dezer stelzeis; enz. 185 De openbaare onderwyzing en vermaaning der Christenen, wordt etne roeping van Jooden en Heiidf-nen. En v.at is de openbaare plegtige belydenis van • het allerheiligst geloof? meestal eene mondbelydenis van ongeloovige Heidenen, die zich voor God en zyne Gemeente plegtig verbinden tot eert Christlyk leeven, het welk den meeften nooit mooglyk zyn zal te leiden. Wat zyn de gebeden? enkel lippenwerk van Menfchen die niets van dat alles kunnen begeeren, nog eenigen Voorbidder hebben by den Vader. Wat moet men denken van de openbaare lofzangen ? dat de allerrampzaligite Menfchen den Hemel met blyde liederen looven voor eene genade, welke hun niet gegeeven is, en Inaastdenklyk in eeuwigheid niet zal gefchonken iworden. j. En wat zal men eindelyk zeggen van de Avondmaal houding? dat, volgens dat leerbegrip, veeltyds pan eene tafel des Heeren , geen anderen aanzitpten dan Jooden, Heidenen, of iets ergers, dewel. ken daar plegtig belyden , ,, ik geloof in God on. L, zen Vader , in zynen eeniggebooren Zoon onzen „ Heer , enz." dewelken onder de plegtigfte aanjroeping van Gods naam zig verbinden om den dood iihunnes Heeren tot zyne toekomst te verkondigen, Hom in de opregtfte broederliefde te leeven met alle Ihunne medechristenen, die met hun tot eenen IGeest gedrenkt, met hun één lighaam zyn, over. Imids zy ééns broods deelagtig zyn; terwyl niemand jjmet waaren grond vermoeden kan, dat er eenige Iwaare Chrstenen nevens hem zyn aangezeten. Dit fchynt my in waarheid al het doelmaatige en ftigilteude, uit den genootfchaplyken Godsdienst, Gods M v Woord  tSó* Zedelyke gevolgen Woord en Bondteekenen, weg te neemen, en weVerhield my de eerbied, het mededoogen met deze dwaalingen, niet, ik zou dit fchier met de jammer, lyke verbasteringen, der Roomfche Kerk in dit ftuk, vergelyken. III. AFDEELING. Het zedelyk nut, of nadeel, dezer plannen, in de drie hoofdftellingen. i ]VIyn Leezer zal denk ik de drie grondftellingen, zo dikmaals herhaald, nog in gedagten hebben. I. De eerfte is, dat wy van kinds af in eenen ftaat van genade en zaligheid zyn, en zo lange blyven tot dat wy dezelve door eene onchristlyke leer of leeven verbeuren. Laat ons de zedelyke gevolgen hier van opmerken, voor Ouders; voor kinders; en den kinder. doop. i. Voor Christlyke Ouders. En wel in twee opzigten ; het zy dat hunne kinderen in het leeven gefpaard; of door den dood worden weggerukt. Het is over 't algemeen te beklaagen dat men dit gewigtig ftuk omtrent de kinderen , genoegzaam de helft des Christendoms, te zeer verwaarloosd heeft, of volgens het nieuw ont- | werp |  dezer stelzees; enz. 187 werp in een geheel verkeerd licht geplaatst. Hoe zeer verblyd ik my dat men zints eenigen tyd, dat Itydperk waar mede onzer aller Christendom en gejmadeftaat aanvangt, wederom in de ernftigfte over;weeging neemt, en zelfs Leerredenen voor kinderen [uitvoert. In het Labbadistifche tydperk moeiten de Ouders hunne lieve kinderen meest als treurige voorwerpen der Godlyke ongenade befchouwen, en hadden geene aanmoediging om het zalig Euangelie op hen toe te pasfen. Maar nu de regtzinnige leer der Ouden wederom wordt ingevoerd, hoe kan nu '! elk Christlyk Vader en Moeder deze zyne waardfte panden met een vrolyk oog befchouwen als Geliefden van den hemelfchen Vader, als l»den van Christus en zyne hoogbegenadigde Kerk. Hoe moet dit ; eiken Christen opfpooren en moed geeven, om dit jblyde Euangelie, met het eerfte ontluiken der jeugd, laan deze jonge Christenen mede te deelen: dat zy |eenen Vader in den hemel hebben , die hen veel Itederder dan aardfche Vaders bemint; dat Jefus idie in de kribbe nederliggende reeds de Zaligmaa. ker de Christus de Heer was, de grootfte kindervriend, ook de Heiland, de groote Ontfermer der Sfkinderen is; dat de groote Schepper die hun het ileeven gaf, hen tot een veel zaliger en altoosduu«rend leeven in Christus geroepen en beftemd heeft, een dat ze daarom niet te zeer behooren verzot te èzya op de ydelheden der jeugd. i Maar hoe veel fterker fpreekt dit alles, wanneer adeze lievelingen van hunnen fchoot en byna troosteloos Ouderhart worden weggefcheurd. Ik verheug imy dat Brakel zelf, gedrongen door de kragt der ;|fcaarheid, en de wreedheid van het tegengeftelde ge.  i88 Zedelyke gevolgen gevoelen, uitdruklyk bekent, in het Hooofdd. van den Doop, § 25. Alle kinderen der bondgenooten, 't zy bekeerde of onbekeerde , in hare jongheid flervenie, moeten gehouden worden zalig te zyn, uit kragt van het Verbond Gods. Maar het fchynt my onmooglyk, dit met zyn geheele ftelzel overeen te brengen. Zyn dan de helft der Christenen allen uitverkooren', en van volwasfenen uit twintig naauwlyks één? zyn wy zeven Jaaren allen in genade en zaligheid, en dan wederom allen buiten genade en kinderen des toorns? waar is dit ooit in den Bybel geleerd ? Zal het nieuwe plan eenigzins zamenhangen, dan moeten Christlyke Ouders by het treurig verlies hunner kinderen bykans hooploos zyn, en de ondervinding itaaft het, dat ze meestal over het eeuwig lot dezer onnozelen met de akelykfte vrees vervuld zyn. Maar hoe oneindig troostryk is hier het oude en waare Christendom! Het Vader- en Moederhart klopt te gelyk van billyke treurigheid, te gelyk van alles overtreffende blydfchap, dat het Christlyk kind, naauwlyks de zorgvolle leevensbaan ingetreeöen, reeds overftapt in een zalig hemellceven, uit groo'te barmhartigheid van den haglyken ftryd en gevaaren dezes leevens verfchoond. 2. Voor onze kinderen en leerlingen. Wat kunnen wy, naar het laatere ftelzel aan onze> kinderen en leerende jeugd zeggen? die den eerftenj ftand, en zulk een groot deel, in het Christendom uitmaaken. Zullen wy hen leeren, dat van duizend' eenige weinigen het noodlot des verderfs kunnen' ontkoomen ? dat wy in onnozele Jaaren reeds voorwerpen zyn van 's hemels ongenade? zonder genade»  DEZER STELZELS; enz. 189 de , Geest, of hulp , als dooden welken niets on* iderneemen kunnen, en in de grootfle waarfchynlyk. iheid dat wy nooit kunnen gelooven of zalig worden? dit zal der eerfte jeugd eenen flaaffchen fchrik, en onoverkoomlyken afkeer voor zulk eenen Gods. dienst inboezefnen. Maar fcherpen wy onzen kinderen in, dat zy, in Adam verdoemlyk geworden, in Christus in genade zyn opgenoomen, dat de Albarmhartige eene liefde tot hen uitftrekt, zo hoog als de hemel, zo geduurzaam als de eeuwigheid; dat de eeuwige Zaligmaa* ker hun vriend en voorfpraak is; dat hun alle natuurlyke en bovennatuurlyke hulpmiddelen ter Godzaligheid gefchonken zyn; dat zy gelukkige medeleden zyn van de heerlyke Kerk des N. VerbondsJ jdat de Godlyke Vader, Zoon, en H. Geest deze uitfteekende genade en beloften met onberouwlyke zegelen in den H. Doop aan hen bekragtigd hebfben; dat zy gefchapen en herfteld zyn tot eene bo. venaardfche en eeuwige gelukzaligheid; ó dan zullen zy deze Christlyke Ouders en Leeraars als groote Euangelisten befchouwen, deze hemelfche boodfchap skiet volle blydfchap omhelzen, ■ en deze heilvolle swaarheden diep in het leenig kinderhart gedrukt, ILullen onder Gods genade de vrugtbaarfte zaaden itzyn van alle Christlyke deugden. Gaarne zullen zy [Jdenken aan hunnen Vader en Verlosfer, niets aanifcenaamer dan de gedagten over hunne groote hoope i fen aanftaande verwagting, volvaardig deze onver» jjwagte en onuitfpreeklyke gunften met kinderlyke ileenvoudigheid pryzen en verheffen. Zy zouden Jdan een godloos en uitfpoorig leeven, als het ee. ^nig kwaad dat hen van alle deze hoope en z.a» ligheden  ir)ö Zedelyke gevolgih ligheden ontzetten kan, met afgryzen leeren aan» zien. En dit moet ik niet vergeeten; dat in het andere ftelzel alle raad, welken wy onzen leerlingen gee. ven om hunne zaligheid te zoeken , onuitvoerlyk moet fchynen, dewyl zy buiten genade en zekere beloften zyn: maar wy kunnen hun verzekeren, dat ze van jongs aan der genade deelagtig, en mtX verdere onfeilbaare beloften begunftigd, dit werk nooit vergeefs onderneemen, maar in 's Heertn moo» genheden zeer blymoedig volvoeren kunnen. 3. Ten opzigt van den kinderdoop. Wy vinden nooit eenig bevel of voorbeeld in de H. Schrift, dat Jooden, Heidenen, Onchristenen gedoopt zyn; maar op eene belydenis van het Christendom , dewelke onderfteld wordt opregt te zyn, of van de kinderen en huisgenooten dezer Christenen. De doop als een bad der wedergeboorte, als een tecken der afwasfching onzer zielen, en openlyke verklaaring voor leden der Christlyke Gemeente , kan met geen oogmerk of nuttigheid bediend worden , op de zekere onderftelling dat wy geene Christenen zyn, geene bondgenooten, en zonder eenige betrekking of aanfpraak op, Christus ver*; zoenend bloed, en den Geest der heiligmaaking. Isij er nu onder het N. T. maar één Genadeverbond, zo moeten onze kinderen daar in waarlyk begreepen! en bondgenooten zyn, of niet. Nu kan ik, volgens* het O. ftelzel, de wettigheid en voordeel van dezenl doop klaar opmaaken Strekt de verzoening van* Christus zig tot de ganfche waare Kerk uit, tot vol*' wasfenen en kinderen , hebben de kinders eene genadige  DEZER STELZELS, MIZ. 191 cadige betrekking tot het Hoofd der Kerk, om hen door zyn Woord en Geest te beftuuren en te heili. t gen, zo dat zy door dien Verlosfer en volgens het i|! Christlyk Verbond zalig word^i , zo lange zy niet idoor eene onchristlyke leer of leeven deze betrekking verbreeken; dan kunnen zy het teeken en zegel des Verbonds zo wel als volwasfenen ontvangen. De Ouders, die dit weeten en gelooven, worden Ij daar door zeer getroost, aangemoedigd en verpligt lom hen als Christenen op te voeden. En de opiwasfende dooplingen hebben dien zelfden troost, en iiworden op het duurfte verpligt om hunnen Vader éen Verlosfer, door die beloofde en verzegelde geJnade des H. Geests, altyd te vertrouwen, lief te (hebben, en onderdaanig te zyn. 1 Maar welken grond of nuttigheid kan nu, een alIgemeene doop der Christlyke kinderen, ooit hebben rvolgens het nieuwe plan? Men onderdek dat meest Jalle Ouderen ongeloovigen of onchristenen zyn; en idat de ondervinding , het zelfde van onze kinde«ren, by het opwasfen, leert, dat zy nooit waarlyk lin Christus of het Verbond waren. Met wat oogïmerk, met welk recht, zal ik nu ooit kinderen van ajonchristenen, en zeiven geen bondgenooten, dooIpen? De allereenigfte uitvlugt is deze, dat ze uit. Iterlyk in Gods Verbond en Kerk zyn. Maar, kan jdan een woord zonder eenige beteekenis, deze uonoverkoomlyke zwaarigheid wegneemen ? Het ■woord uitterlyk beduidt hier in de daad niets, dan ■alleen, dat deze kinders der ongeloovigen, en geen ■bondgenooten, evenwel in 't midden der Kerk hunIne uitterlyke wooning en verblyf hebben. Maar Man kunnen alle Jooden, Heidenen, Deisten, die ;K met  19a Zedelyke gevolgen rnet ons in ééne Stad, Dorp, of Huis, woohen, op dien zelfden grond, hec zegel der Christlyke weder* geboorte en afwasfching der zonden, ontvangen* En ik kan niec adders zien, of volgens dat leerbegrip, is onze doop, zo als die hedendaags door alle hervormden ontvangen worde, niet alleen eene ydele plegtigheid, maar by meest allen , of het groote gros der Gemeente, tegen de inftelling van Jefus en zyne Apostelen lynregt ftrydig. TT. Tepen mvne tweede hoofdfl-ellincr. A*t h»* geloof der grondwaarheden, en een opregc onergerlyk leeven, eenen Christen uitmaakt; ftelt Brakel, rlar 7iiltf> A/Tpnfrhpn flporc fvrlrrplnnuirron „1 ken Geest en leeven ontbreekt, tot dat in een zeker oogenblik dit geloof en deugd kragtdaadig worde omgekeerd. Ik zal drie zedelyke gevolgen hier uit afleiden, welke my ten uitterften verderflyk fchynen. Het eerfte is dit. Laat men voor een oogenblik toeftemtnen, dat zulken die de grondwaarheden en beloften der Christlyke hervormde Kerk gelooven, en naar de hoofdpligten onberispelyk leeven, waare geloovigen zyn. Stel nu dat vyf honderd dezer broederen by een vergaderd zyn, en een leerling van Brakel opgetreeden, tot hen zegt, gy zyt allen tydgeloovigen, buiten Christus en alle waare genade, dan zul* len zy als met eene doodlyke ontfteltenis moeten getroffen zyn: maar voegt hy er nog by, gy moet allen leezen en bidden, dan zullen mooglyk vyftig wedergebooren worden, en alle overigen voor eeuwig verlooren gaan; dan zullen zy als van den donder getroffen en neergeflagen zyn. En wat zal het natuurlyk gevolg zyn? dat ze om» «rent hun geloof en leeven onverfclullig worden» om  DE2ER STELZELSJ tïit. IO3 löm dat ze toch geen waar geloof of deugd hebben röog beoefenen kunnen. Zy zullen uit fleur ter Kerk gaan, als doode Menfchen; en hunne gebeden moe•ten van denzelfden aart zyn, zonder eenig vertrouwen op Gods beloften, welke aan zulk hooren en Ibidden nergens gedaan zyn. j Dusdaahig zullen, waarfchynlyk de meeften, lee. ven en fterven. Men zal mooglyk zeggen, zy zuljen met dat al geloovigen blyven, zy zullen de grondwaarheden blyven gelooven , onergerlyk leeven , en zalig worden. Dit had men zekerlyk in :iiet oude ftelzel te verwagten, geloofden zy een ilbeginzel des waaren geloofs te bezitten, dat ze dus ivoortgaande zalig worden , en alle beloften hebben ivan des Heeren magtigen byftand , zy zouden geïjnoedigd opwasfen , en door de hoope des leeven» .jde verzoekingen wederftaan. Maar leert men hen nu juist het tegendeel, dan lis het zeer te vreezen dat zy allen moed en hoope Izullen opgeeven ; of blyven zy met dit alles onbeirispelyke Kerkleden , zy verliezen allen troost in 'Jeeven en fterven, en hun ganfche leeven zal door ijflaaffche vrees voor eene eeuwige ellende verbitterd zyn. Ik weet geene woorden te vinden , om de groote verderfiykheid van dit ftuk uit te drukken. Het tweede is hier aan onmiddelyk verbonden, dat imen de Christenen , van de gewigtigfle Waarheden en pligten, afleidt tot zulken, welke van weinig laanbelang zyn. De grondwaarheden en hoofdplig.ten, zegt men, hebben de tydgeloovigen met ons gemeen; wy moeten tot een geheel ander geloof jen deugd worden overgebragt. En waar in beftaat I dit ? in drie ftukken; vooreerst zulke punten welke N de  ip4- Zedelyke gevolcen de Protestanten onderfcheiden ; van het WeTkver. bond , onmiddelyke toerekening van eeuwige ftraf, predestinatie, onweerftaanbaare bekeering; enz. ten tweeden aandoeningen en bevindingen , van fchrik, blydfchap, gemoedsvereeniging met zulke Menfchen die even zo bygeloovig denken ; ten derden , die groote oogenbliklyke ftaatsverwisfeling, dat wy van dat algemeene tot dit tweede geestlyk geloof worden overgebragt. Dit fchynt my eene nadeelige omkeering. Volgens het oude ftelzel, zal men de groote grondwaarheden , van den hemel geopenbaard , nopens den Vader Schepping en Voorzienigheid, den Zoon en zyn groot Middelaarswerk, van den Geest en heiligmaaking, van de opftanding en het toekoomende leeven, die onuitputbaare bronnen van Christlyke wysheid , meer en meer nafpooren, op alle de Godlyke gronden en bewyzen al vaster gelooven; en die groote pligten van maatigheid, regtvaardigheid, en Godzaligheid, de groote liefdepligten omtrent God en Menfchen , in alle betrekkingen van Overheden , onderhoorigen , Ouderen , •kinderen, dienstbaaren, al uitgebreider hoogfehatten en betragten. Dit is waarlyk onzen hemelfchen Godsdienst, en deszelven Godlyken Leeraar waardig , dit zal voor een Christlyk Land en Kerk on. fchatbaare zegeningen aanbrengen. Maar ik bid u J wat waardigheid, wat gewigt, of aanbelang, Iteekc er in dat geloof en deugd, by die Menfchen zoi noodwendig gehouden ? Dat wy op duistere en nietswaardige gefchilpunten blyven liaan ? losfe en weinig beduidende aandoeningen en bevindingen? of een oogenbliklyk punt, dat wy tot zulk een beltaan werden overgebragt, la  DEZER STEtZEtS; CTE. 195 En zie hier het derde gevolg , dat tweeledig is, dat men, door die verdubbeling vah geloof en deugd, alles onzeker maakt; en aanleiding geeft tot aanhou. dende fcheuring en partyfehap. Men is genoodzaakt om alles wat in het N. T. gezegd wordt, van kennis, geloof, godzaligheid, liefde, enz. te verdubbelen; men moet dus redeneefen , de Apostelen noemen alle Menfchen die gelooven dat Jefus de Christus de Zoon van God is, overgeleverd om onze zonden opgewekt om onze regtvaardigmaaking; en door den doop zig aan een Christlyk leeven overgeeven; geloovigen, geroepenen, heiligen, enz. maar dit is flegts naar den aart der liefde, dit zyn geen waare Christenen, maar zv hoopten dat deze Menfchen mogten wedergebooren worden , tot een ander geloof en leeven. Maar als ik iets zien kan, fchynt het my dat meü dus den geheelen Bybel op losfe fchroeven zet. Een Kwaker zal zeggen , dat was flegts een algemeen geloof, maar alle die Menfchen moeften nog tot ons geestdryvend geloof en deugd overgaan: en zo kan elke party zulk een geloof en deugd bepaalen als haar behaagt. Die groote vraag, wat moet ik gelooven en be. tragten tot zaligheid ? fchynt my aan eeuwigduutende twyfelaary onderworpen, wanneer men, behalven dat Schriftuurlyk geloof en deugd, nog tot een ander moet overgaan, dat in Gods Woord niet bepaald, maar aan de beflisfing van het menschlykverftand en gezag is overgelaaten. Maar ten anderen, is dit juist gefchikt om alle fcheuringen in het Christendom in (tand te houden. Alle Godvrugtigen betreuren ten hoogden , de N a fek-  xg6 Zedelyke gevolgen fekten en partyfchappen , welke vooral zedert de Kerkhervorming hec lighaam van Christus van een fcheuren , die eikanderen verdoemen, haaten , en ontftigten, in plaats van als één lighaam en Geest, eikanderen te leeren, op te wekken, door de Christlyke gemeenfchap, liefde, en voorbiddingen, op te bouwen en te onderfteunen: die moec Jood en Heiden ergeren en affchrikken. Maar wat is nn de voornaamfte oorzaak van dit allerdroevigst onheil? het is juist in dit ftuk gelegen, dat men be. halven de grondwaarheden en wetten van het Euangelie, in de Schrift klaar geleerd, waar in de meefte Christenen van alle Eeuwen, en nu de Protescanten, byna noodwendig moeten overeenftemmen, nog andere geloofsftukken en pligten, als noodzaaklyker dan deeerften, door menschlyk gezag bepaalt, en ons tot zaligheid wil opdringen. Dit maakt juist het wezen, het hoofdkarakter van het N. ftelzel uit. De grondwaarheden, de 12 geloofsartykels, zyn niet genoeg; maatigheid, regcvaardigheid, Godzaligheid, is niec voldoende; maar wac dan? nog eenige andere geloofspunten van Brakel ; andere bevindlyke pligcen; dit maakt eerst eenen waaren Christen. Zo doet men in elke Gezindheid; niet te vreden met die waarheden en pligten, welke Gods Woord duidlyk vordert, ftelt men nog anderen vast, en men zoekt daar in de ziel van het Chriscendom. En gaat men daar in voorc, dan vrees ik dac deze onchrisclyke, liefdelooze, God onteerende, verdeelt, heden, ter eeuwige fchande van onzen liefderyken Godsdienst, tot aan den jongften dag zullen ftaande blyven* III. Ik  dezer stelzees; enz. 197 II1. Ik ga voort tot de laatfte hoofdftelling. De: ze ftaat regt tegen over die zwaarmoedige leer, dat Jooden, Heidenen, Turken , en alle zogenaamde Ketters, niet alleen eeuwig verlooren gaan, maar dat ook, uit het kleine werelddeel der Hervormden, van tien geen één Christen zalig wordt; ik zal nog toonen hoe vrugtbaar deze yslyke ftelling is in ! de verderflykfte gevolgen. r. Het eerfte komt hier op uit. Ik erken van harte onze algemeene verdorvenheid, en zedelyk onvermogen; door de zonde ftrafbaar en onrein ge» worden, konde niemand geregtvaardigd en geheiligd worden, hadde God zynen Zoon niet tot Middelaar igegeeven, het Genadeverbond opgeregt, ons zyne jhemelfche openbaaring medegedeeld, ons tot zyne 1 Gemeente geroepen, en onder de kragtige invloeiden en beloften zyner genade gebragt, om het goeide werk in ons te beginnen en te voleinden. Maar, ima dat dit alles door Gods vrye barmhartigheid gefchied is, kan ons geloof en heiligmaaking niet meer ; onmooglyk zyn. Dit is intusfehen het ftuk dat men in dat nieuwe I plan , noodzaaklyk omtrent de meefte Christenen moet vastltellen. Hun geloof en bekeering wordt zelfs aan de zyde van God wiskundig onmooglyk;God kan hen niet roepen tot Christus noch wederbaaren, voor welken de Heiland niet voldaan noch genade verworven heeft; Jefus kan hen niet met God bevredigen en zaligmaaken; de Geest kan hen niet heiligen of bewaaren; hun geloof aan eenen Middelaar is eene contradictie; zy zyn niet verpligt te gelooven in eenen Zaligmaaker, noch hem lief te hebben, of te gehoorzaamen, wyl hy voor hun ft 3 gee»  198 Zedelyke gevolgen geen Verlosfer noch Koning is, zyne heerfchappy, op zyn bloed en vrykooping gegrond, ftrekc zich tot deze Menfchen in 't geheel niet uit. Perfoonen , voor welken , geen Middelaar in de wereld kwam, geene genade verworven is, door een on= herroeplyk befluit uitgefiooten, kunnen onmooglyk bekeerd of zalig worden, zo wel aan de zyde van God, als van onzen kant. Men kan niet zeggen, dat zy dnor verwaarloozing der genademiddelen , door ongeloof, door onwil, Gods genade en het leeven verwerpen; maar zy waren reeds voor hunne fchepping en geboorte , zo wel als de kwaade Geesten, van alle mooglykheid van genade en behoudenis uitgefiooten. Ik laat het aan het oordeel van de eenvoudigfte Christenen over, om met den eerllen opfiag te zien, hoe zeer dit aanleiding moet geeven, om het groot(le deel onzer Christlyke Gemeenten tot doodlyke wanhoop te vervoeren. 2. Het tweede is niet minder nadeelig, en hier in beflaande, dat het waar geloof en deugd zo iets is, dat by zeer weinigen in onze Kerk gevonden wordt. Die ftelling is openbaar valsch en ongerymd, dat in de waare Kerk zeer weinigen zalig worden, volgens de eigen bekentenis van Brakel, dat onze vroegftervende kinderen zalig worden, welken om. trenr de helft uitraak-en. In alle de vroegere Eeuwen des Christendoms ftelde men het tegendeel vast, het waare geloof was, het algemeene Katholyke, in tegenltelling van het wangeloof by kleine partyen pedreevtn. Uit deze valfche ftelling, tegen den Bybel en gezond verftand openhaarlyk ftrydig, leidt men  DEZER STELZELS, enZ. Ï0<) men nu dat verderflyk gevolg af, zeer weinigen irt de waare Kerk zyn waare Christenen. Zeggen alle de Apostelen tot het groote lighaam hunner Christenen, dat zy geloovigen, heiligen, wedergebooren, zyn ; dit moet niet waar zyn , want weinigen zyn uitverkooren. Zaggen wy, Menfchen die de grondftukken van het Euangelie gelooven, en onberispe» lyk leeven, zyn waare Christenen, men zegt aaniHonds, neen, dan zou het getal veel te groot zyn: iivolgens Gods Woord word niet anders gevorderd, maar volgens dien regel kan het niet waar zyn. Herneemen wy, de Hervormden maaken misfchien liet dertigfte deel van de wereld uit, een klein getal, daar onder zyn nog zommigen, die grondwaarheden loochenen, of ergerlyk leeven, nu zal moog; lyk het vyftigfte deel overblyven , dit voldoet al wederom niet; dit klein getal moet nog eens vertiend worden, van vyftig flegts vyf. En wat moet dan eindelyk een waar Christen zyn ? onmooglyk zo iemand die het Euangelie gei looft en betragt , maar die iet byzonders heeft, 't welk by vyf of zes Menfchen in eene Gemeente i;plaats vindt. De Kwaker zegt, het zyn onze Geesti dry vers; alle mystieken, die eene wonderbaare verilichting en bevinding hebben ; de Labbadisten, die i een tyd lang buiten het Verbond waaren, en op ze: ker oogenblik in het Verbond met behoorlyke aandoeningen overgebragt, vervolgens licht en duister, j eb en vloed, van verborgene bevindingen ontwaar i worden. Ik moet my geweldig wederhouden, om dit niet met de haatlykite kleuren, als het grootfte verderf in het Christendom, ten toon te ftellen. Ik i,erken gaarne die zwakke en bygeloovige broeders * N 4. voos  foo Zedelyke gevolge.** voor waare Christenen; maar is 't niet beklaaglyk, dat men duizend anderen, die van jongs aan Christ. lyk geloofden en leefden , of van tyd tot tyd met waarheid en Godvrugt opregt vereenigd werden, liefdeloos uitfluit, dat men "het wezen van het Christendom uit het oog verliest, en toevallige om. flandigheden, niet veel van bygeloof verfchillende, aan alle zyne medebroederen wil opdringen. Men geeft waarlyk eene onegte befchryving van de groote voorwaarden onzer eeuwige zaligheid , alleen op dien valfchen en belachlyken grond, dat door alle tyden, in het zuiverfte Christendom, een klein ge» tal moet gelooven en zalig worden. Neem deze dwaaze ftelling , uit Brakel en alle eensluidende Schryvers, weg, en u zal een groot licbt van waarheid en troost opgaan. het aardryk en het Christendom verfpreiden. Wanneer wy als op den Regterftoel klimmen, en eerst Jooden, Heidenen, Turken, byna in ftaat om den aardkloot te bevolken, naar eeuwige vlammen 1 heenen wyzen. Daar op de Roomfche Kerk, byna een geheel Werelddeel, fchoon ze met ons den 1 zelfden God en Zaligmaaker belyde, wegens eenige Ij bygeloovigheden, in den zelfden afgrond doen ne- 1 derftorten. Vervolgens alle andere Protestanten, t met ons door de gezegende Hervorming uit het ] Pausdom verlost, om dat ze eenige andere woorden j en lettergreepen in de Godgeleerdheid gebruiken, j over ondoorgrondlyke zaaken wat anders denken, ) tot eeuwige ketenen verwyzen. En eindelyk in onze e Hervormde Kerk, naar onze gedagten het zuiverfte Christendom, alle Christenen, welken zulk eene I tieitt groote  dezer stelzels; enz. 203 groote verandering niet ondervonden als eertyds de Jooden en Heidenen, van den hemel ongenadig uit1 fluiten; Menfchen die onzen ganfchen Catechismus van harte gelooven , en niet' onchristlyk leeven. Stel nu voor een oogenblik dat de leerbegrippen der oude Christen Kerk gegrond zyn , dan zullen wy honderdduizenden waare Christenen en kinderen van God verdoemen. "Is het nu niet een gruwelfluk , dat wy mede* j christenen, van God den Vader verkooren en be( mind, door Jefus Christus duur gekogt, door Gods Geest aan den heiligen God én zyne Gemeente | toegewyd, reukeloos veroordeelen, als kinderen des i duivels en der helle verdoemen. Zegt onze groote i Regter, oordeeld niet , op dat gy niet met het zelfde oordeel beoordeeld wordt; is dit dan niet i eene reukeloosheid en godloosheid welke alle paaien ; te buiten gaat? Maar niet minder moet deze yslyke ftelling, deze benedenwereld , ja het Christendom zelve, in de zwaargeestigfte treurigheid indompelen. Blymoedigheid is, voor onze ziel en lighaam, ten hoogften noodig en nuttig. De ganfche natuur fchynt met vrolyke kleuren gefchilderd, om onze blygeestigheid uit te lokken. Alle Godlyke Openbaaringen da3r toe ingerigt, om ons, in alle toevallen dezes leevens, met een hooger geluk op te beu. ren , alles is tot onze vertroosting gefchreeven. Maar lees ik Brakel en alle gelykluidende GodgeI leerden, dan fchynt deze wereld eene naare fpelonk I en gevangnis van ellendelingen, van eeuwig ellendigen. Befchouw ik de Eeuwen des O, T., toen befloeg het  204 Zedelyke gevolgen het Joodfche Volle een ftipjen van den aardbodem, en nog de meeften van hun gingen verlooren. Zie ik thans de wereld in, Jooden, Heidenen, Turken, ■ Christen Kerken met dwaalingen befmet, uit een hand vol Gereformeerden geen tiende deel gelukzalig , dan moet elk wie een menschlyk hart heeft in de diepfte neerflagtigheid weg zinken. Befchouwen wy onze ongelukkige kinderen en verwanten , onze rampzalige medechristenen , wien moet het hart niet breeken van fchrik en droefheid! Wy kunnen niet in Gods voorhoven opgaan met lof, maar met fchorre en angftige treurgezangen. De heiligde dagen en feesten der Jooden waren dagen van vrolykheid: maar nu van dien zwaaren last outflagen , nu het leeven en onfterflykheid ten vollen geopenbaard is, nu is alles een volkomen Euangelie, eene blyde boodfehap om de treurigen te troosten. Maar voglens die ftellingen, kan niemand het Christendom, zonder ziddering en traanen, aanzien. Waarom heeft God zo veel wysheid magt en goedheid bedeed, om het Menschdom voort te brengen, het welk in het geheel genoomen het akelykst toneel uitlevert; die Godlyke zegen, zyt. vrugtbaar en vermenigvuldigt, fchynt den grootften vloek te bevatten. Hoe konde Paulus tot zyne Cbristen Kerken zeggen, verblydt u in den Heere allen tyd, wederom zeg ik u, verblydt u? waarom niet liever, daar wy eerlang meest ter helle vaaren, laat ons die eeuwige treurklagten hier op aarde beginnen. Maar laaten wy nu dit ftelzel der Menfchenhaa» teren vaaren, dan is dit treurtoneel ftraks geein- digda  dezer steezeesj enZ. 205 digd, wy kunnen ons verheugen dat wy Menfchen dac wy Christenen zyn, en met alle de Euangelisten zeggen, verheugt u Christenen met eene heerlyke onuitfpreeklyke vreugde, leeft en fterft als Christenen blymoedig en getroost, uwe blydfchap zal in eeuwigheid niet worden weggenoomen. Konden de eerfte Christenen zelfs in haare dagen van vervolging vrolyk leeven, het zelfde Christendom moet ons nu allen mooglyken troost en blymoedigheid opleveren. Ten besluite, jvog vier gevolgen, uit al het voorgaande. Ten eerften; kan men hier uit die allergewigtigite vraag beandwoorden, hoe moet het geheele N. Testament, op ons tegenwoordig Christendom, worden toegepast,? Om nu niet te fpreeken van de leer en geboden der Aartsvaderen, het geloof en wetten der Jooden, het is van zelfs duidlyk, dat die met veele onderfcheiding tot de Christenen moeten overgebragt worden. Maar in het N. Test. vinden wy drie groote hoofdzaaken; i. Den droevigen ftaat der verbasterde Jooden en Heidenen, of der geheele wereld. Groote blindheid, wangeloof, bygeloof, fterke vooroor! deelen, welken zeer verbasterde zeden, en alle onheil, ten gevolge hadden, te regt by duisternis en dood vergeleeken. 2. De  2ocT Zedelyke cevoege» 2. De groote ftoats en Godsdienstverandering, leer eigenaartig, zedelyke herfchepping en weder- . geboorte genoemd. Alle Jooden en Heidenen moeften ; deze groote omkeering ondergaan , dewyl zelfs de j Joodfche Godsdienst geheel verbasterd was , en : daar boven het Joodendom nu afgefchaft werdt, en 11 dus niemand een Jood mogt blyven. 3. Wanneer deze Menfchen het Christlyk geloof r hadden omhelsd , en zig door den Doop tot een | Christlyk leeven verbonden, dan leeren ben alle de Apostelen hoe zy zig nu als Christenen moeften gedragen. In de kennis en geloof van den eenigea waaren God , en Jefus als den Mesfias, in het ge- ; loof en hoop op een toekoomend leeven , moeften zy opwasfen, en onder alle beproeving onverzetlyk volharden : en niet minder waardig dit geloof als Christenen leeven , vooral in de Christlyke liefde en eensgezindheid, daar nu Jood en Heiden tot een lighaam verzoend, en tot broederliefde kragtig ver- 1 bonden waren. Dit dringen de Apostelen altyd met : twee groote beweeggronden aan; deels die groote t genade hun allen te beurt gevallen, dat ze, tot g dien allergezegendflen ftaat der Christenen, uit ee« [ nen akeligen toeftand, waren overgebragt; deels I met groote en eeuwige beloften en bedreigingen 1 voor het toekomftige; indien zy by het Christlyk [ geloof en leeven volhardden , een eeuwig leeven; 1 maar by gebreke hier van, een veel zwaarder ftraf, L om dat zy tot zulk een groote genade en zaligheid I geroepen , alle deze genade vergeefs ontvangen en 4 met de fnoodite ondankbaarheid beandwoord had- | den. Nu is de vraag, hoe verre zyn deze ftukken toe- paslyfc  dezer stelzels; - enz. 207 paslyk op ons? Het eerfte ftuk ziet elk dat op -' ons niet moet worden toegepast, om dat wy geen Jooden en Heidenen maar Christenen zyn. Denkt iemand, de Jooden en Heidenen hadden erf- en j! daadlyke zonden, en wy ook: dan moet ik andwoorden, alle geloovige en bekeerde Christenen hebben ook erf- en daadlyke zonden , maar de Apostelen ftellen het wangeloof en zeden van Jood en Heiden altyd regt tegen over het Christendom. Wy moe» ten dan zeggen, dat alle waare geloovigen nog in dien ftaat van duisternis en dood zyn, of wy moe» ten deze toepasfing vaaren laaten. . Het tweede ftuk, kan ook in dien zin en trap op ons Hervormde Christenen niet worden toegepast. Wy zyn voor lange uit het Heidendom tot het Christendom overgebragt, van jongs aan in Chris, tus, in het Verbond, en onder de invloeden des Geests. Gelooven wy, in tegenftelling dier Heidenen, in den eenen waaren God; in tegenftelling der Jooden, in Jefus als den waaren Mesfias; wy kunnen die omkeering van geloof nu niet ondergaan ; wy worden allen op eene geheel andere wyze wederj gebooren en Christenen, dan alle die Menfchen waar van de Apostelen fpreeken. En dus blyft ei- s genlyk het derde ftuk op ons volkomen toepaslyk. | E Hier uit volgt dan, dat wy onze Hervormde Ge. meenten op dezelfde wyze moeten leeren en ver. maanen, als de Apostelen de Gemeenten te Ro. men, Corinthen, in Galacien, enz. dat wy haar deels wegens haare gelukkige roeping en aanftelling tot Christenen, deels door de voorwaardlyke beloften en bedreiging, tot Christlyke wysheid, geloof, en hoope,  ao8 Zedelyke gevolgen hoope, tot een aanhoudend leeven in Christlyke liefde, opfpooren. Vraagt men of onze Hervormde Kerken, dan met die eerden gelyk daan? ik andwoord, ja, by aldiea wy nog die zelfde leer der zaligheid hebben. 't Is waar daar zyn eenige verfchillende omdandigheden, maar by naauwkeurige vergelyking, zal misfchien het overwigt by ons zyn. Zy zagen toen veelal de wonderwerken , de nieuwheid gaf eenig voordeel, zy hadden onfeilbaare en zeer uitdeekende Leeraars. Maar wy hebben die yslyke vooroordeelen tegen het Christendom niet, die hitte der vervolging is opgehouden, en wy hebben meer aanleiding tot Christlyke kennis. De Schriften der' Apostelen waren niet aandonds in aller handen , de lees- fchryf- en drukkunst, geeft nu algemeener voordeden, met de helft van tyd en moeite, kunnen wy van de eerfte jeugd af, veel uitgebreider kennis, dan die eerde Christenen, verkrygen. Het tweede natuurlyk gevolg is dit, dat het verval in geloof en zeden, ten grooten deele, aan den fchadelyken invloed van het N. delzel is toe te fchryven. Men klaagt doorgaans over twee andere oorzaa» ken , naamlyk het natuurlyk ongeloof, en natuurlyke verdorvenheid en onvermogen; maar zoude dit by nader onderzoek de waare reden wel zyn? De Apostelen fpreeken van het ongeloof veeier Jooden en Heiden; geen wonder dat Heidenen duizend Jaaren aan den Godendienst, de blinkende vertoonin. I gen en losbandigheid daar aan verbonden, verilaafd»! van het omhelzen van eenen geheel drydigen Godsdienst afkeerig waren: en dat de Jooden zig verw beeldende  ©EZER STEEZELSJ CT\Z. Ï0J> beeldende dat hunne wetten eeuwigduurend waren, en de Mesfias hen over alle Volken zou doen heerfchen, eenen Jefus, van hunne Overheid en heilige Triesterfchap als eene pest veroordeeld, niet ligt Jconden aanneemen. Maar deze zwaarigheden zyn byons niet, de gronden en middelen tot geloof zyn by ons zo overvloedig , dat het onzen leerlingen zwaarder zou vallen deze waarheden niet dan al te gelooven. Ik vind in het gemeen meer ligtgeloovigheid , dan ongeloof, dat men in iedere gezindheid, al wat daar geleerd wordt, zonder veel onder, zoek, gelooft. Ik erken onzer aller verdorvenheid, maar waar hebben de Apostelen ooit geleerd, dat geroepene Christenen, met den hoogen geest van Christus begunftigd, de pligten der Christenen niet konden waarneemen? Let men naauwkeurig op de drie grondftellingen van het N. Plan, dat wy reeds Christenen, en alle noodzaaklyke waarheden geloovende, nog een ander geloof en wedergeboorte moeten zoeken, 't welk in den grond onmooglyk is, en dat van tien of twintig Menfchen, dit naauwlyks één verkrygen kan, volgens een befluit voor ons allen volftrekt verborgen, dan verwondert hec my , geenzins dat er weinigen geloovig worden, maar veel meer dat er een eenig Mensch x>p die wyze bekeert wordt. Waarom kunnen de Lutherfchen, en Gereformeerden in Engeland, ligt gelooven dat Christus hun tot verzoening is? om dat hun eene onbepaalde verzoening voor de Christenen geleerd wordt, maar de leerlingen yan Brakel wordt dit oneindig bezwaarlyk, om dat hun eene ftrydige onderrigting gegeeven is. Waar«>m zyn de Geestdry vers en Mystieken zo onO begrypiyk  2io Zedelyke cevólgeh begryplyk bygeloovig ? niet om dat ze meer ver* dorven zyn , maar hunne leer brengt dit noodwen* dig voort. Denkt men aandagtig in , het geen ik van het onbegryplyk nadeel dezer (tellingen , ten opzigt van geloof, liefde, en vertroosting heb opgemerkt, dan zal men niet kunnen twyfelen , of de verkeer* 1 de begrippen van het Christendom, uit zulke Schryveren, of op 't gezag van vroome maar zeer bygeloovige Menfchen, ingezoogen , zyn eene der voornaamfte oorzaaken van onvrugtbaarheid. De zaak komt hier op uit, het nieuws ontworpen ftelzel veroorzaakt veel ongeloof; en men klaagt bovenmaatig over veele ongeloovige en onbekeerde Menfchen, welken in de daad alle Christlyke waarheden en beloften gelooven , en geheel niet onchristlyk leeven, misfchien in Gods oog veel beter ; en deugdzaamer, dan die zig eene hoogere verlichting toefchryven. Het derde moet hier uit noodwendig volgen, dat wy de uitgebreidfte voordeden te wagten hebben, wordt dit oude en regtzinnige ftelzel algemeen aan. genoomen. Wanneer elk onzer kinderen en leer- I lingen gelooft, ik ben door Adam verdorven en verdoemlyk geworden, maar in Christus in genade aangenoomen , tot den heilryken itaat des Christendoms verkooren en geroepen , niets wordt tot rnyne eeuwige zaligheid gevorderd, dan het Euangelie te gelooven en naar het zelve opregt te keven, en my is in het Christlyk Verbond reeds aanvanglyk genade gegeeven en verzegeld, en verder beloofd by vermeerdering tot het einde myns leevens, veel meer dan genoegzaam, om deze genadige *t-i,:.t-w voor»  DEZER STELZELSJ enz. 211 voorwaarde te volbrengen, ik kan onmooglyk volftrekt verworpen zyn. Hoe gaarne, hoe verheugd, zal elk deze groote barmhartigheid gelooven, en op die eeuwige Za« ligheid hoopen; hoe zal dit zyn vertrouwen en liefde uitlokken, eene liefde omtrent zynen Vader : en Verlosfer , welke alleefi een Christen bezitten : kan, en vol van vrugten der dankbaarheid; hoe onbegryplyk getroost en blymoedig zal de Christen ; zyn door dit groote heil, en het heil zyner medechristenen, en de vaste hoope van een eeuwig heil en i heerlykheid, hoe nietig zal al wat aardsch en ver- ! ganglyk is voor den Christen zyn , die eene eeuwige erfenis en koningryk in de hemelen verwagt. i Hoe onnagaanbaar verre zal zig dit heil en geluk i uitbreiden. Wanneer Christlyke Overheeden hunne onderi daanen als Christlyke broeders in den Heere be. i fchouwen , en elk ingezeten als een waar Christen i de hooge Magten , te gelyk als wettige Beftuurers als van God verordend, te gelyk als Christlyke Vaders en Voedfterheeren, befchouwt. Alle Ouders als waare bondgenooten , hunne kin. | deren als geheiligden in Christus aanmerken , me: deërfgenaamen van het zelfde Verbond en belof! ten; en alle kinderen hunne Ouders als geroepene I heiligen, en van het edel gedacht der Christenen, i leeren aanzien en eerbiedigen. Ik laat 3an de i overdenking myner Leezeren over, dit op alle i klasfen in den Kerk- en Burgerftaat toe te pasfen. i . Verbeeldt u eene groote Gemeente, daar alle ] Ouderen , uit het Heidendom tot de gemeenfchap I van Christus geroepen-, en een beginzel des waaren O 2 ge-  sr* Zedelyke gevolgen geloofs hebben, en alle kinderen en leerlingen ïn hec zelfde Verbond en genade gebooren zyn. Daar allen, de groote waarheden en beloften des •Christendoms , van alle Christenen door alle Eeuwen geloofd tot zaligheid, opregt aanneemcn en belyden, en naar Jefus inzettingen onbeftrafiyk leeveri, en met groote blydfchap een hemelsch leeveri verwagten. Daar eenige weinigen , welken deze óf geene grondwaarheid in twyfel trekken , of tot onchristlyke handelingen vervallen , regt broederlyk beltrafc , vermaand , en met gebeden aan God worden opgedr-aagen, en by onverbeterlyke halsftarrigheid , van het broederlchap geweerd of gemyd worden, om hen eindelyk tot fchaamte te brengen. O hoe liefderyk , hoe broederlyk, en getroost, ral hun leeven en verkeering zyn; hunne genootfchaplyke Godsdienst eene waare gemeenfchap der heiligen; hunne gebeden vol van vertrouwen, eri algemeene zugt voor het geluk aller medebroederen; hunne gemeenfchap aan 's Heeren tafel, een maaltyd van broederen en zusteren, die met eikanderen voor eeuwig hoopen aan te zitten in Gods Konmgryk. Dit denkbeeld verrukt en overftelpt my zodaanig, dat ik de pen opgetoogen moet neerleggen, en ik wensch dac aile rnyne Leezeren hec zelfde gevoelen zullen. ■ Nu vale, eindelyk ten vierden, de vraag; is het onze vuurige wensch, dat die allernadeeligfte dwaaKngen , in de voorige Eeuw ingefloopen, verworpen, en de oude regtzinnige Kerkleer, zo oneindig nuttig tot heiligmaaking en vertroosting, in Neer. landt  DEZER STEIZELS; «IE. %ï\ ïands Kerk algemeen worde aangenoomen, hoe zul. len wy dit groote doel gelukkig bereiken? Dit fchynt my , onder affmeeking van 's Hee. : ren licht en zegen , vry gemaklyk. Meest alle i Leeraars , en alle verflandigen, hebben dit waare ftelzel, fchoon niet in alle kleinigheden, nogthans in de hoofdzaak reeds omhelsd. By een groot v deel eenvoudigen , voor welken ik alleen fchreef, ftaan nog twee oorzaaken in den weg, naamlyk, her. gebruiken van verkeerde boeken, en diepe vooroordeelen. Laaten nu de boeken van Brakel, Schortinghuis, Hellenbroek, enz. ter zyde gelegd, en alleen geleezen worden van Menfchen die geoefende zinnen .hebben tot onderfcheiding van goed en kwaad. Dat men, met alle zagtmoedigheid en bondige onderrigting, die droevige vooroordeelen zoeke op te ruimen. Dan - zullen onze kinderen en leerlingen, nog niet tégen de waarheid vooringenoomen, die redelyke en allernuttigfte leer, welke zig aan het onbeneveld verftand en hart aller Menfchen l aanpryst, veel gereeder, dan die ongerymde en ■ 1 noodlottige Hellingen , omhelzen. En zodaanige j Menfchen , welken , nevens de groote Godvrugt van Brakel, ook zyne orgelukkige dwaalingen , hoog fchatten, moeten wy met de groote zagtmoe: digheid draagen, en aan 's Heeren verlichting aanbe- veelen. Dan, M. W. Leezer! voed ik de ftreelende hoop, ! dat deze Eeuw haaren kring naauwlyks fluiten zal, \ of de droevige misvattingen der voorgaande Eeuw i zullen voor altoos een einde neemen, en wy zullen I de Gemeenten van Romen, Corinthen, Galatien, O 3 enz. I 6  ai4 Zedelyke gevolgen enz. enz. dat uitverkooren gedacht, en heilig Priester, dom, in ons Christlyk Nederland zien herleeven. De oneindig goede God, de bron van alle waar. -heid en zaligheid, wien ik mynen plegtigften dank, voor zyne verlichting en onderfteuning , betuig , .geeve daar toe bid ik allen zegen en genade. Dan jtouden wy, met eensgezinde loffpraaken, betuigen; « Gods liefde, door 't heelal verspreid, Zy hooggeloofd in eeuwigheid.  Geschenk 6 2-216    Pfl. U.B. 81    AANHANGZEL VAN AANMERKINGEN over ♦sMENSCHEN VERMOGEN EN. ONVERMOGEN IN DEN GODSDIENST} o f DE UITGESTREKTHEID DER BEKEERENDE GENADE; VOLGENS DE GRONDSTELLING IN DE BEROEMDE BRIEVEN VAN PHILADELPHUS, en onzer üitmuntendste godgeleerden. DOOR EEN MEDELID EN BEMINNAAR DER HERVORMDE KERK. ' Te bekomen, te Amfterdam by dè Bruin, SchaleKamp, v. d. Burg, en Saakes. Leyden Honkoop en Herding. 's Hage ThierRY en van Cleef. Rotterdam Hoffhout, Vis en Cornel, Uc« recht G. T. Paddenburg, Otterlo en Yzekworst. Middelburg Wed. AbRAhams. Dordrecht Blüsse. Zwol Tyl» Groningen Groenewolt, Spoormaker, Oomkes en Hovingh. Leeuwarden van Sligh. Franeker Ro« MAR. harlingen v. D. plaa'xs. MINISTERIE VAN I ^ PREDIKANTEN HA CEM % AiViSTEuDAM.   INHOUD. i" ï. HOOFDDEEL. Gedagten, van een menigte oude en nieuwe Godgeleerden, over de uitgeftrektheid der zaügmaakende genade. Bladz. i. I. Afdeeling. yllgemeenfte gevoelens der Godgeleerden, over den ftaat en het lot der kinderen. . *• II. Afdeeling. Het gevoelen der oude Kerk, over de geenen die kunnen, cf zullen, zalig worden. . 8- III. Afdeeling. Het fielzel van Taylor. . . . • , IV. Afdeeling. Grondjlellingen van Philadelphus. > • a3- ït HOOFDDEEL. Duidlyke opgaaf en verklaaring, over de uitgeftrektheid der genade, . Vf. I. Afdeeling. Algemeene voorafgaande Aanmerkingen. . . 1%. II. Afdeeling. De drie Hoofd- fieUingen van dit Boekjen, toegelicht. 45. III, HOOFDDEEL, Het fielzel der oude algemeene Kerk, ever de uitgeftrektheid der genade en zaligheid, heweezen. . • 5^- I. Afdeeling, Iedere fielling af~ xenderlyk geftaafdt ^ » 56' II. A*-  jy INHOUD. II. Afdeeling. Meer algemeene bewyzen, voor dezelfde grondflellingen. BUdz. 89. IV. HOOFDDEEL. Het nieuwe of laat ere fielzel, beoordeeld, en.wederlegd. . . 110. I. Afdeeling. De natuur, en verkeerde bro?men, waar uit het laat ere Jlelzel voortvloeide. . • HO. II. Afdeeling. Wederlegging van het nieuwe fielzel. . . 12.6. III. Afdeeling. Het hejluit op' gemaakt, welk dezer ftelzeh de voor' keur verdiene. . . ~ • 149* V. HOOFDDEEL. Zedelyke gevolgen dezer ftelzeh - waar in het eene boven het andere uitfteekt. ' 15&. I. Afdeeling. Het O. fielzel, in het zedelyke, niet nadeelig. .' 158. II. Afdeeling. Het zedelyk vooren nadeel, dezer twee ftelzeh-, in het algemeen. • • • 170. III. Afdeeling. Het zedelyk nut, of nadeel, dezer plannen, in de drie hoofdjlellingen. . . 186*. I. HOOFD-  TSladz. ?, I. HOOFDDEEL. Gedagten, van een menicte oude en nieowE Godgeleerden, over de uitgestrektheid der zaligmaakende genade. X)eze drie vraagen zyn zekerlyk allergewigtigst voor eiken wereldbewooner: I. Kan ik, kan elk myner kerkgenooten, in de i aanftaande eeuwigheid gelukkig worden? II. Welke is de onfeilbaare weg tot dit geluk? wat zyn de voorwaarden ; welke Menfchen mogen ; op die zaligheid ftaat maaken? III. Waar uit men dan, of met volle zekerheid, of de grootfte waarfchynlykheid, deze vraag beant- i woorden mag, of er veelen , uit het menschdom, : of het Christendom, kunnen of zullen behouden ; worden. Het is myn toeleg, deze aangelegenfte ftukken, i eenige klaarheid en zekerheid by te zetten. Naarj demaal ik eigenlyk fchryf voor ongeftudeerden , | welken alles, wat buiten hun onderwysboek gaat, | ligt als nieuw en verdagt kan fchynen, vind ik nooi dig, eerst in dit Hoofddeel aan te wyzen , dat ray! ne begrippen zo oud als het Christendom zyn. j Ik zal, in vier Afdeelingen, voordellen; § • i. De algemeenfte gevoelens over de zaligheid der II kinderen. 2. Het leerbegrip der oude algemeene i " Kerk. 3. Het ftelzel vau Taylor. 4. Van Philadelphus, A l AF«  a Gedacten der Godgeleerden, 1. AFDEELING. Algemeenfte gevoelens der Godgeleerden, over dm ftaat en het lot der kinderen. Ik zal my hier bedienen van een alleruitmuntendst ftuk, te vinden in de Verhandelingen der Haarlemiche Maatfchappy, XXII Deel, gefchreeven door L. Meyer , thans Hoogleeraar op de Hoogefchool m Vriesland; zo zeer in de geleerde Wereld door zyne Schriften beroemd, en die by niemand onder de ge* ringde verdenking van onregtzinnigheid vallen kan. Toen ik voor eenige jaaren deze allerbondigfte Verhandeling leerde kennen, en zedert dikmaals herlee, zen heb , werden myne denkbeelden , over Gods barmhartigheid, zyn groot genade-ryk, en het lot onzer kinderen, met een nieuw en ongewoon lichc befcheenen, en ik wenschte vuurig, dat dezelve van alle onze Christenen, tot hunne opklaaring en ftigtïng, mogt geleezen worden. Zy is in 3 Afdeelingen verdeeld. I. De verfchillende gedagten der Geleerden nopens dit onderwerp. II. Het gunftigfte ge. voelen verklaard en beweezen. III. Gevoelens van anderen beoordeeld, en zwaarigheden opgelost. Ik zal de vryheid neemen, uit deze drie Hukken* iets tot myn tegenwoordig oogmerk uit te kippen. I. Eerst worden de gevoelens, der meefte Kerkvaders, en der Protettanten, aangehaald. Schoon zommigen oDgunftiger dagtcnj of ceuen middenftaat voor  OVER DE TJITGEST. DER ZALÏGM. CENADE. g voor de kinderen (telden; hebben, egter verre de meeften, de zaligheid aan onnozele kinderen toegekend. Veelen san alle kinderen, ook der Heidenen: maar meest allen ten minften aan de gedoopte kinderen der Christenen. Den grond hier van, ftellen zommigen, in de Kerk; anderen in de Ouderen; anderen, eeniglyk in Christus en liet Verbond. Ten opzigt van de wyze of tocpasfing dezer genade, is ook een drieërlei gevoelen: of, door Christus en toerekening zyner verdiensten: of, perzoonlyk in de kinderen, door zekere wedergeboorte: of, door betrekking tot de Ouders. Onder veele Kerkvaders hier aange« haald, zegt Cyprianus, dat zy in eene Kerkvergadering van 66 Bisfchoppen dit geoordeeld hadden dat geen menfchenkind Gods genade en barmhar„ tigheid mag ontzegd worden;" het geen dan op de kinderen wordt toegepast. Het gevoelen der Dortfche Kerkvergadering, Art. I. Can. 17. luidt dus. „ Nademaal wy van den „ wille Gods uit zyn woord moeten oordeelen, 't „ welk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig. zyn, niet van natuuren, maar uit kragt van 't ge„ nadeverbond, in 't welke zy met haare Ouderen „ begreepen zyn: zo moeten de Godzalige Ouders „ niet twyfelen aan de verkiezinge en zaligheid haaj, rer kinderen, welke God in haare kindsheid uit die „ leeven wegneemt." Onder veele Hervormde Godgeleerden, drukt Wa» laeus zig dus uit: Wy zeggen dat de kinderen „ (wy neemen-die thans onbepaald) onder de geloo. „ vigen moeten gerekend worden; dewyl het zaad of de Geest des geloofs in hun is. Dit zaad of 3, die Geest des geloofs in de kinderen, maakt dac A 2 „ze  4 Gedagten der Godgeleerden, „ ze voor geloovigen gehouden worden, en leden „ van Christus zyn." Forbefius beweert dit fterk, en zegt: „alleChris„ ten kinderen worden als heilige naar 't verbond „ gebooren, ook zelfs uit hoerery, enz." Zeer opmerklyk is de verklaaring van johankes a lasco , die onder de Kerkhervormeren geen geringe verdienden hadt, en medewerkte tot de Geloofsbelydenisfen onzer Kerk, dewelke zig dus uitlaat: „Ik ben van gedagte, dat de inhoud der God. „ lyke belofte niet minder kragtig in ons is, dan de 3, ovërtreding van onzen eerden Stamvader was, toen wy nog in deszelfs lendenen waren. Was „ nu die overtreding van Adam zo kragtig tot onzer ,, aller ondergang, ook in de geenen, die niet ge,, zondigd hebben in de gelykheid der overtreding van Adam: dan is immers toen ook reeds het be« gin gemaakt van de vertreding van den kop der „ Üang in ons, na dat de Godlyke toegenegenheid ,,'t onswaarts, door de bekendmaaking der belofte 9, geopenbaard was." En befluit in dezervoegen: Zyn wy dan in ods 3, zeiven wel kinderen des toorns en des doods, in ^, Christus egter, die weleer beloofd, maar nu daar» 3J gedeld is, worden wy, van het begin der wereld af, Kinderen Gods gcbooren, en zyn de zodaani- gen, by aldien wy maar deze weldaad van Chris. „ tus niet verimaaden." De Heer Wyttenbach ichryft dezerwyze, in zyne Godgeleerdheid; Men vraagt of de erfzonde alleen, zonder daadlyke, den eeuwigen dood verdiene? en hy antwoordt, dat Gcd naar 't drengde zyner regtvaardigheid hen wel flraffen kan, met eeue draf van gemis of uitfluiting van zalig-  OVJER DE UITGEST. DER ZAEIGM. GENADE. £ taligheid; maar dit niet doen wil, om zyns Zoons wille, in welken hy zulke kinderen rekent hunne toeftemrning te geeven, zo lang zy niet, door eene voHtrekt godlooze leer of leeven, het tegendeel betoonen. En dat men, met Carpovius, te regt onderfcheidc tusfehen , doemwaardigheid, en daadlyke verdoemenis: de kinders zyn wel verdoemlyk , maar God verdoemt ze niet, wegens eene ftilzwygende toeftemming aan Christus verlosfing. . De Heer Meyer beroept zig nog op eene Verhandeling, van Joh. Andr. Richter, onder Mosheim verdedigd, over de zaligheid der kinderen, zo der Christenen als Heidenen: en van j.van diesbach, gedrukt in *s Gravenhage 1773. die onder anderen dus fchryft; s, Zo dra onze Voorouders door hunne bondbreuk, s, de gemeenfehap met God, voor zig zeiven en alle „ hunne kinderen , verlooreu hadden, heeft de „ hoogde goedheid, hen, in den Middelaar of den „ tweeden Adam, op nieuws tot zyne kinderen en „ erfgenaamen aangenoomen, en hen dus dcelgenoo„ ten gemaakt van alle de beloften en goederen 3, des genadeverbonds, zo in den tyd als in de eeu» „ wigheid." II. In de tweede Afdeeling, verkiest de Hoogleeraar het gunftigfte gevoelen, dat alle kinderen, ook die der Heidenen, in den ftaat van onnozelheid dervende, zullen zalig worden: en bewyst dit met de bon» digfte reden. A. Eerst aan den kant van God, 1. Dat de Heer dit doen kan, wegens de ver» dienlten van den Zaligmaaker, voor allen genoegzaam, en Jefus onbevlekte ontvangenis Catech, A 3 Vr,  <5 Gedagten deu Godgeleerden, Vr. 36. welke verdienden de kinderen niet daadlyk verwerpen. 2. Maar dat God dit ook doen wil, volgens zyn geopenbaard Verbond en beloften. Gen. 17. Hand, 2. Exod. 20. Deut. 5. 1 Kor. 7. Ezech. 18. 16. 33. 2Sam. ia. Matt. 18. 14. 19. enz. B. Aan den kant der Kinderen. 1. Hunne onnozelheid. Jon* 4: II. 2. Dat ze vatbaar zyn voor Gods genade; uit de voorbeelden, van Joh. den Dooper, Timotheus, Jerernias. B. Uit de overeenftemming of evenredigheid van Gods barmhartigheid en regtvaardigheid, welke fchynt mede te brengen, dat er geen meer Menfchtn verloren gaan, dan er zalig worden. Daar nu naar de bereekening van geleerde mannen , byna de helft van het menschdom, in kindsheid ftèrft, zo blykt dan naar dit gevoelen, dat er meer Menfchen zalig, dan veroordeeld, worden. III. In de laatfte Afdeeling, wordt onder andere zwaarigheden, die van de erfzonde, dus opgelost. De erffmet komt hier niet in aanmerking, als nog niet tot daadlykheid gebragt. Wat betreft de erffchuld, j— kU/<»ki Jp: tnnrns z-\m Eoh. 2: Q. verdecmhk Medevl. Belydenis, Art. XV. P. Molinaeus was van oordeel, dat niemand, alleenlyK om de toegereeKenj„ wfvnnAn van Adam. verworoelvk was. Eph. 2. fpreekt de Apostel van de begeerlykheden en daa* den van volwasfenen. - Het genoemde Artikel fpreekt alleen van de mocglykheid van veroordeeling, maar niet wat daadlyfc gefchieden zal.. ^  OVER DE UITGEST. DER ZALI6M. GENADE. f Gelyk nu deze Verhandeling met groote toejuiching van alle verftandigen is befchouwd, mag men zeggen, dat dit het byna algemeen gevoelen onzer Godgeleerden is, ten minften nopens de kinderen der Christenen, zo men al die Helling aangaande de Heidenen zo beflisfend niet durft vastftellen. Het zy my geoorloofd, deze drie geringe aanmerkingen er by te voegen. • Vooreerst; zou het .niet zeer waarfchynlyk zyn , dat de trappen der zaligheid, in de kinderen, der Heidenen, Jooden, en Christenen, zullen verfchillend zyn, even gelyk Gods byzondere Bedeelingen omtrent de volvvasfenen. Ten tweeden; de Heer Meyer, en allen die deze zaligheid over de geheele wereld uitftrekken, leiden die meest af uit de Algenoegzaamheid van Christus; maar wanneer men bepaaldelyk van de kinderen der Christenen fpreekt, dan kan men dien drieerleien grond en wyze van toepas/mg, hier voor (bi. 3.J opgegeeven, zeer gevoeglyk te zamen voegen. En, ten derden; zullen geene kinderen, na de inftelling van het genadeverbond, alleen om Adams zonde daadlyk verdoemd worden, dan mag men die met even veel recht op de volwasfenen toepasfen; dat zy alleen om eigene perzoonlyke verfmaading yan het verbond zullen veroordeeld worden. A4 tt. AF.;  5 Gedagten der Godgeleerden , II. AFDEELING. Het gevoelen der oude Kerk, over de ge enen die kunnen, of zullen, zalig worden. Om eenvoudige Christenen te doen zien, dat ik niet door een onbehoorlyk vertrouwen , op eigen verfland, of hedendaagfche Schryvers, eenige nieuwigheden tragt in te voeren; zal ik zeer kort en eenvoudig, de leer der oude algemeene Kerk nopens deze onderwerpen, voordraagen, zo als men die by alle Schryvers der Kerkhiftorie vinden kan, dewelken derzelver algemeene Hellingen uit de fchriften der Leeraaren en Kerkvergaderingen hebben aangeceekend. Ik bedoel meest de Kerkleere der vyf eerde Eeuwen; fchoon men zeggen kan, dat deze gevoelens onder alle verbasteringen eenigzins bleeven Hand houden, tot op den tyd der Kerkhervorming. I. Aangaande de Wedergeboorte. Men Helde dat alle kinderen, in de regtzinnige Kerk gebooren en gedoopt, of die by het opwaken op eene zuivere belydenis den Doop'ontvingen, wedergebooren waren. Dat zy vergeeving der zonden, en den H. Geest verkreegen; onder de geloovigen geteld, kinderen van God, waarlyk verlicht, nieuwe Menfchen waren, enz. Dit gevoelen was zo algemeen, dat niet alleen de regtzinnige Kerk, maar ook de meeflen die in andere Hukken verfchilden, , hier  OVER DE UITGEST. DER ZAÏ.IGM. GENADE. JJ hier in övereenftemden, en genoegzaam door alle de Eeuwen des Christendoms, tot aan de zestiende toe. Hier uit volgen deze twee gewigtige Hellingen der oude Godgeleerden. 1. Dewyl de wedergeboorte en Doop flegts eenmaal gefchiedt, dat deze wettig gedoopten en geloovigen , naderhand niet moeten wedergebooren worden; dat een gedoopt Christen wedergebooren zynde, nooit die . groote verandering moet ondergaan, by de Apostelen in hunne Brieven vermeld. . 2. Dat niet, alle wedergeboorenen en geloovigen,. volharden en zalig worden. Zy waren niet dwaaa genoeg om te beweeren, dat alle gedoopten zullen zalig worden: zy afbelden dus geene volftrekte volharding der wedergeboorene. Of, om my met andere woorden uit te drukken, fchoon de gedoopte Christenen w.edergebooren en aanvanglyk in een ftaac van zaligheid zyn , zo is dit beginfel niet genoeg yoor ons ganfche leeven, maar moet noodzaaklyk door volharding in geloof en goede werken agtervolgd worden, anders zullen deze wedergebooiene verlooren gaan. II. Wie geloovigen en Godzaligen zyn. Men hadt in de eerfte Eeuwen byna de zelfde geloofsbelydenis, als in onze 12 geloofsartykelen; Van tyd tot tyd werden, door de algemeene Kerkvergaderingen, eenige nadere bepaalingen tegen opkomende ketteryen, daar by gevoegd. Elk, die deze geloofflukken opregt geloofde en beleedt, wierdt voor een'waar geloovigen gehouden. Zy lieten zig weinig uit over de daaden des geloofs; zy fpraken niet van tacvlugt, van verfcheidenerlei A y v er- /  ic Gedagten der Godgeleerden, vertrouwen, enz. maar alleen, wat een Christen ftandvastig moet gelooven. Gelyk nu elk, dit zaligmaakend geloof belydende, ook beloofde als een Christen te willen leeven, zo was ook hunne zedenleer zeer eenvoudig. Geloof, hoope, en liefde; matig, regtvaardig, en Godzalig te leeven; naar Gods wet, naar de geboden van Jefus; dit was het Christelyk leeven. Allen nu, die zo regtzinnig geloofden, en onercerlvk leefden, waren by hen waare Christenen, die zalig worden. Elk begrypt ook ligt, dan dit Van zelfs voortvloeit uit hunne eerfte Helling over de wedergeboorte. Zyn -alle gedoopte kerkleden wedergebooren, dan is, dat zuiver geloof en wandel, het geloof van verlichte en geestelyke Menfchen, die hier in volhardende zullen behouden worden. Ongeloovigen en godloozen, waren, of Tooden en Heidenen die niet tot de Kerk wilden overgaan; of Christenen, die wederom tot eene god. löoze leer of leeven overfloegen. III. Boete, penitentie, of iekeering. Deze beftondt hier in, dat die Leden der Kerk, zwaar gevallen zynde, langs den weg van berouw, tot de kerkgemeenfchap moeiten wederkeeren. Wanneer geloovige Christenen, tot ketteryen vervielen, als Manicheën, Ariaanen, enz.; of tot zwaare zonden, voornaamlyk, afgodery, doodflag, overfpel; of zoortgelyken ; dan moeften zy volgens de Kerktugt, groot en langduurig berouw en vernedering betoonen, belydenis doen, en werden eindelyk in den fchoot der Kerke weder aangenoomen. Deze boetvaardigheid en bckeering, was dus zeer 00-  OVER DE UITGEIT. DER ZALIGM. GENADE. It onderfcheiden van, de wedergeboorte, en de heiligmaaking. By den Doop en wedergeboorte der volwasfenen deed men ook belydenis en belofte van een Christelyk leeven: de heiligmaaking was ook eene aanhoudende verbetering; daar een daaglyksch leedwezen over de zonde, en aandoen van den nieuwen Mensch, plaats heeft; maar dit was geheel ver. fchillende van de boete en bekeering der gevallenen , die van de gemeenfchap der Kerk afgefneeden , door een diep berouw en boetvaardigheid moeiten te rug keeren , of anders van het deelge* nootfchap der Christenen bleeven uitgeflooten. Men ziet dus zeer gereedlyk, dat men deze boetvaardigheid toen niet algemeen ftelde, dat alle Christenen zo moeiten bekeerd worden. Die van hunnen Doop af aan, by de waare leere der Kerk bleeven, en niet in die ergernisfen vervielen, hadden deze bekeering niet van nooden; flegts die geenen, dewelken tot kettery, of doodzonden vervallen waren , moeiten door kerklyke tucht en diepe droefheid, als een heilzaam geneesmiddel worden te regt gebragt. Met hoe veel rechts dit gefchiedde, en of men daar in de maat niet zelden te buiten ginge, zal ik thans niet onderzoeken. IV. De Chrittlykt Kerk. De Kerk, beflondt by hen, uit waare geloovigen en heiligen: maar zy geloofden te gelyk, dat allen die het rcgtzinnig geloof opregt beleeden, de bond» teekenen gebruikten, en volgens de tugt der Kerk onbeftraffelyk leefden, waare heiligen waren. Zie, onder anderen , Venema Kerkl. Hi(t. IV Deel. bl. 333. Met één woord, cie uitwendige en inwendige Ker&a was  i» GedagteN der Godgeleerden i was by hen niet onderfcheiden: de waarheden met het hart te gelooven , en in de gemeenfchap der broederen die te belyden en te beleeven , maakt volgens hen de geheele Kerk uit. Zy verdeelden de Christenen in drie zoorten : de leerlingen; de geloovigen; en gecenfureerden of boetelingen. De eerften waren de ongedoopten , die nog onderweezen wierden ; of ook na den kinderdoop : de tweeden , de gedoopten die gezond waren in belydenis en onergerlyk van leeven ; welken eigenlyk de Kerk uitmaakten : de iaatften , voor eenen cyd afgezonderd, moeiten met boete wederkeeren. Het vak ligt tc begrypen dat zy geen tweerleie Kerk, van uitterlyke belyders, en inwendig wedergeboorene konden (tellen; want alle gedoopten en onergerlyke belyders waren by hen wedergebooren; en de ergerlyke of godloozen wierden buiten geflooten. Waren er nu eenige weinige geveisden, die heimlyke ketteryen of doodzonden hadden, dezen lieten zy aan Gods oordeel over; en deze Menfchen konden zeiven zeer ligt weeten, dat ze niet tot de Kerk behoorden, maar bedriegers waren. De waare Kerk bedaat, naar hunne vastftelling, uit Menfchen die by eigen onderzoek, de waarheid ongeveinsd gelooven, en onberispelyk leeven, en dezen zullen dus dervende zalig worden; maar de geveinsden en die zig van zwaare zonden niet opregt bekeeren, zullen verlooren gaan. V. Openbaar en byzonder onderwys. Vooraf moet men opmerken, wanneer de Christenen in 't midden der Heidenen woonden, dat deze oofc  OVER DE UITGEST. DïR ZALIGM. GENADE. 13 ook zomwylen hunne leerredenen kwamen hooren, en geduurig van die huisgezinnen, met hunne kinderen , als aankomelingen, tot hen overkwamen. De openbaare Godsdienst was in het eerst zeer eenvoudig, betraande uit het leezen van Gods Woord, korte vermaaningen , het gebed en lofzangen, en het H. Avondmaal. Gelyk in de Joodfche Synagogen Mozes en de Propheeten geleezen wierden, zo wierd ook zomtyds alleen by de Christenen geleezen; anderen voegden er een kort woord van vermaaning en vertroosting by. En men hield altyd het Avondmaal; zo dat men in het voor by gaan kan zien, dat zy nooit proefpredikatien hielden; dewyl men alle onergerlyke kerkleden voor waare geloovigen erkende, was dit niet noodig. By vervolg van tyd ver¬ deelde men den openbaaren Godsdienst in twee deelen: by het eerfte mogten ook de onderwyzelingen, zelfs Heidenen, toehoorers zyn, en de boetelingen als van verre ftaan; by het tweede deel, de gebeden der geloovigen, en 't Avondmaal, alle de onergerlyke Belyders of de geloovigen. Men kan hier uit het Godsdienstftelzel dier tyden duidelyk afneemen: de Aankomelingen moeiten door byzonder onderwys en het aanhooren van Gods Woord, de grondwaarheden leeren, en van de waarheid des Christendoms overtuigd worden, om door belydenis en den Doop wedergebooren en geloovigen te worden: tot deze kiasfe overgegaan, moeiten deze geloovigen leden van Christus en zyne Kerk, door geftadig gebruik van Gods Woord, het gebed, en het bondteken hunner heilige gemeenfchap, opI gebouwd, bewaard, en vertroost, worden. Dat  t4 Gedagten der Godgeleerden," Dat denkbeeld, dat gedoopte Christenen en belyders der waarheid , door lange redenvoeringen , van ellende overtuigd en wedergebooren worden, was geheel vreemd en onbestaanbaar in het oude Christendom. VI. Verkiezing, en Verzoening, In de vier eerfte Eeuwen was het eigenlyk leerftuk der Predestinatie onbekend. Was de Christelyke Kerk wedergebooren, zy was dan ook uitverkooren, met uitfluiting van, Jooden, Heidenen, en Ketters die het Christendom verzaakten. Sprak men zomtyds van eene fchikking tot zaligheid en verdoemenis, dit leidde men af uit Gods voorkennis, welke zeker wist, welken zouden, gelooven en heilig leeven, of niet. Augustinus was de eerfte, die in de vyfde Eeuw deze eenvoudigheid door byzondere gedagten weg nam, en ftof vcrfchafte tot oneindige twisten. Hy 1 dreef, dat ongedoopte kinderen eeuwig geftraft i worden, volgens eene onbegryplyke voorfchikking. Maar vooral, dat de Heer aan zommige gedoopten en wedergcboorenen, eene byzondere genade heeft toegedagt om te volharden, maar aan zommigen niet. Dit nieuw en byzonder gevoelen van dezen Afrikaanfchen Bisfchop, werdt, intusfchen op verre na riet algemeen, in de Kerk aangenoomen. Behalven de halve Pelagiaanen, welke men doorgaans voor geene ketters hieldt, waren er zeer veelen van de algemeene Kerk, die by het oude begrip bleeven. En het verdient onze byzondere opmerking, dat men de verwerping of befluit om tc ftraffen, alge- meen  OVER DE UITGEST. DER ZALIGM. GENADE. IS meen bleef afleiden uit de voorkennis van een moedwillig ongeloof of afval; men wilde geenzins dat God, naar enkele vrymagt, eenige Menfchen tot ongeloof en verderf bepaald hebbe. Opmerklyk zyn die twee bciluicen , in de Kerkvergaderingen der volgende zesde Eeuw genoomen , aangehaald door den Heer Venema IV Deel bl. 607. „ Dat eenigo 3S Menfchen tot het kwaade door de Godlyke magC zyn voorgcfchikt, verwerpen wy niet alleen» „ maar , zo er mogten zyn, die zulk een boos ftuk „ gelooven, fpreeken wy met alle afgryzen den „ vloek over hen uit." En het ander luidt dus. „ Wy gelooven dat ïe„ mand, niet uit eene voorveroordeeling van God, „ maar om de verdiende van eigen ongeregtigheid, „ verdoemd wordt; en dat de godloozen zeiven, „ niet daarom verboren gaan, om dat ze geen God- vrugtigen hebben kunnen zyn, maar om dat ze „ het niet hebben willen zyn, en door eigene „ fchuld godloos zyn gebleeven." Het is niet moeilyk na te gaan, waarom deze Helling van Augustinus , niet als een geloofsartikel, maar als een broedergefcb.il in dien tyd aangemerkt, zig naderhand zeer ver hebbe uitgebreid. Het gezag van dien geleerden Bisfchop was zeer groot, en in de volgende tyden, van duifternis in het Ryk der geleerdheid en Godsdienst, was men gewoon, Augustinus en zyne fchriften, als den grondflag der Godgeleerde delzels, aan te merken. Men houde dit alleenlyk nog in het oog, dat die byzondere onderftelling van dien ouden Kerkvoogd, en de Predestinatie in de voorgaande Eeuw van zommigen voorgedaan, zo weinig als dag en nagt, naar elkan«Jeren gelyken. W3*  i5 Gedagten der Godgeleerden, Wat de Verzoening van Christus betreft, deze Helde men ten allen tyde algemeen, voor hec menschdom, of de zonden der wereld. Dezen konden allen behouden worden , zo zy maar tot het Christlyk geloof en Kerk over gingen. Op deze Kerk hadt die verzoening en verlosfing haare betrekking en toepasfing: eerst by den doop, door vergeeving en wedergeboorte; vervolgens tot hei. Jigmaaking en troost der geloovigen. Jefus kan en wil dus allen verlosfen; maar hy is de Voorbidder, het Hoofd, de Zaligmaaker, der Christlyke Gemeente, dat is van alle gedoopten, welken dezen ftand niet verbeuren en verlaaten. Het ftelzel der algemeene Christlyke Kerk, in meest alle de Eeuwen , komt dan hier op neder. Allen die in de regtzinnige Kerk in hunne kindsheid gedoopt zyn, of by het opwasfen, met opregte belydenis der waare leer, zig tot het leeven van eeni Christen door den Doop verbindenzyn wederger booren en waare Christenen. Dan, dezen verdeelen zig doergaans in twee zoorten; die waardig hunnent doop en belydenis leeven, daar in volharden, eni zalig worden; of, regt het tegendeel, die als weer-; fpannige Christenen een zwaarder oordeel te vreeJ zen hebben. III. AFDEELING. Het fielzel van Taylor. Dit fchynt my, in de hoofdzaak, volmaakt metj het voorgaande der oude Kerk overeenteltemmena i  OVER DE ÜITCEST. DER ZAEIGM. GENADE. lf in dat beroemd Gefchrift, fleutel tot verklaaring van dt Schriften der Apostelen. Men kan hec te regt den fleutel van den Bybel noemen; en ik moet bekennen, in één of twee dagen, daar uit meer geleerd te hebben, dan uit de wydloopigfte Commentariën, welken ik ooit geleezen heb. Het bevat twee hoofdzaaken ; naamlyk, het O. en het N. Testament. Uit beiden, zal ik de hoofdltellingen, in alle beknoptheid, opgeeven. ï. Het O. Test. of Joodfche Godsdienst. Eenige weinige allergewigtigfïe Hellingen, Wordett hier, uit het geheel beloop des O.Test., beweezen* A. Omtrent 400 jaaren na den Zondvloed, wanneer de afgodery eerst bekend werdt, behaagde hec Gode, om dit verderf te fluiten, een huisgezin te verkiezen, om de kennis, aanbidding, en gehoor* zaamheid, aan den waaren God, voort te planten.' Hec Hoofd, de Stamvader, was Abraham, wiens huisgezin reeds met afgodery befmet was; Jof. 241 2, 3. en Rom, 4: 3, 4, 5. daar Paulus zegt dat Abraham, als eengodlooze, was geregtvaardigd. Dat woord beteekent in nadruk iemand, die den waaren God niet erkent en dient. Met Abraham richtte de Heer zyn Verbond op.1 Gen. 12, 15. 17. Zyn Zaad of Nakomelingfchap werdt te gelyk in dit Verbond aangenomen Gen» 17: 7. naamlyk, vooreerst, het Joodfche Volk; en daar na, de geloovigen uit de Heidenen, die, in naarvolging van hem , in God gelooven. Tot een Volk aangewasfen, verloste hen de Heer door groo. te wonderen uit het Afgodisch Egypten, leidde hen door de Woestyn, verfloeg alle hunne vyanden, en B brag*  ig Gedagten der Godgeleerden, bragt hen in het beloofde Land, met de heerlykrte openbaaringen en wetten begunltigd. Dit alles gefchiedde uit vrye goedheid. Niet ten diende van dit Volk alleen, maar als een baak, of licht, voor alle Eeuwen, en in alle deelen der wereld. B. De groote verlosfing, afzondering, en Godsdienftige voorregten van dit Volk, worden met veele, meest zinbeeldige, fpreekwyzen uitgedrukt. Het Joodfche Volk wordt genoemd; uitverkooren: verlost, zaliggemaakt , verworven of gekogt: geroepen : gefchapen, gemaakt, geformeerd, dat God hun het leeven gegeeven , gegenereerd , gebaard , heeft. Daarom God hun Vader, en zy zyne kinderen, zoonen, dogte» ren. De Jooden deswegen broederen. Hierom zyn ze Gods huis, huisgezin. Canaan hec Erfdeel van dit huisgezin: en, wegens hunne omzwervingen, hunne Rust. God hun God, Koning, zy zyn Volk, of Kneglen. De Israëliten voorgelteld , als de heilige Jlad, de Jlad Gods : Jerufalem , Zion , de ftad Davids: in Gods boek gefehreeven. Van hier, andere Volken, als Vreemdelingen, Uit- \ landers, geen Volk. De betrekking tusfchen God en Israël, als Man en Vrouw; getrouwd; hec Verbond, ondertrouw. De Joodfche Kerk , als Moeder, de leden, haare kinders. Hunne afgodery, onder de benaaming van echtbreuk en hoerery. God is hun Her. der; zy zyne Kudde en Schaapen. Als mede, een Wynflok, Wyngaard, door den Heere geplant. Door die afzondering, en buitengewoone middelen ter heiligheid, wordt God gezegd hen te heiligen, te v/asfchen: zy een heilig Volk, Heiligen; andere Volken, onrein. Zy worden gezegd, Gods Heiligdom, Koning» tyk Priejlerdom. De Heer was dit afgezonderd Volk • " naiy»  OVER DE UITGEST. DER ZALIGM. GENADE. I(> riaby , en zy naby Hem; maar de Heidenen verre: Israël was Gods Eigendom, Gemeente, Ervenis of Erf. deel. C. Deze voorrechten waren algemeen, voor het geheele Volk der Jooden; en moeiten hen allen opwekken en verpligten, om hunnen God, Vader, Herder, enz. te gehoorzaamen, lief te hebben, en te dienen. Daarom wordt dit alles afgeleid, niet uit hunne voorafgaande geregtigheid, maar uit Gods enkele liefde en bannharcigheid; en zyn Verbond en belofte. Deut. 7: 7, 8. De Heer heeft geenen lust tot u gehad, noch 11 verkooren, om uwe veelheid boven andere Volken, want gy waart het weinigfie van alle Volken, maar ,om dat de Heer u lief hadt, en op dat hy hielde den eed, dien hy uwen Vaderen gezwooren hadt, heeft u de Heer met eene Jlerke hand uit Egypte uitgevoerd. D. Dan , deze algemeene gunst en gelukftaat, was niet genoeg, om hen op den duur en eindelyk gelukzalig te maaken. Zy moeiten, door die liefde en groote hulpmiddelen, tot waaren Godsdienst en deugd worden gebragt, en daar in volharden, dan wierden zy gelukkig; anderzins zouden zy Gods toorn en ongenade ontwaar worden. Dit blykt uit het geheele beloop des O. Test. voornaamlyk uit de zestien eerfte Hoofdftukken van Deuteronomium, als ook Hoofdft. 28, 29, 30, 35. En uit de zekerfte ondervinding;, dat niet alle Joodeu, ten einde toe, gelukkig en zalig wierden; vooral in die geenen die in de Woeftyn geftraft zyn. E. Dit ftrekce niet ten nadeele van andere Volken. God was altyd de God en Vader van alle Menfchen. Ja het Plan bedoelde, inderdaad, het welzyn der geheele wereld. Daarom hadt God zo vsula ' . • B a wetten  20 Gedagten der Godgeleerden, wetten ter begunftiging der Vreemdelingen gemaakt: en wordt zo dikmaals genoemd, de Koning der ganfche aarde, der Heidenen. F. En eindelyk moest dit Plan eerst tot volmaaktheid gebragt worden , onder de Bedeeling van 'c Euangelie; door den beloofden Mcsfias, die den middenmuur des affcheidzels zou afbreeken, Jooden en Heidenen in één lighaam verzoenen, tot éénen nieuwen Mensch fcheppen , in den zelfden Wyngaard eerst den Jooden verhuurd roepen, in den zelfden Olyfboom inenten. II. Het N. Testament. Hier omtrent worden wederom, dezelfde ftellingen, door Dr. Taylor betoogd. A. Gelyk Abraham geroepen werdt uit het afgodisch Land der Chaldeën, en zyn Geflacht uit den treurigen ftaat in Egypten; dooreen heerlyk Verbond in eenen heilftaat naar het zedelyke gebragt: zo rig. te God nu door zynen Zoon, den grooten Middelaar het Nieuw Verbond op, waar in Jooden en Heidenen wierden overgezet. Deze Godsdienst en Bedeeling, fchoon het zelfde doel beöogende, namelyk de deugd en geluk, overtreft nogthansden voorgaanden in eene onbefchryflyke maate. Taylor, bl. 104, 105. B. De toeftand, voorregten, betrekkingen, der Christenen, vooral uit de Heidenen, worden in het geheele N. Test. met dezelfde fpreekwyzen uitgedrukt, als die der Joodfche Kerk, welke zo even zyn aangehaald. Volftrekt dezelfde woorden en eertitels worden, uit de Griekfche Vertaaling des O. T., door de Apostelen op de Christenen toegepast!  OVER DE UITGEST. DER ZALIGM. GENADE. *I past. Zy voegen er flegts eenige weinigen by, wc« gens de onderfcheidene Huishouding, als b. v. ge. ioovigen, in de hoope des eeuwigen leevens; nu klaarder en zekerder ontdekt. ' C. Waren die voorregten by de Jooden algemeen, niet min worden die in het N. Test. aan het geheele lighaam der Christenen toegekend. Niemand kan dit onbekend zyn, die Jefus leerredenen, de opfchriften, den inhoud, en het flot, van alle de Zendbrieven , met eenige opmerking leest. Te meer daar ze ook hier, uit vrye liefde enbarmhartigheid, en de verzoening van Jefus Christus , worden afgeleid. Voorafgaande wysheid of dwaasheid , deugd of zonde, kan hier geen onderfcheid maaken. Of zy eertyds verkooren Jooden, of uitgeflooten Heidenen waren, een deugdzaam of godloos Heiden, zy waren allen nu Christenen, uit loutere genade, zo rasch zy in het Christendom overgingen door belydenis en Doop. D. Deze Christelyke Roeping was voor alle deze Menfchen een groot geluk, vooral uit aanmerking van hunne voorige duHternis; zy worden daarom gelukkig en zalig gefprooken. Maar, deze groote verandering , dit heil, was niet genoegzaam tot een eeuwig leeven, dan onder voorwaarde, dat zy waardig dezer Roeping moeiten leeven, en daar by volharden. Die algemeene- en grondleggende'voorregten, zyn de middelen, de redenen, die hen tot heilige kennis, hoope, liefde, verpligten, inltaatltellen, opwekken: doch by gebreke hier van, worden hun te zwaarder ftraffen aangekondigd. Dit is eene onwederfprcekbaare waarheid; of men moet de ongerymdfte ftelling ter wereld anneemen, dat alle B 3 Men-  22 Gedagten der Godgeleerden, Menfchen, uit het Heidendom tot het Christendom gebragt, door de Apostelen gedoopt, als wedergeboren, heiligen, enz. begroet, tot éénen toe, zyn zalig geworden, ook1 de afvalligen en godloozen niet uitgeflooten. • E. Nog eene gewigtige aanmerking van dezen geleerden Schryver: bl. 237. Dat alle deze beweegredenen van 't Euangelie niet zo worden voorgeficld: Gy zyt nog onder de magt der duifternis, kinderen des toorns, onwedergehoor en, enz. daarom gelooft in Christus, bekeert u, en hebt God lief; op dat gy komen moogt onder 't getal der uitverkoorenen, wedergeboorten enz. op dat God uw Vader zy, enz. Maar dus: Gy Christenen zyt, uitverkooren, verlost, geroepen, wedergebooren enz. Laat u derhalven door Gods overmaatige goedheid en den verbaazenden rykdom zyner genade, bewecgen, om hem lief cc hebben en te gehoorzaamen. F. Ten laatften, wordt ook hier weer opgemerkt: De Bedeeling des Euangeliums (trekt niet ten nadeele der overige Menfchen. Deugdzaame Heidenen zullen eeuwig zalig worden. En, het Euangelie in zig zeiven bedoelt niet de uitfluiting der Jooden. Ik weet niet of andere Menfchen met eene andere zoort van oogen zien, maar het komt my voor, dat de hoofdftellingen in dit Boek, dusdaanig uit.duizend plaatlen der Schrift, van Mattheus tot Joh. Openbaaring, beweezen zyn, dat ze, even als een wisr kundig betoog, de toeftemming volltrektlyk afdrin. gen. CV. AF-  OVER DE Ü1TGEST. DER ZALIGM. GENADE. '23 IV. AFDEELING. Grondftellingen van Philadelphusé Jk bedoel die zo zeer beroemde Brieven, dewelke, door fpoedigen herdruk alom getrokken, den alge. meenen fmaak voldeeden, en de eenpaarige toejuiching van het regtzinnig en verftandig Nederland wegdroegen. Heb ik in kleinigheden dien Schryvef niet regt gevat, men fchryve het aan gebrek van myn doorzigt toe: het volgt van zelfs, dat die gevolgen, welken ik daar uit afleide, door den Brieffchryver zeiven niet vermeld, alleen voor myne rekening , en niet van Philadelphus , ftaan. Ik zal daarom hier , alleen de klaare hoofdltellingen dier gewigtige Bl ieven, met een woord openleggen. Het is bekend dat dc voornaame bedoeling van dien Schryver is een groote zwaarigheid , omtrent den kinderdoop, en ook te gelyk in het begrip van andere bondtekenen , weg te ruimen. Zyne redeneering kan, myns bedunkens, tot drie groote hoofdzaaken gebragt worden. I. Veele Godgeleerden, om den algemeenen Doop onzer kinderen te verd'eedigen, hadden een tweeërlei Verbond en Kerk ingevoerd: zyn alle onze kinderen in het Verbond begreepen , moeten zy als Leden van Christus en zyne Kerk gedoopt worden, dit, zeggen zy, is het uitwendige Verbond: maar dan moeten zy vervolgens door eene andere wederge* B 4 boorte  *4 Gedagten der Godgeleerden, boorte in een ander Verbond en Kerk overgaan; dit is het waare inwendige Verbond. Of gelyk anderen zig liever uitdrukten, alle deze gedoopten zyn uiterlyk in het Verbond, maar naderhand wedergebooren inwendig in 't Verbond; en dus verdeelt men deze fchaare in, uitwendige, en inwendige, Verbondelingen. Nu heeft deze geleerde Schryver uit het geheele O. en N« Test. beweezen, dat zulk een dubbel Verbond of Verbondelingen, daar volftrekt onbekend zyn , en altyd één enkel Verbond geleerd wordt. Dit Verbond is, naar de verfchillende Bedeeling, eertyds met de geheele Joodfche Kerk opgerigt, en nu met een Christen Volk of Natie, daar de leer van Gods Woord erkend wordt. Zo dat de algemeene voorrechten, en alle beloften, onder zulke voorwaarden als zy gedaan zyn, tot alle deze Christenen als Verbondelingen behooren. II. Dewyl nu de kinderen der Jooden en Christenen in dit Verbond begreepen zyn, moeiten zy toen befneeden, nu gedoopt, worden. Niet zo zeer om hen eerst in het Verbond of Kerk te brengen, maar om dat ze reeds vooraf daar toe behooren, om hun als Verbondelingen en Kerkleden, het Godlyk waarteeken, als een algemeen voorrecht, toe te dienen; om hunne verpligtingen, hunnen ftaat, en beloften , af te beelden en te bevestigen. Dat ook daarom, in onze Liturgiën en openbaare Gebeden,, deze kinderen wedergebooren worden genoemd, en, dat door den Doop en erfzonde ten deele wordt weggenoomen, enz. III. Alzo nu, in onze Formulieren van Doop en 11. Avondmaal, geduurig gefprooken wordt, van ge-- Iwi-  OVER DE TJITGEST. DER ZALIGM. GENADE. 2J Icovigin, en kinderen der geloovigen; merkt Philadelphus aan, dat die onderfcheiding van, hiftorisch en tydgeloof, en zaligmaakend geloof, ten dien tyde zo niet bekend en gebruiklyk was; en dat indedaad, de toeftemming der Euangeliewaarheid, een begin of gedeelte is van het waare geloof, en als een beginzel van wedergeboorte en geestlyk leeven; het welk beftendig en dieper in het hart geworteld,. en waare vrugten draagende, ons zalig maakt. Zo dat alle ledemaaten , die de regtzinnige Euangelieleer opregt toeitemmen en belyden, even als in het Ni Testament, geloovigen, kunnen genoemd worden, cn aanvanglyk zyn. En, wanneer zy dit geloof en Christlyke Kerk niet verzaaken en verlaaten, dat ze mede tot het H. Avondmaal geregtigd zyn. Deze Hukken, en inzonderheid het eerfte, dat de grond van allen is , worden hier in zodaanig uit den gan» fchen omtrek des O. eh N. Test. geftaafd, dat het my, zo lange wy den Bybel in handen hebben, volftrekt onwederlegbaar voorkomt. Nu zal mooglyk iemand denken , waar toe dient nu dit geheele Hoofddeel ? het ftelzel, der oude Kerk, van den Heer Meyer, Taylor, Philadelphus? moeten wy nu op hec gezag dezer Menfchen ons leerftelzel bouwen? Neen , W. L. ik ben zeer afkeerig van eenig Menfchen gezag in de vastftelling onzes geloofs: maar deze twee ftukken waren rnyne eigenlyke bedoeling. Ten eerften, om myn gevoelen hier door toe te lichten; een denkend Leezer kan hier uit ten naaften by rnyne begrippen opmaaken, welke ik nu terftond in het volgende Hoofdftuk zal voordraagen. Maar allermeest, ten tweeden, om alle vooroordee. B 5 ieu  S6" Gedagten der Godgeleerden, enz. Jen tegen te gaan, als of ik eenige nieuwe leer en gevoelens zogte in te voeren. Stem ik in de hoofdzaak overeen, met de algemeene Christelyke Kerk rfler eerfte Eeuwen, ja byna van alle Eeuwen; heeft de Hoogleeraar Meyer zyne inftemming met de •meefte Godgeleerden aller Eeuwen getoond; de Heer Taylor en Philadelphus, met alle de Schriften des O. en N. Verbonds, en onze Kerkformulieren; so hoop ik dat eenvoudige leezers zeer gerust zullen zyn, of fchoon wy allen van Brakel en Heil enbroek, in dit broedergefcb.il, afwyken, dat niet te min de waare regtzinnigheid hier niets by te lydea heeft. II. HOOFD»    Bkdz. 45 II. HOOFDDEEL. DüIDLYKE OPGAAF EN VERKLAARING, MYNEU BEGRIPPEN, OVER DE UITGESTREKTHEID , DER GENADE. A lies is in deze drie Hoofdftellingen begreepen: 1. dat wy in het Christendom gebooren, reeds een beginzel van wedergeboorte hebben: 2. dat het regtzinnig geloof, in een Christlyk leeven werkzaam , de voorwaarde onzer zaligheid is: en 3. dat hoogstwaarfchyhlyk veel meer Menfchen, zullen gelukkig worden, dan verlooren gaan. Dit noem ik, het oude Stelzel, of van de oude algemeene Kerk, en myns bedunkens zo oud als de Bybel. Het ander, van Brakel, en een menigte dewelke dien Godvrugtigen man met eene flaaffche ftiptheid zyn nagevold, zal ik noemen het nieuwe of laater Stelzel, dat zeer byzonder is, en zo ik meen, voor de Reformatie, nooit bekend of aangenoomen was. Ten behoeve van eenvoudigen, die zig altyd verbeelden dat er eene Hang onder de bloemen verborgen ligt, zal ik vooraf betuigen, dat ik onze Neerlandiche Belydenis, en Heidelb. Catechismus, inde gewigtige hoofdzaaken, opregt onderteekenen kan; en van Brakel enz. meest in dat eenig punt verfchil, in de eerfte Helling zo even gemeld; ftemt men my dat  »S8 Verre, myner begrippen, oveti dat ftuk toe, dan zal al het andere van zelfs daar uit voortvloeijen. Alle onze Formulieren zeggen , dat onze kinders in het genadeverbond begreepen, als leden van Christus van de ongeloovigen onderfcheiden, enz. Nu fchynt my dat die laatere Godgeleerden hier van afwyken, en ons onder de Heidenen en ongeloovigen ftellen. Nadien ik nu, in dit ftuk, de ganfche Oudheid, en de beste Uitleggers en Godgeleerden onder de Proteftanten, op rnyne zyde hebbe, verzoek ik dat rnyne Leezers, zonder eenige dwaaze vooringenoomenheid, voor de eene of de andere party, met volmaakte oneenzydigheid, de bcwysgronden overweegen , om der uitfpraake van het Godlyk Woord alleen hulde te doen. Ik zal, in vier Hoofddeelen, eerst, deze Hellingen verklaaren:- •■dan., bewyzen: daarop, het ander ftelzel beoordeelen: • ten laatjlen , hier uit gewigtigtige gevolgen afleiden. In dit Hoofdftuk, zal ik ter toelichting van dit onderwerp , eerst algemeener Aanmerkingen laaten voor af gaan; en dan die drie ftelljngen meer bysonderlyk ontvouwen, I. AFDEELING. Algemeene 'voorafgaande Aanmerkingen* ■ I. Aanmerking; over onze verdorvenheid en ellende. X-^aat ons het. één en ander kortlyk opmerken, i* Schoon ik de algemeene verdorvenheid van harten  DE UITGESTREKT!!. DER CENADE. 2, harten erkenne, als een ftuk van groot gewigt in de Godsdienstleere, fchynt het my egter van weinig aanbelang, hoe men dit van Adam hebbe af te leiden. Gods Woord fchynt hier aan niet veel gewigt te hangen. De gefchiedenis van den Val, misfchien het oudfte gedenkftuk der wereld, is in zulk eene beeldfpraak en dichterlyk kleed bewonden, dat het zeer bezwaarlyk valt, dit wysgeerig te ontwikkelen, en dan ten grondflag der Godgeleerdheid te leggen. Rom. 5. het laatfte gedeelte, vergel. 1 Cor. 15:22.. is eigenlyk de eenigfte plaats in den Bybel, daar ons algemeen onheil van Adam worde afgeleid: en verklaart men die plaats, met de beste Uitleggers, van den tydlyken dood; dan kan het ons weinig licht geeven in dat ftuk, hoe onze verdorvendeid van Adam afdamt. De Schrift leert op eenige weinige plaatfen, dat wy dit gebrek als van de ouderen overerven, maar de Reden en Openbaaring, geeven ons nog veel meer en gewigtiger oorzaaken aan de hand: onder dewelke men niet vergeeten moet de dwaalingen, van tyd tot tyd in den Goddienst ontftaan; by voorbeeld, de Veelgodery der Heidenen; de buitenfpoorige leeringen allengs in het Christendom door de Roomfchen ingevoerd : dit moeten wy niet op rekening van Adam, of de erfzonde, brengen. 2. Het komt my onbegryplyk voor, dat God van onze eerfte Ouders, terftond eene volmaakte gehoorzaamheid zoude hebben afgegischt. Daaf zy, in de kinschheid der wereld, als op den eerften trap ftonden, en tot in eeuwigheid in kennis en deugd konden aanwasfen; dat terftond van hun en hunne kinderen, eene hcmelfchc volmaaktheid in ken-  3d Opgaaf en verklaaring , over kennis en betragting, zou gevorderd zyn. Maar 't is oneindig ongerymder te ftellen, dat na den val, en de opregting van een genadeverbond, nog die zelfde volmaaktheid door de wet bevoolen wordt. Men moec wel opmerken, dat zonde en verdorvenheid altyd moet afgemeeten worden naar de eifchen en voorlchriften van den Wetgeever; eischt God van onze jonge kinderen niets anders dan onnozelheid, dan zal hunne afwyking niet groot zyn; maar wordt van hun de volmaaktfte kennis en deugd gevorderd, dan zyn ze zeer boos en Itrafwaardig. 3. Maar dit is het dat onze meelte opmerking verdient; dat wy wel onderfcheiden tusfchen ons zedelyk bederf, buiten, of in het Verbond, voor, of na de wedergeboorte: mogen wy met de oude Kerk onze kinders eenigzins onder de geloovigen en we» dergeboornen tellen, dan komt de vraag hier eeniglyk op uit, hoe groot is de verdorvenheid der Christenen, die een beginzel hebben van wedergeboorte? 4. Wy moeten dan, onze ellende in het ge. meen, in drie zoorten of deelen , onderfcheiden; voorledene, tegenwoordige, en toekomende. De voorgaande, is die ongelukkige toeftand, wanneer God geen genadeverbond hadde opgeregt, of ons in hec Heidendom gelaaten. Tegenwoordige, dat wy tot het Christendom geroepen, en aanvang. lyk geloovende, nog altyd eenige erf. en daadlyke ïonden hebben. De toekoomende ftrafFen en ellenden na dit lee. ven, kunnen ons niet treffen, dan wanneer wy de eifchen en regelen van 't genadeverbond tot het einde onzes leeveas verworpen hebben. II. Aan»  DE UITGESTREKTH. DER GENADE. 3^ II. Aanmerking; over het Verhond. Het fpyt my dit woord zo dikwyls te gebruiken» 't welk in het N. T. zeer zelden voorkomt. En het is indedaad niets anders dan de Godsdienst» eerst de Aartsvaderlyke Godsdienst, daar na, hec Joodendom, en het Christendom. Het ganfche za« mendel, van leeringen, geboden, met kragtige bewyzen, beloften, en hulpmiddelen, vergezeld. Het eerde hier op aan te merken is dit. Men dele doorgaans in het Verbond twee deelen; de eifchen van geloof en bekeering; en dan de beloften van genade en zaligheid. Dit lchynt my de oorzaak van de grootde verwarring. Veel juister kan men het tot drie dukken brengen : eerst, de leeringen en hulpmiddelen; dan, de eisch van geloof en betragting; ten laatfien, de beloften en bedreigingen. Zie ons Doopformulier, daar wordt eerst Gods genadige betuiging gemeld; dan, gelyk in alle Verbonden twee deelen begreepen zyn, vermaant en verpligt ons dit tot nieuwe ge. hoorzaamheid , tot geloof, hoop en liefde ; en op deze betragting is de aandaande zaligheid te verwagten. God eischt het Chistlyk geloof en leeven niet van een Heiden, met zyn genadelicht niet begunstigd: maar van eiken Christen, eerst uit het Heidendom geroepen, met zyn Woord en Geest befchonken; dan vordert God geloof en liefde; met de volgende beloften van heil, in dit en het toekomende leeven. Nog twee dukken moeten wy noodig opmerken; dat dit Verbond, in het wezen op den zelfden tyd, by dezelfde Menfchen, één is; maar ten anderen, ;£n verfchillende tyden en Bedeelingen, zeer onder* fcheiden. Het  3» Opgaaf en verklaaring, over.' Het eerfte heeft Philadelphus bondig beweezen. En wie kan hier ook aan twyfelen, die in het oog) houdt, dat het niets anders is, dan de inrigting van den Godsdienst. God kan immers, te gelyk aan dcw zelfde Maatfchappy , geen twee Godsdienften, of wegen des heils, voorlchryven. . Wat zou er ooit ongerymder zyn, dan te zeggen, God eischt van veele Christenen een hiftorisch dood geloof, van anderen een opregt geloof; Hy doet aan zommigen , eene ydele bedrieglyke aanbieding en betuiging van genade, maar aan anderen, in waar-: heid! Wat ook zommigen gedagt mogen hebben, van eene tweeerleie betrekking, onder het O. Testament; het is buiten allen twyfel, dat dit, in het Christendom, volmaakt ongerymd is. Het tweede ftuk, de verfchillende Bedeelingenj by voorbeeld, by de Aartsvaders, de Jooden, de Christenen, wordt van elk eenen toegedaan. Maat ik bedoel hier nog iets anders, dat naamlyk de Gods; dienst van Mozes , de andere Volken niet van dd zaligheid uitfloot; nog ook het Christendom, in on« zen tyd: en dat er te gelyk, zeer verfchillende be-l grippen en gezindheden, onder de Jooden en Chris, tenen kunnen plaats hebben, die allen het wezenj van den Godsdienst behouden, en zalig kunnen worden. In de zaligheid en de voorwaarden, omtreni de kinders, en volwasfenen, heeft, in den zelfden Godsdienst, een groot verfchil plaats, III. Aanmerking; de genade van Christus, tn den H, Geest. Dat Christus verzoening meer dan genoegzaam h Sroor het geheele menschdomj Hemmen wy allen toe: ■ I  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE. SS toe.; en wanneer allen waarlyk geloofden, dat zy zekerlyk zouden zalig worden. De vraag is dan eeniglyk, of aan alle Christenen, eene genoegzaame genade gegeeven worde, om te kunnen gelooven. Over deze genade des Geests, zal ik twee of drie korte aanmerkingen maaken. De eerfte is deze: ten tyde der Apostelen fchynen by alle Christenen buitengewoone gaaven van den Geest te hebben plaats gehad, behalven de meer gewoone invloeden. Ziet men Mare. 16: 17, 18. 1 Cor. ia. Daar fpreekt Paulus van alle die wandergaaven, en dan vs. 11, 12, 13. Dat de Geest die een iegelyk mededeelt, aan hec lighaam der Christenen, door dien ééntn Geest tot één lighaam gedoopt. Deze wondergaaven hielden naderhand op; maar nu hebben de Apostelen nergens bepaald, hoe veel van deze genade en Geest, in die volgende tyden zal overblyven; en het fchynt my veiligst hier in onze onkunde te belyden. Ten anderen, als men vraagt hoe verre zig deze genade uitftrekt; of ze onwederftaanbaar werkt; dit hangt daar van af, wie men bondgenooten, wedergeboorenen, noemt en erkent. Kunnen wy bewyzen dat alle onze kinders in het Verbond begree» pen, aanvanglyk wedergebooren zyn, dan is dit terftond beflist. Deze Geest en genade behoort tot alle bondgenooten. En alle Godgeleerden fchynen toe te ftaan, dat de H. Geest, na het eerfte beginzel der wedergeboorte, niet meer onwederftaanbaar werkt, en als uic den dood opwekt; zo zal dan dezelve by ons, in het Verbond en Kerk gebooren , aireede by aanvang vernieuwd, niet meer onweerftaanbaar werken. C IV. Aan.  34 Opgaaf en verklaaring, over IV. Aanmerking; nopens Gods regtvaardigheid, en barmhartigheid.^ Regtvaardigheid, bet eekent in alle taaien, en ook in de H. Schrift, dikmaals billykheid, vroomheid, om niemand onregtvaardig te behandelen. Maar dit fchynt my onzer opmerking waardig , dat er een groot onderfcheid is tusl'chen Gods goedheid en barmhartigheid, en tusfchen zyne regtvaardigheid in het ftraffen. Goedheid en gunst kan God bewyzen aan onwaardigen , zeer ver boven alle verdienden. Aan kinderen , welken niets goeds gedaan hebben s kan de hoogde goedheid eene eeuwige zaligheid fchenken. Maar zo is 't niet met regtvaardige draf, deze gaat nooit het allergeringde boven ichuld en verdiende. Het fchynt my eene droevige ftelling, dat Gods flraffende geregtigheid zig tot zo veelec moete uitdrekken, als zyne barmhartigheid. Dar moest volgen dat, van alle redelyke fchepfelen, de helft moet ongelukkig worden. De Godgeleerden) fchynen daar in over een te demmen, dat Gods regc vaardigheid in Jefus lyden zo derk is opgeluifterdj als of alle Menfchen gedraft waren. Hier uit moet noodwendig volgen, dat de God. heid, zonder krenking zyner geregtigheid, aan allen genade kan bewyzen. Vraagt men nu hoe verre de toepasfing dezer genade en zaligheid zig uitdrekke. dan komt alles hier op aan, hoe ver de Heer geroegzaame middelen verleent, en hoe veelen langs dezen weg de gedelde voorwaarden van behoudenis Opvolgen. En , indien ons de roem der Godlyke barmhartigheid , en het heil onzer medemenfchen, eenigzins ter harte gaat, moeten wy het getal dei Zaligen niet tragten te verkleinen, maar zo grooj ft el.  DE UITGESTREKTH. DER GENADE. (lellen , als met de Reden en Openbaaring eenigep wyze beftaanbaar is. V. Aanmerking; over de wedergeboorte, heiligmaaking, en boete. Wy hebben reeds gezien, hoe men deze ftnkken in de oude Kerk pleeg te onderfcheiden. Hoe men in het nieuwe ftelzel deze zaaken verward heeft, zal ik in 't vervolg zoeken aan te wyzen. De wedergeboorte, of eerfte overgang in hee Joodendom en Christendom, wordt met veele zinbeeldige en overdragtlyke fpreekwyzen in de Schrift uitgedrukt, Het woord Roeping ftrekt zig veel verder uit, zo ver het Euangelie verkondigd werdt, maar die dit geloovig aannamen, worden geroepenen, wedergebtoren , kinderen , fchapen , leden van Christus, enz. genoemd. In 't N. Test. fchynt dit alles te beteekenen, dat Jooden en Heidenen , door het woord en wonderken bewoogen werden, om door eene opregte belydenis en Doop den Christen Godsdienst te omhelzen, waar door zy eene gunftige betrekking kreegen tot den Vader, Zoon, en H. Geest, en onder de verlichtende en heiligende invloeden van Gods Woord en Geest, en de groote voorregten der Christlyke Kerk, gebragt werden. Vermids nu in het O. en N. Test., ook de kinders der Jooden en Christenen hier onder begreepen worden , moeten wy zulk een denkbeeld en befchryving hier van vormen , dewelke mede op de kinderen kan worden toegepast. Daar nu de heiligmaaking by trappen al ons leeven voortgaat, moet men in tegendeel de wedergeboorte als zo iets aanmerken, dat lchoon niet ia C s een  35 Opgaaf en verklaarino , over een oogenblik, egter maar eenmaal gefchiedt, en. niet geduurig voortgaat; zo dat Jooden en Christenen, niet worden opgewekt tot aanhoudende weder* geboorte, maar altyd als reeds gebooren, en kindederen van Gods Ryk worden aangemerkt. Het tweede ftuk, de heiliging, te wandelen als kinderen des lichts, beftaat gelyk elk weet daar in, dat men nu onder de genadige invloeden van Gods Woord en Geest gebragt, in kennis, geloof, deugd, en goede werken, leeft, opwast, en volhardt. Het derde, van beiden eenigermaate onderfchei. den, is de Boete, berouw, of Christlyke bekeering. Dewelke van eene tweeërleie zoort is. Of eene daaglykfche bekeering; dat men door berouw en belydenis zyner gebreken, het kwaade meer zoekt te haaten , en in de deugd ftandvastiger te worden. Of, het geen de ouden eigenlyk de plegtige Boete en vernedering noemden, wanneer een Christen in zwaare dwaaling of zonde gevallen is, dewelke met den Christenftand onbeflaanbaar is, dat hy dan met een groot en plegtig berouw en belydenis, met het kragtdaadigst voorneemen, tot een Christlyk leeven, en de voorregten der Christlyke Gemeenfchap, wederkeert. Gelyk men in David, zo zwaar gevallen, en lange daar in voortgaande; en in dien broeder der Korintifche Gemeente, die met eene groote droefheid naar God, zig wederom bekeerde, daar van de duidlykfte voorbeelden kan vinden. VI. Aanmerking; aangaande de Gemeente. Deze was oorfpronglyk na Adams tyd, de geheele wereld. Na Mozes wetgeeving, het Joodfche Volk: «n zedert de komst van Christus, het geheele Christendom,  DE UÏGESTREKTH. DER GENADE. 3* tendom, zo verre het die zelfde leer en Godsdienst des N. Test. belydt en vasthoudt. Dit nu verdient eene merklyke oplettendheid, dat de Profeeten en Apostelen, niet gewoon zyn tot eenige byzondere perfoonen , maar tot die groote Maatfchappy, eerst der Jooden, daar na der Christenen, ce fpreeken: deze noemen zy het uitverkooren Volk, een heilig, verkreegen Volk: het zou toch belachlyk zyn, twee of drie Menfchen, een Volk of Natie, te noemen. Het zou oneindig beneden de waardigheid zyn, van Gods barmhartigheden, van het oneindig Verlosfingswerk van den Eengebooren der Godheid, en van den H. Geest, om die tot eenige weinige menfchenkinderi te bepaalen. Gelyk God eerst het Verbond met de wereld oprigtte, zo moest het N. Verbond of Godsdienst het onderfcheid der Volken vernietigen , en de wyde wereld moest het Ryk van God en zynen Zoon zyn. Hadden Jooden en Heidenen naar Gods raad geluisterd , dan zoude het Menschdom Gods Kerk zyn geworden. En deze ontallyke Maatfchappy, zig naar alle zyden der wereld uitbreidende, moest zig ook voorwaarts door alle Eeuwen der wereld uittrekken, tot den jongften aller dagen. Dit is de grond van alle toepasiing der H. Schriften op ons, die byna twee duizend Jaaren na het opltellen dier Schriften leeven; dat wy nog dezelfde Maatfchappy of Gemeente zyn, tot welken de Apostelen hunne openbaaringen, voorfchriften en beloften , inrigten. Betuigen zy dat Jefus Christus die eerfte Gemeente gekogt heeft, haar Hoofd en Voorbidder is, de Geest over de Gemeente is uitgeftort» dat zy onder de genade zyn, cn C 3 alles  Opgaaf en verklaaring, over alles tot het leeven en Godzaligheid hebben ontvangen, wy mogen dit veilig op ons overbrengen, veronderfteld dat wy eene waare Christlyke Kerk zyn. VII. Aanmerking. Nog een ftuk is zeer noodig op te merken, ten opzigt van eene drieërleie tegenftelling of verdeeling, in de Schrift nopens deze Gemeente gebruiklyk- De eerfte, is deze; dat in het O. T. de Joodfche Kerk als uitverkooren, enz. gefteld wordt tegen over de andere Volken der aarde: en de Kerk des N. T. tegen de Jooden en Heidenen, dewelke nog niet geroepen, of in het Christendom waren over.gebragt. De Profeeten zeggen nooit dat in de Joodfche Kerk twee Volken waren, uitverkooren, en verworpen: noch de Apostelen, in de Gemeente te Romen, Ephezen, zyn twee Volken, uitverkooren,. wedergebooren , en regt het tegendeel; maar hec uitverkooren Geflacht te Romen, enz. ftaat tegen de geenen die nog geen Christenen geworden zyn. De tweede onderfcheiding beftaat hier in: behalven dat in' het verkooren Christendom, zwakken en fterken waren, veele trappen in kennis en deugd; verdeelen zy deze wedergeboornen nog, in de zulken, die getrouw aan hunne roeping beantwoorden, en met beloften worden aangemoedigd: en anderen, die in merklyke dwaalingen of zwaare zonden zyn vervallen, die als boetelingen berouw en bekeering noodig hebben, of anderzins het verderf hebben te vreezen. Gelyk men in de Brieven aan de Coïinthers, Galaters, en de zeven Gemeenten in Afien, daar van fpreekends voorbeelden en bewyzen vinden kan»  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE. 30 De derde onderfcheiding moeten wy zeer zorgvuldig in de Schriften der Apostelen opmerken, tusfchen de Kerk hier op aarde, en namaals in den hemel, of het Ryk der genade, en der heerlykheid. Dit maakt eenige fpreekwyzen dubbelzinnig, of van tweeërhanJe beteekenis. Als , zalig , zaliggemaakt, uitverkooren; het Koningryk Gods of der hemelen. Deze woorden worden doorgaans van de geheele Kerk hier op aarde gebruikt; maar zomwylen, gelyk het verband dan duidlyk uitwyst, van het Ryk der eeuwige heerlykheid. Alle Christenen waren uit eene groote duidernis cn bekommerlyken daat tot den zaligden aller Godsdienden overgebragt, dus onderdaanen van Jefus Ryk geworden, cn boven Jood cn Heiden tot dit geluk verkooren, zy konden langs eenen zeer effenen weg bedendig gelukkig worden. Geen wonder dan dat zy allen met zulke veelbedui-! dende eernaamen benoemd, en gelukkig,gefprooken worden. Maar by aldien zy onwaardig dezer roeping leefden, den dag der genade verwaarloosden, dan zou na dit leeven de tyd van beproeving, de dag der zaligheid, ophouden; en dan eene fchifting en afzondering gefchieden, dewelke onherroeplyk was. Hier worden alle de Christenen als fchaapen aangemerkt, uit de woeftyn van het Jooden- en Heidendom tot Christus den Herder verzameld, om zyn zalig onderwys en beduur te genieten; maar in dien dag der onderzoeking, dan zouden zommigen als bokken worden afgefcheiden, die hunnen Herder niet gehoorzaamd hebben. Men moet dan wel opmerken, dat dezelfde Mer« fchen, hier in de Christen Kerk met de heerlykde c 4 ty«  4.ö, Opgaaf en verklaaring, over' tytels en voorregten begundigd, die hier in het Ko» ningryk der hemelen waren, zo zy dezen gelukdaat onwaardig geleefd, en zig niet opregtlyk bekeerd hebben, uit dit Ryk zullen uitgeworpen worden in de buitende duifternis. VIII. Aanmerking. Deze laatfle fchynt my meest gewigtig en noodig. Zy betreft de Toepasfing, van het geen in de Schrift van de roeping en gedeldheid der Jooden, en der eerfte Christenen, geboekt is, op ons. Men heeft veel gefchreeven tot uitlegging der H. Schriften, en dit tot eene groote hoogte van klaarheid en ze-: kerheid gebragt. Maar hoe wenschlyk is het, dat' men nu begon te fchryven over de toepasfing van deze aloude Boeken, op onzen lecftyd, het tegenwoordig Christendom, en andere Volken. Zulk een' boek, wel uitgevoerd, zou ik voor onfehatba3r houden, en in onzen tyd noodiger en nutter, dan alle de uitlegkundige fchriften der Jooden en Christenen. En deze toepasfing is vry moeilyk, en naauwlyks tot de volde zekerheid te brengen, voornaamlykom deze redenen. Mozes hadt eerst de gronden der Joodfche Kerk gelegd; deze werden vervolgens door onfeilbaare Profeeten op de Nakomelingen toegepast : maar de Apostelen , de Christlyke Kerk en Godsdieist gedicht hebbende, lieten de toepasfing op de volgende Eeuwen aan feilbaare Menfchen over. Hier komt nog by, dat zy zig niet uitvoerig hebben uitgelaaten over de kinderen, die vervolgens in het Christendom gebooren worden. Wanneer wy over onze wedergeboorte, geloof, en zaligheid, zullen handelen, dan neemea wy de i ■ - toe-  DÉ UITC-ESTREKTH. DER GENADÉ. 41 toevlugt, tot de roeping, fchepping, oprigting, van het Joodendom , en het eerfte Christendom; maar men moet wel aanmerken, dat veele van die ftukken op ons niet toepaslyk zyn. By de eerfte oprigting van het Jooden- en Christendom, liepen verfcheidene ftukken toevallig te zamen, die ten allen tyde geen plaats hebben. Deze vier ftukken kan men daar in duidlyk onderfcheiden. De Jooden wierden geroepen uit eenen verkeerden Godsdienst, en Egyptifche flaaverny. Ten tweeden, zy ontvingen eene nieuwe openbaaring en Godsdienftige inftelling. Dit gefchiedde, gelyk doorgaans, onder groote wonderwerken. Eindelyk, moeften zy nu als Jooden beginnen te gelooven en te leeven. Dezelfde ftukken liepen zamen, by de eerfte roeping en inftelling der Christlyke Kerk. Beide Jooden en Heidenen werden geroepen uit eenen vervalschten Godsdienst. Zy waren wel van God ingefteld , de loodfche . en de NatmirlvL-fi . nf r.^,u. dienst van Noach: maar zy waren beide geheel verbasterd. De leer der Pharizeën en Schriftgeleerden » en der Heidenfche Priesteren, was beide van haaren oorfprong afgeweeken. Ten tweeden, gaf God eene geheel nieuwe openbaaring, en ftelde eene Christen Kerk in, welke er nooit te vooren geweest was. Dit was verzeld met nog veel grootere wonderwer» ken. En ten vierden, moeften de Christenen nn een Christlyk geloof en leeven, volgens deze openbaaring, aanvangen. Elk ziet terftond , dat de drie eerfte ftukken op óns geene regtftreekfche toepasfing hebben, maar «eest alleenlyk het laatfte. Wy worden niet uie C 5 eenen  4a Opgaaf en verklaaring, over «enen vallenen Godsdienst geroepen; niet tot eene nieuwe openbaaring en Kerk, in onzen tyd opgeregt; noch, onder die wonderwerken, in onzen tyd gedaan, om deze openbaaring eerst tot zekerheid te brengen. Alleenlyk fchiet het Iaatfte over, dat wy in deze Kerk gebooren, van jongs aan een Christlyk geloof en leeven, aanvangen en voortzetten moeten. Hier uit volgt dan natuurlyk, dat niemand onzer, in onze Eeuw, op dezelfde wyze en met die zelfde omftandigheden, wedergebooren wordt, en eerst in Gods Ryk en Kerk ingaat, als de eerfte Jooden en Christenen. Daar is een onbefchryflyk verfchil, tusfehen die Heidenen, die, meer dan duizend Jaaren, in eenen Godsdienst vol van dwaaling en godloosheid verkeerd hadden, tot eenen nieuwen Godsdienst geroepen werden, welke van den hunnen oneidig verkhilde, en door groote wonderen daar toe bewoogen wer. den; en tusfehen ons, die in het Christendom gebooren worden, van onze Ouders en Voorouders, omtrent duizend Jaaren, erkend en beleeden. Het is egter waar, dat ook die drie eerfte ftukken nog tot ons betreklyk zyn; maar in eenen ge. heel anderen zin. Den Israeliten wordt naderhand door de Profeeten herinnerd, dat de Heer hen uit Egypten verlost, tot kinderen verhoogd heeft, enz. zy moeften in het Pafcha daar van jaarlyks gedagtenis houden: fchoon zy zeiven nooit in die Egyptifche ellende geweest waren. Gelyk wy gedagtenis hou. den van onze Verlosfing, door Jefus dood, opftanding, en zending van den Geest, fchoon meer dan duizend Jaaren voor onze geboorte voorgevallen. De:  DE UITGESTREKTH. DER GENADE. 43 J3e verdry ving dér Heidenfche duisternis, de opregting van het Christendom , door Christus verzoening, en de uititorting des Geests, de roeping onzer Voorouderen uit het Heidendom , blyven de grondflagen van ons tegenwoordig geluk. Doch wy moeten dit op onze kinders en leerlingen dus niet toepasfen , dat zy in eigen perfoon Heidenen zyn geweest; maar door Gods barmhartigheid , in het midden van al dit licht en genade gebooren zyn. De tweede zwaarigheid, in de toepasfing op ons, ontftaat, gelyk ftraks reeds gemeld is, hier uit, dat wy als kinders in het Christendom gebooren worden, en de Apostelen meest van volwasfenen fpree* ken , doch over de kinderen niet uitvoerig en zeer beflisfend handelen. Eene openbaaring fpreekt natuurlyk meest tot volwasfenen; onnozele kinderS kunnen dezelve niet leezen en verftaan. Terwyl dit intusfchen het geval van ons allen is, dat ons Christendom met onze kindschheid aanvangt, en hier van de befiisfing van ons broedergefchil grootendeels afhangt , hoe kunnen wy dit nu tot zekerheid brengen? Hadden de Apostelen in de tweede of derde Eeuw nog geleefd en gefchreeven, zy zouden dit zekerlyk klaarder ontdekt en bepaald hebben, wat men van gebooren Christenen te denken hebbe: maar welke zyn nu de bronnen van verklaaring en bewys? Het zyn voornaamlyk deze vier. Vooreerst, het O. Testament; daar vinden wy niet alleen de grondvesting van den Godsdienst en ' Kerk, maar vervolgens van de kinderen der Jooden, | én allen die van jongs af in het Verbond waren, 1 eene vry uitvoerige verklaaring. Ten anderen, ook nog verfcheidene plaatfen in het  44 Opgaaf en verklaaring, over liet N. Verbond, daar Christus en de Apostelen over den ftaat der kinderen in het gemeen, en der zul. ken die van Christen Ouders gebooren zyn , vry klaare en gewigtige uitfpraaken hebben gegeeven. Zo dat wy uit het O. en N. Testament, met eikanderen vergeleeken , dit ftuk tot de hoogfte waarfchynlykheid, zo niet tot volle zekerheid, kunnen brengen. Ten derden, de Kerkleeraars der eerfte Eeuwen: het is toch hoogstwaarfchynlyk, dat die wyze en kundige mannen, ftraks na den tydkring der Apostelen leevende, niet geheel onkundig konden zyn,' wat men van alle kinderen der Christenen, en van hunne leerlingen, moest vastftellen. Het geen zy gezegd hebben van den Doop en het onderwys der Christlyke kinderen, kan hier over veel licht ver' fpreiden. , En ten laatften, kan men dit afleiden uit de natuur der zaak zelve: uit veele ftukken der Godgeleerdheid, het Verbond, Kinderdoop, enz. uit den aart van alle burgerlyke en Godsdienftige Maatfchappyen, welke de kinderen mede influiten: en eindelyk de eenpaarigfte gevoelens der kundigfte Godgeleerden van alle tyden. Kan men dit ftuk niet tot wiskundige zekerheid brengen, zo verre de H. Schryvers het niet ronduit verklaard hebben, ik twyfel egter niet of het zal gcnoegzaame gerustheid geeven voor redelyk denkende Menfchen, die veele Godgeleerde Hellingen op veel minder bewys aanneemen. Dit is althans zeker genoeg, dat een tegengefteld gevoelen, waar door onze kinders van de Christlyke genade en zaligheid worden uitgeflooten, niet alleen var  DE UITGESTREKTE. DER GENADE. 45 ,van allen grond ontbloot is; maar het valt ligt te bewyzen, dat het ongerymd, tegen het geheele beloop der Joodfche en Christlyke Godgeleerdheid ftrydig is, tegen de gedagten der meefte Godgeleerden van alle Eeuwen aanloopt, en gevolglyk van alle verftandige Menfchen met alle recht verworpen wordt. II. AFDEELING. De drie Hoofdjtellingen van dit Botkjtnt byzonderlyk toegelicht. deze algemeene Aanmerkingen , moet ik nn de drie (tellingen, meermaals gemeld, dewelken ik jn 't vervolg bewyzen, en verdeedigen, moet, zo klaar als my mooglyk is, openleggen. De I. Hoofdjlelling is deze; ,, de kinderen in de waare Kerk gebooren, „ en die vervolgens als leerlingen den waaren Gods„ dienst omhelzen, zyn aanvanglyk wedergebooren, „ en in eenen ftaat van genade." Dit zal veelen eenvoudigen vreemd voorkoomen; nen ziet hier in de volftrekte dwinglandy der Moie; in alle de Eeuwen der oude Kerk, zoude het ;ven zo vreemd gehouden zyn, dit in twyfel te rekken. En alle onze Belydenisfen en Doopsfornuüeren fpreeken nog naar dat oude Leerftelzel.  4f Opgaaf en verklaaking, over Ik kan dit byna niet omzigtig genoeg voorftellen, deels om eenvoudigen geenen aanftoot te geeven, maar vooral dat ze dit gevoelen der Ouden niet verkeerd opvatten. Hier is geen het minfte verfchil over de noodzaaklykheid der wedergeboorte, en hei. ligmaaking, des Geests: maar het is eigenlyk een woorden verfchil; wat die woorden wedergeboorte, heiligmaaking, enz. met toepasfing op ons beteekenen. In het O. en N. T. worden veele woorden gebruikt, om de eerfte intrede in het Jooden- en Christendom aan te duiden. En dan, een menigte fpreekwyzen om den voortgang en volharding in geloof en betragting uit te drukken. Deze hebben de navolgers van Brakel, myns bedunkens, met eikanderen verward , en dus eene verkeerde befchryving van de wedergeboorte gegeeven. Naamlyk dezerwyze; als een almagtig werk van den H. Geest, waar door, een onwankelbaar geloof, en volhardende heiligheid, in onze zielen wordt ver« wekt. Dit is eigenlyk eene befchryving van de ganfche heiligmaaking: het volgt van zelfs dat dit op: alle onze kinders en geloofsbelyders niet past. Maar in het O. en N. T. worden alle regtzinnige Jooden, en hunne kinderen , genoemd, Gods Gemeente, Volk, gefchapen, geformeerd tot zyne kinderen, enz. In het N. T. worden alle gedoopte Christenen dus genoemd. Het blykt dan dat die befchryving, en opvatting dezer woorden, niet fchriftuurlyk is. Wy moeten alle die woorden dus opvatten , dat ze op allen toenaslyk zyn, die of als kinders, of opwas» fende, in de waare Kerk, in eene genadige betrek* king tot God en den Verlosfer, onder aile middelen, beloften en invloeden tot heiligheid gebragt zyn.  DE UITGESTREKT!!. DER CENADl. 4? Nu verdeel ik het leeven der Christenen in drie tydperken. r. Der onnozele kindschheid , tot vyf of zeven Jaaren. of daaromtrent. Dan worden wy uit vrye genade in Christus gerekend; God eischt niets an. ders dan onnozelheid , eene ingewikkelde toeftem» ming , dat wy , noch door daadlyk ongeloof noch godloosheid, de verbondseifchen verwerpen. 2. Het tydperk der Leerlingen, wanneer onzere, delyke vermogens zig ontwikkelen. Nu eischt ds Heer niets meer, dan leerzaamheid en onderzoek. 3. Wanneer wy de gronden van het Christendom geleerd hebben, dat wy dan derzelver Godiykheid en verpligtend gezag erkennen, ons aan het Christendom als den weg der zaligheid verbinden, en dus in den ftaat der geloovigen overgaan. Nu moeten deze geloovende, of ftandvastig in een Christlyk geloof en leeven voortgaan; of zwaar gevallen door boete en opregte bekeering wederkeeren, zullen zy de eeuwige zaligheid verkrygen. I Zie daar het geheele Plan des Christendoms. Gelyk in alle Koningryken en Burgermaatfchappyen, van de kinderen, onnozelheid; dan, het onderzoek en erkentenis van het gezag der wetten; en einde, lyk, de opvolging derzelver, gevorderd wordt. 1 Uit deze eerfte Helling, zal ik drie gewigtige gevolgen der oude Godgeleerdheid afleiden. Vooreerst, dat wy in de waare Kerk gebooren, ie grondwaarheden des Christendoms omhelzende, laderhand nooit wederom moeten wedergebooren worden. Wy moeten wel door Gods magtige genaio geheiligd, of gevallen zynde bekeerd worden, naar nooit in een ander Verbond of genadeftaat, roor het eerfte maal ingaan. Ten  48 Opgaaf en verklaaring, over Ten tweeden, dat deze aanvanglyk wedergeboorenen zekerlyk, verder kunnen geheiligd, en zalig, worden: dit zal niet zwaar vallen te bewyzen. Het derde gevolg is dit, dat alle regtzinnige Christenen, en hunne kinderen, fchoon aanvanglyk wedergebooren, nogthans niet allen zalig worden. Het is bekend dat de meefte Luterfchen, en veele Gereformeerden, een afval der heiligen {tellen. Maar het is eigenlyk niet noodig ons in dat berugte gefchil in te laacen. Die is indedaad een woordenftryd: wyl elk der partyën, door die heiligen, iets verfchillende verftaat. Is de wedergeboorte, het geeven van een volhardend geloof en heiligheid , dan worden deezen zekerlyk zalig. Maar is de wedergeboorte, de intrede van kinde. ren en volwasfene in het Christendom, dan is het, tegengeftelde waar. Dit wil ik alleen beweeren dat de roeping en wedergeboorte, zig veel verder, dan de volhardende heiligheid en zaligheid uitftrekken. Of, dat de heiligende genade niet onweerftaanbaar baar is; dat alle onze kinderen in het waare Verbond begreepen, niet met dwang en geweld geheiligd en bewaard worden. Of, om het nog klaarder te ontvouwen, dat het voor kinderen wel genoeg tot zaligheid is, eerst in onnozelheid in het genadeverbond begreepen te zyn, het Christendom te leeren en te omhelzen; doch dat dit voor ons geheele leeven niet genoeg is, maar noodzaaklyk door de heiligende en volhardende genade moet agtervolgd worden. Hier in zullen tog de meefte Godgeleerden overeenllemmen, dac het eerfte beginzel der wedergeboorte niet genoegzaam ia, maar in volgenden leeftyd, zonder hei»  DE UITGESTREKT!!." DER GENADE. 40 Rgmaaking en volharding, niemand den Heer zienzal. II. Hoofdfiellihg* Hier in beftaande; „ Een Christlyk leeven of 1, heiligmaaking, bellaar, in deze (tukken; een aanh houdend geloof der grondwaarheden; aanhouden. „ de betragting der grondpligten; of ingevalle van 1, zwaare zonden, opregte boete en bekeering." Ware men by het oude fchriftmaatige (telzel gejleeven, dan had ik hier over niets byzonders te 3erigten. Maar in het nieuwe (telzel, heeft men de wedergeboorte en heiligmaaking verwisfeld en verward, en het dus begreepen, dat wy in het Christendom gebooren, de grondwaarheden geloovende, :n eenige deugd betragtende, nog onwedergeboö■en, onchristenen, zyn; en dat dit geloof en deugd, n een zeker oogenblik, in een ander geloof en deugd veranderd wordt, en dat dit de eerfte wedergeboorte s. Dit is het, wat ik bedoele, en ten fterkften onttenne. Ik fta toe dat zommigen nog een onvrugtbaaf, >nvast, geloof hebben, dat vervolgens door Gods leiligende en verfterkende genade vrugtbaar en onvankelbaar wordt: doch dit is geenzins de wederge, joorte, maar heiligmaaking. Hier uit heeft men twee herbonden , Kerken , of Bondgenooten , gevormd : lie het geloof en deugd der onwedergeboorenen of mchristenen hebben ; en dan, die boven dat punt Ier wedergeboorte, of waare geloovigen, zyn. Dit s het, zo ik my niet vergisfe, dat Philadelphus, ot de uitterfte overreeding, wederlegd heeft. Zyn onze kinderen aanvanglyk wedergebooren, D dan  '50 Opgaaf en terklaarin», ove* dan behoort die volgende verandering tot de heil;| inaaking. .Wat nu die drie ftukken van ons geloofsleven, c Christlyken Godsdienst betreft, het geloof, betrag ting, en boete; hier omtrent merke men kortlyk aan Dat het geloof doorgaans befchreeven wordt, ai kennis, toeftemming, en vertrouwen. Dit is vr aaauwkeurig: maar eene vaste, wel verzekerde kei ais, of overtuiging der waarheid , maakt eigenly het voornaamfte uit; het vertrouwen en hoope •vloeien als van zelfs, uit het geloof der zegeninge en beloften. Jefus Christus, en zyne verzoening 5s zekerlyk eene hoofdwaarheid des N. Testament; maar egter, niet het eenig geloofsftuk, voor all tyden. Wat in dit geloof noodzaaklyk vereiscl wordt, durf ik niet nader bepaalen, dan dat het e grondwaarheden aanneemt, dewelke God voor die tyd geopenbaard heeft. Zo is ook de betraf ting of heiliging, niets meer dan door Gods genac die zonden te dooden en te vermyden, die mee d zaligheid onbeftaanbaar zyn; en aanhoudende o{ volging der volftrekt noodzaaklyke pligten, met zij en lighaam. De Boete of bekeering, zuil een berouw en belydenis, waar door men opregt tt zulk een geloof en leeven, als ftraks gemeld is wa derkeert. En deze Christlyke Boete, is geheel iel anders, dan de eerfte wedergeboorte. En deze aaij merking is niet nutteloos, dat dit geloof en leeverj in het N. T., altyd gefteld wordt, tegen het vei keerd geloof en leeven der Jooden en Heidenen: e ïn onzen Catechismus, tegen de Roomfche Kerk oj gefield , meest altyd lynregt overftaat, tegen hi valsch geloof en zedenleer der Roomschgezinden- Hiej  DE UITGESTREKTE. DER GENADÉ. $t> ^fiier uit zal ik wederom twee gewigtige. waarhe» len of gevolgen trekken. (i.) Het is onmooglyk en verkeerd, algemeene :enmerken van den genaderaat, voor alle Men. chen, te willen opgeeven. Het Verbond, Godsdienst en Openbaaring, de geoofs en leevenspligten, waren zeer verfchillende, n de eerfte wereld, in de Joodfche, eo Christlyke, kdeeling. Voor kinderen, jongelingen, en vaders. 'Daar onze geloofskennis begint , met de eerfte ;tondwaarheid , welke wy bevatten, en geftadig noet aanwasfen, is deze bepaaling onmooglyk. De pligten van den Koning, en bedelaar; Ouders, ;n kinders; ryken, en armen; enz. zyn zeer onderèheiden; gelyk ook de vermogens der Menfchen. Men ziet dus de groote wysheid der Godlyke )penbaaring, daar dit nergens bepaald wordt, hoe ►eele onkunde, dwaaling, of gebreken, met de zaigheid kunnen beftsan. Vooreerst, om dat die bejaaling onmooglyk is: ten tweeden, hadde God den aagften trap bepaald, dan zouden veele tragten hier ip ftaan blyven: ten derden, wilde de genadige {egter eene onbelemmerde vrymagt aan zig houten, om elk eenen naar zyne vermogens, ftaat, en., lulpmiddelen, te beoordeelen, en te vergelden. (2.) De tweede waarheid hier uit af te leiden is leze; dat deze twee zeer onderfcheidene ftukken, Ie wedergeboorte, en heiligmaaking, van zommigen >p eene zeer verkeerde wyze veel te hoog gedreeren; of verkleind en verlaagd zyn. 'Het eerfte beginzel, onze intrede tot het Chrisendom en geloof, heeft men doorgaans veel te toog gedreeven, als een groot wonderwerk, en D a groote  £8 Opgaaf en verklaaring, over groote verandering , dewelke al de wereld in he oog valt: maar de voortgang in al ons leeven, zee gering; dat men flegts by die eerfte veranderin; blyft. Dit fchynt my, het gewigt der zaïken, juis om te keeren. Dat de Heer ons uit het Heidec dom geroepen heeft, dat wy in de waare Kerk g£ booren, de eerfte beginzelen der Christlyke kenni hebben , is waarlyk van een oneindig aanbelang Maar onze gemoedsverandering is dan zeer gering in vergelyking met dien grootcn trap, tot welke wy door de heiligende genade behooren op te ftree ven. Ik ben van die gedagten, dat de kennis en deugd der eerst bekeerden uit het Heidendom, zeer gerin was; dat wy den trap tot zaligheid volftrekt noodi zeer laag mogen ftellen; maar het is rnyne bedo< ling in 't minfte niet, dat wy daar by behooren ft te ftaan, maar zulk eene maat des geloofs en d( liefde, als voor eiken Christen mooglyk iS, met 01 verzetlyken yver te bejaagen. III. Hoofdjlelling. Deze komt hier op uit; „ dat zekerlyk veel me< Menfchen , zullen zalig worden , dan verloorf 5, gaan; en dat waarfchynlyk, weinigen in het eei „ wig verderf zullen ftorten." De eeuwige ftrafFen van veele Menfchen, warei ten allen tyde, voor de verftandigfte Godgeleerder eene groote zwaarigheid- Door twee aanmerkingen kan men dit merkly wegneemen; deels, door veele onderfcheidene tra] pen der ftraf te ftellen; en deels, dat het getal di ongelukkigen niet zeer groot zyn zal.  DE UITGESTREKT». DER GENADE. 5j . Daarenboven wilde ik die allerongerymdfte ftelling tegengaan , dat in de regtzinnige Kerk de meefte .Menfchen moeten verlooren gaan : deze Helling is zeer ligt te wederleggen. En eindelyk, die reukelooze en ligtvaardige oordeelvelling, over Jooden, Heidenen, en Turken, als of die naar ons Euangelie gevounisd, en eeuwig zouden geftrafd worden. Ik zal dan, in het volgende Hoofddeel, deze (tellingen aanneemen en tragten te bewyzen. Dat alle kinderen in onnozelheid ftervende zalig worden, op het voetfpoor van den Geleerden Heer Meyer, en de uitmuntendfte Godgeleerden : dewelke genoegzaam de helft des menschdoms uitmaaken. Dat in eene regtzinnige Christlyke Kerk behouden worien; vooreerst de kinderen, mooglyk tot 10 of ia faaren, zo lange zy over de waarheid en 'c belang van de Christlyke leere niec genoegzaam kunnen jordeelen: ten tweeden, alle volwasfenen, die de grondwaarheden gelooven, op den Middelaar Chris;us vertrouwen, en onergerlyk leeven: ten derden, iie in zwaarder zonden en ergernisfen gevallen, zig ioor de boete der geloovigen hartgrondig bekeeren: 2n dat eindelyk de Regter den weg voor zig open houdt, om de zulken, welken door verwaarloozing van Ouderen of Leeraaren, door gebreken aan ligoaam of geest, en dergelyken, de gewoone hulpmiddelen moeften misfen; door eene buitengewoone genade, de zaligheid toe te wyzen. Ten aanzien van alle Volken, die buiten het Christendom zyn, zal ik twee ftukken bewyzen. Vooreerst, dat men op het fpoor der grootfte manaen mag hoopen, dat deugdzame Heidenen zullen D 3 zalig  54 Opgaaf en verklaaring , over zalig worden, en ik zal uit Gods Woord aantoonén, dat veele Heidenen daadlyk behouden zyn. Tem anderen, daar de eeuwige ftraffen in hec Euangelie, alleen den godloozen Christen bedreigd zyn, dat wy by geene mooglykheid de eeuwige ftraffen, der andere Volken, bewyzen kunnen. Wy mogen die veilig aan Gods billykheid en barmhartigheid overlasten ; en volkomen gerust zyn, wanneer de teder, hartigfte Mensch het vonnis over alle Menfchen moge ftryken, dat die niet gunftiger vonnisfen kan , dan de Heer Jefus Christus, wiens mededoogen, dal van andere Menfchen, ontelbaare graaden overtreft, Dan blykt het, dat verre de meefte Menfchen za< lig worden; en dat wy van het ongelukkig lot dei Jooden, Heidenen, en Turken, niets weeten. Hier uit mag men twee groote en heilzaame waar heden afleiden. 1. De overgroote en verbaazende barmhartigheic van den Schepper aller Menfchen, de oneindige kragt der verzoening van den Zaligmaaker der we re!d, en van de Openbaaringen des H. Geests, dooi alle tyden tot licht en beftuuring der menlchenkin deren gegeeven. Zo dat God waarlyk liefde is, ei ernftig wil dat alle Menfchen zalig worden, en on verderf, zonder de moedwilligfte verwerping vai zynen raad, onmooglyk is. 2. Dat het waare zaligmaakende geloof, nie zo iets is, dat by zeer weinigen gevonden wordt in eene kleine party of aanhang, by eenige dweep agtige gemoederen , of die in volwasfene Jaaren een groote boete en fchielyke omkeering ondervinden maar het is een ftuk dat by de meeften in een yegtzinnige Gemeente plaats heeft, by allen, die d  DE UITGESTREKTE. DER GENADE. 55- grondwaarheden gelooven, en op den duur een onergerlyk leeven leiden, en zig van zwaardere misflappen bekeeren; zo verre zig de onbepaalde omtrek der Christenheid door de wyde wereld uitbreidt. Ten befluite, gelieven rnyne Leezers nog op te merken, dat de drie grondftellingen, nu kortlyk verklaard onmiddelyk zamenhangen, en uit eikanderen voortvloejen. Uit de eerfte ftelling, dat onze kinders in een ftaat van zaligheid zyn; dat wy in't Christendom gebooren, en de waarheid van kinds af omhelzende, een beginzel der wedergeboorte hebben, volgt al het andere van zelfs. Neemt men die ftelling aan, by de oude algemeene Kerk, en in alle onze Formulieren vastgefteld, dan ben ik verzekerd, dat men van al het overige daar uit afgeleid zal overtuigd worden. Dit maakt het kenmerkend onderfcheid tusfehen het oude en nieuwe ftelzel uit; men houde die dan altyd in het oog, als het ftuk, dat ik meest bewyzen moet. Die drie grondftellingen, over de uitgeftrektheid, der wedergeboorte, -heiligmaaking, -en zo- ligheid, zal ik dan in twee Afdeelingen bewyzen (i) ieder afzonderlyfc; (2) met algemeener bewysgronden. H ;* rr v .... v ■ 1 •'«•' . r.*s!t..: .*.; ...iWSifcs»* • • • • ''w W as ;^r;b lari i*it a^Mi-slH'./"- .••'.« ttfit, rtafe D 4 lil. HOOFD.  $6 Stelzel der oude aigem. Kerk, over III. HOOFDDEEL. Het stelzel eer oude algemeene Kerk,over de uitgestrektheid der genade en zaligheid, beweezen. I. AFDEELING. Itdere ftelling afzonderlyk gejiaafd. I. Voorftel. „O nze kinders, en die by het opwasfen den , waaren Godsdienst omhelzen, hebben een beginzei van wedergeboorte." Dit voorftel zal ik eerst kortlyk bewyzen ten op. zigt der bejaarden, daar de Schrift meest van fpreek; ——en dan voornaamlyk, ten opzigt onzer kinderen. A. Door bejaarden, in tegenftelling der onnozele kinderen, verfta ik niet alleen Menfchen van twintig, dertig, Jaaren; maar allen, die, door ontwikkelde verftandsvermogens, de grondwaarheden kennen en toeftemmen , en daarom hec Christendom, als den waaren Godsdienst, omhelzen. Men verlieze den ftaat des gefchils niet uit het oog; de vraag isl eeniglyk deze; of de woorden, geroepen wedergehoa-i ren, enz. alleen die geenen beteekenen, dewelkeni in een vrugtbaar geloof volharden en zalig worden;! dan  DE UITGESTRERTH. DER GENADE. eiïZ. 57 dan of deze fpreekwyzen in het O. en N. T. alle regtzinnige geloofsbelyders, de Leden der Joodfche en Christlyke Kerke, influiten: zo dat die laatere Godgeleerden, die woorden veel te naauw bepaald hebben. De Frofeeten en Apostelen geeven geene bepaaling en befchryving wat roeping, wedergeboor. te, enz. al in zig fluit. Brakel en zyne navolgers, geeven zulk eene be« fchryving, die alleen past op volhardende heiligen. De oude Kerk dus, dat het op alle gedoopte Christenen toepaslyk is. Nu is de vraag eenvoudig, wie heeft gelyk? Ik voeg my by de befchryving der oude Kerk, en gebruike dit allereenvoudigst bewys, en dat my even daarom zeer kragtig fchynt, dat die woorden in het geheele O. en N. T., gewoonlyks altyd in dien ruimen zin gebruikt worden. Ik zeg gewoonlyks; want het is klaar, daar de geheiligde en volhardende Christenen altyd wedergebooren blyven, dat dezen op veele plaatfen hier mede in begreepen zyn. Brakel zegt alleen de volhardende heiligen; maar de Bybel ftrekt het uit tot alle bonden Kerkgenooten. Myn klein beftek laat niet toe dit uit den geheelen Bybel te bewyzen: men leeze flegts Taylor, en Philadelphus, om dit met eigen oogen te zien, men leeze de Brieven der Apostelen eenvoudig door, men zal onweerfpreeklyk zien, dat zy op allen, uit het Jooden- en Heidendom tot het Christlyk geloof overgegaan, en gedoopt, hoofd voor hoofd alle deze woorden toepasfen. Men kan gerust de verftandige wereld uitdaagen, om ééne plaats uit het N. Test. by te brengen, daar ooit een gedoopt Christen, on* wedergebooren, of iets dergelyks genoemd wordt. D 5 De»  58 Stilzet, der oude algem. Kerk, over De eenige uitvlugt, in het nieuwe ftelzel, hier op gemaakt, is deze; alle de Apostelen hebben fiegts naar den aart der liefde gefprooken, zy wisten wel dat er weinigen wedergebooren waren, maar zy pas. fen het op alle Christenen toe. Maar elk begrypt, dat dit eene loutere onderftelling is van het geen in gefchil is, en uit zyne eigene onbeweezcne ftelling te redeneeren. Is de wedergeboorte het zelfde, als volhardende heiligheid, dan moest dit waar zyn; maar is het een Lid der waare Kerk worden, den waaren Godsdienst omhelzen, dan fpreeken de Apos» telen niet naar den aart der liefde, maar naar de letterlyke waarheid. En deze uitvlugt fchynt my zeer gevaarlyk in de Godgeleerdheid: hoe zal ik dan ooit weeten, of de H. Schryvers, naar waarheid, of naar een gunstig oordeel, gefprooken hebben. De zaak is eenvoudig deze; ik moet eene omfchryving of bepaalig van de wedergeboorte, maaken uit de H. Schrift; nu zeggen Paulus, Jacobus, Petrus, Joannes, Judas, dat het alle gedoopte Christenen zyn; uit welke Boeken zal ik nu eene veel naauwer bepaaling maaken? en dan befluiten dat onze Apostelen alleenlyk naar een oordeel der liefde moeten fpreeken? Men zal mooglyk zeggen; alle die Chris» tenen zyn evenwel niet zalig geworden; zommigen zyn afgevallen; anderen hebben liegt geleefd en en moeften zig met berouw bekeeren. Maar, dit is juist het ftuk, dat ik met de oude Godgeleerden be» weeren wil, dat de kundigheid van wedergeboorte, zig veel verder uitftrekt, dan de heiligmaaking-, boete, en zaligheid: en dit zelfde zal ik vervolgens als een bewys voor deeze ftelling aandringen. B. Maar ik moet deze eerfte ftelling nu vooral op  de uitgestrekt!!. DER GENADE, enz. 5J» op onze kinderen toepasfen, dat is het gewigtigfte om ons Broedergefchil te beflisfen. Dat naamlyk alle kinderen, in de waare Kerk gebooren, in eene ftaat van genade zyn , in het waare Verbond, en onder 't getal der wedergeboornen. De bewysgron- den zal ik ontleenen, 1. uit het O. T.- 2. het N. T. -3. de leere der O. Kerk en onze For-> muiieren- —4. uit de natuur der zaak zelve. Ik moet nog twee korte aanmerkingen laaten voor af gaan. Naamlyk, dat ik geenzins ontken, dat onze kinderen in Adam kunnen aangemerkt worden als doodfchuldig, en onrein; maar dat ze te gelyk in Christus in genade aangenoomen, en geheiligd zyn. Ten anderen, ik beweer niet, dat onze kinderen eene zekere kennis, geloof, heiligheid, worde ingeftort, het welk den opwasfenden eigen is; maar dat zy eene genadige betrekking hebben tot Christus en Zyne heilbeloften: en zo rasch hunne Reden zig ontwikkelt, en zy de eerfte grondwaarheden des Christendoms omheizen, dat ze dan in dien ftaat blyven, en zo wel als de volwasfenen, geen Heidens, Joo» den, of Ketters, maar waare Christenen zyn; en dat dit met Gods Woord en de O. Kerk, het beginzel der wedergeboorte behoort genoemd te worden. De eerste bewysgrond, ontleen ik dan- uit het O. Test., daar meest van de kinderen gefprooken wordt. Met Abraham werdt eerst het Joodfche Verbond opgeregt, hy werdt volwasfen befneeden, maar zyn Zaad of Nagedacht, kwam in hunne kindschheid in het zelfde Verbond, en moeften het Waarteeken op den agften dag ontvangen. Alle gebooren Jooden, waren niet buiten het Verbond of £erk, geene Vreemdelingen, Vyanden, geen Volkj maac  *5o Stelzel der oude algem. Kerk, over maar behoorden tot dat Bondvolk, uit alle Natiën verkoor-n, afgezonderd, met het zalig opzigt, onderwys, befcherming, lighaamlyk en geestlyk heil, van Jehova hunnen God en Vader begunftigd; en deze kinderen konden , naderhand nooit voor hec eerftemaal, in dien gelukftaat overgaan. Het Pafcha, de algemeene offeranden voor de Gemeente van Israël, behoorden tot hen, het oneindig voorrecht van het hemelsch onderwys in den waaren Godsdienst, der Prielteren en Profeeten, was van de eerfte kindschheid, zo wel tot hen, als de bejaarden, ingerigt. Nu vraag ik of deze kinderen, niet behoorden tot dat Volk, 't welk Jehova gefchaapen, geformeerd had tot zyne kinderen? Tweede bewys uit het N. T. De Apostelen leeren ons, met dezelfde woorden uit het O. V. ontleend, die zelfde voorregten op de Christlyke kinderen toe te pasfen. Men leeze de Verhandeling van den Hoogleeraar Meyer, van Philadelphus, en al wat onze Godgeleerden voor den kinderdoop, uit het N, T. hebben bygebragt. De Apostelen zeggen dat ons en onze kinderen nog grootere beloften toekoomen. Wanneer flegts een der Ouderen een Christen is, dat de kinderen dan heiligen of Christenen zyn. Zy vermaanen de Christlyke kinderen nooit om eerst wedergebooren of Christenen te worden; maar dat de Ouders hen behooren op te voeden in dt leer en vermaaning des Hseren Jefus Christus. Dat is in de Ieerftellingen en geboden des Christendoms. En dat de kinders, dit onderrecht en vermaaning, moeten gehoorzaamen in den Heere; d. i. als Christenen. Het was ook onmooglyk, dat de kindereu. der geloovige Romeinen, Corinthers, enz.  DE UITGESTREKTE. DER GENADE, enz. <5l enz. nog eens uit het Heidendom tot het Christendom zouden overgaan, of zy moeften eerst wederom Heidenen geworden zyn. De derde bewysgrond, zal ik ontleenen, van d« O. Kerk, en onze Formulieren en Kerkgebeden. Niet, als of dit een genoegzaam bewys-der-waarheid ware, maar om dat veele eenvoudigen alleen op het gezag van eenige Schryvers der zeventiende en agttiende Eeuw fteunen, mag ik het gezag des vyftien eerfte Eeuwen, en alle onze Formulieren, hier wel eens tegen ftellen. Elk wien het lust de Kerkgefchiedenis, van den beroemden Venema, of eenige andere, te leezen, kan ligt overtuigd worden, dat de oude Kerk eenpaarig, de gedoopte kinderen der regtzinnige Kerk, voor verlicht, wedergebooren, herfchapen, en kinderen van God, erkent. Maakten zommigen zwaa» righeid over de ongedoopten, dit valt ligt te begrypen. Terwyl in de eerfte tyden, ook veele Heidenen de Christlyke Vergaderingen bywoonden, geduurig tot hen overkwamen, konden zy die kinderen, zonder Doop of belydenis, zo gereedlyk niet onder de Christenen tellen. Hier kwam by het gevoelen van de noodzaaklykheid des Doops, en het was waar, dat die Heidenen, zonder Doop of belydenis, in de Kerk niet konden aangenoomen worden. En daar in de eerfte Eeuwen , de buitengewoone gaaven des Gees.ts met den Doop verbonden waren, hebben zy dit ook ligt, door eenige onoplettend, heid, tot de gewoone genade overgebragt. Waarom zal men dan het oude eenpaarige gevoelen der algemeene Kerk aller Eeuwen verlaaten, alleen op het gezag van eenige weinige Schryvers dezer  f& Stelzel der oude algem. Kerk, over zer Iaatfte Eeuwen, die hier in van alle andere Christenen worden tegengefprooken ? Hebben nu onze Kerkhervormers deze oude en zuivere leer zoeken te herftellen , dan moest ook dit hun gevoelen zyn, En zien wy onze Formulieren van eenigheid, van den Doop, en openbaare Kerkgebeden, dan kon dit ftuk nooit'klaarder worden uitgedrukt. De Dordfche Vaders, de Heidelb. Catechismus, dat de kinders in het Verbond begreepen zyn, en dat wy daarom de zaligheid der vroegftervenden mogen vastftellen. Nederlandfche Belydenis Art. 34. wederbaarende uit kinderen des j, toorns tot kinderen Gods." In het Doopformulier ; „ dat ze als erfgenaamen des Ryks Gods en 1, zyns Verbonds behooren gedoopt te worden, als „ leden Christi en zyner Gemeinte; die een eeu- wig Verbond der genade met God hebben. Die ,, zonder hun weeten, in Adam verdoemlyk, alzo >, in Christus in genade zyn aangenoomen. In het gebed na de leere des Catechismi. „ Wy dani, ken u dat gy niet alleen ons in uw Verbond ge- nomen hebt, maar ook onze kleine kinderen. » ,, Wy bidden 11, vermeert in hun uwe genade, enz." Gebed na den Eeten; voor Ouders en kinders; „ Wy ,, danken u, enz. maar inzonderheid dat gy ons >, herboren hebt tot de hope van een beter leeven.*' Niemand kan alle deze ftukken, by de Kerkher. vorming opgefteld , zonder vooroordeel nazien, of hy moet erkennen, dat nooit van wedergeboorenen, in fterker woorden kan gefprooken worden. Maar nu moet men hier in deze twee ftukken vooral in agtneemen. Vooreerst, dat men door geloovigen» en kinderen der geloovigen, alle Christenen in de regi-  DE UIGESTRERTH. DER GENADE. «12.* .5$ regtzinnige Kerk bedoelde. Die ongegronde en ver. keerde onderfcheiding, in hiftorisch geloovigen, en waare geloovigen, was of geheel onbekend, ofkondft althans in dit ftuk onmooglyk bedoeld worden: de kinderen der geloovigen, dat waren alle in de Hervormde Kerk gebooren, of door eenige Doopgetuigen aange- < boden, die wilden belyden, dat deze de waaragtige leer der zaligheid was, en daar in die kinders onderwyzen. Want het was toen, en nu nog, gebruiklyk alle zulke kinders, als kinders der geloovigen, als Leden van Christus enz. te doopen. En dit moest uit hunne toenmaalige Leere noodzaaklyk volgen. Waren alle de Ouders by hunne geboorte in het waare Christendom wedergeboorenen, geloofden zy de waaragtige Leer der zaligheid, dan waren het kinders van wedergeboorene of Christenen. Het tweede ftuk, hiér wel op te merken, is dit; dat ze niet ftelkn, gelyk zommigen der Ouden zig onnaauwkeurig hadden uitgedrukt, dat onze kinders door den Doop zulke Menfchen worden, maar dat alle kinders der Christenen,- dit reeds vooraf zyn, tn daarom als lidmaaten van Christus, als erfgenaamen van zyn Ryk en Verbond, behooren gedoopt te worden, en dus de waarteekenen te ontvangen, dat zy reeds in Christus geheiligd zyn, en dat hun Verbonds God zynen Geest tot heiligmaaking, tot bewaaring, verder alle de dagen hunnes leevens jian hun verleenen wil. Zy waren reeds van hunne ge. boorte af in het eeuwig Verbond der genade, en daarom mag men hun de teekenen en zegelen niet jnthouden, gelyk eertyds de befnydenis aan alle de toonen der Israeliten. Het is dan eene uitgemaakte taak, dat allen die dit ontkennen, dat alle kinderen onzer  6+ Stelzel der oude aegem. Kerk:, over onzer Hervormde Kerk aanvanglyk wedergeboren,, in Christus in genade zyn aangenoomen, niet alleen i de oude Kerk aller afgeloopene Eeuwen, maar ook: alle onze Formulieren, zo regelregt als mooglyk is,, tegenfpreeken. Den vierden grond van bewvs , levert ons de: natuur der zaak, der Christlyke Kerk en Gods. dienst. i. Alle die Menfchen, welken de Apostelen het Euangelie verkondigden, en door belydenis eni .Doop tot het Christendom overgingen, waren volwasfenen, dat is, geene onnozele kinders. Maar hunne kinders en kindskinders, kwamen met de geboorte in de Christlyke Kerk, De vraag is eenvoudig, of wy in volwasfenen leeftyd, of als kinders, eerst Christenen worden\ en elk kan dit ligt beantwoorden. In het N. T. wordt gefprooken, van Jooden, Heidenen, waare Christenen, en Ketters of afvalligen: wat zyn m onze Christlyke kinders ? zekerlyk geen Jooden, Heidenen, noch afvallige Christenen In alle Maat fchappyen der wereld, moeten volwasfenen, by d« eerfte oprigting, de heilzaame fchikkingen aannee men, en zig aan de wetten verbinden; maar de kin deren worden zo lange als wettige leden erkend tot dat ze met de daad het tegendeel betoonen. a. Ik neem het als eene beweezene ftelling aan dat alle kinderen in onze Christlyke Kerk, in d eerfte vyf of zeven Jaaren, in eenen ftaat van zs ligheid zyn. Genoegzaam alle Godgeleerden ften men dit toe; en ik kan naauwlyks vermoeden, d: in onze befchaafde tyden, iemand die barbaarse! beid aan hec Opperwezen zal toefchryven, om du zende  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. 6*5 Eenden onnozele kinders der Christenen in eeuwige vlammen heen te zenden. Nu moet men wel opmerken, dat men dit zeer bondig bewyst, uit de oneindige volheid van de verdienden des Middelaars, en het Verbond der genade, eerst in het Paradys, nu in veel grooter heerlykheid met de Christlyke Kerk opgeregt. De kinders van Adam herkomdig, die nog niets goeds geiaan hebben , zouden geene aanfpraak hebben op ■ene hemelfche zaligheid, maar zy wordt alleen om Christus wil door de verbondsbelofte toegezegd en refchonken. Nu vraag ik alle redelyke Menfchen, jf dezulken, welken Christus verdienden zo verre tyn toegerekend , dat zy nu dervende in eene eeuwige heerlykheid van Gods kinderen ingaan, of die »een waare bondgenooten, Gods geliefde kinderen, :n wedergeboornen moeten genoemd worden ? ik, /oor my, begeer nooit eene andere wedergeboorte, vldoglyk zal iemand zeggen; de kinders zyn niec ratbaar voor die almagtige werking des H. Geests, fraar door een volhardend geloof wordt ingedort. k antwoorde eenvoudig , dat men hier uit ten (laarden ziet, dat die laatere Godgeleerden, eene neer verkeerde befchryving van de wedergeboorte 'egeeven hebben: worden wy niet als volwasfenen, naar als kinderen waare bondgenooten , dan moec nen zulk eene befchryving geeven, als daar mede (vereenkomt. Noem het zulk eene betrekking toe 3en Drieëenen God, waar door wy aanfpraak hebben >p alle beloften der genade; en die ingebeelde zwaaigheid is aandonds verdweenen. Men merke 'ooral op, dat zig dit tot ons allen in de kindschieid uitttrekt; het geloof of Godvrugt der onmiddeE lyke  *5<5 SlELZEt PER OUDE ALGEM. KERK, OTER Jyke Ouderen maakt hier geen onderfcheid, wy zyr allen in het zelfde Verbond en Kerk. Alle onze kinderen, hebben dezelfde betrekking tot Adam j dezelfde tot Jefus Christus; en de fterkfte Voorftanders der verwerping, zullen wel toeftaan, dat niemand der Christenen , tot de verdoemnis gefchikl wordt, zonder ongeloof en godloosheid tot den einde toe; het welk in deeze onnozele Jaaren, by hel eene kind zo min als by het andere plaats grypt. Het is dan de hooglte ongerymdheid mee Brakel; enz. te zeggen dat de kinders flegts uitterlyk in hel Verbond zyn, dat is met andere woorden, in der fchyn, en valfchelyk; hoe kan toch, een fchyn vat kinderen Gods hen eeuwig zalig maaken? zy moeten ontwyfelbaar onder de waare bondgenooten er kinderen, en, dat het zelfde is, onder de wederge, boorenen, geteld worden. 3. Daarom worden ook alle deze kinderen, ah Leden van Christus, als erfgenaamen van Gods Ryk, en eeuwig Verbond, gedoopt. Ik onderftel nu, dat de Kinderdoop, van zeer ou. de tyden vry algemeen in gebruik, en nu in de Gereformeerde Kerk algemeen aangenoomen, niet on wettig is. Maar dan volgt immers zekerlyk, dai onze kinders , in het eeuwig Verbond der genade begreepen, waare bondgenooten en Leden van Chris tus zyn. Brakel zelf erkent en bewyst dat er ondej 't N. T. maar één Verbond is: maar hy zegt, all< onze ..kinders worden gedoopt, niet als waare bond genooten , maar om dat ze uitterlyk in het Verbom •worden ingelaaten. Ik wenschte wel dat de Man één( plaats had bygebragt om dat te bewyzen. En il geloof, dat geen Mensen, ooit eenigen zin aan dij woordei  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. 6*7 woorden geeven kan. Wat wil het toch zeggen, geen bondgenooten, geen deel te hebben aan het Verbond , maar regt het tegendeel, onherbooreD, kinderen des toorns, en des eeuwigen verderfs; maar nogthans uitterlyk ingelaaten , en daarop de Godlyke waarteekenen te ontvangen, dat God onze eeuwige Vader wil zyn, enz. dit is myns inziens de volmaaktfte ftrydigheid. Zegt men dat de Doop alleen beteekent, dat God zommigen naderhand tot waare Christenen vormen wil: dit is even ongerymd. Dan konden de Jooden, Turken , en hunne kinders, even wettig gedoopt worden. De Apostelen hebben nooit eenen Jood of Heiden gedoopt, om naderhand een Christen te worden. De Doop wordt genoemd de afwasfehing der zonden, Christus aan te doen, met hem begraven en opgewekt te zyn, het bad der wedergeboorte; hoe dezelve nu aan onze kinderen, uit Gods naam, kan worden toegediend, met onderftelling dat zy meest allen buiten Christus zyn, en ecuwig blyven Sèllen, kan ik my onmooglyk verbeelden. 4. Alle oude en nieuwe Godgeleerden ftemmen genoegzaam overeen , dat deze kinderen in de Jaaren der onnozelheid ftervende, b. v. de zeven eerfte Jaaren, zullen zalig worden. Maar moet het ons nu niet in de hoogfte maat verbaazen, wanneer dit zevende Jaar geëindigd is, dat men dan alle deze jonge Christenen, plotsling uit dit eeuwig Verbond en genade doet uitvallen. Ik moet betuigen, nooit iets gedrogtelykers, in eenigen Godsdienst, gevonden te hebben. Zeven Jaaren waren wy in een' ftaat van genade en zaligheid, in Christus, geliefde kinderen van onzen HeE 3 melfchec  Ci Stelzel der oude alsem Kerk, over melfchen Vader; maar nu in een oogenblik, kinderen des Duivels, met de Heidenen zonder God zonder Christus of hoope in de wereld. Waar hebben Christus of zyne Apostelen dit geleerd ? Zou men niet het tegendeel vermoeden ? Daar Gods Vaderlyke hand ons leeven verlengt , ons nu tot redelyke Menfchen vormt, daar wy nu voor het eerst beginnen te gelooven aan den Hemelfchen Vader, en onzen Zaligmaaker; in kinderderlyke eenvoudigheid als onzen Vader in de hemelen beginnen aan te roepen, met onze Ouderen opgaan in de vergaderingen der Gemeente, waar van wy reeds lange leden waren; welke reden nu van dat droevig vermoeden, dat de Heer ons nu uit zyn Ryk en Verbond wil uitbannen! Het eenigfte hier tegen in te brengen is dit; wy waren dus lange onnozel, maar nu openbaart zig erfcn daadlyke zonde. Maar dit is eene nietsbeduidende uitvlugt: alle waare bondgenooten hebben altyd erf- en daadlyke zonde; niets kan hen hier van uitfluiten dan moedwillig ongeloof, en ergerlyke godloosheden. Nu vraag ik, of dit by onze kinderen, b. v. van zeven tot twaalf Jaaren, plaats hebbe? Verwerpen zy opzetlyk de grondleere der zaligheid? zyn hec ketters, of hoereerders, dieven, dronkaards? enz. die kan men in het gemeen niet zeggen. Welligc denkt een eenvoudig Mensch, onze kinders van zeven of agt Jaaren , zyn byna het zelfde als een Heiden. Maar dit is wederom een wanbegrip, dac alleen by eenvoudigen kan huisvesten. Onze Christlyke kinderen zyn juist het tegengeftelde van eenen Heiden. De Heidenen ten tyde der  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE. dlZ. 6f der Apostelen, hadden droevige vooroordeelen en dwaalingen zedert eenige honderd Jaaren ingekan* kerd; zy hadden het Euangelie niet om te kunnen gelooven , nog de invloeden en beloften van den Geest van Christus. By onze kinderen is regt het tegendeel; zy neemen zonder eenig vooroordeel den zaiigmaakenden Godsdienst aan, en blyven leden van het Verbond en Kerk, waar toe Gods genade ons geroepen heeft. Ik houd het dan genoegzaam beweezen, uit Gods Woord, de beftendige leer der oude Kerk en onze Formulieren, en den aart van het Christendom , dat alle onze kinderen in het waare genadeverbond begreepen zyn, waar door zy zo wel als volwasfenen eeuwig zalig kunnen worden , en dus uit het getal der wedergeboorenen onmooglyk kunnen uitgeflooten worden. Ik moet nu drie gevolgen dezer eerde ftelling kortlyk bewyzen. Het eerfte beftaat hier in, dat wy, het beginzel der wedergeboorte djeeJagtig, wel verder geheiligd en bewaard, maar nooit andermaal wedergebooren, worden. Ik kan dit zonder verder bewys als eene waarheid aanneemen, van alle Christenen toegeltaan. Ik wil wel toegeeven dat onze wedergeboorte als uit vier leden beftaat: i. de eerfte opregting van het Christendom; 2. de overgang onzer Voorouderen uit het Heidendom ; 3. onze geboorte in de waare Kerk; 4. de eerfte omhelzing van het Christlyk geloof en Godsdienst. Zo was het oudtyds, en nog in zommige hervorm» de Kerken, gebruiklyk, eerst de kinderen te doopen, en byhet opwaslen der kinderen hen door oplegging der handen te bevestigen. E 3 Maar.  •jo Stelzel der oude algem. Kerk, over Maar dit eens gefchied zynde , moet naderhand niet herhaald, of by aanhoudendheid voltooid, worden. Alles wat vervolgens gefchiedt, om het ge. loof vrugtbaar te maaken, te verfterken, daar in te volharden, behoort tot de heiligmaaking. Wy leezen daarom nimmer van Abraham, Izaak, Jacob, David, of de Profeeten, dat zy eens in Gods Verbond en Volk ingetreeden , naderhand zyn wedergebooren. In het N. T. noemen de H. Schryvers, allen tot het waare Christendom overgegaan, geroepen, wedergebooren, zy wekken hen nooit op, om nog wedergebooren te worden, en dit konde niet gefchieden , of zy moeiten eerst tot het Heidendom wederkeeren. Wanneer David, na zyne langduurige overtreeding met Batzeba, of het tellen des Volks, zigpleg- tig bekeerde, ait was met zyne weueigcuuuii.c > nuar de boete der geloovigen. Zyn wy dan in onze kindschheid , in het waare Verbond en Kerk ingetreeden,. wy moeten in ver¬ volg van tyd wel geheiligd en bewaard, maar niet het eerfte beginzel der wedergeboorte deelagtig worden. Leeven wy eenigen tyd onchristlyk, en keeren naderhand met berouw weder, dit is niet onze eerfte roeping tot het Christendom, maar behoort tot de boete en heiliging. Het tweede is dit, dat wy van jongs aan in het waare Verbond, en onder de wedergeboorenen begreepen , zekerlyk kunnen geheiligd en zalig vvor» den. Dit zal wederom , gelyk ik vertrouw , van elk worden toegeftemd. Is de eerfte ftelling waar, dan moet dit van zelfs volgen. Augustinus'was dc cerfts die  BE L'ITGESTREKTH. DEK GENADE. «IE. ?r die dit in twyfel trok, hy voerde die ftelling in, dat God aan " veele wedergeboornen geene genade van volharding verleenen wil. Dan deze ongerymd. heid wordt nu van alle Protestanten verworpen. Waar hebben toch de Apostelen dit ooit geleerd, Idat de Heer aan wedergeboorene en kragtig geroepene Christenen , zyne verdere genade tot aanwas ien voltoojing weigert? Hier ziet men het voornaa- |me onderfcheid, tusfehen het oude en nieuwe fteU |zel. In dit laatfle zegt men, wy hebben van jongs af leen groot voorrecht boven Jood en Heiden, alle Igenademiddelen, wanneer wy nu biddende zoeken, Iworden wy eindelyk wedergebooren. Maar in het Joude, wy zyn als kinderen in het waare Verbond, len onder de wedergeboorenen, wy hebben de be. if loften der heiligmaaking , wanneer wy die met verIfrouwen zoeken en opvolgen, dan worden wy geÉheilig en bewaard. Het derde gevolg, zal men zo ligt niet doorzien, ■maar is daarom niet minder wettig en zeker. NaamIJlyk, dat alle deze geroepene bondgenooten, niet, Jdoor een volftrekt befluit of onweerftaanlyke weriking, volharden en zalig worden. Dit moest ongetwyfeld de leer van het oude fChristendom, door alle Eeuwen, zyn. Hielden zy alle gedoopte kinderen voor wedergeIbooren, zy moeften noodzaakiyk Hellen, dat zy egIcer niet allen zalig worden, maar naderhand konden jafvallen. Het is onder de Protestanten meest een woordenftryd, of naamlyk onze kinders wedergebooien moeten genoemd worden. Worden in het O. T. alle de Jooden met gelykE 4 luidende  7a Stelzel der oude aigem, Kerk, over luidende naamen benoemd; en in het N. T. alle Christenen, geroepen, wedergebooren, enz. dan zal niemand willen beweeren , dat zy allen tot éénen toe zyn zalig geworden. In de Euangelien, en Hand. der Apostelen , wordt gefprooken van de roeping van Jooden en Heidenen; alle de volgende Brieven, het voornaame lighaam des N. Test., tot geloovigen , en wedergeboorene Christenen; maar alle de waarfchouwingen voor den afval, alle bedreigingen, cn verzekeringen dat zommigen gevallen zyn, moeten ons leeren dat niet alle Christenen volharden. Trouwens, dit wordt ook thans van allen erkend, dat niet allen die 't Euangelie gelooven, volharden cn zalig worden. Het komt hier eeniglyk aan op die losfe befpiegelingen van Augustinus, dat God aan zomtnige wedergeboorenen een zwak geloof geeft, dat niet volharden kan; maar aan anderen een fterk en onwrikbaar geloof; dat dit niet van onze verwaarloozing, maar Gods willekeur afhangt: dit zal ik aanftonds by de tweede ftelling onderzoeken, of het in Gods Woord gegrond , dan alleen een harsfenfehirn van dien berugten Bisfchop geweest zy. II. Voorftel. „ Een Christlyk leeven, of voorwaarde der zalig. ,, heid , beftaat, in een aanhoudend gelooven der „ grondwaarheden, volhardende betragting der grond„ pligten, of, in geval van zwaare zonden, opregte „ boete en bekeering." Gelyk de grondwetten van eenen ftaat, waar van leeven en dood van den ingezeten afhangt, voor alle verftanden ten uitterften klaar moeten zyn, zo zyn  BE UITGESTREKTE. DER GENADE. dlZ. 7$ é eyn die in Jefus Koningryk zo duidlyk, dat alle 1 Christenen, van het kind tot den ouden, den dag. I looner tot den geleerden, wier eeuwig lot hier van I afhangt, dezelven met den eerften opf]3g bevatten I kunnen. Den Bybel als Godlyk gelooven, en daar I naar opregt leeven; te gelooven dat Jefus de ChrisI tus, onze eenige Zaligmaaker is, en als een ChrisI ten in de liefde te leeven; de 12 Geloofsartykels I gelooven, en naar Christus geboden onberispelyk te ] leeven. By alle de oude Kerkleeraars was een Christen, I die het waare geloof der Kerk aannam, vooral niet I breeder dan onze Geloofsartykels, en zo leefde dat Jhy der Kerktugt niet onderworpen was: en viel hy lin zulk eene zwaare afwyking, dan moest hy door 1 boete terugkeeren. I In onze Heidelb. Catechismus, die de 12 Geloofs. I artykelen gelooven , en naar 's Heeren wet leeven. IVallen zy in eene onchristlyke leere of leeven, dan Imoeten zy, door Kerklyke beftraffing tot boete gebragt, en dan onder de Broeders worden herfteld. De Bisfchop Augustinus, die in zyne twisten gewoon was tienmaal van gevoelen te veranderen, en als de uitvinder der predestinatie, in alles wat hy niet begreep, tot deze diepte zyne toevlugt te neemen, was de eerfte die deze Christlyke eenvoudigheid wegruimde. •. Hy hieldt met de Ouden de gedoopten voor wedergebooren; maar nu zag hy dat veelen by het geloof der Kerk volhardden; anderen gingen tot gevoelens over, welken het hem niet behaagde voor orthodox te verklaaren; en de reden hier van zogt by in zyne predestinatie, E5 Gqd  74 Stelzel der oude algem. Kerk, over God moest beflooten hebben, zommigen der we. dergeboorenen genade te geeven om by het Kerkgeloof te volharden, maar anderen flegts voor eenen tyd te gelooven. Deze inval wordt thans met alle recht afgekeurd. Doch , in het laatere Schoolftelzel, heeft men deze Helling weder ingevoerd, maar op eene wyze welke oneindig gedrogtlyker is; naamlyk dus. Wy zyn in het Christendom niet wedergebooren, nu geeft God aan alle Christenen, door zyn Woord en gemeenen Geest, eerst een hiftorisch en tydgeloof, 't welk nergens toe dient, dit brengt ook ee* nige zedelyke deugd voort: maar nu over tien of twintig Jaaren, wordt dit geloof en deugd, in een ondeelbaar oogenblik, in een waar geloof en deugd veranderd, en dit is onze eerfte wedergeboorte en ingang in het Verbond. Dit is het hoofdkenmerk van het nieuwe ftelzel, de As waarom alles draait, de geheele voorwaarde van aller zaligheid. Alle Christenen hebben een zeker geloof en betragting ; maar hier loopt het geheele O. en N. Test. op uit, om ons het onderfcheid van dat eerfte en laatfte geloof aan te wyzen. Dit begrip is zo ongehoord en wanftallig, dat een duidlyk voorftel eene genoegzaame wederlegging is. Leest men het geheele O, Test. men vindt niets van dit tweeërlei, geloof, der Aartsvaders of Jooden, geduurende 4000 Jaaren. In het N. Test. vindt men ééne gelykenis Luc. 8. daar Jefus niet twee, maar vier zoorten, van zyne toehoorders voorftelt; zommigen die hem niet ver* ttaaa; anderen die half overtuigd naderhand by het jood?  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. 7$ Ijoodfche bygeloof blyven; nog eene zoort die zyne Desfen niet opvolgen ; en eindelyk die onder alle (beproeving als Christenen blyven gelooven en wanidelen. I Hier in ligt zekerlyk geen grond, voor zulk een Iplan, dat in de oude Kerk en onze belydenisfen on. bekend was. Volgens dat leerbegrip moet men het N. T. dus verklaaren; alle geloovige Romeinen, Corinthers, Galaters, enz. hadden een hiftorisch of :ydgeloof; maar, over tien, twintig, Jaaren, werdt lat oogenbliklyk in een waar geloof verwisfeld, dan gingen zy van de duisternis des Heidendoms tot het Euangelielicht over. Dit verdient waarlyk geene :rnftige weerlegging. De Apostelen weeten van geen ander geloof, dan lat waaragtig en Godlyk geloof 't welk deze Chris» ;enèn aangenoomen en beleeden hadden; en men can onmooglyk ééne plaats bybrengen, dat zy ooit ot een ander geloof zyn overgegaan. Hier uit folgt dan, dat allen die het Euangelie gelooven, en mergerlyk leeven, waare Christenen zyn, of onze [erkleden, die opregt onergerlyk en Christlyk leeren, en tot het einde toe daar in voortgaan. Met ipzec zeg ik opregt, om daar door eenige bedriegers lit te fluiten. Onze Dordfche Vaders, en alle vertandigen, zeggen, wanneer de Menfchen hun geoof belyden , en hun leeven beteren, dan moeten i'y op het voorbeeld der Apostelen, hen voor waae Christenen houden. Dan, ons oordeel is niet onfeilbaar; zulk een .lenscn Kan in het verborgen, een Deïst, of een iooswigt, zyn. Maar elk die zelf weet, dat hy de rondvraarheden gelooft, en Christlyk leeft, zo wel in  76 " Stelzel der oude algem. Kerk, over in 't verborgen, als openbaar, alle onberisplyke ledemaaten , welken geen bedriegers zyn, bevinden zig in het getal der geloovigen. Maar twee ftukken: zyn er, die ons van de zaligheid uitfluiten; de gronden van het Euangelie te verloochenen; en in zülke boosheden tot ons levenseinde te volharden, welken volgens Gods Woord met de zaligheid onbeftaanbaar zyn. Een eenvoudig Mensch, met diepe vooroordeelen van Brakel doortrokken, zal zekerlyk vraagen, zyn die Menfchen wel van hunnen ellendeftaat buiten Christus overtuigd, met eene droefheid naar God van de duisternis tot het licht door kragtdaadige genade overgebragtV zonder dit regte beginzel, deugt al het volgende niet. Maar ik meen in het voorgaande beweezen te hebben, dat wy van jongs afin Christus zyn, en dus onder den invloed en beloften van den H. Geest. Ik moet deze eenvoudigen dit eens klaar tragten te beduiden. Alle onze Godgeleerden ftellen, dat eenigen van kinds aan wedergebooren zyn; ftelt u eens tien o£ twintig zulke perfoonen voor; vraagt hen , zyt gy van uwen ellendeftaat buiten Christus overtuigd, kragtdaadig overgebragt tot eenen geheel anderen ftaat? zy zullen zeggen, neen; wy waren nooit buiten Christus, noch in eenen ftaat van onchristenen, wy zyn in Christus en zyne genade, ten blyke hier van, gelooven wy en zoeken Christlyk te leeven. Wel nu, gelooft dan ook met het Christendom van alle Eeuwen , en onze Belydenisfen , dat wy van jongs aan in Christus zyn, en alle de beloften des Geests hebben: dan moeten immers onze onerger» lyke Lidmaateu het zelfde antwoord geeven: wj w*  DE UITGESTREXTH. DER GENADE, enz. 7J waren als kinderen reeds in Christus en onder zyne genadebeloften; het zalig gevolg is, dat wy nu het Euangelie gelooven en niet onchristlyk leeven, wy hoopen door die zelfde beloften hier in voort te gaan, tot een Christlyk affterven; en wy zyn door Gods genade bewaard, dat wy niet met David, met dien broeder te Corinthen, in overfpel, bloedfchande, en dergelyke Hukken , vervallen zyn ; en des met die groote droefheid die naar God is, tot de Kerkgemeenfchap moeften wederkeeren. Uit deze tweede ftelling, heb ik in 't voorgaande Hoofdd. twee gevolgen afgeleid. Vooreerst, hoe verkeerd het zy, algemeene kenmerken der genade op te geeven. Dit kan uit deze vier ftukken overtuigend blyken. 1. In den Aartsvaderlyken Godsdienst, moest men gelooven, dat God is, en een btlooner der geenen dit hem zoeken. Hebr. n: 6. In de Joodfche Bedeeling, aan den God van Is. rael, en den beloofden Mesfias; en naar de Joodfche wetten leeven. In het Christendom, dat Jefus de Zoon van Maria, die beloofde Mesfias, Gods Zoon, is , gekruist, opgedaan , ten hemel gevaaren , zal komen ten Oordeele; en naar zyne voorfchriften, net affchaffing van het Joodendom, leeven. 2. Ziet men op de drie tydperken onzes leevens, Jan vindt men, onnozele kinderen; aankomelingen, lie de eerfte gronden leeren; volwasfenen; de proef )f zy regt gelooven en leeven, beftaat hier in, of iet met Gods Woord, het eenig rigtfnoer, in het roofdzaaklyke, inftemme. 3. De voorwaarde der zaligheid is, zynen loop ■  78 Stelzel der oude algem. Kerk, over te voleinden, tot dea dood toe Christlyk te gelooven en te leeven; nu kan men, met den aanvang dezer loopbaan, nooit een kenmerk geeven dat wy] dezelve voleind hebben. Een diensknegt, die eenen' jaarkring moet voleinden , om een zeker loon ter; ontvangen, kan in de eerfte maand geen kenmerk hebben, dat hy het reeds verdiend heeft. 4. Wanneer men kenmerken zoekt, dan moeti men drie dingen wel onderfcheiden: de intreede hl het Verbond of wedergeboorte; den voortgang, of heiligmaaking; en het voleinden, of verkryging der zaligheid. Het kenmerk der wedergeboorte of in het Verbond te zyn, is, dat wy in de waare Kerk ingaan, of gebooren worden: der heiligmaaking, dat wy als bondgenooten gelooven en leeven: der zaligligheid, dat wy dezen loop ten einde brengen. Het tweede gevolg was dit; dat in het nieuwe ftelzel, die kwalykgeplaatfte kenmerken, in een zeker opzigt, veel te laag, in een ander, zeer overdreeven, en dus meest misleidend, zyn. In het N. Test. heeft men twee onderfcheidingen, of tegenftellingen; 1. van de Christenen, tegen Jooden en Heidenen: 2. van de meefte Christenen, die naar hunne roeping leeven, tegen eenigen die zwaar gevallen, of afvallig , worden. Deze twee ftukken, hemelverre van eikanderen verfchillende, heeft men geheel verward. Men heeft veel te hoo. ge gedagten van de eerfte Christen Kerken opgevat; en onze tegenwoordige zeer verlaagd. Het is hier de plaats niet om dit in het breede te bewy aen, maar za.1 vervolgens gelegenheid hebben, om dit klaar aan den dag te leggen, dat onze hervormde Kerkleden, van een onergerlyk leeven, misfehiea ■  DE UIGESTREKTK. DER GENADE, enz^ 7$ jfri verfcheidene ftukken , die der Apo.tolifche Ker. ken overtreffen. Het lilde Voorftel. Was dit; „ dat zekerlyk veel meer Menfchen zul. „ len zalig worden, dan verlooren gaan ; en dat „ waarfchynlyk weinigen in het eeuwige verderf „ zullen vervallen." Laat ons dit in drie opzigten nagaan en bewyzen, pen aanzien van het Menschdom; van de «raare Kerk; van de tegenwoordige Jooden, heidenen, en Turken. I. Ten aanzien van het geheele Menschdom, leem ik die ftelling aan, door den Hoogleeraar vleyer op het bondigst beweezen, en van de agt. saarfte Godgeleerden erkend, dat alle kinderen van Mam, of aller Menfchen, in onnozelheid fter.v-n. Ie, door Christus behouden worden. Vermids nu dezen, naar de bfste berekeningen, ;enoegzaam de helft van het menschlyk gedacht :itmaaken; en van de overige helft der volwasfenen nede veelen zalig worden, zo volgt dan van zelfs, lat het meerdere getal van het Menschdom behoulen wordt. Deze ftelling betreffende de kinderen, komt my o bewysbaar voor, als er eenige zyn kan. Wanneer God, ten tyde van Adam, met de eerfte rereld , en in Noachs tyd, met de tweede, een rerbond van de hoogfte genade oprigtte, dat hy oortaan niemand naar het eerfte Verbond, maar olgens dit vredeverbond vonnisfen wil, dat nie. land zal geftraft worden, dan die de eisfchen van dit erbond overtreedt, door aanhoudend ongeloof, es een  $0 Stelzel der oude algem. Kerk, oter een godloos leeven, tot zyren dood tóe, zo kun«'i nen de onnozelen onder dit doemvonnis niet val-, len. De erfzonde fluit geen volwasfefi' Mensch van da zaligheid uit, wanneer hy flegts door het geloof ini Christus is en blyft; veel minder een erfgebrek»i nog niet eens ontwikkeld, in deze kleine verbondelingen. Geen verftandig Christen, zal dat uitterfte van tyrannifche barbaarschheid, aan den Vader der Menfchen willen toekennen, dat een aangebooren gebrek, in alle volwasfene bondgenooten genadig om Christus wil verfchoond, deze hunne kinderen, welken nooit zyne verbondseifchen in het minfte wederftreefden, aan eeuwige ftraffen der volwasfene boosdoenaars ten prooi zal geeven. Dit dan toegedaan zynde, kan ik niet nalaaten hier. terftond op te merken, welk eene gunftige hoope wy mogen voeden, van hem, die, als onze Maakei en Vader, alle ki§deren van Adam, niemand uitge. zonderd , met zulk eene tedere ontferming be. fchouwt, wanneeer zy het eerfte leevenslicht van hunnen Bond God ontvangen. II. Ik kan dan gerust overgaan tot de tweede be fchouwing, ten opzigte der waare Kerk. Hier door verfta ik, de oude Joodfche Kerk, zc lange dezelve de waare leer van Mozes en de Pro feeten aankleefde. En het regtzinnig Christendon^ in zo verre men de hoofdleeringen van Jefus Chris tus , ten aanzien van geloof en zeden , vasthoudt Thans, de regtzinnige of regtgeloovende Protestan ten. Van dezen is rnyne gedagte, dat niet alleet hunne kinderen, maar ook van de opwasfenden, d< tneeften behouden worden. Hei  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE. enZ, §1 Het lydt immers volftrekt geenen twyfel, dat alle le Apostelen dus gedagt hebben» van de toenmaalige Éerken, aan welken de veertien brieven, en de ze'ven algemeene Zendbrieven werden afgezonden. Zy noemen hen allen, geloovigen, geroepenen, leiligen, wedergeboornen, leden van Christus, enz. ioomen hun verdrukkingen over, zy troosten hen net de aanftaande heerlykheid; met veel vertrouwen preeken zy van hunne zalige opftanding, b. v. Cor. 15. Sterven hunne kinders en aan verwanden , zy moeten niet treuren gelyk de Heidenen, reiken deze vaste hoope niet hebben, 't Is waar, ommigen hadden nog Joodfche en Heidenfche misattingen; dezen geeven zy beter onderrigt, en wyfelen niet of hun gezag zal dit terftond beflis- Eenigen vervielen nog in ergernisfeü, dezen ver» rouwen zy, dat door broederlyke tugt en beftraffing uilen gebeterd worden ; en zy hoopen des dat byna iemand zal agterblyven. Met groot leedwezen oemen zy, uit alle die duizenden, één' en anderen ls by naame, die van het Christendom afvallig rordt. Zyn wy nu , by aanhoudende opvolging, og die zelfde Christlyke Kerken, dan kan ik geen éne reden ter wereld bedenken, waarom dat zelfde iet op ons toepaslyk is: de eenige regelmaat van ns oordeel is immers, het geen de Apostelen van e Gemeenten der Christenen gezegd hebben ; en edert heeft de Heer geen andere raadsbefluiten, f voorwaarden onzer zaligheid, vastgefteld. Dagt men in de oude Kerk, dat alle gedoopte inderen en leerlingen, en alle volwasfenen, die in et regt geloof'der algemeene Kerk leeven en fter-, | . F ven*  82 SlItZSL EER OUDE AIGEM, KERK, OVER ven, of onder Kerktugt gebragt, voor hunnen doofl wettig ontflagen en met de Kerk bevredigd, zalig wierden; waarom zal nu, onder dezelfde middelen van genade en zaligheid, het zelfde geen plaats heb^ ben. Wil men over onze volwasfene Christenen oorl deelen , dan vindt men weinige tydgeloovigen; de meeften fterven in het Gereformeerde geloof. De vraag is dan alleenlyk, of er veelen ftervem met een dood geloof, dat is, in zulk een leeven dat ons noodzaaklyk ten verderve brengt. Zal men hier vonnisfen, dan moet men de meeftt fterfbedden bywoonen, en met volle zekerheid wee. ten, wie tot den laatften adem, zonder eenig waai berouw, in godloosheden volharden met de zalig* heid onbeftaanbaar. Wie durft hier uitfpraak doenl ik hoop dat dit getal niet groot zyn zal. . Menfchen, gewoon oppervlakkig te denken, zuW len zeggen , er zyn evenwel zeer veele onweeterw den. Maar dit durf ik niet toeftemmen. De grond, waarheden, er is een God de Schepper en Onde»| houder der wereld; Jefus Christus de Zaligmaakerjj «en toekoomend Oordeel, hemel en hel; worden in onze Schooien , Kerken , > en Huizen aller ChristO| oen, zo luidkeels en aanhoudend gehoord, dat vo% wasfenen, die twintig Jaaren onder ons verkeerden» die naauwlyks geheel niet weeten kunnen. En zyn er eenigen zo verwaarloosd, men moei 2e eigenlyk in den rang der kinderen en leerlingen plaatzen, die nog niet genoeg onderwezen zynJ maar het Christendom ook niet met ftellig ongeloof «n godloos leeven verloochenen. Onder alla 4e fabelkundige harsfenlchimmea der Scholastieken J  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. 83 fchynt my geene bysterzinniger, dan dat, in de waare Christlyke Kerk, de meelten zullen veroordeeld Worden. Wil men nu zyn onderzoek uitftrekken, tot die groote Christen Kerken, buiten het Protestantendom, dewelken wy gewoon zyn, de Griekfche en Latynfchc, of de Oosterfche en Roomfche Christenen te noemen; dan wil ik het oordeel gaarne,-, aan Jefus Christus hunnen Heer, en verftandige"Menfchenvrienden , overlaaten. Laat ons dit flegts opmerken. Dat deze Christenen in het algemeen, de twaalf Gcloofsartykelen gelooven, en de wezenlykfte pligten, der liefde tot God en de naasten, maatigheid regtvaardigheid en Godzaligheid, erkennen; waarop de oude Kerk de zaligheid heeft ingewagt. 't Is niet te ontkennen, dat zy veele dwaalingen, in de Leere en Plegtigheden , hier hebben bygevoegd. [■-, c ' . .T Maar wie durft nu bepaalen, hoe veel dwaaling, nevens het waare geloof, met zaligheid beftaaa kan. Te meer daar alle Christenen, met veele misvattingen en gebreken, moeten behouden worden; zyn dwaalingen eigenlyk zonden van onweetendheid, wie durft den Regter hier paaien ftellen? ■ Wilde Christus hier op aarde, veele Joodfche dwaalingen zynen Leerlingen niet beneemen; moeften de Apostelen in de eerfte Kerk nog Joodfche en Heidenfche misvattingen dulden; hoe zal men nu, over byna tweeduizend Jaaren , zonder onfeilbaare Leermeesters , een Christendom zonder veele mis. •/attingen vorderen! De meeften dezer bygeloovigheden, werden reeds Fa vao  t?4 Stelzel der oude alcem. Kerk, oyer van de vyfde Eeuw of eerder, tot de vyftiende, allengs ingevoerd; maar wie zal nu durven denken dat in deze duizend Jaaren , van onze Voorouderen, niet ontelbaare Menfchen , behouden zyn ? Misfchien zal een Roomfche, die de 12 Geloofsartykels gelooft, en yverig is in liefdewerken, ligter vergiffenis van zyne dwaalingen vinden, dan wanneer wy, in veel fterker licht, geheele Gemeenten van Christus wilden verdoemen. - III. Eindelyk, ten opzigte, der Heidenen, Joo. den, en Turken. Men verwagte hier geene zekere beflisfing; ik zal alleenlyk aan Menfchen, die met my de grootfte denkbeelden van Gods barmhartig, heid, en de hoope dat de meeften onzer Medemenfchen mogen gelukkig zyn, wenfehen aan te kweeken , drie aanmerkingen mededeelen, dewelke ons merklyk kunnen gerust ftellen. Dewyl de Jooden nog de Openbaaringen des O. T. hebben; de Turkfche Godsdienst als uit het Jooden- Heiden, en Christendom , is zamengefteld; is de meefte zwaarigheid over het Heidendom; ik zal my hier toé alleen bepaalen, het geen men dan op de overigen ligt kan toepasfen. Myne eerfte aanmerking is deze; dat de zaligheid der Heidenen geenzins onmooglyk is, gemerkt zekerlyk veelen van hun behouden worden. Eenvoudige Menfchen weeten doorgaans niet, wat het woord Heidenen beteekent: het wordt in de H. Schrift voor allerleie Volken of Vergaderingen van Menfchen gebezigd: voornaamelyk in het O. T. die geen Jooden zyn; Onjooden, vreemde Volken. Ruim tweeduizend Jaaren, van de Schepping, tot de roeping van Abraham, waren alle Menfchen Hei. den en s  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE, enz. 85 Idenen, dat is noch Jooden, noch Christenen. Nader» I hand , wegens den haat der Jooden, en de onbeI fchaaftheid van veele vreemde Volken , werdt aan I dien naam van ongewyde Volken , of Vrcemdelin. I gen , eene zoort van veragting verbonden; gelyk I aan ons woord Heiden. Heidenen, zyn dan eigenlyk alle die Menfchen, ■ welken, voor, en na, den tyd van Abraham, alleen | met den Aartsvaderlyken Godsdienst begunftigd zyn, i dewelke van tyd tot tyd merklyk verbasterd is. Wie zal nu twyfelen , of er voor de inftelling ivan den Joodfchen Godsdienst, veele Menfchen zyn | zalig geworden. En ook zekerlyk na dat tydftip fvan Abrahams roeping, konden andere Volken nog iidoor den ouden algemeenen Godsdienst gelukkig iworden, gelyk de voorbeelden van Melchizedek, |Job en zyne Vrienden, Jethro, en anderen, dit bui1 ten twyfel ftellen. Konde dat nu in dien tyd geIfchieden, dan wenschte ik wel te weeten, wanneer |die tyd ophoudt? 't welk in de Schrift niet wordt i bepaald. Stakhoufe en andere groote mannen hebben aangetoond, dat meest alle Heidenfche Volken I gelooven in eenen hoogften God; dat by hem vergeeving der zonden is; dat wy zedelyke deugd volgens dat geloof betragten moeten; dat er beJoonin; gen en ftraffen zyn, ook na dit leeven: en dit zyn juist de hoofdlceringen van dien alouden Aartsvaderlyken Godsdienst. Worden de onnozele kinderen der Heidenen zaJ lig , dan wordt byna de helft des Heidendoms ge, lukkig. Het blykt dan dat zeer veelen, en meer dan de i helft, dezer Menfchen behouden worden; gelyk de F 3 oude  JJ6 Stelzel der oude algem. Kerk, over oude Kerkleeraars, en onze Kerkhervormers, voor een groot gedeelte dit hebben erkend. Niemand kan dan de mooglykheid ontkennen, nadien veelen daadlyk gezaligd zyn. In rnyne tweede aanmerking, verzoek ik alleen de aandagt te bepaalen by die gewigtige ftelling, van onze regtzinnigfte Godgeleerden beweezen, dat de kinderen van alle Volken, in onnozelheid ftervende, door Christus gelukkig worden. Wil nu de barmhartige Schepper en Vader der Menfchen , uit kragt van het aloude en algemeene Verbond met Adam en Noach , de helft van alle Menichenkinderen zalig maaken, fchoon zy niet daadlyk geloofd, noch iets goeds gedaan hebben, mag men dit zelfde ook niet hoopen van de jongelingen en volwasfenen, dewelken naar het licht van hunnen Heere ontvangen hun geloof en Godsdienst hebben zoeken in te rigten? De derde aanmerking, beftaat hier in; offchoon wy het eeuwig geluk dezer Menfchen niet ten vollen konden vastftellen , dat wy , even zo weinig, het eeuwig verderf bewyzen kunnen. Ik geef roe dat in het N. T. eeuwige ftraffen aan Christenen bedreigd zyn, en het my onzeker en onvoorzigtig fchynt, het tegendeel te willen bewee. ren : maar waar zyn ooit die altoosduurende onhei» len aan de andere Volken bedreigd? Het ftaat alleen aan het wys en billyk oordeel van den hoogen Wetgeever en Regter, hoedaanig en hoe lange, de overtreeders dienen geftraft. Men konde onder het O. T. de onfterflykheid der ziel, en Gods voortduurende gunst na dit leeven, opmaaken: maar het ftraffen is van eene geheel aa-  DE UITGESTREKTH. DÉR GENADE. éhÈ. tf fand'ere natuur, en derzelver geduurzaamheid fchynt falleen in de Christlyke Openbaaring bepaald; zo dat |wy dit zonder de grootfte reukeloosheid, op de anfdere Wereldvolken niet kunnen overbrengen. Men ikan hun lot na dit leeven, met de grootfte gerustihëid , overlaaten aan den barmhartigen Vader, die jihen uit goedheid gefchaapen, en in onnoozele Ikindschheid, wegens het oude en altoosduurendé «Vredeverbond, reeds met tedere ontferming aanzag. I Ik voorzie hier by eenvoudige Menfchen twee j^waarigheden. i. Dat die Volken niet gelooven in IChristus, den eenigen naam om zalig te worden. Dan dit is waarlyk zeer onnozel; was dit noodirüaklyk, dan moeften alle kinderen eeuwig verdoemd worden. Christus is de eenige Middelaar , om welken wy behouden worden, maar de kennis van Jefus van Nazareth , uit Maria gebooren , gekruist, enz. heeft God nooit van iemand gevorderd, voor den tyd des N. T. In de eerfte tyden des Genadeverbonds , was het genoeg te gelooven dat God is, en een belooner der geenen die hem zoeken; dit geloof wordt nog van die Volken gevorderd, welken geene nadere openbaaiingen of eifchen gedaan zyn. i 2. Dat er zo veel afgodery en godloosheden, by iveele oude en laatere Heidenen, gevonden worden. Myne medebroeders, welken met het lot dezer Menfchen waarlyk bewoogen zyn, cn vuurig hoopen op hunne behoudenis, gelieven te bedenken, Idat Gods oude Volk Israël, in de meefte tyden, zelfs hun groote Koning en Profeet Salomo, naau:llyks vry bleef van Afgodifche plegtigheden. Wat meer is, het Christendom met de volmaakfte | • F 4 Open-  BS SteLZEI bsr OUDE algem. kerk, OVER Openbaaring beichonken , van de zevende , agtfte Eeuw af, is bezwaarlyk geheel vry te pleiten. Wie durft nu bepaa'en, wat Gods onbepaalde genade kan overzien , in Volken met dit groote licht nooit befcheenen, en door eene bygeloovige Priesterfchap nog meer in verwarring gebragt? Het befluit van dit alles is, dat wy de zaligheid van dc meefte Menfchen mogen vastftellen, dat in de waa«' re Kerk niemand verlooren gaat, dan, die de grondf leer verloochent, of tot het einde toe onchristlyk leeft: en betreffen de eeuwige ftrafbedreigingen vanher Euangelie alleen de Christenen, dan moeten wy alle andere Volken daar van uitzonderen. . Zo -heb ik dan rnyne drie Hoofdfteliingen afzon.derlyk beweezen : riewyl nu dezeive volftrekt verbonden zyn, en als één ftuk uitmaaken; dat wy van, jQDgs af in Christus en zyner genade deelógtig zyn, de, ons onergerlyk geloofsleeven de voorwaarde der zaligheid is , welke by meer lidmaaten plaats heefcdan openb3are godloo>heid; zo zal ik nu overgaan, om nog eenige algemcener ophelderingen en bewy» zen hier by te voegen. Deze ftukken zal ik in zuiken rang fchikken als my gemaklykst voorkomt, zonder eene kunstmaauge. fchikking angstvallig ia acht te neemen.  •ÏE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. g> II. AFDEELING. Meer algemeene bewyzen, voor dezelfde grondftellingen. I. Stuk; Tot algemeener betoog* i beftaat hier in, dat in het N. T., het waare Christlyk geloof en leeven, altyd gefteld wordt, tegen het wangeloof en zedelyk gedrag, der Jooden en Heidenen van dien tyd; en dat wy deswegen in de beproeving, van ons zei ven, of andere Christenen, ons altyd vergelyken moeten, niet met andere Christenen, maar met Jooden, of meest met Heidenen, van welken wy afkomftig zyn. e. Wanneer de Schriften der Apostelen werden opgefteld , de eenige regel van een Christlyk geloof efljlecven, waren er geen andere Menfchen, dan Jooden , Heidenen of Joodengenooten, en Christenen. De Godsdienst der Jooden , en der andere Volken, waren oorfpronglyk van Godlyke inftelling, maar beiden geheel verbasterd, by de Joodfche Schriftgeleerden en HeideDfche Priesteren. Nu werdc er eene geheel nieuwe openbaaring gedaan, een qieuw Ryk van Godsdienst opgerigt, voor alle Natiën. *5 zy  $ looven dat de vergeeving, geregtigheid, en zaligheid,, alleen te bekoomen is door het geloof en vertrouwen op Jefus zoenoffer eenmaal aan het kruis gefchiedt; en; dat hy onze eenige Voorbidder is. (3) Dat Roomlche geloof brengt geene waare vrugten voort, maar flegts naar Menschlyke geboden, tot eigen roem of van andere Heiligen. Onze bekeering of goede werken , komen uit het waare zuivere geloof, naar Gods wet,, en tot Gods eer, tot roem zyner genade in Christus... Dat tweeërlei geloof, in de waare Kerk, in dei voorgaande Eeuw eerst ingevoerd, is by hen onbekend. Dat naamlyk de waare Hervormden, eerst een hiftorisch geloof hebben; naderhand een geheel ander geloof wordt ingeftort, dit vindt men by hen nergens. Maar dit ichynt hun heerfchend denkbeeld; het onegt, geheel verbasterd geloof, dat de Kerk als overltroomd heeft, dat is niet zaligmaa. kend; maar dat zuiver geloof der Apostelen en der oude Kerk, thans door ons wêêr aan het licht gebragt, dat kan den Mensch, regtvaardigen, dat brengt waare heiligheid, en zaligheid, aan. In de Nederl. Belydenis en Catechismus, worden dan de Hervormde Kerk , en opregte geloofsbelydef s , fpreekende ingevoerd , welken dit egte, nu Hervormde, en Apostoliiche geloof, belyden. Daarom vangt onze Belydenis dus aan; Wy gelooven ah len met der harten, en belyden met den vionde, enz. Eenvoudige Menfchen gelieven dit op te merken, dat zy deze drie ftukken, even gemeld, niet zo be- greepen-i  DE UIGESTREKTH. DER GENADE. er)Z. pjr ijreepen, dac wy in de hervormde Kerk, eerst een |yd lang in Ellende zyn, dan in Verlosfing door hec Ijeloof, dan eindlyk in Dankbaarheid: maar zy willen dat wy deze ftukken, al ons leeven, gelooven j;n beoefenen zullen. Elk geloovige moet by iedere ilvondmaalhouding onderzoeken, of hy zyne ellende |rkent en zig wegens zyne zonden mishaagt; alleen lp Jefus geregtigheid vertrouwt; en voorneemens n opregtigheid voor God te wandelen. Deze drie renmerken van het hervormde geloof, zien wy nveral, in onze Formulieren , tegen over de drie :oornaamfte dwaalingen, of valsch geloof, der Loomschgezinden. * I Alle hervormden, die dit opregt belyden kunnen, n niet mee een ergerlyk en onchristlyk leeven te- lenfpreeken , erkennen zy voor waare geloovigen, ie voor God regtvaardig zyn. Zy fluiten dus alten van de zaligheid uit; die een valsch geloof ebben , eene onchristlyke leere; of een ergerlyk n onchristlyk leeven, en daar in, tegen alle vermaning en beftrafBng, tot den dood volharden. In naardien, waare geloovigen, en uitverkoorenen, y hen dezelfde Menfchen zyn, zo zyn dan volgens it begrip uitverkoorenen, allen die de zuivere leer er zaligheid waarlyk gelooven , en niet onergerlyk )t den einde toe leeven. Zo onze Kerkformulie. ;n niet tegen eikanderen ftryden , dan moet ook it het gevoelen zyn van onze Dordfche Vaders. IV. Stuk. ! Alle Christenen zullen moeten toeftemmen , dat led, die de Godlyke waarheden dus gelooven als G tot  08 Stelzel der oude algem. Kerk, over tot zaligheid noodig is, en de noodzaaklyke deug, den tot den einde coe betragten, zalig worden. Vraagt men dan, wie zyn de waare geloovigen i wie worden zalig V dan ligt hier in de ganfche knoofj of punt van gefchil, welke zyn de hoofdwaarheden) en pligten , noodig en genoegzaam om behouden te worden? Hier over moet ik aan mingeoefenden nog eenige eenvoudige aanmerkingen mededeelen. i. Wy moecen hier de onderfcheidene Bedeelin. gen in den Godsdiense, onze byzondere leevensperken, en andere omftandigheden, wel onderfcheiden. In den Aartvaderlyken , Joodïchen , en Christly. ken Godsdienst, worden byzondere geloofs- en leevens-ftukken gevorderd. Van Abel, Enoch, Job, ejschte God niet om te gelooven aan den God Is« raels, die hen uit Epyptenland hadt uitgeleid; noch Ook alle die Mozaïfche wetten te Jerufalem waar te neemen. Van ons. als Christenen, wordt, dat by< zonder geloof en wet der Jooden, niet afgeëischc Van onze onnozele kindereu eischt God geen gei loof en deugd ; wanneer onze zielsvermogens oma wikkeld worden, eersc kennis, dan, van tyd tot tyd Ji gelooven en betragten. - 2. De Heer vordert hier van zwakke Menfchen: geene volmaaktheid. Mingeoefenden hebben hiei rriet zelden zeer uitfpoorige denkbeelden: dat naam-l lyk aan Adam eene volftrekte volmaaktheid was ge^ boden, en dat nu nog in het Christendom, de Wet; volmaaktheid gebiedt, maar het Euangelie daar eenoi verzagting byvoegt. Daar is niets onbegryplyker, dan dat Adam enfj zyne kinderen, in den ftaat der regtheid, volftrekti vol't  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. pp volmaakt in kennis en heiligheid zouden zyn, dat is, alle waarheden en pligten, nopens God, zyne volmaaktheden , werken , en vereering, van het eerfte oogenblik, in den hoogften trap kennen en volvoeren; dit vereischte een oneindig verftand en vermogen. Maar dit wordt de volmaakfte ongerymdheid, na den val, en de oprigting van een allergenadigst Verbond met gevallene Menfchen. Alles wat wy in onzen Bybel leezen , na Gen. 3: 15. behoort zekerlyk tot deze genadefchikking. Wanneer Mozes of Christus zeggen, Gy zult liefhebben den Heer uwen God met geheel uw hart en ziel, dan wordt hier geen oneindige volmaaktheid, maar alleen opregte liefde bedoeld; gelyk die zelfde fpreekwys voortkomt, Jol". 23: 14. Gy weet in uw ganfche hart en in uwe ganfche ziel. Wanneer men den ganfchen omtrek der Godgeleerde kennis en deugd belchouwt, in den hoogstmooglyken trap, dan is by eiken geloovigen hier op aarde , eene onbepaalbaare onkunde , dwaalingen , ongeloof, en afwyking, van de volmaaktheid. Wy kunnen dan waare Christenen zyn, al hebben wy honderd misvattingen in de Godgeleerdheid ; hoe ligt zou het b. voorb. vallen , in de fchriften van den zaligen Brakel, veel meer dan honderd mistastingen aan te wyzen. 3. Het komt hier dan alleenlyk aan, op de noodzaaklyke grondwaarheden en pligten. En wie durft dit zonder vrees en beeven bepaalen ? en uitfpraak doen over het eeuwig lot aller Menfchen? ik durf Diet anders zeggen , dan het geen onze Heer en Regter zelf, in alle tydperken der Kerk, en onzeS C a lee-  joo Stelzel der oude algem. Kerk, over leevens, als volftrekt noodzaaklyk heeft bepaald. Ligtlyk kan elk afneemen , dat deze Hukken zeer eenvoudig en weinig moeten zyn. Naardemaal God in zyne genadewegen bedoelde, zo veele Menfchen als mooglyk is gelukkig te maaken, en naar het zelfde Euangelie, jongen en ouden, wyzen en onwyzen oordeelen wil, moeten deze noodzaaklyke ftukken, van geloof en leeven, voor den eenvoudigften vcrftaanbaar en uitvoerlyk zyn. Hier is eigenlyk geen trap bepaald, maar eene opregte en aanhoudende pooging, om in geloof en wandel voort te gaan en aan te wasfen ; en ieder een zal volgens zyne getrouwheid beoordeeld en beloond worden. 4. Dit bepaalt zig alleen tot de waarheden en deugden, zo als die uitdruklyk in Gods Woord worden voorgelegd; maar geenzins de wyze hoe alle die ftukken kunnen verklaard en begreepen worden. 13. voorb. wy moeten gelooven in den Vader, Zoon, en H. Geest: maar over de wyze hoe dit leerftuk moet verklaard worden, zyn honderd verfchillende gedagten gemaakt, welken de meefte eenvoudigen niet kunnen nagaan. De leer der verzoening of vergeeving, is by my een grondftuk in den Godsdienst van gevallene en zwakke Menfchen. Alle Menfchen moeten erkennen, dat zy overtreeders zyn: nu kan er geen liefde en dienst omtrent God plaats hebben zonder vergiffenis, en verfchooning. Wie zou eenigen dienst onderneemen , die zeker weet dat hy moet geftraft worden en nooit in eenige belooning deelen kan. Wanneer nu een Heer of Wetgeever aan overtreeders verzekert, dat hy op zekere voor.' waarden, niet ftraffen, m«iar zelfs gunst en beloo- aiug  DE UITGESTREKTH. DER GENADE. cnZ. IOÏ ning zal fchenken , dan is men van de verzoening en vergeevensgezindheid verzekerd. Dit heeft God ftraks na den val gedaan: God zeide tot den moorddaadigen Kaïn, is er niet indien gy wel doet verhooging ? Hy heeft de Aartsvaders geleerd, dat hy voor afgevallenen die hem zoeken en dienen een belooner is. Alle Volken deeden hunne gebeden en Godsdienfb'gheden, op deze vaste hoope. Den Jooden werdt dit in den offerdienst duidlyker afgebeeld. Wy Christenen zyn nu aangaande de wyze der verzoening en vergiffenis door J. Christus klaarder onderrigt; maar voor dien tyd was het niet noodig deze wyze te kennen of te gelooven; het was genoeg, by u is vergeeving, op dat gy gevreesd wordt. 5. Deze (lukken kan men nog, in een drieërlei opzigt befchouwen: men kan dit geloof en betragting geheel of ten deele verwaartoozen, óf, uit loutere onKennis, dat men ze daarom niet toeftemt en uitvoert; óf, door eene ftellige verwerping; óf, dat men by de waare Ieere en pligten, nog valfchen en verkeerden byvoegt. Een Heiden gelooft en betragt het Euangelie niet, om dat het hem niet geopenbaard is, uit onvveetendheid. Een Deist, die het Christendom kent, verwerpt het met Itellig ongeloof. Een Roomsgezinde , gelooft de grondftellingen; maar voegt er veele dwaalbegrippen by. In dit laatfte geval moet men zeer voorzigtig oordee» len : eenvoudige Menfchen kunnen dikmaals twee ftrydige (tellingen te gelyk gelooven, zonder dit door te zien; b. voorb. een ongeoefend Mensch in onze Kerk, kan de grondwaarheden gelooven, en te gelyk zulke dwaalftellingen, welken dezelve eigenG3 lyk  102 Stelzel der oude algem. Kerk, over lyk om verre werpen, zonder dat hy dit bemerkt; zulk eenen Mensch moeten wy daarom niet onder de ongeloovigen plaatzcn. Men vergeete nooit, dat alle Christenen van alle tyden, by het geloof en betragting der waarheid, veele onegte begrippen en gebreken, hebben zamengepaard. 6. Elk oplettend Leezer zal , zonder rnyne aanduiding, nu reeds dit befluit maaken, dat, de waarheid van onze geloofs- en zedenleere onderfteld zynde, elk die de grondwaarheden onzer Kerk gelooft , en zonder moedwillige ergernisfen beleeft, een waar Christen moet zyn. Gelooft hy onze geloofsartykels tot het einde des leevens toea dan is hy geen tydgeloovige ; en leeft hy als een onerger. lyk^Christen, dan is het juist het tegengeftelde van een dood geloof; en ik weet niet dat, de H. Schrift, of de Kerkleeraars in alle Eeuwen, iets anders tot behoudenis noodzaaklyk oordeelden. V. Stuk. Nu nog een en ander ftuk, ter oplosffing van eenige fchynbezwaaren, welken intusfehen, wel ingezien, veel eer tot kragtige Itaaving dienen, van de Hellingen der oude Kerk. Het eerfte is ontleend, uit de Christlyke verwer. ping, een eenvoudige zal aanltonds zeggen, veekn zyn geroepen maar wzinigen uitverkooren. Zedert Augustinus tyd is daar over zeer getwist, maar eenvoudig en begrypen in 't geheel niet, waarover men eigenlyk twistte. Onder 't O. T. waren de Jooden uitverkooren, in de tyden van Paulus de Christe-, nen, maar de vraag is wie zyn in de volgende Eeu- wen,  DE UITGESTREKTS. DER GENADE. CHZ. 103 I wen , wie zyn nu de uitverkoorenen ? de vraag is | niet zo zeer over de verklaaring van dit woord, \ maar over de Toepasfing, wie zyn het nu, onder zo I veele zoorten van Christenen? Jefus hadt voorfpeld i dat zyn Koningryk, eerst misfchien uit twaalf Leert lingen beftaande, verbaazend zou uitgezet worden, | gelyk een mostaardzaad tot eenen boom. Maar nu hebben zommigen dit Ryk of uitverkooIren Genacht geftadig doen inkrimpen, gelyk men 1 verzekert dat de hoogfte bergen van Eeuw tot Eeuw llaager worden. Jn Paulus en Petrus tyd, waren de Iuitverkoorenen, alle die Gemeenten, in het groote jRomeinfche Gebied, en fchier tot de einden der ■ aarde uitgebreid. Augustinus bepaalde het tot die IParty, welke zyne gevoelens was toegedaan. Onze IKerkhervormers tot de Protestanten , in tegenfleljjling van het onmeetbaar Ryk van den Antichrist. I Daarop hebben de vier of vyf hoofdpartyen der ■ Protestanten clkanderen dezen Titel betwist; onze I eenvoudige Nederlander gaf hem alleen aan de Caljvinisten. Dezen werden in de voorgaande Eeuw ■ nog eens gefchift; de navolgers van Gomarus blee3 ven meest in het bezit van dien eernaam. I Tot dat de Labbadisten deze laatsten nog eens üitfchiften; gemeene geloovigen, zyn dien titel geheel onwaardig; maar de verborgene Christenen, zyn het alleen: zo dat eindelyk dit aantal misfchien geen honderd beliep. Men kan dit vergelyken by het vertienen eertyds by de Jooden gebruiklyk, wanneer die tienden nog eens moeiten vertiend worden. Als men het getal van duizend dus driemaal vertient, dan houdt men flegts éénen over. Stel nu eens, dat, ten tyde van G 4 Je-  jo4 Stelzel der oude algem. Kerk, over Jefus hemelvaart, het Christendom omtrent 500 perfoonen uicmaakte , volgens 1 Cor. 15., dan zoude men, dit getal driemaalen vertienende, geen éénen Christen in dien tyd overhouden. Men ziet hier uit de onbegryplyke dwaasheid, dat men eene benaaming, door de Apostelen aan alle Christenen, in tegenftelling van Jood en Heiden, gegeeven, tot eene zekere kleine party onder de Christenen bepaalen wil. Laat ons nu die plaatzen zien, hier tegen ingebragt. Twee plaatzen ftellen, deze eenvoudigen, als tegen de geheele leer der Profeeten en Apostelen. Naamlyk Matt. 7: 13, 14. en Matt. 20. weinigen uitverkooren; 't welk herhaald wordt Matt. 22. In het eerfte geval deed Jefus zyne eerfte voornaame Leerreden, wanneer hy naauwlyks twaalf perfoonen tot zyne leerlingen hadt aangenoomen , en de wereld nog uit Jooden en Heidenen beftondt. Wat is er nacuurlyker, d3n dat deze groote Leeraar zegt, gaat niet op dien breeden weg, thans door den groote hoop geleerd en bewandeld; maar dien engeren en thans meer bezwaarlyken weg, welken ik en eenige weinigen leeren en inflaan. Matt. 20 en 22. wil duidlyk zeggen, ik heb veele duizenden der Jooden geroepen, maar weinigen zyn nog Christenen of uitverkoorenen geworden; misfchien beftondt de vergadering nog uit geen vyf honderd. Maar wil dit nu zeggen , dat dit ten allen tyde zo blyven moest, zelfs in het laatste der dagen, wanneer de geheele wereld tot het Christendom overging! wie moet niet verbaasd ftaan over zulk eene toepasfing! Daar is niets ligter te wederleggen, niets valfcher et»  DE UITGESTREKT!!. DER GENADE. CI1Z. 10$ en tegenftrydiger, dan dat van de Christenen de meeften moeten verlooren gaan. Waar heeft Paulus of eenig Apostel ooit gezegt, ,, Gy Gemeente „ te Romen, te Ephezen , te Colosfen, enz. gy zyt „ nu wel geloovigen, geroepenen, heiligen, uitver,, kooren, maar de meeften uit u, moeten volgens ,, die uitfpraak Matth. 20 verlooren gaan!" Is het nu onwederlegbaar, dat de Apostelen alle hunne Christenen uitverkooren noemen, en belyden wy nog het zelfde Christlyk geloof, dan befluit ik met de volde zekerheid, dat niemand onzer, door eenige noodlottige bepaaling, van deze genade is uitgeflooten. VI. Stuk. Even zo weinig gewigt is er in die fchynbaare tegenwerping, dat Christus verzoening tot zekere perfoonen, in de Schrift, fchynt bepaald te worden. Wy vinden altyd , dat Jefus Middelaarfchap en verzoening, in verfchillende opzigten en uitwerking, tot drieërleie perfoonen wordt uitgeftrekt. Eerst, tot de geheele wereld, of Jooden en .HeiJenen, welken toen de wereld uitmaakten, de Verlosfer was in de eerfte plaats den Jooden beloofd, maar was nu ook voor alle andere Volken. Zo fpreekt ook altyd de oude Kerk, en onze Catechismus. Dan ten tweeden, in eene veel naauwer betrekking, tot de geheele Gemeente der Christenen, zyne kudde, de kinderen zyns Koningryks, die gelooven dat hy de Zaligmaaker is, en alle beloften zyner jenade hebben. Ten derden, allen die in een Christlyk geloof en liefde fterven, en door die verzoening zalig worden. G 5 De  io<5 Stelzel der oude algem. Kerk, over De Hooggeleerde Meyer heeft beweezen, dat allen kinderen van Adam, in onnozelheid ftervende deze verzoening tot zaligheid wordt toegerekend. Alle onze regtzinnige Godgeleerden ftellen met onzen Catech. en Formulieren dat onze kinderen in Chris» tus zyn, en dus itervende door Christus zullen leeven.i uev dlglyk moet by ons allen, als kinderen der zuivergeloovende Christenen, van onze geboorte af, niet alleen eene genoegzaamheid , maar eene daad. lyke Verbondsbetrekking of toerekening plaats hebben, waar door wy aanfpraak hebben op de genade* beloften, of vrugten van Christus verzoening. Nu maak ik dit befiuit. God heeft eene oneindige liefde tot zyne redelyke Schepzelen , indien niet eene gewigtige reden dit volftrekt verhindert. De eenigfte reden die dit beletten kan, is de zonde fchuld en boosheid. Maar nu is Jefus Middelaarfchap , meer dan genoegzaam , om de zonden dei wereld weg te neemen; God is gewillig en belooft het toe te rekenen aan allen die het Euangelie ge^ looven, en hunne kinderen; dit betuigt en verzekert onze Christlyke Doop. Nu moet hier uit noodwendig volgen , dat er aan de zyde van God en onzec Middelaar, geen ééne reden of beletzei is dat Hy ons niet in genade zoude aanneemen: de eenige, de volltrekt érénige, reden dat wy niet geregtvaardigd en zalig worden, fchuilt aan onzen kant, dat wy hel geheele Euangelie verwerpen, de leer der zaligheid niet gelooven, of tot den einde toe onchristlyk leeven. VII. Stuk. De laatfte zwaarigheid, welke eenen eenvoudiger) zekerlyk zal invallen, is deze. Naamlyk onze nai tuurlyke  DE UITGESTREKTH. DER GENADE. e»Z. 107 tuurlyke verdorvenheid; hy zal denken, Christus is voor allen algenoegzaam, konden wy allen gelooven ea Godvrugtig leeven, wy zouden allen zalig worden, maar wy zyn al te verdorven en onbekwaam. Ik fta van harten toe onzer aller verdorvenheid en zwakheid, algemeene neigingen tot het verboodene. Dit bewyze ik uit eenige weinige plaatzen, die dit van onze geboorte fchynen aan te duiden. Maar veel fterker, uit zo veele onweerfpreeklyke bewyzen en klagten nopens de verdorvenheden van Gods y*olk , in het O. en N. Test. En ten derden, uit de ontegenzeglyke ervaarenhcid, in alle tyden. Maar (ju moet men wel onderfcheiden, eene Joodfche en Heidenfche, of eene Christlyke verdorvenheid. Die jefchryving in het N. T», van de Pharizeën en SadJuceën, van de Afgodifche Grieken en Romeinen, can men zonder de hoogde ongerymdheid op ons liet toep3sfen. Die Menfchen waren zedert honlerden van Jaaren, in zekere dwaalingen en voorjordeelen verhard geworden, het welk yslyke bygeppvigheid en zedenloosheid in hun leeven ten ge;olge hadt. Het is handtastbaare verbystering, dit >p ons Christendom toe te pasfen : onze kinderen yeeten het, dat wy geen Jooden of Heidenen, naar Christenen, zyn. Maar, zyn wy allen, iok in het Christendom, met de algemeene verdorenheid befmet, dan is de vraag, of wy des nietegenftaande Christlyk gelooven en leeven kunnen, oor de beloofde genade van den Heere Jefus "hristus ? Zekerlyk zal men toeftaan, dat duizen. ren dit doen kunnen, en reeds gedaan hebben, tiaar ik vraag met alle recht, waarom ook de aneren niet? indien zy maar, dezelfde verdorvenheid,  toS Stelzel der oude algem, Kerk, over heid, en dezelfde beloften van genade hebben. Is dit nu de waare leer onzer Kerk, dat wy van jongs af aan in het zelfde genadeverbond begreepen, allen gelyke beloften hebben , van die groote hulp des N. T., dan kan onze gemeene verdorvenheid hier geene zwaarigheid overlaaten. VIII. Stuk. Nu zal, denk ik, ieder opmerkzaam Leezer, reeds dit wettig befluit hebben opgemaakt. Is er noch aan de zyde van God, noch aan den kant der Chris» tenen, eenig beletzei om onze behoudenis volftrekt te verhinderen, dan kunnen wy zekerlyk zalig worden. Is God verzoend door den dood zyns Zoons, de liefde zelve , heeft Hy de Christenen uit Jood en Heiden verkooren en overgebragt tot het nieuwe Verbond, het wélke niemand der Christenen uit* fluit: en hebben wy in dit Verbond.gebooren zulke beloften van genade , welke die des O. Verbonds tienmaal overtreffen , dan kunnen wy daar door de algemeene verbastering onzer natuur zo verre overwinnen , als naar den aart van dit Verbond tot zaligheid noodig is. Laat my aan eenvoudigen dit eens klaar voorftel. len. Stelt dat alle die Gemeenten des N. T. waai aan Paulus, Jacobus, Petrus, Judas, en Johannesj fchreeven , het eenig rigtfnoer waar naar wy ons oordeel in dit ftuk moeten rigten , uit twintigdui zend perfoonen beftonden, dit getal is onverfchillig, Nu vraag ik, of alle deze Christenen, hoofd vooi hoofd, uit het Jooden- en Heidendom geroepen er verkooren , met alle die beloften aan hun gedaan, konden volharden in de leere der Apostelen, er  DE UITGESTREKTH. DER GENADE, enz. iOp een Christlyk leeven? en of het niet te denken is dat zy ook ten meeften deele behouden zyn? Ik hoop dat men dit met ja zal beantwoorden. Nu is de vraag, of wy in de waare Hervormde Kerk, uit het zelfde Heidendom, tot dezelfde Gemeente en Verbond overgebragt, niet het zelfde door evengelyke genade verrigten kunnen. Dit is, ten befluite, de eenige eenvoudige vraag: of Menfchen van jongs af, in Christus, in het eeuwig Verbond der genade begreepen , die reeds de waare leer der zaligheid aanvanglyk gelooven, endus onder de geloovigen behooren, of die de leer van onzen Heidelb. Catechismus, of de ia Geloofsartykels, tot het einde hunnes levens kunnen vasthouden, en naar dezelve onergerlyk leeven? Ik hoop dat elk die nog by zyn verftand is, ook dit dier, ontkennen zal; en dat dus ook de meeften in anze Kerk waarfchynlyk zalig worden, en het zeer wel mooglyk is, dat in eene vry groote Gemeente liemand verlooren ga. Ik weet maar twee uitvlugten of zwaarigheden , velken ons hier kunnen infchieten. Kerst; die \postolifche Gemeenten waren veel beter dan onze hervormde Kerk; maar dit heb ik reeds te vooren ;etragt te wederleggen. Dan nog ten anderen; zy ïadden toen grootere genade, onfeilbaare Leeraars, :n wondergaaven : maar dit fchynt my juist eene ;unftige aanmerking voor myn gevoelen te zyn; heb>en wy geene onfeilbaare Uitleggers, noch die zigt>aare wondergaaven, dan mag men hoopen, dat onze lgoede en onpartydige Regter, veel meer dwaalin-, ;en, twyfelingen, en gebreken, in het hedendaag-' che Christendom verfchooqen en vaderlyk vergee.*n eal. IV. HOOFD.1  116 HET NIEUWE OF 1AATERE STELZEL, IV. HOOFDDEEL. Het nieuwe of laatere stelzel, beoordeeld, en wederlecd. Xn de twee voorgaande Hoofdftukken, heb ik het ftelzel der oude Kerk, in de drie hoofdftellingen, ver< klaard, en beweezen. Onze overreeding zal nog veel vaster zyn, wanneer wy nu het nieuwe ftelzel, hier regt tegen overftaande , beoordeelen , en dÈ ongegrondheid daar van duidlyk inzien. Ik zal dan, in drie Afdeelingen, (i) aantoonen uil welke verkeerde opvattingen dit ontdaan zy: (2; het zelve als zeer ongerymd wederleggen: (3) daai uit het befluit opmaaken, dat het oude ftelzel zeel verre onze voorkeur verdient. I. AFDEELING. De natuur, en verkeerde bronnen, waar uit het laatere ftelzel voortvloeide. Ik zal hier; den aart van dit nieuwe zamenftej Kortlyk opgeeven; —— de verkeerde bronnen, waa: ui  BEOORDEELD, EN "WEDERLEGD. III Öt het zynen oorfprong Dam; en hoe men daaf iic die verkeerde gevolgen afgeleid, en tot een ftel. sel gevormd heeft. Het is niet noodig deszelfs aart of (tellingen in 't jreede op te geeven; als zynde overbekend uit de Schriften van Brakel, Schortinghuis, en een menigte schryvers, welken hen byna woordlyk na-gedagt gn gefchreeven hebben. Ik bedoel geenzins die geaeele Godgeleerdheid, maar bepaaldlyk, in die drie loofdltellingen, in hec voorgaande verhandeld, welce in deze Schryvers regelregt worden tegengeprooken. , Hunne eerfte grondftelling is, dat onze kinders en gedingen in het Christendom, nog met de Heidelen gelyk ftaan, ja fchoon men de grondwaarheden gelooft, en onergerlyk leeft, en geene groote verindering ondervonden heeft ,■ dat men dan nog on» vedergebooren, en erger dan een Heiden is. Dit ziet men ten klaarften , dat zy alles wat de Apostelen van ongeloovige Jooden en Heidenen ge* [egt hebben, op deze Christenen toepasfen. ;;De tweede, dat het opregt gelooven van alle de 5r.ondwaarheden, en betragting der noodzaaklyke leugden en pligten geen waaren Christen uitmaakt, naar dat dit geloof en deugd , in een zeker oogenalik, door eene almagtige werking, moet veranderd; ïorden in een zaligmaakend geloof. Men zie Brakel, Redelyke Godsdienst; bl. 821, 823. }*aar hy zegt. „ 1. De tydgeloovige konnen uitY wendig zo leeven dat er niets op te zeggen valt. > 2. Zy konnen niet alleen de ondeugden laaten , I maar uitfteekende zyn in de betragting Van aller, lei deugden. 3. Niet alleen uitterlyk maar $$ mee  H* Het nieuwe of laatere stelzel, „ met het harte. 4. Dit alles konnenfe doen uil „ liefde tot de deugd, en om God een dienst te „ doen, enz. Dan vervolgt hy, men zal den „ ken, wat hebben de waare geloovige nog bovet „ dit? en hy antwoordt, daar is in de Godzalige zc „ wat anders, enz. En vraagt gy, wat is dat? 't li „ Geest en leeven." De derde ftelling is deze, dat naar Gods befluii zeer weinige Menfchen kunnen zalig worden: en wei alleen dezulken , die eerst, de leer en gevoelen: van Brakel voor waaragtig houden, en dan, dit his. torisch geloof en leeven, in een geheel ander, eer geestlyk zaligmaakend geloof en deugd, door een» geheele omkeering veranderd wordt: en misfchiei ook de kleine kinders van dit kleintal, die in hunn< Ouders gerekend worden. Voor het overige, moei de wyde wereld, jooden, Heidenen, Turken, Chris tenen , die niet door zulk eene almagtige verande ring tot dit geestlyk geloof en leeven overgaan elk in zyne maate en trap, eeuwig geftraft worden Om een ftaal van deze denkwyze te geeven, vind] men dit onder veele anderen, in de Boet-predika tien van J. Mobachius, toen Pred. in 's Hartogen! bosch; bladz. 30. zyn Eerw. zegt daar; „ Waarlyl ,, Vrienden , daar door eene Predikatie van Petru op eene dag wel 3000 zielen bekeerd zyn, daa ,, wordt 'er nu in 3000 Predikatiën naauwlyks een „ ziele bekeerd." Stel nu dat, in eene vry groote Gemeente, ii elke week tweemaal gepredikt wordt, dan zal i Om nu dit tweeërlei geloof te vinden, hadt mea leene fchoone aanleiding in de geloofsgefchillen der H 4 Pro-  320 Het nieuwe of laatere stelzel, Protestanten; onder tien of twintig zoorter, van ge. loof en bekeering, bepaalde Brakel éénezoort, welke egt en waar is , maar alle de anderen zyn niet egt en zaligmaakend: nu beftaat dan die groote overgang daar in, dat men van die gemeene zoorten, tot dit byzondere alleen zaligende geloof wordt overgebragt. Terwyl de Apostelen maar ééne zoort van geloof en betragting leerden , kon men in het N. Test. geen bewys vinden: om evenwel niet verlegen te ftaan, heeft men alle mooglyke tweetallen en verdubbelingen uit den Bybel gezogt, om dit ftaande te houden. Men ftelde in het O. Test. twee Verbonden, één met Israël, één met de uitverkoorenen. Maar Brakel zelf heeft dit ongerymd ftuk vaaren laaten en wederlegd. Gods geboden, met bedreigin. gen geftaafd , noemde men de Wet; met beloften aangedrongen , het Euangelie; nu is, het eerfte voor de ongeloovigen, het laatfte voor de gcloovi. gen. Men ziet hier de zigtbaarfte verwarring, van de wedergeboorte of overgang tot het Christendom, met het leeven des geloofs en der heiligmaaking. De Apostelen fpreeken van Christenen die hun geloof en leeven nog merklyk zuiveren en verbeteren moeften maar dit is geenzins de wedergeboorte, het behoort tot de heiligmaaking. Wanneer een Gere* formeerde , van het geloof en zedekunde van Bra» kei, tot die van Stackhoufe, overgaat, dit is geen wedergeboorte, maar verdere verbetering. Nu begrypt men aanftonds de redenen en oorzaa. ken der derde ftelling, dat zeer weinige Menfchen, misfebiyn van duizend geen één, zalig worden. De groote misfl3g der Labbadisten beftaat in on- ver-  BEOORDEELD, I EN WEDERLEGD. lil {verdraagzaamheid ten opzigt van geloof en bekee. Iring. Hec geloof der Aartsvaders, der jooden, en nChristenen , is zeer verfchillende. In de Gereformeerde Kerk zal men meer dan twintig van de beste ^Godgeleerden vinden , die in begrippen van geloof en zedeleer zeer aanmerklyk verfchillen. In het izelfde geloof en leeven kunnen twintig byzondere Jtrappen zyn. Nu heeft Brakel onder alle zoorten jjéene uitgekipt, met uitfJuiting van alle anderen. Ik lontken niet, dat zyne geloovigen en bekeerden za|lig worden; maar de groote vergisfing ligt daar in, |dat zy de eenigften op aarde zyn. 1 Wanneer een Lutheraan ftelt , dat een Christen |die naar de Godgeleerdheid en Zedeleer van MosIheim leeft, zalig wordt, wie zal hem dit betwisten? maar voegt hy er by, niemand anders; dan zou byna ;onze geheele Gereformeerde Kerk verlooren gaan. lÉBedenkt men nu dat Brakel,. de kinderen, de helft ider Christenen, ongemerkt voor by gaat; dan de Joo«den, Heidenen, Turken, Roomfchen, enz. uitmonsitert, en alleen de leerlingen van Brakel, die op zeiHcer oogenblik met alle die kenmerken veranderd ;zyn, voor egte Christenen erkent, dan volgt onweerfpreeklyk, dat er maar weinigen behouden worjden; het is wel zeker dat er in onzen tyd, vooral onder verflandigen, zulke Menfchen byna niet meer '«gevonden worden. | Nu moeften wy eindelyk nagaan, hoe men, uit ideze drie grondftellingen , allerleie gevolgen afgeleid , en daar uit een geheel leergebouw geftigt, Jheeft. Ik zal flegts , eenigen van die gevolgtrekkingen, met een woord herinneren. I, Uit de eerfte ftelling, dat onze kinders en leerlinH 5 gen,  t*2 Het nieuwe of laatere stelzel, gen, die de gronden des Christendoms gelooven* nog buiten hec waare Verbond, en erger dan Heide, ren zyn, heeft men twee ongelukkige befluiten ge. vormd. Vooreerst, dat alle deze Menfchen nog in een zeker oogenblik dien grooten overgang moeten doen, welken de Apostelen noemen de roeping vaa de duisternis tot het licht, den eerften ftap in het N. Verbond, in de waare inwendige Kerk, van het valsch geloof der Heidenen, tot het eerfte beginzel van het waare Christlyke geloof. En ten anderen, dat dit als een groot wonderwerk moet worden aangemerkt. Ik beken dat onze geheele roeping tot het Christendom en de Christlyke heiligmaaking iets bovennatuurlyks is ; het geheele Woord Gods, en alle medewerking des Geests, is bovennatuurlyk. Het zyn wonderen van wysheid , kragt , en genade. Maar men bedoelt geheel iets anders. Dat onze zielen voor dat oogenblik in alle vermogens dood zyn, en op zeker ogenblik een lee* ven door de almagt ingeblaazcn en ingefchaapen wordt, het welk nooit uit die zielen kan worden weggenomen. Alle aandoeningen, werkzaamheden en vrugten , welke men uit de kragt van het bovennatuurlyk Woord, en eene zagte medewerking of vrugtbaar. maaking des Geest verkbaren kan, zyn niet zalig» maakend; maar alleen het geen wonderdaadig is. j Men kan dit in alle kenmerken van Brakel ligtlyk opmerken. Eene droefheid, uit de gruwlykheid van het kwaad, of de ftraffen, ontftaande, is niet ge. noeg, maar over de zonde zelve, ook de kleinfte zonden; dat uit de geringfte oorzaaken, of zonder dat men weet waarom, zulke hevige aandoeningen1 goj  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 12$ febooren worden, die geheel buitengemeen zyn, en laarom nergens dan uit een wonderbaar werk des fceest zyn af te leiden. I Hy ftelt uitdruklyk, dat de tydgeloovigen, kunnen ille waarheden des Christendoms gelooven, allé ieugden uit- en inwendig betragten, maar in het fvaar geloof is geheel iets anders, naamlyk Geest in leeven. Een opregt geloof der waarheid, 'twelk |lle Christlyke deugd voortbrengt, is zekerlyk bo« lennatuurlyk: maar dit is by Brakel niets te beduilén , een geheel ander leeven wonderdaadig inge. Kort, maakt alles uit, waar aan elk Christen al zyn i|eloof en deugd beproeven moet. I Volgens de tweede ftelling, van het tweeerlei ge. loof en deugd, heeft men zeer ongegronde verdeeaïngen in het Christendom ingevoerd, f De Apostelen verdeelen de wereld in twee klasjen, die als tegen eikanderen overftaan ; de ongeloovige Jooden en Heidenen, en de geloovige Chrisicenen. ■ Dit heeft men dezerwyze veranderd, dat in de *aare Gereformeerde Kerk, zyn die twee parcyen, Heidenen en Christenen. 1 Men heeft nog in een ander opzigt eene volmaakJe omkeering gemaakt. De Apostelen noemen de Aanfche Gemeente geloovigen, geroepenen, verkoolen uit Jood en Heiden tot het Christendom; dit is Ay hen algemeen: dan verdeelen zy deze geroepene ifceloovigen in twee zoorten, die waardig dezer ■.Christlyke roeping volftandig leeven, of niet. é Nu heeft men dit plan volkomen omgedraaid. Het Tierde delt men niet algemeen, in de waare Kerk srdeéén geroepen, geloovig, de ander niet: maar in J het  124 Het nieuwe of laatere stelzel, het Iaatftc opzigt wil men geene verdeeling toe* iaaten; die eens een Christen is, het eerfte begint zei des geloofs heeft , in het waare Verbond en Kerk is, die kan nooit onwaardig zyner roeping wandelen. Raadpleegt men de Apostelen, en het eerfte Christendom, of de genade algemeen zy of niet; dan zullen zy antwoorden, neen; de genade en Geest des Christendoms is niet by de groote wereld der Jooden en Heidenen, maar bepaalt zig alleen tot de geroepene Christenen, en wel tot allen die de waare leer der zaligheid omhelzen. Nu heeft men dit dus omgewend; in het waare Christendom, hebben maar eenige weinigen genade, de anderen hebben niets, en kunnen ze nooit deelagtig worden. Uit de derde ftelling, „ eenige weinige Christe. „ nen zyn verkooren," heeft men twee allerverwerplykfte ftukken afgeleid. Ten eerften, dat het geloof beftaat in uitzien, toevlugt, enz. De ganfche] Bybel noemt het, gelooven, het Euangelie, Jefus leer gelooven, gelooven in God, in Jefus als den Mesfias, dat hy de Christus Gods Zoon is, dat hy» overgeleverd is om onze zonden, opgewekt tot on« ze regtvaardigmaaking, dat hy de Regter is van lee»j venden en dooden, enz. Maar in het nieuwe ftel« zei, verlaat men die Schriftuurlyke uitdrukkingen, en gebruikt zulke woorden, welken nooit in de Schrift gebruikt worden, of eenige verbloemde woorden, die men volgens zyne begrippen altyd opvatten en ploojen kan: uitzien naar Christus, toevlugt, komen, aangrypen, hongereg, enz. De reden h zeer ligt te begrypen; dit moest in dit leerbegrit nood! m 1  BEOORDEELD, EN "WEDERLEGD. 125 aoodzaaklyk gefchieden. Stelt God ons allen algemeene waarheden voor, dan moeten wy die allen jelooven, zyn er algemeene beloften, dan moet elk ïie gelooven en daar op vertrouwen. Maar heeft Christus alleen, voor eenige zeer weinigen in de Hervormde Kerk, verzoening gedaan, voor eenen uit twintig of dertig perfoonen, dewelcen alleen aan God bekend zyn, het welk voor ons jnmooglyk is na te vorfchen , voor dat wy reeds jelooven en vrugten draagen, dan kunnen wy geene ilgemeene waarheden of beloften aanneemen, wy tunnen niet anders, dan op de hoogfte onzekerheid, ils twintig tegen één, uitzien, waagen, vlugten, en ie proef neemen, of wy ook in dit kleintal zullen aegreepen zyn. De tweede gevolgtrekking is deze; het waare geoof en bekeering moet zo iets zyn dat niet by veele Christenen, maar by zeer weinigen, hier of daar èénen , gevonden wordt. Dit gevolg is zeer juist jetrokken; zyn in elke Gemeente zeer weinigen lie zalig kunnen worden, wordt er in dertig Jaaren laauwlyks één bekeerd, dan moet het Christlyk geoof en deugd zo iets zeldzaams en verwonderlykszyn, Jat by een grooter aantal niet huisvest. Het kan mmooglyk, een vast geloof zyn van de grondwaar, leden, in een Christlyk leeven werkzaam, dit zoule men by zeer veelen in onze Kerk, en zelfs by ndere Protestanten vinden. Men heeft daarom alle mooglyke moeite genooaen, om de waare geloovigen binnen een klein beiek af te fluiten. Men moet alle punten van Bra:el tot alle kleinigheden toe gelooven, dan van zulk en geloof tot een geheel ander, op eene, aandoen? lyke  X2ö* Het nieuwe of eaatere steezee, ly.ke bevindjyke wyze zyn overgebragt: men (lelt twintig kenmerken, die genoegzaam onmooglyk in e$< nen Mensch te gelyk zyn aan te treffen; en dit zyn datj de eenigen die zalig worden. Het is voorzeker nie| moeilyk zulk een karakter op te maaken, dat op éénea .bepaalden perfoon byna ontoepaslyk is. Wanneejc men van Mozes, lsraëls Wetgeever; Salomo, hun* nen wysten Koning; Jefaia of Daniël; Petrus eg Paulus, de uitfteekende Apostelen; de bekeerden uit de Heidenen, die eenig in hunne zoort waren; van eiken één of twee trekken ontleent, en dan het ka. rakter van den Christen hier uit zamenftelt, dan is het zeer ligt flaande te houden, deze Menfchen zyn dun gezaaid. Even zo zeker gaat het, die Menfchen welke alle byzonderheden van Brakel gelooJ ven , en naar alle zyne kenmerken wedergebooren zyn, vindt men zeer zeldzaam; in de publieke Kerkj van Engeland, misfchien niemand. II. AFDEELING. Wederlegging van het nieuwe fieheU ^V^anneer men, van zekere leerftellingen, bewyï 2en kan, dat de gronden en bewyzen nietsbedui» dend en volftrekt bouwvallig zyn, dan is dit alleefi genoeg om dezelve te verlaaten. Bewyst men, nog in de tweede plaats, dat hel tegendeel ten vollen zeker is. Ten derden, dat dei ze  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 12? ïte leeringen ongerymd zyn, en de buitenfpoorigfte ifeevolgen noodwendig uitleveren. Ten vierden, dat jte, de algemeene Kerkleere aller Eeuwen, en onze spigene belydenisfen wederfpreeken. Dan zal elk waarheidsvriend dezelve ten hoogden afkeuren. Ibeze vier ftukken zal ik kortlyk aanvoeren, om bet nieuwe ftelzel volkoomenlyk te ontzenuwen, j I. Vooreerst zyn de grondvesten, waar op dit sftelzel eeniglyk fteunt, zo zwak en nietig, dat het waggelend gebouw, voor een opmerkend oog, plots» jjyk moet inftorten. Welke zyn toch deze gewaande ipewysgronden? De eerfte is deze dat onze kinders ,:n leerlingen, die de gronden van het Christendom iteeds aannaamen , die Menfchen zyn, welken de Apostelen in alle Brieven kenmerken, als buiten iChristus, in de magt der duisternis, vreemdelingen, .yerre, dood in zonden, enz. in dien ftaat w3ar in .He hunne Kerkleden, eertyds of onlangs, geweest .«varen. Maar wie ziet niet oogenbliklyk, dat dit de i»ngerymdfte toepasfing der wereld is 1 Laat men jpy ééne plaats uit het N. Test. bybrengen om dit ftuk te bewyzen: die Menfchen in de zeventiende ilf agttiende Eeuw, welken uit het Heidendom geioepen, in de waare Kerk gebooren zyn, de leere Ier Heidenen verfoejen, de hoofdwaarheden van let Christendom opregt aanneemen, dit zyn die Menfchen welken wy als Heidenen en buiten Chrislis befchryven. Het geheele bewys komt hier op fit; onze gedoopte Christenen zyn die Heidenen, welken nooit geroepen waren. !De tweede ftelling, dat wy de 12 Geloofsartykel» eloovende, en naar Gods wetten leevende, dit ge)of en deugd, in een geheel ander moet veranderd wor«  I2g Het nieuwe op laatere stelzel, worden, rusc nergens op, dan op die eerfte ftelling,; op dezelfde verkeerde toepasfing. De ApostelenL fpreeken van geloovigen en orgeloovigen. En wieL zyn dat? de eerften, alle de leden hunner GemeenJ', ten , die allen beleeden dat Jefus de Christus dd^ waare Verlosfer was, en de leer der Apostelen ge-jj loofden: de ongeloovigen , zyn de Jooden en Hei-ij denen, die dit niet geloofden, en met onverzetlykeljj vooroordeelen bleeven loochenen. treeden, den H. Doop, het'merkteekender Christenen, het zegel der wedergeboorö§ en van het eeu\wig Verhoud, van Gods wege, moeten ontvangen, sfenz. Hoe is 't mooglyk, dat het vooroordeel, en ifchoolfche wartaal, ons ih zulk eene maate verblinJen kan! Niet minder hersfenfchimmig is de tweede ftelling, dat wy allen eens tot een ander geloof en deugd moeten overgaan. Men noemt grondwaarheden, en grondwetten, welke tot de eeuwige zaligheid noodzaakiyk zyn. Nu komt die ftelling hier :op uit, dat wy die noodzaaklyke ftukken omhelzende , verlooren gaan; maar, wanneer wy tot zulke (Waarheden en pligten worden overgebragt, die tot zaligheid niet noodig zyn, dan worden wy behouden. I Men was genoodzaakt om eert tweevoudig Ver» tjjbond, geloof, enz. te ftellen: maar wat is er ongetfrymder, dan dat de Heer in het N. Verbond twee ;Godsdiensten zal voorfchryvcn, welker één tot ver:Jeoemenis, de ander tot zaligheid leidt? '4 En, indien men eens van de eenvoudigheid af'ijwykt, dan is men genoodzaakt om alles te verdub'Ifeelen, 1 3 Men \ § It  S$2 Het nieuwe of laatere stelzel, Men moet eenen tweevoudigen Middelaar, verzoening, Geest, dubbele leeringen, beloften,, beT dreigingen, eenen twecërleijen Doop, Avondmaal, enz. aanneemen; en men zal zig eindelyk over zyne eigene uitfpoorigheid moeten verwonderen. En ingevalle men eens van bet ééntal afftapt, dan zal men deze ftukken als in hec oneindige kunnen vermenigvuldigen. By voorb. men kan dan zeven of agt maaien wedergebooren worden. Gaat een Heiden tot den Koomfchen Godsdienst over, dit is zyne eerfte wedergeboorte; gaat hy van hier tot de Remonstranten, dit is de tweede; tot de Doopsgezinden, de derde; tot de Luterfchen, de vierde; ten vyfden, tot de Gereformeerden in het algemeen; dan ten zesden, tot de leere van Brakel, Yvon, en zoortgelyken; nu is hy nog maar een historisch geloovige, en moet ten zeven* den tot het waar verborgen geloof overgaan; en ik zal 't nu , in de agtfte plaats, nog voor de beste verandering keuren, wanneer hy, van deze mystieke begrippen, tot een redelyk Christendom wederkeert. Vervolgens, leidt ons deze ftelling tot jammerlyke fchoolcwisten, en altoosduurende twyfelaary, omtrent den weg der zaligheid. De grondwaarheden, zyn met de uitterfte klaarheid en zekerheid in Gods Woord geopenbaard. De grondwetten des Christendoms , lyden geenen twyfel of dubbelzinnigheid; het geweeten, van bygeloof ontheft, zet er altyd het zegel op. Maar nu zegt men, deze dingen zyn flegts de ftoffe; de vorm of het wezen des geloofs en wedergeboorte, beftaat in twee ftukken; te weeten, in die byzondere begrippen welke de Protestanten onderfcheiden, van het  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 133 het Werkverbond, onmiddelyke erffchuld, volftrek» te verwerping, onweerftaanbaarc genade, enz. ten inderen, eene bevindelyke omkeering, en de verdere bevindingen der heiligen. Maar ik vraag of het ooit geloofbaar zy, dat een regtvaardig en barmhartig Opperwezen, het eeuwig lot der Menfchen zou doen afhangen , van zulke jfchoolfche haairklooveryen, en losfe bevindingen? En wat moet dit anders dan eeuwigen twist en twyfelaary by den eenvoudigen Christen veroorzaaken! De predestinatie, bekent men, is een verborgen ftuk, voor Engelen en Menfchen bedekt; over de wyze van opvatting heeft men van Eeuwen .her ijgetwist; Chryfoftomus, en Augustinus; Zwinglius, jen Beza; de Engelfche, en Nederlandfche Godgeleerden; hebben elk hunne byzondere gedagten; de qApostelen zwygen , cn het is hun veel te gering isdeze bovennatuurkundige beuzelaaryen te beflisfen. jJOnder duizend eenvoudigen is er geen één, die het jfyne punt van gefchil bevatten kan: hoe ongelukjkig, zo hier van zyne eeuwige zaligheid afhinge! ■ En wat is er loslér, dan de zogenaamde bevinding. |Ik erken eene waare ondervinding in den Godsidienst, elk Mensch weet by ondervinding, wat hy Igelooft, hoe hy gezind is, en leeft. Maar men be. Idoelt, door het bevindlyke, geheel iets anders. De 1 verlichtingen des Woords, en des Geests, door een 1 inwendig gevoel te onderkennen; gevoel van oo« I genbliklyke omzetting des gemoeus; zulke indruk» I ken , welke onwedergeboorenen niet eens kunnen (verklaard worden; welken onze eerfte wedergeboorte kenmerken, en vervolgens geduurig afwisfelen, enz. Of fchoon ik eenigen dezer aandoeningen niet I 3 out.  134- ^ET NIEUWE OF EAATEtE STELZEE, ontkenne, noch afkeure, zo beweer ik egter dat deze gronden veel te zwak zyn, om de merkteeke. nen onzer eeuwige zaligheid en verdoemenis te zyn» Twee vraagen, zullen de meefte eenvoudige zielen in eene droevige onzekerheid brengen, in dit ftuk van eeuwig aanbelang: daar deze bevindingen der heiligen byna oneindig verfcheelen, welke zyn de egte bevindingen? ten tweeden, waar hebben Jefus of zyne Apostelen , ooit zulk eene bevinding, tot een vast kenmerk der zaligheid aangefteld? Nog is er geen einde van ongerymdheden, in deze ftelling opgewonden. Men fielt doorgaans, dat de Geest den Christen eerst overtuigt van eenewanhoopige ellende , zo dat hy overtuigd worde , dat Christus niet voor hem geftorven zy, het Verbond niet met hem zy opgeregt, geene gaaven des Geests aan hem gefchonken nog beloofd zyn, maar dat hy een onderwerp zy der eeuwige verdoemenis, waar door hy tot raadeloosheid, den hoogften top des ongeloofs, gebragt wordt: dan, na verloop van eenigen tyd, overtuigt hem dezelfde Geest, dat het tegendeel van alle deze ftukken waar is; dat hy in de verzoening van Christus, in het Verbond en alle beloften begreepen is. Hoe is het mooglyk, dat dezelfde Geest, door het zelfde woord, dien zelf." den Mensch, nu dit, en na verloop van eenige dagen, regt het tegendeel, Ieeren en betoogen kan? En men voegt er doorgaans by, dat die eerfte overreeding juist de grondflag is van de tweede, om dat ik voor eenige dagen overtuigd werd , dat in Christus en alle zyne beloften voor my geene hoope of heil te vinden was, daarom mag ik nu gerust; het tegendeel vasiftelltEj in één woord, myn voo- rig  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 135 ;n'g ongeloof, wordt de hegte grond van myn tegen* dvoordig geloof. 1 Laat my er nog by voegen, hoe bezwaarlyk het mé begrypen valle, dat de Geest der genade, door jiet zalig Euangelie, in veele Christenen een geloof voortbrengt, dat nooit zaligmaakend worden kan; n eenigen , een geloof dat nooit onvrugtbaar zyn tan, niet naar onze verfchillende handelingen of begaan, daar wy even zeer verdorven zyn, maar enkel naar eene onbegryplyke willekeur. è Ik kan niet voorby nog één ftuk te melden, dat iinbegryplyk wanfchapen is, naamlyk dat men den (;eheelen Godsdienst als tot ééne kleine flip gebragt leeft. Gelyk men in de predestinatie het Menschlom drie maaien vertiende, zo heeft men, in drie >pzigten, den ganfchen Bybel en weg der zaligheid, in één puntjen zamengetrokken. Het Bybel» woord brengt alles tot twee ftukken , geloof, en werken of liefde , en verzekert ons dat het laatfte me proef van alles is; fchoon ik al het geloof had,3e, zonder liefde, zo ware ik niets; van geloof, -tioope, liefde, is het meefte de liefde. Maar het ivalt niet te ontkennen , dat men in de voorgaande ïeuw, door het driftig twisten over het geloof, de Christlyke zedenkunde byna verwaarloosde; het geiioof alleen hielde men eigenlyk als den weg tot zaligheid. Ten tweeden, nam men uit alle geloofsftukken des O. en N. T. één byzonder artykel, waar van de zaligheid afhangt; en wat was dit? niet zo zeer de leer der verzoening , dit is zeker een ifceer gewigtig ftuk, maar dit punt, dat die verzoening tot my in 't byzonder behoort. m Men redeneerde dus; de verzoening is tot weini14 ge  Ï36" Het nieuwe of laatere steezel, ge perioonen bepaald , in de Openbaaring nergens met hunne naamen uirgedrukt; het groote leerftuk der verzoening kunnen alle ongeloovigen wel gelooven ; maar hier in beftaat ons natuurlyk ongeloof, dat wy het op onze perfoonen niet kunnen toepasten; dit ftuk wordt ons door den H. Geest ingeftort, dat ik voor my zeiven op die verzoening mag vertrouwen. Zie daar het eenig punt, dat Mo. zes in zyne Wetboeken van eenen waaren Israëliet; de Apostelen van hunne heiligen, gevorderd hebben tot zaligheid. Ten derden, bragt men dit ééne punt, ten opzigt van den tyd, wederom tot één enkel oogenblik. De Schrift fchynt duidlyk te lecren, dat wy, geduurende ons leeven, het Euangelie gelooven cn betragten moeten, drze loopbaan niet flegts beginnen , maar* voleindigen. Maar is het nieuwe ftelzel beweert men , om dat er geen midden tusfehen dood en leeven is, dat dit in een ondeelbaar oogenblik moete gefchieden: is dat geloofspunt ingeftort, dan is alles afgedaan, en onze loop voleind. Kan er nu wel iets gedrogtelyker zyn, dan den joodfehen en Christlyken Godsdienst, het geheele O. en N. Testament, het leeven van eenen Christen,, en dien grooten Verhoordag, op welken alle Menfchen, naar hunne gedagten, woorden en werken, zullen gevonnisd worden, tot dat eenig punt te brengen , en tot een eenig tydftip hunnes leevens! ik moet behrden, noch by Mozes en de Frofeeten, noch by de Apostelen onzes. Heeren, ooit zulk eene bepaaling geleezen te hebben. Nu nog de derde ftelling; dat niet alleen alle Jooden, Heidenen, Turken, eeuwig geftraft, maar in de waare Christlyke Kerk, van honderd Menfchen mie.  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. t$} i misfchien geen vyf kunnen zalig worden. Ik moet ji betuigen, onder alle misdragten van het menschlyk i verftand, bykans geene gevonden te hebben, welke ! hier aan kan evenaaren. Wat is toch de eenigfte j grond en regel naar welken wy ónze Christlyke . Kerk moeten beoordeelen? is het niet alléén het O. : en N. Test.? Moeten wy niet dezerwyze befluiliten; dit zeggen de Apostelen van hunne GemeenI ten, derhal ven is dit waar van elke Gemeente daar i het waare Christendom is? Ik fpreek niet van alle verbasterde Kerken, maar op de onderftelling, dat in onze Kerk, de waaragtige leere der zaligheid gei leerd wordt, dat wy nog dezelfde Godlyke Boeken ( hebben als de eerfte Christen Kerk, dezelfde bondi, teekenen, en denzelfden Geest. Nu is het zeker dat Mozes van geheel Israël zegt, gy zyt uit alle Volken uitverkooren. De : Apostelen betuigen dit van alle hunne Gemeenten, Vzy noemen hen allen uitverkooren, een uitverkooi ren gedacht, de uitverkoorene Gemeente. De GeImeenten der eerfte Eeuw waren uitverkooren, dit I bleef zo in de volgende Eeuw; nu bid ik u, wanneer is dit veranderd? hebben de Apostelen ergens jvoorfpeld, dat in de zeventiende of agttiende Eeuw, I dit alles omkceren zal, dat. in die zelfde Kerk, onji der het zelfde Euangelie en beloften, van honderd | geen tien uitverkooren zullen zyn? Wie moet niet in den hoogden graad verbaasd Iftaan, hoe dit ooit eenig Mensch kon invallen, en I dat zelfs verftandige Menfchen dit in ernst hebben j kunnen verzekeren! Dat de Apostelen in alle I Brieven alle Christenen verkoorenen tot het ChrisI tendom noemen, kan elk met eigen oogen zien, I I 5 liet  138 Het nieuwe of laatere stelzel, het is zo zeker als eenig voorftel in de wiskunde:, uit welke Boeken ter wereld heeft men dan die ongehoorde ftelling geleerd, dat na eenig tyd verloop, altyd het kleinfte getal verkooren, en in de mooglykheid is van behoudenis? Ik kan niet anders zien, of de eenigfte grond van dit wanbegrip komt hier op uit: in die Gemeenten der eerfte Eeuw, welken de H. Schryvers noemen, verkooren tot het heil des Christendoms, geroepen lot dit groote licht, geloovigen , heiligen , leden van Christus, moeften de meeften eeuwig verlooren gaan; en derhalven ook in onze Kerk, daar wy in ; het zelfde Verbond begreepen, tot het zelfde Christendom geroepen, dezelfde leer der zaligheid geloo. ven, in dit geloof leeven en fterven. Is nu het eerfte, eene openbaare onwaarheid, dan moet ook het gevolg, de öngerymdheid zelve zyn. Daar is niets ligter, dan de zigtbaarfte onwaarheid van dit voorgeeven te bewyzen. De Hoogleeraar Meyer heeft bondig uit de ganfche Schrift, en een» ftemmige gevoelens der Godgeleerden beweezen , dat zelfs van het geheele Menschdom, niet meer verlooren gaan , dat behouden worden; hoe veel meer dan van de Christenen; wat meer is, van de zuiverfte Christenen. Onze onnozele kinderen en leerlingen, in het Christlyk Verbond en genade be. greepen maaken reeds meer dan de helft uit: wilde nu iemand hier iets bewyzen, dan moest hy betoogen, dat onder de volwasfene belyders, de meeften de gewigtigfte waarheden der Hervormde Kerk verloochenen; of tot den laatften adem, in overfpel, dievery, en zoortgelyke lasteren, volharden. Een Mensch.die de dwaasheid hadde, om dezen doem- zugtigea  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. Jïugtigen en onchristlyken taak op zig te neemen , Izou onzer algemeener befpotting en verfoijing waarij dig zyn. 1 Stel eens, dat, uit alle Christenen die thans op ij «arde zyn, de waare geloovigen, zig by één verza» ij melden, en in zeker Landfchap eene groote Ge» : mcente oprigtten; dat daar nu verfcheidene Leeraars iioptraden, en zeiden; veelen zyn geroepen, maar weini\gen uitverkooren. Matt. 20. Derhalven moeten in iideze Gemeente, van de twintig één behouden wor» ■den, het ander ontelbaar aantal is tot een onherroeiipelyke ongenade gefchikt. Wie zou niet over de '«blindheid , of zal ik zeggen de godloosheid ? van adeze handelwyze, verbaasd ftaan! Maar nu beweefren wy, dat onze Gereformeerde Gemeente, nier alleen uit Jood en Heiden, tot het Christendom is uitgeleezen; maar nog eens uit alle verbasteringen des Christendoms uitgefchift, tot eene Gemeente, daar de zuiverde geloofs en zedenleer, met verwerping van alle menfehengezag en geestdry veryen, ge» Iecrd en beleeden wordt. i, Allen die openbaar onchristlyk gelooven of leeven , moeten volgens onze Kerktugt worden afgeIgefcheiden. Nu mag men vraagen, of het wel veel man eene geheele zinsverbystering verfchilt, dat onöer die geenen, welken de zuiverde leer aller :Christenen gelooven, en naar de hemelfche voorschriften van Gods Zoon onbedrafiyk leeven, de ;j(needen onchristenen zyn, en zelfs nooit Christeneni korden kunnen. 1 God heeft in het Paradys, het Verbond- met de iljperde wereld, in Noachs leeftyd, met de tweede Wereld, opgerigt, en nu met de Christlyke Kerki Bra-  iio Hkt nieuwe of laatere stelzel, Brakel durft zelf niet ontkennen, dat alle gedoopte kinderen daar zyn ingelaaten, trouwens dan moeiten wy den geheelen Bybel en alle onze belydenisfen te» j genfpreeken: maar kan er nu iets befpotlyker in de \ ganfche wereld zyn, dan dat meest alle deze Chris* j tenen, die van kinds af in het Verbond der genade ! zyn, nooit bondgenooten kunnen worden! In het O. T. zyn duizend plaatzen, alwaar het Joodfche Volk genoemd wordt, Gods Volk, Erfdeel, verkooren, gefchapen, enz. in tegenflelling van eene wereld van Onjooden: in het N. T. het zelfde van de Christenen, tegen over eene Joodfche en Heidenfche wereld : en deze ontelbaare plaatzen , gebruikt men als het eenig bewys, dat in de Israëli, tifche , en Christlyke , Kerk, meest allen moeten verlooren gaan. De Prof. Meyer heeft zeer wel aangemerkt, dati Gods regtvaardigheid in het ftraffen, zig niet verderkan uitftrekken, dan zyne barmhartigheid in het behouden; en dat des, van het Menschdom, niet meer kunnen verlooren gaan, dan zalig worden. Maar men kan myns inziens dit wat verder aandringen, dat uit dezen hoofde, meer Menfchen gelukkig dan rampzalig worden. Terftond na den val der Menfchen , verordende de Heer eenen genoegzaamen Middelaar en zoen»! offer voor de zonden: nu kan God aan allen, behou.< der.s eene ongekreukte regtvaardigheid , vergiffenis fchenken. Stelt men dat flegts de helft des Menschdoms gezaligd wordt, dan zoude de uitoefening van wraak, die van barmhartigheid, verre overtreffen. Want, in de helft der begenadigden, wordt te gelyk oneindige heiligheid en genade betoond, in de andere'  li BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. I4Ï iandere helft alleen ftrafoefenende geregtigheid. Ik fcoude dan befluiten , dat, ui.t evenredigheid dezer JiGodlyke volmaaktheden, noodwendig volgt, dat aan jde meeften heil en uitredding in Christus gefchon{iken worde. ;| Maar dit klemt veel fterker, als wy zien dat God ruitdruklyk in de ganfche Openbaaring fchynt te ver«zekeren, dat Hy zyne barmhartigheid zo verre wil Juitftrekken als de genadeftem van dit Euangelie geboord wordt. God maakt zig hier aan zondige Men. Ifchen bekend, als verzoend, barmhartig in het vergeeven, als Ontfermer, hy laat zig noemen God ionzen Zaligmaaker, den Behouder aller Menfchen imaar meest der geloovigen. De Afgezant en Mididelaar heet Zaligmaaker, niet gekoomen om de wereld te veroordeelen maar te behouden. :! Het geheele Verbond en Inftelling, is een Verbond des vredes, de weg der zaligheid, het Woord /van zaligheid, 't Euangelie des vredes, 't welk op ïieder blad betuigt, dat God geenen lust in ons verstierf heeft, dat Hy wil dat allen zalig worden, dat iniemand verlooren ga. Hoe is het nu mooglyk dat jdjt Euangelie, onze eenige regel, ons leeren kan, tdat de meefte Menfchen moeten verlooren gaan, dat jmisfchien één uit duizend zalig wordt! è Onder het O. Test. maakte het Joodfche Volk, ;amisfchien het honderdfte gedeelte van den aardboliem, uit. Onder het N. Test. zullen de Gereformeerden, de leere van Brakel toegedaan, niet veel 5peer bedraagen. n Wordt nu van tien flegts één behouden, dan heeft Jinen den duizendften man. Van honderd miljioeliien, flegts één honderd duizend. Ware dit de leer ! onzer  14* Het nieuwe of Laatere stelzel j onzer hemelfche Openbaaring, zoude men dan geene andere wyze van voorftel daar in vinden, naam yk, God wil dat alle Menfchen verlooren gaan, byna niemand behouden worde. Men is daarom byna verlegen geweest, waar men in de wereld eene plaats zou vinden om alle deze Menfchen eeuwig te ftraffen, bykans het geheele Menschdom, in zestig Eeuwen tot ontelbaare millioenen vermenigvuldigd. Myne verwondering klimt tot den hoogften graad van ontzetting, wanneer ik by redelyke Menfchen zulk eene redeneering aantref, dat zy met het zalig Euangelie in handen, byna het geheele menschlyk Geflacht verdoemen kunnen. Wanneer een der Romeinfche Keizeren, die byna aan drie Werelddeelen wetten gaven, zulke fchik- . kingen hadde gemaakt, dat één uit duizend rust en "i welvaaren kon genieten, maar alle de overigen iaii eeuwige gevangenisfen daaglyks moeften gepynigd woeden: zouden niet alle Menfchenftemmen, tot (: het einde der wereld, dit monster gevloekc hebben? !i Hoe kan dan een Mensch zo uitzinnig zyn, om van den liefderykften Menfchenhoeder en tederfttn Va. der zulke yslyke gedagten te koesteren! Met alle reden zou men verwagten, dat Menfchen ï die hun heil en het geluk hunner medemenfehen) begeeren, alle mooglyke plaatzen uit den Bybel zou. I den opfpooren, daar alle einden der aarde zegen en f Vrede worde toegeroepen, dat Jefus de Zaligmaaker \ der wereld is, dat de Apostelen tot alle hunne Ge* ï meenten zeggen, Hy is voor ons allen geftorven: hoe l is hzt te begrypen, dat men twee of drie plaatzeUf Hit het Verband en oogmerk feneurt, om het groot f ont. i  BEOORDEELD, EN WEDERtEGD. 143 ontwerp van deze Verlosfing, en genadigfte Openbaaring, byna op niets te doen uitloopen. ij Onze beste Godgeleerden fchynen eenpaarig van loordeel, dat wy onder het Genadeverbond, nie: zo zeer om Adams zonde, maar om eigene zonden, jnamaals zullen veroordeeld worden. De Schrift leert overal, dat God een iegelyk naar zyne werken oordeelen en vergelden zal. Maar nu fchynt men, in het nieuwe ftelzel, duidlyk de oorzaak onzer eeuwige ftraffen alleen in de erfzonde en fchuld te zoeken. Men ftelt; al wie in 't Genadeverbond is, wordt zalig: al wie ooit verlooren gaan, waren uit dit Verbond en beloften geflooten: de kinders gaan verlooren alleen door Adams zonde; de volwasfenen wegens die zelfde verdorvenheid, dewelke eene doodlyke onmagt influic, en naardien geene beloften van genade aan huu gedaan zyn, moet hun verderf wiskundig volgen. En waar uit bewyst men uit? uit het O. en N. Test. uit de leere des Genadeverbonds onder de O. en N. Bedeeling: maar hoe s 't nu mooglyk, dat in dezen inhoud van het alijlergenadigst Verbond kan geleerd worden, dat wy 'tiaar dezen regel zullen geoordeeld worden, maar iibgter, volgens een ander Verbond met Adam, gewonnisd en eeuwig geftraft worden? ijl In alle Regeeringen, worden, de wetten en goede Ichikkingen, met beloften en ftraf bedreiging, gejtaafd, beide tot 't zelfde allerheilzaamst oogmerk. Zo fchynen ook in den geheelen Bybel de wetten, ïes geloofs en heiliging, alle zalige inrigtingen, net groote en eeuwige beloften en bedreiging aangedrongen; uit het zelfde beginzel en bedoeling om. >ns van het verderf af te fchrikken en gelukkig te maa-  *44 Het nieuwe of laatere stelzel, maaken, God kan niet anders bedoelen dan het a1j gemeene welzyn , en hec geluk zyner fchepzelen.; Maar nu fchynt men dit zo gedrogtlyk op te vat. ten, dat aan eenige weinigen alleen volfirekte beloften gedaan zyn, zy kunnen nooit onder ftraf of bedreiging vallen: maar, aan het groote gros der Christlyke Gemeente, worden volfirekte ftraffem aangekondigd, dewelken zy onmooglyk ontgaan kunnen, om hen dus onfeilbaar ongelukkig te maaken. Ten laacften komt my zeer onbegrypelyk voor, die handelwyze, welke de hemelfche Vader houden zoude, met die millioenen van verworpene Christe-i nen, byna het geheele lighaam onzer Kerk Deze' zegt men zyn voor hunne geboorte tot het verderf gefchikt, geen Zaligmaaker kwam voor hun, geen enkel grein van waare genade is voor hun verworven , de hemel voor hun zo vast geflooten als voor de booze geesten. De liefdevolle Menfchenhoeder fchept hen met de heerlykfte zielvermogens, eenen aanleg en brandende zugt naar eeuwig geluk, met een lighaam dat ons over des Scheppers wysheid inl verbaasdheid wegrukt; zy moeten hunnen Maaken wegens deze goedheid loven en pryzen. God on-| derhoudt en verzorgt hen als de tederfte Vader, zyj zien, hooren, proeven en fmaaken, elk oogenblik,! dat de Heer goedertieren is, het ontbreekt hun aan; Item en woorden om dit te volpryzen. In tedere kindsheid, worden zy den Drieeenigeru toegewyd, en van driemaal zalige genade verzekerd.] *t Is hunne duurlte verpligting om op God hunnen! Vader te vertrouwen, en Hem als de eeuwige goed-l heid te beminnen; zig op Jefus met vuurige weder.1 liefde te verlaaten; door den Geest te leeven en tel wan]  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 145 (fandelen. Van huh eerfte verftandsgebruik, tot bun,en laatflen adem, wordt hun het Euangelie toegefiend. Maar helaas! men ziet eindelyk, dat het hun frootfte onheil, hun noodlottigfte ellende uitmaakt, at zy ooit gefchapen, met zegeningen overlaaden, at hun het Euangelie verkondigd werdt, alles om un eeuwig verderf zeker en verfchriklyk te maaien. I Waren zy Heidenen gebleeven , men kon niet kris hunne eeuwige ftrafTen bewyzen: zy zullen teuwig lyden , om dat ze niet geloofden in eenea ferlosfer, die voor hun, even weinig als voor de iwaade geesten, verordend was. Om eindelyk file dwaasheden zamen te trekken, veronderfteld at wy nog het zelfde Christendom zyn als in de lerfte Eeuw; dan moeften de Apostelen tot alle ;unne Gemeenten dus fpreeken: „ gy zyt nu wel : geroepen tot de gemeenfchap van Christus, ge1 loovigen , heiligen , geliefden Gods , leden van I Christus; maar gy zyt intusfchen nog Heidenen, i gy moet nog eens inwendig tot eene andere Ge» 1 meente, geloof en deugd worden overgebragt, ] nog eens van de duisternis tot het licht enz. nu heeft j God eene allergenadigfte verkiezing vastgefteld, 1 om één van tien of twintig zodaanig te roepen; I maar alle de andere geloovigen en leden van I Christus lighaam , boven alle de Heidenen zeer I zwaar te ftraffen, om dat hunne bekeering on. J mooglyk was." Van zulk eenen Uitlegger des f[. Test. zou men zekerlyk vermoeden, d^r hy door Lne ongefteldheid in zyne redelyke vermogens beimmerd was. IIV. Voor het laatst moest ik met een woord too» K nen,  146* Het nieuwe of laatere stelzll, m nen, dat het N. ftelzel, tegen de geloofsbelydenisi fen van alle Eeuwen, en onze Formulieren, ftrydi| is. I Geenzins, als of wy ons geloof op menfchelyki Formulieren wilden bouwen; maar om dat de leei lingen van Brakel en L' Abbadie zig verbeelden zeef regtzinnig te zyn, daar intusfchen onder alle ftett zeis der Hervormde Kerk , dit het allermeest \é alle oude en laatere Kerkbelydenisfen afwykt. In alle Christen Eeuwen, hieldt men de gedoopti kinderen voor wedergebooren; onze Catech. en ForJ muiieren leeren dat de kinderen der Christenen moet ten gedoopt worden, even gelyk de befnydenis dei Jooden bevoolen was; en dat zy in het eeuwM Verbond der genade en waare Gemeente begreepef zyn, als leden van Christus, erfgenaamen van God1 Ryk en Verbond, en dat men daarom hunne eeu wige zaligheid door Christus, als kinderen fterveBj de, verwagten mag. ' Maar leert nu het N. ftelzel niet regt het tegerl deel? dat zy wel uitterlyk ingelyfd zyn, dat is i| haam en fchyn, maar dat zy niet te min, buitel het waare Verbond , onder allen vloek en onreirj heid blyven, zo dat zy naderhand uit den vol ftrekften dood moeten worden opgewekt, en meejt allen buiten Christus moeten blyven. All Belydenisfen der oude Kerk, en onzer Kerkhervol mers, weeten niets van een tweeërlei geloof e deugd: allen (temmen daar in overeen, wanneer wi alle noodige geloofsftukken van harte gelooven, e dit een opregt onergerlyk leeven naar Gods gebdJ den voortbrengt, dat dit de voorwaarde onzer zalii heid is. De 12 Artykelen in onzen Catechismil ver  EE00RPEELD, EN WEDERLEGD. Ï47 verhandeld, waren de geloofsbelydenisfen van alle :£euwen, en brengt dit een Christlyk leeven voort, dan is het zaligmaakend. | Daarom vraagt de Catech. na het afhandelen de. ieer Artykelen, Vr. 59- Wat baat het u dat gy dit ,al gelooft? en andwoordt: Dat ik in Christus voor :God regtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwi« gen leevens. Zie verder Vr. 83, tot 85. daar wordt gefprooken ivan waare geloovigen, en ongeloovigen, welken de vergiffenis, of eeuwige verdoemenis, verkondigt I wordt; en die ongeloovigen worden in het 85 Andw. I dus befchreeven , dat zy eene onchristlyke leere , of leeven, voeren. En Vr. 82. die zig met haare bekentenis en leeven als ongeloovige en godlooze Menfchen aanftellen, Volgens de leiding van Brakel, zyn de meefte Christenen gewoon, openlyk te belyden, dat zy on. geloovigen en godloozen zyn; de Leeraars fpreeken hen , dus aan. Maar volgens onzen Catech. is men ver( pligt alle zulke Menfchen door den ban uit te fluj: ten", tot dat ze betering hunnes leeven bewyzen. I Alle onze Lidmaaten moeten volgens onze Formu, lieren het waare geloof dat ons zalig maakt belyden, 1 en dat ze zig van harten voorgezet hebben, altyd I Christelyk te wandelen. Alle oude en nieuwe Bely. i denisfen , weeten van geen ander geloof, dan wy 1 allen by onze aanneming tot Kerkleden voor God I en Menfchen opregtlyk belyden. Zulk eene oogen. tl bliklyke omkeering, na dat wy reeds lang Christlyk i geloofd en geleefd hebben, dat wy tot een geheel 1 ander geloof en deugd zouden overgaan, was voor ; de zeventiende Eeuw, en in onze Belydenisfen, geK 2 *ee>  148 Het nieuwe of laatere stelzel, heel onbekend. Doorlees alle onze Formulieren, en dit zal altyd de voorwaarde onzer zaligheid zyn , dat ik de waaragtige leer der zaligheid geloof, vooral die twee groote leerftukken; dat ik door de zon. de ellendig——door Christus alleen geregtvaardigd en geheiligd worde——en dan, dat ik myn leeven lang niet alleen naar zommige maar alle Gods gebo* den tragt te leeven. Naar de Dortfche Leerftellingen, moeten wy van allen die hun geloof uitterlyk lelyden, en hun leeven beteren, het beste oordeelen. Maar volgens Brakel moeten wy noodwendig oordeelen, dat alle zulke Menfchen nog niets bezitten, en meest allen verlooren gaan. Raadpleegen wy al. ■Ie oude en laatere Belydenisfen, dan worden de -meeften in eene waare Kerk zalig, vroegftervende kinderen, en allen die geene onchristlyk leer of leeven hebben. Maar het is een axioma van het N. ftelzel, 'c welk men niet eens noodig keurt om te beproeven, dat byna alle Christenen verdoemd worden, dat in •veele Jaaren, in ganfche Gemeenten, de één of ander, als een opgerigt teeken en wonder, van alle die verworpenen wordt uitgefchift. Wil men dan naar Kerklyke rigtfnoeren oordeelen, dan moet men zeggen, dat Brakel en alle zyne medeftanders, in dit broedergefchil, volmaakt onregtzinnig zyn. Men mag die drie hoofdftel- lingen, dat wy als Heidenen gebooren worden; dat de Gereformeerden nog tot een ander geloof moeten overgaan;- dat één uit duizend uitverkooren is; te regt noemen, een Heidensch,—— een verdubbeld, —-— een vertiend, Christendom. \ HL AF-  BEOORDEELD, EJJ WEDERLEGD, H En eindelyk, om het juiste verfchil wel te vat-", ten, moeten eenvoudigen dit vooral opmerken; dat: wy de leerlingen van Brakel niet veroordeelen, maar dat zy ons en de meefte Christenen uitfluiten. Onder de regtzinnige Protestanten en Hervorm* i den, zyn onnozele kinders, leerlingen, geloovige belyders: onder deze laatften heb ik zo ftraks reeds vier ftelzels van belydenis opgegeeven: in het zedekundige, en wyze van hekeering, kan men veele zoarten onderfcheiden, die in de hoofdzaak weder-;, om eens zyn. Nu zeggen wy dat deze tien of twintig klasfen, in de grondwaarheden en wetten niet verfchillende, allen behouden worden. Maar de Brakelsgezinden, dar ééne klasfe, de kleinfte en bygeloovigfte, met uitfluiting van alle anderen, zalig wordt. Verbeeld u, W. Leezer! een groot Koningryk, waar de inwooners van twintig Landfchappen ert Steden , merklyk in wyze van denken en leeven verfchillend zyn , zo egter, dat zy allen hunnen Koning erkennen en eerbieden, het verbindend gezag zyner fchikkingen gelooven, en zo verre uitoeffenen, dat niemand volgens deze gunftige inrigtingen ftrafbaar zy. Maar dat nu de burgers van ééne kleine Stad, die het minst befchaafd, meest bygeioovig zyn, die iets geheel byzonders in hunne ;  BEOORDEELD, EN WEDERLECD. 153 ie denk- en leefwyze hebben, alle de fchikkingen en wetten des Koning dus uitleggen, dat zy alleen Op hen toepaslyk zyn, en gevolglyk alle de andere iduizenden , als weerfpannelingen veroordeelen , en hunne genootfchaplyke vriendfchap en agting ontleggen: dan zult gy eene bevatlyke afbeelding van lolt ganfche ftuk voor oogen hebben. I n. Ik hoop, dat de bewyzen en wederlegging, iin de twee voorgaande Hoofdd., nu ons oordeel :volkoomen bepaalen zullen, om het eerfte te ver. ikiezen, en het laatfte als ongerymd te verwerpen. 'Wy zagen dat het eene op Gods Woord, de Reden, ien de beste Belydenisfen der Christenen, gegrond jïs, het andere tegen allen even zeer aanloopt. Laat imy ten befluite nog opmerken, dat het N. LeergeIftel eenen duisteren nagt van zwaarigheden over iden Godsdienst veripreidt, maar het oude, de moei'iykfte ftukken der Godgeleerdheid opklaart. Ik kan dit flegts, in één en ander ftuk, ter loops, aanwyzen. I Welk eene yslyke zwaarigheid, ten opzigt van ihet eeuwig lot der kinderen! dat millioenen onnozele wigtjens, 'van moeders borsten afgerukt, in eeu«wige vlammen zouden weenen; de Gefchiedenis iheefe nog nooit, een voorbeeld van zulk eene iwreedheid, in eenigen Tyran uitgeleverd. Deze ■bedenking alleen is genoeg, om dit hardvogcig Plan, Inet yzing, vaaren te laaten. | Een tweede bezwaar, is even weinig ooit te verJdüuwen, naamlyk dit; dat de Godheid, van een on|ooemlyk aantal eischt te gelooven het geen onwaar, fce betragten 't welk onmooglyk is. IWy moeten allen onder 'c Euangelie gelooven , Kj dat  15+ Het nieuwe of eaateue stelzel, dat de Zaligmaaker ons kan en wil verlosfen, God onze Vader, de Geest onze Leidsman, zyn wil. , Maar dit alles is omtrent de meeften niet waarj Jefus kan noch wil ooit aan die verworpenen eenigei genade bewyzen. Het derde overtreft alles in afi gryslykheid; dat byna het geheele Menschdom tot; eeuwige folteringen verweezen zy. ) Van honderd millioenen onfterflyke zielen , kan naauwlyks een hand vol die eeuwige jammeren ontgaan ; elk wie de menschlykheid niet volflaagen; heeft uitgefchud, moet verbaasd te rug zidderen, en uitroepen , zulk eene fchriklyke leer kan nooit Van God zyn. Deze duisternisfen ziet men in het andere Plan verdwynen, en het fpreidt een aangenaam licht over donkere vraagftukken. Als, de toelaating van den zondenval; het ver4 band tusfehen de genade en 's Menfchen vryheid; de ongelyke Bedeelingen, welken God met hetMensch"»' dom hielde. in de toelaating der eerfte zondey en oogenbliklyke opregting van een Genadeverbond,' zie ik eene verrukkende mengeling , van Godlyke wysheid, heiligheid , en barmhartigheid. In eend wet der werken, zoude iedere overtrêeding ons her-, ftel hoopeloos gemaakt hebben. Nu wil de heilige genade, in zynen Zoon eni Geest, zynen zondenhaat betoonen; en ftelt vast onv nooit iemand van Adams Geflacht te verdoemen,! ten zy hy de Iigte voorwaarden van genade, tot zyn leevenseinde, moedwillig vertreeden hebbe. In het N. ftelzel, fchynt my Gods genade en, onze vryheid, onmooglyk te vereenigen. De Mensch; volkoomen dood en vastgekluisterd, zonder eenige waare genade, moet regt en ernftig bidden en zoe- kena  BEOORDEELD, EN WEDERLEGD. 155 en; daar op wordt hy almagtig en lydelyk veranderd , waar in geene keus ooit plaats hebben kan; lü ontvangt hy zyne vryheid weder, maar tot wat, fut of oogmerk? hy wordt nu door Almagt bewaard, to dat hy nooit de godloosheid kiezen kan, maar ot het tegengeftelde wiskunstig bepaald is. ï Welk een helder licht doet, ook hier, het oude eerftelzel opgaan. Van jongs aan hebben wy de leginzelen des Geests, en de volzekere beloften van file noodige genade voor ons ganfche leeven; nu is ijihze zedelyke vryheid aanvanglyk herfteld, en wy ontvangen, onder vertrouwend gebruik, des Woords (er bondteekenen en Christlyke gebeden, alles wat iy tot de godzaligheid noodig hebben, maar deze fa^te beftuuring en hulp legt ons geenen noodlottigen fwang op , welke , met onze redelyke natuur, en tenen proefftaat, ftryden zoude. Doet men jindelyk die moeilyke vraag, noopens de ondertfcheidene Bedeelingen van Openbaaring en GodsMjïensr, voor de Aartsvaderen en alle Volken, voor Ie Jooden, en Christenen; dan laat Brakel ons in Ihdoordringbaare duisternis en verwarring; het an. aSere zamenftel maakt ook dit zeer begryplyk. 1 God heeft terftond na den Val, zulk eene gena. ; lige befchikking gemaakt voor Adams geheele Na» lïoomelingfchap , dat niemand zonder eigene ver'Irerping dezer inftelling kan verlooren gaan. Van '|e kinderen wordt niets gevorderd dan onnozelheid; ian, leerzaamheid en waarheidsliefde; van volwaslenen , geloof en betragting van die genadeleer welié God aan elk in 't byzonder gegeeven heeft. De :ivyze Voorzienigheid gaat in alles met langzaame jtappen cn aanwas tot meerdere voltooijing voort. Het  156" Het nieuwe of laatere stelzel, Het Menschdom en Gods Kerk, was eerst in kinds-, heid; toen als in jongelingichap; en eindelyk tot manlyke volkoomenheid gebragt. Hier naar rigt( zig, de eenvoudige Godsdienst der Aartsvaderen,; de Joodfche voor jongelingen aan het zinlyke ge-, hegt, de Christlyke voor volwasfene mannen. -,J Stel dat een Vader drieërlei kroost heeft, kindertjens, jonge knaapen, en volwasfenen; zou hy| nu wel wys en redelyk handelen, dat hy hun ge-} lyke boeken en onderwys toedeelde, en daar naar wilde beloonen of ftraffen? Of verbeeld ueenen. Koning die over drie Volken het bewind heeft ;5 eene zeer onvatbaare en onbefchaafde natie; een. meer geoefend en eenigzins befchaafd Volk; en een> Gewest in den grootften trap van befchaaving en; wetenfchappen: zou het nu voor het eerfte niet; zeer ongelukkig zyn, dat hun een Wetboek werdt voorgelegd , alleen voor de geoefendfte Menfchen. gefchikt, en dat zy naar dezen regel gevonnisd wer-den? Zo moest dan de hoogfte Wysheid en, Goedheid , eerst de eenvoudigfte inrigtingen voois kinderen maaken , en dit genadeplan van tyd tot tyd voltooyen ; dus konde elk in zyne maate, en, naar zyne vatbaarheid, onderweezen en gelukkig worden. Nu befiuit ik dus. Wy hebben, in dit broeder-; gefchil, twee Ontwerpen befchouwd; het eerfte ftemt, met de grondftellingen der Rede en Opens baaring, en de beste Belydenisfen der Christenen, in; het andere is op vier losfe gronden opgebouwd; eene verkeerde verklaaring en toepasfing der Schrift; dweepery, onverdraagzaamheid, noodlottige predestinatie. .3 Her  MOÓRbÉÈLD, EN WÊDEKLEGD. 1$7 Het eerfte van alle verftandige Godgeleerden in ; Hervormde Kerk, in de hoofdzaak, aangenoo. ien; het andere door ongelukkige omftandigheden i de voorgaande Eeuw ingeiloopen, nu van elk |;rftandigen verworpen. Ik durf de keus nu zeer ernst overlaaten, aan alle Leezeren, die met on. Ktydige oogen kunnen zien, en niet aan de ftyfiofdigfte vooroordeelen zyn vastgekluisterd. V. HOOFD.  *5$ Zedelyke gevolge?» V. HOOFDDEEL. De zedelyke gevolgen dezer stelzelsj waar in het eene ver boven het andere uitsteekt. j^Ju zal onze voorkeus nog veel meer bepaald ei verfterkt worden, wanneer wy op de zedelyke ge volgen der beide üelzelen letten. Het groot doel tog, van alle Openbaaring en Godsdienst, is' om ons tot vaste kennis van heilige en troostryk waarheden, tot waare deugd, tot gerustheid, en be ftendig geluk, op te leiden. Ik zal nu ten laatftei betoogen, dat het wederlegde Plan veel eer nadee lig is, maar het andere deze zedelyke vrugten over! vloedig aankweekt. In drie Afdeelingen. I. Dat ons aangepreezen ftelzel, voor de 'Godvrugt, niet nadeelig is. II. Veel nutter, in 't alge meen. III. In de drie Hoofdftellingen, in't byzon der. I. AFDEELING. Het O. ftelzel, in het zedelyke, niet nadeelig. jEenvoudige Menfchen zullen veelligt, gemoedly ke zwaarigheden hier by infchieten, of in de toe pasftnf!  dezer stelzees; enz. 159 pasfing op het zedelyke daar van misbruik maaken; 't is myne bedoeling die twee ftukken hier tegen te gaan; deels die bezwaaren op te losfen, ten anderen verkeerde toepasfing voor te koomen. Ik moet eerst eene aanmerking maaken, dewelke meest alle deze bedenkingen oplost: naamlyk deze. Wil men grondig over de zedelyke gevolgen oordeelen, dan moet men, niet uit hec ftelzel van Brakel, maar uit onze eigene Hellingen, redeneeren. Wanneer b. voorb. een Roomschgezinde, de we] dergeboorte en genade ftelt in den Doop van een' 1 welgeordenden Priester, het geloof in de onderwer. tiping aan de befiuitcn van den Paus, Kerkvergade. vingen, enz. de heiligheid, in vasten, kloosterlee|ven, enz. dan moet hy de Leer onzer Kerk, voor •geloof en heiligheid zeer nadeelig, verklaaren. !|Maar wy zullen ons te regc beklaagen, dac hy uit izyn eigene verkeerde ftellingen oordeelt. Zo ook 'jhier, wil men zedelyke gevolgen afleiden, moet ;men althans voor een oogenblik in onze eigene ftelyiingen treeden, en men zal dan nooic eenig zedelyk ' padeel daar uit wettig afleiden. 4 Ik begin dan met het eerste bezwaar, dat my ijpaast aan het hart ligt, het is dit: dat veele eenvou. ■jjaige Christenen, naar de leiding van Brakel beteerd, hier door grootlyks kunnen gefchud en geërgerd worden. Deze bedenking kwam my eerst vry i*ewigtig voor; maar by nader indenken, kan ik my welven en anderen, door dit vierledig andwoord, volkoomen gerust ftellen. 1 1. Bragt ik eene nieuwe leer aan het licht, dan , iiou dit eenigen fchyn hebben, maar is dezelve door ;mde en nieuwe Godgeleerden duizendmaal voorge- draa-  ióo Zedelyke gevolgen draagen, zo kan deze ergernis] niec aan my gewee» ten worden. 2. Ik erken zulke Christenen voor waare bekeerden, zy hebben dus geene reden van bekommernis» maar hier ligt de fout, dat zy ons veroordeelen. 3. Men kan dan deze tegenwerping dus omkeeren, dat hunne (tellingen, aan duizend waare Christenen, regcmaatige ergernis moeten geeven. 4. In ftukken van geen belang, is het beter te zwygen , dan zwakke Menfchen te ergeren, maar dit ftuk fcheen my van zulk een gewigt, dat men het zelve, om toevallige ergernis van Menfchen die het onderzoek verwaarloozen , niet verzwygen mag. Mingeoefende Christenen, aan de leerwyze der Ouden niet gewoon, zullen zekerlyk zeggen; zyn wy allen vau de eerfte jeugd in het Genadeverbond? hebben wy een beginzel van wedergeboorte? dit moet immers de grootfte aanleiding geeven tot zelf. bedrog en zorgloosheid. Men lette nu flegts op de ftraks gemaakte aanmerking, en deze zwaarigheid zal aanftonds verdwynen. Wilde men dit naar de begrippen van Brakel opvatten , dan zou het zeer ongerymd en gevaarlyk zyn. Maar ik verfta door hec bondgenootfchap en beginzel der wedergeboorte .niet anders dan eene genadige betrekking tot den Vader, Zoon, en Geest, en de heilzaame beloften, onder die billyke voorwaarde gedaan, dat wy als ge. roepenen, als kinderen, gelooven en leeven. Alle oude Godgeleerden fpraken dus met de Apostelen, dat alle Christenen in de waare Kerk, geroepen, wedergebooren, leerlingen, in Christus, zyn; en dit kan, wel begreepen geen nadeel, maar groot voor. deel, aanbrengen, om ons kragtig op te fpooren, om  dezer steezees; enz. iö1 Offi waardig die roeping en verbondsbetrekking te wandelen* Alle Burgers en hunne kinders hebben recht op de befcherming der Overheid, zo lang zy niet door ontrouw deze aanfpraak verbeuren. Elk kind is van de geboorte af erfgenaam van zyne Ouderen, maar ikan door weerfpannigheid zyne verwagting te leur jftellen. Zo hebben onze beste Godgeleerden voor lang aangemerkt, dat elk Christen uit het Heidendom tot de Christlyke Gemeente overgebragt, en terftond door den marteldood dervende, zalig wordt; paar leeft hy nóg veele Jaaren , dan is die eerfte pverftap niet genoeg, hy moet tot het einde van zyn leevensperk in geloof en heiligmaaking voortgaan. Wy allen kunnen dus in kindsheid, door geboorte in het Christendom, zalig worden; maar op* wasfende, zal zonder heiligmaaking niemand den Heere zien. Zyn wy, als erfgenaamen van Gods Ryk en Verbond , gedoopt , niemand moet egter denken, dat de eerfte ftap in de Christlyke loop)aan, genoeg is om de kroon der overwinning weg :e draagen , ingevalle wy naderhand den ftryd veraaten. Uit die eerfte ftelling, heb ik dit noodzaaklyk ge» fo\g getrokken , dat wy vervolgens niet noodig lebben , om eerst Christenen te worden , in het Verbond over te gaan, dien grooten ftap te doen /an de duisternis tot het licht. Dit zal zeer een* roudige Menfchen wederom vreemd en fchadelyk foorkoomen , zy zullen volgens hunne gewoonte ;ot alle volwasfene Christenen zeggen, gy moet alen nog wedergebooren worden, en zig op de klaare mdervinding beroepen, dat er nu en dan eenMensch L we.  x6*4 Zedelyke gevolgen wedergebooren en bekeerd wordt, terwyl alle de anderen onbekeerd en buiten de waare genade blyven. Dit is wederom eene redeneering uit eigene verkeerde begrippen, terwyl zy het oude ftelzel niet in verband overzien. Alle volwasfene Christenen moeten noodzaakiyk gelooven in Christus, heilig leeven, gevallen weder opftaan, hier over is geen verfchil. Maar de ver. warring ontdaat daar uit, dat men wedergeboorte, heiligmaaking, en de boete der gevallenen, niet onderfcheidt. Zyn wy als kinderen reeds in het Verbond, in Christus in genade aangenoomen, leden van Christus en zyne Gemeente, enz. dan kunnen wy dit naderhand niet eerst worden. Leert nu de ondervinding , dat verlcheidenc Menfchen , naderhand met veel meer licht en troost beginnen te gelooven, veel Christlyker dan voorheen beginnen te leeven; dit is geenzins de eerde wedergeboorte of ingang in Gods Kerk en Verbond, maar het behoort, of tot de heiligmaaking, of tot de boete der geloovigen. Deze Menfchen waren te vooren reeds bondgenooten, en van jongs aan onder de invloeden der genade; maar nu wordt hun geloof en*leeven trapswyze verbeterd, dit is de heiligmaaking; of zy waren tot een fnood leeven vervallen, en keeren door de Christlyke boete tot de gemeenfehap der heiligen weder. Een ander noodwendig gevolg is, fchoon wy allen van jongs aan bondgenooten en in Christus zyn, dat het mooglyk zy daar van af te vallen. Oppervlakkige Menfchen zullen misfchien denken, kunnen waare bondgenooten weder afvallen» dit.  DEZER S T EL ZE L S J CDZ. 16*3 dit is zeer nadeelig voor hunnen troost en gerustheid , het is beter eene volftrekte volharding te ftellen* Ik anrwoorde vooreerst, gelyk meest alle gelchillen der Protestanten niet fundamenteel zyn, -en op woordenftryd uitloopen, zo is 't ook in dit j ftuk. Wyders» kan men hier drie vraagen doen. S Eerst; is die volftrekte volharding bewysbaar uit de H. Schrift? Men za! dan bevinden, dat ze eeniglyk j fteunt op eene volftrekte predestinatie en onweerftaanbaare genade; dat God beflooten heeft zommige |Menfchen, met onweerftaanbaar geweld, hun ganfche leeven, tegen doodlyke dwaalingen en zonden te beveiligen; of aan zommigen een geloof te gee. ven dat volftrekt moet bezwyken, aan anderen zulk een dat nooit bezwyken kan. De tweede vraag is, lof het N. ftelzel der volftrekte volharding, meer !gerustheid en troost geeve, dan het oude? dit ont. iken ik ten fterksten, en zal in de volgende Afdeeling bewyzen, dat dit plan der oude Kerk oneindig meer gemoedsrust aanbrengt. Én dit is de derde vraag; is die gerustheid der geloovigen, waar door zy aanftonds weeten dat zy onmooglyk vervallen kunnen , wel waarlyk nuttig voor de Godvrugt ? Dit moet ik wederom met neen beantwoorden: God? wil ons door het geloof bewaaren, het geloof der beloften en bedreigingen ; maar is men terftohd met den ingang in het Christendom, in eene volftrekte zekerheid , de afval onmooglyk, dan fchynen alle voorwaardlyke beloften en bedreiging alle kragt te verliezen; de vrees dat men afvallende de zaligheid«verliest,- fchynt een der kragtigfte middelen waar ïdoor de Heer ons bewaart en beveiligt. Tegen myne tweede hoofdftelling, „ het geloof La „ der  i6'4 Zedelyke gevolgen „ der grondwaarheden , en onergerlyke betragting der grondwetten des Christendoms, is de voor„ waarde der zaligheid;" denk ik dat eenvoudigen twee zwaarigheden zullen inbrengen. (1) Is dat toeftemmen genoeg? is, het vertrouwen op Christus, niet het voornaamfte? (2) Is een onergerlyk leeven genoegzaam? komt het niet meest aan op het hart, en inwendige deugd? Ten opzigt der eerfte vraag merk ik aan, dat ge. looven, en vertrouwen, twee woorden zyn, die in de zaak genoegzaam het zelfde beteekenen; wat is vertrouwen op Christus, anders, dan gelooven dat hy my verlosten kan, wil, en naar zyne beloften helpen zal. Ik bedoel hier niets nieuws of byzonders, maar Item met alle Protestanten en de oude Kerkleeraars overeen. Myne eenige bedoeling is dat tweeërlei geloof te verwerpen; dat men eerst de Christlyke waarheden van harten geloove , en in zyn leeven vertoone; maar dan in een punt des tyds tot een geheel ander geloof worde overgezet, dat men dan onderfcheidshalven, door toevlugt, vertrouwen, uitzien, en ik weet niet met welke onfchriftuurlyke naamen meer, tragt uit te drukken. Elk Christen moet van de jeugd af gelooven, dat God zyn Verbondsgod is die hem met vaderlyke barmhartigheid voorkwam; dat Christus hem geworden is tot verzoening en heiligmadking; dat de Geest hem gegeeven is en verder zal gegeeven worden; dat hy overeenkomftig dezer genade leevende zalig zal worden : verkiest men dit liever vertrouwen, dan gelooven, te noemen, het is my onverfchiliig. Nu is. de tweede bedenking zeer gemaklyk te be- andwoor-  DEZER STELZELS; enz. IÖ5 andwoorden, of niet de inwendige gemoedsftaat het voornaamfte en noodigfte zy. Myn oogmerk was in hec minftê niet om dit te ontkennen, Menfchen die uit hec geloof opregc onergerlyk leeven, hebben indedaad inwendige deugd. Het geloof is altyd inwendig, wanneer iemand j door die grondbeginzel, te midden van duizend ver. ; zoekingen, de aanlokkendfte ondeugden op den duur verzaakt, en der hoofdwetten van Christus getrouw blyft, is dit een zeker blyk, dat zyn gemoed eene onverzetlyke gezindheid bezit om zynen Heer te gehoorzaamen. Ik verfta, door een onergerlyk leven, het zelfde dat de Schrift noemt onberispelyk, onftraflyk, onergerlyk Ivoor God en Menfchen, dat men ons, naar de grondwetten van het Euangelie, niet als onchristenen en godloozen veroordeelen of verdoemen kan. Men Zie ons Formulier des H. Avondmaals, daar allen die een ergerlyk leeven leiden, tegen de waare Christenen worden overgefleld. Men moet alles naar myn doelwit beoordeelen; dit was geenzins, iets nieuws te zeggen over de Euangelifche zedenleer, maar al. leenlyk, die twee verkeerde Hukken van het N. Iftelzel tegen te gaan; vooreerst dat onze Christlyke :deugd in een zeker oogenblik geheel in wezen en natuur moet omgekeerd worden; ten anderen, dat !die tweede omgekeerde deugd beltaat, in zekere indrukken , bevindingen, enz. Wat heeft een weidergeboorene van Brakel meer dan geloof en onerigerlyk Christlyk leeven? niets byzonders; dan alleen zulke bygeloovige bevinding, terwyl zyn leeven naauwlyks onergerlyk kan genoemd worden. En zyn wy van jongs aan onder de genade, en des L 3 Geests  165 Zedelyke gevolgen Geests deelagtig, dan is die omkeering en wezensverandering in onze deugd niet noodig , elk kind der Christenen kan van de genade en zaligheid niet vervallen , voor en aleer het eenige noodzaaklyke waarheden verloochene, of in zulke ergernisfen leeve, welken ons naar hec Euangelie van den hemel uitfluiten. Eindelyk moet men die vooral opmerken , om dit ftuk niet tegen myn oogmerk ongelukkig te misbruiken , dat ik alleen bepaald heb , wat er noodig zy om het verderf te ontgaan, maar geenzins, wat de póoging van eiken Christen behoore te zyn, ik heb er bygevoegd dat wy naar eene veel hoogere volmaaktheid jaagen moeten. Het zyn twee zeer verfchillende vraagen , wat is volftrekt noodig om niet verdoemd te worden? en, waar moet een Christen naar ftreeven, om hier eenen grooten troost, namaals eenen hoogen eeretrap te bereiken ? Het oogmerk van 't Euangelie is een hooger trap van deugd en geluk; maar des onaangezien beweer ik, dat wy niemand tot helfche ftraf mogen verdoemen, dan die de grondwaarheden of wetten tot zyn leevenseinde vertreeden hebbe. Myn derde Hoofdpunt was dit; „Jooden, Hei. „denen, Turken, zullen niet naar het Euangelie „ geoordeeld worden, hun zyn geen eeuwige ftraf„ fen gedreigd. Van het Menschdom, en vooral „ het Christendom , zullen de meeften behouden „ worden." Nu verwagt ik dat eenvoudige Menfchen zullen zeggen, neen; ik houd niet van zulken ruimen en breeden weg. Ik geloof dat deze Menfchen zeiven Biet verftaan, wat deze dubbelzinnige woorden be. teeke-  dezer stelzees; enz. 167 i teekenen: ze moeten, dunkt my, één van deze drie ftukken beduiden, i. Ik wensch, ik hoop, niet dat er zo veele Menfchen zalig worden , maar dat de meeften eeuwig verlooren gaan. Dit zal zekerlyk hunne bedoeling niet zyn; zy zullen, met Gods Woord, wel willen, dat alle Menfchen mogten zalig worden, i. Of zy willen zeggen, dat de voorwaarden tot zaligheid, dus al te ligt gefteld worden, dat deze weg van behoudenis zwaarder en moeilyker |moet voorgefteld worden. Maar dan andwoord ik, vooreerst, dat wy dezen weg niet bezwaarlyker moimogen maaken dan God zelf, die zegt ons, dat jzyne geboden niet zwaar zyn. Deze onze broeders zullen wel toeftaan, wanneer God ons zyne genade geeft, dat het dan niet zwaar of onmooglyk zy, in Christus te gelooven. Zy zeiven ftellen het zeer ligt, de bekeering wordt als in een oogenblik ingeftort, vervolgens onfeilbaar bewaard, zo dat er zelfs geen eigen werk veel te pas kome. 3. Wat moet het dan eindelyk beteekenen? dit alleen; ik geloof niet dat God deze genade zo ruim en breed uitdeelen, en aan zo veelen geeven wil, maar, volgens bene volftrekte verwerping, de meefte kinderen en |volwasfenen in de waare Kerk daar van uitfluit. Dit eenig punt, reeds zo dikmaalen wederlegd, sal ik nu niet weer op nieuw onderzoeken. Men zal waarfchynlyk nog verder tegenwerpen; n Noachs tyd, was de ganfche aarde vervuld met vrevel, Noach en zyn Huisgezin werden alleen beïouden: in Sodom waren geen tien regtvaardigen: 10e ongerymd is dan de ftelling , dat de meeften ;ouden behouden worden. Deze bedenking is ligtyk weg te neemen, als men maar opmerkt, dat L 4 daar  x68 Zedelyk! gevolgen daar van tydelyke P riffen , en geenzins van het eei.wig lot der Menfchen gefprooken wordt. Alle Volken van Canaan moeften door het zwaard worden uitgeroeid , maar de Schrift zwygt nopens hunnen eeuwigen ftaat; waarom zouden wy dan het oordeel van den genadigen hemelregter vooruitloopen ? Paulus'fpreekt tot de groote Gemeente te Corinthen , en in geheel Achaja, den geheiligden in Ctaistas Jefus, enz. Nu zegt hy in het nde Hoofdd. Daarom zyn onder u veele zwakke en kranke, en veele jlnapev. Wy worden van den Heere getugtigd, op dat wy met de wereld niet zouden veroordeeld worden. Hoe verkeerd zou het luiden, uit dit tydlyk oordeel, het eeuwig verderf dezer geloovigen af te leiden. Maar! zal men nog aanhouden; de klaare ondervinding leert immers al te duidlyk, dat het Euangelie weinig vrugt voortbrengt, de meeften zorgloos voortleeven, men hoort zomtyds in geen jaar dat er iemand wedergebooren wordt. Hier op moet ik wederom zeggen, dat men uit eigene verkeerde Hellingen redeneert, welke reeds lange wederlegd zyn. Men veronderftelt, het geen in gefchil en overvloedig wederlegd is, dat wy als Heidenen buiten Christus en Gods Verbond gebooren worden, dat wy op een' zekeren tyd, met veele aandoeningen tot dit Verbond moeten overgaan, enz. dat dit als een groot wonderwerk aan de ganfche Gemeente moet zigtbaar en bekend worden. Wy hooren immers dagelyks, dat er Menfchen in de waare Kerk van Christus gebooren worden, dat alle onze kinderen gedoopt worden, als leden van Christus en zyne Gemeente, die in Christus in genade aangenoomen asyn, die een eeuwig Verbond der genade met God heb-  DEZER STELZELS, enZ. I69 hebben, en aüe beloften der vergeevende en heiligmaakende genade. Wy hooren, dat alle de leden onzer Kerk belydenis doen van de waaragtige leere der zaligheid, dat ze die van harten gelooven, en gezind zyn altyd , Christlyk te wandelen; deze belydenis herhaa'en wy allen voor God en zyne Gemeente, by elke bedie( ning van het H. Avondmaal. Wy hebben dan alleenlyk twee vraagen te doen. De eerfte, of er veele Menfchen in onze Kerk zyn, die van de grondwaarheden afvallen? dit hoor ik zeer zelden, dan van eenige waanwyzen en halfgeleerden; of jkwalyk onderweezene losbollen. De tweede vraag Jis, of er veelen zyn, die in ergernisfen en godloosheden met de zaligheid onbeftaanbaar, onder alle ibroederlyke beftraffing en Kerktugt, tot hunne :laa;.ftM ademhaaling, volharden? Dit getal zal, gelyk ik hoop, in vergelyking der ganfche Kerk, zeer ::k!ein zyn. Ik meen dan dat wy groote redenen hebben om den Heer te gelooven , dat het zelfde jEumgelie, 't welk in de eerfte Kerk zo vrugtbaar :iwas voor de ganfche Gemeente der heiligen, nog in üonzen tyd, onder het zelfde Opperhoofd en Her. ■der den Heere Jefus Christus, en dezelfde genade sivan den H. Geest, by de meefte Kerkleden, het .üzelfde geloof en wandel, als den zekeren weg ter ilzaligheid, oplevert. L 3 II. AF-  170 Zedelyke gevolgen II. AFDEELING. Het zedelyk voor- en nadeel, dezer twee ftelzeh, in het algemeen. J^efchouwen wy den invoed , van het oude en nieuwe Plan, op ons zedelyk beftaan en geluk, dan zal het blyken, dat het eerfte ten hoogften heilzaam, het laatfte, boven alle uitdrukking, nadeelig"] is. Een nadenkend leezer zal dit ligtlyk in alle | hoofddeelen van het zedelyke nagaan; ik zal flegts eenige ftukken aanftippen, dewelken meest in hec oog loopen. I. Stuk. Het eerfte, dat alles in gewigt overtreft, is de groote voorwaarde, waar van men de zaligheid aller Menfchen afhanglyk maakt, onze groote vernieuwing, of ingang in den genadeftaat; en de middelen om daar aan deel te verkrygen. Dit wordt dus tweeledig, de wedergeboorte zelve; en de mid. delen hier toe te gebruiken. i. Men is in dat fysteme gewoon, al ons heil in en na dit leeven, afhanglyk te maaken van een zeker punt of tydftip, dat wy in het Genadever- j bond overgaan, Gods Geest en genade aanvanglyk] deelagtig worden, door het zaligmaakend geloof voor ? het eerst Christus ingelyfd, kragtdaadig veranderd en wedergebooren worden. Dit is de eenige hoofdzaak daar onze behoudenis op rust, dit moeten wy al  dezer steizels; enz. i?t li ons leeven onderzoeken, hier op ftaroogen, tot op het fterfbed. i Maar, indien my niet alles bedriegt, is dit een '[luk, het welk in dien zin by niemand in ons te. igenwoordig Christendom kan plaats hebben. Het Verbond is voor onheuglyke tyden opgerigt, en kan nu niet voor het eerst met ons worden aangegaan. De Kerk waar in wy leeven, is van overlang, uit het Heidendom, tot het waare Christendom overgebragt. Terftond met ons redengebruik, fcyn wy onder de invloeden van Gods zaligmaakend Woord en Geest. Onze eerfte Christlyke kennis en ?eloof, begint met het eerfte onderwys, wanneer «y voor het eerst gelooven, aan den eenen waarag. :igen God, en Jefus Christus. Wy beginnen ook dan het Christlyke leeven, wanneer wy dezen Vader in Christus beginnen aan :e roepen, te eerbieden, en naar de Christlyke inlellingen te leeven, zonder openbaare lasteren en ;rgernisfen. Nu is het klaar, wanneer eene za3k :enmaal gefchied of waarlyk aangevangen is, dat ze laderhand nooit haar eerfte begin kan neemen. iZulke Christenen kunnen nooit voor het eerftemaal Jln het Verbond koomen, voor het eerst den Geest Ontvangen, uit de duisternis des Heidendoms eerst Christenen worden, het eerfte beginzel des geloofs pn wedergeboorte verkrygen. Maar is dit nu niet i;en nadeel, 't welk alle befchryving te boven gaat, lat men ons ganfche Christendom, en eeuwige zaligheid, vasthegt aan een ftuk, dat in zyne natuur nnmooglyk, en door loutere dwaaling in de nieuwe ; ifchoolgeleerdheid is ingevoerd? Zo dat men zegiljen mag, nat volgens die leiding, eigenlyk in onze tyden  £72 Zedelyke gevolgen tyden niemand kan zalig worden: men verfta dit niet verkeerdlyk, ik wil geenzins zeggen dat de egtc leerlingen van Brakel niet zalig worden, maar zy worden alle, op eene geheel andere wyze, wedergebooren geloovig en zalig, dan hunne verkeerde leerbegrippen zouden medebrengen. Ik laat nu ieder eenen oordeelen hoe verderflyk het zy, aan alle Christenen eenen weg van behoudenis, en wel den allereenigften, voor te draagen, dewelke in den grond by niemand plaats grypen kan. 2. En welke zyn nu de eenige middelen, om dit ftuk deelagtig te worden ? het gebruik van Gods Woord; en het gebed; dit noemt men dan, Gods genade te zoeken. Maar dit fchynt my even onmooglyk en onbeltaanbaar. Veronderfteld, dat alle deze Menfchen blind, dood, volmaakt ongeloovig zyn , hoe zullen ze dan op eene gefchikte wyze Gods Woord hooren of bidden ? dit moet immers met eerbied, met geloof, met regte oogmerken gefchieden , de vereischten van een gebed kunnen nooit by blinde , geestlooze , geheel ongeloovige, Menfchen huisvesten. En waar vindt men ooit zulk eene handleiding in het oude of nieuwe Testament? Waar hebben Mozes of de Profeeten ooit voorgefchreeven , om te leezen en te bidden, om eerst Jooden te worden, en in het Israëlitifche Verbond over te gaan. Dit vindt men even weinig by Jefus en zyne Gezanten. Christus zegt Matt. 7. Bidt en u zal gegeeven worden, enz. Maar hoedaanigen waren zyne toehoorers? Of Jooden, reeds in Gods Verbond, en wel de beste en gemoedlykfte Menfchen, die Jefus geduurig volgden; of reeds leerlingen van Joan*  dezer stelzels; enz.' 173 joannes den Dooper, of van Christus zei ven; Men» fchen die aireede aan den eenigen God Jehova ge. loofden, en zynen Afgezandt reeds voor eenen waaren Profeet hielden. En de Apostelen fpreeken in alle hunne Brieven tot geloovigen , en geroepene Christenen. Deze middelen worden dus niet aan blinde Heidenen voorgefchreeven; hoe vremd zou het luiden, wanneer wy aan een Heidensch Volk in [Afrika dien raad gaven, om het Euangelie te leezen en geloovig in Jefus naam te bidden, op dat zy Christenen mogten worden. Men veronderftelt dat alle Christenen eenen tyd lang buiten het waare Verbond en genade zyn; dit nu is de eenige handleiding die men aan allen geeft, iom op zulk eene wyze, en door zulke middelen iwedergebooren te worden: zyn nu die beide ftukken geheel verkeerd, dan is, de nadeeligheid van dit ftelzel, met geene woorden uit te drukken. II. Stuk, beftaat hier in, dat het wezen des Christendoms, een volhardend leeven in geloof en deugd, in dat Ontwerp, grootendeels ontzenuwd wordt. . Het agtbaar Boek , naar 't welk alle Christenen zullen gevonnisd worden, ftelt het geheele gewigt van onzen Godsdienst, in eene voortduurende kennis en geloof der waarheid , en in Christlyke gezindheden en daaden , met ftandvastigheid tot aan het einde van ons beftaan in deze wereld. De Apostolifche Brieven houden allen aan Christenen , reeds geroepen en geloovig; en dit is de hoofdfom van alles, wat zy met de zaligheden en ftraffen des toekomstigen leevens aandringen, om, [jnder alle verleiding en beproeving, alles wat hen lanlokken of verfchrikken mogt, dit allerheiligst ge-  174 Z e r?e l y k e gevolgen geloof en zedelyk beftaan onverzetlyk aan te klee» ven. Dit is dan de hoofdzaak, de groote fom, van het Christendom, en de weg tot een eeuwig geluk. Maar nu fchynt men de groote noodwendigheid en i nuttigheid dezer heiligmaaking, in het andere (tel. zei meestendeels te verydelen : om deze twee re» denen. Vooreerst, dat men het geheele gewigt hangt aan de wedergeboorte, of die groote omwending van ons geloof en deugd. Al leeft een Mensch 50 Jaaren, in het geloof der waarheid, en een onberispelyk leeven , dan zal men vraagen, heeft hy dat eerfte groote beginzel wel? is hy kragtdaadig veranderd? anders heeft al zyn geloof en deugd gee» ne waarde, het is tydgeloof, en uitwendige deugd. De tweede reden is deze; wanneer iemand dat; waare beginzel bezit, is hy oogenbliklyk leevendig gemaakt, dan heeft hy alles wat tot zaligheid noo» dig is: hy heeft volmaakte vergiffenis van alle zonden welke hy ooit bedryven zal, en volkomen regt op de eeuwige zaligheid; en dit is onherroeplyk, men is meetkundig zeker dat hy nooit in doodlyke dwaalingen of zonden vallen kan, zyne roeping en verkiezing kan eigenlyk nooit vaster worden. Waarom zal nu de Christen zig beyveren op eene groote maat van kennis , geloof, of heiligheid ? waarom zal hy zig onverdrooten oefenen in den ltryd des geloofs , den arbeid der liefde, de verdraagzaamheid der hoope ? Js hy dat eerfte punt niet deelagtig, dan is alles volmaakt vrugtloos en ydel. Is hy wedergebooren, zyn ftaat kan nooit beter, of veiliger worden; wat noodzaak of voordeel!  DEZER STELZELS; enz. I75 jeel ligt er dan in de ganfche kennis en beoefening der Christlyke zedenleere? Ik moet intusfchen deze Menfchen wederom regt doen ; ik wil niet zeggen dat Brakel dit geheele (tuk der heiligmaaking ter zyde ftelt, hy behandelt dit vry breed; noch ook dat zyne leerlingen dit altyd verwaarloozen, verre van daar. # Maar dit beweer ik, dat ze hier wederom ftrydig met eigene beginzelen en ftellingen te werk gaan, indien men daadlyk naar den regten aanleg van dat ftelzel te werk ginge, dan zou het wezen van het Christendom met de daad te gronde gaan. Vat men nu, dit eerfte en tweede ftuk, te zamen, dat men eigenlyk het geheele Christendom ftelt, in zulk eene omkeering als nu geen plaats hebben kan; en hier door, de noodzaaklykheid der volgende heiligmaaking en volharding , byna kragtloos maakt; dan zal men buiten twyfel overreed zyn, dat het yerderflyke van dat plan niet wel te berekenen is. Het lilde Stuk, niet min nadeelig, is de treurige mzekerheid , waar in de Chriscenen volgens hec lieuwe zamenftel geflingerd worden. Men zoude lier juist het tegendeel verwagtcn ; de wedergeooote is een zigtbaar wonder, men heeft zig flegts )y eenige kenmerken neer te leggen, en bevindt nen die, dan kan men zyn geloof en zaligheid on* nooglyk verliezen, zulke Menfchen, zou men denten, kunnen zo veilig en vrolyk leeven, als of zy eeds in den hemel waren. Maar eene allerakeligfte ondervinding fmyt dit lies omver. Vraag aan honderd Christenen, of zy waarlyk gelooven en zalig zullen worden, genoeg, aam allen zullen u andwoorden, ik weet het niet. Hoe  176* Zedelyke gevolgen Hoe allervreemdst is d't! In het burgerlyke zul* len alle Menfchen zonder hapering andvvoorden, of zy naar de burgerwet leeven, of ftrafbaar zyn. Is dan het Euangelie zo duistpr ? kan een Mensch al zyn leeven niet gewaar worden, of hy het gelooft en betrage of niet? Waarom fpreeken alle de Apostelen mee zulk eene zekerheid, van zich zeiven en alle Christenen? gelyk ook onze Catechismus? Zeer gemaklyk is het, deze vlottende twyfeling uit het, nieuwe ftelzel te verklaaren. Vooreerst, heeft men, . in plaats van een eenvoudig geloof door de liefde' werkzaam, omtrent tien voorwaarden van zaligheid.| Twee Roepingen, Wedergeboorte, vierderlei ge-| loof, Bekeering, Regtvaardigmaaking, Heiligmaaking, Bewaaring, Verzegeling. By elk dezer voorwaarden, vier of vyf kenmerken, dit maakt omtrent een Vyftigtal. Leest men nu tien Schryvers van dien ftempel, men zal ze meest allen verfchillend vinden , in de befchryving van ieder ftuk, en deszelfs kenmerken; hoe gemaklyk zou men dus eene verzameling van honderd kenmerken krygen. Is het nu immer mooglyk dat een eenvoudig Christen, alle deze ftukken aan den Bybel toetzen, en vyftig kenmerken te gelyk in zig bevinden kan? Hier komt by, dat de grondvest van dit geheele gebouw ligt in de wedergeboorte, die groote overgang van de Heidenfche duisternis tot het Euange. lielicht, welke nu op die wyze niet gefchieden kan.| Welingezien, beftaat het eigenlyk in die twee ftukken, dar men van het algemeene geloof der grond-, waarheden, overga tot alle die gefchilpunten, door Brakel vastgefteld, en onder de Protestanten zeer betwist: van een redelyk geloof en wandel, tot het, be«  DEZER STELZELS; e«Z. 177 bevindlyke. Nu weet men dat die bevindingen, by vyftig Menfchen, ook byna op vyftig wyzen verIfchillen. AllerdroeVigfte onzekerhid! wanneer ik, |iop duistere gefchilpunten, en losfe bevindingen , moet afgaan. Om de waarheid te zeggen, fchynt [alle gerustheid, alleen op deze twee gronden gebouwd ; eene kwalykbegreépene overgang in het Verbond 5 en dan eene belofte, dat niemand ooit van dit eerfte begin vervallen kan; ik laat elk de ijvastigheid dezer gronden beoordeelen. Droevig ftelzel, daar alle Christenen, als in eenen draaikolk van altoosduurende twyfelaary worden om* gezwaaid! Daar eene Gemeente van honderd Christenen in volmaakte onzekerheid leeven als één telgen twintig, of zy ooit geloovig kunnen wordenJ jen dan eenige weinigen, die de beste hoope fchy* nen te voeden, tot op hunne fterfbedden, in die alleryslykfte ongerustheid moeten dobberen, of zy jlnaar een eeuwig leeven, of een eeuwig vuur zullen heenen gaan; dit is zekerlyk die Godsdienst niet, welke de eerfte Christenen zo vrolyk deed roemen, :zelfs in verdrukking. Hoe gemaklyk, in tegendeel, wordt in het andere liftelzel, elk waar Christen tot eene genoegzaime gerustheid nopens zyne zaligheid gebragt Elk in de i|waare Kerk gebooren, als een erfgenaam van Gods IRyk en Verbond gedoopt, heeft de zekere beloften wan den Geest des geloofs en der heiligmaaking, i|voor al zyn leeven. Elk die volgens onzen Catechismus opregt belydenis doet, dat hy die waarag: tige leer der zaligheid gelooft, en gezind is altvd ilChristlyk te leeven , voegt er met die Heidelb. ilGodgeleerden aanftonds by, dat hy een erfgenaam M dea  178 Zedelyke gevolgen- des leevens is, dat God zyn Vader, Jefus zyne Verlosfer is, dat hy eene zalige opftanding verwagt. Maar, zal men nu zeggen, kunnen de geloovigen. trouwloos worden , tot eene onchristlyke leer of leeven vervallen , dan zyn ze nog niet onfeilbaar zeker van hunne eeuwige behoudenis. Hier op geef ik dit drievoudig andwoord. Vooreerst, het gevaar is hier zeer klein; en de hulp en i veiligheid onuitfpreeklyk groot. Laat ons deze twee ftukken aandagtig inzien. Het gevaar is in twee ftukken gelegen; eerst, dat een Christen door honderd bewyzen van de Godlykheid der grondwaarhe. den, en het eeuwig gewigt zynes Godsdienst overtuigd , nogthans denzelven verlaat om dien met het Jooden-Heidendom, of dergelyken, te verwisfelen. Of, dat hy by dit geloof blyvende , zig aan een godloos onchristlyk leeven overgeeft: dan kan hy nog door boete wederkeeren; maar hy moet juist tot zynen laatften adem hier in willen volharden. Twee ftukken, die genoegzaam zedelyk onmooglyk zyn. Maar nu is, van den anderen kant, zyne hulp en beveiliging onuitfpreeklyk groot. Zyn geloof, | zyne hoope, en liefde, Gods Woord, bondzegelen, de voorbidding en voorbeelden aller medechriste; nen, zyn zo veele onwinbaare bolwerken tegen alle verzoeking: maar bovenal, de liefde des Vaders, de Voorbede des Zoons, en leiding des H. Geests; ; tienmaal grooter genade dan onder het O. Verbond. Dit doet de zedelyke onmooglykheid tot den hoogften graad ryzen. Dit is immers overvloedig genoegzaam, om eiken geloovigen te doen roemen in zyne veiligheid. Ik vraag eenvoudig, of elk braaf burger onder het heer» I  DEZER STELZELS; «12. *7£ heerlykst en veiligst beduur, niet gerust leeven kan, om dat hy vryheid heeft, dezen Burgerftaat te verlaaten, om zig onder de Turken, of nog erger Tvrannen, te begeeven; of om dat hy niet wiskundig zeker is, dat hy geenen moord, diefftal, of zoortgelyken bedryven zal. Nu heeft geen burger ooit die groote beloften en byftand, welke in het Ryk van Christus gegeeven zyn. Ten tweeden andwoord ik, dat wy, volgens de natuur der zaak, nooit meerdere veiligheid mogen vorderen. Zullen wy vrye en redelyke Menfchen blyven , wy kunnen niet met geweld bewaard worden. Is ons leeven een proefftaat, daar de ftandvastigheid van geloof en deugd beproeft wordt, er moet eenige verzoeking en mooglykheid van afwyken blyven. Zal er onderfcheid zyn tusfehen de aarde en hemel, wy kunnen hier niet dezelfde zekerheid hebben. Daar God nu de hoogstmooglyke veiligheid verleent, welke de natuur van allen Godsdienst hier op aarde kan toelaaten, wie zou zo onredelyk zyn van te eifchen , dat hem by zyne eerfte intrede door eene openbaaring verzekerd worde, dat zyne beproeving ophoudt, en de overwinning zonder eenigen ftryd reeds is weggedraagen. Geen burger zal onder de veiligfte regeering vorderen, dat hy onmooglyk eenige wet overtreeden kan. Ik mag eindelyk te regt andwoorden, dat onze verzekering, hier oneindig ligter en grooter is, dan in het N. Plan. Volgens de natuur van dat ftelzel, en de droevige ervaaring, leeven byna alle Christenen in jammerlyke onzekerheid. Maar hier zyn flegts twee vraagen te doen , welke elk Lidmaat oogenbliklyk beandwoorden kan, of hy de grond-' M a waar-.  1S0 Zedelyke gevolgen waarheden gelooft) en onergerlyk leeft: en hy kan zynen troost en zaligheid nooit verliezen, of hy moet het Christendom verlaaten , of zo leeven als elk wys Heiden zig fchaamen zal. Verkiest hy dit te . doen, dan kan hy zig niet beklaagen, dat hy alle genade en zaligheid met voeten treedende, daar van ten laatften regtvaardiglyk worde uitgeflooten. IV. Ik zal ten vierden de groote nadeeligheid opmerken, van het ftelzel van Brakel, ten opzigte van het geloof en hoope. Gelooven, beteekent in geenerleie taal noch in de H. Schriften, uitzien, begeeren; maar eene gegronde overtuiging, voornaamlyk van groote weldaaden der verlosfing voor ons gefchied, en beloften of zaligheden langs eenen zekeren weg voor ons te verkrygen. Dat God, niet alleen anderen, maar ook my tot een verzoend Vader, Christus tot verlosfing, de Geest tot heiligmaaking gegeeven en beloofd is, dat de opftanding en het eeuwige leeven , langs den weg der heiligmaaking, voor my te hoopen en te verkrygen is. Maar nu fchynt men in dat nieuwe ftelzel, dit geloof en hoope met alle kragt tegen te werken. Men befchouwt, alle onze kinderen en leerlingen, als buiten het waare bondgenootfchap en genade geflooten. En wat leert men deze Menfchen? vooral niet te gelooven in God als hunnen barmhartigen Vader, 1 maar als eenen vergrimden Regter, die hen niet anders dan vloeken en ftraffen kan ; niet in het gan- I fche werk der verzoening en voorbidding , als tot hen betreklyk, Jefus lydt of bidt niet voor de we* reld, niet voor deze leden zyner Kerk, maar alleen voor zulken die eene andere heiligheid is ingeftort; de Geest is hun licht en byftand niet; zy moeten  dezer stelzees; enz. 181 I zig niet met de hoope van eeuwige vergelding tot I wakkeren yver aanmoedigen, maar zig het eeuwig I verderf als het lot van meest alle Christenen geI duurig voordellen. Indien dit niet de kragtdaadigfte I leering is om ons allen tot ongeloof en wantrouwen ! te brengen, dan moet ik myn gebrek aan alle doorzigt belyden. Voeg'hier nu ten anderen by, dat de Menschlyke ! natuur en ontwyfelbaare ondervinding leert, dat wy I eene blyde tyding zeer gereedlyk gelooven , maar eene droevige en noodlottige maare zo lang moog. I lyk in twyfel trekken. Wie zal niet gaarne oef» ! ftond gelooven dat God onze hoogfte Weldoener, ! nog boven alles zynen eenigen Zoon en met hem .: alle dingen fchenken wil. Daar wy nooit onzondig en volmaakt leeven kunnen, dat Christus alle onze overtreedingen verzoent, i en onverdiende zaligheden in den hemel aanbrengt. ;! Dat de Heere, onder alle zwakheden en verzoekin; gen, ons met bovenmenschlyk licht en byitand i fterken wil. Eu wanneer wy dit alles vast gelooven en Christlyk leeven , dat wy van het graf en verrotting herftel zullen worden tot een nooit afgebrooken geluk. Wie zal niet vuurig hoopen dat wy van dit alles verzekerd mogen zyn! Maar, moet ik ;| gelooven, dat ik en meest alle rnyne natuurgenooI ten , hier ellendig moeten zyn , en nog tot veel <<\ yslyker noodlot voor alle eeuwigheid gefchikt wor! den , dan zal elk wie een menschlyk hart heeft zq ij lang hy kan zig hier tegen aankanten, en allervuurigst bidden , dat dit' alles by de uitkomst onwaar moge bevonden worden. Het Vde Stuk vloeit hier uit onmiddelbaar voort, M 3 ds*  j8ï Zedelyke gevolgen dat wy , zonder dit geloof en hoope , ook geene Christlyke deugd en liefde zullen uitoefenen. Men zal met my zekerlyk hebben opgemerkt, zo lange de Menfchen zig voor onbekeerd houden , dat ze zig op geene Godvrugt toeleggen, maar zo haast men eenige hoope heeft van wedergeboorte, dat dit ons ganfche beftaan en gedrag een' anderen keer doet neemen. Te vooren befchouwde men God niet als Vader, men vondt geene betrekking tot Christus, den Geest, en het eeuwige leeven; maar nu gelooft men alles anders, en dit maakt ons alg Christenen werkzaam. Dit heeft den kragtigften invloed op onze liefdepligten, omtrent God, en Menfchen. Wy moeten God als onzen Vader kinderlyk lief hebben en eeren , maar dit blyft onmooglyk, zo lange wy die betrekking niet gelooven, en God als eenen vloekfpreekenden Regter voor ons aan. merken Den Zaligmaaker moeten wy als onzen Verlosfer lief hebben, als onzen Koning gehoorzaamen , en als Meester navolgen : maar hoe zal dit ooit gefchieden, zo lange wy vastftellen geene verlosten, onderdaantn, of leerlingen, van hem te zyn. Zullen wy naar den Qeest wandelen en vrugtcn des Geests draagen , wy moeten eerst gelooven dat wy des Geests deelagtig zyn. Hoe zullen wy immer, door de hoope van een toekomftig en eeuwigduu» rend leeven, al het aardfche gering agten, de aanJokkendfte vermaaken afftaan , alles verduuren om der geregtigheids wille, zonder hoope op die onzigtbaare en hemelfche zaligheid? Even zo noodlottig is dat ftelzel, voor de Christ. Jyke of broederlyke liefde. In de Christlyke liefde wordt gevorderd dat wy eikanderen, niet flegts als mede-  dizer stelzels; enz. 18.3 .medemenfchen befchouwen, maar als medechristenen; welken éénen Cod en Vader aanroepen, alle kinderen zyns huizes zyn; welken éénen Zaligmaaker Heer en Hoofd hebben, en leden van het zelfde lighaam zyn; door éénen Geest bezield en beftuurd; tot ééne heilige algemeene Kérk gedoopt, één lighaam, één Geest, ééne kudde van den eenigen Herder; welken eerlang hoopen in den hemel, met de tederfte liefde aaneengeftrengeld, als één hart en ziel, eene zalige eeuwigheid door te brengen. Maar fM nu , volgens het nieuwe plan , dat er in eene Gemeente één wedergebooren Mensch is, deze zal omtrent niemand de Christlyke liefde kunnen of mogen betoonen; en alle de overigen nog minder, zy hebben in de geheele wereld geene Christlyke medebroeders; en elk zal in dit ftuk in de volfla. genfte onzekerheid omdobberen, hy moest weecen wie zyne broeders zyn , maar de meefte Christenen weeten zeiven niet of zy wel Christenen zyn , zy kunnen zig zeiven misleiden,'zy kunnen ons bedriegen , geen Christen kan ooit met eenige zekerheid gisfen of hy omtrent eenigen Mensch, dezen grooten pligt, byna de hoofdzom des Christendoms, betragten mag. Geeft men ons dien raad, of fchoon wy niet ge. looven dat God onze Vader, en wy gezamenlyk le. den van Christus zyn , dat wy maar op het onze. kere als één tegen twintig, moeten uitzien en toe. vlugt neemen, of wy misfchien konden geholpen worden; dan andwoord ik, dat het even zo^onzeJcer, en als één tegen twintig zyn zal, of dit ooit eenige Christlyke liefde en pligtmaatig gedrag voort, brengen zal. M 4 VI. Ten  184 Zedelyke gevolgen VT. Ten laatften merke de Leezer met my op, het droevig aanzien van de openbaare Godsdienst» oefening in het laatere leerftelzel. In alle de vroegere Eeuwen, hieldt men de Christlyke Kerk, voor eene maatfchappy van waare geloovigen, waar in zich hier of daar een huichelaar fchuil hieldt, nu of dan een wederfpannige door de Kerktugt verbeterd, of, zo dit vrugtloos ware, moest worden uitgeban» ren. De openbaare geloofsbelydenis der Iedemaaten, was eene belydenis van het waare zielzaligende geloof, vaar by men zig plegtig aan den Heere Christus en zyne Gemeente verbondt om als waar» 1 dige Christenen te leeven. De openbaare byeen» komften maakten de gemeenfchap der heiligen uit, om te volharden, in de gemeenfchap, de breeking des broods , en de gebeden. Om eikanderen op te bouwen in de kennis van God en onzen Heere, in het geloof te fterken, tot liefde en ftandvastigheid aan te wakkeren, de kleinmoedigen te troosten, met Christlyke gebeden, in den naam van aller Heer en Voorbidder, den zegen over de ganfche Gemeente te fmeeken, en met algemeene Joftpraaken en bly, de Psalmen God en den Heiland voor alle zyne genade te pryzen; onder een zigtbaar Gedenkteeken, aan de liefdemaaltyd der Christenen, zig op nieuw tot vertrouwen op Jefus en zyn offer, tot onver» breekbaare broederliefde te verbinden. Maar, hoe wantfaltig, hoe ongemeen gedrogtlyk/ wordt dit ganfche ftuk, in het nieuws gemaakt ontwerp. Een Leeraar en Ouderlingen, meest waar. fchynlyk nog geene Christenen, maar buiten het Christlyk Verbond , zullen tot Lichten en Beftuurders ftrekken van de Gemeente des leevenden Gods.. De