NEDERLANDSCHE REIZEN. DERTIENDE DEEL.   NEDERLANDSCHE REIZEN, tot bevordering van den koophandel, na de meest afgelegene gewesten des aard k loot s. Doormcngd met vreemde Lotgevallen, cn menigvuldige Gevaaren, die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgedaan. MET PLAKTEN. DERTIENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADl. Te 11 A II L I N C E N, . By V. van der PLAATS. MDCCLXXXVII.   INHOUD DES DERTIENDEN DEELS. Schipbreuk van het Fluitfchip de Arion , op de Reize van Japan na Batavia ; in het jaap 1714. . Bladz. 1 liet Schip wordt beloopen van een zwaaren Storm; 0110 fteltenis en ongebondenheid onder de Matroozen. Maatregelen om het vergaan te verhoeden. Het Schip ftrandt, en verbryzelt. De Schipbreukelingen koomen aan land. Eenige Schepelingen en veele goederen vermist. Schets van 't Eiland, daar zy zich op bevinden ; gebrek aan water. Tragten een Vlot te vervaardigen; fteeken daar mede in zee. Schraale lyftogt. Zien land , en doen het aan. Ontvangen een bezoek van een' Franfchen Priester j deszelfs goeddaadigheid. Kneevelary van Mandaryns aan ons Volk. Lyftogt aan de onzen bezorgd , uit naam des Konings van Cochinchina. Naa veele wederwaardigheden koomt 'er verlof aan de onzen, om hooger op te mogen trekken. Koomen ten Hove. Trekken verder, en genieten veel goeds van de Franfche Priesters hier te lande. Bereiken het Hof, en worden den Koning aangebooden. Armoedigheid van 't Vorflelyk verblyf. Ontvangen een gefchenlc van den Koning , tot lyftogt op de Reize , nevens eenen Vrybrief. Vertrekken na Fayfor. Sluiten aldaar een Verdrag om na Batavia te worden overgevoerd. De Franfebe Priester zendt hun eenen Troostbrief. Hun wordt geboodfehnpt de nadering van een Vaartuig uit Siam, om hen af te haaien. Het verfchynt, met leevensmiddelen en gefchenken. Schelmagtigheid der Mandarynen. * 3 Or-  INHOUD. Orkaan, en de fchade daar door aan de Schepen , vertraagt hun vertrek. Ongebondenheid der Hollandfche Matroozen. Verwerven eindelyk verlof ora te mogeu vertrekken, en koomen behouden te Batavia. Uitweiding wegens China, en Afbeelding van de Stad Tyen Tfing H'ey. Togt van het Oostindifche Schip Barneveld , na de Kaap de Goede Hoop; in het jaar 1719. . . Bladz. 28 Loopt in zee , en koomt aan de Kaap Verdifche Eilanden. Wordt, naa het vertrek van daar , beioopen van een zwaaren Storm. Veelvuldige fchade aan het Schip. Gebrek aan versch water. Noodgebed. Zjer veele zieken aan boor-!. Zien Madagaskar. De Boot wordt uitgezonden, en brengt gunuig berigt van den ftaat des Lands, en van den overvloed van Ieevensmiddelen. Blydfchap hier over, vooral onder de menigvuldige zieken. De Schipper doet aan Land eene Tent opflami , en de Kranken daarin brengen , die 'er zich verkwikken met groente ; ontvangt een bezoek van den Strandwagter; deeze wyst hem den weg ten Hove. De Schipper en Onder-Koopman gaan derwaarts. Des Konings fchraapzucht. Verlof om Ieevensmiddelen te mogen koopen. De Zieken herftellen gelukkiglyk , en keeren te rug na boord. Byzonderheden wegens Madagaskar. Magt des Konings. Zonderlinge regtsoeffening. Drie Godsdienftige Aanhangen. Tovery en Öezweeritigen. B>jfnydenis. Vreemde behandeling der Kranken. Lyk. plegtigheden. Vrugtbaarheid des Eilands. Aankomst van het Schip aan de Kaap. Jakob Bucquoy's zestienjaarige Reize, na en door de Oostindü'n; in de Jaaren 1719 tot 1735. . Bladz. 48 Koomt te Rio de la Goa. De Hollanders treeden 'er aan land , en beginnen eene Sterkte op te werpen; waar toe de Landzaaten de hand leenen. Veelvuldige ïiefcen. Een groote Hond beteugelt de Diefagtigheid der  INHOUD. der Landzaaten. Elendig verblyf hier te Lande. De Sterkte wordt voltooid , onder 't opzigt van Bucquoy, als Opper-Ingenieur. Een Schip met koopmanfchappen van daar na de Kaap gezonden. Aankomst van twee Engelfche Zeeroovers. Naa eenige verdeediging in- het Fort , begeeft zich Bucquoy nevens het Opperhoofd na een der Engelfche Schepen. Oiigebondenhtid der Zeeroovers. Bucquoy wordt gedwongen , met hun zee te kiezen: ftevenen na Madagaskar. Bucquoy met eenige Hollanders blyft aldaar. Berigt wegens de leevenswyze der Zeeroovers. Bucquoy en de zynen timmeren een Vaartuig. Hun elendige toeitand. Steeken eindelyk in zee. Koomen , naa lang zukkelen , aan Mozambique. Bucquoy wint hier den kost met het tekenen van Zeekaarten , en onderwyzen in de Zeevaart. Gaat fcheep na Goa, en lydt veel op de Reize. Vindt 'er een Hollandsch Schip, 't welk vertrekt, tervvyl hy by den Onder-Koning is. De vriendfehap van een Engelsman redt hem van daar. Zonderling gezigt op eenen berg. Een van zyne twee Reismakkers wordt krank, en door hen agtergelaaten. Minzaame behandeling van hun door eenen Indiaan. Koomen by een vriendlyken Portugeefchen Pater. Hebben vervolgens goed onthaal by Indiaanfche Christenen. Koomen aan de Nederlandfchc Logie; de eerfte perfoon , welken zy aldaar zien , is de gemelde kranke makker; wyze en reden zyner behoudenisfe. Bucquoy vervolgt te fcheep de reize na Kananor. Vervalt in handen van Malabaarfche Roovers. Wordt met den dood gedreigd, doch vervolgens opgeflooten. Ontvlugt en gaat wederom te fcheep. Bereikt Kananor. Naa eenige kleine Togten , koomt 'ny te Batavia , in armoedigen toeftar.d. Wordt Asfiftent, en vervolgens verplaatst op het Kantoor der Geiieraale Viftte. Ter verbeteringe van zyn beftaan begint hy een Collegie over de Wiskunde. Wordt aangelleld tot Onder Koopman van Rio de la Goa ; hy moet * 4 daar  I N H O U B. daar van afftaan, op berigt dat die post in 't Vaderland reeds was begeeven. Vertrekt daarnaa als Tweede na 't Kantoor te Ligor. Leevenswyze aan de Buiten-Kaniooren in de Indien. Naa een verdrietig verblyf van twee jaarcn keert hy weder na Batavia. Bekoomt onverwagt den post van Sekretaris der Retourvloot na het Vaderland. Duidelyk berigt wegens de gefleldheid der Indifche Volken. Bucquoy koomt behouden te Amfterdam. Tweejaarige Reize van drie Schepen, rondom de Wacreld; in de jaaren 1721 en 1722. . . . Bladz. 7C De reden en het oogmerk diens Togts. Koomen aan 't Eiland Ferro. Wonderboom , met regt dus genaamd. Zeekwallen. Snyden den Evenaar. Vliegende visfchen. Twee Matroozen, zynde Studenten van Keulen, blyven op een onbewoond Eiland. Berigt wegens de drie ziekten van het Drinkwater in de Schepen. Een deidrie Schepen dwaalt af. Zeehonden en Zeevarkens. Koomen in de Magellaanfche Straat, en vervolgens in de Zuidzee, ook de Stille-Zee genaamd, en waarom. Lastdraagende Schaapen op 't Eiland Mocha. Ontmoeten het afgedwaalde Schip. Koolboom. Paafchen - Eiland; aart der Eilanderen , en Godsdienst. Scorbut op de Schepen; aart en toevallen dier ziekte. Een der Schepen verongelukt, doch het volk wordt geborgen. Nuttigheid van den Kokosboom. Verkwikkings - Eiland. Van wegen het mislukken van den Togt, zynde het zoeken van gewaande Goudlanden, en de elende onder de Schepelinger , befluit men 'c Vaderland , langs den kortAen weg, op te zoeken, en den lieven na de Oostinuiën te wenden. Koomen aan Ternate. Afbeelding en befehryving van eene itaatelyke Procesfie. Aart en leevenswyze der Molukkers ; Afbeelding en berigt van hunne Zwaardvegters, en van de kleederdragt der Vrouwen. Monfterdier op het Eiland Boero; als mede een groo: Muir. Koomen te Batavia. De Schepen wor-  INHOUD. worden aldaar verbeurd verklaard , onder voorwendsel dat ze het Oktrooi der Maatfchappye hadden gefchonden. Tournooi- of SteekfpeLen op Java. Hoe de Schepen, na het Vaderland befteind , te Batavia gelaaden worden. Van ruim zeshonderd Man , op deezen veel belooveuden Togt uitgezeild, koomen flegts drieè'nvyftig, allen berooid , in 't Vaderland. Schipbreuk van het Kompagnie- Schip Blydorp , in het i'aar *73S Bladz. 105 Door verzuim van den Opper-Stuurman vervalt het op de Moorfche Kust. Het volk koomt aan land , en flaat 'er eene Tent op. De Geldkisten worden geborgen , en twee van die door de Matroozen overweldigd. Eenige aanzienlyke Mooren vervoegen zich by de onzen , doen aanwyzing van een Fransch Kantoor , en belooven hen derwaarts te geleiden. De Koning belooft hun paerden , doch weigert ze naderhand te geeven , dan voor Kruid en Lood , welke de onzen niet willen afflaan. Baldaadigheid onder het Scheepsvolk. Gevegt met de Negers. Vertrekken naa het doorftaan van veel jammer, na het Franfche Kantoor , en van daar, met een Slaavenhaudeiaar, na Kadix , en voorts na Holland. Ongelukkige Togt van het Oostindifche Schip Rustemverk, in de jaaren 1749 tot 1752. . . . Bladz. 113' Het Schip koomt behouden te Batavia , en doet voorts etlyke kleine Togten. Op Boeton maakt de Schipper kennis met F. Fransz , een Makasfarfchen Vryrnan, en treedt met hem in onderhandeling. Het Schip worde omfingeld van eene menigte Praauwen , op welke zich veele Bokkaneezen bevinden, zynde zeer flegt volk. Vreeze hier door by de Matroozen. Fransz verlaat het Schip , doch keert fpoedig te rug, waarop onder de onzen een verfchriklyke flagting wordt aangelicht. De Schip-  INHOUD» Schipper fceuvelt. De Moordenaar laat de overigen met het Schip zeilen, naa het gepionderd te hebben. Rampfpoedige Reize van het Oostindifche Schip de Geregtigheid , van Batavia na Zeeland ; in den jaare 1754- ' • • • ... . Biadz. 120 Het Schip wordt overvallen van een zwaaren Storm •, het Gefchut over boord geworpen. Uiterfte nood op het Schip. Naa het bedaaren van het onweder, zoekt mert land. Een'igen van 't volk na den wal gezonden. De afgezondeneu koomen niet wederom ten voorfchyn. Verlegenheid hierover op het Schip. Dewyl men de aan land gezondenen voor verlooren hieldt, befhiit men van daar te zeilen , te meer om de gevaarlyke legging. Het Schip zendt eens en andermaal, aan verfchillende oorden , de Barkas aan wal , om water te haaien , waaraan men groot gebrek hadt. Men vindt het eindelyk. Vertoeven eenigen tyd in eene niet onvermaaklyke Baai. Bereiken , naa veel zukkelens, Baai Fals. Berigt hoe het den eerst aan land gezondenen verging. Naa hunne komst aan land, zoeken ze versch water. De Schuit verbryzelt. Doen zein aan het Schip, doch 't wordt niet opgemerkt. Met fchreiende oogen zien ze het Schip onder zeil gaan. Naa lang beraad , befluiten ze, te land, na de Kaap te trekken. Gebruiken tot fpyze Appelen , die hun kwalyk bekoomen. Van een hoogen berg zien ze het Schip. In 't bosch verneemen ze eenige Wilden. De knellende honger doet hun het kruid des velds ceten. Zien wederom het Schip , en keeren weder na de verbryzelde Schuit, om dezelve in flaat te ftellen om zee te kiezen; zy loopen 'er mede in Zee. Kunnen 't niet op Zee houden, door gebrek en ziekte. Koomen aan land. Gaan wederom op reize landwaarts. Zes Matroozen blyven onderweg leggen. De Onder - Stuurman, Kwartiermeester en Schieman belooven elkander hulp tot aan den dood. Zy flaan  INHOUD. flann op weg. Hooren eerlang fchieten, en zien Hot* centotten ; menschlievende behandeling, hun door dezelve aangedaan. Zy zyn nu nog een maand loopens van de uiterfte Kaapfche Boerdery. Vervolgen hunnen weg , van de eene Boerderye na de andere, en koomen eindelyk aan de Kaap, alwaar ze, tot hunne blydfchap, hun Schip nog vinden leggen. Behoudene aankomst in Zeeland. Adrianus Mallaga's ongelukkige Scheepstogt , in de Middelandfche Zee; in de jaaren 1759 en 1760. Bladz. 142 Hy koomt te Smirna , en zeilt van daar na Cyprus, St. Jan d'Acre en onder den berg Carmel. Van wegen de Pest, die aldaar regeert , zeilt hy na Darniate. Keert weder na St. Jan d'Acre. Vertrekt na Livorno, doch ankert, door Storm , onder Gofe de Kandia , een Eilandtje, bewoond van Griekfche Christenen. Vaart na land met eenig Volk. Wordt verraaderlyk overvallen en gewond. Wordt in een Dorp gebragt. Zyn Schip gaat onder zeil ; hy belooft veel gelds, indien men hem aan boord bezorge. Het gelukt niet, en waarom ? Verneemt de komst van een Schip aan 't Eiland; 't was een Engelfche Kaaper, aan Kapitein Mallaga bekend. Hy doet hein kennis geeven van zynen toeftand , en koomt by hem aan boord. Koomt te Livorno, alwaar hy zyn Schip aantreft. tampfpoedige lleize van het Oostindifche Schip Nyeuburg , in het jaar 1763. . . . Bladz. 151 Het Schip wordt afgeloopen door eenige Duitfchers, die zich meester maaken van 't geweer, en eenigen dooden of kwetzen. Dwingen de Scheepshoofden, na Brazil te zeilen. Zwaare bedreigingen. Toomloosheid en baldaadigheid. Rooven veel geld , en breeken de laading. Willen den Schipper en eenige anderen over boord werpen: zien 'er van af, en doen goede be- lof.  I N H O U D. foften , indien zy hen aan land brengen. Zien land * zyide Kaap Roque. E'enigen vaaren na land. Het Schip floot, doch wordt wederom vlot. Men wendt den fteven na Cajenne. Eenige muiters worden aan land gezonden , daar eenigen van de voorgemelden in hegtenisfe zitten. De overige muiters trekken na Rio Grande , en van daar na Phernambuc. Door 't beleid van den Opper - Stuurman , die gedwongen was hen te verzeilen , worden ze hier in hegtenisfe genomen. Ëenigen worden gezonden na Lisfabon , en van daar na Nederland. Straffe aan hun geoefend. De overige koomen insgelyks in Texel. Schrikwekkende regtspleeging. 't Schip Nyenburg vervolgt, mee nieuwe Manfchap , voorfpoedig de reize. DE PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: I. De ftad Chau Cheu Fu. . tegen over bladz. io. a. De vesting Tyen Tang Wey. . . .27. 3. De Kaart der Reize naar het Zuidland. , 79. 4. Procesfie op Ternate 95. 5. Molukfche Vrouwen en Zwaardvegters. . 97. 6. Javaasch Tournooifpel. . . , i02. NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. SCHIPBREUK VAN HET FLUITSCHIP DE A R I O N, Op de Reize van Japan na Batavia, In het Jaar 1714. xïet Fluitfchip de ariön, daar Kapitein op was is aak de winter, van welks deerlyk wedervaaren wy hier een verhaal zullen geeven , wierdt, in den jaare 1714 , nevens de fchepen Sandenhoef en Strykebolle, van Batavia afgevaardigd, om over Siam na Japan te ftevenen ; in 't midden van VVynmaand lieten ze 1 voor Decima de ankers vallen. Daar gelost en gelaaden hebbende, vertrokken , nog in de zelfde maand, de drie Schepen van die Ree , onder bevel van het Hollandsen Opperhoofd kornülis laadyn, die het lchip de Arioti tot zyn verblyf hadt gekoozen. Naauwlyks was men in Zee gedoken, of de wind wakkerde, en nam eerlang toe tot eenen vreezelyken ftorm, die binnen kort den Arion zo vervaarlyk fehokte, dat, naa andere voorafgaande fchade, eerst de Boegfpriet zich begaf, en voorts de Fokke- en XUI. deel. A Groo»  2 NEDERLANDSCHE Groote-Mast, met een verfchrikkelyk gekrak , over boord floegen. Door de wakkerheid der Timmerlieden wierdt de Bezaansmast nog over einde gehouden. Eene bystere ontfteltenis baarde dit op het ichip: te meer, alzo eenigen van het volk thans geenen weer konden bieden, hebbende zich , om den an^st te verzetten, vol en dronken gezoopen. Men zogt wel zich van de Vleet te ontlasten , doch om het geweldig füngeren van het Schip, kon niemand op de beenen liaan. Tervvyl men dus iq verlegenheid dobberde, raakten de Lantaarnen uit; de gantfche Boeg op het Halfdek wierdt, met Nachthuis en Kompasfen, weggefl'agen. Daarenboven raakte de Boot gaande, en begon aan weerzyden zodanig te rt\meien, dat 'er hier en daar fplinters afvloogen; ook wierden twee (lukken kanon tos gerukt. Dit deedt by veelen hunne poogingen ter reddinge ftaaken , en den moed veriooren geeven. Anderen, égter, hielden niet af van alles aan te wenden, om de rameiende Booten het Gefchut te verzekeren i 't geen hun ook gelukte. De Kapitein, de voorde in yver en wakkerheid, wierdt by deeze gele, genheid zwaar gekwetst, en een ander brak zyn been. Onder dit alles, brak de dag aan ; doch hy bragt niet het (lillen van den wind , welk men van hem gehoopt hadt. Thans wierdt men te raade, de Boog en Zonnetent te floopen, en ze met het Kanon, dat iü de Kuil lag, over boord te werpen. Een nieuwe Bezaan wierdt nu aangeflagen , in de hoop van het vervaarlyk flingeren een weinig te zullen maatigen. Het fchip wierdt ondertusfchen van boven zo kk,  REIZEN. 3 lek, dat twee Pompen geen oogenblik mogten Uil flaan. Den volgenden dag, den twaalfden van Slagtmaand , fcheen het weêr een weinig te bedaaren. Op de (lompen van de Groote en Fokkemast wierden Bramftengen opgericht, om met zeilen , daar aan ge. flagen, Zuidwaarts te ftevenen. Men hadt nu ook den tyd om rond te zien na de twee andere fchepen,.van welke men in den Storm was afgedwaald; doch zy waren nergens te zien of te vinden. Dus zeilende tot aan den volgenden morgen, ver* viel de Arion zeer fchielyk in de Branding, en voorts op de droogte van Ilhe de Paracelks. Reeds de eerfte ftoot deedt het Roer uit zyne Krammen fprin» gen. Straks ontftondt 'er een algemeen gejammer * alzo de dood naby en het ontkomen onmogelyk fcheen. In deezen toeftand vervoegden zich de Scheepsbevelhebbers in de Kajuit , en deeden 'er, door den Boekhouder mattheus van hoogstraten, het Noodgebed doen. Onder het vuurig fmeeken en fmelten in traanen koomt de Timmerman aandienen* dat door het toelichten van den aanbreekenden dag zich tekenen opdeeden, dat het fchip niet op da zo genoemde Bril, eene doodlyke plaats , maar op het boven genoemde Eiland zat. By zyne goedfpellende boodfehap voegde hy deeze woorden: Kunnen •voy hier het lyf bergen , dan zyn wy in fiaat om v'an de brokken van het fchip een vaartuig te manken , en daar mede na de Chineefche Kmt over te Jleeken. De lustigheid , waar mede deeze woorden wierden uitgefprooken, deedt den moed eenigzins herleeven. Terftond met het aanbreeken van den dag begaven zich eenigen van het volk , zynde de beste A 2 Zwem.  4 NEDERLANDSCHE Zwemmers, te water, om te onderzoeken , aan welken oord men ware. Doch deeze eenigzins herftelde gerustheid was van korten duur. Tegen den middag wakkerde wederom de wind, met zulk eene woede, dat al het volk agterop geroepen, en het Noodgebed gedaan wierdt, met eene daarop volgende vermaning aan de bootsgezellen om zich voor dronken drinken en andere onhebbelykheden te hoeden. Het fchip lag nu zeer gevaarlyk, met het voorfte gedeelte vast op het drooge, en van agteren in vlot water. Tegen den avond gingen allen in de Bak , elkander ftigtende met gebeden. Met tedere omhelzingen en fchreiende oogen namen ze affcheid van elkander, in het vooruitzigt van den jongden Mond ieder oogenblik. Het omioopen van den wind na het Oosten deedt de bewecging in het agterfchip zodanig toeneemen, dat het een uur daarnaa tot aan de Valreep afbrak, en ftraks, op eene zonderlinge wyze, het onderst boven wierdt gewenteld. 's Nachts ten twee uuren ftoof 'er nog een ander brok van het fchip, en met een tuimelden zommigen van het volk in de Golven. De overigen zaten zo digt op een gepakt, dat ze zich naauwlyks konden roeren. By den angst der Ziele voegde zich nu eene nypende koude des lichaams , door het geduurig overftorten van het Zeewater: zodat veelcn, al duttende, als weezeloozc lieden onbewceglyk zaten. De lang gewenschte dng brak eindelyk aan. Thans met alle oogen rondziende , ontdekte men eerlang twee Eilanden, en omtrent vier roeden van het nog overgebleevene ftuk van den Bak , waarop de rampzaligen zaten, een brok van het> Agterfchip. Dit gaf  REIZEN. $ «enigen moed, overmits men hoop greep, daar door behouden te zullen aan land geraaktn. Vier Matroozen , goede' Zwemmers , fprongen hierop met eene Lyn in Zee, om dezelve aan dien brok van het fchip vast te rnaaken , en de geenen , die niet konden zwemmen, daar mede na het Wrak in te palmen. De een voor en de andere naa wierden hier door na het Agterfchip getrokken. Met onbefchryflyke moeite, over een fcherpen en weeken Kraalgrond , door het water waadende, kreegen ze eindelyk uen vasten grond onder de voeten, dien zy van blydfchap kusten, onder vuurige dankbetuigingen tot den Almagtigen, om zyne uitredding tot hier toe. Naa een weinig bedaarens hieldt men nu eene algemeene monftering. Men miste den Heer Advokaat kor nel is laadvn, Admiraal, den Opperftuurman, en nog zeven matroozen en drie flaaven. Het getal der overgebleevenen beftondt uit tweeënnegentig peifoouen: te weeten, eenenzeventig Europeaanen en eenentwintig Slaaven. Voorts miste men van de Laading, behalven de Porceleinen, Lakwerken en andere Kostbaarheden, twee Goudkisten , drieduizend negenhonderd kisten Japansch Staafkoper en tweehonderd vierenvyftig Provifiebaalen. Op het Eiland , dat meest uit klippen beftondt, vonden de Schipbreukelingen eene ontelbaare menigte Zeemeeuwen en andere vogelen , die , onkundig van de begeerlykheid der menfchen, zich met de handen lieten vangen , en overvloedige fpyze verfchaften. Doch het genoegen hier over wierdt getemperd, door gebrek aan zoet water, welk men 'er in 't geheel niet vondt. Zo geweldig prangde eerlang de dorst, dat «eelen de hoogfte klippen beklauterden, en met een A 3 pyp.  6 NEDERLANDSCHE pyp'fe liet weinige vogt zoogen , welk zy in de modderige kuiltjes vonden. IJet Oostlykc gedeelte des Eilands bleek een weinig bewoonbaarder en meer met groente bezet te weezen. Een Legger met water, hier aangefpoeld, wierdt als een onmiddelyk gefchenk des hemels aangemerkt. Van tyd tot tyd begaven de rampzaligen zich na de Wrakken, , om 't een en ander, door de Zee niet weggefpoeld, te bergen. Zy vonden onder andere drie Kasfen met Japanfche Rokken, die, overmits de koude en regen, hun wonder wel te ftade kwamen; ook viel hun een vlot Riemhouten in handen. Drinkbaar water, hoewel eenigzins brak, verzamelden ze nu in twee diepe Putten , welke ze in het ftrand groeven. Thans liepen de oogen over van blydfchap , dewyl ze nu fcheenen gerukt te zyn uit de klaauwen des doods, welke hen anderzins fpoedig zou verflonden hebben. 's Anderendaags maakte men eenen aanvang van gezamentlyk den Almagtigen te danken voor de tot hier toe betoonde hulpe, 't welk vervolgens tweemaal 's daags gefchiedde ; moetende al het volk, 'smorgens en 's avonds, in de Tent der Opperhoofden zamenkoomen. Te vlytiger kwam het op, om dat, naa den Dienst, aan elk wierdt uitgedeeld een rantfoen Arak, uit eenen Legger, dien men onlangs hadt gevonden , den eenigfteu, welke aan boord geweest was. Van het geborgen houtwerk van het Dek en de Kajuit, als mede van de gevondene Zeilen, wierden Tenten opgeflagen. Men vondt nu ook, als door eene genaderyke befchikking des Almagtigen, het eenige vat Pik, welk men aan boord hadt gehad: een voortreffdyk. hulpmiddel voor het vaartuig, welk men eer-  RÉIZEN. ? eerlang ondernam te maaken ; waartoe ook wonder Wel van pas kwamen de Timmermans gereedfchappen, welke, onder het zoeken na de twee waardige Goudkisten der Maatfchappye, gevonden wierden. Tevens vondt men eenig Zilverwerk: als drie groote Schenkborden, Zoutvaten, Lepels, Vorken , Gespen én Knoopen, als mede eenigè gouden kleinoodiën. Onder dit alles lloegen de Timmerlieden vlytig handen aan bet werk aan het vaartuig, van 't Welk zy hun leevensbehoud verwagtten. Zy arbeidden daar aan met zo veel vaardigheids, dat het op den eerften Kersdag volkomen in gereedheid was. Het was lang over fteven veertig voeten , onder wyd tien én boven dértien voeten, en met een platten bodem voorzien. In den vóorgaanden nacht hadt het volk tusfchen dè drie en vierhonderd vogelen geflagen, en het vleefchig» (ié gedeelte gekookt en half gebraaden zynde, in een Balie tegen de reize verzorgd. Behalven deeze bekwam men naderhand nog achthonderd Vogels; die, €gter, nu zo fchuw wierden, dat ze, op het hooren van het minlle gewag, hun heil in de vlugt zogten. Eenig koper, by het wrak gevonden, diende tot Ballast. Men hadt eenige bladeren van boomen gedroogd en gekorven, om voor Tabak te dienen. Naa het dóen van een vuurig gebed, begaven zich de Schipbreukelingen aan boord. Hier zaten ze den gantfchen nacht, als op elkander gepakt, ter oorzaake van de engte des Vaartuigs; 'er kwam geen water genoeg onder de kiél om te kunnen vlot worden. Dit deedt de menigte betluiten, met het aanbreeken van dén dag, aan land te treedenb en zommigen den voorflag doen, dat de Schipper met een gedeelte van het volk4 by looting uitgetrokken , zou vertrekA 4 ken;  * NEDERLANDSCHE ken; 't welk, egter , by de meerderheid wierdt van de iiand geweezen. Nog minder ingangs vondt een ander ontwerp, om alle de Zwarte Jongens of Slaaverï aldaar te laaten ; de verftandigften verwierpen dit, als goddeloos en eene daad, die gewisfelyk, van hooger hand, niet ongeliraft zou blyven. Geenen ingang, egter, vondt deeze bedenking by het gros der Matroozen, die hardnekkig by hunnen voorflag bleeven, tot op den eerden dag van het jaar 1715,wanneer de Hoofden , in eene algemeene zamenkomst, de gemoederen der menigte, reeds eenigzins vermurfd door het bidden en fmeeken der gedreigde Zwarten, bewoogen van hunnen eisen af te zien. Op den tweeden dag des gezegden jaars zich met alle man na boord begeeven hebbende , raakte tegen den avond het vaartuig vlot, en verboren zeeerlang uit het gezigt een bar en fchraal Eiland, op 't welk zy zich negenentwintig dagen geneerd hadden met Meeuwen en eenige wilde groente , onder andere Starrekers en Zeepeterfely, als mede wilde Wortelen, die gekookt zynde veel hadden van den fmaak van onze gewoone Aardakkers. Krabben, Kreeften en Alykruifcen hadden hun , nu en dan, tot eene aangenaamc verfnaperinge gediend. Zeer naauw geprangd en als op elkander zittende, pn terwyl 'er voor niemand plaats om te leggen was, vervorderden onze ongelukkigen de reize , en ontdekten, in den morgen van den vyfden van Louwmaand, land en kort daarop vier Vaartuigen met Waaierzeir kn. De blydfchap, hier uit gebooren, wierdt merkelyk getemperd door de onredelykheid der meest? Matroozen , die niet allen geweld wilden aan land gezet worden, en, ichoon de toeltand zuinigheid vor, der-  REIZEN. 9 derde, vermeerdering van Rantfoen eischten. Door de overmagt geperst, moesten de Hoofden zich lasten gezeggen, en volgden eenige Visfehersvaartuigen, die uit Zee na den wal liepen. Men wendde den lieven na een klein dorpje, 't gezigt waar van eene overgroote blydfchap baarde. Een man, ftaande in eene kleine Kanoe, en voerende eene witte vlag, beduidde hun door tekens, dat zy, om de menigte klippen en droogten , den wal voorzigtig moesten naderen en wees hun de rechte Kil aan. De eerften, die hier voet aan land zetteden, waren de Heer gerrit voogt, Tweede van den Japanfchen handel, en de Schipper isaak de winter. Twee mannen, die eenig aanzien fcheenen te hebben, zaten aan het ftrand op een Matje; voor deeze vielen zy ter aarde, en beduidden door tekens , dat ze Schipbreukelingen waren, en geweldigen honger hadden. De Boekhouder jakob nantevig, kort daarop by hen gekoomenden Zwarten dit nog nader aan het verftand gebragt hebbende , wierdt 'er een weinig Ryst gebragt, welke de onzen greetig te iyve floegen. Midlerwyl was , op een zeker zein, eene groote menigte gewapende manfebap, uit de omleggende plaatzen, op de been gekoomen; fchaarende zich aan het ftrand , met het aangezigt na het vaartuig: 't welk den drie Schipbreukelingen , onkundig wat 'er van hun zou worden , eene geweldige vreeze aanjaagde. Onder dit alles kwam de nacht aan, in welken zy zich onder den blooten hemel nedervlyden, doch tot hunne verwondering een bezoek ontvingen van eenen Franfcben Priester, pierre de he ut te genaamd, A 5 die  io NEDERLANDSCHE die hun aanzeide, dat ze met nog twee dagen zeilens het land van Cambodia zouden bereikt hebben, doch nu vervallen waren in het Konïnkryk Cochinchina, in 't Landfchap Niattlaag, een arm en woest gewest, daar alle vreemdelingen , naar Lands gebruik , wierden gevangen gehouden. Met den dag gaven de onzen hier van berigt aan hunne makkers , met eene ernftige beftraffing over hunnen dwang om land te willen zoeken. Ongelukkig was dus de plaats hunner aankomst: want hadden zy iets Noordelyker kunnen landen, dan waren zy, volgens hunne hoop,in ftaat -geweest na AtChineefche Kust over te fteeken. Chau cheu fu lag voor hun open, eene fchoone Stad, pronkende aan de agter zyde met eene ry hooge bergen, en leggende aan de Zee, daar zy deezen vervaarlyken llorm hadden uitgeftaan. Het aanzien der Stad doet ons eene afbeelding hier nevens voegen. Tegen den middag bragt de Priester den drie Hoofden aan Land een weinig gekookte Ryst, en berigt , dat 'er van den Gouverneur, welke twee dagreizen van daar woonde, bevel wierdt verwagt, of men hun Spyze zou geeven of niet ; de goeddaadige Geestlyke wierdt van de onbermhartige landzaaten voor eenen dwaas uitgemaakt, omdat hy lpyze bragt aan lieden, welke hy nooit hadt gezien. Intusfchen hadt het onbezonnen volk in de Schuit, tegen wil en dank der Hoofden, de Baly met voorraad met geweld opengeflagen, en daar van uitgedeeld zo veel als elk begeerde. Den volgenden morgen verfcheenen 'er twee Roerbarken, inhebbende vier Mandaryns en honderd gewapende foldaaten,die aan land getreeden zynde, hunne Pieken en Mesfen trokken, en eenige gelaadene Mus-  REIZEN. Musketten met de Trompen na de Schuit plaatften, om by de minfte beweeging op den zwakken hoop vuur te geeven. De Mandaryns, de Hoofden in zeker huis gebragt hebbende, beroofden hun van alles, en lieten hen voorts na ftrand wederkeeren, alwaar ze reeds twee nachten onder den blooten hemel hadden doorgebragt. De Priester, tegen den avond, hun berigt hebbende1, dat hy, op last der Mandaryns, aan niemand fpyze mogt geeven , verzadigde , egter, diep in den nacht, hunnen honger door een goeden Voorraad Ryst. 's Anderen daags deeden de inlanders, de onzen voor Zeeroovers aanziende, het Roer van de Schuit haaien , en, nevens eenige andere goederen, aan den wal brengen. Op raad des goeden Priesters wierpen de onzen alle de Mesfen.over boord, op dat ze, ontdekt zyide, niet voor Krisfen aangezien, en de landzaaten in hun vermoeden, dat ze Makiers waren, verlkrkt zuuden worden. De Boekhouder van hoogstraten ondervondt insgelyks de fchraapzuchtder Mandaryns , die, door eenen Soldaat, hem van alles deeden berooven , inzonderheid van het geld, welk hy in zyne Goudbeurs hadt, en 't geen zy als eenen Koninklyken fchat aanzagen. Nogthans wierdt den Hoofden thans eene Loots tot hun verblyf aan ftrand ingeruimd.. 's Anderendaags ontvingen de onzen, tot hut) onderhoud , tien Baaien Ryst , een pot met Hinkenden Sardyn, nevens tien bosfen Pitjes , van zes honderd ftukken ieder; zynde eene flegte koperen munt, in 't midden meteen gat doorboord, om dczdve te kunnen aan elkander rygen. Uit China wordt du ekndig geld jaarlyks derwaarts gebragt. By het ov rgi cv. n vv.i dit alles zeide een der Mandarynen : Dit geeft u de  m NEDERLANDSCHE Koning; met byvoeging, dat ze wel te moede, en niet droefgeestig moesten zyn , opdat ze gezond by hunne vrouwen en kinderen mogten wederkeeren, overmits alles wel gaan zoude. Het volk intusfchen , door het lang zitten in een klein vaartuig, ftyf en waterzuchtig geworden zynde, verkreeg men eindelyk, naa lang vraagens, eene groote en ruime Bark, doch zo oud, dat hy ledig bykans zonk. Nogthans gingen de gemeene Matroozen daarin over. De zes Beampten van het Japanfche Kantoor, de Oppermeester en twintig Zwarten bleeven in het vaartuig. Ten zelfden dage verftondt men dat de Mandaryns om nadere bevelen aan het Hof hadden ge» fchreeveu, en de menschlievcnde Priester de heutte, ten hunnen behoeve, aan den Franfchen Bisfchop in Siam. üeeze bezorgde nu insgelyks eenige verfnaperingen, nevens eenen Troostbrief met twee fiigtelyke boekjes, om door 't leezen van dezelve hunnen geest op te beuren. De Ryst en verdere mondbehoeften nu verbruikt zynde, zouden de onzen van honger hebben moeten fterven, zo niet de goede Priester, van tyd tot tyd, aan hun gedagt hadde , door by zyne Gemeente te bewerken, dat ze dagelyks van fpyze verzorgd wierden. Op den derden van Sprokkelmaand ontvingen ze van de Landzaaten wederom tien Baaien Ryst, met toezegging van meer over veertien dagen. Het fpoedig daar op volgende gebrek aan mondkost deedt het volk, gelyk voorheen, wederom overflaan tot vloeken en dreigen. In den waan dat de Hoofden van de fpyze agterhielden , wilden ze hun dezelve met geweld ontrooven ; doch dit wierdt hun bekt door de inlandfche Soldaaten. De weldaadige Priester  REIZEN. 13 ter wierdt niet meer vernomen; hem was verbooden, den vreemdelingen iets te geeven. Het volk geneerde zich met Rotten , waar van de Bark ryklyk was voorzien. Dus de dagen iu kommer flytende , en daarenboven nog beroofd wordende van het goud, welk de onzen uit de Schipbreuke hadden geborgen, verftonden ze, op den twintigften van Bloeimaand , dat 'er tyding van 't Hof was gekoomen. Zy behelsde het verlof aan al het volk om hooger op te mogen trekken, en eene gifte van den Koning van dertig Pitjes voor ieder man, tot onderhoud op de reize. Spoedig maakten zy zich gereed tot hun .vertrek ; die gaan konden, leiden den weg te voet af; voor de kranken wierdt een Vaartuig verguud. Gezamentlyk kwamen ze dus te Niaree, by den Franfchen Bisfchop, van wien ze vriendlyk ontvangen, onthaald en in de Kerk gehuisvest wierden. Naa eenig toevens aldaar vervolgden ze hunne reize na het Hof, verzeld van den braaven l'e heuttf. , die hun voor Tolk moest dienen. Van merkelyken dienst was ook aan de onzen de Fraufche Bisfchop, als als die , ten hunnen behoeve, de fchraapzucht der Mandarynen verzadigde, en borg bleef voor de eerlykheid der Hollanders , zommige van welken te water de reize Hofvvaarts zouden doen. Deezen deedt hy uitgeleide tot aan de Bark, vereerde hun aldaar eenige ververfchingen, beloofde allen mogelyken byftand en voorfpraak^in het toekoomende, en nam met veel tederheids affcheid van hun. Naa zeventien etmaalen zukkelens, kwam de Bark voor 't Koninklyk paleis ten anker. Straks naa hunne aankomst wierden ze begroet door den Franfchen; Priester paulüs sennemond, die den Brief, huq  H NEDERLANDSCHE hun door den Bisfchop aan hem medegegeeven , geleczen hebbende , beloofde, alles wat hy kon de voor hun te zullen doen. '1 en blyke zyner oprechtheid gaf hy terfbnd eenig geld, met belofte van 's anderendaags nog meer te zullen zenden. Hy deedt het, in de daad, door de bezorging van eenen zyner LecHin gen. Inmiddels daagden zy insgelyks op, die de reize over land gedaan hadden; zy wierden in een grooten Bufïelsftal geherbergd , en de Hoofden en Beampten in een ouden donkeren Schuur, weleer het verblyf van Zwynen. Hier ontvingen ze het bezoek van veele inlandfche Christenen, die, met betraande oogen, naar hun vermogen, eenige gefchenken bragten ; beklaagende voorts bun bitter ongeval. Ten zelfden dage kwam hier ook Op den zevenentwintigften van Wiedemaand bereik-j. tea  REIZEN. ten ze, naa ongelooflijke vermoeijenisfen en poogingen , het einde hunner reize , door hunne aankomst by het Koninklyk verblyf. Hier hadden de Hoofden verlof om zomtyds te mogen wandelen en de Stad te bezigtigen. Doch een kwaadaartig Mandaryn maakte hun het leeven lastig, door het verblyf, welk zy dus lang hadden betrokken, hun tegen een veel flegter te doen verwisfelen, daar ze van de Landzaaten gefchopt, geftooten een weinig beter dan honden wierden behandeld. Zo weinige fpyze ontvingen ze, dat ae 'er bezwaarlyk het leeven by konden houden. Eindelyk kwam de dag, op welken de onzen deii Koning zouden worden aangebooden: zy wierden op een Plein in eene rye gefchaard voor den Vorst, die buiten het Paleis op een vergulden ' Zeetel zat. Driemaaien betoonden zy hunnen eerbied aan zyne Majefteit, door hun hoofd ter aarde te buigen. Die zelfde eerbiedigheid betoonden zy, op de aankondiging, dat hun door den Koning Ryst en Pitjes tot onderhoud zouden bezorgd worden. Een talryke ftoet omringde den Vorst, die zich geen oogenblik zonder denzelven durfde vertrouwen , uit vreeze van door zyne eigen onderdaanen te zullen vermoord worden. Het Koninklyk paleis was vierkantig , van buiten rondsomme met eene houten Schutting befchooten, doch van binnen met fteenen muuren gefterkt. Zeven poorten moest men doorgaan, eer men aan 's Konings, vertrek kwam. Voor den ingang der groote Poort lagen drie fraaie Achttienponders, overdekt met geele, met goud geborduurde Zyden Kleeden. Voorts was, het Hof in den omtrek gewapend met bykans vierhonderd zo groote als kleine roetaaien en yzeren (lukken gefehut. De  i6 NEDERLANDSCHE De onzen van liet Hof na hun verblyf zynde wedergekeerd , wierdt de Boekhouder nanting ontbooden by den eerden Staatsdienaar, die hem aanzeide dat ze dien na de Cbineeiche Legerplaats zouden gevoerd worden, en vryheid verkrygen van te mogen vertrekken. Voorts vraagde hy, of niet eenigen zyner medgezellen zich de kunst verdonden van gefchut, bonirnen , granaaten en ander Krygstuig te kunnen gieten , met aanbieding alle deezen ryklyk te zullen beloonen. Naa een ontkennend antwoord op die vraage, bragt ny in 't midden , eenen koophandel met de Maatfchappy te willen oprechten, en eenigen van zyn volk in gyzeling houden , tot dat 'er lieden, die de bovengemelde kunst verdunden , van Bantam zouden gekoomen zyn. Geene kleine ontfteltenis baarde deeze aankondiging in de gemoederen van twee Matroozen , op welke de keuze als Gyzelaars was gevallen. Hoewel hun fpyze wierdt voorgezet en zy zeer verhongerd waren, konden ze, van fchrik en beklemdheid des harten, niets van dezelve nuttigen. Weinige dagen daarnaa wierdt den Hoofden, door den Staatsdienaar, het laatde kostgeld ter hand geileld, en tevens berigt, dat de Koning , boven zyne gewoone eelelmoedigheid, hun een uitzet badc toeger leid van vyftig Bosfen Pitjes , tien Baaien Ryst, en twintig potjes Bladjaag of dinkende visch. Dit Vorftelyk gefchenk zou het laatde uitzet zyn voor vierenzeventig menfehen, terwyl de hun afgenomene goederen waardig waren vyfenveertig honderd bosfen Pitjes, en hun kostgeld tot heden toe niet meer beliep dan tweehonderd tachtig diergelyke bosfen. Hy voegde 'er nevens, dat hy zoude tragten te bewerken dat  REIZEN. 1? dat zy met eene Chineefche Jonk, die na Japan zeilree lag, van daar mogten vertrekken ; dewyl het gefchenk des Konings niet lang konde tegenhouden, en zy daarnaa in groote armoede en elende zouden vervallen. Drie dagen daarnaa wierdt de onzen het Koninklyk gefchenk ter hand gefield, en te gelyk aangezegd dat zy in 't kort na Fayfor zouden vertrekken , en wel over land. Wyders ontvingen ze , den volgenden dag, van den Staatsdienaar een verzegelden vryen Reisbrief: mitsgaders de aanzegging dat ze op den middag moesten vertrekken, maar dat een Chineefche Hopman voor hun eenen voetval voor den Koning hadt gedaan , met ootmoedige bede dat het hem mogt vergund worden, hen na Batavia over te voeren, en dat hem die bede was toegedaan. In zo veel ongemaks, en onder het uitdaan van allerlei baldaadigheden, (keten de onzen achtentwintig dagen, in eene volkryke plaats, doch die van het uitfchot van 't Menschdom wierdt bewoond. Ondanks hunne diepe onkunde en onbedreevenheid in alle kuniten en weetenfehappen , zyn de landzaaten ondraagelyk verwaand en hoogmoedig. Ongemeene zorge wordt hier tegen brand gedraagen. Op een gegeeven zein moeten alle vuuren uitgedoofd worden; de burgers mogen niet in hunne huizen, maar moeten aan den rivierkant hunne fpyzen bereiden. Voorts levert het gewest verfcheiden kostbaare doffen uit tot den koophandel. De tyd, tot het vertrek onzer Schipbreukelingen bedemd, daar zynde, wierden ze in den naamiddag in Barken gebragt, om daar mede de rivier af te zakken, en vervolgens te voet na Fayfor te gaan. By vrit peel. B htm-  18 NEDERLANDS CHE hunne komst aldaar wierden ze geplaatst ia een oud vervallen huis, en aan liet hoofd der Chineezeu overgegeeven. Dewyl hier een Chineefche Jonk gereed lag , om na Japan te ftevenen, vonden de Hoofden geraaden, door dit middel, aan het Hollandsch Opperhoofd , den Heere nik o laas jan van hoorn, kennis te geeven van hunne Schipbreuk en doorgeflaane elende, met verzoek om byftand en eene fpoedige verlosfing. Intusfchen boodt de gemelde Chineefche Hopmanden Hoofden aan, over vyf maanden hen na Batavia te willen overvoeren. De enrst der aanbiedinge hen van 's Mans oprechtheid overtuigende, traden ze in onderhandeling, en wierden *t eindelyk eens, onder andere op deeze voorwaarde, dat de Chinees, by behoudene aankomst te Batavia , drieduizendvyfhonderd Ryksdaalders uit de Kas der Maatfchappye voor vragt zou genieten. De blydfchap over het fluiten van dit verdrag wierdt vermeerderd by de Hoofden , op het ontvangen van eenen brief van den braaven Vader de heutte, vol van betuigingen zyner genegenheid en doorvlogten met geestlyke vertroostingen. Zy zonden daar op een antwoord , verflag doende van den ftaat hunner zaaken, met betuigingen van hunne dankbaarheid voor zo veele genootene weldaaden. Wyders kreegen ze nu, door bewerking van den Chineefchen Hopman, meerdere ruimte, eene beter wooning, afgefcheidtn van hunne onbefchofte en wanhebbelyke Matroozen, midsgaders verlof om nu en dan op een pleifiertogtje uit te vaaren. Omtrent deezen tyd kwam hun een Chinees vertellen , voor twee dagen , met een Gonting of Indiaansen. Vaartuig , van Malakka te Fayfor te zyr» aan-  REIZEN. ,p aangeland, en aldaar voorden Gouverneur eene Verklaaring gedaan te hebben, dat hy op Johor hadt gehoord dat in Cochinchina, met eene kleine Bark Hollanders waren aangeland, die op de Paracelles' hun fchip verlooren hadden. Een ander verhaalde ten dien zelfden dage, gehoord te hebben, dat 'er van Siam drie Gontings in dat Ryk waren aangeland, en daar onder eene van de Maatfchappy , gelaaden met Ryst, om hen af te haaien. Hoewel de onzen niet onbekend was, dat de Chineezen vry ongelukkig zyn in 't fpreeken van waarheid, en vooral gefield op het verfpreiden van nieuwstydingen, waren ze , ener zeer verblyd op het verneemen van deeze maare, welke zy den hemel baden, gegrond te mogen bevonden worden. De Chineefche Hoofdman lysamia, welke hen dien agtermiddag kwam bezoeken, vertoonde des Konings vryen Reisbrief, met het Zegel van Staat bekragtigd, en gefchreeven met rooden inkt, welken niemand behalven den Vorst in dat Ryk mag gebruiken. Op den laatften dag van Oogstmaand vernamen de onzen , de aankomst eener Siamfche Jonk , welker Schipper verklaarde , dat in dat Ryk een Vaartuig wierdt gereed gemaakt, welk hen eerstdaags zoude afnaaien. Zeer onagtzaam ondertusfchen was de Amptenaar des Hofs, die de onzen van kostgeld moest verzorgen , in het waarneemen van zynen pligt; twee dagen hadt hy de Gemeenen daar van ontbloot gelaaten. Deeze fpraken daar over, met veele fmaadelyke verwytingen, de Hoofden aan, even als of zy, door hunne Oapheid, daar van de oorzaak waren. Zo hoog klom de baldaadigheid, dan een van het volk, Ba zeef  a® NEDERLANDSCHE zeer beftooven van den drank , den Schipper de winter daar over voor het Mes daagde. By den Chinees lisamia desvvegen aangeklaagd, wierdt hy ernftig beftraft, en allen gewaarfchuwd, zich in 't toekeomende te wagten voor zulke ongeregeldheden, naardien dezelve, daar hun thans de kans ter verlosfinge fchoon ftondt, tot eene oorzaak van onheritelbaar verderf konden gedyen. Intusfchen daagden 'er nog zeven man op van onze Schipbreukelingen, die wegens ziekte waren agtergebleeven. Niet genoeg wisten ze te roemen van des Franfchen Bisfchops goedhartigheid en liefdewerken, en bragten van dien eerwaardigen Geestiyke mede twee Brieven, vol van vriendlyke troostredenen en betuigingen van goedwilligheid t' henwaarts. Op één man na waren nu alle de Schipbreukelingen wederom byeen. i Een gerugt, welk zich 's anderendaags verfpreidde, wegens de aankomst van een Siamsch vaartuig, om hen af te haaien , wierdt bevestigd door een voornaam' Chinees, die aan boord van hetzelve geweest, en van de Europeaanen, die daar op waren , verzogt was, deeze tyding ten fpoedigfte te willen berigten aan de Hoofden, en dat zy Ieevensmiddelen aan boord hadden, nevens gefchenken voor den Koning. Van de aankomst diens Vaartuigs, hoewel hem 't overbekend, gaf, egter, de Chinees lisamia geene de minfte kennis aan de Hoofden der Schipbreukelingen , misfehien uit vreeze,dat het geflootene verdrag, omtrent hun overbrengen na Batavia , geenen voortgang zou hebben. Doch zy bekwamen deswege» volkomene zekerheid uit drie Siammers, van het gemelde Vaartuig, hun berigtende dat het Siamfche Op-  REIZEN. £i Opperhoofd, de Heer dirk el om, uit den Franfchen Bisfchop hun ongeval verftaan hebbende, in alleryl een vaartuig na Batavia, en twee andere herwaarts hadt afgevaardigd; van welke het eene, de Kabeljaauw genaamd, reeds aangekoomen, en het ander, de Roode Koe, van ftorm overvallen, mogelyk was te rug gekeerd; dat de Kabeljaauw een Gezant des Konings van Siam , zynde een Chinees , en der Cochinchineefche taaie magtig, aan boord hadt, met brieven en gefchenken der Maatfchappye voor den Koning en drie Ryksraaden , en levensbehoeften voor de Schipbreukelingen; dat, ter korter afdoeninge van zaaken, mede was overgekoomen een Portugeefche Stuurman antiionjo rodrigo, en een Franfche Priester nikolaas tolentinus, om by de Priesters vsn zynen landaart in dit Ryk de zaaken der Hollanders te bevorderen. Op den elfden van Herfstmaand hadden de onzen de blyde ontmoeting van den Portugees rodrigo, en den Barkier dirk de p a a u w , die bun ter hand fielden eenen Brief van de Heeren dirk blom en markus van klenk, behelzende eene opgaave van de mondbehoeften en geneesmiddelen, met welke het Siamfche Vaartuig, ten hunnen behoe-" ve, belaaden was; als mede van de gefchenken voor het Hof, ter waarde van zevenentwintighonderd guldens. Door deezen edelmoedigen onderfland wierden Toen nu de Zeerovers vertrokken waren, was bucquoy met de zynen in geene kleine verlegenheid op het Eiland, op zyn minst honderdzestig Mylen van den naasten vasten wal gelegen. Niets bezaten ze dan eenig oud Touw en Timmermans gereedlchap, een half verfleeten Zeil van de Boot een pot met Hinkend Smeer, en vyf zakken bedorvenc Ryst. Dit alles was de eigendom van tweeëntwintig Man, naamelyk bucquoy, den Schipper, Stuurman, twee Timmerlieden, en de overigen Noordfche en Jutfche Matroozen. 't Eerlle werk, welk ze nu aanvingen, was het opflaan van Hutten van takken van boomen om tegen den Regen befchut te zyn. Vervolgens beraadflaagden ze om een Vaartuig te maaken, als het eenig middel om van dit Eiland verlost te worden dewyl 'er flegts om de twee jaaren een Moorsch fchip kwam. De fterklten gingen in het bosch om hout te kappen en planken te zaagen ; bucquoy en de Schipper bleeven aan Strand, tot byftand deiTimmerlieden, 's Nachts moesten ze beurtelings de wagt houden tegen wilde dieren, of om door de Landzaaten van hunnen voorraad niet beftolen te worden. f In 't eerst zondt hun de Koning nu en dan een Koe, als mede Potten om dezelve tot fpyze te be* rei-  REIZEN. 5? reiden. Doch naderhand konden ze niets bekoomen, dan op aanhoudend verzoek. Zout was 'er niet, zodat ze het vleesch zomtyds half of meer bedorven moesten gebruiken. Zints het vertrek der Zeerooveren^ hadden alle Zoetelaars en Marketenters het ftrand verlaaten, aan 't welk, op uitdrukkelyken last des Konings, niemand mag woonen. Binnen den afftand van vier uuren gaans was 'er huis, hut noch Negery te vinden. Bykans twee maanden neeten ze dus in armoedigen ftaar. Bucquoy moest de pot kooken , den Slypfteen draaien en ander diergelyk werk verrigten. Hoewel het werk traaglyk voortging, zou het, egter, binnen nog twee maanden zyn beflag hebben bekoomen, indien het volk gezond ware gebleeven, en de Schipper zyn gezag beter gehandhaafd hadde. Het volk klaagde dat hy, uit gierigheid, hun rantfoen onthieldt. Daarenboven deedt hy , door zynen Slaaf, hetzelve nu en dan heimelyk befteelen. Hier uit ontftondt oneenigheid, en zou de Schipper, zonder bucquoy's tusfehenfpraak , zyns leevens niet zeker geweest zyn. Daarenboven wierden veelen ziek, door gebrek aan behoorlyk voedzel, en ongeregelden omgang met de inlandfche Vrouwsperfoonen. In den tyd van drie maanden ftorven twee derde deelen van de Manfchap , onder anderen de Schipper, Stuurman en Oppertimmerman. Bucquoy, zynen lotgenooten alle mogelyke hulp willende betoonen , bekleedde nu ook den post van Ziekentrooster. By dit alles kwam nog , dat eene der Hutten in brand flaande , de vlam tot alle de andere overging, die geheel verteerd wierden. Zo rampzalig wierdt hier D 5 door  SI NEDERLANDSCHE door hun toeftand, dat zy, welke de Dood ten grave hadt doen nederdaalen , gelukkig geagt wierden. Acht maanden hadden ze nu in deezen akeh'gen ftand doorgebragt, wanneer ze, op zekeren dag, aan 't Strand een groot gefchreeuw van menfchen hoorden, die, by nader, onderzoek , tot hunne groote verwonderinge, bleeken de Engelfchen te zyn . die met het groote fchip van hier waren gezeild, 't welk op den Noordhoek van Madagaskar geflrand was. Zy verhaalden dat veelen hunner makkeren door hun. ne Slaaven en andere inlanders verraaderlyk omgebragt, en zy, ten getale van eenentwintig man, met een opgetimmerd fcheepje, naa het uitftaan van veele rampen, hier waren aangekoomen. De meesten hadden hunne Diamanten nog behouden; hier voor kogten ze van de onzen zo veele kleeren , als zy konden misfen. Drie dagen laater verfcheen 'er nog een Vaartuig, met Portugeezen en Franfchen. De laatfte voegden zich by de Engelfchen, en trokken na het Hof. De Portugeezen daarentegen en de onzen floegen handen aan 't werk tot het optimmeren van een fcheepje, 't welk zy binnen acht weeken in gereedheid hadden , en befiooten nu daar mede na Mozambique over te fteeken, om de Portugeezen aldaar aan land te zetten, en vervolgens na Rio de la Goa, of na de Kaap de Goede Hoop te ftevenen. Doch de Roovers hier van de lucht gekreegen hebbende , vielen hun op 't lyf, beroofden hen van de Diamanten, en noodzaakten hen vervolgens Zee te kiezen. Zy haalden dan hun Zeiltje by, met oogmerk om er-  REIZEN, 59 ergens eene haven aan te doen, ter bckoominge van eenige noodwendigheden om met tweeëntwintig Man eene Zee van honderdzestig Mylen over te fteeken. Het vaartuig, niet grooter dan eene gcwoone Boot, was zeer zwak, en reeds lek. Zy hadden flegts een verloopen Kompas, doch anker noch touw, en geene lyfberging tegen de opene lucht; tot fpyze niets dan een weinig vleesch , tegen het vuur gedroogd , en een klein overfchot van oude Ryst. In Zee gekoomen zynde , deeden ze verfcheiden kreeken aan, in welke zy versch water innamen en eenige bosjes Pifang van de Strandbcwooners inruilden. Veertien dagen hadden ze reeds op Zee gezworven, zonder Land te verneemen , wanneer het volk begon te morren tegen bucquoy, die voor Stuurman diende. Zo hoog fteeg het misnoegen, dat hy nevens den Konftapel met den dood wierdt gedreigd , indien ze binnen drie of vier dagen geen Land vernamen. De twintigfte dag zints hun vertrek was reeds aan het daalen, wanneer een van allen luidkeels Landl Land! riep. Dewyl men het dus laat in den avond niet op Land durfde aanzetten, hielden ze het dien nacht op Zee, hoewel in merkelyken kommer , dewyl de wind hevig opftak, en het fcheepje , door 't geweldig ftampen op de Golven, telkens dreigde te zinken. Met Zonnenopgang befpeurden ze duidelyke kenmerken, dat het Land, welk voor hun lag, Mozambique was ; zelf zagen ze eerlang de Vlag van het Kasteel waaien. Onder eene algemeene blydfchap liepen ze op den middag de haven in. Straks wierden ze allen in het Kasteel gebragt , en door den Gou-  tfb NEDERLANDSCHE Gouverneur ryklyk, doch met beleid en voorzigtigheid, van 't noodige verzorgd. 's Anderendaags verzogt bucquoy verlof van den Gouverneur, om met het Vaartuig na het Hollandfche Kantoor of na de Kaap de Goede Hoop te mogen vertrekken. Doch deeze Heer, het gevaar daar van, met zulk een bouwvallig fcheepje , in aanmerking neemende, doeg zyn verzoek af, doch beloofde hem zyne gunst en befcherming, tot dat de gelegenheid zich zou aanbieden om veilig van daar te kunnen vertrekken. Niet lang hadden de onzen hier vertoefd, of zy wierden ziek, en vervolgens in het Hospitaal gebragt, alwaar ze eene zorgvuldige oppasfing en vriendlyke behandeling genooten. Bekwaame Artzen kwamen hen geregeld bezoeken , en een Pater diende hun fpyze en geneesmiddelen toe. Spoedig herftelden ze hier door , en keerden vervolgens weder na het Kasteel, alwaar hun onthaal veel geringer was: zodat ze eerlang bedagt wierden op een middel om een ftuivertje te winnen. Bucquoy vondt dit in het tekenen van Kaarten voor de Mooren; 't geen hy daar mede won , deelde hy getrouwelyk met zyne makkers. Anderen onderwees hy in de Zeevaartkunde, of in het gebruik van Mathematifche Werktuigen , onder deeze zekeren Pater, die hem in 's Konings dienst zogt te lokken, en, hoewel hy die aanbieding van de hand wees, nogthans veelerhande beleefdheden betoonde. Eindelyk verfcheen het Konings-Schip op de Ree, op 't welk bucquoy met nog vier zyner makkeren zich begaf, om daar mede «a Goa de reize aan te necmen. Jaar-  REIZEN. Jaariyks vertrekt zulk een zo genaamd Konings» Schip uit Portugal. Eerst zeilt het na Brazil, ora zich te voorzien van water, brandhout en andere noodwendigheden, als mede zo veele Slaaven te koo» pen, als het fchip kan bergen. Van daar fteekt het over na Mozambique, de gewoone ververfchingplaatsvoor de Portugeefche, gelyk de Kaap voor de Hol-' landfche fchepen , en van daar na Goa. Vyf honderd Slaaven waren thans op het fchip, waarop bucquoy zich bevondt, behalven de Krygslieden ert Matroozen: de eerften meestal flegt volk , die tot ftraffe voor hunne misdaaden na de Indien wor- , den gezonden. Zeer elendig was het verblyf onzer Reizigers op deezen overtogt na Goa, die bykans twee Maanden duurde'. Eeten en drinken wierdt 'er in eene fchraale maate uitgedeeld. De Portugeezen , een trotsch en laatdunkend volk, bejegenden de onzen met geduurig fchelden en fmaalen. 't Scheen als of zy zich 'er op toeleiden om hun het leeven bitter te maaken. Wanneer ze een weinig, rust wilden neemen , wierden ze overal'weggejaagd.' Zeifin de Mars van 'den Mast wierdt-hun niet vergund te flaapen. Alle' deeze elenden namen gedeeltelyk ccn einde, door de behoudene aankomst te Goa, 't welk zy naa eenen Scheepvaart van vierenvyftig dagen bereikten. Ten deezen tyde lag hier op de Ree een Hollandfche Oostindievaarder. Bucquoy verzuimde niet, zich te vervoegen by deszelfs Kapitein, met verzoek om met hem na het Vaderland te mogen wederkeeren. Hy floeg het niet af, maar moest eerst by den Onderkoning daar toe verlof vraagen. Inmiddels ontving  62 NEDERLANDSCHE ving bucquoy nevens eenen zyner makkeren bevel, om zich na de Stad Goa te begeeven.en aldaar voor den Onderkoning te verfchynen. Terwyl zy aan dit bevel voldeeden , ging het fchip onderzeil : zodat zy, by hunne wederkomst, hetzelve reeds zo diep iu Zee zagen, dat het agterhaalen voor hun onmogelyk was. Twee hunner togtgenooten waren, in hun aizyn, aan boord gekoomen. ■ Rampzalig was nu, zo als het zich liet aanzien, de toeiland van bucquoy en van zyne twee makkers, een van welke ziek iu het Hospitaal lag: ontbloot van alles, in een vreemd land, en onder Christenen , van welke zy geene hulp zich beloofden" Naderhand, egter , hadden ze reden om zich over deeze te leurftelling te verheugen , dewyl dit fchip op de. reize door een Turkfchen Roover genomen, en het volk in fiaaverny gevoerd wierdt. Naa verfcheideu weeken in den uiterften kommer te hebben doorgebragt, raakten ze in kennis met een Engelsman, die hen overvoerde na Karrevoaa , ge. legen aan de Kust van Viziapour, alwaar de Engelfchen eene Faktory hebben. Vriendlyk wierden%e aldaar ontvangen by den Gouverneur , die hen aanzogt onder hem dienst te neemen in den Oorlog welken hy tegen de Inlanders voerde. Doch zv hun verlangen te kennen geevende , om eenmaal by hunne eigen Natie te geraaken, berustte hy , en gaf aan ieder eenig reisgeld, nevens eenen wegwyzer,om te lanue na Barzeloor hunnen togt voort te zetten Eerlang ondernamen ze de reize; doch waren op dezelve flegts eenige mylen gevorderd, of'er vertoonde zich digt by .hen een zeer groote Tyger; op het ge-  REIZE N. 63 gezigt van welken de Wegwyzer terftond de vlugt nam, zonder dat de onzen hem immer wederom gezien hebben. Het Schrikdier, naa eenige oogenblikken toevens, vervolgde insgelyks zynen weg. In de verlegenheid wat ze thans zouden aanvangen , beklommen ze eenen hoogen berg. Een vreemd gezigt hadden ze van deszelfs top ; aan de eene zyde vertoonde zich de Winter, met alle deszelfs verfchynzelen hier te lande: regen, ftorm en donder; aan de andere zyde een ftille Zee, met helderen Zon» uefchyn en aangenaam lieflyk Weder. Dit gebergte, Dellagate genaamd, is de grensfcheiding tusfchen de Koromandelfche en Malabaarfche Kust. Drie dagen zvvorven ze ginds en herwaarts, zonder een éénig mensch aan te treffen. Behalven de vogelen , waren verfcheurende dieren , welke ze door de bosfchen zagen zwerven, alle de leevende fchepzels, welke zy vernamen. Nu vonden ze eenige Ekelen, dan wederom Eyeren in het zand begraaven ; dit was alle de mondkost, by welken zy het leeven moesten houden. Onder dit alles raakte een van bucquoy's twee reisgenooten van de been, en verklaarde eindelyk , geenen voet meer te kunnen verzetten. Thans was goede raad duur. By hem te blyven was ondoenlyk, dewyl ze, in dat geval, allen drie binnen kort van honger zouden omkoomen. Hem te verlaaten viel hard, en griefde het gemoed. Tot het laatfte moest eindelyk befiooten worden. Bucquoy en zyn makker van hem een teder affcheid genomen hebbende, hoorden hem nog lang kermen, en, tot hunne grievende boezemfmarte , hun erbanaelyk gillende nafchreiea. Naa  NEDERLANDSCHE Naa den volgenden nacht in een boschje te hebben doorgebragt, beklommen ze vervolgens den top eens bergs ; hier zagen ze , aan de de rechterhand, de ftüle efFene Zee ; in de Valeien buurten, en langs het Strand Klappusbosfchen, doch geene menfchen. Thans befiooten ze het Strand te volgen, en bereikten dus eerlang eene Negery of Buurt. De eerfte mensen, welken zy hier aantroffen ) was een deftig huisvader; lang zag hy hen aan met opgetogenene verwondering, en begreep eindelyk uit hunne gebaaren, dat ze eenige fpyze verlangden. Hy -bezorgde hun elk een fluk gedroogden zouten visch ter lengte van een vinger, nevens een wortel, in de asfche gebraaden, en daarnaa een pot met water. De goedaartige Indiaan bragt hen vervolgens op den weg, die na het naaste dorp liep. Hier begeerde men van hun zekeren Tol of pasfagiegeld ; doch verneemende dat ze niets hadden om te betaalen , wierdt hun een Sjap, zo veel als een Zegel, met roode verf, op de armen gedrukt, 't welk hun vervolgens tot een Vrypas diende. Tien weeken zworven ze dus door het land, meestal door bosfehen, zonder te weeten of ze vooruit of agterwaarts gingen , brengende meestal den nacht door op de boomen , uit vreeze voor het verflindende gedierte. Eindelyk ontdekten ze een klein Kerkje, daar zy op aan gingen, en een inlandfcben Christen Pater vondén , die. hen in 't Portugeesch aanfprak. Naa hun wedervaaren aan hem verhaald te hebben, geleidde hy hen in zyn kerkje, verklaarde een arm Priester te zyn, herwaarts gezonden om zyne Gemeente te onderwyzen in den Christlyken Gods-  REIZEN, 6S Godsdienst. De Gemeente beftondt uit bekeerde Inlanders. De goede Pater bezorgde hun een goed Avondmaal, eenen intrek by eenen zyner Leeken, en hielde ze eenige dagen by zich. Geduurenrle dien tyd onderwees hem bucquoy in het gebruik der Globen, waar van hy 'er twee bezat, zonder het gebruik daar van te kennen. Dit was hem zo aangenaam , dat hy, by zyn vertrek, hem eenen Wegwyzér mede gaf na Barzeloor , het naaste Hollandfche Kantoor aan de Malabaarfche Kust. Naa eenige dagen rustens vertrokken ze met hunnen nieuwen Gids, die hen 's avonds gemeenlyk bragt in eene Christen wooning , alwaar ze van fpyze verzorgd wierden en den nacht vertoefden. Doorgaans floegen ze 's morgens ten drie uuren op weg, en vervolgden dien tot negen uuren , wanneer ze, tot dat de hitte des dags een weinig was geminderd, rusttyd hielden. Zy trokken door verfcheiden fraaie dorpen en gehugten, tot dat ze eindelyk kwamen aan den oever eener riviere, van waar de Leidsman hun de Logie der Nederlandfche Maatfchappye aanwees: een gezigt , voor hun zo verrukkelyk, dat geene Schildery voor hun zo fchoon zyn konde, als de Hbllandfche Vlag , welke zy eerlang zagen wapperen. In 't overvaaren der riviere zagen ze aan het ftrand eenen Europeaan wandelen, die in allen opzigte het voorkoomen hadt van hunnen kranken makker, dien zy in het bosch hadden agter gelaaten. Hunne gisfing bleek eerlang gegrond te zyn* Hy verhaalde, dat zyn fchreien en kermen van eenige Inlanders, die in dien oord op de Jagt waren, gehoord zyndes XIII. deel. £  60 NEDERLANDSCHE hy noor dezelve na hun dorp, en vervolgens na het Strand gebragt, en wyders met een inlandsch fcheep. je na Barzeloor was overgevoerd. Ruim zes weeleen was hy reeds hier geweest. Een gertiimen tyd hadt bucquoy met de zynen hier vertoefd, wanneer de Refidenten goed vonden, hen met een inlandsch vaartuig te zenden na het naaste Kantoor op Kananor. Docli zy, vreezende het gevaar der Malabaarfc'ie Zeeroovers , verzetteden zich hier tegen , betuigende de komst van het Suratfche fchip te willen afwagteu, om daar mede na Batavia te vertrekken. Hunne tegenverklaaringen, egter , waren vrugteloos ; de wil der Opperhoofden moest gefchkden. Bucquoy en zyne twee getrouwe reisgezellen begaven zich in het Vaartuig, nevens zes Zwarten, die voor roeiersn moesten dienen, en een Stuurman. Niet lang waren ze in Zee geweest, of ze ontdekten vier Malabaarfche Rooffchepen. Terftond zerteden de onzen het naden wal, en fprongen in de Branding, om aldus de Roovers te ontloopen. Doch deeze, dit ziende, fprongen insgelyks in Zee, met de Sabel in den vuist. Eenige bezigtigden het Vaartuig ; doch niets vindende, omlingelden ze allen, ten getale van ruim veertig man , onze ongelukkige togtgenooten. Eerlang tradt een van allen , waarfchynlyk het Opperhoofd, uit den hoop, en beval bucquoy, voor hem te knielen. Straks rukte hy een vervaar» lyk Snymes uit de fchede, en wees hem na de keel, ten teken van hem den hals te zuilen affnyden. ïer« wyl hy dus geknield lag, ontftondt 'er gefchil onder de Roovers. Zommigen fclieeuen het onthoofden af te  REIZEN. g7 te keuren ; althans zo dikmaals het Opperhoofd toefchoot om zyn voorneemen te volvoeten, wierdt hem zulks door anderen belet. Naa dus een uur in ÜOO&angst te hebben doorgebragt, belastte men Bucquov •op te itaan, en nevens zyne makkers na liet Dorp te volgen. Hier wierden ze in eene foort van Schuur opgeflooten, en zorgvuldig bewaakt. Den geheeleli nacht hoorden ze het kletteren van Sabels,, en bragten alzo denzelven in grooten angst door. Omtrent een uur vóór het aanbreeken van den dag, zeiden de zes Roeiers, by herhaaling: Mangehr, Mangehr i 't welk bucquoy begreep zo veel te betekenen, als dat men moest zoeken uit te breeken, en te vlugten na de Portugeelche Vesting van dien naam, omtrent vier Mylen van daar gelegen. Zy volvoerden dit, aan de zyde der Gevangenisfe, aan welke op dat oogenblik geen Schildvvagt ftondt. Doch naauwlyks waren ze een uur in het bosch voortgegaan, of zy hoorden gerugt, en zagen kort daarop den Kapitein, die bucquoy hadt gedreigd te onthoofden. Met vergramde oogen zag hy hem eenigen tyd aan, en beval hem vervolgens na het Strand te velgen , daar hy geboodt, met zyn Vaartuig wederom zee te kiezen; naa alvoorens hem een Ole te hebben gegeeven, om het te vertoonen aan de fchepen, welke hy vervolgens mogt ontmoeten. Ole is een blad van een Jagerboom , 't welk hier de plaats van papier bekleedt. Bucquoy meende dat het zo veel als den Vrypas was , en daarom moest vertoond worden; doch dit was eene dwaaling, gelyk naderhand bleek. Naauwlyks waren onze zwervers in Zee gekoo* s men.  68 NEDERLANDSCHE men, of zy zagen eene menigte , wel zestien in getal , van Malabaavfche Rooffchepen. In de goede Mousfon kruizen ze gefladig op deeze Kust. Voor groote fchepen, zelf die van de Maatfchappye, zyn ze niet befchroomd. Ieder voert doorgaans tusfchen de veertig en vyftig koppen. Zy hebben verfcheiden roofnesten, even gelyk die van de Barbaryfche Kust in de Middelandfche Zee. B uc n 00 y (Tuurde geftadig langs dtmwal, en wierp tegen den avond het anker onder het Kasteel van DU kolv. De Gouverneur, een Heiden , gelyk ook alle zyne onderhoorigen, deedt de onzen voor zich kootnen, en door de Zwarte Roeiers aangaande hen nader onderrigten. Zy vertoefden hier drie dagen, geduurende welke de Stuurman overleedt. De Gouverneur hun eenen Visfcher tot Loots, en een Serjeant van het Fort tot hulpe gegeeven hebbende, ftaken ze tegen den avond wederom van den wal, en roeiden voort tot omtrent middernacht , wanneer ze zich rondom van Vaartuigen bezet vonden. Ondanks het fchieten op hen, ontfnapten ze evenwel het gevaar, voor ditmaal. Want met het aanbreeken van den dag hadden ze de Roovers nog op de handen. Thans wierdt in beraad geleid, of men zich te lande begeeven , of den kans der Zee nogmaals zou waagen. Bücquoy's lotgenooten gaven de zaak geheel aan hem over, zeggende: Daar gy het isaagen durft, gaan ivy mede : dan hebben wy een gelyk lot. Zyn Betruit was, Zee te kiezen, en den wal uit het gezigt te loopen, om alzo boven de fchepen te geraaken. In gevolge van dit befluit ftaken ze, met een weinig  REIZEN. 69 nig water en Pifang, al hunnen voorraad, in Zee, voorby de Rooffchepen , rlie om de ftilte geen Zeil konden gebruiken , en zich, tot hun Teedvveezen, moesten vergenoegen met van verre op hun te fcliieten. Naa drie dagen zwtrvtns, pnder het lyden van hongeren dorst, (want hun fobere voorraad was fpoeriig geor* berd) ontdekten ze, tegen den avond, Kaap Monte Delly , en landden ten drie uuren in de Baai van Kananor, alwaar de Hollanders een Kantoor hebben. De Schildwagt, op zyn roepen Wie daar ? tot antwoord bekoomen hebbende dat ze Hollanders waren, ftondt verbaasd, gaf 'er terftond kennis van aan het Opperhoofd, by wien ze minzaam verwelkoomu, en van 't noodige voorzien wierden. Hier bleek iiet dat Ole, welke zy voor een Vrypas hadden aangezien, hun Doodvonnis infloot, 'c welk by de eerfre vertooning aan de Rooffchepen zou hebben moeten volvoerd worden. Een geruimen tyd vertoefden de onzen te Kananor, en zeilden van daar, met eene Sloep vsn de Alaatfchappy, na Kalikoet, alwaar bucquoy zich vervoegde by den Gezaghebber ste u k en buk. a. Het Vaartuig, aan welks boord bucquoy zich bevondt , was derwaarts gezonden om eene laading Kardamom en Peper in tc aeemen. Deeze binnen boord hebbende, verzeilden ze na het Hoofdkantoor Couchin, daar ze binnen weinige dagen aanlandden, en van den Kommaudeur de joing vriendlyk ontvangen wierden. Drie weeken moesten ze hier vertoeven , tot op de komst van het fcheepje Tienhoven uit Perfie, 't welk hen na Batavia zou overvoeren. Op den bepaalden zeildag liet bucquoy zich aun E 3 boord  j-o NEDERLANDSCHE boord zetten. Al zyn plunje beftondt uit een zwart katoenen Rok, met overtrokkene knoopen, een onderhemd, en een bondeltje met verfchooning. Vanhier dat hy by zyne komst aan boord, door den Bootsman , voor een Paap wierdt aangezien. Zonder verdere ontmoeting kwam hy dus te Batavia ,daar hy, in zyn gemelde gewaat,by den Gouverneur zicli hebbende doen aandienen, van denzelven, als hem niet kennende, eenigzins harsch gevraagd wierdt : Wel wathebt gy te zeggsn? Zyne Edelheid veranderde van toon, zo dra hy zich hadt bekend gemaakt, en beval hem, dien zelfden dag in de Vergadering te verfchynen. Naa aldaar van zyn wedervaaren verflag te hebben gedaan, wierdt hy van nieuws in den dienst der Maatfchappye aangenomen, als AsüTtent, op een wedde van twintig guldens in de Maand , onder een verband van vyf jaaren. Eene betere belooning hadt bucquoy verwagt, voor zo veele r.:mpen en gevaaren, volgens des Gouverneurs eigen zeggen, bykans ondoorkoomelyk voor eenen mensch. Reeds in den jaare 1720 was hy, aan de Kaap, tegen de zelfde foldy, als Lanctmeeter en Kaartemaaker aangefteld; eene bediening , hooger in rang dan die hem thans wierdt opgedraagen. Vrugteloos deedt hy aanzoek om de betaaling van zyne verloopene Maandgelden ; men zette hem af met zoete woorden, en wees hem na de Bewindhebbers in 't Vaderland. Maar wat zou onze ongelukkige bucquoy beginnen? Hy was berooid van alles, en moest dus dit klein gewin voor lief neemen, in de hoop op beter. Nog lang hieldt het aan, eer dit beter opdaagde, gelyk uit het vervolg zal b'yken. Kort  REIZEN. 7i Kort naa zyne aanflelling tot Asfiftent wierdt bucquoy, door den Direkteur Generaal, verplaatst op het Kantoor der Generaale Fifiie, aan 't welk de Boeken der Buitenkantooren worden naagezien. Met genoegen bekleedde hy dien post, wat bet werk aanbelangde. Doch van zyn Maandgeld onmogdyk beftaan, en daarenboven geene penningen kunnende opnecnien, wierdt hy te raade om te zien na gelegenheid om zyn beftaan te verbeteren. De rol van een Batavifchen Koopman ftreedt tegen zyn gemoed, dewyl deeze meer die van een Christen Jood dan van een eerlyk man is. Zyn hof te manken by de Grooten firookte insgelyks niet met zynen aart. Niets beter vondt hy, naa lang overleg, dan het aanleggen van een Collegie over de Wiskunde. Hier mede verdiende hy een flaivertje, doch niet volgens zyne verwagting. Eenig voedzel voor zyne hoop vondt hy in het onderwys van twee jonge Heeren, Zoonen van eenen Raad van fndie; deeze beloofden hem in tyd en wyle dienst te zullen doen , doch konden hunne belofte niet volbrengen , dewyl beiden door een ontydigen dood wierden weggerukt. Thans fcheen de Gehikzon van onzen ramplpoedtgen bucquoy te zullen opgaan; tnnar zy verdween fpoedig agter eene donkere wolk. Hy wierdt naamelyk op het onverwagtst gevorderd tot Onderkoopman en Tweede van het Kantoor van Rio de h Goa, op een Maandgeld van veertig guldens; met bevel om zich ten fpoedigfte tot dien togt gereed te maaken. Hier toe was voor hem weinig tudkls noo» dig, dewyl hy fchraal by kas zynde, zyne uitrusting daar aan evenredig zyn motst. Ook maakte ny wei■^4 nig  73 NEDERLANDSCHE nig haast, dewyl hy aan te leurÜellïngen gewoon, een zeker voorgevoel hadt, dat ook hier een fpaak iu 't wiel zou geftaken worden. Niet ongegrond was dit voorgevoel. Want naa de aankomst van een fchip uit het Vaderland, wierdt hem aangezegd, dat zyne reize geenen voortgang zou hebben, vercnids de aan hem opgedraagene bediening reeds voorheen in het Vaderlaud aan eenen anderen begeeven was. Hoewel deeze tyding f.nartlyk viel, zy benam on^ zen bucquoy, tegen allerlei wederwaardigheden gehard, den moet niet. Naa zyn werk aan het Kantoor verligt te hebben, zette hy 's avonds zyn Collegie voort , en kreeg zo veele Leerlingen , als hy tot een fatfoenlyk beltaan noouig hadt, Ondertusfchen viel hem zeiven dit otidervvys eenigzins moeilyk. Door lengte van tyd waren veele dingen , de Wiskunde betreffende,, hem ontgaan. Boeken en Werktuigen, die Wcetenfchap betreffende, waren te Batavia niet te bekoomen. Dus moest hy, door aanhoudend blokken, by nacht zich zo veel eigen maaken, als hy over dag moest onderwyzen. Nogthans wierdt zyn naam bekend, en geraakte hy in meerder aanzien. Dus kwam onze bucquoy door vlyt en zuinigheid aan den kost, wanneer hy , op het alleronverwagtst, tot Tweede op het Kantoor van Ligor wierdt aangelTeld, Grootlyks verwonderde hy zich over deeze aanftelling , en nog meer toen hy zyne opwagting maakende by den Gouverneur, zyne Edelheid hem aldus aanfprak: Ik wist niet dat gy die wan waart; wy hadden iet anders met u voor, als de bediening van l,andmee(er eens open viel. D/jch alzo het bejluit ge- no-  REIZEN. 73 nomen is , zo gaa 'er na toe. En, in de daad, gaarne ware bucquoy van deeze Commisüe bevryd ge» weest. Want hoewel hy, naa elf jaaren in de Indiën te hebben doorgebragt, nog even ryk was als toen hy van de Kaap vertrok, uitgezonderd eene fraaie verzameling van Boeken, hadt hy, egter, een ecrlyk beftaan, veele goede vrienden, en eenige hoop op bevordering. Dit niettegenftaande moest hy gehoorzaamen. In Zomermaand des Jaars 1730 vertrok hy na Li» gor, alwaar hy, naa eene reize van drie weeken, aankwam. Niet ondienftig oordeelen wy het, hier eenige aanmerkingen in te lasfchen omtrent de leevenswyze aan de Buiten • Kantooren in de Indiën. Zy zyn tweederlei: Subalterne, of ondergefchikten aan hun Hoofd-Kantoor, of onmiddelyk afhankelyk van het algemeene Kantoor te Batavia. Alle deeze moeten jaarlyks hunne Boeken van Negotie aan de byzondere Hoofd - Kantooren overzenden. De Hoofden deezer Kantooren voeren zomtyds eenen Vorftelyken (laat, inzonderheid ter plaatzen, alwaar de Engel/dien, Franfchen, of andere Europeaanen insgelyks hunne Kantooren hebben. Dit gefchiedt kwanswyze om de eere en het fatfoen der Maatfchappye op te houden; hoewel haare Kas daarom zomtyds deerlyk moet lyden. Het Kantoor van Ligor (laat onder dat van Siam. Jaarlyks koomt aldaar een fchip van Batavia, om de ingezamelde Tin, de voornaamfte tak van handel, af te haaien, en de verdere laading aan 't Hoofd-Kantoor in te neemen. E 5 Zeer  7+ NEDERLANDSCHE Zeer verdrietig was het verblyf voor bucquoy ter die?.er plaatze? Men vondt 'er genoegzaam geene verkeenng; ieder leefde op zich zeiven. Ia den regentyd, wetke twee maanden duurde, konden ze niet dan tè fcheep by elkander koomen. Behalven des Zondags, wanneer hy by den Refident het middagmaal hieidt, zag hy dikwyls, in de gantfche week, geenen. fterveling. Een jaar hadt bucquoy hier vertoefd , toen de Rtfiient overleedt, en hy tot deszelfs opvolger wierdt aangefteld. Twee jaaren bekleedde hy dien post, vanneer de tyd van zynen dienst geëindigd zynde, hy om zyn ontflag verzogt, en het gunftig verkreeg. Met blydfchap, zo dra zich eene bekwaame gelegenheid aanboodt, verliet hy deezen ongezelligen oord. Op zyne wederreize na Batavia deedt hy Siam aan, en kwam eerlang behouden in de vermaarde hoofdftad van Neêrlands Indiën. Hier verzogt en verkreeg hy verlof om met de eerfte Retourvloot na het Vaderland te mogen vertrekkei:. Terwyl hy zich tot de reize gereed maakte, wierdt hem zeer onverwagt , door een Hellebardier , aangezegd,' dat hy was aangefteld tot Sekretaris van de Vloot, onder het gezag van den Heer Admiraal fhancois de witte van schooten. Eer wy bucquoy na het Vaderland verzeilen, OOrdeelen wy het niet ongeraaden , hier eenige aanmerkingen voor te draagen over de gefteldheid der Indifche Volken in 't algemeen , waar omtrent by de meeste Reizigers geene genocgzaame naauwkeurigheid plaats heeft, 't Geen wy by dezelve aantreffen , aangaande den aart, de zeden, leevenswyze en Godsdienst  REIZEN. 73 dienst deezer Volken, betreft voornaamlyk de Strand* bevvooners ; een geboefte , zamengefteld uit Chineezen, Mooren en Inlanders. Veel verfchik dit volk. van de vvaare en oorfpronklyke Landzaaten. De meeste Iudifehe volken , tusfchen de Keerkringen woonagtig, zyn doorgaans Zwart , doch onderfcheiden in foorten. Zommigen hebben wollig hair en kleine oogen; zy zyn plat van neus, breed van aangezigt, lustig, kloek en fterk van geftalte. Deeze noemt men Kaffers, en worden meest al gevonden aan de vaste Kust van Afrika, van Kaap Negro tot beoosten de Kaap de Goede Hoop. Anderen zyn welgemaakt, net befueeden van aangezigt, doorgaans tenger van geitel, en git zwart van kleur. Men ontmoet deeze in Alie , in 't Koninkryk Gazaratte, Malabar, Bengale en elders. Aan de Zeekusten en op de Eilanden in de Iudifehe Zee vindt men taan- kleurige volken, onderfcheiden van de binnenlanders. De laatstgemelden onderhouden nog heden de Heidenfclie gewoonten en Godsdienstplegtigheden. Inzonderheid heeft dit plaats op het Eiland Baly, alwaar men nog de dooden verbrandt en der Leere van pyt ha ras aankleeft. De Strandbewooners zyn eerst verbasterd door de Cliineezen , en vervolgens door dc Mahometaanfche Mooren. Volgens 't getuigenis der Landzaaten, zouden de Chineezen, vóór tweeduizend of meer jaaren, de Sub-' dafche Eilanden bemagtigd , zich met de Inlanders vermaagfchapt, en dezelven hunne Taal, Zeden en Godsdienst geleerd hebben : waar door deeze, naa, verloop van tyd , een afzonderlyk geflagt zyn geworden. Dee-  76 NEDERLANDSCHE Dc Chineezen, uit den aart werkzaatner dan de oorfpronklyke Landzaaten, leerden dezelve den Landbouw , en dreeven koophandel door geheel Indie, dewyl zy de eenigften waren, die zich van het Kompas bedienden, en volgens de Kaart hunne togten uitftrekten tot de afgelegerrfte deelen van Alie. Hun Koophanvlel en Scheepvaart hebben ftand gehouden tot in de Dertiende Eeuw , wanneer dezelve geftremd wierden door de komst der Mooren. Deeze verbreidden zich zedert door geheel Indien , en te geiyk hunne Taal, Zeden en Mahometaanfchen Godsdienst , welke door den tyd volkomen veld wonnen. Dit gemengd geflagt wierdt eerst door de Christenen ontdekt; 't welk, derhal ven, in geenen deele de aloude en oorfpronklyke bewooners van deeze landen uitmaakt. Veel verfchillen de tegenwoordige van de aloude Landzaaten; zy zyn wreeder van aart, bedriegelyk en weinig te vertrouwen, ondanks hun vriendlyk voorkoomen. Zelden worden zy zo wit als de binnenlanders en bergbewooners. Door de vermenging lchynt de Natuur verzwakt te zyn geworden. Bucquoy, naa zyn langduuvig verblyf te Batavia, affcheid hebbende genomen van zyne vrienden en goede bekenden, ging aan boord by den Heere va» schooten, by wien hy , in de hoedanigheid van Onder-Koopman, den post van Sekretaris waarnam. Op den tienden van Wynmaand des jaare J73+ vertrok de Vloot van de ttee van Batavia, en liet, op den zeventienden van Sprokkelmaand des volgenden jaars, voor de Kaap de Goede Hoop de ankers vallen. Naa een kort verblyf vervolgden ze hunne reize,  REIZEN. 7? ge, zonder iet byzonders te ontmoeten; alleen wierden ze onder weg van een zwaaren Storm beloopen, waar door eenige fchepen van de Vloot afdwaalden. Het fchip, waarop eucquoï zich bevondt, voor de Kamer Amfltrdam beftemd, kwam op den vyfden van Hooimaand des jaars 1736 in Texel behouden binnen. N E-  NEDERLANDSCHE REIZEN. TWEEJAARIGE REIZE VAN DRIE SCHEPEN, Rondom de Waereld; In de Jaaren 1721 en 1722. Mc vcifchillenden uitflag was de reize rondom de Waereld, door Zeelieden van onderfcheidene Natiën, in de Zeventiende Ecuwe , meer dan eens ondernomen en volvoerd. De Hollanders, niet minder Hout dan anderen op dusdanige aanflagen , hadden insgelyks daar aan deel genomen, doch nu, zints eene reeks van jaaren, dien togt ter zyde gefteld. 't Gerugt wegens zekere Goud- en Zilver-Eilanden, welke op de Zuider Breedte van zesenvyftig Graaden zouden gelegen zyn , en de aanzieniyke voordeden, welke men zich van derztlver nadere ontdekkinge voorftelde, deeden, in den jaare 1720, of nog vroeger, de zucht tot het vinden van nieuwe Gewesten wederom boven koomen. By de Nederlandfche Westindifche Maatichappye wist men' dit ontwerp zo Jmaakeiyk en aanneemelyk voor te draagen, dat de Ede.    NEDERLANDSCHE REIZEN. 79 Edele Bewindhebbers te raade wierden, ten dien oogmerke , eenige fchepen in dienst te Hellen; deeze waren TünJwven , de Afrikaanjche Gakt en de Arend, bemand met luim zeshonderd koppen, en van leeftogt voorzien voor vierentwintig Maanden. Het opperbevel over dezelve wierdt opgedraagen aan den Ikere en Mr. jak ós roggeveen, weker Raad van Justitie te Batavia: een man, doorkundig in Zeezaaken, en die deeze onderneeming 't eerst hadt aan de hand gegeeven. Op den eerften van Oogstmaand des jaars 1721 ftaken deeze fchepen in Zee, hebbende de Manfchap het hart vervuld met eene brandende begeerte na de groote rykdommen, welke men meende , in de te ontdekkene Landen, voor Spiegeltjes, Bellen en Kqraaien, door de Landzaaten by handvollen te zullen worden aangevoerd : want weinig vermoeden hadt men , dat fiegta eenige weinigen , door duizenden ongemakken gefolterd, naa verlies van fchepen, van deeze veel beloovende onderneerainge in Europa zouden wederkeeren. In 't begin van Herfstmaand bevonden zy zich by de Kanarifohe Eilanden , van welke, als voorheen reeds vermeld , wy bier ter plaatze alleen zullen aantekenen, dat men op een derzelver , Ferro of Yzc rEiland genaamd, eenen boom ontmoet, met regt de Wonderboom geheeten, omdat hy als éénig in zyne foort mag worden aangemerkt, en een bewys uitlevert van de zorge der hemelfche Voorzienigheid voor de bewooners van deezen harden en dorren Klip. Hy ftaat aan de Noordzyde des Eilands, op een hoogen berg. Zyn Stam is twaalf voeten dik en veer wen voe-  Po NEDERLANDSCHE voeten hoog. De takken en bladeren, die altoos groen zyn, bellaan in den omtrek eene uitgebreidheid van honderdtwüitig voeten. De vtugt gelykt naar eenen ongebollterden Ekel, en heeft een geurigen fmaak. Op en over deezen boom hangt een Wolk, die denzelven geheel bedekt, en alleen op het heetfte van den dag verdwynt. Zodanig wordt, door deeze Wolk, de boom bedaauwd, dat van de bladeren geftadig een zoet en helder water druipt , 't welk in twee daar toe gemaakte fteenen Bakken wordt ontvangen, en dagelyks twintig Tonnen bedraagt. De opgezeetenen, die, by gebrek aan regen , welke hier nooit valt, van dorst zouden moeten vergaan , worden dus rykelyk verzorgd. Ook kunnen de fchepen hier voorraad opdoen. Omtrent het midden van Wynmaand vonden onze Zeelieden, zo verre zy konden uitoogen , de Zee bedekt met eene fchitterende [toffe , als brandende fakkels of gloeiende kooien , by de Zeevaarenden Zeekwallen genaamd. Het is eene foort van bloedlooze Waterdiertjes, geheel doorfchynende , "hebbende graat, (taart noch ingewant, en zynde niets anders dan eene flymerige (toffe. Dit niettegenflaande veroorzaaken ze geene geringe fmart aan het lid , welk zy aanraaken. Men vindt ze voornaamlyk in den Herfst, wanneer de Zee als brandende is. Ook ontftaat deeze klaarheid op dc oppervlakte des waters, by ftil weder, uit de vlugge Zout- en Salpeterdeelen , waar mede de Zee ryklyk is bezwangerd , die door de hitte der Zonne verdund, na de oppervlakte des waters flygen , even als in de Zoutputten , en de Zee zich wit doen vertoornen. Zo ligt, nogthans, zyn deeze deelt-  REIZEN. 8r deeltjes, dat ze, by de minfte fcliomrneJing Van het water, verdwynen. Naadat onze Zeelieden den Evenaar hadden gefneeden, zagen ze wel haast de vliegende Visfchen, eene foort van Haringen, ongelukkige fchepzelen, als'hebbende niet alleen hunne doodvyanden in het water maar ook in de lucht. Wanneer zy van andere visfchen vervolgd worden, beuren zy zich op, doormiddel hunner vleugelen, zynde niets anders dan lange vinnen, met een dun kraakbeen bekleed, die hun alleen zo lang ze nat zyn, kunnen dienen. Doch terwyl ze in de lucht hun heil zoeken, worden ze aangevallen van Meeuwen , die, even als de Valk op een Patrys, met groote fnelheid op hen nedervallen. Niet boven de tweehonderd fchreeden kunnen deeze Vischjes vliegen; dikmaals vallen 'er neder in de Zeilen , daar ze terftond fterven , om voorts voor de Kajuit tot een fmaaklyk geregt te dienen. Ondertusfchen begon het water , van wegen de groote hitte, fchraal om te koomen , en men nu al van rantfoen te fpreeken, toen ze , op den tienden van Slagtmaand, tot hunne groote blydfchap, de kust van Brazü ontdekten. Doch het landen wierdt hun belet, en zeilden zy na een onbewoond Eiland, alwaar ze de Watervaten vulden, en tot den eerften van Wintermaand bleeyen leggen. Hier bleeven twee Jongelingen agter, van goeden huize , die weleer te Keulen geftudeerd, en door leerlust gedreeven, deezen togt ondernomen hadden als gemeene Matroozen, doch , uit weerzin van het lastig fcheepsleeven , thans liever verkoozen, zich aan de ongemakken van een woest land bloot te Hellen, dan verder die der Zee te ondergaan. XIU. DEEL. F 't Is  82 NEDERLANDSCHE *t Is bier de plaats, een woord te melden van de zo genaamde drie Ziekten van het water , welk de fchepen uit Holland medeneemen. Zo dra men tusfchen de Keerkringen is gekoomen , wordt het rood of rosagtig, en begint zodanig te (Tinken, dat men onder het drinken den Neus moet fluiten. Dus blyft het een dag of tien , wanneer het wederom helder wordt , behoudende nogthans den kwaaden finaak, die het acht dagen byblyft. Ruim drie weeken duurt deeze zuiverheid, naa verloop van welke de rosheid, hoewel in mindere maate , wederkeert. Midlerwyl groeien in het water Wormen, grysagtig van kleur, en langwerpig rond. In deezen (laat moet men het water door een linnen doek zygen, eer het kan gedronken worden. Acht dagen leeven deeze Wormen. Dan wordt het water zo wit als Huy, maar allengskens wederom helder en klaar, zonder eenigen kwaaden reuk of fmaak. Nogthans blyft het vol kleine wormen , wit van kleur , doch zo dun , dat ze alleenlyk door hunne menigte kunnen gezien worden. Deeze wormen derven niet , maar blyven altoos in het water leeven. Deeze zyn de drie Ziekten, aan welke alle het zoet water , dat uit Europa wordt medegevoerd, onderheevig is. Op den elfden van Wintermaand wierden de fchepen beloopen van een zeer zvvaaren ftorm , in welken het fchip Tienhoven afdwaalde van de twee andere , die nu, tot dioel heid van het volk , te gader de reize moesten vervolgen , en op den eerden dag des jaars 1722 Mauritius en het Staaten-Eiland zagen. Hier vonden ze de Zee als bedekt met eene ongelooflyke menigte Zeerobben en Thonynen of Zeevarkens. De Zeerobben , ook wel Zeehonden genaamd,  REIZEN. g3 naamd , omdat de kop zeer veel gelykt naar dien van een hond met afgefneedene ooren , zyn van vyf tot acht voeten lang. Hunne voeten zyn voorzien tan vyf Teenen en lange zwarte Nagels , door een dikken huid of vlies aaneen gehegt. Om den mond hebben zy eenen baard , en boven de oogen en aan den neus vier lange hairen. De oogen ftaan hoog in 't hoofd, en zyn zeer leevendig. De harde huid is begroeid met kort hair , en zomtyds als die van eenen Tyger gefpikkeld. In fcherpheid van Tanden hebben ze naauwlyks huns gelykeu ; een hout ter dikte van een menfehenarm, kunnen ze doorbyten. Zy maaken een geluit als dat van honden en katten. Bezwaarlyk kunnen ze gedood worden; zy zyn zo hardvogtig, dat ze , aangevallen wordende geenen kamp geeven, tot dat ze, door verlies van bloed, gantsch magteloos zyn geworden. De Zeevarkens draagen dien naam , omdat ze in gedaante eenige overeenkomst hebben met onze Varkens. Doch in fnelheid van beweeginge zyn ze gantsch ongelyk aan dezelve: want in het zwemmen fchieten ze tegen den wind op als een pyl uit een boog. Op den negentienden van Louwmaand bevonden zich de twee fchepen voor de Magellaanfcbe Straat, gelegen op 5a Gr. 30 Min. Zuider Breedte. In dl lengte van het Oost na het West ftrekt zy zich honderdacht Mylen ; de kleinfte breedte is twee , de grootfte ruim vyf Mylen. Aan beide zyden is' het land hoog en bergagtig. Veele bergen zyn altoos met fneeuw, en nogthans bedekt met groene boomen, die vrugten draagen. Aan weérkanten wordt F a het  84 NEDERLANDSCHE het Land bewoond van woeste menfchen , die, aan geene vaste vcrblyfplaatze verbonden, een altoos zwervend leeven leiden. Veel ftorm en bykans onlydelyke koude ftonden onze Reizigers uit in het zeilen door de Straat, waar mede ze twaalf dagen te zoek bragten. Thans kwamen ze in de Zuidzee, zynde die verbaazende uitgeftrektheid waters, welke gelegen is tusfchen de Westkust van Amerika, den Archipel van St. Lazaro, de Dieven-Eilanden en de Chineefche Zee. Tusfchen de Keerkringen regeert hier een Ooste wind , die zo vast en bellendig waait , dat het Scheepsvolk niets anders heeft te doen, dan op het Roer te pasfen, zonder zich met het veranderen van zeilen te bemoeien. Men heeft 'er geene donkere regenwolken, normen . donder noch orkaanen, maar wel een betrokken dikken Kim : zodat men met eenen Graadboog geene hoogte van de Zon kan neemen. Ook heeft men 'er in den morgenftond vecltyds een dikken Mist, die, egter, de klederen naauwlyks nat maakt. By Nieuwe en Volle Maan vloeit deeze zee met hooge , breede en langzaame golven ; doch zy zyn niet onftuimig. Men zeilt 'er dus even vreedzaam en veilig als in een Kanaal of breede rivier: van hier dat magellanes haar den naam van Vreedzaame of Stille Zee gaf. Geduurende den tyd van drie weeken hadden de onzen de Zon niet gezien, maar geftadig als iu een fchemerlicht gezeild, wanneer ze, op den zesden van Sprokkelmaand, daar van den eerften blink vernamen. Acht dagen laater ontdekten ze van verre de Stad Baldivia, en hielden het zeilende langs de zeer hooge ftranden van Chili. Dit is een zeer uitgebreid Land, ftrek-  REIZEN. 85 «rekkende van Magellanica ten Westen tot aan Peru ten Oosten, eene lengte van tweehonderdzeventig Mylen Van agteren heeft het de hooge bergen An~ des, altoos met fneeuw bedekt, van vooren de Zuidzee tot grenspaalen. Het land is meestal vlak, uitgezonderd daar het gebergte Ferrao, uit Peru koomende, tot digt aan het Zeeftrand loopt. Van wegen het zeer gemaatigde klimaat, is de grond zeer vrugtbaar. Men vindt 'er zeer ryke Goud- , Zilver- en Kopermynen; doch zy worden weinig bearbeid, omdat het land zeer-dun bewoond wordt. Naauwlyks rndnSk!Zend me"fChen beV3t deCZG Uitgebrdde Het volgende land, welk de onzen vernamen, was het Eiland Mocha, gelegen op 38 Graaden Zuiderbreedte kenbaar aan zynen hoogen gekloofden berg, m welks midden een riviertje ftroomt , en van daar Zeewaarts nederdaalt. Het merkwaardigfte op dit ee,ie füorc van lastdraagende Schaapen, welke hier te lande van zo veel nut zyn als by ons de Faerden, terwyj daarenboven hun vleesch tot fpyze dient. Het iS op den rug ruim vier voeten hoog: heeft den mond van eenen Haas, ooren als een Ezel een vooru.tpuilenden Borst, een langen hals en op den mg eenen bult als een Kameel, en eindelyk, twee duimen boven den kloof van eiken p00t, eene kiaauw, zo groot als een vinger, en zo fcherp als die van eenen Hond. De Spanjaards gebruiken deeze Schaapen, om dezelve het jüyer, uit de M van PotQ ' ventig Mylen verre in 't Land gelegen, na d'e Zeekust te doen brengen. Eenige weinige menfchen zyn in ^ 3 flaat  S6 NEDERLANDS CHB ftaat om vierhonderd van deeze belaadene Schaapen te beftuuren , met welke zy dagelyks niet meer dan vier Mylen afleggen: want verder zullen ze niet voortGaan, en hoewel met Hagen gedwongen, geenen voet verzetten. Op zekere plaats, ongenaakbaar voor menfchen , leggen zy eenen weg af van zestien Mylen, terwyl hunne geleiders eenen omweg van zestig Mylen moeten neetnen. 't Gefchiedt door middel der bovengemelde klaauwe , dat zy de ontoeganklyke fteilten kuunen op- en afkoomen. Van Mocha ftaken de twee fchepen Westwaarts over , om het Jan Fernandes Eiland op te zoeken, 'c welk zy op den vierentwintigften van Sprokkelmaand in 't gezigt kreegen. Reeds op eenigen afftand zagen ze aldaar een Hollandsch fchip leggen, 't welk vervolgens bleek te zyn het fchip Tienhoven , voor ruim twee maanden van hun afgeraakt. Met de grootfte blydfchap kwamen de Bevelhebbers by elkander aan boord , en verhaalden hunne lotgevallen. Het fchip Tienhoven was voortgezeild tot op de Zuider-Breedte van 64 Gr. 58 Min, en 297 Graaden Lengte : nooit was een Europeaansch fchip zo verre gezeild. Zodra ze het anker hadden laaten vallen, voeren ze na land , om ververfchingen te zoeken en op de Geiten jagt te maaken. Dit laatfte viel hun zeer bezwaariyk , alzo de vlugge dieren zich buiten het bereik der fnaphaanen hielden, en,van wegen het menigvuldig kreupelbosch , niet op een korten afftand konden genaderd worden. Een Matroos , de Geiten te driftig naazettende, en van eene fteilte nederftortende, verloor hier by jammerlyk het leeven. Voor  REIZEN. s? Voor de eerflemaal zagen hier onze Zeelieden den Koolboom, een der hoogden in Amerika. Van boven tot beneden is de dam verfierd met ringen, omtrent anderhalven voet van elkander. Alleen aan den top heeft hy takken , tien of twaalf voeten lang, en zo dik als een mans arm. In 't midden deezer takken verheft zich de Kool aan den top des booms. Om deeze koolvrugt te bekoomen, hakt men den boom om verre, de, van zyne kroon beroofd zynde, evenwel zon derven. De kool, van de bladeren ontbolderd zynde , is een voet lang, zo dik als een mans heen, wat als melk, en raauw of gekookt een aangenaam en gezond voedzcl. Voorts krielt hier de Zee van allerlei visfchen en vooral van Zeehonden en Zeeleeuwen ; met deeze zo verre de onzen zien konden, lag de Zee als bedekt' Zeer groot zyn hier de Zeeleeuwen, zynde wel veertien voeten lang, en het lichaam zo groot als dat van een volwasfen Stier. Zynen naam ontleent het dier inzonderheid van de gedaante zyns kops, die dik is en een vreezelyk aanzien heeft. Het vleesch , hoewel ' grof en zwart, » nogthans eetbaar , en tamelyk van lmaak. Tot aan den zeventienden van Lentemaand vertoefden de onzen aan dit Eiland. Op den zesden der volgende maand ontdekten ze, op 2? Graaden z. m en 2öo Graaden Lengte, een Eiland, tot deezen tyd van geenen Europeaan bezogt. Zy „oemden het Paasfchen-Etlana-, naar den tyd der ontdekkinge. Naauwlyks hadden ze de ankers laaten vallen, of zy eernamen een fchuitje van een zonderling maakzel samengelapt van dukjes hout , ieder van een halven ^ 4 voet.  $8 NEDERLANDSCHE voet. 'Er zat niet meer dan dén man in, zynde een Keus van twaalf voeten hoog. I\aa hem aan boord gebragt te hebben, zogten ze dóór tekens en gebaaren, als mede door eenige woorden, welke ze hier en daar in de Zuid Zee geleerd hadden , eenige kundfehap te bekoomen; doch te vergeefs: hierom lieten ze hem met zyn Schuitje vaaren. Twee dagen daar naa kwam eene groote menigte van dit geflagt by de fchepen, tegen welke zy, zonder eenigen fchroom voor de Vreemdelingen, als Katten opklauterden. Zeer verwonderd toonden ze zich over de grootte der fchepen , en van al wat ze op dezelve zagen, inzonderheid over het gefchut, 't welk zy telkens zogten op te tillen. Zeer diefagtig waren ze, volgens den aart deezer Landzaaten. Verroeste fpykers, oud yzer, en al wat ze konden grypen, was hunne gading. In zo grooten getale kwamen ze eindelyk over, dat de onzen genoodzaakt waren, hen door geweld van boord te vveeren of te houden. Toen onze Reizigers , eenige dagen laater, eene landing wilden doen , zogten de Wilden , in groote menigte aan het ftrand vergaderd, hun zulks te beletten : waarom ze, om zich eenen weg te baanen, met fcherp onder den hoop fchooten. Hier door fneuvelden eenigen, welke, naadat ze, door hunne makkers , met de uiterfte verbaasdheid bekeeken waren , onder vreemde gebaaren landwaarts gefleept ' wierden. Allen namen hierop de vlugt. . Tegen de gewoonte der Wilden gingen deeze niet naakt, maar droegen klederen, van veelkleurige zyde of katoen, zeer aartig genaaid of geweeven. Een zeer ausftaande voorkoomen hadden hunne afgryzelyk lange  REIZEN. 89 ge ooren, die de meesten tot op de fchouderen hingen. Zo wyd waren de openingen , dat de onzen met gemak 'er eene hand konden infteeken. Zints de opgezeetenen van dit Eiland de kragt der Ilollandfche wapenen hadden ondervonden , wierden ze merkelyk handelbaarder, en booden de onzen gedienftiglyk aan verfcheidene ververfchingen , die hun van merkelyken dienst waren. Omtrent den Godsdienst deezer Eilanderen maakten de onzen de volgende opmerkingen. Twee fteenen, van ongelooflyke grootte , dienden hun tot Afgoden; den eenen noemden ze taluiico , den anderen d a g o. Met veel eerbieds dienden zy dezelve, veelal met danzen , fpringeu en het klappen in de handen. Wanneer de onzen het gefchut losbrandden, weezen ze, met uitgettokene vingeren , eerst op de Hollanders, en vervolgens op de Afgoden , van welke zy dus hulp fcheenen te fmeeken. In 't laatst van Grasmaand bevonden zich onze Zeelieden op 23 Gr. 3 Min. Zuider-Breedte. Thans begonnen hun de ongemakken te overvallen , veelal aan lange Zeetogten eigen. De leeftogt begon fchraal om te koomen. Het brood was bedorven door fchimm\, en de andere kost door de menigte van wormen en maaden. Het naauwlyks drinkbaar water moest by kleine hoeveelheden worden uitgedeeld: zodat veelen, in dit brandend heete klimaat, van dorst bykans verfmagtten. Hier by kwam nog de Scorbut , eene zeer verderflyke kwaaie. Zy openbaart zich, om dit eens vooral aan te merken, aan het Tandvleesch, 't welk niet alleen zwelt , maar ook zwart wordt en begint, te rotten. Vervolgens worden de Tanden los, en 011F 5 be-  90 NEDERLANDS CUE bekwaam tot het kaauweu van den harden en zwaaren fcheepskost. Hier naa verfpreidt zich het ongemak over het geheele lichaam, inzonderheid tot de kniefc'iyven; laaiende overal zwarte, roode, blaauwe en purperen vlekken. Zommigen groeit het Tandvleesch, met lange en zwaite kegelen, ten monde uit. Anderen hebben aan 't verhemelte dikke verdorvene' brokken vleesch, die, hoewel weggenomen zynde, zich 's anderendaags wederom vertoonen. Men ontmoet ook, onder deeze lyders, hoofden, die, door overmaatige zwelling, een affchuwelyk voorkoomen hebben. Omtrent het midden van Bloeimaand vervielen onze Zeelieden, op 14 Gr. 41 Min. Zuider-Breedte, onder eene menigte klippen en Eilanden. Een van dezelve, met veele wateren en rivieren doorfneeden, en daarom het Water - Eiland genaamd, is het voornaamfte. De AfrikaanfcheGalei, een der drie fchepen, verongelukte op eenen deezer klippen, met behoudenisfe , egter, van het volk , 't welk op de twee andere fchepen wierdt verdeeld. Vyf man van het fchip , door de branding op het Water-Eiland gekoomen, verkoozen aldaar te blyven, liever dan verdere ongemakken der Reize door te ftaan. Op den eerften van Zomermaand ontdekten ze, op ï5 Gr. 47 Min. Zuider-Breedte, en 224 Lengte, een Eiland , tot nog toe by de Europeaaneu onbekend. De onzen, eene landing willende doen, wierden daarin verhinderd door de opgezeetenen , een volk van zeer fraaie geftalte , en zo wit en blank van verwe, alsof ze in Holland gebooren waren. Met veel moeds gingen ze de onzen te keer, zelf tot diep in het water, met hunne Lanzen en Werpfpiezen. Doch toen zy het  REIZEN. 0I het vuur der Ilollandfche Snaphaanen zagen, keerden ze fpoedig den rug , (helden na het drooge , en beklauterden, met ongelooflyke (helheid en vaardigheid, eenen (teilen en hoogen rots. Thans in eene veilige fchuilplaats zynde, doch tevens begrypende, niet beftand te zyn tegen de overmagt der vyandelyke wapenen , gaven ze door tekens te kennen, als vrienden met hun te willen handelen: 't welk door de onzen eveneens beantwoord wierdt.' Straks verfcheenen ze met ververfchingen, beftaande in Kokosnooten , en een zeker bitter kruid, in (maak niet ongelyk aan de Hollandfche Tuinkers. Daar tegen ontvingen ze eenige Snuisteryen , als Spiegeltjes, Rammen, Bellen en andere, waar mede ze wonder in hunnen fchik waren. Van merkelyken dienst waren voor de onzen de aangebragte ververfchingen, als een uitdeekend hulpmiddel tegen de Scorbut, die veelen in deerlyken toeftand hadt gebragt. De Kokosboom, elders door ons reeds befchreeven, is van uitdeekende nuttigheid in de beide Indiën. Uit den top zypek een aangenaam vogt , welk hier de plaats van Wyn bekleedt. De jonge bladeren des booms dienen tot fchryfpapier , of om 'er de huizen mede te dekken. Van het hout maakt men huizen en fchepen. Van den buitenften bolder bedient men zich tot het bereiden van Touwwerk. De harde dop der Nooten levert fraaie Bekers, Koppen, Lepels en Tregters. De Pit des Noots wordt niet alleen uit de hand gegeeten , maar ook daar van een fmaaklyke pap of bry gekookt. Nog trekt men uit den Noot eene Olie, die na genoeg van den zelfden dienst en fmaak is als onze Boter. Hoe-  fa NEDERLANDSCHE Hoewel onze Reizigers thans in vrede en vriendfehap fcheencn te leeven met de Eilanders , ondervonden ze , egter , eerlang derzelver trouwloosheid. Want tcrwyl eenigen van het volk, om het land te verkondfchappen, door eene naauwe engte trokken, ontmoette hun een gryzaart, die door tekenen hun beduidde, dat zy aldaar niet veilig waren, en best zouden doen, zich van daar weg te maaken. Doch de onzen , deeze waarfchuwing in den wind flaande , vervolgden hunnen weg. Naauwlyks waren ze eenige fchreden voortgegaan , of zy wierden beftormd van een hagelbui van fteenen , die zommigen hunner zwaar kwetfte, en allen noodzaakte, een goed heenkoomen te zoeken. Van wegen de bekoomene heilzaame ververfchingen , noemden de onzen deezen oord het V erkmtikkings - Eiland. Naa dit voorval vertoefden de onzen hier niet lang, maar gingen van nieuws onder zeil. Doch alzo de Ieevensmiddelen ten einde liepen, en de ziekten toenamen, begon zelf den ftoutmoedigften de hoop te vergaan , van het bedoelde oogmerk der Reize te zullen hereiken. Dit deedt de Bevelhebbers eenen Scheepsraad beleggen, in welken overwoogen wierdt, of het mogelyk en raadzaam ware, den Togt te vervolgen, en zo verre voort te zetten als de Lastbrief behelsde, daar ze weinige Ieevensmiddelen overig hadden, en gebrek aan alle noodige dingen hun voor de deur dondt, dan of het veiliger ware, van koers te veranderen, en langs den bekwaamden weg het Vaderland op te zoeken. Tot dit laatfte wierdt befiooten , en ten dien vastgefteld, den fteven na de Oostindiën te wenden. Op  REIZEN. 93 Op den veertienden van Zomermaand zagen ze twee Eilanden, welke ze, egter, om het ruwe weder, niet konden aandoen. De Eilanders kwamen hen bezoeken, in fchuitjes, zo fraai en kunftig gemaakt , dat ze zich niet genoeg konden verwonderen, by de Wilden zo veele kunst en vernuft aan te treffen. Het Beeld- en Lofwerk was zo kunftig en net, dat een Hollandfche Beeldhouwer zich diens werks niet behoefde te fchaamen. De nood, welke op de fchepen hand over hand toenam, deedt de Scheepshoofden befluiten, zeker Eiland aan te doen , 't welk, even als het Paasfchen - Eiland, van zeer groote menfchen wierdt bewoond , wier vrouwen en kinderen, by de nadering der vreemdelingen , de vlugt namen. Doch zy vonden 'er geene andere Ieevensmiddelen , dan Patattes, eene foort van wortelen, niet ongelyk aan den Artifchok. Weldra verlieten ze dan deezen oord, in de hoop op beter: dit vonden ze aan het Eiland Arimoa. Naauwlyks hadden ze hier de ankers laaten vallen , en de Booten na land gezonden, of zy wierden omringd van eene menigte kleine fchuitjes , allen opgepropt met menfchen, die flraks met de onzen wederkeerden na het Eiland, alwaar zy hun de landing ongefloord toelieten. Straks wierden ze omringd van mannen, vrouwen en kinderen, allen met Boog en Pylen gewapend, waar mede ze zeer wel fcheenen te kunnen omgaan. Langen tyd zogten de onzen vergeefs hun te beduiden, dat ze ververfchingen begeerden. Doch naadat een der Matroozen eenen Kokosnoot met eenen kogel zodanig hadt getroffen , dat hy van den boom viel, die,voorts greetig wierd gegeeten, begreepen ze de  94 NEDERLANDSCHE de meerling. Straks klauterden eenige Wilden als katten in den hoorn , i'chudden de vrugteu 'er af, en zagen met genoegen dat dezelve zorgvuldig wierden byeenverzameld. Thans met de Landzaaten in goed veriiand geraakt zynde, bragten de onzen ten voorfchyn mesfen, tabak, fluitjes, kraaien en meer andere kleinigheden ; waar tegen zy, in grooten overvloed, ontvingen Kokosnooten en Oranjeappelen; als mede eenen Boog roet Pylen , onder de Wilden een onderpand van Vriendfchap. Een zeer afzigtelyk voorkoomen hadden deeze Eilanders , vooral de vrouwen, die den neus doorboord hadden met gaten, waarin ze kleine ftokjes droegen, zommige ter lengte van eenen vinger, en andere ook van eenen voet. De fteeds toeneemende behoefte en vermeerdering van ziekten deedt ondertusfehen de onzen, met allen mogclyken fpoed, de Reize na de Oostindiën voortzetzetten. Op den zesentwintigilen van Oogstmaand bevonden ze zich op de hoogte der Molukfche Eilanden. Van de voornaamfte voortbrengzelen deezer Eilanden, den Kruidnagel en Muskaatnoot, hebben wy reeds elders, in deeze verzameling, verflag gedaan. Ternate munt inzonderheid uit onder de zes, welke deeze zo zeer vermaarde Eilanden uitmaaken. Aangaande de gewoonten der Landzaaten vinden wy het geraaden, het volgende aan te tekenen. Eene zeer ftaatelyke plegtigheid is inzonderheid de Offerande, welke de Koning des gewests , op zekere vastgeftelde tyden , de Goden des Lands toebrengt. By dezelve heeft eene foort van Procesjie of Omgangplaats, welke op de volgende wyze toegaat. Aan  PïOCEiSSIE OP TIÏ.JAÏJ,   REIZEN. 05 Aan het hoofd van den Trein gaat een Jongeling, geleidende aan een touw gebonden eenen Bok, welke als eene offerande zal'geflagt worden. Op hem volgen eenigen van 's Konings Lyfwagten , gekleed in korte wambuizen en broeken, en gewapend met lange Lanzen of Pieken. Onmiddelyk agter hen treedt een Priester of andere Geestelyke , draagende een vat, waaruit,de rook van brandenden wierook om hoog klimt. Thans verfchynt zyne Koninklyke Majeftcir, voorafgegaan van een Heraut, of Wapenkoning, draagende in zyn flinkerhand een groot langwerpig vierkant fchild, en in zyne rechterhand een groot zwaard. Terftond agter den Koning volgt een der Hofgrooten, welke zyner Majefteit eenen Zonnefcherm boven 't hoofd draagt ; wordende voorts gevolgd van eenigen van 's Konings krygsmagt, geleid door eenen Overfte of Bevelhebber. Eindelyk vertoont zich hier een perfoon, welke een Schotel draagt, en een andere, welke met een kan water fchept; moetende het een en ander dienen , om hetzelve de leden van den Trein aan te bieden, om zich daar mede te wasfehen en te reinigen : want zonder deeze verrigting ftaat het niemand vry, in den Tempel of Moskee te mogen treeden. De bewooners der Molukfche Eilanden worden van zommigen aangezien voor oorfpronklyke Landzaaten; anderen , egter , houden hen voor een mengzel van allerlei volken, Chineezen, Japanners, Javaanen, Maleiers en Arabiers, om den Nagelhandel henvaarts zamengevloeid. Dit kan waarheid zyn; maar dan moeten ze de weezenstrekken hunner Voorouderen , inzonderheid die der Chineezen, geheel verlooren hebben ; zy zyn veel fraaier van geftalte: ook gaan ze de  95 NEDERLANDSCHE ;de overige omliggende volken verre te boven in verftandelyke vermogens. Een Molukker vertoont niets dan deftigheid , moedigheid in' zynen gang en houding, maar tevens van wellustigheid en boosheid. Al van ouds was hun eenig bedryf, het plukken en behandelen van kruidnagelen. Nog heden oeffenen ze geenerhande handwerken. Beha!ven het bovengemelde, is hun eenig bedryf, het verzamelen van het merg uit den Meelboom , en nu en dan te gaan visfchen ; 't welk , evenwel , niet gefchiedt dan in de dringendfte noodzaaklykheid. Hunne afkeerigheid van den arbeid doet het hun niet als fchandelyk houden, den vreemdelingen, al bedelende , 't een en ander , waarin zy gading hebben , af te troggelen. Zelf de Koning vernedert zich tot die laagheid. Hoereeren is by hen geene fchande ; behalven de echte vrouw eene Byzit te houden, is hier eene heerfchende gewoonte. Veel doet hier toe , waarfchynlyk, de geilheid der vrouwen, en draare afgeregtheid om door allerlei kunftenaaryen de harten der Mannen in liefdegloed te doen ontvonken. Haare danzen werken daartoe boven al mede; veel werks maaken zy van dezelve, en weeten ze in zulker voege in te rigten, dat haare bevalligheden daar door op de voordeeligfte wyze affteeken. Veel fpreeken de Molukkers door zinnebeelden en raadzels, inzonderheid in hunne onderhandelingen over de aangelegenfte Staatsbelangen. Wanneer zy hunne gedagten daar over aan het papier 1'chroomen ie vertrouwen, zenden ze elkander eene vrugt of bloem , door de befchouwing van welke hy , die ze ontvangt, de gedagten des afzenders duidelyk kan op-  MOÜTTKS GHÏ. THOTTlfEI B:N" ZTAA1BTK & T|MS.   REIZEN. 9f oprhaaken. Van de aloude Arabieren, hunne vroegffe vooTzaaten, zouden ze deeze gewoönte ontleend hebben. Daarenboven moeten wy hier nog vermelden , en onder het oog onzer Leezeren vertoonen , de wyze van Zwaardvegten, op de Molukfche Eilanden in gebruik. • Men ziet dezelve op de nevensftaande prentverbeelding. De Zwaardvegters, hier Bakkeleien genaamd, hebben hunne hoofden gedekt met Stormhoeden, getooid met vederen van Paradysvogelen. Hun gewaat is van dun en ligt katoen ; hunne wapenert zyn een langwerpig vierkant fchild , aan den bovenkant, in het midden , een weinig uitgehold, en aan het beneden einde, insgelyks in 't midden , met een punt fpits toeloopende; ais mede een lang en breed flagzwaard. Het merkwaardigfte van hunne wyze van vegten, is, dat zy al dien tyd op één been ftaan, en dat hy, die aangevallen wordt, met zonderlinge vaardigheid, tot op een zeer aanmefkelyken afftand, kan agteruit fpringen. De nevensftaande beelden vertoonen tevens de meest gebruiklyke klederdragten der Vrouwen op de Molukfche Eilanden. Eenvoudigheid, netheid en zindelykheid zyn derzelver onderfcheidende kenmerken. Voorts is het onnoodig, hier iets te melden wegens den Nagel- ert Muskaatboom; dit ware flegts eene herhaaling van 't geen wy elders, in onze Keisverzameling , hebben aangetekend. De wind , welke onze Zeelieden thans zo gunftig was als immer, bragt hen, op den zevenentwintigfte/i van Oogstmaand , by het vermaarde en welriekende Eiland Amboina. De lucht over dit Eiland is ongeXIII. deel. G zond,  93 NEDERLANDSCHE zond, en in het algemeen heeft het een voorkootnen van woestheid , naardien zich in de meeste oorden een fteil gebergte, vervaarlyke rotzen , fpelonken en akelige bosfen vertoonen. In het regenagtig faifoen hoort men allerwege een zwaar gedruis, veroorzaakt door den val der rivieren , die van hemelhooge bergen in Zee ftorten. Met dit alles ziet men 'er veele dorpen der Landzaaten , en eenige Sterkten der Nederlanders. 's Anderendaags zagen de onzen het Eiland Ceram, 'twelk, door zyne fraaie bosfchen , heerlyke rivieren en aangenaame bergen alomme zich zeer fchoon en lustig aan het oog voordoet, 't Is het grootfte Eiland der Amboineefche Laudvoogdye. Midden op dit Eiland woont eene foort van volk , onderfcheiden van de overige Amboineezen, 't welk door zyne eigen Koningen beheerscht wordt, en den naam van Alfoereezen draagt. Zy zyn zeer woest en onbefchaafd, en gaan meestal moedernaakt. Bykans altoos leggen deeze lieden onder elkander overhoop. Geen Jongman mag uitgaan om eene Vrouw , 't en zy hy alvoorens eenen vyand het hoofd hebbe afgeflagen. Slangen, Rotten, Kikvorfchen en foortgelyk ongedierte zyn hunne meest geliefde fpyzen. Het Eiland Boero ontdekte zich den volgenden dag aan onze Reizigers ; het is kennelyk aan een zetr hoogen berg , beftaande uit afgryzelyke Rotzen en lteile klippen, die op eenen afftand van twintig Mylen kan gezien worden. In de bosfchaadjen onthoudt zich een dier , 't welk van veelen onder de Molliters wordt geteld. Het is van grootte als een Hert, van hair als een Windhond en graauw van kleur. De  Reizen, 99 De kop, fhoet en ftaart zyn atë die van een Varken, en de klaauwen als van een Hert. Uit het benedenfte kaakbeen fchieren om hoog twee zeer groote fiagtanden, die een voet lang en een weinig gekromd zyn, even als die van .een Wildzwyn. Wyders groeien uit het bovenlte kaakbeen twee Hoornen, twee handbreedten lang, glad en elfen en hoekswyze omgekromd ; van hier dat dit zonderling Dier met vier Hoornen fchynt gewapend te zyn. Het vleesch is van fmaak als dat van een Hert. Onder de merkwaardige zeldzaamheden deezes Eilands verdient onze opmerking, een zeer groot Meir, boven op het gebergte , midden in' het Land. De Alfoereezen vertellen daar van veele vreemdigheden , onder andere dat de toegangen door zeer groote Slangen en ongenaakbaare Dergen zyn afgefneeden. Dit niettegenftaaude hebben eenige nieuwsgierige Hollanders, van tyd tot tyd, de moeite genomen doordichte bosfchen te dringen , fteile klippen te beklauteren en diepe en breede rivieren te doorwaaden, met oogmerk om dit Meir op te zoeken. De befchryving welke zy daar van gegeeven hebben , koomt hoofd' zaaklyk hier op uit: Dat het Meir drie en' eene halve Myl breed en genoegzaam van eene ronde gedaante ist hebbende op het meest eene diepte van vyftien of zestien vademen water, en gelegen op den top eens bergs, omringd van eene diepe Valei ; dat het geen Visch uitlevert dan zeer groote Palingen, ter dikte van een Mans Dye; en dat in deszelfs klaar en helder water zich zeer veele Eendvogels en Duikers onthouden, Wat voorts aangaat de vreemdighecien , welke de Landzaaten vernaaien, opmerkende en geloofwaardige G A 0üg4  IOO NEDERLA N D S CHE ooggetuigen verklaaren, niets van dezelve vernomen te hebben. Naa het Eiland Calebas te zyn voorbygeftevend, zagen de onzen, op den zevenden van Herfstmaand, het Eiland Java , na 't welk zy zo lang gereikhalsd hadden, in de hoop op eene gelukkige uitkomst van de veelvuldige ongemakken, met welke ze een geruimen tyd hadden geworfteld. By hunne komst op Japara ontdekten ze , op hunne reize eenen geheelen dag als verboren te hebben , en ten agteren te zyn; zynde het aldaar reeds Saturdag, terwyl het, volgens hunne rekening , eerst Vrydcg was. De reden hier van is, omdat zy, die uit Holland den fteven na het Westen wenden rondom den Aardkloot, eenmaal met de Zon de Aarde rond zeilen, en daar door éénen nacht of Zon-ondergang minder hebben, dan de zulken , die hunnen weg neemen voorby de Kaap de Goede Hoop ; oostwaarts , en dus der Zonne als te gemoet zeilende, winnen zy eenen dag of Zonsopgang. Eindelyk naderden ze de Hoofdftad Batavia , en lieten 'er , onder de aandoeningen van opgetogene blydfchap, op den derden van Wynmaand, de ankers op de Ree vallen. Deerlyk en hulpwaardig was hun toeftand. Door de veelvuldige uitgeftaane gevaaren, door ziekten, door gebrek aan mondkost, geleek de Manfchap meer naar geraamten , dan naar bezielde weezens. Van hier ook dat ze , terftond naa hunne aankomst , toeftel maakten om Ieevensmiddelen en ververfchingen te doen van land haaien. Maar hoe groot was hunne te leurftelling , hoe diep hun hartzeer , wanneer hun het onaangenaam en onverwagt be-  REIZEN. IQI bevel wierdt gezonden, inhoudende om in hunne fchepen te moeten blyven, en , zonder nader verlof, niet uit dezelve te mogen koomen, of iemand aan land zenden. Naa eenigen tyd in onzekerheid te hebben doorgebragt, wierdt dit bevel gevolgd van een Vonnis van den Raad, 't welk onze bedrukte Reizigers als een Donderdag in de ooren klonk. Het behelsde dat alzo zy, tegen het Oktrooi der Vereenigde Oostindifche Maatfchappye , derzelver gebied waren genaderd, zy, volgens dit Oktrooi, fchepen en laadingen verbeurd hadden. Dit Vonnis wierdt terftond volvoerd : men nam bezit van de fchepen, ftelde eenigen van het volk in bewaaring, en gebruikte de andere tot zwaaren arbeid. Vergeefs bragten de Opperhoofden hier teeen in dat zy geenzins war.n gekoomen om het regt der Maatfchappye te fchenden, of om verbooden Koophandel te dry ven, maar door hunne Heeren en Meesters, de Bewindhebbers der Westindifche Maatfchappye , uitgezonden zynde tot het ontdekken van onbekende Landen, alleen door het mislukken hunner onderneeminge en door den nood gedrongen , den Heven herwaarts gewend hadden. Vergeefs braeten ze in 't midden de onbillykheid, dat Christenen van Christenen, dat Hollanders van hunne eigen Landgenooten dus wierden behandeld. Men klopte aan eens dooven mans denre, en moest voor de overmaat bezwyken. ° Wegens het Eiland Java, waar van wy, ginds en elders , reeds 't een en ander hebben aangetekend zullen wy hier alleen melding maaken van eene zeer ftaatelyke en omllagtige vertooning, welke aldaar nu G 3 en  joi NEDERLA N 0 S C li E en dan befpeurd wierdt. Ik heb het oog op "de Tournoi- of Steek/pelen , welke tot vermaak zyner Javaanfche Majefteit gehouden worden. Eene groote menigte der voornaamfte Ryksgrooten, zomryds ten getale van vyf of zeshonderd, vergadert by die gelegenheid op liet Plein voor het Koninklyk Paleis , allen te Paerd, de eene kostbaarder dan de andere uitgedoscht. De Paerdcn worden bewaard in Hallen, rondom het Plein. Allerwege in den omtrek zit een groot getal Speellieden, die van tyd tot tyd zich lustig doen hooren. Zo ras de Koning ten voorfchyn koomt , geeven de Edelen agt , met hoedanig een dekzel deszelfs hoofd verfierd zy , met eene Javaanfche Muts , of met eenen Tulband ; zy tooien zich op de zelfde wyze.' Straks naa de komst zyner Majefteit, wordt het Plein met hekken afgeüooten, zodat niemand daar binnen of uit kan koomen. Tien, twaalf en zomtyds meer duizenden gewapenden houden rondom de wagt. Thans rydt de Koning te paerd langs de kanten van het Tournooiveld, gevolgd van alle de opgezeetcne Edellieden. Indien het zyner Majefteit geluste eenen kans te waagen , kiest hy eenen der aanzienlykfte Heeren daar toe uit. Elk heeft in de hand eene Lans , aan 't einde met eenen knop voorzien. De Lyfwagten volgen den Koning, die op het fpoor wordt gevolgd van den uitgedaagden , welke hem agterhaalende , denzelven onder het bereik van zyne Lans zoekt te krygen, om alzo te toonen dat hy het in zyne magt heeft om den Vorst te grieven; welke evenwel niet in gebreke blyft om den ltoot af te keeren. Aldus aan het einde des Pleins gekoomen zyn-  J1TAA SCH T .O IJX :N O O I S P JB t.   REIZEN. I03 zynde, zwenken zy zich in alleryl, waarop de vervolger op zyne beurt vervolgd wordt. Dit duurt een geruimen tyd , dikmaals met verwisfeling van paerden, tot dat de een op den anderen een aanmerkelyk voordeel heeft behaald. Zo ras de Koning vermoeid is, of geenen lust meer heeft in dit vermaak, treeden de Edelen in het ftrydperk ; zy ftooten op elkander met ftompe Lanzen , zoekende de een den anderen op eene behendige wyze uit den Zadel te ligten; 't geen egter zelden gebeurt. Zomtyds worden deeze Spelen , in de Provinciën van Java , weekelyks gehouden ; zy duuren gemeenlyk van 's middags tot Zonnenondergang. Van de wyze der uitvoeringe voegen wy hier nevens eene prentverbeelding. Twee maanden hadden onze Reizigers , of liever het klein overfchot van dezelve , te Batavia vertoefd, Wanneer zy gelegenheid kreegen om met eene Retourvloot na het Vaderland te rug te keeren. Op den derden van Wintermaand des jaars 1722 verlieten ze de Ree van Batavia, Niet onaangenaam zal 't den Leezer zyn , indien wy hier kortelyk aanmerken, op hoedanige wyze en hoe gepropt vol de Oostindifche fchepen, tot hunne wederreize na het Vaderland, gelaaden worden. Op de kiel of den bodem plaatst men de zwaarfte goederen , als Salpeter , Suiker , Ebbenhout , enz. Boven deeze worden Stuk- en Pakgoederen geduwd, met de fynde Waaren in het midden, en eenige Laagen grove Doeken daar beneden en aan de zyden. Vervolgens wordt het Ruim zo vol Peper geltortj dat alles onbeweegelyk vast legt. fa de Brood' G 4 ka-  194 NEDERLANDSCHE REIZEN. kamers plaatst men de Speceryen, het water voor op den Overloop , en de Ieevensmiddelen in eene afgefchutte Kamer. In Sprokkelmaand des naastvolgenden jaars kreegen ze de Kust van Afrika in het oog, en kwamen, op den twaalfden dier maand , binnen de ruime Tafelbaai, aan de Kaap de Goede Hoop, voor anker. Niet lang was hun verblyf aan deezen befaamden Uithoek. Reeds in 't begin van Hoooimaand kwamen ze in Texel behouden binnen , naa eene afweezigheid van bykans twee jaaren , in welken tyd zy twaalfduizend Mylen wegs afgeleid, en vyfmaalen den Evenaar gefneeden hadden; hunnen Ouderen, Vrouwen en Kinderen , in de plaats van de ingebeelde fchatten, thuis brengende ledige beurzen en afgematte lichaamen. Van ruim zeshonderd man keerden ilegts drieënvyfiig in riet Vaderland terug. N E-  NEDERLANDSCHE REIZEN. SCHIPBREUK van het KOMPAGNIE-SCHIP B L Y D O R P; In het Jaar 1733. N evens verfcheidene andere fchepen, in dienst der Edele Maatfchappye, zeilde het fchip Blydorp uit Texel, in 't begin van Hooimaand des jaars 1733. By gunftig weêr en wind maakte het zo fnellen voortgang , dat het op den zevenden van Oogstmaand reeds was gevorderd tot ruim vyftien Graaden Noorder-Breedte, op de hoogte van de Moorfche of Guineefche Kust. Thans wierdt de lucht eenigzins dynzig. De Opper-Stuurman , 's nachts omtrent twaalf uuren de wagt hebbende, 't zy van den flaap bevangen , of door ander verzuim , maakte fpoedig een onverwagt alarm dat hy Branding zag. De Kapitein haye blaauwhuysen , hier door uit den flaap gewekt, gaf wel de noodige bevelen in dit dreigende gevaar; doch 't was te laat. Naa eenige ftooten, zat het fchip vast op eenen zandgrond. G 5 Met  ioö NEDERLANDSCHE Met het aanbreeken van den dag wierden Boot en Schuit uitgezet, en andere toebereidzels gemaakt, om aan den wal te geraaken en lyfsbehoud te zoeken. Twee man verlooren, door onvoorzigtigheid, hier by liet leeven. Twee andere fchepen , Alfen en Haaf. ten, niet verre van daar zynde , hoopten ze op byftand van dezelve, dien zy ook, meent men, gereedelyk hadden kunnen toebrengen, en alzo het geld, de Manfchap en Ieevensmiddelen bergen ; nogthans , zy deeden 't niet, en hielden koers. Eenige volgende dagen voeren de Schuit en Boot geltadig af en aan , om kruid, lood en andere noodwendigheden aan Land te brengen. Wyders floeg men eene Tent op voor de Officieren en drie vrouwsperfoonen, die aan boord waren geweest , om onder dezelve hun verblyf te houden. Niet lang waren ze aan den wal geweest, of ze vernamen een troep Negers te voet en te paerd, zommigen met Pylen en Boogen , anderen met Snaphaanen gewapend. Van hier dat de onzen dien nacht goede wagt hielden, om van hun niet overvallen te worden. Midlerwyl hadden eenige Matroozen twee Geldkisten open geflagen: waarom men te raade wierdt , de andere, op eene verzekerde plaats te begraaven. Zommigen van het volk, waar onder één, die een weinig Maleitsch, en een ander, welke goed Fransch fprak, verftoutten zich om tot de Negers te gaan, om by hun te verneemen na den naam van dit Land \ en of in dien omtrek Europirche Kantooren waren! Een der Negers beduidde hun in gebroken Fransch dat aan deeze Kust een Fransch Kantoor was , doch den afftand wist hy niet te melden. Evenwel btloofde hy, hen derwaarts te zullen geleiden. On-  REIZEN. io7 Onder deeze zamenfpraak groeiden de Negers in getal; nevens andere vertoonde zich by dezelve een Onder-Koning. Deeze, eenigen van de Hollanders by zich hebbende doen koomen , ontving hen zeer vriendelyk; en naa door zynen Tolk na hunnè omftandigheden te hebben vernomen , verzogt hy om Brandewyn en Tabak, die hem voorts bezorgd wierden. Kort daarop kwamen insgelyks de Kapitein en eenige andere Bevelhebbers van het fchip , aan wien de Negervorst, op zyne wyze, met een Eed, beloofde dat hun geen leed zou gefchieden; als mede, hun den weg te zullen wyzen na het Franfche Kantoor. Midlerwyl gebruikte de Onder-Koning telkens eenen teug van zynen Brandevvyn, zodat hy eindelyk merkelyk befchonken wierdt. Den volgenden dag vervoegden zich'wederom eenigen van het Scheepsvolk by den Onder-Koning, om. het beloofde geleide na het Franfche Kantoor te ver* zoeken. Hy gaf goede woorden, doch droeg valschheid in 't hart; zoekende hy alleenlyk tyd te winnen om zynen Roovershoop te vermeerderen, zo als het vervolg aanwees. En, in de daad, de menigte groeide allengskens. De Negers wierden , van tyd tot tyd , ftouter , en namen alles weg wat hun voor1 vam; zelf floegen ze de Boot, die door het ftooten i. de Branding lek was geworden , geheel aan lïulo ken. Niets baatten de klagten, welke by den OnderKoning hier tegen wierden ingebragt. Omtrent deezen tyd verfcheen de eigenlyke Ko» ning, met een talryk gevolg van volk, kameelen en paerden. Met zynen Onder-Koning eenigen tyd gelproken hebbende , outboodt hy den Opper-Stuur> rnan,  igS NEDERLANDS CHE man, dien hy beloofde, 's anderendaags vier paerden te zullen bezorgen, om daar mede na het Franfche Kantoor te ryden. Wyders deedt hy de toezegging, twee zyner Officieren by de Hollandfche Tenten te zullen plaatzen, om de Negers van daar te houden; die, evenwel, niet nalieten , geduurig rondom dezelve te zwerven : waardoor onze Schipbreukelingen , van wegen het aanhoudend waaken en oppasfen , geweldig wierden afgemat. Op den twaalfden van Oogstmaand, 's morgens vroeg , vervoegden zich de Ziekentrooster , ÓpperStuurman , Serjeant, Derdewaak en Kok , by den Koning, om de beloofde paerden af te haaien , en daar mede na het Franfche Kantoor te ryden. Doch zy keerden eerlang te rug met de tyding , dat de Koning weigerde de paerden te laaten volgen , ten zy ze alvoorens al het geborgene Kruid en Lood, als mede alles , wat ze hadden , uitgezonderd hunne klederen , aan hem hadden ter hand gefield. De Kapitein hier van kennis hebbende gegeeven aan zyn volk , en deszelfs gevoelen gevraagd , ontving het eenpaarig antwoord, dat zy gaarne alles wilden afftaan , uitgezonderd hun Geweer , Kruid en Lood, waar van ze niet dan met verlies van het leeven zouden fcheiden. Met dit antwoord wierdt de Opperstuurman aan den Koning afgevaardigd, Midlerwyl ontflondt 'er groote ongelegenheid onder de Schipbreukelingen zelve. Van buiten hadt men gehoord dat in de Tent des Kapiteins geld wierdt behandeld. De geldzuchtigen onder de menigte vervoegden zich hierop rondom de Tent, begeerende dat hun van het geld der Maatfchappye een  REIZEN. io9 een deel zou worden uitgekeerd'. De Kapitein en de overige Bevelhebbers weigerden dit; doch wel ziende tegen het dringen en dreigen niet beftand te weezen, befiooten ze dien oord te verlaaten, en langs 't ftrand het Franfche Kantoor op te zoeken. Thans vielen de geldzuchtige Matroozen aan op de geldkisten , en floegen dezelve met geweld open. Doch dit konde niet zo ftil toegaan , of het wierdt gehoord van de Negers, die een gedeelte van den prooi begeerende, met geweld op hen aanvielen ; waaruit eene zwaare fchermutzeling ontftondt , in welke «veelen van de onzen fneuvelden. Die langs het Strand waren getrokken , wierden insgelyks door de Negers agter-• volgd, ingehaald , en voorts tot op het naakte lichaam uitgekleed. Vyftig van de onzen lieten 't leeven by deeze gelegenheid; en het getal der gekwetften was ruim zestig. Nu waren de overgebleevenen de gevangenen der Negers , die hen voor zich heenen dreeven als eene kudde Schaapen; allen in een rampzaligen toeftand, fmagtende van dorst , en door het fteeken der zonne als van eenen brand verteerende. Eenigen deezer rampzaligen hadden evenwel het geluk om hunne geleiders te ontfnappen , en naa veele moeite en gevaaren het Franfche Kantoor te bereiken. Den volgenden dag wierden de Kapitein en Opperstuurman ontbooden by den Koning , die hun zeer hard bejegende , en van de jongfte fchermutzelinge de fchuld gaf. Zy baden om lyfsgenade , doch kreegen weinig gehoor. In den naamiddag moesten alle Hollanders by de Tent verfchynen. Hoewel zy in de vaste meening waren , dat dit hun laatfte uur zyn c  iid NEDER L ANDSC II E zyn zoude, viel het anders uit. Nevens eenige fpyze, wierden onder hen oude plunjes uitgedeeld, om ten minfte hunne naakte leden te bedekken. Met dit alles bragten ze den tyd in de uiterfte elende door , alzo hunne lichaamen door het branden der Zonne als verfchroeid waren , en zy, op de minfte aanraakinge, een zeer zwaare pyn gevoelden. Ünder dit alles fcheen de Koning eerlang cenigzins met medelyden te worden getroffen. Op zyn bevel, althans , moest de Schuit na het wrak vaaren , om van daar eenige kleederen te haaien , welke hy vervolgens onder de berooide Schipbreukelingen deedt uitdeden; die , egter , dezelve dikmaals niet lang meester bleeven , alzo ze hun door de diefagtige Negers ontftolen wierden. Daarenboven herhaalde hy, van tyd tot tyd , zyne belofte van hen na het Franfche Kantoor te zullen doen geleiden, en deedt onder hen een vat met wyn en eenige flesfen Brandewyn uitdeeien, welke, gevoegd by het brood, welk ze nog hadden of nu en dan ontvingen , merkelyke verkwikking aanbragen. Eindelyk kwam, op den zeventienden van Oogstmaand , het lang gewenschte verlof om na het Franfche Kantoor te mogen vertrekken. In den naamiddag namen ze de reize aan , met agterlaating van tien man , die , op 's Konings last , moesten blyven, en nog zeven anderen , door ongefteldheid onbekwaam tot den togt. De vier bovengemelde Vrouwen, in Mannengewaat verkleed , waren onder de reizigers. Naa een zeer moeilyken togt van vier dagen , bereikten ze het Franfche Kantoor Goeree , alwaar ze van den Gouverneur en mindere gezag-. voer*  REIZEN. ju voerders zeer vriendelyk en onder de betooningen van hartlyk medelyden ontvangen vvierden. De eerstgemelde deedt onder hen allen fpyze en drank uitdeden, welke zy, zo uitgehongerd als ze waren, greetig te lyve floegen. In den optogt was de Vrouw des Onder- Koopmans genoodzaakt geweest, haaren Man te verlaaten, die kort daarnaa overleedt. Behalven deezen waren 'er nog andere, van honger, vermoeidheid of ziekte geftorven. In het Franfche Kantoor wierden de Schipbreukelingen , op bevel des Gouverneurs, in Hutten of Tenten , en de Vrouwen onder de Franfche Mestize vrouwlieden verdeeld. Veertig man gingen eerlang over op eenen Slaavehandelaar , die hier op de Ree lag, om op denrel ven , voor de kost , als Matroozen te dienen. De Gouverneur voorzag elk hunner van een Rok, Broek en twee hembden. Eenige anderen, ten getale van drieëntachtig, wierden gezonden na een ander Fransch Kantoor , Senegal genoemd, omtrent dertig Mylen van daar geleegen. 'Er bleeven dus, met de vier vrouwen, nog drie of vierenvyftig perfoonen. In 't begin van Herfstmaand vertrok van Goeree eene Bark na het verongelukte Schip, om , ware 't mogelyk , nog 't een en ander uit hetzelve te bergen. Van tyd tot tyd ftorven 'er eenigen van het volk, welk hier was gebleeven. Zevenentwintig van deeze vertrokken op Kersdag na het Engelfche Kas. teel of Kantoor Jamesfort , een zeer klein Eiland, gelegen in eene groote Rivier, Rio Gambia genaamd, in de hoop van met twee Schepen, welke, volgens iu-  112 JMEDERLANDSCflE REIZEN. ingekomen berigt, aldaar lagen, na Engeland of Portugal de reize te zullen aanneemen. Doch, tot hun leedweezen , waren ze reeds voor eenigen tyd vertrokken : weshalven zy eene nadere gelegenheid moesten afwagten. Deeze vonden ze eerlang , door de aankomst eens Slavenhandelaars , door Engelfche of Schotfche Kooplieden te Rotterdam uitgerust. Op dit Schip bevonden zich veele zieken: en \yierden derhalven de Schipbreukelingen , welke zich tot den dienst aanbooden , greetig ontvangen. Op den zesentwintigften van Lentemaand des jaars 1734 ligtten ze de ankers, koers zettende na Kadix , alwaar ze omtrent het midden van Zomermaand behouden aankwamen. De Gouverneur van Jamesfort hadt hun een Pas ter hand gefield. Terftond naa hunne aankomst te Kadix verlieten ze het Schip , en deeden zich aandienen by den Hollandfchen Konful , die hen van 't noodige verzorgde , en van zynen byftand verzekerde, tot dat zich eene gelegenheid zou aanbieden om na Holland te kunnen vertrekken. Tien man wierden in tusfchen geplaatst op. een Hollandsch Oorlogfchip , welk hier op de Ree lag. Eenige namen dienst op Koopvaardyfchepen; anderen deeden met het Oorlogfchip eenen Kruistogt op de Saleefche Roovers. Daarnaa verlieten ze de Middelandfche zee, zeilden voorts na Lisfabon, en van daar eerlang na het Vaderland , 't welk ze voorfpoedig en met een dankbaar gemoed bereikten. NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. ONGELUKKIGE TOGT van het OOSTINDISCHE SCHIP RUSTENWERK. In de Jaaren 1749 tot 1752. Voor de Kamer Delft liep het fchip Rmienwerk in Zee, op den laatften dag van Herfstmaand des jaars 1749, onder het bevel van Schipper mazids tetting, den wil hebbende na Batavia. Zonder iet merkwaardigs op de Reize ontmoet te hebben, liet het aldaar op de Ree de ankers vallen , vertrok voorts na Termte, en kwam 'er behouden aan , op den achttien van Grasmaand des jaars 1752. Naa hier gelost en gelaaden te hebben, zette men koers na Amboina. Gebrek aan versch water deedt den Schipper en de overige Bevelhebbers befluiten, het Eiland Boeton aan te doen. Omtrent het midden van Zomermaand kwamen ze hier ter Ree, op 4 Gr. 45 Min. Zuider-Breedte. Van 't Noord-Oosten na 't Zuid-Westen haalt dit Eiland vierentwintig XIII. deel. H My.  114 NEDERLANDSCHE Mylen in de lengte , en van 't Oost na het West veertien Mylen in de breedte. Men vindt op hetzelve verfcheiden vlekken en Dorpen. De hoofdplaats , op eene hoogte , hoewel een weinig landwaarts, gelegen, kan van de Ree gezien worden. Geduurende zyn verblyf aldaar maakte de Schipper kennis met zekeren frans fransz, zynde een Makasfaarfche Vryman , die langen tyd door de Indiën hadt gezworven. Hy was hier in groot aanzien, en hadt zynen intrek by den Sabandaar. Hy gaf zich uit voor eenen Koopman, en handlanger des Sabandaars; 't welk den Schipper deedt befluiten om met hem in onderhandeling te treeden , in de hoope op een voordeeligen koop; doch alzo de uitflag niet vóldeedt aan zyne verwagtinge , ging hy met zyn Volk wederom aan boord. 's Daags daarnaa gaf gemelde frans fransz den Schipper een bezoek, nevens den Sabandaar; zy wierden Itaatelyk verwelkoomd , en deftig onthaald. Men tradt wederom in onderhandeling over een Koopverdrag , doch vrugteloos. Nogthans wierden ze het eens den volgenden dag, wanneer de Schipper ïf.tïimo zich van nieuws aan land begaf. Fransz zou de goederen afiiaalen , welke hy aan den Sabandaar hadt verkogt. Dewyl men ten dien einde het hoogde water moest waarneemen, kwam frans fransz, in den naauiiddag van den achtentwintigllen van Hooimaand, de rivier afzakken , met zeven Praauwen , allen vol volks. Het gezigt van zo veele vaartuigen baarde geene kleine verwondering op het fchip , alzo men geen denkbeeld kon maaken , tot wat oogmerk zy zou-  REIZEN. ns zouden dienen. Zekere Schipper andkies wy. i. ander , met het fchip Rustenwerk als Pasfagier van Pernate overgekoomen , gaf zyn vermoeden te kennen aan Schipper utting, en raadde hem zo veel volks niet te laaten overkoomen , alzo het woest van aart was , en hy vreesde dat het veelligt het fchip zou willen afloopen. Doch in (lede van deezen raad in dank aan te neemen, graauwde tettinc hem toe, dat hy zich"daar mede niet hadde te bemoeien , en dat hy zelve wel wist wat hem te doen ftondt. De Vaartuigen intusfchen allengskens naderende, leiden eindelyk allen te gelyk aan boord. Frans fransz kwam terftond over, en begaf zich by den Schipper in de Kajuit , daar zy , onder het drinken van een glas wyn , wederom over den handel begonnen te fpreeken. Het fcheepsvolk vatte inmiddels geen kleinen argwaan op, uit de menigte van Zwarten welke zy ten getale van vierhonderdvyftig telden en onder deeze veele Bokkaneezen, welke zy op het*£ï. land hadden leeren kennen voor Moordenaars en Dieven , en op wier gelaat thans de boosaartigheid en wreedheid ftondt te leezen. Eenigen van het volk deelden den Schipper hunne vreeze en vermoeden mede; doch hy, dezelve in den wind flaande, wilde naar hunne waarfchuwingen niet luisteren Ondertusfchen lloeg de klok vyf uuren, volgens fcheepsgebruik de gewoone tyd voor het volk om te fchaften, terwyl de Schipper en frans fransz nog al in een druk gefprek waren; zy fcneenen het over den koop niet eens te kunnen worden. Hoewd de meesten , door angst, weinig r* a lust  it6 NEDERLANDSCHE lust tot eeten hadden , kwamen ze evenwel aan' den Bak. Zy waren naauwlyks gezeeten , of zy zagen j?RANs fransz in eene van zyne Praauwen treeden; 't geen hunnen moed eenigzins deedt herleeven. Maar hoe groot was hunne verwondering en ontfteltenis , wanneer ze, kort daar naa , hem , gevolgd van zyne fnoode gewapende medeftanders , wederom zagen overkoomen , omgord met eenen Draagband, waar aan twee Pistoolen hingen , en met een krommen Sabel op de zyde 1 Naa van leer te hebben getrokken, nam hy ftraks zynen weg na het Agterfchip , daar hy eerst den Onder-Stuurman gevaarlyk in den rug kwetfte , en vervolgens den Schipper met drie fteeken griefde; doende voorts denzelven van het Halfdek nederftorten op eenen der andere Scheepsbevelhebberen , terwyl deeze den Schipper tot hulpe wilde toefchieten. Driehonderd Bokkaneezen vervulden midlerwyl het fchip met een fchrikwekkend gefchreeuw , Amoka t Amokai Slaa dood, Jlaa dood, en fabelden alles neder, wat hun voor de hand kwam. De Scheepsgasten, dit ziende, verfchoolen zich intusfchen overal, daar zy dagten tegen de woede deezer dolle menfchen veilig te kunnen weezen. De moorddaadige Bokkaneezen, niemand meer vindende , geraakten eindelyk in ftilte, en lieten den Schipper, die deerlyk gewond in de Kajuit lag te kermen, ongemoeid. Deeze hadde gaarne het fchip in de lucht doen fpringen; zelf zondt hy, ten dien einde , iemand na de Konftapelskamer; doch die zich daarin hadden opgeflooten, wilden hem niet binnen jaaten: ook hadden ze weinig lust, om, zo als hun van  REIZE N. „7 van buiten wierdt toegeroepen, de Lont in het Kruid te fteeken , dewyl in dat geval hun leeven gewisfelyk verbeurd was. Naa dit bedryf fcheen de moordlust van frans fransz en zyner Bokkaneezen eenigzins veiilaauwd te zyn. Althans, hy deedt allen, die zich verfchoolen hadden, voor zich verfchynen , beval hun goeds moeds te zyn, en fcbonk hun lyfsbehoudenis. Eenigen , die niet durfden ten voorfcbyn koomen , liet hy, ten getale van ruim dertig, uit hunne fchuilhoeken haaien, en deedt hun gelyke verzekering. Hierop beval hy de dooden en gekwetften te tellen; zy waren twaalf in getal, en onder deeze de Schipper tutting: allen gezamentlyk wierden voorts , op zyn gebod, in Zee geworpen, waarnaa het Halfdek, door het Scheepsvolk , moest gereinigd worden van het bioed hunner vermoorde en in Zee geworpene lotgenooten. Fransz gaf hierop aan elk een zoopje, met bygevoegden last om zich ftÜ te houden, en geene zamenrotting te beginnen , op ftraffe van aanftonds te zullen vermoord worden. 's Anderendaags deedt hy al het Scheepsvolk boven koomen, om de Montering te ondergaan. Thans bleek het dat 'er nog negenenveertig perfoonen in leeven, en zesentwintig afweezig waren, die gedeelteiyk vermoord, in zee geworpen of gefprongen waren. Hiernaa fprak hy dezelvën aldus aan : Ik hen nu Meester van het Schip , en ook uw Heer en Meester: wat wilt gy nu liever; my getrouw dienen , of in dienst van de Kompagnie blyven ? Het antwoord der meesten was , dat zy wel wisten dat kun leeven in zyne hand was, en by met hun konde H 3 han-  n8 NEDERLANDSCHE handelen naar welgevallen ; maar dat zy vrouwen , kinderen en bloedverwanten hebbende, liever in dienst dtr Maatfchappye wilden blyven. Ik heb al genoeg, was hierop zyn wederwoord : met zulke onwillige honden is het kwaad Haazen vangen. Kort daarnaa beval de Roover de Boot gereed te maaken, en van Ieevensmiddelen te voorzien voor drie of vier dagen ; en vervolgens de Geldkisten der Maatfchappye neder tc laaten iu eene van zyne Praauwen. Vrugtloos bragten de onzen hier tegen in, zulks niet te zullen kunnen verantwoorden voor hunne Heeren en Meesteren. Ik (was zyn zeggen) ben uw Heer en Meester, en ordonneere het ulieden , op leevensfiraffi Zo haast zyn bevel volbragt was, deedt tle Roover zich brengen na een Eilandtje, niet verre van Boeton gelegen. Naa verloop van bykaus een uur tc rug gekeerd zynde , verzogten alle de onzen hem eenpaarig om verlof, van het fchip te mogen gaan. Doch hy weigerde voor als nog hier in te bewilligen. Op het lang aanhouden der onzen fchonk hy eindelyk verlof, op voorwaarde dat zes Europeaanen by hem zouden blyven: te weeten, de derde Meester , de Konfbpel en de Konftapelsmaat, de Trompetter en twee Matroozen , en daarenboven nog dertien Mooren. De vrygelaatenen namen, met fchreiende oogen, affcheid van hunne makkers. In den avond van den negenentwintigften van Zomermaand verlieten ze, met de Boot?, het fchip, en zetten koers na Makasfar, alwaar ze op den vierden dag daarnaa aankwamen. Terftond gaven ze van bun wedervaaren kennis aan de Nederlandfche Opperhoofden ,  REIZEN. 119 den, die, naa ryp beraad, befiooten, vyf wel gewapende Sloepen af te vaardigen na het fchip, om , ware 't mogelyk, de gevangenen te verlosfen. By hunne aankomst vóór Boeton was het fchip Ruslennxirk aldaar niet te vinden. Hierop wierden ze te raade, eene landing te doen op het Eiland, by nacht, en den Sabandaar op te ligteu. Dit gelukte hun, en baande den weg ter ontdekkinge van het fchip , 't welk lag op eenen Zandgrond, zq ondiep, dat geena der Sloepen aldaar konde naderen. De looze Roover hadt daarenboven aan het ftrand eene foort van Batterye opgeworpen. Verrasfmg was derhalren het eenige nog overige middel; doch hier tegen was hy insgelyks op zyne hoede. Daarenboven moesten de onzen, door gebrek aan Ieevensmiddelen, van hunne onderneeminge afzien , en bedagt zyn op de wederreize na Makasfar, daar zy eerlang aankwamen; geenen anderen buit medebrengende, dan den opgeh'gten Boetonfche Sabandaar. Zy vertoefden' nog eenigen tyd op Makasfar, en namen eerlang de reize aan na Batavia, alwaar ze, op den tienden van Wintermaand, voet aan land zetteden. Zedert wierdt van Makasfar eene tweede onderneeming gedaan , met dat gevolg dat het fchip Rustenwerk thans hernomen wierdt. Frans fransz hadt, egter, den tyd en de gelegenheid gehad, om met het geld en de kostbaarite goederen van dat fchip landwaarts te vlugten. H4 N E-  NEDERLANDSCHE REIZEN. RAMPSPOEDIGE REIZE VAN HET OOSTINDISCHE SCHIP DE GEREGTIGHEID, van batavia na zeelandj In den Jaare 1754. I"ïet Schip de Geregtigheid, waarop martinus Lop , als Schipper, liet bevel voerde, vertrok, omtrent bet midden van Louwmaand des jaars 1754, van Batavia, in gezelfchap van eenige andere Retourfchepen ; doch alzo het een traage zeiler was , verloor het wel haast zyne makkers , en moest dus alleen de reize voortzetten. Bykans de geheele Sprokkelmaand zukkelde het met tegenwinden , verzeld van ruw weder, en maakte kleinen voortgang. Het een en ander nam eenen voordeeliger keer met het begin van Lentemaand. Hier mede langzaam vorderende , ontdekte men, omtrent het midden van Grasmaand , de kust van Afrika , op de hoogte van de Mosfelbaai, eene wyde haven, in het zuidelyk gedeelte diens  NEDERLANDSCHE REIZEN. t2t diens Waerelddeels , ten Oosten van de Kaap de Goede Hoop. Dit gaf onze Zeelieden eenige hoop, eerlang land te zullen aandoen. Doch , op den achtentwintigften dier maand flak de wind op, die eerlang aangroeide tot een zo vervaarlyken Storm, dat de oudfte Zeelieden getuigden, van deszelfs weêrgade geen geheugen te hebben. Met fchroomlyke fchokken wierdt het Schip ginds en herwaarts geflingerd. Naa twee' dagen ging de wind wel eenigzins leggen; maar 't was alleen om zich vervolgens met dies te feller woede te verhef, fen. Het water hadt nu een vryen loop over het Schip ; alles wat kon dryven, wierdt driftig in de kuil. Tusfchen deks ftonden meer dan twee voe« ten water. Het pompen baatte weinig , en ging langzaam voort, alzo de Pompen door de Peper en Suiker telkens verftopt wierden, en genadig moesten geligt worden. Doordien het Schip geweldig over zyde helde , befiooten de Bevelhebbers, het gefchut, 't welk aan de laage zyde lag , over boord te werpen, om het alzo te doen ryzen. Dit gefchiedde met veele moeite, en deedt eenigermaate de bedoelde uitwerking. Midlerwyl hieldt de Storm met gelyke woede aan , verzeld van alle verfchynzelen, welke dien verfchrikkelyk konden maaken. Het flikkeren der Blixemfchigten, het loeien des Donders , het kletteren van hagel en regen, de invallende duisternis des nachts: dit alles jaagde den onverzaagdften een doodsangst aan, en deedt de rampzalige Zeelieden befluiten, het Schip voor eene poos aan de genade der Golven over H 5 te  NEDERLANDSCHE te geeven, en midlerwyl gezamentlyk , om eene gelukkige uitkomst, ootmoedige harten hemelwaarts op te draagen. Naa het Gebed vondt men, tot algemeene blydfchap , de Pompen lens, en zich in ftaat om het met eene Pomp te kunnen gaande houden. Nogthans beef het Onweder , 's anderendaags, met onverminderde woede, aanhouden. Dewyl zommigen hadden opgemerkt, dat men , door Zuidwaarts aan te leggen , zo als thans de koers was , den Storm meer en meer in den mond liep, wierdt men te raade, het Schip , ware 't mogelyk, te wenden en Noordwaarts te ftevenen. Door het over boord werpen van eenige Stukken Gefchut gelukte dit eindelyk. Doch de nood wierdt daarom niet minder. De Pompen raakten wederom onklaar; 't geen men , egter, met veele moeite verholp. In de Kruid- en Konftapelskamer vondt men zeer veel waters. Veel bedorven Buskruid fmeet men in zee, gelyk ook het nog overige Gefchut. Om de aanhoudendheid des Storms wierdt ook raadzaam geoordeeld , het water te bezuinigen , en niet meer dan tweemaal 's daags te doen fchaffen,; terwyl de Scheepshoofden inmiddels niet verzuimden , het volk alle mogelyke ververfching toe te brengen , om ako de weltevredenheid en moed onder hetzelve te be.waaren. Eindelyk begon het weder, op den zevenden van Bloeimaand , een weinig te bedaaren. Thans Hoe;' alk man handen aan 't werk ora het deerlyk gehavende Schip, zo veel doenlyk, op orde te brengen. Dh volbragt zynde, vervoegde zich het Scheepsvolk in  REIZEN. I23 in de Kajuit, beleefdelyk verzoekende , de eerde haven de beste te willen aandoen. Te redelyk was dit verzoek om het van de hand te wyzen. Het befluit was dan, de Mosfelbaai op te zoeken. Een flaauw gezigt hadt men thans van het Land, doch zeer onduidelyk, van wegen de dampige lucht, waar mede het fcheen overtoogen te zyn. In den avond zag men een vuur branden ; 't geen op menfchenhulpe deedt hoopen. Om de dreigende luchtgefieldheid vondt men het , 's anderendaags , ongeraaden , het langer op zee te houden, en liep daarom na de ecrstvoorkoomende Baai, in welke zy, tegen den avond , voor anker kwamen. Volgens de aangeweezene Landverkenning in de Zeekaarten was dit de Vischbaai. Om den van nieuws opfteekenden Storm, kon de Schuit niet voor den elfden der maand na Land gezonden worden; toen roeide zy na den wal, bemand met tien perfoonen ; den Onderftuurman, Schieman, Kwartiermeester en zeven Matroozen , voorzien van het noodige geweer, en Ieevensmiddelen voor drie dagen. Het lang uitblyven der Schuit veroorzaakte verlegenheid aan boord. Vergeefs deedt men Schooten , en liet eene Sjouw waaien , om hen aan boord te zeinen. Aan Land konde men Schuit noch volk beoogen; dit maakte de vrceze gaande dat beiden tegen de klippen verbryzeld waren. Inmiddels vergaderde de Scheepsraad, by welken , in bedenking genomen zynde , hoe het niet geoorlofd ware, Schip en Volk op een-gevaarlyke Laagerwal, by onftuimig weder , langer te waagen , befiooten wierdt , den volgenden dag de Barkas na Land te zenden , om Volk en Schuit te redden , en indien dit  124 NEDERLANDSCHE dit ondoenlyk ware , zo dra mogelyk aan boord te rug te keeren. In den naamiddag zag men , door verrekykers, de afgezondenen aan Land yverig bezig om de Schuit te water te brengen , doch een uur daarnaa de Schuit dwars op ftrand leggen ; maar geene Manfchap, die, waarfchyniyk, landwaarts zich hadt begeeven. Ondertusfchen begon de wind geweldig op te fteeken en de Zee zeer zwaar te dynen. Het reeds verzwakt Ankertouw liep hierdoor groot gevaar van te znllen breeken; een ander was niet zo fpoedig by de hand om het te kunnen vervangen. Dit deedt den Schipper andermaal den Raad byeenroepen , en naa het gevaar van ftranden, in gevalle het Touw brak , te hebben voorgefteld , in bedenking geeven, of het niet best ware , tot behoud van Schip en Volk, van hier te zeilen. Van wegen den nood , in welken men zich bevondt, wierdt deeze voorflag goedgekeurd , hoewel tot algemeen hartzeer, omdat men het na land geroeide volk aldaar moest laaten. Dit befluit wierdt ftraks volvoerd, en, in de daad, ter rechter tyd : want terwyl men het anker wondt, brak het touw ; waarop men ylings de zeilen byhaalde , en zee koos , om vervolgens de Mosfeibaai op te zoeken. Met aanhoudenden Storm zeilde men tot op den zestienden , wanneer men een zo geweldige Stortzee over kreeg , dat het Schip gelykwatcr lag , en het Volk niet anders dagt, dan hier het Graf ouder de Golven te zullen vinden ; doch het rees 'eerlang , en ontfloeg zich van het ingeloopene water. Thans wendde men van nieuws den fteven landwaarts, en zag tegen den avond eenen Inham, dien  REIZEN. 125 dien men hoopte de Mosfeibaai te zullen weezen. Zy bedroogen zich , doch lieten 'er evenwel het anker vallen. Van wegen het groot gebrek aan water, wierdt de Barkas na land gezonden ; zy keerde eerlang ledig te rug, vermids zy , om de zwaare Branding , het Land niet hadt kunnen aandoen : zo dat het noodig wierdt geoordeeld , eenen gunftiger oord op te zoeken. Op den twintigften der gemelde maand ankerden onze Zeelieden, in eene zeer ruime Baai, en zonden, 's anderendaags, de Barkas om versch water na Land. De afgevaardigden , hoewel met groote moeite , het vaste Land bereikt hebbende, vonden, tot hunne blydfchap, eene rivier van drinkbaar water. Met eenen voorraad daar van keerden zy na boord. Ondanks het gevaar roeiden ze andermaal na wal, thans voorzien van Schietgeweer , Kruid en Lood , als mede het noodige tot het opflaan van eene Tent, om onder dezelve hunne nachtrust te neemen. Thans begon zich het Weder een weinig te fchikkcn. De Scheepelingen voeren nu beurtelings na land , en vonden 'er groote verkwikking , door het inademen van eene gezonder lucht , en het gebruik van eenige groene kruiden , een van welke niet alleen bekwaam was tot fpyze , maar ook de plaats van Tabak kon vervullen: waarom men van hetzelve een ryken voorraad opdeedt. Dus was derhalven het verblyf in deezen oord niet onaangenaam; doch, van den anderen kant, gevaarlyk, uit hoofde van de Leeuwen, Tygers, Wolven, Buffels en ander verflindend gedierte, waar tegen men geftadig de wagt moest houden. Daarenboven zagen de  isö NEDERLANDSCHE cie onzen Landwaarts eenige menfchen, naar Kaffers gelykende, gewapend met Werpfpiezen , Asfagaaien genaamd; doch zy hadden van hu:i weinig te vreezen , alzo zy , op de komst der vreemdelingen, de vlugt namen. Zesentwintig dagen vertoefden de onzen in deezen Baai, Baja Algoa genaamd, en verlieten dezelve op den zeventienden van Zomermaand. Doch een opkoomende ftorm noodzaakt hen, eens en andermaal , derwaarts wederom de toevlugt te neemen. Te meer belloot men daar toe de laatfte maal, omdat het volk, door onopboudelyken arbeid, zodanig was afgemat , dat eenigen reeds hunne kooien hielden , en de overigen , door zwakheid , onbekwaam waren tot verdere vermoeijenhfen. Terftond den volgenden dag wierdt de Barkas uitgezet, en het befluit genomen, met dezelve het noodige na land te zenden , om aldaar wederom eene bekwaame Tent op te flaan , met oogmerk om de zwakken in dezelve eenigen tyd hun verblyf te doen neemen. Ook vondt men goed, in deeze Baai te blyven leggen, tot den vyfentwintigflen van Hooimaand, wanneer men onderfrelde dat de West-Mousfon meestal zou hebben uitgewoed. Ingevolge van dit befluit ,• wierdt de Barkas uitgezonden, doch zy keerde, den volgenden dag, onverrigter zaake, te rug, dewyl zy, welke moeite men ook hadde aangewend , het Land niet hadt kunnen bereiken, van wegen de ftorting en branding der Zee. Dus moesten ze , met of tegen dank , wederom de ruime Zee kiezen, zeilende voorts langs de Afrikaan. fche kust , tot op den zevenden van Hooimaand, wanneer ze Kaap Fals genaakten, flegts eenen halvea dag  REIZEN. Ia? dag reizens ten Oost-Zuid-Oosten van die da Goede Hoop gelegen, doch tevens het ongeluk hadden, dat hun wakkere Kapitein martin os lop hun door den dood ontviel. 's Anderendaags zeilden ze BaaiFals binnen, en lieten, in de zo genaamde Simonihaven , het anker vallen , tot groote blydfchap van het zwakke en afgemartelde Bootsvolk. Zints het vertrek van Batavia hadt het fchip de Geregtigheid bykans een half jaar gefleeten, in geduurige elenden en wederwaardigheden, doch tevens het zonderling voorregt gehad van bevryd te zyn gebleeven van de gewoone ziekten , welke hier doorgaans regeeren. Men telde niet meer dan tien dooden, en bragt flegts dertien zieken aan land. Thans keeren wy weder tot de verlaatene Manfchap , welke in de Vischbaai met de Schuit na land geroeid, en aldaar was agtergelaaten, om hun wedervaaren te melden , en hen te verzeilen op hunnen moeilyken togt na de Kaap de Goede Hoop, alwaar ze, terwyl het fchip de Geregtigheid aldaar nog lag, met veele moeite aankwamen. Zo dra de Schuit het Land was genaderd, fprong de Onder - Stuurman , tys fikeman genaamd, met den Kwartiermeester en vier matroozen, aan den wal, laaiende de bewaaring van de Schuit aan den Schieman en de drie overige matroozen. Straks fioeg fireman op weg om versch water te zoeken; hy vondt, in de daad, water in eene Valei, doch 't welk op de proef bleek brak te zyn. Gelukkiger Haagde hy naa nog een weinig zoekens ; omtrent twintig fchreden van ftrand vondt hy eene Put, waarin zeer goed drinkbaar water van een hoogen Rots neder- daal-  1-3 NEDERLANDSCHE daalde ; gezamentlyk deeden ze hier uit een goeden teug, en gingen voorts na de Schuit om hunne makkers deeze blyde maare te verkondigen. Doch naauwlyks waren zy by dezelve gekoomen , of de Schuit wierdt , door eene zwaare Golf, 't onderst boven gefmeeten, en voorts door het volk, om voor diergelyk ongeval , tervvyl ze hier lagen, behoed te zyn, hoog op het Land getrokken. Intusfchen viel de avond, en noodzaakte hen, den nacht aan 't ftrand door te brengen , in de hoop daE 's anderendaags de wind en Branding zo veel zouden bedaard zyn, dat zy na boord konden wederkeeren. Om aan 't Schip een zein te geeven dat ze nog in leeven, doch te gelyk in nood waren , ftaken ze den brand in eenig kreupelbosch. Doch hunne hoop op gunfiiger Weder wiei dt verydeld; waarom ze aan twee Riemen eenen Waakrok bonden, en dien toeftel om hoog ftaken, om te dienen tot een zein dat ze niet aan boord konden koomen , en wenschten afgehaald te worden; doch in (lede hier van zagen ze iusgelyks van het Schip eenen fjouw waaien. Thans herhaalde men eene pooging om de Schuit te water te brengen; die, in de daad, met veele moeite gelukte, doch vrugtloos afliep, alzo het Vaartuig, door eene brandende Golf, vol water en vervolgens van ftrand floeg. Hoop- en troosteloos, nat en koud, zonder Ieevensmiddelen , zaten ze thans neder tot in den naamiddag, wanneer zy , met de uiterfte ontfteltenis , aan de behandeling van de zeilen op het Schip, vernamen , dat 'er toeftel wierdt gemaakt om van daar te vertrekken. Met fchreiende oogen zagen ze , op den dertienden van Bloeimaand, het fchip onder zeil gaan, met  REIZEN. lap: mét zo weinig koelte dat de zeilen naauwlyks van de Masten konden waaien. Vergeefs zogten ze de Schuit te water te brengen, om daar mede het .Schip na te roeien: want naauwiyks was zy in vlot water gekoomen , of zy wierdt door de Branding tegen het Land geflagen. Dus den moed verlooren geevende ,* zetteden zy zich neder op het dorre ftrand , met fchreiende oogen het allengskens wykende Schip naa-. waarende. Daar fchreien niets konde baaten , begon men wel haast raad tot uitkomst te fchaffen. 't Befluit was, het Geweer op te neemen en langs 't Strand na de Baai Fals den weg te rigtein Omtrent den middag verlieten ze de Vischbaai. Met lang hadden ze gegaan, of eenigen der Matroozen bezweeken door moedeloosheid en honger; de eerde wierdt verdreeven door zoete woorden ,de andere, voor eenen tyd, met zekere Groente, welke ze aan den weg vonden, en om den raazenden honger te dillen , gretig te iyve floegen Eerlang kwamen ze in een Boschje, bezet met hoornen draagende kleine wilde Appelen , geel van kleur en zoet van fmaak. Greetig aten ze hier van, doch met kwaad gevolg, dewyl de Maag daar door zeer ongedeld wierdt, en zich van het ingenomene eerlang ontlastte. Ten vyf uuren in den agtermiddag bevonden ze zich op een nog hooger berg , van welken zy, tot vernieuwing van droefheid, het fchip nog konden zien ze.len. Hier raadpleegden ze over den verderen koers, en 't befluit was, boschwaarts te trekken < waar in ze te minder zwaarigheids vonden , alzo de Onder-Stuurman van een Kompas was voorzien XUI. deu. I ïef>  j3o NEDERLANDSCHE Terwyl ze hier zaten , zagen ze een wild metisch ,op welken zy fchooten; waarop ftraks een verward gedruis volgde als van veele menfchen. Het bosch zynde ingetreeden vonden zy het zeer donker; van hier dat ze, naa eene 'poos zwervens, genoegzaam ter zelfde plaatze wederkeerden. Thans zagen ze vyf of zes Wilden. Om den invallenden nacht bereidden zy zich eene Legerftede, doch konden niet flaapen, om de ongefteldheid door het eeten van de Appelen en het vervaarlyk brullen van 't wild gedierte. Met het aanlichten des. volgenden dags vervolgden hunnen weg, overfteile klippen en door diepe valeien, met de alleruiterfte moeite. Om den toeneemenden honger te ftillen, aten ze , even als de beesten , het kruid des velds ; zelf Hokten ze leevende kikvorfchen binnen-, welke ze hier en daar op vogtige plaatzen ontdekten. De moeilykheid des wegs , weiken zy nu eenigen tyd hadden betreeden, en hunne geringe vorderingen, deeden hun eerlang befluiten , het ftrand op te zoeken , en te beproeven , of zy , hetzelve houdende, hun oogmerk niet beter zouden bereiken. Ten dien einde begaven zy zich op eenen berg , om het land te verkondfchappen, en daar naar hunnen weg te rigten. Met beklemde harten en vermoeid van lichaam hier nederzittende , zagen ze verre af in Zee een fchip, voor den wind zeilende , 't geen zy vermoedden het hunne te weezen, en na de Mosfeibaai koers te zetten. Dit deedt hen overleggen om nogmaals hunne Schuit op te zoeken , om , ware 't mogelyk, met dezelve de gemelde Baai te bereiken. Her zekere vooruitzigt van den dood deedt hen daar toe te ter-  R È I Z E li. t3I eerder befluiten , in hunnen rampzaligen toefland, in welken hunne aangezi gten , Handen en naakte voeten, by het doorkuipen- van de Doornbosfchen, dermaate geteifterd waren , dat bet bloed langs dezelve taplings nedergudsde, terwyl de gefcheurde klederen met lappen langs hunne uitgemergelde lichaamen hingen. Op den zestienden der maand floegen ze dan op weg na de bedoelde plaats. Onder weg vonden ze een flaapenden wilden Buffel. Tot ftillirga van hunnen honger befiooten ze dien te dooden ; ten welken einde een van hun zyn Snaphaan mer twee kogels laadde , terwyl de overige negen.man zich met Houwers te weer fielden. Doch alzo het Kruid door den regen was nat geworden, weigerde het Geweer- dit maakte eenig gerugt, deedt den Buffel ontwaake'n en de vlugt neemen. Eindelyk kwamen ze by dé Schuit, en befiooten aldaar'eenigen tyd uit te rustenpaaiende midlerwyl den woedenden honger met eene foort van wilde Kool, welke zy te velde , en met Mosfelen, die ze aan 't ftrand vonden. Intusfchen fielden ze alles te werk om de Schuit iu flaat te brengen van Zee te kunnen bouwen; in . welken arbeid zy dikmaals geftoord wierden door de komst van wild gedierte , inzonderheid van Tygers die meer en meer floutmoedig wierden , en' alleen door vuur konden worden afgeweerd. Eindelyk was het Vaartuig gereed. De wind begon uit het Westen te waaten, de koelte te verminderen en de Branding te bedaaren. Op den twintigflén van Bloeimaand voeren ze de Baai uit , koers zettende na de Mosfeibaai, naar gisfing twaalf of dertien 'Mylen Oostwaarts I a vaQ ' ' la van  132 NEDERLANDSCHE van daar gelegen. De gefcheurde klederen dienden lmn tot armhartige zeilen. Tegen den avond begon de wind geweldig op te ffeeken, en klom eerlang tot een zwaaren ftorm. Die deedt hen den nacht in den uiterften angst doorbrengen, met gebeden tot God om eene gelukkige uitkomst. Met den dag zagen ze Land , omtrent eene Myl van zich; doch het was niet de verlangde Mosfeibaai, maar Rotzen met ondoorkoomelyke Branding. Dus moesten ze, midden door hemelhooge Golven, een anderen oord opzoeken. Doch hun zoeken was zonder vrugt. Op Zee was het evenwel voor hun ondoenJyk om het langer uit te houden. Van wegen de zwaare ftortingen, welke ze van tyd tot tyd over kreegen , zaten ze meest altoos ten halven lyve in 't water. Hieruit ontftonden ongefteldheden, die hen tot den arbeid onbekwaam maakten. Eindelyk wierden ze te raade, het ging zo 't wilde , het Vaartuig recht op ftrand aan te houden , en zich door de Branding eenen weg te baanen. Eene Golf deedt hen eerlang zo verre voortfnorren, dat zy het waagden over boord te fpringen, en dus Land te zoeken; 't welk zy gelukkig bereikten. Straks namen ze den weg na een Boschje , alwaar ze met veele moeite vuur maakten; dit verkwikte uitwendig het doornatte lichaam; maar voor de Maag was 'er niets ten beste. Den volgenden dag, wierdt, op voorllag van den Onder-Stuurman , in overleg genomen , of het niet geraaden ware, Landwaarts in eene uitkomst te zoeken. Allen ftemden hierin, uitgezonderd drie Matroozen , die, door ziekte en gezwollene beenen, zich buiten Itaat bevonden, de reize te kunnen onderneemen. Met  REIZEN. I33 Met diép getroffene harten en fchreiende oogen, verlieten hen de zeven overigen, zeiden hun het jongde vaarwel , en floegen op weg langs het Strand, westelyk aan, tegen regen en wind ingaande. Niet lang hadden ze voortgegaan , of een der vier Matroozen zeide tot eenen anderen : Maat , -willen wy te rug keeren na onze drie zieke Maats? Hy fterade het toe, en te gader keerden zy den rug. Het zelfde befluit' wierdt, ruim een uur daar naa , genomen by de twee andere Matroozen: -willen wy, (zeiden ze tot elkander) mede weerom keeren ? want dus te kopen inregen en wind, zonder khderen, kunnen wy onmogelyk uithouden. Dus bleeven 'er nog over de OnderStuurman, Kwartiermeester en Schieman, die elkander omhelzende , over en weder plegtig beloofden , dat niets dan de dood hen zou fcheiden, en zo lang ze in leeven waren ouderling alle mogelyke hulp te betoonen. Eerlang floegen deeze drie Reisgenooten op weg uülende den honger wederom met het kruid des' velds, als mede met roode en zwarte Bezien, welke ze hier en daar aan boomen vonden. Tegen den avond kwamen ze by een hoogen Klip, door de Natuur uitgehold , en als met een gewelf overdekt Aan den voet zagen ze duidelyke fpooren van wild gedierte ; 't welk hun deedt vermoeden , dat deeze Klip aan hetzelve by nacht tot eene fchuifplaatze diende. Om daar tegen veilig te zyn, leiden ze een groot vuur aan; doch zy genooten weinig ruste alzo ze geduurig, uit eene duistere Spelonk, agter in den Rots, het verfchrikkelyk blaazen van Tygers met haare Jongen, den gantfchen nacht, hoorden. 1 3 Den  134- NEDERLANDSCHE . Den .nacht dus ia kommer en ongerustheid hebbende doorgebragt, vervolgden zy, zo veel hunne magteloosheid gehengde , hunnen weg, op welken zy verfcheiden maaien door rivieren moesten waaden. Daarenboven , wilden ze het ftrand niet verlaaten , hadden ze telkens hooge en fteile rotzen te beklauteren. , Eu, egter, waren ze eindelyk daartoe genoodzaakt , toen zy een zeer fteilen berg ontmoetten, die verre in zee uitftak. Zy beklommen , of liever, zy bekroopen deszelfs Jioogften top , met oogmerk om te verneemen, of zy van daar de begeerde Mosfeibaai konden ontdekken ; maar noch deeze, noch de plaats, van waar zy, nu reeds vier dagen geleeden, waren vertrokken , was voor hun te zien. Moedeloos daalden ze hierom neder van den berg, met oogmerk om naa alvoorens binnen denzelven te zyn langs getrokken, wederom het ftrand te winnen. Dit befluit was hun een middel ter behoudenisfe. Terwyl ze alle hunne laagten infpanden om hunnen weg te, vorderen, hoorde de Onder-Stuurman fireman , in den namiddag omtrent twee uuren , een Snaphaanfchoot, Met blydfchap fprak hy Itraks tot zyne togtgenooien: lk hoore.fchieten! Hier zyn ivaar\yk Menfchen ! Doch alzo de anderen zulks niet gehoord hadden, wilden ze daar aan geen geloof flaan, en zogtcn hem te beduiden , dat hy het geluid van Wild gedierte veelligt voor fchieten zou genomen hebben. Hy ontgaf het zich dan. Doch naauwlyks waren ze eenige fchreden verder gegaan, of zy hoorden alle drie niet alleen klaar en duidelyk fc hielen , maar zagen ook den rook opgaan, en daarenboven twee Menfchen, diep in 't Land. Thans  REIZEN. 135 Thans zetteden zy zich een weinig neder tegen het gebergte om een weinig tg rusten , en zagen midlerwyl nog drie andere Zwarten op een kleinen afftand van hun. Terftond begaven zy zich op den been, hun toeroepende en met de hoeden wuivende, 't welk van hun op de zelfde wyze wierdt beantwoord. Voor een korten tyd verdweenen ze nu uit hun gezigt, maar vertoonden zich eerlang aan de overzyde eener riviere, werwaarts zy uit vreeze fcheenen geweeken te zyn. De onzen hen aan deeze zyde des Strooms genaderd zynde, riep een der Zwarten, in tamelyk. goed Hollandsch hun toe: Wat Volk ben jy' lui ? Scheepsvolk , was .het antwoord der onzen ; en dat der Zwarten hierop terftond: Ben jyhd Scheepsvolk, zo koomt dan hier. Niet lang toefden ze hier mede ; by hen gekoomen zynde , kenden ze dezelve voor Hottentot ten; 't geen hen dermaate verheugde, dat zy, van blydfchap, dezelven om den hals vielen, en hunne wangen met traanen befproeiden. Nu verftonden ze van den Hottentot, die gebroken Hollandsch fprak , dat hy in dienst was van eenen Kaapfchen Boer, jan pinaut genaamd, met wien hy was uitgegaan om Elefanten te fchieten ; dat zyn Baas na huis gekeerd was, en hem hier hadt gelaaten, met zekeren Deenfchen Jongeling, om eenig Wild op te doen. Gevraagd zynde, of hy voor hun niets teeeten hadde, was het antwoord, niets te hebben, maar zyn best te zullen doen om hun , zo dra mo! gelyk , een nuk te bezorgen. Verder berigtte hun de Hottentot, op hunne vraagen , dat ze nog een maand loopens van de uiterfte Kaapfche Boerderye af waren; en dat de Deenfche Jongman , geborgen _van I 4 een  ?3ö* NEDERLANDSCHE een Schip , 'c welk hier was verongelukt , zich insgeiyks in dienst van pinart hadt begeeven, en zich thans bevondt in een ander Bosch, alwaar ze hunne Hutten hadden. Daar onze Reizigers ,geduurende veertien dagen , bykans niets anders dan kruid des velds genuttigd hadden, is 't geen wonder dat het melden van Hutten hen ftraks deedt verzoeken, derwaarts te mogen geleid worden , in de hoop van 'er eenen voegzaamer kost te zullen vinden. Docli het antwoord was, dat men hen te deezer plaatze den kost wilde bezorgen , alzo in de Hutten niets ten beste was. En, in de daad, terftond met Zonnenopgang gingen de drie Hottentotten op weg , met belofte , zo dra ze iets zouden hebben opgedaan , eenen hunner daar mede te zullen afvaardigen. Met het uiterlte ongeduld fieeten onze Schipbreukelingen dien dag , alzo ze niemand zagen opdaagen; zelf hielden ze de Hottentotten vcrdagt, hen met zoete woorden gepaaid te hebben. Docli dit vermoeden was ongegrond. Omtrent middernacht kwam de eerlyke Hottentot, met een Hertebout in de hand, bykans buiten adem aanloopen , en hun dezelve gulhartig tot Ipyze aanbieden. Hoedanig zy op het gezigt daar van te moede waren , kan men zich ligter verbeelden dan befchryven. Terwyl hun de oogen van dankbaare vreugdetraanen overliepen, fneeden ze het Wildbraad in ftukken, braadden, of liever warmden hetzelve tegen het vuur: want de fnerpende honger liet niet toe, het volkomen gaar worden af te wagten; bykans nog raauw , en terwyl het bloed hun langs den kin gadsde, floegen ze het te lyve. Naa deezen Maal- tyd  REIZEN. i37 tyd vlyden zy, nevens hunnen getrouwen Verlosfer, zich neder tot rust, die niet minder verkwikkende dan de Maaltyd fmaaklyk was geweest. Den volgenden dag bleeven ze ter zelfde plaatze; doch op den achtentwintigften begaven ze zich op weg na de Hutten in het naastgeleegen bosch. Omtrent ter halver wege ontmoetten ze eene bende van vyfentwintig vrye Hottentotten, hebbende aan 't hoofd den bovengemelden Deen , die hen vriendlyk verwelkooinde, en met hun na de Hutten wederkeerde, alwaar ze in den naamiddag aankwamen. Vermids de maagcn onzer Schipbreukelingen, ondanks den onlangs gedaanen hartigen Maaltyd , nog al tot den bodem ledig waren, was hunne eerile vraag na fpyze. Doch 'er was bykans niets ten beste; 't welk die goedaartige lieden hartelyk leed deedt. De Deen , merkende hunne happigheid , bragt ten voorfchyn al wat hy hadt; dit was niets anders dan een gedroogde Beestenhuid, welken hy, naa het hair daar van te hebben afgekrabd, met een kh'pfteen, even als een Stokvisch, kneusde, vervolgens kookte, en dus zynen Gasten voorzette. Men vulde hier mede den hollen Buik, hoewel de kost niet zeer fmaaklyk was. Vervolgens wierdt onze Zwervers eene Hut aangeweezen , om in dezelve hunne Kachtrust te neemen. Hoe armoedig ook dit verblyf ware, dankten ze den Hemel, naa achttien Etmaalen onder den blooten hemel vertoefd te hebben , eenen nacht onder dak te mogen doorbrengen. Vier dagen vertoefden de onzen aan deeze plaats. Op de twee laatften derzelven gingen de Hottentotten ter jacht. Fireman en zyne makkers, dus I 5 ver-  i3§ NEDERLANDSCHE yefre hunne rampen ontworfteld , hadden de zeven agter gebleevene Matroozen nog niet vergeeten. Zy verzogten hunnen vriendiyken Gastheer , onder het jaagen, tevens naar. hen om te zien. Vrugtloos, egter , was dit menschlievend onderzoek. De Jaagers keerden eerlang te rug met eenig Wild, doch zon;der befcheid- wegens de gezogte elendelingen. Onder den Maaltyd verzogten de onzen om verlof, by de eerite gelegenheid, verzeld van den Been/dien Jongeling , na de Kaap de reize te mogen aanneemen, in de hoop van aldaar hun Schip nog te zullen vinden. Dit wierdt gulhartig beloofd, en de volgende dag tot hun vertrek «vastgefteld. Op den eerden van Zomermaand , met het aanbree'ken van den dag, aanvaardden ze hunnen moeilyken togt, verzeld van hunne weldaadige verlosfers en den Deenfche Matroos. Niet zonder aandoening en traanen namen ze affcheid van de overige Hottentotten, nevens derzelver vrouwen en kinderen Op den derden dag zints hun vertrek kwamen ze aan twee ketenen hemelhooge Bergen» naast eldander gelegen ; de weg loopt tusfchen beiden, en draagt den naam van de lange Kloovs: en, in de daad, met regt, naardien do onzen, met het doortrekken van dezelve , twintig dagen werks hadden. Dewyl ze 'er geen hout vonden , moesten ze 's nachts.zeer zwaare koude lyden. Zeer veel wild vonden-ze in deeze kloove: Herten, Reeën, Bokken en anderen , als ook een fpoor van Elefanten. Op zekeren dag, zagen ze eenen Leeuw, die op hen fcheen af te koomen , doch naderhand de wyk nam» Baviaanen waren 'er by duizenden , die hen, van 't gebergte, zomtyds met fteenen fineeten , en ver-  REIZEN. I39 vervolgens, door hunne grappige gebaaren, fcheeneh uit te jouwen. Zomtyds moesten ze tot aan den keel door de rivieren waaden; 't geen, uit hoofde der kou* de, welke tusfchen het gebergte regeerde, den togt nog moeilyker maakte. Rondom de plaats, daar zy den nacht met hunne bykans klederlooze lichaamen hadden doorgebragt 3 was 's morgens het Aardryk meestal wit bevroozen. Gaarne hadden de onzen over dag meer wegs willen afleggen; doch den Hottentotten, geene liefhebbers van lange dagreizen , durfden ze dit niet vergen. Naa deeze verdrietige Kloove ten einde te zyn ge-, koomen , bragten ze nog zeven dagen door in eene minder woeste Landftreeke , doch die , vart wegen de menigte bosfcben en ftruëllen , nog ten uiterfle lastig viel. Eindelyk bereikten ze , op den achtentwintigften der maand >, den uiterften bebouw* den grond van de Kaap de Goede Hoop , naadat ze nu , zedert zy van hun Schip aan Land waren gevaaren, den . tyd van zeven weeken , in de jammerlykde wederwaardigheden, hadden doorgebragt. r ,De weldaadige Landman ten wiens huize zy zich thans bevonden, onthaalde hen op alles, 't geen hunnen honger ftillen en eenige verkwikkingen konde toebrengen , en deedt hen , 's anderen daags, met eenen wagen, met tien Osfen befpannen, na zynen naasten Buurman brengen. Vier dagen vertoefden ze hier, naa welke zy te paerd na den naasten Landman reeden, by welken zy den nacht hebbende doorgebragt, na deszelfs eerden Buurman zich begaven. He vallende regen en daar uit ontftaande zwelling der rivieren . noodzaakte hen , hier twee dagen dil te hou-  143 NEDERLANDSCHE houden. Dus van den eenen Landman na den anderen trekkende , verftonden ze eindelyk, by eenen jan la enange, dat bun Schip in de Baai Fals oehouden ten anker was gekoomen. Vervolgens bereikten ze de wooning van den Landdrost horag, die hen minzaam ontving, en verhaalde, uit fchryven van den Gouverneur der Kaap, hun ongeval verflaan, en last te hebben gegeeven om na hen te zoeken ,' doch dat hy dien hadt ingetrokken , zints de tyding van hunne komst by de Kaapfche Boeren. Door bezorging van deezen Heere trokken ze van huis tot huis, en kwamen, op den negenentwintigflen van Hooimaand , aan de Kaap,de Goede Hoop , alwaar zy by den Gouverneur zynde toegelaaten , verflag deeden van hunnen zeer gevaarlyken en moeilyken togr. Naa een kort verblyf aan de Kaap, vertrokken de onzen na Baai Fals, en wierden op hun Schip, als verreezenen van den dood, met algemeene blydfchap ontvangen en verwelkoomd. Het Schip de Geregtigheid was nu wel haast zeilvaardig , om de reize na het Vaderland aan te neemen. Op den dertienden van Oogstmaand gingen de onzen onder zeil, met een voorfpoedigen wind , en vervolgden hunne, reize onder gunst van tamelyk goed weder, tot op den negenden van Slagtmaand , wanneer ze van nieuws wierden beloopen van eenen Storm , dte den voorgaanden , aan geene zyde der Kaap, evenaarde, zo niet in hevigheid overtrof. Vyf dagen daarnaa hadt men eenen volkomen Orkaan. Het water flondt vier voeten hoog tusfehendeks. Men *ag mets dan den Dood voor oogen, en nam reeds voor eeuwig affcheid van elkander. Doch de wind  REIZEN. 141 wind bedaarde allengskens. Men liep het Kanaal door in de Noordzee , en liet , naa zo een rampfpoedigen togt, op den eerften van Wintermaand , de ankers vallen voor het Kasteel Rammekes, aan den mond der Middelburgfche haven. N E.  NEDERLANDSCHE R E I Z E N. ADRIANUS MALLAGA's ONGELUKKIGE SCHEEPSTOGT, IN DE MIDDEiANDSCHE ZEE; In de Jaaren 1759 tot 1761. A J ïDiUANus mallaga , voerende het Schip de Jonge Johanna, Lambert en Kristina, zeiide, op den negentienden van Zomermaand des Jaars 1759, uit de Maaze, den wil hebbende na Smirna. Veel zukkelde hy op de reize met tegenwinden: waarom hy met vroeger dan op den vyfentwintigden van Oogstmaand de haven zyner beftemminge bereikte. Dewyl hier niets voor hem was te laaden, zeilde hy na Ispeca, een der Griekfche Eilanden, kogt aldaar eene laading Graanen , en bragt dezelve na het Eiland Malta. Doch alzo hy hier geen behoorlyken prys konde bedingen, wendde hy den fteven na Livorno. Hier lag hy tot in het begin des volgenden Jaars 1760 wanneer hy vragt aannam na het Eiland Cyprus en St. Jan d'Acre. Op den laatften van Louwmaand ankerde hy voor Cyprus, en naa hier eenige goede- ren  NEDERLANDSCHE REIZEN. ,43 ren te hebben gelaaden ankerde hy , op den achtften van Sprokkelmaand, onder den berg Carmel, voor een dorp, Cajeva gwaarod. Van wegen het onftuimig weder, kon hy niet eerder dan naa verloop van veertien dagen aan land vaaren, om met zynen Koopman te fpreeken. By zy* ne aankomst vernam hy dat de Pest aldaar zeer hevig woedde, en dagelyks eene menigte menfchen wegnam ; zelf was zy reeds doorgedrongen op twee Franfche Schepen , die naast hem op de Ree lagen. Dewyl het, in deezen toeftand van zaaken, ongeraaden was, Katoen te laaden, befloot hy eene reize te doen na Damiate, in Egypte, om aldaar eene laading Ryst in te neemen , en van daar weder te keeren na St. Jan d'Acre , in de hoop dat naa den afloop diens Togts de Pest zou geweeken zyn. Terwyl hy hier lag, wierdt hy beloopen van een zwaaren Storm, waar door drie Schepen , van Joppe , verongelukten. Onze Kapitein zelve liep insgelyks groot gevaar, 't Liep aan tot den negenden van Grasmaand , eer- hy zyne reize na Damiate konde voortzetten; veertien dagen befteedde hy aan deezen uittogt. Naa lang toevens kreeg hij hier eene laading ; dezelve beftondt uit Ryst en Katoenen Lywaaten: honderd Baaien van de laatfte moest hy te Joppe lcsfen. Hier kwam hy op den vyftienden van Bloeimaand, en vier dagen laater te St. Jan d'Acre , alwaar , zints zyn vertrek , nu de Pest geheel -was opgehouden. Hy vertrok eerlang van daar , den wil hebbende na Livorno , doch bereikte, van wegen aanhoudenden tegenwind , niet vroeger dan in het begin van Oogstmaand, de hoogte van Gofe de Kandia. Dit  144 NEDERLANDSCHE Dit is een Eiland , ongeveer zes mylen ten Zuil westen van Groot Kandia gelegen. Het Ui l mylen in den omtrek. HoeweJ het h , ''^ % des Grooten I^n£ geitenen zynde Griekfche Christenen ,& on'der °£ Gnekfchen Bevelhebber op Gm, Kandia. He getal der bewooners van Gofe de Ksm^n u ^ g ^«^^^ — Gebrek aan drinkwater noodzaakte Kapitein MAr dlc Eila»dtje aan te doen. TerwT v water zogt, doch geen ander dan bra To d Sj den hem twee Grieken , die hem drie Patrien aa " booden , zonder daar voor eenig geld te 2 ' neemen ; verzoekende alfcenlyk om een wd2 k d en hagel , en met hem na boord * m S Hy weigerde het, omdat zyn Se hi n m' bekwaame Ree L mL^," ,n f g °P eene , ö ' aar beloofde, zo dra dit P-e- Wemtg tyds daarnaa voer de Kapitein na land met Wen van zyn Volk, en de drie Grieken, d beloofd «n. Vyf van het Scheepsvolk, geleid door de GriL TV?" hndWaartS * -en be^. VP * Wed£rd0mst der ^gezondenen z ch ,„ Zee jaadden. De e w tten Hgt' W WaS bCZ1S rae£ aan te kleeden, wanneer de  RÉIZEN. ,4J 'de Grieken, zonder het volk, wederkeerden. Onverwagt gaf een derzelven den Kapitein, met een Mes, eenen fteek in de rechter zyde, zo diep dat dezelve op het Borstbeen afdraaide. Straks begaf hy zich te water; doch alzo hy niet kon zwemmen , moest hy op eenen afftand blyven ftaan. De verraaders losten toen op hem twee Snaphaanen en twee Pistoolen, van welke drie kogels hem troffen : een in den buik , een andere in het dikke van zyn (linkerbeen, en de derde in den rechter arm. De Venetiaanfche Matroos dit ziende , fprong in Zee, terwyl een der Grieken zich na de Boot begaf, om den Kok en den Pasfagier insgeiyks af te maaken, zo als ook gebeurde. Intusfchen kwamen twee der uitgezondene Matroozen van den berg; doch het voorgevallene verneemende, veranderden zy van weg, en begaven zich na eene plaats , van waar ze, aan de Manfchap op het Schip, van het gebeurde, door hard roepen , kennis gaven. De Stuurman zondt hierop de Sloep na land , om zo veelen als mogelyk was te redden. De meesten ontkwamen dus het gevaar; de Kapitein , de Pasfagier en de Kok moes» ten agterblyven, omdat men hen niet vernomen hadt. Mallaga, met zyn deerlyk gekwetst lichaam, ftondt onder dit alles nog al in het water; daar de Grieken , ziende dat 'er nog leeven in hem was , ftraks by hem kwamen. Hy fmeekte hun om lyfsgenade, met aanbieding van al het geld, welk hy by zich hadt. Toen hielden zy van hem af, en gingen landwaarts. Thans zag hy eenen Priester, met vyf andere Grieken , van eenen berg koomen. Zo goed hem doenlyk XÜI. deel. K was  H6 NEDERLANDSCHE was, track by uit het water, liep hun te gernoet, en verhaalde zyn ongeval; doch geen van hun betoonde desvvegeu eenig medelyden. Terwyl de Kapitein gantsch magteloos onder eenen boom lag, kwam by hem de Griek, die hem met het Mes gegrieid hadt, medebrengende eene fles met wyn, welke hy uit de Boot gehaald hadt. Tot verkwikkinge gebruikte wal la ga een teug daar van, en wiesch met het overige zyne wonden; hy lei zyn hoofd neder op eenen Heen, om een weinig rust te neemen. Naauwlyks hadt hy eenige oogenblikken hier gelegen , of de Priester kwam hem boodfchappen dat zyn Schip ouder zeil ging. Niets waren alle de reeds doorgeftaane rampen in vergelykinge van deeze fchrikwekkende tydinge. Hy gedagt thans aan zyn vaderland, huisvrouw en kinderen, en hadt geene andere verwagting, dan geen van allen ooit te zullen weder zien. Om evenwel, ware 't mogelyk, dit ongeval te verhoeden, badt hy de Grieken, hem met de Boot aan boord te wilkn bezorgen , onder belofte van honderd Daalders voor hunne moeite. Dit namen ze aan; doch naauwlyks waren ze drie Scheepslengten van het Strand gevorderd, of de Stuurman, geen ander denkbeeld hebbende of de Kapitein was niet meer in leeven , zondt een Drieponder op hen af. De verbaasde Grieken keerden hierop llraks te rug ; niets baatten des Kapiteins verzekeringen, dat zo ras men hem vernam, het fchieten zoude ophouden; zy zetten de Boot tegen het Strand , en fpoedden zich voorts na het gebergte. Kapitein mallaoa, thans alleen gtlaaten, ftelde alle zyne kragten te werk , en naderde eerlang zo digt  REIZEN. M7 digt aan het Schip, dat hy den Bootsman duidelyk kon onderkennen. Doch al zyn wuiven en roepen was vrugteloos; moed- en kragteloos bezweek hy eindelyk in de Boot, en dreef daar mede tegen het Strand , alwaar hy vyf andere Grieken vondt , aan eenen van welke, die goed Italiaansch fprak, hy tweehonderd Daalders uitloofde, indien hy hem aan boord konde bezorgen. Midlerwyl begon de wind uit het Land te wakkeren, waar door het Schip merkelyken voortgang maakte. Een der Grieken boodt zich nu aan; doch de Kapitein vondt het ongeraadcui om eene proeve te neemen , dewyl hy het innaaien van het Schip thans voor onmogelyk hieldt. In dit angftig oogenblik vertoonde zich eene flikkering van hoope. Om den hoek van het Eiland zag hy een Schip ten voorfchyn koomen, 't welk hy terftond herkende voor dat van Kapitein de groot, met wien hy , vier of vyf dagen eer Ly aan deezen rampzaligen oord was aangeland, in gezeifchap hadt gezeild. Zyn moed herleefde op dit gezigt, maar 't was alleen om vervolgens nog laager te daalen. Want in het zelfde oogenblik hoorde hy van zyn Schip fchieten, en zag Kapitein de groot na hetzelve bydraaien. Omtrent een kwartier uur« dreeven ze naast elkander, vermeerderden zeil , en verdweenen fpoedig uit zyn gezigt. By het grievend hartzeer, welk dit gezigt in zynen boezem veroorzaakte, kwam nog, ter vermeerderin^e van zyn leed , dat de Grieken, naa de Boot op Strand gehaald te hebben, beweeging maakten om lantlwaarts te keeren , en hem hulpeloos aan zyn deerlyk noodlot over te laaten. Op zyn ootmoedig fmeeken, egK 2 ter.  **8 NEDERLANDSCHE ter, liet een van allen zich verbidden om hem landwaarts te voeren en buisvesting te bezorgen. Met het vallen van den avond kwam hy in btt Dorp, alwaar hy evenwel niet in huis mogt genomen worden , maar aan de deur op een hoop flroo wierdt neergeleid. Met een weinig Brandewyn zuiverde en verbondt hy zyne kwetzuurer. 's Anderendaags wierdt de Kapitein in huis genomen , en bragt de drie volgende dagen door in onlydelyke pynen, zonder eenige fpyze of drank te nuttigen. Op zyn verzoek bereidde thans voor hem zyn huiswaard eene fcorc van Zalf of Balfem , gekookt van Gom van den Pyyboom , Wasch , Niervet van een Schaap en zo^te Oly onder elkander gemengd. Op plukzel, van zyn hemhd gemaakt, leide hy deezen balfem op zyne wonden, welke hier door in negentien dagen geneezen wierden. De fpyze, welke by gebruikte, was Gardenbrood, en zyn drank water. Te midden van deezen akeligcn toeftand ontving Kapitein biallaga, op zekeren dag, de tyding van de komst van een Schip aan het Eiland. Door middel van een Verrekyker ontdekte hy, tot zyne blydfchap, dat het een Engelfche Kaaper was, met wien hy, voor drie maanden, op de Ree van Damiate hadt gelegen , met welks Kapitein hy toen gemeenzaam verkeerd, en den Luitenant van welken hy reeds lang gekend hadt. Dit deedt zynen moed herleeven , en eenen Griek verzoeken, na 't Strand te willen gaan en zyn best te doen om aan boord te koomen , en den Kapitein zynen toeüand te melden. Van dit alles gaf hy berigt in eenen Brief, welken hy ter hand fttide aan den Griek , wien deszelfs Schoonvader, zyn-  REIZEN. i4j zynde een Priester, zou verzeilen. Doch zy maakten geen werk om aan zyn verzoek te voldoen. Ook zou ,misfchien , deeze gelegenheid ter ontkoominge ontfnapt zyn , ware niet een Griekfche Loots eerlyker en menschlievender geweest dan alle de andere. Hy hadt naamelyk den Knaper gelootst, hem kennis gegeeven van 't verblyf van Kapitein mallaga op het Eiland , en kwam nu , uit naam van den Engelschman, boodfehappen dat deeze hem verzogt aan boord te willen koomen. Zyne blydfchap op deeze maare is onuitfpreekelyk. Straks verzogt by zynen huiswaard benevens nog vier Grieken , hem na 't Strand te willen brengen. Zeer moeilyk viel hem deeze weg, over fcherpe klippen; hebbende hy geene fchoenen aan zyne voeten, en geene andere klederen dan een oud hembd en een ouden broek. In dit gewaat hadt hy twintig dagen op bet Eiland doorgebragt , en al dien tyd op ftroo gelegen. Eindelyk bereikten ze het Strand , van waar ze met een Boot na boord voeren. By zyne aankomst vielen hem de Kapitein en de Luitenant om den hals, en bezorgden hem van het noodige. Aan zynen Griekfchen huiswaard vereerde Kapitein mallaga, by deszelfs vertrek, dertig Daalders, waardoor hy de rykfte Man van het geheele Eiland was. Op den negenentwintigden van Oogstmaand ligtten ze de ankers, met oogmerk om Mesfina aan te doen; doch een zwaare ftorm dreef hen na het Eiland Maltlia. De Hollandfche Schout by nacht de peters en lag hier op de Ree; van deezen, als mede van den Hollandfche Konful, ontving hy 's anderendaags een bezoek, om kennis van zyn zaaken te neeK 3 men.  15° NEDERLANDSCHE REIZEN. men. Men bragt hem vervolgens in het Lazaret, alwaar hy veertig dagen Quarantaine moest houden' en zeer wel behandeld wierdt. Door de kunde en goede oppasfing des Wondheelers op het Engelfche Schip waren zyne wonden volkomen geneezen, en hy genoot thans een gewenschte gezondheid. Midlerwyl gaf hy aan de Heeren berrgnberg en van sprenkelsen, te Livorno, kennis van zyne gelukkige ontkoominge , en vernam , eerlang, tot zyne overgroote blydfchap , dat zyn Schip thans aldaar op de Ree lag. Deeze tyding deedt hem ftraks uitzien na gelegenheid óm zich na Livorno te begeeven. Lang hielde het aan eer hy dezelve vondt; nog langer wierdt hy opgehouden door geduurige' ftormen en tegenwinden. Dus liep het aan tot den negenden van Louwmaand des jaars 1761, eer hy de gemelde Stad bereikte. Onbefchryflyk is de aandoening, welke hy gevoelde, toen hy zyne voeten op zyn eigen Schip zette, en zich herteld zag in het bezit van 't geen, nevens zyne Vryheid, hy voor eeuwig meende verboren te hebben. Op zyne knieën ftortte hy deswegen zyne dankbetuigingen uit voor den Opperzegenaar. Hy zeilde van daar na Smirna, en vervolgens na Rotterdam, alwaar hy in 't begin van Herfstmaand aankwam. N E.  NEDERLANDSCHE REIZEN. RAMPSPOEDIGE REIZE VAN het OOSTINDISCHE SCHIP NYENBURG, In het Jaar 1763. Op den achtften van Bloeimaand des jaars 1763 (lak het Schip Nyenburg in Zee, onder bevel van den Schipper jakob ketel, voor de Kamer Hoorn, na Batavia bellend: Gerust en zonder iet kwaads te vermoeden vervolgde men de Reize, tot op den veertienden van Zomermaand , wanneer, op het onverwagtst , eene geweldige opfebudding onder het volk ontftondt. Als wilde en verwoede menfchen verfcheenen veelen op het Halfdek, roepende: Duitfche Broeders , Jlaat by; alon vat aanl Straks toog men aan het fteeken en (laan met mesfen en (tokken. Een der Stuurlieden begaf hier op terftond zich na de Kajuit , om zich van het Geweer te verzekeren. Doch de Belhamels waren hem in de voorbaat; met een Byl kapten zy de deur open , en maakten rer zich dus meester van ; hier mede liepen ze na boR 4 ven,  t|a NEDERLANDSCHE ven, dreigende allen, die hun tegenftonden , te zullen van kant maaken. Onder dit alles waren de Kapitein en alle andere welgronden genoodzaakt, om een goed heenkoomen te zoeken, en zich hier en daar te verfchuilen. Met het aanbreeken van den dag kwam alles eenigzins tot itilfland, en beloofden de Schelmen aan de Opperhoofden, hun geen leed te zullen doen. Thans bleek het dat de Onder. Stuurman aan drie dnodelyke wonden reeds was overleeden , als mede, dat de Zieke trooster en eenige Officieren en Matroozen zwaar ffekwetst waren Nog dienzelfden dag wierden door de Oproermakers overal Scbildwagten, met Houwers en Snaphaanen gewapend, uitgezet, en de Scheepshoofden gedwongen , den fteven te wenden na de Braztlfche kust, en hen aldaar aan Land te zetten. Net meer dan twaalf welgezinde Matroozen waren er nog op het fchip. Nog dien zelfden dag haalden de Belhamels de Geldkisten uit de Kajuit als mede het overige Geweer, laadden hetzelve met fcherp, zo als ook het Gefchut, en dreigden, Wevalle men koers zette na de Portugeefche Kust, Schip en goed te zullen doen in de lucht fprjngen. Met dit alles zwoeren ze met zwaare Eeden, den Officieren geen verder leed te zullen doen, indien zy hen te recht bragten, en dan tevens alle het Geweer te zullen te rug geeven. Ligt is het te denken dat dus verwoede menfchen geene zwaarigheid maakten om de laading aan te tasten. De Ieevensmiddelen der Officieren floepen ze greetig te lyve. De fieutels van de Luiken gecKch: nebbende, tastten ze twee Kasfen met Rhyn- fchea  REIZEN. i53 ichen wyn aan , als ook de Bierpypen, en dronken dezelve als water. Twee kisten met geld bragten ze op het Halfdek, deeden dezelve door den OnderKuiper openen, en bevonden in de eene tien ftaaven Goud, en in de andere elf zakken met Dukaaten. Zy leiden dezelve daar zy ze gevonden hadden , doch niet willende gelooven dat 'er niet -meer geld aan boord was, ftonden ze 'er op om het Schip te doorzoeken• ; 't geen zy, egter, doch met veele moeite, zich lieten af raaden. Terwyl de Muitelingen met rooven en pionderen , zuipen en zwelgen den tyd doorbragten , zagen ze, op den vyfdcn van Hooimaand , een Schip, 't welk om de Oost lag. Straks maakten ze alles gereed, wat ter verdeediginge konde dienen. Zy vloekten en raasden op de Officieren , en zeiden dat ze met voordagt hier zo lang gekruist hadden om dit Schip te ontmoeten; maar wat hun betrof, zy zouden zich verweeren tot den laatften man, en ingevalle zy 't moesten kamp geeven , het Schip doen in de lucht vliegen. Zeer misnoegd toonden zy zich daarenboven, omdat het Schip geen grooter voortgang maakte, waar van ze, door onkunde of boosaartigheid , de fchuld gaven aan den Schipper. Eenigen tyd hielden zich nu de Booswigten ftil , tot op Zondag den tienden van Hooimaand , wanneer ze , 's middags ten twee uuren , agterop kwamen, met het befluit om den Schipper, Opperstuurman en Ziekentrooster over boord te werpen. Eerst greepen ze den Stuurman; doch door zyne jammerklagten bewoogen, lieten ze eerlang van hem af, en ook de twee andere ongemoeid. AlleenR 5 lyk  154 NEDERLANDSCHE lyk dreigden ze , nog flegts drie weeken geduld te willen oeffenen, en afwagten, of men in dien tyd Land zoude bereiken. Drie dagen daarnaa eischten de Schurken rooden Wyn: waarom de Opper - Stuurman, de OpperMeester en de Zieketrooster hunnen voorraad moesten ten beste geeVen. Op den middag keeken ze wederom op de Kaart, waren onvergenoegd over den «angzaamen voortgang, doch erkenden dat de Officieren hier van geene fchuld hadden. Thans zag men, onder duizenden van visfchen, eenen Noordkaaper , d.e geduurig rondom het Schip zwom , met den kop boven water en den bek wyd open. In den naamiddag wierdt een Matroos, dien zy voorgaven , oproer te hebben willen maaken , met Sabels deerlyk geflagen, en voorts befiooten, hem met Pistoolen dood te fch.eten. Doch alzo deeze weigerden, dreigde men hem over boord te werpen ; geevende hem flegts den tyd, tot dat deKrankbezoeker voor 'hem een gebed zou gedaan hebben. Doch eer deeze kwam, was de yder reeds over boord geworpen; die, egter, onder het vallen een touw gegreepen hebbende, op de Valreep was geklommen. Hiér dreigde men hem wederom met Pistoolen , doch zy weigerden andermaal. De Zieketrooster hun hierop te gemoet gevoerd hebbende : Broeders, gy kunt -wel het lichaam dooden, maar de ziel kunt gy niet dooden , fcheenen ze hier door getroffen te worden, fchonken den veroordeelden Jyfsbehoud, en lieten hem in het Schip koomen Op den achttienden der Maand, terwyl het Schip Nyenburg den koers „a het Zuiden hieldt, ontdekte men wederom het zelfde Schip , welk men twee  REIZEN. 155 twee dagen te vooren hadt gezien , houdende den zelfden koers. Het toonde een Prinfenvlag, gelyk ook van het Schip Nyenburg gefchiedde. De muitelingen Huurden op het zelve aan, terwyl ze alles ter verdeediginge gereed maakten. Het bleek eerlang het Schip de Oranjezaal te zyn. De Officieren preiden het , doch durfden niets van het voorgevallene reppen , dewyl de Schelmen met bloote Sabels by den Kapitein ftonden , en hem dreigden , indien hy een woord van hunnen opftand meldde , het ongelukkig met hem te zullen afloopen. Tot geluk onzer Officieren zeilde hun Schip fneller dan het ander: want de Muitelingen hadden befiooten, de Oranjezaal, indien het nader kwam, by nacht te zullen overvallen, en zo hun dit mislukte , de lont in hun eigen kruid te fleeken. Eenigen tyd daarnaa , eenen geheelen naamiddag met drinken en danzen hebbende doorgebragt, 't welk zy de Scheepsoverflen noodzaakten mede te doen , deeden zy aan deeze allerlei goede beloften, onder anderen dat indien zy, ter begeerde plaatze, hen aan land bragten , zy hun een Getuigfchrift zouden geeven wegens goede behandeling. Van het voorgevallene gaven ze thans de fchuld aan den Botteliersmaat , den Bootsmansmaat en eenen der Kwartiermeesteren, alzo deeze hen dikmaals voor Canailje en Spitsboeveii gefcholden , en zomtyds tusfchendeks deerlyk geflagen hadden. Niet lang, egter, duurde deeze goede luim. Want op den eerflen van Oogstmaand wierdt onder de Muitelingen het befluit genomen om den Schipper, Opper-Stuurman en Derdewaak ieder honderd flagen over  156 NEDERLANDSCHE over een Stuk Gefchut te doen geeven, ingevalle zy dien dag geen Land zagen. In den naamiddag op de Kaart ziende dat het Bellek ten einde was, fielden zy zich zeer misnoegd aan. Zy eischten de Sleutels van het groote Luik, haalden een Kas met wyn daar uit , begonnen te zuipen en te zwelgen en pleegden allerlei baldadigheden. Onder dit alles zag de Derdewaak, teums jakobsz de kok, Land en gaf er den Oproermaakeren kennis van. Zulk eene blydfchap verwekte dit, onder hen, dat ze hem vierentwintig Dukaaten tot eene vereeringe gaven Straks was het geheele Schip in rep en roer van vreugde. De hoofden der Muitelingen kwamen agterpp by den Schipper, en deeden hem allerlei goede beloften. Zy haaiden het Scherp van het Gefchut, en deeden acht Vreugdefchooten. Het ontdekte Land, welk Kaap Roaue was, hadden ze s anderendaags nog in 't gezigt. Door een Verrekyker zagen ze eene kleine Baai; derwaarts wendden ze nu den Heven. Gantsch onverwagt peilden ze zo weinig water, dat ze moesten wenden, liet Schip, niet luisterende na het Roer, bleef kort daarnaa op een Zandgrond zitten , en ontving verfcieiden zwaare ftooten. De Schipper deedt terftond de Schuit en Boot uitzetten , waarna de Oproermaakers grootelyks verlangden. De Derdewaak benevens de twee hoofden der Rebellen en nog veeiè andere van minder rang, fprongen terftond in de Schuit, en ftaken daar mede van boord , naa alvoorens zich te hebben voorzien van eenig geld van de Maatfchappy; ook waren ze voorzien van hand- en ichtetgeweer, doch hadden geene Ieevensmiddelen. De Boot  REIZEN. 157 Boot vervolgens uitgezet zynde, ftonden twee Kaerels met bloote houwers op het boord, otn den drang te weeren ; eenige van de nog overige Belhamels lieten ze daar in gaan , en dwongen andere met geweld daar toe; onder deeze bevondt zich de Ópper-Stuurman. Dus bleef liet Schip zonder Schuit en Boot. Naa nog drie zwaare ftooten raakte het Schip wederom vlot. Verfcheiden fchooten wierden nu gedaanom dezelve aan boord te zeinen ; maar in plaats van hier aan te voldoen, zetleden zy koers na den Wal. De hoofden der Muitelingen, welke nu wederom, in de plaats der vertrokkenen, waren aangefteld, dwongen den Schipper om onder zeil te gaan , doch het Land niet uit het oog te verliezen , maar het eerfte het beste aan te doen. De Timmerlieden moesten nu ook eene nieuwe Jol maaken. Dus langs het Land zeilende , lieten ze , op den negenden van Oogstmaand, de ankers vallen, om da toeneemende droogte. Straks deeden de Hoofden der Vloekverwanten de Jol uitzetten, en voeren daar mede na Land , om te verneemen of 'er gelegenheid ware om te landen , en het Schip te verkoopen. By hunne wederkomst boodfehapten zy, geene menfchen en niets anders dan wild gedierte gevonden te hebben. Hierom wierdt befiooten, de ankers te ligten, en koers te ftellen na Kaap Nord. Merkelyke ongerustheid ontftondt eerlang op het Schip , omdat men het Land uit het gezigt hadt vfcrlooren ; doch het wierdt eerlang wederom ontdekt , en vervolgens het Schip voor anker geleid. Men zondt thans wederom de Jol na den wal, met acht man, en Ieevensmiddelen voor vyf dagen, en affpraak dat het Schip hier  153 NEDERLANDSCHE hier zo lang zou blyven leggen , doch in gevalle zy binnen dien tyd niet wederkeerden , men hen voor verlooren zou rekenen. De vyfde dag verfcheen, zonder dat men iets van de Jol vernam ; dit baarde groot misnoegen : want veelen weigerden van hier te vertrekken, uit vreeze dat men een Hollandsch Kantoor zou aantreffen. Nogthans lieten zy zich gezeggen , op raad van het hoofd der bende. Naadat men, onder het traaglyk voortzeilen, met eene nieuw gemaakte Jol, verfcheiden maaien vrugtloos hadt getragt te landen , floe* de opperfte der Muitelingen voor, den (teven te wenden na Cajenne , eene Franfche Bezittin». Naa eenige tegenfpraak wierdt hier in bewilligd. ° Eerianfl ontdekte men een Vaartuig, f£ welk by hen gekoot men zynde, hen onderrichtte , dat het Land , welk ze thans zagen, Kaap Oranje was, en Cajenne niet verre van daar lag. En, in de daad, zeven dagen daarnaa lieten ze hier het anker vallen. 's Anderendaags kwam de Majoor van het Eiland aan boord met bevel dat de voornaamite Muitelingen teritond het Sch.p moesten ruimen. Van deezen verflonden de Scheepsbevelhebbers, dat de acht Man, die voorheen van boord waren vertrokken, reeds op Cajenne aangekomen waren , en aldaar in hegtenisfe zaten. De reden hier van was, het ongebonden leeven, welk ze leidden, en de ftrydigheid hunner berigten we-ens de oorzaak hunner komfte. Twee deezer gevangenen, verdaan hebbende dat het Schip Jfytnburg « 't gezigt van Cajenne was , hadden een briefje gefchreeven aan hunne makkers, behelzende een verflag, van hunnen toeltand, en den raad om het Schip'lert. ftond  REIZEN. iS9 ftond in de lucht te doen fpringen. Tot het bezorgen van dit briefje hadden ze den Soldaat omgekogt, die voor hunne Gevangenisfe op Schildwagt ftondt. Doch de Franfche Bevelhebber, hier van de lucht gekreegen hebbende, deedt den Soldaat agterhaalen, en de gevangenen vaster opfluiten. Thans keeren wy te rug tot de Manfchap, welke op den tweeden van Oogstmaand , ten getale van vierenzestig , met de Schuit en Boot van het Schip na land gevlugt waren. Onder deeze bevonden zich vyftien of zestien Hollanders, die niet tot de Muitelingen behoorden. Het volk van de beide Vaartuigen was niet behouden aan land gekoomen , of het zogt terftond na versch water, dewyl het veel ongemak van den dorst hadt geleeden. Zommigen wilden wederkeeren na het Schip ; doch de Stuurman praatte hun zulks uit het hoofd. Een Indiaan berigtte hun, dat ruim vyftig Mylen van daar eene Stad lag, Rio Grande genaamd, den Portugeezen toebehoorende. Derwaarts befiooten ze op weg te gaan , onder het geleide van drie Zwarten. Zy namen hunnen weg langs het ftrand; eenige der muitelingen kogten paerden, om op dezelve de reize te doen. Dus bereikten ze eerlaug Rio Grande, alwaar ze van den Portugeefchen Bevelhebber vriendlyk ontvangen wierden , alzo ze voorgaven , Kapiteinen en Officieren te zyn van een verongelukt Schip, waar uit ze niets anders dan hun geld hadden kunnen bergen. Hy bezorgde hun huisvesting en voedzel, en deedt de noodige zorge draagen voor hunne veiligheid tegen de roofzucht der Landzaaten. De muitelingen leefden dagelyks vrolyk en  löo NEDERLANDSCHE en wellustig, en verleidden, door den glans hunner Dukaaten meenige dochter van braave Ingezeetenen, onder belofte van baar te zulien trouwen Met leedweezen zag de Opper-Stuurman , die door geweld na Land was gedrongen, deeze ongebondenheid en ftortre dikmaals deswegen traanen. Heimelyk (lelde hy vast by zich zeiven, zo dra de gelegenheid zich zou aanbieden, het fchehniluk te zullen openbaar maaken. Acht dagen op deeze wyze geleefd hebbende, befiooten ze na Phernambuc te vertrekken; dit "efebiedde op den vierentwintigen van Oogstmaand, onder het geleide van zes Soldaaten en éénen Officier door den Portugeefchen Bevelhebber hun tor geleide gegeeven. Zekere caoos, het hoofd der Muuemgen , was ook thans de Opperde der optrekkende bende. Op den tweeden van Herfstmaand bereikten ze Phernambuc. Dewyl ze zich hier even eens uitgaven als te Rio Grande , ontving hen de Generaal vriendlyk, en verzorgde hun van het noodige. De gemelde Opper-Stuurman , ene ildbIs genaamd, V01,dt hier gelegenheid om zyn ontwerp te volvoeren. Vernomen hebbende dat hier een Geneesheer woonde , die Hollandsch fprak , vervoegde hy zich by denzelven, openbaarde hem de gantfche zaak en verzogt om zynen byfiand. Nog dien zelfden dag gaf de Artz 'er kennis van aan het Gerecht, doch alles in itilte. Den volgenden nacht deedt de Generaal het huis, waarin ze hun verblyf hadden, bezetten en allen gezamentlyk gevangen neemen. Men be'vondt by hen nog zevenentwinti0duizend Guldens W geId' Naa  RE I Z E N. iöi Naa vier weeken zittens , wierden alle de gevangenen te regt gefteld, en vervolgens de meesten derzelven gebragt op een Oorlogfchip, welk den Portugeefchen Generaal na Lisfabon moest overvoeren. Twintig man bleeven nog te Phernambuc, om vervolgens met andere Schepen te vertrekken. De eerstgemelden kwamen, in 't begin van Louwmaand des jaars 1764, te Lisfabon, en wierden aldaar in hegtenisfe opgeflooten. De onfchuldige Opper-Stuurman, onder den muitzieken hoop verborgen, vondt middel om van zynen toeftand kennis te doen toekoomen aan den Staatfchen Minister van haakten, die hem ftraks uit den Kerker verloste, en van het noodige deedt verzorgen. Aan de gemelde Stad naderde eerlang het Hollandfche Oorlogfchip het Zeepaard; met hetzelve wierden de gevangenen overgevoerd na Nederland , en kwamen op den tienden van Sprokkelmaand in Texel binnen. Niet lang daarnaa begon de hooge Krygsraad zyne zittingen , in welke vier perfoonen tot den Galg, twee anderen tot mindere ftralfen vervveezen , en de overigen op vrye voeten gefteld wierden. Men volbragt het vonnis aan eenen Galg, aan het Strand, ten Zuiden van Kykduin, voordagtelyk ten dien einde opgericht. 't Liep aan tot in het laatst van Bloeimaand, eer de tweede bezending der gevangenen, welke wy te Phernambuc hebben gelaaten, in Texel aankwam, op 's Lands Schip van Oorlog West • Stellingwerf, gevoerd by den Heer Kapitein zoutman. In 't begin van Hooimaand fpande de Krygsraad over dezelve den vierfchaar. Met de verhooring van deeze was men dagelyks bezig, wanneer het Oorlogfchip Zuile- XIII. deel. L veld,  *6% NEDERLANDSCHE REIZEN. veld, op den zeventienden van gemelde maand , de laatite gevangenen op de zelfde Ree bragt. Volgens 't vonnis des Krygsraads , wierden drie van deeze geraabraakt, veertien gehangen, twee gekielhaald, een van de Raa gevallen, een gegeesfeld, twee gegeesfeld en gebrandmerkt, en de drieëndertig overigen vry verklaard. Zo geducht en ontzaglyk was deeze regtspleeging, dat het den knegt van eenen der Kapiteinen, door het aanfchouwen, in het verftand floeg, en de Predikanten naauwlyks in flaat waren om den vereischten byfland te verkenen. Volgens rekening der Scherpregteren kwam deeze Regtspleeging te flaan op drieduizend zeshonderd vyfënnegentig Guldens en zeven ftuivers. Terftond naa deeze Regtspleeging wierdt, door de Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappye het bevragte Schip de Vrouw Aletta gezonden na Cajenne , om nieuwe Manfchap en noodwendigheden voor het Schip Nyenburg derwaarts over te brengen Eenige Muitelingen , die nog op het Schip waren ' wierden daar mede overgevoerd na Suriname, alwaa! ze hunne verdiende ftrafFe ontvingen. Het Schip Nyenburg , van 't noodige voorzien zynde, vertrok na Batavia, alwaar het behouden aankwam.