3ibliotheek Universiteit van Amsterdam UI tiZUti  R E I Z E HONGARIJEN.     R E I Z E i n H O NGARIJEN. met een kort bericht der stad W E E N E N. door ROBE R T TOIVNSON, L. L. D, MEDELID VAN HET KONINGLIJK GENOOTSCHAP TE EDINBÜRG, ENZ. met plaaten en eene kaart van iiongarijen, Uit het Engehch vertaald. IN TWEE DEELEN. EERSTE. DEEL. In DEN HAAGE, bij # J. C. LEEÜ WESTIJ N, m d c c c.   Voor'redë VAN DEN SCHRIJVER.; Offchoon federt eenigen tijd zoo veele reisbé» fchrijvingen in het licht zijn verfcheenen, was Hongarijen echter nooit het voorwerp van eene derzelve, Nochtans is het een land, dat onze oplettendheid waardig is, alhoewel daar zodanige omftandigheden plaats hebben, die het van weinige ftaatkundige aangelegenheid voor GrootBrktanje maaken ; deszelfs gefteldheid, de aart en zeden van deszelfs volk, en de natuurlijke voordbrengfelen, die men daar aantreft, zijn alle opmerkenswaardig. Ik weet zeer wel s dat dit werk, hetwelk de bijéén gezamelde en in orden gefchikte aanteeke* ningen eener reize van vijf maanden behelst, * 3 clit  vi ' VOORREDE dit gebrek niet aanvult; integendeel ben ik zeer wel bewust, dat ik verfcheide zeer belangrijke zaaken flechts oppervlakkig heb aangeweezen. Echter zal dit klein gedeelte berichten over een land, dat zoo weinig bekend, en nochtans in zich zeiven ten hoogften belangrijk is, zoo ik hoop, niet te weinig beduidend zijn, om aan het publiek voorgelegd te worden. Had ik deze reize door Hongarijen daar ter plaatze opgewerkt, waar ik ligtlijk onderrichting verkrijgen kon, als mijne aanteekeniugen te kort of te duister waren, dan zou nu waarfchijnlijk een veel belangrijker werk in het licht gekomen zijn; maar in de onrustige tijden, die naderhand gevolgd zijn, is het z'eer bezwaarlijk geweest, om door correspondenten eenige ophelderingen te krijgen. Ook zal eene afwezendheid van agt jaaren uit Groot-Brittanje, zoo als ik hoop, voor eene verfchooning wegens eenige onnauwkeurigheden in de taal aangenoomen worden. Met opzet heb ik zeer weinig gezegd over de bergwerken van dit koningrijk; een vollediger bericht van dezelve zou mij te veel afgeleid hebben tot kleinigheden, zoo dat ik voor  VAN DEN SCHRIJVER, VS' elk>, behalven voor den mijnwerker van be-; roep, verveelerid zou geweest zijn, Ik denk niet, dat ik eene verdeediging zal behoeven te maaken over het bijvoegen der landkaart; het moet vermaakelijk zijn voor eiken leezer, om met eenen opflag van het oog, alle de voornaamfte voordbrengfelen van natuur en kunst, die zich in dit land opdoen, zoo als ook de onderfcheiden volken, die hetzelve be» woonen, op eene kaart afgebeeld te zien, behalven het gene gemeenlijk op landkaarten voor« gefteld wordt. Ik zelf ben geen Autheur van dezelve, en de eer.ige verdienfte, op welke ik aanfpraak maak, is deze, dat ik die tot gebruik van den Engelfchen leezer heb bekwaam gemaakt, door de vertaaling van dat gene, hetwelk vertaald kon worden, en het maaken van eenige geringe veranderingen in dezelve. Zoo heb ik, bij voorbeeld, zoo verre als mijne kennis zulks toeliet, de heete mineraale wateren van de koude onderfcbeiden; ik heb de benaaming van diamant in die van rotskrijstal veranderd; voor Peleranus basfanus, heb ik Pelecanus Onocro~ iahts, en voor Musnoricus, Marmota alpine* * 4 ger  vin VOORREDE gefteld, wijl deze benoemingen ongetwijfeld verkeerd waren. Ik heb drie of vier nieuwe teekens bijgevoegd, en het ontwerp des maakers uitgebreid, door meer van de voordbrengfelen aantetoonen, als hoornvee, paarden, fchaapen, zwijnen, honig, zijde, graanen enz. door afbeeldingen van deze voorwerpen; en andere teekenen heb ik verbeterd, Ik heb de woonplaatzen der Cümaniaanen, Jazygers en Heidukken aangeweezen; ook. heb ik de postwegen, en mijnen eigen reistocht, in de kaart aangeteekend. In de verklaaring der teekenen, die uit drie taaien beftond, Latijn,Hoogduitsch en Hongaarsch, heb ik het Hoogduitsch weggelaaten, en het Engelsch bijgevoegd. De aanwijzing der fteenfoorten is geheel mijn werk. Men zal waarfchijnlijk denken, dat eenige der voordbrengfelen, als weinig beteekenend, hadden kunnen weggelaaten , en andere in de plaats gefteld worden. De heer Korabinsky, de maaker dezer kaart, die zich niet laat voorftaan een man van weetenfchap, of een natuurkenner te zijn, heef: aan dezelve alleen dien trap van vol» maaktheid gegeeven, welken zijn nederige toeftand ban  VAN DEN SCHRIJVER. IX hem vergunde, en ik wilde liever berispt zijn, om dat ik te weinig, daa om dat ik te veel veranderd had. Alhoewel zoo veele zaaken op deze kaart zijn aangeduid, hoop ik, dat men die niet verward zal vinden; want, hoezeer de kennis der fteenfoorten, zoo wel als de volken, door koleuren aangeweezen worden, kunnen nochtans de onderwerpen van elk derzelve zeer ligt onderfcheiden worden, wijl de volken alleen door eenen omtrek zijn aangetoond, daar de fteenfoorten gedekt zijn. En zoo het mogt gebeuren, dat, door onachtzaamheid in het afzetten der fteenfoorten, eenige twijfeling ontftond, wat door elke koleur beteekend werd, dan zullen de cïjfferletters i tot 13, die ik bij de koleuren gevoegd heb, door evengelijke cijffers in de tafel der verwen, die twijfeling ophelderen. Bijaldien ik gelegenheid gehad had, om den aart der rotfen door eene grooter uitgeftrektheid land nategaan, dan ware het der moeite waardig geweest, om eene afzonderlijke kaart van dit onderwerp te maaken, doch daar mijne waarneemingen zoo beperkt geweest zijn, komt het mij voor, dat het nu der moeite niet waardig is, Als eens de ken! 5 nis  r VOORREDE van den SCHRIJVER, nis der delffloffiin, en de natuurlijke aardrijkskunde meer zullen aangekweekt worden, zoo als zeker ten èenigen dage gebeuren zal, dan zullen deze kaarten algemeen worden, en de bijeenvoeging derzelve zal eene gemaklijke en zichtbaare vooritelling opleveren van de omkleedfelen van onzen aardkloot, dat is: van de Totfen en beddingen, en haare onderfcheiden ge'fteldhe* den. Dit is niet flechts een ftuk van nieuwsgierige befchouwing, maar, wijl afzonderlijke mineraalen aan bijzondere delfftoffen eigen zijn, van eene wezenlijke nuttigheid, daar het eene belangrijke kennis van den toeftand eens lands aanbrengt. Ik heb de postwegen ontleend uit eene andere kaart, die op eene kleiner fchaal gemaakt is; derhalven kon ik fomtijds maar alleen eene rechte ftreep van de ééne voornaame ftad tot de andere trekken, zonder dat ik in ftaat was, om met zekerheid te bepaalen . of de onderfcheiden kleiner fteden en dorpen, door welke ik d? wegen geleid heb, juist zoo op dezelve gelegen zijn. Vennids openfaaare wegen den ftaat van verbetering, die in een land plaats heef:, aantoonen, behoorden dezelve in landkaarten van dezen aart niet overgeilagen te worden. VOOR-  VOORBERICHT VAN BEN VERTAAL ER- Té recht geeft de doorkundige fchrijver dezer1 Reize als eene reden van derzelver uitgaaf op: dat, onder het groot aantal Reisbefchrijvm* gen, die federt eenige jaar en het licht gezien hebben, geene is door het koningrijk Hongarijen, Het is zeker eenigzins vreemd, dat men tot hiertoe zoo weinig poogingen gedaan heert, om zulk een aanzienlijk deel van Europa nader te leer en kennen. Immers, zoo veel mij bekend is, heeft men, althdnds in onze taal, geene reis door dat rijkgézegend land, dan het gene men deswegens vindt in de Reizen van E. Brown, van welke reeds in het jaar iö8o eene Ver taaling in het Nederduitsch n  xu VOORBERICHT te voorfchijn kwam. De eperweègfag van de menigvuldige veranderingen, die in een tijdvak van meer dan honderd jaar en in dit Koningrijk zijn voorgevallen, en tevens de beknopte en zaakrijke bef chrijving, .die de verdienflelijke Townfon van hetzelve gééft,, deeden mij deze Vertaaling mei lust onderriemen, en tot dus verre volvoeren. ■ Ik heb geboogd, zoo veel in mijn vermogen was, en de aart onzer taaie toeliet, den flijl des fchrijrers ie behouden. Hier en daar heb ik echter, wilde ik mij verjïaanbaar uitdrukken, mij zeiven eene kleine afwijking moeten veroorJooven. De benaamingen van voorwerpen der Natuurkunde, Delfflofke nnts, Kruidkunde en Natuurlijks Hiflorie, voor welke eene goede Nederduitfche benoeming te vinden was, heb ik vertaald; veele andere heb ik met de eiget bewoordingen, die ik bij mijnen fchrijver rond', uitgedrukt. Ik verkoos dit te liever, om dat die als zoo veele eigen naamen fci/n, door welker vertolking ik niet anders daii Ciivc jtaanbaar worden kon. Van de aanhaalingen uit J^atijnfche Schrijvers, en van eenige gezegden, die in de Franfche en hé-  van den V ERTAALER. xni Italiaanfche taaien voorkomen, heb ik in de noot yert aaiingen gegeeven, vermids ik met geenett ' grond kon vooronderstellen, dat alle de Leezèri mijner overzetting juist alle die taaien verpaan,' en de pukken te belangrijk waren, om die niet tot' ieders kennis te brengen, Voords heb ik hier én daar, tot opheldering« en om mij te beter mttedr ukken, eene kleine aanteekemng bijgevoegd, die men ligtlijk van de aan~' teekemngen des Schrijvers zal kunnen onderfcheiden^ daar deze laatpe door een (*) aangeweezen zijn, terwijl ik de mijne met letters a, b. c. enz, geteekend, en met de letter V. gekenmerkt heb. Eenige lijsten van planten, die in deii Kruidtuin te Weenen voorhanden zijn; van meuwspapiifen, die daar in de Kopij huizen enz. gevonden worden, hen evens het geheel aanhangfel, het welk uit Latij nfche naamlijsten van dieren, mfekt-en, gewasfen en delffoffen bepaat, welke de Schrijver in het land, dat hij doorreisde, heeft aangetroffen, ,heb ik ctchtergelaaten, wijl dit alles van gee,: belang voor onze natte is; gelijk ook vier afbeeldingen van planten en mfekten, tot het aanhang fel behoor ende, om dezelfde reden zullen achterblijven. Met  Xiv VOORBERICHT van den VERTAALER, Met de kaart heb ik op dezelfde wijze gehandeld, als onze reiziger in zijne voorrede zegt gedaan tehebben. Alles, wat vertaalbaar was, heb ik vertaald ; uit de verklaaring der teekenen in dezelv s>e heb ik het Engelsch weggelaaten, en in deszelfs plaats benaamingen in onze taal gefield, ten minfien voor zoo veel ik die vinden kon. Voords kan ik mijnen leezer en verzekeren: dat dezelve met de grootfte naauwkeurigheid naar de Engelfche kaart gevolgd is. Het zal mijn grootfte genoegen zijn, en tot eene fierke fpoor vertrekken, ter voordzetting mijner vertaaling , die met nog één deel volledig zijn zal, dat ik moge zien, dat mijn arbeid mijnen Jandgenooten aangenaam zij. Dat zij onder het gebruik van denzelven hunne kennis moo-en vermeerderen, en zich zeiven tevens eene nuttige uitfpanmng verfchafjen, is mijn hartlijke wensch. IN-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDDEEL. Weenen — deszelfs geleerde infteliingen — Openbaare Boekerijen — Kabinet van gedenkpenningen — Keizerlijke en andere kostbaare verzamelingen van delfftoffen en natuurlijke zeldzaamheden — De marktplaatzen — Openlijke vermaaklijkheden — Keizerlijke kruidtuin en diergaarde. . . Bladz. i TWEEDE HOOFDDEEL. Reis van Weenen naar Oedenburg — Mijn van Steen. kooien — De graaf Szechiny — De Prins Esterhazy — Het reizen in Hongarijen ■— De Graaf Festitich — De fteden Raab — Dotis — Komorra. . 36 DERDE HOOFDDEEL. Gran — Heete bronnen aldaar — Kikvorfchen — Epfomwattr — Aart der rotfen —. Visfegrade — Bogdon — St. Andreas. ... 78 VIER.  xvi INHOUD VIERDE HOOFDDEEL, Buda — Konisi-lijk Paleis — Barakken — Gasthuizen — üoogefchgcl — Boekerij — Schouwtooneelen — Dierengevechten — Koffij huizen — Heete baden — Oudheden — Jaarmarkt — Ketchkemetfche heide — Vlakte van Raekosch — Gewaande Rastille enz. Bkidz. toi V IJ F D E HOOFDDEEL. Volkshaat en afkeer tegen de Oostenrijkers — Staatsgefteldheid van het Koningrijk Hongarijen — Toe-^ ftand der edellieden, burgers en boeren — Het Urbafium — Staat der Geestlijkheid—Nieuwe inrichtingen van Jofcph II. — Herftelling der oude Regeeringwijze—■ Handelingen van den Rijksdag des Jaars r/go — en Toeftand der Protestanten, . , . 133 ZESDE HOOFDDEEL. Bevolking en invvooners — Inkoinften — Koophandel — en Krijgsmagt. . . . 268 ZEVENDE HOOFDDEEL. Reis van Buda naar Gyongyes - Bergen van Matra en derzelver delfiïoffen — Aluin werken — Gewaande mond van eenen vuurberg — Zeldzaame pikfteen — Vuurbergachtige Tufa. . . . 302 AGT-  tan het EERSTE DEEL. xv • AGTSTE HOOFDDEEL. FêLCHO —Tarkan — Bisfchop van Erlau — Hongaarfche herbergen - Hoogefchool. . Bladz. 326 N EGENDE HOOFDDEEL. Salpeterfabrieken- Paardenftoeterij en Koehouderij van den Bisfchop van Erlau — Zoutmagazijnen — Fured— Groots Puszta of gemeene weide — Zonderling Tooml. . • ■ • Bladz 341 BS  BERICHT voos den BOEKBINDER. Do ifbeldiog van den Hongaarfchen Edelman, enz. te plaatren te^en over den tijtel. De Kaart tegen over bladz i. — Deze moet naar do linkehand met eene (ïrook buiten het werk uitflaan Het Kasteel te Visfegrade, tegen over bladz. 91.   IN DEN HAAG» BIJ J ,C . & E E II^yjE S T IJS 18 01.  R E I Z E door een gedeelte van HONGARIJEN: EERSTE HOOFDDEEL, V/eenen— DESZELFS GELEERDE INRICHTINGEN — OPENBAARE BOEKERIJEN KABINET VAN GEDENKPENNINGEN —KEIZERLIJKE EN ANDERE KOSTBAARS VERZAMELINGEN VAN DELF S T O F F Eli EN NATUURLIJKE ZELDZAAMHEDEN —■ DE MARKTPtAATZEN, — OPENLIJKE* VERMAAKEL IJK HEDEN — KEIZERLIJKE KRUIDTUIN EN DIERGAARDE. De winter was reeds begonnen; toen ik te Weenen aankwam, en wijl men mij daar verzekerde, dat de moeilijkheden, welke een reiziger in Hongarijen , het naaste l&id, het welk ik voorneemens was te bezoeken, ftond te ontmoeten, door gebrek aan befchaafdheid zeer groot I. deel. A wa*  a W E E N E N. waren; meende ik dat het voorzichtig ware daaf te vertoeven, tot dat de wederkomst van fchoort weder de behoeften eens reizigers zoude doen verminderen. Offchoon Weenen in de overige deelen van het Keizerrijk niet beroemd is, wegens deszelfs geleerde inflellingen, of als het verblijf van geleerde mannen; zoo kan nochtans eene ftad als deze , de hoofdftad van eene regeering gelijk die der Oostenrijkfche heerfchappij, niet zonder deze inftellingen, zonder geleerde lieden en beminnaars van weetenfchappen zijn. Ik moet haare Hoogefchool, en haar Colkgie der Heel- en Geneeskunde voorbijgaan, als ook haare Akademien voor den Adel de geestelijkheid, en die voor de fchoone weetenfchappen j de Leerfchool voor dooven en ftommen, en zelfs de JVVW-fchool, wijl ik met fommigen derzelve te weinig bekend ben, en in de anderen niets aanmerkelijks vinde. Alleen zal ik bij de eerstgenoemde aanmerl ken, dat die volgends het oud plan is, waar het aan de ftuden'en niet vrijgelaaten wordt dien loop van letteroefeningen te volgen, welken zij of hunne bloedverwanten verkiezen maar genoodzaakt worden tot het volgen rad ®ene?  WEÉNEN. 3 eene, die door de Hoogefchool bepaald is. Sedert de laatfte jaaren, worden de meeste lesfen in de Hoogduitfcke taal gegeeven, alleen gefchieden die in de Pathologie, Thera* peia en Materia Medica nog in het Latijn, in welke taal de ftudenten ook op het einde van elke week ondervraagd worden, over die onderwerpen , over welke geduurende dien rijd lesfen gegeeven zijn. Maar de Normaaf-fc'.iool is van eenen al te nuttigen aart, dan dat ik het oogmerk, tot het welk zij opgericht is, niet zou melden; zij heeft ten doel om leermeesters of onderwijzers voor de landlieden en dorpen te vormen; dat is : leeraars voor de fchoolen en Gymnajien. Hier is geene Akademie der weetenfchap* pen, ook geloof ik niet dat aldaar ooit zulk eene beftond. Dit is opmerkelijk, in zulk eene groote ftad als Weenen. Men heeft veel gezegd over de voor- en nadeelen van geleerde genootfcliappen. Indien dit ftafc ter beflisfing van de reizende geletterden werd overgelaaten, zou het, mettegenftaande de nadeelen, die uit letterkundige kabaaien en onderkruipingen ontftaan, en dikwijls in dezelve voorvallen, bijzonderlijk daar, waar het lidmaatfchap tot eerambten en inkomften A a leidt.  4 W E E N È K. leidt," ten voordeele dier bijeenkomsten moeten beflist worden. Dit gebrek aan eene verzamelplaats voor lieden van letteren werd onlangs aangevuld door den vaderlandminnenden en gastvrijen Baron Bom, die, behalven dat hij ten allen tijde, wanneer hij niet werkzaam was in de bezigheden van zijn ambt, zeer ligt, vooral aan vreemdelingen , toegang tot zich gaf, daartoe openbaare dagen had. Sedert zijnen dood houdt de Hoogleeraar "Jacauin eene theepartij op woensdag , doch zij w^,rdt fchaars bezocht. Weenen is zeer rijk in verzamelingen. De Keizerlijke boekerij is, behalven dat zij vijf of zesduizend banden, die in de vijftiende eeuw gedrukt zijn, zeldzaame handfchriften, en eene zeer uitgebreide en kostbaare verzameling van prenten bevat, wel van goede nieuwe boeken voorzien. Zij ftaat eiken morgen drie of vier uuren lang voor het publiek open, en de boekbewaarder en zijne onderhoorigen zijn zeer oplettend en verpHgtend. De boekerij der Hoogefchool ftaat des vooren namiddags twee of drie uuren lang open, geduurende welken tijd de boekbewaarders al-  W E E N E N. $ altijd zwoegen onder een Carus, een ongemak, dat aan alle boekbewaarders van hooge fchooIen gemeen is, De rijkdom van het Keizerlijk muntkabinet is algemeen bekend. De verzamelingen in de Natuurlijke Historie zijn nog kostbaarder. De bijzondere kabinetten van verfcheide liefhebbers zouden in andere plaatzen voor fchoone openbaare Mufaums gehouden worden. In de verzameling van den Hoogleeraar Jacquin, uk mineraalen beftaande, worden de rijkfte ftukken der zeldzaamfte delfftoffen gevonden. De heer Viditel, die in de mineralogifche waereld wel bekend geworden is door zijn bericht over de Verleningen en Zoutmijnen van Zevenbergen, en zijne Mineralogifche aanmerkingen ovtr de Carpathifche gebergten, en eenige werken van minder uitgebreidheid, heeft eene zeer rijke verzameling. Zijne oorfprongljke en verfteende goudërtzen uit Hongarijen en Zevenbergen zijn zeer fraai. Wijl de kennis der bergftoffen eene geliefkoosde oefening bij hem is, heeft hij eene groote verzameling van bergrotfen bijeengebragt, onder welke zijne vuurbergachtige, of gewaande vuurbergachtige voordbrengfelen uit het gewest van Tokay A 3 de  6 W E E N E N. de aanmerkenswaardigfte zijn. Indien veele van deze niet uit vuurbergen oorfprongelijk zijn, dan kan ik geen onderfcheidend kenmerk vinden, om dezelve te onderkennen van die, welke ik gezien heb in verzamelingen, die in ontwijfelbaar vuurbergachtige landen vergaderd waren , en welke ik zelf, geduurende mijne reizen in Italien, Siciliën en de nabuut rige eilanden, op derzelver geboorteplaatzen heb opgezameld. Wreede oorlogen (doch zonder bloedftorting) zijn voor eenige jaaren in Duitsclüand gevoerd geworden, tusfchen de beide partijen, de Neptunisten en de Volkaniste». Deze voortreffelijke man heeft zich aan de zijde der laatstgemelden gevoegd, en het fchijnt, dat, wanneer hij de pen in de hand neemt, hij iï Vefuvio in petto heeft. In het algemeen heb ik in de aangezichten der mineraalenkenners dezer ftad een' glimlach befpeurd, wanneer men op het onderwerp zijner laatfte ontdekking kwam, naamelijk van eene foort Zeoliet, welke, volgends zijn bericht, geheele heuvelen vormt. Indedaad, zij verfchilt veel van de tot hiertoe bekende Zeolieten in derzelver uitwendige gedaante, tonende deze nader aan den Pikfteen, maar niet in derzelver fcheikundige kenmerken: fchoon  W E E N E N. fchoon ik geloof dat men vinden zal, dat grooter aantal der zwarte Pikfteenen meer van de eigenfchappen der Zeolieten hebben, dan van den Pikfteen uit Meisfen. Doch ik zal meer bijzonder over deze delf Hof uitweiden ? als ik van de Tokayer landftreek Ipreeken zal. Hij bezit het grootfle uitgedolven dijebeen van eenen olijfant, dat waarfchijnlijk in wezen is. Het is juist vijf voeten, Engelfche maat, in de lengte, en om de knie vier voeten in de rondte dik. Het werd in Zevenbergen gevonden. Het groote dijebeen in de Keizerlijke verzameling is Hechts vier voeten lang, en dat van het geraamte des olijfants in het Mufaum der Hoogefchool te Weenen, het welk van den grond tot aan het doornig uitende van het hoogfte deel der ruggraat agt en eenen halven voet hoog is, heeft maar drie voeten en twee duimen: tot welk een verbaazend dier moet dit been dan niet behoord hebben! De Graaf Wrbna, een voortreffelijk delfftofkenner, en die tevens zeer bedreeven is in de metaal- en mijnenkennis, bezit eene niet min kostbaare verzameling. Hij heeft ftukken van gekristallifeerde roode zilver-erts van eene A 4 ver-  g W E E N E N. verrukkende fchoonheid, en inwendige waarde. Voornaamlijk zijn wij aan hem de roo-» de Shorl van Rhonitz in Hongarijen verfchuldigd. Hij heeft aanzienlijke onkosten moeten doen, om naar dezelve te graaven, teneinde zijne verzameling en die zijner vrienden te verrijken. De heer Sonnelfeh heeft eene kleine verzameling, meestal uit fchitterende Hukken beftaandc. Ik meen dat het hier was, waar ik een ftuk groen fal Gemma zag, het welk men mij berichtte uit Sakzburg te zijn. De verzameling der Jonkvrouwe Raab, die voornaamelijk aangelegd is door gefchenken van den heere Bom, welke eene beredeneerde naamlijst van dezelve in het jaar 1790 heeft uitgegeeven, beftaat uit kleine uitgeleezen ftukken. De verzameling was voor drie duizend dukaaten te koep. Andere der voorgemelde zouden ook wel overgedaan worden, indien eene groote geldfom voor dezelve gebooden werd. Het aanleggen van verzamelingen van delfftoffen in Duitschland gefchiedt dikwijls met een uitzicht om geld te winnen. Be Hoogleeraars Haidinger., Jordan en Podu hebben kleine verzamelingen, en kleine verzamelingen in ^zulke jj handen zijn belangrijker om,  WEENEN. 9 ern te zien, dan luisterrijke bij lieden, die in dit vak van kennis onweetend zijn. Nog meer bijzondere verzamelingen zijn voorhanden, doch meestal zijn deze herhaalingen van dezelfde zaaken, meestal voordbrengfelen der Oostenrijkfche erflanden , die zoo rijk in bergwerken zijn, en worden alle in veel grooter volkomenheid en overvloed in de Keizerlijke verzameling gevonden, die zekerlijk de eerfte in Europa is, naamlijk in delfftoffen, fchelpen en fteenfoorten. Zulke voorwerpen , welke onderhevig zijn om eene prooi van motten en andere infekten te worden, vinden hier geene plaats. Hongarijen en Zevenbergen hebben hunne natuurlijke goud» ertzen, hunne opaalen en verfteend hout herwaard gezonden. Van de Opalus nobtlis, of de echte opaal, is hier een ftuk, ter grootte van eene vuist; het is bekend, dat dit finds tweehonderd jaaren in Weenen geweest is, en het heeft, gelijk de meeste groote opaalen, verfcheide kleine barften. Van dat bijzonder foort van verfteend hout, dat bijna alleen aan Hongarijen eigen is, Opalus ligneus, vindt men hier Hammen van boomen. Karniole heeft zijne fchatting betaald in deszelfs kwikzilverertfen, Karinthien in deszelfs plumbum flavum A 5 en  io W E E N" E N. en zincum cryftallinum; Stiermark in zijn flos ferri; Bohemen in zijn gekristallifeerd tin en tungjlein; Moravien, in zijn lep dolites; Galücien in zijn zout. Om korc te gaan. de allerprachtigfte ftukken uit de mijnen der geheeie erflanden worden hier gevonden. Doch het is hier niet bepaald tot inlandfche delfftoffen. De zeldzaamfte delfftoffen uit Siberiena en de voordbrengfelen der vuurbergen in Italien, vindt men hier in overvloed. Daar is eene fchilfer van den elastieken Heen, (arenareus flexilts) meer dan twee voeten lang, agttien duimen breed, en bijna één en een' halven voet dik; deze was te Lisfabon gekocht. Een der belangvolle, maar niet fchitterende Hukken, is een blok van den parphyrius fckistofus , met ballen van dezelfde Hof, volkomen rond van vier of vijf duimen middellijns, die in het zelve als in een nest liggen. Maar het opnoemen van alle de delfftoffen dezer prachtige verzameling, zou het geeven van eene naamlijst der bergftofkunde zijn. De fteenfoorten en fchelpen zijn insgelijks zeer talrijk en kostbaar. De verzameling van Florentijnfche mofaieken of ingelegde fteenwerken, in een digthijgelegen vertrek, komt daarmede niet in vergelijking. De-  WE E N E N. iï Deze fraaie verzameling wordt op eene openhartige .wijze beftuurd. Zij ftaat alle dingsdag morgen voor het publiek open , en ik meen ook op ' eiken dag der week voor de kenners, die de moeite neemen wUten, van zich aan de beftuurderen ■ bekend te maaken. ; , delaars in het groot; deze voorzien dé meesten der genen, die deze dieren, reeds voor den kok gereed gemaakt, ter markt brehgenv De flek> helix pomatia^ fluit de lijst der vasten-' fchotels. Men eet die niet uit zuinigheid,wijl zeven ftuks derzelve, bij de gaarkeukenhouders, even zoo hoog 'als eene portie kalfsof rundvleesch gerekend worden. Zij worden gekookt, in boter gefruit, ook fomüjds méé gefarceerd vleesch géftbofd , gegeeten. Dé flijmigheid behouden zij, nadat zij gereed ge-* I. deel, B maak;£  18 W E E N E N. maakt zijn, en nochtans worlen zij voor eene lekkernij gehouden ! De gustibus non est disputandunt. De grootfte menigte en de lekkerften komen uit Zwabenland. De gezetheid der welgegoede lieden te Weenen op zulke dingen is geen nieuwe grillige fmaak, want Doctor BroTfn , die voor meer dan eene eeuw hier was, maakt in zijne Reizen deze aanmerking: dat, wijl hunne markten zoo wel voorzien waren, hij verwonderd was, fommige vreemde fchotels op hunne tafels te vinden , als Guineefche verkentjens (b), verfcheide foorten van flekken, en fchildpadden. De openbaare vermaaklijkheden, die talrijk zijn, zijn onder Therefia en Jofepk II. zeer verfijnd geworden. De beide fchouwfpeelhuizen binnen de ftad zijn zeer prachtig. Madame Vigano uit Spanje vereerde die, terwijl ik te Weenen was, met haare danskunst, en toonde den fijnften fmaak en den grootften zwier. Haare verfierfelen waren ongemeen; en haare losfe en open Griekfche kleeding, die alleen zoo veel van haare perfoon verborgen hi ld* als (i) Dezelfde beestjens. die men bij ons Oostindifch* Ratten of M-arnotjens noemt.  W E È N E Né i$ als rioodig was om de bekoorlijkheden der fchoonheid, die zij voor het oog openliet, te doen rijzen, wekte op het fterkfte de verwondering van elk, die eenen fijnen fmaak ërï gevoel bezat. In de voorlieden zijn vérfcheide kleiner" fchouwtooneelen j en het was op een van deze, waar ik die Zauberflöte van Mozctrt hoorde ; de lieflijkfte muzijk, die ooit gecompo-* neerd werd* En van zulke foorten van uitvlugten, die tot plaatzen van uitfpannirtg en losbandigheid voor de mindere volksklasfen, en voof die van eenen minbefchaafden fmaak ftrekken,waar' men muzijk, dans, onthaal, en openbaars vrouwlieden goedkoop krijgen kan t is de ftad en derzelver voorlieden vok Deze * de openlijke tijdkortingen, de genoegens def tafel, en dat gene,- het welk de Franfcheri la phyfiaue de Famouf noemen * Zijn de groote* bronnen der genoegens van hét vermogend gedeelte der irtwoönerërt van deze ftad ,• zoo* als zij het ook waarlijk zijn voor' dé inwooners van andere groote fteden , waar de wéltaart overvloedig is. Maar hier' heeft- één* openbaar vermaak plaats, het welk niet veele* feefchaafdheid- van zeden vertoont,^ v'ah ntet B a wé'ife  :o "WEENEN. welk wij ih onze verftrooijingvolle hoofdftai niets weeten, en dat op gene plaats, waar het ook zij, behoorde toegelaaten te worden , of» fchoon iets van dezelfde foort, doch in het klein, eene zeer geliefkoosde uitfpanning is onder onze flagtersjongens, onder den naam van een bullengevecht, (bull-bamng~). Het is de Hetze, of le combat des anhnaux. Niet flechts het laag gemeen is het, dat hier komt, maar heeren en dames, en gemeenlijk is het een zondagavonds vermaak, als eene uitfpanning, na de Godsdienstpligten van den dag. . Indien hier, zoo als onder de Romeinen, de fterkfte en woedendfte dieren uit Afia en Afrika, in derzelver oorfpronglijke wildheid, bij ongewoons gelegenheden, in de vechtplaats losgelaaten werden , dan zou het, voor eene enkele reis, eene belangrijke vertooning uitgemaakt hebben, waar de fmerten der vechtende dieren zich konden verliezen in de nieuwheid van het gezicht; maar daar, waar een klein getal van moedlooze osfen, onder den naam van wilde Hongaarfche ftieren, en halfgemenschte beeren, worden uitgedrèeven, om door honden bij de ooren getrokken te worden, zie ik niets dan wreedheid. De woe-  WEENEN. ». woedender en zeldzaamer dieren , indien hier zoodanige zijn, zijn te veel van waarde om blootgefteld te worden; en de verwoesting^ die zij onder de honden zouden maaken, zou dit een al te kostbaar vermaak doen worden; maar de onderzoekende reiziger is dikwijls verpligt om tooneelen bijtewoonen, die hij niet begeert te zien. Ik ging derwaard, om den wilden Hier te zien. Hij kwam met groote deftigheid en bedaardheid in het perk; een goed aantal honden, ik geloof dat er niet minder dan agt of tien waren, werden op hem aangehitst ; hij bewoog zich niet, maar hield zijne plaats, met zijnen kop tegen den grond, en met zijne korte hoornen verdeedigde hij zich verwonderlijk wel, De fhüpende honden, die hem van achteren aanvielen, fchopte hij neder: — Het zou mij zeer gefpeeten hebben, zoo ik hem overmand gezien had. Hij had geene woede, niets dan grootheid in zijne oogen, Hij werd, jong zijnde, uit Polen gebragt, en is nu tam. Ook werden andere dieren uitgedreeven, maar deze alle trachtten meer, om naar hunne kuilen wedertekeeren, dan om te vechten. J^aat ons nu van tooneelen, gelijk deze, B 3 van  m WEENE N, van tooneelen der ellende, waar het lijdes van het eene gedeelte der fchepping tot het tijdverdrijf van het andere gemaakt .wordt, pns naar dat fchoon en vreedzaam deel der natuur, ik meen het plantenrijk, begeeven. De omftreekeji dezer ftad zijn niet minder rijk in de voordbrengfelen van dat rijk der natuur, dan de ftad zelve is in dat van het mineraalenrijk ; en ik denk dat de Keizerlijke tuin te Schönbrunn zelfs de Keizerlijke verzameling, die ik kort te vooren befchreeyen heb , overtreft. Deze plaats ligt Hechts een uur gaans van "Weenen, en dikwijls ging ik in den ftrengen winter des jaars 1793 derwaard, om de fchoonhcden van eene luchtftreek onder de keerkringen te genieten. Welk eene vermaaklijke tegenftelling, daar ik, van befchooten te wor-r $en door fneeuw en regen, of door vlokfneeuw op mijnen weg daarhenen overdekt te worden, terwijl de waereld der planten leevenloos , en zelfs de aarde door de fneeuw voor mijn gezicht bedekt was, in deze ftookkasfen trad, die vol geuren, en met de zeldzaamfte palmboomen verfierd waren! ik geloof, dat deze ftookkasfen de fchoon- fte  WEENEN* *2 fte in Europa zijn. Eene rij is negentig Engelfche yards (O» lanS > en van binnen dertig voet hoog; eene andere rij is bijna even zoo hoog, en meer dan honderd yards lang: een gedeelte van deze verfcrekt tot eene be« haarplaats van groene planten, en drie andere rijen van ftookkasfen, elk omtrend tachtig yards lang, doch veel laager dan de eerstgenoemde , en eindelijk twee of drie kleine huizen voor groene planten, in een van welke de planten uit de Alpen , geduurende den winter, bewaard worden, vermids de heer Boofe, de hovenier, meent, dat de winter te Weenen al te ftreng voor dezelve is. De bewooners dezer vorstlijke gebouwen zijn geenszins dezelve onwaardig; de zeldzaamfte palmboomen en heesters, die aan de keerkringen bijzonder eigen zijn, groeien hier in derzelver aangebooren grootschheid. De Corypha unbracuftfera ftrekt zijne groote bladen twaalf of veertien voeten in het rond uit; de Caryota urem klimt tot de hoogte van ze«- (c,, Drie Engelfche yards maaken vier Hollandfche ellen, dus is de lengte van de*e rij flookkasfen honderd en twintig ellen, V. B4  34 WEENEN. zestien of agttien voeten op; de cocos tiuciferia en de elaci: guinanjss wasfen met groote weligheid, en veele andere zeldzaame hees? Iers, inboorlingen derzelfde rijkbegunstigde luchtftreek, doch die niet zoo bijzonderlijk hun geboorteland aanduiden, zijn insgelijks hier in overvloed. De Chharexyhun quadran? ga/are. is vijfentwintig voeten hoog, Bignonia Leux'ixy/on, Malp'tghia glabra, en de koffijboom zestien voeten , en de Rujtzia Iuchnata, Carofmea pr'mceps & infignïs, met andere min zeldzaame, bereiken van twadf tot veertien voeten. De R/iapis flabellifortnis heeft eenen top van meer dan tien voeten hoog; de Hervandia fonora en He/e&eres apeta/a; met derzelver breede bladen, brengen oo'c hun deel toe, tot verfraaijing dezer vorstlijke verzameling. Behalven deze bemerkte ik nog een aanr tal zeldzaame heesters, onder anderen de Mo« rus mauritiana, het mannetjen en wijfjen, welke laatfte vrucht droeg, met verfcheide foorten van de Banisteria; drie foorten van de clufia, vier van de Brownea, en de Cockia in vollen bloei. Veele van deze heesters zijn fchaars te vinden in eenigen anderen kruidtuin in Europa, en de nederiger geflac'uen van,  WEENEN. *k van Pothos, Arum en Zamia verfieren, door hun zonderling voorkomen, deze verzameling. Dit is geene naamlijst der zeldzaame planten in deze uitgeftrekte bewaarplaatzen, maar alleen eene opgaaf van weinigen, die mij meest in het oog vielen, en welke ik mij het best voor den geest breng. Maar eene kleine boosaartige oneenigheid , zoo als fomtijds, zelfs pnder de beste menfchen, voorvallen kan, is oorzaak geweest, dat eene naamlijst der zeldzaamfte planten is uitgegeeven in Ba/d/ngers Magaz'm für Aertze, welk werk, gelijk de meeste, die in de Hoogduitfche taal uitgegeeven zijn, weinig bekend zijn in ons eiland. Deze is van Doótor Baumgarten , fchrijver van de Fkra L'tpfisnfis, welke, in het vijftiende nommer van dat tijdfchrift, eene verdeediging der kruidkundige inrichtingen te Weenen in het licht gegeeven heeft, welke, door eenen zich fchuilhoudenden fchrijver, ftrengelijk bc* rispt waren in het voorgaande deel van hetzelfde tijdfchrift, waar de heer Jacqu'm, met groote fcherpheid, grooter dan welligt, billijk is, behandeld wordt. Doch fchoon hij den jbeftuurder des kruidhofs van de hoogefchool B S naar"  a<5 WEENEN. naar billijkheid moge berispt hebben, fchijnt mij echter zijne berisping over den Keizerlijken tuin, en deszelfs hoofd opzichter, den heer Boofe, zeer onbillijk toe. Dat het elk eenen niet toegelaaten worde, om alleen in de ftookkasfen te gaan, of zich zeiven van takken en bladen te voorzien, is geene onnoodzaaklijke fchikking voor eenen tuin, die zqo digt bij eene der volkrijkfte fteden van Europa ligt. Maar z >o het al moeilijk zij, om toegang te verkrijgen in den tuin der Hoogefchool, zonder eene bono mano (<0, of een welgepoederd hoofd en eenen geborduurden rok, (welke echter, zoo ik denk, bij den ouden Jao qu'm, eene zeer geringe aanbeveeling zouden zijn,) daar liefde voor deze weetenfchap als de eerfte drangreden moest aangemerkt worden, is het echter zoo [niet in den tuin, die onder het opzicht van den heer Boofe is. Zijn tijd, die hem zeer ontroofd wordt door deze uitgebreide inrichting, (zijnde ook de menagerie aan zijne zorg toevertrouwd) en door het aantal vreemdüngen en lieden van aanzien, die ko- (*0 Dit Italiaanse"! fpreekwoorJ berekent eene weljjevulde haad, V.  WEENEN. 27 komen, om dezelve te befchouwen, is ten dienfte van eiken- weetenfchaplievenden mair, die bij hem wil komen, en ook deelen van planten, zoo zij kunnen gemist worden, zonder dat hij immer denkt om eene belooning voor zijne moeite te ontvangen. Hier moet men zich insgelijks te binnen brengen, dat, fchoon de tuin der Hoogefchool gefchikt werd voor de beoefening der kruidkunde, deze zulks niet was, en alleen moet befchouwd worden als een openlijke tuin, uit de openhartige wijze, op welke die beftuurd wordt. Echter zijn, tusfchen Anonymus en Doiïor Baumgarten, alle de kruidkundigen te Weenen gehekeld geworden ; want deze, welke Anonymus prijst, laakt de Doótor, mogelijk alleen om te bewijzen, dat zijne loffpraaken kwalijk geplaatst zijn. Het belangrijkfte in deze zaak is de naamlijst der zeldzaamfte planten van dezen tuin, welke de Doétor in zijn werk heeft ingelascht, om te toonen welk eene kostbaare verzameling de heer Boofe onder zijn beftuur heeft. Iets, hetwelk veel toebrengt tot het vermaak, om in deze gebouwen te wandelen, is, het gezicht van eene verfcheidenheid van ongemeene vogelen, die rondvliegen, als of zij in  %0 WEENEN. volle vrijheid waren, en het hooren ringen dier vogelen op dezelfde boomen, welke hun in hun geboorteland voedfel of fchuilplaats opleverden; hoe vermaaklijk was het, de kleine Spittacus puilartus te zien zitten op eene fchoone mhwfa in vollen bloei, en de Astri/d, buty racca en anderen van het vinkengeflacht te zien dartelen onder de groote bladen van de Hernandia fonora en de Heh&eres apetala ! De Astr 'tld is zeer talrijk, wijl die hier gebroeid heeft. Ook worden hier eenige nachtegaaien onderhouden. Deze vogelen vernielen de mieren en andere infekten, die zoo fchadelijkzijn in ftookkasfen. Insgelijks is hier eene langftaartige duif of twee van de Kaap. Daar zijn veel meer foorten van vinken en andere zeldzaame vogelen in kooien, en twee of drie aapen, doch die vastgeketend zijn. Hoe zeer mogt ik, op het gezicht van zulk eenen overvloed der fchoonfte werken der natuur , daar alles rondom mij in ijs verhooien, en met fneeuw bedekt was, niet wenfchen om overgevoerd te zijn naar die zoo zeer gezegende luchtftreeken , vanwaar zij kwamen, om hen te zien in hun geboorteland , en hunne zonnewarmte te genieten! Maar  "WEENEN. sp Maar zoo weinig hangt de vergenoeging der volken van derzelver natuurlijke begunstigingen af, niet minder dan die van bijzondere perfoonenvan de gunst of ongunst der gelukgodin, dat ik, waarfchijnlijk, walgende van het zien der menschlijke ellende, mij weldra in ons nevelig eiland terug zou wenfchen. Ik geloof, dat het was toen ik mijn affcheid van deze tuinen nam, toen de fappea der boomen in werking geraakt waren, dat ik een paar lieden ontmoette, die uit deze gebouwen kwamen, welke niet zoo zeer door famenftemmende geestneigingen, maar waarfchijnlijk door ongelijkheid van bezittingen vereenigd waren. De minnaar fcheen van een fchraal uitgemergeld geftel te zijn, maar zeer zorgvuldig, om aan zijne fchoone vergoeding te doen voor gebrek aan natuurlijke bevallig. heden, door eene buitengemeene oplettendheid. Haar tintelend oog en bloozend gelaat toonden een temperament aan, het welk haar niet zeer gefchikt maakte, om de getrouwe medegenoote van eenen afgefleeten beuzelaar te zijn. Toen zij mij voorbijgingen , hoorde ik, dat hij uitweidde over de liefdedrift van den tederen minnaar , dien zij zoo even  go WEENEN. even verhaten hadden, den doffer. Maar wat was haar andwoord ? — Bijtend tot in het keven toe! — O wreede fchoone! zijne tedere liefde dus te behandelen! Terwijl zij hem vlak in het gezicht zag: — „ Ik hou niet van doffers, die niets dom dan kirren" Digt bij de voornaamfte ftookkas is een fr.uk grond voor de Noordamerikaanfche planten; in het midden is eene kom met verfcheide waterplanten, en de Apnogelon distachion, eene plant van de Kaap, is ééne van dezelve. Deze winter (1793) was zeer geftreng , en de koude was zelfs tot zeventien graaden onder o op den Thermometer van Reaumur; zoodat de tak van den Donau, die onder de wallen dezer ftad doorloopt, zodanig bevroozen was, dat men over denzelven gaan kon, als of het een rijweg ware. De kom bleef niet verfchoond, en ik denk dat het ijs in dezelve zal gebleeven zijn tot in het begin van Maart. Ik deed eene wandeling naar deze plaats op den vierden April, en toen vond ik deze plant in de bloem, en omftreeks denzelfden tijd was eene andere van de eigen foort in bloei in_de ftookkas. Eert  WEENEN. Si Een ander gedeelte van den tuin levert groenten op voor de tafel van het hof. Aan den tuin is eene diergaarde, met drie of vier kameelen; zij hebben tweemaal jongen voordgebragt, doch deze ftorven kort na de geboorte', twee zeer fraaie Zebras of Kaapfche ezels, een hengst en eene merrie; een Quagga, de antelope uit Barbarijen, de kaukaüfche geit, twee ftekelverkens, de wezel uit Brafilien, de langneuzige cavy, en verfcheide aapen en meerkatten. Onder de vogelen bemerkte ik den fcruisvogel, en de gekuifde kurasfou>, de kroonduif, verfcheide foorten van fteltenloopers, als de kraanvogel uit Numidia, de gemeene kraanvogel, de witte ojevaar, de zwarte ojevaar, de nachtreiger, de gemeene reiger, de kleine witte reiger, en de roerdomp; ver fcheide foorten van papegaaien, onder welke de roode en blaauwe makkaauwen waren, en de groote roodgekuifde kakatou; verfcheide arenden en gieren, twee of drie groote hoornuilen, de kleine grakle, en menigerlei foor ten van wa- ftf") Deze zijn de fchoone vogels, die hier te fonds Indiaanlche raaven genoemd worden. V.  ga WEEN E N. watervogels. Dit alles behoort tot hef Keizerlijk zomerverblijf Schönbrunn, doch het is meer voor het publiek, dan voor den Keizer, daar het voor de nieuwsgierigen ten allen tijde openftaa.t en in het bijzonder des zondags, voor het gemeene volk. Het ftaat onder de beftuuring van den heer Boofe, die> geduurende zijn verblijf aan de Kaap, en in Amerika, een groot deel -van hetzelve verzamelde , het welk hij medebragt. Het fchijnt dat hij , zoo wel met opzicht tot zijnen meester, als tot het publiek, zijnen post met groote vlijt en naauwkeurigheid vervult , hij is bijzonder gedienftig voor vreemdlingen, en fpreekt drie of vier leevende taaien. Ik ben, gelijk andere reizigers , aan hem veele beleefdheden, en verfcheide ft ukken van zeldzaame planten, verfchuldigd. Hij heeft omtrend twintig lieden onder zich. Nu is weder een andere hovenier aan de Kaap, die van tijd tot tijd verfche planten overzendt. Hij ftaat eerlang terug te komen, met hef. gene hij opgedaan heeft. Vervuld met dankbaarheid , moet ik de naa-' men van hun, aan welke wij deze prachtige inrichting verfchuldigd zijn, opnoemen: Franciseus I. als ftichter, dien wij het Keizerlijk Mu- f<-  ■Wee n e ft & fsum te danken hebben ; eh~'Therefsa, Jofèph II. en de tegenwoordige Keizer, die hetzelve önderfchraagd en vergroot hebben* • Onder de regeering van jfofeph werd een der fc-hoonfte ftookkkasfen gebouwd ,' en de hovenier, die zich nu aan de Kaap bevindt, uitgez nden; en ik heb het genoegen, om aan de beminnaaren der Natuurlijke Hiftorie te berichten , dat, toen de thands regeerende Keizef, in een gefprek met den hovenier i vernoomen had, dat de planten te digt op elkandereii ftonden, hij eenen wenk gaf, dat têrftond eene' andere ftookkas moest gebouwd worden , niettegenftaande den tcgenwoordigen oorlog. Het is op zijne uitdrukkelijke begeerte , dat Doctor Host, een zeer geleerd en ijverig kruidkenner, en fchrijver5 van \erfchetde ftukken in de CoUeclanea van den heer jfacquin , in de laatstverloopen jaaren eenen kleinen tuin heefc aangelegd > voor de planten uit zijne erflanden. De Doftor heeft eene féhatbaare verzamelinovan alpenplanten, uit de Karinthifche, btiermarkfche en andere alpen;, hij overdekt die in den winter met een weinig mos, het welk hij bevindt zeer wel voldoende te zijn. Ik bezag den kruidtuin der Hoogefchool alleenlijk in den winter. Daar zijn twee of ï. £> e e t. C dris  24 W E E N E N« drie andere tuinen, die waardig zijn dat meii die bezoeke, maar deze tijd was het jaargetijde niet, om de voordbrengfelen van Flor* te zien. l Nieuwskraamers zijn hier niet zonder toeJoop , Weenen is vruchtbaar in koffij huizen , en deze alle hebben billardtafeh en nieuwspapieren. TWÊE4  35 TWEEDE HOOFDDEEL. REIS VAN WEENEN NAAR oedinb (jrg —MIJN VAN STEEN KOOLEN — de GRAAF SZECHhNY — DE.PRINS ESTERHAZV — HET REIZEN IN HONGARIJEN DE GRAAF FESTITICH DE .STEDEN RAAB DOTIS ■— KOMORRA. Daar de ondervinding mij geleerd heeft, hoe veel wij, door gebrek aan tijd, onverricht moeten laaten , niet alleen in de gewoone bezigheden van het leeven, maar ook even zoo zeer in reistochten, van dien aart als deze, welke ik nu gereed ftond te onderneemen, wachtte ik met ongeduld te Weenen op goed weder, en het kon alleen voorzichtig zijn^ met goed weder te reizen in een land, het welk, volgends de geruchten, die te Weenen liepen, weinig beter dan in eenen natuurlijken flaat was, en wiens inwooners half wild waren; en het weder was tot hiertoe, federt het ophouden van de vorst, altijd koud en nevelachtig geweest. Indedaad, het karakter C g yai|  3$ REIS van WEENEN. van dit volk werd door fommigen als zoo woest afgefchetst, dat veelen, die minder dan ik aan het reizen gewoon waren, hunnen voorgenoomèn tocht geheel zouden hebben laaten vaaren; en ikzelf, indien ik niet geleerd had, van volksberichten wat aftedoen, zou dien bezwaarlijk gewaagd hebben, zonder een baiatllon granadiers tot mijne befcherming te hebben. . Ik moest mij zeiven gelukkig achten , zoo ik leevend terug kwam. Nochtans, na dat ik met eenige Hongaaren kennis gemaakt had, welke mij met brieven van aanbeveeling voorzagen, bevond ik, dat deze berichten hunnen oorfprong uit eenen volkshaat hadden, en op den vijfden Mei, fchoon het weder, naar de luchtftreek en het jaargetijde , niet fchoon was, maakte ik een begin van mijne reis, verzeld door eenen knecht, die verfcheide jaaren in Hongarijen gewoond had, en de onderfcheiden taaien fprak, die daar in gebruik zijn; het Hongaarsch, Hoogduitsch, Wallachisch en verfchillende tongvallen van het Slavonisch. Na dat ik mijnen mantelzak met den postwagen naar Oedinburg had vooruitgezonden, ging ik te voet op reis, om het land op mijn gemak te kunnen bezien, en alles optezameien, wat ik mogt aantreffen, het zü  naar komorra; 3v xij delfftoffen, planten of infekten; want tot hier toe had ik naauwlijks eenen enkelen uit» ftap buiten de ftad gedaan. De landftreek, welke ik doorreisde, was vermaaklijk. Dikwijls had ik een gezicht van den Donau aan mijne linkehand, en op eenen niet grooten afftand ter rechtezijde rees eene rij van heuvelen, die bijna noord- en zuidwaard liep, en naar het noorden in hoogte toenam, aan den voet van welke verfcheide dorpen verfpreid lagen; doch hier zag ik noch het kleine landverblijf van den uitgefcheiden handelaar, noch het prachtiger buitengoed of lusthuis dier genen, die van hooger aanzien zijn. Eenige bergen , die achteraan liggen , waren met fneeuw bedekt. Hier is de fneeuwberg (fchneeberg) die zoo rijk in alpenplanten is. Het koud weder fcheen den groei vertraagd te hebben. De zomergraanen waren naauwlijks door het aardrijk heengebrooken , maar de wintergraanen waren omtrend eene halve yard hoog, en beloofden eene vergoeding voor den arbeid des landmans. Waar de ploeg aan het werk was, gebruikte men eene zonder kouter; de grond was ligt, en de akkers waren plat en breed. De Hyacimhas botryoiC 3 des  3* REIS van WEENEN des groeide, aan de oevers langs den wegkant, met de veelbïadige ranonkel in menigte, doch de waterranonkel had nog niet gewaagd te bloeien. De wilde kastanjeboom ftond insgelijks in bloesfem. Ik hoorde het gekwaak van de groote kikvorsch, en zag eenige weinige veranderende kikvorfchen; zij zijn beide zeer gemeen oraftreeks Weenen, Veele fterm nigra fchuimden over de moerasfen, toen ik tegen den avond voorbijging. Ik zag twee of drie nachtzwaluwen, en gekuifde kraaien, en bontekraaien in groote menigte. Wijl ik eerst in den namiddag de reis aannam, bereikte ik Hechts een dorp, Oberrechsdorf genaamd, waar ik , juist zoo als ik verwachtte, een zeer Hecht onthaal aantrof. Al wat ik deed, om den waard te beweegen tot het geeven van fchoone bedlakens, was vergeefs; hij zeide, dat hij niet altijd fchoon bedlinnen geeven kon. Ik wreekte m;j, en Hiep in mijne laarzen. Des morgens ging ik over. de Leitha, en trad in Hongarijen. Te Wimpasfing is het Hongaarsch Tolhuis. Wijl kort, te vooren door de Oostenrijkfche regeering een bevel was afgekondigd, het Welk aan eiken Franschman verbood, in de afgelegen gewesten zijn verblijf te houden, of  USAAx KOMOR.RA. 3$ of zelfs verder dan op eenen zekeren aftand van de hoofdftad te gaan, verwachtte ik dat men mij zou doorzoeken, echter ging ik onaangevraagd door. De Oostenrijkfche regeering was zeer zorgvuldig , om voortekomen, dat de Franfche grondbeginfelen en begrippen in de landftreeken verfpreid werden. In de hoofdftad werden de Franfche afgezont deren te gemaklijker bewaakt, en daar, indien men oordeelen mogt uit de algemeene verontwaardiging van allerlei ftanden, (een klein aantal gewaande wijsgeeren uitgèzonderd) op de tijding van den moord van Lodewyk XVI* hadden zij weinig hoop , dat het hun zoude gelukken. Toen dit ommenschhjk bedrijf werd bekend gemaakt, werden veelen der Franfchen, die hier woor.en, denkelijk menig een, die van geheel verfchillende begrippen was mishandeld; zij durfden zich naauwlijks vertoonen; eenige opentafelhoudèrs en herbergiers wilden geenen Franschman in hunne huizen laaten komen. De Franfche taal, die hier zoo algemeen was, werd verfchooven. Deze blijken van afkeuring waren Hechts voor penen korten tijd, fchoon de afkeuring zelve nog bleef, en zoo als ik hoop altijd blijven zal. C 4 Welk  *o REIS tan WEENE.N V1. elk een felle flag voor de vrijheid is de -Franfche omwenteling! Zoo 'geen .middenweg kan plaats vinden, tusfehen de Franfche bandeloosheid en het alleronbeperktst despoikk beftuur in Europa, welk .oprecht en gevoelig mensch zal dan aarfelen, om aan het laatfte de voorkeur tegeeven, en in ftilte zijne ketenen tc draagen? Welk een voorbeeld voor dwingelandenom zich, voor hun eigen belang , ftaande te houden tegen een volk, dat büiijic in epitand is! - Lijd dan alleen, Vrankrjjk, en leef, eener gemaatigde regeering pnWT.rdig, altijd ondir de beroeringen van daQtötW'Èfa .regeeringloosheid,. of ge veel de hecrschzuchtigheid van een_ onbeperkt oppergezag;, terwijl' de overige, fuaten van Europa vreedzaam leeven onder hunne onderfcheiden regeeringen., en ftil de. verbetering van hunnen toehand afwachten (a). .. Zoo dra men in Hongarijen komt, wordt de grond meer ongelijk. Het land is wel ber bouwd: heus voornaamelijk koornland, en eenige weiden, deszelfs zagtrijzende hoogten maa•tetiv jj;->9il re . - >• -i'tfi nsv ttïMM : (a~) Men hr.yde, hij het hezen van dezen volzin, in ket apg, dat Mer een Engehch.t.qn naar zijne grondbe. gkfekn f,reek( V.  naar KOMORRA,. 41 ken het gefchikt voor den wijnftok, welke op de af hellingen , die voor de zon bloot liggen, geplant wordt. In de wijngaarden fcheen de arbeidsman ten achteren te zijn; weinigen Hechts hadden de ftaaken ingeflagen, dié den wijnftok onder zijnen herfstlast'moesten fchraagen. Tot dat einde gebruikt men den lorkenboom , om zijne duurzaamheid; want die ftaaJcen worden den geheelcn winter in de buitenlucht gelaaten, doch zij zijn minder kostbaar dan onze hopftokken. Tusfehen de wijnftokken ftaan een groot aantal rechtopgaande perzikkenboomen, die in vollen bloei ftonden; zij zijn behaagelijker voor het gezicht, dan hunne vrucht voor den fmaak is, die zeer weinig lekkerheid heeft, en onder den naam van wijngaardperzikken verkocht wordt. Aan den voet van eene kleine rij heuvelen j twee of drie Evgelfcke mijlen ter linkezijde van den weg naar üedinburg, ligt Eifenftad, waar de tegenwoordige Prins Esterhazy meestal zijn verblijf houdt. Tegen den avond bereikte ik Oedinburg , lik ontmoette verfcheide karren met gevogelte, die naar de.markt te Weenen gingen, en twee of drie talrijke partijen bedevaartgangers, beftaande uit mannen, vrouwen en kinderen , gaande naar Si, Maria C 5 van  4* REIS van WEENEN van Zeil in Stiermark. Welk eene vergunning zij door dezen tocht verkrijgen, is mij onbekend; doch ik hoop, geen ontflag van het waarneemen der zedelijke pligten: zoo het alleen is van penitentiën en kerkplegtigheden, dan is het eene bloote verwisfeling van de eene beuzeling voor de andere. Maar hoe groot is het ongeluk, zoo deze reistocht vrijheid geeft, om ééne enkele menschlievende en vriendfchappelijke daad te verwaarloozen! Op fommige plaatzen was de weg aangevuld met gneifs, en den vasten oorfpronglijken kalkfleen; doch dat gene, het welk het algemeenfie in gebruik fcheen te zijn, was eene foort van breccïa, famengefleld uit Hukken van vette quartz, hier en daar gemengd niet Hukken van fchelpen, famengevoegd door de gemeene Tophus. Ik denk, dat dit tot op eenen grooten afftand voordgaat, wijk ik eenige brokken uit fleengroeven, naar den kant van het Neufidler meir, gezien heb, van het zelfde foort, met geheele vischfchelpen. Oedinburg is oud, en onregelmaatig gebouwd, doch de plaats bevat, met derzelver voorfleden, verfcheide tamelijk goede huizen; vermids zij tot een winterverblijf van veelen der  naar KOMORRAr ^5 der nabuurige edellieden ftrekt. Men begroot haare bevolking op omtrent twaalfduizend zielen, en zij moet eenen aanzienlijken koophandel drijven , wijl de heer Korabinsky den jaariijkfchen verkoop van rundvee aldaar begroot op veertigduizend ftuks , en honderd envijftigduizend zwijnen. Hij zegt : dat in het jaar 1781 aldaar drieëntwintig honderd centenaars honig verkocht werden, en in 1782 bedroeg de vertiering van derzelver eigen wijn, die meestal naar Silefiën gezonden wordt, agtëntwintig duizend ponden fterlings De vermaardheid van dezen wijn, die, naar mijnen fmaak, flechts draageiijk is , gaf aanleiding tot eene zonderlinge misvatting. Toen ik door Bohemen reisde, zag ik, op eene lijst van wijnen, die te koop werden aangebooden , welke men buiten voor eene wijnkelder gehangen had, Edinburg als de groeiplaats van eenen derzelve: dit verraste mij zeer; want offchoon ik wist, dat Schotland door zijne heken bekend was, had ik echter nooit, van (3) Dit bedraagt, naar onze munt, het pond flerl. tegen twaalf gulden gerekend, eens fo:r. van driehmderd en zesendertigdi/izend Guldens, V.  Ül REIS van WEENEN van deszelfs wijn gehoord. Ik kwam: dus in het vermoeden, dat dit windmaakerij ware; doch om eene dooling voortekomen, ftapte ik van mijn paard, en onderzocht dit, en toen vernam ik, dat het een Hongaarfche wijn ware. Op deze wijze wordt de naam der ftad fomwijlen gefchreeven, doch meer gewoonlijk Oedinburg, en dan is de woordgronding uit de Hoogduitfche taaf ontleend, en die beteekent de eenzaame , woeste of verhaten ftad . welke naam voor veele eeuwen aan dezelve gegeeven werd, na dat zj door het leger van den eenen of anderen buitenlandfchen vorst .was verwoest geworden. Een brief van aanbeveeling bezorgde mij de kennis met den graaf Szechiny, die mij op eene zeer vriendlij ke en beleefde wijze ontving. Ik had in zijn huisgezin gelegenheid, om optemerken, welke goede taalkenners de' Hongaaren zijn. Zijn zoon, een fchoone aankomeling, omtrend tien jaaren oud, fprak de Hongaarfche, Hoogduitfche, Latijnfche, Franfche en Italiaanfche taaien redelijk naauwkeurig en vloeiend, en ik geloof ook, eenigzins, de Kroatifche. Na dat ik met den graaf het middagmaal gehouden had, verzelde ik hem raar Zinkendorf, het welk een van zijne land-  naar. KO MORRA, 45 landgoederen is, omtrend drie of vier mijlen van de ftad, om iets van de Hongaarfche huishoudkunde en het landleeven te zien. Het landgoed is zeer aanzienlijk, doch het huis grootendeels ver/allen. Hij liet mij eene talrijke verzameling van boeken en landkaarten zien, en eene zeer kostbaare verzameling van Hongaarfche munten. Schoon hij zijne gemaalin en kinderen in de ftad gelaaten had, en daar, behalven ik, geene vreemden waren, maakten wij nochtans, toen wij aan het avondeeten gingen zitten, het welk en familie was, eene vrij groote partij uit; deze waren de heeren van zijne huishouding. Elk had zijnen bijzonderen tijtel; een derzelve, die den voorrang fcheen te hebben, was, zoo ik hec wel heb, zijn advokaat; de anderen waren fecretarisfen, opzieners, en zoo voords. Den volgenden dag, aanftonds na het ontbijt , deeden wij een tochtjen te paard, om het paleis van den vorst Esterhazy te zien, die de rijkfte edelman in Hongarijen is. Wijl deze vorst nu gemeenlijk te Eifenüadt zijn verblijf houdt, wordt dit landgoed niet in de beste orden onderhouden, doch niets zou het tot eene aangenaame verblijfplaats kunnen maaken, daar het iu eene vlakte ligt, digt bij het muc  4*5 REIS van WEÊNÈN moerasfigfte gedeelte van het Neufidler meif. Het paleis is groot, en wel opgefierd, doch het grootfte deel der huisfïeraaden is naar Eifenftadt overgebragt, toe groot verdriet van den huisbewaarder, die op eenen droevigen toon klaagde, vooral toen hij ons het porcelein toonde, dat hij wel ras niets zou overhouden, niets om naar te zien! - Dus waren de klagten van eenen getrouwen knecht, want zonder twijfel werd hij even zoo goed betaald , als of alles nog daar ware. Hij was een oud foldaat; of hij lauwerbladen gewonnen had, weet ik niet, maar hij had wonden . bekomen. Men vertoonde mij een lang vertrek, onder den naam eener gallerij voor fchUderftukken j het gene daar voorhanden was, was ongemeen Hecht. Achter het huis is een bosch, dat aartig aangelegd is, met eenige zeer nette Chineefche zomerhuisjens. Het toonecl h klein, maar zeer prachtig. De roorige vorst waa een zeer groot liefhebber van tooneelvertooningen, en hield eene bende fpeefem, maar de tegenwoordige houdt die niet. Zijne hoofdneiging is het fchieten, de Jaadgfte die hij hebben kon voor zijne Mbuuren, °en die hem de ongeneegenheid van veelen der na- buu-  naar KOMORRA. 41 buurige edellieden toebrengt. In Hongarijeu heeft elk edelman het recht, om op het land* goed van eenen anderen, zonder deszelfs verlof, te gaan fchieten, doch elk mag een gedeelte van zijne landerijen afzonderen, geheel en alleen voor zijn eigen gebruik, waar het dan ongeoorloofd is te jaagen. Men befchuldlgt hem, dat hij eene grooter uitgeftrektheid zijner eigendommen, dan gewoonlijk is, tot zijn eigen gebruik afzondert. De inkomften van dezen vorst zijn zeer groot. Zij worden gemeenlijk begroot op tachtig of negentig duizend ponden fterlings, doch in het jaar 1793, hetwelk een buitengewoon voordeelig jaar was, beliepen zij een millioen en zeventigduizend vijfhonderd en drieënzeventig florijnen, hetwelk ten naasten bij eenhonderden zevenduizend en zevenenvijftig ponden fterlings is (»• Ik kreeg dit bericht door geloofwaardige lieden, en zijne regie, of alle zijne uitgaaven voor zijne opzichters, dienstboden, enz. in zijne drieëndertig landgoederen, bedroegen zesendertigduizend zevenhonderd en (O Het pand fterl. tegen twaalf Guldens gerekend, maakt dit naar onze munt een millioen, vier en tachtig duizend zes honderd en vier en tachtig Guldens uit. v*  4.S RÉIS van WKENEN en vijfenveertig ponden fterlings. Vandaaf' keerden wij terug, en hielden het middagmaal bij eenen der ambtenaaren van den graave; en vandaar, langs de zijde van het meir, door Wolfe, waar een koud levergeneezend water is, het welk heet gemaakt, en tot balden gebruikt wordt, naar üedinburg. Langs de zijde des meirs, wees men mij eenige van de kelders, in welke de Oedinburgfche wijn bewaard wordt. Zij zijn diep uitgegraaven in de holen der heuvelen, op welke de wijnftokken groeien* Vijf of zes mijlen ten zuidwesten van de ftad, is eene mijn van fteenkoolen tusfehen de heuvelen, Twaalf werklieden zijn in dezelve bezig, doch zij is nog maar weinig jaaren bewerkt geworden; honderd ponden gewigt kosten aan de mijn vijf ftuivers, Eene koolmijn, zoo digt bij eene groote volkrijke ftad, zoo als Weenen is, beaoorde als een fchac aangezien te worden; doch hier, gelijk op geheel het vaste land, is zulk een ifcerk vooroordeel tegen derzelver gebruik, (want men .fchrijft onze teeringen, droefgeestige gefteld-heid, en felo de fes, in het algemeen aan dezelve toe.) dat die alleen in eenige werkhuiZen gebruikt worden. Zij zijn verzeld met eenen  naar KOMORRA. 49 eenen zagten zandfteen en klei, doch alle de nabuufige rocfen, die ik kon onderzoeken, zijn van dubbel famengevoegde mecaceous fhhtus. Wijl Oedirtburg niets bezit, dat aanmerkenswaardig is, begon ik onderzoek te doen naar de middelen, om mijne reis naar Raab voordtezetten, zijnde dit de naaste ftad, die ik voorhad op mijne reis naar Buda te bezoeken; en was zeer verrast en ontevrede, op het verneemen, dat daar geene bijzondere noch openbaare middelen tot vervoering waren, zijnde deze weg geen postweg. Doch de graaf trok mij welras uit deze verlegenheid, door mij een voorfpan te bezorgen Dit is een bevel der ftads regenten aan de richters der boeren, om den perfoon, die zulk een bevel verkrijgt, van paarden të voorzien, om hem naar de naastbijliggendè wisfelplaats te vervoeren, welke gemeenlijk een afftand van vijftien tot twintig Engelfche mijlen is , voor het welk vijftien kreutzers > dat is omtrend zes Engelfche ftuivers, voor' elk paard betaald wordt. Somtijds vergunt men, om alleen met twee paarden te reizen; doch gemeenlijk moet men vier paarden hebben , het welk nochtans zeer goedkoop is I. deel. D zinv  go 'REIS van WEENEN zijnde Hechts twee fcheliingen voor vijftien of twintig mijlen. Het is eene gunst, en behoorde eigenlijk alleen vergund te worden aan de militairen, en aan dezulken , die ten dienste van het publiek reizen; doch in de afgelegene gedeelten van Hongarijen is het de gemeenfte wijze reizen, en, benalven in bijzondere gedeelten des jaars, is het niet zeer tot bezwaar, vermids het een driedubbel loon Is van het dagwerk van eenen boer met twee paarden, zoo als dat m het urbarium is vastgefteld, welke is twintig kreutzers, zijnde omtrend agt ftuivers, en als hij, zoo als hij gewoonlijk doet, vier paarden brengt, om het werk voor dezelve te ligter te maaken, wordt echter zijn •dagwerk maar op twintig kreutzers gefteld. Jk nam affcheid van mijnen vriend Szeclü«y, die, na dat hij verfcheide hooge ambten bekleed had, als plaatsbekleeder bij de ban van Kroatien, en ambasfadeur wegens de ftaaten van het koningrijk Hongarijen aan den Koning van Napels, bij gelegenheid dat hij Hongarijen bezocht, door weiken hij tot ridder der orde van den heiligen Januarius verheven werd, de loopbaan der openbaare eerambten verlaaten heek, om zijn landgoed aantebouwen, en zij-  kaar KOMORRA. 51 zijnen tijd in letterkundige bezigheden doortebrengen. Hij heeft een bezoek gegeeven aan ons eiland, en voedt een zeer gunstig denkbeeld van ons. Mijn rijtuig kwam des morgens, een boeren hooiwagen met vier wielen, en een paar" kleine magere paarden. Dit is zulk een verachtelijk voertuig niet, als de Engelfche leezer zich verbeelden zal. In Hongarijen ziet men dikwijls welgekleede menfchen op dezê wijze reizen; en voor mij, die in Zweden, Denemarken * en het noordlijk gedeelte van Duitschland gereisd had, waar open rij tuigen ^ ten naasten bij gelijk deze, maar netter bewerkt, in algemeen gebruik zijn, was dit niets iiieuws. Maar zoo dit in Engeland geweest ware, dan zou het gemeenfte denkbeeld geweest •zijn, dat ik een misdaadige ware, die naar dë gevangenis gebragt werd, en dat mijn knecht,die' mijn fchietgeweer hield, en mijnen fabel droeg, de bewaarder ware. Na dat ik drie of vier uureri .op eenen hollenden draf voordgerëisd was $ kwam ik in het dorp j waar ik van paarden moest verwisfelen. Vermids in deze plaatzen geehë herbergen zijn, is het de gewoonte, om voöf het huis van dert richter ftiltehouden, en herrf D 2 hët  52 REIS van WEENEN het voorfpanbevel te toonen, en hij is dan verpligt om zelf henen te gaan, of zijnen afgevaardigden te zenden, naar den boer, wiens beurt het is om dienst te doen. Indien het ge-zal wil, dat hij verre afwoont, en de paarden in de weide zijn, dan wordt men dikwijls een uur of twee opgehouden, en zelfs langer, voer dat men die krijgen kan; want de paarden worden nooit in gereedheid gehouden, zonder voorafgaande kennisgeeving, zoo als in Zweden gefchiedt, waar geene andere postpaarden, dan die der boeren zijn. De richters zijn flechts gemeene boeren, zij hebben alleen gezag over de andere boeren, en worden derhalven jud/ces plebe'n genoemd. Somtijds worden zij aangefeld door den heer van het dorp , fonr.ijds door de boeren zelve verkooren, en fomtijds door de famenwerkende verkiezing der boeren en hunnen landheer; dit zijn plaatslijke verfcheidenheden , welke door de gewoonte ingefteld zijn. Zij hebben geene vaste bezolding, maar genieten eenige fooitjens, en zij toonen zich zeer dankbaar voor twee of drie Huivers, als een klein gefchenk, hetwelk hun gewoonlijk door de reizigers gegeeven wordt, als zij veel  naar KOMORRA, 53 veel fpoed gemaakt hebben om paarden aan hem te bezorgen, en zij worden zoo weinig geacht, dat zij gevaar loopen om afgerost te worden, voornaamelijk door de militairen, als zij hun best niet doen. Zij worden zeer ligt onderkend, doordien zij eenen Hok in de hand hebben; het gewoon'fte, meestbeteekenende, en nuttigfte kenmerk van gezag onder een onbefchaafd volk. De naaste plaats, waar ik van paarden verwisfelde, was Michlos, een groot welbebouwd dorp. Wijl deze dag een feestdag was, kreeg ik een redelijk goed middagmaal in de herberg, en vermids mijne paarden nog niet gekomen waren , wandelde ik daarna het dorp eens rond. De landlieden waren op hun best gekleed. Ik ken geene wijze van kleeding, die voor eenen man voegelijker ftaat, dan de Hongarifche - een lange broek, een korte buis of jacht met randen van bontwerk, en korte laarzen met Ipooren. Maar zoo is de kleeding van het landvolk niet; deze draagen gemeenlijk eene lange graauwe linnen broek, met laarzen, of anders eene foort van voetzooien, en een kort hemd, dat alleen het bovendeel des lighaams bedekt, en eenen wijden rok, die van fchaapenvellen gemaakt is, en los over de fchouderen D 3 hangt.  |4 REIS vam WEENEN hangt. De kleeding der vrouwen is veelal gelijk aan die der Diütfche vrouwen, en ftaat niet wel. Terwijl ik naar mijne paarden wachtte, werd ik door een nieuw tijdverdrijf vermaakt. De uitfpanningen der fatfoenlijke lieden worden ligtlijk uit vreemde landen ingevoerd, en, door de grilligheid der zulken, die den toon geeven, weder afgefchaftj maar de tijdkortingen van het gemeene volk blijven eeuwen lang zonder verandering, en dienen menigmaal, even als de kleeding, die zij draagen, of de huislijke bedrijven, die zij oefenen, om hunnen oorfprong aantewijzen, en in dit opzicht verdienen zij aangemerkt të worden. Dertig of veertig meestal volwasfen meis* jens , werden in twee rijen geplaatst, tegenover eikanderen, en op eenen afftand van twaalf of vijftien yards. De meisjens van elke partij hielden eikanderen bij de hand, en zwaaiden op deze wijze haare armen op een langzaam klinkend lied; van tijd tot tijd verwisfelden zij haare plaatzen, gaande de meis-i Jens van de eene partij onder door de armen van die der andere, welke haar eenen hartlijken ftoot op den rug gaven, als zij onder doorgingen, De liederen waren vraagen en and.  naar KOMORRA. SS and woorden, betreffende zulke dingen, bij welke de landbewooners belang hebben. Bij voorbeeld, de eene partij vroeg aan de andere : wat zij boven alles wenschten, en wat haar genoegen zou kunnen geeven ? Het andwoord was: een fchoone tuin, wel voorzien van vruchten, eene goede landwooning met veel vee, en een jonge en getrouwe echtgenoot. Het kwam mij voor, fchoon ik mijne gewoone maat wijn gedronken had, die, daar hij in de koude verwarmt, even als de jongheid, iemand minder geffreng doet zijn in het beoordeelen van vrouwlijke fchoonlieid, dat alle deze meisjens weinig bekoorlijkheid hadden, en haare kleeding was niet bevallig. Het hair was aan de zijden in vlechten geftrengeld, en aan het achterhair gebragt, hetwelk van achteren insgelijks gevlochten was, even als bij de Zwitferfche meisjens. De hals werd door eenen witten halsdoek bedekt, en een lijfftuk en rok van verfcheide kleuren , met een wit voorfchot, maakten het overige haarer kleeding uit. De rok was kort, op dat men haare laarzen van geel leder des te beter zou kunnen zien, die met laage ijzeren hialen zijn, Deze laatlle zijn van veel nut in het dansfen, gelijk de D 4 ïpoo-  g6 REIS van V/EENEN. fpooren der mannen, om een geraas te maaken. Na dat ik omtrend twee uuren gewacht had, kwamen mijne paarden, welke mij overvoerden naar Pogyoilo, waar ik weder van paarden verwisfelde; doch de avond viel, voor dat ik kon vertrekken , en zoodra het donker werd, bevond ik, dat mijn jonge voerman een hemerops ware, daar hij veeleer een nyctakps had behooren te zijn. Eerst verliet hij den rijweg, en raakte in een veld, waarvan ik niets zeide, daar ik meende dat hij eene korte affnijding van den weg wilde doen, tot dat hij tegen eene tuinhaag aanreed, van welke hij een gedeelte wegfcheurde, En naauwlijks was hij op den weg teruggekomen, of hij raakte weder van denzelven af, en eindelijk op eenen oever ; hier begon hij te fchreeuwen, en in het rond te tasten, als of het ftikdonker geweest ware. Ik had het ongeluk dat ik al te wel zag, dat ik alle zijne verkeerdheden bemerkte. Eindelijk deed ik de leidfels door mijnen knecht aanvatten; en ik kwam, omtrent ten negen uuren, behouden te Egget, het landverblijf van den graave Ignatius Fe:titich, aan welken ik eenen brief van aanbe- vee-  maar KOMORRA. 57 veeling had van den graave Szcch'my, en die mij op de beleefdfte en vriendlijkfte wijze ontving. Het land, hetwelk ik op dezen dag doorreisde , was vlak, telkens afwisfelende met koorn- en weilanden, en bosfchaadjen. Ik was zoo zeer met mijnen gastheer ingenoomen, dat ik drie dagen bij hem doorbragt, om iets meer van de Hongaarfche landhuishoudkunde te zien. Hij liet, even als veele anderen zijner landslieden, zijne knevels groeien onder de regeering van Jofeph II. en was een van de ftoutfte tegenftreevers zijner despotieke bevelen, van welke fommige zeer drukkend waren voor de eigenaars, die veele landerijen bezaten. Hij houdt meestal zijn verblijf op zijn landgoed, en befteedt zijnen tijd in de landhuishoudkunde. Zijn dorp is zeer net; de wooningen der boeren zijn op éénen en denzelfden trant gebouwd, zij worden zeer wel onderhouden, en maaken eene zeer breede en lange ftraat uit, Zij zijn famengelteld uit wanden van leem, en rieten daken, tot welke de arundo phragmites veelal gebruikt wordt. Deze wanden zijn echter zeer warm en duurzaam, en fchoon zij, in den eigenlijken zin dier benaaming, geringheid en armoede aan^ D 5 du>-  REIS vas WEENEN duiden, zijn zij zeer verkiezelijk voor laaggebouwde huizen, zoo als die der landbewooners. Zij zijn gemaakt uit dezelfde bouwitoffen, welke de natuur aan de zwaluw leerde tot haar nest te kiezen, en uit welke zij haare vaste woonplaats bouwt j die eene foort van klei is, en insgelijks bij de Duitfchers, onder den naam van hmt veel in gebruik is tot het bouwen hunner huizen ; onder deze ftof is ftroo vermengd. Naderhand worden zij overgewit. Eenigen zijner boeren bezitten groote kudden fchaapen, Hij heeft zijne eigen kudde, of een groot gedeelte van dezelve, ten getale van elfhonderd, aan eer.en dier boeren verhuurd, op de volgende voorwaarden: voor elk fchaap ontvangt hij jaarlijks ééne gulden en een gros, zijnde omtrend zesentwintig Huivers,en driehonderd ponden boter voor het geheel, en weeklijks twee fchaapen of lammeren voor zijne tafel. Den landman geeft hij het recht der weide voor dezelve, daar deze, bij het eindigen der overeenkomst, hem hetzelfde getal fchaapen terug moet leveren. Het beftuur van een landgoed, in een gewest, waar het gkbae adfcriptio plaats heeft, en waar de huuren der landerijen betaald worden  naar K O MO RA. $9 den in perfoonlijke diensten, en de voordbrengfelen des aardrijks, is zeer verfchillend van, en veel moeilijker, dan een zoodanig beftuuria een land, waar zij, die den grond bebouwen, vrij zijn, en waar ailes in geld opgebragt wordt. Dit is hier het geval niet, en het beftuur, van een landgoed in Hongarijen is bijna even zoo moeilijk, als het onderhouden van eene fabriek. Want de eerste wijze maakt een aantal van opzichters, gezaghebbers, enz. hoodzaaklijk, en door de wet moet eene groote magt in de handen der landbezitters gefteld worden over hunne boeren, uit welke, en menigmaal niet zonder grond, klagten der boeren ontftaan tegen de onderdrukking en knevelarij hunner landheeren, en de klagten van deze over de traagheid, luiheid en oneerlijkheid van het boerenvolk; doch deze is de toeftand, in welken het mij voorkomt, dat* fchier elk deel van Europa geweest is of nog is, — het is de kinderlijke ftaat der maatfchappij. — Op eene jagtpartij, welke wij langs een meir op dit landgoed hielden , fchooten wij, onder andere watervogels, een fterna cine- reê  öb REIS van WEENEN rea (i) die hier een zeer gemeene vogel is. Zij fchuimen over het meir, even als de zwaluwen, in groot aantal. Ik fneed hem open, en vond zijne maag vol infekten; eenige 27fu/a , en de Donacia aquatïca, waren nog zeer kenbaar, en eenige brokken van kleiner keverfoorten. In de open gronden, die rondom dit landgoed liggen, zag ik verfcheide trapganzen, en verzamelde eenige fraaie ftukken van de Bomb'tx pavo. Indien de reiziger den troost heeft, van in de beuzelachtige ongemakken, die hem overkomen, te mogen denken: dat zij van korten duur zullen zijn, heeft hij een niet minder fmertelijk verdriet in de befchouwing, dat hij zoo ras verpiigt zal zijn , van zijne waardfte vrienden en aangenaame bekenden te moeten fcheiden. Met tegenzin verliet ik mijnen gastvrijen vriend Feuhïch, die mij zijne chais met vier boerenpaarden leende, om mij naar Raab te brengen, waar ik in omtrend vier uuren tijd aankwam, door eenen zeer zandi- gen (V) In het Engelsch cjnereoui Tern. De Nederduits fche naam van dezen vogel is mij niet bekend, V,  naar KOMORRA. 6*1 gen grond, die op fommige plaatzen zoo woest was, dat hij geen enkel fpruitjen gras voordbragt. Raab is eene redelijk groote en welbebouwde ftad, die twaalf- of dertienduizend inwooners heeft, aan de oevers der rivier, die denzelfden naam voert. Hier vond ik eene vrij goede herberg en koftijhuis, doch anders is daar weinig te zien. De hoofdkerk is onlangs verbeterd, en in den hedendaagfchen fmaak verfierd geworden. Ik meen dat het in deze kerk is, waar eene der poorten dier vesting bewaard worden, welke de Hongaaren afbraken, toen zij in het jaar 15^7 de lurken ten lande uitdreeven. Een vriend , die in deze ftad mijn Ciceroni was, wees mij een gedenkteeken aan, het welk bij eene zonderlinge gelegenheid opgericht was. „ Toen eens, zoo „ zeide hij , het leevend lighaam onzes Hee„ ren in eene fchotel naar eenen zieken ge„ bragt werd , werd het, op deze zelfde „ plaats, met de genen die daarbij waren, toe„ vallig omvergeworpen en in den üijk-ver„ treeden , door eenig volk, het welk daar „ aan het vechten was, om eenen kwaaddoe„ ner te vatten , of in vrijheid te ftellen." Om  fca REIS van "WEENEN Om deze verontwaardiging uittewisfchen, deed Keizer Karei VI. dit oprichten, en de heilio-e ftukken hier in eene ijzeren kist bewaaren welke nu waarfchijnlijk reeds lang door koornwormen zullen opgegeeten zijn, of anders tot mist voor mucors en andere planten onder den grond gediend hebben. Het draagt dit opfchrift: \ I'ANI ANGÉLORUM INCORRUPTIEILI, CAROI.ÜS VI. ROMAN. IMP. AUSTRIACUS, REGNI AP03TOLICI CONSERVATOR & VINDEX, L/ESAM ADORATIÖNIS CAU5AM, COR» RECT1S SEDLCTORUM AUDACIIS, PERPE TVjE DEPRECATIONIS MONÜMENTO, AD. EXPIANDAM OFFENSI NÜMINIS IR AM, EX AV1TA PIETATE RESTITU1. JUSSIT, AN. SAL: BI. D. CC, XXXI. Het was in deze ftad , waar de groote Eu* gemus, in het jaar 1717 , plegtiglijk met den hoed en het zwaard van den Paus begiftigd werd , om dat hij de Turken te Belgrado verflagen had. Een brief van den gfaave Festltich deed mij kennis maaken met den graaf Esterhazy, te Galantha, een vriendfehappelijk Ion vhant, bij wien ik het middagmaal hield, en die mij den volgenden dag zijne open wagen met vier paarden toezond, om een bezoek afteleggen bij den  naar KOMORRA. 63 den graaf Vtlzay, op zijn landgoed te Hedervar , en die mij met de grootfte beleefdheid ontving. Nadat ik een prachtig middagmaal genooten had, toonde hij mij dat gene, hetwelk ik voornaamelijk kwam zien, eene zeer kostbaare verzameling van gedenkpenningen, ten grootften deele door zijnen vader aangelegd , doch door hem zeiven vermeerderd, deze, geloof ik, is de tweede beste verzameling in Hongarijen. Insgelijks hee/t hij Ca* meos, eene boekerij , en eene wapenkamer, die veele oude werktuigen des doods bevat. Ik was zeer verblijd , dat ik in hem eenen bewonderaar van"°den goeden fmaak mijns vaderlands aantrof. Hij beplantte zijne gronden op de Engelfche wijze, voor welken aanleg zij zeer wel gefchikt waren, en had eenen Duitfcher te raade genoomen , die eenen geruimen tijd in' Engeland geweest was, met oogmerk om de kunst van het fchikken der hier en daar verfpreide onbedwongen fchoonheden, die het land opgeeft, te leeren, In zijne, ftallen vond ik verfcheide Engelfche paarden, en twe ; Engelfche ftalknechts, die mij eene kwaal van zeer weinig belang , zoo men het eene kwaal noemen kan,  04 REIS van WEENEN kan, deeden opmerken, aan welke de Hongaarfche paarden alleen onderworpen waren, eene bloeding, die van zelf ontftaat op den rug, in de zijden of aan den hals, uit welke Hechts eenige droppelen vloeien. Met vermaak zag ik eenige omzwervende heidens, of, zoo als die hier genoemd worden, Zigeuners, die in de tuinen werkten. Therefia heeft veele moeiten aangewend, om deze onnutte leden der maatfchappij van hun zwervend leeven aftebrengen; doch met weinig gevolg: zij dooien nog om als ketellappers of muzijkfpeelers. Men noodigde mij vriendlijk, om hier eenen dag of twee doortebrengen, maar ik keerde des avonds naar Raab terug, en vertrok den volgenden morgen naar Dotis. Ik had aan eenen mijner vrienden kennis gegeeven van mijn voorgenoomen vertrek, en hij droeg zorg om mij eene Chais te bezorgen. Toen ik vroeg, welke eene fchikking hij gemaakt had, verhaalde men mij, dat de graaf Esterhazy mij zulk een rijtuig geleend had, doch eer ik ter halverwege was, vernam ik , dat hij die voor mij gehuurd, en daarvoor betaald had. Ik hield ftil en fpijsde des middags te Bobolna, waar de Keizer eene paar-  naar KÓMÖRRA. $S jaardenftoeterij heeft. Men liet mij verfcheide zeer fraaie Holfteinfche paarden zien. Des avonds kwam ik tot Dotis aan. Het gezicht van deze ftad, met de vlakte, in welke zij ligt, en de heuvels, die achter dezelve liggen, is zeer fchoon. Het land; door het welk ik dezen dag reisde , was vlak, met koornakkers en weilanden. Een grooè aantal van die fchoone kleine dieren, die men de bergrot zonder ooren noemt, fpeelden in het korte gras langs den weg, en op de oevers; Zij zijn niet zeer fchuw , maar zij loopen; bij de aannadering van eenig gevaar, naar de Opening hunner holen, waar zij op hunne acliterbeenen blijven zitten, doch zij laatert iémand digt genoeg bijkomen Om hen' te fchieten, het welk ik als eene groote wreedhèid zou aanzien, indien zij niet, ter plaatze wa!af koorn is, zoo veel kwaad deeden; ik fchöoc Hechts een, Ik zag, op eenigen afftand, ver* fcheide trapganzen. Sedert dat ik Oedinburg verlaaten had, was" ik door niet anders dan vlak land getrokken ,* én had niet ééns eene vaste rots gezien. Te Bobólna waren de werklieden, die naar dé grondfla'gén van een gebouw groeven, op eene rots gekomen, doch zij vermolmde, toer? li DEELf E J&j  66 REIS van WEENEN zij aan de lucht werd blootgefteld ; zoo dat zij van geen gebruik was om te bouwen. Het kwam mij voor, dat het fteenmergel ware. Op geenen grooten afftand reisde ik voorbij den vermaarden Mons Pannonia , en hier is het niet min berucht Benediktijner klooster , het welk gehucht werd door den eerfben Christen Koning van Hongarijen, St? Stephanus. Men zegt dat de monniken meer wijn dan water hebben , wijl deze heuvelen met uijnftokken bedekt zijn , en zij moeten het water uit de nabuurfchap hierhenen voeren. Dit klooster is de bewaarplaats van verfcheide overblijffelen: — een altaar van elpenbeen, uit het Heilige land, de trouwgewaaden van den Koning Stephanus, zijnen ftoel, -van marmer, die verfcheide geneezende eigenfchappen bezit, enz. Doch wijl ik, op mijne reis door Italien, genoeg reltquten gezien had , ging ik niet uit mijnen weg, om die te befchouwen. Mijne vrienden hadden mij overgehaald, om mijnen weg over Dotis te neemen, voornaamelijk om de tuinen van den graave Esterhazy te zien; en zij hadden mij voorzien met brieven voor den raadsheer Berezeday, die, fchoon hij  naar ROMORRA. 6? hij een aanzienlijk ambt bij de regeerihg heeft, het beftuur van dit landgoed op zieh genoomen heeft, geduurende de afwezigheid van den gtaave, die thands Keizerlijk Ambasfadeur bij het Hof van Napels is. Vermids de raadsheer niet thuis was, Vervoegde ik mij bij de hoogleeraars van het Piaristen klooster, zijnde eene foort van fchool, of colkgiei tot opvoeding der jeugd? en deze waren vriendlijk genoeg om mijne ctcerom te zijn; eenigen van hun Waren geweezen Jefuiten. Deze kleine plaats , die aan het geflacht van Esterhazy behoort, is waardig dat men eenen omweg van eenige weinige mijlen maakc, om die te zien* wijl de tuinen van den graave waarlijk zeer fchoon zijn; een groot fieraad derzelve beftaat in eene ongewoone menigte van waterrijke bronnen, welke men met voordeel aangewend heeft, niet om uit dezelve kleine beuzelachtige minnegoden en waterfpuwende eenden te maaken, maar die te leiden tot meiren en grachten, over welke treurwilgen hangen; en tot heldere murmelende beeken, op wier oevers iemand gaarne zou willen nederliggen, als hij neiging, voelde om te peinzen, of om zich te vergasten op de genoegens der verbeelding, of wel E 9  CS REIS van WEENEN eenige lieflijke oogenblikken met eene tedere vriendin doortebrengen. De Franfche tuinen zijn best gefcbikt voor gedruis en afleiding. Men liet mij verfcheide zeer fraaie bastaardfaizanten zien, die, zoo als men mij zeide, de voordbrengfelen waren van ongeoorloofde lief koozingen van eene kalkoen en eene faifant. Dit fchijnt met alleen eene al te onnatuurlijke liefde , maar ook eene al te onwaarfchijnlijke vertelling te zijn; en het bericht was verward. Vermoedelijk waren zij het kroost van de faizant en het gemeene huishoen. De ftad is gebouwd op eene rots van veelkleurig rood marmer, hetwelk uitgegraaven, en tot op eenen zeer verren afftand verzonden wordt. Ik had in de fteengroeve de gelegenheid om te bemerken, dat de bovenfte laag vol verfteeningen was, doch niet dat gene , het welk daaronder ligt, en tot marmer . gebruikt wordt. Niet verre van daar zijn rotfen, die onder de aangegroeide behooren, en alierwaarfchijnlijkst haaren oorfprono- van de voorige hebben, deze zijn gevormd uit eene famenhooping van zeer fraai omkorste mos, onregelmaatig door men gd met omkleede en famengekleefde zoetwaterfchelpen, en albast. De korstvormende, of zoo als men gemeenlijk zegt,  waar KO MORRA, merkte het zelfde op : want hij zegt: Je fcavois dejh que ce defaut étott commun h tous les Turcs: aus/i en fut-je bien mo'tns furpris que je ne Pavois été d'entendre croasfer des grenouilles pendant toute la route de Commaronium ii Grand, dautant mieux que nous ét i ons pour lors dans le mots de Décembre, & que le tems étant trés froid, ceel me parut un phéTiomême. J'en demandat la caufe h quelques gens du pays, qut me dirent que Peau de ces marais, malgré la rigueur de la, fatfon étott toujours tiéde h caufe de la quantité de foulphre qui etoit dans Ie limon. (a) Dit is ongemeen, doch niet verbaa- zend. («) Ik wist reeds dat dit gebrek aan alle Turken gemeen was, en dus was ik ook veel minder daarvan verwonderd, dan ik geweest was op het hooren kwaaken van kikvorfchen, geduurende al den weg van Komorra naar Gran , en te meer , daar wij toen in de maand Detember waren , en hei weder zeer koud was , fcheen  go REIS un GRAN zend. Want ik heb federt de drie laatfte jaareii eene gunsteling, eene boomkikvorsen bewaard, maar zij is even zoo vrolijk in den winter als in den zomer, mids zij warmte en eeten genoeg heeft. De Duitfche kagchels, die de vertrekken den geheelen nacht door warm houden, zijn haar zeer gunstig geweest. In dit geval verfchilt de fluimering van den flaap, in zoo verre, dat de laatfte weinig verandering lijden kan, en nooit kan verfchooven, of door kunst vervangen worden , de eerstgenoem ■ de zeer onderfcheiden is, en door warmte en voedfel kan vergoed worden. Het mor» meidier der Alpen fluimert , in fommige hoogliggende vaieien in Savoyen, zoo als men mij verhaald heeft, agt of tien maanden in het jaar. In andere deelen der Alpen fluimert het niet half zoo lang, en wanneer het warm gehouden en wel gevoed wordt, laat het zijnen jaarlijkfchen flaap geheel vaaren, doch niet zijnen dagelijkfchen. Dezelfde warmte, die wij dit een vreemd verfchijnfel ie zijn. Ik vroeg naaide oorzaak aan eenige inwooners , die mij zeiden: dat het water in deze moeras/en, in weerwil der geflrenghtii van het jaargetijde, altijd laauw was, door de groote koeveelheid van zwavel, die in het /lijk vervat ir.  "nAar ST. ANDRËAS. 8i 4aar ik in den reiszak van mijnen knecht verfchooning van linnen gedaan had, nam ik de reis naar Visfegrade te voet aan. Geduurende de eerfle vier of vijf mijlen wandelde ik langs den voet van heuvelen, van dezelfde foort van rots als die, welke ik zoo «even befchreeven heb; en toen ik, om dat de weg van de heuvelen afliep, die niet langer doorzoeken kon, had ik uit de losfe brokken, die ik langs den weg vond, en uit de rots, die nu en dan boven het aardrijk te yoorfchijn kwam, reden qm te gelooven dat zij zoo oleeven, Het fchijnfel der maan, en de flilte en helr derheid der lucht deeden mij bijna fpijt gevoelen , dat mijne avondwandeling niet langer duurde. Ik bereikte Visfegrade omtrend ten negen uure. Vermids deze weg geen postweg, of eene landflraat, die veel bereisd wordt, was, had ik geen recht om eene goede her-  naar ST. ANDREAS. 80 herberg te 'verwachten, doch ik kreeg een vertrek voor mij zeiven, eene aangenaame zaak in een naauw bierhuis. Dit was een vertrek, dat tot eene brouwerij, eene prullenkamer en fpijsvertrek, maar helaas een ontmeubeld fpijsvertrek! diende. Doch al had ik geene eetwaaren, ik had muzijk; het was pinkftermaandag, en een hoop zwervende heidens muzijkanten hadden hun nachtverblijf hier gevestigd. Hun fpeeltuig is de viool. Ik wist dat ik, in fpijt van dezelve, flaapen kon, ik tartte die, en wierp mij op mijn bed. Ter naauwernood was ik daar, toen ach! de zakpijp, de zakpijp zelf, tot mijne groote verrasfing en kwelling, zich liet hooren. Of de hemelfche fpeeler, die de knarsfende nooten voordbragt, afkomftig" was van eenen der bekende hooglandfche pijpblaazers, weet ik niet, dit weet ik, dat ik nooit een verfchrikkelijker geraas gehoord heb. Ik meende dat ik de fcheele hoofdpijn zou gekreegen hebben, doch de eentoonigheid van dit geluid verzagtte eenigermaate deszelfs flaapverdrijvend vermogen, en ik geraakte in flaap; en des morgens, tpen ik hem meende te vraagen uit F s wel-  9o REIS tas GRAN welke fchool hij was, bevond ik dat hij weg was. Dit verfchrikkelijk fpeeltuig is gemeen in veele deelen van Europa. In Steilten, waar de fchaapherders omtrend kerstijd hunne heuvels veriaaten, en in de groote fteden komen, brengen zij hunne zakpijpen mede, en dan kan geene taal het verveeiend geluid, het welk zij maaken, uitdrukken» .Wee den genen die aan hoofdpijn onderhevig zijn! Maar de gustihus non est dtsputandum. Vlooien zijn zoo goed als wekkers; zij doen ons ontwaaken, zoodra de behoeften der natuur voldaan zijn, en doen ons dan het bed der gevoelloosheid veriaaten» Door hunne onophoudelijke aanporringen was ik reeds met de zon op , en toen ik buiten mijn bierhuis flapte, werd ik verrukt door de fchoonheid van het g cht, dat mij omringde. Voor mij uit vloeide de fnelie Donau, kronkelende tusfehen heuvels, die met houtgewas bedekt, en naar hunne ligging door licht en fchaduw afgezet waren. Langs den kant van dezen fnelvloeienden ftroom ftaat een oude vervallen toren, wiens famenhangende muur mijne oplettendheid naar    naar ST. ANDREAS. 91 paar het oud kasteel riep, met het welk die vereenigd'is, dat op den top van eene verbaazend fteile en ruigbewasfen rots ftaat, die naar den bodem "met wijngaarden bedekt is. Dit gezicht veraangenaamde mij zoo zeer, dat ik, na het ontbijt, mij over den Donau begaf, die hier zeer breed is, om het op voordeeliger afftand van de overzijde te befchouwen, en van hier fchetfte ik deze teekening. Van deze zijn gezien, weet ik mij naauwlijks een fchooner landfchap te verbeelden, dan het gene deze heuvels en rotfen, met bijvoeging van eenige heuvelen , met houtgewas bedekt, die nu achter hetzelve oprijzen, uitmaaken. Ik ging weder over den Donau, en langs eenen weg, die nu fchaars gebruikt wordt, en met braamftruiken belemmerd is, doch voorheen dikwijls door koninglijke voeten betreeden werd, klom ik naar het kasteel. Hier had ik een vermaaklijk gezicht. Ik kon den Donau en zijn kronkelend pad tusfehen de heuvelen tot op eenen verren afftand zien, en ik moet hier wel deze aanmerking maaken ; dat, fchoon deze rots ook breccia is, zij niet gevormd is uit de Hukken van andere ver-  9a REIS van GRAN verhevener heuvelen die, daar zij nedervielen; haar het aanwezen gaven, maar dat zij van ouden tijd is. Ik ging benedenwaard langs de zijde , die naar den kant der rivier is , doch niet zonder moeilijkheid. Het is klaarblijkelijk dat deze rots, fchoon ik denk dat zij zoo hoog is als Arthur's feat te Edinburg, (c) van boven, tot beneden geheel uit breccia beftaat. Dit kasteel, hetwelk nu in puinhoopen ligt, was in vroeger tijden het Winafar van verfcheide Hongaarfche Koningen, en fchoon het nu vervallen is, vertooit het nog de blijken, dat het voorheen eene vorstlijke verblijfplaats was. Eenige oude fchrijvers vernaaien, dat het zoo prachtig opgefierd geweest is, dat het naauwlijks zijne wedergade in Europa had. Hier kwamen de beheerfchers van Polen, Bohemen, Moraviën en Bosniën bijeen , in het begin der veertiende eeuw, en maakten eene verbindtenis met Karei I. die hen op de luisterrijkfte wijze onthaalde. Bonfinius zegt, daar hijj dit kasteel befchrijft. (O Omtrend agthonserd voeten boven de laatzen liggen, waarhenen de aanzienlijken en geringen dikwijls zich begeeven tot eene uitfpanning. Koffijhuizen zijn in het noordlijk gedeelte van het vaste land weinig bekend maar in het zuidlijk gedeelte zijn zij plnatzen van algemeenen toeloop, ten minften plaatzen em tijd te dooden, zoo niet plaatzen van verlus  BUDA. siï lustrgmg. Deze ftad heeft verfcheide zulke huizen, die zeer goed zijn, doch dat gene, hetwelk tegen over de brug ftaat, is, naar* mijne meening, zonder wederga in Europa. Behalven een zeer groot en fraai vertrek, dac zeer prachtig opgefterd, en met twee of drie billardtafeh voorzien is, is daar nog eene afzonderlijke hllardkamer voor zulken, die geenen tabak rooken, en twee of drie andere vertrekken tot het geeven van maaltijden, en men kan hier zeer goede middagmaalen hebben. En , naar de gewoonte, die op het vaste land plaats heeft, mogen hier alle ftanden, en lieden van beiderlei kunne bijeenkomen, en kappers in hunne gepoederde rokken, en oude marktwijven, komen hier, en gebruiken hunne koffij, of drinken-hunnerofo/io, zoo wel als graaven en vrijheeren. De heete baden zijnde merkwaardigftezaaken te Buda; het water welt op verfcheide plaatzen in overvloed uit den grond, in die fmalle ftrook land, welke gelegen is tusfehen de» Donau en den heuvel, op welken de vesting Egt. De Turken, die zoo menigmaalen de ftad in bezit gehad hebben, konden niet anders, of zij moesten van dit water gebruik maaken •tot hun geüefkoosd tijdverdrijf; eenige der baden,  BUDA. den, en wel de grootfte , zijn Turkfche ovef-» blijffels. Hier zijn ruime gemeene baden voor het minder foort van volk, en gemaklijke bijzondere baden, voor dezulken, die het betaalen kunnen. In een gemeen bad zag ik jonge lieden en meisjens, oude lieden en kinderen , fommigen in den ftaat der natuur, anderen met eene vijgenbladbedekking, even als de visfchen in den fchiettijd, rondfladderen. Doch het voegt eenen waarneemer, dat hij billijk zij. Ik zag geene der dames zonder eenen rok, fchoon de meeste zonder hemd waren. Eenigen van de heer en droegen lange broeken , anderen waren zonder dezelve, ongetwijfeld naar maate van derzelver trap van zedigheid, en dat zij zich zeiven al of niet door de natuur begunstigd rekenden. Doch in deze verflikkende natte ftooven rijzen niet ligt weelderige denkbeelden op, en tot een ander middel voor de bedaardheid, ziet men meest altijd den heelmeester ijverig bezig, met het zetten van koppen, en het doen van infnijdingen* De eerfte keer, dat ik in een der afzonder* lijke baden ging, bevond ik het water zoo heet, dat ik blijde was weder daar uittekömen, doch dit was mijne eigen fchuld, want het kan op allerlei graaden heet gemaakt worden  B Ü D A. ii3 deii. ïk Onderzocht een der heetften, en in het gemeen bad bevond ik, dat de thermometer van Reaumur daar op dertig graaden ftond; in eert afzonderlijk bad ftond die op tweeëndertig* maar in dë pijp, zoo als het water uit de bron kwam , rees zij tot op zesenveertig graaden. Digt bij dit bad is de vijver van keet water vol visch. Warm water, heet water, rookend heet water, brandend, ziedend heet water, Verfchillen Hechts in graaden, welk verfchil iets is, dat men in eene leevendige befchrijving ligtlijk over het hoofd ziet, Doch wat Zou men verbaazender kunnen uitdenken, dan visch in kóokertd water te zien rondzwemmen? In den zomer zou de warmte van dit water ongemerkt kunnen doorgaan, en in den winter Zou men het brandend heet kunnen noemëm Ik bevond, dat de thermometer, diép in het zelve gehouden wordende, tot op twintig ert eenen halvert graad klom, daar de warmte van den dampkring Hechts vijftien graaden vvas«, Maar het verfchil moet zeer groot zijn in eenen ftrengen winter, wanneer de fnelle Donau geheel toegevroozen is, en dit gebeurt fomtijds, fchoon de breedte, op welke Budat ligt, maar zevenenveertig graaden is. Hat le-X'/ deel. H ger,  114 B U D A. ger, dat Mattheus I. tot de kroon riep, daar de landftenden befluiteloos waren, wien zij tot hunnen oppervorst zouden verkiezen, wijl de koninglijke waardigheid van Hongarijen toen verkiesbaar was, lag op den toegevroozen Donau, nedergeflagen. Deze vijver is zeer diep, en heeft gemeenfehap met het bad; men ver • haalt in het gemeen , dat de visfehen niet eetbaar zijn, doch ik geloof dat dit eene misvatting is. Ik kon de visfehen zien, doch niet vangen; ik geloof dat deze behooren tot het gedacht cyprinus. Wijl Alt Oden eene Romeinfche legerplaats was, onder den naam van Stcambria. is het zeer natuurlijk te vooronderftellen, dat men hier veele Romeinfche oudheden gevonden heeft. Te Weenen was mij bericht, dat hier een afzonderlijk gebouw was, tot het bewaaren van Pannonifche oudheden. Dit is eene misvatting, zij zijn fchandelijk door de ftad verfpreid. liet bovenfte gedeelte van het huis des Hofrichters bevat de beste verzameling; in den muur van het zelve zijn eene groote menigte opfchriften gemetfeld. Digt bij dezelfde plaats werd voor weinige jaaren een fudar'utm, dat zeer wel bewaard gebleeven was, ont-  BUDA, ii§ ontdekt; het is omtrend twaalf yards langeri tien yards breed; de bodem wordt onderfchraagd doör tweehonderd zevenenveertig kleine pijlaaren. Schtenmsfsnèr heeft het befchreeven , en in eene plaat afgebeeld. Even buiten Alt-Offen (oud Buda) is eene reeks van vervallen gebouwen, omtrend eene Engelfche mijllang ,> deze zijn door Marfilhi afgeteekend; Als men deze befchouwt van die zijde, die het' verst van den Donau is, dan zou men die eerder voor werken der natuur , dan der kunst houden, want niets is te zien dan een druip-' fteenachtige klomp, of eene' kalkachtige omkorsting, (d) doch wanneer men aari dé andere zijde gaat; welke afgebrooken is, dan is het zeer klaar te zien , dat deze kalkachtige ftof alleen eerie korst is ; dié een werk der kunst bedekt: deze' korst is op fommigé plaatzén éeri voet dik. Déze övërblïjffélen waren vaste kolommen, gevormd uit opgevulde boogen,eéne Wijze' van bouwen , die zeer gemeen was bij dé' Romeinen. Dë minstbefchadigde, welke ik zag, was omtrend drie yards hoog; êê (dj Tdphus communis. ti 9  ,i6 BUDA. en ten naasten bij even zoo dik. Uit derzelver lijnrechte ftrekking, en vooral uit de kalkachtige bedekking, kan ik niet opmaaken dat zij iets anders lijn, dan de overblijffelen van eene waterleiding, waar het water, met kalkachtige ftof bezet, deze omkorlting in het vloeien langs deze kolommen gevormd heeft. Digt bij deze vervallen overblijffelen zijn andere puinhoopen, of deze zullen eerlang daar zijn, de puinhoopen van eene zijdemolen. Dit kunstwerktuig, dat zeer groot is, werd voor weinige jaaren opgericht, en bleef een jaar of twee aan den gang; doch federt de laatfte agt of tien jaaren heeft men in hetzelve niet gearbeid , en het zal weldra verrot zijn. De werkeloosheid van dit kunsttuig, zoo wel als de werkeloosheid der Hongaarfche handwerken , wordt aan het hof van Weenen toegefchreeven, het welk, zoo als de Hongaaren meenen , hen gaarne in den ftand van eene volkplanting zou willen houden. De jaarmarkt te Pest viel in, terwijl ik hier was. Deze :s de grootfte in geheel het koningrijk, en duurt agt of tien dagen ; veele winkelhouder* kwamen van Weenen, en brag- ten  B U D A. lij ten hunne koopmanfchappen mede. Doch de hoofdartijkelen waren de natuurlijke voordbrengfelen van Hongarijen, en de voornaamfte onder deze beffend in paarden. Deze worden in kudden, even als het hoornvee, van de groote Puktas of gemeene weiden ter markt gedreeven. Zij zijn volkomen wild, en hebben nooit een halfter om den kop gehad. Als zij op de markt komen , drijft men hen in affchutfels, Op deze wijze worden zij bezien en verkocht. Als een kooper een derzelve gekocht heeft, is het niet gemaklijk, om het dier magtig te worden en wegtevoeren, want zij gedoogen het digt bijkomen hunner oppasfers niet, welke om die reden verpligt zijn, hen op de volgende wijze te overmeesteren : een ftrop aan een lang touw wordt in eene fpleet aan eenen langen Haak vastgemaakt; men tracht dezen ftrop, door middel van den ftaak, over den kop van het paard te werpen, maar dit is menigmaal ondoenlijk. Als dit laatfte gebeurt, dan fmijt men den ftrop op den grond, en poogt op dezelfde wijze het paard bij een been te vatten. Door het groot aantal paarden, die hier bijéén zijn, wordt met dezen eerften ftap dikwerf eene goede H 3 wijl  Jï8 Ö U D A. wijl tijd verfpild. Zodra men een overmees-r terd heeft, heeft de grootfte verwarring plaats ? en de toezienders, die aan dit bedrijf niet gewoon zijn, kunnen met buiten vrees voor de pppasfers blijven, wegens het groot gevaar, in het welk zij zich bevinden, daar zij het paard nu een weinig op zijde trachten te haaien , om het een halfter om den kop te doen, die fterk genoeg is om het paard tegen te houden ; dan fpringen drie of vier ftevige knaa* pen op hetzelve aan, en grijpen het bij de poren, den hals en den kop; dikwijls kunnen zij het op deze wijze een halfter aandoen, doch de fterker en vlugger paarden moeten eerst op den grond geworpen worden. Het wegleiden geeft dikwijls niet minder werk. Om dit te ligter te deen, heeft de kooper een fterk mak paard hjfj de hand, en deze twee worden, met esn zeer kort touw, kop aan kop vastgemaakt, dan zelfs is het gekochte paard dikwijls zeer onhandelbaar. Dit geheel bedrijf is gevaarlijk, zoo wel voor de oppasfers als voor de paarden. De kleiner foort van paarden, zoo als de boeren gebruiken, werden .voor omtrend vier of vijf ponden fterlings verkocht, en dezulken, die voor het leger wa-  BUDA. lij} ren, kostten van zeven tot twaalf ponden. Eene andere voornaame koopwaar zijn de osfen. Een paar vette osfen werd verkocht voor negen tot twaalf ponden, de magere voor agt of negen ponden. De wol, van het Hongaarfche ras van fchaapen, kostte van zesendertig tot vierenveertig fchellingen de honderd ponden Weener gewigt, het welk, zoo ik meen , omtrend een Engelsch centenaar van hónderd twaalf ponden uitmaakt. De wol dezer fchaapen wordt dikwijls verkocht bij het paar vluizen, voor omtrend twee fchellingen het paar. De wol van het gewoone Duitfche ras beliep omtrend eens zoo veel. Die van het vermengde foort, uit Duitsch en Spaansch ras, haalde vijf of zes ponden fterlings de honderd ponden. Ook is de tabak een hoofdartijkel; die van Funfkirchen werd voor tien fchellingen de honderd pond Weener gewigt verkocht; die van Szegedin voor veertien fchellingen, en de beste, welke van Debrce komt, voor zestien fchellingen, Behalven deze voornaame waaren , had men hier veele karrenvrachten van huiden en knop' H 4 P&*  BUDA. fem. Deze laatfte zijn eene foort van galnoa-. ten , die op den kek der akers van den gemeenen eikenboom groeien, en, in plaats van galnooten en eikenbast, tot de bereiding van leder gebruikt worden. De menigte van genieën aardewerk was verbaazend. Zeer veele Jooden , Grieken en Armeniërs , die het grootfte deel des koophandels van dit koningrijk in handen hebben, woonden deze jaarmarkt bij. De werfpartijen , aan welke hier geen gebrek was, en die in grooter aantal waren, 4an men die op onze kermisfen vindt, gaven mij gelegenheid om eenige Hongaarfche dans* fen te zien. Zij zijn bij ukftek net, doch, wijl zij eene foort van hornpijp zijn, tevens zeer vermoeiend. De mannen waren als hus* faaren gekleed, en zagen zeer wel uit. De raadjens der fpooren waren zeer groot, fom* migen hadden de grootte van een Engelsch hslfftuiverftuk, doch zonder punten , en ■eenigen hadden dubbele raadjens; deze dien-m den om geluid te geeven, wijl onder den dans een groot geraas wordt gemaakt door het flaan der fpooren tegen eikanderen, en door het klappen met de handen op hunne laarzen en broeken. Zij dansten op het geluid der  BUDA. 12,1 der viool — Zoo weet men de menfchen in Hongarijen te vangen Wijl de Turken van het jaar 1541 tot ,68ö jn het bezit van Buda geweest zijn , had ik verwacht hier eenige overblijffelen van Turkfche kunstwerken te zullen vinden; het zij in gebouwen, manufailuuren of handwerken, doch daar zijn geene Turkfche overblijffelen, die noemenswaardig zijn, behalven de baden, ook kon ik niets van eenige kunstwerken gewaar worden. De gewoone kunsten, zoo wel hier als in het overige van Hongarijen, zijn, meestal in de handen der Duitfchers. Op Corpus Christl dag was een groote omgang, voornaamelijk beftaande uit de onderfcheiden handwerken. De Duitfchers droegen de gewoone kleeding , en de Hongaaren hunne nationaals kleedij. Deze laatften maakten op verre na de beste vertooning, deels door bun fierlijker gewaad, en deels, wijl zij fraaier lieden waren; doch de eerften gingen in getal de laatften verre te boven. De wapenen en de landbouw zijn de voornaamfte bezigheden der Hongaaren, van edellieden en boeren: en weinigen zijn ambachtsH s *ie-  ia»' BUDA. lieden , of begeeven zich in handeldrijvende bezigüeden; doch de uitrusting van eenen husfaar, en elk inboorling van Hongarijen is een husfaar in zijne kleeding, is het werk van Hongaarfche arbeidslieden. Een gewoone kleedermaaker zou even zoo ras onderneemen om eene hertslederen broek te maaken, dan eene Hongaarfche broek; deze zijn van een geheel ander maakfel dan die, welke men in andere landen draagt. De klep van vooren wordt niet door knoopen opwaard gehouden , maar heeft eene fchuif of zoom, door welke eene lederen riem gaat, die insgelijks in eene fchuif in den broekband fluit, rondloopt, en met eene gesp vastgemaakt wordt. De laarzen zijn ook zeer onderfcheiden in derzelver maakfel; de naaden zijn aan de zijden, en niet van achteren, en het bovendeel van den voet is met het voorfluk ' van het been uit één fluk gemaakt; en de hielen derzelve beftaan dikwijls alleen uit eenen halven cirkel van ijzer. De fpooren worden niet met riemen vastgemaakt, maar aan de hielen vastgeklonken. Ook zijn hunne zadels van een maakfel, dat niet minder verfchilt; deze hebben, behalven dat zij gejjeel anders famengefteld zijn, een lang uit;-.  BUDA. ï«3 uitftek van achteren , even als de zadels der Arabieren, zoo als Hasftlquist die befchrijft. De fabel, en de tasch , die naast dezen nederhangt, worden ook door Hongaarfche werklieden gemaakt, en ook, geloof ik, de muts; doch dezé laatfte wordt zoo algemeen niet gedraagen , en de hoed met eene pluim en kokarde vervangt haare plaats, uitgezonderd op groote feestdagen. De Hongaarfche kleeding is zeer kostbaar, de broeken zijn altijd met galon yerfierd, zoo is ook dikwijls het kamifool of dolman, en de buis met bontwerk en galon te gelijk. De pluimen van reigersvederen op hunne mutfen kosten dikwijls verfcheide guineas, en de gordel of echarpe van zijde en goud- of zilverdraadwerk is niet minder kostbaar. In zulk eene kleeding gaan de Hongaaren, en verrichtende gewoone bezigheden, het welk een vrolijk gezigt, en een krijgsachtig aanzien aan hunne fteden geeft, en wanneer zij in groot aantal bijeenkomen, maaken zij eene zeer fraaie vertooning. Het is aan zulken, die geene edellieden zijn, niet vergund den fabel te draagen. De voornaame koopmansbedrijven zijn meestal  i24 BUDA. al in de handen der Grieken en Armeniërs. Deze ftad verkreeg eenen grooten toevloed van rijke inwooners in het jaar 1784, toen de regeering en de openbaare ambtscomptoiren van Presburg her waard werden overgebragt. Bij deze gelegenheid gaven de inwooners een zeer treffend blijk van een laag en verachtelijk eigenbelang, en de keizer Jofepli gaf eene proef van grootheid en vaderlandsliefde. De inwooners merkten, dat zij , door deze nieuwe volkplanting van welgegoede lieden, die openbaare bedieningen hadden, hunne huizen met meer voordeel zouden verhuuren, en hunnen wijn en andere voordbrengfelen tot hooger prijzen verkoopen; zij verzochten derhalven van Jo fep/2 de vergunning, om uit dankbaarheid een ftandbeeld voor hem te mogen oprichten. Maar, men geeve acht op 'smans andwoord: „ Wanneer de vooroor„ deelendus fprak hij, „ zullen uitgeroeid „ zijn; wanneer de waare vaderlandsliefde, en „ juiste denkbeelden van de algemeene wel„ vaart des koningrijks, zullen gevestigd zijn; „ wanneer elk, in eene gekjke evenredigheid, „ met gewilligheid zijn aandeel tot de behoefn ten van den ftaat, tot deszelfs veiligheid en „ voor-  BUDA. 125 „ voorfpoed zal opbrengen; wanneer waare „ verlichtende kennis, verbeterde ietteroefe„ ningen, eenvoudigheid in de leerwijze der ,; geestlijken, en de vereeniging van zuivere „ denkbeelden van Godsdienst met de wetten der „ maatfchappij; eene onwrikbaare rechtsoe„ fening; rijkdommen door vermeerderde be„ volking en verbeterden landbouw; kennis „ van het waar belang der landheers om„ trend zijne boeren, en van deze omtrend „ hunnen landheer; wanneer naarftigheid, ma„ nufaStuuren en de aftrek van dezelve, en „ eene algemeene eensgezindheid tusfehen de „ bijzondere gewesten der heerfchappij zullen „ ingevoerd zijn, zoo ais ik wensch en hoop, „ dan maak ik mij een ftandbeeld waardigi „ maar dan niet, wanneer eene ftad, doordien „ ik de openbaare ambtshuizen daarhenen heb „ overgebragt, opdat die te gemaklijker zou„ den kunnen nagegaan worden, eenen groo„ ter aftrek van haaren wijn, en eene hoo„ ger huur van haare huizen verkrijgt." Ik deed twee of drie uitflappen tusfehen de heuvelen , die achter Buda liggen. De rotfen , die over de ftad uitfteeken, behooren meest» al tot de aangegroeide. Langs de waterftraat bemerkte ik verharden mergel, met brokken van ftc-  is<5 B U D Ai peelens', en de B/ocksberg, is; ten minften aan dè zijde, die naar den Donau ligt, van breccia^ beftaande uit kleine brokken van petrojïlex, famengevoegd door verharden mergel. Doch ik bevond dat de heuvelen, die ik verder achterwaard doorzocht, uit witachtigen fchilfèrigen kalkfteen beftonden ; op eene gfooter diepte zou die mogelijk gefchikt zijn, óm voor marmerfteen gebruikt te worden. Ik zag geene teekenen van laagwijze vorming , noch eenige verfteeningen. Ook befpeurde ik zandfteen op eenige plaatzen. Aan de rechtezijde, en eenige honderd yards van den weg, die naar die fch'óne Schafertn loopt, vond ik in eene holte een zeer fijn wit zand, het welk ik, voor dat ik het met zuuren beproefd had, voor een fijn wit kezelachtig zand hield, doch het lost zich volkomen in zuurenj met overkooking, op; fchoon dit langzaam toegaat. Het is zekerlijk kalkachtig,' en ik denk dat het gevormd wordt door dé ontbinding van den fchilferachtigen kalkfteen.' üp fommige plaatzen waren kleine brokken ,> die niet tot zand vielen, voor dat zij tusfehen de vingeren gewreeven werden.- Ik bemerkte weinige zeldzaame planten, maar op eene en dezelfde fchaduwachtigë plaats  BUDA. ia? plaats vond ik de cypripedium calaolus, de digitalis ambigua , en de mêlittis melisfophyllum, die in groote menigte onder eikanderen groeiden. Ik was redelijk gelukkig in infekten , maar ik breng mij niet voor den geest, welke foorten lk hier bij mijne verzameling voegde, behalven de curculio cynara:, die in grooten over^ vloed was, en de curculio bardana, lamia tristis, en de papillio mefnymone. Doch ik miste de heuvelen van kalkfteen, die zulk eenê groote menigte van chamites, turbimtes, en peiïens bevatten, van welke de heer Bont fpreekt; echter zag ik in de ftraaten dezer ftad eene menigte van eenen fteen, die veel tot bouwen gebruikt wordt, met overvloed van holligheden en afdrukfels dezer fchelpen, doch geene verfteeningen: en in den avond voor dat ik mij uit deze ftad begaf, vond ik onder den beitel van den metfelaar eenen echten vuurbergachtigen tufa, die ook gebruikt werd om te bouwen ; de brokken van puimfteen waren zeer zichtbaar, deze fteen bevatte eenige weinige glinfterende fehilfers van mica. De werklieden zeiden, dat zij dezen uit eene fteengroeve, die zes of agt mijlen ten noordoosten van Pest ligt, aangebragt hadden. Van  ia8 B U D A, Van de heuvelen, die achter Buda liggen 3 had ik een fchoon gezicht over de heide van Ketchkemet, welke aan de overzijde van den Donau gelegen is, en een gedeelte van die wijduitgeftrekte vlakte uitmaakt, welke ten zuiden van de heuvelen door Watzen, de Matra, Tokay, en van die, welke van daar in het graaffchap van Marmorus naar Belgrado loopen; en ten oosten van Buda, en het meirBalaton, zich uitftrekt tot aan de heuvelen, welke Hongarijen van Zevenbergen affcheiden. Wanneer ik oost- of zuidwaard zag, kon ik niet eenen eenigen heuvel zien. De heer Bom, daar hij van deze vlakte fpreekt, zegt: „ De aarde is overdekt met de g/area Linnai, die met kleine gebrooken fchel-* pen gemengd is. Dikwijls kan iemand hier eenen halven dag reizen, zonder dat hij eenen boom of een huis aantreft, behalven de posthuizen 5 echter voedt deze vlakte, die tweehonderd vijftig Engelfche mijlen lang, en even zoo breed is (e) , een groot aantal van hoornvee. Hier (O ö^e maaken vijftig Duitfche of Hongaarfche mijlen uit.  BUDA, i2£ Hier vindt men de groote pufztas, of veehoederijen, welke alleenftaande boerenhuizen, zijn, die hier en daar verfpreid liggen, alleen om vee aautekweeken en te weiden; en van hier is het voornaamelijk, dat de markten van Weenen, en andere, die veel verder afgelegen zijn, voorzien worden. Schoon deze vlakte over het algemeen droog en zandig is, is zij echter op fommige pïaatzen moerasfig. Deze zandige grond begint, zoodra men den Donau van Buda naar Pest overgaat, én de inwooners dezer laatstgenoemde ftad lijden bij Winderig wéder veel Overlast dóór het zand. Ik deed eenen tocht te paard naaf eéne kleine landhoeve, die maar weinig mijlen van hief ligt; de grond was zandig, maar zwart, én droeg heerlijke gewasfen van tarw. De marmot zonder ooren was hier zeer gemeen. Wij vingen verfcheide van dezelve, doordien wij in hunne holen water gooten, en hen, als zij uitkwamen, in eenen zak opvingen. Het veld van Rakösch, waar de natie in vroeger tijden dikwijls plagt bijeentekomen, om hunne opperhoofden te verkiezen > en hunne rijksdagen te houden, is op deze vlakte, Hechts drie of vier mijlen van Pest. Bij eeni- l, DEEL. I gÖ-'  IS© B U D A. ge dezer groote vergaderingen, hadden tachtigduizend menfchen hier hunne tenten vastgezet. Sedert den noodlottigen veldftag van Mohatsch. in het jaar 152,6; zijn dusdadige bijeenkomsten niet meer gehouden. Indien Jofeph II. dit veld befchouwd, en tevens de handelingen, die op hetzelve voorgevallen zijs,overwoogen had, dan zou het hem misfchien eenige nuttige aanwijzingen gegeeven hebben, om deze moedige natie te beftuuren. Het doet hen nog aan hunne oude vrijheid gedenken, en zij eerbiedigen het nu, als een altaar, op het welk hunne floutmoedige voorvaders dikwijls gezwooren hebben, hunne rechten te zullen verdeedigen. En aan dezelfde zijde van den Donau, en op deszelfs oevers, is een gebouw, het welk befchouwd wordt als een teeken der ontvlooden vrijheid. Het wordt verfchillend genoemd, en men fpreekt zeer onderfcheiden van hetzelve, naar maate de edele gloed voor de vrijheid, of eene ijskoude onverfchilligheid, gevoeld wordt, en naar maate de verkleefdheid of ontevredenheid noopends het Hof van .Weenen het hoogst gebied voert Deszelfs ge-  BUDA. i3t gewoone benaaming is de Bastille; een haatelijke klank, die bijna genoeg is, om een werkof tuchthuis te verdoemen. Het werd opgericht onder de gehaate regeering van Jofepk den hervormer: dus ongelukkig voor de Hongaarfche vrijheid, in deszelfs oprichting, en wijl het gebouwd is onder een bijzonder opzicht, is het des te meer haatelijk, en dan , het gene deszelfs beftemming te minder twijfelachtig maakt, is, dat de vertrekken in hetzelve zoo klein zijn, dat die in het minfte niet gefchikt zijn voor een ziekenhuis, werkhuis, of iets anders van foortgelijken aart; zoo denken althands de vaderlandsgezinden hier Het is nooit volbouwd geworden, en Léopold gaf bevel om het te verkoopen. Of Jofepk vreesde, dat de nieuwe inrichtingen, welke hij voorhad in de rechten zijner Hongaarfche onderdaanen te maaken, zulke misnoegdheden zouden te wege brengen, die eene ftaatsgevangenis noodzaaklijk. maaken zouden, of dat hij zulk een gebouw liet oprichten, alleen om hen bevreesd te maaken, of dat hij het tot een geheel andef oogmerk gefchikt had, is niet bekend) maar I 4 in-  £|| b V d a; indien hij niet, met éénen trek zijner pen, op zijn ilerf bed, de werkzaamheden tot hervor. ming van negen of tien jaaren vernietigd had, dan zou hij het mogelijk met wedtrfpanntgs ©nderdaanen volgemaakt hebben. VIJF-  -3B VIJFDE HOOFDDEEL. Volkshaat en afkeer tegen de oostenrijkers — staatsgesteldheid van het koningrijk hongarijen toestand der edellieden, burgers ' en boeren— het urbarium — staat der geestlijkheid nieuwe inrichtingen van JOSliPH II. — herstelling der oude rege ering wijze — handelingen van den rijksdag des jaars I79O — en toestand der, protestanten. Te Weenen vernam ik, dat dë Hongaaren noch met de Oostenrijkers, noch met de Oostenrijkfche regeering zich verdraagen konden, en, geduurende mijn verblijf in Hongarijen, vond ik dit in elke maatfchappij bevestigd. In oude vijandlijkheden , die van vader tot z»on overgeleverd zijn, in gevoelens, die door gemeene fpreekwoorden en gezegden leevend gehouden worden, kan men dikwijls de oorzaak van volkshaat vinden; dus kan aan de me- I 3 nis-  J34 BURGERLIJKE nigvuldige oorlogen, die voorheen tusfehen deze twee volken gevoerd werden, een gedeelte van den wederzijdfehen afkeer, die nu plaats heefc, toegefchreeven worden. Doch Hongarijen is ook met deszelfs overige nabuuren in oorlog geweest, en echter hebben , te gelijk met deze oorlogen, de volksvijandfchappen opgehouden, dus moeten wij verder zien. i | Hongarijen heeft zijne, tijden van beroerten, en zijne openbaare ongelegenheden, even zoo wel gehad, als andere volken, waarfchijnlijk meer dan een gelijk deel met dezelve , en welke gefchiedenis van eenig land is niet zoo vol van deze, dat zij den leezer bijna zouden affchrikken, om die bladzijde dier gefchiedenis omteflaan, die naauwlijks iets meer is, dan eene opnoeming van onheilen ; waar jaaren , zoo daar jaaren van vrede en volksgeluk geweest zijn, in weinige woorden overgeloopen worden, terwijl oorlogen , hongersnooden, befmettelijke ziekten, en andere groote ellenden, die der maatfehappij tot kwelling flrekken, in krachtige bewoordingen ontvouwd worden? Maar die bladzijde der gefchiedenis, welke verhaalt, dat de Hongaarfche kroon gedraagen werd door eenen vorst uit een buiten^  < REGEERING. 135 tenlandsch huis, en dat deze zijn hof buiten Hongarijen hield , vervult den Hongaar met de grievendfte fmart. Dit nu is federt eene lange reeks van jaaren het geval geweest. De koninglijke waardigheid is, van verkiesbaar te zijn, erflijk geworden in het huis van Oostenrijk, het welk zijnen zetel te Weenen houdt. De vorst bezoekt zijne Hongaarfche heerfchappijen zeer zelden ; het hoog ambt van Palatijn was federt veele jaaren niet vervuld, in zesentwintig jaaren was geen rijksdag gehouden, maar het koningrijk werd, even als een wingewest, door koninglijke bevelfchriften beftuurd. Hierdoor befchouwt deze natie zich zei ven, als een volk, dat even als een Oostenrijksch wingewest, en niet als een magtig koningrijk, behandeld wordt; van de zijde dezer natie ontdaan misnoegen en onwilligheid om de openbaare las cn te draagen, en tevens heeft onverfchilligheid omtrend hunne welvaart bij het hof plaats, het welk hen wederkeerig befchouwt als eigenzinnige, en voor den ftaat onnutte onderdaanen, en van hier ontftaat eene algemeene flaauwheid, en dus maakt een land, dat onder eene warme zon ligt, met eenen vruchtbaaren grond, en omtrend agt millioenen inwooners, geen, I 4 groo-  iS6 BURGERLIJKE grooter vertooning onder de volken van Euro* pa, dan een wingewest. Het is zekerlijk eene ongelukkige omftandig-? beid voor een bevoorrecht koningrijk of gewest , dat het. onder dezelfde regeering zij als zulke landftreeken, die met geftrengheid beheerscht worden. Zelfs wanneer de regeer-ingen niets anders, dan het algemeene best, in het oog hebben, dan worden echter zoo veele hindernisfen, in het beftuur der openbaare zaaken, uit partijgeest en onbillijke naijver, hun door de opperhoofden des volks in den weg geworpen, dat zelfs de allerbeste regeerders dikwijls overhellen, om te handelen, zonder dat zij onderzoek doen naar de begeerte des volks, en zorg draagen om zich te bevrijden van de ongelegenheid van deszelfs toeftemming te verwerven; en het gemak, dat zij vinden in het regeeren van die gedeelten des rijks, welke zij met geftrengheid kunnen belteerfchen, is altijd ftrijdig met de zwaarigheden, die zich voor hun opdoen, in het beftuuren der bevoorrechte gewesten. Qffchoon fommige van de nabuurige deelen der OosteErijkfche heerfchappij nog hunne rijksdagen hebben, is zulks echter alleen om §ene yertooning te maaken, en zij worden noQit  REGEERING. X37 nooit geraadpleegd in de gewigrjge ftukken, van wetgeeving of het opleggen van fchattingen. Hongarijen heeft nochtans het onwaardeerbaar recht, om zich zeiven wetten te geeven, en zijne eigen fchattingen opteleggen tot hier toe behouden, en het houdt vol naijver de wacht tegen de inkruipingen van het hof. Hoe kon het dan anders zijn, of de willekeurige regeering van Jofeph IJ. moest bij dit volk de oorzaak van groote klagten zijn, daar deze bijna de gehoorzaamheid zijner andere onderdaanen, die gewoon waren met geftrengheid beheerscht te worden, aan hem onttrokken had? De geheele regeering van dezen welmeenenden monarch was eene aanhoudende famenfchakeling van veranderingen en nieuwe 'inrichtingen in de regeeringwijze dier landen, welke geene voorrechten hadden, en vaa fchendingen der rechten van die gewesten, welke voorrechten bezaten; waar vastgeftelde grondbeginfelen van regeering, wijze van fchattinghefHng, en algemeene ftaatsbeftuuringen, door oppermagtige bevelen vernietigd, en door andere vervangen werden. Ik heb eene lijst der willekeuren, door Jofeph II. van Januarij I 5 1781  I38 BURGERLIJKE 1781 tot in November 1783, en dus in minder dan drie jaaren in het licht gebragt, gezien, en deze waren ten getale van tweehonderden eenenzeventig. Het was het openlijk voorneemen van dezen beheerfcher, om uit zijne uitgeftrekte erflijke heerfchappijen , bevolkt door vijfentwintig milliocnen inwooners , geregeerd wordende door verfchillende wetten, die het genot van verfchillende voorrechten hadden, verfchillende taaien fpraken, en in onderfcheiden trappen van befchaafdheid waren, ééne algemeene heerfchappij te vormen, waar hetzelfde wetboek, dezelfde wijze en hoeveelheid van fchatting, en zelfs eene en dezelfde tad ftond plaats te hebben (*) , in welke heerfchappij .alle voorrechten zouden ophouden, en de lasten van den ftaat evenredig gedraagen worden. Doch laat ons, eer wij overgaan tot het ontwikkelen dezer nieuwigheden, die zoo veel ongenoegen te wege bragten, op de ftaatsgefteldheid des koningrijks het oog üaan, en den. geest des volks befchouwen, want de geest eens volks is de eenige bewaarder van deszelfs ftaatsgefteldheid. (*) Zijne voormaalige BelgiJ'chc enderdaanen mogen hiervan uitgezonderd worden.  REGEERIN G. 13* De Hongaaren zijn een dapper, edelmoedig, en ftouthartig volk. Voltaire zegt, in zijne lofrede op Montesquieu, daar hij van deze natie fpreekt: Une nat ton fiere & generenfe, le fleau de. fes tyrans , et l'appui de fes fouveratns Qa), ■ Deze geestgefteldheïd heeft hun eenige der fehatbaarfte rechten eens volks doen bewaa» ren, en tot hier toe de koninglijke magt wederhouden, dat die niet tot eene geftrenge beheerfching klom ; — fchoon dit hier verfchillend toeging, gelijk in andere landen, naar maate dat een zwakke en ongelukkige, of een eerzuchtige en gelukkige vorst geregeerd heeft. Niet alleen in dien tijd, toen de koninglijke waardigheid verkiesbaar was, zoo als dit tot in het jaar 1382, onder de regeering van Leopeld I. plaats had, maar zelfs, nu daar zij erflijk geworden is in het huis van Oostenrijk uit dankerkentenis, dat die Keizer de Turken uit Hongarijen verdreeven had, is. het de grondwet van dit land, dat elke nieuwe beheerfcher, bij het beklimmen van den troon, plegtig aan de natie zweeren zal, dat hij haar derzelver rechten zal laaten behouden» De- («) Een ftoutaartig en edelmoedig volk de geesfel mijner dwingelanden, en de jleun zijner behterfchers. V»  ï4o BURGERLIJKE Deze rechten worden zeer heilig gehouden, en Koning Andreas II. die in de dertiende eeuw regeerde, ging zoo verre , dat hij , in zijn diploma, of eed van krooning, zijnen onderdaanen vergunde, om de wapenen tegen hem optevatten, in geval hij deze rechten fchond. Verfcheide zijner opvolgers hebben dit diploma onderteekend , en hetzelfde is nog in gebruik, alleen met die uitzondering, dat tegen dit bijzonder artijkel: het welk vrijheid geeft tot den opft&nd der onderdaanen, geprotesteerd wordt* doch een eed van krooning , van welke zulk een artijkel een gedeelte kon zijn , moet zekerlijk allergunstigst zijn voor de vrijheid der natie. De twee grootfte voorrechten eens volks, die van wetten te geeven, en fchattingen opteleggen, zijn nog in de handen der natie, en de beheerfcher heeft alleen een veto in de wetgeevende magt. De verkiezing van den Palatijn, eene foort van onderkoning, uitvier eandidaaten, die hun door den Koning worden aangebooden, en het aannéemen van vreemdlingen tot het burgerrecht, zijn voorrechten, die insgelijks den volke toebehooren. Maar de Koning heeft het onbetwistbaar recht, om «ver oorlog en vrede befchikking te maaken;  REGEERING, i4t hij heeft eene veto in de wetgeeving; hij begeeft de groote ambten in den kerkftaat en de burgerlijke regeering, uitgezonderd die van den Palatijn en de bewaarders der kroon. Hij is het die edellieden maakt, en het muntwezen, gelijk ook het fchenken van vergiffenia aan misdaadigers, zijn zijne voorrechten. Zoo is dan de uitvoerende mag: des koningrijks in de handen des konings. Wanneer hij den troon beklimt, rijdt hij, in openbaare praalvertooning, te paard, trekt zijn zwaard uit, en flaat met hetzelve naar de vier windftreeken , het welk te kennen geeft, dat hij de verdeediging des koningrijks tegen deszelfs vijanden uit alle waereldoorden op zich neemt. Doch het heffen van onderftandgelden, tot het voordzetten des oorlogs, behoort aan de natie, die dezelve alleen op eenen rijksdag kan vergunnen; en eer de flaande legermagten nog zoo algemeen waren, toen de verdeediging des koningrijks nog op de edellieden rustte, kwamen zij hier bij eikanderen, om het getal der krijgsbenden, die te velde moesten gebragt worden, te over,\eegen, ten welken einde zij door den Opperheerfcher werden famengcroepen. Maar wat is de natie ? — Wie maaken het votf;  H± BURGERLIJKE volk uit ? Aan wien behooren deze fchatbaare rechten? - In dit land, gelijk in alle andere, landen, waar de maatfchappij nog in haare kindsheid is, is de natie, helaas! alleen het groot anfiocramd lighaam van edellieden en geestlijken; en het opbrengend deel der gemeente , de burgers en boeren, hebben wei nig of geene rechten, en geenen invloed in de openbaare zaaken , en nochtans moeten zij alk de lasten van den ftaat met onderwerping draagen. . Vermids de boeren, tot het jaar 1785,^, onder de g/eb* adfcripio, of in eenen ftaat van liifeigenfchap aan • hunne landsheeren waren , konden zij nooit befchouwd worden, als maakten zij een gedeelte der natie uit; en daar ét afgevaardigden der vrijfteden bijna alleen werden aangemerkt als zulken, die indrongen, was het, en zoo is het nog , alleen het arifio„athch lighaam, die de magt der kroon beteugelt; en het is dat lighaam, met het welk, volgends den aart der Hongaarfche Staatsregeling de koning behoorde te raadpleegen over alle gewigtige ftaatszaaken, door deszelfs leden tot eenen rijksdag opteroepen. Deze vergadering beftaat uit magnaaten, aartsbisfeho-ppen en bisfehoppen, fladhouders der  REGEERING. 143 der graaffchappen, abten, prelaaten, afgevaardigden der kapittels, afgevaardigden der graaffchappen , en afgevaardigden uit de koninglijke vrij fteden. O rfpronglijk waren de magnaaten alleen de groote ambtenaaren der kroon, als de Palatijn, de opperrichter, de oppermaarfchalk, de opperfchenker, de opperhofmeester, de opperflalmeester, enz.; maar nu worden de prinfen, graaven,en vrijheeren ook als zoodamgen aangemerkt. Zij, die voorgeeven, dat zij met den waaren aart der Hongaarfche ftaatsge field heid wel bekend zijn, befchouwen de aanneeming der prinfen, graaven, en vrijheeren onder de magnaaten, als eene nieuwigheid, De oudfle zoonen van dezen grooten adel, benevens de twee aartbisfchoppen, de eigenlijke en titulaire bisfehoppen, met de fladhouders der gefpanfehappen , en de bewaarders der kroon, maaken de eerfte tafel, of het hoogerhuis uit; en het laagcrhuis, of de tweede tafel, beflaat iiit de abten en prelaaten, de afgevaardigden der kapittelen, ten minflen twee van elk, twee of drie afgevaardigden uit elk der tweeenvijftig graaffchappen, in welke dit koningrijk verdeeld is, en éénen afgevaardigden van elk der koninglijke vrijfleden. Ingeval de yrij-  144 BUR GERL1JK.E vrijfteden meer dan éénen afgevaardigden zenden, hebben deze flechts ééne ftem; zoo is het ook met de afgevaardigden der graaffchappen; en wanneer de leden van het hoogerhuis de vergadering niet in perfoon kunnen bijwoonen, zitten hunne afgezondenen in het laagerhuis. Schoon de rijksdag uit twee tafels of huizen beftaat, maaken zij echter maar één lighaam uit; wijl hunne ftemmen te gelijk worden opgenoomen. Men moet altijd voor oogen houden , dat de afgevaardigden der graaffchappen alleenlijk de afgevaardigden der edellieden zijn. Zelfs worden de fteden algemeen door den adel vertegenwoordigd; doch dat is haare eigen fchuld. De rijksdag moest eigenlijk, behalven dat zij bij alle groote volksgebeurtenisfen bijeengeroepen werd, op vastgeftelde tijden famenkomen, Onder Matthlas Corvhius en Ferdkand L werd beflooten, dat men jaarlijks zou vergaderen. Onder Leopoti L maakte men de bepaaling, dat dit alle drie jaaren zoude gefchieden; eh dit werd door Karei II. bevestigd, en wordt nog als het vastgeftelde tijdperk gerekend. Doch de beheerfchers en derzelver rijksdienaar»  REGEERING.' 145 naars poogen zich menigmaal van deze belemmeringen te ontflaan, en in de laatfte jaaren was, vaii 1764 tot 1790, het welk een tijdvak van zesentwintig jaaren is, geen rijks* dag gehouden, offchoon verfcheide aangelegen zaaken in dien tusfchentijd waren voorgevallen. Deze Vergadering mag eigenlijk niet langer dan twee maanden zitten» Deze invloed des volks in alle gewigtige ftaatszaaken wordt billijk door hun befchouwd als een van hunne grootfte voordeden ; maar het Volk hier te lande, of zoo als zij in hunne openbaare aéten, die in het Latijn opgefteld zijn 1 genoemd worden, popuhis, is , zoo als ik even te vooren gezegd heb, alleen het gïootariflocrattsck lighaam, de adel en de hooger geestlijkheid. Zij merken hunne uitzondering in het draagen van alle deelen der openbaare lastert als een ander fchatbaaf voorrecht aan, over hetwelk zij* niet minder naijverig moeten zijn. Dus moeten dan alle de belastingen, tot goedmaaking der onkosten van het beftuur, onmiddelijk vallen op het aanbrengend deel der gemeente ? de burgefs en boeren. De edellieden, die uit getijtelden en ongetijtelden beftaan, van welke de eerstgenoemden I, deel, K als  x45 BURGERLIJKE als de eigenlijke edellieden kunnen aangezien worden , en de laatften alleen als lieden van aanzien, hebben het uitfluitend voorrecht, dat zij alle de posten van eer genieten, en alle de opénbaare ambten bekleeden, en zij zijn alleen, en met uitfluiting van anderen, de eigenaars van den grond, behalven van dat gene, het welk ondes het gebied der vrijlteden ligt; en een burger of boer kan even zoo wel denken, dat hij den troon zal bezitten, dan om eigenaar te zijn van een duimbreed land, zonder dat hij eerst tot den adelftand verheven zij. Ook zijn hunne perfoonen bevoorrecht, uitgezonderd in eenige weinige gevallen, als hoog verraad, moord , en foortgelijke. Zij kunnen' niet in hechtenis genoomen worden , dan na dat zij volgends de wetten ondervraagd en overtuigd zijn. En de eenvoudigfte ridderlijke dienst is het eenige, het welk zij aan den ftaat verfchuldigd zijn. Wanneer zij door hunnen koning opgeroepen worden, dan moeten zij hun land verdeedigen. Hun te \elde trekken wordt een infurrectio genoemd, en zelfs ia de hooge geestlijkheid daarvan niet uitgezonderd. Deze dienst was voorheen, door de menigvuldige oorlogen, in welke Hongarijen ge- Lwifc-i  RËGEERlNG* i47 wikkeld was, en wel voornaamelijk tegen de Turken, eene vrij fterke verpligting, want deze edellieden ftrekten tot eene foort van fchutsmuur voor het overige van Europa tegen dit roofzuchtig volk. Zoo lang de oorlog binnen de paaien van hun land plaats had , waren zij verpligt om zich zeiven te onderhouden; doch wanneer dezelve buitenslands gevoerd werd, werden zij door hunnen koning van het noodige voorzien* Het getal der ftrijdende manfchappen, welke elk te velde bragt, was geëvenredigd naar zijne landbezitting. De aarts bisfchop van Gran en de bisfchop van Erlau bragten ieder twee vaandels aan, en onder elk derzelve Honden duizend mannen; de aartsbisfchop van Collotza en verfcheide bisfehoppen leverden elk duizend mannen. In den noodlottigen veldflag bij Mohatch bleeven zeven bisfehoppen op het fla;veld. Doch federt dat de ftaande legers algemeen geworden zijn, heeft men van deze wijze van verdeedtging weinig gebruik gemaakt, en fmds eenen zeer langen tijd is geene algemeene 'tnfurre&io opgeroepen geworden; zoo dat de adel in dezen tijd, uitgezonderd nu en dan door een dan gratuit} niets toebrengt, om den ftaat te onderK a hou-  ï4g BURGERLIJKE houden. Derhalven hebben zij, in zoo verre als zij hunne eigen onmiddelijke voordeelen in het oog houden, reden om naijverig wegens hunne voorrechten te zijn ; en deze zijn voor hun door de ftaatsregeling verzekerd: doch eene vrijheid van lasten voor het ééne deel der gemeente, wijl echter de regeering moet onderhouden worden, is een bezwaar voor de anderen, want vermida de adel geen aandeel in de regeeringkosten draagen wil, vallen deze zoo veel te bezwaarlijker voor de burgers en boeren. De burgers of ftadbewooners , die meer rechtftreeks de voorwerpen van de zorg des konings zijn, en hunne eigen ftadsregeeringen hebben, zijn tamelijk onaf bangelijk van den adel, en moeten flechts de lasten der regee,ring draagen. Maar dit is het geval der boeren niet, deze menfchen hebben een zwaarder lot, want daar zij op de landgoederen der edellieden woonen, zijn zij onder derzelver onmiddelijk opzicht en bedwang, en kunnen door hunne geftrengheid zeer beleedigd en verongelijkt worden, fchoon zij ook door hunne befcherming en edelmoedigheid veele voor* deelen genieten.  REGEERING. ri4$ ■ Wijl dit gedeelte des volks zoo zeer van aangelegenheid is, als hetwelk het grootfte aantal uitmaakt, en ook het meest opbrengt, moet elk hunner, die eene kar en een voorfpan houdtj eëft vadem hout té huis brengen, het welk vooraf gekapt' en gekloofd is, in twee dagen handarbeid. Doch in plaats van dat, kan de landheer ander werk aanneemen , het inbrengen van eenë vadem hout.te rekenen tegen eenen dag arbeid met kar en voorfpan , en het nedervellert ëtl klooven Van hetzelve tegen eenen dag handarbeid van twee boeren, doch dit kan alleen in den winter gevoorderd worden. De landman is verpligt, om óp de plaats die hëm aangeweezen wordt, het négendë deel zijner landvruchten, zoo wel als het berg' Hcht ,■ (eene zekere inkomst van de wijngaarden,) te brengen j Zonder dat het hëm vrijdag dit van > de • jaarlijkfche verfchuldigde dienften e'* La tÉi  i64 BURGERLIJKE van arbeid aftetrekken; doch alle andere gevallen van karrenvrachten, paarden om te reizen, overbrengen van brieven, enz. die niet reeds in dit Urbarium gemeld zijn, moeten van den jaarlijkfchen dienst afgetrokken worden, en de boer kan niet gedwongen worden, zelfs niet met gereed geld, om eenige andere karrendienften te doen, of om iets naar de markt te voeren, maar de landheer moet, wanneer hij zijnen dienst noodig heeft, met hem eene fchikking, zoo als hij best kan, maaken; wijl de beide partijen vrij zijn, en geen dwang gedoogd wordt. Ingeval ergens fchadelijke wilde dieren zijn, dan mogen de boeren drie dagen in het jaar gebruikt worden, om die te vernielen, doende landheer moet hen van kruid en lood voorzien: geen andere arbeid kan dezen dienst vervangen, ook mag geen geld of landvruchten in plaats van denzelven aangenoomen worden. Alhoewel de boer, als hij voor zijnen landheer dienst doet, en voor zijne eigen huishouding bezig is, ook als hij raar de molen gaat, geene tollen op den weg betaalen zal, moet hij echter in andere gevallen den gewöonen tol be- ua*  REGEERING. i6S taaien, of tot verbetering der wegen behulpzaam zijn ; dit ftaat ter zijner keuze. IV. Van het geene de boeren moeten opbrengen. Elk, zonder onderfcheid, die een huis bewoont, moet eene jaarlijkfche huur van céne gulden , in twee onderfcheiden termijnen , naamelijk op St. Michiel en St. Joris, be taaien ; doch dezulken, die geen huis bewoonen, zijn van deze belasting vrij. Elk, die eene geheele landhoeve bewoont , moet jaarlijks aan zijnen landheer een gefchenk doen van twee kuikens, twee kapoenen, twaalf eieren, eene halve maat (omtrend een pond) fmout (dit is boter, welke gefmolten is) en dertig landlieden moeten zich vereenigen, en te famen een kalf geeven , of, in plaats van hetzelve, drie (Engelfche) fchellingen betaalen. Elke boer moet, bij het huwelijk van zijnen landheer of zijne landvrouw (doch niet bij de huwelijken hunner zoonen en dochters) en ook bij het aanvaarden der bedieningen der geestlij kheid, (uitgezonderd die van de kapittels en kloosters) eene middenmaatige opbrenging doen, van de zoo evengeraelde artijkeL 3 len,  i66' BURGERLIJKE len, van kuikens, kapoenen enz. De gebruikers van halve landhoeven, en mindere gedeelten , zullen naar evenredigheid geeven. Doch de landheer mag deze gefchenken ook in geld ontvangen, en dan worden agtënveertig kreutzers, (ten naasten bij zestien Huivers Hollandsch) gerekend evenredig te zijn met het gene de gebruiker eener geheele landhoeve moet leveren. Indien'het gebeurde, dat de landheer in den oorlog gevangen gemaakt werd, en het noo$ig mogt zijn, hem door eene fomme gelds in vrijheid te Hellen, dan moeten, ingevolge eene oude gewoonte, en het negenëndertigfte artijkel van het jaar 1548, de landlieden eene gencegzaame, doch maatige, hulp toebrengen, gelijk ook tot de onkosten van zodanige magnaaten en prelaaten, die, door koninglijke aanschrijving, uitdrukkelijk tot den rijksdag worden Opgeroepen; en de regeeringen der graaffchappen zullen toezien, dat deze fomme niet boven het. middenmaatige ga. Voor de vrijheid om brandewijn te mogen ftooken , moet de boer jaarlijks twee guldens, voor eenen Hookketel betaalen. Voor de grondhuur van land, het welk een boef  R.EG.EERING, boer voorneemens is gereed te maaken tot bouwland, mag de landheer, eene fchikking met den boer maaken; doch van het land, dat reeds tot bouwland gemaakt is, zal de gewoonlijke grondhuur blijven. V. Van het negende deel der voordbrengfeten van den grond, en van het Bergrecht. Het negende deel van alle de vruchten der aarde, behoort aan den landheer in waaren, doch niet van de hoven, die bij den. huisgrond behooren; zoo als ook het negende der lammeren, geiten en bijen; men kan de waarde van dit alles niet in geld voorderen, ook kunnen deze rechten niet uitgeftrekt worden tot andere artijkelen, die in dezen niet gemeld zijn. Waar deze lammeren enz. minder dan negen in getal zijn, moet de boer aan den landheer vier kreutzers voor elk lam, drie kreutzers voor elke jonge geit, en bijna eens zoo veel voor eiken bijkorf, betaalen , welke betaaling, volgends het negenënzestigfte artijkel van het jaar 1647, niet langer dan tot St. Jansdag , en die van de opbrenging der landvruchten tot St. Stephanus dag, mag uitgefteld worden (ten zij L4 dit  i68 BURGERLIJKE dit door ongunstig weder verhinderd worde) en als de traagheid van het jaargetijde belet heeft, dat de oogften ten bepaalden tijde konden plaatshebben, dan zal de vergadering des graaffchaps bepaaling maaken, op welken tijd de negende deelen en tienden zullen weggenoomen worden; en wanneer dit niet op den gewoonen tijd gedaan is, dan mogen de boeren hunne eigen landvruchten naar huis voeren, en de negende deelen op het veld laaten, Als een ftuk land zijne negende deelen heeft uitgeleverd, en, op nieuw bezaaid zijnde, eenen anderen oogst voordbrengt, dan kunnen van deze voordbrengfelen geene negende deelen of tienden gevoorderd worden, even zoo. min als van een buitengewoon ftuk akkerland, het welk aangelegd is, om eene verfcheidenheid te mauken in het weiland of den huis? grond. De gebruiker van eene geheele landhoeve moet of de negende deelen van vlas en hennip aan zijnen landheer geeven, of zes ponden voor hem fpinnen, in welk geval de ruwe ftof-r fen door den landheer geleverd worden. Qffchoon het ftuk der tienden niet tot de befdiikking van dit Urbarium behoort, moet nochT tans i  R E G E E R I N G. 109 tass , zoo in eenige plaatzen de tienden van goe, deren , die niet vervat zijn in het eerfte art tijkei van het jaar 1481, mogten ingevoorderd zijn, deze handelwijze afgefchaft worden. Als het negende deel van den wijnoogst genoomen wordt, dan moet dit van dezelfde hoedanigheid als de geheele inzameling zijn, en zonder eenige overmaat gefchieden; en in het ontvangen van de negende deelen, zoo wel als in het bergreek, moet geene andere maat gebruikt worden dan de Presburgfche maat, van tweeëndertig maafs. Vermids het zevenënnegentigfte artijkel van 1715 klaarblijkelijk beveelt, dat het bergreek niet hooger zal geheven worden dan de oude gewoonte is ; en wijl door verfcheide wetten voorziening gedaan is, dat geene andere maat, dan de Presburgfche, gebruikt worde; zoo wordt bij dezen bevolen, dat, waar dit niet in acht genoomen is geworden, en nieuwe gewoonten ingevoerd zijn, deze onwettige handelwijzen zullen vernietigd , en de oude gewoonte herfteld worden. En daar, waar federt dien tijd, op het planten van nieuwe wijngaarden, de hoeveelheid van het bergrecht door eene gefchreeven overeenkomst is vastgefteld, of anderszins, zal dit naar den Pres* L § burg-  ,7o BURGERLIJKE burgfchen maatftaf ingericht worden ; doch daar, waar finds dien tijd eenige nieuwe belastingen zijn ingevoerd, worden deze hierdoor voor onwettig verklaard, eh afgefchaft, en opdat in het toekomende deze belastingen niet mogen vergroot worden; zal men eene opgaaf doen maaken, door last van de rechtbank des graaffchaps, van de wijngaarden, die in de handen der boeren zijn, en van de hoeveelheid van het bergreek, in Presburgfche maat, het welk gegeeven moest worden; men zal een affchrift dezer opgaaf aan den landheer geeven, een ander aan den boer , en een derde zal bij de rechtbank des graaffchaps bewaard blijven. En daar, waar geen wijn (in dat jaar) gemaakt wordt, moet de boer het gewoone bergreek geeven, maar vermids men dit in voordbrengfelen, en niet in geld, moet leveren, zal dit uit het voordbrengfel des volgenden jaars genoomen worden. VI. Van de rechten en voorrechten des landheers. De eigendommen van boeren, die zonder erfgenaamen üerven , en van dezulken, die weg-  REGEERING. 17Ï wegloopen, vervallen aan den landheer; derhalven moeten de boeren die niet in bezit neemen, maar aan den landheer deswegens kennis geeven, welke verpligt is de fchulden en belastingen, die op hetzelve liggen, goed te maaken, doch altoos met inachtneeming van het eerfte artijkel des jaars 1723. Doch wijl deze vervalling geene plaats kan hebben, waar een minderjaarige erfgenaam overblijft, 'of daar, waar het een gedeelte van eene gefplitfle landhoeve is, vermids die dan aan den bezitter van het overig gedeelte vervalt, zullen deze handelingen , om onrechtmaatigheid te vermijden, niet door de ambtenaaren van den landheer alleen ten einde gebragt worden, maar zulks zal, door de rechtbank der heerlijk-? heid, gefchieden, volgends de aanwijzingen in Th 33. part 3, hetwelk naderhand door de rechtbank des graaffchaps zal overgezien worden. En ingeval het gebeurt, dat, door de geftrengheid van den landheer, eenige der landhoeven ledig worden, zullen zij aan andere boeren gegeeven, of uitgedeeld worden onder de overige landlieden, die alreeds in het gehucht gezeten zijn, op de voorwaarden, die in dit Urbarium zijn vastgefteld. Het zelfde moet in acht:  ï?a B U R G E R L IJ K E acht genoomen worden, met opzicht tot alle gronden, die alreeds onder de opfchrijving der ports getrokken zijn , ten zij de ge-. vlugten tot hunne wooningen wederkeeren. Volgends bet agttiende artijkel van het vijfde decreet van koning XJladislaus, en het tweeëntwintigfte artijkel van 1729, behoort het recht van jaagen, fchieten, visfehen, enz. bij uitfluiting aan den landheer. Derhalven wordt dit alles den landlieden ten ftrengften verhoeden. Offchoon de boeren, zoo als reeds vastgeiteld is , het recht hebben om, geduurende een gedeelte desjaars, wijn te mogen verkoopen; zal echter, waanneer de landheer eene herberg, tot gemak der reizigers, heeft opgericht, of zal oprichten, de herberghouder het uitfluitend recht hebben, om alle foorten van dranken te verkoopen, en die te maaken. Ingeval de landheer, volgends het zesën-, dertigfte artijkel van het jaar 1550, het verkoopen van wijn enz. aan eenen boer overgeeft , zal hij, geduurende dien tijd , van andere dienften bevrijd zijn , en de landheer moet hem, tot eene belooning, van eiken e!"  REGEERING. 173 timer, dien hij verkoopt, vier denari (omtrend ééne ftuiver) geeven. Alle huuren , die Van de weeklijkfche markten of kermisfen, of van de vleeschhallen en tollen komen, behooren aan den landheer, uitgezonderd in die gevallen, waar zij voorheen, door eene bijzondere vergunning, aan de gemeente overgegeeven zijn. VII. Van de misbruiken, en buiten'fpoorigheteri die verbooden zijn, of in het vervolg moeten vermijd worden. Wijl de landheer, als de befchermér def weeskinderen, de zorg heeft over derzelver eigendommen, door hunne ouderen nagelaaten zoo is het niet geoorloofd, dat eenig gedeelte van dezelve hun onttrokken worde, door eenige wijze van belasting van opfchrijving en fcheiding, en insgelijks worden de laudemia, de belasting van quere-brieven, en de tienden van eigendommen, door uiterfte wille gemaakt, vervuild, of verkocht, verbooden, < De boeren zullen de volkomen vrijheid hebben, om tabak, honig, wasch, fmout.. (uitgesmolten boter) vlas, hennip en andere natuurlijks  t7> BüRGEllLIjKE ke voordbrengfelen té mogen koopen en vefkoopen, van wien, aan wien, en waar ter plaatze zij zullen goedvinden, zonder dat zij op éenigerhande wijze door den landheer zullen gehinderd, en nog veel minder door geldboeten of ,/lijfftraffen, als ongeoorloofde handeldrijven, ge'ftraft worden; zonder dat nochtans het voorrecht van den landheer, aan hem gegeeven door het vijfënzeventigfte artijkel van het jaar 17-23, weggenoomen worde, het welk aan hem de voorkeur geeft, wanneer hij in cereed geld, en niet door het aftrekken van de verfchuldigde dienften enz. den prijs voor de artijkelen geeft, welken de boer naar zijne keus bepaald heeft, en de landheer zal vooral niet verhinderen , dat vreemdlingen komen om Se koopen. - Vermids alle voorkoopingen (monopoliën) uitdrukkelijk door de wet. verbooden zijn, zoo is ook het verpachten van het recht, om met natuurlijke voordbrengfelen, of andere voorwerpen van koopmanfchap , handel te mogen drijven, en dus het uitfluiten en bepaalen van den koophandel der boeren, niet geoorloofd. De boeren moeten door geenerlei middelen genoodzaakt worden, om hunne graanen op de  11 E G È E RI N G. 17$ molen des landheers te doen maaien, maar hun moet vergund worden, dat zij dit op alle andere plaatzen, waar zij goedvinden, kunnen doen* Het betaalen van ' het bahn we'mgeld, het welk onwetüg ingevoerd is, wordt afgefchaft, De boeren zullen niet verpligt worden, om hunne mest aan den landheer te geeven, en wanneer zij de zijne naar zijnen wijngaard, of ergens elders, brengen , dan moet deze arbeid gerekend worden een gedeeke van den jaarlijkfchen vastgeftelden dienst uittemaaken. De onwettige en ongëwoone handelwijze, die op fommige landgoederen plaats heeft, om de tienden der vederen f en het plukken van de ganzen der boeren te eifchen, wordt geheel en al verbooden. De boeren moeten niet genoodzaakt worden, om ftroo te bezorgen, tot het opbinden der wijnftokken van den landheer. De gewoonte, welke op eenige landgoederen in zwang gaat, dat de waakers en opzichters over de wijngaarden van den landheer door de boeren betaald worden, wordt vernietigd. Het onderhouden der bedienden van" den landheer, die tot uitvoering van het een of ander worden Uitgezonden j en alle dagelijkfché be-  %j6 BURGERLIJKE betaallngen > die in gereed geld gegeeven wör^ den, als ook de af knevelingen der waakers en jaagers, worden, behalven de gr osfen van uitvoering, zoo als hierna zal voorkoomen, geheel verbooden. Het ftaat niet vrij, om van de boeren, als een onderpand, dat zij niet zullen wegloopen, geld te voorderen, en waar dit reeds plaats gehad heeft, moet het zelve, met de rente, aan hun teruggegeeven worden. Het inkwartieringgeld, zoo wel als het geld voor de husfaaren en de uitrusting, wordt, waar dit ingevoerd is, geheel afgefchaft. In zulke plaatzen, waar de vleeschhallen aan de boeren verpacht worden, kan de landheer zijn eigen vee niet aan dezelve opdringen, ook «mag geen vleesch bij ponden of in ftukken voor gereed geld onder de boeren verkocht Worden, maar het moet in de vleeschhallen gekapt worden, op dat de boeren het daar vrij en ongehinderd mogen koopen. De boeren zullen niet gehouden zijn, om natuurlijke voordbrengfelen of eetwaaren te koopen of te verkoopen, noch voor den landheer bedorven wijn, brandewijn of andere dranken »itteventen, ook behoeven zij den wijn, bran- de-  REGEERING. 177' dewijn , of andere dranken , die aan hun Worden afgegeeven ooi te verkoopen , en die intusfchen bederven, niet te vergoeden, noch ook de ledige vaten te vervoeren, dan zoodanig, dat dit werk een ge deelte van denvastgeftelden jaarlij kfchen arbeid uitmaakeé Het hoender- en fikkelgeld, als mede het geld voor de tenten en het presfen tot den krijgsdienst, gelijk ook het kost.nafs, dat op fommlge plaatzen ingevoerd is, en het leveren van fpijs en drank aan dezulken, die komen om de negende deelen en tienden te ontvangen, dit alles wordt geheel en al verbooden. De boeren zullen niet gedwongen worden om hunne vaten te leenen , het zij voor den wijnoogst , of voor de negende deelen of tienden van denzelven. Alle foorten van opbrengingen in natuurlijke voordbrengfelen enz. die bedacht kunnen worden, welke niet in de voorgemelde artijkelen vervat zijn, Worden ten eenemaal afgefchaft. Het ftaat den landheer niet vrij, om een ftuk land te verruilen, of te doen vervangen door eenig gedeelte van den grond, die tot eene landhoeve behoort, ten zij bet van dezelfde grootte, deugdzaamheid en vruchtbaarheid zij, anders moet hij het teruggeeven. I. D £ EL. M VUL  178 BURGERLIJKE VIII. Van zulke znaken, die aan de boeren verbooden zijn, en van de flraffen, die op dezelve gefield zijn. Geldboeten zullen, onder geen voorwendfel? hoe ook genaamd, worden aangenoomen, uitgezonderd in die gevallen, waar zij uitdrukkelijk in de wetten bevoolen zijn; en dan alleen, nadat zij wettig in de rechtbank des landheers zijn opgelegd , in tegenwoordigheid der poelrechters en poelgezwoorenen; en zelfs mag dan eene beroeping aan de rechtbank des graaffchaps gedaan worden. Doch wanneer aan landerijen fchade mogt worden toegebragt, dan zal,vermids de wet alreeds dat gene, dat het opfluiten van vee betrett, verordend heeft, men zich aan dezelve houden. In alle andere gevallen, waar eene rechtmaatige oorzaak is om de boeren te ftraffen, moeten de overtreders niet geftraft worden met geldboeten , die alleen ftrekken om de geftraften te verarmen; noch met lijfftraffen (uitgezonderd ingeval de wet, of dit Urbarium, in het vervolg anders beveeien zal, maar zij moeten genoodzaakt worden om, zonder betaaling, een, twee , of ten hoogften drie dagen hand-  REGEERING. 179 handarbeid te doen , hetwelk nochtans niet zal mogen gevoorderd worden in den ploegtijd, den tijd van grasmaaien en koorninzamelen, of in den wijnoogst, maar op andere tijden. Vermids de boeren, zoo als te vooren gezegd is, niet met geldboeten of lijfftraffen zullen geftraft worden, en het evenwel bij tijden gebeuren kan, dat de boer door woorden of daaden misdoet, of dat hij door den ftraksgenoemdcn arbeid niet te verbeteren is, en dat dienvolgends zulke kwaaddoeners met lijfftraffen moeten geftraft worden, zoo zullen deze , naar evenredigheid der grootte van het misdrijf, uitgeoefend worden, en mogen dezelve, voor een fterk en gezond mansperfoon, niet boven vierentwintig rottingflagen, en voor de andere kunne , boven hetzelfde getal zweepflagen gaan. Doch de oude lieden, of zulken, die van eene zwakke gefteldheid- zijn , zullen met gevangenis geftraft, worden, en dat zelfs te brood en te water, naar de omftandigheden ; echter mogen zij niet langer, dant drie dagen, van hunnen arbeid afgehouden worden, uitgezonderd in zake gevallen, waar de misdaad van dien aart is, dat van dezelve M % aaa  BURGERLIJKE aan de rechtbank der heerlijkheid kennis moet gegeeven worden. Wanneer een boer in de gevangenis des landheers gebragt, en geboeid, of in de ijzers gezet wordt, zal, ingeval het betaalen van fluitgeld daar in gebruik is, hetzelve niet boven de vijftien kreutzers, (omtrend zes Huivers) 'mogen gaan. Het wordt den boeren verbooden, om gronden tot aanbouw te zuiveren, buiten vergunning van den landheer, op ftraf van hunnen arbeid te verliezen, en de fchade, welke zij door dat werk mogten gedaan hebben, te vergoeden , doch zulk land, het welk alreeds gereed gemaakt is, kan niet weggenoomen worden . zonder dat hun de waarde van den arbeid goedgedaan worde, zoo als te vooren gezegd is. "Wijl het beftuur over de bosfchaadjen voornaamelijk op den landheer berust, is het den boeren niet geoorloofd, m hout te hakken tot fteunfels voor vruchtboomen, noch tot heiningen, zweepen of hoepels, enz. zonder een uitdrukkelijk verlof van den landheer; ook niet om het op hunne gronden te brengen, en te veritoopen, en dusdoende eenen handel in hout te drijven. J Be-  REGEERING. 181 Betreffende het flraffen van hun, die boomen omverre houwen of affchillen; deze zullen niet alleen de fchade vergoeden , maar ook met drie dagen handarbeid geftraft worden, doch zoo iemand door deze ftraf niet afgehouden wordt van het befchadigen der bosfchen, zal hij door de rechtbank des graaffchaps geftraft worden, en men zal den landheer den noodigen bijftand doen ontvangen , om hem tot een voorbeeld van anderen ftrengelijk te flraffen. Het wordt den boeren ten fterkften verbooden, om geld of natuurlijke voordbrengfelen optezamelen (te bedelen) , en de overtreeders zullen met vierentwintig rottingflagen geftraft worden. Het heimelijk drijven van zwijnen in de bosfchen van den landheer zal, wanneer deze dieren in dezelve worden aangehouden, geftraft worden met het dubbel betaalen van het akergeld, dat voor derzelver voeding in die bosfchen beftemd is. Den boeren ftaat het niet vrij om knoppern of galnooten optezamelen, of akers van de boomen te flaan, wijl deze den landheer geheel toebehooren, maar dit is als eene ongeoorloofde vervoering verbooden; en de overtreeders zullen voords met drie dagen hanaarbeid geftraft worden ; doch de landheer kan M 3 de-  ,g2 BURGERLIJKE dezelve niet anders door de boeren voor zich laaten verzamelen, dan wanneer hij dit werk als een gedeelte van hunnen jaarlijkfchen dienst rekene. Geene hoeren mogen fchietgeweer voeren» noch jagthonden houden, op ftraf van drie dagen handarbeid. Het wordt hun ten fterkften verbooden, om eenige foort van drank, dan geduurende den reeds gemelden tijd, te verkoopen, en de pvertreeding zal met drie dagen handarbeid geftraft worden, zoo menigmaal die gepleegd wordt, doch ingeval zij wijngaarden bezitten, ftaat het hun vrij, om, zelfs in den tijd der uitiluitende voorrechten des landheers , die tot hun eigen gebruik naar huis te voeren. "Wanneer een boer, hetzij uitluiheid of onachtzaamheid, nadat hij tot zijnen dienst geroepen is, niet opkomt om dien te verrichten , zal hij met twaalf rottingflagen geftraft worden. Ingeval een boer vleesch van eene andere plaats brengt, of vleesch aan ftukken kapt en veikoopt, door welk bedrijf hij het voordeel de; vleeschhallen des landheers wegneemt, zal dit als ongeoorloofd aangemerkt, en de boer. voords  REGEERING. 183 voords met drie dagen handarbeid geftraft worden. De weduwen van geftorven boeren moeten het gene bij het eenentwintigde artijkel van het zevende jaar van koning XJladishus bevolen is, in acht neemen , hetwelk gebiedt: dat, wanneer zij hertrouwen , zij haare huizen niet moeten verhaten, zonder verlof van haaren landheer, daar anders haar geheel eigendom ter zijner befchikking vervallen zal. Een dorp of gehucht mag geene onderhandeling wegens fchulaen aangaan, zonder voorr kennis van den landheer. Nieuwaankomenden mogen niet aangenoomen worden, ook kunnen geene gedeelten van het land, dat tot eene landhoeve behoort, verruild of verkocht,worden, buiten voorkennis van den landheer, op ftraf van verlies der ontvangen geldfommen, en in die gevallen , in welke de verkoop van dezelve door de wetten toegelaaten wordt, moet de verkooper kennis aan den landheer geeven, echter mag hij den koop zonder deszelfs toeftemming fluiten. M 4 IX.  i84 BURGERLIJKE IX. Van het inwendig bejiuur. Bij liet begeeven van het ambt van rechter van het dorp, zal de landheer drie perfoonen vooritellen, uit weke de gemeente één , in de tegenwoordigheid zijner beambten , zal verkiezen. Doch de landheer kan , ingeval het flecht gedrag des rechters dit noodzaaklijk maakt, hem afzetten en flraffen, en alsdan zal een andere, op dezelfde wijze, verkoozen worden, om zijne plaats te vervullen; doch de ambtfehrijvers en gezwoorenen mogen door de gemeente, zonder tusfehenkomst des landheers, verkoozen en afgezet woraen-. De rechter zal geenszins, uit hoofde van den dienst, dien hij aan den landheer beweezen heeft, of uit eenige andere foort van voorwendfel, vrijgefteld worden van het betaalen der fchattingen en opbrengkgen aan den ftaat. Het is redelijk en wordt gevoorderd, dat de landheer toezie, dat de verdeeling van de opbrenging gelijkelijk onder de boeren gefchiede, volgends de regeling door de rechtbank des graalfchaps. en acht geeve, dat geene verkeerde handelingen begaan worden, en daarom zal hij eene opgaaf derzelve van den o reen.  REGEERING. 185 rechter vraagen, doch zonder dat eenige onkosten op de boeren vallen. Ingeval de landheer verzuimt om deze opgaaven natezien, dan zal dit gefchieden door de regeerders des graaffchaps. Doch het ontvangen en betaalen van deze fchatdng in de fchatkamer des graaffchaps, zal bij uitfluiting in de handen der gemeente en van den rechter blijven, en derhalven zullen de regeerders des graaffchaps toezien, dat de landheer noch zijne dienaars niet daartusfchen komen. Al het gene de boer aan zijnen landheer verfchuldigd is, door dit Urbarium vastgefteid zijnde, zal aan hem naauwkeuriglijk voldaan worden, en ingeval de boer in dezen zuimachtig is, zal hij daartoe door dwangmiddelen genoodzaakt worden. De executiegrosfen , die men aan de genen, die door den landheer tot dat werk uitgezonden worden, betaalen moet, moeten dagelijks voldaan worden-, en wel alleen aan deze lieden, en volftrekt niet aan eenige anderen, die door den landheer tot ander werk gebruikt worden. Op dat dezulken , die verdrukt worden, en die genen, welke onrechtmaatigheden lijden, M 5 eene  ■-U BURGERLIJKE eene fpoedige voldoening mogen verkrijgen, moet men in acht neemen dat, wanneer de klagten tegen boeren van denzelfden land lieer ingebragt worden, men recht zal zoeken bij den landheer of zijne beambten ; maar daar, waar de beleediging gefchied is door beambten van den landheer, moet men zich bij denzeiven vervoegen; en ingeval de klaagers geene redelijke voldoening verkrijgen, zullen zij zich aan de rechtbank des graaffchaps wenden ; doch wanneer de klagt tegen den landheer zeiven is, die op hunne voordragt geen herftel laat volgen, dat moeten zij zich rechtftreeks aan de rechtbank des graaffchaps vervoegen; en ingeval de landheer of zijne bedienden eenen boer flraffen zullen , om dat hij zich , tot verkrijging van recht, bij de rechtbank des graaffchaps, of zelfs aan eene hooger rechtbank, vervoegd heeft, zal hij als een dwingeland aangemerkt worden. Door dit bevel worden de wederzijdfchc rechten der boeren en hunne landheeren bepaald, en het blijkt, dat de Hongaarfche land* ' ma»  REGEERING, 187 man aan zijnen heer, voor vijfentwintig morgen akkerland (elk morgen omtrend twaalfhonderd vierkante vadems groot zijnde) en twaalf dagen maaiens van grasland, het negende deel van de voordbrengfelen des gronds, van de lammeren, jonge geiten en bijen, en omtrend honderd en elf dagen arbeid, twee (Engelfche) fchellingen voor landhuur, en drie fchellingen voor gevogelte, boter, enz. betaalt. Het komt mij voor, dat dit geen hard beding voor den boer is. Verfcheide eigenaars, die veel land bezitten, hebben mij gezegd: dat zij, bij het opmaaken eener evengelijke rekening, als zij alles : wat zij te ontvangen hebben, bijëenftellen, niet meer dan de waarde van eene gulden, of omtrend twee Engelfche fchellingen, voor een morgen land ontvangen» Het bezwaarende ligt voornaamelijk in den aart der overeenkomst; deze is een wederzijdsch bezwaar, even zoo ongemaklijk voor den landheer als voor den boer. Het ontftaat voornaamelijk uit het ontvangen van arbeid in plaats van geld; echter is deze foort van betaaling in gelijke gevallen, in de eerfte trappen van verbetering, altijd gebruikelijk. Dit noodzaakt den landheer, om een groot gedeelte zijner Janderijen zelf in handen te houden, om zich den  !S8 BURGERLIJKE den arbeid zijner boeren ten nutte te kunnen maaken, welk eenen tegenzin hij ook tegen de landbeftuuring hebbe. De wet moet aan hem, zoo als ik reeds voorheen gezegd heb, eene groote magt over zijne boeren in handen geeven. Hij heeft een groot aantal opzieners en oppasfers noodig tot zijne hulp, en aan deze moet hij een gedeelte van zijn gezag over de landlieden afftaan. Uit dit alles ontftaan veele klagten van dezelve, over het bezwaarende van hun lot, en over de geftrengheid hunner meesters; en van deze komen weder niet minder klagten over de eigenzinnige, luie, en misnoegde geaartheid hunner boeren, die, wijl zij geen belang hebben bij den arbeid, dien zij voor hunne landheeren volbrengen , vooreerst traag zijn in het uitvoeren van denzei ven, en daarna ook, door de gewoonte, traag worden in het doen van hun eigen werk : en dus heerscht overal in de landerijen een Hechte ftaat van akkerbouw. Een groote landbezitter in Bohemen verzekerde mij , dat hij zeer zijne rekening vond, bij het aanneemen van zes ftuivers van zijne boeren, die verpligt waren voor hem te werken, in plaats van eenen dag arbeid, en door het geeven van negen ftuivers aan  REGEERING. 18a aan anderen , over welke hij geen ander gezag had, dan om hen uit zijnen dienst wegtezenden. Ik meen, dat het eene aanmerking van den geleerden Doétor Fergufon is, dat volken, hoezeer die ook nabij liggen, zelden van elkanderen zulk eene ontdekking verkrijgen , die den toeftand hunner maatfchappij verbeteren kan, voor dat zij omtrend in ftaat zijn om die zelf te maaken. Iu hoe verre dat eenigermaate kan verandwoorden voor de flappen der Hongaarfche boeren , die eenigzins achteruitgaan , moet ik overlaaten aan dezulken, die beter met dit gedeelte der gefchiedenis be~ kend zijn, dan ik ben. Maar het blijkt dat de ghbcs adfcriptto, of de dienstbaarheid der boeren, reeds finds eeuwen vernietigd was ; deze werd afgefchaft door Sigismund, en deze vernietiging werd bevestigd door verfcheide openbaare aclen van eenigen zijner opvolgers; doch het afgefchafte is weder ingekroopen (*). Het C*) De boeren in Hongarijen konden voorheen hunne landheeren verlaaten, wanneer zij wilden. Deze vrijheid werd hun door veele wetten dei lands vergund, als door het vijfde artijkel van het tweede uecreet en het veer»  iqo BURGERLIJKE Het jaar 1785 maakt een tijdvak uit, hetwelk niet minder gunftig is voor den boerenftand, dan 1764. Niets kon meer ftrijden tegen de oogmerken van Jofeph II. dan een verlaagde boerenftand, die orde, bij welke hij , zoo hij in\ zijne ontwerpen tot herftelling geflaagd ware, verwachtte alle zijne toevlugt te zullen krijgen, De vernietiging der gleba adfcrtpth vond plaats in Bohemen en Moravien, door het bevel van dezen vorst, in 1781, en in 1785 werd deze affchaffing ook tot dit koningrijk uitgeftrekt; en offchoon deze monarch, zoo als wij ftraks zien zullen, voor zijnen dood verpligt werd, om aan de edellieden die oude rech- veertiende van het derde decreet van Koning Sigismund, in het jaar 1405; door het vijftiende van het jaar 1458 , door het zestiende, zevenè'ntwintigfte en negenëntwintigfle van 5547, het vierïndertigtle van 1550, het zevenëntwin. tigfle van 1566, en verfcheide anderen. Deze vrijheid werd, onder Uladislans, ontnoomen aan alle die genen, die zich tot den op/land van dien tijd lieten vervoeren. Uit deze omftatJigheid heeft de Hongaarfche adel naderhand beflooten, om hen in flaavernij te houden, die, wel niet overal, echter in het grootfle gedeelte des Koningrijks , is ingevoerd. Rolènmanns Staatsrecht i Weenen 1792. ƒ• ij>3-  REGEERING. iqi rechten en voorrechten, welke hij hun ontnoomen had, wedertegeeven , en dus zijne eigen handelingen te herroepen , werd nochtans deze wet uitgezonderd. Het recht, dat de boeren hadden , om hunne landheeren te verhaten , deed de manufaéïuuren en de werkzaamheid der fteden in dit koningrijk bloeien, het zou welras in ftaat geweest zijn, om de natie haare rechte waarde in de maatfchappij te doen vinden , en zich te ontliaan van onredelijke vernederingen; fchoon de boeren waarlijk niet zeer geneegen zijn om hunne bezigheden te verwisfelen'; en zij dikwijls liever aanbouwers zijn van den grond, op welken zij onder veele be/.waaren opgevoed zijn, dan dat zij be werkers van kunsttuigen zouden worden; en een boer, die hethndgoed, op het welk hij gebooren was, zoude willen verhaten , en zich bij eenen anderen landheer vervoegen, zou maar zeer weinig gunstig onthaal vinden ; en wijl hij eerst een getuigfchrift van zijnen voorigen landheer hebben moet, kunnen nog altijd eenige verhinderingen inden weg der zulken , die hun lot wenfchen te verbeteren , geworpen worden. Zoodanig is dan de betrekking tusfehen het boerenvolk en deszelfs landheeren. De-  i9a BURGERLIJKE Deze hebben ook verpligting aan het publiek , van het welk de boerenftand hier geen, gedeelte uitmaakt, want daar het groot arijiocraüsch lighaam , zoo als ik te vooren gezegd heb , bevrijd is van het draagen van eenige openbaare lasten, zoo vallen deze natuurlijk op de burgers en boeren, die met nadruk in de openbaare attente mlfera contribuensplebs (*), genoemd worden. Deze betaalen eene fchatting, die men eene contributie noemt, ten deele in de krijgskas^ en ten deele in de kas des graaffchaps, of casfa domestlca, uit de eerfte wordt het krijgsvolk, dat op het platte land in bezetting ligt, betaald , en uit de laatfte worden de uitgaaven der graaffchappelijke regeering, die van het onderhouden der wegen en bruggen, en de fchade, welke de boeren door brand, ftorm en overftrooming ondergaan hebben, goedgemaakt, en ook de onkosten der afgevaardigden of vertegenwoordigers des graaffchaps , dat is van den adel, wanneer die op de rijksdagen verfchimt. Deze belasting wordt geheven over het vermogen en de bezitting van den boer, op de volgende wijze : Q*) De ellendige volhkla fe, die de lasten betaalt.  REGEERING* m £>e landman wordt gefchat op . l DeCa. Zijne twee zoonen , die bekwaam zijn tot den arbeid . t ' Vier dochters, als vooren . , i Vier knechts, tot den landbouw gebruikt wordende • . . i Agt meiden, tot denzelven dienende .... £ Twee trekosfen of vette rundbeesten i Twee melkkoeien . Vier paarden . £ Vier jonge osfen * Agt kalveren Zestien zwijnen Tweeëndertig jonge verkens [ \ \ Het winterkoorn van eene geheele landhoeve . Het zomerkoorn van dezelve . ' a Weiland dat tien wagens hooi levert a Een ftookketel ' Schaapen en bijen, naar maate van ' het voordeel, hetwelk zij op* brengen. Ingeval de landman, behalven dit, eeti fchoenmaaker, kleedermaaker, weever, fi* of xets anders is, maakt dit eene bijgevoegde de->  I94 BURGERLIJKE dtea uit. Het is mij voor het tegenwoordige niet mogelijk, om mijnen leezeren te berichten, hoeveel voor eene deca betaald wordt. Dat gedeelte, hetwelk aan de casfa domestica wordt uitgeteld,-moet verfchillend zijn, naar evenredigheid van de onkosten des graaffchaps. De geesdijken, wanneer zij tot het verdeedigen hunner eigen belangen vereenigd zijn, buiten verband met het overig gedeelte van het arifioeratitei lighaam, met hetwelk zij dikwijls eene gemeene zaak hebben, en verteoken van dien invloed, die over de gevveetens der menfehen gaat, maaken een zeer magtig lighaam uit. Volgends een gefchrift, dat m de Staats-anzeigen van den heere Schlözer N. 64. te vinden is, hebben zij op den rijksdag omtrend honderd temmen; en de mkomten van de hooger geestlijken , met de groote ambten welke zij beklèëden, geeven nog grooter vermogen aan dezelve, want, behalven hunne geestlijke waardigheden , zijn veelen derzelve fiadhouders der graaffchappen. De inkomften der aartsbisfehoppen en bislchoppen worden, in het foiïtifches Journal desjaars 1783, in dezer voegen opgegeeven: De  regeering» t98 Deaartsbisfchop^^- van Gran 35o,ooo dat is omtrend 3oc0 Waitzen t 50,000 5 zijn de rijksvergadering te openen, diö „ wij ulieden, op ons koninglijk woord, op „ den agttienden December des voorleeden „ jaars beloofd hebben, na de wettige kroo„ ning, welke voorgefchreeven is bij het. „ tweede artijkel van het befluit der rijksver„ gadenng des jaars 1723, en na het onder^ „ teekenen van het diploma der komst tot den I. deel. O troon,  %io BURGERL IJ K E „ troon, en wijl wij voorgenoomen hebben „ dezen rijksdag in eigen perfoon bij te woo„ nen , hebben wij goedgevonden, om dien „ tot na den vrede uitteftellen, ten einde wij, „ bevrijd zijnde van de zorgvuldigheden des „ oorlogs, en herfteid van de ongemakken, die „ onze krachten ons ontneemen, bekwaam mo„ gen zijn om ons zeiven geheel en al overte„ geeven aan de zaaken des koningrijks, welke „ het voorwerp der onderhandelingen des „ rijksdags zijn; en op dat gijlieden geene re„ den moogt hebben om ongerust te zijn, ter» wijl gij op dezen tijd, ;die nog onbepaald „ is , wacht, hebben wij beflooten , dat die „ niet langer, dan tot in het jaar 1791 zal uit„ gefteld blijven. Dien volgends belooven wij „ ulieden op ons kor.inglijk woord, dat wij in het volgende jaar de rijksvergadering zullen „ famenroepen welke zoodanig gehouden zal „ worden, als de wetten des lands voorfchrij„ ven , en dat wij onze vaderlijke toegenee„ genheid voor de Hongaarfche natie niet al„ leen tot dit ftuk zullen bepaalen; en om ,', dus, in dat kort tusfchenverloop van tijd, tot „ od het houden van den rijksdag, uwe be„ verten te voldoen , hebben wij uit onze » ei  REGEERING. aif „ eigen vrije keus het befluit genoomen, om „ de beftuuring van den ftaat, en die der„ rechtsoefening, van den eerften Mei dezes -» jaars af, geheel en volkomen in dien ftaat „ te ftellen, in welken wij dien gevonden „ hebben in het jaar 1780 , bij het overlijden » der keizerin en apostolifche koningin, onze waarde moeder, toen wij zelve de regee» „ ring aanvaardden." „ Schoon wij federt dien tijd eenige takken „ van het openbaar beduur op eenen anderen „ voet gebragt hebben, met een oogmerk om „ het welzijn des koningrijks te bevoorderen, „ en in de hoop dat gijlieden, geleerd door „ de ondervinding, dit zoudet goedkeuren; „ doch daar wij verneemen, dat gijlieden aan de „ voorige wijze van beftuur de voorkeur geeft, „ en dat gij uw geluk zoekt en vindt in het in„ ftandhouden derzelve, maaken wij geene „ zwaarigheid , om ook in dit ftuk aan uwe be„ geerte te voldoen, want daar de welvaart „ des volks, het welk aan onze zorg is toe„ vertrouwd, het eenig voorwerp van alle on„ ze wenfchen en poogingen is, zal die weg, }, dien ons door het eenftemmig geroep der natie „ aange weezen wordt, altijd voor ons de verkie,, zelijkfte zijn. Dien volgends verklaaren wij 0 3 « bij  m BURGERLIJKE >f bij dezen dat, zoodra alle de graaffchappen («), des koningrijks in derzelver voo„ rige magt en gezag, welke haar door de wet "„ ge°geeven worden, zullen herfteld zijn, zoo " wel met opzicht tot de handelingen in algemeene en bijzondere famenkomften, als tot „ de wettige verkiezing van regeerders, en „ zoo ras de koninglijke vrijfteden en vrije „ landfcreeken derzelver voorige werkzaamhe'„ den weder zullen verkreegen hebben, alle de andere a&en, die federt het begin onzer " regeering zijn afgekondigd, welke naar het „ algemeen gevoelen zouden mogen fchijnen te ftrijdenmet de wetten des lands, zullen her" roepen worden en haare kracht verliezen. * Echter, tot vermijding van alle verwarring, " welke in het openbaar beftuur zou kunnen " voorvallen, eer nog eene nadere kennisgee, ving aan ulieden, betreffende de openlijke " herroeping der voorige aclen, zal gedaan zijn, „ (ten O) Ik heb, op het voetfpoor des fchrijvers, het welk ook door den Franfchen Vertaahr dezes werks gevolgd is, deze onderdeelingen des Kmingnjks Hongarijen graaffchappen genoemd, wijl gebooren Hongaaren Kij verzekerd hebben , dat deze alle aan edellieden toebehooren. Ander, worden die, in het land zelve, gefpanfchappen genoemd. V.  REGEERING. tij „ (ten welke einde wij alreeds de nöodige bevelen gegeeven hebben ,) is het onze wil: dat „ niets op bijzonder gezag gefchiede, en dat „ gijlieden gehoorzaamheid bewijst aan de ,tc„ genwoordige ftadhouders der graaffchappen, „ tot dat de (voormaalige) ftadhouders hunne „ ambten weder kunnen aanvaarden, Voords j, is het onze begeerte, dat onze acfe van vrije ,, godsdienstduiding (tolerantie) de fchikking „ noopends de geestlijke ambten, en het gene „ wij ten voordeele der boeren bevoolen heb„ ben, zoo wel als het gene'hunne behandeling, als de band der onderwerping, aan,, gaat, in volle kracht blijven zal, in zoo „ vérre als deze a&en volkomen zullen over„ eenftemmen met de wetten des lands, en „ op eene natuurlijke billijkheid gegrond zijn ; „ en het befchikken der kerklijke zaaken onze „ pligt is , als eerfte befchermer der kerk, „ en wij zijn overtuigd, dat gijlieden, vol:„ gends uwe redelijke wijze van' denken, „ reeds uwe volkomenfte goedkeuring aan de„ zelve gegeeven hebt. Eindelijk, op dat niets „ aan de geheele voldoening uwer wenfchen t, moge ontbreeken, hebben wij bevolen, dat „ de kroon en de andere rijkskleinodiën, welke „ wij in dien tusfchentijd in onze fchatkamer O s bè-  ci4 BURGERLIJKE „ bewaard hebben, zonder uitftel naar ons ko„ ninghjk paleis te Offen zullen vervoerd wor„ den, waar wij alreeds bevel gegeeven heb„ ben, om eene gefchikte plaats voor dezelve „ gereed te maaken-, in welke zij bewaard „ zullen worden, naar het vocrfchrift der wet. „ Door deze "befehikldngen, die Volgends de „ vastgeftelde wetten gemaakt zijn , ontvangt „ gijlieden een nieuw blijk van onze vaderlij„ ke liefde voor dé Hongaarfche natie, enten „ zelfden tijde een altoosduurend getuigenis , „ dat, vermids de wetgeevende magt, volgends de wetten des koningrijks, gelijkelijk v verdeeld is tusfehen den vorst en alle de „ rijksftenden, wij insgelijks geneegen zijn, de „ rechten der ftenden te onderfchraagen, en „ dezelve aan onzen opvolger in denzelfden „ ftaat, als wij die ontvangen hebben, overter „ leveren. Ook belooven wij ons zelven, dat j» gij de behoeften van den ftaat, voor den „ veldtocht dezes jaars,zult vervullen, door het 'leveren van koorn tot onderhoud der leger„ benden , die tot veiligheid des koningrijks bij— eengekomen zijn, en door het toebrengen „ van recruten, op zoodanig eene wijze, als ulie„ den de gefchiktfte zal toefchijnen." Zoo  REGEERING. MS Zoo werd dan eene regeering van neeen jaaren. die in het eerst beloofde een fehit terend tijdvak in de gefchiedenis van Europa te zullen zijn, ten grooten deele uit dezelve ge.wischt. Echter moet deze aangeteekend worden, als eene les voor andere regeerders, om hen te leeren, dat de gevoelens en begeerten van een volk niet moeten verachteloosd worden, noch dat eene natie niet als een landgoed moet beftuurd worden, en dat men zelfs goede fchikkingen en inftellingen niet met geftrengheid, noch al te overhaastig moet invoeren. Goede vorsten worden dikwijls, bij wijze van beeldfpraak, de vaders van hun volk genoemd. Jofeph regeerde zijne heerfchappijen als het hoofd van een huisgezin ; hij wenschte het wel.zijn zijner kinderen; en hij maakte ontwerpen tot hun geluk, en begeerde dat zij die met onderwerping "zouden aanneemen, daar hij dezelve oogenbliklijk ter uitvoer wilde gebragt hebben. Zijn leevensbefchrijver Pezze/ zegt; dat, toen zijne ftaatsdienaars hem den raad gaven, dat hij niet zoo haastig in zijne verbeteringen moest zijn , hij ten andwoord gaf: „ Van alles, „ wat ik onderneem, wil ik aanftonds de uitwerk„ felen zien; toen ik den Prater en den Augar ■ O 4 » ten  aiö BURGERLIJKE „ ten (b)\n orden bragt, nam ik geene jonge „ fpruiten, die alleen voor het volgende ge„ flacht van dienst konden zijn, maar boomen „ onder wier fchaduw ik zelf en mijne tijdge„ nooten vermaak en voordeel zouden kunnen vinden," Daar deze herroeping eene gedwongen herroeping was, was de afkeer en het mistrouwen der natie zoo ingekankerd als ooit, tegen het huis van Oostenrijk, en het ftillen van het woedend volk, voorderde de grootfte omzichtigheid in zijnen opvolger. Op fommige plaatzen had het volk de ftoutheid, om de openbaare edibleti van deszelfs koning, op de tijding van zijnen aannaderenden dood, onder de galg te verbranden. In dezen neteligen toeftand beklom Leopoli den troon, doch trad met weerzin in zijn Hou» gaarsch gebied, om met beevende handen de teekenen van magt van zijn vergramd volk aanteneemen; onder hetwelk veelen waren, die zich van hunne betrekkingen met Oostenrijk wenschten te ontdoen. Een Hongaarfche fchrij - ver O) Twee openbaare wandelplaatzen, digt bij de ftad Weenen. V.  REGEERING. 2I? ver roept uit, daar hij van den hagchelijken toeftand des koningrij' s in dezen tijd fpreekt. (*) „ Dcumimmortakm! Quam tetra ,quam lugubris, „ quam funesta faisfet tune har urn ditionum fac.es/ „ Caedes, tncendia, rapinae, vaflitas unherfum „ Regnum et florentisfunas Regni Cimates mifs„ randum in modum deformasfent; Vici omnes et „ opptda acervis Corp or urn , etChium Sanguine re- dundasfent; Temp la ipfa Bei O. M. ac delubra „ nejarhs ignibus conflagrasjent! nifi d'mna eaque „ Stngulari provideniia Leopoldus ff. quafi de „ Cpekmisfus, habenas Imperii capesfmsfet; qui patrium, vitamque omnium nostrum, Bona, For„ tun as,,. Parentes, Cognatos, at que Ar as ipfas ,ex „ Flamma ac Ferro et pene exfaucibus Fati erep„ tas, et Confervatas nabis restituit. lik leges, ju„ ra, libertatem , Veterem Formam Rejminis pris„ ttnoloco collocavit;ilfecomiti",[olennemfui inatt„ urationem , jusjurandum, ceteraque omnia, quo„ rum dilatio animos anteaperculerat ,praestitit; i//e „ medium illum, qui populum et Regem dhidebat, „ parietem demolitus est: tlle mutuam cives inter et p principem Fiduciam quajt abinteritu refuscitavh; tl- (*) Oratio pro Leopoldo, a Step, Pallya, 0 5  ai8 BURG E R L IJ K- E „ ille fubjsUos jam propcwoJum Templis, moentbus, ac Ttctis AptfrV'i ctrcumdatosqui ignes ' restinxif, ille d'finaos glad'ios a jugulis nos„ tris ftngularl fupientia, et dmna quadam ,, animi moderatione; rejecit. Dat is : Qnfter„ velijke God! Hoe fchrikkelijk, hoe ramp„ zalig, hoe verderfelijk, zoude dan de ge„ daante dezer landen geweest zijn! Doodfla„ gen, brandftichtingen,rooverijen, verwoestin„ gen zouden het geheele land, en de bloeiend„ fte fteden jammerlijk gefchonden hebben ; alle „ dorpen en fteden zouden met lijken over,, dekt, en door het bloed der ingezetenen over„ ftroomd geweest zijn! Zelfs de geheiligde „ tempels van het aanbiddelijk Opperwezen, alle „ oorden van Godsvereering, zouden door een „ fchandelijk vuur in de asch gelegd zijn! indien „ Leopold II. niet, als ware hij van den hemel ' gezonden — door eene bijzondere godlijke ,ji voorzienigheid — de teugels de ; rijks had in handen genoomen > Leopold, die hêt vaderland, „ en het leeven van ons allen, de goederen, de bezittingen, de ouderen, denaastbeftaanden , en zelfs de altaaren aan vuur en zwaard ontrukt, en genoegzaam uit den afgrond des ver* derfs teruggetrokken, en aldus bewaard " heeft, — Hij hertelde de wetten, de rech- „ ten,  REGEERING. tte „ ten, de vrijheid, de oude regeeringsvorm,— „ hij bragt weder tot ftand de vergaderingen, £» ziJne Plegüge inhuldiging, den eed. en alle „ de voorige gewoonten, van welke het lang"„ duurig uitftel de gemoederen voorheen zoo „ fterk getroffen had; — hij vernietigde den ,,, muur, die volk en vorst van één fcheidde; „ hij wekte als uit eenen doodlijken flaap weder „ op hét onderling vertrouwen tusfehen regent „ en onderdaanen; — hij bluschte het vuur, dat „ onze tempelen, muuren, en daken rondom ,, dreigde aantetasten, en heeft met zonderling „ beleid, en godlijke gemaatigdheid, de ont„ bloote zwaarden van onze halzen geweerd/-' Derhalven werden, uit alle landftreeken, klagten over de onwettige regeering van Jofeph aan zijnen opvolger Leopold voorgedraagen. Het voorftel van het graaffchap Neira, hetwelk op -den tweeden Maart 1790 gedaan werd, geschiedde in deze nadrukkelijke en ftrehge taal. „ Wij zagen de geheiligde kroon des ko„ ningrijks weggenoomen, wij zagen God van „ zijne kerken, de wetten van haare heilig3, heid, de ouders van hunne kinderen (*); „ de (*) WactrfchijnUjk met toefpecling op het ligt en van f eer u ten. O 5  9 U4 BURGERLIJKE „ de natie van haare taal, het koningrijk van „ zijne voorrechten, de dooden van hunne „ gewoonlijke begraavenis beroofd, Wij za, gen de germgfte foort van vleiers ontwerpen fmeeden, en niets ongedaan laaten, hetwelk op eenigerhande wijze tot de verwoes„ ting des koningrijks kon bijdraagen. Wij ., zagen het heilig vaatwerk tot waereldfche gebruiken gefchikt, den eerbied voor de „ aanzienlijken omverre geworpen, de magt „ van den eigenaar des gronds verminderd, de „ opvoeding der jeugd verwaarloosd. Wij „ zagen mannen, die zich bij hun vaderland „ verdienftelijk gemaakt hadden, en in de wee„ tenfchappen bedreeven waren, van hunne „ posten ontzet., maar vreemdlingen, en lieden , van gemeene bekwaamheden, die noch door „ geboorte, noch door goede zeden, oprecht„ heid of ondervinding, uitgemunt hadden, in de „ plaats dezer vlijtige kinderen des lands (de „ inboorlingen) gefteld, als onderwijzers der „ Hoogduitfche taal. Wij zagen de.gebooren inwooners, die ambten bekleedden, door „ eenen eed verbonden, om de vrijheid van „ hun vaderland te ondermijnen, veelen der„ zelve ftoutlijk inbreuk doen in onze kelders ,, en graanfchuuren, en, zonder ons opteroe- „ Pèn,  REGEERING. 221 pen, te hooren, of te overtuigen, koorn, „ fchaapen en kinderen (recruten) ons ontnee,, men! zonder onzen algemeenen oorfprong te „ ontzien, of gebruik te maaken van de magt ,. der wetten. Wij zagen de vruchtbaarheid „ van onzen vaderlandfchen grond, aan welken „ het bloed onzer voorvaderen die vruchtbaar„ heid gegeeven had, op eene buitengewoone „ wijze, en tot onze fchade vergrooten, en, „ wat nog meer is, eenen eed uitfpreeken, „ om deze onrechtmaatigheid te wettigen. „ Ons vaderland zagen wij geftrengelijk af„ meeten; veele millioenen (guldens) befteed „ aan eenen hoop, die uit verfcheiden volken „ beftond, welke ons geld, dat door bloed, „ zweet en zwaaren arbeid gewonnen was, ,, verteerden , en ons eigendom misbruikten „ tot het onderhouden van openbaare ligte„ kooien." Volkshaat tegen de Duitfchers, en tevens vaderlandsliefde, klommen nu hooger dan ooit te vooren. Alles, wat Duitsch was, werd veracht, en dit volk ftond bloot om mishandeld te worden, zoo zij door de Hongaarfche kleeding niet beveiligd waren; want de vaderlandschgezinden waren meer dan ooit verkleefd aan hunne gewoonten en kleeding ; en de knevels,  212 BURGERLIJKE veis, die, bij het befchaafde deel der maatfchappij|, buiten gebruik geraakt waren,.werden op nieuw ingevoerd. Zij ? die het hevigst waren, wilden de zaaken zoo hoog drijven , dat zij meenden, dat, vermids Jofeph nooit gekroond was geweest, de Oostenrijkfche troonsopvolging nu ten einde was. Een groot'aantal was voor een nieuw dip/oma , of lijst van rechten; en het is zeker, dat men waarlijk eene zodanige lijst ontworpen had, door welke de koning verftooken Hond te worden van het recht, om benoemingen te mogen doen tot de openbaare ambten, en aUe de bedieningen in de bergwerken , der posterijen enz- bij uitfluiting aan de edellieden zouden begeeven worden; zelf zou de koning de officieren van het leger niet mogen aanftellen, noch hunne foldij bepaalen. Men zou hem noodzaaken om in Hongarijen zijn verblijf te houden, en de regeering des koningrijks ftond volkomen afgefcheiden te worden van het overige deel der Oostenrijkfche heerfchappijen. Hij zou geen veto in de wetgeevende magt hebben, en de landftenden zouden het voorrecht hebben, om buiten zijn bevel te vergaderen. Aan de belasting van het land moest men in geenen deele denken. Het zou  REGEER ING. 223 zou den landftenden vrijftaan, om tra&aateu van koophandel aantegaan, zonder de toeftemming des konings, en het geldmunten zou geen voorrecht der kroon zijn. Vrede en oorlog zouden niet van den koning afhangen, ook zou hij geene traclaaten mogen maaken, zonder de toeftemming der landftenden, en hij zou in zijnen eed van krooning het eenëndertigfte artijkel des tweeden jaars van koning Andreas moeten influiten, het welk aan de onderdaanen de vrijheid geeft, om de wapenen tegen hunnen koning optevatten, bijaldien hij hunne rechten mogt benadeelen. Doch de meer gemaatigden hielden zich te vrede, dat de zaaken weder in dien ftaat zouden gebragt worden, in welken zij bij de komst van den keizer jfofeph tot den troon waren, en deze behielden de overhand, zoo wel ten gehikke voor den koning, als voor het volk. De kroon, over welke zoo veel beweeging gemaakt was, werd naar Bula terug gezonden op den agttienden Februarij, dus twee dagen voor den dood van Jofeph. Hoe hoog deze gefchat wordt, en hoedanig die bij de natie ontvangen werd, blijkt uit den volgenden weinig beteekenen brief, welke op dien tijd gefchree- ven  £24 BURGERLIJKE ven werd, en in druk gegeeven is in de Staats-* anzigen van den heere Sck/'izer, N", 54, „ De kroon , het grootite kleinood der ko„ ninglijke waardigheid, is met de grootfte flaatfie en biijdfchap, die men zich verheel„ den kan, teraggebragt. Op alle plaatzen, ,, waar die, op haaren tocht van Weenen naar „ Buda, doorging, werden de pracntigfte toe„ bereidfelen gemaakt, tot het ontvangen derzel„ ve. De luister der dames in de Hongaar- fche kleeding was nooit voorheen zoo ge- weest als nu; zij droegen blaauwe rokken, „ met korte jakjens van dezelfde kleur, met „ randen van bontwerk, en met goud belegd; „ haare hoofdfieraaden waren zwart fluweelen ka/packs met gouden kanten en plui- „ men." „ De vaderlandsliefde ontwaakt in alle haare „ fierkte, elk draagt de Hongaarfche kleeding; „ zulk eene vertooning van biijdfchap zag men „ nooit te vooren. Hier bij ons werd insge„ lijks de kroon ingehaald met alle die praaien „ pracht, die men zich verbeelden kan. Wijl „ dezelve bij nacht in de kapel van het paleis „ ter (*) Eene foort van husfaarenmutxen.  REGEER ING» i2£ „ ter bewaaring geplaatst werd, was de gehee» le ftad, benevens de voorfteden, verlicht; j, dit was eene allerfchoonfte vertooning, en j, daar onze ftraaten lang zijn * en rechtuit loopen, bragten die veel tot dezelve bij. Wee „ die genen , die hunne lampen niet behoor^j, lijk in orden hielden, of dezelve te vroeg i, uitdeeden ! De glasVenfters derzulken wer„ den zonder genadé aan ftukken geflagen In ,, elke ftraat bedreef men vreugd, dén geheet, lert nacht door; en groote hooperi volk lie,> pen in farad» rond, met fpeeltuigen, eii riepen! Hoezee! Dé vrijheid der Hongaar„ fche natie duure eeuwig! Ik kan nu een >, vrij goed denkbeeld maaken van de om„ wentelingen in Frankrijk en de Nederlanden, „ Het fchijnt mij toe, als of ik daar Ware, „ want nooit heb ik in mijn leeven zoo iets „ gezien. Óp vrijdag den negentienden Fe„ bruarij kwam de kroon hier ter piaatze aan, „ om verdef naar üffen Vervoerd te worden* „ Verbeeld u Hechts welk eene buitengewoö„ né vreugd bij derzelver wederkomst be„ dreeven werd, daar zelis alle godsdienftige „ onthoudingen ophielden, en onze bisfchop „ gaf een groot foupé aan de bewaarders der L DEEL' P „ kroon,  2a6 BURGERL IJ K E „ kroon, en den adel, waar men vleesch crp„ dischte, en in de openbaare llraaten en hui„ zen danste men, even zoo als op het Kar„ naval. Ik moet ophouden, ik kan alles niet „ befchrjven; echter moet ik u vernaaien: dat „ de kroon op het altaar der hoofdkerk werd j, ten toon gelegd, om door elk befchouwd te „ kunnen worden; de adel was zeer begeerig „ om die te zien. Geduurende den nacht werd „ zij in de kapel van het paleis bewaard, en „ door de beambten des graaffchaps , en de „ lladsregeerders , met uitgetrokken fabels be„ waakt. Bij derzelver aankomst te üffen, „ die op den eenentwintigden Februarij voor„ viel, fprak de flads beambtfchrijver Fran„ ciscus Bal/ast, in den naam der ffadsregee„ ring en burgers, de bewaarders der kroon „ in eene Latijnfche redevoering aan , in wel„ ke hij de natie geluk wenscht met haare „ wederkomst, die door hem befchouwd wordt „ als het onderpand der herflelling van de „ rechten des volks (*). Daar v»> Excolfi Proceres . facraellegiae Coronae Cimodes! Quam, aufpice Supremo Numine, ante ofto propemodum faecula Auilricus, Archipraeful Colocenfis, divo regi St*> pha.  REGEERtNG. &p Daar nu het volk nu in het bezit van deszelfs kroon was, daar het nu zijne rechten hef- phano attulit a Sylvejlro nominis hujus II. Roraanorum maximo Pontifice, facram regni hujus Hungariae Coronam, eandem i trifribus Ifabellae reginae temporibus ex hacurbe et arce Budenfl abfentem, dum hodie folemni hocce ritu rurfurn per Vos, excelfi Proceres! reduci, et velut exoptacae Felicitatis Tesferam ad graemium regni et urbis isrius in avitam regni fedem raodo collocari cernimus; gaudet populus, laetantur cives, exultat nobilitas, univerfi denique regni flatus et ordines fuorum votorura compotes fieri gratulantur maxime. Nee iiumeri:o. Felicem enim Patriam nostram, cui diadema istud regium, ex diverfls falvum periculis, in finum i'uum, tanquam fïrmum redditi veteris juris et potestatis pignus, ad commune gentis ÜDgricae decus licet reponere, Glorietur proinde tri. umphans aetas nostra; et non minus ultima quoque plaudat Posteritasl Dignum propter ea, ut Augustisfimo Prin. cipi nostro, a cujus Benignitate et Clementia haec accipimus, immortales in homagiali fubmisfione referamus gra* tias. Dignum, ut inclytis flatibus et OrdiKibus, quorum in exorando Principe Virtus fuit eximia, perpetua iitemus Gratitudine. Nos vero Budenfes incolae, quibus fscrum hunc Thefaurum femper coram Venerari conceditur, aeterlia dieiisti fpondemus foiennia; vobisque, Excelfi Proceres et Custodes! ad tuendum pro gentii Ungricae Beati. tate hoe regale Ornamentum, omne Robur, vitam et Fortunas inAdjutoriumfanCta votiReligioneaddicimusetconfecramus. Hat is.' Verhevene ftanilen, Befchermers van de geheiligde koninglijke Ki oon! nadien mj thands de geheiligd Pa di  aa8 BURGERLIJKE fteld, en zijne bezwaaren opgeheven zag, be-» daarde de gisting, en het gerucht van de wijsheid de kroon van Hengarijen, die voor bijna agt eeuwen, onder begunstiging van het Godlijk Opperwezen, door Austricus, den /lartsbhfchop van Golocens, aan koning Stephanus van Paus Silvester II. ten gefchenke overgebragt, en federt de ongelukkige tijden van de Koningin Jfabella uit deze vesting Of en verwijderd was, weder door U, doorluchtige Jlandenl bij deeze fchitterende plegtigheid teruggebragt, en, als een blijk van een langge~ wenscht geluk, in den fchtot van dit Rijk en deze Jlad, de aloude zetel der Regeering, op nieuw geplaatst zien; verheugt zich het volk, verblijden zich de burgers, juicht de adel, en alle ftanden en flaaten des Rijk» wenfchen eikanderen geluk, dat zij hunne wenfchen ver. kreegen hebben. En niet ten onrechte, want welk een geluk voor ons land! daar aan hetzelve vergnndwerdt, dit koiinglijk fieraad, uit verfcheiden gevaaren gered, als een zeker onderpand van het oude herkreegetie recht en magt, tot een algemeen eereteeken van het Hongaarsch volk, in zijnen fchoot te beveiligen. Dat dan het tegenwoordig ge/lacht zegeviere, en roeme, en de laate Nakomelingfchap zich insgelijks ver heugel Het is onzer derhalven waardig, dien doorluchtige» Vorst, door wiens genade en goedheid wij dit geluk ontvangen, door Hem onderworpen te huldigen, eenen onjlervelijken dank te betuigen. Onzer is het waardig, aan de aanzienlijke ftanden, die zich in de eerbewijzingen aan onzen doorluchtige» Vorst zoo uitneemend gekweeten hebben, eene offerande van eene eeuwigduurende dankbaarheid toetebren. gen.  REGEERING. 229 heid des nieuwen konings verminderde van dag tot dag de overige misnoegdheden. En Leopo/a1 waagde liet, eenige maanden na dat hij de teugels der regeering in handen genoomen had, de ftenden des koningrijks in eene rijksvergadering te doen bijeenkomen , nadat zulks in zesentwintig jaaren niet gefchied was; en jiu werden de volgende zaaken verhandeld: Het eerfte artijkel betreft alleenlijk de komst van Leopold II. tot den troon. Het tweede behelst zijnen eed van aanvaarding, welke dezelfde is, als die door de keizerin Therejïa gedaan werd. Hij belooft in denzelven, dat de koninglijke kroon in het rijk zal bewaard, en bewaakt worden door de bewaarders der kroon, die uit de ftaatsleden zullen gekoozen worden, dat de laatstaangewon- nen gen. Maar wij, wij inwooners van Of en, aan welke het voorrecht toegeftaan wordt, dezen geheiligden fchal vo'or altoos in tegenwoordigheid te vereeren , wijden dezen dag aan eene nimmer eindigende plegtigheid. En ulieden , ver* hevene ftanden en befchermers, belooven en fchenken wij ■met eene geheiligde — onverbreekelijke — belofte, allt enze krachten, ons leeven en onze eigendommen iet uwen enderftand, zoo ter befcherming van dit koninglijk fieraad, als tot welzijn van het geheele Hongaarjehe volk. *3  «ïSo BURGERLIJKE neri landen, dié voorheen tot het koningrijk Van Hongarijen behoorden, met hetzelve zullen vereenigd worden; dat, wanneer het tegenwoordig gedacht, het welk nu op den troon zit, zal uitgeftorven zijn, Hongarijen weder een verkiesbaar koningrijk zal worden, en dat alle de opvolgers zijner Majesteit zullen gehouden zijn dienzelfden eed te doen. Het derde beveelt, dat voordaan de intreede en krooning binnen zes maanden na het overlijden des laatften konings zal plaats hebben. Het vierde betreft het gewoone gefchenk der ftenden aan zijne Majesteit. Het vijfde gaat over de verkiezing van den aartshertog Leopold'"tot Palatijn Bij het zesde wordt vastgefteld, dat de kroon altijd te Offen zal bewaard blijven. Het zevende ontneemt de heerlijkheid Munhats aan de koninglijke bezittingen, en geeft in demiver plaats eene ftreck* in het graaffchap Bats. Het agtfte behelst eene bepaaling, dat de gfraaf Jofeph Keglevich van Bazin , commandeur der ridderorde van St. Stephanus, kamerheer van zijne Majesteit, en ftedehouder van het graaflcUp Torn; en de graaf Michael Nadash, erf neer van Fogaras, kamerheer van zijne Ma. I jes-  REGEERING. 231 jesteit, en ervelijke fledehouder van het graaffchap Komorra , de bewaarders der kroon zullen zijn, als welke met eenpaarigheid door de ilenden zijn verkoozen. Het negende zegt: dat de koning belooft, langer in Hongarijen zijn verblijf te zullen houden, dan wel voorheen gewoonlijk was. Het tiende is eene vastflelling, dat het koningrijk Hongarijen onafhangelijk zal zijn van de overige Oostenrijkfche heerfchappijen, en niet op denzelfden voet met die heerfchappijen zal gebragt worden, maar dat het zijne eigen bijzondere regeering zal hebben, zoo als dit in de jaaren 1715 en 1741 beflooten is. Het elfde beveelt: dat de grenzen van hec koningrijk niet veranderd zullen worden, dat de verfchillen, die wegens dezelve ontflaan zijn, zullen vereffend worden, en dat die gedeelten, welk van het rijk afgefcheiden geweest zijn, weder met hetzelve zullen vereenigd worden. In het twaalfde erkent de koning uit vrijen wil, dat de magt om wetten te maaken, die buiten werking te ftellen en uitteleggen, een gemeenfchappelijk voorrecht is van den koning en de ftenden; en hij belooft, dat hij niet reP 4 gee-  l3a BURGERLIJKE geeren zal door koninglijke bevelfehriften, $dt(ien en fatenten, dat de rechtbanken niet door hem zullen veranderd, noch derzelver uitfpraaken verwisfeld of overgezien worden, maar dat hij dezelve in kracht zal ftellen, volgends de meening der wet. Het dertiende, behelst eene bepaaling, dat do rijksdagen om het derde jaar zullen gehouden worden , en zelfs meermaalen , als de toeftand der zaaken zulks vereischt. Het veertiende ftelt vast, dat de beftuuring der rijkszaaken behoort aan den raad des ftedehouderfchaps van het koningrijk, wiens pligt bet is, om voorftellingen aan den koning te doen, ingeval zijne bevelen , die aan dezen raad worden ter hand gefteld, om in werking gebragt te worden, tegen de grondwetten des koningrijks mogten ftrijden. Het vijftiende verordent eene comtnisjie, om een ontwerp te maaken wegens de opvoeding der jeugd, en de vrijheid der drukpers. Bij het zestiende belooft de koning , dat de openbaare handelingen niet in eene vreemde taal zullen gevoerd worden , maar dat, ten einde de Hongaarfche taal algemeener moge WO?-*  REGEERING. 233 worden, men in de hooge en mindere fchoolen eenen leermeester in die taal zal aanftellen. Voor het tegenwoordige zullen de zaaken in de rechtbanken (dicasterid) als voorheen in de Latijnfche taal behandeld en gevoerd worden. Het zeventiende geeft werking aan het elfde artijkel des jaars 1741 ; bij hetwelk de koning belooft, om Hongaaren tot zijne rijksdienaars aanteftellen, en om dezulken, die de vereischte bekwaamheid hebben, zoodanig te plaatzen , dat die in het dtplomattque werk gefteld worden ; en verders: dat alleen Hongaaren gebruikt zullen worden in de beftuuring der binneniandfche zaaken des koningrijks, en dat zij ook tot de buitenlandfche zaaken zullen toegelaaten worden. Het agttiende is betrekkelijk tot den eed, die gedaan moet worden door dezulken, die bij de rechtbanken aangefteld zijn, en beveelt dat niemand, op eene enkele befchuldiging, van zijn ambt zal ontzet worden. Ie het negentiende belooft de koning, dat geen onderftand, het zij in geld, in voordbrengfelen des lands of in recruten, geëischt zal worden, het zij van de ftenden , noch van P 5 liet  4t34 BURGERLIJKE het volk , dat de fchattingen en lasten draagt; zelfs niet onder den naam van eene vrijwillige gift, of onder eenen anderen tijtel, dan alleenlijk op den rijksdag ; doch het onderhouden der ftaande krijgsmagt zal altijd vastgefteld blijven van den eenen rijksdag tot den anderen ; en het agtfte artijkel des jaars 1715, en •het tweeè'ntwintigfte van 1741, dit onderwerp betreffende, worden bij dezen bevestigd. In het twintigfle heeft de koning de goedheid, te belooven dat de prijs van het zout, (dit is een koninglijk eigendom) niet verhoogd zal worden buiten den rijksdag, ten ware in gelegenheden van dringende noodzaak. In het eenéntwintigfte zegt de koning, dat hij zorg zal draagen , dat het negenennegentigHe artijkel , het openbaare fonds betreffende, weder in werking gebragt worde. Het tweeëntwintigfte bepaalt: dat de posterij zal gebragt worden onder de beftuuring van den raad des fledehouderfchaps enz. en dat de beftuuring der bergwerken zal verbeterd worden. Ingevolge het drieè'ntwintigfte moet de koning toezien, dat de kerken, en andere foort- ge-  REGEERING. lig gelijke ftichtingen, niet van derzelver rechten beroofd worden. Het vierëntwintigfte bevestigt de rechten en eerbetooningen van den Palat'tjn, den Primaat, Ban en Tavermcns. Het vijfëntwintigfte bevestigt de rechten en voorrechten van de koninglijke vrijfteden, de mijnfteden, de landftreeken der Jazygers en Cumaniaanen, en de zes fteden der Heidukken. Het- zesëntwintigfte gaat over zaaken van den godsdienst (zie deswegens het hier achter volgend artijkel over den toeftand der Proteftanten.) Het zevenëntwintigfte geeft aan de nietvereenigde Grieken de vergunning , om land en eigendom te verkrijgen, en om de openbaare ambten en bedieningen te mogen bekleeden. Het agtëntwintigfte herftelt de graaffchappen van Ternes war, Torental en Krasfo in hun recht van zitting en ftemgeeving op den rijksdag. Het negenëntwintigfte geeft aan de Jazygerf, Cumaniaanen en Heidukken het recht, om elk twee gemagtigden op den rijksdag te mogen Zenden. . Het dertigfte maakt de fteden Temeswar, The-  a36 BURGERLIJKE Therefienftadt, Pofega en Carlftad tot koninglijke vrij fteden. Het eenendertigde verbiedt de hazardfpelen, op eene geldboete van honderd dukaaten. Het tweeëndertigfte bepaalt, dat de voorrechten , door keizer Jofeph II. gefchonken, alleenlijk van kracht zullen zijn, als die door zijne thands regeerende Majesteit bevestigd *ijn. Het drieëndertigfte beveelt, dat een commissie zal gekoozen worden, om een ontwerp te maaken, tot eene militaire opfchrijving des volks. Het vierëndertigfte verklaart, dat de bevelen der voormaalige regeering, -tot de meeting des koningrijks, tevens met de voorderingen der onkosten , die met dit werk verzeld gaan, (behalven de eifchen van bijzondere perfoonen) krachtloos zullen zijn, en dat in het toekomende zulk eene meeting niet gedaan zal worden. Het vijfënderdgfte bepaalt de betrekking tusfehen den landheer en zijne boeren, bevestigt het Urbarium, dac door de keizerin Therefia ingevoerd is, tot op de rijksvergadering des jaars 1191% als wanneer dit onderwerp van nieuw*  REGEERING. 237 nieuws af zal overwoogen worden; het beveelt dat de rechtbanken der graaffchappen toezien moeten, dat de boeren niet gedrukt worden; het erkent dat de altoosduurende dienstbaarheid der boeren ftrijdig is met de rechten van den mensch, en 'fchadelijk voor den ftaat, en dat dezelve reeds vernietigd is in het jaar 1405, onder de regeering van Sigismund, in 1^58, onder den Redehouder Szy/agy, in 1547 en 1350. onder Ferdinand I. en in 1566, onder Max f mihaan, doch dat dezelve weder ingefloopen is; en beveelt dezelver volkomen affchafSng; ook geeft het den boeren vrijheid, om hunne landheeren te verlaaten, na het betaalen van hunne fchulden en huuren, en om over hun beweegbaar eigendom te befchikken, echter moet eene al te groote verhuizing uit eene landftreek tegengegaan worden, als welke nadeelig is voor de natie. Het zesëndertigfte beveelt: dat de voorrechten van het aankoopen van landerijen, vergund door Jofeph II. en de rechten dier genen, die dezelve aangekocht hebben, onbepaald zullen blijven tot op de naastvolgende rijksvergadering; echter zullen de tegenwoordige eigenaars intusfchen in het gerust bezit blijven, en opdat de bevolking en werkzaamheid mo-  33S BURGERLIJKE moge toeneemen, belooft zijne Majesteit, om de landgoederen, die gelegen zijn in de graaffchappen Temeswar, Krasfo, Torantal, Baes, Arad en Tfanadd, te zullen verdeelen onder die genen, [welke zich zulks waardig gemaakt hebben. In het zevenëndertigfte belooft de koning, dat de graanen en het hooi, door het bevel van Jofep/i aan de legers afgeleverd, gerekend zal worden als een gedeelte der opbrenging; dat hij den toeftand der zulken, die door den Turkfchen oorlog geleeden hebben, in aanmerking zal neemen, doch dat, om de koninglijke Schatkamer te bevoordeelen, de edellieden en vrijfteden alleen zullen betaald worden voor dat gene, wat zij geleverd hebben, na het eindigen van den tegenwoordigen Turkfchen oorlog. Het agtëndertigfte vergunt den Jooden, dat zij in alle plaatzen mogen woonen, (behalven in de mijnfteden,) even zoo als voor het jaar 1700, tot dat de commkfie tijd zal gehad hebben, om aan de ftenden nadere fchikkingen deswegens voor oogen te leggen. Het negenëndertigfte beveelt, dat de koninglijke gerechtshoven enz. er.z. naar Pest zullen overgebragt worden. Het  REGEERING. 259 Het veertigfte geeft bevel tot eene verbetering der lijfitraffelijke en burgerlijke wetboeken, en in de wijze van rechtspleeging, onder de voorgaande regeering. Het eenenveercigfte beveelt eene overziening der zaaien , die , in rechten gevoerd zijn geworden, en verklaart dat de ftraf van ontadeling der edellieden van geene kracht zal zijn. Het tvveeënveertigfte vernietigt het gebruik der pijnbank in lijfftraffelijke zaaken. Het drieënveertigfte geeft den burgeren , en zulken, die niet adelijk zijn, de vrijheid om zich , in lijfftraffelijke zaaken , even zoo wel als de edellieden, op de hooger rechtbanken te mogen beroepen. Het vierënveertigfte beveelt: dat de rechtzaaken, welke in de rechtbanken , door Jofeph ingefteid, begonnen waren , doch niet afgeloopen zijn, zullen geftaakt worden, en dat de papieren en bewijsftukken aan de wederzijdfche partijen zullen teruggegeeven worden. Het vijfënveertigfte verklaart de zaaken, over welke gevonnisd is, insgelijks van geene waarde te zijn, echter blijven de vonnisfen voor als nog in kracht enz. Het zesënveerügfte betreft de rechtzaaken voor  A4o BURGER L IJ K E voor de rechtbank des konings, welke, ingeval zij alleen over punten der wet gaan, zullen afge weezen worden. Het zevenënveertigfte beveelt da't rechtzaaken, die voor de rechtbank des konings gediend hebben, mogen teruggezonden worden ter nadere overziening. Het agtenveertigfte gelast dat rechtzaaken, die alleen over punten der wet gaan, en voor het feptem-v'traal gerechtshof gebragt worden, zulien van de hand geweezen worden. Het negenënveertigfte betreft de overziening der rechtzaaken voor het feptem-viraal gerechtshof. Het vijftigfte beveelt dat rechtzaaken, die uitgefprooken en ter uitvoering gelegd zijn, in flato quo zullen blijven, doch de lijdende partij mag, langs den gewoonen weg, een nieuw rechtsgeding beginnen, en zich op hooger rechtbanken beroepen. Het eenënvijftigfte herftelt de rechtbanken der heerlijkheden in de rechten, welke zij vóór de veranderingen, door Jofeph II. gemaakt, bezaten. Het tweeënvijftigfte beveelt, dBt de zaaken van rcchtspleeging, die men de oïïnvah en ta~ hulaire noemt, voor de rechtbank des konings mo-  REGEERING. a4ï mogen voordgezet worden, om welke reden de bewijsftukken, die in de archhen zijn, aan de partijen moeten wedergegeeven worden. Het drieënvijftigfte gelast, dat de zaaken van beroeping voor de rechtbank des konings, die nog.niet ten einde gebragt zijn, op de ge. woone wijze zullen aangevangen worden, binnen de twee naastvolgende zittingtijden der algemeene rechtbanken des koningrijks. Het vierënvijfrigfte geeft bevel, dat de uitfpraaken der rechtbanken, welke door Jofèpk opgericht, doch nu afgefchaft zijn, en andere rechtspleegingen , derzelver kracht zullen behouden. Het vijfënvijftigfte bevestigt de vonnisfen, die geduurende de regeering van Jofeph,'m zaaken van huwelijken en eehtfcheidingen, gegeeven zijn. . Het zesënvijftigfle bepaalt dat, in het toekomende, de pleidooien wegens hoog verraad voor de rechtbank des konings zullen gebragt worden. Het zevenënvijftigfte ftrekt om de vernieling van het houtgewas en de bosfchen voortekomen. Het agtënvijftigfte fielt Dalmatiën, Kroa-  242 BURGERLIJKE tien en Slavoniën onder het beftuur ran den raad des fcedehouderfchaps. Het negenënvijftigfte beveelt, dat de opbrenging van Kroatiën en de drie graaffchappen van Opper-Slavoniën altijd op den rijksdag zal vastgefteld worden, doch afgezonderd van die van Hongarijen, en dat dezelve nooit anders , dan in de rijksvergadering zal geheven worden. Bij het zestigfte beloofc de koning, dat de vrijftad Zengh zal uitgezonderd zijn van het militair rechtsgebied, en dat derzelver bezwaaren zullen weggenoomen worden. Het eenënzestigfte betreft de landftreek der zeekust, die men de Littoraale noemt, en maakt Buccari tot eene koopftad, en Port Royal tot eene vrije haven. Het tweeënzestigfte beveelt, dat eene landftreek , die tusfehen de wegen Carolin en Jofèpk Commercial ligt, onder het burgerlijk rechtsgebied zal gebragt worden. In het drieënzestigfte belooft de koning eene commisjie te zullen afvaardigen, tot onderzoek der gefchillen, betreffende het grondgebied van Repus enz. In het vierënzestigfte belooft de koning, dat de  REGEERING* a4s de edellieden, en de burgers der Vrijfteden, volgends het negenenvijfdgfte artijkel des jaars 1618 , zullen uitgezonderd zijn van het betaalen der belastingen en tollen in de mllha'trè diflri&eti. Het vijfënzestigfte is eene aanbieding def ftenden, van hunne perfoonen en bezittingen, tot verdeediging van hunnen koning en hun vaderland, dngeval deze mogten gevoorderj worden, om den oorlog tegen de Turken Voordtezetten, In het zesënzestigfte belooven de ftendert, dat zij zonder uitftel zesduizend 'rècfutén zullen aanwerven, om de Hongaarfche revtmenten voltallig te maaken; en een plan te zullen ontwerpen tot eene fpoedigef en werkdaadiger aanwerving voof het leger. tiet zevenënzestigfte fielt de volgende conimittés aan , tot uitvoering der verbeteringen in de burgerlijke, huishoudelijke en gerichtlijke zaaken des koningrijks, welke in deze rijksvergadering een begin genoomen hebben, doch niet ten einde gebragt zijn, wier werkzaamheden aan de rijksvergadering, die in het volgende jaar ftaat gehouden te worden , voorgelegd,, en, zoo dezelve goedkeuring vinQ a den  a44 BURGERLIJKE .den, door derzelver befluiten zullen bevestigd worden. Een Committe van openbaare burgerlijke zaaken. van opbrenging en fchatting. van de zaaken, het Urbarium betreffende, of de zaaken tusfehen den landheer en den boer. van koophandel, rechten en belastingen, van de bergwerken en het muntwezen, van rechtzaaken. van geleerde zaaken. van geestlijke gevallen, van volksbezwaaren. Het agtënzestigfte is eene aanftelling van commisfarisfen tot het onderzoek der verfchillen met de nabuurige gewesten, betreffende derzelver wederzijdfche grensfeheidingen. Het negenënzestigfte bepaalt, dat dezulken, die het indigenaal (het recht van inwooning en handeldrij ving) verkreegen, doch de gewoon- m  REGEER.ING, 245 lijke fchattïng niet betaald hebben, op de lijst der zoodanigen zullen doorgefchrapt worden, ingeval zij hunnen eed niet afleggen, en de fchatting betaalen, voor het houden der volgende rijksvergadering. Het zeventigfte behelst een befluit, dat, overeenkomftig het zeventiende artijkel des jaars 1711, alle buitenlanders, die rijke kerklijke beneficiën bezitten, als bisfehoppen, proosten en abten, eene belasting van duizend dukaaten aan de openbaare fchatkamer zullen betaalen; doch de proosten, abten:enz. die flechts kleine waardigheden hebben, zullen maar tweehonderd dukaaten betaalen, Het eenënzeventigfte geeft het recht van inwooning enz. aan den prins van Coburg, (zonder de betaaling der gewoonlijke belasting van tweeduizend dukaatenj als een blijk van dankbaarheid der Hongaarfche natie, voor zijne krijgsdienften, aan dezelve betoond, in het verdeed:gen van haar vaderland tegen de Turken, en het wederveroveren van Wallachijenen Moldaviën. Het tweeënzeventigfte geeft het recht van inwooning aan den vorst van Waldek, den baron Spielmann. Ignatius Bom en den baron Q 3  a4<5 BURGERLIJKE Mltrosky, zonder 4e betaaling der gewoonlijke fchattingen. Het drieënzeventigfte geeft het recht van inwooning aan verfcheide perfoonen, in hetzelve genoemd; aan fommigen op het betaalen van de helft, aan anderen op het betaalen van drievierde, en aan nog anderen op de betaaling der gewoonlijke fchatting van de geheele fchatting, zoo als gewoonlijk is, van tweeduizend dukaaten. Het vierenzeventigfte geeft het gemelde recht aan den markgraave van Manfredini, zonder betaaling der gewoonlijke fchatting. Das woei dan een ftorm over, die opgekomen was door onvoorzichtige en ontijdige hervormingen , en die van de Oostenrijkfche heerfchappij welligt het fchoonfte deel haarer bezittingen zou afgefcheiden hebben; en nu werden de vrijheid der landlieden, en de dulding en vrije godsdienstoefening der Protestanten, door aden der rijksvergadering bevestigd. De vervolging der laatstgemelden had dikwijls oorzaak gegeeven, niet alleen tot kra- kee-  REGEERING. 447 fceelingen, maar zelfs tot gewelddaadigheden» Zullen niet de onrechtmaatigheid , de haat, en gierigheid getracht hebben, om, onder het momaangezicht van godsdienftigen ijver, haare oogmerken te volvoeren ? Zal niet een verfchil van gevoelens in godsdienftige zaaken, zoo wel in dit land, als in andere landen, eene oorzaak van openbaare tegenfpoeden geweest zijn? De rechten der Protestanten, omtrend welke, bij de artijkelen des vredes te Weenen, in het jaar 1606, eene overeenkomst getroffen was tusfehen hunnen befchermer Botskay , en den keizer Rudo!f> en bij den vrede te Lintz, in 1645 tusfehen hunnen onderfchraager Rakotzi en den keizer Ferdïnand III., werden plegtiglijk gevestigd; echter bevrijdde dit hen niet van vervolging, die naderhand onder verfchillende voorgeevens plaats had. Hoe kon de beste der koningen, daar hij door hunne vijanden omringd was, die altoos ijverig bezig waren, om deze lieden bij hem haatlijk te maaken, door hen als eene gevaarlijke fe&e te doen voorkomen, hun befchermer zijn? Zij werden onder de regeering der deugdrijke Therefia niet minder beleedigd , dan onder den ondeugenden vorst, wien men wijsmaakte, dit zijne afwijkingen van de deugd door ijver voor Q 4 de  348 b U R g: E R l Ij k E de waare kerk konden goedgemaakt worden. Door een befluit van Therefta, in het jaar 1749, werd bevoolen, dat die genen, welke den Kacholijken godsdienst zouden verlaaten, twee jaaren lang gevangen gezet, en, zoo zij binnen dien tijd niet tot de kerk wederkeerden , tot het doen van zwaaren arbeid verzonden zouden worden! Doch men weete, tot eer van Hongarijen, dat, toen op den rijksdag des jaars 1791, de-rechten der Protestanten bevestigd werden, behalven de geesthjkheid, Hechts vierentachtig leden waren, die tegen hun Itemden, daar integendeel tweehonderd en eenennegentig voor dezelve hunne ftem ■gaven , van welke honderdéénëntachtig . magnaaten, en het grootfte deel Roomschgezinden waren. Hoe groot eene eer is deze geest van verdraagzaamheid voor de Hongaar•fche natie ! — Waar is eene natie in Europa, in welke de godsdienstgenootfehappen, die van de openbaare kerk afwijken , 1 die voorrechten genieten, welke zij hier hebben ? — Eene volkomen vrijheid van openbaare godsdienstoefening, met kerken en klokken, en hunne eigen fchoolen en oefenplaatzen tot voordering in kennis ; en(| een recht om alle openbaare bedieningen te bekleeden, tevens met  REGEER I N G. 349 met zitting in de wetgeevende raadsvergaderingen. Het zal waarfchijnlijk den meesten mijner Jeezeren aangenaam zijn, dit een weinig meer -ontwikkeld te zien. Ik zal hun derhalven eene vertaaling van het zesentwintigfte artijkel der rijksvergadering des jaars 1791 voorleggen, welke alleenlijk dit onderwerp betreft. Door dit artijkel wordt vastgefleld: „ Dat in het toekomende, zonder aanzien van „ eenige nieuwe bevelen of voorrechten, ai„ le ordens , baronnen, magnaaten, edellieden, „ koninglijke vrijfleden; zoo ook de mari. fte„ den en dorpen de vrije oefening van hun„ nen Godsdienst zullen hebben, met vrijheid „ om kerken te mogen bouwen, zelfs met to„ rens en klokken, en het bezit van fchoolen „ en kerkhoven ; en dat niemand, van welk „ eenen rang hij moge zijn, onder'welk voor,, wendfel ook, op eenigerlei wijze zal ge„ hinderd of geftoord worden in het genot „ van dit voorrecht, het zij door zijne Majes„ teit of andere landheeren. De boeren, het „ zij dezelve" in marktlieden, dorpen, of op koV» ninglijke landgoederen woonen, zullen insn gelijks, ten algemeenen beste, en tot be„ voordering van openbaare rust, niet ver^ hinderd worden in het genieten van deze Q 5 „ zelf-  ft$o BURGERLIJKE „ zelfde voorrechten, het zij door zijne Ma„ jesteit, deszelfs rijksdienaars of andere „ landheeren. Tot bevestiging van hetzelve „ wordt nu beflooten, dat van nu af alle on„ derfcheid tusfehen openbaare en bijzondere „ godsdienstoefening zal ophouden. dat de „ afzonderlijke niet langer plaats zal hebben, „ maar dat zij overal in het openbaar zal ge„ fchieden ; dienvolgends zal het nu den Pro„ testanten geoorloofd zijn, (zoo als hier na „ zal vastgefteld worden,) om leeraars aante„ ftellen, kerken te bouwen en te vertimme„ ren, het zij met of zonder torens, pastorijen „ en fchoolen aanteleggen, en dat overal, „ zelfs in plaatzen, waar tot hier toe geene „ geweest zijn, zonder dat eenig nader verlof „ tot dat einde verleend worde; doch onder „ dit beding, dat, vermids de regeering bij„ zonder oplettend moet zijn op den onder„ ftand der fchatthigdraagenda onderdaanen, „ daar, waar men voorgenoomen heeft eene „ vrije oefening van godsdienst intevoeren , „ kerken of kapellen te bouwen, of leeraars „ aanteftellen, vooraf een gemengd commim' „ van het graaffchap, in tegenwoordigheid van „ den landheer, echter zonder bijwezen van „ den  REGEERING, a5i *» den bisfchop, gehouden zal worden, om „ naauwkeurig onderzoek te doen, en aan het „ graaffchap bericht te geeven van de ver„ eischt wordende onkosten, in welke men „ vervallen zal; van het getal en de bezittin, gen des volks en der ingezetenen, en of „ dezelve in ftaat zijn, om de vereischte onkos„ ten te draagen; en wanneer het, volgends „ dit onderzoek, blijkt, dat het getal des volks „ en de geldmiddelen genoegzaam zijn, zal de „ landheer een ftuk grond bepaalen, waar de kerk, de pastorij, of de fchool zal gebouwd „ worden. Echter zijn de Roomschgezinde „ inwooners in geenen deele gehouden, om, „ het zij in geld of arbeid, daartoe bijtedraa„ gen, Dit zelfde moet insgelijks in acht ge„ noomen worden omtrend de Protestantfche „ landheeren en het volk, als men voorheeft „ eene Roomfche kerk opterichten. „ Doch men moet in aanmerking neemen, „ dat de invoering van godsdienstoefening, „ het bouwen en opmaaken der kerken en pastorijen enz, altijd vrij en ombeiemmerd „ blijven zal aan de Protestantfche edellieden „ en landheeren, »• In-  *g*- BURGERLIJKE „ Ingevolge deze godsdienftige' vrijheid, „ kunnen de Protestanten , onder geen voor„ wendfel hoegenaamd, op ftraf van geldboe„ ten, het zij dezelve werklieden of lieden „ van aanzien zijn, genoodzaakt worden om bij de heilige mis, omdragten of andere „ plegtigheden, tegenwoordig te zijn, niette„ genftaande de voorrechten der broederfchap- pen z fes vorderen. „ De Protestanten der- beide gezindheden „ moeten, in zaaken van godsdienst, alleen „ van hunne eigen geestlijke- opperhoof„ den afhangen, doch opdat deze onderge„ fchiktheid in geestlijke zaaken derzelver be„ hoorlijke werking- moge verkrijgen , heeft „ zijne geheiligde Majesteit beflooten, om die „ orde • intefteilen, welke de algemeene goed„ keuring der geestlijkheid,'en leeken van den „ Protestantfchen Godsdienst wegdraagt, zoo „ wel. betreffende het aanftellen van opper- hoofden en beftuurders, als van de overi„ ge fchikkingen, zonder inbreuk op de gods„ dienftige vrijheid ; om welke reden zijne Majesteit, ingevolge zijn recht van hoogfte „ toezicht, de Protestanten zal hooren, en „ insgelijks zorg draagen, dat eene behoorlijke „ kerk-  REGEERING. 4$$ '„ kerklijke orde, volgends de grondbeginfelen „ van hunnen godsdienst, worde ingevoerd . „ wordende intusfchen beflooten, dat de kerk „ lijke wetten, die reeds beftaan , en door „ hhnne beftuurders ingevoerd zijn, en voor „ het tegenwoordige gevolgd worden, en te5, vens die, welke in het toekomende, vol„ gends de meening dezer wet, zullen inge„ voerd worden, niet door eenige dicasteraa„ le of koninglijke bevelen zullen vernietigd „ worden. Het zal hun niet alleen vergund ,, worden , om kerkenraaden aanteleggen, maar „ ook om Jynoden bijeenteroepen; zijne Ma„ jesteit zal de plaats hunner bijeenkomst aan„ wijzen ; doch aan dezelve moet vooraf ken. „ nis gegeeven worden van het aantal per„ foonen, die daar tegenwoordig zullen zijn, „ en van de zaaken, welke daar zullen over„ woogen worden, die insgelijks door hem „ zullen vastgefteld worden ; en ook zal zulk „ een fynode, met toeftemming van zijne Ma„ jesteit bijééngeroepen, het zij zulks van Lu„ theraanen of Calvinisten zij, eenen afge„ vaardigden van wegen zijne Majesteit moe„ ten toelaaten, in geval dezelve zulks voor„ dert, van welk eenen godsdienst deze afge- „ vaar-  ft£4 BURGERLIJKE „ vaarbigde ook zijn moge, die wel niet zal ,, kunnen befchikken of voorzitting hebben, „ maar alleen het toezicht houden, Echter „ zullen de kerklijke wetten en voorfchriften, „ in deze ff noden gemaakt, alleenlijk van „ kracht zijn, na dat zij de koninglijke over„ ziening en goedkeuring zulle:) verkreegen „ hebben, en zijne Majesteit behoudt, niette„ genftaande de gemelde vrijheden, aan zich „ zeiven de uitvoerende magt van opperften toe. „ ziener door de wettige rechtbanken, gelijk „ ook de andere koninglijke voorrechten in de godsdienflige zaaken der Protestanten. „ Insgelijks kunnen de Protestanten hunne trtviaale- en mindere fchoolen, ter plaatze ,, waar dezelve reeds opgericht zijn , behou„ den ; ook kunnen zij, met koninglijke toe„ ftemming, nieuwe fchoolen oprichten, het „ zij laage of hooge; ook hoogleeraaren, recm „ tors, onderrectors en fchoolmeesters aanflel„ len of afzetten , dezelve vermeerderen of „ verminderen; en voordaan plaatslijke op„ perfte, en algemeene beftuurders of curtt„ toren der fchoolen uit hun midden verkie„ zen ; ook de wijze en orden der letteroefe„ ningen vastftellen; doch ook in dezen „ heeft  REGEERING. ISS heeft zijne Majesteit, het opperfte toezicht, „ door de wettige rechtbanken, aan zich zel, ven behouden, zoo dat de algemeene be„ ftuuring der letterkundige regeering, welke „ de ftenden onderdaanigst aan zijne Majesteit „ in handen gefteld hebben, ook over dezel„ ve zich zal uitftrekken. Het zal den ftu„ denten vergund worden, om voor hun zel„ ven, of voor hunne leeraaren, geld inte. „ zamelen, en om zich te oefenen op buiten, landfche hoogefchoolen, en alle de ftipendia „ te genieten, welke voor hun beftemd zijn. „ De Protestanten mogen vrijelijk leerftellige, „ onderwijs- godgeleerde en andere boeken „ over zaaken van godsdienst drukken, onder „ het opzicht der zulken, die zij tot dat oog3, merk verkoozen hebben, en wier naamen „ aan het koninglijk ftedehouderfchap ter hand „ gefteld zijn ; doch op deze voorwaarde , dat „ dezelve geene befpotting, kwaadaartige noch „ fteekende aanmerkingen over den Room„ fchen Godsdienst behelzen; op de verand„ woordelijkheid der beoordeelaaren, die het „ drukken derzelve hebben toegeftaan. „ De kerklijke verfchuldigdheden, welke de \t Protestanten tot hiertoe aan de Roomfche ,> fa-  256 BURGERLIJKE „parochiepriesters, Schoolmeesters, en foort„ gelijke bedienden, het zij in geld, landvruch. „ ten of diensten, betaald hebben, zullen „ voordaan geheel ophouden, en na drie „ maanden, te rekenen van de openbaarmaaking „ dezer wet, zullen dezelve nergens meer ge„ eischt worden, ten zij de Protestanten van „ deze lieden, uit eigen verkiezing, gebruik „ maaken , en in dat geval moeten zij hetzelfde , „ als de Roomschgezinden, betaalen. Zijné „ Majesteit zal zich verleedigen, tot het hoo„ ren der vertoogen van het koninglijk ftede„ houderfchap , hoedanig deze vermindering „ van de inkomften der Roomfche parochiepriesters aan dezelve zal vergoed worden , „ doch nu wordt bekend gemaakt, dat dezel„ ve nooit zal gedoogen , dat iets zal geëischt „ worden van het fchattingdraagend volk (*), „ of van de koninglijke fchatkamer, ter oor„ zaake van deze fchadeloosftellingen. „ Met < * ) De leezer weete, dat wanneer een boer, door armoede of eenige andere oorzaak, verpligt is zijne land_ hoeve te ver laat en, -welke eene foort van leenhouding (copyhold estate) is, zijn landheer dan bezit van dezelve neemt, en welke dan, vermidk die in de handen van eenen edelman is, niets aan de regcering betaalt.  REGEERING. *57 j, Bij het bomven of verbeteren van kerken, pastorijen èn fchoolen, zijn de Protestanten „ niet gehouden den Roomschgezinden met „ arbeid bijteftaan, noch de Roomschgezinden „ den Protestanten, derhalven worden de „ voorige verbmdtemsfen van dezen aart hier„ bij verklaard van geener waarde te zijn. „ De Protestantfche kerkleeraars mogen ten „ allen tijde, en in alle plaatzen, de zieken en „ gevangenen van hunne belijdenis bezoeken, „ met de vereischte zorg en voorzichtigheid, hen tot den dood bereiden, hen naar de „ plaats der ftrafoefening verzeilen , en daar „ de noodige hulp bieden, doch zij mogen gee„ nerlei aanfpraaken aan het volk doen. Den „ Roomfchen priesteren kan, wanneer zij ge ■ „ roepen worden bij zieken, gevangenen, of „ bij zulken , die gevonnisd zijn om te moe„ ten fterven, en zij de noodige voorzorg in „ acht neemen, geenszins de toegang ontzegd „ worden. „ De openbaare ambten, bedieningen e.fl „ eereposten, het zij hooge of laage, groqte „ of kleine, zullen begeeven worden aan ge„ booren Hongaaren, die zich bij hun vader,, land verdienftelijk gemaakt hebben, en de I, DEEL. R » oVe"  25» BURGERLIJKE „ overige vereischte bekwaamheden bezitten , „ zonder eenige achtneeming op hunne goJs„ dienstgevoelens. „ De Protestanten zijn ontflagen van het „ zweeren met den gewoonen eed, die in rech„ ten gebruikelijk is, dat is: bij de heilige maagd „ Marta, de heiligen en uitverkeorenen van God. „ De godsdienftige geftichten en giften der „ Protestanten, die alreeds in wezen zijn, of „ die in het vervolg voor hunne kerken, leer„ aars , fchoolen en ftudenten, ziekenhuizen , „ weeshuizen, of hunne armen, zouden mogen „ gemaakt worden, kunnen hun onder geen * voorwendfel, hoe ook genaamd, ontnoo» men worden, en zelfs niet het opzicht over „ dezelve; maar veeleer zal de onverhinderde » beftuuring derzeive toevertrouwd aan dezul„ ken uit hun, aan welke die wettig toe„ komt, en die geftichten, welke misfchien 3, aan dezelve onder de laatfte regeering ont„ noomen zijn, 2ullen aan hun zonder uitftel » wedergegeeven worden. Het koninglijk „ oppertoezicht ftrekt zich insgelijks over zul3, ke geftichten uit, ten einde ann het „ oogmerk der ftichters moge voldaan wor>» den.  REGEERING. 850 „ Alle huwelijkszaaken der Protestanten wortjt den ter be.lisfing van hunne eigen kerken„ raaden overgelaaten ; echters zal zijne Majesteit, door zijne koninglijke voorzorg , „ nadat dezelve met de Protetsanten geraad„ pleegd heeft, zoodanige maatregelen nee„ men, dat de oprichting der kerkenraaden „ de rechten der verfchillende partijen in ze„ kerheid moge ftellen; en dat ten zelfden tij- de de gronden, uit welke deze hunne uicfpraak „ zullen doen, ter zijner overziening en ,, goedkeuring zullen overgegeeven worden* In dien tusfchentijd, Zullen deze pleitzaa„ ken over huwelijken voor de burgerlijke rechtbanken gevoerd worden , volgends de grortdftellingen, die in vroeger jaaren gej, legd zijn, dat is: voor de rechtbanken, ia „ de graaffchappen en landftfeeken , waar de- zulke beftaan, en voor de ftadsregeeringen „ in de koninglijke vrij- en mijnfteden j doch „ met het recht van beroeping, waar de „ omftandigheden zulks vereifchen, voor de „ koninglijke rechtbank, en zelfs voor het „ feptént-ï'traal gerechtshof. „ Het moet wel opgemerkt worden, int » het vonnis van echtfcheidüig" alleen eene v R ai bür-«  aób BURGERLIJKE „burgerlijke uitwerking heeft, en de bis• ,, fchoppen kunnen niet gehouden zijn om de „ geheele ontbinding van den huwelijksband „ toetelaaten; noch die uitteftrekken tot de „ Roomschgezinden, in die gevallen waar dat „ gene, hetwelk door de wetten wordt aan„ gemerkt als een graad van bloedverwant„ fchap, die in het huwelijk verbooden is, „ door de leerftellingen der Protestanten kan „ vergund worden. Zijne Majesteit heeft, „ zoo als zulks ook gefchied is onder den kei„ zer Jofeph, hun eens vooral vergund, om „ echtverbindtenisfen in den derden en vier„ den graad van bloedverwantfchap aantegaan, „ zonder eenig nader verlof. „ Vermids bij deze wetten voor de vrije „ godsdienstoefening, en het onderhouden der „ kerken, fchoolen enz. der Protestanten op „ de zekerfl-e Wijze gezorgd is, wordt het v insgelijks bepaald, tot verdere infrandhouN ding der rust tusfehen de Roomschgezinden „ en Protestanten, dat de beide partijen blij„ ven zullen in het bezit der kerken, fchoo„ len enz. welke zij nu hebben; daar de „ ftichtingen der Roomschgezinden in het toe„ komende ten voordeele der Roomschgezin- „ den ,  REGEERING. 2(Ji „ den, en die der Protestanten ten gebruike „ der Protestanten zullen aangewend worden; „ zoo dat niet alleen alle. wedereifchingen aan „ beide zijden zullen verbooden zijn, (uitge„ zonderd dat het den Proteftanten zal vrij„ ftaan, om hunne aanfpraak op de ftichtingenvan „ Zirmay, hrabowsky en Apajfy te bewijzen) „ maar ook kan geene bezitneeming van kerken, „ fchoolen enz» geoorloofd worden, en die ,, genen, welke aan zulke daaden van ge„ weid fchuldig zijn, zullen met eene geld„ boete van zeshonderd guldens geftraft wor„ den, volgends het oogmerk van het veer„ tiende artijkel des jaars 1647. „ Vermids het overgaan van den Roorri„ fchen godsdienst, tot eéne der ' Protestant„ fche gezindheden , die door de ftaatsrege„ ling toegelaaten worden, ftrijdig is tegen de '„ grondftellingen van de Roomfehe leer, „ moeten zulke gevallen aan zijne Majesteit „ bekend gemaakt worden,-om alle onbedach.„ te ftappen voortekomen. Ook wordt het op „ geftrenge ftraf verbooden, dat men op „ eenigerhande wijze eenen Roomschgezinden „ tot het gevoelen der Protestanten trachte L overtehaalen. R 3 » Het  stfa BURGERLIJKE „ Het is alreeds bekend gemaakt, dat deze v voorrechten der Protestanten alleen van „ kracht zijn in het koningrijk van Honga„ rijen j om welke reden de koningrijken van „ Dalmatiën, Kroatiën en Slavoniën in het ver,, der gebruik der wetten van hun land gelaa, ten worden. Dienvolgends is het den Pro„ testanten, binnen de grenzen dier koning„ rijken, niet geoorloofd, onroerende eigen„ dommen te bezitten, noch om openbaare of v bijzondere ambten te bekleeden; echter „ hebben zij de vrijheid, om, door middel ,, der wetten, hunne oude rechten ftaande te houden j en wanneer zij door deze middelen „ hunne bezittingen verkrijgen, neemt de „ koning op zich, om voor hunne fchadeloosftelling te zullen zorgdraagen, en de ,» weinige plaatzen in Neder-Slavoniën, die „ ten deele uit Lutheraanen, ten deele uit „ Kalvinisten beftaan, zullen het genot van „ vrije godsdienstoefening blijven behouden, „ zoo als tot hier toe gefchied is. Eindelijk „ zullen de Protestanten, uit hoofde van den „ handel en de manufaiïuuren, volkomen vriju heid hebben om wooningen te huuren, maar  REGEERING. tt6$ maar niet om huizen of landerijen van edel„ lieden of burgers te verkrijgen. „ Kinderen, die gebooren zijn, of zullen „ worden, uit gemengde huwelijken, (en het „ wordt ter kennis gebragt, dat zulke huwe„ lijken altijd door Roomsehgezinde priesters „ moeten bevestigd worden, aan welke ten „ ftrengften verbooden wordt, om, onder eenig „ voorgeeven, poogingen te doen om die te „ verhinderen ,) zullen allé in de gezindheid „ des vaders opgevoed worden , als hij een „ Roomsehgezinde is , doch wanneer de moe„ der Roomschgezind is, zullen alleen de „ zoonen de gezindheid van hunnen vader „ volgen." „ Rechtzaaken over huwelijken, zoo wel die, „ welke ontftaan uit de betrekking tusfehen de „ twee gezindheden, als ook die, welke ont„ ftaan uit het overgaan van de ééne kunne „ van den Protestantfchen godsdienst tot den „ Roomfchen, behooren tot het Roomschge„ zind geestlijk rechtsgebied, vermids hetinbei„ de gevallen een wezenlijk facrament betreft. „ De Protestanten der beide gezindheden „ zijn gehouden om de feesten, die nu door R 4 » de  Só4 BURGERLIJKE „ de Roomschgezinden gevierd worden, me^ „ de voor het uiterlijke te houden, doch niet „ binnen hunne eigen wooningen, waar het fi hun vrijftaat om alle hunne gewoone be„ roepsbezigheden, die de godsdienftige over„ denkingen niet (boren, voordtezetten; en „ bij dezen wordt bevolen, dat alle landhee „ ren en hoofden van huisgezinnen, op ftraf „ van openlijke vervolging in rechten, hunne „ onderhoorigen en dienstboaen niet verhin„ deren, het zij dezelve Roomschgezinden of „ Protestanten zijn, in het waarneemen der „..feestreden en plegtigheden van derzelver „ 'Godsdienst." Het doet mij leed, dat ik dit gunstig bericht eenigzins moet verkleinen, door de opmerking, dat de koningen van Hongarijen, als eerfte befchermheeren der kerk, grooten invloed in godsdienftige zaaken hebben, zoo als uit het voorgaande ftuk blijkt; en dat, wijl de bevestiging van de rechten der Protestanten hen nooit voor verdrukking heeft; kuni Jjen beveiligen, waarfchijnlijk in het toekomende , «Is Hongarijen eens eenen dweepachtigen woning hebben zal, zij niet volkomen vrij van be-  REGEERING. n6S beleediging zijn zullen. Veelen der Roomschgezinden , en zelfs veelen van hunne priesters, zijn buiten twijfel mannen van edelmoedige .gees gefteldheid, doch men heeft nog al te veel heethoofdige aankleevers aan de grondbeginfelen der Roomfche kerk, en listige onve-rdraagzaame priesters krijgen al te gereedlijk vermogen over zwakke menfchen. Voor eenige weinige jaaren werd de ftedehouder van het graaffchap Zips tot verandwoording geroepen, om dat hij de Lutheraanen van zijn graaffchap had uitgeflooten van zeker openbaar ambt; en toen kwam het uit, dat hij voorheen eenen eed aan de Roomschgezinden gedaan had , om dus te handeïen. Vader Coppi, een verlicht en kundig man, fchreef in het jaar 1792 eene lijkrede op den graaf Rada, die een zeer deugdzaame achtingwaardige en geleerde Protesrant was, in welke hij deze woorden bezigde: „ Vhe » *gltur > iiï'strisfime eomes, vhe vitam hanc, quam t, pofuhti beatlorem ! Mhabimini forte , haec ah „ homtne catholico ha dici; verum noverhis, utique ,, nos quoque non alium vhorum atque mortuorum „ judicem nosfe quam qui muneris ftbi et qu'idem R5 „fo>  so-ö BURGERLIJKE „ f )li dhinitus datum ajfirmapit." De boekbeoordeelaar, die een geweezen Jefuit was, beval, dat dit moet uitgelaaten of veranderd worden, en zeide: „ Scandalofum enim est. „ ut protest anti, nu Hum jignum poeniteniae „ danti; aeternam beatttatem adgratulemur." De Protestanten moeten niet als eene kleine nietsbeteekenende fecle aangezien worden. In het algemeen gelooft men, dat de Protestanten , dat is de Lutheraanen en Kalvinisten famengenoomen , in getal met de Roomschgezinden gelijk ftaan; en voor twee eeuwen waren zij talrijker. In de Manche Hermaen wordt gezegd , dat in het jaar 1559 alle de aanzienlijke ge/lachten, uitgezonderd drie, Protestanten waren. De Lucca zegt, dat de Protestanten van Hongarijen en Zevenbergen, in het jaar 1779, Hechts viermaalhonderd en vijftigduizend in getal waren; doch voor de opfchrijving van 1785. werd de bevolking van dit koningrijk, zoo als wij ftraks zien zullen, veel te laag gefteld. Hier, zoo wel als in Duitschland, worden zij hooger geacht dan de Roomschgezinden, wegens hunne goede zeden, gezond verftand, geleerdheid en arbeidzaamheid. Echter zijn zij dikwijls met groote ge-  REGEERING. 267 geftrengheid behandeld, als of zij de ondeugendfte leden der maatfchappij waren; van het jaar 1681 tot 1773 werden hun niet minder dan zeshonderd en vijfenzeventig kerken * ontnoomeno ZES*  z68 STAATSGESTELDHEID. ZESDE HOOFDDEEL. Bevolking en inwooners — inkomsten— koophandel — en krijg s magt. Op welke gronden het getal des volks van Hongarijen voormaals berekend werd, weet ik niet , maar door de opfchrijving onder Jofepk II. in het jaar 1785, werden de gewoone begrootingen veel te laag bevonden. Windisch , een gebooren Hongaar, zegt in zijne Aardrijkskunde van Hongarijen, die in het jaar 1780 in het licht kwam: „ De menigte des volks „ bedraagt, volgends een nieuw en naauwkeurig „ onderzoek, drie millioenen en honderdze„ ventig duizend menfchen , behalven Zeven„ bergen, Slavoniën en Dalmatiën." En de beroemde Bujching zegt: dat de bevolking van Hongarijen in het jaar 1776 drie millioenen en honderd zeventig duizend menfchen bedroeg j en die van Zevenbergen, Slavoniën en Kro- I atiën twee millioenen, dit maakt Hechts een j getal van vijf millioenen eenhonderdenzeventigduizend uit. De heer Zimmerman, die  staatsgesteldheid. 20*q . in het jaar 1787 zijnen Tegetmoordigen Staat van Europa uitgaf, volgt waarfchijnlijk dezelfde berekening, als de heer Windisch , daar hij Hongarijen alleen bepaalt op drie millioenen en honderdzeventigduizend inwooners, en Illyriën op zeshonderdentwintig duizend, hetwelk beloopt op drie millioenen en zevenhonderd en negentig duizend, en met Zevenbergen , hetwelk hij alleen , op een millioenen tweehonderdvijftigduizend zielen fchat, vijf millioenen en veertigduizend menfchen. In een aardrijkskundig werk, hetwelk in ons eiland het allermeest m gebruik is, en in het jaar 1772 gedrukt werd, wordt gezegd: „ De beide deelen van Hon„ garijen, met uitfluiting van Zevenbergen en „ Kroatiën, worden nu ten tijde gefchat, „ dat zij omtrend twee en eene halve millioen „ inwooners behelzen." Maar het committé, het welk door den rijksdag des jaars 1791 aangefteld werd, om onderzoek te doen wegens zaaken van dezen aart, en van welks aanteekeningen ik eenige in handen gehad heb,. begroot de volksmenigte van Hongarijen in deszelfs grootfte uitgeftrektheid, doch altoos met uitfluiting van Zevenbergen, op omtrend agt- millioenen, waar-  27o STAATSGESTELDHEID, waarbij zij voegen , dat het zeventienhonder zevenenzeventig menfchen op eene vierkant mijl uitmaakt. (*) Ongetwijfeld is deze be grooting gegrond op de opfchrijving des jaar. 1785. De eenige ontwikkelde berekeningen, die tot hiertoe in het licht gekomen zijn, en gegrond zijn op dezelfde gebeurtenis, vindt men, zoo verre als mij bekend is, in de Staats-anzeigen van den heere Schlózer, en in N. 61. van dit werk is eene lijst, die in ronde getallen eene volksmenigte opgeeft van drie en eene halve millioen. 3,625,617 Perfoonen, beneden twaalf jaaren vrouwlijke* oud . . ci,831,308 manlijke. 5,212,039 Perfoonen boven twaalf jaaren, ge- ci 620,2 4 vronwlijkej trouwd en ongehuwd . cl,58i,io5 manlijke. 140.340 Weduwnaaren 7 167,131 Weduwen S de V001gaandea"iikelen begreepen. 10,103 Geestlijke perfoonen. ?4'24° manli3ke- c 4,863 vrouwlijke» 34,790 Edellieden van beiderlei kunne. 17,213 Ambtenaaren en lieden van aanzien. 9ö>533 Afwezig voor eenen onbepaalden 5-63,120 manlijke. tijd. £33,,, 13 vrouwlijke^ 79,371 Afwezig tot verrichting van openbaare zaaken, voor eenen bepaalden tijd, alleen mansperfonnen. 7,417,515 Voor de geheele volksmenigte. De- ( *) Naam/ijk eene Duitfthetr.ijl. 167,132 Weduwen 1 in de V00rSf»ndeartljkelen begreepen.  STAATSGESTELDHEID, aft Deze woonen in fteden en op het land, in huizen en hutten, en hebben Ij4°3)I2° Haardfreden. Van deze geheele volksmenigte zijn ,,. , ? 3°4>I°5 in fteden. 442,411 Burgers en werklieden < '137,305 op het land. 892,134 Huisvaders, boeien enz. die zich met den landbouw bezig houden. 4,2.10 Landgocdeien en praedia. Maar eene andere tafel, in N. 47. van hetzelfde werk, geeft de volksmenigteflechts'op ten getale van zeven millioenen, agtduizend vijfhonderden vierenzeventig, fchoon die onderfteld wordt, uit dezelfde bron afgeleid te zijn. Daar deze tafel eenige artijkelen opgeeft, die niet in de andere gemeld zijn, leg ik dezelve mijnen leezeren ook voor oogen, en hoop, dat ik de oorzaak dezer verfcheidenheden nader zal kunnen aanwijzen. 99 Steden. 558 Marktvlekben. 10,776 Dorpen. 1,200 Praedia. 1,053,353 Huizen ^,299,141 Christen. I,3i4>362 Huisgezinnen . I 15,221 Joodfche. 7,008,574 De geheele volksmenigte, onder f6,933,485 Christenen, welke zijn . I 75fi$g jooderi. 13,802 Geestlijken van de manlijke kuune. 162,974 Edellieden, njansperfoonen. 4.387  272 STAATSGESTELDHEID. 4 3$? Openbaare ambtenaaren en lieden van aanzien. 83,871 Burgers in fteden, en kooplieden en handwcikcrs ten platten lande. 509.823 Boercr. 511,976 Toekomende erf.enaamen en opvolgers in de zaaken der Voorgemelde burgers en boeren. 788,993 Eigenaars of bevvoüners van huizen. 4,681 soldaatcn, die voor eenen onbepaalden tijd afwezig z:jn, 42 Voerlieden. J33,y95 PerfooBen, die tot andere bencodigdiicden van den ftaat kunnen gebruikt worden. 983,871 Jonge lieden van eén tot twaalf jaaren oud 267,101 van dertien tot zeventien jaaren. 3,417,996 Vrouwsperfooncn. i;339-.332 Gchmvik mansperfoonen, Christenen. 8,116,157 Ongehuwden en weduwnaaren. f'96)851 Nog niet buitenslands. 117,919 Afwezig < 3 801 Buitens ands. 1.17,267 Onbekend w:.av zij zijn. 106,800 Vreemdlingen, ingeboorenen van Hongarijen j'Uit de andere Oos~, 13,895 mannen. y ttniïjkfcheeifl. nden.C 3,401 vrouwen» 23470 Vreemdlingen <„. . , ,. . "1 „ V Uitlsnaen.diemetaan; 5,287 mannen. Oostenrijk behooren.i 813 vrouwen. . , , '24 Mansperfoonen. 7 i5>°44 geln.wd. 75,089 Jooden < n ( '36,965 Vrouwsperioonen. O 23,080 orgeh. en weduwen. De leezer zal getroffen zijn door de verbaazende verfchillendheden in eenige der artijkelen, en gereed zijn om te denken, dat dezelve genoegzaam zijn, om aan alle deze opgaaven te doen twijfelen. In  STAATSGESTELDHEID. 27$, ■ïn de eerfte tafel wordt de adel van beiderlei kunne opgegeven ren geta e van . . 34,790 In de tweede, het manlijk gedacht alleen Op . 162 974' d.' Asnbtenaaren en lieden van aanzien, in de eerfte tafel . . • • • 17,213 In de tweede . , . . , 4,387 De Jooden, in de eerde op 4, 375 huisgezinnen. . 25:377 in de tweede op 15,221 75,089 Hoezeer deze tafelen ook verfchillen mogen, komen zij eciiter overeen, in zoo verre, dat de menigte des volks in Hongarijen meer dan zeven millionen is, en wij hebben reeds gezegd , dat het committé, hetwelk aangehold was, om onderzoek te doen wegens dit onderwerp , en hetwelk ongetwijifeld de lijsten der opfchrijving voor zich had liggen, en den0 toegang had tot de beste bronnen van onderrichting, in het bericht dat zij gaf, de volksmenigte, op omtrend agt millioenen begrootte, hetwelk omtrend tweemaal de gewoone begrooting is. De heer de Lucca maakt melding van eene derde tafel, welke, volgends zijn zeggen, door de Hongaarfche kanfelaarij aan den keizer Jofeph voor oogen gelegd werd, na het eindigen der opfchrijving des jaars 1786, en die de volksmenigte op zeven millioerjen, én I. deel. £ ^ta-.  a?4 STAATSGESTELDHEID. duizend, eenhonderd en drieënvijftig fielt, hetwelk dus in de bijzonderheden opgegeeven wordt. (*) Christen huisgezinnen . , m 1,290301 Joodfche huisgezinnen . • . 15,208 Ij3I4.5C9 Geestlijke perfoonen . . . . 13 728 Edellieden . . ' . 162,495 Openbaare ambtenaaren en lieden van aanzien . 4,«96- Burgers , en handeldrijvende lieden op het platte land. . 8,656 Boeren ' • • • • 584,2 6 Erfgenaamen, en opvolgers der burgers enz. . ^11^61 ■ Huisbewooners, tuiniers en daghuurders , 788,014 Afwezigen Onbekenden . , , 4)i25 Tot verrichting van openbaare zaaken 183,830 Kinderen van een tot twaalf jaaren oud . 983,175 van dertien tot zeventien jaaren . 266,853 De vrouwlijke kunne . . . 3.414,366 Gïtal der Christenen 6,926.025 Jooden 75lI23 7,coi 153 TGehuwden . 1,398,705 Onder welke geyonden worden./ Ongehuwden, en we- C. duwnaars . 2,113,784 Buitenslands . . ' . .. Onbekend waar zij zich bevinden , , Vreem. (*.) Geographifches Handbuch, 4«- Theil, p, 189.  STAATSGESTELDHEID. Vreemdlingen uit den omtrek der opgefchreeven landen 17,165 — 1— uit de Oostenrijkfche erflanden JMansperfoon. f06,55/ C Vruuwsperf. ,4 104 . »ac,66i . "Zm uit antiere gewesten" ÏMansperfoonen 5i,r,;7 'Vrouwsperfoonen '. 813 51,960 Voords maakt de heer di Lucca deze aanmerking, dat lijsten van opfchrijving, in het algemeen, veeleer de wezenlijke volksmenigte minder ftellen, dan dat zij die te boven gaan; en befluit met te zeggen: dat men, niettegenftaande het verfchil in de lijsten, de menigte der inwooners van Hongarijen, met influiting der militaire grenzen, en van Zevenbergen, op omftreeks negen millioenen moge ftellen. Als wij nu een en een half millioen, hetwelk naar zijne meening het getal der menfchen in Zevenbergen uitmaakt, van het genoemde getal aftrekken, dan zullen zeven en een half millioen overblijven voor zijne begrooting der volksmenigte van Hongarijen, welke zes millioenen negenhonderd en vierë'nzeventigduizend aan Hongarijen aelve, in de S moet hij niet dan Slavoniers; het is even zoo met de Duitfchers en Wallachijers, zoo als men dit zien kan op de kaart, die bij dit werk gevoegd is. Behalven deze vindt men nog Jooden. Grieken, Armeniërs en Heidens of landioopera, die hier en daar door het koningrijk verfpreid zijn, S 4  *ïo STAATSGESTELDHEID. Zeven of agt millioenen menfchen, 0p eenen vruchtbaaren grond, moesten nmLml eene aanzienlijke vertooning maaken 0p het tooneel der regeeringen op het vaste land; en Hongarijen .heeft dagen gehad, in welke de nagagfte vorsten van Europa deszelfs bond genootfehap zochten. In de veertiende eeuw onder Udmïjk d« groote, van Hongarijen, die' een grooter man was dan Lodemjk den groeten van Frankrijk, ftrekte het gebied dezÜ rijks -ch utt van de Oostzee, tot aan de uestlijke kZ en van daar tot aan de golf van Venetiën, en Mattheu, L (CVW) verbef het in de volgende eeuw tot geen «under aanzien, niet Hechts in wapenen, maar ook in kunsten. Geletterde mannen, en de hedreevenfte kunftenaars riep hij uit Italien tot zich, en ftelde driehonderd affchrijvers in onderfcheiden landen, doch voornaamejijk in Jtahcn, te werk, om affchriftenvan fchatbaare ge.cnreeven werken voor zijne boekerij te vervaardigen. Toen was Hongarijen het verblijf van deszelfs koning, en Weenen was in zijn bezit, d Het is mij niet naauwkeurig bekend, welKe ondertanden de Oostenrijkfche alleenheer- feher  STAAT SGESTELDHETD. a*i fcher uit dit koningrijk, doch zekerlijk niet ■dat gene, wat hij zou kunnen trekken, bij aldien eene grooter hartlijkheid tusfehen hem en zijn volk plaats had. De natie wil niet, en wordt ook door haare wetten verhinderd, (*) om C*) Sedert ik uit Hongarijen vertrokken was, heb ik Vernoomen, dat twee hongaarfche edellieden van hunne waardigheden ontzet, en voor eerloos verklaard zijn ge. worden, om dat zij eene foort van infehriiving gemaakt hadden voor den keizer, die hun koning is, om den tegenw oor dl gen oorlog voordtezetten. Dit wordt door het vol. ger.d artijkel uit hun wetboek verbooden: In Corpora Juris Hungarici, Are i. anni 1504, fundatus in Art. 3. anni 1222. Si quis Comitatuum motu proprio, et non de Confenfu et de voluntate totius Regni, extra fcilicet Conventiones Regni generalis, Con. tributionera aliquam feu quodcunque fubfidium prater folitum lucrum Camerae, Contra videlicet antiquam Regni Liberia era,regiae majescatiqurjvismodo, et quovisColore exquifito offerrent.et praefioren'.- ex tune univerfitasNobiiium hujusmodi Comitatus univerfaliter in poenam Fidefragii feu perjurii, amisfionemque Honoris et Humanitati«, Convicta Ct Conderanata, i Confortio ceteroruin regni Nobiüum relegataetfegregata habearuripfo facto. Dat is: InhetHon. gaarseh recht, en wel in het t. Art. van de Wet des jaars 15C4, gegrond op het 3 Art. van die des jaa/s 2:.. Wanneer eender fifepfeutea {graaffchappen} uit eigene beweeging, en niet met toeftemming en wil van het geheeS § ie  4*2 STAATSGESTELDHEID. om eenigerlei onderftand te geeven, ten zij nt eene openlijke rijksvergadering, en de koning doet ongaarne de landftenden bijeenkomen. Op den laatften rijksdag, die in het jaar 1792, gehouden werd, gaven zij hem een don gratuit van vier millioenen guldens, duizend paarden, en vijfduizend rccruten, tot, voordzetting van den tegenwoordigen oorlog. Windisch, de Hongaarfche aardrijksbefchrijver, gaf de koninglijke inkomften in het jaar 1780 op, ten bedraage van omtrend negentien millioenen guldens: naamlijk: Uit de opbrengingen . . . 3,900,030 Uk de mijnen en andere koninglijke eigendommen 15,000,000 18,900,002 Elite Rijk, naamlijk buiten de algemcene bijeenkomst van het koningrijk, eenige keffing of onder/land hoegenaamd, bui. ten de gewoone ontvangst van de kamer, als zijnde flrijdig met de aloude vrijheid van het koningrijk aan zijne koninglijke Majesteit. op welke wijze , en onder welke benaaming ook, mogt aanbieden en geeven: Zoo zal van dat tijdjlip af aan , de geheele Adel van dit Comitaat, (graaf, fchap) van trouwloosheid en meineed overtuigd, tot verlies van eer en goeden naam verotrdeeld worden, en veor altijd van de gemeenfchap des overigen adels van het rijk vef> wljderd en uitgefooten zijn.  STAATSGESTELDHEID. affj Bufching deelt, in zijne Wöchentliche Nachrichten, de volgende bereekening mede: Uit de koninglijke bezittingen , enz. . 45„53 003 Uit de bergwerken *) . • _ Uit de rechten . „ o ' „ ' =.850,731 Het Pohticum . ,„ 58,993 Uit de fclmtjngen, . . , ^ Het commercials » • . 27;729 Guldens . i8,cb,igfe En de Lucca: in zijne Staatkundige Tafelen, uitgegeeven in 1793, ftelt agtden miuioenen voor Hongarijen in de naauwften zin ; een millioen voor Slavoniën, bij hetwelk hij TauT be tot wettiging aanhaalt, en tweemaal honderdduizend guldens voor Kroatiën; dus voor Hongarijen, in den ruimlten zin genoomen, negentien millioenen en tweemaal honderdduizend guldens. Volgends deze begrootingen, I de inkomst van dit koningrijk omtrend een vijft C*3 Door eenen zeer bevoegden rechter, en wel ie. rrand, die in het departement^ bergwerken was aange. field, is mij bericht geworden, dat de nette inkomflen, welke de koning uit de mijnen ontvangt. van drie tot vier millioenen guldens bedraagen ; en,met de zoutmijnen daar^ "li vijftien millioenen.  !?*4 STAATSGESTELDHEID. vijfde gedeeite van de inkomften der geheele Oostenrijkfche heerfchappij, daaa het getal zijner inwooners bijna een derde gedeeite uitmaakt, (*) De koophandel en de manufaüuurtn geeven nu den voorrang aan volken, en een vruchtbaare grond en goudmijnen , zonder nationaale werkzaamheid, kunnen de lasten van den ftaat niet, dan met bezwaarenis, draagen. De werkzaamheid in den koophandel is hier zeer gering, en de vaderlandschgezinden leggen de fchuld van deze traagheid op het hof van Weenen, en het is zeker, dat het Weener hof, daar het niet in ftaat is , om denzelfden onderftand in volk en geld, de twee groote behoeften van den oorlog, die nu het grootfte deel van de uitgaaven der regeeringen uitmaakt, uit dit gedeelte zijner heerfchappijen zoo te trekken , als uit de andere, die minder bevoorrecht zijn, zeer weinig geneegen is om deszelfs koophandel te begunstigen; voornaamlijk in zulke koopwaaren , die in evenredigheid komen met die van deszelfs andere gewesten. De (*) Crome begroot, in zijne Tabellen über die Gröfse Bevölkerung und f. vv. 1794. de Oostenrijkfche inkomften tp éénênnegentig millitenen Guldens, en deszelfs valksgetal op vijfentwintig millioenen.  STAATSGESTELDHEID. Dit is ongetwijfeld eene voornaame oorzaak van de werkeloosheid des volks, doch de Oostenrijkfche regeering moet de blaam niet geheel draagen. Zou het niet onredelijk zijn, dat men verwachtte, den landbouw, de manufaSiuursn, en den koophandel in eenen bloeienden ftaat te zullen vinden in een land, dat in zijne ftaatkundige inftellingen zoo zeer ten achteren is? Doch de Hongaaren willen dit niet gezegd hebben, noch opmerken, dat de nationaale Werkzaamheid alleen de gezellin is van eenen bijzonderen trap der maatfchappij, tot den welken zij nog niet opgeklommen zijn, welke opklimming zij verhaasten of vertraagen kunnen, door het ter zijde ftellen van, of angstvallig verkleefd zijn aan inftellingen, die alleenlijk berekend zijn, voor opkomende maatfchappijen. Maar hoe. wordt in Hongarijen het aanbrengend gedeelte der natie befchouwd? waar is de aanfpooring tot werkzaamheid? De ftand der boeren is maar naauwlijks uit flaavernij vrijgeraakt, en blijft nog geheel verftooken van het recht, om land in eigendom te mogen bezitten; en met den burgerftand is het niet veel beter gefteld. Het is waar, dat het heerfchend grondbe«  iftó" STAATSGESTELDHEID, ginfel van het hof van Weenen is, om dit land als eene voorraadhuis van ruwe ftoffen, en als de gebruiker van zijne manufatluuren te befchouwen. Tegen dat grondbeginfel heeft men billijk groote klagten ingebragt, doch wijl dit land geene manufatluuren heeft, dan van de groffte foort, die alleen tot binnenlaudsch gebruik dienen, voelt men dttalleen als een kwaad, hetwelk de opkomst der manufatluuren verhindert. Doch de belastingen, die gelegd zijn op de uitvoering van de natuurlijke voordbrengfelen des lands, in welke de rijkdommen des koningrijks, en de inkomften van deszelfs welgegoede landbezitters beftaan , zijn een kwaad, dat bij aanhoudendheid bijzondere perfoonen tot nadeel ftrekt. Waar henen ik mij ook begaf, leidde men mij in kelders vol wijn, en in koornfchuuren, die vol graanen waren; en men toonde mij weilanden vol veeé Als ik de eigenaars gelukkig rekende om hunnen rijken voorraad, en wel van waaren, die nooit buiten gebruik komen konden, dan hoorde ik ééne algemeene klagt — het gebrek van eene markt, het ontbreeken van koopers! Eenige der natuurlijke voordbrengfelen des lands zijn mededingers met die van andere deelen  STAATSGESTELDHEID. ajy len der Oostenrijkfche gewesten, zoo als deszelfs wijnen. Derhalven is de uitvoering van dit artijkel bezwaard door belastingen, tolhuisgebruiken en onkosten. (*) De plaatslijke ligging van Hongarijen is ongunstig. Voornaamelijk is het omringd van landen, die deszelfs voordbrengfelen niet noodig hebben. Het heeft fchoone rivieren, doch de. (*) Vergelijking der inkomende rechten van Hongaarfche voordbrengfelen , bij de invoering in Oostenrijk, met die der voordbrengfelen uit Polen Ik meen, dat men door Polen das gedeelte verflaat, hetwelk nu aan Oosttnrijk teebehoort, Gallicièn enz. Hongaarfche ■Bier, de eimer 12 kreutzers 5 kreutzers Boter, de honderd ponden 40 — 32 —» Onbereide fchaapsv ellen , de honderd fluks ƒ2 — f 1:^6 Tarw ,de Presburgf. maat 4 —. 3 Rogge . 3 ~ a — Gierst . . 4 — 3 Kalfsvellen de tien fluks f 2 — ƒ 1:36 —♦ ilfeede,ofhonigwijn,de<ï\tner 48 — 19 _ Zestig kreutzers maaken eene gulden uit. en eene gtil' den is omtrend twee 1. ngelfche fchellingen, (of eentntwintig ftuivers Hollandtch geld.)  &n STAATSGESTELDHEID; deze loopen in eene tegenge^Llde richting met de ftrekking van deszelfs koophandel , de Oostenrijkfche gewesten, die de marktplaatzen zijn voor vier vijfdedeelen van deszelfs uitvoer, daar zij naar den kant van Turkijen ftroomen. gfi de vervoering te land wordt zeer kostbaar gemaakt door de onbruikbaarheid der wegen, en de tollen op elk grondgebied, hetwelk zeer fterk gevoeld wordt op onbewerkte voord brenglèlin. Een Hongaarsch fchrijver zegt: dat goede wijn , die voor zes Engelfche fchellingen wordt ingekocht, eene bij voeging van agt fchellingen onkosten heeft, wanneer zij de haven van Trieste bereikt; en dat het koorn, dat voor twee fchellingen gekocht wordt, zes fchellingen kosten heeft; de tabak, welke twaalf fchellingen de honderd ponden kost, heeft ook daarteboven zes fchellingen onkosten. De jaarlijkfche uitvoeringen bedraagen, zoo als uit.de volgende lijst blijkt, meer dan zes. tien milloenen guldens, en de invoering beloopt elf millioenen , hetwelk aan Hongarijen een voordeel geeft van een half millioen ponden fterlings. U  STAATSGESTELDHEID. 2g> In het jaar 1778 werd uitgevoerd 14,262 800 en ingevoerd 10,390.328 3 872,472 .-.verflag ten voordeels van Hongar. In 1779 uitgevoerd 16,205,217 ingevoerd 9j3 13,191 6,892 026overflag ten voordeele van Hongar.' ïn 1780 uitgevoerd 12,198,815 ingevoerd 10,419,330 i>7?9,5%5 overflag ten voordeele van Hongar. In 1782 uitgevoerd 13,527,124 ingevoerd 9,11,2,743 4>334j38i overflag ten voordeele van Hongar. In 1783 uitgevoerd 16,682,069 ingevoerd 10,847,121 5 834,948 overflag ten Voordeele van Hcngaf. In 1785 uitgevoerd 17,510,129 ingevoerd 12.049,198 5iiCo 931 overflag ten voordeele van Hongar, In 1786 uitgevoerd 17,600 oro ingevoerd- 13,000,000 5,500,000 overflag ten voordeele van Hong r„' I. D BE & T In'  aijo STAATSGESTELDHEID. In 1787 uitgevoerd i7,8o?,ooo ingevoerd 13,800,000 4,000,000 overdag ten voordeclevan Hon«'ar. Deze overflag, ten voordeele van Hongarijen, van tennaastenbij vijf millioenen guldens, is geenszins het gevolg van deszelfs uitgevoerde manufatluuren, maar van den grooten uitvoer van onbewerkte voordbrengfelen, 200 als de volgende lijst van de Lucca over het jaar 1783, zai doen blijken: Hoornvee . 3,670.000 Zwijnen . 78o,coo S.chaapen en geiten 540,0^0 Andere beesten 70,000 "eS 5,060,000 Meel . 1,060.000 Tarw 990,000 Rogge , . 640.000 Haver . . 350,000 3,040,00» 'Wijnen , , : , ' • 1,040,000 Sterkedranken . . . 40)0oo Wo1 T ... 2,3,0,000 Wasch en honig . . . 224>O0Q Potasch . . . • . 122,000 Vlas en hennip . 64 00o Knoppen (galnooten) . , 62,700 Vederen .... 20)0oo Visch • .... 80,700 Wild en gevogelte . . , 12g>00o .Vleesch en boomvruchtun 250,000 Verw.  STAATSGESTELDHEID. api} VerwPtofFcn . . . „ O00 Droogerijcn • , . . 7,~oo Hout en houtwerken < . . fQ Huiden, leder en pelterijen . . , 360.000 Talk, zeep en wagénfmeer . . . 42,700 Metaalen en delfftoffen, en alles wat van dezelve-) gemaakt wordt, onder hetwelk 1,080,000 ponden ( 1,292,000 koper zijn; . . , v Linnen • • • . 80,000 Wollen lakens, en andere wollen goederen . 121,000 Zijde en zijden goederen . . 2I g00 Papier, en andere benaodigdheden tot het drukken 14.500 Aardewerk en andere pottcbakker's waaien . 9,^00 Kutoencn goederen , 4 goc> Kraamerijen . . 64,20a i$s5 9,ico Van welke uiigevoerd waren-naar Oostenrijk ... . 9,000000 Moraviën 2,600.000 Het binnenlle gedeelte van Oostenrijk . 1,300,000 Bohemen en Silefiën , . . 1,130000 14,030,000 Zevenbergen . , . w>00(> Dus naar de Oostenrijkfche erflanden . 14,457,000 Naar buitenlandfche gewesten . . . 2.225,000 De geheele uitvoer 16,682000 Ik weet niet 9 waarom in de voorgaande T a lijst  soa STAATSGESTELDHEID. lijst geene melding gemaakt wordt van tabak. Deze is een hoofdvoordbrengfel en artijkel van uitvoering. De hoogleeraar Mi/ter, van GrootWaradin, ftelt, in zijne Schtdhim Fahttarum enz. den uitvoer van denzelven op agtmaal honderdduizend florijnen. Ook voldoet deze lijst niet aan de zestien millioenen zeshonderd en tweeëntachtigduizend florijnen van de uitvoering, zij geeft alleen vijftien millioenen en negentienduizend éénhonderd op. Echter is zij genoegzaam om te doen zien, dat deszelfs uitgevoerde waaren bijna geheel in onbewerkte voordbrengfelen beftaan. Men heeft verfcheide poogingen aangewend om de markten te doen toeneemen , door het maaken van compagniefchappen van koophandel, en door het aanftellen van agenten in buitenlandfche gewesten, doch geene van deze ontwerpen is gelukt, en de fchuld, zoo als gemeenlijk plaats heeft, wordt op de Oostenrijkfche regeering gelegd. Wij hebben reeds vooraf aangemerkt, dat Hongarijen veel ten achteren is bij de meeste an-  STAATSGESTELDHEID. 2pj andere landen van Europa, in deszelfs ftaatkundige inrichtingen ; het is dienvolgends natuurlijk te verwachten, dat men hier nog eenige dier inftellingen in kracht, of naauwüjks verfchooven vindt, die in andere deelen van Europa reeds voorlang in onbruik geweest zijn, en van welke men nu alleen fpreekt als van gebruiken der oude tijden, die reeds aan den oudheidkenner ter beoefening overgegeeven zijn. Offchoon de Hongaaren van eene geheel ver-fchillende afkomst zijn, dan die volken, die nu het befchaafde deel van Europa uitmaaken, deeden zich echter dezelfde middelen tot ver- • deediging van hun vaderland bij hen voor, die* bij deze in gebruik waren; de adel door geheel Europa was voorheen de verdeediging van hun vaderland, en de edellieden van Hongarijen zijn nog de wettige verdeedigers des koningrijks ; offchoon zij, federt, dat men de gewoonte gehad heeft, om groote ftaande legers op de been te houden, zelden opgeroepen zijn geworden. De vaste krijgsmagt des koningrijks beftaat Wh 5 * '^oCd^sm r; . Wasiio' th%s'SK$&èi &Jto$0si oho*' al'Ml,',' r- , \ Jl., ■ M  *P4 STAATSGESTELDHEID. Negen regimenten voetvolk, elk van drieduizend man 37.000 Ceraen regimenten grenstroepen , elk van vierduizend man 52^000 79,000 Zeven regimenten busfaaren, elk van twaalf honderd man 8l4oo En tien lataillon Tfehaikisten, zijnde eene foort van rivierwaehtcn of landtroepen. Zoo ik meen, worden de geregelde krijgsbenden uit de opbrenging betaald, en de landtroepen uit de afgifte van landerijen als leengoederen. Sedert de Turken, door het uitbreiden hunner overwonnen landen, de nabuuren der Hongaaren geworden zijn, zijn deze laatften , door het voorfchrijven van grensperken aan hun, in dit gedeelte der waereld, hunne natuurlijke vijanden geworden, en dit heeft bijna-altijdduurende vijandlij kheden tusfehen deze twee oorlogzuchtige volken ten nafleep gehad; en, tot voorkóming der invallen en verwoestingen der woedende navolgers van Mahomet, hebben de Hongaaren noodig gevonden, dat zijaltijd zich in ftaat bevinden om hun het hoofd te bieden, en met hetzelfde oogmerk, waartoe de oude leenroerige regeeringen, onder de overblijffelen van welke wij leeven, en hef  STAATSGESTELDHEID. ü95 het overig gedeelte van Europa Zucht, opgericht werden, hebben zij, Op de grenzeh' vaft Hongarijen, naar den kant van hetTurksch gebied, eene foort van leenroerige regeering opgericht; deze fchijn't een werk der zestiende eeuw re zijn, Dit grondgebied, hetwelk men de militah-t grenzen noemt, begint aan den westlij kften uithoek van Dalmatien aan de A&riatifche.zee, of de golf van Venetiën, cn loopt door Kroatiën, Slavoniën, het Bannaat- van TemeSwar en Zevenbergen , tot in de Buccowina, doch de piaatslijke ligging van dit grondgebied is zefeerr lijk verfchillend geweest, naar maate de grensfchéidingen dezer twee natiën, door de kans des oorlógs, veranderingen ondergaan .hebben. Het is weinig meer dan eene eeuw geleeden, dat de hoofdftad van Hongarijen in het ongeftoord bezit der Turken was , en wel anderhalve eeuw lang; en de laatfte Engelfche reiziger, die zijne reis door Hongarijen in het licht gegeeven heeft, moest daar bij eenen Turkfchen landvoogd (Pacha) zijn hof maaken. Deze lange ftrook land, welké Hongarijen langs den zuid- en oostkant omringt, heeft omtrend vierhonderd en twintigduizend inwooners, van welke een vijfde gedeelte krijgslie-: T 4 den  S9<5 STAATSGESTELDHEID, den zijn Dit land wordt verdeeld in vijf h03fddeelenc als die van het Bannaat, van Kroatien, Dalmatiën, Slavoniën en Zevenber gen; welke dan weder afgedeeld worden in •Pro**** of regiwnts-dijlrikten, en deze laatstgenoemde in kompagnien. Vermids hier eene volftrek e mtlttaire regeering plaats heeft, vindt men daar geene burgerlijke regeerders. Een regtments diftrih kan men daar als een graaf fchap aanmerken; en dit heeft, in plaats van eenen ftedehóuder, eenen kolonel; en het & fnh eener kompagnie, hetwelk als een proces Jus kan genoomen worden, heeft, in plaats van eenen judex nobiüum, eenen kapitein; en zoo ook met de mindere officieren, die in plaats der mindere burgerlijke en regeeringambte«aaren zijn. Over elke hoofdafdeelin, is of was M Kerefyn.ry, geeft in zijne r.itroduóKo enz V 578S. zes hoofdafdeelingenop; ahl, tar^ £3 en «er regenten verdeeld wordt, ï Her Bannaat in *m reg,men:en. 3. Waradin, in twee. 4. Slavoni~n " arte. 5, Het Bannaat'va» Temeswar, in twee en 6 Z >enbe,gen, in drie regimenten, welke ufamen zeuim f ^^n.itmaaken.. Op eene andere plaats heb ik van ^ngeleezen, dat. is waarfehijnlijk Z ^"S? * m -Hes maakt tweehonderd t enzevesittg kompagniën uk.  STAATSGESTELDHEID. &07 was ten tijde van Therefia, een brigadier aan- gefteld. Deze militaire regeerders hebben rechtskundigen tot hunne hulp. De grond van Hongarijen is, naar het zéggen der bezitters van denzelven, vrij éigen (allodi~ aal} goed. Ingeval deszelfs voordbrengfelen gefchat worden, als die in de handen der boe«i ren zijn, dan wordt niet de grond, maar de arbeid der boeren gewaardeerd; want zoodra de gronden des landmans, door gebrek aan. erfgenaamen , enz. aan zijnen landheer vervallen, dan wordt de fchatting niet meer betaald. Op het militair grensgebied zijn geene edellieden^, en de koning is de eenige vrijëigen (allodiaale) bezitter van den grond, als zoodanig heeft hij dit gebied in ftukken verdeeld, welke hij als leengoederen heeft afgegeeven , op voorwaarde, dat de leenhouder krijgsdiensten doen moet. De kleinfte afdeelingen van land zijn honderd en twintig (Engelfche) jWj lang,en tachtig yards breed: agt zulke afdeelingen, als het land goed is; tien, als het -middelmaatig is, en twaalf van het land, dat. van, mindere foort is, maaken een leen voor eehen voetknecht uit. >roor dat de ruiterij afgefchaft was, had een  so8 STAATSGESTELDHEID. ruiter, die zijne eigen uitrusting bekostigde,zestien zulke afdeelingen van de beste foort, en zoo in evenredigheid van het minder vruchtbaare; doch hij had Hechts twaalf afdeelingen, als hij door de regeering werd uitgerust. De fchuld van eiken leenhouder brengt hem onder de verpligting, om zijne zoonen, met Uitzondering van den oudftën, die het opzicht over de landhoeve houden moet, aan den krijgsdienst ovértegeeven. Ingeval de vader reeds bejaard is, mag hij ook den jongden zoon bij zich houden. Deze krijgsdienst is alleen in plaats van de landhuur, en de leenhouders betaalen de fchattingen even zoo wel, als andere onderdaanen. De wetten der leenhouding zijn hier te land de volgende: Zij kunnen niet naar goedvinden afgeftaan worden; hier toe wordt de toeftemming van. den opperbevelhebber vereischt. Elk, die twintig jaaren lang in het gerust bezit van eën leengoed geweest is, wordt eigenaar van hetzelve. Zij, die hunne leengoederen in oorlogstijden verlaaten, verliezen dezelve. Zij-zijn alleen ervelijk in de manlijke linie-, en  STAATSGESTELDHEID. 299 en broeders hebben gelijke rechten; en de leengoederen kunnen onder dezelve verdeeld worden, als door zulk eene fpiitzing de bijzondere gedeelten niet al te klein worden. Ingeval een zoon trouwt, geduurende het leeven van zijnen vader, dan heeft hij geen recht op eenig gedeelte van het land, maar alleen op de roerende goederen. Bijaldien een zoon beftendig verbonden is, buiten het difïrikt, het zij in eene burgerlijke of kerklijke bediening, dan kan hij, bij het fterven van zijnen vader, het leengoed niet bezitten , maar moet hetzelve binnen drie jaaren afftaan aan eenen anderen, die in ftaat is om krijgsdienst te doen; doch wanneer de zoon als officiar in dienst mogt zijn, of binnen het diftr-ikt, als een priester geplaatst ware, dan kan hij het bezitten, als hij op hetzelve iemand houdt, die den gevoorderden dienst kan verrichten. Als eene weduwe trouwt met iemand, die tou het militair dijiriit behoort, doch die geen land heeft, dan bezit de man het leengoed, met uitfluïting van haare kinderen, en de kinderen uic dit laatfte huwelijk erven gelijk aan met die jan hit voorige 5 doch ten opzichte der roeren-  3oo STAATSGESTELDHEID. rende goederen, deelen elk dier kinderen de naJaatenfchap hunner natuurlijke ouderen. Ook kan eene dochter, als zij geenen broeder heeft, door het aangaan van een foortgelijk huwelijk, het leengoed behouden. Als eene weduwe geene kinderen heeft, dan moet zij trouwen, en als zij zich in het huwelijk begeeft met iemand , die reeds een leengoed heeft; dan verliest zij het haare. Wanneer zij niet tot een huwelijk geraaken kan, dan is zij één jaar lang vrij van den dienst, doch dan moet "zij iemand ftellen, die het leengoed kan beheeren, en den gevoorderden dienst verrichten. De geestlijken', zonder eenig aanzien van hunnen godsdienst, het zij dezelve Roomschgezind zijn of niet, hebben geen ontflag van den dienst, doch de landerijen, die aan kerken toebehooren, zijn vrij. De officieren wórden voor hunnen dienst niet betaald door leengoederen , maar ontvangen betaaling, zoo als die der geregelde krijgsbenden , fchoon zij behalven dit eenige inkomften hebben ; dus vindt men geene . groote. leenhouders , en hierin verfchilt deze regeering wezenlijk van de oude-leenregeeringen. De Tfchaikisten hebben een klein grondge-; bied  STAATSGESTELDHEID. 301 bied in den landhoek, die gemaakt wordt door de famenftrooming van de Theisfe en den Donau. Zij ontleenen hunnen naam van den dienst, welken zij aan boord van fchepen en fchuiten doen. Saika is een lllyrisch woord, en beteekent een fchip. ZE.  3os REIS van BÜD A ZEVENDE HOOFDDEEL. Reis van buda naar. gvongyes gebergten van matra, en derzelver delfstoffen — aluin werk en — gewaande opening van eenen vuurberg— zeldzaame piksteen — vuurbergachtige tufa. D e hoop , dat ik in de gebergten van Matra eenen uitgebranden vuurberg vinden zou, wijl de heer Fichtel zeer ftoutlijk verzekert, dat hij daar onlangs eenen gevonden heeft,, deed mij gereedlijk eene aanbieding van den baron "Jofeph Orcy aanneemen, die een zeer uitgebreid landgoed en aluinwerk tusfehen deze bergen beeft, om bij hem te komen, en daar eenen dag of twee doortebrengen; en het ftuk wezenlijke vuurbergachtige tufa, hetwelk ik voor korten tijd gezien had, wakkerde mijnen ijver tot het nafpooren van dezen vuurberg op, en deed mij mijne goede en herbergzaame vrienden te Buda met des te minder tegenzin verlaaten. Maar Hainotzy, eerlijke Hatnotzy, wat droevig ongeluk is u pvergeko» men,  naar ERLAU. 303 men, finds onze laatfte famenkomsten? Het is niet waar, dat gij eene famenrotting maaktet tegen den ftaat, en, afgunstig op uwe meerderen , een ontwerp tot hunne vernietiging vormdet; noch dat gij, door het inzuigen van den allesoverftroomenden geest der tijden, door eene kwalijk geplaatfte vaderlandsliefde, eenen opftand tegen uwen koning maaktet. Veel liever wil ik aan de eene of andere kabaal, door welke, in beroerde tijden, eerlijke lieden dikwijls ten val gebragt worden, uwen rampfpoed toefchrijven , want ik weet het, dat van ouds af aanflagen tegen u gemaakt werden, en, geloof dat gij uw leeven niet verbeurd, maar hetzelve ongelukkiglijk verboren hebt. Dus zal ik uw vriend blijven, en, als zich de gelegenheid opdoet, uwe nagedachtenis verdeedigen, en uwen naam uit de lijst der vervvoesters van het volksgeluk fchrappen. i Ik vertrok op Zaturdag, den agtften Junij, naar Gyongyes. Ik reisde door een heuvelachtig land, dat tamelijk wel aangebouwd was, de grond was zandachtig. De eenige zaaken, welke ik in deze reis van eenen dag opmerkte, waren het landgoed van den prins Grasfalcovïtz, en de ftadHatvan. Het paleis van den vorst is een groot gebouw, doch het ftaat in eene plaats,  304 REIS van BUDA plaats , die niet zeer gunstig is. Hij houdt zijne lijfwachten, even als de prins Esterhazy. Ik bemerkte hieromftreeks eenige hopakkers, doch die niet veel te beduiden hadden. Hatvan, zegt men , is voorheen eene zeer aanzienlijke ftad geweest; nu is het eene zeer armhartige. In de muuren der kerk befpeurde ik de breccia, van welke zoo dikwijls gemeld is, dat die tot het bouwen gebruikt wordt; en op verfcheide plaatzen vond ik losfe ftukken van dezelve. In deze landftreek zijn zeer groote weilanden, op welke een groot aantal paarden gevoed wordt, en de ojevaars zijn hier zeer gemeen; zij 'maaken hunne nesten op de bovenrigchels van de daken der boerenhutten. Vermids ik vrij lang te Hatvan naar' paarden moest wachten , kwam ik niet eerder te Gyongyes aan, dan toen het donker was; hier vond ik eene redelijk goede herberg, welke mij des te aangenaamer was, wijl ik naauwlijks iets gehad had om te eeten, nadat ik uit Buda vertrokken was. Zcodra ik den volgenden morgen eens rond zag, betond ik, dat ik aan den voet der heuvelen of bergen van Matra was, en daar ik zag, dat niets tot bouwen gebruikt werd dan' ah  naar ERLAU. alleen de breccia , was ik zeer begeerig om deze bergen te doorzoeken. Terftond na hetontbijt beklom ik dat gedeelte derzelve, het' welk recht boven de ftad ligt. Geduurende eenen langen tijd ging .ik door niets anders-dan wijngaarden , die zich verder dan over de helft des heuvels uitftrekten; hier vond ik alleenlijk kleine afzonderlijke ftukken, en fomwijlen groote blokken van deze breccia: hooger op bevond ik, dat zij vaste rotfen uitmaakt, In andere gedeelten was niets te zien, dan de ontbonden \ orphijrfteen of faxum metalüferum* De vaste rots lag te weinig onbedekt, dan dat ik in ftaat zou kunnen zijn om te zeggen , welke van deze twee rotsfoorten het grootfte deel des heuvels uitmaaken, en het gene van meer belang is welke derzelver betrekkelijke ligging tot eikanderen is ; zoo verre als mijne geringe opmerkingen ftrekken, is de brecsia de gemeenfte. Echter kan dit wel eene oppervlakkige bedekking van den porphijrfteen, zijn. . Digt aan den top had ik het goed geluk, eene groote hoeveelheid müUer-glafs, of lava glas,' Wtrinus vitreus, te vinden. Het bedekte ééneu kant van verfcheide kleine losfe brokken van L deel V een*  306; REIS Van GRAN eene fponsachtige foort van porphijrfteen, dien de Vülkanisten porp kijfachtige lava zouden noemen. Deze blokken waren op fommige plaatzen op eikanderen geftapeld, om tot eenen muur of wal te ftrekken. Ik maakte eenige der fchoonfte ftukken los, welke die 'genen, die ik uit de nabuurfchap van Frankfort gezien heb, verre overtreffen. Men heeft omtrend deze delfftof, naar mijne gedachten, ten hoogften misgetast, en delfftof kundige Theoriën Zijn gedeeltelijk de oorzaak dezer dwaaling. Daar de Vulkantsten haar onder de voordbrengfelen des vuursgerangfchikt hebben, befchouwen zij dus dezelve als een gefmolten lighaam, als een vuurbergachtig glas; en hunne tegenftanders , de Neptunisten, befchouwen die als een èdelgefteente. De heer Bom zegt, daar hij van die fpreekt, welke bij Frankfort gevonden werd, fchoon hij bekent dat de fteen, aan welken het vast zit, vuurbergachtig is: „ O» „ la nomme improprement verre volcanique." O) De heer Suckow plaatst dit, in zijn uitmuntend Compendium Mineralogiae, onder de vuur- berg- . (*) Dat is\ Men noemt dit oneigenlijk vuurbergachtig glas.  kaar ERLAU. 307 bergachtige glasfooften. De hoogleeraar B/umenbach ftelt het, in zijn kort begrip der Natuurlijke Hijïorie, ook onder de afdeeling der vuurbergachtige glasfoorten, en voegt daarbij , dat het waarfchijnlijk uit gefmoken Zeoliet gevormd is. De geleerde hoogleeraar Gmeiin brengt het, in zijne uitgaaf van hec Systema Natura/is, onder het gellacht Oliimust en noemt het Olbinus Vitreus. De heer Stütz, in zijne naamlijst der keizerlijke verzameling, waar hij met zeer veel oordeel, in de rangfchikking der delfftoffen, de befchouwing der wij ze,'op welke zij gevormd worden, heeft uitgeflooten , en dus, de k/asfen, rangen, enz. der voordbrengfelen uit de vuurbergen weggelaaten, heeft het onder de obfidia geplaatst. De heer Widenmann is van gedachten, dat het onder de Cakedonia kan gerangfchikt worden, en haalt de Ana/yjis van den heere Link aan, offchoon hij erkent, dat deze zeer veel verfchilt van de Anaïyfis der Caf* cedonia; doch hij maakt in het geheel geene melding van de Analyfis van den heere Gerhard, die veel nrder bijkomt. De heer Kir* Man heeft het, in de'laatfte uitgaaf zijner MiVeralogia, in welke hij > zoo als hij zegt, den V a heer  jcf REIS van GRAN heer Werner volgc, hyaliet genoemd. Doch het komt mij voor, dat hij zich vergist heeft, daar hij , nevens den heer Widenmann, de Analyjis van den heere Link, en zijne kenmerken van gevonden te zijn in bafah, of trap, het zij in korrels of klompen, die naar eene witachtige gedaante overüoegen, of in vezelen, befchouwt als eene eigenfchap van deze delfftof. Ik voor mij zou liever vooronderftellen, dat deze kenmerken en de Ana/yjïs behooren tot eene doorfchijnende veldfpath of adularïa, die in de eene of andere foort van bafah of trap gevonden werd. De famenftellende deelen, zoo als die in deze analyjis worden opgegeeven, moesten een zeer fmeltbaar lighaam uitmaaken, doch de heer Kirwati bekent zelf, dat deze ftof tot op honderd en vijftig graaden onfmeltbaar is. Ik ben van gevoelen, dat zij, die het als eene Calcedonia befchouwd hebben, het naast bij de waarheid zijn, zonder dat ik echter waagen durf, om eenige tegenwerpingen te maaken op de benoeming en gedachte van den heere Werner, van welke mij niets bewust is, dan alleen door de Mineralogia van den heere Kirwan. Doch de ftukken, die ik heb, leiden mij om & V hvs  naar. ERLAU. 309 het te brengen, waar "niemand het nog gebragt heeft, dat is, onder de Quartzen; wijl bet de affcheidingen en doorfchijnendheid van de Cakcdonia niet heeft, maar wel die van rotskrijstal ; en de ana/yfis van den heere Gerhard, te vinden in de Chemtfche Annalen van Crell, (*) welke aantoont, dat het alleen een vijftigfte deel Argil inhoudt, komt overeen met deze rangfchikking; deze zijn ook de famenftellende deelen van een onfmeltbaar lighaam: ik zal het derhalven met den naam van quartzum tuberculatum benoemen» De uitwerkingen van het vuur op deze zeldzaame delfftof zijn zeer aanmerkelijk en van aanbelang : het vuur vernietigt haare doorfchijnendheid , en doet die broos worden , doch geeft tevens eenen zeer fchoonen witten paerlglans aan dezelve, en wanneer zij in dezen ftaat is, dan kan men duidelijk zien, dat deze delfftof famengefteld is uit veele rechtuitgeftrekte dunne laagen, die eikanderen overdekken, even zoo als in andere delfftoffen, welk druip-* fieenachtig zijn. Maaken deze op elkander lig? (*) Voor het jaar 1785. eerfte ftuk. p. 57. y 3  po RÉIS van GRAN liggende beddingen niet een bewijs uit, om te beweeren dat het geene gefmoken klomp, en dus geen vuurbergachtig voordbrengfel is? Op deze heuvelen zou ik veele uuren met genoegen hebben kunnen doorbrengen ; zij leveren fchoone veruitgeflrekte gezichten op, en zijn rijk in plantgewasfen en kfeckn; maar ik had beflooten, om, terftond na het middag» maal, te vertrekken naar Parad, en dus was ik genoodzaakt om mij in haast naar beneden te begeeven. Vermids de weg naar Parad over en tusfehen hooge bergen liep, drong de rechter, toen hij mijne paarden bragt, aan, dat ik voor eenen dubbelen weg zou betaalen. Wijl dit niet gebruikelijk is, en ik reden had om te gelooven, dat hij de buitengewoone betaaling in zijnen zak meende te fteeken, en die niet aan den boer, die mijn voerman was, te geeven , weigerde ik dit, en na dat ik hem. vrij ' onbewimpeld de waarheid gezegd had, liet hij zijnen eisch vaaren. Ik onthield hem zijn gewoon fooitjen. Ik had de voorzorg gebruikt, om mij te Buda te voorzien van een bevelfchrift om voorfpan te krijgen , daar ik wist.  naar. ERLAU. 311 dat ik menigmaal zou moeten reizen over wegen, waar geene postpaarden, en andere zoodanige middelen om voordtereizen, zouden te bekomen zijn. Het bevelfchrift was even als dat, het welk ik te Oedenburg kreeg , alleen was het van kracht voor eene grooter uitgeftrektheid land, zoo ik meen voor twee of drie graaffchappen, en daar was het eene grooter gunst, dat ik zulk een gefchrift verkreeg. Omtrend twee mijlen van Gyongyes, en niet ver van den rijweg, is de fleengroeve, uit welke de meeste fteen gehaald wordt, die men in deze ftad gebruikt om te bouwen. Eenige brokken van porphijrfteen zijn zoo vol holligheden, dat men die voor fcor'ta zou aanzien, doch de peldfpath is echter zichtbaar. Een weinig verder treft men rotfen aan, die van roodachtig bruinen porphijrfteen zijn. Kort daarna kwam ik in de Matra, eene keten van bergen, die omtrend veertig mijlenlang, is. Ik seisde berg op en berg af, langs den allerilechtften weg, en dat vijf uuren lang, tot dat ik te Parüd aankwam. Dikwerf meende ik dat mijne kar, want zulk eene was mijn rijtuig, aan ftukken moest breeken. De rotfen waren gevormd uit porphijrfteen, vrij gelijk aan y 4 dien,  312 REIS van BÜDA dien van welken ik zoo even fprak, die ^ -amehjk, welke'de Vulkannen /^noemen, en op eene plaats vond 1 eenen grofkorhgen rooden zandfteen. De heuvelen waren wel begroeid met houtgewas ? _ mehjk met ezkenboomen, doch ik zag geene dennen. Ik ontving eenen hartlijken welkomgroet van den baron, en bragt twee of drie dagen by hem door, die ik befteedde i„ het Wandelenmet hem over zijn landgoed, en het ZIen der verbeteringen, die hij ,gemaak had. «amer en „ venger ziin, dan deze edelman, en beter vaderlandminnaars, dan hij is. Ofrchpon zUne bezitting van landgoederen zeer goot IS, beeft hij dit landgoed voor een aa _ tal jaaren in huur van den Prins GrasraIcJz welk landgoed zeer uitgeftrekt is, zoo als men* £ de huur kan opmaaken; de baron be" lc ^.drieduizend en vfjfhonderd ponden Het aWerk> hetwelk hij opgericht heeft houdt twmng of dertig werklieden benfc. De aluin wordt geraaakt uit ijzererts, die tuVchen eenen losgeworden leemachtigen porphijrfteen o^Jaxum metalliferum, verfpreid ligt, uit welke Itofde meeste rotfen van dit landgoed famen-  NAAR ERLAU. 313 gefield zijn. Men laat dezen fteen door buskruid losfpringen, dan wordt die in ftukken gebrooken, en in de open lucht gelegd om te ontbinden; dit gefchiedt in den tijd van twee of drie maanden; daarna wordt die gegloeid , welke bewerking omtrend eene maand duurt; na dat dit gefchied is , werpt men die in groote houten bakken met dubbele bodems, die met water gevuld zijn , en openingen in de onderfte verdeeling hebben, om het water, dat met de ftof bezwangerd is, doortelaaten, hetwelk, na dat het fterk genoeg geworden is, doordien het op verfche ftoffen ftil ftaat, in looden ketels wordt afgeleid, om uitgedampt te worden, en uit deze ketels in het vaatwerk, waar het zijne ijzerdeelen afzet, en naderhand wordt het gekrij:stalhfeerd. Eene foortgelijke fabriek is in de nabuurfchap, doch deze is kleiner, en behoort aan een gezelfchap. Met een oogmerk öm de bosfchen, die op dit landgoed zijn, ten gebruike te brengen, want timmerhout wordt hier genoegzaam niet gezocht , heeft de baron eene glasblaazerij op hetzelve aangelegd, even zoo, als men in Zweeden dikwijls ijzerovens aanlegt op landgoederen , om de voordbrengfelen der bosfchen met nut te gebruiken: hieruit trekt hij jaar* .V 5 lijk*  3i4 REIS van BUDA lijks omtrend driehonderd ponden. Men maakt hier niets anders dan de gemeene foort van grof glas, hetwelk voornaamlijk tot drinkglazen, flesfen en venfterglas geblaazen wordt. De baron heeft zijn geluk beproefd in het onderneemen van bergwerken, doch hij is niet gelukkig geweest; dit is niet ongewoon. De ader is in eene rots van faxum metalfiferum, en bevat eene graauwe koperërts. Men vindt ook eene wel van mineraal water op dit landgoed, die, als zij in een meer bevolkt land was, eene bron van groote inkomften zijn zou. Ik weet niet, dat ik ooit eene fchooner brouwel gezien heb, niet zoo zeer wegens de hoeveelheid , dan wel om de hoedanigheid van het water. Hij nam mij eens mede, om eene natuurlijke zeldzaamheid te zien, die men de duivehmuur noemde. Ik bevond dat deze niets anders was, dan die gene, welke in Schotland, waar zij op eenige plaatzen zeer gemeen zijn, onder den naam van Whin Dykes bekend zijn. Ik zag die Hechts daar ter plaatze, waar zij dwars over eenen hollen weg henen loopt; hier vormt zij eene hoogte van dertig voeten of meer. Men verhaalde mij, dat zij verfcheide mijlen lang zich  naar ERLAU. 3i£ zich over de heuvelen uitfixekt. Doch hier is zij veel laager. Van achteren is zij in geenen deele merkwaardig. Ongetwijfeld is deze zeldzaamheid haaren oorfprong verfchuldigd aan het wegfpoelen der rotfen , over welke zij gaat. Zij belhat uit eenen porphijrachtigen bafaltfteen , in welken men de veldfyath bezwaarlijk van den grond kan onderfcheiden', en door haaren glans komt deze laatfte vooral in aanmerking, Ik vond een aantal losfe blokken, die nader aan den porphijrfteen kwamen. De Litcanus Cermts en de Cerambix Herox zijn zeer gemeen in deze eikenbosfchen. Nu was het de tijd van hunne paaring. Ik zag een mannetjen van de kleine verfcheidenheid van het eerstgenoemde infekt, dat het vroegfte, doch tevens vermaaklijk gebod des Hemels, met een wijfjen van de gemeene foort, volbragt. Toen ik op eenen namiddag met den baron naar Gyongyes over de Matra terugkeerde, liep een wolf met groote ftoutheid, tot tweemaalen toe, over den weg, op eenen afftand van nog geen veertig treden van ons; wij bleeven ftaan, tot dat onze bedienden, die ons fchietgeweer droegen, bij ons kwamen'» doch  3i6 REIS van BUDA doch hij vertoonde zich voor de derde keer niet weder. Wij gisten dat hij achter eenige jonge veulens zat. Digt bij den rijweg, en in het hoogfte gedeelte dezer heuvelen , treft men den gewaanden mond des vuurbergs van den heer Fichtelaan, die een zeer breedvoerig bericht van denzelven gegeeven heeft in de gedenkfchriften van een genootfchap Natuurkenners te Berlijn. Hij geeft zijne ontdekking met zoo veele zekerheid op, dat men verwachten zou, om, zoo men al niet de vlammen en den rook zag, dien ten minden warm genoeg te vinden om kaas te braaden, of een ftuk rundvleesch te roosten. Ik was enkel verwachting; want fchoon het niet beftaan van vuurbergen in dezen tijd geenszins een bewijs is, dat die in voorige tijden niet geweest zijn, zou het tegenwoordig beftaan van eenen vuurberg, en wel van eenen, aan welken men niet twijfelen kon, om deszelfs gelijkheid met die uitgebrande monden van vuurbergen, die men vindt in landen, welke ontwijfelbaar met onderaardsch vuur bezwangerd zijn, een genoegzaam bewijs tegen den hevigften Neptunist opleveren; doch tegen dezen kan men, zoo ik meen, op genoegzaams  'maar E RL AU* ptA me gronden, tegenwerpingen maaken. Deze is niet in eenen kegelvormigen berg met eene omgekeerd kegelachtige holte in het midden, zoo als noodwendig alle die bergen moeten zijn, die door de uitwerping van losfe brokken gevormd zijn; maar het is eene groote holte, wier zijden -uit vasten en digten rotsfleen gevormd zijn. Deze is van eene onregelmaatige langwerpige gedaante, en heeft aan de eene zijde, en wel in dezelfde richting met den grootften middenlijn, gemeenfchap met een laager dal; de Vulkanïsten zeggen: dat hier de eene zijde van den mond ingevallen is, die nu alleen door eenen ftroom van lava belemmerd wordt. Doch ik denk, dat men met even zoo veel recht kan flaande houden, dat deze doorgang niets anders is, dan de gewoone gemeenfchap van de eene valei met de andere; en dat de gewaande vloed van lava Hechts het puin der rotfen, die omhoog zijn, is, en zoo deze niet ingevallen waren, en den doorgang gedeeltelijk belemmerd hadden, dan zou men weinig meer reden hebben om te onderftellen, dat dit een mond van eenen vuurberg ware, dan menige kleine dalen, die men in alle ketenen van bergen vinden kan. Deze valei, of mond  3i8 REIS van BUDA m nd van eenen vuurberg, of wat het oofe zijn moge, is omtrend eene halve mijl b den qmtrek, en tweemaal zoo diep als een eikenboom hoog is; op. den bodem zijn verfcheide diepe kelen ! in een van dezelve was nog ijs, fchoon het den elfden Junij ware. Alles is zoo digt met hout begroeid, dat het zeer moeilijk is, om een recht denkbeeld van het geheel te maaken. Ik denk, dat niemand de gisfing, dat voorheen in deze heuvelen een vuurberg aanwezig geweest is, door het bezien van dezen crater zal Devestigen, doch de heer Fiche/ heeft zeer veel vooruit boven mij, in het ftout betasfen over dit onderwerp, vermids hij het nooit gezien heeft, en alleenlijk zijn bericht kreeg door eenen man, die nooit de Campi P.hkgraei betreeden heeft, en van iemand, die wist, dat hij veel werk maakte van vuurbergen. Maar offchoon, zoo. als ik gezegd heb, het beltaaa van den mond eens vuurbergs bewijst, dat voorheen een vuurberg in wezen was, zoo bewijst het niet beftaan van denzelven niets hoegenaamd: van alle voordbrengfelen der vuurbergen worden deze het ligtst vernietigd; zij zijn groote en beilisfende bewijzen, als men die vindt, doch zij  «AAR ERLAU. 319 zij worden, even als een ftaatlijk gebouw, ligtlijk verwoest door de bevveegingen der natuur; terwijl de nederiger pumex, even als gedenkpenningen, hoe die ook gefchud, en naar welk afgelegen gedeelte des aardkloots die ook vervoerd worde, fteeds de kenmerken van deszelfs oorfprong met zich draagt. Toen ik te Gyongyes terug kwam, nam in mijnen intrek bij den baron; hij heeft, gelijk de meeste Hongaarfche magnaaten, eenen grooten overvloed van Hongaarfche kleedingen, wapenen, en tabakspijpen, en eene zeer fraaie oranjerij. De baron'verzekerde mij, dat de muscreticus, of Duitfche marmot, van welke men gemeenlijk zegt, dat zij in den zomer voorraad opzamelt voor den winter, en dan fluimert, des winters dikwijls zijne koornfchuuren bezoekt, cn hem veel fchade doet. Om eene vergisfing te mijden, begeerde ik eene huid van een dezer dieren te zien en men toonde mij eenen mantel, die geheel met deze vellen gevoerd was. De prijs van den arbeid, voor lieden, die in de wijngaarden werken , is hier, als de dagen kort zijn, omtrend vijf ftuivers, en in dezen tijd des jaars, zeven ftuivers daags. De gemeene werklieden in de aluinfabriek ont- van-  S2ó REIS vam BUDA vangen ook zeven ftuivers. Zij voorzien allen, zich zeiven van leevensmiddelen, doch de wijngaardlieden krijgen gemeenlijk een zoopjen en een ftuk brood, op het einde van hun dagwerk. Van hier zetce ik mijne reis naar Erlau voord, doch ik verzelde den baron naar Compot, een ander landgoed , hetwelk hij van den prins Grasfakomz in huur heeft. Op deze landhoeve houdt hij een goed aantal buffels. Derzelver melk en boter worden hier meer geacht dan die, welke de koeien geeven, en men zegt, dat zij eene grooter hoeveelheid leveren , nochtans was de boter, van welke ik gebruikte, fchraal en wit. Maar de Hechte hoedanigheid van de boter en kaas, ia de meeste landen van Europa, ontftaat meer door de flechte inrichting van het melkhuis?, dan uit eenig gebrek in het vee of deszelfs weide ; en de voordbregfelen van liet karnhuis zijn in dit gedeelte van het vaste land niet zeer in achting. Het vleesch der jonge buffels wordt boven kalfsvleesch gefchat. Ik zag twee , van omtrend veertien dagen oud, zij waren zoo wel in het hair als onze gewoone kalven, fchoon de volwasfenen bijna kaal zijn. De koornzolders en kelders van dezen edelman waren zeer groot en wel voor~  NAAR. ERLAÜ. 321 foorzien. Sommige wijnvaten, hóewei niet zoo groot als het beroemde vat te Heidèlberg, zouden echter, naar mijne gedachten; groot gendeg zijn, om twaalf, of zelf wel twintig, groote en welgevoede raadshëeren in dezelve te verdrinken. Na het middagmaal nam ik mijn affcheid van mijnen gulhartïgeh vriend, en ging verder naar Erlau op reis; en hij vertrok ten zelfden tijde, omi een ander landgoed te gaan bezien. Door eene zekere list verviel deze edelman in ongenade bij den keizer Leopold, die hem beroofde van de hooge waardigheid van Stedehouder eens graaffchaps, welke hij toen bekleedde. Toen hij zijne verklaaring van afftand overgaf, zeide hij openhartig, doch mêt eerbied, aan zijnen koning, dat wanneer dfze zijne dienften niet noodig had , hij dan ook deszelfs eerambten niet behoefde. Zijne thand's' regeerende Majesteit, dié zijne waarde kende, beloofde dat hij hem met een ander ftedehoüderfchap zoude begiftigen,' als hij eens koning worden mogt. Hij hield zijn woord, en kort na dat hij den troon beklommen had , maakte hiji hem ftedehouder van het graaffchap' Zèmplin: Dat is, gelijk dè meeste ambten in! Ï.DEEU X- v Horf-  Sa* REIS vanBUDA Hongarijen zijn, een enkel eerambt, dat geene voordeelen geeft. De gewoonlijke bezolding is honderd ponden fterlings in het jaar, hetwelk niet genoegzaam is tot vergoeding der onkosten van de vermaaklijkheden enz. die door hem bij de vergaderingen des graaffchaps gegeeven worden. Nabij Compot ligt Débrew, welke plaats om haaren tabak beroemd is. Deze wordt gemeenlijk voor twaalf of vijftien ten honderd meer verkocht, dan eenige andere Hongaarfche tabak. Het land van Gyongyes af, tot Compot toe, is wel bebouwd, en beftaat uit koornland, en van daar tot Erlau, is het koornland doorfneeden met bosfchen. De bladen der boomen in deze landftreek waren zodanig vernield door de rupfen, dat de boomen nog geene bladen fcheenen uitgefchooten te hebben. Twee of drie mijlen aan deze zijde van Erlau , zijn de wegen aangehoogd met eene zeer aanmerkelijke delfftof. Het is een pikfteen, die het zelfde voorkomen heeft als gneis , en beftaat uit korte ftrooken, of afgebrooken laagen van zwart en wit. Deze zijn beide pikfteen, zij zwellen zeer ligt op onder de blaaspijp, en ma?,-  üAar ERLAU. ja| maaken eene witte fcor'ta uit, zoo als ik bevonden heb, dat ook fommige zwarte Schotfché pikfteenen doen. Deze fteenftof bevat eenige weinige zeskantige fchilfers van zwarte mica, en eenige weinige korrels adularia of doorfchijnende veldfpaat. Deze is waarfchijnlijk dezelfde delfftof, welke? den heer Gerhard, die door den heer Kirwari nagevolgd is, bewoog om te zeggen, tot een; bewijs voor het ontdaan der tbfidia door het water, dat zij in gneis enz. gevonden wordt.; Doch gelijk het alles geen goud is, wat blinkt, zoo is ook alles, wat met zwarte en witteftreepen is, geen gneis. Maar de heer Fitchelj wiens brandende ijver in de kennis der delfftoffen wel bekend is, laat alle anderen verre achter zich. Toen ik uit Hongarijen in Weenen terug kwam, gaf ik aan dezen voortreffelijken man een ftuk van deze zelfde fteenfoort,en niet zonder reden was ik zeer verwonderd* toen ik eenige maanden daarna in zijne Mineralogifche Auffatze, bladz 314. het volgende bericht over deze delfftof las : „ Het tweede voorbeeld van granitfteeny „ die door het vuur der bergen veranderd ,, is, is digt bij Erlau, in de nabuurfchap p van den ouden vuurberg Matra, waar de X a . grd-  324 REIS van BUDA „ granitfleen, meer of min gebrand, gèbe^J „ zigd wordt tot het verbeteren der we* „ gen. De korrelachtige gedaante der quartz„ is veranderd in eene gefmolten ftof. De » zwarte glimfteen is gedeeltelijk zeskan„ tig geworden, en gedeeltelijk heeft zij de tt gedaante van een gefmolten lighaam aange„ noomen ;■ doch de veldfpaat heeft niet gelee„ den, niets van dezelve is zeolietachtig: dus „ behoort deze verbrand? granitfteen nog tot „ zijn geflacht." In welke vreemde doolingen voeren de Theorïèn niet dikwijls de beste menfchen! De quartz is veranderd in eenen fmeltbaaren pikfteen, de mica is gedeeltelijk gekrijst allifeerd, en gedeeltelijk in pikfteen overgegaan; en de veldfpaat blijft onveranderd! — Me Hercule! Neen ik wil liever geduurende al mijn leeven een blokkende verhaaler zijn , dan aan de mineraalkundige waereld zulke verhitte uitjlortingen van eene ontvlamde verbeelding als ophelderingen voorleggen. Ik zag de rots, uit welke deze zonderlinge delfftof gebrooken was, wijl die aan den weg lag, doch ik kon niets meer' bemerken, dan dat zij eene bediing uitmaakte. Zoo als men in Exlaa komt, heeft men aan bei-  naar. ERLAU. 325 beide zijden van den weg niets dan vuurbergachtige tufa. Aan de rechtehand maakt zij eene fchuinfche hoogte van veertig of vijftig voeten; deze behelst eene groote hoeveelheid pumex. Uit de hoogte aan de linkehand brak ik ftukken, zoo groot als een menfchenhoofd; nooit heb ik klaarblij kei ijker vuurbergachtige tufa gezien, zelfs niet in de Campi Phkgraii, Ibmmige pumex is zoo weinig ontbonden, dat men die bijna tot kunstwerken zou kunnen gebruiken ; zij heeft haar zijdeachtig voorkomen behouden, en drijft als zij in het water gelegd wordt, maar zij zinkt, als zij met deze vlaeiftof doortrokken is. X 3 AGT-  3*6" ERLAU. AG T ST E HOOFDDEEL. FËLCHO TARICAN — DE BISSCHOP VAt* ERLAU — HONGAARSCHE HERBERGEN — IJOOGESCHOOL. Het eerfte, met hetwelk ik mij bezig hield, was om verdere nafpooringen te doen naar de Voordbrengfelen van vuurbergen, die ik bij het inkomen dezer ftad had opgemerkt, De gewoone kalkachtige tophus, (tof hut communis} , is zeer gemeen. Op deze is de vesting gebouwd, en onder dezelve ligt de vuurbergachtige tufa, want de kelders van eenen waschkaarfenmaaker, die onder de vesting liergen , zijn in de vuurbergachtige tufa gemaakt. Ik deed eenen uitflap naar de heuvelen, die achter de ftad liggen, doch ik vond niets anders dan kalkfteen, met verfteeningen in denzei ven. Hier zijn de heuvelen bijna tot aan den top met wijngaarden bedekt, en waar deze ontbreeken, groeit de Rhus cotkut in overvloed; men gebruikt deze tot het bereiden Van ieder, en een gedeelte derzelve wordt $aar Debretzin verzonden, Omftreeks Fëlchor Tar-  ERLAU. 3*7 Tarkan, hetwelk eenige weinige mijlen verder ligt, wordt tamelijk goed marmer, zwart, breccia en grijs,, uit eene fleengroeve gegraaven. Het laatfte, hetwelk ik zag, is niet met laagen, en bevat geene verfteeningen; het is van de vaste foort. Verder in de heuvelen vindt men leien. Fëlcho-Tarkan is eene aartige, vermaaklijke en afgezonderde plaats, met murmelende ftroomen, en bemoste oevers, en ruwe fteile rotfen, donkere bosfchen, en groenende dreeven, een uitgezocht verblijf voor faunen en fileenen, voor nimfen, en druiden, ook voor kluizenaars, en minnaars, en kruidkenners. Hier bouwde de laatstoverleeden bisfchop, die een man van fmaak was, een zeer fraai landhuis, waarhenen hij zich dikwijls- begaf, en wel, zoo men zegt, meer om vermaak te fcheppen, dan om te bidden. Het zwartgallig, dweepachtig temperament van den tegenwoordigen bisfchop belet hem de genieting van de fchoonheden der natuur, zelfs van zulke, die van eenen ernftiger aart zijn. Toen hij den bisfchoplijken ftoel beklom, greep hij, als eenVifigoth, dat fchoon landverblijf aan, en vernielde het zoo geheel en al, dat de plaats, waar het geX 4 ftaan  3a* ERLAU. ftaan heeft, niet meer bekend is, etl dp . en egge gaan nu, als in eene verfinJen °e zegepraal, over dien grond, die weleer de verblijfplaats van goeden fmaak en fchoonheid Dit bij de ftad is eene fchoone heete bron die tot baaden gebruikt wordt; de gerijflijkheden zijn zeer flecht, want zij behoort aan den bisfchop. Het water was, ter plaatze waar ik fijnen thermometer in hetzelve hield, vierentwintig graaden boven o van in de rmer was het toen maar dertien. Men vertelde mij, dat de kikvorfchen hier. geduuS*de den winter, „iet in fluimering liggen. Pok toonde men mij eene Jlekkenkweekenj, van welke de eigenaar mij «ide, dat die op eene nieuwe wijze ingericht was. Ongetwijfeld zou men die in ons eiland eene ?M ^ fhlofophcal Snatkry of fnallfiy (ee„e W recfoe of »>fsgeenge jlekkenkveekenj, of Mken. p genoemd hebben. Deze was niet anders dan een groote kuil in den grond, ten naasten fc twee of drie voeten diep, met een houten huis als eendekfel over denzelven. Het voed|l dezer dieren is het afval uit den tuin, dat fn den Jcuil geworpen wordt. Van  ERLAU. gag Van kikvorfchen en flekken word ik natuurlijk teruggeleid, niet tot dat godlijk edelmoedig fchepfel, den mensch, maar tot mijnen ! bisfchop, van wien, ingeval hij ooit vervalt in de handen van den beroemden Cosmus Necrotgmusi zekerlijk hetzelfde bericht zal gedaan worden, dat reeds in het licht verfcheenen is wegens eenige monnikken, die hij ontleed heeft, in hetwelk hij zegt i „ dat hij de Vifica „ bi/iaria feu folliculus fellis major quam in ho» mine, gevonden heeft;"(tf) maar het hart, dat deel, aan hetwelk wij alle onze edele en grootmoedige daaden toefchrijven, bevond hij of geheel weg, of klein, of verwrongen , of kraakbeenig. Deze voortreffelijke ontleedkundige, wiens naam en geleerde fchriften, zoo als ik mij verzekerd houde, Hechts aan een klein gedeelte mijner landslieden zullen bekend zijn, drukt zich op deze wijze uit. „ ƒ« qU»dam „ monachi Latrappii caüavere cor plane nulitem „ depraehendi. E monacho htspano, facri olim tri. „ buna/is, quod in haereticam pravitatem inqui>} rit, officia/i, cor pilofum et hhfutum extraxi, „ quod (a) De galblaas of het galzakjen (folliculus fellis) h grooter, dan in eenen mensch.  S30 ERLAU. „ quod tn latronibus quibusdam fe quoque vidisfe „ tejiatur Benivenius et Muretus. Cartilagineurn „ cor autem, quale in fceletro quodam obferpavit „ Riolanus, in monacho , facrae inquifuionis „ aptid nos praejide, vidi. Caeterum, in omnibus „ monachis cor minor est voluminis quam in ho» „ mine." (V} Waarom, denkt mogelijk de leezer, waarom zoo veel wrok tegen den bisfchop? — Als ik een land doorreis, hetwelk niet, zoo als HonJ garijen , met eene warme zon en eenen rijken grond begiftigd is, dan kan ik zonder morren mij behelpen met wind, of zelfs met water, maar het verbittert mij altijd ten hoogften, dat Ci) In het lijk vaii eenen zekeren monnik , Latrappius genaamd, heb ik geheel geen hart gevonden. Uit eenon Spaanfchen Monnik , , eertijds dienaar van het Heilige Gerechtshof, hetwelk de ketterlijke boosheden opfpoort, heb ik een ruig en hairig hart genoomen; het gene Benivenius en Muretus getuigen, ook in eenige ftruikroovers ontdekt te hebben. Maar een kraak» beenig hart, gelijk Riolanus aan zeker droog geraamte (/* fceletro quodam) heeft waargenoomen, heb ik gezien i» eenen monnik , die bij ons Voorzitter van het Heilige Ge. rechtshof der Inquifitie geweest was. Voor het overige is in alle monniken het hart van een kleiner beftek, dan. in oenen mensch.  ERLAU. 33* dat ik niet in ftaat ben om dat gene te genieten, hetwelk de weldaadige natuur met eene milde hand opengelegd heeft, ten beste van het menschdom. De wijn van Erlau is met recht beroemd, en , als hij goed is, weinig minder dan Bourgognewijn. Ik had mij zeiven lang gevleid met de hoop, om hier eene fles van den besten te kunnen drinken, en zoodra ik aankwam, zeide ik, dat men mij dien brengen moest. De knecht zeide mij, dat ik hsfchoplijken wijn zoude hebben. Dit deed mijne verwachting nog hooger klimmen, want ik dacht dat hij dien wijn meende, die tot drank voor den bisfchop gefchikt was; én ik proefde greetig het gene hij mij bragt, doch ik was verwonderd, dat ik dien zoo flecht bevond, als den wijn, welken ik te Bogdon dronk. Ik fchold, op den knecht, hij zag donker, en zeide mij, terwijl hij de fchouders optrok: dat het bisfihoplijke wijn was; doch de arme man wilde mij Hechts zeggen: dat het de wijn van den bisfchop ware, en dat hij alleen het recht had pm dien te verkoopen. Ik zond toen mijnen knecht door de ftad rond, om te zien of hij 'niet eene fles of twee voor mij kon krijgen, doch het was alles vergeefsch , daar de bisfchop het uitfluitend recht heeft, om wijn in het  m E R L A Uf het klejn te verkoopen. Zoo was ik dan, zoo lang tot dat ik kennis gemaakt had met Doctor P ...., verpligt om in een land, dat den besten wijn voordbrengt, dit haatlijk uitwerpfel te drinken; dit veroorzaakte mij het kolijk, het welk ik natuurlijk aan den bisfchop toefchrijf en ik moet-hem deze beleediging vergelden.' De herbergen zijn in Hongarijen, zoo als in eenige andere landen, op eenen geheel anderen voet dan de onze. Zij behooren of aan de gilden der fteden, of aan de eigenaars der fteden en dorpen, die groote inkomften van dezelve genieten, door die te verhuuren, op die voorwaarde, dat de waard hunnen wijnen hun bier zal neemen; of zij geeven hem eene vaste belooning voor zijne moeite, en trekken alle de voordeelen. In elk van deze gevallen heeft de herberghouder weinig verdienfte, het zij ten goede of ten kwaade, wegens de 'hoedanigheid van zijnen wijn ; en als hij twee foorten van denzelven heeft, kan hij zijnen gasten de minfte foort geeven , en hen den prijs der beste foort doen betaalen , en hij kan de hoedanigheid minder maaken. Waarlijk, dat kan oorzaak zijn, dat Hechte wijn nog erger worde, doch het kan nooit flech-  Ê K L A ih 333 flechten wijn goedmaaken. Uit deze voorkook pingen komt het. dat in Hongarijen, een land, hetwelk om zijnen Wijn beroemd is , een reiziger niet anders, dan in burgerhuizen, een glas goeden wijn krijgen kan, en voor het Hecht uitwerpfel, dat hij in de herbergen drinkt, moet hij omtrend zoor veel betaalen, als hij te Weenen geeven moet voor goeden en gezon* den wijn, offchoon daar eene belasting op denzelven is. Jk ben altijd een vijand van opkoopingen geweest, doch nu ben ik dit meer dan Ooit; hier had ik een treffend bewijs van derzelver Hechte oogmerken. Hoe grillig is het menschlijk karakter! Zal men kunnen gelooven dat de man, die zijne rechten met zoo veele geftrengheid uitoefent,' dat hij zich zeiven door zijne kudde, niet als een vader en befchermer, maar als een harde geftrenge en onrechtvaardige meester doet aanzien, en dat hij de toegeneegenheid en achting van ieder mensch aan zich ontvreemdt, behalven die van een klein aantal geestlijken, die hij zelf tot dien ftand verheven heeft, daar hij hen uit de mindere khsfen koos,- niet uit liefde, maar opdat zij des te meer afhangelijk van hem zijn zouden; — dat zulk een man in ftaat was, om een open-  334 ERLAU, openbaar gebouw te. (lichten, hetwelk zelf eert \ gekroond hoofd eere zou aandoen! De hoogefchool, een zeer fraai gebouw,; werd geheel en al ten zijnen koste opgericht. Men zegt <*) dat het hem, met de^enoo-! digdüeden, tweemaal honderdduizend ponden; fterlings gekost heeft. De waereld moet niet i zoo liefdeloos zijn, om te denken, dat hij de- . ze aanzienlijke fom alleen door aden voorkoop i van wijn .gewonnen heeft; noch ook zulk een. groot denkbeeld van zijne deugden voeden, dat men denken zou: dat de Hemel, op zijnegebeden, hem door wonderwerken met dezelve voorzag. Neen , hij is een Esterhazy , en de inkomften uit zijn gedacht bedraagen omtrend tienduizend ponden fterlings in elk jaar;, en de doel van Erlau werd akijd befchouwd als een van de rijkften in het koningrijk, zoo dat, voor weinige eeuwen, de koningen van Hongarijen, uit aanmerking van deszelfs overgroote inkomften, een bevel lieten uitgaan, dat hunne vierde zoonen uit dezelve hun onderhoud zouden genieten; en het getal der krijgsbenden uit dit bisdom is, bij eene algemeens1. op- (*) Kerabinsky Lexicon,op het artijkel Erlau.  ERLAU* 33£ oproeping, hetzelfde als dat van den primaat des rijks, den aartsbisfchop van Gran. De inkomften van dit bisdom worden gefchat op twin* tigduizend ponden fterlings in het jaar. Twintigduizend en tienduizend zijn te famen dertig duizend, en hier van kan, naar mijne gedachten , een ongehuwd mansperfoon leeven; fchoon ik geloof, dat hij alleenlijk zijn onderhoud geniet. Zijne landslieden weeten niet wat zij van hem maaken zullen ; fomraigen befchouwen hem als eenen grooten dweeper, anderen zien hem aan voor eenen fchelm, en eenigen als een famenmengfel van die beiden. Hij is een bittere vijand der Protestanten. Ik wilde het niet gelooven, voor dat ik het van veele lieden hoorde, dat hij zijnen ij.er zoo verre drijft, om zelfs menfchen omtekoopen, dat zij tot zijnen godsdienst overgaan. Als eenigen der Protestantfche edellieden behoeftig zijn, en van godsdienst willen veranderen, dan bepaalt hij een jaargeld voor hun, naar den invloed hunner genachten. Het wordt gezegd, dat deze giften op zes- of zevenduizend ponden fterlings in elk jaar beloopen. Relata refere. Maar  335 E R L A Ü; Maar om weder tot de hoogefchool te kee? ren. Het zij dat deze gedicht werd met het weldaadig oogmerk, om tot eene kweekfchool voorden geest te dienen, waar de jeugd haaf eigen geluk kan leeren volmaakeny en dat vande maatfehappij te be voorderen, en waar ont^ luikende vernuften kunnen gekoesterd, en toe voorwerpen, die hunne nadreeving Waardig zijn, aangevoerd worden , óf het zij dat die werd' opgericht met het listig oogmerk, om het vertier van den öpgekochten wijn des dichters té vermeerderen, door het vergrooten der volksmenigte, zoo als fommigen denken, is het niettemin een vorstlijk gebouw, en heeft alle de vereischten van eene hoogefchool. De hoogleeraars hebben alles wat zij wenfchen kunnen, de gehoorzaalen zijn uitneemend goed en de kapel, de boekerij, en de zaal voor* de openlijke twistredenen, en tot het uitdeelen van akademifche Waardigheden, zijn zeer prachtig. De befchilderde zolderingen der' twee laatsgenöemde zijn , naaf mijne gedachten, zeer fraai. Die van de boekerij verbeeldt de kerkvergadering van Trente, waar de bisfchop zijne liefdeiooze dweeperij aan den dag ge-  ERLAU; 337 o-eleo-'d heeft, door blikfems uit den hemel te doen nederdaalen, om de fchriften der ketteren, te flaan. Op de zoldering dér gehoorzaal worden de weetenfchappen beeldfpraakig vertoond. Zij doen beide eene verwonderenswaardige uitwerking, en gaan veele beroemde ftukken , die ik gezien heb, verre te boven. Ik meen dat zij alle fchilderijen , die ik in Italien befchouwde, overtreffen. De fchilder was een inboorling van Hongarijen, en had zich te Weenen geoefend ; hij is nu overleeden, De hoogefchool is met een obfervatorium voorzien j en de werktuigen zijn uit London gekomen. Eene enkele quadrant kost vijftien honderd gutneas. Hoe gemeen is het onder de menfchen, dat zij angstvallig gezet z'jn in het volbrengen van godsdienftige beuzelingen , en nochtans nalaatig zijn in het verrichten vangewigtige zedenlijke verpligtingen! Zal men kunnen gelooven, dat de man, die bijna door de kroon iri rechten zou betrokken geworden zijn, over geftrengheden, die hij zijnen landlieden had aangedaan, zwaarigheid zou gemaakt hebben , om deze werktuigen in Engeland te koopen, om dat wij ketters- zijn? Ja, Ede el. y men  33* ERLAU. men verhaalde mij zelfs dac hij zoo verre gfe dat hij naar Rome zond, om te mogen wee' ten wat hij doen moest. - Rc/ala reflra% & non e vera, e ben trovato. (?) Men had een begin gemaakt om eene verzameling van natuurlijke zeldzaamheden aanteleggen, en veele Hongaarfche vogelen, die zeer net opgevuld waren, werden bijeen-ebragt; doch de zuimachtigheid der oppasfers, en de onvertraagde vlijt van de Dennestu /aritmus etfelfo, met de plmï enz. hebben nu dit alles tennaastgnbij n ftofcken en brokken veranderd, De keizer Jofhh, die in zulk eenen man geen behaagen kon vinden, heeft nooit de oogmerken van den bisfchop ondersteund, en de «%Hmg b tegenwoordig niee veel meer dan eene leerfchool voor de «reestlijken. to Ik doorwandelde het bisfchoplijk paleis; het was armhartig bemeubeld, en ontbloot van alle teekenen van vriendfchappelijke genoegens;, eene huiverigmaakende droefgeestigheid ea treurige ftilte hadden alom de overhand. Schoon CO Dat is: zoo ka niet waar is, is bet echter wei uit. gedacht.  E R L A Ü« 83