NEDERLANDSCHE REIZEN. TWAALFDE DEEL.   NEDERLANDS CHE REIZEN, tot bevordering van den koophandel, na de meest afgelegene gewesten des aardkloots. Doormengd met vreemde Lotgevallen, en menig* vuldige Gevaaren, die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgeftaan. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI. Te H ARLINGEN, By V. van der PLAATS. MDCCLXXXV1I. MET P L A AT E N. TWAALFDE DEEL.   INHOUD DES' TWAALFDEN DEELS. rais Jancz van der Heiden's Togt,.van Batavia na Bengale ; behelzende de Schipbreuk van het Oost - Indisch Jacht ter Schelling... In de jaaren 1661 ," 1662 en I<563- . • V . . . . _ .Bladz. 1 Vertrek van dit jacht van Batavia, met drie andere fcheren. Zien land, doch onbekend. Zenden de Schuit op koudfebap, en om ververfchingen. Het blykt Bengale te zyn. De Schuit keert niet te rug. . Het Jacht floot op een Zandplaat. De Boot verongelukt. Losbandigheid van zommi-e Bootsgezellen. Het Jacht wordt lek ; ftooc over de.Zandbanken; men laat het anker by Land vallen. , A^"ge toqftand op hetfehip, 't welk wederom aan den grond rankt. Men maakt 'er een vlot van , 't welk in Zee Iteckt met vierentwintig man , die allen vergaan. \ ]VIeil..nlaa!a °P het Jacilt een tweede vlot: van der Heiden fteekt daar mede in Zee; omdat het te diep ging, doen, eenigen den voorflag om eenige manfehap , welke fliep, in Zee te werpen; ',t welk, egter,' geenen voortgang . heeft,,, Koomen aan een woest Eiland , alwaar ze een • . dooden Schelpad en Hinkenden BulFel vinden. Vernoemen acht. Zwarten. , Kooken den Schelpad; brak water is lmu , drin!^n- Slaan zich neder aan het fliand, in de hoop van eenig Vaartuig te zullen zien. Gebruiken bladeren  INHOUD van hoornen tot fpyze. Dooden en eeten een Slang, Geduchte uitwerkzels van het eeten van zekere Boonen, Maaken een Vlot van boomen, die aan ftrand lagen: vyf man vertrekken daar mede. Da gebleevenen willen eenen Zwarten Jonge Aagten; 't wordt uitgèfteld. Een Dier van grootte als een Kat dient hun tot een Maaltyd. Slakken met grooie greetighci J genuttigd: fchadelyke uitwerkzels daar van* Ontfteeken groote vuuren in de 'hoop op verlosünge. Van der Heiden vindt eene menigte A!ekruiken. Zy vangen, eene enkele reize, veel visch. Een van 't volk Haat een Pad te lyve. Men befluit wederom een Vlot te vervaardigen. De nood dringt hen , den Hinkenden Buffel tot fpyze gereed te maaken ; walgelykheid van dien kost. Zeven perfoonen fteeken met het Vlot Zeewaarts; zonderlinge toeftel van dit Vlot. Keeren door ftorm weder op het Eiland. Men vindt eene Zwartin, welke zommigen willen Aagten; doch van der Heiden raadt zulks af. Gebruiken wederom van den verrotten Buffel. Uiterfte nood. Zien eenige Vaartuigen op het Eiland afkoomen; blydfchap hier over. De Negers bieden hun Ryst aan. Verhaten het Eiland, en vinden aan de vaste Kust eenigen hunner Makkeren , met een Vlot aldaar geland. Vriendlyke behandeling by de Zwarten. Zy vertrekken na Bolwae in Bengale. Van der Heiden, niet onder deeze verlosten , heeft nog veel te lyden. Eenigen van de zynen doen den voorAag om een Lyk, uit het graf gehaald, te eeten; 't wordt afgeraaden. Zy vertrekken eindelyk met een Vlot. Zien land en treeden aan den wal. Verneemen de aankomst aldaar van zommigen hunner Togtgenooten, Gelukkig ontmoeten bykans alle de Schipbreukelingen elkander in een Dorp in Bengale. De Schipper trekt met twintig man dieper landxvaarts. Van der Heiden vertrekt insgelyks eerlang; worden vriendlyk behandeld te Bolwae. Koolnen te Dekka, en voorts te Ougely, hoofd-kantoor der Nederlandse Maat-  INHOUD. Maatfchappy in Bengale. Neemen dienst in het Leger des Nababs: befchryving van dit Leger. Menfcheneeters en Staanders, berigt wegens dezelve. De Hollanders zeer gezien in het Leger. Overryke Grafkelders. Van der Heiden en de zynen worden uit den dienst ontflagen, en keeren weder na Batavia, van waar van der Heiden eerlang de Reize na Holland aanneemt. Eenige merkwaardige Byzonderheden wegens Banda. . . ... . Bladz. 34 Gelegenheid en eerfte ontdekkers van dit Eiland. De Hollanders krygen 'er voet. Bandafche Eilanden vyf in getal, waar van Neira het voornaamfte is. Labatakka en Neira, de twee voornaamfte Steden; Gastmaal en Kampgevegt der inwooneren van die Steden , in prent vertoond. Zonderling verfchynzel van Wit Water. Muskaatnoot , het voornaamfte voortbrengzel des Lands , befchreeven. Foeli. Groote Slangen; wyze , op welke zy de menfchen aanvallen. Agtbaarheid der Landzaaten; af- ■ bedding van hunne kleedy. Staatelyke Maaltyden. Kaatsfpel der Bandaneezen, afgebeeld. Aardbeevingen. Togt van Jakob Jansz. de Roy, van Batavia na Borneo en Achin, in de jaaren 1601, enz. . . BI. 44 Vertrekt van Batavia. Zwaare Storm ; groot gee gevoelens hier over verfchillende , wierdt de uitfpraak gelaaten aan eenen egbert theunis, van Leewwaardsn, een man van jaaren; die zich voor het vertrekken van deeze woeste plaats verklaard hebbende , de anders gevoelenden daar toe insgelyks overhaalde. , Naa dan het Vlot een weinig hooger opgeboeid, en het nog overige Buifelsvleesch en vel, nevens een goeden voorraad van zagte bladeren op hetzelve gebragt te hebben, verlieten ze dit droevig Eiland, op 't welk ze nu reeds dertig dagen, in den grootften kommer, gefleeten hadden. Eenige zamengebondeno hembden dienden hun tot een Zeil. By gebrek aan kompasfen, Huurden ze by dag volgens de Zon, en 's nachts naar den loop der ftarren. Aldus verlooren ze liet Eiland eerlang uit het gezigt. Zeven uuren hadden ze gedreeven, wanneer ze recht vooruit Land ontdekten. In de onzekerheid of het de vaste kust of een Eiland ware , veroorzaakte dit, egter, onder hen eene ongemeens, blydfchap. In de verrukking hunner opgetogenheid verbeeldden zy zich reeds, menfehen rondom zich te hooren fpreeken. Zelf overleiden ze, wanneer ze nu den vasten wal betreeden , en overvloed van fpyze zouden bekoomen hebben, om op de best mogelyke wyze hunne gulzigheid te maatigen. Want naardien zy in den tyd van vyfentwintig dagen geen geregelden afgang gehad hadden, vreesden zy , aan den overvloed zich te berften te zullen eeten. De oude man, egbert theunisz, boven genoemd , kon zich, over dit overleg, niet van lachen onthouden. Zy hadden nog eenig geld by zich , 't welk zy, of het hun misfehien te Itade kwame , zorgvuldig  REIZEN. ,9 bewaarden. Ter plaatze , alwaar zy zich thans bevonden, waren twee vaarwaters : het eene liep langs den Zeekant; het ander langs eene rivier, landwaarts. Zy koozen het laatfte, in de hoope dat dit hen fpoedigst aan land zou helpen; waar na ze grootlyks verlangden, dewyl ze, door lang in het water te zitten , ftyf en bykans verkleumd waren. Binnen kort zetten ze voet aan land: eerst zagen ze boomen, in welke nog onlangs gehakt was; voetflappen van menfchen; en ontdekten eindelyk een vaartuig, 't welk op hen aan kwam roeien. Zes man kwamen eerlang by hen, met eene foort van kapmesfen gewapend; 't geen de onzen geene kleine vreeze aanjaagde. Doch wanneer de Negers hunne vermagerde lichamen zagen en het ftinkende Buffelsvel,nevens de bladeren, welke zy begreepen den vreemdelingen voor fpyze gediend te hebben, floegen zy op hunne borden, hieven de oogen hemelwaarts, en toonden blyken van hartlyk medelyden. Thans booden de onzen geld, voor 't welk zy in het Vaartuig genomen , en hooger op gevoerd wierden; ook kreegenze ieder een mondvol ryst , en een ftukje van een Pifang; 'twelk, egter, meer diende ter prikkelinge dan tot dillinge van den honger. De zwarten, dit verneemende, weigerden verder te roeien, 'ten zy hun meer gelds gegeeven wierdt. Eerlang kwamen nog twee fcheepjes de rivier af. Lang fpraken de Negers te zamen, toonden elkander het geld, en fchecnen in beraad te leggen, om diens wille', de vreemdelingen te dooden. Te meer wierden ze verderktin deeze vreeze, toen twee van de onzen, aan land getreeden zynde, met verzoek om versch Water, in plaats van dit, een wild gezigt en bitsch 15 - be-  20 NEDERLANDSCHE befeheid ontvingen. Doch zy kwamen 'er met dea fchrik af. De laatst gekoomene Zwarten vertrokken eerlang: waarnaa een der redderen van de onzen hun een pot met water te koop veilde. Smaaklyker dan ooit voorheen de keurlykfte wyn was voor hun deeze drank: te meer, alzo zy in den tyd van zevenendertig dagen geen ander dan zeewater aan hunne lippen gehad hadden: ook fcheen het hun den honger te doen vergaan, en hunne kragten merkelyk te verfterken. Voorts beduidden de Zwarten aan van der heiden en de zynen , door gebaaren en tekenen, dat twintig van de hunnen hier in 't land waren aangekoomen, en dat, een van dezelven op krukken ging. Niet anders konden ze hier uit befluiten, of 't moesten hunne reisgenooten zyn, dewyl hun Boekhouder, die by den Schipper geweest was, een kruk droeg. Uit blydfchap hier over gaven ze nog een ftuk gelds, om hen te fneller te doen roeien. Niet lang daar naa zagenze huizen; uit vreugde hier over vielen ze elkander met traanen in de oogen om den hals, en dankten God voor zyne goedertierene verlosfing. Nu wierden ze gebragt by den orangkay,.of Overfte van het dorp, die hen zeer minnelyk ontving, en in 't eerst weigerde het geld aan te neemen, welk de Zwarten van hun voor vragt bedongen hadden. Nog grooter wierdt de blydfchap van van der heiden en de zynen, toen zy vernamen, dat de Schipper en zyn volk, onlangs door de Visfchers van het Eiland gehaald , zich insgelyks hier bevonden. Best om zich te verbeelden, immers niet om te befchryven zyn de gelukwenfchen en vreugdebetooningen, met welke zy elkander ontmoetten. Nu ging alle man aan 't werk om voor turn fpyze te beieiden. Tot hua ge-  REIZEN. 2I geluk wierdt hun honig, hoendernat en piQag opse* discht; dit veroorzaakte een fpoedigen en gemaklyken afgang, en deedt hun de overige fpyzen wel bekoomen. Boven hebben wy verhaald, hoe niet lang naa dc komst der fchipbreukelingen op het Eiland, zeven van hun met een Vlot van daar vertrokken waren. Deeze waren rosgelyks te deezer plaatze aangekoomen. Niet onaangenaam zal 't den Leezer zyn, ook hun wedervaaren te verneemen. Naadatzy vyf dagen op Zee gedreeven hadden, en al hun voorraad verteerd was , waren zy gekoomen aan een groot Rif, alwaar geboomte, gras noch lover groeide. Zy vonden 'er niets dan eenige hoopen drek van Buffels, die van 't eene Rif na het ander overzwommen. In Zee hadden ze reeds het groen en de aangroeiende vuiligheid van het Vlot gegeeten; nu hoegen ze, door den nood geperst, dien drek te lyve Doch deeze elendige kost was van geenen langen duur; er veifcheenen geen Buffels , en de voorraad van drek was wel haast ten einde. De verfchrikkelyke voorllag wierdt nu gedaan, eenen van allen te dooden,om den overigen tot fpyze te verftrekken Vier der elendigen verklaarden zich voor dit ontwerp en heten reeds het oog vallen op zekeren adriaan verbeek en klaas lamkertsz van waveren. Doch de zevende man, adiuaan raes, van Middelburg , een perfoon kloek van lichaam en geest, en godvreezende, verklaarde zich daar te-endoor godsdienfiige bedenkingen zogt hy hun te be°dui'den, hoe zy van zulk een groot kwaad zich te wagten, en, daar ze thans in elende kwynden , hadden mt te zien na een toekoomend beter. Doch alle ' B 3 dee-  aa NEDERLANDSCHE deeze redenen mogten niet baaten; hun befluit was genomen; zy wagtten alleenlyk na een voegzaam oogenblik om het ftuk te volvoeren. Hierom gaf raes aan de bedoelde flagtoffers kennis van het gevaar,welk hun dreigde; die daar over bitterlyk bedroefd, met gevouwene handen hem om raad en hulp baden. Het dienftigfte, welk hem ten dien einde voor den geest kwam, was, hen na eene afgelegene plaats op het Rif te geleiden, en aldaar kuilen te graaven, om 'er zich in den volgenden nacht , tot den moord beftemd, te verbergen : want by dag waren ze meer veilig , alzo niemand , uit ontzag voor raes, aan hun de handait durfde flaan; die intusfchen alle zyne kragten infpande, en allerlei bedenkingen in 't midden bragt om het deerlyk opzet te doen ter zyde ftellen. Doch dit hem niet gelukkende, deedt hy den voorflag om van het groote Vlot eenige houten af te neemen, en daar van een kleiner Vlot te vervaardigen , om vervolgens met hetzelve de twee verweezenen Zeewaarts te laaten dryven, in de hoope dat zy land mogten bereiken, en onder belofte, indien het mogêlyk ware, van daar een vaartuig te zullen zenden, om de overigen van het Rif af te haaien. Zy ftaken dus van land, en bereik^ ten eerlang eene plaats aan de Kust van Bengale ; doch alzo de landzaaten hea, noch zy de landzaateri verftonden, konden zy hunne belofte niet volbrengen. Zy wierden ondertusfchen vriendlyk onthaald, naa een verblyf van twee dagen in een beflooten vaartuig gebragt, en daar mede driehonderd mylen verre landwaarts gevoerd, om te dienen tot een gefchenk voor den Nabob, of Veldheer des grooten Mogols: zonder dat hunne overige reisgenooten wisten, wat 'er van hun geworden ware, tot dat zy zeiven in het Lege-p kwa-  REIZEN. ft„ kwamen, alwaar zy hen op een van des Nababs fchepen vonden. Wat aangaat de vyf overigen , die op het Rif gebleeven waren, naa een droevig verblyf van acht dagen, zagen ze eenige vaartuigen met Moorfche Visfchers; door wenken en roepen bragten zy zo veel te wege , dat de Visfchers aan het Rif kwamen, en hen van daar haalden; doch eerlang wederom op een ander Rif aan land zetteden. Geene vierentwintig uuren hadden ze hier, in den grievendften fpyt over hunne te leurgeftelde hoop op verlosfing, getoefd, of 'er verfcheenen andere vaartuigen , die hen van daar haalden, en .te Sondiep, een dorp in Bengale, bragten, alwaar de Schipper met de zynen ook dien zelfden dag aankwam. Dit zelfde was ook het dorp, by 't welk van deh heiden en zyne lotgenooten wierden aan land gezet. Dus zonderling en tegen alle verwagting kwamen de achtentwintig fchipbreukelingen , die te zamen op het woeste Eiland geruimen tyd vertoefd hadden, op ééne plaats te zamen. Naa een verblyf van vyf dagen in het dorp Somliep, beval de Orangkay aan twintig man, hebbende den Schipper aan het hoofd, te vertrekken na eene ftad, Bolwae genaamd, om van daar de reize voort te zetten na de ftad Dekka , omtrent tweehonderd mylen landwaarts gelegen-, alwaar de Nederlandfche Maatfchappy eene Logie of Kantoor hadt. De Orangkay was een Bengalees , een zeer goedaartig man, die met de fchipbreukelingen groot medelyden betoond, en hun overbodige blyken van gunfte beweezen hadt. By 't feheiden deedt hy den Schipper , door zynen Tolk, weeten, 'dat hy hem en de zynen langs geen B 4 kor-  £4 NEDERLANDS CUE korter weg, dan over Dekka , by zyne landgenooten kon doen koomen; en beval hem tevens aldaar te boodi'chappen, nog acht man van zyn volk te hebben agtwgelaaten, die hem, zo ras hunne kragteu eenigzins zouden herfteld zyn , zouden naagezonden worden. Naa van het vriendlyk> Opperhoofd en de; zynen afgefcheid te hebben genomen, tradt de Schipper met zyn volk in de Vaartuigen, voor hun befiemd, voeren na eene pJwta, Aram .genoemd, en reisden van daar te land na Bolwae , om van daar verder na Dekka voort te trekken. Het eerlïe werk van van der. heiden en de zynen , naa het vertrek der boveugemelJen, was , klein geld voor hunne zilveren. Kopftukken te wisfelen, als waar mede zy hier te Lande beter te rechte zouden geraaken. Het klein geld^ welk- zy, by rmüng, van den Orangkay ontvingen, was niets anders dan zekere kleine hoorntjes,weike bier als* geld gangbaar zyn, en waar van tachtig . op een pond gerekend worden. Voorts was alles hier te lande zeer goedkoop; iets, 't welk hun zonderling van pas kwam : want 'er fcheen aan hunne Maagen geen verzadigen te zyn; zelf in den nacht, naa vooraf een goeden maaltyd gedaan te hebben, wierden ze wakker van den honger, en verlangden van nieuws na fpyze. Aldus fleeten ze vyf dage.,; welke verloopen, en hunne kragten eenigzins herftcld zynde , verzogten ze verlof om te mogen vertrekken aan den Orangkay, die zulks in 't eerst.niet wilde geeven , om reden dat ze, zyns bedunkens, nog niet fterk genoeg waren tot de reize, doch eindelyk hunne bede inwilligde,, en hun drie vaartuigen toeftondt; een voor hun nsrm ai> r.ï 3 . ;h zet  REIZEN. ftff zeiven, en de twee andere voor hun geleide tegen de Rakanfche Roovers. Naa .eenigen dagen reizens, bereikten ze de ftad Bolwae , alwaar ze, tot hun uiterfte genoegen, hunnen vSchïpper met de zynen vonden, Gezamentlyk wierdt hun een verblyf aangeweezen in het zelfde huis, en lustig en ryklyk voor hun opgedischt. De Prins of Overfte dier plaatze, den Christenen in 't algemeen grootlyks toegedaan , betoonde ook voor hun eene zonderlinge genegenheid , en deedt hen van alles verzorgen. Zes dagen vertoefden ze hier met het uiterfte genoegen; ten einde van dezelve wierden ze ingefcheept in Vaartuigen, en bereikten, zonder iet merkwaardigs ontmoet te hebben, de ftad Dekka, tweehonderd mylen landwaarts gelegen. Van het opperhoofd der Hollandfche Logie aldaar wierden ze minnelyk verwelkomd, en verfionden van hem, dat het fchip Weezop, nevens hun uit Texel gezeild,aan de Anananfche Eilanden met zes kisten met geld vergaan, en veertig man van het febeepsvolk, door de menscheetende opgezeetenen , vermoord waren. Op den zesden dag zedert hunne komst wierdt 'er een groot vaartuig gereed gemaakt, om daar mede gezamentlyk overgebragt te worden na Ongely , het hoofdkantoor der Nederlandfche Maatfchappye in Bengale. Toen zy nu tot hun vertrek gereed waren, kwam uit het Moorfche Leger fchryven van den Nabab, of Veldoverfte des Grooten Mogols, met bevel aan alle de Hollanders om zich in het Leger te vervoegen. Zy Weinig lust hebbende tot deeze reize, vervoegden zich by het Opperhoofd der Logie, met verzoek om voor hun ontflag te bewerken van deezen togt. Doch £ 5 des-  aff NEDERLANDSCHE deeze gaf hun kleinen troost, en verklaarde eindelyk, hun te raaden, het aangekoomen bevel te volgen. Met of tegen dank gingen ze dan op reize, ruim eene maand lang hunnen weg vervolgende, nu eens te fcheep, dan te land, naar dat de gelegenheid medebragt, tot dat ze een fchip ontmoetten , behoorende tot des Nababs Leger. Onder eenige Engelfchen en Portugeezen vonden ze hier hunne twee reismakkers, die met hun beiden van het Rif, op een Vlot, in Zee geftooken, en land bereikt hebbende , naa lang zwerven , in het Moorfche Leger waren aangekoomen. Met deezen begaven zy zich gezamentlyk na de Tent des Nababs, voor welke zy eenigen tyd vertoefden, en voorts by den Veldheer wierden binnen gelaaten. Hy deedt hun Arak aanbieden, en verzogt hun, zes maanden in het Leger te vertoeven, naa welken tyd hy hen zou laaten vertrekken. Zy moesten hier in bewilligen ; aan den Schipper, egter, en nog vyf man gaf hy verlof om na Bolwae te mogen wederkeeren. 'sAnderendaags ontvingen de onzen, van wegen den Nabab, zeshonderd Roepies, maakende driehonderd Ryksdaalders, en gingen voorts, op zynen last, aanboord van zekere Vaartuigen, Goeraps genaamd,' doorgaans gewapend met twaalf of veertien Draaibasfen; by ieder Draaibas ftaat een Moorfche Konftapel. Men heeft 'er eenen Schipper , drie Stuurlieden, en eenen Bootsman, en een goed getal roeiers, in alles zeventig zielen. Ieder Goerap wordt verzeld van vier ligte .lange vaartuigen, Kosfei genaamd, ieder met zestig roeiers , dienende om de Goeraps op te roeien. Eene ontelbaare menigte van andere Vaartuigen verzelde het Leger, om leevensmiddelen en krygsbehoeften te  REIZEN. 27 te voeren. Op verfcheiden van dezelve wierden onze Reizigers als hoofden en bevelhebbers aangelteld; ook dienden hier eenige Engelfchen op de Vloot. Het geheele Leger wierd op achthonderdduizend man begroot, en trok thans op om den.Koning van Asfam te beoorloogen. Van der heiden was op een Galjoot geplaatst, nevens nog eenigen zyner makkeren. In eenen zwaaren ftorm wierdt dit fchip het onderfte boven geflagen: de meesten verdronken; van der heiden met nog eenen wierdt gered door de Engelfchen, die hen minnelyk behandelden. Zy bedankten hun voor hunnen broederlyken byftand, en toogen eerlang op I weg om hunne reisgenooten op te zoeken; zy vonden ze, naa verloop van tyd, en wierden blydelyk van hun ver? welkoorad, alzo zy, in langen tyd van hun niets gehoord hebbende , bykans den moed hadden opgegeeven, hen immer te zullen wederzien. Vervolgens kwam van der heiden, met twee zyner makkers, op een kleiner vaartuig , omtrent van grootte en gedaante als de Veerfchuiten van AmJlerdam op Zmndam, met eenige kleine ftukken tjefchut gewapend. Behalven hen bevonden zich op hetzelve nog vyf Hollanders en twaalf Mooren. Eerlang kwamen ze nu in 's vyands gezigt; zelf hielden ze nu en dan fchutgevaarte met eenige vyandlyke fchepen, van welke ze een veroverden, en eenigen buit maakten. Binnen weinige dagen raakten de beide Vlooten aan elkander in een hevig gevel, waarin des Nababs krygsmagt die des Konings van Asfam noodzaakte de vlugt te neemen, en de fchepen te verlaaten. Zelf wierdt de Admiraal gevangen genomen, doch naa verloop van tyd los gelaaten. De  a NEDERLANDSCHE De Nabab, ondertusfchen, onder welken van der. heiden diende ,. te vermetel op deezen voorfpoed , wierdt listig door den vyand landwaarts gelokt, in de' hoope van hem op te fluiten , en door het affnyden van toevoer te benaauwen. Zes maanden bleef hy genoegzaam op de zelfde plaats leggen , en begon, door het verloopen van 't water, 't welk hem den toevoer belette, merkelyk gebrek te lyden. : Gunfliger was de oord, in welken het gedeelte des Legers lag, by't welk van der heiden zich bevondt. Het land leverde overvloed van boomvrugten en Rystlanden 5 in de bosfchen vondt men allerlei fyn hout. Goud was. 'er in menigte, en de Elefanten zomenigvuldig , dat-ze, van wegen hunne talrykheid, zomtyds bezwaarlyk aan den kost konden koomen. De Admiraal verfchanste hier het Leger , doende al het geboomte nederhakken, en door de Elefanten den gronden de ruigte .plat trappen. Dagelyks reedt dc Ruitery uit op kondfchap, en om de toegangen vry en veilig te houden. Van tyd tot tyd nam dezelve een goed. getal AsLammers gevangen, die by den Admiraal gebragt zynde , met een Chambok, of langen zweep op het naakte lichaam zodanig geteisterd wierden, dat ze het bedierven:" waar naa men hun de hoofden affioeg, en dezelve op flaaken plaatfle. Nog andere foortgelyke draffen, de eene wreeder dan de andere, wierden aan de gevangenen geoeftend. Omtrent deezen tyd ontving de Nabab een Gezantfchap van het Opperhoofd of den Koning eens volks, 't welk den naam naagaat, dat zy inzonderheid zich met menfchenvleesch voeden, en daarom menfchenseters genaamd .worden. Hy deedt den Nabab zynen dienst aanbieden, en zyne genegenheid betuigen, met a]  REIZEN. 29 al zyn volk tot hem te willen overkoomen. Doch de Moorfche Veldheer, 't zy uit afkeerigheid van dk volk, of om andere redenen, wees deeze aanbieding van de hand; met verzekering , egter , dat hun van zynentwege geen overlast zou gefchieden. Eene zeldzaame foort van menfchen waren de gemelde volken: hoewel zeer gaauw en rad, waren ze zo woest en wild van gezigt, dat zelf de Mooren voor hun bevreesd fcheenen. Zy begraaven geene dooden; de overleedenen niet alleen dienen hun tot fpyze, maar ook de kranken , en de zulken, die door lichaamszwakheid geen werk meer kunnen verrigten, dooden zy en ïtillen 'er hunnen honger mede. In het Leger des Nababs bevondt zich eene foort van lieden, by den naam van Staanders bekend, en aldus genoemd , uit kragt van hun geloove , medebrengende dat ze voor den vyand geen handbreed mogen wyken , maar op hunne plaats, welke ze eens hebben ingenomen, moeten blyven ftaan en vegten, tot dat ze overwinnaars worden of fneuvelen. Indien iemand hunner de zwakheid bevange, van door vreeze of overmagt te wyken, wordt hem de verdoemenis gedreigd in het toekoomende leeven. Zeer gezien waren, ondertusfchen, de Hollanders in 't Moorfche Leger ; hun ging de naam naa van heldhaftige en onverzaagde dapperheid, en van zulk eene ongemeene lichaamssterkte , dat ze eenen Moor voor hunne knieën konden in ftukken breeken. Van hier ook dat de Admiraal de onzen aan land zogt te lokken, om het bewind te voeren over het gefchut. Doch hier van verontfchuldigden zy zich zo goed hun doenlyk was. Omtrent deezen tyd ontftondt 'er een groote fterfte in  3» NEDERLANDSCHE in het Leger , onder de Gentiven , of Indiaanfche Heidenen. Uit kragt van hun geloove, mogen deeze niets eeten van 't geen leeven heeft ontvangen. Door de talrykheid des Legers kwam het niet zeer ruim om met ryst en andere foortgelyke leevensmiddelen. Hoewel hun, derhalven , rundvleesch en visch wierden aangebooden, wilden ze 'er, egter, geenen mond aan zetten, en liever van honger fterven. Van hier dat 'er dagelyks duizenden geftorvene Gentiven in de fchepen gevonden wierden. Op het fchip, waar op van der heiden zich bevondt, waren twee deezer lieden, van honger tot het gebeente uitgeteerd. Ryst en klederen, hun aangebooden, weezen ze van de hand voorgeevende dat het voor hun zalig zyn zoude, van honger te fterven. Ondertusfchen ontftondt deeze weigering inzonderheid daar uit, dat zy eenen afkeer hebbende van bloedvergieten, door den Grooten Mogol geprest, en door dwang genoodzaakt waren het Leger te volgen. Drie mylen dieper landwaarts, tusfchen de fteden Lokkeval en Gezagban, was van der heiden tegenwoordig by de verovering van eene Vestin- in welke een fraaie Tempel ftondt met een zeer Vostbaare toren. In den Tempel vonden ze en maakten tot buit een zeer groote koe van louter goud. Aan de koeijen wordt hier te lande godlyke eere beweezen • en zo dikmaals de or.zen van de landzaaten een koel beest kogten, wierdt 'er altoos by bedongen, dat het met moest gedood worden. Voor vier fchellingen kon men hier eene vette koe koopen;doch, van wegen de lcnaarsheid, ging 'er niet minder dan voor vier Ryksdaaiders zout aan. Allerlei beesten waren hier insgelyks zeer overvloedig. Kom-  REIZEN. 3t Kommerlyk ftondt het ondertusfchen gefchapen met den Nabab zeiven, die, gelyk wy boven verhaalden, met een gedeelte van 't Leger, dieper in 't Land eenigermaate opgeflooten wierdt gehouden. Eene groote fterfte heerschte onder zyn volk. Vier maanden lang kwamen dagelyks de Lyken in zulk eene menigte dén Ganges afdryven, dat ze de lucht befmetten en het water onzuiver maakten : zodat veelen, die, zonder het gekookt te hebben , 'er van dronken, het bedierven. Naadat nu de Nabab een geruimen tyd ter zelfder plaatze gelegen hadt, verbeeldde zich de Koning van Asfam dat hy met zyne Legermagt nu gemaklyk zou kunnen gewonnen worden:hierom befloot hy, met zyne troepen tegen hem op te trekken, zo als gefchiedde. Groot gebrek was 'er in de daad in 's Nababs Leger; veelen moesten zich behelpen met de krengen van paerden, kameelen en Elefanten. Toen nu de Asfamfche magt in 't gezigt des Moorfchen Veldheers genaderd was , verboodt deeze, een enkelen fchoot te doen; hy iïet den vyand tot op een korten affland naderen, en gedoogde zelf dat hy op de zynen inbrak: doch thans nam hy zynen flag waar; zyne gelederen geopend hebbende, omfingelde hy de Asfammers aan alle kanten, en deedt 'er bykans vyfentwintigduizend over den kling fpringen. Een grooten fchrik jaag de deeze nederlaag zyner Asfamfche Majefteit aan , en benam hem den lust om van nieuws eenen flag te waagen. Behalven dit openbaar geweld, nam ook de Nabab eenen list te baate, om zynen vyand te kragtdaadiger te beweegen, tot het fluiten van eenen vrede , voordeelig voor de Mooren: hy zondt eenen voorraad^ van lee-  NEDERLANDSCHE leevensmiddelen aan den Monarch, kwanfuis om tc dienen tot een daal des overvloeds, dien hy nog agter de hand hadt. Deeze list was niet geheel zonder vrugt: de vrede wierdt eerlang geflooten op deeze voorwaarden: De Koning zou de helft zyns Kouinkryks afdaan, en zyne jongde dochter aan den Nabab tot een Byzit geeven. Daarenboven zou hy eene zekere bepaalde fomme geld opbrengen, eenige duizenden Elefanten en alle de zwaar gelaadene Vaartuigen aan hen overdraagen. In de dad Gezaghan vonden de onzen verfcheiden Grafkelders van voornaamen Landgrooten , in welke, naar Lands wyze, onmeetelyke fchatten nevens wylen derzelver eigenaars begraaven waren. Veelen deezer kelders deedt de Nabab openen, en uit dezelve onnoemelyke fchatten opdelven: waar van ten bewyze kan dienen de verbaazende fommen, welke kort daarnaa, by zyn overlyden, in zyne koffers gevonden wierden. Vyftien maanden hadt van der heiden nevens zyne makkers in 'sNababs Leger gediend, wanneer deeze van den Heere Gouverneur Generaal johan maatzuiker eenen brief ontving, in welken hy Jeïzogt om ontflag der Hollanderen, welke hy onder zyne troepen hadt; gediendig fchonk hy dit verlof, nevens eenen vrygeleibrief. Van een bekwaam vaartuig voorzien zynde, verlieten ze het Leger, roeiden den Ganges af, en kwamen , op den vyfeienden dag, te Dekka; hier ontmoetten zy de Timmerlieden, onlangs door den Nabab derwaarts gezonden, om 'er een fchip te timmeren, 't welk in de daad nu in gereedheid was, en achtentwintig ftukken voerde. Van een ander, nog grooter fchip, welk zy insgelyks gelast Waren te bouwen, ftonden reeds de fteevens. Naa  Reizen. 33 Naa ter deezer plaatze eenigen tyd vertoefd te hebben, vervolgden ze hunne «fee, en berdkt£n eerl Ongely, het hoofdkantoor der Maatfchappye in Bengale Hier vonden ze het fchip Loosduinen , onder bevel van den Kapitein van den broek, die hen moest overbrengen. Zonder eenige verdere ontmoeting, der meldinge waardig, kwamen ze te Batavia in 't laatst van Grasmaand des jaars 1663. Tweejaa' ren vertoefde nog van der heiden in deeze ftadtoen nam hy de wederreize aan na het Vaderland! Hetfclnp, welk hen voerde, wierdt, aan 't Eiland St. Helena, door de Engelfchen genomen, en in Engeland opgebragt, doch het volk eerlang onthVen Naa eene afweezigheid van twaalf jaaren, aanfchouwde onze reiziger, met blyde oogen en een juichenden mond, de Vaderlandfche Kusten. xii. DEEt, C N  NEDERLANDSCHE REIZEN. EENIGE MERKWAARDIGE BYZONDERHEDEN WEGENS B A N D A. Tweeledig is het oogmerk onzer verzamelinge van Nederlandfche Reizen: deels, om onzen Leezeren onder 't oog te brengen , de veelvuldige en dikmaals zeer gevaarlyke Togten , welke onze Landgeuooten wei hebben willen onderneemen, om den voordeeligen Oosterfchen handel te grondvesten , uit te breiden en te doen ftand houden. Meer dan eens hebben wy onze Leezers doen opmerken, de kloekheid en onverzaagdheid onzer Zeelieden , die, ondanks het kwaade, van wind en weder, van honger en kommer, van vyandige of onbefchaafde menfehen hun wedervaaren, niet wierden afgefchrikt om de Zee te beploegen en nieuwe landen op te fpooren. Het ander oogmerk deezer verzamelinge, is, onder de bedryven van handel en Zeevaart, tevens een berigt te geeven van de merkwaardigfte byzonderheden der Gewesten en Landfchappen, welke de eigendom onzer Edele Nederlandfche Maatfchappye zyn, of daar zy althans haaren koophandel heeft gevestigd. Hierdoor is onze JLeezer , in de voorheen medegedeelde berigten, reeds  NE DE RL ANDSCHE REIZEN. s5 reeds met een aanmerkelyk getal dier afgelegene Gewesten , ter voldoeninge en tot genoegen van zynen weetlust, bekend geworden. Doch hoe vrugtbaar ook de voorgaande Eenvv in Reisverhaalen moge geweest zyn, en dus ook in Land- of plaatsbefchryvingen ; niets van dien aart, 't geen ons voldeedt, ontmoette ons, 't welk ons eene gepaste aanleiding gaf om onze Landgenooten eenigzins bekend te maaken met Banda , of liever de Eilanden van dien naam. Gebrekkig, ondertusfchen, ware onze Verzameling, indien wy deswegen niet het een en ander aantekenden. Banda is het Moederland der welriekende Muskaat, zo hoog gefchat onder de andere Speceryen van het Oosten. Van wegen het veelvuldig gebruik daar van , onder andere , verdient dan ook dit gewest hekend te zyn. 't Is hierom en om de bovengemelde reden, dat wy , voor ditmaal, van de gewoone gedaante der mededeelinge van onze berigten aangaande het Oosten liever hebben willen afwyken, dan onze Leezers van verfcheiden weetenswaardige byzonderheden veifteeken Jaaten. Banda, of de Eilanden van dien naam , liggen op 4 Gr. 30 Min. Zuider Breedte , omtrent dertig Mylen van Amboina. Hoewel de Ouden het dierbaare Voortbrengzel diens gewests, Muskaat en Foely , gekend hebben, fchynt, nogthans , het Land zelve hun niet bekend geweest te zyn. De Portugeezen waren, onder de Europeaanen, de eerfte, die, in 't begin der zestiende Eeuwe , dezelve ontdekt hebben. Onder het beleid van de beroemden al uuq uerque wierdt, in naame van Koning e mm an u ël, met de' landzaaten het eerfte verdrag van koophandel gefboten. 't Liep aan tot in het laatst dier Eeuwe, eer de C 2 Ne.  3 het fchip boven water te houden. Hier by kwam nog dat de Ryst en andere leevensmiddelen nat wierden; welke zy„ daarenboven, om het fchip te ligten, moesten over boord werpen; ftellende voorts alles in 't werk om hun leeven te bergen. In dien ftaat drie dagen gedobberd hebbende, zagen ze, tegen den avond, verfcheiden Eilanden recht vooruit. Dit veroorzaakte eene algemeene blydfchap, en deedt hen derwaarts koers zetten. Naa verloop van eenige uuren kwamen ze ten anker. Door fchaarsheid van mondkost genoodzaakt zynde eene bewoonde plaats te zoeken, vermids dit Eiland een vrugtbaar aanzien hadt, zeilden ze eenigen tyd langs den wal, en zagen eerlang een kleine Kanoe, als mede op een ander Eiland eenigen rook opgaan. Zy vonden al iaar, onder andere, drie groote Rooffchepen leggen, welke de roy naderhand vernam, door den Prins van Palangbang te zyn uitgerust. Het Eiland, daar ze thans zich bevonden, was Friatnatta, leggende op i Gr. 30 Min. Z. B. behoorende aan den Koning van Suceadana. De roy zondt hier twee  4&* NEDERLANDSCHE twee Javaanen aan land, om , ware 't mogelyk, van de Landzaaten eenige leevensmiddelen voor geld te koopen. Zy wierden vriendlyk ontvangen , en verkreegen de toezegging van het benoodigde, mids geene anderen behalven hen van het fcheepsvolk &aan land zouden koomen. Kort daarnaa kwamen drie der aanzienlykften by onzen Kapitein aan boord, om het verdrag te fluiten; zy bragten mede eenige hoenders> visch en fruit tot een gefchenk : waar tegen zy met eenige kleinigheden bcfchonken wierden. Hier medé en met een gefchenk voor het opperhoofd keerden zy na land. Dit was van die uitwerking , dat ze 's anderendaags een goeden voorraad van ververfchingen aan boord bragten, voor welke zy tot genoegen betaald wierden. Zy wierden eerlang gevolgd van twee Makasfareezen; die eertyds te Batavia geweest waren, en verklaarden,'den Kapitein de roy aldaar zeer wel gekend te hebben. Eene zeer gelukkige ontmoeting was deeze , aangezien die luiden , uit waare genegenheid , kennïs gaven, dat de twee uitgezondene Javaanen, met bovengemelde Palingbangfche Zeeroovers,heimelykeen verdrag hadden aangegaan, om zich dien nacht van de roy 's fchip meester te maaken, en voorts allen, die hun tegenftand booden, af te maaken. Zy voegden 'er nevens, dat twee Javaanen, die thans nog aan boord waren , mede kennis hadden van de zanien> zweenng. Zy zouden eerst binnen boord Amok fpeelen , en op dit zein van de Palingbangfche Zeefchuimers onderfteund worden, om gezamentlyk de Hollanders van kant te helpen. Dit berigt, met de nadruklykfte bewoordingen door Makasfareezen verzekerd, deedt de roy en de zy-  REIZEN. 47 zynen dien gantfchen nacht de wagt houden. Zy zagen, in de daad, eenige Kanoes vol volk, die in de rooftchepen overftapten. Ook hoorden ze merkelyk gedruis , en dat de fchepen hun allengskens nader kwamen. Dit bewoog onzen Kapitein om met fcherp over hen heen te fchieten; waarop zy ten anker kwamen, en dien nacht digt by elkander bleeven leggen. De roy ligtte toen zyn anker, en riep de verraa» ders toe, dat hy, van hunnen godloozen toeleg bewust , hen in ruime Zee verwagtte , om hen aldaar nader te fpreeken. Doch zy fcheenen geenen lust te hebben om dien kans te waagen. De roy zeilde toen te rug na zyne eerfte legplaats , om aldaar den Oosten Pasfaatwind af te wagten, ter voortzettinge van zyne reize. Terwyl hy hier lag, wierdt hy overvallen van eene zwaare ziekte; 't welk hem bewoog eenige hutten op ftrand op te flaan, en zyn fchip op het drooge te haaien* Dit deedt hy om twee redenen: deels om meer gemak te hebben; deels om zyn Volk , 't welk hy niet vol* komen vertrouwde, het afloopen van het fchip te beletten. Omtrent het midden van Zomermaand des volgenden jaars 1692, van zyne ziekte eenigzins herfteld zynde, en zynen voorraad van leevensmiddelen merkelyk ziende verminderen, befloot hy eene andere plaats op te zoeken, ter bekoominge van nieuwen voorraad. Naa verloop van acht dagen kwamen ze voor de rivier Panboang, welke zy met veele moeite oproeiden; flytende daar mede niet minder dan dertien dagen. Toen zagen ze de eerfte menfchen, en zondt de Kapitein iemand van zyn Volk aan het Opperhoofd des Lands met een klein gefchenk. - • - Naa  4* NEDERLANDSCHE Naa verloop van eenigen tyd kwam het Opperhoofd aan boord, met een gevolg van zestien perfoonen; zy waren zeer vriendelyk; doch alzo zy met groote nieuwsgierigheid alles opnamen, en na alles vraagden, oordeelde het deuoy geraaden, een oog in 't zeil te houden. Hy deedt zyn volk in de wapens verfchynen, en beval dat 'er niet meer dan twee man tevens mogten overkoomen. Thans vraagde de Kapitein na den weg om aan hunne Negery te koomen, alzo de rivier zich hier in drie fpruiten verdeelde. Lang roeiden ze langs den aangeweezen weg, zonder eene Negery te verneemen; 't welk hen deedt beiluiten te rug te keeren. In het wederkeeren bevonden de onzen dat 'er eene menigte boomen om verre gehouwen en dwars over de rivier geplaatst waren : dit deedt hun denken, dat de gewaande vrienden hen verraaden hadden, en hun den weg wilden affnyden , om zich alzo van hunne perfoonen en goederen te verzekeren ; 't welk hun ook, indien de onzen niet tydig gekeerd waren, zou gelukt zyn. Met moeite aan de eerfte Negery gekoomen zynde, Wierdt beflooten, dat de helft van 't volk aan land zou treeden, om van de vrugten, die aldaar in overvloed waren, eenen voorraad te verzamelen, terwyl de andere helft gewapend zou blyven, gereed om des noods hunne makkers by te fpringen. En, in de daad, niet noodlos was deeze voorzorge: want terwyl de gelanden bezig waren met het verzamelen van vrugten, zagen ze zeven kloeke vaartuigen de rivier afkoomen, en eene gewapende bende Volks te lande naderen, die ook terftond de onzen vyandlyk aanvielen. De roy van het fchip dit verneemende, deedt op  REIZEN. 49 op ben vuuren, met dien uitflag, dat ze terfiond als bloodaarts de vlugt namen: waarop de anderen zich na boord begaven. ■ Doch.het werk was nog flegts ten halve afgedaan; met hun fchip waren de onzen tegen de zeven Vaartuigen met opgewasfen. Doch benaauwdheid wekt zomtyds den moed. De roy zyn fchip midden in het vaarwater geplaatst hebbende, wagtte den vyand af; en toen hy nu onder het bereik der Musketten was ge. naderd, deedt hy eerst de Busfen losfen , en vervol-gens het ander fchietgeweer. Dit gefchiedde met zulk eene vaardigheid, dat de Indiaanen , niet verkiezende de derde Laag af te wagten, uit alle hunne magt de vlugt namen. De roy vondt het toen insgelyks geraaden , dien gevaarlyken oord te verlaaten. Thans geraakte zyn fchip aan den grond: waarop hy beval, de watervaten te vullen, als voorneemens zynde, met hoog water te vertrekken, en na Banjar Masfing te zeilen , om aldaar eenigen voorraad te zoeken. En dewyl het meeste volk, in eenige dagen, niet veel gegeeten hadt,en men eene menigte visch vernam , begaf zich elk op de vangst. De roy zelve tradt aan land met twee Europeaanen,laatende nog twee andere aan boord , nevens vier Chineezen, aan welke hy ernllig beval, op hunne hoede te weezen , byzonderlyk aan de Luropeaanen om het overige volk niet veel te vertrouwen. De roy en de zynen hadden het geluk, terftond by'hunne komst aan land, vier varkens te fcbieten , welke zy geflagt hebbende, na boord zonden. Intusfchen wierdt op het fchip een heilloos ontwerp gefmeed, door de Chineezen; fmeedende zy met het overige volk eene zamenzweering om zich van het XU. deel. D fchip  5© NEDERLANDSCHE fchip meester te maaken. De roy vernam dit, terftond naa het eindigen van de Jagt. Het weder was zeer fchoon, het water ftil en tffen ; dit deedt hen belust worden om zich te baaden. Ten dien einde hunne klederen hebbende uitgetrokken, zonden zy dezelve na boord, nevens bun geweer, uitgezonderd een fnaphaan, een paar pistoolen en vyfentwintig patroonen. Zich gereinigd hebbende, riepen ze aan het volk op het vaartuig om wat nader aan den wal te koomen. Zy zagen hun in de daad de ankers ligten, maar tevens een aanvang maaken van hun verraaderlyk ontwerp. De Chineezen oelfenden 't eerst hunnen moordlust tegen de twee Europeaanen, die aan , boord gebleeven waren; eenen derzelven doodden ze terftond; de andere, zwaar gekwetst, ontkwam hunne handen door in Zee te fpringen, werwaarts hy gevoigd wierdt door een Javaan, met eene Krits in de hand, om hem alzo af te maaken. Doch de roy dit ziende , en thans eenig vermoeden hebbende van 't geen 'er gaande was, fchoot op hem met een pistool, hoewel vrugteloos. De overweldigers van het fchip maakten ondertusfchen zeil, en ftaken Zeewaarts in. Jammerlyk was de toefiand van de roy en van die met hem waren, in een vyandlyk gewest, zonder leevensmiddelen en zonder hoop of uitzigt op verloïfing. Behalven zyne eigen weemoedigheid, hadt hy veel te doen met de wanhoop zyner medgezellen welke by zommigen zo hoog klom, dat ze den voorflag deeden om elkander door 't hoofd te fchieten, en alzo de rampzaligheden, die hun, waarfchynlyk, voor de deur Honden, te voorkoomen. Veel werk hadt onze Kapitein, om hun dit voorneemen uit het hoofd te brengen, door hun vertrouwen op de algoede Voor-  REIZEN. 5I Voorzienigheid in te prenten , en hun met een onder 't oog te brengen, dar het niet van een dapper, maar van een laag gemoed een teken was, geweldige handen aan zich zeiven te (laan. Door deeze en foortgelyke redenen hen eenigzins tot ftaan gebragt hebbende, deedt hy eenig hout verzamelen, en hetzelve zo goed men kon zamengebonden hebbende, ftaken ze gezamentlyk over de rivier , zynde nu tien in getal. Moeilyk viel hun het gaan door het land, dewyl het vol moerasfen en daar mede als doorfneeden was, over welke zy niet dan met het uiterfte gevaar konden voorttrekken. De nacht kwam nu wederom aan; 'er was geene andere verVerfching voorhanden dan een teuge waters. 'Er moest raad gefchafr worden tegen het wild gedierte , waartoe men te raade wierdt, een groot vuur aan te leggen. Onder het rampzalige gezèlfchap bevonden zich drie Indiaanfche vrouwen en drie kinderen ; het deerlyk klaagen en weenei van deeze vermeerderde de roy's eigen jammer niet weinig. Hierby kwam de fchrikwekkende voorflag der mannen, om een dier kinderen te Aagten, om 'er hunnen honger mede te ftillen : om welk ontwerp hun uit het hoofd te brengen, hy alle bedenkingen, welke Reden en Godsdienst hem aan de hand gaven, te baate nam, en 't welk hem ook thans gelukte. Zeven Etmaalen zvvorven ze in dien beklaagelyken toeitand langs het ftrand , zonder in al dien tijd iet anders te hebben genuttigd dan een teuge waters: het kon niet anders zyn, of zy moesten merkelyk verzwakken. Thans waren ze genaderd aan eene rivier, welke ze niet konden doorwaaden: waarom ze zich in het zand D 2 ne.  5= NEDERLANDSCHE nederleiden, terwyl de roy, zo veel zyne kragten gedoogden, op kundfchap uitging om eene voegzaame plaats tot den overtogt te zoeken. Intusfclien kwam by zyne makkers het verrchrikkelyk ontwerp wederom boven; twee Europeaanen en een Makasfarees wierpen het lot, welk der drie Indiaanfche kinderen 't eerst zoude geflagt worden. Zy waren 't hier omtrent niet eens, of wilden het ten uitvoer bren-S gen , en floegen reeds de handen aan 't rampzalig kind. De roy het jammerlyk gefchrei hoorende, fchoot ylings toe, en vermaande hen, het verfchriklyk voorneemen nogmaals uit te Hellen. Doch alzo dit niets baatte , bediende hy zich van zyne pistoolen, dreigende den cerften, die geweldige handen aan het kind zoude liaan, een kogel te zullen fchenken. Dit hadt de bedoelde uitwerking. Hy vermaande hun ernitig, op de Voorzienigheid te vertrouwen, en met ootmoedige fmeekingen om uitkomst tot dezelve hunne toevlugt te neemen. Doch zommigen waren nu dermaate verzwakt, dat ze naauwlyks woorden konden voortbrengen. Iri dien droevigen ftaat den nacht hebbende doorgebragt, vernamen zy,met het aanbreeken van den dag, dat de rivier bykans droogvoets kon doorwaad worden. Hierom beflooten ze voort te trekken, in de hoop van eenig voedzel te zullen opdoen. Onder het gaan langs firand, vondenze een visch, Jakob Evertfen genaamd; met hartlyke dankbaarheid'deeden ze hier mede een verkwikkenden maaltyd, en vonden zich gefterkt om de reize verder voort te zetten. Ook vernamen ze, omtrent deezen tyd, zekere kleineroode vrugten. Doch deeze voorraad was van geen langen duur; de  REIZEN. • 53 ^ reismakkers van onzen de roy begonnen eerlang van nieuws te klaagen ; eenige begeerden van hem, dat hy hun-, met een Kogel het hoofd zou doorschieten; anderen opperden den voorflag, om een van allen te Aagten en dus aan 't algemeene welzyn op te offeren. Van nieuws moest de roy nu wederom voor Ziekentrooster fpeelen , en alle bedenkingen, welke hy zich konde herinneren, te baate neemen, om hen van zulk een opzet af te brengen, en voor wankelmoedigheid te behoeden. In deezen toeftand bevonden ze zich, wanneer ze eenig geritzel in 't geboomte hoorden; by nader onderzoek bleek dit te ontftaan van een ongemeen groot wild Zwyn, 't welk zich dus eenen weg baande na liet ftrand. De roy volgde het derwaarts, en alzo hy, zonder zelve gezien te worden, het dier zag ftil ftaan , loste hy zyn pistool, en trof het zodanig voor het hoofd,dat het, naa een tweeden fchoot, dood ter aarde viel. Onbefchryflyk is de blydfchap, welke dit voorval onder het uitgehongerde gezelfchap baarde; van blydfchap vielen ze den Kapitein om den hals^ of boogen hunne knieën voor hem. Zo dringende was de honger by eenigen, dat ze hunne tanden in het dier zetteden, om alzo eenige raauwe ftukken te lyve te liaan. Zo goed als hunne omftandigheden gedoogden , bereidden ze het fpek , en verkreegen door het gebruik daar van nieuwe kragten. Opmerkelyk is het, dat naa zo lang vasten, niemand daar van eenig ongemak gevoelde. Thans vervolgden ze hunnen weg! Doch om hun getal en graagte konde het Varken niet kng toereiken; met hoe klein een aandeel zich ook ieder man dagelyks beholp, de voorraad was eerlang verteerd, en nu wederom niet anders dan honger en D 3 kom.  54 NEDERLANDSCHE kommer voor oogen. Aan de ruggraaten van drie doode Schelppadden, welke ze op ftrand vonden leggen , (lilden ze voor eene poos hunnen honger. Wyders vernamen ze hier en daar wilde vrugten , doch die eerst van haare vergiftige hoedanigheden moesten gezuiverd worden, eer ze tot fpyze konden dienen. Hier door eenigzins gefterkt, ontdekten ze daarenboven aan het ftrand de hier en daar verfpreide (lukken van een klein vaartuigje , welk ze bedooten , zo goed hunne omftandigheden toelieten , op te timmeren, om hier mede, ware het mogelyk, eene uitkomst te zoeken. Langzaam ging dit voort, aangezien de zwakheid hunner lichaamskragten en gebrek aan noodige goreedfehappen. Zo dra het vaartuig eenigzins reisvaardig was, (laken ze van land; doch zy waren niet lang op Zee geweest , of wierden overvallen van een Herken wind, die hen tot voor den mond der bovengemelde riviere te rug dreef. Akelig was thans de toeftand , waarin de roy met de zynen zich bevondt. Hy fchroomde de rivier op te roeien, uiteen zeker angfüg vermoeden, dat hun aldaar nog iet ergers zou wedervaaren : zyne makkers daarentegen wilden volftrekt eene proeve neemen van 't lot, welk hun aldaar zou wedervaaren. 't Was nu ook uit met de gehoorzaamheid en onderdaanigheid, welke ze tot nog toe aan hem betoond hadden. In deezen toeiland, terwyl de roy alken de wagt hadt, en de overigen (liepen, hoorde hy eenig gerugt, het liaan van riemen in het water, ja zelf eenige menfehen tegen elkander praaten. Dit deedt hem de overigen wekken , met de tyding dat 'er uitkomst of een fpoedige dood voor de deur llondtj vermaanende hen  REIZEN. 55 hen voorts, in gevalle van gevaar, tot kloekmoedigheid, en vooraf met ernftige fmeekingen zich zeiven der Opperfte hoede aan te beveelen. Thans floeg elk handen aan 't werk: alle man, zo veel zyne uitgeputte kragten toelieten , begon nu te roeien , recht op het vaartuig aan. Doch de luiden , die in hetzelve waren, de onzen , misfchien, voor roovers aanziende, namen de vlugt, en zetteden het op het drooge, alwaar ze de vermeende vyanden met het geweer in de vuist afwagtten. In de Maleifche taal riep de roy hun toe, om niet te fchieten, dewyl ze geen kwaad in den zin hadden, maar elendige fchipbreukelingen, en bovendien Hollanders waren. Iu 't eerst wilden zy zulks niet gelooven; doch naderhand ziende dat 'er vrouwen in het fchuitje waren , namen ze hen over, verzorgden hen van een weinig dekzel, en gaven hun gedroogden visch met ryst te eeten. In het Vaartuig waren twee Makasfareezen en zes inlanders, gezamentlyk door den Koning van Banjar uitgezonden, om eenig volk te zoeken, alzo hy door de Portugeezen met eenen Oorlog op Macao wierdt gedreigd. Te ,zamen ftaken ze nu in Zee, hebbende het vaartuig der onzen agter aan het Indiaanfche fchip gebonden. Niet lang hadden ze gevaaren , of de roy vernam uit hunne gefprekken, dat ze hem en de zynen iet euvels brouwden. Geen vermoeden hebbende dat onze Kapitein het Makasfaaresch verftondt, gelyk hy waarlyk hetzelve zeer wel fprak, hoorde hy hen in die taal overleggen, om de Blanken (meenende de roy met zyne Europeaanfche makkers) van kant te helpen, en de Inlanders tot flaaven te maaken. Om zich uit dien nood te redden, bediende hy zich L 4 van  5" NEDERLANDSCHE van eenen list. Zich houdende als of hy uit den flaapontwaakte, wendde hy zich tot het opperhoofd van het Vaartuig , en zeide hem , door den Sultan van Bantam, vernomen hebbende dat zyn broeder de Koning van Banger door de Portugeezen met een oorlog wierdt gedreigd, aan deezen te zyn gezonden, niet alleen om hem van deszelfs genegenheid te verzekeren, maar ook om hem de behulpzaame hand te bieden, in bet bereiden van kruid, het gieten van gefchut en kogels en het aanleggen van Sterkten en Vestingwerken. Deeze vond hadt de bedoelde uitwerking; het Indiaanfche Opperhoofd ftelde zich nu zeer vriendlyk aan, verklaarde hem voor zynen broeder te erken-, ïien, en beloofde hem alle gemak in hunne Negery, alwaar ze binnen twee dagen hoopten aan te koomen. Zy bereikten dezelve op den derden dag. Met veel beleefdheids wierdt nu onze gewaande Gezant behandeld. De grooten der plaatze kwamen hem bezoeken, en booden hem gefchenken aan, beftaande in ryst, visch en allerlei vrugten. Intusfchen wierdt 'er een vaartuig gereed gemaakt, om hem ter beftemde plaatze te geleiden. Bykans veertien dagen Verliepen hier mede. Ten einde van dezelve begaven zy zich op reize na den Koning van Banjar Masfing, by welken de roy, kort naa zyne aankomst, ter gehoor wierdt tocgelaaten. Deeze hem gevraagd hebbende, of hy een Gezant des Konings van Bantam ware, ontkende hy zulks, en zeide, om geene andere reden zich daar voor te hebben uitgegeeven , dan om een ontydigen dood te ontgaan, door het verraaderlyk voorneemen van eenigen zyner Majefteits onderdaanen. Hy verhaalde hierop de gelegenheid , en voegde 'er nevens, indien hy door deezen vond den dood verdiend  REIZEN. 57 diend hadde, het zich tot eene eer te zullen rekenen , door de handen eens zo doorluchtigen Konings te derven ; of indien het zyner Majefteit behaagde hem het leeven te fchenken, hy zich dan gaarne in derzei ver dienst zou begeeven, om den vyand allen afbreuk toe te brengen. De Vorst in deezen list genoegen neemende, verzekerde hem van zyne gunst , en zondt hem aan den Sabandaar , met bevel om hem van alle het noodige te verzorgen. Doch deeze, in ftede van aan dat menschlievend bevel te gehoorzaamen, behandelde hem zeer ruuw, en zette hem ter deure uit. Hy moest zich dan den volgenden nacht, zonder eenigen voorraad, behelpen in een ledig huis, aan 't welk, door eenig volk, merkelyke moedwil wierdt gepleegd. Beter behandeling ontving de roy van eenen Chinees, die hem te Batavia gekend hadt, en zyne komst vernomen hebbende, hem thans kwam toefpreeken om naar zynen toeftand te verneemen ; van zyne vrouw en kinderen verzeld, bragt hy hem eenige ververfchingen, nevens de noodige gereedfehappen om dezelve te bereiden. Wel te pa's kwam deeze onderftand, alzo de Kapitein en de zynen nu in vier dagen niets gebruikt hadden : waarom het noodig was*, hen tot bedagtzaamheid in het eeten te vermaanen. 's Anderen daags* van eenigen zyner Landgenooten verzeld , bragt de weldaadige Chinees nieuwen voorraad van fpyze , nevens eenig looden geld, waar mede zy ter markt konden gaan. Een Maleier gaf hun etlyke ftukken blaauw Linnen ten gefchenke, om zich daar mede te kleeden. De roy, die eenige kennis van de Heelkunde, hadt, overtuigd van de noodzaaklykheid om iets te D 5 moe-  <8 NEDERLANDSCHE moeten by de hand neemen, begon thans die kunst te oefenen. Zyn gelukkig geneezen van eenige landzaaten, die geringe kwetzuuren hadden , deedt hem wel haast den naam van een kundig' Wondheeler behaalen. Zyne medgezellen fpeelden voor kleermakers, en hadden insgelyks veel te doen met het maaken van Baaitjes of Borstrokken voor de Dorpelingen. Hier mede wonnen-ze eerlang een weinig over. Naauwlyks kwam dit ter ooren van eenigen van 's Konings Hovelingen, of het wekte hunne fchraapzucht. Eenigen hunner kwamen ten zynen huize, eifchende, uit 's Konings naam, twee Meisjes , welke de roy uit de fchipbreuk hadt geborgen. Doch hy ftelde zich daar tegen, zeggende dat het zyne kinderen, en de groote zyn Vrouwen waren ; 'er nevens voegende, niet te kunnen gelooven dat een zo zagt- • moedig man, als de Koning, iemand van zyne vrouw en kinderen zou berooven: waarom hy verzogt,by den Koning zyne opwagting te mogen maaken. Doch hier toe geen verlof kunnende bekoomen, en ziende dat de Indiaanen geweld wilden gebruiken, begon de roy te dreigen i 't welk hen eenigzins van toon deedt veranderen , en verzoeken, eene der Meisjes te mogen i>edeneemen, allee? met oogmerk om het aan de Koningin te verwonen. Doch hy heeft zedert het kind nimmer wederom gezien. 's Anderen daags ontving onze Kapitein een bezoek van eenige hovelingen van eenen Sakkadaanfchen Pm», brengende hem eenige gefchenken, en hem tevens beklaagende over zyn ongeluk van onder zulk een wreed volk en tot zo laagen ftaat te zyn vervallen, mei p.anbieding van hem by hunnen Meester te willen be-  REIZEN. I 59 bekeiid maaken. Indien hy hierin bewilligde, zouden zy by den Koning om zyn ontflag verzoeken. Het eigenlyke oogmerk deezer bezendiuge was, het gerugt van de roy's bedreevenheid in de Heelkunde , welk zich nu reeds door het land verfpreid hadt. Gemelde Vorst zukkelde aan zeere oogen, van welke hy hoopte, door de ervarenheid des vreemdelings, te zullen geneezen worden. Voor deezen dienst wierden hem groote belooningen aangebooden. In gevolge van dit verzoek en aanbiedinge , begaf hy zich by den kranken Prins, die hem zeer vriendlyk ontving, en. verzogt, hem te willen verzeilen na zyn Vaderland, onder belofte van allen gemak en overvloed. Hier in bewilligde de roy, mids des Konings toeftemming daar toe verworven wierdt. Intusfchen maakte hy eenen aanvang, zo veel zyne weetenfchap vermogt, met het aanwenden van middelen ter herftellinge van den bykans blinden Prins. Zo gelukkig Haagde hy hierin, dat naa verloop van ruim eene maand hy de kleuren konde onderfcheiden, en zonder leidsman by den weg gaan ; zelf vertoonde hij zich aan den Koning, om denzelven van zyne beterfchap te overtuigen. De roy zelve was verwonderd over deezen goeden uitflag, dien hy meer aan het geluk dan aan zyne wysheid toefchreef, alzo hy nimmer opzettelyk zich op de Heelkunde toegelegd, maar alleen nu en dan, in ledjge uuren, eenige Boeken over die weetenfchap doorbladerd hadt. Thans hieldt de Prins aan by den Koning om nevens de roy te mogen vertrekken , ter bevorderinge van zyne verdere geneezing. Met moeite en niet dan ten koste van groote gefchenken verkreeg hy dit verlof. Doch zo als zy nu op hun vertrek ftonden , wist een  '6o NEDERLANDS CHE een van 's Konings Staatsdienaaren , onder allerlei voorwendzels , te bewerken, dat bun het vertrekken verbooden wierdt; zelf nam men de roy in verzekering. Naauwe gemeenfchap hielden onze Kapitein en de Sakkadaanfche Prins met elkander. Deeze boodt aan der Maatfchappye de hand te willen bieden tot. het maaken van nieuwe veroveringen , en een onderdaan dier Maatfchappye te worden, liever dan te (taan onder een dwingelandfchen broeder, die hem er^er dan eenen flaaf behandelde. Zeer gezien was deeze Piins by zyns vaders onderlaten ; doch hem wierdt de voet dwars gezet door eenen halven broeder, voerende den tytel van Pan«arang Pourbaja, gefprooten uit een tweede huwelyk. Deeze tweede Echtgenoote hadt haaren Gemaal vveeten te beduiden om deezen tot zynen Opvolger te verklaaren, en den oudlten van 't leeven te berooven. Over de derde hand deedt men hem vergif toedienen; 't geen hem wel eene zwaare ziekte en ook het bovengemelde ongemak aan zyn gezigthadt veroorzaakt, zonder hem evenwel aan 't leeven te koomen. Daarenboven wierden hem zyne vrouwen en fchatten op eene gewelddaadige wyze afhandig gemaakt, en hy zelve na lianjar Masfang van de hand gezonden. Devyanden des dus verdreevenen Prins ondertusfchen vernoomen hebbende, wat 'er gaande was tusfehen hem en de roy, waren bedagt op middelen om hen van eikanderen te fcheiden. Ten dien einde bedienden zy zich van zekeren Portugeefchen Kapitein S t. haptista; deeze vondt hem ziek te bedde leggen, fprak hem ernftig aan om zich niet meer met Heidenfche Volken te bemoeien, maar zich onder de Chris- te-  REIZEN. 61 tenen wederom te begeeven; biedende hem zyn eigen fchip aan om hem na Makasfar te brengen, of anders een bekwaam vaartuig, om daar mede nevens de zynen een beter verblyf op te zoeken. Merkelyken indruk maakten de redenen en beloften des Portugeefchen Kapiteins op de roy, die zyne aanbieding met dankbaarheid aanvaardde. Hier op begaven zy zich te gader ten hove, om de gefchenken, door baptista medegebragt, aan den Koning over te keveren, en om tevens over de tegenwoordige onderhandeling nader te raadpleegen. En, in de daad, op het eerfte verzoek om de roy's ontflag, wierdt daartoe terftond verlof gegeeven: tot blydfchap der hovelingen , over 't wel gelukken van hunnen list; doch tot geen minder hartzeer van den ongelukkigen Prins, die van weemoedigheid begon te fchreien , en verklaarde , hoewel hy van zynen Geneesheer moest fcheiden, hem , egter , tot den dood toe te zullen beminnen. De roy ging ondertusfchen aan boord van den Portugeefchen Kapitein, zynen vriend, gelyk hy waan? de, doch in de daad zynen bitterften vyand, zo als eerlang openbaar wierdt. De eerfte blyk daar van was de eisch, door den Strandvoogd aan hem gedaan, om vyfiig Ryksdaalders ,l welke hy voorgaf van hem te vorderen te hebben, en die op ftaanden voet moesten betaald worden : met bedreiging van by weigering geweldige handen aan zyne goederen te zullen flaan. Niets baatten de betuigingen van onzen ' Kapitein , van zulk een eene fchuld niet te weeten : de Portugeezen fpraken hem tegen, en vorderden hem tot betaaling. Diergelyk een eisch gefchiedde andermaal, omtrent acht dagen daarnaa. Thans  6cl NEDERLANDSCHE Thans raadden de Portugeezen aan de roy, dal het, tot zyne veiligheid, geraaden zyn zou, na een ander Vaartuig om te zien, en met. drie of vierman een goed heen koomen op te zoeken. Hy zulks weigerende, maakten ze eenen zyner Makasfaarfche bedienden tegen hem op, om hem van 't leeven te berooven. Doch deeze, eerlyker dan zyne te werkftellers, openbaarde het ftuk aan zynen Meester ; die aldus dit gevaar ontkwam, doch eerlang , eens en andermaal, door opftooking der Portugeezen, van den Gouverneur om geld wierdt aangefproken. Hy gaf zo lang hy iets hadt, doch moest eindelyk om uitftel verzoeken, om in dien tusfchentyd iets te winren of te verdienen. Ten dien einde verzogt hy verlof, met zvn Schuitje ginds en elders te mogen varren; 'tgeen hem wierdt toegfclkan. Nevens eenen zyner makkeren begaf hy zich op weg, in fcbyn tot bet gemelde oogmerk, doch inde daad om te ontvlugten. Eerlang ontmoetten ze eenige Vaartuigen, op een van weike eenJohorfche Gezant was. By deezen verzogt hy gehoor, en naa tem zyn wedervaaren verhaald te hebben , ©ntvhfc iy van hem de belofte, de gevorderde fchuld te zulen betaalen , mids. hy by hem aan boord bleef- in velk geval hy hem op Johor, by de Deenen of Engel. c;en, zoude brengen. Hy hieldt zyn woord, betaalde e lchulden en bragt by zyne te rug komst de roy's olk mede, uitgenomen een klein meisje en den boengemeldenMakasfaarfdie Jongen, welke hy aldaar loest laaten. Ondertusfchen, 't zy door^m'kooping, rf uit ansre oorzaaken, het vertrek van onzen Kapitein na  REIZEN. 63 Johor met den Gezant hadt geenen voortgang ; hy wierdt eerlang in zyn voorgaand verblyf te rug gebragt; alwaar hy het, egter, thans een weinig ruimer hadt, door den edelmoedigen byftand des bovengemelden weldaadigen Chinees , die nu tot de waardigheid van Sabandar was bevorderd. Zyn Snaphaan en de Pistoolen, die hem, by zyne aankomst, waren afgenomen, wierden hem te rug gegeeven. Hiervan voorzien, was hy terftond bedagt op wraake tegen den eerften Staatsdienaar des Konings, dien hy als zynen voornaam Men onheilbrouwer aanzag. Hy laadde ten dien einele de geweeren ieder met twee kogels,in het vaste voorneemen om dezelve op den gehaaten Indiaan te losfen, zo dra hy hem in 't oog zoude krygen. Doch de Chineefche Sabandar, hier van de lucht gekreegen hebbende, kwam tydig tusfchen beiden, en "bezorgde hem gehoor by den Koning , 't welk de Staatsdienaar dus lang wederhouden hadt , en eene der redenen van de r'oy's misnoegen op hem was. Hy verfcheen dan in volle wapenrusting voor zyne Majefteit, die hem terftond vraagde, of hy in de daad voorneemens was geweest, zynen eertien Staatsdienaar te doorfchieten ? Üe roy hierop volmondig ja geantwoord , en zyn leedweezen betuig 1 hebbende, dat zulks niet reeds gefchied was, ftondt de Vorst verfteld, en vraagde voorts na de redenen van zulk een gewelddaadig voorneemen. Hy ontvouwde dezelve, en vraagde zyner Majefteit, of iemand in. koelen bloede konde verdraagen, dat hem zyne vrouw en kinderen, fimven en flaavinnen ontnomen en verkogt wierden , zo als hem gebeurd was, die met een gevolg van tien perfoonen in zyner Majefteits gebied gekoomen, thans niet meer dan één perfoon by zich hadt? De  64 NEDERLANDSCHE De Koning hem verder gevraagd hebbende, of alle Hollanders dus kloekmoedig waren , hernam hy, dat hy een der germgften was, maar evenwel met zulke wapenen, als zyner Majefteit zou behaagen , zynen vyand te willen te keer gaan, en voor hem geen voet te zullen wyken: een antwoord, 't welk den Vorst aan zyne Raaden deedt betuigen, dat de Hollanders de Indiaanen in verftand en manhaftigheid zeer verre overtroffen. Nogthans voegde hem de Koning te gemoete, dat hy de Hollanders altoos hadt hooren roemen als een goedaartig en zagtzinnig volk, doch dat zyn gedrag hier van kleine blyken vertoonde. Waarop de roy hernam, dat men zyner Majefteit de waarheid hadt verhaald, en zyne landgeuooten den naam hadden door de geheele waereld van bermhartige Hollanders; doch hy voegde 'er nevens, dat wanneer zy gedrukt en getrapt wierden, zy als Tygers en Leeuwen voor hunne regten en eigendommen ftreeden. Naa eenige verdere redenwisfelingen, vraagde de Indiaanfche Monarch aan de roy, indien hem alles wat men hem hadt ontnomen, wierdt te rug gegeeven, of hy dan den peis zoude willen maaken? Waarop hy, indien hem, nevens de wedergave , om vergiffenis wierdt verzogt, zyne toeftemming gaf. Dit alles dus gefchied zynde, nam de Vorst hem'onder zyne befchcrming, en deeden zy te gader eene wandeling buiten het paleis. Hier vertoonde hem de Koning veertig, ftukken zo yzeren als metaalen gefchut, en vraagde hem , of hy tot dezelve Affuiten koude vervaardigen; 't geen hy aannam, mids zyne Majefteit het hout en de noodige werklieden, als uitvoerders van zyne bevelen, bezorgde. Van dit alles wierdt hy voorzien, en hadt dagelyks een Praauvv met zes - man  REIZEN. 65 man tót zynen dienst. By zyne te rug komst in het paleis, 'sanderen daags, wierdt hem zyn gevolg aangebooden, en het afgeperfte geld in Stofgoud betaald 5 moetende hem daarenboven de bovengemelde Staatsdienaar de geleedene fchade in Peper vergoeden, en belofte doen van zyne gunst en befcherming in het toekoomende. Thans keerde de roy te rug na zyne wooning, alwaar hem,kort daarnaa, zyne zogenaamde vrouw en kinderen, met eene van 'sKonings vrouwen, wierden naagezonden, nevens de Peper. Hy ondervondt nu het onderfcbeid tusfchen eene opgaande en ondergaande Zon. De aanzienlykfte Staatsleden kwamen hem dagelyks bezoeken en gefchenken aanbieden. Die voorheen zyne bitterfte vyanden waren, moesten hem thans ten dienfte liaan. Hy zelve betoonde, van zynen kant, dat hy den Koning dankbaar was voor het genooten goed. Binnen den tyd van zes weeken, lagen vierendertig Hukken gefchut op hunne Affuiten, in den vereischten ftaat om tegenweer re kunnen bieden. Met nydige oogen wierdt dit alles aanfchouwd door de Portugeezen , die hunne listen en laagen mislukt ziende, nu met hem vriendfchap zogten te maaken; zonder, nogthans, hierin hun oogmerk te kunnen bereiken. • Omtrent deezen tyd wierdt de Vorst te raade, eene reize te doen door alle zyne landen , met oogmerk om den ftaat zyner Peperlanden en Goudmynen op te neemen; als mede om verfcheiden misbruiken te herftellen. De roy hadt meermaalen blyken gegeeven van zyne handhaaving der verdrukte onfchuld. Daarenboven hadt hy zich zo diep in 'sVorften gunst gedrongen , dat deeze bykans niets verrigtte , zonder alvooXU. deel. E rens  66 NEDERLANDSCHE rcns zynen raad te hebben ingenomen. Van hier dat hy verzogt wierdt, zyne Majefteit op de reize te verzeilen; 't geen hy met dankbetuiging gereedelyk aannam. Met eene Vloot van zestien zo groote als kleine fchepen namen ze de reize aan. De roy verzelde geftadig den Vorst, en lag telkens, wanneer ze rustdag bielden, met zyn Vaartuig naast het zyne. Zy bezogten verfcheiden Negeryen of Peperplantaadfen, in zommige van welke tollen en fchattingen gevorderd, terwyl in andere de noodige verfterkingen tegen vyandelyke overrompelingen wierden aangeleid. Toen ze nu tot aan de uiterfte Negery gevorderd waren, en niet meer te water konden reizen, flapten ze aan land. Met eenen gusty tommegom, Opziener der Koninklyke Goudmynen, moest nu de roy na het Gebergte trekken, terwyl de Koning zelve zich begaf na eenige oude Graffteden , om naar Lands gebruik by dezelve zyne Godsdienftigheid te pleegen. Meteen gevolg van zeventig perfoonen, en drie voornaame hovelingen, kwamen ze, naa verloop van negen dagen, aan eene groote Negery, aan den voet eens bergs, van welken eene rivier nederftroomt. De berg was tamelyk hoog, en aan veele andere kleiner bergen verbonden. Men vindt op denzelven eene foort van aarde, welke de Goudfmeden gebruiken ont het goud te kleuren. De rivier ontfpringt met groot geweld onder eene menigte Keifteenen, en over een vlakken berg ftroomende, valt zy in een Poel, die achttien vademen diep is. Het water is zo helder, dat men den grond duidelyk zien kan. In het zand onder het water deezer riviere wordt het Goud gevonden, in kleine linkjes, als rystkorrels, kleiner en groo-  REIZE N. grooter. Terwyl de roy hier was, vondt men#een klomp goud van ruim acht ponden gewigts, hebbende de gedaante van eene halve Maan. Eehalven dit lagen 'er nog twee groote ftukken , welke de landzaaten, egter, weigerden van daar weg te neemen; hunne diepe onkunde en verregaande bygeloovigheid deedt hun waanen, dat het eene ftuk de Vader /en het ander de Moeder van alle het goud was, welk zy bekwamen. De roy verlangende te weeten , wat 'er in den berg ware, ging eerst in zyne eenzaamheid dezelve •bezigtigen; deedt vervolgens verfcheiden kuilen graaven, en ging ook de zulke zien, die door de Landzaaten gemaakt waren, en waaruit hy het onzuivere goud haalden. Het gelukte hem , in deeze kuilen :zeer goedé aders te vinden; binnen den tyd van vyf weeken verzamelde hy uit dezelve honderd ponden zuiver goud, welke hy naderhand aan den Koning leverde, die daar over zeer voldaan was, zeggende, in den jaaren niet zo veel gouds van daar ontvangen te hebben. Hier uit kan men afleiden , welke onmeetelyke fchatten deeze Koning zoude kunnen verzamelen, indien hy kundige en eerlyke Mynwerkers hadde. Vyf dagreizen van daar legt een berg, in welken men eene menigte Kristal, en ook zeer fraaie Diamanten vindt, welke de eenvoudige Landzaaten van het kristal niet weeten te onderfcheiden. Het zand,in eene rivier by den berg, vertoont zich onder het water goudgeel; nogthans bevat het weinig van dat Metaal. Men vindt 'er ook Koper, Tin en Yzer. De roy, by zyne Wederkomst, van alles verflag gedaan hebbende, betuigde hem de Koning zyne dankbaarheid , verzekerde hem van zyne verdere gunst, en beloofde hem, in 't volgende jaar, tot het zelfde oogE a inerk  6$ NEDERLANDSCHE merk , te zullen zenden na andere Mynen, voorzien van alles 't geen hy tot bewerken van dezelve zou noodig hebben. De gunst, in welke de roy by den Koningllondt, begon ondertusfchen den nyd zommiger Ryksgrooten te wekken; op allerhande wyze zogten ze hem den voet te ligten , en by den Vorst in verdenking te brengen, als ware hy bekwaam, door het groot gezag, welk hy in handen hadt gekreegen, het gantfche Koninkryk Banjar te verraaden. Wilde, egter, zyne Majefteit eene proeve neemen van des gunftelings oprechtheid en trouwe, zy wisten daartoe een zeer gepast middel: 't was een bevel aan hem om zich te laaten befnyden. Dit voorftel deeden ze, inde hoop dat de roy, uit tegenzin van deeze plegtigheid, het Koninkryk zou verlaaten. Doch de Koning vondt geen behaagen in dit voorftel : eensdeels , omdat by niet twyfelde van de roy's afkeerigbeid daar van; anderdeels omdat, genomen hy onderwierp zich daaraan , de Maatfc happy hem zou affnyden , en diensvolgens de Koning zelve van haar geene hulp te wagten hebben. Evenwel geliet hyzich alsof hy daaraan het oor leende, en deedt, in tegenwoordigheid der Raaden , den voorflag aan de roy, die, ondanks de groote beloften , hem gedaan , verklaarde, liever het leeven te willen verliezen, dan zyn geloof verzaaken. De Priesters werkten hier vervolgens onder, doch met even weinig vrugts; gelyk ook eenige van 's Konings Vrouwen , welke hierom by hem aanhielden. Toen nu de hovelingen en andere vyanden van de roy bemerkten, dat alle deeze poogingen geene baate deeden, Honden ze zo fterk aan by den Koning, dat hy  REIZEN. 0,9 ïiy zich genoodzaakt vondt, eene algemeene Vergadering te beleggen, in welke, zyns ondanks, by overfiemming wierdt beflooten, dat de gunfteling de bedoelde plegtigheid ondergaan zoude, of by weigering den hals verbeuren. Van dit befluit bekwam de roï de tyding, in 't holde van den nacht, door eene van 'sKonings Vrouwen, die hem tevens onderrichtte, dat zy, thans geen middel meer weetende, om hem te behouden, hem niets beter konde raaden , dan met een klein vaartuig zyn heil in de vlugt te zoeken. Hy deedt den Vorst bedanken voor zyn berigt; en niet tvvyfelende aan den ernst der Ryksgrooten , kogt by terftond 's anderendaags een Vaartuig : en zich van alles onkundig houdende, verzogt hy verlof, daar mede na Aby te mogen vertrekken, onder voprwendzel van aldaar eenige penningen te willen invorderen. Gelegenheid hebbende om den Koning alleen te fpreeken, nam hy met aandoeningen van genegenheid en danker' kentenisfe affcheid van zyne Majefteit, die hem eenige gefchenken deedt, en van geweer, kruid en lood verzorgde. De roy hadt, behalven eenen Europeaan, hier onlangs aangekoomen , drie jonge Banjareezen in dienst genomen. Niet twyfelende of zyne vyanden, zo dra ze zyne vlugt vernamen, zouden hem naazetten, gelyk ook gebeurde,maakte hy allen fpoed om hunne klaauwen te ontkoomen. Naa drie dagen roeiens, bevondt hy zich in Zee, met oogmerk om vervolgens Succadana aan te doen, en aldaar eeii grooter Vaartuig te koopen. Hy hieldt het geftadig langs den wal, omdat hy zyn fchip niet in volle Zee betrouwde. En, in de daad , zeer voorzigtig was dit overleg: want E 3 naa  7° NEDERLANDSCHE naa twaalf dagen dus gezukkeld te hebben, begaf zich het vaartuig, zodat zy het op ftrand moest zetten, alwaar het eerlang uit elkander viel. Thans bevondt hy zich wederom op een woest Eiland, ontbloot van voegzaame leevensmiddelen, naardien de kost, van welken hy zich, vóór zyn vertrek, voorzien hadt, doornat was geworden. Het Goud en Zilver , welk hy by zich hadt, was hem van geen nut, alzo hier niets te koop was. Gelukkig hadt hy twee Vischnetten te fcheep. Het eerlte werk was nu, eene veiliger fcbuilpaats te zoeken tegen het wild gedierte, en tegen de Zeeroovers, die op deeze vaarwaters zworven. Zy vonden een klein heuveltje, zynde als een Schiereilandtje, 't welk aan beide zyden van de Zee befpoeld wierdt,en met een fmalle ftrook aan het land vast was. Hier verfterkten ze zich zo goed als zy konden. Vyftig roeden van daar ontdekten ze den fteven van een fchip, weleer hier geltraud. Met ongelooflyke moeite dolven ze deezen uit het zand, nevens het hout, weik in het ftrand beweid was. Nu kreegen ze den inval, of ze van de overblyfzels der beide fchepen niet een Vaartuig zouden kunnen vervaardigen, bekwaam om 'er hunne reize mede voort te zetten. Terftond gingen ze aan het werk ; doch vermids zy , by mangel aan noodig voedzel , zwak van lichaam , en de vereischte werktuigen niet by de band waren, ging het werk langzaam voort. Ruim eene maand verliep 'er, eer zy het fchip te water konden doen loopen. Thans waren ze wederom reisvaardig. In de onzekerheid, egter, hoe lang de togt zoude duuren, vondt de roy dienftig, voorafin 't bosch te gaan om eenig Wild  R E I Z E N. Wild te zoeken. Dewyl hy de kloekfle van allen was , boodt hy zich daar toe aan, doch vermaande zyne makkers ernftigi in zyne afweezigheid zich niet aan den flaap over te geeven, uit vreeze voor de Banjareezen. Doch zy , in ftede van naar dien heilzaamen raad te luisteren, leiden zich neder tot flaapen, zo ras de Kapitein vertrokken was. Van dit oogenblik bedienden zich de Banjareezen; zy Haken van land,en roeiden, zo als de roy naderhand verltondt, na de rivier Sampit , en vervolgens na eene Negery, alwaar zy hun wedervaaren verhaald hebbende , terftond het befluit wierdt genomen om onze Hollanders van kant te maaken. Zeer elendig was ondertusfchen de toeftand van de roy en der zynen, alzo op de plaats, daar zy zich dus lang hadden onthouden, geene fpyze meer te vinden was: waarom zy beflooten, een gunfliger oord op te zoeken. Zy vonden dien aan de rivier Samputy, en aldaar tamelyken overvloed van zekere gezonde en voedzaame vrugt. Visch was 'er insgelyks menigvuldig, endejagt verfchafte ryklyk wild. Hier floegen zy zich derhalven neder;te meer, alzo ze niet twyfelden, of'er zou zekerlyk fchcepvaart zyn op een rivier als de Sampit. Zy wierden hier in verfterkt, omdat een zak met Gonding (dus heette de bovengemelde vrugt) kort daarnaa niet meer gevonden wierdt ter plaatze, alwaar zy dien gebragt hadden : waaruit zy beflooten, dat hier zekerlyk menfchen zichsmoesten onthouden. Diensvolgens floegen ze 'er eene Tent op , en overleiden, beurt om beurt, fchildwagt te houden, in de hoop van eenig Vaartuig te zullen ontdekken, en zich voorts daar van te verzekeren, zelf met gevaar E 4 van  71 NEDERLANDSCHE van liet leeven. Drie weeken hadden ze dus vrugtloos gewagt, wanneer ze , met het aanbreeken van den tweeëntwintigden dag, een Vaartuig vernamen. Terftond weeken ze in het bosch, om van verre te befpieden, hoedanig een volk in het fcheëpie ware. Eerlang zagen ze vier kloeke mannen , van top tot teen gewapend, aan land treeden; die, egter, by ondervraaging, bleeken , met geen vyandig "oogmerk te zyn gekoomen. Dewyl ze nat en koud waren, verzogt de roy hen by zich in zyne Tent, en betoonde hun allemogelyke beleefdheid; welke zy met een tamelyken voorraad Ryst beloonden, die terftond door de onzen ten gebruike wierdt gereed gemaakt. Hierop tradt de roy met hun in gefprek, en vraagde hun, onder andere , of zy geene gelegenheid zouden hebben om hem voor geld een Vaartuig te bezorgen ; zy zeiden het in overweeging te zullen ncemen. Intusfchen kwam een dier mannen in woordenwisfeling met eene van de iioy's flaavinnen , aan welke hy zyn verlangen betuigde, gezamentlyk met hun in het Vaartuig te willen flaapen. Dit ter ooren van de roy gekoomen zynde, deedt hem dien man naar de reden van zyn verlangen vraagen ; die, op belofte van eene goede belooning, daarop beleedt, dat de bovengemelde gevlugte Banjareezen in hunne Negery aangekoomen zynde, zeer breed van hun hadden opgegeeven, als lieden, die een aanzienlyken fchat bezatenr waarop de roofgierige dorpelingen het befluit hadden genomen , de onzen van het leeven , en voorts van hunne fchatten te berooven ; dat drie mylen van daar zjch zestig man in het bosch onthielden, en zy vier waren vooruitgezonden om de gelegenheid te ber fpieden, De  REIZEN. 73 De drie overige Indiaanen, geduurende dit gefprek, vervoegden zich by de roy's flaavinnen, welke zy, op allerlei wyze, van hem zogten af te trekken, en wyders vraagden r waar haar Heer zyn geld verborgen hadt. Doch zy hier van niets weetende, gaven vervolgens van de ondervraaging kennis aan de roy, die, om hen van daar te lokken , het middel verzon om hen na hunne voorgaande verblyfplaats te voeren, opdat hy alzo eenigzins mogt buiten vreeze zyn van de overige zestig man. Hy zeide hun, dat hy zyn geld en fchatten elders hadt verborgen, en verzogt hen, derhalven, hem derwaarts te verzeilen. Hier gekoomen zynde, begon de roy terftond een flaapmiddel van Amphioen te bereiden, waarop de Indiaanen zeer gefteld zyn. Doch in ftede van den flaap te wekken , deedt dit middel by hen de zelfde uitwerking als by ons de fterke drank; zy wierden 'er lustig en vrolyk door. Thans begonnen ze , in hunne Javaanfche taal , onder elkander te fpreeken , en hun leedweezen te betuigen, dat zy zich van hunne landgenooten zo verre hadden afgezonderd. Tevens fprakenze onder elkander af, om wanneer de flaap de Europeaanen zou overvallen hebben , hunnen flag waar te neemen. Geen vermoeden hebbende dat de roy hen verftondt, wierdt deeze daar door nog meer op zyne hoede. Onze Kapitein en zyne twee Europeaanen, verzeld van de Indiaanen, begaven zich nu na de plaats, alwaar de genoemde fchat verborgen was. Hy was met de zynen afgefproken , iederéén man te zullen aanpakken, terwyl hy zelve de twee overige voor zyne rekening nam. Omtrent een half uur langs het ftrand geloopen hebbende , zag hy om na eene voegzaame E 5 plaats  74 NEDERLANDS CHE plaats ter volvoeringe van zyn ontwerp. Kort by hen een fteilen heuvel gewaar wordende, zeide hy dat agter denzelven de bedoelde plaats was. Zyn voorneemen was, eerst dien heuvel te beklimmen , en vervolgens , kwanswyze om hen te helpen , den voornaamften der Indiaanen te hand te reiken , en tevens met de andere, met een dolk, hem den hartader af te fteeken. Maar de Indiaanen waren in de voorbaat. In de meening van den fchat nu wel te zullen vinden trokken ze hunne kritzen, en begonnen Amok! Amok! het gewoone zein van aanval, te roepen. Toen haalde de roy het pistool ten voorfchyn, welk hy, om geen argwaan te doen opvatten, in zynen broeksband verborgen hadt, loste het op eenen der Moordenaaren, doch trof hem niet zo wel, of hy moest hem vervolgens met zyne krits te lyve , waar mede hy hem voorts de rest gaf. Met den zelfden uitflag ging by wyders op den tweeden af. Hierop keerde hy na de Tent by zyne makkers, in de onderftelling dat deeze insgelyks zich volgens affpraak zouden gekweeten hebben. Doch 't zy uit zwakheid, of lafhartigheid , zy hadden nog geene hand uitgeftoken. De roy lokte hierop de twee overige Indiaanen, die niets wisten van het lot hunner makkeren, na de plaats , alwaar de onderftelde fchat verborgen was; zeggende dat zy hunne landgenooten moesten helpen draagen, alzo by zelve door onmagt hun geen byiland konde betoonen. Onder het voortgaan, viel hy ze van agteren aan, en doodde ze den eenen naa den andereu. Niet lang maakten Ze nu hier hun verblyf. Naa al wat ze nog hadden in het Vaartuig der Indiaanen gebragt te hebben, vongen ze de reize aan, en roeiden langs  REIZEN. 7S langs den wal; telkens met den avond de wyk neemende in eene Inham, die hier zeer menigvuldig waren, daar zy met visfchen of fchieten hun onderhoud zogten. Naa lang zwervens , kwamen ze aan den mond eener fchoone breede riviere , Cattaringen genaamd, zynde de grensfcheiding van Koninkryk Banjar. Gebrek aan alles , behalven aan geld, deedt hen beduiten, de rivier hooger op te roeien, naa alvoorens, om niet tot een prooi der roofzucht te dienen, hunne beste kleinoodiën aan den mond des ftrooms in 't zand te hebben begraaven ; hebbende alleen zo veel gelds mede genomen , als zy tot hunne noodwendigheden dienftig rekenden. Naa eene moeilyke reize van drie dagen, kwamen ze aan eene Negery, en wierden, op 's Konings bevel, gehuisvest en onthaald door den Sabandar. Op de roy's verzoek wierdt hem verlof gegeeven tot het koopen van een Vaartuig en andere behoeften. Hy vondt hier eenen Maleier, die voorgaf ,*hem weleer te Batavia gekend te hebben, en verzekering van zyne vriendfchap deedt. Naa eenige dagen toevens deedt de Vorst hem weeten , een weltoegerust Vaartuig nevens mondkost te zullen bezorgen, voor eene fomme van honderd Reaalen. De roy telde zyner Majefteit dezelve toe, 'er nevens voegende, niet meer gelds te hebben kunnen byeen brengen. Naa verloop van vier dagen bezorgde men hem het Vaartuig; doch by onderzoek bleek het, meer tot een dooper te kunnen dienen, dan om 'er Zee mede te bouwen. De roy deedt dit den Koning weeten , en met een verzoeken om een ander Vaartuig, welk hem ten minfte te Succadam zou kunnen brengen. Op dit  76 NEDERLANDSCI-IE dit verzoek kwamen vier perfoonen , van 's Konings wegen, den Sabandar aanzeggen, dat 'er twee Hollanders ten Hove moesten koomen , om aldaar een ander Vaartuig te bezigtigen. De roy met zvne twee makkers gingen hierop na de rivier, om van de plaats, alwaar zy zich thans bevonden, na het Hof te vaaren. Doch toen nu de roy in de Praauw wilde ftappen, wierdt hem zulks, van 's Konings wege,belet, als die niet gedoogde dat hy mede ging. Bykans een half uur hadt hy na de wederkomst zyner makkers gewagt, wanneer hy , aan de overzyde der riviere, eene groote menigte volks gewaar wierdt, ginds en herwaarts loopende , even als of het een opfrand ware. Te midden van dit alles zag hy eerlang het droevig fchouwfpel, de hoofden zyner reisgenooten , gedraagen wordende op ftaaken. Omtrent een uur daarnaa wierdt de roy zelve by den Koning ontbooden. Geene andere gedagten hebbende, of hem ware foortgelyk een lot befchooren, tradt hy voor eene korte wyl in zyne wooning, en bereidde zich aldaar , met ootmoedige fmeekingen, tot den dood. Thans merkelyk verligt van zyne vreeze, laadde hy zyne beide Pistoolen, nam affcheid van den Sabandar en deszelfs gezin , beval zyne flaavinnen dezelve te gehoorzaamen , en gaf haar al het geld welk hy nog in de waereld hadt. Hierop voer hy over" de rivier, en het Hof genaderd zynde, zag hy aldaar de hoofdelooze rompen zyner makkeren; dit deedt hem traanen Horten, en het vaste befluit neemen, dat of de Koning zelve, of iemand zyner hovelingen hem na de andere waereld zou verzeilen. Hy vondt den Koning omringd van tweehonderd gewapenden. Men gebiedt hem op een Matje zich ne- der  REIZEN. 77 der te zetten. Thans berigtte hem de Vorst, dat hy zyne twee makkers , door de Prinfen zyne zoonen, hadt doen ombrengen , omdat zy zich tegen hen verzet hadden; doch dat zyne onderdaanen, zonder dat hy het hadt kunnen beletten, met de hoofden waren weggeloopen. De roy, nu wel ziende , den veinzaart te moeten fpeelen, geliet zich, deeze reden zich te laaten welgevallen;1 doch voegde 'er nevens, wel gewenscht te hebben , dat hem daar van kennis was gegeeven: alzo de Edele Maatfchappy hem tot hun opperhoofd gedeld hebbende, hem tevens de magthadt gegeeven om hen te ftralfen, 't welk door een Vorst, wiens onderdaanen zy niet waren, behoefde noch behoorde te gefchieden. De Koning hierop hem te gemoet gevoerd hebbende, dat zy, als arme fchipbreukelingen, in zyne Staaten vervallen zynde, hun fchip en goederen verbeurd waren, volgens Lands gebruik, en zy zelve tot flaaven konden gemaakt worden , hernam de roy hierop, geduurende de dertig jaaren, welke by in deeze gewesten hadt gezworven, nooit gezien te hebben, dat een Hollander tot flaaf gebruikt was; en gaf hem wyders in bedenking, of het redelyk en betaamelyk ware, dat eene Natie, welke, in lyfsgevaar, de fpreekendfte blyken van dapperheid hadt gegeeven, tot flaaffche dienden wierdt gebruikt. In weerwil van alle deeze reedenen bleef de Koning op zyn duk daan , zeggende dat al wie iets tegen hem of de Prinfen zyne zoons hadt misdaan, den hals verbeurd hadt. Thans ftondt de roy op van zyne plaats, en tot den Koning treedende , verzogt hy, ingevalle zyne Majedeit iets tegen hem in den zin hadde, zulks ten fpoedigde te willen in het werk dellen. De Koning insgelyks opdaande , en gevraagd hebbende, wat  78 NEDERLANDSCHË wat hy wilde , was 't antwoord, dat ingevalle zyne Majefteit een toeleg op zyn leeven hadde, dit hoe eer hoe beter mogt volvoerd worden. Waarop de Koning verklaarde, niets van dien aart te bedoelen; ten blyke zyner oprechtheid, wierden, op de r'oys's verzoek, de Lyken zyner twee makkeren terftond ter aarde befteld. Om te toonen dat de Koning niets euvels tegen hem in den zin hadt, deedt hy fpyze voor hem bereiden, en beval hem aan zynen eerften Staatsdienaar om zorge voor hem te draagen. Doch onder diens zo genaamde beicherming hadt hy bykans zynen dood gevonden. Want ten zynen huize gekoomen zynde, deedt hy, onder andere ververfchingen, de roy eenen drank aanbieden, van welken hy naauwlyks geproefd hadt, of hy gevoelde de werking van vergif. Tot zyn geluk hadt hy van den Koning van Banjar zekere wortelen ten gefchenke ontvangen, welke hy zedert altyd by zich hadt gedraagen , die voor een allerheilzaamst tegengift wierden aangezien. Ten huize der Sabandars wedergekeerd zynde, kaauwde hy van eenen dier wortelen, met dat gelukkig gevolg, dat hy zeer fterk begon te braaken, zodat hy fchier bezweek. Voorts viel hy in eene volflagene magteloosheid , en als in een aangenaamen droom. Hoewel hy zyne zinnnen hadt, Was hy, egter, onbekwaam om zich daar van te bedienen. Hy hoorde fpreeken , zonder te kunnen antwoorden; hy kon zien, zonder te onderfcheiden wat hy zag, Eindelyk fcheen het vergif zich langs zynen rugeenen weg na buiten te baanen. Op den zeiven vertoonden Zich eene menigte blaauwe vlekken, die vervolgens in elkander liepen tot een grooten Blaar, die vervolgens door-  REIZEN* ?9 doorgebroken zynde, veele vuile ftoffe bevatt?, welke een ondraaglyken ftank van zich gaf. Vier weeken verliepen 'er, eer hy door zyne kamer een weinig kon wandelen. Omtrent deezen tyd vertoonde zich aan dien oord een Engelsch fchip, het eerfte van die Natie, welk aldaar aanlandde , door gebrek aan leevensmiddelen en versch water genoopt om land te zoeken. De Kapitein hadt aan zyn boord, als Tolk, een Sukkaiaanfchen inwooner; deeze met de Boot na land gevaaren, verfcheen voor het huis, alwaar de roy zynen intrek hadt. Zeer blyde zynde over 't zien vanEuropeaanen, nodigde hy hen by zich in huis, verzorgde terftond een Vaartuig met leevensmiddelen, en zondt het aan den Kapitein, met eenen brief, in welken hyhem verzogt, aan den Koning van deezen oord te doen herig* ten, hoe de Raad van Batavia vernomen hebbende de roy's fchipbreuk op Borneo, dit fchip herwaarts hadt gezonden, om hem van daar te haaien. De En« gelschman voldeedt aan dit verzoek, zendende voorts de roy bode op bode, met kostbaare gëfchanken, om zyn ontllag te bewerken , 't welk hen eindelyk gegeeven wierdt. Zelf hadt de Koning de beleefdheid , om hem met twee van zyne eigen Praauwen aan boord van het Engelfche fchip te doen brengen. Toen nu dit fchip zeilvaardig was, begaf zich de roy, met eene wel bemande Sloep, na land,, om het geld te haaien , welk hy , by zyne komst aan dien oord, aan den mond der riviere hadt begraa* ven. Met groote verbaasdheid zagen de Landzaaten, die zich in merkelyken getale aan het ftrand bevonden, dat 'er twee potten met goud en zilver uit den grond gehaald wierden. De  80 NEDERLANDS CHE De roy thans in veiligheid zynde, fpotte met hunne verwondering, en dreigde, het leed, hem aangedaan, hun t'avond of morgen te zullen betaald zetten. Gaarne hadde hy gezien, dat de Engelfche Matroozen onder den hoop gevuurd hadden; doch zy weigerden het, voor reden geevende, daar toe geenen last te hebben van hunnen Kapitein; die, vervolgens , door hem daartoe zynde aangezogt, zich insgelyks ongezind betoonde. Thans vervolgden ze hunne reize na Succadana, alwaar ze, binnen korten tyd, voor de rivier het anker lieten vallen. Onder weg hadt de roy meermaalen gefproken, met den ftraks gemelden Tolk, over den voorheen genoemden blinden Prins. De Tolk nu aan land gezonden, om den Koning kennis te geeven van hunne aankomst, kwam ftraks daarnaa de blinde Prins aan boord, met eenen geheelen Heep van Vaartuigen, vol van allerhande ververfchingen. Met de uiterfte blydfchap verwelkoomde hy de roy, viel hem om den hals, en verzogt hem nadruklyk, by hem te willen blyven. Geen kleine moeite kostte het hem, van dien ongelukkigen Prinfe ontflagen te worden , vermids hy voldrekt begeerde, de reize na Batavia aan te neemen, om aldaar den byftand der Edele Maatfchappye te verzoeken. Naa dus onzen de roy door eene menigte 'van lotgevallen verzeld te hebben , kunnen wy , nevens hem, de kust van Borneo niet verlaaten, zonder alvoorens, aangaande dit gewest, het een en ander te hebben aangetekend. Borneo is een Eiland van merkelyke uitgeftrektheid , wordende bewoond van verfchillende volken , die 'er zich van tyd tot tyd met der woon hebben neergezet: van  REIZEN* fit van hier dat de Landtaal een mengelmoes van onderfcheidene fpraaken is. Tusfchen de opgezeetenen ten platten lande, midden in het Eiland, en de Strandbewooners, heerscht eene geduurige vyandl'chap. Het gewest levert zeer kostbaare voortbrengzels: als Goud, Edelgefteenten , Kamfer, Lapis Bezoar, Pedro del Porco, Wasch , Rottings, en meer andere. Het ftofgoud is 'er inzonderheid overvloedig. De Landzaaten brengen het te koop te Succadana , en ruilen daar tegen in Porcelein, koperen Armringen, Koraalen, eene foort van langwerpige roode Agaatfteenen , welke zy om den hals en om de armen binden , en waarvan zy, vooral wanneer ze bloedrood zyn, zeer veel werks maaken. Ongemeen groot en uitgebreid zyn hunne huizen in de Negeryen,zodat zomwylen by de honderd gezinnen onderen dak woonen; ieder, egter,in afzonderlyke • vertrekken. Die het talrykfte huisgezin heeft, voert een volkomen gezag over de nabuuren. De rivier van Banjar is een zeer fchoone en breede ftroom. Hier en daar vindt men eenige kleine Eilanden op dezelve, in welke zich een kloeke fpruit ontlast, waaraan voortrerfelyke Negeryen leggen, die eene goede foort van Peper geeven. De fpruit'ontftaat uit eenige naastgelegene bergjes, in welke eenig goud wordt gevonden, doch van een zeer liegt aloy. De Landzaaten bedienen 'er zich van om het meer zuivere Goud daar mede te vermengen. Het Eiland wordt doorfneeden van eene menigte rivieren,ftroomen en wateren, veele van welke merkelyken voorraad van ftofgoud uitleveren, en dus de bron zyn van een voordeeligen koophandel: zo als de Engelfche Kapitein, by wien deiioï, zich thans aan boord &.-XH. deel. F fe*.  Sa NEDERLANDSCHE bevondt,daadelyk ondervondt in den handel, welken hy in eene der Negeryen dreef. Naa eenigen tyd op Borneo getoefd te hebben, Vertrok de roy, met zynen Engelsman, na Malakka, alwaar hy, in Bloeimaand des jaars 1696, aankwam, én vervolgens overging op een ander fchip, waarmede hy eerlang AcJdn bereikte. Hier tradt hy aan land, en huurde 'er eenen wooning , met-oogmerk om aldaar de gelegenheid af te wagten, om met de Engelfchen of Deenen de reize na het Vaderland te kunnen aanneemen. Niet lang was hy hier geweest, of hy wierdt dagelyks bezogt van de aanzienlykfte landzaaten, en met zo veele eere behandeld, alsof hy nog werkelyk Kapitein in dienst der Maatfchappye ware. Doch alzo deeze verkeering kostbaar viel, befioot hy 'intusfcben eenigen handel te dryven. Het goud en-de Juweelen, welke hy van Borneo hadt mede gebragt, kwamen hem hier toe te ftade. Ook behaalde hy een aanzienlyk voordeel op het wrak van een Engelsch fchip, hier onlangs geftrand, welk hy kogt, optimmerde :en vervolgens met goeden winst wederom aan den man bragt. DitfteHe hem'in (laat om eerlang twee Vaartuigen te koopen,van tachtig en dertig lasten, waar mede hy, onder een vreemden naam, op de kust van Bengale, een voordeeltge koophandel dreef. Onder dit alles (leeg zyne agting onder de Landzaaten ; ook maakte hy een loflyk gebruik van zynen toeneemenden rykdom. Hy onderfteunde uit denzelven de zulken , die by de Zee ongelukkig waren geworden ; die, door hem op den been geholpen zynde, de verfchootene penningen naderhand met goeden Intrest wederom opbragten. Het  REIZEN. ?3 Het ecu en ander was oorzi'ak, dat de roy eerlang ten Hove wierdt ontbooden. Men hadt aldaar vernomen, dat tusfchen de Maatfchappy en hem eenige, onmin was ontdaan, en hy derzelver dienst hadt verlaaten. Hierom wierdt hem, van weegen de Koninginne, de voorflag gedaan om zich in haaien dienst te begeeven , in de boedanigheid van Overlte der Artillerye en Opziener over alle de Vestingwerken, met .aanbieding yan een zeer aanzienlyk Maandgeld. Hoe •zeer deeze aanbieding hem in 't eerst bekoorde, wees en ook in de dikte, evenaart hy eenen zwaaren feheepsmasu Alleen aan den top heeft hy bladeren, zo groot en uitgebreid, dat onder één daar van wel twintig roenfcben voor den regen kunnen fehuilen; gedroogd zynde > laat het zich plooien als een Waayer. Geheele bladeren dienen den foldaaten te velde voor Tenten, en reepen daar van den Landzaaten tot hoofddekzels. Wyders dienen zy tot fehryfpapier, en befhan hunne boeken uit geene andere bladeren. Zonderling is het* dat deeze boom alleen in 't laatde jaar zyns leevens vrugtefl draagt, maar dan zo ryklyk,, dat hy zyne voorgaande traagheid overyloediglyk vergoede. Wanneer de Xll. DEEL, H "bwlrt  H4 NEDERLANDSCIIE boom nog in zyn fleur is, bevat hy inwendig, en hief van is hy ook geheel vol, eenen kern , die tot meel geflooten en vervolgens tot koeken wordt gebakken, in fmaak niet oiigelyk aan 't Hollandfehe Tarwenbrood. Voorts bevat dit Eiland eene menigte van wild en tam gedierte, Gevogelte, Visfchcn en Slangen; als mede veelerhande Edelgefteentcn '. onder deeze munt bovenal uit het zogenaamde Katoog, kenbaar aan een byzonder merkteken: te weeten, als men zekeren hoek des fleens tegen het licht houdt, 't zy hy donker, heel of half doorfchynende' zy, vertoont zich een witte ftraal. De afweezigheid diens ftraals is een bewys van' onechtheid. Naa een verblyf van tien weeken te Punte Gale ontvingen de onzen bevel,zich na Columbo te begeeven; zy ftevenden derwaarts met geballasten bodem. By zyne komst aldaar, nam de Heer bogaert zynen intrek by den Gouverneur cornelis joan simons, die hem , ftaande zyn verblyf, kostvry hieldt. Hier wierdt hun bevolen , eerst na Toutekoryn, van daar na Kochyn te zeilen , en van laatstgenoemde ftad met eene laading houtwaaren na Columbo te keeren. Naa deezen togt moesten ze andermaal den fteven wenden na Toutekoryn, om van hier eene laading Sjanken na'Bengale te brengen. Een bevel, hoogst aangenaam voor bogaert, wien het gelegenheid gaf, zommige zaaken, aan de Maldbaarfche en Maturafche Kusten, voormaals flegts ter loops bczigtigd, nader op te neemen. Een kórt verblyf, niet langer dan van drie dagen, gaf , nogihans, onzen Reiziger tyds genoeg om CoImnbO met deszelfs Ommelanden opmerkzaam gade te flaan.  REIZEN. n5 Üiaan. Een lustig en vermaaklyk aanzien, om "haare Vrugtbaarheid, heeft de omliggende landftreeke. Binnen de Had trokken bovenal zyne aandagt de gehouwen teil dienfte des Gouverneurs en verdere Dienaar ren der Maatfchappye , allen zo pragtig aangeleid, dat huns gelyken te Batavia'er niet by kunnen haaleni Op den achttienden van Sprokkelmaand ligttcn ze de ankers op de Ree van Columbo, en lieten ze, opden tweeden dag daaraan, voor Toutckoryn wederom vallen. Straks maakte men eenen aanvang met het losfeia van den ballast, en zout in deszelfs plaats te brengen. In drie dagen was dit werk .geklaard. De gunftige wind en het fchoone weder duldden nu geen toeven; recht toe recht aan Wendden ze den Heven na Kocbyn , 't welk ze op den eerften dag van Lente? maand bereikten. ,1 ,, >• jU... „ t Nederlandsch Kochyn Cwant van het Malabaarfche reppen wy hier niet) is een der vyf hoofdkonïnkrykeh aan die Kust; het legt omtrent tien Graaden ten Noorden des Evenaars. Naa de ftad den Portugeezen afhandig gemaakt te hebben, hebben haarde Nederlanders in eenen ftaat gebragt om de zwaarfte belegeringen te kunnen verduuren. Van het voetfluk eens lompen torens, door eenen Mast gehoogd, waait de Nederlandfche Vlag. Die toren behoorde weleer aan eene Kerk, in wdke de verkondiging van tie gebeteruc Leere den Pruliekraam der Portugeefche Roomschgezinde byplegtigheden zedert heeft vervangen, 't Geen eertyds een pragtig Franciskaaner Klooster was, is m: eene bergplaats van kostbaare koopwaaren. Van 'c vermogen en de dartelheid der vroegere Portugeefche eigenaaren draagen nu nog verfcheiden huizen ue zigtbaare tekens. Het reeds elders gezegde , in onze VerH a *a.  ltS NEDÊRLARDSCHE zamelbg, wegens deeze gewesten, mogen wy hierniel herhaalen. Ook Was het verblyf alhier van korten dnur. Met eene laading hout vertrokken ze fpoedig wederom na Columbo * en van daar 'ballastfcheeps na Toutekoryn , om 'er te blyven leggen, tot dat ze met eene laading Sjanken de reize na Bengale konden onderneemen. De Paeflvisfcbery, hoewel elders ter loops vermeld, en die om en by Toutekoryn gefehiedt, verdient hit? eene omffandiger melding. De Banken , die de Paerls geeven, zyn niets dan klippen van koraaltteenen. De Oesterfchuipen, die op eene onbekende wyze aan dezelve vast groeien, bevatten een vleesch, niet zo fmaak* lyk als dat van andere, die geene paerlen teefeii. Omtrent zes jaaren leeven deeze Oesters ; daarnaa openen zich de fchulpen, en laaien haaren gezogten inhoud vallen. Jaar op jaar wordt uit dien hoofde onderzoek gedaan na de volwasfenheid der Oesters. Is die tyd daar, men maakt het rugtbaar door 't gantfche land, om van heinde en verre zoekers en köopers te lokken. Met fch uiten van omtrent twintig voeten gefehiedt de Visfchery; zy zyn ten getale van over de driehonderd ; vaaren 's morgens met den landwind uit,en zoe* ken, in den naamiddag, met den gekeerden wind, wederom land. Gekoomen op de Banken, gaat de Duiker te gronde, moedernaakt, uitgezonderd 't geen de fchaamte wii bedekt gehouden hebben, als mede de handen, die hy, om in 't afrukken van de Oesters zich niet te bezeeren, met handfehoenen wapent. Om den gevonden fchat te bergen, heeft hy een Net om den hals. Op dat het zinken niet te langwylig toegaa, heeft hy een fteen van vyftig ponden, yan boven uitgehold, en  REIZE N. ii7 m van een touw met een ftrop voorzien, In dien ftrop zet hy zyne voeten, grypt het touw , welks ondereinde men in de fchuit laat vieren , houdt zich vast met de flinker hand, terwyl hy met de rechter den Neus dicht nypt; voorts houdt hy zynen adem binnen, en laat zich aldus zinken. Een ruk aan het touw is het zein, dat hy grond heeft, en de fteen na boven moet getrokken worden. Straks fpoedt hy zich om Oesters, de eerfte de beste, te verzamelen in zyn Net; 't welk niet gevuld is , of hy rukt aan een ander touw, ten teken van zyn verlangen om dit onnatuurlyk verblyf te verlaaten. Terftond vervangt hem een ander in dit gevaarlyk werk, waarby meenig een het leeven infehiet, ondanks de bezweeringe van vernielende Zeemonfters, in wier bek en balg zy hun graf vinden, en dus het weder boven koomen verleeren. Men zet deezen arbeid voort, tot dat de vergiftige kwallen, van welke eerlang de Zee begint te krielen» dien ondoenlyk maaken. De Oesters, op hoopen geleid, die, door de hitte des klimaats, een ondraaglyken ftank, de oorzaak van veele ziekten, van zich geeven, worden geopend ten overftaan van Gemagtigden des Landheeren van Madura en der Nederlandfche Maatfchappye. Zomroige fchulpen bevatten vier, eenige zes of zeven, vveinige acht, andere in 't geheele geene paerlen, Men giet ze voorts door een blikken zeef, Piet gaten van verfqhillende grootte, fchiftze in foorten, en verkoopt ze aan de meestbiedenden. Men heeft hier ook Paerigruis, by ons Stamppaerl geheeten, onderfcheiden in nieuw en oud. 't Eerfte wordt uit de vuiligheden boven den grond verzameld; het ander, met zand en al, uit den grond gedolven. Nog eene andere Visfchery is hier, van zekere hoorH 3 tien .  uS N E DÉ R.LANDS CHE nen, onder den naam van Sjanken by ons bekend, niet ongelyk aan de hoorns* by de verzamelaars van Natuurlyke Zeldzaamheden Zeetrompetten gelieeten. Het is een Zeegedierte, dik in den omtrek, en fpierwit van kleur. Het visfchen van dezelve gefehiedt eveneens als dat van paerlen, en wordt om de zelfde xeden afgebroken. De ougemeene trek in deeze hoornen , in de hcerfchappyen dos Grooten Mogols, houdt dit moeilyk bedryf jaarlyks. aan deiv gang. Zy dienen aldaar tot armbanden, en zyn het meest gehelde tooizel der Indoitanfche Vrouwen. Als nu cooaert's fchip behoorlyk vertimmerd was, eu van bovengemelde Sjanken den last bekoomen hadt, wierden de ankers opgewonden , en de Zeilen gezet op den windftreek na Bengale. By hunne komst te Bellezoor, daar zy eenen Loots moesten afwagten, om hen over de Banken binnen de rivier de Ganges te brengen, wierden ze van geene kleine bekommering bevangen, op het zien van twee groote fchepen , die aldaar ten anker lagen , doch geene Vlaggen toonden. De bekommering nam toe den volgenden morgen, toen een der fchepen , door felle: wind , zo ah -nader bleek , van zyne ankers gedreeven, hen van heverlede naderde. Dit bragt de onzen in den waan , dat het Franfchen waren , en hunne meening orn door het laaten flippen van de touwen, -huw eerst op zyde te koomen, en danmaa te overweldigen. Goede raad was nu duur; 't befluit viel eindelyk , een onzekeren kans te waagén, en Zonder Loots de Banken aan te doen, liever dan zich door den vyand (waot Nederland hadt toen oorlog met FrankrykJ goedsmoeds te laaten wegfleepen. Doch alle bekommering verdween met het naderen van eene Schuit  Pv E I Z E Ni 119 Schuit dier fchepen, door berigt van wier manfchap bleek, dat zy Engelfchen waren en de nadering alleen by het doorgaan des ankers was toegekoomen. 'Er kwam eindelyk een Loots, en op zyn geleide het fchip op den Ganges, alwaar zy verfcheiden Hollandfche fchepen aantroifcn. Men ftevende nu voorts den Ganges op, tot veertien mylen beneden Qugly, alwaar het fchip, tot naderen last, verzekerd wierdt. Thans flapten de Heer bogaert en de Schipper over in een binnenlandsch Vaartuig, om kennis te geeven van hunne komst aan den Direkteur pelgrim. Zy traden aan land op den Bruiloftsdag zyner dochter , voor weinige uuren in den echt verbonden aan den Heere antony huisman, en op bet zelfde oogenblik als uit twaalf ftukken gefchut, langs den Ganges geplaatst, op den eersten Gezondheidsdronk gefchooten wierdt. Uit het vaartuig flapten ze dus over in eene welgeftoffeerde Bruiloftzaal , daar hunne aankomst een nieuw vuur gaf aan de vreugde der feesthoudende gasten. Veel hebben de zeden der Mooren hier te lande gemeen met die der overige Indiaanen, welke , reeds elders gedagt, hier niet dienen herhaald te worden. Eenige byzonderheid ontmoeten wy in de wyze, op welke zy hunne dooden beweenen. 's Daags naa de begraafenis, twee uuren vóór Zonnenopgang, begeeft zich eene groote fchaare van Vrouwen na het Graf, belaaden met etlyke Geregten, en met fteenen koppen vol fterkeu drank, getrokken uit dadelen , fuiker en het zap van Kokosboomen. Dit alles by het graf geplaatst hebbende, tot een Banket voor den afgellorvene, beginnenze een jammerlyk misbaar aan te heffen, waar in ze, by tusfehenpoozen, elkander vervangen. H 4 Vier  "o NEDERLANDSCHE Vier vrouwen Rellen den toon, en dien zo hoog , dat de ftetnme wel haast haar begeeve. Van vier tot vier wordt telkens dit rouwbedryf wederom opgevat, tot dat de Zon bykans eene uur boven de kimmen is gereezen. |)e zwygende zitten intusfchen niet ledig) zy doen ziph te goede van den aangebragten voorraad, tot dat het kvvanswyze opgedischte voor den doode te lyve is geflagen. Want zo buitenfpoorig als in