dl ïe^U d^éét^ vo^ e&tr , /-^aiW Ut****    ■    HET LEVEN VAN GERARD JOHAN: NAHUYS, LAATST HOOGLEERAAR in de GODSGELEERDHEID en KERKLYKE GESCHIEDENISSEN TE LEIDEN, EN BEROEPEN PREDIKANT ALDAARj DOOR PETRUS HOFSTEDE, S. S. Tbeol. DoSlor; Profesfor Honorarius in de Gods' geleerdheid, Kerklyks Ge/cbiêdevi^A^ *** Oudheden; Predikant te Rotterdam; Curator vande Erasmiaanfcbe School', Lid van bet Zeeuvoscb Genoot/cbap der. Wetenfcbappen te Fïiifingen, enz. Hier agter is gevoegd de Leerreden, met welke de Hoogleeraar NahüYs, ware hy in 't leven gebleven, zyn werk als Predikant in de Gemeente van Leiden, zou begonnen hebben. Te ROTTERDAM, Byde Wecüw JACOBÜS BOSCH, e n RE I N IE R ARRENBERG, MDCCLXXX1I.  Gevifiteerd en geapprobeerd door de £, Gas fis van Schieland, den i 8 "July 1782.  VOORREDEN. HEIL ZT DEN LEZER! Onder de verfcheiden wyzen vari leeringen al van ouds in ge* bruik, is diej welke door Voorbeelden gefchiedt, geen der minst voorname' Meermalen worden dë IsraëHten, in de gewyde Schriften van Mofes en de Propheten j door de daden en gedragingen hunner Voorvaderen onderwezen. Paulus, de Hebreen willende opwekken, om met lydlaamlieid * 2 d*  iv VOORREDEN. de loopbaan, die hun voorgefteld was, te loopen, brengt een geheele wolk van getuigen te voorfchyn, welke, door de grootheid van hun geloof, de grootfte zwarigheden te boven gekomen en meer dan Overwinnaars geworden zyn. Egyptenaars, Grieken, Romeinen en zelfs minder befchaafde volken hebben denzelfden weg van onderwys ingeflagen, oordeelende, gelyk Koning Theodoricus aan Transmundus, der Wandalen Vorst, fchreef: dat de geest bekwaamheid voor het toekomende onfangt, wanneer ze door voorbeelden van het voorledene wordt aangemaand. Voorwaar! fchoone voorbeelden vermogen veel. Seneca achtzefterker,dan geboden. Zy ontfteken, in edelmoedige, en nog meer in verchriftende; ^ zielen^  VOORREDEN. v zielen, een vuur van nayver. De borst van Auguftinus gloeide , toen hem Simplicianus den overgang van Victorinus tot het Chriftendom verhaalde ; en hy zelf heeft in de boeken zyner belydenisfen aangeteekend , dat twee van 's Keizers Edellieden, door het lezen der zelfverloochening van den heiligen Woeftynier Antonius in 't hart getroffen en van hunnen zondigen wandel bekeerd zyn geworden. Schoon ik my niet voorftel, dat de levensbefchryving van den beroemden Nahuys (hoe voorbeeldig en blinkend ook zyn Godsvrugt geweest zy!) met zulk een buitengewonen segen zal bekroond worden, heb ik egter in het opftellen van dezelve niet minder 's naasten nut, dan den roem * 3 van  vi VOORREDEN. van myn zaligen vriend bedoeld. De ftalen, uit zyn gedrukte en ongedrukte Schriften, met keur en overleg verfameld, en dit werk ingelyfd, dienen tog niet alleen, om daar mede zyn yoortreflyken aart en uitmuntend beftaan nader te bevestigen, maar voornaamlyk om met de daar in vervatte manlyke betoogen, wyze vermaningen, en gulde regels zoo wel het verfland, als den wil van leergierige en heilzoekende zielen, te bevoordee-r len. Immers wordt in de bedoelde uittrekfels de achtbaarheid der H. Schriftuur gehandhaafd; het ongeloof gemuilband; de geestlyke wapenhandel geleerd; het liefdeloos veroordeelen tegengegaan; de gematigdheid aangeprezen :  VOORREDEN. vi* prezen; de ongenoegfaamheid der weereldfche dingen aangetoond; de gemeenfchap met God in Christus begeerlyk gemaakt; de verachting der kennis zedig beftraft; het misverftand in de beoeffening der Godzaligheid verbeterd; de Godgewyde en aan de Kerk verloofde jeugd ernftig vermaand; het ampt en de pligt van een gemoedlyk Leeraar eigenaartig gefcheest —. kortom! allerlei raad en wetenfchap aan onderfcheiden foorten van Christenen mildlyk toegedeeld. De beeldtenisfen van groote Mannen, hoedanige eertyds de boekvertrekken van Atticus en Varro verfierden, konnen mede tot een fpoorflag ter navolging veritrekken. De * 4 J^omeinfche  ?ïii VOORREDEN. Romeinfche Wysgeer, die ze noemde prikkels voor het gemoed, is reeds boven aangehaald. Lipluis befchouwde ze nooit dan met innerlijke bewegingen en gevoel van toegenegenheid. Indien iemand, om zulke of foortgelyke redenen, het borstbeeld van den Grooten Nahuys voor dit Levensberigt begeert te plaatfen, die zal daar toe gelegenheid hebben; vermits het zelve, onder het opligt van den nyverigen Amfterdamfchen Boekhandelaar dllart, eerlang het licht zal zien. Als het graveeryzer de oorlpronglyke fchildery, waar naer het vervaardigd wordt, wel treft, zal de prent volkomen gelykcn. Die 'er belang in ftelt, makc intusfchen gebruik van deze bladen, in welke  VOORREDEN. tx welke de Overledene meer naer zyn innerlyke gedaante wordt afgemaald. Men verwagte hier egtergeen volkomen gelykheid; maar hoore liever den Griekfchen iEfchylus fpreken, die, geen mooglykheid ziende om zeker iemand, naer het leven, te treffen, in verlegenheid, uitriep : waar hy zal ik hem vergelyken? Wie is 'er, die hem evenaart2. —- Hemel! moest zulk een Man dus vroegtydig ten grave dalen, en zoo veel palm van eer in een oogenblik tot asch gemaakt worden Zwygt, vleesch en bloed ! en gy, myn ziel, wees de echo van deszelfs Lykdichter: 't Is alles goedheid, wat de hoogjle wysheid werkt, Schoon ons kortzigtig oog, 't welk fchemert voor de ftralen Der ongefchapen Zon, haar doelwit niet hemerkt, Noch al de diepten van Gods wegen km bepalen. Vaar  ff VOORREÖEN. Vaar wel , goedgunftige Lezer! Leer uit dit fterfgeval fterven ; en gedenk, dat ieder ademhaling, ieder polsflag, en ook het lezen van dit myn woord , een zandje wegfleept uit het uurglas uwes tyds! Rotterdam* den 12 Jury 1782.  HET LEVEN VAN G. J. N A H U Y S. T^\E gedagtenis des Rechtvaardigen zal tot zegeJL*S ning zyn, maar de naam der Godloozen zal verrotten. Dus luidt de taal van den wysten aller Koningen, Spreuk. X: 7. Onder de velerleije foorten van fpreuken zyn de zulke, welke een vergelyking van tegenflrydige perfonen of zaken in zig behelzen, geene der minst merkwaardige. Deze worden by de meesters der welfprekendheid voor de fcherpzinnigste en fnydenste gehouden. Trouwens tegengeftelde dingen by elkander geplaatft Heken het meest af. Gelyk het geen onvernuftige konstgreep der Schilders is, de fchoonheid hunner beelden op te helderen, door een leelyk aangezigt in 't verfchiet te vertoonen; zoo fchittert de deugd met haar belocning nooit fterker , dan wanneer de ondeugd met derzelver ftraf daar tegen over wordt gefield. Salomo, die, op zyn gebed om wysheid, tevens een ongemeene zeggenskragt ontfangen had, kende het gewigt van zoodanige tegenftellingen volmaakt, en bediende zig dsar van meermalen, en ook in de bygebragte fpreuk. De verftandige Vorst begint met dit tiende Hoofdfluk een hoop kostlyke, maar ongeA fijoerde  fnoerde, lesfen , in den fchoot zyns leerlings Corn wiens hals hy reeds, in de negen eerste Afdeelingen, een gouden keten van wel gefchakelde vermaningen gehangen had) met volle hand uit te Horten. Ongefnoerde lesfen, die, als zooveel losfe paarlen, elk haar eigen volmaaktheid medebrengen, zonder van de vorige of volgende eenigen glans noodig te hebben! Is dat zoo, dan behoeft men, aangaande den famenhang, waarin onze keurfpreuk voorkomt, geen angstig onderzoek te doen. Wil men egter , ook ter dezer plaats, een verband van zaken gezogt hebben; men vinde het, zoo men kan, in het onderfcheid tusfchen de zegeningen, die een Rechtvaardige, in, en na dit leven , te vervvagten heeft. Van de eerste zegeningen zou vers 6, van de laatlle vers 7. gefproken worden. Wat 'er ook van wezen mag; zeker is het, dat Salomo, in de aangehaalde woorden, als ware hy daartoe door de nakomelingfchap ge'rnagtigd, de gedagtenis des Rechtvaardigen met eer bekroont, terwyl hy, terzelfder tvd,'den ■naam der godloozen met fchande brandmerkt, en daar van walgt, als van een verrotting, ten einde, door een tegenftelling van dien aart, zyn leerling, en, in deszelfs perfoon, een iegelyk onzer, aan den eenen kant een gezetten affchrik van het kwade, en aan den anderen kant een Godsvrugtige grootmoedigheid, geheiligde zelfliefde , en onbepaalde deugdsbetragting, waarvan een roemrugtïge geheugenis, na ons verfcheiden van hier, het loon zal zyn, in te boezemen. De Koninglyke Onderwyzer gaat in dezen te werk, gelyk naderhand de groote kruisgezant Pau-  3 ><8> Paulus, die, om de Hebreen tot nayver op te wekken en een riem onder het hart te fteken, hun een wolk van heilige getuigen, ( met toefpeling op de ftandbeelden der Overwinnaars, rondom de loopbanen der Ouden) voor oogen brengt, die, na overlang geftorven te zyn» toen nog fpraken en leefden op de lippen der geloovigen. Onder 'sKonings Wonderfpreuken zyn niet weinige, die , ontleend van verouderde gebeurdtenisfen en onbekende gebruiken der Morgenlanden j even daarom zwaar om te verftaan zyn. Tot de zoodanige behoort onze tegenwoordige ftof niet. 'Er ligt egter veel meer in opgeiloten, dan men by de eerfte lezing of een oppervlakkige befchouwing vermeenen zou. Daar de flikkerende fpreuken der ongewyde Oofterfche en Wefterfche Wysgeeren veeltyds verflaauwen, wanneerze aanhoudend en van naby bezien worden, is onze textfpreuk van zulk een vafte zelfftandigheid, dat men meer wezenlykheid daar in ontdekt, naer mafe men langer en in korter afftand op dezelve ftaroogt. \ Elke uitdrukking heeft hier een zonderlingen nadruk, en weegt zoo veel zwaarder, als de Godstaai die der menfchen overtreft. Ik zal het, zoo wel ter voldoening aan myn oogmerk, als ten blyke van de ondoorgrondlyke wysheid der Heilige Schriftuur, kortlyk in de byzonderheden aantoonen. s| Het waardig onderwerp van het eerfte lid dezer gulde. fpreuk is, de gedagtenis van een Rechtvaardigen. Moeft men, , gelyk de oude fpraken, een Apelles zyn, om een ander te fchilderen, my dunkt, dat een Rechfr  vaardigs zig niet beter laat treffen, dan door een Rechtvaardigen. Daar is 'er, die de Heerlykheid der Reek' vaardigen, met een veder, als in goud gedoopt, befchreven, en met zyn eigen wandel uitgedrukt heeft. Dees maalt ons een Rechtvaardigen in dezer voegen af: „ Het is geen mensen, die Rechtvaardig is door eigen krag. 3, ten, naer den eischderwet, of volkomen„ lyk gerechtvaardigd, zonder fmet van Zon„ de. Zoo is geen mensch op aarde Recht- „ vaardig. ■ Dit is een voorrecht der zali- ge Engelen, die geen bekeering behoeven, 3, nadien ze als de oudfte broeder van den ver„ loren Zoonr huns Vaders huis nooit verlie„ ten, noch zyn gebod overtraden. Even zoo weinig is het een Rechtvaardige, die 3, zig rechtvaardig droomt of voor rechtvaar5, dig flegts uitgeeft. Chriftus befchaamt ze ,3 reis op reis, die, op zyn Fariieeuwfch,„ by zich zelve betrouwden, dat ze recht- vaardig waren, en andere niets achtten. 5, Maar het is een Rechtvaardige, die met 3, God door den Middelaar Chriftus verzoend, 3, en , door Chriftus gerechtigheid, uit genade 3, gerechtvaardigd, ook rechtvaardigheid doet, 3, gelykHyrechtvaardig is; al, wat recht- „ vaardig is, en met Gods rechtvaardige na„ tuur overeenkomt, behartigt en oeffent; „ zyn leven 3 naer den eisch van Gods wet , „ dien regel aller gerechtigheid, zorgvuldig „ fchikt; daaglyks met luft hier in poogt te vorderen, en met yver voortftreeft naer de volmaaktheid der gerechtigheid, in den He„ mei eindelyk te bekomen. Zoo heten de Geloovigen en Godvrugcigen doorgaans, in „ Gods  „ Gods woord en inzonderheid meerwerf in ,5 dit fpreukboek, Rechtvaardigen, om deze „ tweederleije rechtvaardigheid: een tocgere„ kende en inklevende rechtvaardigheid; een „ rechtvaardigheid, die voor hin en eene recht„ vaardigheid, die in .hun gewrogt is.; de eers„ te door het geloof aangenomen, en de an- , dere uit goede werken voortkomende. ' Onder de Zon is niets heerlyker te vinden „ dan deze dubbele gerechtigheid, ganfche , volken bekwaam te verhoogen, naer 's Koi nings getuigenis. De zuiverheid van Gods ' natuur, de waardigheid van zyn Zoon, de kragtvan zyn geeft, de glans van zyn beeld, " en de trekken (om zoo te fpreken) van zyn ■ aanfchyn, kannen nergens levendiger noch ' klaarder gezien worden, dan hier in. Nooit " las ik een fchooner naam, dan dien „ van Juftas, dat is, Rechtvaardige. De Groote dezer Weereld mogen met hoovaardige eertytels gediend zyn , en gaarn Overwinnaars, Gelukkige, Triomfeerders, " Rykvermeerderaars genoemd worden: Pom" pc jus op den toenaam van grooten en Fa" bius van allergrootften moed dragen! —*- Een " lof, die niet uit raenfchen maar uit God is, " een eertytel van Rechtvaardige, gaat ze alte" maal te boven". . De koftlykfte dingen zyn doorgaans de minste in aantal. De natuur levert meer yzer,dan goud, op. Men vindt meer keifteenen, dan diamanten; zoo ook meer dwaze Nabals, dan wvze Abïgaëls, meer Godlooze dan Rechtvaardige. Dit ''s miflehien de reden, waarom het woord Rechtvaardige hier in het eenvoud voorkomt; want al is het getal der Rechtvaardigen,  in het afgetrokkene befchouwd, niet geringd en al maakten derzelver voornaamfte hoofden reeds, in de Openbaring van Johannes, een heir van honderd vier- en- veertig duizend uit; zoo is en blyft het tog altyd, in vergelyking van de millioenen der godloozen, een klein kuddeke, een nalezing in den wynoogft; één uit een ftad en twee uit een geflacht.; Wil men nogthans liever, dat de Spreker hier het eental gebruikt, om dat hy niet zoo zeergemeene, als wel alleruitmuntendfte Recht-r vaardigen (fterren van de eerfte grootte!) in het oog heeft, wy hebben 'er zoo veel minder tegen, als er meer ftille in den lande zyn, aan welker perfonen, wegens hun afgezonderd en verborgen leven (hoe bekend ook by God) weinig of niets, na hun vertrek uit de weejreld, gedagt wordt. Immers meldt Salomo van een gedagtenis, met welke zyn Rechtvaardige,' na deszelfs dood ( het gewoon gebruik der fpreekwys wyft dat tydftip aan) zou vereerd worden. ' • De beroemde Uitlegger, die zoo veel aangenaame geuren 3 uit Oofterfche Paradyzen, over dit fpreukboek verfpreid heeft, bewyft taal- en oordeelkundig, dat de eerfte beteekenis van het woord gedagtenis zoo veel zegt als een zeer liefiyken reuk, welke, naer evenredigheid van haar fterkte , zig wyder uitftrekt en een aangename nagedagtenis ten gevolge heeft. Worden 'er overal in de Godlyke Orakelbladen zeer heerlyke dingen van de ftad Gods in 't gemeen gefproken, zulks is ook in 't by-zender waaragtig van een ieder harer Rechtvaardige inwoners en derzelver welriekende ge' ; '- i dag-  & dagmis. Hofea vergelykt die gedagtenis by den wyn van Libanon; hier wordt 'er van getuigd , dat ze in zegening zal zyn Denk om een zegening in den zin van lof. Zoo wordt de opregte en Godvreezende Job van de genen , welker lendenen hy met de vellen _ zyner lammeren verwarmd had, gezegend, dat is, lof en dank toegebragt, Hoofdft. XXXI: v. 20 In de zoogenaamde Overzetting der LXX ("gevolgd door de Arabifche) is dit reeds opgemerkt. Men leeft daar, volgens het oude Alexandrynfche Handfchrift, de gedagtenis der Rechtvaardigen [zal zyn] met tyKtptii$. Een oordeelkundig Letterkenner heeft opgemerkt , dat het gemelde woord niet flegts een gewoonen lof (gelyk iweuvas') zou uitdrukken, maar een grootcn lof, een lof, by wys van uitroeping, en toejuiching, hoedanig een men aan de edelfte en rechtvaardigfte Mannen pleegt te geven, 't Is my niet gebleken, dat dit onderfcheid, in het gebruiken dier twee woorden , altyd door de voornoemde Taaismannen in acht is genomen. Zoo dezelve een buitengewonen lof bedoeld mogten hebben, dan zou ik dien liever zoeken in het meervoudige lof zegeningen («V*»F<<»0 geli,k 'er in de raees" te Affchriften der LXX. Haat. De algemeene Latynfche Vertaling heeft mede in het meervoud, met lovingen of lof tuigingen (cum laudibus) 't wil aanduiden-, dat de gedagtenis der. Rechtvaardigen, met hoogtoonige en verfcheidene foort van lof gedurig zou gezegend worden. Welgelukzalig is het volk , dien het alzoo. gaat! . Alzoo zyn de godloozen niet! Hun naam zal daar tegen, naer luid van het tweede lid dezer ö A \ fpreuk?  fpreuk, Verrotten. Was 'er te voren van een enkelen Rechcvaardigen gewaagd; thans worden de Godlooze in het meerder getal uitgedrukt. Trouwens, daar de Rechtvaardige zeer dun gezaaid zyn, is 'er een weereld van godloozen, onder welke zig zoo wei eenige by uitftek godlooze openbaren, als 5er onder de rechtvaardige alleryoortreffelykfte zyn. De gödloozen hebben al mede, onder de hunne, fterren van de eerfte grootte, dog van die foort , welke door Johannes, den Ziender, in een verbloemden zin, Alfem genoemd worden. Anders voeren de meer of min uitfpattende gödloozen dikmaals namen van denzelfden klank en van evengelyke beduidenis, als die der Rechtvaardigen. 'sHeilands fnoode verrader, en de Heilige Schryver van den laatften Algèmeenen Bybelfchen Zendbrief heten beide Judas of Lover. 1 Het zyn daarom niet zoo zeer de eigen namen der gödloozen, als wel derzelver eer en achting, om welke wy, ter dezer plaats, te denken hebben. Dat het woord naam, in alle geleerde talen, die beteekenis heeft, is zoo bekend, dat het overtollig zou zyn zulks door voorbeelden te beveftigen. , . Van de eer en achting der gödloozen getuigt de Pfalmift; dat ze hen niet zal nadalen; hier is het, dat ze verrotten zal. De Arabier vertaalt het door uitdroegen; de Chaldeër en Syriër, op het yoetfpqor der LXX, door uitblusfen,° andere wederom door verwelken of verflensfen. Alle deze overzettingen zyn eigenaardig: de naam der gödloozen zal, "even als een tceringziek mensen, uitdroogen, hoe Jan; ■ ger  €» de liefde Gods en des Naaften tot haar grondflag hebbende, onzer aller betragting verdient, en voor my zoo veel eerwaardiger is als ze duidlyker myn voornemen goedkeurt, 't welk is, om met een loffpraak en rouwklagt de welriekends gedagtenis te zegenen eens voornaamen Rechtvaar' digen, van wien men, met Sirachs woorden, fchoon door hem in een anderen zin gebruikt, zeggen mag, dat hy een reuk van zig gegeven heeft, gelyk Kaneel, gelyk een Ruikbal, gelyk uitgelezen Myrrhe, gelyk Galban en Onyx en Stacte, en gelyk de damp des Wierooks in den Ta' hemakel., Opmerkfame Lezer! gy weet reeds uit den tytel van dit werk, dat ik het oog heb op wylen den Hoogeerwaarden, Hooggeleerden Heer Gerardus Johannes Nahuys,. laatffc Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid en Kerklyke gefchiedenis op Hollandfch Hoogefchool te Leiden. Een Perfoon! die my zoo dierbaar was in zyn leven, dat ik, wegens grievende en geeftbenemende aandoeningen over zyn gemis, niet in ftaat zou zyn de minfte trekken zyner beeldtenis op het papier te brengen, werd ik niet door den verkwiklyken geur zyns «rooten naams aan 't hart gefterkt, en daar door tot het voortzetten dezer onderneming aangemoedigd. . .... Met dit alles zou 'er een meerbefneden pen vereifcht worden, indien het Onderwerp anders van dien aart was, dat, het opfchik en tooifel van welfprekendheid noodig had; maar een Diamant van 't oude water heeft geen foelie noodig. Dit werk is daar en boven niet door eigen dry ven begonnen. De zerk, die. het koud gebeente van myn*vriend dekt,'was reeds  <&< 15' reeds veele weken verzegeld, toen ik door deszelfs waardigen Broeder, hier woonagtig, beleefdlyk verzogt werd de hier agter aan geplaatfte Leerrede (waar van in 't vervolg nader) onder myn opzigt te laten drukken en algemeen te maaken. £en verzoek, 't welk, na eenige tegenbedenkingen, die wel ras uit den weg geruimd waren, ingewilligd werd met een wederverzoek van myn zyde, dat hetmy, niettegenftaande der vrienden zedigheid, vry zou ftaan, by die gelegenheid, eenige byzonderheden van 'sMans leven te vermelden, en dat my daar toe de behulpfame hand, zoo dikwerf ik eenige onderrigting mogt nodig hebben, zou geboden worden. Dit onderling verdrag, met het geen my een vertrouwlyke verkeering en briefwisfeling van tien jaaren opleverde, heeft my boven andere bevoorrecht, om den grooten Nahuis, wat 'er ook aan het Coloriet en meer, mag ontbreken, eenigzins naer 't leven te konnen treffen. De aloude Bisfchoplyke Zetel, de Hoofdftad van het vierde Geweft der Nederlanden, (van 't welk niet zonder reden gezegd is: dat nooit kleiner omtrek van Land grooter getal van gelet" ter de mannen uitleverde) was de plaats zyner geboorte , opvoeding en letteroeffeningen. Indien het keurig boek, genaamd het geleerde Utrecht, ooit met de levens van later be* roemde Mannen wordt aangevuld, zal men'er zekerlyk met groote letters in gefpeld vinden den naam GerardJohan Nahuis. Hier aanfchouwde hy het eerfte levenslicht,  <[ 16 licht , op den eerften van Sprokkelmaand in 't Jaar onzes Heeren 1738. in dat Vredejaar, waar in Europa, te lang door een bloedigen oorlog gefchud, eindelyk voor eeniger» tyd tot ruft kwam, en de twee grootfte Mogendheden van 't vafte Land zig met elkander, verzoenden, deed de Voorzienigheid een kind ter weereld komen, het. welk, groot geworden zynde, almede de belofte aan de Kerk des Nieuwen-Teftaments vervullen zou: ik zal uwe Opzieners vreedfame maaken en uwe dryvers Rechtvaardige. „ Geflagt en Afkomft zetten geen wezenlyke verdienften by. Het zwaard verkrygt zyn waarde van de deugd zyner ftof en niet van de myn, waar uit het gehaald is; de Diamant is zyn Heerfchappy over de edele gefteenten verlchuldigd aan zyn eigen glans en niet aan de rots, waar in dezelve gevormd is": des niet tegenftaande is het altyd hy de befchaafdfte volkeren onder de voorrechten der Natuur gerekend, van een goede geboorte te zyn. Wylen zvn Vader was te gelyk bekleed met de waardigheid van Heemraad des Lekkendyks en van Domheer in het Kapittel van Oudmunfter,- zyn befte tytels waren egter die van een braaf en deugdfaam Man. Hy trouwde met Margaretha Pott, Moeder van onzen Rechtvaardigen, kleindogter van den Utrechtfchen Predikant Nicolaas de la Planque, ten aanzien van welken en deszelfs zaad, de getrouwe Verbonds God dat woord geftand heeft gedaan: de goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over de geenen, dis Hem vreezen, en zyn gerègtigheid aan kindskin» deren. De zedigheid en nederigheid van deze nog  i7 nog levende Godsvriendin verbiedt my meer van haar te zeggen, dan dit eebe, dat zy haar Zoon, van zyn geboorte af, den Hemel heeft toegewyd en vele fmeëkingen voor hem opgeofferd, ten einde hy, overeenkomftig de beteekenis van zyn naam Johan, den Heere mogt aamenaam en deszelfs gunfl deelagtig worden. Bedroefde, of liever, gelukkige Weduw! De eeuwige Ontfermer heeft uwe worftelingen gezien en uwe gebeden verhoord Een zoon -aan zoo veel tranen kon niet verkoren gaan! Van zyn eerfte jeugd af gaf hy blyken van een goede geaartheid, welke zig byzondér ontdekte in de liefderyke gehoorfaamheid aan zyn Ouders en in den Vriendelyken omgang met zyn jonger Broeders, die hem deswegens ook hartlyk liefden en aankleefden. Al vroeg toonde hy een overhellende neiging tot dat werk, waar toe hem de Voorzienigheid beftemd had en ter harer tyd gebruiken wilde. De drift tot het Leeraarampt ftak in alle zyn kinderlyke fpelen door. Des Zondags te Kerk geweeft zyude, hoorde men hem niet zelden een gedeelte van de Preek, met bevallige gebaarden opzeggen; en naauwlyks had hy het tiende jaar z.ns ouderdoms bereikt, of hy verklaarde, in goeden ernft, dat, zyn keus gevesti°d zynde," hy het voor zyn grootft voorrecht fchatten "zou, indien hy tot den Euan! gelie-dicnft mogt opgeleid en bekwaam gemaakt worden. Uit dat beginiel, 't welk, doör ' zyn maagfehdp niet tegen gedaan, maar veel 'eer aangekweekt werd, ontfproot in hem een heerfchende luft tot het onderzoek der Godlyke waarheden, in welke hy, naer mate zig zyn B ziels-  zielsvermogens van tyd tot tyd ontwikkelden, meer en meer toenam. Behalven het voortreflyk onderwys, 't welk hem, in dezen, t' huis mogt gebeuren, tad hy tot Leidslieden en Wegwvzers de hooggeachte Predikanten, de Groot, Engel, en Grominé, die zyn vatbaren •en voortvarenden geeft bezig hielden met hem fchetièn over onze Belydenis te laaten uitwerken, en, in een goeden ftyl, op het papier brengen. De gemeene Oeffenplaatfen van zyn Vader•jftad onderwezen hem in de Latynfche en Griekfche Talen. De gaven der natuur te baat hebbende, zonder welke, naer het zeggen van iQuin&ilianus, alle lesfen te vergeeffch zyn, doorliep hy de Schooien met zoo veel oplettende fpöed, dat hy veel eer terug gehouden, dan aangefpoord moeft worden. Tot de Hoogefchool opgeklommen, begaf hy zig niet aanftonds met ongewasfchen voeten en handen tot de Vorftin aller wetenfchappen, de H. Godsgeleerdheid, om derzelve dieper geheimenisfen te ontdekken,* maar maakte zig alvorens met haar voornaamlte dienaresfen bekend en gemeenfaam. In de Oofterfche en Wefterfche fpraken; in de Redeneer - WisNatuur - Bovennatuur-Oudheid- en Gefchiedkunde (zonder welke men, naer de uitfpraak van Erasmus, geen Theologant maar een fchender der Theologie is) genoot hy de lesfen van de Heeren Wesfeling, (by dezen ook in het Recht der natuur en volken; Reitz, Rau, Horthemels en Hahn; — vyf Hoofden in de huizen der Vaderen, kloeke Helden! gelyk 'er, in de Boeken der Chronieken, van de kinderen Bela  «M 19 Beia gezegd Wordt. Naderhand hoorde hy iti de Godsgeleerdheid de Hoogleeraren Moven, Elfnerus , Burman en Bonnet} Apollos- fen! welfprekende mannen, magtigin de Schriften ! van welke de twee eerfte reeds verengeld zyn, terwyl de andere nog daagelyks Eldads en Medads" voortbrengen, die in het leger der VaderlandfcheKerk met zegen propheteren. De zeer geleerde Segaar, die met zyn wysheid te gelyk den tempel der geleerdheid en de kerk van Utrecht fchraagt, had in de betrekking van Predikant, welke waardigheid hy toen nog maar alleenlyk bekleedde, een Chatechifatie voor twaalf uitgelezen Jongelingen, alle burgers der Hoogefchool, aangelegd. Onder deze was de jonge Nahuis, die nooit dan met verheffing van dat onderwys en het groote nut daar door weg* gedragen, gewoon was te fpreken, een der naarftigfte. In naarftigheid tog had hy, aldaar en elders» weinige zig gelyk, en niemand (het worde zonde°r nyd gelezen!) die hem te boven ging. Al ras begrypende, dat de konft lang en het leven kort is, was hy boven maten gierig op zyn tyd, en rekte daarom de meefte zyner dagen uit tot middennagt. De Perfonen met welken hv een bepaalde verkeering onderhield, dos meer' bv wys van letteroeffening, dan uit; fpanning, waren kleen in getal en beftonden uit de bloem der ieugd. Van zyn vordering in. menfchlyke en Godlyke kundigheden, gaf hy eerlang, met de openbare verdediging van twee Akademifche Verhandelingen, doorflaande blyken. De eerfte ging over de Wiskundige verB a fchillen  «$K 20 fchillen van hel grootfte en kleinfte in de werktuiglyke wetenfchap ' a). Hy beweerde die itof, onder voorzitting van deszelfs Bewerker, den wydberoemden Halm, destyds Hoogleeraar in de Natuur- en Scheikunde te Utrecht, nu getabberden Arts te Leiden. De andere, door hem zeiven opgefteld, behoorde tot de wysgerige Godgeleerdheid, en had ten onderwerp: dé geloofwaardigheid van de verborgenheden der Religie, uit de geheimnisfen der Natuur betoogd ( b ). Dezelve is ingerigt tegen die ongelukkige menfchen, welke fteilen: dat''er nooit een waarheid is geweefl, of bedagt kan worden, die de Rede, ons, van God, als een getrouwe, ja onfeilbare Leidsvrouw gegeven, niet zou konnen begrypen; derhalven, dat men niets voor waarheid moet aannemen, 't geen zy niet bevatten kan. Om deze lieden in hun fterkte aan te taften en overtuigend te keer te gaan, beftreedt hy dezelve met hun eigen geweer, door tegen hen, uit beginfels, die zy zelve voor waarheid houden, te redeneren. Indien tog (hier over loopt „ het betoog) in de natuurlyke, in de gefcha„ pen dingen, die gemaklyk te kennen zyn, 3, vele zaken ons verftand te boven gaan, en „ nogthans te recht als waaragtig erkend wor3, den; zoo volgt, dat wy foortgelyke, meer „ in getal, en moeilyker te begrypen, in den „ Godsdienft moeten ontmoeten, en met het 5, zelfde, ja met hooger recht, als waaragtig „ aan- (a) Explicatio quajlionum Mathematicarum de maxime et minima in Scientia Machinali. 'C&") Disfertatio Philofophico-Theologica, qua axiopijlia Myfteriorum Religionis ex Nature myjleriis adjlruitur.  „ aannemen. Zulke dingen nu ontmoet men „ in de Natuur en worden van ons aangeno„ men; derhalven moet men die ook in den „ Godsdienft verwagten en aannemen". Dat 'er verborgenheden in de Natuur zyn, die onze Rede, of het vermogen van den aart en fchakel der dingen door te zien, te boven gaan, ftaaft de ondervinding met veelvuldige proeven. De aantrekkingskragt toont het. Wie der ftervelingen is tot nog toe in ftaat geweeft die wel te verklaren? Wat reden is 'er, en welke de wys, op welke de zeilfteen het yzer trekt? Waarvan zyn de vogten aan de zyden van het glas hooger, dan in 't midden? Is niet de natuur der zwaartekragt een geheim? Cartefius en Colbert, 't is waar, hebben 'er iets op verzonnen; dog het is van dien aart, dat het eer de zwaartekragt omkeert, dan verklaart. Men denke niet, dat de Natuurkunde alleen ons deze Voorbeelden oplevert; de Wiskunde, waar in men anders gewoon is, alles volkomen te bewyzen, verlchaft ons foortgelyke. 't Zy genoeg één hier te melden, om zelfs, gelyk Werenfels zegt, in lighamen, die ons anders meeft bekend moeften zyn, de eindpalen van ons verftand te erkennen. Men bedoelt de deelbaarheid. Alle lighamen beftaan uit deelen, die wederom andere hebben, welke men op nieuw doorfnyden en verdeelen kan. Nu vraagt men, of men , met dus te verdeelen, in het oneindige kan voortgaan, dan of men eindelyk ophouden moet? Wat men ook verkieft, 't zy men de ftof deelbaar tot zekeren trap, 'tzy in het oneindige ftelt, 'er gaan altyd gewigtige zwarigheden mede vergezeld, gelyk in de voorfchreven Verhandeling bewezen B 3 wordt.  wordt, ten blyke, dat hier iets fchuilt, 't geen ons belet de zaak zelve te doorgronden. Wat zyn 'er daar en boven al verborgenheden in het ryk der geeften! Zoo is, by voorbeeld onze ziel, fchoon de oorzaak van onze gedagten en handelingen, in meer dan één opzigt, ons geheel onbekend. Maar nu, hoe verkeeren wy omtrent deze dingen? wy Hemmen ze zonder de minfte twyffeling toe, als de zaak zelve of de uitwerkfels door proeven of |juifte redeneringen ons duidlyk genoeg kenbaar zyn, niet tegenftaande zy voor het overige ons onverklaarbaar voorkomen. Niemant meent daarom, dat men ze ontkennen moet. Zyn 'er zoo veel verborgenheden in het natuurlyke, welke nogthans als ontwyffelbaar geloofd worden, billyk is dan het befluit, dat 'er geen minder, ja nog ondoorgrondlyker verborgenheden in de Godsgeleerdheid moeten zyn, welke egter, volgens het zelfde recht, als onloochenlyke waarheden van ons behooren beleden te worden. Wy ontbeeren in het befchouwen van God en Godlyke zaken dat zelfde, 't welk wy ter doorgronding van de natuurgeheimen misfen. Het mangelt ons hier, deels aan vatbaarheid , deels aan hulpmiddelen om tot een volmaakter kennis te geraken. Laat elks ondervinding hier fpreken, zyn wy in ftaat het oneindige wezen Gods met ons eindig verftand te bevatten? Hebben wy zulk een fcherpheid van geelt, dat wy den eigen aart der Godlyke volmaaktheden, ftellig, zoo als ze in God beftaan, aan ons verftand konnen voorftellen f Hebben wy het vermogen om de Drieëenheid, de Generatie van den Zoon, den Uitgang van den H. Geeft, de vereeniging van de Godlyke met  €K 23 >® met de menfchelyke INatuur, enz. te begrypen! maar wat is zinneloozer dan dezelve daarom te ontkennen? Zyn ze uit dien hoofde valfch* Hangen ze niet aan een? Erkent men verborgenheden in de Natuur, en zal men ze in den Godsdienft loochenen? De tegenwer¬ pingen, waar mede men deze redekaveling zoekt te verydelen, even als of het geheel anders met de verborgenheden der Natuur, dan der Schriftuur, gelegen was, en als of delaatfte tegen de blykbare Rede zouden ftryden, worden vervolgens in kragt voorgefleld eh voldoende opgeloft. Ik heb met deze korte fchets de hoogfchatters der Godlyke Openbaring tot het lezen van het geheele Vertoog ('t welk zig geen der eerfte Wysgeeren behoeft te fchamen ) willen opwekken; waar toe zelfs de ontaalkundige gelegen heid hebben, nademaal hetzelve, in later tyd, door de Schryvers der NederlandfcheBibliotheek, uit hetLatyn verduitfcht, en in het tweede Stuk, des eerjien Deels van hun Mengelwerk geplaatft is. In het verdedigen van deze Verhandeling was de Heer Bonnet zyn Befchermer, die hem egter niet zoo zeer tot hulp, welke hy overvloedig van zyn eigen bekwaamheden ontiing, als wel tot eer verftrekte. De vaardigheid, met welke hy de tegenwerpingen afkaatfte; de gemaklykheid, waar mede hy de moeilykfte knoopen ontbond, en de befcheidenheid, die hy allezins gebruikte omtrent zyn befpringers, ftelden hem ten loflyken voorbeelde zyner medediscipelen, en verheugden den beroemden Voorzitter. Dees getuigt niet alleen in zeker my toegezonden berigtfehrift, dat de voornoemde Verhandeling allergelukkig/I verdedigd is; maar B 4 ver-  verwondert zig ook over de ongemeene gaven, met welke hy bedeeld was. „ Menigvuldige „ proeven (dus drukt de Hoogleeraar zig uit) „ van zyn kundigheid, fchrander oordeel, „ geregelde denkwys en uitftekende bekwaam„ heid, om het wel overdagte klaar en bevallig „ mede te deelen, deden my ras iets groots ,, van hem verwagten". Deze zeldfame hoedanigheden waren zoo zigtbaar, dat ze ter eeriter famenfpraak van een ieder opgemerkt werden Het is hier van daan, dat de Hooggeleerde Segaar, zonder van het voorfchreven bengtfchntt iets te weten, hem op gelyke wys en veeltyds met die zelfde woorden beichryft. „ Ik heb" (zegt de Profesfor in zeKer papier, 't welk voor my ligt) „ my meer„ maals verwonderd over'de zonderlinge ga„ ven, door Gods milde hand aan hem ge„ lchonken, zyn juifte manier van denken, a, ichranderheid, doorzigt en bekwaamheid om jj zyn gedagten, klaar, onderfcheiden en be„ yalhg uit te drukken. Ik heb hem toen 3, ( naamlyk wanneer hy by den Profesfor, 3, nog Predikant zynde, Catechizeerde) in zyn „ bemin lyk karakter en in zyn gemoedlyk 3, beltaan leeren kennen, en federt dien tyd „ is 'er altoos een byzondere betrekking en een 3, onafgebroken yrjendfchap tusfghen ons ee5j weeft". 0 Tenvyl hy zjg op die wys benaarftigde en een ichat van wezenlyke geleerdheid vergaderde, veraangenaamde hy zig aan deConfcientien der menichen, door zyn zedig gedrag. Zyn zagte getemperdheid, bedaarde aart en deugdlame opvoeding bewaarden kern, onder de G9d.J}ke hoede, niet alleen voor uitfpatting, maar-  maar ook voor dat luidrugtige en windige; het welk zoo eigen aan de jeugd is, wanneer ze weet iets te weten. Hy achtte daar en te?en, hoe zeer ook de meefte zyner- tydgenooten overtreffende, een ander uitnemender dan zig Hoe kleiner hy was in zyne eigen oogen; hoe grooter hy werd in die zyner evenmenfchen. Het Genootfchap, te Utrecht aengelegd, onder de benaming: ( Dulces ante omnia Mufa}. Niets aangenamer dan de Wetenschappen; en nog een ander, ten titel voerende: CTendimus ai idem) wy fireven naer het ■zelfde, oordeelden hunne Vergaderingen niet volkomen, voor dat hy daar van Lid was geworden. Met alle deze kundigheden,, onberisplyke gedragingen en vroegtydige achting zou hy evenwel een dwaas, een onrechtvaardige, en een niets waardig fchepfel by God gebleven zyn, had het der Eeuwige Algoedheid niet behaagd zig zyner te ontfermen, hem wys te maken tot zaligheid en een gerechtigheid te doen deelagtig worden, overvloediger dan die der Schriftgeleerden en Pharifeen. Behalven het wonderbare en aanbidlyke, 't welk de levendmaking van eiken dooden zondaar altyd vergezelt, had zyn overgang tot den ftaat der genade, zoo veel my bekend is, niets byzonders. Althans hy was gewoon van die groote zaak, in algemeene bewoordingen te fpreken; en ik vind 'er niets van in zyn handfchriften, dan dit eenige op het jaar 1765. „ Ik ge„ noot het Voorrecht in myn vaderftad gebruik „ te maken van het onderwys der grootfte „ mannen van hun tyd, en mogt my toeruften ? B 5 tot  „ tot dit heilig werk onder 't helder fchynfel „ van die; Lichten onzer eeuw, waar van 'er „ twee, de beroemde TVesfellng en Irhoven, „ :eeds hebben uitgefchenen, terwyl de ove„ rige nog als heldere fakkels ftaan te branden, „ in welker licht God geve, dat Utrechts „ Hoogefchool zig lang verblyde tot nut van „ Kerk- en Burgerftaat! Maar ik genoot ook „ aldaar, 't welk my 't yoomaamfte was, het „ voorrecht, dat de opperjle Wysheid zelve my in „ 't verborgen onderwees in dien weg, welken „ wy alle moeten bewandelen om behouden te wor„ den; en in die waarheden, welke den grond „ van heil voor den Zond&ar alleen uitmaaken, „ met dat gevolg, dat myn hart tot het geloof „ en tot omhelzing van dezelve geheel werd over3, gebogen. Wel mogt hy dit het yoomaamfte noemen,* buiten het zelve zou hy maar gelyk geworden zyn aan de Friefters in de dagen van Herodes , die anderen de plaats van Chriftus geboorte aanwezen, zonder zelve heen te gaan, om den geboren Koning der Joden te aanbidden. Dus voorzien met wetenfchap en verftand en tevens onderwezen in die dingen, welke des Geefts Gods zyn, eindigde hy zyn Academifche Letteroeffeningen, om met zyn natuurlyke en verkregen bekwaamheden anderen nuttig te wezen en zyn talenten voor den Heere op woeker te leggen. Was hy zeven jaaren lang de roem der Hoogefchool geweeft; by zyn vertrek van dezelve werd hy met de lofrykfte en ftreelendfte getuigenisfen zyner Leermeefters vereerd. Die alle in haar uitgebreidheid te vermelden, zou mislchien verveelsn. Honig, op eenmael te veel  ®< 27 >® veel gegeven, baart walging. Ik zal daarom uit elk van die, flegts eenige weinige uitdrukkingen aanhalen. Horthemels, (op dat ik van dezen, als een zyner eerfte Meefter: in tyd, een aanvang make) zyn zedigheid verheffende, getuigt daar by, dat hy daaglyks met vaardige antwoorden hlyken gaf van zyn vordering in de Overnatuurkunde en natuurlyke Godsge~ herdheid, Hahn zegt, dat hy in fynheid van verftand, in uitgeftrektheid van wetenfchappen, en aangenaamheid van gedrag, uitgemunt heeft. Rau pryft de ongemeene kragt van zyn geeft, en gedenkt den grooten voorraad van geleerdheid, door hem opgelegd. Reitz voorfpel, dat, als het geluk zyne verdienften evenaarde, hy binnen korten tyd een aanwas van eer, naer evenredigheid zyner kundigheden zou verkrygen. W e sseling gebruikt tot een inleiding zyner lofipraken, dat, die een goede getuigenis konnen medebrengen, het niet fchriftlyk behoeven te ont* fangen- Elsnekus begint met de Spreuk, dat befte wyn geen veilkrans noodig heeft. Burman keurde hem, meer dan gewoonen prys waardig, en beloofde zig van zyn perfoon alles goeds. Bonnet, dien wy reeds te vooren in zyn lof zagen weiden, noemt hem een manlyken Jongeling, die zig zoo wel op de fchoone letterkunde, als Godsgeleerdheid, met onvermoeiden arbeid heeft toegelegd en van beiden een grooten hoop vergaderd. Irhoven, dien ik, als den voornaamften leidsman zyner jeugd, den voorrang had konnen geven, gedagt zynes met verkwikking, in de laetfte uren van deszelfs leven, en belaftte met veege lippen aan wylen zyn geleerden en Godsvrugtigen Schoonzoon, Leemaan(helaas! der RotterdamfcheGemeente, in  in den bloei zyner jaren, ontrukt!) om, uit zyn naam, te fchryven, dat de Voortreflyke Nahuys geen gelegenheid verzuimd had, om dat alles te leeren, 'ï welk hem tot een bekwaam Predikant kon maken. Zie, zoo waar is het zeggen van den Roomfchen Dichter, dat het geen geringe roem is aan Mannen van de eerfte foort te behagen l Laten wy hem, beftrooid met zoo veel eerpalm, ten gewyden Tempel geleiden. Door den kundigen Heer Krom, dewelke in die dagen , het Euangelium te Linfchoten verkondigde, dog tegenwoordig, met zegen en toejuiching, zoo wel de Kerk, als edele School, te Middelburg bedient, in de Heilige Talen en Godsgeleerdheid onderzogt zynde en den fcherpften toets ondergaan hebbende, werd hy door de Clasfis van Utrecht den 1 Juny 1762 in de rol der Candidaten aangeteekend, en tot den openbaren Predikdienft toegelaten. Zwaar, zeer zwaar drukte hem het Leeraars werk op het hart! Hy gevoelde, wat het in heeft zulk een hooge waardigheid betaamlyk te bekleeden! Zyn papieren wyzen het uit. Ik vind daar in deze overdenking. ,, 't Heeft „ wat in voorwaar! de heilgeheimen van Gods „ Koningryk grondig te verftaan; de waarhe„ den van den ganfchen Godsdienft behoorlyk „ door te denken; den geheelen inhoud van „ het Teftament der genade en de verhevenfte „ verborgenheden, daar in opgewonden, met vereifchte klaarheid voor te nellen! - „ 't Heeft wat in, de vernederende Leer van „ het Euangelium in een gekruiften Chriftus, „ die velen tot een ergernis en fteen des aan„ ftoots was, en nog is, in 't oog van wee- „ reld-  ©© „■ reldlingen , bekwaamlyk voor te dragers , en die groote boodfchap zoo bevatlyk en „ aanminnig af te leggen, dat weerfpanhngen bewogen worden, om naer God te hooren en in den gekruiften Heiland hun eenig „ heil te zoeken wat wordt 'er niet ver- „ eifcht, om den menfch, altyd tog, min of „ meer, verzot op het ydel fchoon van wee„ reldfche bevalligheden, te overreden, dat „ de weg tot ware verzoening niet anders kan „ betreden worden, dan door zig zeiven te „ verloochenen, zyn kruis op zig te nemen, „ en Chriftus den gekruiften na te volgen". IN iet lang ftond hy ledig op de markt, wordende drie maanden daar na, en dus als omtrent ter derder ure (na alvorens te Blokzyl en Lekkerkerk in aanmerking gekomen te zyn, en te Zoeft wegens het fteeken der Hemmen by de Verkiezing, tegen zyn vriend van de Pol, misgelootte hebben) tot Herder en Leeraar beroepen te Eede, een der voornaamftc ;c> pen van de Veluwe, alwaar jaarlyks hei boogadelyk Gericht allereerft gefpannen. wordt; vrugtbaar in het voortbrengen van allerlei granen en door deszelfs hooge eiken- en beukeboomen, in welker fchaduuw het als gelegen is, by uitftek aangenaam en bekoorlyk, weleerwaarde en geléérde Vun'nga, geacht Predikant te An ' ''bond hem aan die Gemeente mei - --vei djor VJozes aan de Pnefters- en oiidfte de? volk? gegeven, om op het LoofhucLcnfe ft de et des Bi erejj ycor de oor en .van ganjch Israël uit te roepen enz. Deut XXXI: n.n. De Beveiligde aanvaardde zyn •: . -werk den 5 December a^biddehffe, Uit Pjaim LXVÜ"; z. 3. Goa zy ons genadig, cn zegens  ©•C 30 >© zesenems: Hy doe zyn aangezigt aan ons licli» ten, Sela! op dat men op de Aarde uwen weg ken- ne; onder alk Heidenen uw heil! Zyn gebed werd verhoord; de Gemeente geftigt,- de Leeraar verkwikt en hem veel ftof gegeven, om den Dichter van den LXXXVIIften Pfalm agter na te galmen: Van Sion zal gezegt worden: die en die is daar geboren; en de Allerhoogfie zelf zal ze beveftigen enz. Deze volkomen vergenoeging toonde hy met de daad, wanneer hy, ra verloop van nog" geen twintig weken, te Amersfoort, de tweede ftad in rang en grootte van zyn Vaderlyke Provincie , begeerd zynde, beleef Jlyk voor de op hem uitgebragte keus bedankte. Had hy met uitwendigheden raad gepleegd, hy was voorzeker gegaan; maar de omftandigheden zyner Gemeente waren, indezen tyd, van dien aart, dat, naer allen oogfchyn, zyn vertrek haar zoo veel nadeel, als deszelfs verblyf, onder Gods zegen, voordeel moeft veroorzaken. Hy bleef dan in gemoede, en verbond zig by vernieuwing aan zyn geliefde fchapen, ten einde het geen aan derzelver geloof ontbrak, te volmaken , met Paulus woorden i Thesf III: o. 10. nemende tot zyn vooraffpraak, 'c geen die zelfde Kruisgezant eens aan die van Corinthen fchreef: Ik wil u niet zien in 't voorbygaan; maar ik hoop eenigen tyd by u te blyven, indien het de Heer zal toelaten ; Cor. XVÏ: 7. Betuigde de Spreker, by die gelegenheid, zyn blydfchap over de volhardingen vordering in de genade zyner kudde en vond hy zig verlegen , wat dankzegging hy Gode tot vergelding zou wedergeven; de Gemeente was niet minder verheugd en verrukt over dit zelfverloochenend bewys van teedere  UK 31 teedere Leeraarsliefde. Hadde zy hem te voren bemind, nu zou ze, in navolging van de Galatiërs, haar oogen, ware hetmooglyk, wel uitgegraven, en aan hem gegeven hebben. De Amersfoorters te vuriger geworden, om een goed te bezitten, waar van hun de verkryging zoo moeilyk gemaakt werd, befloten kort daar na, hem andermaal, in weêrwil der vorige weigering, te beroepen. Men plaatfle hem wederom op het drietal, en zou verder gegaan zyn, indien hy niet tusfchen beide gekomen was, en ernftig verzogt had, van hun voornemen af te zien, en hem buiten verder aanmerking te willen houden. Dus vertoefde hy als nog te Eede, om het, door planten en nat maken, hoe langs hoe meer toe te bereiden tot een Eeden, een lufthof des Allerhoogften! Hy, die den wasdom geeft werkte mede; des zyn arbeid niet ydel 'in den Heere was, maar de vrugt daar van ruischte als de Libanon. In July 1764 werd hy te Raamsdonk beroepen met het lot tegen Dirk Pols, Proponent te Werkendam ; edoch de Ambagtsheer zyn goedkeuring weigerende, voor dat de Predikant zig ftellig verklaard had, en dees daar toe niet konnende befluiten, werd die verkiezing aangemerkt als niet gefchied te zyn. Onderwyl ging 'er hoe langer hoe meer een naam van hem uit door het geheele Land. De bondigheid zyner voorftellingen, de aanhoudende moeite, die hy zig gaf, en het beleid, het welk hy gebruikte, om een ieder, naer zyn vatbaarheid, de kennis d.r waarheid;, die naer de Oodzaüjgaeu is, in té fcheipeh, en zelfs  zelfs met de kleine kinderen te flamelen; dé getrouwe voorzigtigheid van zyn herderlyk beftuur, en de minfaamheid van zyn omgang zoo 'wel met de fchamelfte, als rykfte, zyner dorplingen, maakten dat verfcheidene Gemeenten, in meer dan een geweffc van het Vaderland, het oog op hem begonnen te veftigen; die egtér alle voorgekomen werden door den Kerkenraad van Oud Bcyerland (een' groot dorp aafi de Oude Maas, ïtadsge-vyze gebouwd en met een goede haven voorzien; dewelke hem den 4 Sept. des voornoem den jaars , in plaats van den Wel Eerwaarden Kille wig, (gunfiig voor ruftend Leeraar verklaard, ) tot hun Predikant verkooren en daarvan, met veel aandrang en een kom over en help ons! fpoedig kennis gaf. Hoe zeer ook gehegt aan zyn Eeaenaren en hoe gaarn hy ook met hun, ware het aldus in 't befluit des Wagters geweeft, zou hebben willen leven en fterven, zag hy egter zoo duidJyk den vinger Gods in deze beroeping, dat hy dezelve niet durfde afflaan. Hy boog zig onder ,'s Hemels wil; verzaakte vleesch en bloed; fcheurde zig als van zyn eigen ingewanden af, en nam, terwyl alles als in tranen zwom, zyn affcheid den 9 December des voornoemden jaars uit Mare. I: 14. 15: En na dat Jolia?ines overgeleverd was, kwam Jefus . in Galilea, predikende het Euangelium des Ks'ningryks Gods; en zeggende: de tyd is vervuld, en hét Koningryk Gods nahy gekomen; bekeert u en gelooft het Euangelium. Geloof eri Bekeering het begin en middëh 'van alle zyn leerredenen geweeft zynde, wilde hy daar mede ook eindigen. Steeds hal hy, jn'onderfcheidirig van alle baftert geloof, geleerd  wen; ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken Pfatm XVII: 15. Ik wil in bedenking geven, of men niet alzoo eigenaartig in die plaats door het aangezigt van God zoude konnen verftian dat allerblinkendst teeken der Godlyke tegenwoordigheid, en door Gods Beeld den Christus, zig zig'baarlyk in den hemel naast dat aangezigt Gods vertoonende, en of men het niet in dien zelfden zin zoude mogen nemen Pfalm XVI: 11. Verzadiging van vreugden is by uw aangezigt (in de nabyheid van dat allerblinkendst teeken) liefiykhedsn (dat is, de lieflykheid van den verheerlykten Heiland) zyn in (of liever aan) Uw ref terhand. Stephanus tog, zyn oogen naer den hemel houdende , zag de heerlykheid Gods, Hand. VII: $$; dat heerlyk lichtend teeken, dien onfchatbaren troon en Jefus ftaande ter regterhand Godsy dat is, ter regterhand van dat teeken of dien troon. Zoo wordt het verklaard Hebr. VIII: 1. Wy hebben zoodanigen Hoogepriester , die gezeten is aan de regterhand des troons der Majesteit in de hemelen; en Cap. XII: 2. En is gezeten aan de regterhand des troont Gods. , . , De derde hemel dan, zoo wyd, en in denzeiven zulk een bepaalde plaats zynde, waarin zig dat lichtend teeken, die Troon der heerlykheid te gelyk met de blinkende menfchlyke natuur van den Zaligmaker bevindt, zoo konde Paulus wel opgetrokken zyn geweest tot in den derden hemel, zonder juist toegelaten te zyn tot die allerdoorlugtigste plaats, die als de hemel van den hemel is, maar dat was zyn voor, recht, dat hy niet alleen was opgetrokken tot in den derden hemel, maar daar zynde, ook T %  zelfs was gebragt in het Paradys, dat is in de nabyheid van dat zigtbaar teeken en den verheerlykten Godmensen; want offchoon ik veronderftel, dat de glans van die zigtbare afbeelding der Godlyke tegenwoordigheid, en van het verheerlykt lighaam des Heilands, den geheelen hemel doorfchittert, waar op gedoeld wordt Openb. XXI: 23. En de Stad behoeft de Zon noch de Maan niet, dat ze in dezelve zoude fchyncn want de heerlykheid Gods heeft ze verlicht en het Lam is haar kaars ; zoo meen ik egter, dat die glans grooter, aangenamer en zielverrukkender is, naer mate dezelve nader is aan zynen oorfprong, het Paradys. Of de verheerlykte zielen , nog afgefcheiden van haar lighamen, alreeds meer of min van dien glans zien en genieten, en zoo ja, hoe zulks met de natuur van een onftofiyken geest beftaanbaar is, beken ik graag niet te weten ; maar dit is my bekend, (want Johannes heeft het my geleerd,1 dat, als wy hem gelyk zullen wezen door zalige opftanding, wy liem zullen zien, gelyk hy is. I Joh. III: 2. Uog offchoon niemand als dan zoo ver van dien glans zal afwezen , of hy zal denzelven zien en deel hebben in de erve der heiligen in het licht. Colosf. I: 12. zoo zullen 'er evenwel deze meer dan gene van ontwaar worden. De fcherpzinnige Richakd Baker druict zig hier omtrent zoo uit, dat wy 'er ons zegel aan konnen hangen : offchoon (zegt hy) ieder een van ons geen gelyke gedeeltens in het eeuwig erfgoed geniet, nogthans gaat het uitdeelen dezer erve zoo gansch onpartydig toe, dat niemand zoo veel hebben zal, dat 'er min voor de rest zoude overig blyven; dat ook aan niemand zoo weinig . > zal  zal worden toegewezen, dat hy zig eenig deel van de andere behoeft te wenfchen. Niemand zal zoo dapper verhoogd zyn, dat hy zig over de geringheid van de andere zal verhoovaardigen; niemand zal zoo weinig verheven worden , dat hy de verhoogde met nydige oogen zal aanfchouwen : maar ieder een zal eenigermate eigendom hebben in zulk een 'erffenis , dat wy klaarder oogen dienen te hebben, om haar grootheid te befchouwen, en Godlyker harten om haar uitnemendheid te begrypen. Indien nu de Algoedheid een vast verband geflagen heeft tusfchen een grooter heiligmaking en tusfchen een grooter heerlykmaking; en de laatste dier weldaden beftaat in het geen ik daar zoo even heb aangevoerd; wie kan dan twyffelen of Nahuys bekleed reeds, naer de Ziel, niet ver van den Troon des Lams, een plaats in het Paradys des derden Hemels Ik keer weder tot den Schryver der Overdenkingen. Het geen hy meer vermeldt aangaande de Goedheid Gods, uitblinkende in het gepaste tydftip van den dood zyns vriends, (indien dees tog, dus vroeg, ten grave moest gaan) toont ten minste de vindingrykheid van zyn vrugtbaren Geest. Wat zyn Leeringen betreft; op dezelve mag men toepasfen het zeggen van Salomo : Eens vyzen hart maakt zyn mond verftandig, en zal op zyn lippen de leering vermeerderen; lieflyke redenen zyn een honigraat , zoet voor de Ziel en medicyn voor het gebeente. Spr. XVI \ 23,24. Gelyk Jonathan flegts het eind van zyn flaf in den honigvloed dopte en daar op de hand tot den mond wendde; zoo zal ik myn Lezers ook T 3 maar  294 >$ 'Kaar eenige weinige droppels van de zoete leeringen, met welke de genoemde Oyerdetu kingen gemengd zyn , laten, proeven. „ Hoe „ gemaklyk zou iemand op de gedagten konnen „ vallen: ik zoek op allerlei wys tot nut te zyn, in myn kring op deze aarde, ik heb „ groote, uitgebreide, nuttige, noodzaaklyke s, dingen ondernomen; zoo lang ik daar in be- zig ben , zal Gods wysheid niet toelaten my „ weg te rukken. En hoe ligt zou deze denk iemand, die zyn verrigtingen bepaalde tot -,, het geen alleen tydlyk nuttig was, en door „ verflaving aan veel bezigheden zyn onfterf- lyk deel tot hier toe verwaarloosd had, fty„ ven konnen in zyn zorgloosheid! Zulk een „ keere zig tot dit graf; en zie daar in, met den grooten Nahuys, de uitgebreidst nut„ tige ontwerpen voor Kerk en Vaderland, de ftreelendste uitzigten voor dit en het opko„ mend geflacht, begraven: dit gezigt roepe „ hem nog tydig te rug van de verdooving, in „ welke zyn dwaze gedagte hem dreigt te 3) ftorten. „ Maar zou dan ook dit fterven de luiheid „ en werkloosheid prediken ? Zou het voedfel „ geven aan trage handen en flappe kniën ? „ Niets minder dan dit! Neen! in tegendeel, „ uit dit graf van N a buys klinkt nog een ,, andere ftem, de weergalm van deze ftem „ des Koninglyken Pred.kers, toen hy, in zyn Ouderdom, de ydelheid van al het be„ nedenmaanfche befpiegelde : alles wat uw s, hand vindt om te doen, doet dat met uw magt; „ want daar is geen werk, noch verzinning. noch wetenfchaps noch wysheid, in 'het graf waar 9» gy henen gaat. Woorden, die elk mensch, elk  anderen aart te konnen bewyzen. Ik beken: het gedenkteeken, het welk ik ter zyner eec heb opgerigt, is flegts van papier; maar wie weet , of het niet, wegens de waardigheid van den Perfoon aan wien het is toegewvd, kostbaarder en blinkender ftof zal verduren'? Wat 'er ook van worden moge, ik heb gedaan, wat ik konde. Tot een Toegift zal ik, uit al het geen van zyn leven gezegd is, deszelfs karakter opmaken en dan eindigen. Ik weet wel, de Afbeeldfels van vermaarde Mannen, hoe zeer zy ook de inbeelding vermaken, worden gemeenlyk door het gezond verftand mistrouwd. Men heeft die, welke ons door Maimburg zyn nagelaten, gebloemd engezogt genoemd, en gewenscht, dat het penceel van den Cardinaal Retz , in zyn gedenkfchriften , minder door drift en eenzydigheid, ten aanzien zyner helden en Staatslieden, beftuurd ware geweest. Ik durf my egter vleijen, dat een ieder bevoegd Richter, in het volgend Karakter van den voortreflyken Nahuys , meer de waarheit dan de konst betragt zal vinden. Zyn lighaam was welgemaakt, middenmatig in gezetheid en lengte, egter eer ryzig dan klem; zyn houding deftig en regt; zyn gang ongedwongen en vaardig; zvn wezenstrekken evenredig; zyn kleur wel eens een weinig blozende, maar meest bleekagtig; zyn gezigt levendig; zyn voorkomen innemend en zyn uitfpraak aangenaam, iemand heeft van hém gezegd, dat hy niet alleen met zyn tong, maar ook met zyn oogen fprak. Edog hoe welfprekend hy ook met die beide mo^t zyn, waren Z) n woorden in de gemeene famenieving weinig?  # nig , ten zy men hem op een wezeridlyk ftuk, waar mede hy nuttig konde wezen , wist te brengen. Hy bezat een heblykheid, om zig als dan zoo net te konnen uitdrukken, als hy gewoon was te denken , w..ar mede gepaard ging een zoo zagt indringende kragt van over»; reding, dat men dezelve niet gemaklyk wedera ftaan kon. Zoo voorzigtig en eenigzins-agtew houdend j als hy zig gedroeg by menlchen, die hem of niet genoeg, of in het geheel niet b> Mtid warrn, zoo gul en openhartig verkeerde hy met zyn getrouwe en beproefde vrümjen, dien hy zoo ftandvastig bleef aankieven, ais hy dezelve langfaam en met veel overleg verkozen had. Hy was een Menfchenvrieud, dog min-i der in woorden, dan in daden. Zag hy iemand in verlegenheid , hy wagtte niet tot dat zyn hulp en byftand verzogt werd, maar bood ze van zelf aan. Zyn iiefderyk gemoed deed hem . zoo veel mooglyk, de zaken aan den besten kant befchouwen en deszelfs raadgevingen helden altyd naer de zagtfte zyde. Boven de meeste van zyn Orde uitmuntende, kon het niet misfen, of hy moest zyn benyders hebben (gemeene en middenmatige verftanden zyn 'er zelden mede gekweld) maar hy verbysterde dezelve met zyn nederigheid; want zy durfden nooit zoo laag van hem denken, of hy dagt nog veel lager van zig zeiven. Gelyk pylen op harde ftoffen, als metaal of koper, affluiten , maar al wat week is doordringen, zoo was hy niet ligt geitoord noch in zyn eer gekrenkt ; hy vergaf gaarn en achtte het niet alleen voor pligt, maar ook voor vermaak, zyn vyanden met goeddoen te gewinnen. In voorfpoed zwol zyn hart niet, en in tegenT 5 fpoed  29* >& ipoed bleef bet ftil en onbeweeglyk als een rots, zonder dezelve in ongevoeligheid gelyk te zyn. Zyn bezadigdheid was zoo groot, dat zyn zinnen zelden gevoelig aangedaan en geraakt werden , zelfs niet door de aangenaamste voorwerpen , ten zy de reden die goedkeurde. Werd zyn zagtmoedige geest, door deze of gene farrende bejegening, eens een weinig uic deszelfs gewone plooi gebragt, zyn uitdrukkingen (en dit was hy aan zyn opvoeding, aan zyn getemperdheid en aan zyn oeffening in deze verfchuldigd) bleven nogthans binnen de palen der befchaafd- en befcheidenheid. Schielyk en levendig in het bevatten zynde, zag men hem niet ligtlyk in onverwagte gevallen verlegen, hebbende doorgaans middelen by de hand om zig te redden. Hy was met zulk een helder licht van oordeel beftraald, dat hy meermalen de eindens en uitkomsten der gewigtigste dingen by hun eerste voorkoming voorzag. Hier by kwam een vast geheugen, waar uit de eens ingedrukte beeldtenisfen der zaken zelden wederom uitgewischt werden. Hy werkte fterk , ook dan wanneer hy ledig fcheen, en al tyd even gemaklyk. Hy had een edel gevoel van alle eerlyke "wetenfchappen, van de meeste iets gefmaakt, en van de voornaamste het pit en merg uitgezogen. Hy bevlytigde zig der zedekuudige Wysbegeerte, maar veranderde die in een ware betragting der Godzaligheid. Hy hielt de deugd zonder geloof ongenoegfaam tot zaligheid, maar kende geen vroomheid, die niet met een burgerlyke onregtheid en rechtvaardigheid verzeld Qing. Hoe wars ook van muggenziftery, was hy naauw gezet in wandel; bevlytigde zig der zelfsverioociiening , leefde matig,  *< m >& matig en keurde zulks beter dan een ftreng vatten, Hy was een gehoorfaara Ingezeten, een teeder Echtgenoot, een zorgvuldig Vader , een Christelyk Huisbeftuurder en, dat meer, is een Predikant, wiens leven was een fprekende fchildery van zyn leer, en die een ziel had, waar in, zoo wel als in zyn Beroepbrief ge Jéjireven ftond het bevel des Heeren : weid tnyn lammeren. Uit de botten en bloeiféls, dif hy als Hoogleeraar uitfehoot en voortbrag'^ voorfpelde een ieder, dat hy ook in die betrekking zou gelyk worden aan een boom , geplant aan waterbeken ^ djie zyn vrugt geeft in zyn tyd en welks blad niet af valt. Maar 's Heeien" wegen en gedagten zyn booger, dandetffize. Naauwlyks had Dezelve hem tot de hoogste waardigheid in de ï^oderJandfche Kerk opgevoerd , of Hy vond goed , hem tot den hoogsten top van heeriykndd in de Hemelfebè Kerk te verheffen. God befchikte daarom den Worm des doods V dié ftaklden Boom dat hy verdorde; dog om wederom te herleven, ora weeldiger te groenen dan ooit, en om zyn takken uit te fchieten tot in de nabyheid des Troons. Met alle die uitmuntende hoedanigheden i was de gelukkige Nahuys een' mensch , een gevallen mensch ! Een kind van Adam, in ongerechtigheid geboren! Wie zal een reinen uit een onreinen geven? Een zwart kleed is, zoo wel als een fcharlaken rok, vatbaar voor vlekken ! Hy had zyn gebreken, maar zy waren meer zigtbaar voor hem zeiven , dan voor iemand anders; hy beftreed ze, bad 'er tegen, betreurde dezelve , deed 'er boete over, en waschtte zig fteeds in Bethlehems bornput, in die  dï'e algenoegfame fontein, geopend voor het huis Oavids tegen de zonde en tegen de onreinheid. Thans bakert zig deze van alle fraet gezuiverde ziel in de ftralen van het Gódlyk licht; fmaakt het brood der magtigen, zonder dat het haar met Gomer of maat wordt toegemeten; drinkt, met onafgebroken verheuging, uit de beken der Geestlyke wellusten en van die nieuwe vrugt des wynftoks, dewelke de Opperste wysheid gemengd heeft. Een licht! Te glorend voor ons zwak en fchemerend gezigt: Een Brood! 1 Het welk, hoe voedfaam ook, de graagte fteeds vergroot: Een Wyn! Daar Hebrons zoete most niet by genoemd mag zyn. O God! Dat licht, dat Brood, die Wyn, zy namaals ook myn lot! EINDE.  LEERREDE, met welke de HOOGLEERAAR G. J. NAHUYS, WARE HY IN 'T LEVEN GEBLEVEN, ZYN WERK, ALS PREDIKANT, IN D ï GEMEENTE van LEIDEN, zou begonnen hebben.  Gevijtteerd en geapprobeerd, door de E. Clasjis , van Schieland, den 18 July i?Sit  VOORREDEN. BESCHEIDEN LEZER! Tjht is niet onvernuftig van een voornaam Letterkenner gezegd, dat het veeltyds met de Schriften der Geleerden^ die, na derzelver overladen, het licht zien, gefteld is als met de menfchen, welke in hun nagt- of morgengewaad, met losfe kleederen om bet lyf, zonder merklyken tooi gefchilderd worden, en egter zeer wel naer de verbeelde perfonen gelyken. Van zulken aart is deze Leerrede, die zig meer natuurlyk, dan zwierig, voordoet. Het geen onze Muider Drost taalfchik pleeg te noemen , moge bier niet zoo fterk in 't oog kopen, als in andere zyner werken, die, door de handen van den Maker zeiven uitgedoscht, meer fierlyk te voorfchyn zyn gekomen; dit Vertoog niet te min brengt de levendigfte trekken mede  iv VOORRÉDEN. mede van dat Godsvrugtig verftand, hei welk den uitmuntenden Nahuys, in zyn leven, zoo beminlyk maakte. Trouwens hy zelf ( en wie oordeelde genadiger over vreemden, dag geftrenger over eigen arbeid?"} moet deze Verhandeling zyner gedagtenis niet geheel onwaardig gekeurd hebben , nademaal hy , nog by zyn volkomen kennis zynde, al ware het met veege lippen, haar uitgaaf niet alleen heeft toegedaan, maar ook by herhaling gewild, dat ze, uit zyn naam, aan de Gemeente te Leiden zou opgedragen worden tot erkendtenis van de betrekking, die hy op dezelve gevoelde. Zoo achtbaar en eerwaardig de betaamlyke bevelen der ftervende by alle befchaafdé volkeren zyn; zoo bereidwillig is men geweest, om aan een begeerte, zoo billyk als de voornoemde, allezins te voldoen. Het een en ander kon zoo veel gevoeglyker gefchieden, als de Redenaar ons de Verklaring en Toepasfing zyner ftof, netter afgefchreven, heeft nagelaten. Alleen zyn de Aanfp raken, op een byzonder bladi afgefcheiden  s . VOORREDEtf. §T afgefcheiden van het lighaam der Preek, niet in zulken juiste volkomenheid gevonden, of men heeft, hier en daar, een enkel woord, zonder egter de gapingen te durven aanvullen, moeten inlasfen of verbeteren. Foor het overige is alles onveranderd gebleven, en de /pelling van het Handfchrift, ten zy zig ergens eenige ongelykheid ontdekte, overal gevolgd; althans dienaangaande alle oplettendheid den Letterzetter en den Proefverbeteraar aanbevolen. In vroeger dagen, was men zoodanig op Inleidingen voor allerleije foort van mondlinge en fchriftlyke Redevoeringen gezet, dat Griekenlandsch Wonder, de welfprekende Demoftbenes, daar van de treffendfle voorbeelden by een lerfamelde, en dat de beroemde Rechtsgeleerde Gaius, wiens naam aan de Wetboeken van Keifer Juftinianus tot eer verftrekt, het verzuim derzelver voor een ftrafbare misdaad hield; voor rede gevende, dat de Lezer of Hoorder door dit middel niet flegts ongevoelig tot de zaak zelve getrokken, maar * 3 ook  yi VOORREDEN. ook aanvanglyk in het rechte verftand derzelver ingeleid wordt. Zoo dagten de oude en ook de wyste onzer Vaderen ! In den tegenwoordigen tyd, (de manieren veranderen zoo wel in de geleerde, als in de burgerlyke weereld, en fchikken zig hoe langs hoe meer naer 't gemak} wordt dat Jlag van voorwerk zoo niet onder de overtollige, ten minfte onder de onverfchillige, dingen geteld; des ik het geen verontfchuldiging noodig acht, dat het zelve hier ontbreekt. Meer héb ik niet te berigten. God geve, dat het Euangelium van Chriftus, waar van de kern in deze weinige bladen vervat is, u allen en my mag xyn een kragt Gods tot zaligheid! Vaar wel! P. H. AAN  AAN DE HERVORMDE GEMEENTE TE LEIDEN WORDT, AGTERVOLGENS den UITERSTEN WIL VAN DEN ZALIGEN NAHUYS, DEZE LEERREDE, met welke H?, WARE HET ALZOO 's VADERS WELBEHAGEN GEWEEST, ZYN DIENSTWERK onder dezelve ZOU BEGONNEN HEBBEN, EERBIEDIG OPGEDRAGEN, E N,  E N, ALS EEN GEDENKTEEKEN VAN ACHTING en GENEGENHEID, PLEGTIG TOEGEWYD; MET HARTLYKE BEDE, dat vele daar door, ONDER DE MEDEWERKING DES HEILIGEN GEESTS, TOT WEZENDLYK HEIL HUNNER ONSTERFLYKE ZIELEN, BY AANVANG of VOORTGANG, mogen leeren, WAT HET IS: DOOR DE LIEFDE FAN CHRISTUS GEDRONGEN TE WORDEN. TEXT  TEXT UIT DEN II. BRIEF van PAULUS AAN DIE VAN CORINTHEN, Het V: Hoofdftuk het 14. Vers. Wmt oc Kefte CfcifW tgtoflt ün£ Het.verband, waar in onze Textwoorden voorkomen, behoeven wy niet hoog op te halen. Vier verfen hooger was de Apoftel door 't beloop zyner reden gebragt op een gewigtig onderwerp, onze toekomftige verfchyning voor den Recbterftoel van Chriftus, met een tweeledige en zeer verfchillende uitkomft, waar van de Apoftel deze Toepasfingmaakt, in 't begin van het 11 vers: Wy dan, wetende den fchrik des Heeren, bewegen de menfchen tot geloof; en hy vond vrymoedigheid, door de innerlyke bewuftheid van zynen yver , en daar in de. opregtheid zyner bedoeling, 'er by te voegen, A en  en wy zyn Gode openbaar geworden, als zulken die in den dag wandelen, die het oog van God niet ontvlugten; maar 5t zelve over ons werk verdragen kunnen ; ja metterdaad reeds beproefd bevonden zyn , en de blyken zyner Godlyke goedkeuring ondervonden hebben. Wy kunnen ook uit dien hoofde den toets der menfchen veelen, wy geven ons werk en bedoeling bloot aan het fcherpzinnigft onderzoek, en hopen, ja vertrouwen ook in uwe Confcientièn als zoodanig geopenbaard te zyn. De Corinthiers moeiten dit getuigenis, 't welk de Apoftel zich zeiven geeft, niet aanmerken als een baatzugtigen roem, als wilde hy herhaalde pogingen doen, om hen flegts voor zyn perfoon in te nemen ; hy geeft \e kennen wat hy daar mede bedoelde, voorname]yk wilde hy daar mede hun oorzake, dat is ftoffe en bondige bewyzen van roem over hem - en zyne opregte mede - arbeiders, geven en herinneren, als over zulken, die op de proef bevonden waren getrouwe Apoftelen van Chriftus, welker Leer zig openbaarde eene Leer te zyn, die de harten bekeert, 't welk dienen moeft ter befchaming van zulken, hoedanigen 'er onder de Corinthiers waren ingefloopen, die de egte Apoftelen en hun werk zogten in verdenking te brengen, en welke daar toe breed van zich zeiven opgaven, roemende in 't aangezigt maar niet in 'ï harte, dat is, die wel pochten met den mond, maar wier hart hen veroordeelde; die ook wel met pluimftrykende woorden de Corinthiers vleiden, maar inderdaad hun geen opregt hart en genegenheid toedroegen. Want, zoo vervolgt hy in 't 13 vers, het *9 dat ™y uitzinnig zyn, wy zyn het Gode, het zy  zy dat wy gematigd van zinnen zyn, wy zyn 'i ïilieden. De Apoftel, wanneer hy gedwongen wordt zich zeiven en zynen dienft te pryzen, en zich te beroepen op zakelyke bewyzen van zyne lof lyke poogingen en getrouwen arbeid, noemt dat, by overneming, in dezen Brief meermaals uitzinnigheid, onwysheid, vergeleken Cap. XI: om dat het doorgaans uitzinniger en dwazer lieden werk is van zich zeiven te roemen, en met hunne lippen zich te pryzen: maar hy verklaart zulks te doen, niet om zich zeiven daar door deze eere te geven. maar Gode, die Hem daar toe geroepen en bekwaam gemaakt had. Was hy buiten 't geval van noodzakelykheid om te roemen, voerde hy* zonder van zich zeiven te fpreken j zynen dienft eenvoudig uit, hy had geen ander oogmerk, dan hun nut; hoe zy hem dan wilden aanmerken, zyn doelwit was alleen Gode eere te geven, en hun nut en heil te bewerken. En hier van geeft hy deze reden in de woorden van onzeh Text, want de liefde Chrifii dringt ons. Deze woorden moeten dan behelzen een overtuigende reden, waar mede de Apoftel de Corinthiers doet begrypen, hoe zyne en zyner opregte Mede-arbeiders dienft en gedrag omtrent de Gemeinte uit een- opregt grondbeginfel voortvloeide, en geen andere bedoeling, dan de eere Gods, en het waar belang der Gelovi^ gen had of hebben kon, uit aanmerking dat dé Liefde Chrifti hen drong. Laat ons nader overwegen I. Wat de Apoftel met deze woorden zegt. A, % U, Met  II. Met hoe veel waarheid hy dit getuigt III. En wat invloed die gefteldheid hebben moeft op zyne bediening. — Waar uit tefFens blyken zal de klem en gepaftheid dezer betuiging in 't verband van zaken, waarin wy dezelve hier aantreffen. f. Om de zakelykheid en kragt van eenig zinryk gezegde behoorlyk uittehalen, is nodig den zin der uitdrukkingen vooraf wel te verftaan, en naauwkeurig te bepalen. Dit althands wordt hier vereifcht: Wy moeten voor eerft onderzoeken en bepalen, wat de Apoftel met deze woorden zegt, De liefde Chrifti dringt ons. Beide i) het onderwerp, de Liefde Chrifti, en 2) 't geen hy er van getuigt, zy dringt ons, vordert eenige verklaring. A. Wat verftaat Paulus hier door de Liefde Chrifti? 1. Dit kan beteekenen, of de Liefde van Chriftus tot ons , of de Liefde van ons tot Chriftus; gelyk de Liefde Gods, de Vreede Gods en meer andere dergeiyke uitdrukkingen in zulk eene wederzydfche betrekking meermaals voorkomen. Men kan dit dan vertalen , of de liefde van Chriftus, of de liefde jegens Chriftus. Men vraagt dan, in welk van deze genoemde opzigten, de uitdrukking van Paulus hier bedoeld worde? Maar, geliefde Toehoorders! zal 't wel nodig zyn, dit met eene fchroomagtige naauwkeurigheid te wikken ? A. Laat ons flegts in agt neemcn, dat de Liefde iets betrekkelyks is; en vooral, dat zy, zoodra zy in het voorwerp waartoe zy zich uitftrektj  <& uitftrekt, zich doet gevoelen, de wedërzydfche werking opwekt. B. Uit dien grond moet volgen, daar hier aan de liefde van Chriftus eene werking in Paulus en zyne mede Apoftelen wordt toegekend , dat gewis hunne liefde tot Chriftus hier in beweging moet befchouwd worden. Deze liefde tot Chriftus egter kan in den menfch in geen beweging zyn, dan by wyze van wederliefde, zy heeft de liefde van Chriftus tot ons, ten grondflage, en kan daar uit alleen voortvloeien. Het fpreekt derhalven van zelfs, dat wel de liefde van Chriftus, als de bewegende oorzaak hier moet bedoeld zyn: doch als daar van gezegd wordt, zy dringt ons, kan men die niet aanmerken als verborgen in God, of als eenzydig, maar als uitgeftort in onze harten, en ons dringende door de voortgebragte en opgewekte wederliefde. Men denke dan aan de Liefde van Chriftus tot ons, welke altyd vooi> gaat, en uit welker befchouwing en gelovige erkentenis onze liefde tot Hem opgewekt wordt, tot zulk eenen trap, dat deze door Chriftus in ons opgewekte liefde ons dringt. De liefde van Chriftus kan ons niet dringen dan door op ons geeftlyk gevoel te werken, en wederliefde te verwekken, en 'er kan geen liefde'van ons tot Chriftus zyn , dan uit aanmerking van zyne liefde tot ons. n. Maar dan blyft er nog een tweede vraag te beandwoorden, namelyk, welk eene liefde, of liever, welke daad of bewys van Chriftus liefde de Apoftel in 't byzonder hier a's de bewegende oorzaak hunner liefde onder het oog heeft ? En ook hier naer behoeven wy met lang te zoeken; het verband doet ons zien,, b A 3 dat  6 >& dat hy de liefde van Chriftus met voorons te fterven voor ooge heeft; want dus volgt er in het 15. vers, als die dit oor deelen, enz. Inderdaad eene uitftekende liefde! Hier in is gewis de liefde in den hoogften trap te bekennen , dat iemand zyn leven fielt voor zyne vrienden ; maar tot welk eene onmeetbare hoogte ftygt dan de liefde van Chriftus, daar hy voor ons geftorven is, toen wy nog zondaars , toen wy nog vyanden Gods waren, ger lyk wy allen in onzen natuurftaat bevonden worden; geftorven, om ons met God te verzoenen , om door zynen dood, na een voorafgaand allerheiligft leven , en volmaakte gehoorzaamheid , voor onze fchulden, aan de Godlyke geregtigbeid genoeg te doen, om ons de verlosling door zyn bloed, te weeg te brengen, namelyk de vergeving der zonden, en een erfdeel onder de heiligen in het licht: met één woord, om ons, die onder 't vonnis der verdoemenis liggen , die het eeuwig verderf van het aangezigte des Heeren en van de heerlykheid zyner fterkte waardig zyn. zalig te maken ! O gadelooze liefde! onvergelykelyke goedertierenheid 1 B. Is 't wonder dat de Apoftel een groot vermogen aan de erkentenis dezer liefde toekent, dat hy er van getuigt, zy dringt ons ? 1. Het grondwoord beteekent pers/en, tfzamendr ukken, en van daar, iets in bedwang fyouden: Paulus drukt zich dus uit, om aan te vvyzen de volflrekte magt, welke de liefde van Chriftus over hem, en allen die er door bezield waren, had en oefende, in 't beftuuren van al de neigingen van hun hart, al de bedryven van fcun leven. Hy geeft er door te kennen : De liefde  liefde van Chriftus, uitgeftort in onze harten, houdt ons in bedwang, houdt ons onder haar beminnelyk geweld en zagt beftuur; zoo dat ze ons doet verrigten, 't geen wy anders niet zouden kunnen doen, en nalaten 'tgeen we anders doen zouden; — Zy beftuurt ons in alle onze bedryven met die wysheid, dat wy, in onzen yver niet tot uiterften vervallen, maar fteeds blyven in 't midden van 't regte pad; — Zy vereenigt ons hart en alle onze vermogens tot den dienft van God, zoo dat onze gedagten, woorden, daden, en geheele wandel door deze liefde beftuurd worden, ix. Hier in ligt dan , A. by onderftelling, opgefloten, t, dat men de liefde van Chriftus, welke Hy door zynen dood heeft aan den dag gebragt, in derzelver bron, aard, oogmerk en gevolgen kent. ii, Dat men dezelve ook in alle die genoemde hoedanigheden erkent, en zulks niet flegts in 't gemeen of in 't afgetrokkene, maar met betrekking ook tot zich zeiven , zoo dat men deze liefde van Chriftus voor zich begeerlyk agt, daar in belang ftelt, dezelve met een heilbegeerig gemoed omhelft, en, volgens de vergunning van het Euangelie, en 't getuigenis van Gods genade, aan allen die tot Hem toevlugt nemen, op deze liefde van Chriftus zich verlaat. in. Dat men de kragt van deze liefde, doorhet geloof, in zyn hart gevoelt, en, door wederliefde, ook zoekt te bewaren en aan te kweeken. B. Het welk dan ten gevolge heeft, tgeen, Heiliger wyze, door den Apoftel hier worot A4 ultSc-  uitgedrukt, dat die liefde ons werkzaam doet zyn, met yver bezielt, befhmrt; met één woord, dat ze ons dringt, op die wyze als zoo even gezegd is. C Vatten we nu , 't geen tot verklaring gezegd is, t' zamen, dan zal de zin van 't geheele voorftel, in 't verband van zaken, hier op uitkomen: ,, De liefde van Chriftus, om voor ons te „ fterven, doet zich, in de opwekking onzer 3, wederliefde, zoo fterk gevoelen, dat wy a, daar door gedrongen worden om voor Hem „ te leven, en met eenen allerfterkften, maar „ teffens welbeftuurden yver allen mogelyken „ dienft te doen in de Bediening van het „ Euangelie. De Liefde van Chriftus, die „ door zynen dood ons, die dood waren in de „ zonde, het leven gegeven heeft, het gevoel „ van onze verpligting deswegens aan Hem „ verwekt eene liefde in ons, die ons doet „ befluiten, tot betooning van opregte dank„ baarheid, niet meer ons zeiven te leven, „ maar al wat wy zyn en vermogen Hem toe „ te wyen en in zynen dienft op alle mogelyke „ wyzen te hefteden: Wyjverkeeren als in eene „ nieuwe fchepping, en denken fchier op „ niets anders, dan op de uitoefening onzer „ liefde in de getrouwe waarneming van ons „ gezantfchap". Ziet daar wat de Apoftel met deze woorden, volgens 't verband van zaken, zegt. Nu ftaat ons te overwegen , met hoe veel marheid Pwlus dit getuigt. En hier toe zullen we  9 we dit i) eerft in 't gemeen, 2) daar na ten opzigte van Paulus en zyne Mededienaars in 't byzonder befchouwen, A Dat de Liefde van Chriftus, uitgeftort in 'thart, en de daar uit verwekte wederliefde, waarlyk een dringend vermogen heeft, wordt uit den aard der zake openbaar, en zal by eene nadere ontwikkeling ons overtuigend blyken. Immers het is de eigen aard der liefde, invloed, en wel een zeer kragtigen en onweêrftaanbaren invloed te maken op ons hart en daden, immers waar dezelve opregt en niet flaauw is. Heeft men eenig Voorwerp, dat ons dierbaar is, dat men regt lief heeft, voor al wanneer dat zelve ons bemint, en verpligtende bewyzen van weldadigheid en liefde betoont, men zoekt zyne woorden en gedragingen daar naer in te richten, om het zelve te behagen, te genieten; men fpreekt er gaerne cn daarom ook veel van, men doet gaerne en fchier zonder moeite al wat men weet of denken kan dat het zelve aangenaam kan zyn , en tot bevordering van deszelfs belangen ftrekken kan; al wat men daar toe in 't werk ftelt, valt niet zwaar, men doet het met vermaak , men wordt niet ligt moede in dat werk. Dit alles vloeit, als van zelfs, uit den eigen aard der liefde voort; dit kan niet anders zyn of moet er uit voortvloeijen, want de Liefde beftaat in „ het genoegen „ 't geen wy gevoelen over 't geluk van een ander, gegrond op 't vermaak, 't welk zyne „ volmaaktheden ons verfchaffen". Dit, het wélk wy van de Liefde in 't gemeen gezegd hebben, is 1) ook waar, 2) ja is veel meer en in den hoogften trap waar, van A 5 de  de Liefde tot Chriftus, welke uit zyne liefde tot ons voord welt. r. Het is, zegge ik, ook waar van de Liefde van Chriftus in ons, dat zy ons op de gezegde wyze dringe; want de aard der ware liefde is overal dezelfde; fchoon ze verplaatft wordt op verfchillende voorwerpen, ze behoudt altyd haren aard en eigenaardige uitwerkfëlen. Waar liefde is, daar zyn ook alle die uitwerkfels der liefde , welke van haren aard onafscheidbaar zyn. Als zich dan de liefde op Chriftus veftigt, dan heeft ze die uitwerkfëlen ten zynen opzigte , welke ze uit haaren aard hebben moet en heeft ten aanzien van alle andere geliefde Voorwerpen. ii. Maar, ik zeide ook, dat dit alles veel meer en in den hoogften trap waar was van de Liefde tot Chriftus, om dat Hy zoo veel meer heeft dat Hem liefde waardig maakt, en de uitwerkfëlen onzer Liefde in ons opwekt. Met vele proeven en uit verfcheiden gronden was dit te betoogen, maar laat ons, om het op de kortfte en meeft bevattelyke wyze te doen, dit eene flegts in aanmerking nemen entertoetfe brengen. a. Alle voorwerpen onzer liefde, buiten God en Chriftus, zyn van dien aard, dat zy naer mate men dezelve meer van naby en in haar innerlyke waarde leert kennen, en naer waarheid beoordeelen , naer die mate of de overmaat onzer liefde doen afnemen , of wel dezelve geheel doen verdwynen. i. Dit is althands gewis en volftrekt .waar van de ongeoorloofde liefde, de Liefde tot de wereld en hare zondige begeerlykheden. Zoo dra men dezelve van naby beziet, en regt leert  ii Jeert kennen, moet de liefde in af keerigheid en affchrik veranderen: Zy vleit wel door hare begeerl>kheid, en biedt de bekoorlykfte lokaazen aan, maar zoo dra men agt geeft óp het uiteinde van al dat bedricglyk fchoon, bemerkt men, dat haar huis helt naer den dood, dat zy vele gewonden heeft nedergeveld, dat hare gedooden magtig vele,en dat alle hare genodigden zyn in de diepte der helle, ir, Ten aanzien van geoorloofde dingen , die onze liefde tot zich trekken, heeft insgelyks niet zelden en doorgaands eene afneming en verdwyning plaats. Onder de voorwerpen welke veel vermogen op onze liefde oefenen, en die op een geoorloofde wyze kunnen en mogen bemind worden, is by voorbeeld de lichamelyke fchoonheid. Maar niet zelden, ja doorgaands wordt men by 't genot of door nadere en ondervindelyke kennis dier voorwerpen gewaar, dat de trap onzer liefde, die zich in den eerften deet gevoelen, de waarde derzelve te boven gaat, en deswegens niet beftendig wezen veel min toenemen kan, maar trapswyzig afneemt, en niet zelden verdwynt. Hoe dikwyls leert niet de ondervinding , dat de fchoonheid niet anders is dan een fraai kleed over een mismaakt en melaatfch voorwerp, dat agter 't fchoon gelaat een zeer bedorven ziel fchuilt, een boos hart verborgen ligt! Of zoo dit alzoo zeer geen plaats heeft, de fchoonheid is ten minften niet beftendig, ze verheft hare aandoeningskragt, metter tyd verdwynt ze, ze vergaat door ziekte, door ouderdom, en wordt door den dood in loutere afzigtelykheid veranderd. Een beminnaar zulker voorwerpen wordt metter haaft gewaar, dat hy den trap zyner liefde  liefdé niet kan volhouden, dat hy er niet door an bedwang gehouden, niet beftendig en evenredig door gedrongen wordt, maar dat ook deze tuften met het gebruik verdwynen. in Meer wezenlykheid, en beftendigheid, heeft de Liefde tot redenlyke voorwerpen, by voorbeeld tot het zedelyk Charader van wysheid, deugdzaamheid, weldadigheid, welke men in zekere gcfchapen voorwerpen aantreft, vooral, wanneer men ook door de banden der natuur, en een ingefchapen gevoel van betrekking daar aan verknogt is. Maar als men zyn voorwerp in alle opzigten leert kennen en van alle zyden waarnemen, wordt men er ook gebreken aan gewaar, die ten minften de liefde temperen; men ontdekt onvolmaaktheden of in deszelfs wil, of althands in deszelfs vermogen, waar door ons vermaak, in deszelfs onderftelde volmaaktheden, wel niet geheel weggenomen, maar beperkt wordt, waar door men befpeurt gevaar te lopen van zyn met reden geliefd voorwerp te fterk te kunnen beminnen, en afgoderye met het zelve te plegen ; in welk geval de liefde, in plaats van toetenemen, ons in bedwang te houden, en met eene beftendige evenredigheid te dringen , ongeregelde bewegingen veroorzaakt, en door -velerleie te leur itellingen ons befchamen en beroeren kan. Zoodanig is 't gelegen met onze liefde tot gefchapen voorwerpen, van alles wat onder de zonne is : naer mate men dezelve meer van naby en in haar innerlyke waarde of vermogen leert kennen, en naer waarheid beoordeelen, naer die mate doen zy, of de liefde geheel verdwynen, al haar kragt en bedwingend vermogen verhezen, of ten minften een zekere over, maat  maat onzer liefde afnemen cn dezelve binnen eenige nodige palen beperken. E. Maar geheel anders is 't gefteld met de liefde van welke wy fpreken; juift het tegengeftelde heeft plaats in de in het hart uitgeiforte liefde van Chriftus, deze kan nooit te ver gaan, deze kan nimmer hoog genoeg klimmen. Naer mate men Hem meer van naby, en in zyne innerlyke waarde en vermogen leert kennen, en naer waarheid beoordeelen, naer die mate beklimt de liefde al hooger en hooger trap, en verwekt eenen aandrang, die alle onze vermogens in bedwang houdt, die alle onze kragten in beweging brengt, en met een onbezweken yver aan den gang houdt. i. Verftaat dit egter niet in zulken zin, als of wy door de Liefde bedoelden zekere driften en uitgelatenheid, welke met de menfehlyke liefde dikwyls gepaard gaan, en als ftuiptrekkende bewegingen der hartstogten zyn aantemerken: Die onftuimige bewegingen komen veel al voort van het zinlyke: Om dat de menfchelyke of natuurlyke voorwerpen der liefde zich aan de zintuigen voordoen, en een onmiddelyken of regelregten invloed hebben op onze oogenbliklyke zinlyke aandoeningen en geneuchten, brengt het gezigt of de tegenwoordigheid derzelve niet zelden eene hevigheid van aandoeningen voord : Doch deze zyn de maat niet, waar naer men den juiften trap der;, ware liefde moet afmeten; deze zyn gelyk aan een vuur, dat wel hevig, maar teffens kort brandt, en de rilling of huivering der koude doet wederkeeren. Maar het zyn de redenlyke neigingen van 't hart, de verftandige en welberaden bewegingen der ziel, waar in de ware, de beftendige, de fteeds toenemende liefde moet  moet gezogt worden. En iuift deze zyn het, welke door de liefde van Chriftus , met een fteeds toenemenden trap, ingenomen worden, naer mate men Hem meer leert kennen, en zich aan Hem gewend, want a. Befchouwt men zyn Perfoon, Hy bezit niet alleen het uitgeftrektft vermogen, en de hoogfie heerlykheid; maar ook een hart, waar in al, wat deugd en zedelyke fchoonheid heetert kan, in den hoogften trap en op de bevalligfte wyze zich vereenigt. Van waar er van Hem gezongen wordt in den XLVften Pfalm j Gy zyt veel fchooner dan de menfchen kinderen , genade, louter bevalligheid , is uitgeItort op üwa lippen. Hoe nader mert Hem leert kennen , hoe meer men zeggen moet, Al iv'at aan Hem is, is ganfeh begeeiiykl Hy is het affchvnfel van Gods heerlykheid, het uitgedrukte beeld zyner zelfftandigheid, de eeuwige en eeniggeboren Zoon van Gods liefde, in wien al)des Vaders welbehagen is; en zou dan het welbehagen, de verluftiging, de hoogagting, de liefde onzes harten tot Hem niet immer toenemen? Hy is de Heer der heerlykheid, wien alle de Engelen Gods aanbidden, wien de hemelingen hulde doen ; wien de Vader uitermaten verhoogd heeft, op dat in zynen naam zich zouden buigen alle kniën, en alle tong Hem zou belyden de Heer te zyn; en zou deze zyne heerlykheid den Chriften niet duurzaam bekooren ? Zou de kennisneming en bepeinzing hier van, de verluftiging in Hem, de liefde tot Hem, niet gaande houden, niet doen toenemen, niet trapswyzig verhoogen, niet dringen , om Hem mede hulde te doen, om v«or Hein te leven ? Hy is het hoogfts  hoogfte voorbeeld van zedelyke fchoonheid, het patroon van de volkomendfte deugd, Hy draagt een hart, waar in de zuiverfte liefde tot God blaakt, en de edelfte bevalligheden zich vereenigen, een hart, dat de geregtigheid lief heeft, en de godloosheid haat, dat vervuld is met de edelfte aandoeningen; dat de onverfchrokkenfte Heldenmoed met de tederfle bewegingen van mededoogen en zagtmoedigheid; de onbevlekfte heiligheid met onverpligte menfchen- , met zondaars - liefde ; de minzaamfte infchiklykheid, met de onkreukbaarfte opregtheid en trouwe, in zich vereenigt. Het is deze hoogwaardige Perfoon , wiens Characler en innerlyke waardye hem de hoogfte aanfpraak moet doen hebben op onze hoogagtende liefde, door wiens nadere en nadere kennis de genegenheden der ziele fteeds meer en meer tot Hem moeten worden opgewekt, en gaande gehouden, op zulk een wyze dat zy haren invloed verfpreiden in alle onze gedagten en gedragingen; temeer, en vooral, wanneer men b. Hem gade flaat in zyne liefde tot ons, en het werk dat Hy voor ons gedaan, en waar Hy zyne uitnemende en onuitfprekelyke liefde tot ons op de treffendfte wyze geopenbaard heeft, waar van wy te vooren reeds gefproken hebben , namelyk dat Chriftus voor ons geftorven is, dat Hy geftorven is voor zondaren, voor vyanden, om die met God te verzoenen, dat hy geftorven is eenen vervloekten dood, den dood des kruifes, om ons van den vloek te verlosfen; en teffens opgewekt is tot onzer regtvaardigmaking. Chriftus iieeft ons verloft van den vloek der wet, een vloek geworden zynde voor ons: want Hem, die  die geen zonde gekend heeft, heeft God zondd gemaakt voor ons, op dat wy zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem; in Hem, die, na dat hy de reinigmaking onzer zonden door zich zeiven te weeg gebragt heeft , is gezeten ter regterhand der Majefteit Gods in de hoogfte hemelen, op dat hy van daar zyne geeftlyke gaven, en verbondszegeningen zou uitdeelen onder de menfchen, en wederhoorigefehepfelen by God wederom doen woonen. Met één woord, het ganfche Middelaarswerk, 't welk Hy volbragt heeft op aarde, en nu in den ftaat zyner verhooging uitvoert, en uitvoeren zal, tot op de voleindinge der eeuwen, daar Hy als de medelydende Hoogepriefter de belangen der zynen op zyn harte draagt, voor het aangezigt des Vaders hun voorfpraak is, en met de hoogfte Wysheid en Goedertierenheid hun verzorgt; dit alles, hoe meer het wordt ingezien, moet het hart met onverbreekbare liefdebanden aan Hem verbinden, en dringen om niet meer zich zeiven te leven , maar Hem alleen , die voor ons geftorven en ook opgewekt is. Zoo dan, indien immer de liefde dringt, het is de liefde van Chriftus by uitnemendheid, welke eene dringende wederliefde verwekken moet, eene wederliefde, die ons geheel moet innemen, in bedwang houden, en dringen om alles aan Hem opteofferen, en op het vaardigfte Hem te dienen. B. Dit alles nu mag men met regt op Paulus toepasfen, gelyk ook op zyne getrouwe Medearbeiders , inzonderheid Timotheus, aan 't hoofd van dezen brief vermeld, en Titus, van wien hy gewaagtCap. VII: 6,7, enz., benevens eencrj  eenen anderen broeder, die lof had in 't Euangelie door alle de Gemeinten Cap. Vlil: 18. en nog eenen anderen Broeder, die dikmaals beproefd was, vers 22. het zy dit Lucas, of Barnabas, of Silas geweeft zy: van deze allen was het waar, en 't bleek by de ftukken, dat de liefde vas Chriftus hen drong. Hoe zeer Paulus daar mede ingenomen, ja geheel en al met deze liefde als bezield was, kan men afnemen uit alle zyne fetriften, die vol zyn van de hartelykfte erkentenisfen, en kra,?tigfte ontboezemingen zyner gemoedsbewegingen over de liefde van Chriftus. Men hoore hem, onder anderen Gal. II: 20. Ik ben met Chriftus gekruift, en ik leve; doek niet meer ik, maar Chriftus leeft in my; en 'e geen ik nu in 'ï vleefch leve, dat leve ik door '£ gelove des Zoons Gods, die my heeft liefgehad, en zich zeiven voor my overgegeven heeft. Hoort zyne erkentenis, ootmoedig en vol van heilig liefdevuur, ïTim1.Ii 14—16. De genade onzes Heeren is overvloedig geweeft, met gelove en liefde, die daar is in Chriftus Jefus; Dit is een getrouw woord enz. wantmy is barmhartigheid gefchied, op dat Jefus Chriftus in my , die de voomaamfte ben, alle zyne langmoedigheid zou betoenen, tot een voorbeeld der genen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. Indien wy voords de loflyke befchryvingen en getuigenisfen, welke van Timotheus, Titus, en andere Broeders in de Handelingen en Brieven van onzen Apoftel gadeflaan, van welke wy ftraks een en ander tot een proeve noemen zullen, lydt het geen bedenking, of zy allen wierden door denzelfden geeft bezield, en gedrongen door de Liefde van Chriftus. B Trouwens,  Trouwens, getuige daar van was hun arbeid, hun yver, hunne getrouwheid, en ftryd, welke zy nevens den Apoftel hadden in den dienft van 't Euangelie. Het kon toch niet misfen, of deze gefteldheid des harten, deze aandrang der liefde van en tot Chriftus, moeft eenen zeer aanmerkelyken invloed daar op hebben. En dit leidt ons tot III Het derde ftuk, dat ons nog overig is. Befchouwenwy, i) welken invloed deze dringende liefde op de bediening van het Euangelie heeft; 2) hoe gepaft en voldingend derhalven deze betuiging in 't verband van zaken voorkomt. A. Laat ons ook dit wederom 1) meer in 't algemeen, 2) en dan in het byzonder met toepasfing op Paulus en zyne Medearbeiders, bezien. 1. Het is, in't algemeen, ontwyffelbaar zeker, dat de dringende liefde van Chriftus, eenen aanmerkelyken invloed maken moet op de Bediening van het Euangelie; zyishet voornaamfte vereifchte in eenen regtgeaarden Dienaar van Chriftus; naer mate de liefde van Chriftus hem dringt, naer die mate zal hy regc in ftaat bevonden worden, om zynen poll: met den vereifchtenyver, bedagtzaamheid, getrouwheid , en tot het regte oogmerk, met de zuiverfte bedoelingen, in te rigten en te vervullen. A. Een Leeraar, wien de liefde van Christus dringt, heeft liefde tot Jefus volk, liefde tot zyne fchapen, en luft, om tot verbreiding van Jefus eer, vele tot zyne fchapen toetebrengen, vele zielen voor Hem te gewinnen. Dit doet  ■3K i£ >$ doet hem als een regtgeaard Fierder zyn hart zetten op de kudde, en er zyn hoogfte eer in ftellen dezelve, onder Jefus opzigt, en naer zyn voorfchrift te weiden. Vak dit nu en dan wel eens wat moeilyk, is er arbeid aan vaft, koft het doorgaans veel tyd zorgc en gepeinzen, komen er gevallen in voor, die zwaar zyn, bejegenen hem ook nu en dan ontmoetingen, die niet begeerlyk zyn, de liefde maakt dit werk ligt; elke opwekking van de liefde van Chriftus in zyn gemoed, doet hem over bergen flappen, en fchict hem vleuglen aan als die der arenden, zoo dat hy lopen kan zonder moede, wandelen zonder mat tc worden. B. De liefde (zegt onze Apoftel elders) is goedertieren, zy maakt medelydend en barmhartig: En even hier aan kent men ook den Leeraar, die door de Liefde van Chriftus gedrongen wordt; hy is medelydend omtrent zondaren; trouwens het zyn zyne evenmenfehen, en hy is hun mede - zondaar, die het alleen aan de vrymagtige genade Gods en de vrywillige liefde van Christus te danken heeft, dat hy anders denkt en wandelt dan zy die nog in de zonde leven: hy verheft zich zeiven niet op de genade, als ware die een grond van zyne perfoneele waardigheid, van waar hy met veragtrng op den natuurling mogt nederzien: Oneen, hy kent zich zeiven; hy weet, wat alvermogende genade er aan hem te kofte moeft gelegd worden, om hem te trekken uit de magt der duifternis, en overtebrengen in den ftaat van Gods kinderen; dit doet hem de zuiken, die dit groot geluk nog misfen, en buiten deze genade nog geruft henen gaan, met. een opregt mededogen befchouwen, met liefde en befcheidenheid behandelen, B 2 en  20 ><§> en hun een harte toedragen, 't welk hun die genade even zeer als zich zei ven gunt. Al heeft hy zelfs zulken voor, die hy als verharde zondaren, als weerfpannelingen befchouwt, hy beftraft hen niet met bitterheid, maar legt er op toe, om hen met den geeft der zagtmoedigheid op een overtuigende en hartinnemende wyze te regt te brengen: wetende, dat hy in den grond, van natuur niet beter is, houdt hy zich geftadig voor oogen, en laat in alles zich bezielen en beftuuren met die gevoelens, welke de Apoftel ons inboezemt, daar hy vraagt: wie onderfcheidt u, of wat hebt gy dat gy niet ontvangen hebt? en indien gy 't ontvangen hebt, wat zoudt gy dan roemen en u zei ven gedragen als of gy het niet ontvangen had ? C. Een Leeraar, die door de Liefde van Chriftus gedrongen wordt, is zeer met Jefus, en het Euangelie zyner genade ingenomen: Hy fpreekt er zoo gaerne van, en fielt het op zulk eenen prys, dat hy met Paulus voorneemt zyne hoogfte wetenfchap en wysheid te ftellen in de kennisfe van Chriftus Jefus, den gekruiften, in wien alle fchatten van wysheid en kennisfe verborgen zyn. Dit maakt hem af keerig van alle ydele vertooning van menfchlyke geleerdheid; hy verbergt ze veel liever, dan dat hy daar mede zou willen pronken; hy is egter verre af van een veragter te zyn van bondige geleerdheid; hy bedient er zich ook van, waar ze hem te ftade komt, en heiligt ze, als het goud en zilver der Egyptenaaren aan den opbouw des Tabernakels; doch op zulk een wyze, dat Chriftus altyd zyn doelwit en einde is, en alles dienftbaar wordt aan dat edel voorwerp waar van zyn ziel geheel is ingenorsen. Wetende,  21 ><& Wetende, hoe goed men het by Jefus vindt, en welk eene onuitfprekelyke liefde tot zondaren in dat edel hart van dien gadelozen menfchen-vriend woont; wetende by eigeervaring, welk een algenoegzaamheid er is in de verdien fte van dezen gezegenden Middelaar, voor flegte, voor doemwaardige, voor magtelooze zondaren; welk een kragt er is in zyn bloed tot uitdelging van de grootfte fchulden, tot reiniging van 't bevlekt en ontroerd geweten; is het een zyner voornaamftc en dagelykfcbe beyveringen, om zyne Mede-Zondaren daar over te onderhouden, en, welookja door den fchrik des Heeren, maar meeft evenwel door de liefde van Chriftus hen uittelokken om het verderf te ontvlieden, en te brengen tot het geloof. O hoe gaern, hoe hartelyk, met hoe veel belangneeming, roept hy hun toe; Dit is een getrouw woord, en aller aanneminge waardig, dat Chriftus Jefus in de wereld gekomen is, om Zondaren Zalig te maken, van welke ik de voornaamfteben! Wat blydfchap fmaakt zyn Ziel, hoe verrukkend is 't genoegen van zyn hart, als hy regt yverig, getrouw, en onder bevindelyke hulp en Zegen van den Heiligen Geeft, zyne boodfchap mag afleggen, tot het hart zyner hoorderen toegang vinden, en in hunne confcientien openbaar worden als een gezant van Chriftus, als of God door hem bade, biddende van Chriftus wege, laat u met God verzoenen! Het moet in der daad een edel genoegen zyn, wanneer iemand eenen Drenkeling, by voorbeeld, of eenen anderen ongelukkigen Lyder, uit de kaken van den dood rukt, en gerekend mag worden, eenen menfch by het leven behouden en aan de Maatfchappye wedergegeven B 3 te -  te hebben: Maar, Toehoorders! welk een verrukkend genoegen de ziel frnaakt van eenen, die door de liefde van Chriftus gedrongen wordt, wanneer 't hem doorGods zegen gelukt zielen van menfchen voor Chriftus te gewinnen, en voor den hemel te bereiden; welk een Zieldoortintelende vreugde met die gedagte vergezeld gaat, dat men arbeidt aan 't eeuwig heil der zielen, dat men werkt voor de eeuwigheid, laat zich met geen woorden uitdrukken. O! ééne ziel flegts uit de klaauwen van den Satan, uit de banden van de hel, als een middel in Gods hand , te redden, ééne ziel op zynen weg door de woeftyn mede te nemen naer 't hemels vaderland, en by de verfchyning van Jefus heerlykheid te mogen zeggen, en is deeze niet een vuarIrand uit den vuure gerukt? is een Eer, een Voorregt, een Schat, welke hem zyne bediening in zulk eene voortreflykheid vertoont, dat hy die voor geen bondels en bylen, ja voor geen Throonen en Scepters zou verwisfelen. Geen gevaar is te gróót, geen arbeid te zwaar, geen werk te vermoeiend, 't welk hy, wien de liefde van Chriftus dringt, niet gaerne daar toe onderneemt, al moeit hy dan ook uitgaan in de afgelegenfte wyken, en in de heggen; hy dwingt ze met overredende liefdedrang, om in te gaan, op dat het huis zyns Konings en mildcnGaftheers vol worde; wetende, dat die er velen geregtvaerdigd hebben, zullen blinken als de ftarren in het uitfpanfcl, wanneer ze zullen kunnen zeggen: Ziet hier ik en de kinderen welke de Heere my gegeven heeft! JD. Evenwel, een Leeraar, wien de Liefde van Chriftus dringt, wordt niet mismoedig, noch werkeloos, wanneer hy al dien zegen naer zynen  <8># denkende, hoe vele tegenfprekingen en bedilhngen Jefus zelve verdragen heeft. De mishandelingen en verkeerdheden, al wierden ze zelfs van Broeders hem aangedaan of verwekt, draagt hy wel niet onverfchilhg, noch oordeelt het kwade goed, maar hy verdraagt het met zagtmoedigheid, verdedigt zich met befcheidenheid, en vergeeft het misdadige zynen broeder, in zyn hart, zelfs zonder dat, of eer hy hem vergeving vraagr, gedenkende van hoedanigen geeft hy zelve is, en hoe veel Jefus hem kwytgefcholden, hoe veel wangedragingen hy hem vergeven, hoe vele verkeerdheden Hy genezen heeft. Waarlyk, de hefde van Chriftus, als ze dringt, maakt ons zeer ootmoedig, zagtmoedig, handelbaar, jnlchiklyk, gaerne vergevend, liefderyk. Evenwel, hoe zagt, hoe vriendelyk, en toegevend de liefde zy; een Leeraar egter, die door de liefde van Chriftus gedrongen wordt, is en blyft opregt in de zaak van Chriftus, en houdt zich ookmannelyk, wanneer ter op aan komt, in de zaak van Jefus, niet alieen in hem te geloven, maar ook voor hem te lyden, en voor de waarheid te ftryden ■ hy zal hen die het op 't bederf der Leer munten, niet eene uure, noch eenen voetfrap wyken met onderwerping. De belangen van Jefus kerk, zal hy op alle mogelyke wyze en alomme, zoo ver het onder zyn bereik is, getrouw bevorderen, egter met voorzigtigheid, zich niet mengende in dingen die hem niet aangaan , die van zyne hand niet geëifcht worden; noch zich meer aanmatigende dan hem gegeven is; hy is getrouw, maar dringt niet aan meer dan eenen Herder betaamt. — Voor  — Voor het overige volgt hy in 't beleggen van zyn werk zyn licht, zyne gave, die hem gefchonken is, opvolgende, en daar in raadplegende met het getuigenis van zyn geweten ; hy laat zich niet flingeren door menfchen-vrees noch menfchen.gunft. De liefde van Chriftus, uitgeftort in zyn hart, doet hem luifteren niet naer den geeft der vreesagtige dienftbaarheid, maar naer den geeft der Chriftelyke vrymoedigheid, der kragt, der liefde en der gematigdheid, die hem verheft boven de hoop en boven de vrees dei* menfchen, en hem hoog genoeg doet ftaan, om te bemerken en te gevoelen, dat de vergenoeging hier beneden , laag by den grond waft. Hy legt zyn oor niet te luifteren om te vernemen wat de menfchen van hem en zyn werk zeggen, maar beyvert eenvoudig zulke handelwyze, als naer zyn licht en vermogen hem 't gefchiktfte voorkomt , om 't belang van Jefus koningryk in de harten der menfchen te bevorderen. Als de liefde van Chriftus hem dringt, ftaat het oordeel der menfchen by hem op eenen lagen prys, wetende 9 dat niet hy, wien de menfchen pryzen, maar wien God pryft, alleen beproefd zal uitkomen: Hy maakt derhalven zyn werk niet afhangelyk van de wisfelvallige en tegen elkander inlopende fmaken en verkiezingen van menfchen, maar zoekt zich by elke daad van belang, by elk deel zyner bediening fteeds voor oogen te ftellen: „ Hoe zal ik dit werk „ beft inrigten, om't getuigenis van een goed „ geweten te hebben, en by mynen Heere cn „ Zaligmaker, wien ik myn leven, eer, en „ genoegen verfchuldigd ben, vrymoedigheid 3, te vinden van verandwoording, en niet 13 5 v be-  „ befchaamd te worden by zyne toekomfte" ? Daar de fmaken, de vatbaarheden, de natuur lyke gefteldheden der menfchen verfchillen, eerbiedigt hy de Godlyke voorzienigheid en de wysheid des Geefts in de uitdeeling van verfchillende gaven en talenten; Hy waakt tegen de kittelingen der toejuiching, en fchuwt die als een peft der ziele; ootmoedig biddende, bewaar uwen knegt voor trotsheden, laat ze niet over hem heerfchen. Hy benydt het zynen Medebroeder niet, als hy bemerkt, dat deszelfs dienft boven den zynen meerendeels getrokken wordt, (hoe wel de ongeregeldheid en onmatigheid, die daar in dikwyls plaats heeft, te betreuren en met reden te berispen valt) maar 't is hem genoeg gelegenheid te vinden om te toonen dat hy Jefus liefheeft en dienen wil, met de gaven die hy daar toe ontvangen heeft, wetende dat zyn loon niet zal afhangen van de toejuiching des volks, noch van den toevloed der menigte; maar van de opregtheid zyner bedoelingen, van de getrouwheid zyner pogingen, en van den beftendigen yver, ook onder de ontmoedigendfte omftandigheden, waar mede hy geen menfchen zoekt te behagen, maar Gode, ten einde beproefd bevonden te worden als een arbeider, die niet befchaamd wordt. Met een woord, de Liefde van Chriftus dringt hem, om ftandvaftig, onbeweeglyk, altoos overvloedig te zyn in 't werk zyns Heeren; als die weet, dat zyn arbeid niet' ydel zyn zal in den Heere. Ziet daar in verfcheiden byzonderheden gefchetft hoedanig eenen invloed de dringende liefde van Chriftus maken moet op de bediening van't Luangeiie, ter getrouwe waarneming en  en yverige zoo wel als verftandige behartiging van dezelve. n. Het geen we nu dus verre, met opzigt tot alle Leeraars van 't Euangelie in 't gemeen befchouwd hebben, heeft noch moeite, noch twyfelagtige bedenking in zich, om het op Paulus en zyne medebroeders of ambtgenoten toetepaffen. Immers, wat was het toch, dat zulk eene naerïtigheid wrogt in 't hart van Titus, om gewillig tot de Corinthiers te reizen, zoo dat Paulus God daar voor dankte, in 't VIII. Cap. van deezen brief vs. i<5, 17.? Wat deet hem in de belangen der Corinthifcbe gemeinte zoo veel deel nemen , dat hyzich verblydde en zyn geeft verkwikt wierd , over 't goede, 't welk hy daar vond, overeenkomftig 't geen Paulus van haar by hem geroemd had; zoo dat de Apoftel van hem fchryft Cap. VII: 15. En zyne innerlyke bewegingen zyn te overvloediger tegen u, als hy uwer aller gehoorzaamheid overdenkt: vergcl. vs. 7, 13 en 14? Wat dcet hem en zynen Medebroeder zoo wel als Paulus, zoo zeer verlochend zyn aan tydelyk voordeel, en zoo onbaatzugtig die gemeinte dienen dat hy Paulus openlyk zig daar op kon beroepen, fchryvende Cap. Xlï: 17. Hebbe ik door iemand der genen die ik tot u gezonden heb van u myn voordeel gezogt ? Ik hebbe litus geboden, en den Broeder medegezonden; heeft ook litus van u zyn voordeel gezogt ? En hebben wy niet in den zelfden Geeft gewandeld, hebben wy niet gewandeld in dezelfde voetftappen: Wat deet die twee andere ongenoemde Broeders zoo zeer uitmunten, dat Paulus van den éénen fchryft, dat hy lof had in %t Euangelie, dat is, in den dienft van  van 't Euangelie door alle de gemeinten: en van den anderen , dat hy hem in vele dingen dikmaals beproefd had, dat hy wakker was, en dat zyne naerftigheid wierd opgevvakkerd door het groot vertrouwen dat hy tot hen had ? wat maakte hen nevens Titus tot een eere van Chriftus, gelyk ge zien kunt Cap. VIII: 18, 22 en 23.? Wat deet Timotheus zulk eenen roem behalen, dat Paulus van hem fchryven kon: Phil. II: 20 en 21. Ik hebbe niemand, die even alzoo gemoed is, niemand die hem daar in evenaart; •welke opregtelyk uwe zaken zal bezorgen; en gy weet zyne beproeving, dat hy, als een kind zynen vader, met my gediend heeft in het Euangelie ? En vooral; wat deet Paulus zoo veel prys ftellen op Chriftus, dat hy zeggen kon; ja gewijlyk, ik agte .alle dingen fchade te zyn, om de uitnemendheid der kennisfe van Chriftus Jefus mynen Heere, om wiens wil ik alle de (voorheen genoemde) dingen fchade gerekend heb , en agte die drek te zyn, op dat ik Chriftus moge gewin- nen, en in Hem gevonden worde op dat ik hem kenne, en de kragt zyner Opftanding en de gemeinfchap zyns Lydens, Zyn dood gelykvormig wêrdende Phil. lil: 5—10. ? Wat deet hem zoo zeer ingenomen zyn, met zyne bediening, dat hy, als in verrukking, daar over uitroept. Eph. III: 8 en 9. My, den ellerminften der heiligen, is deze genade gegeven, om, cider de Heidenen, door '£ Euangelie te verkondigen den mnafpeurlyken rykdom van Chriftus, en allen te verlichten? Wat bezielde hem met zulk eenen yver, dat hy zeggen kon, van Jerufalem aan, en rondomme, tot Illyricum toe, dat is, door Palsftina, Syrië, geheel klein Afie, en van daar in Europa, door geheel Macedonië, tot  tot aan den Adriatifchen Zeeboezem, tegen over Italië, het Euangelie van Chriftus vervuld te hebben. Rom XV: 19 ? Wat deet hem met een onverfchrokken moed daar in volharden, en gehard zyn tegen zoo veel gevaren en vervolgingen , als hy optelt in 't II: Cap. van dezen brief, zoo dat hy zeggen kon, wy die, (hetente) leven, worden altydin den dood overgegeven om Jefus wil; op dat het leven van Jefus in ons fterflyk vleefch zoude geopenbaard worden, altyd de dooding» des Heeren Jeftc in den lichame omdragende ; Cap. IV: 10 en 11.? Wat deet hem de eenmaal geftigte gemeinten zoo dikwyls bezoeken, zich met de zorge van alle die gcmeinten beladen, zich zeiven alleen laten als de nood vereifchte zyne metgezellen elders heen te zenden, waar hy zelf niet komen kon, om orde op de zaken te ftellen? Wat deet hem zoo vele en zoo tederhartige brieven aan dezelve fchryven, en zelfs zich in zyne banden en gevangenis daar mede bezig zyn? Wat was het toch, dat dit alles in Paulus en zyne medearbeiders wrogt, en zulk eenen invloed maakte op de getrouwe waarneming hunner bediening? het was (om het alles met één woord te beandwoorden) het was de liefde van Chriftus, die hen drong. B. En hoe gepaft en voldingend was dan deze betuiging, tot een overredend bewys, dat zy in alle hunne onderwyzingen, beftellingen, en gedragingen niet anders bedoelden noch bedoelen konden, dan de eer van God, en de ware ftigting der gemeinte. Hoedanig men hen en hun gedrag ook befchouwen en noemen wilde, 't zy men hen dweepers of uitzinnigen, t zy  't zy men hen gematigd van zinnen wilde agten; zy konden verzekerd zyn, wat zy ook deden, hoedanig zy zich gedroegen, het was Gode en hun lieden, dat is, 't bedoelde God te verheerlyken, en hun nut te bevorderen; en hoe kon dit anders zyn? want, zegt de Apoftel, de liefde Chrifti dringt ons. TOEPASSING. Ziet daar zeer Gewenfchte Toehoorders!, het geen we tot verklaring en overweging dezer woorden, ons ten voorbeelde van navolging, te zeggen hadden. A. Wat is 't een geluk voor 1. Eenen Leeraar, Jefus lief te hebben, en door die liefde welke van en tot Chriftus komt, gedrongen te worden ! Zulk een kan het ( de gaven en bekwaamheden gelyk gefteld zynde) veel verder brengen, en flaagt gelukkiger dan anderen, die door deze liefde zoo zeer niet bezield worden in al hun werk. 't Is waar, hy heeft misfchien ook meer tegenftand te wagten , maar hy is ook tegen dezelve beter gehard; de liefde maakt het werk ligt, het bitter zoet; om dat hy Jefus liefheeft, kan hy veel voor Jefus doen, en veel om Jefus wil verdraagen. n. Evenwel, 't zyn de Leeraars alleen niet, welken dit raakt; maar van hoe veel belang is het voor ons allen, en elk onzer in 't byzonder Jefus lief te hebben. Beminnaars van den Heere, gy erkent dit, en vindt dan eerft het leven van uwen geeft, als de liefde van Chriftus haren invloed op uw hart heeft, die ze behoort te hebben. — Gy moogt het u tot een Zegen rekenen, als de overweging en nadenking  king van dit woord dat gy van my gehoord hebt u beftendig byblyft-als het u het gebrek in uwe iiefde met verootmoediging doet opmerken en belyden — als het u meer opwekt om de liefde van Chriftus tot Zondaren, in betrekking tot u zeiven, gelovig te befchouwen — en alzoo meer invloed heeft op uw gedrag; zoo dat men aan uwe daden en ganfehen wandel kan bekennen dat de liefde Chrifti u dringt. Het klinkt hard, maar wel bezien en doorgedagt zynde, is het een allerbillykfte uitfpraak, met welke de Apoftel zynen i Brief aan de Corintheren befluit: Indien .iemand den Heere Jefus Chriftus niet lief en heeft, die zy eene vervloekinge, Maranatha! ■ Hoe velen intusfehen toonen 't met fprekende diden, dat ze Jefus dien dierbaren Menfchen - Vriend, dien gezegenden Verlosfer nog niet liefhebben, maar zich met eene bittere weerfpannigheid tegen hem verzetten, en al zynen Raad verwerpen. Zal 't dan by de uitkomft wel onbillyk zyn, als tot de zulken gezegd zal worden, 't geen er is Spr. I: Dewyle ik geroepen heb, en gylieden geweigerd, al mynen raad verworpen, en myne beftraffingen niet gewild hebt, zo zal ik ook in ulleder verderf lachen, ik zalfpotten wanneer uwe vreeze komt! Zoudt gy niet dit uur het Zaligfte ftond van uw leven moeten rekenen, als gy, van ditoogenblik af aan, van keus veranderde ? en nu daar is gelegenheid toe: de beminnelyke Jezus, ftaat, als de opperfte wysheid in 't midden van ons, en roept u toe, door den mond zyner knegten, wie is flegt, hy keere zig her waards! wendet u naer my toe en wordet behouden, alle gy einden der aarde! komt herwaards tot my, alle die vermoeid, afgefloofd zyt in de najaging der ydele  3H 32 >$ ydele dingen, en met zonden beladen zyt, en ik zal u de ware rufte geven voor uwe Ziele Of meent gy Jefus lieftehebben, voor zoo veel gy door belydenis tot hem zegt, Heere Heere ? Maar, lieve Vrienden! als men, met dit te oordeelen, kon maken, dat Jefus het daar voor hield, dat gy hem liefhebt, zou het wel zyn; doch hy oordeelt naer waarheid, Hy heeft luft tot waarheid in het binnenfte; wy moeten dan onze liefde daaraan beproeven, of wy de uitwerkfëlen zyner liefde in ons hart gevoelen, en in onze daden openbaren. Nu, hiertoe u handleiding te geven, ulieden tot de gelovige erkentenis en omhelzing van Jefus liefde optewekken, en de Liefhebbers van Jefus aantefpooren, om daar in meer overvloedig te worden, zal de voorname hoofdzaak zvn van dat werk, waar toe ik geroepen ben én 't welk ik heden onder ulieden, met de hulpe des Heeren aanvaarde; terwyl de tegenwoordige omftandigheid my roept tot eenige byzondere en billyke pligtplegingen, waar in ik egter de kortheid en eenvoudigheid betragten zaL B. Immers hier toe is het, dat Gy, Eerwaarde Broederfchap, my, benevens mynen hooggefchatten Ambtgenoot, den Hooggeleerden Heer Rietveld, geroepen hebt, om t'zamen eenen halven dienft, als gewoon Herder en Leeraar, aan deeze plaats te vervullen, en te treden in de openftaande plaats van dien gulden-mond , ^den Hoog Eerw. en nu Zaligen van der Kemp, tot uwe grievende fm er te, in de kragt van zyn leven, door den dood u ontrukt. Ik heb het in den Euangeliedienft van mynen Heer, en in de waarneming van het  #< 33 >$> fiet geeftlyk Herders-Ambt, te wel gevonden, dan dat ik gaerne van dien edelen band zou hebben willen ontllagen zyn, en ruften van een werk, 't welk ik voor het voortreflykfte en heerlykfle agte van alle ftanden, die onder de Zonne zyn. Ik wil derhalven niet ontveinzen, dat het my een innig vergenoegen gaf te befpeuren uwa ganfch vrywillige neiging en begeerte, om my tot het Predik- en Herderswerk wettig te beroepen. Evenwel, wetende by ondervinding, wat er vaft is aan de getrouwe volbrenging van dit gewigtig werk, dat zeker m ge. wigt en zwaarte aan deszelfs voortreffelykheid gelyk ftaat, voorzag ik, in de omftandigheden waar in ik my bevond, en die ik zelf beft gevoele , buiten ftaat te zyn, om dien poft in de eerfte iaren van myn dubbel werk aan de Hooge Schole in alles bdhoorlyk waar te nemen. Gy naamt myn bezwaar minzaam op; en mynen dierbaren Ambtgenoot niet ongenegen vindende, om t'zamen met my tot dit werk optetreden, hebt Gy onder 't beftuur van Hem die de harten neigt, na voorkennis en goedkeuring van den WelEd. Groot Achtbaren Magiftraat dezer Stad, ons dit werk wettig opgedragen, waar in wy nu heden plegtig jzyn ingezegend. I. Ik zoude my derhalven aan phgtverzuim fchuldig maken, indien ik niet, by deze gele-< eenheid, openlyk myne dankbaarheid betuigde aan U Wel Edele Groot Achtbare Heeren, Hoofdfchout, Burgemecfteren, Schepenen en Regeerderen van deze aanzienelyke Stad! voorde uitftekende blyken uwer toegenegenheid tot myn perfoon en dienft. Ik bidde God, dat hy my verwaardige, om aan uwe gunftige gevoelens desaangaande etnigzins te beantwoorden. C . un*  <&< 3+ ©nderwylen zal het myn Iuft en vermaak zyn' uwe goedheden, ten allen tyde , met eerbied , hoogagting en liefde te erkennen. Vooral zal ik het my een eere rekenen, wanneer U Wel Edele Groot Achtbaarheden my gelegenheid zullen geven om, ten blyke van de opregtheid dier erkentenis, mede te kunnen werken tot bevordering hunner eeuwige belangens'. Merkt my aan, Myne Heeren! en ontfangt my als een medeopziener uwer zielen; terwvl myne ziele zich aan U, als Machten van God gefteld en geordineerd, met alle gewilligheid zal onderwerpen. Gelyk ik my ,' onder inwagting der Goddelyke hulp, verbinde tot betrachting der Burgerlyke pligten en infcherping van die aan anderen; zoo durf ik my niet alleen uwe aanhoudende befcherming beloven, maar ook blymoedig vertrouwen , dat U Wel Edele Groot Achtbaarheden, van hunne zyde, alles zullen aanwenden om de belangen van den Godsdienft nadrukkelyk voor te ftaan, de ïTigting der Gemeinte te bevorderen en de roepende zonden inet de daad te weren. Intusfchen is de zugt myns harten, dat de Allerhoogfte zelf, wiens de 'Aarde is met al derzelver volheid, het dierbaarfte zyner zegeningen over U uitftorte en uwe aanzienlyke bedieningen heerlyk make! Hy, door wien de Koningen regeren en de Vorften het gerigte houden, zegene U in Uwe perionen, aanzienelyke Huisgezinnen en regeringe, en drukke het ftempel zyner goedkeuringe op alle uwe 'raadflagen! Voorts wenfcheik, dat daar Gods beeld door U gedragen word in Heerlykheid, dat zelfde beeld ook in U uitblinke door den glans eener voorbeeldige Godzaligheid, en dat, gelyk  laatfe; vooral voor de grote genegenheid niet flegts met den mond, maar met de daad, by die gelegenheid en vervolgens , aan my betoond. Alle myne vermogens zullende infpannen om aan uwe verwagting , zoo veel mooglyk, te voldoen, hoop ik dat u de roepinge van myn perfoon tot het getal uwer Leeraaren nimmer zal berouwen. a In 't byzonder bedank ik u zeer gewenfchte en beminde Ambtgenoocen! voor uwe dienstvaardigheit, beleefdheid en minfaamheid, waar van ik reeds de overvloedigste preuven genoten heb. God verhore de fmekingen, die gy, met zoo veel yver als hartelykheid, voor myn dubbel dienstwerk naar den Hemel hebt opgezonden en vergelde dien arbeid uwer liefde! Wei-Eerwaarde Heer en hartelyk geliefde Ambtgenoot! die in dit morgenuur zoo Het zal myn voorregt zyn, naar 't geen my in dit morgenuur is voorgehouden, met u allen , Hoog- en Weleerwaarde Heeren 1 de Arke Gods te dragen met eenen eenparigen fchouder; daar toe beveel ik my in uwer aller liefde; neemt my aan als uwen Broeder, als uwen vriend, als uwen Leerling, die zig verblyd in de (*) Hier ontbreekt in het handfchrift zyne danfczegginge aan den Heer Bevestiger en het is waarfchynlykTdat de zalige Redenaar ter dezer plaats mede zyn aanfpraak zoude gewend hebben tot den HoogEerwaarden Heer Rietveld, die op den zelfden tyd met Hem bevestigd zou zyn geworden, had de tusfchenkomende dood die fchikking niet verydeld.  37 de gelegenheid, om uit uwe ërvarerris en bB. kwaamheden nut te trekken. Niets zal my aangenamer zyn, als dat wy als broeders in een en 't zelfde huisgezin, als Leeraars van eenerlei belydenis, als krygsknegten van eenen Veldheer , ais Gezanten van eenen Koning, als verkondigers van een en het zelfde Euangelium, elkander mogen aanmerken en gehouden worden. Althands maakt 'daar ftaat op , en de ondervinding, durve ik u,beloven^ zal 't bevestigen, dat ik, wars van twift en tweedragt, dé waarheid met den vrede lief hebbe. Hy ma» ke ons voorbeelden in ootmoedigheid en ineen zagtmoedigen en ftillen geeft, die zoo koftelyk is voor God! Voor het overige Mannen Broeders! De God is aan het gemoed van bekommerden over gevaar; tot beveftiging des geloofs en vordering in den weg der heiligheid van alien, die Chriftus hei>ben aangenomen. Hy beware uwen uit- en ingang, zegeneuweinkomftenengeve, dat het goede en de weldadigheid u mogen volgen alle de dagen uwes levens! Laat zoo, Heere God l Laat zoo uw werk aan uwe knegten gezien worden ; uwe Heerlykheid over hunne kinderen; beveftig gy het werk onzer handen, ja het werk onzer handen beveftigt dat ? AMEN»   I   ®< 33 lëerd ëan geloof, 't welk, van harte, de gëj tuigenis van Gods genade in het Euangeliurn toeftemt en zig laat welgevallen; Jefus borggerechtigheid en heilverdienften aanneemt; zig dezelve, agtervolgens 'sHeeren onfeilbaar Woord en zyn eige aanbieding, vertrouwend toeeigent , en daaróp (met verzaking Van alle vreemde gerechtigheid) als den eenjgen grond van behoudenis verlaat: — maar ook een geloof, dat onaffcheidbaar vergezeld gaat, ja begonnen wordt met een ongeveinsde Bekeering, beftaande in een affterving des ouden en opftanding des nieuwen mensch: — en dus een levendig geloof, 't welk werkfaam is door de liefde en zig naer buiten vertoont in de bedenking van al wat waaragtig, eerlyk, rechtvaardigs rein, lieflyk, en welluidende is. Zulk een Geloof en Bekeering, waar in de Ziel van 'tChriftendom beftaat, had hy niet minder fterk en yverig met zyn gedrag, als met zyn leer Verkondigd. AEfchines verweet aan Demofthenes, dat zyn redevoeringen goed, maar zyn daden kwaad waren, en daarom niet altyd de gewenfchte uitwerking hadden. *t Is zoo! Laat een Lamech (die wel een riian floeg om zyn wonde en een jongeling om zyn buil,) de zagtmoedigheid; een Joab (met het zwaard in de vuift) de Vrede, en de gierige Rykeman (die aan Lazarus de kruimen van zyn tafel weigerde,) de barmhartigheid, met een gladde tong en alle fieraadjen der redekonft: aanpryzen, het zal Weinig of geen ingang vinden. Zoo ongelykvormig onze Prediker aan de zoodanige was, zoo zeer geleek hy naer Gregofius Nazianzenus, van welken verhaald wordt, dat hy nel met woorden, maar nog meer met zyn C voof-1  ®< 34 voorbeeld leerde], en nooit iets beval, H welk hy niet eerft verrigtte. Hier van was het, dat hy in de voorfchrevene Affcheidsrede kon betuigen: „ „ Ik heb getragt met myn leven en wandel u „ een goed voorbeeld te geven, 't Is waar, „ voor. den Heere heb ik reden my te fchamen „ over het veelvuldig gebrek en de melaats„ heid, die my gedurig aankleefde en waar „ over ik uitroepen moet: wie zal de afdwa* }, tingen ver/laan? En 't is alleen de volmaak„ te gerechtigheid van den Borg, waar op ik „ pleiten kan. Ik weet egter niet beter of ik „ heb, voor het aangezigt der Gemeente, ge„ wandeld als een Dienaar en Gezant van Chris„ tus betaamt." Dit gaf hem vrymoedigheid om by de Godsvrugtigen dier plaats, voor de laatftemaal, met meer gezag dan ooit, aan te dringen, fterk aan te dringen! overeenkomftig zyn text, op voortgang in Bekeering en vermeerdering van Geloof, in een onaffcheidbare farsenvoeging. „ Door alleen naer „ het laetfte, zonder het eerfte, te ftaan (zei„ de hy ) ligt men bloot voor enkele befpie„ gelingen, ja zelfs voor flordigheid in wan„ del; en, door het eerfte van het laatfte af te fcheiden, loopt men gevaar om te verval„ len tot een drooge Zedekunde zonder leven „ of geeft." Even ernftig, maar te gelyk tederhartig was, ter zelfder ure, zyn taal tot een zorglooze weereld om dezelve tot Geloof en Bekeering te bewegen. Hart en tong yverden te gelyk. Had zyn leer ooit gedrupt als een regen en zyn rede gevloeid als een daauw, 't was gewisiyk nu ook. Deze fpraakwending tot de gerufte te Sion is my zoo uitlokkend en innemend voorgekomen, dat ik geen oo- geh>  €K 35 NU gehblik in twyffel heb .geftaan orn dezelve hier plaats te geven. Die fmaak vinden in het wit des dooijers, en daarom een Heidenfche Morale, wanneer ze flegts een weinig verfynd en verchristend is, verkiezen boven een Euangelifchen aan,drang.op Geloof en Bekeering, konnen dit blad overflaan ; maar alle. die een oor ontfangen hebben om de woorden regt te proeven, gelyk het gehemelte voor zig de fpys fmaakt, zullen dit myn doen te gereeder goed keu*, ren. 't Is waar de opwekking fchynt wat lang; maar 't is ook waar,• dat geen vertoog te lang is, waar van niets kan afgenomen worden: . . „ Zie daar (dus fprak hy) een vermaning, „ die hoofdzaaklyk alles bevat wat tot heil 3, van :Zondaars dienen kan, tot welke alles, „ wat gepredikt is, als tot één middenpunt „ zig vereenigen moet; een vermaning tevens, die allerbetaamlykft is, voor welke „ alles pleit, wat tot aandrang van eenigeri „ pligt immer dienen kan. En dit u nu nog ,, onder het oog te brengen én met ernft „ op uw gemoed aan te dringen, eer ik van « „ fcheide , is myn oogmerk. Wel aan dan! „ Ik verzoek hier toe uw aandagt; ik ver? „ zoek een geopend hart; komt, vergunt my j, voor delaatfte reis een hoorend oor. Gedenkt, ,, dat. wy hier verkeeren, niet omtrent een louter befchouwend Leerftuk, maar omtrent „ eenbetragting, die van ons gevorderd wordt; niet omtrent een bedenklyk onderwerp, waar „ over wy verfchillende gevoelens hebben, te' „ onderzoeken en te beoordeelen, maar cmatrent iets, waar in wy een allergrootft .be4i lang hebben. Welaan dan, myn Vrienden; Ga i, hart*  «k 36" >® „ hartlyk geliefde Gemeente, in welker eeu„ wig geluk ik myn lult en blydfchap ftel ! Laat 'er u van overreden, laat 'er u toe „ opwekken , uit aanmerking (i) van Hem, 3, die fpreekt (2). Van de tydsomftandighe„ den, waar in het belaft word; (3) van den „ aart der aanbevolen zaak, en (4) van het „ groot belang, dat een ieder onzer daarin heeft. fi'J: . '\v bb mo rtcdi!, •' ,, Wy zeggen dan: Bekeert u, en gelooft het Euangelium, uit aanmerking van hem, die „ /preekt. „ Gemeenlyk acht men weinig, 't geen ons ,, van onzen minderen wordt onder 't oog ge„ bragt; meer prys ftelt men op de vermanin„ gen van zulken, die meerder zyn, dan wy, „ maar allenneeft van die, onder welker ge„ zag men ftaat, en van wien ons geluk af„ hangt; dan vooral, wanneer wy befpeuren, „ dat hunne bevelen geen dwang, maar heil- fame vermaningen zyn, ingerigt tot ons be„ houd en welzyn. Maar is dat zoo; wat eer9, bied en gehoorfaamheid moeten wy dan niet „ in dit geval betoonen*' Gedenkt! Hy, die „ tot ons fpreekt: Bekeert u en gelooft het Euan. „ gelium, is niet een mensch, niet een Engel, „ maar de ftigter der fsatuur; de God van he3, mei en aarde; de Heer van leven en dood; ,, van wien wy afhangen; tot wiens gehoor„ faamheid wy verfcbuldigd zyn: in. wiens hand „ ons wezendlyk geluk of eeuwig onheil ee„ niglyk ftaat; wiens bevelen alle goedertieren „ zyn, die daar op uitkomen: weeft gelukkig! ,, Ziet, hoe Hy hier fpreekt door zyn Zoon! „ Gods eigen Zoon daalde neder, om deze „ boodfehap onder de ftervelingen af te leg- •» gen;  •« 37 >S> „ gen-, om 't Euangelium, gegrond op zyn, „ voldoening, aan te kondigen, die fpreekt „ hier ook tot o >s, die roept ons toe: Bekeert „ u, en gelooft het Euangelium! Zult gy dan „ niet hooren als God fpreekt; zult gy niet „ gehoorfamen, als Hy gebiedt? Weet: gy hebt te doen, met een menschlievend Heer» \\ een goedertieren Koning , waardig op t „ eerbiedigft gehoorfaamd te worden. % „ Laat u daar toe mede opwekken uit aanmerking van den tyd, waar in gy verkeert. Wy leven in een tyd, waarin men zeggen kan, de tyd is vervuld, het Koningryk Gods „ is tot u gekomen; al wat te voren is voor,! fpeld van den Levens - Vorft, van t aan " te brengen heil, is nu vervuld, 't Euangelium der vervulling wordt onder ons verkondigd , 't geloofs-oog gewezen niet flegts op fchaduwen en fchetien, maar op'tvolmaak, te lighaamzelf; 'tzyn geen duiftere raadfels, veel minder konftlyk verdichte fabelen, die " u zyn voorgehouden, als u bekend gemaakt " is de kragt onzes Heeren Jefus Chriftus. J' Neen! 't wordt alles met vereifchte klaar5' heid aan u ontdekt, met amwyzing van de 39 fterkfte gronden voor 't geloof; 't is de taal *\ van dit Euangelium: Het woord is vlsesch geworden en heeft onder ons gewoond, en wy hebbenzynheerlykheidaanfchouwd, een heerlyk. '! heid als des Eeniggeboornen van den Vader, vol !1 van.genade en waarheid; Johannes kon reeds , zeggen; Het geen wy gehoord hebben, en 'tgeen wy gezien hebben met onze oogen, het geen wy yt aanfchouwd hebben en onze handen getaft heb,1 hen van het woord des Levens, dat verkondigen . . C 3 vy  t €K 38 >® ai jSb» «• 'Zoo dan! de tyd is vervuld, het Ko„ ningryk Gods is tot u gekomen! Die gena„ de wordt nu aan ons geopenbaard, die wei '„ eer in de duifternis zaten; maar in wier 3, midden door Gods genadige bezoeking, dat „ Koningryk nu verfchenen is. Zoo bekeert a ,, dan en gelooft het Euangelium. „ Maar laten wy dien tyd in eenige byzon„ derheden befchoiKven. „ 't Is vooreerft de tyd van ons kortfiondig en „ onzeker leven. Wy alle zyn gefchapen voor „ de eeuwigheid; een gew'igtig werk ligt 'er „ ter bezorging voor onze rekening, en de j, tyd is kort. Wy alle, die nu levendig hier„ te famen zyn , fpoeden, terwyl wy leven» „ naer ons einde; ligtlyk nog maar weinig da3, gen, en wy fterven. Hebben wy ons hoofd„ werk dan niet afgedaan; hier niet gezorgd „ voor de eeuwigheid, dan is 'er met al ons ,, zwoegen, zwerven , zorgen niets afgedaan. „ De langfte-leeftyd zyn flegts dagen, haaft „ vervlogen, die niet verdienen genoemd te ., worden by het vooruitgezigt eener onge^ „ meten eeuwigheid. Wat jammerlyke dwaas„ heid vervoerd dan niet den onberaden Zon„ daar, die aan de korte vreugd en de weinige j, uren van tydlyk vermaak, een eindeloos be3i lang en eeuwig heil verkwift en opoffert!of ii die Z'g vleit, als had hy overvloed van tyd, „ met een bekeering in 't einde zyner dagen, „ by een gunftige gelegenheid, terwyl de dood „ hem, eer hy 't denkt, in zyn zorgloo„ zen toeltand met verhaafte fchreden dikwyls „ overvalt! Opmerkelyk en eigen-aartig was „ eens het antwoord van een oud en godvrugj, tig Leeraar pn een'zyner Leerlingen, die ,, liem  ©< 39 >© „ hem vroeg, hoe veel tyds hy nog wel hadde om zig te bekeeren? 't is tyds genoeg, ' antwoordde de Oude Vader, wanneer gy u ' flegts één uur voor uw dood bekeert. De Tonzeling, dit antwoord overpeinzende en " bedenkende, hoe ieder uur het laatfte zyn ' kon, begreep, dat hy niet een minuut moeit " toeven, met dat gewenfcht gevolg, dathy;, " van dien dag af aan, dat werk begon. Dit zy ook u gezegd, wie gy zytl hebt gy nog , werk voor de eeuwigheid, de tyd is heden-; haaft is uw tyd vervuld. Zo bekeert u dan " tog heden, en ftelt het niet uit, Bekeert «, " en gelooft het Euangelium. • - „ Nog eens; dit is de tyd van Gods lang, moedige verdraagfaamheid. Hy draagt nog „ zondaars op de voetbank zyner voeten om , tyd te geven tot bekeering. Wordt deze tvd niet waargenomen, maar kwalyk aangelegd; God zwygt wel nu, maar niemand ' meene, dat Hy den zondaar gelyk is; de tyd zal eens voorzeker komen, dat God zal ltrat" fen en 't kwaad ordentlyk voor oogen ftel" len. Denk dan, ó mensch, en denk het Z meternft „ ieder jaar , dat gy beleeft, ieder week die over u voorby gaat, ieder dag, " dien gy ten einde brengt, ieder morgen" " ]icht dat gy aanfchouwen moogt, ieder " " uur dat henen fnelt, is een blyk van Gods " " lankmoedigheid, 't welk u toeroept: At uitftel wordt u nog vergund tot uw bekee11 ' ring i ieder tvdltip, dat verloopt, moet , ü dit herinneren, 't is nog tyd, haaft egter is uw tyd vervuld. Zo bekeert u dan, en ge" looft het Euangelium. Ja overweegt eindelvk: deze tyd is de tyd vm Gods genadige be» 3 Ca 3> zoe~  •8K 4° ><8» zoeking; 't is de tyd, waarin God deBood^ ,, ichappers van goede tyding tot ons uitzendt; » waarin Hy de deuren zyner ontferming en ,, zondaars-liefde, ja de poorten zelfs des he„ mek voor ons openzet; 't is de tyd, waar„ in Hy elk weerfpanling den toegang geeft ,, tot zyn genadetroon; de tyd, waarin Hv „ zelfs zyn Heilgezanten uitzendt tot de groot, j) fte der zondaren en die boodfchap in den „ mond legt: Wy bidden u van Chriftus wege „ als of God door ons bade, laat u met God „ verzoenen; 't is de tyd, waar in God niet „ vergeefsch gezogt wil worden, maar zyn „ Geeft wjl fcbenken, en zelf, in alle die Hem „ zoeken, wil werken het welbehagen zyner }, goedheid en 't werk des geloofs met kragt„ de tyd, waarin de opperfte wysheid ons toe! „ roept: die my vroeg zoeken, zullen myvin„ den; en die my vindt, vindt het leven en 3, trekt een welgevallen van den Heere V Is „ dan de welaangename, de gepafte tyd,"de „ blyde dag der zaligheid, die tyd is nu ver„ vuld , het Koningryk Gods is gekomen „ Zoo dan Bekeert u, en gelooft het Euangel 3, Hum. ° „ Maar laat 'er u vooral toe aanfporen, uit „ aanmerking van den aart des aanbevolen „ pligts. „Myn Valer (zeiden eens de knegten van „ fNaaman den Syriër, wanneer hy misnoegd „ was, dat de Propheet Klifa hem tot reini„ gmg van zyn melaatsheid, waartoe by zulk „ een groote reis had ondernomen, alleen„ lyk voorfchreef zig te waflchen in de Jor„ daan; myn Vader, indien de Propheet u v een groote zaak geboden had, zoudt $y ze niet 3) g*  •M 41 ><3> ,5 gedaan hebben? hoe veel te meer, nadien Hy „ tot u gezegd heeft: Wasch «, en gy zult rein „ %ynï 11. Kon: V. Dit gezegde mag ik op de„ ze zaak toepaiTen. „ Als God ons harde laften opleide, zware j, bevelen voorfchreef, zouden wy niet gewil,, lig zyn ftem gehoorfamen ? als God van ons „ opeilchte den zwaarften arbeid onzer ban- den, ons goed, ons leven, om behouden te worden, om daar mede gedeeltelyk, wa„ re het mooglyk, voor u zelve te voldoen, „ zoudt gy 't niet gewillig opbrengen? hoe „ veel meer dan nu, nadien hy tot u alleenlyk „ gezegd heeft: doet afjland van uwe zonden en „ gelooft, ik beken; 't valt niet gemaklykvoor „ het vleesch, de lullen en begeerlykheden „ te verloochenen, de geliefkoosde zonden, 5, zonder uitbeding, den fchciübrief te geven, „ den dienft der weereld met : een volkomen „ hart op te zeggen; 't is niet gemaklyk voor „ den trotfchen mensch, met verloochening van „ eigen gerechtigheid, als een ontbloote en gantsch doemwaardige tot de gerechtigheid „ van Jefus alleen te vlieden, en die te om- heizen door het geloof. Maar men moet „ ook dit bekennen, dat de mensch, veelal „ door zyn verkeerdheid, zig dien weg moei„ lyk maakt; men fchryft zig dikwyls in den weg der bekeering en des geloofs wetten voor, a, die 't Euangelium niet kent; wetten, die „ men zelf uitdenkt, en waar aan men zig 5, met veel moeite afilooft. En wat is in 't „ gemeen de oorzaak, die dit bevel zo moei„ lyk maakt? wat anders, dan de onwil van „ 's menfchen eigen hart, de luftloosheid tot het aanwenden van de middelen daartoe verC s „ or-  „ ordend, moedwillige veronagtfaarning van „ 't geen hem wordt bevolen, ligtvaardigheid „ in zyn oordeel en bedorvene wils-neigin en, ,, of verfchuiving van zyn eeuwige belangens. „ Maar befchouwen wy den aanbevolen pligt „ zeiven, wy zyn verpligt te erkennen: Gods bevelen zyn niet zwaar; kon 'er iets geringer, „ kon er minder, kon 'er gemaklyker zaak „ van hem gevorderd worden, dan ■Bekeering „ en Geloof. „ Wat is 'er betaamlyker, dan dit bevel? „ Daar en boven, kan God den mensch wel ,, zalig maken, zonder afftand te vorderen van „ 't geen onmiddelyk tegen zyn geluk over„ ftaat, en hem rampzalig maakt, de zonden? „ Kan God den Zondaar immer in zyn gemeen„ fchap toelaten en met hem verkeeren, als „ een man met zyn vriend, (waar in des «, menfchen heil gelegen is) zonder bekeering „ en verlating van de werken der duilternis? „ En, ten aanzien van het Geloof. Wat is 'er „ betaamlyker, dan Gods genade-fcepter te eer„ biedigen; dan Hem, die in Chriftus zyn ge. nade aanbiedt, op zyn woord te gelooven „ en in geloovige gehoorfaamheid zig aan Hem „ te onderwerpen? Billyk dan en ten hoogfte „ betaamlyk is de pligt hier aanbevolen: Be- keert u, en gelooft het Euangelium. „ Maar nog meer, dees pligt is ook heilfaam en „ allerzaligft. Let maar eens, waar zulk een, die bekeerd wordt, zig van afwendt, hy „ keert zig af van de paden des doods, van „ den weg der zonden en des verderfs; hyont„ worfteld de boeijen van dan Vorft der Duis„ térnis, de banden der Helle; hy bekeert zig „ van de magt des Satans tot God;. hy verbindt » zig  # ,j ïig aan zyn wettigen Heer, in wiens gunft , het leven is; Hy wordt bezield met ware „ wysheid, die hem zyn vorige dwaasheden doet verfoeijen en verbeteren. En, wat het „ geloof betreft; wat is 'er heuglyker voor een , afgevallen onderdaan des Hemels , die des doods waardig is, dan het Euangelium tehoo£ ren, de blyde tyding, daar in aangekondigd, „ den VerloiTer, daarin voorgedragen , de vry„ fpraak, het pardon, daarin uitgeroepen, met een geloovig hart te omhelzen? Wat zaliger, dan de gunll en vriendfchap van den „ God der Goden;aan te nemen en daarin te „ verkeeren ? Dit alles is intulfchen opgewon], den in dit bevel, in die vermaning: Bekeert u en gelooft het Euangelium. - „ Laat 'er udan eindelyk toe overhalen, uit aanmerking van het oneindig groot belang y dat ,,i ivy daarin hebben. • ' „ Waarlyk kan ooit een betaamlyk eigen be, lang ergens voor pleiten, het moet in dit j-, geval dienen tot een allerkragtigfte drang- „ Waartoe laat een mensch zig niet gebruiken en aanzetten uit vooruitgezigt van winft, ! van eer en vermaak? Maar fielt u voor zulk '„ een mensch, die door een onvermoeide vlyt zig fchatten heeft vergaderd, als het „ zand der zee, die het toppunt heeft beklom„ men van roem en eer , die zig een naam verworven heeft, waar door hy leven kan , by 't late nageflagt; maar heeft hy anders „ niet, wat baat hem dit? Wat wezendlyke „ vrugt heeft hy van al dien arbeid? Wat helpt ,, het al zyn wysheid en vermogen op te offe„ ren aan 't verfamelen van fchattea» die met , t{ „ den  <8>< 44 ># „ den tyd een einde nemen, daar en bezitter „ en bezittingen op eenen dag begeven? Wat „ wezendlyk geluk zal tog de uitgedagte pragt, „ de nagejaagde glorie, de opgerigte gedenk„ zuil opleveren? daar al wat ooit Natuur-of „ Konft verwonderingwaardigs uitgewrogt heeft n m het ftof zal dalen; daar de trotfe pronk„ gebouwen in duigen zullen vallen, daar 't „ Paleis des Konings en de hut des Bedelaars „ in 't zelfde puin vermengd, en al de praal „ der weereld, het goud, het zilver en de ,, edele geiteentens met de keijen der ftraten , „ en 't zand der zee in een zullen gefmolten „ worden? Wat helpt het met één hand vol „ eer ten grave te dalen? daar tog, na weinig „ tyd, het volgende geflagt 'er naauwlyks iets. „ meer van weten zal; daar zelfs de letters, met ,» een punt van ftaal in 't harde marmer ge„ beiteld, eerlang onleesbaar zullen worden,. „ Wat hebt gy dan aan al uw goed, uw voor,, fpoed, uw welvaart en genoegens naer de „ weereld (zoo lang gy de vermaning hier be„ volen niet betragt) daar tog het goed geen „ nut zal doen ten dage der verbolgenheid , „ en de tyd eens komen zal, dat God met vlam„ menden vure zal wraak doen over ben, die „ Hem niet kennen, en het Euangelium on„ gehoorfaam zyn. Maar befchouwt aan den „ anderen kant! Wat ligt 'er niet gelegen aan „ de betragting van die vermaning: Bekeert u „ en gelooft? Bedenkt de heilfaamheid van de „ verarming, uzoo even onder 't ooggebragt, „ de vrugten hier aan vaftgemaakt, de zalig„ heden aan dezen pligt verknogt, hier in den „ tyd, in de ure des doods en in de eeuwig„ heid. Ja, neemt.al 't gezegde nu te famen, i „ en  45 ># ,, en laat 'er u door overreden tot omhelzing „ en betragting van dezen pligt. Staat af van „ uwe zonden. Verlaat de weereld en de y„ delheden. Begeeft u naer Gods genadetroon. „ Gelooft, dat u genade wordt aangekondigd „ door 't Euangelium in den Middelaar. Laat „ het uw poging zyn Hem aan te grypen „ en vrede met God te maken; Nu de tyd is ver„ vuld; het Koningryk Gods is tot u gekomen. „ Zoo Bekeert u en gelooft het Euangelium " Wat dunkt u, Lezer! van zulk een taal? Paft 'er niet in volle kragt op (alleenlyk de onmiddelvke ingeving uitgefloten) 't geen wy lezen Pred. XII: 10 11. de Prediker zogt aangename woorden, en het gefchrevene is regt,woorden der waarheid. Maar is de enkele lezing dezer opweklyke redenering zoo aangenaam; hoe meer behaaglyk moet dan nog het aanhooren van dezelve geweeft zyn! Hy bezat tog niet alleen een innerlyke, maar ook uiterlyke welfprekendheid, welke laatfte van Cicero genoemd wordt een welfprekendheid des lighaams. Een deftige houding, zonder (gelyk het Vondel gelieft te noemen) Priefterlyken trots; geregelde gebaarden, zonder gemaaktheid; welluidende woorden, wel gerangfchikt en weluitgefproken, zonder 'er zelf naer te luifteren, en een liefiyke ftembuiging, zonder in den toneel-toon te vallen , maakten hem tot een der bevalligfte fprekers van zyn tyd. Om te dieper indruk op het gemoed te maken, vertoonen de Spaanfche Priesters, in fchildery, 't geen zy aan hun Toehoorders met woorden voordragen. De gladde tong van onzen Redenaar had geen hulp van 't penfeel noodig. D§ natuur, of liever de r God  God der natqur, had hem metier hcblykheid begiftigd, om te bewegen,;, de Dichters zouden zeggen, om harten te kneedm. ...Daar is 'er on. der de begaafdfle Leeraars van Hollands grootfte Stad, dien men nog onlangs, in een kring van Geleerden, heeft hooren zeggen, dat de welfprekende Nahuys hem meermalen een traan uit't oog gepredikt .had. ;De Athenienfers en vooral.de Areopagiten, duldden niet, dat de Redenaars 'er op toeleiden om te bewegen of te ontroeren; maar mensch- en fchriftuur-kundige, zoo Engelfche als Nederjandfche, ihefyben hst .gebruik der hartstogten, in den Godsdienft, met bondige bewyzen ge.fr.aafd. . Het flaal zoo.aanflonds uit zynaffcheidsrede te voorfchyn gebragt, maakt hem kenbaar als een Dienaar van 't Heiligdom, die op de fluit van 't zielbekoorend Euangelium een lied.der minne fpeelt om logge zondaars, ter omhelzing van die goede Boodfchap, uit te lokken. Hier in was hy.een navolger van zyn Overften Leidsman; maar ook. daar in, dat hy, op zyn tyd, met Hem klaagliederen zong. Gelyk de offen tot het ploegen, door fcherpe pinnen worden voortgedreven, zoo zyn 'er ook menfchen, die dóór emIUge vermaningen moeten '.aangepord ■worden tot Vroomheid en Godzaligheid, en tot:afkeer van ,sweerelds ydelheid-: Voor de zulke waren de woorden van onzen Wyzen, als nagels en prikkels, diep ingeflagen door de meesters der verfamelingen, die gegeven zyn van den eenigen Herder. Ver van te behooren tot die Propheten, dewelke de breuk van Sions Dogter ligt fchouwen, of, gelyk zy door een groot Man befchreven worden , „ die zoo „ vleefchlyk goedertieren zyn, dat zy het ver- ,i der-  CK 47 „dorven vleesch alles ten>goede houden, éft die zoo zagt en vreedfaam willen wezen, !' dat zy, uit vrees vaneenig gerugt te maken, zelfs den Satan in vrede laten," telde hy het onder de noodzaaklykfte en grootfte liefde phgten- tegen de zonde uit de keel te roepen en niet in te houden. Hy verftond te wel de geeftlyke Heelkunde, om niet te weten, dat de wonden eerft moeten gezuiverd worden, en dat geen kanker zig met rozenolie laat genezen. Hy wraakte het haatlyk onderfcheid, 't welk maar al te veel, door onbedagte Keurmeefters, tusfchen Wet- en fiuangelie - Predikers gemaakt wordt; en oordeelde, dat elk Leeraar, zoo veel doenlyk, een Johannes in liefde, een Barnabas in vertroofting, dog in beftraffing en bedreiging een Boanerges moeit zyn. In dat begrip ftaande, beklom hy, naer dat de omftandigheden het vereifchten , dan eens den Vloekberg van Horeb, dan wederom de toppen van 't bloemryk Gerizim, zoekende- allézins, overeenkomftig den Geeft, te werken, die by wiffelbeurtenblaaftals een fcherpe Noordenen als een zagte Zuiden-Wind. Ik heb gezegd, dat hy de beftraffing hield voor een allernoodzaaklykften en groottten liefdepligt, en juift daarom waren zyn beftraffingen ook als in de liefde gefuikerd. Zorgvuldig fpeende hy zig van alle bitfe en fchampere bewoordingen, die het hart maar verharden en gelyk maken aan een aambeeld, waar van de hamer, naer mate de flag geweldiger is, te verder affpringt. Nooit voer hy zoo fterk tegen eenige ondeugd uit, of het mededoogen ftraalde hem nog fterker ten oogen uit. Onder voorwendfel van Gods eer en zaak te beyveren,, «igen  «K 48 >Ö eigen wraak ;uit te voeren en den Stoel der Waarheid tot een toonecl van driften te maken. om met den beroemden ÜiiTchop van Salisbury te fpreken, was zulk een groote gruwel in zyn oogen, als hy de fpreuk beminde: dat men ie Perfonen moet /paren, maar de fouten berispen. Het op memand in 't byzonder gemunt hebbende, geesfelde hy in 't openbaar geen gebreken, dan die aan meer dan één eigen waren. Hoe zeer hem bewuft was, dat het, by de tegenwoordige weereld, voor een blyk van ongemanierdheid wordt aangezien, lieden van rang, gelyk men het met een onduitsch woord noemt, te taxéren, even alsof de zedeleer alleen voor 't uitfchot van den Volke was, had hy egter moeds genoeg Om het in zWang gaande kwaad, zoo wel op te merken en te beris^ pen in den man met den gouden ring aan zyn vinger, als in den armften van 't land. Het zwak egter der Overheden ten toon te ftellen voor de kleine Gemeente, welke gewoon is het zelve ruim en breed uit te meten, al wordt ze daar toe niet opgezet, ftreed ten eenemaal tegen zyn wys van denken. Moeft 'er een woord van opwekking ter wering van Sabbathfchenderyen, vloeken of misbruiken van Gods Naam enz. gefproken worden, het gefchiedde met die eerbiedigheid , welke men aan het purper verschuldigd is. Hiertoe bediende hy zig van den regten tyd; want gelyk het zegel geen indrukfel agterlaat, ten zy het wasch lenig en week is, zoo zyn 'er ook tyden, waarin de gemoederen der menfchen buigfamer en gezeglyker zyn. Hy bragtnoch kleinigheden op den Kanfel, noch gispte aldaar onverfchillige gewoonten, i)nder de regering van Cromwel vermoeiden  €K 49 >® zig de Geeftlyke met de hervorming def Vrouwen kleederen; en ,in diezelfde, eeuw was men in Nederland bezig met de langte van 't hoofdhaair der Leeraren te bepalen. Hy achtte dit beneden de waardigheid der heilige Bediening; maakte onderfcheid tuffchen hetgeen een Spectator en een Predikant voegt en liet zig, zoo veel my bekend is, nooit iets ontvallen , 't welk meer fehertzend dan erns-, tig was. Niemand, denk ik, zal het onvoeglyk óordeelen, dat ik, om alles wat tot deze ftof behoort, op eenmaal af te dóen, hier ook iets melde van de bearbeiding, fehikking en ftyl zyner Leerredenen. Een maar al te bekende Vrygeeft wilde heÉ prediken over een fchriftuurtext afgefchaft hebben , als zynde, naer zyn manier van denken i een orttëering van de Redeneerkonft. Wel ligt zogt hy daar door den Bybel in vergetenheid te brengen; en waarlyk het zou 'er den Weg toe konnen banen \ De Engelfche Geeftlykheid leeft een of meer verzen uit Gods Woord aan de Gemeente voor, maar verklaart juift niet altyd het geen ze voorleeft. Onze Prediker daar tegen verkoos niet iJeen, volgens het gewoon, en; zoo ik hoop en bid,* onveranderlyk gebruik, een text, maar beblokte dien ook, en haalde, met hulp Zyner taalgeleerdheid en andere kundigheden,' alles uit denzelven, het welk hy verzekerd was, of vermoeden kon; door Gods Geeft daarin gelegd te zyn.- Wat een onderfcheid tullchen hem en dien man, dewelke, naer het verhaal van Erasmus, gevraagd zynde, hoe hy zig tot het prediken bereidde, ten antwoord gaf: ik ben geD irmi  0< s° >0 wend Paulus in de hand te nemen, en hem zoe lang te lezen, tot ik gevoel, dat my de borjl begint te gloeijen. Graag fchreef hy zyn Leerredenen volledig, dog overkroptheid van werk noodzaakte hem, te meermalen, om zig met een fchets te vergenoegen. Al worden hier te lande, gelyk voormaals in Schotland, geen zes Predikatiën, op een Vaftendag, agter elkanderen gedaan, klaagde hy nogthans, niet zonder reden, dat 'er te veel gepredikt wordt, om wel te prediken. Daar een Leek of halfgeleerde in ftaat is, elken dag een oud of nieuw Sermoen (hoe zal ik het beft noemen?) op te zeggen, en daar mede aan den grootften hoop te voldoen, bekende myn Nahuys gaarn (en ik deed het dikmaals met hem) een geheele week en meer tyds noodig te hebben, om aan een onderwerp van eenig gewigt zyn vollen eisch te geven. Hoe magtig veel verfcbilt het, een brok van het Godsgeleerd famenftel, het welk men op de Hoogefchool geleerd heeft, den volke voor te dragen, of den Bybel regelmatig uit te leggen ,• zelf een Leerreden op te ftellen, of die uitTillotlbr», Saurin, Spanheim, Vollenhoven, Hellenbroek (al naer dat de fmaak van den uitfchryver is) drieft en onbefchaamd over te nemen! Nademaal 'er nu zoo veel tyd en arbeid gevorderd wordt, om een goede preek van eigen maakfel te vervaardigen, fchroomde hy, tot een onverwagte beurt geroepen wordende, in geenen deele dezelfde Leerrede, kort te voren gedaan, wederom te herhalen, en dat rondborftig aan de Gemeente te belyden. In zulk een geval, of door andere beletfels ver-  verhinderd, om het gefchrevene 't geheugen ingeprent te krygen, nam hy wel eens de toevlugt tot het lezen zyner opftellen, het welk hy anders, als minder aandagt verwekkende, afkeurde. Gemeenlyk volgde hy den grootften Predikant, onzen gezegenden Heiland, die, in de Synagoge te Nazareth, een plaats uit den Propheet Jefaja voorgelezen hebbende, het boek toefloeg of oprolde, en zyn text verklaarde. Zoo zeer hy het gevoelen van Spenerus wraakte, die alle door konft gewrogte kerklyke Redevoeringen veroordeelde ; en zoo weinig hy zig met Eucherius, Chryfologus en andem onder de Ouden kon vereenigen, die, zonder orde te betragten, flegts lange Bybelfneden met weinige aanmerkingen verrykten; zoo zeer was hy 'er, aan den anderen kant, tegen, om alle ftoffen op een en dezelfde leeft te fchoeiien. Hy fchikte en regelde den text niet naer zyn aangeleerde Predikorde, maer de Predikorde naer zyn text, en de omftandigheden van fnrekers, toehoorders, en tyd. Schoon hy in zyn Boekvertrek de verfchil< lende fchriftuuruitleggingen met de gronden, waar op die fteunden, onderzogt, en de verfchillende overzettingen en lezingen nafpoorde , plaagde hy daar mede zelden zyn toehoorders , die opgekomen waren, niet om de gedagten der Oudvaders en later Godsgeleerden te vernemen; veel minder om Hebreeuwsch ofGrieksch te leeren, maar om wel overdagte waarheden te hooren. Hy omhelsde het gevoelen der Godsgeleerden , dewelke niet alleen gelooven, oat de fchriftuur, ten opzigte der zaken, is ingege? Ti a ven,  ven, maar ook van oordeel zyn, dac, alfchik* te zig de Heilige Geest naer den onderfcheiden aart en de zegswys der Propheten en Euangeliften, hy egter zorg gedragen heeft, dat zy zig van zulke en geen andere woorden, als wy in den grondtext van den Bybel vinden , bediend hebben. In dat verftand zynde, bleef hy, in 't verklaren van zyn text, niet by ieder woord (ten zy 'er een byzondere nadruk in opgefloten lag) ftil ftaan, noch onderhield ons over deszelfs wortel en menigvuldige afleidingen, maar helderde, uit de gewoonten en fpreekwyzen der Oofterlingen, de volzinnen op. Verkoos hy, vooreen enkele reis, den zoogenaamden betoogtrant, het gefchiedde nooit, of hy liet, voor en al eer hy zyn plan uitvoerde, een klare uitbreiding van zyn text, volgens verband en oogmerk voorafgaan; fchuwende dusdoende zoo wel het flegtfte van de nieuwe als van de oude predikwys. Ten aanzien van zyn ftyJ, mydde hy mede de twee uiterften; dezelve was noch kruipende noch zwellende. Zyn welsprekendheid, (en ik ken geen beter) was Bybelsch. „ Ge„ lyk de zwier van Homerus of Virgilius, als „ die, zonder gemaaktheid, gevolgd wordt, „ grootsheid, verhevenheid, achtbaarheid en „ luifter byzet; zoo geven ook de fpreekwy„ zen van de heilige Schrift en een betaamly,, ke zinfpeling op dezelve, wanneer menze „ niet als bewyzen bybrengt, een groote ma„ jefteit en deftigheid aan de Leerrede van een „ Predikant". • Keeren wy, na deze lange afwyking, over zyn beleid J om zielen met wysheid te vangen, weder tot zyn levensloop. Wy  * Wy hoorden hem zyn affcheidsrede te Eede doen. Laten wy hem nu geleiden naar Oud- Beijerland. In 't midden van den kouden winter, met een hart, brandende om nuttig voor denHeere te wezen, op zyn nieuwe ftandplaats gekomen zynde, werd hy aldaar den 23. van de maand;, December, door zyn waardigen Amptgenoot Sappius, ingewyd, met de nadruklyke woorden van Cornelius tot den Apoflel Petrus: zoo heb ik dan van Jlonde aan tot u gezonden, en gy hebt wel gedaan, dat gy hier gekomen zydt. Wy zyn dan alle nu hier tegenwoordig voor God, om te hooren al het geen u van God bevolen is , Hand. X: 33. Hy beantwoordde dat zeggen van den Hoofdman, 'snamiddags, met de taal vanPaulus HCorinth. III: 5. Niet dat wy van ons zeiven bekwaam zyn iet te denken, als uit ons zeiven, maar alle onze bekwaamheid is uit God: Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zyn Dienaars des Nieuwen Tejlaments, niet der letter, maar des Geests; want de letter doodt; maar de Geest maakt levendig Het voorjaar ontloken en het gelaat des aardryks vernieuwd zynde, vond hy zig verplaatst in een Landsdouw niet minder bekoor]yk, dan hy verlaten had. De menigte van bloeijende boomgaarden, omringd met loramerryke wandeldreven, tusfchen welker tak-, ken het gevogelte des hemels zyn ftem gaf; de groene akkergewasfen, eerlang een rykenoogffc belovende; de onzigtbare uitvloeijing der kruiden, en een daar uit ontftaande reuk des velds, 'twelkGod gezegend heeft, maakten deze landftreek zoo luftig als oudtyds het erfdeel van Iffafchar; verfrischten 'sLeeraars geest, door D 3 win-  winter-arbeid afgemat, en deden hem met dankbaarheid erkennen : de fnoeren zyn my gevallen in lieflyke plaatfen. Maar dit was het minfte; het geen hem meer verfterkte en verheugde was, dat de Bruidegom der Kerk ook hier zyn hoven en fpeferybeddekens had, tot welke hy, onder de verkondiging des Euangeliums, afging om aldaar te weiden, zyn leliën te verfamelen en van deszelfs eigen geplante edele vrugten te eten, agtervolgens zyn trooftryke belofte aan de Kerk: Ik zal in haar wonen, en ik zal onder [haar] wandelen; en ik zal haar God zyn; en zy zullen My een vo'.k zyn. II Cor. VI: 16. Deze zegen ging ten zynen opzigte gepaard met een algemeene achting en onafgebroken toegenegenheid , een ieder zig beyverende om hem het leven aangenaam en gemakkelyk te maken. Hier met veel genoegen arbeidende en nog geen jaar geftaan hebbende, werd hy, gansch onverwagt, beroepen te Middelburg, de kroon der Zeeuwfche Steden, niet minder beroemd door haar vryheids-liefde en verknogtheid aan den hervormden Godsdienft, dan door haar fchoonheid en rykdom! Zoo veel hooger de eer was, tot welke hy verheven werd, zoo veel meer geraakte zyn gemoed daar door in beklemdheid. Behalven het vooruitzigt van een teederbeminde en zeer aanklevende Gemeente te verlaten, had hy, hoe wel ook aangegord, zulke lage gedagten van zig zei ven, dat hy tegen deze beroeping, als tegen een lteilen en voor hem onbeklimbaren berg, opzag. Onder zoo velejAmptgenooten; Mannen, uitfiekende in be-  <3H 55 >0 bekwaamheid, gryze ervarenis en Godsvrugt! een Gemeente van die talrykheid naer vereisch te bedienen, was een zaak zoo groot in zyn oo^en, als hy in de befchouwing van zyn eigen geringheid diep weg zonk. Och myn Heer (dus ftortte hy zyn angüig hart in het verborgen uit) waar mede zal ik Israël verlosfen ? zie myn duizendfte is het arm/te van Manaffe, en ik ben de kleinfte in myn Vaders huis! Evenwel na een bedjarder overweging van de aanbidlyke roepftern der Godlyke Voorzienigheid, werd hy wei ras gewaar, dat deze redenen geen fteek konden houden; waartoe niet weinig dienden zoo de berigten van de zuiverheid en ongedwongen eenftemmigheid der verkiezing, als de veelvuldige en allervriendlykfte brieven van uitnoodiging. Het een en ander helderde de nevels zyner bekommcrnisfen op, en deed die eindelyk geheel verdwynen. Even dat zelfde, hec welk hem in den eerften opflag aan 't aarfelen bragt, ftrckte hem naderhand tot aanmoediging. Hy merkte het nu als een voorrecht aan, een mede arbeider te mogen worden van zoo vele beproefde Leeraars en geflepen Verftanden, door welker manlyken voorgang, wyzen raad, en voorzigtig beftuur hy, onder Gods medewerking, verder hoopte toebereid te worden tot 's Heeren dienft. De volle overreding dan, dat hy door Hem, aan wiens wil en welbehagen hy zig menigmaal onbepaald had overgegeven , geroepen werd en dat de Middelburgers hem begeerden, niet zoo als hy wenfehte te wezen, maar zoo als hy was, haalde hem over, om in gehoorfaamheid den aangewezen weg te volgen en te zeggen: ik zal gaan, Heer, waar gy my zendti en aldaar /preken, wat gy D 4  gebiedt. Hy vertrok van Oud - Beijerland, Ha aldaar den 17. November i76S. zyn affcheid genomen te hebben met de ïéykl aanfpraak Oods tot zyn erfdeel uit Ezech. XXXIV: ff ^ynu, o myn Schapen, fchapen myner weide! gy zydt menfchen, maar ik ben Uw God; fpreekt de Heen! Heere; en werd te Middeiburg, den 1 December , door den nu zaligen V^lfmr ve,tlk0md met de ^00rd^ van x'aulus iCor. IV. ih Aizoo houde ons een ieder mensch als dienaars van Chriftus, en uitdeelers der verborgenheden Gods En voorders wordt in tZ n' vSdst}lh dat elk ëetrouw bevonden worde. De Heer 'sGravezande, die in den gryzen ouderdom nog vnigten draagt, welke Z%uV°f\ZyT),> reik"te hem' met veel hartJykbeid, de hand van broederfcbap toe, waarop de beveiligde zyn gewigtig werk 'snamiddags aanvaarde uit Jerem. I: 4..?. Het woord des H£eren dan gefcftetfe tot my, zeggende : eer tk u, tn [s'moeders] buik, formeerde, heb f u ^kend en eer gy uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd: Ik heb u den volke ten Prophete gefield. Doe zeide ik, ach Heere 5j?-vÏ> ^ kan niet/preken; want ik ben 3 in acht neemt en u laat welgevallen, terwyl ik,  5? ># 9, ik, naer myn licht, niets anders wensch te „ fpreken, dan 't geen God gebiedt en met zyn , Woord overeenftemt. Laat het u dan niet l, verdrieten, wanneer iku het kwaad met be„ fcheidenheid onier het oog breng en u ver„ maan tot uw pligt- Meent niet, dat dit „ ligtlyk van my kan overgeftapt worden. Gedenkt veel eer, dat ik daar van ten genen „ dage rekenfchap zal moeten geven, en hoe „ noode gy dan zelve zien zoudt , dat men „ my te gemoet voerde: gy hebt ons niet ge„ waarfchouwd. Verfmaadt daarom de bood* ,, fchap niet, dewelke wy tot u hebben, maar „ overweegt wat het zyn zou, als wy genood„ zaakt wierden tegen u op te ftaan en te zeggen: Gy lieden hebt niet willen hooren. " God beware u daar voor, en geve in te„ gendeel, dat gy onze kroon en blydfchapzyn „ moogt in dien dag"! Wat zyn vriendlykheid aangaat; kan het vriendlyker zyn ? dau te betuigen : „ Wat „ het is in twist, tweedragt, oneenigheid en verwydering te leven, weet ik niet by eigen „ ondervinding. Ik heb, door Gods goedheid, „ Gemeenten aangetroffen, waar in my daar a, toe zelfs geen aanleiding gegeven werd. Ik „ wensch ook hier, van myn zyde, alles toe te „ brengen wat tot liefde , vereen iging en „ vrede dienen kan; want dit weet ik, dat „ daar het vertrouwen plaats heeft, ook onderlinge genegenheid geboren wordt, en dat ' de woorden ingang vinden, alwaar men elkanders welzyn zoekt. Zeker is het aan den „ anderen kant, dat de Geest des Heeren geen „ luft heeft tot twift en nydigheid". Voor het overige beloofde hy, in die eerfte Leerrede, D s wei-  58 >& weinig aen de Gemeente, maar gaf, op den duur, te meer aan dezelve. Het behaagde den Vrymagtigen God ook hier zyn dienft te gebruiken om daardoor meer dan één ziel der Gemeente, die zalig wordt, toe te voegen. Inzonderheid was zyn werk vrugtbaar voor de reeds geroepen Heiligen, aan welke de vertrooftingen des Geefts vermenigvuldigd werden, zoo dat zy, beveiligd in den geloove, wandelden in de' vreeze des Heeren en bloeiden als het kruid der aarde. Wat al nedergebogene, zwakke, moedlooze, afgedwaalde en gewonde heeft hy, middelyker wys, opgebeurd, gefterkt, te regt gebragt, en Olie en Wyn in hun wonden gegoten! Zelf was hy voor die genen, die zyn woorden hoorden, maar niet deden, als een lied der minne. Was zyn achting, in voorige Gemeenten groot geweeft, dezelve rees nu tot zoo veel hooger graad, als hier meer menfchen waren , die zyn verdiensten wisten te waarderen en daar op den regten prys te zetten. Zonder met pluimftrykende woorden om te gaan of iemand kuffens onder de Oxels te leggen , was hy by de Oudften der poorten gezien, gezogt en gewild. De Kerk-Vergaderingen erkenden zyn wysheid van wegen den raad der ziel, en het gros van den Volke liefkoosde hem als een goed Man, vol des Heiligen Geests en des Geloofs. Met zyn Amptgenooten leefde hy in een volkomen eendragt, maakte veel werk van hun dienst, en prees dien als verftandig en Godvrugtig allczins der Gemeente aan. Van den gematigden Witfius, wiens werken hy veel gebruikte, geleerd hebbende, dat (daar alle Leeraars leerlingen van maar  59 ># fnaar één Chriftus zyn, aan wiens Voeten zy in gelyken rang moeten nederzitten) het een wederfpanling en moedwillige vertreder van de grondwetten der fchool is, die zig eenig gebied over zyrt mede-discipelen aanmatigt, vergunde hy zeer gaarn aan anderen die vryheid van phropheteren, welke hy gewoon was zig zeiven te geven. Hy keurde, noch al het oude voor waarheid, noch al het nieuwe voor goed; het evenwel daar voor houdende, dat de goudmyn der Heilige Schriftuur nog zoo niet ontledigd is, of 'er zyn onmeetbare fchatten, door een naarftig delver , uit te halen. Hy had daarom een geopend oor voor alle later ontdekkingen, beproefde die, en behield het goede. Het voorbeeld der gezonde woorden, zoo als het ons door de Apostelen is nagelaten, was zyn ziel zoet als honigfeem. Hy zou, gelyk van Pofidonius gezegd is, liever zyn Sefte, dan de waarheid, hebben verlaten. Nogthans maakte hy geen menfch fchuldig om een woord. Dus werd 'er onder de Arbeiders in het Woord en de leer te Middelburg een Philadelphia geftigt, waar van de Zalige Nahuys een der jongftc, maar handigfte Bouwers was. Hoe wenfchte Hy, dat de eenigheid des Geests, waar in hy met zyn mede Opzieners ftond, een fterker weêrflag op de Gemeente, en vooral op de huisgenooten des geloofs mogt veroorzaakt hebben! Maar ten dezen opzigte had hy niet veel roems over hen. Het ging daar, als oudtyds te Corinthen. Vele des H. Geests deelagtig, waren daarin nog vleefchlyk, dat de een zeide: Ik ben Pauli: en een ander: Ik ben Jpollos. Ditfmertte hèm; niet dat hy hunne Christelyke vry-  vryheid wilde aan band leggen ('er is zoo wel verfcheidenheid van fmaak als van gaven!) maar dat hy het onbetaamlyk en zondig oordeelde , op zulke dagen, wanneer de ftaatlyke Godsdienft flegts in een enkel Heiligdom verrigt wordt, keur van Leeraars te maken; en daar door de harten van andere , offchoon, met Tychicus, Oneilmus en Silvanus, even getrouwe Dienaars en Broeders in den Heere, te ontmoedigen, te verflappen en eindelyk te vertraagen in het benaarstigen. Tegen dit kwaad durfde hy zig met zoo veel meer vrymoedigheid verzetten, als het getal zyner toehoorders , niet alleen des Zondags, maar ook in de Week, grooter was. Het wegen en verdenken van elkanders genadeftaat, niet naer den regel van Gods onfeilbaar Woord , maar overeenkomstig eens ieders byzondere leiding en ondervinding , baarde hem geen minder droefheid. Ook deze ligtvaardige liefdeloosheid werd vaderlyk beftraft, ernftig afgebeden, eenigzins verbeterd , maar niet uitgeroeid. Trouwens, zoo lang de Kerk op aarde is, zal 'er geen Gemeente zonder vlek of rimpel zyn. Het genoemde gebrek is algemeen, en wy zouden er niet van gefproken hebben, ware 'er door den Overledenen in zyne nagelaten Schrifturen geen klagt over uitgeboezemd. Omtrent dezen tyd werd hy met een nieuwen tytel vereerd Zeeland, reeds nor lang, door een uitgebreide lyft van Staatkundige, Heldhaftige en geletterde Inboorlingen, ontheven van den aangewreven blaam, als of 'er de Zanggodin'nen ballingen waren, had onlangs te VJiffmgen een Genootxhap der Wetenfchappen opgerigt en daar op de goedkeuring van 's Lands Staten t-n  en 'de befcherming van Neerlands grootften Mecamas, Willem den V, verkregen. Deze deftige Maatfchappy, die al in haar vroegfte opkomft uit Mannen van den eerften rang in den Burgerftaat en Kerk beftond, zig wyder willende voortplanten, 'twelk haar ten befte van 't Vaderland en de geleerde Weereld naer wenfch ook gelukt is, verkoos hem, kort na haar vastftelling tot een van haar medeleden ; in verwagting van volvaardig alles te zullen toebrengen, 't geen dienen kon tot voortzetting van haar heilig oogmerk. Hy befchaamde deze verwagting niet, maar voldeed welhaast aan dezelve met een Vertoog, oyer de Onftoffelykheid en OnJlerflykheid der ziel, 't welk men het eerfte Deel der uitgegeven verhandelingen van 't voornoemde Genootfchap heeft ingelafcht, en't zelve ten grootften fieraad verftrekt. De gelegenheid , die hem op dat onderwerp deed vallen, geeft hy in het voorwerk te kennen; waar uit ik, om dat het tevens 'sMans zedige en onderfcheidene denkwys openbaart, een gedeelte met zyn eigen woorden en het overige, by verkorting, zal overfchryven: „ Dat 'er on* „ eindig veel is (dus begint hy) 't welk wy „ niet kennen; dat wy, wegens de enge pa, len van ons verftand, zeer weinig dingen, , die wy meenden te kennen, in hun eigen „ aart grondig weten; dat'er alzoo over alle „ wetenfchappen nog groote duifterheid ver„ fpreid is, is by een iegelyk, die een weinig „ boven het gemeen ervaren is, een uitge„ maakte zaak ; maar nog veel meer by de „ zulke , die rot een aanmerklyken trap in „ wetenfchappen gevorderd zyn. „ Men dient, trouwens, tot een tamelyke ., hoog-  ^ hoogte geklommen te zyn, om ondervind„ lyk te zien, hoe weinig men weet en hoe „ veel'er is, dat wy niet kennen : men dient „ het Veld van alle onze kundigheden en be„ gnppen geheel overgezien, afgeloopen en „ doorkruift te hebben , om tot de ware eind„ palen van ons vernuft te komen en dezelve „ behoorlyk op te merken. j, Hoe verder derhalven iemand, in wysheid, „ kundigheid en ondervinding, gevorderd is, j, zoo veel meer zal hy bekwaam zyn , om „ zyn en aller menfchen kleinwetendheid op „ te merken; ware geleerdheid maakt nederig „ en fchroomagtig om ligtlyk dingen te beoor,, deelen, en beflisfend te bepalen, of in de „ bepalingen of woorden van andere gereedlyk „ te zweeren ; daar in tegendeel een menfch „ van oppervlakkige en overgenomene kundig„ heden waant veel te weten, zig verbeeldt „ de wysheid in erf-pagt te bezitten , en uit „ dien hoofde niet fchroomt alles Hout te be„ palen en 't bepaalde naer zyn zinlykheid over „ te nemen en daar na alles op een meefter„ lyken toon te beilisfén. Dat dit plaats heeft „ wel in alle wetenfchappen, maar boven al „ in die, welke verkeert omtrent de Wezens „ der dingen en van daar (Ontologie) Wezen„ kunde genoemd wordt, zal ligtlyk by elk op„ merkenden toeftemming vinden. Dan, hoe „ zeer dit onloochenbaar is, dient men egter tegen 't misbruik dezer opmerking op zyn j, hoede te zyn; zoo dwaas het ligtvaardig ge3, loof en vast ftellen van zaken, die men niet „ grondig weet, te houden is, zo gevaarlyk „ is , ter anderer zyde, het Scepticismüs. 3j Beide deze uiterftens zyn altyd te regt aan- gemerkt  „ gemerkt als klippen , tuiTchen welke de Jf ftreek der waarheid midden doorloopt. „ 't Gebeurt anderzins niet zelden , dat men „ de dwaasheid van 't een uiterfte opmerken„ de, door het zelve al te ver te willen ver- myden , eer men het gewaar wordt, op het „ tegen overftaande zig te berften ftoot; 't zal „ voor de eerfte maal niet zyn, dat verftan.,, den , die het ligtgeloof hevig beftreden en „ afkeerig ontvloden, helaas ! in een draai„ kolk van twyffeling ter haven kwamen en te gronde gingen. Gelukkig hy dan , die „ weet midden door te zeilen en noch ligtge„ loovig noch ongeloovig zyn koers inrigt „ naer het juift Compas der Waarheid. „ Schoon wy dan het bovengeftelde gereed„ lyk toeftaan en gaarn erkennen, dat vooral „ over de Wezenkunde groote duifterheid voor „ ons verfpreid is, zoo zouden wy egter mee„ nen billyk te mogen twyffelen, of dezelve „ niet te ver uitgemeten en vergroot is door „ zekeren Schryver, in zyn anders geleerd en , vernuftig Vertoog over de Metaphyfica ; inl, zonderheid met opzigt tot het Wezen en de 3, Onfterftykheid der Ziel: en 'tzal mooglyk in 't vervolg blyken, dat wy niet ligtvaardig 11 oordeelen , wanneer wy zeggen, dat hem „ hierin gebeurd is, 't geen 't bekende fpreek„ woord zegt: incidit in Scyllam, cupiens yi„ tare Charybdin" Hy heeft'het oog op den Baron de Bielefeld, in welken hy een geeft, onwederfpreeklyk boven gemeene yerftanden verheven , gaarn erkent. Dees Edelman fprekende van den Heer Locke, door wien het gewaagd was de volgende Helling op te geven: wy nullen mooglyk nooit in ftaat  ftaat zyn cm te weten of een enkel ftoflyk wezfri denkt, dan niet, had daar op aangeteekend, na eenige haatlyke uitdrukkingen tegen de F.ngelfche Geeftlykheid voor af gezonden te hebben : Indien ik , na den uitmuntenden Locke, „ het durf ondernemen om over een zoo keu„ rige ftof te fpreken, zou ik zeggen : de men-; „ fchen twiften reeds, federt langen tvd, over „ de natuur en de Onfterflykheid der ziel. 't Is „ onmooglyk die te betoogen, dewyl men 't nog niet eens is over de natuur, ën 't vol„ ftrekt vereifcht wordt den aart van een ge„ fchapen wezen door en door te kennen, om „ te beflisfen of 't onfterflyk is , dan niet", 't Oogmerk van den zaligen Nahuys was geen^ zins om tegen dien Schryver de Onftoftykheid en Onfterflykheid der ziel van den grond op te halen, van alle kanten te beveftigen en alles ten berde te brengen, wat'er van kan gezegd worden en door andere (zoo Joden als Christenen) gezegd is. Dit zou overtollig geweeft en Uiaden na Homeer gezongen zyn. „ Dan, „ terwyl de wys, op welke dit ftuk, door ,, den adelyken Wysgeer aangevallen en heim,, lyk ondermynd is, eenigzins nieuw endes„ zelfs redekavelingen doorgaans van fcherp„ zinnigheid niet ontbloot zyn, oordeelde hy ,, geen geheel nutlooze zaak te doen zig „ tot deze ftof te bepalen en zyn aanmerkin3, gen over 't voornoemde vertoog (zoo veei dit ftuk betreft) voor te dragen; ten minste „ aanleiding te geven tot een nader beproe„ ving, en overweging van dit gewigtig on„ derwerp". Hy gaat de fchimpende uitfchietingen van den Baron tegen de Godsgeleerden, die 't verfchil niet met hem houden voör een bloot&  hloote Philofophifche vraag, ganfch afgefcheïden van H Geloof en de Openbaring, met deze weinige 3 dog veel zeggende woorden voorby. ',, Zoodanige trekken zyn niet vreemd by j, fchryvers van dien ftempel, die de losheid „ van denken fterk voorftaeh èn zelve 'er toe „ overhellen. Uit wat grond en met welke „ oogmerken laten wy thans aan zyn plaats. 3, 't Is genoeg tot ons 'oogmerk hier flegts op „ te merken , dat diergelyke fchertfen door3, gaans meer aartig dan bondig, meer beledi„ gend dan overtuigend zyn; althans dit (wat ,, 'er van zy) geeft of ontneemt niets aan de 3, waarheid". Waarom hy dan ook aanftonds tot het ftuk zelf overgaat en op onwankelbaré gronden betoogt: dat de ziel, onftoflyk zynde, niet met het lighaam kan fterven , maar, na den dood, overblyft. Zyn hedrigheid doet hem wel ten befluite fchryven; dat hy deze taak niet op zig genomen had, om een ftof van die fynheid en dat gewigt volledig af te handelen , maar om, door het trekken van eenige lynen, flegts eei% Vlakken grond te teekenen, waar op het gebouw zeer gemaklyk kan worden opgetrokken ; edpg die deze verhandeling onzydig en bedaard met een wysgeerig oog, afgetrokken van alle vooroordeelen , gelezen hebben , zullen 'er gewillig met groote letters onder fchryven Q. D. E. Het is voldongen; gelyk hy dan ook voor de mededeeling van zülk een keurig ftuk met een beleefden Brief door 't voorfchreven Genootfehap bedankt is. , Het Huwlyk eerlyk onder allen en dus ook onder de Kerklyke zynde , aan welke het trouwens,, gedurende de drie eerfte Christen èeüwen, niet betwift werd, befloot hy in den E laat-  <& Jaatften tyd van zyn verblyf te Middelburg, het eenfaam met het gezellig leven te verwisfelen. Hy begaf zig in den Echt met Jonkvrouw Catharina Walburg van Mansvelt, Dogter van den Burgemeefter Mr. Jan Jakob van Mansvelt, aan wiens aanzienlyk gejlacht (een aanZienlyk Man heeft het gefcbreven) de Stad Utrecht verfcheiden groote beminnaars van het Vaderland en befte Raadsheeren verfchuldigd is. Deze aangename Vrouw, die op een hooger geboorte, dan van menfchen, roemen mogt, en, als Maria, het befte deel verkoren had, was hem een zeer lieflyke Hinde, en zoo naauw aan hem , gelyk hy aan haar, verbonden , dat zy als 't ware niet anders, dan door een byna gelyktydigen dood van elkander konden gefcheiden worden. Zoo het waar is, het welk door den Edelen Chausfé gezegd is, dat'er geen fraajer omftandigheden zyn, waar mede een Hiftoriefchryver het leven van een groot man kan vereeren, dan van hem te vermelden, dat hy wettige kinderen aan de Maatfchappy gefchonken heeft, dan zal het deze levensbefchry ving niet ontluisteren, maar veel eer ten fieraad verftrekken, dat ik, daar in,- derzelver Onderwerp , als Vader vertoon. Zyn Huis. vrouw was hem tog als een vrugtbare wynftok aan de zyde zyns huizes en behoorde tot die gelukkige, van welke de Apostel getuigt, dat Zy, blyvende in 't geloof en de liefde met matigheid, zalig worden in kinderen te baren. Een Zoon en drie Dogters zyn de overgebleven Vrugtenvan een Huwlyk, het welk, wegens zyn teederheid, boven vele andere, ten fchildery kan verftrekken van de geeftlyke vereeniging tusfchen Chriftus en zyn Kerk. De Alge- noegfame  ® noegfame zegene het zaad van dien Rechtvaar, digen, boven het geen wy bidden of denken! 's Menfchen overgang in den Echt wordt gemeenlyk aangemerkt, als de merkwaardigfte verandering, welke men in dit natuurlyk leven ondergaan kan; maar weinig dagt onze Niéuwgetrouwde , dat deze gebeurdtenis zoo ras door een andere ftandverwisfeling, fchoon van een verfchillenden aart, agtervolgd zoü zyn geworden. Den dag, na het Bruiloftsfeeft„ (in zyn geboorteftad, den 9 Mai 1770, gevierd) terwyl zyn magen en goede bekenden hunne zegeningen over het voltrokken Huwlyk verdubbelden, werdhy in het koopryk en bloeijend Rotterdam tot Herder en Leeraar, met algemeene toejuiching, beroepen. Deze tyding deed hem, met allen fpped, terug keeren naer zyn Gemeente, die reeds bewust van 't geen aan de Maas gebeurd was, hem met vrees en hoop te gemoet zag. Alles fchoot op zyn aankomst toe \ om hem met gouden liefdekoorden vast te binden. Men fchreide; men bad; men beloofde en ondernam alles, wat de eer, het voordeel en de mededogenheid vermogt, om hem tot blyven te bewegen. . Deze aandoenlyke toneelen flingerden hem geweldig. De liefde, eerbied en achting voor zyn Perfoon was zoodanig geklommen en openbaarde zig, ter dezer uur, zoozigtbaar, dat hy byna geloofde dezelve , in zulk een trap op geeneandere plaats te konnen ervaren. Verhooging van rang en jaarwedde, koflbare gefchenken en veelerlei begeerlyke dingen, hem zoo edelmoedig als aanhoudend aangeboden, gaven een flreelend vooruitzigt, dat hy het nergens aanzienlykêr en vodrdeeliger te wagten had, E & "ec  a minder verantwoording onderworpen zyn \ God in den weg zyner voorzienigheid eenvoudig te volgen ? Zoodanig waren de ftrydige overleggingen zyner ziel , dewelke hem in een maalftroom ftortten, waar uit hy door geen menfchlyke hand kon gered worden. Hy wendde het daarom tot den God Jakobs, die in het verborgen wvsheid bekend maakt; zogt zyn aangezigt, en worftelde zoo lang, tot dat hy met de bekendmaking van zyn wil gezegend en begenadigd werd. Niet, dat het Opperwezen hem antwoordde door de hoorbare Item van eenUnm of Tummim, maar zyn gemoed derwyze overreedde, door middel van het befchreven Woord en de meer verlichtende werkingen des Heiligen Geests , van de noodzaaklykheid der aanneming, dat'er dien aangaande geen de mmfte tegenbedenking of twyffel meer by hem overbleef, 's Vaders welbehagen vernomen hebbende , keerde zyn ziel weder tot haar ruft , zyn gebed veranderde van natuur en 't was nu: Heer, dat uw aangezigt met my optrekke! Hy nam zyn affcheid den 19 July 1770 uit ITO: V. 20. Zoo zyn wy dan gezanten van Chriftus wege, als of God door ons bad, wy bidden u van Chriftus wege, laat u met God verzoe^ nen Een affcheid, 't welk niet ligt uit het geheugen der Middelburgers zal gewifcht worden. Sprak hy ooit in betooning van geeft en kragt, het was ook ter dezer ftond. Hoe graag had hy alle zyn Toehoorders voor zyn vertrek op den weg naer den hemel gebragt! In deze Leerrede ontfing een ieder zyn befcheiden deel; maar hy maakte 'er in't byzonderook zyn werk van om de leer der verzoening fmaaklyk ea E 3 begeer-  fK 70 >® begeerlyk aan onbekeerde voor te ftellen. Hartbrekend was zyn aanfpraak tot deze. Ik zal ze hier mlasfchen, of'er nog de een of ander door mogt bewogen worden tot het geloof, „ Och „ dierbare en voor de eeuwigheid gefchapene „ zielen, (fprakHy) moet ik u zoo agterlaten? « ZI-dt gy in dien ftaat volharden ? Zullen wy ?, elkander zoo ontmoeten voor den grooten }3 Richter ? Wat zoude het te zeggen zyn!' „ Neen, ik kan zoo niet van u fcheiden; laat „ ik u nog eenmaal een vrienderaad, een God& lyke vermaning toevoegen. O myn geliefde „Toehoorders! Wy bidden u, als of God door „ ons bad; Wy bidden u van Chriftus wege, », laat u met God verzoenen. Wel aan dan' „ vergunt my, dat ik hier op eenige oogen3, blikken by u aanhoude. '" „ Wat hebt gy tog tegen deze boodfchap, „ die wy van Gods wege tot u brengen ? Wat ,3 kunt gy, wanneer gyze van naby beziet en. 3S tevens op uw Wezenlyke belangens acht ,3 geeft, tegen dezelve hebben? Let eens op 33'de boodfchap, of de zaak zelve, die wy u „ aankondigen, die wy u aanpryzen, en waar 33 toewyu vermanen, het is verzoend te wor»V den, met God verzoend te worden, laat u met 35 God verzoenen; maar hoe verkwiklyk is niet „' dé Vrede, hoe onfchatbaar de Vrede met s, God, die alle verftand te boven gaat; zegt eens ter goeder trouw, kan de weereld, met 9, al wat zy heeft, u iets diergelyks opleveren? Wat zyn vrienden ? Wat zyn magtige be3, fchermers? Wat zyn de Grooten der aarde, „ om welker gunst men zig dikwyls aan laag„• heden'verflaaft? Wat is 't goud en zilver? 33 Wat eer en aanzien ? Wat zyn de vleesch* lyke.  „ lyke luiten en genietingen der zonde ? O daar komen immers vele gelegenheden, , waarin geene derzelver u voldoening of " troost verfchaffen konnen, daar komt eens ' een tyd, dat ze Arends vleugels nemen en ,, wegvliegen! Wat nut doet het goed ten dage " der verbolgenheid? Wat voordeel zult gy van „ dat alles hebben in uw fterf-uur ? Ja wat: „ in de volgende eeuwigheid? O ydel vertrou!, wen op Prinfen, op menfchen-kinderen, ' die ydelheid zyn; hun geeft gaat uit, zy keel ren tot de aarde, en ten zeiven dage vergaan ' alle hunne aanflagen. Maar, maar welgelukza1 lig is hy , die den God Jakobs tot zyn hulp „ heeft, wiens verwagting op den He ere is. , Dit nu, dit is het, myn geliefde Hoorders, „ waar toe gy geroepen, gelokt, genoodigd wordt. Die God biedt u zyn vnendfchap „ aan. Zyn bevel is immers niet zwaar, hoe ,, kunt ge 't ligter begrypen ? Kan een Koning ooit glnftiglr ltap&doen, dan tot weerfpanlingen te zeggen; ik vergeef u uw misdaad; L ik fcheld u alles kwyt; keert flegts tot my ', weder, neemt myn gunft aan; begeeft u ' in myn dienst en binnen myn gezegend ' ryk! 't Is waar, Hy eifcht van u affland van vele dingen; maar welke tog? Affland van niets anders, dan van zulke dingen die u ongelukkig maken, die u dooden, die u m t verderf flepen; affland van den dienft uwer ziels-vyanden ! En hoe zoudt gy tog God tot uw vriend konnen hebben en tevens heulen met zyn vyanden ! Ai, maakt dan ï vrede met den God des Vredes; neemt den vrede en pardon-brief, dien Hy u toereikt,. • ootmoedig aan; kiest heden zyn dienst;  » wy bidden « , fc«f „ mt God yerZ£me,, Uenkt gy? zou dit waarJyk zoo zyn? Zou 3, bodmym gunst willen aannemen, my ver« geviriff fchenken van zoo vele, zoo zware 3, misdaden? Wel oordeelt zelve , en ovexweegt daartoe wie zy zyn, die u deze boodj, lchap brengen, 't Is waar zy, die u dat toe- " S?nn' V. daar toe noodigen, zyn meno lenen; meofchen van gelyke bewegingen als 33 gy allen; menfchen, die in zig zelve geen » gezag hebben ; maar menfchen evenwel, 33 die daar toe verordend zyn, daar toe uitge3» zonden en daar toe bekwaam gemaakt, met ,, een woord , Zy zyn gezanten van Chriftus » wege. Chriftus Jefus; Gods eigen Zoon, ,3 verliet zyn troon, om voor fchuldige de v verzoening aan te brengen en dat EuangeJium m eigen Perfoon te verkondigen. Die „ menfchen-Vriend zendt; nu zyn gezanten , ,, na dat Hy ten. Hemel is opgevaren, die! 33 zendt Hy ook tot u „ en 't geen Hy u, door a, hun mond, laat zeggen , het geen'zy uit ^, het zyne nemen en u verkondigen, is zoo „ veel en van zoo veel gezag, als of Hy zelf „ in tandden van u fïond en u zulks toeriep •h Wy mogen dan hier op nog in den tegen;, woordigen tyd met den Apoftel zeggen • God voortyds veelmael en op veelerlei wyze tot „ de Vaderen gefproken hebbende door de Prophete ten, heeft in onze dagen tot ons gefproken door „ zyn Zoon! Maar , indien dan zy, die het woord, door de Engelen gefproken, ongehoor„ Jaam geweeft zyn, rechtvaardige ftraf ontfan„ gen hebben, hoe zullen wy dan ontvlieden, in3, dien wy op zoo groot een zaligheid geen acht y geven y en die alierdierbaarfle boodlchap on- 3, gehoor-  gehoorfaam zyn! Het is dan in den naam var* „ Chriftus, het is van zynent wege; ai hoort ,, het tog, 't is van Chriftus wege, dat wy n „ toeroepen, dat wy u bidden: laat umet God j, verzoenen. ,, Ëindelyk, of 't gezegde nog niet genoeg ,, ware, nog hooger klimt het gezag, nog hoo,, ger klimt de drang-reden; wy zyn 't niet „ alleen, die daar op , uit hartlyke begeerto „ tot uw heil, zoo zeer aandringen en u bid,, den; wy zyn 't niet alleen, die dit doen, 3, als gezanten van Chriftus wege , maar ziet „ daar, al wat men begrypen kan! Wy doen „ dat! Wy zeggen 't u, wy bewegen 'er u toe, „ Wy bidden u als of God zelf door ons bad; ,, God zelf, myn waardfte Hoorders! God zelf neemt 'er, als 't ware, belang in; Hy zelf 5, laat u opzoeken , noodigen, vermanen, bid-, ,, den, als of Hy zelf belang had in uw heil—i j. Uit vrye genade verordende Hy zyn Zoon; 5, Hy verklaarde van den Hemel zyn welgeval,, len; Hy laat u van zynent wege door en in ,, zyn Zoon roepen, vriendlyk roepen , ter ,, liefde tot uw Heil, gy wildet tog tot Hem komen , den vrede met Hem aannemen, , en behouden worden! En wat beweegt tog ,, God daar toe? Heeft de Heere 'er belang ,, by ? Heeft Hy, die Hemel en aarde gefcha,, pen heeft, u dan zoo noodig?. Och neen, ,, niets anders, dan ontferming over uw onge, luk en dwaasheid, mededoogen metuw elen-, ,, digen ftand. Lust tot uw leven en waaragtig M heil doet Hem deze ftem tot u wenden; maar ,, zoudt gy dan zulk een liefde-raad verwerpen?, 3, Zoudt gy dan zulk een onbegryplyke neder„ daling van den hoogen God gering achten? Es » Of  74 ># v Of zoudt gy nog één oogenbJik twyffeien. „ of gy wel op dat ;woord moogt vertrouwen ? „ Zou dan God roepen, en het niet meenen? „ Zou Hy u tot zig noodigen en, wanneer gy „ kwaamt,tot u zeggen; ik heb u nietgemeend"? v Zou Hy u den Vrede aankondigen, en, j, wanneer gy denzelven wildet aangrypen, u „ verftooten? O neen; ver van daar! die tot „ hem komt, zal Hy geenzins uitwerpen; Nu „ dan! wie is 'er, die in Gods gunst belang ftelt? ,, die zyn genade waarlyk begeert ? wy roepen „ u in Gods naam toe : Wy bidden u als gezanik ten van Chriftus wege, als of God door ons bad; Wy bidden u , laat u met God yerj, zoenen'''. At-het bovenftaende, rakende zyn verblyf en laatfte kerkrede te Middelburg, was reeds afgefchreven en gereed om ter -drukpers gebragt te worden, wanneer een myner zeer waarde Amptgenooten , die voormaels te gelyk met hem in Zeelands Hoofdftad geftaan had , my met een aangenamen brief, tot welks fchryven zyn Weleerwaarden , door zeker gefprek en daarop gevolgd verzoek, aanleiding was gegeven, op het vriendlykfte vereerde. Deszelfs yoomaamfte inhoud beftond hier in ; ' „ 's Mans (Nahuys) beminlyk karakter had „ aldaar (te Middelburg) voor zig ingenomen „ de harten zoo der Edelen en aanzienlyken des volks, als der min aanzienlyken. Gelyk 3, zyn omgang en H. Dienstwerk den eerften „ alleraangenaamst en heilfaam was, zoo von,, den de laatste in hem een volyverig Leeraar getrouwen Herder en voorganger en de al! „ lergeringfte een weldoener en Voorfpraak; 5J terwyl zyn vreedfame inborst, gepaard met een  - een vriendlyke befcheidenheid , hem de, ': fterkfte aenkleeving en de grootfte hoogach„ ting van alle zyn Collegen, zonder onder„ fcheid van ftudie, verwierf. ,, Ik behoef UHE. niet te melden de zon„ derlinge bekwaamheid , die hy had om afge,, trokken te denken en daar door tot ket pit. ,, der zaken diep in te dringen; hoe hy het een zoo naauwkeurig met het ander wist aan een ,, te fchakelen en daar uit af te leiden, dat het konftig famenftel van zyn vernuftige gedag„ ten aan elk verftandigen openbaar werd : „ ook hier v an gaf hy te Middelburg in verfchei,, den gevallen uitftekende'proeven. Hoe on„ gedagt en onverwagt hem ook zaken voor,, kwamen, hoe veel in getal die te gelyk aan. 3) zyn vluggen geest wierden voorgefteld; zyn 3, uitgebreide kundigheid , gepaard met een ,, welwikkend oordeel, wist dezelve onderfcheidenlyk te behandelen. Zelden heb ik „ hem verlegen gevonden. ,, Zyn voorftellingen gingen wel eens, wegens het verhevene der ftof (die hy nu en 5 dan, ten gevalle van diepdenkende, verkoos " te behandelen) het begrip van het gemeene. gros des volks te boven; dan daar ze tot op" fcherping van het verftand en tot volle over" tuiging der gewigtigfte Waarheden van onzen ", Christelyken Godsdienst verftrekten, ook ter \ uitlokking van zulke, die van den. openbaren Godsdienst zeer zelden gebruik maakten; zoo \ ontfingen des minkundige hun befcheiden deel en zulks met byzondere blyken van Gods 3„ hooge goedkeuring. AUerbyzonderst blonk zyn uitnemende Bybelkunde uit in het verklaren van het „ weeklykfch Text-Capittel, naer het loflyk " „ gebruik  €K ?6 >@ „ gebruik in de Middelburgfche Gemeente,,' Wegens de wys en manier, op welke hy d& „ moeilykfte Hoofdftukken behandelde : en „ hoe hy daaruit alles wist te halen, het geen „ der aandagt van den opmerkendsten Onderzoe„ ker van Gods Woord ontflipt was, en men „ overal te vergeeffch zou zoeken , kan ter „ getuigenisfe verftrekken , (om van andere, „ als txod. VIII en XXI niet te melden) zyn „ verhandelde ftof over het gefiagtregister 3, der Heilige Linie, Gen. V. waar van hy, „ na tweemaal over het zelve, volgens ge„ woonte, gepredikt te hebben, nog een groo„ te nalezing overig had, en in 't openbaar „ verhandelde tot ftigting en verwondering." Met een vol en opgekropt gemoed Middelburg verlatende, en van de Eliza's, de zonen der Phropheten , agter na gefchreid zynde : wagen Ifraëls en zyn ruiters! kwam hy voorfpoedig te Rotterdam, alwaar hy, den XII Auguftus, door den Weleerwaarden en zeer geleerden Heer Frieswyk, destyds Rotterdams geliefden Benjamin, thans geacht Predikant in 's Gravenhage , verwelkomd en ingezegend werd, met een vertoog over de vier Dieren in beeldtenis gezien by de rivier Chebar Ezech. I. io-12. Voorwaar een rede op zyn pas gefproken! of, 't welk met den Hebreeuwfchen text ftrookt, een rede, die rond en vlug. wordt voortgebragt, zynde de leenfpreuk genomen van een Wagenmenner, die, naer de gelegenheid van weg en plaats, den draai en loop der wielen wel en voorzigtig beftiert. Als zoodanig een gedroeg zig de Bevestiger.' Hy fprak de ronde waarheid met een tong zoo vlug als de pen eens vaardigen Schryvers; en fchetsfte overeenkomftig de gedaante zyner Cheru-  €K 77 >& Gherubim, de hoedanigheden van een Leeraar des N. Testaments ganfch levendig en eigenaartig; vermanende, met alle zedigheid en befcheidenheid, zyn nieuwen Amptgenoot, zig, by voortgang in de bediening des Euangeliums, der vriendelykheid eens Menfchen aaneezigts, der moedigheid eens Leeuws , der arbeidfaamheid eens Os en der hemelsgezindheid eens Arends te willen bevlytigen. De Bevestigde dienzelfden dag zyn intrede doende uit i Cor : III 10-15, toonde, met hartlyke dankzegging, hoe heilfaam hy die lesfen keurde; hoe hoog hy die waardeerde, en hoe veel hy 'er reeds, door 'sHeeren Geest, van geleerd had en verder wenschte te leéren. Was de godsdienftige fchaar voldaan en beloofde zig een ieder uit zulke ryke eerstelingen een grooten oogst; het hart van den Schryver dezes vloeide onderwylen over van blydfchap , dat hy door den vrywilligen afftand van de gewone beurten zyner dagorde, plaats gemaakt had voor een Man, in wien alle die voortreflyke vereifchtens, welke in de meeste, fchoon op zig zelve waardige Predikanten, flegts fluks* wys gevonden worden, als in een middenpunt famenloopen. Hy (de zoo even genoemde Schryver) merkte dit, ten zynen opzigteaan, als een blykbare goedkeuring des Hemels, en ten aanzien der Gemeente als een onfchatbare winst, nademaal dezelve hem flegts voor een gedeelte verloor (zoo 'er anders in zyn perfoon eenig verlies te ftellen was) en daar voor den geheelendienst weder verkreeg van iemand, in de kragt zyner jaren , en zoo overvloedig begaafd. Geduurende den tyd, dat de nu verhemelde  de Nahuys voor onze aangezigten is uit- en in= gegaan , heeft hy zig ook in dit gedeelte van Gods Huis als een ganfch getrouwen knegt des Heeren gedragen, en de bediening, doorhem aangenomen in den Heere, allezins vervuld. Hy bouwde, volgens belofte in zyn eerfte Leerrede gedaan , op het fundament , hier voormaals door wyze Bouwmeesters gelegd geen hout van Mofaifche inftellingen, wel goed en gefchikt voor de berderen van den beweegbaren Tabernakel, maar weinig pasfende op de grondflagen van het Koningryk des N. Teftaments; geen hooi van ligte droomen, infpra. ken en gezeten buiten het geopenbaarde Woord , het welk te vaft verzegeld is. dan dat er iets kan toe of afgedaan worden; gpen itoppels van een dorre zedekunde, van een ydele Philofophie of van een ontzield Euangelium, waarop men Maria's Grafwoorden zou mogen toepasfen : Zy héllen mynen Heer weggenomen; en ik weet niet, waar zy Hem geleid hebben. Neen! hy bouwde op dat vastgemetfelde en eenige fundament, het welk is Jefus Christus, geen andere dan onvervalfchte leerin gen, zilver gelouterd in een aarden fmeltkroes gezuiverd zevenmaal ; eeuwige rech en begeerlyker dan goud , ja dan veel fyn goud > wyze betragtingen , kostlyker dan de Topas van Morenland en blinkende als de hoogstge- kleurde Saphir Laat ik eigenlyk fpreken Geen andere bedoeling hebbende, dan door hulp van Christus, gelyk Luther eens aan Harmannus fchreef, iets te verrigten, 't welk den Satan tegen den zin was, fpande hy, zoo ras hy de onze geworden was, op nieuws alle vermogens in, om den magtigen Tyran zyn vaten tè  ê< 79 >ê te ontnemen; het Koningryk van Christus uit te breiden, en het zelve meer en meer in de zielen van zyn volk te doen komen. Naer mate het licht des Geests van tyd tot tyd fterker in hem was doorgebroken, had hy toegenomen in het ontdekkend prediken ; in het ontledigen van 's menfchen hart, in het nafporen van deszelfs verborgenfte fchuilhoeken; in het fchiften van fchyn en zyn; van fpreken eri doen. De bedagtfaamheit hield in dezen de wagt over hem, en evenaarde zyner getrouwheit. Hy bood het Euangelium in al zyn ruimte aan; noodigende een ieder (al was hy, of zy, ook een Manasfe in godloosheid, een Saulus in vervolging, een Zondares met zeven duivelen in 't hart) om tot Christus te vlieden, zyn fterkte aan te grypen eri door Hem vrede met God te maken. Gewoon zynde de woorden Gods te ïpreken, was het altyd: die wil* die kome! zoo nogthans, dat hy ter zelfder tyd den natuurlyken menfch onder hetoogbragt, hoe het hem, niettegenftaande deze ernstige roeping, onmooglyk Was tot Christus te komen 9 ten zy de Vader hem alverens trok, of daar toe met geestlyke voeten begenadigde. Op dezelfde wys vorderde hy geen geloof en bekeering van afvallige Adams kinderen, of hy deed hun tevens zien, dat het geloof een gave Gods is ,■ en dat een mensch, dood in zonden en misdaden zynde, zig zoo weinig, door eigen kragt en vermogen , kan bekeeren, als een Moorman zyn huid en een Luipaard zyn vlekken veranderen. Brandende als een der Seraphim voor 's Hemels eer, was het een lust, hem het recht Gods (volgens 't welk de Opperheer ook dat geen van zyn afhanglyk fchepfel kan  fcan vorderen, waar toe het zig zelf moedwil-* hg onmagtig heeft gemaakt) te hooren bepleiten en met klem van redenen verdedigen, lieflyke, heilige Leer ! waardoor de menfch te gelyk tot kennis van zyn verpligting en onmagt gebragt, op het diepft vernederd wordt; geen ander open, of uitweg, overig houdt dan als een onmagtigen zig aan de rommelende ingewanden van Gods barmhartigheid in Christus aan te bevelen, en zyn geboden in gebeden te veranderen : Och! dat niyn wegen gengt wierden, om uw inzettingen te bewaren' Ging hy dus bedagtfaam omtrent het'algemeen aanbod der genade , of de uitwendige roeping onder de verkondiging des Euangeliums te werk , zyn gedrag nopens de by aanvang getrokkene en gezaligde was niet minder voorzigtig. Om de zulke , waar in maar Caliquii Chnsti) iets van Christus is, niet over ftaag te werpen, bragt hy geen kenmerken van genade te voorfchyn dan Bybelfche, en die zoo wel aan de kleine myrten, die in de diepte ftaan (de minst begenadigde) als aan de boogstgetopte ceders van den Libanon (de meest gewortelde m 't geloof) eigen zyn. Geen lydlyk Christendom, dan alleen ten aanzien der eerste inftorting van het geestlyk leven , voor egt houdende, drong hy zoo veel ernstiger op een werkende Godzaligheit aan , als hy meer over tuigd was, dat al het gefhltelyke uit zyn eigen aart, een ziel, die, niet in verbeelding, maar in waarheit, gemeenfchap met God in Christus oeffent, tot de pligten moet leiden en als van zelf brengen. Zyn opgehelderde overnatuur-en bondige redeneerkunde deden hem de Christelyke deugden, zonder die te verwarren en  <8K 8i en onder een te vermengen, in haar regte ge^ daante voorftellen en aanpryzen. Sprekende» by voorbeeld, van de vergenoegdheid, of vari de vriendfchap niet God, zou hy geen dingert aanvoeren, die eigenlyk behooren tót de kundigheid van blydfchap of vart vrede met God. „ 't Is waar (fchryft iemand) men kan nuttige „ en ftigtlyke dingen zeggen, al blyft meri „ juist niet altyd in het eigen vormlyke en be„ treklyke; evenwel hoe fchoon en dierbaar „ is het, wanneer alles in zyn eigen vormlyke „ gedaante wordt vertoond, en men dan de „ wysheid Gods ziet, die, onder zoo verfchei„ dene kundigheden en hamen , zyn werk , „ wegen, den ftaat, geftalte en'werkfaamhe„ den zyner kinderen voordraagt"! Alle Ware wetênfchap van God en zyn wegen, uit welke bronnen ook gefchept, beoeffend zynde, wilde hy de betragtingen der Vromen niet binnen het naauwe perk van hun eigen ftaat, of binnen den nog enger kring van hun toe-of afnemend geloof en heiligmaking befloten, maar uitgeftrekt hebben zoo wel tot de Natuurlyke als Geopenbaarde kennis, en , ten opzigte van deze laatfte, ook tot de Zinnebeeldige , Voorbeeldige , Historifche eri Prophetifche Godsgeleerdheid. Om ware Christenen, die op de grootmakirtg van hun wyzert Schepper en Herfchepper gezet zyn, in dat begrip te brengen, en hün te overreden vart de betaamlykheit eener zaak, waar van de meefte hunner, in derzelver ftigtlyke byeenkomsten, nooit, of zelden, hooren fpreken , behandelde hy dikmaals zoodanige afzonderlyke of vervolgftoffen, als hy gefchikt oordeelde, om daar omtrent den leergierigen  het regte onderwys te verfchafFen. Hy leerde (en alle verftandige , der kindsheit ontwasfen, en op vaste fpys gezet , keurden het goed) dat elk dier opgetelde foorten van befchouwende Godsgeleerdheit niet alleen tot bevordering der Godzaligheit diende, maar dat ook de bedryvende en daadlyke Godsgeleerdheit veelvuldig voedfel uit die alle, en uit fommige van die haar voornaamste fteunfel ontfing. 't Was hier van daan, dat hy , naer den aart der verkozene (tukken, duidlyk aanwees: hoe 'er geen grasfcheut uit het aardryk voorttpruit, welk niet zoo wel als de groote werken deiNatuur, de verbazende hemelklooten met derzei ver omwentelingen en zwaai jen, 's Makers wysheid, almagt, en goedheit vertelt, en tot erkendtenis dier Godsdeugden, redelyke wezens opwekt: hoe alle gemoedsgeftalten, dryvingen, bevindingen en buitengewone roepingen tot het een of ander werk moeten beproefd worden aan de Openbaringen, vervat in de regelmatige boeken des O. en N. Testaments, als waar uit de geheele beoeffenende Godsgeleerdheit haar oorfpronglyk licht, beftiering en zekerheid te halen heeft, en dit doende, zig van allerlei verdorven Mystieke en Piëtistifche praktyk onfeilbaar onderfcheidt: hoe de uitlatingen van Jefus liefde, zyn verborgen geeftlyk verkeer met zyn kinderen , de afwisfelingen van licht en duisternis en veelvuldige andere ontmoetingen op den weg des levens, met het geen daar onder te doen en te laten is, in de bevalligste zinneprenten, by de Godlyke Schryvers geteekend ftaan : hoe de innigfte werkfaamheden, uitmuntendfte bedryven, zeldfaamfte gevallen, onverwagtfte uitkomjten, rakende  de het Hoofd der Kerk en zyn geestlyk lighaam, zig mét de levendigfte kleuren van allerlei mengfel in de Bybelfche voorbeelden vertoonen : höe de aandagtige overweging van zoo vele ongehoorde gebeurdtenisfen der gewyde Historie, als'er moesten medewerken ter oprigting van Mesfias Koningryk onder Joden en Heidenen , ten kragtigften fpoorflag verftrekken voor geheiligde zielen , om een byzondere Voorzienigheid te aanbidden , te bewonderen, en zig daar op, in vertrouwen, dat de Hekr regeert en alles fchoon maakt op zyn tyd, blindling te verlaten : hoe eindelyk het Prophetifche woord niet flegts vast is in zig zelf, maar ook van een vastmakende kragt voor 's Heeren Bondgenooten, dewelke door het zelve, vergeleken met het Euangelium der vervulling , kragtig vergewist worden, dat God de Amen , de getrouwe , de onwankelbare getuige is, die alle zyn beloften aan zyn Kerk in 't gemeen en aan hun in 't byzonder gedaan, op zyn tyd, zal daar ftellen en nimmer befchamen, die Hem verwagten. Het zou van te langen adem zyn , en niemand my deswegens dankweten, indien ik een volledige lyst van alle die Texten, op die wys door hem ter betragting van opregte Godzaligheit in deze Gemeente verklaard, ten berde bragt. Ik zal alleen, ten aanzien van den eersten en laatstgenoemden tak der Godsgeleerdheit melden, dat hy ons over de wonderen der Natuur uit den agtften Pfalm, en over de wonderen der genade uit het LUI. LIV en LV Hoofdftuk van Jefaias Prophetiën onderhouden heeft op een wys, die veel gemaklyker geprezen, dan nagevolgd kan worden. Vergun my, infchikkende Lezer 1 'er te F 2 mogen  mogen byvoegen , dat hy byzonder gevat was op de uitlegging der voorzeggende Schriften» makende de letter van het voorftel verftaanbaar voor de tydgenooten der Godlyke Zienders, en de vervulling niet in ieder leenfpreukige en verbloemde uitdrukking, maar in het wezenlyke der Orakelen uit gewisfe merkteekenen en op hegte gronden vastftellende. Het mag waar zyn , het geen Ernesti ergens gefchreven heeft, dat de gemaklykheit van 'twerk een aanlokfel is, om veel zedekunde te prediken; en waarlyk 'er is, als men flegts een enkele deugd of pligt in het afgetrokkene behandelt, niets gemaklyker, wegens den grooten voorraad dien aangaande, op allerlei markten, te vinden, maar de Godsgeleerdheit in haar geheelen omtrek op die wys, als gezien is, tot beoeffening te brengen, is eens ieders werk niet. Men kan een goed meester in een der hoofdwetenfchappen of konsten zyn, zonder in alle derzelver byzondere deelen even kundig te zyn. Pe eene Rechtsgeleerde is meer in het Burgert yke, de andere meer in het Natuurlyk Recht bedreven. 'Kr zyn Schilders, die broddelen en kladden , wanneer zy menfchen of dieren moeten afbeelden, dog die de Natuur evenaren, wanneer zy bloemen of festoenen fchilderen. Edog, hoe zeer wy ook het gryze fpreekwoord beademen ( non omnia posfumus omnes) dat wy niet alle alles konnen doen of vermogen , zoo mag men evenwel zeggen , dat de onfterflyke Nahuys niet minder op de wederleggende, dan op de ftellige Godsgeleerdheit met derzelver aangewezen deelen gevat was. Zyn Leerredenen van die foort waren niet  niet minder voortreflyk dan de voorheen gemelde. De moeilykste verfchilftukkcn maakte hy voor den geringsten Leek bevatbaar en zoo aangenaam, als of het Vredes-vertoogen waren. Die gene zelfs, welke buiten onze Kerkgemeenfchap waren, kwamen ter zelfder tyd onder zyn gehoor, als zy wisten, dat zy zouden wederfproken worden; en zoo zy al niet overtuigd te rug keerden, gaven zy hem ten minste die getuigenis, dat hy naer zyn grondbeginfels verftandig gezintwist had. „ De fpotters met den Godsdienst" (zegt een Hoogduitfch vernuft) „ zyn lieden, die, we„ gens hunne ongerymde gevoelens, niet ver„ dienden wederlegd, maar belachlyk gemaakt „ te worden; dog hoe ernsthaftig, hoe beweeg„ lyk, hoe nadruklyk weet de beroemde Mos„ heim hun derzelver dwaasheden, in zyn hei„ lige redenen, voor te houden" ? Deze woorden zyn ten volle waaragtig; maar zy zullen het ook zyn en bly ven, al verandert men den naam van Mosheim in dien van Nahuys. Uit het geen ik tot dus ver van 's Mans Predikwerk te Rotterdam gezegd heb, ziet men, dat hy zig der Wyzen en Onwyzen Schuldenaar gemaakt, en niet minder bevlytigd heeft, om het verftand zyner Toehoorders te verlichten , dan derzelver harten te verbeteren en met deugd te verfieren. Zoo worden de menfchen gevormd tot navolgers en beelddragers van hun Schepper, die een God der wetenfchappen is, maar ook te gelyk in heiligheit verheerlykt. Een myner zalige Leermeesters de onaffcheidbaarheit dezer dingen bewezen en, die dus bewerkt zyn, vergeleken hebbende by duiven, overdekt met zilver, en welker vedeF 3 ren  I !»< 86 >$ ren zyn van uitgegraven geluwen.goude, roept tenlaatftenuit: „O Hemelsch geluk derhalven, „ zelf te ondervinden en aan andere daar toe een gezegend middel te zyn, dat de innerly,, ke beweging der barmhartigbeit onzes Gods, „ de Opgang uit de hoogte met zyn licht in 't 3, hart verfchynt, 't welk in de duisternis zat» ,3 met een onze voeten rigtende op den weg 3, des Vredes Luc. I: 79." In zyn byzonder onder wys was hy'er even fterk op uit, om kundige en vrome Christenen te maken. Behalven de openbare Catechizatien hield hy voor de aankomende en volwasfen jeugd eenige oeffeningen , die zoo veel meer gewild waren, als zyn manier van leeren gemaklyker, en, naer de vatbaarheid zyner leerlingen, gefchikter was. Dezen diende hy melk, anderen vaste fpyzen toe. In het bezoeken van Kranken, in het troosten van Weduwen, en in het byfpringen van ongelukkigen, gedroeg hy zig voorbeeldig. Zyn wil , om aan alle, inzonderheit aan de huisgenooten desgeloofs, wel te doen, was onbegrensder,, dan zyn vermogen; Kon hy de hand vol meelsen de weinige olie in de kruik enrlesch van een armen broeder of zuster door geen wonderwerk vermenigvuldigen ; 't onbrak hem egter, onder zyn geliefde vrienden en vriendinnen , aan geen liefdadige Hoofdmannen en mededoogende Dorcasfen , om , door middel van deze , in den nypendften en geen uitftel lydenden nood der elendigen te voorzien. Nooit voor zig zeiven iets verzoekende, had hy te grooter vrymoedigheid , om het voor andere te doen. 'Er leven nog hier en elders, die de rokken en kleederen zouden konnen toonen, welke zy aan  «8»C 8? >#» aan zyn teederhartige voorfpraak verfchuldigd zyn. Om het aangezigt zyner fchapen te kennen, bezogt hy dezelve niet alleen in de gewone en plegtige huisbezoeking,maar ook, zoo dikwerf tyd en bepaalder werk zulks toelieten, inde gemeenfame famenleving. Gelyk zyn wooning den ganfchen dag voor een ieder openftond, zoo was hy ook overal en ter aller uren welkom. Hy verkeerde met menfchen van verfchillende geaartheit en denkwys, blyvende nogthans altyd, en waar hy zig ook bevond, Predikant, Gereformeerd Predikant! Behalven 't geen in het gemeen den omgang veraangenaamt, bezat hy iets buitengewoons, om te behagen. Steeds het vermaaklyke met het nuttige famenparende, en wetende elk het zyne te geven, fchuwden de Grootfte van ons Gemeenebest zyn gezelfchap niet; die van den middenftand zogten het fterk; en het gros van den yolke was 'er zoo veel meer mede ingenomen, als hy zig den zetregel van een voornaam menfchenkenner meer eigen gemaakt had : dat men denken moet, gelyk een Wysgeer, maar fpreken (over onverfchillige zaken) gelyk het gemeen. Graag zag, fprak, en hoorde hy zyn Amptgenooten, erkende derzelver onderfcheidene bekwaamheden , maakte 'er zyn gebruik van en floeg met hun de handen in een ter behartiging van de belangen der Gemeente, ter verbetering der goede orde, ter handhaving der waarheit en bragthier wederom, gelyk voorheen te Middelburg, niet weinig toe ter behouding van de eenigheit des geests door den band des vredes. Zyn teeder hart fcheurde, als hy flegts dagt om het fcheuren van Jefus naadloozen rok. F 4 Meer-  # Meermalen betuigde ik ( en dit gevoelen zal wel by my blyven) het voor geen der minste zegeningen te houden, waar mede my de Hemel , gedurende myn leven , beweldadigde, dat ik hem onder myn byzonderste vrienden mogt tellen. Onze vriendfchap, alleen rustende op een wederzydfche overeenftemming en vereeniging van genegenheden, had niets van den hef der eigenbaat, en ftrekte zig, nademaal het onderling vertrouwen onbepaald was, nog veel verder uit, dan ze zigtbaar was. De nyd poogde 'er meermalen een klaauw tusfchen te krygen, maar floeg 'er telkens haar nagels op af. Ook gedenk ik nog dikmaals aan die nuttige byeenkomsten , welke wy , met de geleerde Heeren Habbema en Nuys van Klinkenberg, (destyds waardig Leeraar in 't naburig Overfchie) aan elkanders huizen, by beurten hadden. Byeenkomsten, alleen der letteren toesewyd! ö Twee jaren mogt ik met hem, die my in zyn leven lieflyk was, dus broederlyk famenwonen, en de Gemeente had zig even zoo lang m het licht van deze brandende kaars verblyd, wanneer wy op het onverwagtst in gevaar gebragt werden van hem te zullen verliezen door een gedreigde Amllerdamfche beroeping, welke ook, volgens alle gronden van menfchlyke zekerheit, op hem zou gevallen zyn, zoo hy zulks niet voorgekomen ware met een beleefd en vriendlyk verzoek aan den Eer waarden Kerkeraad dier Stad , om voor deze maal geen verder aanmerking op zyn Perfoon te willen nemen. Algemeen was de vreugd over deze gebeurdtenis. De Dichters ontfpanden ae fnaren; de gaven in de offerkist werden  werden verdubbeld; en de Tempelgewelven wedergalmden van dankzegging. Inzonderheit toonde zig de Edele Groot-Achtbare Regering onzer Stad over deze bedanking vergenoegd , hem vereerende met een gefchenk harer grootheid en zyner liefde waardig. De wys van geven vermeerderde de aanneemlykheit der gave. Men liet hem door den Heer Secretaris van Burgemeesters-Kamer, met een bode en zyn eigen liverei vergezeld, een zilveren koelvat, met zes kandelaars van dezelfde ftof en konstig gewrogt, aanbieden. Het geen deze beleefdheid volmaekte was, dat men die kostbare gedenkftukken met laurieren van eer omvlogt; ik wil zeggen , met de opdragt van het Hoogleeraarfchap in de Wys-en Heilige Rede.geerte gepaard liet gaan. Het raadsbefluit , daar omtrent genomen, zet, en den Heeren Begiftigeren, en den begiftigden Perfoon te luisterryke kroon op 't hoofd , dan dat ik deszelfs zaaklyken inhoud verzwygen zou. Hun Edele Groot-Achtbaarheden, de Leden van de Vroedfchap, zeggen daar in: „ Dat zy onderzogt „ hebben den voorflag van Heeren Burgemees5, ters, waar by dezelve in bedenking geven, „ of deze Regering niet op de een of andere „ manier aan Ds. Nahuys behoorde te laten „ blyken hun genoegen over de edelmoedige „ wys, op welke dezelve bedankt heeft voor „ de verwagting van het beroep te Amfter„ dam : dat daar op geraadpleegd en in aan„ merking genomen zynde de achting, welke „ de Gemeente dezer Stad hem, Ds. Nahuys, „ toedraagt, als mede de bewyzen van gene„ genheit, dewelke hy , door het bedanken 3i voor de verwagting van het voorfchreven F 5 » beroep  „ beroep aan zyn Gemeente van Rotterdam betoont, en zyn daar by komende hoedanig.,, heden en talenten; is goedgevonden en „ verflaan Burgemeesters te magtigen om aan „ Ds. Nahuys, van wegen de Regering dezer „ Stad, te betuigen het genoegen , dat hun }, Edele Groot-Achtbaarheden nemen in de 3, cordate manier, waarmede hy, Ds.Nahuys, bedankt heeft voor de verwagting van het beroep te Amflerdam: dat zy wyders Bur„ gemeefters bevoegd Helden om aan denzel„ ven Ds. Nahuys, uit naam van deze Rege3, ring, tot bewys van derzelver gevoeligheit „ over die edele daad , op te dragen het „ Hoogleeraarfchap van eer, en voor denzel3, ven te doen vervaardigen een ftuk zilver, „ waar op het wapen dezer Stad gefield is". Het is my vergeten , of het voor of na deze heuglyke gebeurdtenis geweest zy, dat een bevoorrecht Genootfchap van Geletterden hem mede een openbaar blyk van achting zou gegeven hebben, indien hy de uitvoering daar van niet, omgewigtige redenen (my bekend, fchoon niet oorbaar te noemen) had van de hand gewezen. In later tyd maakte hy egter geen zwarigheit, om het Lidmaatfchap der Hollandfche Maatfchappy te Haarlem aan te nemen. Hoe wenschlyk ware het, dat die geletterde Vergadering, met zoo veel recht van elk harer Leden , als van onzen Nahuys kon zeggen, gelyk 'er in haar gewone Buile of Brief van aanftelling ftaat : dat zy van zyn beproefde kundigheid vokomen verzekerd was, en zW van zyn vlyt aljes goeds beloofde. Wanneer men in 't jaar 1773 de openftaande Hoogleeraars plaats op de Academie van Stad en Lande  Lande (thans zoo loflyk bekleed door den geleerden Abresch) dagt te vervullen , was hy onder die genen, dewelke niet flegts genoemd werden, maar ook in ernstige aanmerkingen kwamen. Dus ziet men, dat de eer, even als de fchaduuw, vliedt voor hun, die ze najagen, dog dat ze den genen volgt, die haar ontwyken ■ . Indien de glorie, naer het zeggen der Ouden , de voedfter der wetenfchappen is, hoe veel meer wordt dit waaragtig, wanneer men, door een van zelfheid, tot de letteren gedreven wordt, en daar van reeds een hebiykheit verkregen heeft. Verhooging van rang vermeerdering van tytels, kostbare gefchenken ftorten geen grooter bekwaamheden in, maai wekken die op, en brengen ze in fterker oeffening. Men zag het in onzen beweldadigden en met eer bekransten Leeraar; want fchoon zyn yver nooit fpoorilag noodig had, fcheen hy egter, na deze bewyzen van 'roem en achting ontfangen te hebben, zig zeiven nog meer, dan te voren, aan te grypen. Behalven dat hy zyn vermogens bleef opofferen aan de Gemeente, beflodt by, ter beantwoording zyner nieuwe waardigh'eit, het overfchot des tyds aan de jonge Nazireers, voor de Academie gefchikt, toe te wyën en dienstbaar te maken. Werd dit edel voornemen niet naar wensch uitgevoerd , de gebrekkige toeftand onzer Doorlugtige School was 'er de oorzaak van. Hoe dikwerf zogten wy met onderlinge gefprekken dat gebrek te verhelpen ! Wat al ontwerpen zyn 'er tot dat einde vrugtloos gemaakt 1 Ondertusfchen behaagde het der wyze Voorzienigheit, hem tot zonderling nut van een andere  dere foort der jeugd te gebruiken. Ik bedoel de vermeerdering en verbetering der Armfcholen , waar van men de inrigtingen gelukkige uitvoering voornaamlyk aan zyn denkenskragt, overleg , vlyt en liefdedrift heeft dank te weten. Die, benevens hem , tot dit werk het hunne toebragten, zullen gaarn belyden , dat zy, naer zyn beftek, en als aan zyn hand, gearbeid hebben. Was hy nog in leven, zyn zedigheit zou dit tegenfpreken ,• maar een ieder zyner medehelpers het zelve verzegelen. Stad, Burgery en Gemeente zullen , ten dien opzigte, altyd zyn Schuldenaars moeten blyven. Te weten: „ Voor dezen had men de grootfte „ moeite om de kinderen der bedeelden op „ een ambagt te krygen en te houden; 't meer„ der deel van beide Kunnen werden ftraatloo„ pers, lediggangers , die geen lust hadden, „ om onder 't opzigt van Bazen of Vrouwen „ te komen, als zynde aan woestheit en band„ loosheit gewend. Dit getal was van tyd „ tot tyd toegenomen, waar door de hef al„ hier, in de jaren 1770 en i77r, zoo dik en „ vuil werd, dat ze dreigde den wyn troebel „ en aan 't werken te maken. De vermenig„ vuldiging der armbedeeling begon alle maat „ te buiten te gaan en de ftoutheit van 't laag„ fte gemeen tot een fchroomlyken trap te „ klimmen. De groote menigte van opfchie5, tende jongens zonder opvoeding , Gods„ dienst, zeden, ondergefchiktheit en arbeid „ fpattede dermaten uit in menigerlei ongere5, geldheden, dat het ontzag voor de dienaars „ van het Gerecht en de Politie, ja zelfs de „ eerbied voor de Regering (zoo hoog nood„ zaaklyk onder de kleene gemeente) fcheen „ geweken  # :, geweken te zyn." Is het een geringe zaak en ligt in uw oogen, zulke ruwe, ongelikte, en dartele wichten, zoo wel tot Christenen (althans ten aanzien van hun belydenis) als tot beleefde, gehoorfame, werkendeen dus nuttige ingezetenen te maken? Twyffelt 'er iemand aan, hy begeve zig „ in de geringste wyken „ der Stad, en hy zal ten eerfte aan de hou„ ding der gemeenste kinderen den invloed „ der discipline duidlyk bemerken, terwyl men „ thans zeer geregeld de jongens van de Scho„ len naer de ambagten en zeevaart doet opgaan, en dezelve van tyd tot tyd m een „ ftaat komen, dat zy met de handen hun „ brood konnen winnen, 't Is daar en boven een vermaak de fchamele jongheid , die „ te voren den Sabbath op markt en ftraat „ met fpelen en ongeregeldheden pleegt te vieren , ten getale van meer dan zeven honderd , des Zondags , met hunne Leermeesters aan het hoofd, ter kerk te zien " gaan." — Het fchoonste dezer Inftelli'ng is , dat meest alles , zonder eenig drukkend bezwaar der gemeene inkomsten, aangelegd, en, tot den dag van heden toe, met den grootften zegen voortgezet wordt. De penningen, die daar toe uit de hand onzer Rotterdamfche Geloofsgenooten zyn ingezameld, bedragen reeds (behalven het geen door de Regering , door de Kerkmeesters, door deze en gene Gildens gefchonken , of anders by uiterften wil gemaakt is enz.) de aanzienlyke fom van tusfchen de zeventig en tagtig duizend guldens. Het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, in het jaar 1779, een vraag, betreffende de noodige verbetering van de gemeene  <& meene of openbare, vooral de Nederlandfche Scholen, ter meerder befchaving onzer Natie opgegeven hebbende, ftelde zulk een vertrouwen in zyn kundigheden, ook met betrekking tot het School-onderwys en deszelfs aankleve, dat de Maatfchappy hem mede benoemde, om de verhandelingen, daar over ingeleverd, te beoordeelen. Alles ter voldoening van dien gewigtigen post, hem beleefdlyk opgedragen, met oplettendheit nagegaan hebbende , bragt hy niet alleen zyn aanmerk'ngen over die Antwoorden , zoo in haar geheel, als in opzigt tot verfcheiden daer in voorkomende byzonderheden, op het papier , maar voegde 'er ook eenOntwerp by : „ in 't welk hy zyn gedagten , „ zoo over de bronnen van het gebrek, het „ welk in onze Nederlandfche Scholen plaats „ heeft, ,als over de middelen ter verbetering, „ deels ten aanzien van het opzigt over dezel„ ve', deels ten aanzien der Meesters, en deels „ ten aanzien van den Staat en inrigting van „ het gewoon fchoolonderwys, gefchetst had". By genoot het genoegen, dat deze zyn aanteekeningen met welgevallen ontfangen werden , gepaard met een nieuw verzoek, om ter zyner tyd de gekroonde ftukken , zynde die van de Heeren Krom, van der Palm en van Voorst (mannen van verfcheiden rang, maar de een zoo wel als de andere zyner bediening óyerwaardig! ) met eenige Nalezingen , by wys van een Aanhangfel te willen vereeren , gelyk ook gefchied is. Dezelve behelzen merkwaardige aanmerkingen en zedige wederleggingen van bedenkingen, of uit nyd , of uit bedilzugt , zoo niet uit onverftand, tegen het hervormen der Scholen ingebragt. Zy zyn geplaatst  95 ><$ plaatst agter de voorfchreven Prysverhandelin» gen, die het Agtfte Deel van het Zeeuwfch Genootfchap uitmaken, en ook afzonderlyk te bekomen zyn. Ik keer tot het jaar 1773 terug Terwyl hy j gelyk gezegd is, met de vermeerdering en verbetering der Scholen zwanger ging, genoot hy een zonderling bewys der Godlyke voorzorg en hoede. Des vrydags morgens den 10 September, gepredikt hebbende uit Joh. I: 33 & 34 en naer huis gaande, viel'er uit de deur der derde verdieping van een pakhuis een zak koorn, met een vreeslyken flag, zoo digt by hem ter neder, dat 'er naauwlyks een fchrede tusifchen hem en den dood Was. Hy teekende dien dag, onder den naam van Gedenkdag, met een roode letter, en fchreef 'er onder: de Naam des Heeren zy geloofd voor deze zyn bewaring ! Och dat myn ganfche leven hem alleen geheiligd zy! Wanneer de invoering der nieuwe Pfalmberyming. in de Nederlandfche Kerken, door 's Lands Hooge Magtèn, was vastgefteld, gaven de Gereformeerde Leeraars onzer Stad aan eikanderen hunnen wenfch te kennen: dat, by die gelegenheit, tevens een zoetluidender gezang , meer overeenkomstig met den aart van \ werk, in gebruik mogt gebragt worden. De verbetering , die men bedoelde, beftond daar,, in, dat men de Noten, onder het zingen, minder gerekt, minder gefleept, minder door den mond gedraaid of omgehaald en korter wilde afgebroken hebben. Vooral begeerde men ook, by het eindigen en beginnen van eiken zangregel, een oogenblikkige, dog evenwel merklyke tu,sfch.enpoos, gedurende welk tyd-  ftip in Kerken met Orgels voorzien, een kleit! en zagt voorfpel of korte aanflag zou gemaakt worden. Ik heb elders (*) de redenen , welke voor deze, God en menfchen behagen^ de , verandering pleiten , opgegeven ; en ik zou 'er hier in 't geheel niet van gewagen , ware het niet, om tot eer van hem, aan wiens gedagtenis deze bladen toegewyd zyn, te konnen getuigen, dat wy misfchien, in het verkrygen van de gewenschte en begeerde verbetering , nooit zoo gelukkig, althans' niet zoo fpoedig, zouden geflaagd zyn , hadde ons niet, zoo wel zyn vindingryk brein, als heerfchende liefde voor de Mufïek, tot raad en hulp verftrekt. Na te famen overlegd te hebben , meest al op zyn voorlichting, hoe de Gemeente gevoeglykst van den ouden zangtrant zou konnen algeleiden tot den nieuwen overgebragt worden, zongen wy, ten zyn en huize, in tegenwoordigheid van Stads Organist en Voorzangers , de jongst berymde Pfalmen, met vier Hemmen, vervolgens met en zonder Orgel, in diervoegen en op dien trant, als wy verlangden , dat dezelve voortaan, in den Openbaren Godsdienst, zouden gezongen worden. Verder oordeelde men , dat 'er, tot bereiking van ons oogmerk, een daar toe opzetlyk aangelegde Leerrede behoorde te gefchieden , in welke men niet alleen de nieuwe beryming, maar (*) Zie myn Brief aan den Hoogleeraar J J. Le Sage Ten Broek, behelzende een berigt van de middelen, door welke men, in de Hervormde Gemeente te Rotterdam, met de Nieuwe Pfalmberyming te gelyk een nieuwe manier va» zingen heeft ingevoerd. Gedrukt 1775.  97 >® ' maar ook het overige beraamde, zeer ernstig der Gemeente had aan te pryzen en haar den weg te banen, langs welken zy, iri het toekomende, zoo gemaklyk op een nieuwe manier, als mét nieuwe woorden zou konnen zingem Wel is waar, dat die post vriendlyk aan my werd opgedragen, en ook in de mogendheden des Heeren Heeren volbragt is, maar 't is ook waar, dat het voorfchrift van 't nieuw Kerkgezang, het welk ik den volke , by die gelegenheid, voordroeg en fmaaklyk maakte , door my uitgewerkt was naer een fchets, dia ik alvorens daar van ontworpen had, met byftand van myn Vriend, die, gedurende deszelfs leven, in zyn eigen Perfoon getoond hebbende, hoe minfaam zig Speel- en Zangkonst met Godsvrugt en geleerdheid vereenigen , thans * op hooger toon en volmaakter dan op aarde, de hemelfche Citer flaat, en, met duizendmaal duizenden van ftemmen , zingt het gezang van Mofes en het Lam. Laten wy van den Hemel wederom op de aarde nederdalen, om aldaar te zien hoe broos de mensch is. De Levitifche Priesters moeten zig niet in H zweet gorden, volgens Ezech. XLIV: 18. Het wil, naer de gewone verklaring, zeggen: niet aan die plaatfen, daar men meest zweet, als onder de armen , oxels, of lendenen, — maar aan de borst Dit veronderftelt, dat dc dienst van het oude heiligdom zwaar was; maar , voorzeker! die van het Nieuwe Testament is niet ligter. In groote fteden althans, alwaar de veelheit der Toehoorders niet zelden ftem* en yver uitlokt, is het prediken g-en minder zwaar werk voor het lighaam, dan oUdtyds \ 66 Aagten en toebereiden der Offerdieren 5 welk-3 G Altaar-  <& Altaar-arbeid daer en boven met veel langer tusfchenpozen van vryheid werd afgewisfeld en verzoet. Luther vertaalt de laatfte fnede van Pred. XII: 12. Und viel predigen macht den leih mude, dat is: gelyk 'er ftaat in den Antwerpfchen Bybeldruk van «542, en veel predikens maakt den lighaam moede. Het is zoo , een landman, agter den ploeg in de glibberigfte klei, verliest, gedurende den geheelen dag, minder levensgeesten, dan een vurig Redenaar jn den tyd van één uur. Ook kan ik niet gelooven, dat 'er tot het waarnemen van de wagt des Heeren , met betrekking tot de bezigheden van onzen geest, meer lezen , overdenken , fchryven, blokken, en infpanning des gemoeds vereischt werd onder de fchaduuwagtige, dan onder de tegenbeeldige bediening. Hoe nu de aanhoudende vermoeijing desvleeschs en geests, wanneer die famenwerken en afgemat worden , ons dierlyk geftel verzwakken en veelerlei ziektens en ongemakken veroorzaken, leert de geheele School der Artfen ; iemand hunner de menigvuldige kwalen, welke uit de letterbezigheden in 't gemeen ontftaan, opgenoemd hebbende , zegt in 't byzonder van de openbare Leeraars: „ datzy, van het begin des Winters tot aan het einde van den herfst, tot „ heesch wordens toe op 'tGeftoelte onderwe„ zen hebbende, eindelyk hygende doen bfy„ ken, hoe zware fchade daar door aan alle „ die deelen , welke tot de ftemoeffening be„ hooren, wordt toegebragt". Dit proefondervindlyk waar zynde, is het niet te bevreemden, dat het lighaam van den altyd arbeidenden en denkenden Nahuys niet befland was tegen zoo veel gewoon en buitengewoon werk, als  8> als hem byna onafgebroken bezig hield. Al kon en mogt hy niet onder de zwakfte geteld worden, zeker is het egter, dat zyn geest veel te fterk voor zyn lighaam was! Een flaauwte, die hem in 't afgaan van het jaar 1775 overviel, gevolgd van een onpaslykheit, die (offchoon hy voor onze aangezigten bleef uit- en ingaan) langer dan een maand duurde, waarfchuwde hem, zig zeiven minder te vergen en meer te verfchoonen. Het behaagde den God van onzegoedertierenheit en van ons leven zyn herftelh'ng te gebieden; en hem, van toen af, dan eens den drinkbeker der dankzegging dan wederom des kruisfes te drinken te geven. De Huisvrouw zyner jeugd verbljTdde hem den 1 Augustus van het volgend jaar met eene vierde Huwlyksvrugt ,• maar op dienzelfden dag werd zyn oudfte zoon met de kinderziekte bezogt, welke zoodanig verergerde , dat dees daar aan op den dertienden dag, in den ouderdom van vier jaren, zes maanden en zestien dagen , overleed. Lief en dierbaar was deze vroeg afgeineden fpruit voor zyn Ouders, die, hoe fmertlyk ook van de lust hunner oogen beroofd , egter den Heere zwegen. Wy hopen vurig (dus luidt een gedeelte der aanteekening van den diepgetroffen Vader over dit fterfgeval) „ dat dit kind , door God, a.~n „ wien het toegewyd was, tot zig genomen en „ in de zalige rust overgebragt is ; daar het „ ons, zoo wy vvenfehen, inwagt, om eens „ te famen eeuwig by den -Heer te zyn; m „ welke hoop ons bitter bedroefd gemoed „ verademing en troost zoekt". Na de be- gravenis fciireef hy onder het b^venltaande: God heeft onze bezwykende batten , door " G % j> de  <&KC ioo ><$ „ de inmengfels zyner goedheit, merklyk on,, derfteund , hebbeode myn vrouw op den 20 „ dato de kraamkamer verkten, op welken „ dag onze jongstgeborene door my gedoopt „ is, met den naam vanGerard naer zynGroot„ vader. Dat dit kind voor den Heere leve „ en ons tot troost zy"! Het kwaad, waardoor by van dat waarde pand beroofd werd, was toen in onze ftad vry algemeen, en fleepte oud en jong ten grave. Ik kan het niet kragtiger uitbeelden, dan met zyn eigen woorden. „ Maar 'er is een andere wind, (hy zinfpeelt „ op den wind, die het huis van Jobs kinde„ ren om ver ftiet) een groote, een fterke, „ een yslyke ftorniwind, oorfpronglyk uit de „ woestynen van Arabien tot ons overgewaaid, „ doorgedrongen , en , federt lang in on„ ze gewesten gevestigd: ik bedoel die ver„ fchriklyke plaag onder den naam van Kinder„ ziekte allen bekend. Hoe heftig is deze „ vergiftigende wind, in dit jaar 1776, onder „ ons opgeftoken! Hoe yslyk heeft ze in deze „ ftad gewoed! hoe ontzaglyk heeft dezelve, „ rondom onze woningen draaijende, de hoe„ ken, de pylaren en ftutten onzer huizen „ aangegrepen, weggerukt, ter neder geploft, „ verwoest! Ach! myn geliefde Medeburgers , „ konnen wy het zonder harteleed gedenken? „ Myn ziel weent met u, en gevoelt een on„ uitdruklyke fmert over de verwoestingen „ en raistroostingen onzer huisgezinnen, wan„ neer Gods ontzaglyke hand zoo vele teedere „ en jonge takken, die ons vermaak, die onze „ hoop waren , wegfneed. Wat een aantal „ onzer beste en veel beloovende jonge lie„ den, behalven ook fommige onzer bejaarde ,, nabe-  ioi ,, nabefhanden , zyn ons, uit onze liefde' armen, door dezen ftorm ontrukt en onder „ de puinhoopen bedolven! Hoe vele bloeijen„ de en lachende huisgezinnen onder ons zyn „ in bitteren rouw gedompeld, en in Bochims ' veranderd! Wat al regtgeaarte Vaders en „ teedere Moeders lagen en liggen nog met „ Tob als ter aarde nedergezegen, dreigende „ te bezwyken! Hier is een Naomi, die, bitterlyk bedroefd over den vriend, nabeftaan', den of Echtgenoot, uitboezemt: De Almag, tise heeft my hitterheit aangedaan. Daar een , Sunamitifche, verflagen over het verhes van „ haar troetelkind, van haar eenigen ! Ginds , een Rachel, die verfcheiden kinderen be„ weent, en zig weigert te laten troosten, om ' dat ze niet meer zyn"! Ik heb dit klaaglied (dus mag ik het wel noemen wegens de daar in voorkomende Dichterlvke.maar nogthans Bybelfche trekken) ontleend uit zyn Leerrede over Job i: lij De Hier heeft gegeven, en de Heer heeft zenomen; de Naam des Heeren zy geloofd. HV deet dezelve by gelegenheit van dealgemeenheit der genoemde gedugte bezoeking. Beproefd , geoeffend, geleerd en onderlteund op dezen kruisweg, oordeelde hy zig verpligt van zyn ondervindingen gebruik te moeten maken, ten nutte der genen, die zig m dezeltde of foortgelyke omftandigheden met hem bevonden, en om de zulke, in navolging van den Apostel Paulus 1 Cor. I: \. te vertroosten, door de vertroostingen , met welke hy zelf van God vertroost was geworden. Had hy verltand van kermen; hy had het ook van vertroosten. Zvn troostredenen waren met als die van Joos 3 G 3 vnen.  .ligï u ■? 5 Wyn in z>"n wonde Ee gieten?" Al heb ik deze x erfchooning bvgebragt, men denke egter niet, dat hy dezelve noodig had Het wanbegrip van dezen en genen, als of zvn aangevoerde vertroostingen te wrd uitgeftrekt waren geweeft, Ja zelfs buiten de grenzen onzer Belydems zouden uirgeloopen zvn, had zvn voornamen grondflag „ in wezenlyke onkunde „ of ten minste m onnauwkeurige denkbeelden van de egte leer onzer Het vo.mde Kerk op dit ftuk, volgens orze Formulieren en „Lrturgien, welker gebruik en denkwys , „ (helaas j maar al te veel , by 't gros onzer „ Ledematen in vergetenheit geraakt" JVlanlyk heeft hy, in het voorwerk der gedagte Leerreue, by derzelver .uitgave, de volmaakte  maakte overeenftemming zyner vertroostingen met de Leusboeken onzer Kerk aangewezen, gelyk hy dan ook wel de infchiklykheit heeft willen gebruiken, om, by wys van aanteekeningen , onder den text, die plaatfen, over welke eenige bedenking was gerezen, wat nader op te helderen , en zyn meening daar omtrent allerduidlykst te verklaren , met dat gelukkig gevolg , dat het drieste onverftand daar door in zyn duister hol gejaagd is. Terwyl hy zig verdedigt, trekt hy mede het harnas voor de Hervormde Kerk aan. „ Het is „ (fchryft hy) wel een oude en dikwyls her,, haalde, maar tevens een groote en bondig 5, wederfproken laster, dien men onzer Her„ vormde Belydenis te last legt, dat zy de on„ noozele kinderkens verdoemt, en leert, dat „ God dezelve uit de wieg in de helfche vlam,, men werpt. Ik noem dit een laster en met „ grond, om dat men , door zoodanige voor„ ftellen, onze Leer buiten haar geheel doet „ voorkomen, en, door verzwyging der mid„ deldenkbeelden, haatlyk voordraagt. Wy verdoemen geen onnozele kinderen , „ maar wy befchouwen en erkennen fchuldige kinderen verdoemlyk. Hier op wordt niet „ behoorlyk gelet, die twee Hellingen worden niet genoeg onderfcheiden. Van hier aan „ den eenen kant de laster der gener, die bui?, ten onze Kerkgemeenfchap zyn , en aan den anderen kant die verwarde begrippen „ van fommige onder ons, die hun belydenis „ niet uit haar egte bronnen geleerd hebben, „ en hier door dezelve gebrekkig verftaan en s, voorftellen". Tot opheldering van dit laatfte dient, dat wy, meer dan ooit, die dagen G 5 beleven.  «M io5 >& beleven, waar in allerlei foort van Leerboekjes, die nimmer by de Kerk tot een regel„ maat der Geloofs-belydenis zyn aangenomen, onze egte opftellen van Belydenis, inzonderheit den Heidelbergfchen Catechismus, of het ,, Kort Begrip en de XXXVII Artykelen der „ Nederlandfche Geloofsbelydenis, uit de plaats „ dringen en in onbruik brengen. Van „ hier, dat die bondige denkwys over de ge„ wigtigfte ftukken onzer Leer en dat Euange„ lifch licht, 't welk onze Belydenis en derzelver „ Opftellers bezielde, by het groote gros onzer tegenwoordige Belyders zoo ver te zoe„ ken is, die, in plaats van belydenis te leeren „ afleggen, flegts eenige afgetrokken waarhe„ den, zonder toepasfing op zig zelve, leeren „ nazeggen". De overweging dezer en anderer ongemakken , uit het gebruik der meeste Vraagboekjes ontftaande, deet hem wenfchen: dat onze Geloofsformulieren in 'i leeren der Belydenis meer gebruikt mogen worden. Wy vereenigen onze wenfchen met de zyne, en hopen dat Neerlands Hooge Kerkvergaderingen eens eindelyk daar omtrent de noodige voorziening zullen werkftellig maken. Ik beken de ftukken, waar over de bedenkingen van dezen en genen gegaan zyn, worden in onze Gcloofs-belydenisfen niet gevonden, maar even dit is een teeken, dat zy met dezelve beftaanbaar zyn; ware het anders, zy zouden daar in, of regelrcgt of van ter zyde en by gevolgtrekking tegengefproken worden. *t Verfchcek zeer veel, een voorftel te doen van iet, het welk door de Kerk onbepaald is gelaten, en iet te leeren ftrydig met onze vry- willig  willig aangenomen en erkende Formulieren. Het eerfte voor ongeoorloofd.te houden, zou zco vee! zyn, als den voortgang in de kennis van Godlyke zaken te willen beletten. Waarfchynlyk zullen fommige myner Lezers begerig Zyn om te weten, welke die dingen zyn, waar over zig eenige zwakke zielen ontrust hebben. Ik zal aan het verlangen der zulken voldoen., dog al wederom flegts met een enkel ftaal. „ De fterflysten toonen, dat 'er van kinderen, „ boven de zeven jaren tot den ftaat der volwasfing, zeer weinige fterven. 'Fr is geen „ tydvak, in.'t leven van het menfchlyk ge,, flacht, hét welk de dood meer verfchoont, „ dan dit laatstgemélde. Zoo dra de kinderen „ dien trap bereiken , dat derzelver redelyke „ vermogens zig beginnen te ontwikkelen en ,, zy zelve in ftaat geraken, om redelyke en „ zedelyke daden te oeffenen , zien wy, dat „ Gods wysheit dezelve, in dezen ftaat der be„ proeving op aarde , gemeenlyk laat blyven „ en komen tot den ftaat der voiwasfene, waar „ in zy op zig zelve ftaan en volkomen reken„ fchap hunner daden fchuldig zyn". Daar en tegen fterft, volgens dezelfde doodregisters , het groóLfte gedeelte van het menfchdom beneden den ouderdom van twee jaren, en vele zyn als die luchtverfchynfels, die ter zelfder tyd, wanneer ze zig vertoonen, wederom verdwynen. Aan geen van deze mag by gevolg de gemelde ftaat van beproeving hier op aarde gebeuren. Wat zal men nu aangaande den eeuwigen ftaat der zulker befluiten? Zou God zoo veel Milüoenen redelyke wezens daarom flegts laten geboren worden en eenige weinige oogenblikken leven, op dat zy, als kinderen  tot dat einde ook zou mogen bedienen van de Geneeskundige konstbewerking, bekend onder den naam van Inenting ? vooral wanneer men uit menigvuldige proeven ziet, dat de zelve, onder de Godlyke Voorzienigheit, algemeen en aanhoudend van een goede uitkomft is , terwyl die gene, dewelke het gebruik daar van nalaten, in grooten getale, met vele benaauwdhedenjammerlykfneven? In de daad deze vraag is van zeer veel gewigt, inzonderheit voor die genen, welke niet los en ligtvaardig door de weereld heen loopen; maar, de vreeze Gods in hunne harten hebbende, den Heere zoeken te kennen in alle hunne wegen, en daar toe aandagtig letten op de (prekende (tem, zoo van zyn Voorzienigheit, als van zyn heilig Woord, 'tls gewis voor zulke van het ui ter (te belang dit ftuk met alle gemoedlykheit te overwegen, en 't kan hun niet anders dan wenfchlyk zyn , dat de aandagt der Leeraars zig daar toe bepale, om door dezelve onderwys, raad en beftuur aangaande dit onderwerp te konnen ontfangen, en te vernemen, hoe men, op een betaamlyke en Gode welbehaaglyke wys, zig daar omtrent heeft te gedragen, ten einde noch door ligtvaardige verkiezing, noch door eigenzinnige en bevooroordeelde verwerping, den Heere te mishagen. Onze Nahuys, zaliger gedagtenis, de voorfchreven vraag in dier voegen befchouwende , had al lang een innerlyken aandrang, ja zelfs verpligting gevoeld, om dezelve opzetlyk te beantwoorden; lang was hy egter door menigvuldige tegenbedenkingen terug gehouden. Dan na veele overwegingen, na herhaalde fnieekingen om licht in dezen, en na alles-wel door- gedagt  <& gedagt en zyn gemoedsbeftaan daar op onder* zogt te hebben, vond hy zig eindelyk daar toé opgewekt en overreed; Edog dit een werk van te grooten omflag zynde, om op dien tyd te konnen behandeld worden, beloofde hy de Gemeente daar over, onder inwagting van den Godlyken zegen, ineen daar toe alleen gefchikte Leerrede, op den volgenden Zondag, te zullen onderhouden. Hy achtte zig verpligt, om hier van vooraf aankondiging te doen, op dat een iegelyk, die zig niet geroepen of bekwaam mogt oordeelen, om zulk een onderzoek by te wonen, zig daar van zou konnen onthou" den, en elders zyn Godsdienstoefening waarnemen Men dwaalt, wanneer men meent, dat zulk een onderwerp niet paslykvoor den gewyden Predikftoel is; „ want een van beide moet „ waar zyn, of dit behoedmiddel is onbetaam„ lyk, ongeoorloofd , ja zondig, en dan is „ het de pligt der Leeraars daar tegen te „ waarfchouwen, den voortgang van hetzel„ ve , zoo veel in hun is, te fluiten , op dat niet by de verder doorbreking van een „ zondig gebruik Gods ongenoegen over ons verwekt worde, of het is een geoorloofd „ middel; maar dan is het niet evenveel „ hoe men 't zelve gebruikt, dan is het ,, noodig , by gepaste gelegenheden, onder „ het oog te brengen , hoe men op een „ Christelyke wys daar omtrent kan en moet „ verkeeren". indien een Predikant zyn Toehoorders op een Genees- of Natuurkundige Verhandeling over zulk een ftof onthaalde", hy zou geenzins, 't welk Paulus zoo ernstig zyn Zoon Timothcus aanbeveelt, het werk van  «M 113 >é Un eeü Eudngelist doen; maar hy blyft binnen" zyn kring, wanneer hy de al of niet geoorloofdheit dezer zaak van den kant des Godsdiensts en des gemoeds befchouwt. Hy voldeet op den eerflkomenden Dag des Heeren aan zyn gedane belofte, en las af, om langs dien weg te komen, daar hy eigenlyk wezen wilde: iCor.Vll: 25-35. Aangaande nu de Maagden, heb ik geen bevel des Heeren, maar ik ze* myn gevoelen. ln navolging van den Apostel Paulus (Tchoon het onderwerp van een anderen aart was) wagtte hy zig zorgvuldig van iemand iets Heiligs op te dringen, houdende fteeds de trappen van verpligtingen, naer de verfchillende trappen van overtuiging, in toog. De ondervinding had hem geleerd, dat de Inenting wel eens te flerk bepleit was, en hy bezat te veel menfchenkunde om niet te weten, dat onze natuur liever geleid, dan gedwongen wil worden, en dat dit inzonderheit het karakter der|vrye Nederlanders is. Als men (zoo dagt hy) by wys van ftellige bepaling iets meefterlyk voorfchryft, heeft men niet te hopen, dat dit gereedlyk zal worden aangenomen. Men moet wat overlaten voor den Hoorder of Lezer, men moet hem zeiven de waarheit en het nuttige doen vinden , en hem alleen op den weg zoeken te helpen. Het belluit moefi zyn eigen werk zyn Dus denkende, oordeelde hy het best de Hoofdzaak alleen by wys van overweging te behandelen, latende vervolgens een ieder Kiezen naer zyn licht, terwyl zyn befturingen volkomen onzydig bleven, en op algemeene en erkende grondftellingen rufteden» Maar hoe zeer ook, door de Godlyke gunst de bedagtfaamheit over zyn hart de wagt heeft B gehold  H4 >$> gehouden, en hoe ernstig ook door hem betuigd en gefchreven is: nimmer met meer overtuiging , vertrouwen, en gefterktheit iets ondernomen te hebben, dan dit; en nimmer agter na in zyn geweten meer goedkeuring over de zaak (in de vorm kleeft tog altoos onzer beste daden verootmoedigend gebrek aan) ondervonden te hebben, dan in dit geval; zoo is hem evenwel deze manlyke Predikatie, met welk een wys beleid ook opgefteld, en met welk een welmeenend hart en goede bedoeling ook uitgefproken, eenigzins tot kwelling des geests geworden. Niets tog valt gevoeliger voor een edelmoedige ziel, dan dat men haar brandendfte en arbeidfaamfte liefdedaden misduidt, berispt en met verfmading verwerpt. Het waren niet alleen, om met job te fpreken, kinderen der dwazen m kinderen van geen naam, welke zig ergerden, of liever hebben willen ergeren ; maar ook Mannen van onze Waardigheid en orde, gansch niet onbekwaam , dog te veel tegen de Inenting vooringenomen, konden van zig verkrygen, om de pen tegen voornoemde Leerrede) (na dat die, benevens de eerfte, door den druk algemeen was gemaakt) te fcherpen en dezelve in een ongunstig licht te ftellen. De zagtmoedige Nahuys, die vrede zogt en najaagde, wilde de Nederlandfche Kerk (voor welke hy daaglyks bad, dat zy, in ftilheit en rust, mogt zyn als een glazen Zee , Kristal gelyk) over geen verfchil van dezen aart beroeren. Beha]ven dat men zig ook met ftilzwygen kan verdedigen , was het een zyner lyffpreuken, die hy van Chryfostomus had overgenomen : dat het lofiyk is eigen verongelykingen te verdragen; maar dat het godloos is diste ontveinzen,  zen, als ze Gode worden aangedaan, Wanneer dit laatfte gefchiedde, en het op de eer van het Opperwezen aankwam, ontftak 'er als een vuur in zyn beenderen ; en wel ver, van dan met Ruben te blyven zitten tusfehen de ftalhngen der kudden , maakte hy zig met Zebulon vroeg op, en hield flagordening met een onwankelbaar hart. De liefhebbers van waarheid en deu^d hebben meer dan één verhandeling, tot handhaving der zake Gods, dankzeggende, gelezen, zonder te weten, dat zy dezelve aan hem verfchuldigd waren. De tyden, onze omftandigheden , betrekkingen en de Perfonen , tegen welke wy ftryden , konnen zoodanig gefield en van zulk een aart zyn , dat men meer nut en fligting kan doen met zig te herbergen en agter het fcherra te fchuilen, dan met zig te. ontdekken en zyn naam op het tytelblad te zetten. Leo Juda, een der eerfte Kerkhervormers , zegt ergens, dat dit niet nieuw, maar by de oude Regtzinnige in gebruik geweest zynde, hy eenige werken had uitgegeven, voor welke hy zyn naam, niet uit vrees of eeni? bedrog , maar liever zedigheids- en nederigkeids halve, of om vooroordeelen voor te komen > verzwegen had. Onder zyn geliefdfte mede-Leeraars (op dat ik tot Schriften van een anderen aart overga) was Ifaak de Leeuw geen der minste; een man, als Daniël, fchoon van aangezigt en vernuftig in alle wysheid! Een ryzende Zon , dewelke, hoe langs hoe meer, warmte van zig begon te geven en de Gemeente dierbaar te worden.; maar die, op het onverwagtfte, verbleekte en onderging, eer dezelve nog den vollen middag bereikt had. Het behaagde den Heere van leven H 2 en /  ®4 116" >$ en dood hem van ons weg te nemen, in den bloei zyns levens, na flegts twee jaren en agc maanden der Kerk van Rotterdam gediend te hebben. Toen God hem tot zig riep, vond hy hem wakende, en bezig met den Brief van den Apostel Judas voor zyn toehoorders uit te leggen, 't Mogt hem flegts gebeuren , daar over negen Leerredenen te doen. De zalige Nahuys heeft die der vergetenheit ontrukt, en, daar het zyn Amptgenoot niet verder, dan tot het midden van het zesde vers, had konnen brengen, het gebrekkige met een doorloopende verklaring over den geheelen Brief en het tweede Hoofd/luk des tweeden Briefs van Petrus, aangevuld. Indien de vereifchtens eener goede Bybeluitlegging zyn : „ de woorden en „ fpreekwyzen , derzelver bedoelden zin en „ kragt van beteekenis naauwkeurig gade te j, flaan: de zaken, daarin opgefloten, ,, onderfcheiden en duidlyk aan te wyzen, dog „ niet verder uit te breiden, dan noodig is, „ om den Lezer genoegfame ftof en aanleiding te geven, om zelf door te denken: . meest te (taan op die dingen, welke, op „ het geheel beloop , den grootften invloed „ hebben, van welker regt verftand het overi„ ge afhangt, en door welker bepaling de vol„ gende dingen ligtlyk toevloeijen en korter a, behandeld konnen worden: — de knoopen, „ die hier of daar in de zaken zelve of in haar „ verband voorkomen, niet door te hakken of voorbyte gaan, maar, zooveel men kan, regelmatig te ontbinden: en eindelyk, „* vooral de zaken niet flegts als algemeene „ waarheden, maar inzonderheit in derzelver 93 verband en 't oogmerk der H. Schryvers te j, ontvou-  „ ontvouwen, en daar toe zoo lang te peinzen „ op-en door te dringen in derzelver bepaalde „' meening, tot dat men even dat zelfde denkt, „ en zyn Lezer doet denken, 't welk de Schry„ ver , by het gebruik dier woorden , naer „ alle waarfchynlykheit, zelf gedagt heeft"; Indien dit (herhaal ik) de vereifchtens eener goede Bybeluitlegging zyn, dan heeft hy buiten alle tegenfpraak, in de opening zoo wel van Mas als Petrus Brief, aan al het geen van een 'Schriftuurverklaarder kan gevorderd worden, allezins voldaan. Ik zal, ter beveiliging. dezer gezegdens, uit elk dier Brieven iets ten proeve geven. _ . Myn keus valt, ten aanzien van den Brief van Judas, op eenige omftandigheden, rakende de bekende voorzegging van Enoch, aldaar aangehaald. Eer hy iets ter zaaklyke opheldering dier Godfpraak aanvoert , lost hy deze vragen op : Waar vinden wy die Phrophetie ? Op welke menfchen ziet ze ? en waarom bedient zig Judas van dezelve ? Over de -eerfte vraag het gevoelen der zoodanige wederlege! hebbende, dewelke, tegen alle oordeelkunde , flellen, dat deze Voorzegging uit een Boek van Enoch., het welk toen voor handen was, maar federt verloren is, zou genomen zyn, brengt hy een andere gedagte ter toets, naamlyk, dat deze Phrophetie door den Heiligen Geest, onder het fchryven van dezen Brief, aan Judas ingegeven zy. „ Maar die ge„ dagte voegt niet zeer met het dénkbeeld en „ begrip, het welk men dient te maken van „ de leiding des Heiligen Geests, in onderfcheiding van de onmiddelyke Openbarin en. II Deze twee dingen moeten zekerlyk uit cV " H 3 » kander  4K >«& ,i kander gehouden worden. De Apostelen „ Ichreven hunne brieven, en alles wat daar „ in vervat is, door de onfeilbare leiding van den Heiligen Geest-, maar zeer zeldfaam „ Ichreven zy door onmiddelyke Openbaring, „ uitgezonderd Joannes, in zyn Openbarings„ boek. Gebrek van behoorlyke opmerkfaam„ heid op deze noodige onderscheiding , en de verwarde denkbeelden van fornmige hier om- trent, hebben veel voedfel gegeven aan de „ bedenkingen van het Ongeloof, en de py,5 len der Deïsten gefcherpt. Wanneer de Phropheten en de Apostelen iets fchreven, het welk door Openbaring van God was be3, kend gemaakt, gaven zy zulks doorgaans als „ zoodanig te kennen. Van de Propheten ziet „ men dit op ieder bladzyde; van de Aposte„ len kan men onder andere dit zien i Cor. „ XV: 3 en 51 ; 1 Thesf. IV: 15 ; Timoth. „ IV: 1, enz, Vergeleken 1 Cor. VII: 25. „ Zulk een verwittiging zou hier volftrekt ,t noodzaaklyk zyn geweest, indien deze God„ fpraak, na verloop van vyf of zes en twin„ tig of meer eeuwen, wanneer niemand van $ een Prophetie van Enoch iets meer wist, aan Judas gedicleerd of onmiddelyk geopenbaard „ geworden ware. Daar nu onze Apostel n niets diergelyks te kennen geeft, noch doet „ vermoeden, wat klem, wat gezag zou dan „ de voortbrenging van zulk een onbekende r> Prophetie voor de menfchen van zyn tyd „ gehad hebben ? Dan had hy zig ongetvvyffeld „ van bekender, en, uit dien hoofde overtui- gender, bewyzen konnen bediend hebben. „ Kortlyk, het was noodig; dat Judas uit bev kende grondin redeneerde, zou zyn redene- » ring  H9 >® „ ring en waarfchouwing overtuigend zyn. ,, Wy konnen uit het geheel beloop van zaken „ 'er niet aan twyffelen, of Judas redeneert „ hier uit een bekende en toegeftemde Pro„ phetie". „ Om kort te zyn, wy denken, dat ook „ dit een dier ftukken geweest is, die, buiten „ de regelmatige fchriften, in de overleverin„ gen der Joden, van de tyden der Aartsva„ deren af, bewaard, en toen nog bekend ge„ weest zyn, fchoon na dien tyd, met vele „ andere goede gedenkfehriften der Joden ver„ lorén gegaan. „ üe tweede vraag is: waar op ziet deze Pro„ phetie ? Judas zegt: van deze, of tot deze, heeft 3, ook Enoch, de zevende van Adam, geprophe,, teerd. Maar hoe moeten wy dat verftaan ? „ Heeft dan Enoch van de Gnoftieken gepro„ phcteerd? Heeft hy geweten, dat'er onder „ het Nieuwe Testament zulke foort van men„ fchen zouden opftaan, en daar tegen by voor„ raad willen prophêteren? Dit is geenzins „ waarfchynlyk. Wy gelooven niet, dat Enoch, „ om die menfchen gedagt heeft. Enoch heeft „ ongetwyffeld dat ituk gefproken tot, en van „ de menfchen van zyn tyd, wier zeden begon„ den te verbasteren, welker klimmende on„ gerechtigheden hy voorzag dat hen ten on, dergang zouden moeten brengen. Dezen ' leerde hy, als een Propheet Gods, ter hunner waarfchouwing, dat zy, om alle deze dingen, eens voorzeker komen zouden voor " 't Gericht. Maar aangezien Gods han- delingen regelmatig zyn, altyd eenftemmig; „ aangezien die voorzegging een algemeene ,t waarheid inhoudt, toepaslyk op alle, die in h 4 < gelyfe-  120 m. gelykvormigheid aan die der eerfte weereld 3, naer het vleesch wandelen; zoo mogt Judas „ dit met recht overbrengen tot deze verdor>t ven foort van menfchen in zyn tyd, even » als of dit ook bepaaldelyk tot die zelfde men, „ tenen door Enoch gepropheteerd was; en zoo 5, is ditcenbewys, en dient teffens ter verkla„ ring van het geen hy gezegd had in het 4de „ vers, dat zy reeds van ouds als by openbaren 3, gefchrifte tot het oordeel opgefchreven wa„ ren , of dat hun vonnis reeds befchreven was, In 't wezen der zaak komt derhalven „ de aanhaling dezer Godsfpraak overeen met „ de aanhaling, welke Petrus doet van het „ voorbeeld der oude weereld II Pet. II: 5. Ju„ das liet dit voorbeeld in 't begin van dezen „ brief agter, en gebruikte in deszelfs plaats 3, het voorbeeld der Israëliten in de woestyn, om dat hy voornemens was van dit °eval 3, der oude weereld, op het flot van dit vertoog, zig tot zyn oogmerk opzetlvker te bedienen, 3, met aanhaaling van Enochs Godfpraak zelve. Maar dit brengt ons dan tot een derde vraag; te weten: waarom Judas juist deze Prophetie ,, uit de overlevering aanhaalt, daar 'er immers ,, bewyzen genoeg van dien aan, ook met duidly,, ke bedreigingen, in de regelmatige fchriften des ,, Ouden Testaments voorhanden waren? Neemt „ eensPfalmL. XCVII XCVL 13. XCVIII-o ,, Dan. VU. Pred. XI: 9. enz Wy vin. den, ter beantwoording dezer vraag, deze ?, drie gevvigtige redenen. „ (i> iVien herinnere zig, dat deze foort. „, van lieden, tegen welke.Judas en Petrus zig „ verzetten, zeep laag en veracateïyk dagten en „ fpraken van de Mofaifche Wet en Huishouding Al  <&<[ 121 „ Al het geen derhalven daar uit , of „ uit gebeurtenisfen na dien tyd, ontleend „ werd , tot betoog van Gods ftrafoeffening „ over zondaars, zou hen minder getroffen, „ en meer plaats voor uitvlugt gelaten hebben. „ Dit had geen plaats omtrent gevallen van „ dien aart, die voor de Wetgeving gebeurd „ waren. Petrus en Judas derhalven, om de„ zen verleiden alle uitvlugt te benemen, be„ roepen zig voornaamlyk op zulke voorbeel„ den van Gods rechtvaardige wraak, welke „ voor dien tyd gebeurd zyn, en uit de Wet „ en Huishouding van Mofes niet konden afgej, leid worden, als daar is het voorbeeld der „ gevallen Engelen, van Sodom en Gomorra, „ en van de oude weereld, ja ook zelfs van „ het volk Israëls, het welk, uit Egypte ver„ lost zynde, wederom verdorven werd; welk „ laatfte voorbeeld, fchoon eenige betrekking „ tot den Mofaïfchen Godsdienst hebbende, „ hier in 't oogmerk van Judas voldingend ge„ noeg was, aangezien hunne verlosfing uit „ Egypte ontwyffelbaar als een weldaad van „ alle, zelfs de Gnostieken , moesterkend wor„ den. Dit hier in 't oog houdende, ziet men „ terftond, dat'er geen klemmender voorbeeld, „ dan dat van de eerfte weereld, en dus geen „ overtuigender bedreiging, dan deze Prophe„ tie van Enoch, tot het oogmerk des Apos„ tels voor handen was. Zulk een bewys deet hier alles af. „ (2). Ten andere, onder alle bedreigingen, „ waarichouwingen en voorzeggingen van Gods „ wraak over zondaars in het Heilig Woord, „ is 'er geen, welke in alle de omftandigheden „ zoo treffend, en dus tot het oogmerk van JuH 5 „ das  122 „ das zoo dienstig was, als deze Prophetie; „ om dat dezelve niet flegts een bedreiging en gewisfe voorfpelling van Gods rechtvaardig „ en gedugt oordeel behelst, maar met de daad „ door de daar op gevolgde uitkomst allerrugt- baarst en voorbeeldig vervuld is geworden. Met de aanhaling dezer Prophetie haalt hy „ tevens aan, of herinnert, het gei-al zelf, door Petrus aangetogen. Men kan deze Pro„ phetie van Enoch niet gedenken, of men „ moet zig op 't oogenblik herinneren, hoe 3, God in de daad de oude weereld niet gefoaard, 3, maar den Zondvloed over dezelve g'ebragt heeft. Dus was de aanhaling dezer Godfpraak „ te gelyk een herinnering van 't allergedugtst oordeel, dat God eenmaal reeds had uitge,, oeffend tot een proef en voorbeeld, waar 3, aan volgende geflagten zig te fpiegelen had3, den, en zien konden, hoe God eens over ,, de ganfche weereld komen zal ten Gerichte. ., Want had Enoch over de Godlooze Gods „ toekomftig oordeel aangekondigd, en hadden ,, die genen, welke in zyn tyd leefden, de waarheid dier bedreiging ondervonden, zoo ,, moest volgen , dat alle , die in volgen,, de tyden aan dezelfde of foortgelyke god,, loosheden, tot dien zelfden trap en maat, 3, zig fchuldig maakten, de Godlyke wraak even min ontkomen zouden, j» (3)- Waar by wv n°g dit bedenken mo,, gen, dat de Heilige Geest, door Judas deze ,, Prophetie van Enoch te doen aanhalen, dat ,, gedenkftuk der gryze oudheid aldus der ver,, getenheid heeft willen ontrukken, en ten ,, duurfamen gebruike voo> de Kerk doen na3, gelaten worden". De  De bovenflaande proef geheel befchouwende zynde, zal ik, om de verandering, een beoeffenende, uit zyn verklaring over het tweede Hoofdjluk des tweeden Briefs van Petrus 'er op laten volgen. „ 't Is zorglyk" (dus luidt een zyner leeringen, welke uit de handelwys van den Apostel getrokken worden ) „ en het levert de aller,, gevaarlykfte uitzigten op, wanneer men wel ,, yvert voor de regtzinnigheid in de Leer, of „ immers daar voor fchynt te yveren, maar „' intusfehen zig flap aanfleltomtrent de zeden; ,, en zig niet even ernstig daar op toelegt, dat „ men met daden zyn geloof uit den Godzaligen wandel bevestige. Men mag en moet, „ by alle gelegenheden, fterk aandringen op „ de verbetering van het hart, op de befchaj, ving der zeden, op de oeffening van de pligten der Godzaligheid in al haar uitgebreid3, heid, zoo omtrent God en zyn verborgen 3, en openbaren dienst; als omtrent ons zelve ,, en den naasten, onze vrienden en vyanden; ,, en in alle onze betrekkingen, in kerk, in 3, burgerftaat en huisgezinnen. Ik beroep my ,, in dezen op de flandvastige piaclyk van de 3, Apostelen in alle hunne brieven, in welke „ doorgaans de aandrang tot Godzaligheid en „ aanpryzing der onderfcheiden pligten niet ter „ loops, maar even uitvoerig behandeld wordt, ,, ais de bevestiging der Geloofsleer. • Ja men leze die allervoortreffelykfte en voor,, beeldige Leerrede van den Zaligmaker zel,, ven, Matt. V. VI. VII., die tot haar heer,, fchend doelwit heeft, en daar in eindigt: ,, Niet een iegelyk, die tot My zegt: Heer! Heer! zal ingaan in het Konwgkryk der heme. }) ïen\  „ len; maar die doet den wil myni Vaders, die „ in de hemelen is. „ Maar, beminde Lezer! vat dat niet op in „ dezen zin, als of deze aanmerking zoude „ dienen, om den yver en de waakzaamheid „ voor de gezondheid in de Leer te verminde„ ren, of daar beneden teftellen; veelmin „ om die in kleinachting te brengen, of on- „ verfchillig te maken. Ver van daar! De „ waarheden des geloofs, zelfs de verborgen„ heden, konnen van de keten onzer pligten „ niet worden afgezonderd, of de geheele ke„ ten wordt eerlang ontfchakeld. Men moet even zeer verdagt zyn op de vervalfching in „ ds Leer, en waken voor de ftellige waarhe5, den van het Euangelie, als zorgen voor de „ zuiverheid der Zeden. Men ziet, dat het „ den verleideren, tegen welke Petrus waar„ fchouwt, aan beide deze dingen mangelde, „ en dat de Apostel, het één doende, het an„ der niet vergat. Men ziet waar henen de „ misvorming der ftellige waarheden by deze „ lieden uitliep. Trouwens zoo gaat het: eene 5, dwaling, een misftap in de gronden der ge„ loofsleere mag fchynen in het eerste aanzien „ alleen tot het befchouwelyke te behooren; „ maar 't lydt niet lang, of zulks verfpreid „ een fchadelyken invloed in het beoeffenende „ deel van onzen Godsdienst, en ontzenuwt „ wel haast de kragt der ware geestlyke God„ zaligheid. En in de daad men behoeft zig „ daar over niet grootlyks te verwonderen: „ als men 't wel beziet, heeft de dwaling in „ de Leer meestal, zoo niet altoos, heimlyk „ haar grond in de afkeerigheid van een ware „ Euangelifche en teedere Godzaligheid, en in „ de  <{K 125 de tegengeftelde neiging tot geliefkoosde be„ geerlykheden, of toegevenheid omtrent „ zwakheden, die de reine Euangelie-leerver- „ oordeelt. Laat my dit met een enkel „ voorbeeld nader ophelderen. „ Onder de geloofsftukken onzer Kerk, wel„ ke in den eerften opflag alleen tot het leer„ ftellig of befchouwlyk deel van ons geloof „ behooren, is, by voorbeeld, de toerekening „ der gerechtigheid van Christus, als onzen „ Borg. Oppervlakkig befchouwd, zou men „ zeggen, dat dit zulk een merkelyken invloed, „ ter bevordering van een naauwkeurige prac„ tyk der Godzaligheid, niet zou hebben, bo. „ ven de denkwys der genen, diemeenen, dat ook onze pligten en goede werken in onze „ rechtvaardiging mede op de eene of andere ,, wyze in aanmerking komen. Deze laatfte „ denkwys zou zelf daar in fchynen de eerfte ,; te overtreffen, dat ze natuurlyker wys „ den mensch naarftig en yverig zou maken „ in de betragting eener naauwkeurigfte, zoo „ inwendige als uitwendige, Godzaligheid. Nog„ thans het tegengeftelde wordt door de onder„ vinding geleerd, en door een naauwkeuriger „ befchouwing bevestigd. De minfte afwy„ king van 't gemelde ftuk onzer Geloofs-leer , ontzenuwd de kragt der inwendige Godza, ligheid. Denken wy dit flegts een weinig ', door. Men vindt menfchen, die eenige \ Godsdienftige gevoelens hebben, en tot op een zekeren trap dezelve wel willen aankwe- ken; alleenlyk't moet niet al te naauw wor„ den aangefchroefd: aan die aüernaauwKeu„ rigfte en teederfte Godsvrugt, w; ar door „ men zig van alle zyn liefkozingen zou fpec- héu')  125 >s$ „ nen, heeft men geen behagen. Nochtans j, de waarheden van het Euangeiie, immers „ naer onze Hervormde Leer nopens het ge„ melde Leerftuk, vorderen dat. Het onder„ ftelt en leert ons, dat wy van nature dood j, zyn in zonden en misdaden: dat wy van na„ ture geen geestelyk goed verrigten konnen: „ dat onze beste daden en pogingen, wel ver„ geleken by Gods heiligheid en de volmaaktj, heid zyner wet, in zyn gericht niet beftaan „ konnen, noch eenige waardigheid ons by- „ zetten, maar gantsch melaatsch zyn: . „ dat wy nochtans een volmaakte gerechtig„ heid, waar aan niets ontbreekt, hebben moe„ ten: dat die volmaakte gerechtigheid alleen „ in den Borg is: dat deze derhalven , zoo „ lydelyke als dadelyke, ons moet worden toe4 „ gerekend, om voor Godt te konnen be- ftaan De ware erkentenis dezer dingen „ boezemt groote denkbeelden in van Gods 5, rechvaardigheid, van de volmaaktheid zyner „ wet, van de ongenoegfaamheid onzer voor„ gewende gehoori'aamheid, en van de nood„ zaaklykheid eener allertecderfte en volftrekte „ gehoorfaamheid, in navolging, en door de „ kragt van Christus. Maar heeft men „ in zulk een Godvrugt geen behagen; men zal 't ook niet aan die waarheden hebben. „ De mensch is dan, (zoo zal men denken) „ zoo verdorven niet; hy kan, fchoon „ niet volmaakt, egter genoeg goed doen naer „ zyn ftaat. De wet moet zoo ftreng niet „ uitgelegd, maar naer onze zwakheid en vat3? baarheid gefchikt worden. —. God zal dan „ in die gebrekkige pogingen, wyl wy niet be„ ter konnen, genoegen nemen, en 't geen 'er aan  <$ „ aan te kort fchiet, dat zal de Zaligmaker op „ de eene of andere wys vergoeden. — Zoo zal men een Godzaligheid krygen, gefchikt naer onze zwakheid; een gehoorfaamheid, „ waar aan men zoo veel afdingt, tot dat men kans ziet met zyn gebrekkige pogingen het goed te maken; een zedekunde, waar by men „ onder den naam van zwakheden , zig nog al „ wat veroorloven en vele van zyn genoegens „ aan de hand houden kan; — met een woord; ,. een Godsdienst, waar in men, onder fchyn „ van zelf zyn zaligheid door eigen pogingen uit te werken, in de daad het vieesch ver„ zorgt tot begeerlykheid en de traagheid der verdorven natuur begunftigt. Gy ziet, waar ,, uit de verloochening of verminking van 't ,, genoemde Leerftuk voortwelt, en waar „ het overeenkomftig met deszelfs oor,, fprong, ook natuurlyk henen leidt en „ uitloopt: met moet zulk een volmaaktheid „ der Godlyke Wet niet dry ven, als het Euan- „ gelie leert: de noodzaaklykheid van „ zulk een volmaakte Gerechtigheid, om voor „ God te konnen beftaan, is dan inbeelding': „ wat heeft men dan met een toegere- „ kende gerechtigheid van Christus noodig? „ Deze moet uit dat beginfel natuurlyk „ vervallen, ontkend worden,- ja, by flot „ van zaken, zal 't geheele ftuk der voldoening „ aan Gods gerechtigheid, met den aankleve „ van dien, niet veel meer, dan op zyn best „ met woorden beleden, maar in de daad en „ waarheid verzaakt worden. Uit het tot hier „ toe beredeneerde zou men dat zedelyk vêr„ fchynfel, hoe vreemd ook in den eerften op* „ flag, misleiden konnen verklaren en oplos- 7> fcn,  i28 ,, fen, het geen fommige vry duidelyk meenet ,, op te merken, dat men even daar , waar „ men zig 't meest doet voorftaan van 's men,, fche natuurvermogen door de kragt van zyn j, vryen wil, en zyn gehoorfaamheid, regt„ ftreeks of van ter zyde, mengt onder de gron„ den zyner rechtvaardiging, het minst fchynt „ te befpeuren van de kragt der inwendige j, hartreinigende Godzaligheid en des Geestly„ Godsdiersts. Althans dit is zeker, en 'tblykt >, uit het gezegde, dat waarlyk de verzaking of „ ontzenuwing der Geloofsftukken en ftellige waarheden haar wortel dikwyls heeft in de ,, zondige geneigdheid van het verdorven hart, 3, en uitloopt op verzwakking van de kragt der „ ware Godzaligheid, /loo zeer men derhal- ven zig te w:igten heeft tegen allen inbreuk „ op de ware Christen-Zeden, zoo zeer heeft ,, men te waken voor de zuiverheid der Leer, ,, zonder welke een waaragtige Euangelifche ,, Godzaligheidtzoomin beftaan kan. als een tak, 3, welken men van den ftam, of een boom, dien 3, men van den wortel afrukt1'. Indien myn Lezers door deze geleverde proeven opgewekt worden, om zig van het werk, waar uit ze genomen zyn, te voorzien, ingevalle zy het zelve tot nog toe mogten misfen; dan is 'er aan myn oogmerk voldaan, en wy durven hun , onder Gods zegen , aanwas in ktnn;s en ftigting beloven. Het jaar daar aan volgende (1777) fchonk hy aan de Kerk nog negentien Leeredenen van zyn in den Heere ontflapen vriend, onderfcheiden van de reeds gemelde , onder den tytel: Het Geloof in deszelfs aart en vrugt verklaard; 4e beminlyke verpligting daar toe uit hei Euange- liê  ïie aangedrongen, en tegen de bedenkingen, zoo fan het vleefchlyk vernuft, als van heilbegerige, dog bekommerde zielen , geftdafd en verdedigd, Hoe Iterk deze Predikatiën getrokken zyn , wyzen derzelver herhaalde Drukken uit. De Algenoégfame, gebiede 'er verder zyn zégen over! Nu ben ik gekomen tot een tydftip, zog» droevig voor de Maas, als heuglyk voor het Y. Amfterdam , zes jaren te voren afgeflagen, waagde een tweeden aanval op Rotterdam oni zig van een onzer dierbaarite kleinoodien meester te maken. Deze onverwagte daad gelukte. Men beriep onzen Nahuys en, waarvan meri in langer dan eeh eeüw geen voorbeeld had gezien, hy ging. Dat een Leeraar, met zoo veel achti hg door de Regering gekroond; met zoö veel beleefdheit door de Burgery overladen; met zoo veel vermeerdering van inkomsten j door een klein, dog vermogend Gezeifchap, verzogt om te bly ven; met zoo veel vriendlyken dwang, fmeekfchriften en beloften van allerleijeh aart, door groot en kleen j Leeraars en Leeken, tèn zelfden einde aangevallen; met zoo veel naauwe banden van natüurlyke en* die voor een teeder gemoed niet minder knellen, geestlyke betrekking, voor altoos zoo het fcheen, aan ons Verbonden; dat zulk eeri Leeraar heeft konnen befluiten, zyn voordeeligen en aanzienlyken ftand , en dat in eeri ftad , die in aangenaamheid en gezondheid ftaauwlyks haars gelyken vindt, te verwisfelëni met een omflagtiger diehftwerk, zwaarder Gemeente én minder eer; is een gebeurdtenis ^ die geen kleene verwondering by een ieder i dewelke geen Amiterdammer door geboorte öt l inwtf-"  inwon'ng :s, veroorzaakt heeft. Dit deed den grooten Man, by zvn Affcheid, dat hy, met Paulus woorden Philipp. IV; 1, van de Gemeente nam den 17 Juny 1778, langer, dan men andeis gewoon is, ftil ftaan by de redenen, welke hem genoodzaakt hadden, ons te verlaten. Ik verbeeld my , dat die redenen thans met meer nut van vele zullen gelezen worden , dan dezelve onder het uitfpreken , wegens hunne ontroerde gemoedsgeftalte, zyn aangehoord. Hy befchouwde (op dat ik 'er dit van melde) zig zei ven niet als zyn eigen meester, maar als een afhanglyk dienstknegt, ftaande in den dienst van zyn grooten Heer en Zender Jefus Christus , om hem overal , en daar het zyn wysheid en vryheid mogt goedvinden, te gebruiken. De Leeraars (hier op kwam zyn redenering uit) offchoon, van tyd tot tyd, aan byzondere Gemeentens meer bèpaaldlyk, volgens een geregelde orde, verbonden, houden egter nooit op Dienaars der Algemeene Kerk te zyn. De algemeene band wordt door ue meer byzondere banden nooit verbroken, 's Heeren last is : „ overal, waar henen ik u zenden zal, zult gy gaan". Jer. 1. 7 't ls de pligt en zaligheid zyner Gezanten aan dat bevel te voldoen. Maar hoe weet men op welke plaats Sions Koning wil, dat wy zullen werken? Deze vraag laat zig eenvoudiger beantwoorden , dan men doorgaans vermoedt. God maakt ons niet langer zyn welbehagen door onmiddelyke openbaringen bekend. Men kan of mag t:een ftera uit den Hemel verwagten en 't ontbreekt ons aan onfeilbare Propheten of Zienders, weiker mond men kan raadplegen. —— In het befchreven Woord van God vindt men  men ook geen bepalingen (trouwens dit is uit deszelfs aart onmooglyk!) van alle byzondere gevallen, op welke de algemeene Godlyke regels en yöörfchrifteri niet, dan met voorzi^tigheid en bedagtfarna wysheid, mogen toegepast worden. Maar God fpreekt niet zelden tot ons in de byzondere gevallen door fprekende daden zyner Voorzienigheid, het welk niemand j die de gangen Gods gewoon is op te merken, ontkennen zal; en dit doet hy onder andere wanneer hy aan de verkondigers van het Euangelium laat aanbieden een volkomen , vrywillige, ongezogte, zuivere en wettige Beroeping, die gefchied is in den gewonen weg, naer de regels der opklimming van ligter tot zwaarder , van kleener tot grooter Gemeenten. Wie kan 'er aan twyffelen, of dit is meer dan een bloote uitnoodiginsi, en iets, 'twelk van geen enkelé willekeur afhangt. Veiligst is 't altyd God iri den weg zyner Voorzienigheid te volgen. Eeri Leeraar althans loopt veel meer gevaar van mistasting in het afflaan, dan wel in het eenvoudig ópvolgeri eener wettige Beroeping. Steeds moet hy de inzetting zyn 's Heeren voor oogen hebben : Gaat henen in de geheele weereld; predikt het Euangelium allen creaturen. Mare. XVI: 15. *} Is zoo ; Christus fpreekt dit bepaaldlyk tot de Apostelen; maar wy weten, naer het verhaal van Mattheus,' dat de Zaligmaker hier op onmiddelyk laat volgen: en ziet! Ik ben met ulieden alle de dagen,■ iöt de voleinding der Weereld ; waar uit in het Formulier der Bevestiging te recht dat gevolg getrokken wordt, dat het gemeen bevel zig uitftrekt tot alle de volgende tyden. Niet, dat elk Leeraar de ganfche weereld zou moeten, 0 li x'lm  rond reizen; dit is onmooglyk, en was het zelf voor de Apostelen , maar een ieder hunner had de maat zyns regels, tot hoe ver hy gaan moest, welke hem van God in den weg zyner fprekende Voorzienigheid werd toegedeeld : men ziet het 2Cor. X: 13 16. Hier door was het, dat zy te famen een aanmerklyk gedeelte der weereld met het Euangelium doortrokken. Zoo deed God ook en zoo doet hy nog met de volgende Leeraars door alle eeuwen en in alle plaatfen. Hy heeft voor elk hunner een regel bepaald, hoe ver zy zig in de verkondiging van het Euangelium zullen uitbreiden. Hy opent in den tyd hun den weg daar toe in zyn Voorzienigheid; en wanneer dit gefchiedt, dan zyn zy, uit kragt van hunne algemeene roeping, verpligt, een ieder naer zyn maat, dien last te volbrengen: gaat henen door de geheele weereld; predikt het Euangelium allen creaturen. Worden zydan in een ander zeer uitgeftrekt deel van Gods Kerk tot een groote en nieuwe menigte geroepen, om ook aan deze het Euangelium te verkondigen, het ftaat hun niet vry te zeggen : lk zal geenzins henen gaan; zend liever een ander. Neen, het betaamt hun, in zulk een geval, met verloochening van eigen zin, uitwendige aangenaamheden en belangen, op te ftaan, te trekken, en dus eerbiedig te gehoorfamen. (Na voor de Gemeente verklaard te hebben, dat zyn hart door deze redenen, waar van ik het zaaklyke heb voorgedragen, gebogen was, om de roepftem der Godlyke Voorzienigheid Op te volgen, ging hy dus woordlyk voort: „ Zie oaar de gronden van myn handelwys u v opengelegd, niet zoo zeer om my te verde- „ digerf  <&< 133 >& k digen en myn zaak by u te bepleiten; want , ik heb eigenlyk in dezen alleen met God te ,, doen, en het oordeel der menfchen , hun „ goed- of afkeuring kan my weinig of niets „ baten of fchaden; de vrede van myn gemoed „ hangt af van de getuigenis myns gewetens „ en van de godlyke goedkeuring. Maar ik „ heb my hier toe wel willen verledigen, om „ aan den eenen kant vele zonden en kwade verdenkingen af te wenden, en aan den an„ deren kant zulke, die my waarlyk hefheb„ ben , en aan myn dienst naauwe banden , hebben, te overtuigen dat ik niet reden, loos gehandeld heb, ten einde de zulke door deze overtuiging te beter in des Heeren weg te doen berusten, en met onderwerping te " doen zeggen : de wil des Heeren gefclnede! „ Is al het gezegde nog niet genoeg tot uw „ voldoening en gerustflelling? meent gy, in ' al het gemelde, nog geen genoegfame gronden en redenen voor myn keus te konnen " vinden? Ik wil daarover niet twisten, het " kan zyn, dat ik feil: het dwalen is menfchlyk; maar gy zult my dan egter dit recht ' wel willen doen, van te ge ooven, dat ik ten minste niet tegen myn licht gehandeld heb, en daar by gedenken, dat het ook zeer 5 mooglyk is, dat gy feilt; te meer, daar ik " de drangredenen aan beide kanten van naby l konde weten, gevoelen en overwegen, ter! wvl gyüeden , natuurlyker wys , de zaaK " meer eenzydig en alleen of meest van uwen „ kant in aanmerking genomen hebt. Hier by had hy het konnen gelaten hebben, maar hy was te infchiklyk van aart , om niet Svens ee knoopen van zwarigheden, die by vele ƒ 3 ovci  134 ><$ overgebleven waren, los te maken. Men had hem tegengeworpen het frrydige tusfchen zyn tegenwoordige denkwys en die van vroeger dagen , toen by de Amfterdamfche Beroeping , met zoo veel gerustheit des gemoeds, van zig had afgeweerd, als hy zig thans in confcientie verphgt oordeelde, dezelve te moeten omhelzen. Maar hy deed ons opmerken, hoe zeer destyds en nu de omftandigheden , zoo wel van hem als van de Rotterdamfche Gemeente, van eikanderen verfchilden ; en veranderde , na dit getoond te hebben, de tegenwerping in een bewys voor zig en zyn zaak, zeggende: deze hervatte roeping was my als de herhaalde roepftem van Samuël, die daar uit, door Eli, verjïond, 9at Het God was, die hem riep, en daar op ten antwoord gaf: » Spreek, Heere; want uw Legt „ hoort". iSam. UI: jo. ■ Uit deze tegenwerping was een tweede geboren, hierin beftaande: dat hy door banden van eer en weldadigheid te zeer verbonden was, dan dat hy zonder krenking der dankbaarheid een Beroeping, welker eerfte afwyzine zoo ynendlyk was erkend geworden, kon aan! nemen. Zyn antwoord was: „ Ik beken, dat ik „ door de nadruklyke blyken van welgevallen „ over myn vorige handeling, my op een „ treffende wys aan deze Gemeente verpligt „ en verbonden gevoeld heb, en dat ik, zoo 3, lang ik adem haal, deze verpligting wenfch „ met eerbied en dankbaarheid te erkennen n Ja ik zou my innerlyk verheugen, wanneer „ ik immer eenige gelegenheid mogt kryaen, „ cm, op de een of andere wys, zulks met *, daden te toonen : ook durf ik my op uwe M e,§en feeyinding beroepen, dat ik, na dien » tyd,  & tyd, in erkendtenis van die groote welda. den, my met alle volvaardigheid, op de uit,, gebreidfte wys, dienstbaar gemaakt heb aan ' de bevordering uwer belangens en de oog' merken uwer weldadigheid. En welke ge" breken my ook aankleefden, ben ik wel ver' zekerd, dat niemand my te last zal leggen, ' dat ik het brood der luiheid gegeten heb; ' zelfs heb ik den Eertytel, tot welken ik verheven was , niet ledig willen dragen, " maar getragt (en niet zonder eenige vrugt), S ook daar in my nuttig te maken aan de jon' gelingfchap , die tot de Letteroefeningen werd5 opgeleid, begrypende dat het voor Ouders een allerwezendlykst voordeel en , geluk is, gelegenheid te hebben in hun ei' len plaats hunne kinderen, na den afloop , der Scholen, nog eenigen tyd, en wel in „ de allergevaarlykfte tydftipoen der jongeling" fchap, onder hun eigen opzigt, in de vocr, bereidende wetenfchappen te laten onderweS zen worden; waar door de tyd en kostbaarheid, die anders tot de Academifche Studiën , vereifcht wordt, aanmerklyk kan befnoeid , worden. Ik heb daar in gedaan , wat ik , konde; en dat ik hier in van geen meerder, „ openlyker en uitgebreider nut of dienst ge, weest ben, heeft niet aan myn wil, maar ' aan bekwame gelegenheid ontbroken. Ik , erken dan wel deeglyk myn verpligting, en « hoop dezelve nooit uit het oog te verhe, zen; alleen vertrouw ik, dat niemand dit zoo ver zal willen trekken, om daar in een " volftrekte veroindtenis te vinden die my ' voor altoos van de vrye keus of overwe' ging in foortgelyke gevallen zou beroofd » 6 & 14 » hebben.  136* >& * h£fn rk heken\ een ver«°gende Rege- * nng en Gemeente kan een Leeraar in zool * 5c?egr.°m ^digh£1en brenSen' dat alle an- * hilr 7 eTn> al Warenze vecJ aanzienSS ffr door voor dtoos de gelegenheid " Pnn f afgefnedfQ » om haar keus Sp zulk ?) een te aten vallen. In zoodanig geval mis „ men rekenen, dat zulk een daadly! en voo? * altoos zoo goed als vast gefnoerd is; dog of » het eigenlyk een Leeraar vryftaat, zig zel- 55 IZnr^-T^^ aan ee" faalde Ge- * veSS UKdr"kIvk °f ingewikkeld vast te " Eïf " ' 1T we]ke banden ook, Wd * ^anderen wel laten beflisfen; dog voor my zei ven geloof ik niet, dat hy die ïï beeft: hy is en blyft altyd een Leeraar der " Jjgeineene Kerk en kan niet weten? wS „ God met hem voorheeft: hy is Zvns Heeren " rSfr" Van ^elfsbefchikkin" ft C - 6 hem van voren onbekend zyn „ Ik bewn egter gaarn , dat zulke treffende' » bl> ,ken van erkendtenis en achting, als mv » wedervaren zyn, tog een zekere verbindTe 3, voorbeeld , in die zelfde omftandigheid of „ kort daarna, by hervatting beroepende „ en ik dan , cnaangezien de betoonde blvken „ van genoegen en weldadigheid, dezelve had „ aangenomen , dan ZOude ik ontwyffelbaar w bI^ken gegeven hebben of van eenfchreeu „ wende ondankbaarheid, of van een Snel „ tunge wankelbaarheid ; maar een tyd van zes jaren, welke tusfchen deze beide geval ^vei.coLcn zyn, gaf gelegenheid, 0m .„ eemgjafli te beantwoorden aan da ooemer - *S» l'WCr wc;!dadiSbeid en de voldoening |, uwer begeerte". - y 8  ©< 137 >w Van een grooter aanbelang rekende hy eea derde en vierde tegenwerping, genomen van de verzwaring des werks en de ongewoonheid dezer gebeurdtenis. Wat het eerste betrof, daar in lag, zyns erachtens, veel eer een reden van gaan, dan van blyven; dog laten wy hem zelf over het een en ander hooren fpreeken. „ 't Is „ waar, zulk een verbazend uitgebreide Ge„ meente, welke op vyftig duizend Ledemaj, ten begroot wordt, verzwaart den last der Bediening. Dog een Leeraar en Dienst„ knegt van Christus moet zyn gemak niet „ zoeken, maar meest het belang van Jefus „ Koningryk; hebben zulke zware Gemeen„ ten 'er niet een zeer groot belang by -ook „ al eens zulke Leeraars te zoeken , die in „ groote en aanzienlyke Gemeenten reeds ge,, oeffend zyn? En ik laat het u zelve heoor„ deelen, of de dienst van een Leeraar in zulk een talryke Gemeente , voor zoo veel ,, duizend zielen niet, onder Gods zegen, van „ een zeer uitgeftrekt belang kan zyn, en by „ gevolg een Huk van zeer ernstige overwe- ,, ging en aandrang zyn mag. 't Is egter ,, in geen eeuw, ja in meer dan een eeuw, ,, gebeurd, dat een Leeraar onzer Nederduit,, fche Hervormde Gemeente van Rotterdam 3, naer Amfterdam vertrokken is. Dit verfchafc ,, billyk, en zy een ftof van uw blydfchap en ,, ootmoedige dankzegging aan God; en ik zal „ het u niet misgunnen, zoo gy voor altoos „ in 't vervolg daar van bevryd moogt blyven. ,, Maar kon dit wel een voldingende reden voor „ my zyn, zoo lang de gemelde gronden en s, overwegingen kragt by my behielden ? De vraag was voor my niet: wat voormaals al I S » of  %>< 138 >«$ i, of niet gefchied ware, en op welke gronden? „ maar wat ik , in het tegenwoordig geval', „ uit aanmerking van alle de omftandigheden „ te famen genomen, verpligt was, immers „ naer myn licht gevoelde, oordeelde of meen„ de verphgt te zyn ? en dit eenvoudig op te „ volgen, kon my alleen vrede verfchaffen, „ Maar zoo legt gy dan (hoor ik my te 5, gemoet voeren) een brug, waar op wy voor„ taan meermaal onze beroemdfte Leeraars kon5, nen zien van ons trekken. Vergunt my te „ zeggen, gelyk het is: gy vergist u; ik leg „ die brug niet, maar zy wordt my gelegd: zy „ is er buiten my; noch ik, door myn bedan„ king in het vorig geval, noch myn Amptge„ nooten, in vroeger tyden, hebben die (ge. „ lyk gebleken is, konnen ophalen, of indien „ deze overgang niet in den aart der zaak en „ de welvoeglykbeid gegrond is, weest dan niet bekommerd; één zonderlinge daad of „ flap, voor welke in het wezen der zaak geen „ gegronde redenen zyn , zal niet ligt vele „ navolgers vinden. De Amitelftad (door den Tubinger Hoogleeraar A. A. Hochftetter, een kort begrip der Wee. veld genoemd) moge , ten aanzien van deze en gene gunsten, het leven der Predikanten meer veraangenamen en gemaklyker maken; zy heeft, over het geheel genomen, en alles wel berekend zynde, niets voor uit, het welk een geacht en bemind Rotterdamfch Leeraar kan bewegen, om haar de voorkeur te geven, ten ware hy daar toe door den duidlykften wenk eener fprekende Voorzienigheid, gelyk in het geval, waar over ik tot dus ver den Lezer onderhouden heb, mogt gedrongen worden. Mon  Men vergeve my deze korte afwyking: ik was dezelve, behalven dat ze op de waarheit ge. grond is, verpligt aan een Stad ett Gemeente die my en anderen, door aanhoudende en fterfc fprekende blyken van liefde, voor altoos aan zig verbonden heeft. De laatfte tegenwerping: dat, welke verfchooningen hy ook voor zyn vertrek mogt bybrengen, de voprnaamfte en eigenlykfte beweegmiddelen wel ligt verzwegen zouden zyn: was geenzins de befcheidenste. Hy wedèrfbrak dit met zyn gewone zagt- en lankmoedigheid.' „ *"t „ Is waar (dus liet hy zig uit) ik heb niet al„ les gezegd. Alles te zeggen, is my wel ge* ,, oorloofd, maar niet oorbaar. 'Er zyn yelft ,, by zonderheden, welke alleen tusfchen God „ en myn gemoed zyn omgegaan, en die ik „ niet noodig oordeel in 't openbaar te mel„ den: 'er zyn omftandigheden, welke men niet „ overal, noch aan alle , zeggen kan, ma at waar in men tyd , plaats en wys moet iri „ in acht nemen. Er zyn zaken, die my „ doen hopen , dat God iets goeds met my „ voor heeft; dog die ik, om verfcheiden re,, denen, niet nader wil ontwikkelen. Maar ,, wat meent gy, dat ik dan nog kon gezegd, dog tot hier toe zou verzwegen hebben? ,, Ik kan het, uit het geen my voorgekomen 3, is , eenigzins denken. Gy vermoedt ; dat ,, ik my te zeer gekreund heb aan eenige lage bedilzugtige oordeelingen en gedragin,, gen van fommige : dat ik my bedroefd „ heb , dat myn genegenheid jegens deze 3, Gemeente voormaals betoond , niet van ,, alle, t'aller tyd, met gelyke toegenegenheid is beantwoord; dog laat iku ter goeder trouw  *H 14® £ zeggen: ik heb dit gevoelen, dat men, aan „ alle plaatfen, en onder alle Handen van men „ fchen, Adams kinderen aantreft. Zoo lam? „ wy zelve niet volmaakt, maar diep me» laatfch en verdorven zyn*, moet men v*r„ wagten, dat men ook gebreken in zyn even„ menfch overal zal aantreffen. Een Leeraar " SdT* dC te^™ders met zagtmoe" „ digheid konnen verdragen, en , door wel„ doen, zonder om te zien, befchamen. Ik * 32? niet' datuk zonderbnge klaagliederen „ daar over opgeheven heb. Zyn 'er egter 3, wier geweten hen in dezen merklyk beffi- * fgt; zy mogen (en dit bid ik hunnen 't » halve) dit tusfchen God en hun gemoeTver' „ rekenen m het bloed van den6gezegenden „ Borg. Intusfchen verklaar ik openlyk, da? „ ik van myn zyde den zulken dit van harte " ^rg6Ve' J* Wenfch hen daar ^er nimme? " kLmJn tG yerkIa§en; het eenige bef » klag en de betuiging, welke ik zal in te 3, brengen hebben, zal tegen zulke zyn, d e » my en myn Amptgenooten weigerden, in „ onze betrekking, als Gezanten van Chris" k'., teLhoore,n> van onzen dienst geen *e » uU1ïr ^fden te maken , of de groSte „ boodfchap des Euangeliums en de vermanin „ gen beftraffingen en opwekkingen , daar „ uit vloeijende door ongeloof en wèereld„ fche begeerlykheden, in den wind geflagen „ en verfmaad zullen hebben. Voorts wenfch " *Vi f-yLm.y vry zu,t kennen van die on„ edelmoedigheit, om eenige wangedragingen „ van fommige onder een gemengden hoop, „ aan een getal egte lievelingen en ware vrien t, den te willen wreekep. Maar  ,, Maar lang genoeg, en misfchien, naer fommiger oordeel, veel te lang heb ik mf „ over dit ftuk opgehouden. Dog ieder heeft „ zyn wys van denken. Het ligt by my „ zoo, dat een Christen verpligt is, by bekwame gelegenheden, rekenfchap van zul„ ke daden te geven, die aan 't gemeen oor„ deel onderhevig zyn, en daar door, zoo „ veel in hem is, gelegenheid te geven tot „ afwending van vele zonden, waar aan „ menfchen, by gebrek van genoegfaame 9, kundigheid van de ware gefchapenheid der „ zaken, zig, wegens onze algemeene ligt. „ vaardigheid, fchier onvermydlyk fchuldig „ maken. Een opregt gemoed durft altoos a, zyn zaken van alle kanten bloot leggen en „ ter beproeving overgeven. Met dit oog„ merk alleen heb ik my zoo breedvoerig hier „ op uitgelaten, te meer, daar myn geval „ zeker zonderling is, en gy in myn geval een „ byzondere aanfpraak had, om de redenen „ van myn doen te weten. Nu heb ik daar „ in het myne gedaan en myn hart openge„ legd. Gelieft iemand nu nog verder tegen „ dit alles aan zig te bezondigen door ligtvaar„ dige veroordeelingen, kwade verdenkingen, „ opraping en verbreiding van dwaze, laster„ lyke en onwaaragtige vertellingen; ik ben „ rein van derzulker misdaad. Ik zal van myn ban„ delingen, en gy zult over uw oordeelingen j, rekenfchap aan onzen Heere verfchuldigd „ zyn ,• en dan zal het blyken wie de waarheid „ betragt zal hebben in de liefde. ,, Alle deze voornoemde dingen dan in des „ Heeren vrees overwegende, mo^t ik my niet onttrekken, maar vond my gedrongen „ met  % met opdraging van deze Gemeente aanderi % Opperften herder der Schapen, te zeeeen „ gelyk ik gezegd heb: ik zal optr kken Hel' „ naer uw woord " ' r> Dit afgehandeld, en nog het een en ander fnaer aanle,ding zyner verklaarde Teloor den) tot ontdekking vermaning en onwel kmg om te (taan in den Heerl JZtn Pf«hy ^er tot de Aanfpralen Teht" gewo^nlyk by zulke pleg^igheden gedaan wor. den Zjgallereerfttotde Wel EdeleGroo"-Achtbap Heeren Hoofd - Officier, Burgemeesters S-he enen en Raden der Stad gewefd hebbende bediende hy zig, onder andere, van deze uitdrukkingen: „ vervuld met gevoelens van „ eermea en dankbaarheid, neem ik d«é « * S&heid waar' orn niynerkendtenisenvlr„ pligt ngopenlyk te betuigen voorzoo velé „ gur_^ewyzen, toegenegenheid en achting V je^ovenverdienftcn, my betoond. Gy „ naarat my aan, niet alleen als uwBurw? en Ingezeten, maar hebt my ook, ma?* " fF^-' Vereerd metuwvriendfchap |e„ „ beftendigen toegang tot u vindende, ben fr „ fteeds met alle minlaamheid orotfaneen „ Nimmer verfcheen ik voor uw aanE „ met eemg verzoek of zaken,- betreffend! de „ belanaen onzer Gemeenten , zonder een „ toegenegen en kragtdadige onderfteunina i „ vinden: ja uw edelmoedigheid vereroor£ „ niet zelden de weldaad boven heï vlrzoek M ~ Ben lk> m betrekking als Leeraar' ,, juist niet aan alle dienstbaar geweest- heb „ ben fomm.ge zig myn dienst onttrokken, „ die of volftreut nooit of zeer zeldzaam een Leerrede van my by woonden; ik weet, het 35 33  is geenzins uit verachting van myn perfooti , „ of uit kleinachting van myn dienst, beneden „ dien van andere, gefchiedt. Egter zou ik „ reden hebben om my oneindig minder te „ bedroeven, zoo het meer uit kleinachting „ van myn perfoon, dan wel uit onverfchil- ligheid of belangloosheid omtrent den Gods- dienst zeiven gefchied ware. Evenwel ik „ heb overvloedige bewyzen, dat myn dienst velen van U wel Ed. Gr. Achtb. niet onge3, vallig, en, zoo ik durf vertrouwen, niet „ geheel onvrugtbaar geweest is. Mag ik als „ een werktuig in Geds hand medegewerkt 3, hebben tot bevordering van uw gelukzalig* „ heid, of die der uwen, ik zal het onder de 3, grootfte zegeningen rekenen, voor welke ik „ den Heere eeuwig wenfch te danken. „ God vergelde uw weldadigheid, aan my, „zyn geringen dienstknegt, bewezen! Hy „ beware U wel Ed. Gr. Achtb. een lengte „ van dagen!" enz. enz. Ontroerend waren de betuigingen van dankbaarheid en vriendfchap zoo aan de Heeren Barbe, van Laren , en my in 't byzonder, als aan zyn beminde Amptgenooten in 't gemeen, gedaan. Merkwaardig zyn my de laatfte zyner woorden, tot ons alle ingerigt, voorgekomen: 5, wy hebben, hooggeachte Broeders en mede ,, Amptgenooten, ten aanzien van den hoofd„ inhoud en bedoeling onzer Prediking, ge„ liaan in denzelfden zin, in het zelfde gevoe„ len. Altoos waren onze harten en handen „ vereenigd in de handhaving van de waarheid, „ van de belangen dezer Gemeente, van de „ goede orde; en wy mogten fleeds vriendlyk „ met  «M 144 ><§• „ met eikanderen verkeeren. 't Is waar: veel „ gebrek heeft ons, my vooral, in de betrag„ ting der liefde en goede werken aangekleefd* „ maar daar wy 't Euangelium der verzoening 3, prediken, hebben wy, om zulks te meer ,, van harte te doen, ook noodig voor ons „ zelve daaglyks het belang daar van te gevoer len en hier toe is het, dat de Heer naer zvn wysheid zyn knegten onder vele gebreken en onvolmaaktheden laat zugten, op „ dat zy op hun ftand en Waardigheden zie 5. niet verhoovaardigen, maar, als arme van „ geeste, regte voorgangers zyn mogen voor „ dat arme en elendig volk, dat op den Naam „ des Heeren vertrouwt. God dan, die 3, goed is, doe verzoening in Christus over al het geen niet geweest is naer de reinheid des „ Heiligdoms, en vertrooste onze harten onderiing door die welgegronde hoop en ver-* „ wagting, dat wy eens te famen voor Gods „ troon zullen ftaan en volmaakt zyn in de „ liefde." Vervolgens de Broeders Ouderlingen en Diakonen gezegend hebbende, een iegèlyk, naer zyn byzonderen zegen, met zegeningen des Hemels van boven en met zegeningen des afgronds, die daar onder ligt fprak hy, ten flot, de geheele Gemeente aan, en gaf haar het laatfte vaar wel: „vaart wel, myn geliefde vrienden! „ Vaart wel myn dierbaare leerlingen! Vaart „ wel myn kinderen, die God my hier als ze„ gels van myn dienst gegeven heeft! Vaart „ wel! — Scheid ik van u, Jefus, de Op„ perfte Herder verlaat u niet, die zal met u „ zyn. Treurt niet, treurt niet te zeer, ovc „ het verlies van een werktuig, dat in zig zelf 93 een  145 ., een aarden en ledig vat is. Trekt de Heef „ de melaitfche hand weg, die u zyn gavert „ bragt, die gave zelve, zoo vele gy die deel„ agtig geworden zydt, wordt u daar mede niet „ onttrokken; die blyft, en worde nog over- vloedig in vele vrugten tot Gods heerlyk- heid I Leidt Hy een klein beeksken naer „ elders af, het dringe u zoo veel te nader „ naer de bron te komen, en gy zült 'er geen „ fchade, maar voordeel by vinden. Hy heeft „ meer cLn één zegen. Hoe veel beekskens „ der riviere verblyden niet nog deze Stad „ Gods! ja alle zyn Fonteinen (dit is myn „ hartewenfch) zullen beftendig binnen in u „ zyn. Nu dan verblydt u in den Heere! „ Geniet het goede! God doe 'er daaglyks tot „ deze Gemeente toe, die zalig w:>rden! Hy make 't werk waarheid in u, die naer Hem ,, hebt beginnen te vragen! Hy geve u den Geest des geloofs! Hy vermeerdere uw ge,, loof, zoo vele gy het aanvanglyk ontfangen „ en geoeffend hebt, en verfiere u met de „ kenbaarftc trekken van zyn beeld! vaart „ dus wel, myn geliefde! nog eens: vaart „ wel! „ Maar hoe? vaart wel? zoii ik dan waar„ lyk u verlaten, geheel verlaten, en van u „ fcheiden? O neen! immers dit is myn oog„ merk niet; fpaart God my by het leven en de „ gezondheid, zoo hoop ik u nog dikmaal te „ zien, nog menigmaal tot u te fpreken van ,, deze plaats. Myn betrekking op Gods Kerk ,, in het gemeen erkennende, zou ik dan op „ u, myn dierbare Gemeente, in hét byzon„ der, "geen onverbrcekbare betrekking hoü- den, ofichoon ik nu een andere Geme nte K ,umöet  moet dienen? Ik begeer niet, dat gy my als uw Leeraar geheel loslaat; ik wil uw „ Dienaar blyven in den Heere, en zoo dik„ wyls ik kan, of gelegenheid daar toe ont„ fang, dit betoonen. ik blyf uw fchuldenaar, ), om wanneer, of waar in ik iets vermag, te „ blyven medewerken tot bevordering van uw „ belangen. Wy fcheiden dan nog niet, myn „ Geliefden! of de dood moest eerlang fchei„ ding tusfchen ons maken; en dan nog fchei„ den wy maar, Broeders en Zusters, zoo vele „ wy waarlyk in den Heere zym, dan nog „ fcheiden wy maar voor een tyd, om elkan„ deren eeuwig in den ftaat van volmaaktheid -, weder te vinden. Zalige wederontmoeting! ,, verrukkend gezelfchap! wiens nieren ver„ langen niet in zyn fchoot! Maar anders, „ ga ik nu wel henen,- maar kom weder tot u, „ en zal u wederom zien en nog dikvvyls die„ nen. Nu dan, laat ons dit myn aanftaand vertrek niet voor fcheiden rekenen. Houdt „ het daar voor, dat ik by eenige groote tus„ fchenvakken elders in den Dienst myns „ Heeren bezig zynde, egter de uwe ben en 5, blyf; want alles is uw, het zy Paulus, het ,, zy Apollos, het zy Cephas, het zy tegen„ woordige, het zy toekomende dingen, zy „ zvn alle uw, en gy zydt des Christus en Christus is Gods. Nu dan tot wederziens! „ alleen tot wederziens, vaart wel, gezegd! „ Intusfchen zydt blyde ! wordt volmaakt! zydt ,, getroost! zyt eensgezind! leeft in vrede* „ en de God der liefde en des vredes zal met „ u zyn. Amen!" Ter beantwoording aan de beloften, in dat Jaatfte vaart wel gedaan, heeft hy ons federt zyn  zyn vertrek van hier meermaal bezogt en tci zeswerf toe of met een openbaar Gebed, of met een Leerrede gevoed, verkwikt en geftigt. Toen de Maasftad flegts dit zyn kortftondig verblyf mogt genieten, gingen haar de oogen eerst te regt open, en zy zag nu wat zy verloren had. Zoodanig is onze verdorven geïartheid, dat wy gemeeniyk dan eerst de dingen op hun regten prys zetten en naer waarde fchatten, wanneer wy van dezelve beroofd zyn. Ik denk op dit oogenblik veel meer, dan ik fchryf, en dagt ik overluid, wat zou ik al menfchen, die hem naderhand gewierrookt hebben, een blos in het aangezigt jagen! Te Amfterdam, den z8 'Juny bevestigd zynde, door den Geleerden en Godsvrugtigen Theodorus Ifaacus Gerardus van Esfen, met de woorden van Paulus II Cor. VIII: 23* 24Het zy [dan] Titus, hy is myn metgezel en medearbeider by u: het zy onze Broeders, zy zyn afgezanten der Gemeenten [en] een eer van Christus. Bewyst dan aan hun de bewyzing uwer liefde en onzes roems van u, ook voor het aangezigt der Gemeenten; deed hy aldaar zyn Intrerede den 1 July uit 1 Cor. li 21 . wantj, nademaal in de wysheid Gods de weereld God niet heeft gekend door de wysheid, zoo heeft het Gods behaagd, door de dwaasheid der prediking, zaVg te maaken, die gelooven. Deze ftof tot een onderwerp zyner eerfte Leerrede te ftellen en daar od de aandagt gezetlyk te bepalen, dagt hem niet ongefchikt; „ vooral in een tyd, „ waar in het eenvoudige van het Euangelium „ veracht, en de redeneringen of ftelfels, die „ den fchyn van diepzinnigheid en verheven4, heid vertoonen, maar in de daad de ziel K 2 » van  *M 148 '„ van 't Euangelium verbergen, van ter zyden „ worden ingevoerd, en vele zig meer hegten „ aan de wys van voortelling, dan dat ze acht „ geven op de groote boodfchap". De eenigzins duistere woorden van zyn text zoo licht gemaakt hebbende, als of ze met de ftralen der Zon befchreven waren, gaf hy in de Toepasfing reden van zyn overkomst; weidde in den welverdienden lof der Rotterdammers uit; verhaalde welke genoegens en voorrechten hy aldaar genoten had, en maakte zig in deszelfs perfoon en dienst nader aan zvn nieuwe Gemeente bekend, „ zoo ben ik dan de uwe „ (zeide hy) de uwe, in meer dan één zin. „ Ik ben geen uitlander en vreemdeling; maar „ in zeker opzigt uw gebeente en vleefch. „ Van 's Moeders zyde ben ik van ouders tot „ voorouders uit het midden uwer herkomstig, „ en mag 'er onder myn voorvaders tellen, „ die, ter dezer plaats, op het geftoelte der „ eere en des Gerichts gezeten; den koophan„ del en de geneeskunde geoefFend, en den ., Predikfloel bediend hebben; wier graf onder „ u is tot op dezen dag, en raast wier ge„ beente ik wenich te rusten. Maar vooral ,, ben ik de uwe in Christus, als uw Leeraar „ en Gezant van Christus wege. Myn hart „ gevoelt zig met innige liefdebanden, aan u, „ myn volk, verbonden. Al wat in my is, „ is volvaardig, om ook u het Euangelium te „ verkondigen, en u te dienen in den Heere. ,, Ik neem daar toe heden, in de mogenheden „ des Heeren, den herderftaf onder u in myn „ handen: ik neem, onder nedrig en geloovig ,, opzien tot de Godlyke hulp en genade, de ,> gewigtige verbindtenis op my, welke my „ voor-  & „ voorleden dag des Heeren door myn wanr„ digen Medebroeder en Ambtgenoot is op„ gelegd. Ik ben uwer aller fchuldenaar; in„ zonderheid vereenigd myn ziel zig met dat „ volk, het welk uit ware armoede des geests „ in een algenoegfamen Jefus zyn heij en „ troost zoekt, of aanvanglyk heeft mogen „ vinden. Myn hart ftaat voor u open, en „ mag ik dienstbaar zyn, om u op te bouwen „ in uw allerheiligst geloof en in de liefde, en „ te famen met u den roem van, Gods genade „ te verheffen, zulks zal het leven van myn , leven zyn, terwyl ik met onuitfpreekljTke l, zugtingen bid, dat ik ook uit zulke, die tot „ nog toe daar van vervreemd zyn, vele kin„ deren den Heere mag gewinnen, en u door de barmhartigheid Gods des Vaders en de „ liefde van Christus mag bewegen tot het geloof en uitlokken, om de flippen van „ 'sHeeren volk te grypen en te zeggen; wy , zullen met u gaan; want wy zien, dat de Heere met u is. Trouwens wat edeler ver- maak kan 'er voor een Leeraar vallen , die „ zelf, als een arm, elendig en doemwaardig „ zondaar, langs den weg van 't zalig Euan11 gelie genade in Gods oogen gevonden, en " de onbegryplyke liefde, algenoegfaamheid en kragt van Jefus Christus en de rykdom' men zyner genade eenigzins gefmaakt heeft, " dan om zyn medezondaars tot zulk een heil" fontein te mogen leiden, en onder Gods zegen voor den Hemel te bereiden? zulk een 3 ma" de zinfpreuk van een der beroemdfte fchtlders in verhevener zin en veel grooter „ nadruk overnemen Aeternitati pingo: ik ar* „ beid voor de eeuwigheid. K3 -„Tot  „ Tot deze einden heb ik met Paulus niet „ voorgenomen onder u iets te weten, dan ,, Christus Jefus, den gekruisten, en my te „ fchikken naer den regel, in onzen Text „ vermeld, volgens welken God gewoon is zondaars tot zaligheid te bereiden. Verwagt 3, dan doorgaans geen diepzinnige befpiegelin„ gen, noch hoogdravende voortellingen. „ Myn fmaak bepaald zig meest tot zulke ftof- fen, die aanleiding geven, om tot het hart J5 te fpreken. Hier toe zal ik tragten Wet en 3, Euangelium, ieder in haar orde te Hellen, „ op zelfsbeproeving en onderzoek aan te „ dringen; en vooral Christus en de ziel van „ het Euangelie, als gefchikt voor zondaars, .„ voor gödloozen in zig zeiven, te prediken, „ en u die leer van Paulus in te fcherpen, dat „ den genen, die niet en werkt, maar gelooft in Hem, die den gödloozen rechtvaardigt, zyn geloof gerekend wordt tot rechtvaardig5, heid , wetende uit het Woord en de onder„ vinding beide, dat deze leer, we! verllaan 3, en in waarheid beoeffend wordende de eeni3, ge weg is tot ongeveinsde Godzaligheid, ,, teedere godsvrugt, waaragtige deugdfaam„ heid, opregte liefde tot God en den naasten „ en vlytige betragting van gehoorfaamheid 3, en goede werken. „ Maar geliefde, laten dan rnyn Leerrede„ nen en vermaningen tot uw ooren ingaan! „ ontfangt met zagtmoedigheid het woord, dat „ ik in u zal zoeken te planten! Befchouwt my daar in altoos als zulk een, die rekenfchap „ zal moeten geven van uw zielen! En wat ,, myn vermogens, ontfangen gaven, en wys 5, van behandeling en voorftelling betreft; ont♦ „ fangt  151 ># fangt my zoodanig als ik ben. Hebt gy „ my begeerd, ziet hier ben ik, met die gaven, „ die het den Souvereinen Opperheer beliefd „ heeft, my te verleenen, met diegefteldheid „ en denkwys, die my eigen is. Offchoon „ het myn lust en opzet is, door Gods gena„ de, met myn wandel, zoo wel als met myn „ leer, te ftigten; gedenkt egter, dat ik een „ mensch ben van gelyke bewegingen als gy„ lieden, en dat het Gode behaagt ons door „ de hand en mond van zulke te leeren en te „ leiden, die zelve de leiding en het onder„ wys des Geests, en het Bloed der verzoe„ ni'ng daaglyks noodig hebben. Valt dan niet „ over de°gebreklykheden , die gy in my „ moogt ontdekken ; maar gedenkt, dat wy „ in de vervulling van alle de gewigtige deelen „ onzer uitgeftrekte Roeping veel barmhartig„ heid by God en menfchen noodig hebben. „ Gevalt u myn wys van denken en predi., ken, ei loopt'er niet mede weg; maakt 'er , geen ophef van tot verkleining van andere, " wier voorftel en denkwys in den grond mis" fchien beter is, fchoon minder overeenkom" ftig met uw verkiezing. Als wy aan de vorm ' blyven hangen, in het middel eindigen en " door onze toejuiching het nietig fchepfel ver\ heffen, dan loopen wy de wezendlyke be* doeling mis, en geven oorzaak, dat God ons " niet zelden in onze afgoden firaft. # Koestert dan tog geen groote verwagting van " my, die een ledig vat in my zeiven ben, en " ieder oogenblik, alles wat ik vermag, uit " de hand van myn genaderyken Heer ontfaneen moet; maar bidt veel, en erkendt het w * K 4 „ nut,  152 >8 n «ut» het welk gy van myn dienst trekken » mogt, eemglyk aan den Heere „JVIaar gevalt myn denk- en predikwys aan » uw fmaak zoo zeer met; laakt 'er mv egter " In/ f ni£t ma* verzaken > ™»r moet ,, aankweeken en op woeker aanleggen. Wv " ZlTnrWeU ?£t den APostel,0allen alles „ zoeken te worden, op dat wv immers eeni„ ge gewinnen mogen; evenwel dit heeft zyn 5, pa.en, gelyk diezelfde Apostel leerde en in " S voorbef.ld toonde, die een vyand was „ van oogendienst , en van menfchen beha« gers. Het is onmooglyk aan alle te voldoen. „ Die alle wil behagen , behaagt doorgaans „ niemand, en niemand minder dan den Hee„ re. En wee u, ais zulke menfchen wel van „ ufpreken! '£r is verfcheidenheid van gaven„ ze moet er zyn, om dat de fmaak en denk% „ wys der menfchen verfcheiden is; en ze „ moet er zoo veel meer zvn, nser mate de „ Gemeente grooter is. Het vordert dan onze „ eerbiedige erkendtenis, dat de hoogwvze „ Voorzienigheid, in zulkeplaatfen, een groote „ verfcheidenheid van talenten- uitdeelt? '£r „ is geen onredelyker eifch, dan dat alle Leer„ aars op dezelfde wys moesten denken en pre„ diken. Alle moeten het zelfde fondament „ leggen. Hier in moeten alle, die tot het „ zelfde Kerkgenootfchapbehooren, volmaakt „ overeenfremmen ; daar omtrent mag geen „ verfchil noch eenige oogluiking plaats heb„ ben. Maar de wys, op welke men op dit „ fondament bouwt, kan, mag, en moet on„ derfcheiden zyn. De een heeft iets , dat zonderling voor deze , een ander iets dat „ voor  153 ,, voor die meer gefchikt is; ja zelfs voor de„ zelfde onderwerpen zal in 't eene opzigt dit, „ in een ander opzigt een ander middel by„ zonder nuttig zyn. De een zal, by voor„ beeld, een doordringend en opgehelderd in„ zien hebben in het ruime aanbod en de lief- lyke noodiging van het Euangelie en een zon„ derlingen aandrang gevoelen om daar uit „ meest te werken. Zou nu zulk een niet zeer ,, kwalyk doen, indien hy dit zyn licht onder „ een koornmaat verborg en die eigenaartige „ leiding van zyn gemoed en gedagten tegen„ ftond en onderdrukte ? Door de eenvoudt„ ge opvolging van zyn geheiligde neiging, „ zal hy onder Gods zegen, zeer gefchikt zyn, om afkeerige zondaars, door de liefde en ,, barmhartigheid van God in Christus, in het ,, hart te treffen, en bekommerde zielen te ,, bewegen tot het geloof. Een ander zal een ,, byzondere gefchiktheid in zyn talent hebben ,, tot ontdekking en bepaling van het hart, by ,, gebreken en verdorvenheden ; hy zal de lis, ten en fchuilhoeken van het bedorven en \ bedrieglyk hart weten te doorzoeken en ei" genaartig onder 't oog brengen ; en even ' daar door den eerften in de hand werken en ', den weg banen, waarlangs, middelyk, de ', balfem van het Euangelium, ook voor reeds begenadigde, die tog in zig zeiven zondaars ', blyven, te levendiger toepasfing en te gcr 5, wisfer uitwerking hebben zal. Jk beken: \, een Dienaar van het Euangelie moet den ge,, heelen raad Gods verkondigen en verklaren, ,, en, het een doende, het ander niet verge,, geten. Maar hoe zeer in Gemeenten, waar flegts één of weinige Leeraars zyn, dit op 3 K 5 » alle  & » alle mooglyke wys dient waargenomen te „ worden, denk ik egter, dat in zulke plaat„ ien, waar er vele zyn, meer vryneid is, „ om zyn byzonder talent bot te vieren, en „ hier door, wyl wy alle alles niet even zeer „ vermogen, eikanderen te meer in de hand „ te werken en te onderfteunen; en dan zal het „ oog tot den mond, noch het oor tot de hand „ niet konnen zeggen : ik heb u niet van noo„ de. Waar dit regt begrepen en geocffend „ wordt, daar zal de liefde het geheel lighaam „ verbinden, daar zal men niet veel oordeelen „ en noch minder twisten over de bovenkeur „ maar elk in zyn waarde fchatten, zig van „ alles bedienen, nut en voordeel doen met „ alle de talenten, die God in zyn Voorzie„ nigheid aan ons laat te kosten leggen, cn „ fteeds gedenken : 'er is wel verfcheidenheid „ van gaven, dog het is dezelfde Geest. „ Eindelyk bid ik, dat gy moogt overvloe„ dig zyn in onderlinge liefde en eensgezind„ heid: althans van myn zyde wenfch ik alles „ toe te brengen, wat tot liefde, vereeniging „ en vrede dienen kan; want, dit weet ik „ waar onderlinge achting en genegenheid cre_ „ vonden wordt, en het vertrouwen plaats „ heeft, daar vinden de woorden ingang,- daar „ en tegen is het zeker, dat de Geest des „ Heeren geen lust heeft in twist en nydig„ heid. „ Maar Geliefde, is alle onze bekwaamheid „ uit God, is de zegen van den Heere; laten „ wy dit dan geitadig by Hem zoeken. Ik „ verzoek derhalven nogmaals uw voorfpraak „ by den throon der genade; ik verwagt die „ vooral van u, geloovig volk! draagt my op „ de  „ de vleugels uwer gebeden; ja, laten wy te „ famen den Vader der lichten fteeds daar toe „ fmeeken, dat zyn Priesters met heil bekleed „ worden, en gy lieden juichen moogt"l Groot, verbazend groot, was de toeloop die hy van den beginne af verkreeg en tot den einde toe behield. De welfprekende Mohr, fchryver der lofvermelder.de Overdenkingen by het ontroerend Jierven van onzen Nahuys, maalt de ongenaakbaarheid zyner Kerken met dichterlvke verwen af. „ My dunkt: ik zie hem „ nog ten Predikftoel opdringen ; ik zie „ het woelend gedrang der lamengeftroomde 5, en in elkander gepakte menigte,- ik zie aan „ de deuren van het ruime Tempelhuis hen, „ die met tranen in de oogen moeten weder„ keeren (fchoon hunne harten daar blyven) „ de nog invloeijende afmanen van zig in lyfs„ gevaar te begeven; ik zie hier de aanzicn„ lykfte , de kundigfte , de godsvrugtigfte in „ de Gemeente eikanderen vinden ; ik zie „ hier van verfcheiden plaatfen Leeraars en anl, dere vreemdelingen den drang nog meer ver, grooten; ik zie hier vele,die voorheen nimmer een gemoedsontdekkenden en god?_ dienst beoeffenenden predikdienst verkozen, maar door zyn fchitterende gaven gelokt van den zynen een gezet gebruik maakten, ' voor welke hy, als wel eer Ziener Ezechiëi voor zyn toehoorders, een lied der minne 3' was; een die fchoon van item is, of die " wel fpeclt; ja ik zie, onder het verward ge" woel, een aantal van verfchillende Christen" gezindheden, die, door het algemeen ge„ roep opgewekt „ zig beyveren ook dien 5- groo-  „ grooten Leeraar te hooren prediken. Och ,, dat de nieuwsgierigheid hun het zalig lo„ van Zacheus doe te beurt vallen"! ° Zulk een toevloed van menfchen zai niemand vreemd voorkomen, die zig herinnert het geen te voren over zvn duidlvke, verftanaige en mnemende manier van voorftellen aangemerkt is. Dat ik 'er niet te hoog van opgegeven heb, bevestigt de aangehaalde Schryver, daar hy zegt: „ Welk een overvloed van ge5, paste en keurige uitdrukkingen had hy aityd 5. by de hand, om aan zyn voorftel die onver3, gelyklyke klaarheid by te zetten, waardoor 3j hy de drepfie ftukken onder de vatbaarheid 3, van elk gemeen verftand, welk flegts aan33 dagt toebragt, konde brengen,- maar tevens , 33 om, door een gelukkige wending van ^e3, dagten, ook aan het meer gewone en be„ kende, zelfs voor kundige ooren, eeri ze„ kere nieuwheid by te zetten ! Welk een „ wonderfchoone orde heerschte in zyn pre„ dikwys, die alcoos op de beste wys gefchikt „ naer den inhoud, het verband en het doel„ wit der textwoorden , den zin des Geeszs in het Godlyk Schrift, (gelyk hy 't wel eens „ uitdrukte) deed voelen en tasten, die elk „ matig geheugen in ftaat ftelde den fchakel der zaken mede te dragen. Hoe net was „ zyn verdeelen ! hoe kortbondig en tevens „ uitgewerkt zyn verklaien! hoe doeltreffend „ zyn redeneren! hoe overtuigend zvn betoo„ gen! hoe levend zyn fchilderen '! 't Geen van zyn burgerlyken ommegang te Rotterdam gezegd is, had ook plaats te Amfterdam. Zyn ziel door het bad der wedergeboorte aanvanglyk gereinigd, vond by de on- reinen  twen haars gelyke niet, en doorgrondde ce diep den geheimzin van het verbod, oudtyds aan Israël gegeven, om geen os met den ezel onder één juk te fpannen, dan dat zy al te gemecnfaam met de weereld zou hebben durven of willen verkeeren. Hy fchroomde egter niet tot allerleije foort van Kerken Natuur genooten in te gaan; niet dat hy eens ieders vriend wilde zvn, gelyk die Californiaenfche Christenen, welke om zoo wel aan de Zendelingen als aan hun eigen landgenooten te behagen, zig by de eerfte niet dan gekleed, dog by de laatfte niet dan naakt vertoonden. IN een , hy ftrekte de gemeene famenleving uit, zoo ver oog en oor dezelve verdragen konden, met geen ander oogmerk, als om dies te nuttiger aan vele te konnen zvn. Door zig eerft van hun genegenheden "meester te maken , zogt hy naderhand hun harten voor Christus te gewinnen. Voor het overige was hy een gefel aller, die den Heere vrezen en zyn bevelen onderhouden. De ongemeene opgang, dien hy met zyn Leerredenen en gedrag maakte , en de loftuitingen , welke dezelve vergezelden, zouden een minder Begenadigden tot zelfsverheffing en geestlyken hoogmoed vervoerd hebben, maar de God zyner goedertierenheid bewaarde hem voor dat kwaad, en hield in zyn hart die vraag van Paulus levendig-: Wie onderfcheidt u? en wat hebt gy, dat gy niet ontfangen hebt ? Een vraeg, die hy fteeds beantwoordde met de taal van den Pfalmist: niet ons, O Heere, niet ons, maar uw Naam geeft eer, om uwer goedertierenheid, om uwer waarheid wil ƒ „ Verr ., wonderlyke nederigheid van zu;k een groot „ Man  <8K 158 „ Man (het zyn de zwierige trekken dier zelf* „ der pen, van welke ik my reeds tweemaal „ bediend heb) nederigheid, die den glans zy„ ner deugden en gaven veraangenaamde, „ toeganglyker en nuttiger maakte; gelyk een „ fchakering van dunne Zomerwolkjes, op een „ heeten dag, het azuur des helderen hemels „ zig te bevalliger doet vertoonen, de blaken„ de zonneftralen tempert, en het teedere „ plantfoen voor verzenging beveiligt". Het zeggen van Salomon, dat de nederigheid voor de eer gaat, ja dat de nederige van geest de eer zal vasthouden, werd wel ras in hem bewaarheid. De Amftelftad kende zyn uitmuntende hoedanigheden nog maar ten halve, toen hy reeds dubbele eer waardig werd geacht. Het ging hem aldaar als op zyn vorige ftandpiaatfen. Vele bevlytigden en haastten zig, om hem, niet flegts met woorden en pligtsplegingen , maar ook met fterkfprekende daden te toonen, hoe zeer hy hunne harten geftolen had, en hoe hoog zy hem waardeerden. Daar de meeste menfchen, zullen zy den roem van geleerdheid, wysheid of onberisplykheid, die men van hun heeft opgevat, behouden, niet dan op eenigen affland moeten gekend worden , rees daar en tegen zyn achting, naer mate hy meer van naby befchouwd en door een gemeenfamen omgang beademd werd. Dit was het minste. Het behaagde der Godlyke vrymagtden nederigen arbeid van zyn knegt met wezendlyken zegen te beloonen. Behalven dat de belofte der bekeering: voor een doorn zal een dennehoom opgaan , meermalen onder zyn dienst vervuld werd, zoo was ook de medieyn zyner tong als een  159 >& een boom des levens voor 's Heeren volk. —— Het was hem niet genoeg met mond en ftem zyn nieuwe Gemeente nuttig te zyn; hy wilde ook de geheele INederlandfche Kerk met hand en pen dienen. Getuige zyn Voorrede voor het werk van O wen over de Rechtvaardiging uit het Geloof, door de toerekening van Christus gerechtigheid. Ken Voorrede! aan welker hoofd men met recht zou mogen zetten het geen haar Maker gezegd heeft van den Engelfchen Godsgeleerden en zyn Boek: „ dat. zelfde wyd be„ grip des harte en die zelfde doordringendheid van geest (om de onderwerpen zyner behandeling van alle kanten te befchouwen, , tot in 't hart der zaken in te dringen, het „ pit en merg voort te brengen, en de te„ genbedenkingen in haar uiterfte fchuilhoeken „ te vervolgen) welke in alle zvn fchriften doorftraalt, zal men ook in dit werk aller3) wegen aantreffen". Het is onloochenbaar, dat alle de Hoofdftukken onzer Belydenis, even als de fchakels eener keten, in een keurig verband, famenhangen, een wederkeerigen invloed hebben, eikanderen ophelderen en bevestigen. Dit deed een groot Vorst, fprekende van de verfjheide Religiën, aan een Silefixh Godsgeleerden, uit wiens mond ik het heb, belyden, dat het famenftel derCalviniftifche leer, ten minfte het vernuftigfte was. Maar is 'er iets 't welk op alle door ons erkende waarheden in 't gemeen, én die der Rechtvaardiging in het byzonder, een allernaauwfte betrekking heeft, het is ge* wislyk het leerftuk aangaande den oorfprong onzer v rdorvenheid, door de onmiddelyke toerekening van Adams Jchuld9 als een gevolg van het verbroken  iob ># ken werkverbond- Dit ftond by onzen Voorredenaar paal vast. 't Is waar: hy gevoelde een innigen afkeer, en betuigde het meermalen „ en ook ter dezer plaats, van het liefdeloos en ligtvaardig verdenken, of, gelyk men het noemt, verketteren van een broeder, die in den grond der zaak het zelfde gevoelt en bedoelt, fchoon in de leiding zyner gedagten van hem verfchillende, ja zelfs in de bepaling of bevatting van alle de byzonderheden niet met hem op gelyke wys denkende. Hy oordeelde, dat een volmaakte kennis, vry van alle dwaling, zoo weinig in een eenig menfch aan deze zyde van het graf is aan te treffen, als volmaakte heiligheid; gevolglyk, dat een Christen, die zig zeiven kent en bedagtfaam opmerkt , hoe hy zig zeiven by trappen leert, en door toenemende verlichting van Gods Geest van tyd tot tyd vele hem aanklevende dwalingen of onnaauwkeurige bevattingen ontworstelt, verpligt is om zoo veel toegevendheid omtrent zyn broeder te oeffenen, als, behoudens het fondament der leer , eenigzins mooglyk is. Edog hoe zeer hy zoodanige gevoelens omhelsde en aanprees, moest hy egter, ten aanzien van 't genoemde Leerftuk, in alle opregtigheid behden zeer bezwaarlyk te konnen bevatten of doorzien , hoe men de' leer der Hervormde Kerk in alles zal doorhouden, en inzonderheid in het ftuk der Rechtvaardiging aan onze Belydenis, aan ons zelve, en aan ons famenftel gelyk blyven, indien men in de leer van 't werkverbond en de onmiddelyke toerekening van Adams fchuld niet overeenjlemd- tiier mede wilde hy evenwel niet te kennen geven, dat men zig zeiven of andere volitrekt zou moeten  ten binden aan die benaming van Wërkv'eri bond, onmiddelyke Toerekening, en nog minder het veel of weinig, het vertrouwend of fchroomagtig gebruik der bewoordingen tot bet Schibboleth of S'ibboleth van regtzinnigheid flellen. Het kan misfchien zyn, dat iemand, by gebrek van bepaalde ën naauwkeurige denkbeelden , en door te veel zyn aandagt te kenen aan de zifteryen dezer woorden, eenig opzien tegen derzelver gemeenfaam gebruik (het welk egter zeer wel goed te maken is) in zyn gemoed heeft laten wortelen, niettegenftaande hy de waarheid der zaken, welke daar mede bedoeld worden, opregt gelooft, Het komt hier niet op den naam, maar op da zaak zelve aan. Dat nu de minfte bedwelming, aarfeling of afwyking, ten opzigt van de zaak zelve een heimlyken of kenlyken invloed maakt op de bevatting en beoeffening vart de leer der Rechtvaardiging, zoo als de Hervormde openbare Nederlandlche Kerk die begrypt en vasthoudt, zulks bewyst hy mefe weinige, maar doeltreffende, redenen; en gaat, na dit afgedaan te hebberi, dus voort.* Dan, aan deze genoemde grondleer haakt 5, het by velen; en geen wonder! zoo 'er iets „ is, waar tegen zig het vleefchlyk vernuft „ verzet, het welk de natuurlyke menfch niet ,, begrypt, ja hem een dwaasheid fchynt,' het is even dit. Hét verftand des vleefchs weij, gert, zig aan dit recht der Godlyke Wet en Ge- rechtigheid.te onderwerpen; ja het kan ook „ niet. De duiflernis, of liever de blindheid, „ in de kennis van God, zoo als Hy waarlyk is, van zyn Hoogheid, Majefteit, vlekke- looze Heiligheid, en .allerhoogfte volmaaktL ï? heid,  «§><€ 162 heid, is 'er oorzaak van. Wy konnen (hoe „ zeer wy aan de klanken dier woorden eenige „ denkbeelden hegten) wy konnen die waar„ heden, zoo als ze waarlyk zyn, met ons „ natuurlyk verftand niet regt befeffen; wy ,, hebben 'er de evenredige indrukken van „ verloren; en van daar konnen wy ons ver- nuft aan de waarheden, die daar uit voort„ vloeijen, niet onderwerpen, noch de zel„ ve met ons hart inffemmen; of God moet *> zig by geestlyk licht aan ons gemoed open„ baren, van naby zig aan ons vertegenwoor»ï digen, en ons hart gevoelige indrukken daar „ van inboezemen.- Wanneer God zig aan „ ons waarlyk, ais God, vertegenwoordigt „ (met zoo als wy met onze oppervlakkige en „ veeïzins willekeurige begrippen doorgaans „ aan Hem denken; maar zoo als Hy waarlyk „ is) en wanneer Hy ons dan als tusfchen zyn „ voeten zet en tot ons zegt: Wel aan! Ik „ zal u ondervragen; en antwoordt en onder„ rigt my! dan krygt men bevindelyke kennis „ aan de uitdrukkingen van Job, zeggende, ,, met diepe fchaamte en ootmoedige vernede„ ring : met het gehoor der ooren heb ik van „ u gehoord, maar nu ziet u myn oog; daar„ om verfoei ik my, en heb berouw in ftof en afch. Dan moeten de hoogten vallen, die „ zig verheffen tegen de kennis van Christus; „ men wordt gelyk een kindeken en krygt een » welgevallen in de ootmoedigste onderwer„ ping onder 't heilig recht van de hoogfte „ Majesteit, i „ Het bevreemdt my zoo weinig, weder„ ifand tegen deze waarheid by den natuurly„ ken menich te zien opkomen , dat ik my veel  <&< 163 >$» ,j veel eer verwonder, dat nog zoo vele naam* „ Christenen zig met onze Belydenis uitwendig „ vereenigen en aan de Leer onzer Kerk zig „ houden , ja dezelve voorftaan; en dat het „ niet met een groot aantal onzer Belyders „ gaat, als met die discipelen. waar van wy „ lezen Joh VI: 60-66. Vele van zyne disci„ pelen < dit) hoorende, zeiden : deze rede is „ hard; wie kan dezelve hooren? van toen af „ gingen vele zyner discipelen te rug, en „ wandelden niet meer met Hem. „ Een iegelyk, die by eigen ervaring zyn „ dwalingen, blindheid en duisternis heeft lee„ ren kennen, en weet hoe veel 'er noodig „ was, om hem waarlyk voor God te doen „ bukken, in de fchuld vallen, en zig zyner ,, gerechtigheid te leeren onderwerpen , met „ wegwerping van alle ydele bedekfels der „ fchande en vonden van het arglistig hart; „ een iegelyk, zeg ik, die dit geleerd heeft, „ en de wys, waar op hy dit leerde, zig le„ vendig voor oogen houdt, zal niet ligt wre„ velig worden tegen zulke , die van deze „ ontdekking tot nog toe verftoken zyn, wel„ ken de overtuiging aangaande deze, voor „ ons vleeschlyk vernuft zoo onbevatbare , waarheden nog ontbreekt." Wel is waar: onze blindheid kan geen dwaling by God verfchoonen ; wy zyn deswegens in zyn hooge yjerfchaar niet minder fchuldig, dan elendig; nogthans moeten wy in het beoordeelen en behandelen van onzen onvasten, wankelenden en dwalenden evenmenfch, altoos die zagcmoedigheid betragten, welke den zoodanigen betaamt, die alles goeds, en ous ook hun meerder licht, aan'de genade Gods verL 2 fehul-  fchuldigd zyn. Menfchen derhalven, die aan de gemelde Leerltukken blootlyk twyffelen, die ze niet konnen aannemen, die door de bedenking van 't verduisterd verftand naer een andere leiding van gedagten zoeken, moeten veel eer de voorwerpen van ons gebed en mededoogende onderfchepping, dan van onze verontwaardigende verachting of harde behandeling zyn ; immers zoo zy niet lasteriyk en meesterlyk fmaden, het geen zy niet begrypen, noch by gebrek van licht en overtuiging trotslyk beweren, dat niemant dat licht en die overtuiging , waar van zy verftoken zyn, billyk hebben kan, en dus ftoutlyk deze leer als valsch, onbilJyk en ongerymd uitdampen. Zy, die zoo ver gaan, maken zig gewis fchuld'ig aan dwaze vermetelheid, en noodzaken ons, dat men zig tegen hun fchamper verwyt en beledigend gedrag met allen nadruk verzette; maar anders behooren wy hen, als voorwerpen van liefderyk mededoogen, met den geest der zagtmoedigheid te onderwyzen, niet door gezag of magtfpreuken, maar door een naakte duidlyke en eenvoudige mededeehng onzer overtuiging en der gronden waar op zy rust; zoodanig dat wy de waarheid zelve in zulk een licht zoeken te zetten, dat ze door haar aanneemlykheid en betaamlykheid in 't oordeel, ja in 't hart, onder Gods zegen, moge indringen. Zoo dagt, zoo fchreef Nahuys! Ten einde nu de aanneemlykheid en betaam. lykheid van dit gewigtig leerftuk te betoogen, en de tegenbedenkingen van 't vleesch af te fnyden. bepaalt hy zig tot twee zaken, dewelke tot nog toe niet genoeg fcbynen opgemerkt §n doorgedagt te zyn. De  <&< 165 >"$ De eerste zaak is, dat het leerftuk onzer oorfpronglyke verdorvenheid, zoo als het zelve in Gods Woord geopenbaard wordt, een voorwerp van geloof is, niet van een blind geloof met uitfluiting van het gezond verftand, maar van een verlicht geloof, dat met kennis gepaard gaat. De tweede en voornaamfte zaak is, dat men naauwkeurig acht moet geven op den grond en het geheime doelwit van 'twerk verbond en de daar uit volgende toerekening; zynde de grond niet een louter ftellige en willekeurige bepaling Gods, maar ook de natuurlyke en noodzaak* lyke betrekking van Adam tot alle zyn kinderen als hunner aller vader en hoofd. Gelyk dan ook het geheime doelwit meer genadig dan geftreng geweest is, want, daar, na den zorn deval onzer eerfte ouders, van de duizend, >a millioenen nakomelingen, al waren zy ook met Gods beeld geboren, niet één zou ftaande gebleven zyn, is daar en tegen de verborgen reden der inrigting van zoodanig een werk ver, bond te zoeken en te vinden in Gods genadig voornemen, om een zeer aanmerklyk deel van het Menfchdom, langs den weg van een ander verbond , wederom tot zyn gemeenfchap te brengen. Deze zaken, waar van ik flegts de uiterfte punten heb aangeraakt, worden zoo. diep uitgehaald en zoo geleidlyk beredeneerd.,, dat ze zoo wel der leer van onze Kerk, als, haren Verdediger, eer aandoen, Tusfchen beide wordt de egtheid of onegU heid van zeker kenmerk eener waaragtige ontdekking en overtuiging des Heiligen Geests. onderzogt. Het daar over aangeteekende is mv van zoo veel belang voorgekomen , dat ife k 13 m  , regel ftelle, naer welken men alle andere af,3 mete, Is men daar op niet verdagt, men loopt gevaar.  <& „ gevaar, om, fchoon met een goed oogmerk, „ nogthans gantfch onvoorzigtig en berispens„ waardig, menige opregte Godzoekende zie„ len geweldig te fchudden, en in haar werk„ faamheden te ilremmen. Men mag hier ook „ op toepasfen de vergelyking van den Hei„ land: de wind blaast waar henen hy wiL „ De ondervinding leert, dat, ten aanzien „ van verfcheiden byzonderheden, de een al „ vroeg in den aanvang van zyn bekeerings„ weg, omtrent zaken werkfaam gemaakt, en „ indezelve vry diep ingeleid wordt, welke een „ ander niet, dan na reeds een tyd lang op dien „ weg geweest en daar in gevorderd te zyn, „ bevindlyk leert kennen en inzien. „ ( 2 ) Ten andere moeten wy in de bepa„ ling hier van voorzigtig zyn ten aanzien van „ trap en maat. Het kan zyn: het gebeurdt „ misfchien velen van Gods kinderen, dat zy „ ten eenigen tyde met zeer veel licht en „ kragt van overtuiging in dit ftuk worden „ ingeleid; het zelve van alle kanten klaar en „ duldlyk voor hun gemoed opgehelderd zien; „ en in zeer veel byzonderheden. de rechten „ van Gods gerechtigheid in dezen weg kon„ nen erkennen; 'maar of dit hunner aller „ voorrecht zy, durf ik niet bepalen- Som„ mige hebben veel te worstelen met beftryding „ der waarheid en met vele aanvegtingen, „ welke menigvuldige bedenkingen agterlaten, „ die hen gedurig kwellen en waar tegen zy ,, menigmaal geen voldoende beantwoording „ zetten konnen. Het zou gewis te veel ge„ eifcht zyn, zoo men wilde, dat deze zulk een klaar inzien zouden moeten ontfangen „ in dit ftuk, dat zy alle die bedenkingen tot " . h 4 . éen  168 p één toe, in alle haar byzonderheden, moesj, ten konnen ontknoopen en volledig beant- woorden; maar, zoo veel durven wy gerust „ zeggen, dat 'er niemand hunner zyn zal, ,, zoo hy anders waarlyk door den Heiligen „ Geest ontdekt en tot Christus gebragt is, „ of hy zal uit innige overreding zyns harte „ zig geneigd vinden, om onder God te buk}S ken, zig fchuldig te erkennen, zig Zyner „ gerechtigheid te onderwerpen en van gan„ fcher harte te gelooven, dat Gods weg in dit „ geval, hoogstbetaamlyk, rechtvaardig, hei" hS' ^S0^ \s- Dit zal hy gelooven, on„ twyiielbaar gelooven, en uit dat geloof zig „ ootmoedig nederwerpen voor den troon van „ Gods genade; offchoon het hem in meniger„ lei opzigten aan kundigheid of vernuft man„ gele, om dit alles door te zien en Gods weg „ tegen alle de bedenkingen des vleefchs, die „ tegen zyn wil nog in hem gedurig opkomen te handhaven, te verdedigen". Tot in de zestiende maand van zyn verblyf te Amfterdam, verrigtte by zyn werk met veel vergenoeging. Alles lachte hem toe, en de Zon ging eiken dag vrolyker voor hem op, wanneer het Gode behaagde, zyn weg voor eenigen tyd met doornen te omtuinen, en hem en de zyhen met kruis en rampen te bezoeken. In 't begin van OÜober. i779 werd hy met de anderendaagfche Koorts, kort daarna zyn Huisvrouw met een ligte onpaslykheid., en een weinig later zyn Zoontje met zwaarder ziekte bezogu Alle waren zy egter eerlang herfteld en de Godsvrugtige Huisvader rigtte daar voor een gedenkteeken op, zeggende en fchrvvende: m Her tos heeft ons de Heere geholpen. Maar  löQ Maar hoe ras hield zyns harte vreugde op, en hoe fchielyk werd zyn rei in treurigheid veranderd ! zyn jongste Dogtertje, fchoon van aaiv gezigt, zagt van aart, de bevalligheid zelve! en daarom eens ieders vermaak, werd eensklaps door een heftige krankte aangegrepen en met een beftorven gelaat te bed geworpen, van waar het niet weder op ftond. Toen de dood naderde, en alle hoop van herftel ten eenemaal was afgefneden, vereenigden zig de tranenvloeden en gebeden der Ouders en aanwer zende vrienden voor de laatftemaal, om de ziel van het kindje in Jefus handen aan te bevelen, met veel aandrang en vertrouwen, dat de God aller genade dit deel hunner fmeekingen wilde verhooren, terwyl Hy derzelver gebed, om lighaamlyke herftelling, zigtbaar afwees. Het Dogterje ftierf, nog geen twee jaaren oud zynde, en de diepgetroffen Vader (de rouw der Moeder is niet uit te beelden!) ontlastte zyn volgekropten boezem met deze woorden (die men onder zyn Schriften gevonden heeft) ; „ dus wordt dit allerlieffte kind, het voor„ fpoedigfte van allen, die wy gehad hadden, „ en vol aanvalligheden, uit de armen onzer „ teedere liefde weggenomen. De bittere „ droefheid deed dien dag onze ziel fmeL „ ten als wafch, en onze oogen vloeijen van „ tranenbeken. Dog, door de Godlyke on- „ derfteuningen, heilfame onderwyzingen en „ dierbare vertroostingen, zyn wy zonderling „ gefterkt, bemoedigd en bekwaam gemaakt, ,, om onder de kastyding van onzen hemeL„ fchen Vader te bukken, aan zyn heiligen „ wil ons ootmoedig te onderwerpen, ja zyn 3, flaande hand. te kusfen, in het gegrond vej-, h s » trou-  3H i7o >& „ trouwen, dat deze tugtiging niet alleen voor „ ons tot heilfame beproeving en nut; maar „ ook het dierbaar kindje tot zaligheid gedye, „ als zynde vroeg dezer aarde met alle leed en „ vloek onttogen, om een beter leven in den „ ogtend van zyn aanwezen te genieten, het „ geen wy het zelve zoo hartlyk, zoo innig „ gunnen, in 't verlangend uitzigt om het „ eens voor den troon van God te vinden, ten einde aldaar te famen eeuwig God te 3o„ ven en onzen dierbaren gezegenden Zaligma„ ker onuitfpreeklyk voor zyn verlosfing te „ danken. Amen ! Amen! Amen! „ Terwyl wy innig gezet zyn, om door „ Gods genade uit deze vaderlyke tugt, die „ zoo diepe wonde in ons hart maakt , alle „ mooglyk en beftendig nut te trekken, om „ teederder voor Hem te leven; dankbaarder ,, alle zyne zegeningen te genieten; onze overi„ ge lieve kinderen vuriger Hem op te dragen ,, en door gebeden en onderwyzingen naer „ derzelver vatbaarheden voor den Hemel te „ mogen bereiden, ons hart van al het fchep„ fel, eer, voorfpoed , en aardfche inzigten „ meer af te trekken; in God alleen voldaan „ te zyn; in Hem te berusten, daaglyks op „ zyn nabyheit gezet te zyn; in Hem alleen „ ons heil te ftellen; getrouwer voor zyn naam ,, uit te komen; Hem hartlyker lief te hebben; ., vast op Hem te vertrouwen; in één woord, „ Hem meer te verheerlyken. Amen! Heere, ,, dit zy zoo! Amen! ja Amen ! . „ Hier toe hebben wy byzonder den dag des „ Heeren, zynde den 5 December, ons afge„ zonderd, en ons. daar toe aan God opgedragen  171 „ gen en toegewyd. O Heere! gedenk onzer en „ onzes zaads naer dat verbond, waar in wy „ ons en het onze aan uw genade opdragen." Onderwyien ontfing hy hartlyke troost!etteren van zyn Vrienden en ISabeftaande, welker medelydende gevoelens hem waren, als druppels balfem in 't gewonde hart. Dit betuigde hy in een langen Brief, aan zyn Geliefde Broeders en Zusters te Rotterdam; waar in hy onder andere fchryft: „ Wat nu onzen toeftand be „ treft, ons hart is zeer gewond, en het te„ derhartige der aandoeningen is zoo gevoelig, „ dat ik niet in ftaat ben het uit te drukken. „ Dog de Heer onderfteunt ons; en 't is onr „ ze hartlyke begeerte Hem in dezen weg te „ verheerlyken, door zyn oppermagt te ecr„ bieden, zyn flaande hand te kusfen, en op „ zyn goedertierenheid door 't geloof te ho5, pen. Maar, lieve Vrienden! wat verfehilt het, dit alles by de befchouwing in deszelfs billykheid te beoordeelen, of het daadlyk tc bezien en te beoeffenen, als men in 't geval t, komt, en alle de aandoeningen der natuur }, in geweldige beweging zyn,. en het hart als j, uit zyn plaats fchokkcn! Intusfchen, wat is „ de Weereld! het liefste, het beste, het edcj„ fte , 't geen , onder al de ondermaanfchc ,, dingen , ons hart nog meest zou waard zyn, w de allerdierbaarste panden! Och wat zyn zy! een fchaduw, ydelheid! wat heeft dan eeq „ menfch aan alles, zoo hy God niet heeft! en wat moet het dan een rampzalige uit„ komft zyn,, dan, als al het ondermaanfche „ begeeft, zig teffens buiten God te bevinden, sj en te zien dat men Hem mist? O wy zouden 5, of volftrekt bezwyken, of verkeerde middc-  172 >& „ Jen moeten aanwenden om ftaande te blyven, zoo God onze toevlugt niet ware! Maar in „ God is ons heil. Het verfoeilyk en trotfch „ bedenken des vleeschs zou wel zeggen : „ waarom moest juist dat kind, zulk een bui„ tengemeen voorfpoedig kind, zulk een lief „ bevallig kind, dat elks hart flal, dat ons geas durig geheele dagen van verfcheiden goede „ Vrienden werd afgetroggeld , Waarom „ moest juist dat kind dit lot treffen ? Dan, „ door Gods genade mogen wy die gedagten verfoeijen, en naer den afgrond verwyzen. „ Neen! Gods Raad is de beste, die is wys „ en goed; en als God ons beproeft of tugtigt, „ of tot verloochening roept, dan tast hy ons „ aan in dingen, waar op wy allergevoeligst „ zyn, en ontneemt ons zaken die ons, niet „ aan de vingers, maar aan ons hart hangen. „ En in allen gevalle, Hy is de Heer, Hy ant„ woordt niet van zyn daden; 't is ons genoeg, „ dat wy weten, dat alle zyn daden zyn regt „ gedaan; en daar in moeten wy Hem dan ,, vooral erkennen en eerbiedigen , als ons „ vleefchlyk vernuft zou meenen , dat het „ niet wel ware. Hy doet naer zyn wil met „ het heir des Hemels enz. . Na dat dit geliefde kindje in zyn voorouderlyk graf, van Grootmoeders zyde, ter aarde befteld was, vervolgde de bedrukte Vader zyn aanteekeningen: „ Daar rust nu dat lighaamtje, „ dat wel eer de lust onzer oogen was, in het ftof! Daar ligt het zagt en gerust te flapen, „ beveiligd voor alle bezwaren, die het, by „ de opvoeding onder ons opzigt , hadden „ konnen treffen! Daar flaapt het veel ge3, ruster, ongeftoorder, dan wy het'immer te „ voren  „ voren in haar wiegje, als in roosjes, zoo „ veel honderdmalen tot ons vermaak zagen „ liggen, als wy des avonds ter rust gingen! „ Daar ligt het buiten 't bereik van alle aardfch ,, leed en fmert, zonder zorg voor ftooten, „ vallen, flaan of andere ongemakken. Daar „ rust het veilig onder bet wakend oog van „ Hem, die deOpftanding en het Leven is, eii „ die dat vernederde lighaamtje, in den jong„ ften dag, zal doen verryzen tot zyne heer„ lykheid! Immers het was reeds , door den „ Doop in zyn dood. begraven . met dat uit„ zigt, om, gelyk Christus opgewekt is uit „ den dood, zoo ook met Hem in nieuwig„ heid des levens te wandelen. Amen ! Amen! „ O zalig geluk, dat verbond te omhelzen, ,, in dat verbond te ftaan, waar in God zegt; ik zal u tot een God zyn en uwen zade na u! Hy is onze God en onzes zaads God tot in \\ eeuwigheid! Dat zy zoo! Amenl Amen! „ Amen! „ Myn lieve Huisvrouw s tredende in de 3 8fte maand harer 6de zwangerheid, wordt \, merkelyk onderfteund en heeft tot nog toe „ geen wezendlyk onheil van haar ontroeringen 3, en droefenisfen. De Naam des Heeren 3, Zy geloofd, vurig gedankt! Die genadige „ hand behoede die waardige Egtgenoote en ,, getrouwe Moeder, en ons te famen, ten 3, nutte van ons dierbaar kroost, en verblyde ons eerlang met een gewenfchte verlofiing, 33 en een nieuw zaad, dat Hem heilig zy; 3j gelyk het daar toe nu en reeds voormaaals is 3, en wordt aan Hem opgedragen in onze ge„ beden." Dees wenfch werd in zoo ver vervuld, dat God  #» ,, Deze overweging moet ons ootmoedig „ onder Gods tugtigenden wil doen bukken, „ met belydenis van fchuld, met erkendtenis onzer dwaasheid » met billyking van Gods ongenoegen; niet tegenfpartelende tegen de „ roede, maar gedwee zig in Gods hand wer„ pende, zeggende: „ Heer! ik heb het ver„ diei-d; ik moet u billyken; ik beken, dat ik flagen waardig ben; en daarom, ziehier ,, ben ik , uw tugt wil ik aannemen alleen „ wees my daar onder genadig, en ila my ge. „ lyk een Vader doet". „ God is goedertieren, barmhartig, liefderyk, .,, ja de liefde zelve. En dit openbaart Hy „ ook, ja nergens fterker, dan in zyn tugti„ gingen; aangezien Hy het doet tot ons nut; „ om ons de voornoemde gebreken te doen „ opmerken, bekennen, ons'er van aftebren„ gen, en te verbeteren, ja de felste zweep„ flag of roede is wel eens van zulk een liefde„ ryk oogmerk en gezegend gevolg, dat ze de „ ftof van eeuwige dankzegging wordt. ,, Deze overdenking doet ons niet alleen „ onder de roede bukken, maar ook de jlaande „ hand des Heeren Kussen , en God niet „ minder liefhebben, navolgen, hoogachten „ en eeren, wanneer hy flaat, dan wanneer „ Hy zegent. God roept ons toe: „ keert u tot „ myn beftraffingen"! Heeft nu de ziel daar „ lust toe. en zegt ze: „ Heer, ik keer my ,, tot U, die my flaat" ! dan zegt het Godlyk „ antwoord: „ lk fla u niet uit verbolgenheid, „ maar uit liefde; niet flegts uit billyk onge„ noegen over uw onwaardig gedrag, maar uit „ begeerte naer uw verbetering, en uit liefde 5, tot uw heil: om dat lk zag, dat Gy de tugt „ noodig  5, noodig hadt, zoo heeft uw behoud het My „ van 't hart gedrongen u te tugtigen, en ge„ voelig te flaan, ja myn aangezigt zeer inge„ trokken aan u te vertoonen, om u het bittere „ van het kwaad en 't omzwerven van my te „ doen gevoelen ; om u te meer prys op myn „ gemcenfchap, tegenwoordigheid, licht van „ myn aangezigt, en den daar toe leidenden „ weg en middelen te doen ftellen ; om u ver„ volgens omzigtiger, tederder , getrouwer met my te doen wandelen. Ja Ik moest n „ zoo gevoelig treffen , en zoo diep wonden, „ op dat myn leering en vermaning, toegediend „ onder zulke fcherpe beftraffing en tugt, zeer „ diep en beftendig in uw hart zou indringen en „ plaats behouden, waar toe ook wel eens de „ lidteekenen der geflagen wonde, die nooit ge„ heel vergroeijen, moeten dienstbaar zyn. „ Nog hooger klimt het, wanneer even dat „ geen, waar door God tugtigt, en 't welk „ aan den eenen kant een ftof van fmert en „ droefheid is, tevens aan den anderen kant 3) een zegen is, of wordt, en tot verhooging „ onzer zaligheid dient. Dit is de zalige vrugt „ van Christus verdiensten. Onze zonden ver„ oorzaakten een geheele ontaarting in de na„ tuur en veranderden den zegen ineen vloek,' „ maar Christus keert die ontaarte natuur weer om ten goede; Hy verandert den vloek in eert 3, zegen; Hy , die dierbare en gezegende Heiland, „ doet de ftraf zelfs overgaan in heil. God ont- ■ ., neemt ons een geliefd pand, een dierbaar kind, „ vol aanvalligheden, dat het hart ftal, dat de }, genegenheden ftreelde, dat door de uitlatingen „ van zyn aangenaamheden naer deszelfs vermo* gens een allertederste liefde verwekte. OmMz it tren£  s'fiilë^onk:n alle die met u varen. 3, Hand. XXVii: 24. lin nogthans bleef het 3, ra den aart der zaak, mooglyk, dat zy alle „ omkwamen, ja zy zouden gewis omgekomen 3, zyn, zoo de Schiplieden, toen zy de boot „ nederheten in zee, ontvloden waren, zoo „ dat Paulus met waarheid zeggen kon, vs v r„ Indien deze in het Jchip niet blyven, gy kond' ,? niet behouden worden". De overweging hier vaq  van (en daar toe was het voorftel van den Apostel ingerigt) moest de Godvrugtige fteeds wakende, nederig en biddende houden en in het uitwerken hunner zaligheid doen voortgaan met vrees en heven; gelyk het tevens een middel kon zyn, om tydgeloovigen en naby-Christenen een gevoeligen indruk te geven van hun gevaarlyken ftaat. De diepzinnigheid van het onderwerp, het groot belang, 't welk een ieder in het zelve behoort te ftellen; de traagheid van vele in het benaarstigen ; de weinige aanmoediging, die een Euangeliedienaar ontfangt, om zig der moeilykste texten te bevlytigen , en wat hem in dezen betaamt ; heeft een aanmerking veroorzaakt, die ik wenfch dat, tot aanwas der Gods-kennis, veel gelezen en nog meer beoeffend mag worden. De inhoud is deze: „ Het is de pligt van Leeraars wel „ zorg te dragen , dat de fondamenten der „ Leer goed gelegd en zorgvuldig bewaard worden; maar tevens vordert hun Roeping, „ niet altyd eeniglyk by de fondamenten ftil te ,, ftaan, en in de beginfels te blyven hangen : ,, neen; zy moeten ook, immers zoo 'er on„ der de gemeente zyn, die 'er eenige vat- baarheid voorhebben, met hun voortvaren ,, en opklimmen tot hooger ftukken der Leer „ en beoeffening: en in deze moeten zy zig de „ wet niet laten ftellen door zulke, die traag ,, zyn en altoos by het bekende, als in een „ engen kring , willen rond geleid worden ; maar het voorbeeld van Christus en zyn ,, Apostelen moet hun regel zyn 'Er zyn „ wel eens, ook onder die genen, welke men, 55 naer den aart der liefde, in den grond voor M 5 „ Chris-  „ Christenen moet houden, zoodanige, welke „ den Hebreen daar in gelyk zyn , dat ze niet „ zoo zeer begeeren en bedoelen geleerd. als 3, wel gedurig flegts herrinnerd te worden de „ dingen, die hun bekend zyn. Men vindt „ niet zelden traagheid , bekrompenheid van „ begrip en hoogmoed met elkander vereenigd. j, Wordt den zulken iets voorgedragen, dat „ buiten den kring hunner aangenomen kun- digheden loopt, en meer infpanning, onder„ zoek en naarstige beoeffening der waarheden „ vordert, dan zy gewoon of genegen zyn te „ befteden; ftraks zoekt de traagheid hetvoor„ oordeel te baat te nemen , om onder dat „ voorwendfel zig te ontflaan van de verne- derende denkbeelden hunner kleinwetend„ heid en van de aanfporingen tot benaarsti„ ging, waar toe men geen gelegenheid of lust „ heeft. Ja, over het geheel genomen, zullen „ Leeraars zig niet grootlyks vergis fen , als „ ze zig dikwyls (ik zeg niet altyd) voorftel„ Jen, by een groot aantal de minste eer in te 5, leggen, met het geen hun den meesten ar„ beid en infpanning kost. Naauwkeurige op„ helderingen van woorden en uitdrukkingen, „ diepe indringing in de wezendlykste deelen van het onderwerp , dat men behandelt, „ juistheid van oordeel in de fchikking en uit„ werking van zaken, bepeinzing van het ver„ band en ware doelwit enz; deze dingen zyn, „ op vele plaatfen, flegts voor eenige weiniM ge Toehoorders gefchikt; ver het meerder„ deel rekent niets daar aan te hebben, en laat het zig daarom onopmerkfaam over het hoofd henen vliegen. Men zal zig duizend„ maal daar van konnen overtuigen, als men 33 het  „ het gros der Kerkgangers flegts oppervlakkig vraagt of onderzoekt, over 't geen verhandeld is, en wat zy opgemerkt en bewaard „ hebben. Bevlytigt men zig, met oordeel, om „ uit Taalkunde, Oudheden, Gefchiedenisfen, „ Natuurkunde enz, welgeplaatfte en ter zaak dienende ophelderingen te ontleenen en die „ te gebruiken, als het Goud en Zilver der ?> Egyptenaars, tot den Tabernakel des Hee„ ren; men zal bevinden , dat vele zulks „ met alle koelheid, als niets beduidende zaj, ken, aan hunne zyde laten nedervallen. En „ in de daad men moet bekennen, dat men „ over het gemeen, ten aanzien van het gros „ der Toehoorders, het meeste nut doet en 3, den meesten ingang vindt, met de verhan„ deling van zaken, die gemaklyk onder hun „ bereik vallen, inzonderheid met de gemoed3, lyke waarheden, betreffende het Geloof en „ de Bekeering, en met zoodanige voorftellin,, gen, in welke het praktikale en toepaslyke „ altyd heerfcht. Het is noodig ten dien op„ zigte raad te plegen met de onderfcheiden „ gefteldheden en uitgeftrektheid der Gemeen„ te en gelegenheid der tyden. Het is noodig, „ vooral, raad te plegen met de verlichting „ der Opperde Wyfheid, om temogen wan„ delen in het midden van de paden des rechts, „ en noch aan den eenen kant achtloos te zyn „ op de geringe vatbaarheden zyner Kerkie„ den en denheerfchenden fmaak, gedagtig dat „ het Gode behaagt, ook door de eenvoudig,, fle voorftellen , menfchen te treffen en te 3, brengen tot bekeering; noch aan den ande3, ren kant zyn pligt uit het oog te verliezen , „ om als een uitlegger der woorden Gods zig « te  «M 188 ># „ te bevlytigen en alles toe te brengen, wat j, tot grondiger kennis en overtuiging der j, waarheid, regt verftand van de geheele H. 3, Schrift en verder opbouwing in de Leer en 3j Beoeffening dienen kan, door vaste fpyzen 3> op te leveren voor den genen, die de zins, nen geoeffend hebben, of lust hebben om » die te oeffenen. „ Uit het gezegde volgt, dat het de pligt is j, van elk, die onder de verkondiging van het 3> Euangelium leeft, een fteeds toenemend ge„ bruik daar van te maken, en zig toe te legj, gen op vordering." _ Het eerfte ftuk der voorfchreven verhandeling over de Philippenfen werd in 'tlaatfte van het zelfde jaar door een tweede agtervol^d In dezen Bundel heeft de plaats Philipp. I: zi, want ket leven is my Chriftus, en het ft erven is ImyJ gewin, den voorrang. De ware en egte bedoeling der gezegden naer het oogmerk van den fchryver, uit het verband van zaken op te maken, te bepalen en in 'tlicht te ftellen; zulks is een der voornaamfte regels in de uitlegkunde. „ Daar die regel zorgvuldig in acht j, genomen wordt, zal het al dikwyIs gebeuren, ,3 dat men genoodzaakt wordt af te wyken „ van de gemeene opvatting, volgens welke „ men aan den oppervlakkigen klank der woor„ den in 't afgetrokkene denkbeelden hegt, „ die, in het verband der reden, zig niet be„ hoorlyk laten doorhouden ,• terwyl men door „ de bedagtfame waarneming van 't gemelde „ vereischte geleid wordt tot een veel bepaal„ der en naauwkeuriger opening van den be„ doelden zin, die den ganfeben famenhang „ en de kragt der redekaveling in 't fchoonfte „ licht  „ licht vertoond." Het is, by verzuim van dezen regel, dat de H. Schriftuur daaglyks zoo jammerlyk geledebraakt wordt en dat vele uitleggers over de aangehaalde woorden van Paulus meer aangename, dan doeltreffende waarheden, hebben bygebragt, niet gedagtig, dat de gezegdens van den Apoflel alleen in zig behelzen een nader beveiliging van 't geen even vooraf was gegaan; naamlyk, dat, en hoe , Christus zou worden groot gemaakt in het lighaam van den Apoflel. tiet zy door het leven, hst zy door den dood. Het leven van den Kruisgezant was Chriftus; dat is: zyn leven was voor Chriftu . Het had geen ander einde dan de grootmaking van Chriftus. Bleef hy dan in 't lighaam, en was zyn leven alleen aan Chriftus toegewyd en geheiligd, dan zou gewis Chriftus in zyn lighaam worden grootgemaakt, door zyn leven, Stierf hy daar tegen den marteldood, Chriftus (ik zeg Chriftus; want het woordeke my ftaat niet in het Grieksch) zoude mede in zyn lighaam groot gemaakt worden en daar gewin by hebben, voor zoo ver de waarheid en overtuigende kragt van het Chriftendom, door zyn bloed, zou verzegeld en wyd en zyd verbreid worden. „ Het is wel een zekere en „ ontwyffelbare waarheid, dat het fterven der geloovigen hun een zeer groote winft aan„ brengt; het lydt geen de minfte bedenking „ op zig zelf; of niet het fterven voor Pau,. lus een groot gewin zou zyn; dat hy zyn „ fterven ook in de daad zoodanig aanmerkte „ en daar voor hield, geefc hy zelf uitdruklyk „ te verftaan in het het ?.3fte vs. Maar dit „ alles maakt de zaak niet uit, waar toe hy „ hier dit gezegde aanvoert. Het is ook wel „ zeker-  zeker, dat zyn dood, als een gewin voor „ hem befchouwd, zou ftrekken tot grootma„ king van Chriftus, in zyn ziel, nadien dej, zelve door den dood zou worden overge„ bragt in dien ftaat, waar in men God vol„ maakt en ongeftoord verheerlykt; maar hoe ,, zal tog door die winst, welke Paulus by „ zyn fterven naer de ziel verkrygen zou, ,, Chriftus konnen groot gemaakt worden in „ zyn lighaam ? " De tweede text, dien wy hier vinden , is Philipp. I: 29. Uis, uit genade} gegeven . . . . in Hem te gelooven, 'Er zyn, die oordeelen, dat de geheele nadruk en ganfche meerting dier woorden geen andere is, dan, dat de leer des geloofs ons van God uit genade gefchonken is, en . dat de Philippiërs daar mede ook begunftigd zyti geweeft. Maar om de onbeftaanbaarheid dier opvatting te toonen, heeft men op te merken, dat Pauius hier niet fpreekt van een voorwerplyk geloof, de leer of prediking des geloofs, maar van de daad of werkfaamheid des geloofs, zeggende: U is gegeven in Hem (Chriftus) te gelooven; dat is die bewerking der ziel, waar door het hart bewogen wordt, om zig te openen voor het licht des Euangeliums en de waarheid daadlyk te omhelzen. Dan die werking is geen bloote verrigting onzer natuur, geen louter gevolg van onze redelykheid, maar een gave Gods. ,, Ik beken :" (dus laat 'er de wel onderwezen „ Schrifverklaarder onmiddelyk opvolgen) „dit ,, fchynt, in den eerften opflag , wat vreemd. „ Wanneer men, in natuurlyke gevallen, den mensch eenige zaak aan zyn verftand brengt, „ duidlyk verklaard , en met overtuigende re,j denen bewyft, zal zulk een, zoo hy niet „ onver-  „ onvernuftig wil handelen, dezelve gelooven ,' „ aannemen, daar in heruiten; zonder dat 'er „ een tweede en wel een onmiddelyke wer„ king op zyn geeft behoeft te gefchieden, „ om hem te doen gelooven, of zyn geloof op „ te wekken. Op gelyke wys zou het ook met 5, ons gefteld zyn ten aanzien der zedelyke en „ geeftlyke voorwerpen, die ons in 't Euange„ lie geopenbaard en ter geloofs-omhelzing en „ betragting voorgefteld worden, indien onze „ ziel in de regte zedelyke gefteldheid zig be,, vond. Indien §y haar oorfpronglyke op„ regtheid en vaardigheid, met welke de mensch „ van God gefchapen is, behouden had en nog „ bezat, zou zy de Godlyke waarheden zoo haaft aannemen en omhelzen, als zy haar „ vertoond werden; en om ons de verborgen„ heden des Euangeliums met een vertrouwlyke toeëigening te doen gelooven, zou 'er niets anders vereischt worden, dan dezelve bloot„ lyk aan ons natuurlyk verftand open te leg„ gen, of te herrinneren; gelyk men lighaam,, lyke voorwerpen aan een mensch, die zyn „ gezigt heeft, kenbaar maakt, door dezelve „ voor zyn oogen te ftellen. Maar het is ganfch anders met ons in het ,, geestlyke gefteld. Het oog van ons verftand „ is verduisterd, ja blind geworden door de „ zonde, die aile de vermogens van onze natuur „ in wanorde gebragt en onbekwaam gemaakt „ heeft, toe zoo ver, dat de Apostel i Cor: „ II: 14. 'er van getuigt: de natuurlyke mensch „ begrypt niet de dingen, die des Geests Gods zyn; „ ze zyn hem dwaasheid: hy kan zeniet verftaan, „ om dat ze geestlyk onderscheiden, dat is, „ beoordeeld worden. Met de waaragtige en „ zuivere  <& „ zuivere liefde tot God heeft men ook de liefj, de tot die waarheden, welke op de eer en dienst van God haar betrekking hebben, „ verloren; men is vervreemd van het leven ,, Gods en daarom in den grond afkeerig van „ hetzelve, en in tegendeel vervallen onder ,, het verblindend en verleidend vermogen der „ zinlyke begeerlykheden: en deze geestlyke ,, blindheid is niet flegts een bloote zwakheid 3, onzer natuur; een ongeluk, meer medely,, den dan ftraf, meer beklagens dan berispens 3, waardig; ö neen! zy is,te gelyk en vooral 3, een moedwillige boosheid , haatlyk in de oogen van regtfchapen wezens, het afkeer 3, en den toorn Gods waardig; terwyl de on33 geloovige teffens vrywilhg zig afwendt van ,, 't licht en de waarheid, die hem wordt voor,- gefteld, niet aanneemt, maar onverfchillig 33 laat liggen of fmaadlyk verwerpt. ,, Van daar nu is het, dat het Euangelie bloot3, lyk voor te ftellen, fchoon duidlyk verklaard 3, en overtuigend aangedrongen, niet genoeg „ is, om den zondaar met de daad tot zaligheid te 3, doen gelooven ; zoo min , als het genoeg 3, zou zyn voor een blinden, dat men hem de 3, zigtbaare voorwerpen naakt en naby voor„ ftelde: want in de daad , hoe veel ongelyk,, heid 'er in fommige opzigten zy in deze, 3, gelyk in alle gelykenisfen, daar in nogtans ,, komen zy beide over een, dat een natuurlyk ,, menfch, als zoodanig , het Euangelie , in ,, deszelfs innerlyken aart en wezendlyke dier,, baarheid en voortreflykheid, alzoo min bej> grYPen en geloovig inzien kan, als een lig,, haamlyk blinde de Zon, deszelfs fchynfel, „ en de daar door verlichte voorwerpen zien kan. Wan-  -„ Wanneer dan zulk een blinde onder het voordellen der zigtbare voorwerpen be,, gon te zien, de voorwerpen begon te be„ merken en te kennen ; wie zou niet beken„ nen, dat dit een afzonderlyke en zeer uitne5, mende gave was, een uitwerking van hoo5, ger vermogen, onderfcheiden van het voor,, houden der zigtbaare voorwerpen : even al,, zoo moeten wy erkennen, dat, wanneer wy 5, zondaars met de daad gelooven in Christus 3, Jefus, wanneer wy met een levendig geloof j, Hem en zyn verdiensten in 't regte licht en j, met betrekking tot ons zelve, erkennen, 3, inzien en omhelzen ; dat dit vermogen, die 3, beweging en werking des harte , geenzins ,5 een bloote uitwerking onzer verblinde en „ bedorven natuur is, op de klare voordraging van Christus in het Euangelie ; maar wel ,, deeglyk een tweede en onderfcheiden wel- daad, een werking van Gods genade in on,, ze ziel, waar door Hy de verduisterde oogen „ des verdands bekwaam maakt, om de ver„ lichtende dralen des Euangeliums te bemer„ ken, eri het hart opent om dezelve te ont„ fangen met daadlyke aChtgeving op 't geen „ in het Euangelie tot ons gefproken wordt. „ Men vergelyke hier toe inzonderheid de twee zeer aanmerklyke plaatfen ïlCor. IV: „ 3,4. en Hand, XVI: 14. Trouwens „ wy vinden deze leer de ganfche Schrift „ door. —■" Wie onzer geloofsgenooten vindt zig door een redenering, immers zoo zeer overeendemmende met de eer van het Opperwezen, als met de ieer der Hervormde Kerk, niet opgewekt om die fchoone Leerrede in haar geheel te lezen? ,N Ho£  Het derde , 't welk ons in dezen tweeden Bundel van Verhandelingen ontmoet, is een vertoog over Philipp. II: 5-11. alwaar ons die zaak geleerd wordt: dat Christus Jefus, in de geftaltenis Gods zynde, geen roof geacht heeft Gode even gelyk te zyn, maar de geftaltenis eens dienstknegts aangenomen hebbende, den menfchen gelyk geworden is. Deze plaats is moeilyker dan de twee vorige. Gelyk de ontwikkeling der gezegdens; de daar in vervatte denkbeelden, de diepzinnige waarheden en ondericheidingen, een fynheid van oordeel en ingespannenheid van geest vereisfchen, zoo wordt 'er , ter nafporing der menigvuldige en zeer verfchiliende hier voorkomende opvattingen en byzonderheden een zware arbeid gevorderd, te meer daar de gewone en allernuttigfte les, om door vergelyking van onderfcheiden plaatfen, in welke dezelfde uitdrukkingen gebruikt worden, den zin te bepalen, hier niet te ftade komt; vermits de bewoordingen, waer over het voornaamste verfchil is, nergens anders in de gewyde Schriften te vinden zyn. Maar hoe moeilyk dit ook de uitlegging moge maken, alles wordt voor den Lezer ligt en bevatbaar, zoo ras zig een Nahuys tot de bewerking verledigt. Van welke aangelegenheid het regt verftand dezer ftof is, en welk een fchat van wvsheid dezelve in zig bevat, laat zig best met de eigen woorden van den Schryver uitdrukken. „ Geliefde Lezer " (dit is het flot zyner ver„ klaring) „ welk een allervoortreflykst ftuk „ ziet gy hier in dit klein , maar zinryk en ge„ wigtig gedeelte van 's Heeren H. Woord 1 „ welk een zee van zaken, welke uitnemende t . „en  „ en verheven gedagten worden in dit klein ,, beftek, met een Godlyke welfprekendheid, „ uitgedrukt! Waar is 'er, in alle de dierbare „ overblyffels der oudheid, in de vernuftigfte „ fchriften van Grieken en Romeinen , één „ zinfnede, één voorftel te vinden, in ver„ hevenheid van zaken, in kragt van waar,, heid, in klem van aandrang en zuiverheid 3> van reden, hier mede te vergelyken? „ Met het hoogfte recht mag dit voorftel gere„ kend worden onder de voornaamste en uit„ muntendfte plaatfen der H. Schrift, onuit„ putlyk in zaken en kragt, de herhaalde be„ werking der uitleggers van Gods Woord en „ onzer aller onophoudlyke bepeinzing en be„ tragting overwaardig, en van geen gering „ gebruik in onze Godsgeleerdheid. Wat al „ waarheden , wat al gewigtige leerftukken „ van ons geloof liggen in dit voorftel niet „ opgefloten ! Men kan deze weinige verfen „ aanmerken, als een kort begrip van de leer „ des Euangeliums, aangaande den Middelaar, „ wiens Namen , Naturen, tweeledige Gehoor* „ faamheid en tweederlei Staten hier in een „ beknopt tafereel vertegenwoordigd wor„ den. „ Inzonderheid zyn 'er twee gewigtige „ hoofdwaarheden, welke door dit voorftel „ des Apostels in een overtuigend licht gefteld „ worden : de eene is, de ware en eeuwige „ Godheid van den Heere Jefus Christus. Im„ mers! Hy was 'er, eer Hy zig vernietigde, „ welke vernietiging terftond met zyn menfch„ wording, van wegen de vernederende wys „ dier menfchwording reeds begon , ja Hy was toen reeds als God aanwezig, want voor N a „ «a  „ en onder zyn vernietiging was Hy in de ge,, ftaltenis Gods. Zyn vernietiging of verne„ dering en gehoorfaamheid, leide den grond „ niet, waar op Hy een Godlyke geftalte „ kreeg, gelyk de navolgers van Socinus ftel„ len; neen, in tegendeel, in de geftalte Gods „ zynde, heeft Hy zig vernietigd. Het is on„ tegenzeglyk, hoe men ook deze uitdrukking „ opvatte, dat ze of regelregt zyn Godlyke ,, natuur_ uitdrukt, of ten minste zyn ware Godheid onderftelt; enz. enz. ,, De andere hoofdwaarheid, welke hierin ,, een helder licht geplaatst wordt, betreft de „ gehoorfaamheid van Christus en wel byzon„ der zyn daadlyke zoo wel als de lydlyke ge,, hoorfaamheid. Aangaande deze daadlyke ge„ hoorfaamheid van Christus en derzelver toere3, kenbaarheid ten onzen bate, kan men de „ regte bevatting maken en gezond oordeelen, j, wanneer men het natuurlyk recht en de oor,, fpronglyke waardigheid van Christus , als ,, God-menfch op zig zelve befchouwd, onder ,, het oog houdt, zoodanig als ze van den „ Apostel hier wordt voorgefteld en ingeboe5, zemd. Immers zoo dra wy dit in aanmer„ king nemen en daar benevens het behoorlyk „ en veel beduidend onderfcheid opmerken , „ het welk 'er is tusfchen de heiliglieid van ,, Christus ganfchen perfoon in 't afgetrokkene, „ en tusfchen zyn onderwerping en gehoorfaam„ heid am de Wet, weike den menfchen gefteld „ is; zoo zal men niet ligtlyk beweren (gelyk „ fommige onbedagtfaam gefteld en overgeno3» men hebben ) dat Christus naer zyn menfchj, lyke natuur noodzaaklyk der Wet onderwors, pen was , dac Hy de gehoorfaamheid aan de Wet  £» werden, zoo zou dit, in vergeiyking tot „ den omtrek van het Heelal met al deszelfs „ volheid , niet meer te beduiden hebben, „ niet merkbaarder zyn, in 't oog van „ iemand, die al het gefchapene overzien kon, „ dan of 'er een druppel van een emmer viel, of „ een ftofke van de weegfchaal werd afge„ veegd. & „ Is dit nu alzoo; hoe groot, hoe oneindig „ groot moet God zelf dan zyn, dat Wezen „ aller Wezens, die de eilanden heen werpt „ als dun ftof! maar ook, is dit zoo , wel „ wat een onbegryplyke nederdaling is het dan „ in den hoogen God, dat Hy aan zulke ge„ ringe fchepfels zig zoo veel laat gelegen lig„ gen, dat Hy de uitnemendfte gunstbewyzen 5, in Natuur en Genade aan dezelve te koste „ legt! Dit een weinig in te denken en met „ Godgewyde aandagt, in navolging der oude „ Heiligen, te bepeinfen, was myn oogmerk in dit uur. „ Mogt de Geest des Heeren ons hart op„ wekken en onze overdenking befturen!" Het Eerfte Deel zyner meermalen gemelde doorloopende uitlegging over den Brief van Paulus aan de Phihppenfen zag nu ook het licht, met een opdragt aan de Wel Edele Groot-Acht' hare Heeren Burgemeesters, Schepenen, en Raden van Zeelands Hof- enHoofd-Stad, MIDDELBURG ; waar uit ten overvloede blykt, het geen ik te voren van het genoegen, aldaar door hem gegeven en genoten, verhaald heb. Als men deze Verklaring met die van andere in vergelyking brengt, zal men bevinden, dat'er weinig ter zaak doende, zelfs in zeer uitgebreide werken , over dit onderwerp  2oi ><8> werp gefchreven is, het welk men hier niet in een kleen bellek ziet by een gebragt. Door het fraaije, bondige, en gewigtige , het welk elders verfpreid ligt, by een te vergaderen, doet men der Maatfchappy een wezendlyken dienst, en vermindert in de daad den last der ontelbare menigte van boeken, terwyl men derzelver getal vermeerdert. Men denke egter niet, dat de beste arbeid der Geleerden hier flegts bekort is. Neen tog niet! Hy volgt over al eigen licht en oordeel; brengt niet zelden byzondere gedagten te voorfchyn, en agterhaalt gelukkig, het geen anderen ontvlugt is. Ten opzigt der toepaslyke leeringen en gebruiken, heeft hy zig van geen leest bediend, maar dezelve op een vryen voet laten aflopen, zoo als de aart der zaken medebragt, en zig tevens daar in op de verfcheidenheid toegelegd. Hoe zeer ook de eenvormigheit in Leerredenen, die, na dat ze uitgefproken zyn, grootendeels vervliegen, te verdragen is; zoo oneigen en min voegfaam fcheen het hem toe, dezelfde zaken, befturingen , waarfchuwingen , raadgevingen , enz. tien- en twintigmaal, fchoon onder andere bewoordingen, in het zelfde boek te herhalen. Om den Lezer eenigzins een denkbeeld te geven van de wys, op welke de onderfcheiden ftukken in dit werk worden uitgevoerd , valt myn aandagt op Philipp. II: 13. alwaar de voorafgaande vermaning: werkt uw zelfs zaligheid met vrees en beving, aangedrongen wordt met de woorden : want het is God, die in u werkt, beide het willen en het werken, naer [zyn] welbehagen. Tot het verrigten van eenige zaak behooren twee dingen; het eerite wordt het willen, het ander het werken genoemd, N 5 Dat  Dat beide die vermogens in alles van God afhangen, beweerd hebbende, in overeen ftemming met de leer der Hervormde Kerk, maakt hy zig zeiven een zwarigheid, hier in beftaande: dat, indien zyn verklaring doorging, daar uit volgen zou : „ dat niet wy, maar dat God „ onze zaligheid uitwerkte, dat is , dat niet „ wy, maar dat God in ons geloofde; dat niet „ wy, maar God in ons vreesde; dat niet „ wy, maar God in ons gehoorfaamde, enz." Hy neemt die uitvlugt weg met dien bewezen regel , dat de werkingen der eerfte en tweede oorzaken altooos onderfcheiden blyven, offchoon de laatfte, zonder de eerfte, niet alleen niet gefchieden, maar door dezelve kragtdadig verwekt en daar gefteld worden, het welk hy verder dus uitbreidt. „ Wy gelooven ; Wy „ belyden; Wy hebben berouw over zonden; „ Wy gehoorfamen; Wy wandelen en loopen „ op den weg des Heeren ; Wy volharden, „ enz; dit zyn ware en vrywillige daden van „ den geloovigen menfch, en als zoodanig geen „ daden Gods; maar het is God , die, door „ zyn genadigen invloed en de kragt zyns H. ,, Geests, den geloovigen mensch in itaat fielt „ en daadlyk daar toe neigt en overhaalt, om „ zoodanig te werken; niet als een bloot werk„ tuig, maar als een redelyk en vry willig wer„ kend fchepfel. De kragt van dien invloed en de onfeilbaarheid van het gevolg brengt ,, geenzins eenige belemmering toe aan de vry,, heid van den wil, die niet beftaat in de on„ verfchilligheid van den wil, en de mooglyk,, heid, om even zoowel dit, als het tegenge„ ftelde, te konnen doen; (want by voorbeeld, „ God kan niet zondigen, wiens wil nogthans, „ met  3, ven altoos de vormlyke en naaste oorzaken 3, onzer redelyke daden. Als God ons ver- 3, ftand verlicht, of aan ons lighaamlyk oog 35 eenig voorwerp, of aan onzen geest eenig denkbeeld duidlyk voorfielt; zoo gefchiedt „ dit altoos door een werking, die noodzaak„ lyk haar uitwerking heeft , die de mensch ,, niet kan beletten, noch tegenftaan; het is onmooglyk, dat hy, wien God iets duidlyk 3, aan 't verftand of oog voorftelt , het niet ,, zou zien of kennen; nogthans zal niemant 3, zeggen of beweren , dat niet die menfch, „ maar dat God in, of door hem, ziet of kent ; „ elk zal erkennen, dat de kragtdadige verlich„ ting het werk Gods is, maar dat de werk„ faamheit van zien of kennen , de daad van „ den verlichten menfch is. En dit zy, „ by deze gelegendheid , genoeg gezegd ter „ verklaring en tot bewys van die werking „ Gods, van welke de Apostel hier fpreekt, '„ als waar door Hy in de geloovigen werkt, beide het willen en het werken'''. Dit nu was het geluk der geloovige Philippiërs. God deed dit in hun. Hy had dit gedaan ; getuigen daar van waren onder andere, Lydia en de Stokbewaarder met zyn geheel huis- Dit deed God nog in hun aanhoudend,  «8K 2C4 ><$ dend, gedurig en wel naer [Zyii] welbehagen. Het wil zeggen, dat God dit deed ,, naer den raad, naer het welbehagen van „ zyn wil, naer zyn vrymagtig en ontfermend ,, welbehagen; of ook naer zyn welgevallen « in , naer zyn toegenegenheid tot hen, 't „ welk in de zaak op het zelfde uitkomt: het" 3, geeft te kennen, dat de beweegreden cot die ,, genade, welke God aan de geloovige Philip,, piers bewees, niet in hun lag , maar in ,, uods vrymagtigen wil en onafhanglyke gunst, „ waarmede Hy verwaardigt de genen, die *c ,, Hem behaagt. Dit welbehagen Gods is wei ,, altoos onderfteund door redenen van wysheid ,3 en volmaaktheid , want het is het welbeha,j gen van den wyZen, heiligen , en hoogst 33 volmaakten God; maar wanneer die redenen j, niet liggen in de voorwerpen, gelyk hier, 33 noch ons geopenbaard zyn; dan konnen 33 wy dezelve ook niet nafpeuren en zyn ver» pligt, naer het voorbeeld van den Zab>ma,, ker Matth. XI: 25,26. in het Godlyk wel,, behagen te berusten, Hem daar in te eerbie33 digen en, m het vast vertrouwen, dat al „ wat Hem behaagt gewislyk wys, heilig en 33 goed moet zyn, Hem te aanbidden en te ,, yerheerlyken. Maar hoe is dit nu eer drangreden tot de voorgeftelde vermaning,, werkt uw zelfs zaligheid; want het is God ' die in u werkt? Moet dit niet veel eer werk,3 loosheid veroorzaken en 't lydlyk wagten begunstigen ? ,, ls 't God, die in hun werkte niet alleen ,, het willen, maar zelfs het werken, wat be„ hoefden zy dan te werken of zig ergens over te bekommeren? Gods werk is immers 33 onwe-  <£■< 205 >4> onwederftaanbaar en de menfch kan daar aan „ noch toe noch afdoen ? Het is ontegenzeglyk „ dat zy, die van Gods werking in ons willen „ en werken zulk een begrip vormen, als of „ deze bedenkingen en gevolgen waarlyk daar „ uit voortvloeijen , ongetwyffeld dwalen. „ Gods Woord op ontelbare plaatfen, de ge„ zonde reden, de aart der zaak, en de daad„ lyke ondervinding roepen ten fterkfte daar ,, tegen in. Veel is 'er door alle eeuwen over „ dit fluk geredekaveld en getwist. Na alles ,, wat men daar van zeggen kan, blyft het „ innerlyk wezen, en het hoe der zaak (hoe de „ voorkomende en kragtdadige werking Gods ,, met de vrywilligheid onzer werkingen befta) ,3 in fommige opzigten een verborgenheid , 33 die ons vernuft in dezen flaat van onvol,3 komenheid te boven gaat: ik zeg het inner" 3, lyk wezen , het hoe , niet de waarheid der „ zaak. Dat tog deze beide dingen waarlyk 3, met elkander beftaan, en dat wy, onaange„ zien den invloed van God, als eerfte oor„ zaak, nogthans waaragtige zelfwerkende en „ vry willige oorzaken onzer daden zyn, is al„ lerzekerst, gelyk wy boven reeds te kennen „ gaven,- maar wy konnen de wys daar van „ niet doorgronden. ,, Wanneer men dit tot de fynste bedenkin„ gen wil uitpluizen, Joopt men uit op diep„ zinnigheden, die men tog tot het einde toe niet kan ontknoopen, maar welks draden in onze handen langs hoe meer verwarren. „ Hier is de regte wysheid, wys te zyn tot „ matigheid , en niet dieper te doorzoeken „ dan ons begrip verdragen kan. De hard- nekkige poging om dit ftuk, in weerwil van - des-  „ deszelfs diepte, te willen peilen en bevatlyk „ te maken, is de bron der menigvuldige dwa„ Üngen en uiterften, waar toe men fteeds of „ aan de eene of aan de andere zyde verval„ len is en nog telkens vervalt. Het is ge. j, noeg, maar ook noodzaaklyk, dat wy deze „ beide waarheden, die op de gewigtigfle gron„ den fteunen, vasthouden ; naamlyk , aaft „ den eenen kant, 'er is een voorkomende en „ kragtdadige werking der godlyke genade, „ zonder welke de mensch het ware goed niet ,j kan doen of willen, maar door welke zyn „ wil bepaald, geneigd, kragtdadig bewogen „ en daadlyk bekwaam gemaakt wordt tot de „ uitvoering , zoo dat het niet een bloote „ wensch , een vrugtloofe begeerte blyve , „ maar dat de daad 'er opvolge, en 't werk ge„ lukkig volbragt worde. Aan den anderen „ kant, werkt de menfch ook zelf, fielt zyn 5, gefchonken en vernieuwde vermogens daad„ lyk te werk, en is de ware en vry willige „ oorzaak van alle zyn bedryven. Gods wer„ king en invloed in ons willen en werken is „ dan van dien aart, dat het noch de redelyk„ heid en vry willigheid onzer werkingen, „ noch den zedelyken invloed van deze en dergelyke vermaningen, als wy hier vinden, „ in 't minste wegneemt of verhindert, maar „ beide noodzaaklyk doet blyven, zoodanig, „ dat Gods werken in ons willen en werken, „ zonder onze werkzaamheid en den zedelyken in„ vloed zyner vermaningen, zoo min van kragt „ en uitwerking zou zyn, als ons werken en de „ redelyke invloed zyner vermaningen,' zonder „ zyn werking op onzen wil, tot de uitvoe„ ring iets vermogen zou. Wy mogen denken,  ,, ken, wat wy konnen en redekavelen 200 „ veel wy willen, wy konnen het tot ?een be„ vatlyker Helling of verband brengen, dan hier van den Apostel gefchiedt: werkt, want 5, het is God, die in u werkt, Wy laten ge- rustlyk alle verdere fpitsvindige onderzoekin,, gen over aan de genen, die 'er lust in heb* -„ ben, maar houden ons verzekerd, dat wy, ,, in het eenvoudig vasthouden der twee ge- melde hoofdwaarheden, zoo veel grond voor 5, ons geloof, zoo veel klaarheid in de bevat„ ting en zoo veel vastigheid in de befturing hebben, als wy immer uit de diepzinnigfte „ onderzoekingen verwagten konnen. De een„ voudigfte Christen kan dit verftaan, gebrui- ken en zig ten nutte maken, en laat voor ,, het overige met genoegen het verborgene, „ dat in deze zaak is, voor den Heere zyn „ God. „ Hier uit blykt dan de kragt en gepastheid dezer drangreden tot de voorgeftelde verma„ ning. Zonder zulke redelyke middelen, zon„ der zulke gepaste vermaningen , aanfporingen en opwekkingen, is God niet gewoon „ 's menfchen hart te bewerken; en, zonder „ de werking van God in onzen wil en vermo„ gen, zyn ook de vermaningen en opwekkin,, gen vrugtloos. Maar dit laatfte wordt hier „ gevonden: God was het, die in hun werkte; „ daarom moesten zy werken ; daarom was „ het noodig, dit te vermanen, en deze ver„ maning ingang te verleenen: werkt uws zelfs ,, zaligheid; want het is God, die in u werkt, ,, beide het willen en het werken naer zyn welbe„ hagen, „ Zy moesten dan, en konden ook, hunnt ,3 zalig-  „ zaligheid volvoeren en uitwerken, om dat God in n hun werkte, en zy moesten dit doen met „ vrees en beving, toeziende, dat zy Hem geen >, reden gaven, om met zyn werking eenig„ zins van hun te wyken, om dat ze zonder „ zyn invloed niets vermogten, maar be,, zwyken zouden. Dit is genoeg tot verftand „ dezer drangreden, wanneer men de verma-„ ning in het afgetrokkene befchouwt". Zy, die andere grondbeginfels volgen of toegedaan zyn, meenen, in de woorden des Apostels, een fterk bewys te vinden voor de genoegfame , het zy overgeblevene , het zy gefchonkene kragten aan alle menfchen; want, zeggen zy, hoe zou Paulus ons konnen vermanen tot het werken onzer zaligheid, zoo wy 'er geen genoegfame natuurkragten toe bezaten, of God niet aan alle het vermogen gefchonken had, om te konnen en te willen werken? Deze tegenbedenking lost hy daar mede op, dat dé vermaning hier gefchiedt aan de geloovigen , welke met het beginfel des geestlyken levens begiftigd waren ; waar op hy dan in dezer voegen voort redeneert. „ Offchoon wy belyden, „ dat de mensch in den ftaat der natuur, van „ wegen de heerfchappy der zonde, onbe„ kwaam is tot het ware goed , onbekwaam „ om de dingen , die des Geests Gods zyn , „ regt te begrypen, veel min waaragtig te be„ geren of te willen, en nog minder om ze „ daadlyk te werken; zoo erkennen wv nog- thans gaarn, dat zy, die door de wederge„ boorte den H. Geest ontfangen hebben , „ een vermogen deelagtig zyn, waar door zy „ het goede kiezen, omhelzen , uitoeffenen „ en daar in volharden; alleenlyk, dat men hier  209 5, hier altoos by in het oog houde , dat dit 9, vermogen niet onafhanglyk i werkt, maar 5, door den geftadigen invloed Gods in hun „ onderhouden, en, in verfchillende trappen, „ opgewekt wordt, zoo dat al hun vermogen, 5, waar door zy gelooven en volharden in de „ uitwerking hunner zaligheid, in den grond geen vrugt van hun eigen akker, geen voortf,, brengfel hunner natuur, maar een gaaf der 5, Godlyke genade is. Vraagt men: rn.iar kan ,, en moet deze vermaning niet aan alle, be* 5, keerde en'onbekeerde, zoo vele 'er onder „ de verkondiging van het Euangelie leven , 33 gefchieden ? Wy antwoorden met onder,, fcheid. Zy kan niet aan'alle gefchieden in ,3 dien zin, in welken ze hier vah den Apostel 3, wordt voorgefteld en aangedrongen; men. ,, kan niet van alle zeggen, dat God in hun „ werkt beide -het villen en het werken, want „ dan moesten ze ajle met de daad gehoorfa- men, volharden, en zalig worden, daar de ,, ondervinding leert, dat 'er duizenden, on,, der de bediening van he't Woord, onwillig en 3, werkloos blyven : ook kan men zulke, die ,3 nog niec begonnen hebben aan het werk hun- ner zaligheid , niet eigenaartig vermanen , om het zelve voort te zetten en af te werken. „ Maar alle, die onder het Euangelie leven, kan men dit vermanen en aandringen : £ej, gint uws zelfs zaligheid te werken, dat is, met andere woorden, hetzelfde, Waar me- de Christus zyn prediking van het Koning,, ryk der Heihelen^opende : Bekeert u, engè,, looft het Èuangelie. Gy zult 'vragen : (haar 3, op wat grond kan men dit den zondaar ver,3 manen , die nog in zyn' natuurftaat veikeeit5  <&< 110 ># 5, en dus onbekwaam is ten goede, ja dood in 3, zonden en in misdaden ? Wy zeggen: de ,, grond tot die vermaning ligt in de innerlyke ,,'betaamlykheid der zaak en de onveranderly,, ke verpügting van den menfch, welke geen van beide door het onvermogen onzer ver3, dorven natuur konnen worden weggenomen, 3, aangezien dat onvermogen in de verkeerd3, heid en boosheid van ons eigen hart gegrond 3, is. Wanneer , by voorbeeld , iemand zig „ zoo ver aan den drank verflaafd heeft, dat het hem , door de gevestigde gewoonte en „ diepgewortelde heblykheid of trek, als zyn ,, tweede natuur, (gelyk men zegt) geworden is, zoo dat hy het niet meer kan nalaten, „ noch zig eenigzins daar van fpeenen; zal men „ nogthans niet konnen zeggen, dat het onbe„ taamlyk is, zulk een te blyven vermanen w tot afftand van dit verderflyk kwaad, of onrechtvaardig , zulk een over dit fcheudig >} misbruik te beftraffen en te tugtigen. 3, Houdt gy nogthans aan met te zeggen: , het zy zoo, maar met dat al is het dan tog „ vrugtloos; wat baat zulk een vermaning, 3, als ik tog niet kan? Laat ik u dan wedervraj, gen: doet gy dan al wat gy kont ? Zyn "er ,, niet vele dingen , die gy zoudt konnen doen en laten, opzigtlyk tot deze verma- ning of de daar toe leidende wegen , en 3, welke gy nogthans door uw traagheit en 3 ongezindheid weigert in behoorlyke opmer\\ kmg te nemen? zoo lang gy niet kont in ..3 waarheid zeggen , dat gedaan te hebben , het welk gy, als een redelyk fchepfel, als ' een natuurlyk menfch, zoudt konnen doen; " kontgy, mer geen fcnyn zelfs, u, wegen? » ,, uw  <ÏK 211 ><& „ uw onvermogen ,verfchoonen, noch voorwen* », den , dat deze vermaning in allen opzigte „ ydel of vergeefsch is. „ Daar en boven " Maar ik durf niet verder gaan. Ook is 'er genoeg bygebragt, om den waarheidlievenden en gemoedlyken Lezer uit te lokken, om zig meester van dit welbearbeid Werk te maken, te meer, daar het Tweede Deel, in zig bevattende het derde en vierde Hoofdftuk van dezen Brief, eerlang onder bet opzigt van den geleerden de Haas, zeer geacht en waardig Leeraar te Amfterdam, ftaat uit te komen, en dus deze verklaring haar vol beflag te verkrygen. De band van vriendfchap, reeds in vroeger jaren tusfchen den Overledenen en den beroemden van Nuys Klinkenberg gelegd , werd naauwer toegehaald, federt het den Heer des Oogsts behaagde , hen , ter bearbeiding van een en denzelfden Kerkakker, te gebruiken. Gelukkige vriendfchap! Waar aan wy aanvanglyk verfchuldigd zyn een nieuwe verklaring der H. Schriftuur, ingerigt, om de Godlyke Openbaring meer verftaanbaar te maken voor de eenvoudigfte en minstkundige Lezers , zonder egter de geleerde weereld te vervelen, of den leesgierigen Bybeloeffenaren alleen te zeggen , het geen elk weet. Men heeft, in de bearbeiding van dat Werk, de uitgaaf onzer Nederduitfche Overzetting gevolgd , en derzelver woorden met een grooter letter laten drukken in onderfcheiding der ophelderingen, die den text zoodanig zyn ingevlogten, dat het een en ander, zoo veel doenlyk, een aan eengefchakelde redenering uitmaakt. Ondertusfchen worden hier en daar ook eenige uitvoeriger uitle|0 z ' ' gingen  212 ><$ girJgen over deze en gene merkwaardige ftukken medegedeeld. „ Het gebruik, (zeggen de Opftellers) dat men van dit Werk moet ma„ ken, als men het afzonderlyk voor zig zel„ ven leest, is dit: men leze eerst een Kapit- tel in zyn Bybel, of zoo men wil, om min,, der omflag, alleenlyk de grooter letters van „ dit Werk, welke te famen den Bybeltext „ van onze overzetting uitmaken. Men vrage „ zig zeiven : wat is 'er in dit Hoofdftuk, dat „ my meer of min onverftaanbaar voorkomt? „ en men leze daar na dit zelfde Hoofdftuk te „ gelyk met de aanmerkingen in de kleiner letters vervat, en wy vleijen ons, dat de „ duisterheden zullen verminderd, zoo niet s> weggenomen worden. Voor het „ overige, is onze bedoeling met dezen izen „ arbeid, de lust tot Bybeloeffening in 't al„ gemeen meer op te wekken, den min erva„ renen bekwame handleiding daar toe te ver„ fchaffen, en hen in te leiden tot bet regte verftand der H. Schriften. Inzonderheid, ,, om hier door de huislyke Godsdienstoef}e- ningen aan te moedigen en den Vaders of „ Moeders der Christelyke Huisgezinnen een ,, gemaklyk hulpmiddel aan te bieden, om de lezing van Gods Woord daaglyks met meer „ vrugt en aangenaamheid te verrigten. Om dit einde met het meeste nut te bereiken, „ raden wy aan, dat elk der Huisgenooten zyn ,, gewonen Bybel nazie, terwyl de Voorgan„ ger dezen Bybel, met de daar tusfchen ge„ voegde verklaringen, voorleest, door welk ,, nazien en vergelyken de aandagt levendig „ zal gehouden en de verklaringen beter opge„ merkt en begrepen zullen worden," Aan  213 ><$ Aan het hoofd van dit Werk, vindt men een breedvoerige Inleiding , aanmerklyk genoeg , om 'er iets van te melden. In dezelve wordt eerst opgegeven , welke vereischtens 'er noodig zyn, om de H. Schriftuur tot wezendlyk nut te lezen, en wat men in het oog moet houden, om ze wel te verftaan; waar op dan een vertoog volgt, betreklyk tot de yyf Boeken van Mofes in 't gemeen; terwyl alles afloopt en eindigt met een verdeeling en tydrekenkundige tafel, alleen tot Genefis behoorende. Gelyk in dit Voorwerk de achtbaarheid der Openbaring allezins wordt opgehouden en verdedigd, zoo gefchiedt dit ook in 't byzonder ten opzigt van haar onbedorvenheid en overeenjlemming. „ Wy hebben (wat het eerste aangaat) zoo „ veel gronden van zekerheid, als men in een „ zaak van deze natuur hebben of begeren „ kan, dat de Godlyke Schriften van het Oude „ en Nieuwe Testament, wat het wezen der „ zaak aangaat, geheel en ongefchonden tot „ ons zyn overgekomen, zoo dat wy de leer„ ftukken en de pligten, daar in voorgefteld, ,, met alle veiligheid, als de voorwerpen van ,, ons geloof en het rigtfnoer van ons gedrag , „ konnen en behooren aan te nemen. • ,, Wy konnen 'er niet aan twyffelen, of een ,, meer byzondere voorzorg van het weldadig „ Opperwezen zal by uitnemendheid omtrent „ deze gewyde Schriften verkeerd hebben, om voor te komen, dat zy geen aanmerk, lyke veranderingen en vervalfchingen onder- gingen , welke de ware meening van den „ Geest verdonkerden of veranderden. Dit „ vorderde Gods goedheid, zyn wysheid en O 3 „ het  &T4 >$» », en dat de Apostelen zig op de boeken van j> net Oude Testament, als egte en onver, „ valfehte Godlyke Schriften allerwegen be-. „ roepen hebben. » fcven dezelfde gronden van zekerheid heb„ ben wy ook, dat de Schriften van het „ Nieuwe Testament nimmer, in plaatzen van „ groot belang, veranderingen ondergaan heb„ ben Zy werden, in de eerfte tyden, met j, een byzondere zorg en een grooten eerbied „ bewaard. Zy werden in de vergaderingen der Christenen beftendig gelezen. Zy wer„ den fpoedig in de meest bekende talen over33 gezet. Het een en ander maakte, dat ver,, anderingen van eenig aanbelang onmooglyk „ waren. • Hier komen de gefchillen en „ verdeeldheden der Christenen by , zelfs in 33 de vroegfte tyden. Deze ftoorden wel de „ rust en den vrede der Kerk, maar met dit j, alles waren zy, in den weg van Gods wyze ?, en weldadige Voorzienigheid, gefchikt, en „ ftrekten ook, zeer gelukkig, om de onge„ fchonden zuiverheid der Godlyke Schriften „ van het Nieuwe Testament te beveiligen; „ doordien tog de onderling verdeelde partyen „ zeer waakzaam en oplettende waren op el-r „ kander, was het onmooglyk, dat 'er, in „ de Heilige Schriften, eenige verandering „ gemaakt werd, zonder aanftonds ontdekt te „ worden ■ „ 'Er zyn, het is waar, in de boeken der „ beide Testamenten, zeer veel verfchillende „ lezingen. Wanneer men vele handfchriften „ vergelykt, bevindt men, dat dezelve, in „ veie plaatzen, van eikanderen verfchillen. ,, Maar dit kon, zonder een gedurig wonder? „ werk  „ werk oomooglyk anders zyn; eer de Drukkunst was uitgevonden, moest alles af- en ,, overgefchreven worden. Daar nu de ge„ wyde boeken, door zoo vele en velerleije 3, handen gegaan en zoo menigmaal afgefchreven zyn, was het onmooglyk, dat'er geen „ fchriftfeilen zouden ingeflopen zyn, dat 'er „ hier en elders niet een letter uitgelaten, by„ gevoegd of kwalyk geplaatst ware, vooral „ in de eigen namen van perfonen, plaatzen ,, en in de getallen. Om zulke fouten ten 3, eenemaal voor te komen, zou 'er een ge,, durig wonderwerk nodig geweest zyn, en ,, elk een affchryver zou, door de onfeilbare 3, leiding van den Heiligen Geest hebben moe- ,, ten beftuurd worden. Deze verfchil- ,, lende lezingen zyn in de daad van zeer groote „ nuttigheid; want, in een twyffelagtige plaats, is de vergelyking der onderfcheiden hand„ fchriften ongemeen dienftig, om den waren ,, zin van zulk een plaats te bepalen en op te „ helderen, en tevens om het gezag en de ,, geloofwaardigheid van het geheel te verfter- ,, ken. • Voor het overige dient men te ,, weten, dat deze verfchillendheid der lezin,, gen altoos en alleen zaken van minder aan3, belang betreft, gelyk wy reeds zoo even, ,, in het voorbygaan, hebben beginnen te zeg,, gen; zy beftaat meerendeelsin woorden van ,, gelyke beteekenis, in ftopwoordjes, in ei,3 gen namen, in letters, welke eikanderen „ zeer gelyken en ligtlyk door den affchryver, „ hoe oplettend hy ook wezen mag, konden 3, verwisfeld worden. In zaken, welke geloofs,, waarheden of zedepligten betreffen, is zeer 3, zelden eenige duifterheidj en zoo men in O 5 ,, eenig  eenig affchrift, in deze of gene byzondere ,, plaats, al eenig onderfcheid vinden mogt, „ treft men evenwel die zelfde leer in zoo „ veel andere plaatzen aan, dat de verfchil- lende lezing van één text geen het minfte „ nadeel kan toebrengen aan het gezag der ontwyfelbare lezing in vele andere plaatzen. De Heer Lud. Cappellus, een man, die deze ,, zaak naauwkeurig onderzogt had, en in de„ zelve by uitnemendheid zeer bedreven was, j, verzekert ons, dat de dingen, welke ons geloof of onzen pligt betreffen in alle de „ affchriften, zonder onderfcheid, gantfch duidlyk bepaald zyn; dat 'er wel verichil is, „ in zaken van minder aanbelang, als, by 3, voorbeeld, in de tydrekening, daar het op ,, de verandering, uitlating of by voeging van ,, één letter aankomt, of in namen van men,, fchen, Steden, Landfchappen; maar dat ,, de hoofdftukken van den Godsdienst, door ,, de geheele Schriftuur, zoodanig verfpreid zyn, dat zy geen nadeel of verandering ,, konnen lyden, zonder dat het geheele werk 3, veranderd, of zeer grofiyk bedorven worde". Ik heb dit ftuk te liever willen aanroeren, om dat, federt de onvermoeide Kennicot de verfcheiden lezingen des O. Testaments uit een groote menigte van handfchriften, verzameld heeft, het een onderwerp van verfchillende gedagten en gefprekken geworden is, en my daar door thans de gelegenheid voorkomt, om aan minkundigen, 'welke deswegens kwalyk mogten onderrigt zyn, te konnen verzekeren, dat de voornoemde Engelfche Godsgeleerde en Taalkenner de zaak niet anders, dan overeenkomftig de bygebragte gezegdensvan Cappellus, bevon-  bevonden heeft. Het heugt my, met welk een angstvalligheid voor twee jaren een meer dan gemeene Jood, nieuwlings van Jerufalem gekomen, by my den uitflag van Kennicots onderzoek kwam vernemen en hoe verheugd en getroost hy van my fcheidde, na dat ik hem vergewist had, dat 'er de waarheid en leer van Mofes en 'de Propheten maar te meer door bevestigd waren geworden. Betreffende het tweede ftuk, de overeenftemming der Godlyke Openbaring en van derzelver Schryvers.: „ Het is zeker! yk onmoog„ lyk, dat God zig zeiven zoude tegenfpre„ ken, en vermits het God zelf is, die, „ door alle de verfchillende Schryvers van den „ Bybel, gefproken heeft, is het even zoo ,, onmooglyk, dat 'er ftrydigheden in konnen „ voorkomen. Evenwel wyst men ons een „ menigte plaatzen en zaken aan, welke met „ eikanderen ftryden zouden. Dan men moet onderfcheid maken tusfchen wezendlyke flry„ digheden, in woorden en zaken, welke vierkant tegen eikanderen inloopen en tusfchen ii fchynjirydigheden , in woorden en zaken, „ welke aan onkundigen en onoplettenden fchy„ nen te ftryden. De eerfte konnen in een God„ lyke Openbaring geen plaats hebben , en zyn j, ook in die boeken niet te vinden, welke wy „ als Godlyke Schriften eerbiedigen. Schyn„ ftrydigheden zyn 'er vele; en dit kan, uit 3, hoofde van die omftandigheden, welke wy boven, als oorzaken oer duifterheden, heb„ ben opgegeven , onmooglyk anders zyn. „ Dan men dient te weten, dat deze nooit „ zulke plaatzen betroffen, in welke van geloofs„ waarheden en zedepligten gehandeld wordt.  # Zy verkeeren meest omtrent "oude ge„ beurdtenisfen en omtrent de tydrekening, ., welke van alle takken der geleerdheid de „ moeilykfte is. Trouwens de minfte veran„ dering van een woord, ja van een enkele „ letter, kan een zeer aanmerklyk onderfcheid „ maken. Voeg 'er by , dat de eene Schryver „ de jaren der regering van een Koning zul„ lende opgeven, zig bepale tot den tyd, welken hy te famen met zyn zoon en opvolger „ geregeerd heeft. — Hier by komen nog andere omftandigheden, welke de tydrekening al„ toos zeer moeilyk maken. Men wete daar „ en-boven , dat de herftelling en de bloei der „ wetenfchappen, byzonder de meer gevor„ derde kennis der Oosterfche gebruiken, der „ Oudheden, der Gewoonten en der Gefchie„ denisfen, den geleerden hebben in ftaat ge„ fteld, om de meeste fchynftrydigheden, en „ die van het meeste belang waren, volkomen 5, weg te nemen; en daar uit kan men veilig „ beiluiten , dat die weinige ftrydigheden, s, welke nog niet geheel zyn weggenomen, „ eerlang volkomenlyk zullen worden opge5, lost. Eindelyk merken wy nog aan, dat }, deze fchynftrydigheden, wel ver van de „ achtbaarheid der Heilige Schriften te ver„ zwakken, dezelve in tegendeel bekragtigen; „ want was de Bybel opgefteld door mannen, „ die zig onderling vereenigd hadden, om de „ wereld te bedriegen, dan zouden zy buiten ,, twyffel alle voorzorg en omzigtigheid ge„ bruikt hebben, om niets in hunne Schriften -„ te laten influipen, het welk eenigzins naer ,, ftrydigheden geleek. Het is derhalven een goed „ bewys voor de opregtheid dezer Schryvers, „ dat  <§ „ dat zy , in de hoofdzaken , volledig ,„ overeenfteramen en alleen in eenige om„ Handigheden van minder aanbelang ver„ fchillen, in welke zy, zonder een voorbe- dagt bedrog, niet eenftemmig zouden kon„ nen geweest zyn. Het ongeloof heeft der Hei„ lige Schriften velerleije ongerymdheden ten „ laste gelegd. Wanneer men aan Voltaire en ,, dergelyk flag van menfchen het oor wil lee„ nen, zou men in de daad moetendenken, „ dat 'er geen boek zy in de ganfche weereld , „ in het welk men zoo veel ongerymdheden „ en belachlyke dingen vindt, welke tegen „ het gezond verftand aanloopen, dan inden „ Bybel. Maar die zelfde wyze mannen heb„ ben zig zoo belachlyk gemaakt, dat een opregt onderzoeker der waarheid hun uit„ fpraken geen aandagt waardig keuren zal; „ want het is hun verregaande onkunde, „ welke hen dingen, die zy niet verftonden, „ voor ongerymdheden en belachlyke verha„ len heeft doen uitkryten. De wapenen, „ met welke zy de Godlyke Openbaring be„ ftryden, zyn van dien aart, dat zoo een „ voorftander van het Christendom dezelfde ,, of foortgelyke gebruikte, zy hem zouden „ uitkryten voor een onzinnig menfch, en „ een vyand van het gezond verftand. Zy „ bedienen zig, in het verklaren der Heilige „ Schriften, van zulke regels, welke elk ver„ ftandig menfch , worden zy op het werk van een weereldfchen Gefchiedfchryver toege,, past, als zinneloos verwerpen zoude. De ,, lage laffe fpotternyen, met welke zy op de „ Heilige Schriften aanvallen, verraden niet „ alleen een onedelmoedig karakter, maar zy „ berrg.  „ berigten ook, dat zy geen kans z en om 'en Bybel, met gezonde redeneringen, eenig 9, nadeel toe te brengen. De boeken van deze ?, zoogenaamde fterke Geesten worden niet „ onaartig by fpinnewebben vergeleken, in „ welke de kleine vliegjes van geringe verftan„ den verward raken, terwyl de groote, door „ hun meerder kragt , dezelve verbreken. In de daad een fchandelyke onkunde is een •j, der voornaamfte oorzaken, welke deze zoogenaamde Wysgeren aan de Heilige „ Schrift gewaande ongerymdheden doet ten .,, laste leggen. Wanneer men genoegfaame „ kundigheden heeft van de oude talen en „ gewoonten en de behoorlyke uitlegregels in „ acht neemt, welke elk oordeelkundig menfch „ ook op ongewyde Schriften toepast, kan „ men gemaklyk aantoonen, dat men fom„ mige dingen voor ongerymdheden verklaard „ heeft, welke men niet verftonden, uit ge„ brek van genoegfame kundigheden, ook „ niet verftaan konde. Het is hier de plaats „ niet, om dit ftuk met voorbeelden op te „ helderen; in onze uitbreidende verklaring „ zullen wy deze gewaande ongerymdheden, „ zoo veel ons beftek toelaat, kortlyk ophel- deren. Middelerwyl moet het reeds van „ voren een zeer gunftig vermoeden voor den „ Bybel veroorzaken, dat vele groote ver- ftanden denzelven, als een Godlyke Open- baring, erkend en geëerbiedigd hebben. 'Er zyn geleerde van den eerften rang ge,, weest, 'er zyn 'er nog, die de waarheid van „ het Christendom naauwkeurig onderzogt s, hebben, en, met een volkomen overcui31 ging geloofd hebben en nog gelooven, dat » de  „ de Heilige Schriften van een Godlyken oor„ fprong zyn. Ja alle de pogingen der Deïs„ ten, om ongerymde dingen, in de Heilige „ Schriften, aan te wyzen, hebben, tegen „ hun wil en dank, de goede zaak van het „ Christendom bevestigd en allerduidlykst doen „ blyken, dat 'er, behalven eenige befchuldi„ gingen, uit enkele onkunde voortgefproten, „ niets wezendlyks tegen het Godlyk Bybel„ boek kan worden ingebragt". Het Eerfte Deel van dit Werk, in zig behelzende een uitbreiding van het boek der Schepping, is zoo fterk verkogt. dat de Drukker, uit aanmerking van den aftrek, en om min vermogenden te gemoet te komen, den prys van het Tweede Deel (waar in Exodus verklaard wordt) edelmoedig verminderd heeft. Hoe groot ook het vertier mogt zyn, ontbrak het evenwel aan geen menfchen, die het beloop ën de vorm van het werk eenigzins anders verwagc of gewenfcht hadden. Volgens fommige was de uitbreiding te uitvoerig, dog naer het oordeel van andere te kort. Om welke twee llrydige aanmerkingen, die een nieuw bewys opleveren van de onmooglykheid, om te gelyk aan den fmaak van een ieder te voldoen, door de Schryvers dezes Huisbybels befloten is den midden weg, die doorgaans de beste is, in te flaan en daar by te blyven. Even weinig zyn zy van gedagten veranderd door de bedenking van eenige, dat hier , by gebrek van toepasfingen leeringen en gebruiken, geen voedzel voor 't gemoed verfchaft wordt. Was 'er aan de begeerte van de zulken voldaan, men zou water in zee gedragen hebben. 'Er is tog geen gedeelte tot de beoeffening  224 ning der Godzaligheid behoorende, waar ohf trent men niec overal te regt kan geraken. Het mangelde ons daar tegen tot nog toe aan een beknopte doorgaande opheldering der Heilige Schriftuur en gefchikte handleiding, om dezelve met verftand te lezen, in haar bedoelden zin te vatten, en daar door van zelfs, zoo wel tot de egte befchouwing als tot een heilige betragting te worden opgeleid. Ik zeg van zelfs, om dat het Woord Gods uit zyn eigen aart beoeffenend is, en tot de Godzaligheid aanfpoort. Geen menfchlyk voorftel, hoe ftigtlyk, hoe geftaltelyk, hoe nadruklyk ook, is in kragt daar by te vergelyken. De waarheid, zig, met 'sHeeren eigen woorden, aan het hart vertegenwoordigende, dringt dieper in, en heeft een overtuiging, een gezag, een Godlykheid boven eenig ander onderwys. Schoon men niet alle gemoeds-toepaslyke voorHellingen wil afgekeurd hebben, maar die in meer dan één opzigt, allernuttigst oordeelt, is het egter maar al te waar, datze, by toeval van onze verkeerdheid, niet zelden misbruikt worden tot onoplettendheid, achtloosheid en verzuim van onderzoek omtrent het onmiddelyk Woord van God zelf. Gebrek in dezen is ook niet zelden oorzaak van veel flingering en onvastigheid by de genen, welke met hunne eeuwige belangen werkfaam zyn; men maakt zyn betragtingen, ja de beoordeeling van zyn ftaat veel al meer afbanglyk van het oordeel, de uitfpraak en bepaling der menfchen, dan dat men zyn geloof onmiddelyk bouwt op het eigen Woord van God en zig daar op alteen verlaat. Kortlyk, dit is de zaak; onze Godsmannen wilden, in deze Bybeher? klaring,  $4 ktdring, „ het Woord van den levenden God >, zeiven meer op het gemoed der Lezers laten 3, werken, en het daar toe zoo naby brengen aan het verftand als hun mooglyk was. on* 3, der ootmoedige imeekingen tot den Geest 3, van Christus, dat Hy zelf dit zyn Woord „ kragtig make en doe ingaan in het hart als „ een tweefnydend fcherp zwaard ". Jn het Derde Deel wordt ons een uitbreidende verklaring gegeven over de twee boeken van Mofes, bekend onder de namen van Leviticus en Numeri; edog eer dat dubbel ftu'; nog het licht zag ( hoewel met Voorberigt en 'J ytel geheel afgedrukt) verfpreidde zig, helaas! de treurige maar; „ Nahuys, die uitmuntende ,, Man! Een Man, in welken de Vader der „ lichten zoo vele en trefiyke gaven gelegd 3, had! Een Man van zulk een beminlyk ka,, rakter, dat hy de achting en toesenegenheid „ gewonnen had van alle, welke hem van na^ ,, by kenden! Een Man, die met zoo veel 5, yver en vru^t in onderfcheiden Gemeenten „ gearbeid heeft. Nahuys is niet meer! „ Nahuys \s in den bloei van zyn leeftyd af. „ gelheden"! Dus luidt de roüwkbqrj üitgeboezemd door den geleerden Van Nuys Klinkenberg in zyn aanfpraak aan \ de Lazers voor het gemelde Derde Deel. } 'ie bitterlyk bedroefde Leeraar, die zig eensklaps van een tierbaten vrimd en yverigen en aangenomen me: deklptr in dit Bybeiwerk, beroofd zag, werd „ in den beginne cleimaten door ontroer-ng 3, overmeesterd, dst hy niet wist wat*, ten ,, aanzien van die gemeenfehaplyk werk., te „ doen of te bi fluiten De zaak evenwel Ver- voigens meer bedaard :vk overwegende en de V }9 nut-  <8K 226 ><& „ nuttigheid in aanmerking nemende, welke „ deze Bybelverklaring, onder den Godlvken „ zegen, vooral in de huisgezinnen der Chris„ tenen, verder zou konnen te weeg brengen, „ is hy, onder afbidding van de Godlyke hulp, „ ten laatfte te rade geworden, om dit werk „ op zig alleen te nemen en het zelve naer „ zyn beste vermogen voort te zetten, zoo lang het den alleenwyzen God zou beha,, gen, hem het leven en de kragten te befpa,, ren". Deze onderneming is door zyn Weleerwaarden met zoo veel yver voortgezet, dat hy ons reeds het Fier de Deel, beftaande in een uitlegging van het Boek Deutermomium, waar van alleen de agt eerfte Hoofdftukken door zyn geftorven Vriend bewerkt zyn, heeft medegedeeld. Vriendfchap en nederigheid deden hem, in het Voorberigt, aldaar fchryven: 5, Menigmalen herinner ik my, met een ganfch s, byzonder genoegen, 's Mans ( Nahuys ) aan,3 gename en leerfame verkeering; de juiste aanmerkingen, welke hy over myn opftelien 3, maakte; de befcheidenheid, met welke hy 3, dezelve aan myn overweging overliet; zyn „ reklyke toegevendheid in zaken, over welke ,3 wy meer of mjn verfchillen mogten; zyn gereedheid om myn bedenkingen, over het geen hy zelf gefteld had, in aanmerking te ?, nemen en 'er gebruik van te maken, als zy 3, gegrond bevonden werden. Met hoe „ veel meerder nauwkeurigheid zou dit Bybel„ werktevoorfchynzyn gekomen,en hoe veel ,, beter zou het, in alle opzigten, geweest 3, zyn, zoo ten aanzien der zaken zelve als met opzigt tot de wys van uitvoering, wan . 9) neer de groote Nahuys had mogen blyven j, mede»  s, medewerken". Maar waarheid ed overtuiging verpligten my te zeggen , dat de laatjiè zes en twintig Kapittels van Deuteronomium zoo gelukkig en volkomen gelykvormig aan de vorige bearbeid zyn, als of de geest van Nahuys zig, in een en 't zelfde lighaam, met den geest van Klinkenberg vereenigd heeft. Ik twyffel niet, of de verklaring over de Boeken Jofua, de Richteren en Rutht welke wy nog dit Jaar in een Vyfde Deel te verwagten hebben, zal deze myn gezegdens nader bevestigen. Daar ik tot dus ver uit de gedrukte Werken en verfcheiden handfchriften van den zaligen Nahuys uittrekfels gegeven heb , fchynt de evenredigheid, welke ik in deze Levensbefchryving in acht zoek te nemen, te vorderen, dat ik myn Lezers ook iets uit dat keurig Bybelwerk te fmaken geef. ik verkies, om geen andere reden, dan om der kortheids wil (anders waren 'er misfchien dingen aan te voeren veel meer gefchikt, om deze Bybelverklaring aan te pryzen) de gefchiedenis van de vurige Hangen * met die van de koperen flang, zoo als ze door Mofes aangeteekend is Num. XXI: 6,7,839. Ik heb dezelve hier met een grooter en kleiner letter, ter onderfeheiding van den text ert deszelfs opheldering laten drukken j op foortgelyke wys, als ze in den Huis-Bybel zelvert voorkomt. „ 6 Doe zond de HÊERË vuy, rige Slangen onder het volk, die beten het Volk: en daar ftierf Veel „ Volks van Israël, want de beten van *, deze Slatten waren doodlyk. Pa » ö*«  „ Het byvoegfel vurig , of gelyk 'er eig«n!yk „ ftaat Serapbim, leert ons dat het gevleugelde Slan„ gen geweest zyn; waDt dit zelfde woord vindt „ men elders van vliegende Draken gebruikt, „ Jof. XIV: 19,20. en zy waren in zoo ver ««,» rigi dat zy een vuurkleur hadden, en dat haar „ vergiftige beten van een vurige en ontfteker.de „ kragt waren. Deze Slangen zond de Heere onder bet Volk; „ waar toe wy geen wonderwerk behoeven te onj, derftellen, want dit fchadelyk ongedierte was in ,, de Woestynen , door welke de 'israëliten heen „ trokken , zeer gemeen , zie Deut. J^llI: 15; maar nu befchikte de alleen Wyze God, door „ een famenloop van omftandigheden , dat «dit „ ongedierte, tegen het welk Hy de Israëliten tot „ dus ver beveiligd had, zig in groote menigte door het leger verfpreidde. }> 7 Daarom, door deze zeer gedugte „ ftraf tot inkeer gekomen zynde, kwam het Volk, met ootmoedige Schuld - belydenis, „ boetvaardig tot Mofe, en zy zeiden: Wy hebben gezondigd, om dat „ wy tegen den HEERE, en te- gen U lasterlyke woorden gefproken „ hebben • biddet den HEERE, dat Hy defe Slangen van ons wegneme : doe bad Mofe voor het „ Volk. „ 8 En de HE ERE verordende een „ zeer zonderling middel, ter genezing van de genen, die dojr deze vergiltige draken gebeten „ waren,  „ waren, en Zeide tot Mofe; maakt U „ een vurige Slang; laat de beeldtenis „ van zulk een Slang uk geel en vuurkleurigkoper M vervaardigen en ftel ze op een Stang, „ om vanverbekwaamlykte konnen gezien worden, „ en bet zal gefchieden, dat al die „ gebeten is, als hy ze aanziet, „ onder een vurig gebed om herftelling, ZOO Zal „ Hy genezen worden en leven. „ oEnMofevolbragt het Godlyk bevel, , zoo dra het gefchieden konde; Hy maakte , " of door iemand, deskundig, liet Hy vervaardigen een koperen Slang, en ileldeze op een Stang: en 't gefchiedde, als een Slang iemand beet, zoo zag „' hy de koperen Slang aan, en hy werd genezen, en bleef levend. Omtrent deze zeer merkwaardige gebeurdtenis, „ 'hebben wy vier Vragen te beantwoorden, I Hoe kon bet aanfcbouvoen van een koperen 'Slanz de genezing der gebeten Israëliten ten gevol- " se hebben? Wy antwoorden, dac deze ge- " nezw zekerlyk niet uit natuurkundige oorzaken " kan afgeleid worden; het was derhalven een " uitwerking der Goddelyke Almagt, een eigenlyk " gezegd Wonderwerk , des te blykbarer , naer " mate 'er minder verband was tusfchen het ge\\ neesmiddel en de herftelling. IL. De tweede vraag is deze: Hoe kon deze koperen P 3 Slang,  230 ?) Stang, op alle plaat/en van Israëls leger gezien „ 'worden? Vermits de Slang op een Stang ,, verbeven was, kon dezelve op een aanmerklyken „ afftand gezien worden , even als een Veldteeken. „ Voeg 'er by, dat deze beeldtenis zekerlyk in het midden van het leger zal zyn geplaatst geweest, „ en zoo zy, die hun verblyf hadden aan de uiterfte „ g enzen van het leger, deze Slang niet zien kon„ den, moesten zy zig nader by het middenpunt s, vervoegen; want hoe doodlyk de wonden ook „ waren , zullen evenwel de gebeten Israëliten „ meestal tyds genoeg gehad hebben, om zig naer „ zulk een plaats te vervoegen, alwaar zy de ko- peren Slang zien konden, „ III. Op de derde Vraag: Waarom verkoos de „ Heere zulk een zeldfaam geneesmiddel? ant- woorden wy: op dat zyn wonderdoende kragt „ des te duidlyker zoude opgemerkt worden en de „ verftokte Isnë!;ten de genezing niet aan de uit- „ wendige middelen zouden toefchryven. „ Benalven dat deze gebeurdter,:s een gebeimzinni„ ge afbeelding was van de verloffing der Zondaars, „ door den Kruisdood van onzen Godlyken Midde„ laar, zie Job. 111: 14,15. „ IV. Eindelyk vraagt men nog: Waar zyn dt „ vurige Slangen gebleven? God befchikte, „ in zyn Voorzienigheid, zulke middelen, dat zy ,, het leger der Israëliten verlieten. Volgens den geleerden Bochart, zyn deze vurige Slangen n de Hydra of Cberfydree geweest, welke zig in de „ moerasfchen ontnouden,maar zig, wanneer deze „ zyn uitgedroogd, op het land begeven. In dit „ geval was "er niets anders dan een overvloedige regen noodig, om dit ongedierte naer de Moe3, rasfchen te doen wederkeeren. Eer ik dit nuttig Bybelwerk verlaat, en tot dingen van een anderen aart overga, kan ik njet nalaten, de gematigdheid en verkoeling onzer  # onzer tyden, nopens de zoogenaamde Broederverfchillen op te merken en te pryzen. Daar men te voren eikanderen hst hoofd warm maakte over het onderfcheid der Verbonden, over de inftelling der Schaduwwetten en derzelver beduidenisfen, over de oudheid van den Sabbath en zyn geduurfaamheid, over het regt verftand en de toepasfingen der Prophetien— denkt, fpreekt, en fchryft thans een ieder dien aangaande naer zyn licht en bevatting, zonder iémand te ftoren of geftoord te worden. Onze hedendaagfche Godsgeleerden, zoo niet alle, ten minste ver weg de meeste, voorzeker de kundigfte, beklagen en bewonderen een twist, die, uitnyd geboren, door misverftand, door drift, door agterdogt en heimlyke aanblazingen van vreemde ftokebranden, maar al te lang gevoed en gaande gehouden is. Men heeft verouderde gevoelens afgelegd, de verfchilftukken min wezendlyk verklaard , verfcheiden onvoeglykevuitdrukkingen laten varen, en, om de verwydering weg te nemen, van weerskanten eenige flappen voorwaarts gedaan; waar door de een den ander zoo naby gekomen is, dat de algemeene vyand niet gemakly■< we- ,j derom een hand van affcheiding tusfchen hen zal kry^en. Men behoeft voor deze heuglyke omwending van zaken geen meer bewys, dan dar een Nahuys en van Nuys Klinkenberg ondernomen hebben den geheelen Bybel (om zoo te fprekenj met een en dezelfde pen te verklaren. Wenfchlyk zou het wezen, dat nu zig byna niemand langer aan de lesfen van oude Meesters wil verflaven ; ook niemand langer naer deielve benoemd wilde zyn! Maar zal dit laatfte immermeer gefchieden, dan zullen alvoP 4 rens(.  <&< 232 ># rens de hier en daar opgerigte Kerklyke Kolommen en vriendfchappen (men zegge liever verdoe Ifchappen!) moeten afgefchaft worden. Zoo Jang die ftand houden noodzaakt men de Leeraars (hoe zeer ook in het wezen der zaak het zelfde gevoelende en de onderlinge liefde betragtende) om, by voorkomende gelegenheden, te zeggen: Ik ben Pauli, Ik ben Cephce. —— Dikmaals heeft het my bedroefd , dat zoodanige inftellingen, zelfs door Mannen van onze orde, die anders de kragt en het veelvuldig gebruik van den Staatsregel verdeel en heersch, zeer wel kennen, begunstigd en (als waren het middelen om de eendragt te bewaren) yverig befchermd worden De fchriften van Wvlen den Heer Nahuys hebben my van het overfchot der befchryving zyns dierbaren levens afgeleid. Ik keer tot zyn Perfoon weder, en begeef my andermaal tot het jaar 1; 80, waar in de Harderwykfche School {zeer wel begrypende, welke hulp en byftand haar ongewapende Pallas te verwagten had van een Man, zoo ffcerk in de Godsgeleerdheit en zoo wel toegerust in andere wetenfchappen !) een ftille poging deed, om hem tot zig te trekken. Men herhaalde het gedane aanzoek , maar met geen gelukkiger uitflag, dan te voren. De Voorzienigheid had hem , al was het flegts voor een korten tyd, tot een aanzienlyker ftandplaats beftemd. Dewyl hy in waarheid met Airustinus zeggen kon : 'ik heb in V gastmaa. des Heeren het hooier einde niet verkoren, daarom zei de Heer tot Hem ; 6(Ük wathooger op. De Gelderfche Mecajnalen lieten Hem, omtrent  ®< 233 ># trent het midden van April, en andermaal in het begin van Mei, toetfen; en zie! den XVI Octöber daar aan volgende , werd Hy tot het Hoogleeraar ch^p in de < .odsgeleerdheid en Kerklyke Gefchiedenis op Nêerlands oudfte en eerfte Academie beroepen , met een jaarwedde van twee duizend en driehonderd guldens; jeen fom, wel groot, maar niet boven zyn verdiensten- Men denke niet, dat hy de uitnoodiging naer de Veluwe afgeflagen heefc, om dat hy destyds reeds zyn aanllaande verplaatfing naer den Rhyn voorzag. Hy was (zoo ver is het 'er van da^.n !) weinig w..ken voor zyn aanftelling nog zoo onk undig van het geen dienaangaande beraamd werd, en ter myner kennis gekomen was. dat, wanneer ik hem in een brief daar van iets, als in een fchemering, liet zien, hy my, b!yke.,s zyn wederantwoord, naauwly ksten halve begreep. Toen de vergadering, in welke het werk zyn vol beflag gekregen heeft, belegd was, bevond hy zig juist by zynNabeftaanden te Rotterdam, alwaar het my aan geen gelegenheid ontbrak, om hem eenige nader opening te geven van het geen mooglyk (ftellig durfde ik niet fpreken) gebeuren zou. Destyds, en net vroeger, werd hy eenigzins in de zwevende zaak ingeleid. Deze Voorbereiding was ik myn geliefden Vriend verfchuldigd, die 'er ook dat nut van getrokken heeft, dat ik hem, by het ontfangen van de t\ding zyner daadlyke verkiezing, zeer bedaard vond, fchoon wy eenige oogenblikken aan elkanders halzen , uit onderfcheiden oorzaken, weenden, Myn aandoening ontftond uit blydfchap over de eer, die hy genoot P 5 en  & en het geluk der Kerk; de zyne uit ootmoedige verwondering over 's Heeren weg met hem, en een vergrootend denkbeeld van den Arbeid, waar toe hy geroepen was. Wy fpraken een half uur in ftilte te famen, en ik had het genoegen, om niet, dan voldaan over zyn voornemen en befluit, te vertrekken. Men had te gelyk met hem tot Profesfor in de Godsgèleerdheid verkozen den Wel - eerwaarden P. Rietveld, Predikant te Delft, een Heer, niet minder om zyn veelvuldige kundigheden in 'tgemeenebest der letteren, dan om zyn getrouwen Euangeliedienst in de Nederlandfche Kerk, geacht en gewaardeerd. My heugt niet, en misfchien niemant, dat 'er ooit, door de hooge Beftierders van 's Lands Academie, een dubbele keus gedaan is, welke zulk een algemeene goedkeuring heeft weggedragen. Trouwens men merkte elk hunner, in het afgetrokkene, aan als een eenling in zyn foort; terwyl zy, in verband befchouwd , vergeleken werden by de Gemini of tweelingfterren, die gelyklyk voortloopen en verlichten. Hoe de Amfterdamfche Gemeente op het eerste gerugt van de hooge waardigheit aan haar Leeraar opgedragen, te moede was, begrypt een ieder , die weet , hoe vurig hy van haar bemind werd. De liefde tot de Kerk in het gemeen worftelde met de zelfsliefde in het gemoed van vele. De eerfte behaalde egter wel ras by alle, die aan het bedaard redeneren konden geraken, een volkomen overwinning. Andere , in wier harten het eigen belang nog een geruimen tyd tegenftand bood, zagen allengskens het verkeerde hunner wen- fchingen,  fchingen, erkenden Gods vrymagt, en onderwierpen zig .(onder ernstige verzu;1 tingen : de Heer wilde hen van 't fchepftl los maken!) aan 's Vaders welbehagen. De aanvaarding van het Hoojdeeraarswerk veel voorbereiding noodig hebbende, weidde tyd van zyn overkomst gunstig aan hem overgelaten. Hy haastede zig daarom niet, maar befloot tot April van het volgend Jaar te blyven. Onderw\den predikte hy, zoo veel of weinig, als zyn omftandigheden het toelieten; hebbende zyn Amptgenooten al vroeg een allervriendlykste fchikking onder zig gemaakt, om hem, in het waarnemen zyner beurten, zoo dikmaals te verligten, als hy het zelf zou goedvinden. Voorwaar een groote beleefdheid, agtervolgd door een foortgelyke van Heeren Burgemeesters, die hem, by zyn vertrek, de bezolding van het loopende vierendeeljaars, niettegenftaande daar in minder door hem gepredikt was, vol uit hebben laten betalen. Ik zou van deze gunst, als zynde van geen belang voor zulk een aanzienlyke Stad niet geWagen , gefchiedde het niet, om daar mede, hoe kleen ook de gift moge geoordeeld worden , den fnaterenden mond des lasters te fnoeren, als had hy zig met zaken van Burger-Regering bemoeid en daar door minder by de Hoofden des volks, dan by de Burgery, gezien en geacht gemaakt. Hy had, nog in Zeeland zynde, reeds van een der wyste Raadpenfionarisfendier Provincie geleerd, en het aldaar, en waar hy zig federt bevond, altyd beoeffend: „ Dat de Burgerorde ook een Ark heeft, die „ niet mag bekeken zyn, dan van die genen, welke de Hemel tot Weereld-Priesters daar „ over  •> len; zynde het wel recht, dat de Kerk „ het geestlyk Rykhandhave, en dat de yver „ voor 't Huis des Heeren haar verflinde: maar „ zy moet ook met haar Heer zeggen; myn 33 Koningryk is van deze weereld niet" Hy nam zyn affcheid van Amfterdam den XI April, 1781, des avonds in de Nieuwe Kerk, uit Philipp. III: 20,21. Maar onze wandel is in de hemelen, waar uit wy ook den Zaligmaker verwagten, (naamlyk) den Heer Jefus Christus: die ons vernederd lighaam veranderen zal, op dat het zelve gelykvormig worde zynen heerlyken lig' hame naer de werking, waar door Hy ook alle dingen zig zeiven kan onderwerpen. Die dezen text min gepast voor een laatlte Leerrede oordeelt, wete, dat de Spreker juist in zyn vervolgftof tot die woorden gekomen zynde, daar mede de drie eerfte Kapittels van Paulus genoemden Brief volkomen heeft willen afpreken. Het doed my leed, dat ik van die vaarwel-groet niets aan myn Lezers kan mededeelen, vermits derzelver uitbreiding te gelyk met de uitfpraak in de lucht verdweenen en daar van flegts een korte fchets overgebleven is. Dus zyn werk te Amfterdam volbragt, en aldaar vele ware vrienden en gedenkteekenen van Gods genade agtergelaten hebbende, vertrok hy naer Leiden. Alvorens was hem, door den Academifchen Raad, het Doftorfchap in de Godsgeleerdheid opgedragen. Weinige hebben een regt denkbeeld van dien eertytel en misfchien is 'er nooit een vertaling van den Magtbrief, waarmede die hooge waardigheid gefchon- ken  237 ># ken wordt, in 't Nederduitfch gezien. Ik heb daarom gemeend myn Lezers met de volgende yrye (en dus meer zaaklyke, dan woordlyke) overzetting geen ondienst te zullen doen. „ Beftuurder en Raden der Leidfche Hooge „ School wenfchen den Lezer heil! ,, Dat de erkentenis van ware verdienftcn tot welzyn van de algemeene Maatfchappy „ verftrekt, en dat eens ieders deugd met „ weldaden en gunftige befluiten moet vereerd „ en opgewekt worden, was altvd het oordeel y, der Verftandigen. Maar dat de geleerdheid niet alleen in de Jeugd op allerleije wys aan„ g>moedigd, maar ook voornaamly.ï h Be, jaarden, die reeds blyken van kundigheid „ gegeven hebben, met eernamen verheerlykt „ worde, is zoo veel te billyker als de zulke „ zig langer der wetenfchappen bevlytigden — Dewyl nu de Leiwaardige en zeer geleerde 5, Heer Gerurd Jbhan Nahuys, geboortig van Utrecht', tot nog toe Amfterdamfch Predi„ kant, zig zyn leven lang, met allen yver, „ op debetragting der konsten heeft toegelegd, „ en hier geroepen is om het ampt van'Hoog„ leeraar der Heilige Godsgeleerdheid en Kerk„ lyke Gefchiedenisfen te beklceden, hebben „ wy niet konnen afayn-, hem, na vooraf-" „ gaande toeftentalihg, als onzen gewenfchten ,; Amptgenoot te erkennen en 't geen aan het „ aanvaarden zyner bediening ontbrak met „ genoegen te vervullen: des wy, volgens de ,, magt, bns verleend, door den voortrefivken „ Prins Willem van Nasfou, Stadhouder van Hollanden Zeeland, als mede van bun hd.el/ » mogen.  <& tt mogende de Staten der Provinciën, den zei „ ven Gerard Juhan Nahuys, tot Dotïor der „ H. Godsgeleerdheid erkend enaangefteld heb3, ben, erKennen en .atnitellen; hem de magt „ gevende om de Catheder te b?klimmen, den „ Bybel te verklaren, geichil ftukken te beant„ woorden en al het overige te verrigten, 't „ welk de Leeraars der HU Godsgeleerdbeid „ gewoon zyn te beöeffenen: Wy fchenken hem daar en boven alle de voorrechten en „ gunften, welke naer de wetten of het ge„ bruk aan de Leeraars der H Godsgeleerdheid „ worden toegeftaan. Ter bevestiging van dit alles hebben wy hem dezen openbaren Magt„ brief, door onzen Geheimfchryver geteekend en met het groot zegel onzer Hoogefchool „ bekragtigd, ten hand doen ftellen. Leiden „ den ro February 1781. ( was geteekend ) 9, B. Voor da , thans Beftuurder der Hooge„. fchool. E. Hollebeek. E. Gillis/en. H. Schol„ ten. C. Boers. N. G. Oosterdyk. Geheim3, fchryver der Hoogefchool ". Dus , ter aanvaarding van het Hoogleeraarfchap, bevoegd zynde, deed hy den XXX April zyn Inwyïngs-Reden: over de nadeelen van een verfynd Heidendom, onder de Christenen van onzen tyd inkruipende, en de middelen daar tegen. Het gehoor was luifterryk, en de ftilte buitengemeen. Geen wonder! de ongewoonheid der ftof en de welfprekendheid van den Redenaar hielden eens ieders aandagt gebonden. Op den Predikftoel, pleeg hy zig doorgaans aan de confcientien der menfchen te veraangenamen, maar voor de eerftemaal de Catheder (Hoogleeraarsftoel) beklimmende, fcheen hy zig zelven te overtreffen. iNoch dc verandering  m< n9 >© ring van geftoelte, noch de ongewoonheid der taal, noch de aanzienlykheid en geleerdheid der faamgevloeide menigte verminderden zyn natuurlyke en befchaafde gaven, maar vermeerderden ; maar verheften die veel eer! Het is de gewoonte der Redenaars zig min of meer, wegens kleen vermogen, weinige ervarenheid, mangel aan welfprekendheid—3 te verontfchuldigen, en zulks dikmaals met zoo veel beleid, konst en zwier , als of zy wilden, dat men het tegenovergeftelde hunner woorden had te gelooven. In die foort yan verfchooning zou onze Guldemond, volgens veler oordeel, de maat te buiten zyn gegaan, toen men hem, niet met verbysterende aandoening, maar met een zedige vrymoedigheid; niet met een belemmerde, maar met een gladde tong; niet met wanfpraak, maar met een zuivere taal, het volgende hoorde zeggen: „ Die zelfde luifter nogthans, die zelfde „ glans , welk een meer geöeffenden van „ alle kanten met blydfchap omringen zou, verbystert my, die in vernuft by andere zoo „ veel te kort fchiet, even als of ik door de „ fchittering van een blixemftraal getroffen werd, zoo dat ik, die, met geen gemeene vrees, 't gefloelte der Redenaars beklommen „ heb, al bevende gevoel, dat ik niet, dan met „ een foort van duizeling, uit deze verheven „ plaats, op den zeer luifterryken kring van „ Toehoorders, die my omringt, de oogeri „ neer kan flaan. Het aanfchouwen van u, beroemdfte Mannen , welker orde een .,, iegelyk eerbied ;inboezemt, ontroert my; „ en doet my te geweldiger aan, op de herin3i nering van dien grooten Man, Diderikvan » der  ,, der Kemp, wien ik moet opvolgen; dief! „ grooten Man, die overal in uitmuntte, „ wiens droevige dood, en al te vroeg verlies, „ uw getaterde Kaad betreurt, waar over de „ wysheidzoekende jeugd rouw draagt, de ü Burgery tranen ftort en de Kerk klaiglyk „ weent; een Man, op wiens ryken.fchat van „ kundig .eden, uirmu-ïte ide geleerdheid, „ vloeijende welfprekendneid, gulhirtige op„ regtheid en bcfcmarje zeden de Hooge„ fcnool, niet mmder dan ons Kerkgenoot-' „ fchap, roem m ,-gt dragen. De voetitappen „ van zulk een Man te drukken, een zoobon„ digen, beknopten en in het welfpreken on,, navolgbaren en fchier Godlyken Redenaar, „ te vervangen; dit werk, voorzeker! gaat myn kragten niet weinig te boven; dees „ arbeid overtreft zeer verre myn zeer ge„ ringe bekwaamheid! 't Is waar', ik beken, „ genegen Toehoorders, dat het my tot bier „ toe niet geheel vreemd, maar zelfs zeer ge„ woon is, tot een aanzienlyke fchaar van „ Toehoorders, in onze Moederfpraak, het 3, woord te voeren: dan, naer mate ik door „ langdurige oeffening hier in meer hebiyk-* „ heid, verkregen heb, zoo gevoel ik ook te 5, eerder de ftremmende moeilykheid, om, „ naer den aart der Latynfche taal, mvn re* „ den interigten, zoo zelfs, dat ik, reeds in „ den aanvang myner Redevoering, maar al „ te veel gewaar word , hoe veel my ont„ breekt, om my in deze geleerde Taal vloei„ baar te konnen uitdrukken, of overeenkom„ flig de waardigheid van deze plaats te fpre„ ken. Want zoo verftompt zyn myn zintuiv gen niet, dat ik niet eeniger mate bemerk, j, wat  24-r >$ 3, wat van een Redenaar vereifcht wordt, zal 3, zyn Redevoering g2en walging verwekken; 3, en; uit dien hoofde, beknelt en beangstigt my te meer de vrees, om, zoo niet door i, volftrekte wantaal , ten rninfte door de ,, zwakheid myner uitdrukking en min be- ichaafde taal, keurige en fcherpluifterende „ ooren te kwetzen, die niet dan aan ge,, kuifchte taal en uitgezogte zegswyzen ge, wend zyn; die zoo dikwyls, die nog on,, langs, van deze zelfde verhevenfpreekplaats, ,, zulk eene manlyke welfprekendheid bewon,, derd hebben, dat het met geen reden tè „ denken is, dat zy zelfs een middenmatige Redeij, voering, zonder eenige verveling, zullen „ konnen aanhooren. Want nog zyn de ooren en harten vervuld met de deftige zeggings„ kragt van den volzinnigen Hollebeek; een 5, Redenaar, wiens doorwrogte Redevoering, „ nog zeer kort geleden, alle de Toehoorders „ bekoorde; wiens beden en heilwenfehen ( welke God op de goedgunftigfte wys vef„ hoore!) by die gelegenheid, zoo voor my, i, als voor myn dierbaren Rietveld, en on,, zer beider gelukkige inhuldiging, uitgeboe„ zemd, ik met een dankbare ziel herdenk. ,, Oan, nu ziet gy hier voor u een Godsge? „ leerden, van allen redenkonftige'n toeftel h bykans ontbloot; die, federt byna twintig u jaren, in het Herdersampt der zielen bezig 3, geweest zynde, in de grootfte en volkrykfte r, Gemeenten van ons Vaderland,, aan den ^ last der heilige Bediening ganfehlyk was toesi gewyd; die, federt een geruimen tyd, zig 5, od niets anders heeft konnen toeleggen,- daa t. op de kennis der Godsgeleerdheid en hftt Os  <8K 242 ><£ „ uitleggen der H. Schrift; wien althans de „ fieraden der Latynfche taal voor lang ont„ wend en vergeten zyn; ja, wiens land, als „ ware het, door gebrek van aanhoudende „ oeffening der overige konften en wetenj, fchappen, hier en daar verwaarloosde akkers „ of braakland vertoont: waar by nog dit „ komt, dat ik, onder het drukkend gewigt 3, van opeengeftapelde bezigheden, niet flegts „ de fnipperuren, maar zelfs de minuten, „ zorgvuldig heb moeten bezuinigen en aan,, wenden, om my tot het nieuwe werk toe „ te rusten, en tot het plegtig aanvaarden „ dezes ampts gereed te maken. Het is der„ halven niet flegts, om de gewoonte te vol„ gen, of om, volgens het gebruik der Re„ denaars, de genegenheid der toehoorders in te winnen; maar uit een gewisfe bewustheid „ myner zwakheid, dat ik, zelfs terftond met „ den aanvang myner Reden, uw welmee„ nende en infchikkende goedgunftigheid al„ lerernftigst te verzoeken, ja te fmeeken, „ noodig heb". Uitdrukkingen van dezen aart heeft men voor bloote pligtsplegingen gehouden en dezelve min toepaslyk geoordeeld op iemand, door natuur en oeffening, met dat alles, over welks gemis of fchaarfch bezit in de Redenvoering geslaagd wordt, zoo ryklyk voorzien. Deze aanmerking, die vry algemeen gehoord is, zou nooit gemaakt zyn, had men 's Mans diepe nedrigheid gepeild. Hy meende, het geen hy fprak. Zoo groot hy in de oogen van andere was, zoo laag zag hy by zig zeiven neder. Ik weet, hoe zyn hart voor de uitvoering gefteld gras, en welke bemoediging hy noodig had. 'Is  &€ «43 ts de zaak, tegen zyn gedagten, zoo wel uitgevallen, en de uitkomst zoo heerlyk voor hem geweest, hy fchreef het aan geen bekwaamheid, maar alleen'aan 's Heeren onderfteunende goedheid toe. Dank God, (was het Codsvrugtig antwoord, het welk hy aan zekeren vriend gaf, die hem zyn hartlyke blydfchap over het zoo lofiyk verrigte werk met zégenwenfch betuigde) dank God voor zyri hulp éti Wouw dan my bewezen; ik heb heden, by ver» nieuwing, de kragt en fterkte van myn geloofsvertrouwen op den Heer mogen ondervinden. Wanneer ik hem, by de uitgaaf, voor dit lettergefchenk bedankt had, werd ik, na verloop van eenige dagert, met eert brief vereerd, waaf iri ik onder andere deze woorden las: ,, Het verheugt my zeer, dat gy myn Oratie met een genoegen gelezen hebt evenredig aan dat, }i waar mede ze door u gehoord is. Ik ben 'er „ waarlyk over aangedaan, dat ik van alle 3) kanten zoo veel gunst en goedkeuring over „ dezen eerfteling van myn nieuwen post on„ dervind. Myn bede tot God was alleen: 3, Hy wilde my behoeden voor oneer, en ge„ ven, dat ik van dit voor my zoo vreemd werk zonder fchande mogt afkomen/ en zie! God heeft myn bede gegeven en meer; „ Hy heeft gedaan boven het geen ik bidden of }5 denken kon. Hem alleen zy 'er de eer voor ,, toegebragt, terwyl ik op zyn genade met L vertrouwen hoop, om in zyn kragt myri post te vervullen ". Als men deze Redevoering en de wys, waar op ze bewerkt is, gadeflaat, kan het niet anders wezen, öf ze heeft den verftandigften eB regtzinnigften onzer Kerkgenooten we.gevallig ° O % mos-  moéten zyn. Aan die genen, tegen welke dezelve eigenlyk is ingerigt, kan ze onmooglyk behagen, fchoon de edelmoedigfte onder deze bekennen moeten, dat ze, naer onze wvs van denken, niet kwalyk is opgefteld. Laat ik van haar inhoud, tot nut en genoegen van die ze niet gelezen hebben, iets melden. Daar zig, in vroeger dagen, een driftige en bygeloovige Godsdienst de heerfchappy over de gewetens der menfchen aanmatigde, en alles in het werk ftelde, om elk door geweld, door pynigingen, door vuur en Haal, te noodzaken om een en dezelfde Kerkgemeenfchap te omhelzen, mogen wy gematigder tyden beleven. De Kerkers zyn voorlang ontfloten, de ketenen verbroken, de boeijen verbryzeld en het Bygeloof de wapenen uit de handen gewrongen. Allen flaaffchen dwang verbannen zynde, zien wy de Waarheid vastgefteld en de vryheid bloei jende. INiemant wordt, uit hoofde van zyn Godsdienst, moeite aangedaan. Elk, zoo hy flegts de pligten van een eerlyk burger behartigt , deelt gerust in de voordeelen der vryheid. Maar helaas ! gelyk 'er in den ftaat van fterflykheid niets van alle kanten volmaakt is, zoo ontbreekt het by deze gelukkigfte verandering van zaken, ook aan geen misbruik. Men flaat van het een uiterfte tot het ander over. Reeds voorheen zyn 'er geweest, en nog zyn 'er, die de hertelde vryheid in een toomlooze ongebondenheit zoeken te veranderen , en in plaats van het ondraaglyk juk, het welk wy afgeworpen hebben, de onverfchilligheid in den Godsdienst pogen in -te voeren i  4K *45 >$ ren; die de kenmerkende leerftukken van het Christeiyk geloof over den hekel halen, of gemaklyk konnen dulden en aanzien, dat zulks door andere gefchiedt; die, onder het listig en bedrieglyk voorwendfel van verdraagfaamheid, de zenuwen van den geopenbaarden Godsdienst affnyden, de aangenomen Symbolifche boeken, in welke de Christelyke Leer duidlyk bepaald wordt, verachtlyk doorftryken , onder den fchoonfchynenden naam van Broederliefde, een gemeenfchaplyke vereeniging, een onbepaalde vermenging van allerlei Gezindheden dry ven, en tot dat einde tragten een geloofsleus faam te ftellen, die naer den fmaak van een ieder en hunner aller gemeene belydenis gefchikt is. —— Om dit in zoo groot een tegenftrydige verfchillendheid van gevoelens mooglyk te maken, moet, naer hun begrip, elke Christelyke Maatfchappy die ftukken,'welke haar byzonder eigen zyn, agter de bank werpen, of ten minste onaangeroerd laten: men dient aan een ieder, tot welk genootfchap hy ook behoort, vryheid niet alleen van denken en gelooven, maar ook van leeren te vergunnen , en het geen niet aan allen fmaakt, als van geen of weinig gewigt, voorbygaan, ja 'er zelfs geen melding van maken, veel min daar over een twistgeding aanvangen. Alle zulke ftellingen tog zyn, zoo ze zeggen, overtollig, noodloos, en konnen , terwyl ze onder de dingen. die een algemeene toeftemming hebben, niet mogen geteld worden, zonder eenig nadeel in den Godsdienst gemist worden, vermits zy nergens anders toe ftrekken , dan tot aankweking van verdeeldheden , en om veel eer voedfel aan partyfchappen te geven, dan iets tot de oeffe£ 3 niug  Hó ïiing van ware Godsvrugt toe te brengen* Langs dezen weg, zou eindelyk de ChristenKerk van alle overtolligheden gezuiverd en op het naauwfte vereenigd tot haar oude oorfpronglyke eenvoudigheid wederkeeren en de hoogste voorfpoed genieten. Men moet bekennen , dat zig in dit ontwerp een vertooning van vryheid en menschlievendheid opdoet, maar dit is het ook al; Want behalve dat 'er, volgens zulk een bellek zoo weinig een ware gemeenfchap of oeffening van egte broederliefde onder de Christenen te verwagten is, als een Platonisch Gemeenebest: zoo is het te vreezen, dat de zoo ernstige aanheyeling dier onbepaalde verdraagfaamheid een denkwys verraadt, die tot het Heidendom overhelt; juist niet tot dat lompe en domme, het welk by de allerblindfte Afgodendienaers plaats had, maar tot dat meer gepolyste, het welk by de befchaafder Volken, byzonder by derzelver Wysgeeren, gevonden wordt, hoewel, voorzeker! alles behoorlyk overwogen zynde, de eigenlyk gezegde Afgodery van die zedekundige wysbegeerte, die alleen het fchemerend redelicht ten leidsman heeft, op veel korter affland verwyderd is, dan in den eersten opflag toefchynt; want zoo haast als 'er zulk een qverfchilligheid toegelaten wordt, omtrent de eigenaartige hoofdwaarheden van het Christendom, zoo zal het weinig moeite kosten, de verdraagfaamheid zoo ver uit- te (trekken, dat men geen zwarigheid in het geheel zal maken, om, in één omtrek en op dezelfde pleinen, den Tempelen en Altaren aan de Zon toegewyd, en der Turkfche Mo.-queen, naast de Heiligdommen der Christenen, plaats te vergunnen; waar  4K *47 waar op wel ras, by de eerste gelegenheit, wanneer maar eenig byzonder en tydlyk voor» deel daar mede gemengd is, het weinig of niets zal kosten de vriendfchapsbanden naauwer toe te halen, de gevoelens te vereenigen, en onderling van den één tot den anderen Godsdienst te famen te fmelten. Wat 'er ook van die gevolgen zy i zeker is het, dat indien de vereeniging op de zoo even gefchetste voor» waarde immermeer plaats greep, 'er van het Christendom, behaiven den naam, byna niets zou overblyven, dan het geen den Heidenen 9 althans den befchaafdften, bekend is geweest, naamlyk de Natuurlyke Godsdienst. Om dezen boven de Openbaring te doen zegevieren en daar door een fyner Heidendom fmaaklyk te maken, onder voorwendfel van de Religie tot zyn oorfpronglyke eenvoudigheid te doen wederkeeren , vermoeit zig thans een groot deel van Duitschland, Engeland en Frankryk; gave God, dat wy Neerland mogten uitfluiten ! Het ftelfel, welk men ter bereiking van dit oogmerk uitgedagt heeft, komt hoofdzaaklyk hier op neer: de Rede alleen, mits behoorlyk geoeffend, leert ons nu nog de ware wysheid en kan den weg ter zaligheid aanwyzen; op dat ze evenwel te beter haar oogmerk zou bereiken , heeft God van tyd tot tyd mannen uit het menschlyk geflagt verwekt, begaafd met een zonderlinge fcherpte van vernuft, en als met een Godlyken geest bezield, om het regte voetfpoor, het welk wy te volgen hebben, op verfchillende wys en in verfcheiden trappen , bekend te maken. Dus heeft hy een Mofes, eenLycurgus, Zoroaster, Confucius, Q 4 Soera-  ®< 248 >* ISfr^teS \TPlat0 > S-neca en andere aan verfcheiden Natiën gefchonken, welker wysheid Z\g m het midden van vele volken en liter, moe7]ênt g6flagten Wyd en z*d verfpreidenmoest, Onder deze nu muntte ook Christus nh wiens leer en leven het beste voorbeeld van zeden gegeven heeft Met deze en dergelyke hulpmiddelen voorzien, kan men, goed en kwaad m acht nemen, en de zaligheid, £ n'n alIe,Wen even groot, maar nog- ÏÊÏÏi Ji,le gelukkis genoe* en eeuwigdurend zal zyn; want wat de verborgenheden en de verder geloofswaarheden betreft en, over 2lwy; S^zyhet noemen, fcherpzinnig twi ten, als waren zy de fpil, waar op alle! draait, die alle zyn, zoo ze al geen fchade vl°n^^n^St! overtolll'S' hebben geen invloed op de podzahgheid en het wezendlyke der Leer, en konnen daarom zonder eenig nadeel, ja moeten zelfs, dewyl ze tog tegen de inwerpingen der ongelooyigen niet te verdedigen zyn, ten hunnen gevalle, met fbïzwygen voorbygegaan worden. En wat de zonde aangaat, nademaal niemand in die leven volmaakt is zoo zyn de afwykingen , zoo 'er maar geen opzetlvke moedwilligheid onder loopt, flegts te houden voor onvolmaaktheden en zwakheden eener natuur, welke wy van den Hoogen en Wyzen Schepper ontfangen hebben, die, daar wy van Hem zeiven gefchapen zyn\ ons met meer afeischt, dan Hy ons gegeven heeft, en zlg met een gehoorfaamheid, die evenredig SpÏ*3p°SS Verm°Sen' ^genoegt. Weg dan met de firenge meening van een hoop iW ' v fche  4K «49 fche menfchen , als of onze zonden God zouden beledigen en den goedhartigften Vader tot toorn en gramfchaprkonnen opwekken! Laat vrylyk zulk eengedagte verbannen worden naer de fchool van dat averegtfche volk, het welk men Mystieken noemt! Het allergoedertiernfte Wezen ftraft, eigenlyk gezegd , nooit. Het kan nooit in Gód vallen , wraak te oeffenen, om dat Hy"nimmer vertoornt, maaralleen kastydt, en dat met geen ander oogmerk, dan om zelf de booste en fnoodfte , ja zelf deDuivelen ] vroeger of later , tot berouw te brengen. Eeuwige ftraffen moet men onder de verdicbtfels tellen. Berouw en ver¬ betering van zeden (hoedanig die ook mogen wezen) zyn genoegfaam tot uitwisfching van zonden en eerst tot vermindering en daar na tot wegneming harer droevige gevolgen. Al het geen wy van de borgtogtlyke voldoening van Christus, van de noodzaaklykheid onzer verlosfing door zyn bloed , en, het geen verder met deze leer famenhangt, ftaande houden en aandringen , moet tot de ouderwetfche Godsgeleerdheid verzonden worden. Kortom alle redelyke fchepfels zyn kinderen van denzelfden' Schepper, eikanderen gelyk; en waarom gouden zy dan ook aan hun Maker niet even aangenaam, niet even lief wezen , en elk op zyn tyd, vroeg of fpade, met de zaligheid befchonken worden ? Zie daar een ftelfel der Leer, naer welk het Christendom verbeterd moet worden, zal de wenfch der bedendaagfche voorftanders van onverfchilligheid gelukken; dog een ftelfel, het welk noch Christus, noch zyn Apostelen, 'noch de eerfte 'Christen Oud vaders, Clemens, Po£ 5 lycarpus,  lycarpus, Ignatius, Juftinus, en andere gekend hebben ,■ en dat wel ver van gdcnikt te zyn, om het Christendom in zyn oorlpronglyke een' voudigheid te herilellen, nergens toe kan dienen, dan om het te ontzenuwen, te verminken, te vernietigen, of, gelvk onze Redenaar het nader verklaart, een fyner of gepolyst Heidendom in deszelfs plaats te ftellen. Hy verzet zig tegen die onderneming met alle magt, en fteld ons de Jchroomlykfie nadeelen, welke de invoering van zulk een fyner Heidendom met zig kan flepen, in een dubbel tafereel levendig voor oogen. Eerst toont hy, dat daar door de kragt van ware Godzaligheid, waar op alle de uitgemonfterde waarheden den grootften invloed hebben, zou gebroken worden. Hoe weinig tog de wysgerige zedeleer, wanneer zy van de grondbeginfels der openbaring afgefcheiden, of zelfs maar op dezelve niet gebouwd wordt, tot de beoeffening van ware Godzaligheid vermag , heeft men, door alle eeuwen, in de zeden der Heidenen gezien, en ziet men nog by ondervinding. Hoeveel ligt derhalven der Christenkerk daar aan gelegen , dat die waarheden, welke aan de Openbaring byzonder en alleen eigen zyn, en waar uit de bronnen van egte deugd en heiligheid ontfpringen, onbedorven bewaard en tot de late nakomelingfchap overgebragt worden? vervolgens wyst hy aan, welk gevaar de burgerlyke Maatfchappy in ons Land zou loopen, als de Begunstigers van een bedekt Heidendom in hun oogmerk flaagden. Na, in overeenftemming van de zinfpreuk der Hollandfche Maagd., -betoogd te hebben, dat de Bybel het fteunfel haref welvaart is, heft hy op nieuws in dezer voegen aan : „ welk een Z S* » over-  3, overvloed van ftof zou .ik hebben-, indien ik hetgeen, het welk ik.thans met bondige „ redenen meen uitgemaakt- te hebben, met „ voorbeelden moge ftaven -——- Dit kan ik „ egter niet nalaten met weinige aan te mer„ ken, dar , zoo wy de zaak van den kant der Burgermaatfchappy, of uit een ftaatkundig „ oogpunkt befchouwen, het tot bewaring van de openbare rust van het hoogfte aanbelang is, dat de Leer der waarheid, zoo„ danig als zy nu eenmaal wel bepaald. en uit „ de heilige Bladeren in onze Symbohfche „ boeken vaftgefteld is, bevestigd en onge,, ftoord blyve. Laaten wy, bid ik u, flegts ter„ loops ons herinneren de dingen, die, in den. aanvang der vorige eeuw en een weinig ,, vroeger gebeurd zyn.. Welke twisten, wel„ ke verdeeldheden hebben toen het Gemeene„ beft van een gefcheurd! Hoe vele beroerten ^ onftonden 'er, door welke, als door even „ zoo veel ftormen en onweders, de gemeene „ welvaart getroffen, gefchud, en byna ver„ woeft werd! En waar uit ontftonden tog al „ die onheilen? waar uit anders, dat uit de „ tegenftrydigheid der gevoelens, aangaande „ ettelyke hoofdftukken onzer Belydenis, aan welke fommige vafthielden, gelyk wy nu „ nog heden meenen te moeten doen: terwyl „ het anderen integendeel goed dagt de gren„ zen van verdraagfaamheid zoo ver uit te brei,, den, dat die Leerftukken flegts voor nutloo. „ ze verfchilpunten zouden gehouden worden; ., waar uit voorvloeide, dat in dezelfde Kerk3, gemeenfehap, in dezelfde heiligdommen, ,, dezelfde waarheid dan eens geleerd, dan „ eens beftreden, van deze als gewigtig ge- roemd,  „ roëmd, van geene met fmaadwoorden ver„ worpen werd. De ondervinding leerde toen „ zeer duidlyk, dat zulk een verdraagfaamheid „ met de Regtzinnigheid ter zelfder plaats niet „ wonen kan, zonder tot byna daaglykfche „ oproeren gelegenheid te geven. Na dat dan „ het Twiftgeding, het welk verfchillende lot„ gevallen gehad en vele gevaren veroorzaakt „ heeft beflist was, hebben de onderling verj, fchillende en van een gefcheiden partyen, „ begonnen byzondere Genootfchappen uit te „ maken, aan welker eene wel alleen ('tgeen tot herftelling en bewaring van de rust niet j, anders wezen kon) de openbare rechten en „ voorrechten in eigendom gebleven zyn, dog „aan welke beide egter, gelyk aan andere „ Gezindten, na het ftillen der beroerten, de „ vryheid gelaten is, haar eigen zaken naer: „ goedvinden te fchikken 3 te befturen en „ voor haar Belydenis, die men volgens zyn „ geweten omhelsde, met vermyding egter van ombefcheidenheid, uit te komen. Langs de„ zen weg hielden eindelyk de muiteryen op, „ de oproeren werden geftild, de vrede ten „ laatfte gelukkig herfteld, de rust bevestigd; j, zoodanig, dat wy, gedurende meer dan an3i derhalve eeuw, de vryheid van geweten met „ een aangename geruftheid genieten. De „ ondervinding heeft derhalven getoond, dat „ deze onze Belydenis en de inrigting, welke „ aan onzen Kerkftaat (gemeenlyk de heer„ fchende of bovendryvende Kerk van ons „ Land genoemd) eigen is, geenzins hetmoord„ zwaard wet, nog inbreuk maakt op der menfchen geweten, nog anderen hun welvaart y^benydt, nog hun de bekwame gelegenheid, 1 u „ om  <$K 253 >& i, om hun godsdienst te oeffenen , zoo veef „ het zonder blykbare ergernis van andere en „ zonder gevaar van beroerten gefchieden kan, „ ontrukt. De verdraagfaamheid, wel niet „ die losfe en rukeloofe, welke de ftrydigfte „ en met eikanderen onbeftaanbaarfte zaken en „ gevoelens zoekt onder een te mengen, maar „ die biilyke verdraagfaamheit, welke van nyd „ en vervolgzugt zig afkeerig betoont, en, „ terwyl zy de rechten, die zy geniet, tragt „ te bewaren en te befchermen, ook met een „ befcheiden gemoed duldt, dat andere hun „ vryheid insgelyks genieten ; deze ver„ draagfaamheid, zeg ik, die uit den eigen aart „ 'onzer Belydenis voortvloeid, bloeid in deze „ bewesten, bloeit in den ganfchen Burger„ ftaat van Nederland, en kroont het Gemeene„; beft der Batavieren met den grootften luis„ ter, terwyl het de beroemdfte Chriften „ Maatfchappyen, wie en waar zy ook zyn „ mogen, in regtmatige toegevendheid te boven „ gaat en durft uittarten. Dog waar toe zou , alles eindelyk vervallen, indien, niet alleen j de oude Lasteringen, waarmede onze Geloofsleuzen aangerand werden, herleefden, maar veel meer nu zelfs die ongebonden denkwys „ van den hedendaagfchen fmaak van fommige , „ in onze Kerkgemeenfchap wordt ingedrongen, „ welke niet flegts die hoofdft ukken onzer Be- , lydenis, over welke eertyds de twisten en „ verdeeldheden ontftonden, op nieuws zoekt , te beftryden, maar ook aan de teugels nog H veel ruimer tragt bot te vieren? Wat zou 't gevolg zyn, bid ik u? Het ontbreekt tog „ niet, en daar is hoop, dat het nooit ont„ breken zal, aan moedige Helden, die zig * ' „ aller-  # !„ aUerbereidvaardigst zullen toonen, om on20 „ gelukkige gefteldbeid te befchermen , om „ voor deze Altaren niet minder dan voor „ onze Haardfteden dapperlyk te ftryden. „ Wat, bid ik ü, was 'er anders van te wag,, ten, dan dat de vorige oneenigheden weer „ opgehaald, de voorleden oproeren herleven zouden, en dat wel zoo veel te fterker en „ heviger, als de waarheden zelve, die heden „ aangetast worden, van nog grooter aanbe>■> ^ang zyn, en zoo veel te yveriger moeten ,. verdedigd worden? Zouden onze zaken op „ deze wys niet op nieuws in gevaar gebragt, en tusfchen hoop en vrees gefteld worden f „ Ja zelfs indien men mag onderftellen (het „ welk althans elk regtfchapen belyder van on„ zen Godsdienst van harte behoort te geloo„ ven) zoo men mag onderftellen, zeg ik, „ dat de egte waarheid aan onze zyde ftaat, „ zal het niet moeilyk zyn te voorfpellen, dat j, het een volftrekt doodlyke ramp voor onze „ Kerkgezindte zou zyn, indien ooit die verderflyke onverfchilligheid, die overhelling „ tot het Heidendom, welke wy afgefchetst „ hebben, de overhand kreeg, enden mees„ ter fpeelde. Want de ondervinding leert, ,, dat de dwalende , hoe oneenig ook onder „ eikanderen, zeer gemaklyk nogthans tegen „ de waarheid alleen hun wapenen en magt „ vereenigen, en alles, behalven de waarheid alleen, verdragen konnen. Wien, by voorbeeld, is het onbekend, dat allerlei eerdienst van verzierde Goden onder de Heidenen „ geoorloofd is geweest, de ware dienst van „ 't hoogfte Opperwezen alleen uitgezonderd ? „ Allerlei zoogenoemde Goden werden met 5S de  n de grootfte gretigheid aangenomen, dog Je.» „ fus Christus, de eene en eenige Heer der „ volkeren, verworpen. Niets anders voorze„ ker zou men te verwagten hebben , indien „ op nieuws die Heidenfche wys van vryden„ ken, fchoon zig onder een glimpiger kleed „ verbergende, doordrong; hoe gemaklyk zou elk, behalven de beoeffenaars en voorftan„ ders der zuivere Leer, verdragen worden? „ Zeer gereedlyk tog zouden, by voorbeeld, „ Socinianen, Arianen, Pelagianen, ja zelfs .„ (onze tyden bevestigen het) Deïsten * zig by eikanderen voegen , om met vereende „ kragten, zig tegen onze Belydenis in flagor„ de te ftellen, en, zoo veel mooglyk, die met een fehier onverzoenlyken en doodly„ ken haatte beftryden, ja te verdelgen." Het zou weinig baten een zekere doodlyke kwaal te kennen, zoo men niet te gelyk bedagt ware, om daar tegen een bekwaam geneesmiddel aan de hand te geven, 't Is hier van daan, dat hy, de ziekte aangewezen en in haar kenteekenen en gevaarlyke uitwerkfels voorgefteld hebbende , tot derzelver geneeswys overgaat, daar toe, behalven eensgezindheid onder de Broeders, om den vyand gelykerhand te keer te gaan, drie dingen aanbevelende : een openhartige naauwkeurige, uitvoerige Belydenis en voordragt onzer Godsdienstige gevoelens, zonder zig één eenige van dezelve te fchamen: een bevestiging onzer Leer, niet door bloot gezag en eenzydig vooroordeel, maar door een bondig en overredend betoog, ten welken einde de Kerkgewyde jeugd zig niet alleen der Godgeleerdheid behoorde te bevly- tigen,  256 >$> tigen, maar ook toe te leggen op de algeine^ ne en Vaaerlandfche, inzonderheid ook op de Kerklyke gefchiedenis (niet uit beekskens maar uit de fonteinen zelve gehaald) op de voornaamste takken der Wysbegeerte, als daar zyn Redekonst, Bovennatuurkunde , Zedekunde, de beginfels der Wis - Natuur- en Starrekunde ; üie alle, niet alleen het hunne'toebren- gen ter opheldering van de Heilige Schriftuur, maar uit welke ook wapenen tegen onze vyanden zyn te fmeden : een voorzigtig, betaairtlyk en Godsvrugtig gebruik maken dier wapenen , zoo dat men het Christendom wel met allen ernst, dog edelmoedig en befcheiden, handhaaft; nietfleekt, niet tergt, niet verbittert, maar de dolende met alle mededoögende zagtzinnigheid van de dwaling huns wegs zoekt te regt te brengen. „ 't L> waar, 'er doen zig „ niet zelden een foort van onheblyke tegenfpre„ kers op, die de voornaamste van alle wétenfchappen, de Godsgeleerdheid, zoo min als de gezonde Wysgeerte ontziende, zoo }, onbefchoft, zoo driest, zoo haatlyk, op de heiligfte waarheden losgaan en aanvallen, 3, dat men naauwlyks kan nalaten in hevigheid „ en gramfchap daar tegen te ontfteken. En „ voorwaar! in dit geval is ook de opryzing van innige verontwaardiging niet ganschlyk „ ongeoorloofd,- ues niet tegenftaande egter „ zal ook dan zelfs niemand den Godsdienst „ grooter dienst doen, niemand de waarheid „ gelukkiger befehermen, dan die den' onbe„ fcheiden aanvaller, niet met hevige uitva„ ringen tegengaat, maar die, met klare be„ wyzen, naakt en duidlyk, elk doet zien, dat hy een lasteraar is, en tem alzoo van heil-  ft rieilfamé fchaamtè zoekt te doen blozen, tk Ü beken , men heeft gewislyk zorg te dragen» }, dat de voordeelen en openbare voorrechten 3, van den in deze Gewesten vastgeftelden „ Godsdienst niet eenig nadeel lyden; als waar ,, uit, wegens de natuur der zaak, niet an„ ders volgen kan, dan dat alle andere Kerk„ genootfchappen van dé openbare Eeramp,, ten en Magiftraats-bedieningen geweerd worj, den. Niemand verdenke ons egter, uit dien „ hoofde, van vervolging of onderdrukking , „ want de hoogste noodzaaklykheid vordert ,, deze voorzorg ; immers, zonder dezelve , zou het Gemeenebest door onophoudlyke ,, kuiperyen in rep en roer geraken; elke par- ty zou voor haar aanhang naer. de Eer3, ampten dingen; door aanhoudende twisten ,, en verdeeldheden zou men. eikanderen ver- teren en nooit waren vrede of aangename gerustheid konnen genieten. Alleenlyk heb- ben wy ons van alle onbillykhejd, onder ,, fchyn van recht, zorgvuldig te wagten. ,, Laaten wy toezien,' dat een noodzaaklyke ,, voorzorg in geen onbillykheid ontaarte,; }', want de gemelde noodwendige voorzorg ver3, eischt geenzins een haatlyk gemoed tegen onze partyen : zy is geenzins. ftrydig met ,, de pligten der helifche goedwilligheid. Laa# ten wy, behoudens die gemelde betaamlyk» ,', voorzorg, dén tegenftreveren een.gediens,3 tige toegenegenheid betoonen: laten de ver- fchillendé Gezindten ,- en elk van haar leden,: ,, benevens ons, al dat recht, alle die voor,, rechten vry lyk genieten, welke eiken goej,' den burgér toekomen. Niemand .onzer be» i, géért dezen gelukkigen ftaat van ons GeB. meeue-  258 „ meenebest te ftoren, of de wettige vergun„ ningen, welke zy, die van ons verfchillen, „ genieten, te verminderen: al die foort van „ vryheden, bedieningen en eerampten, die „ zy, zonder nadeel of gevaar der algemeene „ belangen, konnen bekleeden, benyden wy „ hun in 't minste niet. Laaten wy der- hal ven het zelfde voetfpoor volgen, waar „ op wy tot hier toe zoo gelukkig een wettige „ vryheid en verdraagfaamheid gehandhaafd „ hebben! Laaten wy nimmer, onder het dek„ kleed van voorgewende liefde tot den Gods„ dienst, bitterheid of afgunst voeden. Laa„ ten wy met de daad betoon en, dat de vol„ zekerste overtuiging van de waarheid en de „ vurigste liefde en yver tot derzelver bewa„ ring, niets het minste verhindert, dat wy „ de rechten der menschlykheid niet zouden „ eerbiedigen; maar dat zy in tegendeel, de „ ware menschlievendheid voorftaat en bevor- dert; en dat wy, met geen ander oogmerk, ,, de Leerftukken van onzen geopenbaarden „ Godsdienst zoo ftandvastig aankleven, zoo „ dapper verdedigen, dan op dat wy de ware „ gelukzaligheid, die in de levendige erkendte„ nis derzelver ligt opgefloten , uit een be,, taamlyk gevoel van menschlievendheid, niet „ minder, dan uit een opregte liefde tot God, „ aan onzen naasten aanpryzen, en, zooveel „ als in ons is, bevorderen 1" De aanfpraken , met welke alles befloten wordt, ontëeren den inhoud niet, maar bekroonen dien. Onder deze is 'er een aan den, wegens minfaamheid en geleerdheid , voortrefiykin Hoogleeraar Hahn3 voormaals zyn Leermeester  meester op de naburige en beroemde Academie van Utrecht, aan welken hy zyn dankbaarheid betuigt, dat hy niet flegts zyn vernuft door de grondbeginfels der Wysgeerte gevormd , maar hem ook, zoo door onderwys, als voorbeeld , die bedagtfame Wysgeerte in 't oog heefc doen ftralen , welke een Christen betaamt, een Godsgeleerden verfiert, en aan de eene zyde de uitfporige weeldigheid van het vernuft, en aan den anderen kant de Scholastieke fpitsvinnigheid vermydende, niet minder zedig dan vernuftig, tot in de verborgenste binnekamers der waarheid poogt door te dringen. Zyn fpraakwending tot den Heer Rietveld zal ik hier, zonder verkorting, te liever plaats geven, om dat zy aan zyn Kerklyke Intrereden ontbreekt. „En gy beminlyke en zeer „ vermaarde Rietveld! U moet ik althans- niet ongegroet voorbygaan. Wy aanvaarden „ genoegfaam te gelyk het eerwaardig en zwaarwigtig ampt, het welk ons beiden zoo veel te beter zal gelukken, naer mate 'er tusfchen ons beiden en tusfchen onze zeer " vermaarde Amptgenooten, byzonder die van onze orde , een naauwer hartsvereeniging " plaats hebbe. En wat my betreft; waarlyk ik gevoel, en wil gaarn openlyk bekennen, door uw meer dan gemeene vriendlykheid, reeds geheel aan u verbonden te zyn. Indien ooit het gerugt de waarheid meldde , het '„ welk reeds voor lang uw minfaamheid en „ uitmuntende geleerdheid in allerlei weten, fchappen wyd en zyd geroemd heeft, dan „ heeft het zulks zeker in het vermelden van „ uw lof gedaan, welken gy reeds met de " R 2 „ daad  „ daad zelfs fchynt te overtreffen. Dit althans ,> aGht ik my tot een uitmuntend geluk, dat „ wy beide de Waarheid even zeer beminnen, }, omtrent den Christelyken Godsdienst, op de„ zelfde wys denken en met dezelfde grondbe„ ginfels bezield zyn; en deze overeenkomst „ onzer neigingen en bedoelingen zal de al„ leraangenaamste vriendfchap tusfchen ons van dag tot dag doen toenemen. Nyd, „ twisten, verdeeldheden verfoeijen wy; bei„ de tragten wy de onmatige partydigheid in „ het ftuk van Broederverfchillen te verbannen. )t God vervulle onze wenfchen ! Hy houde „ onze gemoederen fteeds verecnigd, en doe „ die vereeniging fteeds meerder toenemen! „ Hy bekroone onzen arbeid met de overvloe„ digste vrugten in alle de genen, die zig aan onze zorg en onderwys zullen overgeven! „ God geve, dat ook uw aanftaande Inhuldi„ ging gelukkig en voorfpoedig zy" I Hy eindigt met der Academifche jeugd te verzekeren , dat zyn geheel doelwit is haar met het egte en zuivere pit van onzen Godsdienst te voeden, en daar door tot gewisfe verdedigers der waarheid te maken, niet als of hy voorhad, haar met een blinden yver op te blazen, of een onverftandige drifc van regtzinnigheid in te boezemen , maar om haar zielen met een vaste overtuiging en opregte liefde voor den geopenbaarden Godsdienst en onze Belydenis te vervullen. „ Och! (roept „ hy uit) Och! of het my gebeuren mogt, u „ lieden, niet flegts een uitgebreide befchouw„ lyke kennis der Godsgeleerde wetenfchap mede te deelen, maar Uook die Wysheid „ in te boezemen, die uit dat edelfte beginfef, „ d*  „ de ongeveinsde betrachting der vreeze Gods voorkomt"! 'Er zyn menfchen, die wanneer er geen bevordering meer voor hun te hopen is, of als zy dezelve reeds naer wensch verkragen hebben, eerst te regt gekend worden. Zig met langer met een aanzienlyker ftand konnende vlefjen,of anders tot het hoogfte toppunt hunner verlangens opgeklommen zynde, ligten zy het masker af, en vertoonen zig in hun natuurlyke gedaante. Onze Hoogleeraar was van een edeler aart en opleg. Men vergelyke vry de jongste uittrekfels (die ik, uit de door hem zeiven goedgekeurde vertaling zyner Redevoering doorgaans heb overgenomen; met het geen te voren uit zyn overige Schriften is aangehaald , en men zal overal dezelfde befchouwende en beoeffenende begrippen, dezelfde zagtmoedige regtzinnigheid, dezelfde voorzigtige getrouwheid, denze fden gematigden yver, met één woord, overal denzelfden Nahuys aantreffen! In een gebroken jaar (dus noemt men hep den Tabbert aangetrokken hebbende , en de viertyden der Hooge School vast naderende, was het der moeite niet waardig het gewoon werk van meet af, als konnende tog met ten einde gebragt worden, te aanvaarden. Hy befloot daarom (en 't werd goedgekeurd) het huis-onderwys uit te ftellen, en, in plaats van dat, eenige openbare lesfen over deze en gene byzondere ftukken der Godsgeleerdhe-d te geven Zoo veel Toehoorders van fmaak , als hem met hun tegenwoordigheid vereerden, zoo veel bewonderaars had Hy en een ieder voorfpelde aan de Academie de bloeijendlte tyden. r Rz Het  Het groot genoegen, 't welk hy op de Catheder gaf, vermeerderde de begeerte der Leidfche Gemeente, om hem ook op den Predikltoel te zien. Den 20 Juny werd hy door den Kerkeraad aldaar, benevens den Heer Rietveld, tot waarneming van de halve openftaande Predikantsbeurt, beroepen. De Regering bekragtigde zulks, op ftaanden voet, met haar goedkeuring, en het werk kreeg in een Clasficale Vergadering, belegd den ij July, zyn volkomen beflag. Agt dagen daar na fchreef by my. „ Tot nog toe ben ik door ontelbare brieven „ bezoeken enz. dermaten opgehouden, dat j, ik myn eerste letter nog zal moeten zetten jj aan het opftel van myn Collegien voor het „ aanftaande jaar. Met deze week, hoop ik 33 door myn bywerk wat heen te komen, s> en met ruime handen aan myn Systema te 33 gaan en 'er aan te blyven. Myn vrienden 53 zullen my dan een geruimen tyd moeten 3> borgen; de betrekking tot drie zulke groote 33 en aanklevende Gemeenten , en ontelbare 33 vrienden in dezelve, verfchaft mv daaglyks zoo veel brieven, dat ik het befluit geno35 men heb het eerst komende Academiejaar 33 volftrekt geen andere te beantwoorden, dan 33 die zulks hoognoodig en fpoedig vereisfchen, ,, en alle de overige te laaten oploopen tot 3) groote Vacantien. Ik ben hooglyk verblyd 3, over de fchikking der Godlyke*" Voorzienig3, heid, nopens de halve Fredikantspjaats al3, hier. Nu zal ik omtrent 20 beurten in 't 33 jaar hebben, en het herderlyk werk zal, door 3, de verdeeling onder ons beide, ook nogal 33 af te doen zyn". Zoo zeer deze be- ftelling hem behaagde, zoo voordeelig fcheen ze  <8K aÓ-3 re voor de Hoogefchool te zullen zyn. Meeheeft Profesforen gehad , die of door de bondigheid hunner Leerredenen, of door de uitmuntendheid hunner uiterlyke gaven, immers zoo wel, als door het School-onderwys, vele discipelen tot zig trokken. Hoe fchoon was dan, in dezen, het vooruitzigt op iemand, die zig reeds door het een en ander een grooten naam gemaakt had! Ik heb vergeten te verhalen, dat de Heer Prins Erfftadhouder, opgewekt door het meer en meer toenemend gerugt van 's Mans groote talenten, begerig werd, hem te hooren. Hy beantwoordde, des verzogt zynde, aan s Vorsten verlangen, en te gelyk aan dat van duizend andere. Zyn voeten gefehoeid hebbende met, de bereidheid van het Euangelium des Vredes, kwamHy, ter begeerder uur, in's Hage, en werkte ook aldaar als een Arbeider, die niet befchaamd wordt, maar het Woord der waarheit regt fnydt. De wyze eenvoudigheid, waar mede hy zyn ftof behandelde, de befcheiden ernst, waar mede hy toepaste, en de onopgefmukte welfprekendheid, waarmede Hy de aandart gaande hieldt, droegen de goedkeuring van groot en klein weg. Zyn Hoogheid was inzonderheid voldaan, betuigde het open lyk en verzekerde hem van zyn gunst; van welke hy ook, waren zyn dagen langer uitgerekt geweest, een betaamlyk en eerlyk gebruik, ten nutte van Gods Kerk, zou gemaakt hebben. Met zulk een oogmerk de genegenheid der Weereld-Grooten te gewinnen, en ais men die verkregen heeft, aan te kweeken, is een ge- drag, zoo loflyk, als het,daarentegen^  <* lafhartig bedryf is, zig met Eli's zonen neder te huigen voor een bol broods. Dezulke mogen ftryken, vleijen, honig fmeren, of, gelyk de Apostel Petrus van de valfche Propheten zegt, door gierigheid met gemaakte woorden van de menfchen een koopmanfchap maken; de ware Propheten befteedden hun achting ten Hove meer ten behoeve van andere, dan van zig zeiven: Is 'er iets voor u te /preken tot den Koning of tot den Krygsoverfien? was de vraag, die de Heilige Elifa aan de Godsvrugtige Vrouw van Sunem liet doen. ' Dus maakte God den reuk zyner kennis door hem openbaar m alle plaatfen. Ook bloeide zyn tent. De Huisvrouw zyner jeugd gaf hem den' 13 July haar zevende kind, en wel een zoon , die fik gebruik deszelfs vaders eigen woorden) reeds van en voor de geboorte Code toegewyd was. In het midden van de groote Vacantie kwam hy zyn geliefde Rptterdammers nog eens voor' een dag of vier bezoeken, niet zoo zeer om zig uit te fpannen en te vermaken, als wel om hun eenig geestlyk voedfel toe te dienen. Hoe kort ook de tyd van zyn verblyf hier was, wilde hy niet van ons gaan dan met dien troosttext , wélken hy Vrydags morgens in de Zuiderkerk verklaarde : de Naam des Heeren is eenflerke toren,- de Rechtvaardige zal daarheen hopen , en in een hoog vertrek gefield worden '. Spreuk. XVIII: jo. Hoe getrouw behandelde hy toen den werkheiligen zondaar, dié, om het gevaar te ontvlieden , zig zelven een toren van eigen gerechtigheid wil bouwen wiens opPerste, tot aan den Hemel zy! Hoe bemoedigend  4K >* dlgend was dat woord tevens voor gejaagd»* van Wet en Confcientie! - Geen dronk water kan verkwiklyker zyn voor een vermoeiden geest! Maar hoe ging ook het hart van bevestigde Christenen ter feest! Hoe verrukkend werd derzelver veiligheid in Christusmet hemelsblaauw gefchilderdi —— De ziel van menig Godsvrugtige juichte hem heimlyk toe: hoe lieflyk zyn op de bergen de voeten der gener, die het goede boodfchappen! en 'er waren , die van andere plaatfen herwaart gekomen, met blydfchap hun weg reisden, na dat zy dezen Euangelist gehoord hadden. De laatfte Leerreden, welke hy, niet lang daar na te Hillegom in de nabuurfchap van Leiden, gedaan heeft, was over Jef. L: 10. Wie is 'er onder ulieden, die den Heere vreest, die naer de ftem zyns knegts hoort ? Als hy in de duisternis/en wandelt, en geen licht heeft; dat hy betrouwe op den Naam des Heeren, en fieune op zyn God; en de laatfte , welke hy gehoord heeft, was van den Wel-Eerwaarden Heer de Haas, uit Pf. LXXIII: 23, 24. Ik zal dan geduriglyk by U zyn. Gy hebt myn regterhand gevat. Gy zult my leiden door Uw raad en daar na zult Gy my [in] heerlykheid opnemen. „ My dunkt (zegt de opmerkfame Schryver „ van het getrouw berigt en de treurige overden,f king van Nahuys vroegtydigen dood) beide „ deze plaatfen hebben den Overledenen op „ zyn fmertleger overvloedige ftof konnen „ verfchaffen tot Godsvrugtige overdenkingen ,? en ter voorbereiding tot een zalig affterven. ,, Althans zyn vleesch en hart is door den „ dood bezweken, maar God, zyn getrouwe R s Ver-  „Verbondsgod, is, en zal onveranderlyk bly „ ven, de rotsfteen zyn's harte en zyn deel in j, eeuwigheid." Zyn laatfte Preek doet my denken, om het laatfte Avondmaal, door hem te Leiden, veer. tien dagen voor den bepaalden dag zyner Kerklyke inwyding aldaar , bediend en genoten. Nooit werd zyn ziel te voren aan de Verbondstafel zoo boven maten verkwikt en met zoo veel heil bekleed. De St. Pieters Kerk was hem als een Bethel, als een huis Gods, als een Poort des Hemels'. '£r werd vreugd in zyn hart gegeven meer -, dan wanneer in den Oogsttyd het koorn en de most vermenigvul-, digd worden, (eenen godlooze, zegt dugustinus, kent de blydfchap eens Rechtvaardigen niet) Hy proefde van Escols druivetrosfen en graanaat-appels, zonder te weten, dat hy het Hemelsch Canaan zoo naby was. Ook juichten 's Heeren gunstgenooten, weinig denkende , dat hun rei zoo ras in treurigheid zou veranderen. Het nieuwe Academie-jaar, beginnende met September, had zoo ras geen aanvang genomen , of hy begaf zig tot zyn werk en aanvaardde het met ongemeenen lust en yver. Hy verkoos tot zyn onderwerp het famenftelfel van den grooten Marck, van wien de ge: leerde de Moor gezegd heeft, dat hy, naer den onvolmaakten menschlyken ftand gerekend, een volmaakt Godsgeleerde was, die, daar hy in zyn overige Schriften vele Geleerden overtrof, zig zeiven, in zyn Godsgeleerd kort Begrip, febynt voorby geftreefd te hebben, als nmnten-  ^7 muntende, boven de meeste-fajnenftelfejs, uk in nette orde, gepaste kortheid van woorden en oneindige overvloed van gewigtige zaken. Als ik my verlaten mag op een der Brieven, door wylen den Heer Nahuys aan my in.de maand July gefchreven , (ik noem den tyd, om dat hy naderhand van gedagten kon veran, derd zyn) moet hy niet voornemens geweest zyn voor eerst de Kerklyke gefchiedenis te houden, maar befloten hebben zulks tot een ander jaar uit te ftellen, en als dan deze orde in ach: te nemen , dat by in het een jaarrde 15 eerste ecuwen geheel zou afdoen , ep in het daar aan volgende zig verledigen, deels tot de gebeurdtenisfen van deié-te eeuw, waar, in de gronden onzer Kerklyke en Burgeriyke gefteld-, heid liggen en daarom hoognoodig, m onzen tyd, afzonderïyk en. opzetlyk behandeld te w'orden^ deels tot de gefchiedenis des Ouden Tegta,ments, met voorbygaan van alle die dingen, welke in de joodfche Oudheden of AIgemeen,e Historie begrepen zyn. Hy had zig zei ven, met betrekking tot zyn, werk en leerlingen, eenige regels voorgc fchreven , waar van de voornaamste deze warén. „ De discipelen,. die eerst op de Academie „ komen , niet aanftonds tot het bywonen ,, van Theologifche lesfen tenoodigen; maar ernstig te vermanen om ten minste de twee eerste jaren alleen aan de Talen, Wysgeerte „ enz. te hefteden. ,, Aan dezelve te leeren hoe zy hun letter„ oefeningen moeten aanleggen, vooral, wat „ zy voor en na het aanhooren der lesfen, om a, daar van nut te trekken, te doen hebben. ,, Tot  Tot dat einde, en om andere gewensch* ,, te onderrigtingen en befturingen te konnen „ geven , den vryen toegang aan een ieder, op gezette tyden, te verleenen. „ De geheele Godsgeleerdheid, naer het be- loop van 't famenftelzel, jaar aan jaar, af „ te doen , en zig daarom met de voorste ,, hoofdftukken niet te lang op te houden. „ De jeugd een regt denkbeeld te doen ver„ krygen van den aart en inhoud onzer Ge„ loofsbelydenisfen; haar die grondig uit te „ leggen , en , van derzelver waarheid en j, Schriftmatigheid overtuigd zynde, daarvoor „ liefde en eerbied in te boezemen. „ De Leerlingen onderling veel te oeffenen ,, in het befcheiden en regtmatig reden- en ,, zintwisten, voornaamlykook tegen de fteeds ,, nieuw opkomende wangevoelens der Onver3, fchilligen en der zoogenaamde Godisten. ,, Niemand te laten prediken, dan in zyn „ laatsten Academietyd, althans niet voor 3, dat hy der Godsgeleerdheid kundig is; de „ oude , dog van alle gebreken gezuiverde ,, wys vanSchriftuurverklaren aan te pryzen en 3, het lezen der Leerredenen op ftoel af te ra- den". — Met dat voorfchrift in het oog had hy zyn onderwys aangevaard, en naer dat zelfde rigtfnoer dagt hy voort te fpoeden. Maar de agtfte Les was nog niet gegeven , wanneer hy reeds in zyn loop gefluit, helaas! voor altoos gefluit werd. O myn ingewanden! O wanden myns harte ! Eeuwige Goedheid fterk den Schryver, dat het hartbrekend geval zyn verhaal niet breke! Leer hem verftandig treuren! De  m. 269 >® De laatfte bevelen, gedragingen en gefprekken van Vorsten , Helden , Geleerden, en Godsvrugtigen, worden doorgaans in byzonde. te opmerking genomen en maken meer indruk op ons gemoed. „ Het geen een Pericles, „ een Phorion, een Ariftides onder de „ Grieken ; een Emilius, een Brutus, een „ Cato onder de Romeinen, voor het „ laatfte fpraken en belastten, wordt van de „ Oude Schryvers, als met eenige eerbiedig„ heit, verhaald. Augustinus dagt menigwerf „ aan de laatfte woorden van Ambrofius, en „ zy waren by hem zoo eerwaardig, als de „ Leeraar , die ze had gefproken. — Die „ anders weinig treks hebben , om Plato te „ lezen, zyn nogthans belust om zyn Fedo te „ doorloopen , om dat 'er Socrates laatfte „ woorden en bedryven in vermeld worden. In de Heilige Schriften hebben wy „ fchooner voorbeelden van laatfte lesfen en „ fpreuken der Heiligen. Daar vinden wy „ naauwkeurig aangeteekend, hoe Jakob van „ zyn Zonen, Jofef van zyn broeders, David van Salomon affcheid namen. Het is „ een lust die godlyke zielen dan te hooren, „ wanneer zy, gereed om naer een beter Va- 3, derland te vertrekken. haar laatfte ge- „ dagten aan de omftanders mededeelen, die „ hier beneden nog blyven omzwerven". Edog, hoe nuttig het ook wezen mag de laatfte verrigtingen en uitdrukkingen van groote mannen der vergetenheid te 01.trekken, wordt het niet te min met recht door iemand onder de geleerde bygeloovigheden geteld, alles dien aangaande, tot de minste en nuttelooste oraftandigheden toe, te boeken. Ik heb naauwkeurig©  # keurige, en allergeloofvvaardigste gefchreven aameekeningen van het geen 'er , byna van uur tot uur, by en omtrent het krankbed van den grooten Nahuys is voorgevallen , maar zal daar van alleen dat geen uitkippen en te voorfchyn brengen, hetwelk deszelfs Godsvrugtig belïaan in een tyd, waar in zelden vermomming of veinzery plaats heeft, bevestigd, en onder 's Heeren zegen tot ftigting kan dienen. Het was Dingsdag den 25 September 1781, dat hy, des avonds van zyn kamer komende, eenigzins klaagde over huiverigheid en loomheid door de leden, het welk ten gevolge had, dat hy des anderen daags door de koorts werd aangetast, die Donderdag daar aan in flerkte toenam, terzelfder tyd, als 'er ten huize van den Lyder iets gebeurde, het welk ons herinnert , dat niet alleen wy menfchen in alles van den Heere afhangen, in Hem leven, ons bewegen en zyn; maar dat ook zelfs redelooze fchepfels onwetende zyn raad moeten uitvoeren. Dit was het geval. Eens buurmans Baviaan, van zyn keten losgebroken, over den muur in den tuin en van daar in het vertrek , alwaar zig de kinderen van den Hoogleeraar bevonden , geraakt zynde, doet ten eerste een geweldigen aanval op een onnoozel Zoontje van vyf jaren, terwyl de meiden met twee jonger wigtjes, na dezelve in den fchoot gerold te hebben , verbaast de vlugt nemen. Een van deze keert egter op het gefchreeuw van het agtergelaten kind , welks voorhoofd reeds door het vergrimde beest was opengefcheurd, ylings te rug , en ligt het uit den tafelftoel, waar in het zat. Op het eigen oogenblik komt de Moeder, die, daar ze voor het bed van haar  haar kranken Man gezeten was, het rumoer gè> hoord had, naer beneden toefchieten; ziet nefj boschdier nog aan de beenen van het opgeheven jongsken hangen; grypt; het monster ohvertiaagd aan, en fmakt het, met een meer dan Vrouwlyke kloekmoedigheid, in den gang ter aarde neder, fluitende daar op onmiddelyk de deur toe. De wonden van het deerlyk gehavende kind werden wel aanftonds door de handen van een kundig Heelmeester verbonden, waar op ook een volkomen genezing gevolgd is, maar de fchrik droogde ten eerste het zog van de nog zogende Moeder op, die daar door mede aan haar nog niet lang geleden zoo groenende legerftede met banden van fmert werd vastgemaakt. De ziekte van den Huisvader, aan wien men deze akelige gebeurdtenis, met verzwyging egter der meest aandoenlyke omftandigheden, had verhaald, nam onderwylen toe, en begon met zware benaauwdheden vergezeld te gaan. De krankte van zyn beminde Wederhelft, die tot nog toe op een rustbank naast zyn ledikant gelegen had, verergerde nu ook zoodanig, dat zy reeds des Zondags avonds van hem moest afgezonderd en in een andere kamer gebragt worden. Edog al werden deze Egtgenooten naer 't lighaam van een gefcheiden, beider zielen bleven evenwel in tedere liefde op 't naauwste ■ vereenigd. Zy fpraken famen door middel hunner Oppasfers, en gaven elkander van tyd tot tyd kennis van derzelver uiterlyke en innerlyke gefteldheid. Zoo liet de afgematte Vrouw, (men vergenoege zig met dit enkel voorbeeld) op den plegtige gedenkdag van Leidens ontzet, aan haar meer en meer verzwakkende»  den Man, by het aanbreken van den dageraad, weten , dat zy, zoo wel omtrent de groote weldaad van verlosling, voormaals aan de Stad bewezen, als omtrent haar eigen en eeuwige verlosling door Jefus Christus, levendig en geloovig werkfaam was. Met een aangenaam gevoel werd deze boodfchap ontfangen, en met een beweeglyke betuiging: dat zyn hart, op 't geen hy hoorde, Ja en Amen zeide, beantwoord. Reeds in den aanvang zyner ziekte, fcheen hy ,een voorgevoel van derzelver doodlykheid te hebben, en 'snagts, tusfchen den 30 Sept. en den 1 Octob. openbaarde hy duidlyk aan één zyner Broeders, dat zyn einde eri dat van zyn be. minde Katharina met fnelle fchreden naderde; gevende te gelyk, in navolging van Hiskia, bevel aan zyn Huis. Den volgenden dag nader berigt gekregen hebbende van het gevaar, waar in zig zyn Vrouw bevond , mogt het hem nog gebeuren, haar toeftand, op een zeer aandoenlyke, maar bedaardeen onderworpen wys, den Heere voor te dragen. Sedert was beider verftand meermalen, door de kragt der ziekte, bedwelmd, zoo nogthans, dat zy, by tusfchenpozen vari korter en langer duur, wederom het volle gebruik hunner redelyke vermogens hadden, welke gunstiger tydftippen dan meest al aan danken, loven, verwonderen, bidden, opdragen en overgeven van zig zeiven aan hun VerbondsGod hefteed werden. Op zekeren tyd hoorde men hem, midden in de verheffende bénaauwdheden zyner koorts , deze zugting, met een zeer heldere en kra'gtige ftem, genoegfaam in de volgende bewoordingen', uitbrengen: „ Goedertieren Vader! Gy hebt », my tot dus ver op een pad van rozen geleid yé «n  3MC 273 >$> i, ën Hoor duizend zegeningen, oneindig grö8' ,, ter dan ik elendige verdiend heb, begunsi, tigd. Nu bezoekt Gy my, myn lieve Huis- vrouw en verder huisgezin eensklaps met de „ zwaarfte rampen. Maar, Heer! uw Wegen „ zyn wys, vrymagtig, en heilig. Geef my ,, in dezelve te verkeeren met een betaamlyK „ geduld, onderwerping, afhanglykheid, ge„ loof, en vertrouwen op uw vrymagtig al„ beftuur. Gy zydt my geen onbekend Goói op U heb ik gefteund van myn jeugd af; „ Geef my ook nu te ondervinden de invloe- den van uw genade, om Jefus wil, Dien „ liefderyken Heiland"! By het üitfpreken dezer laatfte woorden fcheen hyzyn ftem te willen verheffen en uit té Weiden in de liefde van den dierbaren Heiland Voor zyn vol*; weshalve de Godsvrugtige Waker , bewust van des Lyders zwakheid , eri voorziende, dat deze verzugting verder voortgezet , hem zoude vervoerd hebben tot pogingen, Waar tegen hy niet beftand was, de vryheid nam (hoe zeer hy ook voor zig zelveri met leedwezen zulke ftigtlyke overdenkingen Hoorde) hem vriendlyk te herinneren deh toeftand, waar in Hy zig bevond, en dat verpligt was om (zoö veel mooglyk) alles te vermyderi het welk de bevordering zyner herftelling zoude konnen nadeelig zyn. Woensdag, by het ondergaan van de Zon, was het licht in 2yn ziel. Hy vsrzogt zyn broeder iets voor hem uit den Bybel te lezen, gevende daar toe bepaald'yk op Matth. XXV. De overdenking van des Bruidegoms laatfte komst en deszelfs verfchyning in heerlykheid, met ade de heilige Engelen , was ham zoo zoet jï S zyn  4K *74 ><$ zyn gerustheid , dat hy de ontfangen talenten niet in de aarde verborgm had , zoo groot, en zyn hoop op de erfenis van dat Koningryky 't welk voor 's Heeren Volk bereid is van de grondlegging der Weereld, zoo vast, dat Hy de herlezing van dat hoofdftuk andermaal > ja ten derdenmaal, ernstig verzogt. De elende, waar ir; dit huisgezin gedompeld lag , door 't land rugtbaar geworden zynde, warden 'er alom onder de Godsvrugtigen, in Jefus Naam en naer zyn voorbeeld, fmeekin^en tot Hem, die uit den dooden kan verlosfen, met fterke roepingen en tranen om herftelling der kranken geofierd; maar Gods weg anders liggende kon deze begeerte niet verkreegen worden, 't Was hier van daan, dat geen Artfenyen, hoe kostbaar, hoe beproefd, en met hoeveel voorzigtigheid , oplettendheid, en on • vermoeidheid ook, hem door de handen van twee allerkundigste Geneesheeren toegediend, de verwagte en gewenschte uitwerking hadden. Trouwens als de Heelmeester Israèls den zegen niet met de middelen gelieft te paren, gaat het met den tabernakel onzes lighaarns, gelyk 'er in Salomons Traplied van een eigenlyke timmeraadje gezegd wordt: zoo de Heer het Huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daar aan. Niets is waaragtiger! „ Geen geflepenheid der Artfen, geen handig„ heid der Meesters, geen geheimen der Schei„ kundigen, geen van hun poeders, geesten, „ zouten, mengfels van Bezoiir of drinkbaar „ goud konnen, als het fterfuur daar is, iemand „ van den dood bevryden. De bezorgdheid j, onzer vrienden, de dienst onzer huisgcnoo- 3, ten,  *7S ,, ten, de tranen van een Abraham vóór zyn ,, Sara, en de zugtingen van een Jakob voor 5, zyn Rachel zyn magtloos, om dit noodlot* „ tige af te keeren". De door en door kranke Hoogleeraar had gedagt zyn Egaê te zullen voorgaan in het Komngryk der Hemelen, maar 't eeuwig Raadsbefluit was anders. Zy moest de eerfte zyn, en gaf des nagts tusfchen Vrydag en Saturdag, in den ouderdom van 39 jaren en 6 maanden, den geest. Hoe hard en onrustig ook doorgaans haar ziekte was geweest, blies zy evenwel zeer zagt den laatften adem uit, en geraakte met veel ftilte in de eeuwige rust. Zalig zyn de doode, die op zulk een wys in den Heere fterven l Ons uiterftë zy gelyk het hare! wilde men iets op haar lykbus fchryven , men zou 'er op mogen zetten j het geen Boaz van Ruth getuigde: de ganfche Stad wist , dat ze een deugdfame vrouw was. Wyslyk werd de rouw in het hart der bloeden andere getrouwe vrienden gefmoord eri voor den Man verborgen gehouden, die den volgenden dag, na alvorens zeer werkfaam iri den gebede geweest te zyn , en blyken van een onderworpen zielsgeftalte gegeven te hebben, aan een der naastbeftaande vroeg: ofdees dag niet de dag zyner bevestiging ware ? waar op hem gezegd zynde : dat die eerst op morgen wezen zou, en Hy zig daar over nut had te ontrusten, nademea'l die plegtigheid tot zyn beterfchap, waar naer men hartlyk verlangde, was uitgejleld ; tot antwoord gaf: nü dat is wel, maar ik mogt 'er myn opmerking wel op hebben. Het was diezelfde Amptgenoot en vriend, (de Heer Barbe) van wien Bladz. 74. en 243 gefproken is, die, dezer dagen, door drift S 2 vari  <$ frisfing vindende, was het eens ieders taal, en egter wist de een van den anderen niet: Toen Jefus aan het Kruis hing, zeide Hy : My dorst! en Hem werd edik, met gal gemengd, gegeven; en ik, ik, die niets waardig ben en het minste vepzondigd heb, word zoo aangenaam verkwikt. Beider doodbed was voor andere nuttig, en daar is 'er, die fchriftlyk betuigd heeft: het aU tyd voor een onfchatbaar voorrecht te zullen rekenrn tot zynbyzyn toegelaten geweest te zyn, en deszelfs zaligen uitgang, zoo ook van zyn waardige Huisvrouw te hebben mogen aanfchouwen. Dus doende heeft hun lieder fterven zoo wel tot onderwys, als hun leven ten voorbeelde, verftrekt. * Beide ftierven zy, zonder zigtbare worstelingen met den dood te hebben; werden op denzelfden dag in denzelfden graf kelder bygezet, en, in de betrekking van Man en Vrouw, even fterk beweend. Ik heb gezegd, dat zy beide even fterk beweend zyn, dog met zekere bepaling; anders is het tog waar, dat de Man zoo veel fterker betreurd is, als hy meer voordeel en luister aan de Kerk- en Lettcr-Maatfchappy kon toebrengen. De droefheid over zyn verlies werd niet binnen de Steden en Dorpen, voormaals. door hem bediend , opgefloten , maar verfpreidde zig tot aan de afgelegenste grenspalen van ons Gemeenebest De Edelen van den Lande, die van den Tabbert, van den Degen, van den linnen Lyfrok en van hoedanigen rang of bezigheid ook, toonden zig niet miuder gevoelig over dezen flag , dan de kleene en fchamele gemeente.  279 >& • In de Temoels, in de Scholen, op de Markten, en op den Zangberg, hoorde men zyn naam gedenken en befchreijen. Al wat flegts uitcrlyk zedig en godsdienstig was fprak, meteen betrokken gelaat, tot zyn lof, en deed zyn verdiensten recht. Alleen het Ongeloof en de Ongebondenheid, te kwaadaartig om hem te pryzen en geen moed genoeg hebbende, om hem te laken, zwegen ftil. Ik ben 66 jaren oud geworden,*en heb vele Godsgeleerden van groote waarde en roem den weg van alle vleesch zien gaan , maar over niemand zulk een algemeene rouwklagt, als ik daar befchreven heb , hooren opheffen. De één hunner werd meest door de Geleerden , de ander voornaamlyk door de Godsvrugtigen met lykcypres bekroond; maar het zou bezwaarlyk te beflisfen vallen, of de Geleerde, dan de Godsvrugtige, tot welk een Kerklyk ïmaldeel ook behoorende, de meeste tranen op het graf van den zaligen Nahuys uitgeftÓrt hebben. Was de droefheid zoo groot, zelfs onder die genen welke hem niet in peribon kenden en geen andere verbindtenisfen, dan die van achting, met hem hadden, hoe veel grooter moest ae dan nog wezen in de harten zyner nabeftaand en. „ Hoe zeer (zeggen zy in hun hartroerenden rouwbrief) " de Overledene door Gods genade reeds vroeg *: den weg van heil en zaligheid ingeflagen, ' en fteeds in eene diepe afhanglykheid van den invloed van Gods Geest tot den einde *' toe bewandeld heeft; hoe zeer de vol- maakte gerechtigheid van den Godlyken Verlosfer de eenig: grondflag was, op wel-, ken hy hjt verbouwen van zyn hart en het " S 4 vrolyk  vroiyk vqoruitzigt eener eeuwige gelukza, » ligheid zelfs nu en dan nog, wanneer hy '\ PT Xed|[y^e ve™ogens kon gebruiken op het fterfbed , gevestigd heeft; Hoe " TJ ™}venJ z>'n Godgewyde ziel door „ dezen dood in de bezitting der eeuwige He„ meivreugd is gefteld geworden, en hy met „ zyn zalige wederhelft, welker affterven hy met heelt geweten, thans voor altoos vereemgd is; zyn egter alle deze befchouwin„ gen met toereikende, om, zonder de Jcrag" ^frking der GodIyke genade, onzen V C*l,ft0meïï te lenigen' °f ons met een „ QinsteJyke gelatenheid in een beftelling te „ doen berusten, die, hoe vrymagtig ook en „ heilig, voor ons allerbitterst enfmertïykstis''. «iemand zal het wraken, dat zy deze beitel, hng noemen allerbitterst en allerfmertlykst, „ die maar eenigzins befeft, hoeveel zv alle ,, m een b oedverwant verloren, van wien zv „ niets anders dan de kragtigste blyken der „ teederste en heillaamste toegenegenheid ont„ tangen hadden; hoe hard het een oude Moe„ der vallen moet een Zoon te den-en, die de „ lust en blydlehap van haar leven en de üeun „ en troost was van haar gryzen ouderdom , „ en wat het voor een vyftal zeer jonge Kin' „ deren te zeggen zy, vroeg den braafsten Va„ der en ..loeder beide te moeten mislen, en „ tot het getal der Ouderlooze Weezen te be-' hooren ! 'Ly durfden, in dienzelfden brief, vertrouwen; dat een ieder, die de bemin. „ lyKhe>d van zyn inborst, de braafheid zv ner grondbegiiDfels, de zuiverheid van zyn v gektöf ,n den Heere Jefus Christus, de on>> Godzaligheid van'zyn wandel en „ irizon-/  }, inzonderheid de voorbeeldige nederigheid „ van zyn ootmoedig hare heeft gekend, zyn „ tranen met de hunne mengen zal." Dat zy in dit vertrouwen niet te loor zyn gefteld, bewyzen de veelvuldige troostbrieven ten fterf» huize gezonden, en waar van vele, wegens derzelver tederheid niet met drooge oogen konnen gelezen worden. Het zou overtollig zyn 'er uittrekfels van te geven, daar ik reeds van de algemeenheid en grootheid der droefheid zoo veel gemeld heb. Alleen zal ik de waarheit myner vorige gezegdens aanbinden en verzegelen met de getuigenis van een GrootAchtbare Regering en van een zeer Eerwaardige Kerklyke Vergadering. De Heeren Burgemeesters , Schepenen en Raden der Stad Middelburg antwoordden den 27 October 1781 aan den Heeren Mr. R. H. Nahuys, (Broe-. der van Hem dien wy beweenen) : Wy verzekeren VE. dat wy een gevoelig deel nemen in het verlies van een Man, die om zyn zeldfame en uitmuntende hoedanigheden van Alle, die denzeiyen hebben mogen kennen, en in 'f by zonder ook van de Gemeente dezer Stad zoo billyk betreurd wordt. De Leden van den Kerkeraad der voornoemde Gemeente fchreven omtrent ter zelfder tyd: Wy kennen 's Mans dierbaarheid by heuglyke be- . vinding. Wy hadden het voorrecht vyf jaren lang door Hem geleerd en gejligt te worden, en hebben in al dien tyd ondervonden, dat hy was een Man rnet uitmuntende gaven en genadens van God befchonken, en daar by van een opregt en allerbeminlykst karakter. Vele loflyke diensten zyn door Hem aan ons gedaan, zoo dat zyn gedagtenis by ens levendig en in zegening is, en zyn dood grooS 5 tw  282' ten rouw baart, te meer, om dat wy een leven, dige hoop in den Heere hadden, dat-hy nog veel tot opbouw van Kerk en Sehool zou hebben toegehragt. Het gewagen van die levendige hoop, die met het voorwerp, waar omtrent ze" werkfaam was, te gelyk geftorven is, vernieuwt aan myn denkbeelden de wonderlyke en verborgen gangen der Godlyke Voorzienigheid. De eerste lichten van ons land (menfchen , die zig groote fchatten van kennis en wetenfchappen verga derd hadden, om 'er Burgerftaat of Kerk mede te dienen) worden meermalen als ,in een oogenblik uitgebluscht, terwyl zoo veel duisterlingen, die niets ten voordeele der Maatfchappy fchynen toe te brengen, en veel eer als onnutte ballasten, ten minste, naer ons fchemerend gezigt, zyn aan te merken, in vrede leven en een hoogen ouderdom bereiken. In het tegenwoordig geval zou men konnen vragen : Waar toe al die omflag en beweging ? Waar toe de harten der Hoogefchool-BeÈorgers bewerkt, ook van de zulke, die te voren andere uitzigten hadden, om hem zoo eenparig te beroepen ? Waar toe ook zyn eigen gemoed, het welk nooit naer hooge dingen Hond, overgehaald, om die róepftem geloovig en vertrouwend op te volgen ? Waar toe en de Regering en de Kerkeraad en de Gemeente van Leiden opgewekt, om hem mede, en dat met zoo veel drift, als Predikant te begeren, en die begeerte ingewilligd ? Waar toe zyn inwyjings Redevoering, die hy als Hoogleeraar uitgebroken heeft, met zoo veel toejuiching vereerd en daar door de groote verwagting, reets  283 >& reeds te voren van hem opgevat, nog verdub» beid? Waar toe dat alles? En hem niet liever te Amfterdam gelaten, zoo het tog in het bcfluit des onzienlyken Wagters was, hem, dus kort na zyn vertrek van daar, uit den lande der Levende af te fnyden en zoo veel wenfghingen der Godsvrugtigen tot. rook te maken?— Edog vragen van dien aart konnen gemaklyk gedaan, maar bezwaarlyk 'anders opgelost worden, dan met de taal van.Mofes en Paulus: de verborgen dingen zyn voor den Heere onzen God O diepte des Rykdoms! zoo begreep het de Overledene ook, die, zyn naderenden dood, op deszelfs krankbed, voorziende , aan- iemand, die hem te gemoet voerde: niet te konnen gelooven , dat God zoo vroegtydig een Perfoon zou wegnemen, van wien men zig voor Kerk en Hoogefchool zoo veel goeds beloofde 5 tot antwoord gaf: lk ben een arm menfch, maar', hoe gy dat ook befchouwt, God is wys, en het zal in de eeuwigheid hlyken waar toe Hy my zoo vroeg wegrukt. Treflyk gefproken! Maar al zullen wy nooit, in dit leven, den Almagtigen tot de volmaaktheid vinden, „ zou God evenwel, in deze duistere diepte, „ niet eenige lichtftralen laten zien ? Zou Hy ,, zyn Kerk in zulk een proefweg leiden, zon„ der door eenig aanfchouwen haar geloof te,, onderfteunen ? Immers is dit ook zyn gewone weg niet: Hy weet, wat maakfel wy ,, zyn. Hy, die, om onze zwakheid te hulp „, te komen , het geloof aan zyn getuigenisfen, „ door zigtbare teekenen verfterkt, wil ook „ in de wegen zyner Voorzienigheid, zoo „ veel te zien geven, als Hy voor ons noodig „ oordeelt, om in het veel meerder, dat voor ons  „ ons gezigt verborgen blyft, door geloof te „ wandelen. Schoon niemand, fchoon geen „ Mofes, in dezen fhat der fterflykheid, Gods „ aangezigt kan zien en levend blyven; nog„ thans werd aan Mofes vergund, n een kloof „ van Horebs rots , en overdekt met een „ wolk, het agterste deel te zien van het tee„ ken der onzigtbare Godlyke ^Heerlykheid: „ en de God van Mofes wil ook nu nog, aan „ zyn geeftlyk Israël, uiterste einden zyner „ wegen, kleine ftukjens der zaken, met be,, wolkte oogen te befchouwen geven"; —het zyn de woorden van den voorheen geprezen Opfteller der Overdenkingen, by gelegenheid van het ontroerend fterven. De Heer de Mohr zegt vervolgens, dat hem nu en dan iets is toegeftrasld, waar door hy de eer der Godlyke volmaaktheden in dit treurgeval meer of minder zag doorblinken, en vernam, dat dees weg, hoe bogtig , evenwel voorwaarts loopt tot bereik van Gods heérlyke eind oorzaken. Hier mogen des Schryvers wyd uitgeftrekte denkbeelden en daar op gebouwde redekavelingen, inzonderheid zyn bezegelingen en gedagten over den toedragt der zaken van het bovenste Heiligdom , niet abe even betoogbaar wezen ; alle zvn zy evenwel (men moet de Dichttrlyke Enthafiasme of vervoering iets toegeven) vernuftig, ftigtlyk, en tot de Godzaligheid opwekkende. Althans hy verdedigt het recht Gods, waar door het Hem vryftaat, dus te handelen, en het ons past te zwygen, op een meesrerhke wys; ook zyn de Jeeringen, die hy daar uittrekt, ruttig en met zout befprengd. Lees het volgende, en gy zult myn zeggen biliyken. Daar  285 ># Daar hy bezig is, om aan te wyzen, hoe God in dezen fterfweg zyn Rechtvaardigheid heeft willen ten toon fpreiden, laat hy zig, na alvorens meer in 't gemeen gefproken te hebben, dus uit: „ Maar daar waren 'er, die „ zig meer byzonder omtrent myn Nahuys „ bezondigden. Hoe vele, die niet alleen on„ kundig waren , maar niet kundiger wilden „ worden en hoofdig weigerden van die klein„ wetendheid te worden overreed en genezen; „ die uit dit beginfel laag vielen op zyn leer„ redenen, zoo haast dezelve buiten den om- trek der eerste en algemeen bekende waar- heden gingen, zoo haast die een meer dan gewone infpanning vorderden, En ach, dat „ zig hier aan ook niet vele ware Godsvrugti„ ge hadden fchuldig gemaakt! Ik zeg dit tot „ myn fmert, (en ik weet het) tot fraert ook „ van andere geleerde en Godzalige Leeraars, „ die het hierom naauwlyks wagen durven, tot „ genoegen van meer kundige, dien bekenden „ kring eens over te fchryden. Onbetaamlyke „ handel wys ! door Paulus zoo fterk afge„ keurd in het VI hoofdftuk van zyn Brief aan „ de geloovige Hebreen , door myn Nahuys zoo ernstig tegengegaan in die keurige Ver„ handeling, welke wy van hem over een ge„ deelte van dat zelfde hoofdftuk in handen „ hebben. Gy die bier aan fchuldig zydt, nn „ zal Nahuys geleerdheid u niet veivelen , uw onwetendheid niet meer befchamen. „ Rechtvaardig ook ten uwen opzigte, heeft „ God Hem weggenomen. Dat dit u nu met „ droefneid en fchülderkendtenis voor God brenge ; om meerder wysheid doe fmeeken; beter gebruik doe mak.en. van de kundigher „ deia  <§> i,j den uwer andere heilgezanten; dat dit u mi „ van agteren meer prys doe ftellen op vorde„ ring in kennis der waarheid , die zoo voor„ deelig is aan de zuiverheid uwer bevinding en beoeffening der Euangelifche Godzalig„ heid. „ Andere, herinner ik my, die in een te,, genoverftaand uiterste vielen. Het waren „ zulke, die met dezen voortreflyken Leeraar „ een afgodery bedreven, waar van de eenige „ ware God, die nayverig is over zyn eer, i, geen onverfchillig aanfchouwer kon zyn. „ Immers zy , in de eerste plaats, voor Welke „ Nahuys een andere Ezechiël was ; wiens j, woorden zy wel hoorden, maar niet deden: j, die op niets minder belust zynde, dan op de ervaring van de kragt der waarheden, welke hy aandrong, hem om zyn verrukkende 3, ftem en verheven zeggingskragt volgden, eri „ de prediking van andere , even getrouwe „ Leeraars, met verachting, Verwaarloosden; die dus het pardon van den Koning des „ Hemels en der aarde naauwlyks hunrier ooren waardig keurden, indien Hy hun dë „ eer niet deed het door een zyner voornaams„ te Ryksdienaars aan te kondigen ! Ter„ gende ondankbaarheid! die billyk de te rug„ roeping van zulk een Gezant ten gevolge „ had! „ Maar ook zy onder Gods volk , wier op„ genomenheid met dit uitmuntend middel hun „ de groote Opper-oorzaak deed voorbyzienj }, van die fchoone en volle beek gebruik deed maken , met al te veel verlating van de onledigbare bron , ja van den grondeloozen 3, Oceaan, waar uit die vloeide; en met deze „ zaJ  , alleronredelykst verwagtten wy van hem een zegen , dien de Opperzegenaar alleen kan „ fchenken. Met zoo veel recht maken wy een keus tusfchen onze Leeraars, als wy „ aan een tafel, voorzien met een overvloed „ van gezonde en aangename fpyzen, van wel„ ke alle te gelyk men niet nuttigen kan, liefst „ naer die tasten, welke voor onzen byzonde„ ren fmaak en gezondheid de verkieslykste „ is ; maar eigenzinnig en ondankbaar zouden „ wy dan al het andere aangedischte verach„ ten. Zou het niet een allerverfmadenste be„ handeling van den milden Gastheer zyn, wanneer hy, onder het eten, één der voor„ treflykste Schotels had laten afnemen, en „ wy één andere, in derzelver plaats komen„ de, met niet min gezonde, niet min voed„ fame, niet min aangename , ja ook met „ kunde en vlyt toegemaakte fpys, weigerden „ aan te roeren, alleen om dat die van wat „ min verheven geur en wat minder pragtig „ opgedischt ware? Gy die in deze afteeke„ ning trekken vindt van uwe verkeerde han- delwys  gi dëlwys omtrent Nahuys, en ik ga voor in 't erkennen, dat hier meer dan één trek „ is^ die ook my fchuldig maakt! laten Wy „ God billyken, die hem weg nam en Israëls ,, Kerk volgen in dit klaaglied : de kroon „ onzes hoofdsis afgevallen; wee nu onzer, „ dat wy zoo gezondigd, zulk een fchat „ verzondigd hebben ! Laten Wy ons zelven oordeelen, op dat wy niet van God, „ door nog meer kastydingen geoordeeld „ worden ; Goëls borgbloed verzoene ook dit ons wangedrag! Zyn Geest zuivere dit zuurdeeg meer uit onze zielen ! Zyn trouw en goedheid verblyde ons na de5, ze dagen van druk, na dit jaar , in „ welk Wy zoo veel kwaads gezien heb,> ben!" Gelyk de vurige en groene kleuren zig in den regenboog niet alleen vereenigen, maar ook deszelfs fchoonheid volmaken , zoo zyn de deugden van Rechtvaardigheid en Goedheid niet alleen Gode natuurlyk, maar luisteren ook elkander, en zulks dikmaals in een en dezelfde daad, als om ftryd, op. Immers ftaat 'er in dit fterfgeval niet mhder van Gods Goedheid, dan van zyn "Rechtvaardigheid te lezen. ,, Is het een uitmuntend voorrecht vroeg in „ 's levens lentedagen getrokken te worden „ door genade; noch grooter is het, bereid }, door genade, vroeg te worden opgenomen „ in heerlykheid , vroeg te zegepralen over a, Satan, Weereld, Zonde en Uood, terwyl „ andere nog in het ftrydperk der warren„ de Weereld moeten blyven; maaraliergrootst is het zoo vroeg bereid te z)n niet alken „ voor  # voor den Hemel, maar ook voor den loon vati „ dien dienstknegt, die met de meeste talen5, ten de grootste winst gedaan had ; voor die „ byzondere Kroon, met welke zulke Leer„ aars blinken zuilen, die vele gerechtvaardigd ,, hebben". g , Deze gezegdens van den aangehaalden Schryver veronderftellen (en die verondërftelling is fchriftmatig en redelyk) dat 'er zoo Wel trappen in heerlykheid als in genade zyn. Dewyl hy egter niet duidlyk ontvouwt, waar in die allergrootfte vergeldingen, ofzoo als ze door hem genoemd worden , eerste Kroonen beftaan, zal ik de zaak een weinig nader ophelderen, met het geen daar over, in het Tweede Deel myner Bybelfche Byzonderheden, ter verklaring van II Cor. XII: vs. 2, en 4 gefchreven is. De Apostel verftaat aldaar door het Paradys geen plaats buiten den derden hemel; maar een byzondere plaats, in den derden hemel. Toen hy vs. 2. ( t»0 tot in den derden hemel werd opgetrokken, was hy nog niet (*'«f) in het Paradys, waar van hy vs. 4 gewaagt, om welk onderfcheid aan te wyzen hy hier ook de onderfcheidende woordekens (ws) tot in en (!