Boekbinderij Drukkerij I I RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam | I  01 1178 3544 UB AMSTERDAM   VADERLANDSCHE RECHTEN. 1L   VADERLANDSCHE RECHTEN VOOR DEN burger, DOOR Mr. DIRK HOOLA van NOOTEN, RAAD EN OUD-BURGEMEESTER DER STAD SCHOONHOVEN, ENLIDVAN'T UTRECHTSCH PROVINCIAAL GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. EERSTEN DEELS TWEEDE STUK. AMSTERDAM bij WILLEM HOLTROP, 179$'   INHOUD DER GESPREKKEN. VI. gesprek, van trouwbeloften. Bladz. 287. VII. .— van het huwelijk. 350. vïll. • van de flat ut ai re gemcenfehap van goederen , en van huuylijkfchc voorWaarden, ' onn.  De dtmrzaame verecniging van hen , die elkander beminnen, de aantreklijkfte, de eerde, de ^oorirefliikfte van alle genootfchappen, de echt, is de rterkfte , en vuurde wenifh der natuur. Deez* is onvermijdelijk nodig tot het geluk van eiken mensen , van wien geene bijzondere plichten , of booger beweeggronden, eene onthouding van dit vermaak eisfehen , of wien geene domme ongevoeligheid onbekwaam maakt de aandoenlijke ge•neugten daar van te fmaakeu: het is de weldaadigfte fchikking der Godheid, die het eene gedacht aan het andere tot eene onontbeerlijke medehulp verordent , het geluk van het eene met het geluk van het andere verbonden, en de orde en welvaart der huisgezinnen tot den grondflag, en de bron van het algemeen welzijn des mensen- doms gemaakt heeft. ö i s E l I N.  VADERLANDSCHE RECHTEN, EERSTE BOEK. z E s d e gesprek. VAN TROUWBELOFTEN. "Va d e r. Ingevolge het flot van ons vijfde gefprek, zullen wij heden overgaan, ter befchöuwing van eene nadere verdeeling van vrijgebooren burgers, voor zo verre zij of onder de beheering van een ander [laan, of hun eigen meester zijn. Onder die geene, welke onder de behcering van een ander liaan vonden wij, in de eerfte plaats, kinderen; deeze zagen wij dat waren, of wettig, of onwettig. Dour wettig gehoor en kinderen verftonden wij die geene die uit een wettig huuw-lijk g'ebooren zijn ; wij moeten dus van het htfuwiijk fpreekeh. Dan daar trouwbeloften vóór het huuwlijk gaan, zo eiseht de goede orde, dat wij beginnen met over trouwbeloften te fprecken. Zoon. Ik heb getracht om mij de verdeeling eigen te maaken , welke gij mij in het flot van ons laatfte gefprek hebt voorgeftcld, en dus het een en ander, zo veel ik koude, over trouwbeloften nagezien. J, deel, T V. Dat  283 VADERLANDSCHE V. Dat is zeer goed. Dus zijt gij zekerlijk reeds met eeriige vraagcri in gereedheid. Z. Wat zi jn trouwbeloften ? V. Men behoort, om, van het een, en ander, een goed denkbeeld te hebben, onderfcheid te maaken tusfehen trouwbeloften voor het toekomende, en trouwbeloften voor het tegenwoordige (jij. Z. Wat zijn trouwbeloften voor het toekomende ? V. Trouwbeloften voor het toekomende zijn, eene duidelijke en onbewimpelde onderlinge toezegging van twee ongehuuwde perfoonen, van onderfcheiden kunne, om met eikanderen een wettig hituwlijk te zullen aangaan , gepaard met zodanige vereischten, welke noodzaaklijk zijn , om aan die toezegging eene, in rechten, verbindende kracht te geevcn. / Z. Wat zijn trouwbeloften voor het tegenwoordige ? V. Trouwbeloften voor het tegenwoordige zijn, eene verklaring van twee ongehuuwde perfoonen van onderfchciden kunne , voor den rechter, of daar toe gepielde perfoonen, het zij politique, het zij kerkelijke, van hun voorneemen, om met elkauderen een Vettig huuwlijk aan ie gaan, gepaart met de bewijzen van dat geene, 7 welk de wet vereischl , met verzoek om als zodanige ingeCehreeven tc worden, en dat daar van, volgens de wet - 00 Sponfalia de fut ar o , et (psnfalia dè $r S2- fronanioie Sapdi ! nti posfrm dicere qvare? Hoe tantum pusfum dicere , itonamote. O) Brouwer , 42 'Jure cónuui. #f l, cap. 12.  RECHTEN. cox weigering ongenoegen te zullen gceven, om dat eene zodanige toeftemming in rechten voor vrijwillig gehoude wordt (7/). Z. Gij leerde mij dat tegen de hier vereischt wordende vrijwillige fóeftemming overftaat bedrog: hoedanig bedrog kan hier plaats hebben? V. Bedrog, 't welk gebruikt word, om ijniand te misleiden, word in rechten met geweld vergeleken (O, en belet eene vrijwillige keus (ƒ), bij voorbeeld, w'anneér'een onedele zig bij eene adelijke maagd met opzctlijk bedrog voor edel heeft uitgegeven , of een dood arme zig heeft aangekondigd als fchatrijk, of een jongman van ilecht gedrag , en ongebonden zeden, voor ftil en ingetogen, en listig genoeg geweest is, om het onderzoek naar zijne waaragtige omftandigheden te ontduiken, of, door opzetlijke kunst, in zijn voordeel te doen uitvallen: in deeze en dergelijke gevallen kunnen de trouwbeloften , als door bedrog verkreegén, in rechten vernietigd worden (g), mits het opzetlijk bedrog beweezen worde. Z. En welke dwaaling kan hier plaats hebben? V. Dö (W) S. van leeuwen, Cenff. for. ƒ. i. Hè. I. cap 13- S- 8. (~) 3. dwaaze en zinnelooze menfehen (Vy) en 4. die geene, die zodanig door dronkenfehap bevangen zijn, dat zij niet weeten wat zij doen , en zig naderhand die daad niet kunnen herinneren (>)• Z. Gij zeide mij zo even, dat het recht omtrent de maagdelijke fchaamachtigheid toegee- ven- 00 Arntz. loc. cit. § 8. QO Arntz. l.cit. $. 11. brouwer, /. c. cap. 3. §. 21. OjO Arntz. /. c. CO Arntz. loc. cit. ibique al.eg. ioen, dec. 46.  RECHTE N. vencle is; dit in zo verre wél : maar kan daar van geen misbruik gemaakt, en de op zodanige wijze gegeeven trouwbeloften naderhand niet ontkend worden? V. Indien de gegeeven trouwbeloften van de eene of andere zijde ontkend worden, en de daadlijke bewijzen ontbreeken, dan kan de ontkennende partij genoodzaakt worden, om die ontkenning met eede te ftaaven (/)• Z. Wij hebben thans gezien, dat tot het gceven van eene verbindende kracht aan trouwbeloften vereischt wordt de vrijwillige toeftemming van de wederzijdfche verloofden, maar zijn 'er ook meer perfoonen , dan deeze , Welker toeftemming vereischt wordt? V. Ja , ingevalle de verloofden minderjaarig zijn ; dat is in jongmans beneden de vijf- en twintig, en in jonge dogtefs beneden de twintig jaareri (O- Z. En welker toeftemming wordt dan vereischt? V. Volgens de alleroudfte Vaderlandfchc rechten moesten in zodanige trouwbeloften toeftemmen de ouders, en nabeftaande, gewoonlijk onder het woord parentes voorkomende (u) waar 00 S. VAN LEEUWEN, Ctjkf. fof. p. I. Ut. I. Cü$. li. n. 10. LOENius, dectf. 40. en 55. CO Polit. erd. van 1. jttff. 15S0. art. 3. 00 Leg. SaL 7°- L- I- Capit. Regum Franc, lik. 7. cap. 463. L. Frifion. tit. 9. L. 11.  cg3 VADERLANDSCHE waar door men natuurlijk de vier viercndeelcr. moest verftaan (vj. Z. Daar het huuwlijk eene ailerbelangrijkftè zaak is, van welke gemeenlijk het geluk , of het ongeluk, van het leven afhangt, kan ik zeer natuurlijk begrijpen, dat de vrijwillige wederzijdfche toeftemming der twee belanghebbende perfoonen, allernoodzaaklijkst is: ook kan ik, zo uit de natuurlijke liefde, welke ouders aan hunne kinderen toedraagen , als uit den eerbied, welke kinderen aan hunne ouders fchuldig zijn, gemaklijk afleiden, dat zodanige trouwbeloften niet behooren te worden gedaan, zonder dat die geene, die ouders hebben, daar op den raad van hunne ouders inneeinen: zelfs gevoele ik zeer wél, dat die raad van eenen zeer giooten invloed in het befluit der daadlijk belanghebbende perfoonen behoort te weezen; maar ik verlang eene voldoende reden te weeten, waarom in dit gewigtig ftuk, de toeftemming, niet alleen der ouders, n.aar zelfs dernabeftaanden, volftrekt noodzaaklijk zij. V. Dit Cv) Zie den Heer van de spircrL, oor/}, der Va~ derlcindfche Rechten, p. 123. In de zoeven aangehaalde capit. lib. 7. cap. 463. word gefproken van parentes propinquiires; hoe zeer het woerd parentes in het beste latijn ouders betekent, verftond men 'er echter in de middeleeuwen de naafte maagen door. Hier van dan het Franfche woord pareet.  RECHTEN. 299 V. Dit had plaats ten tijde van de allcroudfte Vaderlandfche rechten. Thans wordt die toeftemming der naafte maagen niet meer vereischt. an hier van ftraks nader. Bij de oudfte bewooners van ons land, was de toeftemming van de ouders, en naafte maagen uit de vier yierendeelen, volftrekt noodzaaklijk; de waare reden hief van moet gezogt worden in de oude gewoonten der Germanifche volken. Bij hun was de familie betrekking zo naauw, dat de naafte maagen in alles moesten gekend worden, wat tot de familie betrcklijk was; zij waren elkanders noodzaaklijke erfgenaamen 00; zij deelden in alle de voordeden en rampen van de familie; zij trokken zich de vijandfehappen cn vriendfehappen van hunne naastbeftaanden aan, en in gevalle van verzoeningen, was 'er het geheele geflacht mede gemoeit Qx% Ik zal ntfg menigmaal gelegenheid hebben, om u, uit decze gewoonten, oude Vaderlandfche rechten te léeren afleiden. Even eens was het in trouwbeloften gelegen: de geheele familie deelde in dezelve.; en zij wierden in de tegenwoordigheid der ouders en naafte maagen gegeeven QO- Deeze gewoonte heeft nog (O Tacit. de Murib. Germ. cap. 203 00 Tacit. loc. cit. cap. 21. Zie ook den Heer TAN pE spiegel, lib. cit. pag. 121. en 133. (v) Tacit. loc. cit. cap. 18.  Soo VADERLANDSCHE nog zeer lang plaats blijven houden: zelfs vindt men dat het nog, in de vijftiende eeuw, voor eene misdaad, op welke boete ftond, gerekend wierd , indien ouders hunne kinderen zonder toeftemming van de naafte maagen uithuuwlijkten 00; en Keizer Karei de Vijfde gebood nog , dat geen jongmans beneden de vijf en twintig, en geene jonge dochters beneden de twintig jaaren mogten huuwlijkeri zonder toeftemminge van derzelver ouders, of, die ontbreekende, vanderzelver naafte vrienden, en maagen (//)• Z. Is dit naderhand veranderd? V. Ja; in de laatfte wet , dienaangaande gemaakt, vindt men geen gewag meer van de naafte vrienden: die wet vordert van minderjaarigen (dat is van jongmans beneden de vijf en twintig, en van jonge dochters beneden de twintig jaaren) alleen de toeftemming van hunne ouders, of van de langstlevende van dien, cn verbiedt bij gebreke van die toeftemming, het huuw- (O Men leest in het Charterboek van mieris, 4de deel, pag. 660. eene k\\ ijtfchelding van Hertog Jan van Beijeren, aan ouders, v, elke hunne miaderjaarige dochter, buiten oorlof van demaagen van het kind, cn buiten der Steede Raaden van Haarlem , uitgehuuwlijkt hadde. van de 3 Gei. 1422. («) Eeuwig Edict van 4 0&. 1540, art. 17. (Gr. ft. boek, ijle 'dèeifp. 3110  RECHTEN. 301 huuwlijk; van meefderjaarigen vordert zij ook wel de toeftemming der ouders, doch niet zo noodzaaklijk; immers ingevalle meerderjarigen, ouders hebbende, ten ondertrouw komen, zonder van de toefremming der ouders te doen blijken, dan worden de ouders voor de Magiftraaten, of Kerken-dienaars ontboden, om redenen van hunne Weigering te geeven, en binnen veertien dagen, na de inlinuatie aan hun gedaan, niet compareerende, wordt hun zwijgen voor tocftemmen gehouden; doch compareerende, en redenen alleguëcrende, wordt beproefd , of zij als nog tot vrijwillige toeftemming te brengen zijn; dan daar toe niet verftaande, wordt de zaak bij het collegie van de Magiftraat gedecideerd (£)• Gij ziet dus, dat ons hedendaagfche recht, juist volgens die gronden handelt, welke gij in uwe tegenwerping voorftelde : zo lang de kinderen minderjaarig zijn, is de toeftemming der ouders volftrekt noodzaaklijk, volgens de wet. De reden daar van is in het gevaar van verleiding te zoeken, aan 't welke minderjaarige geoordeeld worden bloot te ftaan; maar zo dra- zij meerderjarig zijn, dan wordt die toeftemming zo noodzaaklijk niet meer, dan kan men dezelve veeleer aanmerken als een ouderlijke raad , aan welke de wet, uit aanmerking van den vcrfchuldigden eerbied, zo veel gezag toekent, dat zij, in- O) Bólitik» ord. van 1 Jifr. 1580. art. 3.  3C0 VADERLANDSCHE indien de kinderen meencn, zich daar aan niet te kunnen gedragen, de authoriteit van den rechter tusfehen beide roept, om over het gewicht der redenen , om welke de ouders weigeren toe te ftemmen, te oordcelen. Z. Maar is 'er evenwel geen onderfcheid , wanneer een der ouders overleden is , of de vader, of de moeder de langst levende zij; en is hier in het gezag van de moeder niet minder, dan dat van den vader? V. In geenen deele. 't Is zo. Sommige van onze rechtsgeleerden, fchoon wel de gelijkheid van gezag van de moeder in deezen erkennende, leiden niet te min dat moederlijk gezag, minder uit de gronden van het recht, dan wel uit den verfchuldigden eerbied af, en dus, in allen gevalle, uit eenen minderen grond ; doch geheel verkeerd : zodanige Rechtsgeleerden blijven te veel hangen aan het Romeinfche recht, volgens 't welk de vaderlijke macht nimmer aan de moeder toegekend wierd , en deeze alleen aanfpraak had op den verfchuldigden eerbied van haare kinderen; maar ons Hollandfche recht kent die afzonderlijke vaderlijke macht niet : in ons recht ftaat de macht van vader en moeder over de kinderen, volkomen gelijk; trouwens ,zelfs de wet maakt in de gevorderde toeftemming geen onderfcheid, zij elscht confent van de ouders, of van den langst levenden (cj. Z. Maar CO Aemz. Irfl.j. 2- fit. ii $.14. Pclit. crd.l.  RECHTEN. s°3 Z. Maar indien de moeder een tweede huuw* lijk heeft aangegaan, verliest zij dan haar recht niet, of moet dan de ftiefvader toeftemmen? V. De toeftemming van de ftiefvader wordt nooit gevraagd: hij is ten deezen aanzien geheel vreemd, en de moeder verliest in dit ftuk door haar tweede huuwlijk niets van haa recht om dat haare macht blijft voortduuren (dj. Z. Indien vader cn moeder beide leeven, en een van beide de toeftemming weigert, terwijl, de andere dezelve geeft, wiens wil wordt dan gevolgd ? V. Dan wordt de wil van den vader gevolgd, om dat hij het hoofd van de familie is (ej. Z. Worden onder het denkbeeld van ouders ook anderen verdaan, bij voorbeeld grootvader en grootmoeder? V. Hier over is weleer getwist, tot dat eindelijk de Souverain zelve, bij interpretatie van het derde artikel van de politicquc ordonnantie van i April 1500 heeft verklaard, dat in dat artikel door het woord ouders, alleen wordt verftaan vader, en moeder, cn niemand anders (j f Z. Indien de vader overleden is, en voogden over Brouwer, /. cit. 1. 11. $. 12. O) Brouwer, /. c. 1. ii. $. 9. (jO Placaat van 31 Ju lij, 1671. QGr. pl. bt)tk s %de deel, p. 506). I. DEEL. V  304 VADERLANDSCHE over zijne kinderen gefteld heeft, hebben dan, ten minften, die voogden niet zo wel toe te ftemmen, als de moeder? V. Neen; de wet vordert alleen de toeftemming van de langstlevende der ouders, (gj. Z. Maar, daar gij u zo bepaald aan de wet houdt, hoe moet bet dan met die toeftemming gaan, indien beide de ouders overleden zijn, cn de minderjaarige en onder voogden ftaande kinderen in huuwlijk willen treden? immers de wet fpreekt van geene toeftemming der voogden : kunnen dan zodanige minderjarige, zonder toeftemming van ijmand, trouwen, en zijn de voogden verplicht zodanige trouwbeloften voor goed te erkennen ? V. De wet fpreekt van geene voogden; de reden, waarom de wet van dezelve zwijgt, is natuurlijk nergens anders te zoeken, dan in de oude familiebetrekkingen van onze voorouders; het is niet alleen thans, maar het was ook reeds, ten tijde toen de politicquc ordonnantie gemaakt wierdt, mooglijk, dat de voogdij over minderjarigen wierdt geöeflend door zodanige, die niet van de familie waren, en het ftreed tegen de oorfpronglijke Vaderlandfche gewoonten, om aan zodanige eenig gezach in familiezaaken toe te kennen, waar onder de huuwlijken voornamenlijk behoorden; natuurlijk moest dus de wet zwij- Cg) Brouwer, /. c. §. 13.  RECHTEN. 3°5 zwijgen van de toeftemming der voogden; maar zelfs het gcheele geval, waar van gij fpreekt, is in de 'politicque ordonnantie onaangeroerd geil aaten : de pgliticquc ordonnantie houd een volkomen ftilzwijgen , van het geval van geheel ouderlooze minderjarigen, welke willen trouwen, en bepaalt dus in 't geheel mets omtrent de toeftemming, welke zij nodig hebben; welk befluit moet hier uit opgemaakt worden? Geenzins dat zodanige kinderen in 't geheel geene toeftemming behoeven; dit zou tegen de vaderlijke zorg ftrijden, welke ons recht voor minderjarigen draagt ; maar het natuurlijk befluit, het welk hier uit volgt, is dit: dat de politicquc ordonnantie, van dat geva] zwijgende, moet begreepen worden , die zaak te hebben gelaaten op dien zelfden voet, op welke dezelve was vóór het emanecren van de politicquc ordonnantie (/?). En dan wordt de vraag: op welk cenen voet was deeze zaak vóór dien tijd? of liever, wie waren de geene, die in huuwlijken van minderjarigen, geene ouders hebbende, volgens de Vaderlandfche wetten moeften toeftemmen? Wij zullen niet nodig hebben hier over breedvoerig te fpreeken: niet alleen wijzen ons de Salijche, en andere wetten, tot de vier vierendeelen ; maar de jongste wet, welke op dit ftuk gemaakt is, eer C/O Zit ten overvloede het 11de art. van gevt. foliiicqut ord. ^  3o6~ VADERLANDSCHE eer j echter behoort de toeftemming van voogden gerekend, te worden, onder zodanige zaak en, welke de goede orde, en eerbaarheid vereischt, fchoon dezelve met geen recht kunnen (ij Zie over dit alles brouwer, lib. cit. 1. 14. per totum, praeeip. $. 10. & 11. fchoon hij zij 110 gronden verkeerd uit het jus Romanum afleidt. (/) h. de groot, inl. 1. b. %jle deel, %. 3. luiqua Schor er. (mj schorer , /. C. (tij Infir. voor Comm. van huwelijkszaken, art. 6. (oj boel, ad loen. Dec. 4. p. 19. (pj Arntz. /. cit. $. 14. V 3  So8 VADERLANDSCHE tien gevorderd worden Cqj; en om deeze redenen, wordt ook san voogden, die zich tegen de huuwlijken van hunne pupillen verzetten, geen gehoor geweigerd, fchoon meer met oogmerk, om de pupillen door de aangevoerde redenen van hunne voogden tot vrijwillige afftand van hun voorneemen te beweegen, dan om daarom, indien zij bij hun voorneemen onverzetlijk blijven, het huuwlijk te beletten. Z. Maar indien nu, niet tegengaande dit alies, zodanige minder!aarigen , zonder de vereischte toeftemming, niet alleen trouwbeloften gegeeven hadden, maar zelfs heimelijk, getrouwd waren? V. Dan herleeft de oude wet (;•) welke vóór het einaneeren van de politicquc ordonnantie plaats had, in zo verre als zij bij de politicquc ordonnantie niet is afgefchaft (sj dat is te zeggen, bij het derde artikel van dc politicquc ordonnantie wordt alleen bepaald het geval van kinderen, welke minderjarig zijnde, cn ouders, of een van dezelve hebbende, begeeren te trouwen; en daar die wet geheel niets bepaalt van het geval, waar in minderj r ge , geen ouders hebbende , begeeren te trouwen, cioch echter in het dertiende artikel de vorige wet inroept; zo volgt, dat in (qj Bynkersh. quaest. Juris priv. lii. i. cap. 3. t, 00 Eeuwig Edict} van 154c. art. 17. • (_s) Pjolit. ord. art. 13.  RECHTEN. 3.09 fn de poïiticque ordonnantie de noodzaaklijkheid van de toeftemming der vier vierendeel en,, bij gebrek van de ouders, niet is afgefchaft; dus blijft dan de ftraf, welke bij de vorige wet bepaald was, tegen het aangaan van trouwbeloften, of huuwlijken , tusfehen minderjarigen, buiten toeftemming van derzelver ouders, en, deezen ontbreekende, van derzelver vrienden en maagen, en welke onder anderen hier in beftaat, dat zij van eikanderen geen voordeel zullen mogen genieten (ƒ); echter moet men dit, ten aanzien van de trouwbeloften, zó verdaan, dat dezelve al waren zij heimelijk gegeeven, evenwel van agteren, mits vóór het aangaan van het huuwlijk, door de ouders, of maagen, goedgekeurd wordende, gehouden worden voor volkomen ; om dat nergens bepaald is , hoe lang trouwbeloften vóór het huuwlijk moeten gegeeven worden , en dus de opgevolgde goedkeuring der ouders, vóór het voltrekken van het huuwlijk, maakt, dat het huuwlijk met de in rechten vereischte toeftemming voltrokken wordt (tj. Z. Maar heeft die ftraf ook plaats , wanneer de redenen, die door de vrienden en maagen aangevoerd worden, bij den rechter niet goedgekeurd worden? & V. Neen: (ƒ) Zie hier over breder art. 17- van't bovengem. eeuwig Edi&. OQ Arntz. /. c. §. 24. V 4  3io VADERLANDSCHE V. Neen: want dan doet de rechter dat geene, 't welk de vrienden en maagen hadden behooren te doen (V): dan keurt de rechter de trouwbeloften goed. Z. Maar hoedanig moet die toeftemming begreepen worden, welke aan ouders of nabeftaanden is afgedwongen door bijflaap ? V. Daar de bijflaaping , zelfs in meerderjarige, eene wettige reden aan de ouders oplevert, om hunne toeftemming te kunnen weigeren (v); zo volgt, dat de ouders naderhand, doch vóór het voltrekken van het huuwlijk, toeftemmende, die toeftemming nooit als afgeperst kan worden aangemerkt. Z. Indien de jonge luiden, ter verkrijging van die toeftemming,met eikanderen zijn doorgegaan? V. Daar tegen is bij den Souverain door een uitdruklijk placaat gezorgd (wj. In dat geval, wordt zelfs geen onderfcheid gemaakt, tusfehen meerderjarige, of minderjarigen:, ook kan hielde opgevolgde toeftemming van de ouders, fchoon vooi het aangaan van het huuwlijk verkreegen, niets baaten. Het is wel der moeite waardig , dat gij dat placaat zelve leest. Z. Ik 00 Arntz. /. c. tit. 3. \. 17. 00 Arntz. /. c, tit. 3. %. 21. 9 00 Plac. van 25 Fcbr. 1751. :e vin Jen in de A>~ der/. Jaart. 17^1. ƒ. 171.  RECHTEN. 311 Z. Ik begrijp nu klaar, dat de enkele weigering van de toeftemming der ouders, aan minderjarige kinderen, de trouwbeloften krachteloos maakt; maar ik heb u reeds verfcheiden maaien hooren zeggen, dat naastbeftaande, van minderjarigen, en ouders van meerderjarigen, hunne toeftemming weigerende, kunnen genoodz akt worden, om redenen van hunne weigering te geeven, ik verlang dus om te weeten, welke redenen van weigering in rechten doorgaan? V. De waardij van de redenen van weigering ftaat ter befcheidenheid van den rechter : de voornaamfte redenen, welke in rechten doorgaan, zijn : 1. indien beweezen word, dat de jonge dochter een eerloos vrouwsperfoon is (V) ; ai indien de jongman van een openbaar Hecht gedrag is, een dief, een dobbelaar, een fpeeler, en quistgoed (jO-j indien de jonge dogter zo arm is, dat de jongman ohmooglijk in alle de lasten van het huuwlijk zou kunnen draagen , fchoon anders, bij ons, aan de ongelijkheid van middelen zo veel niet wordt toegegeeven ; 4. indien de jonge dochter, tegen de vermaaning van haare ouders, misleid en bedroogen is (V) ; 5. in- (xj Brouwer, lib. cit. lib. 2. caj>. 24. §. 12. (yj Van leeuwen, R. II. R. 1. 14. 7. (_zj Van leeuwen, loc. cit, O) Ibid, v5  3i3 VADERLANDSCHE indien tusfehen de verloofden bijflaaping heeft plaats gehad, met oogmerk, om daar door de de ouders des te eerder tot toeftemming te noodzaaken (bj; 6. indien, tusfehen de ouders en kinderen, een onverzoenlijken haat, en verdere onheilen te wagtcn ftaan (cj; 7- verfcheidenheid van Godsdienst, vooral wanneer een van de partijen den Roomsen Catlwlijken Godsdienst is toegedaan (dj, cn dergelijke. Z. Zijn 'er ook redenen , welke afgekeurd worden ? V. Ja; i. eene halstarrige redenlooze weigering ; a. eene begeerte naar voordeel, en om dat geene aan zich te behouden, 't welke aan de kinderen, bij hun huuwlijk, moet worden uitgekeerd , en andere dergelijke onbillijke redenen meer (Y). Z. Aan wien ftaat de beoordeeling van de redenen van weigering? V. Aan de Magiftraat van de plaats (fj. Z. Kan van zodanige uitfpraak van de Magiftraat niet geappelleerd worden ? V. Wan- (bj AftNTZ. /. C. p. 2. tit. 3. §. 21. CO S. VAN LEEUWEN, /. CÏt. (dj Placaat van 24 januari] 1755. art. 2. te vinlen in de Neder/. Jaarb. 1755./. 73. CO Arntz. /. c. %. 21. Cf) Pu Ut. ord. art. 3.  RECHTEN. 313 V. Wanneer de verklaaringe van de Magiftraat overéénkomt met de verklaaringe van de ouders, of langstlevende van dien, is bij den Souverain verftaan, dat tegen dezelve geen reformatie, appel, of provocatie valt , noch eenige provifie van justitie mag worden verleend (gj. En hier mede zullen wij van bet eerfte vereischte, om aan troirvbeloften eene verbindende kracht te geeven (de vrijwillige toeftemming niet alleen van de wederzijdfche verloofden , maar ook van alle die geene , welker toeftemming de wet vordert) kunnen afftappen. Z. Zijn "er ook nog meerdere vereischten, om aan trouwbeloften eene verbindende kracht te geeven. V. Thans zo zeer niet meer. Trouwbeloften met vrijwillige toeftemming der wederzijdfche verloofden, en van alle, welker toeftemming de wet vordert, aangegaan, hebben thans eene verbindende kracht , al komt 'er niets bij; doch oudstijds waren 'er verfcheiden vereichten, welker opnoeming wel der moeite waardig is. Z. Welke waren dezelve ? V. Het tweede vereischte bij de Batavieren, Franken cn Saxcrs, was gefchenken; in de derde plaats toezegging van goederen aan de jonge doch-' / CêO Refol- Hol', s Dec J597- nader gerentv. bij forme van Eeuvdgduurend Edict, den 27 Sept. 1663. geall. bij van leeuwen, /. c. §. 7. en 8.  314 VADERLANDSCHE ' dochter, waar van een gefchrift wierd gemaakt, en waar bij eindelijk, ten vierden ,kwam een openbaars kusch'. Alle deeze dingen, hoe zeer thans tot den vorm van trouwbeloften niet meer noodzaaklijk, zijn echter zeer gefchikt om een meerder licht over deeze ftof te verbreiden. Z. Hoedaanige gefchenken wierden bij die gelegenheid gegeeven ? V. Bij de oude Batavieren bood de jongman osfen, een gezadeld paerd, een fchild en een fpeer, en de jonge dochter eenig wapentuig aan; het oogmerk van deeze gefchenken was, om de jonge dochter indachtig te maaken, dat zij in alle moeite cn gevaaren van haaren toekomenden man zoude moeten deelen (~hj; deeze gefchenken moesten door de ouders, en naastbellaanden worden goedgekeurd, om dat zij tot de natuur van het contract behoorden, 't welk bij hun, in den grond, een contract van koop was; de jongman wierd gerekend zijne bruid te koopcn van haarc ouders en naastbeftaanden (O; dit wierd duidelijker bij de Franken: daar wierd de bruid verloofd, door het geeven van eenig geld (/t). Om dit wél te verftaan, moet gewee- ten CO Tacit. de Mor. Germ. cap. iS. (ij HeinïCC Elem. Jur. Germ. lib. i. $. 178. CO Per folidum et denarium zie den Heer van pe spiegel j oor/p. der f^ad. Rechten, p. 121.  RECHTEN. 315 ten worden, dat jonge dochters, bij de Franken , in de macht waren van haare. ouders, en naastbeftaanden, en dat zij, in huuwlijk zullende treeden , van de ouders en naastbeftaanden gekogt wierden, c-n alzo in de macht van haaren man overgingen; wanneer de man ftierf, dan ging de vrouw weder in de macht van haare ouders, en nabeftaanden over, cn bij een tweede huuwlijk moest zij weder gekogt worden ; de koop van eene maagd was bij de Franken bepaald op een foüclus , cn een denarius (/), en van eene weduwe op drie folidi en een denarius , en de koop van eene weduwe wierd genoemd reïphe, of re-ipius Qnj. Deeze prijs was daarom hooger, om dat eene weduwe rijker was, dan eene maagd (jij. Bij de Saxen moesten , voor eene maagd , driehonderd folidi betaald CO Want, hoe zeer de Salifche wet zelve dien prijs niet bepaalt, wordt evenwel het fponfare per folidum et denarium in vërfcheidën oude Hukken gezegd te gefehicden fecundum legem Salicam. Zie vetus formula incerti autoris apud Marculfum p. 219. dum ego\te per folidum et denarium fecundum legem Salicam vifts fui fponfare. (mj Van re, rurfus, weder,en iphe of efa, hllUWÜjk.'.., •, ; , 00> Zie hier over broeder eccard ad L. Salicam tit, 47. ad rubr. de re-ipus.  3ió" VADERLANDSCHE taald worden (oj. Na dat op deeze wüze de koop geflooten was , gaven de wederzijdfche verloofden eikanderen, onder eenen kus , eenen trouwring ever (ƒ>)• Hoe zeer wel zodanige plechtigheden thans geene plaats meer hebben , kan men evenwel uit deeze oude gewoonte afleiden de reden, waa om men, nog heden ten dage, uit het wisfelen van eenen ring, of het geeven van eenen trouwpenning, een vermoeden opvat van gefiooten trouwbeloften ; ten minften dan , wanneer de ontkennende partij niet kan bewijzen , dat dezelve uit een andere oorzaak zijn gegeeven Qqj. Z. Wat was 'er van de toezegging van goederen aan de jonge dochter? V. Ee- O) L. saxon. tit. 6. L. i. C/0 Zie den Heer van de spiegel , loc. elf. CO Zie den Heer van de spiegel, /. c. Het is toch vrij natuurlijker dit uit zo duidelijk fpreekende Vaderlandfche gewoonten af te leiden , dan uit den tif. Cod. de Spon/al. et arrhis fponfalitüs; immers daar het, in deeze materie, de uiterfte hardheid zou zijn, om ex factis eene praeftimtie te eli» citeren, die op het jus, eu Conjuetudines Romanorum gegrond was ; daar word , in tegendeel , de praefumtie allernatuurlijkst, indien zij niet alleen op oude Vaderlandfche gewoonten , maar zelfs op zodanige, waar van men nog, in het gemeene leevea, daaglijks voetftappen ziet, gebouwd wordt.  RECHTEN. 317 V. Eene dochter wierd , bij de Franken, gerekend door het huuwlijk in een ander geilacht over te gaan , en van haare vaderlijke erve verllooken te worden (V). In 't algemeen was, bij de oude Germaniers , de gewoonte, dat de jongman alleen de bruidfchat aanbragt Qj. De oude Franken waren dus gewoon , bij het fluiten van de trouwbeloften, aan de jonge dochter zo veele goederen over te draagen , als hunne rijkdom medebragt, om dit alles van dentrouwdag af te bezitten, onder voorwaarde, dat het, na den dood van de vrouw, weder op de kinderen uit dit huuwlijk zou vererven Qtj; deeze goederen beftonden, bij de Franken, doorgaands in een derde, en bij de Saxers in de helft van de bezittingen van den jongman. Deeze toezegging van goederen wierd meta , mcihium , genoemd (uj ; he t reeds aangeweezen belang, 't welk de ouders, en maagen , in alle famieliezaaken fielden, vorderde natuurlijk , dat zij bij de onderhandelingen over deeze toezegging tegenwoordig moesten zijn, en dat dus ook deeze toeCr) Zie earei.s, overliet enkelen dubbel verband p. 60. arntz. /. C. tit. i. S. 3- (jj Tacit. de Mor. Germ. cap. 18. CO Zie barels , /. c. 00 Arntz. I. c. die dit woord afleidt van het oude j mieten, verbinden. Zie hem ook/. 1. tit. 10. §• %'  Si8 VADERLANDSCHE toezegging tot de natuur van het contract behoorde : deeze toezegging wierd in gefchrifte gebragt , en was onveranderlijk (V); men moet ' dit huuwlijksgoed wél onderfcheiden van de zogenaamde morgengaave, zijnde een gifte , welke door den man, en zijne vrienden, den tweeden ochtend van het huuwlijk, aan de jonge vrouw wierd gefchonken Qwj : de morgengaave ging , in vollen eigendom , aan de vrouw over, maar van het huuwlijksgoed had zij alleen het vruchtgebruik (xj', fchoon ook , nu en dan, bedongen wierd , dat zelfs het huuwlijksgoed in vollen eigendom aan de vrouw overging (j). Uit deeze gewoonte zal ik , in 't vervolg, gelegenheid vinden om de dispofitien van ons Hollandsen recht, niet alleen ten aanzien van de huuwlijkfche voorwaarden , maar zelfs met opzicht tot onze flatutaire gemeenfehap van goederen, af te leiden. » Dan laat ons van deezen uitflap te rug keeren. In ons hedendaagfche recht behoort tot de natuur van verbindende trouwbeloften niets anders , dan de vrijwillige toeftemming van de wederzijdsch belanghebbende perzoonen , en van die O) L. Rip. ïil. 37. L. I. O) Barels , /. c. 00 Barels, en arntz. /. c. { Cyj Heinecc. Elem. Jur. Germ. 1. j. 251,  RECHTEN. 319 die geene, welker toeftemming de wet vordert; cn om deeze reden zijn wij gewoon de trouwbeloften te onderfcheiden in heimlijke en in vettigs. Z. Wat zijn heimlijke trouwbeloften ? V. Door heimlijke trouwbeloften verftaat men zodanige, welke buiten kennis, en toeftemming van die geene aangegaan zijn, welker toeftemming de wet vordert. Z. Wat bepaalt bet recht omtrent deeze heimlijke trouwbeloften? V. De onderfcheiden gevallen, in welke dergelijke heimlijke trouwbeloften voorkomen, maaken ook de bepaalingen van het recht onderfcheiden. Laaten wij , om het begrip gemaklijk te maaken, dezelve verdeelen in zodanige wel' kc: 1. van onwaarde, 1. krachteloos , en 3. van waarde zijn (>)• Reeds in het begin van dit gefprek doelde ik op dit onderfcheid, toen ik u eenigzins ingewikkeld deed begrijpen, dat zommige trouwbeloften krachteloos waren , en dat zommige door den rechter moesten vernietigd worden. Z. Wat verftaat gij door trouwbeloften, welke van onwaarde zijn , en hoedanig is omtrent dezelve de bepaaling van het recht? V. Door zodanige verfta ik trouwbeloften , welke tusfehen zodanige zijn aangegaan, welke daar (zj Nulla 3 irrila, et rata. I. DEEL. X  S20 VADERLANDSCHE daar toe geen vermogen hebben, bijvoorbeeld; i. van zodanige,tusfehen welke naar rechten geen huuwlijk mag plaats hebben, s. van kinderen, dat is van jongelingen , beneden de veertien , en van jonge dogters beneden de twaalf jaaren, 3. van dwaaze en zinnelooze menfehen, en de bepaaling van het recht, omtrent zodanige trouwbeloften, is, dat'zij geene hoegenaamde uitwerking hebben. Z. Maar ik meen , gcleezen te hebben , dat, eene weduwe niet mag trouwen , dan na verloop van zekeren tijd na het overlijden van haaren man: zijn dan ook trouwbeloften, welke zij geduurende dien tijd gegeeven heeft, krachteloos? V. Verre daar van daan ; de reden, waarom eene weduwe, binnen zekeren tijd na het overlijden van haaren man, niet mag trouwen, is in de goede orde van de burgerlijke maatfehappij gelegen; om voor te komen, dat men geene onzekerheid hebbe , wie 'de vader van haar kind zij; dan die zwarigheid heeft geene de minfte plaats in de trouwbeloften ; zij mag zig dus, daadlijk na het overlijden van haaren man, door trouwbeloften aan eenen anderen verbinden , doch het huuwlijk niet voltrekken, voor dat de bepaalde tijd verloopen is. Z. Wat verftaat gij door heimlijke trouwbeloften, welke krachteloos zijn? V. Zodanige , in welke de toeftemming verzuimd is van die geene, welke de wet roept. Z. Ik  RECHTEN. sar Z. Ik begrijp niet , waarom deeze niet even eens van onwaarde zijn, als de vorige. Mag ik u verzoeken, mij de reden van deeze onderfcbeiding tusfehen van onwaarde , en krachteloos, te Ieeren? \ V. Zeer gaarne. Zodanige, welke van onwaarde zijn , hebben geene de minfte uitwerking iil het recht, en kunnen nimmer krachtig gemaakt worden; maar zodanige, welke krachteloos zijn, kunnen krachtig gemaakt worden: uit derzelver aart en natuur zijn de laatstgenoemde niet van onwaarde, maar het recht, voor de belangen van jonge verloofden ook dan zorgende , wanneer zij, door het vuur van hunne driften vervoerdi dezelve uit het oog verliezen, maakt dezelve in zo verre krachteloos , 1. dat de een van deeze heimlijk verloofden den anderen niet kan dwingen om , tegen wil en dank , het beloofde huuwlijk te voltrekken, en 2. dat die voltrekking kan belet worden door die geene, welker toeftemming noodzaaklijk is. Zodanige trouwbeloften noeme ik daarom krachteloos , om dat 'er geene tusfehenkomst van den rechter nodig is , om dezelve te vernietigen : de bepaaling van het recht brengt mede , dat de rechter op zodanige trouwbeloften geen acht mag liaan (» Zodanige trouwbeloften kunnen van achteren krachtig gemaakt worden , wanneer de ouders de» • Caj jtirgum. art. 3. van de po Ut. ord. X a  3*4 VADERLANDSCHE 1 dezelve goedkeuren , en de wederzijdfche verloofden bij hunne beloften volharden ; dus ziet gij, dat men zodanige trouwbeloften verkeerdelijk van onwaarde zou noemen Qbj. Z. Wat zijn heimlijke trouwbeloften, welke van waarde zijn ? V. Zodanige , welke , op zig zeiven , niet krachteloos zijn, maar tot welker vernietiging eene onderlinge overeenkomst, of uitfpraak van den rechter vereischt wordt; bij voorbeeld, in het geval , wanneer in alles aan de uiterlijke vereischten van trouwbeloften is voldaan, maar door een der verloofden wordt beweezen, dat deszclfs toeftemming door ouders of voogden afgedwongen is; zo ook, wanneer meerderjaarigen trouwbeloften hebben aangegaan , en de ouders hunne toeftemming weigeren; immers indien zodanige trouwbeloften niet van waarde waren, dan kon 'er geene reden zijn, om de ouders op te roepen , om redenen van hunne weigering te geeven (V); zodanige trouwbeloften moeten dus , indien de verloofden niet vrijwillig, en onderling, van dezelve afzien, door de uitfpraak van den rechter vernietigd worden. Z. Wat zijn wettige trouwbeloften? V. Zodanige, in welke alles plaats heeft , wat de wet vordert, en waar in alle de toeftemmingen volkomen vrijwillig zijn. Z. Wat Qj Arntz. /. c. fit. i. $. 22. CO Arntz. /. c. tit. 1. S 23.  RECHTEN. gij Z. Wat is hat gevolg van wettige trouwbeloften ? V. Eer ik u deeze vraag beantwoorde, verkies ik u nog eene nadere onderfcheiding te leeren. ti Zommige trouwbeloften zijn aan eene tijds bepaaling, a. andere aan voorwaarden vast gemaakt; terwijl 3. weder andere onbepaald zijn. Z. Ik ben te vrede; wat moet ik door trouwbeloften verftaan , die aan eene tijdsbepaaling zijn vast gemaakt ? V. Zodanige, in welke een tijd bepaald is , na welke bet huuwlijk zal voltrokken werden; bij voorbeeld , indien bepaald is, dat de jongman, of jonge dochter, eerst den ouderdom van twintig jaaren zal moeten bereikt hebben, enz. Uit zodanige trouwbeloften wordt geen recht gebooren tot de voltrekking van het huuwlijk, voor dat de bepaalde tijd gekomen is. Z. Wat zijn trouwbeloften , welke aan voorwaarden vast gemaakt zijn? V. Zodanige, in welke bedongen is, dat eerst de eene of de andere zaak gebeuren moet ; bij voorbeeld , indien bedongen is , dat eerst de een of ander moet fterven , van wien een der verloofden eene erfenis wagt ; dat eerst een broeder of zuster moet trouwen , dat eerst de jongman eene broodwinning moet hebben, enz. Omtrent deeze voorwaarden, is in het algemeen waar, dat uit dezelve geen recht om op de voltrekking van het huuwlijk te ftaan, gebooren X 3 wordt,  324 VADERLANDSCHE wordt, vóór dat de bedongen voorwaarden plaats beeft ; doch hier moet ik u doen opmerken, dat, in zommige van dergelijke trouwbeloften, kan gepraefumeerd worden , dat de wederzijdfche verloofden van de bedongen voorwaarden zijn afgegaan , en dus de trouwbeloften in zuivere verandeid hebben ; en in zommige niet. Wanneer de voorwaarden behooren tot de natuur van de trouwbeloften , bij voorbeeld, indien minderjarigen hebben bedongen, dat hunne ouders eerst hunne toeftemming moeten verkenen , dan worden zij nooit gepraefumeerd van die conditie te zijn afgegaan, maar wanneer die voorwaarden niet tot de natuur van de trouwbeloften behooren, bij voorbeeld, in de zo even opgenoemde gevallen, en de verloofden, vóór dat de voorwaarden vervuld zijn, tot bijflaaping zijn overgegaan, dan pracfumeert het recht, dat zij van de bedongen voorwaarden zijn afgegaan Qdj. Z. Zijn 'er ook meer onderfcheidingen in die voorwaarden? V. Ja, verfcheiden; laat ik u de voornaamfte opnoemen ; zij zijn i. of ftilzwijgende , of uitdruklijk : de ftilzwijgende zijn eigenlijk in alle trouwbeloften, en behooren dus niet alléén tot de conditiöneelc: zij zijn, bij voorbeeld , dat beide de verloofden tot de voortteeling bekwaam moe- idj Arntz. /. e. til. i. $ 29,  RECHTEN. p5 moeten zijn, dat zij elkander niet te na in den bloede moeten beftaan enz. De uitdruklijke zijn zodanige die ftettig bepaald zijn. fl. Zijn dezelve of mooglijk of onmooglijk; de onmooglijke zijn, of volftrekt onmooglijk, en dan worden zij gehouden de gehecle trouwbeloften van onwaarde te maaken, om dat in zaaken , welke van de toeftemming van twee of meer afhangen, de wil van alle in het oog gehouden wordt, welke in zodanig geval worden begreepen, gewild te hebben, niets te doen, door het bijvoegen van een voorwaarde , welke zij wisten dat onmooglijk was («0; of zij kunnen, door geval, mooglijk worden, en dan moet dat geval afgewagt worden; 3. zij zijn of zeker of onzeker; in de onzekere kan men op de voltrekking van het huuwlijk niet. ftaan, zo lang dezelve geen plaats hebben; zij zijn 4. of geoorloofd , of ongeoorloofd, en fchandelijk: in het eerfte geval moet de vervulling van de voorwaarden afgewagt worden , maar in het tweede geval bei'chouwt het recht zodanige voorwaarden, als niet gemaakt (Jj. Z. Is 'er eenige reden, waarom het recht zodanige fchandelijke voorwaarden liever voor niet bedongen houdt, dan dat hetzelve de trouwbeloften , in welke zodanige voorwaarden gevonden wor ■ (#) li. 31. ff. de oil. et act. QQ Arntz. /. c. x4  r-6 VADERLANDSCHE worden, even zeer van onwaarde verklaart als wanneer die volftrekt onmooglijk waren? V. Ja zeker; het recht houdt altijd, zo veel mooglijk de natuur van het contract in betoog; wanneer jonge luiden elkander zogenaamde trouwbeloften gceven, met bijvoeging, en onder beding van volftrekt onmooglijke voorwaarden; dan worden zij begreepen geen oogmerk gehad te hebben om zich te verbinden, maar om te boerten OO en dus is 'er dan geen contract. Maar, wanneer zij elkander trouwbeloften gegeeven hebben, onder beding van ongeoorloofde of fchandelijke voorwaarden, dan worden zij vel degelijk begreepen oogmerk gehad te hebben, om zich te verbinden, en dus moet dan het contract ftand houden ; maar , daar in eene zedelijke maatfchappij geene ongeoorloofde of fchandelijke voorwaarden immer in aanmerking komen, zo worden dezelve aangemerkt, als niet bedongen, en dus houdt dan het contract ftand, even als of nooit van zodanige voorwaarden gefprooken was Qgj. Z. Dus zijn dan onbepaalde trouwbeloften zodanige, bij welke geene uitdruklijke voorwaarden zijn gevoegd. V. Juist; en thans zal ik overgaan, om uwe vraag (f) Voet, ad ff. de eend. inft. % 16. Gj) Arntz. /. e.  RECHTEN. 327 vraag te beantwoorden, welke de gevolgen zijn van wettige trouwbeloften. Z. Als 't ü belieft. V. De gevolgen van wettige trouwbeloften zijn , 1. dat de een zonder toeftemming van den anderen dezelve niet mag verbreeken, 2. dat de een den anderen kan beletten, om geduurende zodanige trouwbeloften, welke van eene bepaalde tijd of voorwaarden afhangen, met een ander te trouwen, en 3. dat de een den anderen kan noodzaaken om of onbepaalde trouwbeloften, of zodanige van welke de tijd of voorwaarde ver-, vuld zijn, daadrijk geftand te doen, en met het huuwlijk te achtervolgen. Z. Mogen dan zodanig aan elkander verloofden geen berouw hebben ? V. Neen; de goede trouw en onveranderlijkheid van het eens gegeeven woord was bij onze voorouders altijd heilig (hj ; en hier om leert ons recht, in tegenoverftelling van het Romeinfche recht, dat men, zonder wederzijdfche toeftemming, van dezelve niet mag afgaan, ten ware 'er aanmerkelijke redenen voor waren. Z. Kunnen dan geen minderjarigen berouw hebben van hunne gegeeven trouwbeloften? V. Hier op moet met onderfcheid geantwoord worden. Minderjarigen, welke zonder de nodige, en in de wet vereischte, toeftemming trouw* be- C/0 Arntz. /. c j 2, X5  3^8 VADERLANDSCHE beloften hebben treffeeven. bnnnpn ?irh n,.710i pen met de weigering van hunne ouders (ij zelfs van hunne voogden (ƒ); maar trouwbeloften, welke, volgens het voorfchrift van de wet, met toeftemming van alle die de wet roept , zijn aangegaan , al is het door minderjarigen, kunnen, tegen wil en-dank van de andere partij, niet vcrbrooken worden, zonder aanmerkelijke redenen (kj. Z. Zijn 'er evenwel redenen, om welke dezelve kunnen vcrbrooken worden ? V. Ja; niet alleen: i. met onderlinge bewilliging, maar 2. ook tegen den wil van de andere partij ; en wel 1. indien dezelfde redenen plaats hebben, om welke een huuwlijk kan gedisfolveerd worden, en 2. indien 'er zodanige nieuwe zaaken, na het geeven van trouwbeloften, gebeurd, of ontdekt zijn, om welke de berouwhebbende partij, onder eede, wil verklaaren, dat hij, of zij, die zaaken te voren geweeten hebbende,zich nimmer zou verbonden hebben fT). Z. Maar ten aanzien van trouwbeloften, welke CO Arntz. /. c. § 35. (j j LoENius decif. 4. itique boel. (kj Reclittgel. Obferv.evtr h. be groot i. d- p. 124. CO Arntz. /. c. § 39 «-aar meer breedvoerig over die redenen gehandeld word.  RECHTEN. 3^9 ke onder zekere voorwaarden zijn aangegaan, kan eene hardheid plaats hebben: die voorwaarden kunnen zeer lang onvervuld blijven, en ondertusfchen kan de beste leeftijd verioopen ; zou dan de eene partij de andere niet kunnen noodzaaken, om of .de voorwaarden, of de trouwbeloften te verbreeken? * V. Neen; zodanige voorwaardelijke trouwbeloften geeven geen ander recht, dan dat de eene partij de andere kan beletten, om, hangende die voorwaarden, met een ander te trouwen; doch geenzins om op het voltrekken van het huuwlijk te dringen, zo lang de voorwaarde niet vervuld is, en nog veel minder, om het verbreeken van de trouwbeloften te eisfeben. De langduurende loop van de voorwaarden maakt geene verandering in de natuur van de trouwbeloften ; even gelijk de toeftemming in dezelve vrijwilig, is, zo ftond het ook aan de vrije keus van de wederzijdfche verloofden , of zij zich aan zodanige voorwaarden wilden verbinden ; doch de verbintenis, eenmaal wettig gedaan zjjnde, moet heilig gehouden worden (mj. Z. Kunnen die geene, die eikanderen onbepaalde trouwbeloften gegeeven hebben , eikanderen daadlijk tot de voltrekking van het huuwlijk noodzaaiven ? V. Ja, («) evenwel zou de rechter cm bij- zon- O) Arntz. /. c. § 29.,. (nj Arntz. /. c. % 27.  330 VADERLANDSCHE zondere redenen- bij voorbeeld, om het voltrekken van de ftudicn , enz. een kort uitftel kunnen verkenen. Z. Zijn dan trouwbeloften zo onverbreeklijk ? Zou evenwel de eene partij de voltrekking niet kunnen weigeren, indien de andere, na het aangaan van de beloften, nooit meer naar haar omgezien had, haar alle fmaad had aangedaan, van religie was veranderd, een Hecht gedrag had aangenomen, en dergelijke? V. Gij ftapelt uwe zwarigheden op eikanderen. Laat ik dezelve op zig zeiven befchouwen; indien de eene partij, na het aangaan van de trouwbeloften, nooit meer naar de andere omziet, dan heeft dit zeer veel overeenkomst met eene malilieufc dcfertie. Wij zullen op zijne plaats zien , welke uitwerkingen deeze in het reeds voltrokken huuwlijk hebbe : in trouwbeloften heeft dezelve deeze uitwerking, dat, wanneer die verlaating twee jaaren geduurd heeft, de verlaater alle recht verliest; maar de verlaatene de aanfpraak behoudt. Veek ontkenen dit recht uit de Romünfcht wetten Qoj ; doch ten onrechte. Bij de oude Fftmkiftke. volken had reeds dit recht plaats, en van hun is het zelve in onze gcwoontene overgebleeven Q>j. Indien de GO Ex L. 2. Cod. de Sponfal. C/0 Ltx Longob. lib. 2. tit. r. Z. 11. Lex Wifig. lib. 3. tit. 1. /. 4. arntz, /. t. J 3 en 45.  RECHTEN. 33i de eene partij de andere alle fmaadheid aandoet, heeft het zelfde plaats (jpj zo ook indien de eene partij tot den Roomschgezinden Godsdienst overgaat Q'j. Ten aanzien van andere Godsdiensten denken veele het zelfde (sj ; het veranderen van gedrag kan onder die dingen gebragt worden , om welke de eene partij zou willen zweeren, dat zij de trouwbeloften niet gegeeven zou hebben, indien het gedrag reeds vóór dien tijd zodanig was geweest , terwijl het gedrag zelfs zo ontuchtig worden kan, dat niet alleen trouwbeloften, maar zelfs het voltrokken huuwlijk , zou kunnen verbrooken worden. Z. Maar indien ijmand aan twee onderfcheiden perfoonen trouwbeloften had gegeeven? V. Dan maakt het recht onderfcheid tusfehen heimlijke en wettige. De wettige gaan voor Qj; en, indien beide wettig zijn, dan zijn de oudlte van verbindende kracht ; om dat men eens verbonden zijnde, zich aan geen ander met effect kan verbinden (uj. Z. Wel- (qj Brouwer, de jure Connut. I. cap. 25 § 25. yid. tarnen $ 28. „ O") Placaat van 24 Januarij 1755. 00 Brouwer /. c. § 22. 23. 24. O) Voet ad ff. de Jponf, § 20. loen. Dec. 4. vid. tarnen loen. Dec. 92. 00 S. van leeuwen R. H. Recht I. 14-n.  33* VADERLANDSCHE Z. Welke middelen geeft het recht aan de hand om ijmand tot het vervullen van trouwbeloften te noodzaaken ? V. Na dat ijmand door den gewoonen weg van rechten (yj condemnatie ten lasten van zijne partij gekreegen heeft, tot voltrekking van het huuwlijk, wordt de gecondemneerde partij, indien dezelve tegenwoordig is, bij gijzelinge gedwongen («0 '•>■ doch indien dezelve afweezig is, wordt hij in zijn afweezen getrouwd, en ten dien einde door een bode , of ander publiek perfoon, gerepraefenteerd ,• dit noemt men met de handfehóen trouwen, en wordt zodanige trouw niet alleen voor wettig gehouden, maar zelfs wordt een zodanig afwezige, naderhand met een ander trouwende , als een overfpeelder geftraft O)- Z. Mijn aandacht valt op het woord met de handfehóen trouwen. Moet deeze gewoonte uit de oudheid afgeleid worden? V. Deeze gewoonte is waarfchijnlijk oorfpronglijk van de oude Saxers, bij welke tot de plechtigheid van overgang van eigendom het • over- O) Hier van zullen wij in het vierde boek fpreken. O) Brouwer de jure Connub. I. 24-23. O0 Brouwer /. c. % 23. voet ad ff. de fponf. $ 13.  RECHTEN. 333 .overgeeven van eene handfehóen behoorde (j); dus wordt dan de onwillige partij, door het overgceven van de handfehóen, de wettige man, of vrouw, van de triumphecrende partij. Z. Bij het begin van dit ons gefprek verdeelde gij deeze ftof in trouwbeloften voor het toekomende, en trouwbeloften voor het tegenwoordige, van de eerfte hebben wij tot hier toe gehandeld, zouden wij nu tot de tweede kunnen overgaan'? V. Ja, ik heb u toen gezegd, dat men door trouwbeloften voor het tegenwoordige het zelfde verftaat, 't welk wij ondertrouw , aantekenen, intekenen enz. noemen. Z. Mag ik hier van een meer omftandig verftag verzoeken? V. Ja. In de oudfte tijden, waren 'er zeer weinig omftandigheden nodig , tot de voltrekking van een huuwlijk : de bruidegom bragt, met Cyj Du cange Glos/} lat. in voce Chirotheca, Chirothecae tradüione investire ; waar hij aileguecrt Chartam Liemari Archiepiscopi Èrmenfis anno 1088 inter privill. ejusdem Eeelef pag. 168; fuper reliquias no stras cum Chirotheca, [teut mos est liberit Saxonibus, tradidit curtem ipfam , et manfos quataor et dimidium. Et aliam ibid. pag. 169. Echibertus comes ex premis fo F. Comitis, qui tune er at advocatus, Chirothecam abflulit , G. corfirmationem digito, ut mos est Saxunibus , fecit en meer andere.  334 VADERLANDSCHE met kennis van de wederzijdfche maagen, de bruid in zijn huis, dan volgde de bijflaaping, en het huuwlijk was onverbreeklijk voltrokken O). Zodanige eenvoudige gewoonten konden zeer wél plaats hebben bij volken ', die niets heiliger achteden dan hun eens gegeven woord; maar na dat de zeden der oude Franken verbasterd zijn geworden, is bij hun vastgefteld, dat de huuwlijken moeten voltrokken worden in de kerken , in de tegenwoordigheid van het volk: de verloofden moesten zig begeeven bij den priester van hunne parochie , de priester moest onderzoek doen , of zij elkander te na in den bloede beitonden, of zij ook met anderen getrouwd , aan anderen verloofd , of overfpeelig waren , en, als alles eerlijk en geoorloofd bevonden wierd, dan mogten zij trouwen (aj, en dan ontlingen zij den priesterlijke zegen Qbj; doch ook deeze inftelling voldeed, niet altijd , aan de verwagting ; hierom is naderhand ingevoerd , dat een huuwlijk niet eer mag voltrokken worden, dan na dat het voorneemen van de verloofden, door drie wettelijke afkondigingen in de kerk, aan deri volke was be- (2) S. v. leeuwen, R. H. Recht, 1-14. 3. Caj Capit. reg. Franc. lib. 7. cap. 179. E4. Georg. p. 1653. O) Jbid. cap. 389./. 1708.  RECHTEN. 335 bekend gemaakt Qcj. Ondcrtusfchcn was , daar in, ten tijde van liet maaken van onze politieke ordonnantie , een zodanig verval gekomen, dat de Souvcrain zig genoodzaakt vond , om bij een apart artikel (dj alvorens dien aangaande eene nieuwe wet in te voeren , te verklaaren , „ dat, van toen voortaan, alle perzoo„ ncn, malkanderen in graaden van maagfehap, „ of affiniteit, daar na verklaart, niet beftaande, „ van wat ftaat , conditie, gemoed, of gezind„ beid die waren, die ten tijde van die publi„ catie als geëchte luiden te zamen huis hiel,, den, woonden, en converfeerden, gelijk alle „andere, die in de kerken, of voor eenige „ publieke perzoonen in te zameuwoninge, „ huishoudinge en converfatie , als gefchikte „ perzoonen waren getreden , bij eenen ijgelij„ ke gehouden, geacht, en gerefpecteerd zouden „ worden, gelijk zij gehouden, geacht, en gere„ fpecteerd wierden bij die publicatie , voor „ geëchte perzoonen, in allen fchijn, of zij voor „ de Magiftraaten, of Kerkendienaaren, of ande'A.07 * ;ja4dfe8ös..u!tóJ$ CO Dit heeft zijnen oorfprong uit het jus Canonicum% en is volgens Hottomannus , (aangehaald bij s. van leeuwen , R. H. R. 1-14. 3O van de oudfte tijden af in de Christen Kerken eene wet geweest. CO Art. 2. van de pol. ord. van 1580. I. DEEL. Y  335 VADERLANDSCHE „ re publieke perzoonen, haar trouw openbaarbjk hadden gegeeven , en bekend gemaakt; „ ten ware dezelve, of eenige van hun luiden, „ niet voor de Magiftraaten, of voor de Ker„ kendienaaren haare trouw beloofd, en bekend „ gemaakt hebbende , daar bij hen bevonden bezwaard, dewelke, binnen den tijd van drie „ maanden na die publicatie , gehouden waren „ te compareeren voor de Magiftraat van hun„ ne woonplaats , en dezelve haare zwarigheid „ te kennen te geeven, omme daar op gelet, en „ gedaan te worden na behooren, wel verftaande ,, dat de geene , die voor de Magiftraaten of ., Kerkendienaaren haare trouw niet bekend ge„ maakt hadden als voren , en nogthans in de „ voorf. zamenwooninge, huishoudinge, en con„ verfatie , als geëchte luiden begeerden te blij„ ven , -vrij en tocgelaaten zoude zijn, gelijk bij die publicatie hen luiden vrij en toege„ hiaten wierd, voor de expiratie van de voorf. „ 'drie maanden, te maaken al zulke huuwlijk,', fche voorwaarden , als henluiden goeddun- ken zoude; en wierden mits dien ook voor „ geëchte en getrouwde perfoonen gehouden , „ aile de geene, die geduurende de vervolgin- ge uit zaake van religie , in de landen van hcrwaards over, malkandercn getrouwd , en „ als geëchte perfoonen, het zij uit, of binnen „ de voorz. landen, te zanten gewoond hadden, ,, hoe wel zij- haare trouw, overmits de diver- „ fiteit  RECHTE N. 337 „ fitcit van religie, niet hadden bekend gemaakt, „ en niet tegenftaande ecnige van dezelve per„ lbonen waren overleden, alles in fchijn of zij, „ ten tijde als zij aan malkanderen getrouwd, „ en in huishoudinge getreden waren, in de „ kerke haare trouw hadden bekend gemaakt". Men kan, uit de noodzaakiijkheid, in welke zich de Souverain bevond, om een en zodanig artikel in de nieuwe wet in te voegen, handtastelijk opmaaken, tot welk een verval de wetten op het voltrekken van het huuwlijk gekomen waren. i Z. En wat bepaalt dien aangaande de nieuwe wet? V. De Souverain dus alle zwarigheden, welke uit de nieuwe wet zouden kunnen ontftaan, weg genomen hebbende, bepaalde (V) dat van toen af, alle die zich in huuwlijk wilden begeevcn, bij de Magiüraat of Kerken-dienaarcn van de fteeden , en plaatfen haarer rcfideidie , moeten verzoeken drie Zondags- of markt-dags geboden, te doen in de Kerken, van het Raadhuis, of andere plaatfen, daar het recht gehouden word, op drie Zondagen- of markt-dagen den anderen volgende; ter. einde een ijder, die eenige letzelen, of hindernisfen, het zij van bloede, zwagerfchap, of voorgaande beloften, waar door het huuwlijk geen voortgang zoude behooren te heb- Qé) Zie art. 3, polit. erd. Y a  333 VADERLANDSCHE hebben, wil voorwenden, hetzelve mag doen; dus is in dit voorfchrift van den Souverain de vorm van de trouwbeloften voor het tegenwoordige gelegen ; de verloofden geeven dan hun ■voorneemen te kennen, hunne naamen worden in een daar toe gefield register ingefchreeven, en op de voorgefchreeven wijze afgekondigd. Z. Ik begrijp zeer wel, dat deeze plechtigheid voor de Magiftraaten behoort te gefchieden ; maar het komt mij eenigzints vreemd voor, dat dit voor Kerken-dienaaren gefchiedt, daar toch het werk van de Kerken-dienaaren van dien aart is, dat hun, naar mijn inzien, geen gezag in waereldlijke zaaken toekomt. V. Gij hebt geen ongelijk; doch de zaak is evenwel van dien aart, dat 'er geene zwarigheid uit ontftaan kan. Laat ik u te recht brengen. Men moet deeze gewoonte uit het Kerkelijk of Canoniek recht afleiden: volgens de leerftellingen van de Roomfche kerk wierd het huuwlijk aangezien voor een facrament, hierom moest hetzelve in de kerken voltrokken, en door de priesters ingezegend worden; bij de reformatie wierd wel die leer van de Roomfche kerk, als of het huuwlijk een facrament zoude zijn, verworpen, maar de gewoonte van het huuwlijk in de kerken te voltrekken, en door de Kerken-dienaaren te doen inzegenen, had zodanige diepe wortelen gefchooten , dat de Souverain raadzaam oordeelde, bij dat gebruik te blijven, niettemin aan  RECHTEN. 339 aan een ijder vrijlatende, om, of in de kerken, of voor de overheid te trouwen; en fchoon wel, volgens onze regeeringsvorm, de Kerken-dienaaren niets met de politie te doen hebben, en dus, oorfpronglijk, en volgens den aart der zaake, geene macht hebben, om huuwlijks-proclamatien te vergunnen, en huuwlijken in te zegenen , hebben zij evenwel die macht gckreegen uit kracht van het 3. art. van de politieke ordonnantie, doch gij moet wel in 'toog houden, dat die macht niet verder gaat, dat tot het verkenen van de proclamatien, en het inzegenen, volgens het voorfchrift van de wet, en dat de verfchillen, die over die proclamatien ontliaan, niet aan de uitfpraak van de Kerken-dienaaren, maar aan die van de Magiilraat liaan. Z. Op welk eene wijze is orde gefield op het doen van eene ondertrouw? V. Gij ziet, uit het geen ik u zo even gezegd heb , dat die geene die zig in den huuwlijken ftaat willen bcgeeven , zig moeten vervoegen bij die geene , welke daar toe, door het bevel van den Souverain, gefteld zijn: deeze zijn of de Magiflraat, of Commisfarisfen van huuwlijkszaaken, in lieden, waar zodanige collegien zijn, of de Kerkendienaarcn, wel veiilaande , dat hier door alleen begreepen worden zodanige Kerkendienaaren, welke tot den Gereformeerden Godsdienst behooren: want, hoe zeer de wijsheid in ons Staatsbeftuur wel alle voor de maatfehap- y 3  34° VADERLANDSCHE pij onfchaadlijke Godsdiensten toelaat, zo is 'er evenwel maar ééne publieke Godsdienst ; de Souverain is gewoon de leeraars van den publieken Godsdienst Kerkcndienaaren te noemen, doch nooit dien naam te gceven aan leeraars van andere gezindheeden , deeze worden in 't algemeen voor burgers gehouden , maar nooit bij den Souverain voor kerkendienaars erkend ; en daar de Souverain die macht alleen aan de kerkendienaars gegeeven heeft, zo mogen wij daar door geene andere verftaan, dan de Souverain meent, dat is de leeraars van de Gereformeerde kerken. Z. Zijn de ingezetenen , die andere , dan den openbaaren Godsdienst zijn toegedaan, evenwel verplicht, om zig ten voorfchreeven einde bij de leeraars van den Gereformeerden Godsdienst te vervoegen ? V. In 't geheel niet; zij kunnen dit doen, indien zij dit verkiezen, maar het ftaat hun ook vrij, om met voorbijgang van de Kerken-dienaaren, zich bij de Magiftraat hunner woonfteede te vervoegen. Z. Wat is de plicht van de Magiftraaten, en Kerken-dienaaren , ten aanzien van die geene die ten ondertrouw komen? V. Zij moeten onderzoek doen : i. naar den ouderdom van beide de verloofden, en indien dezelve, of een derzei ven, minderjarig zijn, dat, is dc jongman beneden de vjjf en twintig, en de jon-  RECHTEN. 34* jonge dogter beneden de twintig jaaren , danmoet aan hun, 't zij bij monde , 't zij bij gefchrifte blijken, van de toeftemming der ouders, of van de langstlevende van (dien, ten aanzien van de minderjarige, terwijl zij tevens, twijfelende aan de oprechtheid der opgaave van den ouderdom der verloofden, daar van het bewijs door doop-cedullen kunnen vorderen; en wanneer, ten aanzien van minderjaarigen de toeftemming der ouders ontbreekt, dan' vermogen zij niet, om dezelve in ondertrouw aan te neemen (ƒ). Even eens moeten zij onderzoeken: 3. of de verloofden eikanderen binnen zodanige graaden van blocdverwantfcbap, of zwagerfchap, beftaan , binnen welke bet huuwlijk verboden is (gj '■> cn in gevalle zij daaromtrent bedenkingen , of zwarigheden hebben, dan moeten zij .hetzelve aan de Magiftraat aangeeven, en inmiddels met de verzogte proclamatien fuperfedèeren (jij. 3- Ten aanzien van meerderjarigen , welke ouders hebben, doch van derzelver toeftemming niet laaten blijken, moeten zij die ouders voor hun ontbieden , en inmiddels mede met de verzogte proclamatien fuperfedeereu; zodanig, dat wanneer de ouders, binnen veertien da- (fj Zie art. 3. poli!, ord. (gj Art. 5-11- pol- ord. (lij Art. 12. pol. ord. Y 4  342 VADERLANDSCHE dagen, niet compareeren, hunne weigering wordt gehouden voor toeftemming, en de proclamatien voortgang hebben ; doch wanneer de ouders comparceren, en redenen van weigering allegueeren , dan moeten zij beproeven , of zij de ouders kunnen beweegen; doch zulks vruchteloos zijnde, de zaak aan de uitfpraak van de Magiftraat overlaaten (/), gelijk zij in het algemeen, twijffelende, of 'er eenige redenen zijn, waarom het huuwlijk geen voortgang zou kunnen hebben, zich van alle decifie moeten onthoud.n, en de zaak niet voor eenen kerkdijken rechter mogen brengen, maar aan de Magiftraat verwijzen (ƒ). 4. Moeten zij onderzoeken of de verloofden beiden van denzelfden Godsdienst zijn, dan of een van dezelve van den Gereformeerden, en de andere van den Roomfchen Godsdienst is. Indien een derzelve van den Gcrcformeerdett en de. andere van den Roomfchen Godsdienst is, dan mogen zij niet ingetekend worden, zo zij geen vijf cn twmtig jaar oud zijn, en anders moeten de geboden gaan van zes weeken tot zes weeken, en het huuwlijk niet eer, dan zes weeken na de laatfte proclamatie voltrokken worden en, zelfs na de meerderjarigheid, het confent van ouders cn groot-ouders vertoond worden (k); indien een van (O Art. 3. pol. ord. Cy) Arntz.j Jttft. j. B. p. 2. tit. 2. § 8. GÖ iV. 24. Jan*. 1755.  RECHTEN. 343 van de verloofden, binnen kort, van Godsdienst veranderd, cn tot den Roomfchen is overgegaan, dan mogen de geboden niet gaan, dan na verloop van een jaar, na dat dezelve van Godsdienst veranderd is 00 5 terwijl al mede, indien een der verloofden, binnen kort, van den Roomscheczïndch tot den publieken Godsdienst was overgegaan, het zelfde uitftel van een jaar fchijnt te moeten plaats hebben, fchoon de wet dit niet uitdruklijk zegt (mj, 5. Hun moet bij quitantie blijken, dat het middel, of 's Lands impost, op het trouwen betaald is (»); en moeten de naamen, en woonfteeden van de verloofden op een behoorlijk zegel gefchreevcn zijn (O- ook zijn zij verplicht de lleedelijke wetten in acht te neemen, bij voorbeeld, wanneer bij dezelve bepaald is, dat niemand ten tweeden huuwlijk mag treden, zonder aan hunne weezen bewijs gedaan te (0 Ibid. .... imj Zie het bekende geval in 's Hagc, met Herman Nico/aas van den Schepper, en Joanna Angelina van den Ende, geheel te vinden in de Aederl. Jaarboeken, 1762. p. 1317 en volg. en 1763 p. 94. 00 Ord. op het middel var. trouwen, van den jaare 1695. art. 13. , O) Ord. op het klein zegel, 1744 art. 48. Y5  344 VADERLANDSCHE te hebben Q0, gelijk ook dat geene geboden mogen gaan, voor dat van buiten de lïad inkomende bruidegoms of bruids eene acte 'van indemniteit hebben geleverd Qqj. Z. Kunnen de verloofden zig laaten intekenen voor welke Magiftraaten, of Kerkendienaaren zij verkiezen , of moeten zij dit doen ter plaatfe waar zij woon en? V. Zij moeten dit doen ter plaatfe hunner refidentie (V) alwaar zij jaar en dag hunne vaste wounplaats hebben gehad Qj; dienvolgende kan de intekening gefchieden in de woonplaats van den bruidegom, of van de bruid, indien zij in afzonderlijke plaatfen woonen, doch de geboden moeten gaan in beide plaatfen, en overal, waar zij binnen een jaar en zes weeken gewoond hebben, en niet voor dat het bewijs, dat de geboden (pj In de Generaliteit is zulks eene algemeene wet. Zie Echtreglem. van 18 Mey 1656. art 53. (gr. pi. boek, ide deel, p. 2430) en interpr. van 'tgem. art. van 3 April 170S. (gr.pl. boek, 5de deel, pag. 680 en 1323J. In Holland is hier van, zo veel ik weet, geen algemeene landwet, maar is het zelve in verfcheiden ftedelijke wetten bepaald. Zie vanzckck,% Cod. Bat. voe. Huuwlijk § 27. \ ■Cqj Zie ons derde gefprek. -« (rj Poiit. ord. art. 3. GO Van leeuwen R. H. R. I. 14-3.  RECHTEN. 345 den overal onverhinderd zijn gegaan, ingekomen is, mag het huuwlijk voltrokken worden (O- Z. Waarom is dit alles zo naauwkeurig bepaald ? V. De Souverain geeft hier van deeze reden: ten einde een ij gelijk, die ecnige letfelen of hindernisfeu , het zij van bloede, zwagerfchap , of voorgaande beloften, waar door het huuwlijk geen voortgang zoude behooren te hebben , wil voorwenden , het zelve mag doen. Z. Op welk eene wijze kan men zodanige beletzelen doen? V. Dit noemt men gemeenlijk de geboden fluiten, en dan laat men, 't zij bij de Magiftraat, of Commisfarisfcn van huuwlijkszaaken, 't zij bij den Kerkendienaar, dooreenen Gerechtsbode, of Notaris het verdere voortgaan der geboden interdiceeren, en men dagvaart zijne partij, tegen wien men eene actie, uit hoofde van trouwbeloften, heeft, ter naafter rechtdag, en dan moeten de geboden zo lang ftil ftaan , tot dat die zaak uitgewcezen is Qi). Z. Maar indien zodanig fluiten van geboden ter kwaader trouwe gefchied? V. Men zou in dat geval de kwaade trouw moeCO Van zurck, loc. cit. § 12. Ca) Van zurck, /. c. § 13-  B4ö VADERLANDSCHE moeten bewijzen, en dan zou daar uit eene actie van injuric gebooren worden (vj. Z. Kan de regeering ook ontfiag verleenen van het gaan der geboden, of dezelve bekorten ? V. Geheel en al van het gaan van de geboden te ontflaan, behoort alleen aan den Souverain, die, uit kracht van de wetgeevende macht, eene wet, in nodige gevallen , buiten werking kan ftellcn ; maar het verkorten van den tijd, mits ten minlten ééne proclamatie gegaan zij, is aan het Hof van Holland, ten opzigte van de Edelen , en fuppoosten van den Hove , mitsgaders van de opgezetenen ten platten lande, en aan Burgemeesteren en Regeerders van de fteeden , ten opzigte van derzelver ingezetenen , in zekere gevallen, vrijgelaaten («O; deeze macht was te voren alléén verleend bij abfentie van de Staaten , doch is dezelve naderhand algemeen verleend, zo wel wanneer de Staaten vergaderd zijn, als bij hoogstdcrzelver abfentie (jxj; dus kunnen nu dezelve toelaaten, dat twee, en zelfs drie gebooden op éénen dag gaan; mits redenen daar toe dienende. Z. En welke zijn die redenen? V. Uit oorzaak van gevaarlijke ziekte , vertrek (v) Van zurck, /, c. 5 15. O) Bij Refol Ho 11. 26 Nov. 1678 te vinden bij / eoel, op loenius, dec. 79. /r {\xj Reful. Holl. 19 Ju lij 1702. gr, pl. boek, 5de deel3 p. 678.  RECHTE N. '3^7 trek naar liet leger, of naar afgelegen gewesten, en dergelijke (yj. Z. Mag de regeering de geboden van Gereformeerden en Roomschgezinden, welke van zes tot zes weeken moeten gaan, ook bekorten? V. Dit is eene zonderlinge vraag; ik herinnerc mij niet, dat een eenig geval bekend is, in welk een zodanig verzoek is gedaan; en, daar deeze wet, ten oogmerk heeft, om zodanige huuwlijken, zo veel immer mooglijk is, moeijlijk te maaken, zou ik zeer twijkTelen, of de macht van de regeering zo ver zou gaan. Z. Maar kan evenwel hier niet hetzelfde gevaar plaats hebben, als in ordinaire huuwlijken? V. Ta; maar in zodanige dringende gevallen, zou ik oordeelen, dat men, uit voorzigtigheid, zich zou behooren te adresfeereu aan de Staaten, of bij Hoogstderzelver abfentie aan Gecommitteerde Raaden. Z. Onder andere plichten van Magiftraaten, en Kerken-dienaars, ten aanzien van de geene, die zich ten huuwlijk willen begeevcn, noemde gij ook , dat zij geen intekening mogen doen van minderjarigen, zonder dat van het confent der ouders blijke: Is dit ook zo in tweede huuwlijken, al is de weduwnaar, of weduwe, nog minderjarig ? V. Neen ; weduwnaars en weduwen zijn door het (v) Zie de aangeh. Holt. refolutien.  343 VADERLANDSCHE liet eerfte huuwlijk hun eigen voogd geworden (zj. Z. Dus de natuur van trouwbeloften voor het tegenwoordige, of van het aantekenen, ondertrouwen enz. befchouwd hebbende, zij liet mij geoorloofd te vragen , welke de gevolgen van de ondertrouw zijn.? V. In de eerfte plaats, dat het huuwlijk, binnen zekeren korten tijd, moet voltrokken worden. Te Amfterdam, te Delft, te Leiden is daar toe bepaald de tijd van één maand na de laatfte proclamatie (V) en fchijnen de ftraffen, bij het derde artikel van de politieke ordonnantie , op het zamen woonen van ongetrouwden bepaald, ook getrokken te worden tot het niet voltrekken van een huuwlijk Qj. a. Dat de alzo ingetekende niet kunnen te rug treden, zonder het gezag van de Magiftraat Qj moetende als dan de naamen der ingetekenden in het boek doorgehaald worden (dj. Z. Maar, indien het geval gebeurde, dat verloofden, ftaande de geboden, berouw krijgende, hunne naamen, met bewilliging van de Magiftraat, CO Van zurck, loc. cit. § 7. CO Brouwer, de jure connub. lib. 1. cap. 26. $ 2. (bj Althans zo begrijpt het brouwer, /. c. CO Brouwer i. 25-26. boel ad loen. Dec. 4. (dj Brouwer 2. 2-12.  RECHTEN. 349 ftraat, hadden doen doorhaalen , cn naderhand weder verzoend wierden;zouden dan de geboden, die reeds gegaan waren , nog in hun voordeel loopen , of op nieuw drie geboden moeten gaan? V. In dat geval zouden op nieuw drie geboden moeten gaan , want door het uitfehrappen hunner naamen, met toeftemming van de Magiftraat , worden de trouwbeloften verbrooken ; dus is dan ijder der verloofden op vrije voeten, om zig aan anderen te verbinden , en derhalven zouden dan drie geboden moeten gaan, om zodanige anderen niet te benadeelen (V). Z. Maar indien de geboden gefluit waren, en dat beletzel opgehecven wierd, moeten dezelve dan weder van voor af aan beginnen? V. Neen, dan vervalt de zo even aangevoerde reden (ƒ). Z. Kunnen de verloofden zelve ook verkiezen , om hunne geboden langzaamer te laate gaan? V. Neen, de wet zegt, dat de geboden moeten gaan op drie zondagen, of marktdagen, den andere volgende (gj. En hier mede zullen wij dit gefprek eindigen, en bij het volgende over het huuwlijk zelve handelen. Z E« ; , . ■ KÖCt :,"J :03. Mjf zhsvi ïfifeLK 00 Zie ook brouwer .'in de laatst aangehaald: plaats. Cf) Brouwer /. c. Q0 Po Ut. ord. art. 3.  35o VADERLANDSCHE ZEVENDE GESPREK. VAN HET HUUWLIJK. V. Wij zullen thans over het huuwlijk zelve fpreeken , en deeze uitgebreide ftof eenigzins kunnen bekorten, om dat alles, wat wij, in ons voorgaande gefprek , nopens de vereischten in wettige trouwbeloften gezegd hebben, ook betreklijk tot het huuwlijk is, en dus thans niet zal behoeven herhaald te worden. Z. Mag ik u eene befchrijving van het huuwlijk verzoeken? V. Zeer gaarne. Het huuwlijk is eene wettige, van God zelve ingejlelde , vrijwillige, ondeelbaare vereeniging van een man, en ééne vrouw , geduurende het geheele leven van den eer'stjlervendcn, zo om het meuschlijk ge/lacht , op eene eerbaare wijze , voort te planten , als om eikanderen tot hulpe te zijn. Z. Vergun mij eene nadere uitlegging van die befchrijving. V. Onder de behandeling van zaaken, zal alles van zelve klaar worden ; evenwel zal ik thans reeds het een en ander tot inleiding in de zaak zelve zeggen. Z. Ik zal uwe leiding volgen. V. Ik noemde het huuwlijk eene vereeniging van man en vrouw, zo van ziel als van ligaaam;  R ECHTE N. 35f haam j deeze vereeniging fluit dus niet alleen eene gemeenzaame verkeering, en zamenwooning, een wederzijdsch eerbaar gebruik van elkanders lighaam , maar ook eene overeenkomst van zielsneigingen in , welke laafte het waare en beftendige geluk van het huuwlijk uitmaakt: deeze vereeniging noemde ik ondeelbaar, om dat de natuur van dezelve geene verdeeling toelaat, Zij is vrijwillig, gelijk wij in ons voorig gefprek reeds-gezien hebben; deeze vereeniging, zeide ik, is van God zelve ingefleld: hier toe zal ik bij u,.,aan wien ik het genoegen heb mogen hebben ,;, van eene Christelijke opvoeding te geeven, geene bewijzen nodig hebben; ik noemde dezelve..wettig, om dat zij in allen deele aan het vóorfchrift van de wetten, in ijder land, moet beantwoorden; ik noemde dezelve eene vereeniging van één man en ééne vrouw , om dat het ongeoorloofd is meer dan éénen man, of meer dan ééne vrouw te gelijk, te hebben; ik zeide u, dat deeze vereeniging moest geduuren het geheele leven van de eerst dervende, ter onderfcheiding van het fchandelijke concubinaat, en dat het oogmerk moest zijn, eerbaare voortplanting van het menSchlijk ge/lacht, en onderlinge hulp, zo, om dat hetzelve ingeftcld is tot bewaaring van de eerbaarheid, als tot bevordering van het onderling geluk der geliefden. Wanneer ■wij , volgens de orde van deeze befchrijving , I. deel. Z het  35a VADERLANDSCHE het ftuK behandelen, dan zal zich alles op eene gemakfijke wijze ontwikkelen. Z. Laaten wij dan ter zaake toetreeden. V. Bij de. befchrijving fprak ik, van man en vrot.v;: hier door had 'gij-reeds' gelegenheid van op te merken , dat, tot het aangaan van het huuwlijk, eene zekere rijpheid van leeftijd vereischt word. Z. Is hieromtrent in de wetteneenigebepaaling? V. Bij de oude Batavieren, én nabuurige volken, wierd het voor zeer fchandelijk gehouden , indien een jongman beneden zijn twintigfte jaar trouwde; en de jonge dogters trouwden ook niet zeer jong (\aj. Bij de Franken en Saxen vindt men ook naauwlijks voorbeelden van huuwlijken beneden het twintigfte jaar Qbj; doch even gelijk deeze tijd, bij de Batavieren, en Franken, meer deszelfs grond had in de eerbaarheid der zeeden , dan in den letter der wetten, even zo vindt men, dien aangaande, ook, onder de Graaven, geen letterlijke tijdsbepaaling in de wetten. De Kerkelijke wetten zagen meer op de O) Caesar de bel/o Ga//, /ii. 6. cap. 20. zegt "van eie Germaniers: intra annum vicef mum femitiae notitiam habuisfe, in lurpisftmis habent rebus, tacitus, zegt, de Morib. Germ. cap. 20. fera juvenum P"enus , evque inexhausta pubertas } nee virgines festindniür. , (Jij Arntz. Jnfi. J. C. B. part. 2. //'/. 3. 5 9.  RECHTEN. 353 de uiterlijke geïïalte van de lighaamen, dan op de jaaren O). Het hedendaagfche recht geeft ook geene tijdsbepaaling op: wij volgen hier in het fubfididire Romeinfche recht, volgens 't welke, jongelingen beneden de veertien, en jonge dogters beneden de twaalf jaaren, niet mogen huuwlijken (dj. Z. Dus kan eene al te tedere jongheid het huuwlijk beletten: maar kan ook een al te hooge ouderdom als een beletfel van het huuwlijk aangemerkt worden ? V. Neen : want, hoe zeer wel de eerbaare voortplanting van het menschlijk gellacht één van de voornaame oogmerken van het huuwlijk is, en de kinderen als een huuwlijkszegen worden aangemerkt, is evenwel ook de onderlinge hartelijke hulp niet minder het oogmerk van het huuwlijk; cn juist deeze kan in den hoogften ouderdom de heilrijkfte uitwerkingen hebben (fijt maar anders is het gelegen met ongelijke huuwlijken, dat is, huuwlijken tusfehen oude mannen, en jonge vrouwen, en tusfehen jonge mannen, en oude vrouwen; want hoe zeer dezelve wel, iri CO IHd. 5 10. (dj De groot, inleid, i. b. 5. d. , § 3. pr. Inji. de nupt. zie echter hier over brouwer, de Jure Connub. 2. 3. 28. (ej Arntz. /. c. § 28. Z 3  354 VADERLANDSCHE in rechten, niet zijn verboden, zijn toch dezelve niet zeer aan te raaden; de natuur van de zaak leert toch , dat de keus van eene jonge vrouw tot een oud man, en van een jong man tot eene oude vrouw , niet uit zuivere liefde (welke de eenige waare grond van het huuwlijk moet zijn) maar uit bij-oorzaaken, eer, aanzien, vermogen enz. ontitaat: zelden vergezellen liefde, genoegen, vreede,en dergelijke wezenlijke aangenaamheden van het leven, zodanige huuwlijken ; de eerstgenoemde, dat is,huuwlijken tusfehen oude mannen, en jonge vrouwen, vallen nog al meer voor, fchoon zij menigmaalen, zelfs bij de deugdzaamfte vrouw , eene onuitputtelijke bron van jaloufie voor den man , en daar uit vloeijend huislijk ongenoegen opleveren, in welk geval de man zelden medelijden , doorgaands befpotting, ontmoet ; maar huuwlijken tusfehen jonge mannen en oude vrouwen zijn aan de algemeene verachting onderworpen; en waarlijk niet zonder reden! hoe kan een jong vigoureus man, die zijne krachten aan eene oude afgeleefde vrouw opoffert, immer eenige achting bij zijne medeburgers behaalen ; daar, behalven het onnatuurlijke van eene zodanige vereeniging, de bij - oogmerken, die hem tot eene zodanige veragteïijke vereeniging aangezet moeten hebben, te zeer doorftraalen, dan dat zij geene gelegenheid zouden geeven, om, in andere gevallen, tot zijne karacter, en hart, te befluiten. Z. Is  R E C H TEN. 355 Z. Is 'er ook eenige tijd bepaald, hoe lang weduvvenaars, en weduwen moeten wagtcn, eer zij tot een volgend huuwlijk overgaan? V. Ten aanzien van een weduwenaar is geene bepaaling', maar ten aanzien van weduwen wel; trouwens, gelijk ik u reeds (ƒ) zeide, de reden, waarom eene weduwe niet daadlijk na het overlijden van haaren man, weder mag trouwen, is in de goede orde van de burgerlijke maatfchappij gelegen, om voor te komen, dat men geene onzekerheid hebbe, wie de vader van haar kind zij ? Bij de Romeinen moest eene weduwe één geheel jaar, na den dood van haaren man, ongetrouwd blijven (gj dan deeze wet word in Holland niet gevolgd: de keuren van verfcheiden fteeden bepaalen eenen kortcren tijd. Te Amfterddm (hj mag aan geene weduwe, einder de vijftig jaaren , geboden vergund worden , tenzij haar overleden man, over zes maanden, dood geweest zij. Hetzelve heeft plaats te Lei/den en te Delft (ij. In 't algemeen eischt ons recht, dat weduwen zo lang moeten wagten, tot dat het (ƒ) Zie het 6de gefprek. (gj L. i. L. 2. Cod. de fecundis nuptiis. (hj Roseb. keuren van Amjt. cap. 29. § 29. Vijftien is daar buiten twijffel een drukfout-vóor vijftig. (ij S. van leeuwen, R. II. R. i. 14. 12. Z 3  356" VADERLANDSCHE het uitgemaakt zij, dat zij van haaren overleeden man niet zwanger zij; en daarom word eene weduwe niet langer dan zes maanden van een volgend huuwlijk geweert, indien zij niet zwanger is CO- Z. Zijn 'er ook andere redenen, behalven de al te tedere jeugd, welken het huuwlijk kunnen beletten ? V. Ja; doch dezelven zullen ons van zelve in de hand komen, wanneer wij over de wettigheid, en onwettigheid van het huuwlijk zullen fpreeken. Laaten wij de befchrijving, die ik u gegeeven heb, volgen Qj. Z. Ik ben te vreede. V. Ik befchreef u het huuwlijk als eene vereeniging van man en vrouw: deeze heeft zijne betrekking zo tot de vereeniging van de ziel, als van het lighaam; en uit beide vloeijen onderlinge verplichtingen. Z. Welke verplichtingen vloeijen uit de vereeniging van de zielen voort? V. In 't algemeen zijn gehuuwden verplicht elkar.deren boven anderen lief te hebben, achting, en genegenheid te bewijzen, en alles toe te brengen, wat in beider vermogen is, om elk- an- Cjj Voet, ad ff. de ritu r.tipt. § 98. huco de groot , inl. 1. 5. 3. ibiijue schorer , en rechtsg. Oef. op hugo de groot, ide d., p. 22. (kj Zie intusfehen h. de gjroot, inl. 1. 5. 4.  RECHTEN. 357 kanderen liet leven aangenaam, gcmaklijk, en wenschlijk te maaken ; maar in 't bijzonder is de plicht van den man, niet alleen zijne vrouw te befchermen , zig haare zaaken-aan te trekken, en met verftand bij haar te woonen, dewijl bij haar voogd is CO en eene zekere macht over zijne vrouw heeft , dien men gewoonlijk de marïlaalc macht noemt; maar ook naarftig in zijn beroep te zijn, als het hoofd van het huis ; en de plicht van de vrouw is , ha ..ren man te eeren , cn gehoorzaamheid , en onderwerping te bewijzen, in alles wat recht en billijk is (mj. Z. En welke verplichtingen vloeijen uit de vereeniging van het lighaam voort? V. Beha 1 ven de verplichting , om eikanderen de fchuldige goedwilligheid te betalen , waar van de /Iposiel Paulus fpreekt (jij behoort hier toe de zameuwooning , cn de gcmeenfchap van tafel, bed, en goederen, voor zo verre omtrent de goederen bij huuwlijkfche voorwaarden geen beding gemaakt zij. Dan hier over zullen wij bij vervolg fpreeken. Z. Maar indien aan deeze verplichtingen met voldaan wordt, zijn'er dan in rechten middelen? V. ja , (Ij H. de groot, inl. r. 6. 19. Cmj Zie de groot, loc. cit. en het formulier va ft het huuwlijk. (nj 1 fte Brief aan de CorirJh. cap. 7. vs. 3, Z 4  35» VADERLANDSCHE V. Ja, niet alleen vervalt die geene, die van beide zig tegen zijn echtgenoot misdraagt, in boeten , welke daar toe te eiker plaatze zijn gefield (o) ; maar indien het tot eene ondraaglijke hoogte loopt, dan wordt wel eens door den rechter toegeflaan eene fcheiding van bijwooning , tafel , bed , en goederen, mits blijvende het huuwlijk, en de mooglijkheid van wederverzoening. Z. Welke uitwerkingen heeft eene zodanige fcheiding ? V. De natuurlijke uitwerking is , dat ijder op zig zeiven gaat woonen, onder verplichting van den band des huuwlijks niet te fchenden; doch deeze flrof is zeer rijk in menigvuldige, en menigmaalen onöplosbaare vraagen; of de gemeenfchap van goederen, de gemeenfchap van winst en verlies, de maritale macht, en de voogdij blijven voortduuren ? of de man zijne vrouw moet onderhouden? aan wien de opvoeding der kinderen moet worden overgelaaten ? of in de uitfpraak over dit een en ander ook in aanmerking moet komen, de vraag, aan welke zijde de voornaame oorzaak van de fcheiding moet gezogt worden? en wat dies meer is Q>ji dan om alle dergelijke verfchillen voor te komen, (O De groot, loc. cit. GO Zie schorer, ad crotium loc. cit,  RECHTEN. 359 men, wordt, in een zodanig uiterften, gewoonlijk aan de vrouw een Curator toegevoegd, en dan ten overftaan van de Regeering, of Notaris, en getuigen een Contract van fcparalie gemaakt, in het welke alle die verfchillen , met onderling genoegen, afgedaan, en bepaald worden. Z. Waarom moet de vrouw een Curator hebben? V. Om dat zij wordt gehouden voor onmondig , en onder de maritale macht , en voogdij van haaren man ftaat Qqj , en de man, in zodanig contraèt, een< tegenovergefteld belang hebbende , niet onzijdig genoeg is , om de belangen van zijne vrouw waar te neemen? Z. Hoe ver ftrekt zig de maritale macht, en voogdij van een man over zijne vrouw uit ? V. Over haare perzoon, en over haare goederen (r), in zo verre, dat eene vrouw zichzelve, noch haare goederen, zonder de toeftemming, en au&horiteit , van haaren man , kan verbinden , noch in rechten verfchijnen, noch iets anders verrigten, waar toe zij perzoon nodig heeft (O- Z. Waar uit is die maritale macht, en voogdij gefprooten? V. Men moet dien oorfprong in de oude Ger- ma- Cgj De groot, /. c. § 19. (r) De groot, /. c. 5 19- 20. 21. O) Gudelin. de Jttre novisf. lib. I. cap. 7. § hoe cnim 'Jurc &c. Z 5  3<5o VADERLANDSCHE manifche zeden zoeken. In ons voorgaande gefprek, heb ik u gezegd, dat bij de Batavieren, Franken, en Saxers, de gewoonte was, dat jonge dochters in de macht van haare ouders en nabeftaanden waren, en dat zij, in huuwlijk zullende treeden, van de ouders en nabeftaanden moesten gekogt worden (ƒ), en slzo inde macht van haaren man overgingen. Na den dood van haaren man gingen zij weder in de macht van haare ouders, en nabeftaanden over , en bij een tweede huuwlijk moesten zij weder gekogt worden Qj ; eene vrouw was dei bah en, bij hun , altijd onder de macht, en voogdij, van eenen anderen; en dienvolgende fprak het van zelve, dat zij, getrouwd zijnde, onder de macht , en voogdij , van haaren man ftoud , die haar gekogt had Qij. Andere zoeken den oori'prong van deeze macht in de groote naar- (ƒ) Per folidum et denarium. Zie het voorgaande gefpüek. CO dèid. 00 GudelinuSj de Jure novisf. 1. c. w iluit caesar de bell. Ga 11. lib. 6. cap. 19. bewijzen, dat, bij onze voorouders , de maritale macht zich zo ver uiulri-kte, dat de man het recht van leven en dood over zijne vrouw had; doch hij vergist zich. Caesar zegt dit van de Galliërs, maar niet van de Germaniers , welke hij zelve zegt in gewoonten zeer veel van de Galliërs te verfchillen, cap. 21. behalven dat ons de oude wetten daar van niets, keren.  RECHTEN. naarftigheid , en getrouwheid , van de mannen, pm hun huisgezin voor te liaan (v) ; andere willen het toefchrijven aan eene voorzorg van het recht, ten behoeve van den man, welke, ftaande huuwlijk , de vruchten van de goederen van zijne vrouw moest genieten, en ligteiijk zou hebben kunnen benadeeld worden, indien de vrouw de vrije beheering over haare perzoon en goederen had f» ; doch van alle redenen voldoet mij de eerst aangevoerde bet meest, om dat zij het natuurlijkst uit den aart van het contract voortvloeit , zo als het zelve bij de oude inwoonders van ons land voltrokken wierd; dan laaten wij voortgaan. Z. Gij noemde deeze vereeniging, met eene foort van nadruk , eene vereeniging van één man , en ééne vrouw: mag dan een man naar rechten maar ééne vrouw, en eene vrouw maar éénen man hebben ? V. Men noemt het polyandrie wanneer eene vrouw meer dan éénen man, en polygamie, wanneer een man meer dan ééne vrouw heeft; men onderfcheidt met alle reden, in het recht, tusfehen elkander volgende , en gelijktijdige polyandrie en polygamie. Door de elkander volgende, O) De groot, loc. cit. §21. O) Zie hier over breedcr sande Decis. I-rif. lib. 2. tit. 4. clef. 3. waar men meerdere redenen van den oorfprong van dit recht vindt.  36a VADERLANDSCHE de, bedoelt men, wanneer een man, of vrouw, na het overlijden van den eerst ftervenden, tot een tweede huuwlijk overgaat: deeze is volkomen geoorloofd; maar door de gelijktijdige verftaat men , wanneer een man meer dan ééne vrouw, of eene vrouw meer dan éénen man te gelijker tijd hebben; wij zullen voor ons gemak ons altijd van het meest gebruiklijke woord polygamie bedienen. Z. Is de gelijktijdige polijgamie {tel lig verboden? V. Reeds bij de oude Germaniers was de polygamie onder de gemeente onbekend, zeer weinige gevallen uitgezonderd , in welke, minder om den wellust, dan tot voortplanting van hoogadelijke geflachten , meer dan ééne vrouw genomen wierd Qè) , bij de Franken was de polygamie ftellig verboden (j) , fchoon zig de koningen van de Merovingifche ftam door dergelijke wetten niet lieten binden, maar zig aan het oude voorrecht van den hoogen adel hielden O) ; onder de Graaven is dezelve altijd geCO Tacit. de Mor. Germ. cap. 18. prope foli Barbarorum fingalis axoribus conteuti fuut} exceplis admodum paucis, qui, non libidine, fed cb nobilitatem , plurimis nupliis ambiuntur. 00 Capit. Reg. Franc. lib. 6. cap. 230. CO Heinecc Elem. Jur. Germ. lib. 1. J 206.  RECHTEN. 30*3 geftraft, doch op onderfcheiden wijzen (dj, tot • dat eindelijk Philips III op dezelve de doodftraf gcfteld heeft (bj ; doch heden ten dage worden die geene, die polygamie begaan hebben , gemeenlijk openlijk gegeesfeld , en ten eeuwige dage gebannen ; en indien het een man is, word hij met twee fpinrokshoofden , doch zo het eene vrouw is, met een houten gaffel met twee tanden boven het hoofd , geduurende de excutie vercierd (cj. Z. Wat betekenen die fpinrokshoofden, en gaffels met twee tanden? V. De betekenis van de twee fpinrokshoofden is zeer klaar: door den fpinrok verftonden de ouden de vrouw. Ijmand fpillehalven te beftaan, betekende, door de vrouwelijke linie aan ijmand vermaagfchapt te zijn ; zij noemden de fpille zijde, naar den fpinrok, de vrouwelijke linie (dj de O) Arntz. Lift. Jur. Civ. Belg. p. i. tit. 3. § 5. (bj Ord. op de Crimineele juftitie van den jaare 1570. art. 60. (cj Simon van leeuwen, op het zo even aangeh. 60. art. nota 6. welke evenwel tevens zegt, en met een voorbeeld bewijst, dat het delict wel zo enorm kan zijn, dat het met den dood wordt geftraft. (dj Zie KiLiAN, op het woord fpillchalven beftaan, fpillemaghe, fpillezijde, quia feminarum officium est fufos tra&are, om dat het fpinnen der vrouwen werk is.  3&4 VADERLANDSCHE • de mannelijke linie noemden zij de zweerd-zijde, naar het zweerd (ej, dus is het duidelijk, dat édn man met twee fpinrokshoofden boven het hoofd een teken is, dat die man te gelijker tijd twee vrouwen heeft. Dan het is zo duidelijk niet, hoe men op het denkbeeld gekomen zij, om bo-ven het hoofd van eene vrouw , welke twee mannen heeft, een gaf el met tweetanden te plaatzen; evenwel ik wil u mijne gisfing wel niededeelen. Het woord gaffel betekent in het latijn furcula , van dit zelfde woord bediende men zich, in de middeleeuwen, om dat gedeelte van de borst te befchrijven, waar zich de aders, die uit de lever voortkomen, in fttrculas, in vorkjens , of gaffels verdeelen: de toenmalige Franfche taal had hier voor het woord fourcel. Furcula, fourcel, betekende dus de ruimfte plaats van de borst: men weet hoe menigmaal de borst, en het hart verwisfeld worden, om de neigingen van het gemoed te befchrijven; de tekening zou derhalven kunnen zijn, dat die vrouw zo ruim van borst is, dat de aderen, die uit haar lever voortkomen, zich in groote tweetandige gaffels verdeelen, waar van men 'er een boven haar hoofd vertoont; en dan zal het betekenen, dat zij O) Ibid in vocc fweerdzijde , fweerdmaghe , vitorum est gladios tracJare, het is der mannen werk h„'t fweexd te behandelen.'  RECHTEN. 365 zij zo ruim van hart is, dat zij twee mannen te gelijk kan beminnen (ƒ). Z. Maakt het evenwel geen onderfcheid, of het tweede gelijktijdige huuwlijk reeds daadlijk voltrokken zij, of niet ? V. Ja. Indien ftaande huuwlijK trouwbeloften gegeeven zijn, wordt de getrouwde met eerloosheid geftraft (g) : indien men verder gaat, en zich laat aantekenen, en huuwhjksgebodcn verzoekt, is de ftraf openbaare geesfeling (hj \ indien het huuwlijk voltrokken, doch nog geene bijflaaping is gevolgd, is de ftraf dezelfde, doch na de bijflaaping , wordt dezelve, zo als ik zeide, met openlijke geesfeling, met twee fpinrokshoofden, of een gaffel met twee tanden, en eeuwig bannisfement geftraft (i). Z. Is (ƒ) Ik geef dit niet hooger op dan eene gisfmg, en ben nier in te meer verfterkt door de volgende plaats uit le Roman de la Violette, aangehaald bij Du Cange in voce Furcula. El dist li Sire de Naifi, Oue ele fit trovie enfi, •V. Oue encore tenoit le cotel, Quis maine avoit fous le fourcel. (gj Brouwer, de Jure Connub- 2. 5. 27. (hj Obfervat. op h. de groot, ï. d., p. 20. CO Zie ook van zurck, Cod. Bat. tit. overfpel § 9.  366 VADERLANDSCHE Z. Is zodanig huuwlijk dan ook van onwaarde, en zijn de kinderen onecht? V. Het huuwiijk is buiten twijffel van onwaarde (kj\ doch de kinderen, uit een zodanig huuwlijk gebooren, worden voor echt gehouden, wanneer een van de twee alzo vereenigden in de goede trouw heeft verkeerd (7). Z. Worden 'er evenwel geene voorzorgen gebruikt, dat zodanige huuwlijken niet dan zeer zelden kunnen gebeuren? V. Ja zeker; niet alleen is het ook om deeze reden, dat de geboden moeten gaan in alle plaatzen, waar de bruidegom en bruid woonen, en binnen één jaar en zes weeken gewoond hebben Qnj waar door dus in 't algemeen genoegzaame zorg gedragen is, tegen bedrog; maarzelfs wordt, om eene langduurige buitenlandfche afwezigheid, zonder dat de gehuuwden van eikanderen hooren, niet ligtelijk, in Holland, een tweede huuwlijk toegelaaten Qij. Z. Gij noemde deeze vereeniging ondeelbaar. Mag ik hier omtrend nader licht verzoeken ? V. Ja, een gehuuwd man, en eene gehuuwde vrouw, CIO Zie Oiferv. op h. de groot, /. c. (O Boey, TVoordentolk in voce polygamie. (///) Zie het voorgaande gefprek. O) S. van leeuwen , R. H. Recht, I. 15. 4, schorer, ad grot. I. 5. 2.  RECHTEN; 3S7 vrouw, moeten elkander alleen, en ondeelbaar, bezitten , en wordt de misdaad , door een van beide begaan, van met een ander bijfl aping te pleegen, ovcrfpel genaamd. Z. Is 'er ook onderfcheid in de foort van overfpel ? V. Ja, men onderfcheidt hetzelve in enkel* en in dubbel ovcrfpel. Door het enkel overfpel verftaat men, bijflaaping van een getrouwd man bij eene ongetrouwde vrouw, of van eene. getrouwde vrouw bij een ongetrouwd man, en door het dubbel overfpel , bijflaaping van een getrouwd man bij eene getrouwde vrouw. Z. Zijn 'er ftraffen op het overfpel gefteld? V. Ja zeker: bij de oude Batavieren was het: overfpel allerzeldzaamst Qoj : omtrent de mannen, fchecn het zodanig onbekend, dat wij bij hun, zelfs van geene ftraf, tegen het zelve leezen; maar eene vrouw, op overfpel betrapt, of daar van overtuigd , wierd aan de genade van haaren man overgelaaten: de gewoone ftraf was* dat men haar , in de tegenwoordigheid van de nabeftaande , het hoofdhair affneed , en naakt uitkleedde ; vervolgens wierp de man haar ten huize uit, flaande haar door de geheele buurt heem O) Tacit. de Mor. Germ. cap. 19. paucisfimain tam numerofa gente itdulteria ; nemo enim itlic vitia ridet, nee corrumpere et corrumpi seqvlvM vocatur, I. DEEL, A»  368 VADERLANDSCHE heen. Eene zodanig te fchande gemaakte eerbaarheid was aan de hoogde verachting bloot gefield. Noch jeugd , noch fchoonheid, noch rijkdom , waren immer in ftaat om haar weder eenen man te doen vinden (j>j : bij de Saxcrs wierd zij tot haar midden toe ontbloot, en door eerbaare vrouwen zo lang gegeesfeld, tot dat zij flierf (qj; bij de Franken was op het overfpel eene boete van twee honderd folidi gefield (r) ; bij onze politieke ordonnantie 00 is , op het enkel overfpel, gefield de flraf van eerloosheid, en verbeurte van ampt, en flaat, en verklaaring van inhabiliteit , en boete van honderd guldens voor de eerfle reis , en meer daar in delinqueerende , twee honderd guldens, en bannisfement voor vijftig jaaren; en op het dubbel overfpel, niet alleen dezelfde flraf, maar tevens bannisfement van beide voor vijftig jaaren: naderhand zijn de boetens, in gemelde politieke ordonnantie, vier dubbel verhoogd, en, op het dubbeld overfpel, eene boete van duizend guldens gefield, boven de andere flraffen van de politieke ordonnantie , cn de compofitie of afmaaking verboden 00 ; doch daar de onder- - (pj Tacitus loc. cit. (O Ibidem in notis Ernesti, n. 4. 00 Leg. Sal. tit. 14. L. 12. Ripu. tit. 3J. L. 1. Oj Van 1 Apr. 1580 § 15, 16, 17. O) Bij placaat van 11 Sept. 1677. gr.pl. ioeks %de deel, pag. 507.  RECHTEN. 3^9 dervinding leerde , dat het verbieden van a£ maaking meer kwaad, dan goed deed, is hetzelve naderhand weder toegelaaten (u). Z. Is 'er ook niets ten behoeve van de beledigde partij vastgefteld? V. Ja; de politieke ordonnantie (v) laat aan de geöffenfeerde partij , het zij man, of vrouw, al zulk recht, als dezelve jegens den overfpeelder competeert, het zij tot fcheiding van het huuwlijk, of anderszins , naar rechten, en roept daar toe zelfs de ftraflen in van de keizerlijke, en befchreevcn rechten (dat is van het Romein* Cche recht) tegen het ontfehaaken , ontvoeren, en bloedfchcnden , en dergelijke gequalificeerde hoererijen. De .rechten, waar van hier gefprooken wordt, zijn ontbinding van het huuwlijk, en toelaating tot een ander huuwlijk, en verlies voor den fchuldigen van alle voordeel , hem, of haar, uit het huuwlijk competeerende (w). Z. Is 'er dan geene mooglijkheid van verzoening? V. Ja ; zo lang het huuwlijk. niet door eene rechterlijke uitfpraak gefcheiden, en ontbonden is, («) Bij refulutie van Hol/and van 29 Julij 1679. te vinden in de Papegai van van alphen , 2de deel, p. 523- (v) Art. 18. ' (w) Novella 117. cap. 10. ibtque Gï.öENEWEGËftt Aa a  370 VADERLANDSCHE is, kan 'er verzoening gefchieden , het zij uitdruklijk, het zij zelfs ftilzwijgende door bijflaaping, maar, wanneer eens het huuwlijk bij vonnis gefcheiden is, dan zou 'er geene verzoening, met dat gevolg, kunnen plaats hebben, dat zij weder als man en vrouw leefden, zonder op nieuw te trouwen, om dat de onfchuldige partij, dietot een ander huuwlijk toegelaaten is, zich, intusfchen aan een ander door trouwbeloften zou hebben kunnen verbinden Qxj. Z. Dat het huuwlijk, vrijwillig, moet worden aangegaan, hebt gij mij, in 't vorig gefprek,reeds gezegd; dat hetzelve van God is ingefteld, hebt gij mij, onder de Christelijke opvoeding, voor welke ik u altijd zal danken, geleerd, en dit behoort ook, naar mijn inzien, niet tot ons recht; maar nu verlang ik, om te weeten, wat tot de wettigheid van een huuwlijk behoort? V. Tot de wettigheid van een huuwlijk behoort, i. dat hetzelve tusfehen zodanige perfoonen zij, aan welke hetzelve geoorloofd zij, en a. dat hetzelve op eene wettige wijze voltrokken worde. Z. Is het dan niet aan alle menfehen, van onderfcheiden kunnen, geoorloofd, met eikanderen te trouwen? V. Neen: de bloedverwant- en zwagerfchap, de eerbaarheid, en de goede orde, hebben de huuw- OO Zurck Cod. Bat. tit. overfpel, % 5. in nat.  RECHTEN. 37i ïtuuwlijken in het recht doen onderfcheiden, in vier foorten: r. geheel ongeoorloofde, a. onbetaamlijke, 3. fehadelijke, en 4. geoorloofde. Wij zullen van de drie eerstgenoemde foorten bepaaldelijk fpreeken , om dat, na de befchrijving van dezelve, de geoorloofde van zelve kenbaar worden. Z. Wat zijn geheel ongeoorloofde huuwlijken ? V. Zodanige, welke tusfehen al te nabeftaande bloedverwanten, of verzwagerden, zouden willen voltrokken worden. j Z. Wat is bloedverwandfchap en zwagerfchap? V. Bloedverwantfchap is eene vermaagfehapping, welke uit eenen gemeenfchaplijken flamvader ontftaat: zwagerfchap is eene vermaagfehapping , welke door lusfehenkomst van een huuwlijk geboren wordt; bij voorbeeld, mijne eigene zuster, die met mij van den zeiven vader geboren is , is mijne bloedverwante ; maar mijns zusters man , die, door zijn huuwlijk , mijn broeder geworden is , is mijn zwager ; zo zijn alle , welke met mij uit een en denzelfden ftam gefprooten zijn , mijne bloedverwanten , en alle , die zig met mijne bloedverwanten door het huuwlijk vereenigen, aan mij verzwagerd. Z. Wat zegt het, na in bloedverwandfchap, uf zwagerfchap, te beftaan? V. Om dit te begrijpen, moet gij eerst weeten, dat men het bloedverwandfchap , en zwagerfchap, gewoon is te rekenen bij linien, en Aa % gr aar  ff a VADERLANDSCHE grqadén , en dat men door eene linie verftaat eene reeks van perzoonen , die van denzelfden flam afdaalen , en door graaden den af ft and, welke de vermaagfchaptc van eikanderen Lebben. > Z. Mag ik dit wat duidelijker hooren nirle. maar dezelfde betrekkingen van maagfehap blijven: om zich dus duidelijk uit te drukken, behoort men te bepaalen, of men de verwandfehap van vaders, of van moeders zijde, rekent Qzj. Z. Ik bedank u voor dit onderricht; laaten wij nu ter zaake wederkeeren. Zijn 'er graaden van bloedverwandfchap en zwagerfchap „ tusfehen welke het huuwlijk ongeoorloofd is? V. Ja, men noemt zodanige huuwlijken bloed' febande, Z. Strijden dezelven dan tegen de natuur? V. Ik zal u hier op, met een zeer voornaam man <» , antwoorden, dat een ijder , die de (_><) S. van leeuwen, R. H. R. L 8. i. en 2. (zj Zie het voorbeeld bij , van leeuwen, /. e. O) H. grotius , de jitre belli ac pacis, lib. 3. cap. 5- 5 I2-  RECHTEN. 379 moeite zou willen neemen, om de ongeoorloofdheid van zodanige huuwlijken , uit het recht der natuur , te bewijzen , weldra , bij eigen ondervinding, zal moeten bekennen, dat het zeer moeilijk, of liever onmooglijk, is, om zodanige bewijzen aan te voeren ; niet te min moet men erkennen, dat de natuur zelve in alle menfchen, welker reden niet door eene verkeerde opvoeding is bedorven , eenen zekeren fehrik- en onrust verwekkenden, afkeer van huuwlijken tusfehen de opgaande en nederdaalende linie gelegd heeft, dien wij zelfs in zommige redenlooze dieren gewaar worden; 'er fchijnt een zeker inftincf., of ingefchapen bcweegmiddel, te zijn, 't welk den mensch , natuurlijk , van zodanige huuwlijken afkeerig maakt Qj: huuwlijken tusfehen nabeftaanden in de zijd-linie kunnen, althans, niet tegen de natuur fhïjden, daar dezelve tusfehen de eerfte kinderen van Adam hebben plaats gehad Qj; doch hoe zeer beide deeze foorten van huuwlijken nooit kunnen beweezen worden, regelrecht tegen de natuur te ftrijden, zijn dezelve niet te min onbetaamlijk. Wij heb- 09 Grot. loc. cit. puffend, de jure nat. et gentittm, lib. 6. cap. 1. § 31 & 3S< Qj Men zie over dit een en ander zeer breedvoerig mijne- aanmerkingen op den Geest der Wetten van de montesquieu, in het i6Jïe boek, 14de hoofdj?. noot (ij.  SSo VADERLANDSCHE hebben de bewijzen in handen, dat het Opperweezen dezelve, in de Mofaïfche Staat en Burgenvetten, verboden heeft (dj; en, hoe zeer die wetten wel geene verbindende fcragt, in onze tegenwoordige burgermaatschappijen, hebben (V), kunnen zij evenwel tot een volmaakt voorbeeld ftrekken , cn zo ver gevolgd worden , als de Staatkundige inrichting, en de offiftandigheden, toelaaten ; gelijk dit bij alle Christelijke volken min en meer, gedaan is. ' Z. Binnen welke graaden zijn zodanige huuwlijken, in,Holland, verboden? V. Daar wij hier omtrent eene Heilige wet hebben, zullen wij ons met de bepaalingen van vroegere tijden niet ophouden, maar alleen van de tegenwoordige wet ipreeken. In de eerfte plaats zijn in de rechte linie, opgaande en nederdaalende, de huuwlijken tot in het oneindige verboden (fj. In de zijdlinie, zijn verboden de huuwlijken tusfehen broeders en zusters, het zij van heelen, of halven bedde, en dus in den tweeden graad (gj ; dan hier bij blijft het niet: de huuw- (dj Levit i8- (ej Zie mijne aanmerkingen op den Geest der Wetten van de montesq, op het 12de boek, 17 hoofdft, 'noot (e~). (fj Polit. ord. 1 April 1580. art. 5. (gj Jbid. art. j zijn de huuw- (/) Ibid. art. 8, g, io. (jnj Ibid. art. tjufidf. art. 6. Qj Ibid. art. 4. 00 Ibid. art. 4 art. 8. Zie deeze ftraffen bij yam xurck, Cod. Bat. op het woord bloedj'chande, arntz. Ir.st. Jur. Civ. Belg. p. 2 tit. 3 5 53- Q9 Levit. li.  RECHTEN. 385 huuwlijken in de zijdlinie in den derden graal, (dat is tusfehen ooms en nichten, en moeijen en nceven, geoorloofd) zo ook in den tweeden graad van de zijdlinie van zwagerfchap, dat is, van een man , met zijn overledene vrouws zuster, en met zijns broeders weduwe, wanneer deszelfsbroeder bij haar geene kinderen verwekt heeft; om deeze redenen, is de Souverain gewoon, wanneer 'er geene omftandigheden te zaaien loopen, welke het toeliaan van zodanige huuwlijken afraaden, aan Jooden , op hun verzoek, in die gevallen, dispenfatie van de politicquc ordonnantie te verleenen {[qj; doch aan Christenen, zich m hetzelfde geval bevindende, zodanige dispenfatie te weigeren Qrj. Z. Wij hebben nu gezien, welke huuwlijken geheel ongeoorloofd zijn, maar gij noemde ook in de tweede plaats onbetaamlijke. Welke zijn deeze ? V. Zodanige, welke, noch door bloedverwandfchap, noch door zwagerfchap, maaralleen door eerbaarheid verhinderd worden. Onder deeze zijn: 1. zommige, welke volftrekt vcr- («) Door Willem van Beijeren, 11 Me ij 1410. mieris , Charteri. 4de deel, p. 142.  RECHTEN. 597 zijn, in welke zodanige fcheiding ook door tusfchenkomst van den rechter gefchiedt, met dat gevolg, dat de band des huuwlijks geheel vcrbrooken word. Z. Welke zijn die gevallen. V. Reeds zagen wij, dat de beledigde partij in geval van overfpel, het recht heeft om te eisfehen , dat het huuwlijk geheel ontbonden , en het aangaan van een ander huuwlijk toegelaaten worde; dus kan in de eerfte plaats het huuwlijk om overfpel ontbonden worden. | Z. Kunnen in dat geval beide partijen een ander huuwlijk aangaan? V. Ten aanzien van de beledigde partij, is bet bij ons, buiten eenigen twijlfel : zelfs wordt de claufule van admisfie tot een ander huuwlijk gewoonlijk geëischt, en bij feuten:ie geadjudiceerdfjO ,maar ten aanzien van de fchuldige partij; aan dezelve wordt geen ander huuwlijk toegelaaten, voor dat de beledigde partij getrouwd, en dus alle hoop op verzoening ten eenemaalen afgefneeden is Qj. Z. Zijn 'er ook meerdere redenen, waarom een huuwlijk kan ontbonden worden? V. Ja; om eene moedwillige verlaating; of, zo als men het in rechten noemt, maliticufe dc- %rz Qj S. van leeuwen, Cenf. for. p. i. lib. r. cap. 15. § 7. Zie van alphen , papegai r. deel,p. 60. Qj Van leeuwen, loc. cit. § 2.  398 VADERLANDSCHE fertie (qj. Deeze zijn de twee eenige gevallen, in welke, na bekomen vonnis, het huuwlijk word gedisfolveerd, en vrijheid tot het aangaan van een ander huuwlijk bekomen wordt. De overige redenen, welke bij het Romeinfche recht toegelaaten wierden, zijn, of nimmer bij ons in gebruik geweest, of van dien aart, dat men geen eigentlijk gezegde disfolutie, maar veel eer eene nul-verkiaaring van het huuwlijk nodig heeft; bij voorbeeld, indien eenig wezenlijk en altijd* duurend gebrek plaats heeft, waar door aan het oogmerk van het huuwlijk niet kan worden voldaan. Z. Gij zeide mij in 't begin van dit gefprek dat deeze vereeniging moest duuren tot den dood van den eerstftervenden, teronderfcheiding van het fchandelijk concubinaat. Wat is een concubinaat ? V. Het concubinaat, is eene vereeniging van man en vrouw buiten wettig huuwlijk, en niet alleen fchandelijk, maar uitdrukkelijk verboden, op eene boete, voor beide, voorde eerfte maand, vijftig guldens; de tweede, daar en boven nog honderd guldens, de derde, nog twee honderd guldens, en langer daar in voortvarende, bannisfement voor tien jaaren, en boete naar hunne qualiteit (rj. Z. Ein- (?) Van leeuwen, loc. cit. $ 15. toït, ad f. de divortiis § 9. (rj Ftlitlcque ord. art. ^  RECHTE N. 399 Z. Eindelijk moeten wij nog zien liet oogmerk Van het huuwlijk. V. Dit is tweeledig, het eerfte oogmerk is dé eerbaare voortplanting van het menfchelijk geflacht, dat is het groote oogmerk. Langs dee* zen eerbaaren weg wordt niet alleen, de kuischheid, die eene groote bron van zuiverheid in de zeden is, bewaard; maar tevens voor de wettigheid van de kinderen gezorgd. Het tweede oogmerk is onderling geluk, en wederzijdfche hulp; dan gelijk ik u hier van reeds het een en ander, in het begin van dit ons gefprek , gezegd heb, zullen wij het hier bij laaten, en dit gefprek eindigen. ACHTSTE GESPREK. VAN DE STATUTAIRE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN , ÈN VAN HUUWLIJKSCHE VOORWAARDEN. Z. Ik ben reeds weder bereid, om üw Rechtsgeleerd onderwijs te ontfangen. Wij moeten thans, Volgens uw plan, over de ftatutaire gemeenfehap Van goederen tusfehen man en vrouw, fpreeken. V. Uwe bereidvaerdigheid wakkert mijnen lust aan. Wij zullen aanftonds ter zaake treede In ons naast voorgaande gefprek , hebben wij gezien, wat het huuwlijk is. Onder anderen t zagen wij, dat tot hetzelve behoort de zaméft 1. DEEL, CC WO&>  400 VADERLANDSCHE wooning van man en vrouw. Natuurlijk moet, uit het denkbeeld van zamenwooning, de vraag gebooren worden , of 'er geene middelen dienen te zijn, om de kosten, weike tot de gemeenfchaplijke huishouding behooren, te vinden, en van waar dezelve moeten komen ? en juist dit is het ftuk, 't welk wij in dit gefprek moeten behandelen. Z. Is daaromtrent in het recht bepaaling gemaakt ? V. Ja; het recht heeft daaromtrent alle mooglijke voorzorgen gebruikt, evenwel zonder eenigen inbreuk te maaken , op de vrijwillige keuze van de geene, die zig in het huuwlijk willen begeeven: het recht laat aan een ijder (behalven eenige weinige, die van deezen algemeenen regel uitgezonderd zijn, waar van wij nader zullen fpreekenj) de vrijheid, om, vóór het aangaan van het huuwlijk, nopens de middelen, om de huishouding te doen beftaan, zodanige bedingen te maaken, als hij wil, mits dezelve, in het algemeen ; met het recht beftaanbaar zijn > doch wanneer de menfchen zelve, vóór het aangaan van hun huuwlijk, dien aangaande, geene bedingen gemaakt hebben, dan bepaalt het recht zelve die voorwaarden. Gij zult dus van zelve begrijpen, dat de bepaalingen van het recht den algemeenen regel behelzen, en dat de bijzondere bedingen , welke de menfchen daaromtrent maaken, uitzonderingen, en afwijkingen van den al-  RECHTE N. +°ï algemeenen regel zijn. Wij zullen dus eerst van den algemeenen regel fpreeken, om naderhand, des te gemaklijker, over de bijzondere bedingen te kunnen handelen. Z. Indien 'er vóór het aangaan van het huuwlijk geene bedingen gemaakt zijn, welke zijn dan de voorwaarden, die het recht maakt. V. Dan bepaalt ons hedendaagsch Ilollandsch recht, dat tusfehen de echtgenooten gemeenfehap van goederen zal plaats hebben; en gelijk deeze bepaaling haaren grond in onze ftatuuten en landwetten heeft, zo is men gewoon, dezelve de ftatutaire gemeenfehap van goederen te noemen. M Z Wat moet ik door dezelve verftaan? V. Dc ftatutaire gcmcen/ctiap van goeaeren is een recht, waar door alk de goederen van man en vrouw, (voor zo verre dezelve voor gemeenfehap vatbaar zijnj door het voltrekken van het huuwlijk , den gemeenen eigendom van man en vrouw worden, en ftaande huuwlijk, ah gemeenen eigendom bezeeten worden, zodanig, dat, na het fcheiden van het huuwlijk , niet gevraagd wordt, Wat ij der aangebragt heeft; maar dat deeze gemeenfchaplijkc bezitting , dan , in twee gelijke deelen verdeeld moet worden. Z. Heeft dit recht van oude tijden af plaats gehad ? V. Om aan uwen weetlust te voldoen, zal ik ü met weinige antwoorden, om niet te ver afgeleid te worden. Uit het geene wij van de oude C c a Ba-  ioi VADERLANDSCHE Batavieren leezen, komt het niet zeer waarschijnlijk vóór, dat daór eene gemeenfehap van alle goederen plaats had. Op het hoogst zou ik geloven, dat 'er alleen eene foort van gemeenfehap van winst en verlies plaats had (è), welke ik u, bij het behandelen van de huuwlijkfche voorwaarden, nader zal leeren kennen. Bij de oude Franken fchijnt ook, in de eerfte tijden, tot Karei den Groot en toe, geene gemeenfehap van goederen plaats te hebben gehad ; trouwens de overdragt van goederen, welke wij in het zesde gefprek zagen, dat door den jongman aan de jonge dochter gefchiedde, cn die meta en methium genoemd wierd, leert het tegendeel; zelfs komt het mij vóór, dat, bij de Franken, geene gemeenfehap van winst en verlies plaats had : alleenlijk was in de wetten bepaald, welk een gedeelte eene vrouw, die haaren man overleefde, uit de winst zou genieten , indien daar omtrent, te voren, geen beding gemaakt was: dit was bij voor- 00 Plier toe, fchoon mij het argument niet voldoet , zou aanleiding geeven de plaats bij tacitus de Morib. Germ. cap. 18. dotem non uxor marito fed maritus uxori offert; admonetur venire fe, laborum , periculorumque fociam , id est (fecundum int er~ pretationem arntze^iiInft.Jur Belg.civ. p. 2. tit. 4. 5 2.9 lucri et damni. Zie heinlcc , Elem. juris Germ. lib. 1. 5 264.  RECHTEN. 403 voorbeeld bij de Ripuariers, een derde (bj\ bij de Burgundicrs genoot eene weduwe, mits niet weder trouwende, tot haaren dood toe, het vruchtgebruik van een derde van haars mans nalatenfchap , doch na haaren dood moest alles tot des mans erfgenaamen te rug keeren (cj; bij de :Saxers was onder dat gedeelte, welk IFestfalai genaamd wierd, gemeenfehap van winst, maar bij de overige -Saxers, Ostfalai, en Jngrarii genaamd, verkreeg de vrouw niets van de winst (dj; bij de Wifigothcn was alleen gemeenfehap van winsten verlies,- en geenzins van de goederen (cj; bij de andere Germanifche volken vindt men geene zweemzels van eenige gemeenfehap in de wetten; overal wordt een zeker gedeelte, 't zij in eigendom, 'tzij in vruchtgebruik , aan de vrouw toegeweezen , 't welk tegen den aart van gemeenfehap ftrijdt (fj. Naderhand is bij de Franken ingevoerd, dat aan de vrouw een derde van de winst uit de leen- goe- (bj Leg. Ripuar. tit. 37. L. 2. et tertiam p ar tem de omni re , quam fimui'conlaboraverint, fibi ftudeat evindicare. {[cj Leg. Burgund. tit. 42. L. 1. (/) Leg. Saxon tit. 9. L. l. ) Heinecc. Elem. jur. Germ. Lib. 1. § 267-269. (fj Heinecc. loc. cit. § 273. Cc 3  404 VADERLANDSCHE goederen, en de helft van de overige goederen toegeweezen wierd (gj ; de gemeenfehap van goederen is dus niet afkomftig van de oude Germanifche volkeren, fchoon dezelve thans bij zeer veele volkeren in Duitschland plaats heeft (hj. Bij de oude ■ Galliërs, die zeer veel van de Germaniers in gewoonten verfchilden , was de gewoonte, dat de man even zo veel uit zijne goederen gaf, als de vrouw aanbragt, en daaromtrent had gemeenfehap plaats (O; doch hier van kan men onze gemeenfehap van goederen niet afleiden , zo om dat de veroveraars van Gallie zeer weinig van de Gallifche gewoontens hebben overgenomen, als om dat_,wij dan daar van duidelijke voetftappen in de Capitulafien der Frankifche Koningen zouden moeten vinden. - Z. Weet men dan den oorfprong van dit recht, niet? j 5 1 V. Het beste antwoord, 't welk ik u geeven kan, isvdat men van alle de inftellingen der voor» ouderen geene reden geeven kan. Zeer voornaame rechtsgeleerden verklaaren hieromtrent onbe- wim- (gj Heinecc, Elem. jur. Germ. lib. 1. $ 271. die dit uit de Capita/aria: "van karel den grooten , cn LLDOvicLS pils bewijst. (hj Zie dezelve bij heinecc. /. c. § 274. et feqq- (ij Caesar , de iello Gall. lib. 6. cap. ip.  RECHTEN. 405 wimpcld hunne onkunde (kj; andere willen dezelve uit de oude gewoontens der voorouderen afleiden (7) '■> andere uit het Romeinfche recht (mj weder andere uit den koophandel (tij nog andere uit de analogie van het recht, en .den regel dat man en vrouw tot een vleesch zullen zijn ? Jk wil niet ontveinzen, dat mij geene van deeze vier redenen eenen voldoenden oorfprong van dit recht aanwijzen ; de drie eerstgenoemde redenen zijn ten vollen wederlegd, en ongegrond bevonden (oj; en de laatfte reden voldoet mij daarom niet, om dat de Geestelijkheid reeds in vroegere tijden te veel invloed had bij de Franken, dan dat men een recht, 't welk zo zeer naar den toenmaligen fmaak der Geestelijkheid moest zijn, (kj Heinecc, loc. cit. § 274. Voet adjf. de ritu Nupt. % 66. (Ij II. GROTius de Antiq. reipubl. Bat. cap. 2. leidt het uit de boven aangeh. plaats van TAcn'us, laboram periculorumque fociam af; doch het komt mij voor, dat het naauwlijks te bewijzen is , dat daar zelfs van gemeenfehap van winst en verlies gefprooken wordt. (mj Van wesel, de bon. foc. n. 1. ad. nov. trja. art. 10. n. 22. doch verkeerd. Zie voet, /. c. (nj Neostad. de pact. antenupt. Obf. g. (oj Voet, l. c. Zie over dit alles arntz. Inft. Jur. ciy. bels. p. 2 tit. 4. f 4. Cc 4  406 VADERLANDSCHE zijn, eerst bij de Franken ingevoerd zou vinden ten tijde van Karei den Grooien en Lodevtijh den Zagtmoedigen (j>j. Nog een ander rechtsgeleerde wil dit recht van de Saxen afleiden (?), doch daar wij boven reeds zagen, dat bij de IFestfalai alleen gemeenfehap van winst was, en dat bij de overige Saxen de vrouw zelfs niets van de winst verkreeg (rj), zo vervalt ook die reden. Een voornaam Staatkundige leidt dezelve uit de Frankifche wetten af Qj; doch hij voert daar toe ongelukkig geene bewijzen aan. Zeker vinden wij dezelve ten aanzien van de allo diale, en' met uitfluiting van de leengoederen, allerduidelijkst, in de Capitularien van Karei den Groot cn , en Lodewijk den Zagtmoedigen, ingevoerd Qj; het is dus buiten twist, dat de Fran- ki- Qj Zie heinecc, /. c. $ 271. Qj Barel.s, over het enkel- en dubbel verbandp. 63. Qj L. Sax. tit. 9. L. 1. Qj Zie montesq. Geest der Wetten ,1 de deel ,p. 32S. (O In de ColleB. Capit. Karol. M. et Ludovici PU, ab Anfegifo abbate lib. 4. capit ufo 9. boven aangehaald bij heinecc, I. 271, leezen wij duidelijk, volumus ui uxores defun£!uru»i fust obitutn tnariSsrum tertiam partem cunlaburatieidts, quant fimul in benep.ciis conlaboraverir.t, accipieni, et de his rebus', qüas is , qui illud beueficiim habuii, aliunee adduxii, vel cumparavit ; vel ei ab amicis fuis conlatum est, has volumus tam ad orphanos dej'unctvram, quam ad uxores ejus pervenirer  RECHTEN. 407 kifchc wetten die gemeenfehap in Frankrijk (waar van gemelde Staatkundige fchrijver fpreekt) ingevoerd hebben, en dit zou mij, ten fterkften,doen overhellen, om te denken, dat onze allereerfte Graavëh, die, na de tweede overheering der Franken, dit land als een beneficium, of leen' goed, berecht hebben, dit recht medegebragt, en ongevoelig in ons landrecht veranderd hebben: wij weeten tog, dat wij oneindig veel uit de Capitularien hebben overgenomen, en wij vinden onder de eerfte Giaaven geene bewijzen, dat toen hier te lande nog geen gemeenfehap van goederen tusfehen man en vrouw plaats had. En dit zou ik te meer daarom geloven, om dat juist dit algemeene landrecht van gemeenfehap van goederen tusfehen Hollanclfche edelluiden geen plaats heeft (uj: want daar vooral de oude adel, hier te lande, genoegzaam niet anders dan leengoederen bezat (y), en in dezelve, uit den aart van het leenrecht, geene gemeenfehap van bezitting kon vallen, zo zou hieruit juist fchijnen, dat de geheele inhoud van het Qaj Gelijk dit bij eene fententie van den FTogen Rade van den la ai fit Juli] 1587 met eenparigheid van ftemrrien gewcezen, uitgemaakt is. Zie neostad. de pat?, udnïehupt'. Obf. 9. p. 32. (V) Mieris historie der Nederl. Vorsten, ide deel, éde boek, p. 369. Cc5  4o3 VADERLANDSCHE het boven aan gehaalde Capiiiilcric, hier te lande, gevolgd is. . Z. Is 'er dan geen ftellige landwet, bij welke deeze gemeenfehap van goederen is ingevuerd? V. Indien gij het woord invoeren naar den letter opneemt, en 'er dus door verftaat, de ftellige affchaffing van het oude , en de inftellir.g van het nieuwe recht , neen , dan is 'er niet eene zodanige ftellige landwet ; dan moet men zeggen, dat de ftilzwijgende gewoonte (waarschijnlijk, zo ais ik zo even zeide, van de eerfte Frankifche Graaven oorfpronglijk) langzaamerhand in eene wet veranderd is; doch zij is bij eene menigte van algemeene landwetten, en ftedelijke rechten bevestigd geworden (kj- Z. Gaat deeze gemeenfehap over alle goederen , welke zo van des mans , -als van der vrouwen zijde, ten huuwlijk aangebragt worden? V. Ja, voor zo ver zij voor gemeenfehap vatbaar zijn , dus i. alle zodanige voor gemeenfehap vatbaare guederen, welke de wederzijdfche echtgenooten , op het aangaan van het huuwiijk, bezaaten, 2. alle zodanige goederen; welke,ftaan- de C*0 Men vindt eene menigte van landwet tendeezen aangaande aangehaald bij croexewelgen in r.olis op u. de gïoot's , ia.'eij. 2 Je toek , 11 Je Jee/, 5 8. welker-getal nog zeer aanmerkelijk vermeerderd wordt in de Rechtsg. Obferv. over Je gem. iri/eiJ. van h. DS groot, 2de dee/j p. 90. en velg.  RECHTEN. 409 de huuwlijk, door'erfenisfen, legaaten, gefchenken, arbeid, naarftigheid, kunst, fpaarzaamheid, geluk enz. verkreegen zijn ; 3. alle winsten , waar onder ook begreepen zijn de voordeden van zodanige goederen, die voor geene gemeenfehap vatbaar zijn, bij voorbeeld inkomften van leengoederen, van ampten , enz. 4. in- en uitfchulden , zo wel voor, als ftaande huuwlijk , gemaakt en verkreegen (V). - Z. Gij fchijnt telkens eene uitzondering te bedoelen door de woorden, zo verre de goederen voor gemeenfehap vatbaar zijn : zijn 'er ook goederen , welke voor geene gemeenfehap vat-baar zijn? V. Ja, reeds noemde ik u, in de eerfte plaats, leengoederen. Deeze zijn uit derzelver aart onvatbaar voor gemeenfehap, om dat zij niet het gewoone landrecht, maar het leenrecht, volgende, van de gewoone manier van bezitting afwijken evenwel kunnen dezelve , met toeftemming van den leenheer, gemeen gemaakt worden, doch in dit geval fpruit de gemeenfehap niet uit het landrecht , maar uit huuwlijkfche voorwaarden (jj , uitgezonderd echter zodanige Hollandfcht goede leenen, welke ftaande huuwlijk zijn aan- ge- O) Arntz. Iuft. jfur. Civ. Belg. p. 2. tit. 4. 5 17. Cy) Rechtsg.. Obferv. op h. de groot'* inleid. %de deel, pag. 106.  o VADERLANDSCHE gekogt , en op beider naam verleid , indien de eclitgenooten in gemeenfehap van goederen getrouwd zi jn; om dat , even gelijk die leenen, zonder toeftemming van den leenheer kunnen worden verkogt , dezelve ook even zo gemeen kunnen zijn (pj, doch andere leenen, welke alleen op den naam van den man worden verleid , offchoon ftaande huuwlijk voor gemeen geld gekogt, worden niet gemeen ; maar moet bij het fcheiden van de gemeenfehap, van zodanige aangekogte ieenen restoir gefchieden, dat is, de kooppenningen voor dezelve befteed, aan de zijde van de vrouw betaald worden 00 5 a, alle zodanige goederen, welker natuur medebrengt, dat zij op den oudften zoon, of het naaste manlijk oir verfterven , of ten dienfte van behoeftigen in eene familie gebruikt worden, Jiamgoederen genaamd" Qbj. 3. fideicommisfaire goederen , ten ware het verband, ftaande huuwlijk , ophield, en die goederen, in vrijen eigendom, op een der eclitgenooten vervielen (cj; gefchenken van ÓO Arntz. L;j7. Juris Civ. Be/g. p. 2. tit. 4. 5 22 ». 6. Men moet evenwel onderfcheid maaken tusfehen rechte leenen ,~ en onverfterfiijke erfieenen j zie hier van in ons i2de gejprek. (aj S. van leeuwen, R. ff. Recht, n. 15. 7. 00 Voet, ad pj. de ritu Nupt. % 73. 00 Ar>.tz. .'. c. 5 18. n. 7.  : R E C II T E N. 411 van goud, zilver , juweelen , en andere fieraaden, vóór het aangaan van het huuwlijk , gefchonken (dj, en de wederzijdfche kleederen (cj, en wat dies meer is (fj. Z. Ik kan zeer wel begrijpen, dat het gemeene landrecht gevolgd wordt, ten aanzien van alle voor gemeenfehap vatbaare goederen, in Holland gelegen: maar hoe moet het geval begreepen worden, wanneer een der eclitgenooten goederen in andere provinciën bezit , in welke de gemeenfehap van goederen volgens de landwet geen plaats heeft: moet die landwet dan niet gevolgd worden, en dus die goederen buiten de gemeenfehap blijven? V. In het algemeen is het waar, gelijk wij ter behoorlijker plaatze zullen zien, dat onroerende goederen het recht volgen van de plaats, waar dezelve gelegen zijn ; maar dit is hier de zaak niet. Laat ik dit u eens duidelijker uitleggen. —• Het recht onderdek , dat eclitgenooten, alvorens zig ten huuwlijk te begeeven , overwogen hebben, of zij ten aanzien van hunne goederen, de landwet willen volgen, dan of zij, bij huuwlijkfche voorwaarden , van dezelve willen afgaan (dj Van leeuwen, R. H. R. 4. 24-13. (ej Zie de verdere uitzonderingen bij arntz, /. e, (fj Arntz. /. c. § 81. n. 14.  •412 VADERLANDSCHE gaan (g) ; het recht onderftelt dus , dat 'er, vóór het aangaan van het huuwlijk , eene bepaalde keuze gedaan zij. Indien zij hunne keuze bepaald hebben tot het landrecht, dan is 'er geen gefchrift nodig; maar indien zij van het landrecht hebben willen afwijken , dan hebben zij huuwlijkfche voorwaarden gemaakt: ftel nu dat in Holland twee luiden zonder huuwlijkfche voorwaarden zijn getrouwd, dan volgt, dat het recht onderftelt, dat zij de gemeenfehap van goederen gekoozen hebben; maar, daar zij in 't geheel geene huuwlijkfche voorwaarden gemaakt, en dus niets uitgezonderd hebben, zo volgt, dat zig hunne keus van gemeenfehap niet alleen tot hunne goederen binnen Holland gelegen , maar ook tot die geene die buiten Holland gelegen zijn, bepaald heeft. Daar nu in die landen, waar de landwet geene gemeenfehap van goederen ingevoerd heeft, evenwel een ijder die gemeenfehap bij vrijwillige keuze, ten aanzien 'van zig zelve, bedingen kan, en bij huuwlijkfche voorwaarden bepaalen; zo moet immers natuurlijk volgen, dat het bewijs, dat de eclitgenooten de gemeenfehap van goederen ook daar hebben verkoozen, waar de landwet dezelve niet ftelt, juist daar in gelegen is, dat zij in Holland woonende, en daar trouwende, geen huuwlijkfche voorwaarden gemaakt hebben; de bc- Oj) Arntz. /, . 234. Zie echter over deeze reden boel ad loen. seeij. ca/u 99. p. 656. en arntz. /. (. S 17. (ij Boel, ad eoen, loc. cit, I. DE£l. Dd  $8 VADERLAND,SCHE voor de helft, tot den gemeenen boedel gerech—»■»■. tigd is, wanneer dus een man, die, in plaats van goederen te bezitten, vol fchulden is, met eene rijke vrouw trouwt, dan wordt hij wel gerechtigd tot den halven, maar niet tot den geheelen boedel, die de vrouw aangebragt heeft, de vrouw zou dus wel moeten gedoogen, dat de crediteuren den halven boedel aanfpraaken; maar nimmer behoeft zij toe te la aten, dat haar' geheelé boedel , in dat geval, aangefprooken word: want hier door zou zij haar eigendom aan den geheelen boedel verliezen, en dus het effect van de gemeenfehap misfehen ; zij kan in dat geval eisfehen, dat de gemeene boedel alvorens gefcheiden worde (7); doch, ten aanzien van fchulden, ftaande huuwlijk gemaakt, is zij gehouden te gedoogen, dat de geheele boedel aangefprooken worde, om dat zij onder de voogdij van haaren man ftaat, en de man de volkomen vrije adminiftratie van den boedel heeft,, en alles, zo wel de vaste goederen van zijne vrouw, als van hem zelve, kan verkoopen, en vervreemden, zonder tot eenige verantwoording gehouden te zijn (mj; trouwens, hoe hard dit ook fchijne, 'er zijn dringende redenen voor zodanige dispofitie van het recht. De vrije adminiftratie van den man, zonder aan verantwoording (Ij Ibidem. Qnj Artnz. loc. cit.  RECHTEN. 417 ding onderheevig te zijn, die in de alleroudste Vaderlandfche gewoonten gegrond is, en de menigte van misbruiken, en onaf koomlijke procesfen, welke uit het tegenovergestelde zouden volgen , vorderen dit; waar bij men nog zoude kunnen voegen, dat, in alle geval, de vrouw haare fchade aan haare eigen onvoorzigtigheid te wijten heeft: want, hoe noodzaaklijk ook, aan de eene zijde , de voorgestelde dispofitie van het recht zij, zo is 'er echter, aan den anderen kant, in het recht ook gezorgd, dat de vrouw niet aan moedwillige verwaarloozing van den man is bloot gefield; zij kan, wanneer zij zodanige moedwillige verwaarloozing ziet, boedelscheiding , eri zelfs Curateck over haaren man Vraagen, en dus, zulks verzuimende, heeft zij zig zelve haar ongeluk te wijten (jij. Z. De vrouw is dus aanfpraaklijk voor de fchulden van den man; maar is ook de man aanfpraaklijk voor de fchulden van de vrouw? V. Indien de vrouw , vóór haar huuwlijk , meerderjaarig was geweest, en fchulden gemaakt had: (want in dat geval is het oude recht, volgens welke geene bejaarde vrouw iets rechtelijks mogt doen, riog eenige goederen vervreemden , dan door haar voogds hand , in onbruik ge- (hj Ibid. en n. de groot, ink 1. b. 5de d,5 Ï4. Dd 3  4i8 VADERLAND SCHE geraakt (oj; dan zou hier het zelfde plaats hebben , 't geen ik u van fchulden, vóór het huuwlijk door den man gemaakt, gezegd heb. Maat ftaande huuwlijk , mag eene vrouw geene fchulden maaken, zonder toeftemming van haaren man, geene goederen verkoopen, noch bezwaaren, en noch zig zeiven, noch haaren man verbinden; evenwel zijn hier van uitgezonderd: i. fchulden, welke de huishoudinge aangaan, 't welk de man niet kan beletten, zonder haar hetzelve gerechtelijk te doen verbieden, en 't zelve te doen afkondigen Q>j; en a. wanneer eene vrouw met toeftemming van haaren man koophandel drijft; in welk geval zij niet alleen haaren man kan verbinden, maar zelfs de goederen van haare koopmanfchap kan vervreemden, cn bezwaaren '(qj'-, vour zodanige fchulden is dus de man ook aanfpraaklijk; maar buiten de gemelde gevallen niet. Z. Gij zeide mij, dat het Hollandsen recht aan een ijder de vrijheid laat, om of het landrecht, en de daar in bepaalde gemeenfehap van goederen te kiezen, of dien aangaande andere bedingen te maaken; doch dat eenige weinige van dien O) De groot, inleid, i. b. 4de deel, § 7. rechts. Objerv. op h. de groot, l. d.,p. 18. en fuppl.p. ioj. (pj De groot, inl. 1. b. ide deel, § 231 Cf) Ibid.  R E~C H T E N. 41, dien algemeenen regel uitgezonderd zijn. Mag ik weeten . wie dezelve zijn ? V. Ja wel. Bij onderfcheiden wetten, is het genot van deeze ftatutaire gemeenfehap van goederen ontzegd, in fommige gevallen, als eene foort van ftraf, en in andere, om fommige fchaadelijke huuwlijken moeijlijk te maaken/of zelfs om het verborgen oogmerk van dezelve te doen mislukken. Tot de eerfte gevallen behoort: 1. indien de echtgenooten binnen de verboden graaden getrouwd zijn , en zulks geweeten hebben ; in dat geval is, niet all een, het huuwlijk van onwaarde (rj), maar zelfs alle voordeel'uit hetzelve, aan beide zijde, verboden (s). Zo langheide onbewust zijn van elkander binnen de verboden graaden te beftaan, zijn zij in gemeenfehap van goederen, doch zo dra zij zulks te weeten komen, vervalt de gemeenfehap , en wanneer een der echtgenooten het al te nabeftaande bloedverwand— frhap vernam, doch voor zijne wederhelft verborg, zou die wederhelft, zulks naderhand ontdekkende, zig van de gemeenfehap kunnen bedienen, indien dezelve voordeclig, doch van dezelve kunnen afzien, indien dezelve nadeelig was, tot eene ftraf voor de geene, die het geheim vej> 00 Po Ui. ord. art. 12. CO Voet, ad ff. de ritu nupi. % 89. Dd 3  4*9 VADERLANDSCHE verzwegen had Qj. 2. Indien minderjarigen zonder toeftemmieg van hunne ouders getrouwd zijn Qj; evenwel met dit ondeffched, dat die geene, die tot een zodanig huuwlijk verleid is, zig van de gemeenfehap kan bedienen, indien dezelve voordeelig bevonden word; doch die geene die verleid heeft, niet Qj. 3. In geval de echtgenooten met eikanderen zijn doorgegaan Q'j. Tot de tweede foort, behooren.huuwlijken tusfehen Gereformeerden, en Roomsehgezinden , zelfs met toeftemming van de ouders aangegaan Q j. Z. Wanneer wordt de gemeenfehap van goederen tusfehen man en vrouw gerekend te beginnen ? V. Van het ogenblik van het voltrekken van het huuwlijk af. Doch uit dit antwoord zal na- r.-j-j •:. • '1 '.' rrs . ' . .. y> tuur- Qj Voet, /. c. Qj Plac. van Keizer Karei, van 4 03. 1540. Polil. ,ord.. art. 13. de groot, inleid. 2. b. ll. d.} § 8. ibique groenewegen. Qj Artnz. p. 2. tit. 4. § 29. t (w) P la iaat van 15 Febr. 1751- (Nederl. jaarb. I751- P> J70. Qj Plaiaat van 24 Jann. 1755. (Neder 1. jaarb. J755- P- 74)- 2ie verder eenige gevallen, die hier •rider kunnen betrokken wórden, bij arnnz. f. e.  RECHTE N. 4« tunrlijk een tweede vraag ontftaan. Wanneer wordt het huuwlijk gerekend voor voltrokken? hieromtrent dient in het algenieen, dat een huuwlijk nooit wordt gerekend voor voltrokken te zijn, zo lang de priesterlijke zegen (gelijk wij het noemen) niet uitgefprooken is; zo dat zelfs in geval een van beide, onder het leezen van het formulier, ftierf, 'er geene gemeenfehap van goederen zou plaats hebben 00 ; doch dit is zelfs in zommige fteeden niet genoeg. De keuren van zommige fteeden ftellen uitdrukkelijk, dat het huuwlijk niet eer voor voltrokken gehouden word, voor dat de bijflaaping is gefchied Qj. Zommige. Rechtsgeleerden houden zig, ten aanzien van de uitlegging van zodanige keuren , zelfs niet voldaan, met de bijflaaping. maar willen,, dat het huuwlijk, in zodanige fteeden, niet voor voltrokken kan gehouden worden,, vóór dat de alzo met elkander op één bed leggende als man en vrouw geleefd hebben; doch behal- ven, (yj de ghoot , inleid. i. b. 5. a., § 17. Qj Aller duidelijkst fpreeken hieromtrent de keuren van Schoonhoven , van huuwlijkfche voorwaarden enz. art. 2. (bij van kerkum, p. 241)- ais man cn wijf malkanderen voor de H. Kerk getrouwd hebben, en daar na te zamen op één bed geflaapen hebben, zo is het huuwlijk geconfummeerd , en worden als dan alle hunne goederen gemeen. Zie ook de Sla tuten van Vianen, 1. art. 2. D.d 4  4as VADERLANDSCHE ven, dat hier van, bij een fchielijk fterfgeval, geen bewijs te vinden zou zijn, en de eerbaarheid niet toelaat, om naar de geheimen van het huuwlijks-bed te onderzoeken, komt het mij Vóór, dat het recht in zodanige fteeden onderftelt, dat de bijllaaping met de huuwlijksplicht heeft vergezeld gegaan, en dat daarom zig ook de wetgeever alleenlijk van de eerbaare uitdrukking te zamen op één bed geflaapen, of, zo als elders, openbaarlijk beflaapen, echtelijk beflaapen, bediend heeft; doch overal, waar de bijzondere keuren de bijflaaping niet vorderen, wordt het huuwlijk gehouden voor voltrokken, en de gemeenfehap van goederen gerekend ingegaan te zijn, van het ogenblik van het uitlpreeken van den zegen af Qaj. Z. Wanneer eindigt de gemeenfehap van goederen tusfehen man en vrouw? V. Gewoonlijk met den dood van den eerstftervenden , om dat dan de grond van de gemeenTchap verdwijnt (bj; en wordt dit verftaan altijd plaats (aj Zie drie zeer notable decijien van den Hogen Raad, in gevallen, waar in de jonggehuuwden, vau de kerk, waar hun huuwlijk voltrokken was, naar huis gaande, ongelukkig omkwamen, bij Neoftad. de pact. antenupt. Obf. 15. 16. en 17. In welke alle drie geweezen is, dat de gemeenfehap van goederen plaats had; zie ook rechtsg. Obferv. op 11. dï 6root, inleid. 2. deel, p. go. en volg. 'bj S. van leeuwen, R. II. R. 4. 23. 7.  RECHTEN. 413 plaats te hebben, wanneer de bijzondere keuren het tegendeel niet toelaaten (cj. Te Schoonhoven is, op zekere boete, in de keuren, bepaald, dat de gemeenfehap binnen drie maanden na het overlijden van den eerstftervenden, moet gefebeiden worden , indien Burgemeesteren , met de naafte vrienden van de weeskinderen, zulks raadzaam oordeelen (dj; doch 'er zijn gevallen, in welke die gemeenfehap, bij het leven van de echtgenooten, ophoudt, Herinner u: r. het geen ik u gezegd heb, van het geval, waar in de echtgenooten ontdekken , dat zij elkander binnen de verbooden graaden verwand zijn. a. Door disfólutie van het huuwlijk, op een rechterlijk gewijsde, om overfpel, of malitieufe defertie; en 3. Door eene rechterlijke feparatie van tafel, bed, bijwooning , en goederen; mits daarvan publicatie gefchiede (ej; en in tegendeel, wordt dezelve ook wel eens, na het overlijden van den eerstftervenden, voortgezet, wanneer een weduwnaar, of weduwe, kinderen hebbende , in den, onverdeelden boedel blijft zitten, in plaat- (cj Ibid. waar hij zegt , dat zulks verfcheiden maaien bij den Hove van Holland, Ch Hogen Haa~ de is verjlaan. (dj Keuren van Schoonhoven, van de weeskinderen , art. 3 , 4, 5, 6, bij van beriium, p. 244. envtlc. (ej Arntz. /. c. 5 29. n. 7- es1 8. Dd 5  4=4 VADERLANDSCHE plaatzen, waar de keuren zulks toelaaten, zo als te Alkmaar, Edam, Am/Ier dam, Dordrecht, .Leiden, en Delft (fj; in dat geval, blijft de gemeenfehap tusfehen den langstlevenden ter eenre, cn de kinderen ter andere zijde, voortdunren, zo echter, dat.de kinderen wel in de winst, maar niet in het verlies, deelen (gj: zelfs beveelen de keuren van Delft, in dat geval, dat de helft van alle conquesten , zedert het overlijden van den eerstftervenden gemaakt, aan de kinderen meet komen (hj; maar bovendien wordt ook begreepen, dat die gemeenfehap voortduurt, wanneer de langstlevende, zonder met zijne kinderen de gemeenfehap te fcheiden, tot een tweede huuwlijk overgaat; in dat geval is men het onder de Rechtsgeleerden niet eens, of die alzo gecontinueerde gemeenfehap, bij eene eindelijke fcheiding, moet worden gerekend uit twee boedels te beftaan, zulks dat de voorkinderen, met hunnen overleden vader, of moeder, voor de eene helft, en de tweede vrouw, of man, voor de andere helft komen; dan wel, of men het voor drie boedels moet houden, en dus aan de voorkinderen, aan de overgebleeven vader , of moeder, en aan de ;weede man, of vrouw, CjO S. VAN LF.EUH-F.X, /. et (S) Loid. (hj Ibid.  RECHTEN. 425 vrouw, ijder een gelijk derde in de geheele gemeenfehap moet toewijzen (O het laatltc komt mij het aanneemlijkfte voor: 1. om dat de weeskinderen in .dat geval lijdelijk zijn; 2. om dat de langstlevende 'der ouders het in zijne macht had, om de gemeenfehap te fcheiden; 3. om dat de tweede vrouw, of man, mede vrijwillig in die gemeenfehap .getreden is; en eindelijk 4. om dat de natuur van deeze gemeenfehap geene ongelijke verdeeling toelaat. Z. Kunnen echtgenooten, die in gemeenfehap van goederen getrouwd zijn, naderhand van die .gemeenfehap afzien ? V. Reeds boven zagen wij, dat eene vrouw, welke bemerkt, dat de belangens van den gemeenen boedel door haaren man, moedwillig, verwaarloosd worden, kan eisfehen, dat de gemeene boedel gefcheiden worde (kj: boven dien kan zulks, bij mutueel testament tusfehen man en vrouw, gefchieden CO maar hoe zeer hier, in Holland, man en vrouw bij hun mutueel testament zo wel de gemeenfehap van goederen, in welke zij getrouwd zijn, kunnen uitfluiten, als zij bevoegd zijn, om dezelve bij hun mutu- eel- (ij Men kan de D.D. die voor beide deeze jre-yoelcns zijn, vinden bij van leeuwen, /. c. (kj De croot, inl. 1. b. 5de deel, 24. (Ij Voet, ad ff, dj paCl. dstal. n. 62.  4:6 VADERLANDSCHE «el testament^ in te voeren, indien dezelve, bij huuwlijkfche voorwaarden , uitgefiooten was; kan ■evenwel de langstlevende, na bet overlijden van ) Zij droegen den naam van tabulae et chartae, quae debent in perpetuum maner e L. Rip. tit. 37. L. I. L. Saxonum til. %. L 4.  RECHTEN. 439 Dan deeze bedingen liepen, niet zo zeer, over de wederzijdfche goederen , dan wel over dat geene, 't welk in t bijzonder de vrouw zou genieten. Om u een recht denkbeeld te geeven van den oorfprong van die huuwlijkfche voorwaarden, welke thans bij ons gebruiklijk zijn, moet gij weeten, dat in oude tijden, en wel vóór de vijftiende eeuw, de testamenten hier te lande onbekend waren; de erfenisfen gingen, in die tijden, volgens de wet. Het eenige, dat men in dien tijd gewoon was te doen, beftond hiér in, dat de ouders, alvorens in de huuwiijken van hunne kinderen toe te ftemmen, zekere bedingen maakten, hoe de goederen, welke ten huuwlijk aangebragt zouden worden, tusfehen de kinderen van de toekomende echtgenooten zouden vererven, of wat van dezelve zou worden bij den dood van den eerstftervenden, indien 'er geene kinderen nableeven. Meer wierd 'er niet gedaan, en men wist van geene verdere beftellinge. (cj Deeze bedingen droegen den naam van huuwlijkfche voorwaarden, en wierden befchreeven (dj. Naderhand zijn deeze bedingen uitgebreider geworden. Z. Wat (cj Barels , over het enket en dubield verband, p. 17. en volg. (dj Zie over de oudheid van dezelve van alkemade, Dis-pleehtigh. ifte deel, pl 215 en volg. Ee 5  044 VADER I/ANDSCHE Z. Wat wordt tot het maaken van zodanige hunwlijkfche voorwaarden vereischt? V. Gelijk de huuwlijkfche voorwaarden contraéten zijn , zo word natuurlijk, tot het aangaan van dezelve, in het algemeen alles vereischt, wat tot de beftaanbaarheid van een contract behoort. Dan hier over zullen wij nader fpreeken, wanneer wij aan de materie van de contracten zullen gekomen zijn ; maar, bovendien, hebben de huuwlijkfche voorwaarden nog vereischten, die tot derzelver bijzondere natuur behoorenj en wel voornamentlijk de volgende, i. dat die geene, die huuwlijkfche voorwaarden aangaan, meerderjarig moeten zijn, of, minderjarig zijnde , door hunne ouders , of voogden, behoorlijk geadfisteerd: want , hoe zeer wij in het vervolg zullen zien, dat het huuwlijk meerderjarig maakt, zo werkt dit evenwel niet, vóór dat het huuwlijk voltrokken is. Oudtijds, moeiten de ouders en naastbeltaande, in alle gevallen , hunne toeftemming tot dezelve geeven , om dat de familiebetrekkingen toen zo naauw waren, dat de naafte magen in alles moesten gekend worden, wat tot de familie betreklijk was 00 >" doch dit is door den tijd in onbruik geraakt, en thans kunnen meerderjarige, in Holland, zodanige huuwlijkfche voorwaarden maaken, als 00 Gelijk wij in het zesde gefprek gezien hebben.  RECHTE N. 44r zij goedvinden, zonder eenige. adfiftentie. Eeji tweede noodzaaklijk vereischte is, dat zij moeten gemaakt worden, vóór het aangaan van het huuwlijk; trouwens de natuur van de zaak brengt dit mede, om dat het bedingen zijn, op welke het huuwlijk zal aangegaan worden; immers wanneer dezelve niet gemaakt zijn , vóór het aangaan van het huuwlijk, dan wordt het landrecht begreepen, de voorwaarden gemaakt te hebben, en dan heeft aanftonds, na het voltrekken van het huuwlijk, de ftatutaire gemeenfehap van goederen plaats (fj. Het is Avel waar, men kan, hier in Holland, na dat het huuwlijk in gemeenfehap van goederen voltrokken is, dezelve weder bij testament uitfluiten (gj; dan het is tevens waar, dat de langstlevende, indien dezelve niets uit het testament van den eerstftervende verkiest te genieten, zich kan houden aan die voorwaarden, op welke het huuwlijk voltrokken is; behalvcn dat men, eens in gemeenfehap van goederen getrouwd zijnde, doch dezelve naderhand bij testament herroepende, hetzelve nimmer met eenig effect, aL> huuwlijkfche voorwaarden, tegen crediteuren zou kunnen allegueeren. Z. Is het ook geen noodzaaklijk vereischte dat (fj Gelijk wij iti dit zelfde gefprek gezien hebben C?) tiïU  442 VADERLANDSCHE dat de huuwlijkfche voorwaarden befchrecven worden? V. De voorzigtigheid vordert wel, dat dezelve in gefchriften gefteld worden, om dat dezelve tot na den dood van den eerstftervenden, en dikwils langer, moeten werken ; maar het is geen zodanig noodzaak lijkvereischte, dat het gebrek aai hetzelve de kracht aan de huuwlijkfche voorwaarden zou beneemen, indien men dezelve maar van elders bewijzen konde (7?); evenwel, wanneer het twijfFelachtig is, of 'er huuwlijkfche voorwaarden zijn, of niet, dan geichied de uitfpraak ten nadeele van de huuwlijkfche voorwaarden, en men houd zich aan de ftatutaire gemeenfehap van goederen (O j maar indien derzelve befchreeven worden, gelijk doorgaands, en genoegzaam altijd gefchied, dan moet daar toe het nodige zegel gebruikt worden (jj. Z. Dus fchijnt 'er niets verzuimd te zijn, indien men, vóór het aangaan van het huuwlijk, dezelve bedongen hebbende, dezelve echter eerst na het voltrekken befchrijft. V. Neen."Indien men maar bewijzen kan dezelve vóór het aangaan van het huuwlijk bedongen (Jij Voet, ad ff. de pa&. dol. § 2. 00 Neostad. de pa&. antenupt. Obf. 23. ^a&e* (jj Zie de ord. op het recht van het k.'ein-ze gel, van 30 Sept. 1744.» art. 49 , en 50.  RECHTEN. 443 gen te hebben (kj, doch het is echter niet voorzigtig, om dat het ligtelijk kan gebeuren, dat dergelijke bewijzen aan tegenfpraak blootgesteld zijn (fj. Z. Maar, indien de befchreeven huuwlijkfche voorwaarden eens verlooren, en nergens te vinden waren? V. Dan zou het al weder daar van afhangen, of men bewijzen kon, dat dezelve bedongen waren, en, dat bewijs ontbreekende, zou de uitfpraak ten nadeele van de huuwlijkfche voorwaarden uitvallen ; hierom is het niet alleen voorzigtig , dezelve te befchrijven , maar zelfs raadzaam, dat men dezelve, gerechtelijk, of voor Notaris en getuigen pasfeere, om dat als dan de minuten , of oorfpronglijke fchriften , door beide contractanten, en hunne adfiilenten, getekend, ten protocolle bewaard worden, daar onderhandfche meer gevaar loopen van verlooren te worden. Z. Kan men dan ook onderhandfche huuwlijk-, fche voorwaarden maaken? V. In Holland buiten twijffel, even gelijk alle andere contracten (mj; mits men daar van maake twee eensluidende initrumenten, ijder gefchreven op het vereischte zegel (nj. Z. Dan Qj VüET, /. c. (Ij Neostad. /. e. (mj arntz. j>. 2 tit. 5 § 29. „ (tij Ord. oj> hst recht van 'tklein-zegel art. 50 en 6'g.  444 VADERLANDSCHE Z. Dan zou het mooglijk raadzaamer zijn, dezelve altijd onder.de hand te maaken, om dat men dan minder gevaar loopt, van den ftaat zijnes boedels bekend te zien worden. V. Eene gerechtelijke of notariaale acte beeft toch altijd meer credict , dan eene onderhandfche, en zijn dezelve, in huuwlijkfche voorwaarden , ook het meeste in gebruik, behalven dat, hoe zeer men wel onderhandfche contracten kan maaken, waar onder ook huuwlijkfche voorwaarden, behooren,. echter het effect, van die huuwlijkfche voorwaarden, voor zo ver dezelve geene conditiën, maar befchikkingen na den dood behelzen , zou kunnen betwist worden, om dat de Uiteffté willen niet onder de hand mogen gemaakt worden (oj. En, wat uwe bedenking aangaat, nopens het bekend worden van den ftaat des boedels, hier omtrent behoort men op de eerlijke geheimhouding van publieke perfoonen te kunnen vertrouwen, behalven dat men zelve de middelen in handen heeft, om, offchoon zijne huuwlijkfche voorwaarden gerechtelijk, of notariaal pasfeerende , echter den ftaat van zijnen boedel te verbergen; dan behoeft men alleen in de huuwlijkfche voorwaarden (die in dat geval op een zegel van drie guldens gefchreeven wordt) aan zich te behouden, dat men van dat gee- - "«mm (oj Van den berg , Neder/. advijsS. %de deel 9 t-gfie confu/t.  RECHTEN. 445 geene, 't welk wederzijdsch zal worden aangebragt, zal maaken aparte inventarisfen, memo* rien, fpecificatien, of dergelijke, gefchreeven op behoorlijk zegel, welke derhalven onderhandsch zijn 0> Z. Wordt, bij huuwlijkfche voorwaarden, altijd de gemeenfehap van winst en verlies bedongen? V. Deeze vraag had ik reeds lang voorzien, om dat ik nodig oordeelde, om u, eer wij dieper in deeze materie traden, die foort van gemeenfehap te leeren knnen; dan het was mijn oogmerk niet, om u daar door te leeren, dat deeze gemeenfehap altijd het beding van de huuwlijkfche voorwaarden is; in tegendeel, men kan bij huuwlijkfche voorwaarden allerleije foort van bedingen maaken, mits dezelve maar geene ongeoorloofde conditiën inhouden, waarvan men nader zal ipreeken ; maar het oogmerk, met welke ik u dezelve heb willen leeren kennen, was, in de eerfte plaats, om dat de gemeenfehap van winst en verlies doorgaands bedongen wordt, het zij ten volle, het zij onder nadere bepaalingen, en 2. omdat, wanneer de ftatutaire gemeenfehap van goederen uitgeflooten is, en de huuwlijkfche voorwaarden van de gemeenfehap van winst en verlies zwijgen, in dat geval, de uitfpraak altijd ten voordeele van de gemeenfehap van winst en verlies moet vallen, om reden, dat het recht, zich zo na 001- (pj Ord. op het recht van 't kléin-zegel, art. 40.  44-5 VADERLANDSCHE na, als mooglijk is, aan de landwet houdende, natuurlijk in zodanige gevallen, waar de landwet uitdrukkelijk uitgeflooten is , doch voor het overige de bedingen onzeker zijn, dat geene begunstigt', het welk het naaste aan de landwet komt (qj. Z. Zoud gij mij wel eenige van de gewoone bedingen gelieven op te geeven, welke men bij huuwlijkfche voorwaarden maakt? V. Zeer gaarne. Gelijk bij huuwlijkfche voorwaarden de gemeenfehap van goederen doorgaands uitgeflooten wordt, en dus, wanneer de echtgenooten eikanderen geen erfgenaam maaken, de .voordeden van een zodanig huuwlijk, met den dood van de eerstftervenden, ophouden, is men, behalven alle andere bedingen, waar van Straks nader, doorgaans gewoon bij huuwlijkfche voortwaarden eenig onherroeplijk voordeel voor den langstlevenden te bedingen , onder den naam van morgengaave, of douarie. Z. Wat moet ik daar door verdaan? V. De morgengave, welke bij de Saxers, en Franken zeer in gebruik 'was (rj bedond in een gelchenk, 't welk de man, den tweede morgen, na (qj Neosad. de pa&. anïenupt. Obf. 4. n. 3. (rj Greg. turonensis hist. Franc. JX. 20. L. Rip. rit. 37. L. 2 De Heer van de spiegel, oorfpr. I der Va der l. Rechten } p. 124.  RECHTEN. 447 ha het voltrekken van het huuwlijk, aan zijne jonge vrouw gaf; en 't welk zij in eigendom behield 00; dan hier van is onderfcheiden de morgengaave, welke ik thans bedoele. De thans door mij bedoelde morgengave is eene zekere fom, of roerend of onroerend goed, 't welk de man, in de huuwlijkfche voorwaarden, aan zijne vrouw toezegt, indien zij hem overleefd. De douarie is een zekere fom, welke de wederzijdfche contracten eikanderen, na overlijden van den eerstftervenden, belooven. Gij ziet dus, dat 'er in den grond eenig onderfcheid is tusfehen morgengave, en douarie: de morgengave gefchied alleen van de zijde van den man. Het morgengaafs-recht brengt, in die provintien, waar het nog in vol gebruik is, twee voorwaarden met zich: de eerfte, dat de vrouw den man moet overleven; en de tweede, dat 'er geene kinderen moeten nablijven; het moet ftrekken, eensdeels , om de vrouw wegens het verlies van haaren man te vertroosten, en anderdeels om haar de vruchtelooze opoffering van haaren maagdom te vergoeden; doch de douarie gefchied van beide zijden, en zonder onderfcheid, of 'er kinderen zijn of niet. Dan, hoe zeer dit onderfcheid in andere provintien nog in het oog gehouden word, en menigmaalen in charters, en andere ftukken, voorkomt, (waarom ik u ook een op- per- _ O) Barels, over het enkel en dui/b. verband P. 60* 1. D £ £ L. Ff  448 VADERLANDSCHE pervlakkig. denkbeeld van hetzelve heb willen geeven;) zo is echter het onderfcheid tusfehen de hier bedoelde morgengave, en de douarie, in Holland, naauwlijks meer in gebruik , alles gefchied thans onder den naam van douarie, (een onduitsch woord, 't welk weduwen bezit betekent). Bij de huuwlijkfche voorwaarden , zegt ijder der contractanten aan de andere zo veel tot eene douarie toe, als hij, of zij, na den. ftaat des boedels, of naar maate van de genegenheid, verkiest; zij kan dus zeer ongelijk, en van de eene zijde veel grooter zijn, dan van de andere; en deeze word genooten op het overlijden van den eerstftervenden, 't zij 'er kinderen zijn of niet (tj. Z. Is dat geene, 't welk als douarie is toegezegd, onherroepelijk? • V. Met onderfcheid ; men kan, zo wel bi] testament, als bij huuwlijkfche voorwaarden, elkander eene douarie toezeggen, en de, bij huuwlijkfche voorwaarden toegezegde douarie bij testament vermeerderen. Indien dezelve bij huuwlijkfche voorwaarden toegezegd is, dan kan zij niet herroepen worden, dan is zij eene der voorwaarden, op welke het huuwlijk bedongen is, 't welk mooglijk anders niet zou aangegaan zijn: eene fchuld, die zelfs vooraf moet afgetrokken wor- (0 Zie hier over breedvoeriger arntz. j>. 2. tit 5. $'54- en 55-  RECHTEN. - 449 worden, eer men de legitime portie van de kinderen bereken e : zelfs word van dezelve geen collateraal betaald, zo als van andere erfenisfen, men kan. eene zodanige douarie zelfs geene winst noemen, zij is, als het ware, de koopprijs van het huuwlijk; maar wanneer de douarie, bij testament , is gemaakt, dan veranderd zii geheel van natuur, dan is zij geene conditie, op welke het huuwlijk is bedongen, dan is zij eene zuivere liberaliteit, die zo menigmaal kan herroepen worden als men wil (V),. Z. Kan eene vrouw, welke eene zodanige douarie bij huuwlijkfche voorwaarden bedongen heeft, zich bij het leeven van haaren man , wanneer hij infolvent word, van die douarie tegen de crediteuren bedienen , en dezelve eerst aftrekken ? V. Neen, dit is uitdruklijk verboden, even zo min als van de winsten, ftaande huuwlijk gedaan; zij kan van dat alles niets profiteeren, voor dat alle de crediteuren van den man voldaan zijn Dat de man,' in rechten, zijne vrouw niet zou mogen repraefenteeren, maar dat zij zelve perfoon zoude behouden. Dit ftrijd geheel tegen den aart derzaake, en de Vaderlandfche rechten en gewoonten. 3. Dat de man niet zonder toeftemming van zijne Vrouw van woonplaats zoude mogen veranderen; dit ftrijd tegen de maritale macht, uit kracht van welke de man, zelfs zonder eenige reden te geeven, zo dikwils van woonplaats kan veranderen, als het hem goed dunkt, en de vrouw niet kan weigeren hem te volgen, zonder zich Schuldig te maaken aan malitieufc dcfertie (pj; dan hier uit volgt niet, dat de man de onbepaalde vrijheid zou hebben, om zelfs met misbruiking van zijne maritale macht, enkel met oogmerk om zijne vrouw te benadeelen , naar zodanige plaatzen te verhuizen, in welke het landrecht hem zou begunftigen, om het een en ander ten nadeele van zijner vrouws bezittingen te verichten; in geval van verhuizing naar zodanige plaats zou, de vrouw zich oppofeerende," moeten onderzogt worden, of 'er wettige reden voor die verhuizing waren, en zo ja, bij voorbeeld, indien het gefchiedde, om de meerdere gezondheid van de lucht, om gegronde hoep op een ^ ^ -.r ~ ampt, O) Voet , ad ff, dé pa&. dot. § 20. 00 Arntz, /. c. tit 5, § 77,  458 VADERLANDSCHE ampt, of beter fortuin, en dergelijke, dan zou de maritale macht boven drijven, en de klachten van de vrouw afgeweezcn worden ; maar zo 'er geene wettige redenen waren, dan zou de vrouw en haare erfgenaamen eene actie tot vergoeding van fchade hebben, om dat het recht geene bedrieglijke handelwijzen begunltigt (pj 4. Indien bij een tweede huuwlijk, daar voorkinderen zijn, meer voor douarie bedongen word, dan een kindsgedeelte bedraagt (qj , en wat dies meer is (rj. Z. Blijft dan altijd de adminiftratie aan den man, al is alle gemeenfehap, zo van winst en verlies, als van goederen, uitgeflooten? V. Ja. Ten ware de vrouw uitdruklijk bij huuwlijkfche voorwaarde had bedongen, dat zij zelve haar eigen goed zou adminiftreeren; doch verder kan het beding niet gaan: zij kan nooit bedingen, om perlbon in rechten te behouden; veel minder om voogdes over haaren man te zijn (O. Z. Onder de geoorloofde voorwaarden fprak gij ook van befchikkingen over de goederen na den dood; kan men na het voltrekken van het huuw- (_pj Voet , ad ff} de pact", dol. § 20. arntz. loc. cit. k {qj L. hac Edi&a/i Cod. de fecundis nupiiis groot inleid. 2. i. 12. d. % 6. (r) Zit arntz. en voet. /. e. (sj Arvjz. ;'. e.  RECHTEN. 45$ huuwlijk dien aangaande ook eenige verandering in de huuwlijkfche voorwaarden maaken? V. Ja. Voor zo ver dezelve als befchikkingen over de goederen na den dood worden aangemerkt ; om dat dezelve altijd kunnen veranderd worden ; doch dan. moet het gezamentlijk gefehieden, bij een mutueel testament ; en hier omtrent is aan te merken, dat, wanneer een zodanig mutueel testament; naderhand door een van de echtgenooten weder verbrooken wierd Cgelijk een ijder recht heeft, om zijn testament, het zij afzonderlijk, het zij met anderen gemaakt, te herroepen en te veranderen) even daar door de huuwlijkfche voorwaarden weder zou worden verdaan in zijne vorige kracht te zijn; behalven dat de langstlevende , zo als wij gezien hebben, altijd kan verklaaren zich aan de huuwlijkfche voorwaarden te willen houden Qj; dan, ten aanzien van de douarie, kan nimmer herroeping plaats hebben, wanneer dezelve bij huuwlijkfche voorwaarden bedongen is, om dat deeze niet kan worden aangemerkt als eene erfenis, of als eene winst, maar als eene fchuld, die op het overlijden van den beloover moet betaald worden (V) waarom van dezelve ook geen collateraal betaald word Qj- Z. Gij (jj van leewenj R. H. R. 4- b. 24. d. % 12. Qj Bijnkersh. guaest. Juris priv. lib. 2 cap. 7. O) Boel, ad loen. dec. ca ju 17 pag. 130 en iotf.  46o VADERLANDSCHE Z. Gij leerde mij ook dat ouders , nabeftaarw den, en zelfs vreemden, bij het maaken van huuwlijkfche voorwaarden kunnen tegenwoordig zijn, en dezelve tekenen, en daar bij aan de toekomende echtgenooten beloften doen , van hun hunne geheele of gedeeltelijke nalatenfchap te doen erven. Zijn zodanige beloften ook herroepelijk? • V. Natuurlijk kunnen zij, bij hun leven, zo veel van hunne goederen aliëneeren, en wegfchenken, als het hun goeddunkt, om dat alleen van hunne nalatenfchap gefprooken word, die dan eerst zeker is, wanneer zij geftorven zijn; maar, hoe zeer andere hier omtrent met onderfcheid antwoorden, en de herroeping toelaaten, wanneer de geheele nalatenfchap beloofd is, om dat het dan een foort van testament is, doch die herroeping ontkennen, Indien een bepaald gedeelte beloofd is, om dat men eene zodanige belofte dan als eene gifte onder de levende zou moeten aanmerken, zo zou ik echter die rechtsgeleerden toevallen, die eene zodanige herroeping niet toelaaten, zo, om dat eene zodanige beloften een foort van overeenkomst, of contract, is, op welke het huuwlijk is aangegaan, en zonder welken het zelve, mooglijk, niet zou aangegaan zijn, als, om dat het natuurlijk is, dat de echtgenooten in die herroeping zouden moeten toeftemmen , 't welk zij wegens hun belang zouden weigeren; want kunnen huuwlijkfche voorwaar-  R E, C II T E N. 461 waarden tusfehen man en vrouw niet zonder onderlinge toeftemming verbrooken worden; zo is 'er ook geene reden, waarom dezelve door die geene, die dezelve mede getekend, en in dezelve beloften gedaan hebben, zonder toeftemming van alle de belang hebbende partijen s zouden kunnen worden verbrooken, en dus deeze niet alleen meer recht zouden hebben, dan de principale perfoonen , maar zelfs de principale perfoonen, door het heimlijk verbreeken van zodanige beloften , welke altijd gepraefumeerd worden, iets tot de voltrekking van het huuwlijk toegebragt te hebben, zouden kunnen bedriegen Qxj. Z. Wat is het effect van' huuwlijkfche voorwaarden ? V. In 't algemeen, dat uit dezelve tusfehen de wederzijdfche echtgenooten, een recht ontftaat,. om dat geene te eisfehen, 't welk bedongen is; maar meer bijzonder: 1. een recht om dat geene te eisfehen, 't welk ouders,, nabeftaanden , of vreemden door hunne tegenwoordigheid en handtekening in dezelve beloofd hebben, 2. datmen , in dezelve, ten aanzien van den, overdracht van goederen, giften, erf-opvolging enz. van het gemeene landrecht mag; afwijken, en dus het landrecht tegen dezelve niet mag ingeroepen worden, dan voor zo ver die afwijkingen in het ongeoorloofde mogten vallen , waar van wij boven gezien hebben, en 3. dat de on- roe- 00 Arntz. /. c. tap. 5 j 80.  ifiz VADERLANDSCPIE roerende goederen, welke in dezelve overgedragen worden , even zo zeker in eigendom overgaan, als of zij gerechtelijk waren getransporteerd Qyj. Z. Indien men in het maaken van de huuwlijkfche voorwaarden eens iets had vergeeten te bepaalen, waar óver naderhand verfchil ontftond, zou men dan uit het algemeene oogmerk van de huuwlijkfche voorwaarden mogen redeneeren ? V. Neen; dan zou het landrecht gevolgd moeten worden. Boven heb ik u reeds gezegd, dat huuwlijkfche voorwaarden naar den letter worden opgevat 00, om dat zij van het landrecht afwijken, en dus word in alles, waaromtrent niet bijzonder bedongen is, gehouden, dat de landwet gekoozen is. Z. Zijn 'er ook gevallen, in welke de huuwlijkfche voorwaarden hunne uitwerking misfchen ? V. Ja. i. Indien het huuwlijk zelve niet gevolgd is, bijvoorbeeld, door fterfgeval, fluiting van geboden, of de voltrekking hinderende oneenigheid ; want daar het voornaame oogmerk vervalt, het huuwlijk zelve, daar vervalt natuurlijk het geheele contract. 2. Indien de echtgenooten, minderjarig zijnde, tegen den wil van hunne ouders zijn getrouwd 00- 3- Indien zij met eikanderen zijn doorgegaan (b). 4. Indien dc 00 Arntz. /. c. § 32, 33, 34. O) Voet , ad ff. de pa3t. dot. § uit. 00 Dl croot, inleid. 2 loek, 12 hoqfdfi. % f, CO Placaat 25 Felr. 1751. (Ned.jaarè. 17S1 .p. 17 j}  RECHTEN. 463 de een van de Gereformeerde, en de andere van de Roomfc/is religie is (cj. 5. Indien ongeoorloofde voorwaarden bedungen zijn. 6. Indien de Voordeden uit het huuwlijk als eene ftraf verboden zijn, bij voorbeeld in overfpel. enz. Z. Hier zouden wij dit gefprek kunnen eindigen; maar ik verlang nog te weeten, of 'er geene middelen zijn, om eene vrouw, die door de ongelukkige adminiftratie van haaren man geruïneerd is ,en, opzijn overlijden, den boedelinfolvent vind, te gemoet te komen? V. Ja. Eene vrouw, den boedel op het overlijden van haaren man met fchulden bezwaard vindende, kon oudtijds, gelijk men het noemde, voor de baar uitgaan; dat is, na dat het lijk van haaren man op de baar gezet was, in geleende klederen, met een halm in haare hand, geadfifteerd met eenen voogd, de deur uitgaan, en die halm op het graf wegwerpen (dj; ook was het (cj P/ac.24jYa/i. 175$ art. 6. (JVed.jaarb. 1755/1.74) (dj Zie dit omftandig bij wagenaar , Vadtrl. hist. ide deel, p. 355. in het geval van Vrouw Margaretha van Cleef Wed. van Hertog Aelbrecht. Zie ook Mr. J. Matthijsfe in de befchr. van den Briel, door alkemade, pag. 309. Men vind de manier van renuntiëeren zeer fraai befchreeven bij bottelgier, in zijne fomme rurale , cap. 333. ,, Die maniere te renunciëeren is defe : dije „ vrouwe of joncfrouwe behoort te wefen ter misfen» t deel. Gg van  40*4 VADERLANDS CHE het gcbruiklijk, dat de vrouw haaren gordel afdeed, en nevens haare beurs, en fleutels, op de dood- „ van den wtvaert, in huer cleederen als weduwe en na die felve misfe, in 't eijnde van dijen, foe behoort lij felver te comen, en behoert ghefeit te ,, fijn voor haer tot haren voecht. Siet al dusda„ nige vrouwe oft joncfrouwe N. alzo ghehieten, „ weduwe gebleven van defe N. alfo ghehieten, ,, de welcke comende en gevoelende die lasten van. „ den fculden, ghemaect biden voorfcreven wilen eer ,, hueren man, om te wefeii ontflaghen van den lasten der felver fculden, renuncieert,en haar verdraecht „ van alle die roerende goeden gebleven van „ hueren voorfchreven man, en zij en eijschet, ., daer aan nemcrmeer geen recht, makende van den ,, felven goeden expres generale en fpeciale renunciatie , biedende te doen alle dije folempniteijten ia ,, fulcker faken ghewoenlijc, en te doen den eedt ,, daer toe ghewoènlijc. Dat gedaen tot begheerte ,, en wille van de voorfcreven vrouwe ofte jonc* „ frouwe weduwe. Die officiale, oft die deken ru„ rale, in den bisdom behoort te wefen tegenwoer., dich, en oec een notarius van den geesteliken ho,1 ve, acn den welcken brieven daer af behooren geeifchet, en gegeven te wefen. Item, en desghe„ lijcs, behoort aldaer te wefen den waerlijken rech ■ „ ter, en fonderlinge den overften rechter van der „ plecke , en behoert die weduwe te fweeren op „ ten misfale, dat fe defe renunciatie doet fonder „ fraude, en dat fe geen merende goeden en heeft, mer bijet die tot kennis te brenghen, nae huer „ mncht  RECHTEN. 46*5 doodkist van haaren man lag 0. Bij veele keuren van onze Hollandfche fteeden, als: te Amftcrdam, Rotterdam, Lcijden , Oudewater (fj Delft, riancn en Ameide (gj, vindt men de folemniteiten bepaald,.die geöbferveerd moeten worden, doch waar dezelve niet bepaald zijn, is het genoeg, dat de vrouw voor de baar uitgaat, en de fleutels op de kist legt (hj. Te Amfterdm kan de weduwe volftaan met den crediteuren bij notaris en getuigen te doen infinué'eren, dat zij zich met het fterfhuis niet wil bemoeijen (ij, ,maar 't zelve abandonneeren ten behoeve van de crediteuren ; dan dit voorrecht ftrekt zich niet uit tot vrouwen, die koophandel drijven, ten aanzien van fchulden van den handel (kj, ook niet ten r macht aen den erfgenamen , oft creditoers van „ den voorfchreven aflivigen , behouden hueren . rechte douarie, en daer af behoren brieven ge„ maect te lijn, ende die condighen bi commisfie ,, van den rechter alomme aldaert behoert." (ej Gelijk wagenaar , /. *. van de Hertoginne Wed. van Philips van Bourgondie verhaalt. (fj Boel, ad loen. dec. cafu 65. p. 434 en volg. (gj Obferv. op h. de groot, 2de deel, p. 96. (hj Loen. cafu 65. ibique boel, p. 436. (ij Rooseboom , keuren van u4mft. cap. 42 n. 24. (kj H. de croot, inleid. 2 boek, 11de deel} $ 19. voet , ad ff. de cesf bon. § 13. Gg a  VADERLANDSCHE ten aanzien van fchulden, voor welke zich de vrouw verbonden heeft (/). Z. Van waar is dit recht oorfpronglijk, en wat betekenen die folemniteiten ? V. De oorfprong van dit recht is zeer duister. Geene van onze fchrijvers brengt dezelve (voor zo veel mij bekend is) hooger, dan eene gewoonte. Nergens heb ik den ^oorfprong van die gewoonte gevonden; en dus moet hier al weder de regel gelden, dat men van alle de inftellingen der voorouderen geene redenen kan geeven ; evenwel wil ik u mijne gisfing niet verbergen. Wij vinden in de Salifchc wet Qmj eene befchrijving van de manier op welke zich ijmand van alle familiebanden kon ontflaan Qnj men dagvaardde dan zijne naaste vrienden ; op den rechtdag nam men vier elzen ftokjens, van de roodfte kleur, die mooglijk was, (om daar mede het bloed te betekenen) deeze brak men boven zijn hoofd (hier mede gaf men te kennen de bloedverwandfchap af te breeken,) dan wierp men die ftokjens Oost- West- Zuijd- en Noordwaards, daar mede te kennen geevende, dat men, over de geheele waereld, alle bloedverwandfchap verwierp, en dus zijne naastbeftaande vreemd was ge- 00 Voet, /. c. sckorer ad grotii locutn tnex citaium. (_mj L. Salie a y rif. 63. O) D:: aosraie men, fe de parenlilia to.'.ere.  RECHTEN. 467 geworden. Na dien tijd kon men van zijne familie niet meer erven, en ging ook de nalatenfchap van eenen zodanigen niet aan zijne familie over CO- 1 Het is niet onmooglijk dat de gewoonte van de weduwen , om eenen halm (pj bij het graf van haaren man weg te werpen, haaren gordel af te doen, en nevens haare beurs, en fleutels, op de kist van haaren man te leggen, in dat alles geadfisteerd door eenen voogd, nog een overblijfzel van die oude gewoonte zij, en dat de weduwe daar mede te kennen geeft, alle banden van betrekking tusfehen haar en haaren overleden man te verbreeken, en hem vreemd te worden, terwijl dan het gaan uit het huis voor de baar te kennen zal geeven, dat zij, geene administratie in den boedel gehad hebbende, de verantwoording overlaat aan het lijk, voor het welke zij uitgaat, of aan die geene, welke zich den boedel zal willen aantrekken; en Co) L. Sa/, loc. cit. et wendelin. in g/osf. vocum Jttuat. verbo a/vinos fustes. (pj Wanneer bij de oude Germaniers een eigendom van een goed wierd overgedraagen, dan wierp de verkooper eenen halm in den boezem van den kooper, dit gaf te kennen, dat hij den eigendom aan den koper overgaf. Zie wendel. in voce festuc. Het weg werpen van den halm kan dus ook betekenen , dat zij haaren geheeien eigendom aan dien boedel wegwierp. Zie ons 26ÜQ gefprek. Gg3  4«8 VADERLANDSCHE RECHTEN. en hier uit volgt -tevens, dat wel de vrouw, maar niet de man, zich van dit middel kan bedienen, om dat de man de adminiftratie gehad, en zich, door zijne eigene daaden, verbonden heeft; daar in tegendeel de vrouw, onder de maritale macht geftaan hebbende, niet om haare eigene, maar om haars mans daaden verbonden is (qj. Z. Is 'er nog iets over deeze ftof aan te merken? V. Voor eene oppervlakkige befchouwing heb ik u kundigheden genoeg medegedeeld, terwijl gij dieper in deeze materie willende indringen, den weg gebaand zult vinden bij de fchrijvers, die ik u aan den voet uwer aantekeningen aanwijze. Dus hebben wij thans, voor zo veel tot ons oogmerk nodig was , de materie van het huuwlijk, met het geen het zelve vooraf gaat en vergezelt, afgehandeld, en kunnen derhalven, bij ons volgende gefprek , den draad weder^ opvatten , waar wij dezelve gelaaten hadden (rj. Wij moeten dus nu tot de vrijgebooren burgers te rug keeren, en daar in befchouwen die geene die onder eens anders beheering ftaan, en die geene die hun eigen meester zijn. CO VoéT, ad ff. de cesf. firn. § 13. CO Zie het Jltt van het 5de geffrck.