D E DOOP DER KINDEREN VERWORPEN. EN DER BEJAARDEN VERKOREN, IN VIER UITGEBREIDE REDEVOERIN£E N/ Te HA KLINGEN By V. van der PLAATS, mdcclxxxii.   VOORREDE ^laderrtaal alle de Proteftanten; de Geestdrijvers alleec uitgezonderd , ten minften met den monde belijden, en over het algemeen genomen * veelal van hanen geloven, dat de lere ter Zaligheid in Gods woord, volmaakt, en klaar wordt voorgefteld, Nademaal de inrrellingen der Sacramenten, zo kort, eenvoudig en allerduidelijkst zijn, moet men zig dan niet ten hoogden verwonderen , dat over de lere ter Zaligheid in 't algemeen, en over de Sacramenten in 't bijzonder, van tijd tot tijd, zo vele verfchillen zijn ontftaan, en nog tegenwoordigplaats hebben. Indedaad, eenefchandvkk voorde Hervormden; want dezen of genen onder hen, moeten ongelijk hebben, ea van de lere van Christus afwijken. Ene fchandvlek zo veel te groter , omdat de Roomfehe Kerk dan nog opregter handelt, wanneer zij rondborllig belijdt, dat die leerftukken waarmede zij het Christendom ontciert gegrond zijn in de overleveringen , of in de uitfpraken der Kerke, die zij voor gemoed verbindende aanneemt. Het is gemaklijk te befeffen, dat het in den beginne van de hervorming niet doenlijk was om alle de bijgelovigheden desPausdoms, en bijzonderden Kinderdoop eensklaps af te fchaffen. Zelf de Wet, die van God gegeven was, werdt door de bediening des N. T. niet d&n trapswijze afgefchaft ; maar bezwaarlijker is het om te begrijpen, dat, en door welke oorzaken , de Kinderdoop onder de ProteHanten , die naierhaad meer ver* a licht  9 VOORREDE. licht werden , zo larïg heeft kunnen (land grijpen. Het is waar, 'er zijn van tijd tot tijd gefchillen over den Godsdienst ontdaan, die nimmer zijn afgedaan, of mogelijk nooit afgedaan zullen worden, zo lange als elk der verfchillende partijen niet affta, van het ongelijk dat bij ieder plaats heeft; maar het verfebfl over den Kinderdoop is'van enen'anderen aart; het gelijk of ongelijk, moet geheel en alleen bij ene partije zijn ; dan , naar welke zijde de fchale van een gezond oordeel moet overhellen , is het oogmerk van dit werkje, om te onderzoeken* 'Er is zekerlijk over den Kinderdoop veel gefchrceven , en wel met zodanige overtuigelijke redenen , dat ■het meer dan genoeg is , om derzelver voorftanders buiten alle veröntfchuldiging te Hellen. Billijk zal men dan vragen •, waarom iemand, die zig hiervan verzezekerd houdt , egter nog over het zelve 'onderwerp wil fchrijven. Niet alle; maar enige van die redenen zal ik opgeven. Ik ben, van mijne Jeugd af, onderwezen geworden, in de (lukken van den Godsdienst, zoo als die in de Gereformeerde Kerk geleerd worden; met dat gewone gevolg, dat ik nl het gene mij geleeiiard werdt, geloofde; in dier voege dat ik het achtte van mijnen pligt te zijn, en. meende Gode enen dienst te doen,- wanneer ik veroordeelde, en hielp verdoemen, alles wat daar tegen ftrijdende, bij andere gezindheden geleerdt werdt, en zulks zpnder dat ik hen immer, zig zeiven had horen verdedigen. Was het zoo in 't algemeen; het was ook zoo met den Kinderdoop in 't bijzonder; want wie zoude twijfelen dat ene gehele gezindheid, en wel die daar hij toe behoort, in zoo eene zaak dolen zoude. Mij geheugt, doch, ik zeg-  VOORREDE. >3 zegge het met fchaamte, hoe mijn gelove , dat de "doop in de plaatfe der befnijdenisfe gekomen is, niet weinig verfterkt werdt, door ene Predikatie over Luc. 1.59-64. Want dagt mij, zoo In de befnijdenisfe, zoo ook in fieri doop worden fchrijftafelkens gebruikt, oin den naam der kinderen op te fchrijven : dit gelove bleef duuren, tot op enen tijd , wanneer ik , om te bewijzen dat men jonge kinderen mag dopen , mij bediende van den arbeidzaaien d' Outrein , in zijne Verhandeling over Zondag 27 van onzen Catechismus. Of deze mij bekeerd, dan op enen doolweg gebragt heeft, zal ik niet zeggen, maar wel, dat Vader d' Outrein de eerfte is geweest, die mij tegen deze lere een vooroordeel inboezemde , en .dat ik, bij nader onderzoek , ze vervolgens geheel verworpen heb. Verandering in Godsdienftige begrippen, en de daar uit voortvloeiende handelwijze , werdt van alle Eeuwen gevolgd van tijdelijke onaangenaamheden, voor welken geen ander hulpmiddel is dan een goed geweten , eri de goedkeuring van God. In die Ioopbane heb ik, zo wel a's vele mijner vrienden en bekenden , ondervonden, wat de onkunde, en liet daar uit volgend bijgeloof vermag ; hoe gretig men grijpt naar vlcefchelijke wapenen', als de Geestelijke ontbreken. Welke laagheden , bclof, ten, bedreigingen, en dadelijke uitwerkingen van liefdeloosheid en haat , men in 't werk ftelt, om te bèfchermen, zo men meent, de lere van den altijd overtuigenden , en zagtmoedigen Jefus ! gelukkig dat 'er thans geen tijd of magt is, om verder te gaan ! Gelijk een Lijder doorgaans berigten óntfangï van anderen, zijne medelijderen, die met dezelve, of foortgclijke toevallen bezogt zijn , zoo ging het ook mij ï nimmer had ik gedagt, dat in onze gemeinte, het getal * 3 vat*  *4 VOORRIJDE, ,-van hen, die in dezen met mij eensgezind denken , zq groot was; en dat wel van zulken, die , onder de ledematen , den naam van menfiben verdienen : onder deze zijn er, die den Kinderdoop verwerpen, doch zig niet in de omftandigheid bevinden, om dit hun gelov| uit hunne werken te betonen; anderen, wier kinderen alleen ter liefde van man , vrouw, of nabeftaanden zijn gedoopt, doch zoo, dat ze betoond hebben, voor zig zelve daaraan geen deel te hebben: eindelijk andereu, wier kinderen , niet gedoopt zijn, en onder dezen hebben fommigen ook de uitwerking van de onkunde en de onverdraagzaamheid ondervonden. Hoe verdraagzaam men in dezen te werk gaat is mij door het volgend verhaal gebleken , voor welks egt-, heid ik evenwel niet verder inftaan wil, dan voor zo verre Jiet berust op de goede trouwe en de bewustheid van hem die het mij heeft medegedeeld. In zekere aanzienlijke Stad van ons Vaderland werdt iemand, die in leer en leven onbefproken was, voorgefteld tot diaken: een broeder, behorende tot die fekte onder ons? die het minst kundig, en overzulks het meest onverdraagzaam is, zogt den voorgeftelden te weren , om reden dat deze zijne kinderen niet liet dopen, en de zwakke Broeder twijfelde of hij zelf wel ledemaat tvas. Men zegt dat het dien Broeder, om zekere ra» den , in 't geheel niet paste eene dergelijke aan. merking te maken ; doch, wat den Kerkenhandel betreft; het vermoeden dat de voorgeftelde geen lidtmaat was, bleek even zo ongegrond te zijn , al§ 's mans gevoelen over den rustdag, doch het verzuimen van den Kinderdoop, werdt door ene bezending onder, zogt, en waar bevonden ; het gevolg hier van was, dat de voorgeltelde-tot diaken , verworpen werdt. Jk maak van  VOORREDE. 5 van dit voorval opzettelijk gewag, om dat een ieder s die tot dat gevoelen wil overgaan, zig moet voordellen , dat hij met het zelve geen diaken kan voorden; indien de burgelijke regering op gelijke wijze dagt, et} handelde, dan zoude dezelve omzigtigheid moeten gebruikt worden met de regenten van de algemene liefdegaven, Wees-, en andere Gods-huizen. Intusfchen levert deze handelwijze, al wederom, zo geen bewijs, ten minden een hulpmiddel uit, om aan den Kinderdoop, enigen aandrang bij te zetten; maar of ze in het Synode van Dord, of enige andere Kerkelijke Wetten gegrond zij, en of daarvan in andere Kerkelijke verga-» deringen , enig voorbeeld te vinden zij, is mij onbekend j dit weet ik zeker dat het ene onregtvaardige onverdraagzaamheid is: hoe! zal men iemand niet geregtigd achten om de liefdegaven te ontfangen, en uit te delen, die den Doop niet verwerpt; maar verkiest om dien zijner kinderen uit te dellen , tot dat ze op hunne belijdenisfe, en dun althans zekerlijk volgens Christus, en der Apostelen iuftclling, kunnen gedoopt worden? oordeelt men zulks in ene gemeinte , daarin verfchei» dene Leeraren, nopens het II. Avondmaal, openlijk zodanige leringen voordaaii , die de Godlijkc indelling ontzenuwen , en lijnrcgt tegen dp formulieren aanlopen? of wat middel is 'er, om dezedelling, dat niet alleen bekeerden, maar ook onbekeerden het H. Avondmaal mogen gebruiken, te vereffenen met de Sidevrago van onzen Catechismus ? en genomen dit gevoelen was goed, en alzins met Gods woord en de formulieren overëendemmende, dan volgt, dat de tegenöverdaando begrippen, die van anderen geleerd worden, onregtzinnig zijn ; derhalven wordt 'er één onregtzinnig gevoelen verdragen en toegelaten j een gevoelen, welks * 4. o^en-  6 VOORREDE. openlijke voordelling gefchikt is om de onregtzinnigfteid te verfpreiden; maar is die verhaalde handelwijze dan «iet ene onregtvaardige verdraagzaamheid; is het niet in het ene de muggen uitzijgen , en in het andere de hemelen doorzwelgen ? Meer dan eens is mij gebleken, dat velen onzer ledematen , die, alhoewel ze zig bezwaard vonden over den Kinderdoop, egter die gewoonte, hoewel met een meer of min beklemd gemoed, hebben gevolgd, en zulks omdat naar hun oordeel 'erten minden nog enige redenen of fchijnredenen, die het geoorloofd maken, zig opdoen. Onder dezen zijn 'er zelfs, voor wier kundigheid ik den diepden eerbied hebbe. Dan het is geen wonder, als men in aanmerking neemt de beflommering van het tijdlijk beroep; den matigen voorraad van boeken, en de gewoonte, om doorgaans niet anders te lezen, dan het geen gefchreven is van zulken , die onze belijdenisfe zijn toegedaan. In de daad, als onze Godgeleerden over den Kinderdoop handelen , dan geven ze zig gedaan werk , zo fpoedig als maar mogelijk is; hoe kort, hoe laf, hoe verkragt dellen zij de re. denen van bunne partijen voor ? om van de wederleggingen niette fpreken. Het fpreekt van zelf, dat om een gevoelen het kragtigst beredeneerd te zien , men lezen moet de redenen van hen, die dat gevoelen voorHaan; maar dan leest men onregtzinnige boeken, fchriften der dolende Mennoniten, die van onze regtzinnige Godgeleerden, zoo wel, door en door zijn bezien , dat ze in hunne fchriften ons daar van alles, in een kort uittrekzel, naar waarheid mededelen, en het tevens kragtig wederleggen! Wanneer men nu bij dit alles voegt , de eigenliefde, die in alle Schrijvers heerscht , zoo dat ', al fchrijrï mei: het  VOORREDE. 7 het zelfde, 't geen reeds honderd malen tot vervelens toe is herhaald, die herhaling egter aan den Schrijver zeiven niet,onbehaaglijk voorkomt; dan dunkt mij, redenen genoeg gegeven te hebben, Qm mijnen fchnjüust te regtvaardigeu. Daar ik, volgens mijn bellek, tragt op te geven, alles wat tot onderrigting van allerlei foort van ledematen voor en tegen den Kinderdoop, kan, of behoort opgegeven te worden, zoo volgt vanzelf, dat ik ineen en ander ftuk, mij van den arbeid mijner voorgangeren heb moeten bedienen. Zo veel ik mij herinncre, zal het meeste van dien aart ontleend zijn uit John Gale's Aanmerkingen over den Kinderdoop, die ik in de verhandeling over den Doop der Jodengenooten, bijkans geheel gevolgd heb. Uit de twe volgende redevoeringen zal blijken , dat ik in bijzondere Hukken mij bediend hebbe van de Schriften van H. Venema, bijzonder van de verhandeling over de H. Bondzegekn. Ik behoore tot de Schare, die de Wet niet weet ; en belijd^ mijne onkunde in alles wat met den algemenen naam van geleerdheid beftempeld wordt : over . zulks verzoek ik den Geleerden nederig om verfchoning , wanneer hen bij geval dit werkje onder de oogen mogt vallen, wegens de begane misdagen, in redeneer-, en taalkunde , in llijl en fpelkonst; ik heb mij meest bevlijtigd, om, behoudens, zo veel mijmogelijk was, de deftigheid des llijl's, die in verhandelingen over Oodsdienllige zaken , niet behoort verzuimd te war • den, zo laag te bukken, dat het voordel ookvo,or geringe vernuften nuttig mog'ezijn: ter onderrigting van welken, ik nu enige aanmerkingen zal maken. Dat de redenen tegen den Kinderdoop verdaanbaar , en klaar zijn, zoo dat ze van minkundigen gemaklijk * j ver-  8 VOORREDE. verftaan kunnen worden, behoeft mijn's oordeels geer» bewijs, gelijk ook niet dat integendeel, de uitvlugten? die op die bewijzen gemaakt worden, en de redenen die men voor den Kinderdoop opgeeft, zoo omflagtig , duister a verward, en tegen zig zeiven {trijdende zijn, dat 'er, ik weet niet welk ene ingefpannenheid nodig is , eerftelijk om het voorgemelde te bevatten, en dan vervolgens om te zien, hoe en op welke wijze, het de gedaante van een bewijs kan aannemen. Hierom geve ik den minkundigen dezen raad: men kan namelijk over dit verfchiKtuk niet op goeden grond oordelen, ten zij men alvorens zig zeiven op deze twe vragen voldaan hebbe , te weten , Wat gelooft gij van de algemene Christelijke Kerke"? en dan, waP zijn Sacramenten ? indien men de Kerke aldus be~ i'chrijft, dat ze is ene Vergadering van menfcben, die belijdenisfe van bun gelove gedaan hebben, en bclfa ,, niet alleen uit bekeerden , maar ook uit onbekeerden ; en dat van die Kerke, Christus het hoofd is, dan behoeft men zig verder over niets te bekommeren; dan zijn alle ledematen , niet een uitgezonderd , geregtigd tot den Doop, en het H. Avondmaal ; dan mogen , als men het gebrek van ene Godlijke yiftelling kanoverftappen, alle de kinderen gedoopt worden : doch! als ik lpreke van mogen, en geregtigd te wezen, dan verfta ik niet dat regt, liet welk men uit hoofde van zijne belijdenisfe ten opzigte van de gemeinteheeft, maar dat mogen , en dat geregtigd zijn, 't welk men voor zig zeiven, in zijn geweten, als in Gods tegenwoordigheid beeft; nu tot dat uiterlte durft men immers als nog niet komen; doch zo het immer gefchiedt, dan moeten de Formulieren veranderd, en ook bij voorbeeld bepaalo!:  VOORREDE. 9 worden, dat dc vondelingen niet mogen gedoopt wöidcn. Maar als men van de Kerke , onzes oordeéls, naar de lere der Apostelen , met onzen Catechismus , deze befchrijving geeft, dat ze is, ene vergadering van menfcben , door Gods woord en Geest geroepen; levendige Lidmaten, en die het eeuzvig zullen blijven. Als men zig herinnert dat de Sacramenten gegeven zijn aan de Kerke , dan zal men ook gene zwarigheid maken, om de Sacramenten te befchrijven, even zoo, als de gemelde Cathechismus doet: en die befchrijving , mag men wel vergelijken met de Nederlandfclje Geloofbelijdenisfe Art. 33. Indien nu een minkundige deze Iaatlte befchrijvingen begrijpt , en van harten gelooft , dan zal hij wapenen genoeg hebben, om den Kinderdoop te wederleggen, of ten minfteii zig dermate te verfchansfen , dat alle de redenen ypor denzelven, op hen? geen vat zullen hebben. Dit zal hieruit klaar blijken; wanneer een minkundige, die in den Kinderdoop zwarigheid vindt, zig in het geval bevindt, om daar over te redentwisten; hijvergunnedan aan zijne partije , om van dc Kerke , en dc Sacramenten, zodanige befchrijvingen te geven als het hem gelieft. Hij late hem alle ondcrftellingeu naar zijn eigen goeddunken maken; de minkundige neme die befchrijvingen, en onderftcllingen, voor een ogenblik, zo als men zegt, als bewezene waarheden aan: dan nog zal 'er voor hem gene zwarigheid zjjn : om dat alle de redenen en alle de onderftellingen, die zijn partije zal aanvoeren, niet alleen zullen bewijzen dat de kinderen mogen, of moeten gedoopt voorden; maar ook tevens, en op gelijke wijze, dat men de kinderen mag of moet tqelaten tot ha: M. Avondmaal ,  10 VOORREDE. maal, en dat men, gelijk de Roomschgezinden, mag of moet dopen, levenloze dingen, als klokken, vaandelen e. z. v. Doch , indien het redentwisten boven het bereik van bunne vermogens gaat, zie hier een nog eenvoudiger middel; een middel dat hen van hunnen wijzen , groten, en goederticrenen Meester zeiven is geleerd, en't geen ik bij deze gelegenheid niet kan nalaten om voor te ftellen. Die Godlijke leermeester namelijk had Matth: VII. 13 , 14. zijnen Discipelen aangewezen de enge poorte, en den naauwen weg : Vervolgens waarfchouwt hij hen vs. 15. voor de valfche Propbeten , die namelijk die poorte , en dezen weg, doör hunne leringen , wijder zouden maken ; daarop laat hij van vs. 16 tot 20. volgen een onderrigt, waar door alle zijne navolgers , en dus ook de minstkundigen onder hen , deze valfche Propheten , zoude» kunnen onderkennen , zeggende, nan hare vrugten zult gij ze kennen. Ik weetdat doorgaans de uitleggeren, en onder die zelfs Grotius , door deze vrugten verftaan den heiligen of onheiligen wandel der Leeraren , zo dat de zin deze zoude zijn: wanneer zig iemand opdoet, die ene nieuwe lere voortbrengt, geef dan naaukeurig acht , of'bi'j Godzalig zij , dan niet; is hij Godzalig, geloof dan zijne lere, maar zo niet, dan moet gij ze verwerpen. Deze uitlegging moeten wij openlijk tcgenfpreken; ze is zeer gefchikt om alle dolingen te begunftigen ; ten dele , om dat men in het oordeel over iemands Godsvrugt, dikwils mistast, en zelf mistastenmoet, om dat wij geen harten kenners zijn ; ten dele ook, om dat ware Godzaligen ook kunnen dolen , zo als het aan Petrus gebleken is («), eri dat onheilige men- fcheiï (a) Ga!. II. iu  VOORREDE. n fdien ook de waarheid kunnen fpreken , ja wel in Gods naam propheteren , zo als dit aan Bileam en aan Saul gebleken is. Weshalven, aangezien de Zaligmaker gefproken had , van valfche Propbeten, en over zulks van hunne valfche lere; moet men door deze vrugten verdaan de vrugten van hunne lere. Immers, men moet onderftellen, dat deze onderrigting van onzen groten Meester, niet alleen, of zelfs niet zoo zeer, gerigtwas, ten nutte van zijne tijdgenoten ; maar ook, en voornamelijk, ten behoeven van alle zijne navolgeren, die in latere tijden zouden leven, en onder die ook , ja meest voor de minkundiger). En dus ook bij gevolg voor die minkundigen die geleefd hebben , toen de leerftellingen, bij voorbeeld , van Spinoza , en Deurhof, verfpreid werden. Deze min of meer vernuftige Geesten , weefden een zameiiftelfel , dat voor grote mannen zelf moeijelijk was om te ontwarren; Wat moesten nu, in die tijden, de minkundigen naar Christus voordel doen ? immers het kwam hier op uit ; uwe vermogens, zijn meer bepaald dan die van deze menfchen, die men wijzen noemt', gij zijt niet vatbaar voor hunne diepzinnige redeneringen; boort hen met geduld uit fpreken, tot zo lang, dat ze komen aan de vrugten van hunne lere; en als gij dan bevindt, dat dezen u meerder op leiden tot de betragting van V geen u het ingefchapen redenlicbt, en de geopenbaarde Godsdienst voorfchrijft , omhelst dan hunne leret en tragt om naar vermogen, dezelve nader te leren kennen ; maar zo gij integendeel bevindt, dat de vrugten van hunne lere, bij voorbeeld , hier op uitkomen, dat God minder heilige rechtvaardigt, z. v. /V; dat gij hem, u zeiven, en uwe naasten, minder behoeft lief te hebben, dan ik u geleerd hebbe ; bekommer u dan niet over alle die fpitsvindigbeden; maar gedenk dat ik, die de waar- 0g-  fi VOORRED Ë. agtige efi getrouwe getuige heft , u gezegd heb , dat *e¥ dolven zouden komen, gekleed in fcbaapevellen, voor wien gij u wfgten moet. Dat dit de mening van Jefus voordel was, blijkt niet onduidelijk daar uit, dat de Zaligmaker , onmiddelijk daanla vs. 21-23. zdve opgeeft êné dier vrugten; ik zegge êne, ten blijke dat ze, gedurende zijn Koningrijk , veel zoude ter bane gebragt worden 4 en bij hem van groot aanbelang gehouden werdt; ach! mogten vele zo genaamde Christenen het tot hunne befchamihg overwegen. Het is namelijk deze lere , dat om in Gods Koningrijk in te gaan, bet genoeg zij te zeggen Here, Her el Laat ons deze lesfe van den Zaligmaker ook op dé lere van den Kinderdoop toepasfen. Zij die denzelvert voordaan > zeggen dat de doop in de plaatfe van de be•fnijdenis gekomen is; dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, dat Christus hen omarmd , en de handen opge. legd heeft; dat ze in Gods verbond zijn , en tot zijné gemeinte behoren ; dat hunnen doop , zo wel aan dé kinderen ^ als aan de ouders nuttigheid toebrengt, en wat niet al meer ? wat zal nu een minkundige in dezen beter konnen doen, dan dat hij alle die onderdel* lingen, zo als men zegt, voor een ogenblik aanneme; en dan vrage , wat is nu de vrugt van deze lere ? het antwoord zal wezen , dut de kinderen mogen of moeten geldoopt worden ; maar zal dan mijne minkundige niet ver» ftandiger wezen, wanneer hij op deze of dergelijke wij-; ze weder antwoordt: Uwe redeneringen kan ik niette degéi bevatten ; maar dit begrijp ik evenwel, dat ze moeten tngegrond, of gegrond zijn; indien het eerde , dan kart 'er niets op gebouwd worden; maar zells als ze gegrond zijn; wat heb ik dan nog met alle uwe redeneringen van noden? Stel ze voor, niet aan mij; maar aan Christus en zijne  VOORREDE. 13 êijne Apostelen; want dezen wartn de grondleggers van onzen Godsdienst; zij Waren nog veel verftandiger dan gijlieden; derhalven zo uwe redeneringen gegrond zijn, dan hebben dezen, alle die redenen, zelfs nog beter dan gijlieden, geweten, en evenwel hebben zij den Kinderdoop niet ingelteld: wat zullen dan alle fpitsvindigheden tegen zulk ene taal van minkundige Christenen vermogen? Deze eerfte redevoering werdt opgefteld, en uitgebroken ter ftigtingé van een gezelfchap Ledematen der Gereformeerde Kerk , wier meerderheid den Kinderdoop verwerpt. Om het opftcl niet geheel te veranderen , heb ik befloten het in dien fmaak te lateu ; te meer omdat aanfpraken in den tweden perfoon, den meesten nadruk geven. 'Er zijn meer redevoeringen van dien of dergelijken aart voor handen, die in zoda«ige Gezelfchappen zijn, of worden uitgefproken. Intusfchen zal het ons, ik fpreeke uit naam, en van mij zeiven, en van mijn gezelfchap, niet onaangenaam zijn, indien de uitgave van dit' werkje dienen moge , om te tónen , dat ook onder de Ledemaaten zulken gevonden worden , die genegen en bekwaam zijn om reken fchap te geven van hun gelove, zelfs dan, als ze van het algemene gevoelen verfchillen. Ik weet , dat het opftellen, uitfpreken, en nog meer bet algemeen maken van dergelijke redevoeringen, of zo men wil nagebootfte predikatiën , aan velen onzer Leeraren mishaagt. 'Er zijn , het is waar, enige weinigen, die dezen opregten wensch doen, „tl dat al bet volk ^es Heren Propbeten waren? en dat de Here zijnen Geest ober ben gave! maar het grootrte gedeelte van hen is doorgaans anders gezind ; voornamelijk zij, die z% laten voorftaan, dat zij bet toppunt der geleerdheid'beklommen ,  j4 VOORREDE. men , en vervolgens de ladder, agter zig epgehaM bei. ben. Ik weet den raad, welken men aan de ledematen van ene grote gemeinte in ons Vaderland gegeven heeft, te weten om niet dan fpaarzaam, vrije texten te gebruiken ; hetgeen men nu naar den huldigen ftijl öf {preektrant, vrije texten noemt, zijn eigenlijk/uit Gods ivoord , gedecltens van ons eigen Vaders Testament: Paulus noemde het naar zijnen ftijl , bet woord Cbristi (_b) en vermaant ons , niet dat het. fpaarzaam, maar rijkelijk bij ons wone. Wien moet men dan gehoorzaamen •> of den dienaren der gemeinte, die nog van de gemeinte , nog van enig gemoed verbindend gezag, het recht hebben, om dergelijken raad, of bevel te geven ? of wel Paulus, die ons verzekert dat God de verborgene dingen der menfchen , zal oordelen , naar zijn EvangeHum ( c ) ? De reden waarom men niet gaarne heeft, dat door ledematen openlijke redevoeringen , en althans niet over zo genaamde vrije texten worden gedaan , is om dat de ondervinding leert, dat daar door fomtijds Gods woord op ene laffe en fchandelijke wijze wordt uitgeleid , of zo als men het met reden uitdrukt, geradbraakt ; maar is dat niet eene foortgelijke, ja juist dezelve reden, om welke dc Roomfche Kerk, den Christenen het Testament van hunnen Vader heeft ontweldigd, ik mene Gods woord ? (i) en als dit de ware reden is, waarom laat men dan toe, zulk een aantal van openbare redenaars , indien ze dien naam mogen verdiets) Col. III. 16. (O Rom. II. 16. ( l -dienfttge gefprekken der vrflandigfle ledematen; waarvan ene der redenenfchijnt te zi j n,dat ze zi meestdl vervoegen bij zulken,die op ï 11 -'S, wat Dominé voor brengt, Ja, en Amen zeggen. Ik ben een lid van een genooti'chap , waarin ook over leerftukkenvanden Godsdienst gehandeld wordt, en uit hoofden ^ande vrijheid, die wij ons toe eigenen in net Inreken, leren wj malkanderen, bij voorbeeld, dat de Formulieren van enigheid van meniehen zijn opgefteld; dat uit dien hoofde de gemoederen der leeraren, noch der ledematen aan dezelve niet te zeer moeten verbonden worden; wij nemen de vrijheid om uit Zondag 13. h,-t woord mtuure/.jke Zoon , als onfchriftmarig te verwerpen , en verguunarook, bij voorbeeld aan onze leeiaivn, dat ze met ons, als insgelijks onfchriftmatig, verwerpen, de lere dat de trfzo~.de dtor den Do p ewgzii.tswo-ae wegnomen ( /'); ook horen wij met verdraagzaamheid zodanige leerltdlingen , die men tot de Formulieren toedoet, bij voorbeeld, de lere van het •w.rk trbitrd , dat men misfehien door het uitvinden van Godgeleerde vergrudtglazen eindelijk heeft ontdekt; doch als aan deze, of andere dergelijke Hellingen een zeker gewigt wordt toegefchi even, of dat ze als tot de regtzmnigheid beh" rende worden opgedischt, dan kunnen wij niet nalaten, om zodanige onkunde te beklagen; maar wat de Sacramenten aangaat, daaromtrent fpreken wij zo gematigd niet. Wegens het H. Avondmaal, komt ons overtuigend voor , dat de aart van Christus Kq. CO Nederlandfehe Gekofsbelijdenisfe. Art. 15. **3  *© VOORREDE. Koningrijk , de oogmerken der Sacramenten des N. T, en de inftellingcn van Christus en de Apostelen, vorderen, dat niemand bijzigze/ven, in zijn geweten, als in Gods tegenwoordigheid', zig daar toe mag gerechtigd houden, ten zij hij met 'er daad gelove tot zaligheid, en zijn hart door dat gelove min of meer gereinigd zij. Wijders dat dit gevoelen van onze Kerk, in de Formulieren klaar, en zonder de minfle dubbelzinnigheid is voorgelteld; dat wij ket overzulks daar voor houden, dat die leringen, die lijnregt daar tegen aanlopen, en openlijk der gemeinte voorgehouden worden, ten bewijze (trekken , dat die genen , die ze voordaan, in dezen, aan de lastgeving, die zij van de gemeinte hebben , niet voldoen; dat wij betuigen daar aan geen deel te hebben, noch te willen hebben; en dat de dienaren, dus doende, zig ze hen predik ken; maar niet de lere die wij omhelzen. En wat betreft den Kinderdoop , gelijk wij in dezen asn een ieder zijne vrijheid laten, zo beklagen wij ons ten hoogden , dat wij in dezen ook niet verdragen worden: ja Leeraren! wij begrijpen, dat het niet is een nederig verzoek; maar een wel gegronde eisch , dien wij u doen, namelijk dat gijlieden gelooft , dat onze handelwijze gegrond is op ene volkomene overtuiging; dat wij zonder ons gemoed te verkragten , onze kinderen niet kunnen laten dopen , of over dezelven als doopgetuigen daan ; dat Wij de eerde vrage van het Formulier niet in gemoede met Ja kunnen beantwoorden: dat gij overzulks verpligt zijt, om zo veel inuis, te bewerken, dat, om zwakke broederen te gemoet te komen , het lezen van dat vraagduk worde afgefchaft; en dit verwondere u te minder, daar het op hoog bevel, in deProvintievan Groningen verboden is, om, bij den doop der kinderen, enig vraagduk voor te lezen , zo als aldaar ook niet ge-* fchiecbj.  VOORREDE; ai fchiedt. Wijders eifchen wij, dat gij ten minde zoo veel agting voor Christus indelling betoont te hebben, om te geloven dat die doop, dien hij heeft ingedeld , juist rfezelve is dien wij verkiezen, en overzulks ons niemand moeite aandoe. En dat te meer, omdat wij belijden te omhelzen, de fondamentele leerdukken van onze Kerk , zoo dat wij buiten dezelve geen ander Kerkgenootfchap verkiezen. Wat nu aangaat de vrijheid van te fchrijven , men moet zig in de daad verwonderen dat deze, die de minst gevaarlijkde, en zelf de meest nuttigde is, den meesten legenftand vindt. Om kort te zijn, het is bekend, dat zig onder de ledematen zwarigheden opdoen , wegens den Kinderdoop , dezen worden veroorzaakt, en verder uitgebreid door het geen men daar over denkt en [preekt; nu is het buiten tegenfpraak dat heimelijke gefprekken, veel gevaarlijker -zijn , dan openbare voortellingen; want of fchoon dan de lere wel niet zo algemeen wordt, ze fchiet egter zo veel te dieper wortelen , om reden, dat 'er geen gelegenheid is , om het geen men als ene doling befchouwt, te konnen wederleggen, of te verhoeden dat ze hare voorltanders geheel en al inneeme, en verblinde. Dan met het uitgeven van dit werkje, kan nu een ieder de redenen van die zwarigheden lezen; het voordel is , zo ik mij niet bedriege zeer klaar. Heb ik geheel of ten dele gelijk, men bukke voor de waarheid; maar heb ik geheel, of ten dele ongelijk, wat vreest me» dan voor de leugen, als ze zig gelijk hier, in haar eigen gewaad vertoont. Kan men mijne redenen bondig wederleggen, en dat zo klaar als ik ze heb voorgedeld, en zoo, dat minkundigen, die zulks het meest nodig hebben , 'er door overtuigd kunnen worden; dan nog zullen mijne pogingen ter bevestiging der waarheid drekken, * * 4 yi  «ft VOORREDE. en ik altoos gereed zijn , om de antfangene onderrigring - met verfchuldigle dankbaarheid aan te nemen. Deze vrijheid, waarop wij ons beroepen, behoort aan ons niet als ene genade te worden toegerekend. Het is het wettig erfgoed van onze Vaderen, die ook voorde C'dsUe-.lti^e vrijhe'd goed en bloed hebben opgezet: wat zeg ik , ook daar voor heeft Christus zijn dierbaar bloed vergoten. Paulus roept ons toe , gij zijt diere gekogt , en wordt geen diensiknegten der menfcben ( k)t en wederom, ftaat a<,n in de vijbeid met welke Christus Jezu< u heeft vrijgemaakt; broeders gij zijt tot vrijheid geroepen (/). Wegens den tijtel van dit werkje, moet ik enig berigt geven , en ten dien einde merke ik aan, dat zij die den Kinderdoop verwerpen , doch anderfints bij hunne gedane belijdenisfe volharden , immers van wien het tegendeel niet blijkt, in de gemeinte behoren gedragen, en als waardige Lidmaten befchouwd te worden; en dat om reden , zo ik mij niet bedriege , dat ze in deze hunne handelwijze , niet van de Formulieren van enigheid , noch van het gelove der Kerke afwijken. En dit bewijze ik aldus: men verwerpt niet de bediening des doop ; in *t algemeen, maar alleen den Kinderdoop; nu hebben wij in onze Kerk twt Formulieren van den d >op , het ene voor de kinderen, en h t andere voor de volwa fenen , en de Nedeiiandlche Geloofsbelijdenisfe leert Ar:. 34. dat me.i ee,.maal m et , maar niet twemabn mag gedoopt worden. Derhalven ik moet een van b-ide die Formulieren gebruiken ; mzpx beide mag ik het niet doen, ten opzigte van hetzelve onderwerp ; hebben wij -ïan niet ieder onze vrije kejze? deze verkiest zijne CO i Cor Vil. 23. (O G*'- v- !<•!% •  VOORREDE. 23 kinderen te laten dopen, en dan wordt het ene Formulier gebruikt, dat is goed. Gene wordt gedoopt als hij bejaard is, en dan wordt het andere Formulier gebruikt: dat is dan ook goed , en beide met de Kerken orde even overëenkomftig. Ik weet, men zal zeggen , dat het laatfle Formulier gefchikt is voor zulken, die uit andere Godsdicnflcntot den onzen overkomen; maar( 1) waar Haat dat geichreven? in de Formulieren zelve vind ik het niet, (2) dan zoude bij de vijf vraagftukken ook gevoegd zijn geweest, ene afzwering van het voorgaande geloof, (3) kinderen wier ouders hen niet hebben laten dopen, worden bejaard, begeren den doop, op hunne belijdenisfe,, zal men het weigeren? immers neen; welk Formulier zal men dan gebruiken ? immers dat voor de bejaarden , en dat zo zijnde , is mijne onderftelling betoogd. Maar, zal men aanhouden en zeggen, die laatfle reden is Wel goed , doch , niet te min is dan de fchuld bij de ouders, die van de lere der Kerke zijn afgeweken, enden doop hunner kinderen verzuimd hebbende , overzulks ftraf baar zijn. Hier omtrent vergunne men mij deze aanmerkingen, (1) dat onze Formulieren zig doorgaans bedienen van dc uitdrukking dat de kinderenmogen gedoopt worden, (2) dat indien onze kerk in het begrip was, dat men door dit verzuim , den kinderen enig nadeel tocbragt , of hen van hunne voorregten beroofde, zij dan ook behoorde , de daarop gefielde flraffe uitdrukkelijk bepaald te hebben, immers zodanig verzuim , omdat door het zelve, een onnozel wicht benadeeld wordt, als ene misdaad uit te monfleren , en dat vindt men nergens, integendeel , (3) zo als wij gezien hebben , is het Formulier voor de bejaarden onbepaald, en gewaagt ook niets van die voorgewende misdaad (m). In. £n») Indien dit van een zo groot aanbelang gerekent wordt;  »4 VOORREDE. Indien dit beredeneerde gegrond is, hebben wij dan geen recht, om ten onzen opzigte die verdraagzaamheid te vorderen, die wij ontrent onze medebroederen willen oefFenen, of fchoon wij verzekerd zijn, dat ze in dezen hunnen Godsdienst geheel van Christus inftelling afwijken? behoorde men in dit geval niet te zeggen , een ieaer zij in zijn gemoed ten vollen verzekerd; maar indien het verwerpen van den Kinderdoop , mede begrepen wordt, onder die lecrftukken die niet verdraagen mogen worden, wat dan? zalmen zijn gemoed verkragten? of zal men zig genoodzaakt zien om een van deze uiterften te verkiezen , of om buiten ene gemeinte hoe ook genaamd te blijven , of om zig te verenigen met ene zodanige , waar mede wij van harten niet eens gezind zijn ? Christenen, zal in u immer op komen, om, gedurende het korte verblijf hier op aarde, uit de gemeenfehap der heiligen , zulke menfehen te fluiten , met wien gij in de volmaakte vereniging , tot in aller eeuwen eeuwen, zult verwaardigd worden te leven! Zo denken , zo fpreken wij omtrent de ledemaaten, die niets anders te vrezen hebben , dan dat men hen aanzie voor eigenzinnige , en oproerige menfehen , en hen uit de gemeenfehap der Kerke fluite; dat is het al, want zij weten in wien zij geloven; maar met welk een bekrompen gemoed denken wij niet aan zodanige Leer» aren, die uithoofde van hunne zwarigheden omtrent den Kin» waarom maakt men danr van niet ene vrage, bij de aanneming der Ledematen? waut dezen hebben zig nooit afzonderlijk verbanden om hunne kinderen te laten dopen. Waarom fpreekt men 'er niet van in het Formulier van het huwelijk, waaAq van kinderen gefprokeu wordt, doch niet verder, dan om ze in 4e kennisfe en vreze Gods op te brengen: zie ook het gebed, d«t dM gebruikt wordt,  VOORREDE. 2* Kinderdoop , hun werk al zugtende doen? Jefus zelve geve hen wijsheid, en make hen getrouw ! teiwijl onze hartelijke wensch ,en bede is, dat eenmaal die dagen mogen naderen, waarin de lere van Christus , in hare eerte , en zuivere eenvoudigheid zegenpralen, onhetveritand gevangen geleid zal worden, onder de gehoorzaamheid des EvangeJiums! Wij verwagten naar Gods belofte en» anderen Kerkfïaat, waarin liet zijn zal êne kudde, één herder; zij die den Kinderdoop voortaan, moeten zig verbeelden, dat 'er in dien tijd gene volwasfene zullen gedoopt worden , en dat dan de inftellingen van Christus, en zijne Apostelen wegens den Doop zullen hebben uitgediend; zo veel verfchillen wij in dezen, dat wij onsterk verbeelden, dat 'er dan geen Kinderen zullen gedoopt worden. Dit onderteld zijnde, moet eens het begin dier hervorming opdagen; deze heeft men niet te verwagten van de zijde der leeraren, en zulks behoeft geen bewijs; het moet komen van de ledematen, en daar zij hunne keraren zeker gezag hebben gegeven, en bijgevolg tot wederzegging toe; zo zijn zij ook natuurlijk gerechtigd, om In dezen ene hervorming te begeren. Is het te veel gevergd , men vergeve het ons; maar dit is niet te min, onze welmenende raad, dat men niet alleen, in decen, den ledematen de Christelijke vrijheid vergunne, maar ook den leeraren; want niet tegen taande dezen verpligt moeten wezen, om den Doop aan kinderen te bedienen, wanneer het gevorderd Wordt; waarom hen egter ook niet de vrijheid gelaten, om, als zij het in gemoede dus begrijpen, hunne ledematen aan te raden om den Doop hunner kinderen uit te tellen, en waarin zoude dan het Christendom benadeeld worden ? ik ftappe hier van  &6 VOORREDE. van af, met deze woorden : ah de Zone des menfehen Zal gel'omen zijn, zal hij ook gelove vinden? Zo veel mij bewust is. ben ik de eéfffe der Gereformeerden , die ondernomen heeft r om den gehelen Kinderdoop te verwerpen : wat hier van de uitflag zal wezen is Gode bekend. Ik berele zulks aan het bellier van den groeten Koning zijner Kerke , die mij als Schrijver , u als lezer, oordelen zal in zijne toekomfte! Jntuslchen , als de loop der dingen blijft zo als men doorgaans ziet, kan men van deze uitgave, met zekerheid deze voorfpeliingen maken. Sommigen zullen door mijne redenen geheel of ten dele in hun gelove veranderen; anderen integendeel, misfehien , in hun tegenwoordig gelove geheel of ten dele bevestigd worden; en d der H. Schrijvers. (b) Uit den ftijl. > S>8, 99. (c) Uit twe vermaarde voorbeelden, als. (1) Den Doop op den eerfien Pinksterdag. 100. (2) Die der Inwoonders vanSamaria. 100, 101. Deze drie redenen, worden nader aangedrongen, door de befchouwing. I. Van de Sacramenten in 't gemeen; ten welkers opzigte, breedvoerig wordt aangewezen, het onderfcheid, tusfehen de Zedelijke, en Willekeurige geboden, en zulks op den Kinderdoop toegepast. 102.-107. II. Van de Sacramenten des N. T. in 't bijzonder, en wel. A. Derzelver onderwerpen, te weten, geen Jonge Kinderen. 107, 108. B. Die Sacramenten zeiven; zijnde niet voor Jonge Kinderen gefchikt. 108, 109. dit wordt breedvoeriger aangewezen , door deze voorftellingen. (1) Dat ze zijn, zigtbare, en verzegelende tekenen, van onzigtbare zaken. 109. (2) Dat ze alleen moeten gebruikt worden van hen, voor wien die onzigtbare zaken, zijn gefchikt. 109, no. (3) Dat ze gene nuttigheid toebrengen, dan aan zulken, die onderrigt zijn, wegens deinzigten die God, er mede bedoelt. Dit wordt breed- ; voerig aangedrongen, no-ua» *.♦ j (4) Dat  'ONTLEDENDE TAFEL, U.B.C.3). (4) Dat ze geen ander opzigt hebben, als tot de de Zaligheid, en de middelen daar toe leidende. 112, 113. fj.) Dat ze opzigt hebben, op iets, waar door menfehen van menfehen, en zelfs de Kinderen der gelovigen, van malkanderen onderfcheiden worden, 113. (6) Dat-ze behoren tot te gebreken-ten N. T. it4. Uit die Voorflellingën, worden enige redenen rcï;en den Kinderdoop afgeleid j en wel. (0 Ddc 'die Doop, tot niets nut is, ten dien einde worden befchouwt, (*) De Dopelingen,en bewezen, dat ze van hun. nen Doop, gene nuttigheid kunnen hebben', zo^ lang ze niet tot hunnen verftande gekomen zijn. 114 116. en verdedigt. 110", 117. (*•) De Ouders, en andere Doopheffers, en onderzogt , wat er ontbreekt, (aa) Aan de Kinderen, die gedoopt zullen worden. 117, (bb) Aan de Ouders. 5 IIg> (cc) Aan de Gemeinte. S Wijders wordt, (dd) Onderzogt, of de Gemeinte recht heeft, om, bij den Doop der Kinderen, van de Ouders te vorderen, te herhaling hunner ■ Geloofsbelijdenis, en'ene plegtige Verbintenis, wegens de opvoeding der Kinderen; en zo jd; of zulks iets afdoe, ten voordele van den Kinderdoop. 118.120. Cee)Aangewezen, dat het voorbeeld der Befnijdenisfe, ten dezen opzigte, op den Doop,  van alle de REDEVOERINGEN. II. B.(t)**.ee. Doop, niet kan worden toegepast, (ff) Opgegeven, en onderzogt, de nuttigheden , die men aan den Doop der Kinderen hegt, als f. Dat ze der gemeinte vuordeningelijft. 121. ff. Dat het Gebed der Gemeinte hen nuttig ÏS. 121 , 122. fff.Dat ze daardoor, van dien der ongelovigen onderfcbeiden worden. 122,123. (2) Dat de Kinderdoop, gene verzegelende kragt heeft. 123-127, (3) Dat die Doop, onbeftaanbaar is, met de onderftelling, dat de Sacramenten des N. T. geen ander opzigt hebben, dan tot de zaligheid, e. z. v. 127-129. (4) Dat dien Doop, zo veel temeer, moet verworpen worden, indien de Sacramenten des N. T. behoren tot de gebreken dier huishouding. 129, . Bij deze Hoofdredenen, worden nog enige mindere gevoegt, als I.De menfchelijke invoering van den Kinderdoop. 129, 130. II. Deszelfs fchadelijkheid; dit wordt aangewezen, aan de zijde. A. Der Ouders. 130. B. Der Kinderen. 130.132. III. De gevolgen , welken de Lere des Kinderdoops, onder hare Voorftanders veroorzaakt. 132-136. Alles.wordt befloten, met enige toepasfelijke Aanmerkingen. 136-140, DER-  ONTLEDENDE TAFEL, DERDE REDEVOERING. Waarin, na ene breedvoerige Inleiding ht-I45. een begin wordt gemaakt, om de redenen, die voor den Kinderdoop worden opgegeven, te toetfen; en wel I.De onderftelling dat de Kinderen, betrekking bebben, op het Gelove hunner Ouders. Deze wordt ontleed, door ene beredenering der volgende vragen, als. A. Welke Ouders ? dezen befchouwen wij. Ca) Als de Natuurlijke Ouders; 't zij. (1) De verdere Voorouders. 146, 147, (2) De onmidlijke Ouders. 147, 148. (b) Als gelovige Ouders. 148*153. B. Welke Kinderen? en wel zulken, wier Ouders zijn. Ca) Onbekent, bijzonder de Vondelingen. 154. Cb) Bekent, en ten hunnen opzigte wordt. Ci) Beredeneert , dat men in het deelgenootfchap aan de goederen van Gods Koningrijk , de natuurlijke Geboorte, in aanmerking neemt. 155-158. (2)Waar uit deze bedenkingen wordt afgeleid. C*)Of men denkt aan Kinderen, die gegenereert, en ontfangen, dan wel aan zulken die flegts, van gelovige Ouders geboren worden. 158. (**)Wat men te houden hebbe, van zodanige Kinderen, welken de Ouders, reeds hadden, toen ze nog ongelovig waren. 158. (***) Wat men moet geloven, van de Kinderen , die in Over/pel verwekt worden, zelfs door Godvrugtige Ouders. 159. C. Wel*  van alle de REDEVOERINGEN. L/C. Welke betrekking'? ten dien einde worden overwogen. (a) De natuurlijke betrekking. 159-161. (b) De betrekking op Adam, waaröntrent. 0)1 (2)1 p\ .^Enige Hellingen worden gemaakt. 161,162. >jjj en daar uk afgeleid, dat men de Jongftervende Kinderen, zo wel kan toekennen, ene betrekking op den gelovigen Adam, als men het doet, op den overtredende Adam; ten dien einde wordt. *. De denkwijze der Godgeleerden voorge- ftelt. 162, 163. en **.Daar uit, onze onderftelling, afgeleid, en betoogt. 163 168. (6) Wordt onderzogt, de onderftelling, dat, gelijk onze Kinderen , de Ferdoemenisfe in Adam deel'dgtig zijn, ze alzo ook in Christus tot genade worden aangenomen, en dat, die Kinderen, met ds Erffmette geboren worden* de, alzo ook van hunne geboorte af \ kunnen bezitten , een Zaat des Geloofs, en gebeiligt wezen, van den Baarmoeder af. Ontrent deze onderftelling, wordt onderzogt, derzelver *. Mogelijkheid , en tevens overwogen, de fpreekwijze van een Zaat des Geloofs. 169- / 171. **,Zekerheid; en daarin, over Jerem. I: 5. en Luc. I: 15. enige Aanmerkingen gemaakt. 171-173. (c) De betrekking, die de Kinderen hebben, op het deugdzaam gedrag hunner Ouders, en de tijde-  ONTLEDENDE TAFEL, I. C (c) tijdelijke Zegeningen , die daarü't voortvloeijen. Cl) Deze betrekking wordt voorgeftelt, en op- geheldert. 173-175. CO ^angewezen , dat ze nog plaats heeft onder het N. T., bij welke gelegenheid, enige Aanmerkingen, over Eph. VI: 2, 3. worden gemaakt. 175-177. (3) Opgemerkt, dat die betrekking , egter, niet en vloeit, uit het N. T. 177, 178. C4) Enige , toepasfelijke Aanmerkingen ge. maakt. 178, 179. (d) De betrekking van Abraham, op zijn Zaat; en op den Kinderdoop toegepast. 179-183. Ce} De betrekking, die men meent, dat, als een zegening Abrahams, tot de Heidenen gekom-nis. JP3.J 86". Wegens die betrekking wordt onderzoek gedaan. (O Naar hare toevallen. 186-188. (2) Naar hare geduurzaambeid. 188 193. D. Waaruit , wordt die betrekking bewezen"? 194, 195 ten dien einde worden onderzogt. *.Gen. XVII: 4. 7. 8. 195-197. **.De woorden van Paulus; zo dat. Caa)^j Vooraf, enige Aanmerkingen worden geI maakt, en tevens Rom. IV: en Gal. III. Cdd) ^ mecjac. II: 17-25. vereffent worden. C?e) j 198-202. Waar na , de woorden van C tjj Paulus, worden nagefpoort. En wel. (aa) Rom. IV: 202-203. (bb)Gal. lil: 203, .01. Te-  van alls de REDEVOERINGEN. I. D. Tegen die betrekking, worden enige redenen opgegeven , en aangewezen dat ze ftrijd» *♦ Tegen de Lere der toegerekende Erfftbuld. 205, 206. ; **. Tegen die van de volharding der Heiligen ic6, ***. Tegen die van Christus gerechtigheid, 206 211. E. Hoe dient die betrekking, ter /laving van den Kin* derdoop ? ten dien einde wordt voorgeftelt. (a) In 't gemeen, dat, wat er ook van zodanige betrekking zijn moge ; egter Christus, den Doop der Kinderen, niet heeft bevolen. 211, 212. (b) In 't bijzonder, dat men uit zodanige betrekking , wil afleiden. (1) Dat aan de Kinderen, Sacramenten, moeten toebediend worden. Dit wordt wederlege. 212, Q13. (2) Of, dat wanneer er Sacramenten zijn ingeftelc, het dan voegzaam is, dat men ze ook, aan de Kinderen bediene, en zulks, offchoon ze in Gods bevel, niet uitdruklijk worden genoemt. Dit wordt wederlegt. 213-215. (3) Dat de Kinderen moeten gedoopt worden. Dit wordt *.Wederlegt,om reden dat dan ook, dea Kinderen het Avondmaal moet toebediend worden. 215,. 216". **. Verdedigt, tegens twe uitvlugten, als (aa_)Dat in den Doop, de onderwerpen Lijdelijk; maar in het Avondmaal., werkelijk zijn. 216", 217. (bb) Dat  ONTLEDENDE TAFEL, L E. (3) (aa) Cbb)Dat tot het Avondmaal, behoort, ene beproeving, die in Jonge Kinderen, niet vallen kan. 217-219. II De onderftelling, dat de Kinderen, zijn begrepen in Gods Verbond, als mede, dat ze behoren, tot de uitwendige Kerk, en wel A. Dat de Kinderen zijn in Gods Verbond; deze onderftelling wordt. (a) Onderzogt, en wederlegt. 220-226. (b) Aangewezen, dat ze niets bewijst, voorden Kinderdoop. 226, 227. B. Dat ze behoren tot de uitwendige Kerk. 227-229. Alles wordt befloten met twe toepasfeüjke Aanmerkingen, als I. De verpligting van hen, die den Kinderdoop verwerpen, om in de Godsdienltige Opvoeding hunner Kinderen, overvloedig te wezen. 230-234. II. Ene beantwoording der Vrage, of iemand, die in zijne Jongkheid gedoopt is, zig behoort te laten dopen, of gelijk men het verkiest te noemen , berdo* pen. 234-240. VIERDE REDEVOERING. Waarin, na ene Inleiding 241-243. onderzogt worden, de Verdere bewijzen, dien men voor den Kinderdoop aanvoert; als I. Matth. XVIII: 1-6. 243-246. II. Matth. XIX: 13-15. 217-255, HL Hand. II: 38, 39. 255 268. IV. 1 Cor. VII: 14. ontrent welke plaats. A. Deszelfs zin, wordt voorgeftelt. 269. B. De  yAN ArxE de REDEVOERINGEN, IV. A. B. De opgegevene zin, gewettigt, dcor enige voorbereidende Aanmerkingen. 209-271. C. Nader aangedrongen, en in de bijzondere voorHellingen, befchouwt. Qa)De ongelovige Man is gebeiligt, of gewettigt, en worden enige plaatfen der H. Schrift nagefpoort, bijzonder 1 Tim. iV:4, 5, 271-280. (b) Anders waren uwe Kinderen onrein; bij welke gelegenheid Hand. X: 14. wordt overwogen. 280-284. D. Maar nu zijn ze heilig; waarbij aangewezen wordt, dat deze plaats, niets voorden Kinderdoop be. wijst. 28 \, alSVi V. Dat de Doop gekomen zij', in plaatje der Befnijdenisfe. A. Die onderftelling wordt onderzogt; door aan te wijzen. (a) Dat ze te algemeen wordt voorgeftelt, en overzulks, aan misduidingen onderhevig is. 286, 287. (b) Dat ze twe dolingen behelst, en wel (i)Dat het O. T, gehad hebbe, twe Sacramenten. 287, 288. CO Dat het Avondmaal gekomen is, in plaatfe van 't Pafcha ; en de Doop, in die der Befnijdenisfe. 288-joï. (c) Wordt de onderftelling zelve , nader ingezien, door Ci) De Befnijdenisfe te befchouwen. (*) Op haar zelve. 291, 292. (**) In hare inzigten, zijnde (aa)Met betrekking tot het Jooifcbe Volk, aangemerkt als het Vleescb. * * * lijk  ONTLEDENDE TAFEL, V, A. (O CO Caa) lijk Zaat Abrahams •' dit wordt (f) Voorgeftelt. 292, 293. Cft) Aangewezen , dat de Befnijdenisfe voor de Joden gene inzigten had, tot hetGenadeverbond. 293-295. (bb)Scbaduvo'dgtig , ten dien opzigte wordt Cf) Aangewezen ,dst, en hoe, de Befnijdenisfe, voorbeeldig was. 296, 297. (ff) Opgemerkt, dat er onderfcheid is, tusfchen het tegenbeeldige van de Befnijdenisfe der gemene Joden, en die van Christus. 297. (ttt) Onderzogt het tegenbeeld der Befnijdenisfe, en wél. (§3 Die van Christus, bij welke gelegenheid, 1 Petr. III: 1822. wordt opgeheldert, 298300. (§§)Die der gemene Joden. 300302. (2) Aan te wijzen, dat de onderftelling zeb ve, zeer ongegrond is. 302 307» (d)Dat het bewijs uit Collosf. II: 11 , 12. ontleent, niet voldoende is; en wordt deze plaats, uitvoerig behandelt, en in haar verband befchouwt. 307 318. B. Wordt aangewezen, dat die onderftelling, den Doop der Kinderen, niet kan begunltigen. 318-320. VI.  van alle de REDEVOERINGEN. VI. Deszelfs Oudheid. 320-331. VII. Dat de Kinderdoop, door gene algemene Kerkvergadering, is vastgejlelt. 331-334. Alle de Redevoeringen worden befloten, met ene breedvoerige toepasjing; in welke , behalven ene inleiding. 334-336. worden aangefproken. . Eerftelijk, zulken, die den Kinderdoop blijven aankleven. 336 342. Ten tvoeden, zulken, die hem verwerpen, doch te lafhartig zijn, om van hun geloof, ene openbare , en Gode behagelijke Belijdenisfe te doen. Hunne voorwendfels worden onderzogt , als I, Dat de Lere des Kinderdoops, niet en bebore tot bet Fondament der Zaligheid ;maar veel eer zij, ene zaak niet van groot aanbelang. A. De eerfle onderftelling wordt toegeftemt. 343. B. Detwede, breedvoerig tegengefproken. 343-346. en vervolgens aangewezen. (a) De ware denkbeelden der zulken , die zodanig gezint zijn. 346, 347. (b) De ongegrondheid dier denkbeelden wordt aangewezen; door de overweging. (O Van de Lere der Roomfche Kerk, zo als die door de Proteftanten is verworpen geworden, 347. CO Van de onmogelijkheid der uitvoering, zoo met betrekking. (*) Tot het beftemrnen van enen bijzonderen tijd , of GodsdiensTf, om niet dagelijks, enige weinige Kinderen; maar wel velen te gelijk, op eneplegtige wijze, te dopen. 348. (**)Als tot de Redevoeringen, bij die gelegenheid te doen. 348-350. C3)  ONTLEDENDE TAFEL, 1 ^ (3)Van het niet voldoende, in het oordeel vari Christus. 350, 351rC)^at die denkbeelden, ons niet kunnen verfchonen; maar veel eer ons behoren te verdorde- len. 351-353. , , „ H Dat de tegenswoordige gefteltheid der gemoederen, "ons genen goeden uitflag, onzer pogingen belooft. De ongegrondheid van dat voorwendfel, wordt aansewezen. A. Uit de woorden van Christus,Mare. VIII: 34^. B Uit de overweging, dat dan de Hervorming, al' leen aan God , moest worden overgelaten, en onze pogingen, niet zouden in aanmerking komen. 355 > 356. C, Door een Vertoog, dat wij ons, van onze pogin- ' gen veel goeds mogen beloven. 356, 357Ten derden, zulken, die den Kinderdoop verwerpen, en gezint zijn , om ene openlijke, en onbefchroomde Belijdenisfe te doen. Dezen worden I.Aangeprezen, enen bedagtzamen, en Christehjken iiver. 3j8, 35°* II Gewaarfchouwt tegens de vleeschlijke wapenen. 359. III Ingeleid, in de rechte befchouwing van het verval, der Proteftantfche Kerk, door de voortelling. A. Van het , nog groter verval , der Roomfche Kerk. 359-363- " B Van Gods welbehagen, in het dulden van zoda" nig verval. 363 368. hier in vindt men, ene uitbreidende opheldering over Jef. LÏX: en aPetr. HL IV. Hunne pligten voorgehouden , en aangedrongen. S68-372. E E R.  EERSTE REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. s.i.H et oogmerk van deze orlze bijeenkomst is , om onderzoek te doen over de wettigheid, of onwettigheid van het bedienen des Christelijken Waterdoops aart jong geboren kinderen; een ft.uk derhalven van dien Godsdienst , van wien alle regtgeaarde Christenen erkennen*, dat Christus en zijne Apostelen de enige inftellers zijn; en dat zijne voorfchriftcn alleen en volkomen gevonden worden in Gods befebreven woord^ §. i. Laat ons dan eerst befchouwen Christus, dien groten infteller van onzen redelijken Godsdienst. Christus , die meer dan eens deze duidelijke verklaringen gegeven heeft , dat hij tot zijne Discipelen, klaar, onbewimpeld en niet ingewikkeld fprak ; dat bij ben alles verkondigd had, V geen bij van zijnen Fader gehoord bad; C a ) dat bet genteg was , indien zij deden ,t geen hij hen ge • boden bad Christus, wiens ijver voor zijn 's Vaders- wijsheid en vrijmagt, het gedrag der Pharizeën daar in verdoemde, dat ze, in het bijgeloof en het gezag van de inzettingen der ouden verdoold , Gods gebod krag» teloos maakten door hunne inzettingen (c), en door dit hun (a) Joh. XV: 15. (£) Ibid. Vs. 10. Zie ook ,Vs. 14. CO Matth. XV: 6. A  a REDEVOERING hun gedrag zig betoonden een volk te zijn , dat God eerde met de Lippen , terwijl hun harte verre van hem was (dj, terwijl hij ten opzigtc van den dienst, dien hij vordert, deze duidelijke verklaring geeft, dtch te vergeefs eeren ze mij , knnde leringen , \_die~\ Geboden \zijn~\ der menfehen (e). §. 3. Befchouwen wij, ten tweden , Christus Apostelen, die van hunnen meester, bij hunne nadere aanftelling , en ter gelegenheid van de inftelling des doops , deze duidelyke vermaning ontfingen : onderwijst ahe volkeren « lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb (ƒ) ; Christus. Apostelen , die God tot getuige aanroepen, dat ze niet agter gehouden hebben te verkondigen alle den raad Gods (g); niet alleen het nodige , maar ook het nuttige (/)); die zo dikvvils ons verzekeren , dat ze duidelijk en onbewimpeld fpraken, zonder arglistigheid en fchandelyke bedekzelen , én niet als Mozes , die een dekzel op zijn aangezigt leidde; Apostelen, die ons zo dikwils vermanen, dat wij ons moeten vasthouden aan 't gene wij gehoord hebben ; aan den regel door hen voorgefchreven, met verwerping van zulke Godsdienst pligtcn, die zelf eene fcbijnreclen van wijsheid hebben, doch in hunne voorfchriltcn niet te vinden zijn; en zulks daarom, om*dat ze voorzagen , dat 'er zulke dagen zouden komen , waarin de zinnen zouden verdorven worden, om af te wijken van clt eenvoudigheid die in Christus is; terwijl ze intusfehen verzekeren, dat ze hebben bekend gemaakt , alles wat ze geboord hadden van het woord des levens. (7) §, 4. Wijders hebben wij gezegd, dat de voor fchriften van Cd) Mare. VII: 6. ( e) Ibid V. 7. (ƒ) Matth. XXVIIL 19, (g) Hand. XX. 27. (Z>) Ibid. Vs. ao. ({) I. Joh. L r.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 3 van onzen Godsdienst alken, en volkomen gevonden worden in Gods befchreven woord, in dat woord , dat alleszins nuttig, den menfche Gods volmaakt, en tot allen goed werk, volmaaktelijk toerust (_kj. Dat woord, dat ons waarfchouwt, doet tot zijne woorden niet toe; dat ons vermaant, om niet wijs te zyn , boven bet geen gcfcbreven is. Dat woord eindelijk , aan welks kennisIe en betragting, wij zo veel werk hebben, dat al bet gene daar boven, of benevens gefteid wordt , uit den bozen, en daarom ons hinderlijk is, om dat het ons afleidt van de betragting van het gene dat waarlijk van ons gevorderd wordt; en waar over geen genadiger vonnis zal geltreken worden, dan dit: wie beeft bet van uwe banden geëiscbt ? §. 5, Gij bemerkt geliefde,waartoe dezevooraffpraak dient; namelijk om u te herinneren die dingen, waarvan wij alle belijdenisfe doen, en waar over, onder redelyke menfehen en regtzinnige Christenen, geen verfchil is : wijders om van u met alle recht te eisfehen , dat gij deze dingen bij u altijd laat gelden, ook dan , wanneer ze tegen uwe gevoelens ftrijden , ten einde wij van de waarheid, en niet de waarheid van ons overwonnen worden. Herinneren wij ons hoe onbetamelijk het is, wanneer een Discipel wijzer wil zijn dan zijnen meester, wanneer 'er boogtens zijn , die zig verbef en tegen de kennisfe van Christus, wanneer wij ons verfiand niet gevangen leiden onder de gehoorzaam* beid des Euangeliums: hoe zuur dit het bijgelovig Jodendom is opgebroken : op dat wij, die meerder verlichting hebben , niet in het zelve exempel vallen. , $. 6. Dan» (*0 2 Tim. III: 17. A *  4 REDEVOERING $. 6. Dan, om van dit algemene tot mijn bijzonder oigmcrk te komen , fta ik thans enige redelijke en fchriftmatige bedenkingen aan u voor te Hellen , wegens het bedienen van den Christelijken Waterdoop aan jong geboren kinderen. Ik weet Broeders, hoe moeijelijk het is om tegen den droom op te roeijen ; hoe weinig dank en voordeel zulke menfehen behalen , die zig kanten tcgenvooröordelen, voornamelijk wanneer die gaan over Godsdienftige zaken, en dcrzelver wortelen reeds in de grijze aaloudheid gefchoten zijn. Dat zulke vooroordelen, bij de menfehen van meerder gezag kunnen zijn , dan de woorden zelf van God uit den Hemel , is allerduidelijkst gebleken aan dat volk, tot het welk God zijnen eigenen Zoon heeft gezonden, en wie van de Overften beeft in bem geloofd? Het is bekend , dat iemand , die in alles roemen konde, zelf dat hy opgetrokken was geweest in den derden hemel, wanneer hij de dwaze afgoderij der heidenen te keer ging, en hem verkondigde, die de wijsheid en de kragt Gods is , deze uitzinnige taaie moest horen : wat wil toch deze klapper zeggen? hij fchijnt een verkondiger te zijn van vreemde Goden (/). Het is niet van gisteren nog eergisteren , dat het vooroordeel voedzel haalt uit de menigte en den luister van des zelfs voorltanders : reeds van ouds was het genoeg gezegd: deze zecte wordt overal tegengefproken: dan, deze dingen wetende, en mij aangordende om , in de mogenhcid Gods tegen te gaan , iets, dat ik zonder eenige bedenking Helle te behoren, onder de vooroordelen van het grootfte gedeelte des Christendoms; zal het nuttig zijn, dat ik -mij regtmatige denkbeelden vorme van den (O Hand. XVII. iS.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 5 den prijs die in zulk eene loopbane altoos opgehangen is; en daar uit befluiten, dat een dienstknegt niet beter is dan zijnen Heer; dat hij vergenoegd en te vreden moet zijn „ wanneer hij met hem deelt in denzelven loon : dat het veilig is eenen navolger te zijn van Paulus , geiijk hij van Christus was. Docb mij, dit zijn de woorden van dien Apostel (m), en vergun mij, om thans met hem dezelve tale te voeren, docb mij is voor bet minjle dat ik van ulieden geoordeeld worde, ofte van een menfchelijk oordeel, waar die mij oordeelt is de Here. indien ik dan uitzinnig ben, ik zal bet Gode zijn; vrijmoedigheid gebruikende in bet (preken, daar öm dat ik zal tragten te verwerpen alle bedekzelen der fcbande, te fpreken zonder arglistigheid, nog om bet woord Gods tevervelfcben, maar door openbaringe derwaarhiid mij aangenaam te maken aan uwe conscïèntien , in de tegenwoordigheid Gods (»), Indien gij lieden dan zult bevinden, dat het gene ik fpreken zal, woorden zijn der waarheid , en van gezond verftand; dat het zijn woorden Gods, zo zal ik recht hebben om , na het verrigte werk, u toe te roepen, 't geen ik nu bij voorraad maar herïnnere : Indien gij zijne ftemme hoort zo verhardt uwe harten niet. Doch wat mij betreft, mijn mond is opgedaan ; ik gelove , daarom zal ik fpreken : daar is eene ftemme gcrigt tot de Proteftantfche Kerk; eene ftemme, die mij thans in de oren klinkt: Roept uit der kele , en houdt niet in; verheft uwe ftemme, als eene hazuine; verkondigt mijnen volke bare overtredinge, en den huize Jacobs bare zonden O). Och! ofgydanmyeen weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook verdraagt mij; want (m) i Cor. IV. 3 , 4. (n) 2 Cor. IV. a. (a) Jes. U'III. 1. A 3  6 REDEVOERING want ik ben ijverig over u, met eenen ijver Gods, zeer begerig om, indezen, «, als ene reine maagd, denmanne Cbristus voor te Jïellen; docb ik vreze dat niet enigzins, gelyk de Slange Eva door bare arglistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven worden [omaftewifken] van de eenvoudigheid, die in Christus is (/>). §. 7. Om dan ter zake te komen , moeten wij beginnen met den ftaat des gefchils opregtclijk voor te ftellen: in de daad een moeijelijk werk, uit aanmerking van de verfchillende gevoelens, zo wel van de bijzondere gezindheden, als van velen uit ijder gezindheid, die omtrent dit ftuk niet even eens denken. Doch het zal niet nodig zijn alle de gevoelens op te halen , nog dc Lere van den Kinderdoop te doen over een ftemmen, met die denkbeelden, welken de bijzondere gezindheden zig van dc overige Hukken des Godsdiensts vormen. En daarom zullen wij ons bijzonder daarop toeleggen, om het hedendaagfche en meest algemene gevoelen van de Gereformeerde Kerk te ftellen tegen dat van de Mennoniten in 't algemeen ; vooraf betuigende, dat de misflagen die daarin mogten voorkomen , niet met opzet zullen begaan worden. $. 8. Het verfchil dan fchijnt eenvoudig hier in tebeftaan, of, behoudens de inftelling des Doops, dit bondzegel, waS-> of moet bediend worden aan kinderen die weinig dagen oud zijn, gelijk zodanige kinderen onder het O. T. lefneden werden? Doch deze vrage is zo eenvoudig niet, of zij behelst nog vcele andere bedenkingen, waarvan de eerfle is, of de doop moet bediend worden aan kinderen in 't algemeen, of wel alleen aan het mannelijk Zaad? het eerfte wordt doorgaans vastgefield, en ten dezen C/O 2 Cor. XI. 1-3.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 7 dezen opzigte bepaalt men de onderwerpen ruimer, dan onder liet O. T. Hier van geeft men deze redenen, (i ) dat liet nieuwe Testament voortreffelijker is dan het oude, (2) het getuigenis dat in Christus geen onderfcheid rusfchen Man en Wijf is (q), (3) om dat de Doop ook aan bejaarde Vrouwen is bediend. §. 9. De twede vrage is van meerder aanbelang, en wordt zo kort niet afgedaan; te weten, of alle kinderen hoofd voor hoofd moeten gedoopt worden P Dat deze vrage ruim, en gewigtig'is, kan men hier uit afnemen, omdat in Gods woord nergens een hevel gevonden wordt om kinderen te dopen, en dien volgens ook gene voorfchriften, naar welken men zig, in de bijzondere gevallen, fchikken kan; dit laatfle baart degrootfteverlegenheid , en om te antwoorden op de veelvuldige bedenkingen die zig van alle kanten opdoen, vindt men bijkans gene andere* toevlugt, dan het voorbeeld der befnijdenisfe ; doch, dat men daar mede zig in nog groter zwarigheden wikkelt, zal ons duidelyk blijken. Ten dien einde beginnen wij met de befchouwing van Mozes Wet in V algemeen : want wat ook zwakke broederen dies aangaande mogen geloven, zij vinden egter, dat Christus en zijne Apostelen altoos verklaren, dat ze van wegen hare gantfche ongelijkformigheid aan , en onbegaanbaarheid met de bedieninge des Geests , geheel afgefchaft en vernietigd is : dermate dat het oude voorbijgegaan, en alles nieuw geworden is (r); hoe kan iemand, in goeden gemocde, een voorfchrift zoeken, in de Wet van Mozes, in het Oude Verbond met deszelfs voorregten en btlofienisfen , daar ons van een en ander geleeraard wordt dat, dat Verbond berispelijk was, \ dtt (O Ga!. III: 28. Cr) 2 Cor. V: 17, A 4  » REDEVOERING dat het verouderd en vernietigd is, dat het nieuw verbond in betere beloftenisfen bevestigd, en van God opgercgt is, niet naar bet verbond dat bij met de Vaderen gemaakt had (s). §. io. Maar misfchien zal men zeggen, de befnijdenisfe was niet alleen uit Mozes; maar ook en voornamelijk uit Abraham, en in dat laatfle opzigt kan dezelve een voorfchrift opleveren , om de lere des Kinderdoops daar naar te rigten ; aangezien Paulus leert, dat de erffenisfe niet is uit de wet, maar uit de beloftenisfe, en dat de zegeningen Abrahams tot de Heidenen gekomen zyn. Doch, laat ons met aandagt overwegen, 't geen -Paulus des aangaande leert, Gal. 3. en Rom. 4. op dat wy niet, op het fpoor der ongeleerde en onvaste menfehen, de fchriften van dien geliefden Broeder ver draai jen tot ons eigen verderf. Het is namelijk ten hoogften klaar en zeker, 1. dar indien Abraham het tékender befnijdenisfe ontfangen heeft tot een zegel der rechtvaardigheid, wij ons dan moeten herinneren, dat Abraham toen bejaard, en gelovig was, en dat bij gevolg uit dat getuigenis geen wettig gevolg kan getrokken worden lot jonge kinderen, die met geen mogelijkheid onderwerpen van het gelove kunnen zijn. tu Dat Paulus, in beide plaatfen duidelijk befchrijvende, dat en in hoe verre de zegeningen Abrahams tot de Heidenen gekomen zijn, niet dén woord gewaagt van jonge kinderen; en als wij nu, naeennaauwkeurig onderzoek , bevinden dat dit de waarheid zij, waarom zullen wij dan tragten, om tot Gods woorden toe te doen, of raakt ons die vermaning niet, zijt niet wijs boven bet gene gefchteven is? 3. dat niet alleen de Apostel van jonge kinderen zwijgt, maai- zelf zijne reCO Heb. VIII. e-13.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 9 redenering zo inrigt, dat men met geen mogelijkheid aan jonge kinderen denken kan ; hij verklaart namelijk Gal. 3. dat gelijk Abraham Gode geloofd heeft, zo ook die gene, die uit den gelove zijn, Airabams kinderen zijn; (/), dat die uit den gelove zijn , gezegend worden met den gelovigen Abraham (u ); dat de zegeningen Abrahams tot de Heidenen komen zeuden, op dat wij de belofte verkrijgen zouden door het gelove (v) : niet min duidelijk behandelt de Apostel diezelve lere, Rom. 4. zeggende, dat het gene voor Abraham een voorregt was, door zijn geloof werdt veroorzaakt (w), dat hij de befnydenisfe heeft ontfangen , onder anderen , opdat hij een Vader zoude worden 'van alle die geloven (x ) en welke gelovigen ? die wandelen in de voet/lappen des geloofs van Abraham (ij), en hij befluit, dat deze dingen gefchreven zijn , niet alleen om Abrahams wille; maar ook om onzentwille , die geloven in hem, die jfefus opgewekt beeft (z). Als nu een redelijk mensch alle deze klare getuigenisfen overweegt , moet hij dan niet befluiten, dat Paulus aan geen jonge kinderen gedagt heeft, of moeten wij nog wijzer zijn ? $. 11. Nog onredelijker is het, de toevlugt te nemen tot het gebruik dat de Joden zouden gehad hebben, van niet alleen de Jodengenoten , maar ook hunne kinderen te dopen. Dit nu, zegt men, was aan Christus bekend, en deze, dit gebruik ondcrftellende , zal het niet nodig geoordeeld hebben, om in de inftellinge des doops, de kinderen uitdrukkelijk te noemen; wel wetende dat zijne Discipelen zulks, als van zelf fprekende, duidelijk zouden begrijpen, en zig in de bedieninge des doops daar naar (O Vs. 6, 7, (0) Vs 9. (v) Vs. 14. £"0 Vs. 3. (*) Vs. 11. (y'J Vs. 12. (3) Vs. 24. A 5  io REDEVOERING naar fchikken. Voorwaar ene lamme en kreupele redenering , die zig zelve wederlegt, en beter past in den mond van zotte en afvallige kinderen, dan in den mond van Discipelen, dien Jefus toeroept, een is uw meester, namelijk Christus; ene reden, die men met ene veragtendc ftilzwijgenheid konde voorbijgaan ; doch, mij dunkt, indien men zwijgt, de flenen zullen fpreken. Wanneer Paulus in Athenen kwam, werdt zyn Geest in hem ontfteken , ziende dat de Stad zo zeer afgodisch was; maar, als wij nu zulk enen hartstogt billijken, die in dien groten ijveraar ontftoken werdt, door een volk, bij het welk gene kennisfe Gods was ; welk enen hartstogt , oordeelt gij dan te moeten billijken in iemand, die geen minder dwaasheid meent te befpeuren, bij een volk dat door de duidejijkfte, en fchriftelijke lesfen van zijnen meester verligt is ; bij een volk dat zig niet fchaamt, om bij de woorden van den Here Jefus, en het gebod van hen, die des Heer en en Zaligmakers Apostelen zijn, te voegen bijgelovigheid der Joden, en hunne leugen'agtige Schriften. Christenen! wie zal zig eerst fchamen; gijlieden met dit voor te wenden, dan ik met het te wederleggen ? doch uit onze woorden zullen wij geoordeeld worden. %. 12. Laat ons onderftellen , dat de Joden, ten tijde van Christus omwandeling op aarde, dit gebruik hadden ; hoe zal men daar uit, met mogelijkheid, een bewys, of voorfchrift voorden Kinderdoop kunnen halen? want i. de Joden, zegt men, doopten kinderen; maarze doopten ook volwasfenen. Indien nu, omdatzc/fc/Wcre» doopten, de Zaligmaker niet nodig oordeelde, om duidelijk den Kinderdoop in te ftellen , dan moet ook volgen , dat het ook niet nodig was , den doop der bejaarden in te Hellen, vermits de Joden ook bejaarden. doop.'  TEGEN DEN KINDERDOOP. SI doopten , en dit zo wel als den doop der kinderen aan de Apostelen moest bekend zijn geweest. 2. Is de doop der Jodengenoten onzeker , zeker is het volgens de gewijde gefchiedenis (a) dat de Joden de gewoonte hadden , van te dopen de drinkbekers , de kannen , de kopere vaten en de bedden; indien wij nu alleen redeneren uit het gebruik der Joden, en omdat Christus dat gebruik, wel niet uitdrukkelijk goedgekeurt, maaregter niet verboden heeft; waarom bedienen wij dan den Christelijkcn Waterdoop , niet aan alle die dingen; en als wij dit niet doen, tonen wij dan niet, dat we van de zwakheid van dit bewys, overtuigd zijn ? §. 13. Tegen deze redenering maakt men twe uitvlugten, 1. zegt men, dit gebruik der Joden , is door Christus afgekeurd, maar niet het dopen der Jodengenoten. Geen wonder in de daad, want hoe kon Christus iets, kwaad keuren , 't geen niet in wezen was ? doch, hier van ftraks nader. Meer regtftreeks antwoorden wij, dat' Christus geen de minfte reden had, om het dopen der kannen e. z. v. op zig zeif befebouwd, af te keuren; aangezien de Wet van Mozes vervuld was , met veelërhande wasfehingen en reinigingen , die , in hare uitwendige gedaante befchouwd, van denzelven aart waren, als dit gebruik der Joden; maar dc ware reden van Christus kwaadkeuring, kunnen wij uit zijnen eigen mond horen : het was namelijk , omdat zulks was ene ler'mge van menfehen ; niet van ene Goddelijke inflelling, maar volgens de inzettingen der ouden : en , indien nu de doop der Jodengenoten, zo min als het dopen der kannen e. z. v. van God is ingclleld, zo word het ène, zo wel als het andere, door Christus verworpen. 2. De twede (a) Mare. VII. 4.  is REDEVOERING twede uitvlugt is deze , dat de aart van den Doop der Christenen, zo nel als de woorden vanzijneinftelling, ons alleen bepalen tot menfehen, en zeer duidelijk de kannen, drinkbekers e. z. v. uitfluiten. Men vergunne ons hier op twe aanmerkingen, de eer ft e is, dat deze redenering niet van bedrog vrij te pleiten is; want het voorgeven is , dat men zijn gevoelen gronden wil, op het gebruik der Joden; maar als het op de zaak aankomt, wijkt men van dat gebruik af, en men beroept zig op de woorden van Christus 'tnftelllng. Ten tvjeden, indien het u ernst is , om het gebruik der Joden , om de bijgelovigheid van het boos en overfpelig geflagte , te doen wijken voor de woorden van hem, dien gij anderzins voor uwen enigen meester erkent, leert dan uit zijnen mond , dat hij, die alleen van menfehen fprak, ook alleen fpreekt . van zulke menfehen, die vatbaar zijn voor onderwys, die in den name Gods konnen gedoopt worden , die van gantfeher harten geloven c. z. v. gelijk wij op zijnen tijd zullen betogen. $. 14. Indien men het gebruik der Joden wil volgen,, voor zo verre het aan Christus bekend was, en doorhem niet afgekeurd is , waarom volgt men dan dit gebruik niet zo wel in het ene , als in het andere? want de berïgten aangaande den doop der Jodengenoten behelzen ook (1). dat de jonge Zonen, voor hunnen doop, moesten befneden worden; dat'erbij dien doop, drie Rechters moesten tegenwoordig zijn , en het afwezen van één derzelvcn , den doop kragteloos maakte ; dat de vrugt van ene zwangere vrouwe gerekend werdt , met hare moeder gedoopt te zijn ; dat, en nog meerder, leerden de Joden, en waar heeft Christus zulks afgekeurd ? (2 ). Dan nog had dat afvallig zaad in dezen ene verborgenheid der ongerettigheid , die wij met den vinger zullen aan,  TEGEN DEN KINDERDOOP. li aanroeren , op dat gij u fchamcn moogt. Volgens die zelve berichten namelijk leerden de Joden , dat een gedoopte Jo lengenoot een nieuw leven begon ; zijn voorgaande leeftijd en omstandigheden werden als een dood, of als niet geweest zijnde, aangemerkt. Dat door dien doop , alle verbonden en natuurlijke verbintcnisfen verbroken werden. Een Vader kende zijnen Zoon, 'een Zoon zijnen Vader niet meer. Een gedoopte Jodengenoot was een Overfpeelder, indien hij bij zijne vrouwe bleef, ten ware zij ene Jodinne wierdt; daar en tegen mogt hij met zijne Zuster, ja met zijne Moedertrouwen, en wat dergelijke buitenfporigheden meer zijn; dit alles verhalen u die zelve Joden , op wier gezag gij uwen kinderdoop grondt, waarom zoudt gij hen niet geloven, zo wel in het ène, als in het andere, nog uwe loffelijke voorgangeren niet volftandig volgen , in alles , dat in hun gedrag, door Christus niet is afgekeurd? i §. 15. Indien dit gebruik by de Joden in de daad plaats gehad heeft, hoe toch zal men konnen bewyzen , dat zulks aan de Apostelen bekend zij geweest? Immers waren ze, voor hunne roeping , onbefchaafde Lieden, wonende in enen afgelegencn hoek van Canaiin , domme Galileërs, menfehen die hunnen leeftijd aan het vangen van lTomme Visfchen, op de woeste baren hadden opgeofferd : is het nu te geloven, dat zodanige lieden meerder kennisfe zouden gehad hebben van het recht der Jodengenoten, wier aanneming zo zelden voorviel, en meest in Jerufalem, of in grote fleden, en veeltijds op ene ftille wijze gefchiedde, dan onze Visfchersvanheteenof ander Zee Dorp hebben , wegens de gebruiklijkhedcn die men zoude volgen, wanneer een Jood of Turk tot onze Kerk, en Burgerftaat overging; zouden zelf niet vele inwoonders der Heden hier van onkundig zijn? onder  14 REDEVOERING der de Apostelen was alleen Paulus, die daarvan kennisfe konde gehad hebben ; maar waar lpreekt 'er die Apostel van ? de overigen wisten niets dan het gene Christus hen geleefd en de Geest hen indagtig had gemaakt; doch, waar vinden wij, dat ze deswegens enig berigt ontfangen hebben, en hoe mag men dan zo los daar henen ftellen, dat de Apostelen dit gebruik geweten hebben ? • §. 16. Indien dit gebruik bij de Joden plaats mogt gehad hebben, dan blijft nog de grote vrage over, of namelijk dit gebruik goed dan kwaad was? want het is bekend dat het kwade niet door voorbeelden kan gewettigd worden, en wij in het zelve niemand mogen navolgen. Dat nu dit gebruik kwaad was, blijkt uit de volgende redenen ; ( i) aan hetzelve ontbrak het gezag van Mozes en alle dePropheten, en bij gevolg had dit gebruik de voornaamtte kentekenen van enen eigenwilligen Godsdienst; (2) de Joodfche Natie heeft, naden dood der Propheten, in bijgelovigheid uitgemunt; derhalven moeten wij, verre van gezind te zijn, om haar ons tot een voorbeeld te ftellen, integendeel zeer befchroomd wezen, om het minfte van haar over te nemen. En is het (' 3) niet te beklagen, dat men deze ondcrltelling moet aandringen bij redelijke menfehen, bij Christenen-, die den groten Leeraar met den'monde, en 'm alle andere gevallen met de daad , alleen voor hunnen meester erkennen ? Hoe dikwerf, hoe duidelijk heeft hij de zijnen voor de bij gelovigheid der Joden gewaarichouwd ? wanneer fprak hij ernftiger, dan juist als hij dit kwaad behandelde ? Hij die anders, als een zagtmoedig Lam, de gebreken van zijnen tijd, op de vriendclijkfte wijze behandelde; die voor zijne doodvijanden biddende, hen zijnen Vader voordroeg, als zulken die niet wisten wat ze deden', dat Lam, zag men verkeren in enen brullenden  tegen den KINDERDOOP. 15 den Leeuw, wanneer hij van deze bijgelovigheid fprak : dan was het: gij geveinsde, dan blinde Leidslieden, wederom Slangen, en Adderen gebroedzels, over wien hij een ijsfelrjk wei üitdondert. Christenen! zo fprak uw meester; zo fprak hij van een volk, wiens bijgelovigheid gij volgen wilt; want hij fprak dit van de dopingen en wasfchingen, die niet volgens de Goddelyke inftelling, maar naar de overlevering der ouden waren ingevoerd. %. 17. Indien men dit onderfteld gebruik der Joden wil navolgen, dan vervalt men van zelf in de volgende ongerijmdheden. (1) dat men den doop vernietigt, of bijna gebeel buiten gebruik ftelt; want de Joden doopten gene kinderen, dan zulken, die met hunne ouders, van den Heidenfchen, tot hunnen Godsdienst overgingen; maar het nageflagt van hen, die eenmaal gedoopt waren, werdt niet gedoopt. Derhalven moet men, als men het gebruik der Joden wil volgen, maar alleen dopen zulken, die tot het Christendom overkomen, en niet de kinderen van de reeds gedoopten, en bijgevolg behoorde, volgens deze Lere , de doop hedendaags bijna in onbruik te zijn. (" 2 ) Dat de kinderen ook tot het Avondmaal moeten toegelaten worden; want volgens het gebruik deiJoden, hadden zij recht tot het Pafcha. (3) Dat men den twijfelagtigen doop der Jodengenoten, den voorrang geeft, boven den doop van Joannes, niet tegenflaandé wij van den laatften een onfeilbaar berigt hebben • want als de doop der Jodengenoten en van hunne kinderen, door Christus en zijne Apostelen, itilzwijgende was goedgekeurd , zo als men voorgeeft, is het dan niet vreemd, dat men in den doop van Joannes ook niet zoekt om 'er kinderen te vinden ? te meer omdat het fchijnt, dat onder de genen die van hem gedoopt werden, ook Heide-  15 REDEVOERING Heidenen waren. Het fchijnt in den eerften opflag vreemd, dat de voorftanders van den Kinderdoop, zorgvuldig zwijgen van Joannes Doop, en zig liever beroepen op de bijgelovigheid der Joden; doch wel ingezien zijnde is het geen wonder, en het verftrekt hen weinig tot lof; want de befchrijving die onfeilbaar is, meldt al te duidciyk, dat tot hem kivam Jerufaiem, het ge • hele judeu, en het gehele Land omjireeks de jfordaan ; het fpreekt van zelf, dat dit moet verftaan worden niet van alle de inwoonderen hoofd voorhoofd -, de omftandigheden en de Text bepalen de onderwerpen, te weten gene 3Ielaa:fchen,Krankzinnigen,Bezetenen,gene Maanzieken, en gene Kinderen; maar alleen zulken, die tot hem kwa ■ men, belijdende hunne zonden (bj. 5. 18. Doch, waar over twisten wij ? is het over ent ingebeelde fchaduwe, dan over een gebruik dat waarlijk bij de Joden is geweest"? en dat is delaatfte aanmerking, die wij over deze buitenfporige reden zullen maken. De boeken , beide des O. en N. Testaments , gewagen van niets dat daar naar gelijkt; bij Philo den Jood , en bij Jofephus , in wier leertijd dit gebruik zoude plaats gehad hebben, is deswegens een diep ftilzwijgen ; men beroept zig op enen Talmud , en Babijlonisch Wetboek; op fchriften die niet eerder dan in de twede of derde Eeuwe na Christusgefchreven zijn; fchriften, wier fabelagtigheid, leugentaal en afgrijzelijke Godslasteringen aan allen bekend zijn; men haalt uit dezelven plaatfen aan , die zeer twijfelagtig zyn , of ze fpreken van gebruiken van vroeger, of wel van hunne dagen ; dan fchijnt men het ene, en dan weder het andere te moeten befluiten; en op zulke wankelbare fondamenten wil men een groot gevaarte bouwen. In alie andere ge- ( i) jtfauh. III: 5- 6-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 17 gevallen zullen de Christenen hunnen rechtmatigen afkeer betuigen van de Joodfche fabekn. Zij vergelijken deze Schriften bij enen Hinkenden Misthoop, waarin bij geval wel eens ene paerel gevonden wordt: doch, het zijn gene paarlen van grote waarde, en zij worden te duur verkregen , als men daarvoor de inftelling van Christus verkoopt. Maar waarom zouden wij ons nog langer hier mede ophouden ? onze vijanden zullen onze rechters zijn : want velen, onder de vooritanders van den Kinderdoop , en onder hen mannen van naam, hebben hun werk gemaakt om opzettelijk aan te tonen, dat deze doop der Jodengenoten nimmer onder Israël is bekend geweest. Cc) $. 19. Dus gezien hebbende, dat nog in de JFet van Mozes in V algemeen, nog in de belofte aan Abraham , nog in bet gebruik der Joden, geen het minlte voorfchrift te vinden is, moeten wij nu nog onderzoeken, of uit de befnijdenis in V bijzonder , ook enig berigt te halen zij; want ze werdt , buiten tegenfpraak, aan kinderen bediend ; hare voorfchriften en omftandigheden zijn bekend, en van een Goddelijk gezag; derhalven , moet ze niet alleen voor de enige , maar ook voor de beste toevlugt gehouden worden: want, zal men zeggen, hadden de Joden gene zwarigheden , wanneer ze hunne kinderen befneden , waarom zouden 'er dan by ons zyn, wanneer wy de onze dopen ? ert indien 'er zig zwarigheden opdoen , dan moeten wy ze uit den weg ruimen, in onzen doop, gelijk de Joden deden, in hunne befnydenis. Inde daad, enebedriege- lijke (c) Zied'Outrein Catechism. Zond. 26. in de Aarn. op Vr. li. en A. Buurt Godgeleerdh. 5de Stuk. § 1Ö40. B  REDEVOER ING lijke redenering, die zig in den .beginne fraai opdoet, en wel laat horen, doch die, met aandagt befchouwd zijnde, niet anders is, dan een gebroken lïetftaf, die de hand doorboort. Op zijnen tijd zullen wij aandringen , dat 'er geen Goddelijk bevel is, om kinderen te dopen ; doch voor het tegenwoordige merken wy alleen op, dat 'er dienvolgens ook geen voorfchrift is, naar't welke wij ons , in het dopen der kinderen, kunnen gedragen. Dat men nu tot de befnijdenisfe de tocvlugt neemt, is ten hoogden onredelijk, en riict minder ftrafbaar: want('i) de kinderdoop is niet bevolen , daar is geen vrijheid, nog bevel om zig te mogen febikken naar de befnijdenisfe : van waar is dan deze onze wijsheid'? of behoort ze ook tot die wijsheid, die is boven het gene gefchreven is , en waar tegen wij gewaarfchouwd worden; of had Paulus, wanneer hij deze waarfchouwing zoo uitdrukkelijk deed, ook vergeten om dit te melden ? neen geliefde, wij worden van een anderen Geest gedreven, of deze waarfchouwing is niet Godlijk. S20. ( 2 ) Wat is het dat God, om in dezen ons buiten alle veröntfclnüdiging te ftellen, nog meer dbeii moet, dan hij gedaan heeft? want het bedienen van Sacramenten aan jonge kinderen heeft niet altoos in Gods Kerke plaats gehad: zonder het zelve heeft hij zijne gemeinte 2000 jaren geleid ; doch als een bijzonder voorregt niet alleen \ maar ook als een juk is aan jonge kinderen de befnijdenis 2000 jaren bediend geworden; maar zeg mij nu, naar welk een voorbeeld hebben wij ons terigten? rmx beide? dat is onmogelijk : want zijn , en niet zijn, behelst ene; tegenftrijdigheid : naar een van beide? dan is de vrage, naar welk? hier omtrent nu doet Gods woord geen uitfpraak, en bij  TEGEN DEN KINDERDOOP. Ip gevolg is onze keuze in dat woord niet gegrond; maar te houden voor enen vond van menfehen, waa'r tegen de vermaning geldt, doet tot zijne ivoorden niet tos. Het is een wandelen in dc voetilappen van het bijgelovig Jodendom, dat uit de mondelijke en gefchrevene Wet van God , aangaande de veelvuldige wasfehingen des vleefches, aanleiding nam, om den doop der drinkbekeren e. z. v. in te voeren. Plet gold ook bij deze menfehen , geen ketter zonder letter; doch , hij die rechtmatig oordeelde, verklaarde niet te min, dat dit volk fchuldig was; en wat was daarvan de voornaamlle reden? immers deze, dat het niet van God, maar van de ouden gezegd was. Laat ons dan liever befluiten , dat wij ons naar geen van beide deze voorbeelden hebben te fchikken, en dat uit aanmerking, dat een onze Meester is , die den Doop heeft ingefleld, als cennieuw gebod, gefchikt naar den aart van zijn Koningrijk ; en dat zo omftandig, en duidelijk, dat wij, bij het licht van zijne Lere, de duisternis van Mozes Wet wel kunnen misfen. §. ai. Doch laat ons eensonderflellen, dat men hierin ene keuze mag doen, dan nog zal ons blijken, dat ze geheel verkeerd zoude zijn; men befchouwe CO den aart van beide die Huishoudingen. (a) Wat aangaat dien der belofte: leert men niet algemeen, dat ze veel meer overëenftemt met de bedelinge des N. T. dan de Wet van Mozes deed? en (b) met betrekking tot het O: T: moeten wij ons verwonderen, dat gedurende het zelve, en toen alken , Sacramenten aan hinderen bediend werden, wanneer wij ons herinneren, het geen men bij andere gelegenheden , uit Gal. 4. in' ftampt, tel gedurende die Huishouding, en toen alleen , de erfgenaam een kind was. Hoe zal i1Upn.ze redenering B a ftro-  20 R.EDEV0ERING. ' droken, dat wij namelijk, uit dc handelwijze , die God gehouden heeft met zijne kerke , toen dezelve een kind was , een befluit willen maaken ,tot die handelwijze, die God houdt met die zelve' kerke, nu ze een volw.isfen man is. Daar is geene fchaduwe van gezonde reden , die decze onderftelling kan (laven ; integendeel het is de ongerijmdheid zelve; en wat deGodlijkeopenbaring aangaat, deezeleert ons, dat voor dien volwasfen man een doop is irigefteld , met woorden , die met gene mogelijkheid anders dan van volwas/enen kunnen verdaan worden. §. 11. Laat ons Qi) befcliouwen het bedryfvan hen , die den kinderdoop voordaan, en hem uit de befnydenisfe willen (laven. Gods woord namelyk, leert ons niet, dat wy in de lere des doops ons naaf-de befnijdinis/è hebben te 'rigten. Het is dan eene uitvinding, die meft meent, om wettige redenen te mogen onderdeden, en die hier op uitkomt. 'Het was zo in de befnijdenis; bij gevolg bet mag, of moet ook zo wezen in den doop. Doch, (iï) mo3t 'er ^ets *n ^e befnijdenisfe plaats hebben , dan het gene Mozes uitdrukkelijk geboden had ? (c)nf werden dc kinleren belheden om dat het niet verboden was? of zijn de Joden niet daarom fchuldig ve*- (>) Niet onaartig drukt zig uit A. Booth, in zijn werkje, de Doopsgezinden Verdedigd p. 52. „ bij voorbeeld, toen • God aan Abraham gebood, al wat manlijk was te be- r fnijden , kon de Aartsvader hier ffgflijk' uit opmaken. dat de , befnijdenis of iets diergelijks aan de vrouwelijke kunne, uiet „ mogt ge5efTend worden: en zo toen Christus beval gelovigen te doopen, zonder van enige anderen te melden, verbood hij ftilzwijgende, die plegtigheid aan kinderen toet© dienen.  TËGEN DEN KIND E PvD O OP. 21 verklaard om dat ze deden, het gene wel niet verboden, maar ook egter niet geloden was? j b) Indien de befnijdenisfe ons tot een voorfchrift moet vcflrekkcn waarom dan niet in alles dat niet tegen Christus inftelling1 ltrydt. Christus namelijk fpreekt in 't geheel niet van kinderen: zo wij dan egter oordelen, dat de kinderen moeten gedoopt worden, daarom dat wij ons dc befnijdenisfe tot een voorbeeld ftellen, waarom doopt men dan niet alleen Zonen, en dat flipt op den agfte.n dag? of waarom is de befnijdenisfe in het ene meer een voorbeeld, dan in het andere? of het moet wezen, om dat het ene, en niet het andere, in onze kraam te pas komt. Toont men niet met zulk een gedrag, dat men zelf van de valschcid dezer onderftelling overtuigd is, en dat men, om alles te hulp te roepen, zig in het ênc van Christus , en in het andere van Mozes wil bedienen. §. 23. Laat ons het tot dus verre beredeneerde, over de befnijdenis, 't famcn trekken: *t is waar, onder het O. T. werden kinderen befneden : het fchijnt ons toe, dat, om die zelve redenen, waarom toenmaals kinderen befneden werden , hun Doop onder het N. T. geoorloofd , of noodzaaklijk is : Christus egter, die bij de inftelling des doops, olie die redenen zekerlijk geweten heeft, heeft nogthans dc kinderen onder het bevel des doops niet begrepen; maar in tegendeel de woorden van zijne inftelling zijn zodanig ingerigt, dat wij in dezclven met geen mooglijkheid aan kinderen kunnen denken. Daarenboven worden wij van onzen meester gewaarfchouwd, tegen de inzettingen der menfehen; ons wordt geleeraard, niet wijs te zijn boven bet genegefchreven is. Dat de vleeschlijke betrekkingen , en voorrechten wel plaats hadden onder Mozes wet; maar dat in Christus Koningrijk alleen in aanmerking komt, het B 3  ea REDEVOERING geloove door de liefde werkende. Zeg mij geliefde, wat moet dan in dezen het befluit zijn, van een gemoed dat voor redelijke overdenkingen vatbaar en venvinlijk is ? en kan men, na dit alles, ons euvel af necmen, wanneer wij den grooten inftellcr van onzen Godsdienst, wegens de kinderdoperen, dus fpreekende invoeren : indien ik niet gekomen ware, en tot hen ge/proken had, zij had' den geen zonde ; maar nu hebben ze geen voorwendzel voor hunne zonde ( d ). §. 24. Om dit zwak , en tot niets deugend hulpmiddel, nog eens van enen anderen kanttebefchouwen, vragen wij: waarin tog zal ons de befnijdenisfe tot een voorfchrift dienen? Immers (i)niet in het uitwendig teken; want dat is door Christus, en de Apostelen duidelijk ingefleld, en verfchilt veel, van dat der befnijdenisfe 1(2) ook niet in de betekende zaak; want deze leren wij alleen , en genoegzaam kennen , uit de woorden der inftcllinge , en de verklaaringen der Apostelen. Dus het Cs) allcen aankomt op de onderwerpen, en voornamelijk dc kinderen; doch, Ca) indien wij ons houden aan de inftelling van Christus, zo zullen wij bevinden, dat in den doop der bejaarden, welkers gelove cn belijdenisfe vooraf gaat, uitblinkt een verheven ftuk van enen redelijken, en alzins nuttigen Godsdienst, die geheel ovexëenftcmt met den aart van Christus Koning • ijk en zijne onderdanen, en die, naar zijn voorfchrift^ebruikt wordende, alzins, en eenvoudig beantvvoort aan de heilzame oogmerken, die de zaligmaker daar in bcducld heeft. $. 25. Maar (Z>) als wij, niet te vreden met het Hemclsch Manna, hunkeren naar de vleeschpotten van Egijp- CO JoIl< XV. 22.  TEGEN DEN KINDERDOOP. =3 Egijpten ; als wij de heerlijkheid die te niet gedaan is, willen verenigen met hetEuangelium des heerlijken Gods, dan zullen wij die dwazen gelijk zijn, die enen ouden lap aan een nieuw kleed zetten, en daar door Christus 'kleed ontficrcn, ja, ons nog in groter zwarigheid inwikkelen. Immers , de befnijdenisfe was bepaald aan ene Natie , wat gemeenfehap heeft de doop daar mede? deze is bepaald tot alle volkeren. In die Natie was de befnijdenisfe alleen gefchikt voor de Zonen, en voor die alle, niemand, de bastaarden zelf niet uitgefloten. Wil men dan nu daaruit afleiden , of dat alle zonen, of dat alle kinderen, hoofd voor hoofd, mogen of moeten gedoopt worden? Immers neen! want hoe duifter, twijfelagtig, en verward dat men zig hier omtrent ook uitdrukt ; daarin is men het eens, dat 'er een zeker geloof van de doopheffers, ouders, of voorouders verëischt wordt; bij gevolg niet alle; maar hoe ftrookt dit met de befnijdenisfe, dewelke niemand uitzonderde; daarenboven , en daar het voornamelijk op aankomt, in de befnijdenisfe kon men niet mistasten; alle die uit Abraham geboren werden, waren onderwerpen daarvan, endezen kou men met zo veel zekerheid onderkennen, als wij in onze dagen met zekerheidkunnen weten, wie de naatfte, of verdere erfgenamen van enen overledenen zijn. Met wat vrugt zal nu dit voorbeeld tot den doop ovcrgebragtworden?want in dc befnijdenisfe kon nimmeitle minfte bedenking plaats hebben, of een kind befneden mogt worden, dan niet; daar was dc zaak klaar ; "maar in dien het nu met den doop anders gelegen is , en daar in zig zo vele , en zwaarwigtige bedenkingen op doen ; wat kunnen wij dan met de befnijdenisfe uitrigtcn ? immers, geen redelijk mensch zal ondcrftellen, dat iemand, die zig in zekere zwarigheden bevindt, dan veilig handelt, wanneer B 4 hij  24 REDEVOERING hij de verrigtingen van anderen zig ten voorbedde fielt, zonder dat hij met zekerheid weet, dat de omftandigheden van die andere, gelijk waren aan de zijnen. Dat 'er nu in de omftandigheden van de befnijdenisfe, en in die van den doop , een zeer groot onderfcheid is, belijden onze tegenfprekers zeiven', wanneer ze zeggen, dat niet alle kinderen mogen gedoopt worden; maar dat daartoe een zeker geloof verëischt wordt; want zo wel .het ene als het andere, was zo niet in de befnijdenisfe. §. 26. Doch, of alle deze bedenkingen noa; niet genoeg waren , zullen wij ten overvloede nogdaar bij voegen, dat, volgens onze onderftelling, en h t geen wij in Gods woord vinden (1) de doop inzigten Heeft, die van de befnijdenisfe verfchillen, zo dat die beide met malkanderen niets gemeen hebben. Dit betogen wij uit de voorbeelden van die Joden , die in hunne jonkheid befneden waren, en egter door de Apostelen zijn gedoopt geworden. Indien nu de betekenis van de befnijdenisfe en den doop dezelve was, waarom werden dan deze menfehen gedoopt?'en dit klemt te meer, wanneer wij op merken, dat de Apostelen zig bevonden in zulke omllandigheden , waar in zij zig zorgvuldig moesten wagten , om de wet van Mozes, buiten volflrekte noodzakelijkheid, te verijgten ; want anders zoude hunne prediking minder ingang gehad , en zij zig nog meer den haat van den Joodfchen Raad , op den hals gehaald hebben. Ook verklaren zij zig alömme, dat zij niets leerden tegen Mozes; dat , gelijk hunne Meester, alzo ook zij, niet gekomen waren, om de wet te ontbinden; in tegendeel, zij roemen daarop, dat ze zig hielden bij den Jode , als enen Jood; maar als nu, volgens de onderflelling der Kinderdopers , de doop van de befnijdenis maar ; alleen ver. v • • fchÜt  TEGEN DEN KINDERDOOP. 05 fchilt in' het uitwendig teken, welke reden zal men dan geven , waarom de Apostelen , die zulke betuigingen deden, en zig in zulke om Handigheden bevonden, egter die menfehen doopten; en dat wel ter inlijving in enen Godsdienst, dien zij zonder uitwendigheden predikten? wij gaan nog verder, en zeggen (2), dat de inzigten van de befnijdenisfe, en die van den doop tegen malkanderen itrijden : want indien dit niet waar is, van waar komt het dan , dat de Apostelen, die iu uitwendigheden zo toegeeflijk waren, juist dan, wanneerzijvan de befnijdenisfe fpreken, zulk ene hoogdravende , en verfchrikkelijke talc voeren? hoort het uit den mond van den geliefden, en liefhebbenden Broeder Paulus. Ik zegge u , zo gif « laat hefnijden, dat Christus u niet nut zal zijn, ende — wederom, die zig laat hefnijden, dat hij een Schuldenaar is , de gehele wet te doen. Christus is u ijdel geworden • g'j z'jc van d~e genade vervallen (ƒ). §. 27. Dus menen wij, otoftandig, en overtuigelijk beredeneerd te hebben , dat de voorfianders van denKinderdoop zig niet kunnen bedienen, nog van de Wet van Mozes in "t gemeen, nog van de belofte aan Abraham, nonvan de gewoonte der Jooden, in het dopen der Jodengenoten, nog van de befnijdenisfe, en bij gevolg, dat zij, die daarenboven ook geen bevel, nog voorfebrift hebben 't zij van Christus, 't zij van zijne Apostelen, in dezen ©effenen enen cigenwilligen Godsdienst^ Indien wij ons »u herrinncren, dat de Sacramenten buiten allen twijfel behoren tot de zvillekeurige geboden , waarvan het eéringfte zelf, dat op geen Godlijk gezag rust, bijgeloof is , en eindelijk dat de Kinderdoop, 20 als wij gezien hebben , van alle voor fchriften ontbloot is; hoe kan het dan anders met dit gevoelen gelegen zijn, dan volgens Cf) Gal. V. 1:6. i ?  26 REDEVOERING het fpreekwoord , veel hoofden , veel zinnen. De uitkomst zal ons dit van agteren doen zien. Wij zullen bevinden , dat het met de voordanders van den Kinderdoop gaat, als met de vosfen van Simfon, die, met de hoofden van malkanderen affchcurende, alleen verbonden zijn met de daarten, tusfchen weiken het bijgeloof enen fakkel houdt, die helaas ! al te dikwerf den akker van Gods Kerke heeft in brand gedoken. Doch, ook wij verwagten nieuwe hemelen, en ene nieuwe aarde, wanneer God den drek der Dogteren Zions zal afwasfehen: wanneer de Kerke, met de Joden uit hun bijgeloof wedergekeerd , deze belijdenisfe zal doen ; wij, dwaalden alle els Schapen ; wij keerden ons , een iegelijk naar zijnen weg. Laat ons dan deze zaak wat nader inzien , en opgeven de veelvuldige en onoverkomelijke zwarigheden, die zig in den Kinderdoop opdoen; als mede de verfehillende uitfpraken , die de menichelijke wijsheid daar over doet. Indien het voordel u verwondert, of van deze lere mogt afkerig maken, zo herinner u het woord van den Propheet: ziet, zij heiben des Heren woord verworpen, wat wijsheid zouden ze dan hebben? §. 28. Doch, terzake, en wij zullen de bedenkingen, en zwarigheden opgeven. A. de eerftc is, wanneer moeten de Kinderen gedoopt worden? om deze vrage te beantwoorden , moet men de toeylugt nemen, of tot de befiiijdenisfe , die ten achtften dage gefchiedde , of tot enig ander hulpmiddel, dat wij zelve uitdeuken; maar moet men zig niet ten hoogden verwonderen, dat zulke menfehen, die de wettigheid van den Kinderdoop afleiden uit het voorbeeld der befnijdenisfe, evenwel, hunne kinde • ren niet op den agtftcn dag dopen : want behalven de befnijdenisfe is 'er niet dén voorbeeld , dat aan jonge kinderen Sacramenten zijn bediend geworden; maar in dat  TEGEN DEN KINDERDOOP. 27 dat voorbeeld heeft de Godlijke Wijsheid het tot den achttien dag bepaald. Wil men dan wijzer zijn dan God ? of zal men voorgeven, dat wij vrijheid hebben om , in zaken van den Godsdienst, bepalingen te maken, die geen ander voorfchrift, dan onze zinlijkheid hebben? Intusfchcn, dit is 'er van de zake; men heeft namelijk , ©m goede redenen, vastgefleld, dat de doop, in de Vergadering der Gemeente, moet bediend worden; doch deze Vergadering wordt niet dagelijks gehouden : derhalven kan men met dc meeste kinderen zig onmogelijk aan den achfTen dag bepalen; en dus moet 'er, in de bepaling van den tijd, enige vrijheid wezen. Zo fpreken, en zo doen deze menfehen , die zig vertoornen, wanneer gij hen niet wilt geloven, als ze zeggen, dat ze, in den doop der kinderen, zig richten naar de befnijdenisfe ! §. 29. Laat ons deze zaak , die men ons zoekt wijs te maken, maar ene geringe omftandighcid te zijn , nog wat nader bcfehouwen. (1) Men doopt de kinderen doorgaans, op den tweden, derden, of vierden dag; maalais men leert, dat de tijdsbepaling willekeurig is , van waar dan het liefdeloos oordelen , over de gemoederen van hen, die den doop hunner kinderen , langer uit-, ftellen? (2) Indien men van de .Goddelijke inftelling des achttien daags afwijkt, en oordeelt , dat de doop enige nuttigheid aan de kinderen toebrengt, waarom ze dan niet aanftonds bij de geboorte gedoopt? maar zegt men , dat is bijgelovigheid : in wien ? in de Roomschgezinden ; maar als wij dan den tweden voor den achtften, of verdere dagen verkiezen, dan is het een redelijke Godsdienst. De Roomfche Kerk doet dit, om dat zij dc Zaligheid aan den doop hecht : dit veroordeelt men als ene ketterije ; maar God betere het, moet men niet tot de betere voorftanders van den Kin-  s'8 REDEVOERING Kinderdoop, als zij vrij uit fpreken, zeggen, die Van u lieden zonder zonden is . werpe den eet Hen jleen op hen. Hoe velen zijn 'er, die zig verblijden in hei ve, dat ze een Heidentje naar de Ketr. , maar ■ m Córis-tentje uit dezelve gebragr hebben ! en wa i en aan¬ gaat, God weet het, en hunne zielen tapten het, hoe zij de vroeg ftervende kinderen met/meerder r dmte nazien, daarom, dat ze het teken des doop :n hebben en zulks , niet tegengaande Gods w aangaande de vroeg ftervende kinderen, geen Le iftö bericht geeft (g-). §• 3°« 3) VWj gaan nog verder: waarom t flien de kinderen niet voor hunne geboorte ? want dat d. Jen (g) Dat dergelijke begrippen plaats hebben , niet alleen bij onkundige ledematen; maar ook bij voorname Godgeleerden in Engeland, en bij een aanzienlijk gedeelte van de Prolestantfche Kerk, te weten die van den Bisfchoppelijken , r F heerfchenden Godsdienst in dat Koningrijk, kan men vinden bij A: Booth. pag. 1: 6; 7: 10 e: z: v. Zie hier enige Staaltjes uit hun Formulier Boek; van een gedoopt kind zeggen Zij : nademaal dit kind is wedergeboren, en in den Jcboot van Christus Kerke overgebragt ; verder wij danken u aat lut u behaagd beeft dit ki 'd te wederbaren door uwen btiligen G e t —— het tot uw eigen kind aan te nemen, en in te lijven in de Heilige Kerk: dus leerdt men jonge kinderen antwoorden, : in mijnen doop , door welken ik een Lid van Christus,, een kind van God, en een erfgenaam van bei Hem-lsch Koningrijk geworden ben. Op de vrage hoe veel Sacramenten 'er zijn, wordt geantwoord' niet meer dan twe. , als algemeen nodig ter Zaligheid; wijders dat men door doop wordt gemaakt een kind der genaio Dit gaat zo verre , dat die Kerke uitdrukkelijk verbiedt, om den Lijkdienst, bij haar anders algemeen in ge feilïfk, te lezen over zulken die ongedoopt Jlerven — <  TEGEN DEN KINDERDOOP. 29 •deden de Joden , in het dopen der Jodengenoten , die Joden . die gij tot uwe voorgangeren neemt ; dan leven de kinderen ook, dan kunnen ze ook ftcrven , en dan zijn ze even vatbaar voor den doop, als kort na hunne geboorte ( h ; doch wat zullen wij zeggen ? het is een gebruik , om de kinderen ten tweden, derden , of vierden dage te dopen; en dat is genoeg, om ons te verbinden: die het tegenfpreekt verzet de palen, die de ouden gemaakt hebben, en hij heeft den naam vaneen Stiif hoofdig, en Ongodsdienftig mensch ten loon. Eindelijk , hoe nuttig o k de doop voor de kinderen zijn mag, en welk gevaar men ook in het uitftellen vinde; 'er moet tijd zijn , op dat een ieder, naar zijnen ftaat het doopgewaad, en de omftandigheden befchikke: en moet het met ene Vorftelijke pragt geleideden , dan kan men ligter over maanden , dan anders over dagen heen ftappen. Christenen, dit is de uitwendige luister van dezen uwen Godsdienst! §. 31. B. Ene twede vrage, en van groter aanbelang is deze; hoe zal men het maken met de belijdenisfe des geloofs, die de Godlijke inlielling vordert ? wat aan • gaat de inftelling der befnijdenisfe, wij vinden niet, dat God van zulken die befneden werden, nog bij die gele- geu- C h) Op dat men niet vermoede, dat dergelijke bedenkingen worden voorgefteld, om den Kinderdoop in een befpottelijk licht te plaatfen , laat ik hiervolgen den canon 6 van 't concilium van Neöcrefarden, gehouden in den jare 315. Aan* gaande de zwangere, en bevrugte vrouwen , verjlaan wij, dat ze behoren gedoopt te worden, als 5Tr)' bei begeren ; want met baren doop, en beeft geen gemeenfebat de vrugtdiezij draagt, om dat een iegelijk zijn veornemen van gedoopt te willen wezen, met zijne. belijdenisfe bttonen moet. Verg, Grotiusaant: op Matth. 19: 14.  so REDEVOERING genheid van iemand andefs, enige belijdenisfe heeft gevorderd , zelf niet van de vohvasfenen , die ten tijde van Abraham, en bij den ingang in de Woedijne, op Godlijk bevel , befneden werden ; maar geheel anders is het gelegen met de Wet van Christus ; deze vordert , dat zulken, die gedoopt zullen worden , belijdenisfe moeten doen van hun gelove; dit met aandagt befcliouwcnde zal ons blijken, in 't gemeen, dat dc Wet van Christus, in dezen, geheel verfchilt van die van Mozes; in 't bijzonder, dat de lere van den Kinderdoop verfchilt, en van de Wet van Christus, en ook tevens van de Wet van Mozes. CO Zeg ik van de Wet van Christus , Want deze luidt, gaat henen onderwijst alle Volkeren, en dooptze: de Apostelen verklaren, wegens de onderwerpen des doops , dat, wanneer men niet van harten gelooft , bet dan niet geoorloofd is gedoopt te worden. Zo fpreckt Christus , zo fpreken de Apostelen, als zij befchrijven dien Godsdienst, welke het rigtfnoer deiChristenen zijn moet tot het einde der waereld , en nooit fpreken zij anders ; maar kat ons nu dc tale der Kinderdopers horen. Ca) Het is bekend, en het kan niet anders zijn, dat 'er ten minden tien duijzend kinderen , tegen enen vohvasfenen gedoopt worden , en niet tegenftaande dat, durven deze lieden doutmoedig geloven , dat die duidelijke indellinge , welke de Kerke altoos tot enen regel moet verdrekken, alleen maai" opzigt heeft op die zeer weinige vohvasfenen , die in de gantfche huishouding des N. T. zouden gedoopt worden, en zig de vrijheid aanmatigen, om, in het dopen der kinderen, van deze indelling , volkomen af te wijken; zo dat„ indien men dit woeste gevoelen omhelst, dan dit fchromelijk gevolg daar uit geboren wordt, dat namelijk Christus, en zijne Apostelen , voor verre de  TEGEN DEN KINDERDOOP. 31 de meeste onderwerpen, en waarover de zwaarwig. tigfte bedenkingen vallen , geen voorfchrift zouden gegeven hebben; en zulks, niet tegenflaande de woorden van de inftelling onbepaald zijn , en niemand uitfluiten. ( b ) Christus en zijne Apostelen fpreken alleen van zulken, die belijdenis van bun gelove kunnen doen, en hunne woorden kunnen met gene mogelijkheid tot andere onderwerpen betrokken worden; maar deze lieden bepalen de onderwerpen zodanig , dat verre de meesten onmogelijk geloven nog belijden kunnen. §. 3e. (2) De kinderdoop verfchilt ookvande Wet van Mozes , cn dit zal ons blijken uit het verkeerd en bijgelovig gebruik, 't welk deze ongodlijke lere gebaard heeft : het invoeren namelijk van doopborgen, doopbefers, doopgetuigen, peters en meters, of hoe ook anders naar de wijsheid der waereld genaamd! van waar toch hebben zij dit gedeelte van hunnen Godsdienst ? niet van Christus, 1 noS zijne Apostelen , niet van den doop van Johanncs, ook niet van Mozes; want nimmer heeft God zulks aan zijn volk geboden. Wat dan? 'erblijft niets over, dan dat men dit gebruik ontleene van den doop der Jodengenoten , en het gronde op het aaloud gebruik des Christendoms ; maar geliefde , zal dit bij God gelden ? bij dien God , die alleen zal oordelen naar het Evangelium ? verdoolde Schapen, zoekt in bet boek des Heren , end; leest : niet een van deze zal feilen, bet ene nog bet andere zal men msfen, want zijn mond zelve beeft bet geboden. Laat ons dit gebruik wat nader inzien, en wij zullen bevinden, dat het niet alleen ene loutereceremonij , maar ook een verfoeijelijk bijgeloof is. De vrage is ( 1) wie moet men tot doopgetuigen kiezen : e-j wel (a) mogen het ook wezen zulken, die bij den doop des kinds reeds overleden zijn? Deze rrage wordt ge-  ja REDEVOERING gewettigd, niet alleen door het onderzoek, dat wij zullen doen over de nuttigheid, dewelke de doopgetuigen aan de dopelingen toe brengen; maar ook door het gebruik, om tot doopgetuigen te nemen zulke menfehen , die afwezig en fomtijdsvele maanden reizens verre afwonen; de welken bij gevolg, wanneer het kind gedoopt wordt, kunnen overleden , en begraven zijn ; doch , als men levende verkiest, welken dan ? ( b ) moet men dan de ouders nemen ? dezen, zal men zeggen, zijn denaalten; doch, indien men overtuigd is, gelijk men het behoorde te zijn , dat de natuurlijke geboorte en betrekking niet in aanmerking komt , in het deelgenootfchap aan Gods Koningrijk, waarom dan juist de ouders? waarom daar toe niet genomen Leeraren, of andere menfehen, die in kennisfe en heiligheid uitmunten ? §, 33. (c) Hoezalmen bet maken,bij bet vooroverlijden van de ouders? is het dan om 't even , wie dat men neemt? is het gelijk, het opklimmend, of het nederdalend geflagt te verkiezen: in een woord, geldt het in Christus Koningrijk , of in den redelijken Godsdienst, gelijk bij ons in burgelijke rechten, wanneer wij de erflatingen .aan het naatfte bloed toewijzen? (d) wanneer beide ouders vooroverleden zijn , en dc dopeling geen andere nabeftaande heeft, wie moet men dan nemen? indien beide de ouders krankzinnig zijn, is het dan om 't even, of men enen vreemden neemt? wie is gerechtigd om doopgetuige te zijn van vondelingen, wier ouderen niet bekend zijn? is één doopgetuige genoeg, of is de meerderheid nuttig? zo ja, waarom dan niet de ruimte genomen ; ten minftenhet gehele geflagt van den dopeling? want brengt de betrekking der doopgetuigen nuttigheid aan , dan hoe meerder hoe beter , op dat men met die van Athenen, zelf den onbekenden God niet en ver- gete.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 33 gete. Zulke en dergelijke vragen kunnen wij tot vervelens toe opflapelen. Christenen ! indien het waar is, dat 'er geen volk is , bet welken de goden zo nabij zijn, als de Heere onze God ons is , zo dikwils wij bem aaif" roepen ; indien het waar is, dat de Geest u in alle waarheid leidt, zo antwoordt dan door Urim of Thummim, of zo gij het niet doen kont, bekent dan edelmoedig, dat gij Gods gebod ontcierd, en kragfcloos maakt door uwe inzettingen. §, 34. (2) Van meerder gewigt is deeze vrage : wat is eigenlijk bet werk van een doopgetuige? in Godlyke eri menfchlijke rechten zijn borgen bekendt, namelijk zulken, met wier voldoening de fchuldëisfcher even zeer moet te vreden zijn , als of hij door den rechten fchuldenaar was betaald. Wanneer nu doopgetuigen, naar de menschlijke wijsheid, doopborgen worden genaamd, willen wij naar den aart der liefde niet hopen, dat men daardoor zulk ene borgtogt vcrfla ; hoewel de benaming anders daar henen leidt. Intusfchen dit is zeker, dat indien de doopgetuigen alles aan God fcbuldig zijn, en dat zij , dit alles gedaan hebbende, dan nog onnutte dienstknegten zijn, het dan van zelf fpreekt, dat niemand, en dus ook gene doopgetuigen , iets voor, of in de plaats van een ander kunnen beloven of volbreng-en, dat in Gods vierfchaar gelden kan. De verrigtingen nu dei4 doopgetuigen betreffen, of (a) hunne perfonen zelve 9 en dezen zijn twêledig, te Weten ( *) dat ze belijdenisfe doen van bun tegenwoordig gelove en liefde, en zig tot het een en ander op ene plegtige wijze op nieuw verbinden. In de daad ene goede en loflijke verrigting; doch, die zo min tot het werk van een doopgetuige behoort, als de gebeden en aalmoesfen , die ter zeiver tijd geofferd worden. De reden is, om dat deze loflijke verrigting, daC gelijks  34 REDEVOERING gelijks en bij alle bekwame gelegenheden moet gefchieden: om dat ze op gelijke wijze plaats heeft bij de bediening van het Avondmaal, en dan alleen den dischgenoot zelven betreft: en eindelijk, om dat iemand, die gedoopt wo^dt, geen voordeel kan trekken, uit de Godvrugt, die ter zeiver tijd door anderen betoond en gcöeffend wordt. ( * * ) Het twede is, dat ze zig verbinden om de kinderen, ah ze tot hunnenverflande zullen gekomen zijn, in de lere van Christus te onderwijzen; doch, (aa) is dat niet vierkant ftrijdende tegen de inftelling van Christus? die wilde dat het onderwijs voor den doop zoude gaan. (bb) Waarom doopt men dan ook niet vohvasfenen , die krankzinnig , die doof en flom zijn, onder het zelve verband om hen te zullen onderwijzen, wanneer ze tot hunnen verftande zullen ge» komen zijn"? (cc) eindelijk zo zoude dit verband bij de Ouders en nabeflaanden plaats hebben , al was de doop niet ingefteld , en dewijl zulks ene natuur, lijke verpligting is, zo kan het gene bijzondere verrigting zijn, die tot den doop behoort. §. 35. f b) De verrigtingen der doopgetuigen, zeiden wij, betreffen ook de kinderen die gedoopt worden. Wanneer de doopgetuigen hunne kinderen op ene redelijke wijze befchoutven , dan moeten zij voor God en menfehen betuigen, dat niemand een reinenkan gceven uit eenonreinen: dat deze hunne kinderen het beeld Gods derven , en naar hunnen eerften Vader Aardsch zijn: dat geërfde gebreken , de verleiding der waereld en dekragt der zonde, hen zekerlijk ten verderve zouden liepen, indien de Godlijke genade, en de kragt van Christus bloed , hen daar van niet vrijmake. Deze wettige vreze wordt zo veel te algemener, uit aanmerking dat de Poorte wijd, en de Weg breed is , die ter» > ver-  tegen den KINDERDOOP. 3S verderveleidt , en velen op denzelvert wandelen; terwijl de droevige ervarenheid, ten allen tijden, heeft geleerd, dat de Weg die ten leven leidt, van verre de minden wordt bewandeld: voorts, om dat wij geen de minde zekerheid hebben , dat het in 't overige van onze dagen, of met ons Zaad in 't bijzonder, beter Zal gaan, voornamelijk om dat de kinderen der gelovigen , en zelf van de besten onder hen , in dezen niets vooruit hebben , aangezien de ondervinding overtuiglijk leert, dat vele Godzaligen, zelf uit de Godloosde ouders geboren worden, en dat in tegendeel ook de allervroomde menfehen, kinderen gewinnen , die hen zijn tot bitterheid des geestes. Indien nu iemand , die deze redelijke bedenkingen toedemt, een vreemdeling was in ons Jerufaiem , zoude hij dan niet verdommen , indien hij hoorde, dat menfehen, die overtuiglijk weten, dat, op verre na, alle de kinderen * die geboren en gedoopt worden , zelf die van de beste ouders niet uitgefloten , geen deel hebben aan Christus , nog de Zaligheid zullen beërven , zig egter verdouten om, boven het Woord Gods , en tegen het onwraakbaarde getuigenis van de bedendigde ondervinding , in het Formulier om den H. Doop te bedienen aan de kleine kinderen der gelovigen, zig in dezer voegen laten ho«ren .- want als wij gedoopt worden ( NB. niet als wij dopen of laten dopen ; maar) als wij gedoopt worden in den name des Faders , zo betuigt en verzegelt ens God de Fader , dat bij met ons een eeuwig verbond der genade oprecht, ons tot zijne kinderen en erfgenamen aanneemt \ eilde als wij gedoopt worden in den name des Zoons, zo verzegelt ons de Zoon , dat bij ons wasebt in zijnen bloede van alle onze zonden > ons in de gemeenfehap zijns doods en weder opjiandinge inlijvende alzo, dat wij van C a alle  36 REDEVOERING alk onze zonden bevrijd , en regtvaardis? voor God gere* kend -worden. Desgeli ks ais wij gedoopt worden in den name des H. Geests, zo verzekert ons de H. Geest, door dit Sacrament, dat bij bij ons 'wonen, ende ons tot lidmaten Cbristi heiligen wil, ons toeëigenende - de af- wasfchinge onzer zonden ~— tot dat wi/ onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven ——«• zullen gefield worden. Dit zijn dan de voorregten, die in den doop door God betuigd, verzegeld en verzekerd worden. Voeg hier bij de dankzegging na het bedienen des Kinderdoops: Wij danken u God en Vader, dat gij ons en onze kinderen door het bloed uwes Zoons alle onze zonden vergeven , en ons door uwen H. Geest tot lidmaten uwes zoons, en tot uwe kinderen aangenomen hebt, en ons dat zelve met den Heiligen doop, verzegelt en bekragtigt. %. 36. Welke bedekfelen der fchande zal men hier toe uitvinden? Het is een formulier dat gefchikt is voor alle kinderen, immers voor alle de kinderen der gelovigen , zonder een van hen uit te fluiten: het is een formulier dat gebruikt moet worden, en over zulks geoordeeld wordt gebruiklijk , en nuttig te zijn, bij den doop van ieder kind in 't bijzonder. Doch, laat ons vrij uit fpreden , de ene doling baart de andere ; want hier is geen uitvlugt dan deze , te weten, dat men dit verfla met fommigen , van kinderen die vroeg fterven, en die gelovige ouders hebben: deze kinderen, zegt men, worden volgens Gods belofte in hunne ouders gerekend, en in, of om of door, of met het gelove hunner ouderen , en CO Niemand ftoote zig aan het woordeke om, ik heb, om zo veel mogelijk alle onregtzinnigheid te vermijden, verfehiet vin  TEGEN DEN KINDERDOOP. 37 en de Godlijke belofte, aan dat gelove gehegt, deelgenoten van de zaligheid; doch, zoekt in het boek des Heren, doorbladert met naaukeurigheid de rollen, beidevanhetO. en N. T, en gij zult bevinden, aan den eenen kant, dat dezelven meest van, en alleen tot volwasfenen fpreken; terwijl daarin een diep ftilzwijgen gevonden wordt aangaande den uitgang der jonge kinderen ; en aan de andere zijde, dat in dezelven ook geen titel nog jota wordt gevonden, van enige belofte, dewelke het gelove der ouderen zoude hebben, ten voordele van hunne kinderen, wel verftaande zo ver aangaat het deelgenootfchap aan dc zaligheid na dit leven , gelijk wij hopen, op zijnen tijd, te zullen betogen. Dan, indien gij , bij uwe harsfenfehimmen , nog verdragen kondt de gezonde lere van den geliefden Broeder Paulus , leert dan uit zijne Schriften ene Godlijke uitfpraak ^ die dit uw gebouw geheel in duigen doet vallen : ene uitfpraak namelijk over twe kinderen, over twe kinderen van ener dragt, over twe kinderen van twe gelovige ouders , en wat behelst ze? want [als de kinderen'] nog niet geboren waren , nogte iet goeds of'quaadsgedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat na deverkiezinge is [vast] Hcvt zo werdt tot baar gezegd — Jacobbeb ik liefgehad en Efau heb ik gehaat (i). §• 37- van andere woorden opgegeven ; in dien dit woord egter aan iemand bchage , hij wordt [daarin voorgegaan van Christus, Openb. III. io. (t) Rom. IX. 11-13. het is niet te vermoeden, dat de gereformeerde Kerk , ter liefde voor den Kinderdoop , van dit bewijs, voor de Predestinatie zal afzien; doch zelf naar de uitlegging der Remonftranten, blijkt het in't algemeen, dat, ten opzigta. C 3 vaa  ■ $i REDEVOERING $• %7* 3- Van nog meerder aanbelang is deze vrage, die ten opzigte van de doopgetuigen de laatfte zal zijn, te weten : welke is de nuttigheid, die de heirekking van doopgetuige den dopeling toebrengt ? aangezien de Godlijke Wijsheid niet nodig heeft geacht , ons desr aangaande enig bevel, hoe ook genaamd, te geven; en dat de Apostelen , als Huisvaders en getrouwe uitdelers der Verborgenheid Gods , die hunne kinderen van de melk tot dc vaste fpijze toe hebben bedeeld, daar ook niets van fpreken, zo maken wij voor ons gene zwarig-. heid^ om te oordelen, dat zulks tot weinig, ja tot niets nut is. Dermaten, dat het Godvrezend oordeel, wanneer het dit menfchelijk gebruik, dat veeltijds een fchandelijk misbruik is , met aandagt befchouwt, niet kan nalaten om uit te roepen, raapt uwe hamertje weg uit den lande , ofte tragten om, met den ijverenden Jezus dêzèn Geestelijken Koophandel uit het huis des gebeds te weren. Laat ons deze zaak eens van rabij befchou-, veen. Deze nuttigheid kan niet gezogt worden bij de doopgetuigen zelve, aangezien zij, in deze hunne betrek-,, king , gene andere vrugten konnen zoeken, en verkrijgen, dan zulken die zij, wanneer andere kinderen gedoopt worden , ook op dezelve wijze kunnen genieten. Dus moet de nuttigheid dan gezogt worden bij de kinaeren die gedoopt worden ; maar deze weten niet wie hunne ouders of doopgetuigen zijn , zij hebben gene kennisfe, nog ondervinding van enige nuttigheid, die dezen hen kunnen toebrengen. Onze jonge kinderen, zegt het formulier , verft aan deze dingen niet; en inde daad, deze onderwerpen van den redelijken Godsdienst zijn onvernufvan de betrekking der kinderen op hunne ouders , Gods gedachten niet zijn als onze gedachten.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 39 nuftiger dan het veulen van een woud ezel. Het zedelijk natuurgeftel van de kinderen wordt daardoor ook niet verbeterd, ten minden het wordt van niemand , «o veel wij weten, onderfteld. §•38. Bij gevolg blijft 'er niets over, dan dat men die nuttigheid (felle daar in te beftaan, (a) of dat de doopgetuigen , in hunne betrekking , doen ene openbare en blijmoedige verklaring van hunne toe/lemming aan die behften . waardoor hun gelove, ten nutte van de kinderen komt; of(b), dat nog verder gaat, dat men leert, dat die betrekking van doopgetuige, ten nutte van de kinderen, veroorzaakt, dat ze daardoor meerder in Gods gunst, en deelgenoten van de Zaligheid worden. Of fchoon nu de voorftanders van den Kinderdoop in dezen niet vrij uit fpreken , kan men egter uit vergelijking van hunne gezegden en bepalingen opmaken , dat zij het ene zo wel als het andere leren. %. 39 Het eerde fchijnt wel het algemeetifte gevoelen te zijn ; doch het kan in Gods vierfchaar niet van bijgeloof vrij gepleit worden. Want ( a ) deze openlijke verklaring wordt gedaan wegens ieder kind, hoofd voor hoofd ; nu is ons gebleken, deels dat niet aile kinderen Zalig worden j deels dat gelovige ouders, dikwerf godloze kinderen hebben ; hoe kan men dan zulk ene ver, klaring, in gemoede , en met overtuiging doen ? (b) Indien de kinderen , door hunne geboorte uit gelovige ouders, naar de belofte Gods, het recht tot de zaligheid, en dien volgens tot den doop, reeds bezitten, dan brengt de betrekking van doopgetuige, geen de minde nuttigheid aan : want God heeft immers die voorgewende belofte nooit verbonden aan de betrekking en de verrigtingen der doopgetuigen; maar als 1111 deze betrekking evenwel geacht wordt den kinderen enigs nuttigheid O 4 toe  40 REDEVOERING toe te brengen , is dan Christus voor de kinderen niet een volkomen Zaligmaker ? hebben wij dan meer dan enen Middelaar, of komt het' gelove der ouderen ook 'te pas bij den doop der bejaarden? (e) Behoorden zulke doopgetuigen, wanneer zij zodanig ene openbare betuiging zullen doen , niet met alle omzigtigheid naar te zien , of'er, in dc daad in Gods woord, beloften van dien aart gevonden worden ? Of is het genoeg, dat men zo los daar henen folie , kinderen waren oudtijds in het verbond, en werden uit dien hoofde , op Godlijk bevel, befneden, om door zulke en dergelijke redenen, die men aanneemt, zonderze immer op ene redelijke wijze' befchouwd te hebben , met de Vaderen, op denzelven Berg aantcbidden. Is het niet te beklagen, dat men tot Christenen, die anders in leer en leven, Christus voet, foppen navolgen, die zelve taal moet voeren, waarmede dc Propheet eertijds dc afgodendienaars zo nadrukkelijk befchreef: hij veedt zig met ufebe, het bedrogen harte heeft hem [ter zijden] afgeleid: zo dat bij zi ne ziek niet redden kan , nog zeggen, is 'er niet een leu . gen in mijn regtehand? (k~)> §. 40. En wat het twede aangaat, ach Christenen ! dat wij leugenaars bevonden wierden, als wij u aan dat verregaande bijgeloof, verklaren fchuldig te zijn. (a) Blijkt het niet overtuigelijk uit uwe lere en uwe' handelwijze? indien dc ouders, of bloedverwanten van den dopeling , gene Ledematen , geen gelovige , of wel ergclijke menfehen zijn , weigert gij dan niet om zulke kinderen te dopen? verkiest men dan niet anderen, zelf vreemden, om voor doopgetuigen te dienen, en'volgt Uit dat gedrag niet middagklaar, dat, naar uw gevoelen, het O} Jcf. XLIV. 20,  tegen den KINDERDOOP. 4ï het recht van den dopeling, tot het genieten van het zegel der Godlijke genade, gegrond is in de gefteldheid der ouderen of doopgetuigen ? zoo dat gijlieden die vreemden, die gij houdt voor Godzalige menfehen, voor den dopeling acht profijtelijker te zijn dan de anderen? hebben wij de genade Gods; hebben wij Christus alzo geleerd, of welke verfchoning zult gij hier op inbrengen? En (b) wat zelf den besten aangaat, God weet het en zal het oordelen, hocvelcn dat'er zijn, niet alleen onder dc ouders; maar ook onder de verdere nabeftaande , zelf onder andere vreemde doopgetuigen , die de vroeg ftervende kinderen met ruimte nazien , en hen blijmoedig , en zonder enigen twijfel, den hemel toe wijzen, daarom, dat juist zij, tot doopgetuigen over die kinderen geftaan , en bij de bediening van het Sacrament zekere aandoeningen ondervonden hebben; aandoeningen van tedere en God gewijde hartstogten, door wier heuchelijke ondervinding hunne zielen dikwerf in den Godsdienst verkwikt worden; maar die ook tevens zeer bedriegelijk zijn, wanneer de Godsdienst, waarin ze ondervonden worden , niet redelijk is. Ach Christenen ! beziet dezen uwen Godsdienst aandagtig : vcelligt heeft het bedrogen en bedriegelijk harte u ter zijde afgeleid : gij zijt vcivoerd geworden in deze uwe ijdelc wandelingen , die u niet van Christus , maar van de Vaderen overgeleverd zijn : het is ene vrugt van onze Verdoemelijke hoogmoed, dien bitteren wortel, diegalle en alfcm draagt; het zijn hoogtens, die zig verheffen tegen de kennisfe van Christus: en ik verbeelde mij, dat, als de grote Tarfer dezen uwen Godsdienst befchouwde , hij met geen minder ijver tegen u zoude uitbarften, dan met deze woorden: ógij'uitzinnige Chris • tenen, -wie beeft u betoverd? C 5 S. 4i.  4? REDEVOERING S- 4i- CO* De derde en laatfle, maar ook tevens de zwaarwigtigfle bedenking , die zig in het dopen der kinderen op doet, is deze: welke kinderen mogen of moeten gedoopt worden? ene vrage, die van nabij befchouwd zijnde, onoverkomelijke zwarigheden in zig behelst; ene Vrage , die van den eerden oorfprong des Kinderdoops af, tot op den huidigen dag toe, van niemand op ene redelijke, en voldoende wijze is beantwoord: ach ! dat de aandagtige befchouwing van dezelve ten minden fommigen mogt doen bekennen, dat hunne fpinnewebben niet deugen ; dat ze vertrouwen op ijdelheid; dat het kwaad is , den fpriiigader des levenden waters te verlaten , en zig zeiven uit te houwen gebroken bakken , die geen water houden. Laat ons nafpeuren, waar nit dat de zwaarwigtigheid van deze bedenking geboren Wordt. Ci i De vrage is of alle kinderen, niet een uitgezonderd, mogen of moeten gedpopt worden ? zo Ja, dan zijn alle zwarigheden in dezen weggenomen; maar nu antwoordt een ijder neen en dan is de vrage, welke de regelen en voorfchriften van uitzondering zijn , op dat men gerust moge wezen, dat het zegel van Gods genade , den regte onderwerpen niet onthouden , nog aan anderen , door ene heiligfehennis , verkeerd toegepast worde. ( 2 ) De reden waarom deze vrage met wee» beantwoord wordt is , ten dele, om dat in het enige voorbeeld, namelijk de befnijdenisfe, dat Sacrament alleen gefchikt was voor Abrahams Zaad , en wel met uitfluiting van alle andere volkeren ; ten dele , om dat de ondervinding beide en Gods woord, ons verzekeren , dat de goederen van Gods Koningrijk, onder de betere huishouding, niet voor alle zijn; maar dat het deelgenootfchap aan het zelve , hoewel zonder onderfcheid van volkeren, egter, wat de bijzondereperfonen aan"  TEGEN DEN KINDERDOOP. 43 aangaat, veel uitzondering onderhevig is. ( 3 ) Daar nu de vooriTanders van den Kinderdoop genen Goddelijken regel van uitzondering hebben, is het voorbeeld der befnijdenisfe hunne enige toevlugt, uit het welke zij enige verwarde redeneringen afleiden, die hen niets kun, nen baten, en aan onpartijdigen doen zien , hoe deeze menfehen op ijdelheid vertrouwen : want wat de befnijdenisfe aangaat, men kon immers, geduurende de wet des vleeschlijken gebods, van een iegelijk kind met volkomen zekerheid weten, of het naar de Godlijke inftelling een wettig onderwerp van de befnijdenisfe was, dan niet; en zulks uit de natuurlijke geboorte, die een duidelijk kenmerk was, dat het tot het zaad van Abraham behoorde , en dus naar de belofte erfgenaam was : en dit ging onder Israël zoo zeker, als wij in onze dagen, met zekerheid weten , wie dat de kinderen van deze of gene ouders zijn, en zonder dat daar over immer enige bedenking valt, nog dat iemand van zijne wettige crenis ooit verfteken wordt. $. 42. (4) Doch, met den kinderdoop is het geheel anders gelegen: want niet tegenftaande alle dc uitvindingen yan menfchelijke vernuften, en het gezag der mehisvuldige uitfpraken, zo wel van bijzondere perfonen, als van aanzienlijke Kerkvergaderingen, tast mm in dezen naa^ den -wand, gelijk de blinden, en dit zal ons blijken, wanneer wij overwegen de twe enige middelen, welken de regelen van uitzondering, kunnen geven, te weten (a) aan de zijde der kinderen; maar deswegen weet een ieder, dat, wat a-mgazthunne natuurlijke geboorte ^ daarin geen onderlcheid h; aangezien God uit enen bloede bet geflagt der menfcbs.i maakt, en in dezen enerleij wedervaart, 't zij dat men van rijke of van arme, van goede of van kwade ouders geboren wordt. En \yat bunne zedelijke gejleldbeid betreft, daar om-  44 REDEVOERING omtrent is men van voren, wegens alle de kinderen, even blind; de fchranderfte vernuften kunnen hier omtrent niets met zekerheid bepalen , en zo ze het al doen, leert ons de ondervinding, datveelen, zelf in de allergegrondfte vcrwagting, zig bedrogen vinden. Eindelijk, wie zal ten Hemel op klimmen om in het boek des Levens te zien, of de namen der kinderen daar in gefchreven zijn? §. 43. Dit begrijpen dc voorftanders van den kinderdoop al te wel, om het niet over enen anderen boeg te wenden. Zij zoeken dan de regelen van onderfchcid ( b ) in de gefteldbeid der ouders , of doopgetuigen. Ten dien einde onderftellen zij, dat 'er ene zekere betrekking is, van de ouders op de kinderen , veroorzaakt door het gelove der ouderen, en de gunstrijke belofte, die zij menen , dat God aan dat gelove, ten voordele van dekindcren, gehegtheeft; zoo, dathctdeelgc-. nootfehap der kinderen aan het gelove hunner ouderen, den grond is van het recht der kinderen tot den doop; dat hetzelve vervult den eisch des geloofs, dien Christus en dc Apostelen van dc dopelingen zeiven vorderen , en dat het tevens een regel van onderfcheid verfchaft. Een famenftelzel, dat in den afloop van veele eeuwen door fchrandcre vernuftenis geweven, doch daarom niet min-, der gelijk aan de konftige Spinnewebben, waaruit grote vliegen zig met moeite ontwarren, maar waar in de kleinen ligtlijk verftrikt worden. Dc onderftelling zelve hopen wij op zijnen tijd te onderzoeken; maar thans zullen wij ons alleen vergenoegen om uwe aandagt voor te ftellen de veelvuldige bedenkingen, die uit deze onderftelling geboren worden; zoo dat het blijke, dat, uit de gcficldheid der ouderen, geen regel van uitzondering te ha-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 45 halen is, om den doop der kinieren aan wettige onderwerpen te bedienen. §. 44. De bepalingen nu, die men uit hoofde van deze ohdérfteUiHg maakt, zijn onredelijk , en tegen zig zelve Itrijdende. Men fchijnt in 't gemeen het daar in eens te zijn, dat het moeten zijn kinderen van gelovige Ouders, Deze bepaling is gegrond in den eisch van Christus Wet, waarin een zeker geloof tot dien doop Wordt gevorderd , als mede in de voorregten van het zaad Abrahams , die groot en beftendig waren, van wegen de beloften aan den gelovigen Abraham gedaan. Door deze bepaling worden de kinderen der Heidenen, Joden en Turken uit gefloten, en zulks, niet tegenitaande de veelvuldige, en duidelijke verklaringen, dat in Christus geen Jood nog Griek , geen Barbaar nog enig ander onderlcheid van volkeren is; maar dat zelf dc inftelling des doops luidt aan alle volkeren. Doch, deze bepaling dus gemaakt zijnde, is daarmede op verre na, alle zwarigheid niet weg genomen, uit hoofde van de verfchillende verklaringen, die men geeft over den aart van dat gelove der ouderen. Laat ons nu de bedenkingen opgeven. §. 45. A. De eerftc vrage is, of dat gelove zij, alleen eiie redelijke toeflemming aan de waarbeden des Evangeliums; dan of men daar door moet verftaan zulk een geloof, dat invloed heeft op ons beflaan en ge. drag, zo dat het werkende door de liefde , ons tot ware Christenen, en ontwi:felbare erfwagters van de Zaligheid maakt? (1) Sommige kiezen het eerfte , en de besten onder hen, doen het op dezen grond;'zij onderltellen, dat 'er, gelijk onder het O: T: alzo ook onder de betere Huishouding, ene uitwendige Kerk is: dat de Sacramenten aan die uitwendige Kerk gegeven zijn', en  46 REDEVOERING en aangemerkt moeten worden, niet als de genade aan bijzondere perfonen verzegelende; maar als nadere afbeeldingen , en zegelen van de waarheden des Evangeliums; overzulks zijn dan alle de kinderen van alle de uitwendige mondbelijders gerechtigd tot den doop. (/) Dit gevoelen laten wij ditmaal m zijn waarde, en merken maar alleen aan, dat , volgens die zelve gronden, de kinderen van Joden, Heidenen en Turken ook (i) Van het begin der hervorming af, toen mea genen tijd, nog lust had, dan om zig voornamelijk te bekommeren, over die waarheden, die meest nodig of nuttig zijn ter Zaligheid , en zelf nog in veel latere tijden befchreef men de Kerk op dergelijke wijze, als onze Catechismus Zondag 21, met bijvoeging dat ze had , ene uitwendige gedaante. Naderhand , Wanneer 'er tijd was, om zig op fpitsvindigheden toe te leggen, vond men uit, ene uitwendige, en ene inwendige Ktrke, die beide ene zekere vereniging hebben; zoo dat men niet fchroomt te leren, dat van de uitwendige Kerk , Christus het hoofd is. Thans, nu wegens het H. Avondmaal meer en meer doordringt een gevoelen, dat niet minder dan de lere van den kinderdoop aanloopt tegen de voorfchriften van Christus en zijne Apostelen ; en dat wel haast zal vorderen , ene gezag hebbende vergadering, om de Formulieren van enigheid, Waartegen dat gevoelen vierkant aanloopt, te veranderen : thans zeg ik heeft men die onderftelling van ene uitwendige en inwendige Kerk hoog nodig Indien egter iemand lust heeft, om van zijne geliefkoosde vooroordelen genezen te worden, die leze de bondige, en tot nog toe ojiwederfprokene redenen van H. Vencma, over den aan, en 't oogmerk der H. Bondzegelen: jammer is het dat dit fraaije werk, niet beter Vertaald, en voor een ieder meer verftaanbaar is. Wil men het gevoelen van onze Kerk duidelijk , en zonder de minfte dubbelzinnigheid vcorgefteld zien, men leze de Nederlandfche Ge? loofbêlijdenisfe. Art. 27; 28: en het begin van Art. sp.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 4? ook mogen gedoopt worden. f>) Andere kiezen bet twede, en halen zig daar door de meeste zwarigheden op den hals : want hoewel deze regel zeer klaar is voor zulke Ouders, die waarlijk gelovig, en van hun gelove verzekerd zijn; zo zijn'er egter ontelbare voorwerpen, die zig van dezen regel niet kunnen bedienen, (a.)In 't algemeen zulken, die zig zelve niet genoegzaam kennen, of die zig met valfche overleggingen bedriegen • vvant hoewel dit ook plaats kan hebben in den doop' der bejaarden , moeten wij egter aanmerken, dat dan het nadeel geleden wordt, door hen , die zig in dezen, zelve bezondigen} maar in den kinderdoop moeten de onnozele onderwerpen afhangen van de goede ofkwade begrippen, en handelwijze van anderen, (b) Wanneer beide de Ouders overleden zijn, en het kind gene andere nabefhtande heeft; want overledenen kunnen gene belijdenisfe doen, wie zal dan borgflaan voor bet waregehvedier Ouderen, die veel ligt in die betrekkinsr onheil kunnen zijn geweest ? daarenboven leert de ondervinding , dat fnode menfehen fomtijds voor Godzaligen gehouden worden, terwijl vele zielen, die in Gods o-en dierbaar waren, van de menfehen verketterd of om ancTere redenen veragt worden, (c) Wanneer natuurlijke menfehen, die den Geest niet hebben , kinderen genereren en ontfangen, en deze ouders voor de geboorte van hun Zaad gelovig worden; zo is de vrage , van welk een tijdflip moet men rekenen om het gelove der ouderen ten voordele van hunne kinderen te ftellen ? en wat zal de menfchelijke wijsheid daarop antwoorden ? (d) Ongelovige Ouders, die in dat begrip vallen, en uit dien hoofde hunne kinderen niet hebben laten dopen, worden naderhand gelovig; zij hebben op dat tijdflip kinderen die bij voorbeeld, zes, acht of tien jaren oud zijn; ze be^ geren  4g REDEVOERING •■eren dat dezen gedoopt zullen worden; wat dan? zal men ze dopen? of raden , dat men , zo lang gewagt hebbende, nu den doop moet uitftcllen tot dat die kinderen belijdenisfe kunnen doen? het een enanaerzoude veel bedenkelijkheid hebben; en gelijk Godswoord, zo heeft ook, zo veel ik weet, het Synode van Dort hier in niet voorzien. c 46. B. De twede vrage is, of men kinderen mag dopen 'van Ouders die geen Ledematen zijn? van deze vra^e kan men een wasfehen neus maken, om dat ze emverfchülend opzigt heeft: zij betreft de belijdenisfe des monds , waar door men verklaart, of, dat men "dooft het gene in Gods woord, of Wel het gene , in een bijzonder Kerkgenootfchap , geleerd wordt, of dat men in de daad ter Zaligheid gelooft. Hier omtrent nu kan men hoofdzakelijk oordelen, aan de ene zijde , dat'christusdnftelling ene belijdenis vordert ; doch aan den anderen kant, dat Mozes Wet dezelve niet heeft vöorgefchreven ; als mede, dat het recht van een kind tot den doop, gezogt moet worden in het gelove zijner Ouderen, en niet in de belijdenisfe van dat gelove, uit aanmerking dat de Ouders kunnen overleden zijn; om niet meerder op te halen. C Ene derde vrage is, of men kinderen mag dopen, wier Ouders , naar Christus inftelling gecenfurcerd zi, n ? hoe moeijelijk deze vrage te beantwoorden zij, kan men uit deze twe (tellingen afnemen Eerftclijk , dat ware Godzaligen onder de Christelijke tugt kunnen zijn; doch ten andere, dat déze Ouders , geduurende dezelve , voor hunne perfolién , niet tot de Sacramenten gerechtigd zijn. € ' 47. D. De vierde vrage is, of onechte kinderenmogw -ed'oopt worden? en ten dezen opzigt komt in aanmerking, aan de ene ziide, dat hunne ouders, zonder dat zebeter- fchap  tegen de n. KINDERDOOP. 49 fchap beloven en bewijzen, niet zouden mogen gedoopc worden, en aïin den anderen kant, dat de hoeren, en nog veel minder hun zaad, niet uitgefloten worden, uit het Koningrijk der hemelen; daarenboven, konnen onëgte kinderen uit de beste ouders geboren worden, zo als dit aan Davicl gebleken is : iiitusfchen is het ten hoogden onredelijk dat men zulke kinderen tot den doop toelaat, daarom, en wanneer dat dc ouders hun huwelijk voltrokken hebben , even als ol het recht van den doop afhange van het verrigten ener plegtigheid, die alleen in de burgerlijke wetten gegrond is. E. De laatfle vrage is, hoe zal men het maken met dc vondelingen ? en omtrent dezen rijzen dc volgende bedenkingen. (i ) Wij hebben gezien dat het recht tot den doop, alleen gezogt wordt , iri de geffeldbeid der ouders; hoe zal men dan zig in dat geval gedragen? vermits het onbekend iss of de ouders Jodeii , Turken, óf Heidenen ; of zo ze Christenen zijn, of ze ware gelovigen zijn dan niet. (2 ) Hoe weet men, of zodanige kinderen niet alreeds gedoopt zijn ? of mag dit Sacrament herhaald, of meer dan eenmaal , aan een onderwerp bediend worden? (m) Inde daad, gelijk de Kinderdoop in 't gemeen, zoo ook de doop der vondelingen in 't bijzonder, flrekt niet veel tot lof vati het Christendom! wanncer,bij voorbeeld Joödfche Ouders hunne kinderen te Vondeling leggen, dan Worden deze in de Christelijke Kerk gedoopt , en zullen vermoedelijk het Christelijke geloof omhelzen , doch met dat onderfcheid , dat wanneer het in Parijs gefchiedt, dan worden het Roomfche, maar in Londen, of in Amfter- dam, (m) Wat hier over door het Concilie van Carthago , en anderen is geóórdeeld, zie men bij Pictet, Godgeleerdheid 15de boek 12de Hoofdftuk. D  go REDEVOERING dam, dan Protedantlche Christenen, zo dat hetgeloove der kinderen , of hun Godsdienst af hange , van de plaats daar ene reizende Moeder hare vrugt baart; is dit niet redelijk, is het niet regt Christelijk! wat zoude de geliefde Broeder Paulus van zulk eene handelwijze oordelen? §. 48. Tot dus verre hebben wij de voordanders van den Kinderdoop op het fpoor gevolgd , voof zo verre zij voorgeven te geloven, dat het gelove van de ouders den doop der kinderen wettigt. Door deze ouders nu verdaan zij, de onmiddelijke ouders, aangezien men den doop ontzegt aan kinderen, wier onmiddelijke ouders, Joden, Heidenen, of Turken zijn; of onder de Christenen van zulken , die gecenfureerde, en fchandelijke Ledematen zijn; en dit houdt men , hoewel met onderfcheid, zo vast, dat deswegens van tijd tot tijd, aanmerkelijke beroeringen in de Kerke zijn ontdaan, die gevolgd zijn van verdeeldheden, niet zo zeer over G ods woord , als wel over den zin van Kerkelijke uitfpi'aken en de gevoelens van grote mannen; die gevolgd zijn van het fpreken van onderdrukkingen en afval, van het ontfangen en dichten van valfche woorden uit het har ie, dermate dat 'er de waarheid ontbrak , en die van het boze wiek Helde zig tot ene befpotting , zoude hij die de ogen formeert niet zien, zoude het niet kwaad zijn in zijne ogen? Intusfchen wie moet niet ten uiterden verbaasd daan, wanneer hij verneemt , dat de voordanders van den Kinderdoop, of fchoon zij zig in dezen duidelijk genoeg uitdrukken, en uit hoofde van deze voorgewende onderftelling, liever de allerfcherpde , en mogelijk onredelijkde middelen gebruiken, dan dezelve te laten varen; egter in de daad niet geloven , 't geen zy met zoo vele omdandigheden voorgeven te doen : en dit blijkt immers overtuigelyk daar-  tegen din KINDERDOOP. 51 daaruit, dat men, niet ter opheldering van die onderftelling , maar vierkant daar tegen aanlopende, leert, dat men, bij gebrek van bet gelove der onmiddelijke ouders, mag opklimmen tot bet gelove der verdere voorouders, eit zelf tot op Abrabam toe (»). Voorwaar ene fchromelijke onderftelling, waarvan men zeggen mag, zij hebben vele vonden gezogt; ene onderftelling, die wij hopen op zijnen tijd breder te wederleggen, en waaromtrent wij thans alleen dit weinige zullen opmerken. %. 49. Indien men wederom , ook deze onderftelling van harten gelooft, waarom doopt men dan geen kinderen Ci) van Joden, of hebben die gene gelovige voorouders gehad? is Abraham althans niet hunnen Vader; en noemt Paulus hen niet de natuurlijke takken, ja de beminden om der Vaderen wille? (2.) van Heidenenen Turken, want , ( a) zijn de tegenwoordige Arabieren niet het nageflagtvan Ifmaël, en had deze niet Abraham toteenen Vader? ( b) behoort het nakroost van Efau niet onder de Heidenen, en is niet het onderfcheid van Volkeren weggenomen? Cc) hoe velen van de tien Stammen der Joden, zijn 'er niet onder de Heidenen ingelijfd geworden ? Cd) God, zegt men , houdt zijn verbond tot in duizend gejlagten; maar als men nu nagaat, dat, volgens de berekening van Mattheus, van Abraham tot op Christus toe , maar geweest zijn, twe en veertig geflagten, kunnen dan niet, naar dien regel, alle menfehen tot hunnen eerften Vader opklimmen , althans tot op Nodcb , die gelovig was : waarom doopt men dau niet alle C«) Zie d' Outrein Cathechism. Zond. 27. Vr. 8ï, Amw. in. G. Kulenkamp, voorbeeld der gezonde woorden^Hoofdft, 35. vrage 15. Deze beide boeken zijn door de Eerw, Clasfis iza Amuerdam goedgekeurd. D %  52 REDEVOERING alle kinderen, hoofd voor hoofd? want indien gij uwe onderftelling waarlijk gelooft , toont dan uw gelove uit uwe werken. (_ a) V\ aarom doopt men ook niet dc kinderen van gecenfur eerde en ergerlijke Christenen? want aangezien het Christendom reeds zoo vele Eeuwen heeft ftand gegrepen, dat de oude geflagt Lijsten van een ieder even onbekend zijn, waarom zoude men dan niet dopende, kinderen van de allerflegtften onder de Christenen, aangezien zij vermoedelijk, en zelf met genoegzame zekerheid , gelovige voorouders zullen gehad hebben, en daar en boven, naar dezen zeiven regel, alle de nog overblijvende twijfelingen, door de tusfehenkomstvan Abraham's gelove, kunnen opgeruimd worden ? En als dit gevolg , natuurlijker wijze, uit die onderftelling vloeit, waartoe dan dat bedriegelijk voorgeven, dat men het recht tot den doop der kinderen zoekt in de gcftcldheid der ouderen en doopgetuigen, en ene gedaante van Godzaligheid daar in vertoont, dat men den doop weigert aan kinderen, wier ouders niet tot Christus Ligchaam behoren, en omtrent velen dier onnozele wichten, ftrengelijk oeffent den kerkdijken Ban , die omtrent de volwasfenen zo fchandelijk verwaarloosd wordt? waarom fpreekt gij in uw formulier van kinderen der gelovigen, even als of gij. het heilige niet voor de honden wilt werpen ? want naar deze uwe onderftelling, zijn 'er geen anderen; doopt dan liever alle de kinderen zonder onderfcheid', en gij zult uw zeiven dan met minder valfche overleggingen bedriegen. ' §. 50, Doch. om wederom viij uit te fpreken, deze handelwijze is'niet anders , dan een natuurlijk gevolg der dolingen, en zo ze opzettelijk gefchiedt, dan is het een wandelen in arglistigheid. Wanneer men zig herinnert dat de befnijdenisfe gefchikt was, alleen voor y ' ' ' Abra-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 53 Abrahams Zaad; dat alle dc kinderen geen deelgenoten zijn , nog worden, van dc betekende zaak des doops ; dat de goederen van Christus Koningrijk, met zoo veel uitzondering worden toegezegd; dat hoe men zig ook wringe, Christus en1 dc Apostelen, tot den doop een zeker gelove vorderen; dan wordt men door de kragt dier waarheden gedrongen, om den doop aan fommige kinderen te ontzeggen, en wel bijzonder aan zulken, wier oqmiddetijkc ouders, of wier doopgetuigen, kwalijk gefield of gecenfureerd zijn; «naar als nu het geweten der Leeraren hen begint te kloppen, daarover dat nogthans, en niet tegenftaande de nadrukkelijke voortellingen van deze lere, egter zo vele kinderen gedoopt worden,wier ouders, voor onwaardige menfehen, of voor geen gelovigen bekend zijn , zo dat zelf aan velen van hen, de eerde waarheden van het Christendom , onbekend zijn, of dat ze hunne van buiten geleerde belijdenisfe , misleiden nimmer hebben verdaan , of Iri allen gevalle, dezelve al reeds voor een gcruimentijd vergeten hebben; dan tragt men zig zclven gerust tc dellen, met het vermoede/ijk gelove der voorouders, of, om in dezen niet mis te tasten , met het gelove van Abraham ; en of fchoon dit gelove van Abraham, zo als ons gebleken is, op dezelve wijze komen kan, ten nutte van alle kinderen zonder onderfcheid, zullen deze lieden het u egter euvel afnemen , wanneer gij u niet laat overtuigen-, en niet volmondig belijdt, dat, naarhunne Lere, de doop. niet is gefchiktvoot alle; maaralleen, voor de kinderen der gelovigen. §. 51. Ziet daar geliefde! dc bedenkingen, die ik voorgenomen had, om u, voor het tegenwoordige, nopens den kinderdoop voor te dellen : bedenkingen, die allermeest' raken, de verfchillende gedagten, die deze 011D 3 god-  54 REDEVOERING goddelijke Lere heeft voortgebragt. Nu moesten wij overgaan om het gevoelen zelve, inden name des Heren , en met het zwaard des Geestes door te houwen : om dit wankelbaar gebouw, met zijne waggelende fondamenten, geheel om verre te werpen , ten einde 'er niemand onder u gevonden worde, die bij zig zeiven heimelijk zoude zeggen, zij' hebben mijne Goden weg genomen : ten einde wij hen, dien wij het getuigenis geven , dat zii enen ijver naar God hebben , doch in dezen niet met verfland; ten einde wij ons vleescb tot jaloersheid mogen verwekten; maar aangezien gij mij reeds lang , en zo ik naar uwe befcheidenheid vertrouwe, lankmoedighjk gehoord hebt, zal ik deze Verhandeling met de volgende Aanmerkingen befluiten. ( i ) Gij zult misfchien verwonderd zijn, dat ik wel breedvoerig heb opgegeven, de bedenkingen, en de zwarigheden, waar aan de Kinderdoop onderhevig is; maar zeer weinig gefproken van 't geen daarop geantwoord, en deswegens geloofd wordt. De reden daarvan is, ten dele, de vreze dat ik hieriil zoude mistasten, en veelligt ten onregte iets op iemands rekening ftellen. Ten dele om dat de gevoelens van grote mannen; de uitfpraken van kerkelijke vergaderingen, deswegens zoo veelvuldig, duifter, verward, tegen zig zelve ftrjjdende en met het gelove inde Kerke zo doorzult zijn; dat ik nutter hebbe geacht,om in het boek der gezonde reden, en allermeest in Gods woord mijnen tijd te hefteden, om daaruit te halen woorden van waarheid, en van een gezond verlland. ( 2 ) Moeten wij opmerken dat alle die grote, en veelvuldk ge zwarigheden, die wij voorgefteld hebben, niet zijn uitgedagt van hen die den kinderdoop tegenfpreken; maar dat ze natuurlijk, en van zelf uit de lere vloeijen. $• 5»» (3) Indien wij ons nu herinneren, 't geen wij in  TEGEN DEN KINDERDOOP. In den aanvang van onze redevoering hebben opgemerkt, namelijk dat Christus ons verzekert, dat hij alles beeft bekendgemaakt, ''t geen bij'vanzijnenVader gebotrd bad. dat hij de nakoming van dat alles, zonder eenigeuitzondering vordert, en tevens fcherpelijk afkeurt, alles wat boven dien is: dat hij ons zijne wetten fchriftelijk heeft nagelaten, door den dienst van zijne Apostelen, die ons verzekeren, dat ze bekend gemaakt bebben alles dat ze . gehoord hadden van bet woord des levens, alles wat de Geest hen indagtig maakte van de woorden, die hun meester tot hen gefproken had; dat ze op de duidelijkfte wijze hebben voorgefchreven , alles waar door de menfche Gods volmaaktelijk tot allen goed werk wordt toegerust; en over zulks niet alleen het nodige, maar ook het nuttige; hoe is dan mogelijk, hoe kan dan Godvrugtiglijk geloofd worden, dat Christus, en zijne Apostelen enen doop zouden ingefteld hebben, die niet dan door overlevering, tot ons konde komen, en zonder daarvan titel nog jota te gewagen ? een doop, die uit zijnen aart, aan zo vele, en zwaarwigtige bedenkingen onderhevig is, en dat zonder één woord van alle die bedenkingen te gewagen, veel minder deswegens enig voorfchrift te geven. Indien wij de brieven der Apostelen maar ter loops doorbladeren, zullen wij ze vervuld zien met raadgevingen in ontelbare zaken, vao onëindig minder aanbelang, als daar zijn, huwlijks plig. ten, dienstboden, fpijs en drank, on wat dies meeris. Hoe! kunnen gezonde harfenengeloven, dat, Apostelen, die zig bekommeren over den reismantel, boeken, en pergamenten, over de verflerking van de maag met wijn, niet zouden' aangewezen hebben de ware onderwerpen van enen doop, die men wil dat van hen afkomftig is , en waar over in Gods kerk zo vele gefchillen ge-  55 REDEVOERING gerezen zijn, gelijk het niet anders zijn kondei Voorwaar die dit na een bedaarde overweging, egter gelooft, die moet een wonderlijk gelove hebben (o); en ik zeg hier van met vrijmoedigheid dat, indien onze lere bedekt is, zij het alleen is bij zulken, wien door het gelove der Vaderen , door de gewoonte der tijden, door het gezag van menfehen, door de zugt of geneigdheid ter navolging, zodanig de zinnen verblind z'jn, dat hen een dek fel np het aangezigt legt, zo dat hen in dezen niet beflralen kan* de verlichting des evangeliums der heerlijkheid van Christus. §. 53. Eindelijk, of fchoon ik mij niet vleije, dat alle mijne hoorders , door mijne redenen zullen getroffen en overtuigd zijn; uit aanmerking dat ik weet , hoe kragtig het bijgeloof is, voornamelijk wanneer wij .gaarne ons daarvan overmeesterd zien : dat wij tot nog toe tot die dagen niet gekomen zijn, in welken de reden, en Gods woord, over de vooroordelen zullen zegenpralen; zo vertrouw ik egter van uwer aller redelijkheid, dat gij ten minrte, in het een of ander, ene min of meer gewigtige doling zult befpeurd hebben. Vergun mij dan u op te wekken , om deze onderxjgtingen , u ten nutte te maken. Leren wij daaruit (1) hoe kragtig, en bijge- (0) Zeer fraai] zijn de woorden van een Engelfchen Godgeleerde te vinden bij A. Booth pag. 37. hadden nog Mozeï, nog iemand der oudften in Israël, zo veel magt over de Gods tent, datze daar aan ene enkele penne, mogten veranderen; met wat fchijn kan dan enig mensch voorwenden de magt te bezitten , om den form ener Christen kerk naar goedvinden te regalen , of te veranderen ? als of Christus, de ware Mozes, vergeten hadde, ons het af beeldzei, het patroon van het huis na te laten.  TEGEN DEN KINDERDOÖJP. 57 bijgevolg hoe gevaarlijk dat het bijgeloof is. Doorzoek dan u zeiven naauwe, of het ook indezen, of in andere gevallen bij u plaats heeft. Elk Tnensch toch , naar zijne bijzondere verdorvenheid, is daar mede befmer, en maakt verkeerde denkbeelden van God , van zijnen dienst, en van den weg naar den hemel. Dit bleek, ert blijkt nog aan de elcndige Joden. Dit blijkt aan zo velen , die het woord van Christus vervullen , dat de poorte wijd, en de weg breed is, dieten verderve leidt, en dat velen daarop wandelen. Laat ons dan zoeken om in de ruste in te gaan, op dat ook niet wij, in hetzelve Exempel van bijgeloof vallen, (a) Hoe kragtig bet ware gelove dan behoort te wezen. Heeft het bijgeloof zulk een gedugt vermogen, dat men Zelfs daar voor zig overgeeft ft r verbranding, zonder de liefde te bezitten , wt'ke vrugten heeft men dan niet te verwagten van de zuivere lere van Christus en zijne Apostelen ? Hoo moet ons dit niet aanzetten omze na te fpeuren als Verborgene fehatten j omze van allen zuurdeesfeln te zuiveren, om Ons zeiven daar van te laten overwinnen, op dat Christus doet het gelove in onze harten wone, nadat wij alle de vreemde gasten daar uit verdreven zullen hebben. ( 3 ) Eindelijk, zijn 'eronder u, die in dezen het verval des Christendoms met innig hartenleed befchouwen ; die deernis hebben met de vervallene flenen ; ach! geliefde laat de guichelarij van vele naamchristenen , u geen lage denkbeelden doen vormen, van de heerlijkheid vaa Christus Koningrijk. Uw meester heeft het u voorzegd. Denkt niet dat de Hert de belofte vertraagt : hij is lankmoedig over ons; en de dag des Heren zal komen ais een dief in den nagt, verwagt dan, en haast tot de toekomfte van den dag Gods; in welken ook onze Hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, — want ook wij verwagten E tiasr  58^ REDEV. t. d. KINDERDOOP. naar zijne belofte nieuwe Hemelen, end ent nieuwe Aarde •waarin Geregtigbeid zalwomn. Die dagen, waarin op de fondamenten van het nieuwe jferufalcm zuDcn gevonden worden de namen , niet van het Concilie vi,n Trenten , nog van de Augsburgfcbe Confesfie, nog van het Sjnode van Dord: maar de namen van de twaalf Apostelen det Lams. Hier heffe ik met Bikam mijne fpreukëopi en zegge, och! wie zal leven als God ait doen zal ? Amen 1  TWEDE REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. §. i, JLXet is enigen tijd geleden, dat ik een aanvang gemaakt heb, om met uwe aandagt onderzoek ce doen, naar de wettigheid of onwettigheid van het bedienen des Cbriftelijien waterdoops aan Jonggeboren Kinderen. Ik heb mij toenmaals alleen bezig gehouden met de voorftelling van den waren Jlaat des gefcbils ; en daar in breedvoerig aangewezen, dat de voorftanders van den Kinderdoop, zig niet kunnen bedienen, nog van de wet van Mofes in 't gemeen; nog van de belofte aan Abraham in 't bijzonder, nog van den doop der Jodengenoten, nog van de befnijdenisfe zelfs; en dat dien volgens, bij gebrek van Godlijke injlelling en Voorfchriften, de Lere van den Kinderdoop, zulke gevoigtige bedenkingen, en onoverkomelijke zwarigheden onderhevig is, dat de men. fcbelijke wijsheid, in dezen niets anders, dan ene buitenfporige dwaasheid , ea hare gewaande Godsdienst, een louter bijgeloof u. §. 2. Doch, op dat wij niet gelijk fchijnen mogen aan de ftropende partijen , die de vijanden , hier en daar verftrooit, op hun zwakfte aantasten, en dikwils de gehele flagördening vrezen ; zullen wij in dit uur, aandoen de gehele wapenrustinge Gods, en ons in 't harnas klinken, om ons tegen het gevoelen zelve, meer F «ge-  6© REDEVOERING regtftreeks, in de fpitfe te ftellen ; de Here Jierk en geweldig ; de Here geweldig in den firijd, doe het ons gelukken ! terwijl wij als zijne Krijgsknegten ons ten ftrijde aanvoeren, met den wapenkreet van een der paarden zijner Majesteit. Ende — beeft gegeven fom. mige tot Apostelen — tot Propbeten — tot EvangeV.s. ten tot Herders en Leeraars, tot de volmakinge der Heiligen , tot bet werk der bedieninge , tot opbouwinge des Licbaams Christi, tot dat wij alle zullen gekomen zijn, tot de enigheid des Geloofs , ende der kennisfe des Zoons Gods, tot enen volkomenen man, tot de mate der grootte der volheid Christi, op dat wij niet meer Kindjrm en zouden zijn; die, als de vloed beweegt, en omgevoert worden met alle wind der Lere; door de bedriegerij e der menfehen , door arglistigheid, om lis lelijk tot dwalinge te brengen 5 maar de waarheid bstragtende in Liefde, allefins zouden opwasfen in bem die betboofdis, X_mmelijk~\ Christus (a). §. 3. Om aan ons beftek te voldoen , zullen wij in dit uur, alleen opgeven de redenen om welken wij den Kinderdoop verwerpen, om bij ene nadere gelegenheid, zo God wil, te onderzoeken, dat gene, dat als bewijzen voor dien Doop wordt aangevoerd. De redenen nu waaröm wij hem verwerpen zijn. I. Bat bij .nergens geboden is. Wat deze {telling zelve betreft, daartegen valt weinig in te brengen. De voorftanders van den Kinderdoop, moeten tegen wil en dank, hoewel fommigen nog zeer fchoorvoetende , belijden, dat in de daad , in Gods woord , deswegens nergens een uit. druklijk gebod gevonden wordt ; en dit gaat zo verre dat de Kardinaal Bellarm'jn, zig aldus laat horen. Den Kin- O) Eph. IV: 11—15.  tegen den KINDERDOOP. 6t Kinderdoop , en konnen de Luttrfchen tegen de vader doper s t uit de H. Schriftuur niet bewijzen ; en wij Ca* tbolijken en plegen dien ook , daaruit niet te beivijzen; maar uit de traditien (b). • §. 4. Indien nu deze onderftelling waaragtig is, laat ons dan bezien, welke regtmatigc bewijzen, ze tegen den Kinderdoop uitlevert, en wel A, de toepasfing van Christus verklaring, en nadruklijke waarfchouwing , docb te vergeefs eren zij mij, lerende leringen [die] geboden [zijn] der menfehen. (O Ene allerduidelijkfte waarfchouwing door Cnristus gedaan , bij ene gelegenheid die zeer opmerkelijk is, en helaas! hier ter plaatze, maar al te zeer te pasfe komt. De Joden namelijk, hadden zig die vrijheid amgematigt , om die Dopingen en Wasfchingendien God zelf had ingeftelt, te bedienen aan onderwerpen , dien de Godlijke wijsheid en vrijmagt, niet had goedgevonden uitdruklijk te benoe. men; te weten aan de Kannen, de Drinkbekers, de Bedden e z. v. Hier nu van verklaart onzen groten meefler, dat zij Gods Gebod kragteloos maakten , door hunne inzettingen. §. 5. B. Volgens ene algemene Lere ,die de voorftanders van den Kinderdoop, zonder enige uitzondering, ook (b) Bellsrmjja van het woord Gods, 4de Boek, Cap. 4. Die lust heefc om ten dezen opzigte eenen wolk van getuigen te zien, zo van Roomschgezinde, als van Gereformeerde, en Remonflrantfche Leeraren, ja van Lutlier zelfs; die Lezes Bastiaan van tfeenigem, in zijn boekje y/ doop is immers van ene godlyke inftelling; maar En wat willen de Voorflanders van den Kinderdoop? daar zij deze aanmerking toeftemmen, wanneer ze N. B. uit kragte van dit Gebod; de volwasfenen onderwijzen ; en hen door dit onderwijs tot Discipelen, maken, alvorens ze hen dopen! §. Bf- (tttt) Het grondwoord wordt ook op die wijze gebruikt. Een Schriftgeleerde, in bet Koningrijk der Hemelen onderwezen , (>> en wederom , als zij bet Evangelium verkondigt, en vele Discipelen gemaakt hadden, f» Het Naamwoord Discipel of Discipelinne, wordt in 't N. T. 269 malen gevonden; maar nergens, daar het met mogelijkheid op jonge kinderen kan worden toegepast: het wordt gebruikt, of van Discipelen, inteflelling van hunnen Meester ; of van Discipelen van Mofes, xmjohannes, van Christus , of van de Pbarifën; en anders niet. (ttttt)- O) Matth. XIII: 52. («0 Hand. XIV: 21.  tecèn den KINDERDOOP. 77 CttttfO- -Hier uit blijkt dan zeer duidelijk, dat het bevel van den Here, dus moet opgevat worden: gaat benen tot alle Volken; zonder enige natie, ofperfonen uittezonderen , onderwijst ben, bet gene gij van mij geboort bebt: leert ben kennen den Vader, den Zoon, en den H. Geest; zoo dat zij uwe Lere geloven, en belijden, en daar door uwe, en mijne Discipelen worden. §. 28. (**> De twede volzin is , dezelve dopende, e. z. v. (aa) vestigen wij onze aandagt op het voordel dezelve; dit betrekhjk woord, wijst ons naar den eerden volzin, te weten, zij die gedoopt moeten worden, zijn die, welken door onderwijs tot Discipelen zijn gemaakt, (bb). Men begrijpt gemaklijk, dat de Heer niet beveelt, om alle dc Volkeren in 't gemeen ; of uit ieder Volk, elk mensen , hoofd voor hoofd te dopen; In tegendeel, hier is ene uitzondering; te weten, alleen dezulken, die door hunne Belijdenisfe betonen de Lere van Christus te hebben omhelst, en daar door zijne Discipelen te zijn geworden (cc;, die alle nu moeten gedoopt worden, in den Name des Vaders e. z.v.Nicmant behoorde te twijfelen, dat deze bijvoeging, niet alleen, of zo zeer behoort, tot den gene die doopt, dan wel tot hen, die gedoopt worden; deze moeten zig laten dopen, in den name des Vaders e. z. v. Eene betekenisfe die men anders, als zeer nadruklijk zijnde, verheft; en die men ook met nadruk op de vol wasfenen toepast; maar zegt mij, in welken zin kan van jongs kinderen gezege worden, dat zij gedoopt worden, in den Name Gods? Immers niet in enen verhevener zin, als de Roomschgezinden, ook levenloze dingen, dopen in den Name des Vaders, e. z. v. (***), op deze twe volzinnen, laat onzen Meester volgen, lerende hen onderhouden, alles wat ik u geboden heb. Bij de Voordanders van den KinG 2 derdoop,  73 REDEVOERING derdoop, maakt dit gere zwarigheid, ten opzigte van de volwasfenen. Zij verklaren het met ons, te beflaan in die Leringen, die hunne betrekking hebben, op bet , wandelen, waardig de-roeping, waarmede God zijn volk beeft geroepen. ■ §■ 29. (2) Ziet daar geliefde, ene eenvoudige uitlegging, van ene inftelling die zoo duidelijk, alleen van volwasfenen fpreekt, en den Kinderen volftrekt uitfluit; dat het naauwlijks nodig is, om dit nader aan te dringen. Jezus wil dat de Doop zal bedient worden aan alle menfehen-, doch geeft enen groten regel van uitzondering; namelijk alleen aan zulken, die door onderwijs, tot Difcipelen zullen zijn gemaakt; maar zo nu dit bevel den Kinderen aangaat, welken is dan voor hen, den regel van uitzondering? of moet men ze alle Dopen? hoe konnen ze gedoopt worden, in den name Gods ? hoe zal men hen Dopen, Lerende ben onderhouden, alles wat Christus geboden heeft? doch niettegenftaande de klaarheid der zake, tragten de voorftanders van den Kinderdoop, aan deze inftelling enen draai te geven, die hun gevoelen wel niet bewijst; maar egter, ware het mogelijk, infehikhjk zou maken. Intusfchen wederlegt deze hunne verklaring zig zelve , en uit dien hoofde , kunnen wij ons, van ene breedvoerige weder legging verfchonen. §< 30. (*) Hunne verklaring komt hier op uit, dat in de woorden gaat benen onderwijst, of maakt tot Difcu pelen, alle Volkeren, begrepen is een algemeen voorftel, zonder dat daar door bepaalt wordt, de wijze hoedanig «ij Discipelen moesten maken; maar dat die wijze hoedanig wordt aangeduid door de volgende woorden; te weten, maakt Difcipelen , door Dopen en Leren, en wel zoo, dat het Dopen voorgaat. Zij dan derhalven, bij de woorden van Jcfus, nog daar en boven de Kinderen in hun-  tegen den KINDERDOOP. 79 bunce harfenen hebbende, begrijpen dat, naar deze inftelling, de volwasfer.en, en de Kinderen, ieder naar hunne amftandigbeden , tot Difcipelen moeten gemaakt worden; te weten de Kinderen , door hen eerst te Dopen, en daar na te onderwijzen', maar de volwasfenen, door hen eerst te onderwijzen, en dan te Dopen, §• 31- (**) Aangezien nu ene onderftelling, die als waarheid wordt opgedischt, mag ontledigt , en in 'e dagligt geftelt worden , zullen die uitleggers het ons niet euvel afneemen, dat wij dit famenftelfel, wat meer van nabij befchouwen, en ontrent het zelve; de volgende aanmerkingen maken. (aa_) Wanneer deze uitlegging wordt toegepast op jonge Kinderen, dan doen wij onze tegenfprekers immers geen ongelijk aan, wanneer wij hen befchuldigen, van deze fpoorloze onderftelling; dat namelijk, enkel, en alleen door Dopen, iemand een Difcipel van Christus kan worden. Of met andere woorden , dat men onder de Difc pelen van Christus moet rekenen, zulken, die gedurende vele Jaren, niets van dien meester weten! (bb) dat het grondwoord, door onderwijzen vertaalt, zelfs naar het gevoelen der mcefte voorftanders van den Kinderdoop, een dadelijk onderwijs, en wel een onderwijs dat met vrugt gefchicd, influit (x). (cc) In- (*) Behalven de getu'genisfeu van oordeelkundige Mennoniten. Waar onder J. Gale pag. jjïï. die zig onder anderen be> roept, op Turrettin, Erasmus, en Grotius. Beroepen wij om op alle de bekende Overzettingen, die het woord door onderwijzen uitbrengen. Op den Ueidelbergfche Catechismus, Antw. 71. die het Leren noemt. Op Lampe, gen. verbond 4de deel Hoofdftuk XIX: J. 6. zeggende de gene die gedoopt wier den zijn voor 't mcefte gedeelte , volwasftne geweest die eerst onder- G 3  8o REDEVOERING (cc) Indien het voorftel onderwijst, of maakt Difcipelen 5 algemeen is, en het onderwijs niet noodzakelijk itiflait; waarom wil men dan, de voIwasfeneD eerst onderwezen bebben, alvorens men ben doopt? dit doet men niet, om dat Christus daarop laat volgen , Lerende ben, e. z. v.; want dat Leren volgt, na het bevel om te dopen; en daarop grond men zig, als men de Kinderen, eerst doopt, en daar na onderwijst. §. 32. (dd) Uit deze uitlegging worden de volgende ongerijmtheden geboren, welkers voorflelling geneeg ia, om ze te verwerpen. Uit dezelve zou volgen, (f) Dat de bejaarden eerst moeten onderwezen, en dan gedoopt ; maarj de Kinderen eerst moeten gedoopt, en dan onderwezen worden: en zulk ene ongelijkheid, wil men Hf, tvezen •Karen, on: alzo het bevel Christi na de Letter te voldoen. Dat men eerst Leren, en alsdan Dopen zoude. Eindelijk op Pencma, over de Sacramenten pag. 123. te lang om hier uit te febrijven, maar dubbelwaardig om nagezien te worden ; ook is voor een verwerper van den Kinderdoop, niet onaangenaam, 't geen die groten man, daar op laat volgen pag. ia6- Na veel wroeten, heeft men gevonden, éne plaats, bij£7/« febius,dsM het woord gebruikt wordt met opzigt tot een velgend onderwijs; dan men zie hier over J. Wagenaar, onderzoek over den Kinderdoop, eerde uitgave pag. 101. De aanmerking dat het gebod van den Zaligmaker, door twe deelwoorden (participiums) dopende en lerende wordt voorgeflelt, verdient naaulijks aanmerking,- want behalven het genoeg bekent is, dat een deelwoord, in een gebiedenden zin, (in Imperativo) gebruikt wordt; zo hebben wij immers met onze partijen geen verfchil, wanneer zij met ons, .dit bevel, op bejaarden toepasfen. Hier over kan men nazien de Brieven over de votrwerpen des Dtops, voornamelijk pag. 157. en ook pag. 169, 170.  TEGEN DEN KINDERDOOP. afleiden uit dezelfde woorden; uit ene inftelling, die van geen ander onderfcheid gewag maakt, dan van een Difcipel te zijn door onderwijs! (ft) dat de behandeling ontrent de bejaarden, en ontrem de Kinderen, niet alleen zeer verfc,billende; maar zelfs vierkant tegenjlrijdig moest zijn ; want volgens deze uitlegging , zou het bevel van Christus hier op uitkomen. (§) Gaat benen onderwijst alle Volkeren; en wat de bejaarden onder hen aangaat, maakt ontrent hen geen onderfcheid, nog tusfehen perfonen, nog tusfehen Volkeren» neemt niet aan tot iemands nadeel, dat zijne ouders, of zijn geflagt godloos geweest zij, of nog is: doopt allen, zelfs het nakroost van den vervloekten Cbamt neemt daar en tegen tot niemands voordeel aan, dat hij een Kind van Abraham is; nog dat zijne ouders godzalig.zijn; doopt niet allen; maar alleen zulken die door uw onderwijs, zig verklaren, mijne Difcipelen te zijn. §• 33- (§§) Maar wat de Kinderen aangaat; neemt tot hunnen nadele aan, dat hunne ouders ongelovig zijn ; en doopt ze niet; zelfs niet de Kinderen van de beminden om der Vaderen wille: neemt daar en tegen tot hunnen voordele aan, dat hunne ouders gelovig zijn; denzulken moet gij alle dopen, zonder onderfcheid. (§£§) Het eerjte voorftel ontrent de bejaarden, is in de inftelling van Christus, duidelijk gegrond; maar vraagt gij naaide gronden voor het twede, namelijk ontrent de Kinderen ; men moet ze alleen zoeken in de harfenen van de Kinderdoperen , en zig billijk verwonderen, dat menfehen die, in deze hunne Lere, de muggen uitzijgen; zulke kemelen kunnen doorzwelgen! §• 34- CO De inftelling des Doops, vinden wij met andere woorden , aldus voorgeftelt. Gaat benen predikt bet Euangelium, allen creature; die gelooft zal G 4 hek.  8a REDEVOERING beiben e. z. v. (y) Laat ons ontrent deze woorden, de volgende aanmerkingen maken, (i) De voorwerpen zijn alle creaturen. liet is klaar dat wij daar door moeten verdaan, redelijke Scbepfelen, en wel met uitfluitirg van jonge Kinderen; want het bevel is, predikt hen. (2) Wij hebben gehoort dat de voorflanders van den Kinderdoop, het woord onderwijzen, Matth. XXVIII: 19. willen vertaalt hebben , door Difcipelen maken : wij hebben bewezen dat het betekent , Difcipelen maken door onderwijs; en dat ftemt overéén, met de woorden bij Marcus: die heeft prediken (3) het gene dat gepredikt moest worden , was , die gelooft zal bebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; doch bij de volgende aanwijzing, namelijk wie verdoemt zal worden, wordt den Doop uitgela'en; hier uit befluiten wij, (*) dat wanneer bij den dopeling zelve, geen gelove is, dan ook den Doop met in aanmerking komt; maar agter gelaten moet worden, (**) dat Christus, om ene inftelling van enen Doop te geven, die ook aan Kinderen moest bedient worden, wel anders konde; maar om van dcnzelven de Kinderen uit te fluiten, niet anders behoefde te fpreken. 25. Ziet daar de w-orden van Christus: laat ons nu B. befehouwen het gebod vannen , die des Herenen Za~ ligmakers Apostelen zijn; en wel, (a) de getuigenisfen die zij geven, aangaande den aart, en nature van den Dcop. Dezen vinden wij (1) Rom. VI: 3, 4- ofte en wetet gij rdet, dat zo velen als wij in Cbristum Jefum gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn: wij zijn dan met bem begraven, door den Doop, in den dvod; op dat gelijkerwijs Christus uit dm dooden opgewikt is, tot de beer* (y) Mare. XVI: 15, 16.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 83 heerlijkheid des vaders, alzo ook wij, in nieuwigheid des Levens, wandelen zouden, (z) om dit fraaije voordel, duidelijk te verdaan , en daar door onze verwerping van den Kinderdoop te verdu-ken, zullen wij (*) den zin der woorden nafpeuren, en ten dien einde (aa) voor af opmerken , dat bet oogmerk van Paulus is, te bewijzen, dat de genade, wel verre van aanleiding te geven tot de zonde, integendeel het gefchikde middel is, om ze te overwinnen: ten dien einde maakt hij vs. a. deze hoofddelling, wij die der zonden gejlorven zijn, e. z. v. §• 36' (10 De Uitleggers verdaan hier door, dat deel der bekering , 't geen anders genaamd wordt de affierving van den ouden men §• 3*8. (bb) Dic geheim nu, en welk ene betrekking de gelovigen daarop hebben , wordt ons afgebeeld in den Christelijken Waterdoop, laat ons om dit duidelijker aantcwijzcn» (f) Voor af aanmerken. (§) Dat de oirfprcngelijken Doot: , door indompeling gefchiedde: dat het water in zulk enen Doop gebruikt, geen zinbeeld kan wezen, van iets dat nuttig of aangenaam is; integendeel, de plegtigheid zelve, is ene natuurlijke Schilderij van iemand, die om zijne misdaden veroordeelt is, om onder het water verfmoort te worden: die dat vsnnis ondergaat tot de indompeling toe: die uit het water gehaalt of opgelaten wordende, vrij gefproken,en geagt wordt aan bet vonnis voldaan J» hebben;zoo dat hij uit aanmerking van die omilandigheden3gerekent worde dood 1 fa) Verg. 1 Cor. XV: 55-57-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 85 dood te zijn geweest, en wedeiö.n een nieuw Leven te beginnen. §• 39 (§§) Ontrent het woordengeftel van onzen Tekst, C) dat het voorzetfel in,'t welk ons hier 3 malen voorkomt, in Christus, in zijnen doad, in den dood; of gelijk men beter leest, tot Christus, tot zijnen dood, tot den dood. (&) Zij ene vergrotende maniere van fpreken; want letterlijk zou het aanduiden , dat men door den Doop, Christus zelve wordt; dat men daar door zijnen . doodfierft .-deze betekenisfe nu onmogelijk zijnde , moet die fpreekwijze iets aanduiden, dat daarnaast bijkomt; en dan leert ze, dat men door den Doop zoonaauwmet Christus, en zijnen dood verenigt word,als de omftandigheden van het onderwerp, zulks toelaten. (..) Dat de fpreekwijze, met hem begraven, niet zien kan op de Begravinge van Christus, nog op ene Geeflelijke Begravinge der gelovigen. Deels om dat de fpreekwijze van begraven te zijn, in of tot den dood, in dien zin vrij onvoegzaam fchijnt: deels om dat de Ap. van Christus begravinge, nog voor, nog na, geen gewag maakt. Einde. (b~) Om onze mening wal te vajten, hefïnnère men zig de fpreekwijze van iemand tet een-memcb ie maken; of zo als Hand. II: 36. gezegt wordt , tot enen Cbristum gemaakt. Over het woordje «is kan men de taalkenners raadplegen, en daar inede de Concordantie van Trommius vergelijken. Hoe dit voorzelfel alhier in de aanklager (accufativo) gebezigt, en gevoegt bij Christus, en gedoopt te worden, van een bijzonderen nadruk is, kan men vinden bij Erasmus, en voornamenlijk, fc-ij Vitringa , zoo, over deze plaats, als over Gal. III: 27. Da fpreekwijze van in MoJ'es gedoopt te zijn , is van denzelveu aart, en betekent door ene vergrotende, of fterfce maniere van fpreken, dat men daar door Mozes, of zijne wet, zelve wordt.  86 REDEVOERING delijk om dat de afbeelding van de affterving des ouden menfche, door het zinbeeld van begraven, nog fterker is , als die van gejlorven; en welken zin wij, om redenen hebben afgekeurt. Waarom wij oordelen dat die fpreekwijze , meest ziet op het teken der indompeling , die ene begraving vertoont. Hieröm zegt de Ap, wij zijn begraven, door den Doop; en als hij 'er bij voegt met hem, zo leert zulks, dat de gantfche plegtigheid, met hare betekenisfe, gefchied in de vereniging met Christus. (.. O Had de Ap. vs. 3. gefproken van Christus dood , waar in of tot welken men gedoopt wordt; nu zégt hij vs. 4. in 't gemeen den dood, om daar door den dood der gelovigen in te fluiten. §. 4o.Ctt) Nu is ons gebieken dat de Doop der Christenen, opzigt heeft, op" den Dood van Christus, zo wel als op den dcod der gelovigen. Laat ons nu zien welke zaken bet ons voor den geest brengt. (§) De Dopeling geeft een bewijs van zijn geloof aan de waarheid van Christus Lijden, en dood; hem nabootfende jn het dragen van Gods Toorn, die als wateren hem hadden overftroomt, en verflikt (c). (§§) Hij betuigt daar mede, zijn deelgenootfchap aan, en zijoe vereniging met Christus, uit welken hoofde hij rekent, aan de zonde haren eisch ten volle voldaan, en deze van hem niets meer te vorderen te hebben. (§§§) Heeft de zonderenen eisch op den ouden mensen; de Dopeling onderwerpt ze, aan alles wat tot deszelft onderbrenging, en verflik- (e) Verg. Ff. LXIX: 2, 3. en Venema over de S«cramenten pag. 130. en vervolgens; die aanmerkt, dat den Doop wordt geaaamt bet tegenbeeld van de Zondvloed, «n het bad der we. 'jergebtortt, dat hij ook bij de Rode Zee vergeleken wordt.  I tegen den KINDERDOOP. 87 fh'kking dienen kan, op dat het Ligchaam der zonde, te niete gedaan worde. De Dopeling nu , op deze wijze, aan de zonde, alles voldaan hebbende; verbeelt zijne opkomst uit het water, hoe de vorige betrekking ophoudende, en hij vrij gemaakt zijnde van de Zonde; met Christus, in nieuwigheid des levens zal wandelen. (§§§D De Dopeling, onderwerpt zijn Ligchaam, aan den tij. delijken dood, en geefc door zijnen Doop, een bewijs van zijn gelove, dat met zijn Ligchaam, ook het Ligchaam der Zonde , zal verbroken worden; terwijl zijne opkomst uit het water, hem vergewist, dat Christus opflandicg, een onderpand is van zijne zalige opflanding. §. 41. (**) Ziet geliefde, welk ene heerlijke Schilder'je, ons de Christelijken Waterdoop vertoont.' maar hoe veiflaauwt ze, wanneer men hem aan jonge Kinderen bedient. En dit zal ons nader bbjken, als wij onder anderen, onze aandagt vestigen, op dit voorwaardig voordel: weet gij niet, dat zo veel wij in Christus Jesos gedoopt zijn, (aa) De Doop was bereids, al meer dan 20 Jaren bediend geworden, toen de Ap. dit fchreef: onder de 30CO Zielen, die op den eerden Pinksterdag gedoopt werden, waren ook uitlandfche Romeijnen;dien volgens mogen wij vijlig onderdelien, dat, als de Apostelen ook Kinderen gedoopt bebben ; dan Paulus hier ook moet fpreken tot, en van zulken, die in hunne Kindsheid gedoopt waren; maar (f) waar uit blijkt hier het onderfcheid ? Spreekt de Ap. van verfchillende onderwerpen? gewaagt hij van enen verfchillenden Doop? Of is 'er geen zigtbaar onderfcheid, tusfehen den Doop der bejaarden, en dien der Kinderen? Immers dit is onlochenbaar, dat de Doop der bejaarden, vettig gebruikt wordende, het dan zeker is, dat, alle die gedoopt worden,  88 REDEVOERING den, in Christus Jefus worden gedoopt, en dat zij alle," de kragt van Paulus voordel ondervinden; maar wat den Doop der Kinderen betreft; hoe wettig, hoe voorzigtig, men hem ook moge bedienen; hoe vast het ook ga, dat hunne ouders gelovigen waren, het kan niet anders wezen , of men moet ook dopen, of gedoopt hebben, zulke voorwerpen, in wien nimmer, iets van't geen de Ap. opgeeft, gevonden is, of zal gevonden worden. §. 42. (-ff) Indien men bet recht, tot den Doop der Kinderen, zoekt in het gelove hunner ouderen , of bij gebrek van dien , in dat van hunne voorouderen, zo is de vrage, of men dan evenwel de Kinderen niet doopt in Christus Jefus ? En zo ja, of de Doop, wettig gebruikt wordende, dan alle de Kinderen die gedoopt worden, niet worden gedoopt, op dezelfde wij ze? en zo wederom ja; of de Doop ooit beter, is gebruikt geworden, als door, en ten tijde van de Apostelen ? Maar als nu dat alles wordt toegeftemt; hoe kan dan de Ap. met opzigt tot den Kinderdoop, zo voorwaardelijk zeggen, zo veelen , als wij in Christus Jesus gedoopt zijn? (bb) Uit hoefde van deze aanmerkingen, moet aan het voorwaardig voorflel; zo veie e. z. v. ene van de volgende uitleggingen gegeven worden, (f) Zs vele e. z. v. dat is, voor zo verre uwe ouders bij uwen Doop, in de daad gelovigen waren, en zig niet zelve, gelijk Simon den To. venaar, ter kwader trouwe hebben laten dopen ; voor zoo verre zijt gij in Christus Jefus gedoopt; doch deze uitlegging verwerpen wij. (§) Om dat Paulus woorden ook moeten toegepast worden op zulken, die bejaart zijnde, gedoopt waren, en bij dezen was hun eigen gelove, het kenmerk van de wettigheid hunnes Doops. (§§) Om dat de Ap. dan hier fpreken zou, niet alleen van, maar ook tot hen, die in hunne Kindsheid gedoopt waren; maar die  TEGEN DEN KINDERDOOP. 8$ die nu zijne redenen konden verftaan; dan 'er is geen één voorbeeld, dat de Ap. in dergelijke gevallen, van of tot volwasfenen fprekende, zig immer hebben bediend , van enig bewijs, genomen uit het gelove hunner ouderen. (§§§) Indien Simon den Tovenaar, een Kind heefc gehad, dat benevens bem gedoopt is geworden; zo zou het niet in Christus Jefus zijn gedoopt geweest; maar indien dat Kind, naderhand is gelovig geworden; fpreekt dan de Ap. niet van het zelve, nog van zo vele anderen die in het zelfde geval zig hebben bevonden ? §• 43* Ctt) Of dat de Ap. door het voorwaar'dig voordel, met opzigt tot hen die in hunne Kindsheid gedoopt zijn, wil te kennen geven, dat zij in Christus Jejus zijn gedoopt, wanneer zij, tot Jaren van onderfcheid gekomen zijnde, in Christus geloven, en daar door den Doop aan hen bedient van kragt en waarde wordt; maar deze uitlegging kan aan onze tegenfprekers van geen nut zijn, (§) om dat ze, wel in hunne verbeelding; maar niet in de woorden van Paulus, te vinden is. (§§) Om dat ze door die uitlegging, ons gevoelen zouden omhelzen, want (.) het gelove der ouderen, of der vooröuderen , waarvan men zulk enen ophef maakt, wordt door die uitlegging verlochent, naardien men dan leert, dat het recht tot, of de vrugt van den Doop; immers dien Doop , waarvan Paulus fpreekt, alleen moet gezogt worden, in bet gelove van den gedoopte, dan volgt ook tevens , dat die Doop der Kindsheide geen genoegzame, geen-nuttigen Doop is ,tot zoo lange, dat het gelove, en de belijdenisfe van den Dopeling, daar tusfehen kome; en wat verfchilt het dan van ons gevoelen; als men alleen uitzonderd, de Hoffelijke befprenging met water ? S' 44» Cttt) Of dat de Ap, alleen maar zou fpre- ken,  co REDEVOERING ken, tot, en van hen, die bejaard, en op bunne belij* denisfe gedoopt zijn. Deze onderftelling kan niet aangenomen worden , om dat het al te k aar is, dat de Ap. zonder eDige uitzondering te maken, fpreekt van, en tot alle de Christenen van Romen: dat hij daarenboven , hier handelt van ene zaak , die hen allen aangaat : ook zouden naar deze onderftelling, de Kinderen, niet in Christus gedoopt worden, (tttt) Dus dan niets overblijft, dan te onderftellen, dat de Apostelen, zig houdende aan het bevel van hunnen groten en enigen meefter, gene anderen dan bejaarden , en wel op hunne belijdenisle hebben gedoopt: dat zy van den Doop fprekende, zoo als Paulus doet, zig in diervoegen uitdrukken, dat 'er nooit iets gevonden wordt, 't geen op jcnge Kinderen kan worden toegepast; maar dat integendeel hunne omfchrijvingen van dien aart zijn, dat daar door, de Kinderen worden uitgefloten. §• 45- (2) Ene foortgelijke plaats vinden wij Col. II: 12. Zijnde met bem begraven in den Doop, in welke gij ook met bem opgewekt zijt, door bet gelove — Gods. Ontrent deze plaats zullen wij kortelijk opmerken (*) dat de Brief aan de Collosfenfen gefchreeven is, ontrent 27 Jaren, na dat den Doop was bediend geworden: en daaruit volgt dat, als de Apostelen ook Kinderen gedoopt hebben, dan Paulus hier ook moet fpre. ken , tot en van zulken, die in hunne Kindsheid gedoopt waren. (**) Uit dien hoofde kunnen wij over deze plaats het zelfde oordeel vellen , als wij over Rom. VI: 3, 4. gedaan hebben: intusfchen dit is zeker, dat de woorden van den Ap. zoo eenvoudig zijn, dat ze niet op twederlij onderwerpen kunnen toegepast worden: dat hij om alleen te fpreken van zulken die op hunne belijdenisfe gedoopt zijn, niet anders  TEGEN DEN KINDERDOOP. 01 ders konde fpreken: dat hij fpreekt tot, en van zulken die, te voren dood waren door de misdaden Ccj die Christus hadden aangenomen , (d) die bevestigt waren in het gelove, (e) die verhit konden worden door de PhiloFophie (ƒ). Eindelijk Iaat men nagaan alle de uitleggingen over deze plaats, dOor hen die den Kinderdoop begünftigen; en men zal bevinden , dat zij in dezelven geen gewag maken van den Kinderdoop; trouwens zij komen niet gaarne aan dat onderwerp , om dat hen den ftrijd zoo moeilijk valt. §• 4<5. (3) Gal ttl* 27-29 in dit voorfle! letten wij (*) op vs. 27. Zo vele als gij in Christum gedoopt zijt, bebt gy Christum aangedaan. Herinneren wij ons het gezegde over Rom. VI: 3, 4. Alle Kinderen worden op dezelfde wijze gedoopt; en zo hun recht tot den Doop, moet gezogt worden, in de betrekking die zij hebben op het gelove van hunne ouders; zo worden ze egter alle in Christus gedoopt; dus kan de Ap. ten opzigte van de Kinderen niet 2eggen, zo vele als gij m Christum gedoopt zijt; maar hij fpreekt alleen van, en tot hen , die op hunne belijdenisfe gedoopt zijn , en dat blijkt overtuigelijk uit het vorige 2öfle vs. Gij zjt alle Kinderen Gods, door bet gelove (**) op vs. 28. Is het niet vreemd dat, daar de Ap. vs. 26. gezegt had, gij zijt alle Kinderen Gods ; hij deze alle, bepaalt tot Joden en Grieken; dienstbaren en vrijen; man en wijf; en dat zonder van Kinderen te gewagen? indedaad dit kwam bij de omfchrijving van man en wijf, zeer te pas (***) op vs, 29. kon de Ap. nog duidelijker fpreken, om ons te leren dat de betrekking op het gelove van de ouders, niemand recht geeft op Christus, nog op de goe- (O v»< *3- 00 vs. 6. (O vs. 7. Cf) 8. H  02 REDEVOERING goederen van zijn Koningrijk , als nu hij dus fpreekt; indien gij Christi zijt, zo zijt gij Abrahams Zaad, en naar de beloftenisfe erfgenamen ? §. 47. (4) Eph. IV: 5. daar de Ap. leert dat 'er maar enen Doop is. 't Zij ons vergunt om aan te merken. (*) Dat hij het gelove voor den Doop Helt: nu van zulk enen Doop , is 'er niet meer dan één. (**) Indien iemand zig een eenvoudig denkbeeld vormt, van den Doop der bejaarden, en dan daar bij vergelijkt, dien van de Kinderen; zal hij moeten bekennen, dat het in de daad zijn twederlij Dopingen , die niets met elkander gemeen hebben, dan een gedeelte van de uitwendige plegtigheid. (aa) Befchouwt men het teken; daar in zijn de bejaarden, immers bij de indompeling werkzaam; maar de Kinderen lijdelijk, (bb) De betekende zaak is bij de bejaarden , een voorgaand, perfoneel, en bejlendig deelgenootfchap aan Christus ; maar bij de Kinderen, ene toekomende, algemene en onzekere betrekking, (cc) De Doop der bejaarden heeft ene duidelijke inftelling; maar die der Kinderen, heeft genen anderen grond, dan dat hij op zijn best genomen, niet verboden is. (dd) De bejaarden worden perfoneel, en onfeilbaar verzegelt, op den grond van hun eigen geloof en belijdenis; en dat zonder enig opzigt op bun maagfcbap; maar de Kinderen niet anders dan ten hunnen opzigte voorwaardelijk ; altoos onzeker , en met aanneming des perfoons , ten -opzigte van hunne ouders. §. 48, (5) Als men eindelijk nagaat, hoe naauw dat de Doop verbonden wordt, aan de vergeving der zonden; en genaamt wordt een Doop ter bekering, en wederom der bekering, het welk ten opzigte van de Dopeling aanduid, ene Zedelijke verandering ten goede, zo blijft 'er immers geen de minlte bedenking over, dat » h'j m  tecén dên KINDERDOOP. 93 hij van enen anderen aart is, als de befnijdenisfe, en over zulks niet tot Kinderen kan betrokken worden. §. 49. (b) Ziet daar geliefde , de getuigenisfen van hen, die uitmuntender bedieninge hadden als Mozes. Laat ons nu verder nafpeuren hunne gedragingen, wan* neer zij den Doop bedienden. CO Van andere voorbeeb den, zullen wij vervolgens fpreken : thans valt onze aandagt alleen op het gezelfchap, in het huis of huisgezin van Cornelius, volgens de omftandige befchrijvinge Hand. X. Van het welke Petrus vs. 47. zegt, kan ook iemand het water weren, d.it dezen niet gedoopt en zouden worden, diè den H. Geest ontvangen herben, en volgens vs. 48. werden die alle gedoopt, die den H. Geest ontfangen hadden; en die Petrus baden dat bij enige dagen bij ben zoude blijven. Laat ons hier bijvoegen het geen wij van den Kamerling lezen (g). Indien gij van gantfeber barte gelooft, zo is bet geöorlooft. (2) Ik weet men zal antwoorden dat dit gezegdens zijn, die van en tot volwas/enen zijn gerigt; van wien men ook gelooft, dat ze niet anders , dan op hunne belijdenisfe mogen gedoopt worden; doch men gelieve te overwegen (*) dat, nademaal zulke getuigenisfen, aangaande de volwas/enen, zoo duidelijk gegeven, en zoo dikwerf zijn herbaalt geworden ; het ons dan ten hoogden vreemt moet voorkomen, dat men in het gehele N. T. wegens den Kinderendoop , noch titel, noch jota vind. (**) Niet tegenftaande Jefus, aan zijne Discipelen, menigvuldige lesfen heeft gegeven, aangaande den aart van zijn Koningrijk; de gejieltbeid zijner onderdanen; hunne voorrechten, en pligten; nooit egter fprak hij van den Doop der Kinderen; nog wanneer hij den Doop infielde; nog toen Hand. VIII: 37. II 2  94 REDEVOERING toen hij, volgens een omdandig berigt, een Kindeke op zijne armen nam; het de banden op lijdde; en verklaarde dat aan het zelve , bet Koningrijk der Hemelen toe- kwam 1 I §. 50. (***)Wanncer Phiiippus, zeggende, indien gij van gantfcher harten gilooft, danix bet geöorlooft, door dit zijn voordel de Kinderen niet uitflek, hoe onvoorzigtig fpreekt hij dan ? 't Is waar de Kamerling, had vermoedelijk gene Kinderen, en hij was in de onmogelijkheid om ze voortaan te gewinnen; maar het is niet te min zeker, dat hij, verrukt door het geen hij ondervonden Ind, in Candace zal hebben verflag gedaan, onder anderen , van de woorden van Phiiippus; maar konden nu zijne Landgenoten of zijn Maagfchap, uit die woorden befluiten dat, indien zij geloofden, dan ook bunne Kinderen moesten gedoopt worden ? Of bebben de Aposttlen dit gebrek in latere dagen vervult? Vind men in hunne Handelingen, in hunne Brieven, daar van de minde voetdMppen ? Moeten wij ons gedragen naar hun zwijgen, of naar hun fpreken, en zo dit L;atde alleen waar is, wat wil het dan zeggen, indien gij van ganU fcber barton gelooft, dan is bet geöorlooft! §. 51. III. Eene derde reden waarom wij den Kinderdoop verwerpen is, om dat het ontbreekt aan gezag bebbende voorbeelden , dat 'er Kinderen zouden zijn gedoopt geworden. Ik zegge gezag bebbende voorbeelden; want na dat Gods Kerke, zo jammerlijk is verdeelt geworden, en door verfchillcnde Godsdienden, veelderlije Altaren zijn opgerigt, heeft zig helaas! niemantsefchaamt om het gezag van menfehen, min of meer openlijk te erkennen: de ene partije zweert by het Concilie van Trente, en de andere roemt het Sijnode van Dord. zoo, dat over het geheel genomen, men zelfs van de bes-  tegen den KINDERDOOP. pr besten moet zeggen, dat hun gelove, hoewel gegrond op het Fondament der Propheten en Apostelen, evenwel ene merkelijke verfterking verkrijgt, uit de gevoelens van het Kerkgenootfchap waar toe zij behoren ; uit het getuigenis der meerderheid; uit de alge* mene , en oude gewoonte; en vooral uit de toeftemming van zulke menfehen, wier luister, men met zulk ene vergenoeging, en verrukking befchouwt, dat men daar door , niet zelden verblind wordt. Intusfchea elk redelijk Christen , zal dit misbruik veroordelen, en in de daad bekennen, dat Jefus, en zijne Apostelen , de enige inflellers zijn, van dien regel, naar welken wij moeten wandelen ; zoo, dat al kwam 'er een Enge! uit den Hemel, die een ander Evangelium verkondigde, men zeggen moet, bij zij vervloekt! §. j2. A. Wat nu Jefus aangaat; hij zelve doopte niemant: hij werdt naar de wet, op den 8jten dag befneden; maar wat den Doop betreft; hoewel hij van Joannes bediend werdt, heeft dat grote voorbeeld,zig laten dopen, toen hij 30 Jaren oud vaas, en gereed Hond , om den loop zijner bedieninge waar te nemen. B. Betreffende de Apostelen ; hoe breedvoerig ook, dat hunne Handelingen zijn befchreven; en onder dien, zeer omftandig verfcheidene bedieningen van den Doop; nooit leest men dat ze jonge Kinderen gedoopt hebben : en deze fteliing, geeft ons aanleiding om onderzoek te doen naar de Huisgezinnen , dien zij gedoopt hebben; en die zijn vijf in getal, het huisgezin namenlijk van Cornelius, (h) van Lydili, (ij van den Stokbewaarder, Ck) van Crispus, (1)e.i van Ste/oanas >Kmj. Hier O) Hand. X. (;) Hand. XVI: 15. (*) vs. 33. (7) Mand. XVIJI: 8. verg. 1 Cor. I: 14. r» 1 Cor. 1: 16. H 3 J  94 REDEVOERING toen hij, volgens een omftandig berigt, een Kindeke op zijne armen nam; het de banden op lijdde; en verklaarde dat aan het zelve , bet Koningrijk der Hemelen toe. kwam! §.50. (***)Wanneer Phiiippus, zeggende, indien gij van gar.tfcber harten güooft, dan is het geöorlooft, door dit zijn voorftel de Kinderen niet uitfluit, hoe onvoorzigtig fpreekt hij dan ? 't Is waar de Kamerling, had vermoedelijk gene Kinderen, en hij was in de onmogelijkheid om ze voortaan te gewinnen; maar het is niet te min zeker, dat hij, verrukt door het geen hij ondervonden hadj in Candace zal hebben verflag gedaan, onder anderen , van de woorden van Phiiippus; maar konden nu zijne Landgenoten of zijn Maagfchap, uit die woorden befluiten dat, indien zij geloofden, dan ook bunne Kinderen moesten gedoopt worden ? Of bebben de Apos* ttlen dit gebrek in latere dagen vervult? Vind men in hunne Handelingen, in hunne Brieven, daar van deminftc voetftappen ? Moeten wij ons gedragen naar hun zwijgen, of naar hun fpreken, en zo dit laatfle alLen waar is, wat wil het dan zeggen, indien gij van gant. fcber barton gelooft, dan is bet geöorlvoftl §. 51, III. Eene derde reden waarom wij den Kinderdoop verwerpen is , om dat het ontbreekt aan gezag bebbende voorbeelden , dat 'er Kinderen zouden zijn gedoopt geworden. Ik zegge gezag bebbende voorbeelden; want na dat Gods Kerke, zo jammerlijk is verdeeit geworden, en door verfchiilende Godsdienften, veelderlijc Altaren zijn opgerigt, heeft zig helaas! niemant f;efchaamt om het gezag van menfehen, min of meer openlijk tp erkennen: de ene partije zweert by het Concilie van Trente, en de andere roemt het Sijnode van Dord. zoo, dat over het geheel genomen, men zelfs van de bes-  TEGEN BEN KINDERDOOP. pj besten moet zeggen, dat hun gelove, hoewel gegrond op het Fondament der Propheten en Apostelen, evenwel ene merkelijke verfterking verkrijgt, uit de gevoelens van het Kerkgenootfchap waar toe zij behoren ; uit het getuigenis der meerderheid; - uit de alge* mene , en oude gewoonte; en vooral uit de toeftem' ming van zulke menfehen, wier luister, men met zulk ene vergenoeging, en verrukking befchouwt, dat men daar door , niet zelden verblind wordt. Intusfchen elk redelijk Christen , zal dit misbruik veroordelen, en in de daad bekennen, dat Jefus, en zijne Apostelen , de enige inftellers zijn, van dien regel, naar welken wij moeten wandelen ; zoo, dat al kwam 'er een Engel uit den Hemel, die een ander Evangeüum verkondigde, men zeggen moet, bij zij vervloekt! §. ji. A. Wat nu Jefus aangaat; hij zelve doopte niemant: hij werdc naar de wet, op den Sjlen dag befneden; maar wat den Doop betreft; hoewel hij van Joannes bediend werdt, heeft dat grote voorbeeld,zig laten dopen, toen hij 30 Jaren oud vaas, en gereed ftond , om den loop zijner bedieninge waar te nemen. B. Betreffende de Apostelen ; hoe breedvoerig ook, dat hunne Handelingen zijn befchreven; en onder dien, zeer omftandig verfcheidene bedieningen van den Doop; nooit leest men dat ze jonge Kinderen gedoopt hebben : en deze Helling, geeft ons aanleiding om onderzoek te doen naar de Huisgezinnen , dien zij gedoopt hebben; en die zijn vijf in getal, het huisgezin namenlijk van Cornelius , (h) van Lylia, (i) van den Stokbewaarder, (k)van Crispus ,Ql)e^ xanStepbanas jnj. Hier (£) Hand. X. (<) Hand. XVI: 15. (*) vs. 33. Q) Kind. XVIIL 8. verg. 1 Cor. I; 14. (»*) 1 Cor. I: 16. H 3 _J  9S REDEVOERING Hier uit menen de voorftanders van den Kinderdoop, bewijzen te vinden , dat ook Kinderen zijn gedoopt geworden. Vraagt gij hoedanig zij dit bewijzen ; ik weet het niet, en het geen ik daarvan meine te weten, fchaam ik mij om het voor te Hellen: oordeelt zelve! (a) Wat aangaat Cornelius, aan wien onze tegenfprekers niet gaarne, in dit geval denken, zal het genoeg zijn, op te merken. (O ^at mJ> metgeheel zijn buis wordt befchreven te zijn, godzalig, godvrezende, aalmoesfendoende , en biddende («). Dus hier van gene kleine Kinderen gefproken wordt. (3) Dat hij van zig, en van zijn huisgezin zegt, wij zijn bier in de tegenwoordigheid Gods, cm te boren. e. z. v. (0). (3) Dat Cornelius, en zijn huisgezin, [pralen met vreemde talen {pj. £4) Dat hij, en zijn huisgezin den H. Geeit hadden ontfangen, gelijk Petrus , en de andere gelovigen die met bem gekomen waren (q). Uit welken hoofde het bevel volgde, dat ze zouden gedoopt worden (r). Hebben wij nog meer nodig om aan te tonen, dat in zijn huisgezin, of onder de gedoopten uit het zelve, geen Kinderen waren? §• 53- (tO Betreffende Lydia, (V) vragen wij, was zij gebuwt, dan or.gebuwt ? was zij maagd of weduwe ? bad zij Kinderen of niet ? en zo ja, waren ze toen nog zeer jong, of volwasfen? Dat Lydia toenmaals enen man had, blijkt niet uit den tekst, waarin gewaagt wordt van baar huis; ene fpreekwijze, zeer onbegaanbaar met den ftijl der Joden, indien zij enen man had; maar dit in't midden gelaten, is de vrage, of die jonge Kinderen jnet de moeder, naar Philippi gerijst, dan te Tbyatiren ge- («) Hand. X: 1, 2. (c) Ibid. vs. 33, O) vs. 45, 4(.j) vs. 47. (r) vs. 48. (s) Hier over kan men breedvoerig zien, de jaamerkingen van B. van VVenigem, pag. 644. en vervolgens.  tegen den KINDERDOOP. 97 gebleven, of elders zig bevindende waren ? doch wie zal zig nu onderwinden , niet om hier van iets tegeloven; maar om het te bewijzen, en naardien dit bewijs onmogelijk is , wat kunnen dan die voorbeelden baten? Indedaad, de onderftelling dat in die huisgezinnen, jonge Kinderen zijn geweest, om niet te vragen naar bewijs, of ze gedoopt zijn, rust op genen anderen grond, dan dat men het zoo liefst begrijpt; en door dien waan ingenomen , twijfelt men daar minder aan, als de Roomsch» gezinden doen, wanneer zij horen prediken van de drie Koningen! §• 54- Cc) Den Stokbewaarder aangaande, die gedoopt is met alle de zijnen (tj. Indien men het verbaal, hem betreffende, eenvoudig befchouwt, zal men overtuigt zijn, dat in zijn buisgezin, of onder de gedoopten van het zelve, gene jonge Kinderen waren 00- Want (r) alle de zijnen die gedoopt werden, (vj waren zulken, aan wien bevolen werdt, in Jefum Christum te geloven Cw). Want de woorden gij, en uw buis, zijn zo wel betreklijk op het bevel, gelooft, als op de belofte, gij zult zalig worden, (z) Tot alle die in zijn buis waren. Jpraken de Apostelen bei tvoord des Here (x). (3) Hij verheugde zig dat bij, met al zijn buis, aan God was gelovig geworden (j). Laat iemand zig nu voorftellen'in welk enen zin, dit van den Stokbewaarder, en van zijn bejaard buisgezin moet verftaan worden, en zig dan afvragen, hoe met mogelijkheid dezelfde uitdrukkingen , op jonge Kinderen kunnen worden toegepast. §■ 55' Cd) Wat aangaat Crispus deze is gedoopt (z), en (O Hand. XVI.- 33. («) Zie wederom 13. van Weenigem, pag. 650-056. O) Hand. XVI: 33. (w) vs. 31. (z) vs. 32.' i 00 vs. 34- 00 1 Cor. I: 14. H4 .  58 REDEVOERING en ook zijn buisgezin Qn), maar dat daar in gene Kinderen waren, ofwel, dat ze door het woord buisgezin niet worden ingefioten, blijkt uit den tekst; Crispus geloofde aan den Here, met geheel zijn huis, en velen vandeCorini tberen, c?i.oofden, en werden gedoopt, (e) Betref, fende eindelijk het huisgezin van Stepbanas (b). BehaU ven dat wij daar ontrent dezelfde vragen kunnen doen, die wij wegens het huisgezin van Lydia gedaan hebben; merken wij noch kovtelijk aan. (i) Dat Stepbanas met zijn huis genaamd wordt, de eerfteling van Achaijen, en wel zoo, dat zij zig den Heiligen ten dienfte hadden ge. Jcbikt (O. (2) Dat Paulus in de gemelde plaats, 'er op laat volgen een bevel, om zig den zodanigen te onder, werpen, als mede enen iegelijken, die medewerkt, en ar. leid (d). Cl) Dat het huisgezin van dezen Stepbanas moet gerekent worden onder het getal van hen, die Paulus borende geloofden, en gedoopt werden (e). §. 36. Behalven deze verwerende aanmerkingen, zullen wij 'er nog bijvoegen, (a) Dat de ftilzwijgenheid der H. Schrijvercn, een groot vermoeden geeft, dat in alle die huisgezinnen gene Kinderen zijn geweest; te meer, daar wij zien, dat ze anders, zelfs in gevallen van veel minder aanbelang, uitdruklijkgenoemt worden. Die nu gegeten badden , waren omtrent 5000 mannen, zonder de vrouwen, en Kinderen (ƒ). ja bij onzen Lucas zelfs, ende zij geleidden ons alle, met vrouwen en Kindi-f,en. (g) Die d3ar en tegen,ais 'ergene Kinderen te pas kwamen , uitdruklijk noemt, alleen mannen en vtou- (a) Hand. XVIII: 8. (A) I Cor. I: 16. (c) 1 Cor. XVI: 15. vcrgel. de Kant tekenaren, (d) vs. 16. (e) Hand. XVHI: g. (ƒ) Marth. XIV: si. Het zelfde vind men ook Cap. XV* 38. (g) Hand. XXI: 5,  , TEGEN DEN KINDERDOOP, 99 vrouwen die den Here geloofden; (b) en die- ook gedoopt werden (i), en dat zonder van Kinderen te gewagen, (b) Dat volgens den ftijl der H. Schrijveren, de Kinderen, door het wo->rd buis of huisgezin, meest worden uitgefloten. Ende Elkana toog op met zijn gantsche huis o?» te offeren (k). Terwijl het blijkt dat zijne buisvrouwe en zijn enig Kind, niet mede toog (£). U groeten, die van bet buis des Keizers zijn, Cm) die gehele buizen verkeren, lerende e. z. v. (n) Zo ook het gehele buis, of al bet buis, zo als men uit verfcheideneplaatzen zien kan (o). Bijzonder uit dit getuigenis, die woorden — zal fpreken, door welken gij zalig zult worden, en at. uw huis , ende — de Heiligen Geest viel op ben Cp). Dit word nader op deze wijze voorgeftelt, kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt en zouden worden, die den H. Geest ontfangen bebben. Gelijk als ook wij ? en bij beval dat ze zouden gedoopt worden — toen baden zij hem e. z. v. (q). §. 57. (c) Dan, men moet zig billijk verwonderen, dat onze tegenftanders zig beroepen op vijf, of gelijk fommigen op driebuisgezinnen die gedoopt zijn, onder welke gedcopten zij menen dat Kinderen zijn geweest, en zulks gelijk wij gezien hebben zonder enig bewijs, dan het geen in hunne verbeelding berust, terwijl wij oordelen op betere gronden, het tegendeel bewezen te hebben;-maar waarom zoeken zij, niet hun bewijs, ia ene veel grotere meerderheid, dan die van de bijgebragte huis- rh) Hand. V: 14. Q) Cap. VIII: 12. (k) 1 Sam. I: 21. (/; vi. 22. f» Philip. IV: 22. (b) Tft. I: 11. Qo) Hand. %l 2. Cap. XVIII: 8. Cap. XVI: 34. Joh. IV: 53. O} Hand. Xh 14» *5« (?) Cap. X: 47, 4S. H 5  ,0O REDEVOERING huisgezinnen? Zij, die zig 15 Eeuwen lang hebben afgetloofc, om alle mogelijke fcbijnredenen, voor dezen eigenwillig™ Godsdienst uit te vinden! Die zoo velevon~ den gezogt bebben! Heeft zig hunne aandagt , bij het oneindig overdenken van den Doop, en van den Kinderdoop , dan nooit bepaalt tot de twe volgende verhalen, die van het bedienen des Doops gedaan worden? En wel (O Hand. II: 41. Alwaar vermeld wordt van ene doping van 3000 Zielen. Wat verfchilt dat geval van 5 buisgezinnenl Nog eens, weet men niet op te merken dat, bij die gelegenheid aan de verflagene van harten , werdt gezegt u komt de belofte toe, ende uwe Kinderen ? (r) Waaröm verkiest men dan liever zig te beroepen op het voorbeeld der weinige buisgezinnen; daar 'er met genoegzame zekerheid althans met veel meerder zekerheid dan men voor die huisgezinnen heeft, onder die 3000 Zielen, zulken waren die jonge Kinderen hadden ? doch geliefde, het verwondere u niet; want men moet zorgvuldig vermijden , alles wat ons van de doling zou te rug konnen brengen; immers dit is zeker, dat volgens het verhaal van Lucas, gene andere zijn gedoopt geworden, dan zulken, die verflagen in bet barte, uitriepen, wat moeten wij doen ? (V) tot wien Petrus zegt, bekeert u, en gij zult de gave des H. Geest ontfangen, (f) die zijn woord geerne aannamen Quj, Die volhardende waren in de Lere der Apostelen, in de gemeenfehap, in de brekinge des broods, en in de gebeden (v) ziet ook verder dit verhaal tot vs. 47. toe. §. 38. (2) Hand. VIII: 12. Het verband van dieplaats leert ty> Hand. II: 39. (j) vs. 37. (r) vs. 38. («) vs. 41. (v) vs. 42.  tegen DEN KINDERDOOP. ioi leert ons dat Phiiippus kwam in de Stad Samaria, en aan hare Inwoonden, onbepaalt voorgeftelt, Christus predikte (w) dat de Scharen baar bielden aan 't geen van Phiiippus gezegt werdt (x). Dat van velen , de onrijne Geesten uitgingen (yj. Dat 'er grote blijdfcbap werdt in de Stadt (z). Dat Sijmon verrukt bad de zinnen des Volks (a). Dat zij bem alle aanhingen van den kleynen tot den groten (b). Dat zij, die namelijk zoo algemeen befchrevcn waren , naderhand Phiiippus ge. loofden, en gedoopt werden (c), Als men zig nu herinnert dat Samaria was ene Stadt, ene grote, ja ene Hoofd' jladt; volgt dan niet van zelve dat in haar ook vele jonge Kinderen waren? En dat die algemene omfchrijving, van-de Stadt, de Scharen; velen, bet volk, alle, van den kleinen tot de groten! Ons een veel ruimer denkbeeld geeft, als dat van vijf huisgezinnen? En dit zo zijnde , waaröm bediend men zig dan niet van zulk een bewijs? daar behoeft men naar Kinderen niet te zoeken; zij waren 'er buiten tegenfpraak ; doch mijne broederen de ware reden is deze, dat daar die van Samaria, beltonden uit mannen, vrouwen en kinderen; onze Lucas zegt van die Inwoonders, dien hij, zo als wij gezien hebben omfchreven heeft; ende zij werden gedoopt beide mannen en vrouwen; en laat bij ongeluk 'er de Kinderen af! mogen wij dan niet vijlig befluiten dat de Apostelen gene Kinderen gedoopt hebben ? Te meer daar onze Lucas, ze anders duidelijk vermeld, zo als wij reeds gezien hebben (d). §. 50. Ziet daar geliefde, drie gewigtige, en zo het ons (w) vs. 5. (x) vs. 6. (y) vs. 7. Ca) vs. 8. 00 vs. 9. O) vs. 10. (e) vs. 12. 00 Hand. XXI: s-  102 REDEVOERING ons toefchijnt, beCisfènde redenen waaröm wij den Kinderdoop verwerpen : redenen die onzes oordeels, een redelijk, en godvrezend gemoed behoorden te brengen tot de gehoorzaamheid des geloofs; doch om de mate vol te meten, zullen wij de gegevene redenen nog wat nader aandringen, en ons gevoelen verder bevestigen, uit de befchouwing I. Van de Sacramenten in 't gemeen. Waar ontrent wij deze (telling maken; Sacramenten, zo veel aangaat derzelver gehele uitwendige plegtigheid , behoren tot de willekeurige geboden: de inftelling van het zvillekeurig gebod des Doops, maakt geen gewag van Kinderen; derhalven wij mogen geen Kinderen dopen , willen wij ons niet bezondigen . tegens Gods Wijsheid , en vrijmagt, Laat ons die ftelling wat nader in 't daglicht brengen. A. Zedelijke geboden, zijn zulke voorfchriften van onzen pligt, die altoos; noodzaaklijk, en in gelijke gevallen, op gelijke wijze voortvloeijen, uit een onveranderlijk bejlek , dat God voor de menfehen gemaakt, en aan hen geSpenbaart heeft. Dat beftek, is in aller harten , dermate gedrukt, dat alle menfehen, in alle tijden , en in alle gevallen volkomen konnen weten, wat goed of kwaad zij. Hier uit volgt dat wanneer ene ondeugd, in Gods woord, niet uitdruklijk verboden; of ene deugd niet uitdruklijk geboden is ; wij egter , het ene niet mogen doen, nog het andere nalaten. B. Geheel anders is het gelegen met de willekeurige geboden (a). Laat ons dezen wat van nabij befchouwen. §. 60 (1) Ze hebben geen ander bejlek dan het gene God, onder de verborgene dingen voor zig behoudt, tot dat het hem gelieft, ze te bevelen; zoo, dat gelijk de Vaderen onder de belofte, weinig of niets zullen geweten hebben, van de wet der fchaduwen, alzo ook wij niet konnen weten, of, en welke bevelen, God, in la-  tégen den KINDERDOOP. 103 latere tijden zal geven, aan zijn Kerke, of aan bijzondere perfonen, (2) Ze zijn niet gegeven voor alle menfcben. Dit bleek aan Israël, en 't geen de Heidenen daar van nabootften, deed hen geen nut, en het kon Gode niet behagen. (3) Ze zijn niet altoos durende. Dit is gebleken bij de affchaffing der oude huishouding; en wat den Doop,, en het Avondmaal betreffen, ook die zullen ophouden: ja wie zal ons affchilderen, bet Licbt van 7 dagen, den nieuwen Hernel, en de nieuwe Aarde; bet nieuw Jerufalem, dat genen Tempel beeft, nog door Zonne , of Mane befcbenen wordt ? (4) Ze zijn altoos boven (ej, en fomtijds tegen de Zedelijke Geboden ; dit laatfle bleek uit het bevel om Izaac te offeren ; om Egijpten te beroven, om de Caaniten te verdelgen met den zwaaide e. z. v. §. 6l. (b) Hier uit nu leren wij (1) in 't gemeen. Dat de willekeurige geboden, meest verkeren ontrent dingen die op zig zeiven befchouwt, onverfcbillig of van weinig belang zijn. Paulus noemt*ze, zwakke, en arme, eerjïe beginfelen; doch, in alle die dingen, hoe gering ze ook zijn mogen, wil God letterlijk gehoorzaamt wezen; zoo dat de ftraffe, der overtreding van dat foort van Geboden, altoos zeer gevoelig is geweest; zelfs dan, als men uit een goed mzigt daarvan afweek. Men herïnnere zig het verderf van het gantfche menschdom , door het overtreden van een willekeurig Gebod: het flaan van Mozes op de Steenrotze; het lot van Nadab , en Abihu ; van de Betfemiten; om (O Fraaije woorden van enen Jood, kan men deswegens vinden bij A. Bootb , de Doopsgezinden verdedigt, pag. 85, 89. Ach! dat het zelve gevoelen zig ook bij Chrhtenen openbaarde !  lc-4- REDEVOERING om van andere voorbeelden niet te gewagen. Dat dit foort van bevelen, meest aanleiding geeft tot de zonde; Paulus wist dat de zonde, oorzaak nam door bet gebod ; en de Slange dit ook wetende , bediende zig van een willekeurig gebod, op dat zij arglistelijk, Heva, des te beter zou bedriegen. §. (52. (2) In 't bijzonder dat, tot de onderhouding der willekeurige geboden, verëischt wordt, ene zorgvuldige, en letterlijke nakoming van alles dat God gebied : zonder dat men iets hoe ook genaamt daar bij mag voegen. Hier uit blijkt dat dit foort van geboden , op veelderlcije wijze kan overtreden worden; doch, naardien wij ene daad betwisten, zullen we alleen opmerken dat men zondigt, wanneer men doet (*) 't geen God geboden heeft, te weten dan, wanneer dat gebod, zig niet tot ons uitftrekt; of dat de tijdt, van deszelfs geduurzaamheid verfebenen is. Wij mogen onze Kinderen niet doden, nog onze vijanden beroven, om dat God, zulks aan Abraham, en aan Israël, bevolen heeft: wij mogen den Doop onzer Kinderen, niet gronden op het bevel der Befnijdenisfe , dat niet aan ons; maar aan Israël is gegeven: wij zijn niet gerechtigt, om de Priesterorde, en het gezag van den Paus, te gronden op de fchikking voor de ftamme Levij. De reden is, dat alle die bevelen, niet aan ons gegeven zijn; en dat ze daarenboven , benevens hunne nuttigheden , naar Gods wille, reeds over lange hebben opgehouden. §• ö3- (.**) Men zondigt, tegens de willekeurige geboden ; wanneer men doet, 't geen God niet bevolen heeft (ƒ). Laat ons dat met een voorbeeld ephelde- ren; (ƒ) De woorden te vinden bij A. Bootb, de Doopsgezinden verdedigt pag, 35. Zijn al te fraaij, dan dat ik ze hier, daar ze  TEGEN DEN KINDERDOOP. ' 105 ren; een voorbeeld dat ons den Splinter in eens anders ogen zal doen zien; gave God, dat wij den Balk in onze eigene ogen mogten ontdekken! God had aan Israël verfcheidene wasfcbingen voorgefchreven; zijne wijsheid en vrijmagt, had ze tot een zeker getal van voorwerpen bepaalt. De Joden in tusfehen gingen nog verder; zij doopten de Kannen, de Bekers, de Bedden e. z. v. Indien zij dit gedaan hadden volgens ene burgerlijke gewoonte, of uit een beginfel van huislijke reinheid; dan zou Christus, hen daar over niet beftraft, nog hen daaröm hebben ten toon geflelt, als geveinsden , en kragteloosmakers van Gods Gebod', maar dit gedrag werdt veroordeelt, om dat zij daar van enen Godsdienst maakten , en deze hunne inzettingen gelijk fielden met de Godze te pas komen , niet zou uitfehrijven. „ In den dienst „ van Godt, is het groter misdaad, te doen het geen hij ons „ niet geboden heeft; dan te verzuimen 't geen hij ons heeft „ geboden. Het laatfle is flegts zonde van nalatigheid; maar „ het eerde is Heiligfchennis, en fnode ontëering van Godt. „ Door het ene, befchuldigt men flegw de wet, van moeilijk „ heid; maar door het andere, van dwaasheid. Door liet ene „ betoont men zijne zwakheid in het volbrengen van Gods ,, wil; maar door het laatfle verklaart men zig fchaamteloos „ en vermetel genoeg, om Gods hoogde wijsheid te durven „ bedillen. Het eerde is een bewijs van onze ongenoegzaam. „ heid; maar door het laatde ontkennen wij de volmaaktheid „ van Gods wet. De ongerijmtheid, en godloosheid van „ eigenwilligen Godsdienst, is hier uit te bemerken, dat de. „ zelfde mensch, die gehoorzamen moet, de wetten durft be„ palen, ea dus voor af toont, niet voornemens te zijn ver„ der gehoorzaamheid te oefenen dan met zijn eigen goedvin. „ den overëenflemc. e. z. v.  toe REDEVOERING Godlijke voorschriften. Noch eens, het huwelijk is van" ene Godlijke injlelling ; maar de omftandigheden van deszelfs voltrekking, zijn door menfehen ingevoert. Doch! wat is 'er nu dat wij ten dien opzigte in de Roomschgezinden afkeuren? Immers dit, dat zij daar van enen Godsdienst maken; een Sacrament dat zij gelijk ftellen met het gebod van Christus. §. 64. Laat ons nu dit tot den Kinderdoop overbrengen. Indien wij onze Kinderen, eens of meermalen willen dopen ofwasfehen: indien wij, dat willen doen op ene plegtige wijze, en bij die gelegenheid, de ouders of anderen tot hunne natuurlijke, en zedelijke pligten, nader willen verbinden; zo en doen wij niets onbehoorlijks; wel verftaande, wanneer dit gefchiedt, uit ens enkele burgerlijke of door menfehen ingeflelde gewoonte; maar als wij daarvan enen Godsdienst maken ; als wij zulks houden voor een Sacrament, van gelijken aart, met de inftellingen van Christus; moeten wij dan niet op ons toepasfen het oordeel dat Christus over dePharifeën velde? Zijn wij dan niet met hen in 't zelfde geval? Doen wij met het menfchelijk gebod des Kindefdoops, het gebod Gods van den Doop der bejaarden, niet in veel opzigten te nietel Zullen wij die oren hebben niet horen, te vergeefs eren zij mij, lerende Leringen, die geboden van menfehen zijn ? §. 65. C. Laat ons nu al dit beredeneerde t'famentrekken. Om redenen, die ons gewigtig voorkomen, oordelen wij dat de Kinderdoop, aan de zijde Gods, mogelijk, en met den aart van Christus Koningrijk, bejlaanbaar is. Om die zelfde redenen, zouden wij verwagt hebben, dat Christus zou bevolen hebben, om Kinderen te dopen, alzo wel als voormaals Kinderen befneden wgrden; en naardien de Kinderdoop niet verboden is»  TEGEN DEN KINDERDOOP. IC? is, zo oordden wij ons, uit ho fde van die gew'gtige redenen gerechtigt te zijn • om denzelve te oeffenen. Is dat niet het uiterfte, waar toe men met mogelijkheid, de bewijzen voor dien Doop Van brengen? Maar, wanneer men zig nu te binnen brengt, dat Christus die b j inftelling van den Doop, alle die redenen wel geweten, en derzelvcr getuigt , beter nog als wij , gekent heeft, evenwel den Kinderdoop niet beveelt: dat zijne woorden niet anders dan van vohvasfenen konnen verdaan ; dat -willekeurige geboden, letterlijk moeten gehoorzaamt worden ; dat onze meefter ons leert, doet wat ik u gebiede; dat de geboden der menfehen, ook hebben , ene febijnreden van wijsheid: moet men dan niet befluken dat, zij die Kinderen dopen, wijs zijn, boven bet gene gefebreven is ? En konnen zij , die zo fchamper als billijk, vragen, wat ondtrjebeid is 'er tusfehen bet Ncgimaal des lieren, en de Paaifcbe Misfe? zig zeiven niet afvragen, wit onderfcheid is 'er tusfehen den Doop des Heren, en den men chlijken Doop der Kinderen? Weten zij, maar alleen om anderen te bedraden, dat, afgoderij is, in de plaatje van den enigen wiren God, die lem in zijn woord geöpenbaart beeft; iels anders te verderen, of te bebbtn, daarop de menscb ,zijn vertrouwe zette? §. 66. II. 't Geen ons gebleken is, uit de befchouwing van de Sacramenten in 't gemeen, Z3l ens niet minder blijken, uit die van de Sacramenten des N, T. in 't bijzonder. Ten dien einde vestigen wij onze aandagt, A. op de onderwerpen dier Sacramenten, en wel (a) beroepen wij ons op de befchrijvingen, die bijna alle de voorflanders van den Kinderdoop geven vau de Kerke. Deert men niet eenparig, dat zij benoemt wordt met een woord dat roepen betekent, en over zulks zij, ene vergadering van menfehen die door Gods v.oj; d3 of door I Guus  io8 REDEVOERING Gods woord, en zijnen geest, worden geroepen; wordt naar die billijke onderftelling, het Leerftuk der Kerke, niet geheel afgehandelt, zonder dat men van Kinderen fpreekt , nog fchijnt daar aan te denken? Om hier van overtuigt te worden, leze men de befchrijving van den Heidelb. Catech. vr. 54. Van de Nederl, Geloofsbel. Art. 27. van Calvinus, 4de Boek cap, 1. Seclio 7. Om van geen anderen uit de ouden te gewagen: de latere Godsgeleerden, de Vrageboeken der Kinderen, zijn in ieders handen; maar, als nu de Kerke des N. T. beftaat uit zulken die geroepen zijn, door het woord, of door woord en geest; als de Sacramenten gegeven zijn, aan de Kerke, hoe kan men dan jonge Kinderen dopen ? §, 67. (b) 't Is waar, onder het O. ï. zo veel aangaat de uitwendige en aardfche zegeningen, behoorden de Kinderen tot de gemeinte ; maar niet die alle, nog daarom alleen, werden befneden: dit gefchiedde alleen aan de helft der Kinderen die tot de gemeinte behoorden; en zulks uit hoofde van Gods uitdruklijk bevel: daar en boven, wat gemeinfchap heeft in dezen het O. ï. met het Nieuwe? Is het deelgenootfchap aan de goederen van Gods Koningrijk , verbonden aan de natuurlijke geboorte? Of is het erfelijk, op gelijke wijze, als de voorregten van het finaitisch verbond ? §.68. B. Laat ons nu die Sacramenten zelvenbefchouwen. (a) Wij beroepen ons wederom , op het geen de voorftanders van den Kinderdoop, zelve Leren, (1) wegens die Sacramenten in 't gemeen. Men leze wederöm den Heidelb. Catech. Zond. 25. De Nederl, Geloofsbel. Art. 33. Alle de oude en latere Godsgeleerden, en men zal bevinden, dat, niet een uitgezondert, zij alle van de Sacramenten des N. T. in 't gemeen, zodanig fpreken, als of de Kinderdoop daaröp niet zou volgen:  tegen den KINDERDOOP. 109 gen: men leert namelijk, en met recht, dat tot een Sacrament des N. T. behore, dat door het zelve, de beloften des Evangeliums, duidelijk voorgejlelt, en verzegeld worden: dat het dient ter verwerking van het gelove; dat wij door deszelfs gebruik, ons aan God nader verbinden; maar, is 'er nu iets van dat alles, 't geen met mogelijkheid op jonge Kinderen kan pasfen ? En zo teen, dan is immers naar de eigene Lere van partij, de Kinderdoop geen Sacrament ; want alle die genoemde dingen, uit de Sacramenten weg genomen zijnde, blijft 'er immers niets over (2) wegens den Doop zelve , en dien der bejaarden in 't bijzonder. Men Leze die zelfde Godgeleerden; men overwege de Vragen die men aan den bejaarden Dopeling doet, en oordele dan, of niet den Doop der Kinderen, in natuur en gevolgen, geheel verfchille van, en onbeftaanbaar zij, met dien der bejaarden. §• 69. (b) Indien ons nu gebleken is, zelfs uit de belijdenisfe van partij, dat namelijk de Kinderdoop geen Sacrament zij, maar enen Doop, die in zijnen aart, en verzegelende kragt, geheel verfchilt van dien Doop, die Christus heeft ingeftelt; zo zal zulks ons nog nader blijken, uit ene aandagtige befchouwing van den aart der Sacramenten des N. T. in tegenftelling van die des ouden Verbonds; ten dien einde maken wij deze Hellingen. (1) Dat de Sacramenten in 't gemeen, en'diedes N. T, in 't bijzonder, zijn zigtbare tekenen van onzigtbare zaken; en dat ze uit hoofde van Gods inftelling, die onzigtbare zaken verzegelen. Dit wordt, zo veel wij weten, van niemand gelochent. (2) Dat die Sacramenten zijn gegeven aan, en gebruikt moeten worden van hen, voor wien die onzigtbare zaken gefchikt zijn, en zulks met uitjluiting van anderen: dit kan insgelijks niet 12 in  I IO REDEVOERING in twijffel worden getrokken. (3) Dat niemand door het genieten van een Sacrament, enige nuttigheid, hoe ook genaamt, kan deelagtig worden, 'ten zij hij alvorens onderrigt is, wegens de inzigten die God, door deszelfs inftelling bedoelt: deze onderftelling behoorde even eens toegeftemt te worden; doch ze heeft enigeopheldering nodig, om dat men zig beroept op de befnijdenisfe, die volgens Gods inftelling bediend werdt, aan onderwerpen die gene kennisfe konden hebben, van die godlijke inzigten, doch. § 70. (*) Het is buiten tegenfpraak; Kinderen acht dagen oud zijnde, wisten niet wat aan hen werdt verrigi ; veel min nog met welke inzigten het gefchiedde. (**) Maar behoorde niet insgelijks te worden toegeftemt , dat zulke Kinderen , zo lang zij niet tot hunne vei ftande gekomen waren ; of sfcij die vroeg ftierven, van deze befnijdenisfe, zo veel wij weten, geen de minfte nuttigheid hadden1? (aa) 't Is ons thans om 't even , welke voorregten men aan het Jonge nakroost van Abraham toekenne ; maar het gaat vast, dat alle die voor» regten, even zeer gefchikt waren voor de kleine dokteren , die onbefneden leefden en ftierven. (bb) Men zal zeggen, de Meijsjes werden gerekent befnelen te zijn in hunne Vaderen; doch deze ffaaijigheld is buiten Gods woord verzonnen, en wordt uit dien hoofde, zo ligt verwo. pen, als gcftelt; daarenboven, hoe maakten het de Joden met Meijsjes of volwasfene \ rouwsperfonen, die van het Heidendom, tot hunnen Godsdienst overgingen ? Want dezer Vaderen waren immers niet befneden: en eindelijk, indien om deel te hebben aan de vêorreiiten der befnijdenisfe, het genoeg was, dat men ftegts a's befneden gerekent werdt, d:n wordt daar door immers onze Helling bevestigt, dat bet genieten van bet zigt.  TEGEN DEN KINDERDOOP. m zigtbaar teken, den jonge Kinderen geen de minde nuttigheid toebrengt. §. 71. (cc) Maar, zal men aanhouden, heeft dan God ene Wet gegeven, en een gebod, met zulk ene zware bedrijving gedaaft, dat indedaad geen de minde nuttigheid toebragt? Hier op antwoorden wij (f) dat men zig behoorde te herinneren, die woorden van Paulus, die fomnnge, als ze in hunne kraam te pas komen, zeer derk aanvoeren; dat namelijk, de vernietiging des voor gaanden Gebods gefebied, om des zelfs zwakheid en onpkofijtelijkheids wille ; dat de Wet geen ding volmaakt beeft (jg). Dat daar waren zwakke arme beginfelen (bj e. z v. Ja dat hij van befnijdenisfe zelve getuigt, dat ze den befnedene geen nut en deed, dan indien hij de Wet onderhield (f). (ft) Doch om hier op meer regtdreeks te antwoorden; hoe vele wetten heeft God niet aan de Vaderen gegeven, waar van wij, tot hiertoe, de voornaamde inzigten, rog niet hebben ontdekt; maar zal men ze daaröm onnut noemen? En daar het hier voornamelijk op aankomt, hoe vele plegtigheden, zijn 'er niet verrigt geworden. Ontrent vele onderwerpen, die daar van geen de minfte kennisfe, nog nuttigheid hadden ? §. 72- (S) God gaf den Regenboog tot een teken van zijn Verbond met Noach : dit zigtbaar teken, heeft God verordent ten nutte van redelijke menfehen , die' lennisfe hebben van zijne bezvvorene belofte; maar welke nuttigheid hebben de jonge Kinderen, en bit Vee van dat teken? En evenwel de Regenboog is een teken van het Verbond dat God oprigte, met Noaco, met zijn (g) Hebr. VII: 18, 19. (-5) Gal. IV.-9. (0 Rom. II; 05, 26 l 3  Ï12 REDEVOERING zijn Zaat, met bet Gevogelte, met bet Fee, en met al bet gedierte der aarde (k), (§§) Welke nuttigheid had het Vee, dat het juist op den Sabbatb moest rusten; het Land, dat het gedurende het 'Sabbatb Jaar, moest braak liggen ? Welke nuttigheden haddende Rode Veer. ze, de Bokte op den Verzoendag,?., z. v. van de plegtigheden, die ontrent hen waargenomen moesten worden ? Immers genen; en die dingen waren alleen gefchikt voorde redelijke wezens, die in dat alles kondén zien, op het einde der wet. §• 73- (ttt) Indien deze bedenking tegen onze Helling zal gelden, dan behoorde men immers op te geven, welke nuttigheid de Jonge Zonen Israëls , deelagtig werden, door het teken der befnijdenisfe; welverftaande, zo lang zij gene kennisje hadden van deszelfs betekende zaak; maar aangezien dit van niemand gefchied , en onzes bedunkens , ook niet gefchieden kan, zo volgt uit diebedenking niets meerder dan dat het bedienen van de befnijdenisfe, aan de jonge Zonen, dezelfde zwarigheid onderhevig is, als het bedienen van den Doop aan jonge Kinderen; en daar uit befluiten wij, dat de Joden, hunne Zonen niet zouden befneden hebben, als God het niet duidelijk bevolen had; op gelijke wijze als Abraham zwarigheid' zou gemaakt hebben , om zijnen Zoon te offeren, indien Gods Gebod daar niet tusfehen gekomen was; terwijl, nog het een nog het ander van niemand mag gevolgt worden, zonder dat ten zijnen op. zigte , ook die zelve zwarigheden worden weggenomen. §• 74' (4) Onze vierde Stelling is, dat de Sacramenten 00 Gen. IX: 9-10. 12: 15-17.  tecen den KINDERDOOP. 113- ten des N. T. gten ander opzigt hebben, als tot de Zaligheid en de middelen daar toe leidende. Dit ftellen wij van den Doop, en het Avondmaal; het is ook de Lere van den Heidelb. Catechism. (0 en van de Nederl. belijdenisfe; (m) maar geheel anders was het gelegen met de Sacramenten des O. T. want offchoon het tusfehen komend geloof, ze konden doen dienen tot een zegel der rechtvaardigheid des Geloofs, zo hadden ze egter een flaauwër, een tijdelijk opzigt, op allen aan wien ze werden toegedient: immers de befnijdenis, op zig zelve was flegts een teken en zegel, dat God het oude Volk, boven alle andere Volkeren , tot het zijne had aangenomen, en hetPafcha, op zig zelve, vereeuwigde voor hen, de uitwendige weldaden aan hen betoont bij de uitleiding uit Egijpten. §• 75- (5) Voorts, hebben de Sacramenten des N. T. alleen opzigt op zodanig iets, waar door menfehen van menfehen, en zelfs de Kinderen der gelovigen, van malkanderen onderfcheiden worden. (*) De Sacramenten des O. T. waren, in hun eerfte, en voornaamfte opzigt gefchikt , om een geheel Folk, en onder dat Volk, elk menscb, hoofd voor hoofd, van alle andere Volkeren te onderfcheiden ; maar die des N. T. zijn gefchikt, om uit alle Volkeren, op zekere wijze, den enen menscb, van den andere te onderfcheiden. (**) Die des O. T. werden toegedient, naar de uitfpraak van ene vleescblijke geboorte, en ene uitwendige heiligheid; maar die des N. T. naar ene geboorte door bet woord der waarheid, cn naar zulk ene inwendige gefteltbeid, die zelfs ten opzigte van Kinderen der gelovigen , onzeker , en toeval' lig is. §. 76. (0 Vrage 67. f» Art. 33. 14  11+ REDEVOERING §. 76. (6) Ten laatfle, ook de Sacramenten des N. T. behoren tot de gebreken van die huishouding-, want (*) ze onderftellen de vleescblijkbeid, en zwakheid der gelovigen, die behalven de levendige verkondiging des woords, nog podig hebben, dat de onzigtbare, en grote goederen , aan hen worden voorgeftelt door zigtbare , en geringe tekenen. (**) Ze brengen dat gebrek met zig, dat ook onbeiligen daar van gebruik kunnen maken. (***_) Hunne uitwendigheid, geeft der onkunde aanleiding, om in de plegtigheid zelve, onze gerechtigheid voor God , of een ftuk derzelver te zoeken. §. 77. Uit deze {tellingen, zullen wij wederom, enige Redenen tegen den Kinderdoop afleiden , en wel (1) dat die Doop tot niets nut is. Wanneer deszelfs voorflanders, over zijne nuttigheid handelen, dan fpreken zij zoo afgebroken, zoo ingewikkelr, en zoo verwart, dat men duidelijk merken kan, hoe zij den onbekenden God diénen ; en het geen zij daar van fchijnen op te geven, is zoo gering, en heeft zoo weinig gemeenfehap met den Doop; dat men zonder moehezien kan , boe zij op ijdelbeii ver/rouwen. Laren wij, om dat famenftclfe] te kennen, hetzelve ontleden; en ten dien einde befchouwen •(*) de Dopelingen. De vraag is (aa) niet of alle, of fommige Kinderen, die vroeg fterven, zalig worden. Hier ontrent zijn verfchillende gevoelens, en God heeft deswegens niets gcöpenbaart; daar en boven heeft zulks geen gemeenfehap met den Doop: immers alle de Kinderen die voor Abraham geleeft hebben ; alle de Dogteren onder de Wet ; als mede de Kinderen dien Christus de handen oplijdde, waren ongedoopt ; terwijl het met hunne zaligheid eveneens gelegen was, als met die van onze Kinderen. (bb)  tegen den KINDERDOOP. 115 (W) Dc vraag is ook niet, of de vo'wasfenen, iets bij God kunnen toebrengen, dat ftrekken kan ter zaligheid der Zuigelingen; want daarin zijn wij het eens, dat het kragtig gebed des rechtvaardige, dat veel bij God vermag, zig bereidvaardig toont, om het zaat, voor en na de geboorte , en bij elke bekwame gelegenheid op den Here te werpen , van den Baarmoeder af. §. 78. (cc) Maar de vraag is, of de Dopeling, door of van wegens zijnen Doop, enige nuttigheid, hoe ook genaamt kan deelagtig zijn of worden, zo lang bij niet tot zijnen verjlande gekomen is; en wij antwoord n vrijmoedig neen, (f) Ik weet hier tegen Haat een ieder in 't Harnas ; de Roomscbgezinden die aan de Sacramenten zelve, zekere nuttige kragt toefchrijven, verwijzen de ongedoopte Kinderen, met een beflisfend gezag, naar de voorburg der Helle. De Luterfcben, minder dan de overige Protedanten, van bijgeloof gezuivert, binden de onzigtbare genade, aan het zigtbaar teken; en verhaasten den Doop hunner Kinderen, niet zonder fchijn van ijverig bijgeloof: en wat de overigen betreft, de verdandigden, en Godsdiendigden zeiven, gevoelen gene geringe vertroosting, wanneer zij hunne gedorvene Kinderen, zig, als gedoopt geweest zijnde, voordellen. §. 79- (tt) Doch , laat ons de zaak zelve inzien. Men leert openlijk dat de Sacramenten , de zaligheid niet verwerven , nog enige genade werken: vervolgens, hoewel wat meer bewimpelt, dat de Kinderen der gelo. vigen, uit kragte van de belofte, die men meent, dat aan het gelove dier ouders is gehegt; meer dan andere Kinderen, een zeker recht hebben tot de Zaligheid; en dat recht , legt men tot enen grond, om aan die Kinderen den Doop toe te dienen: bijgevolg wordt dat voorrecht in den Doop, reeds onderfielt; maar als dat I j ou  HG REDEVOERING nu zoo is, laat men ons dan zeggen, want wij kunnen het niet uitdenken, welke nuttigbeden dat de Doop, den Dopeling toebrengt ? Met andere woorden, of tsn Kind dat ongedoopt fterft, ongelukkiger is dan een ander; en zo ja, waarin zulks beftaat ? Intusfchen, is het niet te bewonderen, dat menfehen, die met zoo veel fchijn van vrijmoedigheid, hunnen zogenaamden Godsdienst voorHaan; die menen Gode enen dienst te doen, wanneer ze vervolgen, hen die daarvan verfchillen, op deze zoo eenvoudige, maar ook tevens gewigte vrage,zoo fchandelijk moeten verdommen. Verflommen, ja fcbandelijk verftommen , dus noemen wij hunne buitenfporige taal. §. 80. (§) Men fchaamt zig niet, om die vrage,met deze wedervrage te beantwoorden ; is een bejaarde, die kort voor zijnen Doop fterft, ongelukkiger dan een ander die kort na den Doop fterft; en zo ja, waar in beftaat bet? Doch (O wanneer wij van volwasfenen fpreken, dan erkennen wij, dat dezen, naar Christus inftelling gedoopt zijnde, van dezen hunnen Doop, zekere nuttigheid hebben ren dat wel die zelfde nuttigheid, die onze tegenfprekers zeiven , daar aan hegten ; ene nuttigheid die zij , en wij weten ; maar hier gaat de vrage over jonge Kinderen: wij betuigen niet te weten, welke nuttigheid, ze met mogelijkheid van hunnen Doop kunnen hebben; indien onee partijen het weten, wij vragen hen in dezen naar onderrigting; maar nu voldoet hun antwoord niet; want het rust op deze onderftelling; de bejaarden bebben van bunnen Doop nuttigheid, bijgevolg ook de Kinderen; maar wat zou men de Roomfchen antwoorden , indien zij op gelijke wijze fpraken ter verdediging van den Doop der Levenloze Schepzelen? (..) Deze wedervrage van nabij befchouwt zijnde, is indedaad een onbezonne taal, en waar door den name Gods  tegen den KINDERDOOP. 117 Gods gelastert wordt: immers zij die zo fpreken, Ieren met ons, dat den bejaarde, door zijnen Doop, de beloften des Evangeliums, beter worden te verjlaan gegeven; dat door dien Doop zijn gelove wordt verfterkt ; dat hij door dien Doop gelegenheid hebbe, om zijne verbintenis aan God, openlijk te belijden; en dat Gods vrijmagt , wijsheid , en goedheid, dat middel daar toe verordend beeft. Indien dit nu hunne eigene Lere is, van waar dan zulk ene ongerijmde vrage? Ene vrage, die met enige aandagt ingezien zijnde, den bodem inflaat, beide vafi den Doop, en het Avondmaal: is het niet het zelfde als of men vroeg, welke nuttigheid heeft iemand die Brood , en Wijn, naar Christus inftelling gelruikt , boven iemand, die deze plegtigheid alken maar aanfcbouwt ? §• 8 [. C§§) Wijders antwoord men , door den Doop wordt een Kind aan God opgedragen ; doch liat men door dat opdragen, verdaan wat men wil; de eenvoudige vraag is, welke nuttigheid een Kind beeft, zo lang bet een Kind is, dat die opdraging met den Doop gkpaart ga? En die zelve vrage doen wij ook ontrent al het gene dat men verder als nuttigheden opgeeft, te weten dat de Kinderen der gemeinte worden ingelijft, van de Kinderen der ongelovigen onderfcheiden e. z. v. §. 82. (**)Laat ons nu die zelfde zaak, befchouwen aan de zijde van de ouders, en van de verdere, of andere Doopheffers. (aa) Wat ontbreekt 'er aan de Kinderen der gelovigen, die gedoopt zullen worden? Immers niets; want men leert dat ze reeds voor hunnen Doop, meer dan andere Kinderen, in Gods gunde zijn: het teken des Doops zelve, is ons gebleken, doet aan hen geen nut, zo lang ze niet tot hunnen verdande gekomen zijn; en is dit zoo, welke nuttigheid kunnen dan de  lis REDEVOERING de ouders, of anderen hebben, van iets, dat voor het voomaamfte onderwerp zelve, van geen de minfte nuttigheid is? (bb) Wat ontbreekt 'er aan de ouders? Onderdek men niet dat deze reeds gelovig zijn, of is het dat hun geloof zwak is? Maar waaröm zoeken ze het dan niet te verfterken, onder anderen door het gebruik van het Avondmaal, op dat dusdoende, hun vtrfierkt gelove, ten nutte kome van hunne Kinderen; en dat gedaan zijnde, war ontbreekt 'er dan nog? (cc) Wat ontbreekt 'er aan de gemeinte? Indien deze de betrekking der Kinderen op het geloof hunner ouders niet en gelooft, zo is den Doop der Kinderen, ten haren opzigte onnut; maar indien ze die betrekking waarlijk gelooft, dan zijn immers, in haar oordeel, de Kinderen der gelovigen, reeds voor bunnen Doop, van die der ongelovigen onderfcheiden: dan zijn ze reeds voor den Doop, der gemeinte zo verre ingelijft , als die onderwerpen het kunnen worden, voor bucne jsren van onderfcheid; en zulks zonder dat de Doop zelve, daar iets het minfte toebrengen kan. §. 83, (ddj Maar zal men zeggen, de gemeinte vermag met volle recht van de ouders vorderen, niet alleen de berbaling van hunne geloofsbelijdenis;, maar ook ene openbare, en pligtige verbintenis, wegens de godvrugtige opvoeding der Kinderen. Doch behalven dat zodanig gebruik, min of meer billijke tegenfpraak onderhevig is, zo doet het niets af ten voordele van den Kinderdoop Het is tegenfpraak onderhevig , en wel. (f) De berbaling der belijdenis; want naar den aart der Liefde, behoort men te onderftellen, dat iemand zoo lang bij zijne belijdenisfe volhard, tot dat hij ze herroept;en indien men dit oordeelt van enig belang te wezen , waaröm wordt dan die belijdenis niet herhaald bij iedere be-  TEGEN DEN KINDERDOOP. up bediening van het Avondmaal ? Zegt men, dan wordr ene belijdenis predikatie gedaan, en het ftilzwijgen der gemeinte , 7.0 wel als het daar op volgend gebruik des Avondmaals, betoont hare toeftcmming; wij antwoorden , dat dan de herhaling der belijdenisfe , bij den Doop der Kinderen , nog zo veel te meer onnut is. (ff) De verbintenis wegens de opvoeding der Kinderen; want een van beide moet waar zijn, (§) of dat de ouders ongelovigen zijn; maar dan worden de hinderen onwettig gedoopt; en kunnen derhalven geen nut hebben van iets dat voor hen niet gefchikt is t daar en boven is het openbaar, dat iemand die zijne d^ene Zaligheid verwaarloost , zig om die van anderen, ook niet zal bekommeren. (§§) Maar zijn nu de ou.!ers ware gelovigen, hoe komt dan die verbintenis te pas? Heeft hun geloof, hunnen wandel, hunne belijdenis, hun gebruik des Avondmaals, geen kragt genoeg, om ze onnut te maken ? § 84 (fff) Het doet ook niets af ten voordele van den Kinderdoop; bij de befnijdenis had niets dergelijks plaats; Christus en de Apostelen, hebben'er ook niets van gefproken ; maar 'er moest iets uit gcdagt worden, om ene niets betekenende plegtigheid, te omhangen , met iets dat haar enigermate de gedaante van enen heilzamen Godsdienst deed aannemen! Dan,indien men nuttig of nodig vindt, dat de ouders hunne belijdenis herhalen, en zig tot de opvoeding der Kinderen verbinden , dan vragen wij (§) al wederöm , welke nuttigheid heeft het, dat zulks met den Doop van bet Kind gepuart gï, of welke kragt zet 'er de Doop bij? (§§) Indien zulks goed is. dan vermag de gemeinte te vorderen , dat het, bij voorbeeld Jaarlijks herhaalt wordt; maar moe-  i2o REDEVOERING moeten dan die Kinderen ten wiens- behoeve het zou gefchieden, ook Jaarlijks gedoopt worden ? §. 85. (ee) Zulke en dergelijke bedenkingen, moeten de voorflanders van den Kinderdoop in verlegenheid brengen; en deze dingen, wel voorgeftelt zijnde, blijft 'er voor hen niets over, dan dat ze zig al wederom beroepen op het voorbeeld der befnijdenisfe. Wij bedoelen , zeggen zij, voor ons en onze Kinderen, gene andere , dan zulke of dergelijke nuttigheden, die onder Israël plaats hadden door de befnijdenis hunner Zonen. Deze uitvlugt, hebben wij bereids, ten overvloede wederlegt. Laten wij ons maar kortelijk herinneren, dat de befnedenen, zo lang ze jong waren, van hunne befnijdenis, nog van de nuttigheid van dien, gene andere gewaarwording hadden, dan het gevoel derfmertt: dat, zo de ouders daar van meerder wegdroegen, zulks naar den aart der oude Huishouding, niet van groot aanbelang zal zijn geweest; en daarenboven betrekking hebben gehad, alleen op zaken die, zonder het geloof van de befnedenen zeiven, geen de min/ie gemeenfehap hadden, met de betekenis van den Doop: dat ook die nuttigheden alleen gegrond zijn geweest in Gods uitdruklijk bevel: dat de ouders dezelve troost hadden, voor hunne on&efnedene Dogters; en indien men gelooft dat dezen gerekent werden, befneden te zijn, in hunne Vaders; laat men dan ook onze Kinderen rekenen, in hunne ouders gedoopt te wezen; en op die wijze redeneren wij uit de Dogteren die niet befneden werden , zoo, als onze tegenflrevers doen, uit de befnedene Zonen. §. 86. (ff) Laten wij nu nog ter loops nagaan , de nuttigheden die men opgeeft,dat de ouders zouden hebben van den Doop hunner Kinderen , en wel (f) dat ze  TEGEN DEN KINDERDOOP. 121 ze door den Doop hunne Kinderen , der gemeinte inlijven; maar welke gemeinte, en welke inlijving? Als men van de gemeinte fpreekt, befchrijft men ze volftandig , te zijn ene vergadering van menfehen , die door woord , en geest worden geroepen ; van de inlijving , dat ze gefchied door het geloof des harten, en de belijdenisfe des monds; en hier wil men Kinderen inlijven ! Van waar tog dat verfchil, of is 'er iets dat men agter houdt, waar door het kan vereffent worden ? Indien onder het O. T. de Kinderen tot de gemeinte behoort hebben, wat doet dat hier ter zake? Van de gemeinte des O. T. en van de inlijving in dezelve, geeft men immers ene andere befchrijving, dan van die des N. T.; en zo niet, dan hebben de Kinderen , toenmaals ook niet tot de gemeinte kunnen behoren : eindelijk wat doet de Doop tot deze inlijving ? De Doopheffers zijn gedoopt, en de Dopelingen hebben gene bewustheid van de plegtigheid, veel min van 't geen ze betekent (n)t (ff) Dat bit gebed der gemeinte , ten nutte van bet Kind komt; maar hier over hebben wij geen gefchil; de vrage is alleen wederöm deze ; welke nuttigheid is daar in gelegen dat zulk (n) H. Fenema in zijne Verhandeling over de Bondzegelen Hoofdfl:. VII. Bewijst dat de Doop, ons niet inlijft, in de inwendige Kerk, om redenen onder anderen, dat hij is een zegel van een Verbond, dat wij met God; niet met de Kerk, aangaan; ook niet in de uitwendige Kerk, 't zij in het Christendom in 't gemeen , om dat men dan met alle Ketters en Scheurmakers , zig behoorde te verenigen ; 't zij in een bijzonder Kcrkgenooifchap, om dat men dan tot een anJer overgaan, de, moest herdoopt worden ; deze Verhandeling is geen van de minfte in dat fraaije werk.  122 REDEVOERING zulk een gebed, met den Doop gepaart ga ? En of de gemeinte niet kan , mag, of moet bidden, voor Kinderen, en anderen, zonder dat dezen, gedoopt worden, en of zulk een gebed dan niet nuttig en kragtig zij? §. 87- dit) Dat door den Doop, hunne Kinderen, van die der ongelovigen onderfcheiden worden. De vrage, of jonge Kinderen uit gelovige ouders geboren, gelukkiger zijn dan anderen, verdient ene zedige overweging; maar de Helling dat de Kinderen door den Doop, van anderen worden onderfcheiden, en men zulks als ene nuttigheid opdischt, is niet waardig dan om befpot te worden. Indien men de Kinderen uit hoofde van hunne geboorte uit gelovige ouders, en dus reeds -voor hunnen Doop, acht onderfcbeidentezijn van andere Kinderen; welk een onderfcheid voegt 'er dan de Doop bij ? Dooide befnijdenis zijn de Zonen derToden, van de onzen onderfcheiden, vermits dezelve is een blijvend teken, dat in 't vleesch gedragen wordt: een bejaarde die den Godsdienst van Christus omhelst, en door zijn gelove, van ongelovigen reeds onderfcheiden is; onderfcheid zig verder door zijne belijdenisfe, cn door het outfangen van het teken des Doops, dat hem perfoonlijk tot een zegel verftrekt; maar welk onderfcheid werkt den Kin. derdoop ? En zo hij het doe, hoe kan men zulks ppge\ cn als ene nuttigheid? Daar het ene eigei ft hip is van alle Codsdienftige , en bürgelijke verrigtingen , dat men door daden, zig onderfcheid van zulken die anders doen. Daarenboven, kunnen plechtigheoen in den Godsdienst, enige nuttigheid aanbrengen, zonder Godlijke inftelling, en is het niet dit, dat in gefchil is? Wilt gij uwe Kinderen nog meer onderfcheiden , neem hen mede bij elke bediening des Avondmaals; geeft hen van het Brood en den Wijn, op eneGodsdienftige w.jnc, en vraagt uzel1 . ven  Tegên den KINDERDOOP. 123 ven af, of die reden, dat gij daar door uwe Kinderen van anderen onderfcheid, u in de daad voldoet. Vraagt het den Roomschajezinden, die zullen u zeggen dat hunne Klokken , G^fchut , Vaandelen e. z. v. door den Doop van dien der ongelovigen onderfcheiden zija: zij zullen u dit opgeven als ene heilzame nuttigheid. Dit befpot gij; maar niet u zeiven 1 Of wilt gij het Leren uit Christus mond ; wat zeide hij tot zuiken die zig ook door wasfcbingen, van zijne veragte Galileërs hadden onderfcheiden ? D.t Volk eert mij met de Lippen; maar baar harte houdt hem verre van mij. Docb te vergeefs eeren zij mij, Lerende Leringen — Geboden — der menfehen. Want nalatende bel Gebod Gods , houdt gij de inzettingen der menschen Wasfcbingen der Kan- nen — en andere diergelijke dingen doet gij vele. ■ Gij dost — Gods Gebod wel te niete, op dat gij uwe inzettingen zoudet onderhouden (0). §. 88 C2) Een twede reden die wij uit onze Hellingen afleiden is, dat de Kinderdoop van geen verzegelende kragt is , nog zijn kan. Immers wat men ook aangaande den aart , en uitwerking der Sacramenten Leren moge ; ze moeten nader te verdaan geven en Verzegelen , of de Lere des Geloofs, en der verzoeninge met God, voor zo verre die aan allen word aangeboden; of de aanbieding aan bem in *£ bijzonder die het Sacrament geniet; of eindelijk, bet dadelijk recht ter bezitting; zoo dat iemand die een Sacrament geniet, door het zelve ontfange een onderpand, waaröp naar rechtsCy) Mare. VII: 6-9. zie ook over al dit beredeneerde, Wilb. a Brakel, Redel. Godsdienst, Cap. XXXIX. 28. vergel. met de Aanm. bij G. Meijer, pag. 365. K  1J4 REDEVOERING rechtswege, voor hem, het verpande goed, moet en zal volgen* §, 89. Indien wij nu ter zijde ftellen de ouders , de Doopgetuigen, en bejaarde aanfchouwers, dewelken, van alles wat ten bunnen opzigte te verzegelen is ; de betrekking zelfs die zij menen op hunne Kinderen, en hunne Kinderen op hen te hebben, niet uitgefloten; verzegelt worden, of kunnen worden, door de'Sacramenten dien z j zeiven genieten, of kunnen genieten; zo zal duidelijk blijken , dat in den Doop der Kinde. ren , zelfs niet ene fibaduvo van verzegelende kragt te vinden is. C*J Immers niet van het eerfie, want de Lere des Geloofs, kan niet anders verzegelt worden, dan aan zulken die alvorens van deszelfs inhoud onderrigt zijn geworden. Niet van het twede; want de aanbieding aan ieder per joon in 't bijzonder, is kragtiger dan de algemene, en ksn overzulks nog veel minder bij jonge Kinderen plaats hebben. Daarenboven, wordt de Zaligheid, aan de Joden, en Heidenen; ja aan alle godlozen, benevens hunne Kinderen, niet min ernstig , dan aan ons, en onze Kinderen aangeboden; ina^r zou men deze voorwerpen , zo lang daar niet iets bij, en tusfehen kome, van die aanbieding, door den Doop willen verzegelt hebben? §. co (***,) Veel minder van het laatfle; laat ons alleen fpreken van gedoopte Kinderen, wier beide ou. ders , bij God voor gelovigen gehouden worden, (aa) Van dezen zijn er die vroeg Jterven ; maar als nu de Doop voor hen was een onderpand, waarop het verpande goed moest volgen; leert men dan niet dat alle deze vroeg ftervenden, zalig worden ? En als men dit gelooft, waaröm fpreekt men het dan niet vrij uit? Wat ons betreft, wel verre dat wij deze Kinderen van de Za-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 125 Zaligheid uitfluiten , willen wij liever een barmhartig oordeel laten gaan, ook over anderen ; maar dit nu onderftelt zijnde, is de vrage, of, en op welke wijze zodanige K'cJeren, door den Docp, daar van kunnen verzegelt worden, (bb) Anderen komen tot Jaren van on~ derfcbeid; doch hoe zal men het maken met zo velen onder hen, die in de Zonde Leven en Sterven? Was de • Doop voor hen zodanig een onderpand? Immers neen; maar dan gaat dat Zegel niet vast;en kan zigoverzulks, niemant op dat onderpand verlaten; of is het maar alleen een onderpand voor de vroeg ftervenden ? En zo ja, waaröm fpreekt men dan niet duidelijk; of is men befchroomt voor de Lere van de volharding der Heiligen? §. or. Alles wat men hieröp antwoord is. (f) Dat 'cr ook bejaarden worden gedoopt, en bet Avonimaal ge* bruiken, die egter niet zalig worden. Deze ftelling kan niet ontkent worden; maar wij mekken aan dat het zijn (§) of zulken die ter kwader trouwe van de Sacramenten gebruik maken; en dus tot dezelven nier gerechtigt zijn, gelijk als Simon den Tovenaar; maar die van onze partijen zijn zulken, wien men volgens l.unneeigene Lere, van den Doop niet map uitfluiten; maar dien men, als erfgenamen des Rijks Gods; en zijn's Verbands gebonden is te dopen! (§§) Of zodanigen die zig wel ter goeder tróuwe hebben laten döpen, maar die door de kragt der verzoekingen, vervolgingen, als anderfints, zijn bezweken; in een woord, die niet volflandig of volhardende zijn gweest tot den einde toe. Wat ru dezen, en ook de voorgemelden betreffen, wij merken aan (.) dat alle Gods geboden, en dus ook de inftelling der Sacramenten, aan toevallige misbruiken onderhevig K 2 zijnj  !2ö REDEVOERING zijn; maar het ©es niet geöorlooft is, om toevallige misbruiken, dien het Gode niet behaagt heeft voor te komen , te vermeerderen , met noodzakelijke misbruiken, zo als de voorftanders van den Kinderdoop doen. (..) Wanneer wij ons voordellen zo wel de kundigheden van enen bejaarden, als ook de eenvoudige, en duidelijke inftelling der Sacramenten, zo blijkt van zelve, dat niemant dan die 'er toe gerechtigt is, ze zal begeren, of genieten dan uit een beginfel van boosaartigbeid, of onkunde; zoo dat de Sacramenten naar Gods voorfcbrift gebruikt wordende, aan gene misbruiken onderhevig zijn; maar aan allen die ze genieten, van ene verzegelende kragt zijn; doch met den Kinderdoop is het anders gelegen; hij is volftrekt en uit zijne natuur aan misbruik onderhevig; men doopt alle Kinderen der gelovigen: en daar uit blijkt eerftelijk dat de verzegelende kragt van denzelve ; zeer verfchilt van dien der bejaarden ; en wijders dat men dien Doop bedient, en bedienen moet, ook aan zulken, die, hoezeer men.ze ook befchouwt heeft te zijn erfgenamen des Verbonds, egter zijn bevonden geworden, te wezen, Vaten des Toorns, ten verderve toebereid 1 %> 92. (tt) Dat de Kinderdoop een zegel is, voor zulken die naderhand geloven; maar welk ene flegte uitvlugt! Men ftemt daar mede volkomen toe, 't geen men met zo veel hevigheid beftrijd; want dus fprekende, blijft 'er geen gefchil over , als het bedienen, en genieten van een weinig water. Immers, als de verzegelende kragt des Doops afhangt van het toekomend gelove ; ab de Sacramenten zonder verzegelende kragt, niet met al zijn; waaröm Doopt men dan Kinderen? Waaröm dan niet gewagt, tot dat ze de voorwaarden des  tegen den KINDERDOOP. 127 des Doops bezitten, daar van belijdenisfe kunnen doen, en naar Christus inftelling der gemeinte kunnen worden ingelijft. §• °3- (3) Indien de Sacramenten des N. T. geen ander opzigt hebben, als tot zaligheid, en het genot van zodanige goederen, waar door menfehen, van menfehen cn zelfs de Kinderen der gelovigen van eikanderen, onderfcheiden worden, gelijk wij aangemerkt hebben, en onzes oordeels door niemand , van harten kan ontkent worden; dan is de Kinderdoop wederö.n volftrekt onbegaanbaar ; want het is openbaar dat de Zaligheid niet gefchikt is , voor alle de Kinderen der gelovigen; en dat men in hen, zo lange ze niet tot hunnen verdande gekomen zijn , geen teken van onderfcheid kan befpeuren: overzulks ftellen wij vast, dat zij, die deze zaaken met meerder bedaartheid inzien, dan de meeften het doen; in dezen hunnen Godsdienst, niet zeer ge« rust zijn, en althans geen klare; maar veel eer duiftere , ingewikkelde , verwarde , cn dus gantsch onvolmaakte denkbeelden hebben ; dewelken , indien mea van harten fprak , hier op zouden uitkomen. §• 94- (*) Dat de Kinderen van hen, dien zij ongelo. vigen noemen , indien ze vroeg Jlerven , van hunnen Doop gene, of weinige nuttigheid hebben: dat indien zij 'er al enige nuttigheid van mogten hebben, zulks alleen zij toe te fchrjven aan Gods barmhartigheid in Christus; in allen gevalle, zonder enig opzigt tot de betrekking op lunne ouders , althans niet op hunne onmiddelijke ouders; maar misfehien op hunne voorouders, waar onder denkelijk , wel godvrugtigen zullen zijn geweest: en als men zeggen mag wij hebben Abraham, of Nodcb zolenen Vader, dan is het zeker. Zod neemt men de ruimte, voor het bekrompen gemoed; zoo verdeelt men zijne K 3 aan-  I3g REDEVOERING aandagt op voorwerpen, die veelvuldig en onzeker zijn, en die daarenboven op enen verre affland befcho'jwt worden; zoo ontwijkt men de waarheid, als ?ij bezig is met ons te befchamen, en te overtuigen; is dat niet zijne Ziele gtweld aandoen ? § 9j. (_**) Dat de vroeg ftervende Kinderen der gelovigen, alle, of immers de meeften van ben, zalig zijn cf worden, uit hoof ie van Gods belofte, aan het gelove der ouders , ten voordele hunner Kinderen gehegt: dat zij vast ftellen, imm rs zig fltrk verbeelden, dat deze Zaligheid, min of meer zekerder of g oter wordt, wanneer aan die Kinderen den Doop is bedient gtworden; voor al dan, wanneer dezelve, op degodvrugtigftewij» ze, door de ouders, en verdere Doopheffers is behandelt geworden : want wat men ook veinzen moge , dit is zeker; dat volgens hunne Lere, indien de ouders voor zig zeiven reeds gedoopt zijn , dan volgen móet, cf dat het verzuimen van dien Doop de ouders wel fchuldig en ftrafbaar maakt; doch aan de Kinderen zeiven, geen nadeel toebrengt, nog hen van enig voordeel berove; of dat de nuttigheid alleen voor di ouders is; of eindelijk, dat de Zaligheid dier vroeg ftervende Kinderen , door buw.en D^op, m!n of meer bevordert wordt. §• 0 {***' Dat de uitwerkingen des Doops, en zij. ne verzegelende kragt bij den D >op zelve, onzeker is, cn afhmgen zullen van den Leeftijd dier Kinderen;zoo, dar. ze daar van, ene andere nuttigheid, ons min of meer enbekent zullen hebben, indien ze vroeg fier ven; en ene andere nuttigheid, ons bekent, indien ze tot Jaren van onderfcheid komen. Dat de voorftanders van den Kinderdoop, op deze, of dergelijke wijze denken, is uit hunne fpraak openbaar : en wat 'er omgaat in het gemoed van hen, d.e deze dingen, wat meer d-n oppervlakkig be-  « TEGEN DEN KINDERDOOP. 129 befchouwen» zullen ze zeiven best weten, en God zal het oordelen 1 §. 97. (4) Indien de Sacramenten des N. T. behoren tot de gebreken dier Huishouding: indien zelfs het Gebod Gods , door onkunde cn vleeschgezintbeid , zoo fchandelijk ontheil'gt wordt; hoe behoorden wij ons dan niet te bevlijtigen, om ons flipt te houden aan Gods indeling, en dat zonder enen flap verder te gaan? Hoe dwaas is het, als men door eigenwiiligen Godsdienst, de gebreken des O. T. bij die des N. T. voegt ? Als men een gebrek , door godlij k gezag ingevoert, door menfcbelijke wijsheid , aanvult met een ander gebrek» met een gebrek dat niet anders is, dan ene noodzakelijke aanëenfchakeiing van doling, twijfeling, en verwarring ,• met een gebrek waar mede Israël, en niet wij, bezwaart was ; met een gebrek dat wel met hunnen, maar niet met onzen Godsdienst btflaankon; meteen gebrek , waar door het Sacrament des Doops, niet alleen nog meer gebrekkig; maar zelfs geheel onnut gemaakt wordt; met een gebrek dat, wanneer het van alle menfehen wierd voorgedaan , den Doop dien Christus zekerlijk heeft ingeflelt, namentlijk dien der bejaarden; noodzaaklijk, in onbruik, en in ene volkome vergetelheid zou dellen. §, 98. Dus onze hoofdredenen tegen den Kinderdoop opgegeven hebbende, zullen wij 'er nog enige aanmerkingen, die hoewel van minder, egter van enig gewigt zijn, op laten volgen, en wel I. Dat de Kinderdoop, die, gelijk ons gebleken is, niet door Christus, nog zijne Apostelen is ingeftelt, of bedient; door menfeben is ingevoert, waarfchijnüjk in de^de Eeuwe; en zijnen oirfprong heeft genomen , uit bijgelovige begrippen; doch hier van moeten wij in de volgende Redevoeringen K 4 fpre-  l3o REDEVOERING fpreken II. Dat de Kinderdoop, op zig zei ven befchouwt, fibadelijk is. Om dit te bewijzen , vestigen wij onze aandagt A. op de ouders (ƒ>), en wel op deze wijze; Ca) alles wat zonder godlijke inftelling verrigt wordt, is in den Godsdienst, bijzonder in willekeurige geboden, zond'g, en derhalven fehadelijk ; (b) de Doop der bejaarden behoorlijk voorgeftelt zijnde, fluit meerder uit het vertrouwen , op de uitwendige plegtigheid, dan die der Kinderen , (c) de voorftanders van den Kinderdoop, ftellen doorgaans meerder gewigt in die plegtigheid , dan zij die alleen bejaarden dopen, (d) gelovige ouders , befchouwen hunne Kinderen, in een gunftiger licht, dan anderen , zoo , dat deze opwasfende, men al te veel vertrouwen op hun voorregt ftelt, en veelal in het geven van ene behoorlijke opvoeding veiflaauwt, of (e) dat men, wanneer die Kinderen ten kwade overhellen , aan de ecbtbeid van zijn eü gen geloof begint te fwijfeien! §. 99. B. Indien wij onze aandagt vestigen op de Kinderen zelve, dan doet zig deze Godsdienst veel flegter op; want behalven dat die Kinderen, tot hunne verftande gekomen zijnde, en zig befchou wende als erfgenamen des Verbonds te zijn gedoopt; daar door aanleiding kunnen nemen, tot verflaauwing in de ernstige behartiging van den Godsdienst; althans uit aanmerking dat Gods Verbond onwankelbaar is; behalven, dat hier van de droevige voorbeelden voorhanden zijn, en kunnen opgegeven worden ; zo merken wij aan, dat men pe Kinderen, door hen in hunne Jeugd te laten dopen, berooft van een aanmerkelijk voordeel; van een voordeel dat (pS IHer volg ik de fraaijs Aanmerkingen der Brieven oves éz voorwerpen des Doops, pag. aoo, en vervolgens.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 131 dat God voor hen, in de Sacramenten in 't gemeen, en in den Doop, in 't bijzonder heeft gefchikt. Men lette op deze aanmerkingen, (a) Dat wanneer naar Gods oordeel, de lere der Zaligheid in zijn woord geöpenbaart, en het gebruikmaken van dien , genoeg ware, om als middelen het gelove te werken , en te verfterken ; hij dan bij dat genoegzame , niets zou gevoegt hebben, (b) Dat egter, naar de toeltemurng van onze partyën, het Gode behaagt heeft om, uit aanmerking van ons gebrek en zwakheid, bij dat woord, te voegen, uitwendige tekenen, gefchikt om onze uitwendige zinnen te treffen , en om ons door die uitwendige tekenen , de verborgenheden des Evangeliums beter. te verfiaan te geven, en te verzegelen; maar, is dat nu de lere van onze partijen, en waar aan w'j ons Zegel hangen; berooft men dan de Kinderen , die men laat dopen, niet van een aanmerklijk voordeel ? Immers het is zeker dat zij, die van hen vroeg flerven, dit voordeel met gene mogelijkheid kunnen genieten. §. 100. (c) Maar wat nu hen aangaat, die tot Jaren van onderfcheid komen; deze zegt men, kunnen 'er dat voordeel van genieten; maar genieten zij dat voordeel van den Doop, of van iets anders ; van bunnen Doop , of van dien van anderen ? 't Is waar zij zien andere Kinderen, of bejaarden dopen; maar heeft God tot verfterking des geloofs , gefchikt de Sacramenten die andere gebruiken, en waar van wij flegts aanfehouwers zijn ; of wel zulken die aan ons perfoonlijk worden toegedient, of van ons zelve gebruikt? Het is ook waar dat zo een bejaarde, die enen anderen ziet dopen , zig daardoor kan herinneren, den Doop aan hem in zijne Kindsheid , voor enige Jaren bedient geworden ; en dat hij dezen zig kan ten nutte maken 3 K 5 maar  ,3s REDEVOERING maar het is ook waar, dat die zelve bejaarde, Gods woord lezende, en overpeinzende, zig kan ten nutte maken , dat gene 't welk voor vele Jaren is gefchied,en gefchreven ; dat hij zulks met alle Christenen ten allen tijde gemeen heeft; doch dat Gods Wijsheid en Vrij« maait daar nog iets heeft bijgevoegt; te weten het geIrnik der Sacramenten, door welken hem die ze zelf gebruikt, en ten tijde van'het gebruik, als door uitwendige tekenen, de verborgenheden des Evangeliuras beter worden verdaan gegeven en verzegeld; en zulks piet op ene afftand van enige Jaren; maar door een tegenwoordig, en bijzonder op hem, werkend teken en zegel. §. iol. Uk Ene derde en laatfle reden is , dat wij ons van den Kinderdoop !>een gunftige denkbeelden kunnen vormen, uit de befchouwing der gevolgen, welken die Lere, onder hare voorflanders ver.vekt ; en om hier ontrent redelijk te oordele; zullen wij opmerken. (A; Dat nademaal het grootfle gedeelte der genaamde Christenen, te weten de Roomscbgtv.nd.en, ene gefchiktheid hebben om alles te geloven wat hen geleert wordt; niet alleen het gene zij niet verftaan , maar ook het gene dat volkomen ongerijmt, en tegenltrijdig is; derbalven , hunne toeftemming aan de Lere van den Kinderdoop, bij redelijke menfehen, niet in aanmerking kan komen. (B) Maar wat anderen, en zelfs het beste fourt der Christenen aangaan , (een iegelijk houde zig, cu zijne Kerkgemeiufchap daar voor;zo welLeeraren, als zij die onderwezen worden. §. ioa (a) Moet men niet van bijkans den grootften hoop zeggen, dat zij, in zaken van den Godsdienst een aanmerkelijk gedeelte van hunne redelijkheid afleggen, en ene gefchiktheid. hebben, om, zo niet alles, ten  TEGEN DEN KINDERDOOP. 133 ten minften aanmerkelijke vooroordelen, en zelfs ongerijmtheden te omhelzen, en voor te flaan. Immer?, hoewel 'er zo vele , en tegenftrijdige Scclens z'jn; leert ons de ondervinding niet aan den enen kaut, dat, genoegzaam de meefte menfehen, alle hunne vermogens aan de dingen van den tijd opofferende, daar dnor het vermogen verkrijgen om, als redelijke menfehen, uit eigene'ogen te zien; dat ze bijna alle, zelfs fomtijds aanmerkelijke veranderingen maken in de voorfchriften en het bellier van hunne voorgangers; zoo, dat het zelfs tot een fpreekwoord is geworden, nieuwe Heren, nieuwe Wetten; dat door zulk ene handelwijze bij alle brave menfehen , het.beftier der ondermaanfche zaken , ten minden verfchilt in omftandigbeden, die naar hun oordeel nuttig zijn; maar leert ons die zelve ondervinding niet aan den andere kant, dat de meclten dit vooroordeel hebben , dat den algemenen of bijzonderen Godsdienst, moet gelooft; maar niet, of immers niec te naaukeurig moet onderzogt worden ? Of zo men denzelve onderzoekt, het gefchied om te weten, wat'er gelooft wordt, bij ons eigen Kerkgenootfchap, in onderfcheiding van dat van anderen ; en zulks met een vast, doch voorafgaand voornemen, om het eerde mede te geloven, en het laatfle te helpen verdoemen! En wat de uitkomst betreft ; men befchouwe zo wel de Leerairs als de Ledematen; vind men onder de duizend wel één, die niet het gelove zijner vaderen, gerustelijk omhelst, ftanvastig aankleeft, en fomtijds ijverig beleeft? Zoo, dat meD op goede gronden mag vast ftellen dat, di • zelfde menfehen, uir Turkfcheouders gebo. ren, of in het Land der ongelovigen opgevoed zijnde, met geen minder overtuiging, met den zei ven ijver en fiandvastigheid, zouden behartigen, en willen voortplan»  iS4, REDEVOERING planten , de Lere van Mabomet, als zij nu doen, de Lere van het Evangelium des Zaligen Gods! %, 103. (b) Maar wat nu aangaat de lesten uit ieder Kerkgemeenfcbap (wederom een ieder houde zig zelve daar voor). Zi] die de fchriften onderzoeken; die zig oeffenen in de gronden van den Godsdienst, en zig fcherpen tegen het gene daar van verfchilt: hoe jammerlijk is het mede geftelt, met de meesten onder hen! Vooringenomen met den waan , dat onze Godsdienst de beste is; dat alle de anderen, in alles waarin zij van den onzen verfcbillen, dolen ; plaatst men geredelijk on« derde Lere des geloofs, alle zodanige bepalingen, die men verneemt , dat in zijn Kerkgemeenfchap worden gemaakt: volkomene tegcnftri/digbeden, noemtmeazwarigbeden; ene wederlegging uit de diepte ener onbegrepen redeneerkunde; uit den afgrond der Taal, of vergetene Historie , wordt voor overtuigend bewijs aangenomen. Is 'er iets dat voor ons nog ene zwarigheid blijft, die, fielt men vast te zullen overwinnen, als men door tijd en vlijt meer gelijkformig wordt aan de kundigheid zijner Leeraren, bij wien dezelve ligt is te wederleggen; en dit alles is niet te bewonderen, uit aanmerking der kwade gewoonte, dat men geen andere boeken leest, dan die welken uit den fchoot onzer Kerke voortkomen; dat men rekent zig grotelijks te bezondigen , als men ene predikatie hoort van menfehen, dien wij voor onregtzinnig houden; en dat het genoeg zij om een gevoelen te verwerpen, als men flegts weet, dat zulks de Lere is van deze of gene Ketters. §. 104. (c) Als wij nu bij deze allen , voegen het grootfte gros van het Christendom, dat hunne Kinderen laat dopen, eensdeels om dat het de gewoonte is, en anderdeels , om dat men enige verwarde begrippen heeft,  TEGEN DEN KINDERDOOP, 135 heeft, dat het den Kinderen enige nuttigheid toebrengt; zo befluiten wij dat men uit de toeftemming der menigte , geen grond van zekerheid; zelfs niet \ an gerustheid halen kan; integendeel wij houden ons verzekert dat ons gevoelen niet weinig wordt yerfterkt, door de tale, en het gedrag van die weinigen, die zo onder de Leeraren, als Ledematen, zig die namen waardig maken. §• l°5- CO Er zijn zulken die den Kinderdoop voorftaan, en begeren; maar hoe velen onder hen, die daar ontrent niet vast ftaan; dit bewijst de tale van fommigen, zeggende of dat de Kinderdoop, een zwaar LeerJluk is, of, op dat ftuk is onze Kerk bet zwakst, of dat de bewijzen voor denzelve niet goed zijn, of dat men wel zou willer, dulden, dat gene anderen dan bejaarden gedoopt wierden; en God weet wat 'er omgaat in het gemoed van fommigen, die zig door menfehen vreze laten beheerfehen. Intusfchen nemen wij alle deze, en vele andere foortgelijke betuigingen aan, ter nadere bevestiging van ons gevoelen, en zulks uit aanmerking dat 'er ene grote kragt van overtuiging nodig is, om iemand de gebreken van zijn eigen huisgezin , te doen zien, en bekennen. %. 106. (2) Er zijn andere, die deze Lere, min of meer openlijk tegenfpreken. Wat de Leeraars aangaat, zij kunnen in dezen minder vrij uit fpreken dan de Ledematen ; maar hoedanig fommigen onder hen, ten dien opzigte denken, weten zij, die geen Vreemdelingen in Jerufalem zijn CO- De beroeringen onder hen veroorzaakt, (q) Voor enige Jaren heb ik in den openbaren Godsdienst aangehoort ene Leerrede over den ï^iien Zondag, en zulks van  I36 REDEVOERING zaakt, door de lere van de betrekking der Kirderen op hunne ouders, en van de gefteltheid en nuttigheid der Doopsgetuigen , kan Monnikendam ons leren ; welke vrugten het ongodlijk Doopf >rmulier gebaart heeft. kan Vtrecbt getuigen. En wat aangaat de Ledematen. hoe velen zijn 'er onder hen geweest, en zijn 'er nog, die san de-. Kinderdoop twijfelen en dat Lcerftuk onbefchroomt tegenfpreken ? Menfehen, wier meerderdeel, door niemand , onder de min ervarenen zal geplaatst woiden: merfchen, die betuigen, in dezen volkomen overtuigt re wezen: menfehen, dieinftaat, en bereid zijn, om rekenfchap van hun geloof te geven, indien men aig niet als uitzinnig, of als enen fpottenden hater wil aanfluiten: menfehen, die hunne Broederen lief hebben, met die grootheid van ziele, dat ze hunne dolingen ziende, pogingen aarwenden om ze te verbeteren: menfehen eindelijk, die in allen dezen .. gene tijdelijke voordelen kunnen beögen; die, voor af weten, dat ze bezwaarlijk enig nut zullen kunnen doen; en dat ze daarenboven zig zeiven zekerlijk voor den haat, de verlig? ting, de befpotting, en vervolging van de waereld, en meest van de onheiligüe, zullen bloot Hellen! §• IC7- (3) Wat nu aangaat hen, die den Kinderdoop, vau een Leeraar die in de Gereformeerde Kerk, onder de aIT lerbekwaamften gerekent wordt ; de redenaar bewees zonder omwegen , dat zijns oordeels gene der redenen bij den Catechismus opgegeven, voldoende waien; en (taaide vervolgens den Kinderdoop op deze wijze; de Sacramenten zijn gegeven «an de uitwendige Kerk ; de Kinderen behoren tot de uitwendige Kerk , bijgevolg ze moeren gedoopt worden Indien deze redeneertrant goed is, dan mag men den Kinderen het Ik Avondmaal , ook niet onthouden,  tegen den KINDERDOOP. 137 doop , meer dan anderen voorltaan, en befchermen. Behalven de ijdelheid van hunne zogenaamde bewijzen; uitgenomen, het Lasteren, Schelden en onzmnig razen waarvan men met zo veel ophef, den Splinter in des broeders oge aanwijst; terwijl men den Balk, in zijne eigene oogen, bij voorbeeld in Calvinus inftitutie, en Ur* zintts Catechismus, niet zien kan ; behalven dat alles, welk een Babel van verwarring; welk enen onbegrijpelijkea redeneertrant; welke ongerijmtheden, en tegenftrijcligheden, vervullen niet de fchriften van hen, die met opzet den Kinderdoop, hebben getragt te befchermen ! Bijzonder van hen, die denzelven willen gronden op de betrekking der Kinderen op hunne ouders. Heeft iemand bedaartheid, geduld, en onpartijdigheid genoeg, zo kan hij enige Zomerfche 'dagen belleden tot het Leren van Verhandelingen , die in zig bevatten een groot aantal van Leringen, waar naar men te vergeefs in 't Boek des Heren zal zoeken! Hij Leze Venema heilige op. mtrkingen (r). D'outrein over Zondag 17; de Verhandeling van Kkppel ; Zwarte Avondmaalgangers; Mèijsr, onderwerpen des Doops, van Toll, over gelijke Sloffe, a Mark , [lediging der Kinderen, en nog anderen. Deze menfehen alle, fchreven, zo zij meinden, over Gods 1 Woord en bevel; maar wat is 'er dan nog gewroet, om de agting van het Doopformulier op te houden, en om het geweten aan dat maakfel van menfehen handen , te onderwerpen! Laat iemand alle die Schriften, met de grootfte aandagt, en vlijt doorlezen, en zig vervolgens afvragen, of zijne ogen zijn verligt, dan of de Scheme- ring (r) Disfert. Sacr. die men vertaalt kan vinden bij B, Kep. tiel, de -waarheid vervolgt en verdrukt.  l38 REDEVOERING ring voor hem ene duisternis is geworden, waarin hij naar den wand tast gelijk de blinde! §, 108. Deze, mijne geliefde, zijn de redenen, om welken wij den Kinderdoop geheel en al verwerpen. Deze redenen overtuigen ons gemoed ten volle, en zulks in Gods tegenwoordigheid! Met deze redenen willen wij ons gevoelen bepleiten, eerftelijk voor Gods gedugten Rechterftoel; en daar na ook, voor de gemoederen der menfehen, indien ze horen, en hunne harten niet verharden willen! Een van beiden, of wij, of onze tegenfprekers , zijn in dezen geheel blind ; maar een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekert, en laat ons ten minften toezien, dat wij ons nimmer zullen moeten hefchuldigen, van onze harten voor de kragt der waarheid te bebben toegefloten. §. 109. I. Gijlieden dan , die niet tegengaande alle onze redenen, egter van ons blijft verfchilleo ; gedenkt dat het u niet vrij ftaat te geloven wat gij wilt; dat de toeftemming, en den luister der menigte, met wien gij eens gezmt zijt, u niets baten zal voor Gods gerichte! Weigert niet te geloven dat wij met overtuiging des gemoeds fpreken, en handelen: en indien wij fomtijds fcherpe woorden gebruiken, ze komen voort uit de aandoening die wij van uwe hardnekkigheid, en fomtijds van uwe mishandelingen gevoelen ! Ach Broeders, indien gij onze Lere verwerpt, het zij zo! wij bevelen u Code, en den woorde zijner genade; maar ach! verwerp niet onze perfonen; haat ons niet, nog wilt ons niet vervolgen ; verraad uwe za'ak niet door het grijpen naar vleeschlijke wapenen; maar verdraag ons om Christus wille, gelijk wij u willen verdragen! §. 110. II. En gijlieden, die wel de kragt van onze redenen min of meer gevoelt; maar egter geen lust hebt.  tfgkn den KIND.ERDOOP. 139 bebt, of fchroomt om u voor ( hristus, en zijné Lere in de bres te ftellen. Mijne Broeders, oordeelt gij het ene geringe zaak te zijn, hec gebod van onzen enigen en groot flen aaeefter te onderhouden, of te overtreden? Gedenkt aan zijn woord, wie tiet-mij niet en is. die is tegen mij, (s) gedenkt aan zijn voorbeeld, die zig onzer niet en fchaamde; maar zijn dierbaar leven in gevaar Helde , toen hij de goede belijdenisfe onder Pontio Pilato beeft betuigt, (t) van waar dan zulk ene Lafhartigheid? Heeft Christus dit aan ons verdient? Is dit zig zelve te verlocbenen, zijn Kruis op te nemen, en Chris, tus na te volgen (u). Schroomt gijlieden niet den Rechter, den God van alle, die den Dienstknegt die zijnen wille geweten, maar niet gedaan beeft, met vele Jlagen zal /laan Cy)? , §. ui. III. Maar gij 0 edelmoedige Zielen, die gedurig uw hart voor de waarheid openzot, en u door Laar laat beheerfchen; G'j, die als het Paard van Gods Majefteii in den flrijd, gene hindernisfen, gene gevaren en fchroomt. Gij, die door de Liefde van Christus, gedron. gen wordt; die gezind zijt om voor bem te Leven; om hem alleen,en in alles na te volgen; om gene uitzondering in enige zijner.lesfen te maken; Gij, gij zijt onze Blijdfebap , en.Krone! De overwinning van één uwer harten, kan opwegen tegen al den bitteren haat, en de vervolging van een Waereld die in 't boze legt. Hebt medelijden met de dolenden; ontfermt u over de hartnekkigheid en de onkunde van redelijke wezens, die tothoger eindens gefchapen zijn; vergeldt niemand kwaad voor kwaad; maar houdt aan, in het onderzoeken, in het on. der. O) Matth. XII: 30. (V) 1 Tim. VI: 13, («) Matth. XVI: 24. (v) Luc, XII: 47. L  140 REDEVOERING derwijzen , in het te recht brengen door den Geest der Zachtmoedigheid. Ziet gij naaulijks de eerftelingen van de vrugten uwes Arbeids; wie weet hoe nabij de volle oogst is! Die dagen in welken bet Licht der Zonne zal zevenvoudig zijn; wanneer geen Cadniter meer zijn zal in bet Huis des Heerenl Laat de onvrugtbaarheid van uw werk, nog de menfehen vrees, uwe handen niet doen verflappen; gedenkt dat het veel gedaan is, als men flegts in.éene Ziele, Gods werk, met vrugt werkt; en opdat gij nooit verflaauwt in uwen Redelijken ijver, laat u geduurig in de oren klinken, die vreeslijke, maar tevens aanminnige woorden; een iegelijk dan die mij belijden zal voor de menfehen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de Hemelen is (to); maar zo wie bem mijns, en mijner woorden zal gefebaamt bebben diens zal hem de Zone des menfehen ookfebamen, wanneer bij komen zal in de Heerlijkheid zijns Vaders, met de Heilige Engelen, (x) zo dan mijne geliefde zijt ftandvastig, en onbeweeglijk , als die weten dat gij ene goede zaak voor hebt, en uwen arbeid niet ijdel zal zijn. Moet 'er om der waarheids wille iets geleden , en geilreden werden , geen nood! Ziet op den overften Lijdsman, door wie dien weg gebaant is: alleenlijk laat ons'zoo leven en handelen, dat wij ter zijner tijd vrijmoedigheid mogen hebben, om met opgerigte hoofden den Rechterftoel van Christus te naderen, met dezen blijmoedigen, doch nederigenroem; Ik beb den goeden ftrijd gejlreden , ik beb den loop ge'èindigt, ik beb bet gelove (van Christus) behouden; voorts is vtij weggelegt de Krone der Rechtvaardigheid, welke mij de Fiere de Rechtvaardige Richter in dien dag geven zal, en niet alleen mij; maar ook allen die zijne verfebijninge liefgehad bebben (j). Amen. (w) Matih. X: 33- 00 MsrC. VIII: 38. (j) 2 Tim. IV:7. D E R-  DERDE REDEVOERING TECEN DEN KINDERDOOP. §. i. In twe voorgsaide Redevoeringen, hebben wij ons bezig gehouden met het opgeven der redenen, cm welken wij den Kinderdoop gantfchelijk verwerpen. Redenen die, zo wij ons niet geheel bedriegen, onwederieglijk zijn. Redenen die, meestal uit de zuivere lere van Gods woord zijn genomen; Redenen die, onder het bereik vallen van een iegelijk, die onzijdig oordelen krm en wil. Redenen die, nimmer ter goeder trouwe, of duidelijk, en overtuigclijk, zijn wederlegt geworden. Redenen die, uit dien hoofde aan gene wederlegging onderhevig zijn; vermits Gods woord zig zelve niet kan tegenfpreken. Redenen eindelijk , die nog verder bekragtigt worden * door al het gene dat, met min of meer fchijn van vrijmoedigheid en overtuiging, tegen dezelven wordt ingebragt; en van al het welke wij, met ene volkomene overtuiging, en vrijmoedigheid, niet fchromen te zeggen, dat, alles t'famen genomen, minder is dan ijdelheid. §. 2. Thans moeten wij ons dan verledigen, om voor te ftellen, en te wederleggen, dat gene, het welk men noemt redenen, of bewijzen voorden kinderdoop Indcdaad een zeer moeijelijk werk, en waarvan gelijke, mij nimmer is voorgekomen. De Roomfche Kerk fpreekt •Da ha-  i4i REDEVOERING hare dolingen vrij uit; en geeft daarvan redenen, die eenftemmig, en verftaanbaar zijn. Alle andere verfchillen onder de Proteftanten, zijn ten overvloede wederzijds voofgeftélt: ieder geeft zijn gevoelen duidelijk op, en tragt het te ftaven door cenftemmige, en verftaanbare redenen; en zo aan die duidelijkheid iets moge ontbreken, zulks wordt vergoed door het gebruik maken of te pas brengen der bijzondere begrippen, in andere Leerftukken van den Godsdienst, of in de veelvuldige uitleggingen van Gods woord; maar met den Kinderdoop is het geheel anders gelegen; deszelfs voorftanders 't is waar, fpreken er van, wanneer het voor hen onvermijdelijk is; 't zij in hunne Samenftelfels der Godgelcertheid , 't zij dat ze, volgens Kerkenörder er over moeten predikeü ;doch de verltandigften onderhen, maken het zeer kort, en zij die daar in uitwijden, fpreken zoo onverftnanbaar, en leiden de hoorders of lezers in zoo een doolhof, dat ze door al de omwegen bedwelmt w.orden. Er zijn weliswaar, enige redenen, die men etnflemmig opgeeft voor den Kinderdoop; deze zijn meestal verftaanbaar; maar de anuere, en waar ontrent men merkelijk verfchilt, en zélfs tegenftrijdigé begrippen heeft , zijn zeer duister, cn voor ons volflrekt onverftaanbaaf ; deze duisterheid zou misfehien weg genomen worden , indien men de Lere van den Kinderdoop, te pas 'bragt in de overige Leerftukken van den Godsdienst , of in de veelvuldige Leerredenen; maar het is openbaar, dat het eerfte nooit, en het twede bijkans nimmer gefchiedj er zulks niet tegenftaande men van de nuttigheid van dien Doop, zoo een groten ophef maakt 1 §. 3. Ene andere reden van moeijelijkheid is, dat het den pligt van elk ii.dd.jk mensen , althans van een Chris-  tegen den KINDERDOOP. 143 Christen is, om in zaken van den Godsdienst, de re. denen van hen, die van ons verfchillen, niet alken, zo veel mogelijk, met alle onzijdigheid te overwegen; maar ook om aan dezelven al het gewigt te geven, dat onze tegenfprekers daar aan willen gegeven hebben; ja zelfs nog meerder, indien het ons daarin mogt voorkomen; maar God zij mijn getuige, dat ik na een langdurig, neerftig, en, zo ik met alle verzekering gelove, onzijdig onderzoek, ten vollen oveuuigt ben, dat niets, van alles wat men voor den Kinderdoop bijbrengt, den naam van een bewijs verdient; ja zelfs dat ik daar in niet vinden kan een fcbijn van bewijs , of het moest gelijk, zo niet beneden ftaan met dat bewijs 't welk de Roomfche Kerk ontleent uit de woorden, dit is mijn Ligcbaam! §. 4. Nog ene zwarigheid; welke orde moet men houden, in het opgeven dier zogenaamde bewijzen? De billijkheid , en de gewoonte vorderen dat men de fterkfte bewijzen , voor aan piaatfe ; maar zij die den Kinderdoop voorftaan, h-bben zelve, geen eenftemmige orde, en wij zien in het ene bewijs niet meer kragt dan in het andere. Letten wij op den oirfprong van dien Doop, deze was het bij g loof dat de Doop op zig zelve, enig nut deed: met dat bij geloof, zijn de Roomfche Kerk niet alleen ; maar ook alle de voorftanders des Kinderdoops , min of meer befmet. Befchouwen wij de redenen die men bij de eerfte invoering van die menfchelijke uitvinding heeft gegeven, dezen weten wij waren voornamenlijk ontleent uit de befnijdenisfe, als mede uit deze woorden van Christus, indien gij niet wedergeboren wordt uit water en geest e. z, v. Luat de Kinberkens tot mij komen e. z. v. Naderhand heeft men nog L 3 au-.  144 REDEVOERING andere redenen uitgedagt doch federt enen geruimcn tij 1, zijn er g,ne nieuwe bij gekomen. § 5 Wij zullen ons alle die zwarigheden getroosten, en zelve ene orde moeten maken; vooraf betuigende deels, dat gemaakte fchikking alleen verkoren is, voor zo verre wij meenden door dezelve onze gedagten gevoeglijkst te kunnen leiden, en ons op het duidelijkfte uit te drukken; deels, dat wij zo veel mogelijk, het ware gevoelen, en de eigene redekavelingen van onze te?enfprekers zullen opgeven, en dat met alle opregtheid ; doch , ik zegge zo veel mogelijk, en zulks uit hoofde van gebrek in eenftemmigheid , klaarheid , en rondborftigheid, dat wij bij de Kinderdopers befpeuren. Indien wij dan hier of daar in mogten mistasten, zij zeiven zullen er de oorzaak van zijn; want zij /preken niet vrij uit tot de waereld! ■ §. 6. Met ene genoegzame eenftemmigheid tragt men den Kinderdoop te gronden, op den fland, of de betrekking der Kinderen, die uit gelovige ouders geb » Dan , onder al die verwarring, heeft elk zijn eigen leerftelfel ; maar over het algemeen is men het daar in eens , dat dit gelove aan elk die het bezit, aanfpraak op de Zaligheid geeft ; doch dan vragen wij (**) waaröm men dan zulks niet duidelijker leerc; en nog meer waaröm het niet menigvuldiger, en ernftiger wordt aangedrongen ? bij de Voorbereiding voor het H. Avondmaal, hoort men het nog al; maar waai öm vergeet men het, als men Kinderen doopt; of komt het dan niet te pas ? (***_) Hoe men, deze onderftelling van harte gelovende, egter den Doop aan Vondelingen kan toedienen , is voor ons volftrekt onbegrij. pelijk. §. 17. Deze onderftelling aan de meefte zwarigheden onderhevig zijnde , wordt thans van velen verworpen, die (2) door gelovigen verftaan, alle onërgelijke Ledematen , die Belijdenisfe van bun gthve gedaan bebben. Ontrent deze buitenfporige onaerflelling, zullen wij de volgende aanmerkingen maken. (*) Dat daar door ons gelove in Christus, gelijk wordt geftelt met dat in den Turkfcben Keizer ; men gelooft dat deze in zijn Rijk heerscht, men doet iets dat in hetzelve wordt bevolen; men laat iets na, 't-geen daar in verboden wordt; doch niet uit liefde tot dien Vorst; want men zou het zelfde doen, al was er zo een Perfonaadje niet in de Waereld; ook heeft men geen de minfte genegenheid om onder zijne Onderdanen te behoren. (**) Dan was Simon den Tovenaar ook een van ü;e gelovigen, wier Kinde-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 153 deren , gij als erfgenamen des Verbonds, wilt ge oopt hebben ; van die gelovigen , die zig beklagen zuilen, zodanige gelovigen te zijn geweest; van die gelovigen, tot welken Christus zeggen zal, ik heb u niet gehent! §. 18 (***) Dat men door deze onderftelling niets en vordert. Want wegens zodanige gelovigen, leert men, dat ze tot het H, Avondmaal, met Gods Kinderen niet hetzelfde recht, nog daarvan dezelfde nuttigheid hebben; men nodigt er hen alleen toe, uit hoofde van deze onderftelde nuttigheid, dat namelijk het gebruik der zigtbare tekenen, gepaart met Gods woord, enige kragt kunnen hebben ter hunner bekering; maar als nu zulke gelovige Ouders,het ware recht tot de Sacramenten niet en hebben; nog daar van de ware bedoelde nuttigheid kunnen genieten, dan volgt immers van zeive, dat hunne Kinderen, als Kinderen van zulke gelovigen, zig met hunne Ouders in bet zelfde geval bevinden , en bijgevolg tot den Doop niet en hebben dat ware recht, nog daar van kunnen genieten die ware bedoelde nuttigheid , die alleen gefchikt is voor Kinderen wier Ouders, het ware zaligmakende geloof bezitten. En wat aangaat de nuttigheid , die men voorgeefc dat de Ouders, door het gebruik der zigtbare tekenen kunnen genieten, deze kunnen in de Kinderen geen plaats hebben, en hier uit blijkt middagklaar dat,,naar die onderftelling, de Doop van zulke Kinderen niets en betekent, en gene nuttigheid hoe ook genaamt heeft, of hebben kan; in een woord, uit die denkwijze kao niets anders afgeleid worden , dan een voorwendfel van wel vos», zaamheid, om aan zodanige Kinderen, ene, voor hen niets beduidende plegtigheid, toe te dienen. §• 19- li. Onze twede vrage was, welks Kinderen? dezen kunnen wij onderfcheiden in zulken , wier Ou- ders  j54 REDEVOERING ders onbekent, of bekent zijn. (a) Wat aangaat de eerden , en waar onder voornamelijk de Fondelingen behoren; over dezen hebben wij meer dan eens gefprokcn, en maken nu ten hunnen opzigte, alleen deze aanmerking, dat namelijk, daar dezelven alöm, zonder enigen fchijn van befchroomtheid gedoopt -worden , wij dan veilig mogen befluiten dat niet van fommigen, maar van allen wordt onderdek. CO Dat toC den DooP dei Kinderen,* het gelove der ouders niet voljtrekt of noodzaak' lijk verëischt wordt. C2) Dat mea bii Sebrek van net gelove der onmidlijke Ouders, mag opklimmen tot dat van verdere Voorouders, C3) Dat men in de voldrekte onkunde J zoo wegens de onmidlijke, als verdere Voorouders, zig gerust kan dellen met het gelove van Abraham, No'dcb of Adam. CO Dat wat er ook van zijn moge, het altoos goed is, zodanige Kinderen te dopen, al ware het flegts, om uit hen, tot Jaren van onderfcheid gekomen zijnde, Ledematen te gewinnen; doch dan moet men zig herinneren, dat volgens zodanige onderdelling , die Kinderen niet gedoopt worden als erfgenamen des Ferbonds , en dat ze van hunnen Doop gene nuttigheid hoe ook genaamt kunnen deelagtig worden , ten zij door tusfehen komst van huu eigen gelove (ƒ> §• 20. (ƒ) De grote Voetius ftelt dit geval voor; een bastasrd namelijk,wiens Vader onbekent, en wiens Moeder Krankzi.inig, doch van gelovige Ouders geboren is; en vraagt, of men de Moeder uit hoofde harer Krankzinnigheid, even als een Jong Kind in hare Ouders moge rekenen; haar uit dien hoofde ais een Bondgenoot befchouwen, en het Kind dopen: het voorftel , benevens het antwoord van dien groten man , kan mea vinden by G. Meijer onderwerpen des Doops. pag. iio.  TEGEN DEN KINDERDOOP. IJJ . §. 20. Maar, wat nu (b) betreft zodanige Kinderen, wier Ouders bekent zijn, en op deze of gene wijze voör gelovigen gehouden worden. Ten hunnen opzigte moeten wij (i) vooraf deze aanmerking makea, dat namelijk bij de Voorftanders van den Kinderdoop, deze onderftelling plaats heeft; dat zodanige Kinderen, het deelgenootfehap aan de goederen van Gods Koningrijk, verkrijgen , door de natuurlijke geboorte: én op dat wij niet mogen befchuldigt worden, van hen te willen op. dringen 't geen zij niet zouden goloven, zo dienen deze aanmerkingen- (*)Dat ware gelovigen,op ene bijzondere wijze van God bemind worden, kan men niet te) Zie C. Meijer Onderwerpen des Doops, pag. 92, 93.  TEGEN DEN KINDERDOOP. ÏJ9 fcheid , op dat zodanige Ouders , op dat gij u niet moogt bedriegen ? Doorzoekt uwen Bijbel, en ziet of ge ons hier op, enig voldoenend antwoord kunt geven l §. 24. (***) Er zijn Kinderen van godvrugtige Ouders, die in overfpel verwekt worden; hier van was de man naar Gods barte, een droevig voorbeeld; maar nu hoe met dezen ? Zijn ze ook een heilig zaat ? Of zult gij , daar gij het gelove der Ouders, den Kinderen toerekent, aan dezen den misdaad hunner Ouders toe rekenen ? Indedaad hier zijt ge bijfter verlegen, want aan de ene zijde, zo zijn, en blijven naar uwe eigene Lere , die Ouders, niettegenltaande hunnen zwaren val, in Gods onveranderlijk verbond, en aan den an. deren kant, gij onthoudt hen met reden, de Sacramenten ; waar voor houdt gij dan die Kinderen, en zult gij ze dopen? (i), §. 25. C. De derde vrage is, welke betrekking? Deze is de gewytigfte; en op dezelve geeft men geen duidelijk antwoord; laten wij ze van nabij befchouwen. Men kan verfcheidene betrekkingen opgeven die de Ouders op hunne Kinderen, en deze op hunne Ouders hebben i daar is fa) ene natuurlijke betrekking. (1) Deze hebben wij met de beesten gemeen, ze is dierlijk, huisvest bij allen,die den naam van menfehen verdienen , is kragtig, en door de reden beltiert zijnde, allerheilzaamst. Ze werkt kragtdadiger in de Ouders tot (/) Het oordeel van de Theölogifche Faculteit in Franeker, over deze zwarigheid, kan men vinden bij B.Keppel,dewaarbeid vervolgt en verdrukt pag. 134. en vervolgens. Een oordeel , 't geen die vermaarde Mannen wel hadden mogen be> fluiten met deze woorden, dit zeggen wij; niet de Herel M 3  irJo REDEVOERING tot hunne Kinderen, dan in de Kmderen tot hunne Ouders,- doch zelden verder dan tot het derde geflagt. (2) De vrage is nu , of het deze betrekking is, die men rëgtftreeks, of van ter zijde bedoelt? (*) Hier op zullen fommigen, neen antwoorden ,en wel zulken,die zig beroepen op het gelove der verdere Foorouders, om 't even hoe hoog men ook opklimme; die in allen gevalle het gelove van Abraham, tot enen goeden waarborg ftellen Deze zullen zeggen dat de dierlijke betrekking, zig in de oudheid verliest, dat ze ook bij de Joden en Heidenen gevonden wordt, en tevens van de Kinderen tot de Ouders werkt. (**) Maar andere, en bijzonder zijlieden die zig bepalen tot de onmidlijke Ouders, moeten deze betrekking, min of meer bedoelen, want (aa) indien beide de Ouders ongelovig zijn; indien deze voor zig zelve, tot de Sacramenten, niet hebben bet recht van Gods Kinderen; indien ze daar van gene nuttigheid hebben, dan voor zo verre dei zei ver gebruik, kan mede. werken tot hunne bekering, ("hoewel men die zelfde nuttigheid zou kunnen hebben, door het aanfcbouwen der bedienmg) welke betrekking hebben dan zulker Kinderen , anders dan de natuurlijke ? (bb) Over het algemeen, is de Liefde, die wij onze Kinderen toedragen, de oorzaak van de doling. Om dat wij onze Kinderen beminnen , zien wij gaarne dat anderen het ook doen; het bemerken dat ze onverfchillig worden aangezien, veiöorzaakt in ons mh-moeaigheid, klijnagting, en afgunst; zoo, en doorgaans onrechtvaardig, handelen wij met onze medemenfehen; wat zeg ik ? Werkt die zelfde verkeerde eigen Liefde, ook niet ontrent God? Men twijfelt er niet aan, of dat rechtvaardig Opperwezen, zal onze Kinderen , ten minfte, met die zelfde Liefde befchouwen, die wij hen waardig achten! Hun welzijn, bij-  TEGEN DEN KINDERDOOP. If5l bijkans met uitfluiting van anderen bedoelende, om dat het onze Kinderen zijn, zoekt men naar troostelijke onderltellingen; men befchouwt ze met niet minder vooróórdeel , als waar mede men de Kinderen zelf befchouwt; men neemt ze gretig aan, om dat ze troostelijk zijn; of liever, om dat ze met onze eigen Liefde draken. Gelukkig als die onderftellingen even zeker waren, als onze verkeerde denkwijze 1 §. 26". (b) Ene twede betrekking is die, welke wij op Adam hebben. Van deze zouden wij kunnen zwijgen, om dat zefcbadelijk is, en men alleen denkt aan ene betrekking die bateltjk moet wezen ; egter om dat men zegt, dat gelijk onze Kinderen zonder baar weten de Verdoemenisfe in Adam deelagtig zijn, ze alzoo ook (zonder haar weten) in Christus tot genade aangenomen worden ; als mede, dat gelijk dezelve Kinderen, met ene Erffmette geboren worden, ze alzo ook kunnen geboren worden, met een Zaat des Geloofs, en gebeiligt wezen van den liaarmoeder af. Zo kunnen we niet nalaten om aan te merken. (1) Dat offchoon het zeker is, dat de Kinderen, delen in de gevolgen der Zonde van hunne onmidlijke ouders; zulks alleen maar betrekking heeft tot het gene dit Leven aangaat. (7) Dat, alhoewel fommige Godgeleerden, zig fomtijds zeer onvoorzigtig uitdrukken; egter, zo veel ons bekent is, zij alle, dereden der eeuwige verdoemenisfe van dejongftervende Kinde. ren , zoeken alleen in de toerekening van Adams Zonde. (\) Dat zij alle, die zonde van Adam, alleen bepalen tot bet Eeten van den verboden Boom, en zulks zonder aan Adams verdere misdrijven te denken (4.) Dat die toerekening wordt afgeleid van iemand, die aller menfehen Vader is, (5) Dat die zelfde Adam, toen God M 4 het  162 REDEVOERING bet genade Verbond met hem oprigtte, niet minder den Vader aller menfehen was , dan toen hij van den verboden Boom at. §. 27. Uit deze (tellingen zullen wij het volgende af. lijden. (*) Men rekent Adams Zonde toe , aan alle zijne nakomelingen; en wat de vroegflervende Kinderen aangaat (want van de volwasfenen hebben wij nu niet te fpreken; te minder, om dat ze dcor hunne dadelijke zonden, God genoegfiam rechtvaardigen, wanneer hij hen ftraft,) van dezen leert men dat ze, uit hoofde dier toerekening, onderhevig zijn aan de Eeuwige helfche Verdoemenisfe; nen bewijst dat zulks beftaanhaar z:j met Gods rechtvaardigheid, zoo dat dis Kinderen, zig m ene Eeuwige en onherftelbare Verdosmenisfe bevindende, geen de minfte reden zullen hebben, om God te befchuldigen van onrecht; en dat uit dien hoofde, de bedenking van hunne onwetenheid, en onfchuld, in geen aanmerking zullen komen. De meesten gaan verder, en denken aan ene oni:-:d!ijke toerekening. De oude Godgeleerden leidden die toerekening eenvoudig daar van af, dat Adam zondigde, als den Stamvader van het menfchelijk geflagt. Cloppenburgt den Leermeester van den groten Coccejus, was de eerfte uitvinder van het Werkverbond. Zijne uitvinding is gretig, en naderhand algemeen aangenomen; zoo dat men nu eenparig leert, dat Adam niet alleen voor zig zelf, maar ook, met en benevens alle zijne nakomelingen, ftonden in dat verbond , en uit dien hoofde, de gezegde nakomelingen,in Adam (tonden, of vielen. Hoewel deze uitvinding nu, den Jonge Verdoemcüngen geen de minfte verligting , in hunne rampzaligheid toebrengt, nog hunnen zaak geen dc minfte vei andering doet onder-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 163 dergaan;meent men egter,dat die Verbondsbetrekking, God meerder rechtvaardigt, dan de enkele betrekking van Adam, als Stamvader. §. 28. Het is hier de plaats niet om die onderftellingen van nabij te befchouwen; wij nemen ze ditmaal , alle , cn zonder enige uitzondering aan; maar leiden daar uit(**)af, deze bedenking;met dien zelfden Stamvader van het gantfche menfchelijk geflagt, heeft God ook opgerigt het Genadeverbond; waaröm rekent men dan alle zijne nakomelingen, niet op gelijke wijze, begrepen te zijn geweest, in dat verbond, gelijk zij het waren in het Werkverbond! Vergunt ons qat , daar wij alle uwe onderfteiiingen, zonder enige uitzondering hebben overgenomen, wij op onze beurt die onderftelling mogen maken ; en dat wij ze tragten te bewijzen , door uwe eigene denkwijze te volgen, want (aa) gij zegt, dat uwe Lere, de betrekking namelijk der Kinderen op hunne gelovige Ouders, of des noods op Abraham, troostelijk is ; de onze is het ook; en nog meerder, vermits ze alle de onnozele vuig. ten influit. (bb) Gij vraagt zouden wij minder voor» recht bebben dan de Joden ? Wij vragen , zouden de Kinderen , die voor Abraham geftorven zijn, minder voorrecht hebben gehad , dan de anderen , daar tusfehen hen geen onderfcheid is. (cc) Gij wilt uwen Kinderdoop vasthouden zonder enig bevel, of ander duidelijk bewijs; wij zullen onze onderftelling vrij duidelijk ftaven , en wel met deze getuigenisfen Cf) gelijk ze alle in Adam fterven, zo zuilen ze alle in Christus levendig gemaakt worden (k). Onder die alle dunkt ons behoren ook de jongjtervende, Kinderen ; maakt dan (Ö 1 Cor. XV: 22. M 5  REDEVOERING dan zelve het befjuit op, en vergeet niet uwe eigene onderftelling, dat gelijk onze Kinderen, zonder baar weten de verdoemenis in Adam deeld^tig zijn , ze alzoo ook in Christus tot genade worden aangenomen. % 29 ift) '-^e ze'fde Ap leert ons (l) dat Christus gerechtigheid, in hare gevolgen, overtreft - de gevolgen van Adams ongerechtigheid; doch herinner u, dat wij ditmaal, de volgende getuigenisfen alleen willen toegepast hebben , op alle de jongftervende Kinderen. Want indien door de misdaad van enen, veele geftorven zijn, zo is veel mrer de genade — en de gave door de genade overvloedig geweest over vuele (m) Want indien door de misdaad van enen, de dood gebeersebt heeft veel meer zullen de gene die den overvloei der gena- de ontfangen, in't Leven heerfeben — (11). Zo dan gelijk door ene misdaad over ali.e memschen tot verdoemenisje. Alzo ook door ene rechtvaardigheid over alle menschen, tot reebtvaardigmaking des Levens. Want gelijk door de ongeooorzaambeid van dien enen menfebe, vele Zondaars zijn gejtelt geworden. Alzo zullen ook door de gehoorzaam, beid van enen, vele rechtvaardigen gtftelt worden (0). Op dat gelijk peZonde geheerscht heeft tot den DOOD , Al zo ook de cenade zoude hh.erschen — tot het eeuwige Leven door Jefum Christum onze Here (ƒ>). §. 30. (dd) Gijlieden gaat ons voor, met uwen Kinderdoop te bewijzen , uit het gene gij noemt wettige gevolgen. Oordeelt dan zelf, of deze onze gevolgtrekking wettig is, of niet. Adam had zelf gezondigt;zijne zonde was groot, uit aanmerking van verfcheideoe omftan- dig- (/) Rom. V. f» rs. 15. (») vs. 17. (0) vs. 18, 19. (p) vs. BI.  tegen den KINDERDOOP. 165 digheden, en werdt nier. weinig verzwaart, doordien hij niet alleen zig zelf; maar ook alle zijne nakomelingen , in de grootfle rampzaligheid dompelde. Van deze waarheid zijn wij alle overtuigt, en verfchillen alleen in zekere bepalingen, dien wij als onredelijk. en onfchriftmatig verweroen. Adam was (Traffchuklig aan de Eeuwige Verdoemenisfe;in deze fïraffehuld zegt gij, waren alle zijne nakomelingen , en bijzonder 0 >k de jongfterven le Kinderen beurepen. God neemt Adam op, in het Genade(vej:bond ,■ maar waaröm dan ook niet in, en met hem, zijne nakom lingen , even als in 't Werkverbond, bijzonder althans de jongftervende Kinderen? Is het te vermoeden;kan hetgodvrugtiggelooft worden; kan het met Gods goedheid, wat zeg ik, kan het met zijne rechtvaardigheid beflaan , dat hij, die Adam in genade aanneemt, offchoon hij zelf, en moetwillig gezondst had; die zelfde genade niet en zou bewijzen aan de vroegftervende Kinderen; dat hij, dezen tot de Eeuwige Verdoemenisfe zou fchikken, daar ze die Zonde, zelf niet hebben begaan, of konden begaan; ene Zonde wa;ir van ze niets geweten hebben, en die niet in hunne magt was om ze te verhoeden? (ce)Daar gij Lieden aanvoert, de behandeling van Jefus ontrent enige kleine Kinderen, dien hij in zijne armen tmving; op wien hij de banden lag, hen zegenende; van wien hij zegt, verhindert ze niet tot mij te komen, wint derzulken is bet Koningrijk der Hemelen. Indien gij zo los daar henen onderftelt, dat dit Kinderen waren van gelovige Ouders; ea in dat verhaal meent te vinden enen grond voor uwen Kinderdoop, zonder enig zweemfel van bewijs; zijn wij dan niet veel meer gerechtigt, om uit dat verhaal op te maken, de bijzonder Liefde die Christus den  !Ö5 REDEVOERING den Jonge Kinderen toedraagt; Christus zeg ik, die met zijnen Vader, zo wel een, als eensgezind is? §. 31. (ff) Indien wij in uw geval waren; als wij de wettigheid des Kinderdoops, wilden flaven door de betrekking der Kinderen op hunne gelovige Ouders, dan zouden wij die onderftelling aannemen; dan wierden vele zwarigheden weg genomen; dan had gij u niet te bekommeren over het gelove der onmidlijke Ouders; dan waart gij, wegens de vondelingen , in onbekrompener denkbeelden; want als zij niet in Abraham konden gerekent worden , dan immers buiten allen twijfel in Adam; dan kon men alle de Kinderen, op gelijke wijze befchouwen ; dan bepaalde zig het gefchil alleen tot deze vrage, of men Kinderen mag, of moet dopen. Wat mag toch de reden zijn, dat gijlieden deze, voor u zo nutte onderftelling, niet en omhelst? Vermoedelijk zijn ze de volgende (f) om dat die onderftelling van u befchouwt wordt te zijn Pelagiaansch 5 doch, behalven dat wij gene waarheid moeten verwerpen , om dat ze van dezen of genen geleert wordt, zo is immers zeker, dat het lot der vroegftervende Kinderen, volftrekt bcflischt is, zoo dat wij met onze verfchillende denkwijze, en redentwisten , daar in geen verandering kunnen maken; daarenboven , gijlieden leert zelf, dat de betrekking waar van ge fpreekt, ophoud met de Jaren van onderfcheid; dat dan die Kinderen vallen in een ander Leerftelfei; maar nu, zo lang ze Jonge Kinderen zijn, en kunnen ze niet door onze onderftelliugen befmet, of kettersch worden. §• 32' (tt) Zal men zeggen, wij hebben wel bewijzen dat ook de jongftervende Kinderen, met Adam zijn begrepen geweest in het Werkverbond; maar niet, dat zij het,  tegen den KINDERDOOP. 167 het, met hem zijn geweest, in het Genade verbond, doch! behalven onze reeds bijgebragte redenen, merken wij nog aan (§) dat naar uwe eigene Lere, en ter ftavinge van de Erffchult, gij lieden aanvoert dat, de gerechtigheid van Christus, geftelt wordt, tegen de ongerechtigheid van Adam. (§§) Een van beide, gij lieden moet onderzeilen, of, dat alle de Jonge Kinderen, die voor Abraham zijn geftorven, eeuwig rampzalig zijn, of dat fommigen daarvan zijn verfchoont geworden; het eer/ie is buiten allen twijfel zeer hard; en wij vertrouwen dat gij, u een weinig bedenkende, zult fchrikken van het denkbeeld, dat zoo vele duizenden onnozele wigten ,die in een tijdvak van twe duizend Jaren geftorven zijn, alle, voor eeuwig zouden rampzalig wezen! te meer daar tusfehen hen, en die Kinderen die na Abraham geftorven zijn, geen onderfcheid is. Kiest gij het twede, dan is de Zaligheid dier Kinderen mogelijk geweest, en waaröm dan niet van alle? Waren er onder hunne Ouders niet enen Henocb , die met God wandelde, enen No'dcb ; om van anderen niet te fpreken ; zijn dezer Kinderen in het gelove hunner Ouders begrepen ge* weest; waaröm vergeet men dan het gelove van Adam? S>33' C§§§) Gij lieden fchijnt, de betrekking der Kinderen op hunne gelovige Ouders, te doen beginnen met de belofte aan Abraham; en fpreekt daar van zeer algemeen , en verwart: als gij dit verftaac van ene betrekking, die zeker voorrecht in dit Leven aanbrengt, dan hebben wij geen gefchil; maar wilt gij, die betrekking op de jongftervende Kinderen toepasfende, aan dezelve het bezit der Zaligheid hegten ; dan moeten wij aanmerken , dat naar uwe onderftelling, Abraham een twederleij Zaat heeft, en wel (.) een natuurlijk Zaat, te weten alle die uit zijne Lendenen zijn voortgekomen; maar  368 REDEVOERING maar wat dunkt u nu van de vro-gftcrvende Kinderen, der huidige Joden? Naar uwe onderftelling, moeten ze alle Zalig worden : maar zal uwe eigen Liefde, zal uwen hoogmoed, plaats geven aan zulk een barmhartig oordeel ? (••) Een geejielijk Zaat, te weten zodanigen uit de Heidenen, die in Christus gelpven; van wien Abraham, den Vader wordt genaamt; deze meent gij dat de belofte, aan Abraham gedaan, reela tig worden door het gelove, zoo dat hunne Kinderen op hen, die zelfde betrekking hebben, als Abrahams natuurlijk Zaat, op dien vriend Gods had; indien nu deze onderftelling gegrond was; indien u lieden gene andce Kinderen voorkwamen , dan Kinderen van gelovigen ; dan waren de zwarigheden opgeruimt; maar nu zijn er Kinderen wier Ouders niet gelovig zijn, en van wier Voorouders men geen berigt heeft; het is mogelijk dat ze gene gelovige Vooröuders gehad hebben, derhalven ze kunnen behoren , nog tot het natuurlijk, r og tot het geejtelijk Za;Hp Abrahams. Andere die de poorte wjd maken, en van een gelove fpreken, dat behalven de mogelijkheid der Zaligheid , zijne bcöcffenaars , of bezirters, enigfints gelijk fielt met de dwjvelen; deze vinden Kinderen wier Ouders onbekent zijn, en bevinden zig, rendier opzigte, met de eerften, in het zelfde geval. Indien men nu bij gebrek van het gelove der onmidlijke Ouders, wil opklimmen tot het gelove van Abraham; indien er vele Kinderen zijn, van wien men geen de minfte zekerheid heeft, of ze behoren tot het natuurlijk, of geeftelijk Zaat van Abraham ; volgt dan niet, dat, wanneer men egter zodanige Kinderen doopt, als erfgenamen des Verhonds , men dan, indien men anders ter goeder trouwe handelt,nog hoger moet opklimmen,en de toevlugt tot den gelovigen ^dam nemen ? §• 34-  tecen den KINDERDOOP. l69 §. 34. (6) Wat nu de onderftelling betreft, dat ge. hik onze Kinderen de verdoemende in Adam deelagtis zijn, ze alzo ook in Christus tot genade voorden aange. nomen; en dat die Kinderen met de er ff niette geboren voor. dende , alzo ook van hunne geboorte af, kunnen bezitten een Zaat des Gdoofs, en gebeiligt wezen van den Baar. moeder af. Laten wijze befchouwen (*; ajs mogelijken op dien voet nemen wij ze over, mits dat ze niet onbepaalt worde voorgeftek, maar van misduidingen gezu.vert zij. (aa) Wat aangaat het eerfte Lid • de bepaling van onze Kinderen is niet voldoende, en' wijkunnen ook niet wel begrijpen, of men het deelde zijn der verdoemenisfe, oordeelt beftaanbaar te zijn ƒ en te blijven, met het aangenomen worden in ChristusErnaar dit bekennen wij, dat indien het mogelijk zij' dat God, de ongehoorzaamheid van Adam, den Jon4 Kinderen toerekent, het althans niet minder mogelijk; is, dat hij hen de gehoorzaamheid van Christus toe rekene; en dat buiten hun weten; even als een Kind buiten zijn weten tot ene erffenisfe, of tot enen troon kan gerechtigt wezen, f» Wat betreft het twede Lid, daar ontrent merken wij aan. (f) Dat de zaak zelve met onmogelijk is; het is gebleken aan den Hei 1'gen Jejus; die, hoewel boven den loop der natuur, egter uit ene zondige maagd geboren is (g). (ff; Ten op- (?) Het is bekent, hoe fommigen in de Roomfcbe Kerk hebben vetert dat-, Maria zonder Erfzonde zou zijn geweest' doch, behalven dat zij haar gezegend Kind, haren Zaligmaker noemt; zo heeft haar volgend gedrag duidelijke bewijaen van haar ongelove gegeven. Hier over kan men met vrugt km de fraaie Aanmetkingen van H. Fenema, ovar Matth XII- ak -o pag. aSÓ-aoi. 204-07, ' ' *°"5°'  1?0 REDEVOERING oozigte van die onderftelling, zijn onze Godgeleerden ver af, van eenftemmigheid en klaarheid. (§) Als men (breekt van onze Kinderen, dan denken fommige aan Kinderen wier onmidhjke Ouders; andere, wier verdere Vooröuders, ware gelovigen zijn,of waren: dezen, aan Kinderen die in Abraham worden gerekent, en wederöm genen, aan Kinderen wier Ouiers, flegts mondbelijders zjm (§§) Men fehijnt te leren dat de erffmette in die Kinderen, wel niet vernietigt; maar egter verminderd wordt; en zulks toe te fchnjven aan de betrekking die de Kinderen hebben op het gelove hunner Ouders; onze Kerk fchrijft dit vermogen toe aad den Doop(r). «§§) Volgens die onderftelling, hebben zodanigeKinderen het voorregt, dat ze mmder aanpnkkehng tot dadelijke Zonde hebben, dan enderen; maar om i* met de ondervinding te doen overëenftemmen, of aan die onderftelling enen draai] te geven , is onze zaak mCr „ Het denkbeeld, ja de fpreekwijze van een Zaai des Geloofs, dat in Jonge Kinderen zou gevonden worden, verwerpen wij, als zijnde onfehnftuurHik, en ongerijmt. (§) Deze uitvinding fchnnt alleen „Ut, om enen fchijn te geven, dat men Chnstus, en de Ap,stelen,navolgende,in den Dopeling zelf,een geloof ftelt; doch naar ei^en onderftelling is net maar een mislcbien, en zelf gelooft men het niet van alle de Kmd In die gedoopt worden. (§§) Gods woord fpreekt van een Lt, dat gezaait, of in onze harten wordt geplanti dat opwasfende bet gelove voortbrengt,^ M Immers de Nederl. Geloofsbel. Art. i5 «gt, dat de ,erdor,enteid der gehcele natuur, door den Doop scHELijK te nieie gedaan, nog geheel uitgeroeit wrdt.  tegen den KINDERDOOP. 171 verfhat daar door, de lezing,het aanhoren,en de overdenking van Gods woord ; het wordt voorgeftelt als een Zaat, waar door volwas/enen , op ene geeftelijke wijze worden geboren e. z. v. (§§§) Maar het Zaat des Geloofs, waar van men fpreekt, fchijnt naar die onderftelling aan te duiden , een zeker , voor ons onbekent grondbeginfel, dat ten delen vervangen zou, het dadelijk gelove in de'volwasfenen, en ten delen, in de Kinderen gefchikt is, om het gelove zelve daar uit te doen groeijen. Doch! naar die onderftelling, worden de volwasfene zalig door dat gene , 'twelk wij alle het gelove noemen; maar de Kinderen door een Zaat des Geloofs; van waar is die wijsheid ? Verders, indien zulke Kinderen tot Jaren van onderfcheid komen, wat nut hebben ze dan, van dat Zaat des Geloofs ? immers een van beide, of het moet in hen vervangen, de plaats van het overdenken van Gods woord , als een middel tot het Gelove; of het moet bij hen verdwijnen, naar mate zij nadaren tot de Jaren van onderfcheid. Indien bet eerfte, dan verfchilt hun Gelove, ten minften in de oorzaak, van dat, 'twelk in de volwasfenen gewerkt wordt; en zo bet twede, dan was dit Zaat des Geloofs in hen onnut ; te meer , als men onderftelt, dat God hen had gefchikt, om tot Jaren van onderfcheid te komen. §. 36. (**) Hetgeen nu mogelijk is, is nog niet zeker ; en het is* niet redelijk, dat men mogelijke dingen t Iegge tot enen grondflag, van iets dat God niet geboden heeft. Wat dan aangaat, (aa) de onderftelling dat onze Kinderen in Christus worden aangenomen; naar den aart der Liefde, willen wij ze u niet betwisten; wij willen gaarne een barmhartig oordeel, en dat zeer onbekrompen, laten gaan, over de onnozele Kinderen; maar in deze twe dingen verfchillen wij, en wij kunnen niet N toe«  172 REDEVOERING toeflemmen, (f) dat gij dit verder uitftrekt, dan tot de vroegftervende Kinderen , en wij kunnen niet begrijpen , welke denkbeelden gij u vormt , van zodanige Kinderen, die opwasfende, in de Zonde Leven, en Sterven; ook dezen waren naar uwe gedagten, in Christus tot genade aangenomen; ook dezen hebt gij Gedoopt, als Erfgenamen des Vtrbonds; en zo niet, dan is een van beide waar, of dat wij geheel blind zijn, of dat gijlieden den Doop toediend , op een onzeker misfchien, (ff) dat gij fpreekt van onze Kinderen , even als of uw Gelove, hen enig voordeel toebragt, en hen onderfcheidde van anderen. Wilt gij het bepalen alleen tot vroegftervende Kinderen, en hunne Zaligheid toefchrijven aan Gods Liefde , en Barmhartigheid; aan de toerekening van Christus volmaakte gehoorzaamheid, dan zullen wij hef u toeflemmen; maar vergun,ons dat wij begrijpen, dat het genoemde genoeg is,om de Jongftervende Kinderen te Zaligen, en dat, daar bij nog iets te willen voegen, cn wel iets, dat door Gods genade in ons is, zij ene ongegronde onderftelling, en dc uitwerking van onze eigen Liefde, en verdoemlijke hoogmoed. §. 37, (bb). Wat aangaat de twede onderftelling ; welke zekerheid hebben wij dat cnze Kinderen zijn , of kunnen wezen , Gebeüigt van den Baarmoeder af ? (|) verftaat men dit van alle de Kinderen, die men op onderfcheidene wijze, befchouwt als Kinderen der Gelovigen ?(tt)weec men ook?in hoe verre de Jongftervende Kinderen, door de Erfzonde zijn hefmet geworden, en dienvolgens in hoe verre ze nodig hebben gebeiligt te worden , en wat zulks betekent? (ftt) Leert Gods woord, ons iets van zodanige Heiliging ? En zo neen , van waar dan ook deze uwe uitvinding? Wij fpreken alleen van zodanige Kinderen , die naar Gods  tegen den KINDERDOOP. 173 Gods vrijmagtig bedel, vroeg Sterven; wat wordt ia uwen Bijbel, van hunnen uitgang geleert? In den onze Biets, 't Is waar wij Lezen van Jeremias, dat G'd bem bad Gebeiligt, eer hij uit de Baarmoeder voortkwam O)' En van Joannes den Doper, dat hij vervuld zoude zijn met den Heiligen Geest, ook van zijns Moeders lijve «ara (O, maar (5) deze getuigenisfen worden gegeven van zulken , die naar Gods welbehagen niet waren gefchikt, om vroeg te Sterven ; maar om beide het ampt van Propheet te bedienen; over zulken hebben wij geen gefchil. (§§) Die Heiliging, en dat vervult worden met den Heiligen Geest, had regtftreeks betrekking tot hunne ampts bediening. Van Jeremia, wordt het duidelijk gezegt, en nog bepaalt, Eau bij uit de Baarmoeder kwam. (§§§) Wat men te oordelen hebbe van de fpreekwijzen , van de Baarmoeder af, of van s Moeders Lijve aan, kan men afnemen uit jobs woorden , want van mijne Jongheid aan , is bij (dewefe) bij mij opgetogen en van mijns Moeders buik aan, beb ik baar geleid (u). (§§§§) De zekerheid dier Heiliging, moet men bewijzen, niet alleen van twe Perfonen; van twe Propheten; maar van alle die Kinderen, dien .men als Erfgenamen des Verbonds Doopt. §• 38. (c) Er is ene derde betrekking, die wij menen dat onder het N. T. plaats heeft; en , offchoon men dezelve niet legt tot enen grondflag van den Doop, moeten wij er egter aan gedenken, om alle misduidingen, en het verkeert bijbrengen van fommige gezegdens der H. Schrift, zo veel mogelijk voor te komen. Wij zullen CO die betrekking voorftellen , en ophelderen, (0 Jerem. I: 5. CO Luc. I: I5. («) Job. XXXI. t$. Zis ook Pf. LVIII: 4, Jef. XLVIII: 8N 2  i?4 REDEVOERING (*) wij verftaan er door, dat gedeelte van Gods goede en wijze voorzienigheid, in gevolge bet welke , de Kinderen* van v«)mi , en deugdzame Ouders, doorgaans meerder, ef beter Gezegent worden, dan anStre. (f*) Dit voordel moeten wij ophelderen, (aa) als wij fpreken van vrome, en deugdzame Ouders, zo bedoelen wij allermeest zulken, wier uit, en inwendig beftaan , Gods goedkeuring weg dragen;maar ook verder,alle zodanigen,wier uitwendig gedrag alleen , Gode behaaglijk zij, en zulks met influiting, zelfs van de Heidenen. Door hunne vroomheid, en deugdzaamheid , bedoelen wij niet, dat gene 'twelk zij voor zig zeiven, zijn, of deen; maar wel hunne daden voor zo verre ze nuttig zijn voor anderen', neemt bij voorbeeld, het Rechtvaardig, en mededogend behandelen, van Weduwen, en Weefen. (bb) Als wij zeggen dat zulker Kinderen, Gezegent worden , dan denken wij niet verder, dan aan Zegeningen die dit tijdlijk Leven betreffen, (cc) Deze Kinderen nu menen wij, dat Gezegent worden, meerder dan andere, te weten dan zulken, wier Ouders van die vroomheid en deugdzaamheid verlleken waren; en zoo. dat hoedanig ook de uitwendige omüandigheden der Kinderen zijn moge, ze egter verbetert werden , door het gene dat van de Ouders, op de Kinderen afdaalt. Beter dan andere, te weten, zelfs zulken die, offehoon ze geen overvloed hebben , ja zelfs zig in bekrompene omüandigheden bevinden , 't geen fomtijds gebeurd, voor zo verre zodaniger Ouders, hunne belangens, aan die van anderen hebben opgeöfferi; dezen kurnen op andere wijze Gezegent worden ; het is toch niet van den overvloed dat de Menfcb leeft; en zij die ze hebben, misfen veelal de beste Zegeningen, als Vrede, Gezondheid, Vergenoeging e. z. v. $• 39-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 175 $. 39. Doorgaans; want behalven dat het genoeg zij, te bewijzen dat 'er zodanige betrekking is, zo oordelen wij niet zelden verkeert, ever de Ouders; fommigen, kunnen bij hunne uitwendige goede daden, inzigten hebben , die van God verfoeit worden; en men ziet 'er niet wijnigen,die hunne weldadigheid oeffenen, meest alleen , uit het vermogen van anderen; die daarin meer hunnen Lof, dan de ware Menfchliefde bedoelen; wier Liefde verkoelt, en ophoud, wanneer hunne beweldadigden, hen niet betonen dat alles , 't welk hunne Hoogmoed, ene fchuldige dankbaarheid noemt. En wat de Kinderen betreft, dezen worden Gezegent, wanneer God hunne pogingen bekroont $ maar het is natuurlijk, dat, die niet en Werkt, ook niet Eten zal; behalven dat andere , de Zegeningen Gods kunnen verwaarlozen, (dd) wij noemden het voorgemelde, een gedeelte van Gods goede voorzienigheid; te weten, om dat de Ouders verfchuldigt zijn, hunnen gehelen plicht naar vermogen te betragten , en derhalven het loon aan hun werk gehegt, zo voor zig zeiven , als voornaamelijk voor hunne Kinderen , zij aan te merken , als ene overmaat van Gods onbegrensde goedheid. Van Gods Wijze voorzienigheid, te weten, voor zo verre de befchrevene vroomheid , en deugdzaamheid , door die betrekking, niet wijnig wordt aangemoedigt. §• 4°- (2) Deze betrekking menen wij, dat nog plaats heeft onder het N: T:, want, (*) offchoon het /amenJlelfel van Mofes Wet, geheel vernietigt is; zo moet dit niet worden uitgeflrekt, tot de bevelen, de beloften, en bedrijgingen, die onmidlijk de zedelijke pligtcn betreffen. Deze hadden reeds plaats voor Mozes Wet; ze zijn in dezelve ingelast ; hadden ter zeiver tijd, ook plaats bij de Heidenen, en zijn onder het Nj T:, N 3 wel  ifS REDEVOERING wel verre van vernietigt, in tegendeel door de lere van Christus , meerder uitgebreid, cn kragtdadiger aangedrongen geworden. Dit vooraf onderdek zijnde, ontlenen wij onze bewijzen, (aa.) uit het O: T:, en menen dat 'er geen reden zij, om de volgende getuigenisfen, niet op alle Tijden toetepasfen. Ik doe Barmhartigheid dan Duizenden , der genen die mij Liefhebben, en mijne Geboden onderbonden (u). Het Gejlagte der oprechten zal Gezegent worden (vd). Ik ben Jong geweest, ook ben ik Oud geworden; maar en bebbe niet gezien, den Rechtvaardigen verlaten; noch zijn Zaat, als bet Brood zoekt (x). (bb) Uit het' N: T: waarin ons geleert wordt, dat de Godzaligheid , de belofte beeft, van bet tegenwoordig Leven Cy). Poch hier van nader. Wijders wordt het Eeren van Vader en Moeder aangedrongen, met de belofte, opdat bet u welga — op de Aarde (z). % 41- (*) Exod. XX: 6. f» Pf. CXII: 2. (*) Pf. XXXVII: 25. 00 1. Tim. IV: 8. ■ O) Eph. VI. 2, 3. Omrent deze plaats moeten wij aanmerken , (1) dat volgens enige Uileggeren , de woorden , Exod. XX: 12. , aldus moeten gelezen worden , op dat zij (te weten de Ouders) uwe dagen ' verlengen. (2) Dat de woorden , bij Paulus, '{ welk het eerfte , (üf enigfte) Gebod is, met ene belofte, duidelijk wijzen,op de Wet der tien woorden. (3) Dat die woorden alleen , tot de tusfehenreden behoren, gelijk ze ook zoo, door onze overzetrers zijn afgeperkt, zoo dat wij aldus Lezen, Eert uwen Vader en Moeder, opdat bet u welga e. z. v. (4) Dat de belofte vs. 3., ook betrekking heeft tot het N: T:, deels omdat, alware het, dat de Ap. met dezelven, alleen wilde wijzen cp de Wet der tien woorden, er dan nog reden moet zijn, waaröm hij die belofte hier voordek ; deels om dat hij de woorden, welke u de Heer uwen God geeft, agter laat. Zie hier over, als mede wegens den zin dier belofte, H. Venema, over de bondzegelen pag. 28-31.  tegen den KINDERDOOP. 177 §• 41' (**.) Die betrekking, kan ook bewezen worden, uit de beftiering van Gods algemene voorzienigheid. Laten wij ons voordellen, Ouders, die,bezielt met rechtvaardigheid, mededogen , en menschlicfde; ijverige voorftanders zijn, van 't geen dat in de daad de zake Gods is, of van het welzijn der burgerlijke msatfchap* pij, of die zig de zaken van Weduwen, en Weefen aantrekken , e, z. v. Laten wij ons tot het laatfte bepalen, cn ons voor den geest brengen , Ouders, die zonder enig eigenbelang, ja zelfs, tot hun nadeel, Weduwen jen Weefen, verlosfen uit de klaauwen van een onrechtvaardig, en roofzugtig ondier; die zig betonen te zijn, mannen der Weduwen, en Vaders der Weefen; aan wien beiden alles verfchuldigt zijn, verbeelden wij ons, dat zulke Ouders overlijden, wat dan? Heeft niet de wijze, en goeden Schepper ons ingeplant, ook de pligten der Levenden, ontrent de Overledenen? Of zullen zodanige Weduwen en Weefen, daar hunnen weldoener overleden is, hunne dankbaarheid niet bewijzen, aan zijn Zaat? Of, z j ze hier in nalatig zijn, zal God het hen niet toerekenen als ene fnode ondankbaarheid? en zo Ja, blijkt het dan niet dat die betrekking ook onder het N. T. plaats heeft? § 42. (2) Doch met dit alles, vloeijt die betrekking niet uit het N. T. Want het zelve belooft niets anders dan alle geeftelijke zegeningen, voor tijd, en Eeuwigheid ; en wijders wat het Ligcbaamlijke aangaat, alleen als een toevtisrpfel , onzen nooddruft of dagelijks brood. Intusfchen hoe zeker ook die onderftelling zij, moec men ze egter niet te verre trekken; want de geeftelijke goederen, die uit het N. T. vloeijen, werken ook op de Ligchamelijke goederen, dien wij door Gods algemene Voorzienigheid genieten, voor zo verre (*) ze daar N 4 toe  178 REDEVOERING toe verlenen het recht van Gods Kinderen, en derzei ver wettig gebruik. (**) Zij die meerder dan den nooddruft, ja zelfs den overvloed bezitten , worden door de geeftelijke Goederen in ftaat geftelt, om de Lig. chamelijke te gebruiken, niet tot hun verderf, maar tot wezenlijk nut, zo van hen zeiven, als van hunne Kinderen, of Medemenfchen. (***) Zij die zig inbekrompene omftandigheden bevinden, verkrijgen geen minder nut, door de geeftelijke Goederen. Ze leren er door met overtuiging, dat men van den overvloed niet en leeft; vergenoegt te wezen met bet gun ze zijn, in bunne vernedering , in banger, in gebrek, dan ook alles te vermogen door Christus, die ben kragt geeft (a). In een woord zij, en zij Lieden allermeest, weten wat het te zeggen is, dat de Godzaligheid, een groot gewin is, met vergenoeging. §•43* (4) Deze betrekking levert vele toepasfelijke, en aangename bedenkingen op, doch dien wij flegts met den vinger zullen aanwijzen. Ouders kunnen 'er uit Leren, dat zulk ene Lijfrente, voor hunne kinderen nutter is, dan de fchatten, die ze tragten voor hen op te leggen , en die veelal , hen ten verderve dienen. Beneemt zodanigen arbeid, hen hun gemak, hunnen tijd e. z. v. Stelt ze hen bloot voor de befpotting, den haat, en de vervolging van boze menfehen; geen nood! God zal bet werk hunner liefde niet vergeten; en het, zo niet aan hen , dan aan hun zaad belonen! Kinderen moeten 'er nedrigheid uit leren, en zo ze boven anderen gezegent zijn, het zelve met erkentenis, als een erfgoed hunner ouders befchouwen. Wij alle, moeten 'er uit leren,niet afgunftig te wezen, als wij zien, dat het anderen beter in 00 Philip. IV: 11.13.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 179 in de waereld gaat dan ons; zelfs zulken, die fchijnen minder vernuft, en beleid te hebben dan wij. Hunnen voorfpoed kan een verborgen oorzaak hebben, en zoo veel te minder moet ons oog boos zijn, uls God goed is! §. 44. D. De vierdebetrekkingis,die van Abrabamop zijn zaat. Tot dit zaat brengt men (a) zijn vleescblijk zaat, zijnde Ifma'él en Ifa'dc,benevens alle die uit hen, bijzonder uit, of door de laatfle, zijn geboren geworden; en dus met infiuiting van de thans levende Joden, (b) Zijn geestelijk zaat. Hier door verltaat men niet alleen alle die genen die uit zijn nageflagt, inde •voet/lappen van zijn gelove gewandelt bebben, of het in 't vervolg zullen doen; maar ook alle de heidenen, die, uit hoofde van hun gelove in Christus, kinderen Abrahams worden genaamt; die naar Paulus Iers, gezegent worden met den gelovigen Abraham; tot wien de zegeningen Abrahams gekomen zijn, e. z. v. Q>). (c) Christus,cv zulks naar de lere van dienzelven Ap CO- §. 45. Wij hebben hier niet te fpreken van Christus; om dat zijne betrekking op Abraham , hier niet regcftreeks te pas komt; 't zij genoeg aan te merken, dat hij behoort, zowel tot het vleescblijk, als tot het geestlijk zaat van Abraham. Ook zullen wij ter dezer plaats niet handelen van het geestelijk zaat, om alle herhaaling, zo veel mogelijk te vermijden; alleenlijk zullen wij nu fpreken van Abrahams vleescblijk zaat, voor zo verre onder 't zelve ook güovigen zijn geweest. Doch 1 opdat wij niet, gelijk de voornanders van den Kinderdoop, zaken van enen zeer verfchillenden aart, onder'malkanderen mengen, en daar door onze denkbeelden laten verwarren, nemen wij vrijheid om dat vleeschlijk zaat, in twe delen te onder- fchei- (i) Gal. III: 7, p, 14. CO ven 16. N 5  ito REDEVOERING fcheiderij te weten in zulken die tot bunnen verftande, of jaren van onderfcheid zijn gekomen, en in zulken, die onder de vroegftervende kinderen hebben behoort. Wat dan aangaat (a) de volveasftne Joden, over dezen, nog over hunne betrekking op Abraham, hebben wij geen gefchil; en als men zulks beter had in 't oog gehouden , zouden 'er zulke verwarde begrippen, over de belofte aan Abraham, peen plaats hebben gehad: het enige waar over wij gefchil hebben, is de betrekking die hunne vroeg, ftervende kinderen, op de ouders, of op Abraham )>ehad hebbenden welke voorwerpen wij nu (b) zullen befchouwen. §. 46. Voorafmoeten wij onshermneren, dat deze voorwerpen het alleen zjn, waarover het gefchil gaat, en derhalven dat, alles wat men bijbrengt, van de belofte aan Abraham gedaan, en Paulus uitlegging dien aangaande , niet moet fpreken van volvoasfenen , waar over wij geen gefchil hebben ; maar alleen van de vroegflervende kinderen Abrahams, en van hunne voorrechten. Deze voorrechten nu moeten zijn geweest (OofLigchamelijke; maar zelfs deze hadden ze niet. De fmerte der befnijdenisfe, mag 'er niet onder gerekent worden. Indien ze de lugt van Canaan inademden, en van de vrugten dees gezegenden Lands gevoed werden, zulks hadden ze met de beesten gemeen ; terwijl ze nog hunne vaderen, nog den God hunner vaderen kenden! hieröver zullen we alwederöm geen gefchil hebben ; maar wel over iets anders, waar toe wij (a) overgaan. De vrage is, of uit hoofde van de belofte aan Abraham gedaan, er voor de zaligheid der vroegftervende kinderen, uit zijn nagejlagt, meerder hope, of voel zekerheid zij, dan voor die van andere kinderen ? Ontrent die vrage merken wij aan (*), dat ze, wat die kinderen zei-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 181 zelve aangaat, zeer [onnut is; ten dele om dat wij ze door onze verfchillende gedagten, nog gelukkig, nog ongelukkig kunnen maken : ten dele omdat de Joden uit dat voorrecht, de reden niet ontleent hebben, waaröm ze hunne zonen befneden , maar wel uit Gods be. vel; ep dat hunne dogteren , zig met de zonen,in het zelfde geval bevonden, (**) dat zulk een voorrecht dier jong ftervende kinderen, niet waarfchijnelijk;maar bondig moet bewezen worden; want indien, in de' belofte aan Abraham gedaan, zulk een voorrecht niet was opgeiloten; zo kunnen de gelovige heidenen, onder de zegeningen Abrahams , die tot hen gekomen zijn, niet rekenen iets, dat die aardsvader, nimmer zelf gehad heeft. 1 S +7.(***_) Op de vrage zelf, zullen alle de voord-anders van den Kinderdoop Ja antwoorden; zij maken zig fterk, om die onderftelling te ftaven, met hetgeen zij bevüjzen noemen; maar moet men dan niet verbaast ftaan, als men ziet, dat niet tegenftaande die voorgewende zekerheid, en dat zij alle, hunne bewijzen uit dezelfde woorden afleiden, er egter bij hen zulke verfchillende, tegenftrijdige , en ongerijmde begrippen plaats hebben, (aa) Sommige begrijpen het aldus, dat namelijk ingevolge de belofte aan Abraham , nietalleen zijne vroegftervende kinderen,zouden zalig zijn geworden;maar ook, dat dit zelfde voorrecht zou beklij ven, op allen, die uit zijn vleescblijk zaat, zo wel als hij, gelovigen zouden wezen. Dit is de onderftelling van hen, die den Doop alleen toewijzen aan Kinderen, wier onmidlijke ouders, ware gelovigenzijn. Deze onderfteliingfchijntderedelijkfte van allen te wezen, doch! (f) Wij hebben gezien,datzeaan de meeste, en onöverkomelijkfte zwarigheden onderhe. vi§ is. Cfƒ) Het valt gemaklijk te begrijpen, hoe zulks als  1?,2 REDEVOERING als ene zegening Abrahams, tot de beidenen gekomen zij; mits dat Abraham zelf, zé bezeten hebbe; maar hoe zal men het dan maken met Ifma'èl, die ook tot het zaat Abrahams behoorde? En om alle vitterijen te verhoeden, hoe dan met Jfaac; was deze ook niet gelovig? en hoe zal die onderftelling, volgens uwe eigene uitlegging , dan ftrooken met de verzekering, dat God van zijne bei. de zonen, eer ze nog geboien waren, den ene lief gehad, en den anderen gebaat beeft ? §. 48. (bb) Andere, die fchijnende de vorige onderfielling aan te nemen, ftaan enen wonderlijken weg in; zij bepalen zig wel tot de onmidlijke ouders, en hun gelove; maar door dat gelove, verftaan ze alleen,ene blote toeftemming aan de zaligmakende waarheden ; immers zodanig een gelove is hen genoeg, om op de kinderen de zegeningen Abrahams te doen komen; maar (f) is zodanig een gelove, het gelove van Abraham ? of is het dat van Ifmaël, van Efau, ja van duijzenden Joden, in wien God geen welgevallen beeft gehad? (ff) Vreemt is het, dat men volgens deze onderftelling zig beroept, op de belofte aan Abraham; deze had een gelove, dat bem gerekent werdt tot gerechtigheid; waar door hij een vriend Gods was; in die betrekking, is aan hem, en aan zijn zaat, de belofte gedaan; maar nu wil men die belofte uitftrekken, ook tot zulken, die van dat alles geheel vervreemt zijn! (fft) Ingevallen men mogt zeggen, dat in Abraham, ook plaats had, een historisch geloof, en daaruit wilde afleiden, dat ook zijne zegeningen komen, ten nutte van hen, die niet anders dan zodanig een geloof bezitten; zo diene tot antwoord, dat men gedrongen zijnde, tot zulk een uiterfte moet komen; doch dat men op gelijke wijze ook aldus moge redekavelen; Abraham  TEGEN DEN KINDERDOOP. T83 ham had Ziel en Ligchaam , bijgevolg zo komen zijne zegeningen, op alle die Ziel en Ligchaam hebben.' §. 49. ("cc) Een derde foort, flaat een mijmer weg in, zulke namelijk die Leren, dat men bij gebrek van bet gelove der onmidlijke , of verdere voorouders, mag opklimmen tot bet gelove van Abraham toe. (f ) Waar toe dezen omweg, of bedriegende uitvlugt? Indien men deze onderftelling van harten gelooft, waaröm bekommert men zig dan bij den Doop, zelfs van één enig kind, over het gelove, en de gedeldheid der ouders? of is het gelove Abrahams,en de belofte aan het zelve gedaan,dan nog niet voldoende? en zo ja, waaröm dan minder voor het ene kind-, dan voor het andere? (ff) Maakt men die onderftelling ten nutte van onze kinderen, zo volgt-van zelve, dat men onderfielt, dat alle de vroeg dervende kinderen der Joden, als behorende tot Abrahams zaat, zalig worden; maar indien men wedeiöm dezeonderdelling gelooft, behoorde men dan niet gelukzalig te noemen, die kinderen, welken door Pbardo in denNijl,of door Herodes in Bethlehem, zijn omgebragt; en zig te verblijden, zo dikwerf men verneemt, dat een jong kind der Joden gedorven zij ? maar zulks hebben wij nimmer gehoord nog gelezen, en daaruit beduiten wij dat die onderdelling u geen ernst is. (fff) Dezeonderdelling wijkt af van Paulus Lere, zijnde, dat de zegeningen Abrahams tot de heidenen gekomen zijn;niet doorzijn; maar door bun geloof; en welk een geloof? een geloof waar door God ben rechtvaardigt; waar door men Kindt' ren Gods, en Christi wordt. (d). §50. E. De vijfde, of laatde betrekking is die, welke men meent, dat als een zegeniDg Abrahams, tot de heide- 00 Gal. III: 8, 36, ap.  184 REDEVOERING denen gekomen is; en deze legt men, bij gebrek van Gods bevel, tot enen grondflag van den Doop der Kinderen. Wij zullen ze (a) opgeven; doch hierin doet zig ene groote zwaarigheid op; de Kinderdopers fpreken van ene betrekking, van eenzijn in 't verbond, en de gemeinte, van erfgenamen des verbonds; van ene uitwendige heiligheid, van voorrechten der Kinderen van Gelovigen, en wat niet al meer; deze woorden hebben ze geduurig in den mond; doch zoo, dat met dat alles, niemand hunner duidelijk zegt, wat men door die woorden te verllaan hebbe; flegts in ene zaak, komen ze alle duidelijk voor den dag, te weten, dat het genoemde,redenen behelst, waaröm men de Jonge Kinderen mag, of moet Dopen. Wanneer men egter, alle de (lukken en brokken bijeen verzamelt, mag men het volgende, houden te zijn hun waare gevoelen. (O Zij die denken aan de onmidlijke ouders, die beide,of een van beide, ware gelovigen zijn, fchijnen te leren , (*) dat dezer Jonge Kinderen, meerder in Gods gunfte, en derhalve gelukkiger zijn dan anderen, wier ouders ongelovig zijn, en althans dankinde. ren der Joden, en Heidenen (**)dat zodanige Kinderen vroegftervende, er dan grote hope is (op dat men niet zegge, een vaste grond van verzekering") (e) dat ze zalig worden. (***) Deze hope, of verzekering, grond men op Gods belofte, waar door, naar hunne meening, het gelove der Ouders, ten nutte komt van bunntvroegfl.trvende Kinderen. (•***) Offchoon dit nu genoeg behoorde te wezen, om de Ouders gerust te Hellen, wegens de Zaligheid hunrer Kinderen, wille ze, er egter den Doop nog bijvoegen. («****} Deze betrekking leert (e) d'Outiein over den Cat(chisnaus, Zondag 27. Vrage 75»  » TECEN DEN KINDERDOOP. 18,- leert men, dat ophoudt, wanneer de Kinderen tot Jaren van onderfcheid zijn gekomen. §. >ï- Wat (2) aangaat zulken die zig bedienen van het gelove Abrahams. (*) |)eze fchijnen de ^ melde (Tellingen ook te omhelzen, alleen zijn ze verlegen met de Kinderen der Jodm , die althans tot het Zaat Abrahams behoren. (**) Hunne uitvinding fchijnt meer ingerigt, om er zig, des noods, van te kunnen bedienen, dan om er met vertrouwen in te berustenwant men ziet liever dat de onmidlijke Ouders gelovi' gen zijn. (***) Ook zou men in bedenking kunnen ne men, of die onderflelling niet behelst, of door den tijd behelzen zal, dat fommige Kinderen ,alleen betrekking hebben op Abraham; maar andere nog daarënbove- oo hunne Ouders. " F §. 52. Wat nu (3) betreft hen, die de poorte wijd maken, en met hunne gelovige Lidmaten, het Ligchaam van Christus ontcjeren; aan welke betrekking gedenken ze, en wat leren zij er van? (*) Indien ze zig bepalen tot het gelove Abrahams, dan zijn vele zwarigheden op. geruimt; maar dan verfchillen ze van zig zelve, vermits ze de Ouders zelve, houden voor gelovigen, die voor zig zeiven tot de Sacramenten gerechtigt zijn ; offchoon het zodanige Ouders zijn, tot wien men regtftreeks deze waarfchouwing moet rigten, en meint niet bij u zelve te zeggen , wij bebben Abraham tot enen Vader (j% (**) Bepalen ze zig tot het gelove der Ouders; dan hebben ze deze zwarigheden op te losfen. OJ> Indien de Ouders, met het gelove dat gij hen coefchrijft; ener zodanige gelovigen zijn, op wien, naar uwe eigeqe Lere, mdien ze zoo fterven, den Toom Gods zal rusten tot 00 Mstth. III: 9,  lg6 REDEVOERING tot in Eeuwigheid ; welk voordeel kan dan, van zodanig eeloof, afdalen op hunne Kinderen? (bb) Indien gij zulke Ouders nodigt tot hetH. Avondmaal, alleen in hope datdeszelfs gebruik, hen zal medewerken, tot het ware gelove , en de bekering ter zaligheid; waaröm, en waartoe, dooptgij danWeKinderen 1t?*) Misfchien «1 men denken , aan een uitwendig Verbond en uiterlijke heiligheid. Dan , behalven dat deze harfenfchimmen, zodanig zijn wederlegt geworden (g) , dat bet ene onwederfprekelijke overtuiging met zig brengt, z0 vragen wij (aa) -elke betrekking hebben de^ftervende Kinderen, tot dat verbond, en die be,UgMd ? Of is (bb) Dit uwe onderftelling , dat zulk een Verbond, n heiligheid alleen voorde Kinderen nuttig wordt, als ze tot hunnen verftande komen; maar dat de vroegftervende daar aan geen deel hebben? Maar op we ke wijze , waren dan die Kinderen, naar uwe Lere, gebet- lK' si. (b) Al het geen wij tot hiertoe, van die betrekking hebben opgegeven, is redelijk verftaanbaar en me de woorden der Kinderdopers zelf genomen; maar ziin nog andere bedenkingen waar over menzig,n et dan T er ingewikkelt verklaart, of er in 't gehee1 met van fpreekt; de eer/ieder drie onderftellingen, is de oudfte Ï^ IgVmeenfte, en onzes oordeels de besteW,j^ Is tot dezelve alleen bepalen, te meer, om dat de twede « ,ne ^^^^^ fc) Door Fenema over de Bondxegelen.  teoèn den KINDER DOOP. 187 munt; ook zullen ui-munten in heerlijkheid; laten wij ons voordellen enen Job, van wien God zelf getuigt, dat er niemand tn imi op der aarde gelijk hij; een man ópiecbt, vroom, Godvrezende, en wijkende van het kwaad (b). Nu is de vrage, of een jongdervend Kind, van zoö een man, ook met hem zal uitmunten in heerlijkheid? En zo Ja, dan vragen wij verder, wanneer Jobs Huis. vrouwe, even gelijk haren man, had uitgemunt; of dan zodanig Kind, dubbel zou uitmunten in heerlijkheid, en zoo veel genieten, als bi/de zijne Ouders t'famen ? Deze bedenking is gegrond; want gij leid de Zaligheid uwer Kinderen af, van de belofte, die God ten hunne voordele, aan het geloof der Ouders gehegt heeft. Indien nu zodanige betrekking in de daad beda, als ze iets zij, en iets uitwerkt, zo volgt immers van zelf, dat iets] altoos verdubbelt wordt, als men er een dergelijk iets bijvoegt. S-54- (**) Wat moet men denken bij voorbeeld, van het Kind, door David, bij Batbfeba, in over/pel verwekt ? Een overfpel gevolge van enen moord, die door verfcheidene omftandigheden zeer werdt verzwaart? 't Ia waar, David heeft zig bekeert; doch niet dan na ruijtn negen maanden lang, in zijne onboetvaardigheid te hebben volhard. Gedurende al dien tijd, was hij een voorwerp van Gods ongenoegen, en zonder tusfehenkomse van ene genoegzame boetvaardigheid, en vergeving, zoa bij, het Koningrijke Gods, niet hebbeD kunnen beërven; maar als nu gedurende dien tijd,- dat, of enig ander van Davids Jon^e Kinderen gedorven was, wat moet men dan van zodanig kind geloven? Is de betrekking ten zijnen opzigte gebleven, dan niet? En de verdere vragen die (J>) Job. I: 8. O  188 REDEVOERING die wij hier uit kunnen afleiden, doen zig van zelf ©p. Alleen moeten wij u herinneren, dat van het Kind, waarvan wij fpraken, in volle nadruk kan gezegt worden, dat het niet alleen, in ongerechtigheidgefcoreK; maar zelfs in zonden ontfangen was. §• 55* (<0 de twede bedenking die wij over die betrekking maken, raakt hare geduurzaambeid. (*) Gijlieden gelooft, dat ze eindelijk kragteloos wordt, of op' houdt; vragen wij u wanneer ? Dan zegt ge, als de kinderen tot bunnen verjlande, of tot Jaren van onderfcheid gekomen zijn; (aa) dit antwoord fchijnt klaar te wezen, en is zeer ligt toe te pasfen, op Kinderen die fterven, wan • neer ze weinige dagen, of weken bereikt hebben; (bb) maar als wij ons voorftellen zulke Kinderen, die Sterven van twe Jaren af, tot bij voorbeeld twaalf Jaren toe; dan voldoet ons uw antwoord niet; en wij moeten u weder vragen, wat verflaat gij door de Jaren van onderfcbeid ? Kunt ge ons die Jaren nader bepalen, of iets dat voldoenend is, van hare kenmerken opgeven, en zulks tot gerustflelling van zoo vele ouders, die hunne kinderen in twijfelagtigen ouderdom verliezen ? (cc) de Jaren van onderfcheid hangen af (f) van de gefteldheid der Ligchamen; mogelijk ook van die der Zielen; immers de ondervinding leert, van kinderen^die dezelfde opvoeding genieten, dat 'er in de ontwikkeling hunner kundigheden, wat de Jaren betreft, een aanmerkelijk verfchil is; maar als wij die ondervinding, met uwe betrekking vergelijken, dan moeten wij er twe gevolgen uit afleiden, die onzes oordeels er natuurlijk uit voortvloeijen, doch u niet zeer aangenaam zullen wezen , te weten (§) in 't gemeen dat, wanneer Salomon zegt, een wijs Zone verblijd den Vacht (i) zulks meest moet verflaan worden (i) Spreuk. X: i.  tegen den KINDERDOOP. lEg oen van ongelovige vaders; want hoe meer de Kinderen der gelovigen onnozel zijn, zo veel te langer worden hunne Jaren van onderfcheid uitgerekt; en ook zo veel te langer duurt, om zo te fpreken,de kans die ze hebben, op het gelove hunner ouders. §• J6- (§§) In 't bijzonder, zijn er Kinderen diëten hoogflen onleerzaam zijn; ja zelfs die al vroeg blijken geven van krankzinnigheid; die met zulk ene ongefteltheid hoge jaren bereiken, en fterven. Zulke Kinderen zijn dan nimmer tot hunnen verjlande gekomen; en zo moet bij hen, die betrekking duuren,tot aan hunnen dood toe; maar als wij, dat geval, met uwe betrekking vergelijken, dan moeten wij befluiten dat gelovige ouders, zig om zodanig kind , in plaats van te bedroeven, behoorden te verblijden. Immers dat kind is, gelijk andere krankzinnigen, niet onnut in de maatfehappij; het is een fprekend vertoog, van eene ongefteldheid waar voor wij alle vatbaar zijn; het leert aan andere vergenoeging, en dankbaarheid. Heeft het minder genot van de goederen dezes Levens, het heeft er ook te minder kwelling om. En wat het voornaamfte aangaat; als het tot zijnen verftande gekomen W3re, dan zou zijne Zaligheid twijfelagt'g zijn geweest; maar nu is ze zeker. §• 57- (ff) De Jaren van onderfcheid hangen ook af van de opvoeding. Dit blijkt uit het aanmerkelijk verfchil dat zig doorgaans opdoet, tusfehen Kinderen, wier Zielen met oordeel, en vlijt worden ontwikkelt; en die van domme , en lompe Landlieden. Wat nu het Godsdienftige betreft; (§) wij zien in alle de Kinderen, bij de eerfte ontluiking hunner natuur, iets dat men niet anders dan kwaad kan noemen: dat gelijk is aan het onkruid , en om zo te fpreken, een geduurig wieden verëischt, op dat het goede niet en verftikke; doch aan den anderen kant, wanneer de Ouders aan de O a Gods-  ioo REDEVOERING Godsdienftige begrippen der Kinderen, niet hinderlijk waren , gelijk ze zijn, door hen te laten naklappen, Gebeden , en vragen, waar van ze niets verdaan; indien men zig toeleidde , om hen zo vroeg mogelijk, redelijke, en met hunne kundigheden drokende, indrukfelen te geven van deugd, en den natuurlijken Godsdienst; dan zou men ondervinden, dat die zelfde Kinderen, veel vroeger dan men doorgaans denkt, ook vatbaar zijn voor het goede. (§§) Zulke Kinderen naar hunne vatbaarheid , op de beste wijze onderwezen, in den natuurlijken Godsdienst, zullen vroeger dan andere , vatbaar zijn voor den geopenbaarden. En dat onderwijs kan men aanmerkelijk bekorten, door het agterlaten van Leerftukken, die ze benevens hunnen onderwijzer , niet en verftaan; van zulken, waar over vcrftandige Lieden, twisten tot den laatften droppel Inkt toe; in een woord, van alles dat niet volftrekt nodig is tot Zaligheid; het zij genoeg hen te leren kennen Christus, en bet gelove in bem. Indien de Kinderen hier van een genoegzame, en redelijke bevatting hebben; mag men oordelen dat ze, wat het Godsdienflige betreft, tot jaren van onderfcheid zijn gekomen, §■ 58. (§§§) Maar hier mede is alle zwarigheid nog niet weg genomen, want (.)het is volkomen zeker,dat op verre na .niet alle de Kmderen die tot Jaren van onderfcheid komen , den weg ter Zaligheid bewandelen;!^ zullen dan gelovige Ouders, zig aangefpoort vinden , om die Jaren te verhaasten ? In tegendeel, naar uwe onderftelling, moesten ze zig eerder bekommeren, om ze te vertragen. («•) Met dat alles, blijven de Ouders, nog in dezelfde onzekerheid, voornamelijk zij, bij wien de bedenking, uit hoofde van twijfelligtigen Ouderdom, cf omftandighulen, allergewigtigst is. Verbeek u Kinde-  tegen den KINDERDOOP. 191 deren van onderfcheidene vatbaarheid, ftervende tusfehen de acht, en twaalf Jaren; gij die zo veel ophef maakt van de troostrijkheid uwer Lere, geev hunne bekommerde Ouders enige onderrigting die gegrond is,indien ge kundt1 §. 59- v**J Indien nu deze uwe betrekking ophoudt als de Kinderen tot hunnen verftande gekomen zijn (#); zo fk) Deze onderftelling fchijnt plaats te hebben, bij aile die aan zodanige betrekking geloven. Wij moeten ontrent die op. houding, of vernietiging aanmerken. (1) Dat nademaal God * weet, welke Kinderen tot hunnen verftande zullen komen, en welken niet; waaröm men dan niet en leert, dat die betrekking alleen voor de laarften gefchikt is, om dat ze voor de eerden overtollig zou wezen. Hier door wierden enige zwarigheden opgeruimt: 't is waar, Gods woord leert het niet; maar zulks wordt niet in aanfehouw genomen, als men den Kinderdoop wil bewijzen! (2; Dat fommigen integendeel nier vreemd zijn van te geloven, dat de betrekking der gelovigen op hunne Kinderen, nog van kragt blijft, wanneer die Kindereu zelf, ook gelovigen zijn ; en hier toe neemt men aanleiding uit Pf. CXVI: 16. Here , ik ben uw Knegt een zone uwer Dienstmaagd; doch zulk ene buitenfporigheid kan men niet ftellen op rekening van de menigte. (3) Dat wanneer vele Godgeleerde fpreken van ene Doopgenade, die men verliezen kan, zulks welmoet onderfcheiden worden van de betrekking, waarvan wij fpreken; die betrekking wordt in den Doop reeds onderftelt, en rot enen grond gelegt, zo van den Doop, als van de Doopgenade; zehad plaats bij de Dogteren, die onder Israël niet befaeden werden; ze heeft plaa's bij de Mennoniten, (want onder dezen, zullen ook nog wel gelovigen zijn Q die hunne Kinderen niet Jaten dopen; maar door de Doopgenade, verftaat men zo iets batelijks, en betrekking hebbende tot de Zaligheid, 't geen de O 3 Doop,  IQ2 REDEVOERING zo moet zulks gefchieden op ene der twe volgende wij? zen; want ene derde weten wij niet uit te denken. Laten wij ons voordellen een Kind, dat. tot Jaren van onderfcheid was gekomen , toen het juist twaalf jaren oud werdt. Was het dan (aa) zoo met zijne betrekking gelegen, dat ze voor,of bij zijne geboorte,in volle kragt zijnde, ook alzo even vermogende, en werkende is gebleken, tot dat ogenblik of tijdflip, toen het Kind;'u/rf twaalf jaren bereikte; cn toen eensklaps, geheel ophield? Zulk ene onderftelling doet zig in den eerften opilag, wat lomp op; maar als men ze mogt verkiezen, behoorde men dan niet, ten behoeve van Ouders, wier Kinderen in twijfelagtigen ouderdom fterven, enige nadere bepalingen , of kenmerken der Jaren van onderfcheid, aan te wijzen,op dat dezen,zig niet te vergeefs en bedroeven ? §. 60. Qf maakt gij liever (bb) deze onderflelling, dat namelijk die betrekking voor, of bij de geboorte, in voüe kragt zijnde, nog haar vermogen behield, zo lang de kundigheden van dat Kind, beneden waren, of vervolgens gelijk ftonden , met de kundigheden van het Vee; maar dat die betrekking, of haar vermogen, traps- wij- Doop, tot de betrekking op bet gelove der Ouders, toevoegt. Van deze genade leert men ook, dat men ze kan verliezen. Dit gevoelen wordt in het Formulier des Kinderdoop*, bij de Franfche Gemeenten» , aldus voorgeltelt. Jinfi, dans le Ba. tême, nous regevons une doublé grace de notre Dieu; pourvu que nous n anèantifions pas la vertu de ce Sacrament, per no. ire ingratitude. Dat is. — Zo dat wij in den Doop, ene dubbele genade, van onzen God ontfangen; mits dat wij het ■vermogen van dat Sacrament, niet en vernietigen door onze ondankbaarheid.  tegen den KINDERDOOP. 193 wijze afnam, naar mate de denkbeelden van het Kind zig ontwikkelden; immers naar mate het vatbaar werdt, voor Godsdienftige waarheden, bijzonder voor zulken die opzigt hebben, op het geloof in Christus: en dat bij gevolg , die betrekking, dus langzaam verminderende, cr eindelijk, niets meer van over bleef? Deze onderftelling fchijnt redelijker te wezen dan de vorige; doch(f) dan volgt, dat de Kinderen die allervroegst fterven, gelukkiger zijn, dan andere, (ffj Ook brengen dan de vroege indrukfclen van den Godsdienst, den Kinderen, meer nadeel, dan voordeel toe. (fff) Indien dan hec Kind fterft, beneden de twaalf Jaren, en wel in enen tijd, waarïn die betrekking het meefte van haar vermogen heeft verloren, wat dan? Is er dan minder zekerheid, of hope voor zijne Zaligheid;of geniet het dan de zaligheid, in ene mindere mate ?Zo;"a, bewijs het, en zo neen, dan deugt ook die onderftelling niet. §. 61. Gijlieden dan, die uwen Kinderdoop aandringende, u veeltijds bediend van het tr oostelijke, dat in die Lere gevonden zou worden. Gijlieden , die van uwe betrekking leert, dat gelijk ze een begin, alzo ook een einde neemt; weet ge ook ene derde wijze van ophouding, of vernietiging,dieredelijkeris,dan die, welken wij hebben opgegeven ? zo ja, deelt ons dezelve mede; zo neen, bekent dan, dat het voorgeftelde, u zelve niet cn voldoet; dat het egter vloeit uit uwe eigene Lere; en gelooft, dat wij die bedenkingen aan u voordellen, met ene bedaarde welmenenheid, of het mogelijk ware, u wegens uwe dwaasheid, te doen fcharoen. Heeft God ons in Christus gegeven, ene overvloedige vertroosting, van waar komt het dan, dat uwen troost, zoo donker, en tegenzeggelijk is; dat ge niets en weet te antwoorden, op de vrage van vele bekommerde Ouders, wegens de Zaligheid, hunner geftorvene Kinderen? 0 4 §. 62.  194 REDEVOERING § ó"a. D. Onze vierde vrage wns: waar uit wordt die betrekking bewezen? (a) Wat hen betreft, die door •gelovige Ouder» verdaan , zulken die alken mondbelijders zijn: over dezen, en hunne onderftelling, hebben wij ons niet te bekommeren; want (i) offchoon zulke Ouders, zig meerder bevinden, in de mogelijkheid van Zaligheid dan de Heidenen, zo hebben ze van dit hun geloof, indien er niet iets bij kome, gene nuttigheid hoe ook genaamt; en bijgevolg kan van hetzelve, op hunne Kinderen, niets afdalen, 't geen voor dezen nuttig zou wezen. (2) Het geloof van Abraham, ende betofte aan het zelve gedaan, kan dezen niet te ftade komen, vermits hun geloof van enen anderen aart is, als dat van Abraham. Hier uit volgt (3) dat als men aan het gelove van zulke Ouders, ene betrekking toekent, ten nutte van hunne Kinderen,het dan zijn moet, , ene ijdele betrekking, die men als ene harfenfehim zig verciert, cn tot enen grond legt, van enen niets beduidenden, of uitwerkenden Doop. §. 63. Maar wat aangaat (b) zulken, die hunne be. trekking afleiden van den waarlijk gelovigen Abraham, of gelijk ze het nog liever doen, van de onmidlijke, cn waarlijk gelovige Ouders. Dezen moeten wij (1) vooraf, in hunne bewijzen, paal en perk ftellen, door hen te heri'nneren dat men gene bewijzen moet aanvoeren, waar uit blijkt, dat Kinderen van vrome Ouders, meerder •pan God gezegent worden , dan anderen. Wij hebben gezien dat zulks alleen opzigt heeft tot dit tijdelijk Leven; ook plaats heeft bij volwas [enen, zelfs onder de Reidepen. Ook moet niet bijgebragt worden, dat God zegt, de Joden uit Babel te hebben verlost, om Jacobs zijnes Knegts wille, en vele foortgelijke gezegdens; want deïe alle, fpreken van enkele Ligcbamelijke zegeningen, die  TEOEN DEN KINDERDOOP. XQj die meest van volwas/enen genoten zijn, en waarover wij geen gefchil hebben. Maar de bewijzen dien wijvan u vorderen, zijn zulken, die duidelijk, of bij wettige gevolgtrekking leren, dat de vroegftervende Kinderen van gelovige Ouders, boven andere Kinderen, dat voorrecht hebben , dat er voor hunne Zaligheid meerder hope , zo niet ene gegronde verwagting zij. En dat zulk een voorrecht viqeije, uit de belofte die God aan het gelove der Ouders, ten voordele van hunne Kinderen zou gehegt hebben, Dit is de onderHelling dien gij bewijzen moet; ene onderftelling dien wij ontkennen; ons verzekert houdende, dat er, wat de Zaligheid betreft, tusfehen gene der jongftervende Kinderen, enig onderfcheid hoe ook genaamt, bij God plaats hebbe. §• 64- C<0 Indien nu iemand, die enigfints ervaren is in Gods woord, en in de waarheid zo als ze ia Christus is, met enige bedaardheid heeft nagegaan, de aanmerkingen dien wij over die voorgewende be. trekking hebben gemaakt, zo zal hij geredelijk begrijpen, dat het aan de bewijzen haperen zal. De plaat- • fen Hand. II: S8, 39. 1 Cor. VII: i{. Zullen wijafzonderlijk behandelen; dus er gene andere bewijzen overblijven, dan die men ontleent, uit zekere belofte aan Abraham gedaan; en tevens uit de Verklaring die Ap. Paulus daar van geeft. Wat dan aangaat, (*; de belofte aan Abraham, ze is deze. Mijn verbond is met u, en gij zult tot enen Vader van menigte der Volkeren worden. — En ik zal mijn verbond oprichten tusfehen mij, en tusfehen u, en tusfehen uwen Zade na u in hare gejlachten, tot een Eeuwig verbond, om u te zijn tot enen God, en uwen Zade na u; en ik zal u, en uwen £ade na u, bet Land uwer Vreemdelingfcbappen geven, O J het  IP5 REDEVOERING let gehele Land Canaan, tot eeuwige bezittinge, en ik zal ben tot enen God zijn (l). Laar. ons nu zien wat deze belofte afdoet, (aa) Zeker is het, dat God hier met Abraham, niet het genadeverbond oprigtte. Reeds lang te voren, had bij in God gelooft, en bet werdt hem gerekent tot gerechtigheid (??;). (bb) God belooft hier aan Abraham , zo ver hem zelf betreft, dat hij zig zou betonen , op ene bijzondere wijze, zijnen God te zijn, geduurende zijne gezegende inwoning in het beloofde Land ; en gaf dien Aartsvader doffe tot ene zeer grote blijdfchap, in de befchouwing van het uitnemend geluk van zijn gehele gedacht, in bet Land Cana'dn, tot ene eeuwige bezitting. §. <5y. (cc) In de bepaling van Abrahams Zaat, kunnen we niet dolen; het is dat Zaat, waar van bet manlijke moest befneden worden ; dat Zaat, 't welk Cana'dn zou bezitten ; en dus zijn vleescblijk Zaat. (dd) De belofte ik zal u tot enen God zijn, is van groten nadruk. Indien ze alleen aan Abraham was gedaan, en wel bij zijne overgang in bet genade verbond ter Zaligheid, dan zou ze betekenen,ik zal uw Rechtvaardigmaker,uwHeiligmaker , en uw Heerlijkmaker wezen. Zulk een geluk, kennen wij den gelovigen Abraham toe; doch meinen dat het, hier niet bedoelt wordt, om dat die zelfde belofte , ook tevens gedaan wordt aan zijn Zaat, en dat wel zonder enige uitzóhdering. Zoo dat die belofte, in zodanige betekenis moet genomen worden, dat het toepasfelijk zij op een geheel Folk, van |*t welk God was, de Rechtvaar digmaker, door ene fchaduwagtige verzoening; de Heiligmaker, door de opzigtelijke reinigingen volgens Mozes wet; de Heerlijkmaker, door de voorrechten in't Land {/) Gen. XVII: 4. 7. 8. («0 Cap. XV: 6.  TEGEN DÉN KINDERDOOP. IQ? Land Canaan (nj. (ee) Doch om onze grondftelling piet uit het oog te verliezen, onderfcheiden wij we. deröm dat Zaat,in zulken,die tot Jaren van onderfcheid zouden komen, en in zulken, die vroeg zouden fterven: wat de eerfien aangaat, 't is ons zeer om 'teven, welke aardfche, of hemelfche zegeningen, men, ten hunnen behoeve, uit de belofte aan Abraham, wil afleiden; want daar over hebben wij geen gefchil; maar wat de laatften betreft; over dezen alleen, hebben wij gefchil, en dus moet men, duidelijk, en overtuigend, uit de belofte aan Abraham, ten behoeve van de vroegftervende Kinderen afleiden, of (t) dat alle zodanige Kinderen, tot het vleeschlijk Zaat Abrahams behorende; en dus ook die van de huidendaagfche Joden, zalig worden: maar behalven dat wij in die belofte niets daarvan kunnen ontdekken; zo twijfelen we, of onze tegenftanders zeive, die onderftelling zullen omhelzen, Of (ff) dat die Zaligheid, alleen toegezegt wordt, aan zulke Kinderen, die zouden geboren worden, uit Abrahams vleeschlijk Zaat, voor zo verre het zelve ook, gelijk hunnen Vader, gelovig zou zijn. Dit fchijnt de gewone onderftelling, van op verre na, de meesten te zijn. Dan wij verklaren, in de belofte aan Abraham, niets dergelijks te kunnen zien; nooit een bewijs te hebben ontmoet, dat die onderftelling, waarfchijnelijk maakt; en te vertrouwen, dat het ook niet gefchieden kan. Wij gaan verder, en vragen onze tegenfprekers met vele vrijmoedigheid, of, indien deze hunne onderftelling, op ene andere plaats duidelijk ftond uitgedrukt, zij zig dan van die belofte zouden bedienen ? §. 66, Indien wij nu die onderftelling, niet kunnen («0 Ezech. XVI.* 14. ^  193 REDEVOERING vinden; in de woorden bij Mo/es geboekt; laat ons dan zien of de geliefde broeder Paulus het heeft kunnen doen; immers deze handeld zeer breedvoerig over de belofte aan Abraham gedaan. Wij zullen dan (**) zijDe uitlegging overwegen. Doch alvorens, tot het recht verftand van dezelve, enige, en zo wij vertrouwen, cvertuiglijke aanmerkingen maken, en wel (aa) dat in de Schriften des N. T. zeerdikwils, van Abraham wordt gezegt, dat hij een Vader is van zekere Kinderen; en van die Kinderen, dat ze Abraham bebben tot enen Vader. Dat zulks wordt bepaalt, regtjlreeks, tot de betrekking van Abraham, op zijn vleescblijk Zaat; en van ter zijde, op zulken, die of, onder het O. T. als Joden, of, en voornamelijk onder het N. T. en bijzonder ten tijde der Apostelen; 't zij Joden, 't zij Heidenen, op ene gelijke wijze als Abraham , gelovigen waren» (bb) Dat de verftokte Joden ten tij Je van Christus, en zijne Apostelen; immers zij, die niet behoorden tot de Secle der Saddugeën , offchoon zelfs hunne boosheid ten top fteigerde, zig nogthans ene Zaligheid na dit Leven beloofden, die naar hunne mening, alleen gefchikt was, voor de ijverige betragters van Mozes wet. (cc) Dat ze op die Zaligheid te meer aanfpraak maakten, voor zo verre ze zig befchouwden te zijn, Kinderen van Abraham, (dd) Dat door de fpreekwijze van iemand tot enen Vader te bebben, en bijgevolg ook door die, van te zijn iemands Kinderen; over 't algemeen eenvoudig wordt te kennen gegeven, dat zekere perfonen, in hun beftaan, c e bijzondere overeenkomst hebben, met zulk een, die bunnen Vader wordt genoemt. Op die wijze is het, dat de Zaligmaker de deugdsbétragting zijner Difcipelen aandringt, zeggende. Hebt uwe vijanden lief — op dat gij tnoogt Kinderen zijn uwes Vaders die in de Hemelen is: wanï  TEGEN DEN KINDERDOOP. 190 want bij doet zijne Zonne opgaan over boze en goede (0). En ten opzigte der Joden, laat hij zig aldus horen. Indien gij Abrahams Kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen; maar nu zoekt gij mij te doden — dat en dede Abraham niet. Gij doet de werken uwes Vaders. —— Indien God uwen Vader ware, zo zoudet gij mij lief hebben — gij zijt uit den Vader den duijvel, en wilt de begeerte uwes Vaders doen. e. z. v. (p). §. 67. (ee) Dat, naardien de Joden zoo trotsch waren , op hunne betrekking tot Abraham, zelfs dermate, dat ze op dezelve, hunne Zaligheid, als op enen Zandgrond bouwden; daaröm Christus, en de Apostelen, hebben goedgevonden, om die geliefkoosde, doch gevaarlijke onderftelling, dikwijls, breedvoerig,en ernstig aan te tasten; om zo doende, de dolenden, ware het mogelijk, door hunne eigene grondftelling te overtuigen; en uit deze aanmerking bedriten wij, dat indien bij de Joden zulk ene grondftelling , geen plaats had gehad, dan Christus, en Paulus, van de betrekking der Joden op Abraham, of in 't geheel niet, of althans, niet zoo dikwils, en breedvoerig zouden gefproken hebben. Laat ons dit met ene gelijkenisfe ophelderen. Indien bij voorbeeld, Ap. Paulus thans onder ons predikte; Indien hij zijne aandagt vestigde op zodanige Proteftanten, die zig naar Luther, Lutheranen noemen ; Indien deze Lutheranen, op gelijke wijze, van het gelove, en de Godsvrugt van Luther, verwijderd waren,als de boze Joden van Abraham; dan zou immers die Ap. tot hen niet zeggen , gij roemt daaiöp , dat gij dbrabam hebt tot enen Vader, terwijl gij van zijn geloof en godsvrugt zeer vervreemt z) Joh. VIII.- 39, 4», 42. 44.  200 REDEVOERING hij hen op deze, of dergelijke wijze aanfpreken. Gijlieden noemt u Lutheranen , naar Lutber, dien gij in het Godsdienftige uwen Vader noemt, voor zo verre hij u, door de Lere zijner hervorming, heeft geteelt; 't is waar, dat gij regtftreeks van hem afdaalt; maar indien gij in de daad, Kinderen Luthers waart, dan zoudet gij hem volgen in zijn geloof, en godsvrugt, waarvan gij ten hoogden zijt verbastert; zegt dan niet bij u zelve, wij bebben Lutber tot enen Vader; want ik zegge u dat God zelfs uit Joden en Heidenen, Lutber, Kinderen kan verwekken; terwijl gijlieden zijt uit den Vader den duij' vtl e. z. v. (q).' \ §. 68. (ff) Met dat alles, waren er egter gewigtige redenen, om welken Paulus, het voorwendfel der Joden, dat ze Kinderen Abrahams waren, gretig omhelsde, vermits het zeer gefchikt was, om hen van hunne veelvuldige dolingen, te recht te brengen; want behalven dat ze zelve die onderftelling maakten, en daar veel mede op hadden; zo moet men nog aanmerken, (f) Dat Abraham niet alleen, een gelovige; maar ook een uitmuntend gelovige was geweest; bij wien het beftaan der Joden, zo veel te meer afftak. (ff) Dat hij een gelovige was, onder den tijd der belofte, en toen de Wet van Mozes nog geen plaats had: nu leerde Paulus, ene (q) Dit voorgeftelde moet als ene enkele gelijkeaisfe, en niet verder, worden opgevat: betuigende geen oogmerk hoe ook genaamt.te hebbes, om in een hatelijk en liefdeloosgezigtpunt voor te Hellen, een Broederfchap, dat mijoe Ziele lief heeft, voor zo verre ik in het zelve, den Geest van Christus niet min» der befpeure, dan in ons Kerkgenootfchap. Ik verënige mij ten volle, met da Christelijke denkwijze van onzen waardigeu W. Peilers, in zijne geloofsvastigbeid ade Stuk pag. 707-711,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 2oi ene gerechtigheid, en Zaligheid, alleen door bet geloof in Christus; en zonder de werken van Mozes Wet, Hoe konden dan de Joden zig vreemt houden van zulk ene Lere ? Immers indien ze Kinderen Abrahams wilden wezen; indien Abraham was gerechtvaardigt alleen door het gelove, vermits Mozes wet, in zijnen tijd nog onbekent was; zo moest volgen, dat Paulus verkondigde h :t zelfde rechtvaardigmakend geloof, 't geen in Abraham had plaats gehad (V). CtttJ).Abrahams geloof, was daar door uitnemend vermaart geworden, dat hij uit ge- hoor- (O Sommige uitleggeren, hebben niet opgemerkt, dat Ap. Paulus Rom. IV. en Gal. III. handelende van Abrahams rechtvaardiging, zonder de wet van Mozes; zig ftandvastigbediend, van de fpreekwijzen, de werken -der Wet, of ook eenvoudig de Wet. 't Is waar Rom. IV.- 2, 6. zijn hier van aitgezon. derd, doch de reden daarvan is niet ver te zoeken. Intu». fchen hadden fommige Christenen, hunne aandagt bepaalt, al» leen tot de woorden de werken; en die der Wet, er afgelaten; hier uit nu rees een misverftand: Paulus Lere behelsde, een rechtvaardigmaking zonder de werken der Wet; dat is van Mozes Wet; maar ze werdt opgevat, al3 of hij alle werken uitfloot. Tegen deze doling kant zig Ap. Jacebus Cap. II: 17-26. Lerende dat er in de rechtvaardigmaking, wel degelijk werken te pas komen; doch zoo, dat hij zig zorgvul-' dig onthoudt van de fpreekwijze, de werken des Wet; gebruikende zevenmalen, maar eenvoudig de fpreekwijze, de werken; en zig beroept op Abraham , en Rtcbab, die beide gene betrekking hadden op de IVet van Mozes, 't Is waar Abraham had de Befnijdenisfe ontfangen; maar ook deze bedenking wordt van Paulus, Rom. IV. 9.n. opgeruimt, door de aanmerking dat bij ze had ontfangen tot een zegel der rechtvaardigheid, die hem in de Voorhuid was toegerekent,  éo2 REDEVOERING hoorzaamheid aan God, bereid was, om zijnen Zone lfaac,die hem door ene zonderlinge gunfte wasgefchonken; z'jn eniSe' ziin Seliefden Zone» op te offeren! maar wilden nu de Joden, zig Kinderen Abrahams noemen dan moesten ze ook bereid wezen, om uit gehoorzaamheid aan God; de wet van Mozes, die hen door ene zonderlinge gunfte was gefchonken, en dien zij als ene enige, zeer beminden; op te offeren. §. 69. Deze aanmerkingen vooraf gezonden zijnde, zullen enig licht verfpreiden over den zin van Paulus redenering. In onze eerfte Redevoering (O hebben wij over dezelve, reeds enige bedenkingen opgegeven; laat ons nu zien, of volgens onze nadere bepaling, Ap. Paulus in de woorden bij Mozes geboekt, heeft ontdekt, ene'belofte,dat de Zaligheid gefchikt zij voor de vroegftervende Kinderen, 't zij van Abrahams nakroost, niemand uitgezondert; 't zij van zulken onder hetzelve, die even gelijk Abraham, gelovigen zouden wezen; en tevens, of zijne Lere medebrengt, dat dit voorrecht aan Abraham belooft, ook tot de Heidenen is overgegaan, door hun gelove. Wat ons betreft, wi] vinden, fn Paulus woorden, niets dat daar naar gelijkt, en kunnen niet voor bewijs aannemen, ene verwarde opftapeline van Paulus woorden, welkers kragt, men alieen fchijnt te moeten zoeken, in de verbeeldingskragt der Kinderdopers. Laat ons dan befchouwen; (aa) Rom. IV waar in wij de volgende getuigenisfen vinden, te weten (t) vs. u- tnüe bij CAbraham) beeft betteken der befnijdenisfe ontfangen — op dat bij zou zijn, een Vader van alle die geloven, in de voorbuit zijnde. In die woorden wordt geleert, dat Abraham was de Vader, van, CO P»e« 8> *  tegen den KINDERDOOP. ao3 van zodanige Heidenen, die zonder de betragting van Mozes wet, even gelijk hij, geloofden; en wel zoo, dat dit hun geloof, hen toegerekent werdt, tot gerechtigheid: bijgevolg, wordt daar nietgefproken van vroegftervende Kinderen; 't zij van Abraham; 't zij van de gelovige Heidenen, (tt) *P I2« Enii een yader der he* fmjdemsfe, dengenen - die ook wandelen in de voetjlap. pen des geloofs Abrahams. Hier mede, ftelt Paulus, Abraham voor , als den Vader van zijn vleeschlijk Zaat, voor zo verre het zelve, in zijne voetstappen zou wandelen; en dus vinden wij aldaar, wederöm gene Kinderen (ttt) vs. 16. Daaröoi is ze (te weten, de erfenisfe) uit den gelove, ten einde de belofte (te weten, die de Ap. van vs. 17-21. voorftelt) vast zij, alle den Zadt> niet alleen dat uit de wet is (te weten, het vleeschlijk Zaat) maar ook dat uit den gelove Abrahams is. Namelijk de gelovigen uit de Heidenen; das wij ook hier ge. ne Kinderen ontmoeten. En nog minder vs. 24. alwaar alleen gefproken wordt van zulken, die geloven in bem, die Jefus uit den doden beeft opgewekt. %. 70. (bb) Moeten wij onze aandagt vestigen op Gal. III- Daarïn vinden wij deze getuigenisfen (f) vs. «5-9. gelijkenvijs Abraham — gelooft beeft, en het is hem (Paulus fpreekt niets van zijne Kinderen)Mrecbih vaerdigbeid gerekend zo verjïaat gij dan, dat de genen die uit den gelove zijn (al wedcröm niet hun Zaat) Abrahams Kinderen zijn. Ende te voren ziende, dat God de Heidenen (zonder van hunne Kinderen te 1'preken) uit den gelove zou rechtvaardigen, beeft — aan Abraham verkondigt; in u zuilen alle Vvlkeren gezegent worden; en welke Volkeren ? Zo dan die uit den gelove zijn, worden gezegmt met den gelovigen Abraham. (tt) Of zal men de gezogte betrekking willen vinden, p in  ?o4 REDEVOERING in die woorden , gezegent te worden met den gelovigen Abraham', of in die vs. 14. op dat de zegeninge Abrahams tot de Heidenen komen zoude! Maar dan onderdek men, 't geen in gefchil is; te weten of Abraham zelf, op zijne Kinderen zodanige betrekking heeft gehad; want zo niet, dan kon het ook niet, als ene zegening, van hem, tot de Heidenen komen. Dan , het bewijs geheel ontbrekende, kunnen wij ene onderftelling niet aannemen, die alleen in de verbijflerde begrippen der Kinderdopers plaats heeft. Immers, Paulus fchijnt ons anders te Ieren, wanneer hij aldus vervolgt, Op dat wij (wij, te weten, die fpreken, die fchrijven, die horen, en lezen; want hij laat er onmidlijk op volgen, Broeders ik fpreke e. z. v.; de belofte des Geests verkrijgen zouden door bet gelove. (tft) Allerduidelijkst is het flit van des Ap. redenering vs 26-29. want gij (die mij hoort, of dit leest, en dus al wederöm zonder iets van Kinderen te gewagen) alle zijt Kinderen Gods, door bet gelove. — Haar en is nog Jode, nog Griek — Dienstbare, nog Vrije —- Man, nog Wijf (jammer is het, dat de Ap. er niet heeft bijgevoegt, volwas/enen, nog vroegjlerver.de Kinderen'.) want gij alle, (te weten, Joden, en Grieken, Dienstbaren, en Vrijen; Mannen , en Wijven; want vanKindereh fprak de Ap. niet) zijt een in Cbristo Jefu. En indien gij Chhistj zijt, dan zijt gij Abrahams Zaat e. z. v. §. 71. Dus befluiten wij, dat de betrekking die de Kinderen zouden hebben, op het gelove hunner Ouders, nog bij Mozes, nog bij Paulus wordt geleert; en betuigen nimmer gevonden te hebben, dat zelfs een enige aannemelijke reden , is gegeven , waardoor die onderftelling uit de verhandelde plaatfen, wordt aangewezen. Het zij ons vergunt om (3) enige redenen, tegen die betrekking aan te voeren ; redenen die zeer verftaanbaar  ï ég en den KINDERDOOP. 20J rbaar zullen wezen, en daarenboven afgeleid uit de onderftellingen van onze tegenfprekers zelve; wij menen dan dat zodanige betrekking ftrijdig is (*) tegen de Lere der toegerekende Erffcbuld. Gij voorftanders van zodanige betrekking, befchouwt met ons, alle uwe Godgeleerden, die over dat gene, 't welk men onfehriftmatig, en tevens ongerijmt, Erfzonde noemt, handelen. Leren ze niet eenparig, dat Adams zonde, aan alle zijne nakomelingen, in diervoege wordt tocgerekent, dat ze uit hoofde dier toerekening , van hunne geboorte af, voor God, verdoemelijk zijn? Past gij zelve hier op niet toe, dit getuigenis, dat wij (en dus ook Paulus, en zijne medegelovigen) van natuure zijn Kinderen des Toorns, gelijk alle de andere. Dat de gehele waereld voor God verdoemelijk is ? Maar hoe is die Lere beftaanbaar met uwe voorgewende betrekking ? Is die betrekking iets of niets ? Want zo ze iets zij, dan moet ze immers iets uitwerken; en dit zoo zijnde, hoe komt het dan, dat niemand uwer, bij de verhandelingen der toegerekende fchuld, deze matiging, verzagting, of uitzondering, en voegt; namelijk dat die toegerekende fchuld, ten opzigte der Kinieren, die betrekking bebben op bet geloof bunner Ouj.ers , geheel of ten dele, wordt weggenomen? Van waar dan deze ongelijkformigheid aan u zel-e? Moeten wij oordelen dat gijlieden, bij de verhandelingen over de toerekening van Adams zonde, deze uwe betrekking opzettelijk verzwijgt? Dit willen wij naar den aart der Liefde, niet doen; maar geloven in tegendeel, dat gij dan weinig, of in 't geheel niet, aan zodanige betrekking en denkt; dat die onderftelling bij u zelve, met van groot gewigt is; dat gij er u niet van bediend, dan in groten nood, en wanneer gij den Kinderdoop, met geweld wilt vast houden: u beP 2 toons  2c6 REDEVOERING toont te zijn hardnekkige, en onbuigzame Christenen, wier gemoederen,bijkans geheel vervreemt zijn vandea Doop door Christus ingeftelt, en zig fteeds bekommeren , om allerlei uitvlugten te zoeken, waarmede ge uw bijgeloof, bedekken, en omzwagtelen moogt! Onderrigt ons, hoe het beftaanbaar zij, dat ge in 't Formulier des Doops, de jonge Dopelingen noemt, Kinde ren des Toorns; en ze onmidlijk daarna, noemt er/ge. namen des Rijks Gods, en zijns Ferbonds? Immers het is voor ons on verftaanbaar, en geven het aan u over, om te vereffenen. §.72. Wij menen ook dat die betrekking ftrijdig 13 (*•*) tegen de Lere van de volharding d?r Heiligen; ene Lere dien gij zelve afleid,uit Gods eeuwig 2 nonveranderlijk befluitl Als nu, naar uwe Lere, de vroeg, ftervende Kinderen der gelovigen , zalig worden , uit kragteder belofte, die God, ten hunnen behoeve, aaa het geloof hunner Ouders gehegt heeft; wat moet men dan denken, van die Kinderen der gelovigen, die tot Jaren van onderfcheid komen? Van.dezen,gaan er,zo niet velen, immers fommigen, ten verderve; doch ook deze zwarigheid laten we aan u over, om ze uit den weg te ruimen, 't Is waar, gij zoud kunnen zeggen,dat de Kinderen die tot hunnen verftande komen, zodanig ene betrekking niet gehad hebben; maar gij zoudt daar mede,Gods belofte verzwakken;voor die onderftelling, te vergeefs naar bewijs zoeken, en daarenboven u verlegen vinden, met den Doop dier Kinderen. §, 73. Ook ftrijd , onzes oordeels, die betrekking (**+) tegen de Lere van Christus gerechtigheid, (aa) Wij bidden u, overweegt met aandagt, het Samenftelfel, van de Lere der Roomfche Kerk, wegens de over. lollige werken. Deze verdoolde menfehen , doen de over-  tegen den KINDERDOOP. 2o7 overmaat van hunne godzaligheid, over, niet alleen aan hunne Kinderen; maar zelfs aan vreemden, we men zulk ene gave Gods, voor geld pleeg te verkopen Maar waarïn verfchilt uwe doling, van deze dan aleen in trappen? Want (t) gÜ htt »we betrekkin& nis gelovigen, ook afdalen op vreemde Kinderen, ten wiens behoeven gij a ftelt, tot Doopgetuigen; en gelooft ten minften, dat tot de wettigheid, en nuttigheid, van hunnen Doop, behoort, dat hunne Doopgetuigen, ««« gelovigen zijn. Het onderzoek hier van, alsmede van uwe verdere bijgelovigheid, willen wij liever aan uzelf overlaten; ons verzekert houdende, dat wanneer gij de hand in den Boezem fteekt, gij ze er melaatsch zult uithalen? (tt) Wat uwe eigene Kinderen betreft: het zij ons geöorlooft, om ten hunnen opz.gte met uwe fP ^™en dat re, door het ftellen van eigene woorden te zeggen , aar. ^, " « zodanige betrekking, met er daad verloochent den enigen Heiland, en Zaligmaker Jefus, offcboongij em met den monde roemt; «*! van tweën een, of Jefus moet geen volkomen Zaligmaker zijn; of uwe vroegjlervenie Linderen, moeten alles in bem hebben dat tot hunne Zaligheid van noden is. , k 74 (bb) Deze aanmerking moet nader opgebelde», en aangedrongen worden; want men zal zeggen, indien de volwasfenen,zalig worden door hun gelove ; en dat deze wijze van zalig worden, niet en benadeelt de volmaakte gerechtigheid van Coïtus, zo moet vol.en, dat deze ook niet benadeelt wordt, als men ten behoeve der Kinderen, laat afdalen dat zelfde geloof, waar door de Ouders, zalig worden, zonder benadeling van Christus gerechtigheid. Deze reden doet zig, dus voorgeftelt zijnde, zeer fraaij op; doch het Zij ons geöorloofd, om ze van nabij te befchouwen, en te ontP 3  208 REDEVOERING leden. Ten dien einde merken wij op. Cf) Dat er onder de Voorflanders van den Kinderdoop, verfcheidene Godgeleerden worden gevonden, bijzonder zulken die "» knoop, in ene bieze zoeken; die ten opzigte van de . volwasfenen , in bedenking nemen, of de lere, dat dezen door bet gelove, gerechtvaardig, en zalig worden met en benadele de gerechtigheid van Christus; en die uit dien hoofde, vele fpitsvindigheden uitgedagt hebben: deze bedenking nemen wij aan, in ons voordeelte meer, om dat haar gewigt zwaarder wordt, als men ze toepast op vroegftervende Kinderen. §■ 7J» (ft; °P ™'tte wijze worden de volwas/enen zalig; en boe worden ze zalig door bet gelove? (§) Dan boe worden ze zalig? Ze zijn ftraffebulclig, en onheilig: over het eerfte hebben wij geen gefchil; die fchuld wordt geheel weggenomen door de toerekening van Christus volmaakte gehoorzaamheid; maar wat aangaat de onheiligbeid; indien wij Gods almagt, en zijne vrijheid raadplegen, fchijnen wij te mogen befluiten, dat het hem konde behaagt hebben, om ze weg te nemen in een enkel ogenbhk, m 't welk de mensch geheel en al, kon worden herboren, herfchapen, of zodanig verandert, als de eerde mensch was, toen hij uit de handen van zijnen Waker kwam. Dan, zulks heeft Godeniet behaagt; maar bij heeft gewilt,dat die heiligingzou verkregen worden, door medewerking van den Redelijken mensch, en wel door dat gene, 't welk men, in den Schriftuurlijken Stijl, het gelove noemt; en daarenboven nog een foort van een Verband gelegt, tusfehen ons gelove, en de verzoening der bijzondere perfonen, met God. Dit leid ons tot de vrage, hoe worden de volwasfenen zalig aoor het gelove? Ten dien einde merken wij op. (.) Dat, of fchoon de Zaligheid.dikwijls wordt gehegt aan het  TEGEN DEN KINDERDOOP- 2O0 het geloof; ze het eSter ook ,liet minder w"0^dt, aa" de bekering', cn aan de heiligmaking, zonder welke niemand den Here zien zal. Dus wij in een woord, moeten denken aan dat alles, waar door de heiligheid, iodenmensdi bevordert, of zijne onheiligheid weg genomen wordt. (..) Dat voor zo verre de Zaligheid gehegt wordt, aan pns geloof, aan onze bekering, en heiligmaking, zulks regtftreeks ,geen de minfte opzigt heeft, tot de wegneming onzer fchuld, die wij alleen, en geheel te danken hebben, aan Christus volmaakte gehoorzaamheid ; en derhalven dat ons geloof e. z. v. alleen maar betrekking hebbe, op de wijze, door welke God, de gehoorzaamheid van Christus, aan ons, en door ons, wil toepasten. §. 76. (...) Dat wij ons geloof e. z. v. moeten befchouwen , in een twederlij gezigrpunt; te weten of, als ene gave Gods, regtftreeks gefchikt ter wegneming van onze onheiligheid; als een beginfel onzer Godsdienftige , en Redelijke werkzaamheden ; of als onze eigene werkzaamheden zelve; want wij zijn het, die geloven, die ons bekeren, die onze heiligmaking, voleinden moeten in de vreze Gods; die, niettegenltaande het willen, en het volbrengen in ons gewerkt wordt ;egter ons zelfs Zaligheid moeten uitwerken. § 77- OW °P welk e!:e wizs worden de vroegflervmde Kinderen zalig ? Alles wat men van desen zeggen kan is, dat ze, hoewel niet > in die mate als de volwasfenen, egter ook ftraffcbuldig, en onheilig zijn. (§) Wat dan aangaat hunne jlraffchuld; is naar uw begrip, de toerekening van Christus gehoorzaamheid, voor hen niet genoeg, om ze volkomen weg te nemen? Immers wij willen niet hopen, dat gijlieden, ten dezen opzigte, uw geloof, op uwe Kinderen laat afdalen! (§§) Maar wat nu aangaat hunne onbeiligbeid; deze isonëinP 4 dig  aio REDEVOERING dig minder, dan die der volwasfenen: nu zijt ge, zo wij hopen overtuigt, dat ze bij hen niet kan worden weggenomen , door een gelove , door ene bekering, cn heiligmakingj die zij zelve betragten; maar d3t het geuoeg zij, dat God, hen hunne onheiligheid afneme, om ze te maken tot gèfchikte bewoners, van enen Heiligen Hemel. §. 7??. (ttft) Zegt ons nu ter goeder trouwe, en openhartig, welke nuttigheid uw geloof, aan uwe Kinderen toebrengt? Indien ge van begrip zijt, dat het, met en benevens Christus geregtigheid, aan hen wordt toegerekent, ter wegneming hunner ltraffchuld; of wel, op ene fljndere wijze, dat uit hoofde van de belofte aan uw gelove gehegt; de gerechtigheid van Christus alleen', aan uwe Kinderen wordt toegerekents dan weet ge, dat wij u met reden fchuldig verklaren, aan het zelfde bijgeloof, dat gij in de Roomfche Kerk veröordeelt, en houdt te zijn ene verlochening van Christus gerechtigheid! Maar wilt ge (§§") uw geloof op uwe Kinderen doen afdalen, ter wegneming van hunne onheiligheid ? Dan vrage wij u, of gij dan, dit uw geloof befchouwt als ene Gave Gods! Maar wij menen, dat God aan een ieder geeft, zekere mate des Geloofs; niet meerder, nog minder, als hij voor zig zelf,tot zijne Zaligheid nodig heeft. Of befchouwt gij uw Geloof, in uwe Geloofsdaden ? Maar dan menen we, dat deze,zeer gebreklijk , en dermate met zonden befmet zijn, dat gij voor u zelve nodig hebt, ene dagelijkfche, ja ogenblikiijke verzoening. (§§§) Indien ge den jonge Kinderen, de Zaligheid toefchrijft, en ze alleen, en geheel laat afdalen van Christus gehoorzaamheid, dan hebben we in't geheel geen gefchil; maar zo gij er nog bij wilt voegen, iets dat gij geloof noemt, en enen gode behaaglijken wag-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 4n wandel; neemt ons dan niet kwalijk, dat wij u wijzen naar den overjien Lijdsman , en voleinder des Geloofs; deze, heeft zijne lijdelijke, gepaart, met ene volmaakte dadelijke gehoorzaamheid. Rekent dan deze, den Kinderen toe, in plaats van de uwe, die zoo gebreklijk is. Eo wat zal er dan nog ontbreeken, behalven dc koeftering van uwe eigenliefde, en hoogmoed ? Indien de Kinderen, minder ftraffchuldig en onheilig zijn, dan de volwasfenen, zegt ons dan, waaröm dat ze tot hunne Zaligheid, iets nodig hebben,'t geen zelfs de volwasfenen ontberen, te weten de betrekking op het gelove hunner Ouders. In een woord, wij kunnen niets anders beduiten, dan, dat deze uwe uitvinding, een blijk oplevert, dat het u aan bewijzen ontbreekt: dat ze openlijk ten toon geftelt zijnde, in deD grond niet anders zij; dan ene verlochening van Christus gerechtigheid, en ene afgoderij , dien gij liefkoost, zonder ze immer,in 't ware licht, te hebben befchouwt 1 §. 70. E. Onze vijfde, en laatfle vrage was,/we dient die betrekking, ter Jlaving van den Kinderdoop? Om dit ie onderzoeken, zullen wij geheel van toon veranderen; wij zullen onderftellen, dat er in de daad zulk ene betrek, king plaats hebbe: wij zullen overnemen alles, wat men verkiest van die betrekking te geloven, of ten minften te leren, en zulks zonder enige uitzondering; maar dan nog zal ons blijken, dat uit die onderftelling, geen het minfte bewijs voor den Kinderdoop kan worden afgeleid : want (a) indien er zodanige betrekking is; indien die betrekking den Doop der Kinderen, wettigt, of noodzakelijk maakt; heeft dan Christus, hebben zijue Apostelen , het ook niet geweten; hebben zij het niet oneindig beter moeten weten , dan gijlieden? En evenwel hebben ze den Doop der Kinderen nimmer bevolen! of P 5 beeft  2T2 REDEVOERING heeft Christus, aan die betrekking in zoo verre niet gedagt, toen hij een Kindeke op zijne armen nam; dat hij toen hunnen Doop.niet beval? Of heefc hij erin 't geheel niet aan gedagt, toen hij enen Doop inftelde, die duuren moest, tot aan de voleindiging der JVoereld! Laat ons meerder zeggen ; toen Ap. Petrus , aangeblazen door den Geest, die naar Christus belofte, hem leidde in alle waarheid; opzetlijk fprak, niet alleen van het gelove der Ouders; maat ook van de betrekking, die hunne Kinderen, daar op hebben; toen hij, bij die zelfde gelegenheid, aan de Ouders, immers aan de verflagen e van harten , die bijgevolg volwasfenen waren , den Doop beval; waaröm beval hij toen ook niet den Doop hunner Kinderen? En daar Petrus dit niet gedaan heeft, zo befluiten wij, dat gijlieden wijzer wilt wezen, dan onzen groten meefter, die benevens zijne Apostelen, de enige inftellers zijn, van onzen gantfchen Godsdienst. Deze aanmerking moeten wij nader aandringen , als wij over Hand. II: 38, 39. opzetlijk zullen fpreken. §. Po. (b) Wat is het dat gijlieden, uit die betrekking wildt afleiden ? Is het (1) dat aan alle jonge Kin: deren, die betrekking bebben op bet gelove hunner Ouders, Sacramenten, of ten minjlen, een Sacrament, moe< ten toegediend worden? Maar wat denkt ge dan, van alle die jonge Kinderen, die geleeft hebben, van Adam if, tot op Abraham toe? (*) Oordeelt gij, dat ook dezen, betrekking hadden op het gelove hunner Ouders ? Maar dan is uwe fluitreden valsch; want alle die Kinderen zijn geftorven, zonder dat aan hen, enig Sacrament is toegediend geworden. Of begrijpt ge (**_) dat die Kinderen, van zodanige betrekking zijn verftoken geweest? Maar dan volgt uit deze uwe onderftelling, een van beide, of dat alle de vroegftervende Kinderen  TEGEN DEN KINDERDOOP. 25.1 ren van dien tijd , rampzalig zijn geworden ; indien gij zulks gelooft, fpreekt dan recht uit; maar wij twijfelen er aan ; te meer als wij nagaan uwe verhandelingen over den Zondvloed. Of dat die Kinderen, ten minften fommige van hen, zijn zalig geworden, zonder ene betrekking op bet geloof bunner Ouders ; maar dan valt uw magtig gebouw, zoo verre in duigen, dath:t blijkt, dat tot de Zaligheid der vroegftervende Kinderen , niet nodig zij, ene betrekking op het geloof der Ouders 1 §. Si. Deze onderftelling zal u mishagen; maar verkiest gij dan (2} deze. Dat namelijk, wanneer er Sacramenten zijn ingeftelt, het dan voegzaam, of noodzakelijk is, dat ze ook bediend worden aan jonge Kinderen; en dat,zo dezen in Gods bevel,niet uitdruklijk worden genoemt, zij er egter toe gerechtigt zijn, onder andere, uit hoofde van hunne betrekking op het geloof hunner Ouders? Dat deze onderftelling bij u aangenomen wordt, kunt ge niet ontveinzen; doch vergun ons, om er op aan te merken. (*)Dat gij dus fprekende, de Joden befchuldigt met iets, waar over zij, nog van de Propheten, nog van Christus , en zijne Apostelen zijn befchuldigt geworden. Want (aa) de Joden hebben alleen hunne zonen befneden, uit gehoorzaamheid aan Gods gebod, 't welk naar den Letter behelsde , de befnijJenis van al wat manlijk was; maar indien ze uwe wijsheid hadden gehad, dan zouden ze aldus gedagt, en gehandeld hebben: aan onze Dogteren , wordt de betrekking op het geloof hunner Ou Jers, niet reiniger toegezegt ,dan aan onze Zonen; harer befnijdenisfe, is in allen gevalle, ook niet verboden, en bijgevolg zijn ze ook mede'begrepen in het bevel der Befirjdenisfe, of fchoon ze daarïn niet uitdruklijk genoemt worden, (bb) 't Is  ' 1 2U REDEVOERING 't Is waar, in het bevel der Befnijdenisfe, werdt iets gevonden, 't geen op de vrouwelijke kunne, niet kon worden toegepast; maar zulks moest, naar uwe wijsheid, bij de Joden geen hinderpaal zijn geweest, om iets, dat ook ene Befnijdenisfe was, of ten mmften daar naar geleek, aan' hunne dogteren te oeffenen ; immers het zou zoo veel onderfcheid niet hebben gehad, als er onderfcheid is, tusfehen den Doop der indompeling, en dien der befprenging; en althans tusfehen den Doop der bejaarden, en dien der Kinderen, (cc) Maar nu, hoe verregaande ook het blijgeloof der Joden zij geweest, nog worden ze daar in overtroffen, helaas 1 van Christenen. Zult ge nu ook van die Joden oordelen, zo als gij het van ons doet, dat ze hunne Kinderen lieten opwasfen, gelijk dien der Heidenen? zo ja, dan moeten wij u herinneren,niet alleen ,dat de Propheten, dat Christus, en zijne Apostelen; mogelijk om dat ze door den geest die in u is, niet bezielt waren , nimmer den Jolen,deswegens hebben befchuldigt; maar ook, dat gijlieden, van enen anderen geest gedreven wordt, wanneer gij in ons, veroordeelt, een gedrag, dat eenflemmig is met dat der Joden, en, in dezen egter, nooit is kwaad gekeurt. §. 82. (**) Niet alleen befchuldigt gij, dus fprekende, de Joden; maar het is God zelf, dien gij regelrecht befchuldigt. Want (aa) indien de Zonen onder Israël, ene betrekking hebben gehad op het geloof hunner Ouders, althans op dat van Abraham; indien die betrekking , hunne Befnij denis voegzaam, of noodzakelijk maakte; indien de Dogteren Israëls, ook die zelfde betrekking hadden, als hunne zonen; indien God dit ook geweten heeft; waaröm heeft hij dan, ook hunne Befmjdenis niet bevolen? Zegt niet, dat volgens het voorfchrift der Befnijdenisfe, ze niet aan de Dogteren kon bedient worden;  TEGEN DEN KINDERDOOP. 5IJ den; want het is openhaar, dat zulks zeer gemaklijk kon zijn gefchied, indien de Wetgever had gezegt, niet alleen, al wat manlijk, maar ook, al wat vrouwlij k is, zal befneden worden; en zig ten opzigte der laatfle kunne, had bedient van foortgelijke fpreekwijze , als hij het doet, ten opzigte van de eerjle. Behalven nog dat zijne wijsheid, in plaats der Befnijdenisfe, zou hebben kunnen voorfchrijven, een Sacrament, dat op gelijke wijze, aan beide de kunne, kon bedient worden. Daar nu alleen aan de Zonen, en niet aan de Dogteren, een Sacrament werdt toegedient, zo volgt niet alleen, dat deze uwe onderftelling valsch is, maar ook, dat gij u onderwind, om te bedillen den Wetgever, die behouden en verderven kan ! (bb)De uitvlugt,dat de Dogteren gerekent werden, befneden te zijn in hunne Vaders, hebben wij overvloedig wederlegt; en voegen er nu alleen maar bij, dat gij deze uitvlugt makende , uwe naaktheid ontdekt; want volgens dezelve, zoudt gij alleen bewijzen, dat uit uwe gewaande betrekking , flegts vloeije het recht, van ais ene befnedene gerekent te worden; maar dat is het niet, 't geen gij bewijzen moest, of wildt. §. 83- De onredelijkheid van uwe onderftelling, zal nog nader blijken, wanneer wij befchouwen, hoedanig gij' uit uwe betrekking (3) bepaaldelijk afleid, dat de jonge Kinderen, mogen, of moeten gedoopt worden. Ook dit willen wij u toegeven; maar dan vragen wij, waaröm gij er ook niet uit afleid , dat men aan hen, het H. Avondmaal, mag, of moet bedienen? (*) Daarïn zijn wij het eens, dat onder Israël, de jonge Kinderen, van het Pafcba aten. Dat het Manna, en bet Water uit de Steenrotze, ook Sacramenten waren, van welken de jonge Kinderen, hebben gegeten, en gedronken. Immers Paulus zegt i Cor. X: 3, 4- Dat ze ALLE dezelve SeeJtelij- ke  2i6 REDEVOERING le Spijze bebben g-geten, en alle denzelven geeftelijken drank bebben gedronken, want zfj dronken uit de geeftelijke Steenrotze die volgde, en de Steenrotze was Christus. En ■wijders is het zeker, niet alleen, dat de mate van Brood en Wijn, die men in 't H. Avondmaal moet gebruiken, over het algemeen, onbepaalt is; maar ook, dat de Kinderen al zeer vroeg in ftaat zijn, om een weinig Brood, en Wijn , te kunnen aannemen, en gebruiken: Gij weet dat Augustinus ,de. jonge Kinderen tot het H. Avondmaal toeliet; en dat er nog ten huidigen dage Christenen zijn, die hem daarïn navolgen. Indien gij nu leert dat de Kinderen zodanig ene betrekking hebben, die hen recht geeft tot den Doop, waaröm onthoudt gij hen dan het E. Avondmaal? En daar gij het egter doet, zobefluiten wij, dat gijlieden zelve, van devalschheid uwer onderftelling overtuigt moet wezen; immers ten opzigte der Kinderen, kunnen wij, tusfehen die twe Sacramenten geen het minfte onderfcheid befpeuren. §. 84. (**) Ik weet dat ge u zelve, en ware het mogelijk ook ons, zoekt te misleiden, door bedriegende overleggingen, en voorgeeft (aa) dat in den Doop, de onderwerpen lijdelijk; maar in het Avondmaal werkelijk zijn. Doch is niet dit het gematigtst, dat wij over deze uitvlugt kunnen denken,te weten, dat gij ze nimmer met bedaardheid hebt ingezien : want (f) als gijlieden fpreekt van den Doop, dan denkt ge in uwe verbijfterde begrippen, altoos alleen, aan den Doop der Kinderen : dezen bekennen wij, dat in 't gene gij hunnen Doop noemt, lijdelijk zijn ; maar is het onze fchuld, dat ge zodanige lijdelijke onderwerpen verkiest? Is het onze fcbuld dat de Roomfche Kerk, onderwerpen neemt die in den volftrekften zin, lijdelijk zijn; wanneer ze namelijk de klokken doopt, in den name des Vaders, des Zoo ns,  TEGEN DEN KINDERDOOP. ai7 Zoons, en des H. Geest ? (ff) Maar vergunt ons, dat wij fpreken van den Doop der bejaarden ; van enen Doop, dien gij met ons belijd, cn oeffent; van enen Doop, die althans door Christus is ingeftelt ; en hoe kundt ge van dien Doop zeggen, dat zijne onderwerpen lijdelijk zijn? Zijn ze, lijdelijk(§) naar het Lichaam? maar nu lezen wij van de Dopelingen, dat ze afdaalden in , en opklommen uit bet water: of zijn dat in uwe oren, lijdelijke werkwoorden ? (§§) Of zijn ze lijdelijk naar den geest? Maar leert gij zelve niet dat, gelijk dedischgenoten aan het H. Avondmaal, met hunnen geest moe. ten werkzaam wezen, ontrent de Tekenen, en de plegtigheden die daar mede verrigt worden; alzo ook de bejaarde Dopelingen, met hunnen Geest, moeten werkzaam zijn, ontrent het teken, en de plegtigheden des Doops ? (§§§) Indien nu, naar den inhoud van den Doop door Christus ingeftelt, deszelfs onderwerpen naar Ligchaam, en geest beide, moeten werkzaam zijn, zo levert ook dit een nieuw bewijs op, dat men deKinderen, niet mag , of moet dopen. ($§§§) Dit uw voorgeven ftrijd tegen u zelf, want, of fchoon uwe Dopelingen lijdelijk zijn, zo wilt ge egter, dat hunne Ouders of Doopgetuigen , in de plaats der Kinderen, zullen werkzaam wezen. §. 85. (bb) Gij zegt, dat tot het Avondmaal wordt verëischt ene beproeving, die in de jonge Kinderen niet vallen kan: doch (t) al wederöm uwe jonge Kinderen! Van deze bekennen wij, dat ze zig, even als de klokken der Roomschgezinden, niet kunnen beproeven; maar vergunt ons,dat wij wederöm denken aan volwasfenen, voor wien ook gij gelooft, dat den Doop is ingeftelt: moeten deze, naar de Lere van Christus, en zijne Ap. zig  2iS REDEVOERING zig ook niet beproeven; en is deze hunne beproeving, niet ene beproeving des Doops ? Moeten ze Diet onderwezen worden in de Lere van Christus; dien gelovig aannemen, en alvorens zij den Doop begeren, zig beproeven of zij in den gelove zijn, en of Christus in ben is? Laat ons nog duidelijker fpreken: wanneer de bejaarde dopeling, in de Lere van Christus onderwezen, dezelve heeft omhelst; belijdenis gedaan van zijn geloof, en na zig behoorlijk beproeft te bebben, zig gerechtigt vindt,om het teken, en zegel des Doops, voor zig te begeren; wanneer zulks aan hem is toegedient geworden, openen tijd, dat den volgenden dag, gehouden wordt, de bediening van het Avondmaal; is die Dopeling, dan niet tot dat Avondmaal gerechtigt?Eo mag hij het niet gerust gebruiken , zonder ene nieuwe , of nadere beproeving , nodig te bebben ? En daar ge hier op ja, zult moeten antwoorden, dan volgt van zelve, dat het een ijdel voorgeven is, wanneer gij zegt, dat tot het H. Avondmaal, ene beproeving wordt verëischt , vermits het zulks ook, en op gelijke wijze van den Doop waar is, §. 86. (ft) Wanneer g;j dan Kinderen doopt, dan doopt gij onderwerpen , die niet kunnen onderwezen worden, en niet kunnen geloven; die hun geloof niet kunnen belijden , en die zig niet kunnen beproeven; en daar uit volgt ($) dat gij in dien Doop, geheel afwijkt, van dien Doop die Christus heeft ingeftelt. (§§) Dat gij, het geen in uwe Dopelingen ontbreekt, laat vervangen, door hunne Ouders, of Doopgetuigen; zoo, dat dezen in de plaats der Kinderen, zijn onderwezen, geloven, belijdenisfe doen, en zig beproeven; maar nu, behoeft het enig bewijs, dat, gij op gelijke gronden, aan die zelfde Kinderen, ook het H. Avondmaal  TEGEN DEN KINDERDOOP. 219 maal kundt toedienen? (§§§) Zo veel temeer, vervalt uwe vorige uitvlugt, ontleent uit de werkzaamheid, die het H. Avondmaal vordert, want, wat aangaat de werkzaamheden van den geest: dezen zijn bij de jonge Kinderen , juist dezelfde , als men hen den Doop, of het Avondmaal toediend; maar wat aangaat dien van het Ligchaam: dan hebben ze bij het Avondmaal, dit vooruit, dat ze in het zelve, kunnen werkzaam zijn, door te Eten, en te Drinken. §. 87. Dus hebben wij de onderftelling, van debetrekking der Kinderen ,op het geloof hunner Ouders, afgehandelt; nu moeten wij II- nog fpreken van het voorftel dat de Kinderen der gelovigen, zijn in Gods Verbond; als mede, dat ze behoren tot de uitwendige Kerk; en dit zullen wij veel korter kunnen afdoen. Wat dan zangaat A. de onderftelling dat de Kinderen begrepen zijn in Gods Verbond (O- Men zal gemaklijk begrijpen, dat die onderftelling, in niets wezenlijks verfchilt, van die, der betrekking op de Ouders: het is het zelfde Kind, dat met een andere naam wordt voorgeftelt. Ook hier in vinden wij, het zelfde rijk van verwarring: wij ontmoeten'er in, verfcheidene, tegenftrijdige, en onverftaanbare onderftellingen: wij zullen ze eerst kortelijk nagaan, en dan zien (t) Over die onderftelling, handelen zeer uitvoerig, en niet minder fraaij , de meermalen aangeprezenen brieven over de voorwerpen van den Doop. Hoe zeer ik een vijand ben van nafchrijven, zal ik mij, hier en daar, er van moeten bedienen; doch het zal niet anders zijn, dan een zeer kort uittrekfel, ter plaatfe, daar ik mijne gedagten, wel verre van beter, zelfs niet zoo goed, zou kunnen voordellen. Terwijl ikwensch dat mij. ne , en zoikmene, welgegronde aanprijzing, dienen moge, om dat oafchatbaar boek, nog meerder te doen gelezen worden.  220 REDEVOERING zien, welk bewijs men daar uit, voor den Kinderdoop wil afleiden. Wat aangaat (a) de onderftellingen zelve. Men fpreekt van onderfcheidene, en van malkanderen , zeer verfchillende Verbonden, (i) Gelijk de Godgeleerde gefchillen over het Gelove, alzoo zijn ook die,over de Verbonden, gevolgt geworden van verwarde begrippen onder £2 Ledematen: fommigen hunner, wanneer ze hunne belijdenisfe gedaan hebben, menen, dat ze in 't •verbond zijn gekomen: naar die onderftelling, zouden er zo vele verbonden, als bijzondere gezintheden wezen; doch over zodanig wanbe^Hp, hebben wij ons niet te bekommeren; want wij moeten fpreken van een Verbond , waarïn jonge Kinderen kunnen wezen. §. 83. (2) Andere menen dat, gelijk onder het O. T., alzo ook onder het Nieuwe, plaats hebbe, een uitwendig Verbond, in 't welke de Kinderen ook begrepen zijn. Deze onderftelling, wordt van verfcheide Godgeleerden voorgedaan. Wij kunnen ons van dezelve afmaken, door de volgende aanmerkingen. (*) Dat deze uitvinding, haren oirfprong verfchuldigt is, alleen aan zekere begrippen , over de beide Sacramenten des N. T. Want, niet alleen zij die den Kinderdoop voorftaan; maar ook zulken, die onbekeerden, tot het Avondmaal gerechtigt agten, hebben ze hoog nodig: daarenboven, is die onderftelling bijzonder nuttig , voor zulken, die geernc , een groot aantal Ledematen ziende; door de deure van een uitwendig Verbond, laten gaan, alle zodanigen ,die er doorgingen , onder de Wet des vlecschlijken Gebods; zulken zelfs, van wien God getuigd, dat hij in 't meerderdeel van hen, geen welgevallen had! (**) Deze onderftelling komt ons voor, te zijn gevaarlijk, nimmer op goede gronden bewezen, en daarenboven , vierkant aanlopende, tegen de lere van Christus, en zijne  TEGEN DEN KINDERDOOP. 221 zijne Apostelen (u). (***) Ze doet ook niets af, voor den t inderdocp; want onder het O. T. behoorden alle dc Jonge Khderen, tot het uitwendig Verbond; en egter werden de Dogteren Ifraëls, niet befneden; daarenboven, z'jn volgens deze onderftelling, de jonge Kinderen , ook gerechtigt tot het Avondmaal. §• 89. (3)- Eindelijk, denken de meesten aan iets, dat zij het genade Verbond noemen, in 't welke ze menen, dat niet alleen de Gelovige Ouders; maar ook hunne Kinderen begrepen zijn. Hier ontrent moeten wij enige aanmerkingen maken, op dat wij onze denkbeelden niet en verwarren, en wel(*)dat eigenlijk gefproken,de jonge Kinderen, niet in een Verbond kunnen zijn; immers, zal iemand zijn, ene onderbandelende partje; dan moet hij, in zoo verre tot zijn verftande gekomen zijn, dat hij kan overleggen, of het fluiten van zodanig Verbond, hem nuttig zij, dan niet; om ingevolge zijner vrijheid,den voorflag aan te nemen, of te verwerpen : nu op deze wijze, kunnen de Kinderen, niet zijn in een Verbond, (v). (**) Indien men de wijze, op welke men be* grijpt, dat de Kinderen, in het genade Verbond zijn, duidelijker voorltelde, dan had men niet nodig, zig te bekommeren, over het maken van onnutte gelijkenisfen; zo als bij voorbeeld deze : de inwoonders, zegt men, van ene belegerde,en uitgehongerde Stadt,maken, met den Vijand een Verbond, uit kragte van 't welke, alle die inwoonders, en dus ook de jonge Kinde- («) Die begerig is om zulks, zo wij menen ontegenzeglijk bewezen te zien. Leze H. Venema, over den aart der Bondzegelen. Hoofdft. I, (y) Vergel. H. Venema, in zijn voorgemeld Werk, pag. IÏ. en 78.  S22 REDEVOERING deren, offchoon ze in dat Verbond, geen onderhandelende partijen zijn; van fpijze worden voorzien, of* wel, de verfchoning van hun Leven bedingen ,e.z.v. De toepasfing die men uit die gelijkenisfe maakt, op het zijn der Kinderen in Gods Verbond,is zeer klaar; maar als men het dusdanig begrijpt, dan moeten wij, bij die gelijkenisfe blijvende, aanmerken, (aa) dat dan die jonge Kinderen, in dat Verbond zijn, juist op gelijke wijze, als de Os, en de Ezel, die zig in die poorte bevinden; want uit kragte van dat Verbond, worden ook dezen, van fpijze voorzien, of hun leven verfchoont. (bb) Brengt die gelijkenisfe mede, dat de Ouders, in zodanig Verbond, bedingen, niet alleen iets voor hun zelve ; maar ook voor hunne Kinderen; doch dit zullen wij ftraks overbrengen. §. 90. (***). Maar als men fpreekt van een genade Verbond, welk Verbond wordt dan bedoelt ? Er is eerJlelijk, een Eeuwig genade Verbond, tusfehen den V%~ der en den Zoon; een Verbond, aan het welk de latere Godgeleerden, hebben goedgevonden, uit Zach. VI: 13. den naam te geven, van Raad des Vredes. Ten twede, denkt men aan een Verbond, dat opgerigt wordt, tus. fchen God, en de gelovige Ouders. Laat ons (aa) van het laatfte verbond fpreken, en daar ontrent opmerken, (f) dat in het zelve, behalven God, de ouders alleen zijn, de onderhandelende partijen: deze nemen, naar den aart van een Verbond, den voorflag aan, ze bedingen iets voor zig zelve, en ze verbinden zig, tot de volbrenging der voorwaardens: nu, op deze wijze, zijn de Kinderen, niet in het Verbond, (ft) Dus moet, naar uwe gedagte, een van beide waar zijn, of dat zodanige ouders, bij hunnen overgang in het verbond, behalven voor zig zelve , nog daarenboven, iets bedingen voor hunne Kinderen; doch, iets dergelijks hebben wij nimmer ontdekt, nog in  TEOEN DEN KINDERDOOP. 223 in Gods woord, nog zelfs in uwe verhandelingen over het genade Verbond. Of, dat God, van zijne zijde, aan de Ouders, die in het Verbond overgaan, doet ene belofte , ten voordele van de Kinderen, en wel bepaal lelijk, ter hunner zaligheid. Deze onderftelling zult ge vermoedelijk omhelzen; doch dan moeten wij, om onze denkbeelden niet te verwarren, aanmerken, (§; dat dan, eigenlijk gefproken, zodanig voorrecht der Kinderen, vloeit uit ene belofte, door God, ten hunnen behoeven gedaan , ter gelegenheid, dat bij bet Verbond, met hunne Ouders eprigtte; en bijgevolg, dat de Kinderen zelve, in het Verbond , niet en zijn: ook is dit, uwe eigene Lere, vermits gij wilt, dat die zelfde Kinderen, als ze tot hunne verftande gekomen zijn, het Verbond met God, zullen aangaan, op gelijke wijze, als hunne gelovige Ouders gedaan bebben. (§§; Als wij ons nu herinneren, dat het Verbond 't welk God oprigt, met de Ouders, niet is vsneeuwigheid ; als de Kinderen, niet zijn in het Verbo d, dan voor zo verre God, bij deszelfs oprigting met de Ouders, ene verklaring doet,van de bijzond.re toegenegenheid, waar mede hij die Kinderen befchouwt, en aanneemt; indien eindelijk, die bijzondere toegenegenheid, gegrond is, in Gods Eeuwig voornemen; zo volgt van zelf, dat wij onze gedagten moeten afwenden van het verbond zelve, dat God, met de Ouders oprigt; maar ze behoren te bepalen, tot het Eeuwig Verbond, tusfehen Vader en Zoon. (§SS) Indien de jonge Kinderen, niet kunnen zijn in een Verbond, zoo als het met den zondaar wordt opgerigt; zo kunnen ze veel beter begrepen worden te zijn, in een Testament; in zodanige eifftelling, d e God van eeuwigheid heeft gemaakt, f» Zo- (w) Wij kunnen niet nalaten van aan te merken, dat zo wel bet Hebreeuwfch woord Seritb, als het Griekfcue Diatbéke, Q3 de  224 REDEVOERING Zodanig voorftel is eenvoudiger; doch het wijst ons alwederöm, op het Eeuwig Verbond, tusfehen Vader ea Zoon, ter welkers befchouwing wij §. 91- (bb) Nu overgaan. Wegens dat verbond, of Gods Eeuwig Testament, of zijne Eeuwige Verkiezing; want in de zaak dien wij nu voor hebben, komen alle die denkbeelden, op het zelfde uit; wegens dat Verbond zeg ik, of zo ge wilt, wegens dat Teftament, of die Verkiezinge, Leren wij, en gij leert het met ons, dat hec oplevert, een bewijs van Gods barmhartigheid, jegens een de welken onze Overzetters, meestal door Verbond uitbrengen, veel eer betekenen een Testament, of ene eenzijdige Helling. Dit is zeer uitvoerig aangewezen , door J, Stvarte, in zijne bedelinge der Tijden. Wat aangaat het woord Éeritb : als het wordt gebruikt van menfehen, dan betekent het doorgaans, dat gene, 't welk wij een Verbond noemen, zie Gen. XIV: 13. cap. XXVI: 28, 19. cap. XXXf: 41. Mal. II; 14; maar als her gebruikt wordt van God, dan betekent het doorgaans een Telia, ment, of eenzijdige [lelling, zie Gen. VI; 18, 19. cap. IX: 9, 11,15,17.Nurn.XV/II: 19. cap.XXV: vs. 12, 13. Kxod. XXIV:' 8.'vergel. Heb. IX: 20 Jcf. LIX: 20, 21. vergel. Rom. XI: afS, 27. Jerem. XXXI: 31 —53. Ook hebben de Hebreen geen ander woord, om een teftament t - noemen. Zie verder onze kantekenaars, op Hebr. IX: 15. Num. XLIV: Witfius, verbonden, pag. 3. en jfunius, gelijk!, tekften 2de Dsel pag. 237 -540. en dat het woord Diatbéke, in onderfcheiding van Sunthéke, ook betekent een Teflamcnt, kan men, onder andere, daar uit afnemen , dat, daar het in 't N. T. 33 malen voorkomt, onze Overzetters, het 14 malen , door Teflament uitbrengen; terwijl de mee. ften der overige 19, meer dan bedenkelijk zijn, zie Luc. I.72.75. Hand. III: 25. Hebr. X: 16. Hand. Vil: 8. R0m. IX: 4. cap. XI: 27. Gal. III: 15-17. cap. IV: 24. Eph. II: 12. Hebr.VII: 22. 7Je hier over T. H. van den Honert; Hebr. VIII: 6. verg. cap. XII: 24. Zie hier over Outrein, 2de Deel pag. 289.  tegïn den KINDERDOOP. 225 een zeker aantal uit het rampzalig merschdom, welkers verlosfing, en Eeuwige Zaligheid , hij van Eeuwigheid, en zulks op ene onherroepelijke wijze, heeft beraamt; dat dit bewijs zijner barmhartigheid, is geweest vrij; zonder opzigt, op enig voorgezien geloof of goede werken; veel min (en dit gelooft gij anders ook) op enige natuurlijke betrekking of bloedverwantfckap. Wanneer ge nu zegt, dat de jonge Kinderen der gelovigen, (want van dezen alleen, is het, dat wij thans zullen fpreken; en dit moet men in 't oog houden, ten dele; op dat men ons , niet ligt vaardig, van onrechtzinnigheid en befchuldige; ten dele, op dat wij den ftaat des gcfchils, niet en vermengen , met het Leerftclfel, 't geen de gelovige Ouders betreft,) met hunne Ouders zijn, in dat Eeuwig Vredeverbond, in dat Testament, of in die Verkiezinge;dan moet gij,een van beide kiezen; immers een derde kunnen wij niet uitdenken, dat namelijk, die Kinderen, daarïn zijn, of volftrekt, of voorwaardelijk. (10 Kiest gij nu het eerfte? Dan moet volgen, dat de Kinderen der gelovigen, zekerlijk zalig worden: maar vcrftaat gij dat, van alle die Kinderen? Ze zijn, of vroegftervende , of tot Jaren van onderfcheid komende. (§) Zi:n het nu de ■ï.roegftervenden alleen , dien gij begrijpt, dat ntfa SöHg «orden, en uit dien hoofde, hen gerechtje jgt toe den Doop? Maar, hoe weet gij, bij hunnen Doop, dat ze vroeg zullen fterven? En wat (§§) aangaat tol -1 onder hen, die tot Jaren van onderfcheid ko- 1. Worden dan, naar uwe gedagte, ook deze, alle jajjg? | [aail dan fpreekt gij openlijk tegen, de lere, zo ! ifc, als van de beftendigftc, en overtui- gclijkfte ondervinding- Of zult ge geloven, 'f zij, dat zulken onder hen, die den breden weg bewandelen, niet tegenftaande alle hunne uitgietingen van boosheid, egter Q. 4 alle*  23fj REDEVOERING alle, eens eindelijk zullen behouden worden?'t Zijgat derzulker Ouders, gene gelovigen waren ? Dit willen wij van u niet hopen; maar dan zijn de Kinderen der gelovigen in 't algemeen , niet volftrekt begrepen, in Gods Verbond, Testament of Verkiezing: want naar zulk ene onderftelling, zouden ook alle die tot Jaren van onderfcheid komen , moeten zalig worden; dan, dit zo niet zijnde, fchijnt gij over Gods Testament, te denken, zo als wij doen, over dat van enen mensch, volgens het welk, zijn nageflagt, blijft in het bezit zijner nagelatene goederen , tot zoo lang, dat er een verkwister opftaat, die het Erfgoed verteert! §. 92. Of wilt gij Gods Verbond e.z.v. ten opzigte der Kinderen, (tt) befchouwen als voorwaardelijk, namelijk, dat zezaligzullen worden, wanneer er hun gelove tusfehen beide komt; maar ook dan, zult ge u verlegen vinden; want de vroegjtervende, kunnen die voorwaarde,niet volbrengen; en wat hen aangaat, die tot Jaren van onderfcheid komen; deze zijn dan in niets bevoorregt, boven alle die andere Kinderen, die, om 't even, uit welke Ouders ze geboren zijn, ook tot de Zaligheid zijn gefchikt, indien ze geloven. Of zult ge den Doop toedienen, aan alle die onderwerpen, wien gij, terwijl ze in hun ongeloof volharden, met alle verzekerheid toeroept, gelooft in den Here Jefus, en gij zult zalig worden ? Maar indien gij dit niet en doet, waaröm doopt gij dan jonge Kinderen, die zig in 't zelfde geval bevinden ? §. 93. Nu moeten wij (b) overwegen, welke bewij. zen, men voor den Doop, afleid, uit het zijn der Kinderen in het Verbond. Men redeneert namelijk aldus; de jonge Kinderen der gelovigen, zijn in het Verbond begrepen; dus hebben ze recht, tot de Zegelen van dat Verbond: de Doop is een zegel van het Verbond; derhal.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 22? halven moeten die Kindeten, gedoopt worden f». Het zal genoeg zijn , ontrent deze redenering aan te merken, dat ze Bedriegelijk, ewValscb is. Bedriegelijk; want,laten wij ze geheel, en zonder enige uitzondering overnemen; hoewel er egter, zeer veel op te zeggen valt; van waar dan het voordel, van zegelen in 't meervoud; daar gij in de daad, alleen maar bedoelt, het ene zegel, te weten den Doop; terwijl intusfchen die gantfche redenering , op gelijke wijze, een bewijs uitlevert, dat men den Kinderen, ook het ff. Avondmaal moet toedienen ? En dat gevolg verwerpt gij zelve. Die redenering is ook Vahch: want de Dogteren der Joden, waren, niet minder in het Verbond, dan hunne Broeders, en emer, ze werden niet befneden! °§ 94. Nu moeten wij nog eindelijk B. fpreken van deze onderftelling: de Sacramenten (zegt men) zijn ge. geven aan de uitwendige Kerk: de jonge Kinderen behoren tot de uitwendige Kerk; bijgevolg ze mogen, of moeten ge. doopt warden. Wij zullen kunnen volftaan, met deze eenvoudige aanmerkingen, (a) Door de uitwendige Kerk, verftaat men, ene gemengde Vergadering, beftaande, niet-alleen uit ware gelovigen; maar ook uit mondbelijders. Op die onderftelling, valt ook zeer veel te zeg*en (31). Doch wij zullen ze hier, overnemen, (b) Men zen , dat de Sacramenten aan die uitwendige Kerk zijn'gegeven. Wanneer men, die onderftelling toepas- fx) De ondediging , en ene breedvoerige wederlegging, van deze ^nëengefchalielde Redenering, kan men vinden, in den agften Brief, over de voorwerpen des Doops. (,ƒ Deze onderftelling wordt ontleed, en getoetst, door H Fenem, over dsn aart der Bondzegelen, Hoofdiluk XJ. . Q5  218 REDEVOERING fende, op het gebruik der Sacramenten, er uit wil afleiden, dat tot derzelver toediening, niet verëischt wordt, ene volkomene zekerheid, wegens het gelove, van hen die ze begeren ; en dat bijgevolg, hij, die Simon den Tovenaar gedoopt beeft , niets onbehoorlijks gedaan hebbe; dan Hemmen wij zulks toe; maar als men daaruit wil afleiden,dat Simon den Tovenaar zelf,niets onbehoorlijks gedaan hebbe, door zig den Doop te laten toedienen; zelfs, dat den Doop, ook aan hem , als aan een Lidt der uitwendige Kerk, gegeven was; dan verwerpen wij die onderftelling geheel en al (z). Doch, om ons te bekorten, zuilen wij ze hier, ook overne. men. (c) Men zegt wijders, dat de jonge Kinderen, be. boren tot de uitwendige Kerk; maar die onderftelling, begrijpen wij niet duidelijk genoeg; want men leert eenflemmig, dat de Kerk, zoo in het Hebreeuwsch, als in het Grieksch, benoemt wordt, met woorden, die beide betekenen, een Volk, dat niet alleen geroepen; maar ook door die roeping , bijhn verzamelt wordt. Deze roeping, ten.opzigte van de uitwendige Kerk, zegt men, dat gefchied , door de verkondiging van Gods Woord; en dan wil men nog, dat de jonge Kinderen, tot die Kerk behoren 1 Indien onder Israël, de jonge Kinderen tot de Gemeinte behoorden, zo was het niet door hunne roeping; maar door hunne geboorte; doch het vereffenen van deze ftrijdigheid, is onze zaak niet; en om ons al wederöm te bekorten , zullen wij ook hier, die onderftelling overnemen, (d) Maar wat nu aangaat het befluit, dat men uit die onderftelling afleid; te (z) Om redenen , dien men wederom bij Vtnema ksn vinden.  tegen den KINDERDOOP. 229 te weten, dat de jonge Kinderen, mogen of moeten gedoopt worden; ook dat, zullen wij als een gevolg, der bij ons overgenomene onderftellingen, aannemen, wanneer wij zullen zien, dat gij zelf, het met overtuiging doet; en dat kunnen wij niet geloven, om dat gij den Kinderen het Avondmaal onthoudt; het welk ook behoort tot de Sacramenten , die naar uwe onderftelling, aan de uitwendige Kerk, gegeven zijn! §, 95. Gode zij dank, daar ik mij nu bevind, buiten den uitgang van dat verward, en duister Doolhof! Hij zij Gebeden, dat wij, ons Spiegelende aan zulk een voorbeeld, uit het welke ons gebleken is, waar toe men kan vervallen, als men zig een e:genwilligen Godsdienst wil oprigten; dat wij, zeg ik,altoos,en in alles, wat den Godsdienst betreft, alleen mogen volgen, zijn woord, dat een Lampe voor onzen voet, en een Licht voor ons Pad is. Misfchien, zullen fonjmige uwer, vragen, waar toe diende al dien omflag, daar het immers zeer kort, en overtuigend gebleken is, dat de voorgewende betrekking, of het zijn der Kinderen in het Verbond, niets af en doet , ten voordele van den Kinderdoop? Doch Geliefde, indien wj alleen fpraken tot zulken , die met vrijmoedigheid zeggen kunnen, Spreek Heer; want uw Dienstknegt boort! Indien wij alleen te doen hadden, met zulke Proteftanten , die bun verjland wilden gevangen lelden, onder de gehoorzaamheid des Evangeliums; dan hadden wij deze gantfche Redevoering kunnen agterlaten. Het is zoo mijne Geliefde, wij cwijftV.en , immers wij kunnen zeer bezwaarlijk geloven, dat de Voorftanders van den Kinderdoop , als zij denzelve, voor God moesten verantwoorden , gelijk |ze het eenmaal zullen moeten doen!  230 REDEVOERING doen! zig dan, van zodanige droggronden, zouden durven bedienen. Wij ftaan verbaasd, over hunne verWinding, en hardnekkigheid, die ons toefchijnen, eerder toe, dan af te nemen. Die gewaande betrekking, of dat zijn in het Verbond , fchijnt voor hen te wezen, een Bolwerk, waarïn zij, een oneindig aantal wegen, en fchuilhoeken hebben gemaakt, zoo, dat ze zig bijkans , van alle middelen , om door overtuiging ge. vangen te worden, hebben verftoken. Om die reden is het, dat wij ons bevlijtigt hebben, eerftelijk,om die wegen , en fchuilhoeken te floppen of om hen dermate te prangen , dat ze daar van geen gebruik kunnen maken: dit hebben wij getragt te doen, door ene juiste bepaling van den waren ftaat des gefchils; ene bepaling die, zo wij ons niet en bedriegen, zee'r gefchikt is ter overtuiging, dat men niet bewijzen kan, 't geen men behoorde te doen. Ten twede, om hun eigen gevoelen, te ontleden; om het van alle vercierfelen te ontkleden, en zodanig naakt ten toon te ftellen, dat ene aandagtige befchouwing van het zelve, genoeg behoorde te zijn, om het met veragting te verwerpen. God zegene daar toe onze pogingen! Dan, daar ook deze Redevoering, te zeer is uitgedijd, zul', len wij ze kortelijk befluiten, met deze twe aanmerkingen. §. 95. L Voor zo verre wij ware gelovigen zijn, ja zelfs de uitmuntendfte onder hen mogten wezen , kennen wij egter, aan onze vroegftervende Kinderen, geen het minfte voorrecht toe, boven alle andere Kinderen: daar benevens laten wij hen niet toedienen, dat gene, 't welk den H. Doop wordt genaamt. Dit boezemt een' vooroordeel in, tegen ons, en onze Lere, bij alle de Voor-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 23* Voorftanders van den Kinderdoop (d). Bij wien het genoeg fchijnt te wezen, als zegeloven, en niet zelden,' met veragting, en gramfchap, openlijk ons weduwen, dat wij onze KLderen, gelijk ftellen, met dien der ongelovigen; en wreed genoeg zijn, om hen daarenboven, den Doop te onthouden; hen laten opwasfen, even als Kin» f» Sommigen, befchouwen die Kinderen, als reeds voor huntien Doop, gelukkig, of meer dan andere bevoorrecht te wezen; zulks is ons in deze redevoering gebleken; egter menen zi,, da. daarenboven, ook nog de Doop, den Kinderen enige nuttigheid toebrengt, hoewei ze niet zeggen, of onzes oordeels kunnen zeggen, waarin het befta. De broederen Lutheranen, fchynen alles, alleen aan den Doop, als een Sacrament toe te fchryven; immers in hun Formulier, léren ze het zeer duidelyk,zeggende, voor de bediening des Doops, dat de Kinderen, in hunne grote, rood, en Etende , niet anders kunnen geholpen worden , dan dat ze dook den Heiligen Doop , uit God nieuw geboren, en alzo van God tot Kinderen door bet nieuwe Ver. bond aangenomen worden. Doch in de Dankzegging na den Doop, veranderen ze van toon, zeggende, almagtige —God, en Vader wy zeggen u lof en dank , dat gij uwe Kerk zoo ge- mdig - vermeerdert, en deze Kinderen verkent bebt datze door den Doop wedergeboren , uwen heven Zoon _ ingelyfd zijnde, uwe Kinderen, en erfgenamen van alle uwe Hemelfcbe goederen geworden zijn. Wxj M, den u dat gij deze Kinderen, (die nu uwe Kinde- ren gewordbh zvn) e. z. v. En inde vermaning aan deOuders, en Getuigen — gij *«* deze Kinderen voortaan v,or Kinderen van God houden, en voor dezelven vhjug b,d. dln dat toch God bet werk, bet welk hij in „en'heiligen Doop met deze Kinderen begonnen beeft, voh brengt tot aan V einde.  232 REDEVOERING Kinderen der Heidenen! Dan Geliefde, gij weet, dat zo niet de boosheid, althans ene verregaande onkunde, en daar uit volgend,diep ingewortelt vooroordeel, de oorzaken zijn van deze befchuldiging. Intusfchen moeten wij ons, zodanige mishandeling, ten nutte maken, en wel A. ter verflerking van ons geloof. Immers over het algemeen, is er voor onze Kinderen, irdien ze tot hunne verftande zullen komen, meerder verwagting, dat ze zullen kennis krijgen, aan de Zaligmakende Waarheden, dan er is, voor de Kinderen der Joden, Heidenen, en Turken; ook is er voor hen veel minder zwarigheid, dat hunne Gemoederen, door zogenaamde, Godsdienftige vooroordelen, zullen afkerig gemaakt worden van de waurbeid die in Christus is. Of denkt men, dat ons gedurig gebed, ten voordele onzer Kinderen, geheel vmg. teloos zal wezen? Is het niet, het geloof, waar door men zijne Kinderen,geheel onderwerpt aan Gods welbehagen; waar door Abraham bereid was, om zijn enigen Zoon te offeren? Zijn'er niet vele Kinderen, die bevoorrecht worden, niet alleen door de Gebeden; maar ook door het Onderwijs, en het voorbeeld hunner gelovige Ouders? En daar men zo groten ophef maakt, van de Godsdienftige verpligting , waaronder de Kinderen zig moeten befchouwen, als ze zig herinneren, dat ze in den Doop,door hunne Ouders, Gode zijn opgedragen, van den Baarmoeder af 1 Als men zodanigen ophef maakt, uit hoofde van de bediening, ener enkele, en kortftondige plegtigheid; zijn wij dan niet bevoeg', om zodanige verpligting, te gronden, niet op ene°enkele plegtigheid; maar op duizenden gelovige Gebeden; op een aanhoudend, en welmenend Onderwijs; op ene alzins Christelijke, en bijgevolg, liefderijke opvoeding; be-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 233 bekragtigt door enen Heiligen, en voorbeeldigen wandel? §. 97. Dit is het nog niet al, wij moeten ons ook zodanige fmaadheid ten nutte maken. B. Tot verfterking, van alle die Drijfveren , welken ons aanzetten , om niet alleen het tijdelijk, maar voornamelijk, het Eeuwig welzijn onzer Kinderen, te behartigen. Immers onder hen die den Kinderdoop voorftaan , wordt ook een aantal gevonden, dat zig beijvert in het nakomen van zulk ene pligt; wij hebben daar in ,boven hen,niets vooruit: zij integendeel voegen er nog den Doop bij: 't is waar, wij befchouwen zulks, als ene enkele toediening van een weinig water: maar deze onze Broeders, immers fommigen onder hen, geven er meerder gewigt aan: zij befchouwen het, als iets nuttigs,'t geen wij onze Kinderen onthouden , en dat is de bronwel waar uit de fmaadheid, die men ons aandoet, voorkomt. Laten wij hunne onkunde verfchonen, en ons alleen bepalen tot redenen ter overtuiging. Worden wij gefmaad , veragt of vervolgt; laten wij ons geluk daar in zoeken, dat wij hierin lijdelijk zijn. Kleeft ons die onkunde, en vervolgzugt niet aan; vole onderfcheid ons ? Het voornaamfte is, dat het ons niet genoeg zij, om in de pligten jegens onze Kinderen, aan die Broederen,niets toe te geven;maar indien wij onze Lere.agten beter te zijn, zo behoren wij in dezelven, overvloediger te wezen. Laten dan onze Gebeden, voor onze Kinderen, zo veel te menigvuldiger, en ernfliger wezen. Laten wij onze kniën buigen voor hem , die altijd leeft, om ook voor jonge Kinderen te bidden; voor hem die ze in zijne armen omving: Laat ons hem , onzen nood klagende, voorhouden, hoedanig wij, om onze aankleving aan zij-  234 REDEVOERING zijnen Godsdienst, veracht cf vervolgt worden: Laat ons op dien grond, bij hem, zo veel te ernftiger aanhouden , dat onze Gebeden verhoort worden : dat onze zwakke, doch welmenende pogingen, aan onze Kinderen , zo veel te meer mogen gezegent worden; op dat daar door, niet alleen onzen fmaad ; maar ook dien van zijnen Godsdienst, moge uitgewischt worden! Laten wij ook overvloedig zijn, in het behartigen van de beste opvoeding: hier over kunnen wij thans niet uitweiden. In een woord, laat ons alles toebrengen, 't geen van ons gevordert wordt, om onze Kinderen op te leiden , tot goede Burgers, bijzonder van het Hemelsch Jerufalem. Laat ons eindelijk, overvloedig zijn, in ons gedrag: alle kwade voorbeelden , zo veel mogelijk vermijden : ons voorbeeld zij altoos, Leerzaam, overtuigend, en aanlokkend, om nagevolgt te worden. Laat men dan, onze Kinderen befchouwen , als Heidenen, en Tollenaars, wat nood! indien wij op goede gronden, beter weten; gelukkige Ouders, die, hunne kinderen vroeg verliezende, zig dusdanig bewust zijn! gelukkige Ouders, die bij het opwasfeti hunner Kinderen, zien,dat hunne pogingen, door Gods zegen worden bekroont! Driewerf gelukkige Ouders, die bij hun verfchijën , hunne Kinderen voor enen tijd , zullende verlaten, hen, vol van gelove, mogen toeroepen. Ik vare op tot mijnen Vader, en tot uwen Valer, tot mijnen God, en tot uwen Godl die hunne Kinderen het laatst vaarwel zeggende, er bij mogen voegen dat ze hen voorgaan, en opwagten zullen , in bet Huis des Vaders, daar vele woningen zijn. Die eenmaal zullen mogen zeggen , zie bier mij, en de Kinderen dien gij mij gegeven badl §. 93. II. Onze laatfle aanmerking, beflaat in dit voor-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 235 voordel, of namelijk iemand, die in zijne Jonkheid gedoopt is,doch,tot Jaren van onderfcheid gekomen zijnde, overtuigt wordt , van de nietigheid des Kinderdoops, zig behoort te laten Herdopen? Op dat voordel, moeten wij onderscheidenlijk antwoorden, en wel Adat men het zelve,maar al te veel hoort,uit den mond van onheilige, en vervolgzieke menfehen; zulken namelijk die, hoe zeer ze overtuigt zijn, hoe weinig alle de redenen, die men, voor den Kinderdoop geeft, vermogen ,op gemoederen, die zig indedaad toeleggen,om Christus, en zijne Apostelen alleen na te volgen; egter opzetlijk voornemen , om, al ware het ook ten koste der Waarheid , der Broederliefde , der Verdraagzaamheid, en van den Vrede; den Godsdienst der Vaderen, met geweld te befchermen;een Godsdienst,die van tijd tot tijd, niet alleen met nieuwe Leringen, wordt ontgiert; maar dien men ook verzwaart, door het opleggen van lasten , naar het goeddunken der menfehen. Hoe nu zodanig ene handelwijze, kan verfchoont worden, door een voorgewenden ij vér, voor de zake Gods, kan hier uit blijken. Ais men ziet, dat de redenen niet overtuï. gen: als men zelfs weet, hoefommige van dien, gene genoegzame klaarheid , zekerheid , en bewijsgronden hebben; ziet daar een middel, om die redenen ge wigt bij te zetten. Zij, wier gemoederen, wegens de wettigheid des Kinderdoops, bezwaart zijn, ondervinden zodanige onaangenaamheden , die van alle Eeuwen, ligter of zwaarder waren , naar mate men minder, of meerder afweek, van den Godsdienst der Vaderen; ene twijfeling, wegens de wettigheid des Kinderdoops, kan verfchoont worden; zelfs dan, wanneer men weigert over zijne eigene, of anderer Kinderen, als Doopgetuigen te liaan; maar met dat alles, dc Kindertn moeten gedoopt  236 REDEVOERING •worden. Indien men zulks naliet, zou het opfpraak makeo, zo niet erger: en 't geen den knoop toehaalt, is deze veel vermogende reden. Indien gij uwe Kinderen niet laat dopen, om dat gij zodanigen Doop verwerpt, dan verwerpt gij ook dien Doop, die aan u is bediend geworden : dan behoort gij niet bij ons, maar bij de Doopsgezinden : dan moet g;j u laten Herdopen ; en u voegen bij die Herdopers, of Wederdopers, wier gedagtenis, tot ene afgrijzing is: welk een opfpraak, welk ene verwijdering, welke beroering, ftaan daar uit niet geboren te worden 1 e. z. v. Dat zulks de tale, en de handelwijze, van vele der Kinderdopers zij, is al te openbaar. Vind gij mijne geliefde, daar in, iets van bet gevoelen dat in Jefus, en zijne Ap. was? Of komt zodanig een gedrag, niet hier op uit, wat gaat ons uwe bekommering aan; indien gij,er u niet van en ontdoet,dan muogt ge toezien I Mag men er deze woorden niet op toepasfen? gij fluit bet Koningrijk der Hemelen voor de menfehen, overmits gij' daar niet in en gaat, nog de gene die ingaan zouden, niet en laat ingaan (b). Of zullen wij het voordellen met de woorden, waar mede God, de Herders Israëls beltrafte? De zwakke en fterket gij niet, ende bet kranke, en belet gij niet, ende bet weggedrevene en brengt gij niet weder , ende bet verlorene, en zoeket gij niet; maar gij heerschet over baar, met Strengigheid , en met hardigheid (c). §. 00. B. Wanneer men zodanigen Doop, met den naam van enen Herdoop beftempelt, dan handelt men niet volftrekt, ter goeder trouwe: wij ftaan de wettig, heid dier benaming toe, aan zulken, die den Kinderdoop, houden te zijn, van een Godlijk gezag; maar wat de Men- (*) Matth. XXIII: 13. (c) Ezech. XXXIV: 4.  tegen den KINDERDOOP. 237 Mennoniten, wat ons aangaat , die hem verwerpen; bij ons, is den Doop der bejaarden, offchoon ze in hunne Kindsheid zijn gedoopt geworden , genen Herdoop, maar wel, den enigen waren Doop; vermits w j de eerfte, flegts houden, te zijn, ene plegtigheid, naar de overlevering der menfehen ingevoert. Ook dunkt ons, dat de Doop, die zodanigen, aan zig willen bedient hebben, niet meer, den naam van Herdoop verdient, dan die, welke door Paulus is bedient geworden. Die Ap. oordeelde, enigermate op gelijke wijze, over den Doop van Jobannes, als wij doen , over den !)oop der Kinderen, en wij lezen , dat zulken , die reeds gedoopt waren, in den Doop van Jobannes , door dien Ap wederö n zijn gedoopt geworden, egter zoo, dat Lucas, zulks niet enen Herdoop noemt Cd). C. Wat aangaat zodanigen, onder de Voorftanders van den Kinderdoop,die van enen anderen geest gedreven worden; indien ze zulke bekommerden ontmoeten, moeten ze, of aan hen geven zodanige redenen ; ten minfte ene enige reden , die klaar, fchriftmatig, en gemoed overtuigend, den Kinderdoop bevestigen: dan wordt die bekommering, geheel weggenomen; vermits men dan, in den Doop der Jonkheid kan berusten. Maar dit heeft men nooit gedaan, en wij onderftellen , dat het onmogelijk i». Of ze moeten , zig die bekommering, hartelijk aantrekken; zig herinnerende hoe de Opperherder,de Lammeren in zijne Armendraagt, ende Zogende zagtkens leid. Die bekommernis, moeten zij, als de hunne aanmerken; ze tragten weg te nemen, door overtuigende, en gepaste redenen; maar helaas! Het aantal der zulker, is zeer gering, en ze worden, ia hun- OO Htnd. XIX: 17. R a  438 REDEVOERING hunne welmenende pogingen, teruggehouden, uit vreze voor hen , die om zo te fpreken , zeggen dat ze Joden zijn. $. i03. D. Indien dan zulke bekommerden, zig geen of althans weinig, en zeer geringen troost, kunnen beloven, van hen, wier pligt het is, te waken voor hunne Zielen; waar voor zij rekenfcbapzullen moeten geven; Laat ons dan zelf zien, wat ons te doen ftaat. (a) Welke uitvlugt ook het vleesch moge verzinnen; welke onaangenaamheden, men zig ook, met reden , hebbe voor te ftellen, egter menen wij, dat iemand, die in zijne Jeugd is gedoopt geworden, doch die van de nietigheid diens Doops, is overtuigt; in de volftrekfte verpligting is, om zig te laten dopen. Immers die verpligting vloeit, uit het Gebod van Christus. Een Gebod, waar ontrent men gene billijke uitzondering maken kan. Een Gebod, waarmede zelfs die uitvlugt niet beftaanbaar is, dat men namelijk, zig den Doop der Kindsheid, door een gelovig gebruik, kan te nutte maken; want zulks, kunnen,en moeten ookdoen,zulken, die op hunne Belijdenisfe zijn gedoopt, en het is dien Doop , dien Christus wil bedient hebben. Ook zou men op gelijke wijze kunnen denken, ontrent het Avondmaal, en uit dien hoofde het genoeg kunnen agten, als men het éénmaal had gebruikt; maar Christus wil , dat men, het dikwijls zal gebruiken, (b) Deze ftelliog egter, moet enigzints gematigt worden, ten opzigte van zulken , die van de nietigheid hunnes Kinderdoops, niet eerder zijn overtuigt geworden, dan na dat ze reeds het H. Avondmaal, hadden gebruikt. Buiten twijfel, is er, naar onze denkwijze, in zodanig geval, ene dubbele rnisllag begaan, te weten, eerftelijk door  [tegen ben KINDERDOOP. =3° door de Ouders, die zodanigen Doop hadden begeert; en daa na door den Cedoopten zelf, voor zo verre ?• Zn RedelirkenGodsdienstvanChristus.niet behoor- n^on^W™^ Vvii menen, dat men hier ontrent, de Christelijke ver lamheid moet oeffenen, en begrijpen dat een , Tliik fim, of valt zijnen Here; maar het «bezwaarfik te bepalen, welke keuzede beste zij. 't Z,j dan S hj zig late' dopen , hij doe het, uit gehoorzaambed voor den Here, en ten openbaarbewna, met al; d e nït ng ftelt heeft,enen DooP,die op het gebruik des H Avondmaals zou volgen. In een woord, een ■ er% i *ƒ» gemoed ten volle verzekert Dan geliefd d znn de jammerlijke, maar ook de natuurlijke wn die de ongehoorzaamheid aan het Evangehum gevolgen, die de «BS r «aten wij ze betreuren; van Gods Zoon, na zig fleept. L-aaten wij z. eZ Z g^Uen hebben, aan Zims ftenen, en medelijden 2 Zar gruis. Laat ons niet alleen verwagten, maar S haasten aar dien Remden tijd, waarin God, om Zion * «*~.* r:™;dTZ. ï.v naar die dagen, in welken op de bellen der toer* lui drufV Belüdenisfe, der moedige C n, en) zal ftaan, de Heiligheid der Heren ; — Z CaJter meer zijn zal in >t Huis des Heren (f ! Dan mijne Geliefde, zal er ene verhevene bane,en ^ ™rren een wes,op een verheven Dijk geweg zijn, (te weten, een weg, op ^ ^ , R 3  240 REDEVOERING tfgrn den KINDERDOOP. baant,) die zal de Heilige Weg genaamt voorden; de on. reine, en zal daar niet doorgaan , maar bij zal (indien ze verandert worden, ook)voor deze (onheiligen)2!/n, die dezen weg wandelt, zelfs de Dwazen, en zullen niet dwalen (g). Laten wij intusichen, met onderwerping berusten, in het beftier der Kerke, en aanbidden de ondoorgrondlijke wegen van hem, dien in dezelve, alleen gegeven is, alle magt,in Hemel, en op Aarde La. ten wij ons allermeest beneerfti-en, om een Ere Cbristi te zijn; om te behoren , onder die weinige namen te Sardis, die hunne Klederen niet bevlekt bebben; die in witte Klederen zullen wandelen, met bem , die gezegt heeft, daar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn; met hem,die tot elk onzer, zo vele wij in der waarheid zijne navolgers zijn. zeggen zal, wel gij goede, en getrouwe Dienstknegt, over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik u zetten: ga in, in de vreugde uwes Heren, De God nu des Vredes. — Volmake m ons allen goeden werke, op dat wij zijnen wille mogen doen; werkende in ons, bet gene voor bim welbebugelijk is, door Jefum Christum; denwelke zij de Heerlijkheid, in alle Eeuwigheid. Amen. (f) Jef. XXXV.- 8. VIER-  VIERDE REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. §. i. In onze laatfte Redevoering, hebben wij een begin gemaakt, met de redenen die voor den Kinderdoop worden aangevoert, te toetfen: Wij hebben ons toen alleen bezig gehouden , met de befchouwing van de betrekking , die men meent dat de Kinderen hebben, op het geloof hunner Ouders; op Gods Verbond, of op de uitwendige Kerk;'en van het bewijs, dat men daaruit, wil afleiden: Dit hebben wij zeer uitvoerig, en , zo wij ons niet en bedriegen,tevens klaar, en verftaanbaar gedaan : indien nu ons voorftel, duidelijk was: indien wij onze denkbeelden , onbewimpelt, en ter goeder trouwe, hebben voorgeftelt, zoo, dat ze ook vallen onder het bereik, zelfs van minkundigen; dan blijft er alleen deze vrage over, of namelijk, die duidelijk uitgedrukte denkwijze, en redeneringen, gegrond zijn, dan niet: " zo nu het eerfte, dan hebben wij veel gewonnen, en wij verbeelden ons fterk, dat er, ten minften enigen zullen zijn, die, onze redenen overwegende, wor de kragt der waarheid zullen bukken; maar zo het twede; als onze redeneringen, over het algemeen, ongegrond zijn, dan betuigen wij, in dezen, geheel blind te wezen: dat wij ons hart, egter open ftellen, voor alle overtuiging; dien wij niet alleen begeren, en verwagten; maar dien R 4 wij  542 REDEVOERING wij ook, door onze welmenende openhartigheid, oordelen verdiend te hebben: Indien wij ons dan, naar uw oordeel, in dat geval mogten bevinden; wel aan dan! Zegt ons.of,en waarin, wij uw gevoelen, niet naar waarheid hebben voorgeftelt, óf waarin wij, dolende, het zelve niet bondig hebben wederlegt. Stelt ons voor, niet alleen onze doling; maar ook de Bronnen waar uit ze voorkomt: Spreekt zoo klaar, en verftaanbaar,als wij gedaan hebben; maar vooral, herinner u, dat wij, ook ten opzigte van den Christelijken Waterdoop, in niets anders, hoe ook genaamt, geloven, dan in de lere van Christus, en zijne Apostelen. S- 2. Nu moeten wij overgaan, om de verdere, en voornaamfte redenen, waar door men den Kinderdoop wil ftaven, ter toetfe te brengen. Wij zeggen de voornaamjle; want federt de invoering van dien Doop,heeft men bewijzen gezogt,in zodanigeplaatfenderH.Schrift, die in volgende tijden, en althans tegenswoordig, daar toe, niet voldoende worden geöordeelt. Bij voorbeeld, deze getuigenisfen. Zo iemand niet geboren en wordt uit Water en Geest, bij en kan in 't Koningrijke Gods niet ingaan (a). Die gelooft zal bebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig •voerden (b). Staat op, iaat u dopen, en uwe Zonden afvoasfebèn CO- Htf beeft ons Zalig gemaakt door bet Bad der Wedergeboorte, en de vernieuwing des H. Geestes (d). Waar van bet tegenbeeld, den Doop, ons t— behoud (e). Van alle deze plaatfen, kunnen wij ons af- 00 Joh. III: 5. (è) Mare. XVI; 16. Cjj) Hand. XXII: I(S. 00 Tit. III: 5. (e) i Petr. III: 21. Over de drie eertle plaatfen , kan men nazien , de Brieven over de Onderwerpen des jDnps, pag. 38.42. Indien God wil, en wij leven, zullen de twe  TEGEN DEN KINDERDOOP. 243 afnrken, door aantemerken; deels, dat zij, wier gevoelen wij beftrijden, den Doop , niet houden te zijn, ene noodzakelijke voorwaarde ter Zaligheid: deze doling der oude Christenheid, wordt door hen verworpen : indien geloof, en bekering, tot die voorwaardens behoren, gelijk wij alle, wat de volwasfenen betreft, toeftemmen, zo zou dan, indien men de ware meniug der onderftelling nagaat, de Doop zijn, een voorwaarde, van een voor* waarde. Deels dat jalle die gezegdens, zijn gerigt, alleen tot, of fpreken van, volwasfenen; nu, over dezen, hebben wij geen gefchil: behalven, dat de uitleggingen onzer tegenftanders, zo veel aangaat die getuigenisfen, en toegepast zijnde op volwasfenen, zeer rechtzinnig zijn. §. 3.' Dan, tot de andere bewijzen overgaande, zullen wij eerst voordellen de zodanigen, die fchijnen te begunftigen, het denkbeeld, dat de Kinderen betrekking hebben, op het geloof hunner Ouders, en in gevolge van dien L Matth. XVIII: 1-6. dus luidende; ter zelfder ure, kwamen de Discipelen tot Jefus, zeggende: wie is tocb de meeste in bet Koningrijk der Hemelen? En Jefus een Kindeke tot zig geroepen bebbende, Jlelde dat in 't midden van ben, en zeide: indien gij — niet —en wordt gelijk de Kindekens, zo zult gij in *ï Koningrijk der Heme. len geenszins ingaan: zo wie dan zig zeiven zal vernederen gelijk dit Kindeke, deze is de meeste in 't Koningrijk der Hemelen. En wie zodanig een Kindeke ontfangt in mijnen mme, die ontfangt mij; maar zo wie een van deze kleinen, twe eerden, als mede de twe laatften, de voorwerpen onzer pefchouwing zijn; te meer, daar de Broederen Lutheranen, die jan den Doop zelf, zo als wij gezien hebben, zekere kragt toefchrijven, hunne doling daar op gronden. R5  24* REDEVOERING nen, die in mij geloven, ergert, bet ware bem nutter, dat een Molenfieen aan zijnen bals gehangen. en hij verzonken ware in de diepte der Zee (f), Over deze woorden moeten wij aanmerken A. Dat de vrage derDiscipeien, veie is — de meeste; moet opgevat worden, als of er ftond, voie van ons is de meeste: want behalven, dat alle de omftandigheden zulks vorderen, en dat Christus, zijn antwoord op die vrage, rechtftreejss , en alleen, op (ƒ) Deze woorden, worden op ene voortreffelijke, en allerövertuigelijkfte wijze verklaart, door H.Fenema, en voor den Nederduitfchen Lezer, verftaanbaar gemaakt,door de Vertaling van 's Mans Redevoeringen over Matth. XVIII: XIX en XX. ïfte deel pag. 1-66. Ene Verklaring, dien wij nietanders kunnen, dan kortelijk volgen, en welken Lezing,zowel als die, van de beide delen, en tevens ook van 's Mans Redevoeringen, over Matth. X: XI en XII. wij niet kunnen nalaten om, allen weldenkende Christenen, op de emftigfte wij. ze aanteprijzen. Indien men onkundigen, en zulken, die hunne Voorgangers blindelings volgen , het lezen van dergelijke Schriften niet aanraad; ja zelfs hen daar tegen, zo veel mogelijk, een vooroordeel tragt in te boezemen, zo gebruikt men het voorwendzel van 's Mans onregtzinnigheid; maar de ware reden , is in geheel iets anders gelegen. Zij die onder ons, wanen op den Stoel der Apoitelen te zitten: wier hartstale is wie is toch de meeste in het Koningrijk der Hemelen? Kun. nen 's Mans gezonde, eenvoudige, en recht Christelijke aan. merkingen niet dulden. Indien iemand aan dit gezegde twij. feit, en tevens geen Vreemdeling in ons Jerufalem is, hij Ie. ze dan flegts tot ene geringe proeve, 's Mans korte toepasfe. lijke aanmerkingen, over onze thans voorhebbende woorden, pag. 14, 15. 30 33. 65, 66:  tegén den KINDERDOOP. 245 op de Discipelen toepast, zeggendi indien gij niet en wordt, gelijk de Kindekens, e z. v. Zo ?„egt Lucas, da ir resf een overlegginge onder baar, namel'jk wie van haar df mee < te was ig)- B. Wat aangaat het Kindeke, dat Jefus zot zig riep. Het is waarfchijnelijk , dat deszelfs Ouders, of Bloedverwanten , behoort hebben onder de navolgers van Christus, want dat Kind, bevond zig in 't huis, daar Jefus die fchone Redevoering deed (o). O.idertusfchen is het niet zeker. Met meerder grond kan men vast (lellen , dat dit Kind, toen niet was, nog een Zuigeling, Dog enigzints gevordert tot de Jaren van onderfcheid. Alle omftandigheden, duiden zeer blijkbaar aan, dat dit Kindeke , of gelijk wij fpreken , dat kleintje, die Jaren bereikt had, die gefch'kt waren , om het den Apostelen voorteftellen , als een levend en fprekend voorDeeld, van Leerzaamheid, Zedigheid, en althans van onderlinge geUjkoeid C. Wanneer nu Jefus zegt, indien gij u niet en verandert, en wordt gelijk.de Kindekens, (hier fpreekt de Zaligmaker algemeen; terwijl hij. onmidlijk daar na, het Kin J. dat voorban len was, aanmerkt, als één van die Kindekens,) zo zult gij, in 't Koningrijk der Hemelen geenszins ingaan ; dan behekst het deze Lere, dat namelijk, indien de Ap. zig enige bediening, in de befliering der Kerke wilden beloven , zij dan zig veranderen moesten,door geheel te laten varen, het denkbeeld, niet alleen van beerfebappij , maar ook, en althans dat van opperboofdigbeid: dat indien hun Zedelijk beltaan, overëenftemmend was, met de Zagtmoedigheid, Leerzaamheid , en de onderlinge gelijkheid der jonge Kinderen, dan,-niet één van hen; maar zij alle, niemand uitgezonden, de meeste zouden wezen,in zijn Koningrijk. S. 4- (j) Luc. IX: 46. (*) Mare. IX; 33 36.  S46 REDEVOERING §. 4. Uit deze aanmerkingen zal genoegzaam blijken, dat in die woorden, geen bewijs voor den Kinderdoop te vinden is. Immers (a) in de toepasfing, die de Zaligmaker maakt, uit het ten voorbeeld gefield Kindeken, zegt hij niet, dit Kindeke , maar, zodanig Kindeke. En welk zodanig ? die in bem geloven, (bj Wanneer Jefus, dat Kindeke in zijne armen nam; het befchouwde, in deszelfs goede hoedanigheden, en het,als zodanig, zijnen Apostelen, tot een voorbeeld ftelde, dan mag-men er uit befluiten,dat zijne Liefde, die de kennisje te boven gaat, niet onverfchillig is , ontrent kleine Kinderen ï dan mogen wij hier vinden,ene bron van vele vertroosting; maar verder, kunnen wij voor ons, niet gaan: want behalven, dat er geen genoegzaam bewijs is, dat de Ouders van dat Kindeke, of een van beide, gelovige waren: zo moet men immers, deze mogelijkheid onderilellen, te weten, niet alleen dat dit Kindeke, zij geweest een Meijsje; en in allen gevalle, Jefus fpreekt in 't algemeen, van Kindekens;maar ook,dat het geftorven zij, kort na dit geval: maar als men nu, uit Jefus woorden, wil afleiden, dat bepaaldelijk, dit Kindeken, 't geen hij in zijne armen had; gerechtigt was tot het Koningrijk der Hemelen; cn overzulks daar in gegaan is; zo volgt immers, dat het is zalig geworden, zonder Befnijdenis, en ook zonder Doop! Maar dit zo zijnde, hoe komt het dan, dat Christus, zig, over deszelfs Doop,niet en heeft bekommert, nog zelfs over iets, dat daarnaar gelijkt? Wij zouden zeggen, om dat er in hem, een ander gevoelen was, dan in u plaats heeft; maar vergun ons,er bij te voegen,dat wijonzeKir.;:eren,latenleven, en fterven, even gelijk Jefus dat Kindeke deed, en dae gij moet gedreven worden, van een geest. die niet Christelijk is, wanneer gij ons daaröm haat, verligt, of vervolgd 1 §. J.  tegen den KINDERDOOP. 247 §. 5. II. Een twede bewijs wordt ontleend uit Matth. XIX: 13.15., waari'n wij, vergeleken met Mare. X: 1316. en Luc. XVIII: 15-17. dit verhaal vinden, toen toerden Kinderkens tot bem gebragt, opdat bij ze zou aanraken, of ben de banden opleggen, en bidden; en de Discipelen bejtraften ben, zo wel als ben, die ze bragten; maar Jezus nam bet zeer kwalijk; riep de Kinderkens tot zig, en zeide tot de Discipelen , laat af van de Kinderhens, en verhindert ben niet, tot mij te komen, want der zulken is 't Koningrijk der Hemelen. Voorwaar zegge ik u, zo wie bet Koningrijke Gods, niet en ontfangt gelijk ten Kindeke , die zal in 't zelve, geenfins ingaan. En bij tmving die Kinderkens met zijne Armen, en ben de banden opgelegt bebbende, zegende bij dezelven. Het aanvoeren van dit verhaal, is wederöm een blijk, dat het aan bewijzen ontbreekt. De onderftelling die men maakt, is, dat de kleine Kinderen, de Zuigelingen van Gelovige Ouders, terwijl ze Zuigelingen zijn, behoren gedoopt te worden; maar A. waar uit blijkt, dat die Kinderen, alle Zuigelingen zijn geweest? Immers, het grondwoord bij Lucas, door Kinderkens vertaald, betekent, van Timoibeus gebruikt zijnde, dien Leeftijd, waarin hij de Heilige Schriften geweten beeft (/), en, om niet te dringen, op het komen der Kinderen, nog ook daaröp, dat de Kinderen zelf, van de Discipelen zijn beftraft geworden ; menen wij, dat het vrij duidelijk blijkt, dat die Kinderen reeds, enige wijnige jaren, moeten bereikt gehad hebben; want hoe is het anders mogelijk, dat Jefus zou gezegt hebben, ter zuucer is bet Koningrijk der Hemelen, en tot zijne Discipelen, zo wie bet Koningrijke Gods met en ontfangt, gelijk een Kindeke , e, z. v. of is het (») 2 Timoth. III: 15.'  248 REDEVOERING hec gelooflijk, dar, daar de onderdanen van Gods Koningrijk , gene Kinderen moeten wezen in verffand, "hris* tus,hen ten voorbedde zou t'eflelt hebben, Zuigelingen, wier kundigheid, verre beneden is, van die, der redenloze Dieren ? §. 6. Bi Waar uit blijkt, dat de Ouders van deze Kinderen, Gelovige waren? de tekst gew agt er niets van ; maar uit het verhaal, mag men vijlig befljiten , niet alleen, dat de Zaligmaker , geen acht heeft geflagen, op de gellehhe'd der Ouders, en alleen de Kinderen, als Kinderen heefi befchouwt; vermits bij niet en zegt, de Kinderen van zulke Ouders, van zulke Godvrugtige lieden ; maar flegts , deze Kifide^en , en der zulker ; maar ook, dat de Ouders dier Kinderen, gene Gelovige zijn geweest, immers , Diet bekent waren , onder de navolgers van Christus ; want anders , zouden ze, met hunne Kinderen ; niet door de Discipelen, zijn verhindert geworden,om tot Jefus te komen. C. Maar, hoe zal men nu, uit dit verhaal, een bewijs voor den Kinderdoop afleiden? immers, (a) het is zeker.dat dit geval gebeurde, in enen tijd, toen den Doop, doorChristus Discipelen bediend werdt (k) maar, zijn nu die Kinderen tot Jezus gebragt, om gedoopt te worden? dit vinden wij in 't verhaal niet ; maar wel, dat het gefchied zij, op dat bij ze zou aan> aken, of ben de handen op leggen, en bidden, (b) Indien Jezus Discipelen , ook den Doop, aan Jonge Kinderen bedienden , van waar kwam. het dan, dat ze deze Kinderen verhinderden ? (c) en zo men daar van, zekere reden mogt verzinnen , waaröm heeft dan Jezus, die zig de zake dezer Kinderen, zoo ernftig aantrok, zijne Discipelen beftrafFende, niet gezegt, (Je) Joh. IV: 2.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 249 zegt, Ik die uwen meeflerben, heb u belast, om ook de Jonge Kinderen der Gelovigen , te befchouwen, al» behorende tot mijn Verbond; om zê uit dien hoofde, te Dopen: gijlieden gehoorzaamt, doorgaans dit mijn bevel; van waar komt het dan, dat ge deze Kinderen verhindert ? (d) Zij die den Kinderdoop voorftaan , moeten onderftellen , dat bij de Discipelen , een misverlland heeft plaats gehad, ontrent de voorrechten der jonge Kinderen, en bijgevolg ook wegens hunnen Doop: een misverlland, zoo groot, dat het Jefus fcherpe beftraffing verdiende: indien nu zodanig misverlland plaats had, bij hen, die het mondeling onderwijs van hunnen meester genoten , zo volgt, niet alleen , dat de belofte aan Abraham, bet voorbeeld der Befnijdenisfe , de Doop van Jobannes, en de voorgewende Doop der Jodengenoten; de betrekking der Kinderen , op bet Gelove hunner Ouders, en wat men al verder aanvoert; bij de Discipelen, niet die klaarheid hadden, die onze tegenfprekers, er in wanen te vinden; maar ook, dat zodanig misverlland, ontrent den onderflelden, wettigen Doop der Kinderen, nog meer de overhand moest nemen, bij alle die navolgers van Jefus , die zijn mondeling onderwijs, niet zouden genieten. Nu vinden wij niet, dat de Zaligmaker , bij die fcherpe beftraffing, den Doop dier Kinderen beval; en egter , het was hier de gelegenheid; 't zij om het te doen, 't zij om, indien de Doop toen aan Jonge Kinderen bediend werdt, de Discipelen van zodanig misverftand te genezen; maar wij vinden hier, niets van dien aart. Of heeft Jefus, zijne Discipelen hiervan mondeling onderricht? immers neen; want zijne Apostelen, die ons verzekeren, dat ze alles bebben bekent gemaakt, 't geen ze van bunnen meester geboord hadden, fpreken er, in alle hunne brieven, niets van; en zulks,  2jo REDEVOERING zulks, niet tegenftaaride ze konden begrijpen, 'dat indien zij, daar ontrent een misverlland hadden gehad, zulk een misverftand, dan nog meer te vrezen was,van hen, die mindere verligting, dan zij, zouden hebben! §.7 e. Behalven den Doop, en het Avondmaal, als gewone Sacramenten des N: T: , hebben Christus, en zijne Apostelen , ook buitengewonen bediend ; als bet Wasfcben der Voeten ; bet aanblazen" der Apostelen , de oplegging der Handen, en de Zalving met Olie: verrigtingen, dien vele Christenen, door alle tijden heen, op onderfcheidene wijze, hebben nagevolgt: het Geloof, en het gebruik der Roomfche Kerk, is ten dien opzigte bekent: Indien men nu, het gene Christus, wegens die Kinderen heeft gefproken, en verrigt, zig wil voordellen , als een voorbeeld ter navolging, en over zulks, uit het verhaal, met enigen fchijn, zeker gevolg afleiden; dan moet het zijn, niet den Doop der Kinderen; want daarvan , wordt niets, hoe ook genaamt, gefproken ; maar wel, het invoeren van een derde Sacrament, Sacramenteel teken, of plegtigheid: dan moet men den Kinderen , omarmen , ben de Handen opleggen, ben Zegenen, en voor ben Bidden, want zulks, en niets anders, heeft Christus gedaan: op dezen grond, heeft de Roomfche Kerk, haar Vorm/el gebouwt: ene plegtigheid, die door de heerfchende Kerk in Engeland , enigermate wordt nagevolgt, in de bevestiging der Dopelingen, wanneer ze, tot Jaren van onderfcheid zijn gekomen. ( f) indien men uit dit verhaal, de wettigheid des Kinderdoops wil ftaven, dan volgt er op gelijke wijze uit, dat de Kinderen, ook gerechtigt zyn, tot hetAvondmaaL 8. D. Wanneer wij de verhalen der Evangelisten, onpartijdig inzien , dan mogen wij daar uit opmaken, dat Christus in het Joodfche Land, zig enen naam had ge-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 251 gemaakt, niet alleen door zijne Lere; maar ook dpor zijne heilzame Wonderwerken; bij ging het Land door, goeddoende, en Genezende allen die met K-walen , bebebt waren: uit dien hoofde, was het niet te bewonderen, d:;t hij meestal omringt was , van ene talrijke, toegevloeide Schare, 'c Zij dan, dat de Kinderen, waar van de Evangelisten fpreken , Ziek waren; 't zij dat hunne Ouders, of Vrienden , voor hen iets wezenlyks goeds begeerden; of wel, dat ze in 't algemeen, iets goeds voor hunne Kinderen zogten, zonder zelf, bepaaldelijk te weten wat; althans, ze drongen door de Schare heen, of het hen mogt gelukken, dat Jezus hunne Kinderen aanraakte e. z. v. De Discipelen intusfehen vrezende , dat hunnen Meester, door dien aandrang, te veel zou verhindert worden, of ook mogelijk, naar hunne geda > ren, in de Ouders befpeurende, enen ijver, en Liefde zonder verftand ; hebben hen willen verhinderen. De altoos Lief hebbende Jezus, keurt die verhindering af; hij, die zig nooit vergeefs liet zoeken, en met geen onverfchillig oog kon aanzien , de Liefde, die welmenende Ouders voor hunne Kinderen betoonden; zelfs dan, als ze met zwakheid, en onkunde gepaart ging:hij,die zig van alle gelegenheden bediende , om iets heilzaams te fpreken , en te doen, beval, dat men de Kinderen, tot hem zou brengen; hij deed hen, niet alleen, zo als de Ouders begeert hadden; maar nam ook die gelegenheid waar, ten dele, om ene openbare verklaring te geven, van de Liefde , die hij den Jonge Kinderen toedroeg; ten dele, om aan zijne Discipelen, aan de Ouders, of Vrienden dier Kinderen, en aan de gehele Schare, op de levendigfle wijze voor te houden, de ware geüeltheid van zijne navolgers ; en zulks, door hen, met weinige, maar veel S be-  2J2 REDEVOERING betekenende woorden, te wijzen, op de goede hoedanigheden der Kinderen. §. 9. E. Uit dit eenvoudig, en alfints, met het verhaal, overëcnftemmeDd voorftel, kunnen wij afleiden. (a_) Dat Jefus, die Kinderen , niet tot zig geroepen had; ze werden tot bem gebragt : ook zeggen de Evangelisten niet, dat alle Ouders dit deden ; en nag minder dat Jefus, dit gedrag, aan andere^Ouders, tot een voorbeeld, ter navolging, heeft geflelt, veel min dat hij het hen bevolen heeft, (b) Dat van die Kinderen, die tot Jefus gebragt werden , alleen wordt aaogetekent, dat hij zijne Liefde jegens hen, heeft geöpenbaart, ten dele, door deze algemene woorden; verbindert zi nitt ; laat ze tot mij komen; en ten dele, door hen te omarmen, de banden op te leggen, en te zegenen; maar dat de toezegging van het Koningrijk der Hemelen , niet regtftreeks tot die Kinderen zij ingerigt; zeggende hij niet tot, of van de Kinderen, w, of ben; maar wel, tot de Schare, en zijne Discipelen, derzulker (i) is het Koningrijk der Hemelen : en dat de Zaligmaker, met die woorden, niet zo zeer de Kinderen, dan wel de Volwasfenen bedoelde , blijkt, uit het gene hij, tot nadere Opheldering, aandrang, en voorkoming van misduiding , er op laat volgen , zo wie bet Koningrijke Gods niet en ontfangt, gelijk een Kmcfeke e. z. v. (c) Dat indien deze Kinderen, toen ze tot Jefus gebragt werden, reeds gedoopt waren, dan in dit verhaal, geen bewijs voor den Kinderdoop, kan wor- (ƒ) Enige oude Overzettingen lezen, zulken die dezen gelijken. De Syrifcbe, heeft, dergcntr die zijn ah dezen ; en de Perfifcbe brengt het aldus uit, dergener die zijn, gelijk dete Kinderkens nederig zijn.  TECEN DEN KINDERDOOP. 25.1 worden gevonden; vermits dan hunnen Dcop, reeds te voren, door iets anders, dan de hier orrfchrevene woorden , en daden van Jefus, moet zijn gewettigt geweest: door iets anders, 't geen deze Kinderen, met ardere Kinderen, dien Jefus niet heeft omhelst, gemeen hadden : maar als die Kinderen , toen ongedoopt waren; dan befluiten wij, niet alleen, dat we ook onze ongedoopte Kinderen, mogen befchouwen, als zulken dien het Koningrijk der Hemelen toekomt; maar ook, dat wij ons over hunnen Doop, alzo weinig moeten bekommeren, als Jefus het ontrent deze Kinderen heeft gedaan. S. 10. F. Ik weet, men houdt aan , en zegt, indien naar Jefus woorden, zulken het Koningrijk der Hemelen toekomt, die gelijk zijn aan die Kinderen, dan moet immers volgen, dat dien Kinderen zelf, ook dat Koningrijk toekomt; doch (a") wat verflaat men door het Koningrijk der Hemelen ? Is het (1) het Konincrijk van Christus hier op Aarde? Maar dat kwam dien Kinderen niet toe, vermits niemand daar in, als Onderdaan wordt aangenomen, dan door geloof, en bekering; ook zou dan het zeggen van Jefus, weinig betekenen, en die Kinderen , niet met al bevoorregc hebben ; naardien zijn Koningrijk op Aarde,toekwam,niet alleen aan dezen,maar op gelijke wijze , ook aan andere Kinderen ; niet alleen aan Kinderen, maar ook aan Volwasfenen; niet alleen aan Joden, maar ook aan Heidenen, en zulks om 't even, van welke Ouders ze geboren waren. Of zal het (2) betekenen, de Herr.elfcbe Gelukzaligheid? ÏV?aar dan moet men er bijvoegen, indien ze jong Sterven; en wat was er in die Kinderen, waaröm dezen , meerder het Koningrijk der Hemelen toekwam, dan andere KindcrenP Of heeft Jefus daar iets van gezegt, zoo dat ook andere Ouders, kunnen weten, ef hunne Kinderen gelijk S 3 zijn  aj4 REDEVOERING zijn aan die Kinderen ? Wanneer men dan, dit zeggen van Christus, wil toepasfen, op die Kinderen zelf, hoewel de tekst het niet en doet: als men verder door het Koningrijk der Hemelen wil verdaan, de Hemelfcbe Gelukzaligheid , en het gezegde van den Zaligmaker, wil aanvullen met deze voorwaarde, indien ze vroeg Sterven; zo en kunnen wij alle die onderftellingen niet aannemen, dan voor zo verre, ze ook gelden, ten behoeve van alle de Kinderen die vroeg Sterven. Immers wij vinden niet, dat Jefus enige uitzondering maakt; nog dat onzen groten Meester, die ons heeft hekent gemaakt, alles wat bij van zijnen Vader geboort bad , iets, hoe ook genaamt, gewaagt, van dat gene, 't welk u, zo zeer ter harte gaat; dat gij gedurig in den mond hebt, de betrekking, namelijk, der Kinderen , op het geloof hunner Ouders! §. n. (b) Wanneer zij, dien het Koningrijk der Hemeien toekomt, vergeleken worden bij die jonge Kinderen, zo kan uit die vergelijking zelve, niets ten voordele dier Kinderen worden afgeleid. Immers wanneer Jefus Discipelen gezegt worden, voorzigtig te zijn gelijk de Slange, en opregt gelijk de Duive, wat voorrecht brengt die vergelijking zelve, aan die dieren toe? Of wil men iets dat klaarder is: naar de gewone uitlegging, wordt het gedrag van den onreebtvaardigen Rentmeester, den Kinderen des Lichts, ten voorbedde gtflelt;en van de laatflen gezegt, dat, wanneer zij, gelijk de eerfte, zig vrienden maakten, z;j dan zouden ontfangen worden, in de eeuwige Tabernakelen. Wanneer nu, naar die uitlegging, den Kinderen des Lichts, de Eeuwige Gelukzaligheid wordt belooft, voor zo verre ze, den onrechtvaardigen Rentmeester navolgde, zal iemand dan daar uit bvfluiten, dat die vergelijking zelve, den onrechtvaardigen Rentmeester bevoorrechte, zoo, dat ook hem de  tegen den KINDERDOOP. 255 de eeuwige Tabernakelen toekwamen? (c) Eindelijk, als onze tegenftanders dus redeneren : den Kinderen komt het Koningrijk der Hemelen toe, bijgevolg zo mogen, of moeten ze, terwijl ze Kinderen zijn, gedoopt worden ; dan kunnen wij die redenering, van hen , alzo min aannemen, als zij, het van ons zouden doen, indien wij op gelijke wijze, aldus redekavelden. Aan Hoeren , en Tollenaren, komt het Koningrijk der Hemelen, niet alleen toe; maar zelfs wordt van hen gezegt, dat zij er anderen, in zullen voorgaan, bijgevolg ze mogen,of moeten, terwijl ze Hoeren, en Tollenaren zijn, gedoopt worden, en het Avondmaal gebruiken! §. ia. III. Een derde bewijs, wordt uitleent uit deze woorden, Hand. II: 33,' 39. Ende Petrus zeide tot ben, Bekeert tt, en een iegelijk van u worde gedoopt, in den name Jefu Christi , tot vergevinge der Zon len, en gij zult de gave des Heiligen Geest ontfangen; want u komt de belofte tos, en uwen Kinderen, en allen die daar verre zijn , zo vele als er doffere onzen God, toe roepen zal. In deze plaats, vinden wij, niet alleen ene belofce , die den Kindeken toekomt, maar ook een bevel des Doops. En zou dat niet genoeg zijn , bij de Voorftanders van den Kinderdoop , om er een kragtig bewijs in te zoeken ? Wij zullen de vrijheid nemen, om die woorden, in het ware Licht voor te ftellen, en dan vervolgens aanwijzen , niet alleen , dat ze geen bewijs voor den Kinderdoop opleveren, maar zelfs, dat wij ons verpUgt vinden, om dien Doop te verwerpen, ook om die zelfde woorden van Petrus. Wat dan aangaat A. De verklaring der woorden. Wij moeten opmerken (a) dat de Joodfche Natie, zig had fchuldig gemaakt, aan ene misdaad, die nooit weêrga had gehad, of immer hebben kon. Zij had niet alleen, hem, dien haar gegeven was, S 3 als  256 REDEVOERING als een Vorst dts Levens, gedood; maar ook hare bloed- dorftige gemoederen bezwaart, met dien allerijsfelijkften vloekwensch, zijn bloed komt over ons, en over onze Kinderen. Ene misdaad van dien aart, riep tot den Hemel, om ene rechtvaardige wrake, die niet alleen, even als de misdaad, zonder weérga, maar ook zonder uitftel was. Intusfchen de Zagtmoedige, de mededogende, en geern vergevende Jefus , wiens bloed, betere dingen fprak, dan dat van Habel, had voor den Joden verzceninge gevonden: zijn alvermogend gebed, Vader vergeef bet ben, want zij weien niet wat ze doen, werdt dermate verhoort ,• dat den Joden niet alleen vergunt werdt, een uitftel der zoo rechtvaardige Straffe,dat ontrent 40 Jaren lang heeft geduurt; maar ook ene aanbieding van ene algemene, en volkomene vergeving, voor een ieder van hen, die zig wilde bekeren, en in Christus geloven: ene aanbieding, die naar Gods lankmoedigheid, zoo lang zou duuren, tot dat zij alle, die geroepen waren, ter bekering zouden zijn gekomen, en de overigen zig zeiven des Eeuwigen Levens, zouden on. waardig gemaakt hebben. $. 13. (b) Gelijk in alle de Eeuwen van het Christendom , alzo is ook in de Joden gebleken, dat het verval in den Godsdienst, zig allereerst, en meest ontdekt bij hen, dien wij gewoon zijn, Geestelijken te noemen ;en vervolgens overflaat tot hen ,dien wij, met den naam van Leken beftempelen. Naar mate nu, zodanig verval toeneemt, volgen de laatften, doorgaans blindelings, het fpoor van de eerften: dien men, in zeer verdorvene tijden, moet befchouwen als blinde Leidslieden der blinden, als Kinderen der gene, die de Propbeten gedood, en de ma. te bunner Vaderen vervult hebben ;van wien het godvrugtig gemoed, met Jefus, moet zeggen, boe zoudt gij de bel-  tegen den KINDERDOOP. 257 belfcbe Verdoemenisfe ontvlieden l doch laten wij onzen ijver beteugelen , en ons wederöm begeven naar Golgotha, om aldaar andermaal te horen , deze anders nooit gehoorde bede , Vader Vergeef bet ben , want zt voeten niet wat ze doenl Wat de Joodfche Natie aangaat, het is bekent, dat ze over 't algemeen, den Zaligmaker, ene aanmerkelijke agting toedroeg: ene agting, die mogelijk nog verder zou zijn gegaan, indien ze door den invloed, het gezag, en het gewelt der Geestelijkheid, niet was beteugelt geworden. De Joden, uit alle oorden, in Jerufalem verzamelt, hadden Jezus ingehaalt, onder het geroep van Hozanna! en zij zouden daags daarna , niet Barrabas gekozen hebben , indien hunne boze Voorgangers, hen, er niet toe hadden opgehitst; zij, waren het dan voornamelijk, die niet wisten wat ze deden (m). Wat nu betreft de Joodfche Geestelijkheid; deze was meerder te befchuldigen; hare onwetenheid was moedwillig , maar des niet tegenftaande, het bleef ene onwetenbeid; en zodanig werdt het, niet alleen van Jezus, befchouwt; maar ook van hen, in wien den Geest van Jezus was. Immers, onze Petrus zegt , ik weet dat gij door onwetenbeid gedaan bebt, gelijk als ooi uwe Overjïe («). $• 14' (cjs De verhoring van Jezus bede, zag men reeds blijken op den eerflen Pinksterdag. De wonderdadige uitflorting van den H. Geest, op de Apostelen, en de verbazende uitwerkingen, die ze op hen maakte, waren te zigtbaar, en te groot, dan dat ze de aandagt der menigte, niet tot zig zouden trekken. Petrus zig bedienende van dc verwondering, en de ontzetting , der toegevloeide menigte, deed ene breedvoerige, (mj Zie 1 Timoth. I: 13. (*») llaud. III: 17. S 4  258 REDEVOERING rige, en door den Geest, zoo wel beftierde Redevoering, dat een groot gedeelte zijner hoorders, verflagen werden in bun barte, en zeiden, wat zullen wij doen , Mannen Broeders ? Hieröp begint Petrus te antwoorden, volgens den inhoud van onzen Tekst, en wel,(O vs. 38., Bekeert u , e. z. v. Ontrent deze woorden hebben wij op te merken. (*) Dat de vrage, wat zullen wij doen; niet gefchied kan Wezen , door hen alle die verflagen in 't hart waren. Petrus zal ze gehoort hebben, van velen die naast bij hem (tonden, en uit de omHandigheden opgemaakt, dat er, in den groten hoop, een zeker aantal was, van zulken, die ook door zijne redenen getroffen waren. Hij ze dan alle,niet kunnende onderkennen , en dewijl er onder zijne hoorders, ook fpotters waren, zoo moet men , de Kedevoering, die met vs. 38. begint, offchoon ze regtflreeks beantwoord, de bekommerde vrage van hen, die verdagen waren; egter befchouwen , te zijn ingericht, tot de gemengde vergadering; want behalven , dat Petrus vermaning, op gelijke wijze,ook den ongelovigen betrof, zo kan men, uit vs. 41. afnemen, dat er fommige waren, die zijn woord niet aannamen. (**) Deze aanmerking, bepaalt den zin, der bekering, dien Perrus beveelt, want (aa) Petrus , kon geredelijk begrijpen , dat velen van hen, die deze bekommerde vrage deden , behoorden tot de Godvrngtige Mannen, waarvan vs, 5. gefproken wordt: dat ze, door het gene Jezus gefproken , en gedaan had; als mede door de Wonderen, bij zijnen Dood, en Opftanding gebeurt, en althans , door het geen ze toen zagen en hooiden , dermate getroffen waren , dat ze reeds de bekerng ter Zaligheid deelagtig waren. De hrkering dan, dien hij van dezen vorderde, was eigenlijk , de voltooijing der bekering; door zig te laten Dopen,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 259 pen, in den Name van Jezus, en dus niet alleen voor God; maar ook voor hun Maagfchap, en de Overften der Joden, een openbaar bewijs te geven, van de waarheid , en welberadenheid van hunne bekering. Maar als wij (bb) onze aandagt vestigen op de Spotters; op hen, die zijn woerd niet aannamen, dan moeten wij, aan de bekering , den gewonen , en fterkflen zin hegten. (***) De woorden , een iegelijk van u worde gedoopt, tot Vergeving der Zonden , hebben, zo ver ons oogmerk betreft, gene andere aanmerking nodig, dan dat het bevel des Doops, alleen gerigt is, tot zulken, dien Petrus vermaande, bekeert u. (****) Door de Gaven des H. Geest, hebben wij meest te verflaan, de buitengewone,vermits zulken die tot de Zaligheid nodig waren, begrepen zijn, in de bekering , en in den Doop tot Verge. ving der Zanden. S- *5- CO Vs. 39. Want u komt de belofte toe, e.z. v, tot het verfïand dezer woorden, merken wij aan. (*3 Dat nademaal er zig enige duisterheid opdoet, in de bepaling, wien men te verllaan hebbe , door alle die verre zijn, en tevens ook, waar toe de woorden, zoo vele als er de Here onze God toe roepen zal, moeten gebragt worden; wij ons dan zoo veel te meer, moeten bevlijtigen, om nabij den Tekst te blijven. Ten dien einde dient (aa) dat de woorden , u komt de belofte toe, eigenlijk luiden , aan u is de belofte; en daar het nu fchijnt, dat hier ene invulling moet plaats hebben , behoren wij te zien, of ze in den Tekst zelf, niet gevoaden wordt, (bb) dat men de woorden, en uwe Kinderen , vijlig plaatfen mag, agter het woordje u. (cc) Dat onze overzetters , in de vertaling van het woord verre, het voorzetfel ««'t geen hier zou betekenen tot, en inden Tekst gevonden wordt, als overtollig hebben S 5 aan-  260 REDEVOERING aangemerkt, cn dus overgeflagen. (dd) Als men nu, het voorzetfel tot, ook in 't begin van dit vs. plaats geeft, zou men de invulling aldus maken, want de belof te is, (of behoort, of komt) tof u, en uwe Kinderen, en tot alle die verre zijn, (**) Petrus fpreekt van ene belofte ; waar door hij verftaat, de beloofde zaken: dezen noemt hij de belofte, onder anderen, om dat ze niet van allen, zou worden aasgenomen. Immers', hij laat er op volgen, zoo vele als er de Here onze God toe roepen zal. (aa) Maar wat zijn nu die beloofde zaken ? wij menen niet te zullen mistasten, als we daar toe brengen, (f) De Vergevinae der Zonden , ter Zaligheid, (ff) De mededeling van de buitengewone gaven des II. Geests. Cf ff) De bevrijding van het ontzaggelijk Oordeel, dat het Joodfche Land, en de heilige Stad, dreigde. §. 16. (bb) Dat dit alles, behoort tot de beloofde zaken , dunkt ons, duidelijk te blijken, (f) Uit Luc. XXIV: 47. 49- En in zijnen name gepredikt moorden Bekeringe, en Vergevinge der Zonden, — En ziet ik zende de belofte mijns Vaders tot u: maar blijft gij in de Stad Jerufalem, tot dat gij zult aangedaan zijn, met kragt uit de boogte. (ff) Uit Hand. I: 4. j. Ende hij beval ben , dat zij van Jerufalem , niet fcbeiden en zouden ; maar verwagten de belofte des Vaders. Gij zult met den Heiligen Geest gedoopt voorden, (fff) Uit ons Tekst Kap., vvaarïn ons voorkomt, (§) vs. 16-21. Maar dit is bet, dat gefproken is, door den Propheet J otl. — lk zal uitjiorten van mijnen Geest, op alle Vleefcb; en uwe Zonen, en uwe Dogters, zullen Propbeteren; ——, en ik zal wonderen geven, —— eer dat de grote, endoorlugtigen Dag des Heren, (de verwoesting van Land, Stad, en Tempel)komt,en bet zal zijn, dat een iegelijk, die den Name des Heren (te weten Christus,) zal aanroepen,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 2fJi pen, (d. i. zijnen Godsdienst, met verzaking van den Joodfchen, aannemen) Zalig (of behouden) zal voorden (°) •(§§) Vs. 33. Hij dan door de rechte band Gods, verboogt zijnde, en de belofte des fIeiligen geests ont« fangen bebbende van den Vader, beeft dit uitgestort, dat gij nu ziet, en hoort, (tttt) Uit onzenTeksc zelf; want als Petrus, gezegt hebbende, bekeert u, en een iegelijk van u, worde gedoopt tot Vergevinge der Zonde; en gij zult de Gaven des Heiligen Geest ontfangen ; er op laat volgen, want u komt de belofte toe, zo fpreekt het van zelf, dat wij moeten lezen , als of er Rond, want u komt, die belofte toe, e. z. v. §.i7.(***)Deze belofte nu,zegt hij, komt, of behoort, tot a, en uwe Kinderen. Hier vinden wij de denkbeelden, van de voorftanders des Kinderdoops, bijster verwart; zij fchijnen zig te verbeelden, dat Petrus, deze woorden fprak, bijkans alleen tot zulkeOuders, die Jonge Kinderen hadden. Wij zullen, op beteren grond vastftellen, (aa) dat zo niet alle, immers de meesten van hen, tot wien de Ap. fprak, Mansperfonen waren, (bb) Dat er onder zullen geweest zijn, zulken, die niet alleen Vaders, maar ook Grootvaders , en Overgrootvaders waren, (cc) Dat er bijgevolg, ook onder zijn geweest zulken, die tevens Kinderen, en Vaders waren, (dd) Eindelijk ook volwasfene jonge Lieden, die benevens andere ge- (#) Onder de oude, en zelf» hedendsagfche uitleggers, ontbreekt het niet tan zulken, wier oordeel zig in enen zeer kleinen kring beweegt; en die, door den graten, enDttrlugtigen Dag, verlHan, den dag des laatiten, en algemenen Oordeels. Dan, de ongegrondheid dier onderftelling, is overvloedig bewezen. Men kan met de woorden »an Petrus, vergelijken, dien v«n Jezus. Mauh. XXIV: 15 —- io. 35 — 34.  26i REDEVOERING gehuwden , Kinderloos waren, (ee) Tot dezen nu, kwam de belofte; en hier over hebben wij geen gefchil ; maar de vrage is, welke voorwerpen waren het, dien Petrus bedoelde, als hij fprak van hunne Kinderen ? Laat ons dit, döor deze aanmerkingen beantwoorden, (f) Zij, die als Jongelingen daar tegenwoordig waren, met hunne Vaders, Grootvaders, of Overgrootvaders, worden er niet door bedoelt, immers, voor zo verre ze tot Jaren van onderfcheid gekomen waren; want ze behoren tot die alle, van welken Petrus zegt, u komt de belofte toe. Deze onderftelling moet men aannemen , om dat anders, Petrus, alleen zou gefproken hebben , bij voorbeeld , tot de Overgrootvaders , en zulks met uitfluiting niet alleen , van hunne Volwas, fene , en zelfs Kinderhebbende, Kinderen, en Kinds Kinderen ; maar ook van volwasfene Jongelingen , die nog Kinderloos waren, (ff) Onder het voorflel uwe Kinderen , moeten begrepen worden , alle hunne volwasfene Kinderen, om 't even, hoe verre ze in Jaren gevordert mogten zijn geweest; wel verftaande, voor zoo verre ze, toenmaals niet tegenwoordig waren, en bijgevolg, de reden van den Ap. niet konden horen. Cttt) Men moet er ook onder begrijpen, alle Jonge Kinderen , die nog niet vatbaar waren, voor Petrus Redevoering,'t zij, dat ze daar tegenwoordig, dan wel afwezig waren; verders alle de Zuigelingen, de Ongeborene vrugt, ja de aanflaande Kinderen van hen, die nog ongehuwt waren. In een woord , onbepaalt, al hun nakomelingfchap ; of zoo als de Heer zegt, mijn Geest — en mijne [Voorden , — en zullen van uwen Monde niet wijken , nog van den Monde uwes Zaats% nog van den Monde desZaats* uwes Zaats Cp), (****) Nu f» Jef. LIX: ai.  tegen den KINDERDOOP. 263 Nu moeten wij nog zien, wat het zeggen wil, die Mof te komt tot u , en uwe Kinderen, en wel (aa) tot «. Hier door verdaan wij de volwasfenen, met alleen de verflagenen in 't harte; maar ook de fpotrende en ongelovige Joden; ook tot dezen, kwam de belofte; immers , Paulus, en Barnabas, waren van dat begrip, wanneer ze den zodanigen aldus aanfpraken, bet was nodig dat eerst tot u, bet woord Gods gefproken zou worden- docb nademaal gij het zelve verfioot, en u zeiven dts Eeuwigen Levens niet weerdig en Oordeelt , ziet e z. v. (q\ Dezen alle nu, worden de beloofde zaken' emfh>, en welmenend aangeboden, immers, zoo ze»t' Lucas°, en met veel meer andere woorden betuigde Ui en vermaande ze, zeggende, wordt behouden van dit verkeert gefagte (r). (bb) Tot uwe Kinderen ; want indien de Ouders, het gelove Jefu aannamen, zo zou ook door hen, de aanbieding zijner Zaligheid, van Kind tot Kind, worden voortgeplant: derhalve niet alleen de Ouders, maar ook hunne Kinderen, zouden van God geroepen worden. En indien wij ons voordellen, die alierverfchrikkelijkflen vloekwensch , zijn Bloed kome over ons , en over onze Kinderen! als wij ons verbeelden, de aandoening,die Petrus daar over gevoelde,zeggende> letuijger.de, en vermanende, wordt behouden van dit verkeert Geflagte; als wij ons herinneren, hoe de ongeloviSe loden, hunne Kinderen, door het mededelen der redenen hunner ongelovigheid, zouden afkerig maken van Jefus, en zijne Zaligheid, zoo als gebleken is, tot op den huidigen dag; dan zullen wij begrijpen, den nadruk die er is, in Petrus woorden , als hij den Spotteren zegt, u komt ds belojte toe; en uwe Kinderen ! §. 18. (?) Hand. XIII: 4ö. (O Hand. II: 4°«  264 REDEVOERING §. 18. (***♦*) Het overige van Petrus woorden, gaan wij voorbij; ze zijn enigfiats duister, en dienen tot ons oogmerk niet; alleen zullen wij er ontrent opmerken, (aa) Dat wie men ook verftaan moge, door alle die verre zijn ; het egter gene anderen kunnen wezen, dan zulken, die, toen Petrus fprak, nog onbekcert waren; dit brengt de fpreekwijze zelf mede; daarenboven wordt hunne roeping,in den toekomenden tijd voorgeftelt, (bb) Dat de woorden, zoo vele de Here — toe roepen zal, betrekking fchijnen te hebben, niet alleen op hen die verre waren; maar ook op de aanwezende Vergadering, tot welke Petrus fprak. §. 19. B. De grote vrage is nu, welk bewijs, leveren deze woorden op, voor den Kinderdoop ? Men wil er uit afleiden, (a)dat de vroegftervende Kinderen der gelovigen, Zalig worden, met uitfluiting van anderen; maar (1) fpreekt Petrus van zodanige jonge Kinderen, die vroeg zouden fterven? Wij vinden het tegendeel, want. (*) Ook van de Kinderen wordt gezegt, dat de Heer, ben boepen zal. (**) Zij, die hier Kinderen worden genaamt, befchrijft Joel, en ook Petrus , als Zonen , enDcgteren, en wel zulken, die Pbopheteren zouden. (***) De belofte daar Petrus van fprak, behelsde ook , de bekering , tot Vergev'mge der Zonden, en bet ontfangen van de Gaven des H. Geest; al het welke in vroegftervende Kinderen geen plaats kan hebben. (****) Ons ii gebleken , dat men moet denken , aan Kinderen van allerlei Ouderdom ; daarenboven wordt het grondwoord gebezigt, van volwasfenen (r). Van Kinderen, wier Jaren beginnen toe te nemen (j). Van zeer (r) Hand. XIII: 32. Matth. X: 21. (0 I. Timoth. III: 4.  tecen den KINDERDOOP. aSj zeer Jonge, ja nog ongeboren Kinderen (t). En de gehele fpreekwijze, vinden wij bij malkander, weent over u zelve , en cvsr uwe Kinderen (u). Die woorden fprak Jezus, tot de Dogteren van Jerufalem, en verftond door die Kinderen zulken, die ze reeds hadden, of in 't vervolg zouden krijgen; zulken, die ten tijde vanjerufalems verwoefting, zouden bejaart, van middelbaren Ouderdom, zeer Jong, of nog Ongeboren wezen; want in die dagen zou men zeggen, Zalig zijn de Gnvrugtbare; en elders zegt Jezus, wee den Bevrugte Vrouwen , in die dagen. Dus komen die woorden, juist, met die van onzen Tekst overeen; en derhalven fpreekt Petrus, niet bepaaldelijk van de vroegftervende Kindéren, en dus niet anders , dan voor zo verre ze, even gelijk de Ongeborene Vrugt, ja de misgeboorten, onder de Kinderen kunnen gerekent worden. (*****) Indien Petrus, door de Kinderen , bedoelde de vroegftervende , dan moest volgen , dat hij van gene andere had gefproken; want hij gewaagt eenvoudig van Kindaren ; nu moet men een van beide kiezen , of dat de Ap. naar onze mening, fprak van allerlei Kinderen, bijzonder van hen die tot Jaren van onderfcheid zouden komen, of geacht werden, er toe te kunnen komen; maar als hij dan zegt dat ben de belofte toekomt;zullen de voorftanders van den Kinderdoop , in die woorden niets vinden, dat op de vroegftervende Kinderen kan toe gepast worden; of dat Petrus door de Kinderen , bepaaldelijk , en alleen verftaan heeft, de vroegftervende Kinderen; maar die onderftelling is ongerijmt, en moet van onze tegenfprekers zelf, verworpen worden. §. 20. (2) Eens toegegeven, dat Petrus alleen, of ten min- (/) Matth. XXVII: 25. (») Luc. XXIII: 98.  256 REDEVOERING minften ook de vroegftervende Kinderen heeft bedoelt, wat heeft hij dan geleert van hunne Zaligheid? Hebt gij enige gegronde reden , om vast te ftellen, dat naar Petrus denkwijze, hij die Kinderen, in dat zelfde licht befchouwde, waarin gij het doet? Ik zegge naar zijne denkwijze , want in zijne woorden , is niets anders te vinden , dan dat hij zegt , uwen Kinderen komt de belofte toe; maar (*) ons is gebleken, dat Petrus deze woorden ook fprak, tot, en van de ongelovige Joden, en hunne Kinderen; zelfs ook van hen,die verre waren, waar onder, ook dezer Kinderen , moeten begrepen worden. (**) Indien men door de Kinderen, verftaat, alleen, of ten minften, ook de vroegftervende Kinderen der gelovigen; wat zal men dan, ten hunnen opzigte\ maken van die woorden , zoo veele als er de Here toe toepen zal? (***) Men brengt deze woorden bij , als of er ftond, uwen Kinderen komt de belofte toe; terwijl er ftaat, u, en uwe Kinderen; en derhalve is de belofte , die den Kinderen toekomt , de zelfde , die aan hunne Ouders toekwam , te weten, de bekering, cn den Doop tot Vergevinge der Zonde, de Gaven des H. Geests; en de behoudenisfe , in het Oordeel over Land en Stad; maar hoe konden de Kinderen, dit alles betragten, of genieten, ten zij ze,tot Jaren van onderfcheid kwamen ? §. 21. (b) Het twede, dat men uit Petrus woorden wil afleiden, is, dat de Jonge Kinderen der Gelovigen, terwijl ze 'Jonge Kinderen zijn , mogen, of moeten gedoopt worden;doch (O leid men dit af,uit het woord belofte ?maar waar wordt den Doop ene belofte genaamt ? (2) Heeft Petrus, de Jonge Kinderen dezer bekeerden gedoopt, of hunnen Doop bevolen? Doch hiervan ftraks nader. (3) De belofte aan de Ouders gedaan, zo  TEGEN DEN KINDERDOOP. 36? zo veel den Doop aangaat, behelsde, dat ze zouden gedoopt worden , tot Vergeving der Zonde, op hunne voorgaande bekering; die zelfde belofte, behoord ook aan hunne Kinderen. (4) Ook behoorde ze, aan alle die verre zijn; het is ons om 't even, wien men daar door verflaat; vast gaat het, dat dezen, toen Petrus dit fprak, nog ongelovig waren; maar moesten ze dan, naar Petrus zeggen, terwijl ze ongelovig waren , gedoopt worden ? §. 22. Doch laten wij ons, hier mede, niet langer ophouden, maar C. overgaan, tot de bewijzen, dien wij uit Petrus woorden , tegen den Kinderdoop afleiden, als, (a) De Ap. fprekende van de belofte, zegt , ze komt toe, aan u, en uwe Kinderen; maar in het bevel des Doops, zegt hij eenvoudig, bekeert u. en een iegelijk van «, worde gedoopt: hier menen wij te vinden, ene ftilzwijgendheid, waar door den Doop der Kindaren, niet donkerlijk wordt verboden: want indien de Ap. had gclagt , zoo als de voorftanders van den Kinderdoop doen, waaröm heeft hij dan ook niet gezegt, een iegelijk van u, en uwe Kinderen, worden gedoopt? Dit bevel nu, te zoeken in de volgende woorden, want u, en uwe Kinderen, komt de belofte toj, gjsfclwöd wel uic verlegenheid, maar niet met genoegzame overtuiging, want die woorden, behelzen geen bevel, maaralleen, een onderwijzende drangreden; behalven , dat ze dan ook, het bevel des Doops, zouden uitflrekken , ton alle die verre zijn, en wel zoo, terwijl dezen, even als de Jonge Kinderen, nog niet geroepen waren, (b) Heeft Petrjs de Jonge Kin leren, althans dien der bekeerden, gedoopt? Zo ja, bewijs het; wij vinden het niet in den Tekst: heeft hij hunnen Doop, tot nadere gelegenheid uitge* fteltP Maar dan heeft hij ze, minder noodzakelijk geöordcelt, dan gijlieden doet: Zijn die Kinderen, na diea T tijd,  2(58 REDEVOERING tijd , gedoopt geworden ? Maar ook dat, vinden wrj niet; zelfs niet, dat de Ap. dien Doop beval; en dat wel, toen bij fprak van ene zaak, waarvan gij, zo enen verbazenden ophef maakt, en er den Doop der Kinderen, op wik gronden; namelijk , dat den Kinderen , de belofte toekomt ! (c) Wie zijn gedoopt geworden? De Tekst zegt, die zijn Woord geerne aannamen; die volhardende waren in de Lere der Apostelen, in de Gemeinfcbap, in de brekinge des Broods, en in de Gebeden, e.z. v. Waren dat ook Jonge Kinderen ? Nu, de Tekst fpreekt van gene andere, en moet men het dan, niet voor ene onbefchaamde verblinding houden , als men zulke bewijzen , goedsmoeds aanvoert? 23. IV. Een vierde bewijs, ontleent men uit deze woorden. 1. Cor. VII: 14. Want de ongelovige Man, . is Gebeiligt door 't Wijf, en bet ongelovige Wijf, is Geheiligt door den Man. Want anders, waren uwe Kinderen Onrein , maar nu zijn ze Heilig. Deze woorden, zegt bijkans een ieder, zijn duister, en vermaard: indedaad ze zijn duister, omdat men ze, ter liefde van den Kinderdoop, heeft duister gemaakt; en door deze duisterheid , zijn ze vermaard geworden. Dan, om ter zake te komen, zullen wij ze, van nabij befchouwende, A. opgeven, de vertaling die, onzes oordeels, met het oogmerk , en redebeleid des Apostels, geheel ürookt. Wij menen dan, dat als men deze woorden, in haar verband befchouwd, en tevens acht geeft, op de fprcekwijzen, die de Joden van hunnen Gcdsdiecst ontleent hadden, men dezelven,aldus moet uitbrengen. Want de ongelovige Man, is gewettigt door 'tWijf, en let ongelovige Wijf, ■is gewettigt door den Man. Want anders, waren uwe Kinderen onecht; maar nu zijn ze wettig. B. Deze vertaling , doet alle duisterheid verdwijnen, de vrage is maar,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 269 maar, hoe wordt ze gewettigt? Ten dien einde, merken wij aan, (a) dat het Menschdom, ten tijde der Ap. belfond in gelovigen , en ongelovigen. Tot de gelovigen ,behoorden zulken,die den Christelijken Godsdienst hadden omhelst, 't zij dat ze van geboorte , Joden , of Heidenen waren. Tot de ongelovigen, alle die joden, en Heidenen, die hunnen ouden Godsdienst bleven aankleven, (b) Dat offchoon, de gelovigen uit de Joden , in Christus Koringrijk , niets vooruit hadden , boven dien,uit de Heidenen; egter de eerden, van de laatdcn, met ene bijzondere agting werden befchouwt, zoo, dat men aan hen, zekeren voorrang gaf, overmits de Zalig' beid uit de Joden war. Daarenboven, moesten de gelovigen uit de Heidenen , met de Joden , omhelzen , de Lere van Mozes, en de Prophetcn. (c) Dat alhoewel Paulus , in onze voorhebbende woorden , zig niet bepaalt, nog tot Joden , nog tot Heidenen; en ze derhalven , op beide kunnen toegepast worden; wij egter, onze aandagt, voornamelijk moeten bepalen , tot de Joden; vermits dezen alleen , van God verwaardigt waren, met enige na,'ere , en bijzondere Wetten , aangaande het Huwelijk : Wetten, naar wolken ook de gelovige uit de Heidenen , meenden verpiigt te zijn, zig te moeten fchikken. §. 24. (d) Dat God , den Jo len, fcherpeüjk verboden had, het aangaan van Huwelijken , met zulken, die niet van hunnen Godsdienst waren, (lOen zelfs zoo, dat ze uit hoofde van dit verbod, zig verpiigt achtten, om zodanige Vrouwen, benevens hunne Kinderen , naar het Land hunner gevangenis, te rug te zenden, (w) en over O) Exod. XXXIV: 16. Deut. VII: 3. f» Ezra IX: 1-3. 12-14. Cap. X: 11. Nehem. XIII: 13-27. T 2  i?o REDEVOERING over zulks, ene fcheiding van dergelijke Huwelijken, hielden te zijn , geöorlooft, en roodzakelijk. (e) Dat Christus, in zijn Koningrijk, wegens het Huwelijk, ene andere Wet heeft ingeftelt; en gewilt, dat men zijn Wijf niet zal verlaten, om enige reden, hoe ook genaamt, dan die van Hoererije (*). ( f) Dat in de dagen der Ap. het niet anders kon wezen, dan dat gehuwde Christenen, Man, of Vrouw hadden, die in hun ongeloof volhardden: ene omftandigheid, die doorgaans van ene dubbele onaangenaamheid verzelt ging, te weten ; van de zijde der ongelovigen, veragting, befpotting, vervolging, en veelal, ene zugt , tot Echtfcheiding: en van de zijde der gelovigen, de bedenking, of men niet verpligt ware, zig van zodanig een ongelovige te fcheiden, voornamelijk, uit aanmerking van de bekommernis , wegens de Godsdienftige opvoeding, der toekomende Kinderen, (g) Dat'de huiskrakelen, tusfehen Man en Vrouw, wegens het verfchil in den Godsdienst, niet veröorzaakt werden, door de gelovige , maar door de ongelovige. De eerste, had van Christus gelecrt, zagtmoedig, nederig, en vreedzaam te wezen: dolingen van minder aanbelang, befchouwde hij als Menfchelijk , en derhalve, ten zijnen opzigte, als vergeefelijk. Waren er zulken , die van meerder aanbelang, Man of Vrouw, buiten de Zaligheid floten; de gelovige, zag het aan, met een innerlijk mededogen : hij bepaalde zig tot onderrigtingen, en vermaningen; bijzonder tot zijn voorbeeld, en allermeest, tot bet Gebed ; hij begreep dat, daar zijn wederhelft, zig voor Eeuwig ongelukkig maakte, hij niet gekomen was, om haar te Pijnigen voor den tijd. De ongelovigen, daar- O) Matth. V: 31. 32. Cap. XIX: 9.  TECEN DEN KINDERDOOP. 271 daarentegen, waren het, die, zeer vervreemt van den Geest, die in Christus is, lasterden, 't geen zij niet en verftonden , en den God dien zij aanriepen, meenden enen dienst te doen, wanneer zij den genen, die van den vaderlijken Godsdienst afweken , de uitwerkfelen van hunne boosheid , deden ondervinden. Dan dit behoeft gene verdere opheldering: alle de Eeuwen van het Christendom , hebben daarvan , de ijsfelijklle voorbeelden opgelevert. (b) Dat de Ap. in onze thans voorhebbende woorden , handelt , bij voorbeeld , van zodanigen gelovigen Man, wiens ongelovige Vrouwe, verkoos bij hem te blijven: dat hij overzulks, zijne reden niet en rigt, tot de Vrouwe; vermits , deze ongelovig zijnde , naar hem, niet zou horen; maar alleen tot den gelovigen Man. (i) Dat de gelovige , 't zij Man of Vrouwe, wegens den vorigen Godsdienst, tot de Joden, of Heidenen, behoort hebbende, ingevalle ze wilden fcheiden, 't zij van Vrouw, of Man, gene hulp of bijfland, van den Waereldlijken Rechter , te verwagten hadden ; dit voorrecht, was alleen, voor de ongelovigen. §. 25. C. Dit vooraf gezonden zijnde, moeten we nu, de opgegevcne vertaling wettigen, en wel, fa) de ongelovige Man is geheilict, e. z. v. Dit hebben wij vertaalt, door gevaettigt. Dus menen we, dat Paulus zeggen wil: ,, Wat den ongelovigen Man aangaat, tot „ dezen fpreek ik niet; want hij zou naar mij niet ho„ ren; maar wat zijne Vrouwe betreft; indien haren ,, Man van haar wil fcheiden, dat hij fcheide: doch, ,, zo hij te vreden is, bij haar te wonen, zo zegge ik , ,, dat zij hem niet en verlate; dat zij zig niet en gron„ de op de Wet, eertijds den Joden gegeven, nog op ,9 den Scheldbrief, dien Mo fes had veroorlooft: want, T 3 „ niet  571 REDEVOERING ,, niet tegcnfiaande , het groot verfchil in den Gods„ dierst, is, en blijft, haren Man gewettigt, door haar „ gelove in hem , die uitdruklijk , gene Èchtfcheidingen heeft veroorlooft, dan alleen", om reden van „ Hoererije." Hoe zeer nu deze uitbreiding, volkomen flrookt, met het redebeleid van Paulus, zullen wij ze egter moeten bewijzen, (i) Wij bekennen , dat het bijvoeglijk woord heilig , en het deelwoord geheiligt , van Menfehen gebruikt zijnde, meesial betekenen, ene zedelijke, en inwendige heiligheid, of anders gezegt, ene overeenkomst met het beeld Gods. Maar nu, in dien zin, kan het op den ongelovigen Man, niet toegegepasr worden; want het fpreekt van zelf, dat hij, in zijnen Joodfchen, of Hcidenfchen Godsdienst, met verwerping van den Christelijken, volhardende, van zodanige heiligheid, geheel vervreemt was. (Ta) Dit begrijpen onze tegendanders ook zelf; maar wat dan nu .gedaan? Om het woord, met ons, te vertalen éoor geweu t'gt, daar toe kan men niet komen ; want dan , verloor men een bewijs voor den Kinderdoop: ondertusfehen, daar men in onze taal, geen ander woord kan vinden, om de ware mening , vai> den .Ap. beter uit te drukken, zo verkiest men egter, te behouden, het woord geheiligt, doch met die bijvoeging, dat het betekene, ene betrekkelijke heiligheid, of heiliging: deze bepaling, nemen wij over; want zo als blijken zal, ze drukt onze mening zeer wel uit; evenwel moeten wij, ontrent de handelwijze van onze tegeefprekers , aanmerken , ten dele, dat zij ten minden, den klank van het woord geheiligt, willen behouden, om zo veel te beter, aan 't woord heilig, als het van de Kinderen gebruikt wordt, enen nadruk te geven , dien zij verkiezen. Ten dele, dat z'j zig, ingevolgen van dien, aster het voordel , van  tegen den KINDERDOOP. 273 van ene betrekkelijke heiliging, listig verbergen; want om zig zeiven niet te wederfpreken, wanneer ze, naar hunne mening verklaren, in welken zin, de Kinderen, heilig worden genaamt; zo bedienen ze zig hier, van het algemene voorftel, betrekkelijke heiliging, en zulks, zonder dat iemand van hen, duidelijk zegt, nog, wat ze door die heiliging verdaan, nog, op wien, of waar op, ze betrekkelijk is. §. 26. (3) De woorden Heilig, Heiligheid; en Heili. ging, worden zeer dikwils gebruikt van den Joodfchen Godsdienst. Deze had , Heilige Perfonen, Zaken, Plaatfen en Tijden. Laat. ons hier ontrent aanmerken , (*) dat bijkans alle de voorflanders van den Kinderdoop, wanneer ze van die heiliging fpreken, er door verdaan, ene afzondering van een gemeen , tot een bijzonder ge. bruik. Dit bijzonder gebruik nu , menen wij, is het zelfde, als of men zegt, een wettig gebruik: dit zal ons blijken , als wij, uit de grote menigte der Heilige dingen , ons de fpijzen voordellen. Van deeze was een gedeelte Rein, of Heilig, om dat God, derzelver gebruik had veroorlooft; het andere gedeelte, was On. rein, of Onheilig, om dat God, derzelver gebruik had verboden. Nu is het openbaar , dat de woorden On. rein , cn Onheilig , niet kunnen toegepast worden , op de Spijzen zelve , voor zo verre ze , van God waren voortgebrsgt; maar dat ze betrekking hebben, tot het Recht van gebruik , zoo dat, de veroorloofde Spijzen, Wettig , en de verbodene Onwettig waren. Het is in dezen zin, dat Paulus zegt; indien de eerftelingen Heilig zijn, zo is ook bet deeg Heilig(ij). De Ap. doelt, op die Wet der joden, ingevolgen welke, de eerde Broden , uic (ij) Rom. XI: 16. T4  174 REDEVOERING uit het afgemaaide Koorn gemaakt, Gode moesten opgedragen worden; zulks gedaan zijnde, was het gantfcheDeeg, dat is, den gehelen Oogst, Heilig, te weten zoo, dat het dan , en anders niet, van de Joden, wettig mogt gegeten worden. {f*J Wij zouden kunnen aandringen , de fpreekwijzen , van Heilig Land , Heilige Plaatje, Heilige Stad, Gebeiligt Goud, Geheiligde Gave, e. z. v.; maar zullen, van den Joodfchen Godsdienst afftappende, ons alleen beroepen , op 't geen de Deer zegt, van de Eerstgeborenen, Ik beb mij Gebeiligt alle Eerstgeboren in Jsrael, van de Menfehen tot de Beesten (z). Maar als nu God zegt, niet alleen, ik heb ze Ge. heiligt, maar ik heb ze mij Geheiügt; of zo als in de gelijkluidende plaats , (a) gezegt wordt, alle Eerstgeborene is mijne. Wat wil zulks dan anders zeggen, als dit, ik wettig ze mij toe, op ene bijzondere wijze. §. 27. (***_) Het woord Gebeiligt, in dien zin, bij de Joden bekent zijnde , maakt Ap. Paulus gene zwarigheid , om het ook te bezigen, als h'j fpreekt, van het Christelijk gebruik der Spijzen , zeggende , want alle Scbepfel Gods is goed , en daar en is niet verwerpelijk, met dankzegginge genomen zijnde, want het vordt geheiligt door 't woord Gods, en bet Gebed (b). Laat ons wegens die woorden aanmerken, (aa) dat als de Ap. zegt, dat alle Scbepfel Gods, goed is, hij dan, van de Spijzen, niet en fpreekt, in enen Natuur, of geneeskundigen zin; maar alleen, wat aangaat de wettigheid, of onwettigheid, van derzelver gebruik; immers (f) de aanleiding tot dit gezegde, was, dat fommigen zouden gebieden, de onthouding van Spijzen, dien God gefebapen bad tot nuttiging. (ff) Wanneer hij nu zegt, alle Schep- fel (O Nun. Ilh 13- 00 CaP' Ypb J7' (O 1 Tim. IV: 4. J.  tegen den KINDERDOOP. 275 fel Gods , is goed, zo kan hij niet anders leren, dan dat hun gebruik, geöorlooft, of gewettigtis; ook gebruikt hij een woord , welkers betekenis afhangt, van dat gene, waar bij het gebruikt wordt. Onze overzetters vertalen het, door eerlijk, in plaatfen daar het betekent, rechtvaardig, billijk, wettig, e. z. v. (c). Door febone, daar men, naar onzen ftijl , eebte, kan lezen , (<0 door betamelijk, daar het den zin heeft, van rechtmatig , en wettig CO- Zo is ook de fpreekwijze van coede Herder , te verftaan, van Wettige Herder , in tegenftelling van den Huurling (ƒ)• (bb) De Apostel dus in 't gemeen, geleeraart hebbende, de wettigheid van onze aanfpraak, op alle Schepfelen, dien God tot nuttiging heeft gefchapen, gaat nu over, om te fpreken , van de wettige aanfpraak , die elk bijzonder Mensch , voor zig zelf, daarop heeft, zeggende, dat bet Scbepfel gebeiligt wordt door 't Gebed. Wij kunnen aan deze woorden, geen anderen zin geven, dan deze. Zij, die als ze Brood Eten, den Naam des Heren niet aanroepen, mogen, ten opzigte der Menfehen, tot het gebruik hunner Spijze , gerechtigt wezen ; maar ten opzigte van God, eigenen ze zig die Spijze, onwettig toe: integendeel, die Spijze is Wittig voor hen, die ze gebruiken, met gebeden, en dankzeggingen. Deze zin is zo klaar,en voldoende,dat ze gene opheldering nodig heeft; (c) Rom. XII: 17. 2 Cor. VIII: 21. 1 Petr. II. 12. {d) Mauh. XIII: 45- XXI: 5- (O Matth. XV: 26. Mare. vu.- 27. CO J°h- X; n* I4, Zie ook andere Plaatfcn'daar het zelfde grondwoord, gevonden wordt. 1 Tim. IV: 6. a Tim. II: 3. i Petr. IV: IQ, 1 Tim. VI: 11. verg. 2. Tim. II: 5.  276 REDEVOERING heeft; ze komt overeen, met de Tafel Gebeden der Christenen, wanneer ze voor z;g, tot de Spijzen, het Gebeiligt recbt van Gods Kinderen, afbidden. §. i?u (4) Dus dan, zo wij menen, voldingend bewezen hebbende, dat men lezen moet, de ongelovige Man is gewettigt (g). Zo blijft nu nog de grote vrage over, wat Wij door die wettiging verdaan , en ten opzigte, van wien, of wat, ze werkt. (*) Wat ons aangaat, na voorüf opgemerkt te hebben , dat de Ap. gefproken hebbende van den ongelovigen Man, hij vervolgens niet zegt, het gelovig Wijf. Waar van de reden, niet ver te zoeken is , namelijk , om dat het Wrijf, alleen voor zig zelve, gelovig was; en dat haar gelove, niet ten nutte kwam, van haren Man, dan alleen in dat derde, dat ze, naar het bevel van Christus, niet van hem wilde fcheiden. Na dit opgemerkt te hebban, menen wij, dat gelijk zodanig Huwelijk , voor dc bekering van 't Wijf aangegaan; bij God, en Menfehen, wettig was geweest, alzo ook in die wettigheid, door die bekering, gene verandering was toegebragt geworden. Die Man, was, en bleef, als. Man van die Vrouwe, gewettigt bij God, die door zijnen Zone , zulks had laten verkondigen : hij werdt gewettigt bij deFrouw, om dat,door haar geloof aan de voorfchriften van Jefus, de bedenkelijkheid, of haren Man wettig bleef, werdt cpgeruimt. Hij werdt daar door, als mede, om dat hij ook van de Vrouw niet fcheiden wilde, gewettigt bij andere Men/cben; en dus ook ' (g) Onder de voorftanders van den Kinderdoop, worden er ook gevonden, die deze opvatting begupftigen. Behalven den vermaarden Docidridge , kan men na?ien , J. Creijgbtfii , in Zijn voorbericht , voor .V. van Tifs, verklaring over 1 Catinth. 2den Druk, pag. 142,  TECEN DEN KINDERDOOP. 27? ook bij de burgerlijks Overheid. Dit nu wordt genoemt, ene wettiging door de Vrouwe; immers, als wij deze vertaling behouden; want het is bekent, dat het voorzetfeljdoorvertaalt,zeerverfchillende betekenisfen heeft, ontrent dat voorflel nu, hebben wij aan te merken,(aa) wat den ongelovigen Man aangaat; 't zij hij den Jood* fchen, of den Heidenfchen Godsdienst aankleefde, zo was den Christelijken, voor hem ene Ergernisfe, of ene Dwaasheid ; indien hij had willen fcheiden van zijne Vrouwe, dan had deze, geen hulp van de Overheid te wagten: derhalven moet men, zodanigen Man, toekennen, ene zagtheid van Geest, enen goeden inborst, ene afkeerigheid van haat, en vervolging, om des Gods» dienst wille. Men moet wijders, in hem onderhiel len, ene meer dan gewone liefde, tot zijne Vrouwe, en misfchien ook tot de Kinderen, die ze t'zamen gewonnen hadden: om al deze redenen , kon de Ap. in enen zeer gezonden zin gezegt hebben, bet gelovig Wijf, wordt gewettigt door den ongelovigen Man. Doch wij moeten (bb) op. merken, dat Paulus hier fpreekt, niet zo zeer, op ene verhalende, cf tonende wijze, (als in indicativo) maar op ene gebiedende wijze, (als in imperativo) en dus kwam het niet pas, om van den Man te fpreken, vermits deze, zijn bevel, zelfs zijn gezegde, zou in den wind flaan; maar tot de gelovige Vrouwe zeggende, dat door haar , haren Man gewettigt wierdt, moeten wij die woorden , verbinden aan de vorigen, ik zegge baar, dat zij bem niet en verlate, e. z, v. Daarenboven, behalven dat die wettiging, aan de zijde der Vrouwe, gefchiedde door de gehoorzaamheid, aan den onbevlekten Godsdienst ; zo mag men ook onderftellen , dat, daar haren Min van enen goeden inborst was, hij ook riiet weinig zal bekoort zijn geweest, ziende dat zijne Vrou-  078 REDEVOERING Vrouwe , zig de opvoeding der Kinderen behartigde; en dezen zogt in te prenten, alle die Christelijke deugden, die in haar uit blonken: deugden, die niet zelden, den haat tegen Jefus Lere, verftompt hebben! $• 29. (**) Men zou zeggen, dat deze onder Helling, zeer wel ftrooken moest , met de denkbeelden van onze tegenfprekers, wanneer dezen, hier verftaan, ene betrekkelijke Heiligheid', doch wij hebben reeds gezegt, dat ze, ten minften het woord, of de klank, van Heiliging, willen behouden; eh dit opzet, is zeer vrugtbaar geweest,in ene menigte van ongerijmtheden, waar over men verbaast moet ftaan. Men fpreekt van ene Heilig' beid, en omfchrijft ze , als betrekkelijk , maar die Heiligheid, tot wien, of wat, is ze betrekkelijk? Is het tot God , of zijne Heilige Wet P Maar dat zal men niet zeggen. Zo moet het dan wezen , tot de Vrouw, of tot de toekomende Kinderen, of tot beide; en dat ij het, waar toe hunne uitdrukkingen , or.s leiden. Men fpreekt van ene Heiligheid des Verbonds, die door de Gelovige, den ongelovige 'wordt medegededt, om Heilige Kinderen te verwekken. Van Man, of Vrouw, die de een , den ander rein, of niet onrein maakt. Van ene vermenging; van ene Heilige vermenging, om den Here een Heilig zaat te verwekken. Van ene voortteling, die niet enkel Vleescblijk , maar gebeiligt is; en wat niet al meer?Uitdrukkingen , die men zelf, onbefchroomt gebruikt, terwijl men ze, in de Bobeewfcbe, en Moravifcbe Broeders, befchouwt, als ten hoogften ongerijmt, en fchandelijk; cn ze zelfs , met den Geest van vervolging, heeft getragt, te verftoren. Uitdrukkingen , door welken , in het verband, zo als ze voorgeftelt worden, men duidelijk ziet, dat de ware onderftelling, deze is; namelijk, dat de heiliging des ongelovigen Mans, door de Vrouw,  tegen den KINDERDOOP. 279 Vrouw, (zonder dat men zegt, wat men 'er door verftaat) vei öorzaakt, dat hij in zijne vermenging met haar, ten minfte, de Vrouwe, niet en verontreinigt; maar dat integendeel deze, in die vermenging, hare Heiligheid, den Man, in zoo verre mededeelt, als het nodig is,om t'zamen Kinderen te gewinnen, die gelijk de Moeder, ene ware Heiligheid bezitten. §• 30. (***) Intusfchen is deze handelwijze zeer vreemt; want behalven , alleen in de behandeling dezer woorden van Paulus, fpreken alle de voorftanders van den Kinderdoop, niet anders, dan van, een zijn in bet Verbond, en in de Gemeinte; van ene betrekking, op bet gelove der Ouders, e. z v., in een woord, zij fpreken altoos , van niets anders , dan van zodanig iets, dat, naar hunne mening, den Kinderen der gelovigen, ftelt tot Erfgenamen des Verbonds ; dat hen geeft zeker Recbt tot de Zaligheid: dit Recht leiden ze volftandig af, van de toerekening des geloofs der Ouders, aan de Kinderen; maar hier , en hier alleen , denkt men, aan ene ware en zedelijke Heiligheid, die in de Jonge Kinderen, zou plaats hebben! wat den Jongftervenden betreft, dat dezen, zodanige Heiligheid zouden bezitten, kunnen wij, door de ondervinding, niet tegenfpreken; maar gij kunt het er, ook niet door bewijzen. Wat Gods woord betreft; gij past toe, op alle de Jonge Kinderen , deze gezegdens, al wat uit Vleescb geboren is, dat is V/cescb: door Gods Wet» verboden was. Hij ontfchuldigt zig, om  tegen oen KINDERDOOP. «83 om dat zodanige Spijze , was (aa) gemein ; met een woord, dat ook door onrein; wordt vertaalt, (i> Paulus handelt daar, van de Spijzen , en zegt , dat gene Spijze onrein zijn; maar dat die acbt, iets onrein te zijn, ze dien onrein zijn. (bb) Onrein. Indien Petrus dit verdaan had, in enen natuurkundigen zin, dan zou hij beftraft zijn geworden, van dien Schepper, die zag al •wat bij gemaakt bad , en ziet bet war zeer goed : want God heeft niets gefchapen, dat in zig zelve, zo als het Paulus uitdrukt, gemein, of onrein fej.dii blijkt klaar, uit deze woorden vs. 15. 't gene God gereinigt beeft, e. z. v. Want de verbodene Spijzen, waren, door de toelating des gebruiks, niet van aart verandert; dus wij het moeten verdaan, van ene wettiging, des gebruiks ; en bijgevolg , moet die wijgering van Petrus , zijn gefproten, uit hoofde van de onwettigbeid des gebruiks , door het Godlijk verbod ; zoo dat onrein, hier betekene onwettig; en het gebruik, van dat onwettige , maakte iemand , naar de Wet , onrein, of onwettig. (**) vs. 28. Daar de Ap. zegt, Goa" heeft mij getoont, dat ik geen Menfcbe, en zou gemein, of onrein beten. Uit die woorden blijkt , zo wij ons niet en bedriegen , zeer klaar , dat Petrus , den Heidenen befchouwde, als de wettige voorwerpen, aan wien ook de Zaligheid moest verkondigt worden, 't Is waar , de Heidenen , waren in enen zedelijken zin , onrein ; doch de ongelovige Joden , waren het niet minder. Dezen , had Petrus te voren befchouwt, als de enige wettige voorwerpen van zijne Zending; maar nu was hij beter onderrigt, en begreep, dat ook den Heidenen, ge- («) Rom. XIV: 14. Ook lezen wij, Hand. X: 15. 7 Gene God gereinigt beeft, en zult gij niet gemeuN maken. V  284 REDEVOERING gegeven was , de bekering ten Leven ; zoo dat ze even als de Spijzen , die voormaals verboden waren' van hunne gemeinbeid , en onreinheid, waren ontheven C3) Dus onze gedagten voorgeftelt hebbende, moeten wij er met één woord, die van onze tegenftanders, op laten volgen. Zij zouden gaarne, even als wij, de woorden onrein, en heilig, vertalen door onwettig, en wet. tig; doch ze niet toepasfen, op het Huwelijk, of de wettigheid der Kinderen; maar op deZaligbeid; en Pau lus doen ze-en, dat de Kinderen, wier Ouders, beide, of een van beide, gelovig zijn, boven andere Kinderen, een recht hebben oP de Zaligheid. En, indien alle de Kinderen der gelovigen , vroeg Stierven, zou memant hunner, aan dien zin twijfelen; maar de ondervinding, wegens de Kinderen, die tot hunnen verflande komen, is hen in den weg. Hieröm nemen zij de woorden onrein, en onheilig, in enen Zedelijken zin; en verbeelden zig, dat de Ap. Leeraart, dat die Kinderen minder onheilig zijn , dan de Kinderen der ongelovi-' gen; maar hoe zulks beftaanbaar zij, met hunne eigene Lere , wegens de algemeenheid der aangeborene Erffmette, en tevens met de ondervinding, zulien zij behoren te weten: wat ons betreft, wij kunnen het niet vereffenen! §. 33- D. Het laatfle voorftel, maar nu zijn ze Hei. lig , gene verdere opheldering, of bewijs, nodig hebbende, gaan wij nu over, om te onderzoeken, wat die woorden van den Ap. voor den Kinderdoop afdoen. Laat ons , ten dien einde onderftellen, dat onze uit! leggmg, geheel buitenfporig is, en dat die , van onze tegenfprekers , alleen, en geheel, de ware is, wat zal men dan nog, gevordert wezen? Zal men dus redeneren ; de Kinderen , wier Ouders, beide , of een van  tegen den KINDERDOOP. 285 van beide, gelovig zijn, zijn Heilig; bijgevolg, moeten aan die Kinderen, terwijl ze Kinderen zijn, Sacramenten toegediend worden? Maar, (1) waren dan de Kinderen , die voor Abraham geboren werden, ook niet Heilig? Zo neen, zegt het ons; zo ja, dan vervalt wederöm , dit uw bewijs; want dezen, werden gene Sacramenten toegediend, (a) Waren de Dogteren, onder Israël, niet op gelijke wijze Heilig, als de Zonen? Zo neen , zegt het ons ; zo ja , waaröm heeft dan God, naar uwe wijsheid, hunner Befnijdenisfe niet bevolen? Of wilt gij, (b) er alleen uit afleiden, dat ze moeten gedoopt worden ? Maar, CO waaröm dan ook niet, dat ze het H. Avondmaal moeten gebruiken ? Want wij zien gene reden, waaröm dit uw bewijs, juist alleen, tot den Doop, moet werken. (2) Ook is uwe fluitreden, indien wij niet geheel blind zijn , ten hoogden onredelijk ; ze is deze, de Kinderen zijn Heilig, bijgevolg, zo mogen , of moeten ze, terwijl ze Kinderen zijn , gedoopt worden; maar zóudt ge van ons, indien wij, juist op gelijke wijze fpraken, deze fluitreden aannemen. De ongelovige Man, is geheiligt, bijgevolg, zo mag, of moet bij, terwijl hij ongelovig is, gedoopt worden ? Maar dewijl gij, die fluitreden verwerpt, om dat ze onrechtzinnig is, zo moeten wij, ook de uwe verwerpen , want ze verfchilt in niets , van de onze. §, 34. V. Een vijfde bewijs, wordt ontleent, uit de onderftelling , dat de Doop gekomen zij , in plaatfe der Befnijdenisfe. Ene onderftelling, die voor zo verre ze, tot een bewijs moet dienen, de zake onzer tegenftanders, verraad : want door dezelve , erkennen zij met er daad , de ftilzwijgenheid des Evangeliums, ontrent den Kinderdoop, zoo, dat ze hunne toevlugt, tot de Wet, moeten nemen. Wij zullen die onderftelling overV 2 we-  28o- REDEVOERING •wegen, en dan zien , of men uit dezelve, een bewijs voor den Kinderdoop, kan afleiden. A. Wat de onderRelling zelve aangaat,- hoe oud ze ook wezen moge; hoe algemeen, ze ook worde voorgeftelt, en zelfs, enigermate aangenomen, van fommigen, die den Kinderdoop verwerpen; moeten wij egter, daar ontrent aanmerken, (a) Dat ze te algemeen, en over zulks, aan misduidingen onderhevig is. Indien , bij voorbeeld, iemand zegt, dat Willem de Ifte, gekomen is, in plaats van Pbilippus de Ilde , zo zal hij, in zoo verre,de waarheid zeggen; maar, als hij, daar uit wilde afleiden, dat bijgevolg, ook de eerste zij geweest, onzen verdrukker, enTijran; dan zouden wij dit voordel, als ongerijmt verwerpen. Zo ook, indien men zegt, dat de Doop, is gekomen , in plaatfe der Befnijdenisfe , zegt men , in zoo verre de waarheid , dat toen de Befnijdenisfe, naar den wille Gods, ophield, te zijn een Sacrament des O.T. de Doop is ingeftelt , als een Sacrament des N. T. maar als men , daar uit wilde afleiden, dat bij gevolg , de Doop zou hebben , de zelfde inzigten , en uitwerkfelen, als de Befnijdenisfe, van wien hij alleen, of voornamelijk, maar zou verfchillen, in de uitwendige plegtigheid, en dus flegts, in ene andere gedaante, de Befnijdenisfe zou vervangen , dan moeten wij, ook zodanig voorftel, als ongerijmt verwerpen: Immers , met een gelijk recht , zou men kunnen zeggen, dat het N. T. is gekomen, in de plaatfe van het Oude; maar als men, daar uit wilde afleiden, ene gelijkheid van aart, van inzigten, en uitwerkfelen, dan zouden onze tegenfprekers zelve, die onderftelling, niet overnemen; immers niet, dan met aanmerkelijke uitzondering. §■ 35- (h) Om een bewijs voor den Kinderdoop te vin-  tegen den KINDERDOOP. 287 vinden , heeft men die onderftelling, zeer listig uitgedagt, en daaröm moeten wij ze , in haren oirfprong, en ware gedaante, voordellen. Gelijk het N. T. heeft twe Sacramenten, den Doop, namelijk, en het Avondmaal ; zo zegt men , had ook het O. T. twe Sacramenten , de Befnijdenisfe, namelijk , en het Pafcba. Vervolgens, dat gelijk het Avondmaal gekomen zij, in plaatfe van het Pafcha, alzo ook de Doop, gekomen is, in plaatfe der Befnijdenisfe. Twe onderftellingcn, die beide even ongegrond zijn. Wat aangaat, (1) die, dat het O. T. gehad hebbe twe Sacramenten, deze is de vreemdfte van beide; want (*) indien tot een Sacrament behoort, een teken, ene betekende zaak, ene overeenkomst tusfehen die beide, en ene Godlijke inftelling, door welke het een Zegel wordt; had dan het O. T. maar twe Sacramenten ? Laten wij ons voorftellen, het groot aantal, der Schaduwagtige plegtigheden, van het O. T. deze alle , niet ene zelfs uitgezonderd, hadden alle die genoemde vercischtens van een Sacrament, van waar is het dan, dat men maar fpreekt, van twe Sacramenten? (*J (**) Waaröm wil men juist, de Befnij- de- (¥) F.A. Lampe, in zijne verborgenheid, van't GenaJe Verbond, lilde deel pag. 1425., en vervolg. Brengt tot de gevvo. ne Sacramenten des O. T. CO zulken, die uk de huishouding der belofte , waren overgenomen , te weten , den Regenboog, de gemeenfehap met de Offerbanden , cn de Befnijdenisfe. (2) Zulken, die er onder het O. T. waren btjgevoegt, te weten, het Eten van 't Paascblam, den Sabbatb, bet Eten van de Zond, Schuld, en Dankbferen, de befprenging des'Bloeds, en de Bezitting van Canaan. Hoe fommigen, uit alle de voorbeelden, vin den Levitifchen Godsdienst, Sacramenten maken, kan men vinden , pag. 1433. 34' V 3  283 REDEVOERING denisfe, en het Pafcha, uit kippen ? (aa) Worden dezen in Gods Woordt, bij malkanderen gevoegt, of aan dezelven iets toegekent, waar door ze, boven de andere Sacramenten , iets bijzonders hadden ? (bb) Of is het, om dat de Befnijdenisfe wordt genoemt, een teken, en van haar gezegt y dat ze voor Abraham, is geweest, een Zegel? Maar hoe dan met het Pafcha? Dat nergens een Zegel, maar flegts een Teken wordt genaamt, en zulks niet verder, dan voor zo veel, het Bloed des Paaschlams, aan de Posten der Deuren gefprengt, voor den Engel, ene aanwijzing was, welke Huizen hij verfchonen moest ; en wordt ook niet den Sabbath, uitdruklijk een Teken genoemt? (/) $. 36. (2) De twede onderftelling, dat het Avondmaal zij gekomen , in plaatfe van het Pafcha ; en de Doop, in plaatfe der Befnijdenisfe, verdient ook onze opmerking. (*) Hierin ontdekt zig de ware reden, waaröm men juist, die twe Sacramenten'des O. T. uitkipt. Wat het Avondmaal aangaat; behalven dat Christus, en zijne Ap. nergens Leren, dat het gekomen zij, in plaatfe van 't Pafcha; zo had men ook, om het zelve, naar Christus oogmerk te bedienen, die onderftelling niet nodig ; overmits de plegtigheid zelve , hare inzigten, en de Perfonen die er toe gerechtigt zijn, duidelijk genoeg waren voorgeftelt, en wel zoo3 dat men in niets,,hoe ook genaamt, nodig had, iets van 't Pafcha te ontlenen , of af te leiden. Maar. met den Doop , was het gantsch anders geftelt. 't Is waar, wij voor ons, die de voorfchriften van Jezus, met er daad, houden te zijn klaar, en volmaakt; wij hebben, nog,om de onderwerpen des Doops te kennen, nog om enige an- de- (0 Exod. XXXI: 13. 17. Ezech. XX: 12. 20.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 280 dere oorzaak, de Wet van Mofes nodig. Jefus voorfchrift, en dat der Apostelen, was den enigen, en genoegfamen Regel, zo lang het Christendom, bij hare eerste zuiverheid bleef; maar toen men den Doop,ook aan Kinderen wilde bedienen, had men nodig te onderliepen, dat de Doop gekomen was, in plaats van zodanig Sacrament des O. T. dat aan de Kinderen werdt bediend. Dan deze uitvinding was te lomp , en zou opzigt gemaakt hebben; want het N T„ had nog een Sacrament, het welk men dan ook, moest gelijk ftellen, met een Sacrament des O. T. en hier toe vond men geredelijk het Pafcha ; en van daar , den waren oirfprong, dier oude , en algemene onderftelling, dat ook het O. T. had ivot Sacramenten. §• 37- (.**) De gelijkftelling van de Befnijdenisfe, en het Pafcha, met den Doop, en het Avondmaal, komt ons voor, zeer verre te wezen, van juistheid, en gegronde overtuigelijkheid. (aa) Wat aangaat die van 't Pafcha, met het Avondmaal, van waar is deze? (f) Is het, om dat het Pafcha,maar éénmaal 'sjaars werdt geviert ; om dat de inftelling van *t zelve, van geen Wijn, cf enigen Drank fpreekt; om dat het geviert werdt ,ter gedagtecisfe der uitleiding uit Egijpten , e. z. v.? Maar in dat alles, kunnen wij geen reden ontdekken, (ff) Is het, om dat Jezus het Avondmaal, aan de Tafel van de Paasch Maaltijd heeft ingeftelt, en bediend? Maar (§) waarïn zoekt gij dan uw bewijs, is het (.) in Jefus Daden? Maar nu heeft hij, aan ene Tafel, eerst het Pafcha , en daar na het Avondmaal gehouden. Wilt ge dan, dat zijne Ap. daar uit moesten afleiden, dat ze het Avondmaal,éénmaal'sJaars moesten gebruiken,en wel, na dat ze onmidlijk te voren , het Pafcha hadden gegeten? Dit voorftel verwondere u niet; want behalven, V 4 dat  290 REDEVOERING dat wij niet en Lezen , dat Jezus, zijnen Ap. het verdere gebruik van 't Pafcha heefc verboden, zo hebben ze ook het volgende Pinksterfeest, nog ge viert. Of zoekt gij uw bewijs, (..) in Jefus ivoorden; maar waar uit blijkt, dat hij, bij die gelegenheid, uwe mening, heefc voorgeftelt ? (§§) Indien naar uwe denkwijze, het Pafcha, en het Avondmaal, dezelfde inzigten hadden , en alleen verfchilden , in de uitwendige plegtigheid, dan heeft Jezus iets overtolligs gedaan, vermits zijn bevel , om de plcgtigheden van het Pafcha , te veranderen in die des Avondmaals , genoeg was geweest ; maar ook hier van, vinden wij niets, (fft) Of is het, om dat Paulus zegt, ons Pafcba is voor ons Geflagt, namelijk Christus (m). Maar fpreekt de Ap. daar van het Avondmaal ? Immers, niets minder dan dat. Integendeel, als hij in den zelfden Brief, (n) zeer duidelijk fpreekt van het Avondmaal, zo vergelijkt hij het , niet bij het Pafcha , maar bij de Offerbanden der Wet; wanneer hij er op laat volgtm, (o) en bebben niet de gene, die de Offerbanden Eten, gemeinfebap met den Altaar ? Dit erkennen zelfs de voorftanders van den Kinderdoop, wanneer ze aan den zclven niet endenken QO' En uit dat alles befluiten wij, dat de enige reden, der gelijklleiiing van 't Pafcha, met he: Avondmaal , daar in gezogt wordt, dat gelijk het ene, zo ook het andere, een Maaltijd zij. . 5. 38. (bb) Cp de vergelijking, tusfehen de Befnijde- nis« (m) 1 Cor. V: 7. (») Cap. X: ifi. 17. («) vs. 13. (p) F. A. Lampe , Genade Verbond lilde deel, Hoofdft. XXIV: § VI., handelende van de Dankbferen, zegt. Zij had' den veel overeenkomst, met bet Sacrament des H. Avondmaals.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 291 nïsfe, en den Doop, valt meerder te zeggen. Wij zullen ons met deze aanmerkingen vergenoegen, (f) Cijlieden fpreekt , van den Doop , als van ene aflegging der vuiligheid des Ligcbaams; die afbeeld, ene geeftelijke Wasfching, en Reiniging; maar moeten wij ons dan niet verwonderen, dat gij niet en ftelt, dat de Doop gekomen zij, in plaats van alle de Wasfchingen , en Reinigingen, dien de Wet van Mofes voorfchreef? (ff) De Befnijdenisfe, betrof genoegzaam alleen, de Zonen, die agt dagen Oudt waren; er werden, wel is waar, bij toeval, ook volwasfenen Befneden , doch in hunne Befnijdenisfe, was geen onderfcheid, hoe ook genaamt, van die der Kinderen, uitgezondert alleen, den Ouderdom van den Befnedene; maar als gij lieden nu , een Sacrament, dat genoegfaam, alleen Kinderen betrof, en dat, zeldfaam, en bij toeval, aan Volwasfenen bedient wordende , gene andere gedaante aannam , wik laten vervangen door een Sacrament, dat Geloof, Bekering, cn Belijdenisfe vordert;zo en kunnen wij niet beletten, dat gij zulks doet, en daar door uwe zinnen verblind; maar vergun ons, dat wij er ons over verwonderen: dat wij gene gclijkllelling kunnen goedkeuren , van dien Doop, die naar onze bevatting, alleen Volwasfenen betreft, met een Sacrament, dat genoegfaam alleen Jonge Kinderen betrof: ten minfte dat wij u herinneren, dat deze onderftelling, alleen voor u zelve is, en gij er u van , niet kunt , nog moogt bedienen , wanneer het u waarlijk ernst is, om ons te overtuigen. §• 39- (c) Deze aanmerkingen , vooraf gezonden zijnde, moeten wij de onderftelling zelve, wat nader inzien , en wederleggen ; ten dien einde , zullen wij (l) de Befnijdenisfe befchouwen , (*) op haar zelve. V 5 il)  29* REDEVOERING (5) Zij was gegeven , alleen voor Abrahams Manlijk, en Vleeschlijk Zaat: bijkans alleen gefchikt, voor zulken, die agt dogen Oudt waren; de Volwasfenen, waren er toe gerechtigt, alleen uit hoofde der Geboorte; de krankzinnigen onder dezen, waren er, niet van uitgefloten : ze beftond in ene fmertelijke , en bloedige toediening; en was, eenmaal bediend zijnde, een bijblijvend , en beftendig merkteken , waar door de Joden, van alle Volkeren, onderfcheiden werden; maar om nu dit alles, met den Doop overeen te brengen, is onze zaak niet. (**) Laat ons de Befnijdenisfe befchouwen, in hare inzigten; dezen waren twêledjjg, en wel (aa) in 't algemeen, met betrekking tot het joodfche Volk, aangemerkt als het Vleeschlijk Zaat van Abraham; dezen zullen wij (f) voorflellen; het is namelijk zeker, dat de Befnijdenisfe was een Zegel, van de belofte aan Abraham, en dus ook van de bezitting van Canaan; ze fchijnt, benevens de Spijs Wetten der Joden, gefchikt te wezen, tot de bijzondere vatbaarheid dier Natie: ze was een hinderpaal, voor de Huwelijken met vreemde Volken: door haar, werden de Joden gevormt, tot ene bijzondere Maatfchappij, die afgezonden van alle andere Volken, zonder enige vermenging, bleven het Zaat Abrahams ; opdat het blijken mogt , dat onze Here niet alleen uit Juda gefprolen; maar ook het ware Zaat Abrahams was. e. z. v. Nu in dit alles, en in 't geen men verder van dien aart kan opgeven, wordt niets ge- von- G?) Dit zullen wij, zeer kort kunnen afdoen, cm dat men het,breedvoerig elders vinden kan; onder anderen, en zeer voldingend, bij H. Fenema, over den aart der Bonczegelen; pag. '47- 1 154- En in de Brieven , over de voorwerpen van den Doop; pag, j3i — ,5c.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 293 vonden, dat enige gemeenfehap heeft, met den Doop der Christenen. §• 4°. (tt) Maar , zal men vragen, had de Befnijdenis ook gene inzigten, tot het Genade Verbond, en de Zaligheid; inzigten, die overëenftemmend waren, met dien des Doops ? Wij antwoorden met alle vrij. moedigheid, neen: doch deze ontkenning, heeft opheldering, en bewijs nodig. (§) Onder het N.T. is het Geloof in Christus, het verördend middel ter Zaligheid: dat Geloof, wordt in Gods Kinderen gewerkt door het Woord , en verfterkt door de Sacramenten. Uit dien hoofde, beantwoorden de gelovigen aan hunne roeping; ze zijn gelukkig, en Gode aangenaam. Maar wat hen aangaat, die den wille des Heren weten, zonder ze te doen; bij wien het gehoor, niet gepaart gaat, met het Geloof; die de Sacramenten gebruiken, zonder het Geloof: dezen beantwoorden in niets, aan hunne roeping; ze zijn ongelukkig, en Gode ten hoogften onaangenaam. Gantsch anders was het gelegen, onder het O. T. want , offchoon de ware Gelovigen van dien tijd, het beste gebruik maakten van den fchaduwdienst, en dezen uit dien hoofde , Gode , op ene bijzondere' wijze aangenaam waren , zo moet men zulks , niet rechtftreeks afleiden , uit de inzigten van de Wet des Vleeschlijken Gebods; maar van ter zijde, uit het tusfehen, of bijkomend Geloof; want de gehele fchaduwWet, aan het gantfche Volk gegeven , had rechtftreeks een ander inzigt: ze vorderde van het gehele nakroost van Abraham , niets anders , dan ene letterlijke , en ligchamelijke gehoorzaamheid , zoo dat zij alle , die verfleken waren van het Geloof, en de inwendige Heiligheid; zelfs zulken, die ten opzigte der Zaligheid, in den grootften nadruk, vijanden Gods waren; egter in,  204 REDEVOERING in, en door die onderhouding der Wet, Gode aangenaam, en Rechtvaardig waren. Immers, Paulus van zijnen onbekeerden ftaat fprekende, zegt dat hij, naar de Rechtvaardigheid die in de Wet was, bad onberispelijk geweest (r). §• 4i- G§) 't Is waar , dat het Geloof van dien tijd , zig vertegenwoordigde, en om zo te fpreken , daar ftelde, die Heilgoederen, welken door de fchadu. wen, als toekomend werden afgebeeld; zoo dat ze, van de Gelovigen werden omhelst, en aangenomen. Maar ook hierin, moeten wij gebruiken, den Geest des onderfcheids : wij moeten die onderftelling , niet verder uitftrekken , dan tot alle die Heilgoederen , welken voor hen, die onder de oude huishouding leefden, nodig, en gefchikt waren: bijvoorbeeld, het gene door de Offerhanden, en de Reinigingen, werdt afgebeelt; maar wij moeten uitzonderen,alle die fchaduwbeelden, die alleen voorftelden, zodanige goederen, die in *t geheel niet, voor het O. T. gefchikt waren; en van dien aart, menen wij, dat de Befnijdenisfe zij geweest. Ze wees den Joden, te rug, op Abraham; voor uit, op de betere huishouding, en vertoonde een goed, dat niet voor het O. T. gefchikt was, namelijk de Zaligheid, zonder de werken van Mofes Wet, zo als wij ftraks zullen aanwijzen 0). (§§D 't Is ook waar, dat de H. Schrift, meermaalen fpreekt, van ene Foorhuid des Harten, en van ene Befnijdenisfe van dien; maar om die fpreekw:jzen wel te verftaan, moeten wij onderfcheidenlijk be- grij- (r) Philip. III: 6. CO Dat onder het O. T. openbaringen plaats hadden, die behelsden zodanige Goederen, welken alleen voor het N. T. gefchikt waren, 'kan men afnemen uit i' Petr. I: 10 12.  tegen den KINDERDOOP. 295 grijpen, (.) dat het tegenbeeld der Befnijdenisfe,-ook was ene inwendige verandering des gemoeds, die, bijzonder bij de gelovige Joden , in 't begin des N. T. zou plaats hebben, zo als wij, over Col. II: 11. 12., nader zien zullen; C-O dat egter die verandering des gemoeds, voor zo verre ze, het tegenbeeld der Befnijdenisfe uitmaken zou , naar Gods wil, onder het O. T. niet mogelijk, nog geöorlooft was; even zo min, als de eigenlijke Befnijdenisfe , voor den agtflen dag , mogt gefchieden. Hieröm is het ook , dat Gods belofte, om bet Harte der Joden te Befnijden, (<) wordt toegepast op de dagen des N. T. (...) Overmits nu de tegenbeeldige Befnijdenisfe, over 't algemeen, zou beftaan , in zig te ontdoen van iets , dat in Gods oog Onrein, en hem onbehagelijk was; en zulks den Joden, door dc Befnijdenisfe , als een nadruklijk Gebod , dagelijks werdt voorgeftelt ; zo is het niet te bewonderen, dat de Heilige Mannen, ijverende, tegen alles wat Gode mishaagde;de Zonde, bijzonder de vooröordelen, en het daar uit volgend Ongeloof, en hardnekkigheid, hebben voorgeftelt , door ene toefpeling op de Voorhuid, en derzelver Befnijdenisfe. En zulks, zonder dat uit zodanige toefpeling , regtftreeks, het oogmerk der Befnijdenisfe, moet worden afgeleid. Althans zodanige toefpelingen, zijn overvloedig bekent («). §. 42. (/) Deut. XXX: 6. Levit. XXVI: 4r. («) Zo fpreken Paulus, en Perrus , van het Ligchaam, als van een Tabernakel; 2 Cor. V: 1. 2 Petr. I: 14. Zo wordt er gefproken, van enen Doop , met den H. Geest, en met Vuur ; Matth. Hl: 1 \. Van enen Doop , die het tegenbeeld der Zendvloed is. 1 Petr. III: 21. En het woord Avondmaal, wordt gebruikt, tot eue af beelding, van den laatften Kerkftaar. Openb.  505 REDEVOERING §. 42. (bb) Nu moeten wij de Befnijdenisfe befchouwen , voor zo verre ze, fcbaduwagtig was. . (f) Dat de willekeurige Geboden , van den Joodfchcn Godsdienst in 't gemeen, en de Befnijdenisfe in 'c bijzonder, fchaduwagtig waren , onderfteücn wij te zijn , ene waarheid , die voldingend bewezen , en genoegfaam algemeen aangenomen wordt. Zij die voorgeven , dat de Befnijdenisfe zou zijn geweest, een voorbeeld van den Doop, en dus de laatfle, het tegenbeeld van de eerfte; fehijnen geheel van 't fpoor verbijstert te wezen; en wijnig te weten, van den aart, der voor, en tegenbeelden. De Sacramenten des N. T. kunnen gene tegenbeelden wezen, van 't geen, door de fchaduwen werdt afgebeelt, want dan moesten ze behelzen , de afgebeelde zaak zelf. Deze onderftelling , komt de Roomfche Kerk te pas, die het nut der Misfe, als ene gedurige Offerhande, daar op kan gronden ; maar ze voegt den Proteftanten, zeer wijnig. Immers, gelijk de Heilgoederen des N. T. aan ons worden voorgeftelt, woordelijk, door de Prediking, zo worden ze zakelijk, en als door Schilderijen, aan ons voorgeftelt, door de Sacramenten; tewijl egter, nog de woordelijke,nog de zakelijke voorftelling, behelzen de zaak zelf; maar ze zijn er flegts de voorjlelling van. Of wil men, dat ene voorftelling , het voorbeeld zal wezen , van ene voorftelling? Waaröm denkt men niet aan de Wasfchingen, • en Openb. XtX: 9. En wat de Befnijdenisfe aangaat, behalven van ene Befnijdenisfe des Harten , leest men ook , van ene der Oren. Hand. VII: 51. Mozes, zijne onbefpraaktheid uitdrukkende, zegt, dat hij onbefneden van Lippen was. Exod. VI: 11. 29. Ja zelfs, aan de Bomen, wordt ene Voorhuid, ea Bei'nijdeaijfe toegekent. Levit. XIX: 23.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 297 en Reinigingen der Joodfche Wet, dezen hadden immers , de meeste overeenkomst met den Doop. Eindelijk zo menen wij dat, in het teken der Befnijdenisfe, niets kan gezogt worden , 'c welk met den Doop , enige overeenkomst zou hebben. §• 43- Ctt) Indien nu de Befnijdenisfe, fchadu wagtig was, dan volgt, dat ieder Befneden jood, een fchaduwbeeld opleverde; maar nu is Jefus ook Befneden ; en derhalve komt in bedenking, of het fchaduwagtige zijner Befnijdenisfe, geheel overëenftemde, met'dat der gemene Joden, dan of ze, enen bijzonderen nadruk had ? Wij menen het laatfte; want gelijk van alle de fchaduwen , zo was het voorbeeldige der Befnijdenisfe, ge. grond, in het Oordeel, en den wil van Cod; offohoon nu Jezus door de Joden is Befneden, voor zo verre hij , gelijk alle de andere, tot het Zaat Abrahams behoorde; zo was hij egter, het ware Zaat Abrahams, dat enkeU voudig Zaat, in 't welke, alle de Gejlagten der Aarde, zouden Gezegent worden. Hij was het tegenbeeld, der voorbeelden; en wat de Befnijdenisfe betreft, hij'was het, door wien het tegenbeeld der Befnijdenisfe, moest worden daar geftelt; als zodanig nu, werdt hij van God befchouwt, en over zulks, moest zijne eigene Befnijdenisfe, iets bijzonders afbeelden, 'i geen in niemand anders, dan in hem plaats had. Daarenboven, had Jezus voor zig zelf, niet nodig,een Teken, en Zegel, van de Zaligheid, zonder de werken van Mozes Wet. Uit dit beredeneerde, leiden wij af, dat wij Jezus, in zijne Befnijdenisfe , ons moeten voordellen , eerstelijk , als dien, die alleen het tegenbeeld der Befnijdenisfe, zou daarftellen; ten twede, als ene afbeelding van zijn Gees- ' telijk Ligchaam, 't welk, in, met, en doorhem, zou Befneden worden. §• 44-  aoS REDEVOERING §. 44. (ttt) Om nn in het tegenbeeld der befnijdenisfe,niet mis te tasten, moeten wij het teken zelf, inzien. Het verkeerde ontrent de voorhuid; deze was een deel van't Ligchaam: God was'er den maker van: ze moest naar zijn wil,zeven dagen blijven; op den agtften dag,moest ze als onrein,op ene fmertelijke,cn bloedige wijze, worden afgefneden, door, of in den naam van hen, die op Mozes Stoel zaten; deze befnijdenisfe, verzegelde de vermenigvuldiging , of de vrugtbaarheid van Abrahams Zaat; en derzelver nakoming, werdt aangedrongen , door ene bedrijging van uitroeijing. Dit opgemerkt hebbende, laat ons nu befchouwen, (§) het tegenbeeld van Jefus eigene befnijdenisfe. Deze is niet verre te zoeken; te weten, in zijne fmertelijke,en bloedige kruisfiging, waarin de Joden, zijnen dood; maar God, den dood der fchaduw Wet bedoelde. Immers, als wij hem befchouwen als den beloofden Mesfias, dan hadden de Joden, zijn beftaan, alleen aan God te danken: gedurende de zeven dagen van het O. T. bleef hij, naar den wille Gods rein ; de Joden hebben hem , in de belofte aangenomen, en verwagt: maar ten agtften dage, toen hij zig vertoonde, hebben ze hem befchouwt, als een verügtelijk, en fchandclijk lidt, van hun Ligchaam; die zig onderwond, om het gezag der geestelijkheid te ondermijnen; hunne boosheid, ten toon te ftellen; zig te kanten tegen de Wet van Mozes; deszelfs gebrek, en nabij zijnde affchaffing te Leeraren; die zig enen aanhang maakte, van zulken uit de Schare, dien men als vervloekten befchouwde. Uit dien hoofde is hij, als het hoofd van zodanige Bende, op ene fmertelijke, en bloedige wijze afgefneden f», en dat wel door, CO Van den Mesfias wordt gezegt, dat hij afgefneden is uit bet  TEGEN DEN KINDERDOOP, 599 door, of in den naam van hen, die op Mozes Stoel zaten. Hun voorwendfel was, dat, indien Jefus niet van het Joodfche Ligchaam werdt afgefneden, dan dat Ligchaam gevaar liep, om door God te worden uitgeroeit: zij gaven voor, dat hij als ene voorhuid, de yrugtbaar* heid der Joodfche Kerk, zou hinderlijk wezen; om die redenen, hebben ze hem, als ene veraste! ij ke, en onreine voorhuid , weggeworpen (w) , op dat zijne gedagtenisfe zou vergaan : hunne taal was, bij die neder, ligt, zul niet wederom op/laan ; en ze waanden , over hem, getriömfeert te hebben; zoo dat hun gezag, zou bevestigt blijven. Maar naar Godsoordeel, had Jefus, door deze tegenbeeldige Befnijdenisfe , over die Overheden, en Magten , getriömfeert, en door zijnen Djod, zo wel hun gezag, als dat van Mozes Wet, den Doodfteek gegeven. Zeer fraai (telt Petrus dit voor , (x) als hij zegt. Die, (te weten Christus, als den Mesfias) wel is gedood in vï Fleescb (in het Vleeschlijk Jodendom) maar levendig (dat is, rugtbaar, en vermaart) gemaakt door den Geest (te weten, de bediening des Geest). Ia, (of door welke bediening des Geest; bij (door zijae Ap. in, en door wien hij fprak) dtn Geesten (namelijk hen, die opMozesSioel zaten,en die,zo van nen zei ven, als van anderen, befchouwt werden, als grote Geesten) in de Gevangenisje (dat is, die in de Wet van Mozes, en bet Land der Levendigen. Jef. LUI: 8. Hij rnoest uitgeroeit worden. Dan IX: 26. Dit zelfde woord, wordt Exod. IV: 25. van de Befnijdenisfe gebruikt. (w) In een Zinbeeld, van gelijke betekenisfe, komt dd Mesfias voor, als den Steen, die van de Bouwlieden verworpen is. Hand. IV: EN KINDERDOOP. 301 Christenen, van een, en ander, afkerig maakten ; daarënboven werden dezen , even als hunnen Meester befchouwt , uit de Synagoge geworpen, en als veragtelijke , cn fchandelijke leden, van het Ligchaam van Mozes afgefneden : dit nu moest bij de Christenen , het geestelijk affnijden van de fchaduw-Wet , verhaasten. Deze Befnijdenisfe was fmertelijk, om dat de zwakheid der Christenen, hen, de Wet van Mozes, deed befchouwen, als ene voorhuid, die een deel was, van hun eigen Ligchaam. Immers, het is iets grootsch, als iemand den Vaderlijken Godsdienst, hoe fiegt ze ook wezen moge, verlaat, zonder een zeker fmertelijk gevoel, fpruitendc uit de betrekking, dien hij er op gehad heeft. Ook was ze bloedig; niet alleen, uit hoofde van de vervolgingen, die ons worden voorgeftelt, a,ls enen Strijd , tot den bloede toe j maar ook uit aanmerking , van de onaangenaamheden , die ze ondervonden van hun ongelovig , en fomtijds allernaafte Maagfchap. Daarenboven konden de Christenen, hun Vleesch, en Bloed, 't geen hen, aan hunne Maagfchap verbond , om zo te fpreken, niet uit fchudden. Paulus, die bij ondervinding fprak, betuigt daaröm met de grootfte aandoening , dat het bem ene grote droefheid, en ene gedu. rige fmerte W2S: dat hij wehfebte , verbwnen te zijn van Christus, voor zijne Ihoederen; zijn Maagfchap naar den Fleefebi 00. Hij fc'iildert de omftandigheden der Christenen van zijnen t:jl , met de levendulte verwen, wanneer hij ze (a) voorllelt, als enen Strijd, (niet alleen) tegen Vleesch, en Bloed, (te weten, hun Maagfchap; en het gevoel dat ze hadden, van hunne betrekking , op 't zelve) maar ook , tegens de Burgerlijke HeerCO Rom. IX: 1.-3. (O Epftu VI: 12. X a  3o2 REDEVOERING Heerfchappijën, tegen de Overheden, de Magten, en de geweldhebbers der Waereld ; tegen de Duifternisfe dezer Eeuwe ; ("dat is,de verblinde,en verblindende vooroordeelen :) tegen hen, die, 't zij onder de Joden, 't zij onder de Heidenen , zig een gezag , over den Godsdienst , hadden aangematigt, te weten, de Geestelijkheid, of zo als de Ap. ze noemt, de Geestelijke boosheden in de Lugt , of, in bet bovenbemelfcbe. Dat het bevel van deze Geestelijke Befnijdenisfe , was aangedrongen, door ene uitroeijing, die bedreigt werdt aan allen, die de Wet van Mozes, zouden blijven aankleven ; cn eindelijk , dat ze gefchikt was , tot de vrugtbaarheid der Kerke, behoeft geen breedvoerig bewijs; want door haar , werdt de middelmuur des affcheidfcls , ter neder geworpen , en de Heidenen, het Volk Gods, in elijft. Dat nu, en op welke wijze, deze Befnijdenisfe der Gelovigen, vetëenigt zij, met die van Christus, zal ons blijken, als wij Paulus, Collosf. II: ÏI. 12., zullen horen fpreken. §. 46. (2; Wat nu de onderffellihg aangaat, dat de Doop , in de plaatfe der Befnijdenisfe is gekomen ; deze menen wij , dat zeer ongegrond is, en voor ene eigendunkelijke uitvinding, te houden zij. Immers, (*) het is ene onderflelling, die men , (behalven het aanvoeren van Collosf. II: n. 12. , en waar over, wij flraks zullen handelen,) niet en bewijst: aan onze zijde , is het ene ontkenning, derhalven hebben wij niets te bewijzen. Intusfchen is het zeker , dat die, zoo algemeen aangenomene onderltelling, van de Apostelen , nergens wordt geleeraart. In hunnen tijd, waren er vele Joodschgezir.de Christenen , die bij den Doop , het Avondmaal, en den gantfehen Godsdienst van Christus, wilden voegen, de Befnijdenisfe, en de on-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 3°3 onderhouding van Mozes Wet. Dezen zijn door de Apostelen befiraft, onderrigt, en overtuigt: maar, indien ze nu van begrip waren geweest, dat de Doop, van de Befnijdenisfe verfchilde , niet in inzigten , en uitwerkfelen , maar alleen, in het uitwendig teken; hoe kwam dan te pas, het zeggen, indien gij u laat Befnij* den, zo zijt gij van de Genade vervallen: dan is Cbru. lus, u onnut geworden ? Deze fterke tale, moet worden toegepast, of op het teken, of op de inzigten, der Befnijdenisfe. Het kan niet zijn op het teken, indien de betekende zaak , toch dezelfde , met die van den Doop was : te minder, om dat toen Paulus dit fchreef, de omkering van Mozes Wet, nabij was: ook droegen de gelovige joden, het teken der Beftrjdemsfe, m hun Vleesch, zonder daar door, van de Genade te rervalen. Zal mm het dan toepasfen, op do inzigten der B tfmjdenisfe, behelzende onder anderen, dar ze den Befnedene fchuldig maakte , om de ganifche Wet van Mozes te onderhouden? Maar dan volgt , dat de Beftiijdenisfe, van den Doop, ook verfchilde in inzigten. Of zal men zeggen , ook de Doop, heeft dat inzigt, dat ze den gedoopte fchuldig maakt, om de gantfche Wet van Christus, te onderhouden? Maar volgt niet, uit deze uwe eigene redekaveling, dat, gelijk de Doop, den gedoopte verbind, tot de onderhouding van Christus Wet, ze hem insgelijks verbind, tot ene verzaking van alles, dat in de Wet van Mozes, onbeftaanbaar is , met de Wet van Christus? Brengt ge zelve, hier niet toe de gantfche fchaduw Wet, en in 't bijzonder, de Befnijdenisfe zelf? En volgt daar uit niet middag klaar, dat de Befnijdenisfe, cn de Doop , ten minften, één tegenpijdig^z\gt hadden? s 4.7 f **) Moet gij u niet verwonderen , dat de * X 3 AP°S"  Sc4 REDEVOERING Apostelen, in hunne vermaarde vergadering in JerufaJem; (*) waarin ze het gefchil, wegens de Befnijdenisfe, befliscbten, niets en gewagen, van deze uwe geliefkoosde, en door u, zoo noodzaaklijk gemaakte, onderflelling? Dat men in alle hunne Brieven, er niets van en ontdekt; zelfs dan niet als ze de Befnijdenisfe afkeuren? Ene afkeuring, die niet zelden gefchied: ene afkeuring, die op de beste wijze, kon geftaaft zijn geworden, door uwe onderftelling, indien ze waar was? Bij voorbeeld, als de Apostelen fpreken van Jonge Kinderen , en hunner Befnijdenisfe verbieden , Lerende aan alle de Joden, die ouder de Heidenen zijn, van Mozes Wet af te vallen, e;; dat zij de Kinderen, niet en zouden Befnijden fV). Waaröm hebben ze er dan, ter dier gelegenheid niet bijgevoegt, maar gij moet ben Dopen; of, want de Doop is gekomen, in de plaatfe der Befnijdenisfe"? Immers, indien dc Ap, ook Kinderen hebben gedoopt, dan moeren ze, naar uwe onderftelling, dien Doop hebben bedient, als gekomen zijnde, in de plaatfe der Befnijdenisje; maar dan kwam het immers niet te pas, hen te Leren, dat ze de Kinderen, niet en zouden Befnijden. Of hebben de Ap. flegts voor hen zeiven gelooft, dat de Doop gekomen was , in de plaatfe der Befnijdenisfe, zonder den gelovigen , deze Lere voor te houden ? Maar zelfs dan , hebben zij er zulk een gewigt niet aan gegeven, als gij doet: en zulk ene handelwijze, was onbeftaanbaar, met die openhartigheid, waar van z'j zulke doorflaande blijken gaven, en er zig telkens op beriepen. Indien nu de Ap. hier ontrent zwijgen, neemt ons dan niet kwalijk, dat wij het met hen doen. (***_) Gij neemt deze onderftelling te hulp, niet om te be- (b) Hand. XV: (c) Hand. XXI: II,  TE C EN DEN KINDERDOOP. S°S bepalen het teken , of de betekende zaak des Doops: want dit leert gij genoegfaam , uit de woorden van Christus , en zijne Ap. en in zoo verre , hebt gij de Wet van Mozes, nog de Befnijdenisfe nodig: maar om dat naar uw oordeel, Christus, en zijne Ap. in debe. velen des Doops, de onderwerpen , niet zoo duidelijk hebben uitgedrukt, als gij , in hunne plaats geweest zijnde, zekerlijk zoudt gedaan hebben, of een minften wenscht dat ze mogten gedaan hebben,, zo hebt ge nodig, de toevlugt te nemen, tot de Befnijdenisfe, en de onderftelling , dat de Doop in hare plaats gekomen is. Dit doet gij, niet, om te onderkennen die onderwerpen, waar van Christus, en de Ap. duidelijk fpreken: want dezen onderkent gij, met ons, zeer klaar, in de bevelen des Doops; maar gij doet het, om er uwe onderwerpen, de Kinderen namelijk, in te dringen. Intusfchen, hoe wonderlijk fpringt gij er mede om? Opdat ge uwe onderftelling , dat de Doop gekomen zij , in plaatfe der Befnijdenisfe , enen glimp moogt geven, zo voegt gij er bij, dat ook het Pafcha, is vervangen door het Avondmaal: maar nu, daar het Pafcha, buiten allen twijfel, van Jonge Kinderen werdt gegeten, onthoudt gij hen egter het Avondmaal. De Befnijdenisfe, zegt gij, is vervangen door den Doop: nu werdt alleen de helft der Kinderen Befneden , en gij Doopt alle Kinderen! Van waar toch, zulk ene vreemde ongelijkvormigheid? In de daad, uwe verblinding moet zeer groot wezen, indien ge niet en bemerkt,dat ze een natuurlijk gevolg is, van uwe dolende begrippen. §. 48.(****) Eindelijk,hoe zouden wij geloven, dat de Doop gekomen zij, in de plaatfe der Befnijdenisfe; daar het blijkt, dat gij zelf, die onderftelling niet volkomen aanneemt. Immers, zult ge daar van enig voorX 4 deel  3cS REDEVOERING deel hebben , dan moet gij aldus denken : „ In den „ Doop, mogen of moeten wij, uit de Befnijdenisfe, ,, dat alles overnemen, 't geen door Jezus, en deAp. ,, in de inftelling des Doops, niet uitdruklijk is voor„ geftelt." Ik zegge dat alles: want als wij, iets "dat enen Godlijken oirfprong heeft , ons ten voorbedde ftellen moeten , dan zijn wij verpligt, om het zonder enige uitzondering te doen. Of mag men, uit Gods voorfchnfc, alleen dat uitkippen , 't geen ons behaagt; er iets bijvoegen , naar ons welgevallen , en er zelfs, ene zeer affttkende verandering in maken? Nu aan dat alles, maakt gijlieden u fchuldig: want als de Doop, gekomen is, in de plaats der Befnijdenisfe ; waaröm Doopt gij dan uwe Kinderen . niet op den achtften dag? Immers, naar Gods voorfchrift, mogt de Befnijdenisfe. nog vroeger, nog later gefchieden. Van waar uwe Peters cn Meters? Of had God, die ook bij de Befnij. denisfe verordent? En dat het voornaamfte is, waaröm Doopt gij niet alleen de Zonen ? Indien ge nu ook de Meisjes Doopt, neemt ons dan wederöm niet kwalijk, dat wij genen genoegzamen grond hebben , om overtuigt te wezen, dat gijlieden, in de daad gelooft, dat de Doop gekomen is, in plaatfe der Befnijdenisfe. Ik ■weet, gij zegt, dat bet al, of niet Dopen, van Meisjes . maar tne owflandigheid is , die den aart van den Doop niet en verandert. Maar , (aa) wanneer gijlieden vraagr, of men ook Meisjes mag Dopen, verkeert dan uwe vrage niet, ontrent de onderwerpen desDoopsP Maar als wij vragen , of men Kinderen, 'c zij Zonen, 't zij f Jogt eren , mag Dopen, verkeert dan ook onze vrage niet, ontrent de onderwerpen des Doops ? (bb) Zo ja, dan zijn uwe Cogteren, en onze Kinderen, de onderwerpen des Doops : maar van-waar nu, die bui- ten-  tegen den KINDERDOOP. 307 tenfporige onderftelling, dat de onderwerpen van een Sacrament, behoren tot derzelver omftandigbeid ? Kunt gij dit den Roomschgezinden bewijzen , dan zal het , zelfs in onze ogen, geen heiligfchennis wezen, als ze levenloze dingen Dopen! (cc) Gij zegt, wij verkiezen ook de Meisjes te Dopen, want zulks is maar ene omltandigheid : wij kunnen op gelijke wijze zeggen, dat wij verkiezen , nog Zonen , nog Dogteren, te Dopen, om reden , dat gelijk gij, het al, of niet Dopen der Dogteren , houdt te zijn ene omftandigheid , wij ook het al, of niet Dopen, van Zonen, en Dogteren, houden te zijn , ene omltandigheid. Of waaröm zijn bij u, de Dogteren, meerder ene omltandigheid, dan de Zonen , en Dogteren bij ons ? (dd) Indien gijlieden nu leert, dat, hoewel de Doop gekomen is, in. de plaatle der Befnijdenisfe, egter de eerfte, van de laatfle, daarin verfchilt, dat men ook de Dogteren mag Dopen, en men niet aan den agtften dag bepaalt is , en zulks zonder dat, door een of ander, de natuur des Doops, wordt benadeelt; waaröm mogen wij, op onze beurt dan ook niet Leren, dat het onderfcheid dier twe Sacramenten, ook daarin gelegen zij, dat men gene Kinderen , 't zij Zonen, 't zij Dogteren, mag Dopen, en dat zulks de natuur des Doops, nieten benadele? Of van waar hebt gij, het uitfluitend voorrecht, om met de Befnijdenisfe, naar uw welgevallen, te mogen omfpringen ? §. 49. (d) Het enigfte bewijs, dat men bijbrengt ter flaving der onderftelling, dat de Doop gekomen zij, in de plaatfe der Befnijdenisfe, wordt ontleent, uit de woorden van Paulus, die wij vinden, Collof. II: ir. 12. In welken gij ook Befneden zijt, met ene Befnijdenisfe die zonder banden gefcbied, in de uittrekking des Ligcbaams X j der  S08 REDEVOERING der Zonden des Vleefch, door de Befnijdenisfe Christi. Zijnde met bem begraven in den D«o/>, in welken gij ook met hem opgewekt zijt, der bet Gelove der werkinge Gods die bem un den Doden opgewekt heeft. Wegens die bewijs , moeten wij aanmeiken. ('-) Dat indien uit het zelve mogt blijken , dat de Doop gek :men zij, in de plaatfe der Befnijdenisfe, dan nog dit voorftel van den Ap. niets kan bewijzen, ten voordele van den Kinderdoop; om reden, dat die Doop waar van hij fpreekt, en die naar de onderftelling van onze tegenftanders , zou gekomen zijn, in de plaatfe der Befnijdenisfe, zodanig wordt omfchreven , dat men hem althans , niet op jorge Kinderen , kan toepasfen. Immers, de Ap. alhier van den Doop fprekende, fielt hem voor, in zodanige bewoordingen, die den Kinderen , volftrekt uitfluiten. (*) Vast gaat het, dat de Ap. fpreekt, vans althans tot Volwasfenen; maar waar uit blijkt, dat hij fpreekt, van Jonge Kinderen? Of worden dezen, door zijne reden , van vs. 1. tot vs. 7. niet volflrekt uitgefloten ? (**) De Ap. fielt de Befnijdenisfe, en den Doop \oor, als ene drangreden, van zijne vermaning; %iet toe, dat niemand u — vervoere, door de Philofcphie, e. z. v. Maar raakt die vermaning, den Jonge Kinderen? Hij fpreekt tot, en van zulken, die in Christus volmaakt waren : van hunne Befnijdenis zegt hij , dat ze gefchied, door de uittrekking des Ligchaams der Zon. de : van hunnen Doop , dat ze opgewekt zijn door het Gelove. Hoe zal men zulks op Jonge Kinderen toepasfen , of waar uit blijkt, in des Apostels redenerirg, dat hij ze enigermate bedoelt heeft? §. 5c. (2) Toen wij over Hand. II: 38.30. fpraken, hebben we opgemerkt, dat het voor onze tegenftanders, om butnen Kinderdoop te bewijzen, genoeg was, in  TEGEN DEN KINDERDOOP. 309 in die plaats te vinden ene belofte, die den Kinderen toekomt, en een daar bij gevoegt bevel, des Doops. Over deze woorden van Paulus, moeten wij ene foortgelijke aanmerking maken: hier wordt gewag gemaakt, van de Befnijdenisfe, en van den Doop: de Ap. wel is waar, zegt niet, dat de laatfle gekomen is, in de plaats van de eerfle; maar, dat gebrek wordt door de flerke verbeelding van de Kinderdopers, vergoed, 'e Is hen genoeg, ene plaats te vinden, in welke Befnijdenis, en Doop, bij malkander worden gevoegt. In de daad ene vreemde, en losfe denkwijze: laat ons flegts, één voorbeeld bij brengen. Bij onzen Ap. (d) worden de Vaders omes Vleesch, gevoegt bij den Vader der Geesten; zal men nu zeggen , dat de laatfle gekomen is, in de plaats van de eerllen? Intusfchen zeggen onze tegenflanders, dat onze voorhebbende woorden, duister zijn; en waarlijk ze zijn het, als men hunne vreemde uitlegging overneemt; maar moest men zig dan niet herinneren, dat men in de duisternis, gevaar loopt, van mis te tasten;en het niet redelijk is, een bewijs te willen afleiden, uit ene plaats , dien men zelfs zegt, duister te wezen ? Doch , laat ons Paulus zelf horen fpreken, en wij zullen bevinden , dat hij, wel verre van te Leeraren, dat de Doop gekomen zij, in de plaats der Befnijdenisfe; zelfs niet eens en fpreekt, van de eigenlijke Befnijdenisfe ; maar enkel en alleen, van derzelver tegenbeeld, zo als het in zeker opzigt, den gelovigen van zijnen tijd, door den Doop, vertegenwoordigt werdr. §. 51. Tot het recht verfland van des Ap. woorden, moeten wij (*) vooraf opmerken, (aa) dat ze zijn een aandrang van Paulus waarfchouwing, vs. 8. Ziet toe, dat 00 Hebr. XII: 9.  3» REDEVOERING dat niemand u als enen roof en vervoere, door de Pbilofopbie. e. z. v (f) Naar dien de Ap. van gene andere vernietiging en gewaagt, dan van Mozes fchaduw Wet, zo als men uit vs. 15-17. duidelijk zien kan; fchijnt er gene reden te wezen, waaröm men door dePbilofopbie, de Wijsbegeerte der Heidenen, moet verftaam (ff) Vermits door de Philofophie, niemant als een roof, kan vervoert worden , zo wordt ze v;m de Ap. nader omfchreven; ten minften, hij paart ze met ene ij dele verleidinge. (tft) Van deze ijderle , verleidende , en dus verbasterde Wijsbegeerte , zegt de Ap dat ze was , naar de overleveringen der Menfehen; bedoelende alle die ongodlijke bijvoegfelen, waar mede de Joden, de Wet van Mozes hadden bezwaart. Naar de eerfte beginfelen der Waereld. Volgens den ftijl van Paulus {e), verftaat bij daar door, de fchaduw Wet, voor zo verre die van God, was ingeftelt. Niet naar Christus. Dit is zeer klaar. De ongelovige Joden, berustten in de Wet zelf, en wilden Christus niet kennen, als het einde de Wet: dus was hunne Wijsbegeerte, niet naar Christus. Deze waarfchouwing wordt door den Ap. aangedrongen, van vs.9,- 15. zeggende, (bb) vs. 9.,want in bem woont alle de volheid der Godheid Ligcbamelijk. (f) De uitleggers die hier menen te vinden, ene befchrijving van Christus Godheid, en van hare vereniging, met zijne Menfchelijke Natuur , fchijnen wijnig acht te geven , op den ftijl , en het oogmerk van den Ap. Immers, bij zegt riet dat de Godheid ; maar wel, dat de Volheid der Godheid in hem woont. Ook fchijnt het woord Ligcbamelijk, in dien zin, niet te pas te komen; immers kan de Godheid , nog hare Volheid, niet gezegt worden» («) Zie onder anderen, ons Tekst Kap. vt. 20. al.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 3II den, in een Ligchaam te wonen. Eindelijk, kunnen wij niet zien , hoe zodanig voordel, hier te pas zou komen. (ft)Ene betere uitlegging, ontlenen wij"uit deze woorder. (ƒ) Uit zijne Volheid, bebben wij ontfangen, Genade, voor Genade, want de Wet is door Mozes gegeven ', de Genade , en Waarheid, is door Jezus Christus geworden. De fchaduw Wet namelijk, had ene Volheid, door een overvloed van Beelden, die de toekomende Heilgoederen vertoonden : Zij was ene Volheid der Godheid, vermits ze niet alleen , van God gegeven, maar ook in hare foort volmaakt was; zoo dat ze, het kenmerk droeg, van ene oneindige Wijsheid, en Godlij kbeid. Ze woon,!e bij Mozes, en bij hen, die op zijnen Sf.oel zaten ; doch niet anders , dan febaduwagtig. Maar in Christus, woonde ze Ligcbamelijk, als het tegenbeeld der fchaduwen. Immers , zo verftaat het onzen Ap. als hij vs. 17. zegt, welke zijn een Schaduwe der toekomende dingen; maar bet Ligchaam is Christus. En in 't vorige Hoofdft. vs. 19. Dat in bem alle de Volheid woont, te weten, als bet hoofd der gemeinte; door wien vrede gemaakt was , e. z. v. zo als uit het verband blijkt, (fff) Hoe zulks dient tot ene drangreden, van zijne waarfchouwing , vs. 8, behoeft gene breedvoerige aanwijzing. Immers, als in Christus het tegenbeeld der Schaduwen, en dus de zaak zelf, gevonden wierdt, dan moest men van de voorbeelden, als geheel onnut zijnde, afzien. §• 52 (cc0. Ene twede drangreden is, vs. 10. ende gy zyt in hem volmaakt, die het hoofd is van alle Overheid ende magt, (f) in bem, te weten Christus, voor zo verre in bem de Volheid der Godheid, ligctiamelyk woont, en hij if) Joh. I: i) Ik ver'ërdinere u hst Koningrijk,gelijkerwijze mijn Vader,mij verordineert heeft ,op dat gij Etet,en Drinket, aan mijne Tafel,in mijn Koningrijk, ende Ziitet cp Tronen, oordelende de twaalf Gejlagten IJraëls f». Van daar, dat de Ap. zig noemen , gezanten van Christi wege (y). Gois mede Arleiders , die het fondament hebben gelegt (z). Dienaars Christi, en uitdelers der verborgenheden Gods (o). Van daar C»} Matth. XVI: 19. (ctOJoh. XX: ai-23. (x)Luc. XXII: 29. 30. Cy)2Cor, V: ac, (2)1 Cor, Ilt' ?. 10. C«yCaP-IV: U  TEGEN DEN KINDERDOOP.: pf daar hunne tale, dit zegge nc Cb). Het beeft den Heiligen Geest, en ons goed gedagt Cc). Dat bet woord bunner Predikinge, niet en is der Menfcben woord; maar waarlijk Gods woord (d). Zo dan, die dit verwerpt, die en verwerpt geen Menfcbe , maar God, die ook zijnen Heiligen Geest, in ons beeft gegeven (e). Van daar, dat Paulus zeggen lconde, in den dag, wanneer God — zal Oordelen door Jefus Christus , naar mijn Evangelium (f). OX 63 (3) Wij geloven, dat de Apostelen aan hunne lastgeving, volkomen hebben voldaan, en, om zo te fpreken, met genoegen, en goedkeuring van Christus, ons hebben nagelaten, een volmaakt voorfchrift, van dat alles, 't geen wij geloven, en betragten moeten. Een voorfchrift zoo volmaakt, dat het door de geringfle aflating, of het minfte bijvoegfel, ontciert, en geweld aangedaan wordt. Een voorfchrift, dat reeds, niet alleen in delen; maar ook in trappen volmaakt was, eer de Christenheid zig bekommerde, om ingevolge hunner dwaasheid, door het oordeel van Congiliè'n, bepalingen te maken 5 wier voorgewende nuttigheid, altoos onderftelde , ene twijfeling, aan de volmaaktheid van den regel der Apostelen. Wijders geloven wij, dat de bediening der Apostelen, met huunen Dood, heeft opgehouden , én is vernietigt geworden; zoo dat er niets van zij overgebleven, dan hun gezag,'t welk alle Christenen verpligt, om zig aan hunne voorfchriften, volkomen te onderwerpen, 't Is waar, wij kennen den Antichrist , van wien de Protestanten zig hebben afgefcheiden; gave God, dat wij ook in fommigen van dezen, niet (b)i Cor. VII: 12, (e)Hand. XV: 28. (d) 1 Thesf. II: 13. (O Cap. IV: 8. (ƒ) Rom. II: ifJ.  32g REDEVOERING' niet den Geest van den Antichrist, en ontdekten! Intusfchen wij houden ons verzekert , dat niet alleen, de Heerfchappij in de Roomfche ,Kerk ; maar ook die , welke zig ontdekt bij zodanigen, die zig van die Kerk hadden afgefcheiden; om 't even, onder welke gedaante ze ook worde voorgeftelt, haren oirfprong genomen heeft, of nog neemt, uit de vleeschgezindheid , de eigenliefde, en den hoogmoed, van zodanige Broeders, die, van wegens hunne aangeborene, of verkregene be. kwaamheden, door hunne mede Broeders, tot voorgangers waren verzogt; die, niet vergenoegt met de hoe» danigheid , van Dienaren der gemeinte; zig, door ene aanëenfchakeling van verwarrende begrippen , hebben befchouwt, en vervolgens van anderen doen befchouwen, als gehele, of gedeeltelijke Erfgenamen, van de tijtels, en de bediening der Apostelen 1 §. 64. (4) Ingevolge nu van zodanige Belijdenisfe, betuigen wij dat, wij ons verpligt rekenen, om te verwerpen , alle zodanige Leringen in den Godsdienst, waar van het ons niet en blijkt, dat ze op het gezag van Christus , en zijne Apostelen rusten; en althans, indien het ons mogt blijken, dat ze er tegen ftrijdent nademaal wij nu den Kinderdoop houden te zijn , ene der zodanige Leringen, zo verklaren wij, dat wij den zeiven , al wierd hij ook, van de gantfche Christenheid eenparig gelooft, en gebruikt; al had dat gebruik, eenparig, en beftendig plaats gehad, door alle de Eeuwen van het Christendom; al hadden Tertullianus, Ju. ftinus, of wie hij ook zijn moge, niet alleen dien Doop befchermt ; maar ons ook verzekert, dat ze door de Apostelen was ingeftelt, en bediend geworden; al hadden wij dergelijke verzekering, van Jgnatius; ja, al had zelfs Polijcarpus , dien waardigen Discipel, van den laatst  TEGEN DEN KINDERDOOP. 220 laatst geftorven Apostel, ons verzekert, dat hij zulks van zijnen Meester Jobannes, gehoort, en gezien hadi en dit zijn getuigenis, met den Dood bekragtigt; dat wij zeg ik, nog dan, ons verpligt zouden agten, om ter liefde van Christus, en zijne Prophetifche bedie. ning , die hij door zijnen Dood heeft bevestigt, dien Doop fmadelijk te verwerpen. Ziet daar onze'rondborstige, welmenende, en, zo wij ons niet en bedriegen, recht Proteftantfche Belijdenisfe. Ziet daar onze Conciliën;, ziet daar onze Sijnodens! §• 65- (5J Een der redenen , van deze onze denkwijze, is ontleent, uit de waarfchouwingen van Christus, en zijne Apostelen , tegens de dolingen dien zij voorzagen, dat met er haast zouden opkomen. Waarfchouwingen die algemeen zijn, en zonder enig Peifoon , of gevoelen uit te zonderen. Immers, (ezus waarfchouwt ons , tegen de valfche Propbeten , 'die in Schaapsklederen zouden komen (g). Tegen zulken die indien bet mogelijk ware, ook de uitverkorene zouden ver. leiden. En zulks met ene nadruklijke bijvoeging , ziet ik hebbe bet u voorzegt (&}♦ En wat de Apostelen'aangaat , hoe veelvuldig zijn niet hunne waarfchouwingen ? Alleen in de Brieven aan Timotbeus, vinden wij er verfcheidene (O- Waarfchouwingen, die niet alleen zien op latere tijden ; maar ook , op 't geen dat kort na hunnen uitgang, zou gebeuren. Immers Paulus zegt ik weet dat na mijn vertrek, zware Wolven tot u inkomen zul» Cf) Matth. VII.' 14. 15. (b) Csp. XXIV: 24. 25. (0 Eerften Brief Cap. I: 3. <5. 7. 19. 20. Cap. IV: 1. 3. 7. Cap. VI: 5. Tweden'Brief Cap. I: 13. 15. Cap. H: 16—rp.Cap! IV: 3. 4.  REDEVOERING zullen, die de Kudde niet enfparen: en uit u zeiven zul* Un Mannen opftaan, /prekende verkeerde dingen, om de Discipelen af te trekken, agter baar (*). En wat kan fterker wezen, dan deze zijne betuiging : Indien u ie. mand een Evangelium verkondigt, buiten bet gene gij ontfangen bebt, die zij vervloekt (Q* §. 66. (6) Wij hebben reeds gezegt, dat men in 't begin van de derde Eeuive, de voetftappen van den Kinderdoop ontdekt. Zij die hem voorftaan, bekommeren zig, om ze te ontdekken, tot reeds in 't midden van de twede Eeuwe; zij beroepen zig op woorden, die men, om zo te fpreken, met nijptangen moet rekken, zullen ze enigen fchijn hebben, dat ze zodanigen Doop bedoelen- en dan moet nog ene gunftige verbeeldingskragt, bet'grootfte bewijs opleveren. De orgerijmtheid van deze nafporing, is zoo dikwijls, en bondig aangewezen,, dat de voorftanders van den Kinderdoop , den moed, in dezen fchijnen op te geven. Intusfchen is dit hunne bedoeling. Indien, dus denken ze, de Doop der Kinderen, in Christus Kerk, reeds 15 Eeuwenlang, heefc ftand gegrepen: indien men zelfs daar van, enige voetflappen vindtin 't midden der twede Eeuwe , zo mag men befluiten, dat dit gebruik, reeds ten tijde der Apostelen, heeft ftand gegrepen; te meer, om dat wij van vroegere tijden, zeer weinig berigt hebben. Hoe wijnig nu zulk een redeneertrant afdoet, blijkt uit de volgende aanmerkingen. (*) Ze rust op deze onderftelling , dat het namelijk niet mogelijk , of ten mmfte waarfchijnlijk is, dat er reeds zoo vroeg, dwalingen in Gods Kerk zouden hebben plaats gehad; maar behoeft het bewijs, dat ze reeds plaats hadden, ten tijde der Apos* (J) Hand. XX: 29. 30. (/) Gal. I: 9.  tegen den KINDERDOOP^ 331 Apostelen? Getuigt niet Eufebius, die in 't midden der twede Eeuwe bloeide , dat de Kerke na den tijd der Apostelen , niet lang Maagd is gebleven? Immers het is zeker, dat ten tijde van Tertullianus, reeds verfcheidene andere bijgelovigheden, en die onze tegenfprekers, met ons verwerpen, hebben plaats gehad; ten minften hij fpreekt van Doopgetuigen , van het teken des Kruis, van bet Zalven der Dopelingen , en van bet geven van Melk, en Honig, aan ben: en niet veel later, liet men de Jonge Kinderen, tot het Avondmaal toe. (**) Indien in de eerfte tijden van het Christendom, den Kinderdoop was befchouwt geworden, als een gebruik, dat onafgebroken van der Apostelen tijd, herkomftig was; van waar dan, dat Tertullianus hem afkeurt, en dien Doop, door het concilie van Neöccefareen, is veroordeelt geworden? Of was die veroordeling, ene doling; maar waaröm is ze dan niet tegenfproken, en dat wel op dien billijken grond, dat die Doop, van de Apostelen herkomfl.ig was? §. 67. VIL Het zevende, en laatfle bewijs, dienende tot enen aandrang, van het even voorgaande, is dat de Kinderdoop , door gene algemene Kerkvergadering is vastgeltelt , 't geen men onderftelt dat gefchied zou zijn geweest, indien hij niet van dc tijden der Apostelen af, had ftand gegrepen. Zo zeer ons deze onderftelling , en de daar op gebouwde redenering verwondert , zo zien wij met genoegen, dat het niet van de meerderheid wordt aangevoert. Wij zullen er ons van kunnen afmaken, door deze aanmerkingen. A. Dat zodanig bewijs rust op twe onderftellingen , die beide of, valsch zijn, of, van onze tegenftanders zeiven, niet worden aangenomen, (a) De eerfte is, dat alles, wat niet in ene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt; Z moet  332 REDEVOERING moet gehouden worden te zijn , van enen Godlijken oirfprong , of ten minften , ten tijde der Apostelen , reeds te hebben plaats gehad ; maar zou men in gemoede, op zodanige voorwaarde, alle de bijgelovigheden van het Pausdom willen overnemen ? En wat ons Kerkgenootfchap aangaat , zal men uit die onderftelling , een bewijs zoeken, voor de waarheid der Lere van 't Werkverbond? Want zeker, is deze nimmer, door ene algemene Kerkvergadering goedgekeurt; althans, ze was ten tijde van het Dordfche Sijnode nog onbekent. Ook is nimmer in ene algemene Kerkvergadering vastgelteld , de Lere, dat ook onbekeerden, het Avondmaal mogen, of moeten gebruiken; maar zal men ons nu willen doen geloven , dat ze even daaiöm , ten tijde der Apostelen , heeft ftand gegrepen ? Nog eens ; in de bediening van het H. Avondmaal, is onder ons, federt wijnigeJaren ingedrongen, en zeer algemeen aangenomen geworden, een gebruik, dat te voren onbekent was, en zo wij ons verbeelden, fchadelijk is; men pleeg onderfcheid te maken, tusfehen ene Woordelijke, en Zakelijke voorftelling, van de waarheden des Evangeliums : de eer/ie, zo als ze gefchied door de Prediking ; de andere , door het bepalen der aandagt, op de tekenen der Sacramenten; zoo dat in het gebruik der Bondzegelen , gene andere Prediking te pas komt, dan alleen 't gene, de tekenen, en derzelver gebruik, ons, als 't ware toefpreken. Het nieuw ingevoerd gebruik, beftaat in ene redevoering, die men aan de Tafel des Heren , den Dischgenoten voorhoud , waar door dezen, zig in 't geval bevinden, om of, naar het geen uit Gods woord wordt voorgeftelt, niet te ho- i ren, en dan is zulk een gebruik , ten minften onnut. Of, om hunne aandagt, van de tekenen af te trekken; maar  tegen den KINDERDOOP. 333 maar dan wordt het voornaamfte, zo niet het eniaüe inzigt der Sacramenten , niet wijnig verkragt. Intusfehen het is zeker, dat zodanig gebruik, nimmer in ene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt ; maar hoe zou het te pas komen, als men ook daar uit wilde af. leiden, dat het van de tijden der Apostelen, herkomftig is? f» §. 68. (b) De twede onderftelling , waaröp dat bewijs rusr , is deze. Alles wat in ene algemene Kerk* vergadering is vastgeftelt , moet verdagt gehouden worden : maar is dit nu ernst bij hen, die zulk een bewijs aanvoeren? Of waaröm roemen ze, op de Lere die in 't Sifnode van Dordt, is vastgeftelt ? B. 't Zal er niet op aankomen, of wij hen die zoo fpreken, hunne onkunde in dezen, of iets anders, te vergeven hebben. Wij zeggen alleen, dat het ene algemeen beken ie H;ftorifcfie waarheid is, dat in den Jare 418 , in Afrika , in 't Concilie van Cartbago , doorgaans genaamt het Congilium Melevitmum , 't welk aangelegt werdt onder Aurelio, Bisfchop van Carthago, en uit 214, Bisfchoppen beftond, is gemaakt de volgende ii2de Canon. Desgelijken is goedgevonden , dat een iegelijk die ontkent, dat de kleine, en versebgeboren Kinderen , die van barer Moeders buik aan, gedoopt worden, tot vergeving der Zon. den gedoopt worden, en dat zij, uit de Z«) De fchadelijkheid dezer gewoonte, vindt men nadruklijfc voorgeftelt, bij G. van Aalst, Mengelftoff.ïn !Ide Deel. pag. 487. e. z. v. Ze wordt ook nog, van enige wijnigen verworpen. Z 2  334 REDEVOERING ftand zulks ontmoet heeft, kan men bij anderen, overvloedig vinden (w). §. 69. Dus hebben wij, met Gods hulpe, onze wederlegging van den Kinderdoop, ten einde gebragt. Ene wederlegging, waar mede wij niets anders bedoelt hebben , dan om in dezen, den Godsdienst van Christus , met Geestelijke Wapenen te verdedigen; of het dienen mogt, om fommigen van u, te brengen tot de Gehoorzaamheid des Geloofs , en anderen te bevestigen, in die gehoorzaamheid. Ik heb deze redevoeringen, niet kunnen opftellen, dan met het fmertelijkst gevoel,over de jammerlijke noodzakelijkheid, waarin de Christenheid zig maar al te veel bevindt, om namelijk, te moeten werken, tot afbreking, en den kostelijken Tijd te verfpillen, dien men anders kon gebruiken, om met verenigde kragten , opvte bouwen. Hem die mijn hart kent, roep ik aan met alle vrijmoedigheid, tot ene getuige, niet alleen, van de welmenenheid mijner pogingen, en van mijnen ijver, voor zijnen bezwalktenGodsdienst; maar ook, van mijne opregtheid. Hij weet, dat ik de waarheid zegge, en niet en liege, als ik u verzekere , gelijk ik doe ; dat ik de redenen voor den Kinderdoop, met alle, voor mij mogelijke naarftigheid, en onpartijdigheid, heb nagefpoort; en ze ter goeder trouwe voorgeftelt ; dat alle die redenen , wel verre van mij te overtuigen, in tegendeel, mij, in mijn Geloof hebben verfterkt , en wel zoo, dat in die alle t'zaam genomen , nog in een enige van dien, mij niets, hoe ook genaamt, is voorgekomen, waar door ik, in Gods te- (») Zie S. Episcopius proeve, tegen A. Heidanus, pag. 359. en Hendrik Waarma , Hiftorifch verhaal, wegens de Lere der Doopsgezinden, pag. 34- e- z« v-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 335 tegenwoordigheid , mij te befchuldigen zou hebben , wegens het verwerpen van ene Lere, voor welke ten minften, nog één reden , of fchijnreden zou wezen , die overtuiging met zig bragt. Neen geliefde, alle die voorgewende redenen,hebben zelfs genen angel,in mijn gemoed overgelaten. Ach ! dat de voorftanders van die Lere, ook zulk ene betuiging konden doen, ontrent de redenen , dien wij voor onze Lere hebben aangevoert! Redenen, dien ik heb opgegeven, met ene zoo volkomene overtuiging, dat mij in dezelven gene zwarigheid, hoe ook genaamt, overblijft. Indien gij wilt uitzonderen , de uitwerkfelen der Menfchelijke zwakheid , door welken ik, naar uw oordeel, of misfchien, naar het oordeel Gods, niet met genoegzame befchijdenheid, mogt geijvert hebben; en zulks biddeik, dat mij vergeven worde! Indien gij wilt uitzonderen,deze, of gene uitlegging, in welke ik mogt misgetast hebben ; dan betuige ik , het daar voor te houden, dat al het gene ik tot u fprak, ik het tot God gefproken hebbe, en nog fpreke : wilt het dan niet ten kwade duiden, dat ik die rondborftige, en ernftige betuiging , met deze nadruklijke aanmerking befluite ; te weten. Dat gelijk ik aan den enen kant, mij verzekert houde, dat wanneer ik , benevens allen , die den Kinderdoop verwerpen, zullen geöpenbaart worden, voor den Rechterftoel van Christus, wij dan, van deze onze verwerping , gene redenen zullen behoeven te geven, vermits die Lere , niet in de Hemden gebonden is ; ik aan de andere zijde , vreze , dat zij, die zodanigen Doop hebben voorgeftaan, zig zullen hebben te verantwoorden ; en door onze redenen, en welmenende pogingen, zul' len befchaamt, en veröordeelc worden 1 Vergun mij wijders, dat ik deze redevoering, en mijne gehele verZ 3 han«  336 REDEVOERING handeling over den Kinderdoop , met enige toepaste, jijke aanmerkingen befluite. §. 70. Ik heb, mijne Broeders, redenen om te denken, dat er ondn- u zullen wezen, die, niet tegendaande ze mijne redenen hebben a?ngehoort, egter hunnen gelief koosden Kinderdoop, nog blijven aankleven. Wat zal, wat moet ik nu, van de zodanigen oordelen ? Een van beide moet waar zijn; of dat zij, of wij,in dezen, geheel blind zijn; of wel, dat er iets zij, 't geen voor een van ons beide, verborgen is. Vast ga? t bet, dat er, 't zij bij u, 't zij bij ons, ene doling plaats heeft; ene doling, die in het oordeel Gods , beflischt is, en ten onzen opzigte, eerlang zal beflischt worden: en wijders, dat het onzen pligt is, ons zeiven te oordelen, op dat wij niet veroordeelt zullen worden. Gelijk wij ons hart, voor uwe redenen, niet willen fluiten; fluit dan ook het uwe, voor dé onzen niet. Wij menen, ten minden dit recht te hebben, dat wij ingevolgen al het beredeneerde, dit befluit mogen maken, namelijk, dat het gefchil, 't geen wij behandelt hebben, zig bepaalt, tot deze eenvoudige vrage, mogen de Jonge Kinderen , naar Gods welbehagen , gedoopt worden , ja, of neen? Immers een derde, of enigen middelweg, kan er riet ukgedagt worden. Nu menen wij, dat we in de ene fchaal van uw redelijk oordeel, gelegt hebben, de redenen van ontkenning, en in de andere, die van bevesnging. Wij zouden ons gemoed verkragten, en owe redelijkheid te kort doen, indien wij niet en geloofden , dat de eerden bij u, min, of meer, zwaarder wepen : en dat ge, gene vrijmoedigheid en hebt, om ons gevoelen te verwerpen, met die ruimte van gemoed , als wij het uwe doen. WTat mag dan h< ( tegenwigt zijn, dat uw oordeel , zoo tegendrijdig van het  tegen den KINDERDOOP. 337 het onze, doet overflaan? Mijne geliefde, wij menen dat tegenwigt te kennen, en wenfehen het u, naar onze denkwijze, voor te ftellen, niet om u te verbitteren, maar, om het aan uwe redelijke bedenkingen, tot uwe verbetering, voor te dragen. Van de grote menigte, die den Godsdienst, nog kenc, nog bemint, zullen wij niet fpreken ; deze is gefchikt, om allen Godsdienst, hoe flegt ze ook wezen moge, te omhelzen. Wij bedoelen alleen de zodanigen , wier gelove, op overtuiging fteunt, of fteunen kan. Gave God, dat wij gene redenen hadden, om te geloven, dat er onder hen gevonden worden, zulken.die den Kinderdoop voorftaan, om tijdelijk belang, en om Menfehen niet te mishagen . terwijl zij den zeiven , van harten verwerpen, of ten m'nften, als ene ongegronde kleinigheid befchouwen ! In anderen menen wij te befpeuren, de uitwerkfelen , van ene zeer verdorvene eigenliefde , waar door men fchijnt, bij zig zelve gezworen te hebben, om liever alle kunftig uitgedaste, en ter mondftopping gefchikte redeneringen , te gebruiken, dan om ene,éénmaal aangenomene onderftelling, of Lere, te laten varen. En wat zelfs de besten onder hen, aangaat ; hunne oren , en harten, vinden wij onbefneden, door de gewoonte, de volgzugt, en de verblinding; veröorzaakt door het befchouwen, van ene, anderfints met recht, beminde menigte; door het algemene vooröordeel, dat zonder uitzondering, alles wat in iedersKerkgenoctfehap gcleerc wordt, de zuivere waarheid zij; door de daar uit afgeleide verpligting , om alle die leer (tukken , het koste wat het wil, en op allerlij wijze, te moeten verdedigen; en God weet, wat niet al meer ! §. 71. Op zodanige wijze, mijae Broeders, befchouZ 4 wen  338 REDEVOERING wen wij u , en zeggen het openlijk, niet uit liefdeloosheid ; maar op dat ge u zeiven, mongt beproeven. Gelukkig voor u, indien wij dus fprekende, dolen; en daar van willen wij geerne, door uwe opregte Belijdenisfe, overtuigt wezen, maar in ene zaak, zult ge ons niet kunnen overtuigen: wanneer wij namelijk, de kennis die wij van 's Menfehen hart hebben , voegen bij onze gegevene redenen, tegen den Kinderdoop, dan houden wij ons ten vollen verzekert, dat er onder u, die onze redenen, met min, of meer onpartijdigheid, hebben aan2ehoort , en overwogen , niemand wezen kan , die den Kinderdoop blijft aankleven , met ene volle verzekertheid , in een rein hart. Wij geloven in tegendeel, dat naar de mate uwer redelijkheid, gijlieden min , of meer gevoel hebt, zoo van de zwakheid uwer bewijzen, als van de kragt, der onzen. Ook onderkennen wij in u, een gebrek, dat vele Christenen aankleeft: wanneer men zig befchouwt, als door Christus te zijn verlost, en een recht te hebben tot de Zaligheid , dan fchijnt men zig, daar mede geheel, als met de hoofdzaak , te vergenoegen ; terwijl men de bevelen van Christus, of, op ene flordige wijze verwaarloost, of, niet dan met aanmerkelijke uitzonderingen betragt. Men laat zig voorftaan, dat als men de hoofdzaak deelagtig is, het overige, van minder aanbelang , zo naauw niet zal genomen worden 1 Onder dat mindere, ja zelfs geringere, plaatst men ook, de Lere van den Kinderdoop. Maar mijne Broeders, zal voor ons ene geringe zaak wezen, bet Gebod van ben, die des Heren, en Zaligmakers, Apostelen zijn; één der twe Sacramenten; een Sacrament, dat maar éénmaal, aan ons mag bedient worden ? Of zo gij dit oordelen mogt, zullen wij dan, ook des wegens, geen reken- fchap  TÉGEN DEN KINDERDOOP. 330 fchap moeten geven , gelijk gij met ons gelooft, dat, wij zullen moeten doen , zelfs, van elk ij del woord, dat wij zullen gefproken hebben? Bedenkt dan deze dingen wel; herinnert u de liefde, en de daar uit volgende gehoorzaamheid, die gij aan Christus verfchuldigt zijt: brengt u voor den Geest, dat allergewigtigst tijdflip, in 't welke alle uwe daden, en dus ook, de gehoorzaamheid aan zijn bevel des Doops, in 't Hebt van Gods aanfehijn, zullen geftelt worden. Vraagt u zeiven welmenend, ernftig, en in Gods tegenwoordigheid, af, niet wat gij ons zult antwoorden; maar, wat gij zult antwoorden , aan Christus, wanneer gij , voor zijnen Rechterftoel zult geöpenbaart worden ; voor zijnen Rechterftoel , daar uwe Voorgangers, daar Kerkvergaderingen , daar gewoonte , en volgzugt, u niets zullen baten; daar Menfchenvreze zal veroordeelt, en alles beflischt worden, naar den enen volmaakten, en klaren regel, die ons door Christus, en zijne Apostelen, is nagelaten! §. 72. Mijne geliefde Broeders, wij houden ons verzekert, dat, indien men dusdanig handelde, er dan vele van u, gebragt zouden worden, tot de gehoorzaamheid des Geloofs; die de wapenen, tegen den Here, en zijnen gezalfden opgevat, zouden nederleggen. En zo wij ons, wegens dezen, of genen, mogten bedriegen, die na zulk ene handelwijze , mogten betuigen , zig voor den Kinderdoop te blijven verklaren; mijne geliefde, dat dan nog, de Broederlijke liefde blijve! De gelovige Tbesfalonikers, waren onkundig , ontrent een Leerftuk van veel meer aanbelang; ja zelfs, doolden zij deswegens, gelijk de ongelovigen ; egter Paulus, noemt hen Broeders Qo). \ Is waar, dat het Christendom, CO I Thesf. IV: 13. Z 5  34o REDEVOERING dom» in latere tijden, van zodanigen Geest, zeerTvervreemt is geworden: dat om gefchillen, 't zij van wij. nig aanbelang , 't zij, om zulken die onbedischt, of (E>nbeffischbaar waren, de zwakfte partij, door de bovendrijvende , pleeg uit de gemeinte gefloten, en het Koningrijk derHemeien, onwaardig gekeurt te worden; maar bet is ook waar, dat men zodanige handelwijze, nimmer zag , nog zien kan, dan van Menfehen, die zoo verre van den Geest Christi, vervreemt zijn, dat hun hart, meer door eigenliefde, en hoogmoed, dan door -den waren Godsdienst , en de liefde van Jezus, beheerst wordt. Ach mijne Broeders! dat gij, dat wij, ons aan zulke voorbeelden, tot enen affchrik, mogten Spiegelen! Laten wij trachten, om in onze gemoederen te planten , of op te wekken, het zelfde gevoelen , dat in hem was , die ons toeroept , weest mijne navolgers, gehjkerwijs ik ook Christi (ƒ>). §■ 73- Wat dan ons aangaat; wij kunnen niet anders, dan deze uwe Lere, veroordelen: wij bekennen , dat onze Geest, dikwijls in ons ontftoken wordt, als wij zien, dat gij die Lere zoekt te Raven, met, voor ons, niets beduidende redenen ; dat gij nsar ons oordeel, uwen buik, met draf vtrvujr; dat onze redenen, nog onze betuigingen , geen den minflen ingang fchijnen te vinden, bij uwe gemoederen; cn nog meer, dat gij deze uwe Lere , wilt i.efchermen , met vleefchelijke wapenen, die ons oraangenaamheden; maar u? zo wij vastflellcn, Gods ongenoegen veröorzaken. Wat nu betrtft , zulken onder u , die deze, of enige andere Lere, op ene onchristelijke wijze voorftaan; die door hun gedrag ontdekken, ene aaLëwCfchakelh)g van ondeugden, , (f) i Ccr. XI: t.  TEGEN PEN KINDERDOOP. 341 den, die met het ware Christendom niet beftaanbaar zijn: gelijk Jefus, den zodanigen, uit het getal zijner Discipelen heeft gemonflert, zo kunnen ook wij, hen niet voor onze Broeders erkennen. Maar wat u aangaat, van wien wij, naar den aart der liefde kunnen , of behoren te geloven, dat den waren Godsdienst u ter harte gaat; dat gij den Here Jefus waarlijk lief hebt; u moeten, en willen wij, als onze broeders befchouwen! ge. lijk gij misfchien in ons, andere dolingen wilt verdragen,of ten minften behoort te verdragen;zo willen wij, niet alleen met alle wel menen heid, ook deze uwezwakheid dragen; maar zelfs, wij houden 'er ons, ten drnrften toe verpligt. Wij willen de gemeenfehap der heiligen houden, naar de voorfchriften der Apostelen; en de zo dikwils aangedrongene verdraagzaamheid, zonder enige verbastering, gehoorzaam nakomen. Ons gebed is fteeds voor u ten goede! §. 74. Maar wat nu u zelve betreft. Indien gij lieden ons, en ons gevoelen, met die zelfde overtuiging, en zekerheid befchouwt, als wij verklaart hebben, u , cn uw gevoelen te doen, dan volgt van zelve, dat gij gerechtigt zijt, om ons op gelijke wijze te behandelen, als wij u willen doen; ten ware dat gij daari'n, iets onchristelijks mogt ontdekken. Maar, wilt dan ook van uwe zijde, de broederliefde niet vergeten! bedenkt dat wij, niet den Doop, maar alleen den Kinderdoop verwerpen; terwijl wij verklaren,ftandvastig te willen aankleven, dien Doop, waar van gij zelve gelooft, dat hij door Christus is ingeftelt. Bedenkt, of onze redenen zoo verwerpelijk zijn, als fommigen zig verbeelden, of ten minften voorgeven: herinnert u, dat een van beide, volkomen gelijk, of ongelijk moet hebben. Indien nu het ongelijk, aan onze zijde mogt wezen, dan im-  342 REDEVOERING immers zijt gij nog verpligt om, ingevolgen onze duure betuigingen, te geloven, dat wij dolen, met ene, hoewel ingebeelde, egter bij ons volkomene overtuiging: dat wij wegens die doling, bij God barmhartigheid te wagten hebben, voor zo verre, ze uit onwetenheid geboren wordt. Maar hebben wij dan niet het recht, om althans van u, een barmhartig oordeel te vorderen ? Doch als het ongelijk bij u mogt wezen, dan waart gij ten dien opzigte, het voorwerp van Gods ongenoegen; maar zoudt gij dan, dat ongenoegen willen vermeerderen, door ons, die de waarheid, zo als ze door Christus geleert is, aan onze zijde hebben, van u af te fcheiden; ons te baten, en te vervolgen? of zult gij wanen te zijn, waardige dienstknegten van Christus, en u barmhartigheid beloven, als gij voor hem zult geöpenbaart worden ; terwijl gij uwe Broeders, uwe mededienstknegten mishandelt, om hunne aankleving, aan de lere van hem, die u oordelen zal? Mijne geliefde Broeders, ik ftappe van u af, doch niet zonder ontroering; en bidde God, dat u dikwijls deze woorden, met nadruk in de oren klinken, en op 't hart mogen gedrukt worden. Saul! Saul! wat vervolgt gij mij ? §• 75* Wat u aangaat, die met ons den Kinderdoop, als ene ongodlijke lere , van harten verwerpen: wij hebben het meeste recht om u aan te fpreken; om althans u, uwe gebreken voor te houden, en vervolgens onze welmenende redenen, ter overtuiging, en raadgeving mede te delen. Wij kennen er onder u, niet wijoigen, die hun gelove in dezen, niet uit de werken betonen: zulken namelijk, die, niettegenftaande hunne genoegfame overtuiging, egter zoo lafhartig zijn, dat ze fchromen, om van dit hun geloof, ene behoorlijke, en Gode welbehagelijke belijdenisfe te doen. Gij zijt,mijne Broeders,  tegen den KINDERDOOP. 343 ders, reeds het voorwerp van onze beftraffende, en overtuigende befchouwing geweest. Vergunt ons, dat wij ons thans bevlijtigen, om de bronnen van die zwakheid, u onderfcheidenlijk aan te wijzen, en vervolgens pogen, om ze te floppen, I. Het eerfte voorwendfelis, dat het gefchil over den Kinderdoop , niet en behore tot de fondamentele Leerftukken; maar veel eer zij, ene kleinigheid ,of ene zaak, niet van groot aanbelang. Doch mijne geliefde; A. wij Hemmen u ten vollen toe, dat die lere,niet en behore,tot het fondament onzer zaligheid : zij heeft dit gemeen, met vele andere Leerftukken. Gave God, dat zulks van de Christenheid beter wierd opgemerkt! dan zou de rok van Christus, zoo jammerlijk niet zijn gefcheurt geworden. Intusfchen, de voorftanders van den Kinderdoop, fchijnen het doorgaans anders te begrijpen, en ene gefchiktheid te hebben, om uit de gemeinfchap der Heiligen te fluiten, zulken die dien Doop verwerpen, doch voor het overige, in Lere, en Wandel, de voetftappen van Jefus volgen. B. Maar wij kunnen u niet toeftemmen, dat die Lere zij, ene kleinigheid, of ene zaak, niet van groet aanbelang. Hoe, mijne geliefde, zullen wij de Sacramenten des N. Ti in dien rang plaatfen? is het dan bijgelovigheid, of ene ijdele grootfpreking, als gij het Avondmaal omfchrijft, als Hoogwaardig en Heilig? zo neen, gelijk wij vertrouwen; pasfen dan die omfchrijvingen,niet op gelijke wijze, aan den Doop? immers nog meer dan aan het Avondmaal, vermits wij het zelve dikwijls moeten gebruiken; terwijl den Doop, maar éénmaal a.m ons mag bedient worden. Daarenboven, kan men niet ontkennen, dat de behoorlijke bediening des Doops, aan bejaarden,nog meer, dan die des Avondmaals, van zig verfpreid een reuk van deftigheid, hoogwaardigheid, en heiligheid. 't  344 REDEVOERING 't Is waar, dar, de Doop onder ons bediend wordt, op ene onügczame , flordige, en bijkans ongodsdiendige wijze; zoo, dat men hem befchouwt als een lastig aanhangfel, van den ontrent geëindigden Godsdienst; maar het is ook waar, dat zulks een natuurlijk gevolg is, niet van den Doop, maar van den Kinderdoop. Men gebruikt bij denzelven, niets anders dan een Formulier, door .welkers gedurige herhaling, wij ontrent het zelve even onagtzaam worden, als wij het zijn, ontrent het fpelen, en flaan der Uurwerken. Een Formulier, waarvan wij overtuigt zijn, dat het niets en behelst, van den geest Christi, in zijn bevel des Doops uitgedrukt, voor zo verre het, op Jonge Kinderen toegepast zijnde, enen redelijken , en overtuigenden zin opievere: een Formulier, 't geen men fchijnt te befchouwen, a's zijnde te lang, te lastig, of mogelijk hier, of daar, gefchikt, tot befchaming van denLeeraar, of der Gemeinte. Wat hier ook van wezen moge, wij weten dat doorgaans van hetzelve, naauwlijks het derde deel wordt voorgelezen. Men gebruikt bij dien Doop een Gebed, waarvan doorgaans afgelaten wordt, het voordel dat de Doop, zou leduijd zijn geworden door de Zondvloed, en bet verdrinken van Pbaraö, met alle zijnen Folke, in 't Rodemeirl een Gebed, dat zo wijnig tot den Doop is gefchikt,dat men hetzelve , 't allen dage mag, of kan bidden, zonder aan den Doop te denken: een Gebed, dat even gefchikt is voor ons, die den Kinderdoop verwerpen! Wat aangaat de drie vragen, dien men den Doopheffers doet; de eerde behelst ene voorüelling, dat onze Kinderen in Christus geheiligt zijn. Ene voordelh'ng, die, of onverdaarbaar, cf onrechtzinnig, of mogelijk beide is. Om hier van overtuigt te wezen, behoeft men maar te lezen, het geen over die voordelh'ng, tot  tegen oen KINDERDOOP. 545 tot walging toe is gefchreven. De twe aDdere vragen, hebben wij in onze twede redevoering (q) befchouwt. Tot dien Doop, is ook gefchikt ene dankzegging:,doch ze is wel in onze Formulieren, maar niet, in onze Kerken bekent: de reden, waaröm ze in onbruik is geraakt, behoort den Dienaren der gemeinte, bekent te wezen. Misfchien is het om tijd te winnen; misfchien om dat men overtuigt is, dat in dezelve iets gevonden wordt, 't geen onrechtzinnig, of ten minden, te fterk is uitgedrukt (r). Of liever, daar het bedienen van den Doop-, aan Jonge Kinderen , ene natuurlijke oorzaak is, van ene flordighcid, onagtzaamheid, en fchandelijke oneerbiedigheid , in het gebruik, van dat Hoogwaardig, en Heilig Sacrament, zo heeft zulks ook veröorzaakt, dat men het niet nuttig, of immers , niet noodzakelijk heeft geöordeelt, om dien Doop, met ene afzonderlijke dankzegging te befluiten ; maar gemeent te kunnen voldaan, met de Dopelingen , en hunne Doopheffers, te gedenken , in het algemene nagebed. Dit heeft men vervolgens gedaan , met wijnige woorden : men draagt hen den Here voor, met geen meerder ijver, of nadruk, dan den Kranken, of die in 't geheugen zijn geflagen; de dankzegging, wordt verandert in"een enkel Gebed, even, als of het Gebed voor den Doop, niet genoegzaam is. Men Bid voor zulken, dien men wenscht, dat nooit wederöm zullen worden gedoopt, op gelijke 'wijze, en zonder meerder nadruk, als men doet voor zulken , dien men wenscht, dat zig nooit wederöm zullen begeven in den Huwlijken Staat. Dan nog Ctf) Pag. n8. 119. (O Die dankzegging, hebben wij, in haar verband met het Formulier, voorgeftelt in onze eerste Redevoering. Pag. 35. 26\  545 REDEVOERING nog worden de Dopelingen, en de Doopheffers, niet zelden vergeten , ten dele, uit onagtzaamheid, en ten dele, uit noodzaakelijkheid, als men verkiest, of zig genoodzaakt vindt ; om te befluiten , met het Gebed des Heren ; een Gebed, dat men zelf noemt , een volmaakt Gebed, offchoon het, niet tegenftaande die erkende volmaaktheid ,' nog van Jonge Kinderen, nog van hunnen Doop fpreekt! §. 76. Uit dat naakt, en geen bewijs nodig hebbend voordel, zal u gebleken zij n, dat indien de Doop, in v ergelijking met het Avondmaal , bij ons , met mindere hoogagting wordt befchouwt ; men zulks niet toe te fchrijven liebbe , aan het gebod van Christus ; maar aan den Godsdienst , die ons van de Vaderen is overgelevert; aan het indringen van onderwerpen des Doops, dien Jefus daar voor , niet en heeft erkent; in een woord, aan Menfchelijke inzettingen, door welken het gebod van Christus , niet anders kon , dan ontheiligt worden. Indien gij dan nu overtuigt zijt, dat dc voortreffelijkheid van den Doop, niet behoeft te zwigten, voor die des Avondmaals; ja zelfs, dat zij nog boven het zelve uitmunt; hoe is het dan mogelijk, dat gij het bedienen van den zelve, aan Jonge Kinderen, kunt houden, voor ene kleinigheid, of ene zake, niet van groot aanbelang? Om u van zodanige begrippen, ware het mogelijk, te genezen, zullen wij u voordellen, Ca) uwe eigene denkwijze. Indien wij ons niet en bedriegen, zo komt ze hier op uit. Gij betreurt het jammerlijk verval, de flordige, en voor den Christelijken Godsdienst, fchandelijke bediening van den Kinderdoop : gij wenscht, dat men met den zelve, op gelijke wijze handelde, als met het Avondmaal: dat men hem, tot voorkoming, of wegneming van kieinügting, bedien-  Tecen oen KINDERDOOP, 347 diende op gezette tijden; die bediening, niet meer vermenigvuldigde, dan die van het Avondmaak dat men ze liet voorgaan van ene Leerrede, gefchikt ter voorbereiding, en ze paarde met ene, daartoe alleen gefchikte aanfpraak, of Godsdienfb'ge betragting; gij meent als men zulks dede, dan ook dat Sacrament, zoniet met dezelfde vertoning van deftigheid, als het Avondmaal; ten minften, met minder onagtzaamheid, en flordigheid zou bedient, cn gebruikt worden. Doch mijne Broeders, (b) hoe zeer zodanige handelwijze, op zig zelve befchouwt, niet af te keuren is; hoe zeer gij 'er u mede mogt vergenoegen; de grote vrage blijft dan nog, zal Christus er zig mede laten vergenoegen ? Immers Cl) als de Roomsehgezinden, de Misfe, het laatfle Olijfel, of hunne Lijkdienften, gebruiken,met alle uitwendige tekenen, van Eerbiedigheid, en deftige Gadsdienftigheid, zo en wordt daar door,dezen hunnenGodsdienst, bij Christus, niet aangenaam. Daarenboven, ten tijde der Hervorming, toen zelfs, het bederf der Roomfche Kerk, ten toppunt geftegen; den eisch van ene Hervorming, in het oordeel der bestdenkenden, in die Kerkgemeenfchap, wettigde; zijn 'er onderhen geweest, die ook ene gedeeltelijke, en oppervlakkige verbetering hebben voorgeflagen , aan onze Vaderen, die, met meerder liefde tot Christus bezielt, dan wij, hunne verbasterde kinderen; zodanige Hervorming, manmoedig hebben afgeflagen, die, zo veel de omftandigheden het hen toelieten, den Godsdienst niet hebben behandelt als enen koophandel, waar in men, met loven, en bieden, tot malkander komt. Zij hebben gerragt etn de Lere des Antichrist, tot de fondamenten toe, af te breken , om niets over te houden, van 't geen hen, in de ogen van Christus mishaaglijk maakte. Aa §. 17.  ■ 548 redevoering § 77- (2) In de uitvoering van zodanigen voorflag, doen zig twe onoverkomelijke zwarigheden op (*). Iq« dien het invoeren van Geestelijke Liederen, tot een ee. bruik in den openbaren Godsdienst, offchoon geftaaft door het bevel van Paulus, egter zoo veel tegenftand vindt, dat wij ons moeten vergenoegen met de Pfalmen van David, en andere heilige Mannen, die zodanige Liederen, zo veel den weg der zaligheid, en den aart van Christus Koningrijk, meer regtftreeks betreft, hebben opgeftelt, in donkere, en voorzeggende woorden, die in hunnen tijd raadfelen, en gefchikter waren, voor de bedieninge in letteren beftaande, dan voor ons, die met ongedekten aangezigte, de heerlijkheid des Heren, in enen Spiegel aanfcbowwen. Indien zelfs, het invoeren van ene betere Berijming dier heilige Zangftukken, zoo veel tegenftand, in meer dan een Genootfchap der Pro» teftanten gevonden heeft: welk enen tegenftand, welk ene beroering zou er niet te wagten wezen, als den Doop der Kinderen, niet dagelijks, naar de oude ge. woonte bediend wierdt? Indien 'er nu nog, veleKinde. ren ongedoopt fterven, dan zou hun getal, aanmerkelijk vermeerdert worden. Nu is het openbaar, dat de grootften hoop, aan den Doop zelf, ene grote nuttigheid toefchrijft, en zig min of meer troost, als degcftorvece Kinderen, dat Sacrament ontfangen hebben. Indien nu die voorflag onüitvoerlijk is, zo lang de kennisfe niet wordt opgehcldert,dan volgt, dat er niets anders ovcrblijve, dan dat men de zaak, zo late als ze is, cf dat men pogingen moet aanwenden, om zijne medebroederen^ van de min, of meerdere nietigheid, des Kinderdoops te overtuigen. (**) En, wat aangaat de Redevoeringen, tot zodanigen Doop gefchikt. Wat zullen die ter voorbereiding, behelzen? men mag van de Do-  tegen den KINDERDOOP. Dopelingen fpreken; maar tot ben kan men het niet doen. Dezen kunnen niet verder ,dan in den opfchik van Doop. gewaat, voorbereid worden.' het gefchreeuw van fommigen hunner, is lastig, zo voor hen die ze brengen, als voor de aanwezende gemeinte, en wat zou het dan wezen, als men een groot aantal Kinderen, te gelijk bragt? Zodanige redevoeringen, zoo ter voorbereiding, als bij de bediening des Doops, zouden dan alleen be« treffen de gemeinte, in 't gemeen, of de doopheffers,in *t bijzonder, 't Is waar, men kon bij zodanige gelegenheid , den leden der gemeinte, hunnen eigenen Doop, en de daar uit volgende pligten, voorhouden; maar het is ook waar, dat men zulks ook kan doen, zonder dat den Doop wordt bedient; ja zelfs, dat men het behoorde te doen. Het geen nu den Doopheffers zou worden voorgehouden,moest beflaan in ene Verhandeling,over de Godsdienftige opvoeding der Kinderen. Doch hoe nuttig ook, zelfs de menigvuldigheid van zodanige verhandelingen zou wezen; hoe zeer het te bejammeren is, dat zulken allergewigtigflen pligt, zoo zeldzaam wordt behandelt, moet men egter opmerken, dat tot derzelver voorftel, den Doop niet wordt verëischt; want behalven dat zulks, op andere tijden even goed kan gefchieden, zo zouden zodanige redevoeringen, wat het tegenwoordige betreft, voor de Dopelingen, die voor Godsdienftige opvoeding nog onvatbaar zijn , het minst gefchikt wezen, maar meest betreffen zodanige Kinderen, die reeds 't zedert min, of meer Jaren gedoopt waren. Het enigfte dat de Dopelingen zou betreffen, moest alleen wezen, ene vermaning,en raadgeving, tot Christelijke gebeden, ten hunner nutte. Of wil men, van de Dienaren der gemeinte vorderen, dat ze zig, bij alle die plegtige gelegenheden,zullen toelegAa 2 gen,  S5o REDEVOERING gen, om de gronden voor den Kinderdoop aan te wij. zen? maar dat ook dit, vee] tegenftand zou vinden, behoeft geen bewijs; althans daar het, aan een ieder van hen vrijftaat, om zulks in de gewone Leerredenen te doen; zo is her., zelfs den naarftigften kerkganger bekent, dat de gronden voor den Kinderdoop,' zeer zeldzaam worden aangeroert, en niet anders,dan wanneer men daartoe, zig in de volltrekfte noodzakelijkheid bevindt. §• 78. (3) Maar als nu zodanigen voorflag, kon te werk geftelt worden. Als ze met een algemeen genoegen wierdt aangenomen, dan zou wel volgen, dat den Kinderdoop niet ter ontfligting, maar zelfs met ene aanmerkelijke Eerbiedigheid, en Deftigheid, aan een Sacrament voegende, zou worden bedient. Dan zoudt gij, misfchien enig genoegen, althans, van dien Doop, minder afkeer hebben; maar dan nog blijft de vrage over, zal Christus daaii'n genoegen nemen? Immers wij hebben gene reden om te geloven, dat ene doling, hem aangenaam kan wezen, daarom,dat ze met Deftigheid, en Eerbiedigheid wordt bekleed. Gij gelooft dat, naar zijne inftelling, de Jonge Kinderen, gene wettige onderwerpen van den Doop zijn. Zult gij u dan laten vergenoegen, met ene gedaante van Godzaligheid, cn onverfchillig aanzien dat de tekenen, de panden zijner liefde, worden toegedient, aan onderwerpen , voor welken, hij ze niet gefchikt heeft? of zulc g i voor ene klijnigheid , en ene zake van minder aanbelang houden, de onderwerpen van een Sacrament? ïvlogen wij, zelfs ter liefde van den Vrede,en de EensgezintheidjBaar ons welgevallen omfpringen, met iets, dat Hoogwaardig, dat Htüigis; met iets, dat wij niet vaa ons zeiven, maar van onzen groten Meester hebben; met iets  tegëM den KINDERDOOP. S5t iets, over welkers behandeling, wij aan hem rekenfehap verfchuldigt zijn, en zullen moeten geven? Deze denkbeelden willen wij van u niet hopen; maar indien ze bij u huisvesten, dan moeten wij ook vastfïellen, dat als men het Avondmaal, aan Jonge Kinderen wilde bedienen, gij zulks dan ook enigermate zoudet toeRemmen, wanneer zodanige bediening, met ene Godsdienftige Eerbiedigheid, en Deftigheid wierdt bekleedI §• 79. Cc) Maar, laat ons nu toeftaan, dat indedaad, het bedienen des Doops, aan Jonge Kinderen, zij ene kleinigheid, en ene zaak van weinig aanbelang; wat gevolg zult gij daarüit afleiden ? Zijt gij onder de Discipelen van Christus aangenomen, met die uitzonderende voorwaarde , dat gij wel, alle zijne hevelen zoudt nakomen; doch u voorbehield de vrijheid, om van dien uit te zonderen, de zodanigen die, naar uw oordeel, tot de kleinigheden, of zaken van wijnig aanbelang behoren; immers dan, als derzelver verwaarloozing, den Vrede,en de Eensgezintheid zou bevorderen? God beware u, voor zodanige denkwijze, en ons, van 'er u, mede te befchuldigen! Indien wij de gefchiedenis van Jefus nagaan, dan zullen wij bevinden, dat hij ter liefde van ons, zig over verfcheidene kleinigheden heeft bekommert:maar zullen wij dit, daar mede beantwoorden, dat wij, niet ter liefde van hem, maar van ons zelf, van onzen rust, cn zinlijkheid, de van ons gevorderde kleinigheden verwaarlozen, of onagtzaam overflaan? Immers het is zeker, dat niemand kan geagt worden, een Discipel van Christus te zijn, dan onder de onbepaalde voor waarde, van ene volftrekte zelfverlochening; zoo dat men bezittc, ene heerfchende geneigtheid, om ter liefde van hem, en zijnen Godsdienst, alles wat ons lief, en dierbaar Aa 3  352 REDEVOERING is ,op te offeren, wanneer het bezit daarvan, onbeftaanbaar is, met de liefde tot hem, aan wien wij alles verfchuldigt zijn. Zodanig ene veiiochening, vordert onzen Meester, van alle zijne Discipelen, zonder één enige van hen, uit te zonderen. De Christenen,ten tijde der Apostelen, der Heidenfche Keijzers, en der Hervorming, ja zelfs onze Voorvaderen, hebben zig van zodanigen pligt gekweten: zij hadden vrijmoedigheid om te zeggen, Here ivij bebben alles verlaten, en zijn u gevolgt, 't Is waar, Gods gunftige voorzienigheid heefc ons tot hier toe, verfchoont, om van onze liefde, dergelijke harde proeven te geven; maar het is ook waar, dat het, in de dagen der verkoelinge, dien wij beleven,zeer ligt is, zig voor een Discipel van Christus te houden, zonder dat men het in der waarheid is. 't Is ook waar,dat zij, die in waarheid tot dat getal behoren, niet wetende of, en wanneer, hun gelove, door het vuur der vervorging zal beproeft worden;gelijk moedige Krijgsknegten zig altoos gereed moeten houden, om als het den nood verëi.cht, tot den bloede toe, te ftrijden. Maar, als wij nu, niet getrouw worden bevonden in het kleine, in het mindere; wat is er dan van ons te wagten, indien het meerdere van ons gevordere wordt? Zullen wij,die van dat meerdere verfchoont blijven,onze dankbaarheid daarmede betonen, dat wij het mindere, 't geen van ons ge vordert wordt, weijgeren? Indien gij waarlijk Christenen zijt, dan moet gij overtuigt wezen, dat niemant uwer verfchoont is, om de bevelen van Christus, in alles naar te komen, zelfs dan, wanneer ze met tijdelijke onaangenaamheden gepaart gaan. Ach mijne geliefden 1 Laat dit gevoelen u beheerfchen, 't geen ik, met de woorden van een groot man, een weinig verandert zijnde, dus voorftelle: wij moeten, als Christus fpreekt *  TEGEN DEN KINDERDOOP. 353 fpreekt, enkele aandagt; als bij gebied, enkele gehoorzaam* beid wezen. Laten wij ons herinneren, dat zij, die over vele gezet worden , en in de vreugde des Heren ingaan, over voijnig zyn getrouw geweest! §. 80. II. Een twede voorwendsel, van de traagheid, om in dezen Christus, voor de menfehen te belijJen, is genomen uit degeMdheid der gemoederen : men denkt namelijk, dat, indien 'er hope was, dat onze openbare belijdenisfe, van goede uitwerking zou wezen, men zig dan, tot dezelve meer verpligt zou agten;maar nu oordeelt men, dat daar er niet veel anders, dan beroering, verdeeldheit, en opfpraak, uit zou geboren worden, het raadzaamst is, om zodanige Hervormingovertelaten, aan tijden, dien God daar toe, zal gefchikter maken. Dan mijne Broeders, dat zulks ene ijdele uitvlugt is, van het vleesch, 't geen zig der Wet Gods niet en onderwerpt, zal uit de volgende aanmerkingen blijken. A. Christus vordert van zijne Difcipelen, die agter bem willen komen, die hem, als hunnen groten voorganger, in alles willen navolgen, dat ze zig zeiven, hunne eigene denkbeelden, hunne wil, ja hun leven, zullen w locbenen; dat ze bun kruis, al het fmertelijke, fmadelijke, en fchandelijke, 't geen om zijnent wille moet ondergaan worden, zullen op zig neemen : hij befluit dit zijn gebod, met deze nadruklijke woorden, want zo wie bem mijns, en mijner woorden zal gefebaamt bebben, in dit overspelig en zondig geflagt; diens zal ben: de Zone des menfehen ook febamen, wanneer bij zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met de heilige Engelen, (j) In die duidelijke, en nadruklijke waarfchouwing, van hem, die naar dezelve, ons allen oordeelcn zal, vinden wij gene 0) Mare Vim 34—38. Aa 4  REDEVOERING gene uitzondering hoe ook genaamt; maar 't geen verder gaat ; indien de gemoederen onzer tijdgenoten , minder ongefchikt waren, dan wij menen, dat ze zijn ; dan kwamen onze aanbevolene pogingen, ook minder te pas : juist die zelfde ongefchiktheid ,moet, naar jefus waarfchouwing, ene bewegende oorzaak van onze pogingen zijn. Immers hij wilde, dat men zig zijnerniet zou fchamen , in het Overjpélig en Zondig geflagt; in een geflagt, dat van hem, en zijn Lere, geheel afkerig was, en ene gezindheid had, om ware het mogelijk, alles wat Christelijk genaamt werdt, zelfs op ene wrede wijze, uit te roeijen. Indien nu, in zodanigen tijd, toen men in alles tegenfland vondt; toen men zijn eigen Vleesch , en Bloed, Goederen, Vaderland, ja het Leven moest verlochenen; van Jefus navolgers werdt gevordert, dat ze, voor zijnen naam, openlijk zouden uitkomen; zullen wij dan ons zijner fchamen, daar wij te doen hebben, met onze medebroederen,bij wien anders,zoo veel van Christus geest gevonden wordt, 't Is waar, gij moet u ene zekere mate van onaangenaamheden voorftellcn; maar zijn wij ze, aan Christus niet verfchuldigt; vordert hij ze niet van ons, en is het mogelijk, dat zo lang men verkeert in ene waereld, die in 't boze ligt , er één Christen kan gevonden worden, die in zijne getrouwe navolging, van dien waardigen Meester, niet Onaangenaamheden moet ondervinden?En, wie zijn het, die ze u aandoen? Niet de ware Christenen, maar meest de onheiligen, die zig onder hen vermengt hebben; doen zij ze U aan, of beledigen zijniet Christus rechtftreeks? Zult g'J dan fchromen voor zijne vijanden, die voor zijne albeheerschende magt, in Hemel, en op Aarde, niet beftand zijn; voor menfehen, die van gisteren,en eergisteren zijn; die u, voor zijnen Rechterftoel, niet zullen  tegen den KINDERDOOP. 3j5 len baten; maar wier gedrag, zal veroordeelt worden? Voor menfehen, die naar de gunfligebedcllingder Voorzienigheid , u zoo wijnig kwaad kunnen doen F Voor geringe mishandelingen, welken, indien gij ze, in Gelove, en Liefde verdraagt, u duijzendmaal, van denmildeabeloner, zullen verzoet worden? $.81. li.Indien dit uw voorwendfel goed was,dan zou het ook goed wezen, bij uwe Kinderen,bij uwe Kindskinderen, tot in het laatde nageflagt; maar wanneer, of van waar, zal dan allerlij gewenschre, en beloofde Hervorming komen ? Of oordeelt 'gij, dat men moet wagten, tot dat God , zonder middelen, en op ene onwederdandelijke wijze, de harten der menfehen zal veranderen ? Maar dan vervallen , alle die vermaningen, en bevelen, door welken wij tot medearbijders Gods, worden aangeflelt. Ook is daar van nimmer één voorbeeld geweest. De grootden der Propheten, Gods eigen Zoon, fprak zoo, als nooit iemand had gefproken, hij kon het hart, der gener tot wien hij fprak, doen branden, en zo iemand, was hij in üaat, om de harten, zonder middelen,en onwederftandelijk te veranderen; maar desniettegenftaande, had God,Johannesden Doper gefchikt, om als zijnen Voorloper , den weg des Heren te bereiden , en zijne paden recht te maken. Tot de oprigting van Christus Koningrijk , werdt de Prediking der Apostelen gefchikt. Tot de Hervorming, heefc God, door middelen, de gemoederen der menfehen, meer dan twe eeuwen lang bereid. Waaröm zullen wij ons dan laten voorftaan, dat de, aan ons beloofde Hervorming, op-ene andere wijze zalgefchieden? Is het, om ons te ontdaan van zodanige pligten, die ons, met alle de navolgers van Christus, zon» der enige uitzondering, worden voorgehouden? Neen Kiijne Geliefden, wij moeten, wanneer wij eni^e ;erin« Aa 5 gen  s56 REDEVOERING gen kennen , die tegen Christus bevelen ftrijden, er ons, op ene onverfchrokkene, doch alzints Christelijke wijze, tegen verzetten; en wat den Kinderdoop aangaat ; zo vele wij van deszelfs nietigheid overtuigt zijn, vermogen wij onze Kinderen, niet te laten Dopen , nog ons te ftellen tot Doopgetuigen: vraagt men ons naar redenen; wij moeten ze met befchijdenheid geven, en ons de gevolgen getroosten. Indien er zig gene onaangename gevolgen opdoen, dan behoud gij, en ieder zijne vrijheid; maar worden ze u aangedaan, gelooft dan,dat God,het gene men ten kwade denkt, ten goede zal fchikken, en juist dat zelfde middel gebruiken, om zodanige Lere te verfpreiden, ter overtuiging van zoo veelen, als er door onagtzaamheid, niet behoorlijk opgelet hadden. Dit nu mijne Broeders, is het werk, dat ons gegeven is te doen, aan deze zij. de van het graf. Immers na onzen dood, kunnen wij zei ven, niets meer toebrengen, tot den opbouw van Christus Koningrijk. Laten wij ons dan beneerftigen, dat onze redelijke, en overtuigende voorfiellingen van den zuiveren Godsdienst, geduurende ons leven, worden uitgebreid, en na onzen dood, bij het nakomelingfchap nuttig mogen wezen; doch laten alle onze pogingen verzelt gaan, met ene gehele onderwerping aan het bellier van hem, die het doelwit van ons verlangen, ter zijner tijd, zal daar ftellen! §. 82. (c). Wij menen, dat het voorwendfel, ontleendt uit de ongefchiktheid der gemoederen, ten hoogften ongegrond is. Wat reden hebben wij om te geloven, dat die ongefchiktheid zal verminderen? Zal ze natuurlijker wijze, mdien men ze niet,door middelen te hulpe komt, niet eerder toe, dan afnemen? Daarenboven gij weet, dat zo er enige Lere, als eenfeba- de-  tegen den KINDERDOOP. 357 delijk bijvoegfel, aan het voorbeeld der gezonde woorden gevoest, is geweest, die den meesten, en algemeenden tegenftand is geboden, het dan buiten allen twijfel, den Kinderdoop is. Want, offchoon de voorftanders van dien Doop, het, zo veel in hen is, verbergen, zo is het'egter zeker, dat men wijnig ervarenheid moet hebben, in de Kerkelijke Gefchiedenisfen , om riet te weten, dar van de eerfte invoering van dien Doop af, tot op den huidigen dag toe, die Lere, het allermeest , en fterksc is tegengefproken : ze is verworpen door alle de Eeuwen heen, van zulken, dien men den naam van waardige Christenen, en Voorgangers, niet kan ontzeggen: de Gefch'edenisfen der IValdenzen, in* dien ze naar wanrheid, en in 't geheel worden voorgeftelt, zullen het bevestigen: een aanzienlijk genootfchap van Christenen, dien men JSlennoniten noemt, is, of behoort, voor ons te wezen, een waarborg dier onderftelling; enigermate op gelijke wijze, als voor ons zijn, de Joden, als wij ze zien wonen in hunne Loof. hutten. En wat ons Kerkgencotfchap aangaat, behoef ik mijne Broeders, aan u voor te houden, hoe groot het aantal is, derzulken,die met ons, dien Doop verwerpen? 't Is waar, velen van hen zijn befchroomt, en helaas! bij de meesten, vindt men wijnig uitwerkfelen van die Liefde, die zij belijden aan Christus fchuldig te wezen ; maar desniettegenftaande, menen wij, dat ene algemene, en genoegzame overtuiging, ons behoorde te doen geloven, dat de Oogst groot is; ons aan te zetten, om den Here des Oogsts te bidden, dat bij arbeiders in zijnen Oogst uitfiote ; en om de welmenenheid van zodanig gebed, te betonen, door ons te gedragen, als zulke arbeiders, waartoe wij ons verbonden hebben. S- 83.  3y8 REDEVOERING §. 83. Wat ulieden aangaat, die niet alleen den Kinderdoop, met ene volkomcne overtuiging,verwerpen; maar ook, met ene welberadene gelatenheid, u, ter liefde van Christus wilt getroosten, alle de onaangenaamheden, dien men u, uit hoofde uwer onbefcbroomde belijdenisfe , mogt willen aandoen. Offchoon wij u ftellen tot het voorwerp onzer blijdfchap, egter moeten wij u, de volgende redenen, ter voorzigtigbeid, waarfchouwing, en op vekking , voorhouden. I. Gij zijt verpligt, en gez'rat, om den Doop uwer Jonge Kinderen na te laten; om u bij den Doop van anderen,, niet tot getuigen te ftellen; om van deze uwe gezindheid, met befcheidenheid, redenen te geven; en eindelijk, om u, alles wat daar van komen moge, te getroosten; in zo verre goed mijne Broeders; want gij zijt daar toe geroepen ; en die roeping gehoorzamende, zijt gij Gode aangenaam; maar met dat alles, behoort, gij u te herinneren, dat die roeping algemeen is, vermits de gezimbeid van zig te verblijden, als men om den name Jefu fmaadheid moet lijden, plaats behoort te hebben bij alle Christenen, zelfs bij hen,die van het lijden dier fmaadheid verfchoont blijven: tot zodanig lijden, behoort derhalven,ene bijzondere roeping. Somtijds oordeelt God,het onnodig, of hij verfchoont fommigen om hunne zwakheid. Indien hij uw lijden, nodig, of nuttig oordeelt; hij zal er u toe roepen; maar ais gij, zonder zulk ene bijzondere roeping, u zelve, het lijden op den hals mogt halen, dan kunt gij niet gezegt worden, naar den uitte Gods te lijden. Jefus ontweek de vervo'gingcn, zoo lang hij wist, dat zijne uure nog niet gekomen r het vuur van Gods toorne, als dooreen verfchrikkend onweder, in vlamme gezet, dermate ontbonien, en verteert worden , dat ze haastig, gelijk fnelvoortgedrevene wolken, niet meer zullen gezien worden. Dt Bb 3 EU-  363 REDEVOERING Elementen zullen branden en vergaan Het SameDfleirel der Lere Christi ,'t geen in zijnen oirfprong, zuiver was, maar naderhand, door fcbadelijke bijvoegfelen, en fchandelijke bijgelovigheden, door den invloed der Hemelen, verbastert is geworden; zal,door den ijver Gods,brandende als een vuur, in de gemoederen van Christus ware navolgers, gelijk een vermengt Metaal, dermate worden ontbonden,en van deszelfs drek,gezuivert,dat er niets zal overblijven, dan de reine redenen des Heren', Zilver, geloutert in enen aarden Smeltkroes; gezuivert ze» venmaal. Dan zullen alle, die onder den Christelijken naam, onchristelijke Lere, en gebruiken, niet alleen hebben ingevoert; maar ook, als door een hemelsch Oppergezag, hebben gehandhaaft, en naar hun vermogen in (land gehouden, als de Kooplieden der aarde, terwijl de Heilige Apostelen,en de Propbeten, over ben vreugde be. drijven; wenen en rouwe maken, om dat niemant bunne waren meer en koopt! Maar wij verwagten naar zijne belofte, nieuwe Hemelen, en een nieuwe Aarde, waarin gerechtig, beid woont; die Stad die gene Zon of Mane, en behoeft; want de Heerlijkheid Gods zal ze verligten, en het Lam bare Kaerfe wezen. Die Langbeloofde, die heilrijke dagen , in welken elk Christen, alleen, en onmidlijk zal afhangen, van hem, die alleen het hoofd zijner gemeinte is; die te niete zal doen alle Heerj'cbappij, en alle Magt en Kragt, op dat hij alleen als Koning beerfcbe, tot dat hij alle zijne vijanden onder zijne voeten zal gelegt bebben. Daarom geliejde, verwagtende deze dingen, be. neerftigt u, dat gij onbevlekt en onbejlraffeiijk van bem bevonden mocgt worden in vrede. En met deze aanmerking zullen wij befluiten. §. 89. IV. Wij hebben geen reden om te hopen, dat wij, op deze aarde, zulk een gclukftaat zullen aaefchou. wen;  TECH N DEN KINDERDOOP. 3(Jp wen; vermits gene cmftandigheden, hoe ook genaamt, ons rot hier toe, aanzetten, om naar deszelfs dageraad uit te zien. Intusfchen is het onzen pligt, niet alleen om te verwagen, maar ook te haasten tot de toekomfte van dien dag Gods. Wij moeten al het onze toebrengen, met zodanigen ij . er, als of het aannaderen diens tijds, van onze pogingen afhing. *t Is waar, de Hemelen dien wij eerbiedigen , en die in den heerlijken Kerkflaat gezag zullen voeren, de Lere namelijk, der Apostelen, veroorloven elk Lidtmaat, om openlijk in de gemeinte, tot ftigting te fpreken : dit voorrecht, hoewel het ook gegrond is,in de Wetten van ons Kerkgenootfchap, is egter in onbruik geraakt, door bet verval der Kerke, en het gezag,dat zig onze Hemelen hebben aangematigt. 't Is ook waar, dat de voor ons belemmerde Drukpers ,ons de gelegenheid beneemt, om,naar onzen wensch, de Ere van Christus te verdedigen; maar met dat alles, blijven er voor ons nog middelen over; middelen, die van God, dubbel kunnen gezegent worden' miis wij er ons, met enen verdubbelden ijver, op toeleggen. Wij zijn verpligt, om eerltelijk ons zeiven te ; bevestigen, in ons allerheilig!!,en onverbastert geloof; vervolgens, om die zelfde gevoelens te verwekken, in onze tijd- en geloofsgenoten in 't gemeen; en in 't bijzonder in onze Kinderen. Tot dezen kunnen wij, behalven door onze mondelinge vermaningen, ook na onzen dood, door gefchriften, fpreken. Gefchriften, dien wij hen kunnen nalaten, tot ene Godsdienftige gedagtenisfe, om daar door, de zuivere Lere van Christus, «an Kind, tot Kind, voortgeplant wordende, den weg des Heren te bereiden, en de gemoederen van het nakomehngfchap gefchikt te maken, tot ene gantfche onderwerping aan hem, dien alleen het opperfte bewind toekomt.  S70 REDEVOERING komt. Indien wij, mijne geliefden,onsfpiegelen,aanheb akelig voorbeeld der Roomfche Kerk, dan zal ons blijken , dat de Bron van alle hare dolingen , gezogt moet worden, in het gelove in de Kerk, en de voorgewende onfeilbaarheid van dezelve. Dan , dat ons Kerkgenoot.fchap, hoewel in ene mindere mate, ook met datZuurdeesfem is befmet, weet gij alle. Laten wij dan onze pogingen verdubbelen, om ons, en de onzen, van die fchadclijke vooróórdelen, met alle zorgvuldigheid te zuiveren. Laat bij ons leven, laat na onzen dood,dit, den voornaamften inhoud van onze waarfchouwende leringen wezen. Dat namelijk, wij niet alleen, met den monde moeten belijden, maar ook van harten geloven, en zulks met er daad bewijzen, dat Gods woord, in trappen, en delen, volmaakt is; zoo dat wij alle menfchelijke fchriften, zonder enige fchade kunnen ontberen. Dat in het zelve, de Lere ter Zaligheid, in weinige Stukken begrepen , zoo klaar wordt voorgeflelt, dat een heilbegerig gemoed, genoeg heeft,alleen aan het onderwijs van Christus, en zijne Apostelen, en zulks, zonder volftrekt nodig te hebben, om uit de Lippen der Priefteri, de Wet te boren. Dat wij, alle leringen van menfehen, hoe geleert, hoe verftandig ze mogen wezen, moeten toetfen aan de Reden, en aan Gods Woord: zoo dat wij ze fmadelijk verwerpen, indien ze daar tegen mogten ftrijden, of verönagtzamen, wanneer ze daarin, niet duidelijk geleeraart worden. Dat wij verdagt moeten houden, alle zodanige menfchelijke Geloofsbelijdenisfen , Gefchriften, of Opftellen, die voor bijzondere genootfehappen, of tot den openbaren Godsdienst, gefchikt worden. Dat zelfs, wanneer men voorgeeft, dat zeoverëenftemmen met Gods Woord, wij dan nog verpligt zijn, uit ireze van misleid te worden, om voor ons, het oirfprong- lijke.  tegen den KINDERDOOP. 3?I Hjke, Gods Woord zelf, te verkiezen. Dat wii zo' danige menfcbefljke optellen, dadelijk moeten ver. werpen, wanneer ze gebruikt worden, om de gemoederen der Christenen, te verbinden aan Leringen 1 , m Gods Woord niet duidelijk zijn uitgedru S of'da tegen ftrijden. Dat wij gcen ander gezag d g0 Kerk, mogen erkennen,dan dat van Christu ,en ÏÏne Apostelen. Dat wij, den Dienaren der gemeinte, Zr zo verre ze, waken voor onze hoogde belangens, alle agtmg,en liefde fchuldig zijn; maar geenzintsaan hen die heerfchappij wiilen voeren, over het Erfdeel des Leren. Dat gene goedkeuring van onze Leeraren of van wien het ook zijn moge, ons baten zal, in Gods gengte. Dat de woorden in hunnen mond, geen meeder gezag hebben, dan in den onze; vermits zij, en wn, op gehjke wijze, zullen geöordeelt worden D t bunne gebeden, Code niet aangenamer zijn, dan de onzen vermits wij alle, denzelfden toegang hebben tot den Vader. Dat onze eigene, korte, ja zelfs gebrekk.ge verzugtingen, indien ze in den gelove gefchieden zo wel zullen verhoort worden, als de uitvoerige voor-' biddmgen dremet goud, en-zilver worden vertegen, f co. Alle deze Voorfiellingen, en nog anderen, di"n wij aan uwe befcheidenheid overlaten , zijn natuurlil gefchikt, om her Christendom van zijnen drek te zut veren; om naar ons vermogen, de Eer van Christus, ten top te heffen. Dit mijne geliefden , is het we,k c dTziin8 V™ *° ^ "ent, tic ware Liefde onze zuivere drijfveer is; dan zullen w.j Gode welbehagelijk wezen, cn ons moge veS de„ dat iets ds h£bben gedaan> ^ en Z1JQ Hars. Dan zullen wij onze dagen flijten, Cc niet  372 REDEVOERING niet als vijanden, maar als vrienden Gods: dan zullen wij ons verheugen, in de hope,dat onsnageflagt zal voltooijen, 'e geen wij begonnen, en beleven, 't geen wij begeert hadden te zien. Mag het ons niet gebeuren, de herftelling van Gods Kerk hier op aarde, te zien; de wil desHeren gefchiedel Het zal voor ons,eer, en geluk genoeg wezen, indien wij,als getrouwe arbeiders, den genadeloon ontfangen. Laat ons mijne geliefde Broeders, zon leven , dat wij vrijmoedigheid mogen hebben, om als wij zullen fterven, te verfchijoen voor den Zone des menfehen, die, in de heerlijkheid zijnes Vaders, tot zijne vijanden zal zeggen, dezen, dieniet gewilt ïebben, dat ik Koning zou wezen. Brengt ze bier, /Iaat ze voor mijne voeten dood; maar tot hen, die hem in onverderflijkheid hebben lief gehad, gij goede, gij getrouwe Dienstknegt ,over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik uw zetten, ga in de vreugde uwes Heren. Wel aan dan, mijne geliefden ,op dat ik met de vermaning van Petrus befluite, wast op in de genade, en kennisje onzes Heren en Zaligmakers Jefu Christi. Hem zij de Heerlijkheid, lelde nu, en in den dag der Eeuwigheid. AMEN.