren van Apol gemaakt , te vinden zyn: Dat 'er ook eene Muzykftryd plaatze. had, en zy in grooten getale hier toe te zaamenvloeiden , blykt uit dit zelfde lied, en wel uit de woorden, met welken hy de Delifche vrouwenrey afgemaald hebbende, zynen lofzang befluit en van zich zei ven melding maakt. Hier door bewyst Homerus dui-  DERDE BOEK. 4n duidelyk, dat in oude tyden eene groote toeloop van menfchen en een feest op Delus. plaats had. Doch naderhand zonden de Atheners en de Eilanders reyen en de dingen tot den dienst betreklyk daar na toe: doch deeze ftryden cn al het andere is waarfchynlyk door tegenfpoed in onbruik geraakt, tot dat de Atheners deeze kampen vernieuwden, cn de renfpeelen , die van te vooren niet in gebruik waren, 'er byvoegden. In denzelfden Winter onderneemen de Ambracioten , zo als zy aan Eurylochus belooft hadden, dien zy benevens zyn leeger ophielden, eenen togt tegen het Amphilochisch Argos met drieduizend zwaargewapende koppen, en eenen inval in het Argivifchc land gedaan hebbende, maaken zy zich van Olpas, eene fterkte op eenen heuvel, by de zee gelegen, meester; dit voorheen bemuurd, wierd van de Akarnaners als eene algemeenc Vierfchaar gebruikt, en lag byna vyf- en twintig ftadien van de Zceftad der Argiven. De Akarnanön kwamen met een gedeelte hunner benden Argos te hulp, met het ander floegen zy zich in de ftreeken van Amphilochien , de Bronnen geheeten , ter neder , om de beweegiilgen der Peloponnefers met Eurylochus waar te neemen, op dat zy niet buiten zyn weeten zich met  4T2 THUCYDIDES. met de troepen der Ambracioten vereenden. Ook vaardigen zy eenige naar Demosthenes, die de Atheenfche benden naar Etoüen geleid had, met verzoek om hun Overfte te willen zyn, als ook naar de twintig Atheenfche fchepen , die onder bevel van Aristoteles en Hierophon, zoonen van Timokrates en Antimnestus, op de kusten van Peloponnefus waren. De Ambracioten die by Olpe waren, zonden ook aanftonds naar hunne ftad om hun in alleryl fterke hulpbenden toe te zenden, want zy waren met recht beducht dat Eurylochus met de zynen niet door Akarnanien kunnende •komen, zy alleen genoodzaakt zouden zyn zonder hulp te vechten, en men hun de gelegen, heid om naar huis te keeren wanneer zy wilden , onveilig maaken zou. Eurylochus en de Peloponnefers verftaande dat de Ambracioten , by Olpe in beweeging waren , braken hunne leegerplaatze by Profchium op, en trokken in alleryl hun te hulp. Ten dien einde de Achelous overgegaan zynde, vervolgden zy hunnen marsch door Akarnanien , thans wegens de hulptroepen die naar Argos gegaan waren, leedig, laatende aan de rechte hand de ftad der Stratiers en derzelver bezetting, aan de linker het overige van Akar- na*  DERDE BOE K. 413 nanien leggen. Door het land der Stratiers getrokken, vervolgden zy door Phytien en de grenzen van Medeon hunnen weg, vervolgens kwamen zy door Limnea op het Grondgebied der Agreërs,die niet aan de Akarnaners behooren, maar echter hunne vrienden zyn. Eens tot den onbewoonden berg Thuamus genaderd, trekken zy denzelven over en kwamen toen 't reeds nacht was in der Argiven land. Derzelver ftad en bezetting by de Bronnen ftilletjes voorby trekkende , hebben zy zich met de Ambracio« ten, die by Olpe waren, vereend. Dus vereend, flaan zy zo dra het dag wierd eene leegerplaatze voor de ftad, die Metropolis genoemd word, neder. Kort hier op kwamen de twintig Atheenfche fchepen de Argivers te hulp, en in den Ambracifchen Zeeboezem ten anker,benevens Demosthenes met tweehonderd zwaargewapende Mesfeners en festig Atheenfche boogfehutters. De fchepen hielden by Olpe op eene hoogte gelegen de wagt, doch eenige Akarnaners en Amphilochiers (want de meeste wierden door de Ambracioten met geweld te rug gehouden,) by Argos te zaamgekoomen , maaken zich 'ter flag gereed, en kiezen Demosthenes om nevens hunne Overften over het bondgenootfche leeger het bevel te  4*4 THUCYD IDE g. te voeren, uit: deeze voerde zyne benden dicht by Olpa, alwaar hy zich nederfloeg. Een groote opening in den grond fcheide de beide leegers af. Na zich vyf dagen ftil gehouden te hebben, fchaarden zy op den fesden dag beide hunne leegers in flagorde, doch die der Peloponnefers was grooter en had dus veel voor uit. Demosthenes voor omcingeling vreezende , plaatfte eenige zwaar en ligtgewapende manfchap, in 't geheel ten getale van vierhonderd, in eenen hollen en met kreupelbosch begroeiden weg, om den vyand van dien kant daar hy het meeste voorhad, uit hunne hinderlaagen voor den dag fpringende, van achteren in te vallen: Van weerskanten gereed zynde, wierden zy handgemeen , Demosthenes ftond met de Mesfeners en eenige weinige Atheners op den rechter vleugel, houdende de Arkaners zo als 't geval hen plaatfte, en de Amphilochifche boogfehutters daar tegenwoordig, den linker bezet. De Peloponnefers en Ambracioten , de Mantinenfers uitgezonderd, waren onderéén gefchaard, deeze waren wel voornamelyk op den linker, maar juist niet op het uiterst end, alle byeen: want dit wierd door Eurylochus en de zynen recht tegen de Mesfeners en Demosthenes over bezet. Han d-  DER D E BOE K. 415 Handgemeen geworden zynde, had de vJen. gel der Peloponnefers veel voor en begon den rechter van den vyand te omcingelen, wanneer zy door de Akarnaners uit de hinderlaagen van achteren aangevallen, op de vlucht geflaagen wierden, zo dat zy bang geworden , den eerften aanval niet eens tegenftaande, een groot gedeelte van het leeger mede tot de vlucht bewoogen. Want ziende dat de vleugel , die Eurylochus gebood en de fterkfte was, geflaagen was, ontzonk hun den moed nog meer,ook deeden de Mesfeniers, die aan dien kant van 't flagveld ftonden , de zaak meerendeels af. Maar de Ambracioten en de overige van den rechter vleugel, boven den vyand dc overhand behoudende, vervolgden hem zelfs tot Argos toe: ook zyn deeze meer dan alle anderen in den kryg bedreeven: doch op hunnen terugtogt, vonden zy het grootfte deel hunner benden verflaagen , en ontkwamen de Akarnanen, die op hen aanvielen, met moeite binnen Olpe: zelfs verloorcn zy door het verwarren der gelederen en zonder order binnenrukkende, veel volks, uitgezonderd de Mantineërs, die in beter order dan het overige leeger afgetrokken waren : De nacht maakte een einde van 't gevegt. Me.  4i6 THUCYDIDES. M ene deus, die na hec fneuvelen van Eurylochus en Macarius 't bewind in handen had , zag geenen kans, om na eene zo geweldige nederlaag het beleg te verduuren , zynde door Atheenfche fchepen van alle kanten ingeflooten , noch om den vyand door eenen uitval te ontkomen; en trad 's anderen daags met Demosthenes en de Opperhoofden der Akarnanen, aangaande zynen aftogt, en het bergen zyner gefneuvelden in onderhandeling: deeze ilondcn het bergen der dooden toe. en deeden te gelyk de driehonderd, welke zy ongeveer .van hunnen kant verlooren hadden, de laatfte eere aan. Het uittrekken wierd aan allen niet vergund , maar Demosthenes benevens zyne amptgenooten een verdrag met de Mantinenfen, Menedeus , en de andere leegerhoofden der Peloponnefers geflooten hebben, ftond hun toe om met de voornaamften hunner in ftilte af te trekken ; voorneemens zynde om de Ambracioten en de overige huurlingen van alle hulp te ontblooten , niet alleen, maar voornamelyk de Lacedemoners by de daar woonende Grieken gehaat te maaken, alsof zy hen fchandelyk verraden, en meer voor hun eigen, dan het algemeen welzyn gezorgt hadden: In gevolge hier van bergden zy hunne gefpeuvel- den,  DERDE BOEK. 417 den, begroeven dezelve in allcryl, cn waren op hunnen heimelyken aftogt bedacht. Kort hier op krygen Demosthenes en dc Akarnanen tyding, dat de Ambracioten, die in de ftad gebleven waren , op het eerst ingekomen berigt uit Olpe , in 't harnas gejaagt, met een machtig leeger tot redding van de hunnen in aantogt waren , en van het te vooren gebeurde ten eenemaal onkundig, wilden zy zich by de hunnen, die te Olpe waren, voegen. Hy zond dus op ftaande voet een gedeelte zyner benden om hun op weg te belaagen , en zich der fterkfte plaatzen meester te maaken , terwyl hy ondertusfchen toebereid» zeis maakte om de zynen met het overige van het Jeeger te komen onderfteunen. Midierwyl trokken de Mantinenfers en do overige, wien zulks vergund was , onder voorwendzel van hout en leevensmiddelen te haaien , uit: doch een weinig verder van Olpe gekomen zynde verdubbelden zy hunnen tred, de Ambracioten en de andere dit bemerken, de, en ook lust hebbende om te ontkomen, zetteden het mede op loopen: de Akarnanen denkende dat zy allen zonder onderfcheid hel. melyk zogten weg te vlugten, zaten hun op de hielen, ja zommige meenende dat zy verraaDd den  4ï8 THUCYDIDES, den wierden , fchooten zelf op de Overfteft die hun het najaagen trachten te beletten. Van de overeenkomst der Overften onderrigt, lieten zy echter de Mantinenfen en Peloponnefers gaan, en joegen alle de Ambracioten over den kling: Tweehonderd Peloponnefers lieten hier evenwel het leeven, dewyl het zeer moeilyk ware te onderfcheiden wie Ambracioot of wie Peloponnefer was. De overige begaven zich in alleryl naar het bygelegen Agreè'fche land, alwaar zy door Salynthius , deszelfs Koning , hunnen bondgenoot, wel ontvangen wierden. De A^mbracioten welke uit de ftad de hunnen te hulp kwamen, waren midierwyl tot Idome genaderd; hier zyn twee hoogten, waar van de manfchap door Demosthenes vooruitgezonden in den nacht buiten weeten van den vyand, de hoogfte had bemachtigd, terwyl de Ambracioten op de laagfte vernachtten. Demosthenes begaf zich zelfs tegen den nacht op marsch met het overige van zyn leeger, en plaatzende zich zelf met de helft zyner benden, op den weg dien de Ambracioten moesten doortrekken , zond hy de andere langs de bergen van Amphilochien. Met het eerfte fcheemerlicht viel hy den vyand, die nog ter ruste lag, op het Jyf; deeze onkundig van het gebeurde, meen-  DERDE BOEK. 4r9 «leenden in het eerst, hunne makkers te ontmoeten ; ook had Demosthenes met opzet de Mesfeniers, in de eerfte gelederen geplaatst, bevolen , om den vyand in het Dorisch aan te fpreeken, op dat hy de voorposten, vermits de donkerheid belette de wapenrusting te ondcrfcheiden , dies te gemaklyker zoude kunnen misleiden : dit hem gelukt zynde , tast hy de vyanden aan, en jaagt het grootfte deel over den kling; de overige trachtten dit bloedbad , door de vlugt langs de bergen te ontkomen , doch de wegen reeds door de Amphilochiers, die des kundig waren , bemachtigd zynde, kwamen zy of door de fteiltens, waar in zy nederftortten, of door de hinderiaagen der vyanden , elendig om het leeven: eenige zich naar de zeekust wendende, kreegen de vloot der Atheneren , toen juist het ftrand voorby zeilende, in 't gezigt, waarheen zy zich al zwemmende begaven, verkiezende liever zich aan de willekeur der Atheneren bloot te ftelien , dan door de Amphilochiers eenen gewisfen dood te ondergaan; dit was het uiteinde der Ambracioten , waar van flechts een zeer klein getal behouden in de ftad te rug kwam. De Akarnaners keerden na het Dd 2 op-  420 THUCYDIDES. oprechten van een zegeteeken en het pionderen der gefneuvelden naar Argos te rug. De Ambracioten, die zich van te vooren reeds ter vhigt naar de Agreërs begeeven hadden , zonden 's anderen daags eenen Stafgezant af met verzoek om de lyken te bergen van dicgccnen , welken zy in den aftogt na den eerften flag verlooren hadden: deeze ten eenemaal van het voorgevallen onkundig , ftond over het groot getal der lyken niet weinig verbaasd; hier op vroeg hem iemand de reden zyner verwondering, en hoe veel volks zy verlooren hadden? (want deeze vcronderftelde, dat de Stafgezant door de Idomeneërs afgevaardigd was,) Hy antwoordde dat hun vérlies in ongeveer tweehonderd man beftond, doch de andere hem in dé rede vallende, toondde hem de wapenrusting van wel duizend, waar op hy ten antwoord gaf, dat het dus onmogelyk de hunne waren ; de Athener verzekerde hem daar en tegen, dat het diegeene waren , die den dag te' vooren by Idomene fneuvelden. Waar op de Srafgczant verzekerende dat zy federd twee dagen niet flaags geweest waren , wel dra ontdekte , dat het de lyken waren van die, welke hun uit de ftad ter bulpe waten bygefpron$etw door deeze ontdekking  DERDE BOEK. 42t king geheel bedonderd, trok hy onverrichter zaak en al zugtcnd weder af. Deeze nederlaag was de zwaarfte van allen, die federd het begin van den oorlog tot nu toe waren voorgevallen , ook heb ik het getal der gefneuvelden niet durven bepaalen , dewyl hetzelve, gemerkt de geringheid dier ftad, alle geloof te boven gaat: dit echter ftaat by my vast, dat de Akarnanen en Amphilochiers de ftad zeer gemaklyk ftormenderhand zouden vermeesterd hebben , hadden zy flechts den raad van de Atheneren en Demosthenes willen volgen ; doch zy waren beducht dat zy aan de Atheners, zo deeze die ftad eens in bezit hadden, nog flechtcr buuren mogten hebben. Twee derde deelen van de buit wierden onder de fteden verdeeld, en het ander derde deel den Atheneren toegekend, dit echter wierd hun op den terugtogt weder ontnomen, want die driehonderd wapenrustingen , die men thans in den Athecnfcben tempel vind, waren aan Demosthenes als een eerbewys toegelegt, en maakten voor hem den terugkomst in zyn Vaderland, buiten het welke hyzich, federd de nederlaag in Etolien geleeden, altyd opgehouden had , minder gevaarlyk. Na den aftogt der Atheneren krecgen dc Ambracioten en de Pe. Dd 3 lo-  422 THUCYDIDES. fopo;j.efers, die zich door de vlugt by de Agreërs gered hadden, verlof om naar huis te rug te fceeren, gelyk ze deeden; voorts flooten de Akarnanen en Amphilocbiers een verbond met de Ambracioten voor den tyd van honderd jaaren , onder deeze voorwaarden: Dat noch de Ambracioten de Akarnaners tegen de Peloponnefers, noch de Akarnaners de Am« bracioten tegen de Atheners zouden behulpzaam zyn ; maar zich onderling in den nood byftaan. Dat de Ambracioten alle de veroverde landen en fteden te rug zouden geeven , en aan Anactorium, thans in oorlog met de Akarnanen, geene hulpbenden zenden : Alles op deezen voet gefchikt zynde , liep de oorlog af. Voorts zonden de Korinthers eene verfterking van driehonderd man naar Ambracien, onder bevel van Xenoclides Euthykles zoon, die langs zwaare en ongemaklvke marfchen over land door Epirus met moeite derwaard kwam. Geduurende denzelfden Winter deeden de Atheners die in Sicilien waren , eene landing op de Kusten van Ilimera , terwyl de Siciliaanen ook hetzelve te lande beftormden. Voorts naar de Eolifche Eilanden gellevend, en van daar aan de Kaap Ilhegio te rug ge- ko-  . DERDE BOEK. 423 komen zynde, vonden zy Pythodorus, < ie in het bewind over de Atheenfche vloot, aan Laches was opgevolgd: Deeze nieuwe verfterking hadden de Atheners aan de Siciliaanen toegeftaan , om zich op de Syracufers te wreeken, die hunnen Scheepvaart niet alleen zeer belemmerden, maar zelfs zomtyds hunne landen afliepen ; de Atheners zonden hun dan veertig fchepen, deels om een fchielyk einde van deezen oorlog, deels om hunne manfchap in den zeedienst ervaren te maaken; tot dat einde hadden zy Pythodorus alleen met eenige fchepen vooruitgezonden , wien de bevelhebbers Sophocles en Eurymedon met de overige kort op de hielen moesten volgen. Pythodorus nu het bewind in handen gekrecgen hebbende , ging in het laatst van den Winter onder zeil naar het Kasteel van de Locriers, door Laches reeds te vooren ingenomen , doch door de Locricrs geflagen zynde, wierd hy genoodzaakt af te deinzen. Omtrent de Lente wierp de Etna, de boogfte berg van Sicilien , na eene ftilftand van vyfiig jaaren , wederom eenen vuurftroom uit, die in een gedeelte van het Catanifche land eene fterke verwoesting aanrichtte : Deeze vuur-  424 THUCYDIDES DERDE BOEK. vuurbraaking zegt men ten hoogften driemaal gebeurd te zyn federd de inwooning der Grie. ken in Sicilien. Hier mede liep Tiet fesde jaar van deezen oorlog ten einde.