VOORREDEN. rx Jyken menfch, den burger, welkt op tegen ever gefielde pligten ruften, en tot welker genot en uitoefening het noodig is, dat men daadelyk lid eener maatfchappy, dat is, burger, zy. Deeze fielling uit den aart eener maatfchappyelyke inrigting, volgends de natuurlyke {laatkunde te betoogen, en daar door de dwaaling aan ie toonen van hun, die, met ter zyde fielling van alle maatfchappyelyke orde, de verklaaring van de regten van den menfch tot het eenige rigtfnoer van alle burgerlyke verrigtingen en betrekkingen gefield willen hebben zonder te bedenken, dat dezelve flechts de hoofdJlof zyn , waar uit de burgerlyke wetten geformeerd moeten worden. — maar die nog daar en boven dezelve aan ieder vreemdeling, fchoon geen daadelyk lid der maatfchappy zynde, wil* len medegedeeld hebben; daar het toch zeker gaat, dat niemand als daadelyk lid der maatfchappy aangemerkt kan worden, en als zoodanig alle regten van den burger uitoefenen, dan die uitdrukkelyk en vrywillig door de maatfchappy als medelid aangenoomen en erkend is. — dit, zeg ik, is myn oogmerk met de vyf eer*  VOORREDEN. eerfte hoofd/tukken van deezen Catechismus, gelyk mede om aan te wyzen, waar in eigmtlyk de oorfpronglyke pligten en regten der burgeren beftaan; my nogthands in de behandeling van die beiden, zoo veel moogelyk, by het algemeene bepaalende. Aangaande de twee laatfte hoofddeelen; ik heb in dezelve verfcheiden flukken breedvoeriger behandeld, en my in meer byzonderheeden ingelaaten, dan volgens den aanleg en de behandeling der voorige hoofddeelen fcheen ver'êifcht te worden. De reden hier van is deels, dat de aart der onderwerpen, geene zoo korte afhandeling gedoogde, zoude zy van eenig nut zyn; deels ook de bewuftheid van zommige misvattingen, welke ik dagelykfch by veelen befpeur, zoo omtrent de gelykheid en regten van eigendom als omtrent de Godsdienflige vryheid, en vooral omtrent die eigendommen, van Godsdienftigen oorfprong, die gewoonlyk geeftelyke goederen genoemd worden, benevens meer andere wanbegrippen, tot welker wederlegging ik deeze twee hoofddeelen opzettelyk gefchikt heb. Dat dit gefchrift die volkomenheid niethetft, wel-  C 3 ) der fchyn van patriotfchen yver en met behulp van het een of ander nietig voorwendzei, uit hunne poften zoeken te ftooten, om zich zeiven daar van meefter te maaken. — die zoo gaarne over anderen heerfchen, die altyd iets te berispen hebben, en allen, die over de belangens van het vaderland anders denken dan zy, haaten en vervolgen. — wanneer gy deezen en foortgelyken ontmoet, en door de ondervinding leert kennen, denk dan dat zy (wat zy ook moogen voorgeven) geene patriotten, maar in tegendeel, dikwyls de gevaarlykfte en ftrafwaardigfte vyanden der maatfchappy zyn, die Cwanneer hun byzonder belang het fcheen te vorderen) vaderland en vryheid aan hunne eigen grootheid zouden opofferen, en wanneer zy de magt in handen hadden, de ondraaglykfte dwinglandy over hunne medeburgers zouden uitoeffenen. Vr. Ik gruuw van zulke gedrochten. — maar zeg my nu ook, wat het is, in de daad een patriot te zyn ? Antw. Het is niet genoeg, dat men liever in zyn vaderland, dan in eenig ander land is; noch ook, dat men zich over den A a wel-  C 10 ) zich by het aanvaarden van het lidmaatfehap verbonden heeft, niet betrachten, of iets doen, dat daar mede of met het algemeen belang der maatfchappy ftrydig en gevaarlyk is. Vr. Doet de maatfchappy in dit geval niets? Antw. Ja; de maatfchappy verklaart, dat zoodaanig een perfoon het maatfehappyelyk verbond verbrooken, en dus de maatfchappy van alle verbindtenis met hem ontflagen heeft, waar door hy ophoudt lid te zyn. Vr. Doet zy verder niets? Antw. Ja, zy belet hem verder haare ruft of geluk te verftooren of hinderlyk te zyn. Vr Op wat wys doet zy dat? Antw. Door hem het leeven te beneemen, of op te fluiten, of uit haaren kring te verbannen, of ten minften te beletten zyne regten, als daadelyk lid, uit te oeffenen, al na de misdaad is. Vr Handelt zy daar in naa willekeur? Antw. Volftrekt niet, maar naa vaftgeftelde wetten, die aan ieder lid der maatfchappy te vooren kenbaar moeten zyn, DER-  C u ) DERDE HOOFDSTUK. VAN DE WETTEN DER MAATSCHAPPY EN VAN DE PLIGTEN EN REGTEN DER BURGERS. Vr. Welke zyn de hoofdoogmerken der maatfchappyelyke vereeniging ? Antw. Deeze drie: vryheid, veiligheid van prfoonen, en verzekering van eigendommen. Vr. Hoe worden deeze oogmerken bereikt? Antw. Door eene getrouwe nakoming en handhaaving der wetten. Vr. Wat zyn wetten? Antw. Voorfchriften van die pligten, welke ieder burger, als lid van de maatfchappy, te betrachten heeft. Vr. Wie maakt de wetten? Antw. Alle de leden der maatfchappy te famen, of wel de meerderheid derzelven, en zulks of in eigen perfoon, of door middel van eenige leden, die zy daartoe magtigen, en die de ontworpen wetten ter kennis en goed of afke .ring van het geheele volk moeten brengen. ,  ? 12 ) Vr. Is de goedkeuring van het volk, by het maaken van eene wet, volftrekt noodzaak el yk? Antw. Ja; want anders kan dezelve geene kracht van wet hebben, en dus de burgers niet iot gehoorzaamheid verpligten. Vr. Moet de minderheid zich aan de •wetten , die door de meerderheid gemaakt of goedgekeurd zyn, onderworpen? Antw. Ja, mids zy daar in gekend en in de gelegenheid gefteld zyn geweeft, om hun gevoelen en ftem uit te brengen, — als ook, dat zy daar door niet boven andere leden der maatfchappy bezwaard, noch in hunne regten, als daadelyke leden, verkort worden. Vr. Anders niet? Antw, Neen: want gelykheid van pligten en' regten is een van de noodzaakelykfte grondüagen van het maatfchappyelyk verbond. Vr. Wat volgt uit deezen ftelregel? Antw. Dat niemand der burgers van de ftemming, by het maaken van eene wet, willekeurig mag uitgeflooten worden, — cn dat eene wet, welke met nitfluiting van ©enige burgers gemaakt is, of waar by eenige bur-  C '3 ) burgers boven anderen, in gelyke betrekking, bezwaard of benadeeld worden, uit zich zelve krachteloos en nietig is. Vr. Maar wanneer evenwel eenige leden der maatfchappy door anderen gedwongen -worden, zich aan zoodaanig eene wet te onderwerpen ; wat dan ? Antw. Zulk eene handelwys noemt men het regt van den Jlerkfieti, dat is, geweld, het welk in eene wel geregelde maatfchappy niet kan erkend nog geduld worden, en het welk niemand, langer dan het geweld duurt, tot gehoorzaamheid of tot het nakomen zyner beloften kan verpligten, en waar tegen alle burgers verpligt zyn zich te verzetten. Vr. Waarom? Antw. Om dat daar door de gelykheid van pligten en regten weggenoomen, de oogmerken der maatfchappyelyke vereeni. ging gefchonden, en dus het geheelemaatfchappyelyk geluk op losfe fchroeven gefield wordt. Vr. Welke zyn de algemeene pligten van elk burger? Antw. i. Een gedeelte van zyne eigenB dom-  C 14 ) dommen of inkomflen, naa vereifcli der omftandigheeden, tot inftandhouding der maatfchappy, aan dezelve af te ftaan. 2. Alle vyiindelyke aanflagen of onderneemingen tegen de ruft of het geluk der maatfchappy, of tegen eenig lid of gedeelte der zelve, zoo dra hy daar van kennis krygt, te openbaaren, en alles aan te wenden om dezelve te verydelen. 3. Wanneer de maatfchappy vyandelyk aangevallen wordt, haar met de wapenen in de hand, of op zoodaanig eene andere wys, als in zyn vermoogen is, tc verdeedigen. 4. Voor het algemeene welzyn, en vooral voor de handhaaving der wetten te waaken en te zorgen, en allen, die dezelve fchenden of ondermynen, aan te klaagen en te doen ftraffen. 5. Ieder zyner medeburgers niet alleen,' maar ook alle anderen, welke dé maatfchappy in haare befcherming genoomen heeft, wanneer zy in hunne perfoonen, bezittingen of goeden naam gewelddaadig en onregtvaardig aangevallen worden, naa vermoogen hulp te verfchaffen, te befchermen en te verdeedigen.■ 6. Voords door eerlyke en by de wetten ge-  stflraffen moeten akyd met eikanderen in „ evenredigheid ftaan." Vr. Welke regten heeft dan ieder bur. ger van de maatfchappy te vorderen? Antw. In het algemeen kunnen dezelve tot deeze vyf hoofdpunten gebragt worden: 1. Het regt, om by het maaken van wetten voor de maatfchappy zyne item nevens anderen uit te brengen, en geene andere wetten te gehoorzaamen, dan die door de meerderheid der burgers (algemeen en wettig daar toe opgeroepen zyn. dej gemaakt of goedgekeurd zyn. 2. Het regt, om de beftierers der maatfchappy en uitvoerers der wetten mede te helpen kiezen, en geene anderen in die hoedaanigheid te erkennen, dan die door de meerderheid der burgers (algemeen en wettig daar toe oproepen zynde) verkoo ren of goedgekeurd zyn. 3. Fryheid, om alles te doen, wat de wetten hem niet, als nadeelig voor de maatfchappy, verbieden; en alles te laaten, wat de wetten hem niet, ten algemeenen nutte, gebieden. 4. Veiligheid en befckerming voor zyn per- Joon  C '7 ) foon tegen allen, die hem mogten willen krenken, beleedigen of befchaadigen. 5. Verzekering van eigendom en befcherming tegen allen, die hem hst zelve of eenig gedeelte daar van , buiten zyne vrywillige toeftemming, mogten willen ontneemen. Vr. Zyn 'er, buiten deeze vyf punten, ook nog andere algemeene regten van den maatfchappyelyken menfch? Antw. Men zou daar nog by kunnen voegen de volgende: 1. Het regt, om gezamentlyk met de andere burgers, rekenfchap te vorderen van het beftier der lands penningen, van inkomften en uitgaven. 2. Het regt van vrye verdeediging van zyn perfoon en bezitting, in geval van nood, met de wapenen in de hand. 3. Het regt, om het zy aan het geheele volk, of aan de beftierers, zoodaanige voorftellen te doen, als hy ten algemeenen nutte noodig oordeelt. 4. Het regt, om mede te werken, tot het herzien, veranderen en verbeteren der wetten en van. een regeerings-form. j. Het regt, om van ieder ambtenaar b 3 van  C 13 ) van het publicq beftuur rekening en verantwoording van zyn bewind te helpen afvorderen. 6. Het regt, om zyne gedachten en gevoelens aan anderen te openbaaren, het zy door de drukpers of op eene andere wys. 7. Het regt, om God te dienen op zocdaanig eene wys als hy wil, zonder daarin op eenigerleie wyze te kunnen gedwongen worden, mids de algemeene ruft niet verftoorende. Doch deeze regten vloeijen allen uit de eerft opgegeeven vyf poiuclen noodzaakelyk voord, met nog verfcheiden anderen: Vr. Deelen alle leden der maatfchappy in de opgegeeven regten en pligten? Antw. Allen, zonder onderfcheid. Vr. Kan de maatfchappy hier in geene aïtzondering maaken ? Antw. Ja! de maatfchappy kan aan zommigen haarer leden byzondere voorregten toeftaan, of hun van eenige algemeene pligten ontflaan; doch zulks alleen om redenen, die het algemeen welzyn bevorderlyk zyn, of ten minlten daar niet tegen ftryden. Vr.  C 19 ) Vr. Welke kunnen in het algemeen de redenen zyn, waarom de maatfchappy ten voordeele van een der leden eene uitzondering maakt? Antw. Wanneer iemand, met toeflemming of op verzoek der maatfchappy, pligten op zich neemt, die volgends de algemeene wetten niet van hem kunnen gevorderd worden, of wanneer iemand aan de maatfchappy eenigen uitfteekenden dienfl: bewyft, die eene byzondere en voorbeeldige belooning vordert. Vr. Kan de maatfchappy ook iemand haarer leden in de uitoeffening zyner regten verhinderen? Antw. Ja; gelyk aan iemand, die byzondere pligten ten nutte der maatfchappy verrigt, ook byzondere regten kunnen toegeftaan worden, zoo kan ook iemand, die zommige der algemeene pligten niet vervult, of zyne algemeene regten ten nadee. Ie der maatfchappy misbruikt, in de uitoeffening van zyne regten bepaald, verhinderd, ja, naa bevind van omftandigheeden, geheel daar van ontzet worden. Vr. Is dit geene onregtvaardigheid ? B 4 Antw.  C 20 ) Antw. Neenj want niemand worden in eene maatfchappy regten toegeftaan, dan onder voorwaarde, dat hy zekere pligten zal vervullen; wanneer hy nu aan de voorwaarde niet voldoet, dan vervalt zyne aanfpraak op de uitoeffening der regten van zeiven. VIER.  C 21 ) VIERDE HOOFDSTUK. VAN DE INWOONERS, DERZELVER PLIGTEN EN REGTEN. Vr. Zyn allen, die zich binnen den omtrek eener maatfchappy bevinden, daadelyk leden dier maatfchappy ? Antw. Neen; de maatfchappy kan wel zommigen, fchoon vreemdelingen zynde, in haaren kring en by wooning toelaaten, en hun dok eenige voordeden der maatfehappyelyke vereeniging toeftaan, zonder hun daarom voor daadelyke leden te erkennen of verpligt te zyn hun aan alle de regten der burgers deel te geeven. Vr. Hoe noemt men de zoodaanigen ? Antw. Tnwooners of bywooners. Vr. Wat moet men in het algemeen omtrent hun aanmerken? Antw. Dat de inwooning geen regt is, maar Jlechts eene tydelyke vergunning, aan vreemdelingen, die geene daadelyke leden der maatfchappy zyn, toegeftaan wordende, tot weder opzeggens toe. Vr*  C 23 ) den, of iemand hunner daar dooi- in zyne algemeene of byzondere regten benadeeld of verkort wordt. Vr. Deelen de inwooners dan niet in alle de regten der daadelyke leden van de maatfchappy ? Antw. Neen; de inwooners, geene daadelyke'leden der maatfchappy zynde, kunnen ook geene aanfpraak maaken op derzelver regten. — maar de maatfchappy veroorlooft hun, by vergunning, het genot van fommige regten benevens de daadelyke leden. Vr. Welke zyn de regten die de maatfchappy aan alle inwooners in het algemeen laat genieten ? Antw. Zoo lang de maatfchappy aan vreemdelingen toelaat in haar midden te woonen of te verkeeren, genieten zy alle de regten van veiligheid en eigendom, even als de daadelyke leden der maatfehappy, en zyn met al het hunne onder de befcherming der wet. Vr. Genieten zy ook vryheid? Antw. Daar de maatfchappy de voorwaarden van inwooning en verkeer in haar midden bepaald, laat zy aan iederinwooner de  C 24 ) de vryheid» om alles te doen en te laaten, wat niet met die voorwaarde, met de vaftgeftelde wetten, of met het belang der daadelyke leden in het algemeen ftrydt. Vr. Deelen zy ook in het regt van item. men over wetgeeving of vertegenwoordiging? Antw. Neen; dit is een regt, dat uit zyn aart en natuur alleen aan de daadelyke leden der maatfchappy toekomt, en aan niemand buiten dezelven afgeftaan of medegedeeld kan worden. Vr. Waarom niet? Antw. Om dat de maatfchappy onafhanglyk is van allen die buiten haar (dat is, die geene daadelyke leden) zyn; en het ftrydt met deeze onaf hang] ykheid , dat anderen dan zy zelve (dat is, anderen dan haare daadelyke leden, die de maatfchappy uitmaaken) in haare wetgeeving of beftuur iets te zeggen zouden hebben. Vr. Maar ftrydt het niet tegen de na» tuurlyke regten van den menfch te gehoorzaamen aan wetten en aan eene regeering, tot wier vaftftelling of verkiezing men zelve niet mede geftemd heeft, maar die ai- leen  C 34 ) dubbel ftrafwaardig, wanneer zy dezelve overcreeden. Vr. Kunnen 'er dan geene uitzonderingen ten hunnen opzigte plaats hebben? Antw. Ja; gelyk zy zich by het aanvaarden van hunnen poft, behalven de algemeene wetten, ook nog aan byzondere voorfchriften en bepaalingen onderwerpen, zoo kan ook de maatfchappy hun van eenigen der pligten, die de algemeene wetten van elk burger vorderen, geheel of gedeeltelyk ontflaan. Vr. Is de maatfchappy daartoe verpligt ? Antw. Neen; zy doet dit vrywillig, en kan door niemand, op eenigerleie wyze, daartoe gedwongen worden; — wordt zy evenwel door dwang daartoe genoodzaakt, dan is zoodaanig een befluit uit zich zelve onwettig en krachteloos, en kan niet langer werken dan de dwang duur; en hy, die zoodaanig een dwang gepleegd of daartoe medegewerkt heeft, is ftrafbaar als een vyand der maatfchappy. Vr. Door wie worden de vertegenwoordigers verkooren en aangeftcld? Antw. Door het geheele volk, algemeen sn wettig daartoe opgeroepen zynde. Vr.  C 35 ) Vr. Op wat wys? Antw. Ieder burger noemt die geene, die hy daartoe de waardigfte en gefchiktfte oordeelt, en zy, die door de meelle ftemmen benoemd zyn worden voor verkooren gehouden, en aangefteld. Vr. Is 'er niet nog eene andere wyze van verkiezen? Antw. Door middel van Meters. Vr. Hoe gefchiedt dat? Antw. Het volk, algemeen en wettig opgeroepen zynde, benoemd met meerderheid van ftemmen een zeker getal van perfoonen, die kiezers genoemd worden, aan welke het volk, onder zekere bepaaling, de magt opdraagt om de vertegenwoordigers te kiezen en aan te ftellen, en derzelver keus wordt even wettig gerekend, als of die door het geheele volk, hoofd voor hoofd, gefchied ware. Vr. Welke van deeze beide formen van verkiezing is de befte ? Antw. De Iaatfte wordt voor de befte gehouden, om dat dezelve, behoorlyk bepaald zynde, minder pelegenheid tot kuiperyën of omkoopingen overlaat, als ook om dat zy eenvouwiger en gemaklyker is, en  c 35 ) en minder aanleiding geeft tot verwarringen en opfchuddingen, die by de eer fte wyze van verkiezen ligtelyk kunnen ontftaan, Vr. Wie zyn verkiesbaar tot den poft van volksvertegenwoordiger? Antw. Alle burgers, zonder onderfcheid; maar zy zyn niet allen even bekwaam en gefchikt om de moeylyke pligten, daaraan verbonden, behoorlyk te volbrengen. Vr. Zyn vreemdelingen of bloote inwoo. ners, geene burgers zynde, ook verkiesbaar? Antw. Neen; uit zich zeiven niet, en wel vooreerft om dat dit een regt is, dat aan de leden der maatfchappy alleen toekomt, en niet aan anderen kan medegedeeld worden, zonder de onafhanglykheid der maatfchappy te krenken; en ten anderen, om dat het zelden gebeurt, dat een vreemdeling of bloot inwooner zoo veel belang heeft by den welvaart der maatfchappy als een daadelyk burger; waarom het ook bezwaarlyk te verwachten is, dat zoo iemand de belangens der maatfchappy met die getrouwheid zal behartigen als een daadelyk lid, vooral wanneer het 'er op aan-  C 37 ) aankomt, om eenige opofferingen voor het algemeene welzyn te moeten doen. Vr. Kan hierin geene uitzondering gemaakt worden? Antw. Wanneer het blykt, dat een verdienftelyk vreemdeling of inwooner in eenig gedeelte van het beftuur meer bekwaamheeden bezit, en by gevolg meer nut aan de maatfchappy zoude kunnen aan brengen, dan eenig daadelyk lid, en wanneer men tevens verzekerd is van zyne opregte genegenheid, om voor het heil der maatfchappy werkzaam te zyn, dan zou men zeker ten zynen opzigte eene uitzondering kunnen maaken. Vr. Op wat wys kan de maatfchappy dat doen zonder daar door haaren onafhanglykheid te benadeelen, of de regten der burgers te fchenden? Anwt. Door hem het lidmaatfehap aan te bieden, en op de lyst der burgers als zoodaanig, te plaatzen; en wanneer hy het zelve aanvaardt, verbindt hy zich daar door tevens aan de wetten der maatfchappy, en wordt op die wyze verkiesbaar. Vr. Heeft de maatfchappy 'er belang D by,  C 38 ) by, om hem vooraf tot daadelyk lid aan te neemen? Antw. Ja; want door hem aan alle de regten der overige leden deel te geeven, verbindt zy hem vaster aan haare belangens, die nu ook de zyne worden, en kan dus beter van zyne trouw en yver vóórhaar welzyu verzekerd zyn. Vr. Welke zyn de voornaamfte vercifchten in een waardig volksvertegenwoordiger ? Antw. Kunde en braafheid. Vr. Waarom kunde ? Antw. 1. Omdat hy volgends de wetten uitfpraak moet doen over regt en onregt, waar van de onderfcheiding dikwyls wegens bykornende omftandigheeden, zoo moeyelyk is, en door de liften der belang, hebbende boosheid zoo zeer verzwaard wordt, dat het fchranderft verftand, door eene onvermoeide vlyt en veeljaarige ondervinding geöeffend, in deezen doolhof van verwarringen en tegenftrydigheedea naauwlyks eene ui tkomft te vinden is; ten 2. om dat de heiligue en dierbaarfte belangen der maatfchappy aan zyne zorg en bef deling zyn aanbevolen, die hy door gebrek aan  C 39 ) aan kunde, zelfs met den beften wil, dikwyls meer fchaaden dan bevorderen zou. Vr. En waarom braafheid? Antw. Omdat hy, zoo wel in de hoedaanigheid van regter, als in die van beftuurer der maatfchappy, meer dan iemand anders in de gelegenheid is, om de wetten ongemerkt te overtreeden en te fchenden, en de belangens des volks te verraaden of niet met behoorlyken yver te behartigen, en op die wys te benadeelen — zynde het dikwyls, wanneer men de misdaaden of het Hecht gedrag van een vertegenwoordiger ontdekt, te laat om het kwaad, dat daar door veroorzaakt is of kan worden, voor te komen of te herftellen. D i ZES-  C 40 ) ZESDE HOOFDSTUK. OVER HET REGT VAN EIGENDOM. Vr. Wat noemt gy regt van eigendom? Antw. Het regt, om over zekere goe« deren, midsgaders derzelver voordbrengfelen en opkomften, naa goedvinden te befchikken. Vr. Is de veiligheid van eigendom ook een van de voorwerpen van het maatfchappyelyk verbond ? • Antw. Ja; en wel zóó, dat dezelve als de eerfte oorzaak van de maatfchappyelyke vereëniging mag aangemerkt worden. Vr. Is dan de veiligheid van perfoonen niet de eerfte oorzaak der maatfchappye. ]yke vereëniging? Antw. Neen; de veiligheid van perfoonen is wel het eerflt voorwerp, maar de veiligheid van eigendommen is de eerfte oorzaak, en dus de grondilag, van het maatfchappyelyk verbond. Vr. Waar uit befluit gy dit? Antw. Daar uit, dat niemand zoo boos- aar«  C 4i ) aartig vooronderfteld kan worden, die uit bloote moordluft, zonder oogmerken van eigenbelang of voordeel, een ander naar het leeven zou ftaan. — de liefde tot zyn 's gelyken is zoo eigen aan de dierlyke natuur, dat 'er geen grond is , om te vooronderftellen, dat de menfch alleen hierin beneden de overige dieren zyn zou, indien niet het eigenbelang haat en afgunft verwekte, die met andere driften van gelyken oorfprong, de eerfte oorzaaken zyn van alle onheilen, die menfchen eikanderen berokkenen. — de reden waarom een moorde. naar zyn evenmenfch ombrengt, en waarom een heerfchzuchtig vorft zyne nabuuren gevvelddaadig aanvalt, en onder zyne heerfchappy tracht te brengen, is dus, oorfpronglyk, alleen te zoeken in het eigenbelang, in de zucht, om zich van hunne bezittingen en van de vruchten „van hunnen arbeid meester te maaken. Vr. Wat gevolgtrekking leidt gy daar uit af? Antw. Dat de perfooneele veiligheid geens» zints de eerfte oorzaak der maatfchappyelyke vereëniging gevveeft kan zyn, dewyl D 3 do.  c 42 ; dezelve nimmer in gevaar zou geraakt z\n, indien hunne bezittingen niet in anderen de luft verwekt hadden, om hun daar van te berooven; maar dat de zwakkeren zich het eerft famen gevoegd en een maatfehappyelyk verbond opgerigt hebben, om met vereende krachten hunne bezittingen , des te gemakkelyker te beveiligen en te befchermen tegen de aanvallen van fterkeren, die hun daaruit mogten willen verdryven. Vr. Hoe gedraagt zich de maatfchappy met betrekking tot de byzondere eigendommen haarer leden? Antw. Zy beveiligt en befchermt elk hunner by het geruft bezit en ongeftoord getot derzclven tegen alle vyandelyke onderneemingen, en ftraft ten ftrengften allen, die zich verftouten om iemand hunner door lift of geweld daar van te berooven; maar zy verpligt ook aan den anderen kant, alle burgers, om een gedeelte van hun eigendom of inkomften ten behoeve van de algemeene huishouding, naa vereifch der omftandigheeden af te ftaan. Vr. Strydt dit niet met de vryheid? Antw. Neen; dit is geen dwang, maar eene  C 43 ) eene onvermydelyke verpligting, en het eenigit middel, om hun de geruite genieting van het overige te verzekeren. Vr. Hoe wordt het regt van eigendom verkreegen ? Antw. Op onderfcheiden wyzen, als I. door eerfte bemagtiging, die de grond van allen eigendom is; 2. door arbeid; 3. door overerving; 4. door verdrag en vry willigen afftand; 5. door regterlyke toewyzing. Vr. Wat is de eerfte bemagtiging? Antw. Wanneer één menfch, of meer menfchen te famen zich een gedeelte van die goederen, welke de natuur voor alle haare" kinderen gelykelyk opdifcht, en van welke niemand vóór hun zich meefter gemaakt heeft, toeëigenen. Vr. Verftaat gy door de goederen der natuur alleen de voordbrengzelen der aarde, of ook de aarde zelve? ; Antw. Ook de aarde zelve, op welke alle menfchen oprfpronglyk een gelyk regt hebben; zoo dat hy, die een gedeelte daar van het eerfte bemagtigt, voor de regtmaatige eigenaar van het zelve moet gehouden worden, zoo lang als het niet onwederleggelyk blykt, dat hy van zyn D 4 regt  C 44 ) regt van eigendom op het zelve wederom afziet, het zy door het zelve volftrekc te verhaten, of door zyn regt vry willig aan een ander af te ftaan. Vr. Bezitten dan de menfchen de aarde en haare voordbrengzelen niet gemeenfchappelyk even geiykderedenloozedieren? Antw. Neen, dit is niet moogelyk. Vr. Waarom niet? Antw. Om dat de voordbrengzelen, welke de aarde den menfchen van zelve aanbiedt, niet toereikende zyn, om hun allen te onderhouden. Vr. Wat volgt daar uit? Antw. Dat een gedeelte van hun van gebrek zoude moeten omkomen, of dat zy zich onderling uit afgunst zouden vernielen, indien 'er niet een middel was uitgevonden, om de voordbrengzelen der natuur te vermenigvuldigen, en dus het gebrek te vergoeden: en dit middel beeft oorfpronglyk daar in beftaan, dat ieder mensch of huisgezin een gedeelte gronds ter bearbeiding nam, het zelve bebouwde en vrugtbaar maakte, en dus in deszelfs voordbrengzelen het benoodigde onderhoud vondt. Vr.  ( 45 ) Vr. Hoe bewyft gy daar uit het regt van byzonderen eigendom? Antw. 3. Ieder menfch heeft meer regt op de vrugten, die hy door zyn arbeid gekweekt of vermenigvuldigd heeft, dan een ander, voor zoo verre zy op zyn eigendommelyken grond geteeld zyn, en zy kunnen hem derhalven door niemand, met eenig regt, ontnomen worden. 1. daar ieder menfch op dat gedeelte der aarde, het welk door hem bemagtigd is, oorfpronglyk even veel regt heeft, als alle andere menfchen, zoo volgt daar uit, dat een ander, die daarop oorfpronglyk geen meer regt heeft dan hy , hem daar van niet mag verdryven noch ontzetten. 2. ieder heeft op dien grond, welken hy het eerft bemagtigd en door arbeid en vlyt vrugtbaarer gemaakt en dus verbeterd heeft, (zoo dat het, om zoo te fpreeken, fchier dezelfde grond niet meer is) meer regt dan een ander, die daar aan niets toegebragt heeft. Vr. Strydt de Helling van byzonderen eigendom niet mee de natuurlyke gelykheid der menfchen ? - Antw. Geenszints; deeze gelykheid maakt in tegendeel den grondflag daar van uit, ' de-  C 5i 3 eigendom, plaats hadt. — en de geeft der kunften, die befchaaver van het menfchelyk verftand, die duizend gezellige genoegens voordbrengt Vr. Wat zou daar van worden ? Antw. Deeze wordt door hoop op gewin het meest aangekweekt, en zou dus, daar ieder flechts voor een bepaald getal van jaaren bezitter van zyn verkreegen eigendom bleef, vervallen en geheel u'.tge-blufcht worden. — daarenboven , wie zou 'er zich aan laaten gelegen zyn, om een pragtig huis te bouwen, of het zelve met kostbaare meubilen te vertieren, daar hy dit en een ander veelligt binnen weinig jaa. ren, by eene nieuwe verdeeling, aan een ander zou moeten afftaan; — daar dus ieder flechts voor het tegenwoordige zoude zorgen, en zich vergenoegen met in eene fchamele hut tegen de ongemakken van lucht en weder gedekt te zyn, zou de bouwkunst wel dra vervallen, en de overi.. ge kunften zouden allengskens het zelfde lot ondergaan. Vr. Wat trekt gy uit dit alles? Antw. Dat niet alleen het regt van byzonderen eigendom in eene maatfchappy E 2 moet  ( J2 ) moet gehandhaafd worden, maar dat ieder ook, zoo veel moogelyk, moet verzekerd zyn van het geruft bezit en genot van zyne eigendommen; en dat, by gevolg, de gelykheid'van eigendommen niet alleen onmoogelyk, maar ook met het duurzaam geluk en beftaan der maatfchappy onbeftaanbaar is, om dat de middelen, waar door- deeze gelykheid zou moeten bewerkt worden, te geiyk eene algemeene werkeloosheid en eindelyk den geheelen ondergang der maatfchappyelyke famenleeving bewerken en na zich flecpen zouden. Vr. Wel' e zyn de eigendommen, die door ai beid verkreegen worden? Antw. i. De vrugten en voordbrengzelen der aarde, welke door den arbeid der menfchen geplant, gekweekt of vermenigvuldigd worden. — deezen zyn de natuurlyke eigendom van hem, aan wien de grond, die dezelve draagt, toebehoort, of van hem, aan wien de eigenaar het vrugtgebruik van den grond, onder zekere voorwaarden, heeft afgedaan. 2. de gewrochten der kunft, die het noodzaakelyk eigendom zyn van den maaker, voor zoo verre de ftof, waar uit dezelve gemaakt zyn , des-  C 53 ) desfelfs eigendom is; of anders van hem, aan wien de ftof toebehoort. Vr. Welke is de derde wyze van ei» gendom te verkrygen? Antw. Overerving, Vr. Wat is overerving? Antw. Dat de kinderen of naafte bloedverwanten van iemand, na deszelfs dood, als hun eigendom aanvaarden, het geen hun vader of naafte bloedverwant, by zyn leeven regtmaatig in eigendom bezeten heeft. Vr. Hoe wordt in de vierde plaats het regt van eigendom verkregen? Antw. Door verdrag en vry willige affiand van den eigenaar, wanneer dezelve zyn eigendom, met of zonder fchadeloosftelling vry willig aan een ander overdraagt, waar door deeze de regtmatige eigenaar wordt. Doch deeze wyze van eigendom te verkrygen bevat wederom verfcheiden ande. ren in zich, als daar is, ruiling, koop en verhop, wegfchenking, vry willige erf making, enz. Vr. Welke is de vyfde wyze van eigendom te verkrygen? Antw. Regterlyke toewyzing. Vr. Wat verftaat gy daar door? ü 3 Antw.  C n } Antw. Daar de verzekering van eigendommen een van de hoofdoogmerken is der maatfchappelyke vereëniging, is de maatfchappy verpligt te zorgen, dat niemand op eenigerhande wyze van zyn eigendom beroofd, of in het vrye gebruik daar van verhinderd worde. -— wanneer het nu blykt, dat iemand des niet te min, buiten zyne vrye toeftemming van het vrye gebruik van z$n eigendom ontzet is, moet zy hem daarin trachten te herftellen, en zoo veel moogelyk fchaêvergoeding bezorgen uit de bezittingen van den geen, die deeze nadeelige daad aan hem gepleegd heeft; en dit is eene regterlyke tcewyzing van eigendom Vr. In welke gevallen heeft de regterlyke toewyzing plaats? Antw. i. Wanneer het blykt, dat iemand door lift of geweld van zyn eigendom of eenig gedeelte van het zelve beroofd is. 2. wanneer hy in de vrye uitoeffening van zyn regt van eigendom, dat jg, in het vrye gebruik van zyn eigendom verhinderd is, en 3 in alle gevallen, waar in twee perfoonen over het regt van eigendom twisten. Vr.  ( SS ) Vr. Is 'cr ook eenig onderfcheid tusfchen regt van eigendom en bezit? Antw. Ja; regt van eigendom is het regz om over eene zaak, die men op eene regtmaatige wyze verkreegen heeft, naa goedvinden te befchikken: bezit, is de magt om zulks te doen, het zy men zyne bezitting op eene regtmaatige of onregtmaatige wys verkreegen heeft. Vr. Wat volgt daar uit? Antw. Dat men zeer wel eigenaar van eene zaak kan zyflr, zonder dezelve daadelyk ie bezitten, (dat is, in zyne magt te hebben) wanneer naamelyk een ander ons dezelve door lift of geweld onthoudt; en dat men zeer wel bezitter van een zaak kan weezen, zonder daarom de eigenaar daar van te zyn, (dat is, zonder dezelve op eene regtmaatige wyze verkreegen te hebben) wanneer men naamelyk een ander, die de waare eigenaar is, daar van op eene onregtmaatige wyze beroofd heeft. — zoodat een eigenaar niet al tyd daadelyk bezitter van zyn eigendom, en een bezitter niet altvd daadelyk eigenaar van zyne bezitting is. —'bezitten is der halven iets in zyne magt E 4, heb»  C J6 ) hebben, en eigenaar te zyn zegt zoo veel als regt van eigendom op eene zaak hebben. Vr. Hoe noemt gy iemand dié eigenaar en bezitter tevens is? Antw. Een regtmaatig of eigendommelyk bezitter. Vr. Zyn 'er ook nog andere wegen ter verkryging van regtmaatigen eigendom ? Antw. Onder de regtmaatige wyzen ter verkryging van eigendom is men ook nog gewoon te tellen het regt van wapenen. Vr. Wat is het regt van wapenen ? Antw. Eene jliizwygende overeenkom^ , welke federd eeuwen onder de volkeren aangenoomen, en door het algemeene gebruik als in eene wet en regt veranderd is, volgends welke wanneer twee maatfchappyën tegen 'malkanderen oorlogen, der overwinnaar een gedeelte van de bezittingen des overwonnen met de wapenen bemagtigt en zich toeeigent, öf wel den overwonnen noodzaakt, zulks by verdrag aan hem af te Haan. Vr. Is dit zoogenaamde regt van wapenen wel iets anders dan het regtvandenfterkften? Antw. Neen; het is in allen deele een en  C T7 ) en het zelfde, en men mag op goede gronden vooronderftellen, dat het zelve hei eerft door die heerfchzuchtige vorften is ingevoerd, die, niet te vreeden met eene maatfchappy aan hunne bevelen te zien ge» hoorzaamen, de paa'en van hun gebied telkens verder en verder trachtten uit te zetten, en ook andere volkeren aan zich te onderwerpen. Vr. Is deeze wyze van eigendom te verkrygen regtmaatig? Antw. Zeer zelden is zy dit; want,wanneer de beheerfchers van eene maatfchappy eene andere maatfchappy, alleen uit begeerte om over haar te heerfchen, of om haare belangen te krenken, of haar een gedeelte van haar eigendom te ontneemen,. zonder eenige billyke redenen, met üe wapenen in de hand aanvallen., en haare oogmerken geheel of gedeeltelyk bereiken, zoo dat deeze daar door genoodzaakt wordt, zich aan de bevelen van haare vyanden te onderwerpen, of ter verkryging van den vreede een gedeelte van haare eigendommen aan dezelve af te Haan, dan is deeze wyze van eigendom, of liever van bezitting, te verkrygen, ten hoogften onregtvaardig Vr.  C 53 ) Vr. Kan zy nogthands ook niet zomtyds regtvaardig zyn? Antw. Ja; wanneer eene maatfchappy alleen de wapenen opvat, om zich tegen de heerfchzucht of eigenbaat van anderen te befchermen, of om zich wegens geleden fchadens of verongelykingen (na dat alle middelen van minnelyke fchikking te vergeefsch beproefd zyn) regt en fchaêvergoeding te verfchafren , en het haar gelukt een gedeelte van de bezittingen des vyands te bemagtigen, dan is deeze wyze van eigendom te verkrygen billyk en regtvaardig. Vr. In welke gevallen meer? Antw. Onder anderen ook dan, wanneer een beftuurer der maatfchappy (wat naam hy dan ook voere,) de belangens der burgeren verraadt, hun door knevelaaryen en afpersfingen van hunne wettige eigendommen op eene willekeurige wyze berooft, hunne algemeene of byzondere regten fchendt, of op eenigerleie andere wyze de magt, die hy in handen heeft, tegen het oogmerk der maatfchappyelyke vereëniging misbruikt, dan heeft de maatfchappy regt, om hem (des Doods, met. de  C 62 ) gelyke vryheid niet belemmerd, noch in hunne byzondere denfcwyze geërgerd worden; waarin zy door billyke wetten voorziet, Vr. Tot welke zaaken moeten die wetten zich bepaalen, om dit oogmerk te bereiken, zonder de vryheid van begrippen binderlyk te zyn? Antw. i. Zy moeten beletten, dat by de Godsdienftplegtigheeden geene daaden gepleegd worden, die de inftellingen der natuur ontëeren. 2. dat geene Godsdienftplegtigheeden op openbaare plaatzen of wegen verrigt worden, op dat anderen daar door in hunne byzondere denkwyze of begrippen niet geërgerd, en de deelgenooten dier Godsdienftplegtigheeden door anderen niet befpot, beleedigd of geftoord worden 3. dat niemand in zyne Godsdienftige verrigtingen verhinderd of geltoord, noch uit hoofde zyner byzondere begrippen , beleedigd, benadeeld of vervolgd worde. 4. dat niemand een ander, door regtftreekfche of zydelingfche dwangmiddelen, verpligte om in zyne Godsdienftige verrigtingen te deelen, of zyne begrippen te omhelzen. Vooras moeten zy ten 5. zorg draagen, dat, wanneer eenige  c 0-3 ) leden der maatfchappy hunne Godsdienftigs verrigtingen te famen pleegen, zulks, wel in eene afzonderlyke plaats of gebouw, maar nogthands met open deuren gefchiede, zoo dat elk daar by den vryëntoegang hebbe. Vr. Waartoe dient deeze voorzorg? Antw. Om te beletten, dat onder den naam en fchyn van Godsdienftige byeenkomften, geene voor de maatfchappy gevaarlyke famenrottingén plaats hebben, noch eenigerleie onbetaamelyke daaden gepleegd of fnoode ontwerpen gefmeed worden. Vr. Maakt de maatfchappy ook eenige bepaalingen omtrent de byzondere Godsdienftige begrippen, of leerftellingen ? Antw. De begrippen of leerftellingen van elk lid der maatfchappy kunnen nooit, zoo min in het Godsdienftige als in het burserlyke, een voorwerp van de bepaalingen der wetten zyn, en blyven dien volgends onbepaald vry, zoo lang zy dezelven voor zich behouden; maar zoo dra zy door woorden of daaden kenbaar worden, heeft de maatfchappy het regt om te bcöordeelen, of dezelve" fcbadelyk of onfchadeiyk zyn F 2 voor  C 64 ) voor de algemeene welvaart, ruft en goede orde. • Vr. Maar is het wel moogelyk, dat onder de leerftellingen, betreffende den dienft van het befte en volmaak tfte Weezen leeringen zouden gevonden worden, die voor de welvaart, ruft en orde der maatfchappy, en dus voor het geluk der menfchen in het algemeen, nadeelig en fchadelyk zouden kunnen zyn ? Antw. Indien de menfchen de voorfchriften der reden, of den geöpenbaarden wil van God zeiven, alleen tot het rigtfnoer van hunne begrippen en verrigtingen in het Godsdienftige ftelden, dan, voorzeker niet. — maar de menfchelyke dwaasheid, welke veel al wyzer waant te zyn dan God, of welke de Goddelyke voor fchriften der reden en der openbaaring naa haare byzondere vooroordeelen verklaart, heeft maar al te dikwyls zoodaanige bymengzelen van eigen vinding daar by gevoegd, welke met het oogmerk der menfchelyke beftemming en maatfchappyelyke vereëniging regtsftreeks ftrydig, en voor het geluk der maatfchappy ten hoogften gevaarlyk zyn of worden kunnen. — en de heerfchzucht en eigenbaat  C es ) baat van zommigen heeft 'er belang by gevonden, om de menfchen meer en me«r van het licht der reden en opeobaaring te verwyderen, en hun in de plaats daar van zoodaanige begrippen in te boezemen, waar door dezelve alleen aan hunne fnoode oogmerken moeften dienflbaar worden. Vr. Verklaar dit, door eenige voorbeelden, een weinig nader? Antw. i. Wanneer men ftaatkundige inftellingen, die tegen de natuurlyke en burgerlyke gelykheid van de leden der maatfchappy flrydig zyn, voor inflellingen van Goddelyken oorfprong wil doen doorgaan, als daar zyn erffelyke waardigheeden en voorregten, de onmiddelyke Goddelyke aaoftelling en onfchendbaarheid der regenten, enz. 2. wanneer men aan de leeraarea van den Godsdienft de magt toekent, om iemand van zyne heiligfte verbindteniffen, ja, van den eed zeiven, te kunnen ontfjaan, waar door de goede trouw, de veiligheid, eerlykheid en het geheele maatfchappyelyk geluk ondermynd en op lofle fchroeven gefield wordt; zoo ook, 3. wanneer men de menfchen leert, dat fchelmflukken, met een Godsdienflig oogmerk geF 3 pleegd,  ( C6 ) ' p/eegd, geöorloofd zyn, ja zomtyds, wanneer zy op bevel der leeraaren van den Godsdienft gepleegd zyo, door God beloond zullen worden; 4. wanneer men de menfchen met verwachtingen en uitzigten vleit, die, indien zy vervult wierden, het geluk en beftaan der maatfchappy zoude verftooren. Vr. Hoe moet zich de maatfchappy gedraagen omtrent hun die zulke en andere gevaarlyke beginfelen belyden? Antw. Zy moet hun daar van trachten te rug te brengen, eerft in het zachte en door middelen van overtuiging, en, deezen niet baatende, door middelen van geflrengheid; en, wanneer by de uitkomft blykt, dat zy voor geene overtuiging of verbetering vatbaar zyn, moet zy hun uit haaren kring verbannen, als menfchen, die gevaarlyk zyn voor den algemeene welvaart. Vr. Maar wanneer nu derzelver getal te groot is, om hun , zonder merkelyk nadcd voor de maatfchappy, daar uit te kunnen ietten; wat dan? Antw. Dan moet de maatfchappy hun nogthands zoo veel moogelyk trachten in be-  C «7 3 bedwang te houden, en vooral zorg draagen, dat zy buiten het beduur der algemeene belangens en buiten allen invloed op het zelve gehouden worden, zoo lang zy hunne eenmaal erkende heginfels niet plcgtig vaar wel zeggen. Vr. Kan zy niet meer doen, om het geluk haarer leden en het algemeene welzya tegen dit gevaar te verzekeren? Antw. Ja; zy kan en moet de leeraars van den Godsdienft, onder bedreiging van zwaare ftraffen, verbieden, zoodaanige fchadelyke leerftellingen voord te planten, of te verdeedigen, en de overtreeders, als vyanden van den Staat, ten ftrengfte ftraffen. Vr. Maar wordt by dit alles geene groote omzigtigheid vereifcht ? Antw. Ja; de maatfchappy moet zich zorgvuldig wachten, dat de maarregulen zich niet verder uitftrekken dan het kwaad , dat is, zy moet toezien, dat door zoodaanige wettige bepaalingen niemand, om zyne byzondere Godsdienftige begrippen, voor zoo verre zy voor den algemeenen welvaart onfchadelyk zyn, aan beleedigingen of vervolgingen blootgefteld, of op F 4 eeni-  C 68 ) eenigerleie wyze fchade coegebragt, of ia zyne Godsdienftige verrigtiDgen verftoord of belemmerd worde. Vr. Hoe behandelt en befchouwt de maatfchappy de leeraars van den Godsdienft in het algemeen? Antw. Als burgers, en wel, voor zoo verre zy de waare verlichting en deugdsbetrachting bevorderen, als zeer nuttige burgers, maar die nogthands voor de wet met alle anderen gelyk ftaan. Vr. Zorgt zy ook voor hun onderhoud ? Antw. De maatfchappy heeft hier toe geene zedelyke verpligting. Vr. Op wat wyze moeten dezelven dan verzorgd worden? Antw. Wanneer eenige burgers zich te famen verëenigen, om hunnen Godsdienft gemeenfchappyelyk uit te oeffenen, ftaat het aan hun, om zoodaanige leeraars aan te ftellen , en die zoodaanig te bezoldigen, als zy goed vinden; het zy uit hunne byzondere beurs, het zy door een gemeenfchappelyk eigendom daar te ftellen, om uit deszelfs opkomften hunne leeraars te onderhouden, en de koften van hetbenoodigde voor hunne Godsdienftplegtigheeden goed  ( r>9 ) goed te maaken, zonder dat egter de gemeene belangens en inkomften der maatfchappy daar door moogen benadeeld werden. Vr. Verliezen de deelneëmers in zoodaanig een gemeenfchappelyk fonds hun aandeel en regt van eigendom op het zelve niet, wanneer zy van Godsdienftbegrippen veranderen en zoodaanig een Godsdienftig genootfehap verlaaten? Antw. Neen; het regt van eigendom is aan geene Godsdienftige begrippen gebonden, en kan door derzelver verandering ook niet verlooren worden, of zulks moeft vooraf uitdrukkelyk bepaald zyn. Vr. Kunnen zy dan, by het verlaaten eener gezindheid, hun aandeel te rug vorderen , of daar over naa willekeur befchikl,en? Antw. Neen; wanneer het te vooren, met hunne vry willige toeftemming, door de gezameiitlyke deelneëmers tot een zeker oogmerk beftemd is, kunnen zy hun aandeel niet te rug vorderen, of hetzelve tot een ander gebruik doen dienen, ten zy zulks vooraf al mede uitdrukkejyk bepaald ware. Vr. Maar, ingevalle de meerderheid be-^ floot  C 70 3 floot van Godsdienft te veranderen, of het gemeenfchappelyk fonds tot een ander gebruik te befteeden, is dan de minderheid verpligt zich naa de meerderheid te fchikken? Antw. Geenszints; dezelve zoude in dit geval met regt haar aandeel te rug kunnen vorderen, en niet verpligt zyn, het zelve ter befchikking van de meerderheid te laaten, Vr. Genieten de leeraars van den Godsdienft ook geene byzondere voorregten in de maatfchappy? Antw. Het ftaat aan de maatfchappy daar omtrent naa goedvinden te handelen, en hun als by uitftek nuttige leden, van zommige algemeene pligten te ontheffen, of hun eenige byzondere voorregten toe te ftaan; mids de overige leden daarby geen aanmerkelyk nadeel lyden. Ook kan zy daartoe nimmer genoodzaakt noch verpligt gerekend worden.  Ey den UITGEEVER deezes is gedrukt of te bekomen: i. Politiek Bdangboek voor dit provisioneel tydperk, gevvigtig ihans, gedenkwaardig hierna, met een Monument voor dit provifioneel tydpeik. . . . fi-5-: Inhoud. Eerfie provifioneele Regeering, welke begon met de eerfte aderohaaling onzer worjielende vkyheid, in 1572. Twee Je provifioneele Regeering, in 1584. deeze was de eerfte Republikeinfche. Derde of tegenwoordige provifioneele Regeering. Benevens een Vaderlandsch pro-memokia voor dit provifioneel tydperk, welke onder andere behelst, onbedriegelyke fpiegel voor deeza en volgende tyden. — over de deugdelykheid als vaste grondilag van Regeering. — wat de Franfche Revolutie ons moet leeren. — zaaken van welke wy terug moeten op het voorbeeld van Frankryk. — zorgelyke zaak. — iets over de ondervinding en zasken van Regeering. — merkwaardig fchry-' ven van p. c. hooft. — Grondregel van veilige prak;yk. — S aarsvyzeis, provifioneele Regeeringen zyn Staatsvyzels. — ons Brood-belang, Conftitutie - belang, en eenigfte redding. — hooge roem voor Vrankryk. — drie klippen, enz. 2. Me-  Memorie van zasken wegens s'Lands Confittutte, tans, of geheel te hervormen, naar hec model der Franfchen; of grondwettig te herflellen en te verbeteren, naar onzen eigenNederlandfchen aart, natuur en beftaan. Door Theo-Demopkilus. . . • /ï-5-8 •3.Zesdaagfche Staatsbrief, over s'Lands hoogfte zaak, aan den Burger Vitringa, Prefident van bet groot befoigne, nopens eene te beroepen Naiïouaale Vergadering, op den 13 Dec. 1795» /:.6-: r 4. Cras, Verhandeling- over de Gelykheid der Men/eken, en de hechten eu plichten welke uic dezelve vocrivloeijen. ƒ 1 • 8 - : 5. Paulus, in welke zin kunnen de Menfchen ge• zegd worden eikanderen gelyk te zyn, en welke zyn de rechten en plichten die daaruit voortvloeien? • - ƒ1-8-: ö.Een Hel frasije Kunstplaaten, in de manier van tekening, verwonende alle dellluminatien en Decoratien, welke in den jaare 1795» te Ainfteldam, op de publieke Markten en Pleinen zyn gefield. . . • ƒ12-:-: in lysten met glazen, ƒ 28 •:-:    Pfl. U.B. 81 01 2070 8342 UB AMSTERDAM  BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM 01 2505 9360  CATECHISMUS van de 1NRIGTING eener MAATSCHAPPY volgends DE NATUURLYKE STAATKUNDE.   CATECHISMUS VAN DE OORSPRONGLYKE INRIGTING EENEU M A AT SCHAP PY, EN DE PLIGTEN en REGTEN VAN DEN BURGER, VOLGENDS DE NATUURLYKE STAATKUNDE. met een broederlyk hart opgedraagen AAN ALLE ValerUndfche Genootfchappen, Sociëteiten, Wyk- en Volks - vergaderingen, I N NEDERLAND. ts amsterdam, BV joannes roelof poster. I 7 9 6' U Tweede Jaar der Bataaffche Fryheid.  Nu allen dceze artikelen moet gy vooraf beredeneren, of in uwe gedachten overweegen; en door dit te doen worden uwe redelyke vermogens zó door en door wakker gemaakt, dat gy niet in fta»t zyt om die weder in flaap te wiegen. —r Tristam Shandy.  VOORREDEN. De regten van den menfch en burger zyn in deeze dagen zoo zeer liet onderwerp van alle gefprekken, zoodaanig in aller mond als beflorven, dat men onder jong en oud, geleerd en ongeleerd, in alle openbaare en byzonders by'enkomjlen, byna geen' anderen toon hoort flaan. Ongelukkig flechts, dat dezelve veelal zoo buitenfpoorig vreemd verklaard, als verkeerd tor:gepafi worden, waar door zy eene ryke bron worden van fiaatkundige iwiften en gefchülent d:e op zommige plaatzen zelfs tot eene zoo aanrritrkelyke hoogte ryzen, dat de onderlinge welwillenheid en eensgezindheid tiisfclien burgers en burgers, daar onder, niet alleen lyden, maar zelfs de- werkzaamheeden ten algemeenen * 4 nut-  VIII VOORREDEN. nutte daar door geftremd worden, het geen niet kan nalaaten op den geheelen welvaart der maatfchappy een' fchadelyken invloed te hebben. . By veelen doen de regten van den menfch alles af, zonder dat de regten van den burger by Iran in eenige aanmerking komen, By my daarentegen doen de regten van den burger alles af, en de woorden de regten van den menfch en burger, betekenen by my niets meer en niet minder dan: regten van den menfch, die niet alleen menfch, maar ook te gelyk burger, en dus menfch en burger tevens is. Want het ftaat by my vaft, dat de menfch, als enkel menfch , dat is in den natuurftaat, eigentlyk niet kan gezegd worden regten te hebben, behalven die, welke hy met alle andere dieren gemeen heeft; naamelyk, het regt, om van alle de goederen en voordbrengfe. len der natuur, waar hy die vindt, tot zyn onderhoud gebruik te maaken; onafhanglykheid van alle anderen, het regt van zelf ver deediging tegen allen aanval en geweld, en diergelyken meer; en dat alle andere regten, welke aan den menfch pleegen toegekend te worden, niet anders zyn dan regten van den maatfchappye. Jy  VOORREDEN. xi welke veelligt zommigen zouden wenfchen en verwachten, en in veelerleie opzigten oppervlakkig is , daar van is niemand meer overtuigd, dan ik zelve; ondertusfchen verzoek ik de zooiaanigen in aanmerking te neemen, dat het zelve niet gefchreeven is voor hun, die aan afgetrokken en diepberedeneerde wysgeerige werken gewoon zyn, maar alleen voor die clasfe van burgers, dit nog in de eerfte gronden der natuurlyke ftaatkunde onbedreeven zyn en onderrigt behoeven, en die daarenboven niet gewoon zyn koflbaare werken en van eene groote uit» gebreidheid te koopen of te leezen. Indien ik Jlechts eenige weinigen van deezen door dit gefchryf van liet een of ander fchade. lyk vooroordeel mag te rug gebragt zien, zal my de arbeid, in eenige fnipper uuren aan het epftdlen aaar van befleed, niet berouwen. E. IN-  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. OVER. DE WOORDEN PATRIOTTISMUS EN PATRIOT. bl. t. TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DE MAATSCHAPPY IN HET ALGEMEEN, bl. 6*. DERDE HOOFDSTUK. VAN DE WETTEN DER MAATSCHAPPY EN VAN DE PLIGTEN EN REGTEN DER BURGERS. bl, II. VIERDE HOOFDSTUK. VAN DE INWOONERS, DERZELVER PLIGTEN IN REGTEN. bl. ai. VYFDE HOOFDSTUK. VAN DE REGEERING OF HET BESTUUR DER MAATSCHAPPY. bl. 28. ZESDE HOOFDSTUK. OVER HET REGT VAN EIGENDOM. bl. 40. ZEVENDE HOOFDSTUK. VAN DE GODSDIENST, bl, 6l. EER-  EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE WOORDEN PATRIOT" T1SMUS EN PATRIOT. Vr. Wat verftaat gy door de woorden patriottismus en patriot? Antw. Door patriottismus verftaa ik vaderlandsliefde, en door patriot, iemand, die zyn vaderland bemint. Vr. Wat verftaat gy door het woord vaderland ? Antw. In het algemeen, dat land, waar in men gebooren en opgevoed is; maar meer bepaaldelyk, die burgermaatfchappy, of burgerfiaat, waar van men» een daadelyk lid is. Vr. Wat zegt het een daadelyk lid van eene maatfchappy te zyn? Antw. Dat men door de meerderheid der leden van de maatfchappy daar voor uitdrukkelyk erkend, en als lid der maatfehap. py op het burgerboek aangefchreeven is; voords dat men, even als de overige leden der maatfchappy, alle regten van het lidmaatfehap geniet, en alle pligten, als zoodaanig, daadelyk betracht. A Vr.  ( 2 ) Vr. Is zyn vaderland te beminnen en eea patriot te zyn, een en het zelfde? Antw. Ja! Vr. Zyn dan allen, die den naam van patriot voeren, waare beminnaars van hun vaderland ? Antw. Gaave God, dat zy dit waren! — maar de droevige ondervinding heeft maar al te dikwyls geleerd, dat veelen deezen fchoone naam misbruiken als een vrybrief, om juist het tegendeel te doen, van het geen zy als patriotten verfchuldigd zyn. Vr. Noem my eenigen der zoodaanigea ten voorbedde op? Antw. Wanneer gy menfchen ontmoet, die de wetten zoo dikwyls overtreeuen, als hun byzonder belang of driften dit vorderen,- wanneer zy maar voor geene ftraf te vrcezen hebben. — die zich om de algemeene belangens van het vaderland anders niet bekommeren, dan wanneer zy er voor zichzelven in het byzonder voordeel inzien. — die hun eigen beftaan en de zorg voor hun gezin buiten noodzaakelykheid laaten vaaren, en dan, wanneer zy door luiheid of losbandigheid zich zelf bedorven hebben, eerlyke en tekwaame lieden, onder  ( 4 ) welvaart van zyn vaderland verblyd en om deszelfs rampen treurt, neen, maar men moet krachtdaadig trachten mede te werken tot alles, wat den bloey en welvaart der maatfchappy kan bevorderen en beften, dig maaken. Vr. Hoe kan men dit doen? Antw. Om daartoe in ftaat te zyn, moet men zich daar op toeleggen, om de waare belangens van zyn vaderland grondig te leeren kennen, en zich te doen onderrigten van alle de pligten, welke de wetten en inftellingen der maatfchappy van elk haarer leden vorderen. Vr. Waarom is dat noodig ? Antw. Omdat men anders dikwyls uit onkunde, zelfs met den bésten wil, iets zou kunnen doen, dat regtftreeks tegen de belange-s van het vaderland ftrydig was. Vr. Wat moet men meer doen ? Antw, Men moet alle de pligten, die de vetten aan alle leden der maatfchappy voorfchryven, zorgvuldig betrachten en uitoeffenen, in alle zyne handelingen eene raauwgezette eerlykheid in acht neemen; Zyn byzonder belang aan het algemeen be. lang ondergefchikt maaken; zoo verre zelfs,  C 5 ) zelfs, dat wanneer het algemeen belang een opoffering vordert die by de wetten niet voorgefchreeven is, men die uit eigen beweeging en zonder verzuim of uitftel doen moet, die dit doet verdient den eernaam van patriot, en niemand anders. Vr. Welke zyn dus de hoofdvereifchtem in een patriot? Antw. Kunde en braafheid. Vr Zoudt gy my eenig nader onderrigs willen geeven van den waaren oorfprong. hken aart en inrigting van eene burgermaatfchappy, volgens de natuurlyke regeerkunde? Antw. Met veel vermaak zal ik aan uw verzoek trachten te voldoen. A3 TWEE-  ( 6 ) TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DE MAATSCHAPPY IN HET ALGEMEEN. Vr. Wat is eene maatfchappy? Antw. Daar ontftaat in het algemeen eene maatfchappy, wanneer eenige menfchen tot een zeker oogmerk zich faraen vereenigen. Vr. Wat is dan eene burgermaatfchappy ? Antw. Eene verzameling-van menfehen „ of huisgezinnen, binnen cenen bepaala, den omtrek lands, die zich vrywillig fa„men vereenigen, en een verbond fluiten, Mom elkanders geluk op alle moogelyke „en betaamelyke wyze te bevorderen en te verzekeren." Vr Wie zyn leden eener burgermaatfchappy ? Antw. i. Allen, die by de eerfte opn'gtlng, met toeftemming der anderen, daar in deel genomen hebben a. hunne kinderen en nakomelingen. 3. allen, die de maatfchappy, naderhand daartoe aangenomen en uitdrukkdyk daar voor erkend heeft.  C 7 3 Vr. Is de maatfchappy niet verpligt «£• kn, die zich aanbieden, tot leden aan te neemen ? Antw. Neen; want, gelyk ieder menfch van natuure vry en onafhanglyk is van alle anderen, zoo is ook eene maatfchappy (als zynde eene verzameling van vrye men, fchenj onafhanglyk van allen, die buiten haar zyn. Vr. Wat volgt hier uit? Antw. i. Dat het de maatfchappy vry ftaat, om, naa goedvinden, nieuwe leden aan te neemen of niet, en dat zy door niemand , daar toe kan gedwongen noch ook daar in verhinderd worden. 2. dat zy, soedvindende om nieuwe leden aan te nee» inen, het regt heeft om te bepaalen, welke vereifchtens en hoedaanigheeden die geen moet bezitten, dien zy tot lid wil aanneemen; als ook, 3. om de voorwaarden voor te febryven, aan welke ieder, die lid begeert te worden, het zy vooraf, of in het vervolg, moet voldoen, om in het genot van alle de regten der daadelyke leden te kunnen deelen. Vr. Handelt de raaatfehappv, by het aanneemen of niet aanneemen van nieuwe A 4  C 5 ) leden, als mede by het bepaalen der voorwaarden, ook naa eenigen algemeenen regel ? Antw. Ja; de algemeeneregel, die ten rigtfnoer van alle haare handejjngen moet verftrekken, is deeze: het heil des volks zy de hoogfte vet. Vr. Wat verftaat gy hier door het volk? Antw. De daadelyke leden der maatfchappy, of ten minften de meerderheid derzei ven. Vr. Welk gevolg leidt gy hieruit af ten opzigte van de aanneeaiing van nieuwe leden V Antw. ié Dat de maatfchappy geene nieuwe leden aanneemt, wanneer die aanneeming tegen het belang van den meerderheid der daadelyke leden blykt'te ftryden, of, volgends waarfchynlykheid, in het vervolg voor derzelver ruft of voorfpoed nadeelig of gevaarlyk kan worden. 2. dat zy van alle nieuwe leden, by derzelver aanneeming, vordert, dat zy zich op het plegtigft verbinden tot onderwerping aan de vaftgeftelde wetten en inriglingen der maatfchappy, zoo lang als de meerderheid der leden de zelve voor goed keurt,  ( 9 ) keurt, en tot vervulling van alle die pligten , welke daarby aan alle de leden voorgefchreeven worden. Vr. Maar ftrydt het bepaalen van voorwaarden niet tegen de naiuurlyke vryheid van den menfch? Antw. Neen; want niemand wordt gedwongen lid van de maatfchappy te worden; die niet verkieft zich aan de voorwaarden te onderwerpen, kan in die maatfchappy blyven of te rug keeren, tot welke hy behoort, of zich in eene andere maatfchappy begeeven, of zelf ergens elders met anderen eene nieuwe maatfchappy gaanoprigten. Vr. Hoe worden de leden van zoodaanig eene maatfchappy gewoonlyk genoemd? Antw. Burgers. Vr. Kan de maatfchappy iemand ook wederom van het lidmaatfehap berooven? Antw.Neen.De maatfchappy berooft eigentlyk nooit iemand haarer leden van het lidmaat, fchap; maar wanneer een lid het maatfchappyelyk verbond fchendt, dan berooft hy zich zelf van het lidmaatfehap. Vr. Wat wil dat zeggen: het maatfehappyelyk verbond fchenden? Antw. Die pligten, waartoe ieder lid zich  C 15 ) gcöorloofde middelen werkzaam te zyn, om zich zeiven en zyn huisgezin van het noodige te voorzien. En- eindelyk, 7, niemand zyner medeburgeren te beleedigen, te befchadigen, of êp eene onwettige wyze te benadeelen. Vr. Welke algemeene regel moet hier in acht genomen worden? Antw. „ Doe aan een ieder, het geen >)gy> in zVne Plaats' zoudt beSeeren dat „hy aan u deedt; en doe aan niemand, „ het geen gy niet wilt dat aan u gefebie- »de-" . J Vr. Doen de wetten verder niets, dan de pligten aan alle de leden der maat- fchappy voor te fchryven? Antw. Zy ftellen ook de ftraffen vaft voor de overtreeders. Vr. Wat doen zy meer ? Antw. Zy bepaalen en verzekeren aan den getrouwen waarneemer der burgerlyke pligten ook de regten, die hy, fn vergel. ding daar voor, te vorderen en te genieten heeft. Vr. Welke algemeene regel dient hier ten grondflag? Antw. „ Regten en pligten, belooningen en  C 22 ) Vr. Welke pligten hebben de inwooners te betrachten? Antw. De maatfchappy bepaalt in de voorwaarden, op welke zy iemand de inwooning vergunt, de pligten, welke hy te betrachten heeft. Vr. Handelt de maatfchappy, in het voorfchryven der pligten aan de inwooners, willekeurig ? Aatw. Neen: het heil des volks, (dat is van de daadelyke leden 'der maatfchappy) zy de hoog/te wet, — deeze regel is ook hier het voorfchrift vanhaare handel wys. ■Vr. Wat volgt daar uit? Antw. Dat zy aan de inwooners niets ver« gunt, het geen aan iemand der daadelyke burgers nadeeüg of voor i het algemeene welzyn fchadelyk zyn kan. — dat zy ook daarentegen niets van hun vordert, dan het geefi de algemeene b-jlangens bevorderlyk kan weezen, of althands daar - mefie niet ftrydig.is Vr. Houdt zy de belangens der inwooners daarby dan ook niet in het oog? Antw. Ja; zy zorgt daar voor, zoo veel zulks moogelyk is, zonder dat de belangens dei- daadc'ykc burgers daar onder ly« den,  C 25 ) leen door anderen, buiten onze medewerking , gemaakt zyn ? Antw. Be menfch in de natuurflaat kent geene regeering, en by gevolg ook geen regt, om zyne regeering te kiezen. — het regt van zyne regenten te kiezen ontftaat dan eerft, wanneer 'er eene maatfchappy opgerigt wordt, en is dus een louter bur* gerlyk regt, waarop alleen zy, die leden der maatfchappy ("dat is, burgers,') zyn, aanfpraak kunnen hebben, met uitfluiting van alle anderen, die geene leden van hunne maatfchappy zyn. Vr.Wat gevolgtrekking leidt gy daar uit af ? Antw. Dat de uitfluiting van het regt van ftemming ten opzigte van hun, die geene leden der maatfchappy zyn. niet gezegd kan worden te ftryden tegen de natuurlyke regten van den menfch, om dat de menfch, a's menfch, geene regeering noch burgerlyke wetten kent. Vr. Maar ftiydt deeze uitfluiting, ten opzigte van de inwooners niet tegen hunne regten, als burgers? Antw Neen; want, r. zy zyn in die maatfchappy geene burgers, en kunnen by gevolg, ook niet gezegd worden door die C uit-  C 26 ) uitfluiüng in hunne regten, als burgers, verkort te worden. 2. men heeft hun niet gedwongen in die maatfchappy te komen en zich aan de aldaar plaats hebbende wetten te onderwerpen; zy hebben zich vrywil]ig daarin hegeeven en kunnen dezelve even vry wederom verlaaten; maar nimmer kunnen zy de maatfchappy dwingen, om de wetten ten hunnen behoeve te veranderen , of de regten der daadelyke leden aan hun mede te deelen. 3. door zich in de maatfchappy te begeeven, hebben zy zich aan de voorwaarden, die de maatfchappy hun voorfchryft, onderworpen, en zelfs de wetten, voor zoo ver die op hun betrekking hebben, bekrachtigd. Vr. Heeft de maatfchappy ook nog eenige algemeene pligt omtrent alle inwooners te betrachten? Antw. Haar eigen belang vordert, dat zy een ieder, wien zy de vryheid van inwooning vergunt, kennis geeft van de voorwaarden, op welke zy hem deeze vergunning verleent, als mede van de vryheedeh en voordeden die zy hem daarby toeftaat, op dat hy weete wat hy, geduurende den tyd zyner inwoonin-g, te doen en te  C 27 ) te laaten, te geeven en te eisfchen hebbe, en zich misfchien niet uit onkunde tegen de maatfchappy vergrype of haar eenig nadeel toebrenge. Vr. Zyn de kinderen van inwooners, die binnen den omtrek der maatfchappy gebooren en opgevoed worden, geene daadelyke leden der maatfchappy ? Antw. Op zich zei ven, neen! ten zy de maatfchappy by eene vrywillige fchikking hun daar Voor verklaard en erkend heeft. — maar de billykheid en menfchlievenheid pleiten voor hun belang, en vorderen, dat de maatfchappy , in dien zy hun al niet by eene byzondere wet voor leden verklaart, hun ten minften eenige meerdere voordee* len . dan de gemeene inwooners, die vreemdelingen zyn, toeftaa. Vr. Waarom? Antw. Om dat zy niet wel als leden van eene andere maatfchappy, uit welk© hunne ouders herkomftig zyn, kunnen aangemerkt worden; zynde daarenboven altyd een iegelyk door verfcheiden betrekkingen aan de plaats zyner geboorte byzonder verbonden, en als- met eenenatuurlyke zucht voor derzelver welvaart bezield. C 2 VYF-  ( 28 ) VYFDE HOOFDSTUK. VAN DE REGEERING OF HET BESTUUR DER MAATSCHAPPY. "Vr. Op wat wyze wordt het duurzaame bedaart der maatfchappy en het geluk van derzelver led-n voornaamelyk verzekerd ? Antw. Door eene geftrenge handhaaving der wetten, en uitvoering der ftraffen tegen alle overtreeders, zender onderfcheid. Vr. Hebben alle de leden der maatfchappy het regt, om de overtreeders der wetten te ftraffen? Antw. Alle leden der maatfchappy liggen wel onder de verpligting, om toe te zien en te waaken , dat de wetten niet ftraffeloos gefchouden worden, en uit dien hoofde om de overtreeders aan te brengen; maar zy zyn niet allen bevoegd, om de wetten uit te voeren. Vr. Waarom niet? Antw. Omdat dit met de goede orde, de ruft, en de veiligheid, en dus met het geluk der maatfchappy onbeftaanbaar is. — want  C 29 ) want wanneer alle de leden te famen de overtreeders moeften vonnisfen en ftraffen, dan zou zulks fchadelyke langwyligheeden veroorzaaken, en niet zelden tot oneenigheid en verdeeldheid onder de leden aanleiding geeven,die burger-oorlogen ten gevolge konden hebben, en dus vroeg of laat de geheele maatfchappy bederven en verwoeden zouden.. — en, in dien elk der leden afzonderlyk het regt hadt, om op eigen gezag te vonnisfen en te ftraffen, dan zou de veiligheid (een der hoofdoogmerken van de maatfchappyelyke vereeniging) fpoedig geheel vervallen, en met dezelve de geheele maatfchappy te gronde gaan, dewyl de magtigere tegen den zwakkeren, onder voorwendzel van zorg voor de wetten, naa willekeur zoude kunnen woeden, zoo dikwyls zyne driften, oogmerken of byzondere belangens hem daar toe aan,fpoorden. Vr. Op wat wys handhaaft dan de maatfchappy de wetten ? Antw. Zy doet dit door middel van eenigen haarer leden, aan wien zy de zorg voor de handhaaving én uitvoering deiwetten byzonder en opzettelyk opdraagt C 3 en  C 3° ) en de magt verleent, om ftraffen en belooningen, in haaren naam vo'gends het voorfchrift der wetten, uit te deelen. Vr. Hoe noemt men de zoodaanigen? Antw. Vertegenwoordigers des volks en beItuurers der maatfchappy. Vr. Beftaat hun werk alleen in het handhaaven der wetten en in het uitdeden van ftraffen en belooningen? Antw. Neen; zy moeten ook voor de algemeene belangens der maatfchappy, en van derzelver byzondere leden zorgen. Vr. Wat wil dat zeggen ? Antw. Dat zy zorgvuldig moeten onderzoeken welke middelen den bloey en welraarts der maatfchappy kunnen bevorderen en beveiligen, en welke zaaken daarentegen aan dezelve nadeelig zyn of worden kunnen; de eerften yverig trachten daar te ftellen en aan te wenden, de laatftea even vlytig te keer te gaan en te weeren. Vr. Kunnen zy in dit een en ander naa willekeur handden? Antw. Neen ; zy moeten zich gedraagen naa de wetten, die hunne magt en werkzaamheeden bepaalen; voor elke afwyking van dezelve blyven zy aan de maatfchappy  C 3< ) py verantwoordelyk; en wanneer bevonden word, dat zy buiten blykbaare noodzaakelykheid op eigen goeddunken iets verrigt hebben, dat ten nadeele der maatfchappy is, zyn zy ftrafbaar. Vr. Wat moeten zy dan doen, in gevallen , waar in de wet geene uitfpraak doet ? Antw. Dan moeten zy hunne bezwaaren aan het volk, dat is, aan alle de leden der maatfchappy (of wel aan de zoodanigen, die het volk daar toe mogt gemagtigd hebben) ter beöqrdeeling, voordraagen, en na derzclver uitfpraak handelen. Vr. Waarom? Antw. Omdat by het volk alleen de grmdmagt berust, en de vertegenwoordigers niet anders dan uitvoerders van deszelfs wil zyn. Vr. Wanneer zy by de uitvoering der wetten, dat is, van den wil des volks, cenigen tegenftand ontmoeten, wat Haat hun dan te doen? Antw. Dan kunnen en moeten zy van die middelen gebruik maaken, die het volk hun tot dat einde verleend heeft, en waar deezen te kort fchieten, moeten zy de hulp van alle leden der maatfchappy inC 4 roe-  C 32 ) roepen, die dan ook verpligt zyn hun te onderfteunen en tegen alle geweld te befchermen. Vr. Genieten zy voor de uitvoering van deezen moeyelyken taak ook eenige vergelding ? Antw. Ja; de maatfchappy, in wier dienst zy zich bevinden, en aan wier welzyn zy de zorg voor hunne byzondere belangens opofferen, is verpligt hun deeze fchade te vergoeden, door behoorlylc voor hun beftaan en dat van hun gezin te zorgen, Vr. Moeten zy niet ook op eene byzondere wyze geëerd worden ? Antw. Alle burgers moeten hun, als de nuttigfte leden der maatfchappy, zoo lang zy hunne pligten behoorlyk volbrengen, met de hoogstmoogelyke achting behandelen; maar vooral wanneer zy werkelyk met hunne ambtsverrigtingen bezig zyn, Vr. Waarom dan meer byzonder ? Antw. Om dat zy dan met de magt en het gezag van het geheele volk als bekleed zyn, het welk zy op dien tyd vertoonen en vertegenwoordigen. Wie hun dan eert, eert in de hun geheele maatfehap-  ( 33 ) fchappy, en wie hun veracht of beledigt, veracht en beleedigt de geheele maat. fchappy. Vr. Word die post hun voor altyd opgedraagen, of Hechts voor een bepaalden tyd? Antw. Alleen voor een bepaalden tyd , en het ftaat aan de maatfchappy dien tyd te bepaalen. Vr. Kunnen zy ook voor het eindigen gen van dien ty d van den opgedraag en post ontzet worden ? Antw. Ja; wanneer zy niet aan het oogmerk hunner aanflelling beandwoorden, behoudt de maatfchappy het regt om hun af te zetten en anderen in hunne plaats aan te ftellcn. Vr. Zyn zy ook, even als andere burgers, aan de algemeene wetten der maatfchappy onderworpen? Antw. Zy zyn zelfs nog meer tot eene naauwgezette gehoorzaamheid aan de algemeene wetten verpligt, om dat hun de zorg voor derzelver handhaaving aanbevoolen is; zy zyn uit dien hoofde de eerfte onderdaanen der wet, en daarom ook dub-  C 46 ) dewyl alle menfchen, uit hoofde hunner natuurlyke gelykheid, een gelyk regt hebben, om zich zo veel van de aarde en derzelver voordbrengzelen, voor zoo verre die nog niet in de magt van een ander zyn, toe te eigenen, als zy tot hun beftaan en onderhoud noodig hebben. — het regt van den eenen fluit dus het regt van den anderen geenszints uit, om, in gelyke betrekking, het zelfde te doen. Vr. Is dit regt van eerfte bemagtiging nog in zwang ? Antw. Ja; wanneer iemand een onbewoond eiland of andere plek gronds vindt, welke nog niemand voor hem in bezet genoomen heeft, of welke blykbaar door den voorigen eigenaar verlaaten is, en hy zich dezelve toeeigent, wordt hy algemeen voor den wettigen en regtmaatigen eigenaar erkend. — trouwens dit regt kan niet vernietigd worden, zo lang 'er onbewoonde ftreeken der aarde worden gevonden. Vr. Strekt zich dit regt ook uit tot de onbebouwde landen, welke binnen den omtrek of het gebied eener maatfchappy gevonden worden? Antw.  C 49 3 Antw Neen; deeze moeten als een eigendom der maatfchappy worden aangemerkt, die niemand, zonder derzelver toeftemming of plegtigen afftand, zich kan toeëigenen. Vr. Maar vordert echter de natuurlyke gelykheid niet, dat alle menfchen, of ten minften alle leden eener maatfchappy even veel eigendom hebben ? Autw. Misfchien, ja] — indien het beloop der dingen zulks toeliet; maar rede en ondervinding leeren, dat dit eene onmoogelykheid is- Vr. Waarom ? Antw. Omdat niet alle gronden even vrugtbaar, noch alle menfchen even arbeidzaam zyn, zoo dat niet allen van eene gelyke uitgeftrektheid gronds even veel vrugten kunnen trekken, waar door dus noodzaakelyk het vermoogen des eenen bo^en dat des anderen aangroeit; om niet te fpreeken van de meer zuinige of verkwistende leevenswys des eenen boven den anderen. — maar onderfteld zelfs, dat alle deeze hoofdzaaken gelyk ftonden. Vr. Wat dan? Antw. Uan zou nog de ongelyke voord» tee-  C 48 ) teeling de gelykheid van eigendom onmoogelyk maaken. Vr. Helder dit een weinig nader opP Antw. Gefteld, by voorbeeld, heden wordt alles, wat onder den naam van eigendom kan begreepen worden, gelykelyk verdeeld, zoo dat de een niet meer bezit dan de ander: maar een gedeelte van dee« ze eigenaars wint in het huwelyk tien kinderen , anderen daar en tegen winnen maar twee of drie kinderen, en nog anderen blyven of geheel ongehuwd, 'of teelen in het geheel geene kinderen voord: hier van is het noodzaakelyk gevolg, dat uit het eigendom der eerften twaalf perfoonen moeten onJerhouden worden, terwyl uit dat der overigen, even groot zynde, Hechts twee, drie of vier perfoonen hun beftaan behoeven te vinden ; hier ontftaat dus al terftond uit de gelykheid van bezittingen eene ongelykheid in het genot. Vr. Is dit alles? Antw. Neen; maar gelyk ieder op zyne kinderen of naafte bloedverwanten, en deeze weêrkeerig op hem, de naafte betrekking hebben, zoo is het natuurlyk dat iemand, by zyn overlyden, zyne regtmaa- ti-  C 49 ) tige bezittingen, o\er welke hy alleen vrymagtig kan befchikken aan zyne kinderen of naafte bloedverwanen overlaat: en dit zoo zynde, dan zal het eigendom des eenen in tien dechn, en dat des anderen Hechts in twee of drie deelen verdeeld Worden , of wel geheel onverdeeld blyven; of eindelyk misfchien aan een' naaften bloedverwant komen, die reeds e.n diergelyk eigendom bezit, en door dee^e nieu.ve aanwinst eene dubbele maate van eigendom verkrygt, en wiens bezitting 'dus twintigmaal zoo groot wordt, als die der kinderen des eerften, die hun vaderlyk erfgoed in tien deelen hebben moeten fplisfen. _ by dit gezegde zoude men nog eene menigte andere zaaken kunnen voegen, om de onmoogelykheid eener volftrekte gelykheid van eigendommen onder de leden der maatfchappy te bewyzen. Vr. Maar zou nogthands de al te groote ongelykheid niet kunnen worden voorgekomen, door telkens, na verloop van een zeker getal van jaaren, eene nieuwe gelyke verdeeling van eigendommen te maaken ? Antw. Dit zou zeker het eenigfte middel E . daar-  C 50 ) daartoe zyn, maar ook levens een allergevaarlykft middel, als juift gefchikt, om alle nyverheid en fpaarzaamheid, onderlinge toegenegenheid en dienftvaardigheid, met één woord, alle gezellige deugden onder het menfchdom uit te rooijen, en luiheid, overdaad, verkwifting, met derzelver affchuwelyke gezellinnen, als armoede, hongersnood, en liefdeloosheid, enz. te vermenigvuldigen. — niemand toch zou meer trachten, om door arbeidzaamheid zynen akker tot grootere vrugtbaarheid te dwingen, dan voor het tegenwoordig beftaan noodzaakelyk was; niemand zou zich bekommeren, om tegen tyden van fchuarsheid iets over te leggen, of zyne inkomften ten dienfte van zich zeiven of van zy. ne kinderen te vermeerderen; en hy, die door tegenfpoeden verarmd was, of wiens bezittingen geen genoegzaam onderhoud voor zyn talryk huisgezin opleverden, zou te vergeeffch op onderftand van anderen hoopen, daar niemand meer zou hebben, dan voor zyne tegenwoordige behoefte noodzaakelyk was; waar uit dan byna dezelfde zwaarigheeden zouden ontftaan, als wanneer 'er in het geheel geen byzonder ei-  C 59 ) de wapenen in de hand) die magt te ontneemen, en zyne bezittingen geheel of gedeeltelyk, na bevind van omftandigheeden, tot eigen fchadeloos fielling, aan zich te trekken. Vr. Hoe handelt de maatfchappy met de goederen, die zy op die wys verkrygt? Antw. Indien eenige leden door den vyand of door zoodaanig een onwaardig beftuurer in het byzonder befchadigd, benadeeld of van een gedeelte van hunne bezittingen beroofd zyn, is de maatfchappy in de eerfte plaats verpligt dezulken uit die verkreegen goederen fchadeloos-ftelling te bezorgen. — voor het overige zyn dezelve een nationaal eigendom, waarop alle burgers een gelyk regt van aanfpraak hebben, en die derhalven ten algemeenen. nutte moeten worden aangelegd, zonder dat eenig lid of leden der maatfchappy daar by boven anderen bevoordeeld moogen worden; ten zy, uit hoofde van uitfteekende verdienften, of om andere billyke redenen. Vr. Maar wanneer de maatfchappy geene voordeden op den vyand behaalt, kunnen dan zy, die buiten eigen toedoen in het by-  ( 6o ) byzonder door de rampen van den oorlog getroffen zyn, geene fehaêvergoeding vorderen ? Antw. Ja; de zulken moeten gerekend worden voor het algemeene belang geleden te hebben, en de maatfchappy is derhalven verpligt» hun eene billyke fehaêvergoeding uit de algemeene fchitkift te bezorgen, ja zelfs, des noods, ten dien einde eene algemeene buitengewoone belasting te heffen, op dat de rampen van den oorlog niet door eenigen in het byzonder, «ïaaï met eenen algemeene fchouder gedraagen worden; en hy, die weigert het zyne daartoe by te brengen, is onwaardig een lid der maatfchappy te zyn. ZE-  C 61 ) ZEVENDE HOOFDSTUK. VAN DEN GODSDIENST. Vr. Wat noemt gy Godsdiend? Antw. Die hulde en vereering, die elk redelyk fchepzel verfchuldigd is aan het Opperwezen te bewyzen; en de getrouwe uitoeffening van die pligten, welke het Opperde Weezen wil, dat wy omtrent onze natuurgenooten zullen betrachten. Vr. Welk is het algemeene voorfchrifc iq deezen? Antw. Hebt God lief boven alles, en uwen naaften als u zeiven. Vr. Hoe gedraagt zich de maatfchappy met betrekking tot den GodsdiendP Antw. Zy laat elk haarer leden de vryheid om het Opperwezen op zoodaanig eene wyze en met zoodaanige plegtigheeden te verëeren, als hy meent, dat aan het zelve het aangenaamde is, onder die bepaaling nogthands, dat de goede orde en het geluk der maatfchappy daar door niet geJioord noch ondermynd, en anderen in hunne