Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 AmBterdam  011178 3585 UB AMSTERDAM  VADERLANDSCHE RECHTEN; in.   VADERLANDSCHE RECHTEN VOOR DEN BURGER, DOOR Mr. DIRK HOOLA van NOOTEN, RAAD EN OUD-BURGEMEESTER DER STAD SCHOONHOVEN, EN LID VAN 'T UTRECHTSCH PROVINCIAAL GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. EERSTEN DEELS DERDE STUK. * AMSTERDAM bij WILLEM HCLTROP, 1753.   INHOUD DER G E SPREKKEN. IX. gesprek, van wettig e, en onwettige kinderen; van de middelen om onwettige te wettigen , van meerderjaarige en minderjaarige en van dc macht der ouders.. Blscz. 471 X. ■ van, voogden over minderjaarige, van meerderjaarrige totzicht behoevende perzoonen, en der zeiver verzorgers; van die geene die hun eigen meester zijn; van eerlijken en ecrloozen. -—- 538 XI. ■— befluit van het eerjle onderwerp van het recht, en onderzoek, of, en in hoe verre het Vaderlandfche recht, in dit eerjle onderwerp, van het recht der natuur afgeweeken zij? ■— 623  Zij, aan wien de eerfie zorg-, en toezicht over de opvoeding der jeugd toebetrouwd »-ord_, en zijj die deeze opzieners verkiezen , moeten denken, dat van alle ambten en bedieningen in den Staat, deeze 3 zonder alle vergelijking, de vooriiaamfte is. P L A T O.  V. NOOTEN V. NOOTEN VADEEL. VABERL. RECHTEN. RECHTEN. III. HL   VADERLANDSCHE RECHTEN, EERSTE BOEK. negende gesprek. VAN WETTIGE EN ONWETTIGE KINDEREN, VAN DE MIDDELEN OM ONWETTIGE TE WETTIGEN, VAN MEERDER JAARIGE, EN MINDER JA ARIGE; EN van DE MACHT :> DER OUDERS. der. Daar wij, na den grooten uitflap over het huuwlijk, met het geene hetzelve voorafgaat , en vergezelt (en waar mede wij ons nu geduurcnde drie gcfprekken hebben bezig gehouden,) weder tot de hoofdzaak, die wij behandelen, te rug keeren, dat is tot het recht van perfoonen; zo moeten wij nu fpreeken over perfooncn , die onder eens anders beheering liaan, en over die geene, die hun eigen meester zijn. Onder die geene, die onder eens anders beheering liaan, ontmoeten wij, in de eerde plaats, kinderen. Dezelve zijn : i. Of wettig, of onwettig; en S. Of meerderjarig of minderjarigs dus zullen wij I. deel. Hh nu  ♦7* VADERLAND SC PI E nu dezelve in beide die opzichten befchouwen, en dan tevens zien van de macht onder welke zich die geene bevinden, die hun eigen meester niet zijn. Zoon. Wat zijn wettige kinderen ? V.-Zodanige, welke uit een wettig huuwlijk gebooren zijn. Z. Is 'er evenwel geene bepaaling, of die kinderen te vroeg, na het voltrekken van het huuwlijk der ouders, of te laat, na den dood van hunnen vader, gebooren zijn geworden? V. De Romeinfehe rechten (die wij in dit ftuk, in 't algemeen, en zo ver zij niet zijn afgefchaft, en met onze conftitutie overéénkomen, als fubfidiair recht volgen,) onderftellen, dat die geene de vader is, die door het huuwlijk aangeweezen word (» Over het algemeen zijn de wetten, ten aanzien van de wettigheid, zeer gunvoor de kinderen Qb"). Wat de te vroege geboorte aangaat, het recht houd die geene voor wettig gebooren, die op de zevende maand, of den honderd twee en tachtigften dag, na het voltrekken van het huuwlijk , gebooren word CO* Trouwens , ten aanzien van vroegere geboortens, word niet naauw gezien, om dat zodanige kinderen, al waren zij reeds een vrucht van O) L. 5. ff. de in jus vocando. ' O) Gail. Oèf pracï. lib. 2. Obf. 97. (O L. 12. ff. de ftat. hom. L. 3. J 12. de fuis et tegitim. g".  RECHTEN. 473 van al te groote gemeenzaamheid vóór het huuwlijk, echter door het opgevolgde huuwlijk ;gewettigd worden (V), zo als wij nader zien zullen i en, wat laate geboorte, na het overlijden van den man, aangaat, word die geene, in rechten, voor wettig gebooren gehouden, die volle tien maanden, na den dood van den man ter waereld komt (e~). Z. Onwettige zijn, derhalven, zodanige, die buiten wettig huuwlijk gebooren zijn. V. Ja. Maar zij zijn onderfcheiden in foorten; zij worden in het algemeen bastaarden genaamd, en zijn onderfcheiden in fpeelkinderen, of fimpele bastaarden, 2. in hoere kinderen, en 3. in overwonnen bastaarden, Z. Is 'er reden voor dit onderfcheid? V Ja j om dat het recht, omtrent dezelve haare bepalingen naar de onderfcheidene omftandigheden onderfcheid, gelijk wij zo aanftonds bij de bijzondere behandeling van ijder foort zullen zien. Z. Wat betekent het woord bastaard? V. Men is 't over het woord niet eens; zommige wil- (/) Gelijk wij beneden zien zullen. Zie ook scho< zes., ad grot. 1. i2<& deel, % 3- 00 Nov. 39. cap. 2. sande Decif. Lib. 4. 8def. 10. Zie ook de groot, t. boek, 1-2.de d., $ 3. en s. van leeuwen , u boek, 1de deel, § 2. welke zelfs van elf maanden fpreeken. [ Hh a  474 VADERLANDSCHE willen, dat men het moet verftaan als of men zeide : bestaart, van eenen besten aart, van eenen zeer goeden imborst, om dat men veeltijds ziet, dat de zodanige vlugger van verftand en begrip zijn. Andere willen, dat men het fpottende, en als verachtende moet opneemen, en dus door dit woord het tegendeel van de natuurlijke betekenis verftaan; die niet van den besten aart, van het beste foert is; weder andere leiden het woord af van bast en aart, dat is, dit niet naar het fit, maar naar den bast aart (ƒ> Z. Wat moet men- door fpeelkinderen verftaan? V. Zodanige, welke uit ongetrouwde vader, en moeder geboren zijn, welke met eikanderen zouden hebben kunnen, en mogen trouwen. Zij draagen in oude ftukken den naam van keviskinderen, kebskinderen, keeskinderen Qg~) van het woord kebisfe, kebfe, kevisfe, 't welk een bijzit betekent (Ji); ook fimpele bastaarden (/'). Z. Wat zijn hoerekinderen ? V. Zo- Qf) Zie kiliaan , op het woord bastaard: zie ook verfcheide andere afleidingen van dit woord bij matth. paroem. belg. I- ii. (g~) H. de groot, inleid. I. b., nie d.,\ i. (/;) Kiliaan , h. v. Kebfen , keezen , kevefen , Keeffen, betekent hoererij bedrijven. Ibid. Zie ook TROTzn jus agr. belg> torn 2. p. 606. (ï) Keuren van Schoonhoven, van boedelfcheiainge, §31. 32. van berküm, iefchr. van Schoonhoven, p. 204, 265.  RECHTEN. 475 V. Zodanige , welke uit eene moeder , van een openbaar eerloos gedrag, geboren zijn, en waar van de vader geheel onbekend is Z. En wat zijn overwonnen bastaarden? V. Zodanige, die uit getrouwde perzoonen, in overfpel, of ook wel uit ongetrouwde, maar elkander binnen de verboden graaden beftaande, en dus in blocdfchande, gebooren zijn (7). Z. Noemt men de onwettige ook niet natuurlijke kinderen? V. Ja, vooral in het Romeinfche recht, daar wierden de onwettige verdeeld in natuurlijke, die uit eene bijzit, hoerekinderen die uit eenen oftzekeren vader, en adultcrinen, en incestuofen («) die in overfpel, en bloedfchande, gebooren- waren; bij de Romeinen was het concubinaat, of het houden van bijzitten, geoorloofd ; (ö) doch , in Holland, volftrekt verboden (j>); en dus komt, in Holland, de meer een' h> OQ Kiliaan, h. v. vulgo quaeftti, incerto patra nati. 00 S. van leeuwen, R. H. R. I. i. 7 d. \ 3. de groot, inleid. I. b.3 12de d., §7. C«0 Spurii. 00 Adulterini, et incestuofi. O) Voet, ad ff. de concubinis $ 1. qo Politik, ord. van .1580. art, 3. Zie matth.. paroem. belg. I. § 11. • Hh 3  476 VADERLANDSCHE lijke naam van natuurlijke, kinderen, in rechten minder te pas, fchoon dezelve, uit beleefdheid, in de daaglijkfche omgang , veeltijds gebruikt word. Z. Wat bepaald het recht % in 't algemeen, omtrent bastaarden? V. Hoedanig de bepaalingen bij de Batavieren waren, is onzeker. Zij leefden zeer eerbaar, en het overfpel was bij hun zeer zeldzaam (jj). Wij vinden niets van de bastaarden onder hun aangetekend. Bij de Galliërs was het onderfcheid tusfehen wettige én onwettige niet alleen bekend, maar zelfs fchijnt het zelve van belang geweest te zijn ; althans wij leezen, dat zij de jonggeboren kinderen in den Rhijn dompelden : indien dezelve zonken, wierden zij voor wettig , indien zij drcevtn, voor onwettig gehouden (V); dan van deeze tot de Ger maniers te befluiten , kan niet aangaan , daar wij weeten , dat deeze volkeren zeer in gewoontens onderfcheiden waren (O- Bij &e Franken was weinig of geen onderfcheid tusfehen de wettige of onwettige kinderen van de koningen van den eer- ften Cf) Tacit. de Morti. Germ. cap. 18 et 19. Cr) Julisui epiftola ad Maximum {citante heijjecc. Elem. Jur. Germ. liè. 1. $ M7)- it. regum Francorum , lib. 6 c#/>. 307. Hh 4  478 VADERLAND SCHE klaarden CO- Van dien tijd af, wierden zij voor eerloos gehouden, en als zodanige uit alle ampten, ook van het geeven van getuigenisfen enz, geweerd 00; dan die harde behandeling (gelijk zij ten aanzien van de kinderen kan genoemd worden, daar zij in het geval geheel onfchuldig zijn) ondergaan zij thans niet meer : het geeven van getuigenis word hun thans, in geen 'eene ftad in Holland, geweigerd ; en 'er zijn maar weinig plaatzen, waar, nog hedendaags, handvesten en costumen ftand grijpen, bij welke onwettige geboorene uit eerlijke ampten zijn geflooten 00. Het voornaamfte onderfcheid tusfehen wettige, en onwettige, bepaalt zig thans, i. tot de erfenisfen («) ; en hier omtrent zijn de opgegeeven foorten onderfcheiden; en %. tot de legitimatie, waar van wij nader zien zullen. Z. Wat 00 Heinecc. /• c. S 148. -1 00 s- van leeuwen, R. H. Recht I. b. 7. d. , { 4. die dit uit een handvest van Graaf Floris den Vetten, aan Munnikendam, in den ja are 1288 gegeeven, en een dit) aan Kennemerland van 1201. vernieuwd 1415, bewijst. De groot, inl. I. b. \2d» deel, % 8. Zit ook ^intw. op de dertig vraagen uit de groot, p. 29. et feqq. 00 Ibid. 00 De groot, inleid. I. t. 12de d. , § 2 tah leeuwen, IOC. Ctt.  RECHTEN. 479 Z. Wat bepaalt het recht, in het ftuk van erfenisfen , omtrent fpeclkinderen, of fimpele bastaarden ? V. Vooraf moeten wij in het oog houden, dat fpeelkinderen, hoe zeer buiten huuwlijk geboren , echter zodanige zijn, waar van de vader bekend is , dat is te zeggen , waar van een bepaald perzoon, die onder eede niet durft ontkennen , de moeder te eeniger tijd vleeschlijk bekend te hebben, en wien de moeder het kind opzweert, voor vader gehouden word (£)j e'i welke dus met de moeder gehouden is, zodanig kind op te voeden , en te onderhouden (c) •> ten aanzien van deeze , bepaalt het recht, in het ftuk van erfenisfen, dat zij buiten testament, of (zo als wij het in rechten noemen) ab iatcstato , geen erfgenaamen van hunnen vader kunnen zijn (_d); evenwel ftaat het den vader vrij, om hun, bij testament, even gelijk andere, die hem vreemd zijn, erfgenaamen te maaken; doch te Leijden mag een vader, wanneer 'er wettige kinderen zijn, aan zijne fpeelkinderen niet meer maaken, dan een vierde van het geene hij aan zijne wettige kinderen heeft ten huuwlijk gegeeven (c). In henen worden zij bij erfenis niet toe- O) S. van leeuwen, R. H. R. I. b. 13. d. , \ 7. 00 #** 00 Brouwer, de Jure Contmb, I. 27 $ 30. CO Brouwer, /. c. HI15  43o VADERLANDSCHE toegelaaten (ƒ) fchoon dit zeer veele uitzonderingen lijd, en te over bekend is , hoe, van ouds, fpeelkinderen van vorsten tot de leengoederen wierden toegelaaten mooglljk ook nog een overblijfzel van het oude voorrecht van den hoogen adel, om meer dan ééne vrouw te gelijk te mogen hebben (7/). Te Schoonhoven is een privilegie, dat b astrden mogen erven , en laaien op haaren naasten maghen, als of zij van ghetruweden bedde waren O); dan hier van zullen wij de betekenis beneden nader zien. Ten (ƒ) Zie schorer , in de antw. op de 30 vraagen Uit de groot, p. 28. OjD Zie van wijn , in de antwoorden op de 30 vraagen uit de groot, pag. 34 et jeqq; doch 'er . moest, ten bewijzen van onzuiverheid, eene ftreep of baar in hun wapen zijn. van leeuwen , R. H. R. 1,0, 3. C/0 Gelijk wij reeds meer gezien hebben uit tacit. de Morib. Germ- eap. ,18. aan welk voorrecht men zich onder den Merovingifchen Ham fcrijjat gehouden te hebben, heinecc. /. c. J 147. in notis. CO Privil. van Schoenhoven 1 'fcffj iZ95 Cmeiris. Charterboek Zde d., p. 0» Dit privilegie heb ik wel eens hooren aanhaalen, om daar uit te bewijzen , dat te Schoonhoven bastaarden ook van hunnen vader erven, doch geheel verkeerd. Het is enkel betreklijk oP het geene Ustaardcn nalaatcn , en niet op  RECHTEN. 481 Ten aanzien van de nalatenfchap van hunne moedergeldt, nog het oude Vaderlandfche fpreekwoord : een wijf maakt geen bastaard; dan dit fpreekwoord wil niet zeggen, dat kinderen, buiten huuwlijk gebooren, ten aanzien van de moeder, niet onwettig zijn, immers deeze uitlegging zou tegen den aart der zaake ftrijden; maar juist dat oude fpreekwoord bevestigd het verftand van onze voorouders nopens het oude recht, even gelijk meest alle onze oude fpreekwoorden. Dat de fpeelkinderen , oudtijdè, geheel en al van de vaderlijke erve verftooken waren, zelfs al was de vader bekend , was zo zeker, dat bastaard te zijn , en gein erfgenaam te veezen, woorden van dezelfde betekenis waren; en zelfs moet hiervan, zeer waarfchijnlijk, afgeleid worden het nog heden in gebruik zijnde gemeenzaame fpreekwoord : zijne kinderen bastaard tc viaaken , waar door men te kennen geeft, de kinderen zo weinig na te laaten, als maar eenigzints ,. na het recht, geoorloofd is, en dus in den grond te onterven, en te behandelen, als of zij bastaarden waren : het fpreekwoord: een wijf op het geene zij erven Wij vinden eene foortgelijke uitdrukking in het privilegie van Delft van 3 JsJov. 1411,aangehaald' in de nooten op h. de groot, inl. 1. b. 31. d., 5 5. Wij zullen weldra nader zien, wat die uitdrukking betekene.  4Sa VADERLAND SC H E wijf maakt geen bastaard is dus te zeggen, dat onwettige kinderen niet verftooken zijn van de moederlijke nalatenfchap , maar ab intestato van hunne moeders erven (£)• Wat de erfenisfen aangaat van nabeftaanden van 's vaders zijde, dit is buiten twijfel , dat geene bastaarden, in Holland , dezelve ab intestato bekomen ; maar ten aanzien van zodanige nalatenfchappen van nabeftaanden van moeders zijde , hoe zeer een van de voornaamfte rechtsgeleerden (7) meent, dat dezelve ook niet ab intestato op bastaarden komen, komt het mij evenwel ontwijffelbaar voor, dat zij tot dezelve gerechtigd zijn Qnf). Z. Wat bepaalt het recht in het ftuk van erfenisfen omtrent hoerekinderen P V. Ge- (70 Zie hier over bïjnkersh. quaes't. jur. priy.lib. 3. .cap. 11. v.r.ar zulks met de handvesten en keuren van zeer veele plaarren bevestigd word, waar bij nog kan gevoegd worden. Keuren van Schoonhoven , van boéljcheidinge en fuccesfie, art. 31. bij van berkum , f. 264. Zie ook schorer , ad grot. 2 boek, 27 s. , % 28. 00 Bïjnkersh. quaeSt jur. priv. loc. cit. («O Om de uitmuntend fchoone verhandeling van elondeel , over het recht der erfopvolging van bastaarden , in welke men alle de redenen van bijnkershoek, wederlegd vind. Men vind dezelve in zijne uitgaave van van der vorm, over het verft'erfrecht,p. 212 en volg.  RECHTEN. 483 V. Gelijk derzelver vader geheel onbekend , en onzeker is, worden zij aangemerkt als geenen vader te hebben, en dus behoefde het recht, dien aangaande, geene beftellingen te maaken; terwijl 'er ten aanzien van de moederlijke nalatenfchap , en die van moeders nabeftaanden, nergens in ons .Hollandsen recht , zo veel mij bekend is, onderfcheid gemaakt word tusfehen deeze. en fpeelkinderen. Z. En wat bepaalt het recht, in het ftuk van erfenisfen, omtrent overwonnen bastaarden? V. Oudtijds konden ook deeze ab intestato aan derzelver moeders opvolgen («) '■> doch dit is naderhand veranderd, en zijn dezelve, hoe zeer de ouders verplicht zijn hun zo lang te onderhouden, tot dat zij voor zich zeiven de kost kunnen winnen, van alle erfenis van vader, en moeder, verftooken (o~); evenwel kunnen de ouders hun iets tot nodig onderhoud nalaaten (?)• Z. Is dit evenwel niet hard ? V. Btu- Ctï) Zie costumen van Dord. art. 70. bij van de VALL, priv. van Dord. p. J353., en costumen van Zuid-Holl. art. 11 ibid. p. 1356. Zie aldaar van de wall, in notis; 't welk aldaar nog in gebruik is, en als een fingulier recht aangemerkt word bij bïjnkersh. /. c. 00 H. de grcot , inl. 2 b. 27 d. § 28 ibique schorer, Rechtsg. Obferv. op de groot, 2de deel, p. 108, en 4de deel, p. 203. QO Md-  484 VADERL AIN D S C H E V. Buiten twijffel. De kinderen zijn geheel onfchuldig. Te recht merkt een voornaam Rechtsgeleerde (?) aan (en waarlijk die aanmerking doet zijne gevoelige ziel eer aan O dat de mensen* /ijkheid, bij een weinig overdenkens, onmooglijk, een zo hard vonnis tegen die onnozelen kan uitfpreeken. Immers wanneer men die rechtsbepaaling onbevooroordeeld nadenkt, dan moet men van dezelve, behalven alle de redenen, welke de gemelde Rechtsgeleerde tegen de billijkheid van dezelve aanvoert, ook zeggen, dat zij volkomen haar doel mist; want men kan die rechtsbepaaling niet anders aanmerken, dan als eene ftraf; maar, indien de vrees voor de ftraf immer eene beteugeling zal zijn, dan moet zij den bedrijver van de misdaad bedreigen , en niet, gelijk hier het geval is, den onfchuldigen; ik weet wel, dat men hier tegen zegt, dat de ftraf, die de ongelukkige vrucht ondergaat, ook gevoelig op de ouders , indien zij de natuur niet uitgefchud hebben , ter neder komt; maar , behoeft men wel veel menschkunde te bezitten , om niet ogenbliklijk toe te ftaan, dat die geene, die hunne driften zo veel toegeeven, dat zij tot het bedrijven van overfpel, ofbloedfchande, overgaan, zelden om de vruchten van hunne ftraf baare liefde denken , en veel eer hoopen', dat hunne fchandelijke daad zonder (7) Blokdeel, /■ et f. 228.  RECHTEN. 4f?5 gevolg zal zijn ? En welk eene beteugeling zal dan zo eene ftraf, die hun toch niet perfoneel treft, bij hun te wege brengen ! Dan hoe dit zij , de overwonnen bastaarden zuchten onder die harde wet, die algemeen gevolgd word, en die , ondertusfchen, wanneer men dezelve in deszelfs oorfprong nagaat, zeer waarfchijnlijk zou te bewijzen zijn , uit een gebrek van genoegzaam licht in de Romcinfchc wet, uit welke dit recht afgeleid word , ontdaan te zijn. De Romeiufche wet (V) uit welke dit recht ontleend is, zegt, dat aan zodanige , door de parentes , geen onderhoud behoeft gegeeven te worden , en dat zij niet van dezelve kunnen erven. Het eerfte gedeelte nopens het onderhoud is buiten gebruik (V), doch het tweede volgt men nog. Ik noemde u het woord parentes in het latïjn om dat daarin het misverftand moet gezogt worden; dit verftaat men gemeenlijk zo, als of hier van beide de ouders , en dus van vader, en moeder, gefprooken wierd; ondertusfchen heeft een zeer geleerd man (O onweêrfpreeklijk beweezen, dat, in die wet, door parentes onmooglijk beide de ouders, en dus vader en Cr) Nuvella 89. cap. 15. GO Rechtsg. Obferv. op hugo dï grootj in 4* fupplemente» agter 't 4de deel, p. 203. CO Voorjja Emend et Interpr. cap. 14. Ed. novisf.  48(5 VADERLANDSCHE en moeder, kunnen verftaan worden; maar dat het woord parentes daar alleen betekent en betekenen kan de vaders ; en dus zou dan klaar zijn, dat de rechtsbepaling, die wij volgen , uit een verkeerd begrip van de oorfpronglijke wet ontftaan zij. Het ware te wenfehen, dat deeze aanmerking, voor welke de natie aan dien geleerden uitlegger alle verplichting heeft, in onze rechtspleging dien invloed had, dat onfchuldige overwonnen bastaarden niet langer de flachtoffers van een wanbegrip waren ! Dan genoeg hier van: men kan te veel aan zijne gevoeligheid toegeeven! Z. Ik bedank u voor deeze onderrichting ; maar wij weeten nu, hoedanig het recht het ftuk der erfenisfen bepaalt omtrent bastaarden : ik wenschte tevens wel te weeten , of het recht ook iets bepaale, omtrent de nalatenfchappcn van de bastaarden zelve ? V. Wanneer bastaarden wettige kinderen nalatten, dan is het buiten verfchil, dat 'er clan, in de erfopvolging van hunne nalatenfchap, geen onderfcheid is tusfehen hun, en tusfehen wettig geboorenen (v). Maar, wanneer zij geene kinderen nalaaten, dan leert ons een voornaam Rechtsgeleerde f» dat, O) Zie blondeel, /. f. p. 232. (y) De groot, in/. 2 boek, 31 d~., § 2, O) De groot , l. c. § 4- en volg.  RECHTEN. 48? dat, in zodanig geval, dat onderfcheid tusfehen fpeelkinderen, en overwonnen bastaarden, plaats heeft, dat van fpeelkinderen de nalatenfchap wel geheel vervalt aan de graaflijkheid, indien de moeder nog leeft, doch indien demoeder dood is, dat dan de eene helft gaat aan de zijde van de moeder, en de andere helft aan de graaflijkheid, doch dat de nalatenfchap van overwonnen bastaarden geheel aan de graaflijkheid gaat» 't Is opzig zclvenwaar, dat, oudtijds, de graaven (zonder dat ik hier naar den oorfprong van dit recht wil onderzoeken, (x)) erkend wierden recht te hebben op de nalatenfchappen deibastaarden. Dit bewijzen de menigvuldige privilegiën door hun aan de fteden gegeeven, waar bij zij dit recht, 't zij geheel, 't zij gedeeltelijk kwijt fcholden; en aan- de fteeden fchonken, dat die bastaarden mogten erven , en laaien op haar en naaften maghe, als of zij van getruweden bedde waren (2) (dat is te zeggen, dat de graaven, noch hunne nakomelingen, van beft erft en aan hoe- O) Die waarfchijnlijk ja het recht van keurmede, waar van in het derde gefprek gemeld is, zou te "vinden zijn. (£) Zie het beven aangeh. Privil. van Schoonhoven r jfulij 1395 (mieris, Ch. b. ide d. p. 632) Privil. van Delft 3 Nov. 1411 (in notis ad Grot. 2 b. 31 d\ i 5, 5) en verfcheiden anderen, te vinden in dé Reehtsg. Obferv. op h. de groot , ide deel, p. iau I. DEEL. Ü  488 VADERLANDSCHE hoeren goeden nijet eijsfchen en zullen") ra~) doch dit was het oude recht: de ei gen daaden van de graaven, waar bij zij, door het fchenken van de boven verhaalde privilegiën aan verfcheiden fteeden , van dat recht afzagen, hebben dit recht over het geheele land zodanig verzwakt, dat het in onbruik is geraakt. De boven verhaalde voornaame Rechtsgeleerde (ZO fchijnt mij dus toe, van het oude recht te fpreeken. Volgens het hedendaagfche recht, komt het mij voor, dat de nalatenfchap van fpeelkinderen ab intestato zo wel in hét fchependoms- als in het aasdoms - verfterfrecht (waar van ik u het onderfcheid op zijn plaats zal leeren kennen) moet gaan op de moeder, en, die ontbreekende, op de magen van moeders zijde (e), ten ware de O) Gelijk leiterlijk in het genoemde privil. van Schoonhoven gcleczcn word. £>at wij, noch onze „ nacomelingen van iejlurften aan hoeren goeden „ nijet eisfehen en zullen, mer dai zijdt erven mo„■ gen en laten op haeren naesten maghen , alze of- te zij van ghetrmveden bedde waren." (J) De groot, /. c. CO Om de icdenen aangehaald bij vam der vorm, in zijn verjlerfrecht S/ie deel, § 68 en iode deel J 64 waar hij dit ten fterkficH tegen voet, ad ff. ad Sctum Ter tuil. § 27 en bïjnkersh. quaest. jjur. priv. I. 3. cap. 11 ftaande houdt. Zie ook croenewecen, ad L. 4. Cod. de bonts vacant en blondeel , op van der vorm p. 237 en volg.  RECHTEN. 439 de keuren daar toe, ook uitdrukkelijk, de magen van vadérs zijde roepen (d), zonder dat dus, in deeze nalatenfchappen, te pas komt, om te onderzoeken of de goederen aangewonnen, dan wel van de vader of moeder afkomftig zijn Qe~). Ten aanzien van overwonnen bastaarden is het nog buiten verfchil, dat zij zonder kindereE, en ab intestato ftervende, hunne nalatenfchap aan de graaflijkheid vervalt (ƒ) ; en zeker indien men zodanige ongelukkige van de erfenis van hunne ouders verfloot, gelijk wij boven zagen, dan is het nog oneindig redelijker, dat de ouders ook wederkeerig van de nalatenfchappen van zodanige kinderen vervallen, ten einde hunne fchande hun, niet voordeelig zij. Z. Maar gij fpreekt telkens van nalatenfchappen ab intestato: kunnen dan zodanige onwettig geboorene testament maaken? V. Wij geraaken ongevoelig in de materie van erf- 00 Zo als te Schoonhoven , van boedelfcheidinge enz. § 32. 33 En de Jimpele bastaarden overleden 3, zijnde, en geene kinderen agterlaatende, zullen 3, hunne goederen erven op de vrienden en magen 3, van hunne moeders en vaders zijde, naar inheude der fieede privilegiën" van berkum, p. 265. 00 Welk onderfcheid onder anderen ejjnkerïhoek wil maaken. C/0 Schorer , ad grot. loc. Ctti li s  49° VADERLANDSCHE erfopvolgingen, en testamenten ; wij zullen dit op zijn plaats behandelen, alleen zal ik u thans zeggen, dat wij bij een voornaam Rechtsgeleerden (<§•) eene decifie van het Hof, en Hoogen Raad, vinden, over een verfchil, 't welk uit een testament van een fpeelkind ontftaan was, en dat niet eens in twijffel getrokken wierd, of > het testament in aanmerking kon komen, maar dat hetzelve gevolgd wierd. Z. Is 'er ook eenig middel om onwettige kinderen, daar zij in hun ongelukkig geval geheel onfchuldig zijn , van dien fmet hunner geboorte te zuiveren? V. Ja, ten aanzien van fpeelkinderen* zijn 'er twee middelen : i. door een huuwlijk tusfehen de ouders, en a. door brieven van legitimatie. Z. Hoe door een huuwlijk tusfehen de ouders ? V. Ik heb u gezegd, dat fpeelkinderen zodadige zijn, welke uit ongetrouwde vader en moeder gebooren zijn , die met eikanderen zouden hebben kunnen , en mogen trouwen. Wanneer deeze naderhand met eikanderen trouwen, dan worden alle kinderen, welke vóór het huuwlük geboren waren, daar door gewettigd, en in zodanigen ftaat gefield, als of zij uit een wettig huuwlijk geboren waren ; hierom zeide ik u, in het begin van dit gefprek, dat kinderen, die na Ce) Bïjnkersh. quaest. Jur. friv. lik. 3 cap. i\.  RECHTEN. 491 «a het huuwlijk , ten eerden, of ten minden te vroeg, geboren worden , van zelve wettig zijn. Z. Van waar is dit recht ontdaan? m V. Gewoonlijk leid men dit recht af van het Romeinfche. 't Is waar, bij de Romeinen wierden de kinderen, die uit eene bijzit gebooren waren, door een volgend huuwlijk gewettigd. Deeze gewoonte der Romeinen heeft haaren eerden oorfprong te danken aan Conftantijn den groottn. Toen deeze vorst het Christendom omhelsde, wilde hij het, toen reeds bij de Romeinen flerk in zwang gaande , Concubinaat tegengaan, en daarom verklaarde hij, dat de kinderen, welke , tot dien tijd toe , uit bijzitten van ongetrouwden, gebooren waren, voor wettig zouden gehouden worden, indien de ouders met eikanderen trouwden. Deeze inrichting van Con/lantijn wierd naderhand door keizer Zeno vernieuwd , doch ook meer voor den toenmaligen tijd (h). Deeze twee vorsten bevonden zjg , eenigermate, in de zelfde omdandigheden , als de Staaten van Holland, ten tijde van het emanecren van de politique ordonnantie , in het jaar 1580. Conflantijn de groote , en na hem Zeno, wilden het Concubinaat door alle middelen tegen gaan, en dus vorderde de billijkheid, dat zij aan die geene , die zig , ten tijde van. hunne wet, door de volksgewoonte , in het. ge- (79 L. 5 Cod. de natural. Ui. li Si  493 VADERLANDSCHE geval bevonden van te vervallen in de pöehdtU tetten, welke zij door hunne wetten zouden invoeren , gelegenheid gaven , om die poenaliteiten te ontgaan, door te trouwen. Dit was de reden , waarom zij de natuurlijke kinderen van zodanige, die met dat oogmerk trouwden, voor wettig verklaarden, 's Lands Staaten vonden , ten tijde van het emaneeren van de politique ordonnantie , dat verfcheiden perzoonen, geduurende de vervolginge uit zaaken van religie, met eikanderen als man en vrouw leefden, fchoon zij, overmits de diverfkeit van de religie, niet wettig getrouwd waren ; en daar zij, thans, door de gunstige verandering in de omfrandigheden , ?ig in ftaat bevonden, om zodanige ongeregeldheden te keer te gBan , en op ftrafFen te verbieden, vorderde ook van hun de billijkheid, dat zij die geene, die zig in dat geval bevonden, de gelegenheid behoorden te geeven, om de te ftejlen itraffen te ontgaan; hierom verklaarden zij alle zodanige, die tot dien tijd toe als man en vrouw met elkander leefden, zonder wettig getrouwd te zijn, voor wettig getrouwd, met vrijheid aan die geene, die zig met die verklaaring bezwaard vonden, en nog in hun gemoed niet voldaan waren, om als nog te moge trouwen, met verdere gunftige fchikkingen dien aangaande (O* De inrichtingen „»-' Pol' Ord. van 15S0. art. 2.  RECHTEN. 493 gen van Conftantijn en Zeno, en die van 'sLands Staat en komen dus volmaakt in oogmerk met eikanderen over een ; en zeer waarfchijnlijk is de laatfte eene navolging van de eerlte; doch gij ziet wel, dat noch bij de eene, noch bij de andere , eene blijvende wet gcintroduceerd is ; dat die inrichting alleen was een middel om, zonder onrechtveerdigheid tegen onfchuldigen, eene nieuwe wet in te voeren, en dat dus dat middel alleen maar voor eenen korten tijd werkte : zelfs , in Holland , maar drie maanden (Te), hierom zeide ik, dat bij de Romeinen de gewoonte om natuurlijke kinderen, of zodanige, die uit eene bijzit gebooren waren , door een volgend huuwlijk te wettigen, haaren eerften oorlprong te danken heeft aan de bovengemelde kortftondige inrichting van Conflanlijn ; dan het is 'er zo ver van daan , dat het oogmerk van dien vorst, en naderhand van Zeno, zou geweest zijn, om daar door, voor het vervolg, die wettigingen door een opvolgend huuwlijk vast te'ftellen , en daar door het Concubinaat in de hand te werken, dat in tegendeel hun oogmerk tastbaar blijkt te zijn geweest, om zig, enkel door dit middel, den weg te baanen, om het Concubinaat, behoudens de bilijkheid in de toenmaalige omftandigheden , te weeren ; dan naderhand zijn de Romcinfche keizers verder gegaan 9 Oï) Pol. ord. van 1580. art. 2. ' I i 4  494 VADERLANDSCHE gaan ; en daar zij het geheele oogmerk van Conftantijn en Zeno , uit het oog verlooren , voerde zij die wettiging van natuurlijke kinderen door een opvolgend huuwlijk, als eene altijd duurende wet, in , ter begunftiging van het Concubinaat CQi gelijk dus dit middel door de laatere keizers, vooral Anaftafius, en Justinianus is ingevoerd, om het Concubinaat te begunftigen, en in tegendeel het Concubinaat hier te lande op zwaare ftraffen is verboden Qn~); zo ziet gij, dat het zig zeiven tegenfpreeken zou, indien de Romeinfche wetten , die hetzelve be, gunitigden, tevens van kracht waren, of indien daar uit rechten wierden overgenomen. Wij moeten dus dit recht, ('t welk, niet tegeniïaande dat alles, plaats heeft, en, zonder eenigermaate het concubinaat te begunftigen , zeer billijk is , ten aanzien van de onfchuldige kinderen) uit andere bronnen opdelven. Wij vinden in het Canonieke recht eene wet 00 a in 00 L. 6 L. io L. li Cod. de nat. lib. Novella 12 cap. 4 Nov. 18 cap. 4 % I et cap. 11 Nov. 19 Nov. 74. in proef, et cap. 1 Aov. 89 cap. 8 § 2 Inft. de htred. quae ad intest. $ uit Inft. de nupt. O») Po lil. Ord. van 1580 art. 3. Of) Cap. tanta 6 X qui filii fint legilimi. Tante est vis matrimonii, ut qui antea funt geniii, post initradtum matrimonium legilimi habeantur. Si au- tem  RECHTEN. 495 in welke gezegd word: „ dat de kracht van het „ huuwlijk zo groot is,, dat die geene, die vóór „ het zelve geboren zijn , na het voltrekken van het zelve voor wettig gehouden worden, „ maar indien een man, bij het leven van zij„ ne vrouw, met eene andere vrouw te doen ,, gehad, en bij haar een kind verwekt heeft, „ zal dat kind evenwel onecht blijven, en van „ zijne erfenis geweerd worden , fchoon hij na „ den dood van zijne vrouw met haar mogt ge? „ trouwd zijn, voor ah indien een van beide iets „ tot den dood van de eerfte vrouw mogt heb„ ben toegebragt." Wij weeten, welk een in* vloed het Canonieke recht hier te lande heeft gehad : bij dat recht was het Concubinaat ook verboden , en dus is het niet onnatuurlijk te denken , dat het recht , om fpeelkinderen , door een volgend huuwlijk tusfehen de ouders, te wettigen, hier te lande door het Canonieke recht ingevoerd , en uit het zelve overgebleeven zij; te meer daar die invoering gemak lijk was , om dat zij volkomen overeenkwam met eene hoog oude gewoonte , volgens welke, de kinderen , die vóór het huuwlijk geboren waren , tem vir , vivente uxore faa, aliam cognovit, et ex ea prolem fusceperit, Heet post mortem uxoris eandem duxerit, nihilominus fpurius etit, et ab hereditate repellendus, praefertim fi in mortem uxoris prioris alter ut er eorum aliquid fuerit niechinatus. U 5  4stf VADERLANDSCHE ren, bij de hiuiwlijk^pteclnip'hcjd moester tegenwoordig zijn , en onder den rok , of huijk of mantel, van de moeder fcbuilen, van waar zij, na het voltrekken van het huuwlijk, ten voorfehijn komende , begreepen wierden , uit dat huuwlijk gebooren te zijn : zodanige wierden inantclkinderen genaamd , en men noemde de plechtigheid onder den huikwettigrn (o~). Z. Moeten zodanige kinderen nog heden bij het voltrekken van het huuwlijk tegenwoordig zijn? V. Dit is tegenwoordig niet meer volftrekt nodig: het huuwlijk z=lve maakt hun wettig, al zijn zij niet tegenwoordig ■ (ƒ>). Z. Blijft 'er dan geen onderfcheid over tusfehen zodanige, en wettig geboorenen? V. Neen , zij verliezen den fmet van hunne geboorte, cn zijn in alles gelijk aan de wettig geboorene; zelfs kunnen zij geadeld worden (jjO: ook kunnen zij in leenen opvolgen (V), hoe zeer dit O) Zie den Heer van de spiegel, Oorfp. der Vaderl. Rechten p. i-o. Mattiiijsse, pol. regeering van den Briel, lij alkemade, befchr. van den Briel, p. 24c. du cange glosf. lat. voce pallium. (ƒ) S. van leeuwen, R. H. R. 1 l'. 7 d., 5 5. O7) jhniUuttt matulamgeviturae, jtatthijsse» /. c, (r) Van wijn, 'in de aritiv. op de dertig vragen uit de gróót", p. 35. Zelfs in Duitschland.  RECHTEN. 497 dit tegen de oude leenwetten aanloopt, en meer aan de gewoonte , dan aan het eigenlijke recht, toe te fchrijven is. Z. Dus zien wij, dat fpeelkinderen door een volgend huuwlijk van hunne ouders kunnen gewettigd worden. Ten aanzien van hoerekindereu fchijnt mij dit middel onmooglijk s om dat hun vader onbekend is; en ten opzigte van overwonnen bastaarden zal ik geene vraag doen, om dat gij mij geleerd hebt, dat die geene, die met eikanderen m overfpel geleefd hebben, met eikanderen niet mogen trouwen. Maar gij fprak ook van brieven van legitimatie: wat moet ik daar door verftaan? V. Brieven van legitimatie zijn eene gunst, bij welke de Souverain, uit de volheid van des- • zelfs macht, aan eenen onwettigen den fmet van zijne geboorte ontneemt, en hem, bij opene brieven , voor wettig verklaart 0). Z. Kunnen de regeeringen van de fteden, of de hoven van juftitie, die brieven niet verleenen? V. Neen: het verleenen van zodanige brieven is, wél ingezien, eene opheffing van de landwet, bij welke alle, die buiten huuwlijk gebooren zijn, voor onwettig verklaard zijn; maar zodanige opheffingen mag niemand doen , dan die met oppergezag, en fouverainiteit, bekleed is. ,. O) Men kan het formulier van dezelve Icezcn in het Groot PI. loek, ide deel, ƒ. 49c  49^ VADERLANDSCHE is. Die zelfde volheid van macht, welke een Souverain nodig heeft, om wetten te maaken, is 'er ook weder nodig, om dispenfatien van die wetten te verleenen, of bij gunst, of om andere redenen , de werking van die wetten, ten aanzien van bijzondere perzoonen, te doen ophouden. Z. Wat is de kracht van zodanige brieven van legitimatie? V. Dat het gebrek der geboorte van den onwettigen word geaboleerd, en afgedaan; dat hij, als wettig perzoon , mag komen in de fuccesfie van zijnen vader en moeder, mitsgaders ook van alle goederen, die hem zoude mogen aanbefterven, (met eenige limitatie, die wij zo aanfconds zien zullen O dat hij zijne verkreegene , of te verkrijgen, goederen, in vollen eigendom, met macht van dispofitie onder de levende, en ter zaake des doods , behoud, zonder dat aan den Souverain daar op eenige aanfpraak blijft, waarvoor eene zekere foni van penningen eens, na gelegenheid vrai zijn perzoon , en bezittingen, moet betaald worden ; en dat hij voortaan ontfangen zal mogen werden tot alle ftaaten, eere, officien, en wettelijke aclen, en geacht, en gereputeerd voor een wettig perzoon, alzo en in zulker wijze , als of hij gewonnen en gebooren ware in huuwelijken ftaatc (/). Z. Wie kunnen zodanige brieven van legitimatie vraagen? V. De 09 Zie het zo ever. aangehaalde formulier.  P R Ë C II T È N. 499 V. De vader («O öf, vader en moeder overleden zijnde, de onwettige zelve (v), ook wel de grootvader (w). Z. Moeten de naaste vrienden daar in niet gekend worden? .. • V. Ja zeker: zij moeten in die legitimatie toe- ftemmen; evenwel, dit moet gij zo niet verftaan , als of de naaste vrienden het vermogen zouden hebben, om den Souverain, in het al-of niet verleenen van de brieven van legitimatie, de handen te binden ; maar hunne toeftemming is daarom nodig, om dat, zonder dezelve, de alzo gelegitimeerde niet zou kunnen fuccedeeren, ab intestato , in de nalatenfchap van die geene van zijne vrienden, die in de legitimatie niet hebben geconfenteerd, gelijk hij ook, al confenteert de gehcele familie , evenwel niet bevoegd geraakt tot zodanige goederen , op welke anderen reeds een verkreegen recht bekomen hebben, en welke hij zelve zou verkreegen hebben, indien hij wettig gebooren geweest ware: bij voorbeeld, wanneer reeds een van zijne vaderlijke nabeitaan- dën, O) Zie hier van voorbeelden in de refolutien van Holland, van 22 Febr. 1737 en 30 Julij 1738 te vinden ia het Gr. PI. boek, 6de deel, p. 515 en 525. (v) Van alphen, papeg. 2de deel, p. 555. O) Van zurck, Cod. Bat. op het woord legitimatie § 2 n. 7.  f?oö VADERLANDSCHE den , zonder testament , is overleden , en de boedel door de wettige erfgenaamen ab intestato "aanvaard, eer hij de brieven van legitimatie bekomen had ; en om deeze reden, worden de gemelde twee Iimitatien altijd in de brieven van legitimatie gevoegd GO» Z. Kan men, ten allen tijde, zodanige brieven van legitimatie vraagen ? V. Zo lang het middel van legitimatie dooi een opvolgend huuwlijk mooglijk is, worden geene brieven van legitimatie verleend, om dat anders het concubinaat zou begunftigd worden : die mooglijkheid van legitimatie door een volgend huuwlijk houd op: i. wanneer een van beiden, vader of moeder, reeds overleeden zijn; waarom men ook gewoonlijk , daar van, in de verzoeken om brieven van legitimatie, gewag maakt O); en a. wanneer 'er redenen zijn, waarom de vader de moeder, met eer en fatzoen, niet zouden kunnen trouwen O). Z. Werken brieven van legitimatie, welke in Holland verleend zijn, ook in andere provinciën? V. Neen. Indien men dezelve in andere pro- vin- O) Zie het aangehaalde formulier. OO Zie Gr. PI. boek 6de deel, p. 515 en 525. O) Rechtsg. Obferv. op n. de croot'ï, inl. ifg d., p. 29.  RECHTE N. 501 vinden nodig heeft, dan moeten zii ook daar verzogt worden fV)\ Z. Uit het een en ander fchijnt dus, dat deeze wettiging minder krachtig is in haare uitwer-, king, dan die geene, die door een opgevolgd huuwlijk gefchied, en dat de alzo gewettigden niet volkomen aan wettig geboorene ge* lijk ftaan. V. Ja; reeds heb ik u twee li mi t at i en, welke de Souverain in de brieven van legitimatie voegt, dóen zien. Ik zou u meer zodanige kunnen opnoemen, bij voorbeeld, dat zij, in het testament van de ouders, niet boven de wettig gebooren kinderen mogen gebeneficeerd worden enz. (c~). Met recht word een gelegitimeerde door brieven van legitimatie, vergeleken bij ijmand, die genezen is van eene zwaare wond in 't aangezicht, maar waar van altijd lidtekens overblijven GO" Z. Worden ook zodanige brieven van legitimatie verleend aan hoeren kinderen* en overwonnen bastaarden ? V. Ten aanzien van hoerenkinderen is het onmooglijk, om dat de vader onbekend is, en dus ook 09 Sghorer, ad grot. 1 b. 12de d., S uit. zurck, Cod. Bat. in voce legitimatie § 4. O) Schorer , /. c. 00 Zurck, /. c. § 2. n. i.  503 VADERLANDSC HE ook de vaderlijke vrienden niet kunnen toeftemmen, behalven meer andere redenen, welke de natuur van de zaak leert. En, ten aanzien van overwonnen bastaarden , is hetzelve in het algemeen ontzegd (V) » evenwel heeft de Souverain met opzicht tot zodanige, die uit overfpel gebooren zijn, aan zig het recht behouden van finguliere gratie te kunnen bewijzen (ƒ), gelijk daar van ook voorbeelden zijn Qg~); doch aan zodanige, welke uit bloedfchande geboren zijn, worden zij nooit verleend (7)). Z. Hebt CO In de ordonnantie van Keizer Karei den Vijfden, nopens remisfien van doodflagen , brieven van legitimatie &c van 1544. art. 28. (G/\ PI. boek, 1 d.,p. 322). (ƒ) Zie het aangeh. art. 28. G'0 Te vinden in de Rechtsg. Obferv. op h. de g.ioot , 4de deel, p. 41. en bij van zcrck, /. c. % 1 n. 8. vooral • ten aanzien van zodanige kindereu, die gewonnen zijn bij innocentie van de echte vrouw, en uit vrees voor fteriliteit, ook viud men daar exempelen van weigering § 9. CA) Van zorck, /. c. $ 10. allegeert een voorbeeld van zodanige .legitimatie , aan kinderen, uit eene vrouws zuster geteeld; doeh het huuwlijk was voltrokken geweest vóór de politicque ordonnantie Schorer, ad grot. ifle boek, 11 d. , § 9. maakt onderfcheid tusfehen bloedfchande, volgens 't Goddelijk,  R E C H T E N. rSQ3 i Z. Hebt, gij-niij. nqg. iets over wettige" en onwettige- kinderen te Stëggetf? v/Neefi, voor zo veel een oppervlakkig bericht aangaat,, meen ik ,aan ons'oogmerk voldaan te hebben; en dus zouden wij nu kunnen overgaan, om de kinderen onder een tweede gezichtspunt ten beichouwen, en van dezelvc te fpreeken als meerderjaarigen, en als ïnindcrjaarigen. - Wat zijn meerderjaarigen ? V. Zodanige, welke tot , die jaaren gekomen «ijns dat:het. recht hun bekwaam oordeelt, om hunne perzoon en goederen,, zonder behulp van anderen, te kunnen beftuuren. Z. En wat zijn minderjaarigen1? . • V. Zodanige, in welke het recht, wegens het gebrek van jaaren, ook ■ een gebrek aan bekwaamheid, doorzicht en voorzigtigheid onderfteld, om ten aanzien van hunne perzoon, en goederen, zodanige befluiten te neemen, en daaden te verrigten, die hun, na dat zij tot meerdere rijpheid van verftand zullen gekomen zijn, lijk , en volgens 't menfchelijk recht. Dan, daar ik zeer twijffel of men de bioedfchanden, die Levit. 18 verboden zijn, voor een jus Divinum pofitivum unïverfatè moet houden, en bovendien niet gelove, dat de Canonike wetten, welke zodanige legitimatie toelaaten, met onze wetten over één te brengen zijn (zie van der marck, Inft. Jur. Ctv. p. 300) zou ik weinig met die distinne op hebben. I. DEEL. Kk  "504- VA DË RL AND SC HE zijn, niet zouden berouwen, en aan welke dienvolgende het recht den nodigen bijftand verleent. Z. Het onderfcheid tusfehen meerderjarig, en minderjarig fchijnt dus enkel van de jaaren af 'te hangen ? V. Ja, doch dat lijdt uitzondering : i. ten aanzien van het huuwlijk; en 2. ten opzigte van die geene die vcniam aetalis verkreegen hebben. Laaten wij eerst het recht zelve, en dan de uitzonderingen befchouwen. Z. Is 'er een bepaalde tijd van jaaren in het -recht-, op welken ijmand meerderjarig -tvörd. V. Ja, doch dezelve is thans anders bepaald, dan oudtijds. Bij de 'Batavieren fchijnt de meerderjarigheid ' telkens in de volksvergaderingen 'beoordeeld te zijn '(7): bij de Franken was de- 13 ~icov cy Jdjuitoob f f„ ..... 'Zej_ O') Tacit. de Wdrib. Germ. cap. 13. „ Sed ar„ ma fumere non ante 'cuiquam mor is, quam civitas ,, fuffetJurum pr'obaverit." Ik beken , dat deeze plaats geen direcl'bewijs opievert, en dat zij alleen ziet op de jaaren, in welke de adelijke jonge luiden in het groote Comitatus opgenomen wierden, maar, wanneer men die plaats, die vrij duidelijke bewijzen van verminktheid opievert, volgens de gisting van Ernesti emendeert, en leest, ar ma fumere non ante cuiauam muris, quam civitati se maturum proiaverit, voor dat hij aan de maatfehappij bewijst, dat hij rijp, of meerderjarig is j dan meen ik dat het bewijs zo het al niet dired is, ten miuftea argumentando op te maaken is.  RECHTEN. 505 zelve bepaald op den ouderdom van volkomen vijftien Jaaren (k); doch gij moet mij wél verftaan, dit was alleen ten aanzien van jongelingen: want jonge dochters, vrouwen, en weduwen, waren bij hun nooit meerderjarig, maar altijd onder voogdij (/). Tot den ouderdom van vijftien jaaren toe, kon geen jongeling van zijn perzoon gebruik maaken; maar zo dra hij dien ouderdom bereikt had, wierd hij bevoegd gerekend, om zijne zaaken zelve waar te neemen, evenwel mogt hij dan nog eenen voogd voor zig kiezen (m): dit had veel overeenkomst met de gewoonte der Romeinen, welke de minderjarigheid in drie tijdvakken verdeelden, de kindsheid, de manbaarheid, en de volle meerderjar righeid («)• De manbaarheid wierd, in vroegere tijden, bij de Romeinen, uit de befchouwing van het lighaam beoordeeld; en zo dra ijmand tot (70 Lex Ripuar. tit. 81. Si quis homo Ripuarius defun&us fuerit, vel interfe&us , et filium reliquerit, usque ad quintum decimum annum plenum nee eaufam projequatur, nee, in judicio interpellatust refpondeat} quindecimo autem anno aut ipfe respondeat, aut defenferem quaerat. (7) Zie ons 6de en ide gejprek. Qm) Dicta Lege Ripuar. (») Infantia , puiertas, et viri potent ia f «t ma~ jerennitas. Kk a  So6 vaderlandsche -rtot de jaaren van manbaarheid gekomen was5 eindjgde de voogdij, en dan kreegen zij (indien zij wilden) verzorgers, of Ctèrüteuréh, tot hun "volle vijf en twintigfte jaar toe. Het kan zijn, dat de Franken- deeze gewoonte uit' de Romcinfche wet (ö) hebben overgenoomen; maar de bepaaling van eenen praecifen tijd van vijftien jaaren (gelijk wij hier vinden), hebben zij niet van hun ontleend: want, behalven dat in de Romeinfche wet, dien zij 'kenden, geen tijd bepaald was, maar alles van de befchouwing van het lighaam afhangd, zo was die bepaaling, welke haderhand door Justinianus gemaakt is (/o, toen hij de oneerbaare befchouwing der lighaamen affchafte, geheel -anders; zij bepaalden dien tijd Van manbaarheid, in jongelingen op veertien, en in jonge dochters , op twaalf jaaren (#). Onder de graaven , fchijnt de bepaaling van meerderjarigheid niet overal, door geheel Holland, de- zelf- (jP) De Lex Romana. Zo noemden zij het wetboek van THEODOSius, gelijk wij in ons eerfte gefprek zagen. Zij hebben het wetboek van justinianus, niet eer gekend, dan zeer veele eeuwen daar na. (p~) L. 3. Cod. quando tut. vel car. esfe des. Qq~) Zie hier over den Heer Raadptnfion. oorfprong van Kader7. Rechtenp., 126 en velg.  RECHTEN. £07 zelfde geweest te zijn (V) : 'er zijn fteeden, in welke de meerderjarigheid begon , in jongmans, met het twaalfde, en jonge dochters, met het dertiende (0 jaar; in andere weder, zonder onderfcheid van fexe, met het vijftiende jaar (0; in nog .andere weder in .jongmans, met het twintigfte, en, in jonge dochters, met het agttiende jaar 00 ; nog, in andere, op andere tijden 00- Tegenwoordig word , door geheel Ilulland, algemeen de meerderjaarigheid, zo in jongCr) Schoon- u. de groot, inl. i b. 7 d., § 3. duidelijk bepaald , dat oudtijds de minderjarigheid eindigde bij een • Jongman met zijn vijftiende, bij eene dochter met haar twaalfde jaar, welke tijd naderhand verlengt zou zijn tot het achttiende , en eindelijk tot het vijf- en- twintigfte jaar. Zie de riemer, befchr. van's Hage,2de deel, pag. 190. O) Te Gorinchtm, mieris, Ch. b. 4* deel,p. 214. CO Te Dordrecht, van de wall, priv. van Dord, 122. CO Te Schoonhoven „keuren van de weeskinderen, art. u bij van berkum, p. 243. Cv) In den Briel, jongmans op hun vijf- en- twintigfte, en jonge dochters op haar twintigfte jaar. Zie van wijn, in de anti,, op de dertig vraagen uit de groot, pag' 9^" Het is der moeite waardig, om over de reden van deeze verfcheicenheid te leezen den Heer van de wall,/r/v. va» Dord. loc.cit, Zie ook Rechtsg. Obfop de groot, 2. d. p. i8« . Kk 3  508 VADERLANDSCHE jongmans, als in jonge dochters, gefield te beginnen , wanneer zij den volkomen ouderdom van vijf en twintig jaaren bereikt hebben GO; echter meer door gewoonte, dan uit eene algemeene landwet, welke niet bekend is (x~). Men moet, volgens de aanmerking van een zeer geleerd man fj9, om het verfchil, 't geen zig in de onderfcheiden handvesten, omtrent het begin der meerderjarigheid, opdoet, behoorlijk te vereffenen, naauwkeurig acht geeven, tot welk eene eeuw ijdere handvest behoore, wanneer men haast zal ontdekken , dat men langzaamerhand van die vroege meerderjarigheid afgeweeken , en allengskens , naar maate het befchreeven, of Romtinfche recht, meer en meer gevolgd wierd.., daar toe gekomen is, om de minderjaarigheid in beide fexen niet voor het vijf-en twintigfle jaar te doen eindigen, welke tijd thans zo naauw gerekend word, dat minderjarigheid altijd beneden de vijf- en twintig jaaren is, al verfchilde het maar één dag, ja maar één flond (Y). Wij vol- 09 De groot, inl. ijle boek, 7 d., j 3 en ^de ioek, 48. deel, % 9. < x) Rechlsgel. Obferv. oj> de groot, 2de deel, f. 21, O) De Heer van de wall, /. e. (2) de groot, inl. 3. boek, 48. deel, % 9. ibiqus ïcuürer, 't welk echter met eenig onderfcheid moet  RECHTEN. 5°9- volgen dus thans hier in het Romeinjche recht, fchoon evenwel het onderfcheid tusfehen de manbaarheid, en volle meerderjarigheid, ten aanzien van de voogdij en curatcurfchap, onder ons. onbekend is O); evenwel 'er is een geval, in welke jonge dochters, vroeger dan haar vijf- en twintigfte jaar, voor meerderjarig gehouden worden, dat is, in materie van het huuwlijk. Wij hebben gezien (£) dat de Souverain verboden heeft, de geboden van minderjarigen aan te tekenen , wanneer niet blijkt van de toeftemming van derzelver ouders, maar in die wet, waar in dit bepaald word (O , leezen wij , dat de Souverain zig zelve verklaart, wie in dat geval moeten gehouden worden, beneden haate jaaren te zijn; te weeten: (zegt de wet) jonge gezellen beneden haare vijf- en twintig, en jonge dochters beneden haare twintig jaaren; doch dit is alleen• in dit geval, en ten aanzien van deeze bijzondere wet. Voor het overige eindigt, in Holland , de minderjaarigheid van de jonge dochters niet eer, dan die van de jongmans. Z. Is 'er evenwel geen hardheid in gelegen, dat moet opgenomen worden, gelijk wij nader zullen zien. O) De groot, inl. ipè bosk} ide d., $ 3. CO In het zevende gefprek. CO Polit. ord. 1580. art. 3. JCk 4  5io VADERLANDSCHE dat die bepaling aan een zeker getal van jaaren is vast gemaakt, en zou het niet beter geweestzijn, die bepaaling aan de rijpheid van verftand vast te maaken , daar men nu en dan aan den eenen kant ziet, dat jonge luiden veel vroeger,' dan de tegenwoordige tijdsbepaaling', tot hun volkomen rijpheid vin verftand zijn, en aan den anderen kant , dat zij, op die jaaren , nog tot geen volkomen rijpheid geraakt zijn? V. Reeds meermaalen heb ik u gezegd, dat het recht niet in aanmerking neemt, wat nu en dan gebeurt; maar dat geene in het oog houd, 't welk doorgaands plaats heeft ; en dit was vooral nodig in de zorg voor onmondigen, welke te vroeg hun eigen meester zijnde, aan zeer veele gevaaren , zo door zig zeiven , als door anderen, blood ftaan; en, te lang onder voogdij gehouden wordende, te laat tot eenen gevestigden ftand zouden geraaken ; hier om is wel, in 't algemeen , de ouderdom van ' volle vijf- en twintig jaaren voor het eindigen van de minderjarigheid aangenomen, doch tevens zijn 'er middelen, om dezelve vroeger te doen eindigen, of langer te doen duuren. Z. Welke middelen zijn 'er om de minderjarigheid vroeger te doen eindigen? V. i. Door het huuwlijk, en 2. door brieven van venia aetatis. Z. Hoe word men meerderjaarig door het huuwlijk ? V. Zo  RECHTEN. 5" V. Zo dra een minderjaarige getrouwd is, word hij gehouden voor meerderjaarig, en tot de volkomen beheering van zijne goederen toegelaten 09' , , Z, Is dit ten allen tijde hier te lande zo geweest ? V. Wij hebben reeds boven 00 gezien, dat de Batavieren het vroeg trouwen voor ichandelijk hielden , en dat de Franken ook niet zeer jong trouwden, wanneer wij hier bij in het oog houden, dat bij hun de minderjaarigheid zeer vroeg, en genoegzaam gelijktijdig eindigde, met dien tijd, op welke jonge luiden tot het huuwlijk bekwaam gerekend worden, dan zien wij, dat het naauwlijks te pas konde komen , dat het recht, dien aangaande , bepaalingen maakte (ƒ): toen, bij vervolg van tijd, de meerderjarigheid op eenen meer gevorderden leeftijd gefield wierd , was het nodig , dat hier omtrent fchikkingen gemaakt wierden: want de koophandel , die voornaame zenuw van den welvaart van onzen Staat , heeft niet kunnen toelaatcn , dat wij, in dit ftuk, de wetten der Romeinen zouden volgen, bij welke het huuwlijk niet meer- der- 00 De groot, inl. i b. io. d., S 3- S. van ïeeuwen, R- II. R. i t>- i3 d- > 5 4- O) In het zevende gëjprek. (f) Heinecc. Elem. Jur. Germ. lib. I $ Si0"Kk 5  512- VADERLANDSCHE derjaarig maakte (#) : de koophandel heeft, in dit land eenen zodanigen invloed op de welvaart, dat dezelve daarom in alles, wat mooglijk is, door de wetten begunftigd word. Uit dit oopgpunt, heeft men begreepen , dat die geene , die door het huuwlijk hoofden van een huisgezin wierden , met de hoop, om ten nutte van de republiek kinderen te verwekken, aan^ Honds de volle en vrije beheering van hunne perzoon en goederen moesten hebben, met macht, om derzelver goederen te kunnen verkoopen en bezwaaren, ten einde zij die gelden in den koophandel zouden kunnen gebruiken, en dus te meer in ftaat zijn om hun huishouden gaande te houden, daar toch niemand met hun zou willen handelen , zo lang zij die vrije beheering niet hadden (70; en, om deeze reden, is al vroeg, aan veele fteden vergunt, dat minderjaarigen, ten huuwlijk tredende, aanftonds meerderjarig worden (/)■> 't welk , eindelijk, het algemecne landrecht geworden is Q"). Z. Is (s) Eeg. 2 ff- de min. aan. L. 12 Ctid. de etdm. ttttor. &c. (70 Voet, ad jf. de min. 25 ann. % 6. (O S. van luelwen, R. H. R. die het zelve uit de keuren van Dordrecht, Haarlem ',- Delft, u4mfterdam , B?-iel, Edam, Monnikendam, en Purtntrcttd bewijst. (ƒ) Ycet, crotiös, en s. van leeuwin, /. c.  RECHTEN. 513 Z, Is dan ijmand , welke door het huuwlijk • meerderjaarig word , even volkomen zijn eigen meester, dan wanneer hij ten vollen vijf-en twintig jaaren oud was? V. Ja, zonder eenig onderfcheid (k); ten ware 'er zeer aanmerkelijke redenen waren , om de minderjaarigheid nog eenigen tijd , ten minften ten aanzien der onroerende goederen, te doen voortduuren; het welk, in zommige fteden, aan de befcheidenheid van weesmeesteren word over- gelaaten (/)• Z. Maar loopt dan een jongen losbol geen gevaar, van zijnen geheelen boedel te verfpillen, eer hij de waardij van zijne bezitting kent ? V. Hier tegen is ten vollen in ons recht gezorgd ; zodanige verfpilling kan zelden plaats hebben , zonder in het oog te loopen, en dan bedient men zig , (indien geene waarfchuuwingen van kracht zijn), van het eenvoudig middel om hem onder Curateele te brengen; dan hier over zullen wij bij ons volgend gefprek handelen. Z. Het huuwlijk maakt dus meerderjaarig. Maar indien de man , of vrouw, voor hun vijfen twintigfte jaar , weduwenaar , of weduwe , worden, zijn zij dan weder minderjaarig? V. Neen, (79 Voet, /. c. (7) Zie de keuren van Leiden, art. 104 ff'eeskeuren van AmQerdam, art. 25. Briel, art. 155'. .Alkmaar en Edam, tit. 10 art. 6. aangehaald in de nooten op de groot, ad loc. est.  5i4 VADERLANDS CHE ' V. Neen , die eens meerderjaarig is , word nimmer weder minderjarig ; maar hier omtrent heeft evenwel eene weduwe , die beneden de vijf- en twintig jaaren is, een voorrecht boven een dergelijk weduwenaar ; een man word door het huuwlijk zo volkomen meerderjarig, dat hij geen het minfte gebruik kan maaken van het voorrecht van minderjarigen, om herftel te vraagen van zodanige handelingen, door welke hij benadeeld is O), maar eene vrouw, word zo volkomen meerderjarig niet, om dat zij, door het huuwlijk , onder de voogdij van haaren man overgaat; zij kan dus wel geen herftel vraagen van handelingen, welke zij, ftaande haar huuwlijk, met au! Iw rif ut ie, en qualificatie van haaren man verricht heeft, maar wanneer zij, vóór haar vijf en twintigfte jaar, weduwe wierd, en dan, in haaren weduwlijken ftaat , vóór haar vijf en twintigfte jaar, door handelingen benadeeld wierd, zou zij zodanig herftel kunnen vraagen (n). Z. Gij fpreekt daar van de voorrechten/der minderjaarigen, welke zijn dezelve? V. Om hier over te fprecken zal zich eene bekwaame gelegenheid opdoen, in ons volgend gefprek, waar in wij over voogden zullen handelen. Z. Het O) Voet, aJ Jf, /. £■ s 7- Cm) Rid 10.  RECHT E N. 515 Z. Het tweede middel, 't welk gij opgaf, om -de minderjarigheid vroeger te doen eindigen , noemde gij venia aetatis, wat moet ik daar door verftaan ? V. Brieven van venia aetatis zijn eene gunst, bij welke een Souverain aan eenen minderjaarigen, na onderzoek vanzaaken, ontilag verleent, van den wettigen ouderdom, welke in rechten vereischt word, tot de eigen bcheeting vanzijn perzoon en goederen. - Z. Kan niemand, anders dan de Souverain, zodanige brieven van venia aetatis verleenen? V. Neen. Zij behelzen êcn ontflag van de landwet, of van de ftandvastige gewoonte, die, gelijk gij weet, voor landwet gehouden word, en-zijro dus eene daad van Souverainiteit, tot welke niemand, dan de Souverain zelve bevoegd Z. Welke zijn de zaaken, die, bij gelegenheid van een zodanig verzoek, door den Souverain onderzogt worden? V. Wij zijn gewoon hier in te volgen het voorCo) Ibid. % 4 H- DE CROOT, Zegt, I i. IO d., % 3 "dut deeze brieven ook verleend worden door het Hof van Holland, of bij eenig Gerechte, daar toe wettelijk gemagligd zijnde; dan wat hier van ook moge geweest zijn, tegenwoordig verleent memand dezelve, dan de Souverain Zie sciiorer, ad h. h  5if5 VADERLANDSCHE voorschrift van het Komeinfche recht Q); en dus onderzoekt de Souverain, of zodanige verzoekers zijn r. van zodanige behoorlijke bekwaam, heid, en gefchikt gedrag, dat men aan dezelven als aan naarftige, op lettende, en bedaarde menfchen, de beftuuring van hunne goederen, veilig, en gerust, kan toebetrouwen, en 2. of zij die jaaren hebben, welke tot-het verleenen van brieven van venia aetatis vereischt worden. Z. Kan men dit dan niet ten allen tijde verzoeken , of ftaan 'er jaaren toe, om zodanig verzoek te doen ? V. Ja, volgens het Romeinfche recht, moest een jongman ten vollen twintig, en eene jonge dochter ten vollen agtien jaaren oud zijn, om z >. . ig verzoek te mogen doen; dan hoe zeer 's L ds Staaten in deezen gewoon zijn, het befchreeven recht te volgen, zo ontleenen zij evenwel hun oppergezag niet uit de Romeinfche wetten, en zijn dus ook niet gehouden, om die te volgen. De ouderdom, in de Romeinfche wetten vereischt, wordt daarom ook niet zo naauwkeurig gevolgd, dat ook niet het verzoek van zodanige, die minder van jaaren zijn, zou kunnen worden verleend, indien anders de omftandigheden gunftig waren Qf); dan des niet tegenfïaan- de, O) Te vinden in L. 2 Cod. de his qui ven. aet. impetr. (q) Voet, ad Jf /. c. § 3 Uique a//eg.  RECHT E N. 517 de, heeft echter de Souverain (om bijzondere redenen) uitdrukiijk verklaard, te willen, dat een zodanig verzoeker bij zijn request, zijnen juisten ouderdom zou opgecven, en dat zij niet kunnen volftaan, met hunnen ouderdom te bepaalen op omtrent, of bijna, of ten naajlen bij, zo veel of zo veel jaaren, maar dat die ouderdom praecies moét zijn, en beweezen moet worden met een extract uit het doopregister, of met aantekeningen, welke de ouders dien aangaande mogten hebben gedaan, of met goede fuflifante attestatien, of wel anderzints ten genoege van Hun Ed. Gr. Mog.: alles op ftraf, dat, bij gebreeke van dien, de reqttesten om ve?iia aetatis zonder dispofitic zullen worden uitgegeeven (/). ' Z. Op welke eene wijze kan de Souverain, door het geheele Land heen, onderzoek doen na het gedrag van zodanige verzoekers ? V. Gewoonlijk ftelt de Souverain verzoeken, welke onderzoek van zaaken vorderen, in handen van de regeering van die plaats, waar de verzoekers woonen, of de zaak, omtrent welke het verzoekt verkeert, gelegen is, om het be> hoorlijk onderzoek te doen, en aan den Souverain een fehriftelijk bericht van hunne bevinding te zenden; dus zou, in dit geval, het verzoek gefield worden in handen van de regeering van de woonplaats van den verzoeker, en deeze zou dan 1 Cr) Refolutien van Holland 4 en 14 L>ee, 1669.  $i8 VADERLANDSCHE dan de ouders, of voogden, of nabeftaanden van den verzoeker voor zig ontbieden, en naauwkeurig onderzoek naar deszelfjs bekwaamheid, en gedrag, doen, en dan daar van fchriftelijk aan den Souverain berichten. Doch de menigte van zodanige verzoeken, en de bekende weg, welke de Souverain altijd tot het onderzoek (zo als ik u daar befchreeven heb), inflaat, heeft daar op een korter weg doen vinden: „ thans vervoegen zig zodanige verzoekers, in de eerfte plaats, bij hunne regeering, met behoorlijke bewijzen van hunne bekwaamheid, en goed gedrag, en daar verzoeken zij brieven van voorfchrijven aan den Souverain, welke in den grond niet anders zijn, dan een bericht, dat het te doene verzoek op waarheid gegrond is. Zodanige brieven van voorfchrijven verkreegen zijnde, worden vervolgens, met de bewijzen van ouderdom, bij het request om venia aetatis gevoegd , en aan den Souverain overgeleverd (s). Z. Is ijmand, die door brieven van venia aetatis meerderjarig geworden is, even volkomen zijn eigen meefter, dan wanneer hij ten vollen vijf en twintig jaaren oud was? V. Neen ten aanzien van hunne vaste goederen hebben zij , zonder authorifatie van den rechter, geene macht, om dezelve te verkoopen, of te bezwaaren, maar, daar in, worden zij aan miu- 00 Voet, /. c. § 4.  RECHTEN. 519 minderjarigen gelijk gerekend; dan gemeenlijk verzoekt men thans bij de brieven van venta aetatis,'ook tevens de macht, om vrijelijk over alle, en dus ook over zijne onroerende goederen, te mogen disponeeren, en dit is tegenwoordig zodanig algemeen de gewoonte geworden, dat men het genoegzaam in alle brieven van venta aetatis vind (/> Doch niet te min, werkt het verleende venia aetatis, hoe ampel ook verleent, geenzints in zodanige gevallen, in welke de wet den vollen ouderdom van vijf en twintig jaaren duidelijk vordert, gelijk wij in ons volgend gefprek, daarom, zien zullen, dat zij, hoe zeer venia aetatis gekreegen hebbende, evenwel geene voogden over anderen kunnen zijn. - Z Werken brieven van venia aetatis, welke in Holland verleend zijn, ook in andere pro* V1VeNa rechten, neen; onroerende goederen moeten geregeerd wotden na de wetten van de plaats, waar dezelve gelegen zijn, en de eene Lverain heeft geen macht, om «tü^ tc v»leenen van wetten, die onder een ander Souverain plaats hebben, dus zou een Hollander, Lor £ verkreegen venia aetatis aanzien van zijne vaste goederen, die in andere provmtien leggen, waar hij volgens de wetten miderjarig is, niet meerderjarig worden, naliet (ƒ) Ibid. § 5- I. D EE L. LI  Stt3 VADERLANDSCHE recht, maar de infchiklijkheid, of, ten hoogiten., eene ftilzwijgende conventie tusfehen de Souverainen, is veeltijds oorzaak, dat dezelve geëerbiedigd worden (£), Z. Zijn 'er ook middelen om de minderjaarigheid langer te doen duuren, dan tot het vijf en twintigfte jaar? V. In fommige fteeden is hier voor bepaaldelijk gezorgd: te Amflerdam word het aan de befcheidenheid van Weesmeefteren gelaaten, indien zij, tevens met de vrienden, en magen, om deugdelijke redenen, niet geraden vinden, om perzponen van vijf en twintig jaaren, zelfs al waren zij getrouwd, hoe oud van jaaren zij ook zijn, de beftuuring van hunne zaaken toe te betrouwen, om als dan de minderjaarigheid te doen voorduuren fV)5 zo ook te Leiden (V) in,den Briel (V) en te Alkmaar en Edam 0O: ook te Rotterdam (y). 't Is waar, zodanige mid- de- 09 Uid § 8. 09 Ordonnantie van de weeskamer van ^4mfter~ dam art. 25 bij roseboom, keuren, eap. 28./. 111. "*"—» O) Keuren van Leiden art. 104 gedll. bij de groot, 1 b. 10 deel, % 1 n. 4. 09 Keuren van den Briel, art. 155. ibid. C*0 Keuren van uilkm. en Edam tit. :o. art. 6. ibid. 09 Ord. van de weeskamer van Rotterdam, art. 38. ibid.  RECHTEN. sol delen zijn thans niet zeer in gebruik , doch niet te min , zou, in voorvallende gelegenheden, vooral, indien 'er merkelijke redenen aangevoerd werden, van dezelve kunnen gebruik gemaakt worden, terwijl-in andere fleden, waar zodanige keuren niet zijn, de meerderjarigheid wel niet zou kunnen worden tegengehouden, doch dan zou men, ten aanzien van zodanige , welke ongelukkig genoeg zijn, van, op de gewoone tijd van meerderjarigheid, nog geene genoegzaame rijpheid van verftand te hebben, of de onlochenbaarfte bewijzen van losbandigheid, en verkwisting te geeven, het middel van Curatcelc 1 kunnen gebruiken, waar over wij in het volgend gefprek zullen handelen. Z. Gij zeide mij , dat het recht, aan minderjaarigen wegens een, om het gebrek van jaaren, onderfteld gebrek van bekwaaihheid, doorzicht 4 en voorzigtigheid, den noodigen bijfland verleent: waarin beflaat die bijfland? V. Het recht fielt de minderjarigen onder de bcheering van anderen. Z. Onder wiens beheering fielt het recht dezelve? V. Onder de beheering van hunne ouders, en wanneer die ontbreeken , dan onder die van yoogden. Wij hebben nog tijd genoeg, om thans , van de macht der ouders over hunne kinderen te fpreeken; terwijl wij de behandeling LI % van  * 5aa VADERL ANDCHE van de macht, en het geheele werk van voogden, tot het volgende gefprek zullen uitftellen. Z. Waar in heeft de macht der ouders over de kinderen, oudtijds, hier te lande beftaan, en waar in beftaat dezelve thans ? V. Ten aanzien van de oude Batavieren is dit zeer duister. Wij leezen OO» dat zij zeer flordig waren in de opvording van hunne kinderen, en dezelve onder het vee, en de flaaven, lieten opgroeijen, tot dat zij z^g , door hunne jaaren en dapperheid, begonnen te onderfcheiden. Het fchijnt dus, dat zij zig omtrent eene bepaaling van hunne macht over dezelve weinig bekommerd hebben. 'Er zijn 'er, die meenen (V), dat zij het recht van leven en dood over hunne kinderen hadden. Ik beken , wij leezen , dat de Galliërs dit recht van leven en dood over hunne kinderen hadden 00 > maar wij leezen tevens , dat de zeden der Galliërs zeer veel van die der Germaniers verfchilden 00 > en daar wij over het geheel nopens dergelijke ftrenge rechten, in geene gevallen, iets van de Germaniers aangetekend vinden, dan alleen, dat een 00 Bij tacitus, de Morib. Germ. cap. 19. O) Heinecc. Elem. Jur. Germ. lib. 1 $ 135 fchijnt niet vreemd vaii dit gevoelen te zijn. O) Caesar, de bel/. Galt. lib. 6 cap. 19. 00 Md. cap. 21.  RECHTEN. 5*3 een man zijne vrouw, om overfpel, naakt de deur konde uitjaagen , en door de gehcele wijk met flaagen vervolgen 00 ; zo zie ik geen reden, om van de Galliërs tot de Germaniers te befluiten: te meer, daar ons bericht word , dat het getal der kinderen te bepaalen, of ijmand der aanboorlingen te dooden, bij hun een laster/luk gehouden wierd (c). Wat de Franken aangaat, wij vinden hier van niets in de Salifche, en Ripuarifche wetten; evenwel kunnen wij, uit andere wetten van aan hun vermaagfchaptc, en met hun uit dezelve bronnen gefprooten, volkeren, en laater uit de Capitularien van hunne koningen, het een en ander opmaaken; althans indien al eens bij deeze volkeren, in de heidenfchc tijden, eenige macht over hunne kinderen plaats hebbe gehad , die na het recht van leven en dood fweemde, dan fchijnt ten minften het Christendom dat recht zeer aanmerkelijk verzagt te hebben. Bijde Wifigothen wierd hun alleenlijk overgelaaten een matige kastijding, terwijl zwaardere ftraffen , in zwaare gevallen, door den rechter moesten beflooten worden Cf). Bij de Longobarden was, in het eenige geval , in- GO Tacitus, loc. cit. (O llid. volgens de vertaling van hooft. Cf) Lex Wifigoth. lib. 4 tit. 5. L. I. in verbis ; flageltandi et corripiendi liberos &e. LI 3 ^  534 VADERLANDSCHE indien eene dochter vrijwillig tot de bijflaaping van eenen flaaf toegeftemd had, aan de ouders vrijgelaaten, om haar te dooden , of buiten 'slands te verkoopen , en met haare goederen na welgevallen te handelen (g). Wij vinden, dat de Wifigothen geene vrijheid hadden om hunne kinderen te verkoopen (7/), integendeel fchijnt dit bij de Ostrogothen , uit dringende hongersnood, geoorloofd geweest te zijn (OVoor het overige vinden wij, dat de macht over de kinderen zo wel aan de moeder, als aan den vader, toekwam (ƒ) , en dat zij voornaamentlijk beftond in eene voogdij, of mundium (k), over hunr (g) Lex Longob. lib. 2 tit. g. L. 2. i_h) Lex IVifigoth. lib. 5 tit. 4 L. 12. CO Ediét. Theodorici regis, cap. 94. Cf) Lex Wi[igoth. lib. 4. tit, 2 L. 13 Lex Burgund. tit. 59. (,«) Mand, mond. (JebjteEen,,van de voornaamfte plichten van die geene,; die een ander in.zijn befcherming, en voogdij heeft,- beftaat, in hem met den mond te onderwijzen, met den mond te befchermen , heeft men , door het gebruik , het woord «mud, (met eene Iatijafche terminatie mundium) in de betekenis van voogdij , en befcherming overgenomen. Hier van daan zeiden zij, dat de vrouwen leefden fubpoiestaie,et inmundio virorum L. Lor.gob. lib. 2. tit. ïo. dat minderjaarigen waren itipoiesia-  RECHTEN. 525 hunne perzoonen , en goederen (7); dat zij de daaden van hunne kinderen befhmrdcn, en aan hunne nazaaten voorfchreeven, wat zij wilden nagekomen hebben f>»), en dat de kinderen, zonder toeftemming van de ouders, niet mogten trouwen , nog eenige onderneeming van belang doen (7?), dan dit vind men reeds in de Salifc/ie wet (0); trouwens dit was niet alleen een recht van de ouders, maar ook vaii de familie, 't welk te, et in mundio tutorum L. Longob. lib. i- tit. 34 L. 2. De kerken wierden menigmaalen gezegd te zijn in mandio, mundiburdio , mundtbüfaa Van de koningen: hier van daan, dat zelfs de diplomata van befehsrming, welke de koningen aan de kerkeri gaven, den naam droegen van mundiburdia , du Catzge in liae voce.HEiXK.ee. T'.lem. Ji/r. Germ. lib. 1. § 132. Hier van daan, huiten twijffel, ook nog ons woord mondig (die zich zeiven in rechten kan befchermen) onmondig (die den mond van een ander in rechten nodig heeft). Wanneer zij het woo*d mundium in het Latijn vertaalden, dan noemden zij hetzelve verbum L. Salie. tit. 14. L. S pupilla in verbis regis, ook wel firma, L. Salie. tit. 59. L. 1 Rei- eum extra fermonem ponet. Zie verder heinecc. /. 'éi O) L. Wifigoth. lib. 4 tit. 2 L. 13. (m) Capital. Reg. Franc, lib 6 cap. 150. O») L. Longob. lib. 2. tit. 2 L. 2. (o~) L. Salie. tit. 70. L. 1. LI 4  526" ": VADERLANDSCHE welk uit de allernaauwfte familiebetrekkingen, waar van ik, in ons zesde gefprek, u het een en ander gezegd heb, moet afgeleid worden O). Volgens ons hedendaagfche recht, beftaat de macht van de ouders over hunne kinderen, daar in, dat zij van dezelve, in de opvoeding, welke zij aan hunne kinderen verplicht zijn te geeven, alle gehoorzaamheid, eerbied, en onderwerping kunnen vorderen; en gelijk deeze eisch van de ouders, uit hunne verplichting tot de opvoeding van hunne kinderen voortfpruit; zo volgt, dat de ouders het recht hebben, om hunne kinderen in eenen zodanigen ftand op te brengen , als zij raadzaam, en met der kinderen belangen en omftandigheden overeenkoomftig oordeelen, daar in echter, zo veel mooglijk is, den fmaak, en geaardheid van hunne kinderen volgende (?); zij hebben het recht, om hunne kinderen, op eene matige wijze, te kastijden, doch indien de noodzaaklijkheid zwaardere ftraffen vordert, dan moet het gezag van den rechter tusfehen beide komen (r). Zo lang hunne kinderen min- der- f (/O Tacit. ie Morib. Getm. cap. 18, 19 en 20 ie Heer van de spiegel , oorfpr. der Vader/. Rechten p. 121 en 133. (?) H. de groot , inl. 1 b. 6 i. , § 3 s. van leeuwen, R. H. R. i b. 13 S i van der marck In ff. Jur. Ch: p. 266 en volg. (f) Arntz. Inft. J. C. Belg p. 1 tit. 13 § 4-  RECHTEN. 5*7 den'aarig zijn, moeten de ouders derzelver belangens , in rechten , en daar buiten, waarncemen , als hunne natuurlijke voogden , en kom den vader het bewind en de voogdij toe, over zodanige goederen , als zijne onbeftorven minderjarige kinderen, (dat is zo lang vader en moeder leeven) aankomen , ten ware daar toe bij testament , of anderzints andere voogden waren gefield (O 5 doch hier mede is het ander,, gelegen, wanneer een van beide de ouders overleden zijn, gelijk wij, in het volgende gefprek, zullen zien. De kinderen mogen , geduurende hunne minderjaarigheid , geheel geen huuwlijk aangaan, buiten de regelrechte toeftemming der ouders, en is, in dit geval, de meerderjarigheid bepaald, in jongelingen, op vijf-en twintig, en, in jonge dochters, op twintig jaaren, en, zelfs na dat de kinderen meerderjarig geworden zijn , mogen zij niet trouwen , zonder hunne ouders te kennen , welke , redenen van weigering hunner toeftemming hebbende, gelegenheid moet gegeeven worden , om dezelve aan het onderzoek van den rechter te onderwerpen CO» gelijk wij op zijn plaats gezien hebben (uj. Z. Heb- (O Van leeuwen , /. c, (O Politik, ord. 15S0 art. 3. (O Zit het zesde gefprek. L 1 5  528 VADERLANDSCHE Z. Hebben de ouders oo"k recht op het vruchtgebruik van de goederen, die hunne kinderei; aankomen? V. Hier moet ik, tot beter verftand van de zaak, eerst eeri weinig van het Rnmeinfche recht 7?ggen. Bij de Romeinen , wierden de kinde're'n,' uit een wettig huuwlijk gebooren, gerekent niet zo zeer onder de voogdij, dan wel als een eigendom (v) van den vader te zijn (V); "hier van daan, dat aan de moeders, bij hun, geene macht over de kinderen wierd toegekend, maar alleen liet recht', om van hun de behoor: lijke eerbied te vorderen (VX'.-IJiï: dit grondbeginre! van eigendom vloeide Voort, dat bij de de Romeinen de vaderlijke macht zeer- uitgeftrekt was, zodanig, dat een zoon alles wat hij verkreeg, niet voor zich, maar voor den vader verkreeg OQ, en dat zelfs in het verkrijgen van goederen, tusfehen vader, en zoon, geen ondeiiche d was (V); dan, des niet tegenftaande, kon echter een zoon, met den wil van zijnen VI' Cv) Dominiuni. Oe) L. i § 5 ff. de peculio. (*) L. 4 Cod. de fair. pot. GO L- 79- ff- de acq. hered. Cz) § 4 Inft. de invtit. ftip. Quia vak tua tamtjUara filii ft, ficuti et fi/ii vox tamqiiam tua inte!ligi/ur in iis reins, quae tikt acquiri pos fuut.  RECHTEN. 519 vader (V), eene foort van bezitting hebben, welke den naam droeg van peculium (bj: dit wierd bij hun verdeeld in peculium pagamim, en mïHtare (c). Het peculium paganum, was het peculium van zoonen> die niet in den krijgsdienst waren , waarfchijnlijk, om dat de zodanige zich in den land-bouw bezig hielden (dj dit wierd verdeeld in profe&itium en aclvenliiium, het profectitium was het geen de zoon verkreeg uit goederen van den vader, of bij gelegenheid, of int aanmerking van zijnen vader O). Van deeze zoort van goederen behoorden de eigendom, en het vruchtgebruik , aan den vader (ƒ). Het ddvèntit'ium was het geen de zoon van elders ver- O) L. 4 pr. et % 1 L. 8 ff, de peculio. CO Peculium. De geheele bezitting droeg bij de oudfte Romeinen den naam van peculium, van het woord pecus, vee, om dat in die oude tijden hunne geheele bezitting in vee beflond. CO L- *&'• Cod- de inoff- ïs& Cd) Ouia pagis , feu agris co/endis , operam dabant. AMft '.«>* ;••» .ViJ 1 ..V *% co § 1 Inft- Per iuas terf- Cf) Biet. § 1 et I. 4. § ttlt. ff. de dol. et met., exe.  53° VADERLANDSCHE verkreeg (gj ; dit was volkomen of onvolkomen (Ji). Het volkomen behoorde iu eigendom, en vruchtgebruik , aan den zoon f7) '■> het onvolkomen behoorde wel in eigendom aan den zoon, maar in vruchtgebruik aan den vader CA). Het peculium militare was het peculium van zoonen, die in den krijg dienden ; zij waren gewoon den krijg te befchouwen of als gewapende krijg, dat is, den oorlog, of als getabberde krijg, dat is, de praclijcq van de rechtsgeleerdheid (/;. Dit gaf aanleiding , dat zij dit peculium verdeelde in castrenfe , (of van het leger), en dit beliond in dat geene, 't welk de zoon in den gewapenden krijg verkreeg («), en in quafi castrenfe, (of van gelijkheid van het leger); en dit was het falaris , 't welk de zoon met zijn practijcq verdiende (/;)• Dit beide behoorden den zoon in vol- Cg) $ 1 fyft- per quas pers. (h) Plenum, vel minus plenum. (7) Zie de gevallen, in welken dit rlaats had in Nov. 117 £. 1 Ne», 118 c. 2 A7ov. 134 c. ii L. pr. Cod. de ben quae lib. en andere wetten. (7>) $ /. Tnjl. per ques pero L. 6 Cod. de bon. tnae lib. L. 1 Cod. de bon mat. 00 Militia arm at a , el togata. O) L. S. L. ii L. igjf. de castr. pee. («Ö L- I $ 15 de cell. bon.  RECHTEN. 53* volkomen eigendom toe (s), zo echter, dat wanneer de zoon, zonder testament, ftierf, het zelve op zijnen vader verviel (ƒ>); dan gelijk die uitgeftrekte vaderlijke macht, en vooral het grondbeginfel, waar uit dezelve vloeide, bij ons geheel en al onbekend zijn (?), zo doet men zeer verkeerd, wanneer men, in ons recht, uit alle die distin&iea,^ op de Romeinfche conjlimit gegrond waren, en met de onze geheel met ftrooken) redeneert. Wij behooren de rechtsbepaalingen, dien aangaande, uit Vaderlandfche bronnen op te fpooren. Wij zagen reeds boven, dat de macht der • onders, bij de Franken, voornamentlijk beftond in eene voogdij of mundium over de perfoonen cn goederen van hunne kinderen (V), maar die voogdij wierd bij hun, niet voor niet, waargenomen is, zij was ufufrucluair, dat is; te zeggen, de opvoeding wierd betaald met de vruchten van de goederen van hunne kinderen, zonder dat zij de goederen zelve mogten verminderen, of op eeni- de advoc. div. judicior. Cf) L. 2 ff. de castr. pee. . 279,  RECHTEN. 533 billijkheid leert, en't welk, als fubftdiair reeht, kan gevolgd worden , zonder dat het tegen de natuur van onze conftiiutie fhijd; en dus, vooral, zonder dat wij, om reden van de rechtsbepaI ling te geeven, nodig hebben, om tot het grondI begin/el van eigendom , uit het welke wij zagen ij dat bij de Romeinen de vaderlijke macht vloeiI de, den toevlucht te moeten necmen. Wij kcn; nen eenen zodanigen eigendom niet, het grondbeginzel van de macht der ouders omtrent hunI ne kinderen is bij ons, eensdeels in de natuurlijj: ke liefde , en de plicht om hunne kinderen op I te voeden , en anderdeels in den eerbied , en dankbaarheid, welke kinderen aan hunne ouders verfchuldigd zijn, gelegen. Het eerfte grondbeginfel doet ons, daar de Vaderlandfche wetten ontbreeken, de Romeinfche als fubfidiaire volgen, voor zo veel zij i. de ouders verplichten, om hunne kinderen te befchermen, te verzorgen, en in alles, wat hun als Christen, en als mensch, nodig is, te doen onderwijzen 00» a. om hun op eene matige wijze te kastijden 00» 3. hun tot eenen gefchikten ftand te brengen 00» en aan de ouders het recht geeven, om in de huuw- j 00 Van leeuwen, R. H. Recht. I 13 1. CO Arntz. Inft. J. B. C. p. 1 tit. 13 § 4. 00 De groot, inl. Li. 13 d.} $ 1 y. d. marck /. c. p. 266 et feqq.  534 VADERLANDSCHE huuwlijken hunner kinderen toe te (temmen ; en het tweede grondbeginfel, doet ons dat fubfidiaire recht gebruiken, wanneer het: r. de kinderen verplicht, om hunne behoeftige ouders van onderhoud te voorzien 00 '■> 2. wanneer het den kinderen verbied, om hunne ouders, zonder alvorens verlof van den rechter te vraagen, in rechten te roepen 00 ; en 3. wanneer het den kinderen alle eerbied , gehoorzaamheid' en onderwerping beveelt. Deeze grondbeginfelen zullen u genoegzaam in ftaat ftellen, om over de macht der ouders omtrent hunne kinderen te oordeelen; en het ware te wenfchen geweest, dat onze rechtsgeleerden nimmer uit de vaderlijke macht der Romeinen, of uit wetten, die op het grondbeginfel van eigendom gebouwd zijn, geredeneerd hadden. Z. Heeft die macht der ouders ook plaats, omtrent onwettige kinderen. V. Ja, de opvoeding, en alle plichten, die daar uit volgen, is zo wel eene verplichting omtrent, de onwettige , als omtrent de wettige kinderen. Wanneer de vader onbekend is, berust deeze plicht alleen op de moeder, doch de vader bekend zijnde, op beide,'t welk zelfs, bij onvermogen van vader, en moeder, op de groot- va- - (O Van leeuwen., /. c. S 7- Ca) Voet, ad ff. de in Jus vocmdo § <5.  Px ECHTEN. 535 vaders, en grootmoeders, zo van vaders, als moeders zijde, overgaat (£) ; trouwens dc natuurlijke billijkheid leert, dat die geene, die aan zodanige kinderen de naaste zijn, voor dezelve moeten zorgen. Z. Hoe lang duurt die macht der ouders over de kinderen? V. Zo ver dezelve uit het begin/el van eerbied vloeit, duurt dezelve zo lang de ouders leeven CO '■> maar, zo vcr dezelve uit de verplichting tot opvoeding afgeleid word, houd dezelve op met de meerderjarigheid van de kinderen , dat is, niet alleen door het bereiken van den ouderdom van volle vijf- en twintig jaaren, maar ook door huuwlijk, en venia aetatis, zo om dat dan de tijd, die, in onze rechten, tot de opvoeding, en onderhouding , bepaald is , (cm gewoonlijk ten aanzien van zoonen op achtien , en van dochters op vijftien jaaren ter nederkomt (d) ), voorbij is, als om dat de kinderen, door hunne meerderjaarighied, zelve perfoon krijgen, en dus niet meer nodig hebben, om door anderen gere- prae- (i) S. YAN LEEUWEN, l. C. § 7- 00 H. de groot) inl. I. b. 6de deel, f 4. - 0£> H- DÈ GR00T » inl- 1- l>- 9 *■•> % 9' 'en d* keuren aldaar in de nooten aangehaald. I, deel. Mm  53ö VADERLANDSCHE praefenteerd te worden | dan worden zij mondig Qej. Zommige Rechtsgeleerden willen , dat de macht der ouders ook zoude ophouden door handlichtinge of emancipatie, gelijk het de Romeinen noemden, en zelfs, dat die handlichtinge fiilzwijgende zoude gefchieden, wanneer de ouders de kinderen toelaaten, om afzonderlijk te woonen, en neering te doen (ƒ>; dan, (behalven dat eene zodanige emancipatie niet alleen al te zeer naar het Romeinfche recht fmaakt, en niet anders kan gededuceerd worden, dan uit het grondbeginfel van eigendom, ("uit welke de vaders bij de Romeinen hunne kinderen door emancipatie ontfloegen (g) ) ; maar zelfs bij de Romeinen tot dezelve, (indien zij niet geheel en al in den ouden fmaak viel, en door drie gefingeerde verkoopingen gefchiedde (/;)) echter de tusfehenkomst, of van den Souverain (0> of van den mu- 09 Dat is (zo a's ik boven zeide) in ftaat, om zich zei ven in rechten te refchermen. Cf) De groot, /. e. s. van- leeuwen, /. e. § 5 voet, ad ff. de adopt. et emancip. 5 11 gr. 12. (l) S 6 Inft. quib. mod Jus patr. pet. foh: Ch) Volgens de wetten der twaalf tafelen, doch welke als injurieus voor de kinderen is afgefchaft. D. § 6 Inft. L. pen. et uit. Cod. de emancip. CO D. § 6 Inft. quib. imd. Jus patr. pot. foh.  RECHTE N. sk municipaal en rechter (k~) nodig was, en zij dus eensdeels tegen onze conftitutie ftrijd, bij welke het grondbeginzel van eigendom onbekend is, en andersdeels aan de ouders eene macht zou geeven, die zij zelfs bij de Romeinen niet hadden, zonder tusfehenkomst van publiek gezag,) behalven dat, zeg ik, zou het zelfs vrij onzeker zijn, in hoe verre een zodanig geëmancipeerde zig met zijne minderjarigheid zou kunnen verdeedigen, waar tegen weinig zou kunnen baaten, dat de vader, in de tegenwoordigheid van den rechter, verklaarde, dat hij zijnen zoon uit zijne macht ontlloeg, en verzogt, dat de rechter hem voor meerderjarig zou verklaaren, en als zodanig in de' publieke registers aantekenen (7) ; daar wij', zelfs nog in dit gefprek, gezien hebben, dat het geeven van ontfkg van de jaaren, welke het recht tot de meerderjarigheid vordert, eene daad van Souverainiteit is, en dat thans de brieven van venia aetatis door niemand anders , dan door den Souverain, verleend worden, en daarom zou in zodanig geval beeter en voorzigtiger zijn venia aetatis te vraagen, dan het werk op eene zodanige handlichting te laaten aankomen. En hier mede zullen wij dit gefprek eindigen. x i E n- 00 Ibid. O) Gelijk dit geleerd word bij voet , ad ff. d, adupt. et emancip- % ii. Mm a  533 VADERLANDSCHE TIENDE GESPREK. VAN VOOGDEN, OVER MINDERjAARIGEN; VAN MEERDERJAARIGE TOEZICHT BEHOEVENDE PERSOONEN, EN DERZELVER VERZORGERS ; VAN DIE GEENE DIE HUN EIGEN MEESTER ZIJN; VAN EERLIJKEN _, EN EERLOOZIN. V. Wij zagen, in ons voorgaande gefprek, dat het recht aan minderjaarigen, wegens een, om het gebrek, van jaaren, onderfteld gebrek yan bekwaamheid, doorzicht, en voorzigtigheid, den nodigen bijfland verleend, en hen dienvolgende onder de beheering en macht van hunne ouders, en,die onbreekende, onder de beheering en macht van voogden, ftelt. Wij hebben, toen, reeds gefprooken over de macht van de ouders, en dus moeten wij thans ons gefprek beginnen met over voogdijen en voogden te handelen. Z. Wat is eene voogdij. V. Eene voogdij is eene befchermtng, befluuring, en beheering van de perzoon, en goederen, van eenen minderjaarigen, die zijnen vader, of moeder, of beide zijne ouders verhoren heeft, gepaard met wettig gezag, en macht, zo over den minderjaarigen perzoon zelve, als om dien perzoon ,  RECHTEN. 539 zoon, in alle voorkomende gevallen, zo in rechten , als daar bulten, te kunnen verbeelden. Deeze ftof is van eene zeer groote uitgebreidheid. Gij hebt, in onze vorige gefprekken, zeker ondervonden, dat ik de ftoffen enkel oppervlakkig heb behandeld ; en, fchoon hier en daar wel eens een weinig in uwe liefhebberij toegeevende, om den oorfprong der rechten, en de veranderingen in dezelve, van tijd tot tijd voorgevallen, na te gaan, evenwel niet dieper in de zaaken getreden ben , dan tot eene oppervlakkige rechtskunde nodig is. Thans zijn wij aan eene ftof gekomen, die niet alleen allerbelangrijkst is, maar welker oppervlakkige behandeling alléén verfcheiden gefprekken zou vorderen; dan om u dit werk gemaklijk te maaken, en tevens onze gefprekken te bekorten, zal ik u aanbeveelen , te leezen het Handboek voor Voogden , Curateuren , Executeuren , Adminiftrateurcn en Gemagtigden (*), waar in gij zeer veel zult vinden , 't geen tot deeze materie behoort : 't is waar, gij zult daar geene bewijzen vinden, voor het geene 'er in gezegd word , dat kwam met het eenvoudig oogmerk van den fchrijver, te vinden in zijn voorbericht, niet overeen; dan daar wij toch, in dit -gefprek, de voornaamfte zaaken, tot deeze ftof hehoorende, zullen doorloopen, zal ik, naar ge- woon- - C*) Uitgegeeven te Amfterdam bij W. Hollrofi, 1702. Mm s  54P VADERLANDSCHE woonte , wanneer gij dit gefprek "in •gefchrift hebt gebragt , aan den voet der bladzijden , u de bewijzen aantekenen, die u tevens .van zelve den weg zullen wijzen , om de bewijzen voor het geene in het gemelde handboek geleeo-d word, te vinden; en daar ik voorneemens ben, om, in dit gefprek, onze verhandelingen over het eerfte onderwerp van het recht, dat is , over het rteeht van perz-oonen, ten einde te brengen, en u dan eenigen tijd vacantie te geeven, eer wij tot het tweede onderwerp overgaan , zoud gij daar mede uwen tijd aangenaam kunnen doorbrengen ; dan ter zaake. Z. Ik zie dus, dat het recht voor minderjarigen, weike zo ongelukkig zijn, van hunne ouders vcrlooren te hebben , gezorgd heeft, en hun onder voogden ftelt: gij hebt mij reeds, in ons derde gefprek, doen opmerken, dat die geene, die wegens gebrek aan jaaren enz. buiten Haat zijn om zelve voor hunne belangen te zorgen , en gebruik van hunne perzoon te kunnen maaken, onder de macht van anderen behooren gefield te worden, om hunne perzoon te verbeelden: dit blijkt nu bij de ftukken, in de macht van ouders, en voogden. Maar zou ik mogen weeten , van waar wij zodanige loflijke inrichtingen ontleend hebben? V. Ja. Onze voorouders zijn op dit Huk reeds zeer oplettend geweest. Ik zal u daar van het een en ander zeggen; en, gelijk wij, in onze he-  RECHTEN. 541 hcdendaagfche rechtsgeleerdheid, ten deezen op ziehte, zeer veel van de Romeinen hebben overgenomen , zal ik u ook een oppervlakkig bericht van hunne rechtskunde deezen aangaande moeten geeven. Ik heb , in ons vorig gefprek ,' u reeds iets gezegt van het mundium, of de voogdij van de ouders, en daar van in eene noot (a) eenige nadere uitlegging gedaan: dat mundium wierd , na den dood van de ouders , indien de zoons minderjarig waren , door anderen vervolgt. (Ik zeg de zoons: want, daar de vrouwen altijd onder de voogdij , of van vader , of van man, of van vrienden waren , gelijk wij reeds verfcheiden maaien gezien hebben , zo fprak het ten aanzien van de dogters van zeiven). Wij vinden in de Ripuarifche wet , dat een jongeling , wiens vader overleden was, vóór zijn vijftiende jaar geene zaaken mogt verrichten, nog in het gerecht verfchijnen (&>5 het fprak dus van zelve, dat hij onder voogden moest zijn. Trouwens wij vinden dit duidelijker in andere wetten O); dan de groote vraag zal ziin, wie was dan voogd? Wanneer wij de wetten der Franken, en O) Zie het gde gefprek, noot 00 pag- 52400 Lex Ripuar. tit. 81. CO Zie onder anderen de Lex Burgund. tit. 59 en tit. 85 de L. mpgoth. lib. 4- 2 L. 13 en anderen. Mm 4  543 VADERLANDSCHE en aan hun vermaagfchapte volkeren, met aandacht op dit ftuk raadpleegen, dan vinden Wij, dat bij hun , in de eerfte plaats , was eene opper-voogdij (d); te weeten: de Frankifeke koningen waren zo zeer bezorgd voor de belangens van weduwen, en weezen, dat zij aan de graaven, of landvoogden, in hunne diplomata, dezelve als eene zaak van het uiterfie gewicht aanbevolen (e) ; zelfs fielden zij hun aan tot helpers en verdedigers van weduwen en weezen Cf), maar niet alleen wierd, 0p deeze wijze, die' zorg aan de landvoogden door de koningen aanbevolen, maar de koningen hielden zelfs zigzelven voor opper-voogden over alle minderjarigen en toezigt behoevende perzoonen (g% hierom wierden de zodanige gezegd in de befcherming van GO Suprema tutela. Wij hebben eene fchoone disfertstie de fuprema prineipum , magiflraiuumque Wtela van Christ. Elerhardus Rufzel, zij is te vinden in het 2de deel, van heinecc. op. omnia p. 713 Exercil. 20. Ce) Comités pleniter jujlitiam diligent, orphancrum ei viduamm querelas plenisfima ei justisfma deliberatione defmire decerneni. ditl ex eer $ g. Cf) PupiUorum et viduarum adjutores et defnfores. liid. C£) leid. § 7.  RECHTEN. 543 van den koning te zijn (Ji) : men moet dit. wel verftaan: de natuur van deeze oppervoogdij bragt niet alleen mede, dat zij, uit kracht van dezelve;, voogden aanfteldcn, rekening en verantwoording van hun vorderden , en met één woord , dat zij het opzicht over de voogden hadden (in welk denkbeeld men zeer ligteJijk zou kunnen vervallen , indien wij de . | voogdij, die bij de Romeinen plaats had , me| die der Franken verwarden); maar de natuur var, die oppervoogdij bragt mede , dat zij waarlijk en in de daad voogden waren, en dat die geene, die zij tot voogden aanftelden, in hunnen naam de voogdij waarnaamen, en alles verrigtten, even als of de oppervoogden dit zelve deeden, waarom ook de verantwoording aan hun gefchieden moest (O- Maar behalven deeze oppervoogdij, waar van wij ook in de capitularien gewaagd vinden rJO> wa- (79 In verbo regis esje,L. Sa/, tit. 14 L. 5. (O DitJ. disf. Rusfe/ii l 13 waarom heinecc. El. "Jur. Germ. lib. 1 § 345. Met recht aanmerkt, dat liet woord Obervormunder oppervoogd , niet enkel van het aanftellen van, en net opzicht hebben over voogden kan afgeleid worden. nam ideo nemo principem dixerit jupremum confiliarium, quia confiliariis conjlititit, et ge/lorum rationes ab iis exigil). (70 Capital lib. 6 cap. 223 ut viduae orphani, et minus potentes fub Dei defenfwne, et nostro Cidcst, Mm 5 Rc_  54+ VADERLANDSCHE waren 'er nog andere : voogden: deeze waren die geene, welke de vorfren, landvoogden, en andere overheden, in hunne plaats, aanftclden, het zij regelrecht, wanneer zij den rtaam droegen van gegeeven- voogden (7), öf ook wel uit tragt van de wet, wanneer zï] wettige (in) voogden genaamd wierden. Dat is te zeggen, de wetten van de meeste Gcrmcnifche volken bepaalden, op wie de voogdij (die gelijk uit het reeds gezegde blijkt, altijd uit de oppervoogdij Vloeide) moest komen; dan in die bepaling kwamen alle de wetten niet zeer naauwkeurig overéén , de meeste echter droegen, in de eerfte plaats, ce voogdij aan een langstlevenden van dè 'ouders op O7), en hier in wierd de moeder niet uitgezonderd, welke, gelijk wij (p) reeds gezien hebben, bij hun, even zo wel a's de vader, de macht, of het 'mundium, over de kinderen had; evenwel, indien zij tot een tweede huuwlijK overging, verviel zij van de voog- Regis) MandelurJe pacem huisant, et eorum jvfli- iias' acqVir.anl. (.0 Tuteres dativi. irriNi-cc. /. c. § 348. (;;;) Tutores legilimi ibid. U) Zie onder armere L, Wtfèoth. lib. 4. tit. a L. 13. (0) Zie het $de geftrek.  RECHTEN. 545 voogdij fjO- Na de moeder verkoozen de meefte wetten den. naaften bloedverwand van vaders zijde, die de oudfte van jaaren was 00, andere evenwel droegen dan de voogdij op aan den oudften broeder van de minderjarigen, indien hij zelve twintig jaaren oud was, en, deeze ontbreekende , aan den oom van vaders zijde, en na hem aan zijnen zoon f>); doch, indien 'er, onder alle de vaderlijke bloedverwanten, niemand gevonden wierd, aan wien men de voogdij durfde toebetrouwcn, dan hadden de verdere nabeftaanden recht, om in tegenwoordigheid van don rechter eenen voogd te verkiezen CO- Dein, hoe zeer wij dus zien, dat de opper-voogdij aan den koning behoorde, en dat deeze dezelve aan de landvoogden, en andercoverheden mededeelde, welke de gegeévèh, en wettigs voogden, in derzelver plaats, aanftelden, zo was egter aan de ouders de macht niet benomen , om zelve in de voogdij over hunne kinte 00 L. Burg. tit. 59 85 L. Wiftgoth. lii. 4 tit. 3 L. 3. CO L. Longob. lib, 2 tit. 25 L 4. CO L. Wiftgoth. lib. 4 tit. 3 X. 3. CO L- Wifig. 1. c. Ut fi nee patruus, nee patr ui ' p.lius, qui digne tutelam fufcepidt orphanorum fuerit, tune tutor ab aliis parentibus in praefentia judicis eligatur.  54"5 VADERLANDSCHE deren te voorzien. Zij kendengelijk wij reeds weermaalen gezien feobbenV-de testamenten niet; dus waren bij hun de testamentaire voogden onbekend; maar, daar de wetten onderfteJden, dat de ouders zelve de beste zorge voor hunne kinderen zouden draagen, flond het hun vrij om hunne kinderen na hunnen dood,den zodanige aan te bevelen, in welke zij het meeste vertrouwen fielden ; deeze voogdij wierd tutcla pactitia, genaamd (O; en , als 'er eene zodanige was , dan waren 'pr geene gegeeven, nog wettige voogden nodig (u). Alle deeze voogden , het zij -dezelve gegeeven , of wettige , of paStitii Cv) waren, namen de voogdij waar, in den naam van de opper-voogden , al, wat zij verrichtten, wierd gehouden, als of de opper-voogden dat zcive deeden , waarom zij ook alle door den koning, of de landvoogden, of andere overheden, moeCO Men ïioemde zodanige aanbeveling in manu eomraerdare. Men leest van koning Dagobert, dat bij . zijn einde voelende naderen , zijne gemalin A'anti/de, en zijnen zoon CModoveus in handen va» Aeganes, aanbeval. In mauu commendans. fredeGARii Cron. cap. 79. 00 Heinecc El. jf. Germ. lib. 1 $ 3^0. Waar men veel meer deezen aangaande kan vinden. 00 Men kan het woord pa&itii tutores niet wel hi het Hollandsen overbrengen, het naaste woord .sou na mijn gedachten zijn, aanbevolen voogden.  RECHTE N. 54? moeften bevestigd worden (w); en dus hebt gij, hier zeer in een gedrongen , een kort verflag van de voogdijen bij de oude Germanifohc volkeren. Z. Hebben wij die gewoontens, ten tijde der graaven, blijven behouden? V. Wanneer wij de oude handvesten raadplegen, dan vinden wij, dat • weleer in Holland de voogdijen aan den graaf behoorden, en dan doen zig tevens eenige fpooren op, waaruit wij kunnen befluiten , dat de gegeeven, en wettige voogden, hier te lande bekend.zijngeweest , en in 't algemeen, dat de oude Germanifche gewoontens op dit ftuk, hier te landeplaats gehad hebben; althanswij leezen in eene handvest van vrouw Margriet, aan ZuidHolland gegeeven (-'O, 4a* voorlaan geen voogdijen aan den graave bejlerven zullen, maar de weeskinderen zullen vervolcht werden van den oudjlcn en naesten daar zij of verweest werden ; dus zien wij hier, dat, vóór dien tijd, de voogdij aan den Graaf kwam. In eene andere handvest, door die zelfde Gravin aan Kennemerland gegeeven' Cf), zien wij , dat alle bejlorven kinderen , die geen Cw) Heinecc. /. c. § 350"- 00 Van io Meij 1346. Te vinden bij den Heer van de wall, priv. van Dord. p. 200. want hoe zeer die Heer betoogd , dat deeze handvest nooit door graaf Willem den I. bevestigd is, kan men echter uit dezelve de gewoonte opmaaken. (y) Van vrijdag na afcenfionsdag 1346. Te vinden bij lams , handv. van Kemiemerl. p. 11.  543 VADERLANDSCHE geen gerechte (z) voicht en hebben, dat die vier vierendeelen dair toe eenen man zouden zetten, die de kinderen vervolgde. In eene oude handvest van den Briel (a) word gezegd, dat deze voogdij e fal hebben die moeder, alfa lange als ft zonder witachtig man is , en dacr na die oudfee en die naestc van der fwaertfiden (li). In eene handvest van hertog Willem van Beijeren aan Rotterdam (c) gegeeven, ftaat, dat zijn goeden luiden en -poorteren bifnnen zijne ftede van Rotterdam kiefen fullen moghen over hairs fclfs kinderen bi haeren levenden lijve , wetende haerre*vijf finnen, voechden, die hem geneuchen Qd). Ik zou dit met meer handvesten kunnen bevestigen 00, dan dit zij genoeg, om u te doen zien, dat 09 Dit fchijnen de legitime voogden der Germaniers geweest te zijn; oók bloedvoogden genaamd. 00 Van Dirk van Monjouw en Machteld van Voorn, dingsdag na Gregoriusdag 1342 art. 23 in de handvesten en priv. van den Briel; door alkemade , en van der schelling, p. 24. CO Overéénkomftig met de Lex Longob. lib. 2 tit. 25 L 4. CO Van 20 ^lug. 1412. (d) Dit fchijnen tutores patlitii geweest te zijn. 00 Zo vind men juist overéénkomftig de Lex Longob. mox cit. in eene handvest van ÏVillem van Beijeren, aan Gorinchem,xnn het jaar 1412. Item ivair  RECHTE N, 549 dat de oude Germanifche gewoontens , omtrent de voogdijen, ten tijde der graaven , hier te lande, nog plaats hadden. Naderhand is de gewoonte van de voogden door de vier vierendeelen, (dat is door de naaste vrienden van vaders vaders, vaders moeders, moeders vaders en moeders, moeders zijde (ƒ), te doen aanftcllen, waar van wij zo even zagen, dat die van Kennemcrland eene handvest hadden, zeer algemeen geworden, wanneer de ouders zelve geene voogden gefield hadden; dan daalde naaste magen niet altijd de bekwaamde waren, liep dit menigmaal zeer ongelukkig voor de pupillen af: hierom magtigden de graaven, daar in willende voorzien, de burgemeefteren jn verfcheiden fiecden, om voogden over de minderjarigen te zijn Cg) ; en hier aan hebben wij den wair oick eenigh onmondig kijnt, dat zal dienaaste manshoe ft van der oudfer geboirte van der rechter fweertfde vermonden enz. Cf) Zie hot. 5de gefprek. (gO Het eerfte privilegie, 't welk dien aangaande bekend is, is van hertog Willem van Beijeren aan Delft, van 3 Me ij 1355- ^'imit in hij die poerteren voerz. geeft , dat die vier raedsmannen van onze poer.'e van Delft voegden wezen zullen van alle weeskinderen, die poerteren zijn binnen onze feden' voerz. die onmondig zijn, hoer goed'te bewaren en te bedriven te-te der kinderen oirbair, e;:d'e nijemandanders dair of te bewinden.  55ö VADERLANDSCHE den oorfprong van onze weeskamers te danken, waar van wij nader zullen moeten fpreeken; zo dat, reeds in 't midden van de vijftiende eeuw, in alle de Hollandfche fteden, weeskameren waren (//)• Eindelijk, toen het gebruik der befchreven rechten meer algemeen geworden is, hebben wij zeer veel uit hetzelve ten aanzien van de voogdijen overgenomen, waarom ik u nu nog kortelijk daarvan een denkbeeld moet geeven. Z. Ik verlang reeds om de gewoonten en wetten der Romeinen ten aanzien van de voogdijen te kennen. V. Bij de Romeinen was de oppervoogdij wel bekend, doch op verre na niet in dien fmaak, als bij de Germaniers. Het grondbeginfel van eigendom , in 't welke de vader gerekend wierd zij- (fï) In eene fententie van den Hove van Holland, van 14 ^iug. 1494 (geregifrr. in 'het memoriaal van fe'ntentien van den Hove, gequot. ï-" ongtfolieerd) in zaake van Claas Claesz. op en jegens Mr. Dirk van Rijswijk, en die Weesmcesteren van den Hage, word gezegd, dat alhier (namentlijk in 's Hage) gelijk gemeenlijk in de fteedett van Holland , al tang, geordonneerd zijn geworden zeekere weesmeesteren , om toezicht te hebben totten weeskinderen geeden , zonder dat dezelve weesmeesteren eenige authoriteit hadden die ontilbaare goeden van de weeskinderen te mogen verkopen, of alieneeren, zonder daar over geroepen te hebben eenige van de natuurlijke voogden of magen.  RECHTEN. 55* sljne kinderen te bezitten (/% deed hun de voogdij befchouwen, als eene zaak, die enkel van den wil van den vader, als eigenaar, afhing. Het aanftellen van voogden wierd, Van de alleroudfte tijden af, bij hun aangemerkt als een gevolg vari de vaderlijke macht; hierom was de testamentaire voogdij, of de manier om voogden bij hun testament aan te Hellen, bij hun de oudfie: wij leezen reeds , dat hun koning Ancus. Martius , bij zijn testament, Tarquinius Priscus, of den ouden, tot voogd over zijne kinderen had aangelleld (£)« hi de wet der twaalf tafelen wierd dat gedeelte der vaderlijke macht bevestigd (/) ; doch toen wierd tevens gezorgd, dat, wanneer de vader zonder testament overleed, als dan de naaste bloedverwand van 's vaders zijde, tot voogd geroepen wierd Qn): deevoogdij wierd de legitime of wettige genaamd om dat zij haaren grond in de wet had, en uit de wet der twaalf tafelen voortkwam («> Dus ska 'ft- «Jtib- m0d- UlU finiiur' (-) pr. Inft. de curatoribus. O) § 2 Inft. de Curat. Q) L. 5 § 5 ff ***< et **> m' CO L. iSfin.ff de minoribus., Cd) L. 2 Ced. de his qui ven. aeh Ce) § I Inft- K cUra%n % ■  556" VADERLANDSCHE ne macht niet uit de wet (ƒ),' om dat het aan de keus van de manbaare ftond, of zij curateuren wilden hebben, of niet. Z. Hoedanig is het met deeze zaak volgens ons hedendaagfche recht gelegen? V. Zedert dat het Romeinfche recht meerderen invloed heeft begonnen te krijgen, zijn de testamenten meer algemeen geworden, en na dien tijd begon men meer gebruik te maaken van de privilegiën, bij weike de Graaven de poorteren van verfcheiden fteeden gegund hadden, om, bij hun levende lijve, voogden over hunne kinderen , na hun genoegen, te mogen kiezen (g~); en gelijk dit gewoonlijk bij testament gefchiedde, zo heeft hier door de testamentaire voogdij hier te lande haar burgerrecht gekreegen, daar zij te voren even zo weinig bekend was , als de testamenten zelve , ten ware men de aanbevolen voogden , of tutores pattiiii ("waar van wij boven zagen) voor eene foort van testamentaire voogden wilde houden ; de testamentaire voogdij dus haaren oorfprong aan het Romeinfche recht verfchuldigd zijnde , heeft dit natuurlijk gelegenheid gegee ven, dat men in het geheele ftuk der voogdijen het Rótnelnfchc recht gevolgd heeft, evenwel zo, Cf) 5 3 Inft. eod. * dg) Waar van boven een voorbeeld in het priv. van Rotterdam, van 20 slttg. 1412.  RECHTEN. 'S5T 20, dat men de oude landwetten, en gewoonten, bij het zelve bleef behouden, en niets overnam, 't 'geen tegen onze conflitutie ftrijdig was, wij zullen, ia de behandeling van de ftof zelve, hier van het een en ander zien, alleen zal ik u thans reeds zeggen, dat, even zo min als de verdeeling van den tijd der minderjarigheid der Romeinen in kindsheid, manbaarheid, en volle meerderjarigheid, bï] ons overgenomen is, ook even weinig bij ons het onderfcheid, 't welk de Romeinen, maakten tusfehen de voogdij , en verzorging (hj ingevoerd is, maar dat wij alles , wat wij nopens de voogdijen van de Romeinen tot het veertiende jaar overgenomen hebben , op onze voogdijen tot het vijf- en- Wintigfie jaar toepasten (O, en dat, daar het grondbeginfel van vaderlijke eigendom over de kinderen bij ons geheel onbekend is, en in tegendeel, volgens ons recht, aan de moeder even veel macht over de kinderen toekomt, dan aan den vader (*) , d'js ook bij ons het recht, om bij testament, voogden over de kinderen te benoemen niet alleen aan den vader, maar ook aan ' de 00 Tutela, et cura. O) H. de groot , inleid, i b. 7 d"> 5 3 s* YAN ieeuwen, R. H. Recht i. b. i6de d,s § i. (q Zie het gde gefprek. Nn 4.  553 VADERLANDSCHE de moeder toebehoort (/), en dat wijders, boe zeer bij, de Romeinen, niemand de macht had om bij zijn testament, over andere minderjarigen, voogden aan te ftellen , dan over die geene , welke hij in zijne macht had (m), in tegendeel, tij ons aan een ijder vrijftaat, om, bij zijn testament, voogden aan te ftellen over zijne goederen, die door minderjarigen worden geërfd, al zijn zij hem geheel en al vreemd Cn). De testamentaire voogdij is derhalven in Holland thans de voornaamfte ; dan hier omtrent moet gij niet aan den letter van het woord testament blijven hangen: want, daar de testamentaire voogdij hier te lande, voornaamenlijk gefprooten is, uit de toepasfing van het Romeinfche recht op de Graaflijke privilegiën, bij welke aan de ouders vergund is, om zelve bij hun leeven voogden te kunnen kiezen over hunne kinderen naar hun welgevallen, zo volgt, dat bij ons tot de testamentaire voogdij niet altijd een testament nodig is ;maar dat dezelve, reeds bij de huuwlijkfche voorwaarden, of, naderhand, bij eene aparte gerechtelijke ofnotarieele acte van voogdij, kunnen'worden aangefteld, waar van het gebruik thans zo algemeen, is, dat het geen het minfte bewijs behoeft. Na (O S. van leeuwen, loc cit. $ 3. 0») 5 3 bft. de tut. J 4 inft. qui testam. tut. sari posfunt. 00 Van leeuwen, /, c.  RECHTEN. 559 Na de testamentaire voogdij, dat is, wanneer bij de ouders, of andere, welke hunne goederen aan minderjarige nalaaten , geene orde gefteld is op de voogdij, zou moeten volgen de wettige, het zij dan, volgens het jlatutaire recht, de geene, die door de vier vierendeelen daar toe gefteld wierd, het zij , volgens het Romeinfche recht, de naaste bloedverwant; dan, gelijk ik u reeds gezegd heb, de ondervinding leerde aan onze voorouders, dat de naaste magen, of zogenaamde bloedvoogden, niet altijd de bekwaamfte waren ; en uit deeze ondervinding zijn die inrichtingen gefprooten, aan welke wij thans onze zo beiizaame Weeskamers te danken hebben: hier door is de legitime of wettige voogdij , hier te lande , geheel in onbruik geraakt (oj; dus komt thans, bij gebrek van testamentaire voogden, de Weeskamer in derzelver plaats, en (waar men geene Weeskamer heeft) het Gerecht ; zo nogthans, dat de Gerechten , of Weeskamers , behoudens hun beftuur, en opzicht, gewoonlijk voogden aanftellen, die, in hunnen naam, voor de opvoeding zorgen. In deeze aanftelling word nog wel, zo veel mooglijk is, de oude legitime voogdij gevolgd, en dus de oudfte en naaste van de zijde van den overledenen gekoozen , doch het ftaat tevens aan de Weeskamers vrij, om daar toe te neemen wie zij willen' O) S. VAN LEEUWEN, /• C. Nu 5  £Öo VADERLANDSCHE len, al waren zij geheel vreemd aan de minderjarigen GO- Hier uit ziet gij dus, dat bij ons thans geene andere voogdijen bekend zijn dan de testamentaire, en de Weeskamer, of die geene, die door de Weeskamer , onder haar opzicht, benoemd zijn. Wat de opper-voogdij betreft, dezelve behoort , hier te lande , aan den Souverain, en, onder deszelfs authoriteit, aan den Hove van Holland over de' edelen, en fuppoosten, en aan de Magiftraaten , en Gerechten , over burger» en ingezetenen , terwijl alle andere voogden bij mm testament gefield, in den grond befchouwd, alleen fubalterne, of ondergefchikte zijn(^); en fchoon in deeze opper-voogdij veeltijds het Romeinfche recht, als de 'regel, welken wij te volgen hebben^ opgedischt wordt , heeft dezelve echter veel meer overeenkomst met die der oude Germaniers , dan met die der Romeinen, zo als uit het volgende zal blijken. Die opper - voogdij bij de Romeinen is van laa- (p) Van leedwen, loc. tit. imim0, (f) Zie van zurck , Cod. Bat. op het woord moratoirs, waar hij, ten bewijze, dat zelfs testamentaire voogden ondergefchikt zijn onder de oppervoogdij, aanvoert eene conferentie van Hollandfche en Zeeuwfche ministers, over de voogdij van prins 'Willem den Derden , van Sept. 1660.  RECHTEN. 561 lasteren tijd oorfpronglijk: vóór de tijden van de Lex Atlilia (die, gelijk wij zagen, eerst, in het jaar vier honderd drie-en veertig na de bouwing van Rome, gemaakt is) zal men bezwaarlijk eenige zweemfels van eene opper-voogdij vinden : de testamentaire, en legitime voogdijen vervulden alles; de dativa, die uit de Lex Auiüa\ en ook, naderhand, uit de Lex Julia et Tit ia vloeide , en de opper • voogdij met zig bragt , moest natuurlijk de opper-voogdij bij de Romeinen binnen enge paaien beperken , om dat de kinderen wierden aangemerkt, als de eigendom van den vader , en dus de testamentaire en legitime voogdijen, in de daad eene dispofitie, 't zij bij testament, 't zij ab intestato, waren, over eenen rcëelen eigendom; en derhalven bij hun eene opper - voogdij in den flnaak van de Germanifche, een daadlijke inbreuk in de conftitutioneelc rechten van eigendom zou geweest zijn ; zij hadden dus geen recht ter waereld , om eenige verandering in de testamentaire voogdij te maaken. Ten aanzien van de legitime voogdij, konden zij, even gelijk met opzicht tot de erfopvolging ab intestato, wel het een ander veranderen , maar zij waren evenwel, ook hier in, zeer aan hunne conftitutie gebonden, en dus kon hunne opper-voogdij', die uit de oorfprong. lijke conftitutie niet vloeide, niet anders dan zeer bepaald zijn. Maar, in tegendeel, is in Holland de opper- voog-  56*3 VADERLANDS CHE voogdij van den Graaf de oorfpronglijke en de oudfte voogdij. Immers niet alleen vloeide de-, zelve, gelijk wij zagen, uit de oude Germanifchc wetten voort, maar, daar hier te lande bij onze voorouders nooit die eigendom der Romeinfche vaders over hunne kinderen bekend is geweest, zo fprak het van zelfs, dat, gelijk in 't algemeen de zorg voor de belangen van alle leden van de maatfchappije, zo, in het bijzonder, die van minderjaarigen, en toezigt behoevende, tot de plichten van de Souverainiteit beJmF* hoorde. Uit die opper-voogdij is naderhand de macht van de ouders gevloeid , om zelve voogden over hunne kinderen te benoemen (r).. ^ont üit°die zelfde bron is de wettige voogdij gefprooten (», die zelfde opper-voogdij heeft naderhand de Weeskamers ten voorfchijn gebragt (O? deeze opper-voogdij dus de oorfpronljjke zijnde, ziet men van zelve, dat de testamentaire, en die van de Weeskamer, fubalterne voog- 09 Gelijk wij onder anderen boven , uit het privilégie van 20 Augustij 1412 aan Rotterdam gegeeven zagen. 09 Zie de boven aangeh. privilegiën van ZuidHolland, \an 10 Meij 1346 en van Kennemerland 3 van vrijdag na Afcenfionsdag 1346. (9 Zie onder andereu het aangeh. privil. van Delft, van 3 Meij 1155-  RECHTEN. Voogdijen zijn: want hoe zeer wij in zommige handvesten leezen , dat voortaan geene voogdijen aan den Gt aaf be(lerven zullen (tt)i zo beduid dit niet, dat de Graaven voor altijd van het recht van opper-voogdij zouden verftooken zijn, (immers eene zodanige afftand van een recht, 't welk tot de wezenlijkfte plichten van de Souverainiteit behoort , zou onbetaamlijk geweest zijn); maar het betekent alleen, dat zij, behoudens hunne opper-voogdij, die zorg voor het vervolg aan fubalternen overlieten. Uit dit een en ander ('t welk, tegen het oogmerk van onze tegenwoordige gefprekken, al te zeer uitgedijd is) ziet gij, dat wel alles, wat wij, behoudens onze conftitutie, in het Romeinfche recht, nopens de opper-voogdij bepaald vinden, ook tot onze opper-voogdij behoort; maar dat de onze zig wijder uitftrekt , dan die der Romeinen, en dat wij dus, wanneer het verfchil zig, in het een of ander geval, bepaalde tot de juiste uitgebreidheid van de macht der opper-voogdij, ons door de naauwbepaalde wetten der Romeinen niet zouden m^ten laaten_ binden, maar dan uit de oude Germanifche wetten zouden moeten redeneeren (v> Z. Ik « O) Gelijk in die van Zuid - Bolland, van 10 Meij 1346. OO Hier van daan,onder anderen,dat, hoe zeer, bij de Romeinen, de testamentaire voogden } indien 'er  564 VADERLANDSCHE Z. Ik bedank u voor dit uitvoerig bericht, 't welk, hoe zeer het zelve de paaien van ons oogmerk te boven gant, mij echter van zeer veel nut zal kunnen zijn. Maar mag ik nog vraagen , zijn dan bij ons de Weeskamers geen opper - voogden ? V. Neen, de opper - voogdij behoort , zo als ik u zeide^ aan den Souverain, en, onder deszelfs authoriteit, aan den Hove, de Magiftraaten, en Gerechten: de Weeskamers zijn alleenlijk eene foort van hand, door welke een gedeelte van de opper-voogdij wordt uitgevoerd. Immers, daar het noch aan den Hove, noch aan de Magiftraaten , en Gerechten , wegens de menigte van andere zaaken , die ter hunner bemoeijenis daan , mooglijk is , om alle de minderjaarigen, die geene testamentaire, voogden hebben, onder hun bijzonder opzicht te houden, zijn die collegien van Wees. meesteren aangefteld, om hun in dat werk te vervangen : wel is waar, dat in de eene ftad meer, en in de andere minder, van de rechten der 'er niets aan het testament haperde, geene bevestiging nodig hadden, zie voet, ad ff de conf. tutore: evenwel bij ons, in zommige fteeden , zelfs van' testamentaire voogden de bevestiging noodzaaklijkjgis. Zie onder anderen de Ord. van de weeskamer te Alkmaar, til. 7 art. 2. bij s. van leeuwen,' /. e. 5 3.  RECHTEN. 565 der opper-voogdij aan Weesmeesteren is afgeftaan (>)•> maar in 't algemeen, zijn Weesmeesteren niet anders, dan geftelde voogden, welken de voogdij moeten aanvaarden over alle minderjaarigen, onder hun geheele district, die geene testamentaire voogden hebben (Sc); en dien volgende zijn zij aan dezelfde verantwoording en plichten onderworpen , als de testamentaire Voogden. Z. Uit het tot hier toe verhandelde, komt het mij wel vóór , dat de Weeskamers Lhet recht hebben, om andere in derzelver plaats te magtigen, en tot voogden aanteftellcn, en deeze befluit ik natuurlyk, dat onder de weeskamers ftaan. Maar ftaan de testamentaire voogden ook onder de weeskamers? V. In 't algemeen heb ik u geleerd, dat, in Holland, de voogdij tweederlei is: of testamentair, of van de Weeskamer. Waar de eene plaats heeft, vervalt de andere; fchoon evenwel de eene niet tegen de andere ftrijde, waar op ik u verzoek O) Waaaromtrent men de beste onderrichting kan bekomen uit de Ordonnantiën van de weeskamer in ijdere ftad. (.r) Waarom in alle ordonnantiën van weeskamers bevolen word, dat de bij testament gefielde voogden verplicht zijn, bij extract uit het testament, of a&e van voogdij, te bewijzen, dat de weeskamer is uit* geflooten.  £66 VADERLANDSCHE zoek, wél te letten. Het is hier mede (om het met een voorbeeld op te helderen) even eens gelegen, als met het geen ik u van de ftatutaire gemeenfchap van goederen, en huuwlijkfche voorwaarden, geleerd heb: het eerfte is de landwet; het tweede zijn bepalingen, welke de land wet toelaat, dat door bijzondere ingezetenen aan haar voorfchrift gemaakt mogen worden; zo is het ook hier. De algemeene gewoonte van Weeskamers te hebben, de groote nuttigheid van deeze fchoone inrichting , en het geheel in onbruik vervallen van de bloed - voogdij , heeft het tot eene landwet gemaakt, dat de perzoonen en goederen van minderjarigen aan de Weeskamer vervallen; het ftaat evenwel ook hier omtrent aan bijzondere ingezetenen vrij, om zich van die landwet te bedienen, of niet; doch wanneer zij niet verkiezen zich van dezelve te bedienen; dan moeten zij zich, 't zij in hun testament, 't zij by aéte van voogdij, of anderzins, verklaaren; en gelijk natuurlijk, alles, wat niet bepaald is, ten voordeele van de landwet uitgelegd word, om dat het oogmerk van eene algemeene landwet juist medebrengt, om al het onbepaalde te vervullen; zo volgt, dat alles, wat, ten aanzien van voogdijen, in het testament, of andere acte, niet bepaald is , ten voordeele van de Weeskamer uitgelegd moet worden: volgens deeze landwet moeten alle de goederen van de minderjaarigen op de Weeskamer komen.- en de Wees*  RECHTE N. 5^7 Weeskamer die minderjaarigen van voogden voorzien; indien dus de ouders wel in hun testament voogden benoemd, doch ten aanzien van de goederen geen ordre gefteld hebben, dan zijn er wel testamentaire voogden, die, wegens de voogdij over de perfoonen van hunne pupillen, met°de weeskamer niet te doen hebben, maar dan bepaalt het landrecht, wat 'er van de goederen warden moet ; dan moeten dezelve ter Weeskamer gebragt, en onder het opzigt van Weesmeesteren , volgens de ftedelijke ordonnantie , door de testamentaire voogden geregeerd worden ; en dus ftaan, in dat geval , de testamentaire voogden ook onder de Weeskamer; doch het ftaat een ijder vrij , om , in geval hij niet verkiest het gewoone landrecht in dit ftuk te volgen, op eene betaamlijke wijze , behoudens het respect aan Weesmeesteren verfchuldigd, bij testament of acte van voogdij, de iTeeskamer uit zijnen boedel uit te fluiten, dat is te zeggen, te verklaaren, dat men met begeert dat de Weeskamer zig, in eenige ma niere , met zijnen boedel en nalatenfchap bemoeijen zal: in dit geval hebben de testamentaire voogden niets met de Weeskamer te doen, dan alleen te bewijzen, dat zij uitgellooten is (j> Dan " OO Gelijk dit alles gewoonlijk iu de ordonnantiën op 'de Weeskamers te vinden is. Zie verder het bo^ ven reeds genoemde Handhoek voor Voogden,^ g'j I. DEEL.. 00 F"8*  5$S VADERLANDSCHE Dan liet word tijd dat wij de materie van voogdijen zelve gaan behandelen. Z. Het groote oogmerk van de voogdijen is dcrhalven, om voor de opvoeding, en belangens, van minderjaarigen te zorgen. V. Ja, maar gij behoort te wceten, dat de voogdij niet altijd even uitgebreid is: zij gaat of over de perzoon' en goederen, of over de goederen alleen. De voogdij over de perzoon en goederen heeft dan ten vollen plaats , wanneer beide de ouders overleden zijn: zij is, in minderen trap, ten aanzien van de perzoonen, wan* neer een der ouders overleden is, en de andere nog leeft, om dat dan , al heeft de eerstftcrvende,de voogdij niet aan den langstleevenden overgelaaten, maar andere voogden benoemd, evenwel de langstlevende zijne ouderlijke macht behoud , en de voogdij hem daarvan niet kan ontzetten, doch dan heeft de langstlevende geene beftelling over de goederen van de minderjarigen; eindelijk zij gaat alleen over de goederen, wanneer beide de ouders leeven, en aan de kinderen eenige goederen beftorven zijn, over welke.voogden zijn geftèld: deeze laatstgenoemde draagt wel den naam van voogdij, om dat dezelve algemeen aan- p. 8o, 89 zeer veel van de Weeskamers zult vindea , 't welk voornamenlijk uit zodanige ordonn. gehaald is. Zie ook ibid. pag. 257 en volg.  RECHTEN. 569 aangenoomen is, maar de naam van administratie zou beter met haaren aart overeenkomen. Z. Hoe? Wanneer een der ouders fterft, is dan niet de overblijvende altijd voogd over de kinderen ? en wanneer beide de ouders leeven, zijn dezelve dan niet van zelve voogden, over zodanige goederen, als aan hunne kinderen opkomen? V. Neen; de ouders mogen eikanderen wel tot voogden aanftellen, met eerbiedige uitfluiting van de Weeskamers: ook mogen andere, op gelijke wijze, wel de ouders tot voogden benoemen, wanneer zij aan derzelver kinderen eenige goederen maaken, doch wanneer 'er bi] het testament, of andere acte, geen bepaalde orde gefield is op de voogdij, dan komt de zorg voof de nalatenfchap aan de Weeskamer, om dat wij in Holland geene andere voogden kennen, dan •de Weeskamer, en testamentiare voogden. Qzj Z. Kan men een ijder, wie men wil, tot voogd aanftellen? V. Hier op moet met onderfcheid geantwoord worden. Aan den eenen kant, behoort volgens den aart van ons recht, niemand bepaald té worden in zijne vrijheid, om te verkiezen, aan wien hij, na zijne dood, de beredding van zijne boedel, en de zorg voor zijne minderjaarige erf- ge* (z) H. de groot > inleid, i i. .7 deel 3 s. vah leeuweny R. H. R. i b. 16de deel, voet, ad $1 de legitim. tut. § 4. Oo a  ■ 67? VADERLANDSCHE. genaamen zal opdraagen; maar, aan de ander.1! .zijde, behoort ook het groote oogmerk in het oog gehouden te worden, om welke de weerlooze minderjaarigen van voogden worden voorzien: 'er moet voor de opvoeding en de belangens van de kinderen gezorgd worden; hierom heeft het recht eenige uitzonderingen gemaakt en bepaald, wie geene voogden kunnen zijn; dus "is het befte antwoord 't welke ik u geeven kan: ja, men kan tot voogd aanftellen wie men -wil, mits het recht hem niet uitlluite. f Z. Wie zijn die geene, die het recht van de voogdijen uitfluit? V. 1. Minderjaarige, dat is, in dit geval, alle, die nog den ouderdom van vijf en twintig jaaren niet bereikt hebben, het huuwelijk, en het verkrijgen van venia aetatis, doen in dit geval niets af: de volle ouderdom wordt hier vereischt (V). 3. Eerloozen, dat is zodaanige, die bij een vonnis voor eerloos zijn verklaard, of eene infameeïende ftraf hebben ondergaan (bj\ evenwel, wanneer zij, ftaande de voogdij, infaam worden, word hier omtrent gelet, of hunne zeeden en omftandigheeden van dien aart zijn , dat 'er nadeel voor de pupillen uit te vreezen is (c). 3, Ca) Voet, ad ff de tute/is § 5. O) Voet , ad-ff de his qui notantur itïfamia § 9, (.c) Voet , ad ff. de tutelis § 4.  RECHTEN. 571 Jooden over Christen pupillen (d) , 4. Roomschgczinden over kinderen , welker ouders, of een van dezelve, van de gereformeerde religie zijn geweest; in zo verre zelfs, dat zodanige zig aangefteld vindende, daar van, op zekere boete, aan de magiftraat kennis moeten geeven, ten einde daar in voorzien worde (e) 5. Vrouwen uitgezonderd moeders, en grootmoeders, zelfs al gaan de zodanige tot een tweede huuwlijk over , ten ware de vader zulks in zijn testament verboden had, of de naaste vrienden zig daar tegen verzetteden: zelfs worden, in zodanig geval, de ftiefvaders niet van de voogdij geweerd , doch ftiefmoeders wel, om dat deeze onder de gewoone uitzondering van de vrouwen vallen, en, omtrent haar, de reden van de natuurlijke liefde ophoud, weike het recht in moeders, en grootmoeders, jegens haare eigen kinderen, en kindskinderen, onderfteld (ƒ). Evenwel worden te Am/Ier dam zelfs geene moeders, noch grootmoeders , tot de voogdij' toegelaaten Q>0, 6, Vuoinaame debiteuren, en crediteuren 00 Ibia. § 6. (O Piacaat Staten Gener. 26 Febr. 1622, 8 Scpt, 1629, 30 uiug. 1641 en 14 April 1649. (ƒ) Voet, ad ff. de legit. tut, § 4. dg) Ord. van de weeskamer aldaar, art. 35 sn 36". Oo 3  RECHTEN. 573 in aanmerking genomen, en wat de moeder aangaat, hoe zeer zij ook, ftaande huuwlijk,. voogdesfe is, moet men haar echter ook aanmerken als onder de voogdij van haaren man ■> en niet zo volkomen meerderjarig , dan hij, door het huuwlijk (k) : dit zou meerdere zwarigheid kunnen onderhevig zijn; dan daar ook hier de natuurlijke liefde fterk in haar voordeel fprcekt, heeft men 'er op gevonden, dat zij voogdesfe mag zijn , mits aan haar een of meer voogden worden toegevoegd (7)- Z. Worden alle andere perzoonen tot de voog' dij toegelaaten. V. Ja; doch 'er zijn nog eenige, welke, hoe zeer daar toe aangefteld , echter van dezelve kunnen geweerd worden, het zij in het begin, het zij bij den verderen voortgang van de voogdij : deeze worden onderfcheiden in verdachte , en quafi verdachte. Door een verdachte voogd verftaat men zo een, die wettige redenen geeft, om te vermoeden , dat hij zig in de voogdij niet ter goeder trouw gedraagen heeft (jn); in ons hedendaagfehc recht , worden de redenen van verdenking gewoonlijk aan het gemoed van den rechter overgelaaten, (dat is te zeggen , niet fjj Ibid. GD Voet , ad ff. de legit. tut. % i. («0 5 5 Infi. de Jus?, tut. et cur. Oo 4  %l*c VADERLANDSCHE niet dat daarom de rechter doen kan wat hij wil, dit zou tegen den aart van onze burgerlijke vrijheid ftrijden; maar dat de rechter moet oordeelen , of de aangevoerde redenen hem, in gemoede, gewigtig, en overtuigend voorkomen) evenwel 'er zijn nog redenen , welke blijven doorgaan . fchoon zo veele niet meer, als bij de Romeinen, (die uit hunne conftitutie vloeiden vervallen van zelve). De voornaamfte zijn: i. indien hij zig zo flordig gedraagt, dat het te voorzien is, dat hij nooit rekening zal kunnen doen , geen Inventaris maakt, niets aantekent, ongegronde procesfen onderneemt , en dergelijke. 2. Indien hij geheel geen zorg voor de opvoeding draagt. 3. Indien hij, mede-voogden hebbende, weigert aan-dezelve rekening te doen, of upening van zaaken te geeven. 4. Indien hij regelrecht van kwaade trouw overtuigd word, en dergelijke meer («)• Door een quafi verdachte voogd verftaat men zo eenen, die wettige redenen geeft, om te vermoeden, dat hij zig, in de voogdij , niet ter goeder trouw gedraagen zal («): dit kan dus niet alleen in de voortduuring, maar zelfs vóór het aanvaarden van de voogdij plaats hebben. De voornaamile redenen zijn .- f*Ö Z'c hier over voet, ad ff. de fusp. tut. et :ur. % 1 et au&. iii. at/. O) § S dc fusp. tut. et cur.  576 VADERLAND SCHE maar zelfs vind men in de Gcrmanifchc wetten het zelfde (r~); doch, wanneer de omflandigheeden het vorderen, worden zij geremoveerd, en zij mogen geduurcnde het onderzoek van den rechter, niets verrigten, maar moeten door eene Curator vervangen worden 00- Z. Dus worden zij door den rechter geweerd, of buiten werking gefield. Maar wie is bevoegd, om die redenen van verdenking , of quafi verdenking ter kennis van den rechter te brengen? V. IJder een, de naaste vrienden, moeders, grootmoeders, broeders, zusters , vreemden, ja de pupillen zelfs (O « om dat het removeeren van verdagte en quafi verdachte voogden een ge- ut gerat. Waar van in L. 14 S 2 ff. de folut3 et riterat, gefprooken word. 09 Lotharius hinc Legi Longob. lib. 3 tit. 39 hóe caput adfiruxit. ,, Compcrimus, quod ab his, „ qui fecundum mundanam legem viduarum et or- phanorum tutelam fibi vindicant , non folum ne„ gliguntur , fedetiam aliquoties opprimuntur, qui- bus ecclefiastica follicitudine fuccurendum esfe „, cenfemus. Et fi hujusmodi oppresfores ab epifco,} pali admonitione corrigi volueriiit , gratulandum „ his est, fin autem in obftinationis impietate du„ raverint, fuggerendum clementislimo imperatori, „ quatenus ipfe efficacem tlilorcm Uitmat." CO Voet, ad ff, l, c, ' (.9 Jé ld. §4-  5?o VADERLANDSCHE renten te ontfangen, 4. alles ten meesten voordeele, en op de zekerfte wijze aan te leggen, en wat dies meer is: ik noem dit alles maar zeer kort, en in elkander gedrongen, om dat gij gelegenheid hebt, om dit alles, zeer uit eikanderen behandeld , te vinden in het reeds meermalen aangehaalde Handboek voor Voogden 00» Z. Natuurlijk is door dit alles de macht der voogden zeer uitgebreid. Maar ik verbeelde mij, dat even daarom ook hunne verplichting niet minder groot, en hunne verantwoording zeer zwaar moet zijn. V. Tegenwoordig ja; doch bij de oude Germaniers was dit werk van zeer weinig omflag, Bij hun kon een voogd volftaan, met het maaken van eenen inventaris, en dezelve met eede te verlterken, terwijl hij, wanneer hij naderhand maar alles volgens dien inventaris opleverde , tot geene verdere verantwoording gehouden was, om dat hij, alleen verplicht was zijnen pupil eene behoorlijke opvoeding te geeven, en alle verdere inkomften voor zich zeiven genoot als hebbende het vruchtgebruik van dezelve (b); even- O) In het vijfde gefprek. Terwijl men de voornaamfte bewijzen voor alles, wat daar gezegd word kan vinden bij voet, ad Jf de auct. et conf tut. en bij de groot , en van leeuwen , loc. cit. en verders bij de voornaamftc Hollandfche Rechtsgaleerden. 09 Heinecc. El. Jur. G:rm. HL. 1 % 353 et 3-j,  RECHTEN. 581 evenwel was hier omtrent onderfcheid bij de TVifigothen: daar moest een voogd de goederen van zijnen pupil., naar het oordeel van goede mannen fV) beftuuren, en de fchade, welke door. zijne fchuld veroorzaakt was, vergoeden. De reden hier van was daar in gelegen , dat, bij hun, de voogden het vruchtgebruik niet hadden van alle de goederen van hunne pupillen; maar alleen het tiende gedeelte van de vruchten ger nooten 00; maar tegenwoordig, daar het recht van vruchtgebruik van de goederen der pupillen, ten voordeele van de voogden, tot zelfs in het denkbeeld toe, vergceteu is, ftrekken zich hunne plichten, en verantwoording, zeer ver uit. Tot alles de verrichtingen der voogden word de grootfte voorzigtigheid , en naauwkeurigheid vereischt. Niet alleen moet een voogd, met öpzigt tot de goederen, zich aanftonds bekend maaken met den boedel, en nalatenfchap van de ouders, en zich in ftaat ftellen, om te kunnen beöordeelen, of hij den boedel zal aanvaarden , of niet, of, zo hij dezelve al zou willen aanvaarden, of hij hetzelve dan zuiver wil doen, of met zodanige voorzorgen, als het récht hem aan de hand geeft; maar, daar en boven, moet hij, den boedel aanvaard hebbende, dezelve zo dra mooglijk tot volkomen ellenheid brengen; dus CO Boni viri arbitratu. •GO Lex ÏFtfigoth. lib. 4 tit. 3 L. 3,  532 VADERL ANDCHE dus i. denzelven inveritarifeeren, a. alle infchulden inmaaneh, en alle uitfchulden betaalen, en alles tot effenheid zijnde, eene behoorlijke rekening opmaaken en daar uit eene zuivere ftaat, en masfa, van de boedel befchrijven, 3. indien 'er meer pupillen zijn, die zuivere boedel onder dezelve fcheiden en verdeelen, en dan ijder op zich zelve adminiftreeren, en van ijder een bijzondere rekening houden, 4. zo veel mooglijk is, zorg draagen, dat de verteeringen niet boven de inkomften gaan, en alle fchade verhoeden; en eindelijk 5. bij het eindigen van de voogdij naauwkeurig rekening van alles doen, terwijl hij voor alle zodanige fchadens moetinftaan, welke aan zijne pupillen door zijn bedrog, en grof, en zelfs ligt plichtverzuim,zijn overgekomen CO? en, ten aanzien van de perfoonen van zijne pupillen, is hij verplicht, om dezelve tot deugdzaame Christenen, getrouwe burgers, en-nuttige menfchen, en huisvaders, op te brengen en daar in met hunnen ftand in de waereld , en hunne middelen, te raadpleegen. Gij kunt dit alles al weder zeer uitvoerig vinden in het meer gemelde Handboek Cf). Z. Maar 00 Dolus, en/pa latlt el levis. (ƒ) Zie de 6de, 7de, %fie en 90e gefprekken, terwijl, al weder, de voornaamfte bewijzen voor het geene daar gezegd worc, te vinden zijn Lij voet,- ad  RECHTE N. 583 Z. Maar , indien voogden aan zo . veele verantwoording onderworpen zijn, dan moeten ook, dunkt mij, de pupillen zekere rechten op de goederen van hunne voogden hebben, te meer, om dat de voogden eenen zeer geruimen tijd voorhanden hebben , eer zij rekening, en veiv antwoording behoeven te doen? V. Hoe zeer de zaak waar is, gaat evenwel uwe reden niet door: zodanige voogden, welke onder de Weeskamers ftaan, zijn verplicht, om, ingevolge de ordonnantiën van de Weeskamers, h zij jaarlijks, 't zij alle twee jaaren, rekening te doen aan de Weeskamers, gelijk ook de Weeskamers zelve , op die wijze jaarlijks , of alla twee jaaren, hunne rekeningen fluiten ; en testamentaire voogden zouden, buiten eenigen twijffel, uit kracht van de opper - voogdij, door de regeeringen kunnen genoodzaakt worden, om aan hun, zo menigmaalen zij het goedvonden, rekening en verantwoording te doen , wanneer de-, zeiven eenige redenen van verdenking hadden. Trouwens dit brengt de natuur van de oppervoogdij bij ons mede, zo als ik u dezelve befchreeven heb (#); dan dit laat niet na, dat ^venwel, de pupillen ook een zeer voornaam recht ad ff. over de onderfcheiden titels van het 16 en 27/le boek, en bij de groot , en van leeuwen /. f. en waar zij verder die materiën toucheeren. (g) Zie s. van LEEUWEN, t. (. 5 6. I. DEEL. ï'p  534 VADERLANDSCHE recht op de goederen van hunne voogden hebben; zij hebben een recht van legaal hijpotheecq, dat is, een wettig recht van verband op de goederen van hunnen voogd (ff), waar over wij in het vervolg zullen moeten fpreeken , terwijl ik u, hieromtrent, thans alweder zal verzenden tot het Handboek voor Voogden (ij; ook hebben de Weeskamers het recht, om van de voogden, welken zij aanftellen, borgen te kunnen vorderen, gelijk ook dergelijke bergtochten, uit kracht van de opper-voogdij , zelfs van testamentaire voogden, zouden kunnen gevorderd worden (7); dan, even zo zeer, als de pupillen rechten hebben, ten aanzien van hunne voogden, even zeer hebben ook de voogden rechten, ten aanzien van hunne pupillen. Z. Welke zijn die rechten, welke voogden ten aanzien van hunne pupillen hebben? V. Dezelven bepaalen zich in het algemeen tot vrijhouding van fchade, en tot een redelijk loon ; immers , daar de voogdij geen werk is, waar (70 S. van leeuwen, R. H. R. 4 b. 13 d., § ii. CO lOifc Gefprek, vergeleken hier mede voet, ad ff. in quib. caufiis pignus vel hijpoih. per totum in fpecie \ 11. 00 Handb. voor Voogden, 9de gefpr. pag. 249 en volg. vergel. met voet, ad ff. de administr. tul. et rem pup. [ah: fure.  RECHTEN. 585 waar van de aanvaarding, üf weigering , aan de vrije keus van den benoemden voogd ftaat,- maar in tegendeel een ijder, die tot eene voogdij geroepen word , verplicht is , om dezelve te aanvaarden, indien hij geene wettige redenen van verfehooning kan voortbrengen ; zo is het ook billijk, dat ook alle fchade, die hem uit het waarneemen van de voogdij waren overgekomen, of nog in 't vervolg zouden kunnen overkomen, afgehouden worde , en dat hem eene getrowe en eerlijke behandeling van zaaken, naar het voorfchrift van de wetten , niet nadeelig behoore te kunnen zijn (/). Z. Het afweeren van fchade komt mij ten hoogften billijk voor, maar het vorderen van loon ftuit mij een weinig. Mij dunkt eene voogdij, hoe zeer, met alle recht, als een last van de maatfchappij aangemerkt, is niet te min een zeer voortrefiijk werk: het opvoeden , en verzorgen van de belangens van weerlooze weezen, heeft iets in, 't welk naar mijn inzien te groot, te vcrheeven is, dan dat men zig, wegens den arbeid daaraan befteed, door geld zou laaten beloonen: de beste loon, welke voor een zodanig werk genooten kan worden, zou, dunkt mij, behcoren te beftaan in de vrijwillige, en ge- voe- 00 Zie hier over Handb. voor Voogden, 11de gefprek vergeleken met voet , ad ff de tutelae et ratlun. distr. et de contr. tut. et uiïli a&iva*. P p 3  586 VADERLANDSCHE voclige dankbaarheid van die geene, welke de opvoeding en belangrijke zorg genooten hebben," en verliest die dankbaarheid niet zeer veel van haare kracht, zo dra de geweezen voogden zig, wegens hunne moete, door geld laaten betaalen? V. Ik prijs uwe gevoeligheid ,• hierom word ook de voogdij, m het Romeinfche. recht, als eene last aangemerkt, voor welke geene belooning behoort gevorderd te worden : ook kan geen loon, in ons Hollandsen recht, gcè'ischt worden door zodanige, op welke, buiten de voogdij , de natuurlijke last van zorg voor de kinderen berust, zo als vader, moeder , grootvader - grootmoeder (jn), en moeten, in 't algemeen , alle voogden aangemaand worden, om het zelve niet te vorderen (nj: evenwel kunnen 'er gevallen zijn , in welke de billijkheid zeer ten voordeele van een redelijk loon fpreekt: ftel u eenen zeer omilagtigen, doch tevens zeer rijken boedel voor, en daarentegen een voogd, die zig in zeer bekrompen omftandigheden bevind: in dat geval, is het ten uiterften billijk, dat de voogd, voor alle zijne moeite , en zorgen, en voornamentlijk voor het gemis van dien tijd, welke hij in deeze voogdij bedeed heeft, en welke hij anders, indien hij met deeze voogdij O) De groot, inleid. I. b. 9 d-, § ii Obfert ef> de groot, ide deel, p. 36. (j2) Voet, ad ff. ie contr. tui. § 12.  RECHTEN. 5%? dij niet Was belast geweest, ter bevordering van zijne eigene dringende belangens zou gebruikt hebben, op eene redelijke wijze beloond worde O). Hier te lande, ïpreekt het recht, te fterker , ten voordeele van een redelijk loon , daar te voren, volgens de wetten, en gewoontens der voorouders, (gelijk wij boven zagen) de voogden het geheele vruchtgebruik van de goederen hunner pupillen hadden; en , wanneer zij de goederen maar volgens den bccedigden inventaris weder opleverden, van alle verdere verantwoording ontflagen waren O); daar dus, aan de eene zijde , de verantwoording, door de invoering van het Romeinfche recht, oneindig zwaarder geworden is , en , aan den anderen kant , het vruchtgebruik geheel is afgefchaft , zo volgt, dat een redelijk loon niet kan gelaakt worden, fchoon ik u gaarne toeftaa, dat het fchooner is, geenen loon te vorderen O/), gelijk men ook zeer dikwils ziet, dat het zelve niet gevorderd, maar in de rekening der voogden aan de pupillen gefchonken word. Z. Maar is 'er ook eenige bepaaling, tot welk eene hoogte zodanig loon mag gevorderd worden? V. Ja , maar niet overal op eenen gelijken voet: 00 L. H ff-de adm. tut. 00 HniNr.cc. EL Jur. Germ. lib. i 5 353 et 37a. (y) Voet, ad ff. de contr. tut. % 12. 1JP 3  sg§ VADERLANDSCHE voet/ in zommige plaatzen word de bepaaling geheel overgelaaten aan Weesmeesteren (r), 't welk evenwel, wanneer de keuren met Heftig fpreeken, niet kan worden verftaan van testamentaire voogden, daar de Weeskamer is Uit* geflooten- Deeze zouden , of het algemeene gebruik , waar van ik in het einde van dit antwoord zal Ipreeken, moeten volgen, of de begrooting aan de regeering , uit kracht van de opper voogdij, overlaaten. In den Briel ma'g een voogd, in voornaame boedels, den tienden penning genieten van het geene, na de opvoeding, en onderhouding van de pupillen, overfchiet. (O- Te Enkhuizen is het wel aan Burgemeestereu, Scheepenen , en Weesmeesteren overgelaaten, doch het mag niet excedeeren den dertigften penning van huuren , en renten , en den zestigften penning van afgeloste, en verkogte capitaalen CO: zo ook te Alkmaar, Edam, Mon- 00 Wees keur en van Leiden, art. ip. en 20. en van Rkijntand, art. 23. 09 Ordonnantie van Frank van Ecrfele» , ia Uicril 1443 eij alkim. tejeh. van den Lriel ide deel, p. 70. Doch in gewoone boedels den 4cfte penu. van de ord. uitgaaf en den ócfien van aflossingen enz. Weeskeuren aldaar art. 146. CO Ord. van de Weeskamer van Enkhuizen, tit. 2 an 6.  RECHTEN. 58.9 Monnikendam, Purmerend, en de Zijpe Ql): Te Amflcrdam (y) is bepaald de veertigfte penning van gewoonen ontfang, en de zestigfte van-afgeloste en verkogte capitaalen; zo ook te Gouda Of) i en te Wasfenaar 00- In zodanige plaatzen , waar de Ordonnantie van de Weeskamer, of andere Keuren,het falaris van voogden niet bepaalen, is door de algemeene gewoonte ingevoerd , dat het zelve niet mag te boven gaan den veertigften penning van den ontfang cn den tagtigften penning van den uitgaaf (fjp> gelijk dit, bij eene fententie van den Hoogen Raad, in eene voornaame zaak , is uitgeweczen, waaibij tevens is bepaald, dat, onder ontfang, „ niet mogen worden gerekend de contante gcl„ den, in den boedel gevonden , als mede de „ effecten, bij haar verkogt, en de penningen, ], daar van ingekomen , mitsgaders het geene zij, wegens afgeloste capitaalen zouden heb„ ben ontfangen, waar voor haar alleenlijk voor „ ontfang zal worden goedgedaan één pCt., des „ dat zij geen adminiftratie- loon voor hun be- « leg- 00 Weeskeuren a/daar, tit. 9 art. 6. CO Weeskeuren art. 40 roseb. cap. 28 p. 115. 00 Weeskeuren van Gouda, art. 93. Ca) Weeskeuren van Wasfenaar, art. 60. Q9 Voet, ad jf. de contr. tut. \ 12. Pp 4  59° VADERLANDSCHE ,, leggen van de voorfz. penningen in 't geheel, ,, of ten deele zullen mogen prófiteeren'' CO! 'ook is bij eene refolutie van het Hof van Holland (rz).verboden, de ontfangen interesfen van Obligatien 'op de Hollandfche Comptoireil tegen vier ten honderd, in ontfang te brengen, en daar tegen de honderfre- en tweehonderdite penningen in uitgaaf; om dat die honderdfte en tweehonderdft e penningen op de Comptoiren, bij de betalingen der intresfen, afgerekend worden , en dus alles zo gelijktijdig zamen loopt, dat de gemelde ontfang , en uitgaaf, in de daad niet dan denkbeldig is Cbj. Z. Wanneer eindigt eene voogdij? V. Eene voogdij eindigt, of aan de zijde van den pupil3 of aan de zijde van den voogd? Z. Hoe aan de zijde van den pupil? V. Of door meerderjarigheid, waar van wij reeds in ons vorig gefprek gehandeld hebbenen dus i. door het bereiken van den vollen ouderdom van vijf- en twintig jaaren , 2. door huuw- Xz) P~an 28 Julij 1725. iijbrects red. vertoog tver 't notaris ampt, in de iijlagen litt. Z. p. 507. O) Van 3 Novir. 1741. O) Zie verder over de rechten van pupillen o;» hunne voogden, en van voogden op hunne pupillen het Handb. foor Voogden in het 10 en 11 de gefprek, met bijvoeging van de reeds meermaalen ge* 4,7. autlieuren.  RECHTEN. 591 huuwlijk, cn 3. door venia aetatis; of door den dood van den pupil. Z. Eindigt de voogdij door de meerderjarigheid van zelve,'of moet daar toe nog een verzoek gedaan worden? V. Neen , zij eindigt van zelve ; zo dat, op het ogenblik van de meerdcrjaariglieid , alle macht, cn gezag van den voogd ophoud, en de meerderjarig geworden pupil volkomen zijn eigen meester is; evenwel zouden de voogden in Zodanige fleeden, in welke de Keuren bepaalen, dat die geene , die den ouderdom yen vijf- cn twintig jaaren bereikt hebben , na onderzoek van zaaken , voor meerderjaarig moeten verklaard worden (ƒ)•> dat onderzoek, in nodige gevallen, kunnen vorderen , fchoon het zelve , 111 't algemeen, niet meer in gebruik is. Z. Maar indien de voogdij eindigt door den dood van den pupil , aan wien moet dan de voogd verantwoording doen? V. Aan de erfgenaamen van den pupil. Z. Hebben de erfgenaamen van den pupil dezelfde rechten, op de goederen van den voogd, welke de pupil had? V. Ja, fchoon de andere privilegiën, die minderjaarigen toekomen, niet op derzelver meerderen) Zo als te -dmfterdam Ord. W~eesk. art. 24, te Leiden keuren ald. art. 104 , te Rotterdam oré* Weesk. art. 3Ï. PP 5  592 VADERLANDSCHE deriarige erfgenaamen overgaan , om dat perzoneele privilegiën alleen aan perzoneele hoedanigheden vast gemaakt zijn fX>, gaat evenwel het recht van legaal hijpotheecq op de goederen van den voogd, op de erfgenaamen van den pupil over. i. Om dat anders de overige crediteuren van den voogd van beter conditie zouden worden door den dood van den pupil, dan zij te voren waren ; 2. om dat het recht van legaal hijpotheecq juist daarom aan pupillen gegeeven is, om dat zij, door het gebrek van hunne jaaren, buiten ftaat zijn, om zig door de gewoone voorzorgen , van welke zig die geene , die hun eigen meester zijn, zouden bedienen, te kunnen laaten verzekeren; en 3. om dat dit recht dan eerst zijne werking doet, wanneer het op rekening en verantwoording aankomt Qe). Z. Hoe eindigt de voogdij aan de zijde van den voogd? V. 1. Door den dood van den voogd; 2. door het verzoeken, en verkrijgen van zijn ontflag, op het aanvoeren van voldoende redenen; en 3. door het removeeren van den voogd als fuspect, of quafi fuspect. Z. Wanneer een testamentaire voogd fterft, of zijn (/) L. 19 5 i ff. de rei. auth. jud. posfid. O) Zie hier over in 't breede voet s ad ff. i* f*iiu* caujjs pignus ve/ hypoih. $ 18 éi 19,  RECHTEN. 593 21 jn ontflag verzoekt, of geremoveerd word, wie ftelt dan eenen anderen aan? V. Indien hiervoor bij het testament niet gezorgd is, dan zou de regeering, uit kracht van de opper-voogdij, eenen andere voogd moeten aanftellen; en, in verfcheiden fteeden, is dit gedeelte van de opper - voogdij aan de Weeskamers afgeftaan; maar waar de wetten dit recht aan Weesmeesteren niet geeven , behoort het ook niet tot hunne bemoeijenis; doch hoe zeer dan wel een voogd door de Weeskamer kan gefield worden , zo geraakt evenwel de boedel niet onder de Weeskamer, maar de alzo geftelde voogd is, en blijft een testamentaire voogd, om dat de Weeskamer eens uitgeflooten zijnde, uitgeflooten blijft, en dat gedeelte van het testament, door den dood van den voogd, niet verandert (ƒ). Z. Op welk eene wijze kan daar voor bij testament of acte van voogdij gezorgd worden? V. Door aan den voogd in het testament, of aéle van voogdij, te geeven de macht van asfumtic en furrogatie, door de eerstgenoemde is hij bevoegd, om eenen anderen voogd bij zich aan te neemen, en door de tweede, om zich na zijnen dood eenen opvolger te benoemen, en, in beide gevallen, deelt hij hun dezelfden macht mede, welke hij zelve heeft; deeze macht van as- r/) S. VAN LEEUWEN, R. H. R. I i. 16 duel $ 3.  594 VADERLANDSCHE asfumtie en furrogatie is thans zeer algemeen in gebruik; en word genoegzaam in alle testamenten gegeeven. Z. Maar zou een geremoveerd voogd ook van de macht van furrogatie gebruik mogen maaken? mtum V. Dit is onmooglijk: want zo dra hij geremoveerd is, houd zijne geheele qualiteit op. Thans zoud gij mij nog zeer veele vraagen kunnen doen, nopens het geene, bij het eindigen van eene voogdij, van de zijde van den voogd, zou moeten plaats hebben; dan daar "het reeds laat.word, en wij, bij dit gefprek nog andere zaaken hebben te behandelen, zal ik u hieromtrent al mede verwijzen tot het Handboek voor Voogden (gj en hier mede onze oppervlakkige behandeling over de voogdijen voor voltrokken houden. Z. Welke zaaken hebben wij thans nog te behandelen? V. Bij den aanvang van ons negende gefprek, kwamen wij van eenen grooten uitflap te huis, om den draad te hervatten, welken wij met het einde van het vijfde gefprek afgebroken hadden; wij keerden toen tot de vrijgebooren burgers te rug, en begaven ons ter befchouwing, zo van die geenen, die onder eens anders beheering ftaan, als van die geenen, die hun eigen meester zijn; wij (g~) Het iode gefprek met bijvoeging van de reeds tüeirinaalen aangek, autheuren.  RECHTEN. 595 wij zagen dat die geenen, die onder eens anders beheering ftaan, waren: i. kinderen, zo onder de macht van hunne ouders, als onder de macht van voogden; en 2. mecrdcijaarige toezicht behoevende perzoonen: deeze ftaan onder de macht van verzorgers; nopens de eerstgenoemde zo onder hunne ouders, als voogden, hebben wij tot hier toe gefproken, dus moeten wij nu nog over de toezigt behoevende perzoonen , en derzelver verzorgers handelen , terwijl wij dit gefprek zullen eindigen met de befchrijving van die geenen, die hun eigen meester zijn. Z. Wat zijn meerderjaarige toezigt behoevende perzoonen? V. Alle zodanige, welke door gebrek van zielsof lighaaas - vermogens , buiten ftaat zijn , om hunne perzoon , en goederen , of alleen hunne goederen, te regeeren. Deeze zijn 1. kwlstgoederen\ dat is zodanige, welke noch maat , noch wijze, op hunne verteering ftellen, en gevaar loopen van tot armoede te vervallen (hj. 0. Krankzinnige , cn dwaaze menfchen (ij. 3. Stomme , dooven , blinden , en aan onophoudelijke ziek- f/j) H. de groot, inleid. 1 boek 11 d , 5 4 opmaakers , en verdoenders. Prodigi % 3 Inft. de Cur at. Stadskinderen. 09 Md.  59<5 VADERLANDSCHE ziekten onderworpene (kj\ en uitlandige perzoonen, Z. Is in het recht voor alle de zodanigen gezorgd ? V. Ja: deeze worden , ijder naar maate van hunne omftandigheden, de een meer, de andere min, onder curateelen gefteld. Z. Wat is eene curateele? V. Eene curateele is eene befcherming, beftuuring, en bewaaring, 't zij van den perfoon, en goederen, 't zij van de goederen alleen, van eenen meerderjaarigen, doch toezigt behoevenden perfoon zeiven; 't zij over zijne goederen, om dien perfoon in alle voorkomende gevallen, zo in rechten, als daar buiten, te kunnen verbeelden (O- Z. Eene zodanige curateele verfchiit dus weinig van eene voogdij? V. Hierom noemt een voornaam Rechtsgeleerde de meerderjaarige toezigt behoevende perfoonen niet onaartig bejaarde weezen (m); en daar wij zo even over voogdijen gehandeld hebben, en gij, boven dien, in het reeds meergemelde Handboek voor Voogden een geheel gefprek over deeze C*) 5 4 Inft. cod. (/) Per tit. Inft. de Curat, Handboek voor Voogden \%de gefprek. OO li- DE GROOT, /. C.  RECHTE N. 597 ze ftof zult vinden («) kunnen wij deeze materie kort behandelen. De meerdere, en mindere uitgebreidheid van de curateele hangt van de bijzondere omftandigheden van de perfoonen af: laaten wij van ijder wat zeggen; en beginnen met hvistgoederen. Z. Kwistgoedcren: deeze zijn, volgens uwe befchrijving, zodanige, welke noch maat, noch wijze, op hunne verteeringen ftellen; hoe geraaken deeze onder curateele? V. Door een decreet, of befluit van het Hof van Holland, of van de Magiftraat van hunne woonplaats (o) 't welk, gewoonlijk, op het verzoek van de naastbeftaanden, als : ouders, kinderen, broeders, zusters, man, vróuw, geweezen voogden, en dergelijken verleend word O): ja zelfs van buuren , en van zodanige , die den perfoon geheel vreemd zijn. Trouwens , daar toch , O) Het \%dc gefprek. O) H. deIgroot, inl. i b. n d. % 4. Bij re- folutie van Holland, van 17 Junij 1722 is bepaald, dat die geene, die van zodanige decreeten in fteeden of van anderen gerechten aan het Hof provoceeren, eerst moeten gerenvoijeerd wordeu, om hunne grieven te proponeeren, en dat niet voor dat zulks is afgeloopen, op hunne provocatie mag worden gedisponeert. Zie de haas, in not. op merbla lib. 2 tit. 9 cap. 2 e. d. Q9 Voet, ad ff. de cnrat. furitfi et aliis &c. i<5.  Cio VADERLANDSCHE hoofddeugd, de getrouwheid, zondigden. Niet alleen zagen wij reeds, dat zij de verraders, en overlopers, aan de boomen ophingen; maar zelfs Wanneer ijmand van het groote Comitatus zijne trouw aan zijnen Vorst verbrak, of hem na den veldflag overleefde, wierd hij, voor zijn geheele leven, voor eerloos gehouden (uj ; hierom w-erden ook meineedigen, en bedriegers, van het geeven van getuigenis geweerd f>). Eene gelijke bron van eerloosheid, was het verwaarloozen van de kuischheid. Niemand beluchte daar de ondeugden , nog men noemde het wellevendheid , anderen te verleiden , of verleid te worden 00 '■> eene vrouw op overfpel betrapt, wierd aan de genade van haaren man overgelaaten , en met afgefneeden hairen naakt den huize uitgejaagd, en de geheele buurt door voortgezweept; en dan was noch jeugd, noch fchoonheid , nog rijkdom immer in ftaat, om haar weder eenen man te doen vinden (x); zij moest de eerloosheid van haare verlooren fchaamte haar geheele leven draagen fjO. De vroomheid, wel- 00 Tacit. de Mor. Germ. cap. 13. Cv) Lex allem. tit. 42 L. v 00 Tacit. de Mor. Germ. cap. 19 neme illic vitia ridet, nee eorrumpere , et corrumpi faeculum vocatttr. CO Ibid. CO L. Eurgund. tit. 44.  Pv E.. C II T E N. ö|l h.n'r afgefneedcri wrcrd , was infaam Cf) ; zelfs die geëxcommuniceerd waren, wierden vóór infaam gehouden .'GO, ook die. geene,. die zig, bij. eene .transactie, van eene ftraf hadden afgemaakt (/;)•' Tot dé mindere infamie bragt men alle, die verachtelijke broodwinningen hadden, of welken de fchande van hunne ouders aankleefde. Van dien aart waren 'den kampvech-. ters (0 i de fpeelliexien 00 en kinderen, die uit : , • . Q9 • b bloed- ui?- /i'j'i?Jj. „t;; :„^^fi> Jvhprpiit. iöfe ièm- rectpereuir , jcm tniuc _«/<* jat * r,\r.~; . ' 'J J per',ad judicium Dei examinandïts'ac ceder et. (,f) .Lex Wlpgotk. lib. 6 tit. 2 L. I. tit. 4 L. 5. lib. 9 tit- 2 L, 9 Lex Langob. lib. 1 tit. 1.7 L. 5... eajjjom: tvatb>mod..&Mi ♦ '>**** t O'O n'Uywi M Tn dc Catitula Siinodi Vernenfis unni 755. Leezen wij „ fi quis &c. cxcomnmiii.caius fuerit, qui cum eo communijtaverit fcieuter,fciat fe excommunicatum esje & et- ut 'fciatis., q tradis pi modus is/jfts exrammuwcatiom.s, in ecclepam non debet inIrare, nee cum ullo Christiano cibum vefpotum fümere, nee ejus munera quisquam aceipcre debet -vel osculum porrigere debet, nee .in. iratione je jungere, nee falutare, ante quam ab epifcofojuo fuerit reconciliatus. Cap. 9.. 09 Heinecc. /. c. % 403. 0') Lex Friponl tit. 5. CO LudtbneS, artem ïudicram facienies heinecc /. c. 3 405. y l  6*14 VADERLANDSCHE bloedfchanden gebooren zijn (7) 't welk, naderhand , tot alle onechte kinderen is uitgebreid (/»>. Z. Welk was het onderfcheid tusfehen de meerdere en mindere infamie in de uitwerking? V. Die met mindere infamie bevlekt waren , mogten geen getuigenis der waarheid geeven 00 : zij wierden van alle kerklijke en waereldlijke ampten , zelfs van de leenen, geweerd ; zij mogten zig niet bedienen van de voorfpraak van Advocaaten ; en wanneer zij eenig ongelijk , door misdaad van anderen, geleden hadden, wierd hun het weregeld, of de zoenboeten , ontzegd 00; en de geene, aan welke de meerdere infamie aankleefde, waren niet alleen, in alles, in het zelfde geval met de eerstgenoemden O) ■> maar, nog bovendien, mogten deeze zig nimmer met eede zuiveren , zo dat zij altijd tot het zogenaamd oordeel van God verweezen wierden (jfi) , dat is: tot de proeven door gloeijend ijzer, door kokend water, door koud water , door het kruis, door vuur, door twee- (0 Lex Sa li ca tit. 14 Z. 12. Cm) Heinecc. /. c. § 506. 00 L. Alamann. tit. 42 L. 1. CO L. Frifion. tit. 5 heinecc. /. c. $ 407. Q9 L. Frifion. tit. 5 L. A/lam. lil. 42 L. 1. (O Capit. 1 anni 809 Cap. 2 2.  •RECHTEN. SiS" tweegevechten , enz. CO Zelfs wicrtl aan hu" de tadgatig tot den rechter , wegens vcrongelijkingen van anderen, verboden CO,, Z. Hebben wij zommige van deeze gewoonten overgenomen? V. Hoe zeer wij veele van deeze rechten met meer volgen, zo als ik u nader zal zeggen, na dat ik u dien aangaande nog kortclijk, het recht èu'üuiutmn zal hebben opengelegd, kunt gij evenwel thans ligtelijk begrijpen, hoe bij onze natie, die van zodanige voorouders afgedamd is nog heden ten dage eene onoverwinnelijke verachting heerscht jegens lafhartigen, die een vijand niet durven onder de oogen zien, jegens verraders , meineedigen , woordverbreekers , jegens hoeren, en ovcrfpeelers, en dergelijke. & Z. Wat bepaalt het Romeinfche recht van de eerloosheid? . V. De Romeinen hadden in hun recht drie zoortcn van infamie j i. de eerloosheid door het recht. a. de eerloosheid door de daad, en 3. de eerloosheid inde verdenking van het gemeen CO-De infamie door het recht was die uitfpraak van de ' wet, 00 Zie hier over den Geest der Wetten, vsnde momtesq. 28 boek, 14de hoofdft. en volg. O) Heinecc. /. e. § 408. (O Infamia juris, infamia fa&i, et levh nota* mscula. I. DEEL. Rf  ëi6 VADERLANDSCHE wet, waar door ijmand, door uitdruklijk gezag van het recht, om eene fchandelijke daad, eerloos wierd (V): deeze vloeide of uit het burgerrecht, bij voorbeeld tegen woekeraars (v), tegen overfpeelers, die op de daad zelve betrapt wierden (wj •> tegen oneerlijke rechters , en advocaaten (xj, tegen de kinderen van die geène, die om misdaad van gekwetfte majefteit veroordeeld waren GO, tegen voogden, en curateuren, die om bedrog, en grof plichtverzuim geremoveerd waren Czj. Of uit het jus praetorium: bij voorbeeld tegen foldaaten , die met fchande uit het leger verzonden wierden Qaj , of, na het afrukken van hunne wapenen, gecasfeerd (bj; tegen toneelfpeelers , indien zij het deeden om de kost te winnen (cj, tegen zodanige , die tweederlei trouw- 00 L. 5 § I de extraord. ecg». CO L, 20 Cod. de his qui not. inf. 00 L. 43 § penult ei uit. de ritu nupt. O) L. 7 ff. de pub. jud. § 2 Inft. eod. (jO L. 5 § 1 Cod. ad L. Jul. majest. 09 § 6 Inft. de fusp. tut. junct. L. 7 § 1 ff. eod. O) L. 1 pr. L. 2 pr. et § 1 et 2 ff. de his qui not. inf. L. 3 Cod. de re mtlit. (jj) L. 2 § 2 ff. de his qui net. infamia. CO L. 1. L. 2 5 uit. L. 4 ff. eod.  RECHTEN. 6i7 trouwbeloften, of twee buuwlijken te gelijk, aangegaan hadden 00, tegen vrouwen, die binnen het jaar na het overlijden van haaren man trouwden 00 er> verfcheiden anderen (ƒ). De eerloosheid door de daad was , die. geene door welke ijmnnd om eene daad, die niet op gezag van het recht, maar in het oordeel van goede en deftige mannen, voor fchandelijk gehouden wierd, in zijne achting gekrenkt en bezwaard wierd Qgj. Deeze trof, bij voorbeeld, die geene, die cèsfie van hunnen boedel aan de crediteuren deeden 00 en dergelijke (ij, en in 't algemeen alle fchandelijke perzoonen 00- De infamie in de verdenking van het gemeen was die geene, door welke ijmand om eene broodwinning, die, in het oordeel van het gemeen , (O Ibid. 00 L. i L. 8 eod. L. 1 L. 2 Cod. de fee un dis nupt. Cf) Te vinden in L. i Z. 4. Z. 8 et feqq ff. ds his qui notantur ir.famia L. 63 de furtis L. 12 Cod. de his- qui not. inf. L. 1 de fepulc. viot. Cs) L. 20 L. 22. ff. L. 13 Z. J4 Z. 17 Z. 19 C»d. h. t." 00 Nov. 135- cap. 1. O) Z. 25 ad Cod. leg- Jul- de adult. 00 Waar van men eene geheele lijst kan "vindéS" bij voet, ad ff. de inoffi iestifiiu % 1©.. Rr 3  6i8 VADERLANDSCHE meen, voorfchandelijk gehouden wierd CF), of anderzinrs in zijne achting eene ligte krenking onderging Ctnj. Deeze trof, bij voorbeeld, den fcherprechter, hoerekinderen enz. (nj. Z. Hadden die onderfcheiden zoorten van eerloosheid ook onderfcheiden uitwerkirgen? V. Ja, de eerloosheid door het recht had dit gevolg, dat een zodanige, noch voor zig, noch voor anderen postuleer cn mogt, datis, de zaaken van zig, of van anderen, in het recht voordraagen Co). De eerloosheid door het recht , en door de daad , hadden dit gemeen , dat zij uit alle eerarnpten uitflooten QQ, dc kracht van het gegeeven getuigenis verminderden Qqj; den zodanigen , wanneer zij ab intestato erfgenaamen moesten zijn, het recht benamen om over het tes- (7) levii netae macu.'a. Ik beken dit is moeijlijk in 't Hollandsen te brengen, 't Was eene geringe fmet, die om verachting aankleefde. De bijgevoegde befchrijving kan het denkbeeld ophelderen. (/») L. 27 Cod de inoff. testam. 09 L. 3 § penult. L. 6 de decurion. (0) L. r f 2 3 5 § 6 ff de post. in welke men nog verfcheiden voorbeelden van eerioozen kan vinden. O) 0. 2 L- 12 Cod. de dignit. £. 3 Cod. de re milit. L- 8 Cod. de decurion. Cf) L. 3 L. 13 L. 21 it testii.  RECHTEN. 6ig testament, 't welk hun, tegen de plichten van liefde uitfloot , te klaagen (r) en de zodanige, wanneer zij in een testament tot erfgenaamen benoemd waren, van de erfenis uitfloot (;). De eerloosheid in de verdenking van het gemeen had deeze uitwerkingen: i. dat zij de erfgenaamen ab intestato recht gaf, om te klaagen over een testament, in welke zodanige benoemd waren (O ; dat de zodanige, in vergelijking van en, wierden agter gefield (uj; dat hun getuigenis eetögzins ligt geacht wierd (v), en dat zij, wel van zommige, maar niet van alle, ampten wierden uitgeflooten (y/j. Z. Dus hebt gij mij uitgelegd wat bij onze vroege voorouders, en bij de Romeinen, omtrent de infamie plaats had: thans verlange ik te weeten , wat daar van bij ons zij. V. Reeds begon ik u te zeggen , dat uit alle die gevoelens der oude Germaniers, fchoon wij hunne denkbeelden niet meer volgen, de gronden van die verachting af te leiden zijn, met welke onze natie nog tegen eerioozen ingenomen is: 09 L. 11 L. 19 Cod. de inoff. test. 09 L. 27 Cod. eod. 09 D. L. 27 § 2 Cod. eod. 09 L. 3 § pen. de Decur. Cv) L. 3 L. 13 de testibus. (yi) L. 2 § 2 inf. et 5 7 L. 6 de Decur. Wx %  6ao VADERLANDSCHE is: de Romeinfche wetten hebben liet getal der verachtingwaardige perzoonen rijkelijk vermeerderd ; hier uit zou nu gemaklijk af te leiden zijn , waarom nog heden ten dage zeer veele zaaken, en perzoonen, met verachting befchouwd worden, zo in het oordeel van deftige mannen, als van het gemeen; dan daar dit meer tot liefhebberij, dan tot de rechtskunde behoort, zal ik mij vergenoegen u hier toe den weg aangeweezen te hebben. Wat ons hedendaagfche recht aan/raat, hieromtrent moet ik aanmerken , dat, gelijk de goede naam bij ons boven alles gefchat word, zo ook ons recht alles, wat tot de oude geftrenghcid der Germaniers, en Romeinen, behoort, in dit ftuk verzagt heeft, en zo weinig hinder aan den goeden naam toebrengt, als behoudens de goede orde in de maatfehappij gefèhïèd<é» kan; wij kennen in ons recht, noch de onderfcheidingen van meerdere en mindere infamie, der Germaniers, noch die der Romeine::, in eerloosheid, door recht, door daad, of door verdenking van het gemeen; bij ons is niemand, naar het recht , infaam , dan die daar voor bij een rechterlijk gewijsde verklaard is, of een zodanig vonnis ondergaan heeft, uit welke infamie voigt, bij voorbeeld: gefchavotteerden, en dergelijke crimineel gevonnisten (x~); dan hoe zeer ons 00 Z\z hier over breecer voet, ad ff. de his qui iistanzur ïnfamia § 9.  RECHTEN. 621 ons recht dienaangaande ten uiteriien zacht is, en de goede naam , zo min als mooglijk is wordt bezwaart, waarom zelfs voogden, die wegens bedrog van de voogdij geremeveerd zijn, in ons recht, niet voor infaam gehouden worden fjO» moet gij u echter niet verbeelden, dat zodanige daaden, en levenswijzen, welke in het oordeel van deftige mannen, en van het gemeen voor fchandelijk gehouden worden, bij ons zouden nalaaten hunnen ruimen invloed op den goeden naam en faam te hebben. De aart van onze natie brengt wel degelijk mede, dat men den goeden naam, en faam, afmeet uit de daaden, en levenswijzen der menfchen, en dezelven, daar na, in het geloof op hun getuigenis, in het aanftellen tot ampten, en bedieningen, in het algemeen vertrouwen, en dergelijke, beoordeelt, en men dus met recht kan zeggen, dat, fchoon wij thans zo algemeen met de infamie met meer fpcelen, nis de ouden, de gevolgen van een eerloos gedrag echter bij ons niet minder gevoelig ondervonden worden , dan bij hun; terwijl eindelijk dient, dat (gelijk ons recht ten allerfterkften aan een ijder het zijne geeft), zo ook bij ons aan geene rechterlijk voor eerloos verklaarden de toegang tot den rechter ontzegd word, nog zij van hunne wettige bezittingen , en rechten op-en tot dezelve ontzet worden ; maar dat, dit uit- 00 VOET, ad ff. I. c. Rr 4  6as VADERLANDSCHE uitgezonderd, de Romeinfche rechten , bij welken de eerioozen als voorfpraaken uit: de vierfchaaren geweerd, wit de ampten, cn bedieningen gehouden, en tot geen getuigenisfen toegelaaten wierden , nog bij ons in volle kracht zijn CO- Z. Ik bedank u voor dit breedvoerig bericht. V. En hier mede kunnen wij nu de behandeling van' die geene, die hun eigen meester zijn, voor afgedaan houden, en dus hebbes wij thans dat geene , 't welk ik onder het eerfte onder werp van het recht , namentMjk het recht van perzoonen, gerangfehikt had, afgehandeld; dan eer ik tot het tweede onderwerp overga, verlang ik om nog één gefprek met u, ten befluite van dit eerfte ftuk, te hebben, waartoe wij de volgende gelegenheid zouden kunnen waarneemen. Z. Ik: ben hier toe zeer bereid, en genegen. - Qz) Vort, eidjf. ad tot. tit. jf. de his qui notéttttur iafa.rJa. elf-  RECHTEN. 627 al uit de echte bronnen opgehelderd is; terwijl een niet minder wezentlijk voortbrengzel van die liefhebberij aan ons gefchonken word , door i- - „ D-«fi»cne afweering van belediging van zijn geluk af; maar hij vind zig ook, menigmaaleu, ver benéden de krachten van zijnen belediger, en in dat geval moet hij alles lijden; hulp van anderen, (hij moge dezelve inroepen, en daar toe op het beginzel van natuurlijke zedenkunde aandringenj) hij heeft evenwel geen recht, en dikwils zelfs geen vermogen, om dezelve daar toe te noodzakken. Dus ziet gij, hoe zwak zijne middelen zijn, om zijne natuurlijke rechten te handhaven: gij moet mij echter wél verftaan , het is 'er . eer ver van daan, dat de grondbeginzelen van het recht der natuur en zedenkunde op zich zelven zwakke middeien zouden zijn om het menschdom , indien ijder volgens dezelve leefde , buiten andere verbintenisfen, veilig en gelukkig te doen zijn; maar gij moet het menschdom befchouwen, niet zo als het behoorde te zijn, maar zo ais het waarlijk is, en dan kan men, om 'er in'et meer van te zeggen, niet ontkennen, dat ai'gëmeen het oneindig te ver gedreeveu beginzel van eigenliefde zodanig alle paaien over- fchreid,  RECHTEN. 689 fchreid, dat niets, dan uitwendige dwangmiddelen, in ftaat is, om alle belangens in evenwigt te houden, en tot een algemeen geluk te doen uitloopen. Maar zodanige dwangmiddelen zijn niet anders te vinden , dan in de burgermaatfchappij, en daar in moeten zij uit gedeeltelijke opofferingen van de oorfprongiijke gelijkheid en vrijheid gebooren worden. Wanneer nu die opofferingen niet verder gaan, dan nodig is, om zijne veiligheid , en geluk , niet alleen te verzekeren, maar zelfs te bevorderen, dan wegen natuurlijk de voordeden rijklijk tegen de opofferingen op. Het is 'er ondertusfchen verre van daan, dat dit in alle maatfchappij en, en, in alle gevallen plaats heeft,- maar dit zult ge mij nu evenwel tocftaan, dat die maatfchappij de beste wetten heeft, welke, met de minfte opofferingen, het meeste geluk en veiligheid fchenkt; dan, zelfs in de beste maatfchappij, word dit oogmerk dikwils niet bereikt, overal zijn gebreken, overal inkruipfelen, overal zijn onweerftaanbaare overheerfchingen, en onderdrukkingen; en de reden is zeer eenvoudig, om dat overal menfehen zijn; om dat alle menfehen uit het beginfel van oneindig te ver gedreeven eigenliefde handelen, om dat, hoe voorzigtig, en wijsgeerig , de wetten zijn ingericht, overal middelen gezogt en gevonden worden, om dezelve te ontduiken. Metéén woord,  690 VADERLANDSCHE voord, om dat de volmaaktheid op deeze waereld niet te vinden is. De maatfchappij is dus geen volkomen toereikend middel , om volmaakte veiligheid, om volmaakt geluk te doen genieten; hij , die dit in dezelve zoeken wil, zal,na alles beproeft te hebben,' de allerbest ingerichte maatfchappij van de geheele waereld, met het morrendfte ongenoegen verlaaten, en tevens zijn geJuk, vruchteloos, in eene Van het menschdom verwijderde fpclonk zoeken; maar zij is het beste middel, om zo veel veiligheid, en zu veel geluk , te doen genieten, als deeze waereld kan opleveren. En hoe minder opofferingen zij daar toe vordert, des te beter voldoet zij aan dat eenige oogmerk. Men befchouwe uit dit oogpunt het geluk, 't welk, in onze Hollandfche burgermaatfchappij, genooten word, en men zal overtuigd zijn, dat fchoon de wijze, op welke wij ons burgerrecht van tijdtottijd hebben verkreegen, niet heeft toegeiaaten, om breedvoerig over hetzelve te philozopheeren, evenwel de geest van oorfprongiijke gelijkheid, en vrijheid, in hetzelve, eene verwonderenswaardige wijsbegeerte heeft overgelaaten. Een ftil en gelukkig Hollander offert (gelijk wij in doorftekende gevallen gezien hebben) zeer weinig van zijne oorfprongiijke gelijkheid , en vrijheid op, onder zagte wetten, zijne overheid met betaamlijke eerbiedigheid gehoorzaamende, ge-  RECHTE fV. 691 geniet lüj de befcherming van de burgerwet, hij is in zijne bezittingen veilig, hij kan, tegen alle inkruipingen, of benadeelingen, de wetten inroepen , en hij is, in bedaarde tijden , van derzelver befcherming ten vollen verzekert. De zorg voor de rechten, de zorg voor de rust, welke wij reeds zo menigmaalen in onze gefprekken ontmoet hebben, de zorg vooralle toezigt behoevende perzoonen , de dwangmiddelen tot algemeene beöeffening van de plichten van zedenkimde , de daadlijke beöeffening van dezelue , zigtbaar onder anderen in de menigte van weldaadige - liefde fbudzen, en gedichten, die hij overal aantreft, moeten hem overtuigen, dat, zo ergens, dan vooral hier, de opofferingen van de oorfprongiijke gelijkheid, en vrijheid, (die jn ai_ le burgermaatfehappijen noodzaaklijk zijn) oneindig overtroffen worden, door de vooideelen welke hij geniet. Gebeuren 'er dan al eens gevallen , die het oogmerk doen misfehen, vind hij al eens verdraaiingen van het recht, inkruipingen, geweldenaarijen, en listige ontduikingen, ja Ioopen zelfs al eens de tijden, en omftandigheden, zodanig te zamen, dat zijne veiligheid, zijne bezittingen, zijne rust, zijn geluk in gevaar zijn, en dat de macht, die door de wetten gefteld is, zijne rampen niet kan afweeren, hij wagte zig, om die onheilen aan de wetten toe fchrijven, hij zoeke dezelve in die onvolmaaktheid, d.e in dee- 24  6cji VADERL. RECHTEN. ze waereld plaats heeft , en die , zo lang de menfehen blijven, zo als zij zijn, nimmer overwonnen kan worden, en hij trooste zig met het vooruitzigt op betere tijden, die. in alle wélingerigte maatfehappijen , toch altijd weder de orde herftellen. Z Ik ben ten vollen voldaan. Ik bedank u voor dit leerzaam onderhoud, en achte mij zeer gelukkig van een gebooren Hollander te zijn. V. Dus heb ik mijn oogmerk bereikt. Thans zal ik u eenigen tijd vacantie geeven, om dan, met nieuwen moed, toe bet tweede onderwerp van het burgerrecht over te gaan. Einde van het Eerjle Deel.  HOOLA van NOOTEN vaderlandsche RECHTEN. L Deel. HOOLA van NOOTEN vaderlandsche RECHTEN. I. Deel.  gj& VADERLANDSCHE ren van de pupillen, dan waaromtrent men hedendaags veilig doet, van de beflisfing aan de Magiftraat over te laaten (V?); en in 't algemeen alle, welke, uitdruklijk, bij de ouders, in het testament verboden zijn, om dat zij de volle vrijheid hebben van te verkiezen, wie zij tot voogden Willen aanftellen , en uit die vrijheid natuurlijk volgt, dat zij kunnen verbieden, wie zij niet willen hebben, 't welk zelfs genoegzaam daar uit blijkt, dat zij recht hebben , om de Weeskamers uit te fluiten. Z. Onder alle die uitzonderingen, noemde gij de minderjarigen , zonder dat zelfs hier in het huuwlijk onderfcheid maakt; maar, wanneer dan de ouders minderjarig getrouwd zijn, en een van beide zo vroeg fterft, dat de overblijvende nog minderjarig is , mag die dan geen voogd zijn : al was dezelve bij testament daar toegeroepen? V. De vader mag buiten twijffel voogd zijn, reeds is hij ilaande huuwlijk (gelijk wij gezien hebben (O ) voogd over zijne kinderen ; en gelijk de voogdij over de moederlijke erfenis meer eene adininiftatie, dan eene voogdij kan genoemd worden , zo wordt hieromtrent de natuurlijke liefde, welke in hem onderfteid word, zeer fterk in (/;) S. van leeuwen , Cens. firerifis pari. i Ui. i cap. 16 n. ij, 18, 19, et cap. J7 n. \\. rSj Zie het 9de ge/prei.  RECHTEN. 575 z\]n : i. indien 'er eene doodlijke vijandfchap tusfehen hem, en de ouders, is ontdaan, nadat zij hem bij testament of andere acte hebben aangefteld ; ten ware bleek, dat de ouders echter gewild hadden, dat hij voogd zou blijven, en hij zelve geene zwarigheid maakte, a. indien blijkt, dat hij zig met nadeelige oogmerken ingedrongen heeft, 3. indien hij van een allerflechtst gedrag is, 4. indien hij ftaande de voogdij eerloos word ; 5. indien hij, tevoren een goed huisvader geweest zijnde, thans zijne eigen zaaken, op eene in het oog lopende wijze, begint te verwaarloozen, en 6. indien hij zig in andere voogdijen niet eerlijk gedraagen heeft (/-). Z. Wat is het gevolg van die verdenking? V. Dat zij van de voogdij geweerd worden; evenwel niet altijd; men houd zo veel mooglijk den goeden naam van den voogd op; niet alleen om zijnent wil, maar zelfs , om dat het toch nimmer voor den pupil aangenaam kan zijn ; hierom waren niet alleen de Romeinen gewoon,aan eenen zodanigen voogd eenen adminiflrcerenden Curator toe te voegen , door welke de voogd alleen dpn ijdelen naam van voogd behield (£); maar (f) Zie over dit alles voet, per. tit. tot. de fusp. tut. et cur. en het Handboek voor Voogdenp. 39 et J'H' (.f) L. 9 ff. de fusp. tut. et cur. En mooglijk was deeze de luter , quem praelor ita decernit, O 0 5 ut  RECHTEN. 577 gevolg is van de opper-voogdij,- en dus de opper-voogden, evenveel op welke wijze, kennis van verdenking krijgende, de zaak, als hun eigen zaak , behooren te onderzoeken. Z. Moet een ijder, die tot voogd aangefteld word, de voogdij aanvaarden? V. De voogdij word gerekend onder de openbaare lasten van eene burgermaatfehappij, van welke zig niemand mag verfchoonen , dan om wigtige redenen f» , en daarom moet ook een ijder, die zig om wigtige redenen van eene voogdij wil verfchoonen , die redenen bij den rechter aanbrengen, aan wiens gemoed bij ons al mede is overgelaaten, om dezelve te beoordeelen, en dan uitfpraak te doen, of hij kan verfchoond worden of niet? Z. Welke zijn de voornaame redenen , om welke een voogd kan verfchoond worden? V. Dezelve zijn zeer veele en van onderfcheiden foort: laat ik u hieromtrent verwijzen naar het Handboek voor Voogden O), om dat wij nog zeer veel te behandelen hebben. Z. Hoedanig is het gezag der voogden? V. Bij de oude Germaniers was dat gezag, 't welk («) Voet, ad ff. de tut. § 2. (_v) Derde gejprek p. 47. Waar alles zeer breedvoerig behandeld is. Vergelijk voet , ad ff, de Excufat. h. de groot , inl. 1 b. 7 en 8 deel, s. van leeuwen, R. H. Recht 1 b. 16de deel.  5?8 VADERLANDSCHE welk wij thans m voogden erkennen, onbekend, en, even gelijk alle hunne zeden, en gewoontens, eenvoudig waren , zo waren zij het ook in '> :t ftuk van de voogdijen 09; en, niet voor dat het Ro leinffhe recht hier te lande meer en meer invloed' gekreegen heeft, is dat gezag meer llitgebieid geworden* Tegenwoordig beltaat het gezag van de voogden daarin, dat de pupil niets vermag, noch ten aanzien van zijn perzoon, noch ten aanzien van zijne goederen, zonder de toeftemming en goedkeuring van den voogd (xj: alle handelingen, van wat aart ook, die de pupillen betreffen, moeten op den naam der. voogden gefchieden : alles , wat de pupillen buiten hunne voogden verrichten , is geheel nul, en van onwaarde; evenwel wanneer de pupillen bij zo lanige handelingen verrijkt waren, dan zouden die handelingen beftand blijven fjO» uit dit ge- 00 Zis nr.ivr.cc. E'em. Jur. Germ. lib. i 5 374. 00 uiutthoftïas het woord zegt meer, dan wij door -■ : tg uitdrukken. Üe voo-d moet autheur Tan alle de handelingen van en omtrent de pupil zijn, van bet woord auclor. De au&sritas is dat geene, 't welk dit denkbeeld uitdrukt, L 3 ff. de aut et cons. tuturum. ,, Eriamfi non interrogatus tutor auctor fiat, valet aucthoritas ejus, cum fa frobsre dicit ïd quod agitur, hoe est enim auc- TORKM FiERI." t}) S. van leeuwen., R. tf. Recht, I b. IrJ d. tl. g.  RECHTE N. 579 gezag, of authoritcit, vloeit dus van zelve voi rt, dat voogden eene zeer uitgebreide macht c /er hunne pupillen moeten hebben; trouwens c lar op doelde ik reeds, toen ik u, in het begin van dit gefprek, eene befchriiving van eene voogdij gaf. De macht van voogden in den uitgebreidften zin, dat is, wanneer beide de ouders overleden zijn, flrekt zig uit over de perzoon, en goederen , van hunne pupillen , en beftaat in eene befcherming, beftuuring, en bewaaring van dezelve (»• Deeze denkbeelden zijn zeer algemeen : men kan tot de befcherming, beftuuring en bewaaring van de perzoon brengen: r. het repraefenteeren van deszelfs perzoon in rechten , en daar buiten , a. het afu-eeren van alle gevaaren, 3. de zorg voor deszelfs zedelijk gedrag, 4. de geheele opvoeding, en onderwijs, in alles wat hem als mensch , en als Christen, nodig is te weeten , in dien ftand , tot welke hij, naar zijne omftandigheden , opgeleid moet worden. En tot de beicherming, beftuuring , en bewaaring van de goederen, 1. de goederen onder zijne bewaaring te neemen, en tegen een ijder het recht van zijnen pupil, 't zij aanvallende, 't zij verweerende, in rechten, of daar buiten , te befchermen, 2. alles in eenen goeden ftaat te houden, 3- de huu^en, aüoslingen , en ren- (2) 5 1 Inft. de tinelis. Zie het handt, voor voegden , eerjle gefpr. „,  598 VADERLANDSCHE toch, in het algemeen, de zorg over alle toezigt behoevende perfoonen aan de Overheid aanbevoolen is, en het belang van de maatfchappij vordert, dat niemand zijne goederen misbruikt (q% zo is 'er ook geene reden ter weereld uit te denken , waarom het Hof, of de Magiftraaten, niet zelfs zonder eenige aanklachten , van het flordig, in het oog loopend, en verkwistend gedrag van zo een perfoon , van ter zijde kennis krijgende, of van andere voor hem allernadeeligfte omftandigheden verwittigd, niet uit zich zeiven zouden kuunen bef]uiten, om de zaaken te onderzoeken, en, des nodig oordeelende, denzelven , uit krachte van hunne opper-voogdij onder curateele te ftellen. Dan zodanig decreet werkt niet, voor dat hetzelve bij openbaare afkondiging aan het volk bekend gemaakt zij, om dat een ijder, die meerderjaarig is, word geoordeeld, zijn eigen meester te zijn, met wienmen gerustelijk kan handelen; te meer, daar het gebrek van verkwisting niet zo algemeen kenbaar is, dan andere gebreken (O) 't welk zo ver gaat, dat zelfs daaden, die, weinige ogenblikken voor het verleenen , en afkondigen van liet decreet, gebeurd waren , voor goed en van waarde zouden moeten gehouden worden , ten ware in de daaden zelve een gebrek was, wanneer Qq) § Uit, Inft.de his qni futit ftii vel aiïenijuris. dezelve moeten blijvem, tot dat de rechter, anders- overtuigd, zijnde, het decreet introk ; om dat een gewijsde voor waarheid gehouden word , en kracht moet hebben, zo lang het zelve niet ingetrokken ..word .(V); doch zou hij, naderhand, zijne valfche befchuU digers in rechten kunnen vervolgen, zo tot vergoeding van fchade, als tot betering van de injurie (V). Z. Wor- 00 uirg. L. penult. et uit. ff. de curat. fur. et al.. O) Voet , ad ff. I. c. 5 7.  R E C H T E • N. fjoi Z. Worden de Curateuren: over zodanige toezicht behoevende perzoonen ook door Weeskamers aangefteld, of hunne goederen door Weeskamers beftuurd, en; door dezelve bewaard? V. Neen ; de Weeskamers ,hebben niets- met dezelve te doen (x). Z. Wat is het gevolg van eene Curateele?- b V. Dat de onder Curateele ,'gefielde- perzoon in alles gelijk gefield word mét eenen minderjaarigen, en dus noch zijn perzoon, noch zijne goederen, kan verbinden. Ja zélfs, dat hij', in veele opzigten, gerekend word gelijk'te ftaanmet krankzinnigen (yj. Gij zult ook hieromtrent zeer veel bericht kunnen bekomen uit het Handboek voor Voogden (z). Z. Wat zijn krankzinnige en dwaaze menfehen ? . V. Zodanige ongelukkige ■ meerderjaarige , of minderjaarige perzoonen, .welke van het gebruik van hunne zinnen, en zielsvermogens beroofd zijn : zommige van dezelve zijn .tot eene zoda. nige hoogte krankzinnig, 'dat zij opgefloóten moeten worden.- Voor deeze ■ ;zijn,. in zeer voelc fteeden van ons 'vaderland liefderijke geftichtèn, in welke zij, indien maar de'inftruclieh' behoorlijk nagekomen worden*, voor ongelukken ' ' - : itwsBwbfla ' (jc) Voet, l. e. § 10 schorer,^grot. /. c. $ 4«4. O) Voet , /. e. f1 f. ' (z) izde Geftrek, p. 343—351- . Qq a  6ba VADERLANDS CHE beveiligd, en met alle zagfheid, en aanwending van gefchikte geneesmiddelen , behandeld worden: andere zijn in minderen trap krankzinnig, en dwaas , zo dat zij uit de zamenleeving niet behoeven geweerd te worden. Men ontdekt die krankzinnigheid niet alleen uit het gedrag, door dwaaze dingen te doen, en te ipreeken, door misfelijke gebaarden, en houdingen en dergelijke, maar zelfs uit het gelaat. Een der ouden (V) befchrijft de fymptomata of kenmerken van de krankzinnigen, in deezer voegen : een ftoutmoedig, en dreigend gelaat, een treurig voorhoofd, verwilderde oogen, een overhaaste tred, onrustige handen, telkens veranderende kleur, fchielljke, en geweldige ademhaaling, en men overtuigd den rechter, door eene verklaaring van een of meer kundige geneesheeren, gevoegd met bewijzen van dwaaze daaden (bj. Z. Moeten ook de decreeten van Curateele, over zodanige ongelukkige verleend, opentlijk afgekondigd worden ? V. Neen; dit is niet nodig, i. om dat tusfehen kwistgoederen , en krankzinnigen, dit onderfcheid is; dat het gebrek van de eerstgenoemde niet zo algemeen kenbaar is, en dat van krankzinnigen, endwaazen, aanftonds blijkt, maar ook f» Seneca de Ira, lik. i cap. i. CO Voet, *d ff. I. e. $ j.  RECHTEN. 603 ook om dat krankzinnigen en dwaazen, herftel' ling kunnen bekomen van daaden, die zij vóór het verleenen van het decreet van Curateele bedreeven hebben; doch kwistgoederen niet (cj. Hier zouden wij weder veel ftof vinden, om over de zorg van de Curateuren voor deeze menfchen, en hoedanig het decreet moet begreepen worden, in heldere tusfchenpozingen van het verftand, en wat dies meer is, te fpreeken; doch ook hieromtrent zal ik u verwijzen tot het Handboek voor Voogden OQ. Z. Moeten ftommen, dooven, blinden, en aan geduurige ziekten onderworpen perzoonen, ook onder de toezicht behoevende gerekend, en dus onder Curateele gefteld worden ? V. Niet altijd : wanneer zij in ftaat zijn, om hunnen wil op eene kennelijke wijze te kennen te geeven, is deeze voorzorg van het recht onnodig; immers dan kunnen zij, aan wien zij willen, volmacht geeven, om hunne zaaken te verrichten, of zelve zo veel doen, als hunne vermogens toelaaten, doch wanneer zij, door hunne üghaams-gebreken , tot dat alles buiten ftaat zijn, dan word 'cr een Curator over hunne goederen aangefteld 00 i ook hier omtrent zult gij 09 Voet, ad ff. U e. % 7Cd) i%de Gefprek, p. 352, 0?) Voet, ad ff. /. § n- Qq 3  904 VADERLANDSCHE gif hot nodig bericht vinden in het Handboek voor Voogden Cf). Z. Waarom worden aan uitlandigen Curateuren gegeeven? V. Om,-in nodige gevallen, wanneer zij niet gezorgd hebben, dat hun perzoon gerepraefenteerd kan worden, door behoorlijke volmacht te geeven , hunne belangen waar te neemen , in zaaken , waar in het belang van derdens niet toelaat, dat naar hunne terugkomst gewagt word; dan gij begrijpt natuurlijk, dat de macht van zodanige Curateuren zeer bepaald is , en alleen die zaaken betreft, tot welke zij gefield zijn, en dat de uitlandige perzoon, daadlijk, zo dra hij kennis van het geval krijgt, door volmacht op een ander te geeven , de geheele qualiteit van eenen zodanigen Curateur kan doen verdwijnen, dewijl dezelve alleen aangefteld is, om, zo lang hij zelve geen orde fielt, zijnen af wezenden perzoon te vervangen, daar hij anders natuurlijk de vrije bcliuurder van zijne handelingen is (g); - Z: Het komt mij vóór , dat 'er zeer veele overeenkomst is tusfehen eenen Curator over kwistgoederen , en over' dwaaze en krankzinnige ïuénfehen, en eenen voogd over zodanige minderja- 00 11 Je Gefprek, p. 357™3lCf) L. 2i Cod. mandati.  RECHTEN, 605 rïgen, wiens beide ouders overleden zijn , en dat men eenen Curator over Hommen, dooven, en verdere toezicht behoevende perzoonen, gevoeglijk kan vergelijken bij voogden over goederen van minderjarigen, wier beide ouders nog leeven , en welker werk dus , zo als gij, bij het fpreeken over voogdijen , ten aanzien van ■dczelvcn aanmerkte, ook veel eer eene adminiftratte, dan eene Curateele zou kunnen genaamd worden. V. Dit is juist C*> 'Er ziin veele overeen" komften, en onderfcheidingen , tusfehen dezelve ; ik zal u alweder hieromtrent verzenden tot het Handboek voor Voosden CO» waar gij-ook, ten aanzien van het eindigen van Curateelen, zult te recht geraaken (kj. Z. Zijn C/O Men kan dc voornaamfte overéénkomften en onderfcheidingen tusfehen voogden en curateuren vinden bij voet, ad ff. de cur. fut: et aliis § 1 et 2. CO Ude Gefprek p. 361—3°"8- CO P- 3<58 37°- Ik heb d!t werkien menigvuldig maaien aangehaald, om dat het met het zelfde oogmerk gefchrceven is, als dit tegenwoordige, om een oppervlakkig, doch voldoende bericht te geeven. Het heeft mij dus voor veele wijdlopigheden bewaart, terwijl de leczer, die verlangen mogt, om het daar in -gefielde bewce/xu te zien, overvloedig te recht zal kunnen geraaken bij onze meeste Recntsgeleerdc ichrijvers, Q'q 4  6or5 VADERLANDSCHE Z. Zijn'er ook meerdere foorten van Cur at eden? V. Behalven de hier, en in het Handboek voor Voogden (T> opgenoemde, en de Curateele over infolvente boedels, waar van wij nadere gelegenheid zullen vinden om te fpreeken, waren, oudtijds, de kerken, en geestelijke perzoonen, ten aanzien van waereldlijke zaaken, onder voogdij; dan daar van dit alles naauwlijks eenige voetflappen overig zijn, zal ik 'er van afftappen Qnj en hier mede de geheele behandeling, van perzoonen, die onder een anders beheering ftaan, befluiten. Z. Zijn dan alle andere perzoonen hun eigen meester ? V. Ja. Z. Wat zegt het, zijn eigen meester te zijn? V. Het zegt, in de bepaaüngen omtrent zijne perzoon, en goederen , buiten de beheering van anderen te zijn, en daaromtrent, volkanen vrij, zodanig te kunnen bejlulten, en handelen, als men wil, en verkiest, zonder daarin van anderen af te hangen, of deswegens aan andere re- ken- GD p. 360. O») De groot , inleid. 1 b. 11 d., § % hei.vecc, Elem. Jur. Germ. lib. 1 5 393. waar men, ineen al te korte noot, zeer fraaije zaaken ontmoet over het mundiburdium, en de voordeelige vruchten van hetzelve, over de advtcatie van de kloosters, erèyeigten. &c. &c.  RECHTEN. 607 kenfchap verfchuldigd te zijn, ten ware zodanige handelingen of tegen de bepaalingen der wetten, of tegen aangegaane verbintenisfen , inliepen. Z. Is 'er geen onderfcheid tusfehen die geene, die hun eigen meester zijn? V. Neen. Zij zijn alle, in de vrije befchikking over hunne perzoon , en goederen, met behoorlijke ondergefchiktheid aan de wetten, en verbintenisfen, volkomen gelijk. Dan, hoe zeer dus een ijder, die zijn eigen meester is, volkomen vrij kan handelen, is 'er evenwel nog onderfcheid, met wien men handelt ; en hier om heeft de goede trouw, welke de ziel van veele onderhandelingen is, een onderfcheid tusfehen perzoonen , die hun eigen meester zijn, ingevoerd , waar van ik u nog ecnig bericht moet geeven. Z. Welk is dat onderfcheid ? V. Dat zommige ter goeder naam en faam ftaan, aan welke men, zonder verongelijking, geen vertrouwen kan weigeren; en andere eerloos zijn, die geen aanfpraak op ons vertrouwen kunnen maaken. Z. Wat zijn eerloozen? V. Reeds boven heb ik u, met een woord, van dezelve gefprooken, toen ik u zeide, dat de wet verbood, om dezelve tot voogden aan te ftellen; doch ik moet u dezelve thans nader leeren kennen. Bij de oude Germaniers, en onder hun bij de Qq 5 Ba-  6c3 VADERLANDSCHE Batavieren, was de deugdzaamheid in zeer hooge achting. Zij munteden voornaamenlijk in vier hoofddeugden uit, welke hun beroemd geii aakt hebben : de dapperheid , getrouwheid , luiscMcid, en (indien men dien naam aan den heidenfehc Godsdienst mag geeven) vroomheid. Hij, in wién deeze vier deugden gevonden wicr'den, genoot dé algemeene achting van het volk, cn was, (gelijk wij het noemen) een man, die ter goeder naam en faam ftaat; maar die geënè, bij welken deeze deugden gering geacht wierden , die tegen dezelve zondigde , wierd voor eerloos gehouden; en juist zijn Tiet deeze vier hoofddeugden, welker verwaarloozing de bronren opgeleverd hebben van de onderfcheiden foorten, waar in onze voorouders de eerloosheid verdeelden; en even gelijk zij de uitmuntende daaden van de voorouders aan de kinderen toerekenden 00,'even zo oordeelden zij ook, dat der ouderen eerloosheid den kinderen aankleefde; waarom het ten allen tijde als eene voornnr.ir.e zaak wierd aangemerkt, van eerlijke ouders gelprooten te zijn 00De dapperheid, waar op zij overal roemden, en 00 Tacitus, de Mor. Germ. cap. 7 injignis ttoè: . , aut magna palrum meriia principum digna- tioi.cra et adolescentibus adfignabant. («O Hr.iNEca Eler.i. Jur. Germ. lib. 1 $ 303  RECHTEN. 609 én geroemd wierden fjQ, was. eene deugd, waar van de verwaarloozing niets minder, dan eerloosheid, ten gevolge had; hij, die zijn fchild in den krijg agter liet, was eerloos, en het was hem niet geoorloofd , om 'bij de Godsdienstplechtigheden, of Volks - vergaderingen , tegenwoordig te zijn. Veele, welke, na die fchande, den oorlog overleefden, eindigden wanhoopig hunne eerloosheid met den ftrop (q) ; hier om was het een der grootfie injunen, wanneer men eoncn vrijgeboorenen verweet, dat hij zijn fchild weggeworpen had (rj ; hierom wierden de verraders, en overloopers, bij hun, aan de boomen opgehangen (0> gelijk ook, nog lang daar na, bij de Franken , die geene, die zonder verlof zijne veldtekenen verliet, (een weglooper, een deferteur) met den dood, en verbeurd verklaaring van zijne goederen, geftraft wierd (O- Niet minder wierden voor eerloos gehouden die geene , die tegen de tweede opgenoemde hoofd- (pj Tacit. ann. lib. 13 cap. 54 nullos mortalium ar mis aut fide ante Germanos esfe, Qq) Tacit. de Morib. Germ. cap. 6. (r) Lex Salie. tit. 33 L. 5- O) Tacit. de M. G. cap. 13 proditores, etlrans* fagas arboribus fupendebant. GO Capit. Carol. M. Hè. 2 cap. 70.  RECHTEN. ri welke bij hun, voornaanienlijk, beftond in eene blinde onderwerping aan de priesters, en in het houden van derzelver bevelen voor Godsfpraaken (z) , was mede , wanneer zij niet geacht wierd, een bron van eerloosheid; en hoe zeer men , hier omtrent, van de Germaniers v/einig aangetekend vind, leest men echter van de Galliërs (welker overeenkomst, in het fiuk van eerbied voor den Godsdienst, met de Germaniers men niet ligtelijk ontkennen zal, te meer, daar men den invloed van de priesters op de goede orde, in de volksvergaderingen der Germaniers, kent (*) ) dat aan die geene, die zig aan de priesters niet onderwierpen, van wat rang hij ook ware, het bijwoonen van de offerhanden ontzegd wierd; en zij, die deeze fchande ondergaan hadden , wierden onder de Godlooze , en eerlooze fchelmen , gerekend , van welke een ijder eenen afkeer had, welker omgang en gefprekken een ijder fchuuwde, omniet door hun befmet te worden ; aan deezen wierd zelfs het recht geweigerd , en alle eer ontzegd 09 Tacit- de Mor. Germ. cap. 7. ee/erum neque „nimadverlere , neque vincire, neque verberare auidem , nisi facerdotibus , permisfum , non quafi in poenam, nee dueis jusfiu, sec veeut oeo impe* e.ante. 00 Tacit. de Morib. Germ. cap. if«  6u VADERLANDSCHE *egk(#>i Ui't deezen eerbied voor de priesters kammen, (dat - ik dit in 't voorbijgaan aanmerkc) ligteiijk nafpeuren , welk eenen invloed deeze zo diep. gewortelde zeeden--naderhand , toen zij het Christendom omhelsden, op het hooge gezag van. de Geestelijkheid moeten gehad hebben 00- Uit deeze -vier bronnen , zijn vervolgens de denkbeelden over de infamie-bij de Germaniers en- hunne opvolgers, zo hier te lande, als in Duitschland, en frankrijk , voortgefprooten , waar van ik hier niet in 't.b-recde kan handelen. Men verdeelde de infamie in meerdere en mmdere (dj-, tot de meerdere bragt men zodanige, die uit het begaan van eene ondeugd ontftond , en dus niet alleen uit de vier gemelde bronnen, maar tevens uit alle;. misdaaden, om welke men ftraf onderging. Al wie ter dood veroordeeld was geweest, fchoon zijn leven cpd toenmaalige wijze vrijkoopende , was ini ua rd, en dat wordende vloeit, uit de natuurlijke vrijheid, met welke men aan een gemaakt contract, deel neemt, dat hij zig moet onderwerpe.i aan de fchikkingen , welke hij reeds gemaakt .vind, zo omtrent de tijd, welke 'er verloopcn moet, eer vreemdelingen, die tot leden aangenomen worden, tot het volle genot van alle de voorrechten worden toegelaaten, ais omtrent het geene men van hem vorderen kan , wanneer hij de maatfchappij we3 er verkiest te verlaaten. 2. Is, uit het recht der natuur, af te leiden, dat vreemdelingen op eene rechtvaardige wijze moe-  RECHTEN. 655 moeten behandeld worden. Immers vreemdelingen ftaan tot de leden van de maatfchappij, even gelijk alle menfehen, in den oorfprongiijke ftaat, tot eikanderen; tusfehen burgers, en vreemdelingen , heeft dus het recht der natuur plaats; hier uit volgt, dat vreemdelingen volkomen veiligheid moeten genieten , en 1. dat zij ook niets mogen verrichten, Jt welk de veiligheid van de maatfchappij kan ftooren ; in welk geval men hun, of, bij mhr of meer gegronde verdenking , kan beveelen , om z,g buiten het grondgebied van de maatfchappij te beo-eeven, of, bij daadlijke overtuiging, van reeds iéts van dien aart verrigt te hebben, volgens de wetten fcraffen. Maar tusfehen burgers, en vreemdelingen , heeft ook de zedekunde plaats ; cn hier uit volgt, dat men een vreemdeling, die zi-r in de maatfchappij bevind, zo veel geluk moet laaten genieten, als, zonder benadeeling aer meerdere rechten van de eigenlijke leden der maatfchappij, mooglijk is. En wanneer gij hier mede dat geene vergelijkt, 't welk ik u, van burgers, en vreemdelingen, geleerd heb, dan zult^e moeten bekennen, dat die zelfde geest in onze wetten doordraait, en dat men zig nooit van dezelve verwijderd heeft, dan wanneer de omftandigheden van zaaken de leden van de maatfchappij tot omzigtigheid noodzaakten ; in welke gevallen men niet kan ontkennen, clat de Imaak van de natie wel eens tot overgedreeven Tt 5 U1*  6s6 VADERLANDSCHE uiterften is overgeflagen ; fchoon de oude gastvrijheid eindelijk altijd weder herleefd heeft. Men kan ook dien zelfden geest opmerken, in de onderfcheidingen welke ik u opgegeeven heb, die hier te lande tusfehen vreemdelingen , en vreemdelingen, gemaakt worden. Hoe nader de de betrekkingen tot de vreemdelingen ftaan, des te meer voorrechten genieten zij. Een Hollander en de burgers van eene Hollandfche ftad, waar in hij vreemd is, ftaan alt leden van de provinciaale maatfchappij tot eikanderen; een burger van een der andere provinciën ftaat tot de Hollanders, als leden van het groote bondgenootfehap van de unie. Deeze alle hebben dus eene nadere betrekking tot eikanderen, dan geheel vreemden: zij kunnen zig, tegen eikanderen, op contracten bercepen, welke het recht der natuur leert, dat, zonder verbreeking van haare grondwet van veiligheid, niet mogen overtreeden worden. Dan laaten wij tot de verdeelirtg der burgers zelve overgaan. Z. Hier in zullen wij zekerlijk opofferingen vinden. V. Overhaast, u maar niet. De aloude fmask voor de burgerlijke vrijheid, en republiekijnfche regeeringsvorm, die, hoe diep ook menigmaalen gedrukt, echter altijd het hoofd weder boven heeft gekreegen, heeft minder opofferingen in onze maatfchappij noodzaaklijk gemaakt, dan wel  658 VADERLANDSCHE paaien verhief, was zijne uitwerping, en afzweering, niets anders, dan een natuurlijk gevolg van dien republikijnfchen geest, die in deeze landen, van ouders tot ouders, overgeërft, en tot in het gebeente van de naneeven is doorgedrongen. Dan laaten wij ter zaake te rug keere-n. Z. Ik bedank u voor deeze opheldering : hoe kort zij ook zij, zij voldoet mij, en herinnert mij mij mijne historifche kundigheden. Ik erken gaarne, dat wij thans in dit ftuk niet dieper kunnen treden. V. Wij leezen, dat de Batavieren, en de hun opgevolgde volkeren, (alle onze voorouders) de maatfchappij verdeeld hebben in edele, vrijgeboorene , vrijgelaatené en flaaven (//): hier vind gij dus onderfcheidingen, die het denkbeeld van gelijkheid wegneemen. Laaten wij hier voet bij het- ftuk zetten, eu den oorfprong der opofferingen nafpeuren. Het gros der natie droeg den naam van vrijgeboorene. Aan den eenen kant, muntenden, boven het gros der natie, de edelen uit, en aan de andere zijde, waren de vrijgelaatené en flaaven beneden het zelve. Het recht der natuur, volgens het welke alle menfehen oorfpronglijk gelijk zijn, kent geene andere menfehen, dan vrijgeboorene. De adel aan den eenen kant, en de flavernij, aan de an- de- Cd) Zie ons vierde gefprek.  RECHTEN. 66t Bevoegd, om, als lid van eene burgermaatfchappij, in eenige aanmerking te komen, en zelfs dan, wanneer hem zijn meester van alle verbintenis ontflagen heeft, moet hem, uit hoofde van zijne gëwëezen verbintenis, door welke hij zijne gelijkheid met andere menfehen opgeofferd had, eene vlek blijven aankleeven, door welke hij nimmer, bij zodanige menfehen, die de waare prijs op vrijheid ftellen, als gelijk, kan aangemerkt Worden ; eene zodanige vrijwillige flavernij is dus, in den grond, eene vrijwillige verbintenis. Maar geheel anders is het met de gebooren flavernij gelegen; deeze kan op geene gronden van het recht der natuur verdedigd worden. Geen vader heeft, in het recht der natuur, eenige bevoegdheid om zig, voor zig zeiven , en zijne nakomelingen, in flavernij te verbinden , en dus aan zijne nakomelingen een recht te ontneemen , waar mede zij zullen gebooren worden. Geen overwinnaar kan, volgens dat recht, eenige aanfpraak op de vrijheid maaken van kinderen, die nog niet gebooren zijn, die hem nimmer beledigd hebben, die geene redenen kunnen hebben, om zig aan hem te verbinden: geene opvoeding, of kosten tot dezelve hefteed, kunnen, volgens dat recht, tegens de onbetaalbaare vrijheid opgewogen worden; en dus vinden wij hier een onwederfpreeklijk ftuk, Waarin onze voorouders, de Batavieren, van het recht der natuur zijn afgeweeken. Wij zagea reeds  66» VADERL ANDC-HE reeds tevoren Cg~) dat, ten tijde-der Batavieren de geheele waereld gebooren flaaven had; men was , reeds van de oudfte tijden der waereld af, zodanig aan dat denkbeeld gewoon, dat men, gelijk ik u toen .zeide , meer, dan menschlijk is, van de Batavieren zoude..vergen , indien wij gewild hadden, dat zij zig, in hunne bosfchen, en. poelen, zo ver boven de toenmalige vooroordeelen van het menschdom verheven hadden, dat bij hun geene andere, dan vrijwillige, flavernij was bekend geweest: de toenmaalige algemeene vooroordeelen van de geheele waereld maakten- de gebooren flavernij onvermijdlijk; wij zien dus , dat de ftaatsinrichting der Batavieren , en andere hun opvolgende voorouders , nodig heeft geoordeelt,' aan den eenen kant, den adel met onderfcheidende voorrechten te vereeren,' en, aan de andere zijde, de gebooren .flavernij te .erkennen. Dan dit laat niet na , dat men door dit alles heen, zo veel de omflag van de burgermaatfchappij kon toelaaten, den geest van natuurlijke gelijkheid kan zien doorjftraafèn ; niet alleen waren de onderfcheidingen, weike. de adel genoot, belooningen van deugd en' verdien den , maar zelfs, gelijk ik u toen aantoonde (/;), wierden bij hun de flaaven Teel menschlijker behandeld, dan bij an- de- (g~) In oxs vierde gefprek.. nu.  RECHTEN. 663 dere volkeren; zij hadden hunne rechten; en wanneer zij .alles , wat zij moesten opbrengen, voldaan hadden, dan konden zij over het overfchietende vrijelijk befchikken, mits niet ten nadeelc van hunnen heer, of zijn goed: zelfs konden zij hunne verkreegen goederen aan hunne kinderen nalaaten (O * h'jnne opoffering ging dus niet verder, dan de omflag van de burger, maatfchappij, volgens de toenmalige begrippen, vorderde. Thans , daar de oude vooroordeelen geheel verdweenen zijn , is de ftaatkundige verdeeling geheel verandert ; onze vaderlandfche vrije lucht kent geene flaaven. Ik zal thans niet herhaalen wat ik reeds te voren (ƒ) van de flaaven in de Oost- en ÏVcst - Indiin gezegd heb: in ons vaderland is de flavernij geheel vernietigd, en wij kennen thans geene andere ftaatkundige onderfcheiding tusfehen perfoonen, dan die van edelen en onedelen; welke onderfcheiding ik u getoond heb, dat, fchoon in het recht deinatuur onbekend, echter niet tegen het zelve ftrijd- Z. Hebben wij dan mindere onderfcheidmgen, dan andere volkeren? V. Ik zou u daar van veel kunnen zeggen; indien ons de tijd zulks toeliet; vooral zou ik u dan moeten bericht geeven van den ouden invloed van de Geestlijkheid, en hoe dezelve, in king  ■66*5 VADERLANDSCHE king van hunne oude verdien/ten, eene belooning zijn , die naauwlijks den naam van opoffering 'kan draagen, voeren dezelve evenwel eene ongelijkheid in. De adel vind zig in onze wetten tot voorrechten bevoegd, op welke de onedele geen aanfpraak kunnen maaken; ik heb u dezelve op hunne plaats (f) opgegeeven; alle de leden van onze maatfchappij zijn dus niet gelijk: de ftaatkundige verdeeling maakt onderfcheid tusfehen edele, en onedele. Dan ter zaake. Hoe nabij ook onze ftaatkundige inrichting aan de oorfprongiijke rechten van den mensch gebleeven is, moeten 'er evenwel opofferingen gedaan worden. Laaten wij een weinig dieper in de zaak treden. Reeds verfcheiden maaien,, zeide ik u, dat eene burgermaatfchappij een verbond is: dit verbond word uitdruklijk, of ftilzwijgend aangegaan: ik zal nu van den oorfprong van dat verbond niet Tpreeken, om niet te ver van mijn oogmerk af te dwaaien, maar u alleen uitleggen, hoe dat verbond thans, daar de maatfehappijen gevestigd zijn , door ijder lid aangegaan word. Dit gefchied uitdruklijk, wanneer een vreemdeling lid van eene maatfchappij word ; en ftilzwijgend, wanneer ijmand in eene maatfchappij, waar in hij geboren is, na het bereiken van zijne jaaren van onderfcheid , blijft; in beide die gevallen wrord (O In ons vijfde gefprek.  RECHTEN. 66? word men begreepen , in de voorwaarden , op welke het verbond van de maatfchappij beftaat , toegeftemd te hebben. Het oogmerk van datverbond kan geen ander zijn, dan meerdere zekerheid, meerdere veiligheid, en meerder geluk. Maar, gelijk die meerdere zekerheid, meerdere veiligheid , en meerder geluk , niet dan door goede orde, en deeze weder niet, dan door wéloverlegde beftuuring, kunnen verkreegen, en behouden worden , en geene beftuuring van eenige uitwerking kan zijn, zonder geregelde ondergefchiktheid, of fubordinatie; zo volgt, dat in alle burgermaatfehappijen ondergefchiktheid aan de beftuuring moet zijn. Het recht der natuur kent geene ondergefchiktheid, cn derhalvenis alle ondergefchiktheid eene opoffering van de natuurlijke rechten ; doch eene opoffering^ die daarom noodzaaklijk is, om dat, zonder dezelve, de maatfchappij niet kan beftaan, en daarom eene verbindende kracht heeft, om dat zij uit het burgerlijke verbond voortvloeit, en ijder lid van de maatichappij zig tot dezelve verplicht heeft. Wij zullen dus nu moeten zien, welke opofferingen , in ons ftaatsgeftel, uit die ondergefchiktheid voorvloeijen. Z. ik verlang reeds om dezelve te weeten. V. Zij bepaalen zig tot de onfpronke/ijke rechten en tot de zedelijke verpligtingen. Z. Welke opofferingen van de oorfprongiijke rechten vordert dan de fubordinatie? Vv 3 V. Wij  668 VADERLANDSCHE V. Wij bepaalen ons alleen, tot die fubordinatie, die wij in ons land vinden, zonder van andere landen te fpreeken. De fubordinatie vordert, dat 'er overheden, en onderdaanen zijn; of, indien u het woord onderdaanen in onze republiek hindert (fchoon alleen het misbruik dit woord haatlijk maaken kan), zij vordert, dat 'er moeten zijn, die gebieden , en die gehoorzaamen ; beide in onderwerping aan de wet. In onze wetten is niet alleen bepaalt, wie gebieden moeten, op welk eene Wijze zij aan bet gebied moeten geraaken, hoe zij gebieden moeten, en op welk eene wijze zij hunne bevelen moeten uitvoeren, of doen uitvoeren ; maar tevens, wie gehoorzaamen moeten, en welk eene foort van gehoorzaamheid gevorderd word. Dit alles is in het recht der natuur onbekend: alle gehoorzaamheid aan de gebiedende macht is derhalven eene opoffering van de natuurlijke rechten. Het zal 'er dus op aankomen, hoe ver die opoffering gaat? In ons land, heeft niemand te gebieden, dan die geene, welke daar toe, volgens het voorfchrift van de wet, geroepen word ; in ons land , moeten alle de bevelen van de Overigheid op de wetten gegrond zijn, en de uitvoering van die bevelen, juist naar het voorfchrift van de wetten, ingerigt worden; tegenovergeftcld is derhalven, in óns land, de gehoorzaamheid aan de bevelen geene blinde flavernij: zij moet volgens de wetten  RECHTEN. 669 ten gefchieden, en de overheden, en onderdaanen, zijn even zeer tot die gehoorzaamheid gehouden. Ik zou dit een en ander met de {lukken kunnen bewijzen. Niemand, die zig bij een bevel van zijne Overigheid bezwaard vind, of meent, dat, in de uitvoering van die bevelen, de behoorlijke maat te buiten gegaan word, behoeft die bezwaaren te dulden; de weg ftaat hem volkomen open, om op eene eerbiedige, doch tevens vrijmoedige wijze , zijne belangen in te brengen. Zelfs kan de Souverain geene inbreuken in de wetten en privilegiën maaken (mj. De opoffering van de natuurlijke gelijkheid in ons land gaat, derhalven, niet verder dan de noodzaaklijke fubordinatie vordert, en wij zien, door alles heen, den geest van natuurlijke gelijkheid doordraaien. Maar O?) Zie onder anderen het privilegie van ' Philips van Bourgundien,vau 11 junij 1472. G PI. boek zyie deel, pag. 658. Trouwens wat heeft men meer nodig, dan alleen hier toe ten bewijze aan te voeren, dat, zelfs nog in den jaare 1792, de flooge Raad den Procureur - Generaal van Holland, en West- Vriesland , op expresfe last van den Souverain, procedures voerende tegen de Vrouwen van Esfe'lickerwóude en Oudshoorn , aangaande de tiendens, onder Esfelickerwoudê, en Oudsboorn yoornt. gelegen, enz., niet alleen in het ongelijk gefteld , maar zelfs in de kosten van den procesfe gecondemïieerd heeft. Vv 4  6fo VADERLANDSCHE Maar de fubordinatie vordert ook, i. opoffering van de natuurlijke vrijheid. De natuurlijke vrijheid bcjlaat in alles te mogen doen en laaten , viat de veiligheid van het menschdom niet floort, maar de but geriljke vrijheid bcjlaat in alles te mogen doen, en laaien, nat niet door de wetten verboden word. Dat geene derhalven, 't welk de burgerwet verbied, of beveelt, Loven de wet der natuur, is eene opoffering van de natuurlijke vrijheid. Z. Zoud ge wel de goedheid .willen hebben, van mij dit laatfte gezegde, door het een of ander voorbeeld uit het reeds verhandelde, duidlijker te maaken. V. Zeer gaarne. Het recht der natuur laat, aan mans, en vrouwsperzoonen, de onbepaalde vrijheid, om zig met eikanderen in huuwlijk te begeeven , zonder daar toe de toeftemming' van anderen nodig te hebben; zelfs zou men het verhinderen van een huuwlijk door de ouders alseene verftooring van de veiligheid, en dus als eene1 verbreeking van het recht der natuur kunnen aanmerken. Maar ons burgerrecht wil, dat geen huuwlijken van jongmans beneden de vijf - en - twintig ,noch van jonge dochters beneden de twintig jaaren zonder toeftemming der ouders zullen voltrokken worden, en dat zelfs meerderjaarigen, die ouders hebben, bij weigering van'de toeftemming der ouders, niet zuilen trouwen, zonder dat de redenen der weigering door den rechter onderzogt zijn.  6r4 VADERLANDSCHE de onbepaalde macht te geeven, van zodanige huuwlijken te beletten. Zie daar een eerfte blijk van den geest der natuurlijke vrijheid in die wetten. Maar laaten wij verder gaan. Een tweede blijk daar van vinden wij daar in, dat die macht van een huuwlijk aan minderjarigen te beletten, niet zo onbepaald aan groot ouders, a;m nabeftaanden, noch aan voogden, is gegeeven, maar alleen aan de ouders, om dat men dien boogden trap van eerbied, en liefde, in geene verdere betrekkingen, zo fterk onderfteldT dan in de betrekking tusfehen ouders en kinderen. De zorg voor toezicht behoevende vorderde wel, dat ook voor de belangen van ouderlooy.'n minderjaarigen, in het ftuk van het huuwlijk, gewaakt wierd, maar daar, ten aanzien van deeze, de gronden van eerbied, en liefde, op welke de wet die onbepaalde macht, van een huuwlijk te beletten, aan de ouders kon toevertrouwen, vervallen; zo hebben onze wetten gewijt dat de rechter, in de waakzaamheid voor deeze belangen van ouderlooze minderjaarigen, zoude deeïen, en dat dus de redenen, waarom grootouders, en nabeftaanden een huuwlijk zouden willen beletten, of waarom voogden hetzelve meer.en te moeten afraaden , aan het onderzoek van den rechter moeten onderworpen worden. ■Een derde bewijs van dien geest van natuurlek e vrijheid zien wij daar in, dat in dit ftuk, ten aanzien van jonge dochters, niet de gewoone  RECHTE N. 675 ne tijd van meerderjaarigheid, manr de vroegere ouderdom van twintig jaaren, geraadpleegd is; hier in is, zo veel mooglijk vias, aan de vrijheid ingewilligd, om dat anders een aanmerklijk gedeelte van den bloeijcndften leeftijd der vrouwen zou moeten verlooren gaan. Een vierde bewijs is daar in gelegen, dat zo dra de in dit ftuk bepaalde meerderjarigheid bereikt is, wel de eerbied, cn liefde, uit welke de macht der ouders, in het beletten van het huuwlijk , ontleend word , blijven werken; 'maar dat dan tevens met de door de wet erkende rijpheid van vermogens der kinderen geraadpleegd word ; hierom word , van dat -oogenblik 'af, de onbepaalde macht der ouders in eene bepaalde veranderd; de ouders moeten dan hunne redenen van tegenfpraak aan den rechter voordragen, de kinderen hebben dan de vrijheid, om die redenen op eene eerbiedige wijze te wederleggen , en de uitfpraak van den rechter treed tusfehen beide; terwijl eindelijk, ten vijfden, die geest van natuurlijke vrijheid daar in doorftraalt, dat, in tweede huuwlijken, de vrije keuze door niets kan gehinderd worden, fchoon de 'eerbied blijft aanraden, dat men zich het genoegen van de ouderlijke toeftemming verfchaffe. En dns zien wij op een duidelijke wijze, dat in dit ftuk, niet meer van de natuurlijke vrijheid word opgeofferd, dan het meerdere geluk van de maatfchappij vordert. Z. Ik  RECHTEN. 67; hebben, dan blijft aan wederzijde de eigendom, en de vrije befchikkiiig, zonder dat de een eenig recht op de goederen van den anderen heeft. Het burgerrecht daar en tegen onderwerpt de vrouw aan de maritale macht, en wil, wanneer 'er over de bezitting der goederen geene bedingen zijn gemaakt, dat alsdan de landwet zal gevolgd worden. Dan, in beide de gevallen, is in ons recht al weder niet verder van het recht der natuur afgewecken, dan het geluk van de maatfchappij vordert. Immers de zorg voor toezicht behoevende perzoonen ftrekt zig bij ons ook over de vrouwen uit. Hierom worden zij onder de voogdij van haare mannen gefield; doch ook hier in heeft de geest der natuurlijke gelijkheid zorge gedraagen, dat aan de vrouw voldoende middeelen in het recht aangeweezen worden, om het onbepaalde misbruik van dat gezag voor te komen, gelijk wij op zijn plaats gezien hebben («)' cn ten aanzien van de landwet, nopens de bezitting van goederen, eischte wel, aan den eenen kant, de goede orde , dat dienaangaande , tot voorkoming van onbeflisbaare verfchillen, eene algemeene wet gemaakt wierd; doch tevens heeft de geest van natuurlijke vrijheid gewilt, dat een ijder bij het aangaan van een huuwlijk kan verklaaren, in dat ftuk, de land- 00 Zié ais zegende éèfprek:  673 VADERLANDSCHE landwet niet te willen volgen, maar zodanige bedingen te maaken, als hem goed dunkt; dus ziet gij, dat, ook in deeze twee geboden van de burgerwet , zo veel voor de natuurlijke gelijkheid en vrijheid gezorgd is , als het geluk van de maatfchappij kon toelaaten. Z. Ik word langs zo meer overtuigd, dat in onze burgerwetten eene geest van natuurlijke gelijkheid, en vrijheid, doorftraalt, die dezelve beminlijk maakt: maar gij hebt mij boven ge2egd, dat de noodzaaklijke ondergefchiktheid in eene burgermaatfchappij eenige opofferingen vorderde, en dat die zig bepaalden, zo tot de natuurlijke rechten, als tot de zedelijke verplichtingen: ten aanzien van de natuurlijke rechten hebt gij mij reeds het een en ander op eene overtuigende wijze getoond, maar ik verlang zeer, om eenige opofferingen van zedelijke verplichtingen te verncemen. V. Welaan! Ik zal u voldoen. Die opofferingen bepaalen zig zo tot de zedelijke verplichtingen zelve, ais tot de wijze, op welke men tot de uitvoering van die verplichtingen kan gedwongen worden. . Wat het eerfte aangaat. Uit het grondbeginzel van zedenkunde: bejluur alle uwe handclin- lingen en daaden zo, dat gij het geluk van het menschdom bevordert , vloeit onweêrfpreeklijk voort, dat alle menfehen aanfpraak hebben op onze goedwilligheid, op onze hulp; en dat wij zelfs,  RECHTEN, 679 zelfs, zo veel in dien ftaat met de veiligheid beftaanbaar is, verplicht zijn onze vijanden goed te doen. Maar uit de eerfte grondregel van alle burgermaatfehappijen, het algemeen welzijn van de maatfchappij is de hoogjle wet, vloeijen zodanige bepaalingen, welke eene gedeeltelijke opoffering van die zedelijke verplichting behelzen. Door het burgerlijk contract , heeft men eene nadere betrekking gekreegen tot die geene, die leden van dezelfde maatfchappij zijn, dan tot andere, die geene leden van dezelve zijn ; het burgerlijk contract: bedoelt de bevordering van het geluk van alle de leden van het zelve; dus eischt deeze nadere betrekking, 1. dat men, in het bevorderen van het geluk van het menschdom, den voorrang moet geeven aan zijne medeburgers , 2. dat men geen hulp mag bewijzen aan zodanige, welke zig toeleggen, om het geluk van die burgermaatfchappij, van welke men lid is, te verftooren, en door die hulp meerdere krachten zouden bekomen , en 3. dat men zelfs, zo veel in zijn vermogen is, moet toebrengen, om de zodanige afbreuk te doen; offchoon wij met hun geen perfoneel verfchil hebben. Ik zou deeze ftukken, die zeer vruchtbaar zijn in gevolgen , nog zeer kunnen uitbreiden, indien wij een voorneemen hadden , om breedvoerig over de zedenkunde , en de natuur van het burgerlijk contract: te handelen, maar daar ik alle deeze zaaken maar met den vingetf I. DEEL. XX Wil  68a VADERLANDSCHE danige opofferingen tot het geluk van de maatfchappij uitloopen , zo volgt, dat dezelve van eene doorftekende nuttigheid moeten zijn, en dat in dezelve de geest van natuurlijke zedenkunde moet doorftraalen. Z. Ik gevoel zeer klaar, dat de natuur van het burgerlijk contract, 't welk, boven de meerdere veiligheid, ook meerder geluk beoogt, fterker drangredenen tot beoeffening van de natuurlijke zedekunde oplevert , dan de oorfprongiijke ftaat. Ik begrijp nu uwe onderfcheiding tusfehen burgerlijke rechtvaerdigheid , en billijkheid beter dan te voren , ik erken, dat hij, die, in den burgerftaat, zijne verplichting tot billijkheid nooit verder wil uitftrekken, dan tot het letterlijke voorfchrift van de burgerwet, voor zo ver zij die plichten bepaald, een onwaardig lid van de maatfchappij is, die de verachting van alle weldenkende verdient. Ik zie duidelijk, dat de natuur van de burgermaatfchappij, in doorftekende, en in 't oog loopende verplichtingen van zedenkunde, uitwendige dwangmiddelen , en dus opofferingen vordert, maar het zou mij zeer aangenaam zijn, indien gij u nog wilde verledigen, om mij, uit het geene wij reeds verhandeld hebben, eenige ftukken aan te wijzen, in welke ons burgerrecht zedelijke verplichtingen onder uitwendige dwangmiddelen gebracht heeft. V. Zeer  RECHTEN. 683 V. Zeer gaarne; ik zal u dit in twee doorftekende voorbeelden aanwijzen. De liefde en eerbied, en daar uitvloeijende verplichtingen, welke kinderen aan ouders verfchuldigd zijn, zijn allereenvoudigst uit het grondbeginfel van de natuurlijke zedenkunde af te leiden. Immers, daar, (behalven het natuurlijk inftinct, van het welk ik nu niet zal fpeeken) de trouwe zorg, met welke de vader en moeder, hun kind van deszelfs geboorte af bewaakt, waar mede zij alle rampen, die deszelfs eerfte kindsheid dreigden, afgeweerd, hetzelve van voedzel en dekzel voorzien, en bij vervolg opgevoed, en tot dien ftand gebragt hebben, dat het zich zelven heeft kunnen redden, daar die trouwe zorg, zeg ik, zo veel heeft toegebragt, tot de bevordering van het geluk van dat kind, daar volgt natuurlijk , dat kinderen, juist in alle die weldaaden, zo veele meerdere drijfveêren moeten vinden, om, ten aanzien van hunne ouders, den algemeenen regel van zedenkunde met verdubbelden ijver te beoeffenen, en dus zig met al hun vermogen toe te leggen, om het geluk van hunne ouders te bevorderen ; de eerbied en liefde derhalven, welke de kinderen aan hunne ouders bewijzen, zijn de waare belooningen van hunne trouwe zorg. Uit dit een een ander zal ik nu, om ter zaake te komen, alleen dit gevolg trekken, dat kinderen? volgens de natuurlijke zedenkunde, verXx 3 plicht  S&4 VADERLANDSCHE plicht zijn , om hunne behoeftige ouders van voedfel te voorzien; dan, hoe klaar deeze plicht ook zij, zo kent zij, inden ftaat van oorfprongiijke gelijkheid , geenen anderen rechter , dan het geweten, en geenen anderen dwang, dan het zedelijk gevoel; om dat, in die ftaat, geene andere dwangmiddelen gerechtigd zijn, dan zodanige , welke gefchikt zijn , om de verftooring van de veiligheid af te weeren. Maar ons burgerrecht, de rechten der natuur, en de voorfchriften der zedekunde , op de aangenaamfte wijze vëreenigende , heeft , dien voornaamen plicht van kinderen, omtrent hunne ouders, wel uitdrukkelijk onder dwangmiddelen gebragt. Wij hebben niet alleen gezien (j>j, hoe onze burgerwetten, met de uiterfte wijsheid, alles verworpen hebben, wat, in ons fublidiaire recht, de kinderen als goederen , en eigendommen , van een vader, deed aanmerken; maar tevens, hoe zij al wat de billijkheid voorfchrijft, uit dat recht overneemende, den kinderen alle eerbied, gehoorzaamheid, en onderwerping gebieden, hoe zij zelfs niet toelaaten, dat kinderen, welke ongelukkig genoeg zijn van met hunne ouders zodanige verfchillen te hebben, tot welker beflisffng: dé rechter moet ingeroepen worden, zodajrige verfchillen voor den rechter mogen brengen, zonder alvorens daar toe uitdruklijk verlof van QO Ju ons negende gefprek.  RECHTEN. 685 van den rechter verkreegen te hebben; ja, hoe onze burgerwetten de kinderen wel uitdruklijk noodzaaken, om hunne ouders, wanneer zij tot behoeften vervallen, van behoorlijk onderhoud te voorzien. Zie daar dus eene zedelijke verplichting onder burgerlijke rechtsdwang gebragt. Zie daar een bewijs, hoe de geest van natuurlijke zedenkunde in onze wetten doorftcekt. Dan ik heb u nog een tweede voorbeeld beloofd. Het grondbeginzel van zedekundc, 't welk een ijder verplicht om alles toe te brengen, wat hij vermag, ter bevordering van het geluk van het menschdom, leert allerduidelijkst, en zonder dat bet eenig nader betoog nodig heeft, dat een ijder zig de zorg voor zodanige weerlooze weezen moet aantrekken, welke hunne ouders verlooren hebben, en onder zijn bereik zijn. Al weder een zedelijke plicht, welke, in den ftaat van natuurlijke gelijkheid, geenen anderen rechter kent, dan het geweeten. Maar de burgerwet heeft ook die doorftekende plicht onder bepaapaalingen gebragt, zij heeft de voogdij onder de openbaare lasten van de burgermaatfchappij gcrangfclnkt, zij laat niet toe, dat zig, in de geheele uitgeftrektheid van haare maatfchappij , een cnkelD onverzorgd weeskind bcvinde , zij heeft bepaald, wie al, en wie niet, tot de voogdij kunnen geroepen, en toegelaaten worden, en Xx 4 HóC-  RECHTEN. 687 uit geheel andere oogen befchouwen, dan ik tot hier toe gedaan heb. Ik heb dus, in verfcheiden gevallen, opofferingen gezien, die noodzaaklijk zijn, om de maatfchappij te doen beftaan, ik heb gezien, dat, in die gevallen, de opofferingen niet verder van de,oorfprongiijke gelijkheid, en vrijheid, afwijken, dan het geluk van de burgermaatfchappij vordert, en ik heb daar door mijnen aandacht op zaaken leeren vestigen, die mij, in andere gevallen , den weg zullen wijzen, om de opofferingen met de voordeden, die zij aanbrengen, te vergelijken, dan, fchoon ik reeds zeer veel van die voordeden bemerke, verlang ik echter om daar omtrent nog iets te verneemen, te meer daar gij mij gezegd hebt, dat de opofferingen tegen de voordeden moeten opweegen. V. Gij begrijpt, hoop ik, van zelve, dat eene uitvoerige beantwoording aan dit uw verzoek, de ftof tot een geheel boekdeel zou opleveren. Dan laat ik maar eenige denkbeelden bij eikanderen plaatzen, om u op den weg te brengen. Wanneer wij den mensch, in den ftaat van oorfprongiijke gelijkheid , befchouwen , zonder burgermaatfchappij, dan vinden wij hem in het volle bezit, zo van zijne oorfprongiijke gelijkheid , met alle andere menfehen, als van zijne oorfprongiijke vrijheid, van die zijde befchouwd» bezit hij dat geene, waar in zeer veele menfehen, zonder op de gevolgen te letten, het XX J liOOg-