01 1993 6151 UB AMSTERDAM  VERTROUWLYKE GESPREKKEN, BETREFFENDE DS BELANGRYKSTE ONDERWERPEN VAN ONZEN TYD, VERLICHTING, VRYHEID, GELYKHEID, enz. Menfchen duurzaam gelukkig te maaken, doormenfcben, ris SS past, te doen handelen en leeven, xs het waaSgdoel derwMwVolks-verhchting: deeze, de grondflag der war» Vryheid, en de bevorderaarfter der mm Gelykheidl Te AMSTELDJM, by U. SCHALEKAMP. i 7 9 5>   VOORBERIGT. H. et doel deezer gefprekken is, om over waarheden,) welke de gewichtigfie belangen van. den mensch betreffen, die in deeze dagen, meer dan gewoonlyk, de oplettendheid van het menschdom , en door de gezegende htrftelling van onze vryheid, ook de oplettendheid der Nederlanders gaande maaken, en die, derhalven , ook menigmaal uit vooroordeel, misver-ftand en eenzydige befchouwing, of tegengewerkt , of ook wel te ver getrokken worden , een zodanig licht te verfpreiden , das' zy in haare waare gedaanten worden gezien, dat men de afwy kingen van dezelveti duiielyk béfpeure, en dat in het byzonder een gezond begrip daarvan, tot hier toe maar het deel van weinigen, meer algemeen verfpreid, * en  VOORBERIGT. en dus het belang dier op zich zelve zo uitmuntende waarheden zichtbaar worde aangetoond. Men heeft ten dien einde zo wel, als om de voordracht meer leevendig en onderhoudend te maaken, aan de inkleeding in gefprekken de voorkeur gegeeven, en daar toe perzoonen uitgekoozen, die belang verwekken en in den volkstoon fpreeken kunnen. Treft men in den Katechizeermeester eenen man aan, die, met een braaf hart, uit onkunde en vooroordeel, tegen de verlichting is ingenomen, en in den Schoolmeester iemand, die met het zelfde braave hart, uit misbe-. grip, zomtyds wat al te ver gaat, men zal. in Do. Denker den man vinden, die den, juis.  VOORBERIGT. juisten middenweg bewandelt, en de verkeerdInden van beide kanten aantoont. Men leide dus uit de woorden van Do. Denker , noch uit die der twee andere perzoonen, de gevoelens van . dei} Schryver af, en hebbe zulks geftadig veor den geest, ten einde men zich niet buiten alle rede ftoote aan uitdrukkingenvan beiden, welken Do. Denker zelf wederlegt en binnen haare echte paaien brengt. Bevind men, dat deeze gefprekken het publiek behaagen, men zal dan, op dit tegenwoordig gefprek, de andere over vryheid, gelykhcid enz. laaten volgen, maar wegens de verandering in de onderwerpen en voordracht ook andere perzoonen kiezen. •— En daar de dwang, waar onder de Schryver met zyne Medeburgers zuchtte, toen deeze gefprekken *ge* 2 drukt  VOÓRDERIGT. drukt wier den, ïhdns, door de tusfchenkomst der heilryke ommekeer van zaaken in ons Vader-, land, heeft, opgehouden en der drukpers derzilver yryeii loop is weêrgégee'vén, zal hy vervolgens zyne denkbeelden vryer uiten, ruimer Ontwikkelen kunnen, dan hem tot hier toe in Aeeze gefprekken mogelyk was. Draagen deeze gefprekken mede iets by tot het groote plan van God, dat men in deeze dttgen zo zichtbaar ziet doorJïraaien, de bevordering naamlyk van échte verlichting, waare deugd, en eene gezond gedachte vryheid en gelykheid , waar door de rechten van den mensch geëerbiedigd en in ft and gehouden worden, men zal zyne aangewende moeite ryklyk beloond achten. i N-  INLEIDING. ZA MEN SPRAAK tusfchen Den Kateclrifeermeester goedhart, en den Schoolmeester lichtzoeker: beiden Ledemaaten der Gereformeerde Kerke; zittende onder een vriendelyk Pypje. Katechifccrmccsicr. Och ! och! myn lieve Lichtzoeker, Gy zegt dat wel, maar bid ik U, welke verfchriklyke tyden beleeven wy toch!! De zedenloosheid wordt dagelyks erger, de losbandigheid neemt, zo wel in kerk als burgerilaat, hand over hand toe! kortom, 'tis maarniet anders, myn vriend! de waereld wordt van dag tot dag ondeugender. Schoolmeester. Dat is eene harde uitfpraak, Goedhart ! welker gegrondheid ik juist niet gaara zoude willen aanneemen te bewyzen. Merkwaardig, ja, dat is waar, zeer merkwaardigzynonze tyden, cn ook, zo gy wilt, in veelerhande opzigten verA a fchrik-  iv INLEIDING, fchriklyki en offchoon ik ook met u geloof, dat misfchien het groote gros der menfehen vry wat beter en deugdzaamer behoorde te zyn, dan het wclligt werklyk is, met dit alles, Goedhart! twyf'ele ik nogthans zeer fterk aan de gegrondheid van uw gezegde, dat losbandigheid en zedenloosheid hand over hand toencemen, en dat de waercld^ van dag tot dag, ondeugender zoude worden. Katcch. Twyfelt gy hier aan? Zyt gy dan, voorleden Zondag, niet by Dominé Melchior, en, gister avond, niet by Dominé Casparus te Kerke geweest? Naar my voorftaat, heb ik'er u beide reizen gezien. Schoolm. Gy hebt niet mis, ik heb die Heeren gehoord , en weet my hunne teksten nog zeer wel te herinneren. De eerfte predikte over de woorden van Apostel Paulus, Ephef.V: 15, 16. „ Ziet dan hoe gy voorzigtiglyk wandelt, niet als omvyzen, „ maar als wyzen, den tyd uitkoopende; cltwyl de da- gen boos zyn." En de ander, over de woorden van Apostel Johannes, „ Wy weet en, dat wy uit „ God zyn, en dat de gehcele wacreld ligt in het „ booze." 1 Joh. V: 19. Katech. Wel nu, met hoe veel hartlykhcid, en niet welke merklyke gemoedsbeweegingen, fpraken deeze mannen niet, over de verdorvenheid der menfehen, en over de godloosheid en boosheid der waercld. Schoolm.  INLEIDING. v Schoolm. Dat dccden ze, en naar 't fchcen, ook rfegt hartlyk, ja! zelfs niet zonder drift: maar—• Dominé's zyn ook menfehen ! En waren het wel anders, dan louter klagten en uitroepingen, verzeld van veele aéh's • en och's! wat deeze Heeren voor den dag bragten ? Katcch. Nu ja! maar deeze klagten, en uitroepingen, onderiTellen immers de waarheid der zaake. Schoolm. Dit ondcrftellen is goed, myn lieve vriend,— voor hem, die dat aanneemt, en eengcmaklyk werk , maar moet men dan daarin maar zo blindlings blyven berusten? . Zoude het niet beter zyn geweest, en ook by cenigzins denkende Toehoorderen vry wat meer hebben afgedaan, indien Dominé Melchior zowel, als Dominé Casparus , de gegrondheid hunner ftelling beredeneerd, en de waarheid der onderftelde zaake, naar gelang van tyd en bellek, betoogd hadden? Katcch. Betoogd? — wel daarvoor hadden ze immers hunne teksten, want Paulus zegt uitdruklyk i „ Dat de dagen boos zyn! en niet minder ftelïig verzekert Apostel Johannes: „ Dat de gchcele waercld in het booze ligt! Schoolm. Maar Goedhart! ei lieve bedenk u toch eens! Zeiden Paulus, en Jo* hannes, dat dan van onze dagen, en van onze tyden, die wy tegenwoordig bekeven, of zeiden zy dat vari die dagen, en van die tyden, die zy beleefden?-^ A 3  vr INLEIDING, Paulus fchreef immers nu niet, noch ook niet om middelyk aan onze gereformeerde Gemeente hier te Amfterdam, en zo ook Johannes: beiden fchreevcn zy aan die Christenen, die ten hunnen tyde leefden, en door Jooden, en Heidenen, om bet geloof, zeer vervolgd en gekweld werden; datwas waarlyk boos genoeg! — En ik behoef u immers niet te zeggen, dat men de Schriftuurplaatfen, niet maar zoo voetftoots, moet toepasfen, maar a}toos tyd, plaats, en de byzondere omflandiglied.cn der fpreckende perfoonen, en tot welken gejproken word, naauwkeurig moet in aanmerking neemen, en in het oog houden. Katech. Dat is zo Meester, dat is zo! Maar met dat alles dunkt my toch, dat die beide Dominéé maar eens uitmuntend fchoon, en zielroerend hebben gepreekt, al is het dan nu ook al, datzyhuiH ne teksten juist niet ondcrfcheidenlyk genoeg hebben verklaard, en naar uwe meening meer geklaagd, dan wel geredeneerd hebben. Schoolm. Dat kan wel wezen, voor hen die behaagen hebben in zulk eene manier van preeken; my echter fmaakt zulk eene aanéénfchakeling van klagten en uitroepingen , doormengd met veele Schriftuurplaatfen, die maar al te veel geheel verkeerd toegepast worden, in het geheel niet.. Ik voor my hoor gaarne het ftuk zelve, daar 't op aan komt, beredeneeren ; dat is nuttig voor 't ver-  INLEIDING. vil verftand; daar blijft altoos iets van zitten: maar dat in beweeging brengen van de aandoeningen der Toehoorders, hen of, door verfchriklyke, of door weemoedige uitroepingen, te doen beeven, of fchrcijen, is zoo gemaklyk, en vcreischt waar- lyk zeer weinig verftand en kunde; maar wat doet ook zulk precken af? De aandoeningen houden als 't ware met de klanken op, en de hoorders gaan zoo wys naar huis, als zy gekomen zyn. Hoor Goedhart, zulk preeken behaagt my niet, en om het, zonder omwegen, maar eens regt uit te zeggen, doet weinig, of geen nut! Katcch. Weinig of geen nut? Wel, dat wyst de groote naloop, van beide deeze Predikanten, geheel anders uit: voor welke Kerken vol met menfehen, precken zy, telken reize niet! Schoolm. Hun naloop is zeekerlyk groot, maar dat is, met uw welneemen, een zeer fchraal bewys voor de nuttigheid van hunne predikwyze. Hoe oordeelt het groote gros, over 't algemeen , over de Domino's, en over hun preeken, en hoe fterk is de volgzugt by de menfehen niet? — Dominé heeft den naam van echt regtzinnig te zyn, Cn deeze, en die, zogenaamde regtzinnigebroeders en zusters van de Gemeente volgen deezcu regtzinnigen Dominé; derhalven moet men zulks ook Vooral doen. Men is immers ook toch voor het goede, en vooral niet onverfchillig omtrent den kosteA 4 iy-  vni INLEIDING. lyken naam , van mede echt regtzinnig te zyn, ofi'choon men niet eens weet, waar de waare Regtzinnigheid in beftaat. Vcelen volgen deeze Dominé's, enkel en alléén, uit byzondere inzigten, of om byzondere redenen, die met den Godsdienst hoegenaamd geen gemeenfehap hebben \ men doet het, of om deczen of geenen te believen en te behaagen, of om hier dooiden naam van een kenner of Godsdienst-vriend te verkrygen , of, om dat 'er, in een volle Kerk, meerder afwisfeling en verandering is, dan in eene kleine Vergadering: Ja! ik betuige u, met een woord van waarheid, dat ik menfehen gekend heb, die waarlyk, zelfs uit nydigheid, fcaarftigby - den eenen Dominé ter Kerke gingen, om daardoor den anderen, dien zy anders wezenlyk liever hoorden , zo zy meenden, te ergeren en te trotzeeren. Ratech. Fraaije (lukken voorwaar!! Ja myn Vriend, ik weet maar al te wel, dat de dryfveeren en oogmerken van veele Kerkgangers, helaas ! " niet altoos de echte en waare zyn: doch hierover kunnen wy niet oordeelen; men kan niemand in het harte zien. Maar kom aan, laaten wy ons alléén tot ons zelf bepaalen, en in ons eigen gemoed tasten. Hoe kragtig zyn toch altoos de Toepasfingen niet, zo wel van Dominé Melchior, als van Dominé Casparus, hoe treffend zyn hupne be- koorlyke, zo wel als Vöfchriklyke fchilderingeii  INLEIDING. van Hemel en Helle, met hoe veel nadruk kunnen zy de Godloozen en Verdoemden in hun gemoed tasten, en och! hoe lief, hoe zoetvloeiend, en aanminnig is hunne taal niet tot de vroomen en zalige uitverkoorenen: —— en hun bidden! — hun bidden! — hoor dat is alles! —* 't Is zo de zuivere taaie Canaans, daar men zyij hart zo geheel by kan neerleggen, Schoolm. Dat is goed voor U zelve Goedhart! dat Gy dat zo tot uwe eigene ftigting doen kunt: eu ik weet, ik ben overtuigd, dat Gy een vroom, pf laat ik liever zeggen, een braaf Man, en voor zo verre ik u kenne, een goed Christen zyt. Maar — maar! —- Katcch. Hoe! — wat is 'er te maaren? Schoolm. Mag ik het u regt uit zeggen, Goedhart! dan komt het my voor, dat Gy over het preeken van de Dominé's met uw eigen gezond verftand — neem het my niet kwalyk, — nog niet zeer veel nagedagt hebt, Katcch. Nagedagt! — Het ware te wenfehen, dat alle Predikanten geen mindere Toehoorders hadden, dan ik ben : men zoude alsdan waarlyk weinigcr flaapers, en minder onagtzaame menfehen in de Kerken zien! Schoolm. In dien zin, Goedhart, meene ik het piet t Indien men mogt onderftelleu, dat alle Kerkgangers, zoo braaf, en zoo bedrceven waren A 5 i*  x INLEIDING. in de Waarheden, als Gy zyt, dan zou het weinig kunnen fcheelen, al wierd 'er dan ook maar alléén van de Predikltoelcn gezugt, en eens voor, en na, gezongen. Katech. Lichtzoeker hoe zit het? Gy wilt my toch, hoope ik, niet ten besten hebben; my dunkt, dat wy daartoe , te goede Vrienden zyn, en het onderwerp van ons gefprek, is 'er ook te ernftig toe. Schoolm. Neen! Vriend Goedhart, neen! — verre zy zulks van my ! vergeef het my , byaldien ik iets aanftootlyks mogt gezegd hebben, ik wilde u niet beleedigen. Het onderwerp van ons gefprek is gewis ernftig, en gaat my zoo zeer ter harte, dat ik waarlyk gemelyk en droefgeestig worde, wanneer ik bedenk, dat de voortrefr lyke Godsdienst van Jefus Christus niet meer vrugten toont by deszelfs bclyderen , waaraan toch, in de daad, veele Predikanten, door hun ongepast prediken, zelf fchuld hebben; gelyk ik nog onlangs, in een voortreflyk nederduitsch boekje, duidclyk genoeg heb aangetoond gevonden. (*} Kom (*) Meester Lichtzoeker bedoelt hier, waarfchynlyk, bet voor eenigen tyd in ons land uitgekomen, wel ge. fchreeven ftukje, ten tytel hebbende: „ Onderzoek, eft „ en in hoe verre de Leeman van Jezus Godsdienst 'er zdf „ oorzaak van zyn, dat het Christendom zot weinig vrugun n toom enz. enz. door Christianus.  INLEIDING, xr Kom laat ons 'er nu maar een fpeldje by fteeken, en liever over iets anders praaten; het moeit my al dat ik ons gefprek, over dat onderwerp, niet eerder heb afgebroken; ik laat een ieder gaarne by zyne byzondere begrippen en gevoelens, zo lang zy 'er zig wel by bevinden. Katcch. Dat is wel! — Maar verkeerde begrippen, met opzigt tot gewigtige zaaken, zyn altoos gevaarlyk, zegt Dominé Denker, en kunnen Zeer fchaadelyk worden, al is 't ook, dat men 'er zig, een tyd lang, wel by bevindt. En waarom zouden wy, over dat onderwerp, niet in het vriendelyke , en openhartig, met elkander verder voortpraaten ? De ftoffe is, dunkt my, gewigtig genoeg, en voor ons beiden vooral niet ongepast. Ik weet wel, dat wy beiden, wel eens meermaalen, in gevoelens verfchild hebben, maar Gy weet ook, dat ik niet onredelyk ben; en niet, gelyk veelcn myner Confraters, ftyfkoppig by myn eens aangenpomen gevoelen blyve: maar het voor en tegen gaarne hoore, en gemoedelyk met myn eigen verftand wikke en weege, en dat 'geene als dan verkieze, wat my het aanneemlykst voorkomt, al is het ook ftrydig met myne oude gevoelens. Wy Menfehen moeten dagelyks leeren, en naar een beter inzien van zaaken tragten! Schoolm. Ik weet, Goedhart! dat Gy een redelyk man zyt; en, om U te toonen, dat ik, als een op-  INLEIDING. opregt vriend, volkomen vertrouwen in u ftelle «et ik U zeggen, dat my de Predikwyze, van Domme Casparus zo ovel, als van Domine Melchior, en anderen, die zo prediken, zedërt ik zelf heb beginnen na te denken over het elgenly. ke en voornaame oogmerk der openbare predikt zeer tegen de borst is geweest - zeer ongepast ja, meermaalen zelfs, zeer aanftootlyk heeft toegefcheenen. Katech. Lichtzoeker! _ Gy verbaast my! _ Die twee groote Lichten van onze Kerk! — Schoolm. Lichten? - fchoone lichten in de daad! - Groote Lamptaarns voorwaar, maar— weinig licht! Katcch. Heden Lichtzoeker! - Hoe heb ik het toch met U, is 't jok, of ernst? Schoolm. Ernst, Vriend! _ waare ernst! Noemt Gy deeze Mannen Lichten, en nog wel groote Lichten van onze Kerk? - Ei lieve, waar toch ichynt dat licht, dat zy verfpreiden? Katech. Waar? ln de Godsdienftige Ver, gaderplaatfen, daar zy prediken, m in de Kerken * Schoolm. Zo! in de Kerken - niet verder? Katech. Wel ja! Misfchien verfpreiden zy ook hun Licht wel verder in de waereld, door gefchriften: ten munten weet ik, dat het beiden hevige voorftanders zyn van het gezegend Haag-, fchQ  INLEIDING, xra fclie Genootfchap, terverdediginge van denChristelyken Godsdienst. Schoolm. Zeg liever van den Gereformeerden Godsdienst! Maar, Goedhart! Gy zegt dit alles, met zulk eene ftemmigc tronie, dat ik waarlyk in de verzoeking kome, om u, op myn beurt, tevraagen, of het u waarlyk ernst is, dat Gy Dominé Casparus en Dominé Melchior Lichten, en wel groote Lichten in de Kerk noemt? Katech. Is dat een vraag, Lichtzoeker? Schoolm. Ja, Goedhart! — en Gy weet, ik fpreek ernftig; want ernftige zaaken moeten ook ernftig worden behandeld. Kom aafc, om dan by ons ftuk te blyven: welk licht hebben dan toch deeze Dominé's verfpreid over de ftoffe, daar zy beiden over gepredikt hebben, — over de gewaagde, ja ftoute ftelling van de ondeugendheid en verdorvenheid onzer tyden? — Wat hebt Gy, zo wei voorleden Zondag morgen, als ook gister avond, ten deezen aanzien, mede uit de Kerk gebragt ? Katech. Een ontroerd hart, eenen verflagenen en bedroefden geest over de zondigheid en boosheid der waereld. Schoolm. Dat zult Gy wel hebben; om dat Gy de ondcrftelde zaak, op goed geloof, voor beweezen hield, en de luide klagten en uitroepingen deezer Predikanten als volkomen gegrond aanmerkte : maar, hebt Gy over de gegrond- of ongegrond''  xiv INLEIDING- grondheid der jammerklagten van deeze Heereri* wel eens, met uw eigen verftand nagedagt? Ik voor my heb wel gehoord , dat zy met veel drift hebben gefproken van losbandigheid — van moorden en gruwelen, die 'er ginds en elders be- dreeven werden; ik heb hen hevig hooren fchelden op muitzieke Konings-moordenaars, — op toomlooze Vryheid-zoekers, — op wettelooze Verlichters, — op nieuwerwetfche Ketters, — Antichristen, Godverzaakcrs en wat niet al meer? Maar ik heb niet gehoord, dat zy het ftuk op zig zelf van de een' of andere zyde befchouwd, en beredeneerd, en dus behoorlyk bepaald hebben. — Van de aanleidende natuurlyke en toevallige oorzaaken der aangeftipte zaaken en voorvallen, die ten deele yszelyk, en ten deele aandoenlyk zyn, heb ik hen, volftrekt niet, met geen enkel woord, hooren reppen. — Tastbaar wederregtlyke bedryven, door oproer naamelyk en door geweld gepleegd, heb ik hen niet hooren onderfcheiden van regelmaatig genoomen befluiten, en van met orde gevelde Vonnisfen: — kortom, men befchouwde alles, als donkerziende Zedenmeesters, uit het flegtfte en zwartfte oogpunt, en men ftapelde klagten op klagten, zonder iets hoegenaamd te beredeneeren, veel minder, te bewyzen, waarlyk even eens, als of 'er maar volftrekt geen goed meer wierd gedaan in de waereld, en  INLEIDING. xv fen als of ze onderftelden, dat de Schaare, waarvoor zy predikten , grootendeels uit fchuim van volk , en uit godlooze deugnieten beftond. En Goedhart! wat my nu nog het allermeest ergerde, welke gefchikte middelen, die waarlyk voor den mensch, voor den zinnelyken èn-onbedagtzaamen mensch nuttig, en bruikbaar zyn, gaaven zy aan de hand, hoe men zig of van de onderftelde ondeugden zoude kunnen los maaken, of zig voor dezelve best zoude kunnen behoeden?— Katech. Wel! wel! Hebt Gy dan hunne beweeglyke roepftemmen nietgehoort, bekeert W— Meert U! — En zyn U de zielroerende aanfpraaken, aan de vroomen, en uitverkoorenen, dan zo ten eenenmaale vergeèten? Schoolm. Ik heb dat geroep van bekeert U; bekeert U; zeer wel gehoord, en 't is, als of het my nog in de ooren klinkt. Ook de zoetvloeijende aanfpraaken aan het kleine kuddeken-want zoo drukten zy zig uit — heb ik niet vergeèten; maar, wat baaten deeze uitroepingen , en welke indrukken kunnen foortgelyke aanfpraaken toch maaken op het hart van den mensch, die toch altoos, al is hy ook de braaffte Christen, mensch blyft, dat is een zwak, zinnelyk fchepfel, dat, naar de taal van Apostel Jacobus, dagelyks flruikelt in veelen. Katech. Hoe zal ik dat verftaan? — De DoÓüné's kunnen toch de menfehen niet met geweld dwia-  xvï INLEIDING» dwingen; wat toch kunnen zy meer doen, dan dé godloozen opwekken, om by tyds terug te keeren van hunne booze wegen, en tot Gods ontfermende genade hunnen toevlugtteneemen, en hen diensvolgends toe te roepen: bekeert U! bekeert U! — Schoolm. Dat is alles waar, en op zig zelf goed en wel, indien dat opwekken, en toeroepen, op den regten aart enwyze gefchiedde, en zig niet enkel en alleen bepaalde tot donderende klanken, en tot beevende uitroepingen, die het eene oor ingaan, en het ander weer uit; en waarvan dus niets aan het verftand komt, waarop toch eigenlyk, en wel voornaamelyk, moet gewerkt worden, Wil men nut doen, zondaars van den kwaaden weg aftrekken, en de braaven nog al meer in het goede bevestigen. Ik geev'het myne gaarne om een béter, Goedhart, maar zo als het my, naar myn eenvoudig verftand, voorkomt, is het geheel en al den verkeerden weg ingeflagen, om zöndige menfehen op den regten weg te brengen, wanneer men hen eerst met de allerzwartftc verwen afichetst, en op den oever of als 't ware, voor de deur der helle brengt, en hen dan eensklaps toeroept, bekeert U! bekeertU! zonder hen, met onderfcheiding, middelen en wegen aantewyzen, hoedanig zy zig kunnen , en moeten bekeeren: en om dan, onmiddelyk na de yszelyke aanfpraak aan de godloozen, zekere denkbeeldige vroomen en uitverkoorenen toe te fpree- ken,  INLEIDING* xvn ken, even eens, als of het reeds Engelen waren; daar wy toch allen, zo lang wy hier zyn, de besten niet uitgezonderd, zondaars en zondaaresfen voor den Heere zyn! Katech. Maar, Lichtzoeker! zeg my dan toch eens, wat kwaad 'er in fteekt, dat men de zondige waercldlingen braaf over den hekel haale,enhen de Helle regt diep maake; en dat men de vroomen, om -hen te meer te doen affteeken, minzaam toefprceke, in zodanige bewoordingen, die hunnen vroomen wandel regt kennelyk uitdrukken? Schoolm. Veel, zeer veel kwaad fteekt daar in, en by de allerminfte menfehen-kennis, zal een ieder, hier over met zyn verftand maar even nadenkende , volkomen moeten toeftemmen , dat zulk eene handelwys volftrekt onbeftaanbaar, ja ftrydig is, met het groote oogmerk der openbaarepredikinge; het welk toch, en hier aan twyfelt immers geen mensch, wel voornaamelyk is, om braave Menfehen, goede Burgers, en waare Christenen te maaken. Katech. Dat laatfte ftemme ik volkomen toe: maar uwe onderftelde onbeftaanbaarheid, en ftrydigheid, begrype ik nog niet? • Schoolm. Dan zal ik my nader verklaaren. Wat denkt Gy by u zelf, wanneer Gy, in de Kerk, de fterke aanfpraaken hoort aan de godloozen en on«leugenden ? B Katech,  xvm inleiding: Katech. Ik dank God, dat dezelven my nietraaken, en ik verheug my, dat ik, hoe gebrekkig ook al anders, als een zondig mensch, evenwel toch nog zoo ondeugend niet ben, als daar gezegd wordt. Schoolm. Regt zo ! en juist dat zelfde denken allen, die met u in de Kerk zyn; want niemand, hoe zeer hy ook by zig zelf bewust is, dat hy niet leeft, noch handelt, zo als hy wel behoorde te doen , houdt zig evenwel voor zoo overgegeven flegt, noch ondeugend, als Dominé's i'chets en beftrafring onderdek. En , op dezelfde wyze' is het gelegen met de zoetvloeijende, en overdreevene aanfpraaken aan de vroomen en uitverkoorenen. Wat denkt Gy, wanneer Gy Dominé, met eene geheele verandering van toon , zeer beweeglyk hoort zeggen. — „ En Gy! — Gy klein kuddeken (ai! mogt het grooter zyn f) van geloo- vige en uitverkooren zielen, die nog maar alléén, naar den vleefche , hier, aan dit ondermaanfche zyt gebonden, maar, naar den gceste, geheel los zyt van de ydele dingen deezer zondige waereld, en hier in dit traanen- en jammerdal geenerhande afgoden meer hebt, waarvoor uwe zinnelykheid neder knielt; maar welker eenigst vermaak hier beneden is, om in den geeste met den Heere Jezus te wandelen, aan welker hartendeur de Heilige Geest niet te vergeefsch heeft geklopt» maar  INLEIDING. xix maar doorgebroken, ach ja! gelukkig binnen ge- laaten is! die nu alles, wat aardseh, wat waereïdsch is, vcragt, en de ontbinding uwer ziele van het veragdyk fto£> voor de grootfte weldaad hier beneden houdt, enz." Zeg my, myn vriend, past gy deeze enfoortgclyke aarifpraa- ken werklyk op u toe? Gy glimlacht, en fehndt het hoofd; ik weet al, wat gy zeggen wilt; -— ik weet, dat gy veel te befcheiden zyt, en te veel eerbied hebt voor een alweetend God, dan dat gy zv.ïk eene overdreeven aanbraak, als tot u gefproken, Zoudt aanmerken. Op eene gelyke wyze is het gelegen met alle weldenkende en VCrftandige menfehen in de Kerk: want geen mensch, die hier niet ten uiterften ellendig is, houdt ooit de ontbinding zyner ziele van dit ftoflyke, voorde grootfte weldaad hierbeneden: het is immers hier nog zo kwaad niet! — Eènige weinige zogenaamde vroome vrienden van den Dominé, die 'er op alle mogclyke wyze hun werk van maaken, zelfs door hunne kleeding, om voor vroom gehouden te worden, beginnen zig, by deeze aanfpraaken aan de uitverkoorenen, te beweegen ; deeze vroome zielen flaaken nu diepe zuchten; niet weinigen verdraaijen en verheffen als 't ware hunne oogen , zo dat het niet onduidelyk zigtbaar wordt, dat zy, eveneens , gelyk de verwaande Pharizeeuw in het Evangelie, zig, in hun hart, B a voor  xx INLEIDING, voor God beroemen op hunne fchynbaar goede wei ken, en zig, eveneens gelyk hy, verfhouten, den hartenkenner te danken, dat zy niet zyn, gelyk deeze en die hunner medeburgeren, die misfchien, even als de Tollenaar, duizendmaal beter zyn, en dus ook, gelyk het onze Zaligmaaker uitdrukt , meerder gcregtvaardigd, naar huis gaan , dan zy zelf doen. (*) Katech. Nou! Nou! Lichtzoeker, laat ons deeze fchyu-vroomen, die 'er zo zeer hun werk van maaken, om voor vroome lieden aangezien te worden j aan het oordeel van God overlasten; deeze zal hunne vroome bedriegeryen eens aan het licht brengen, de fchynheiligen voor het aangezigt der opregtert ontmaskeren, en veragtlyk ten toon ftellen. Maar, om hier by ons Huk te blyven, en openhartig te zyn; -ik zelf Lichtzoeker! heb meermaalen by my zelf gedacht, dat men de vroomheid wel eens zodanig affchetst, dat dezelve voor zulke fchepfels, als wy menfehen zyn, in het geheel niet bereikbaar is: en dat men den weg naar den Hemel zoo naauw maakt, dat men 'er tegen opziet, om denzelven te bewandelen. Ik verbeelde my ook toch nog al een tamelyk goed Christen te zyn; myn hart is juist niet aan"het waereldfche verflaafd; ik zou 'er tamelyk gerust van afkunnen fcheiden, in de hoope, die ons Jezus Chris- (*) Lucas XVIII: 10.  INLEIDING. xxi Christus heeft gegeeven, op een zalig nnmaah : maar om deeze waereld te veragten, > geen lust, geen welgevallen in dit aardfche te hebben, hier, in niets béhaagen te fchcppen, dan alléén in geestlyke oefeningen, &c. neen Vriend! zoo verre heb ik het nog niet gebragt, cffchoon ik al kort aan de zestig ben!! Schoolm. Nooit, (vergeef my dat ik u in de rede valle) nooit, zo lang gy uw verftand houdt, zult gy tot de bclydenis komen, dat gy het zoo verre gebragt hebt, ten ware, waar voor God u behoede»; aat gy naar de waereld volftrekt ongelukkig en ellendig wierd. God immers heeft den mensch, voor deeze waereld, in de eerfte plaatfe ..efchapcn. Hoe veel luister, hoe veel goedheid, heeft die weldaadige Schepper , hier niet alom voor ons ten toon gefpreid! Deeze fchoone waereld dus te veragten, hier in niets bchaagen te hebben, dan in hemelfche en geestelyke overdenkingen, en alléén in befpiegelingen, die tot onze toekomftige beftemming betreklyk zyn, verraadt, myns bedunkens, de grootfte onverfchiiligheid, ja ondankbaarheid. Wy zyn immers hier no 5 dec*  xxvi INLEIDING. deeze ftoffen, Daar den graad der bevatting zynet' gemeente , duidelyk en met orde weet voor te dragen. Katech. Deeze laatite, welgegronde, aanmerking herinnert my eenen Predikant, op een zeker Dorp, dien ik eens gehoord' heb, en wiens predikatie, offchoon hy voor louter boeren predikte, vol was van griekfche en hebreeuwfchewoorden, en die hevig, ftreed en te velde trok voor Athanasius en Augustinus , en tegen Arius , Sabellius , Socinüs , en wie niet al meer: pndertusfehen geloof ik niet, dat 'er één bper in de kerk was, die, noch van Athanasius 4 noch van Socinus , hoegenaamd iets wist; ik vroeg 'er, na kerk tyd, myn vriend de Schoolmeester nog eens na , maar die betuigde my, dat het zoo vaak gebeurde , dat Domine veel lprak, daar zy niets van begreepen, en hy wenschte wel, dat Domine wat minder geleerd, en wat verftaanbaarder, en dus nuttiger voor de gemeente predikte. Schoolm. Myn Confrater had gelyk ; de predikftoel is een Leerftoel, en niet de plaats, om niet fchyngeleerdheid te pronken, allerlei fpitsvondigheden uit te kraamen, groote taalgeleerdheid te toonen, en om, door het opzetlyk wederleggen van anderer gevoelens, het zaad.van onverdraagzaamheid , en dus van tv/ist, tweedragt en haat uit te ftrooijen. Katech,  INLEIDING. xxvii Katcch. Dat de predikftocl de plaats niet is om te pronken, maar om te leeren en te verbeteren, ftcmme ik U volkomen.toe; maar om de Leerftukken van onze kerk te handhaven, en de dwaalingen van andere gezindheden te wederleggen , neen Lichtzoeker! zie, dat komt, dunkt my, op den predikftoel zeer wel, ja grootlyks te pas. Schoolm, Lasten we elkander wel verfiaan Goedhart! de Lcerftukken van onze kerk, wanneer dit te pas komt, te bcredeneeren, de gronden, .waarop onze overtuiging van dezelven rust, bedaard voor te druagen, en, indien het gevorderd wordt, de bedenkingen en tegenwerpingen van anders denkenden belcheiden te beantwoorden en te wederleggen , is alzins geoorloofd en betaamlyk i maar, om zo maar uit de hoogte terftond te verketteren, en de byzondere godsdienllige begrippen van anderen, die buiten onze kerk zyn, draaiingen te noemen, is even zo liefdeloos, als onverftandig, en dient nergens anders toe, dan flegts, om de gemoederen der menfehen te verbitteren, en hen optezetten tegen de ledemaa* ten van andere kerkgenootfehappen, die toch immers , ook, zowel als wy, Christenen zyn, en Jezus Christus voor hunnen Verlosfer en Zaligmaaker erkennen. Offchoon onze kerk zig de heerfchende kerk noemt, alléén, om dat de Regenten van ons land tot dezelve behooren: als eeuc  xxvifi 1 N L E 1 D I N G. eene echte Christelyke kerk, heeft zy geen regt, anders denkenden te mogen veröordeclen : en alle onze Predikanten, die dat zoo ftellig doen, handelen onverftandig en onchristlyk , vlak tegen den zin van onzen Zaligmaaker, die zelf zegt. „ En gr, vat oordeelt Gy uwen broeder, of Gy, wat verligt Gy uwen broeder, hy fiaat, of hy valt zynen eigen Heer! Katech. Wel, wel ! Ketterijen en dwaalin* gen openlyk ten toon te Hellen, en fterk te gis? pen, zou liefdeloos en onverftandig zyn! Welk eene vreemde taal is dat van een echt Gereformeerd Man van ouders tot ouders, van een deftig Lidmaat der waare Christelyke Gcreformeerr dc kerk? Schoolm. Dat ben ik! doch eer wy verder gaan. Wat verftaat Gy door Kettcreijcn en door draaiingen ? Katech. Moet ;k U dat nog zeggen! Wat anders, dan de wanbegrippen, verkeerde opvattingen, en ongegronde gevoelens van allen, die nog buiten onze kerk leeven, en welker dwaalingen , wel degelyk van onze Predikftoelen ten toon gefteld moeten worden; op dat de geloovigen van onze kerk al vaster en vaster mogen worden in de waarheden, door de Dordrechtfche Vaders vast gefteld; en op dat anderen, die nog piet vast in het geloof ftaau, zig voor de zielver- derf-  INLEIDING. xxix derflyke dwaalingen van andere gezindheden zorgvuldiger wagten , en dus voor Ketterijen, en nieuwigheden bewaard blyven. Schoolm. Goedhart! lk weet, ik ben overtuigd, dat Gy een braaf Man, een goed Christen zyt, die het hartlyk goed met de kerk, en met uwe medemenfchen meent: maar, uwyverMan! uw yver verleidt u tot onregtvaardigheid en liefdeloosheid, en verduistert, of verdrukt, dermaate uw goed en gezond verftand, dat gy het waarlyk fomtyds geheel en al niet gebruikt. Katcch. Hoe! ik zou my fchuldig maaken aan liefdeloosheid en onregtvaardigheid ! Wel foei i Zulk een onchristlyk beftaan zou my in myn ziel leed doen. Schoolm. Dat weet ik, dat weetik, enoffchoon gy het wel zo kwaad niet meent, nogthans hebt gy het werklyk gedaan. • Kaïech. Gedaan? ik? Schoolm. Ja! Gy! Is dat niet onregtvaar- dig en liefdeloos, de gevoelens en de leerftukken van andere gezindheden onder de Christenen, die buiten onze kerk zyn, dwaalhigen te noemen? Katech. Liefdeloos! onregtvaardig! Wel dat weet ik niet : dat is immers eene gemeenzaame uitdrukking in onze kerk, wanneer de Ketterijen van andere gezindheden wederlegd worden! Schoolm*  xxx INLEIDING. Schoolm. Neen Goedhart! dat is het niet; van Domine Denker, van Domine Liefderyk, van Domine Waarheidzoeker, en van veele andere braave en verftandige Predikanten van onze kerk, zult Gy zulks nooit hooren. Maar kom aan! genoomen ' dat Gy, behalven Domine Meechior , Domine Casparus, en dergelyke, misfchien wel* meenende, doch niet diepdenkende Predikanten, nog eene groote menigte wist optenoemen, die de gevoelens van andere Christlyke Kerkgenootfchappen, driest weg, dwaalingen noemen; dit evenwel gaf U, noch iemand anders, in het allerminst geen regt, om hen zulks even onbcdagtzaam als liefdeloos te mogen nazeggen ! Katech. Dwaaleii zy allen dan niet in hunne Godsdienstbegrippen , die buiten onze Kerk zyn ? Waarom noemen dan de Edelmogende Heeren Staaten zelve, ieder jaar, in het Plak'aat van den Algemeenen Dank-, Vast- en Bededag , onze Kerk, de waare Christlyke Gereformeerde Religie? Of kunnen 'er, naar uwe gedagten, meer waare Christlyke Religies zyn ? Schoolm. Het betaamt my niet, de gezegden onzer Overheid te fchatten , noch over de gegrondheid, of ongegrondheid, over de betaamlykheid, of onbetaamlykheid , van dit bun gezegde, ©penlyk te oordeelen: maar, Iaat ik U eens vraagcn, of Gy niet met my gelooft, dat alle menfehen feilbaar zyn? Katech,  INLEIDING. xxxi ' Katcch. Zeekcrlyk dat; wy menfehen zyn allen aan dwaaling onderworpen! Schoolm. Wel nu! is het dan niet eenigzins verwaand , en vooral niet onbedagtzaam, dat fommige feilbaare Wezens, hunne opvattingen en gevoelens alléén, de waare noemen, en die van anderen , voor dwaalingen verklaaren ? Katech. Ja! dat zoude het zeekerlyk zyn, wanneer een enkel mensch zulks voor zig zelf wilde doen: maar op gezag van aanzienlyke Kerkvergaderingen, en op dat van geleerde mannen, mag men zulks immers vry doen. Schoolm. Denkt Gy dat? ik voor my geloof tot nog toe van neen: of, Gy zoudt my eerst de volftrekte onfeilbaarheid van eene Kerkvergadering moeten bewyzen. Katcch. Van eene Kerkvergadering, • van eene verzaameling van louter geleerde mannen, van oordeel en verftand? Schoolm. Ja!— Offchoon 'er, misfehien, zulk eene Kerkvergadering , als Gy daar zegt, van louter mannen van oordeel en verftand, nooit ergens is gehouden. Doch dit zy, zo 't wil. Zyn, en blyven deeze geleerde mannen, niet nog altoos menfehen ï en is, by gevolg, hun oordeel en verftand niet altoos der feilbaarheid onderworpen? Katech. Voorzeeker ja! maar wat de een niet weet^  xixli INLEIDING. weet, of niet bemerkt, weet of ziet de ander; en dus kan men immers, op derzelver beiluiten» wel ftaat maaken, en vooral, op zulk eene, als die te Dordrecht is gehouden. Schoolm. Te Dordrecht, of te Rome! vast ftaat maaken ? neen Goedhart! dat kan men niet; zo lang 'er mogelykheid is, dat veele menfehen, zo wel als een éénig mensch, kunnen dwaalen: offchoon al niet zo ligt, de mogelykheid nogthans, zult Gy toch wel niet ontkennen ? Katcch. Neen! dan zou het my in de hersfenen moeten fchcelen, en ik, met die van het Pausdom, de volftrekte onfeilbaarheid der Kerke moeten beweeren. God bewaare my voor zulk eene ongcrymdheid! Schoolm. Ja wel ongerymdheid! d;e gy nu van agteren bemerkt, offchoon Gy, zonder het te willen, alreeds na genoeg aan deeze ongerymdheid geweest zyt. Katech. Ik? en hoe dat? Schoolm. Ja Gy! — Ei lieve bedenk u eens! — Is onze Gereformeerde Religie de alléén waare, gelyk gy zo even zelf gezegt hebt, dan volgt immers hieruit , dat de ftigters van dezelve onfeilbaar moeten zyn? Katech. Neen ! deeze gevolgtrekking is niet noodzaaklyk. Ik kan immers, zeer wel, iets voor het alléén waare houden, zonder my daarom juist, de onfeilbaarheid aantemaatigen ? Schoolm,  INLEIDING. xxxra Schoolm. Dat kunt Gy voor uw eigen hoofd in het byzonder, nadat Gy 'er gemoedelyk uw werk van hebt gemaakt, om de waarheid, onbevooroordeeld-, te onderzoeken: maar uwe waarheid, of dat gene, het welk Gy meent waarheid te zyn, moogt gy aan anderen niet als zodanig opdringen; dat gene, dat voor U waarheid is, kan voor anderen dwaaling zyn. Om dan nu maar zo beflisfend, en ftcllig te zeggen: ,, ik heb de waarheid alléén gevonden, en gy anderen allen dwaalt, die anders denkt, dan ik," is ftinkende verwaandheid, en geheel onverftandig. Katech. Wel nu ! wel nu ! wie zou dan ook al zo verwaand en onverftandig zyn, om zulks te doen! Schoolm. Zo verwaand en onverftandig handelen alle onze Predikanten, die zo maar voor de vuist allen, die buiten onze kerk zyn, verketteren; en zonder een bedaard en onzydig onderzoek, geduurig fchreeuwen over Ketteryen, Sociniaanfche, Arminiaanfche en Mennonitifche dwaalingen, en" over nieuwerwetfche Philofophen, en verderflyke nieuwigheden. Katcch. Wel, denkt Gy dan niet, dat die mannen die Leerftelzels, welken zy voor ongegrond verklaaren, en waarvoor zy hunne Gcmeentcns waarfchuwen, eerst voor zig zeiven bedaard en onzydig onderzogt hebben, voor zy dezelvenopenlyk veragten V — C Schoolm,  xxxiv INLEIDING. , Schoolm. Neen, dat geloof ik niet, en ik zal U zeggen , waarom niet; omdat het met den aart van een denkend onderzoeker volftrekt onbeftaanbaar is, cm zoo lomp, zoo onbefcheiden, en zoo lïellig te verketteren, en te veröordeelen, als veele van onze zogenaamde regtzinnige Predikanten doen: en lieve God! Gy kent immers Domine Casparus, Domine Melchior, Domine Keuzelaar , Domine Nabouwer en Domine Canon zo goed als ik; zyn dat bedaarde en onzydige onderzoekers van waarheid ? Hoe eigenzinnig, hoe ftyf ftaan zy allen niet op hun ftuk! Alles beter willende weeten als een ander , fpreeken zy fteeds met eene pastooraale deftigheid;, en magtfpreuken zyn by hun bewj Tzen. —— En wat leezen ze! Zie Goedhart! ik ben maar een Schoolmeester, maar ik zou me fchaamen, indien ik zoo dood onkundig ware in de hedendaagfche letteren, zo in- als buitenlandfche , gelyk deeze, en veelen van onze Dominé's zyn. < Katech. Wel, daar heb ik onze Domine BenT ker, en Domine Waarheidsvriend, ook al nu en dan over hooren klaagen. Ja! ik heb hen wel eens onder malkander hooren zeggen, dat het fchande was, dat hunne gebefte medebroeders zo weinigwerk van het 'leezen maaken. Maar zie ik weet niet, of deeze klagte juist wel zo gegrond is; want ik zie onze Dominé's, daar ik nog al veel  INLEIDING, XXXV by kom, toch telkens nog al in, en by de boe» ken. Schoolm. Dat kart wei zyn: maar hoe, en wat leest men'? In de eerfte plaatfe, leezen vee- len vlytig irt den Bybel, maar hoe, niet om waarheid en licht te zoeken, maar om zig Schriftuurplaatfen en fchriftuurlykc uitdrukkingen eigen te maaken, om die dan, by gelegenheid, aart den man te brengen, ten einde daardoor b}'belkundig en vroom te fchynen, en men leest den bybel niet, gelyk men een iegelyk boek moet leezen , met oordeel, om zyn Leerftelzels, van tyd tot tyd, volgends den Bybel te zuiveren, maar men wringt den Bybel naar zyn oud Leerftelzel, dat men geërfd heeft, en waarvan men niet wil afgaan. En gebruikt men uitleggers, men ziet Vooral geene anderen in , dan die voor echt orthodox te boek fcaan. Ilierby leest men d& Boekzaal, dat ftaat vry algemeen vast, eenigen ook nog de Staats Secretaris, — weinigen de Vaderlandfche Bibliotheek , Letteroefening, algemeenc Komt- en Letterbode, en de werken van het Haagsch Genootfchap. Andere boeken of gefchriften, Duitfche, Franfche, of Engelfche Journaalen, komen nooit in hunne handen, de meesten kennen 'er naauwelyks een of twee by naame, het Let» terkundig Magazyn wantrouwt men nog, — by het hooren noemen van den Recenfent verbleekt C a mens  xxxvi INLEIDING, men, en veelen vloeken dit oordeelkundig maand* werk enkel van de weeromftuit, want de meeaten hebben 'er nooit nog een ftuk van geleezen. Hebreeuwsch, Grieksch en Syrisch onderhouden fommigen ïiog al vlytig, om toch iets, boven ongeftudecrde waereld-menfehen, vooruitte hebben , maar van het Engelsch, Hdogdliitseh, of Fransch , verftaat men volftrekt niets. Zeg nu zelf Goedhart! of dat mannen zyn van onderzoek! Waren zy dit werklyk, nimmer zouden zy zo beflisfend verketteren, en verwerpen: en waren zy met de voortrellyke werken der Duitfche Godgeleerden bekend, zy zouden waarlyk uit eenen geheel anderen toon fpreeken. Katech. Hoe veel waarheid Gy daar ook gezegd hebt, hier nogthans, Lichtzoeker! moet ik u weder tegenfpreken. In Engeland, ja! daar komen nog al van tyd tot tyd, zo als men hoort, ftigtelyke boeken uit, en ik ftem u dus toe, dat het in veelen van onze Dominé's niet is te pryzen, dat zy het Engelsch. zo geheel veragteloozcn: maar wat het Hoogduitsch betreft, neen, zy doen , dunkt my , zeer wel, dat zy die taal niet leerehj want ik heb wel gehoord, dat uit Duitschland juist niet veel goeds van daan komt , en och! _ dat het 'er krielt van verlicht ers, en van yoorvegters van het nieuwe licht!'! Schoolm. Ha! ha! — Goedhart! — daar betrap  INLEIDING, xxxvu trap'ik u nu juist op iets, waarvoor wy, volgends affpraak, elkander beloofd hebben, fteeds te zullen waarfchuwcn, naamlyk, op een grof vooroordeel!Kmcch. Hoe zo! Schoolm. Zeidct Gy zo even niet, dat Gy wel gehoord had, dat juist uit Duitschland niet veel goeds , (met opzigt naamelyk tot boeken) van daan kwam? Katech. Ja i zo zeidc ik ! en Domine Melchior, Domine Kcuzelaar, Domine Casparus, en meer andere vroome Dominé's, hebben my zulks meermaalen verzekerd. Schoolm. Goedhart! denk toch man! denk toch bid ik U! zyt Gy en alle uwe zegslieden, die Gy daar opgenoemt hebt, bevoegde beoordeelaars, om over de in Duitschland uitkomende boeken te kunnen en te mogen oordeeleii? — Geen van u allen leest immers hoogduitsch! Katcch. Nu ja ! dat is zo ! maar daarom kan men het toch wei hooren van. lieden, die der taaiekundig zyn. Schoolm. Dat kan men, maar ik houde my volkomen verzekerd, dat gecnen van alle onze Dominé's , die wcrklyk hoogduitsch leezen , ooit met veriigting van de Duitfche Schriften zullen fpreeken: en vooral dat niemand zal zeggen, dat 'er uit Duitschland niet veel goeds van daan komt. C 3 Katcch, ■  SSxvni INLEIDING. Katech. Hoor Lichtzoeker! dat zy dan hoe het wil, dat evenwel die nieuwerwetfche verderflyke zucht, om te verlichten, uit Duitschland hierna toe is overgewaaid, zult Gy toch wel niet ontkennen ! Schoolm. Misfchien uit Frankryk en Duitschland beide; maar gy drukt u wat fterk uit, die verderflyke zucht om te verlichten.' —— Is de verlichting dan iets verderflyks ? Katech. Verderflyk! !— Het voordeel, dat zy aanbrengt, is waarlyk verre te zoeken! Schoolm. Het verwondert my niet Goedhart! dat ik u zo hoore fpreeken: ik weet rny nog zeer wel te herinneren, en het is ook juist nog zo lang niet geleden, dat ik net zo over de verlichting dacht. Katech. Denkt Gy dan nu anders! Is de verlichting niet fchadelyk, niet verderflyk voor Land en Volk ? Schoolm. Goedhart,! fchoon ik, tot dusverre» zelf nog geen duidelyk begrjp van het een en ander heb, en het waare hieromtrent nog niet regt weet te onderfcheiden van het valfche, nogthans heb ik één groot bewys voor my zelve, dat de waare verlichting ten minften niets kwaads kan zyn5 om dat allen, zo wel Dominé's, als andere menfehen , daar men van zegt, dat zy voorltanders van de verlichting zyn, en die ik ook , Sis  INLEIDING. xxxrx ais zodanig kenne , genoegzaam alle kundige, fchrandere , verftandige, braave en déugdzaamc 'menfehen zyn; daar integendeel de zulken, die zig tegen de verlichting verklaaren, meestal of eenvoudige, domme en eigenzinnige, of partydige menfehen zyn, die by het oude zweeren, zoals ve'eïe Dominé's, uit gemak en luiheid, of ujt eigenbelang, om te believen en te behaagen. Katcch. Wel man, Gy zegt daar al zoo iets! — Gy brengt my waarlyk aan het ftaan, Nog nooit, heb ik voor my zelf over de verlichting nagedagt, maar al meê over de fchadelykheid gëroe. pen, om dat ik dat van anderen hoorde ! ■ Schoolm, Ja zo gaat het, myn lieve man! ■ offchoon wy Christenen het voorbeeld der Jooden vpor oogen hebben, die, ten tyde van onzen Zaligmaakcr, ook hevig fchrceuwden over den meuwerwetfehen verlichter, en ketter in Israël: dat Godlyk licht, dat die groote Verlichter ter dier tyd verfpreidde, en dat door veelen van zyne tydgenooten veragt wierd, maakt nu het geluk van ons leeven uit. En wat zeide wel eer een Nathanaël met opzigt tot onzen Zaligmaakcr Je2US? Kan uit Nazareth ook iets goed zyn!' — Katech. Wel waar man! wel waar! maar wat antwoordde hem ook Philippus, „ kom en Schoolm. Regt zo! Zo behooren wy ooi; C 4 te  xl INLEIDING. te doen, en niet verügtlyk van de verlichting te m fpreeken , zonder over de verlichting behoor! yk nagedagt te hebben. Wat anderen ook al zeggen, laat ons uit eigen oogen zien, en naar de vermaaning van Apostel Pauli handelen. „ Beproeft alle dingen en behoudt het goede. Katech. Ik ben overtuigd, dat dit myn pligt als Christen is, en nu Goedhart! indien Gy wilt, laaten wy 'er dan eens opzetlyk eenen namiddag toe neemen, om met elkander over de verlichting te fpreeken. Schoolm. Gaarne! en laaten wy 'er onzen kundigen vriend, Domine Denker, by verzoeken, die zal ons de waare verlichting juist leeren kennen, en dan zullen wy het voor en nadeel van dezelve gemaklyk kunnen bereekenen. Katcch. Dat is bestig uitgedagt; nu! dat blyft dan zo! ik groet u Lichtzoeker! Schoolm. Vaar wel Goedhart! tot weder ziens! VER-  VERTROUW LYKE GESPREKKEN, over VERLICHTING, VRYHEID, GELYKHEID, enz. EERSTE GESPREK, OVER De VERLICHTING, tusfehen jDomindDenker, Katechifiermeester Goedhart, en den Schoolmeester Lichtzoeker. Katechifeermeestcr. Welkom Dominé! Het vcrblydt my zeer, dat gy ons deezen namiddag met uw gezelfchap gelieft te verëeren. Schoolmeester. Dominé! het verheugt my insgelyks; want daar zal van dit avondje hier, denk ik, nog al zo iets verhandeld worden : 'er zit nog zo wat tusfehen myn vriend Goedhart en my. Dominé. Wel zo! Ik hoop toch, geene onaangenaame verfchillen? Katech,. Neen! neen, dat juist niet! Schoolm. Zo wat onregtzinnigheid, Dominé!—. C 5 Zto«fc  42 EERSTE GESPREK, OVER DE Dom. Zo! zo! nu dat zal wel niet veel te beduiden hebben? Katcch. Te beduiden hebben? Och! och! myn lieve Dominé, gy weet het nog alles zo niet! Dat nieuwe licht! dat nieuwe licht, heeft onzen vriend Lichtzoeker, ook al mede wat fterk, wat heel fterk, in de oogen gefcheeneu; gelyk helaas! za veeien onzer Tyd- en Landgenooten. Dom. Wel zo Meester! Schoolm. Zoud gy niet zeggen Dominé, dat my al geheel iets kwaads moest overgekomen zyn; zo benaauwd, en angstvallig'zugtende ftelt die goede man U myne zogenaamde befmetting voor? Dom, Het zou fomtyds al erg genoeg kunnen wezen! Katech. Ja wel erg genoeg Dominé! waarlyk Lichtzoeker! menig'ongeluk zou u kunnen getroffen hebben, dat in myne oogen van veel minder betekenis ware, dan de befmetting met de nieuwerwetfche verlichting-koorts, welke gy zwaar onder de leden hebt. Schoolm, Misfchien is deeze niéuwerwetfche ver, lichting-koorts, gelyk gy het noemt, voor den geest, 't geen de anderendaagfche koorts voor Let vleefah is; deeze, zegt men, reinigt het lighaam, wie weet of gene het verftand niet zuivert; in dit geval, vreesde ik voor de befmetting niet: tot nog toe, myn vriend, bevinde ik my, naar ziel en lighaam, volkomen gezond. Dom. My dunkt Vrienden! gy fpreekt zoo figuurlyk, zoo verbloemd, dat gy daar door elkander Wel eens verkeerd zoudt kunnen verftaan. $c1iqqI;;i.  Verlichting 43 ' Schoolm. Dat is al zo wat Dominé! doch wy kennen malkander. Tot nog toe vatte ik de meening van myn vriend Goedhart zeer wel j en, om het maar eens regt uit te zeggen, ik heb de eer, \n zyne oogen een Ketter te zyn. Katech. Ja! Ja! ftcek 'er den draak maar mede! lach 'er maar om! waarlyk Dominé, hy is in den hoogften graad onrechtzinnig, in de daad, ■ een rechte Ketter!! Dom. Zus! zus Goedhart! Het fchynt dat Onregtzinnig en een Ketter te zyn, by u, één en het zelfde is. Een Ketter is volgends de eigenlyke, en fchriftuurlyke betékenis van dit woord, een haatelyk en veragtlyk wezen 5 niet zo, een 011regtzinnige, Katech. Ik wil dit, met opzigt tot onzen Vriend Lichtzoeker, juist ook zo ftellig niet gezegt hebben: maar Dominé! is een onregtzinnige, die afwykt van de zuivere waarheden der Kerke, door de Dordfche Vaderen vastgeftcld, niet een Ketter? Dom. Neen Goedhart, dat is geen Ketter, volgends de waare betekenis van dit woord; zo als het zelve in de H, Schrift, in het N.Testament word? gebezigt. Katech. Niet myn Heer? ■ Dom. Neen Vriend ! offchoon het wel waar is,dat men de benaamingen van Ketter en Onregtzinnige,' maar al te veel, met elkander vermengt. In den gemeenen ftyl, noemt men eenen zodanigen, die van de vastgeftelde leer' afwykt, een Kettery en men veroorlooft zig omtrent de zulken veele Vïvhcden, zo men meent, op hoog gezag der H. • Schrift»  44. EERSTE GESPREK, OVER DE Schrift; men acht zig geregtigd de zodanigen, na de eerfte en tweede vermaaning, te moogen verwerpen en uitbannen; volgends Tit: III: 10. Schoolt». Staat daar niet Dominé: „ Ecnen Ket„ terfchen menfche verwerpt na de eerfte en tweede „ vermaauingV Dom. Juist! Maar die ketterfche mensch, welken de Apostel daar op het oog heeft, is niet elke onregtzinnige. Daar wy menfehen allen feilbaar zyn, en daar zig geen mensch van alle dwaaling volkomen vry kan achten ; wie zal zig derhalven verfhouten , ooit eene bellislënde uitipraak te doen en ftellig te bepaalen, welke de eigenlyke Rcgtzmnigc, of alleen waare Leer zy? —. En al eens genoomen, dat iemand, volgends het altoos feilbaar oordeel van een groot aantal beoordeelaars, omtrent deeze of gene (lukken of leerftellingen van den Godsdienst dwaalde, dan zou men zulk een mensch nog niet een Ketter mogen noemen, noch volgends des Apostels meening mo. gen verwerpen. Katech. Niet? Dom. Neen! Indien hy, by zyne onderftelde dwaalingen, twist en tweedragt in de Kerk zogt te verwekken , en als een twistzieke , ongerégelde partyfehap en fcheuring tragtte te weeg te brengen , dan eerst zoude hy den haatelyken jfaam van Ketter verdienen: maar zo langhy, byzyneonder■ ftelde dwaalingen, van een dnöpfpraaklyk en goed zedelyk gedrag is, en geene ongeregeldheden in Kerk of Burgerftaat zoekt aanterigten, verdient hy dien naam niet. Schoolm.  Verlichting. 4S Schoolm. Indien ik de Dominé wél heb bcgrccpen, zou dan volgends de H. Schrift een Ketter zo iemand zyn, dien wy op goed Hollandsch, een twist- of Scheurziek mensch zouden noemen, die nergens rust en met niemand vrede kan houden, maar 'er geduurig op uit is, om dwars te dry ven en de menfehen tegen elkander in het harnas te jaagen? Dom. Juist zo Meester! En daar men ook om der waarheid, of om eene wel gegronde zuivere en regtvaardige zaak, eenen verkeerden en toomloozen yver kan hebben, die gevaarlyk is in zyne uitwerkfelen , en aanleiding gcevende tot hoogloopende twisten; kan de naanj van Ketter, fomwylen, met meerder regt worden gegeeven aan hem, die de waarheid heeft, dan aan den genen, die dc dwaaling omhelst. Schoolm. Ha! ha! Vriend Goedhart , hoort gy dat ? Zeg nu eens ooit wcêr , dat ik een Ketter ben! Dan zult gy my ooi; wel degelyk moeten bewyzen, dat ik ecu fchcurmaaker en twistzoeker ben. Ik laat een ieder gaarne gelooven , wat hy voor waarheid houdt: maar dat zelfde regt eifche ik ook van alle myne feübaare P>roeders en Zusters. De keurmeesters van het geloof zyn by my de grootfte domkoppen, of dc vermee- telfte Despooten! , Katech. Nu! nu ! Man lief, zo hard niet, zo hard niet! Ik heb het zo kwaad niet gemeend. Zeekcrlyk heb ik my ten uwen aanziene van een haatelyk woord bediend, hoewel toch niet met zulk een oogmerk. Schodm.  46 ÉÉRSTE GESPREK, OVER DE Schoolmi Daar ben ik volkomen van verzeekerd, myn lieve vriend! Hoor! Eens vooral, ik weet, Gy meent het goed. Dom. Wel wie zou daar een oogenblik aan twyfelen; indien ik zulks onderftcld had, zoude ik my hieromtrent zoo ver niet hebben uitgelaaten. Maar het gaat zo myne vrienden, men ge* bruikt meermaal en woorden en gangbaare fpreekwyzen, over welker waare beteekenis of afleiding men nooit bedaard, noch met verftand heeft nagedagt , en zo ook floot men zig aan zommige woorden en klanken, zonder over derzelver waare beteekenis eens na te denken; is het zodanig by Voorbeeld niet gelegen, met de woorden Orthodoxie, Heterodoxie, nieuwe verlichting, en dcrgelyke meer? —— Schoolm. Dominé! Gy neemt my waarlyk het woord uit den mond; ik had het al op de lippen^ om te zeggen, dat veele menfehen in onzen tyd, tegen deeze klanken zodanig ingenoomen zyn, dat zy by het hooren van dezelven, en voornaamlyk by de nieuwe verlichting, als 't ware eene koude rilling op het lyf krygen. Dom. Dat is wat fterk myn Vriend: hoewel't zeeker is, dat zommige driftige voorvegters van deeze zogenaamde nieuwe verlichting, hieromtrent wel eens zoo fterk doordraaven, dat het juist niet te verwonderen is, dat ménig een verftandig, bedaard en menschkundig Godsdienstvriend , wel eens met fchroom bereekent, van welke droevige Uitwerkfelen de algemeene verfpreiding van ztdk een fterk licht zoude kunnen agtervolgt worden. Katech,  „Verlichting.. 4f Katech. Och ! och ! wel waar Dominé, wel Waar ! Daar heb ik het laatst, met myn vriend Lichtzoeker, ook al eens over gehad: ik zeg met U, Dominé ! dat nieuwe licht —dat nieuwe licht — het deugt niet. Dom. Zagt! Goedhart! zagt! Gy begrypt myne meening niet, Man. Ik zeide, dat zommige doldriftige voorvegters van eene zogenaamde nieuwe verlichting, hieromtrent, wel eens wat al te fterk doordraafden; hieruit volgt nu juist niet, dat ik met U zou zeggen, weg met alle verlichting, — het nieuwe licht deugt niet! Van de beste zaaken kan men een misbruik maaken, en de heilzaamfte dingen kunnen zodanig worden overdreeven, dat ze in plaatfe van nuttig, gevaarlyk worden en fchaadelyk kunnen zyn. , Katech. Ja, maar myn lieve Dominé, welke uitwerkfels ziet men toch, tot heden toe , van die hooggeroemde verlichting ? -— Zyn alle die vcrderflyke beroeringen en bloedige oorlogen, waardoor gantsch Europa wordt ontrust, niet het werk der verlichting? En doet die zelfde verlichting, de hartelykheid, de liefde, en den eerbied voor den Godsdienst, niet merkelyk afneemen en verflaauwen? Dom. Hoor eens Goedhart! dat de omwentelin* gen, die wy thans beleeven, en de merkwaardige beroeringen der Volken, die door geheel Europa plaats hebben, uitwerkfelen der verlichtinge zyn, geloove ik met U, en in hoe verre deeze beroe*ringen voor het mens chdom , by de uitkomst > fchaadelyk of heilzaam zyn zullen, kunnen wy nu .. ... .. dl ... -■ nog  48 EERSTE GESPREK, OVÊR DE nog niet met zeekerheid bereekenen: maar dat kan ik U in gemoede verzeekeren, dat de verlichting ^ de liefde , en den eerbied voor den Godsdienst niet doet verfiaauwen, en noch voor Kerk, noch voor Burgerftaat in het allerminst gevaarlyk, noch fchaadelyk is: juist volmaakt het tegendeel is waar. Katech. liet tegendeel waar? Hoe is het dan toch, zou men zeggen, mogelyk, dat men zig zo hevig tegen de verlichting verzet, en dat men met zo veel minagting, ja zelf rond uit veragtlyk van de verlichting fpreekt? Wordt 'er niet openlyk en afzonderlyk, ja zelfs van de Predikftoelen, overluid geklaagd over de verlichting? Zoo zelfs, dat men ze eene nieawerwetfche Philofiphie, en eene verderflyke verlichting noemt. Dom. Hoor eens Goedhart! ik herhaal het, alle dingen hebben twee handvatfels, en de beste zaaken kunnen overdreeven en ook miskend worden. Dat klaagen over de verlichting, komt by ondcrfcheiden menfehen, uit onderfcheiden oorzaak en voort, en rust op zeer verfchillende grondllagen. Met zelden komen deeze klagten voort, uit misvatting en onkunde van den waaren aart en van het eigenlyk doel der verlichting: en meest al zyn deeze klagten gegrond, by zommigen op de vrees voor het verlies van een aangemaatigd gezag, en by anderen op de vrees voor de vernietiging van willekeurig aan zig getrokken,, of geërfde zogenaamde voorregten, die door langduurigheid van tyd, en door het lange bezit, een zeeker eerwaardig voorkomen, en den fchyn van regt, hebben verkreegen, maar den toets van een onzydig onderzoek niet wel kunnen doorftaan. Schoolm.  Verlichting. 49 t Schoolm. Regt Zo! Daar flaat de Domine den ipykey maar eens juist op den kop! Domme geestelyke hoogmoed, en waereldfcheheerschzugt, zyn dc groote hinderpaaleil der heiïzaame verlichting! Dom. Meester! Gy drukt u wat fterk uit! Men moet billyk zyn, en altoos naar den aart der liefde oordeelen; en, om niemand te verongelyken , zig altoos in de byzondere omftandigheden der menfehen indenken: misvatting en onkunde verheffen zig by veelen ook al mede tegen de Verlichting. Schoolm. Dat dit het geval by het Gemeen is, wil ik wel gelooven, Dominé; want dit zoekt men dom te houden : maar wie zyn het anders, dan hcerschzugtige Paapen, trotfche Adelyken, en groot gemaakte Vleijers, die zo hevig tegen de Verlichting fchreeuwen ? Door eene domme Gemeente, en door eenvoudige Leeken, wordt men ook met weinig verftand geëerd, en over duistere, en niet verlichte zielen, kan men met meerder voordeel, en met minder ftudie, beter den Paus fpeelen, dan over denkende menfehen, die gewoon zyn hun eigen gezond verftand te gebruiken: en zo dra de menfehen door een redelyk nadenken, (en dit is toch het werk der Verlichting) hunne eigen waarde, en hunneonvervreemdbaarenatuurlykeregten* als menfehen, leeren kennen, kan men ze niet meer , zo gemaklyk, als ilaaven in het gareel doen loopen; en '■— helaas ! —~ het fchroomelyk Ryk der Despooten, die zig verbeelden, van eene andere en betere ftoffe gemaakt te zyn, dan de geringe Burger of Boer, neigt dan, och! och! zo zoetjes en zagtkens ten val; dc gefchiedenis en D de  C$0 EERSTE GESPREK, OVER DB de ondervinding leeren ons dit al fraai duidelyk, door voorbeelden, en wy zullen 'er, hoope ik* nog wel verder van overtuigd worden! Katech. God betere het! ja, de ondervinding vertoont ons, in deeze droevige en veruitziende dagen , fraaije uitwerkfels van de Verlichting ! fchoone verlichte tyden waarlyk! ■ Dom. Ik begin hoe langs hoe meer te begrypen, dat ik aan u beiden, myne Vrienden, omtrent het Huk der Verlichting, twee uiterften voor my heb. Gy Goedhart! zyt, naar ik bemerk, met een al te groot vooroordeel tegen de Verlichting ingenoomen: en Gy Meester Lichtzoeker! fchyntmy al een vry heete Voorftander van de Verlichting te zyn. Uiterften, myne Vrienden, zyn, gelyk Gy weet, altoos gevaarlyk; de verftandige man houdt den middenweg; en waarlyk de middenweg! de middenweg is ook hier de beste! Katech. Dat kan wel zyn Dominé, dat kan wel zyn, maarikvoormykanhetniethelpen,— de Verlichting, die nieuwerwetfche Verlichting, met befchroomdheid denk ik 'er aan. Het is niet goed, het is niet goed!! Ik geloof dat de waereld op het laatst loopt, en dat ze den ondergang van het menschdom zal bewerken. Schoolm. En ik geloof juist het tegendeel! Ik geloof, dat wy een gulden Eeuw te gemoet gaan-, welke fchielyker zal opdagen, naar maate de Verlichting veld wint; en daarom de Verlichting op den throon! Wat dunkt u Dominé ? Dom. Goed Meester! goed! maar al zagtkens, met bedaardheid en met verftand moet het Licht wor-  Verlichting. §t Wöffleü ontdoken; en dan beloove ik my, met u* Veel goeds. Katcch, Dominé! Dominé! wat hoore ik, zulk een bedaard en verdandig Man, als Gy, kan die waarlyk ten gunde van de Verlichting fpreeken? Dom. Ja Vader Goedhart! ja! ik denk over de Verlichting zo ongundig niet $ als Gy: het komt 'ef maar op aan, dat we elkander wel verdaan. Schoolm. ja! ja! Goedhart! het is maar niet anders! Zal het menschdom gelukkig worden i dan wordt het tyd, dat de menfehen uit hunne eigen oogen zien, dat zy kloekmoedig hunne aangeboo» ren regten hahdhaaven, en het jukj dat hen iri het gcestelyke $ door gebefte en gemyterde Despooten i en in het burgerlyke , door gekroonde dwingelanden, Willekeurig is opgelegd, met kragt affchudden: en dat een ieder geloove, leere en predike, wat hy voor tvaarheid houdt, zonder zig aan eenigerhande Formulieren, Synodale Vooifchriften , of Symbolifche boeken , in het aller* minst meer te dooren. Domt Zagt! zagt! Lichtzoeker! Gy zyt Waar* lyk al te heethoofdig! Het is voldrekt drydig met de natuur van de zaak, om zo maar met de deur in het huis te vallen, of om in de duisternis eensklaps het volle licht te willen ontdeeken : men moet, in deezen, het voorbeeld der natuure volgen ; na den nacht daagt eerst het zagte licht van den morgendond op3 en zo komen wy zagtkens tot aan den middag. De Düitfche Wysgeer, Kant* zegt elders niet onaartig: „Wie de voetkluisters van Leerdellingeh en Formulieren eensklaps af. T> 3 wierp t  ft EERSTE GESPREK) OVER DÉ wierp, zou zelfs over de fmalfte gragt ecnen onzeekeren fprong doen; om dat hy aan eene dergelyke vrye bevveeging niet gewoon is." (*) Langzaam, langzaam en by trappen, moet de mensch verlicht worden: men moet de menfehen neemen en befchouwen zo aüs zy zyn: fommigen moeten nog met melk, anderen met vaste fpyzen worden gevoed: het menschdom is waarlyk, over 't algemeen, nog zoo wysgeerig niet, als fommige Wysgeeren ons wel willen diets maaken. Schoolm. Niet Domine? wel my dunkt, dat onze tyden al vry groote kenmerken van Vei lichting opleeveren. Dom. Dat ftemme ik U gaarn toe Lichtzoeker! de menfehen beginnen thans zeekerlyk al meer en meer te zien en te gevoelen, dat zy Menfehen zyn 5 maarditgezigtis waarlyk nog zo algemeen niet, als zommigen wel denken ; want van w aar toch die nog groote verdeeldheid en onverdraagzaamheid der menfehen in het Huk van den Godsdienst, en hunne vooringenoomenheid tegen de eenvoudige gvondftellingen der natuure , die opcnlyk erkend en gehandhaafd worden, dour een groot en waarlyk verlicht Volk ? — In de Kerk en in de Schooien moet eerst nog eene groote verandering worden gemaakt, zal het menschdom werklyk verlicht, en hierdoor eens gelukkig worden! • Katech. Maar Dominé! nu eens in regten ernst, denkt Gy dan waarlyk, dat 'er uit of door de verlichting iets goeds kan voortkomen ? Dom. (*) Men zie Berlinifcbe Mon. Sch'r. — 84. December..  Verlichting. 53 Dom. Is dat een vraag Goedhart! Ik word waarlyk door deeze vraag geregtigd, om'er aan te twyfelen, of Gy wel ooit over de verlichting hebt nagedagt. Schoolm. Twyfel daar maar niet aan Domino, dat is maar al te waar! De goede man beeft al reeds by het hooren van den enkelen klank: nog nooit heeft hy met een voorftander der verlichting gefproken; hy zoekt zorgvuldig al die luidjesop, die 'er, even zo als hy, tegeningenoomenzyn, en hy ontwykt allen, die by hem verdacht zyn. My, zyn beste vriend, kan hy niet ontwyken; want ik zoek hem op. Dom. Nu Goedhart! dan verwondert het my niet, dat Gy tegen de verlichting zo verbaazend ingenoomen zyt! • Katech. Ja! Dominé, dat ben ik! Dom. Maar myn lieve Man! is dat danverftandig, tegen een zaak ingenoomen te zyn, zonder dezelve behoorlyk en onzydig onderzogt te hebben ? Beveelt Apostel Paulus niet uitdruklyk, „ Beproeft alle dingen cn behoudt het goede ? (*) Katech. Ja Dominé, om u de waarheid te zeggen , ik geloof, dat zulk een onderzoek voor my wat al te omflagt-ig zou zyn; ik wil dat liever aan de geleerden overlaaten, en my aan het oude vast houden. Dom. Om eene redelyke kennis te erlangen van de verlichting , wat dezelve is en bedoelt , cn waarover in dcezen tyd zo veel gefchreeven en ge- (*) i Thosf. V: 21. D 3  EERSïE GESPREK, OVER. DE gefproken wordt, is noch omflagtig, noch verejscht groote geleerdheid: en bedenk eens Man! indien de menfehen, ten tyde toen Jezus Christus , als een Leeraar van eene nieuwe Leer, en als een verfpreider van een nieuw Licht over verdonkerde waarheden, ook eens gelyk Gy zo even zeide, ftellig gezegd hadden, ik wil my aan het oude vast houden! hoe naar, — hoe donker zou het 'er dan, menfchelykerwyze, nu byons niet uitzien? Schoolm. Kostelyk Dominé! kostelyk! Nu vriend Goedhart! wat zegt Gy hierop ? dat is nu de taal van Dominé Denker, uwen bedaarden, kundigen en geleerden Dominé Denker, ons'-beider hooggefchatten vriend! Katech. Lichtzoeker! Gy befchaamt my! Ik word overtuigd, ja! ik gevoel myne verkeerdheid. Dominé! Gy hebt my overwonnen, ik beken myne dwaasheid, dat ik tegen de verlichting fchreeuwde, zonder over dezelve geleczen of gedacht te hebben. Ik meen het waarlyk goed; maar zult Gy zeggen, goed mecnen is niet genoeg, men moet goed handelen; en ik beken, dat ik, zonder vooringenoomenheid, de zaak had moeten onderzoeken, en 'er al eer, met kundige lieden, over had behooren te fpreeken. Maar dat is nu voorby; ik zal myn fchade zoeken in te haaien, enmy even zoo yverig voor de verlichting vergharen, als ik 'er tot nog toe tegen ben, indien ik van derzelver deugdzaamheid overtuigd worde. Dom. Uwe openhartige belydenis Goedhart! bevalt my, en offchoon ik, van uw natuurlyk goed  Verlichting. 53 goed verftand, de allerbeste verwagting heb, is hetnogthans myn oogmerk niet, om, juist ten aan? zien der verlichting, Profelyten te maaken. Katech. Dat zal wel zo zyn Dominé: maar Gy hebt my eens aan het ftaan gebragt, ik verzoek vricndelyk, dat Gy my nu ook op den regten weg helpt. Dom. Met al myn hart, myn Vriend! Schoolm. Ja Dominé, ik moet het verzoek van myn vriend Goedhart onderfteunen; doordien ik, ofl'choon wel van de verlichting gantsch niet afkeerig zynde, nogthans moet bekennen, dat myne bevattingen, nopens de fehadelykheid of onfchadelykheid van dezelve, met opzigt tot het algemeen, nog in veelerhande opzigten, niet zeer klaar zyn, Dom. Indien wy, als vrienden der waarheid, met grond uitfpraak zullen doen, of de verlichting wczenlyk fchadclyk, gcvaarlyk en verderflyk, of, integendeel, goed, voordeelig en nuttig zy, dan zal het voor alle dingen noodzaakiyk zyn , dat wy elkander nopens het woord, of dc benaaming van de zaak, wel verftaan: dat wy 'er gezonde denkbeelden aan hegtcn, en dat wy, voor eerst en vooral, behoorlyk vast ftellen, wat men eigenlyk dooide waart verlichting te verftaan hebbe ; want ik weet zeer wel, dat zommige waanwyzen, hunne ligt vaardige fpotternyen met den Godsdienst, en hunne onbezonnen veragting van veele zaaken, die door eiken grondigen waarheidonderzoeker voor achtbaar en heilig worden gehouden, ook onder den naam van verlichting willen doen doorD 4 gaan,  5© EERSTE GESPREK, over DE gaan. De jongst overledene Koning van Pruisfen, Frederik II, vergelykt elders in zyne Poëtifche Schriften, de waare verlichting by het mrJfche zon-, ncticlit, dat fchittert, verwarmt, verkwikt en allengs-, hens vrugtbaar maakt. En van de valfche verlichting zegt hy, dat zy gelykt naar den blikzem, die door het flik donkere fchiclyk heendringt', ontflcekta en. waarop geween en duisternis vilgt. Katech. Wel Dominé! mag ik U dan eens vraagen, wat men dan toch cigcnlyk door de waare verlichting verftaat? Dom. Onderfcheiden geleerde mannen heb-, ben ons, op hunne wyze, dit denkbeeld verklaard, en hoe zeer verfchillend hunne verklaaringen hier-, omtrent ook zyn in de Wyze van voordellen, in de zaak zelv' nogthans komen ze allen overeen. De duidelykfte en eenvoudigile verklaaring van de verlichting, welke ik my op dit oogsnblikweette herinneren , is die van wylen den geleerden Berlynfchen Joodfchea Wysgeer Moses mendels200n, „ Verlichting, (zegt hy} is eene verflandige kennis van, en een verflandig nadenken over, de dingen des menfehelyken leevens, naar evenredigheid van haar gewigt en van haar en invloed op. de bcflem^ viing van den mensch?' Katech. Is dat de waare verlichting? Dom. Ja Goedhart! dat is de waare verlichting l Het doel en oogmerk, van alle verilandige voorftanders der verlichting, is geen ander, dan om alle verouderde vooroordeelen, die de kennis derwaai--. (*) Serlinifche Moaats-Schrift Ssptbr. 1784.  Verlichting. 57 waarheid ten deele moeijclyk maaken, en ten dcc» le gantfchclyk beletten, met beleid op te fpeurcn, en ze voorzigtig en bedaard met fteel en wortel uit te rooijen: om de menfehen tot een redenlyk nadenken te brengen, en hen aan het denken te) helpen, over alles, dat nodig cn nuttig is, ter be, vordering en volmaaking van hun wezcnlyk get luk en waaragtig genoegen. School;;;, Maar Dominé, nu moet ik dan eens vraagen, wat het al zo is, waarover men de men«fchen, volgends het doel der waare verlichting, aan het denken wil en behoort te helpen ? Dom. Dat zal ik u zeggen, Vrienden. Als redenlyke fchcplels past het ons, voor eerst, verftandig natcdenken over onze beftemming als mensch — over onze waarde als mensch, — over onze onderlinge betrekking tot elkander, zo als menfehen (uit zig zelf onvermogende en van een hooger Wezen afhanglyke fchepfels) in 't algemeen; maar ook met opzigt als leden der Burgerlyke Maatfchappy, die elkanders wederkeerige diensten onderling behoeven , in het byzonder. . Ten anderen, over den aart en de natuur, over het waare wezen , van allen Godsdienst in 't alge-* meen, en van den Christelyken Godsdienst in het byzonder. Vervolgends, over onze algemee- 11e en byzondere verpligtingen in onze onderfcheidene en verfchiilcnde betrekkingen, by voorbeeld als Regenten en Burgers, -r. als Man en Vrouw—» als Meester en Knegt — als Vaders en Moeders — als Zusters en Broeders enz. Katcch. Wel Dominé! welk eene menigte van D 5 zaai  58 EERSTE GESPREK, OVER DE zaaken! — Zou men hier niet biifyk mogen vraagen : wie is tot alle deeze dingen bekwaam P Schoolm. Zo komt het my ook voor 5 om van alle deeze dingen eene verftandigc kennis te erlangen, neen Dominé! daar zie ik waarlyk ook geen gat door; dat is op zyn best het werk der geleerden. Dom. Ik bemerk Vrienden | dat wy elkander nog niet regt verftaan; ik zal my dus nader dienen te verklaaren. Schoolm, Doet dat als 't U belieft Dominé } want ik wil wel bekennen, ik heb my zelf heime3yk al verwyten gedaan, dat ik my voor een vriend en voorftander der verlichting heb uitgevent, daar ik nu fterker dan ooit gevoel, hoe bitter gering, en hoe bedroefd bekrompen, helaas! myne kennis van alle die opgenoemde zaaken is. Dom. Het is nederig van U zeiven gedacht, Lichtzoeker! en zeker de kennis van den allerverftandigften is nog altoos bekrompen, en het weeten des allergeleerdften hier beneden fteeds louter itukwerk: doch gy behoeft u deswegen geene Verwyten te doen, dat Gy u ooit voor een vriend der verlichting hebt verklaard. Katech. Zie zo! vriend Lichtzoeker! daar hebben wy het al \ Begint nu de Confcientie wakker te worden? — och! och! Man lief, Gy hebt waarlyk de itreng van dat nieuwe licht wat al te fterk getrokken! ja! ja i wat al te fterk! Schoolm. Van myne Confcientie heb ik tot nog toe geen overlast; maar het is van de zyde van; myn verftand, dat ik eene gekke figuur in myne Cigcn  Verlichting. 59 éigen oogcn begin te maaken, door my zelf een verlichte en een vriend der verlichtinge te noemen, en zo bitter weinig verftand te hebben van alle die zaaken, die Dominé ftraks opnoemde! —- Dom. Geen zwaarigheid vriend Lichtzoeker! 1 laat ons eikander maar wel verftaan! Eene verftandige kennis van zaaken is geene eigenlyke geleerde kennis yan zaaken. Katcch. Dat is alles goed en wel Dominé 5 maar het is te veel, veel te veel voor één man, om van alle die dingen eene verftandige kennis te erlangen. Dom. Niet te veel, vriend Goedhart! waarlyk niet te veel! ik zal het u bewyzen. Schoolm. Als het u belieft Dominé, ik luister al! Dom. Goed 1 en zonder veel omflag. Vooraf moet ik u nogmaals herinneren, vooreerst, dat eene yerjlandigc kennis van zaaken, geene eigenlyke geleerde kennis van zaaken is; en, in de tweede plaatfe, moet Gy wel in het oog houden, dat ik, toen gy lieden van my bepaaldelyk wildet weeten, welke zaaken het al waren, waarvan wy, als ver-, lichte menfehen, eene verftandige kennis moesten tragten te erlangen, de voornaamfte zaaken in 't algemeen heb opgenoemd, waaruit volgt, dat elk en^een ieder, hoofd voor hoofd, van al die opgenoemde zaaken in 't algemeen, juist geene verftan^ dige kennis moet tragten te verwerven, maar dat pen ieder die moet zoeken te verkrygen, naar zyn ftaat cn omftandigheden, van die zaaken, die hem in het byzonder betreffen. Verftaat Gy my? S-hoolm. Ik .geloof ja Dominé! Indien ik het wel  do EERSTE GESPREK, OVER DE wel heb, wil Dominé zeggen, dat ieder mensch, door eigen redenlyk nadenken, eene verftandige kennis moet tragten te verkrygen , van alle dit zaaken en aangelegenheden, die op zyne byzondere welvaart eenen oömiddelyken invloed hebben. Dom, Regt Lichtzoeker! en daar nu, gelyk ik zo even heb gezegd, eene verftandige kennis van zaaken, geene geleerde kennis van zaaken is, zou het dan nu wel te veel zyn, dat ieder mensch, hoofd voor hoofd, zig 'er, nu en dan,eens bedaard toe zettede, om met aandagt te overwecgen, hoedanig een fchepfel hy is; en dat een ieder ernftig nadagt over zyne beftemming en over zyne byzondere verpligtingen? —r» Katcch. Och l myn lieve Dominé ! Gy weet immers zelf beter dan ik, hoe weinig, hoe verbaazend weinig, de menfehen, over 't algemeen, gewoon zyn, zelf te denken! Dom. Dat weet ik Goedhart ï et hinc Mae lacrlmae! dat is juist het gebrek, dat de verlichting, of liever de bevorderaars van de verlichting zoeken te verhelpen; deezen willen en zoeken, gelyk ik u gezegd heb, niets anders, dan de menfehen over alles zeiven aan het denken te helpen. De mensch, de redenlyke mensch, moet in geen ding gcdagteloos, of flegts werktuiglyk handelen, noch blindelings en onberedeneerd naardoen, en naarbouwen, dat anderen hem voordoen en voorklappen. Het dier handelt, door alle tyden heen, op dezelfde wyze, naar een onveranderlyk inftinct, of natuurdrift; niet zo behoort de mensch te doen;  Verlichting. 6i doen; tyd, plaats, en omftandigheden behooren zyn gedrag en zyne handelingen te leiden en te regelen* zonder dom en blindelings aan het oud en algemeen, gebruik onverzettelyk te blyven hangen. Een ieder mensch, wie hy ook sty, moet in zyncn kring, en naar zyne vermogens, over alles zelf nadenken 5 hy moet onderzoeken en beredeneeren, of dit of dat, 't welk anderen zoo en zoo doen, en dat hy zelf ook zoo te doen gewoon is, wel wezenlyk goed is; of het ook op eene andere wvze gedaan en verbeterd zoude kunnen worden. Bv voorbeeld! Goedhart! Gy, als Katecm- zeermeester, behoort, als een rcdenlyk en denkend wezen, uwe Leerlingen, niet zonder nadenken, zomaar naar den ouden flenter, te onderwyzen, cil die vraagboekjes te gebruiken, die Gy zelt ffl uwe jeugd by uwe Meesters, cn die zelts al uw Vader en Grootvader hebben gebruikt. Katcch. Zyn die dan (met verlof dat ik u in de rede valle) niet goed Dominé? Dom. Dat wil ik niet beflisfen ; zy kunnen in hunnen tyd goed zyn geweest, en nu niet meer deugen: 'er kunnen federt, duidelyker, juister,, met één woord beter boeken zyn uitgekomen; als een denkend onderwvzer, zytGy verpligt, zulks te onderzoeken, om over alles, wat in de vraagboekjes gefchreeven ftaat, zelf te denken, het zelve te beredeneeren, en te beöordeelen, of en in hoe verre alles gegrond en goed is; want Gy weet immers, dat de opftellcrs der vraagboeken, van onzen Hciddbergfchen Kaicchis?nus af aan, tot aan dc cerfte IFcicrhadj-melk yan Lampe toe, menfehen  êi EERSTE GESPREK, OVER fj E fchen zyn, gelyk Gy en Ik, die niet alleen feil* baar zyn en dwaalen kunnen, maar die de waar* heden flegts naar hun licht en naar hunne byzondere overtuiging opgeeven, overéenkomftig de vorderingen van hunnen tyd, en zonder te willen * of by eene redenlyke denkwyze ooit te verwag* ten, dat hunrfe opftelleiij door alle tyden heen* tot handleidingen zullen dienen. En zo be¬ hoort Lichtzoeker, in zyn vak als Schoolmeester, insgelyks te werk te gaan. Indieil Hy zyn gewis gewigtig ambt, als een eerlyk man, gemoedelyk wenscht waar te neemen, zo ais hy, ben ik verzeeg kerd, wenscht te doen, dan moet hy over alles * Wat tot zyne Schoolzaaken en tot zyn Schoolbeftier eenige betrekking heeft, voor zig zeiven ver* ftandig hadenken, de aanmerkingen en herinneringen, die hem hieromtrent ter ooren komen, niet onbedagtzaam in den Wind flaan, en, zonder eene wel beredeneerde overtuiging van de gepastheid en deugdzaamheid zyner Schoolihrigting, niet alles maar dom en flof, zo als hy het' vindt en de gewoonte medebrengt, 'in ftatu quo laatefi, of zor* genloos den ouden flenter volgen. Hy moet be* denken, Wat zyn ambt van hem vordert; om menfehen tot menfehen te vormen, hiertoe worden kun* digheden, offchoon geene geleerdheid, vereischt* en deezen zig te verwerven, is zyn pligt: hy moet over de Schoolboeken, en over het gebruik derzelven, Verftandig nadenken, de flegten en ongepasten voofzigtig en zonder veel opzien te maa* ken, uit zyne School verbannen, en 'er beteren voor in de plaats fchuiven.-— Kortom, een ieder mensch  Verlichting. 63 •mensch moet, naar zyn ftaat en onhandigheden, over alles ^'//denken, zonderde gewoonte en het oud gebruik dom en blindliugs te volgen. De Winkelier moet dit doen, met opzigt tot zyn Winkel , de Handwerksman met opzigt tot zyn Ambagt, de Landbouwer ten aanzien van zynen Landbouw cn wat daartoe behoort: de Huisvaders en Huismoeders.met opzigt tot de huishoudelyke zaaken in 't algemeen, en ten aanzien van de opvoeding der kinderen in het byzonder i, niet één woord, een ieder moet, over alle zyne zaaken en bedryven , met zyn eigen verftand nadenken $ hierdoor worden wy menfehen 'er toe gebragt, om de gebreken en misilagen (die omtrent alle menfchelyke werken en handelingen altyd plaats hebben) te kunnen ontdekken, ze als dan te vermy» den, en der volmaaktheid meer en meer nader by tc komen. Schoolm. Schoone dingen Dominé! Heerlyke zaaken voorwaar! waarvan een ieder, die ze maar hoort, terftond moet overtuigd zyn. Hadden de menfehen, van alle tyden, altoos maar dom en blindelings de gewoonte en het oud gebruik gevolgd, en hadden fommigen niet, met verftand en oplettendheid over hun werk, over hunne handteering nagedagt, by zig zelf geredereneerd en 011derzogt, van hoe veele nuttige en voordeelige uitvindingen , in allerlei takken van ambagten, zou* den wy dan nu niet zyn verftooken, en wie weet, hoe veel verder men dan nu al niet zoude zyn, indien men dit verftandig Zelf denken, van alle tyden af aan, onder de menfehen meer bevorderd «. dan tegengehouden had, £>om,  'EERSTE GESPREK, OVER DË Dom. Zeg dat vry Lichtzoeker! De waare mcnfchenvriend kan waarlyk, niet zonder aandoening , hieraan denken! Katcch. Dc zaak der verlichting, voor zo verre de Dominé ons dezelve tot hiertoe heeft voorgcfteld, is goed, is waarlyk te handtastelyk goed, dan dat 'er iemand met redenen iets zoude kunnen tegen hebben: het is onbetwistbaar, dat wy menfehen dagelyks, hoe oud wy ook zyn, moetenleeren , en vorderingen moeten zoeken tc maaken; en billyk mag men vraagen, hoe dit kan gefchieden , zonder een verftandig nadenken en eigen redeneering? Maar Dominé, hoe is het toch mogclyk, dat eenig redenlyk mensch hier wat tegen kan hebben? Het is openbaar, dat die menfehen de waare verlichting niet moeten kennen. Dom. Dit heb ik immers zo even al aangemerkt, dat veele menfehen yveren en vooringenoomen zyn, fomwylen maaf enkel tegen klanken: en dat zy het waare van het valfche niet behoorlyk onderfcheiden. Lichtz. Dominé! Om u de waarheid te zeggen, dan heb ik zelf van de verlichting nog nooit dat denkbeeld gehad, dat ik 'er nu van heb. Katech. En ik niet! Ik heb altoos gemeend, dat de verlichting zig maar alléén bepaalde tot den Godsdienst, en dat het groote doel der verlichters was, om het losbandig vrydenken hieromtrent al verder en verder voort te planten, en om allerlei verderflyke nieuwigheden in kerk en burgerftaat in te voeren. ■ Schoolm,  Verlichting* 65 ■ Schoolm. Neen! Zulke flegte gedachten heb ik juist van de verlichting niet gekoesterd; hoewel ik ook in dat denkbeeld geweest ben ; dat de verlichting zig eenig en alléén maar tot den Godsdienst bepaalde: en dat men hierdoor eigenlyk te verftaan had, een eigen verftandig nadenken over alle Leerflukken Van den Godsdienst, zonder iets op menfchelyk gezag of blindelings aanteneemen, noch het onbegrypelyke te gelooven ; met één woord j dat men hieromtrent b in alles, uit eigen oogen moest zien. Dom-. Het is gedeeltelyk waar, Lichtzoeker!' wat Gy daar zegt; offchoon de verlichting zig niet eenig en alléén bepaalt tot den Godsdienst en tot Godsdienftige zaaken. Katcch. Hoe Dominé! Strekt de verlichting zig dan toch ook wcrklyk uit tot den Godsdienst? Dom. Zcekerlyk dat Goedhart! Wanneer en zo lang men gelooft, dat de Godsdienst op 's menfehen rust, genoegen en waaragtig geluk, eenigen invloed heeft! Katcch. Wie zou hier aan twyfelen!! Dom. Wel nu Man lef! waar doelt dan toch Uwé vraag op, die gy my zo even met eenige verwondering, en, Zo het my voorkwam, meteenigen nadruk deedt ? Schoolm. Ik zal het u wel zeggen Dominé! Hier, — dat ook de verlichting zig tot den Godsdienst uitftrekt, hier ligt juist de knoop, dat is juist het ftuk, waarover myn Vriend en ik altyd E ver-  65 eerste gesprek, over de verfchil gehad hebben. Dat zelf denken in den Godsdienst, dat ftoot hem. Katech,. Ja! dat was my altyd tegen de borst, en dat my, om de waarheid te zeggen, hoe goed ik de verlichting omtrent alle andere dingen ook vinde, ook nu nog niet te breed aanftaat. Dom. Hoe kan dat wezen Goedhart! — Komt eigen nadenken en een behoorlyk verftandig zelfonderzoek, ieder naar zyne vermogens en omftandigheden, ergens in te pasfe, dan immer*; is het met opzigt tot-den Godsdienst en Godsdienftige ^zaaken, de gewigtigfte aangelegenheid immers van den mensch, die dan nog voortduurt, wanneer alle onze andere aardfche aangelegenheden ophouden, en haare.waarde verliezen. • : Katech. Maar Dominé! is het wel geoorloofd, • dat ieder mensch de waarheden en leerftukken van den Godsdienst onderzoeke en beredeneere? Kunnen wy menfehen 'er wel by — zyn dezelven voor ons niet te hoog — moeten wy hieromtrent ,niet uitroepen, Cl diepte des ry'caoms enz. Is het niet beter, dat wy 'er ons hart maar zo by néér leggen, — cn — gelooven —- eerbiedig gelooven? Schoolm. Als dat zig zei ven niet tegenfpreekt, dan heb ik 'er geen verftand van ! Katech. Hoe zo ? Schoolm. Gy wilt, dat men by de waarheden en leerftukken van den Godsdienst, zonder dezelven te onderzoeken, noch te beredeneeren, zyn hart zo maar zal neerleggen en gelooven, eerbiejjïg gelooven; en waarom? óm' dat wy menfehen D 'er  Verlichting. 6f iet niet by kunnen, om dat ze voor ons te hoog zyn: hoe nu is het mogelyk, zonder een zaak on» derzogt en beredeneerd te hebben , dezelve te kunnen gelooven, — en hoe kan ik iets gelooven, daar ik toch niet by kan? Dom. Hoor eens Meester! dit is zeeker, dat een geloof, zonder eigen onderzoek en nadenken, flegts eene blinde toeftemming, een eigenlyk dom geloof is, een loutere klank, zonder beteekenis , eene waare tegenftrydigheid in zig zelf; in zo verre hebt Gy gelyk: maar hoe veele dingen moeten wy menfehen niet gelooven, die wy niet kunnen doorgronden, daar wy niet by kunnen!! Schoolm. Ik weet wel Dominé! dat onze geestelyke Heeren Zielzorgers ons menig onbegrypelyk gevoelen, als een Lcerftuk van den Godsdienst, willen opdringen, daar zig ons verftand, by het al* lerminst nadenken, allerfterkst tegen verzet; — geen wonder dus, dat men het geloof zo hoogopvyzelt: maar ik voor my heb dat zwak Dominé! dat men my, het zy in het waereldlyke of in het godsdienftige, met ligt iets voorftelt, of myn verftand komt terftond tusfehen beiden, en beflist onmiddelyk, of ik gelooven moet dan niet; myne grondftcljing is, dat alles, wat geene betrekking op het welzyn der menfehen heeft, en waarvan de reden de gronden niet kan aanwyzen, geen leerftuk van den Godsdienst, en geen voor—-of onderwerp van het geloof kan zym Dom. Met betrekking tot de natuurlyke Wysbcgeerte, zou deeze uwe grondftelling misfehien doorgaan, maar ten aanzien van den Godsdienst, E a is  68 EERSTE GESPREK, OVER DÊ is het geheel anders: hier zyn veele dingen, weïken de reden niet kan doorgronden, en die wel de-*gelyk onderwerpen en voorwerpen van ons geloof zyn. Schoolm. Ik herhaal Dominé! dat ik dat zeer wel weet, dat men dergelyke dingen tot voorwerpen van het geloof wil maaken, maar het lust my niet, dezelven te gelooven, of laat ik liever zeggen, ik kan zonder een huichelaar te zyn, niet zeggen, dat ik dezelven geloof, en wat doen wy 'er meê? het zyn woorden zonder zin, die, gelyk elders de groote Bacon zig uitdrukt, voor het menschlyk welzyn van even zo weinig nut zyn, als de Nonnen voor het gezellige keven. Dom. Ik bemerk aan uw i'chertfen en aan uwe geheele redeneering Lichtzoeker! dat Gy met geen onderfcheiding genoeg te werk gaat, en menfehe. lyke opvattingen, die voorzeeker haare zwaarigheden hebben, vermengt met die noodzaakelyke waarheden van den Godsdienst, die van eenen ieder worden geloofd, offchoon van niemand begreepen. Katech. Regt zo Dominé! zo gaat het; men redeneert en philofophecrt over alles door malkander , dat men toch niet begrypen kan. Neen! neen! Wy moeten niet redeneeren, — wy moeten 'er ons hart maar eenvoudig by neer leggen, —■ en — gelooven, och! ja! eerbiedig gelooven! Dom. Goedhart! gy flaat weder tot een ander xiiterfte over. De Meester is van oordeel, dat men niets moet gelooven, het welk men met zyn verftand niet kan doorgronden: en gy wilt, dat men  Verlichting' 60 men maar alles zal gelooven, en over niets redeneeren. Katech. Over niets redeneeren! dat heb ik juist niet gezegd Dominé! God gaf ons menfehen, boven de dieren, een redelyk verftand, waarmede hy ons niet zou hebben bevoorregt, indien hy wilde, dat wy het niet zouden gebruiken en oefenen. Neen Dominé ! ik geloof dus zeer wel, dat wy menfehen mogen, ja moeten denken en redeiiceren over alles, voor zo verre dit onze waereldfche zaaken en aangelegenheden betreft, en in dit ftuk rocme ik de verlichting zeer: maar met opzigt tot den Godsdienst, — neen! zie Dominé! hieromtrent gcloove ik, dat men eene uitzondering moet maaken; en gelyk Apostel Paulus zegt, dat men niet wys moet zyn, boven het geen men behoort wys te zyn. (Rom. XII: 3.) En, zo als de wyze Zoon van Syrach leert, onderzoekt geen dingen, die fterker zyn dan gy, maar gedenkt altoos de dingen, die u God geboden heeft. (Hoofdft. 111: 21.) Dom. Zeer goed Goedhart ! maar die zelfde Apostel eischt ook op eene andere plaats, ,, dat een ieder in zyn eigen gemoed ten vollen moet xerzcekerd zyn' (Hom. XIV: 5.), en hoe kan men dat, indien men over de waarheden, of leerftukken van den Godsdienst, niet moge redeneeren, dezelven niet moge onderzoeken? Die zelfde Zoon van SvBACii leert ook : „ dat zy, die den Heere vreezen, die dingen, die Hem behaaglyk zyn, onderzoeken. (II: 19.) Katech. Maar Dominé ! onderzoeken onderftelt E 3 irn-  7<5 eerste gesprek, over de immers twyfelen; en hoe nu zou men toch ooit, zonder zig te bezondigen, kunnen of mogen twyfelen aan waarheden en leerftukken, die door zo veele Heilige mannen als onbetwistbaar vast gefteld zyn? Dom. Goedhart! zegt dan Apostel Paulus, of wordt het ergens in de Heilige Schrift gezegd, dat wy als onbetwistbaar waar moeten aanneemen alles, wat Heilige of vroome mannen, volgends hunne byzondere overtuiging , ons verzeekeren, zodanig te zyn. Eischte en beval Paulus in zynen tyd, niet nadruklyk, in de zo even bygebragte plaats, dat een ieder in zyn eigen gemoed behoorde overtuigd te zyn? Heeft deeze plaats dan nu geen kragt meer ? En wat ftaat 'er, in de Handelingen der Apostelen, duidelyk aangeteekend, van de Bereërs? (Hoofdft. XVII: n.) Deezen, wordt 'er gezegt, waren edeler, dan die te 1'hcsfalonica; want, zy namen het woord, dat Paulus en Silas hen predikte, goedwillig aan; dat is, zy flopten niet, gelyk de Jooden van Thesfalonika, ftyfhoofdig hunne ooren voor Paulus redeneeringen , maar vaardig luisterden zy, met alle oplettendheid, naar dat gene, dat hy voorbragt, en te huis gekomen zynde, onderzogten zy dagelyks de Schriften van het oude Testament, en vergeleeken dezelven met de redenvoeringen en gefprekken van Paulus; en bevindende, dat hy den regten zin daarvan verklaarde, en niets hiermede ftrydig voor den dag bragt, geloofden veelen hunner. Indien men nu maar goedwillig moest gelooven, het geen anderen ons, volgends hun-  Verlichting» J71 hunne overtuiging, als waarheid voorftcllen, hoe verklaart men dan de loffpraak, welke hier den Bereè'rt werdt toegezwaaid ? daar zy nog eerst onderzogten , wat hen zelfs door ccnen Paulus werdt gepredikt! ■ Katech. Dominé ! ik weet wel, dat ik het tegen u niet kan volhouden, en ik geloof waarlyk, dat Gy my ook maar eens wilt toetfen, hoe verre ik het kan brengen, in het verdedigen der waarheden : gelooven, eenvoudig gelooven, past ons tegenwoordige Christenen beter, dan veel redeneeren, onderzoeken cn uitpluizen. Dat gelooft de Dominé in zyn hart, net zo wel als ik! Dom. Neen Vriend Goedhart! geloof my, dat ik ernftig fpreek: in een ander gezelfchap zou ik my liefst zo ver niet uitlaaten, maar wy zyn hier onder ons, en waarheid te zoeken, elkander als Vrienden te onderrigten en te verlichten, is het groote doel onzer zamenfpraake, niet waar? Schoolm. Juist zo Dominé! juist zo! Ik heb tot dus verre ai veel geleerd, en ik hoop en wensch nog meer te leeren. Katcch. Dat wil ik ook van harten gaarne bekennen, maar ik ftaa waarlyk verwonderd Dominé ! dat Gy het cen^omrdig en eerbiedig geloof, zelfs voor gemeenc Christenen, in goeden ernst afkeurt. Don;. Alles, met zekere bepaalingen Goedhart! Maar zeg my toch eens Man lief! welk een denkbeeld hebt gy toch wel van uw hoog geroemd, ecuvouwdig geloof ? Wat is toch by u eenvoimdig gelooven f1 ~E 4 Katech.  ?S EERSTE GESPREK, OVER. Se Katech. Eene goedwillige toefteramitig des harten, in alles, wat ons van hooger hand als godsdienftige waarheid wordt voorgefteld! Dom. Hebt Gy over deeze uwe bepaaling vaa het geloof, wel eens by u zeiven, met ernst nagedagt? >— Wat zyn Godsdienftige waarheden? — Hoe onderfcheidt, hoe kent gy dezelven? Katech, Alles, wat op Gods woord is gegrond, en door duidelyke Bybelplaatfep wordt bcwcc- Dom. Maar hoe weet Gy, dat eene zogenaamde waarheid , die men u als eene godsdienftige waarheid voorftelt, op Godswoord gegrond is? Katech. Wanneer ons dit door onze Leeraars, volgends Kerklykebefluiten en Formulieren, wordt verzeckerd, met den Bybel bcweczen, en hoofdftuk en vers wordt aangetoond; zo dat men het met zyne eigen oogen zien kan. Dom, Maar zeggen de Leeraars en Predikanten van alle de onderfeheiden gezindheden onder de Christenen niet, dat die waarheden, die zy aks godsdienftige waarheden leeraarcn , op Gods Woord zyn gegrond; en weeten zy allen niet, voor hunne verfchillende opvattingen, bewysplaatfcn uit de H. Schrift optegeven? Schoolm, Hem J Hem! Goedhart! wat nu gedaan ? Katech. Wat nu gedaan 1 Laat ieder zig aan die bewysplaatfen houden, die hem door zyne eigen Leeraars als echt worden opgegeeven ! Schoolm. fl Heer! Dan mogen wy wel tot de fchoot der Roomfche Kerke wederkeereaj daar • ■ ; ■■- is.  Verlichting. 73 is zulk een infchiklyk geloof, eene dierbaare zaak! maar! — maar! — Wat dan van Vader Calvyn gezegd ? Katech. Van Calvyn? Wel dat was een groot man, die uit zyne dwaalende kerk uitging. Dom. Hoe kwam Calvyn tot dien ftap ? — Katech. Door het vlytig leezen van Gods H. Woord,'en door dc medewerking en verlichting van Gods H. Geest! Dom. Zou Calvyn Gods woord alL'cn maar vlytig hebben geleezen? of zou Hy ook, over het geleezene, met zyn eigen verftand nagedacht , het by zig zelf beredeneerd en onderzogt hebben, of, en in hoe verre dc Leerftukken van de Roomfche Kerke, waarin Hy opgevoed was, hem toefcheenen, met de leer des Bybcls, al of niet, overe'enkomftig te zyn? Schoolm, ö Wee Goedhart! Stryk maar Man lief, ftryk maar, want Gy zit deerlyk aan den grond! Calvyn zou immers de Roomfche Kerk, waarin hy groot gebragt was, nooit hebben verhaten, indien Hy zyn gezond verftand niet had gebruikt — indien Hy, over alle Leerftukken van den Godsdienst, niet geredeneerd, en zig hierdoor niet genoopt gevoeld had, als een Vriend der waarheid, die van alle draaijerei en geveinsdheid een afkeer had, de dwaalingen der Roomfche Kerke aftezweeren, en dezelven vaarwel te zeggen. Dom. Zeeker! Calvyn verliet de Roomfche Kerk, om dat het hem, na een verftandig zelf onderzoek, volgends zyne eigen byzondere E 5 over-  74 EERSTE GESPREK, OVER DE overtuiging, toefchccn, dat de geloofsleer deezep Kerke in alles niet was gegrond op het onfeilbaar woord van God: zoo decdcn Melanchton , Zwinglius, Luther, Mennq, en meer andere eerlyke waarheid- en godsdienstvrienden. En hoe! Zouden wy dan nu maar eenvouwdig cn blind moeten gelooven, wat men ons als godsdienftige waarheden aanpryst 1 Katech. Maar Dominé ! Is 'er, tusfehen deeze Mannen en tusfehen ons gemeene Christenen, niet een zeer groot onderfcheid ? Waren deeze Mannen tot dat groot werk niet in het byzonder van God geroepen , en daartoe van Hem uitverkooren ? Dom. Dat kan men zcekerlyk van hun zeggen, doch niet onmiddclyk, cn niet meer, dan men dit van eiken anderen braaven Lceraar, cn vrymoedigen Vcrdcedigcr van waarheid en regt, kan zeggen. Van eenen onmiddclyken godlyken last, of üuücngewoonen byftand, iprecken zy zelf in hunne Schriften, noch hunne verftandige Leevensbefchryvers, in dc hunnen, nergens. Die zelfde roeping, cn dat zelfde regt, dat deeze waardige mannen hadden, hebben nu, heden ten dage nog, alle Lecraaren van den Godsdienst niet alleen, maar ook elk en een ieder mensch, wie hy ook zy! Katech. Dominé! ik beken, dat Gy gelyk hebt. Ja, ik geloof nu ook, dat wy datzelfde regten die zelfde vryheid hebben, om de waarheden van den Godsdienst, met ons eigen verftand, te mogen onderzoeken; want ik begryp nu ook, dat het eene zekere vrees te kennen zoude gecven, indien \ men  Verlichting. 75 Dien den mensch deeze vryheid wilde ontneemen; even eens, als of de waarheden van onze kerk op zulke zwakke gronden gevestigd waren, dat zy een fcherp onderzoek niet wel konden verdraagen: daar toch dc poorten der Helle ze niet zidlen overweldigen! Schoolm. Dit wordt, indien ik het wel heb , juist niet bepaaldelyk gezegd omtrent de waarheden van onze Gereformeerde Kerk in het byzonder , maar van de Christelyke Leer, van den Christelyken Godsdienst in 't algemeen. Dom. Dat is wel zo Lichtzoeker! Het is een gezegde van onzen Zaligmaaker tot Petrus, (Matth. XVI: 18.) welken Discipel hy wel voornaamlyk als eenen moedigen voordplanter zyner leere befchouwde ; 't geen hy ook getoond heeft te zyn. (*) En de waarheid van dit gezegde is ook, tot hiertoe, volmaakt bevestigd, Want, hoe veele trotfehen en heerschzugtigen der aarde, door het tegenwerken der Christelyke Leerftellingen hunnen eigen ondergang verhaast hebben, leeren de gefchiedenisfen. Geene Kerk, hierop aarde, kan dus dat gezegde, in het byzonder, op zig toepasfen ; in de onderfcheiden Leerftelfels der verfchillende gezindheden is waarheid; en geen Leerftelfel van eenig Kerkgenootfchap, zonder eenige inmengfelen van dwaalingen , beftaat 'er hier op aarde, Schoolm. Waarheid! Eeuwige waarheid Dominé! Alle menfehelyke zamenftelfels, van een of *vaa (*) Hand. fi: 14". Hooïdst. X: en XV: 7. enz,  76 EERSTE GESPREK, OVER DE van honderd, zyn gebrekkig en niet volmaakt zuiver; en daarom, wil men niet als een onnozele hals misleid worden, dan is, door eigen oogen te zien, en met zyn eigen verftand zelf te onderzoeken , myn onfeilbaare raad! Dom. Daar ben ik ook fterk voor Meester l wanneer dit onbevooroordeeld en met Mefde tot de waarheid gefchiedt. Schoolm. Geen mensch Dominé ! die redenlyk denkt, kan daar ook iets tegen hebben; naardien liet immers eene beweezen zaak is, dat het nooit voor waarheden fchadelyk, of nadcclig kan zyn, byaldien dezelve fcherp onderzogt en geftreng ge< toetst worden; maar in tegendeel is het, ter meerdere ftaaving en bevestiging van dezelven, altyd voordeelig:- en men beproeft, onderzoekt en heoordeelt de Godsdienftige Leerftelfels van andc-. ren, zou men dan dat van zyne eigen Kerk niet vry mogen beproeven en onderzoeken , en zyne zwaarigheden of twyfelingen, die men mogt hebben, niet vry openlyk mogen opperen, zonder iets te vrcezen te hebben? Zonder deeze vryheid, kan men immers nooit volkomen verzeekerd zyn, of niet alle de Ledemaaten onzer Kerk enkel twyfelaars zyn, die zig maar zo houden , als of zewerkelyk, goede, geloovige Gereformeerde Christenen zyn; dewyl toch het openbaar maaken hunner zwaarigheden cn twyfelingen hun niet vry ftaat, en hun verboden is. Katcch. Uwe redenen Lichtzoeker! zyn voorzeeker niet te verwerpen ; zelf denken, en de Leerftukken van zyne Kerk, met zyn eigen verftand»  v Verlichting. 77 flanel, te onderzoeken, is, dat begryp ik nu ook», eenen ieder geoorloofd; maar ik voor my zie 'er nog groote zwaarigheid in, of dat zelf denken, en dat zelf onderzoeken , in 't algemeen aan de menfehen wel aantepryzen is. Schoolm. Stommelingen, — kweezelcnde Oefeninghouders, domme en luie Predikanten, die niet ftudeeren, zullen zeeker neen zeggen, want dat zelf denken van de leden hunner Gemeenten dient hun niet. Dit zou hun moeite en hoofdbreeken veroorzaaken, en hun misfehien hun gezag en hunne achting doen verliezen, en daarom is het voor hun raadzaam, tegen de verlichting te velde te trekken, en ronduit al het zelf onderzoek, of redelyk nadenken, over de Leerftukken van den Godsdienst, voor kettery en voor verderflyke nieuwigheden te verklaaren. Denkende Predikanten en verftandige Leeraars (ziet maar, om u zelf te overtuigen, in het rond,) zult Gy tegen de verlichting niet zien, noch hooren yveren: in tegendeel, zy bevorderen de verlichting, zy pryzen het zelf denken kragtig aan, en hoe zou men dan nog kunnen twyfelen, of dit wel goed ware! Dom. Lichtzoeker! hier maakt Gy u, ongemerkt, fchuldig aan dien zelfden misllag, waarvan wy onzen Vriend Goedhart zo even hebben te rug gebragt. Gy gaat hier ook maar op menschlyk gezag af; om dat braave, denkende en verftandige Predikanten de verlichting en het zelf denken aanpryzen en bevorderen; daarom, dus bcfluit gy, zal het aanpryzen hiervan ook wel goed zyn. Katech,  78 EERSTE GESPREK, OVER DE Katech. Ha ! ha! Verlichte Vriend! Waarom ziet gy niet doör eigen oogen? — Waar zyn hier uwe gronden ? — Waar is uwe beredeneerde overtuiging? He! Schoolm. Gy hebt gelyk Vriend Goedhart! gy hebt gelyk! Maar Dominé! om u de waarheid te zeggen, dit is voor eerst nog mede een van myne voornaamftë bewyzen, die ik voor de deugdzaamheid in het algemeen aanpryzen van het zelf denken in den Godsdienst heb. Dom. Lichtzoeker ! Wanneer men braave en verftandige lieden voor eene zaak ziet yveren, dan moet ons dit voorzeeker behoedzaam doen zyn, om vooral over zulk eene zaak nimmer ligtvaardig te oordeelen: maar, om 'er ook zo maar terftond in toe te ftemmen, is onbeftaanbaar met den aart van een denkend wezen; want hoe braaf en verftandig dc menfehen ook zyn, daarom zyn ze nogthans niet onfeilbaar. Katech. Ik verneem wel Dominé! dat myn Vriend, zo wel als ik, hier wederom by u ter fchoole zullen moeten gaan. Ik zal derhal ven myne gemaakte bedenking maar eens weer op nieuw opperen: zoude het wel goed zyn Dominé! dat ieder mensch, over de leerftukken', voorfchriften en pligten van den Godsdienst .zelf nadacht, zou men dit, naar de wyze der nieuwe Verlichters, aan elk en eenen ieder, veilig mogen aanpryzen? Dom. Gy noemt dit, naar de wyze der nieuwe Verlichten; veeleer mogt men dit noemen,^ naar de wyze der oude Verlichten; want reeds voor meer dan  Verlichting. 79 dan zeventien honderd jaarcii, eischten de Leeraars en de Predikers van den Christclyken Godsdienst, algemeen, elk cn eeilcn ieder onbepaald, tot eigen redelyk nadenken op, over de waarheden van den Godsdienst, die zy hun verkondigden : en wel zeer ernftig waarfchouwden zy cenen ieder, voor ligtgeloovigheid en voor eene blinde toeftemming van dat gene, 't welk hun door Predikers en Leeraars gepredikt werd; Gy kent immers de taal *van Johannes: „ Geliefden.' gelooft niet ecnen legelyken Geest, (dat is, niet een ieder, die zig voor een Leeraar van den Christelyken Godsdienst uitgeeft,) maar beproeft de Geesten, of zy vit God *)•«;" (*) (dat '1S> denkt over huillie Leer en pre* diking na, en oordeelt voor u zelf, of zy u, werkelyk, Gode waardige waarheden verkondigen.) Katech. Dat is zo Dominé! Maar ter dier tyd of nu!! ■ - Dom. Hoe dat? Katcch. Jezus en zyne H. Apostelen moesten in dien tyd, toen de Leer van het Evangelie eerst' openbaar gemaakt wierd, de geloovigen ernftig waarfchuwcu, voor de Joodfche en Heidenfche dwaal-lceraaien, op dat zy door kragt van overtuiging tegen de verleiding beftand, en daardoor vast mogten worden in het geloof. Dom. Regt zo myn Vriend! Maarbehoorenwy, tegenwoordige Christenen, ook niet te tragten, door eene redelyke overtuiging, al vaster en vaster te worden in het geloof ? Katcch» (*) i Joh. IV: li  80 ÈER9TE GESPREK, OVER *> E Katech. Dominé! de Christelyke Godsdienst is immers nu alóm gevestigd; 'er zyn immers in onze dagen geene dwaal-leeraaren meer, die de menfehen regelregt van het Christendom zoeken af te trekken; offchoon het woord van Christus, door alle Predikers van het zelve, niet even regt wordt gefneeden. Dom. Moet men dan hieromtrent onverfchillig zyn? Hoe zal men het beöordeelen, of onze Leeraars het woord van Christus regt fnyden, indien men voor zig zelf dat woord niet onderzoekt, en de Prediking der Leeraaren met het zelve niet onbevooroordeeld en met alle bedaardheid vergc- Jykt? —- Schoolm. Ieder moet maar gelooven, dat het alles zo volmaakt goed en gegrond is, wat 'er in zyne Kerk gepredikt wordt! Niet waar Goedhart? — gelooven, eenvoudig en eerbiedig gelooven, wat Dominé op den zogenaamden Stoel der waarheid zegt! ö! dat is zo regt Christelyk! Katech. Voordeezen, myn Vriend! heb ik zé wel eens gedacht, maar fints ik heb begreepen, dat Dominé's ook menfehen zyn, die zelf dwaalen kunnen, en dat alle Dominé's, in alle Kerken, zig op den Bybel beroepen, fints heb ik zeer wel begreepen , dat men hunne Leer moet beproeven, en ze voor zig zelf vergelyken met de H. Schrift, en oordeelen, of dezelve daar mede, of met den aart van het Christendom beftaanbaar en overëenkomftig is. Maar dit is elks zaak niet; alle menfehen hebben daar geen verftand genoeg toe, en daarom blyve ik nog fchroomvallig, of het wel goed is, dat  Verlichting. 8t flat men de menfehen over het algemeen het zelf denken en oordeelen in den Godsdienst aanpryze: hoe zal het dan met de zuiverheid van de Leer gaan, en waartoe dan de Formulieren van Eenig* beid? Schoolm-. Gy meent zeekerlyk de zuivere Leer van onze Gereformeerde Kerk? Katech. Ja, die mcene ik: hoe lang zou die ftand grypen, indien elk en een ieder over dezelve nadacht, en ze met de H. Schrift vergeleek ? Schoolm. Wel zo! Denkt Gy dan, dat zeden toets niet wel zoude kunnen doorftaan? Katcch. Gy fchertst weer Lichtzoeker! Van verftandigen zou ze den toets wel kunnen doorftaan, maar niet van het onbedreeven en dom Gemeen. Schoolm. Zo! Dan behooren alle die andere menfehen, die buiten onze Kerk zyn en blyven, om dat ze onze Gereformeerde Leer, volgends Gods woord, in alles niet zuiver vinden, onder het onbedreeven en dom Gemeen? Een Hugo de Groot — een Armixius, -— een Limborch * een Drieberge, moet ik dan ook al mede onder het dom en onbedreeven Gemeen tellen? want, offchoon de onzydige nakomelingfchap deeze mannen rangfehikt onder de clasfe onzer beroemdfte Vaderlandfche Geleerden, nogthans hadden zy in hun leeven, gelyk bekend is, tegen de zuiverheid van onze Gereformeerde Leer verbaazend veel in te brengen, en hoe veele geleer- de en kundige menfehen leeven 'er thans niet nog, die dit even zo zeer hebben? Katech. Maar Lichtzoeker ! nu eens weder in F reg*  Si EERSTE GESPREK, OVER DÉ regten ernst, denkt Gy dan niet met my, dat liet eene onmogelyke zaak zoude zyn, de zuivere Gereformeerde Leer te kunnen bcwaaren, indien onze Dominé's volle vryheid hadden, om naar hunne eige overtuiging de H. Schrift .te mogen uitleggen , en indien aan elk Gereformeerd Lidmaat aangepreezen werdt, de Leerftukken cn waarheden van onzen Gereformeerden Godsdienst, volgends hun eigen verftand, te onderzoeken, en met den H. Bybel te vergelyken? Schoolm. Wel zeekerlyk geloove ik dat Goedhart! —— Ën indien dit gebeurde, dan denke ik, dat het 't best zou zyn, dat wy onze Kerken aan de Remonftranten afftonden, en dat ons overblyf- fel in hunne Kerken vergaderde! ' - Dom. Met eenig ongeduld, heb ik u tot hiertoe eens met bedaardheid aangehoord, Mi V. en' opgemerkt, dat Gy u aHengskeus meer en meer Verwydert van den eigénlyken ftaat des gefchils: en Gy lichtzoeker! neem het my niet kwa'lyk, Gy zyt fómtyds al tamelyk bitter. Schoolm. Ik Domine? — Ik fpreek cenvouwdig naar myne overtuiging: en ik kan het niet helpen, of Gy het my kwalyk neemt of niet, het moet 'er uit. Ik durf tien tegen één verwedden, dat de meesten onzer Predikanten, indien zy naar hunne overtuiging mogtsn leeren en preeken, onze nu zogenaamde zuivere Leer zeer fchielyk anders zouden verkiaaren % dat is , dat wy weldra een geheel' ander Lcerft'elfel zouden hebben, dat by het Arminianismus lang niet zo zoude affteeken, als het oude van ioi8. £n waarlyk, het komt  Verlichting. 83 komt my onbcgrypelyk voor, dat die kluisters Van het menfchelyk verftand, die zogenaamde Formu» lieren van eenigheid, niet geheel worden verbry» zeld. Katech. Merkt Gy wel Dominé ! dat onze Vriend Lichtzoeker het beruchte boekje, over de Formulieren van eenigheid (*), ook al geleezen heeft: ja zulke dingen leest men! Dom. Nu Vriend Goedhart! daar fteekt juist geen kwaad in; de verftandige waarheid-Vriend leest voor cn tegen: cn ik twyfel niet, of onze Meester zal even zo zeer, als ik, begeerig zyn, om eene duchtige wederlegging van dat fchrander op* ftel te zien. Katech. Dat moest het Haagfche Genootfchap doen! Dom. Ja zeckerlyk, daar moet men zo iets vooral van verwagtcn, dat is allernoodzaaklykst! —. Schoolm. Ja wel Dominé! ben ik daar nieuws* gierig na! brandend nieuwsgierig zelfs; maar ik vrees, dat ze het ons wel fchuldig zullen blyven; wat hebben ze ook met de rufie van nooden! Ha! ha! ha! • Katech. Het zal wel komen! myn Vriend! Het zal wel komen ! Maar wat ik vraagen wilde! Hebben de Remonftranten en Doopsgezinden ook Formulieren van eenigheid? Dom* (*) Vrymoedige Gedagten over de zogenoemde Formulieren van eenigheid. — Alom te bekomen, by d8 ■voornaamfte Boekhandelaars in Nederland. 8vo. F a  $4 EERSTE GESPREK, OVER DE Dom. Neen! Ieder Leeraar, die op eene wet* tige wyze, na een doorgedaan gepast onderzoek, tot het Leeraar-Ambt is bevorderd, en door de eene of andere Gemeente, by meerderheid van Hemmen, tot derzelver Leeraar is beroepen, predikt op eene geheel vrye wyze, en draagt de waalheden van den Godsdienst, volgends zyne eigen overtuiging, voor, en wel uitdruklyk cischt hy alle zyne Toehoorders op, om zyne leere en gevoelens te beöordeelen, dezelven te beproeven, en het goede te behouden. Dom. Maar Dominé! hoe gaat het daar ook, met de eenigheid van de leer ? — zou men, onder die gezintheden, ook wel twee menfehen vinden, die één geloof hadden! Dom. Al zo als men dit neemt Goedhart! In de hoofdzaak, en in het waare wezen van den Godsdienst, geloove ik, dat zy allen, volmaakt, één en het zelfde geloof hebben. Schoolm. Regt Dominé!,, God doven alles, EN ONZE MEDEMENSCHEN, IN EENEN REDENLYKEN ZIN , ALS ONS ZELVEN LIEF TE IIElUiEN , gelOO- ven zy allen éénparig de hoofdzaak van den gcheelen Godsdienst te zyn: voor het overige veffchillen ze voorzeeker onderling van elkander. Dom. Ja! dat is een natuuriyk uitwerkfel van hunne vryheid van denken cn fpreeken, in en over den Godsdienst. Schoolm. Hoe kan 'er toch, zonder geweldige en onnatuurlyke dwangmiddelen, eene éénigheid van geloof, flegts maar onder zes menfehen, worden bewerkt? Het is eene volftrektc onbegaanbaar-  Verlichting. 35 baarheid in zig zelf; even eens, gelyk wy menfehen in ons oordeel over natuurlyke zaken verfehillen , gelyk ons doorzigt en onze kundigheden ondcrfcheiden zyn, even eens heeft dit ook in, cn omtrent het geestelyke plaats: zy, die als leden van één kerkgenootfchap, in ééne kerk God aanbidden, hebben daarom niet volmaakt één en het zelfde geloof; in de hoofdzaak, zo als ik gezegd heb, zyn zy het eens, maar in veele byzonderheden, die op verfchillende menfchelyke opvattin "-en rusten, verfchiljen ze onderling, cn veelen fomtyds hemelsbreed van elkander. Zy, die beweeren, volmaakt één en liet zelfde geloof te hebben , om dat ze in ééne kerk gaan, zyn, of huichelaars, of onvcrfchilligcn, die over dc waarheden van den Godsdienst voor zig zelvcn nog nooit nagedagt hebben, — of, — het zyneenvouwdige en domme menfehen, die, van allé waarheden onkundig, zelfs niet eens wectcn, wat zy gelooven; en dus, in den eigenlyken zin, geen geloof hebben. Dom. Hoort Vrienden! dat is zeeker! Zonder eene redenlyke overtuiging van de waarheden van den Godsdienst, kan 'er geen eigenlyk geloof plaats hebben; en tot zulk eene overtuiging kan de mensch niet komen, dan door eigen onderzoek en nadenken: het eenvouwdigzeggen, ik ben een geloovig Christen, is niet genoeg; een ieder moet in zyn eigen gemoed ten vollen verzeekerd zyn, en voor zig zeiven overtuiging van de waarheid hébben; als de wysheid, (dus zegt hieromtrend do wyze Salomo) in uw harte zal gekomen zyn, en dcF 3 vee.  #6 EERSTE GESPREK, OVER DE weelenfchap voor uwe ziel zal lieflyk zyn, zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden; de verftandigheid zal u behoeden. (*") Dan eerst, wil de wyze man zeggen, wanneer gy u, door eigen verftandig nadenken, eene beredeneerde Godsdienstkennis zult hebben verworven, welke voor uwen geest eene aangenaame weetenfèhap is, en op uw hart eenen magtigen invloed heeft, dan zult Gy in alles, wys, bedagtzaam, en uit overtuiging handelen, en u zelf behoeden voor veele on? heilen. Schoolm. Regt zo Dominé ! Overtuiging, en overtuiging alléén, maakt goede Christenen, en braaveBurgers van den Staat: zy, die kunnen zeggen, „ Ik weet, in wien, en wat ik geloof !" zyn in ftaat, om martelaars van hun geloof te kunnen worden: maar al die anderen, die de zaken voor zig zelf niet beredeneerd, noch met hun eigen verftand doorgedagt hebben, zyn gelyk aan waggelend riet, dat door alle winden wordt gedreeven : en hiervan daan, dat 'er zo veele menfehen zyn, die de kragt van hun geloof alsdan het allerminst gevoelen, wanneer ze anders, van het zelve, den grootften dienst moesten hebben. Hoe veele van die zogenaamde waare geloovigen zinken, in lyden en wederwaardigheden , niet meermaalen geheel weg onder droefheid, zorgen en bekommeringen, en treuren zo onmaatig, als zy, die geene hoop meêr hebben, Katech. Ik begryp Lichtzoeker! dat Gy over dat (*) Spreuk. II: 10, ii.  Verlichting. 87 dat ftuk zeer wel redeneert; ik moet sfcaarlyk Kei kennen, dat ik veele vroome en geloovige menfehen kennc , die zo benaauwd zyn voor de komst van de Franfchen, en des wegen zo deerlyk zuchten en kermen, even eens, als of zy niets wisten van eene magtigcr Hand boven ons, en als of zy niet geloofden, dat 'er een God in den Hemel is, die onze nooden kent, onze klagten hoort, en die, volgends zyne wysheid en almagt, ten bekwaamen tyde, hulp en uitkomst kan verfchaffen. Dom. Daarom Goedhart ! zal de Godsdienst zyne hcilzaamc kragt oefenen; zal hy ons verbeteren , vertroosten cn verfterkeu; dan moet 'er overtuiging plaats hebben, cn deeze kan men niet erlangen, zonder eigen nadenken, en zonder voor Zig zelf goede redenen en gronden te hebben, waarom men iets gelooft, .en waarop men iets gelooft. Katech. En by gevolg Dominé! zou het dan ; niet alléén geoorloofd, maar zelfs ook goed en nond/.aaklyk zyn, dat ieder mensch, hoofd voor hoofd , eene verftandige en beredeneerde Godsdienst kennis zogt te erlangen. — De zaak als zaak komt my waarlyk alleszins goed, enaanneemlyk voor, en ik bcgryp nu, zo klaar als de dag, dat ons geheele geloof van geen dienst voor ons is, wanneer het niet beredeneerd is, noch op zelf doorgedagte gronden fteunt: en in zo verre moet ik, al wederom, de verlichting pryzen; want, »lles wat uit den geloove, (zegt Apostel Paulus) tüu is, uit overtuiging, niet gefchiedt, is zonde. (*) • Maal (*-) Rom. XIV: 23. F 4  88 EERSTE GESPREK, over rb Maar — de orde! — de orde in dc Kerk, Dominé ! hoe zou het daar mede gaan, zonder Formut lieren van eenigheid? — Hoe zal die, by zo veel vryheid in den Godsdienst, by mogelykheid kunnen bewaard blyven ? Schoolm. Zal men dan, om de zogenaamde orde in de Kerk te bewaaren, het geloof, of liever den Godsdienst zelf, kragteloos en nutteloos maaken? Katech. Hoe zal ik datbegrypen? Schoolm. Dat zal ik u zeggen ! Is het niet zq even beweezen , dat een geloof zonder overtuiging, zonder eigen doorgedachte en beredeneerde gronden, geene goede indrukken maaken, noch heilzaame vrugten te v/ege brengen kan : en , dat men hieromtrend tot geene overtuiging kan komen, zonder een vry en onbelemmerd zelf onderzoek der onderfcheiden gcloofsftukken van den Godsdienst ? By gevolg Katech. Gy zyt vlug in gevolgtrekkingen myn Vriend! dat weet ik wel! — Maar — 'er moes toch orde in de Kerk en in het Kerklyk beftuur, plaats hebben! Schoolm. Dat zal u geen mcns.ch betwisten ! — Katech. Ja! Maar hoe zou het dan hier meê gaan, zonder Formulieren van eenigheid? Dom. Goedhart! Hoe gaat het daarmede in die Kerkgenootfchappen, alwaar men van geene Foi> muiieren van eenigheid iets weet ? Schoolm. Regt Dominé! Zo als, by voorbeeld, by de Remonftranten. en Doopsgezinden; by welken, elk en een ieder, die lidmaat is geworden, na cer.c afgelegde algemecnc Christelyke Bclyde- uis,  Verlichting. Pp jiis, ten Avondraaaïe wordt toegelaaten, en voor zig zeiven volkomen vryheid heeft, om over de verfchillende leerftukken van den Godsdienst, naar zyn licht, en naar zyne byzondere overtuiging, vry en onbelemmerd, te mogen deuken en oordcelen. Wat weet men, by deeze Christenen, van Canons, — van Synodale voorfchriften, — van AugVourgfehe Confesfics, en van dergelyke kluisters van het gezond verftand? de Bybel is hun Canon, — en gaat het by hun niet alles wél? • Houden zy hunne openlykc Godsdicnstocfcv ningen niet zo geregeld als wy? Eenigheid, en liefde (ofichoon dit, volgends de leer van het Evangelie, overal wel beter mogt zyn) heerscht 'er onder hen, ten minften zo goed, als onder ons: en over 't algemeen ftaan zy, voor zo verre ik al tyd heb gehoord, in en buiten 's Lands, te boek voor braave Burgers van den Staat, en voor goede Christenen; en het lighaam hunner Predikanten mag, in allen opzigtc, vry monfteren met dat van de onsen. Katcch. Wat de Predikanten betreft, dat ftemme ik u volkomen toe; men ziet "er, in de gelees de waereld , zeide Profesfor D laatst zelf, ongelyk meerder en betere fchriften van, dan van de onzen: maar zy ftaan ook bekend voor lieden, die al zeer vry denken, en het recht, van vry te denken, als egte Proteftanten, zeer yverig handhaven. Schoolm. Dat ftrekt hun tot roem en eer! En waarlyk, de man, die denkt, heeft of erlangteen redenlyk bezefvan zyne eigenwaarde, als Mensch, F 5 en  *}0 EERSTE GESPREK, OVER DE en is diensvolgcnds natuurlyk afkeerig van alle willekeurige overheerfching: . maar hy, die niet denkt, en maar eenvouwdig en eerbiedig gelooft, zo als men dat noemt, handelt als een Dier ; en knielt uit dien hoofde voor eiken ver, gulden yzeren fcepter laaghartig neder. En daarom daarom myn lieve Vriend! is het ook, dat de onfeilbaare Pauzen van Rome, en de andere Proteftantfche, onfeilbaare Pauzen in alle Landen , het geloof zo kragtig aanpryzen, en het zelf denken zo zeer afraaden. Van daar ook , dat de groote Heeren , Keizers , Koningen , Prinfen, Graven, Baronnen, en hoe of al die hooge luiden meer heeten , van oude tyden af, zo vaardig zyn geweest, om de party van het geloof te trekken. Het dom en blind geloof was de onzigtbaare Hoofdzuil, waarop het willekeurig gezag der Dwingelanden, in de dagen der domheid en der duisternisfe, voornaamlyk rustte; gelyk men nu al meer en meer begint te zien, naar maate het lichter wordt. Katech. Meester! 't is alles wel waar, — 't is alles wel aanneemlyk, wat Gy daar zegt! maar —— Schoolm. Hoe maar! Wat is 'er nog te maaren ? Wy hebben immers de voorbeelden vóór ons, cn dus enkel en alléén maar eenvouwdig te letten op de uitwerking ! Remonftranten cn Doopsgezinden , zeg ik u, weeten van geenerhande Formulieren, fef Kerkclyke voorfchriften, en, in hunne Kerkgenootfehappen en Gemeenten, heerscht alöm dc èeete orde! -—-« Katcch.  Verlichting. $i Katcch, Ja maar !. de Kerkgenootfchappen, cu afzondcrlyke Gemeenten dier andersdenkende Christenen, zyn, op verre na, zo groot noch tah ryk niet, als de onze! Wat zegt de Dominé daarvan? | Dom, Dat is waar Goedhart! Maar zy zyn toch groot en uitgeftrekt genoeg, om de wanorden en ongeregeldheden te befpeuren, indien 'er deezcn, zonder Formulieren, noodwendig in de Kerk moesten ontftaan. Katcch. Dat is ook zo! Ja wel Dominé! Dat is ook zo! Dat begryp ik nu ook. En waarlyk, men vindt, cnder die gezindheden, niet alleen zeer veele kundige en verllandige, maar ook zeer veele opregte, eerlykc en braave menfehen, daar men zeer goed mede kan omgaan. Dom. Voorzeckcr dat, dien roem hebben ze, en ik geloof met regt! Ja, het is maar nietanders, Vrienden! De natuur van de zaak brengt het mede, en de ondervinding leert het. Overtuiging, en overtuiging alleen, maakt goede Christenen, en braave Burgers van den Staat: en een onberedeneerd geloof, een Godsdienst zonder verftand, zonder zelf doorgedachte gronden, maakt huichelaars , veinzaards, en kweezels. Schoolm. Wil men de proef op de fom hebben? Men fpreekt ook van fyne Mennisten; maar ei lieve! Men vergelyke eens die fynheid, welke natuurlyke en ongedwongen eenvouwdigheid is, by de fynheid onzer zogenaamde vroome Gereformeerde Zusters en Broeders! Men weet naauwlyks, in welk een plooi meu den mond zal zet-  S>2 eerste gesprek, over de zetten; —- men verdraait de oogen, als een nug* ter kalf, dat geworgd wordt, zonder meermaalen iets anders, dan enkel het witte der oogappels, te laten zien; men fpreekt, als of meu pyn in den buik heeft, en meu gaat zo.voorzigr tig, als of men op eijeren trapte; ja, men zucht! men kermt! men Dom. Nu! nu ! Meester ! laat ons dat daar laten. Ik weet wel, dat het by veelen maar fchyn is; doch 'er zyn ook, die het wél meenen; offchoon dat alles tot het waare wezen der vroomheid niet behoort.— Dc Hoofdfom van ons gefprek komt dan eigcnlyk hier op neder, dat over alles zelf na te denken, alles zelf, met zyn eigen verftand, te onderzoeken, en niet dom noch blindelings te gelooven, de volftrckte pligt is van elk redelyk Mensch en Christen. Een ieder zal eenmaal zig zelf voor den Eeuwigen Opperregter moeten verantwoorden, hoedanig hy met zyn talent, dat hy van God heeft ontvangen, ik meen met zyn gezond verftand, winst heeft gedaan: ongelukkig zy dan, die het zelve, met den luien dienstknegt in het Evangelie, nutteloos in de aarde hebben begraven! (*). Schoolm. Wel dat Dominé r Over alles zelf denken , alles met zyn eigen verftand onderzoeken, zo moet het wezen! Het goede goed heeten, en het kwaade veragten; wat men niet begrypt, kan men ook niet gelooven, volftrekt niet gelooven. Zie, dat is de zaak van een redenlyk Christen ! — Zie, dat is verlichting!! —. Dom,. (*) Matte. XXV: 14—30.  Verlichting. 93 Dm. Houd op Vriend Lichtzoeker! houd op! dat draaft al weder mooi door! Gy haalt hier wederom veel goed en kwaad door elkander! Schoolm. Hoe zo Dominé ? Dom. Moet men niets gelooven, dan 't geen men flegts met zyn eigen verftand kan begrypen? — Hoe redeneert dat? — Is dat verlichting? — Katech. Och! och Dominé! zie je nu! daar hebben we 't nog op het allerlaatst. Hoe veel goeds gy ons ook al van de Verlichting hebt gezegd , hier ligt alles wéér in duigen! Gy hebt het nu zelf gehoord met uwe eigen ooren, dat is de taal van onze nieuwmodifche Verlichters: men moet niets gelooven , dat men met zyn ver/land niet kan begrypen. ö Heer!! Is het dan niet gedaan met de H. Verborgenheden van onze Kerk? Dom. Bedaard, Vader Goedhart! Bedaagd! — Katech. Maar heden Dominé! gaat dat niet te ver! ja zecker dat doet het! och ja ! ■ Indien de Verlichting my deze Verborgenheden wil ontnemen; neen! neen! Ik voor my begeer dan niet verlicht te wezen. Het zou gedaan zyn met myne gemoeds-rust!! Dom. Ik zeg, bedaar, Vader Goedhart! bedaar! Het is de waare Verlichting niet , die ons juist deze en dergelyke dingen met geweld zoekt te ontwringen. Zou de opoffering van ons geloof aan deeze onbegryplykheden in het allerminst nadeelig zyn voor uwe gemoeds-rust, ö behoud dan dezelven ! lieve Man!. behoud ze! Maar gebruik omtrend dergelyke onbegryplyke Leerftukken ook al uw verftand ! Meent gy, dat ik over deze din-  04- EERSTE GESPREK, OVER DE dingen ook maar zo los heen huppel , als onzè Vriend, de Weester, fchynt te doen? Katech. Neen! Dat weet ik juist wel beter Dominé ! En verlchoon my, ik was daar wat driftig ; maar myne drift kwam voort uit hartelykheid voor den Godsdienst. Dom. Dat weten wy wel Vader! dat weten wy Wel! Maar iemand, die vast gelooft, dat zyn godsdienftig Leerftelfel goed is , moet nooit driftig worden, wanneer hem ook de allervreemdfte en ongehoordfte tegenwerpingen met befcheidenheid gemaakt worden. De verftandige Godsdienst* vriend fpitst hier zyne ooren; 't is hem lief, gelegenheid te hebben, om in zyn geloof nog meer bevestigd , of van dwaalingen en verkeerde opvattin* gen te rug gebragt te kunnen worden. Zonder tegenfpraak, kan men niet wel overtuigd worden, het waare te hebben; de dom geloovige, die onfeilbaar in zyn geloof meent te zyn, en de zuivere Waarheid alléén meent te bezitten , wordt boos, indien men flegts eenige bedenkingen oppert; en fluit ftyfhoofdig oor en oogen voor alles, wat buiten zyne Kerk geleerd wordt. Maar is dat redenJyk, ik laat ftaan christelyk? Katech. Neen! dat is zeekerlyk dom , en dit vindt men doorgaands ook maar alleen by zulke rnenfehen, die eenen blinden yver voor de Kerk hebben, een yver, die meer rust op haat, nyd en afgunst omtrend andere Gezindheden, dan wel op waare godsdienftigheid. Schoolm. Ja, ik kerm' veelen van die yverige zogenaamde Kerk-voorftanders, die hier door niet al-  Verlichting. 95 alleen grof zondigen tegen de Koninglyke wet def, liefde, als een hoofdpligt van het Evangelie: maar die op zig zeiven ook, by al hunnen yver voor de Kerk, flegte knaapen .zijn: die- geftolen goed koopen, en wel bewust onder jooden en Christenen dieven fokken, — hoerejaagers, ja! Dom. Het is waar Meester,! zulke flegte yveraars voor de Kerk zyn 'er: ik zelf kenne zulke 011waardigeh '•> doch zy zullen eens ontmaskerd, en, gelyk van den onwaardiger dienstknegt wordt gezegd in het Evangelie , die den wil van zynen Heere wist, maar niet deed, met veele flagen geflagen worden (*)■ Men vindt ook zodanigen onder hun, die in hunne denkbeelden tegen die yveraars overftaan : de gevallen ftaan hier dus tegen elkander over. Maar Vriend Licht¬ zoeker ! gy weet wel, wat gy zo even gezegd hebt! ■Katech. Regt zo Dominé! Neen Vriend! Gy komt 'er hier zo nog niet af, niets gelooven, of men moet het met zyn ver/land kunnen begrypen ? Houdt gy dat nog ftaande ? Dom. Zeeker heeft onze Vriend zig vergist, zig wat te onbepaald uitgedrukt? Schoolm. Neen! Dat weet ik juist niet! . Katech. Niet!! Dom. Wel nu, kom aan dan, laat ons elkander door redenen overtuigen ; laat ons het ftuk wat meer van naby befchouwen. Schoolm. Als het u belieft Dominé! Gy weet, ik (*) Lüc. XIÏ: 47.  t)è EERSTE GESPREK, OVER DE ik ldat my gaarne onderrigten ; en worde ik overtuigd, ik fchaam my nooit, van myne dwaaling te rug te komen. Dom. Wel nu dan! Om over alles, wat ons voorkomt, in het godsdienftige zo wel, als in het btirgerlyke, zelf te denken, en 'er by zig zeiven over te redeneeren, mogen wy menfehen alleszins ; en dit onder de menfehen te bevorderen, is het doel der waare Verlichting. Niet waar? Katcch. en Schoolm. (beiden te gelyk) Ja! Dominé ! Dom. Dat wy menfehen, het geen ons voor ons zeiven aanneemlyk en goed voorkomt, aanneemen en greetig omhelzen, is iets , dat van zelf fpreekt. Katech. Zeeker Dominé! Schoolm. Volftrekt! Wy kunnen maar niet anders! Dom. Maar, daar wy menfehen feilbaare niet alleen, maar ook, in veelerhande opzigten, zeer kortzigtige Wezens zyn, die het waare goed en kwaad, in alle betrekkingen, juist niet altyd naauwkeurig van elkander wceten te onderfchciden, volgt dan nu hier niet regelmaatig uit, dat wy menfehen, in het beöordeelen van het ons voorkomend goed en kwaad, altyd voorzigtig moeten te werk gaan? Katech. Regt zo! Regt zo! En dus moet men niet, gelyk onze Vriend Lichtzoeker fiusjens zeide, zo maar altyd regt uit, het goede goed en het kwaade kwaad heeten! Schoolm. Het fpreekt van zelf, dat dit niet zo ge-  Verlichting geheel onbepaald moet opgevat worden. Ik ftcm toe, dat men juist alle dingen, niet terftond noch overal, by die naamen behoeft te noemen, welken men meent , dat regtmaatig en juist zyn. —— Tyd, — plaats en omftandigheden moe» ten zeekerlyk altyd in aanmerking worden geno- meiit j Doirii Dus is dan het eerfte ftuk afgedaan. Maar — Katcch. Regt Dominé! Regt! het tweede datis nog het voornaamfte! Niets te gelooven, dan "i geen men met zyn ver/land kan bevatten ! Schoolm. Ja ! dat heb ik gezegd en boude het ook nog ftaande; want hoe kan ik iets gelooven, dat ik niet begryp? Dom. Dat doet gy evenwel Vriend! en veele geleerde en verftandige Mannen met u ! Schoolm. Gelooven Dominé! — dingen gelooven, zonder dezelven tebegrypen? hoe zou dat kunnen wezen? Of meent de Dominé mis- fchien , uit hoofde van ons Lidmaatfchap in de Gereformeerde Kerk, dat zeekerlyk zo iets onderdek van wegens zommige volftrekt onbegryplyke Leerftukken ? Dom. Neen, Vriend Lichtzoeker! niet juist omdat gy Gereformeerd zyt, maar al waart gy Luthersch , Doopsgezind, Remonftrantsch , of Roomsch , zoudt gy nogthans veele, zeer veele dingen moeten gelooven, zonder dezelven te be* grypen. Schoolm. Wel Dominé! dat luidt vreemd? Dom. Des nicttegenftaande is het toch waarheid! G By  t}$ EERSTE GESPRHK, OVER Ü E By voorbeeld, gy gelooft immer.'? met my, en met veele verftandige en geleerde menfehen, dat God de eerfte oorzaak is van al het gefchapenc, en alfi zodanig van eeuwigheid noodzaaklyk moet beftaan hebben; maar begrypt gy, of iemand derftervdmgen, hoe God van eeuwigheid beftaat? Begrypt gy Gods Alomtegenwoordigheid, cf Zyne Alweetendheid? en gy gelooft immers met my, dat God deze eigenfehappen noodwendig moet bezitten , zal Zyne Voorzienigheid werkelyk over al het gefchapene gaanV Schoolm. Dat-is zo Dominé ! Dat is zo! — —- Dom. Dat de zeilfteen het yzer tot élg trekt, Zien wy met onzeoogen; maar is-'er iemand, die ons de wyze hoe kan verklaaren"? En nog nader? begrypt gy of iemand, hoe dat van één roggen korrel, dat in de aarde wordt geworpen en fchynt tevergaan, een halm en air kan groeijen, en hoe dat 'er veertig , vyftig , of meer korrels uit kunnen voortkomen ? Schoolm. Ik moet bekennen, dat Dominé gelyk heeft, en dat het niet doorgaat, te zeggen: wat ik niet begryp, dat gcloove ik niet. Katech. Wel zeeker gaat dat niet door! Hoe veele zaaken zyn 'er niet, die wy niet begrypen kunnen cn nogthans moeten gelooven; neem eens de Op/landing, het Toekomend Leven en dergelyke diepe Verborgenheden meer, waarvan wy moeten zeggen: „ De verborgene dingen zyn voor den Heers onzen God, en de geopenbaarde voor ons cn voor onze kinderen. Dem. Deze Schriftuurplaats past hier juist niet al  V er l ic h i rn fl. 99 al 7ce best! Doch dat is zecker; in de geheimen van God .moeten wy méni'chen niet indringen i en wy hunner, niet ons eindig verftand alles niet begrypcn j dat wy evenwel moeten gelooven. Schoolm. Maar Dominé! hier onder ons gezegd, valt dit toch met opzigt tot foortgelyke Verborgenheden | nis welke Goedhart bedoelt, niet wat hard vpor 't verftand? Katccln Het verftand moet geVaiigch worden genomen; en daarom is het, dat 'er, in Gods H. Woord , zo veel vcrdicnfte aan het Geloof wordt foegefchrceven; zegt onze Zaligmaaker zelf niet: „ Zalig zyn die gelooven en niet zien?^ Dom, Goedhart! neem my niet kwalyk , dat ik het 11 herinnere J ik heb al meermaalen opgemerkt , dat gy niet vry zyt van het zwak van veele goedhartige, maar niet diep denkende Bybelvrienden, die vaardig zyn met het aannaaien van Bybelplaatfen , zonder op derzelver verband of samenhang > noch op tyd, plaats en byzondere omftandigheden eenigzins te letten, maar ook, zonder naauwkeurig toe te zien , of men dezelven wel in de juiste bewoordingen aanhaalt. Onze Zaligmaaker zegt zeekcrlyk iets dergelyks , zo als gy daar zo even zeidet, by gelegenheid, dat -hy Thomas van zyne wederverfchyning had verzekerd, die, in weerwil van alle geloofwaardige berigten en verzekeringen, Wat al te ftyfhoofdig, hieraan geen geloof had willen ftaan. „ Jezus (hem van zyne wederverfchyning perfooniyk overtuigd hebbende) zeidc tot hem: om dat gy my gezien hebt Thoma, zo hebt gy geloofd; zalig zyn ze, G a m6  ISO EIR3TI GESFREK, OVEKDÏ die niet zullen gezien hebben eh nogihans zUÏÏm geloofd hebbend (*) Hierdoor wordt immers aafl het goedwillig toeftemmen , aan het bundeling gelooven, hoegenaamd geenerhande verdiende toegefchrceven. Het geloof, of het gelooven op zig zelf, kan hoegenaamd niet verdienilelyk zyn ; het kan niet gedwongen worden, men kan niet gelooven wat men wil. Katech. Hoe myn Heer? Niet gelooven, wat men wil'? Dom. Neen Man ! Dat is eene volftrckte onbestaanbaarheid in zig zelve! Wat wordt 'er vereischt, voor en al eer men eene zaak, die ons verhaald wordt, of die wy ergens lezen, gelooven ? Immers, om het maar kort te zeggen} zy moet ons niet ongeloofwaardig voorkomen ; ons verftand moet 'er geene voltirekte tegenftrydigheden in mecnen te vinden; het moet zig, op geenerhande wyze, tegen dezelve regtftreeks kunnen verzetten , en, offchoon al wondcrlyk en onbegrypelyk, nogthans niet volftrckt onwaarfchynlyk, of liever onmooglyk vinden ; zonder dat kan men niet gelooven. Katech. Zou men zonder dat niet gelooven kunnen! Dom. Neen zeeker niet ! Dingen, die tegenftrydig of onmogelyk zyn, kan men immers niet gelooven! Schoolm. Zeg eens Goedhart! met uw verlof Dominé! Wanneer men u eens verhaalde, (*) Jon. XX: 29.  Verlichting. lot de, dat de Veldheer Epaminondas , in een' zeleren veldflag, drie kaerels zeven armen had afgehouwen, Katcch. Dat zou ik voor een losfe grap of voor pene ongezouten aartigheid houden. Schoolm. Ja maari men verzeekerdc u eens in goeden ernst , dat dit opgeteekend ware in een geloofwaardig boek , dat veele kenmerken van waarheid aan zig had, niet grappig was opgeftehl, cn veele, zeer veele ernfHgc en gewigtige zaaken behelsde: en dat veele geloofwaardige menfehen u verzcekerden , nverkclyk te gelooven, dat het geval had plaats gehad, wat dan? Katech. Wat dan! Dan zou ik het evenwel niet gelooven, maar eerst eifchen, dat zy my dat boek en die plaats in het zelve toonden. Schoolm. Goed! Men deed zulks: en men wees 13 de plaats aan. Katcch. Dan zou ik vooreerst onderzoeken de innerlyke waarde van het boek zelve, cn, indien ilr "hierdoor van deszelfs geroemde voortreflykheid overtuigd was geworden , dan zou ik zien , of 'er aan die plaats, welke my ongeryind voorkwam, by mogelykheid , geene andere en gezonde uitlegging te geven ware • cn dit niet kunnende , y-m ik ligtlyk vermoeden , indien het een oud bock was, en uit eene uitheemfche taal overgezet , dat 'er , of door üordigheid cn onagtzaamheïd der overfchryvers , of drukkers , misfehien een fout plaats had, dat men in plaatle van zes armen , zeven had gefchreven , of dat dc fchuld san dc oeverzetters lag , by gebrek aan genoeg* G 3 zaa-  IC* EERSTE GESPREK, OVER 1>E zaame kundigheid van de taal, waarin het boek, oorfpronglyk was opgefteld. Schoolm. Dat was voorzeckcr goed en wys ge-: handcld; maar ftel eens, dat eene groote menigte kundige, geleerde e» braave menfehen ernftig beweerden, dat hier geenerhande abuis, noch be^ drog, plaats had, dat men moest lezen zo als 'er ftond, en zulks ook moest gelooven? Katech. Maar Lichtzoeker! Gy on¬ derdek een geval, dat, myns bedunkens, niet Wel kan onderdeld worden ; want wie, die wel by zyne zinnen is, kan ooit gelooven, dat men van drie welgefchapen kaerels zeven armen kan afhouwen ? Hier tegen verzet zig myn ge* heel verftand; al ftond dit ook in een boek, daar nog zo veele uitmuntende zaaken in vervat waren , en al wierd my ook door nog zo veele braave, geloofwaardige en cerlyke Mannen verzeekerd, dat zy het geloofden, ik voor my kon zulks uogthans niet gelooven. Schoolm. Bravo! Maar als men u dan toch een* zcide ; gy moet uw verftand gevangen geven , zo als gy misfehien zeggen zult by het Leerftuk van ..... Dom. Meester ! laat ons in geene byzonderheden treeden , uiaar liever by algemccnc waarheden blyveil! Katech. Maar myn lieve Lichtzoeker 5 Kunnen en mogen dan waereldfche zaaken pok by geestelyke dingen worden vergeleeken? Schoolm. Daar wil ik juist, zo geheel onbepaald, nkt ja op zeggen j maar toch, dunkt my,  Verlichting. 103 gelooven is gelooven, liet zy wacrcldfchc ofgeestelyke zaaken ; het geloof moet toch door het verftand komen. Katcch. Neen Vriend! dat gaat niet door! Indien , in het gcestelyke cn in Bybelfche zaaken , het verftand niet dïkwyls gevangen werd genomen, dan zouden wy, waarlyk, al heel flegte Gereformeerde Christenen zyn ! Schoolm. Zo! zo! dan moet men, hoore ik wel, om een waar geloovig gereformeerd Christen tc zyn, niet veel gebruik van zyn redcnlyk verftand maaken, maar flegts gelooven! Katech, Gy flaat weder tot uiterften over Lichtzoeker ! Zeekcrlyk moeten wy menfehen ons redcnlyk verftand gebruiken; daarvoor hebben wy het immers van God ontvangen : maar wy moeten over alle ftukken van den Godsdienst niet redeneeren5 wy kunnen'er veelen niet begrypen, en moeten ze toch op hoog gezag gelooven. Dom. Laat ik u herinneren Vrienden! dat wy zo even reeds afgehandeld hebben, dat wy menfehen, volgends ons eindig verftand, veele dingen moeten gelooven , offchoon wy ze niet begrypen 1 maar uw verfchil bepaalt zig meer byzonder tot dit ftuk : of men in den Godsdienst ook zulke dingen moet gelooven, waar tegen ons redcnlyk verftand zig verzet, cn die ons toefchyncn, tegenftrydig of onbeftaanbaar in zig zelveu te, zyn. Schoolm, Juist zo Dominé! En in dit gfSRU wilde Goedhart, dat wy menfehen ons verftand gcG 4 van-  104 EERSTE GESPREK, OVER DE vangen moesten geven, en . . maar geloa. ven. Katech. Nu ja ! Maar tegenftrydigheden en dingen , die in zig zeiven onbeftaanbaar zyn , worden 'er in onzen Godsdienst niet gevonden. Schoolm. Gy zegt wel : in onzen hemeifchen Godsdienst van Heiland Jezus niet: maar, worden zy ook in de zamenftellen der Godgeleerden gevonden ? Dat zou hier de vraag zyn. Dom. Nu 1 nu! dat zy zo! Maar was het niet beter Vrienden ! dat wy van dergelyke Hukken liever geheel aftrapten? Katcch. Och neen , lieve Dominé ! waarom dat ? Het gaat immers alles., in het vikudfe lyfce; en wy zitten hier, onder ons. Schoolt?}. Wel zecker Dominé ! ons gefprek over de Verlichting brengt dit, dunkt my, heel eigen? aartig mede. Dom. Ik kan u geen ongel yk gceven myne Vrienden ! doch liefst laate ik my over deze en dergelyke dingen niet gaarne uit. Het was my dus liever , dat wy voor het tegenwoordige hier een fpeldie by ftaken j wy kunnen 'er toch niet aan doen. Te meer, daar verfcheiden byzondere begrippen, die men Verhorgenheden noemt, offchoon al met het gezond verftand moeilyk te rymen, nogthans vour het hart niet ergerlyk zyn. —— Schoolm. Dat is waar Dominé! Maar wat doen we dan toch met zulke Leerftukken , die aanftqotlyk voor het gezond verftand zyn ? Is dat het  V ERLICHTIKG. IC5 het regte middel niet , om onchristenen en ongeloovigen te maaken ? Katech. Och! ja wel! ja wel! is het dat. Ik herinner my nu van agteren duidelyk ,-dat de meeste tegenwerpingen, die ik ooit van Ipottera en ongeloovigen gehoord heb , alléén op dergelyke duistere cn onbegryplyke dingen gemunt waren. Schoolm. Zccker dat! Ik hoorde onlang'3 nog een zeker Doopsgezind Dominé op den Predikftoel zeggen, d;;t verkeerde en ongerymde Schrift, verkiaaringen , door menschlyk gezag gehandhaafd, den waaren Godsdienst meer fchaade gedaan hebben, dan al de fpotternyen van alle Deïsten te zamen. Dom. Dat js zepker Vrienden! het waare wezen van den Codsdienst is boven alle Iputterny verheven. Het is de eigenlyke Godgeleerdneid, het zyn dc Schoolfche Leertïelzels der Godgeleerden , waarop fpotters en ongelooyigen hunne pylen affchieten. Katech, Maar! Laat ik eens vraagen, hoe men dan toch aan zulke wondere Leerltukken is gekomen ? Schoolm, Door menschlyk gezag ! door magt* fpreuken ! Katech. Hoe door magtfpreuken ? — Door die van Jezus en zyne Apostelen?— Maar waar vindt men die ? Ik kenn' het Nieuwe Testament te goed, dan dat deze magtfpreuken daarin zouden te vinden zyn! Katech.  Verlichting* 107 Katech. Gy fpreekt wél Meester ! Ik moet u volkomen toeftemmen! Hemel! ik zou denken, dat ik my dcerlyk bezondigde , indien ik een ftuk dat openbaar tegenftrydig in zig zelve was, met den Bybel wilde ver,deedigen. Neen! neen ! liever zeggen ; „ ik verftaa den Bybel niet,'" dan, 'er ongerymdheden mede verdcedigen! Schoolt/:. Regt zo! Is de Bybel van God? — Het gezond verftand ook ; en dus kan 'er hieiv omtrent geene tegenftrydigheid plaats hebben : ik begryp nu zeer wel, zo als Dominé ons heeft beweezen, dat wy menfehen veele onbegryplyke dingen , die ons bepaald verftand cverclraayen, moeten gelooven, maar volftrekte tegenftrydigheden, neen! die kunnen nooit geloofd worden. Katcch. Dat is wel waar Vriend ! dat begryp jk nu ook klaar niet u! Maar het is toch vreemd,.— cn voor my nog onbegryplyk , hoe men zulke vreemde Leerftukken zo wyd en zyd heeft kunnen verfpreiden, en door zo veele menfehen van de eerfte tyden des Christcndcms heeft kunnen doen belyden ? Schoolm. Doormagt, myn Vriend! door gezag! door dwang ! gelyk ik zo even al reeds gezegd heb ; cn het is niet waar, dat deze Leerftukken van de eerfte tyden des Christendoms af hebben plaats gehad. Toen het rein en eenvouwdig Christendom begon te verbasteren, zyn dergelyke ongerymdheden eerst ter Kerke ingefloopen. Pom. Ja ! dat is zo ! —— In de drie eerfte lieu-  ïcH EERSTE GESPREK, OVER DE Eeuwen van het Christendom, by voorbeeld , waren 'er veele byzondere gevoelens , welke in laater tyd vry algemeen voor waar wierden aangenomen, geheel onbekend. (*) En ten tyde van onzen Zaligmaaker en Zyne Apostelen, kende men geene gezag hebbende Synoden of Kerkvergaderingen. Dezen zyn lang, zeer lang na dien tyd, eerst opgekomen. In de tweede Eeuwe onzer Jaartellinge, waren de Christen Kerken of Gemeenten nog geheel onafhanglyk van elkander, en door geenen anderen band, dan door dien der liefde , aan elkander verbonden. In laater tyd, werden alle Christen Kerken van ééne Landftreek tot één groot Ijgchaam gebragt, die als vcreenigde Staatcn op zekere vastgestelde tyden vergaderden , om over de algemcene belangen van ligt geheel te raadpleegen. Aan deze byëenkomhren gaven de Griekfche Christenen den naam van Synoden , de Latynen dien van Conciliën, dat is, by qns, Kerkvergaderingen, cn de Wetten, in deeze Vergadering vastgeiteld, noemde men Canons, dat is, Regels Katcch. Wel Dominé ! dat was nog al zo kwaad niet, indien deze Canons, of'Regels, gezonde voorfchriften en op het Evangelie der liefde en des vredgs gegrond waren. Schoolm. (*) M osmin, Kerkel. Gejch. Deel II. Hoofdft. V. feladz. 134. (t) I. Deel, H. Hoofd.% bladij. 244 en 245.  V E II t i C H t I X ft 160 Schoolm. Dat hebt gy wél Goedhart ! —- Maar „—. maar! Mcnfcheïyke Spitsvondige beid, gcestelyke hoogmoed, en pricstcrlyke heerschzdgt', kwamen , 'van tyd tot tyd, wat al te veel in het fpel, cn hadden op deze wetten meerder en grooter invloed , dan met de christelyke vryheid , verdraagzaamheid en liefde , begaanbaar was. Dom. Dat kan zeekerlyk niet ontkend worden ! Deze Kerkvergaderingen, waarvan men, vóór het midden der tweede Eeuwe, geen fpoor vindt , veranderde de gedaante der Kerke zodanig , dat ze een geheel nieuw voorkomen had. De oude Regten des Volks werden daardoor zeer verkort, terwyl de Geestelyken zig, van tyd tot tyd , al meer en meer gezag aanmaatigden. In den beginne, by hunne eerfte verfchyning op deze Kerkvergaderingen, betuigden zy, niets meer te wezen, dan afgevaardigden hunner byzondere Kerken , voorzien met eencn bepaalden last, en fprekende in den naame des Volks. Katech. Dat was ook regt ! Ja Dominé \ Zo moest het ook wezen! Schoolm. Zeekerlyk dat! Maar hoe ging het? Dom. De afgevaardigde Gee.stelykcn ftemden hunnen eerst nederigen toon, van tyd tot tyd, al hooger en hooger. Ongevoelig de grenzen hunner Achtbaarheid uitbreidende, veranderden zy hunnen invloed in overheerfching , hunne raadgeevingen in wetten , en verklaarden openlyk * fiat  Ho EERSTE GESPREK, OVER DE dat Christus hun magt gegeven had, om den voïke gezaghebbende Regels van geloof en Iceyen voortefchryyen. (*) Katechi Wel foei! foei! dat deugde niet! dat was flegt! dat kwam zeker met de christelyke nederigheid, infehiklykheid en verdraagzaamheid, gantsch niet overeen. Sthmlmi En Dominé! volgde toen niet de invoering der verfchillende Rangen onder de Kerkelyken, daar men te vooren niets van wist'? Dom. Zeekerlyk ! De Algemcene Kerk kreeg nu dc gedaante van een groot Gemeen ebest, uit veri'cheiden kleine Staaten zaamgefteld, over welke kleine Staaten hoofden werden aan* gefteld, die, elk in hun diftriét, het opzigt hadden. Dit was dc aard van het Ambt der Patriarchen. Zodra onder dezen de hoogmoed ten hoog* ften toppunt gefteegen was, ontftond weder eene nieuwe waardigheid j bekleedende zy den Bisfchup van Rome en zyne opvolgers met den tytel eu het gezag van den Forst der Patriarchen (f). Katech. Neen ! Neen! dat ftrookte gantsch niet met de christelyke nederigheid, en was vlak tegen de les van Jezus, welke hy zyncn Discipelen naliet, om niet te heerfchen, gelyk de Koningen der Volken Deze ongelykheid is nu tocli pnder de Proteftantcn geheel afgefchaft, daar hebben (*) Mosheim, als boven, bladz. 245. (t) > bladz. 246. (S) Luc. XXII: 25, 26.  V E R t r C H T I N 6." JÏI fceh de Geestelyken , voor zo verre zy hunne Ambten waardig zyn, allen éénen rang. Schoolm. Ja! — Dat is afgefchaft! — Maar ook nu nog ontbreekt het niet aan overblyflels van dergelyke oude onehristelyke inkruipfels. Katcch. Nu nog? 6! misfehien meent gy het houden van Synoden, van Kerkvergaderingen? Schoolm. Neen! Dat mogt nog wat heen gaan! 5y[aar die gezaghebbende Regels, die Canons van het jaar zestienhonderd ! Het is onbegrype- }ykj jk weet niet, hoe of men het goed kan maaken , de menfehen tegenwoordig nog te willen dwingen te gelooven, 't geen men, vóór meer dan tweehonderd en vyftig jaaren, goed gevonden heeft, als geloofs-artikelen vast te ftellen! Dom. Nu! Nu! Vrienden! Dat is nu zo« • Elk, die zig hier aan ergert, denkeen geloove, 't peen hy voor zig zeiven oordeelt, met de gezonde Reden en met Gods H. Woord overëenkomfüg te zyn. Katcch. Maar Dominé! Ik moet het maar een* xè'k uit zeggen; valt het toch evenwel met wat hard voor een eerlyk chvistelyk gemoed, dat men niet overluid mag belyden, wat men in gemocde, naar wel bedagten raade, al of niet gelooft. ; * Dom. Wat zal ik zeggen! Voor de Leeken ie dat nog minder aanftootelyk, dan wel voor de Leeraaren. Schoolm. Zeg dat vry Dominé! Leeraars, geftüdeerde en beroepen Schrift-uitleggers, geeft men menfehelyke voorfchriften, die over de 350 ja*.  iïl EERSTE GESPREK, OVER DÉ jaarcn oud zyn, volgends welken zy nu nog mos» ten leeren en de H. Schrift verklaaren , al is het ook, dat zy een ander inzien van zaken hebben: eveneens, als of het menschlyk verftand, en als of men in de uitlegkunde , ten tyde der Dordrechtlche Synode, juist het hoügfte punt van volmaaktheid had bereikt. Lieve Hemel! Men vraage onze hedendaagfche Gcneesheeren eens, hoe veele vorderingen men, zints tweehonderd jaa* ren, in de Geneeskunde gemaakt heeft; en hoe zeeker men heden ten dage overtuigd is, dat men, door eene verkeerde behandeling en door verkeerde geneesmiddelen in voorige tyden, vee* len naar de eeuwigheid heeft gezonden, die men nu, meer verlicht zynde, menfehelyker wyze ge* fproken, wiskundig zeker had kunnen behouden: wie daat dan niet verbaasd, dat men het verftand onzer Leeraars , onzer Gcneesheeren der ziele, nu nog kluistert door Dordfche Canons of bepaalde Regels? Heeft men dan, zedert dien •tyd, zedert 250 jaaren , in de Uitlegkunde , in de Godgeleerdheid, geene vorderingen gemaakt ? Katcch. 't Is waar Lichtzoeker! 't Is waarheid wat gy daar zegt! och! och! Men klaagt cn zugt over de boosheid der waereld, over de verdorvenheid der menfehen , en misfehien niet te onregt: maar wie weet, of deze klagten thans niet; minder gegrond zouden zyn, indien men de Leeraars hunne handen zo niet had gebonden, en den yver en onderzoeklust niet by veelen had uitge- bluscht! Och! och! met aandoening denk' ik 'er om, God weet, of hier door niet veele  9 V E R t I C « T I N G. H3 'zielen even zo zyn verwaarloosd, of verkeerd behandeld, gelyk eertyds veele ligchaamen duor de onkunde der Geneesheereh. JcAooto. Zeg dat vry Goedhart! Indien men, vóór twee honderd Jaaren, eens goedgevonden had, een aanzienlyk.getal van, ter dier tyd, kundige Geneesheeren byééntef oepen, om Canons in de geneeskunde te ontwerpen; lieve God! — hoe ellendig zou het 'er met de faculteit uitzien, indien men deeze Canons, op hoog gezag, tot heden toe, zonder afwyken, had moeten volgen! — KatecJh Zwyg maar Meester! zwyg maar! Ik weet al, wat gy zeggen wilt! — och ja! ik geloof waarlyk nu ook , dat hier de knoop ligt , van het verval in den Godsdienft, van het verfiaauwsn van de hartelykheid voor denzelven. — Schoolm. Nergends anders Man lief! Nergends anders! Hadden dan de menlchen, ten allen tyde, het eigen gebruik van hun redenlyk verftand , ep aanraaden van domme monniken en ellendige geestel'yken, niet jammerlyk verwaarloosd; hadden zy meer uit eigen oogen gezien, en naar eene redenlyke overtuiging van zaken getragt, dan. blindelings gevolgd 5 de Jaarboeken der volken zouden dan minder vol zyn van afgryslyke moordtooneelen, en de avond deezer merkwaardige agttiende Eeuwe zou dan, in vcelerhande opzigten, minder verbaazend en ontzettend zyn, dan die thans werklyk is. Dom. Ik geloof Lichtzoeker! dat uwe aanmerkingen niet ongegrond zyn ; 't is waar, onbetwistbaar waar, zodra de mensch ophoudt, een redenH l}'k  114- EERSTE GESPREK, OVER DE lyk gebruik van zyn verftand te maaken, van dat oogenblik af aan, houdt hy op, als mensch te handelen, en verwaarloost zyne wezenlyke belangen. Schoolm. 't Is niet anders, Dominé! men klaagt over onverfchilligheid in den Godsdienst, en misfehien te regt! maar — wat baaten klagten, zonder de oorzaaken nateipooren, en de middelen, om de redenen tot klaagen te doen verminderen, daadlyk te gebruiken? — Zo lang men het geloof zo onmaatig blyft verheften, en op eene gegronde overtuiging niet algemeen aandringt; zo lang men niet alöm, en in alle Protcftantfehe Kerken, zo als het toch Christen Leeraaren past, den Hoordcren gemoedelyk met eenen Paulus toeroept: ,, Beproeft alle dingen! cn — behoudt het goede!"" of — „ Een ieder zy in zyn eigen gemoed ten vollen yerzeckerd!" — zo lang zal men wel te vergeefsch blyven klaagen, zonder iets toctebrengen tot wezenlyke verbetering. Katcch. Och ja! Dat begin ik nu ook, al meer en meer , klaar en duidelyk te bcgrypen. Met klaagen en kermen over de zondaars wordt niemand verbeterd: maar men moest de menfehen over hunne wezenlyke belangen zeiven meer lceren nadenken, en dus, gelyk men het in onzen tyd met andere woorden noemt, de waare verlichting alöm en onder allen helpen bevorderen; dan zouden 'er meer braave Burgers cn goede Christenen zyn. Dom. Dat is buiten allen tegenfpraak! — De man, die zelf denkt, en volgends beredeneerde gron-  V E R T. I C M t 1 N O. . 115 gronden en bcginfcien handelt, en eene redenlyke Godsdienst-kennis heeft, hoedanig in eigenlyk Godgeleerde zaken zyne gevoelens ook al zyn, is altyd een getrouw en braaf Burger van den Staat, die fteeds genegen is, om onder een billyk en regtvaardig bellier , ter bevordering van het maatfchaplyk geluk, het zyne gewillig by te draagen , cn tot behoud van den Staat mede te werken, zodra dit, op billyke gronden, van hem gevorderd wordt. Katech. Och ! och ! wie zou dat niet gaarne doen ! Ik kan maar niet begrypen, dat 'er nog zo veele verftandige menfehen zyn , die zig zo zigtbaar tegen de bevordering van de Verlichting kunnen verzetten! Dom. Het getal der zulken is zo groot niet, Goedhart! als men het wel wil maaken. Men heeft menfehen , wier tydlyke belang het mede brengt, om de Verlichting tegen te houden; wie deezen zyn, kunt gy zelf wel gisfen. Katcch. Ik begryp u al Dominé ! Stil maar , ik begryp u al! De dommen kan men willekeuriger onder de knie houden ! Hem ! hem! och ja! Adelyke Hceren! ja wel! — geboren-Regenten ! — Nu! nu! — de hand op den mond! Schoolm. Maar Dominé ! de menfehen hebben toch, over 't algemeen, nog te veel van de Nachtuilen; de meesten fchuwen het licht. Dom. Dat ftem ik u niet toe Lichtzoeker! Ik voor my geloove , dat de meeste menfehen naar H a het  Il6 EERSTE GESPREK, OVÏ,lt DE het licht haaken ; het komt 'er maar op aan', hoe, en op wat wyze, hun iets dergelyks aan het verftand gebragt worde. Katech. Regt Dominé! — Hier, zie maar op my Lichtzoeker! hier hebt ge een voorbeeld. Was iemand ooit tegen de Verlichting ingenomen, dan was ik het. En hoe heb ik niet met neus en mond zitten luisteren , hier naar Dominé, toen deeze my het onderi'cheid tusfehen de waare en valfche Verlichting leerde kennen ! Hoe klopte myn hart van vreugde, toen ik leerde begrypen, dat ligtvaardig fpottcn met, en verwaarloozen van den Godsdienst, geene verlichting was, ja, in het geheel niet tot de Verlichting behoorde. En welk eene kalmte ik genoten heb, en nu nog werklyk geniet , zinds ik begreepen heb, wat de waare Verlichting is , weet God, die myn hart kent en myne nieren beproeft! — En dit is immers de proef op de fom, dat wy menfehen van natuure van het licht niet afkeelig zyn. Dom. Neen, Vriend Goedhart! dat zyn wy zeeker niet! Heethoofdige Voorvegters der Verlichting, die by den besten wil, maar by gebrek aan waereld- en menfehen-kennis, onverftandig en onvoorzigtig , alle vooröordeelen uit de gemoederen der menfehen eensklaps willen uitrooijen, hebben de onmooglykheid hier van wel eens ondervonden , en hier door zig zeiven in den weg, en meer tegen, dan ten voordeele der Verlichtinge gewerkt. Deezen heffen dan wel eens  Verlichting. 117 eens luide klagten aan over de onbegryplyke domheid der menfehen, en over den onregtmaatigen tegenftand in het werk hunner Verlichting. Katech. Ja! ja! dat is wel zo ; dat regtftreeks verlichten is ieder eens zaak niet. Het zyn alle geen koks, offchoon ze lange mesfen dragen! —. En 't zyn ook allen geene waare verlichters, die zig zeiven verlicht noemen. Dom. Daar fcheelt veel aan , Vader Goedhart ! Wie weet niet, dat zommigen alle ligtvaardige en onbedagtzaame gefprekken over den Godsdienst in 't algemeen, of over deeze of gene Hukken van denzelven in het byzonder, al mede voor een blyk van Verlichting willen doen doorgaan? En veele zogenaamde lieden van fmaak, die en door daaden, en door woorden , duidelyk tooncn , geen eerbied noch achting voor den Godsdienst te hebben , eigenen zig ook al mede den naam van verlichten toe; offchoon zy, eigenlyk, veeleer verduisterden mogten gehceten worden; doordien zy de waarheden van den Godsdienst met hun eigen verhand nog nooit overdagt, noch onderzogt hebben, en met den Bybel fpotten, zonder met denzelven verder bekend te zyn , dan alleen maar by naam; —. en dat wel om redenen, dewyl 'er zaken of vernaaien in voorkomen, die nu, volgends onze zeden en gewoonten, en volgends eene verkeerde opvatting , zonder kennis van het taaleigene of plaatslyke, vreemd, ja ongerymd fchynen; en die men of zelf eens, by toeval den Bybel opflaande, ontmoette, of die men andere fraaije geesten hersfenloos naklapt. H 3 Katcch,  Il8 EERSTE GESPREK, OVER DE Katech, Dit is waarlyk al vry algemeen in onzen tyd Dominé! en veelen doen dit zomwykn, waarlyk meer, om aardig te willen zyn, of om hun verguld vernuft te willen dgen fchitteren, dan eigenlyk wel, om den Godsdienst veragteiyk te willen maaken. Dom. Ja! dat gefchiedt zeekerlyk Goedhart! hoewel ik geloof, dat zulks minder word t, naar maate de Godsdienst, door verftandige en vrymoedige Godgeleerden, van alle oude cn willekeurige byvocgfels wordt gereinigd, en de leer derH.Schrift met het gezond verftand meer overeen wordt gebragt. Onze nieuwere, vrymoedige Godgeleerden loopen weinig gevaar, om thans ligtelyk aangerand te zullen worden van onze fterke geesten; ■zy geeven te veel toe, en maaken van het gezond verftand te veel gebruik, cn dan wilde ik dien fterken Geest wel eens zien, die zig, zonder onbefchaamd te zyn, durfde verftouten, in de tegenwoordigheid van zulk een Leeraar, met den Godsdienst den draak te fteeken! Schoolm. Daar heeft Dominé wel gelyk iu! onze Dominé's, van het zogenaamde nieuwe Licht, durven dc Deïsten, Naturalisten, en wie 'er ai meer zyn, heel ftout onder de oogen zien. Meenig hekkefpringertje meent Dominé al heel fterk in bewceging te brengen, wanneer hy om het beftaan van een duivel lacht: — maar hoe ftaat hytekyken, wanneer Dominé, geheel ongedwongen , dit regtmaatig gevolg uit zyne ftelling afleidt, naamlyk, dat 'er dan ook gecne eigenlyke Helle is! "' Don.  Verlichting. tf<) Dom. Dat gebeurt al Lichtzoeker! Doch niets is dwaazer , dan over godsdienftige zaken ooit Hgtvaardig te fpreeken , of daar mede ooit den draak te fteeken. Hy, die dit doet, toont, in dc oogen van een verftandig man y wiskundig, zceker, dat hy een mensch is, die niet veel wezenlyk verftand heeft, en vooral, dat hy zeer onbcdagtzaam is j doordien het kwaad, dat hier door kan te wegc gebragt worden , onherftelb.tar cn onbereekenbaar kan zyn. • Katcch. Och! ja wel Dominé! wat bezondigen gia; die ligtvaardigc zielen, niet tegen den II. Geest! Dom. Dat niet alleen! dit was nog maar voor hun eigen zclven. Maar hoe onbereekenbaar veel kwaad "kunnen zy veelen anderen daar door niet veroorzaken! Schoolm. Hoe dat Dominé! Dom. Dat zal ik u zeggen Vriend! Is de Godsdienst, eene voor het menschdom heilige en eerwaardige zaak, waarop de gemoedsrust, en dus het geluk, van veele duizenden is gegrond? — Hoe gemaklyk valt het dan nu niet te begrypen, dat, ik wil niet eens zeggen, het [potten, . maar llegts het ohvoorzigtig of voorbaarig opperen van zwaarigheden en twyfelingen 4 onverfchoonlyk is voor iemand , die verftand wil hebben ! Wat men ter zyner eigen byzondere overtuiging nodig heeft, valt niet moeijelyk te bepaalen, als bok, wat men ter zyner eigen byzondere gerustftelling behoeft : maar niet zo gemaklyk is dit, rnet opzigt tot anderen. Het gaat niet altyd door, H 4 dat  HO IFR5TH GIÏ3PREJC, OVER Dl dat die gronden, of dat die bewyzen , welken Men vóór dc echtheid zyner Godsdienftige begrippen heeft, en waarby men voor zig zeiven volkomen gerust is, ook voor anderen voldoende zyn : hoe zeer verfchillend, en hoe verbaazend onderfcheiden, zyn de bevattingen en de inzigten der menfehen niet! Het geen voor den eenen ter overtuiging genoeg is , kan dit zomwylen voor den anderen niet zyn. Katech. Regt! Nu vatte ik het ftuk! En daarom is het niet goed , om in gezelfchappen, voorbaarig, deeze of gene Godsdienst-twyfelingen te opperen, zonder ze zelf grondig optelosfen; omdat men anders daardoor, ligtejyk, de gemoedsrust van deczen of genen kan ftooren. Dom. Zo is het Goedhart ! En nu Vrienden ! verheug ik my, dat wy gelegenheid gehad hebben , het ftuk over de Verlichting met elkander eens regt door te praaten : ik hoop en wensch, dat onze vertrouwlyke gefprekken niet zonder vrugt zullen zyn! • Schoolm. Dat wensch ik ook! ■ . Katech. En ik, uit de volheid van myn hart! t! Wat verheug ik my, dat ik het waare van het valfche heb leeren onderfcheiden ! Wat ik ■oude Man , vóór dezen , niet ingenomen , dom ingenomen was tegen de Verlichting , zonder te weeten , waarin de waare Verlichting eigenlyk gelegen was, en wat de braave en verftandige Verlichters eigenlyk bedoelden ! Ik heb my in E behoort te gefchicden. De Schoolmeesters moeten zig niet maar alleen vergenoegen, om hunne Leerlingen flagts lezen en 1'chryven te lecren, maar , behalven een verftandig ondenvys in de eerfte algemeene beginfels van den natuurlyken en geöpenbaarden Godsdienst, en eene gepaste aanleiding tot deugd en goede zeden, moeten zy hen ook opleiden tot goede burgers en braave leden van den Staat,— hen, naar hunne bevatting, met de maatfchaplyke inrigting en met dc Wetten van den Lande bekend maaken , en 'er al vroeg diep zoeken in te prenten, dat, daar waar geluk plaats zal hebben, orde moet zyn, en dat by gevolg billyke wetten niet eene uitvinding zyn van de heerschzucht, of van eene grillige willekeur, maar het werk van noodzaaklykheid. ■ En de Predikanten moeten, op hunne wyze, by alle voegzame gelegenheden, allerlei plaats hebbende vooröordeelen, met behoedzaamheid, tragten te ondermynen, zonder ooit vooraf noch uitdruklyk te zeggen, wat hun doel of oogmerk is, ■naar het voorbeeld van Jezus: „ Wie oor en heeft om te hooren , die hoore ! en dus met voorzigtigheid hunne Gemeenten opleiden tot een redcnlyk nadenken , zo wel in het burgerlyke als in het godsdienftige , en dezelven hiervan niet a£ fchrikken , door het dom geroep van nieuw/gleden Iverderflyke nieuwigheden 1 — Alle gefchiljluhken cn zaken, die eigenlyk tot de Godgeleerdheid behooren, moeten van de Kanfels weg gelaten worden, cn behooren alleen op de Akademifche Leerftoe- . len:  Verlichting. 123 •len: de gemeens Man heeft daar niets aan, en zy hebben altyd eene llegte uitwerking, om de liefdeloosheid naamlyk, cn de onverdraagzaamheid aan te kweeken. Liefde , algemecne Mcnfchenliefde, is de hoofdfom van het Evangelie; liefde en verdraagzaamheid behooren dus op eiken christelyken Predikdocl , met hartelykheid en ernst, als hoofdpligten aangepreczen te worden, en het verketteren en vcröordcelen moet overal ophouden. De Leerredenen moeten zodanig ingcrigt,