BRIEF aan een VRIEND O V % R HET TEGENWOORDIG OEFFENING HOUDEN I N UTRECHT TER BEVORDERING VAN GODSD^IE„N* 3TIGE KENNIS, ONDER DEN GEMEENEN MAN. Alom voor a Stuivers te Bekomen;  Christus heeft mij gezonden; om het Evangelie te prediken, niet met wijsheid van woorden; op dat het kruis van Christus niet verijdeld worde : niet in bewegelijke woorden van men fchelijke wijsheid; op dat het geloof aer Christenen niet in wijsheid van menfehen, maar in kracht van god zou zijn. PAULUS.  Waarde Vriend! IVlet genoegen herdenk ik hoe menig aangenaam gefprek, wij over zaaken van het hoogst belang, den Christelijken Godsdienst betreffende; gewisfeld hebben. Onder dezen was zeker niet van de minften, aangaande de pogingen, die men dezer dagen aanwend, ter uitbreiding van onzen gezegende Chris.telijken Godsdienst onder onbefchaafde en woeste volken. Meermalen fprak gij bij die gelegenheid, hoe wenfchelijk het ware, dat ook dergelijke loffelijke pogingen, onder ons, meer onbefchaafde Christenen mogten aangewend worden: onder den zoogenaamde, gemeenen man; zoo als men 'er veelen in hoeken en agterftraaten van groote fteden wonen heeft; menfcben, die door eene verwaarloosde opvoeding van god nog zijn gebod (zo als men zegt) weten; war.rvan verre de meesten nooit onder het gehoor van Gods woord koomen; zulks nalatende of uir . loutere, onverfchilligheid omtrent den Godsdienst, of uit traagheid! en lusteloosheid; of uit hoofde van derzelver fobere omftandigheden; zo dat men geene ; klederen heeft, om in de Kerk gefchikt te kunnen vesfchijnen; (waar men zelfs wegens armoede, geen bijbel in huis vindt,) of van welken het fommigen * * dn-  C 4 ) eindelijk, nalaaten, om dat voor hun geen goede plaats in de Kerk te krijgen is, wordende die arme menfchen, die niet betaalen kunnen, zoo als andedere meer gegoede lui, «ïeestal ageer aan geplaatst; waar men toch, flegt verfeaan kan wat den Leeraar zegt. Deze en dergelijke redenen meer, zijn de hoofdoorzaak, waarom het 'er zoo jammerlijk met de kennis van god en Godsdienst onder deze arme menfchen uitziet. Onder zulken dan; zag gij van harten gaarn, ook pogingen aangewend, om hun uit dezen jammerlijken ftaat van .onverfchilligheid en onkunde omtrent den Godsdienst, te rukken, om hun belang te doen flellen in hun eeuwig welzijn. Wel nu mijn Vriend ! ik ben blijde, dat ik u berichten kan, dat men hier met dergelijke pogingen een begin gemaakt heeft. Zo dra ik het een en ander hier van had onderzocht, konde ik niet nalaten, het voor u met mijne aanmerkingen op het papier ter nederteftellen, en het u briefsgewijs mede tedeelen. Deze alleszints lofwaardige pogingen, zijn allereerst op raad en aanprijzing van den achtenswaardige Leeraar H i h 1 u p e n begonnen. Een man zoo wegens zijn gepaste ijver voor de zaak des Christendoms, als wegens zijn Godsdienftig en zedig gedrag alle navolging waardig. Een man, die in zijn hoge ouderdom, nog aanhoudend met mond en pen, voor jesus Godsdienst, werkzaam is. Deze, in onze ftad algemeen geachte Leeraar, beval onlangs in eene openbaare Leerede deze arme en jammerlijk verzuimde menfchen; aan de zorge van hunne meer be-  C 5 ) fchaafde medechristenen, om onder Gods zegen, door onderwijzing, hun verftand omtrent den eigenlijken aart en het oogmerk van den Godsdienst te verlichten. Zijne j*ren waren fzeide hij) reeds te verre verloopen, om dat meer te kunnen doen, anders zou hij gaarn zich daartoe verleedigen. Hij verzocht dit derhalven ernstig, aan meer jongere en daartoe bevoegde in deze gemeenten. Belang ftellende, in het geluk mijner medemenfchen, wenschte ik van harten, dat 'smans edele raad en menschlievend oogmerk niet in den wind mogt geflagen; maar onverwijld ten uitvoer gebracht worden. — En tot mijn genoegen, kwam ik korten tijd daarna te hooren, dat men bezig was, met aan 'sgrijsaards raad te voldoen, om zodanige middelen , tot het gemelde oogmerk, dienende, in werking te brengen. Men heeft ten dien einde, eene zo veel mogelijk"gefchikte plaats, tot de godsdienstige bijeenkomst, hier in onze agterftraaten, uitgekoozen. En twee leden uit onze gemeenten , de burgers van der Tak en Wippert zijn de publieke fpreekers en voorgangers van deze godsdienstige vergadering geworden. Mannen over wier bevoegdheid tot dit werk ik voorlopig niet oordeelen zal, zullende het best uit mijne volgende aanmerkingen blijken. Gij kunt begrijpen, mijn Vriend! hoe nieuwsgierig ik was, deze Spreekers eens te hooren. In de eerlle reizen, wierd ik door tusfchenkomende omftandigheden hierin verhindert. Dan het gelukte mij eindelijk dat te kunnen doen, en ik verfcheen dus als toehoorer in deze bijëenli#mst. De burger Wi p p er c * 3 was  C 6 ) was thans fpreker. Het onderwerp dat hij had uitgekozen, was Lucas II. de 20 eerfte verfen, {trekkende om de menfchen de komst van j e s u s ia het vleesch, zijne geboorte, voortehouden. Na het gebed, en na het een en ander aangaande die feest (w*nt het was juist Kerschfeest) aangemerkt te hebben; ging de fpreker over, om het gefchiedverhaal bij wijze van omfchrijving nog eens natelezen, ten einde het voor zijne hoorers in alles verftaanbaar te maaken. Wijslijk liet de fpreker het een en ander, (als verfchillen en gisfingen, die de uitleggers over dit gedeelte van het gefchiedverhaal hebben,) wijslijk zeg ik, liet hij dit voor zijne toehoorers mingefchikte weg. Na deze korte omfchrijving van den text, hield de fpreker zich bezig met het maken van eenige toepasfelijke aanmerkingen, gefchikt om hun het nut van jesus komst in de waereld voor arme menfchen aantetoonen. Het fcheen mij toe, dat deze fpreker tot dien post vrij wel gefchikt was. En zijn werk behaagde mij, over het geheel genomen, (niettegenftaande eenige weinige aanmerkingen) heel goed. Zijne taai was niet eeuvoudig en arm genoeg, voor menfchen die zeer onvatbaar, en niet gewoon zijn om te denken, en wier aandacht moeilijk gaande te houden is. Hier en daar had hij veel eenvoudiger en meer populair zich kunnen uitdrukken. Hij veronderftelde te veel kunde in zijne toehoorers. Het bezigen van figuurlijke uitdrukkingen, als het gerommel van Gods ingewand (Jef. 63: i5b.) en meer anderen, waren voor zijne toehorers geheel onge- fchikt,  C 7 ) fchikt, gevende de menfchen te veel aanleiding tot zinnelijke denkbeelden omtrent god. Aanhalingen van bijbelplaatfen; vooral uit het O. T. zonder dezeiven tot recht verftand, een weinig optehelderen, mishaagde mij ook. Zich vrij breed, met zulke menfchen intelaten over de voorfpellingen aangaande jesus geboorte gedaan, en velen daarvan opcenoemen, was ook mijn's oordeels verkeert en ongepast. Dit een en ander gebrek had ik in het werk van den fpreker waargenomen. Echter zijn het gebreken , die zefcr ligt door hem kunnen verbeterd worden ; en hem voor zijn toehorers van merkelijk meer nut zal doen wezen. Na dat de fpreker Wippert (om van mijne aanmerkingen weertekeeren tot het verhaal) na dat de fpreker Wippert zijn werk geëindigd had, verzocht hij-aan den fpreker van d e r T a k om de koude, een kort gebed te doen. Dit verzoek behaagde mij bijzonder, want ik verlangde, óm de felle koude, naar het einde. Maar hoe jammerlijk wierd ik hierin te leur gefield. Hoe ftond ik te kijken, mijn Vriend! toen ik een gebed hoorde, dat waarlijk drie kwartier uurs duurde. Een gebed zoo weinig aan het oogmerk voldoende, en zoo mislijk faamgefteld, dat ik nooit dergelijk gekwefel en brabbeltaal gehoord heb. Een gebed in uitdrukkingen en bewoordingen beftaande, die meestal onverftaanbaar waren, en voor het gros zijner atoehorers ongefchikt; althans ik verltond 'er zeer weinig van, en wist 'er geen mouwen aan te maaken. Een gebed compleet gefchikt om verveeling, maar geen aandacht te bevorderen: gelijk ik ook bij verre de • 4 mees-  C 8 ) meest? horer» fcefpeurde. Een gebed eindelijk (om'ei maar van afteftappen) veel eer gefchikt om dweepzucht en fpotlust voedfel te geven, dan om ware deugd en godsvrucht te bevorderen, en die aan deze arme menfchen, met eenvoudige, nuttige en innemende taal zoeken inteprenten, en als het ware 'er verliefd optemaken. Zulk bidden toch mijn Vriend, moest ik in mijn hart veroordeelen. Hoe weinig, dacht ik, denkt de goede man aan JESUS fe,j wanneer gij bidt, zoo gebruikt geen ij del verhaal va» woorden, gelijk de Heidenen, want die me enen dat zij door de veelheid van woorden zullen verhoord worden; volgt hun niet na, want uw Vader weet wat gij noodig hebt, eer gij 'er hem om bidt. (Matth. VI. 7, 8.) Zulk bidden veroordeelt Hij. En hoe vele rechtfchape Christenen zullen het met veroordeelen en afkeuren? Zulk bidden ftrijd' tegen den aart van den Christelijken Godsdienst. Geloof mij mijn Vriend.' de man had meer (lichting bevordert, en meer goedkeuring weggedragen, als hij het gebed des Heeren, of het een of ander formulier gebed gebeden had. Het fpeet mij, door dezen man zoo onfticht en gehindert te worden, door zijn recht onaangenaam bidden, maar nog meer fpeet het mij, dat ik het grootfte gros van zijne toehoorers zoo reikhalzend zag verlangen, naar het flotwoordeke Amen. Eindelijk de map tokkelde zoo lang, tot hij Amen kreeg, *n hij deed tot flot de vergadering weten, dat hij de volgende week, hun bezig zou houden, met een* godsdienstige oefening, Be-  C 9 ) Begeerig, om dit godsdienstig werk van den 'fpreker, van der Tak eens te hooren, konde ik niet nalaaten, die te doen: en ik liet mij derhalven, de volgende week, daar weder vinden. Het was juist nieuwjaarsdag, en dus eene gepaste gelegenheid om de arme menfchen, •aangaande het vergankelijke en onbehendige, aangaande de kortheid en onzekerheid van ons leven en fterven iets voortehouden. Ten dien einde had ook de fpreker eenige verfen uit een allervoortreffelijkst lied van david, (den 103 Pfalnf) tot zijn onderwerp gekozen. Na weder een vrij lang gebed, begon den fpreker dit lied zeer omftachtig te verklaren; en wel zodanig, dat DAvids denkbeelden (ideën) daar geheel uit weg laakten. De man liet david dingen zeggen, die ik geloof, dat david nooit, bij het maken van dit lied in zijn gedachten gehad heeft. Al het fchoone, al het zachte, al het treffende en roerende verdween uit dit meesterlijk lied. En geen wonder mijn Vriend! want gij weet zoo wel als ik, dat men liederen en dichtftukken, door breedvoerige verklaringen en omfchrijvingen, meer bederft en verlamd, dan 'er wat goeds in brengt. Hoe fpeet het mij zulk een fchoon lied, zulk een treffend dichtftuk, dat ongetwijffeld een der beste is, die da-' vid ooit gemaakt heeft; hoe fpeet het mij, zegge ik, dit misvormt en verhaspelt te zien in armhartige verwarde taal en denkbeelden! Ware het nog maar eene dragelijke verklaring geweest, die verftaan en begrepen kon worden, en die eenig gezond menfehenverftand aan den dag had gelegd, ik *