01 1070 9185 UB AMSTERDAM   .DEN van het JAAR 7- INHOUDENDE UI* ZOO EEEMA'AME -■ ALS STIGTELYKE V M M TOOG- M OVER de WAARHEDEN des GELOOFS en der LEERE. MET FRAAIJE VAERSEN. Te AMSTERDAM» By J. AMMELING, Boekverkooper op dè Zeedyk, by de Waterpoon-fteeg.   VOORBERICHT. daar geachte Leezers, dierbaare Medechristenen ! Zie daar overreiken wy u een Boek; van dit ons geringe Werk, terwyl wy wenfchen, dat uwe onfterfelyke Zielen ook daar door mooge opgebouwd worden in de Kennis der Waarheid, en in de uitoefening der zelve. "Ziet voor u , voor de valfche Propheeten , die in Schaapsklederen tot ukoomen; maar inwendig zyn zy grypende Wolven. Zoo vermaande, of liever, waarfchuwde weleer den grootten der Leeraaren, den GodMensch Zyne toehoorders, doe Hy eenen Berg tot Zyn Leerftoel verkooren hadde. Niet zonder reden waarfchuwde deeze Goddelyke Prediker Zyne Tytlgenooten, en ook ons, voor de valfche Propheeten; Maar ook niet zonder reden roepen nog in deeze dagen alle Rechtzinnige Leeraars, wagt u, ziet vooru, voor de valfche Propheeten, want het getal van dezelve is thans meer dan ooit aaugegroeit. Immers hebben ome Voorgef achten zulk een tyd niet gekend, ah deeze is; waar in men in een Kerk , dewelke Jezus voor den GodMensch erkent, en gelooft dat hy door lyclen endoen, óns verlost, en gerechtvaerdigt heeft, door openbaare Leeraars moet hooren, dat Hy — zoo men nog van Hem fpreekt, zoo word agteraan geftelt, of zoo opper- vlakkig gepreedikt, dat nog Zyne Eeuwige Godheid, nog Zyne genoegdoening voor de Zonden der Menfchen, nauwelyks zichtbaar %vord. 'Ja, wat nog verder gaat, en nog boosaardiger is, men verzwygt niet alleen Zyne Goddelyke Luister , en eeuwige Weldaaden , maar veele Leeraars in Luthers Kerk, om van andere niette fpreeken, voeren zulk een Leer trant, waar door deeze verhevenfle Leer [lukken van onzen Godsdienst, ontkent worden. Wie gedenkt nog niet met Traanen, —om Jlechts van een voorbeeld tc gewagen. —— Wie gedenkt onder andere Gruwel. Leeringen, niet nog met heete Traanen, * % aan  VOORBERIGT. aan den dutvelfchen voordragt, welke een onzer Leeraars, in de laatfte Pasde-tyd, over Jezus vierde Kruiswond, heeft durven uitbraaken: dorst hy niet met ftoute kaaken ontkennen, dat onze Goddelyke B«rg , den Goddelyke Toorn, over onze Zonden nimmer gevoeld hadden? En hoe veele jlaaltjes van dien aart, zouden wy niet nog tot vervelens toe kunnen annhaalen. Maar wat dunkt u Christenen? Heeft Jezus den Toom_Gods\over ónze Zonden mei gevoeld, waar door is dan Gods toorn gerr.it, :vaar door Zyne Gerechtigheid vr.ldaanï (Vaar door moeten wy dan Zalig worden ? W- l nu Christen Folk! is het ook nog nodig in deeze dawen , dat elk rechtgeaard Leeraar , ja elk Cnrhten. den andere toeroept, ziet voor u voor de valfcne Pzo-. p'heeten , wy meenen ja. Dit dan meenen wy ook verpligt te zy*, en dit tneevn wy ook wederom in dit Deel ter uitvoer te hebben gebragt. br.mtrs hebben wy u de valfche Propheeten — Leeraars als met de vingers aangeweezen , en u vermaand, u voor dezelve te wagten. Dit hebben wy niet Sataryk, niet bedekt, maar cpentlyk gedaan, vreezende niet Zatans knechten, maar datgen hun uit zoo zy zich beledigt vinden, ons vtor zulke Rechtbanken aan teklaagen, als waar voor het zal behooren. Deezen zelfden weg Christehke Leezers , zullen wy wederom inflaan in ons volgende Jaar ; verzoeken daarom weer de Corespondentie, van onze Vrienden, en bedanken hier meede opentlyk alle de geene, welke dttanslVer* hebben helpen bevorderen. Genade zy met a'.ien . die enzea Heere JezuS, Christus in louterheid lief hebben, Amen. 1 Np  INHOUD DER* VERTOOGEN. Welke in dit Boek voorkomen. 1787. No. 1. Onze verpligting by gelegenheid van een Nieuw - Jaar. - Op 's Heilands Befnyding. Digtstük. 2. Iets over de Engelen. - Brief en Digtstuk van Jochem Rosellon. 3. Iets over de Engelen. Eerfte Vervolg. - Brief' aan den Christen Vriend , door E. H. C. 4. Iets over de Engelen. Tweede Vervolg. - Zesde Zugt voor Christi Kerk. Digtstuk. 5. Iets over de Engelen. Derde Vervolg* - Brief en DigtsTuk tot lof van Jochem Rosellon. 6. Iets over de Engelen. Vierde Vervolg. - Brief en Digtstuk van Jochem Rosellon. 7. Over Jezus eerde Kruiswoord. 8. Vervolg van het Zeevende Vertoog. - Aan Jochem Rosellon. Digt»tuk. 9. Vervplg van het Achtfte Vertoog. - Het Gelovig zien op Jezus. Digtstuk. * 3 No, 10.  ,t INHOUD des. No. io. Over Jezus vierde Kruiswoord. 11. Vervolg van het Tiende Vertoog. 12. Vervolg van het Elfde Vertoog. 13. Vervolg van het Twaalfde Vertoog. 14. Vervolg van bet Dertiende Vertoog. 1 15. De waarheid der Opftanding van Jezus uit den Dooden. t6. Vervolg van het Vyftiende Vertoog. 17. Vervclg van het Zestiende Vertoog. 18. Vervolg van het Zeeventiende Vertoog. 19. Vervolg van het Achttiende Vertoog, ao. Vervolg van het Neegentiende Vertoog. — Op 's Heilands Hemel-vaart. Digtstuk, ar. Vervolg van het Twimigfte Vertoog, sa, Vervolg van her Een-en-twimigfte Vertoog, tó. Iets over de Engelen. Vyfde Vervolg. 94. Iets over de Engelen. Zesde Vervolg. ék. Iets over de EDgeien. Zeevende Vervolg. fi6. Iets over de Engelen, Achtfte Vervolg. —' Brief aan den Christen V&iend , en Antwoord op den zelve. a7 Eene Letterlyke Verklaring» over Philip- penzen II: 5-I3* o& Vervolg van het Zeeven-en-twintigfte Vertoog. _ Brief aan den Christen' Vriend, en Antwoord op den zeiven. c9. Vervolg van het Acht-en-nvinthfte Vertoog. 30. Vervolg van het Neegen • en - twimigfte Vertoog. No. 31,  VERTOOGEN, vu No. qi. Eenige aanmerkingen op den Brief van Carel Phu,iï> Sander , Leeraar der Lutherfche Gemeente te Groningen; aan eenige zich noemende Echte Lutmeraanen. 32. Vervolg van het Dertigfte Vertoog. 3a. Vervolg van het Twee - en - dertigfte Vertoog. ' Uitbreiding over het 103de Gezang. Digtstuk. 34. Vervolg van het Drie - en - dertigfte Vertoog. — Brief aan den Christen Vriend , en Antwoord op den zeiven. 35. Vervolg van het Vier-en-dertigfte Vertoog* 5Ö. Eene Letterlyke Verklaaring, over Hebreen II: 14-16. 37. Vervolg van het Zes-en dertigfte Vertoog. 38. Vervolg van het Zeeven-en-dertigfte Vertoog. 39b Een Lofzang aan Jezus Christus. 40. Een Letterlyke Verklaaring, over Lucas Xt 17—20. 41. Vervolg van het Veertigfte Vertoog. — Brief aan den Christen Vriend, en Ant« woord op den zeiven. — Letterlyke Verklaaring, over Lucas XI: 24—26. — Aan myne Medechristenen. Digtstuk. 42. Vervolg van het Een-en-veertigfte Vertoog. — Uitbreiding over het 4de Vs, van het X1L Gezang. 43. Eene Letterlyke Verklaaring, over Marcus V: 1—13. No. 44.  vin INHOUD der VERTOOGEN. No. 44. Vervolg van het Drie-en-veertigfte Vertoog. — Brief aan den Christen Vriend , en Antwoord op den zeiven. 45. Een'ge ons toegezondene Aanmerkingen, over eene Predikatie van den Heer F. G. C. Rltz. 46. Vervolg van het Vyf-en-veertigfte Vertoog. 47. Vervolg van het Zes-en-veertigfte Vertoog. 48. Vervolg van het Zeeven - en - veertigfte Vertoog. — Jezus, de Vriend in nood. Digtstuk. 49. Vervolg van het Acht-en-veertigfte Vertoog. 50. Vervolg van het Neegen-en-veertigfte Ver. toog. 51. Vervolg van het Vyftigfte Vertoog. 52* Myne Overdenkingen op het Kersfeest; DEN  D E N 'OHMISTEW-VJllJJEm E È R S T Ë V E R T 0 0 G. Van bet Jaar 17B7. INHOUDENDE Osze verplichting by gelegenheid van een N iEUW-;jAA R. Het oude is vergaan ziet bet is altemdaï nieUW geworden. Paulus aan de CHorintbert. S^üfl^iet behaag dan de'Goddelyke Voorzienig" IS» heid, dat wy wederom een Nieuw-Jaar 381 Id |£ê met elkander mogen belèven;- wy kun- nen heden, doch'iu een anderen zin met ^sï^WzÏPaülus uitroepen, Het Oude is vergaan, ziet bet is altemaal nieuw géworden. Wy hebben nu wederom een reeks van dagen een gantsch Jaar voor ons: wv weeten, dat wanneer de Heer der. Natuur, Natuur zyn loop zal laten, dat den Regeo en Zonnefehyn, Hitte en Koude, Licht en DuiüerÈfey elkander verwisfelen zullen. Dit Lieve QfirisV A te  € 2 2> tenen weeten wy, maar hoeveel daar in tegen 'e wïk ons onbewust is: wie van ons weet welke ontmoeWn wy dit Jaar hebben zullen welke wederwaSdighederions treffen zullen, W.e var. ons we of de Bafuinen van Vreede, m dit ™1?0*>%1 laar hun eeluit zuilen geeven, dan of het Zwaard des oörlogs. wederom over ons zal woraen opgehetZ of Geluk en Voorfpoed ons deel zal worden, ven 5 or LreiUK tFegenheden zullen moeten da%°^^of2ezon"hlid ingoede dagen, dan of heden Sni zullen te beurt vallen: of wy de DooTvan onze Vrienden, ^rt^tf***™ zullen moeten betreuren. Dit alles en onemai meerder is ons nog onbekent, en God allen bewust. ïl r,yo« safrn%~eS word»? s hinrrop het bcotc kuCacn opleiden. j<» » de« Godsdienst alleen welke hem gelukk.g maken tfn Niemand echter neme hier een valsch be- ivfr wanneer ik door een openoaare Deie^ern., l^Li^af deze Kerk geworden ben, zal ik gelukkig zvn. Neen Christenen; het z\n alleen ae door zy gelukkig worden. De rede waarom wy hier de Godsdienst; opgeven als een middel om ons gelukkig te maken,  € 33 om dat wy Vyanden zyn van het licht der Rede; in zo verre dat wy niet kunnen aannemen» dat het Natuurlicht ons zo helder zou kunnen befcheinen, dat het ons volkomen tot ons Geluk zou kunnen opleiden. Christenen, die door de Gods¬ dienst reeds de Zaligde vruchten zyn deelachtig geworden, zullen ons gewillig inltemmen. -~— Immers zyn zy door de Godsdienst wel het meest ontwaar 1 geworden, den-weg des Heils» De Godsdienst van Jezus heefc bun wel het meest onderricht welke doemwaardige, en vloekwaardige Zon» daars zy van Natuure zyn. Hoe zy als oven treeders der Goddelyke Wetten Eeuwige Doemelin- gen geworden zyn. Maar ook heeft de Gods- dienst hun [geleert, hoe zy, uit deze Rampzalige ge (laat konden gered worden; hoe zy van kinderen des Zathans tot kinderen Gods worden koncen; hoe zy kinderen des Duisternis zynde, tot het Goddelyk Genade ligt geraken konde. De Godsdienst van Jezus heeft hun onderricht hoe God zich over hem heeft ontfermt; hoe Hy de Waereld alzo lief beeft gehad, dat Hy zyn Eengebooren Zoon gaf', op dat alle die in Hem geloven, niet verhoren, worden maar bet Eeuwige leven hebben Joh. III: 16» De Godsdienst heeft hem geleert; dat, toen de tyd vervult was zond, Godt zyn, Zoon Gebooren van een» Vrouw, en onder de Wet gedaan. Op dat Hy de gee~ ne die onder de Wet waaren , verlosfen zoude op dat wj» de Kindfcliap ontfangen zoude. Gal. IV: 4, 5. . De Godsdienst van Jezus is voor die haar kennen allerbeminnclykst. Zy alleen leert den Mensch edelaartig denken. ——— Door haar alleen ontfangt den fterveling, alle die verhevene Denkbeelden vat zyn Schepper, De groote Majeftieuze, de Eeuwige Aanbiddelyke Eigenfchappen, der Godheid leerd ons den Godsdienst, zy fchenkt den Christen, de Heiligde Wellusten, de Zaligde vergenoegens, die hen verrukkend roeren. ——— De Godsdienst leert, ons wy moeten trachten onzen Grooten Schepper hoe langs hoe meer gelykformig te worden. De Godsdienst leert ons die verhevene Wetenfchap, langs welk een weg wy A 2 ons  €42 ons Ecuwig Geluk, ons Eeuwig Heil kunnen aan-, treffen. ——— De Godsdienst leert my,welke won» deren van Barmhetigheid gebezigt zyn, pm jnyq •Eeuwig Geluk te bevorderen. De Godsdienst leert ons, alle wederwaardighedens des Levens ge-; Tust en Blymoedig afwagten.'*—— De Godsdienst fielt ons gerust dat wy |niet behoeven te vreezen, w\l de Almachtige, orize'Schutsheer Is; wyl wy gezeten zyn, onder dé Schaduw des AHerboogften; . De Godsdienst overtuigd om," Gop wil onè geluk, ons Eeuwig geluk bevorderen; Hy onze Hernelfche Vader bezigt'hiertqe aliq mógelyicè middelen ; M ddelen, welke, my, — alleMêrfchen — Zalige Geesten móet doen verwoodere-. — Oe. Godsd enst van Jesus leert ons getroost te zyn, ook in hec Barnenfte der gevaren. — De Godsr dienst leert ons , dat dok het Kruisyer chting van de Waereld, befpotung der looze lieden , vervolping der boze, myn geluk bevordert. —» De Godsdienst leerd ons, dat de flaagen de Goddelyke. flasgen, welke ons treffen: enkel Vaderlyke kastyclingen zyn , welke de God der Liefde rby toezend , onTmyn", geheel ontaard Hart, te beteren, en op' den rechten weg te brengen, 'ja om my ce rug te roenen , van myn Eeuwig verderf -—-—-- De Godsdienst leert'ors, dat zy die den Hbere yreezeu alle dingen mooten ten besten Keren. Dc Godsdienst Ieerr ons, dat het Ly den van d ni iett owr de ENGELEN. EERSTE VERVOLG. S^^Ü^^Sfige/"' Deeze Naam wordt over 't alge^Si* „ *j& meen gegeeven, aan die verftsndige en 8SI ^ fêfr onftóffelyke Wezens, die Godt als Zyn gezwinde Boden en'Jienaaren gebruikt, ter uitvoering zyner wyze bevelen. In alle Godsdienften heeft men h?are béftaanlykheid aaugenomen. De Grieken en Latynen hebben hen erkend onder de naam van Ginii of Dcemonis, dat js, Geeften of Middei-Geeften. Jn den Alkoran (*) vind (*) Alkoran, is de naam van dat Boek, 't welken on. der de Turken zo. hoog geè'vrbiedigt word,-al* den Byèel on- C  € i8 3 vind men veelmaal* van ben gewag gemaakt i de Afoiameta^n ferry ven hun verfcheideOrdens en Irapnen toe; daar benevens veelvuld ge Bedieningen,,zo wel in den Hemel als op Aarde. Onder de Jooden word de Beitaaorykheid der Geesten roede aangenomen utgezonderd de Saiduceëv, d e,bunenCoDT alle beftaanlykheid der Geesten ioogchenen. Daar onder de Christenen. Het w»ord JU*** geeft te Ven- ^Leezing; eene naam by uitneeme: beid, BW"?** woon zvn. der, ftHM de Schriftuur te roemen Dat den Lrd. Schurk de vin den ^r,» u. word van de C rif»* «» en van de Turken erkend; de ÏÏe houden zich overtuigd, dat de«We hem door den £ve/ GiB.iëL is geopenbaard: Dan de ven met meer reden dat dit alles zyn e.gen vinding is gewees™, met hu'p van een C riste, Monrik genaamd S«m« Den ï«Ur5 word do^r de J*A««tt'~» met aHeen van een Goddelvken oorfprong gehouden , waarvoor oSchapen, voor eeuwig blyven.de, geyk een.ger. vm S i- «rfrnkkru. in het Godde'yi Weezen. het eerAfchrift zo.de vol en. hun gevoelen, van Eeuw gkciJ voor Gods Tbroo.a gewee» zyn, en op een «et £^e Tafel gefebreeven; op welke Tafel ooU de Godde- 2f roivr uwen H-melfcben Vader u nog bevoo-r^t , £ etn^emeShSebc, met zyn dierba. GodW^oord £die zyn Lenigen Zoon^e.ven ^f, ^ ^ Licht, om uwe eeuwige kaat» te z>n. Acn ™- deren, verltcmen mag. —- J."* p^ikt en zoekt «.Christenen; het .s meer dan tyd, » »' ■ uw Licht umeblu'fcben, en, zo gy fti« zai'-£ «wc Kinderen, « u, in de U-U ■ ■' en vloeken.  C i9 3 Daar dan het woord Engel, volgens haar eerften oorfprong, een Bode, een Afgezant beteek ent, behoeft het ons nier te verwonderen, dat dtze I^aam aan onderfcheide Perfoonen in de Eh ïnGt Schrift word toegekent. Op verfcheide plaatfen in de Gewyde Schriften word dezen Naam aan den Zoon van Godt gegeeven.- Wy ontdekken dit onder anderen, wanneer "wy, het geen wy leezen Gen. XVIII: J. vergelyken met Gen.XIX: I Als mede in dat zelfde Boek Cap. XXII: li, ia. En by den Propheet Malachi word Hy genoemd de Engel de\ t-erbonds. By Exod. III: 2. vinden wy, dat den Zoon Gods aan Moses verfchynt, en genoemd word de Engel des Heeren. Zie ook Gen. XXI: 17, 18. Cap. XXII: 15, \6, 17. Num. XX: 3!. enz. En andere plaatfen meer, alwaar wy door deze Engel geen gefchapen Engel kunnen verftaan, vermids de Naamen en Werken, die hun daar word toegefchreeven, alleen de Godheid kunnen worden toegekent. Ook word deze Naam, in de Heiige Bladeren, zomwylen aan Menfchen gegeeven. Wie doch is het onbewust, dat, inzonderheid de Leeraars der Kerke, Engelen genaamd worden? De Priesters onder het Oude Verbond, welkers Lippen de Leere bewaarden, wierden genoemd Engel des Heeren Zebaoth, Mal. IIr 7. Wy vinden ditookOpenb. I: 20. Inzonderheid word Johannes , de Voorlooper van onzen GezegendeZai.icmaaki.r, een Engel geroemd. Zie Mal. III: 1. vergel. metMatth. XI: 10; Dan deze zyn de Wezens niet, over welke wy thans onze Leezers willen onderhouden. Wy verftaan door Engelen die Geesten, welke Godt gefchaapen heeft, om Hem als gezwinde Booden m de geheele Waereld te dienen, en hierom op geen Waereld-Planeet hunne befiendige Wooning hebben. Deeze Geesten is de Heilige Schriftuur gewoon Engelen te noemen; welker Naam zy van wegen den dienst, waar toe zy van Godt beflemd zyn, ontfaDgen hebben. ('ï vervolg bier na) C a On-  C » 3) Onder de menigvuldige Brieven, welke men ons dagelyks toezend , en waar in men zyn genoegen in 01 s werk te kennen geeft, en ons aanmaant, dat wy, vooral in deze verleidende dagen, zullen voortvaaren, vinden wy deze volgende al te merkwaardig, dat wy detelve onze Leezers met zouden mededee l en. M?ve Heeekn, dsn Christenvriend! Uw laaf fte Vertoog in 't afgeloopen Jaar, zó wel als de vorigen, met eenige opmerking geleez.en hebbende, zo kari ik met voorby, myn genoegen te kennen te geeven, over 't geene my daar by in gedachten is eekomen: dewvl gy in aanmerking naamt de zoo baasfelyk voorby fneÜende Tyd , waar in wy de Goedheid onzes Goas, en zyne voor ons onbegrynelyke en ^anbiddenswaardige Eigenfchappen, m eene eant-ch onbeperkte grootheid ontdekken. Is het B.et met den dierbaarften Zegen verbonden,dat hier alle dingen een beurtelingfe afwufeling ondergaan? en waar door ons zelfstegenfpoeden en rampen, een vo^r ons zeer draaglyken lasr, en door de Voorzienigheid des Hoogden, een Heil voor ons worden. Mvn Vvand zelfs word, door de verwisfelingen van lotgevallen, tot my in een Vriend veranderd! door de voovkomende handelingen onder ons, wordt hy onderricht van zyn verkeerde denkbeelden omtrent mv of tot befchouwing van hem zelfs en zyn ongerechte handelwys tegens my. Ja die ons bede op den Weg des Vredes brengen, daar wy G°S befchouwen wy onzen weldoenden Vader in hetRvk der Natuur, Cgelyk UE. hebt aangemerkt) bv de afwisfeling van dit Jaar; den tyd die met ons, in" perken van Jaaren, Maanden, Dagen .en Uuren daar heenen glyd: welke onwaardeerbaare Zegeningen komen ons niet uit deszelfs afwisfelingen? Wat een oprfprong van verder voor ons voortkomende Z-genVgen is niet ten allen tyden, zo als nu, den wel meer en min onaangenaamen VVintertyd.  C f 3 daar omtrent alles, in, en naar zyn zoort, een zekere rust geniet en wederom kragcen verzameld, waardoor wy op nieuw in een aangenaamen en verkwikkende lente de zigtbaarfte preuve hebben , dat des Hemels Goedheid al'oos over ons gunfbg is, en in een blyde hoop gefteld worden, dar Jehovah's zegenryke beiofce ons de duidelykfte blyken zal geeven van zyne voorzorge voor ons; en, naar zyn welbehagen, in een vrugtb'ren Zomer de Schatten der Aarde ons wil doen toekomen; die wy in een ryken Herfst, als uit onzes Vaders Hand,met open armen naar ons raapen. En heczelve word o?$ niet op een bekrompen, niet op een bezuinigde manier toegewezen; Neen. Mogten wy het in alles regt erKennen! Gods Goedheid komt met voile ftroomenop ons neder, en fchenkt in menigerley zoorten, wat ons behoeftig lighaam by nodige fterkte behouden, en onzen geest verkwikken en aangenaam kan zyn. — Word niet genoegzaam by ieder Maand byzonder zoorten van Spyzen den Memch, naar zvn welgevallen, door Zee of Land hem toegebragt! d Hker ! groot is uwe Goedheid! ryken overvloedig zyn uwe Weldaaden! Ta (zo als gyüeden ook hebt aangemerkt) den Nagt die naar afmattingen van myn ziel en lighaamsvermogens, my tot uuren van een aangenaame en verkwikkende rusttyd word, waar in zich alles, wat om en by my is, tot een ftilte begeeft, dat ik gelegendheid heb tot befchouwing myner handelingen ; En my voor mynen Alweetende Schepper vertegenwoordigen; naar wiens Wetten ik myn doen en laaten kan beoordeelen; en, in ftilte van geest, over myne wanbedryven en verzuimde pligten zyne Genade doe afbidden, en ongeftoord voor zyne aan my bewezene Goedheid Hem kan danken. Dus doende, kom ik door den als onder my heenvliegende tyd,-gantsch ongemerkt in den lieflyken Morgenftond, die my nu wederom tot mynen pligt roept; en na dat ik mynen Weldoender om zynen Zegen en Befcherming aangeroepen en voor genotene rust gedankt hebbe, met een blyde geest myn Beroep opvolge, waar zyn Voorzienigheid myingelteid heeft. Terwyl in de voor my opene Watuur B 3 door  C 92 5 door dezelve te befchouwen, my duizende voorwerpen opleverd, die my den gantfchen dag onder alle rnvne handelingen zyne Grootheid doen bewonderen' dewvl ik uffens ondervinde, dat my myn Medemensch, en ik hem, tot onzer beider geluk,malkander hu'pen byftand bieden. Enzo bereik ik wederom den tot rust naderende Avond van myn hier zyn , met volle fchreeden nadert, waar op ik in eeuwigheid zal o\ergebragt worden! Dat alhier den tyd van voorbereiding een einde zal hebben; en in zulk een gerot voor eeuwig worden overgebragt, zo als myn ihaker my, naar zyn rechtvaerdige Goedheid en Genade, en om deVerdienften van mynen H£il.mnd, zal doen genieten! En zo, dunkt my, moesten onze harten ten allen tvden met den fchuldigften dankerkentenis vervuld «m tegen Godt onzen Weldoender, die ten allen tyden en van 'sMoeders lighaam aan , ons met zynen besten Zegen, en cp alle onze wegen en by alle onze handeling- n met zyn byftand verzeid. En (zo als ÖE. wel te regt aannaait; wat zyn niet in dit nu afgeloopen Jaar veranderingen voorgevallen, ten onzen besten, in ons voor veele Landen bevooreg Nederland, en in veele opzichten nogthans byzonder tezeaendGemeenebestl Daar onze wanbedry ven een voortwoedende kanker van verwarring veroorzaakt lebben, cie een fchandelyke, en voor ons en onze Nakomelingen een treurige, en tot onswaards veraa end aandenken ten gevolge moeten hebben Is rnDT niet met zyne altoos bewonderende hulp geSed geweesT? heeft Hv niet ook n dit afgeloopen Tvdoerkons de zigtbaarfte blyken gegeeven van zyn onemd ge Goedheid over ons ? na dat Hy ons in voorSde uiteenen fchadelyken en fchandelyker, oorSe het beste heil heeft doen voortkomen! dewyl dezelve ons ten prikkel verftrekte onder de aanroeS van zyre halp, dat's Lands wyze Vaderen de Ee middelen beraamde tot verdere verhoeding van ^verderflyke onheilen Het is des Heeren Goedheid die ook wederom dit Jaar ons heeft doen ontS' worden dat Hy zyn Almagt ge Hand van ™s keert; die ons tteeds blyken geeft dat Hy ons  d 23 2) wil zegenen, indien wy die door Hem gefchonken middelen ten onzen beste regt gebruiken. En in hoe ver zyn niet, in het voorleden Jaar, onze braave en weldenkende Vaderen onzes Lands gevordert in het. herdellen van de voor ons zo dierbaare Vryheidl Een Schat, door den Almagtigen aan onze Voorvaderen gefchonken. En— waardoor? door het niet te erkennen als zulk een dierbaarGefchenk, waardoor wy van onzen Gor>t boven veele Volken bevoorregt, en waar van wy, zeg ik , genoegzaam als verdoken waren. En waartoe nogthans den Mensch na zyn Natuur gefchaapen, en op deze VVaereld gefield is. En waar in is bet niet, dat wy Gods Goedheid bewonderen, vereeren en aanbidden moeten? Genieten wy niet de beste fchatten, die ons naar ziel en lighaam, voor den tyd en een eeuwigheid, tot ons allergrootst geluk kunnen verdrekkec? —• En moeten wy daar over niet als ondteld daan, dat wy zulks genieten, daar hec geheel onverdiend is. Was 't niet Gods Goedheid, die den afgeweeken en de Wetten zynes Scheppers veragtende Adam een Middel beitelde, tot herdel voor hem en zvne bedorven Nakomelingen; en die ten allen tydeMannen zond,d e,naar den regel zyner bevelen,ons rot een altoosduurend Geluk wederom, door byfland van zynen Geest» bekwaam zoude doen worden tot eene vereeniging met Hem ! Die in zyne, eerst in de Eeuwigheid erkennende, Drie-E^h^io Middelen beraamde, dat Hy ons naar zyn Heiligheid /.yn eeuwige Goedheid konde laaten wedervaaren. Is 't niet nog onzer Vaderen Godt, die dagelyks door Mannen, die zynen Wil zoeken op te volgen, tot het genieten van zyne Goedheid ons laat uitnodigen? Hoe veele ook aanwezig zyn, die (zomtyds welmeenend ) op den weg dwaalen; maar Gods G iedhe:d wil haar ook, zo ik hoop, door den een of ander, door my aangehaalde syner M'I Jelen, tot een regte erkentenis zyner gefchonken Genade doen verligten. Het is Gods Goedheid, dat wy, zeg ikt Mannen onder ons hooren, die nog dagelyks, als met een heilig vuur ontdoken, met een waare G. >dsdienst-yver, voor de Wetten, Waarheid en Beveiei zy»  zvnes Willens ,tegens die tegenwoordig als Byzwermen opkomende Dwaalingen, waar door Satan de Grondzuilen van onzen fchoonen en heiligen Godsdienst zoekt te ondermynen, (zo als Gy meer dan ééns hebt aangemerkt) zich in de bresfe (tellen, en «aar van wy hoopen dat Gods Geest dezelve met Tvn Genade wil onderfteunen, om de Waarheden van ons heil ons zuiver te mogen Leeraaren. —— Nu Christen Vp.iend! ik wil, naar dezes aangemerkt te hebben, fluiten; en met den Wensch van dVntootenKnegtGoDs, Mose*, zeggen: DetHeeSe onze Godt zy ons verder vriendelyk, en bevorSere het werk onzer handen by ons, jn het werk onzer handen wil Hy toch bevorderen (*> £n Dank dan het Opperwezen nu. Die den verloopen Tydkrirg U By al uw doen, op al uw weegen Verzeld met zynen besten Zeegen! En deszelfs Vaderlvke Hand Befchermde U, en Srad en Land! Hy wil met verd're Gunst ons leevens duur geleiden: . Zo zal elk Christen-tong zyn Goedheid iteeds verbreiden! Ik ben een beftendig Leezer van uw nuttig en vanmy geacht Weekblad, den Christen Vriend! E. H. C (*) Pfalm XC: 17* Deeze V ERTOOGEN, werden alle Vrydagenuitgegeeven.te Amfterdam, by f A M ME L I N G, Boekverkoper op de Zeedyk, by de Waterpoortfteeg , en verder by de meeste Boekverkopers,  DEN VIERDE VERTOOG. Van bet Jaar 1787. INHOUDENDE Iets over de ENGELEN. TWEEDE VERVOLG. ^J&ÉlJl^hans tot de Dadelykheid der Engelen zel■*||^ ver overgaande, beweeren wy voor eerst, ijj X i§ dat Gods Heilig Woord, van Engelen ■ilkï- •§# fpreekt, die Geesten zynde, en echter ^fff| nog Godt ! nog Zielen der Menfchen zyn. De volgende Schriftuurplaatfen , koomen hier omtrent in aanmerking: Koning David zingt in den CIII Pfalm ■vs. ao. Looft den Heere ! Gy jlerke Helden, gy die zvn bevel uitvoert; dat men hoore de jlemmt , zyns Woords. Het is buiten allen twist, dat de Digter hier een zoort van Geesten aanfpreekt. Immers zyn 'er geen andere, dan Geesten, die eene bekwaamheid bezitten , om den Heere te pryzen , om den Lof des D Al-  < 2(5 > Allerhoogften uit te breiden: dan deeze zyn niet Godt zelve. Irrmers worden'er van veele gel'prooken, en 'er kan dog niet meer, dan een Benig Godt zyn. Daar en boven worden zy genoemd Engelen des Heeren, die zyn bevel uitrigten. Menfchen kunnen dit ook niet zyn, want zy worde genoemd flerke Relden; 't is wa3r dat men over 't algemeen niet ontkennen kan, dat zommige Menfchen Iterkè Helden , kunnen genoemd worden. Het is echter niet waarfchynlyk, dat Koning Davjd, deze verheven Naam, aan Menfchen heeft gegeeven, wyl hy kort te vooren met nadruk, over de zwakheid, en vergankelykheid had gefprooken: want aldus zegt Hy vs. 15, 16. Een Menscb is in zyn Leeven gelyk gras, by blntid gelyk een bloeme op 'ü veld. Wanneer de Wind daar over gaat, zo is by niet meer daar, en baare Stede kent baar niet meer. C) Het (*) Een voortreffelyk Bybel- Verklaarder, merkt over deze woorden het volgende aan. „ Deze woorden zyn, op , zie zei ven befchouwd, duidclyk genoeg, en een ieder ziet " uit dezelven: Dat David de Menfchen, daarom by het Gras " en bv de Bloemen op 't Veld vergelykt, op dat hy ons on,', der dit afbeeldzel de Vergankelykheid van ons Leeven zo „' veel te nadrukkelyker te gemoet kon voeren. — Maar hoe , kan Divid dan van Bloemen op den Velde zeggen , dat " zelfs de waaijing van de Wind, tot haare vernieling genoeg" zaam is'Stryd deze vütfpraakniet met dc ondervinding?—. " Hoe dikwils ftormt de Wind niet eenige Dagen agter elkan„ der , en de Bloemen verwelken daarom nogthans niet, maar " zv bloeijen des niet teger.ftaande zo lange , als Godt het verordineert heeft? 't Is waar: in die Gewesten, die " wy bewoonen, verwelken de Bloemen niet ligt door het " waaren van den Wind ; ten zy dan dat den Bloem door " eenen ftorm van den fteel op welke zy ftaat gefcheiden, en ,' daar door de fchielyke en vroegtydige verwelking van deze ve bevordert worde. Maar in die Landftreeken in welke " LHvid leefde, konde een zekere Wind, het volftrekt zoo ye'r brengen, dat de fchoonfte Bloemen midden m haaren " bloei zvrtde , verwelken , en Haare Stede niet meek. " kendvm of gelyk deze Woorden eigentlyk moeten ver" taalt worden: dat de Plaats , waar zy geftaan hadden, haar. namentlykde Bloemen, niet meer kenden, datis: " „van  < 27 > Hat is niet alleen, niet te denken, dat Koniug Daviu de Menfchen (lerke Helden noemt, maar ook itemt dit niet met zyn Oogmerk overeen, wyl hy dez^; fterke Helden aanmoedigt , om Godt te looven , Vyl Godt den zwakken , den vergankelyke Mensch, zo vele Genade bewyst. Een der Heilige Euangelisten Mattheus heeft ons aangetekent dat onze Godóelyke Heiland ! by den aanvang van zyn Prophettfche bediening van den Z>«*'verzogt is , welke Gebeurtenis, hy eindigt met deze woorden : Toen verliet hem de Duivel f en ziet toon traaden de Engelen tot Hem, en dienden Hem. Matth. IV: tl. Zo waarachtig als het is, dat onzen Goddelyken Verlosser ! in waarheid verzogt is, dat ,, van haar verlaten was: want niet verre vmfjdhaan, of„ Paleflina, Ja ondet even dezen Lugtftreek ligt in Afiën „ de thans beroemde Koopihd Smirnd. Maar dat aldaar de „ Bloemen midden in haaien bloei verwelken, wanneer een „ hecten Middags- of Zuiden-Wind waait; verzekert een „ Man die zig aldaar nog voor weinige Jaaren opgehouden „ heeft, de Heer Ludeke, die van den jaare 1759. tot 1763. „ Leeruur by de Eaangel/fehe Gzmecmc ltSmirna geweest „ is, maar thans als Pred, kunt by de Caiharinen Kerk te „ Maagdenburg ftaat. Deze legt daar van het volgende Ge:, tuigenis af:" ,„De Lente is buitengemeen aangenaam, maar ,„ flegs van een zeer korte duurzaamheid , dc Zomer bednt ,„ voor 't grootfte gedeel-c , reeds in April met fierke Hitte. ,„ Omtrent den tyd van Pmxter, ziet men alles groen; maar ,„ fcliielyk óntftaat 'er zomwylcn een warme Middags- of Zui„, den -Wind, en in Vier-en-twintig Uuren, ten hoogften „,twee tot drie Dagen, is alles wit.'" ,, Daar uit zal men ,,verftaan hoe regtmaaög het is; wanneer in den Hondenden-derden Pfalm word gezegd: Een Mensch is in zyn ,, Leeven gelyk Gras , hy bloeit gelyk een Bloem op 't „Veld, wanneer de W\nd daar over gaat, zo is zy nimmer daar en haare Stede kent haar niet meer'.' (*) Overfte der Kwaade Geesten, zie Matth. XXV: 41, Openb. XII: 9. Betekend in 't Grieks, een Lasteraar en' Bedrieger, wanneer het van de kwade Geesten word gebczigt. D 2  < 23 > dat het aeen hier met hem gebeurde , niet enkel en all en ifzyne gedagten is geïchied ; zo waaragtig« he fooi dat de Z>», en de 2S«£^« van welke hier gefpxooken word, waarlyk.waare Geesten diar de Heere ezus ! buiten alle Menlcnuy^ Ge effchaol "gin aeVoestyrie (*) bevond, en daar „™den' Duivel, die zig in ^I^irigi^ H.m vervoegde om Hem te verzoeken, veertig ua aen a^er den anderen , vergezeifchapt wierd ; zo is S even zo min een Mensch geweest , dan m° f pelen die na zyn vertrek , zig aanboden ten Senten onze vei-z/gteHoogepriester JbzüsGbe^ tus' welk Mensch dog, zoude Mg onderwindenom Sfigen, ik wil u alle Ryken der Waereld geven, s 't dftgy uedervalt, en my aanbid? ~duidelvker fchynt dit bevestigt te worden Hebr. i. 14. daar lezen wy: Zyn zy niet altanaal gedienJiigeGeesTn Stolden om ditr tot dier.stiutlle ,die deZahgbci > S5S Dat hier wEngekn gefcrooken word fclvkt genoegzaam, uit het verband welke dezewooidefmf t de voorsaande hebben. Dan de Apastelvatmx fun uitdrukkelvk Geesten, en wel zulke, die van Godt Sen uitgezonden, tot dienst der geene , van dfe geene die de Zaligheid beërven zullen Hier bly t dus allerduidelykst, dat deze Geesten nog Godt m£ Zielen der Menfchen zvn. Immers^ fnrooken in het meervoudige Engelen , daar er oo Sr een Godt zyn kan. Ten andere .worden zy vlï Gom Gezonden, en hierdoor van Goot ondeiLheideii. Zy kunnen geen Zielen der Menfchen zyn , t*\ Dat deze Woestyne , die geweest is, van Jericho , p' L rvnarantania, dié daar legt tusfehen Jerufalen en Je°f rwS^KLandftraat,tusfehen beide de Steden gaat: WvS 'hier uit dewvl Jezus uit de Woestyne fmg , vs. 5 , blykt mei uit, uc_ j Woestvne , met verre van cn 8. En dat En dit kan men volftrekt Jerufahmi^F***^ * w dezdve flegs vyf van ^ »nf^/^ReS%.— Behalven dit word deze, ÏÏÏfi£2£ Se felkfchryvinge van dien Oort, als de SmSr, VS vreeslykfte Wildernis voorgeftelt.  < 20 > wyl zy gezonden worden ten dienst der Menfchen.. Dat hier iemand zeggen wilde, dat hier door de Engelen verdaan wierden, de Apostelen en andere heeraars , zoude niet ftrooken met den inhoud van den Text. Want om riet eens aan te haaien , dat deze Leeraars ook Menfchen zyn, die de Zaligheid beërven, en öm wiens wille de Engelen dus wok gezonden worden ; zo is het buiten "allen twyffel dat hier gefprooken word, van zodanige Engelen , by welke onze Heere Jezus ! vergeleken word ; terwyl de yipostel zyne Eeuwige , zyne wezentlyke Godtheio bewyst, uit zyne verheve voorrang, boven deze Engelen, van welke het in den CIV Pfalm heet: Goot inaakt zyne Engelen Geesten, en zyne Dienaars vuurvlammen. Dit zal genoeg zyn ter overtuiging, dat 'er Geesten aaflprézig zyn, welke nog Godt! nog Menfchelyke Zielen zyn. Laten wy thans overgaan , om te betogen , dat Godt, zig van deze Geesten bedient, als Boden en Afgezanten, om aan den Menfchen zyne wille , te openbaaren. Wy zullen om dit te bewyzen, niet alle Verfchyningen der Engelen by brengen , maar eenjge .der voornaamfte waar uit zulks overtuigent blyken zal , aanhaalen. 'Er verfcheen een Engel aan Ma- noach en zyne Huisvrouw , toen Sjmson zoude ge* booren worden , die Hem de Geboorte en Hoedanigheden van dit Kind openbaarde . en hen tevens verwittigde, dat Godt ! door dit Kind aan geheel hraëh 'Heil zou doen wedervaaren. Recht. X1LI: 3. enz. 'Er zyn verfcheide Uitleggeren, welke van gevoelen zyn , dat deze Engel de Zoon van Godt ! zeiver zy geweest; dan wy kumien dit hier niet toefteramen , en houden dezen Engel met de Ouders van Simson voor een der gefchape Zalige Geesten. Insgelyks vinden wy dat Godt:' zig door een Engel bediende, we'ke Gods! Geest Gabriêl noemde, om Daniël een Gezigt uit te leggen> en hem D 3 toe.  < 3° > toekoomende zaaken te openbaaren. Dan. VIII: 16. enz. Cap. IX: 21. enz. En even dezen zelfden Engel moest agtervolgens Gods bevel, de Geboorte van onzen Heiland ! aan Maria , en die van Johannes ! aan Zacharias bekent maken. Lucas I. Aan Johannes verfcheen, mede een Engel, om hem te toonen de Bruid des Lams, dewelke de Eere van aanbidding, welke hem Johannes wilde bewyzen, van de hand wees , zeggende: Ziet tos , doe ha niet: want ik ben u Mede- Knegt, en uwen Broederen der Propheeten ', en den geenen, die de woorden dezes B'.cks bewaaren. Bidt Godt aan. üpenb. XXI: 9. -Cup. XXII: 9. Dan hier uit mag men niet belluiten, dat dez" Afgezant, eene van de Propheeten oF jfpostelen geweest zy, die reeds afgefcheiden^waaren, en uit ds Eeuwi"he"id tot Johannes gezonden wierden. Want buiten°en behalven , dat de Allerhoogfte Godt z:g «immer bedient. om de Menfchen iets te openbaaren door afgefebeiden Zielen; buiten en behalven d;t zeg ik, zj word dezen Engel duidelyk genoemd: Een van de Zecven Engelen , die de Zeeven Scbaahn vol baddm van de laatjle Zee-jen Plagacn. üpenb. XXI: 9. Verder geeft ons de Heilige Schrift aanleiding, om te Gelooven , dat deze Engelen, zig nu eens 111 een Hemel, dan eens op de Aarde bevinden. Immers ziet Daniël, in een Gezigt, Tien Duizent Maal Duizend-, (taan voor het Aangezigt des Hierkn! en Duizent Maal Duizent welke Hem dienden. Dan. V|i. I0 Niet minder wierd dit getoont in een Gezigt aan Jezaias , Cap. VI: a, 3- Den Engel Gabricl getuigt, dat hy een van die geene is, welke voor Gods Heilig Aangezigt gedaan heeft. Luc. j. to Onzen Aanbiddelyken Verlosser! Leert mis. dat Hy t'eeniger tyd koomen zal, om Duive. ten en M^ fchen te oordeelen, en dan omringt zal zvn, met alle Heilige Engelen. Matth. XXv : *i. En nu hebben wy zo even gezien dat juist deze Eigelen, zomwylen op de Aarde veifcheenen zyn , en  < Si > met Menfchen gefprooken. hebben; en dat niet weinig, mrar wy vinden dat zy in groote menigte, in groote getalle, op dezen onze Aarde verfchenen zyn. 2 Kon. VI: 16, 17. ■ De Heilige Paulus noemt den Duivel een Vorst die in de Lugt heerscht, Eph. II: 2. H:er uit kunnen wy op maaken , dat ook deze Geesten zig in de Lugt onthouden kunnen. En wanneer wy de Zithan hooren zeggen: Ik bebhe het hand rondom doargeugon. Job I: 7. Zo belluiren wy hier uit, dat, dat hy zig van het eene VVaereld Lighaam naar het andere heeft begeeven. ('t Vervolg hier na.) ZESDE Z.UGT VOOR C H R I S T I KERK. Duik -Ef.nig Godt! U Rein Gebodt, Word thans op 't hoogst gcfchonden: De Reine L?er, Word als wel eer, ln Dwaaling ingewanden. H-t Godloos Rot, Bcfchimpt bcfpot, U Heilig Woord en Wetten. Het vroom Ge/lagt Dal op U wagt; Bereid men Looze Netten: lM-  lMMANUë'L ! 6 Vreugde • Wtl Men wil U Zoendood fchenden ; Door eigen Werk {Dit dry ft men fterk,') WH men de Strajfc wenden. U Godlyk Bloed! 't Welk' ons behoed, Gaat men belaas veragten; Waarom de Bruid, Zig treurig uit, Tot U in bittre Klagten. Gy, Gy 6 Heer! Zyt na en veer Den Rots en Steun der Vroomcn. Ach! weer dees Druk, Wend 't Ongeluk; Wil Zathans Magt betoomen. Laat Zion weer Ter Uwer Eer, Met Hart, en Heilige Klanken. U die Altyd, En waard en zyt; Haar Zonden Delger: Danken. C. V. Deeze VERTOOGEN, werden alle Vrvdagen uitgegceven, te Amfterdam, by j A M M E L I N G, Boekverkoper op de Zeedyk, by deWaterpoortfteeg, en verder by de meeste Boekverkopers.  D I fl CMJilJSTJEW* ITJRJnËSrjD. V Y F D Ë VERTOOG. Van het Jaar 1787. INHOUDENDE tets over de ENGELEN. DERDE VERVOLG. %jÊMÊfötoi! nu de Engelen,zig van den Hemel naaf de Aarde, en van daar wederom ten He311 D |^ mei kunnen vervoegen, en van het eend §|f$ Waereld-deel , naar het andere zig be- *&WWWi£ geeven kunnen * zo hebben zy op geen hunne beitendige wooninge. Men kan hun dus niet,; a's geftadige bewoonders van deze of geene Planeet aanmerken. — Wy Menfchen kunnen ons niet van de Aarde verwyderen, maar beweegen ons, door onze Natuurlyke zwaarte tegen het Middelpunt der Aarde, en even zo is het gefield, met de bewoonders, der andere Waereld Lighaamen, by aldien 'er zulke foortgelyke Schepfelen zyn. ■ Hier uit volgt, dat de  < 34 >' Engelen zulke Geesten zyn, welke op geen Waereld Lighaam kunnen beftendige wooning hebben.. Daar 'er nu Geesten zyn , die van Godt en Menfchelyke Zielen onderfcheiden zyn, dewyl Godt zig van hun Ss zyne Dienaars, en Boden bedient En daar deze op geen Waereld Lighaam, hunne beftendige wooning hebben, zo volgt hier uit, dat 'er Engelen zyn. . Doe daar Godt alleen, een zelfftandig Wezen is, en de Edelen dienivolgens geen Godt zyn, zo volgt dat 7V noodzakelyk een oorfprong hebben moeten. En daa'de Engelen , Geesten zynde ondeelbaare weez-ns zvn kunnen zy uit niets anders dan uit Niets C*) omliaan. Dog daar de voortbrenging der Schepfelen ÏÏWi, een Werkdaad is van den Drie-Eenigen .Godt! Vader, Zoon en Heilige Geest. (f^Zo (*\ Verftaande een ontkennent Niets. (+ Dat buiten den Perfoon des Vaders , ook deZooK, ende Heilige Geest, mede werkfaam zyn geweest m het wvk der Schepian». is door den Wei-Eerwaarden Leer aar T Klap, o ^ ffierdag den 2J January dezes Jaars overtuicénd bewezen. Waar door dezen ahuns waardigen Leer aar, In de oemaw Cathegizanten, getoont hebben, dat zy nog verre af zyn, van de thans heerfchfch.de Dwalingen en het Se cnV Luthers Kerk niet behoorende gevoelen t welk 's weeks te vooren, door. een zeker Kerken Bedienden i vooroed raaien. Heb dank waardige Godsknegten , tv dkln Teldagen, u zo manmoedig gedraagt, en uwe Gemeente door uwe Hartelyke Taal, zo ernftig vermaant. S zv biyver- zullen by de'Reine Leer en zig metste* Ölepèl door het Fenyn der Dwaalmgen. Heb dank TOettf Leeraars , voor uwen getrouwen yver m uw jjiubaaie ^e"ua , getrouwe Herders in ^^l^L^^^ d^ntot —Urcost' | Ho eren « PDt ? • II R j Godsdienst beminnen. «ébS feSSrlU» en HAmelau,.gydieden SS Gods aangaande onze Zaligheid onder ons regt kert — w»k voo uwen yver, voor den waaren Godsdienst. — S b SS voor heTbeftryden der Dwaalingen; gy d,e toont r Lu, lebben voor Tesus aanbiddelyke Groot eid» Iel andere — Heb altoos dank getrouwe Bedienaars des ^ords , Gy oP wiea het egte Lutherdom, naast Godt,  < 35 > volgt dat de Eigelen van Godt gefchnpen zyn. 't h waar dat Moses by het befchryven, der Schepping, der Waereld, niet gewaagt van At Engelen, dan'er zyn nogtans andere Plaatfen, welke hier van gewaagen en overtuigent beweeren dat Godt de En gelen gefchaapen heeft. Hoort wat Pauujs zegt, Col!. I: 16. Door Jezus Christus is alles gefebaapen, dat in den Hemel en op Aarde is, bet zienlyke en onzienlyke, beide de Throonen , en Heerfcbappyen, en Vorfi den Blauwen Hemel, een Heir des Hemels kan genoemd worden. Dog inzonderheid verftaat de Heilige schrift, door het Hemels Heir, de Hemelfehe Geesten, de Enmelen. Want een Knegr des Ueeken drukt zig hier over aldus uit: Ik zag den Heere zitten op zynenStM, en al het Hemelfehe Heir nevens Hem (laan, tot zyner Reuter- en Slinkerband. Zo luid den taal van den Propheet Micha, iKon. XXII: 19. Wy zien dus hier fiat door het Hemels Heir , inzonderheid, yerftaaa word,die ZaligeGeesten die voor Gods lhroon ltaan, de Knielen. Daar nu deze door den Geest Gods, £ welk David bedoeld, wanneer Hy z-t, door den Geest nas Mondt, gemaakt zyn, zo blykt dat de Schepping der Engelen een Werk is, van boos Almagt, Wysheid, en Goedheid. - • a"" ti r- Wv kunnen dus overtuigt worden, door Gods Heilig Woord, dat Godt de Engelen gefchapen heelt. Log minder leert dit Godlyk Boek ons wanneer;dit gclchied is. Moses van de Schepping der Waereld Ipreekende, gewaagt geheel niets van de Engelen. Er zyn ten al'e Tvden , verfcheide Gevoelens onder de Celeer den geweest, waarom Moses, van de Engelen met gewaagt heeft. Vraagt iemand ons gevoelen hier over, zo Antwoorden wy : Dat Gods Geest, door Moseg dat geene heeft laten optekenen , wat den Mensch tot Zahgheid te weten nodig hadde. Daar het nu tot onze Zaligheid niets toe doen zoude , wanneer wy wisten , wanneer de Engelen gefchapen zyn , zoo heeft liet dus Gods Geest niet behaagt, dit door Moses, te laten OPDogndaar de Man Gods , Moses van de Engelen niet fpreekt, en dus de tyd van hunne Schepping met bepaalt 5 zo is ten allen tyden hevig getwist, wanneer de Eneelen gefchapen zyn. Schoon nu onze meeste Godgeleerden, eenparig beweeren , dat Godt, de Engelen in de zes daagfche Schepping gefchapen heeft,O m De voor Eenige Jaaren Overleeden Leeraar in ome Gemeente J. D. Dbiman, fcheen van gevoelen te zyn, dat de Engelen voor de Waereld zyn aanweezig geweest. Want <£ zyne Cathegeefifche Aanleiding tot de Chnstelykc Lee-  < 37 > bepalen zy echter met geen volle zekerheid wat dag zulks gefchied is dat és Engelen niet voor de Schepping der rg, vraagt Hy op Pag. 8. in de 44fte Vraag aldus: ,, Spreekt ,,de Heilige Schrift van geen andere Schepzelen, als ., die lot deeze Aarde behooren ? Antw. Ja de H. Schrift «j meld ons , dat Gop al vroeger een zeker foort van 1 Schepzelen gefchaapen heeft ; welke Engelen genoemd wierden." Hoe gaarne wy die Schriftuurplaats', welke zulks bewyst, weten wilden; en hoe dit Leerboek van Gemelde Leer aar ook mag opgevult zyn, met Schriftuurplaatzen , zo heeft hy egter deze plaats ongelukkig vergcetcn. —. Wat intusfehen de rede zyn mag, waarom gemelde Leeraar van dit gevoelen was, is ons onbekent. Dog dit weren wy, dat Hy de Eerfte Leeraar in deze Gemeente geweest is, welke beweert heeft, dat het Leerftuk der Heilige Drie-Eenheid aan de Vaderen onder den ouden dag, niet is bekent geweest. Wanneer nu de Engelen voor de Waereld gefchapen zyn , dan kan God ook tegen de Engelen gezegt hebben, Laat ons menfchen maken. Gen. 1 : 26. Qf nu dezen Leeraar, hier om yan zujk een gevoelen was, om dat Hy met de Regtzinnige Godgeleerden onzer Kerk, hier de meerderheid der Goddelyke Perfoonen niet kezen wilde , is ons niet bewust. — Edog voor 't overige willen wy onze Leezers, wel vermaanen, om nooit dit gevoelen, dat de Engelen , voor de Waereld Gefchaapen zyn aan te nemen. Want buiten en behalven dat zulks ftryd tegen Moses verhaal wanneer Hy zegt ; In 't begin Schiep Godt Hemel en Jlarde Gen. I: 1. Buiten en behalven dat dit ftrvt met het gevoelen der Regtzinnige Godgeleerden onzer Kerke ; zoo heeft zulks daar en boven, eene ïchadelyken invloed in andere Geloofsleringe. 'By voorbeeld, de Regtzinnige Kerk bewyst de Eeuwige , en Waaragtige Godheid van Jesus Christus ook daar uit, dat Hy is mede werkzaam geweest in 't werk deiSchepping. Want men befluit daar uit niet alleen, dat de Schepping, een werk der Goddelyke Almagt, wysheid, en goedheid is; maar men befluit ook daar uit, dat Hy die de Waereld Schiep, reeds moet aanwezig zyn, en dus Eeuwig zyn. is het nu mogelyk dat de Engelen voor de Schepping der Waereld zyn aanwezig geweest, en echter Eeuwig. maai Gefchapene Weezens zyn; dan kan ook de Peribon van Christus ! Schoon voor den tyd der Waereld aanwezig, ja zelfs kan dan Godt dooi 6 3  < 38 > der Waereld, maar in de zes daagfche Schepping gefchapen zyn Geiooven wy v.m volgende Redenen. Voor eerst kan het niet zyn, dat de Engelen voor den eerden dag gefchaapen zyn. Immers zegt Moses ukSr i kelvk in 'ï Ugin ïehiep Goor Hemel en Aarde. WU;; wüien nu deze woorcfen zeggen? Wat anders? Dan da: Godt alles, wat tot Hemel en Aarde beCt op eenmaal ui: niets heeft voortgebragt. Daar iS nü hier do>r den Hemel en Aarde verlaat, het v1 rband der Gefchapene Dingen. en diensvolrat <** VF tkn, zo volgt dat deze ook in 't begin Geg 5tó^lvRwlS«. bewee,d word. Immers is ■ïw en Aarde ontdaan toen 'er nog geen begin was; ?n de Wording der Waereld het begin der 1 yden u HieTorTbeweïren wy dat de Cfcf*» met voor den 1 n w fvfcban-n zvn. Want waaren zy eerder Bïchape?, df mS ook eerder de tyd een aanvang ge» nebben, als ons Moses bengt heef. b Vervolg hier na.) MïNE i nJ, jp Waereld eefchaapen hebben , zonder dat zoude door Hem de waeieia pciia v w vertrouwen, moeten ^'^SS^Pt^ v^zullen inzien, dat onze ^eezers hier mede^oo ( ^ ^ ^ dat ditbewys voor.fzus r loopt. Want wy echter zoo veel gelegen is, groot g i ^ zegsen nog eens, zyn °e ^ffyeuwie. Dan ook kan de «^.«^0^3^^ der tyden zyn Perfoon van Jezus u ,.w;„heid te zyn. geweest, zonder nogtans van Eeuwigheid te zyn  '< 39 > YNE Heeren den Christen-Vriend ! *(T a f > Nadat wy; uw lieder Vermogen in hanwf JVï C den kreegen; zagen wy, dat ey niet on!|- . ^* gunltig wild* zyn, zo men U h een Dlgtftuk wilde toezenden,om het zelve in UË Vertoogen te plaatfen. Zo hebbe wy nodig geö >rdee!t, om tot L'if, en Aanmoediging, van onze Mede-Broeder J. Rosellon ! een paar woorde ter neder te ftellen, mee verzoek, van het zelve in UE Vertoogen te plaarfen. Dewyl deze onzen Vriend! reeds zo veel moeite, en arbeid; zo h het opfteüen van het Verzoek-fchrift; als ook in het fchryven, en beantwoorden; yan zeker Gafchrift getoond heeft.— De Heere! voor wiens Eere hy waakt,en zig in de bresfè (lelt. Zal ook hem! eens ten geene dage toeroepen : Komt Gy gezegeru/e myns Vaders! beërft het Ryk, het welk voor de waare B -lyder$ van myn Naam is beryd; van het begin der Waereld IntusTchen, verwagten wy, van hem! op Nieuw zyne Medewerking, om te Waaken voor de Eer van Jezus ! en den fchooren en Heiligen Godsdienst.... Dw dit bovenfïaandeen het ondergaande Digtftuk ,eeii Piaats in U E Blad te vergunnen ; zult gy verpligten , hen; die blyven uwe Beftendifè Leezer's, van uw; zo nuttig, en yan ons geiigt Weekblad, enz. U, Wy dan onzen Lof ook Wy 6 Rosellon ! die altyd zy Gereed; tot uw verlossers'] eer Te Waaken voor de Reine Leer. 44> Hy fltrk U dan', door zynen Geest! £1 maakt U daar door onbevreest, Om rustig, moedig, uoort te gaan Met Tvren, vojr zyn grooten Naam. Lnet dan de Hel JJ 'boffen aan, Uw Jezus ! zal U dog byflaan, jll was dm 't Onheil nog zoo Groot! Hy zal' U redden uit dien nood. Schoon  < 40 > «"OH» ftiortr) alles raakt in rep, en roer, %n U faamrot, U den Dood toe Zwoer; bchoon S.ithan; U, mogt Grimmen aan: Uw Jezus ! zal U gaae (laan. «-^ Houd ann met moed dan onbevfeest, Stel alf vermogens van U Geest In U werk: tot uws Verlossers! eer; By is uw Koning; en uw Heer! H-k aan dan Rosellon! met moed. Waas, alles; Lyf, en Èer, en Goed! Tot 'eer van uws Verlossers! Naam, Op dat g' Oik hem, zyt aangenaam. Hy! neem U; daarna in zyn Ryk, Om met den Seraphim ! Gelyk: Te Blinken, als de heldre Zon: DU wenfcben wy Uw; Rosellon! W. Suylken , uit naam myner Mede - Leden. P S Het ons toegezonden Stuk gerekent Jochem Rofellon, heden te laat ontfangen hebbende om in dit Blad te plaatfen , zullen wy in onze volgende nededeelen. .. P S. D02 het Stuk getekent GordiAan , zullen wy wyl het na de Nieuwe Mode ruikt geen Plaats gunnen. Deeze VERTOOGEN, werden alle Vrvdagen uitgegeeven, te Amfterdarri, by j. A M M E L I N G, Boekverkoper op de Zeedyk, by deWaterpoortfteeg, en verder by de meeste Boekverkopers.  DEN ZESDE VERTOOG. Van het Jaar 17Ö7. INHOUDENDE Iets over de ENGELEN. VIERDE VERVOLG. Vlliyi^ven zo min nu als de de Engelen Gefcha* mv pen zyn, voor den Eerden Dag der Senep- ^|( t, \fe ping, (*) even zo min zyn zy ook Ge- f l!£ fchapen na den zesden Dag , der Schep- toWf^ Ping* De woorden Welke wy leezen, Gen. v*) Schoon dit Gevoelen nog onlangs door een zeker Leeraar, in de Donderdagfche Categifatie y op den 1 Fe-» bruary dezes Jaars; is beweerd geworden: als of Godt ! dc Engelen voor den Grondlegging der Waereld zoude Gefchaapen hebben. Zo is het tegendeel waarachtig, en OYcrtui°ent F 8e-  < 42 > Gen. II: 2. Zullen dit onwederfpreekelyk bevestigen ' Zy luiden aldus : Alzo wierd voleind Hemd en Aarde, met haar gantjche Hdr. En alzo voleinde Godt op den Zeevende Dag zyne Werken, die Hy gemaakt hadt. En rust sp de Zeevende Dag van alle zyne Werken, die Hy gemaakt hadt. JNiet alleen dat Moses hier beweert dat Godt het werk der Schepping met den Zesden Dag voleind heeft, en niers na dien tyd Gefchaapen heeft; maar ook in 't bezonder maakt Hy gewag van het Hemelsch Heir, dat Godt dit ook m 'die Zes Dagen voleind heeft. — Daar wy nu door het Heir des Hemels inzonderheid verdaan moeten de Heilige Enselen, (*) zo volgt dat de Heilige Engelen met na de Zes-daagfche Schepping zyn voortgebragt. — Wil iemand nu een kort bewys, dat de Engelen m de Zes-daagfche Schepping zyn voortgebragt, die Antwonrden wy aldus: Moses berigt ons dat Godt in Z^s Dagen, Hemel,en Aarde Gefchaapen heeft,waar door Hy verftaat al het geen buiten Godt aanweezig is Of met andere woorden alle zelfftandigheden -, die tot Hemel en Aarde behooren. Daar nu de Engelen hier onder mede behooren, zo is het zeker, dat ook deze in de Zes daagfche Schepping Gefchaapen zyn. Dog met minder zekerheid kan echter bepaald worden , op welke der Zes Dagen de Engelen door Gods Wonderkragt zyn voortgebragt.— Lenige onzer God«eleerdeu (tellen derzelver Wording op den Leiden T)a<* andere wederom op den Tweeden Dag. Dog wvï zulks met geen volle zekerheid kan gezegt worden en 'er ons boven dien ook weinig aan gelegen leet, zullen wy hier omtrent ook niets vastdellen. Dog wv zullen minder dwaalen, wanneer wy zeggen dat de Engelen op den Eerden Dag zyn voortgebragt, dan wanneer wy zeggen wilden, dat dezelve voor of na eenoe" bewezen. Dog dien Leeraar heeft het bewys voor lyn Gevoelen , gelyk veehmals gebeurt ongelukkig vergeeten. (*) Zie onze vorige Nommer,  < 43 > de Zes-daagfche Schepping . dcor Gobt uit niet geroepen waaren. Met meer zekerheid kunnen wy zeggen, dat het getal der Engelen verbaazent groot is. Veele plaatfen uit de Heilige Schrift zullen zulks bevestigen. Toen de Heere Christus! de Zaligmaker aller Menfchen , was Gcbooren binnen Bethlehem, verfcheenen aan de Herders, op de Bethlemitifche Velden, een geheele menigte der Hemelfehe Hcirj'chaarcn, volgens Luc. li: 13. Door welke Hemelfehe Heirfchaaren , wy geen andere weezens dan de Heilige Engelen verllaan kunnen. — De Godsknegt Daniël, zag in een gezigt, dat Godt Duïzent maal Duizent dienen, en tien Hunder t maal Duizent voor hem jionden. Dan. VII: 10. En üpenb. V: n. Leezen wy dat Johannes, hoorde dt flem veeier Engelen , om den Stoel, welker getal veel Duizent maal Duizent was. En Koning David zingt: Ds Wagenen Gods is veel Duizent maal Duizent, de Heere is onder hen een Heilig Sinaï. Pfalm LXV1I1: 18. Uit alle deze Schriftuurplaatsen, ontdekken wy niet alleen dat 'er veele Engelen zyn , maar dat hun. getal verbaazent groot is. Schooi 'er echter vele zyn geweest welke het getal der Engelen hebben willen bepaalen, Gelooven wy nogtans dat zulks 'niet mogelyk is. Want 'er is niet het minde bewys aan te u-effen in Gods Woord! waar uit men een bepaalt getal der Engelen zouden kunnen opgeeven. Schoon wy weten dat den Mensch op den Zesden Dag der Schepping Gefchaapen is, fchoon wy daar en boven weten , dat Godt nogtans maar een paar Menfchen, gemaakt heeft, van welke alle Menfchen door een natuurlyke teeling zyn voortgekomen; zo is zu'kf met de Engelen geheel anders geleegen. Deze zyn niet gelyk de Menfchen van tyd tot tyd voortgekomen ; want waare ditgefchied, dan hadden zy even gelyk den Mensch, haar gellagt moeten voortplanten , door een natuurlyke teeling ; want Godt heeft op den F a Zee-  '< 44 > Zeevenden Dag gerust, dat is opgehouden, met de dadelyke Schepping , of nieuwe bchepfeien voorttebrengen. Dog dat de Engtkn door de natuutlyke teeling, hun geflagt niet vermeerderen, blykt uit de Kedeneering, welke onze Goddelyk Verlosser ! met de Sa Iduceêu heeft gehouden ; toen deze de Upftanding der Duoden do^r een ongerymt gevolg wiiden aanranden ; dat men namelyk in de Opft inding der Dooden niet zoude weeten, w.en zulk een Vrouw zoude toebehooren , die hier zeeven Mannen hadde gehad. Gy dyoaaldt, zegt onze Heiland ! en weet de Schrift niet, nog de kragt Gods. In de Opjl*ndtng zullen zy nog Trouwen, noch zich Trouwen laten, mSaf zy zyn gelyk de Engelen Gods in den Hemel. Matth. XXII: 29, 30. De Heiland geeft hieronder ander- te kennen, dat de Engelen niet in zulk een Verbintenis (laan, 't welk de Voortteeling ten gevolge moet hebben. —= Daar dan nu de Engelen hun 's gelyken niet voortteelen, en daar Godt na de Zes-daagfche Schepping geen Schepfelen onmiddelbaar heeft voortgebragt, zo kunnen wy hier uit dit gevolg nekken , dat Godt de verbaazende menigte der Heilige Engelen, alle op eenmaal door zyn Almagtige Kr,:gt heeft Voortgebragt. Vervolg her na,) j^fWV&j yne Heeren den Christen - Vriend ! •WWtei dood u de bet0Uing der Zonde. De /r TvJ C Mensch dus is gefchapen om te Leeven en ♦(L geenzins te Sterven. Dit laatlle is dus den ¥§$$Jt&$fr natuur van den Mensch geheel tegen, er. hier van daan dan dat wy alle, een namurlyke rilling vrar den Dood gevoelen. — Edog daar den Dood,den Mensch den weg baant, (zo Hy anders geen Genade deelagtig wordt O tot een Keuwig ongeluk, zo maakt dit, dat Hem de Dood allerverfchriklyk is. Een Christen echter, een gelovig Christen, erlangt door zynen Heer ! eene gerustheid in de Uure des Doods. Door bet Geloof met zyn Verlosser! vereenigt, weet Hy en is verzekert, dat de Dpod hem in 't Leeven, in t Eeu-.  < 45 > Eeuwig Leeven brengt. Hy dus door den Geest zyns Middelaars! gefterkt, tart den Dood, en roept met Paulus uit: Djod waar is u frikkei, Hel waar is uw Overwinning. —- Om dit niet verder uit te breiden zal ik maar alleen zeggen, dat de Menfchen by hun Verderven, een onderlcheiden gemoeds-geftalte bezitten. By deze zal de Dood een Koning der Verichnickmg zyn, ter wyl Hy een ander een aangenaame Boode is, die Hem aankondigt, dat zyne Verlosiinge genaakt. Dit onderfcheid is de Stof, welke, ik in de onderstaande Digtregelen, bezongen heb; om nu dezelve wederom, een Plaats in te ruimen , in u van myn hoos geagt Weekblad, zal verpügten Uw Beftendige Leezer, Jochem Rosellon. De Dood baan veie wrang verdriet, Dog echter febaadfehe een Christen niet. De Dood jaagt zoel een Wacreldlin» Een Koude Rilling aan. Wyl Hy den Tdle Sterveling, Zyn Lusten doet ontgaan. De Dood maakt bang, voor De. Dood, bet Graf, en Hei maakt bang, Die bier 't Geloof niet heeft In Jezus! voor die zy hy wrang, Ja iets daar hy voor beeft. *>^ De D^od, en '/ Graf, de Hclverfchrik Wd hun, die JezÜS! Bloed. In hunne Laasie Leevcns -Snik, Geen Troost is in 't Gemoed. De Dood, en '/ Graf wdfchriklyk is Hun, dia alleen door Deuga, Hhr Rein wil zyn. Want '/ u gewis, Hy derft de Eeuwige Vreugd. De Dood zy Hem een Strenge Straf, m- IezUs! Zoen-dood Laakt. Zv R^cnaakt met Ang« ff Graf. 'Zyn Ziel Gods Gramfchap fmaakt. Geen Christen echter vrceut den Dood: ■f,„d H\, geureest in Godt ! Verfcbaft een Blyder L»t. E,„ Christen kan den Dood weerflaan, •\e Leeven na den Dood. D . &„ Christen onder Gods Banier, Verfcbrikt niet voor het Graf £r% hy zyn Verflervcn hier, Zyn Leeven vrolyk af. ■Gerust den laatflen floot. £^  < 47 >' Een Christen tvagt den Dood gerust Als D.cnaar van zyn Heer ! Hy weet, en is zig wel bewust, Dat Hy verryst met Eer. Een Christen heeft geen Vrees voor 't Graf Hy zingt ztlf in den Dood. Of fchoon zyn Lighaam /luift tot Kaf Zyn moet blyft even Groot. Een ivaare Cbrist hoeft niet te vliên, Hy kan (leeds vol van Moed! De Dwd vry onder d' Oogen zien Geferkt door Jezus! Bloed. De Dood brengt nimmer Ziddring aan Een Christen in 'l Gemoed. Met Vreugd verlaat hy ,s Leevens baan, En '.vagt een beter Goed. Uy die Geloof in Jezus! heeft, Verfchrikt niet voor den Dood. Voor Hel, nog Duivels hy niet beeft, ln dte&cn Laatflen nood. Hy die de Dwcaling Wederflaat Gchovig in zyn Heer! Verfchrikt niet, als Hy Grafwaards gaat, Doet Hy dien flap met Esr. k Beken 2 de Dood is 't Zonden-loon: Maar Hy gerust in 't B'oed. Van Davids Heer! en Davids Zoon! Vind zig- voor Straf h'Aoed. Zend Godt de Dood, "hy Ziddert niet Manr is fteeds wel te moê. Hy ziet zyn Losser ! in 't verfchiet, Die lonkt hem vrienlyk toe. na  *i 48 > Ah Godt zyn Sterven wil. /II *l Aardfcbe kent Ily fisgs voer fchyn, h by Gods fchikking ftil. y^/s Godt r«££>; f«ra ctf'- oot c Zvn Jezus! ging Hem moedig zoor! Hy dus in Godt! Gerust. Volgt nu gewillig 'f Heilands fpoor, JJv is zyn Heil bewust. J *4> r Ju'ch 1 Juich dan Christnen! om uw Lot. Ja Juich! Het voegt uw nu. Haast komt de Dood! brengt u by CoDT' Hoe welkom is Hy U- Reeds wagt U '/ Vlugge Geestendom. In *t Hdlig Hemel Hf! Om Eeuwig met den Zddlgen Drom, Te Zingen tot Gods Lof. ^ IN 6. In onze voorgaande Vyfde Vertoog, op Pag.37. in de Aanmerking, in de Derde Regel van pndere, ftaat. — en echter Eeuwig. — lees. en echter nttt Eeuwig* .  DEN ZEEVENDE VERTOOG. Van het Jaar 1787. HANDELENDE OVER JEZUS, EERSTE KRUISWOORD. Vader vergeef hst baar ; want zy weten niet wat zy doen. Lucas. &Mjfi&ftï?tjs! Aanbiddelyke Naam! Jezus w Waaragtig Godt ! van den Vader in der m J lifë Eeuwigheid Gebooren! en ook WaaragMl»"- tig Mensch in der tyd, uit de Moeder- t&WWW% Maagd Maria gebooren ; heeft zig in den Eeuwigen Raad des Vredes , aangebooden , om de Menfchen, uit t2 helpen uit het Eeuwig Verderf,(*; en hen v*) Schoon dit , voor eenige Dagen , door een zeeker Leeraar, in de Cathegifatie , over het Evenbeeld Gods in den G  < 5° > hen daar in tegen deelagtig te doen worden een Eeuwige Zaligheid. Om dit nu eens ter uitvoer te brencen, moest Hy in der Menfchen Stede de Wet Gods gehoorzamen, en voor Hen een oneindig Lyden ondergaan. . ,. Daar nu dit Lyden. dat van een oneindige zwaarte was; daar het allerbezonderst, zo wel in zyne Heilige Ziel, als uitterlyk aan zyn Ligchaam heeft plaats gehad ; daar het eindelyk zulke Zalige Vrugten voor Zondige Menfchen heeft aangebragt ; zo is bet niet meer dan Pligtmaatig, dat den Christen Kerk s Jaarlvkseenige Weeken, zig afzondert, om Opzettelyk , aan dit Eeuwig-geldent Lyden, van hunnen Goddeiyken Verlosser te gedenken. En zo wel zyn onfchuldig Lyden, als de Zalige Vrugten daar door aangebragt, zig te herrinneren. Wv dan deze loffelyke gewoonte willende volgen, zullen eenige tyd onze befchouwing over de Engelen ftaken , en ons bezig houden , met Hem , die alter den Mensch fpreekende: wierd ontkent, (namentlyk: dat de Mensch zo diep gevallen en vervallen is.) Zo zal nogtans eenieder; die niet al te zeer op zig zelfs verliefd is: en zig geen al te verheve denkbeelden van zyn zelfs vormt: yan het tegendeel ligt overtuigt zyn Dien Leeraar mie : dat de Straf dewelke Godt ! op de Zonde gelegt heeft; ons met aangaat; maar wel de natuurlyke gevolgen, en tot ftaving hier van: beriep hy zig, op de bekende tegenwerping van Socyn, en deszelfs aanhangzel. Namentlyk: dat het met Gods ! Regtvaardigheid niet beftaan kan , dat de Zoon geiïraft word , om de Misdaad van zyn Vader. (Dus volgt: dat als wy met m ftraffe deelen, welke op de Zonde gelegt zyn: vvy dan ook niet in de Zonde deelen.) Hy zeide ook: dat hy geloofde; dat een Geloovige grooter Heiligheid heeft; als het Eerfte Ouderpaar, voor den Val gehad heeft. — Wy zoude hier nog een menigte andere zaaken kunnen ter nederftellen, maar zoude al te zeer uitwyden moeten, en dus, ons tegenwoordig oogmerk niet kunnen bereiken. — Maar heet dit nu den Mensch zvne Doemwaardigheid voor Godt leeren inzien., ■is dit de Verlosfing door Christus! gefchied , noodzakelyk tot zyn Eeuwig behoud hem leeven kennen. — Of is dit alles niet veel meer, de eige Geregtigheid van den Mensch verr heffen, én zyne Werken op den Throoa Hellen i  < 51 > Engelen Heer is! Die door hen op eeneGodsdienftige wyze word vereerd en aangebeden. Wy zullen Hem, de Heer der Heerlykheid, dog niet op Thabor metMajefteit omgeeven;maar opGolgotha aan 'tKiuis befchouwen; daar Hy als een Gevloekte tuslchen Hemel en Aarde, als een Boosdoender is opgehangen. Volg ons dan Christenen in den Geest op Golgotha, en op dezen Doodshooft- Berg zullen wy Bloemen plukken, welke voor onze Ziel een Eeuwige Zalige geur zullen opleeveren. Jezus die daar is de Waarachtige Godt ! en het Eeuwige Leeven ! heeft alleen Woorden des Eeuwigen Levens. Zyne Goddelyke Taal, welke zyne gulde Mond, geduurende zyn meer dan Drie-en-dertig Jaarig leeven gefprooken heeft, zyn dies getuigen. Zyne Goddelyke Leslèn, aan den Mensch gegeeven, kunnen dit op het fterkst bevestigen. • Dog aller- bezonderst heeft onze Lydende Hoogepriester aan 't Kruis hangende, woorden des Eeuwigen Levens gefprooken. De Woorden welke van zyne dervende Lippen vloeide! Zullen voor ons eene Eeuwige verwondering opleveren. Niemand ver wondere zig hier over, immers zyn de Woorden der dervende Menfchen veeltyds aanmerklyk; en waarom zouden dan de woorden, welke van de veege Lippen der Edeltle onder de Menfchen-Kinderen , van de Godt - Mensch gevloeid zyn niet aan- merklyk zyn. Ja Christenen zy zyn aanmerklyk, en alle onze Aandagt over waardig. 't Is waar de laatde woorden, door onze dervende Verlosser l aan 't Kruis uitgefprooken, zyn weinig, kort en duidelyk, ik zoude byna zeggen eenvoudig, zo dat dezelve meer een Gelovige Toepasfing, dan eene Breedvoerige Verklaaring nodig hadden. Echter zyn 'er by dat alles onnafpeurlyke dieptens der Goddelyke Wysheid in verborgen; en leeren ons eene Liefde, eene Goddelyke Liefde zonder wederga. Zy hebben in zig eenen iaangenamen Balfem des Levens! en verfpreiden eenen zoeten, eenen aangenamen , eenen kragtigen Hemelfchen geur van zig ; waar uit de na Genade Hongerende Ziel, de Heerlykfte Vrugten inzameld. Ga De  '< 52 > , De Iaatfte ivoorden, veler Marteh.iren, welke zy van den Brandftaapel in 't midden der Vlamme, onder •het gevoel der heyigite fmerten, by het naderen der Dood gefprpoktn hebben, zyn over 't algemeen aanmerklyk! en nebben niet weinig een gezegende invloed gem; akt, in het Harte des Aanfchouwers; zo dat niet zelden uit hunne Aslche als 't waare nieuwe Getuigen der Waarheid gebooren zyn. ■ Dan hier is meer dan cenig Martelaar ! De woorden met welker befchouwing wy ons thans willen bezig houden , zyn. geen woorden, van een bloot vroom ftervent Mensch ! — H t zyn geen woorden ilegts van een Martelaar! Die de Waarheid zyner Leer met zyn Bloed verzegelt. jjSléen Christenen 't zyn woorden van eens Stervende Goox-Mensch ! van de Vorst des Levens die zy Ge- doo.i hebben ! Van de Heer der Heerlykheid die zy nebben Gekruist! en hierom onze Eeuwige opmerking dubbel waardig. Het zyn woorden van een Perfoon , die geduurende zyn geheel Leeven , geen een onnut woord gelprooken, en in zyn Lyden , en Iaatfte Levens Uuren zeer weinig gefprooken heeft: waarom dan ook de Heidenfciie Rechter Pomius Pilaius zig daarover verwonderde. Mare. XV: 5. Gelyk dit ook Gods Geest lange te vooren voorfpelt heelt, door den Propheet Jezaijas, Cap. LUI: 7. Alwaar de LyJende Hoogepriester word voorgefteld, als een Lam dat ter Slagtinge gaat en als een Schaap dat Stom is voor zynen'Scheerder, en zynen Mond niet opdoer._ Daar nu over 't Algemeen, de woorden van zodanige Perfoonen, aanmerklyk zyn, die niet gewoon zyn vet 1 te fpreeken; daar deeze veelal veel zwaarder wegen, dan van zulke, die veel fnappen, en (mogen wy ons dus uitdrukken O altoos rammelen; geen wonder dan dierbaarfte Jezus ! dat uwe ftervende woorden aanmerklyk zyn , daar dezelve door U gefprooken zyn in een tyd , toen gy zo geheel weinig fprak. De woorden door onzen ftervenden Heiland, m zyne Iaatfte uuren gefprooken, zyn ook daarom aanmerklyk , wyl dezelve voor een groot gedeelte, vele Honden haren, donr Gges Knegten de Propheten voorTpélt zyn. Gelyk onze Goddelyke Verlosser !  < 53 > zondanig gefprooken heeft, als Hem zyn Goddelyke Vader geleert heeft. Joh. VIII; 28. Zo zyn ook zyne Iaatfte woorden door de Prophete» voorzegt. Dat hy zoude bidden voor zyne Vyanden zag reeds een Jezaijas, wanneer (iyzeide: Cap. LIH : 12. Hy heeft voor de Overtrecders gebeden. Dat Hy zoude klaa- gen van Godt verlaten te zyn. Befchreef reeds de KoninklykePropheet David in den XXII Pfalm.— Toen Hy fmagtende, toen • zyn tong Van fmagtende Dorst aan zyn gehemelte kleefde, en Hy hierom in hetFvfde Woord uitriep: My Dorst. Heeft ons Johannes zelfs na de Schrift ge weezen, zeggende in zyn Euangclie Boek, Cap. XIX : 28, Op dat de Schrift vervult zuierde fpreckt Hy: my Dorst. En wyst ons'naar den LXIX Pfalm, alwaar de Messias in het 22 vs. klaagt, dat zy Hem E lik ie drinken hebben gegeeven in zyt.cn groten Dorst. — Wanneer Uy eindelyk zynen Heilige Ziel opoffert,en dezelve Godt zynen Hemelfchen Vader! aanbeveelt, en zegt: Vader in Uwe Handen beveel ik mynen Geest. Dan Leezen wy dit reeds in het Gebed 't welk de Messias! doet Walm XXXI: 6. — Eindelyk Christenen zyn deeze Woorden van den Stervendetevens-Vorst aanmerklyk, om dat dezelve, met eene geheel bezmdere aandoening zyn uitgefprooken, onder het dragen, en torfchen, der Millioenen Bergen van Zonden, door Adam en zyne Kinderen bedreeven onder het gevoel van allerderzelver ftraffe, en de oneindige Toorn Gods over den zelve- — Onder het gevoel der hevigfte Smcrten ! Onder het gevoel van een grote menigte Volks, welke voor het grootfte gedeelte zyne Vyanden waaren. Waarom dan ook dezelve, voor een groot gedeelte met een zeer luide ftemme,met een fterk geroep zyn uitgefprooken. Onder het gevoel van eenen aannaderende finerrelyke, fmaadelyke, fchande- lyke Dood. Woorden dus welke op eene geheel bezondere wys aandoenlyk waaren! geen wonder derha! ven dat dezelve een kragt bezitten, om aandoening, om roering te maaken in het Harte der Zondaaren, zo zy niet geheel verfteent zvn. — Woorden die een Stervende Borg, een Liefde-volle Jezus gefprooken heeft. Gefprooken heeft, jegens zynen Hemel- G 3 fchen  < 54 > fchen Vader , jeger.s zyne Vrienden , jegens zyne Vyanden. . „ . Treed dan nader by 6 Zondaars onder het Kruis van uwen Bloeaigen Em ANUèL! Befchouvv hem die hier fpreekt is Gods eigen Zoon van Eeuwigheid! de Almagrigfe, wiens magt de Aarde gronde, en den Hemel uitbreide. — Overweeg te regt.wie hier fpreekt, h-t k den Vorst des Levens! hangende aan t Kruis. — het is den Heer der Heerlykheid, die door een woord fpreeken , zynen Gulden , zynen Stervenden Mond oren deedt! — Het is Gods en Marta s Zoon! ; de Godt- Mensch'. die u leeren zal. — Leeren za Hemelfehe Waarheden. — Dog hy is dit alk* me in zyne luisterryke gedaante, in zyne Heerlykheid . Gelyk Hy daar "van wel eer, een ftraalhet icnitteren, voor 't Oog van zyne Jongeren , op Thabor. — Ween gv ziet hem hier in zyne diepfte vernedering; als een Mensch, waar voor men zyn Aangezigt verbergt. —Van zvn Heilig Hooft af, tot de Voetfole toe op het deerlykfte mishandelt. Befpot, befpogen, gelasten, sefchölden, valfchelyk belogen. — Zynen Rug^e'do * felle Geesfels opgereeten. — Zyn Hooft doóreene pynlyke Dx>rnekroon,rondsomrae Gewond ; ; Zvn Heilig Aangezigt door Kinnebakllagen ont- t. J_ Van den eenen Regtbank , naar den anderen Ver gefleept, dan geleid! terwyl Hem overal de fpotzugt volgt. Eindelyk belaadenmet, een Gevloekt Moord-Hout, welker zwaarte hem bezwykendoet, naar buiten gedreven. — HiernuwordeS, zyne Leeden, door Koorden uitgerekt, zyne Handen zvne Zeegenryke Handen, door welkers aauraken'zo ve=le warren gezond geworden! zyne Voeten , zo gereed om daar hunnen (tappen te drukken, daar Hygkonde weldoen, met fcherpe Nagelen doorboort, en zo ian den Kruispaal geklonken, word Hy met het GeSoeSe Houtopgerigtl terwyl men Hem .m eenen lar"zaamen fmertlyken Dood overgeef'. ^c»ou;v nu aan ChrUtenen u ven Heiland ! als een Gevloek?en van zvne Kleederen ontbloot, tusfehen Hemel en a^eor^n^en' Dog erger u niet aan deeze zyne ^Ttn-^eSmaïd^aan zyn Kruis! want Hy  '< 55 > opent zynen Mond > en terwyl Hy fterft verkondigt-, Hy u van zyn Kruis het Leeven. Hoort dan gy Volkeren! want uwe Stervende Levens-Vorst fpreekt. Wat fpreekt Hy? Zal Hy zyne Vyanden fchelden ? Zal Hy hun Vloeken ? ■ Zal Hy een Vuur van den Hemel bidden om hem te verteeren ? Neen! Vader. ! zegt Hy: Vergeeft het haar want zy wetten niet wat zy doen. i Dat dit het Eerfte Woord is, 't welk onze Goddelyke Heiland aan zyn Kruis gefprooken heeft, blykt uit het verhaal van den Euange/ist Lucas, die zig beroemt alles naauwkeurig, volgens tyd en order te befchryven. Luc. ï: 3. Want, na dat Hy Cap. XXIII: 33. De Kruisfiging befchreeven had, zo iaat Hy ;n het 34 vs. onmiddelyk deze Woorden volgen: %n. Jezus fprak: Vader vergeef het haar, want zy vaeeten niet wat zy doen. Zyne Vyanden, die in grote menigte om Hem Honden , om zig in zynen Bloedigen Dood te verlustigen hebben zeker hunne Ooren gefcherpt, Wat Hy na een langduurig ftilzwygen, dog eindelyk zeggen zoude,'wanneer men zyne Heilige Handen, en Zeegenryke Voeten , met fcharpe Nagelen doorboorde, en Hem aan 't Kruis hegte. Nu dagten zy zekerlyki zal de wrede Pyn, hem den Mond openen. —- Nu zal Hy zeker, den Moed welke Hy tot hier toe gehad heeft, geheel laten zinken. — Nu zal Hy zeker zyne Leere herroepen. . Nu zal Hy oo Middelen bedagt zyn, om zyn Leeven te redden. —1- Nu zal zyn gedult een einde nemen, en in ongedult, in murmureering tegen Godt en Menfchen veranderen. Nu zal Hy Godt lasteren, de Menfchen fchelden. — Dan deeze verdwaalde Menfchen hebben zig hier in deerlyk bedrogen gevonden. Niets van dit'alles gebeurt 'er! Hydie hier hangt, die hier naakt hangt, is geenzins zulk een kleinmoedigen Held, neen het is den Heer van den Hemel, de Godt der Aarde. Waarom dan ook de E-tangelUt, om te toonen dat zv in deeze hunne verwagting, gedwaald hebben; dat deeze verblinde Menfchen zig in hunne vdele Hoop bedrogen hebben: deze Woorden van Christusl on-  «C 5 ö > x dhmiddelvk verbind met de voorgaande , zeggen ie f of- Maar Jezus! zcide ; om de ydele verwagring', van Jezus! Vyanden, in hunne te leur ftelling 33 Oorfpróng , waar uit dit Èerrte Kruiswoord van onzen Goddelyken Verlosser ! is ontfprongen, is zyn Mart vol Godobi.yke Liefde ! waar m geen Wraakzuet, geen Vyandshaat, mogelyk is. t WelK van geen Vramfehap, van geen Ongedult eemg weet heeft. Die zig laat Martelen , en Mishandelen, van *• Hooft tot de Voeten ; Ja zig aan 't Kruis klinken, en nogtans Liefde, enkel Liefde blyft. Welke Liefde; niet door geheele Stroomen, van Mishandelingen en Martelingen, kan uitgebluscht rrden* ^t Vervolg hier na.) V S. Alzo 'er zeker Gefchrift is uitgekomen. Ten Titel * voerende: Adres van eenige Leden der■ Ldther«che Gemeente aan den Heere Jochem Rosellon . waar in veele Perfoonen het Voorwerp van Lasterzugt geworden zyn. En men hier in, ook niet agterwege is gebleeven, om dit ons Weekblad ,by onze ' Leezers l gehaat, en verdagt te maaken, door het zyn Wording toe te kennen, aan een zeker Perloon Daar dog over bekent is, dat het zelve aan mem Perfoonen, (een groot Gezelfchap uitmaakende) en wel in deeze Stad; zyn wording is verfchuldigt. Zo zv een ieder van onze Leezers verdagt, van aan zodanige Eerroovers geen gehoor te gf n°g die Leugen Geesten te gelooven; dewvl het hun, eelvk een iegelyk duidèlykontdekken kan :op mets Srs,dangopyden Ondermyning,van de zuivere Leer der Waarheid te doen is. De»ze VERTOOGEN, werden alle Vrvdagen uitgegeeven, teAmfterdarn, by j. A M M E L I N G, Boekverkoper op de Zeedyk, by . , dcWaterpoortfteeg, en verder by dc meeste Boekverkopers.  DEN ACHTSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. HANDELENDE OVER JEZUS, EERSTE KRUISWOORD. EERSTE VERVOLG. e eeff|.e Kruitzconrden van onzen dervende j§*: _^ 'v% Verlosser! behelzen-eene Beede aan zym D jgf ncn Hemelfchen Vader! voor zyne Vy- ^il* anden. Waarin wy eeritelyk aantreffen; \&WWWi& Zvne liefderyfee aanfpraak ; Vaoew , zegt Hy. Hy noemt dan dien Godt, di<* Hem had inde Waereld gezonden, om hetovergroote Werk derVerloslinge te volbrengen, zyn Vadi r. Ditkonde Hymethet grootfte regt doen, immers was Godt van Eeuwigheid zyn Vader ! Nademaal deeze Hem uit zyn Godlyk Weezen Van Eeuwigheid gégeherëert hadde. P&m H 11: 7.  < 53 > II- 7 En aan hem zyn Godlyk Evenbeeld medegedeelt. Col I: iï. Heb. I: 3. Schoon dat Godt zynen Vader! in dat sewigtig Uur, voor Hem zyn Vaderhart als gefloten hadde fchoon hetzelve tegen hem als in toorn verborgen was , klopt Hy egter met een kindelyke ootmoed aan dit nu toegeflooten Vadershart, en zoekt hetzelve te beweegen tot ontferming, over die boosdoende, en ontaarde Kinderen, onder welke bloeddorftige handen Hy zig nu bevond. Hier door lieve Christenen, leert ons de lydende Hogenpriester, dat wy in Kruis in Lyden, m alle bekommeringen, regt toe regt aan, naar onzen Hemelfchen Vader vlieden zullen , dat wy ons 111 zynen fchoot met eene Kindelyke gehoorzaamheid , onder zvne roede, zullen nederwerpen, en ons verneederen onder zyne magtige hand. Hier dan vinden wy vooor eerst, eene wyze Les, welke geen vernuft leert, maar alleen in de Schoole van Jezus is aan te trefien. Hoe zwaar dog valt het niet meemgen Zondaar, dewelke zyne Zonden, en de daar door verdiende Eeuwige Gods Toorn, in haar geweeten voelt; en om de veraeevinge van dezelve zeer bekommerd is. Hoe zwaar dog valt het zulk een eer zy zo verre vorderen, om te kunnen zeggen, Vader, sibe>a Vader! Hoe moet 'er niet veeltyds geworfteld worden, eer deezeu zoeten Vader naam, op de tonge zweeft. Hy dog door zyne Zonden dermate benaauwt, fteld zig zynen • Godt niet anders dan een éewfcfen, dan een geftreneen Rigter voor, deeze ftèld Hy zig geduurig voor den Geest; en in zulke bekommeringe worfteld Hv en is te zwak zig zeiven op te beuren, of te troosten. Dog dan is het, dat haaren getrouwen Hoogepnester Jkzus Ch*istu arme Zondaar genadig. Dan leert Hy niet alleen zyne doemwaardigheid , maar ook zyn onvermogen , om door zyne tige werken, by Goot genade deeïagtig te worden; maar Hy wend zig tot Jezus! Deze die zyn fchuld verzoend heeft! Deeze zegt Hy , heeft ook my verworven, door zyne voorbeede aan 't Kruis, dat ik Godt myn Vader noemen kan. En nu ontltaat in zyne Ziel, enkel vreugde, enkel geneugde; dan verkeert het wcenen in lachen, en het klagen, in Lofzangen. Vestigen wy nu onze aandagt op de bede zelf, die luid aldus: Vergeef het bun! Het gehete Lyden van onzen Goddelyken Borg , had ten'doel, dat ons de Vergeeving , onzer Zonden daar door verworven wierd; hierom zegt Hy Matth. XXVI: qB. Dat zyn Bloed vergooten word tot Vergecvinge der Zonden. Hy bid dan. Hy de ontfermende Jezus! de waare Menfchenvriend bid! Hy bid tot zyne Goddelyken Vader ! dat deeze, de vrugt van zyn Bloed, de kragt van hetzelve, nameiyk de Vergeeving der Zonden, in deeerite plaats hun wil doe.n deeïagtig worden, die tégenswoordig hunne handen bezoedelen, met dat onfchuldig met dat Eeuwiggel lent Prys-Bloed! 't welke zy vergieten. — ó Liefde! ó Groote! ó Goddelyke Liefde! Liefde zonder Voorbeeld. Myn Jezus bid voor zyne Beulen.' en wanneer? Toen, toen zy bezig waren , om door fcherpe Nagelen zyne Heilige Handen en Voeten te doorbooren, en dus den Weg te baanen tot geheele ftroomen Bloeds. Is 'er ooit door Menfchen zonden bedreevcn, waarlyk deeze die hunne bloeddorftige handen aan den Heiligen Jezus lloegen, waaren aan groote misdaaden Ichuldig. Wat dunkt u Christenen is het geen Hemeltergende boosheid , de Zoon des levendigen Gods te Martelen, en door wonden zonder tal te overladen! Zyne Handen en Voeten door fcharpe nagelen te doorgraaven, Hem te Kruifigen, en als een' gevloekte op te hangen. Zoude men hier niet billyk verwag- ten, dat de Lydende jezus! Die tot hier toe, alle fmaai, alle fchande, allefmerten, die men Hem aandeed, alle Martelingen, geduldig gedragen heefr. Zou* Ha de  ■KT 60 > de men zeg ik niet eindelyk verwagten, dat Ily by deeze hoogde trap van boosheid, niet langer zig zoiide inbinden , maar vuur van den Hemel fmeken , en Gods Regtvaardigheid, over haar tot wraake zoude aanroepen! En dus de^e Boosdoenders te verdelgen. • Neen Christenen ! Uwen Verlosser ! Weet daar Hy in zyne Hogcpriesterlyke bediening is, van geen wraake. • Hy de roedelydende Hogepriester, laat zyn Bloedvergieten, dog hetzelve, roept niet tot Godt om wraake gelyk dat van Abel Gen. IV: 10. Maar het fpreekt betere dingen Heb. XII: 14. Het fpreekt, Vader vergeef het hun. Befchouwen wy de voorbede nader , welke onze Heiland ! Voor zyne Vyanden doet, dan bidt Hy voor haar af ten eerden: Een tyd van Bekeering; of een uitdel van de Goddelyke Wraakoefening. Immers konde de Goddelyke Regtvaaidigheid, deeze Boosdoendersorgenbükkelyk, voor deezehunne ongehoorde misdaad gtftraft hebben. Eene misdaad van eei.eongehoorde natuur, eischt ook een ongehoorde lrraffe. _ Moesten de Beeren uit her Woud koonien, en tweeënveertig jongens vérlcheuren, die Elisa befpottede, en Hem voor een Kaalkop iicholden. 2 Koning. 11: 23, 24. — Moest de Aarde zig openen, en die verflmden, die tegen de Man Gods Moses murmureerden, en hard tegen Htm fprnaken. Num. XVI; 32. Moest het "vuur van den Hemel, op die geene vall-n , die zig aan Elias vergrypen wilde. 2 Kon. 1: 10—12. Wat dog moest men by deze ongehoorde boosheid verwagten , die niet aan een Knegt van Godt, maar aan zvn eigen , zyn eenigen zyn lieven Z^on gepleegt vvjerd? . Dog de Goddelyke Middelaar ! valt Gops 'beledigde geregtigheid in de Armen, en fmeekt voor haar by den Vadur, dat Hy het uitoefenen van zyne wraake, wil uitftellen. Hy onzen Lydende Emanucl bid ten andere, dat ?y de genade der Bekeeringe, zonder welke de ftraffe riet kan uitblyven , mogten deHagtig worden. Hy fmeekt aan zynen Goddelyken Vader! dat deze aan zyne wrede Beulen , die zig zo grotelyks aan Hem Ver-  < 6i > yerzondigen , en hunne Handen bemorfen met het Bloed van Gods groote Zoon, door zynen Geest wil verligten; dat die het dekzel van voor. hunne oogen wegdoe, op dat zy mogten iiuien aan wien zy zig vergreepen, en aan weik een Bloed zy zig ichuidigmaakteu. Dat Hy hun Hart dermaten veranderen wilde, op dat zy niet langer een haat tegen zynen Heiligen Ferloon, daar in koesteren zoude, maar met een Geloot m Hem mogt vervuld worden. fiy fmeekt voor hen ten derden om de ver^eevinge van hunne Zonden; Vader! zegt Hy ï>erscef bet haar. Hy fmeekt dus aan Zynen Hemelfchen Vader, dat deeze hun deeze boosheid, welke zv aan Zyn Lieven Zoon pleegen, niet ter hunner Verdoemenis wil toerekenen. Maar aan hun wil Bedenken in Genade, en o;n Zyne volkome Genoegdoening! om Zyne Bloedige, en Af waardige Verdiensten om Zyne Gehoorzaamheid, welke Hy thans bewees' ben dit alles wilde vergeeven. Dit leerd ons, dat, Zyne Genadige voorbeede gegrond zv, od Zv ne Voldoening. Hoort hier dan ö Zondaars tot uwen troost; Hy die do Zonde draagt, fef. Llih ^ fojj om dat u dezelve zouden vergeeven worden. ' , Hoort hier dit Wonder: Hy die hier als een Anathema, tuskhen Hemel en Aarde is opgehangen on wien de Vloek ruste , bid ; Hy die h e? dnnr1 den eeuwigen Vloek afwend, bid! wyl HyhierS bVlo!kISoUdoudeenUraffe f8"** ^ »c£ Mogelyk vraagt nu iemand, waarom, de Uffkf Jezus! met zelve zyne wreede Beulen, d' Zonden geeven. Waarom Hy niet zelve hen' abfblveeS. en hen de Vergeeving hunner Zonden van het Kruis af He'7f tegendeel dit affmeekt, van zyn Vader: Zulk een dient tot antwoord, dat dc v/r geevinge der Zonden verëischt een voorgaande Boete en, Bekeering, dewelke wy by de Beulen van OmÏÏ Heiland met aantreffen; ten andere, fchoon oS S.,lhnd!mdaar toeiv<;Ik0^ magt en regt hadfe door dien Hy magt heeft op Aarde de Z-mdtn tevl\ " 3 gee-  < 6i > t*^/k 'MaUh. IX: 6. Zo was het e;ter noodzakelyk fSnJmhet tegenwoordige, zig van dit regt en il?-otSd7 Immers was Hy nu juist bezig, en hS om n de d.eprte Vernedering, om de Vergeeld Tv Zonden te verwerven- ln deeze oogenblikZnml de Vader! als de hoogfte Regter aan. te lilb?n! die hier dan ook om genade, en vergeeving 1 "ffflE ;ïërd7nH^a! ïèfdfefzyn Z^s ST-Sl*^, jf VIII: 50. Inturfbh» is Tl vit» vin Tezus voorbede deeze: „ Ik ö L oddcly de , VSer ' Ik wil gaarne vergeeven, alle bet kwaad " riotcn Ai Vader vergeef dan ook Gy, bun deeze " SdaafeL myn Bloed! welk zy vergieten, welk zy euvtldaaaen, my /e hurjne hnnden * TZrih! fat Bloed dog!word ook voor hen ge" trt ^GedelbTd,^ liet in Uwen Toorn, kastyd •"baar riet in Uiven gramfchap, maar fchouw aan ;? ^t ook haar om mynent wille za- " wie waarin nu de Perfoonen, voor welke onze ^ r vkp Heiland, deeze voorbede tot zynen HeGTÏÏn Vade'r ïid t? Het waaren zekerlyk, in de mCf . Slaat■ zy die Hem aan 't Kruis, niet alteen ee,'lln2 'i alle Martelingen aanbragten. Ten i&KfiSSSEV*» tos  < 63 > vaardigen te begeeren. Hy bad voor den Hei- denfche Rigter Pontius Pilatus. Welke Hem, op het gefchreeuw weg met deczen, eindelyk aan den fchan-. delyken Kruisdood heeft overgegeeven. —■— Maar zyn deeze het nu alle voor welke Jesus gebeden heeft, Vader vergeef ba baar"? Neen Christenen; alle Kinderen van Adam, hebben hier een voorfpreeker by den Vader Jesus Christus! alle Zondaars, die geleefc hebben, nog leeven, en tot aan 't einde der Waereld leeven zullen, worden hier in dit Hopepnesterlyk Gebed van Jesus! ingeflooten. Immers zy alle zyn Zondaars, aan bun alle ontbreekt den roem, die zy voor Godt hebben moesten. Zy alle dus zyn oorzaak, waarom Jezus! al dit Lyden ondergaan moest. Wy alle Christenen, hebben Tesus doen krommen en wringen, zo dat hy een Worm en geen man geleek. Wy alle hebben Hem als een Vioek opgehangen, en aan 't Kruis geklonken. Wy alle zyn dus zyne Vyanden, maar ook het voorwerp van zvne Liefde, wyl Hy nogtans voor on< bid. Be- ichouw nu Christenen, deeze verbazende Wonder7 , \ T~~ , Gonr is hef * die wy door onze Zonden beledigen! Godt is het, die on-e Rigter is, onze Rechtvaardige Rigter is!! Godt is het die wy door onze zonden aan V Kruis klonken 11 (*) wr.mut lsJiet dk.om onze Zonden gleden heeft!!! Godt ,s het, die voor ons bid! aan V7ïèelïng7~ 6 WW 6 GeheimryZ ('t Vervolg hier na.) tjiet' ^ c et, ^'•"kkén onzer voorige Venonsen • tnegezonde Stuk getekend Lutheraan, hebber? w n^oordeeld, een plaats in dit ons' b£,K (*) Vergeef ons Heere Nieuwelingen d»P7P ,, ■ ' zy is waAilyk niet kwalyk gemeend -f-^n!^ wy de Goddelyke Grootheid" van on^ Heu^T™1 geen vaarwel zeggen. "eiland! nog My-  < 6+ > ^ vnf Heeren den Christen-Viuend M^ir^Gtiyk het door alle tyden heen gelest < TU > is, dat Zathan zyne Werktuigen heeft, J-Vi > oD hen; doen aanrukken: Die voor de I^^S de Eer van Iesus ! En het inltand hon^VW fle ur va ■> Godsdienst zig m de den van de Remc, ui ne inbe onder an. bresfe ftellen. Zo heelt dit ze.ve^ Bruedererl t^oiffiS? 1ul?Sheb°iSk sf%^ ™ tot j. Rosellon. r » i alwaardigen Man; om verAanmoedigmg-van J te gaan; myn, der m zyn daneera en eeltige Pen °p 5£[^-S^SmÓ^^r Door Digt-reegelen, ni r om 6 , t£$^$$^m'>hera d* bl*ftüt" beftendige Lezer, enz. aan J. ROSELLON. i * PnsFrroN. de Zathan is aan 't woelen. ■»* t>al*. r^aar z\n Einders die bedoelen * Sta pal o ïvcraai , &yi ' TJ bederf, V val. VDvg gy ^P^f^r^d^ b behoeden Vertrouw op Uvvi.n liorg. iO huigen woeden. Boe dat ook ^^clrZJTefiry^n^m-im Vaar voort dan , £ Jakeri v'oor. zyn Eer! Vaarvoorttn **™**™oort de dwalingen te weeren. Vaar voort, ^JJA^°mze Tempels keeren . Zo zien wy t OngeioiT * y ande„ mcU voji v lutiieraan. Vrydagep uitge^ teA 1 Boeierkoper op de Zeedykby deWaterpoortfteeg, envttto by de meeste Boekverkopen  D E 2NT NE ÈG EN DE VERTOOG, fran het Jaar 1787. ^"§^EZÜS hanSende aan 't Kruis, Bid! - Si t E ,Bld voor zyne V>'anJen. lly vergeet als 1 j Ë / waarezigzelven, en Zyne Srnerten. — ^ wy Zondaars! wy zyn de eerfïe, die by $(WW->$-%. den Stervende Godt-Mensch in Aanmer king koomen, Eer Hy ,nog aan zyne Moeder die Vol druk onder zyn Kruis ftond, terwyl een Zwaard door haare Ziele drong, dagt. Eer hy nog aan zynen heven Jonger Johannes , Ja eer Hy aan zig zeiven dagt; heeft Hy voor ons gezorgt, en voor ontaarde, yoor Vloek en Doemwaardige, voor ons die Hem aan t Kruis klonken Gebeden, en vergeeving der Zon1 den, HANDELENDE o v e li JEZUS, EERSTE KRUISWOORD. TWEEDE VERVOLG.  < 66 >" den , voor ons by zynen Hemelfchen Vader afge- fmèekt Hy droeg ons mede op zyn Kruis, doen men Hem met de Kruispaal verhoogde; onze Zielen , waaren op zyn Mensehlieyend Hart Sponden terwyl Hem jammerde ons Eeuwig bederf.. — Hy zag^den Eeuwigen Vloek, den nimmer eindigende Gods 1oorn, die onf Eeuwig in de Helle: verftooten, zoudezojr £een Losprys gegeeven wierd, en daar door de S ratte Sgeheevem Hy de Ontfermende Middelaar die oSfreeds voor de tyd, ja var Hy zag onzen Eeuwigen Elend , zyn Mef chenheHe volle Hart, bloede over ons; Hy valt dus zynen Heme fchen Vader , als 't waare met uitgeftrekte Armen "Thv was opgehangen, in zyn medogent Vaders Hart; en Bid daarom onze verfchooning, om vergee- ViAanfchouw dan hier 6 Zondaar, uwen Bloedigen Hpiland! en wanhoop niet aan Genade , aar, vergeevino uwer Zonden, want Gods Eenigen, Gods Leu S", Gods Lieven Zoon heeft voor u Gebeden , en de Vader hoort hem. Twyfelt dog nu met of er SS een & BOffSSSS^ S ™ Hv Bid. » L"t dan tog uwe Zonden . • u wel «wen, en benouwen, maar met geheet hoSetoos maken. Gy immers hoort hoe dat de Zoon. l«Vfe VSSSSèSSR mei daars, noe ciiep *y m overtuigt VCn X een Eeïïige VEk u Regtvaerdig deel is; g^ïu^fite Jïuwe menigte Ongeregngheden,  < «7 > [teferand zyt. Ach! begeef u tog in n uwen Jezus! Loop met u Zonden -Pak naar Golgotiu ; finyi het onder het Kruis van uwen VERLOSSER! zo zal het nederwaarts vlietende Bloed, het zwarte Register uitwisfen. Spoed u dan, getroffene Zondaars , na den Doodshooftberg, werp u neder, als eene Kranke onder zyn Kruis, en Hy uwen Meester zal u door den Balfem zyner Voorbede genezen. Spoed u belade Zondaars onder het Kruis van Jezus ! Die voor u, daar Hy fterft, het Leven afbid. Begeef u dan, Elendige Zondaars, be¬ geef u in de Orde van boete , Geloof en nieuwe Gehoorzaamheid in welke Gy vergeeving van dezelve erlangen ky,nt; Ja dan kunt gy vertrouwen, dat de Voorbede van dezen Lydende Hoogepriester, u ten Eeuwigen, Zaligen Leven verftrekken zal.- ■ Wel aan dan ó Zondaars , werpt u voor deze Gekruiste Liefde neder ! Breng aan Hem uwe Traanen , uw Zuchten; wilt u Gebed met zyne Voorbede vereenigen , en laat dan zonder te weerftreeven , zyn werk in u volbrengen ; dan, ja dan zult gy ontwaar worden , welk een Hemelfchen Trooster in deze woorden legt: Vader vergeef bet haar. En gy die airede , de Kragt van deze Voorbede aan uwe Ziel zyt ontwaar geworden , en nu kunt zeggen! dat Gy vergeeving uwer Zonden ontfangen hebt , in den Naam van Jezus Christus, Ook u vermaanen wy , om dezen woorden van uwen Stervende Zaligmaker zeer diep ter Harte te neemen. Merk uwen Heiland die in zyne Hoogepriesterlyke Bediening, niet alleen voor de Misdaaden, maar ook teffens, voor de onwetenheid des Volks Bid en Offert. Hebr. IX: 7. Merk hier dat Hy ook gefmeekt heeft, om de vergeeving van uwe verborgene Zonden ; welke gy dagelyks uit zwakheid begaat. ■ |ezus heeft voor zyne Vyanden Gebeden 1 en zoude hy dan u vergeeten, en niet voor u Bidden, en met zyn Bloed voor u pleiten , nu gy de Kragt van dit Bloed reeds ondervonden hebt, en gy Lieden, door de werking des Geests, niet zyn Vyanden maar zyne Vrienden zyt ? Dog uwe Stervende Jezus ! la die  < 68 > die hier leid , en den Dood ondergaat, op dat gy Eeuwige Vreugde tn Leven, zoud deeïagtig worden; heeft u in dit Lyden , teffens een voorbeeld , een uitnemend voorbeeld gegeeven van Vyands Liefde. — ]ezus! is niet alleen in zyn Lyden (lil; geduldig, en ïydzaam,maar Hy, (ó wonder) Hy bid voor zyne wree- de Beulen. Volgt dan deze Vyands Liefde, zo zult gy aan de Waereld toonen, dat gy iezus Jongeren zyt; want gy hebt als dan niet alleen de Broederen maar uwe Broederen die uwe Vyanden zyn, Lief. Hier is geen Elias die Vuur liet van den Hemel dalen ; hier is geen Elisa, die de Jongens Vloekte die hem befpotte , en hun door de Beeren uit het Woud laat verfcheuren ; hier is geen Jeremia , die daar zegt: Heere laatmy uwe Wraake ann hun zien. Jer. XX: 12. Neen hier is een ander voorbeeld ;hier is het zagtmoedig Lam Gods ! uit wiens mond geen dreigen, of Vloeken gehoon is; maar die zyne Iaatfte kragten aanwend, ten Voorbede voor zyne Vyanden 5 en ook voor zyne Beulen, zyn Bloed, aan zynen Hemelfchen Vader ten rantioen aanbied. ó Beede zoet en vol Genae, 6 Liefde zonder wedergaê. Zoek dan Christenen, deze ondoorgrondelyke Liefde van uwen ,Heere Jezus Christus aan te trekken. Weest in u Lyden geduldig, en ziet op Hem,die voor u Eeuwig Heil geleden heeft. Draagt tegen uwe beledigers, een Liefderyk Hart; vergeef haar met alleen , het kwaad dat zy u aanbrengen, maar bid ook voor haar tot Tezus! tot den Drie-Eenigen Godt, dat hy haar de Zonde vergeeven wil. Zo zullen zy eindelyk zelfs bekennen, dat gv behoort onder het hoopken der geloovige Vroomen,~tot de Huisgenooten, van den Zoone Gods. , . „. , Laten wy nu kortelyk befchouwen, de Drangreden, die onze Goddelyke Verlosser ! gevoegt heeft by zyne Voorbede. Zy is vervat in deze woorden : Want zy weten niet wat zy deen. Onze Heiland tragt hen die Hem aan t Kruis klonken, te ontfchuldigen en houd als een Medelydende Hoogepriester, zynen Vader de blindheid en onweetenheid van deze Menfcnemvoop, pm hier door zyn Vaders Hart te bewegen, tot Genade  < 6o > en Vergeeving. — De onweerende Krygsknegten hebben , zekerlyk dat wat zy gedaan hebben, en wat hun bevolen was, onwetende gedaan. Het arme eenvoudige Volk, dat op het Feest in grote menigte, uit alle Oorden der Waereld te Jerul'alem was opgekomen, heeft zig door het aanzien, en gefchrceuw der Priesteren, en Overften laten vervoeren, en dezen Heiligen Jezus de Nazartner voor een lchadelyk Mensch; voor een verleider gehouden; en dus in blinden yver al mede geroepen: Weg met dezen, Kruist Hem, Kruist Hem. Edog het Joodfche Sanhedrim, den Hoogen Raad te Jerulalem, konden het wel weten, en wisten het ook, wie zy voor hadden, en aan welk een Perfoon zy zig vergreepen. Echter de Medelydende Jezus ziet hunne zaak, van de voordeeligfte zyde aan, om als 't waare maar iets te hebben, waar aan zyne Voorbede zig hegten konde. Gelyk dan ook een zyner Apostelen zynen Meester hier in getrouwelyk navolgt, want aldus hooren wy Petrus zeggen. Hand. UI: 17. En nu Broeders ik iveet dat gy 't in onwectcnbeid gedaan hebt. Hier in dan heeft Jezus eene Preuve gegeeven van zyne Liefde wyl Hy hun door hunne onweteuheid zogt te ontfchuldigen. Wat geliefde Christenen kunnen wy hier uit leeren ? Dat het een regte aart der Liefde des Naasten is. Wanneer wy hunne Fouten, Zonden en Gebreeken, niet als by de Elle uitmeeten en Waereldkundig mraken , en uitbreiden ; maar veel eer dezelve 'bedekke met den Mantel der Liefde, daar van zo zagt als raogelyk, en niet als wanneer noodzikelyk is, Inreken. Dat wydus niet als ftrenge Rigters die het uit'erfte zoekt met hun te handelen; maar ons als zagtmoedige betoonen, en gereed zyn, gelyk een Liefderyke Moeder, dewelke de Feilen van haar Kind gaerne bedekt. Koomnti hier ten eerlcen Gy die zo gereed zyt, om by de minite belediging die u volgens u begrip worden aangedaan, wraak te oefenenen, en niet bedenkt, dat Gy daar door in Gods Ampt treed, die gezegt heeft: de Wraak is myn, ik wil 't vergelden. Deur. XXXIl: 35*. En hy als een jaloers Godt! zulks niet ongewrooken laten zal. Bedenk hoe verre gy verwydert zyt van die Liefde,welke als een [onger van Jezus! nogthans 1 3 by  < 7° > u zyne W[.aA "Ï'^X 't, om de vouten van uwen En gy die zo vaardig zyi, gebreeken Wae- Medemensch uit te breiden om iu™ b ver. reldkundigte maa ken, fc*lvf!e™^'fS enter meerderen ^^^Uh^ÏSS^m uwen VeR-. °"tyiR ' Ach b bedenre" ns rioe wemig gy zyn Voorlosser ! Acn- neucuR ..„„rierliefde bv u huisvest, beeld volgt, hoemin de Biwder^e g en gy dus nog Efenjong van, j. g ^ u ^ en gfn,™ door de genadige wer- Ongeluklug gy jwnnee^ gy^ « , ,,formifr SS! Gd°oor GdooSnbGo%igheid, uwen Heer en Zie daar Jn GJieuie d van denStet ven¬ van het geen in dit LentcH^n_eDriesterivke Voorbeede den JJT'SI dezKn b^zynenSehchen Vader vervat is. Dat dezei ven * * Qff geweest is, kuneen aangenaam en wdbehagelyk une g ^ lien wy afleiden, u : de gf-f^; Jan den neffens zelve heeft aangebragt. De bejeeenng ^ Hem gekruiste ""f^,^^^ Kruisfiging Hooftmtm. Des Volks "n™1 S 0ok de bckee. heeft aangezien. Luc. AAi11. j7 * ften Cnristen ring van zo veele Dmttnde op Pwxtcr Dag. J.}fJerserZoons Gods,op zo veele Heidoor wien het Bloed des y' £ van jEZUS denen gefprengt is i ^n «TJf/'nu n|g een Zondaar Voorbede. Ja zo menigmaal £s nu ng ontwaakt, en zig opegt tot ^ ^ heeft hier over zeker vreugde raaanneeming tot de vergeeving deze Voorbede van Gods deGoDDELYKE[Kip^hap aan o {g ^ vervuk ,( ge eigen Zoon te denken. ",CN , k datHem een groote ^^^^bZT^tZny^. wyl hy voor KSSS^SS»^ Jet LUI: ,0. g ^  < 71 > ó Hoegaarn wenschten wy, daf nok deze Voorbede van Jezus Christus, dat dit zyn Eerlie Kruiswoord, door deze geringe voorLtelhng, een groten buit voor onzen Heiland maken mogt. Gy dan ö Zondaar wie gy zyt die dit te vooren komt door hooren of leezen, bedenk dat die zelfde Jezus die vol fmerten en wonden, om uwe Zonden, aan 't Kruis is geklonken, en aan dit Gevloekte Hout, voor u, terwyl hy ftierf het Leven heeft afgebeden,bedenk dat die zelfde Middelaar en voorbiddende Hoogepriester, ook ten geesen Dage over u als Rigter verfchynen zal. Geef, geef ö Middelaar dat dit u eerde Woord Door dit geringe Blad, met Zegen word gehoord. Op dat u Voorbeê nog, by veel Zondaars mag zyn, Een Balfem voor de Ziel, een Hemels Medicyn. d^ifrifr-fa it ondergaande Digtftuk ; ons te laar toer^ gezonden zynde, om in ons voorig Ver\_J C toog te kunnen Plaatfen: hebben het tot «t/^/T\rC lner toc mneten verfchuiven, dog zullen 4$^4Sa$?" jjet ze,ve nu; aan onze geeerde Leezers mededeelen. Het GELOVIG ZIEN op JEZUS! Op! Op! myn Ziel, ontwaak myn doffe Geest! Hoe? Zyt Gy tot hier toe, in eene Slaap geweest? Ontdoe in aller eil; U zelf van 't Aardsch gewemelsch, , En eil in allen haast, met uw gedagtt' naar 't Hemelsch'. Ei maak U vaardig dog, en wilt niet langer draalen , Gaat nu naar Golgotha! en wil daar fpyfe haaien. En voorraad voor uw zelfs; op dat Gy niet verfma^t, \ En door uw Zorgloosheid , het Dierbaarst Goed veragt', 1 Dat uw daar word geboön, het welk U ftrekt ren Leven, ; Ei wilt dan in den Geest, U toch derwaarts begeeven. Wat akelig Schouwtoneel! Ontdoet zig voor myn Oogen, . 'kZieginsaan 't Kruis, myn Borg ! zyn hooft ter neergebogen Let op ! ö fnoode Ziel, Gy klonkt hem aan dit Kruis En maaktt' U daar gemeen , met het Gevloekt Gdpuis. Maar  < 7* > M»r ach! waar is dit voor? waartoe die voltering? Vraa°t Gy dit nog myn Ziel? t Is voor uw; Doemelmg. *tls voor uw, Zonden fnood ,waar voor hy dus moet Lyden, En door dat Zoenbloed U; van d'Heliche ftra , bevryden Maarach ! wat hoorikdaar!! ...Ik hoor myn Heiland fprceken, Ach! Vader! Ach! - Vergeef... gaat hy verfchooning takken, Voor Beulen, Moordenaars Rot, voor tGevloekt Gelpuis, Die hem onwetend daar: nu klonken aan t Kruis, Waar heeft men groter Trouw? waargioterLiefd gevonden' Daar zig dlMMANuëi. 1 Laat ftrafïen voor myn Zonden Waar vond men groterLiefd' waar vond men immer blyk, Als 'k in myn Borg fpeur, die zig daar net gely> Een fnoode ftraffe liet; op dat door t goedig Lyden Hy my: vin Zonden-ichuld, en Hclfchen-ftraf bevryden Nu s mvn Heil volmaakt, nuhy; heelt door zyn Bloed Van Duivel, Dood en Hel, enHel-ftraf, my behoed, Nu ben ik gantsch gerust, nu kan my niets doen. beven, Wvihv myn Borg is! die my verwerft het Leven. Wy 5 ÏÏ door zyn Bloed! (den aller Engelen Koning) ^\Sft genaê,en gunsten daar doorbragt verfchomng. Wy hy my door zyn Bloed; door al die purpre plasten Van Zonden-fchuld en finett', daar van heeft rem gewasfen Nu vrees ft 7*16 geen Dood ,geen Duivels magtnogHelle, Ik ben nu vry gemaakt, geen Zond' kan my nu kwellen Wat breng ik uw voor dank, myn Losser myner fchuld , Ik U daS nu voortaan, ook als myn Koning huid Maar «iet uit eigen Kragt, alleen door uw Genade ■ Wanün U zelfs niets is, waar door ik koom te itade Mvf Onvermogen ; neen; 't moet alV door uw gewerkt, Waar dooi ik word bekwaam , en in U word gefterkt. E dan op 't'Feést, dat w' uw ter eere vieren: Mér Danktoon naderen, en uw met T ot v eraeren Fn Roemen U 6 Jezus! Vorst ! met Vreugde Halmen, En L dU heudyW Feest, uw' Liefd'en Min uitgalmen. r L onshSt Gerukt, uit d'Helfche Slaverny, S door uw Dierbaar Bloed! GekogthebtEeuwig Vry, VV. L. P.S. Den Brief getekent L. G..M. is «s wel gewaden ; wy zullen aan het billyk verzoek in gemelde Brief, tot Paakchen toe voldoen.  DEN TIENDE VERTOOG. Van het Jaar 1787. HANDELENDE over JEZUS, VIERDE KRUISWOORD. EeiI Eli! Lama Asabthani! Mattheus. 5feSSS0j£nze Lezers zullen 'zeker verwagtende zyn, 3 ^ F dat wv ^n thans zul,ei1 onderhouden, f\ O m wer het Tweede Kruiswoord van onzen *3m f P Heiland ! Dan op verzoek van eenise VW^W-g Waarheid lievendeChristenen, zullen wy heden Jezus Vierde Woord aan zyn Kruis uitgefprooken, voor ons neemen, en met het zelve te befchouwen, ons thans bezig houden. K Na  < 74 >' Na dat dan onze Goddelyke Verlosser! aan het Kruis hangende , eerst voor zyne Vyanden Gebeden hadde! Nadat Hy zynen Lieven Moeder aan dezorge van zvnen Johannes, hadde aanbevolen, en daar door de Jeugt, hun Pligt tot hunnen Ouderen geleerd heeft, en alle bedrukte Weduwen verzekert, dat Hy het is, die voor hen zorgt Na dat Hy den Boetvaardigen Moordenaar! het Hemelsch Paradys hadde toegezegt, begint hy van zig zelve te fpreeken. De Euangeltsten melden , dat Jezus omtrent de Derde Uure aan 't Kruis genagelt is : en dat omtrent de Zesde üure eene Duisternis viel, die in de Negende eindigde- Zynde dit niet onze, of de Romeinlche Reekening, maar naar de Joodfehe Reekening w verdaan, dewelke Uuren begonnen te tellen, met Zonnen Opgang, zo dat by ons ten Zes Uuren, by hun was de Eerlle Uure. Daar nu deze Duisternis begon in de Zesde Uure, en in de Negende Uure eindigde, zo is dit te verdaan, des nademiddags ten fwaalt, en ten Drie Uuren. (*) Dit was een gansfih ongewoone, en bovennatuurlyke Duisternis, dewelke zig zeer rasch, en gansch onvetwagt over het gantfcbe Land vertoonde. De Zonne dat grote Waereld-ligt verborg haaren Luister, en Ligt; en wierd op ten >*) De Evangelist Maucus tekent aan , dat oiik .Hei*and eekruist is , omtrent de Deide Dure. Cap. X\ : «5. En dat°fle Duisternis begon , na de Zesde Uure , dus had WuV reeds Drie Uuren aan 't Kruis gehangen , toen deze Duisternis een begin nam. Maar hoe moeten wy dit nu verftaanTls deze Duisternis begonnen na de Zesde Uure,en had toen onze Hejland reeds Drie Uuren aan t Kruis get nhoe kan dan Johannes fchryven , dat het omtrent J Zesde Uure was , toen nog zyne pogmger. aan wpnde om de Heiland los te laten ( Is dit geene rpenbaaretgenfpraak? - Zo ja dan hebben zy ook me door ingeving van Gods Geest gefchreeven — Dog deze ttBenftrvdieheul zal wegvallen, wanneer wy Aanmerken, dat MfSSryft naar de Joodfehe Reekening ; en ohannks na de Romeinfehe Reekening, als hebbende deze laatlte, na de verftooring der Stad Jernfalcm geichreven.  < 75 > Helderen Middag verduistert, en fchaamde z:ch als 't waare om de Hemeltergende Boosheid , welke men pleegde aan Gods eigen Zoon, ter Overtuiging van het verftokte Jodendom. En betoonde daar door; ter beichaming, van het ongevoelig Israël als Medeiyden en Droefheid te betoonen, over de ondraaglyke folteringen, waar mede de Heiland thans te wordelen hadde! den Hemel dan trok hier als 't waare een RouwKleed aan , over den aannaderenden Dood, van den Koning des Hemels! ■ Deze Duisternis, was gelyk wy gezegt hebben, niet natuurlyk, veroorzaakt, door een Eclips, of Zonne • taaning. Want de Hemelen Sterrekundige verzekeren ons, dat dit alleen kan voorvallen ten tyde van de Nieuwe Maan, als die in haaren loop zig vereenigt met de Zon, maar dat 'er aan de Zon nooit een Eclips koomen kan. ten tyde, of wanneer de Maan vol is, wyl ze als dan 't verde van de Zon is, en dus geen oorzaak kan zyn, van eene Verduistering. Nu immers weeten wy , dat der JooJen Paafcha, op welke deze Duisternis voorviel, altoos inviel, niet op een Nieuwe, maar volle Maan. De Jooden dog begonnen hunne Maanden te rekenen, met het Eerde fchyn der Nieuwe Maan, en vierden hun Paasfchen op den veertienden dag, van de Eerde Maand Abib; komende over een ten deele met onze Maart, en ten deele met April. Hoewel doen ter tyd het Paafcha een daglaater, als anders; want telkens, als het Paasch-Feest op een Vrydag kwam, ftelden men het uit, tot den Zabbath, op dat 'er niet te veel Zabbathen ,. of Feest - dagen achter elkander koomen zoude. Het is dus zeker, dat de Maan , op dien tyd, in haar volde Ligt was, en in de verde Afdand van de Zon gezien wierd, en dus deze Verduistering niet kon veroorzaaken. Hier komt by: 't welk mede ongewoon was, dat deze Duisternis, gehele drie Uuren geduurt heeft, en dus niet Natuurlyk was. Geduurende deze.zo ongewoone Duisternis, hangt onze Heiland! aan 't Gevloekte Houdt, houdende, zig onder zyne Smerten, onder 't gevoel zyner Wonden , onder het torfchen van den Last der Zonden, K a on-  r< 76 > onder den drukkenden Gods Toorn , welke thans', om aller Menfchen Zonden wille, op Hem rustede: oeheel ftille. Dan eindelyk word het gevoel zyner Smerten , en den Last der Zondaaren welke Hy in hunne ftede droeg zo hevig , dat Hy met traanen , en een iterk geroep, wegens de grooten Angst der Zonden , die Hy voldoen moest, wegens de benauwtheid zyner Ziele: uitriep: Eli! Eli! Lama Asapthani! dat is: Myn Goor! Myn Godt! •waarom heit gy sny verlaatenl ó Jammervolle Stem! — ó Smanlyk Lyden! 6 Beklaaglyke Stem! ö ünbegrypelyke Taal ! die wy met ons vernuft niet hereiken kunnen, of met onze tonge uitfpreeken , of met de penne befchryven; de Engelen zelfs kunnen hier van niets meer dan ftamelen. De twee Kruis - draagers Jon en Jeremias hebben wel naare klagten geiiit, de Koning Hiskias piepte op zyn Zieken - Ieeger, als een Kraane en Zwaaluzie , en Kirde als een Duive. Jef. XXXVIII: 14- Dog van 'sWaerelcs Morgen-ftond aan, tot heden toe, is 'er geen beweegelyker, geen Hart brekender Stemme gehoord, als deze van den Stervende Jezus ! toen Hy klaagde over de verlatinge Gods. Toen op Hem rustede, een onbegrypelyk Lyden; eene,in haare zwaarte, oneindige Straffe. Toen Hem banden der Helle omvingen, en des doods ftrikken Hem oterweldigae, Pfalm XVIII: 6. Wy zullen nu eer en alvorens, wy ons ter befchouwing, van dit Vierde Woord,door onzen Heiland aan 't Kruis uitgefprooken, begeeven, eenige omltandigheden, daar omtrent aanmerken. Den Lydende , en aan 't Kruis hangende Jezus! heeft dit, Woord uitgefprooken , na een diep: en langduurig ftilzwygen. Want Hy had, van de Zesde, tot de Neegende Uuré toe, (dat is na onze Reekening, Van 's middags ten Twaalf tot 's namiddags ten Drie Uuren) geen eenig woord gefprooken, maar onder het gevoel, der Heviafte, en Helfcbe Smarten ,onder den Last van Gods Toorn als een itü en verftomt Lam gehangen.  < 77 > Hy Jezus ! hangt aan 't Kmis, cn zwygt Drie Uuren ftil, Hy draagt den Toorn Gods ! en is nogthans gelaaten, Bedaart en wel te Vreên! Voldoet Hy 's Vaders wil. Nu wil ö Zondaar U , Godt nimmermeer verhaten. Den Lydende, en aan 't Kruis hangende Jezus ' heeft dit Woord uitgefprooken, na eene buitengewoone Drie Uurige Duisternis De Zonne aan den Hemel is donker, van haar Ligt, van haar Schynfel berooft. — De Ziel van myn Heiland ! was nu zonder Ligt, zonder 1 roost, en moeste in het donkere arbeiden ! Terwyl de invloed der Goddelyke Genade zie: thans voor hem verborg. De Zathan die een Vorst der Duisternis fs, was intusfehen in deze Duisternis met weinig werkzaam, om zyneH;lfche Pylen op Mem af te ichieten, J 1 " De Zon verliest haar fchyn, op 't Aardryk duister is, De Zathan onderwyl, gaat Jezus hevig kwelle Nu, nu heeft Godt dan weer, met Zondaars deernis. Nu maakt U Jezus vry, van 't Eeuwig Vuur der Helle. *rD™»y?nde,?n aa,n '* Kruis ha"gende Jezus!heeft dit Woord uitgefprooken , omtrent de Negende Uure Wanneer of wat Uur Jezus zyne andere Woorden heeft uitgefprooken, word ons door de EuanSen met gemeld; maar omtrent dit Woord zeggen lv- het tuat omtrent de Negende Uure. Dat is, dft is vol'eens onze Reekening des Namiddags ten Drie UurenS de dit wat het zelfde Uur, waar in de dagelvkfche Avond-Offers, i„ den Tempel gebrast wierden voo? den Heere. Jneven dat zelfde Uur dan. Offerde het Lam van Godt! dat de Zonden der Waereld droe^ zyne tot h,er toe gevoelde Zielen-fmart, en HeUenS op,aan zynen Hemelfchen Vader! tot eenen zoeten fot eenen aangenaamen Reuk! tot Heil der Zondaars'' 't Was juist het Offer-Uur, toen het gewonde Lam, Zyn Avond-Offer bragt, voor zyn Hemelfchen Vader' En dus verwierf Genaê ! aan den Gevloekten Stam. Ka tart Elk die Gelooft, den Hdvorst, den Verr»der. K 3 Den  < 78 > Den Lvdende en aan 't Kruis hangende Jezus! heelt dit Woord met eene Luide Stemme griprooken en tmnde door dit zyn Luide Roepen, dat Hy meer dan Z"hfoot Men"ch was, dat Hy dé Goot Mensch, in MSHSStin Perfoon was. Wyl een bloot M nlch m zo veel Wonden, na zo veel Pynen , na de .groote , at fchrUUV,dcn m Godt in den Hed%Qr i C - XVlll: 20. En ten derden Hemel. Gen.JVi 10. AViiStraffe, K-hl Aangevoerde , ÏÏs zIn'de van dien Aart dat MyJJezus voelt de Pyn, der Hel! Roept overluit. En niet een traanen vloed, hoort men Hem bitter kermen , Tra hier Gy die Gelooft! trek hier dees Leering tilt: Dat Gobx zig over U nu Eeuwig wil Ontfermen. r i Aa Pn nan 't Kruis hangende Jezus! De dat hy die fpreektdtt.Woord, en toon Jr Hy is , van wien m den AA" lui 1 pf]m vm toont hier door aan, dat tong ^ den Messias bandeU, jte ^voortt ^ D00dlbthnTan eTvvondeïbaareGeboorte! Dewelvan een Man' va" eui v ^ Qot k Ult lee door Godt , ter v«"fa""& e„ beWaart had voor zyner Moeder «"^"/^S^^ Moeder Borlten, éln groot gev^r, nog zynde aan y ^ ^ vers 10,11. Die bUp^ b m en Mensch Heidenen, vers 7^- ^ defl en Voeten doorgrawas, vers 7. D>e * ^ wjens Gewaat men het ven waaren, vers 17- * '. . ctof „e]egt was, vers Lot geworpen heeft, en J« 'n StóRei«j ^ SS: &?TeSm^zS^  < 79 Nog een ander geheim van eenen niet mindere waarde, word ons hier, door Jezus ontdekt, nu Hy hier deze woorden uit den XXU Pfalm beiigt; en uitroept: Myu Godï! Myn Goot! waarom hek gy my verlaa- ten. De Lcyietifche Priesterfchaar begonnen toen dagelyks, in den Tempel, den Godsdienst, (met het Zingen, van den XXil Pfalm. Wyl nu Christus 1 die Woorden , dewelke de Priestersin de Eerde Uure van den Godtsdienst Zengen , in de Laatde Uure van zyne Hoogepriesterlyke Bediening heeft uitgeroepen, zo heeft Hy daar door niet onduidelyk tc kennen gegeeven , dat den gehelen Levietilchen Dienst nu een einde nemen zoude. Na dat Hy door zyne Eenmalige Offerhande, de Zonde zoude hebben toegezegd', en en alles volbragt, wat tot verzoening der Godheid met de Zondige Menfchen nodig was. Terwyl myn Jezus! klaagt, vervult hy ook de Schrift; En toont daar door dat Hy, door .zyne Offerhande, Zou zyn des Menfchen Heil! een Zathans tegengift. Nu kunt Gy die Gelooft, in 't Zalig.Ryk aanlanden. De Lydende , en aan 't Kruis hangende Jezus ' fpreekt dit Woord in de toenmalige JoodfcheTale, en roept: Eu! Eli! Lama Asabchanie. Het is aanmerklyk, dat de Euangelisten deze wondervolle woorden, ook in de Grieklche, en by de meeste Heidenfchen Volkeren gebruikelyke Taal befchreven hebben. Toonende daar door aan, dat de gewigtige Waarheid" welke in deze Woorden vervat is,en jood en Heiden \ en dus alle Menfchen aangaan. Ten anderen hebben dé Eunngelhten deze woorden vertaalt, om aan te toonen dat het valsch was, dat de Jooden uit de Woorden* Eli ! Eli ! opmaakten , dat onze Lydende LevensVorst, in dezen zynen Nood en Hellen-Angst Elias te hulp nep. Dat hy niet tot Elias , en dus geen verdorve Heilige, maar tot Godt riep. Myn Jezus Eli! roept, dat is myn Godt! myn Godt! Waarom hebt gy U Zoon! U Lieven Zoon verlaaten? Dit Leerdt ö Christenen U, dat U in \ Angftig Lot: Alken 't verzoenent Bloed! van *t Godlyk Lam kan baaten. De  < 8o > De Lydende,en aan 'tKruis hangende Jezus! heeft dit Wóórd gefprooken met eene dubbele aandoening. Want ten eerlten zo had Hy een aandoening, van weemoedigheid, zyne Heilige Ziel was weemoedig, wyl zv gevoelde die kwelling, der Helle, waar inde Ongelovige, voor Eeuwig hun Ongeloof zullen betreuren, bejammeren en vervloeken; dit dog moest de Menschlievenile Jezus wel weemoedig maken, len andere had Hy een aandoening; van een Kinderlyk vertrouwen op Godt zynen Hemelfchen Vader !i op welke Hy vertrouwde, welke Hy nog als zynLiefderyke Vader omhelsde. Gelyk dit Woord m de Taaie des Geest, zulk een betekenis heeft, dat Jezus! n et alleen riep: Myn Godt! maar myn fterke Godt! Myn Zonden-delger Roept, myn fterke Godt"? waarom Verlaat gy myn in nood'? — Dog ik blyf op u bouwen. Ei kom nu wie gy zyt: Ei kom tot Jezus kom. En leerd var» Hem in Nood ! alleen op Godt vertrouwen. Deze weinige Aanmerkingen, waar door dit Woord van andere onderfcheiden is , vooraf hebbende laten gaan, zien wy ons den weg gebaand, tot een nader onderzoek van het zelve. Vervolg hier «  < 8S > Abba , myn Vadert Waarom Roept Hy hier niet als in zyn Eerfte, en Laattte: Kruiswoord: Vader! Waarom hebt gy my verlaten?— Waarom wy Kt hv hier af, om in een Kinderlyk vertrouwen , Godt I ™n Vader te noemen? Zekerlyk Lieve Christenen, niet zonder gewigtige Redenen, waar van wy voor het tegenwoordige twee zullen opgeeven. ; Voor eerst; om dat Jezus Christus ! zig toen m zulk een omftandigheid bevond, waar m Godt , die van Eeuwigheid wel zyn Vader was , zig thans niet tegen Hem gedroeg , als een Baimhertig Vader, zig telen zyn Kind gedraagt; maai als een Beledigde, als een Geflrenge,als eenWrekende, als een Regtvaardig Rechler Godt die wel zyn Vader was, hefchouwde nu zvn Zoon , zyn anderzins Lieven Zoon, als den Snergroo^ften, en allerbootften Zondaar die 'er aanwe?was? Want hoewel Hy van geen eigen Zonden wist, en zVne Vyanden kon mtdaagen, om ^m vin eere Zonden te overtuigen , hoewel Hy onfchuldig was heeft Hv nogthans , voor ons tot Zonden laten Senfen in het Goddelyke Gericht, zig de Zonden van Adam en zyne Kinderen, (aten toerekenen, en zig zodani* laten aanmerken , of dezelve door Hem zelt 7SlLri w« ■ Daar nu Tezus Christus ! voor Sfz'ond n der Doemwaardig^ Menfchen had goed eefpTöoS, Gods wreekende Geregtigheid, nu ook ïfleen op Hem gemunt, en drukte den gantfehen La dés Toorns op hem neder. .Hy koude dus in dit gewiede Uur, Godt niet aanme^en-als zyn Genadige Vader ' maar als een wrekende Goddelyke Richter. Ten andere noemt Hy hier zyn Hemelfchen Vader , Jt%Tvader. maar myn Godt ! wyl deze nu alle e Goddelyke Rechten, als verdedigde Godt j - nu zyn Zoon aan, als dien Borg welke belooft had- 5e, ?e ^^-fiSJftSS th ns^orhzyBBS&SS* Sn«S vï, Heiri betaaling van IS «ene waar voor Hy had goed gefprooken. — -Godt wal Jan nu niet aan te merken a s zyn Genad.ge Vader' maar als een Geftrenge Goddelyke Rigter. SS'tweeden; zo vraagt een Christen met zonder Reden , SS onze Heiland I daar Hy klaagt dat  # "< 83 > Hy van Godt! verlaten is! nogthans dien Godt die Hem verlaaten had, zyn Godt noemt. ■ Waarom vraagt een Christen . roept myn Jezus niet flegts: ó Godt! waarom hebt gy my verlaaten? Waarom met zo veel nadruk Myn GodT? Hier uit leeren wy, dat onze Heiland, fchoon Hy in deze Doods-ftryd, in dit jammervolle Lyden, van Godt verlaaten was, nogthans Godt! zyn Vader niet verlaaten wilde,maar by dat alles overtuigt was , dat deze Geftrenge Goddelyke Rigter, nogthans zyn Godt was. Hy konde Godt, hoewel vertoornt echter zyn Godt noemen, wyl Hy onfchuldig leedt, wyl Hy in onze plaats dit Lyden ondergaan moest. Dat dan ook wy in de Uure der benaauwtheid, onder alle wederwaardigheden, dezes Levens, onder alle Kruis, onder alle Lydens, onder alle Vervolgingen, onder alle Smaad, om der Waarheid wille, nogthans Godt vertrouwen, en Hem door 't Geloof in Christus onzen Godt noemen ; dit Recht heeft ons Jezus verworven; Hy heeft die groote kloove,dewelke de Zonden,tusfchen Godt en ons bevestigt had, toe gevult. Hy heeft den tusfchenmuur tusfchen Godt en ons weg geruimt; zo dat wy in navolging van Hem, onzen Lydende Hoogepriester, GodT! onzen Godt kunnen noemen. Ten derden; zo vraagt een Christen, waarom roept myn Heiland hier by herhaling : Eli ! Eli ! Myn Godt ! Myn Godt ? — Dit toont ons aan de Grootheid van zyn benauwtheid, die thans zo gtoot waaren, dat geen Menfchelyk vernuft in ftaat is, het zelve met echte koleuren af te fchetfen, wyl nooit eenig Mensch zulk een benaauwtheid der Ziele gevoelt heeft. Want, (om thans niet van zyn Lighaams kwellingen te gewaagen,) zyne AUerheiligfte Ziele, was door al dien fmaad , welk zy gevoelde, op het fterkfte aangedaan ; zy was met de Zonden van alle Menfchen beladen, en kon dus Gods Genadige invloed niet ondervinden; zy was met de Eisfchen der Wet beladen, welke alle haare verfchrikke'yke Vloeken , over haar uitftorte; de Zathan was niet ftil, maar fchoot alle zyne Helfche Pylen op Hem los; de Dood gevvapent met den Prikkel der Zonde, zweefde geduurig voor Hem,in eene L a ver-  r< 84 > verfchrikkelyke gedaante ; en Godt zyn Liefderyke Vader, treed te rug, en verbergt voor Hem, de Straalen zyner Liefde, en Mededongen. Deze groote, deze onbegrypelyke Angst zyner Ziele is oorzaak, dat de aan 't Kruis hangende Je^us ! zyne Woorden verdubbelde. Het is eene benauwde Ziel niet oneigen , om haare klaagelyke Stem te verdubbelen. Wy vinden zulks bewaarheid, in den Perfoon van denKoninklyke Propheet David , welke ook in veele gevallen, een doorlugtig voorbeeld was, van Jezus Christus. Deze , toen Hy de treurige boodfchap kreeg , van de Dood, zyn's Zoons Abfalom , berfte uit in herhaalde beklaaglyke woorden, en fprak: Myn Zoon Abfalom, myn Z'.on , myn Zoon Abfalom'l wilde Godt, dal ik voor u moest fterven ! 6 Abfalom , myn Zoon , myn Zoon. aSam. XVIII: 33. Ook getuigt deze herhaaling van Tfzus woorden,, van zyn vast vertrouwen, van zyn Kinderlyk toeverzigt, op zyn Hemelfchen Vader. Hy klopt aan, Hy klopt met verdubbeling aan, aan het toegellooten Vaders Hart, en eischt van het zelve eene Genadige hulpe. Zyn onfchuldige Menschheid bleef hier dus vry, van Mistrouwen, en was onder al dit Lyden ver van wanhoop. (*) Hier door hebben wy het recht verkreegen, om in ons Lyden, met verdubbelde verzuchtinge tot Godt te naderen, en onzen Nood hem op te draagen, ons Hart in zynen Liefderyken Vaders Schoot uit te fchudden. Overwegen wy nu het geen de Heiland voorfteld, hetgeen Hy al klagende voorfteld, aan zynen Godt; zo is het zelve vervat in die woorden; Waarom hebt Gy my verlaaten f Het eerfte wat wy hier uit te overweegen hebben , is, dat onzen Heiland klaagt, over eene Verlating, en wel over eene inwendige Verlating, ( t) Hy onze Mid- (*) Op dat men ons niet Verdenker. zoude van Onrechtzinnigheid , hebben wy hier van niet meerder willen zeggen. (ƒ) In de Taaie des Geestcs, word hier van een Inwendige Verlaating gefprooken.  '< 85 >- Middelaar! was wel is waar, ook wel uitwendig van zyne Jongeren, (behalve Johannes) en zyne beste Vrienden verlaaten, dan over zulk eene Verlaating klaagde Hy thans niet. Hy vraagt niet: Myn Godt' Waarom heeft my Judas verraden, Petrus verloochent.* Waarom zyn byna alle myne Jongeren van my gevloden ? Waarom hebben my dezelve verlaaten ? Neen dit alles waare Hem ligtdragelyk geweest, waare het met, dat zyn Hemelfehe Vader! Hem zeiver verlaa en hadde, en zyn Vriendelyk Aangezicht voor Hem verborgen. Even zo als het dan eene Inwendige Verlaating was zo was het ook eene Waarachtige Verlaating. Het was geen loutere verbeelding in de Ziel van Jezus ! het was geen bloote aanvegting, even als veeltyds plaats heeft by vroome Kinderen Gods, welke meenen d->t Godt hun verlaaten heeft, wanneer hy met zyne Genade zeer naby is. Ween onze Goddelyke Borg, b^efr dat geene wat Hy in deze woorden te kennen geeft waarachtig gevoelt. Valsch is dus de Verklaarin * der geenen welke Jezus! aldus laten fpreeken: A/toGodt' Myn Godt \ waarom xoudt gy my verlaaten hebben, gL lyk myne Vyanden wannen ? Even als of de Heiland de inbeelding der geene wilde tegenfpreeken, die uit zyne Kruisiging wilden opmaaken, dat Hy van Godt verlaaten was. Neen onze Heere Jezus Christus ' was des tyds, waarachtig verlaaten van zynHemHfchè Vader; toen vyierd aan Hem vervult 'tgeen wy feezeu m den VIII Pfalm , alwaar het in het 6 vs. aldÏÏ heet: Gy zult Hem eenen kleinen tyd van Godt den f YvkvrTpf! ^ de Ver,]™™ Messias J, den LAAAViil Plalm, vers ic. Waarom vrrffnJ Heere myne ZielP en verbergt u/aZ^rT"tTJy, IVy ontdekken dus uit dit alles, fidSd'! J) UDg' ^ °nZe" MmDB^ heeft plaats Het (*) Hier uit is te zien hoe valsch deVerklaarin» fs door een onzer Leeraars is beweert geworden,VzSj T o ^en ^ 3  < 86 >' HetJwM intusfchcn zulk eene Verlating, die met dé Waardigheid van zyn Perfoon, en verheve Ampten S wèf be aan kom Want by dit alles viel hier niet voor een ïcheiding tuifchen Vader en Zoon , zodaj 5? dat de Eenheid van het Goddelyk Weezen daar door zoude hebben opaeheven. Hier was even zo min 2n fcheiding der twee Natuuren, welke in zyn Perfiïïn Snd crepen, en onafïcheidelyk in Hem vereeSSf zym Kvanï'zonder dit konde zvn Lyden en Dood , geen Verzoening zyn voor onze Zonden, Het n t4,r de Woorden van onzen 14 ^eJzinA aÏÏf H? gevraagt hadde: Waarom Heiland ^^ffiV^V^Waadyk eene Verklaaring Tï^Y&wSSSS*. Dog'wy zullen voor het teaenÏÏordiï hier over niets meerder aanmerken. Echter ook alzo geieeit ncu • » J* , k hy Mlks in 't werk g ^"f^fc^l Sneef H S£ „jok, nog boen . °f fe™ ^Th» was ™»dyk i»^'»»Ö.f Ü&SFLal vetteen Jotd, wanrSllSS*"" hoe-vel Hy »i« veto WJ ,,neer ny o » , word, eer Hy zonnig... t is blyft daarom Waarachtig : De Heer der Heerlykheid is Gekruist, i Cor. JI: ti% De Vorst des Levdns is Gedood. Hand. lil: 15. Ook moeten wy ons niet voorftellen , als of Godt de Vader een haat tegen den Zoon hadde opgevat, 't Is waar dat de Zoon in dat Uur, den drukkende Gods Toorn gevoelen moest, 't Is waar, dat banden des Doods en der Hellen Hem omgeven hadden, (*) Dog hier om was Hy geen gehaat voorwerp in de Oogen van zynen Vader. Ook in deze Uure was Hy Gods Lieve Zoon. Immers de Vader had den Zoon lief, om dat hy het Leven afleide, en het weder aannam. Joh. X: 17. Hier om dan was het, dat de Vader zyne onderfteunende Genade niet gehèel onttrok, van Christus Menfchelyke Natuur. Ook nu nog hete het: Ziet myn Knegt dien ik onder/leun. Jef. XLIf: ï. Ook hier was het waar, 't geen Christus ze'f beweerde , toen Hy zeide: Maar ik hen niet alken, want de Vader is hy my. Joh. XVI: 3a. Ook was het niet zulk een Verlating, als of de Vader, de Zaak van Christus geheel en al zoude los laten, en zig daar meê niet verdermoeijen wilde; dit dog was niet mogelyk: immers zoude door dit Lyden de'Geregtigheid van den beledigden DrieEenigen Godt! voldaan worden, en den Doemelinoeen Eeuwig Heil deelachtig worden. Alle znnrtgelyke valfche begrippen, moet men vaaren la;en. (f) Veel (*) Dit was 't; het welk door een der Lecraaren op laatstleden Zondag Avond over dit zelve Fierde Woord fpreekende, wierd ontkent; door te zeggen: dat hy met die geene niet kon inftemmen, die daar geloofden: dat den aan 't Kruis hangende Jezus ! in die oogenblikken, den oneindige Toorn Gods! en den Hellen-Angst gevoelde. — Dan Ons Blad, nu reeds zo verre klaar zynde, belooven wy in onze volgende; dir verder aan te merken. (t) Wy ondervinden ons niet, om al dat geene te zeggen of te kunnen zeggen; wat wel in deeze Woorden ; in deeze Angftige, Klaaglyke Woorden; van onzen Heit and ! al legt opgeflooten , en bekennen hier; met alle de Regtzinnige Godgeleerden; van hierin, als 't waare; in een Duisternis in te treeden. En dus niet, gelyk de Hcdendaagfche, zo genoemde, veiligten Geleerde waanen; van alles helder, en klaar, voor onze oogen té fchynen, nog ergens eene Duisternis, meer aan te treffen.  < 88 > Veel meer gevoelde Christus zulk een Verlating, die daar beftond in het onthouden van alle inwendige Trnost en Licht, welke anders de Godheid aan zyne Menschheid mededeelde. Zyne Menfchelyke Natuur was , van dat oogenblik af dat zy met de Goddelyke Natuur vereenigt was , Gezalft met Oly der Vreugde. Zyne Heilige. zyne Edele Ziel wandelde genadig in het Goddelyke Licht. Dm alle deeze Heerlyke Voorrechten , welke zyne Menlchelvke Natuur tot hier toe had mogen genieten moest zv nu derven, want Godt! onthielt nu zynen trnostlvken invloed, welke Hem tot hier toe verkwikt hadde. Daar by kreeg nu de Zathan van Godt een meerder Ma*t, om Hem te kwellen , met die Martelingen welke wy Menfchen verdient hadden. In dit naare dal des Doods, bevond zig onzen Heiland reeds, toen Hy in Gethfemane begon te beven, droevig en zeer beangst wierd , Ja Bloed zweetel Dan hier was zynen Angst op het Hooglte. toen Hy onder de buitengewoone Duisternis , een Voorfmaak gevoelde, van de buitenfte Duisternis, in welke de Verdoemde Eeuwig zullen huilen. Vervolg hier na.") Deeze VERTOOGEN, werden >alle Vrydagen uitgegeeven, te Amfterdam, by j. A M M E L I N G, Boekverkoper op de Zeedyk, by deWaterpoortfteeg, en verder by de meeste Boekverkopers.  DEN CMjBLISTEW- ITMJJEW'JD. TWAALFDE VERTOOG. Van het Jaar 1787. H A NDELENDE over JEZUS, VIERDE KRUISWOORD, TWEEDE VERVOLG. Sf^f£erZe ^ke,hg^' dize Naare' deze 20 zwaar S n E Üdend,e Toeftant * was aan de heilige m V p Mensch Jezus! des te gevoeliger, wyl *u#. ±w aan Hem meer dan eenig Schepfel, eene wWf-* verkwikking, en troost behoorde eeeeeven te worden, en wyl Hy op het allerfterkfte, de waardy kende, van Goddelyke Genade welke Hv nu derven moest. Weten Gods Kinderen het, dat een Dagin Gods tegenwoordigheid beter is, dan elders Duizent; en houden zy dit voor het grootfte Lvden, wanneer zy zonder Goddelyke Licht en Troost, in 't M, duis-  < 9° > duister zitten moeten; zo moet deze Verlating (*) voor Christus des te gevoeliger zyn geweest, wyl Hy met de (*) Het fmert ons, te moeten vernemen , dat hoewel wy tot hier toe , over deze Verlating , volgens het Leerftellige onzer Kerke gefchreeven hebben; het fmert ons zeggen wy tc moeten verneemen , dat den in ons voong Blad gemelde Leeraar op Zondag Avond den n. Maart des Jaars 1787. heeft kunnen goedvinden, om de Gemeente, van deze Verlating van Christus! zodanige zaken voor te kezen, waar aan elk Rechtzinnig Lutheraan, zich billyk ergeren moet.—Want na dat zyn Eerwaarde, een onderfcheid gemaakt had,, tusfchen Verlating en Verlating , en aangetoont had in welke een zin Christus niet verlaten is geweest. Zo iteldc Hy nu vast , in welk een zin Christus ! is verlaten geweest; namentlyk zo als wy het vinden Jef. LIV: 7 . 8. Dog wyl hier volgens zynEerwaardens eigen getuigenis gefpioken word, met van de Veriatin<* van Christus maar van de Verlating der Kerke; zo is het dunkt ons openbaar ,dat wy de Verlating van Christus ! naar inhoud van deze woorden, niet vcrklaaren kunnen. — Verder merkt zyn Eerwaarde aan, dat gelyk in de aangehaalde woorden van Jesaijas , gezegt word , dat Godt de Kerk een Oogenblik verlaten zoude , ook in dien zin van Christus kon gezegt worden, dat Hy is verlaten geweest; en dat hier mede overefnftemt, het gevoelen, van een beroemd Regtzinnk Godgeleerde van Onze Kerk. Maar wy vragen'dezen Uear Leeraar: of dan ons Geloof gegrond is , op Moses en de Propheeten, de Euangelisteu en Apostelen, of op deze of geene Godgeleerden'? wy meenen, met op de Iaatfte. Zyn Eerwaarde zoude dan beter gedaan hebben . wanneer hy deze Verlating van Christus '. niet na de zin en mening van deze of geene Godgeleerde had voorgeleezen, maar wanneer hy dezelve verklaard had naar inhoud van den XXII Pfalm. Dog zyn Eerwaarae zag ook zeer wel in, dat Hem hier de fchoen wrong , waarom Hy dan ook traet , deze zyne Verklaaring met den genoemden Pfalm te accordeeren. Dog durft daar omtrent, zulk een ongehoorde Taal voeren, dat wy niet zonder ontroering dezelve kunnen aanhaalen. „Het fchvnt wel (dus vervolgde zyn Eerwaarde) als of hier in dezen P&.lm van een eigentlyke Verlatin» gefprooken word, uit welke Pfalm dit Vierde Woord ontleent is." Maar Apropo Dominé zyn deze woorden uit dezen Pfalm ontleent, dan heeft hier Christus!  < 9i > de Goddelyke Natuur op het genauwfte vereenigt was*) dus een volle Zee, van Licht en Troost derven moest, daar flegs in- naarvolging van David gefprooken. Wel nu dat lykt 'ei na , dan is dexc Pfalm geen Voorzegging meer van des Messias Verlating. Dan heeft David niet de woorden van de Messias gefprooken , maar de Messias die van David waarlyk zo dezen Leeraar met zyn voorlezen , langs dien weg voortgaat , dan zal het LUI Hoofdftuk van Jesaijas, ook niet veel te beduiden hebben. Dog laten wy we- derkeeren tot den XXII Pfalm; volgens het geen dezen Leeraar zeide, zo fcheen het flegs, als of dezen Pfalm van een eigentlyke Verlating van de Messias gewaagen. Dog wy vragen, waarom fchynd dit flegs zo, en waarom mogen wy niet aannemen dat hier van een eigentlyke Verlating gefprooken word. Zyn Eerwaarde tragt dit nu te bewyzen , uit het 'geene Hy'vervolgens aanmerkte, over het 20 Vers, van den reeds meergenoemde Pfalm. ,, Want (dus las hy verder) wan,, neer wy het tvvintigfte Vacrs inzien dan zien wy rasch 't ver- trouwen ,het welk de Messias op Godt ftelde, daar'theet: ,, Maar gy Heere weest niet verre, myne perkte haast u om my te helpen. Jezus bleef in alle Pynen in 't Ge,, loof en Vertrouwen, op zynen Hemelfchen Vader, en dus ,, kon men niet zeggen , dat Jezus ! in een' eigenlyken zin ,, is verlaten geweest." Wie dog moet zig niet bedroeven, over zulke Redekaveling? Om dat wy in 2ofte Vaers van dezen Pfalm , een zéker Vertrouwen ontdekken, van den Lydenden Messias ! daarom kan in het Eerfte Vaers, van geen eigentlyke Verlating gefprooken worden. Is dit gezond Redeneeren , dan kan men zeggen wat men wil. Dog Dominé wanneer wy eens het geval omkeerden, en zeiden : in het Eerfte Vaers van dezen Pfalm , klaagt de Messias van Godt verlaaten te zyn , daarom kunnen wy in het 2ofte Vaers, niet veronderftcllen, dat hier van een eigentlyk vertrouwen gefprooken word. Dog zyn Eerwaarde zal zeg- • gen : deze Redeneering is niet Gegrond; 't is waar wy willen het niet tegenfpreeken. Maar hier uit volgt nu immers, dat dan ook zyn voordragt mank gaat. Echter kan zyn Eerwaarde, het niet overeen brengen , dat 'er in de Eerfte Vaerfen van dezen Pfalm, van een eigentlyke Verlating zou gefproken worden, wyl de Messias in het aofte Vaers zyn ver~ trou- M 2  < 92 > daar een Kind Gods daar en tegen maar eenige weinige funken van dien Goddelyke Troost misten moet, Geen trouwen te kennen geeft. Dog wy vinden hier geen zwarigheid: Immers zoude deze verlating niet altoos duuren, de Messias dog was overtuigt, dat wanneer Hy alles volbragt had, wat ter venoening1 der Zondaaren nodig was, Hy dan volkomen zoude gebruik maken van zyn Goddelyke Magt en Majefteit. Daar nu de Messias zo wel van zyne Herftelling, of Verhoging overtuigt 'was , als van zyne Verlaating , zo kunnen wy niet vinden , dat het tegenftrydig is, wanneer de Messias in het Eerfte Vaers van zyne Verlaating klaagt, en in het 2ofte Vaers zyn vertrouwen te kennen geeft. — Maar nu nog iets over de vorige woorden ; Jezus (zo zeide Dominé) bleef in alle zyne Smerten en Pynen in 't Geloof. Wel zo Dominé l wy hebben altoos gemeent, dat wy Zondige Menfchen nodig hadden, in Hem te Geloven , en dus deel te krygen aan dat Heil , 't welk Hr ons verworven heeft. Altoos hebben wy vertrouwt, dat wanneer wy in Jezus geloofden , oprecht in Hem Geloofden, wy dan van Godt wierden aangenomen, wyl Hy voor ons een wyle tyd van Godt verlaten is. Dan nu Gy den Volkc gaat voorleezen , dat Jezus ! onder al zyn Lyden , in 't Geloof is gebleven , nu zyn wy in groote zwarigheid: want wy begrypen, dat wanneer Jezus zelfs nodig had te geloven, Hy dan niet onze Verlosser zyn kan. Wy willen dan hopen, dat Gy U hier verfprooken hebt, of dat U Eerwaarde wyl gy niet gewoon zyt, uit het hoofd te leeren , maar altoos voor te leezen , hier u vuorfchrift niet naauwkeurig zult hebben nagezien. Dog wat wy niet ligt kunnen gelooven, is dit: Dat fchoon de Messias inden XXII Pfalm klaagt : van Godt verlaaten te zyn, en twee Euangelisten ons dit herhalen, en bevestigen , dat dit waarachtig vervult is; Gy nogthans durft beweeren, en zeggen ; dat Christus niet in een eigentlyke zin verlaten is. Dit kunnen wy niet geloven, wyl Gy lüer al te openbaar de Heilige Schrift tegenfpreekt. Dog nu maakt Ky het nog erger, en zegt: „Jezus was Heilig en Opfchuldig, Jezus „had nooit eenige Zonden gedaan, en dus kon Hy by „Godt ! voor geen Zondaar aangemerkt worden, nog de ,, Toorn Gods eigentlyk ondervinden." Waarlyk Dominé zulk een Taal in Luthers Kerk te hooren, doet ons traa- nea  < 93 > Geen wonder dan , dat onze Heiland uitriep met Jnider Itemme uitriep : Eu 1 El,i ! Lama Asal>- thanie! De nen ftorten. Nu immers blyfct openbaar, dat Gy God* Heilig Woord en onze Symbo/ifche Boeken tegenfpreekt , en pns een Verlosser.zonder kragt Predikt, 't is waar, dat Jezus ! Heilig en Onfchuldig was , 't is waar, dat Jezus! nooit eenige Zonden gedaan heeft. Want zulk een Hoogpriester betaamde ons re hebben , en zonder deze zyne Heiligheid en Onfchuld , konde Hy nooit onze Verlosser zyn Maar vo gt hier uit nu wel dat Godt hem niet als een Zondaar heeft kunnen aanzien, nog dat onze Heiland daarom Gods Toorn m een eigentlyke zin, niet heeft kunnen ondervinden. Volgens onze meening, moet dit by onzen Verlosser hebben plaats gehad , zo hy waarachtig onze Verlosser zyn zal. Dog dien Leeraar, weet dit beter en zegt: Neen: Godt heeft Christus! wyl Hy Heilig en Onfchuldig was, met als een Zondaar kunnen aanzien, noHem zyn fhoorn in een eigentlyke zin, kunnen doen ge voe° len Maar wy vragen dezen Leeraar hoe dat dan jefaijas heeft kunnen van Hem zeggen : De Heere merp onzer aller Zonden op Hem. Cap. LUI: <$. En dat Hy die geeu HSi i^/W; G?£T Slagen en gernartelt werd. Hoe dog kon dezen zelfden Propheet zeggen, dat Hy zyn Ziele zoude geven tot een Schuldoffer > Hoe kon Johannes zeggen: Ztet dat ts het Lam Gods dat de Zonden der IVaereld draagt.Joh. I: 29. Hoe is het mogelyk, dat Hy durft «ellen, dat Christus! den Toorn Gods niet gevoek heeft" daar m onze Symbolifehe Boeken, (welke Hy^k beS ren heeft,) duidelyk geleerd, word: dat loor Cr,™ Gods 1 hoorn verzoent is. Zie onder andere in de Apololil der Confes/ie , pag. 263. onder aan. — Ho» is het dóf mogelyk dat Hy dit durft ontkennen, als eenLelrdar van iT^r'- Wcet,Gy-el Dominé, dat wannee/gyomkent, dat Christus den Toorn Gods gedragen heeft Tv dan ook ontkent dat Gods Toorn , over dt Zonden door £ v.sw *3 W£fgy Wd dat menin Lu ihers Kerk van de Vedosfing door Jezus Christus gefchied, anders gelooft En weet gy wel, dat wy een Leeraar , dié in onze Kerk pns Christus met Prediken kan, als den Verzoener ££g M 3  < 94 > De Verlating van Christus, beftond dan ten eerften daar in , dat de lnwoonende Goddelyke VVysheid ha?r Licht in zo verre, zig van zyn veritand Verborg, dat i tv Güds Goedheid jegens Hem met zag, wyl zyn «erftand, in dien tyd, geheel en al, op Hem toegereSde Zonden zich gevfstigt hadden. Even als iemand Setters gehele zinnt-n, zo fterk op ms geiicht zyn, dat Hy op niets anders bedagt is; Het ging onzen Heiiuen ft*» ! als iemand , die na voortgaande hrfdere Zonnefchyn , fchielyk , door een Itik, dik dSslteren Nagl overvallen word. Hier van preekt ^ Mfs"ias ft den XL Pfalm , vers 13- Wanneer ïi^tk^é^i Lyden beeft my oneven zo,, dl eUk: Myn Zonden hebben my aangegrepen, dat ik nazien kJ. Haarer is meer dan Hnren opmyn Hooft, en myn her te hoeft my verlaaten. Hier UW «tón ti afte nemen, wat en hoe weinig onze Heiland! Ui eïummervolle Uure gezien heelt van het goede des Heeren ! maar dat Hy in tegendee mets dan Lvde" m -ar van hy nog einde , nng uitkomst: «g. Want Lyden had hem omgeevcn zónder gclaf. Lig.i t KI heet"het: Tot dat ze nut te tellen waaren. Niet S dien zin alsof het onze Middelaar niet mogelyk was?om de Zonden van alle en een legeiyk Mensch, Z haareVroote, en hoe veelheid in te zien, want 111 d en ftaafzyner' vernedering kon Hy zelfs zier, en ffèmicren van den Oneindigeq Godt! Joh. 111. llf £ 3?!"riet was hem dus ligt om dit alles zich voor je 7orden niet onderhouden kunnen 1 Weet gy wel, dat gy moeten zy alle ontwaaken die waarachtig Luthers zyn zy Sn Mtiaaken tegen zulke blinde Leidslieden, want zo zv zwv-en vinde hunne Kinderen na hun, die zelve Dwaling, welke 'hunne Vaders verlaten hebben.  < 95 > ftellen. Maar van wegen derzelver Straffe 'konde I!y als nog niet inzien ; want Zonde en haarer Straffen einde, is Gods Toorn; dan deze was nog voor Hem verborgen , deze konde Hy nog niet inzien ; onze Zonden grepen Hem nog al re heftig aan , derzelver Strafte , veroorzaakte Hem nog een Lyden zonder tal, zo dat Hy derzelver Linde nog niet konde inzien. Alles wat Hy nog zag, was Zonden en Straften. Daar nu onze Goddelyke Middelaar dit alles en ppmaal ondervondt, en inzag , en wel als zyn ei'«en inzag: Gelyk Hy zeide : Myne Ong regtigheden hebben my aangegrepen , om dat hy dezelve uit MenIchen- Liefje op zich genomen hadde, en di^ alle oo zyne hoewel onfchuldige Ziele laden wilde. Zo was m deze beangite Uure het goede des HeereS voor hem verborgen. Niets anders zweefde Hem thans voor zyn Geest, dan Zonde en Gods Thoorn , en Grimmigheid. Iniusfchjen verltaat men ons hier niet kwalyk, als of wy beweerden, dat Godt op zyn Ferioon, alsPerfoon, vertoornd was; neen Christenen, Jezus! was onfchuldig, en Heilig, en dus kon «tOdt op Hem niet vertoornt zyn, als op een Zondaar. Maar echter wyl de Zoon des Vaders zisr had aangeboden, om de Zonden te voldoen, en voor de zelve te Boeten; zomoest Hy r,u ook ondervinden alle de Akelige gevolgen der Zonden, aller derzelver Straffen, en God, Thoorn over de zelve: Want de Strafte lag op Rem op dat wy vreede hadeten. net wa* Goot eerder mogelyk, aan de Heili- ^rVfrfn, lu!1'ge jEZUs! ^ Th00rn te 'aten ondervinden, en hem voor een wyle tyd te beroven , van Goddelyke Licht en Troost; dan dat Godt! de rSnWe?vkPP^r°ken ' er\zonder Openbaring van zyn Goddelyke Thoorn, zoude vergeven Dit Iaatfte dos is nimmer nngelyk , eer zal Godt ophouden Gooi te zyn, eer zulks zoude kunnen gefchieden Het was nodig Ja het „]oest gefchieden indien de Zonde z ude toegez^gelt worden , daar Chrktus nn 71> genomen had, alle de Zonden van alle. Menfchen te vol-  '< Oó > Voldoen; het moest gefchieden zeggen wy i dat Hy dan ook Gods Thoorn , over alle en een ïegelyke Zonde in zyne Heilige Ziele ondervond. ls nu de Thoorn Gods over een eenige Zonde zo groot, dat zy de Dood , en Eeuwige Vervloeking en Verdoemenis ten gevolge heeft? Hoe groot moet dan met den Thoorn Gods over alle Zjnden van alle Menfchen zyn ? Hoe veel Zonden worden 'er niet gedaan , van een eenig Mensch ? En hoe veele Menfchen , hebben 'er niet al geleeft, hoe veele leven 'er nog, en hoe veele zullen 'er na ons leven? En zv alle dog zyn Zondaars. Wanneer wy dit bedenken , myn Godt ! hoe zwaar moet dan met uwen Toorn, over onzen Heiland zig gedrukt gebben? welk een zwaaren Last moet Hy niet getorst hebben i peen wonder dan Aanbiddelyke Jezus? dat gy uitriep: Lyden zonder tal, hebben my omgeven. Pfalm XL: 13. Geen wonder dat gy Roept, dat Gy verlaten zyt, Daar gy: fchoon Heilig, om der Menfchen Zonden Lydt (»< Vervolg hier na.~) Deeze VERTOOGEN, werden alle Vrydagen uitgegeeven, te Amfterdam, by J. AMMELING, Boekverkoper op de Zeedyk, by deWaterpoortfteeg, en verder by de meeste Boekverkopers.  DEN DERTIENDE VERTOOG. Van het Jaar 1787* %§Êk^ erflanden Wtl, zyn twee Oppervermogens 2 V I der ZIel i gelyk nn onze Heiland I in zyn m r \p Verftahd is verlaten geweest, zo is Hy *P ook verlaten geweest, in zyn Wil. Chris- ^Wf^ tus (lelde zich in zyn Vetjlar.d, het Kwaad der Zonden voor, dog niet zonder de gemeenichap der gevoelende Kragteh, en dus wel voornamentlyk in zyn Wtl. Het was zynen Heiligen Wil, om voor de Zonden te boeten. En zou de tweede Adam , onze Heerb Christus! boeten voor de Zonden , zo is het niet onnatuurlyk, dat Hy in deze Eigenfchap der Ziel, naN me- HANDELENDE OVER JEZUS, VIERDE KRUISWOORD. DERDE VERVOLG.  < 98 > iüeH'k de Wil, is verlaaten geweest. Nademaal de Eer. fte Adam d,»or eenen bozen Wil, de Zonde heeft mgevoert. Zonde en derzelver Straffe, wanneer wy die in ons ontwaar worden kunnen wy met geen genoeging Lyden. Een Heiiige, en door het Gelove m de Heiligmakinge ver gevorderde Ziel, kan wel veel Lyden, en groot kruis verdraagen, maar niet de Zonde , en den Toorn Gods, die ftrydig is, met waare Hei igheid en Wvsheid. Daar nu de Wtl van onzen Jezus! de Heiligde was, zo moet dit zyn Ziel te meer benauwt hebben, daar hy thans boetende was, voor de Zondige• Uil van zo veleDuizende, ontelbaare Millioenen,van Menfchen. Deze nu, die zulk een Heiligen Wil heeft, en van de geringde Zonde een veel groter afkeer heext, dan de Heiligde Mensch van defnoodfteGruwelen; en echter moet Hy thans ondervinden, dat de Ungeregti>heden, der gehele Zondige Waereld op Hem lagen. H»m was niet anders eigen , dan enkel Goddelyke Vreugde, en hierom was de Goddelyke Toorn Hem de* te z.vaarder, nu Hy in ilede van deze Goddelyke Vreugden, den tot inden benedenften Helle brandende G^ds! Toorn (*) gevoelt. Tedere Zielen kunnen (*) In de VooTlede Week hebben wy reeds aangemerkt» dat dit door een der Leeraaren op Zondag Avond den ix. Maart dezes Jaars, ontkent is. Maar wy vragen dezen Leeraar om onderricht, hoe het mogelyk is, dat Jezus de Zonden de, Menfchen heeft kunnen verzoenen, zo Hy daar over niet wezendlvk den Goddelyken Toorn gevoelt heeft? Zyn Eerwaarde gevoelde ook wel,dat Hem hier de fchoenwringen zoude en dat de Gemeente dezen Pil niet gemakkelyk zoude kunnen binnen krygen. Waarom Hy dan ook dit volgende verderging voorleezen: „Maar! zullen misfchien zomimgemyner Toehoorders zéggen : fchoon Jezus zelfs geene Zonde begaan "had zo hadgHy toch de Zonde der gehele Waere d op ng ïenómen, en moest du, voor de Zonde voldoen, t Is waar m?rToehoorders (dus las hy verder) Jezus moest voor de Zonde der gehele Waereld voldoen, maar nogtans kon " Godt aan 't Evenbeeld van zyn Wezen, geen Toorn nog Gramfchap bewvzen. Godt kon niet vergeeten, dat dit Si zvn Geliefde Zoon was. Maar nu is dan de mag: Hoe en oP welk eene wyze, U J«™ dan verlaten  < 99 > het minde te verdragen, en hierom valt hem het Lyden des te zwaarder. Wyl 'er nu geen tederer, geen Hei- „ geweest? Ik antwoorde met een voorgenoemde Godgeleer,,de: (Dus vervolgde hy) dat Jezus toen Hy deze Woorden ,,fprak door zyne Goddelyke Alwetenhetd op een maal dc ,, Zonden der gehele Waereld overdagt, en zig ten Levendig,, fte dezelve voorftelde, 't welk in zyn Ziel groote Droefenis ,, veroorzaakte. Als mede hoe Godt nu zyn Rechtvaardig misnoegen, aan Hem moest openbaaren, en reeds openbaar- 4, de. En die M.nfchen moest ftraffen. Moest dit myne Vrien„ den niet een groote Droefenis veroorzaaken? Zo een groot ■ • aantal van Zonden zich voor te ftellen. En daar by zich te 5, herinneren , dat Godt nu zyn Rechtvaerdig misnoegen over dezelve te kennen gaf." Waarlyk een fchoone glimp om de Verlosfing door Jezus Christus gefchied , geheel en al te ontkennen. Want zo wy de woorden van dezen Leeraar inzien, dan meent Hy, dat de Verlating van Jezus daar in beltaan heeft ,dat Jezus zig de Zonde der Menfchen heeft voorgeftelr. Wyl hy door dit misnoegen waar van Hy fpreekt op zyn hoogst verftaan kan, dat uiterlyke Lyden van Jezus ! Immers had hy reeds vooruit ontkent,dat Godt aan Christus geen toorn, nog gramfchap kon bewyzen. Konden nu de Zonden der Menrchen daar door verzoent worden, dat Christus zich dezelve, door het Licht van zyn Alweetenheid zich voorftelde, dan heeft het Christus ! waarlyk weinig moeite gekost, om den Mensch met Godt te verzoenen. Dan is het gehele Leven van Christus eene verlating geweest wyl hy altoos ia dit Licht wandelde , en zich dus de Zonden der Menfchen voorftelde. — Zie hier dan Christenen, door dezen uwen Leeraar weder eene Leere der Verzoening gepredikt welke zo nieuw als onvoldoende is. En welke met het Leergeftel van Luthers Kerk niet beftaan kan. — Wy zullen , op dat dezen Leeraar de Gemeente niet wederom diets maakt, dat deze zyne Wooiden, welke Hy opentlyk heeft voorgelezen , overeïnftemt met de Leer van onzen groten Luthrr , hier wederom eenige Woorden van dezen groten Kerkhervormer nederftellen. Hy fchryft Tom. 2. Altenb. pa>g. 693- over de Verlating van Christus aldus: ,,Om dat het liaan van Godt waar mede die Hem ,, om der Zonden wille Haat, niet alleen een pyndes Doods ,,is, maar gok «n vrees ea fchrik van een beangftigt ge- 3Swe- N a  loo > Heiliger Ziel was, dan die van onzen Jezus! zo kon ook geen Ziel meer door Lyden worden aangedaan, dan even ,- weten, dat den Eeuwigen Toom voelt, en zich dus fielt ,, als of het Ecuwig veriaten en van Gods Aangezigt verwor,, worpen zou zyn: Gelyk David bekend in den XXXI Pfalm daar Hy vers 23. zegt : Want ik fprak in myn 't zagen. Ik ben van uwe oogen verjiooten. Zo volgt hier ook uit »».zekerlyk , dat ook Christus vrees en fchrik van een beangst geweten , en dat den Eeuwigen totrn fmaakt ; ,, geleden hebbe. Hebr. II: 17. IV: 15." Zie daar Leezeis kunt gy zien hoe ver dezen Nieuweling verfchilt, van dezen groten Man. Hoe ver hy verfchilt met alle Rechtzinnige Godgeleerde onzer Kerke, en hoe weinigHy het gehele Leerftuk der "Verzoening handhaaft, zo als het in onze Kerk wil gehandhaaft zyn. — Is het wel genoeg, dat die Perfoon,die voor de Zonde der Menfchen zoude genoeg doen , zich dezelve voorftelle'? Kan daar door wel de Gerechtigheid Gods, welke een oneindige Straffe eischt, bevredigt worden '? Neen Christenen , zo gy u dit laat wys maaken en van de Verlosfing door Christus gefchied, niet meer Gelooft, zo zult gy even zo veel vrugt daar van nebben , als of gy geheel niets daar van gelooft had. Hy die voor de Zonde der Aarfche Doeme- lingen voldoen zou , en dezelve uitdelgen, hy moest meer doen, dan zich dezelve voor te ftellen. Hy moest ook deze Zonden, aanzien als zyn eigen Zonden, en ze daar voor houden. Hy moest ten derde, alle de Affchuwelykheden derzelve inzien. En dan ten vierden, alle derzelver bittere gevolgen, aan zich zeiven, en op eenmaal ondervinden. Dog dit alk-s fchynt dezen Leeraar niet aan te nemen, en ftelt de vpldoe^ ning voor onze Zonden alleen in het uiterlyke Lyden van onzen Heiland. Want wanneer wy den toom Gods welke hy niet gelooft dat Christus gedragen heeft wegnemen, dan immers zal 'er niet veel meer, dan een uiterlyk Lyden overfchieten. De volgende woorden, welke dien Leeraar verder fprak zullen dit nader bevestigen , wat Hy zeide: ,, Dit moet dan waarlyk wel heten dat Jezus ! van Godt verlaar?n was. \\ Want terwyl Hy door de bezondere beftiering van Godt ,, aan zyne Vyanden was overgegeeven, en dus alle Fplterin,, gen , Smaad en Laster, ja de hevigftePyn en Smerten moest uitftaan , 't welk niet anders dan door de Dood zoude een .,, einde neemen. En dit was ook niet ftrydig tegen de Godde,, lyk;e Eigenfchappen, want Godt kon daar meê welvoldaan ' rl VS 5»zyn,  even dezen onzen Heiland. En nogtans Lyd zyn Ziel zo veel, als alle Zielen. Eeuwig hadden moeten Lyden. Zyn Ziel wicrd in zulk een groten nadruk van Godt! verlaten, als denadiuk en kragt van de Eeuwige Verlating aller Verdoemden is. Bedenk hier Zondaars,de groote Ziel-Angften van uwen Üoro- welke Hy voor u moest Lyden, toen Hy voor u een Vloek wierd, alle uwe imarten vielen op Hem, en Hy betaalde voor u voor t geene welke Hy niet gerooft had. Ook ftrekte de Verlating zich uit, tot in het geweien van onzen Goddelyken Vehlosser. Want daar zyn Ziel allerwegen bedroeft was,zo drong dezelve ook od deze Ziels-Vermogens. Het geweten is een deel, van t Goddelyke Evenbeeld, een deel van de ingefchape opregte Geregtigheid en Heiligheid, dat met deze Volmaaktheid in Godt zulk een gemeenfehap heeft, dat hoewel het tot de Watjuur van den Mensch behoort echter wanneer de Mensch Zondigt, van Hem afwykt' en als t waare Godt aankleeft, en zyne Straffen, welke hy over de Zonde uitoefent billykr. Zo lanc nu het geweten zig geen kwaad bewust is, heeft het enkel vreugde, rust en te vredenheid ; echter wanneer het door de Zonde ontrust word, dan word het als een bran- ',, zyn , dat Jezus hem aan al die Lydens onderwierp; fchoon „Hy eigentlyk den I oorn van Godt niet gedragen heeft" Zeggen wy nu wel te yeel van dezen Leeraar wanneer wybëweeren dat Hy de Voldoening van onze Zonden , alleen zoekt m het uiterlyke Lyden van Christus. En zal her nier onzen pligt zyn als Christen-Vrienden, om Luthers Zion to" te roepen: Ontwaakt over deze uwe blinde Leids-üeden met een eenen Heiligen Godsdienst-Yver, ja Christenen ontwaakt denk aan uwe verpllgting diegy hebt met betrekking tot uwe, Heiligen Godsdienst. - Duit niet langer dat men uw°en zuivren Godsdienst door valfche voorlezinge ondermyne, Want men mikt en legt het 'er op toe, om van de Leere der Verzoe- ™?g f^^r\ met ™ee; te lc™ . dan Cacyn hier van geleert heeft Ontwaakt dan , want zo waar 'er een Godt ' in den Hemel leeft, zo gy langer ftillc zyt, zo zullen dezuiye denkbeelden, in de Leere des Geloofs , onder U verdweenen zyn. N 3  < IOC >- brandenr "uur, 't welk met te verdragen is. ■Wen raiiri nu i pc weten de Ziel van de 1 Goddelyken 1o >rn, rn c Straffen der Zonden, zo word deze brand des te hèvi e wyl het in Gouï noj nergens eenige troost vind" Ei -ulk een Gewetetys des te gevoeliger, naar tw 1 feili r is Tedefef en He ige naauw^zecte GewetSs g voelen over een Zonde o^k meerder AnïstTdan gewetenl ze Zonaars, welke de Zonde £eds eene gewoonte geworden is. Het geweten van on e- Hui.aNü was Heilis het was zig van de germgt SSenJja niet eens vaii de mogelykheid der, lven SeVu^ï he had een volkomen gemeenichap me de rndddvke Grre^ticbeid ; het was van de Zondaaren «he den, en'dus ten hoogden Heilig. Het wasgerK en vergenoegt in Godt,en genoot enkel Vreugde, het ^ een helderen Spieael, waar van de glans der GriSke'Heiligheid affchitterde. — Dan toen Hy Godt verlaten wierd moest dit zo heerlyk gewev, Li-n op dat «eene wat Hem buiten Godt Swuft w tl waren de Zonde aller Menfchen. KnlKelde Hyzfg voor. niet als zyn eigen, maar flTiten^toegeiigent, als had Hy die zelfs misdreven. Hv f~nk daar van al zyn eigen en riep reeds in de PfaU ^^Mj^OngeregtighdJ'baècn my aangegrep, n. fiSTvk de"Goddelyke Borg, nu de Zonden zig had laSn Wkéneni, zo moest Hy immers, om zulk een. u aL mr bier toe enke Vreugde, Goddelyke ^M l^uS nu moest het bitter klagen^ en \ reu . ^ - Dwaasheid cn myne tl Pfalm LX1X: 6. Wyl Schulden ff "/'^Vdatt bevond, en in zulk een Uur tl ^T^^lyn%^htid, maar op de v £ wSr óv?r Hy nu de Violen zvnes Doorns en ^^C^«SÏ He5 Het Heilig geweten ° n 'lEU AND, had de heiligde fo-geerte , na Se Goïkiyï Vergenoeging en vind ze met, maar  < ï°3 > moet zig voorftellen, de toegerekende Zonden der Men> fchen. Zyn geweten was het Heiligde, en dus het gevoeligfte, en by dat alies is het zich bewust, alle de Zondige Gruwelen aller lVLnfchen, en dirzelver Straf, fen. Kunnen wy ons eeni^öenkbeeld maken van een beangst, vaneen wanhopend geweten; wy zuilen ons echter in *t geheel geen Dfnkbeeid kunnen vormen van het Heilig Geweten'van onzen Goddelyken Middelaar! toen het zich in de Verlating alle de fmertetf, van alle kwade Gewetens dragen moest. (*) Zooder eeni- (*) Wy zullen het hier met den meergemelden Leeraar \vederom niet eens zyn, want Hy las de Gemeente op reeds gemelde Zondag Avond verder aldus voor: Ik ontken niet ,., Toehoorders dat Jezus onze Zonden heeft gedragen, maar dat Jezus Helfche Angften zou hebben uitgeftaan , gelyk ,, zoinmige willen beweeren , dit is niet te denken." Wy verwonderen ons over zulk een Leere der Verzoening, als door dezen Man is voorgeleezen. Hy Gelooft dat Christus , dc Zonden der Menfchen gedragen heeft, maar dat Hy Gods Toorn gedragen heeft, en Helfche Angften zoude hebben ui tgeftaan, dit ontkent Hy. Wy en alle Rechtzinnige Godgeleerden onzer Ker;e, zyn het dan met dezen Man in lang niet eens. Dog zo dezen Leeraar Geloofden de Taal des Apostels, namelyk dat Christus voor ons tot Zonde gemaakt is ; dat Hy voor ons een Vloek wierd. Dat Godt de Zonde zonder Genoegdoening niet vergeven kon , en dat hy die deze Genoegdoening wilde aanbrengen een oneindig Lyden ondergaan moest, zo dat wy het zelve geen Palen kunnen Hellen. Geloofde onzen Leeraar dit alles, gelyk het in 'Luthers Kerk tot hier toe altoos Gelooft is, hy zoude dan ook wel Gelooven dat Christus Angften der Helle hadde uitgeftaan en den Goddelyken Toorn gedragen had, Geloofde dezen Leeraar flegs dat Christus, zich de Zonden der Menfchen had laten toerekenen, ook dan zoude Hy wel aanneem en ,dat Christus Gods Toorn gedragen had. Want zo het waar is , gelyk het waarachtig is, dat Godt over de Zonde der Menfchen zyn oneindige Toorn, moest laten gevoelen , dan is het ook waar, dat wanneer Christus voor de Zonde zoude genoeg doen , en derhalve zig dezelve zoude laten toerekenen: Dan is het ook waarachtig dat Hy hierom den Goddelyken Toom gevoelen moest. Dan daar dezen Leeraar ontkent dat Christus Hellen-Angst geleden heeft, en den Goddelyken Toorn gedragen , en echter gelooft Hy dat hy onze Zonden gedragen heeft, zo is dit een Leere der Verzoening, welke even  eenige invloed der Goddelyke Vreugde* Dit vuur zoude Hem geheel verteert hebben ,zo niet eene verborge hulpe , namentlyk de Godheid welke Perfoneel in Hem woonde, Hem onderfteunt had. Hy alleen kon by een verteerent vuur woonen, Hy alleen kon by een Eeuwigen gloed woonen. ('/ Vervolg hier na.") even zo onbcftaanbaat als vreemt is, en in onze Kerk nimmer gehoord. Ja dewyl het niet mogelyk is, dat Christus onze Zonden zoude gedragen hebben , of ons met Godt verzoent hebben, zo Hem niet in onze plaats de Zonde was toegerekent, en Hy in onze aller ftede onder den Vloek gelegen had j en Gods Toorn gedragen had. Daar het zonder het Iaatfte geen plaats kan hebben , zo leiden wy uit het geen dezen Leeraar heeft voorgelezen dit Rechtmatig gevolg af; dat Hy van de Leere der Verzoening geheel niets Gelooft. Want hy die niet Gelooft, dat Christus in on/.e plaats, en om onze Zonde, een oneindig Lyden en dus ook Gods Toorn gevoelt heeft; Hy die dit niet Gelooft, die kan ook niet Geloven, dat Christu s onze Zonden gedragen heeft.— Hier uit dan kunnen de Christenen afleiden, hoedanig dit Heilig, dit Allergewigtigst en Noodzaaklyk Leerftuk onder hen vervalscht word. Hoe men werkzaam is ,om de gehele Leer der Verzoening uit te roeijen.— Gelukkig Gereformeerde Kerk,daar men in uw Heide/bergs Onderwys, in de XV Zondag, Vrag. 37. aldus leest: ,, Wat verjtaat Gy door dat Wourdeken , geleden ? Antw. Dat Hy aan Lyf en Ziele , den ganfehen tyd zyns Levens op der darden , maar inzonderheid aan het einde zyns Levens ,de Toorn Gods tegen de Zonde des ganfehen . Menfchclyken Geflagt gedragen heeft, enz." Ongelukkig Lutherfche Kerk , daar men deze Heilige, deze gewigtige Waarheid zoekt uit te bannen, ontwaakt dan Christenen. Ja wy roepen u nogmaals toe; ontwaakt ,en ftaat op tegen dezen Ziel verdervers ; op dat uwen Heiligen, uwen Reinen Godsdienst, ook aan uwe Kinderen na u, word overgebragt, op dat deze ten geenen groten Dage niet tegen u opftaan, en tegen u Getui' gen, dat zy door uwe Onverfchilligheid, niet de zuivre Leer maar de Dwaling gevonden hebben. Wagt u voor hunne Listen , en laat u door de zogenaamde Christelyke Verdraagzaamheid , niet geheel tot ftilzwygen verleiden. Dezen List word u thans wederom geleid , want zeker hierom heeft dezen Leeracr zyn Preek over de Christelyke Verdraagzaamheid uitgegeeven, om waare liet mogelyk u onverfchillig te maken , en u het ftiltwygen op te leggen, op dat Hy de Gemeente zou kunnen Voorlezen wat Hy wil, zonder tegengefproken te worden.  DEN VEERTIENDE VERTOOG. P"ah het Jaar 1787. ^iy&||;^-aten wy nif nog kortelyk befchouwen, dé Rede van deze Verlating. Waarom zege m L. Jj£ de Stervende Levens-Vorst ! hebt Gy My 3fe verlaten ? Wy mogen, in 't geheel niet ver- önderftellen, als of Christus deze vraag uit onwetenbeid dede; en als of Hem niet bekent was het Regtvaerdig gedrag Gods over zyn Heilig Perfoon* Hoe dog konde dit aan Hem onbekent zyn , daar Hy alles weet, en daar zyn Uitgang van 't begin, en van Eeuwigheid geweest is, en Hy den Eeuwigen Raad des Vredes heeft bygewoond , waar in befloten was, dat O Hy HANDELENDE óver j E Z Ü S, VIERDE KRUISWOORD. VIERDE VERVOLG.  +([ IOÖ > Hy alle deze Helfche Angften , en Gods Oneindigen Toorn om der Menfchen Zonden wille zoude ondervinden. Even zo min mogen wy aannemen, dat deze Woorden by den Lydende Middelaar uit eenig ongedult zyn voortgekomen, als of Hy tegen deRegtvaerdige Handelwys, van zyn Vader zoude murmureeren. Veel eer vraagt de Heiland na de Oorzaak van deze Verlatinge, om ons op te wekken, en die na te denken, en te vragen: waarom was Jezus verlaten. Godt! de Genadige Godt, verlaat niemand, zo Hy niet eerst verlaten word. Daar nu Jezus Christus Heilig en Onfchuldig was, daar in Hem nooit eenige Z inden was, daar Hy dus altoos deedt 't geen zyn Vader ! zyn Goddelyke Vader welbehagelyk was. Joh. VIII: icj. Zo moeten wy de Oorzaak van deze Verlating niet in maar buiten Christus zoeken. De Eerfte, en Grond - Oorzaak van deze Verlating , is te vinden, in onzen Rampzaligen Zonden-val. Godt! de Mensch-Lievende Godt , fchiep ons naar zyn Beeld, en overlade onze Eerfte Ouders, met ontallyke Weldaden, waar door zy tot zynen Heiligen Dienst, tot Gehoorzaamheid aan zyne 13evelen op het fterkfte verpligt waaren. Dan ongelukkig vergaiten dezen hunne verpligting ; wierden hunnen Schepper, hunnen Weldoender die haar za hoog begunftigt hadde ongehoorzaam ; druisten aan tegen 'zyne Bevelen, vergaaien de Weldaden van hunnen Heer.; overtraden zyne Geboden; onderwierpen zig aan de Wil van Gods geflaagen Vyand den D/wW, begaven zig onder zyne Dienstbaarheidien waanden van Hem eene grote Wysheid te leeren, dog vonden Duisternis. Zy verlieten dus trouwloos hunnen Schepper, door wiens handen laat ik liever z*g Deze Voetftappen, deze Rampzalige Voet frappen van onze Eerlte OuJeren, hebben wy alle gedrukt; wy alle hebben dus even als zy, Godt den Rugge gekeert, wy alle zyn Zondaars, en ons ontbreekt den Roem die wy voor Godt hebben zouden. Wy alle zyn dus,om onze Zonden, Eeuwige Gevloekte geworden, in de Reine Oogen, van den Arterheiliglten Godt. Ook nog moet GodT over ons klagen : My den bron der Levende Wateren verlaten zy. Door dien dat alle de geneigtheden van onze bedorve door de Zonde bedorven Natuur, daar heen hellen, om ons hoe langs hoe meer van Godt te verwyderen, en ons van zyne Heiligheid te vervreemden. Het is te verwonderen, en teffens te beklagen hoe dat de Zondige Mensch, na den Rampzaligen Val, zo Ligtzinnig met Gods Genade en Liefde omgaat; en die meenigmaal verfpilt, om eene geringe Zondige Lust, als of Gods gunst zo geheel weinig van waarde was. Waarom Godt klaagt door den Propheet, dat men hem Ontheiligt om een hand vol Gurst, en een bcete Broods. Ezech, XU1: 19. Daar nu Gods Eeuwige Zoon! in deze Angst volle Uure werkzaam was, om deze gevallene Menfchen wederom op te rigten, en de beledigde Goddelyke geregtigheid te verzoenen; zo moest in den Perfoon van Jezus ! aan de Waereld blyken, welk eene verbazende fcheiding, de Zonde tusfchen GodT en de Menfchen gemaakt hadde; nademaal Hy. die daar was de Glans van 's Vaders Heerlykheid, en het Evenbeeld zyns Wezens, die in 's Vaders fchoot zit, die de Vreugde en Lust zyns Harten was, niet alleen aan zyn Lighaam, door allerlei Lyden gefoltert, en door Bloed wonden , en vuil fpeekièl, 'dusdanig bedekt wierd, dat de Menfchen, hunne Oogen van Hem afkeerden, en eenwreeden Heidenfchen Pilatus zelf, met medelyden aangedaan , en uitriep: Ziet welk een Mensch, om waare het mogelyk ook zyne Vyanden de Joode-i tot medelvden te verwekken. Dat zig niet alleen de E'igekn op Gods bevel zig van Hem , die hun Heer was onttrokken, en hunnen dienst Hem niet bewezen ; maar dat ook zelfs zynen Goddelyken Vader, het Ligt van zyn Genadig Aangezigt voor Hem verborg, en Hem niet de minte invloed van zyne Genade en Troost, liet ontwaar worden. O a Dan  < ï°8 > Dan door deze Verlating welke de Zoon Gons! moest ondervinden, zou die grote klove welke 'er door de Zonde, tusfchen Godt en ons bevestigt was, niet alleen openbaar maar toegevult worden, en die grote Tusfchen-Muur worden weggenomen , en ons het Regt tot de Goddelyke Kindfchap, en den toegang tot het Ligt van zyn Cenadig Aangezigt, weder worden aangebragt; ja nu Gods eigen Zoon word verlaten; van zynen Hemelfchen Vader word verlaten, werd ons de Zaligheid mogelyk gemaakt, en wy kunnen voor den Eeuwigen Vloek, Gods Eeuwige Genade erlangen. Hier uit dan kunnen wy ontdekken hoedanig wy de Verlating van Christus befchouwen moeten. Namelyk niet als eene beproeving, geiyk Goot den Koning HisKiAS dus verliet, om hem te beproeven, om te ïveeten al (wat) in zyr. Harte was. i Chron. XXXU: 31. Ook moeten wy dit niet aanmerken, als een Vaderlyke Kastyding, welke Godt aan zyne Kinderen ter bevordering hunner Heiligmaking hun toezend, en hen te oefenen in Geloof en Godsvrugt. Maar als een wezentlyke Straffe, die Hy om onze Hem toegerekende Zonde heeft uitgettaan, en geleden in zyne Heilige Ziele. Wyl Hy op zig genomen had onze zaak, en in de Goddelyke Vierfchaar in onzer aller iïede ftond, zo moest Hy op zulk een fmartelyke wyze, voor onze moetwillige Verlating ( immers hadden wy Godt verlaten) boeten, en door zyn Allergrootst Lyden voldoen. En nademaal Hy voor ons tot Zonde gemaakt was, zo moest Hy ook voor ons een Vloek worden, en dus ook het vonnis der vervloeking: Gaat weg van my, over Hem laten uitfpreken , Hy moest dus óm onzent wil van Godt verwezen 'en verlaten worden. Maar wyl echter onze Goddelyke Middelaar ! onder deze Verlating met een innige Liefde, aan Hem bleef hangen, die nu zyn Vader Hart voor Hem gefloten hielt, en zvn Genadig Aangezigt in Toorn voor Hem verborg. Wyl Hy hem door eenKinderlyke onderwerping Eerde, en aan het Vader Hart aanhieh met Iterk geroep en traanen , ja zyn Eeuwige Onfcbuld en Heiligheid,aan zynen Hemelfchen Vader opofferde! Zo heeft ^it alles die Zalige vrugten aangebragt, dat wy daar dopr met een Vertoornden Godt zyu bevredigt gew/rr-' ' den,  < Io9 > den.*Deze gehoorzaamheid van Jezus! heeft onzen Hemelfchen Vader dermaten behaagt en is hem zulk een webiekent Offer geweest, dat Hy nu wederom, de verdopte Heil-Fonteynen voor den Mensch wil openen, en zyne Liefde en Genade aan het Zondige Menschdom wil mededcelen, ja dezelve aan het verdorven Vleesch om de Verdiende van Jezus Christus fchenken wil. (*_) Zie (*) Wy willen niet ontveinzen, dat wv in 't geen wy tot hier toe gezegt hebben zeer veel verfchillen, van 't geen dien meergemelde Leeraar, op Zondag Avond den n. Maart dezes Taais heeft voorgeleezen. Wy willen het niet ontveinzen, maar vinden ons gedwongen om dit openbaar te maken , op dat openbaar worde hoe geheel weinig dezen Leeraar van het werk der Verlosimg door Jezus Christus gefchied, Gelooft Zyn Eerwaarde zcide in het Iaatfte gedeelte, van zyn Leerrede dat Jezus met uit onkunde vroeg, waarom Godt Hem verlaten hadde: dit temmen wy hem gaarne toe. Hy ontkende ook dat het een murmureering zoude geweest zyn, waarom onze Heiland over deze Verlating klaagde. Hy zeide dan, of las het verder voor: ,, Maar nu is de Vraag: waar heeft die uitroeping in beftaan? Ik Antwoord: (dus zeide den Leeraar) „Jezus onze Zaligmaker was in eene groote verwondering „aangedaan, hoe of 't mogelyk was, dat Godt Hem aan al „ die Lydens had overgegceven." Zie daar Leezers den zo moeijelyke knoop, door onzen Leeraar in een oogenblik los gemaakt; wie is niet verbaast over zulk een Uitlegkunde 1 Maar wie ziet ook niet in, dat Hy zich hier wederom verraad en zich zeiyen tegen fpreekt. Dezen Leeraar zoekt dan deze Verlating met in de Zonde der Menfchen, en den Toorn Gods over dezelve zo als ten allen tyde in Luthers Kerk gelooft w^*L rY7eStbjEZUS ^verwondert, hoe het mogelyk was dat Godt Hem aan al die Lydens konde overgelven Wy bezeten wel dat dezen Leeraar er niet veel meer zeggen konde, wyl Hy reeds ontkend hadde, dat Chrisiüs' waarlyk ver aten was,nog Hellcn-Angst cn Gods Toorn 4 yoelt had. Maar wy bezeten ook, dat Hy zich zelfs dcerlykhcxT, tegengefprooken, want: even te vooren zeide Hy : dat feijg dit niet u.t onkunde vroeg, want dus vervolgde Hy: Jezus IZ volgens r^Alwetenheid dat Hy dit alles ondergaan moest (namentlyk het uiterlyke Lyden, want het dragel va n Ss ' Toorn , waar m de Borgtogt van Jezus beftond had Hy reeds r\ ontO 3  < II? > Zie daar vermetele Zondaars; welk een Mensch; dus foepen wy u toe met den Meidenlonen Pilaa:. Uwen Ïezus ra dat Hy van zyne Vrienden was verlaten, na oatzyne Jongeien van Mem gevloden waaren; na dat Hvin Oethfemane op de gevloekte Aarde nederknielde, na dat Hy zy* Heilig Aangezigt in 't gevloekte Stof neder lag, er Bad, i,a dat Hy andermaal, en ten derdenmaal de zelfde woorden Badj na dat een Hemelichen 2>raphHem indien hogen nood verlterken muest; na dat Hv met den Dood worltelde, en heviger Bad ; na tïaVHV Bloed Zvveete, {Zalige Dreplen.) Wa dat Hy door zyn Vriend die zyn Brood at verraden wierd ; na dat Hv gevangen wierd als een Oproer-maaker; na dat Hv valsch beftfiuldigt was, door het Bloeddorftig Smhedrtm ter Dood verwezen ; na zyn Lyden voogden ontkent) en Jezus had dit alles aan zyne Jongeren voorzegt dat Hv alzo Lyden zoude. — Maar nog eens Dominé: wist li zus dit alles"? Ja zegt Gv , en wy Geloven 't ook. Maar! iioc komt het dan, wyi Jez'u s dit alles wist, daar Hy 'er volVomen van overtuigt was. Hoe komt het dat Hy dan nog over ' alle die uiterlvke Lydens, die Gv eene Verlating noemt verwondert is"' 'Hoe dog kon de 'Goddelyke Jezus daar Hy reeds te vooren overtuigt was, dat Hy dit alles ondervinden moest, hier over verwondert zyn % Wy kunnen ons wel verwonderen , over iets dat ons onverwagt over komt, maar met over iets waar van wy te vooren overtuigt zyn, cn 't weik ons ten vollen bekent is. Dog wanneer dezen Leeraar met ons tot zyne Zaligheid Geloofde dat Jezus om zyne Zonde wille verlaten was, hy zoude deze verwondering m Jezus de Gemeente niet hebben voorgelezen, en aldus, het Borgtogleiyke Lyden van onzen Heek, I niet ontkent hebben. — Zo is hier dan weder openbaar, hoe dat men dwaalt, wanneer men Gods Woord verlaat, en zyn eigen vernuft laat fpreeken. Ja zo is hier dan wederom openbaar hoe geheel niets, dezen Leeraar van het Borstogtelykc Lyden van Jezus Gelooft, en dus ook den Volke niet kan voordragen. 6 Christenen, wy moeten u toeroepen en kunnen niet zwygen, wagt u voor zulke ichadelvke Zielverdcrfelyke Leere, ja weest werkzaam , om dezelve onder u uit te roeijen, beneffens hun uie dezelve voordragen- want zo Gy hen volgt; moeten wy op u, en op deze Verleiders toepasfen, 't geen Godt zegt, door Jezaijas , Cap. IX- 16 Alwaar het heet: Want de Leiders dezes Voks zyn Verladers; cn die haar Leiden laten , zyn Verboren.  < III > Heidenfchen Rechtbank; na dat men Hem van den eenen Rechtbank naar den anderen fleept; na dat men Hem lastert, befchimpt, befpot, belpugt, wreedelyk Gcesfeit,en zyn Heilig Hoofd met fcherpe Doornen kroont; na dat men zyne Heilige Handen en Zegenryke Voeten door fpitfe Nagelen doorboort had ; na dat men zyn Heilig Lighaam deerlyk gevoltert en uitgerekt had; na dat men Hem met't gevloekte Hout had opgericht, en overgegeeven aan een wieden Dood. Zie daar ó Zon* daars na deze, en nog meer tallouze Lydens , welk een Mensch. Zie daar uwen Jezus onder het gevoel van alle deze Lydens, ook nog leggen onder den Goddelyken Vloek en Toorn. Zie daar Hem , in dien hogen nood! ook van Godt verlaten. Zie daar, welk een Mensch. Zie daar welk een Mensch, om uwe Zonden. Wilt gy nu nog langer uwen Memch-Lievende Middelaak. ! die dit alles voor u leed, en voor u een vloek wierd, j.iGoos Toorn in uwe ftede droeg en om uwent wille verlaten wierd, den Rugge toekeeren, en u door uwe m letwjH lige Zonden , nog meer van Hem verwyderen; van Hem die zig uit puure Liefde, aan dit Oneindig Lyden'voor u heeft overgegeeven. üf wilt gy nog langer met uwe blinde Leidslieden, zyn Lyden en Dood, flegs als een voorbeeldig Lyden befchouwui, of als zulk èen Lyden waar mede Hy zyn Leer bevestigt heeft; zo gedenkt aan zyne eige woorden: Doen zy dit aan 't groene Kmï wit zal aan '/ dorre gejehi'eden. Gedenkt dan , dat *vn Kruis, aan zyn doorboorde Voeten, mogt om gena2 WlI en en met den Moordenaar uitroepen : Hee£fÖ^G£te«* myner in Genade; zie my ïfn in de Kragt van uw Bloed. Ach ! dat gy nog op de7en dag op welke wy deze vermaning doen ,ed op welfe degKerk juist gedtgtenifi viert, van den voor uwe vnnrien Gel ruiste Chiustos, u naar de Waereld gekeert^SS naar Jezus wenden, en Hem mogt ïmeeken om Genade en Vergevmg. Hou op,om een wplhehaaaen te hebben aan de Zonden, welke uwen. vril Aneit en een verbazent, een oneindig gevoel van GonfToJrn^ekost beeft. VUrid*^rJ^ S Hv "ZSn . ' ^reed door eene waarachtige BekeedatHy u Aeg-nc j ClIRIJTUS LydlQr T1ng, in ^^JSJctS 't Geloof en in de Godz.tSeidvorY, on^de Verdienfte van zyne Verlatinge , 8* ^btet«0hïn«en oen Toorn Gons voelt, en Uange Dwrt^Wgt. he£ gegebaant, tot Gods Liefde ^S^y^wKT'A hunnen Middelaar § en Genade, ^y eiKc ». nmken; zv weten Hy is Arra geworden om hu RJ*-« Jg*5&ydatHy is een verwond tot hunne ge^z'"gj yEeuwigen Zegen erlanVtoek f^den,^^f^^S^M gen zouden. vertrou • en j De Verlating nuteSoïltotrW. wanneerGo«. blymoedig met Jesus' i^^u^ aai Prys en Eer zullen gekroond worden. „ , vnor mv Gods Toorn draagt, **p ^ ö M'BOBtASK ^°rcrmvyel.kting klaagt.  t> È R V TFT IE ND E VERTOOG. Van het Jaar 1787. Hy is hier niet; Hy is opgejlaan. Lucas. ezus ! de G Jjl* Kruis hangende : Het is Volbragt. Joh! f, J P XLX: 30. Een Christen die zich het den- *lMl f P «en heeft eigen gemaakt, eh gewoon is de fXwww-^ woorden der Heilige Schrift meer dan oppervlakkig te befchouwen, vraagt hier billvk: Wat is Volbragt? — Herhaal het alle gy Christenen, en vraag andermaal: Wat is Volbragt? Wat is door Tezus van Nazareth Volbragt? — Vraagt het Christen volk u ganlche Levens-tyd; want het raakt u Eeuwig geluk ; en zo lang gy niet weet, wat door Jezus VoïV bragt d e WAARHEID der OPSTANDING van JEZUS, UIT DEN DOODEN.  < H4 > brart is, zyt gy ongelukkig. — Volbragt was dan nu alles wat Godt door zyne Propheten, van de diepe Vernedering van Jezus , en door Voorbeelden , als onder andere, de Opoffering van Isaak , de oprichting der kopere Slang, de menigvuldige Offerhanden der Levitemen door Voorzegginge had laten verkondigen. Volbragt was alles wat van het Lyden van Jezus, (ookde geringde omltandigheid) voorzecht was. — Volbragt was het geen wy leezen Pf. XL1:10. Gok myn Vriend, dien ik vertrouwde, die myn brood at, treed my onder de Voeten. Door het fnood verraad van zyn eigen Jonger: Judas.— Volbragt was hetgeen Z.xh. XI: 12, j« ftaar En zy wocgen toe, zo veel ik gold: Dertig. Zilverlingen, enz. — Volbragt was het geen dien zelfden Propheet zegt: Cap. XIII: 7. Sla den Herder, zo zal de Kudde vei (li ooit worden. Volbragt was het geen men Zong: Pf. XXXV: 11,12. Daar treeden wrevelige getuigen op,die bctigten my,dtes ik ntetjcbul- dig ben. Zy doen my kwaad voor goed. Volbragt was het geen Jezaijas fchreef, Cap.L: 6. Ik hield mytien Rug tot den genen, die [my] (locgen; en myne Wangen den geenen, die [my 't Hair] uitplukten: myn Aangezicht verbot g Ik niet vosr fmaaclhetd en fp eek fel, Volbragt was het het geen wy vinden: Pf. XXü : 7, 8. Maar ik ben een Worm en geen Mensch, een /pot der lieden , en veracUins. des Volk. Alle die my zien, kefpoltcn my, fper ren den Mond op, en fchudden den Kop. • ■ Volbragt, was het geen 'er ftaat: Pf. LX1X: 8. Want om uwen 't wille drage Ik fmaad : myn Aangezicht is Vi>rfck'ind~6. Volbragt, was het geen de Kerke Zong: Pf.'XXII: 17,18,19. Want Honden hebben my omgeven, en 'der bezen rotte heeft haar rondom my gemaakt: zy hebben myne Handen en Voeten doorgraven. Ik mochte alle myne beenderen tellen; maar zy fchouiutn, en zien haar en lust aan my. Zv deelen myne Klederen onder hen, en werpen het lot ever myngewaat. Volbragt, was nu't geen dien zelfden Pfalm leert vers a. Myn GootI myn Godt ! waarom hebt gy my vetlatenl — Volbragt, was het geen de Messias zegt: Pf. LXIX. 11. En zy geven mv Galle feeten, en Edik te dru.ken, in mynen groten Dorst. Met één woord, alles wat tot het Lyden van Jezus maar eenige betrekking had,was nu Volbragt, J en  < H5 > en niets dan zynen Dood fchoot nu over, ter bevestiging van het Testament der Genade. Dit alles Christenen was nu Volbragt, dan dit is het niet, alles. Neen 'er was nog meer door den Goddelyken Middelaar Volbragr. ■ • Volbragt was dan nu o jk al dat geen, dat de Godheid in den Eeuwigen Raad befloten had, dat door den Borg der Menfchen ter verwervinge hunner Zaligheid moest gedaan en geleden worden. Want dit immers was dit tot hier toe,'de ïpys van Jezus geweest, om de Wil zyn 's Vaders te doen en zyn werk te volbrengen. Gelyk dit de onfeilbaare Mond der Waarheid zelfs getuigt, Joh. IV: 34. In deze volbrenging der Goddelyke Wil, was hy nu tot de benedeniie trap nedergedaalt, en Gehoorzaam geworden tol den Dood, ja lot den Dood des Kruis, 1'hil. II: 8. Volbragt, was nu alles wat de Wet eischf. De Wet nu eischt eene volmaakte Gehoorzaamheid; zy wil dat men Godt liefhebbe , als het hoogfte goed, van ganfcher Harte* van ganfeher Ziele, van alle Kragten, en van ganfeher Gemuede, en zynen Naasten als zich zeiven. Die deze Wet niet vervuld, aan dien dreigt zy een Eeuwigen Vloek. Wy alle Zondaars, en dus Overtreders der Wet, waaren nu alle Eeuwige Vervloekte: dan Jezus Christus, had nu Volbragt in onze plaats al dat geene wat de Wet eischte. Hy had Godt bemind , van ganfeher Harten bemind. Hy aan geene Wetten gebonden , Hy de Heere der Wet, Hy die aan Israël, en aan ons, aan alle Vleesch, op Zinaï, onderloeijendeen klaterende Donders, de Wet voorfchreef. Gal. III: 19 Hy wierd onder de Wet gedaan; op dat Hy die geene die onder de Wet waaren, ver/os/en zoude. Gal. IV: 4,5. Hy was zynen Vader Gehoorzaam,en in den yver voor zyne Eer, zich als een Brand-offer verteert Hy beminde zyne Naasten,ook zyne Vyanden,als zich' zei ven. Hy had voor hen, als voor zyne Broederen, de hoogfte liefde,en wilde voor hen zyn Leven, zyn dierbaar Leven gelaten. Hy had voor hen alle die Straffeu geleden, die de Wet ons, als Overtreders dreigde. Hv was voor hen geworden een Anathema. Hy had dus alles voor hen vervuld, wat de Wet eischte., en het Handfchrift dat tegen hen was, uitgewischt, m^t zvn Bloed. - P 2 Vol-  < ïiö > Volbragt was nu alles wat tot Verzocninge der Zondige Menfchen, nodig was. Nu was Volbragt dat grote Offer, dar voorde Zonden der Waereld vereischt wierd, en door alle de Offerhande van het Oude Verbond was afgebeeld; en wel voornam;lyk door den Bok die op den Verzoendag wierd gedacht, welkers Bloed doi>r den Hogen-Priester moest gedragen worden in het Heilige der Heilige. Hier was eene heel veel betere Offerhande, een Offerhande van eene oneindige waarde. Eene Offerhande, door welkers Bloed, Gods beledigde Gerechtigheid bevredigt wierd. Volbragt was nu alles wat tot herftelling, van het Goddel vke Beeld in de Zielen derMenlchen nodig was. Jmmers'nu, nu den Vloek' was weggenomen,nu was 'et ruimte gemaakt, zo dat de Zegen wederom over de Volkeren komen kom. Dezen Zegen nu bettaat daar in, dat Godt de Zonden vergeeft, en den Zondaar zynen Heiligen Geest mededeelt die Jesus hun verworven heelt, en in hun ontfteekt het Geloof in den Zoone Gods, hun Hart bewoont, en in hun dus het Beeld GoDsherfteld, het Vcrftand, Gudlyk Licht en Wysheid byzet, en hunnen Wil Heiligt, en hun vervult met een zuiver re Liefde, jegens Godt en Menfchen. « Volbragt was nu al dat geene wat ter verfrormg van het Rvks des Duivels nodig was. Immers had jiu dit Gezegende Zaad der Vrouwe, met bebloede Verlenen , den Slange den Kop vermorfelt, des Zathans Ryk verwoest, hem zyn Magt om de Gelovigen te verklagen b-momen, zo dat hy ook niet meer over hunHeerfcben kan. Het geweldig Jok dezes fterk gewapende verbroken , en wederom ingelost, die aan Hem als blavcn waaren overgegeven. Volbragt was nu 't geen Godt beiloten had, aan de Vyanden van den Heeke Christus, oyer het Leven van zyn Heilige Perfoon toe te laten. By deze palen, moest de woede, de haat en gramlchap zyner Vyanden fluiten. Zy hadden nu alles "Volbragt, wat er na den voor bepaalden Raad Gods gefchieden zoude. Nb was 'er niets meer over, dan dat de Heilige Jezls! zyn Geest in' Vaders Handen beveelde , en zyn Heilig Hoofd neigde, en ftierf. . ■ %zvs verzekert ons hier, van de Erfenis des Eeu„  < "7 > wigen Levens. Hy wyst ons niet op een toekomende Middelaar, maar op zyn: Het is Volbragt, zegt Hy. Dat wat met my in Gethzèraane begon, is nu ten einde gebragt op dezen Berg, op Golgotha. Het droevig en beangst worden had nu een einde. Nu had hy den Drinkbeker, uitgedronken, tot den Bodem toe, met al den bitteren Droefem. Nu zegt My : Het is gefchied Heere , gelyk Gy bevolen hebt. Hier nu fchittert ons de Liefde van Jezus in de Oogen, welke Hem niet eerder Rusten liet, voor dat Hy alles Volbragt had. Hy brande in yver voor de Eer van zynen Hemelfehe Vader! en de Zaligheid der Menfchen lag Hem zo na aan't Harte dat Hy niet eerder konde rusten, voor dat Hy alles had weg geruimd, wat het zelve verhinderen konde. Zyne Liefde jegens Zondaars, was al te vuurig, om zich in ftilte te begeven, voor dat Hy alles had Volbragt, wat tot geluk des Menfchen nodig was. Volbragt was dan nu 't geen DANié'l van de Messias zegt: Cap. IX. De Zonde was toeverzegelt, en de Eeuwige Gerechtigheid aangebragt, Godt verzoend en den Mensch gezaligt. , Dit alles Christen Volk is door Jezus Volbragt, maar is dat 't geen wy hier zeggen zeker en waarachtig, kunnen wy hier gerust ons up verlaten, waar is het Zegel dér Waarheid hier op gedrukt. De Opftanding van Jezus is hier van het fterkfte Waarheids kenmerk. Jezus Christus voor ons in den D iod gegeven, is niet in 't (ïraf verftuift, maar ten derden dage Glorieryk Verrezen. En dit overtuigt ons dat Hy het Losgeld voor onze Zonden, volkomen betaalt heeft. De Opftanding dus van Jezus uit den Dooden , de de waarheid hier van is voor ons van het uiterfte belang, en ten allen tyden de voornaamfte Grondzuil geweest , waar op zich den Christelyken Godsdienst gegrond heeft, en waar op zy zich nog grond. De Stigter van onzen Heiligen Godsdienst, Jezus Christus! de Overften Leidsman van onze Zaligheid, heeft dezelve tot de voornaamfte toetfteen, van zyne Goddelyke Zending , en tot een echte keur van zyne Heilige Leere gelegt, en tot het alierfterkst bewys voor de waarheid daar geleid, dat hy is de Christus, de P 3 Zoon  < n8 > Zoon van den LevenJigen Godt, en dat wy door het Geloof het Leven zouuen hebben ju zynen Naam. Het is deze Zegevierende Overwinning over den Duod en het Graf, waar aan alle onze hoop en verwagting afhangt. Met deze waarheid: Jezus is Verezen van den Dood , itaat of valt onze gehele Heilige Godsdienst. iVant is Christus niet opgcjlaan zo is ons Gelo-jf ydel, zo zyn wy mg in onze Zoude. Zo fchryft Paulus , i Cor. XV. De"Leer aangaande onzen Heiland, dat Hy de Gezalfde van Godt zv. De verkonciging, wegens zyne bovennstuurlyke Menschwording. — De Leer aanga ande zyne Genoegdoening, en andere -Waarheden, van onzen Chnstelyken Godsdienst, (welke anders zo volmaakt gefchikt is, om ons tot een gelovig, deugtzaam, gelukkig Leven op te leiden , om ons in alle drjoeffenisfen, rampen en onheilen,te vertroosten en op te beuren, en onze uitzichter, tot eene Onzichtbare Heerlykheid, uit te ftrekken ,) konden niet waar zyn, en hebben niets te beduiden; zo Jezus niet de Dood de Magt benomen heeft, en het Leven , en de Onfterfrykheid, en een Onvèrganklyk Wezen door zich zeiven heeft aan \ Licht gebragt. "Men fpreeke van de voortreflykheid van Jezus Leere, —van zyne Onfchuld,— van de Heiligheid zyn Levens, — van den innerlyken aart en gefteltheid, zyner wonderdadige werken; men i'preeke zeg ik hier van, men fpreke hier veel van , men brenge voor de Waarheid van den Christclyken Godsdienst, zo vele bewvzen, als men wij en kan; is Jezus niet opgedaan, dan is dit alles ydel. Is de Prediking bier van verdicht; en is het oogmerk van de eerftë Verkondigers > dezer, voor aile Menfchen zogewigtige Waarheid flegs geweest,om de Waereld te misleiden, hun eenen Aanhang te maken , en verders hun eigen belang te bevorderen;dan behouden de Vyanden der Waarheid, altoos het recht, om de wonderdaden van den Goddelyken Jezus ! uit onbekende kragten af te leiden, zyne uitmuntende Leere aan een buitengewoon fcVander vernuft toe te fchryven ; en de Onfchuld en Heiligheid, welk zo zichtbaar was in het Leven van ]ezus, uit te kryten voor een Meesterlt.uk, m de kunst van veinzen. Dan,  '< ITO >' Dan, wanneer men kan bewyzen, dat Jezus zyne Goddelyke Zending met deze Wonderwerken geftaaft en bekragtigt heeft", en Zilk een Heilig Leven%eleid heeft, en na alvorens, een allerwreedften Dood ondergaan te hebben, als een Glorieëus Overwinnaar, over den Dood, is ten Grave uitgegaan, op den bepaalden tyd, welke te vooren voorfpeld was. Kan men met zekerheid aantonen dat Jezus daar na nog veertig Dagen heeft op Aarde omgewandelt, en toen in het bvzvn van verfcheide Menfchen zichtbaar en plaats beweeg- lyk is ten Hemel gevaaren. Kan men de Predikers van deze zo gewigtige Gefchiedenisfen, vry plyteri van alle ingebragte befchuldigingen,en hun zuiveren ; dan ja dan moet alle verdenking, alle opgevatte argewaan ' alle zwarigheid op eenmaal venlwynen. Niemand dog, kan de Grendelen desGrafs verbreeken; ni«mand kan van den Dooden opftaan, zonder bykomirg van een onmiddeJyke Goddelyke kragt. Nu is het niet te vermoeden , dat Godt ! die Getrouw , Waarachtig en Rechtvaardig is, in alle zyne Wegen, en zo Heilig in zyne Werken, zyn Oneindig Alvermogen bezemen zal om de Loogens te begunftigen , en een Bedrieger té onderdennen, zo dat de Waereld jn een verfchikkelvke Dwaahng zoude vervallen en Godloze VerdichtiHs, voor Goddelyke Waarheden aannemen- Derhalven ChriVe nen, de Opftanding van Jezus Christus uit den Doodengs eenonwederfpreekiyk bewys voor de W-ia-heid van onzen Godsdienst, voor de Leere dat de Godheid mer rfen Zondaar door Jezus verzoend is. Ons van deze Waarheid dan: Jezus is opgedaan, en uit *t Grif gegaan te overtuigen en te verzekeren, is een allerno digfte zaak; de echtheid van deze zo wonderdadige Gebeurtenis, uit Goddelvke Getuigenisfen af te leiden is iets, waar toe elk Christen verpligt is zb hv aan zvn Geloof geen Schipbreuk leiden wil; en zich^ez" Waarheid door het Ongeloof, niet wil lat£ „ o tnemen! Zegr men met de eerde Getuigen, en Verkondigers van de Opftanding van Jezus waaren Eenvoudige Lieden die trien hgt wat wys kon maken , en overreeden dat Jezus was opgedaan. Zegt men niet, zo jS Z Opgedaan dan-zoude hy zich na zyne Levendig-wof- ding  < 120 > din^ ~an zyne Wanden vertoont hebben, en hen öveftui Geesr gegeven had. Matth. XXVI/: 45. ^iWWW^. 50- Wierd zyn Heilig Zielloos Lighaam van twee uit den Hoogen Joodfchen Raad , namelyk Joseph van Arimathea, en Nicodemüs , naar de Oosterfche Wyze, in de Erf-begravenis van TosEi»h, die niet verre van de Gerichtsplaats, in een Hofgeleegen was, ter Aarde befteld. Matth. XXVII: 55, 56, 6r. Mare. XV: 4.2—46. Luc. XXIII: Sc—53. foh. XIX: 38—43. Echter wyl vcrlcheide GalilefcheVrouwen, Q weL  < 122 > welke de Heiland altoos waren toegedaan geweest, en daarom zyne begravinge aanzagen, Matth. XXVII: 55,56,61. Mare. XV: 40,41,47. Luc. XX : 49 55. Gemerkt hadden, dat het Zielloos Lyk van Jezus! met geene welriekende wateren was gezalft geworden. Zo belloten deze reeds by haare terugkomst, naar Jerufalem, om den Heiland ook de?e Eer te bewyzen. Luc. XXIII: 56. Intusfchen hielden zy Moses Wet zeer ftiptelyk, en hielden zig geduurende den Zabbath (*) niet op met het kopen van het geen zy nodig hadden tot het Balfemen van het Geftorven en Begraven Lighaam van Jezus; zy hielden zig gedurende den Zabbath geheel ftiii Echter waaren de Vyanden van onzen Heer ! geenzins ftil; want nog op dien zelfden Zabbath kw.unen eenige Overften, der Joodfche Priesters, en verfcheide der Pharifeën, Matth. XXVII: 62. Tot den Romeinfchen Landvoogt Pilaat, hem biddende dat hy het Graf van Jezus! geduurende drie dagen, wilde bezetten meteene Wagt , wyl Jezus wel eer gezegt had, dat Hy ten der.len dage zoude opftaan. Den Heidenfchen Landvoogt bewilligde dit hun verzoek, en gaf hun de gevraagde Wagt. Daar op wierd niet alleen het Graf met de bekomen Wagt bezet, maar ook lieten zy den Steen verzegelen, (i) dien Joseph en Nicolemus, voor den ingang van het Graf hadden laten wentelen. Matth. XXVII: 60. Dig alle deze voorzorgen konden niet beletten, dat den Vorst uit den Dood, Zegepralend Verrees; zy konden de Opftanding van den Heer der Heerlykheid niet verhinderen , en Hem tot een Bedrieger maaken. Want nauwlyks was den Eerften Dag (§) der Weeke aangebroken, of 'er ontftond omtrciid het Graf niet alleen eene Aardbeeving , maar ook kwam een Hemelfehe Zeiaph. en opende door de wegweriteUng der Steen, het Graf. Matth. XXV11I: 2. En zettede zig op dezelve. ('*) Zvnde dit reeds des Vrydags Avonds. Gelyk de Tooden nu nog gewoon zynr, hunnen Zabbarh op Vrydag Avond te beginnen met den Ondergang der Zonne, wanneer zig eenige Stenen vertoonen. (j) Matth. XXVII: 62—67. (£j Zondag.  < 123 > ve. Deze Verfchymng des Engels, wien? aanzien was, gelyk als een vlammende filikfem, vermeerde de fchrik, welke de Romeinfche Wagt door de Aardbeeving reeds" gezet had. Zy fchrikten en beefden op dit gezigt, en verftyfden alsof zy dood waaren. JVJatth. XXVIII: 2, 3, 4. Echter kwamen zy wel weder tor haar zeiven ; dan, wyl zyniet alleen zagen, het geopende Graf, maar ook een Engel in een fchnkkelyke gedaante zo vlooden zy van het Graf, en keerden Stadwaarts. Intusfchen had de Goddelyke Middelaar! Zyn Leven weder aangenomen, en het Graf verlaten. Mare XVI: 9. Vroeg, zeer vroeg by het aanbreeken van den Dag, hadden Mat ia van Magdalena, en de Moeder van Jacobus en Jozes die ook Maria genaamd was. Matth. XXViü: 1. Mare. XVI: 1. Als ook Salome de Weduwe van Sebedeus en Johanna, Luc. XXIV: 1 o. de Vrouwe van Chufa, die in den Dienst van den Viervorst Herodes Hofmeester was, Luc. Viil: 3. beneftens no-j meer Vriendinne van Jezus,dewelke van Galilea waaren. Luc. XXIII: 55,56. Cap. XXIV: u De Stad Jerulalem verlaeten, en waaren den weg naar hetGraf heen gefnelt, om het Lighaam van Jezus te zalven met die zalve, dien zy toen de Zabbath voorby was , in de Eerde Uure van de Eerde Dag der Weeke gekogt hadden. ö Nauwelyks was dit Vrouwelyk Gezelfchap,de plaats der begraving genadert, of zy herrinnerden zig den groten Steen, met welke Joseph van Arimatbea den ingang des Grafs gedekt had. Zy geraakten hier over in geen kleine bekommering. Mare. X VI: 3. Dog zeer ras verdween deze hunne Vrees, want het Graf, nu eenige fchreden digter genadert zynde, ontdekten zy rasch, dat deGraf-fpelonk, waar men Jezus voor drie dagen had neergelegt open was, en de Steen weg was, die voor dezelve gewentelt was. Mare. XVI: A. Luc XXIV: s^Hier over geraken zy in eene grote Verbaastheid. „ Hoe — dus dagten zy by haar zeiven — is „ dat toegegaan — en waarom is zulks gefchied?" Maria Magdalena, ondernam het Eerde onderzoek ofzy wel recht gezien hadden, en of haar gezigt, wVl het eerst begon te dagen ook bedrogen had; zv vervoegde zig ten dien einde nader by het Graf. Joh XX-1 ' Zag  < 124 > Zag daar in, en ontdekt niet alleen dat den Steen was weggewentelt, en het Graf geöpent, maar daar in geen Dood Lighaam meer wasdeggende; waar uit zy bedoor, dat de Vyanden van Jezus! Hem zelfs de Rust 111 t Graf niet gegunt hadden, maar Hem uit het zelve gehaald, en omtrend de Gerichts-plaats begraven hadden. Zy gaf dus haare vrees, en haare ontdekking te kennen aan haare Vriendinnen welke niet verre van haar (ton. den, met byvoeging dat zy zulks den Jongeren van Jezus terftond wilde bekent maken. (*) Het welk zy ook terdond verrigte, want zy weerkeerde fchielyk naar je. rufalera, en berigte dit eerst de Apostelen Petrus en Johannes, Joh. XX: 2. welke, zo als men uit deze plaats opmaakt, het naaste aan de Poort woonde, buiten welke den Vloekheuvel Golgntha gelegen was. Middelerwyl dat Maria Magdalena, zig van Jezus Graf verwydert had, gingen de andere ViouweD dat ceen nader onderzoeken ,'t geen Maria haar gezegt bad. Zv gingen in het Graf, en vonden 't gelyk haar gezegt was? Want zy troffen niets minder aan, dan het Lighaam van Jezus! welke zy hielden, voor den van Godt beloofden Messias; waar voorzy Hem geeerdt, en erkent hadden. Luc. XXIV: 3. Maar wel, wyl zy zig zo z-er bekommerden, over het geen hetDoode Li^am . van Jezus mogt gebeurt zyn, zagen zy twee - W«£;in gedaante als Menfchen, en even zodanig gekleed, welkers Aanfchyn, en Klederen fchitterden , Luc. XXIV. 4. en waar van een aan Regter, en de andere aan de Linker zyde van het Graf gezeten was. Joh. XX: 12. Dan dezé geheel onverwagte verfchymng aeit Engelen, veroorzaakte bv haar zulk een fchnk en verbaastneid, dat zy hunne Oogen niet durfden opheffen ter verdere befchouwing dtrEngzkn. Dog een dezer Hemelfehe Boden, zogt haar door gewigtige voortellingen , weder gerust te tellen. Wyl Hy haar met alleen verzekerde " <*) Tohannt.s meld dit wel niet uitdrakkelyk, dan de Natuur'der Zaak vercischt dez.e invulling. VVanl: zonden wy in t S Maria niet even zo gehandelt hebben? Zouden wy niet het zelfde doen ,'t seen wy hier aan haar toeeigenen? — E mosen wy dan nictlannemen^t het geen elk m zulk een geval doen wmde , ook door Maria Magüalenc gedaan 1*  < 125 > dat dien zelfden Jezus van Nazareth. welke zy Zogtefl, en welke voor eenige dagen Gekruist was, uit den Üocd was opgeftaan, maar ook Iierrinnerde Hy haar aan de woorden, met welke Jezus! te vooren, zo wel zyn Lyden en Sterven, als zyn Opftanding verkondigt had. Dan teffens gelaste haar dezen Hemelfehe Verkondiger van Jezus Opftanding, dat zy het geene zv thans hooraan zyne Jongeren, en inzonderheid aan'Petrus verkondigen zoude, dat zy zulks hoe eer hoe beter zouden verrigten, en het voorzeker zoude geloven; dat zo wel zy, als de Jongeren van Jezus welke van Galieleii waaren, in 't bezonder, Jezus wanneer zy weder in hun Land gekomen waren, niet alleen zoude zien, maar ook nieuwe, en overheerlyke preuven van zyne onveranderlyke voorzorg voor hun welzyn zouden ontwaar worden. Matth. XXVIII: 5—7. Mare. XVI: 5, 6, 7. Luc. XXIV: 4-7. 3 3' ' 1 Door deze verzekering, welke door den Engelman de Vrouwen gegeeven wierd , ontfingenzy geen geringe indruk, wyl zy zig nu herrinnerde, aan de woorden welke Jezus ! weleer met betrekking tot zyn Opftanding, jegens haar gefproken had. Luc. XXIV: 8. Zy verheugden zig nu als byvoorraad.dat zy nu in 't toekomende , weder een gemeenzamen omgang, met hunnen beminden Vriend Jezus genieten zoude. Dan delchrik, die haar het gezigt des Engels, in zulk een Glitifterende en Luistervolle gedaante had aangebragt, beving haar op nieuw; dus verlieten zy het Graf,en liepen een tyd lang met grote fpoed, den weg naar de Stad, echter een weinig bedaard zynde, gedagten zy aan bet afwezen van Maria Magdalena, en befioten om haar in te wagten. Inrusfchen was deezen aan het huis gekomen" waar Petrus en Johannes woonde, en aan hun het zo fchriklyk, als onverwagt berigt gebngt, dat Jezus Graf ledig was, en dat het te denken was, dat zyne Vyanden, zyn Lyk hadden weggenomen , en naar een Onbekende plaats gebragt. Deze twee Jongeren hadden nauwelyks deze tyding bekomen, of zy maakten zig op weg, en gingen met allen mogelyken fpoed naar"r>n Hof van Joseph. Johannes welke weleer by het Graf kwam; maar begaf zig niet in de fpelonk , 'maar bleef Q 3 ftaan  < i-2ö > ftaan buiten voor de ingang; echter zag Hy, dat het Lighaam van Jezus daar niet in was, maar zag wel dc Doeken leggen met wdke het was omwonden geweest,, 1'etr.us ging echter in het Graf; dan hy vond ook flegs dezen Doeken; oog merkte, dat deze Doeken, welke om het Hoofd van Jezus waaren gewonden geweest, thans niet by de andere Doeken lagen, maar te zamen gerold, en cp een andere plaats gelegt. Dit alles kwam Petrus zeer zonderling voor, waarom Hy het aan j< hannes die nu nog buiten het Graf iiond teken:«en. gaf ; welke dan nu bok in het Graf ging, en het alles vond, gelyk Hem Petrus gezegt had. Zy maakten dan dit befluit op, dat Maria Magdalena niet alleen re hier toe gereed maakt, ftond Jezus niet verre vanhaar, zonder van haar gekent te worden, wyl zyHem aanzag voor den Hovenier van Joseph. Dan toen Jezus baar aanfprak, en haar vroeg naar de oorzaak van haare treurigheid,fprak zy: „ Heere! hebt gy ook het „ Lighaam van myn dierbren Jezus ! dat voor weinige „ dagen in dit Graf gelegt is , laten wegnemen? „ Of is u bewust dat zulks door anderen gedaan is?— ls u zulks bekent? Zo zegt het my: ik fchoon ,, een zwakke Vrouw, zoude Hem gaarne weder in dit „ zyn Graf brengen." Zy nu , na zulks gezegt te hebben, zig van den vermeenden Hovenier wendende* ri"p Jezus haar na: „Maria." Dat kwam haar wonder vreemtvoor, dat een onbekende by haar Naam roept; keert haar om, en befcliouwt deze Perfoorj nauwkeuriger ; en nu ontdekt zy: dat dezen Perfl ou, welke zv voor den Hovenier had aangezien waarlyk en in der daad, den Gekruisten, Gdtorven en Begaven maar nu weder Levendig geworden , cn Verrezen Jezus was. Aangedaan, en zo wel verwondert, dan verblyd, vide zy naar Hem toe, wierp haar voor zyne Voeten dezelve omvattende, zeide zy: „ Ach myn Jezus! 'myn Heer! —- myn Leeraar!" Dan Jezus antwoorde haar: „ Maria! weest thans zo werkzaam niet om mv „ u terbied te betoonen Ik heb my thans niet begee„ ven tot mynen Vader; Ik zal my nog een** wyle tvd „ op deze Aarde ophouden; en dan zult gy vervolgens „ wei gelegendheid hebben om my te zien en re fpre- " j T Uaheen ^t myne Jongeren, en doe hen " dü verzekering, dat ik hun nog bemin, als mvne „ Broederen bemin En dat, hoewel ik niet altoos „ op Aarde verblyf, maar tot mvn Vader eaa, die „ zig jegens haar zal betonen, als haar genad Je Godt ,, en helper." Dit bevel van Jezos ! wierd met'er haast door Maria Magdalena uitgevoerd; Wvl zv terftond vervuld van Blydfchap, heen ging, om de 9 iSJohC XX^a — r8 tC VCrkond'gen- M™> XVIT ?'rfh0rr\ t0e" zy raer p£™u*en Johannes van Jerufalem , naar het Graf fpoeiden, haar Vriendinnen die vroeg met haar by het Graf geweest hadder,, en weder naar Jerufalem gekeen waïét, nS was  < 128 > was tegen gekomen, wyl zy een andere weg hadden genomen (*) zo kwam zy nu weer by haar, nu zy anderwerf naar feiufalem keeren wiide, zy vervorderden nu gezamentlyk haare reize na Jerulalem ; dan niet lange gegaan hebbende , bejegent hun Jezus ! en Groet hun. ('/ Vervolg hier na.~) <*) Hy die dit wil tegcnfpreeken, moet bewyzen, dat er geen anderen weg van Jerulalem naar het Graf van Jezus lag, dan die de Vrouwen gegaan zyn. — De voomeffelyke Dichter Klopstok ! heeft dit geval waar van wy thans ipreeken zeer Heerlyk Gezongen, Hy zegt: . , Thans {hélden zy ft) bevende, en met grote vreugde ' En liepen om het nu den Discipelen des Heeren te (verkondigen. Petrus en Johannes kwamen intusfehen met Magdalena " (weder. „ Toen zy uit Jerufalem gingen, zeide Johannes " Tot zyn Metgezel: de weg lang? die ftruiken, " Is een korter weg. Hy treed voor uit: de andere vol" ^gen Hem Waar de twee wegen het digst tot een lopen, " Zondert een Heuvel ze van elkander. Door dezen Heu" (vel geicheiden , Gingen zy zonder Elkander te zien, de Heilige Vrouwen " En de Discipelen, elkaar voorby. Zo naderen dikwyls (Wandelaars naar Zalem Welker Zielen elkander gelyk , en voor elkander ge" • (maakt zyn , Elkaar in dit Leven , en misfen nogthans elkander. In (Zalem Ziet de een de andere eerst , verwondert dat zy niet " (eer vereenigden." Klopstok in zyn Messias, veertiende Zang, vs. 58—7 >±W wen van die gene, die hun aanf™^ *y vielen voel? hg, neJ«, en deïn m K Ga-  < 130 >" Galiiea getroost en met vreugde konde volbrengen," want d it zy hem daar weder zouden zieu en fpreeken. Matth. XXVlIl: 9, 10. Hier op verwonderde zy haastelyk,en met blydfchap haaren weg naar Jerufalem,en verrigtede die Last,die hun deels door Jezus zelve , deels door de Engelen gegeeven was, getrouwelyk uit. Want of fchoon zy zig onderwegen , met geen haarer bekenden, of die haar ontmoeten, in een gefprek inlieten, of haar wedervaren, verhaalde - zo begaaven zy zig voorts na hunne te rug komst te Jerufalem, zo tot de Elf Apostelen, als tot andere Discipelen van hunnen Herleefden Vriend! en verhaalden hun alles niet alleen wat zy van de Engelen gehoord hadden, maar dat zy Jezus zelfs gezien en gefprooken hadden; inzonderheid getuigde dit ook Maria Magdalena. Dan nog de Apostelen , nog de andere Discipelen van den Verrezene Jezus, geloofde deze verhalen der Vrouwen, maar hielden het zelve, voor enkel Fantazy. Mare. XVI: 10,11. Luc. XXIV: 9, 10, 11. Inzonderheid kwam dit Petrus als ongelovig voor", wyl hy zelve in het Graf was geweest en niet anders dan de Doeken gevonden had , in. welke Jezus Lighaam was gewonden geweest. Echter wyl de Vrouwen Hem verzekerden, dat een der Engelen zelfs by raame van hem gefprooken had, Mare. XVI: 7. Zoverwekte dit by hem geen geringe indruk ; waarom Hy andermaal haasrelyk uitging tot het Graf, en met alie omzigtigheid nogmaals in het zelve rond zag,dog vond wederom niets. Dus fpoeide hy zig wederom te rug, even verwondert zynde, wat 'er toch met hetLighaam van [ezus mogt zvn omgegaan, als te vooren. Luc. XXIV: 12. Dan deze verlegenheid verdween wel dra by Hem, wyl de goede Harder Jezus! Hem nog dien zelfden dag opzogt, en verfcheen. Luc. XXIV: 34. 1 Cor. XV: 4,5. Inrusfchen waaren de Hoogepriesters, in des te groter verlegenheid gebragt; want geduurende dien tyd, dat de Vrouwen, welke op den eerften Dag der Wee- ke,  < i3i >' fce , zeer vroeg waaren uitgegaan , om het Lighaam van Jezus te Zalven, en weder waaren te rug geneert, om de Discipelen te verhalen, dat, wat zy gezien en gehoort hadden; waaren eenige der geene, die by het Graf van Jezus de Wagt hadden gehad, binnen Jerulalem gekomen-, en verhaalden alles denüverften , wat zy by het Graf van Jezus gezien en gehoort hadden. Over deze onverwagte Boodfchap verfchrikten zy wel, dan de verbittering", welke by hun tegen Jezus en zyn Leer plaats had was te groot, dat zy uit hetgeen hun van de Wagters gezegt wierd, de Hooge Hand Gods die de Zaak van Jezus verdedigde zoude erkennen. Waarom zy een buitengevvoone Byëenkomst hielde , en een befluit namen, om al het geene wat ten voordeele van Jezus mogt verhaald worden, tegen te fpreeken , het mogte kosten wat het wilde. Hierom gaven zy de Romeinfche Soldaten , welke de Wagt gehad hadden, een zekere Somme Gelds, Gelds genoeg, zegt: Mattheus, Cap. XXVIII: 12. Waar voor deze zig verbinden moesten, om van alles, wat by hunne tegenwoordigheid, by het Graf van Jezus gebeurt was faan niemands iets te zeggen; maar in tegendeel, uit te ftr'ooijen, dat zy by hunne Wagt, zodanig door den flaap waren overvallen, dat zy 'er zig niet tegen verzetten konden; en dat zy by hunne ontwaking ontdekten dat de groote verzegelde Steen, was weggevventelt, en het Graf van Jezus, als toen ledig was; dat het dus niet anders zyn konde, of de Vrienden en Aanhangers, van Jezus! moesten zekerlyk zig deze Oogenbükken ten nutte gemaakt hebben, en terwyl zy geflaspen hadden zyn Lighaam hebben weg gedraagen. Teffens wierden deze Wagters, door den Hoogen Raad gerustgelïelt, om wanneer zulks voor den Landvoo/n mom koomen , dat zy gedaapen hadden,zy dan voor geen'ftraflè te vreezen hadden, dat zy dar voor zouden inilaan, en Hem (tillen zouden. Matth. XXVIII: 14. Dan dit alles bleef echter geenzins bedekt, maar kwam haastelyk,en selfs de Jooden,die Jezus om zyne Leere verwierpen bleef zulks niet onbekent. Matth. XX VIII; 15. ' Echter bleef dit alles voor de Vertrouwden, en LeerK 2 lin-  < 132 y lïngea van Jezus! wat men van de Opftanding van Jezus, verhaalde, even, zo onbegrypelyk , als ongeloofelyk. Twee van hun welke nog dien zelfden Dag naar Emmahus, (een Vlek dat Zestig Stadiën (*) van Jerufalem lag) gingen, en welkers 'eene Naam was Cleo phas , fpraken hier van. Dan niet lange Reisden zy alleen , want, wyl zy over het gebeurde met Jezus , fpraken, was Hy niet alleen by hun, maar Hy nam ook dien zelfden weg,dien zy naar Emmahus gingen, lichter, wyl Jezus! thans, Hem anders ongewoone kleeding aanhad, en zy aan niets minder dan aan zyne tegenwoordigheid dagten, zo wasHy hun onbekent. Niet lang wandelde Jezus met hun, of Hy mengde zig in hun gefprek, en onderzogt by hun zo wel naar den inhoud van hun gefprek , als naar de reden, van hunne treurigheid die'Hy aan hun gelaat ontdekte. Hier op vatte een dezer Wandelaar, met naam Cleopiias,zeer verwondert zynde, het woord op , en zeide: ,, Hoe, ,, zyt gy uitgegaan uit Jerufalem en zyt onkundig wat daar binnen gefchied is, watthans het onderwerp van alle gefprekken is? Zyt gy dan den eenigfte Vreem,, deling , die zig gedurende het Feest binnen de Hei„ lige Stad hebt opgehouden, en die 'er echter niets „ van weet?" Dan de Heiland hier op, op nieuw naar deze zo gewigtige, als algemene bekende gebenrtenis onderzogt hebbende;vertelde hem Cleophas het zelve, en zeide: dat zy fpraken, over het geene met Jezus van Nazareth was voorgevallen; dat deze voorname Peribon zig zo wel in zyne Leer, als in zyn gedrag, betoont had, als een Goddelyke Gezant, en elk Hem had hoog gefchat, wyl Godt zelfs, zyn welgevallen aan Hem getoont had, door zyne Leer, door vele en kragtige wonderen te bevestigen. Dat echter in weerwil van dit alles, de Hoofden des Volks, de üverpriesters en Oudften, Hem hadden ter Dood veroordeelt, en het by den Landvoogt daar heen gebragt hadden, dat Hy gekruist wierde : En dar zyne beste Vrienden zelfs "hier over in groote verlegentheid gebragt waren, want dat deze niet anders gedagt hadden, " (*) Twee en een half Uur,  '< '33 > dan dat Hy zig zoude betonnen, als een Verlosfer des Joodlchen Volk, welke belooft was; dog datHy nu al drie dagen Dood was, en dat 'er na dit treurig o-eVal niets zonderling was voorgevallen, dan dat eenige zyner Vrienden en Vriendinnen, vroeg waren by het Graf geweest, en hun berigt hadden, dat zy her Lighaam niet jn het Graf hadden gevonden, maar dat zy daar in Engelen hadden aangetroffen, welke hun gezegt hadden, dat Jezus weder leefde ; dan dat dit bericht, zvne Vrienden in nog groter verlegenheid gebragt hadde, voor al wyl eenige zelfs by het Graf waaren geweest, cn het wel open, maar zyn Lighaam, daarin niet gevonden hadden. — Nauwlyks hadde, deze uitgefproken, of Jezus ! welke deze Reizigers als nog onbekent bleef, verklaarde alle de geene, welke het gebeurde met Jezus! niet met zynMEssiAs-fchap konde overeen brengen, niet alleen voor onwetende en onbedagtzame maar Hy bewees zulks ook , want de Heiland *oonde hen hier op, uit de Goddelyke Voorzeggingen van den Messias , zo uit Mozes, als de Propieten, dat daar in reeds, de diepue verneedering van den Messias als een onderlcbeiden kenteken, was opgegeeven, en dat zyn Lyden, Dood en Begravinge, voor zyne Heerlvkheid moest vooraf gaan. J Ongemerkt, en eer zy 't bedagten, was den weg afgeleid , en zy het Vlek Emmahus genadert. Dan middelerwyl zy het zelve intreden, ftelde Jezus, die als nog hun onbekenden Reisgezel was, zig als of Hv wilde verder gaan , en hun verlaten, Dan wyl zo wel Lleophas als de andere Discipel Hem op het ernftïgfte verzogten, dat Hy het zig wilde laten welgevallen, om nog langer in hun Gezelfchap te blyven, en met haar m te keeren in de Herberge, te meer daar het reeds laat geworden waï en de Dag zig geneigthadde; zo liet Jezus zig dit welgevallen, en keerden met hun in, in t Huis waar zy hun verblyf wilde houden. En hier was t waar zy Hem eerst nader kennen leerde. Want men had zo dra niet het Avond-eeten opgedraagen, of Jezus bekleede de plaats van Huisvader; verrigte het R 3 Ta~  '< 134 > Tafel gebed , en wel op die wyze, als zy het voormaals meerder van Hem gehoord hadden, hy brak het Brooa voor hun, en leide daar van elk zyn deel voor. Dit alles maakte Hun opmerkzamer, op hunne Reisgezel, dan zy tot bier toe geweest waren; zy beginnen eu te erkennen, dat de Stemme van dezen Perfoon, niet alleen gelykt, naar die van hunnen Jezus! maar dat ook zyne Houding en Gedaante, ja, dat Hy het zelfs was. Dan nu zy hunnen Reisgezel begosten te kennen, most het hun niet lange gebeuren, van zyn Gezelfchap deel te hebben, want nauwlyks hadden zy hunnen dierbaars Meester erkent, of Hy onttrok hun zyne Zigtbaire tegenwoordigheid. Echter hadden zy Hem niet ali'een, met volle zekerheid erkent,maar ook verwonderden zy zig, over hun eigen zelve, dat zy Hem niet eer erkent hadden; toen Hy hun zo voortreffelyk de Piophe'ifche Schriften verklaard hadden, en zy toen reeds, zulk een Liefde en Hoogachting, voor Hem gekregen hadden , dat daar door hunne gehele Ziel m eene groote en buitengewoone beweging, gebragt was. Intusfchen , was het geene wat hun thans wedervoer , vvat zy thans hoorden en zagen, volgens hun oordeel te gewigtig,dan dat zy het niet voor hun pligt zoude rekenen: om dit hunne goede Vrienden, welke zv te Jerufalem gelaten hadden, hoe eerder hoe liever te boodfchappen. Dies maken zy zig; hoewel het reeds redelyk laat was, weder gereed tot de te rug reis naar jerufalem, en begeeven zig daar komende aan het Huis waar die geene, welke de Heiland nog in ftilte waaren toegedaan, zig gewoonlyk ophielden, en nu luist vergadert waren. Zy vonden dan hier met afteen de Apostelen maar ook nog andere Vrienden en Discinelen van Jezus verzamelt, intusfchen was Jezus! geduurende den tyd dat zy Jerufalem verlaten hadden, ook aan Simon Petrus verfcheenen. Hier over fpraaken zv iuist toen van Emmahus, te rug waaren gekoo*tM 3 J men;  <'135 > men ; en deze maakten hun nu ook bekent, wat hun geduurende den Reis naar Emmahus was bejeegenf hoe dat Jezus ! op den weg derwaards by hun was gekomen, dog dat Hy hun onbekent was gebleeven, tot dat zy Hem, te Emmahus komende gekent hadden aan zyne manieren, gewoon Tavel - gebed, en de Broodbrekingc; en hoe hy hun onderweeg de Schriften hadde uitgeleid, zo dat hunne Herten in hun, daar van als Brandende geworden waaren. Hoe echt en waarachtig zeker nu ook'deze berigten waaren, zo wierd dit echter niet gelooft, door die geene, waaraan zv zulks verhaalden; het kwam de meeste onder hun nog zo wonderbaar voor , dat zy by aanhcudenheid bleven tvvyffelen. Luc. XXIV: 13—35. Mare. XVI: 13. Dan terwyl zy hier over met eikanderen fpraken, en hunne gevoelens, over de zekerheid en gefteltheid der berigten, die zy van de Opftanding van Jezus gehoord hadden zeer verdeelt waaren. Verdween op eenmaal alle hunne twyffeling, want alhoewel de Deuren van het Huis,in welke zy vergadert waaren, uit vreeze voor Jezus Vyanden geflooten waaren, zo kwam nogthans den Goddelyke, Almachtigen, Middelaar' daar binnen, toen zy te zaamen zouden fpyzen. Mare* XVI: 14. En fprak tot hen: „ Vrede zy met u " Deze onverwagte verfchyning van Jezus was hen zo verfchnkkelyk,dat het hun meer fchrik dan vreugde aanbragt,vyant zy Geloofden nog niet dat het Jezus waarlyk zelfs was, hierom zwegen zy ftil, en zagen elkan der, bedrukt en bevreest aan, meenende zy zagen een Geest of Engel, in een Menfchelyke gedaante. Schoon zy nu deze hunne gedagten, uiterlyk door woorden niet te kennen gaaven, bleef dit echter voor den Alwetende Jezus met onbekent, en zogt hun deze verbeelding te ontneemen: zeggende: „ Hoe dog kunt gv verfekrikt „ zyn ? Hoe kunt gy aan my zulke verbeelding maken' „ oie u verontrusten ? Gy Lieden meent gv ziet een „ Geest, zie daar, daar zyn myne Handen en Voeten „ en overtuigt u dat ik het ben ziet my dan naüwkeu„ ng aan, en kuntgy u nog niet overreden dat ik het »» ben,  < 736 > „ ben, zo betast my een enkelen Geest, immers heeft nooit, ook dan niet, wanneer hy zelfs zigtbaar is, „ zulk een zigt- en tastbaar wezentlyk Lighaam, als „ gy ziet dat ik heb." Jezus zeide dit niet alleen jegens hen, maar Hy reikte ook zyne Handen daar, en toonde hen aan dezelve de Wonden, welke de Nagelen daarin gemaakt hadden. Hy ontblote boven dien ook zyne Zyde, waar door hy hun toonde , het Lidteken der Wonde, die men Hem aan 't Kruis met een Spheer daar gemaakt hadde. Dan fchoon zy nu hier door, hoe langs hoe meer overtuigt wierden, dat zy nu in de daad Jezus, die zy voor lange, voor den van Gods beloofden Messias, en voor hun Heer beleden hadden, voor zig zagen, zo verhinderde echter, hun de Verwondering, zo wel als de Vreugde, waar van hunnen Geest als doordrongen was, op de Waarheid der Opftanding van Jezus uit den Dooden , met volle zekerheid aan. te nemen. Jezus hen hier op een weinig tot zig zeiven hebbende laten komen , eischte van huu iets teEeten; zy gaven dan den Heiland iets, van den gebraden Visch .en den Hooning welke zy voor zig hadden; en Hy nam het, en at van deze gerichten , voor hunne Oogen dat zy hec alle zaagen, zo dat zy zig, van 'sHeilands wezentlyk daar zyn konden overtuigen. Luc. XXIV, 36-43. Vervolg Her na.) Te Amfterdam, by J. AMMELING,  DEN 4 G TIENDE VERTOOG. Van het Jaar 1787. d e WAARHEID der OPSTANDING VAN JEZUS,. UIT DEN DOODEN, DERDE VERVOLG. If-'f&T^ de ^ddelyke Jezus! berispte I T 6 h-ei °? eerst hun al te ë^oots Ongeloo3. J Jt rV1^eid ,aan Zvne °Pftanding, welke zy haddfn ^ten blyken, en verweet hun ^W^=g opentlyk, dat het een al te ftvve EiaenZinnighetd van hun geweest was, dat zy niet hadden S ^0^"' d£' wel^ Hem zelfs gezien en gefprooken hadden. Mare. XVI: H. Dan bydeze gelegenheid, ftelde Jezus hun de heilzaamfte en gevvigtigfte Leennge voor; want niet alleen herinnerde Hv hun aaa die woorden, roet welke Hy te vooren zyn Lyden en Opftanding voorzegd had, maar Hy overs tuig-  < 133 > tuigde hen teffens, uit Mozes , de Propheeten, en de Pfalmen, dat dit het Lot van Messias was, en dat zyn Lyden en zyn Opftanding , tot Veriosïng der Menfchen volftrekt noodzakelyk was; hen te gelyk verklaarende, de Zin dezer voorzeggingen, zo duidelyk als het den Heiland der Waereld eigen was. Luc: XXIV: 24, 45. Uit geëindigd zynde nam de Goddelyke Jezus ! wel Affcheid van" deze Zyne Viienden, en zeide andermaal tot hen „ Vrede zy met UJf" dan Hy verliet hen hier op niet terftond, maar! Verzekerde hun nog eerst: dat gelyk Hy van Zyn Vader gezonden was, om de Zaligmakende Leere te verkondigen; Hy hen, niet alleen in 't vervolg hier toe een volmagt geeven zoude, maar hen ook fchenken wilde, de veiëischte Genade gaven. De Verrezene Jezus ! had dit naauwlyks gezegd of Hy blies hen aan, en verklaarde zig teffens van deze zyne Handelwys, zeggende;: „ Even „ zo duidelyk als gy thans door U eigen gevoel van ,, mynen Adem , overtuigd word ; even zo duidelyk en levendig zult gy Lieden ook in 't vervolg over,, tuigd worden, van de inwerking des Heiligen „ Geests in uwe Zielen. Denzelven Geest zal zig ,, bizonderlyk, daar in, werkzaam bewyzen, dat Hy „ U zal openbaaren, de inwendigen gedagten der „ Menfchen, en U dus in ftaat ftellen, om de Hui,, chelaars, van de Opregte belyders te onderfchei„ den (,*). God! zal zelve alle die geene begenadi,, gen, die gy verzekert van de Vergeving zyner ,, Zonden; en daar in tegen Zyne Genade ontrekken, „ aan dewelke gy ze zult weigeren Joh. XX: " Schoon nu de Levendig geworden Jezus! na Zyne Discipelen deze verzekering gegeeven te hebben , niet langer by hun vertoefde, maar Zyne Zigtbaare tegenwoordigheid hen r,u weder ontrok; zo waaren zy egter alle die met Hem tegenwoordig waaren geweest, van de Zekerheid Zvner Opftanding cp het duidelykfte en levendigfte Overtuigd. Een Apostel ontbrak nog (*) De vervulling van deze belofte zien wy aan Petrus • in de Ceiclüedenis van Armarüas, en Sapphira Hand: V.  < 139 > nog deze Overtuiging, en deze was Thomas (*) want deze was niet 'tegenwoordig by de voorverhaalde verfchyning. En hoe de overige Apostelen en Discipelen van Jezus ! by zyne Wederkomst, en terwyl zy weder in het Huis waar zy gewoonlyk vergadert waaren by een waren, hem alles verhaalden, hem verzekerende dat Jezus ! waaragtig was opgeftaan, dat zy Hem alle zelve gezien hadden, en dat derhalve de Zekerheid zyner Opftanding, aan geen de minfte twyfeling meer onderhevig was; zo mogt egter zulks niet helpen om Thomas te doen geloven dat Jezus uit den Dood verrezen was; alje de eenftemmige Getuigen konden hem hier van niet overtuigen. Want hy zeide veel meer tot hen. „ Ik „ zal, en kan niet eerder Geloven, dat die geene „ die gy Lieden gezien hebt, inderdaad Jezus ge,, weest is, voor en a'è'er, ik zelve in Zyne Handen „ zie de Lidtekens der Nagelen, en in dezelve myne „ Vingeren fteke, en myne Hand leg, in de Ope„ ning Zyner Zyde." Thomas liet zig van dezegedagte niet afbrengen, fchoon zyne Vrienden fteeds werkzaam waaren om hem dezelve te ontnemen. Dan' niet lange daar na, behaagde het Jezus! zelve om hem deze gedagte te ontnemen. Want op den Eerften dag der volgende weeke wanneer de Discipelen weder vergadert waaren in dat zelfde Huis, en ook Thomas by hen was: Verfcheen Jezus ! wederom , fchoon de Deuren geflooten waaren in hunne Vergadering. En nog naauwlyks had de Heiland Zyne Vrienden, volgens Zyne Gewoonte zeer vriendelyk gegroet, en gezegd „ Vrede zy met U!" Of Hy wende zig bizonder tot Thomas , toonde hem ' Zyne Handen en Zyne Zyde en fprak tot hem: „ Thomas leg nu uwe Vinger hier in myne Han,, den, en betast te gelyk mét uwe Hand myne Zy„ de: en wilt niet langer volharden, in uwe opge,, vatte meening, en eigenzinnigheid , nu gy door u „ eigen gevoel, van myne dadelykheid overtuigd zyt, gebruik nu de gelegenheid, die zig thans op doet; „ gelyk u pligt vordert." Thomas die nu niet alleen (*) In 't Grieksch Didymus Tweeling. S 2  '< 149 > leen de Zekerheid van de Opftanding van Jezus! gele tfde, zonder eenige verdere bedenking; maar ook maakte de herhaaling zyner woorden door Jezus! welke Hy in Zyn afzyn gefprooken had, óp hem zulk een indruk, dat Hy dit erkende als een oneindige Kennii in Jezus ! en Hem daarom opentlyk voor zyn Heer en God erkende (*> Dan de Heiland Iprak (*) Hoe wenscldyk waare het niet, dat alle die in Naavolgin" der Apostelen gefield worden om het Euangelium te verkondigen , ook Jezus predikren , als hun Heer en God , en dus als den Verlosser der Menfchen ; dan helaas! moet men niet veelal aanhooren , dat dezen Jezus! die daar is de Waaragtige God ! en het Eeuwige Leeven , flegts gepredikt word niet als Gods Eenige eigen Lieven Zoon , niet als den Verlosser en Zaligmaker der Menfchen , maar flegts als een voorbeeld van gedulr, en Lydtaamheid. Hoe is het niet te bejammeren dat men veelmaals Jezus , hoort prediken , als' zulk een Perfcon , die Zyne Leer met zyn Dood heeft bevestigt, zonder dat men een woord rept, van de groote verdienften die door dezen Dood voor den Mer.c:a isie weeggebragt. Denk niet öfcristepen dat wy hier zonder eenige" Reden alias tot u f, reeJten, neen gedc:;I: flegts ws: een uwe: Prophoncuten u verhaalde , toen Ky voor den W. E. W. Leeraar Hameiau predikte, op den 7. Maart 17S7. des Naaemiddags in de N, Kerk , en zig toen aldus uitdrukte , toen Hv zyn Predikatie floot: ,, Zie daar Christenen uw voorbeeld het ,, welk gy hebt aan Jezus! den aneruitrnuntenften Jezus! ,,die u overal een voorbeeld buiten zo veele andere voor,,beek:en is. Die zyt gy verpligt na te volgen, die u in ,, alle Dingen een voorfchrift heeft nagelaaten, waar in Gy ,,u nu kunt fpiegelen; Hy die geheel zyn Leven door ge,,dulaig leed , die niet weder ichold toen Hy gefcholden ,, wierd , maar het overliet aan dien, die daar recht oor- deelt. Hy was overal geduldig, maar ook volftandig; „want hoe veel ook zyne Vyanden woeden, Hy b:eef volftandig. Ja wat nog meer is, Hy agre zyn Leven ,,niet te dierbaar , om het den Dood op te offeren. Ja ,, ons ten voorbeeld bevestigde Hy zvn Leer met zyn Dood. Zie daar dan u Voorbeeld het welk Gy hebt >,aan Jezus! volgt dat na, gy die zyne Belydcrs zvt. Zyt ,, volftandig , en houd vast aan uwe eens beledene Belydcs,nis; en wanneer het kwam te gebeuren, dat uwe Vyan- ,, den  fP7aLïei? /"ï °P *%n:\? TfI0MAS nu Gelooft gy „ Zeker dat ik van de Dooden ben opgeftaan, ent Gor>- „den u vervolgden, kat niet af, van die WiaOMA a;„ „eens beleden hebt, maar hcm^éSS^S. „ zo als Jezus deed: Want wie volhard tot aan het einde' beleeft in de,X 7Je d"r ^'""stenenen w t ^ vatle en Jo^eïIredikSfy™1" " ^ Ö Cen ^ ten dat Hyyan vxrehons liT* m°£" School van <"w of JT; m^omm, uit de op Aarde en hïV vu. ^Eeu^ ^oon\ wel ooit Hif ' .J3,7-^ aen Candidaat, en wv ontkennen Wn Ami 15 dan J£zus! daarom gêlyk w7 vmen a, l'-en op Aarde verft-heenen ™ ,)„.. . 1 " v"gen. al- ™ f s ?„* tas séMi^ onzen Vriend! en wv willenheirVK„ *egt wederom ken, zo Hy ons Af v^ Jezus geleerd heeft JeIV Voorfchriften welke ie zelfde GoW/^f P.rS ^ d',n die' wclke reld heeft voor^clSm ICeds °P Sinaï' dc Wae, een hooger toSÏ zingen? nTzetS *H „beeld heeft Tfzus Wn 1 !™ y" ''°lls ten voorNu valt ons de Pen bvna kt IV, F? D°°d ^vestigt." veelmals «Jufer-\ gehoor d ïe Vofc Want fchoon w* en geweest zvn h-Slng gen' Van Coc™ van Chkxst^ geffrf de^CT t0t, de Dood Jb,vs geleden heeft ea geft^t.,^^,^  < 142' > „ Goddelyke Volmaaktheden bezitte. Dit uw Gc, looi ii recht, dan ik moet u herinneren, dat fchoon „ dit wig ongelukkig. Dan God zy Eeuwig Dank, dat onze Jeu^d zo zyflegts, een weinig regtzinnig onderwys gehad hebben0, een veel hooger en gewigtiger oorzaak kent waarom Jezus Leed en Stierf; dan dezen Vriend!' Dan wat no" hoojer gaat, nu zegt Hy: Laat niet af van de Waarheid dieDgv eens beleden hebt, maar bevestigt dezelve met u Dood, 'gelyk als Jesus gedaan heeft, want wie volhard tot aan het einde die word Zalig! Elendige Nieuweling! weet cv dan niet, dat al liet gy ook u Lichaam tot pulver verbranden , en gv de Liefde tot Jezus ! door een Waaragti° Geloof in Hem niet hebt , Gy niets was. Kent gy dan de TJitfpraak van uwen Jezus! niet; wanneer Hy zegt: Wie Gelooft zal ialig worden? Gy die zo veel op hebt met de Navol^n» van Jezus ! waarom volgt Gy uwen Heiland hier in niet na ? Waarom leert gy niet even als Hy, uwe Toehoorders dat zy moeten gelooven, en in dat Geloof moeten volharden tot aan hun einde, en dat zy dan zullen ?a!ig worden % Dit dog is de Leer van Jezus en zyne Apostelen , ja dit was reeds de Leere der Propheeten, en dit is nog de Leere van dien Kerk , waarin gy als Prediker verfchynt. Waarom volgt gy dan dit voorbeeld met na 1 Waarom leert gy niet overëenkomftig , het Symbolum van die Kerk waarin gy zoekt , om als Leeraar aangenomen te worden. Waarom kent gy geen Geloof m Christus '. Wanneer gv op den Leer-Stoel verfchynt f W aarom aart EV iuist in u voordragt naar Cocyn ! die ook leerde • , dat m-n de Leer van Jezus ! moest gehoorzaamen, * en zvn voorbeeld navolgen , en dat dit in de Heilige ', Schrift heet : in Christus Gelooven." Mogeiyk om dat ev het Nederduitsch leerd van een Man die , zo men »eet ■ die taal zo zuiver fpreekt. Mogelyk zyt gy een Rad van zvn Uurwerk , door de gunsten welke gy van hem en van zyn Disch ontfangt. Mogelyk zo gy u na zyne Voorfchriften regelt , bekomt gy eerlang door zyne V oorfpraik , Sr of da°ar èene Gemeente. • Intusfchen waarde Christenen wagt u voor het Zuurdeeg dezer Pnanfeen« houd dit boven al vast! dat Jezus niet alleen u ten \ oorbeelde , maar ook ter bevrvding van uwe Eeuwige Verdoemenis geeden en geftorven is. Denk egter met dat wy met van U Sn wiilen hebben, dat gy gedurig Jezus ! als een doorlunie Voorbeeld u voorftelde, neen Christenen, gy kunt u heHcLÜg Leven van Jezus niet te veel ter navoxgmg voor-  < 143 •> ,, dit Geloof by u ontdaan is, door dien gy my ge* „ zien hebt, dit eg ter is niet het eenige middel. om (lellen. Maar denk daar by, dat zo lang gy door een Waaragtig Geloof u de Heilverdienften van Jezus niet hebt eigen gemaakt, en gy langs dien Weg niet met Hem verëênigt zyt, en door zynen Geest gedreeven word, gy, zo waar God, God! is, in Eeuwigheid hier in niet Hagen zult. Is Jezus volgens het zeggen van dezen Navolger van Cocyn , u flegts ten Voorbeelde, en ter bevestiging van zyne Leer goftorven, volg dan vfy Jezus! na zo veel gy kunt, do<* verwagt dan niet anders, dan hoewel Jezus Hei 11°- was en dus onfchuldig Leed, gy egter een Zondaar fterft,°en Gods gum.t voor Eeuwig misten zult. Ziet Christenen, dit is het akelig gevolg 't welk gy door zulke Leeringen te wanten hebt, by aldien gy dezelve gehoor verleent, en opvolgtZo ontrooft men u den Troost welke anders het Euangelium in zig fluit. Zo zoekt men u te leiden op de bedriegelyke Paden van eigen Deugd, en eisen Gerechtigheid daar men u Jezus! voorfteld als een Voorbeeld van Gedult' en Lydzaamheid, om dien na te volgen; terwyl men iï •verneemt, om het Geloof in Hem deeïagtig te worden zonder welke gy egter nimmer voor God aangenaam wor' den kunt. Verwydert u dan Christenen van zulke fchadeJyke Leenngen, van dien overoude, en lang verdoemde en verworpen (tellingen, die men u nu weder onwarmt en begiet met het hatelyke fmeerfel, 't welk men een Niéuw Ligt (*). noemt. — Inzonderheid willen wy onze Geloofsbroederen , binnen Cantpen, door deze aanmaanen, om, daar Ie ïus! hunnen Herder naar Wecsp heeft geroepen, en zy hem in vrede moeten laaten heengaan, en nu omzien naar eenen Leeraar, zy dog vooral in hunne Keuze voorzicrrte zyn , en zulke verfcheurende Wolven niet tot hun ti«e Ver derf tot zig trekken, ö Eerlang Herderlooze Lutherschp Gemeente binnen gemelde Stad, deze Vriend! die zig beroemd de Oudfte Proponent te zyn, en dus zig vleid om door u 2e roepen te worden en u Jezus te prediken , als een Voorbeeld van Gedult en Lydzaamheid. Zyt gy dan nog waarave Lu tiiers, laat dan deze gaan, werwaards men hem hooren wil Bid Jezus de Heer van zyne Kerk, dat Hy zulke Verleidt voor altoos van uweerenwil, fmeekt den Heere des Oosts dat Hy Getrouwe, Opregte Arbeiders in uwen Wynber| TJ wil hf(Ph^']yi een NïeT ^ wsnt J"us en W dbotulen bek. ben liïc aimnitr voorgedraagen. ^ "  < I44 > j, om een Gelovige Vereerder van my te worden; „ dit is geenzins het eenige Middel dat men my die E:r bewyst, waar op ik zo veel Aanipraak heb. „ Het Geloof in My kan ook door andere Middelen, ., zonder my te Aanfchouwen verkregen worden. Ja ,, ik verzeker u hier mede, dat zy die door andere, gegronde beweegredenen, zonder My te zien of té ipreeken, bewogen worden om My voor han„ r.en God en Heer te erkennen, en vereeren; ,, daar door even die grote Zaligheid zullen deelag- tig worden, dan Gy die My 2iet, en nu Gelooft." Deze zo gewigtige Les gaf Jezus nn ook te gelyk aan Zyne overige Discipelen, dewelke toen vergadert wa-.'.ren, en ontrok hier op wederom ZyneZigtbaare tegenwoordigheid- Joh. XX: 24—29. De Vereerders van onzen Heiland! dk uit Galilea waaren, en zig geduurende bet Paasch-Peest hadden opgehouden te. Jeruzalem, begaaven zig nijft lange daar na, na hunne woonplaatzen ter verrigting van hunne gewone bezigheden , inzonderheid deden dit Petrus en andere Vereerders van Jezus ! die zig met Hem te Capemaum hadden opgehouden. Daar na wederzynde, gebeurde het, dat Petrus, Thomas en Nathahaël, als ook de twee Zoonen Zebedeu» , beneffens nog twee andere Discipelen van Jezus! befloten om op het Voorftel van Petrus! te gaan visfehen. Daaiornbegaven zy zig tegen den Avond aan den Oever van deGulileefche Zee, dat niet ver van Capernaumlag, gingen in een Vaartuig en wierpen het net uit, nu hier dan daar. Dan hoewel zy den ganfehen Nagt hier mede bezig waaren, en met Vlyt arbeide, zo was, en bleef egter hun Net beftendig ledig , zo dat zy niet een eenige Visch gevangen hadden. Hierom beflooten zy om met het aanbreeken van den Dag, naar den Oever te varen, en weder naar Huis te keeren. (*/ Vervolg hier na.~) •wil fchenken. Nogmaals ziet voor u voor de valfche Propheten, die in Schaapskleederen tot u komen, en inwendig verfcheurende Wolven zyn (*). (•) Dat het zeer er^crlyk was. dat men, de tegenwoordige Eu* angelie Dienaars, verfcheurende Wolven noemde, beweerde: Een onier Leerc.aren op Zondag morgen den 22. April 1787. wanneer zvn Eerwaarde Regtzinnige Leeraars meent, darj.lraan wy dit gaarne toe, 'l iR wanneer "Hy het ersreriyk noemt van Dwaal Geesten , dan nr.emc Hy het ook erserlyk, 'f geen Christus fprak , Matth. VII: 15. Te Amfterdam, by J. AMMELING.  DEN NEGENTIENDE VERTOOG. Van het Jaar 1787. d e WAARHEID der OPSTANDING van JEZUS, UIT DEN DOODEN. VIERDE VERVOLG. S#^%^EZUs! de Goddelvke Tezus! (*) onen 8* J Jt GezeirchaP Visfchers toen zy bezig waSjhsjll ren* om naar 1 La"d te roejjen. Want mWW^ nog omtrent twee hondert Schreeden van den (*) De voor ons zeer aangename Brief eetekcnt • r«» aan-  < 145 > den Oever^ zynde , hoorden zy dat hun iemand toeriep : „ Kinderen hebt gy niets te eeten." Dan fchoon aangevangen , met deze Woorden : Jezus ! de Goddelyke Jezus? — „Heeft de Christen-Vriend ! (Dus fchryft ,, onzen Confessieomst) 'er Reden voor , dat Hy nu ,, eenige Vertoogen, zoodanig is aangevangen? Is zulks ,, met opzet gefchied ? Ik vermoede zulks. " en — 2.00 dit myn vermoeden gegrond is , gis ik na de ,, Rede , dog wenschte ze zeker te weten." Zo dient tot Antwoord, dat toen wy een begin maakten, om onze Lezers , over de Opftanding van Jezus te onderhouden , wy toen juist niet met opzet, met die woorden begonnen zyn. Wy hadden dus geen bezor.dere Reeden , om ons Vyftiende Vertoog van dit Jaar , zodanig te beginnen. Dan, mogelyk , zyn ons die woorden uit de Pen gevloeit , om dat wy reeds gewoon zyn , om hy alle gepaste gelegendhcden, de Eeuwige Luister van Jezus ten Toon te fpreidtn. Dan wy voorzien wel dat wy onzen Vriend , hier mede nog niet half voldaan hebben. Immers vraagt Hy ons niet, waarom wy die woorden by den Aanvang van ons Vyftiende Vertoog gebruikten , maar waarom reeds eenige agtereenvolgende Nommers , zodanig hebben aangevangen. Mogelyk zou de Rede hier van deze kunnen zvn : Datwyl wy 'er fïeeds op uit zyn, om de Eer van Jez'us uit te breiden , ons deze woorden eenigzins bekoord hebben , te meer dewyl wy telkens zo ver met onze Veihandeling van Jezus Offanding gevordert waaren , dat zulks gevoeglvk gefchieden konde. Hier uit blykt dan reeds , dat wy dit in zeker zin met opzet verrigt hebben. En wie , die waarlyk een Lutheraan is , zal ons dit niet ten besten duiden ? Vooral in deze dagen welke wy beleven. Daagen waar van de Kerkelyke Gefchiedboeken geen voorbeeld orleveren. Dagen , in welke men eilaas, in Luthers Kerk, door openbaare Predikers, uitdrukkingen , van den Perlbcn van den Goddelyken Jezus hoort doen , die zelfs Socyn te gering zoude geweest zyn, om dezelve van Jezus te belegen. —.— Maar zeggen wy hier niet te veel ? . Neen Christenen , wy kunnen u dit in waarheid zeggen , dog niet zonder traanen en ontroering. Egter kunnen er* wiilen wy niet alles zwygen. Hoort dan ChristeDen , zo; gy nog die Eerbied voor'u Verlosser hebt , die Hy met zo veel regt van u vorderen kan. Hoort dan , en eene Heilige huivering., zal u Zid g£-,oelen, u Geest zal treurig zyn.  < 147 > fchoon zy nu nog niet wisten dat het de Heiland zelfs was, die hun aanfprak , zo wierden zy egter wei- zyn. Dan wat bedoelen wy ? Dat: Wat eèft onzer Heeren Proponenten , een Oost-Vries, van Geboorte wiens Vader het Leeraar- Ampt by onze Geloofsgenooten te Emden bekleed , heeft durven vooritellen, over den Ëp'istelffof, den i. April dezes Jaars 1787. Zynde op den zeevende Zondag van het Lyden of den Palm-Zondag. Jezus !^(dus zeide Hy in het eerfte gedeelte zyner Leer»» re^e ,) " als ,, wy hem bcfchouvven , in zyn omwande5. ling op'Aarde zo zien wy duidelyk dat Hy waare Mensch „ zy ; want alle menfchelyke Eigenfchappen waren Hem S5 eigen. Droefheid , Angften , en Benauwtheid hadde vat »»°P Hem." Maar was Jezus dan flegs Mensch alleen? Neen Christenen, en dezen jongen Prediker gelooft dit ook niet, want dus zeide Hy verder: „Maar hoe naau„ keurig dit alles by Hem te vinden was , zo bleek onder '*> anderen in den Hof Gethzemane, dat fchoon Hy Mensch „ was , 'er nogthans iets meer by Hem te vinden was , „als by een bloot Mensch." Wat dunkt u Christe¬ nen van zulk een taal in Luthers Kerk ? Moet u Hart met Bloede , over zulke Reden , die men thans in uwe Tempels u hooren laat ? Moet het u niet aandoen, gy Euangelifche Luthersche Christenen , gy die Gelooft , en Beleden hebt , dat de Mensch Tezus ! Teffens de Eeuwige en Waaragtige God is, in eenen onverdeelden Perfoon. — Moet het u niet in de Ziel grieven , dat gy hooren moet dat een jongen Prediker , (die werkzaam is , om in uwe Kerk , Brood en Kere deeïagtig te worden ,) van uwen Ctoddelyken Verlosser ! Zulk een Taal durft voeren , waar over zig Arms en Socyn zoude gefchaamt hebben, immers durfden dezen Ketters welke volflagen Vvanden waren van Jezus eeuwige Godheid ! Hem nogthans verre boven de Engelen verheffen ; en dezen Vriend ! Die 'er voor wil aangezien worden, dat hv zig tot het Piedik-^mpt in Luthers Kerk laat toebereiden , en dus voor \ minst ' den fchyn moet hebben , dat Hy de Waaragtige Godhtid van Christus ! Niet alleen gelooft, maar wil verdedigendeze durft Jezus niet boven de Engelen verheffen maar legt llegs : Er was nog iets meer by hem te vinden , a's by een bloot Mensch. Kunnen nu zulke uitdrukkingen den Christenen wel inboezemen , cn hun een regt begrip doen vormen , van die Heerlyke Goddelyke luister welke 1 2 on.  < 143 > weinige oogenblikken daar na, op het (lerkrte hier van overtuigd ; want nauwelyks hadden zy Jezus te ken- onzen Jezus van alle Eeuwigheid eigen was ? Dog Hy zegt 'er was iets meer by Hem dan by een bloot Mensch, en bewyst dit aldus: ,, De Rede die ik hier voor s> heb , (zegt Hy) is deze , wam zwaare Angften en Bejjnauwtheden hadden Hem omvangen." Maar wat verftaat dezen Vriend ! door de zwaare Angften en Benauwtheden , welke de Heiland omvangen hadden 1 Hebben wy Rede , om te vertrouwen, dat Hy gelooft dat de Verlosser de oneindige Toorn Gods in onze plaats gedragen heeft. Of zouden wy niet met meer grond kunnen aanneemen, dat Hy dit loochent, even zo als zyn Onder wyzer in de Nederduitfche Spraak dit loochende ,' in de hatfie Pasfie-tyd , toen Hy predikte over het vierde Kruiswoord van onzen Heiland: Dit dog moeten wy vertrouwen, wyl Hy van deze gewigüge zaak , flegts oppervlakkig fpreekt. Daar Hy dan door deze zwaare Angüen en Benauwdheden , niet anders kan verftaan , dan het gevoel en de aandoening van het uiterlyke Lyden van Jez s ! 't is waar , het bleek zegt Hy, in Gethzemane ; maar die Angften die Jlzus daar gevoelt heeft zullen dan in zyne Ziel, aeker zyn voortgekomen , uit het aandenken van een aahnaderenden Kruisdood. Daar wy dit nu van dezen jongen. Prediker veitrouwen mogen, dat dit zyn gevoelen is, (want waarom zoude Hy hier meer van geloven dan zyn geleerde Meester ,) zo kunnen die Angften en Benauwtheden , van Jesus immers geen bewys zyn, dat in Hem iets meer was aan te treffen dan by een bloot Mensch, 't Is waar , de Kruifiging van Jezus en de daar mede verknogte omftandigheden , waren van dien Aard, dat ze Angst, en Benauwtheid , konde te weeg brengen. Dog daar het aan zigzelfs alieenlyk een eindig en bepaalt Lyden was, 't welk ook wel door veele Heilige Menfchen , door Gods genadige Byftand , met uitmuntende fterktc des Geestes , en onverfchrokken moed geleden hebben , zo kan dit alles geen bewys zyn , dat in Jezus iets meer te vinden was , dan in een bloot Mensch. Wy zouden dus aan dezen Vriend raden dat wanneer Hy de grootheid van Jezus ! Uit zyne Angften en Benauwtheden wil afleiden , Hy die dan in zyn waaien aait en natuur befchouwr, en aantoont, hoe Jezus! in de ftede der Menfchen , waarlyk de .gevolgen der zonden L; zyne Heilige Ziele geleden heeft. Dan zuil; een Angst, luïs  < 149 > kennen gegeeven, dat zy zelve nog geen Visch hadden, en Hem dus geen Verkoopen konden. En Jezus die hun nu nog onbekend was, hun gezegd had, da: wanneer zy hun JNet aan de andere zyde van het Schip zouden werpen , zy dan een groote meenigte Visfchen zouden ophaalen, en zy dezen Raad volgende, zy een zeer gróoten Trek deeden , en zulk een groote meenigte Visfchen gevangen hadden, dat zy ongea'gt alle aangewende moeite het Net van wegen de menigte Visfchen nier konde in de hoogte krygen; zo herinnerde zig een hunner, namelyk Johannes, die de Lieveling van Jezus was, aan een dergelyk wonder, voorheen door den Heieanp verrigt, Matth. IV: 18—22. Luk. V: 1—u. En befloten daar uit dat het Jezus zelfs zyn moest, die aan den Oever Hond, en hun deze Raad gegeeven had, deze zyne gedagte openbaarde Hv het eerst aan zvnen Vriend Petrus, welke het digtfte by Hem ftond. Deze had zulks naauwlyks gehoord, of zyn begeerte zyn vuurig verlangen, om zynen geliefden Meester, hoe eerder hoe liever te zien en te fpreeken, dron? hem zo fteik aan, dat Hem de tyd te lang was, eer Hy met de overige Jongeren met het Schip aan Land kon koomen. Hy dan, fchoon niet aanhebbende, dan zyn Visfchers Hemd, omgorde het in haast, en wierp zig nogthans in de Zee , en zwom zo fchielyk Hv konde naar den Oever. Dog de andere Discipel-n van Jezus bleven in het Schip; nademaal zy maar twee honderd Schreeden van 't Land waren, en trokken het Net met de Visfchen airter na. Aan Land gekoomen zynde, zagen zy Jezus niet alleen voor hun, maar ook een koole Vuur, en een kleine Visch op een rooster en Brood daar by. Dat wat zy nu het eerst uit den mond van Jezus hoorde, was een bevel , dat zy de gevangenen Visch zoude haaien en aan Land zoude brengen. Dit wierd ook ras door hen tulk een Zielen Angst kennen de Heeren Nieuwelingen niet. Dog de Heere behoede hun dat Jezus ten geenen dage ook niet tot hun zeggen ial; ik kenne u niet, gjat, weg van my, gy kwaaddoenders. ï 3  < ISO > hen volbragt, want naauwelyks had Jezus hen dit geboden, ef Simon Petrus begaf zig weder in het Schip, en hielp de andere, dewelke daar nog in waren, het Net met de Visfchen verderop Land haaien; het welk zy geheel en onbefchaadigt deeden, hoewel 'er niet alleen een groote maar ook zeer veele Visfchen in waren tot honderd drieënvyftig fluks. Hier op zette zig Jezus neder op Aarde en beval ook zyne Jongeren zulks te doen om met Hem te ontbyten. Dit wierd ook terftond zonder dat zy nader onderzogten wie Hy was, want zy wisten dat het hunnen dierbaaren herleefden Meester was volbragt. Daarom ontdekte den Heiland zig niet nader aan hen, maar bekleede volgens gewoonte het Ampt van Huisvader, het Brood neemende, en den gebraaden Visch die de Jongeren by hunne komst, aan 't Land, nevens het Brood hadden zien leggen , leggende elk van hun zyn deel daar van voor. Dit ontbyt gebruikt zynde, en zy alle, fchoon den gebraden Visch z^er klein was verzadigd waaren , fprak de venezene Jezus tot Simon Petrus aldus: „ Simon Zoon van „ Johanna, gelooft gy nu, dat gy my meer lief ,, hebt, dan deze alle welke hier tegenwoordig „ zyn? (*) " Deze antwoorde : Ja Heere ik be; min U , ik bemin U opregt, en ik kan my hier „ gerust beroepen, op U, en op de kennis die Gy ,, ö Dier- (*) Ongetwyfeld tiet de Heiland hier op de verzekering welke Petrus Hem voor zvn Lyden wel gegeeven; Matth. XXVI: 33. Maar zeer ras verbroken had. Want terwyl Hy betuigde Jezus zo flerk lief te hebben, dat wanneer ook alle de andere Apostelen zig aan Jezus zouden ergeren , Hy negthans zig aan zulk een ontrouw niet zou fchuldig maken , zo had Petrus hier door te kennen gegeeven, dat Hy ten minften volgens zyn begrip, Jezus met meerder liefde was toegedaan , dan de andere Apostelen. Hier aan deed de Heiland Petrus nu denken , daar Hy Hem het Apostel-Ampt waar toe Hy zig voor eenige dagen had onwaardig gemaakt, door zyne driematige Verlochêning, weder in Helde, en teffens verhoeden wilde, dat de andere Apostelen Hem deze groote ontrouw zouden verwyten, mairH e m weder voor hun Broeder , voor hun Medearbeider en Amts-Broeder zouden erkennen en aanneemen.  < 151 > v, 6 Dierbaare Meester hebt van de inwendige ge„ fteldheid myner Ziele." ' Daar op fprak de°Heiland tot Hem: „ Bewys dan die Liefde, die Gy „ tot my waards hebt, door eene getrouwe waarne„ ming, Van dat Ampt, waar toe ik U reeds te voo„ ren beroepen heb , en het welk ik U thans op „ nieuw aanbeveele; benaarftigt U dan in 't vervol^ „ om alle de geene welke tot hier toe van myne „ Kudde zyn afgedwaaït, weder tot dezelve te bren„ gen." Dezen zeiven Last herhaald Tezus ander, maal , na dat Hy Petrus nogmaals gevraagd had , o Dy Hem in alle opregtheid was toegedaan ; en Hein opregt beminde, en deze hier op de Heiand verzekerd had, dat dit de volkome geneigtheid zVner Ziele was. Dan daar de Heiland ten derdeniaale by Hem onderzogt, en Hem vroeg of Hy Hem lief had i Zo herinnerde Petrus zig, dat Jezus veelliet door dez- dnemaalige verbaaling, zag op zyne driemaalige Verloochening , waar aan Hv zig voor weinige dagen had fchuldig gemaakt: Petuus met een bedroefde houding , artwoorde daarom in eene zeer ootmoedige toon : „ Dierbaare Meester , U is do*r „ alles bekend! Gy Heere weet immers alle dingen, „ U is dus ook myn Hart bekend ; myne eedagten „ zyn U niet verborgen: Dus kan ik my"op ,,,y „ zeiven, en op uwe oneindige kennis gerust beroe. „ pen, wanneer ik nu nogmaals aan u verzeker dat „ ik het opregt met U meene, en dat ik even daar„ om ook alleen in ü, en in de volbrenging van „ uwen wil myn grootfte lust en genoegen, myn se" !Jk'JteV1,~ tyde zoeken en vinden zal." Hier od vorderde de Goddeiyre Jezus nogmaals van Hem dat Hy zyne Liefde in 't vervolg door eene troS en ftandvastige uitvoering van zyn Ampt zoude JTr! den dag leggen; teffens gaf Jezus Hem nogn aals da verzekering dat Hy Hem ve,volgens op nieuw h« Ampt en de waardigheid als Leeraar over de Ge meen e opdroeg en Hem daarom ter bekeering del C,TTT"d T ?yne Leer km wilde geeven Ook voorfpelde Jezus Hem dat Hv eens zyn 1 eve* door een geweldige Dood zoude verliezen , dog dï Hy  Hy liever tot deze opoffering zyns Levens, dan tot eene herhaalde Verloochening van Hem befiuiten zou. Want, zeide de Heiland ! thans , daar gv nog in de fterkte van uw Leven zyt, kleed gy U zeiven, maar als gy zult Grys geworden zyn, zal U een ander kleeden, en aan eene plaats brengen, die gy volgens de natuurlyke trek tot het lieve Leven , gaarne myden zoude. Dan laat het verre van U zyn , dat gy die geene welke U derwaards brengen , met geweld zoud wederftaan; gy zult veel meer uwe Han* den uitfteeken , op dat gy U van hen laat binden. Hier door gaf de Aanbiddelyke Jezus! aan Petrus te kennen. dat Hy de Waarheid van den Christelyken Godsdienst met zyn Dood eens zoude bevestigen» ('t Vervolg hier na.) Te Amflerdam, by J. AMMELIN6, '  DEN TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. %Ê*4tLEa* Lde godoewke Jezus f hief op, S T I opgeftaan zynde, begeerde van Petrus ^{ J p dat Hy insgelyk zoude opitaan, eu Hem 3m4$ rlg?" Zi,u: PETRüs deïe dit ook tS *wW^f<3. itond, en ging niet Jezus; maar te pelvlr volgde oor de Discipel Johannes, d e aïtoode be- w1nrfeaVeItr0UWelin^ ViM J£ZUS was geweest, eri het Iaatfte Avondmaal het naaste by Jezus zat,en Hem vraagde wie het was, die Hem verraden zoude? D Ie ging eerst zonder dat Petrus het merkte agter hem en Jezus aan. Dan wanneer Petrus zich onder het V ge- d e waarheid der opstanding VAN j e z u s, . uit den doodën. VYFDE VERVOLG.  < 154 > gefprek omkeerde , en dezen Discipel digt by hem zag, vraagde Dy aan den Heiland: „ Wat zal dog „ het Lot van deze zyn, die ons volgt?" Dan Jezus gaf hem hier op ten Antwoord: „Wat vraagt gy daar? „ Wat wilde gy 'er tegen in brengen , wanneer ik „ hem ook zo lange wilde laten Leven tot dat ik koome! ,, Bekommer u dus daar over niet verder, maar volg „ my en let op het geene ik u zal zeggen." (Dan wanneer Jezus hier van zyn komen fpreekt, zoo ziet de Heiland eigentlyk op het vreeslyk Strafgericht, het welk eens over de ongelovige Jooden zoude uitgeöeffent worden. (*) Het welk Hy reeds meer- ma- (*) Wy hebben deze Woorden van Christus dusdanig . verklaart, wyl zy niet alleen de Oudfte is , maar ook naar onze overtuiging, de Natuuilykfte. Of de Heeren Nieuwelingen dit naar kun fmaak zyn zal , om dat dit gevoelen reeds Oud is, verfcheelt ons weinig. Ondertusfchen is niet alles wat deze Vrienden voordragen zo Nieuw, als men wel voorgeeft. Het heugt ons nog (want 't is niet lang geleden) dat een onjer Leeraars dorst voordellen, dat de Jooden de Befnyding van de Egiptenaaren ontleent hadden. Dit gevoelen , dit fchandelyk gevoelen , dit Godt ontëerend gevoelen , is niets minder dan Nieuw. Het werd reeds 'in de Eerfte Christen tyd geleert , niet van Christenen : Neen; maar van de Vyanden van het Christendom. In de, door de' Geleerde Cancclier Mosheim, vertaalde Origenes, lezen wy, in het begin van het Vyfde Koofdftuk des Eerften Boek deze woorden ; ,, Straks daar op voerd Celsus de Befny,, denis aan , welke by de Jooden gebruikelyk is. Hy ver,> werpt dezelve niét; maar zegt alleenlyk : dat de Jooden ze geborgt hadden van de Egyptenaars." Is dit nu ook al ook onder het Nieuw Licht te rekenen ? Volftrekt niet, want Origenes leefde in de tweede en derde Eeuw na Christus , en toen deze het Schrift van Celsus wederley was het zelve. al Tagtig Jaaren oud. — Wie ftaat niet verbaast? Een Celsus, die een Heiden, die daar by een geflagen Vyand was van den Christelyken Godsdienst, die dezelve allerhevigst beftryd. Deze rand eerst de Godsdienst der Jooden aan, wel wetende wanneer Hy deze had overwonnen , dan ook den Christen Godsdienst gevelt was. Deze zegt dat de Jooden-de Befnydenis van de "jooden geborgt had. den.  < 155 > malen onder de Naam van zyne toekomfte voorgefteld had. Matth. XVI: 24. Cap. XXIV: 27. 30. 37. 42. enz. Dog daar in de volgende tyden niet weinige Geloofden , "dat met dit Sraf,erichte, ook het Einde der Waereld te gelyk zoude verbonden zyn (*) en andere deze den. Wie ftaat niet verbaast, zeggen wy, daar wy hooren dat een Christen Leeruur! een Leeraar in Luthers Kerk de wapens bezigt van een Heiden die der Christen Godsdiensr Vyandig is. Een Heiden, die alle pogingen aanwend, om de Godsdienst van Jezus befpottclyk te maken; een Celsus die in 't begin der tweede Eeuwe heeft gèfchreven , en gezegt : dat de Jooden de Befnydenis van de Egyptenaars geborgt hadden , deze word nu nagevolgt van een Christen Leeraar, welke zegt: de Jooden hebben de Befnydenis ontleent van de Egyptenaars. Gaat dit niet tot verbazens toe , te zeer buiten den haak? Is dit dan ook al nieuw Licht wanneer men iets voordraagt, dat een Heiden uit Nyd tegen de Christenen , reeds in de tweede Eeuw heeft voorgedragen? Dat het intusfchen valsch is, dat de Jooden de Befnydenis ontleent hebben van de Egyptenaars, toont de Heer Mosheim', met deze woorden : ,, Ik weet niet waar mede men dit gevoelen bewyzen kan. Alle getuigen welke men „ opnoemd zyn veel jonger als Moses , en hebben daarom 5> geen gezag genoeg, in eene zo oude zaak. Maar gefield, 't kon bewezen worden, dat de Egyptenaars zig voor de ,, tyden van Abraham reeds hadden laten Beihyden: geno,,men zeg ik, dat dit, 't welk voor eeuwig onbewezen blv,, ven zal waar ware : dan was 't nogthans valsch, dat de „Jooden hunne Befnydenis van de Egyptenaars geleerd en „aangenomen hadden. De Egyptifche Befnydenis welke „ nog niet afgefchaft is, onder de Copten en Abisfyriers, is ,, van een heel anderen aart, als de Joodfche : heeft haare ,, natuurlyke oorzaken en oogmerken , en word aan beide Geflagten verricht. Deze kan dan van die niet herkom„flig zyn." — Is het nu geen Sakrament fchenden? wanneer een Christen Leeraar beweerd , als den Heiden, dat de Jooden de Befnydenis ontleent hebben van de Egyptenaars , zo ja : dan laten wy het aan onze Lezers over, om te oordeelen, of men Sakrament-fchenders moet dulden, als Leeraar in Luthers Kerk. (*) Dit was inzonderheid de gedagte der bekeerde Jooden • Zie hier van 2 Thesf. 11: 1. enz. V 1  < 156 > £st^ zv„e toe- ven deze daar m> ^o^ ,^deel ' 20 beflr*en derhal. Cbri^teren allér ufL y ? de. vo]gende ouder de USZ dit eïlnH^. g-H Ult' Imusfchen had onze Hei. ■ to aSgffi™^^, nadvan 2ou maal- li T d *eze£c' dat dezelve met Sterven eicel zo wel L,^™ ?7 Derhal»en z» «'»> deze Disharl to„ • ,7 z? G^eunenisfen , die thans ver?y V by a"dere tegenwoordi», en zvn naai gems u daarom des te .glloofwaardïc.- jf/h" Si VemS^IS/fï geme-,t,e °PenbaarinSen, van den dere Ve?eeJrrf^f' ya\welte 2*"e Discipelen en ver, »ez=n?h,e,"dwl,,,''le"«;?e'den lyd, en a,n(!e.  < 157 > dere Galileë'rs, dewelke overtuigt waaren van de Goddeiykheid zyner Leere, meer dan Vyfhonden 13roederen. Matth. XXVIII: 16. 1 Cor. XV: 6. Zv dan waaren nauwelyks vergadert, of de Ueila nü wierd bun met alleen zichtbaar, maar ook was Hy terftond bekend door de Kif Apostelen welke zich voor Hem nederwierpen ter Aarde. Dan wyl 'er onder de Aanwezeude nog eenige twyffelde , zo overtuigde Jezus deze terftond van zyn daaddelyk aanwezen , en trad hun met dat oogmerk nader dan de andere. Inzonderheid wende Jezus zich hier op tot de Elf Apostelen, en ipra< hun aan in dezer voege : „ My is volko- * Z,nhan Tyi? Vader de Magt gegeven ƒ zo wel in „ den Hemel als op Aarde, om alles aar te brengen, „ wat tot wederherftelling, der verbeurde Gelukzn„ hgbeid der Menfchen behoort. Daarom volg nu den „ Last welke ik u geven zal, op het getrouwde op „ üevlytig u, om niet alleen onder het fooden 'om „ maar ook onder de Heidenen, met die Leeringln " ^"rden ,Godsd „ derfleunen , en teffens den Godsdienst, welkers „ verkondiging ik u heb aanbevolen, tot aan het Ein„ de der Waereld onderhouden. (*) En dit fchoon „ door myne onzichtbaare tegenwoordigheid, op het „ Heerlykfte bewyzen. Want flegs zy, die myne Leere „ aannemen , deszelfs voorfchriften opvolgen, zullen „ door myne Almagt worden in ftaat geflelt, om het „ geen alle andere Menfchen onmogelyk is, ter uit,, voer te brengen. Ter verheerlyking myner Eere, „ en in vertrouwen op my, zulleu zy boze Geesien ,, verdryven, en in vreemde taaien welke zy te voo„ ren nimmer leerden, myne Leere aan andere voor„ dragen: ook zal hun dat niet fchaden, wat andere ,, Dodelyk is. Nog de Beten van Venynige Dieren, „ nog een Doodelyke Gift-Drank tot welkers gebruik ,, zy zullen gedrongen worden, zullen hun iets dee„ ren; nog het Leeven benemen. Behalven dit alles „ zullen zy ook andere bevorderlyk zyn , in de be„ houding en verlenging van het Leven. Want zelfs „ die geene, die Dodelyk Krank zyn, zullen weder „ Gezond worden, wanneer zy die ik hier toe magt ,, geef, de Handen op zodanige Kranken leggen zul„ len, en voor Hen Bidden." Mark. XVI: 17, 18. (*) Getroost u dus Lieve Christenen, *1 word u Godsdienst gedrukt, uw Verrezen Jezus! de Almagtige Middelaar ! zal dezelve echter behouden tot aan 't einde der Waereld. ('t Vervolg hier na.) O p  < 159 > Op 'sHeilands HEMELVAART. Godt vaart met Juichen op naar Boven Met Schei-Bazuin de Heer! Wilt Pryzen Roemea Loven. En geeft uw Heiiand Eer. Van d'Olyfberg zo fnelt Hy heenen, Voor der Discip'len Oog: Hy is dus niet verdweenen Maar voer wel heen om hoog. Hy had zyn werk volbragt op Aarde En Hel en Dood vertrcên Zyn Bloed geplengt vol waarde Streeft nu ten Hemel heen. Een Wolk Karos waar op gezete De Godt-Mensch vol van Eer Die 's Waerelds grondilag mete Hy aller Schepf'len Heer. Hy treed ten Hemel in. — Dees Kooning Word daar met Eer begroet. De Geesten in die Wooning De ganfche Zaal'ge ftoet. ■£^ 't Staat al gereed om Hem t'ontfangen, En met ëen Hemel Stern, En Hemel Toon Gezangen Zingt 't al ter Eer van Hem.  < ióo > Zy ftaan gefchaard in dubb'le Reijen By d'Intree van den Vorst. Die overwon door ftreijen, Doe Hy de Zonde torst. Weest Vrolyk dan, verdrukte Schaaren, U Jezus flaat U gaê Schoon Hy is héén gevaaren Met eindeloos Genaê. Hy Jezus ! voer wel heen ten Hemel, Dog van daar fchouwt Hy aan, Mensch Veê en al 't gewemel Houd moed het zal wel gaan. TJ Jezus op den Troon gezeten, Na dat Hy overwon. Zal nimmer U vergeten, Dit zegt de Liefde-Bron. Wie overwind die zal ik geven, Met My op Mynen Stoel Te^ zitten. 't Eeuwig Leven, ö Zalig voorgevoel. Lutheraan. Te Amfterdam, by J. AMMELING,  DEN ÉjLN-EN-TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. ifaf&EnSJ de.god?elvke Jezus! is na zyne Si T t °Pftanding U1* denDooden, nog meerM iB en aan zyne apostelen en Discipelen 7W . w verfchenen, en bizonder ook eens den W*¥ï$W<% Apostel Jacoeqs alleen, Hand. I- v iCor.XV: 7 dog alle de Openbaringen van denOpgeltane JEzus! zyn door de Euangeliston niet opgetekent. Echter zyn de Berigten, welke zy hebben opgetekent, genoegzaam ter bereiking van dat oogmerk waarom zy dezelve optekende. Hun oogmerk was — gelyk zy zeiver getuigen — niet alleen der bevordeX ring" d e WAARHEID der OPSTANDING van JEZUS, UIT DEN DOODEN. ZESDE VERVOLG.  < i6i > rin? der Eere van Jezus ! maar ook de Gelukzaligheid der Menfchen. Alle die de Schriften der Mannen en daar in het Leven en de Bedryven van Jezus Lezen , moeren daar door overtuigt worden , van de Heerlykheid van Jezcs ! van zyne waare Messiaslchap, en dat Hy is de Eeuwige Gods Zoon. Op dat m_hun, door deze overtuiging, niet alleen een Gelovige aanneeming, en willige onderwerping aan zynen Godsdienst verwekt wierd, maar ook hun Eeu. wig Heil bevordert worde. foh. XX: 20—qi Maar over 't geheel, heeft de Goddelyke Heiland geduurendezyn opentlyk Leerampt, zoo veele voorftellen gedaan en zo veele wonderen verricht, dat, wanneer deze alle cmftandig befchreven waaren, zy dan XXL rf-Ibaare meni£te Boeken zouden bevatten. Joh. Daarom meet 'er nog maar allleen verhaalt worden, watbyde Iaatfte verfchvning, met welke de Discipelen door hun Meester verwaardigt wierden, is voorgevallen. Zyne Discipelen reisden toen wegens het aannaderendePinxter-Feeit, eenigen tyd vroeger van Oalilea na Jerufalem, dan eigentlyk, de viering van dit heest vorderde, wyl hun dit door Jezus by een vorige verfchymng in Galilea bevolen was. Hier op te Jerulalem aangekomen zynde, verfcheen aan hun de Heiland op den Veertigften Dag na zyne Opftanding, dus Tien Dagen voor het Feest van Pinxteren en overtuigde hun by deze gelegenheid, nogmaals van die groote, van die gewigtige Waarheid, dat Hy de van Godt beloofde Messias was. Inzonderheid overtuigde Hy hun hier van, daar door , wvl het Lvden t welk hy ondergaan had, met de daar" op gevolgde Levendig wording en Opftanding, voor lange door Gods Profkeien , als zekere en onderfcheide kentekens , van den toekomende Messias was opgegeven Hy bewees hun dan uit da Schriften der Prophettn , dat GooT-ook-bezonder dit als een Werk en Bezigheid van den Messias had voorgeftelt, dat Hy wil niet alleen de Jocden, maar ook de Grieken, ter ber vordering hunner verbetering als de oorzaak de- G011-  < 1^3 > Goddelyke Genade zoude voorfteüen, maar nogthans deze Leere het eerst te Jerufalem zoude laten verkondigen. De Heiland gaf dan hier op zyne Discipelen niet alleen last tot deze verkondiging, nademaal zy tot hier toe Üog- en Oorgetuigen waaren geweest, van alles wat Hem was overgekomen. Luc. XXIV : 46—48. Maar Hy gaf hun ook teffens de verzekering, dat zy by hun tegenwoordig verblyf te Jerufalem, die buitengewoone gaven van den Heiligen Geest, dewelke Hy hun reeds voor zyn Dood had belooft, zouden ontfangeu ; waarom zy zich niet eer van Jerufalem zouden verwyderen , voor dat zy deze gaven hadden ontf.ngen, en zy daar door ter deelneming aan zyn Kyk , op eene nog veel Heerlyker wyze waaren ingewyd , dan dit door den Doop van Johannes, aan hun die zyne Leere beleden, ge1'chied waare. Dan hoe heuchelyk ook deze belofte voor zyne Jongeren was; zo gevaarlyk echter, fcheen het hun,"dat de Heiland hun thans reeds, wyl de Groten onder de Joden nog zo verbittert tegen Hem waaren, tot zyne Gezanten onder de Jooden wilde gebruiken, en dat Volk ter onderwerping aan Hem, als den van Godt beloofde Messias ! aanzetten. Daarom gaf een deiDiscipelen deze bedenking aan Jezus te kennen, Hem vragende: „ Heere! zult gy dan nu reeds uw Ryk ,, uitbreiden endaar door aan 't Kroost van Vader Abr a,, ham, aan de waare Israëliten, de voorrechten aan „ hen belooft verzorgen?" Dan Jezus antwoorde hem hier op : ,, Uwe denkbeelden zyn veel te bepaalt, dan ,, dat gy over de gefchiktheid van het tydftip in 't „ welk dat moest uitgevoerd worden 't geen Godt be„ floten heeft. Dit Oordeel behoort aan myn Vader. „ Deze heeft den tyd, den gefchikften tyd hier toe „•reeds voor Eeuwen bepaalt. Hier op kunt gy ze„ ker zyn. Intusfchen kunt gy vast verzekert zyn, „ dat het u, na het ontfangen der beloofde gaven 'des „ Heiligen Geest, aan geene der Eigenfchappen, „ dewelke nodig zyn tot eene gezegende uitbreiding „ myner Leer, zal ontbreeken: alles wat ik gedaan x a „ en  < 164 > », en geleerd heb , zult gy nier alleen in Jerufalem , „ Judea en Samana, maar ook zelfs onder de afrek* „ gentfte Gewesten , onder de onbelchaatfle Volke„ ren zonder eenige bedenking , en met het heer„ lykhe gevolg voordragen." Luc. XXIV: 40. Hand. i: 4 ■— °» Jezus! beval hierop aan zyne Apostelen, fat zymet riem gaan en volgen zouden ; zy dan aan dit zvn bevel voldoende, leide Hen met zich over den Olyfberg tot in die plaats welke niet verre van Bethanién gelegen is. (*) Hier hief de Zegenvolle Jezus zyne Zegenryke Handen op, en Zegende hun. bah nauwe. I hac]Hy deze. Inzegening zyner Discipelen geëindigt; of de Goddelyke Jezus! hief zich allengs meer en meer in de hoogte. Dit konde dus, op het cluideIykfte zien , alle die geene welke 'er tegenwoordig waaien zo lange, tot Hem een Glansryke Wolke omgaf, en Hem onttrok aan hunne Gogen. Luc. XXIV: 5°» (*) Wanneer Lucas meld; dat de Heiland zyne Discipelen naar Bethanién geleid heeft, zo zegt dit eigentlyk niet anders , dan Hy ging met haar naar Bethanién toe. Want dat Jezus met in dit Vlek zelve, maar niet verre van daar ten Hemel is gevaaren, is ligt op te maaken. Het is daarom Valsch, wanneer men nog heden in deze Daagen, boven op den Olyfberg , een Kapel , en daar in een Plaats verroont , van waar Christus zoude ten Hemel gevaaren zvn. Schoon tot hier toe een Korte alleen uitgezonden:, dit Gelooft hebben. Maar bericht ons Lucas, Hand. I: 12. Dat na de Heizand ten Hemel gevaaren was, zyne jongeren weder naar Jerufalem gekeerd waaren van den Ber«welke genaamd word den Olyfberg , welke is naby Jerufalem, en^zegt een Sabbaths-weg van Jerufalem. Zo fpreekt Lucas duidelyk niet van Bethanién , maar van den Olvfberg, over welke en van waar de Discipelen naar Jerufalem te rug keerden. Lucas dus, wederfpreekt Johannes in 't geheel niet , wanneer deze meld , Cap. XI: 18/ dat Bethanién vy#jen Stadiën , (drie vierde uurs) en dus veel verder dan een Sabbaths-Rcize, die maar vyf Stadiën, of tweeduizend Schreden uitmaakte, Van Jerufalem lag.  < ió5 > 50, 51. Harid. I: 9. Na deze gewigtige Gebeurtenis, vertoont Jf^us zich wel maar alleen in den Hemel , waar Gods Majefteit en Luister op het Heerlykfle zich vertoont. Intusfchen heerscht Hy als Godt-Mensch. over alles; dog inzonderheid gebruikt Hy zyne volmaaktheden , om zyne Kerke hier op Aarde te Regeeren. (_*) Om de Menfchen door Hem verlost, door zy- (*) Hier om Christen Volk zyt getroost , u Jezus leeft, leeft Eeuwig in den Hemel ! van waar Hy over alles, en bizonder over zyne Kerke , zyne Goddelyk Oog laat weiden. Troost u dan, fchoon thans u Heilige Godsdienst door Duivels Machinen gefchokt word. Geen nood want zo u de Godsdienst van Jezus waarlyk ter Harte gaat, en' Gy voor dezelve wilt ieveren , dan durven wy u verzekeren, dat Jezus! die Alraagtig en Waarachtis is, ook u toeroept: Ziet ik ben by u tot aan het einde der Waereld Bedroef u dan niet te zeer ö Zion ! Lieve Bruid ! ook dit ongeluk brengt u Zeegen aan. De Dwaalgeesten onder u, bevorderen veeltyds u geluk,, want hoe veele Duizende ontwaken niet thans, en onderzoeken nu de Goddelyke Schriften , daar zy voormaals nauwelyks 'er aan dagten. Zyn niet de Dwaalgeesten onder u een Middel, welke zo velen aanzcr, om hunnen Goddelyken Verlosser , uit de gewyde Schriften te leeren kennen 1 Of zoud gy Geloven dat het thans minder nuttig zyn zoude , dat 'er Ketteryën onder u zyn , als toen Paulus leefde en fchreef : 'Er moeten Ketteryën onder u zyn ? Intusfchen Christenen zyt Gy alle verpligt, om dezelve palen te ftellen , en onder de Goddelyke Byftand van uwen Almagtigen Jezus niet te dulden dat de Kettergeesten , uw Reinen Godsdienst geheel of ten deele verdonkeren. levert dan, en blyft ieveren voor de Waarheid ! 't Is waar gy verwerft u Vyanden , do^ deze immers zullen u niet meer kunnen fchaden, dan het u Verlosser hun zal toe laten. En zoud Gy niet gaarne voor dc Waarheid, voor uwen Jezus willen Lyden en Stryden ï Voorwaar dan zyt gy nog geen Jonger van Hem. Zoud gy niet gaarne Hem belyden, voor de Menfchen, fchoon gy daarom gehaat word, zo zou Jezus u nie; belydsn voor zynen He- X 3  zynen Godsdienst op te leiden tot een duurzaam Geluk. Mare. XVi: 19. Van deze zyne Goddelyke groucheid wierden Zyne Apostelen ten fterklten overtuigt, toen Hy zich van hen had opgeheven, en eene VVoike Hem san hunne Oogen onttrokken had. Want middelerwyl zy zo vol eerbiedige verwondering , ook nu, daar zy Hem niet meer konden zien, de zich verheffende Wolke zo lange naar zagen: zo verfcheenen hun twee Engelen, in de gedaante van Jonge Mannen, in witte blinkende Klederen; welke tot hen zeiden: „ Gy ,. Gal- Hemelfchen Vader. Immers zal Hy van u Rekenfchap vorderen of.gy wel geievert hebt , om die Reine Godsdienst, tot welker kennis hy u gebragt heeft, over te brengen aan uwe Kinderen. Bid, waakt en ftryd dan Christenen, want nimmer had gy fterker verpligting als deze. Laat u niet bullebakken , door een ondergefchikt Collegie, die van een Generale Kerkvergadering fpreken, en breed opgeven, even als of het een Algemeen Concilium was; daar het intusfchen niets uitmaakt, en haare uitfpraak niets afdoet. Wanneer 7.y naar behooren den Armen bezorgen , voldoen zy aan hun pligt, in hun Kerkelyk Ampt. Voor 't overige zyn zy geenzints bevoegt , om uitfpraak over de valfche Leerringen , door Meineedigen gedaan , te doen. Daar dan deeze (zoo genaamde) Generale Kerkvergadering niets anders ten doel heeft, dan om den Eenvoudigen Zand in de Oogen te ftrooijen, en daar het daar in boven, in 't geheel aan dat Collegie niet vergunt is, om over deze Zaak uitfpraak te doen, zo werkt het zelve niets meer uit, dan dat zy vooreerst, hun flegte Zaak verraden, en ten anderen geven zy u daar door vryheid, ja noodzaken u Christenen, dat Gy fterker middelen bezigt, dan tot hier toe door u gebruikt zyn. Wy vertrouwen dan dar alle waare Christenen, de Dwaaling zullen tegengaan , en zulk een Heiligen ie ver voor hunnen zuivere Godsdienst zullen blyven betoonen, als zy onlangs op den 16. May dezes Jaars hebben aan den Dag gelegt. Stryd dan Christenen tegen het Duivels Zaad, blyft ftryden in 't Geloof, met uwen Gekiuisten , maar nu Eeuwig Levenden Jezus ! e'n uwe Overwinning zal Heerlyk en Zalig zyn.  < i(57 > „ Gnlileërs! waar toe ftaat Gy hier en ziet naar den „ Hemel ? Thans is gebeurd , het geen volgens de „ Voorzegging van u Heek en Meester , die thans „ van u is opgevaren gefchieden moest. Hy heeft „ wel is waar zyn Zichtbaare tegenwoordigheid de „ Waereld en u onttrokken, en is heen gegaan tot „ zyn Vader. Hy zal daarom heden niet weder tot u komen en een Perfoonlyke omgang met u hou,, den. Echter kunt gy u verzekert houden, dat Hy „ alle de beloften welke Hy u gedaan heeft, op het „ nauwkeungltc zal vervullen. Ja zyne Majefteit en ,, Goddelyke Luister , zal eens weer even zo zicht„ baar worden, als dezelve thans by zyne Verlating „ van deze Aarde voor u geweest'is." Hand. I- io, ii. Zo wel deze verzekering, als de verheerlvkfng, van Jezus zelve van welke de Apostelen thans" ooggcuigcn waaren , maakte eenen zo gezegende en fterken indruk by hun , dat zy nu die moedeloze treurigheid ondervonden , van welke te vooren hunne Ziel doordrongen wierd , toen ze hen door Jezus voorzegt wierd. Joh. XVI: 6. Zy wierpen zich neder op hun Aangezigt, op de plaats , waar Jezus van hnar was npgevaaren , Hem dankenden met diepen Eerbied! voor alle weldaden , san hen tot hier toe bewezen en beveelden zich verder aan zyne Goddelvke Genade en befcherming. Zeer rasch had dit Gebed zul- ' ke Zalige als Heuchelyke gevolgen. Want zy wierden geduurende die oogen blikken, van de zekere en onfeilbaafe vervulling der belofte van Jezus zo Levendig overtuigt, dat zy over den Olvfberg getroost en blymoedig naar Jerufalem terug "keerden. Luc. XXIV: 52. Hand. I: 12. Zy Loofden en Prezen Goor voor alle de aan hun benoude Genade, na hunne terugkomst, niet alleen, in hunne Wooningen, maar ook by elke Godsdienftige Vergadering, in den Tempel te Jerufalem , welke zy in gemeenfehap met andere vereerders van Jezus bywoonden; dan ook te gelvk Baden zy Godt zeer ootmoedig en vuurig om de verdere  < ió8 > dere beltuuring hunner harten tot de getrouwe betrachting dier plichten, dien hun door Jezus bevolen waaren. Luc. XXIV: 53. Deze hunne Smeekgebeden bleven ook niet onverhoord, want de Apostelen van Christus omfingen niet alleen op het Pinxter-Feest, de buitengewoone Wondergaven des Heiligen Geest ; maar Jezus bevestigde ook de Goddeeykheid der Leere, welke zyne Gezanten onder Jooden en Heidehen in de volgende tyden voordroegen, overal door degrootfte, en onlochenbaarite Wonderen. En ovtrmigde daarom de zynen do. r de genoegchelykfte bevindingen van de Genadige en magtige bydaod , die hy hun zoo voor zyne Ooftanding , als na dezelve veelmaals belooft hadde. Mark. XVI: 20. (ft Vervolg en Slot in onzt volgende.) Te Amfterdam, by J". AMMELING.  DEN TIFEE-EN- TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. S^lliyi"^ ezus ! de Goddelyke Jezus ! is dan opt geftaan, dit hebben wy in eenige Vertoom J !j£ gen Gefchiedkundig opgegeven ; en daar 3yJ& ;®# in by de Hoofdzaaken telkens onze Lezers ^WW^ na de Heilige Schuift gewezen; tot zulke Getuigen, welke onbedriegelyk zyn,en alle tekens van waarheid aan zich hebben. Het wederfpannig Ongeloof, maakt echter verfcheide tegenwerpingen, die, wanneer men dezelve wel befchouwt, volftrekt valsch zyn. Dog wyl de Christelyke Godsdienst niet echt zyn konde, wanneer Christus niet was opgeftaan, Y zo d e WAARHEID der OPSTANDING VAN JEZUS, UIT DEN DOODEN. ZEEVENDE VERVOLG.  < 170 > zo heeft men verfcheide tegenwerpingen tegen deze grote waarheid te berde gebragt ; welke wy by eene nadere gelegenheid eens zullen ter toets brengen; terwyl wy voor het tegenwoordige bewyzen zullen , dat de Gefchiedenis van Jezus Opftanding waarheid is. Niemand der Vyanden , van onzen Goddelyken Jezus! en zyne Hemelfehe Leere, zal het kunnen tegenfpreeken, maar moeten toeftemmen, dat 'er een Mensch genaamd Jezus ! geleeft hebbe, die onder Keizer Augustus Regeering te Bethlebem in Judea gebooren, en te Jerufalem, terwyl Pontius Pilatus over dat LanJfchap Stadhouder was, onder Keizer Tiberius gekruist is. Alle Volkeren die maar van het Christendom hebben hooren fpreken komen hier in over een. De geflagene Vyanden van Jezus! de Jooden, twyfelen echter geenzins aan het Leven van onzen Heiland! nog aan zyn fchandelyken Dood. Jofphus hun Landgenoot fpreekt niet alleen van syn Leven, van zyne Wonderwerken en Kruisfiging , maar ook van zyn Wederopftanding ten derden Dage, daar by getuigende , dat de Propbeten dit voormaals van Hem getuigt hebben. En wie weet niet, zo hy geer vreemdeling in de Schriften der Heidenen is, wat eenen Suêtonius Tacitus, Plinius, Lueianus, Julianus en Ce/fus, van Jezus en zyn Leven , van zyn Wonderen en Dood gewagen. Het blykt uit de Schriften des Nieuwen Testament, uit de Gefchiedenisfen daar in vervat, dat 'er terllont na de Dood van Jezus Christus! Menfchen in Judea geweest zyn, welke opentlyk voor de Waereld beweerden , dat Jezus van Nazaretb uit den Dooden was opgeftaan. Dit verzekerden zy met het grootfte vertrouwen, zowel onder hunne Vyanden als hurne Vrienden. En terwyl nu deze Boeken, zelfs by de geflagenfte Vyanden van den Christelykften Godsdienst, zo wel als by de verligtfte Christenen in de Eerfte Eeuwen zyn voor echt gehouden, hebben wy geen Redeo om te denken , dat dezelve verdigt zyn. De  < I71 > De getuigen van Jezus Opftanding waaren in een genoegzaam groot getal. |Zy zyn niet een of twee, dit nu geeft reeds aan de Opltanding van Jezus eene grote waarfchynlykheid. De getuigen van Jezus Opftanding zyn meerder in getal, als men heeft in andere gewigtige Gebeurtenisfen , aan welker* echtheid niemand twyfeld. Want niet alleen de Apostelen , maar nog vele andere Menfchen getuigen eenpaang Jezus is waarachtig opgeftaan, eu hun getuigenis is waarachtig. Want Ten Eerften; beroepen zy zich op hunne Zinnen. Nu bevinden wy ons als verftandige Menfchen, in eene volftrekte Noudzaaklykheid om te Geloven, wanneer een groot aantal Menfchen ons verzekeren, dat zy iets gezien hebben. Of zo wy twyfelen dat wy dan gegronde red.n geven , van onze twyfeling. Dit Iaatfte nu is juist het geval waar het hier op aan komt. Immers deze Getuigen zeggen niet alleen, dat Jezus na zyn Dood hen verfcheenen zy, maar dat zy Hem na zyne Opftanding zeer dikwerf hebben gezien, byaanhoudenheid langen tyd hebben gezien, dat zy met Hem hebben gegeten en gedronken, dat zy Veertig Dagen met Hem hebben omgegaan , en diergelyke meer. In alle deze Getuigenisfeu nu, vinden wy niets , het welk men zoude kunnen werpen op eene verblinding der Zintuigen , of het zelve befchouwe als een uitwerkfel van Drooraen. Is het dan mogelyk, dat geduurende eenen geruimen tyd achter den andeien , een en het zelfde voorwerp aan verfcheide Perfoonen verfchynt, dat zy geloven Hem te zien, dat zy met Hem eeten en drinken , dat zy de Heilige Voorzeggingen, Hem hooren verklaaren en uitleggen,dat zy door Hem beftraft worden, dat zy beloften van Hem ontfangen, dat Hy hun bevelen geeft, dat zy zien dat Hy Ten Hemel vaart, dat zy van Heilige Engelen verzekert worden dat dien Jezus welke zy zien ten Hemel vaaren, eens zoo van daar zoude wederkomen, gelyk zy Hem gezien hadden opvaren. — Is het mogelyk dat dit alles kan gedroomt worden? — Is het mogelyk dat verfcheide Menfchen zo dikwerf eveneens Droomen ? Is het mogelyk dat de Y 2 Hei-  r< 172 > Heilige Vrouwen Maria Magdalena en de Moeder van Jakobus die ook Maria heete, als ook Sa/ome en tobanna , beneffens nog meer Vrouwen die Jezu, waaren toegedaan, is het mogelyk dat deze alle de. 'sMorgens zeer vroeg Jerufalem verlaten en droomen dat de Steen die voor het Graf hol lag, was weggewentelt? — Is het mogelyk, dat de Elf Apostelen meer dan eens, alle te gelyk zullen Droomen, dat zy Jezus zien?- Is het mogelyk dat die Jongeren die naar Emmahus gingen beide zullen Droomen , dat zy Jezus zien? - Is het mogelyk dat eenige Mannen welke bezig waaren om te Vislchen ,.alle Droomen dat zy op het woord van ïezus het Net uitwerpen, en een buitengewoone Vangst hebben. — Is het mogelyk dat zy alle Droomen f dat zv Jiet Jezus ontbyten? - Is het mogelyk dat zy alle by helderen dage zullen Droomen, dat zy Jezus zien ten Hemel vaaren ?— Is het mogelyk dat zy alle Droomen, dat de Heilige Engelen hun verzekeren,dat Jezus eens zal wederkomen, gelyk zy hem gezien hebben ten Hemel vaaren? — Is dit alles mogelyk? neen, volrtrekt neen. Dit kunnen geene Droomen, dit kan geen fpeeImg van eeue enkele inbeelding zyn. Ten Tweeden; Ook zyn zy niet ondeugent genoeg geweest, om de Waereld te bedriegen. Want de gelréldheid met welke zy hun getuigenis afleggen, is van het zelfde gewigt, als de allerplegtigfte Eeden. Het is in den Naam van den grooten Godt ! dat zy getuigenis afleggen: Jezus is uit den Dooden opgeftaan Zv beroepen zich op Gods Rechtvaardige Vierfchaar. Nu immers is het billyk, als dat men aan hun getuigenis ge oof geven. Het is dog niet te vermoeden, dat zo vele Menfchen, uit Jokkerny of Boert, door eene plegtige aanroeping van Gods Heilige Naam, zich alle de Gramfchap van Godt zullen op zich laden, 't Is waar 'er worden Meineedige Menfchen gevonden, maar neem dit dan, de achting weg, die men over 't algemeen voor Eeden heeft welke naar Goddelyke en Menfchelyke Rechten gedaan worden. Nooit hebben wy reden om plegtig gedane Eeden te wantrouwen , dan in geval van blykbaare Daaden, en wettige Achterdogr. Wanneer men  < 173 > men nu begeert dat men de Apostelen zal Gelovn, en hunne Getuigenis aangaande de Opftanding aan Jezus aannemen ; wanneer wy zeg ik van de Vyanden van Jezus Godsdienst begeeren, dat zy de getuigenisf'en der Apostelen zullen aannemen , dan eüfchen wv seen meer gunst voor de Apostelen, dan men in foortgelvke omftandigheden voor andere Menfchen heeft. Zy die van de Opftanding van Jezus getuigen fpreken niet van een zaak, die in een hoek, of in een ver afgelegen Land, en over lange tyd gebeurt was. Wanneer hun getuigenis van dien aart was dan had men nog eenigzins reden om aan hun getuigenis te twytelen. Dan het is hier met de zaak geheel anders gelegen. Immers leggen de Apostelen hun getuigenis af" in een pTats* daar de zaak zeiver gebeurd is. Ja toen zy 'er van getuigden was de zaak zo ftraks gebeurd. Intusfchen daar de Jooden Jezus hadden ter Dood gebragt, en daar by alles werkftelhg gemaakt, watmaar dienftigTcheen, om een gerugt van de Opftanding van Jezus voor te koomen, zo konde het niet misfen,ofde getuigen van Tezus Opftandmg moesten vele,en hevige Vyanden ont- SSr der Zff 3112 gr°,0t beia"g h^den,yom het te„ uw? A?°.5teU.ni aan, de« dag te brengen, en hun S hfm %y?Ta °Penb3.ar tCn toon te ^nen. Was a m j?yk geweest door konst> gezag, magt of andere Middelen, niets ontbrak hun, zV konden zich een, goeden uitflap beloven. Waarom dogVebbenzy dit JtTSff * gCmaakt? Waar0m deApostefenliet A?2,.l l StaS Was ]UISt.de weg' om die Leer diede Jponeen Predikten, tot niet te maken. Waarom niet door bewyzen aangetoont, dat het een bende Guiten iïv* hiU"ne Zerden' flegs huichel fpe! was ? Daar nu de Vyanden van Jezus! de fooden die Vr erh terhetg^ doen, daar zy met eens met eenigen fchyn konden ver. ËÏSWR 's dit/ilzwvgen dei-Vyandln, eefbewys voor de Waarheid , van de Leere der Apostelen. De Getuigen van de Opftanding van Jezus ! konden Y 3 zich  < 174 > zich geene achting, geene grootheid nog Rykdommen, geen vreugde nog vermaken, als het einde hunner Prediking beloven, nademaal de Prediking van eenGekruisten, en opj. ihane Jezus! de Joodfcne en Heidenfche vernuften niet fmaakte. Ook waaren zy Gebooren Hebreeuwers, en dus zeer zeer verkleeft aan de uiterlyke plegtigheden der Joodfche Godsdienst, even zo wel dan andere J-oden; de Prediking van een Gekruiste en Opgeftaane Messias ! was ten eenemaal ftrydig met de vooroordelen onder welke zy waaren opgevoed. Nademaal r.u hun verftand en opvoeding tegen dit getuigenis aankantte,zo moet immers de Geftrengfte Recnter toeftemmen, dat 'er geen achterdogt tegen de opregtheid hunner getuigenis kan overig blyven. H;er komt by, dat hun getu'genis ook ftrekte tot eene gehele omkeering der Godsdienst, in welke zy opgevoed waaren. D.rnalven moesten de Apostelen aan wien dit wel bewust was, doe zy de Opftanding van Jezus voordroegen, van de Waarheid dier Gefchiedenis, wel zyn overtuigt geweest, vermids zy door deze Leere, hunnen Vaderlyken Godsdienst eenen dodelyken flag toebramen. En by aldien zydaar niet waaren van overtuigt gewee.t, dan "zyn zy de grootfte bedriegers geweest, die ooit deze Aarde gedragen heeft, Menfchen zonder eenig geweten. Maar waaren zy zulke booswigten geweest f dan zouden zy zulk een Heerlyke Godsdienst, die de Menfchen zulke voortreffelyke denkbeelden van Godt aanbragt, en zulke Heerlyke doeleindens beoogde niet geftigt hebben. Of is het mogelyk dat Menfchen die geen geweten hebben, zich pynigen zullen, door een geftrenge Zedenleer? De getuigen der Opftanding van Jezus zyn dus geen gewetenloze Menfchen geweest. Ta op goede gronden kunnen wy beweeren , dat zy waarIvk gelooft hebben, het geen zy verkondigden, Uit is kenbaar uit de rampen en gevaaren, daar zy zich aan bloot (lelden, en welke zy buiten de Prediking van Jezus den Gekruisten wel ontflieden konden. Wat dog zoude hun kunnen aanzetten om zo veel te Lyden, ja om den wreedftenDood te trotfeeren, voor een loogen welke zv ?ouden verzonnen hebben? Wie dog begeeft zich in gevaar, in den Dood om een zaak welke Hy weet dat volftrekt valsch is ?  < r75 > Ten Derden; Ook zyn dé Apostelen niet zulke Dwaazen geweest, als 'er wel geweest zyn, en nog zyn, welke eene zaak omhelzen, dewelke zy meenen gegrond te zyn, fchoon zy daar in bedrogei,zyn. Neen,de Apostelen van Jezus waaren zulke Dwepers niet. Laten de Vyanden, ons eens onderrichten, wat zy gefproken of verricht hebben, dat eenigen grond kan geeven tot zulk een onteerent gevoelen, 't Is waar hunne Redevoeringen waaren zonder Konst of Geleerdheid, dan echter zy waaren deftig, oordeelkundig, levendig en aandoenlyk. Met alderlei fooit van Menfchen verkeerden zy. In de Volkrykfte Gehoor plaatfen droegen zy hunne Leere voor. Zy Zintwisttn, tegen allerlei foort van Tegenftanders, tegen Wyzen en Onwyzen, Geleerden en Wysgeeren, Zotten en Dwepers. Menfchen die z-ch, op zulk een ruim Veld vertoonen zyn zeer rasch bekent voor het geene zy zyn. Dog nooit hebben de jooden , Grieken nog Romeinen ontdekt, dat de Apostelen zulke Dwepers geweest zyn. Immers zouden zy wel hunne Zotheden hebben openbaar gemaakt. By de uitkomst, en aan de Heerlyke uitwerkfels van hunne Leer blykt dan duidelyk, dat de Apostelen Menfchen waaren van een goed Oordeel, en geen Droomers. Jezus! de Goddelyke Jezus is'dan waarachtig Opgeftaan. Welk een troost voor u Kinderen Gods ! Gy die door Boete en Geloof, en door nieuwe Gehoorzaamheid, uw met Jezus vereenigt hebt? Welk een troost voor u, nu Gy overtuigt zyt, dat uwe Verlosfinge zeker is. Want de Opftanding van Jezus! is het merkteken dat zyn verdienst volwigtig en zeker is? Nu, nu Jezus Leeft, Eeuwig Leeft!zyt Gv verzekert, dat Gv ook Eeuwig met Hem Leven zult. Welk een troost voor u in deeze kommervolle Waereld? Jezus Leed en Stierf, dog nu leeft Hy, en houd door zyne Almagtige Redering over u zyn gunftig Oog. Wat nood dan, zo Gv hier al om zyns Naams wil Lyden moet? Gy dan die yvert om de Leer van Jezus onder u bewaaren, en daarom gehaat en vervolgt word, ó word niet kleinmoedig. Maar volhard in u Geloof, volhard in u yver voor uwen Godsdienst, verbind u waare Christenen on ■ der  < 176 > der elkandTen , en verband uit uwe Tempels , uit uwe Gemeenfchap die Meineedige Leeraars die de Leer van Jezus vervalfchen, zyn verdienst wantrouwen, en zyne Grootheid verkleinen, en dus den waaren Heilweg onder u verbergen. Acht de fmaad, die men u om uwen yver zoekt aan te doen niets, want zo gy aanhoud iu eenen Gelovigen ftryd , zal de Waarheid herleven, en uwe Vyanden zullen jegens u dog niets meerder kunnen uitrichten, dan uwen Goddelyken Verlossen, hun zal toelaten. Vaar dan voort ChristenVolk met Jezus en zyn Leer getrouw te blyven, dank uwen Verlosser dan het getal der geene die voor de Waarheid uitkomen, en de Dwaaling tegen ftaan, voor Eerloze Menfchen niet vreezen, dagelyks groter word. Houd dan aan in eenen Gelovigen ftryd, en zyt verzekert, datGy met Jezus Heerlyk zult overwinnen , en dat Hy voor wiens Eer Gy Lyd en Stryd, ten geenen Dage u gelyk Hy is Opgeftaan, u zal doen Verryzen, en u 'fchenken het Genadige Loon in den Hemel. Jezus Leeft wy zuilen Leeven, Met Hem in 't Eeuwig Zalig Ryk. Daar Hy ons Vreugde vol zal geeven. En maken d'F.ngelen gelyk. Mu tanen wy het grootst gevaar, Ja zelfs de wreedften Dood.. Jezus d'Almachte Middelaak.! Staat ons by in den Nood. Te Amfterdam, by J. AMMELING.  DEN DRIE-E AT- TWIN TIG S TE VERTOOG. Van het Jaar 17871 INHOUDENDE Iets over de ENGELEN. V Y F D E VERVOLG. X&ft^adat wy in eenige Vertogen na tyds om2 NT' !E (land'gheid, onze Lezers onderhouden * x>1 p hebben, over den Pérfobn van onzen GodmÈ^Sm dei y/ken Jezus! en Hem ten dele in zyn yiW^W^ diepe Vernedering, ten dele in zyn Verhoging C) beichouwt hebben, keeren wy ons wederom (*) Echter hebben wy nimmer zulke lage gedVten gekocstert, van den Staat der Verhoging, van onzen C,?oddelyken Middelaar! gelyk een der Proponenten, op den iftenvaa Apnl m dit Jaar heeft durven uiten. Wy hebben in een on- . zer 2  < 178 > om tot dat geene waar by wy in ons Zesde Vertoog van dit Jaar, onze Verhandeling over de Engelen gelaten hadden. Thans, z.er vorigen iets aangemerkt over dezen zelve Preek, namelyk over het woord iets. Wy kunnen niet .voorby om onze Lezers, ook kortelyk den inhoud "van het tweede gedeelte van deze Z:elverderfelyke Redevoering , onder het oog te brengen. Wy kunnen het niet ongemerkt laten voorby gaan, wyl dezen Vriend zyne Hoorders dagt wys te maken, dat Jezus ! zyne Verhoging verdient zoude hebben. Dit dog is iets nieuws, en ongehoord in Luthers Kerk ; en niet alleen dat, maar ook zeer gevaarlyk, en Zielverderfelyk. Dat het echter het gevoelen is, van den reeds gemelden Prediker, dat Christus zyne Verhoging zoude verdient hebben , zal elk kunnen opmaken , wanneer Hy hier het volgende uittrekfel, ('t welk wy naar Waarheid opgeven,) uit zyn Preek zal gelezen hebben. ,, Ik gaa, (dus zeide hy) over tot myn tweede Afdeeling ,, myner Text-woorden , na dat ik heb aangetoont, hoe diep. dat Christus vernedert is geweest, en zal aantoonen, hoe ,, dat Hy naderhand weder is verhoogt geworden. Want de Apostel zegt: want daarom heeft Hem Godt verhoogt, ,, en heeft Hem een Naam gegeven, die boven alle Naamen ,,is, dat in den Naam van Jezus zich buigen zullen alle „knieën die in den Hemel, en op der Aarden zyn, en alle ,, tongen bekennen zullen, dat Jezus Christus de Heere „is, ter Eere Gods des Vaders. Want zyt Hy , daarom „heeft Godt hem verhoogt, dat Jezus die geduurende zyn ,, omwandeling op Aarde overal geduldig, leidzaam en ver- draagzaam was; ja zelfs toen zyn Vyanden Hem vervolgde ,,leed Hy geduldig; hoon,vervolging,lastertaal, fcheldwoor,, den, Hy was overal geduldig in; ja zelfs Hy liet Hem gees,, felen, Hy liet zich overleveren ter Kruisdood; ja Christe- nen dit onderging Hy vrywillig. Hy liet zich veroordelen ,, ter Dood en onderging dezelve. Maar daarom (d) heeft ,, Godt hem verhoogt, en heeft hem eenen Naam gegeven ,, die i (a) Kunnen wy nu uit de Redeneéring van dezen Prediker wel iets anders opmaken, dan dat Hy meent, dat Christus door zyne Vern;dering , door zyne Gehoorzaamheid , den ftaat zyner Verhooging verdient, heeft.  r< V9 > Thans, na dat wy, zo ons voorkomt, de dadelykheid der Engelen bewezen hebben, keeren wy ons tot haare hoedanigheid. Wy „die boven alle Naamen is; dat in den Naam van Jezus „zich buigen zullen alle Kniën, enz. Doe gaf Godt hem ,, de Magt om te Heerfchen, over alle de geene, dewelke in ,, den Hemel, en op Aarde. Dat alles gaf Godt Hem on„der zyn bellier, om dat Hy zo geduldig leed, en in alle „wederwaardigheden, welke Hem onrmoeten, was te vreede „ geweest. Daarom verhoogde Hem Godt en gaf Hem zulk „een Regeering. (b) o Welk een ontzachlyke Regeering is ,5 het (b) Wie kan als Hy dit en volgende woorden leest, nog twyfelen, of het is den Heer Proponent zyn doeleinde geweest om zyne Hoorders wys te maken , dat Christus zyne Verhooging, door zyne Vernedering verdient heeft. Maar wanneer dit zo was Christenen , wat dog heeft dn Christus voor ons verworven? Niets, volftrekt niets; want cen die niet alles bezit, en voor zich zei ver nog wat verdienen moet kan onze Verlosfer niet zyn. Hy die de Zondige Mensch verloste, en de Zaligheid te weeg bragt, moest Godt zelfs ■zyn. Daar nu Jezus volgens het gevoelen van dezen Prediker , zyne Verhoging verdient heeft, zo is dit een ingewikkelde ontkenning van Jezus Eeuwige Godheid ! En is zulk een wel te dulden, op den Lutherschen Leerftoel? Neen Christenen, volflrekt. Want die Jezus Godheid ontkent, ontkent zyn verdienst,enzyn volfligen^oc/^W^/;. Welke onze Gemeenfchap, niet alleen niet waardig zyn, maar ook hoogstfchadelyk en Zielverderflyk. Verban dan Christen - Volk uit uwe Kerk zulke Zielenmoorders, zo gy die Reine Godsdienst, welke gy beleden hebt, en die door zo veel Bloed bevestigt is ook op uwe Nakomelingen wilt overbrengen. Dankt gy niet Godt dat dieu door zyne Voorzienigheid, in de Reine Kerk heeft laten Gebooren worden 1 Waarom zoud gy dan niet y veren , dat ook uwe Kinderen na u, dit voorrecht genieten mogen ? — Intusfchen is niets gemakkelyker, dan om het Leergeftel van dezen Vriend om ver te werpen. Immer zegt de Apostel in de voorige woorden, welke dezen Prediker op zyn wys vooraf verklaart heeft: dat Jezus zich zelf vernedert heeft. Heeft Hy zich zeiven nu vernedert,dan moetHy reeds die Z a  *£ i8o > Wy hebben dan gezien dat de Engelen Geesten zyn, dan wyl de Zielen der Menfchen, ook onder het getal der ,,het niet zulks te genieten, want in de Dagen des Ouden ,, Verbonds was 'er een Gods Regeenng, maar j nu is 'er een Christus Regeering. (c) ö Welk een ontzachgelyke Re,, geering is het niet, dewelke Gödt aan Christus gegeven ,, heeft wegens zyne verduldigheid en lydzaamheid? Alles ,, wat in den Hemel en op Aarden is moer zyn Lof verkondi,, gen en uitbreiden. Ja ik durf nog meer zeggen, Hy heeft hem ook de magt gegeven, om ten Jongften Daage het ge- richt te houden , over het gehele Menfchelyk Genacht; ia) ,, Welk een magt is het niet, over zo vele Duizende Millioe,, nen Menfchen het gericht te houden, en het Vonnis over ,, dezelve te vellen. En wanneer Hy het Oordeel zal gehou,, den hebben, als dan zal Hy de Regeering zyn Vader weder ,, overgeven, (e) ,,Zie daar Toehoorders, ik heb zo my dunkt voldaan aan ,, myne belofte , die ik u deedt, dat u voorftellen zoude, de s, Vernedering en Verhoging van Christus. Dit nu moeten wy op ons zeiven toepasfen. Want Christus alhoewel Hy in Goddelyke gedaante was,hy was toch met dat al toch ,, nederig en zagtrnoedig , lydzaam en vevdraagzaam. Hy wierd wel vervolgt van zyne Vyanden, maar met dat alles ,, was Hy verduldig, niet wederfpannig; zo moeten wy ook ,, verdie Goddelyke Grootheid gehad hebben, die onzen Vriend meent, dat Jezus door zyne Vernedering zoude verdient hebben. (c) Deze woorden komen ons niet minder bedenkelyk voor dan de voorgaande. Onder het Oude Verbond, (zegt hy) was 'er een Gods Regeering, maar nu is 'er een Christus Regeering. Onderfcheid nu dezen Vriend niet de Regeering van Christus,van eene Goddelyke Regeering? En gelooft men nu sier in Luthers Kerk , dat de Regeering van Christus eene Goddelyke Regeering'is ? Zo ja, waarom dan zulke Dieven van Jezus Goddelyke Grootheid onder ons gedult? Dog wanneer de wortel des verderfs is uitgeroeit , zullen dezen takken wel van zelfs verdorren. (d) Dezen Vriend zegt; ja ik durf nog meer zeggen; maar wy durven nog meer zeggen : Christus zal ook ten Jongfirn L'age de Duivelen Oordeelcn. Dit dan heeft Hy niet •geweten of moetwillig verzwegen. Mogelyk ontftaat 'er dan weder een Gods Regeering.  < i8i > der Geesten; forteeren, zo dienen wy te onderzoeken, 01 zy met dezelve overeenftemrnen, of niet Uit ver- , " fchei„ verduldig zyn, (ƒ) Want het is een groote Troost voor „ ons , dat Jezus ons zo een voorbeelt heeft nagelaten, dat „ wy nu zyne voetftappen kunnen navolgen. Ook is dit een» ,, groote Troost voor my, en myne verdrukte Medebroede" rfw,?7 ■? n° vc"?;8t worden, van onze Vyanden. (g) „Ja wat zeg ik? niet alleen myne Medebroederen, maar ve„ le waare Christenen (4) die om de Waarheid vervol n wot „ den; die zeg ik moeten maar op Jezus zien die ook vele „ Vyanden en Vervolgers had, maar dog geduldig was ïm„ mers is het een groote Troost voor ons alle, dat Jezus die „ vervolgt wierd, naderhand, om dat Hy alles gedulde leed „ weer is verhoogt geworden, {i) Nu zynwy ook verzekert dat wanneer wy maar niet wankelmoedig worden, (k) dat (ƒ) Wy moeten in L-den geduldig zyn. Dat is waTr Maar waar blyft nu weer het Geloof in Jezus? Kunnen wy Hem dan wel navolgen,zonder dat wy in Hem geloven? Vol ltrekt met Waarom Zingen dan deze Vrienden altoos \ den Deugden-/.ang l Of is dan de eenige Vrugt zyner Vernede Kinder** Wy ee" voorbeeld hcbben? ö Babels (g) Wy dagen dezen Vriend uit, dat Hy ons aantoone waar in , waar mee , of waar door Hy, of zyne SbToe' ders, zyn vervolgt geworden. Men heeft hun ilJls d?e waar" heid gezegt, en dit dog is geen vervolgen. Meenen zv^ het tegendeel waar is, dat zy het dan Jbewyzen! nlet voor cen zogenaamde Generaale Kerk-Vergadering, die reeds door hun verleid zyn , die dus niet meer° Luthers denken en fchuldShS' ^ V°0r de Gemcente welke hun'be" (//) Hier onderfcheid dezen Prediker veele waare Chrisf? nerf van zyne Medebroeders. Waare Christenenzyn dan volgens zyn eigen gezegde , zyne Medebroeders ni/ n Dat men deze vervolgt, heeft Hy niet geloosen maar is al t openbaar, om het hier te bewyzen. 1 te (/) Hier wil Hy ons weer wys maken, dat Christus zvm W?Pf Verdjf,ntheeft. door "zyne verduldigh d 7 vJri ) k g nÜIen 7?De Hoorders het keren, om ftandVastig te blyven en niet wankelmoedig te worden dYar hv geen woord van het Geloof rept? Of zullen wy de HeH^n ÏVICh iT A&*kndi=nst lieten martelen en dooden en dus volftandig waaren, zalig fprceken ? ' 2 3  < I&2 > lobdde N?3tnen die de Heilige Schrift aan de EnSfkti me& kunnen vvv opmaken, dat zy in volmaakth" d dc Zi< ien dtr Menlchen verre overtreffen, in een bizo^eien zin, worden zy genoemd: Afgezanten van Gour.nok fterke Belden en Hemelfehe Heirlchaaren. En wanneer wv hunne verrichtingen in in overweeging r.cmen', dan word deze zaak, nog veel waarkhyne.yker. Immers een Engel vermogend, om vele DuizenJc Menlchen in een oogenblik te vernielen. En nademaal gè*vr zich aan dezelve dikwyls bediend heeft, om ue Menfchen van zekere groote geheimemsfen te onderriemen , zo leiden wy daar uit reeds af, dat hunne kennis'ook veel grooter is, dan die der Menfchen. Echter op dat men in 't geheel aan deze Waarheid geen twyfel hebben, zo hoor wat de Apostelen van Jezus! hieraan wv die bier kruis en wederwaardigheden hebben, ook eens '1 wanoaer wy hier onzen loop voleind hebben, zullen ver"hooetVoiden, ro als Jezus verhoogt is Daarom verdniK! tc Christenen,' houd va,t en laar niet af, hoe ook de Zathan , woeden xyne werktuigen op ons aandringen. Hebt gy hier kreisen vervolging, zvt verzekert, dat cie geene, die hier "ivd'n zo als Iezu* hier namaals znfien verhoogt worden. Zyt dan getrouw ter Dood, zo wil ik u kroone des Eeuwi* grn Levens geven. Amen." , 'Deze Iaatfte Redeneering, welke dezen Vriend hier aan waare Christenen doet, is zeer goed; zelfs fchynt hy toe «Remmen, dat de Duivel nog op den Mensch wikt. Dog d i We waare Christenen, teU's heeft onderfeheiden, van ,vne Medebroeders, en Hy nog zyne Medebroeders niet tot d zelve behoort tot zyn eigen uitmonftenng, zo fchynt het oi hv deze Vermanning gedaan heeft tot zulke, die volgens zyn Seeu zvne Vvanden zvn. Nu dat is trouwharug, oog voor ?2r zoude men kunnen denken, dat Hy zyne zinnen met ieU-eft bv elkander gehad, nu het was op den Eerften Apnl SnwSz^el«rd^keRe4evéeiii« heeft mtgebraakt.Voo- \ overige zoude wv onze Aanmerkmgen, over deze Drogredenen veel uitgebreider kunnen maken, dog hier toe BR bekromPSn, en ook zo moet het nuttige datwy Ln d-z.Vs -laats kunnen ftelien te veel achter blyven. Ook : , ; uit'reeds een iegelyk genoeg kunnen opmaken, hoe ,k zulke Predi'rers onder ons zyn. Wyl zy door hunnVDrSdenenï Tf.zus Goddelyke grootheid verkleinen, en zvn verdietst zceken weg te nemen.  < 183 > fchryven; Petrus zegt in zyn tweeden Brief, Cap II: 4. IVant is 't dat God r de Engelen (He gezondigt hebben , niet verfcboont heeft: maar heeft ze met Keetenen der Duisternis ter Helle verftooten, en overgegeven, op dat zy tot het Oordeel behouden worden. Even ditzelfde Leezen wy met andere woorden, füd. vs.6. Alwaar her heet: Ook de Engelen, die hun Vurftendom niet behiel. den , maar verlieten hunne behuifing, heeft Hy tot het Oordeel des Groeten Dags behouden, met Eeuwige Banden in de Duisternis. Uit de Redeneering van de eerfte plaats fchynt het nietonduidelyk,als vf de Apos tel zviia Redeneering heeft afgebroken. Want wy vinden in de volgende woorden, de fluitrede-van zyn voordraaf niet. Dog wy kunnen uit het oogmerk van den Apostel zeer gemakkelyk opmaken,dat des Apostels meening deze is: „ HeeftGoDT de Engelen diegezondigt hebben niet verschoont, dan zal hy nog minder de Goddeloze Menfchen, en inzonderheid de valfche Leeraars ver fchoo„ nen, maar hun integendeel, met zyne Rechtvaardige „ Straffe bezoeken."(*) Daar nu deze Apostelen, ie Engelen en Menfchen met elkander vergelvken, en uit de Straffe der gevalle Engelen, degevvisfe Straffe, der Goddeloze Menfchen beweeren; zo moeten de eerften, boven de laatften noodzaakelyk een voorrang hebben. Want de Heilige Schryvers willen hier niets anders leeren, dan dat Godt meer reden heeft,om de Engelen, dan om de Menfchen te ftraffen;en zoude dit nu wel plaats kunnen hebben, wanneer de Engelen niet volmaakter waaren dan deMenfchen ? Wy zullen hier aan zo veel te minder kunnen twyfelen, wanneer wy bedenken, datdeEngden zulke Geesten zyn, welke de grote Godt zich voornamelvk tot zyne Dienaars en Afgezanten heeft uitverkooren.orn in de Waerelddelen, zyn wil te volbrengen. Immers is het niet anders wel te geloven of Godt heeft de Allervolmaakfte Geesten, tot die waardigheid verheven, «n verkooren tot zulke hoogwigtige bedieningen. Want zo veel te gewigtiger, als die verrichtingen zyn, waar toe de (*) Troost u dus lieve Christenen, al word gy door val^he Leeraars en hun fnoode Aanhang gedrukt. Heeft Godt "de Engelen niet verfchoont , 7.0 zal zyne geduchte Straf zyne Rechtvaardige Wraak over hun niet uitblvven. Godt val'ter zvner tyd hun bezoeken, met zvne Oo'-deel-n, en u verlotfen, van hun, en hunne gevloekte Medeftanders.  < i84 > de Alwyze Godt zekere Dienaars gebruikt, zo veel te biekwaauier moeten zy zyn, en zo veel te meer moeten zy ook de andere in volmaaktheid overtreffen* Wanneer wy vragen, wat de natuur van een Geest zy, zo is het antwoord, dat hèt beftaat in de Denkingskragt. Het weezen van een Geest, is dus in alle opaygjtteoerlei. De Eigelen zvn du* van de Zielen der Menfchen niet wezentlyk onderfcheiden De Geesten Kunnen niet anders onderfcheiden zyn,dan door de Graden dezer VoorftelHngskragt. Dan men treft tweederlei graden van dezelve aan,name!vkwezentlvken en toevallige. De wezentlyke veranderen de gehele Aard der Voorftelling, van een voorwerp, dan de Iaatfte niet. Daar nu een ieder Geest eene kragt heeft, om zich duidelyke Voorftelhn2,>n te vertegenwoordigen, zo zyn 'er maar twee wezentlyke Graaden , waardoor de Geesten zich van elkander onderfcheiden , welke daar in beftaan, dat een Geest zich iets duidelyk voordek, terwyl een ander dit op het allerduidelykfte doet. Intusfchen zyn'erookontelbaare veele toevallige graden der Denkingskragt mogelyk. die een ondericheid de Geesten aanduiden;immers kan de duidelynheid der begrippen oneindig verwisfeit worden,zonder denhoogften graad te bezitten, of met andere woorden, dat zy zonder eenige beperking is. Daar nu te Engelen veel volmaakter Geesten zyn dan de Zielen der Menfchen, en hi*rom een fterker Graad der Denkingskragt hebben, zo ontftaat de vraag, of deze fterkereGraad eene wezentlyke of toevallige is, waar doorzy zich van de Zielen der Menfchen onderfcheiden. De Engelen zyn van onzen ZHen niet wezentlyk onderfcheiden, want onze Zielen als" waare Geesten hebben een vermogen, om zich iets duidelykstvoorte ftellen;ofhet moest zyn, dat de eehn h*t vermogen hadden, ömzithiets op hetallerduidelvkfte voor te'ftellen ;den dit is een vermogen twelk Goot alleen toekomt, en alleenin hetGoddeïyk verftand monelvk is. De Engelen zyn dus maar door toeyaflige eraScrii hunner Denkingskragt, van onze Z.elen «roderfcheiden ; dat wil zeggen, dat zy een vernuve-hebben , om die dtiigen welke wV ons duidelyk voordellen, sic h iet Daar nu de Engelen alle Eigenfchappen der Geesten bezitten, zo volgt daar uit: Eerftdyk: Dat de Engelen Zelfftandigheden zyn. Ten Andere: Dat zy enkelvoudig beftaan, en zonder eenige zamenvoeging, en uitbreiding zyn. Ten Derden: Dat zy Verftar.d en Wille hebben. Overwegen wy dan voor eerst het Verftand der Engelen, en hunne kennis. IMademaal de Alwyze Schepper, de eerfte Menfchen zodanig bevoorrecht had, dat zy by het begin hunnerdaarftelling, met eene zeer duidelyke, en rechte kennis voorzien waren, met betrekking tot dat geene wat zy by hunne byzondere omftandigheden, en de oogmerken, waar toe zy geroepen waren, nodig hadden te weeten; en daar de kennis der Engelen veel volmaakter zyn moet dan die der Menfchen, zo is het zeker dat de Alwyze Schepper, aan de Engelen terftond by hunne eerfte daarftelling, een zodanige kennis van dat geene , wat zy naar hunne byzondere omftandigheden, en tot het oogmerk, waar toe zy waren gefchapen, nodig hadden, gefchonken heeft', die vollediger, volmaakter, en ongelyk duidelyker is, dan die der Menfchen was, by hunne Schepping. De vroegere Kerkvaders, noemde deze kennis der Engelen een Morgen en Avond-kennis, verftaandedoor de eerfte, die kennis, welke Godt hen had ingefchapen, en de Iaatfte die, welke zy door hetaanfehouwen der Schepzelen verkregen. Wy zullen die ken¬ nis welke Godt aan hun, by hunne eerfte wording heeft medegedeelt, gevoegelyk een oorfpronkelyke kennis noemen kunnen. En daar nu de gro'e Vormeerder van alles wat buiten Hem is , deze Waereld ook daar toe gefchapen had, dat dezelve verftrekte tot een Spiegel zyner Heer* lykheid. en hierom wilde dat de redelyke.Weezens, uit de Werken der Schepping, de Hoogheid en Volmaakt-  < i87 > maaktheid dezes grooten Maaker mogten erkennen, en daar nu de Engelen onder de redelyke VVeezens de volmaakfte zyn, zo moet Godt ook aan hun, terftond' by hunne eerfte wording, een vermoogen hebben medegedeelt, om dat geene wat buiten hnn was aan te treffen, waar te neemen, en te erkennen. En wanneer wy hier by vast ftellen, dat de Engelen beftemt waren om den grooten Godt te dienen, en zyn bevel in de ruime Waereld uit te voeren; dan zal men ligt inzien, dat zy hier toe onbekwaam zouden zyn geweest, wanneer zy de Schepzelen in de Waereld niet konden, en van elkander onderfcheiden. Maar wat zoude deze kennis baten? Waar toe zoude hun dezelve dienen? Indien het hun niet mogelyk was geweest, om de hooge volmaaktheden van den groeten Schepper daar uit te erkennen. En konden zy deze wel inzien, wanneer zy geen vermoogen hadden, om uit eene zaak, eene andere te befluiten, om fluitredenen en gevolgtrekkingen te maaken? Neen, in zodanig een geval zouden zy geen meer voorrecht hebben dm het redelooze, 't welk de Schepzelen alleen waarneemt door de Zintuigen , zonder aan den grooten Vormeerder te gedenken. Wy moeten dus befluiten, dat de groote Godt, de Engelen voorzien heeft, met een vermoogen, om het een uit het ander te befluiten, om zekere Waarheden met elkander te verbinden. Dit kunnen wy zo veel te meer vast ftellen, wyl zulk een vermoogen niet kan worden afgezonden van een volmaakt Verftand; Immers de Menfchen zyn hier mede voorzien, en deeze dog worden door de Engelen in volmaaktheid verre overtroffen. En daar nu zulk een vermoogen, om het een uit het ander te kunnen befluiten, een Verftand word genoemd, zo is het zeker, dat Godt aan de Engelen , by hunne eerfte Schepping, hun een Verftand heeft medegedeelr. Verder, daar nu de Engelen veel volmaakter zyn, dan de Zielen der Menfchen, zo moet ook hun Verftand, dat der Menfchen verre overtreffen. Dit heeft men reeds in vroeger tyden begrepen. Want wanneer een zekere Vrouw, die voor den oproerigen Absalon by David een voorbeede deed, den Koning vleien wilde, Aa'a • zo  < i SS > 20 fchreef zy hem een Engelachtig Verftand cn leid toe, volgens a Sam. XIV: 17. De kennis, die de Engelen zich de ondervinding te weeg brengen, kan men een natuuilyke kennis noemen. Daar de Engelen dan zulk een natuuriyke kennis hebben, is het mogelyk, dat zy in hunne Wetenlchap yan dag tot dag, toeneemen. Immers daar zy dagelyks nieuwe ondervindingen gewaar worden, zo word hunne Historifche Kennis, daar door n et alleen uitgebreid, maar nademaal zy daar uit ook ahyd nieuwe oorzaaken verkrygen, om daar door eenige Waarheden die hen nog onbekent waren, zo bekomt hunne kennis eene merkelyke vermeerdering. Hierom is het dat Paulus fchryft: Dat de meenigvurdïge Wysheid Gods door de Preaiking van de Leere van Christus aan de Vorltendommen en Heerfchappyen in den Hemel (goede Engelen) is bekent geworden. Eph. III: 10. Immers kunnen zy gewaar worden wat 'er op Aarde gefchied; zy hebben dus niet alleen de Geboorte des Zoons Gods gezien en bygewoond, maar ook gehoord de Prediking der Apostelen. Het groote geheim der Verlosfmg, de verborgen Raad Gods, nopens de Zaligheid der Menfchen, is hun dus geopenbaard geworden, — Voeg hier by dat zy ten geenen grooten Dagen nog veele zaaken zullen gewaar worden, nademaal Christus by het Algemeetfe Oordeel, hen zal mede neemen, als Getuigen van zyne Genade, Magt, en Gerechtigheid. Hier uit volgt dan, dat de Engelen geenzins Alwetent zyn, want eer. Geest, welker kennis nog gedurig kan toeneemen, zulk een Geest, blyven nog altoos dingen onbekent. Daar en boven is de Alwetenheid een Kigenfehap, welke nergens geen plaats kan hebben, dan by een noodzaakelyk Eeuwig Weezen; het komt dus Godt alleen toe alles te weeten, en de Enge /en hebben bier in 't minst geen deel aan. Daarom zegt ook de Goddelyke Jezus! dat de Engelen de tyd en uur piet wisten, waar in dat geene geichieden zoude, wat .Hy  .< i8y > Hy gepropheteert had. En hoeven wy wel te twyffelen dat er buiter» dien nog andere dingen zyn, dienen even zo onbekent zyn , daar de Allerhoogfte Godt zelfs betuigt, dat veele dingen van dien aard zyn, dat zy dezelve alleen, en buiten Hem niemand weet. Buiten deze twederlei kennis, zyn de Engelen nog voor een derde vatbaar; dewelke men gevoegelyk meteene geopenbaarde, en bovennatuurlyke noemen kan. Het m met onmogelyk, wyl 'er zekere dingen zyn die Engelen met weeten, en Godt hen verborge Zaaken kan openbaaren, dat de Alweetende Godt lien zekere verborge dingen onmiddelyk openbaard, welke'zv te vooren met geweeten hebben. Dat dit gefchied is, is zeer waarfchynelyk, zo dikwerf de groote Tehovah •aan de Menfchen een Engel gezonden heeft, om hen zekere verborgene dingen te openbaaren. Uit de byzondere omftandigheden der Engelen, en de oogmerken waar toe zy beftemt waaren, volgt eene nauwkeurige kennis, dat zy Geesten waaren, die door een Almagng weezen zyn voortgebragt; en dat daze groote Vormverder, een Eeuwig Alvveetend, Wys., Heilig, Rechtvaardig . Goedertieren en Alma-tig Ctodt is; dat zy van Hem gefchapen zynde, dus ook Hem moeten gehoorzaamen , en in die gehoorzaamheid . eene overgrote gelukzaligheid , te hoopen , maar in geval van ongehoorzaamheid eene grotp ftiaffê te vreezen hadden. Wy zullen hier aan in 't minst met kunnen twyfelen, wanneer wy in aanmerking nemen, dat de Engelen zulke Geesten zyn, die de grote Goot daar toe gefchapen heef, , dat zy tot zyne oogmei ken, als zyne boden en afgezanten , in de gehete waereld hem dienen zouden. Daar nu Godt de ÏÜ gelen terftond by hunne Schecping , voorzien heeft met eene kennis van dat geene \ wat zy nodig hlid'n naar hunne byzondere omftandigheden en ooIrn'S' t welk de ooripronklyke kennis word genoemt 2til demaal de kennis der Engelen die der menfchen wrre overtreft, zo volgt: Dat de Engelen, StoSSKS hunne oorfpronkelyke kennis \? Godswezen , zvne Aa 3 ver-  verheve eigenfchappen, zichzelve, hunne piigten, als ook wat zy te hoopen, of te vreezen»hadden, zo duidelyk en volledig gekent, als een fchepzel hetzelve maar erkennen kan. Onder anderen wisten ook de Engelen, uit hoofde hunner oorfpronkelyke kennis, waar door zy tot eene eeuwige grote onuitlbreekelyke gelukzaligheid konden geraken , en daar dit het Iaatfte oogmerk aller redelyke weezens is, zo waaren hun ook de middelen, om hunne Iaatfte en voornaamfte oogmerk te bereiken, ten vollen bekent. Daar men nu dit eene Wysheid noemt, zo blykt: Dat Godt de Enselen terftond by hun begin met eene oorfpronkelyke Wysheid voorzien heeft. De Hatuurlyke kennis der Engelen beftaat daar in, dat zy zich iets door middel van ondervinding, ia hun verftand te weeg brengen Een Geest leert door de ondervinding dat gene kennen wat buiten Hem is, en in de uiterlyke zinnen valt, gelyk wy dit ontwaar worden, aan onze zielen. En daar 'er nu buiten de Engelen, ontelbaare vele fchepzeien zyn, die in de zintuigen vaüen , zo volgt: Dat de Engelen, uit oorzaak hunner natuurlyke kennis, een zeer groot gedeelte der fchepzeien in de waereld kunnen leeiren kennen. Dan 'er zyn ook vele fchepzeien , die niet in de zintuigen vallen kunnen, daar in boven zo zyn de Engelen ook niet overal. Hier uit volgt dan vooreerst, dat de Engelen geene onzienlyke dingen, en ten anderen , ook niet die geene, die hun Afweezend zyn, hebben kunnen leeren kennen. Tevens ontdekken wy, hoe het mogelyk is geweest, dat de Engelen door hunne natuurlyke kennis, hunne wetenfehap hebben kunnen vermeerderen: Want een mensch die door vele Landen reist, leert daar door vele Landen en volkeren kennen en onderfcheiden; en daar nu de Allerhoogfte Godt! de Engelen tot zvnen dienst gebruikt, en hen ten dien einde, dan in dit, dm in een ander gedeelte der waereld zend, zo zyn zy zekerlyk lang dien weg tot een kennis van vele dingen gekoomen , dewelke hen te vooren onbekent waaren- Men  < i9i > Men kent door het verftand dat geene, wat men uit de ondervinding, en andere reeds bewuste grondftelImgen kan befluiten, en afleiden. Men kan uit de befchouwing der fchepzeien , uit dat geene wat een Geest van Godt weeten kan, vele eigenfchappen, en ook gedeehelyk Gods Heilige wille beiluiten. Daar in boven is hét niet onmogelyk, om dat geene, wat er is gefchied, of nog gebeuren zal, zo niet zeker, nogthans zeer waarfchynlyk tiaar uit af te leiden. De Engelen nu, zyn met een grote kennis voorzien wegens het weezen, en de eigenfchappen van het Goddelyke weezen; ook hebben zy vele ondervindingen van tyd tot tyd verkregen. Behalven dit, hebben"de Engelen een verftand, 't welk dat der menfchen verre overtreft, ook behoort al dat geene wat een Engel door de ondervinding e:i het verftand bekendis, tót de natuurlyke kennis. Hier uit volgt: Dat de Engelen uit hoofde van deze kennis, ten dele Gods wil, ten dele zyne volmaaktheden, ook ten dele dat geene wat 'er gefchied is, of nog gebeuren zal kennen. H5er in hebben zy zo veel voor uit voor den mensch, zo veel hun verftand, dat der menfchen overtreft. De Engelen weten dorr de geopenbaarde kennis aleen dat geene wat Godt aan hen onmiddelvk heeft bekent gemaakt. Dat Godt aan de Engelen niet eerder iets geopenbaard heeft, voor dat het nodig was ia zeker, en dat dit niet eerder nodig is, voor dat Godt zich van de Engelen bedient, tot volbrenging van zvn wil in de waereld , is niet minder waar. Hier uit volgt dan : Dat de Engelen door de geopenbaarde kennis alleen dat geene weeten , wat zy, op het uitdrukkelyk bevel des Allerhoogften, in de waereld moeten doen of openbaaren. Het is niet onwaarfchyr' lyk, of de Engel Gabricl, is op deze wyze tot de kennis der zeeventig Weeken, naar welke CimisTus zoude geboren worden, en van de Perfiaanfche, en Gnekfche Monarchie gekomen. Toen Hy dit alles op Gods bevel, aan Danige moest openbaaren. Dan DC: 10, ii Even zo is Hy, op zulk een wyze se' waar t geworden, de aanftaande Geboorte van Iezus Chris-  < 192 > Chpistus en zyn voorloper Johannes, toen Hy van dien Almagtigen gezonden wierd aan Maria en Zacharms, om deze aanftaande gebeurtemsfen , aan hen bekent te maaken. En wie twyfelt 'er aan, of er zyn langs dien weg , vele andere verborgene zaaken geopenbaard aan de Engelen. Dan wyl Godt zich flegs van "enige uitverkoorene-Engelen bediend heeft, om verborge zaaken aan de menlchen te openbaaren, zo volgt dat zommige Engelen door eene gtopenoaarde kennis meer weten dan andere. Uit dit alles blykt dan, dat 'er zekere dirgen zyn waar van de Engelen niets weten, ten minden dat er tv len geweest zyn , dat zy 'er mets van geweeten hebben Want alles wat de Engelen, noch door hunne oorfpronkelyke, nog natuurlyke, nog door eene Goddeiyke openbaaring niet weeten, dat is hun ten eenemaal onbekent. Wyl deze de drie Bronnen zyn, waar uit-alle kennis der Engelen moet voortkoomen, gelyk wy reeds hebben aangetoont. Vervolg hier na.) Te Amfterdam, by J. A M M E L I N G.  DEN CïIjfIJSTMW- VMJMWJD. VYF-EN TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. i#a1Ëler T b=wuee.ren wy voor eerst: dat de EnJ h { gekn Ge*K»inenisfen in de Godheid en 2ö Jt fyf verborse"e Raadsbeflniten nog niet WsmêB vve en'ue" te" deeie niet in alle tyden gef^f^ weten hebben. Immers zyn dit dingen kuïïen Zndoor1de ^^kelyke Kennis niet Sn weezen, zvne Eigenfchappen, zich zei ven-hunne verpljgtmg en hunne Eeuwige belooning of ftraffe kennen. Dan de Geheimenisfen in de Godheid zZt verborgene Raadsbefluiten, behooren n?ShSeen B b r 0g INHOUDENDE Jets over de E N G E L E N. ZEEVENDE VERVOLG.  < 194 > nog tot het andere. Door de natuurlyke kennis hebben zy alle deeze dingen, nog veel minder kunnen gewaar worden. Immers is nog ondervinding, nog tluitrede in ftaat, om een gefchapen Geest te brengen tot deze kennis. Derhalven, wanneer zy daar van iets weten zullen dan moet het hun door Godt in 't bezopder zyn geöpenbaart geworden. Dan daar men dit niet kan bewyzen, van alle Verborgenheden, en eenige hun eerst in de volheid des tyds zyn bekent geworden, zo volgt immers, dat de Engelen de Geheimenisfen in de Godheid, en zyne verborgene Raadsbefluiten, gedeeltelyk niet weten , en gedeeltelyk niet altoos geweten hebben. Zy, die deze Waarheid willen bewyzen, uit iCor. II: ir. verdienen niet berispt te worden. Want wanneer Hy op de aangehaalde plaats zegt: Welke Mensch weet wat in den Mensch is, dan de Getst des Menfchen die in Hem is: Alzo weet tok niemand wet in Godt is, dan de Geest Gods. Zo moet men zich niet voorfiellen, dat dit alleen geld ten aanzien der Menfchen, want dan zoude men de zin van den Apostel Paijlus merkelyk verdraaien, wanneer men zyne woorden, niet den volgende zin wilde geven: „ Even gelyk een Mensch , de verborgene neigingen en gedagten, van een an„ der Mensch niet weef, daar dit elk Mensch eigen Ziel „ alleen bekent is; even zt cok, weet geen Schepfel, „ wat in Godt is; dit is alleen Gods Geest bekent , „ enden geene welke Hy het openbaart." Behalven dit zyn 'er nog andere Schriftuurplaatfcn welke dit even zo duidelyk bewyzen; men hoore llegs wat Paulus fchryft, Rom. XI: 33,34- daar het heet: 6 Welkeen diepte des Rykdoms, 'heide der Wysheid en der Kennisfe Gods! Hoe heel onbegrypelyk zyn zyne Oordeelen en ondoorgrondelyk zyne Weegen! Want wie heeft des Heek.en Zin gekend, of wie is zyn Raadgevtr geweest?'Men ovenvege hier by 't geen die zelfde Apostel zegt: Rom. XVI: 25. He verborgentheiddie door het Euangrtieen de Predikaalfte van [ezUS ChiusTUS geöpenbaart wierd, is van de 'Waereld af verzzceegen gewee-t. Zo zullen wy kunnen opmaken, dat de Engelen veele duizent Jaaren mets  < 195 >" niets hebben geweten, van de Verborgentheid der Menschwording van Jezus Christus en zyne Verlosnng onder de Oude Kerkvaders trefièn wy eenige aan, welke beweeren, dat de Engelen den Zoon van Godt niet eerder gekent hebben, voor zyne Menschwording En waarlyk wy virden geen reden om hen tegen te f'prcken, het getuigenis van Paulus 't welk hy geeft, i Tim. 111: 16. fchynt hnn gevoelen te bevestigen , want het heet: Onwederfpreeklyk groot is de Godzalige Verburborgentheid: Godt is geopenbaard in 't Vlcesch, Gerechtvaardigt in den Geest, verfebeenen den Engelen Daar hier de Apostel de Openbaaring van Gods Zoon m t Vleesch, en zyne verlchyning aan de Engelen by elkander voegt, zo mogen wy dan ook vertrouwen, dat beide te gelyk gefchied zy. Ten anderen, zo is aan de Engelen buiten deze Verborgenheid ook onbekent, de neigingen en gedagten der Menfchelyke Zielen; of ten zy dan, dat zich dezelve door zekere kentekens openbaaren. Want zulk eene .Wetenfchap behoort nog tot hunne oorfpronkelyke, nog tot hunne natuurlyke kennis. Hunne oorIpronkelyke kennis, geeft hen alleen de begrippen van Gods Weezen en Eigenfchappen , van hunne eige geaartheid, van hunne pligten, en van 't geene zv te hoopen of te vreezen hebben. En de natuurlyke kennis eert huni wat zy uit de ondervinding, uit zinlyke gebeurtenisfen door zekere gevolgtrekkingen kunnen opmaken, üerhalven wanneer Godt hen niet de verborge neigingen en gedagten der Menfchen in 't bezonder openbaart, zo kunnen zy daar van ook niets weten. Nu hebben wy niet de mintte verzekering, dat Godt aan de Engelen de verborge gedagten der Menfchen Harten openbaarn ; in tegendeel treffen wy in Gods Woord plaatfen aan, waar uit men befluiten moet, dat Godt zich deze Wetenfchap alleen heeft voorbehouden. Gy Heere alleen kent het Hart der Menfchen Kinderen, zegt Salomon: i Kon. VIII: ,V). En de Propheet Jeremias fchryft in zyneProphetie, Cap. XVII: 0,10 Het Hart ts een trots vertzaagt ding, wie kan het doorgronden 1 Ik de Heere kan het doorgronden, en de ü b 2 Me-  < i96 > Nieren beproeven. Ook zo word Hebr. IV: 13. Goot van alle andere dingen onderfcheiden , daar door : Dat geen Scbepfcl vuor Hem onzichtbaar .is, en dat alles bloot en ontdekt is voor zyne oogen. Uit eene andere plaats zal het duidelyk blyken, dat geen Schepfel de verborge gedagren der Menfchen kan bekent zyn. Paulus vraagt: Welke Mensch weet, wat in dtn Mensch ss, dan de Geest des Menfchen die in Hem is. 1 Cor. II: ii. Men rienke niet, dat hier alleen maar gelochent word, dat geen Mensch buiten ons weet wat wy denken, want de byvoegirg: dm de Geest des Menfchen ide in Hem is, geeft duidelyk te kennen, dat geen Schepfel, dan onze eige Ziel deze Wetenfchap, zonder nadere Openhaal ing hebben kan. Het is intusfchen niet onmogelyk , dat de Engelen de gedagten der Menfchen weten kunnen, wanneer deze zich door uiterlyke tekenen openbaar maaken, het zy door woorden of uitterlyke tekenen. Het zal ons niet moeijelyk zyn om te begrypen, dat de Engelen uit de woorden der Menfchen hunne gedagten kunnen opmaken ; en even zo gemakkelyk kunnen wy ons voorftellen, dat zy dit ook uit andere tekenen kunnen doen ; immers zyn de Menfchen vermogende zulks te doen. Dan nademaal de Engelen ongelyk meerder Verftand en Wysheid bezitten "dan de Mënfchen, en boven dien ook eene veel groter ondervinding hebben dan de Menfchen, zo behoeven wy niet te twyffelen, of de Engelen zullen hier in veel beter llaagen dan wy» Uit bezondere omftandigheden waar in wy ons bevinden, uit zekere veranderingen de Ligchaams daar andere Menfchen niets uit opmaken, uit de Gemoedsgefteltenis welke wy aan ons waarnemen, kunnen zy, menigerlei verborge gedagten, is het niet gewis,echter zeer waarfchynlyk opmaken. Dan het is intusfchen ook niet onmogelyk, dat zy hier in dwaalen, en ons nu én dan geheel andere neigingen en gedagten toeé'igenen, dan wy wezentlyk bezitten. Ook zo is aan de Engelen, ten derden, verborgen «c loskomende Gcbeuitènisfen in de Waereld; zo hen de-  < iy7 > dezelve niet van Godt worden geöpenbaart. De toekooraende Gebeurtenisfe,, is men gewoon te verdelen m Neofcaaklyke en Toevallige. En men verftaat door de eerfte, die, welke van Pbyfifcbe Redenen voortkomen, maar door deze, waar aan de vryë Handelen der Menfchen wel het meeste deel hebben. Wat aan" Cwfte ^ worderi bemerkt, van de LigchaaH^l ^a?relc,'n^ar a'gemeene Wetten derNltnur. Hy die dezelve verftaat, kan zulke toekomende Gebeurtemsftn zeer gemakkelyk voor uit zie ulmmïs de Natuurkundigen, by voorbeeld, verkondden ons de op handen zynde verduistering van Zon en Maan de vertooning der Comeeten Staart-of Hafr StS \ en meer andere Tekenen des Hemels, eer dezelve zich vertoonen. Dat ,dë Engelen een zeer groot voorrecht ebbe„, boven den Mensch, om zodanige dingen Voor N^ur^T* men t0,e(tei™en, te meer wf 1 zy dl Natuur beter kennen, dan wy die hier geftaaV bene den woonen - ook daarzy meer ondervindinghebben, en ook veel vaardiger en rechtmatiger befluiten kuSnen vormen dan de Menfchen. Echter weteÏÏy nS alle Gebeurtemsfen van die Aard niet voor uit, en die S?ïrffhunhf^ ]n een zekeren Graad van ï" y d' Hv ,mmers die iets wil voor uit weten, die moet weten wat uit een tegenwoordig oorzaak volgen moet. Daar nu de Engelen nooU weten den tegenwoord.ge oorzaak der geheele Waereld zó lfiJ°k Mat hUn Vee!e ^komende GcbSSirfg verborgen blyven, tot zo lang dat zy gebeuren? Do? die toekoomende Gebeurtenissen welkeer oorzaken hun Uit, dat Godt den loop der Natuur niet veranderen zal; 't welk te doen Hy echter altoos maSg ge,?oe|?s Derhalven zo beftaat dit voorweten dei-EngeUn k7ew^rrnhyt,eIyl?e Sisfin*en> die mfesfaMnval! len, wyl Godt met hgt den loop der Natuur verandert Dan wat de toevallige Gebeurtenisfen in de Waë reld aangaat, die haaien grond hebben in de wv? delingen der Menfchen 'deze kunnen de niet B b 3 eens  '< 198 > eens met zulk een waarfcbynelykheid voor uit zien; want, zyn aan hun de Neigingen en Gedagten der Menfchen onbekent, zo is hun de oorzaak van zodaanige toevallige dingen niet bewust. £n nogthans is de kennis daar van, de grond van hunne voorwetenfcbap. Deze voorwetenfchap der Engelen omtrent het toekomende kan men hun des te minder toefchryven, wyl de Allerhooglte Godt zich daar door, voornamelyk van de valfche Goden, en Schepfelen onderfcheid. Laat zc herwaards toetreden, zegt Godt by den Propheet Jezaijas, en ons verkondigen, wat totkoomende ts. Verkondigt ons, tn Propheteert weit te vooren! Laat ons mes ons Hart daar op merken, en letten, hoe dat bet hier namaak gaan zal; z» willen wy merken dat Gy Goeden zyt. Jef. XLl: 22, 23. En op een andere plaats Leezen wy : Ik ben de eerfte; cn ik ben dt Iaatfte; en behalven my is '*r geen Godt. En wie is my gelyk , die daar roepe en vcrkondige , en het my bereide ; Ik die van de Waereld aan de VJktn zette ? Laat ze hen de Tekenen, en wat 'ér komen zal verkendigen. Jef. XL1I: 6,7. Echter willen wy geenzins twyiTelen dat Godt zomwylen aan de Engelen iets dat toekomende is, openbaart. Dan dit is het minfte. En wat Godt aan de Engelen openbaard , dat erkennen zy niet door hunne eige Kragten , maar op eene bovennatuurlyke, en buitengewoons wyze. Dan men zal echter moeten zeggen: dat de kwaade Engelen, welke Godt niets openbaard, veele dingen voor uit weten , wyl zy dezelve dikwyls door hunne Werktuigen voor uit laten verkondigen. Dan wanneer men aties nauwkeurig beproeft, wat'er van de Voorzeggingen der kwaade Engelen ooit is openbaar geworden; dan zal men zeer duidelyk zien, dat zy dit alles, uit eenige hen bekende , maar ous onbekende Redenen het toekomende waarfchynlykerwyze hebben befloten , of dat zy de Menfchen zeer fchandelyk bedrogen hebben, of zo dubbelzinnig gefproken , dat hunne Voorzegging heeft moeten verr vult  *C 199 > vult worden, hoe de zaak ook inviel. Dan laten wy dit door eenige Aanmerkingen ophelderen.' Vooreerst: Verbeelden zich veele dat dekwaadeEngelen ongemeen geoeffende Sterrekundige zvn, en uit den loop en de geltelclheid der Sterren kunnen voor uit zien , wat 'er zal gebeuren. Door deze kom maakeri zy de Engelen vermogende, om zelfs £ noodlot der Menfchen; de veranderingen d^Rvken neV weten Z°°!ivfeiyke toevaI,iSheden voor uit te £- a : VYy ,Y00r ons wil,en niet ontkennen dat deze kivaade Geesten goede Sterrekenn»rS „' Dan wy twyffelen met reden, of zy zich van S konst welkuilen bedienen, ter uitvorfching v"n toekomende dingen. Wyl zy m?,ZT al te ^e°l weten t meZrtfterre-,enn,s Seen S^nd heeft; fchooT?v de Menfchen zulks tragten in te boezemen, eK dien weg de Waarzeggery, deze van Godt zo SS Ittren *£" ondtfteunen. Want nademaal de toterren, m de neigingen der Menfchen niet den ramten invloed hebben; waar van dog voor " Lees? hun geluk of ongeluk afhangt; zo kunnen w? ons met voorltellen , hoe men daar uit he ToekonS noodlot zoude erkennen kunnen. Ook werpt doï Sr11"1! Sfhyn,ytteid ten "SniaaMe"; uZ n«» deze konst eemg aanzien zoude hebben. Betragten wy twee Menfchen , die in eene en dezelve Uure, en dus onder een Hemels -Teb?n c? booren worden, zo zullen wy aan hun bevinden 1> hun noodlot veel al oneindi/ ver va£ elkander' on derfcheiden is; 't welk echter niet zyn konde Wan' neer de Sterren het Geluk der Menfchen % l Ongeluk voor uit Propheteerde Een Seis Vke'n dat aan een Land en Volk den ondergaïg drekt verfchynt ter ge vkertvd aan P™ ma„^ ëj Preigf» ^rSA^^X 't weTechter daa^n", ?f grootte Magt en Eer verheven word,^n tot r^tToot^ Aanzien opklimt. Want veel al is ZK8™0™ m bJoet en welvaart toeneemt. Het is echte? onmo- ge-  «([ 200 > gelyk dat eenerlei Hemels - Teken, Geluk en Ongeluk te gelyk voorfpellen zoude; immers wanneer dit gel'chiedde dan wist men niet, wien het Geluk zoude ontmoeten, of het Ongeluk zoude treffen. ('/ Vervolg hier na.) P. S. Den Brief getekent: Eenige echte Lutheraanen , is ons wel geworden ; in eene volgende zullen wy Hem plaatfen , en ons dan te gelyk verklaaren , of wy aan het verzoek dier Vrienden zullen kunnen voldoen of niet. Te Amfterdam, by J. AMMELINC.  DEN CMXLXSTJEJST- TMJEWJD, ZES EN TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. INHOUDENDE Iets over d$ ENGELEN. ACHTSTE VERVOLG. §§ Tweeden- Nademaal de afgevalle 8 r K r Z//ee maa,s in Gezelfchap van de *L Jiï G«£e%"«fo» vermengen, om hunne be3%=-^ raadflaagmgen te befpieden, gelvk wv dit "it ^ Gefchiedenis van Job omdeSen, zo ,s het mogelyk dat zy veie Zaaken van dezelve gewaar worden, die hen anders geheel onbekent zoude geweest zyn. En mogelyk zyn hier onder ook vee e dmgen, die van Goo r aan de goede Engelen zyn geopenbaart geworden.— Jaa van de Menfchen zei ven worden zy veele toekomende dingen gewaar. Immers C c kun  +([ 202 > kan men niet ontkennen, dat zy de Voorzeggingen der Propheten niet even zo goed verftaan,en begrepen hebben, als de Gelovigen. Hier uit hebben zy ongelyk meer kunnen begrypen dan de Menfchen, (wyl zy zeer geflepene Geesten zyn) aan welke deze Voorzeggingen en Openbaaringen gegeeven waaren. Zodaanige Openbaaringen, zyn daar na, benefTens hunne uitleggingen, door hun aan andere Menfchen, in welke zy hun werk hebben geopenbaard, om daar door , zig by hun in aanzien te brengen, als of zy toekomende dingen wisten te voorzeggen. Wanneer het waar is, wat men van de Voorzeggingen der Sibyllen heeft opgegeeven dan mag men billyk het daar voor houden, dat dezelve haaren oorfprong hebben, van de ingeving der afgevalle Engelen. Immers hebben zy de Voorzegging der Propheten in ondervinding gebragt, en door middel van hunne groote Wetenfchap, in deze Duisterheid meer Ligt gevonden, dan de Menfchen, en dus hebben zy, van Christus veel klaardere voorzeggingen, te voorfchyn laten komen, dan die geene fchynen te zyn, dewelke de Allerhoogfte Godt zelve onmiddelyk had ingegeven. Ten Derden. Aangezien de kwaadë Engelen, wyl zy een ongelooflyke fnelheid bezitten, in een oogenbhk, de ver afgelegerfte Landftreeken,kunnen doortrekken, en derhalven niet alleen weeten wat in een ver afgelegen Land reeds gebeurd is, maar ook daar uit befluiten kunnen, wat binnen kort in andere Gewesten gefchieden zal, zo Openbaaren zy aan de Onwetende dat geene, als iets toekomende wat reeds op weg is, en dus fchynt het als of zv het voor uit geweren hadden. In dit ftuk. zyn zy gelyk ,' die geene, dewelke van de top van éénen hoogen en verheven Berg , of andere hoogte, den Optogt des Vyands van verre zien, en daar na ,*de niet verdenkende voorzeggen , dat na weinige Duren, de Vvand zal ttagten in te breeken, zonrer daar by te herinneren , dat zy, zyne aantogt reeds van verre gezien hebben. . Ten Vierden. De kwaade Engelen ftaan veel tyde in de grootfte twyffel, als hei uiteinde van deze of'geene Zaak met zekerheid geheel niet wetende, wanneer twee onderfeheidene en tegenftrydige Gebeurten.sfen. i groo  groite waarfchynlykheid hebben. In zulke gevallen gevraagt wordende, verzinnen zy duistere en dubbelzinnige Antwoorden, pasfende op alle gevallen, waar van een te voorfchyn komen moet. Meer dan eens, hebben de Menfchen zodaanige Antwoorden ontlanden van die Plaatfen, waar de kwaade Geest zyn troon gevestigt heeft. — CrösUs, zeiden de gewaande Goden, dat Hy de grootfte Ryken verwoesten zoude, wanneer Hy over de Rivier Halys zoude trekken Crösu<; geloofde, dat ergefproken wierd van de,Ryken zyner Vyanden , die Hy als overwinnaar zoutfe verwoesten. Dan hy dagt niet, dat 'er in dit Antwoord een dubbi 1zmnigheid lag, immers konden ook zyne eigene Ryken hier mede bedoelt zyn geworden; gelyk hem het uiteinde leerdedat zyne eigen Ryken gemeent waren, dewelke Hy in het grootfte gevaar ftorte , toen Hy over de Rivier Btlys trok, en zig met den Vyand inliet. Ln had Crö>us nu wel reent de uitfpraak van deze gewaande Goden te befchuldigen , dat dezelve valsch was? Neen! want men zoude Hem hebben gezegt, dat juist dat geene gefchied zy, wat zy hem door de Goden voorfpelt hadden; datzy niet konden inttaan voor zyne Dwaaling, dewelke Hem had verleid om hunne Uitfpraak, anders te begrypen , dan dezelve gemsend was. T?n Vyfden. _ De kwaade Engelen hebben zomtyds bedoten, zelve iets te verrigten , en dewyl zy zig aan* ftellen als daar geen deel aan hebbende verkondigen zv het voor uit, en verkrygen langs dien weg het aanzien van eene voorwetenfehap. Langs deze weg, was het de Zathan moge!vk geweest, aan |ob te voorzeggen, dat Hy in eene zwaare krankte valien zoude, dat Hv van zyne kinderen, van zyne Schaapen, van zyncKameelen en alle zyne Goederen berooft zoude worden; immers had hy zig voorgenomen , nm dit alles Hem te laten overkoomen , en was bewust, dat Hy daar in door Godt niet zoude verhindert worden. Tot hier toe, dan van het Ver [land, en Kennis der Engelen gehandelt hebbende, keeren wy tot hunnen Uil. Daar dan d Engelen eenen Wil hebben, en boven *~ c 3 dien,  < 2C4 > dien, de Menfchen in volmaaktheid zeer verre overtreffende , zo kunnen wy, een veel volmaakter Wil, dan die der Menfchen, aan de Engelen niet ontzeggen. Godt ! die Hemel en Aarde, de Zéé, en wat daar in is gema,.kt heeft, heeft de eerfte Menfchen , dade'.yk by hun begin, voorzien met een volkomen Wil nademaal nu de Engelen als volmaakte Geesten , van Goot zyn Gefchaapen, zo hebben wy geen twyffel, of Goot heeft de Engelen terftond by hun begin, eenen Wil medegedeeld, dewelke veele voorrechten boven den Wil der Menfchen gehad heeft. De Wil, in 't algemeen, is eene neiging tot het goede, en een afkeer voor al wat kwaad is, 't welk zig grond op een juiste Kennis, van het goede en kwaade. Derhalve zo moeten wyde volmaaktheid van den Wil-, door welke het goede van het kwaade word onderfcheiden, en naar de onderwerping van den //'«/jegens het Verftand, bellemmen. Dat is, hoe nauwkeuriger en duidelyker een Geest het goede en kwaade van elkander weet te onderfcheiden , en naar mate , hy het wezentlyke goede wil, maar het kwaade haat en niet wil. des te volmaakter moet zyn WH zyn. Daar nu de Engelen, van Godt; eenen veel volmaakter Wil hebben ontfangen dan de Menfchen , zo volgt: Dat de Enge/en by hun begin, terftond met eene ongemeene vaaidiaheid zyn bedeelt geweest, om het waare goede te willen, en het kwaade niet te willen. — Wanneer wy ons herrinneren, hunne byzondere Kennis, die zy, gedeeltelyk hv hunne eerfte daarftelling ontfingen, gevoegt by die Kenr.is, die zy, door de ondervinding,en hun Verftand hebben verkregen,dan zullen wy hieraan zo veel te minder iwyffckn kunnen, immers is het zeker, dat waar een genoegzaame duidelyke Kennis is, van het goede en kwaade, daar ook de neiging tot bet goede noodzakelyk volgen moet. En daar het de Engelen, aan deze Kennis niet ontbreekt, maar in tegendeel,dezelve , in een veel grooter maate ontfangen hebben,dan de Menfchen, zo volgt: dat zy eene" zeer gn ote vaardigheid bezitten, het'waare goede, alleen zonder eenigen tegenzin-, tc willen, en het waare Kwaade te yeraffcauwen. liet  < 205 > Het is 'er intusfchen, echter verre van daan, dat de bngelcn ooit zyn Alwttent geweest. Daar zy nu da i zekere dingen niet wisten , en andere flegs ten deel» duister erkende, zo was het ook mogelyk dar zy vervielen in eene Dwaaling, en het waare goede voor kwaad en dit wederom voor goed hielden. Een Geest nu mo t noodzakelyk dat geene willen wat hy voor goed houd, en dat: geene veraffchuwen, wat hem dunkt kwaad te zyn, het zy het zelve daar zodanig mede geftelt zv of met. Hier uit blykt, dat het by alle volnmktheid der Engelen is mogelyk geweest, dat zy onder fchyn van goed, het kwaade gewilt hebben, en het goede verfoeit onder ichyn van het kwaade. Alhoewel dan nu de Engelen een zeer volkoomen mi hebben, zo is de?«lve nogthans met de allervolmaakte; wyl zulk een Wit nimmer het Kwaade onder fchyn van goed willen eiï even zo min, het goede, onder fchyn Bes kwaads verl oeijen. Het kwaade te verfoeiien, en het goede vanrdig te' willen, is eene Heiligheid. Daar dan de Engelen, terltond by hun begin, met deze vaardigheid zyn bedeelt geweest zomoeten wy befluiten, dat Godt! aan hun eene oorfpronkelyke Heiligheid medegedeelt heeft. De vermogens van een Geest, is de vryheid , het waare goede en wezentlyke kwaade, dat Hy duidelyk erkent heeft, vry wil lig te verkiezen of te verwerp'n, yoornamentlyk dat geene , wat Hem het allermeeste behaagt, voor al het nndere voor te trekken.— VVVhebben tot hier toe gezien, dat de F.„g,ien, terftond bv hun begin, met eene ongemeene duiddyke kennis zyn be- ZekerfsZ onk *** 4* ^ haddt"' £eker is het o ,k, dat m zo ver, hun 1171, bun verftand onderworpen is, dat het altoos het goede wil 'r welk zy erkent, en het kwaade, 't well^Shrk erkent veraffchuwt en verfoeit.' nS£n%ffflS kennis het Fondament is, van hnn willen en ie l Jen , en daar nu dar geene, wat zynen grond heeft!in het werkende Weezen zelve, vrvw.llig gefchied zo moeten wv zeggen, dat ook de Engelen eenVermogen pen. Ook, daar de mi altoos zig tot da? voorwerp , c c 3 het  het meest moet neigen, waar toe de meest beweegredenen, in het verftand gevonden worden, zo volgt: dat ée Eni-cUn dat geene, al dat geene het andere moeten voortrekken, wat hen het beste 1'chynt te weezen, en het meeste behaagt. ■ Hier uit dan , biykt ons, dat de Engelen met een Vryheid in den Wil zyn voorzien geworden. De Ziel des Menfchen, beftaat Enkelvoudig,en kan hier om natuurlyker wyze niet ondergaan. Derhalven js zy niet alleenonverganklyk, maar ook, wyl zy na den Dood des Ligchaams, een Geest blyft, onfterfiyk. Dit ook moeten wy, van de Engelen geloven. Immers zyn zy Geesten, en dus Enkelvoudige dingen. Dus zyn zy, natuurlyker wyze, zo wel Onvergankelyk, als Onfterfiyk. Dan het gevoelen der Kerkvaders, heeft aanleiding, tot eene Vraag gegeeven, veele hebben het daar voor gehouden, dat de Engelen, door de Genade van Godt , en niet van wegen hunne Natuur Onfterfiyk zyn. (*) Dan wanneer wy deze Zaak wel inzien, zullen wy ontdekken, dat men hier over niet behoefde te twisteu , men konde zeggen, dat de-Engelen, en door de Genade Gods, en van" wegen hunne Natuur Onfterfiyk zyn. Zy zyn door de Genade Gods Onfterfiyk, in zo verre, zy tot hunne voortduring, de Algemeene Onderhouding Gods neffens alle Schepfelen nodig hebben, en in die betrekking, dat Godt hun zoude kunnen vernietigen, wanneer het hem behaagde, immers daar zy Schepfelen zyn, kunnen zy zig zelve niet onderhouden, maar moeten in ftand blyven, door even zulk een Goddelyke Almagt, als hun uit het niet geroepen heeft. En die Goddelyke Almagt, die hen onmiddelbaar uit niet heeft voortgebragt, die zelfde Almagt kan hen ook weder een niet doen worden. Het is Godt alleen die in eenen eigentlyken zin, de Onfterflykheidheft,gelyk dit Paulus leert, i Tim. VI: 16. Wyl hy van niemand word onderhouden, nog ook door niemand kan vernietigt worden. Dan zy zyn ook Onfterfiyk,op een zekere aard (*) Zo dagten Ambrosius, Irenius ,Damascenus,Zacham4*,van Mitylene. Cikillus van Alexar.drien, en ineeï anderen.  < 207 > aard van hun Natuur. Want de Almagtige, heeft hen terftond by hunne eerfte wording, een Natuur gegeeven, die buiten eene a'gemeene Onderhouding,zonder welke geen Schepfel een oogenblik beftaan kan, tot haare beftendige duurzaamheid niets behoeft. Het is dus in dit ftuk, dat zy een voorrecht hebben,boven de Ligchaamen, door de Godheid onfteiflyk gefchapen, en die Hy ten geenen geooren dage, de onfterflykheid zal mededeelen. Immers, daar de Ligchaamen door ze« kere daar toe beftemde middelen, moeten onderhouden worden, zo is het zeker, dat 'er met deze, eene zeer verbazende verandering moet voorgaan, wanneer zy Eeuwig Leven zullen. De Engelen hebben Gods Evenbeeld ontfangen. Het Evenbeeld Gods waar mede den Mensch by zyne eerfte daarftelling voorzien was , beftond in waare Wysheid, Geregtigheid en Heiligheid, waar toe ten deele, de Onfterflykheid mede behoorde- Daar nu de Engelen , niet alleen een oorfpronkelyke Wynheid en Heiligheid zyn deelachtig geworden , maar ook Oi-fterflyk zyn gefchaapen, zo volgt dat Godt insgelyk by haare eerfte Schepping, zyn Evenbeelt heeft medegedeelt. En nademaal , de Engelen , veel volmaakter Geesten zyn , dan de Zielen der Menfchen en dus ook een veel grooter Wysheid en Heiligheid zullen ontfangen hebben, dan deze, zo is het buiten kyt, dat het Evenbeeld Gods in de Engelen veel volmaakter zyn moet, dan het by de Menfchen geweest y\xvm.fVrvreglyiki25uden ^y,de woord*n J°B AXXVill: 7. Naraelyk dat alle Kinderen Gods juichten, ten bewyze van deze Waarheid, dat Godt hen zyn Evenbeeld heeft medegedeelt, bezegen kunnen. Want men kan niet ontkennen dat in de aangehaalde plaats, van Engelen gefproken word; daar nu deze Kinderen Gods heeten, zo moeten zy ook gelvk zvn. aan Goot hunnen Vader. J * ('t Vervolg hier na.) Myne  M[ 208 > ^^^.^yne Heeren den Christen- Vriend ! ♦(T a n 1> raet net 8root^e genoegen, Lezen wy nu 3 jVl C en dan uwe Aanmerkingen, over deze of *^ geene Dwaalgeest; inzonderheid, vinden J^£&>$$s-W Wy onzen L,iJSt daar in, dat Gylieden , in V No. 19,23. de ZielbedervelykeRedevoering van den Proponent ReersEmius, zo naar verdiende behandeld hebt. Gylieden hebt hem waarlyk niette kort gedaan, want wy a'Ie die op den 1 April dezes Jaars 1787. onder zyn gehoor geweest zyn, kunnen getuigen, dat Hy zig zo fchandelyk heeft uitgedrukt, als Gylieden hebt opgegeeven. Alleen hebt Gylieden Hem hier in niet het zyne gegeeven, dat Hy met met Naam door U genoemt is. Staat het vry, om de 1'esten, en Bedervers des Lands,in opcnbarreGefchrifren ten toon te ftellen, waarom dan ook niet hen opentlyk bekent gemaakt, die de Godsdienst ondermynen. Of is dezelve van minder belang, dan onze Burgerlyke Vryheid, Dog dit zy zo 't wil, alleen wenschten wy.dat die Epistel, Stof, op den Palm Zondag, door dezen Vriend zo gemartelt, door Ulieden eens mogt gehandhaafd worden. In verwagrng hier van, dat wy daar over een Verklaring, van Uiieden ontfangen zullen , blyven wy dan met alle achting Ulieden Beltendige Leezers. Eenige echte Lutheraanen. ANTWOORD. Zonder ons Antwoord op dezen Brief uit te breiden , zullen wy aileen zeggen , dat wy in onze volgende aan hun 'verzoek voldoen zullen. Te Amfterdam, by J. AMMEL1NG.  DEN ZEEVEN. EN TWINTIGSTE VER TOOG, Van het Ja at 1787. BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAARING, OVER PHiLIPPENSEN II: 5-^-13. Want daar zyn veele ongeregelde en onnutte Klappers en Verleiders, — welke men moet den Mond floppen; die gcbeele Buizen ver keer en, en Leeren dat niet Deugt, om fcharulelyk gewin. Paulus aan Titus. Sf ^Sauer",aal wy d°0'-eenige Vrienden der Waar3 N E f6»' ,T a,a7ngezogt_geworden; om eene Si- JÉ Lette;Jyke Vtrklaanng mede te deelen, Sma&r 7Gi Z°, Zev VerwaarIoosden Epistel. lext, op den Zeevende Zondag van het Lyden, of Palm Zondag, vinden wy geen Redenen£ ons, welke ons hier van re rugge zouden houden. Als D d ClUUS-  Christen Vrienden vinden wy ons gedrongen, om hun die valsch Leeren, ongeregelde onnutte Klappers, die de Waarheid verkeeren de" Zalige verdienden van Jezus in een hoek floppen, de Zielen verderven, den Mond te floppen. En daar het 12, en 13 vers, welke onmiJJelyk op dezen Epislel-Tcxt volgen, een fluitrede zyn , van het geen de Apostel in de voorige verfen verhandelt had , zo hebben wy kunnen goedvinden, om ook deze te verhandelen. By het verhandelen dezer woorden, zullen wv niet uitweiden over de verfchillende meeningen welke de Godgeleerden over deze woorden geöppert hebben, maar flegs onze gedagten des aangaande mededeelen, en het zelve , aan elk ter beöordeeling over laten. De Gemeente van Christus te Pbilippiis aan welke de Apostel dezen Brief fchreef, beftond uit bekeerde Jooden en Heidenen; uit Christenen welke begenadigt waaren, met buitengewoone, en vvonderdaadige Gaaven des Heiligex Geests, en uit zulke, welke dezelve niet ontfangen hadden. Dan niets was den Jooden gewoonelyker, dan de H idenen te Verasten; En de zulke welke zekere Wondergaven des Heiligen Geests hadden ontfangen, waaren by uitflek begenadigde, dan echter daarom niet volkomen Heilige. In hen ook, woondeen bleef de Zonde, welke hen niet zelden verleide tot eene" al te voordeelige Gedagten , omtrent haar zeiven, en hunne verdienflen. Zy meenden derhalven, dat zyzo veel beter waren dan andere Christenen, om dat zy,ten aanzien van zo vele gaven , boven andere groote voorrechten hadden. Gelyk dit blvkt uithetgeen Paulus herrinnert, Rom. XII: 3—6. 1 Cor. XII: 13,14. — Intusfchen zo waren deze vnöroordeelen voor de Eenigheid, en onderlinge Liefde, waar door de Harten der Christenen, ten iterkften verbonden worden, ten uiterften nadeelig. — Daar dan nu de Heilige Paulus, de Christenen te Pbi'/ppw op het fterkfte vermaant had, tot Eendragt, enHarrelyke Liefde, jegens elkander. In vs. 1,2. zo waavlchnuwt hy hun terftond, in vs. 3. niet alleen voor Tw sf, en ydele Eer, maar ook moedigt Hy hun aan tot ootmoe- moe-  < 2-11 > moedigheid, van hen eisfchende, dat daar door, de een den andere zal hoger achten, dan zigzdven. Hy wil zeggen: Dat zy alle gaven van Godt ontfangen, zouden befchouwen, als Goddelyke Genade gelchenken die hun gegeeven waaren niet zo zeer om hun zelve ,' dan wel om de wil van andere. Zeggende daarom vs.4. Een iegelyk zie niet op het zyne, maar op 't geene, dat des anderenis. Hy wil, zy zouden zo handelen, en hunne gaven eu voorrechten zodaanig gebruiken, gelyk de zo noodzakelyke zurg, voor het welzyn van andere het zoude vereisfehen, dat zy nooit zoude trapten naar ydele Eer, dat dit nooit hun doelwit, hunne"ieverio-e poogingen zyn zoude. b Dan de Heilige Paulus, welke het zo Meesterlvk verttond andere te Leeren , wist wel, dat groote- en doorldgtige Voorbeelden grooter indruk maken,'dan veele en uitgebreide wetten. Hier dan, zo fteld Hv hun het onnavolgbaar voorbeeld v?n Jezus Christus ter navolging voor \ waar door Hy hun toont, niet alleen , dat men waarlyk groote voorrechten hebben en daar by inogthans niet zo zeer op zig zeIven, en de vermeerdering van zyn eigen aanzien, dan veel meer op de verheerlyking van Gods Eer, en het waare welzyn, van andere zien kan;maar ook zodaani gelooven ? - Wy ontkennen niet dat de Tweede PerJoon uit net Aanbiddelyke Goddelyke Wezen,de Eeu- TJ^rT T ,*ï ^r^» V'A^«l ™ liét Voorgeflagt des Joodfcben Volk, in de Dagen des Ouden Verbonds yeelmaals, en op zeer Majeftieufe wyzen verIcheenen is; Neen, want het is zeker genoeg bekent. _ P/laar zoude te Apostel, in de aangehaalde woorden, Jezus wel befchouwen als den Zoon van Godt? I Spreekt Hy in tegendeel, niet veel eer hier van Hem 1 ,TulU en Mi^elaar.'? _ Immers fpreekt iè Apostel hKT yan sHeilands vernedering, en daar oS gevolgde verhoogmg; dus niet van zyn GodtlyleNatuur! En nu weten wy immers dat de Goddelyke Zaligmaker ten aanzien van zyn Goddelyke Natuur nog vernedert, nog verhoogt konde worden: want na die Natuur bezit Hy juist die zelfde Godheid die de Vader heeft; en deze weten wy: is Onveranderlyk.En echter beweerd Paulus, dat /ezus Christus! zig verkleint en vernedert heeft, en hier op wederom ver? hoogt is. Derhalven moeten wy befluiten, dat Paulus n deze woorden de Heere Jezus! niet als Godt aï lmnriwrMr m" "* ' Geopenbaarde Godt 1.77" Mjlar nu 18 immers de Zoon van Godt ™le?T nnSCh ^worden, toen'Hy door een bovennatuurlyke Goddelyke werking, in de Maagt Maria te Nozaretb ontfangen, en daar na te Betblehem geboo* ren wierd Dit was de tyd toen Godt zynZoo% zond, Gebooren van eene Vrouwe en onder de Wet 1 tZ\ ?A !VC/,4' ~T De ZooN van Goot was voor deze tyd geen Vleesch, of Mensch geworden; deff yen zo kon Hynok toen niet, als een in 't Vleesci siopenbaarden Godt verfchynen; en dus kan men 0 )k met zeggen: dat te Vernedering van Christusdaarin beftaan heeft dat Hy zyn omwandeling op Aarde niét in zuk een-Majeft-eit uittërlyk Zigtbaar wierd,% wélke Hy eertydsveelmaals verfcheenen is.- Maar vSt ÏS ülrmA mil mg, Vefler ; dat men ni« kan aannemen, dat te Apostel, door de Goddelyke Gedaante van Jezus! die voorrang, welke Hem eigen was "]s den Zoon van Godt, naar welke Hy reeds in \ Oude Tekent aan de Voorvaderen van het Joodfcbe Volk verfcheenen is, kan bedoelt hebben? Dd 3 Dan  < 214 > Dan de Heilige Paulus, zal ons zelve de beste aanleiding geven, tot eene billyke en rechtmatige Verklaaring van de GoodïXYKE Gedaante door Hem aan den Heiland locgefchreven. Immers Hy bezigt de twee fpreekmameren , in Goddelyke Gedaante, en Gode gelk te zyn, in dit 6 vs. zu dat men door den eene den andere verklaaren kan. Wam Jezus die Mensch en Miudelaar was, was in zo verre gelyk als Godt, in zo verre aan zyne Menicbelyke Natuur, uit hoofde der vereeniging der Goddelyke en Menfchelyke Natuur tot cen Perfoon Goddelyke Eigenfchappen en Volmaaktheden zyn medegedeelt geworden. — Zouden wy nu niet veel eer mogen vastftellen, dat de Heilige Paulus dit bedoelde, wanneer hy betuigt: Da* Jezus in Goddelyke Gedaante geweest is. ' Dan mogelyk zuilen zommige hier by denken: Dit Iaat zig nog al wel hooren: Maar — kan deze Verklaaring van de fpreekwyze: in Goddelyke Gedaante zyn, ook bewezen worden uit de manier van lpreeken? Kan bet woord Gedaante, volgens de manier van lpreeken, ook zomtyds, zo veel ais den tosftand, en de gefijdtcid der Zaak aantoonen? Wy Antwoorden: volgers onze fpraak heeft het woord Gedaante, deze betekenis zeker niet; doch echter in het Grie kfche, kunnen wy het woord dcor den Groten Luther door Gedaante overgezet, wel deze betekenis geven. Want wanneer Paolus terftond in het 7 vs. de Goddelyke Gedaante tegen een Kr.egts gedalte oveiftelt, zo kan Hy daar door niet enkel en alleen, het uitterlyke aanzien van een Knegt verftaan ; maar wel in 't algemeen den ^eheeier- toeftand en de betrekking, in welke zig een lage ten aanzien van een hooge van ftaat bevint. ■ De JpoiUl betuigt verder, Gal. IV: 19. Dat Hy de Galaten weleer tot Christus wel bekeert had, maar daar na van foodfeke Leeraars verlydt zynde, hen wearm met Angstkaar e, tot dat Christus in hen eene Gedaante krjgt; maar fpreekt de Apostel hier nu wel van een uitterlyk Optrekking, of eene Zigtbaare voorftelling van Christus? Geenzins. In tegendeel betuigt Hy, dat Hy ten dien einde, zyre voormalige Arbeid wi"l hervatten , aan de verleide Galatiers; ten einde hun-  < 215 > hunne innerlyke Gezindheid, den Heere Jezus en zyne Zaligmakende Leere, wederom recht gelykvormig mogte worden, om voortaan zo geftelt te zvn ^elyk het Euangelium van Jezus! het vereisen te Wy zien dan hieruit, dat het woord Gedaante' in de Brieven van Paulus meermalen, niet enkel en alleen den üitterlyken, en Zigtbaaren, maar ook den ijken toe/tand van een Zaak of Perfoon, in zo verre de zelve ten aanzien van den zeiven anderen gelyk is aan* toont. ■ Derhalven zo is het geheel niet ftrydiv met de manier van fpreeken, by aldien wv de vvoor' den van Paulus, in welke Hy zegt: Dat Jezus Chris" tus in Goddelyke Gedaante was, verklaaren, non-ns dien toeftand, in welke de Menfchelyke Natuur van Christus, zig na de perfoneele vereeniging met de Godheid van denzelven bevonden heeft, en dus be weeren, dat'de zin van Paulus in deze woorden deze is: „Even die zelfde Jezus! dien wy als de Chris„ tus , als den Verlosser van Godt belooft veree„ ren en aanbidden, had ook ten aanzien zyner Men„ fchelyke Naruur, Goddelyke Eigenfchappen, God„ delyke Volmaaktheden." Ft ',^uo Wanneer dan nu de Menfchelyke Natuur van onzen Heiland! uit hoofde der Perf,meele Vereeniging met de Goddelyke Natuur, m 't bezit der Goddelyke Etgenfebappen gekomen is, zo heeft Hy ook het Recht bekoomen om dezelve te gebruiken, en beftendi» uitte oeffenen; Hykon dus geduurig,in zyne onuitfpreekelylte Heerlykheid Hem openbaaren; Hy kon !W duung onophoudelyk , in zyne Grootheid Zistbaar maaken en vertoonen; dan dit deed Hy nogthans niet r — Nce,l! ^Ze"Ffr Jf^CHRiSTUsl hZe% ook na zyne Menfchelyke Natuur, in Goddeiyke Ce daaatczuas, bieldhet niet voor een Roof Gode geM te zyn. \\axGnzkfche woord, door den Groten Luthep door Roof vertaalt, word niet alleen gebezigt, van d\l geene, welke andere, op eene Geweldadilde en On. rechtmatige wyze Removen van het haare, maar nót van de zulke, die in den Oorlog hunne Vyanden fa» arhemen en buit maken. En deze Iaatfte betekenis vilt juist in deze plaats, welke wy thans verhandelen,'beter dan  < 2i6 > dan het woord Rwf. — Waaneer dan nu de Apostel leert, dat onze Goddelyke Jezus.' de gelykheki met Goot! de Goddelyke volmaaktheden aan zyre Menfchelyke Natuur medegedeelt, niet voor eene Buit gehouden hebbe, en dus ook deze verhevene, deze God-1 delyke voorrechten , geenzius als een Buit gebruikt heeft; zo heeft hy hier het Oog, op de Gewoonte der Ouden, welke den Buit, hunne Vyanden ontnomen, lieten voor zig heen dragen, en door deze optrekking andere trachten iu verwondering te brengen. Dus zal de zin en meening van Pal-lus woorden deze zyn: „ Jezus hield het niet voor een Buit Gode gelyk te „ z\n; Hy volgde ten aanzien van het gebruik, het welft Hy maakte ven de Goddelyke Eigenfchappen, aan zyne Menfchelyke Natuur medegedeelt, geen„ zins het voorbeeld van die Roemgierige Overwin„ naars, die wanneer zy een Ryken Buit op hunne _ Vyanden gemaakt hebben , dezelve opentlyk ten _ toon laten dragen, op dat het Volk hen daardoor, voor dadelyke Overwinnaars, erkennen en eeren. Op zodanig een wyze , gebruikte de Goddelyke Jezus ! die die volheid der Godheid ! welke Lig" hamelyk in Hem woonde; geenzins, niet altoos, 1 maakte Hy, de aan zyn Menfchelyke Natuur me', degedeelde Heerlykheid Zigtbaar, en liet den \', Glans vau zyne Luister, niet gedunrig, een ieder ,| in de Oogen draaien." ('t Vervolg hier na.*) Tc Amfterdam, by J. AMMELING.  DEN ACET EN- TWINTIGSTE VERTOOG, fan het Jaar 1787. BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAAR ING, OVER PHiLiPPENSEN 11:5—13. EERSTE VERVOLG. /gM-è^ntegendeeï: Jezus verkleinde zich zelve; geW T *Ë \yk de tIeiliSe W"*, dit in 't 7 vs. SL I?leertT~ Deze Griekfche uitdrukkingen fi^JP Letterlyk of Etymologisch vertaalt, luiden dezelve in onze Taal aldus: Hy ledigt zich rU'\r~> an de §rote lu™er gevoelde zeer wel, het Harde, dat zodaanig eene Vertaaling in onze Taal zoude hebben; Hywdde zich dus beter, en verftaan■baarder uitdrukken, en vertaaldedtis de woorden, door • Hy verkleinde zich zeiven. Doch men zoude deze woor* den , ook zeer gevoegelyk aldus kunnen vertolken : £e Jïy  < 218 >" Hv benam zich zeiven het aanzien dat Hy hebben konde. Of: Hy ontdeedt zich vryviillig van de Goddelyke Heerlykheid, die aan zyne Menfchelyke Natuur medegedeelt was. — Dan hoe gefchiede zulks? — Ontdeedt zich dan de Heere Jezus ! van 't ontfangen dadelyk bezit zyner Goddelyke Volmaaktheden, en het Recht om dezelve altyd uit te oeffenen, of ontdeedt de Heiland zich enkel, van de uitoefFening des Rechts, om de Goddelyke Eigenfchappen, aan te zien als zyne eigegene, en fteeds te gebruiken? — Het is onmogelyk , dat Jezus zich zoude ontdaan hebben van het dadelyk bezit dezer Goddelyke Volmaaktheden ; immers zo zoude daar door de Perfonele verëeniging der beide Natuuren in Christus vernietigt zyn; en de Deere Jezus hadde opgehouden Godt en Mensch te zyn. Dan hoe dikwerf, toonde Jezus niet opent!yk,en betuigde, ter dier tyd, toen Hy als Mensch onder de Menfchen omwandelde, dat Hy het Goddelyke Weezen was deelachtig geworden. — Nog in de Iaatfte Uuren van zyn Lydens volle Leeven, beleed Hy nog, niet alleen dat Hy de Messias was, maar ook, dat Hy een zodaanigen Zoon van Godt was, dat Hy Godt gelyk was, in Magt en Eere. Want na dat de Hoogepriester, by Matth. XXVI: 63. Aan der Menfchen Heiland zeide: Ik bezweer u by den levendigen Godt ! dat gy ons zat, of gy zyt Christus de Zoone Gods. Zo Leezen wy vs. 64. Jezus fprak tot Hem: Gy zegt het. Doch zeg iku: Van nu aan zal'/ gefchieden,dat gy zien zult des Menfchen Zoon zitten ter Rechterhand der Kragt, en komen in de Wolken des Hemels. Dat de Goddelyke Jezus! hier een opentlyke Relydenis doet van zyne Goddelyke Waardigheid, is zeker; immers de H»ogepries~ ter, befchouwde het Getuigenis van Jezus! juist als eene Godslastering, dat is: Als zodaanig eeneEedzweering, waar door Hy zich valfcheiyk Goddelyke Magt, Majefteit en Heerlykheid, toeeigende. Want de Euangelist bericht ons vs. 65. Toen verfcheurde de Hoogepriester zyne Klederen, en fprak: Hy heeft Godt gelasitrt ! wat behoeve wy breder getuigenis ? Ziet, nu hebt gy zyne Godslastering gehoerd. Dan, wat deedt de Goddelyke Heiland ! — Leerde Hy wel, dat Hy geenzins,  < 2iy > zins, in den hoogden zin Gods Zoon was? — Neen Christenen! — Liever liet zich de Goddeiyke Middelaar! ter Dood veroordeelen , als een aangeklaagde Godslasteraar, dan dat Hy het grootfte begrip,'t welk de Hoogeprtester van een Zoon van Godt hadde willen wederleggen. — Dus moeten wy befluiten, dat |ezus zich llegs, ontdaan en verkleind heeft van het bc/lcndig gebruik dier voorrechten, die door de Perfbonele Vereeniging aan zyne Menscheid , tot een beflendjV oebruik waaren medegedeeld. ' ° ö De Verkleining van den Heere Jezus! befto"d derhalven daar in,dat Hy hetgebruikderGo^e/^e/^,/»;^//. heden, welke aan zyne Menfchelyke Natuur, waaren medegedeeld, zodaanig beperkte, gelyk het zyne'be (lemming, tot eene verzoenden Verlosser van zondiee Menfchen, vere'ischte. — Het was dus een unwerkfel dezer Verkleining, wanneer Hy, fchoon dc Heer der Wet zynde, zich onderwierp aan Goddelyke en Menfchelyke Wetten. Gal. IV: 4. Het was een uitwerkfel dezer Verkleining, wanneer Hy van tyd tot tyd Vol maaktheden ontfing, welke Hy op eenmaal had kunnen hebben. Luc. II: 40,52 Het was een uitwerkfel dezer Verkleining, wanneer Hy nu of dan, het een of ander,niet terftond wist. Mare.'XI: 12,13 Hetw-s een uitwerkfel dezer Verkleining, wanneer Hv zich over menige onverwachte Gebeurtenisfen verwonderde. Matth. VIII: io.Cap.XV:o8< , HeTwTeen uitwerkfel dezer Verkleining, dat Hy no* d» Verzoekingen des ZW,, Matth. JV: 1-8. noch de hevige aanvallen der Jooden, dien dc tegenftand bood, welke Hy als den Almagtigen Zoon van Godt had kunnen gebruiken. ,c" Dan, alhoewel, onze Heere Jezus"Christus! daar door de onmetelyke grootheid zyner Liefde jegens ons duidelyk te kennen gaf, toen Hy zich verkleinde \oe* Hy zich met bediende, van eene geduurig, vaneen onafgebroken gebruik dier Goddelyke Eigtnfchalten aan zyne Menfchelyke Natuur medegedeelt. — Hy het nogthans hier by niet berusten, integendeel31 nam, gelyk de Heilige Paulus verder aanmerkt ■ «F de Gedaante eenS Knegts aan, wierd TelyTeenjSèr Mensch beenden, en in 't gelaat ah cJS^SSÜ. E e 2 j dit}.  ♦<£ 220 y* tien. — Niets is in de Heilige Schrift gewooner, dan dat die geene , die aan den Menfchen , in den Naam des Allerhoogiten Godt, zekere verordineeringen bekent maaken,Knegten Gods genoemd worden. Zo word Moses by Num XII: y. van Godt zelf, zyn Knegt genoemd, zo word Moses genoemd, de Knegt c/êj'Heeren, Deut. XXXIV: 5. en Jof. 1:1, ö. Daar nu Godt ! den Messias , in 't bezonder ook daar toe beftemt had , dat dezelve dè Menfchen na zyne verfchymng in 't Vleesch, den Raad Gods aangaande hunne Zaligheid zoude verkondigen,zo was Hyook even daarom, reeds in verfcheide voorzeggingen des Ouden leita'tnems, als Gods Kreet, of Dienaar voorgeftelt. Gelyk het daarom heet Jef. XLIl: 1. Ziet [dit is] myn Knegt, ik onderboude Htm. En Cap. Lil: 13. word van den Messias gezegt : Ziet myn Knegt zal Krachten betrede. Waarom dan ook de Hstland van Hem zelve betuigde, Matth XX: a8. Dés MênfJbcn Zoon is niet gekomen, dal Hy zich zoude "laten dienen maar dat Hy dicmn ,cn geven zyn Leven ter Verlote voor velen. O loen, de HêB*b Ji.zu. eens zyn opei baar Leeraar-Ampt hadde aanvaard, trof Hv van de eene plaats naar de andere, door 't geheeJe foodlche Land, om alle te dienen en te helpen: -DandaTr de Heiland flegs de Jooden Leerde, en onder hun Wonderen verrich te zo noemt Hem Paulus, een Dienaar der Befnydenis. Kom. XV: 8. '* Verder leert ops de Apostel, "dat'de Heere Jezus! deze Knegt, Gedaantete dier tyd heeft aangenomen,^ m gelyk een ander Mensch, en in 't Gelaat als een Mensch bevonden zotod.— De Goddelyke Jezus was, en bleef een Mensch, ook toen, toen Hy gelykwy leezen Matth, ■ v. ,2V» het byzyn van ceni8e zyner Jongeren, zich op een Berg verklaarde!- Wat toch zoude onzén Heiland bekt hebben , om zich beltendig ouder de jooden,m zulk een verklaarde, enMajeftuèufeGedaan- te te laten aanfehouwen? Dan dit dede Hy niet 1 usfehen Hem en een ander Mensch, was ooaenfchvnlyk geen onderIcheid. Niets bemerkte men a m Hem dat na eemgen uitterlyken glans geleek; geen pragt,geen aanzien, geen grootheid was aan Hem te vinden. En S heeft hier op de Apostel het oog, wanneer Hy van " Sên Heiland zegt: dat Hy gelyk wierd ten andlr MenSctHy verkeerde met de Menfchen, als Mensch, als Na tuurgenoot, als Broeder, met hun die Hv ver osfen wilde, fchoon Hy hun Heer en Godt wa< Maar, za| mogelyk iemand vraagen: is het niet rmsfchien een overtollige byvoeging van den Heilik SSÏÏ? T&' W^er van de" Heere Jezus zeg' D n hy ook m V Gelaat als een Menscb b,vond*n is * li legen deze vraag, wi!len wy eenen anderen ov YlHlZi r% ",et Menfdien» die wel niet meer dan an. dere Menfchen zyn, maar echter, voor beter dan In' ancCï HplLtfe°n0 t ' W>< Seetóns' wanneer wy op |et weinige Saai vele! lmmerS W *«e^^n Ee 3  222 5* dere Menfchen worden gehouden, om dat zy zich verwyderen van de gemeene Manier en Zeedtn van audèf re Menfchen ? ■ Wat leert nu de Apostel'? Wanneer Hy zegt van Jezus : Dat Hy in *i Gdaat als andere Menfchen bevonden is; nitts anders, dan dat, dat de Heiland zich ook daar door niet heeft onderfcheiden van andere Menfchen. Het Grickfcbc woord, door den Groten Lutiier , door het Duitfche woord: Gelaat of Gebaarden uitgedrukt,betekent,het ganfche uitterlyke gedrag der Menfchen. Diensvolgens, wil de Heilige Paulus daar door aanduiden, dat Jezus der Waereld Heiland 1 geen zonderling geweest is,ten aanzien van zyne uitterlyke manier van Leeven en Zeeden. En hoe duidelyk word dit niet bevestigt, door het Leeven van Jezus? — Immers, Hy at en dronk, even als andere Menfchen; niets vreemds, nog ongewoonlyks, liet Hy bemerken, in 't uitterlyke. Dan nademaal dit juist in de Dagen van Christus , de Pbarifeën deeden, en zich de Hoogachting der Menfchen, door hunne zonderbaare Kleedingen Manieren, trachten te verwerven; zo was het even daarom, dat zy Jezus lasterden, wyl Hy in 't uitterlyke niets bezonders zogt. Want zy fpraken gelyk ons Matth. meld, Cap.XI: ro. Ziet melk cen Vraat en Wynzuiper is die Mensch, der Tollenaaren en der Zondaaren gezel'*. — Hoe boosaardig, hoe ongegrond nu alle deze befchuldigingen ook zyn moogen, zo Rechtmatig daar in tegen, ooideeld de Heilige Apostel,wanneer Hy onder anderen, ook dit als een bewys, van de wyze, van de gcedertierene en ootmoedige gezindheid van Jezus Christus befchouwt,en aantoont; dat Hy in 't geheel niet de Hoogachting der Menfchen door zonderbaare Zeeden en Gebaarden tragte te verwerver. Dan dit was het niet alleen, de Heer en Zaligmaii b i il R fenfchen, ftelde zich niet alleen gelyk neftens andere Menfchen, ten aanzien van zulke Zeden en Manieren, di^ aan en voor zich zei ver onfchuldig waaren. N KI — H v fl 1 ie zich ook verre beneden hen; Hy liet zwaarfté, de hevigiïe, de fmertelykfre Lydens. Hj vernederde zich welver, gelyk èe Heilige )'■'',< i us L::r \n pder in het 8 vs. heeft aangetekent, en ukrd gttmrxaam lot den Dood,je tot den Dood des Kruis. Daar  < 223 >' Daar nu de Apostel, van de Verkleining, waarvan Hy vs. 6. had gefproken, onderfcheid de Vernedering, en met dit iaatfte, het even zo fmaadelyk als fifiertëlyk Lyden van den Heere Christus verbind; zo zullen wy best doen, wanneer wy hier door deze Vernedering inzonderheid die beperking verftaan van het gebruik der Goddelyke Heerlykheid welke in de Menfchelyke Natuur van Jezus inwoonde, naar welke Hy zich niet verzette, tegens de Onbillykfte en Unrechtmaatigfte Behandelingen zyner Vyanden, maar veel meer zo wel in zyn geheel Leeven, als ook in* zonderheid op den laatften Dag van het zelve, de allergrootfte verfmaading, de gevoeligfte Lydens, met het grootfte gedult en gelatenheid onderging. Want daar in doch beftaat de beste en eelfte Gehoorzaamheid jegens Godt ! geduldig zvn in Lyden. Zulks betoonde dan de Heere Jezus tot den Dood; en wel tot eenen fmertelyken en fmadelyken Kruisdood. Tot een Dood derhalve, welke door de Romeinen, flechs aan degeringfta en allerverachtfte onder de Menfchen, aan Slaavenof Lyfeigenen, wanneer dezelve zich hadden ichuldig gemaakt, of aan Ongetrouwheid of Oproer, n'ierd uitgeoefFent. Dezen zo wel fmertelyke , als fchandelyke, ja vervloekte Dood onderging Hy gewillig en geduldig; Hy toonde dus eene gehoorzaamheid, zonder voorbeeld; dog van eene Heerlyke, van eene Zalige uitwerking, voor den Zondigen Mensch. ('/ Vervolg bier na.) Myne  «£ 224 >' NB. Wy verzoeken onze Geëerde Lezers! dewelke ons 'dien bovengaande Brief,h tben toegezonden; dat zy ons, die Zielbederfelyke Preek toezenden, dewyl wy niet onder YMans gehoor zyn geweest.— En b'.loven in 't vervolg , aan hun verzoek te voldoen. Te Amtterdam, by J. AMMELING. M'tF'&fëL YNIÏ Heeren den Christen- Vriend I ^ Daar wy, tot onze innigfte finerte! op jVl C laatstleden Z;niag-Avond , zyn.fe den ^ 8 July 1787- In onze Luther'sche Ou«^^MM? de Kerk, van den Groninger Predikant C. P. S één Redevoering hebben horen doen, waar in niet alleen, zyne Uitgekipte Schriftuur-Text; (namelyk, Hebr. II: het Iaatfte gedeeite van het 14de en het geheele 15de Vers.) Üp eene geweldige wyze is gemartelt, en verdraair. Maar ook , de Eer van onzen Goddelyke Verlosser 1 in den zelVen is verduistert, en zyn Volwigtig, en Eeuwig geldent verdienst venr Doemwaardige 'Zondaars, door den zeiven» der. Christen is ontrooft geworden.—— En warneer Uwe , daar by tegenwoordig zyn geweest, kan U dit alles niet oibetvüst zyn. Zo is het dan , dat wy U Eerwaarde ! Door dezen verzoeken, om, wanneer U! Het tegenwoordige Stuk, van Uw Onderwerp hebt afgehardelt, dat Gy dan, deze zo Hemel - fchreeuwende verdraaide Scl:rif;uurText, weer in zyn geheele Luister gelieft voor te ftellen. Verblyve met alle Achting , Uwe Beftendige Leezeren. Eenige echte Lutheraanen. NB. Wanneer de Heercn! Onder het Gehoor vart ge' melde Predikant, niet zyn tegenwoordig geweest, verzoeken wy Vrïendelyk, een klein Lettertje in Uw Weekblad ; dewyl wy als dan , die Zielverderifelyke Preek, Uw zullen toezenden.  DEN C1IJBL1STMW- VM1JEWJD. NEGEN-EN-TWINTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAAR ING, OVER PHILIPPENSEN II:5_I3. TWEEDE VERVOLG. ^ÊkÊkMfa'x't de woorden, tot hier toe opgeheldert, kun- nen wy de volgende Leeringen afleiden. S$! U Ten Eerfle.n: ]zixssverkleindezichzelvtn, Sfc Mfët Hy maakte niet altoos gebruik van de God' SlWf^ delyke Macht, Majefteit en Heerlykheid, die aan zyne Menfchelyke Natuur, uit hoofde der Perfuorwtle Vereeniging was eigen geworden. Hy leide dan zo lang den ftaat zyner vernedering duurde alle deze Goddelyke Voorrechten, als 't waare ter zyden; eigent* lyk, Hy maakte 'er geen beftendig gebruik van. Hier mede kunnen wy dien Listigen, en in Zathans School F f ge-  < 226 > geleerden ftreek van de Vrienden, van 't zogenaamd Nieuiv Licht, eigentlyk Vrienden der oude verfletene, en reeds voor lang weerlegde Dwaaling ontduiken, wanneer zy zeggen: Hy die verhoogt word, moet iets ontfangen, 't welk Hy te voren niet gehad heeft; en op dezen valfchen grond, willen zy verder dit befluit bouwen : is het waar, dat iemand die verhoogt word, iets ontfangt 't geen Hy voorheen niet bezat, dan heeft ook Christus by zyne verhooging iets ontfangen 't geen Hy voorheen niet gehad heeft. Gevolgelyk daar de verhooging van Christus daar in beftaan heeft, dat zyn Menfchelyke Ntauur Goddelyke Eigenfchappen bekwam, zo moet Hy dezelve in den ftaat der vernedering niet gehad hebben. (*) Wat dunkt u Christenen, van dezen Duivelfchen kneep? waai mede men de oprechte Eenvoudigheid zoekt te blinddoeken. — Doch Gode zy Eeuwig dank, dat Hy ons in zyn Woord, de Waarheden, en inzonderheid, die,devvelke van den Perfoon van Jezus Christus fpreeken, zo duidelyk heeft gemaakt, dat alle fchyn, en alle valfche gronden, welke men daar tegen te berde brengt, zich zeer rasch ontdekken. — Dan laten wy zien, of wy ook deze valfche Sluitrede, kunnen omver werpen. Men zegt: Hy die verhoogt word moet iets ontfangen, 't geen Hy te voren niet gehad heeft. Deze veronderftelling heeft in den eerften opflag iets waarfchynlyks, doch is wel befchouwt, in den grond valsch.— Het is niet altoos waar dat Hydie verhoogt word iets ontfangt 't.geen Hy te vooren niet gehad heeft. Kan niet iemand, die een zekere Bediening heeft, dezelve worden afger.omen ? Kan Hy dezelve ook niet vrywillig nederleggén ? En kan Hy dezelve bediening naderhand niet weder aanvaarden ? Maar ontfangt Hy dan wel iets, 't geen Hy te vooren niet bezat? wy meenen neen. Immers toen Hy voor de éerftemaa! deze waardig-, heid bekleede, was hy reeds dezelve, als toen, toen Hy het andermaal aanvaarde. Laten wy dit eens dior een gelykenis ophelderen: Stel u vooreen of meer Per- foos (*) Niet ronder ontroering , gedenken wy nog hoe een Teker Luthers Predikant over den ftaat van ' Christus Verhooging moetende Catcc'hifeercn , deze valfche Duivelskncep tsn grondflag lag.  < 22? >" foonen die uit hoofde der achting, welke men voor hun heeft, of uit hoofde der verdienden hunner Voorvaderen, verheven wierd; dat men hun aanzienlykeAmpten en Bedieningen opdroeg; dat men hun over zekere waardigheden aanftelde. Stel u voor dat deze Perfoonen, van alle deze hooge waardigheden geen recht gebruik maakte en daar door dan te recht van hunne waardigheden verdoken wierden.— Of kan een of meer Perfoonen niet vrywillig hun Ampt of Waardigheden ter nederleggen, (zomryds door andere verhinderd wordende dit verder voort te zetten.) En kunnen die zelve Perfoonen in 't vervolg niet wederom in hun Ampt herfteld worden Cwanneer zy verzekering van eene trouwe waarneeming van hun Ampt en Bediening belooven.) — Of kunnen die zelve Perf ionen hun Ampt en Bedieningen in 't vervolg niet weder aanvaarden ? Immers ja zoude men nu van zulke Perfoonen wel kunnen zeggen dat "zy iets ontvingen, 't geen zy te vooren nnoit gehad hebben ? Immers neen. — Doch laten wy deSchyn-vrienden der Waarheid, eens wat toegeven; laten wy jegens haar Edelmoedig zyn, en hun meer toegeven dan wy nodig hadden; laten wy eens voor een oogenblik veronderitellen , en toeftaan; dat het waar was, dat hy die verhoogt word, daar door iets ontfangt 't geen hy te vooren niet bezat; wat zou hun zulks baten, wat zouden zy 'er mede winnen ? niets, volflrekt niets. Immers kunnen wy niet alles, wat over 't algemeen olaats heeft by de Menfchen betrekkeiyk maken, op den Mensch Jezus-. Alle Menfchen by voorbeeld, natuurlyker wys, m 's Moeders Lighaam ontfangen , maar kunnen wy dit wel zeggen van den Mensch Jezus? Immers neen. Alle Menfchen zyn Zondaars, maar geld dit wel, ten aanzien van den Mensch Jezus Christus ? volftrekt niet. Ook zo Christenen, zoude zich hier een onderfcheid ontdekken ; en wanneer het over het algemeen al waar was dat hy die verhoogt wierd, daar door iets ontfangt 't geen hy te vooren niet gehad heeft,zo zoude dit echter niet gelden ten aanzien van den Mensch Jezus Christus. Want die zelfde Jezus die verhoogt wierd die zich na het uitgeftaane Lyden des Doods gezet b»eft ter Rechterhand der kracht Gods in de hoogte, diezelfde F f 2 |fi.  Jezus immers heeft zich te vooren vernedert, en verkleinde. Wat heeft nu Jezus toen Hy de itaat zyner verhooging aanvaarde verkregen? Niets anders Christenen dan dat geene, wat Hy in den ftaat der vernede. ring vrywillig had afgelegd. Dus ftellen wy die Verleiders , die zo fchyn fchoon Redekavelen en zeggen, Hy die verhoogt word moet iets ontfangen 't geen Hy te vooren niet gehad heeft, deze onbedriegelykeSluitiede tegen. Hy die zich zei ven vernedert, moet iets afftaan t geen Hy reeds bezit.— En hier mede meenen wy genoeg gezegt te hebben, om deze valfche grondltelling der ^ Waarheid-haaters, voor wederlegt te houden. Ten Tweeden: De Goddelyke Heiland leefde niet alleen als Mensch onder de Menfchen, maar ook was van Hem verre verwydert,allePragt en Hoogheid; behalve dit zo wierd Hy door de hevigfte Lvdens gefoltert, welke door een fmadelyken en fmertélyken Dood voleind wierden: Doch waarom?omons een voorbeeld te geven van Lydzaamheid en Geduld? Neen Christen Volk! was het dan om de Waarheid zyner Leer te bevestigen? Neen Medeverloste! dit moge cenSocyn en zyne hedendaagfche opentlyke en heimelvke Vrienden droomen. dit waaren echter niet de Hoott-oogmerken van Jezus Lyden en Dood. Geheel andere, en voor den Mensch veel Zaliger doeleindens beöogde de Godheid met het Lyden en den Dood van Jezus. — Maar — misfehien Leedt en Stierf Jezus! "om dat Hy alle deze Lotgevallen, zich moest laten welgevallen, en dezelve niet verhinderen kon, fchoon Hy zulks al gewilt had?— Neen; ook dit is onwaarachtig, de Heiland behoefde flegs te vraagen wien zoekt gy, en zyne Vyanden vallen in't Stof. Joh. XVIII: 6. De Heiland wierd daarom gelyk een Mensch, en in 't gelaat als een Mensch bevonden, wyl Hy zich zelve van de Goddelyke Gedaante of Heerlykheid, die in Hem was, verkleinde; dat wil zeggen: het gebruik van dezelve beperkte, vrywillig en uit Liefde voor Zondaars: en Knegts gedaante aangenomen hadt; Hy ftierf dus den Dood, om dat Hy zich zeiven vernederde, om dat Hy macht had het Leven te laten, en het zelve te nemen. Joh. X: 17, 18. Dan wat volgt hier uit? vooreerst dat Jezus niet ftierf als  '< 229- >" als een Martelaar (*) der Waarheid! want die als zodaanig een fterft,fterft vooreerst., om te toonen datHy volkomen overtuigt is van 't geene Hy gelooft en geleert heeft; en ten andere,wyl Hy niet verhinderen kan,dat hy door anderen word ter L»ood gebragt. (f; Dan wat volgt hier meer uit, wy! Jezus den Kruisdood ftierf, dewyl Hy zich zeiven vernederde'? dat het zonder reden is, wanneer de Vyanden en Verachters van Jezus! zich aan zyne Vernedering en Kruis ergeren, en het hun een Dwaasheid is: integendeel is dit ailes, een bewys van zyne allerhoogfte wysheid , en oneindige MenichenLiefde. — Een Monarch, wanneer hy in zekere gevallen, zeiver geen Richterlyke uitfpraak doet; maar, gelyk het in vele Landen gewoonlyk is, vooral in gefchillen, met de ünderdaanen, wegens zekere Thefauneinkomften,cenÜpper-Gerechts-Vonnis, zonder betrekking op zyn eigen Interest laat fpreeken : ontdoet zich immers daar door niet van het Recht, om over de gefchillèn zyner ünderdaanen uitfpraak te doen ; — irtegendeel, hy onthoud zich flegs, in zommige byzondere gevallen, van de uitoeffening van dit Recht. ■ En is nu deze onthouding van zyn Recht, geen bewys, van een Edelmoedig Hart? Is het geen vernedering welke Hem by alle weldenkende ünderdaanen, niet vèrachtelyk, maar bemind en Eerenswaardia maken moet? — Op even zulk eene wyze ontdeed zich-de Goddelyke Jezus! zich weleer vrywillig niet van het Redt zelve, om namelyk de Goddelyke Eigenfchappen aan zyne Menfchelyke Natuur medegedeelt ten toon te fpreiden, maar flegs van de uitoefening van dit Recht. Hy ontdeed zich alleen daarom van dezelve, op dat Hy ons zoude kunken verlosfen : En is het niet hierom, dat Jezus, op onze dankbaarhelden erkentelykheid, op onze wederliefde jegens Hem de grootfte en Rechtmatigfte Aan- fpraak ? C5 f>k heeff verhaald onlangs de Heer C. F. Sander • wy beklaagen hem in ons binnenfte! wyl het onfeilbaar zeker is, dat ahe zulke Verdedigers van Jezus Goddelyke Eer zullen11 Zoen"verdienst den Eeuwigen Martel-Dood finaaken (t) Volgt hier uit nu niet, dat San der, zulk een onmae. tigen Jezus gelooft. v ° Ff 3  '< >'. fpraak heeft? — Zoude het niet de grootfte, de ftrfwaardjgfte en fchandeiykfteOndankbaarheid zyn, wanneer wy Hem die zich vernederde om ons Eeuwig te verhogen, tiezelve weigerde? Ten Derden.- De Zonde heeft haar eerfte oorfprong onder de Menfchen daar door genomen, wyl zy hoewel bedeeld met het Heerlyke Evenbeeld van Godt , Gen. 1: 27. daar mede echter niet te vreden waaren, maar ook Godt wilde gelyk worden, ten aanzien zyner onafhanglykheid en onbeperkte kennis. Gelyk dit de natuurlyke zin is der woorden, welke ons Moses befchryft, Gen. IQ: 5. ao. Deze, in de eerfte Menfchen onzalige neiging tot zeïfs heerfching en onafhanglykheïd, voortgeë'rft op al le zyne Kinderen, konde dcor niets anders gehoed worden, dan wanneer Jezus Christus ! hoewel Hy in Goddelyke Gedaante, in Goddelyke Heerlykheid was, en Godt gelyk was, in een eigentlyke zin; zich verklein le, en de Gedaante van cen Knegt niet alleen aannam, en gelyk een ander Mensch wierd, maar ook zich zelve vernederde , en gehoorzaam wierd tot den Dood, ja tot den Dood des K>ais "Hier Christenen, hier is het, dat de haat van Godt, tegens de Hoogmoed, en Zelfsverhelnng, tegen de ongehoorzaamheid jegens Hem, in zyne geheele oneindige"groote openbaart. Daar Gods Zoon van den Hemel, zelfs moet een Mensch worden, Lyden en Sterven, oneindige Angften in zyn Ziel ontwaar worden , om dezelve te boeten. — Maar is Godt nu, ook dan niet Rechtvaardig, wanneer Hy hun Rechtvaardig maakt, die in Jezus geloven, Rom. 111: 0.6. — Godt is den Vloek waardigen Zondaar Genadig; dan deze Genade grondt zich, op zulk een ftraffe der Zonden, aan den Goot-Mensch Jezus Christus! aan den Middelaar tusfchen Godt en de Menfchen, waar bymen allerduidelykst ontdekt, de oneindige haat Gods, tegen de Verlochening van zyne Opperheerfchappy.— Moeten wy niet Christen-volk, dit bedenkende, ter Eer van den Koning des Hemels uitroepen, met Koning David uit den LXXXIX Pfalm , Gerichte is uw,s Stoelt bevestinge, Genade en Waarheid zyn voor u Aangezicht. Ten l'ierden: Nimmer heeft iemand een grooter ootmoed betoont, dan Jezus Christus- Nieman derhalve behoord tot de waarachtige en van harten ootmoedige, die  < 23I > die even zo gezint zyn, gelyk als Jezus Christus ook was. — Derhalve zo moet een waare ootmoedige: J. Eerftelyk: De waare en dadelyke Voorrechten, welke Hy bezit,niet altoos by alle voorkomende geledentheden openbaaren en ten toon dragen,maar integendeel dezelve zo dikwerf verlochenen als de Openbaaring daar van, met grond van Rede, voor een Zelfs verheffing kan worden aangezien. Want — Jezus Christus die, hoewel Hy in Goddelyke Gedaante was, hielt het niet voor een Roof Goun gelyk te zyn, maar verkleinde zich zeiven. Hy ging met de Volmaaktheden aan zyne Men fchelyke Natuur medegedeelt, niet zo om, gelyk de O ver winnaars met den Buit doen, en dezelve alöm t en nodig was, liet Hy zyne Goddelyke Volmaaktheden uitblinken. Zelf noch toen Hy reeds om de Zonden der Menfchen, de heviglle Hellen-Angften in zyne Ziele geveelde, openbaarde Hy zyne Heerlykheid,door hetverfchrikken zyner Vyanden. Joh. XVIII: 5,6, 8 door de genezing van het Oor van Malchus. Luc.XXIl: 51. Door Voorzeggingen,Cap. XXIII: 36. Door hetfchenkender Eeuwige Zaligheid, aan den neffens hem gekruisten Boeteling. Luc. XXIII: 42,43. Door getuigenisfen, welke Hy aangaande zvne Hoogheid vrymoedig afleide, Joh. XVIII: 36. Derhalve, ootmoed en yver in de uitvoering van den Last van Godt ontfangen, was onaffeheidentlyk by onzen Jezus verknocht; en even zo min mogen dan deze Eigenfchappen, zo wy waarlyk oprechte Christenen zyn,by ons gefcheiden worden. (*; Wy moeten onsyverig en onvermoeid betonen, in datgeenewatwy fchuldig zyn te doen ; wy moeten geduurig bezig zyn ter Eere van Godt ! en tot welzyn van onze Evennaasten. Wy moeten alleenlyk wanneer wy onze Voorrechteu openbaar maken, met Paulus belyden ,datwy van Gods Genade zyn dat wyzyn. iCor.XV: 10. En dat niet alleen wv arbeiden en het goede bevorderen, maar de Genade Gods, dewelke met ons zy. Niet een roem voor de Waereld, niet eene ydele en vergangklyke Eer,maar de Eer van Godt en zyn Dienst moeten ons aanfporen, het goede te bewerken , en ons onverdïietelyk maken in nuttige Bezigheden. ('/ Vervolg hier na.) (*•) Derhalven, moeten wy als ootmoedige Christenen, «ochtans in naarvolging van Jezus , altoos yveren voor de Eer en den Dienst van Godt ! voor al dan wanneer dezelve ondermynt wordt. Jezus yverde voo; den waaren Godsdienst , dit ook moeten wy doen. — Jezus waarfchouwde zvne Hoorders: voor de valfche Prophete» , die in Schaapsklederen koomen, maar inwendig grypende Wolven zyn. Matth VII- 15. Dit ook moeten wy doen en ze onze Broederen openüyk aanwyzen. Jezus noemde de Verachters van zyn Leer , Slarr.-cn cn Adderen gelroedfels. Matth. XY1T1 • « Kinderen van den Duivel. Waarom zoude dan -een Clri'sTde Verachters van Jezus Godsdienst, de Rovers van zyn Eer, de Vertrappers van zyn Verzoening, alzo niet mogen noemen. ^^^^^^ * Te Amfterdam, by J. A M M E L I N G.  DEN DERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787*. BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAAR ING, OVER PH1LIPPËNSEN 11*5—13. DERDE VERVOLG. III. Hk$M&r$en Berden: Zyn wy waarlyk Ootmoe4g i-> -fr}^ dige Christenen, dan moeten wy, het <8 T |j$ weezen der Ootmoed en Zelfs-verne- SÏIf- ^-||$ dering niet ftellen, in bez den, Gebaarden en Klederen, en andere uitwendige tekenen: Want de Goddelyke Middelaar ! was, gelyk Hy zeiven niet alleen getuigt, by Matth. XI: 29. Leert van my, want ik ben Zachtmoedig en van herten Ootmoedig. Maar ook zyn geheel Leeven zulks getuigde, van harten Ootmoedig. En by dat al, was 'er in het uitterlyk gedrag van onzen Heiland G g niets  < 234 >' niets vreemds, nog ongewoons te befpeuren. Want Hy wierd gelyk een ander Mensch, en in gelaat als een Mensch bevonden. IV. Ten Vierden: Zyn wy waarlyk ootmoedige Christenen , en willen wy ook hier in Jezus trachten na te volgen; dan moeten wy ook in de gevoeligfte, in de zwaarfte, in de onfchuldigfte Lydens, Gods Heilige en wyze Wil,met een gelateneZiel Eerbiedigen. Want — de Goddelyke Heiland! bewees ook daar door de oprechtheid van zyne Zelfs-vernedering , dat Hy gehoorzaam wierd tot den Dood, ja tot den Dood des Kruis. Wy dan, wanneer wy in marige,en noch daar toe ons zelve verfchuldigde Lydens tegensGoDTmurmureeren, en ons twyffeien aan zyne Goedheid, aan zyne Wysheid of Rechtvaardigheid, zo zyn wy noch geduldig, ncch ootmoedig. Laaten wy dan onze afhangklykheid van Godt levendig erkennen, en daar door de Hoogmoedigheid der Natuur overwinnen, op dat wy by de geweldigfte beproeving kunnen zeggen: Het is de Heere! Hy doe wat Hem behaagt, iSam. XVIII. — En wederom: De Heere heeft het gegeven, de Heere heeft het genomen; de Naam des Heeren zy gelooft. Job I: 21.— En wanneer zouden wy deze vermaaning, wel feerer aan onze Mede-ftryders kunnen doen,dan in deze Dagen?— Dagen,in welke het Ongeloof zo algemeen heerscht. — Dagen, in welke de Duivel meer dan ooit werkzaam is, om den waaren Godsdienst van de Aarde te verdelgen; — Dagen,in 't welke Hy in 't bezonder zvne werking heeft,in de Kinderen desOngeloofs, wyl Hy reeds vele van hun heeft diets gemaakt, of dat Hy niet beftaa , of dat Hy zyr.e onzalige werken in den Mensch niet werkftellig maakt,om hen des te eerder in zyne gevloekte oogmerken te doen flagen. Dagen dus in welke de Godsdienst van Jezus het grootst gevaar loopt, en zy die nog de Waarheid beminnen, niet weinig aan de vervolging zyn bloot geftelt; — Dagen, in welke men waare ootmoedige Christenen, die in de Mogentheden des Heeren zyn opgetreeden, om de Eer van Jezus! en zynen Heiligen Dienst re bandhaven, durf uitmaken voor Domme Dweepers, voor Lasteraars, enz. Dagen, in welke de Maebintn van den Zathan  '< 235 y niets onbeproeft laten, om waare het mogelyk , de waare belyders van Jrczus van de Aarde uit te roeijen; Dagen, in welke de voorftanders der Dwaalingen, zodaanige middelen bezegen, om de Predikers des Ongeloofs,de voortplanters der Dwaalingen terugfteunen, welke alleen de Hel kan verzinnen. — Kunnen wydan, wel dagen aantreffen, waar in het nodiger zyn zoude, om waare Christenen te vermaanen, om de Lydens en Vervolgingen, de fnoode Lasteringen, welke men in meenigte tegen hen uitoeffent, met gelatenheid, met gedult, met ootmoedigheid en onderwerping aan Gods wil te verdragen? Welaan dan Christenen! moet gy Lyden, houd echter niet op met ftryden ; want niemand over wind, ten zy dan, dat Hy recht jlrydc. Word dan niet moede in uwen ftryd; ftryd Gelovig , en vertrouw op dien Ahnagtïgen "Middelaar [ezus Christus! op welke ook de Vaderen hoopten, die Vader Israël zyn Heil,zyne Zaligheid noemde, fj*) Houd dan vast Christenen, aan die Waarheid, die gy door Gods Genade hebt leeren kennen. En wy verzekeren u, zo waar 'er een Godt in den Hemel leeft, gy zult eens Zegevieren; de Dag zal aanbreken , op welke gy de Heerlykfte gevolgen van uwen ftryd, en van u Lyden zult zien te voorfchyn komen. Beantwoord vooral door een Gelovig gedrag, aan die verpligting, welke gy hebt, aan uwe oprechte Leeraars, die u den Raad Gods (*) Wy kleven aan dit gevoelen, wyl de Heilige Schrift ons geen anderen Zonden-delger aantoont, en zullen dit blyven geloven, tot dat de Vrienden van het Nieuw Licht (f) ons uit Gods Woord een ander weg aantoonen, want hunne verdelingen, die zy zich, door middel van hun diep denkent' vernuft maken, liaan wy billyk van de hand. (t) £° *Y waarlyk een Niéuw Licht bezitten, dan moet het een ander Licht zyn, dan Jezus en zyne Jpostelen gehad hebben; want zo zy dat zelfde Licht noch hadden, konden zy het geen Nieuw Licht noemen. Immers het Licht dat deze verfpreiden was reeds Oud,want zy zeiden:niets buiten het geene de Pr oplieten gezegt hebben. En Moses, Hand. XXVI: 22. Maar hoe zy dan aan dit Nieuw 'Licht geko men ? Gg 2  r< 23°" y G^ds aangaande uwe Zaligheid recht verkondigen,die brav.n waar in gy noch uwen lust hebt die u dierbaar zyn; bemin hun als u Oogappel, en onderfteun zo veel mogelyk, hun in het werk des Heeren. — Ook uwe dwaa^nde Leeraars, fchoon zy Jezus Eer rooven, en fchenders zyn, van zyn verzoenend Lyden, moet gy als Mensch, als u medeverloste beminnen, en medelyden, over hunne verkeerde denkwyze gevoelen, dan als Verleiders, al» Waarheid-haters, als Zielen-moorders, als Eer-rovers van Jezus ! als Schenders van zyn veizuenvolle Dood, als verbrekers van hun Heilig Verbond, 't welk zy, tusfchen Godt en u hebben opgericht, om u de Waarheid rein te verkondigen, als zodaa-dge m iet gy hun haten; en hun, (want de Eer van Godt! de behoudenis der Waarheid, het Heil van uwe en van de Zielen uwer Kinderen , her nut der Kerke vurdert het,) niet ongeftraft laten. Dan Laten wy , na dat wy uit de te vooren verklaarde woorden deze weinige Leeringen hebben opgefpeurd, nu verder gaan, ter onderzoeking van de waare Zin der volgende woorden. De Apostel Paulus , na dat Hy de Christenen te ThiUppus ,in de te vooren verklaarde woorden, getoond had, aan het voorbeeld van Jezus! de waare gefteltheid van een waare < otmoed, en Zelfs-verlochening; zo wyst Hy hun nu in de volgende woorden op de Zalige gevolgen van een waare ootmoedigheid, om hen des te nadrnkRelyker aan te moedigen, tot uitoeffening van deze waare Christeiyke Deugt. Hy herinnert hen, aan die groote onuitfpreekelyke Groothedens, dewelke Jezus Christus! na het uitgeftaane Lyden des Doods ,na zvt.e diepe vernedering vs. 6, 7, 8. befchreven, aanvaard heeft. — Hy vaart dan voort, en legt in het volgende 9 vs. daar van dit volgende heerlyk getuigenis af: Daarom beeft Godt Hem verhoogt, en heeft Rem eenen Naam gegeven, die boz en alle Naamen is. De Goddelyke Jezus! heeft zich onthouden,van het volle gebruik 1 ler Goddelyke Eigerfchoppen, naar de Menfchelyke Natuur, om dat Hy de Menfchen verlosfen konde. Wanneer nu her werk der verlosfmg, met de Dood van Christus zyn vervulling had, en de rede van deze  < 237 > deze onthouding ophield, zo heeft ook de Menfchelyke Natuur van Christus naar den Dood, het volle gebruik der Goddelyke Volmaaktheden wederom aanvaard. De Verbooging derhalve, waar van de /Ipostel hier fpreekt, beftaat dus in het volkomen gebruik maken, der Goddelyke Eigenfchappen. — Wel is waar dar men niet kan tegenfpreeken, dat toen de Menfchelyke Natuur van Christus de Goddelyke Volmaaktheden zelve ontfiog, oneindig is verhoogt geworden. Waarom dan ook de tweede wyze van Mededeling der Goddelyke Eigenfchappen, in 't algemeen de verhooging van Christus genaamd word. Daar nu de Menfchelyke Natuur van Christus,terftont na den Dood, dit volle gebruik der Goddelyke Volmaaktheden aanvaard heeft, en juist daar in de verhooging van Chwstus beftaat, zo volgt daar uit dat Jezus terftond na zynen Dood verhoogt is. Hierop ziet de Heilige Paulus: want terftond, na dat Hy beweerd had , dat de Goddelyke Jezus zich vernedert had, tot den Dood des Kruisjes, fpreekt Hy onmiddelyk daar op van zyne verhooging, en zegt: Daarom heeft Godt Hem verhoogt. Wy ontwaaren dan uit het een en ander, dat Jezus Christus is verhoogt geworden, naar zyne Menfchelyke Natuur, Want — immers is de verhooging het tegengeftelde van de vernedering, en volgde onmiddelyk od dezelve, dus is Hy naar die zelfde Natuur verhoogt, naar welke Hy zich vernedert heeft. En daar nu alleen de Menfchelyke Natuur van Christus vernedert is, zo fs het ook die zelfde Natuur naar welke Hy verhooH is. ■ En Deze verhooging gefchiede aan de Menfchelyke Natuur van Christus, toen dezelve het volle gebruik der Goddelyke Volmaaktheden, weder aanvaard heeft, waar van Hy zig in den ftaat der vcmedcring, vrywilligontdaan had- Toen wierd aan Hem vervuld, 'tgeen weleer in Pf. VIII. voorfpelt was, wanneer 'er vs. 6,7. aldus ftaat: Gy zult Hem eenen kleinen tyd van Godt verlaten zyn, maar met Eere en Verfuringe zult gy Hem kroonen. Gy zult Hem tot eenen Heer maaken over uwer Handenwerk, alles hebt gy onder zyne voeten gedaan. Dan deze Goddelyke Luister, wierd toen aan Jezus niet in bezitting, maar tqt gebruik gegeven, want wy hebben reeds Gg 3 ge-  < 238 >" gezien, dat Hy reeds in den Haat zyner vernedering in Goddelyke Gedaante was, dat is: Goddelyke Eigenfchappen had, welke Hy in den ftaat der vernedering nooit heeft afgelegr, C*) — Derhalve wanneer de Apostel Paulus beweert, dat Godt Christus verhoogt heeft, zo moet men dit alleen verftaan, van de overgave, van het volle gebruik der Goddelyke Eigenfchappen. De Heilige Paulus beweert hier dan juist het zelfde, 't geen weleer Jezus zelf te kennen gaf, wanneer Hy zeide: My is gegeven alle geweld in Hemel cn op Aarde. Matth. XXVIII: 18. Dit geweld, wil de Heiland zeggen, heb ik wel altoos gehad, maar niet altoos gebruikt,zo lang het werk der Verlosfing nog myn doel was. Dan nu, daar dit alles volbragt is, nu zal ik my bedienen van deze Macht, nu zal ik onophoudelyk dezelve uitoeftenen,en myneHeerfchappyoverHemel en Aarde fteedsgebruiken. Wy kunnen dus de verhooging van Jezus wel befchouwen, als een gevolg zyner voorgaande vernedering; nogthans datHy dezelve, in een eigentlyken Zin, g;enz:ns verdient heeft; immers,behoeven wy dat niet eerst te verdienen, wat wy reeds in eigendom hebben en bezitten, (f) — En daar"nu Jezus! volgens zyn eigen getuigenis, Joh. XVII: 5. De klaarheid bad,fat is: De Heerlykheid eens Eeniggebooren Zoon van den Vader. , eer de IVaercld was. — Daar Hy als Mensch, de Goddplyhe Heerlykheid, reeds te dier tyd, toen zyne Godheid zich met deMenschheid, in een Perfoon vereenigde, naar het Bezit, en naar het Recht was deelachtig geworden, Luc. 1: 52,35. Zo kan men immers niet zeggen , dat Hy deze Goddelyke Volmaaktheden zoude verdient hebben. {%) Wanneer derhalve de ///«««/beweerd en zegt: Daarom heeft Godt H'm ver hoost, of gelyk men dit Iaatfte woord, eigentlyk moest vertaaien: zo zeer, zo Heerlyk verhoogt, zo is dit de Zin zyner woorden: ,, Nademaal de Heere Jezus ! zich vrywillig ont„ daan heeft, van het volle gebruik der Goddelyke Ei- •>-> gen- (*) Zie ons 27fle Vertoog. (.f) Wanneer de Heer Reersemius mogt lust hebben, om deze onze Grondftelling, omver te ftooten, door gegronde Reden, zoude Hy ons veel Eer aandoen. —• Dan,mogelyk wagten wy hier nog wel wat naaü (§; Zyn het dan geen Schenders, van Jezus Goddelyke Grootheid, die zulks durven voorgeven'?!!!.  < 239 > „ gatjehappen, aan zyne Menfchelyke Natuur ajedegen deelt, en boven d;en, ter verzoeninge der Menfchen „ tot het einde van zyn Leven, gehoorzaam geweest is, „ en dus de oorzaak hebbe opgehouden, waarom Hy „ langer vernedert wierd; daarom heeft hem Goot na „ deze vernedering, zo zeer, zo Heerlyk verhoogt:'' Wy vinden derhalven, den grond dezer Verhoogin» gedeeltelyk in de Perfooneele Vereeniging der tweeiVatuuren toteen Psrfon, en gedeeltelyk in de volbrenging van het grote werk der Verlosfing. — Want de Meniche lyke Natuur, zou dezelve tot het volkomen gebruik der Goddelyke Eigenfchappen geraken, dan moest zy eerst ïri de bezitting daar van geltelt worden, en ten andere zo moest de oorzaak ophouden, waarom zy zich vin dit gebruik zoude onthouden. Het eerlte gebeurde bv de Perfoonele Fereeniging, en het ander viel in,zo dra als het werk der Verlosfing volbragt was. Dus kan men zeggen, dat de verhooging van Christus, op beide gegrond is. ' p De!ae Thans zal het ons niet moeijelyk vallen, om den zimenhang van Paulus woorden in te zien, wanneer Hv van de verhooging van Christus handelt, en fchrvfr • Daarom beeft Godt Hem zo zeer, zo Heerlyk verhoog De Apostel leid ae verhooging af, uit dat geene, waar van Hy vooraf gefproken hadde. — En nu had Hvvan twee zaken gefprooken: namelyk, vooreerst, van de Mededeling van de Goddelyke Eigenfchappen , welke voortvloeide, uit de Perfoonele VereenigiZ, zeggende• Jezus Christus was in Goddelyke Gedaante, en hiel} bet niet voor een Roof Gode gel/k te zy,. Ten anderen fpreekt hy van het werk der Verlosfing, in deze woorden : Hy vernederde zich zelvcn, en werd gehoorzaam tot dn Dood, ja tot den Dood dts Kruïsfes? TJir beide deze (tukken nu trekt de Apostel du gevolg D^Ln beef, Godt Hem ook verhoogt. Dat i- Nademaal ^ Menfchelyke Namur van jfzus ChultmI 1Sht was meiGoadelykcEtgerfchappen, en het werS dcrVerïo fing, t welk, Hy door zyne diepe vernedert»» en g£ hoei zaamheid aan zynen Hemelfchen Vader uitvoerdp volbragt ww, het Godt onmiddelyk daar op den der verhooging volgen. - .Dan fchoon wv nu toegeven da. het woord , Daarom; uitdrukt, dat ieverbogirTZn Christus m het voorgaande gegrond is, zo zullen echter  < 240 > er de Sodniaar.en, en hunne Nieuwe Broeders 'er niets mede in hun voordeel winnen, wanneer zy op een Eerrovende wyze Droomen, dar Christus zyneverbooging zoude verdient hebben, door zyne vernedering. Wsnc gelyk wy gezien hebben, zo is de verbooging nietindien zin, op de vernedering gegrond, dat men dezelve als een beloning daar van kan befchouwen; maar wel in zulk een betrekking, dat door de diepe vernedering van Christus, het werk der Verlosfing, eindelyk is voltooid geworden, en dus de oorzaak van zyne vrywiliigs vernedering hebbe opgehouden.— Behalven dit, is het openbaar dat de Menfchelyke Natuur van Christus, uit hoofde der Perfoonele Vereeniging, terftond had moeten verhoogt ,en tot het volle en beftendige gebruik der Goddelyke 'Eigenfchappen gebragt zyn, wanneer het werk der Verlosfing, niet de oorzaak waare geweest da: Hy zich daarvan een zekere bepaalde tyd, vrywillig, en uit liefde vcor Zondaars onthield. Godt heeft Htm verhoogt, zegt 6& Apostel,dus word die Godt die gezegt word Jezus verhoogt te hebben , duidelyk van ,Hem onderfcheiden ; wy moeten dus in de eerfte plaats, voornamelyk, de eerfte Perfoon in de Godheid, de Vader verftaan. Want deze word de verbooging van Christus op verfcheide plaatfen der Heilige Schrift toegefchreven, als Jef. LUI: 10-12. Joh. XII: 38. XIII: 3a. XVII: 5. Hebr. I: 4. enz. iCor.XV: 25-27. wyl Hy word voorgeftelt als Rechter, aan wien de Heere Jezus ! de voldoening, die Hy van den Mensch vorderde, 'gebracht heeft, om ons daar door het werk der Verlosfing des te begrypelykertemaaken. Dan daar de Heere Jezus! als de Eengeboore Zoon des Vaders, even dat zelfde Goddelyke Weezen bezit, datde Vader heeft; en Hy derhalven altoos eemeenfcharpelyk met den Vader werkt, zo moeten wy ook de Godheid des Zoons befchouwen, als een werkende oorzaak,der verhooging zyner Menfchelyke Natuur. Hierom befchouwt ook de'Schryver van een Brief aan de Hebreen, de verbooging en verheerlyking van Jezus als een werking van zvn eigen kragt. Zeggende: Hy heeft zich gezet ter Rechterhandder Majefteitin de Hoogte. Hebr. 1: 3. {ft Vervolg bier na.") Te Amftcidam, by J. i M M E L I N 6,  DEN EEN-EN-DER TIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. INHOUDENDE EENIGE AANMERKINGEN OP DEN BRIEF VAN CA REL PHILIP SANDERj heer aar der Luthcrfche Gemeente te Groningen; AAN EENIGE ZICH NOEMENDE ECHTE LÜTIIERAANER Met de booze Menfchen en Verleiders, word het hoe langer hoe erger: zy verleiden en worden verleid. Paulus aan Timotheus. g&gyfc^adde de Heer Sandrr , zich in zyn Brief, *il$ getekent Groningen den 17 July 1787. al$31 H leen geftelt tegen hun, weikers Brief wy #[l$ in onze No. 28. van dit Jaar geplaatst heb- ^WW^ ben; had zyne bidzige Pen,zich alleen jegens hun gericht; nimmer hadden wy de pen opgevat, om over zynen Brief eenige Aanmerkingen te maaken. Hh Dan  < 242 > Dan daar zyn Eerwaarde kan goedvinden, om niet alleen hun, aan wien zyn Brief, volgens den Tytel of Opfchriftgeaddresfeert is, maar ook ons, en ons Weekblad, door dezelve aan te randen, vinden wy ons gedrongen, om niet ftiile te zyn, maar onze Lezers te toonen, hoe weinig reden de Heer Sander gehad heeft, om ons zo wel onbefchaamd dan fchimpende aan te vallen. Wy zullen echter niet alles wat in zynen Briefis aan te treffen, achterbaaien ; wy zullen alleen dat geene wat cns als Schryvers van den C. Vriend, en niet wat de Schryvers van den Brief, getekent: Eenige echte Lutheraar.en, door de Heer Sander, geantwoord is, met onze Aanmerkingen verwaardigen. De Heer Sander, beloofd in den aanvang van zyn Brief, dat Hy noch den Tytel en de Taal van dat Blad, namelyk de C. Vriend wil belordechn, noch de waardy van den inhoud van het zelve fclatun; dan hoe weinig de Autheur aan deze belofte voldoet, zal zo aanftonds nader blyken. — Wy zullen intusfchen in gedachten houden,dat zyn Eerwaarde nu de Waarheid (volgens zyn fchryvenj bekent, en zegt: dat Hy tot hier toe, niet» van den C. Vriend gehoord, gezien of gelezen had. Mogelyk zo Hy ons Blad , en de Oogmerken waarom wy fchryven beter gekent hadt, Hy zoude 'er zo liefdeloos niet over geöordeelt hebben. Nu vinden wy niets dat ons aangaat, voor dat wy des Auteurs Brief, tot pag. 4. geheel onder aan gelezen hebben ; aldaar zegt Hy: De Schryvers van dit Blad, zekerlyk gewoon na te brommen, het geen gy hen voorzingt. — Maar is nu de Heer Sander , al vergeten dat Hy zo aanftonds beloofde, de waarde van ons Blad niet te willenfchatten, dan het blykt datHy daar mede bedoelde, dat hoewel Hy deszelfs waarde niet wilde fchatten, het wel met de hatelykfte verwen wilde affchilderen, en dit immers is, zo als zyn Eerwaarde pag. 4. boven aan zelfs zegt: het Colorit dat verkeerde ieveraars altoos gebruiken ; dus niet wy, maar zyn Eerwaarde getuigt van Hem zei ven, dat Hy een verkeerde ieveraar is.— Doch dit daargelaten! maar hoe moeten wy dat begrypen"? Zyn Eerwaarde zegt: nooit van ons Gefcbrift iets geboord, gtzicn of geleeztn te hebben, dus was Hem den Cbris-  < 243 > Christen - Vriend geheel onbekend; maar hoe kan Hy dan veronderftellen, dat wy gewoon zyn, na te brommen, het geen andere ons voor zingen? Heeft nu de Autheur, over ons Gefchrift, niet een liefdeloos oordeel gevelt? En had zyn Eerwaarde niet verftandiger gedaan, wanneer Hy eerst ons Gefchrift had leeren kennen, eer Hy zyn oordeel 'er over velde ? — Doch wanneer het waar is, dat wy zo gereed zyn andere na te brommen, Jtoe komt het dan , dat wy zo dikwerf verfchillen van Lieden die voorgeven een N, Licht te bezitten, en zo grootsch zyn op eene zogenaamde vordering in de Uitlegkunde? — Zyn Eerwaarde fchynt het niet te kunnen verkroppen, dat wy niet onder zyn gehoor zyn geweest,en nochtans,(het fpytige tusfchen twee haakjes flaan wy over) zyne Redevoering ongezien, ongehoord en ongelezen du/ve» veroordeeten, en dezelve een Zielverderjelyke Preek noemen. — Wy kunnen niet begrypen, hoe dat dit zyn Eerwaards zo zeer bevreemden kan, daar Hy zelfs ons Gefchrift welk Hy nooit gehoord, gezim of gelezen had, echter liefdeloos durft behandelen en veronderftellen, dat wy gewoon zyn andere na te brommen; doch wil de Autheur weten wat wy gewoon.zyn na te brommen,het is dat geene wat de Heilige Boeken, en het Symbolum onzer Kerke', reeds lange gezegt hebben, cn wanneer zyn Eerwaarde hier mede \im inftemmen, zullen wy nooit eenige Refiexiën tegens Hem maaken. — Doch zyn Eerwaarde fchynt het meest gebelgt re zyn, om dat wy enkel in naarvolging van andere, en zonder dat wy zyn Redevoering gehoort hebben, dezelve een Zielhedervelyke Preek noemen; doch ook dit zal zo vreemd niet fchynen, wanneer wy zyn Eerwaarde hier van een weinig licht geeven; niet wy alle, maar een eenige uit ons Collegie, heeft op den 8 van July, (zyn Eerwaarde zegt ïiften July) onder .zyn gehoor geweest, en ons een uittrekfel, van zyn Eerwaardens Leerrede medegedeelt, waar uit ons bleek dat .wy vryheid hadden, om zyne Leerrede een Zielhedervelyke Preek te noemen, want fchoon wy wel zagen dat de Verklaaring van zyn Eerwaarde niet fplinter nieuw was, zo als de Autheur zelfs getuigt pag- 10. bevonden wy wel ra^ch, dat dezel ve zeer Ëerroveud was voor den Goddelyken Jezus ! en dat het werk der verlosfing hier 11 h s op  '< 244 >' op een beuzeling wierd t'huis gebragt. Want Jezus zo. daanig te befchouwen, dat Hy als een Martelaar geftorven is, en ons door zyn Dood verlost heeft van deJoodfche voorcordeelen, is zeker niet fplinter nieuw, want dit leerde reeds, om geen vroeger Dwaalgeest te noemen , Arminius, maar ook niet overeenkomltig het Symbolum onzer Kerke. Schoon wy dus niet alle onder des Autheurs gehoor geweest zyn , maar een onzer, wien wy nooit Logenachtig bevonden hebben, ons zulks en wel ichriftelyk te kennen gaf, (en wy daar na, hier in gefterkt wierden, door den Schryvers van den Brief, in onze No. 28. van dit Jaar geplaatst,)meenden wy genoegzaame Redenen te hebben, om de Leerrede van den Heer Sander zodaanig te noemen, want Gods Woord te verkragten, het verdienst van Jezus te verkleinen, in openbaare Leerredenen, zyn genoegzaameRedenen, om dezelve Ziclverdervelyk te noemen, en dat zyn Eerwaarde zulks gedaan heeft, is Hem immers genoegzaam getoont, door hen aan wien zyn Brief gericht is. Wel is waar, zvn Eerwaarde zegt wel, dat vele Toehoerdert met zyne Redevoering , tn Vcrftandigc met zyne Verklaaring te vrtden waaren; maar weet zyn Eerwaarde dan zeker dat deze Vcrftandige zyn, die zyn Verklaaring gebillykt hebben? Wie heeft hem daar van overtuigt? En weet zyn Eerwaarde dan ook wel dat 'er vele Onverftardigè zyn, welke zulke Nieuwigheden wel fmaaken, en bereids de Oude Waarheid verlaten hebben? Jammer is het intusfchen, dat de Autheur niet overtuigt is,dat zyne Leerrede, ook van Geleerden gebillykt en goedgekeurt is. — Dair dus, op dat wy weder tot onze zaak komen, flegs een onzer, en de Meerderheid uit onsgezelfchap, niet onder het gehoor van zyn Eerwaarde geweest zyn, ftelden Wy in ons Antwoord, dat wy onder liet gehoor van zvn Eerwaarde niet geweest waaren, verzoekende onzeHeeren Correspondenten om ons de Leertede van zyn Eerwaarde toe te zenden, en wierden ten fterkften verzekert, dat onze Collega ons niet misleid had, toen wy het ontfangenManufchript van onze Correspondenten, vergeleken met het Bericht 'twelk ons onze Collega gegeven had, wyl dezelve volkomen gelyk waaren; en nu veronderftellen wy, dat zyn Eerwaarde _ zelfs nist zal kunnen Geloven, dat waaneer twee onder- fchei-  < 245 > fcheidene Perfoonen, een valsch Affchrift van zyn Preek gemaakt hadden, dat dezelve dan zonden ovèreehftemmen. 't Is waar zyn Eerwaarde veronderftelt wel op pag. 11. dat het zonder Toveren niet mogelyk is, om een echt Affchrift van zyn Leerrede te bezitten; dan deze gedachten ontftaan mogelyk daar uit, dat zyn Eerwaards niet veel gebruik zal gemaakt hebben,om deLesfen zyner Profesfers onder het gehoor af te fchryven. — Dit aangemerkt hebbende,en de Heer Autheur, licht gegeven hebbende, waarom wy zyne Leerrede een Zielverder velike Preeksenoemt hebben, vraagen wy Hem, waarom Hy ons zoLiefdeloos behandelt, en ons iets te last le^t.dnar wy noch niet eens a.in gedagt hebben? Waar hebben wy belooft, om gelyk de Autheur zich uitdrukt: zyne Leerrede te onderzoeken? Beftaat niet het geene wy beloofden, alleen daar in, dat wy onze Lszers^een Verklaaring zouden mededelen, van die zelfde woorden over welke zyn Eerwaarde gepredikt heeft?en ftaat ons dit niet vry?Doch het is ook mogelvk, datzyn Eerwaarde dit zo zeer niet uit kwaade oogmerken tegen ons geschreven heeft, als wel datHy ons, hoewel wy meenen duidelyk geweest te zyn, en ons geheel Antwoord flegs uit ruim vyf Regels beftaan heeft, niet heeft kunnen begrypen. Zo het ons voorkomt, dan heeft zyn Eerwaarde eerder tegen ons niets als onder op pag. 5. alwaar Hy vraagt: Zyn dat Christen Vrienden, navolgers van eenen zacblmocdrgcnjKZüs, (diegeen vuur van den Hemelover de Samaritaanen wilde laten vallen) dié niet vuur en twaerd, tegen die hunner Leeraaren en Natuurgenoten te veld trekken die in rievéndihgèn van hen virfcbillèh, en naar hm 'inzicht en overtuiging fprceken: Het is war Raadzelachng of zyn Eerwaarde ons hier bedoelt, of die geene aan wien zyn Brief eigentlyk gericht is. Zo het mogt waar zyn dat Hy ons bedoelde, dan vraagen wy de-i Autheur, of Hy wel weet, dat AeZmbtmoldisheidvm Jezus nooit zo ver gegaan is, dat Hy de Dwaalingen rnét heeft tegengefproken? Of zyn dat nevens dingen wanneer men Gods Woord verkragt, en Jezus verdfen4 ven uistert?Ln wanneer hebben wy onze Leeraars on zc Natuurgenoten te vuur en tczwaard vervolg? Heb" *en wy met altoos, zo wy hun zyn tegengegaan, G-es" H-h 3 te;  < 246 > telyke Wapenen gebruikt ? Of hebben wy dan nooit getoont, dat wy wisten, dat de Wapenen van onze Riddcrfchup niet, Vleefchclyk maar Gecstelyk 2yn? Waarom Heer Sander , waarom behandelt gy ons 20 liefdeloos, en beticht ons met zaken die gy ons nooit kunt bewyzen? Waarom gaat uwe Liefdeloosheid zo ver,dat daar gy als een Leeraar der Waarheid zyt geroepen, ons Liefdeloos met iogens achterhaalt? Waarlyk myn Heer! dit is geen Caracler van een Eerlyk Man, en veel minder dat van een Rechtfchapen Leeraar. — Mogen wy u dan hier niet u eigen taal welke gy pag. 9. voert, te gemoet voeren: — Foei! zyt gy een echte Lutheraan? Kruipt in uw fchu'p te rug, fehaamd u voor Godt en Menfchen, en denkr eens ernftig aan het tydfb'p, wanneer gy voor dien Goddelyken Verlosfer voor wiens eer gy thans wilt fchynen te ieveren, (gy ievert maar met onverftand; zult moeten Rekenfchap afleggen. Oan zullen uwe Dadeii tegen u getuigen ,gy uwe oogmerken moeten verantwoorden én ondervinden,welke de gevolgen zyn, van een zodaanig gedrag, waar door fcheuringen in Gods Kerk wierden veroorzaakt, de Leeraars buiten Itaat genV.lt, zonder traanen hun Ampt waar te neemen, en dat de vrucht der Prediking van een Godiyk Woord verydelde. - Doch gy wild onze handelingen ten kwaade duiden, om dat wy den Zachtmoedige Jezus daar in navolgen, dat wy ons tegen de Dwaaling verzetten: dan gy zegt: dan ben ik zulk een Christen - Vriend niet. Gy wilt dan niet in navolging van Jezus ! u verzetten tegen de Dwaaling. Maar weet gy wel Heer Sander,dat Jezus zegt: wie niet mei my is, die is legen my. Dan wy onderfcheppen hier heel gemaklyk wat gy gaarn gezien had; gy wilde zeggen wat gy wilde,en woud niet hebben dat iemand u tegen fprak. Dat is: gy wilde graag dc hatelyke Tollerantie in de Kerke helpen indringen, en alles zo lang Nevendingen noemen,tot dat alles verkeert en verkettert was. Paulus pf wel deSchry ver aan de Hebreen zegt: dat Christus door zyn Bood, dien de Macht zoude nemen, dien die 'f geweld des Deods hadde, dat is den Duivel- En verlosfen zoude de geenen,die door vreeze des Doods in '< gantfche Leeven knechten zyn moesten; dan gyzegt: Christus ftierf als Martelaar, en verloste ons van de vooroordeelen der Jooden ; en dan noch durft gy van Nevendingen fpreeken, en wilde uat elk  < 247 > elk zoude zwygen.op datgy by een volgende gelegenheid wanneer dit eerst was gelooft en aangenoomen een ftap verder konde gaan. ' De Heer Autheur fcliynt ons nu niet te moeijen, voor dat wy komen op pag. 10; alwaar Hy na eeni4 Letter, vittery, weer ons aanhaalt, en zegt: tot dat uwe Christen-Vrienden dien weer in zyn gehelen luister voor ftellen, namelyk de Schuftuur-Text, Heb. II; i4b, ''j& weet zyn Wel - Eerwaarde wel wat het is èen SrW tuur- lext in zyn gehele luister voor te ftéllen ? Zout» hier toe ook niet behooren om geen eene S'rfd ke daarin met duidelyke en ronde woordefïaa ZOn der noodzaaklykheid eene andere zin te geeven?'En «F zyn Eerwaarde mSt Heb. li: ,5. zoSgS delt heeft ? Laten wy over aan het oordeel, van E«« Hem op den Men yan >fr gehoord hebb K dk zy zo 't wil wy zullen wanneer wy met onze Ve-klnJ ring, over Phil II: 5_I3. ten eindezyn oToveHeb" II: 14,15. eene Verklaaring mededeleh, waar meriï t Navolgers van .W en van WSfiS nen initemmen en die alleen van waare LuthcrZe"] kunnen gebillykt worden; intusfchen twyfFelen wv VS zeer, of wel een eenige der Vrienden, vanövjl 0fl mtntus, iets tegen de Verklaaring van zvn Feil} ' zal hebben in te brengen. y Le,^aarde, Op pag. 11. fpreekt de Autheur weder vanr'pnr/ ■ ten-Vriend^ en zegt: dat wy niet zyne,2^n 7'" nooit iasfg va len, om zyn ^Manufjp? e„^S van andere zullen wy Hem niet beoordelen, maar a «er, gelyK wy gezegt hebben,over dezelve wonrrW n de Autheur verklaart heeft, onze VertSS °:-7?e len, en elk, die wy het Re^n/ra^S4£lt volgen,nmr bet liever met dé WaaS^fdfS Sander houden, kan de onze ter zyde §SD 061 Op pag. 12. zegt de Autheur, dat Ily zyneVer V,* • niet zal verlaaten, tot dat Hy van d-> stïl, £.,ar'»g andere meer overig; ^^AjgSV T het ook wille, al ware het zelf £^dn^^r^m Vriend.- Maar wat beweegfdelTddZont / T*' om met zulk een veracbtSnïrffiS£ffr***' ken ? Dan wy zallen hier op Sermïr 3SuZ ^PT' dat wy, wanneer wy onze ^SSHSSSSS& deelt,  < > deelt, over Heb. II: i+, 15- wy zo lange by dezelve zullen blyven, tot dat wy van de gegrondheid eener andere meer overtuigt worde. Dit gefchiede nu, door wier het ook wille, al ware kei zelfs maar tan Dominé Sandeu. Voor het overige vinden wy in den Brief van den Autheur niets dat ons aangaat, echter kunnen wy nietonaangenierkt laten , \ geen Hy op pag. 7. veronderftelt. Hy^zegt dat zyne Redevoering reeds te voren te Groningen was gehouden; vooreen zeer takyke Vergadering van Toehoorders, onder welke veele aanzienlyke der Stad en der Academie, in dezelve ook Leeraars derPubl.eke Kerk waren; doch dat Hy niet gehoort heeft, dat een van deze alle, iets in zyne Redevoering heeft gevonden , dat do Eer van onzen Godlyken Verlosfer verduistert, en zyn volwigtig, cn Eeuwig geldend verdienst voor doemwaaraigeZondaars, den Christen ontroofd. Maar wy vragen de Heer Sander, of dan nooit een Leeraar ged waalt heeft, voor dat Hy is tegengefproken ? — Zoude Hy wel durven beweeren.dat Armyn nooit gedwaaltheeft,voor dat Hy is tegengefproken ? Zouden wy niet mogen veronderftellen, dat wan neer Ar myn eerder was tegengefproken , Hv nooitzulkeen aanhang zoude gemaakt hebben? Zoude de Heer Sander. wel durven beweeren, dat Dominé Drcds (») niet gedwaalt heeft, voor dat Hy is tegengefproken ? Zouden wy niet mogen veronderstellen, dat gemelde Leeraar, reeds lange gedwaalt heeft, eer Hv is tegengefproken ? Word zulks niet bevestigt ,door dien veele, en wel de voornaamfte Leden zyner Gemeente, met Hem de LutberfcbeKerk verlieten,en tot eene andere overgingen. W* vertrouwen hier mede, dat onze Lezers, onsdezen uitflap wel zullen ten besten houden, vermids de Heer Sander ons hier toe noodzaakte. — Voor 't overige zullen wy ons niet licht weer met de Autheur inlaten, maar zo het met cnze Eer beftaan kan, zyn woelen, met ftilzwygen beandwoorden. (*) Dreüs , weker Leeraar der Gemeente toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofs-belydents, te Groningen ; doch wegens Onrechtzinnigheid m de Leer, van zyn Ampt gezet. En over gegaan tot te Gereformeerde Kerk, cn in dezelve weder het Leeraar-Ar.pt bedeed. Te Amfterdam, by J. A M M E L I N G.  DEN TIVEE-EN-DER TICS TE VERTOOG. Van het Jaar 1787. IfeÊkÊiÊÈitfi aarin beftond dan nu die verhooging van den Goddelyken Jezus.' dewelke volgde, op m W fö& de vrywilüge, en niet voor Hem'zeiven, ^b*ë_ jfrp niet voor de Duivelen, maar voor ons Men*XWf&W*% fchen verdientlelyke vernedering1? — De Apostel zegt in het 9 vs. Godt heeft Hem eenen Naam gegeven, die boven alle Naamen is. Het is zekerlyk dat in onze Taal,het woord: Naame, gewoonlykst dat betekent, dat wy daar door de een van de andere onderfcheiden. Hier van daan is het, dat veele beroemde Schrift-verklaarders, alle poogingen hebben aangewend, om de byzondere benoeming welke de Goddelyke Jezus ! I» na BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAAR IN G3 OVER PH1LIPPENSEN U: 5—13. VIERDE VERVOLG.  < 25c. > na zyne verhooging in den Hemel ontfangen heeft te beftemmen. Dan van deze moeite konden zy zeer gemakkelyk ontheven zyn. Want — het woord: Naame, wil by de Hebrein, ën dus ook by die Jooden dewelke Griekscb fchreeven, niet alleen te kennen geven, de byzondere benaaming, die iemand heeften voert,maar ook in 't algemeen datgeene,wat men gewoon is,, Aanzien, Hoogheiden Waardigheidtenoemm. Wanneer dan nu de Apostel, van Jezus Christus beweerd : dat Godt Hem een Naam gegeven heeft die boven alle Naa. men is, zo wil-Hy hier door door niets anders te kennen geven, dan dat Jezus eene Hoogheid, eene Waardigheidheeft aangenomen, welke de grootfte en hoogfte Waardigheid welke ooit Menfchen ontvangen kunnen, verre te boven gaat. Hier op ziet ook de Apostel in 't geen Hy fchryft, Eph. 1: 20—22. Doch dat met deze uitdrukkingen niet anders, dan eene oneindige Majefteit en Waardigheid, beftempeld word; ontdekken wy daar uit: wyl de Heilige Apostel dit in *t 10 vs. als een gevolg der Hoogheid, aan Jezus Christus eigen geworden , befchouwt ; dat in den Naam van Jezus zich buigen zullen alle Knieën, die in den Hemel, en op de Aarde, en onder de Aarde zyn. — Dat de Apostel hier enkele van redelyke van verjlandige Weezens fpreekt, zal geen breedvoerig bewys nodig hebben, want deze alleen zyn het, welke de Eer en Heerlykheid van den verhoogden Middelaar erkennen en vereeren, maar geenzins de redenlooze. — Dan, welke Weezens verftaat hier wel de dpostelwmneer Hy zegt: die in den Hemel, en op de Aarde, en onder de Aarde zyn ? By aldien Paulus, alleen van de geene gefproken had, die in den Hemel, en op de Aarde zyn; zo waaren zyne woorden ligtelyk te vatten ; immers had een iegelvk, dan zich hier door Engelen en Menfchen voorgefteld. Dan nu de Apostel ook tot de verceiders van Jezus ook die geene telt, die onder de Aarde zyn,zo vraagen wy billyk, welke Weezens de Apostel hier verftaar. — Mogelyk de onderaardfche Goden waar van de Grieken en Romeinen ten tyde van Paulus droomde? -— Neen! want de Apostel zegt: 1 Cor. VIIf: 4. dat.  < 251 > dat een Afgod niets in de Waereld is. En zou Hy dan hier wel dat geene, 't welk volgens zyn zeggen niets is, tot de vereerder van Jezus rekenen? Dit kunnen wy niet denken, fchoon veele Beroemde Mannen gemeend hebben , dat Paulus hier op zoude het Oog gehad hebben. Dan mogelyk verltaat de Apostel hier door de geene die onder de Aarde zyn, de Ligchaamen der geene die onder de Aarde begraven zyn ? Dan deze zyn Levenloos zo lange zy niet met de Zielen zyn vereenigt, en kunnen dus Jezus niet vereeren.— Dus zal dan de Apostel, door die geene, welke onder de Aarde zyn, mogelyk de Kwaade Geesten bedoelen? — , Ook dit kan niet waar zyn: ■ wel is waar, dat de Kwaade Geesten in de Heilige Boeken, als bewooners, van onderaardfche Gewesten en Afgronden voorgefteld worden; gelyk wy zien,Luc. VIII:31. enaPetr 11:4, Het is daar in boven ook waarachtig, dat de Kwaade Geesten de Goddelyke Grootheid en Heerlykheid van Jezus zullen erkennen, en dezelve niet zullen kunnen lochenen. (*) Maar_ kunnen wy hun daarom ook tot die geene rekenen, die hunne Knieën in den Naam van Jezus buigen, en bekennen, dat Jezus de Heeke is ter " Eere Gods des Vaders? — Zullen deze Jezus loven en vereeren , zodanig, als het zyne Grootheid en Majefleit vereischt ? — Wanneer zy dat deden, zo zouden zy ophouden Duivelcnte zyn.— Zy Geloven, weliswaar, dat 'er een eenig Godt is, maar zyzidderen; volgens Tac. 1:19. Derhalven, zo veroorzaakt de herrinneringdat *ereen Godt is, in hun niets anders, dan verfchrikking en vrees, voor zynegeduchte Gerechtigheid; Jan fchoon deze vreeze en verfchrikking, hun genoeg pynigt en vol- (*) Die geene , die volgens het Getuigenis der Heilige Schrift geloven dat 'er Duivelen zyn , zullen ïich wel kunnen laten overreden , dat zy dit inzonderheid ten Jongften Dagen erkennen zullen, wanneer de vernederde , maar nu verhoogde en verheerlykte Jezus ! in zyne Goddelyke Grootheid in de Wolken verfchynen zal, om de Menfchen en Duivelen die zyn Eer verduistert hebben,Eeuwig te verdoemen , en de vereerders van zyn Naam te veresren, met eene Eeuwige Zaligheid. Ii 2  "< 252 > volrert; zo houdt hen die echter niet te rug. van de ongehoorzaamheid jegens Goot. — Ook zo is' het ge legen,met de kennis, welke de Duivelen van deHeerlykneid en Majefteit van Jezus hebben. Zy kepn'èn dezelve, zy kunnen zyne Grootheid niet loochenen , zy befchouwen Hem als Rechter hunner Boosheid , m t zidderen ; dan zy onderwerpen zich echter niet aan Hem; integendeel, zo trachten zv de Uitbreiding van de Eer van Jezus, te verhinderen, door zulke Menichen, in welke zy hunne werking hebben , of om met Paulus te fpreeken in de Kinderen des Ongeloofs. CO Ook is hunne Bekeering na dat zy eens van Godt zyn afgevallen, onmogelyk geworden, want — Jezus neemt nergens de Engelen aan. Heb. II: 16. Hoe zou het dan mogelyk zyn, dat Jezus ook daarom verhoogt is, op dat Hem ook de Kwaade Geesten verheer- lyken zoude? Hoe kunnen wy denken, dat ooit de Duivelen hunne Knieën zulien buigen, of Jezus die Eerbied bewyzen zullen, welke door de Knie-luiging word aangeduid,en welke zyne Hoogheid waardig is? — Zullen zy niet altoos Godt vyandig b!yven?°Jaa! En wanneer zullen zy dan werkzaam" zyn, ter Eere Gods des Vaders? Nooit. — Wy willen dus liever defpreekwys, onder de Aarde zyn, befchouwen, als een fpreekmanier,die met het Scb'cöl der Hebreen ecnerlei betekenis heeft; en daar door verftaan , de Zielen wel- (*) Hoewel de Zathan, hier in niet altoos op gelyke mrmerwerkt, maar zich fchikt naar byzondere omftandigheden, ■van tyd en plaats ; zo is doch altoos het Ongeloof en Bygeloof, wel het meeste Onkruid geweest, welke Hy inden Acker der Kerke geftrooit heeft, om daar door dc Goddelyke Eer van Jezus te verduisteren, en den Mensch af te trekken van het Geloof, waar door zy alleen, zyne verdienflen zich kunnen toepasfen. — In deze ongelukkige Dagen welke wy beleven , maakt Hy zyne Werktuigen Grootsch en Moedig , op een zogenaamde vordering in dc Uitlegkunde, op een zeker Nieuw Licht, waar door Hy hun in ftaat fielt, onder die plaatfen in de Heilige Schrift, welke ïo duidelyk en overtuigent, Jezus Goddelyke Eer, en de kracht van zyn Lyden en Dood verkondigen , fchandelyk te verdraaijen.  '< 253 > welke van de Ligchaamen afgefchetden zyn. Het waareri immers de Oosterlingen, welsce in 't algemeen de afgefcheidenc Zielen,zich voorbelden, als bew^onders van het Schtol, of onderaardfciie plaatzen.—- Dan wyl devetheerjyking van Jezus i alleen by zodaanige Zielen mogelyk is, welke in ditLeven in Hem hebben gelooft, zo is het zeker dat de Apostel ook hier op by uitftek het Oog gehadt hebbe. Daar nu de Heilige Paulus van de afgefcheidene Zielen, vooreerst ondetfeheid die geene, die in den Hemel zyn ; zo heeft Hy ongetwyffelt het Oog <,p dié Geesten, dewelke in de Hcil/ge Sobrtft,genoemd worden Engelen Gods/ die worden voorgemeld, als Geesten, die in den Hemel zyn, en altoos zien het Aange. zicht Gons des Vaders. En dat de Apostel door die geenen, die op de Aarde zyn, en onderfcheiden worden , en van de Engelen en van de Zielen der Menfchen , die Menfchen verftaat, die noch als Bewoonders der Aarde aanweezig waaren , zal geen breedvoerig bewys nodig hebben. Wanneer dan nu de Heilige Paulus verder betuigt, dat, Godt Jf./.us daaiom verhoogt heeft, en Hem eert een Nar.m gegeven die boven alle, Naarncn is, dat in dem Ntam van Jezus zich buigen zullen alle Knieën der geenen die in den Hemel,en op de Aarde, cn onder dc Aarde zyn; dan bediend Hy zich hier van die manier van fpreeken , naar welke het teken van een zaak genoemd word,in plaats van de zaak zelve. Immers wil deApos* tel hier niet leeren, dat de Eng-lcn en volmaakte Rechtvaerdigen in den Hemel Knieën hebben; — derhalve bezigt Hy hier de fpreekwys Knie buigen, in dien zin, m we&'en zy in 't algemeen eene eerbiedsvolle Hoogachting aantoont. — Want het is reeds voor lan" in"t gebruik geweest, dat die geenen voor anderen de Knieè'i hebben geboogen, welken zv van hunne Eerbiedigheid wilden verzekeren. Hy fteld dus het teken, naamlyk de Bussing der Knieën, waardoor de Volkeren, onder welke Hy leefde, eikanderen de Eerbied dewelke in hunne Ziel.de een voor de ander huisveste, verklaarden, en Hy meent de Eerbied zelve. Derhalve, zi leert hy hier: Dat de Menfchelyke Natuur van Jezus 1 i 3 daar-  < 2J4 > daarom verhoogt is; dat is: in het volle en beftendige gebruik van de Godddykc Heerlykheid aan dezelve medegedeelt (*) met alleen gefield,en dus eene onnitfpreeklyke en oneindige Hoogheid aan Hem verleent heeft, maar ook,dat Hy deeze door de verandering met ezus voorgegaan, door de onwederipreekkelykite bewyze ils by voorbeeld , door de Opftanding en Hemelvaart van dezelven, zo wel, als ook door de Wondergaven, medegedeeld, aan de eerfteBelyders van Jezusgefchonlen, geopenbaart heeft; ten einde Engelen en Menfchen, en onder de l iatfte zo wel de Levendige als de Dooden, in zynen Naam, om zvnent wil, zich zouden verootmoedigen, en Hem die Eere toebrengen, welke ïlem met het hoogfte recht toekomt. ■ Daar z;ch intusfchen,de innerlyke Eerbiediging, zich juist, wanneer dezelve oprecht is, by ons Menfchen ook te kenr.en geeft, door uitterlvke tekenen, zo zyn derhalven, 3:1e Menfchen voiftrekt verpligt, om den Goddelyken Jezus ook door zodaanige uitterlyke tekenen te vèreeJen en aan te bidden, dewelke by hen voor hoogfte en Iterkfte gehouden worden. Het is derhalven niets overlolligs, noch onnodigs, wanneer wy by het hooren noemen, en zelfs iremen des Naam Jszus/ons hoofd ombloten, of het Ligchaam buigen, wyl dit by ons de gewoonlykfte tekenen van Eerbied zyn. (f) Doch inzonderheid moeten wy van de weldaden, en de werken van jezus zelfs, even zo Eerbiedig fpreeken, alsvan de weldaden en werken des Vaders. Want — Godt heeft Jezus daa-orn verhoogt, zegt de^oxttl, cn Rem eenen Naam boven alle Naamen gegeven, dat in den Naam van Jezus zich bui gen zullen alle Knieën der geenen, die in den Hemel, en op de Aarde, cn onder de Aarde zyn. En zo als de Apostel z\ch verder in *t li vs. uitdrukt: alle Tongen bekennen zullen,dat Jezus Christus de Heere zy, ter EcreGous des Vadrrs. Het (*) Want daar de verhooging, tegen de vernedering verklcir.i!:g,'m vs. 7,8. aangehaald word , voorgefteld; zomoet Jezus ! juist door dezelve dat geene ontvangen hebben,waar van Hy zich eertyds vrywillig ontdaan had. (t) Zy gaan te ver, die deeze uitterlyke Eerbieds-Tekenen, jegens Jezus! uitkrytcn; voor enkel Bygeloof.  '< 255 y Het blykt uit verfcheide plaatfen der HeiligeScbrift 1 als onder andere Dan. III: 4,7,29. Gap. VII: 14. Da: het by de Hebreen niet ongewoonlyk is, om Volken" die,onderfcheiden Taaien (preeken, met de Naam van' Tongen te beftempelen. —- Hierom hebben wy recht om ook hier aan het woord: Tongen, in de woorden vaa Paulus gebezigt, deze zelfde betekenis geven, en befluiten derhalven daar uit, dat de zin van de Heilige Paulus deze is: „Godt heeft daarom [uzus na zyne „vcmedertng, zo heerlyk verhoogt,ten e'inde alle rede„lyke Weezens, zyne Goddelyke Grootheid zouden „erkennen, en zich aan Hem onderwerpen; maar voor„namelyk onder de Kinderen der Menfchen, alle Vol„ken; zy mogen zo veel verfchillen, ten aanzien der „Taaien, dewelke zyfpreeken, als zy willen, zullen zich echter daar in vereenigen mochten, dat zyde Heerlykheid van Jezus niet alleen erkennen, maar ook ter „Eere Gods des Vaders; dat is: wyl Godt de Va„der! de Majefteit, van zyn Vleeschgeworden Zoon „met zo veele en ontegenzeggelykeGetuigenisfea heeft „bevestigt, u;t Eerbied jegens Hem ,plegu> belyden „ dat juist die Jezus van Nazareth, die zich om hunnent „wil zo diep heeft vernedert, Meer en Godt is over „alles, en Regeere als Godt en Mensch , volgens het „welbehaagen van zyne Wysheid en Goedheid." Wel is waar: Dat ditGoddelykoogmerk,niet by alle Menfchen bceiKt word. Want veele welke de Helfche Geesten nabootzen, in hunne Vyandfchap jegens Godt en Jezus ! onderwerpen, of Buigen de Knieën geenzins voor Hem; zy verbreiden zyne Goddelyke Eer 'niet, zy verheffen de Prys niet van zyn verdienst, maar verduisteren , dezelve veel meer; hier toe kunnen wv voornaamlyk betrekken, alle valfche Leeraars, 'alle, d.e, die plaat/en der Heilige Schrift verkrachten , welké van zyne Goaddyke Grootheid gewaagen. Noch minder kunnen wy bier van uitfluiten de zulke, die zich zodaanig aan de Goddelyke Grootheid van Ifzus vergrypen, datzy.durven beweeren, dat Hy dezelve zoude verdient hebben ; dan het is waarachtig, dat zulke Schenders zyner Eer, e«r!an^ de Maiefteit, en Heerlykheid van Jezus tot hunne Eeuwige fchaade en fchan- de  < 25Ö > de erkennen moeten. (*) Want FTy zal ter zyner. tyd, als een onpartydig Richter aller Volken even zo Zichtbaar en rVlajettiëus wederkomen , gelyk als Hy eertyds ;en Hemel is gevaaren, Hand. I: u. Wanneer niet alleen alle, dewelke ooit geleeft hebben , voor zyn geduchten Rechter-Throon zullen moeten verfchvnen, maar zelfs die geene, dewelke Hem, en zyn Euangelie veracht hebben, zullen zich dan gedrongen vinden, door de Heerlykheid welke Jezus zal openbaaren, te beladen: Dat Jezus Christus de Heere is. Dan zal vervult worden, 't geen Gods Geest zegt: My zullen zich alle Knieën buigen, en alle Tvngen zweerenden zeggen: In den Heere keb ik Gtrcehtigheid en Sterkte. jef. XL V: 23,24. Of gelyk deze woorden eigentlyk luiden: Alken in den Heere! {zo zullen zy van my zeggen) is Gerechtigheid cn Sterkte. Vuor Hem zullen kom^n en tefchande worden alle die tegen Hem ftryden. De Heilige Paulus heeft in deze woorden tot bier toe opgeheldert volftrekt het Oog op deze Voorzegging; te meer, wyl Hy dezelve'Rom. XIV: 11. ook verklaart aangaande het Laatfte Oordeel: Intusfchen zo zou men de uitfpraak in vs 10 en 11. vervat te nauw beperken, wanneer men dezelve enkel van die toeftemming wilde, verftaan , welke de Openbaarmaking van Jezus Heerlykheid ten Jongften Dagen, allen , en ook zyne Vyanden cn Verachters zal afdringen. ('t Vervolg hier na.) '(*) Hoe ral hun dan te mcede zyn, die het hier hebben durven vvaagen, om in den Goddelyke Jezus, een verdienüclykheid te ftellen, voor zich zeiven'? Hoe zullen zy beeven, die hier hebben durven beweeren , dat Jezus ! voor ons, en in onze plaats, de Goddelyke Toorn, niet gevoelt 'heeft 1 Hoe zullen zy zidderen , die hier de Dood van Je7us flegs als een Marteldood befchouwt hebben, wanneer de Goddelyke Richter, htm aan den Zathan en zyne Engelen zal overgeven, om Eeuwig Gemartelt te worden? Te Amiïerdam , by J. AMMELING,  DEN CttJiïtJSTJEW- VMJJEWJD. DRIE-EN-DERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. BEHELZENDE eene LETTERLYKE VERKLAAR ING, over PHJLIPPENSEN II: 5 r3. VYFDE VERVOLG. 2^ÉUSllÉ/$it de woorden, tot hier toe opgeheldert, kunnen wy de volgende Hooftleeringen n\ U |S§ trekken. Als: f I. Ten Eerften: Dat wy als dan wyslyk *jS5&W$&°& handelen, wanneer wy de Heere Jezus ! als Heür en Godt huldigen, terwyl wy noch in dit Leven zyn. — Want dan, en dan alleen, zal ons de Overtuiging van zyne Heerlykheid, welke zyne Verfchyning ten genen dage, als Richter der Levendige en Dooden, ons verlchaffen zal, niet Verfchrikkelyk, maar Heilzaam en Zalig zyn, wanneer wy bereids in dit Leven 5 ons aan Hem onderworpen hebben,en Hem K k zo  < *5* y zo geëert hebben, als zyne grootheid, en weldaden net vereischten., II. r« rè4i Is Jezus Christus na zyne diepe Vernedering Verhoogt, zo zeer, zo Heerlyk Ver hoest, dan is dit een bewys dat zyns Genoegdoening voor Zondaars, yolwigtig is,en dat wy kunnen vertrouwen, dat wy volkoomen, door. Hem verlost zyn, van Zonde, Dood, Duivel en Helle, en door Hem kunnen Ge- rechtvaardigt worden. Hier uit volgt • _ III. TenDerdcn.Dat Hy waarachtig Godt en Me nsch is, in eenen onverdeelden Perfeon; want geen ander dan even zulk een Per/bon, konde de Verlosfing en Rechtvaardiging der Menfchen te Weeg brengen - ■ Maar volgt hier uit nu niet: ' IV. Ven Vierden, Dat alle redelyke Weezens Hem moeten vereeren en aanbidden? En fchryft niet even hierom de Heilige Paulus, dat in zyn Naam, zich alle Kmeen buigen zullen ? ünder de redelyke Weezens die een vermogen hebben, Jezus te vereeren en aan tè bidden treffen wy aan, (zo ver wy weeten) en Engelen en Menfchen, de eerlte vereeren Hem als hun Heer en Schepper, de Iaatfte als hun Godt en VerkiCcr' — Dan J ' Y' Tenfyfden: Moet Hy niet alleen als Godt maar ook als Mensch, en dus als de GoDT-Mensch worden aangebeden. Dit lyd ten aanzien zyne Goddeivke Na tuur geen tegenfpraak. Want Hy die dewaareGooTis komt zekerlyk de Eer van aanbidding toe. Tezus ' oe waagt zelfs van deze Goddelyke Eer zyner Godheid^. neer Hy zich by Joh. V: 23. aldus laat hooren. Z, zullen alen iet,; Zooi» Eeren, gelyk zy den Vader Eer en en ■wie den Zoon niet Eert, Eert ook den Vader niet' Dat Jezus hier die Eer bedoeld, welke men aan zyne" Godheid te bewyzen fchuldig is, blykt daar uit: wyl Hy deze woorden juist fprak, op een tyd, dat Hy zyne Eeuwige Gedlcid tegen* de Jooden verdedigd» w-Jke dezelve ontkent hadden. En ook moeten wy hier toebrengen de woorden, Heb. I: 6. Hem zullen alle En-reien Gods aanbidden. En dat nu ook onze Heiland' naar zyne Menfchelyke Natuur moet worden aangebeden, geuigt Paulus in de tot hier toe verklaarde woorden, Godt heeft Hem daarom een Naam gegiien, die bo.  < 2^9 > loven alle Naamen is,op dat Hem alle Schepfelen zouden aanbidden. Hy moet dus na die zelfde Natuur aangebeden worden, naar welke Hy zulk een Naam omhingen heeft, en verhoogt is. Daar dit nu plaats heeft ten aanzien zyner Menfchelyke Natuur, zo is het ook den wille Gods , dat alle Schepfelen . Hem ten aanzien zyner Menfchelyke Natuur Godlyk Eeren. VI. Ten Zesden: De Eere van Aanbidding, welke alle Schepfelen aan Jezus Christus ! als de GodTMenscft verfchuldigt zyn, is een gevolg zyner verhooging. Niet, als of Jezus geduurende den ftaat zyner vernedering, zulk een Eere niet waardig was, neen Christenen! Maar even gelyk onze Zaligmaker! zich vrywillig onthielt, van het volle gebruik der Goddelyke Macht, Majeftieit en Heerlykheid, zo onthieldt,Hy zig ook vrywillig van deze Goddelyke Eer. — Dan wanneerde tyd der vernedering, voorby was , toen Hy alles volbragt hadde, wat ter verlosfing: en Rechtvaardiging, des Zondigen Mensch nodig was, eischte Hy van alle Schepfelen , deze vereering. Hierom zegt Paulus: Godt beeft Hem verhoogt, cn eenen Naam gegeven,die boven alle' Naamen is, op dat alle Knieën zich voor Hem buigen. VII. Ten Zevenden: Deze Goddelyke Eer beftaat met zo zeer in een daadlyk bewys van dezelve, als wel in eene fchuldige verpligting, welke 'er op alle Schepfelen legt, om Hem zulk een Eer te betoonen. Want hoe vele Menfchen zyn 'er niet, welke van Jezus ten eenemaal niets weten? Hoe vele Schepfelen zyn 'er niet, welke der Waereld Heiland wel kennen, en Hem echter noch als de waare Godt noch als Mensch aanbidden? Doch dit is alleen een verzuim van hun pligt, en neemt niet weg, dat Hem daarom deze Goddelyke Eer niet zoude toekoomen. Alle Schepfelen, ook de verdoemde, en de menigte der Duivelen, zyn fchuldig Hem aan te bidden , alhoewel zy zonder ophouden voortgaan met Hem te lasteren, en te beledigen. Dan dit kan de Grootheid 'van Jezus Christus ! noch naar zyne Goddelyke, nog na zyne Menfchelyke Natuur, even zo min ichaden, als het de Godheid in 't algemeen kan fchaden, wanneer de Roekeloosheid der Dwaazen zo vergaat, dat zy in hnnHerte zeggen: 'er is geen Godt. K k 2 VIJL  "Pzyïe berrekk ne tot de Srhpnfp Goddelyke voorzorg? De rede dus welke Sns verr^ om Hem aan te bidden, en Goddelvl-e Per £ L P fi deze: datwv erkwnen^atHVnn^n aJr b.ewy?™ Js derhoud geneert e"n !^^/SSKSST Heere Godt, onze Wrtam»eent' ^at Hy ,s n^e ter • dat Hv"Urh 1 f^ever' en teflens onzeRech- voor»  ♦([ 261 >' voornamelyk wegens het volle gebiuik der Goddelyke Eigenfchappen aanbidden, en Goddelyke Eer bewyzen. IX. Ten Negenden: Voor't overige behoeven wy niet te fchroomen , dat de Eer van Aanbidding, welke men Jezus Christus naar zyne Menfchelyke Natuur bewyzen moet, de bewyzen voor zyne Eeuwige Gulheid zoude omkragten. Wel is waar, dat wy dezelve ook bewyzen, uit de Hem toekomende Goddelyke Eer. Deze Grondftelling fchynt dus niet meer algemeen te zyn, wanneer wy beweeren, dat dezelve ook aan de Menfchelyke Natuur van Christus moet bewezen worden, want al wie Goddelyke Eer toekomt, is de waare en Eeuwige Godt. Want men zal ons tegenwerpen, dat deze Eer ook aan de Menfchelyken Natuur van Christus toekomt, die echter de waare Godt zelfs niet is. Wv zullen zo Godt wd deze Soclniaanfche tegenwerping by eene nadere gelegenheid uit den weg ruimen. 1 hans zullen wy alleen deze Aanmerking maaken: Hy die de Goddelyke Eer toekomt, is de waare Godt. Deze Helling is zeker. Dan wanneer men voortgaat, en zegr: De Menfchelyke Naruur van Christus komt Uoddelyke Eer toe, derhalven is dezelve dewaare Godt. Dan is diteenmisflag tegen de Redeneer kunde. Eigentlyk moet men zeggen. Welke Perfoon Goddelyke'E°r toekomt, die is de waare Godt. Nu is de Menfchelyke INatuar van Christus een Perfoon, die GoddelykeEer toekomt: Daarom dezelve is de waare Godt. — Maar wie ziet niet, dat hier de tweede Stellig valsch is? Want wanneer d -ch, is het in onze Euangelifche Kerk geleerd dat de Menfchelyke Natuur van Christus een Perloon is. Wil men echter voortgaan, en zeggen: welke Natuur Godlyke Eer toekomt, is de Godheid ze is, zo ontkennen wy dit vrymoedig, zonder dar wv bekommert zyn, dat wy uit de Goddelyke Eer, de Godheid^ Christus niet meer zullen kunnen bewyzen Want eigendyk willen wy dit aldus gezegt hebben: Die Natuur welke Goddelyke Eer toekomt, is of wel de Godheid zeik, of met dezelve Perfoneel vereenigt. Laaten nu de Vyanden vooitgaan en zeggen: De Menfchelyke Natuur van Christus komt volgens u gevoelen Goddelyke Eer toe, dan ontkennen wy dit niet. Maar wat zal er uit kunnen getrokken worden? Niets anders Kk 3 dan  '< z6z > dan dit: Derhalven, de Meufchelyke Natuur is of de Godheid zelfs,of Perfbneel met dezelve vereenigt. En is dit niet juist een Grondftelling welke ons Recntftreeks brengt, tot het Geloven aan de Godheid van der Waereld Heiland? Want daar het zeker is, dat de Menfchelyke Natuur van Christus, de Godheid zelve niet is, zo moet zyPerfoneel met dezelve vereenigt zyn. En dit maar waarachtig zynde, dan is onzen Mipdelaar niet alleen een Perfoon, die waar Mensch, maar ook de waarachtige Godt is; dus Godt en Mensch in eenen onverdeelden Perfoon. (ft Vervolg hier na.) UITBREIDING over het 103de GEZANG. (*) Ik ftcun in Angst in Nood, Op Godt die myn Elenden, (Zyn Macht is Eindloos groot.) Genadig af zal wenden. By 't r.ad'rcn van den Doodt Wil ik ook Hem betrouwen, Myn moedt blyft even groot! Wyl ik blyf zeker Bouwen, Op Godt, die my van Lyden, Van Jammer en van Druk* Van 't hier Angstvallig Stryden, Van alle Ongeluk, En Droefheid kan bevryden , Dat my hier treffen kan. Ik wil de hulp verbeiden Van Godt , Hy is de Man ; Die aan My zal gedenken , Met eindeloos genaê. Dus kan niemand my krenken. Godt wil my fteeds llaa gaê, Eu i;?y haast uitkomst fchenken \ : Van al myn Tegenheên. Komt my de Zathan wenken, Dan voer ik deze Reên: Hy f*N Te vinden in het Luthers Kerk-Gezangboek. GeWtakelyk in de meeste Gemeentens in Nederland.  < 2(53 > Hy heeft my van de fchuld, Die my berouwt van Harte Die my 7.0 zeer onthuld Daar door 'k zyn Goedheid tarte. Die my met fmart vervult. Die my zoud Eeuwig knellen Daar waar de Zathan brult In 't onderfte der Hellen Vit lout're gunst ontheven. Hoe gunftig is myn Lot Nu kan ik Vrolyk Leven 'k Zing nu ter Eer van Godt , Hy heeft zyn Zoon gegeven. Zyn Zoon dat Dierbaar Pand, Door wien ik heen zal ftreeven, Naar beter Vaderland. Door wiens Verzoenend Sterven 'k Erlang een Dierbre Schat. Vraagt men: Wat ik zal Erven? Zoo zeg ik: Het is dat: » Ik t Leven zou verwerven Wanneer ik van hier gaê Vind ik by myn' Verfterven Schat zonder Wedergaê. Al nadert dan de Dood Al neemt Hy my het Leven Ook voor dien laatften floot Behoef ik niet te beeven. Al treft Hy my wat Nood? Ik heb Hem niet te fchroomen, Wyl Jezus door zyn Dood De Macht Hem heeft benoomen. Myn Heiland is ge/torven. Hy droeg Gods Toorn voor my, Hy zelf had niet verkorven, Hy maakte my dus vry. Hy heeft my 't Goed verworven, Dat Oog nog Oor bevat Dat alle Rykaards korven Te zaamen nooit bezat. Dat weggelegd hier boven , By myn Heiland Jezus; In 's Hemels Zal'ge Hooven _ Word wel bewaard: "t welk dus: Geen Magt my kan ontrooven, Geen Dief ooit fteelen zal. Dus wil ik Lieven Looven D:n  '< 2-54 > Den Schepper van 't Heelal. Myn Ziel in Godt gerust, Myn Ziel weleer gebonden, Aan vuige Zonden Lust "Verlost door Jezus Wonden En by zich zelfs bewust; Bewust van Gods Genade, Myn Ziel, (o welk een lust) Myn Ziel zal zich verzade, Van d\mw aardeerb' r en Zegen Van rZ.egen Hemelsch groot Waar by geen Goud kan wegen. Mvn 7.iel dan naa den Dood, Beveelt zich in Gods Handen ; Ik weet zy zal gewis , Gelukkiglyk aan foanden Daar't alles Zalig is. Naar V fiaaken van haar banden, Ontfangt zy beter Lot. Zy vaart naar beter Landen , Naar haar Oorfprong haar Godt. Als 't laatst Bazuin-gefchal, Als Jezus in de Wolken, Omftuwt van 't Eng'len tal Als Richter aller Volken , Be Dooden wekken zal, Hun weer zal doen herleven Dan weet ik eens vooral: Zal Hy m' ook weêr doen Leven, Zal Hy m ook doen verryzen , Schoon ik verftuif tot kaf; Gods woord geeft my bewyzen, Dat-ik weer rys uit 't Graf, Om eeuwig Hem te Pryzen En fmaken Hemel-Vreugd En zingen Hemel-wyzen 6 Welk een Ziel-genengd En, in het Hof der Hoven , By 't Zalig Geestendom Word ik gevoerd naar boven Door d'Eng'len. Om alom Zyn grooten Naam te Looven Voor Zvnen Heil'gen Troon. Dit fchenkt: zoo wy Geloven Ons Vader Geest en Zoon. A. v. W. Te Amficrdam, by J. A M MELING.  DEN CMMJSTJEW-- TMJÜEWJD. VIER-EN-DERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. BEHELZENDE eene LETTERLYKE VERKLAARING, over. THILIPPENSEN II; 5—15. ZESDE VERVOLG. ^ÉÉlè^^a dat wy dan wederom, eenige Leeringen, den aangezien, als een Befluit 'c welk de Heilige Paulus, uit de uitfpraaken, in vs. 6—ii. vervat, en in eenige voorige Bladen door ons opgeheldert, trekt. Hierom dan is het onlochenbaar, dat rok hier van de Ootmoed, en Ztlfsvernedcring gefproken word; fchoon veele Schrift-verklaarders veronderftellen, dat in 't byzonder in de Iaatfte woorden van het 12. vs. werkt dat gy Zalig tiordt, enz. de Apostel de ernst en yver in 't Christendom aanbeveelt. Eene ernftige werkzaamheid, in dat geene wat de Zaligheid bevorderen kan, is . dit willen wy niet ontkennen, zekerlyk eenNoodzakelyke Pligt, maar, van'dezelve hadt de Apostel in het begin va» dit Tweede Hoofdtak, vs. 1—5. niet gehandelt. Daar in boven,zo ftaat dat geene,watHy in vs.6—11. nopens de Zelf-vernedering en Verhooging van Jezus, welke daar op volgde, hadt voorgedragen, met deze Pligt niet in een nauwkeurige, en genoegzaame verbintenis. Mogelyk zyn wy hierom gerechtigt, ja verpligr, om eene Verklaafing , dewelke doordeZamenhang (*) van Paulus woorden, niet begunftigt word,maar verworpen, te verlaten? '£r zyn Godgeleerde en onder dezelve voortreftelyke Marnen, welke hiertoe, niet kunnen befluiten, wyl zy geloven , dat het te hard en onnatuurlykgefprooken is, wanneer men ootmoed, vresze en beven noemt. Eenen nu ZaÜgen Godgeleerde, voor wiens Schriften wy de grootiWachting'hebben , die in zyn Leven, en nu noch na'zyn Dood , een fierfel onzer Kerke is, verklaart zich'hier over aldus: ,,Indien 'er meteen eènigeplaats „ der Heilige Schrift konde beweezen worden, dat de '„ ootmoed efl vernedering desHarren.de 'vreeze en het „ beven heten konde, zo zoude wy deze Verklaaring „ voor onwederleggelyk houden. De Ui:kggcrs heb., ben geène zodaanige plaats aangehaald; en wat ons ', betreft, wy hebben geene noch in dsGezvrde Bladeren, nóch "in een waerekilyk Boek gevnnden"Ct) — Zd nu niet dat geene, wat deze grote Geleerde en on- ge- (*) Door de Zamenhang der Redeneering, in de Heilige Schrift kunnen wy dog altoos best den waaren zin vatten. (f; Zie de Zedenleer der Heilige Si in ifi, van den Cancelier van Mosheim, Deel III. pig. 365.  < 267 > gemeen belezen Man onbewust was, de mseste Lezers van ons Weekblad onbekent zyn? Zo ja, dan achten wy ons des te meer verpligt, om uit verfcheideScbriftuurplaatfen te bewyzen, dat üo'moed en Befcheidenheid , zomwylen volftiekt vreeze en beven genoemt word. In de Schriften des Ouden Vet honds voornamelyk ,, word niets meer aangepreezen, dan de vreezeOoris. Dan de meeste plaatfen waar in deze Gemoedsgesteldheid geëischt word, worden juist dan eerst duidelyk, en met twtrekking tot derzelver inhoud vrugbaar,. by aldien men door de vreeze Gods, die beweging der Ziel, die wy in onze Taal: Vreeze noemen, en die ontftaan uit aanftaande bezorging van toekomende Onheilen en Rampen, niet zo zeer 'verftaan, als (de Eerbiedinge of Eerbied, jegens Godt. • Ook in dien zelfden zin, wordt derhalven ook in de-.Schriften des Nieuwen Testament, het woordt Vreeze by verfcheide gelegenheden gebezigt. De Heilige Petrus wanneer Hy in zyn Eerften Brief, Cap. III: 15. de Gelovige vermaant, om de Waarheid, met Zachtmoedigheid en Vreeze te bekennen ; dan is het onmogelyk,dat Hy het woordt: Vreeze hier in een eigentlyke Zin bezigt. Immers had Hy kort te vooren, in het 14 vs. hen aangemoedigt, om zich voor het trotfeeren der Vyanden der Waarheid niet te vreezen en niet te verfchrikken. Dus verftaat de Apostel, in 't 15 vs. noodzaaklyk, door de vreeze, waar mede de Christenen zich verantwoorden zouden , Eerbiedigheid en Befcheidenheid. Willende dat zy de ffnodfcheen Heidenfche Overheden die Eere, welke zy wegens hun Ampt en Staat eisfehen konde, niet zoude weigeren en hen nooit oneerbiedig zouden bejegenen. Vreezen derhalven, betekent verder veetal. zo veel, als ootmoedig zyn, Paulus wanneer Hy de Gelovigen te Komen vermaand niet Hoogmoedig te zyn, maar zich te vreezen, Rom. XI: 2. Zo fteld Hy hier de vreeze tegen over, de Hoogmoedigheid en Zelfverheffing. Wat kan hy hier nu wel anders verftaan, dan Ootmoedigheid en Zelfvernedering. — Daar nu vervolgens de vreeze voor aannaderende Onheilen zich als dan, wanneer dezelve geweldig is, openbaart door vreezen en beven; L 1 2 hier-  < 262 y hierom word vreezen en *«/«»,niet_-zeldenindeff re verwydert. Immers was Hy hier toe veel te vuurig, en ook de kragt Godi welke in Hem werkte, te magtig. En hoe duidelyk vinden wy nier het tegendeel, in dat bengt. 't welk wy Hand. XVIII: 6. lezen, en dat ook het gedrag van den Apostel teCorinthe betreft? Hoe weinig vinden wy hier eene vreesachtigheid? — Vervolgens wanneer de Apostel aCor. Vil: 15. te kennen geeft, dat Titus daarom tegen de de Corinthiers van banen wel, dat is: hen\zctr genegen is, om dat Hy denkt aan hunne gehoorzaamheid, hoe zy Hem met vreezen en beven hebben ontfangen; zo is het onmogelyk, dat wy hier wederom, de uitdrukkingen : vreezen en beven, in dien zin zoude kunnen aanemen, dewelke zy in onze Taal hebben. Immers hadTixuszowel als Paulus, het Ampt dat de Gerechtigheid predikt. 2 Cor. III: 8,9. Dus konden de Christenen te Corinthen, Hem niet met vreezen en beven, met angst en bangigheid aannemen. — Integendeel , onthngen zy hem met de grootfte eerbied en hoogachting; en dit ook wil de Aoostel, door de uitdrukking reeds meermaals aangehaald,aantooneu. — Veder, wanneer .even deze grote Apostel der Heidenen, Eph.VI: 5. eischt,van de Knegten welke tot Christus bekeert waaren , dat zy hunne Lighaamelykc Heeren zouden geboonaam zyn, met vreezen en beven. Dan kan hier onmogelyk, alleen een angftige vrees, voor degeftrengheid, der Heidenfche Heeren als den grond van die gehoorzaamheid, die de Christelyke Knegten verfchuldigt zyn, bedoelen. Immers befchouwt Hv terftond daar op de Eenvoudigheid, de gewilligheid'des Harten, als den bron van deze gehoorzaamheid. Hen vermanende, dat zy hunne Heeren gehoorzaam zullen zyn, als Christus, dat js: om hunChristendoms wille, gelyk Hyzegtvs. 6. als de Knegten van Christus ; dat zy derhalver\ zulten wil Gods van Harten, met goeden wil doen zouden. Wy zien dus, dat wanneer de Apostel, zich niet zelve in zyne Voorfchnften zal tegenfpreeken, men dangeredelyk zal moeten toeftemmen, dat Hy door vreezen en beven, t welk Hy hier van de Christelyke Slaven vordert, mets anders verftaat, dan 't geen, wy gewoon zyn, Hoogachting en Gehoorzaamheid te noemen. 4 hans meenen wy zal 'er niemand meer aan twyffelen L1 3 kun-  kunnen , dat niet volgens de Rtbrceuwfchcn fpreekmanier , vreeze en beven, hoogachting,ootmoed en vernedering betekenen kan. Derhalve kunnen wy de vermaning van de Heilige Paulus , werkt dat gy Zalig word, tr.ei vreezen en beven, gevoeglyk aldus verklaaren: ,, Be„ werkt dat geene, wat u tot uwe Zaligheid bevorde„ ren kan, zodaanig, dat gy daar by nimmer vergeet, „ de Ootmoed en Zelfsvernedering." Het verband der woorden, waar in deze vermaaning, met de voorgaande ftaan, leert ons, dat deze Verklaaring, niet ilegs aangenomen kan, maar aangenomen moet worden. Want'na dat Hv, namelyk vs. 3,4. den Hoogmoed en de Zelfsverheffing, die zich in de Christelyke Gemeente te Pkilippus, by .zommige zien liet, beftraft, en hen tot Ootmoed en" Befcheidenheid vermaant had, en hen hierop niet alleen de voornaamfte Eigenfchappen, var. een waare Ootmoed en Zelfsvernedering, getoont aan het voorbeeld van Jezus! vs. 6,7,8. maar juist ook door dit luisterryke voorbeeld aangetoont, dat zulk een gezindheid, de Heerlykfte gevolgen heeft, vs. 9,10, ri. Zo geeft Hy hun in de volgende woorden, met welker Verklaaring wy ons thans bezig houden, deze vermaaning en zegt: Alzo myne Lieffis, werkt dat §y Zalig wordt, met vreezen en beven. Hangt nu deze vermaning, niet flegs als dan, als een juist gevolg met de voorgaande te zamen, wanneer men dezelve zodanig verklaart, dat de Apostel daar in, niet dat geen , wat wy in onze Taal vreezen en beven noemen , maar in tegendeel, Ootmoed en Zelfsvernedering, van hen verlangt? Derhalven, zo wil de Apostel, dat de Philippenfers, voor de Redding en Zaligheid hunner Zielen zullen bezoïgt zyn, doch zodaanig, dat zy ook daar by hunne Broeders en Geloofsgenooten , niet zouden ergeren, noch door Zelfsverheffing, noch door Liefdeloosheid. Zy, welke begenadigt waaren, met de wondergaven , zouden hen, welke daar niet mede bedeelt waare'n, niet verachten; ook zouden de gelovig geworden Jooden, de bekeerde Heidenen, daarom niet gering achten, om dat deze zich niet bekreunden, omtrent de Moifaifche Spyswetten; en wederom, zouden de bekeerde Heidenen,  < 271 > tien, de geloovig geworden Jooden, dewelke alle Joodfche vooroordeelen , noch niet overwonnen hadden, nooit verachtelyk bejegenen; Hy die boven eenen anderen Christen zekere voorrechten, of in waarheid bezat, of zich flegs verbeelde dezelve te bezitten, zoude daarom niet hoogmoedig, noch eigenzinnig zyn cn niet alleen op zich zei ven en zyne Rechten zien, maar veel meer zyne Naasten tot het goede, tot betering trachten ten te behagen ; namelyk zo handelen, als het methet meeste nut der Naasten, en derzelver betering over. eenkomftig is. Hy wilde, dat elk hunner zyne gaven en voorrechten zo zoude gebruiken, gelyk de Heere Chuistus, die dezelve, niet als eenTn'umph ten toon droeg; niet enkel en alleen, ter verwerving van groot Eer en Aanzien onder de Menfchen maar ter verheerlyking, en ter Eere van dien Godt van welke zy hunne gaven waaren deelachtig geworden, en ter bevordering van het wezentlyke Nut der Naasten. . Heil- zaame les, niet alleen pligmatig, maar overwaardj"-, om door elk. Christen opgevolgt te worden. O Vervolg en Slot in onze volgende.) •Ö^^^yne Heeren ! den Christen-Vriend! *t A/T j)* Hoewel het ons niet weinig fmert, dat wy ttf iVl meer of min hebben aanleiding gegeven, dat £yIiedü'5' met de Heer Sander, in" ^•w^ii^ een Penne - ftrydt zyt ingewikkelt geworden , zo vertrouwen wy echter, dat dit Ulieden yver voor de Waarheid, voor de Reine Leer onzer Kerke niet zal doen vervlauwen, maar veeleer aanvuuren In dit zekere vertrouwen zynde, is het, dat wy geenzins twyffelen , of zult aan uwe gedaane Belofte voldoen en ons uwe Verklaaring over Hebreen II: 14,1c rie' dedelen.— Dan wyl het niet de aangehaalde Plaats is welke door den Heer Sander, op dei>8flen fuly laatstleden, zo jammerlvk gemartelt is, maar Hy ook onder andere Plaatfen, de Taal van Christus, by'Luc X18. met weinig verdraaidt heeft; wyl zyne Verklaaring uver  *([ 272 > over deze zo zeer aanmerkelyke woorden in fubftantie behelsde, als of Jezus aan zyne Jongeren gezegt hadde: Ik voorzag al dat door uwe Leer en Prediking „ de vooroordeelen der Jooden, zo fnel als de Bbxem , „ zoude verdwynen." Zo wenschten wy niet vuuriger, dan dat Gylieden , ons en andere Lezers van u nuttig Weekblad, dat genoegen wilde fchenken , om ook deze door Sander, zo zeer verwaarloosde Schriftuurplaats, in een Helder Licht te ftellen. Wy vertrouwen, dat fchoon Gylieden in u No. 31. zeide, u niet licht weer met Sander te willen inlaten, Gy echter aan ons verzoek, als vooren znlt willen voldoen, wyl wy , niet begeeren, om U met dien Man in te laaten, neen! dit hebben wy u nooit gevordert, ook is Ulieder werk hier toe te Edel, om het als een geduurig Wapen tegen zulk een Man te gebruiken, maar alleen u aanzoeken, om ons eene Verklaaring over de opgegevene woorden mede te deelen. In verwachting hier van blyven wy, Uwe Beftendige Lezers, en tekenen ons als vooren: Eenige echte Lutheuaanen. ANTWOORD. Daar wy ons hebben voorgenomen, om nooit billyke verzoeken van de hand te wyzen , vinden wy ons verpligt, aan het verzoek in bovenftaanden Brief te voldoen. Te Amfterdam, by J. AMMELING.  DEN CMMJSTJE2V^MJaE2TjD. VI"F-EN-DERTIGSTE VERTOOG. Van hei jaar 178/*. BEHELZENDE EENE LETTERLYKE VERKLAARING, over. P Hl LIPPENSEN II:5~I3. ZEEVENDE VERVOLG. nu deze pligten gewigtig waaren t ^ffl fchoon de Philippenfen, tot de ukoeffening S daarvan, wegens de voorftelling , in vs. 3fe 3—11- ten fterkften verbonden waaren, i^WS^ nogthans vermaant hen de Jpostelzeer liefderyk hier toe. In de eerfte plaats noemt Hy hün: dat zy Hem niet flegs in zyne tegenwoordigheid zyn gehoorzaam gewse t. Dat is: dat zy zich, als gewillige Toehoorders gedragen hadden, te dier tyd, toen Hy zelfs het Euangelie van Christus onder hen Gepredikt hadMaar dat zy ook nu veel meer in zyne Afwcezigheid tot dus verre alle getrouwheid zo in deBelydenis,als inde Toepasfing van de Leere van Jezus betoont hadden. M m Hier  < 274 > Hier op nu vaart de Apostel voort, cn vermaant hen, dat zy Hem ook vervolgens volgen, en voor hunne Zaligheid zo zorgen zouden , dat zy tevens daar ty , ook O.-tmosd en Zelfsvernedering letoonden. Derhalven, zo vereischt dit ia vs. eigentlyk deze Overzetting. „ Daarom myne Liefde, gelyk gy niet alleen eertvds, doe ik nog byuwas, 'maar ook tot dus verre in myn Afweezen my gevolgt . hebt; alzo volgt my ook nu, en werkt dat geene wat ;',tot uwe Zaligheid behoort zo uit, ^dat gy daar by „ ootmoed en befcheidenheid betoont." De vermaaning van Paulus, in dit iavs. vervat .zodanig verklaart, ftaat met de herinnering welke de Apostels het volgende 13 vs. doet, in een nauwkeurig en rechtmatig verband. Immers luid deze herinnering in vs. 13. aldus: Want Godt is 't, die in u werkt beide het willen en het deen, naar zyn welbehaagen. In deze woorden voert de Apostel de Nieuwbekeerden te Ehilippus eene zeer gewigtige Beweegrede, tot eene zorgvuldige vermeiding van alle Zelfsverheffing te gemoet. Hywil, dat zy daarom alle Hoogmoed, alle Zelfsverheffing zullen afleggen, om datzy al het goede, waarom zy boven hunne Broederen eenen zekeren voorrang begeerden, niet van zich zeiven hadden, maar integendeel het zelve van Godt ontfangen hadden. — Wanneer wy 1 Cor. IV: 7. aldus leezen:"Want wie heeft u voorgetrokken ?en wat hebt gy, dat gy niet ontfangen hebt ?en is 't dat gy H ontfangen hebt, wat beroemt gy u dan, als die het niet, ontfangen had? Dan zien wy dat de Apostel daar al tot'befchaming van die genen, die eene al te groote verbeelding van zich zeiven hadden, deze Waarheid geleert heeft. Na dat Hy de Corintifche Christenen in 't 6 vs. had vermaand , dat zy uit het gedrag van Hem , en uit dat van andere Dienaars van 'tEuangelie zouden leeren: Bat niemand meer van zich zeiven houden, als nu gefebreeven is, alsHy aan het voorbeeld van Hem, en van andere Apostelen geleerd had, op dat zich niet d'een tegen den anderen, om iemands wil opblazen. Hy wil, dat niemand uit de voorrechten, van dien Leeraar die Hy gehad heeft,zoude aanleiding nemen , andere Leeraars, beneffens hun, die het met hen houden, te verachten, noch zich boven dezelve te verheffen. Wanneer nu de Heilige Paulus ook hier de Christenen te Corinthen, 0 ver-  < 275 > vermaand had, tot Ootmoed en Zelfsvernedering; zo dringt Hy deze zyne vermaining aan , in het 7 vs. en Zegt: Want wie Ijecft u voorgetrokken?, enz. Én, van even dien zelfden Leertrant,bedient zich de Apostel in de woorden,tot hier toe verklaart. Willende dat de Christenen te Pbilippus alle Hoogmoed en Zelfsverheffing zouden afleggen, om dat zy alle voorrechten welke zy bezaten, niet van zich zeiven ,maar van Goot den gever van alle goede, en alle volmaakte gaven ontfangen hadden. En het is deze zo gewigtige, als onlochenbaare Waarheid, welke de Apostel hen in de volgende woorden voorfteld. Wanneer Hy zegt: Goot is 't die in u werkt, beide bet willen cn het doen. Wy kunnen niet anders denken, of hier word Van geen andere, dan van goede voornemingen en handelingen gefproken, wyl Godt als de Autheur of eerfte Ootzaak van dezelve wordt voorgemeld. Immers, is Godt geen verzoeker tot het kwaade, Hy verzoekt niemand. Eigentlyk zoude mfti deze woorden aldus moeten vertaaien: Gelyk Godt zelve van alle Kwaad rein is; alzo fpoor Hy ook niemand daar toe aan. Van Rem als den Vader des Lichts, komen veel meer alle louter goede cn volhmene géven. Jac, I: 13, 14. Dan wanneer de Heilige getuige van fEzus, Paulus, de werking van het wille des goede, aaft Godt toefchryft; zo moeten wy dit geenzints verftaan, van de onmiddelyke werkingen Gods , maar integendeel veel meer van zodaanige, die zich door Middel van een Rechtmaatig gebruik der van Godt geordineerde Genademiddelen, openbaaren. Immers werkt Godt nooit op onze Zielen , in zodaanige Zaaken, welke onze Geestelyke en Eeuwige Zaligheid betreffen, zonder zyn woord, maar altoos door her zelve. Door de Leerhui tot öiis Heil daar in geöpenbaart. Rom. li iö. (*} Echter werkt Godt (*) Een iegelyk ziet dus, dat wy ook hier, by de Natuurlyke Zin vanPAums woorden blyven en van Harten Geloven, dat het Euangelium van Christus een kragt Gods tot Zaligheid. En waarom zouden .wy zonder noodzaaklykheid van den duidelyken Letter afwyken? Echter gedenken wy nog met tranen, hoe onzen Leeraar Baum, noch geen twee Jaaren geleden, over Mms  < 2?Ö > Godt nooit door zyn woordt, met zulk eene Macht, Welke nie s wederftaan kan. integendeel, den Mensch kan de overtuiging, die Godt in hem wil werken, verhinderen, ja hy kan tegen beter weten,en geweten aan handelen. Intusfchen wanneer Hy zyne yryneid me: tot verftooring van zyne n-aare Gelukzaligheidmisbruikt, maar veel meer Gods Woord, als Gods Woord met Eerbied en Oplettenheid aanneemt; als dan werkt Godt ook het doen. Godt de HKiLiGEGEEiT! welker gemeenfchap ontfangen word, door het Geicot in Christus, werkt in hem tot volbrenging van dat geene wat goed is, zo kragtig, dat Hy ook de goede voornemens ter U1 Hier nrtdati', blykt immers duidelyk, dat zelfs die geene, welke reeds bekeert en «heiligt zyn, het goede, welk in hun is, niet zich zelve, maar allen Gode moeten toefchryve.1, en hierom verpligt zyn de Ootmoed en Nedrigheid in hunne Zielen te onderhouden. Intusfchen zo volgt de verpligting van Ootmoedig en Nedria te zvn, ook daar uit, wyl Godt dóórjuets ™de-s dan door zyne vrye en oneindige Genade bewogen word, om zo wel goede voornemens in de Zielen d°r Menfchen te leggen, als ook om Hem in deuitoetfënine daar van kragtdadig te ondeifteunen. Dit immers leert de Heilige A%»td,wanneer Hy zegt: Dat Godt beide het willen cn het doen werkt na zyn welbehagen. Door de uitdrukking, het welbehagen Gods, word gelyk in veele andere Schriftuurplaat/en, als ook hie^r, over het Euangelium Catichefecrde ,deze woorden vmPaurus zo wist te verdraaijen, als of de Apostel hier met leerde, da' het Euaneeüum van Christus een kragt Gods ter /.alïlheidwas. Veronderftellende Hy, dat wanneer wy eerst Geloofden, dat dan het Euangclium mik een kragt had, en ons verzekerde van de Zaligheid Dan wy vrageni,hoe komen wv buiten het Euangelium- aan zulk een Geloof? Of komt het Geloof niet uit de Prediking? Dan mogelyk verftaat men door een 'Zaligmakend Geloof geheel iets anders, dan men rot hier toe ^Luthers Kerk gedaan heeft. Intusfchen hy die fnood cenoe° is, om zulke duidelvke woorden te verdraanen, is ook boos genoeg, om alle Waarheden,al waaien dezelve nochta duidelyk, een verkeerden Zin te geven.  < 277 > niets anders verdaan, dan devryè' en genadige wil van Godt, om de Menfchen wel te doen en hen in tyd en Eeuwigheid, tot het genot der grootde en waarachtiglle Gelukzaligheid te brengen. Zo m eten wy eigentlyk onder andere ie woorden verdaan, Wanneer wy Lezen de Taal der Engelen, Luc. 11: 14. en den Menfchen een welbehagen. Dan willen zy niets anders te kennen geven, dan dat den Mensch van Gods wegen Genade wedervaaren is. Even zo is dit ook de zin van Paulus, wanneer Hy Eph. I : 5. fchryft: En heeft ons verordineert ter kindfehap tot Hem ze hen door Jezus Christus, na het welbehagen zyns willens. Ook hier wil de Apostel eigentlyk zeggen: dat Godt ons verordineert heeft ter kindfehap tot Hem zeiven door Jezus Christus , naar zyn Genade , of: naar zyn 'Genadige wil Maar wanneer nu Godt, uit vrvë en onverdiende Genade, zo wel onze goede voorne'mens, als ook de volbrenging i ■¥ Nedrighêid! uw Levenstogt Kent alïëen Vermaak en Zegen, Kis een lchakel zaam gewrogt. Zalig Hv die op zyn weegen, Blvft aan uwe zyd' verknogt. Gv Wt aller Deugden Luister, Zonder U verdooft den Roem Waar meê men ooit Christen noem, Zonder U is alles Duister. -v* Nedtiëheid! nooit Word den Lof, Van u Grootfchen Aard en Weeien, Van u Rvke Glorie Stof, • Door een Merïfchén-Tong volpreexen. 't Is de Lust in *t Eng ien Hot. ■t Heilig Merk van 't Christen Leven. Zelfs Gods groote Glone Zoon , Jezus heeft u Heerlvk fenoon, Ver boven Myn Roem verheven. Zouden wy dan niet trachten,om «mm Goddelyken Verlosser, de Neongheid uit te oï-cn? Daar ze het f.eraad van een Christen »j daar vf^t m^rk is, van een waar navolger van Jezcs! daar 2 by waare w -zen zo bemind is, en een Voediter van R^htSaape/zeden. Daar ze den fterflmg nooit verbind door ydele waan. Daar zy ons den weg in dit USflSSiJ bewandelen. Daar ze alleen tragt naar Eedlc Szult* Si alleen Roem zoekt, in de Oogen Gods. 13aar z° ons, Cfchöon ons een Trotsaard belacht, die ^aanminnigheid niet kent 0 doet wel f n vol moedsT en ook m 't wreveligite Lot. Uaar jre ons nimmer aanzet tot wederwraak, daar ze zacht Gedaan van Geest maakt. Zouden wv dan «eNedi*. zynf Daar men van haar zeggen kan: ^  < 279 > De Hoogmoed dreef den Eerften Mensch, Schoon hoog in Eer, en Heil gerezen, Zo listig tot dien Dwaazen Wensch: Om, vry, gelyk als Godt te weezen. Ja door U heeft .Hy onbedacht: Zich aan 't verbooden Ooft vergrepen Een Kwaad: het welk al 't nagefhcht, Voor Eeuwig zou ter Helle flepen. Waar niet dien trots door Jezus Bloed Aan den Gevloekten Paal Geboed. ' Wie toch, zou nu noch Hoogmoed in zyne Ziele willen koesteren, eene gemoedsneiging ao fdiadelyk, «n vergiftig voor het Menscaaom ? Dat wy dan alle den Hoogmoed veraffchuweo, Voor dit gevloekte Monfter, den grootften af keer gevoelende, van haar zeggen : Gy Hoogmoed Bron van Schand en Smart Ik Gruw van; uw Gevloekte trekken, Ai! mocht ze in Mvn, — in aller Bart Voor Eeuwig eenen Afjchrik wekken! En zo ge U Doodelyk Fenyn: Poogt in Myn Boezem uit te fprciden Dan zal 'k fchoon myne Kragt is klein, Al Biddend 'sHeeren hulp verbeiden, Wiens Gunst de Ned'rigen verhoogt, Maar der Hoogmoed gen trots verdooft. Dat wy 'er dan Qp uit zyn . om in 't waar Geloof, door eenen nedr.gen wandel Hem na te volgen, die om onzent wille a leen zich zeiven vernederde, boor fzos vernedering, „ het doch, waar door ons alleen Heil verworven is, waar0m zouden wy dan met den Zathan Hoogmoedig zyn, en met al dien Hoogmoed EemX tf f3, J^^^igeSchepfels.ïydfS al u Nietigheid enDoemwaardigheid, echter noch Hoof moedig zyt, en door dit gevloekte Monfter word tê rugge gehouden , om uwe Zonden te belvdcn een waar Geloof fa de Nedrigheid v?n jS'Vver booging te zoeken ; gy zy luik Ongelukkige voor^ JSfff e" « DfJ af, m met denW^SS Zathan in den Poel der Eeuwige Kwaaie. Daarom Elk  ■*<[ 2S0 > Elk een zy dan gezint als Jezus onzen Heer! Die fchoon Hy was bekleed met Majefteh en Eer, Die fchoon Hy was Godt zelfs! uit 't Weezen Gods geteeld f Van 's Vaders Heerlykheid! een Eeuwig Evenbeeld. ' Dit niet hield voor een Roof, om Godt gelyk te zyn, Maar zich tot onzer Heil, zich zeiver maakte klein. En eenen Rnegts gedaant, aannam om ons van Zonden, En van den Eeuwigen Vloek, t' ontheffen door zyn Wonden. Die als een ander Mensch, in een Menschlyk Gelaat, Bevonden wierd, om ons te zyn een Toeverlaat. Zich zelfs vernederde, om ons weer op te heffen. Gehoorzaam wierd ter Dood! — Wie kan die Liefd' bezeffen.— Gehoorzaam wierd ter Dood! Ja! tot den Dood aan 'tKruiü. Daar door Hy ons verwierf, het Zalig Hemel Huis. Daarom heeft Godt Hem weer ,zo zeerverhoogt na dezen; Gegeven Hem een Naam waarom Hem elk moet vreezen, Wyl Hy een Naam ontfing, die, (zo als Paulus meld,) Ver boven aller Naam, oneindig is gefield. Zo dat in Jezus Naam, zich Eeuwig zullen Buigen , Elk Reedlyk Schepfel Knie; en aller Tong Betuigen: Dat Jezus is de Heer ! — War in den Hemel Leeft, Wat op deez' Aarde is, of onder d'Aarde zweeft, Zal Roemen Zynen Naam! ter Eer van Godt den Vader , Die neffens Zoon en Geest, ons zy een Redder Rader. L?at ons dan ook zo zyn , en hier ter Eer van Godt , Op Aarde Nedrig zvn; 't fchaft ons een Gunftig Lot, Zo wy in 't waar Geloof, fteeds Nedrig voor Hem Leven, Wil Hy ons uit Genaê, de Kroon des Levens geven. Schenk dan Jezus U Genade, Aan uw Christen Volk op Aard; Dat wy altoos vroeg en fpade, U die ons hebt Keil vergaart. Roemen Loven Pryzen Danken, Hier beneen , tot dat eens wy : Zyn gevoerd in d'Englen Rey, Daar w' U met volmaakter klanken , Op het Eeuwig Vreugde Feest, Waar s,een Droefheid ftoort ons Geest, Voor Uw Weldaên zullen Roemen, En U ons Verlosser Noemen. Te Amfterdam, by J. AMMELIN G.  DEN ZES-EN-DERTIGSTE VERTOOG, Van het Jaar 1787. BEHELZENDE eene LETTERLYKE VERKLAARING, over HEBREEN II: 14, 15, 16. Ik wilze Verlosfen uit de Helle, en van den Dood redden: Dood, ik wil u een gift zyn ; Hel, ik wil u een Pestillentie zyn. Hose a, |y^|y|^e woorden, met welkers waare zin.wy ons thans willen bezig houden, luiden volgens jj§} L) [g§ onze Overzetting aldus: Wyl-de Kinderen ^llijj Vlcesch en Bloed hebben, zo is hy het zelve A^fW't gelykerwys deelachtig geworden: Op da: Hy door den Dood, de Macht zoude nemen, dien, die 't Gewelf des Doods had, dat is, den Duivel: En Verlosfen Boude de geenen, die door v>eeze des Doods in 't gan.fché N n Lee-  Jjteven Knegten zyn moesten. Want Hy neemt nergens de Engelen aan, maar bet Zaad Abrahams neemt Hy aan. By het verhandelen deezer woorden, zullen wy ons niet inlaten met de verfchillende meeningen, veler Godgeleerden, en noch minder, met het geen, de Heer Sander, op den 8de van July dezes Jaars, daar over heeft durven voordellen. Ons oogmerk zal dan alleen zyn, om den waaren zin dezer woorden, voor onze Lezers bloot te leggen. Dat de woorden boven genoetnt, inzonderheid handelen van Je.ücs Christus! Gods en Maria''s Zoon, achten wy onnodig, om breedvoerig voor onze Lezers te betoogen. Intusfchen,daar de Heilige Paulus,in de woorden: Op dat H, door zjnen Dood ds Macht zoude nemen, enz. het eigentlyke en waare Oogmerk bepaalt, waarom de Zoon van Godt is Mensch geworden, zo blykt vooreerst, dat Hy hier van geen nevens dingen fpreekt, maar veel eer,eene gewigtige Leere voordek; ten tweeden , is het even zo bilïyk als noodzaaklyk, dat die Leeringen, welke de Apostel in deeze woorden voordek, rechtmaatig bepaalt worden,ten einde men weete mooge, wat men eigentlyk daar by denke moet. Daar dan deze woorden handelen, van den; Verlosser der Menfchen, en zvne Zalige werkingen, zullen wy, eer wy ter Verkïaannge dezer woorden overgaan, deze geiegentheid waarnemende, onze Lezers kortelyk onderhouden, over de hoedanigheid van zulk een Perloon , die de Menfchen zoude Verlosfen. Dat wy Menfchen, zo wv zullen Zaiig worden, zulk een Verlosfing, als door Jezus Christus gefchied is, noodzaaklyk hadden, hebben wy l-j wy vertrou.ven, onze Lezers getoont, in het 16de- 17de en 18de Vertoog van ons voorafgaande; wy hebben toen gezien, dat de Menfchen, zullen zy Zalig worden, nodig hebben, eene  < 283 y eene genoegdoening voor hunne Zonden, als ook eene vervulling der Wet, in haare plaats, het zy dit door een dan door meer Perfoonen gefchiede. (Zulk een Perfoon nu, welk dit groote werk heeft op zich genomen, word een Verlosser, ook wel een Middelaar genaamt. Dan wyl zulk een Perfoon, voorde Menfchen de Zaligheid verwerft,zo heet Hy ook met het hoogde recht: een Zaligmaker der Menfchen.) Wy hebben dus zullen wy Zalig worden , volftrekt eene Verlosser nodig. Dan nu ontdaat billyk deze Vraag: Of, daar het de Genadige Godt behaagt heeft den Zondigen Mensch te laaten Verlosfen, zulks gefchied zy, door een , dan door meerder Perfoonen, eu of ons een of meer Verlosfers gefchonken zyn ? Zeker is het, dat, byaldien het de Wysheid en Heiligheid vannGoDT tegen was, om tot dit groote werk, veele Perfoonen te verkiezen, Hy het dan, of aan een eenig Perfoon heeft opgedragen, of het geheel heeft achtergelaten. Wanneer wy ons nu voordellen , dat GodT tot het werk der Verlosfing veele Perfoonen gebezigt heeft, dan heeft, of ieder Mensch een Verlosfer gekregen, of een Perfoon, heeft een zeker getal Menfchen verlost. Wanneer wy ons het eerde geval voordellen, dan waaren het zeeker zodaanige Perfoonen geweest, die flegs het vermoogen hadden, om een eenig Mensch te verlosfen. Deze dus hadden hierom een Eeuwige Straffe moeten uitdaan. Want hadden zy het vermogen, ora een Oneindige Straffe, in haare grootheid uit re daan, dan ook hadden zy het vermogen, om allen en een iegelyke Zonden eens Mensch, als ook derzelver jammerlyke gevolgen in de grootde düidelykheid, zich op eenmaal voor te dellen, en een allerlevendigst gevoel hebben van de groote Smarten, welke zulk eene Kennis, van zulk een Kwaad kan veroorzaken. Dan een Perfoon, van zulk een vermogen, zoude ongetwyffelt ook verder kunnen gaan, en te gelyk de Zonden van andere MenNp c fchen,  '< 234 > fchen, even zo duidelyk kunnen erkennen , en dus ook meer dan een Mensch hebben kunnen Verlosfen Dan, wyl dit in t gevat wanneer Godt elk Mensch een Verlosier gegeven had, geen Plaats had, zo zoude een Verlosler van,een eenig Mensch, niet eene oneindige groote Straffe, maar een oneindige lange, dat is een Eeuwige btraffe, moeten ondergaan. Doch dan was wel den Mensch verlost, maar 'er waaren ook wederom, even zo veel ongelukkigen, welke in de plaats der Menfchen , aan eeu Eeuw.ge Straffe onderworpen waaren. Daar in boven zo moesten ahe de Perfoonen, welke de Menfchen verlosten zouden, onfchuldig zyn. Want waaien zy zeivers Zondaars, dan immers konden zy voor andere niet genoeg doen , dus zou Godt in zulk een geval, even zo veele onfchuldige Perfoonen Eeuwig moeten Straffen, als 'er Zondaars waaren, dewelke een Eeuwige Straffe verdient hadden. Dan wie kan zich zulke denkbeelden vormen van een Godt, die zo Heilig als Rechtvaardig is ? Stellen wy ons de zaak nu zo voor, als of een Perfoon , een zeker getal Menfchen had moeten Verlosfen, dan kon zulks door een Eeuwig Lyden niet gefchieden. Want een Eeuwig Lyden, is flegs eene genoegdoening voor een eenig Mensch. Derhalven had Hy, voor een grooter ftrr.ffe moeten vatbaar zyn, en wel voor zulk een groote Straffe, welke de Oneindige Straffen veeier Zondaars kon evenaaren. Dan hier toe wordt vereischt, dat Zulk een Perfoon, zich onder anderen, alle en een, ieder Misdaad van onderfcheidene Zondaars, daar nevensalle derzelver Gevolge en deGrootheiddesGodlyken Toorns, op eens, met de grootfte duidelykheid voorftel. len. Dan wie ziet niet, dat zulke Perfoonen iets meer dan blooteSchepfcls, en dus waare Goden zyn moesten. Te rechttrekken wy dan hier uit dit Rechtmaatig gevolg, dat, indien Godt den Mensch verlost heeft, zulks door een Perfoon gefchied is. _ DezeVerlosfer, moestzo wel volgens Gods Rechtvaerdigheid als ein Jelcoze Goedheid, een Algemeene Verlosfer van het geheeleMenichelyke Geflagt zyn , en in de eer-  < 235 > • eerde plaats voor alle Menfchen een Genoegdoening: te weeg brengen ; welke Genoegdoening, bedaat in een Lyden, 't welk alie de Straffen in zich bevat, we:: . elk en een iegelyk Mensch door zyne Zonden Verdient heeft. Dan, wyl hier toe vereischt word, eene alièrduidelykde voordelling van alle Zonden, van elk en een iegelyk Mensch, zo volgt hier uit, dat de Verlosfer boven al zulk een Perfoon moet zyn, welke zich tallooze dingen op eenmaal, in een allergrootde duiaelykheid kan voordellen. Dan zulk een vermoogen, bezit geen eindig bloot Schepfel, Want tallooze dingen, zich in alle haare betrekkmgen op eenmaal indegrootdeduidelykheid voor te ftellen,gefchied niet zonder Alzueetendhtid, 'r welk een Eigenfchap is^ van den Oneindigen Godt* Welk eene volmaaktheid, aan een bloot eindig Schepfel, niet kan worden medegedeelt. Hier uitvolgt, dat wanneer een Verlosfer , alle Zonden, van een iegelyk Mensch, met alle derzelver gevolgen en betrekkingen, zich op eenmaal in de grootde duidelykhcid zal voordellen, Hv dan een Godlyk Perfoon zyn moet. Doch, aangezien, eene bloote voorftellinf, van de Zonden yan een ander, aan niemand een Lyden verwi r,' en nogthans de- Verlosfer de Straffen van aller Menfchen Zonden Lyden moest, zo volgt ten andere, dat ny noodzaaklyk de Zonden van elk en een iegelyk Mensch, als zyn eigen aanzien moest. Dan zulks kan niet zyn, ten zy dan, dat Godt dezelve met recht aan den Verlosfer toerekene, en Hem in zyne Vierfchaar. zodaanjg aanzie, als of Hy deze menigte der Zonden zeds gedaan hadde. Hier uit dm ontdekken wy, dat alle Zonden der Menfchen,den Perfoon des Verlosfer* zyn toegerekent geworden. Daar nu de toerekening van een's anderen fchult. noon geen Rechtmaatigen Grond heeft, zo niet d é geen . aan welke zy toegerekent word, het zy of n de fchuKl zelve ofm die toerekening, zyne inwillig\nVl ye. Nademaal nu de Zonden der Menfchen, d?n Verlosfer moesten worden toegerekent, en Hy derhalve Nn 3 zy-  < a86 > zyne inwilliging, daar toe moet gegeven hebben, zo vraagt men: öf Hy in onze Zonden zelve of alleen, in derzelver toerekening heeft ingewilligt? Wanneer Hy, in de Zonden zelve heeft ingewilligt, zo heeft Hy dezelve ook goedgekeurt. Dan hier door zoude de Verlosfer zelve gezoridigt hebben; immers is dit het zelfde, of men eene Z nide begaar, of de Misdaden van andere goedkeurt en billykt. Doch daar de Verlosfer Godt zelfs zyn moet, by wien geen Kwaad of Zondigen mogelyk is, zo volgt ook, dat Hy in onze Zonden zelfs niet heeft ingewilligt. Gezwegen, dat zodaanig een Verlosfer onmogelyk was, wyl Hy, die de Zonden van andere goedkeurt, zich zelfs daar door verzondigt, en dus nod'g had, voor zyne eigene Zonden genoeg te doen. Hier uit befluiten wy dan te recht „dat onze Verlosfer, alleen zyne inwilliging gegeven heeft, in de toerekening van onze Zonden. Hy die in de toerekening van andere Zonden inwilligt, 'onder zich re vcizondigen. moet, (en dit leid geen regenfr-maiO Heer overzien zeiven zyn, en voiftrekt het recht hebben, om zyn eigen Lot te befchikken. Heeft nu de Verlosfer der Menfchen, in de toerekening van onze Zonden ingewilligt, zo moet Hy ook een vohtrekte Macht hebben , om zyn Leven te laaten, of te behouden. Het eigentlyke Oogmerk dezer toerekening, van de Zonden der Menfchen, kan geen ander zyn,dan de bepaald des Verlosfers, tot dat Lyden, 't welk wy met onze Zonden verdient hadden. Dan wie, zich door een ander laat veroordeelen, moet ook een Rechter over zich erkennen, welke het recht over Hem heeft, om Hem te ftraffen Aangezien nu,de Verlosfer, zodaanig een veroordeeling niet ontgaan konde, zo moest Hy een Perfoon zyn, dewelke Godt voor zyn Hoogfte Rechter erkende, en zich onderwierp aan zyne Rechterlyk». üitfpraak. Daar in boven, zo eischte de Genoegdoening, van die geene welke dezelve zoude aanbrengen, alle fmarten en bitterheden, in haare volkome groote, op eenmaal  '< 287 > insal te gevoelen,die Hy natuurlyk gevoelen moet,aan wien het oewust is, dat Hy met de Bergen der Menfchelyke Zonden beleden is. Zulk een gevoel nu eischt eeu oneindig ongenoegen. En daar nu de Verlosfer, op zich heeft moeten nemen, de Genoegdoening voordeZonden der Menfchen,zo kunnen wy hier uit befluiten,dat Hy ook is beftemt geweest, tot een oifeindig ongenoegen. Dit alles zamen nemende,kan men Ligtelykbegrypen, dat Godt als Godt, naar zyne Goddelyke Natuur, onze Verlosfer nimmer heeft kunnen worden. Immers moest Hy zich onze Zonden laten toerekenen, en zich laten aanzien, als die geen , welke de Zonden van alle Menfchen zelfs begaan hadt. Dan dit is eene vereischte welke met de Heiligheid van Godt niet beftaan kan. Want achtervolgens zyne Heiligheid, haat Hy oneindig al wat kwaad is, en kan op geenerlei manieren voor een Zondaar gehouden worden. Ten anderen: zo moest de Verlosfer der Menfchen, zich aan een Rechter onderweipen.en zich doordien laaten veroordelen. Stryd dit niet weder met die Hoogheid, welke Godt zo ver boven alles bezit, daar Hy een geheel onaf hangklyk Weezen is? Eindelyk moest ook de Verlosfer een oneindig ongenoegen gevoelen. Maar zoude dit niet zyne Zaligheid gefloort hebben, welke nogthans, door niets kan worden afgebroken. Wy zien dan, dat Godt, a1s Godt onze Verlosfer niet zyn kan , en nogthans kon dit niet gefchieden, dan door de Eeuwige en Waarachtige Godt zelfs!! Dit nu doet ons befluiten, dat het Werk der Verlosfing gehe.?l onmogelyk is geweest, of dat die Godlyke Perfoon, welke het Werk der Velosfine heeft op zich genomen, te gelyk een Schepfel zy; welk het nier geheel en al tegen was, zich de Zonden der Menfchen te laten toerekenen, zich te onderwerpen aan het Vonnis eens Rechter, en op zich te nemen', 'een oneindig Lyden. Waarlyk hier kan de Menfchelyke Reden beproeven hoe weinig zy vermag , wanneer zy, in deze geh*im«ri wil indringen ! wyl zy begint te wankelen . wanneer zy tot deze Overdenking komt. Veeleer zou zy toeflem men, dat GodT de Menich niet heeft laten Verlosfen. dan  < 2SS > dan dat dit waarlyk gefchied zy, wyl zy zo veeie onbegrypiykhedens ontmoet, die haar te tegenfprekent Tchynen. Zyn het geen onbegryplykhedens wanneer wv ons voorltellen, dat wanneer wy zullen verlost worden , dan Godt zelfs onze Verlosfer zyn moet ? Godt aan wien wy ons verzondigt hebben! Godt ! die onze Rechter is, die ons Straffen moet; zoude die onze Verlosfer zyn ? D;t kan niet zyn, zegt het vernuft. 'Zoude Godt zich zodaanig verlaagen, dat Hy onze Zonden zxh liet toercekenen , dat Hy daar voor een oneindige groteStraf onderging! Neen! dit kan met de c r eindige Volmaaktheden van Godt niet beftaan. Intusf hen zoude het aan de andere zyde zeer ftreng en hard zvn, by aldien Godt zich over de Zonden der Menfchen 'niet ontfermt hadt, en hun, in hunne Elenden had lat n leggen! Godt, Czo doch wil men veel al denken) js Genadig. Wy verwonderen ons dus niet, dat de meehihg, ~Godt kan wel zonder eene .tusfchenkomende Genoegdoening de Zonden vergeven , zo veel Aanhangers gevonden heeft, wyl dit zeer wel overeenftemt, met de denkbeelden van Genade en Barmhertigheid. Intusfchen , zo vervullen ons de Goddelyke Schriften met diepen Eerbied , wanneer dezelve alle deze Duisterheden uit onze Ziel verdryft- — Dan laat ons wederkeeren tot den Perfocn des Vèrlosiers. ('< Vervolg hier na.) Te Amfterdam, by J. AMMELING.  D E N ZEE VEN-EN-DER TIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. ' BEHELZENDE eene LETTERLYKE VERKLAARING, OVER HEBREEN II: 14, 15, 16. EERSTE VERVOLG. ^lÉ^:^^ aar nu de Verlosser, niet alleen vóór de *ll<* Menfchen zoude genoeg doen, maar ook 3§j D |^ eene volmaakte Gerechtigheid voor hen ^-jf^ verwerven zoude; zo word hier toe ver- ^$WW^ eischt, dat Hy een allervolmaakfte en allerduidelykfte kennis had, van alle en een ieder pligt, welke op alle Menfchen ten allen tyden, en onder alle omftandigheden leggen. Dit levert ons een nieuw bewys op, dat de Verlosfer der Menfchen een Goddelyk Perfoon zyn moest, wyl het bepaalt verftand, van een bloot Schepfel niet dan zeer gebrekkig, zich de pligten van een eenig Perfoon nauwkeurig kan voordellen. Oo Nu  < 290 > Nu bedenke men eens, welk een verbaazent getal Menfchen, welk 'er reeds geleeft hebben, welk een ontzngeelyke menigte 'er rog leven, en hoe veele 'er nog t'etniger tyd leven zullen; men overweege daar by , dat een ieder van deze groote menigte zich in bezondere omftandigheden bevindt,en gehouden zy,elk oogenblik eene bezondere pligt uit te oeffenen. — Men bedenke verder , dat onder deze pligten, nog een groot gedeelte toekomende zyn, en men'zal, dit alles wel, en onbevooroordeelt gadeflaande, wel'willen toeftcmmen, dat geen bloot Schepfel in ftaat is, om alle deze pligten op eenmaal in te zien, en dat het veel meer een werk is, waar toe een onbepaalt, een oneindig verft int vereischt word, en het derhalve een Alueeient, een oneindig Godlyk Perfoon zyn moet. Vervolgens moet die geene, die voor de Menfchen eene Gerechtigheid wil verwerven , zich ook ten Tweeden, tot alle die pligten verbonden achten, welke op de Menfchen leggen. Wy! dit ca het werk is van den Verlosfer,zo moet dezelveook zyn verbonden geweest, tot alle die pligten, welke Godt met het hoogfte Recht van de Menfchen konde eisfchen. Hier uit kunnen wy dan wederom afleiden, dat Godt als Godt, de Menfchen niet verlosfen konde. Immers is di* hoogfte Weezen, als Godt aangemerkt, boven alle Wetten verheven, en kan niets minder dan die Wetten betrachten, welke op den Mensch leggen; wyl het grootfte cedeelte dezer Wetten hen verpligt , een Hooger Weezen ^ boven zich te erkennen , en te gehoorzamen; en dit immers kan by den Alleenheerfchende Godt geen plaats hebben. Hier uit vloeit dan wederom voort gelyk wy meermaals hebben aangemerkt, naamhk: dat het werk der Verlo-fing, niet geleideden konde, ten zy dar, dat G 'pt eene zekere GJchape Natuur aannam, om dus zander krenking \an zyne Grootheid, en zonder zyne Za'igheid te ftooren» de pligten da Menfchen te kunnen vervullen. Wan-  < 291 > Wanneer wy nu vastftellen, dat dit werklyk gebeurd zy, dat Godt een zekere Gefchape Natuur'hebben aangenomen, zomoest dit nogthans een Natuur zyn, dewelke voor zich zelve aan geene Wet verbonden was. Immers wanneer zy onder haar eigen Pligten lag, waare zy ook genoodzaakt, dezelve geduurig uit te oetïenen. Dan wie by aanhoudenheid, zyn .eigen Gehoorzaamheid moet betoonen, kan onmogelyk de Flikten van andere betrachten. Al het goede, 't welk Dy uitoeffent zou niet meer zyn, dan een betrachting van zyn eigen Pligten. 'Er zyn dus by Hem geen verdienden aan te treffen , welke andere kunnen worden toegerëkent. Daar nu de Verlosfer, aller Menfchen Pligten moest op zich neemen, zo kon by Hem geen eigen verpligting plaats hebben. (*) Ten Derden; zo wordt ook tot de verwerving van van eene volmaakte Gerechtigheid vereischt, dat Hy die dezelve verdienen zal, eene aanhoudende neiging en begeerte hebbe, om alle de Goddelyke Wetten, in ieder bezonder geval, ftiptelyk te onderhouden, en nooit behagen fcheppen, aan 't geene welk daar mede ftrydig is. Daar nu eene aanhoudende overeenftemming, van alle neigingen, met den Goddelyken Wil, eene volmaakte Heiligheid is, en Hy die de Menfchen verlosfen zal, voor Hem eene Gerechtigheid moet verwerven, zo kunnen wy hier uit afleiden, dat dezelve volftrekt een Onftraflyk, een Heilig Perfoon zyn moet. Zie daar Christenen , eenige der voornaamfte hoedanigheden van Hem , welke de Menfchen alleen konde verlosfen, dat is: die voor hen genoeg deed, en voor hen de Wet vervulde, en dus hen eene volmaak* (*) Wy kunnen niet ontkennen, dat men niet gemaklyk, een Schepfel zal kunnen uitdenken, het welk aan en voor zich zelfs, onder geene Wet legt. Dan ook deeze zwarigheid al zeer rasch verdwynen , wanneer wy ons uit de Goddelyke chriften, met onzen Verlosser, nader bekent maaken. 00 3  +£ 292 > maakte Gerechtigheid verwierf. (*) Om nu dit werk der Verlosfing t'eeniger tyd ter uitvoer te brengen, hier ne was van alle Eeuwigheid de ZöoN van GouT beftemt. Hier op ziet de Apostel Paulus, wanneer Hy fchryft: Etèz. 1: 4. Du Godt ons door Christus verhmren heeft, eerder Waereld grond gelegd was geworden. En een ander getuige van Jezus fchryft: dat Christus tot een Verlosser der Menfchen te vooren voorzien i$ geworden, ccr der Waereld grond gelegd was. 1 Pet. I: ar. De Zoon Gods dus van Eeuwigheid beItemt zynde, rot dit groote werk, en Godt als Godt de Menfchen niet konde Verlosfen,zonder te gelyk een Gefchaape Na uur aan te neemen, zo moest deze zich met een Gefchaape Natuur vereenigen. Maar zouden wy oS& reden hebben om te Geloven, dat de Verlosfer dewelke een Goddelyk Perfoon zyn moest, en zich te gelyk met een Gefchaape Natuur vereenigen moest, hier toe eene Menfchelyke Natuur verkooren hebben? Ja Christenen ! want daar Hy ten beste der Menfchen, zich met een Gefchaape Natuur zoude vereenigen, en het zyn oogmerk was, de Menfchen te verlosfen, had Gods Wysheid zekerlyk geen andere reden,dan hier toe eene Menfchelyke Natuur te bezigen. Daar in boven, was het immers de Menfchelyke Natuur, welke gezondigt, en Godt beledigt had, wat was nu met de Natuur der Zaake overeenkomfliger, dan dat ook de Verzoening der Menfchen in eene Menfchelyke Natuur gefchiede? Dat nu dat geene, wat wy hier verondersteld hebben, waarachtig zeker is, hier van zal ons het onfaalbaar woordt van den Levendigen Godt, ten vollen overtuigen. Cf) Immers wordt Jezus Christus den Ver- (*) Wenfchelyk waare het, dat dee-e twee byzondere Stukken welke tot het Werk der Verlosfing volftrekt behooren, naamlyk: een Genoegdoening voor de Zonden, en het verwerven eenervolmaakte Gerechtigheid, wat meer ondericheidentlyk, door zommige Leeraars verhandelt wierd, men zoude dan zo veele onkundige Cristenen in dit Stuk niet aantreffen. ft) Het zoude byna onnodig zyn, om de waare Menschheidvan Jezus Cwustus te bewyten, waare het niet, dat c' ' men  < 293 > Verlosser der Menfchen, in de Heilige Schrift uttdrukkelyk een Mensch genoemd , ja! Jezus noerac zich zelfs een Mensch, wanneer Hy zegt: Joh. Vlll: 40. Maar nu zoekt gy my te Dooden, eenen Mensch, die u dc waarheid gezeia heeft, Paulus noemt Hem : de ander Mensch ,iCor. XV: 47. in tegenoverifelling van Adam. Hy wordt meer dan tachtig maal in de Heilige Schrift des Menfchen Zoon genoemt, èen Zoon Davids. Matth. I: 1. Cap. XXII: 42. Rom. I: 3. Abuahams Zaad, Gen. XXII. verg. met Gal. III: 8. verders verhaaien ons de Heilige Boeken zyne Geboorte, zyne Kindsheid , zyne Mannelyke Ouderdom, zyn Lyden en Sterven; ook heeft niemand van de geene welke Hem ooit by zyn omwandeling op Aarde gekent hebben, zy mogen zyne Vrienden, of Vyanden geweest zyn, daar aan getwyfielt, dat Hy een waar Mensch geweest zy. Hy bezat, gelyk dit tot een waar Mensch behoort, een Menfchelyk Ligchaam, en een Menfchelyke Ziel Dat Hy,om van zyne Ziele eerst te fpreken dezelve bezat, getuigen buiten andere bewyzen, verfcheide Schriftuurplaatzen. Immers wanneer ons Lucas meld, dat, Christus aan Wysheid heeft toegenomen, Luc. li: 52. Dan kan men dit niet van zyn Ligchaam verdaan, wyl het zelve voor geen toenemen aan Wysheid vatbaar is» Men kan dit ook niet t' huis brengen op zyne Goddelyke Natuur, wyl deze van alle Eeuwigheid reeds eene Hoogstvolkoomene Wysheid bezat, en dus niet vatbaar was,voor toeneemen in Wysheid. En, Jezus zelfs leerd ons, dat Hy een Menfchelyke Ziel bezat, welke gelyk die van andere Menfchen voor aandoeningen vatbaar was, wanneer Hy zegt: Matth. XXVI: ^8. Mvn Ziel is bedroeft ter Dood toe.— Dan waar toe ons langer opgehouden, met te bewyzen, dat Jezus een Menfchelyke Ziel .gehad heeft, daar dit zo duidlyk is. (*) Laaten wy echter nog men reeds vroeg in de Christelyke Kerk hier tegen allerlei Tegenwerpingen had ter baan gebragt. (*) Wy zouden hier nog veel kunnen zeggen, van de volmaakte hoedaanigheden van de Ziel van Christus; dan dit \_ voor Oo 3  29+ > nog met een kort woordt gewagen, dat Hy insgelyks een waar Menfchelyk Ligchaam gehad heeft. Jezus had dan niet alleen de Gedaante van een waar Menfchelyk Ligchaam, maar het beftond, gelyk dat van andere Menfchen uit Vleesch en Bloed; waarom dan ook Johannes zegt: Het Woordt wierd Vleesch en wy zagen zyne Heerlykheid, enz. Joh. I: 14. Dit Ligchaam wierd gelyk dat van andere Menfchen. uit eene Vrouwe Geboren, op den achtften dag volgens de Wet, onder Israël befneeden; Hy was een Kind, en nam gelyk wy alle toe in grocte; Hy bereikte eindelyk den Mannelyke Ouderdom; Hy letd en ftierf eindelyk den Dood. Met éen woord, aan Hem waaren alle Kenmerken en Eigenfchappen van een waar Menfchelyk Ligchaam. Gelyk dit de Heiland na zyne Opftanding noch overtuigent doet zien aan zyne Jongeren, toen Hy geheel onverwaat onder hen trad, zonder de Deuren van het Huis, waar in zv vergadert waaren te openen ; de Apostelen waanden zy zagen een G^est, (*) dewelke de Gedaante van voor het tegenwoordige, niet tot ome zaak behoorende, ea het 'ons boven dien te ver zoude aneiden, zullen wy dit uitftellen, tot eene andere gelegentheid. (*) Wy tien hier uit, dat het by de Jongeren van Jezus niet vreemd was, om een Verfcheining der Geesten taGeloven. Nu is wel waar, dat zy des tyds nog aan veele Bygeloovi°heden kleefde, dog de Heiland werpt hen niet tegen; dat het beuzelagtig, of bygeloovig is, een Verfcheining van Geesten te Gelooven; Hy zegt niet: wat waant gy een Geest ts zien, daar de Verfcheining van Geesten, doch geen plaats heeft; zo Antwoord hen de Heiland niet, maar Hy overtuigt'hen alken, dat Hy geen Geest is , maar dat Hy 't zelf is aat Hy Vleesch en Been heeft, 't welk altoos een Geest ontbreekt. En zoude nu Jezus die zyne Jongeren doch in alles onderrichte, en hen vooral in hunne Bygeloovige denkbeelden tegen ging, ook hen niet hier in zyn tegen gegaan, zo de Verfcheining der Geesten onmoogelyk was; wy vertrouwen dit zeker, en befluiten hier teffens uit, dat de Verfcheining der Geesten niet geheel en al te verwerpen is, hoewel wy wel willen toeflemmen , dat 'er veel van die Natutu verhaalt wordt, 't welk loutere barfchenfehimmen zyn.  < 295 > van hun Meester had. Dan de Heiland Het hunne Zintuigen oordeelen, en fprak tot hun: Ziet myne Handen en Foctcn: Ik ben t zelf. Tast my en ziet, want een Geest heeft geen Vleesch nog Been, als gy zitt dat ik kobbe. Luc. XXIV: 39. Wy kennen nu de Hoedanigheden i detvelke die Perfoon aan Hem moest hebben, welke den Menfchen ver* losfen konde; wy weeten dat het eén Goddelyk Perfoon zyn moest, welke te gelyk zich met cen Menfchelyke Natuur moest vereenden; wy weeten dus waarom de Zoon Gods is Mensch geworden ,'namelyk om de Menfchen te verlosfen. Willen wy dit nu nader bevestigt Vinden? Welaan, dat wy dan de woorden , welke wy leezen : Hebr. 11: 14,15,16. wat nader inzien, zo zal óns overtuigent blyken, dat Gods Eeuwige Zoon, daarom is Mensch geworden, en ons Vleesch en Bloed heeft aangenoomen, ten einde Hy ons zoude kunnen verlosfen, van den Dond,en van de Magt des Duivels, en dat de Apostel in die woorden -gevolgsiyk van geen Nevensdingen fpreekt, maar een Grocd- Artikel van de Christelyke Leere verhandelr. Laaten wy dan de Leeringen, vervat in vs. i± in zulk een verband befchouwen, wasr in zv met de vorige verfen ftaan. Dat het Hooft-'oogmerk van den Apostel geweest is, om de Giloovig geworden Jooden .aan, welke Hy fchreef, reeds in het. Eerfte Hoof a/luk te overtuigen, yan de,GoddeJyS| Grootheid van Iezus! den Stichter van d:en Godsdienst, welke Hy leerde* kan een iegelyk ligt npmaaken, welke het zelve met eenige oplettenheid leest. Immers had Hy Jezus in zulk een opzicht, als een Afgezant van Godt vooraelieit, dewelke teffens de Waarachtige Godt zelfs was en dus verre boven de Geesten, die Godt ook zomtvds tot zyne Boden en Afgezanten gebruikt, boven de Engelen, oneindig verheeven is. En hier uit trekt de Apostel, Cap. II: 4: reeds het befluit, dat het daarom njö de Pligt vnn hen, welke Hy in dezen Brief, onmiddelyk en voornamelyk ondenichté^vereenkomftig - "... was,  < 29ö > was zich verder te bekennen rot den Christelyken Godsdienst, en een onverwinndyke ftandvastigheid te betoonen, tegen die geene, welke hen trachten tot een afval, des Christelyken Godsdienst te beweegen. Dan, daar het de Apostel niet onbewust was, dat de Nedrigheid van Jezus, welke Hy tot aan zyn Dood betoonde, deGeboore Jooden zeer aanllootlyk was, zo room Hv nu Cap. Ui -j-i8. dat het om meer dan eene reed' noodzaaklyk was, dat Jezus Chris, ua, den Mfs^ias, niet alleen een £»gc/,maar als een Mensch, en Wat meer is als een Nedrig, en yan veelen verachte en aCPlaaet Mensch , verfcheenen is. Onder deze Redenen, telt de Apostel, ook voornamelyk deze : Wyl dTMessias zelve in verfcheide Voorzeggingen desO«den Testament, de Menfchen zyne Broeders noemt, en iuist daar door duidelyk genoeg te kennen geeft, dat Hy over eenige tyd by zyne Verfchymng op Aarde de Natuur der Menfchen zoude aanneemen, en hen volkoomen zoude gelyk zyn. 1 ('* Vervolg hier na.) V S. Het heerlyk Zangftuk, getekent J. R. is ons wel ter hand gekoomen; wy zullen het, wyl het be- kwaam een Ncmraer beflaan zal, en wy onze volgende reeds gedeeltelyk hebben afgelchreeven, in onze No. 39- mededeelen. Te Amïkrdam, by J. A M M E L I N G.  DEN CJBükl&TJEW- IFMIJEWJD* ACIlT-EN-DERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. BEHELZENDE eene LETTERLYKE VERKL AARINCm o. v e a HEBRE ë N II: 14, 15, 16. TWEEDE VERVOLG. 5c^^^Y^et«igenisfen van dezen Aard, waar in da ^ISI Messias , de Menfchen dan zyne KindeG ren, dan zyne Broederen noemt, haalt de ^1$. Apostel in vs. ia. en 13. aan.(*) Waar uit hy ttlfW^ dan vs. 14. dit volgende befluit trekt: fFyl nu de Kinderen Vleesch cn Bloed hebben, zo is Hy het zelve dagelyks deelachtig geworden; of, gelyk deze woorden eigentlyk moeten vertaalt worden: fFyl nu deze Kinderen, dewelke de Messias reeds in 't Oude Testament zvne Kinderen had genoemt, Vleesch en Bloed heb* (*) Als uit Pf. XXII: 23. en Jef. VIII: 17 i lS. Pp  "«C 298 >' hebben, zo heeft Hy het zelve op eene gelyke manier en wyze ook dangcnoomen. De Heilige Paulus had in het 12 vs. zodaanig eene Plaats uit den Propheet Jezajas aangehaald, waar in de Messias, den geene, welke Hy als zyne vereerders voorftelt, beftempelt met den Naam van zyne Kinderen. Terwyl Hy nu in het 12 vs. juisf deze zyne Broederen had genoemt; zo volgt hier uit imme-s van zelve, dat derhalve de Messias, reeds m t Oude Testament te kennen had gegeven, dat Hy m zodaanige eene Menfchelyke Natuur eerlang verfchemen zoude, zich meteen zodaanige Menfchelyke Natuur zoude vereenigen,dewelke in allen deele, de onze zoude gelvk zyn. Nu herinnert de Apostel ons, dat juist om deze Reede, de Zoon van Godt, te dier tyd toen hy zich wilde openbaaren, als de beloofde Messias, eene zodaanige Menfchelyke Natuur heeft aangenomen, die de onze weezentlyk gelyk was. (*J De beloofde Messias is dus juist, een zodaanig Mensch geworden , als wy zvri Dan wanneer de Apostel beweerd, dat s Wae- relds Heiland , het Vleesch en Bloed is deelachtig geworden, of veel meer het zelve beeft aangenomen; zo onderfcheidHy Hem juist daar door van andere Menfchen, en veronderftelt dat geene , wat Hy Cap. I. beweezen had; dat Hy naamlyk,.reeds te vooren eer Hy Mensch wierd , behoorde tot een dadelvk voorhanden zynde Weezpn, Ja! dat Hy reeds van Eeuwigheid af, als de weezentlyke Zoon van Godt aanweezig was geweest. Dat nu deze vereeniging, des Zoons Gods met eene Menfchelyke Natuur, die de onze, de Zonde daar van uitfluitende, volkomen gelyk was, ten oogmerk had, de voldoening voor de Zonden der Menfchen, leert ons de Apostel juist dan, wanneer Hy betuigt, dat Gods Zoon, het Vleesch en Bloedis deelachtig geworden; op dat (let wel) By door zyn Dood de Macht zoude neemen dien , die V geweld des Doods bad, dat is : den Duivel. Wan- (*) Hier uit volgt echter niet, dat fchoon de Verlosser. ons weezentlyk is gelyk géwordén ,Hy derhalve ook eene Zondiee Natuur moet bezitten; neen! immers behoord de /.onde niet tot het weezen van den Mensch, maar is toevallig.  < 299 > Wanneer nu de Apostel, den Duivel in deeze woorden vooiftelt, als een zodaanige Vyand, dewelke voor de komst van den Messias 't geweld des Doods h«d, dan kan men uit deze woorden zekerlyk ligt opmaken, dat de Zatan gevolgelyk, voor den komst van Christus in de Waereld, of alle den geene heeft kunnen Dooden, welke Hy wilde Dooden, of,,dat Hy voor 't minst in den Dood der Menfchen, en in derzelver bevordering, eenen dadelyken invloed heeft gehad. — Dan de Heer van Leeven en van Dood is alleen die geene, in wien wy alle Leeven, bewoog&n worden en zyn. Hand. XVII: 25. De Vader en Heere des Hemels en der Aarde, is het alleen, welke de Menfchen laat Sterven, wanneer Hy wil, hoe Hy wil, en waar Hy wil. Pf. XC: 3. Derhalve kunnen wy nimmer met eenigen fchyn van Reede, H Gewelf des Diods aan den Duivel toefchryven. Gelyk men dan ook even zo min, eene eigentlyke bevordering in den Dood der Menfchen, Hem kan toeëigenen. Immers Sterven alle Menfchen , of een natuurlyke of eenen wreeden Dood. De eerfte is een gevolg van zekere Krankheden: Maar wie zoude zoDvvaaszyn, om de Duivel te befchouwen, als de eigentlyke, en onmiddelyke oorzaak van dezelve?—Zo is ook een wreeden Dood, op gelyke wyze op geheel andere oorzaaken gegrond, dan op de eigentlyke, werkingen der kwaade Geesten, 't ls wel waar, dat Menfchen, welke hunne Natuurgenooten, uit wraakzucht, of andere Zondige oogmerken om 't Leeven brengen, in zo verre gelyk zich de Heere Jezus uitdrukt, Joh. VIII: 44. van den Duivel zyn, als zy na de Lust, en na de Aanfpooring van den zelve, doenr Dan hoe veele worden 'er toch op 't bevel der Hooge Overheid, en om Rechtmatige Redenen om 't Leeven gebragt ? — Dood ook deze de Duivel? •— Derhalven, zo eigent de Apostel, in tegendeel den Duivel in zo verre een geweld des Doods toe, als zyn Geweld en Macht verderflyk, dat is: met het ongeluk der Menfchen verknocht is. — Dat deze onze'Verklaaring niet ftrydig is met de manier van fpreeken der Heilige Schrift, maar veelmeer met dezelve inftemt, kunnen wy zeer gemakkelyk bewyzen. Immers word toch dikwerf in de Hdlige Schrift de ZWgenoemt, Pp 2 en  '< 300 > "en daar door al dat geene verdaan, wat ons fchadelyk, wat ons hiuderlyk is. By voorbeeld: wanneer de Sprinkhaanen, weleer in Egypten aües verwoest hadden ..zeide KoningPbarao tot Moses en Aüron : Bidt den Heere uwen GOOT dat Hy doch dezen Dood van my wegr.eejnen.. Exod. X: 17. Maar verftond toen de Koning daar door wel iets,anders, dan de vcrfchriklyke verwoesting, welke dtSprinkhaanen hadden aangericht.— De Heilige Godt ! heeft, gelyk Hy zelfs betuigt, geen behangen aan den Dood,dzt is: aan 't verderf tier Godloozen, Ezech. XXXIII: 11. En juist in dezen zin word het "woord ook gebezigt door den Apostel Rom. VI: 25. jtCor. I: 10. Cap. XI: 23. Dus is eene Geweld, of Macht des Dsods, volgens de fpreektrant der Heilige Schrift, niet anders dan een verdeifiyke Macht. Nu is de Macht des Duivels, naar inhoud van Gods 'Woord, in zo verre verdeijlyk, als dat Hy iriet alleen dan, wanneer het Godt toelaat» in byzondere gevallen "de onmiddelyke oorzaak is, van verfchrikkelyke'Rampen, maar ook in zo verre, als Hy de Autheur en Oorzaak der Zonde en derhalven ook van al het verderf,'t welk de Zonde naar zich trekt, is aan te merken; in zo verre dus als den Meesch, door zyne.Zonden, en de Goddelvke Straffen, welke daar op volgen, het Oogmerk d-cs Duivels ,hen te verderven, zelfs bevordert. — Derhalven. wanneer nu de Apostel leert: Dat Jezus Christus daarom ons Vleesch en Bloed is deelachtig geworden, op dat Hy door zynen Dood de Macht zoutie neefiien dien die ,t Geweld des Doods had, dat is : den Duivel; dan leert Hy eigentlyk daar door niets anders, dan juist dat geene wat een vader Apostel van Jezus Christus verzekert, wanneer die fchryft: Dat dc Zoon Gods daar toe, en ten dien einde, is verfcheenen, op dat Hy de werken des Duivels verftoore. 1 Joh. III: 8. Dan gelyk hier de Apostel Johannes door de werken des Duivels, niets anders verftaat, dan de Onorder op deze Waereld, door zyne verleiding ontftaan, even zo bèftempelt ook de Heilige Paulus , door de benaaming: Geweld des Doods, alle die onzalige gevolgen derZonden, dewelke de oogmerken, des oudften en geflagenfte ! Vyand der Menfchen, den Duivel bevorderen. Wy befluiten dus, dat naardien de Apostel beweerd, dat de Hee-  < 3°* > Heere Jezus Christus daarom ons Vleesch en Bloed is 'deelachtig geworden, op dat Hy door zynen Dood den Duivel, die eene maar al te gevaarlyke Macht had, deze Macht zoude neemen, Hy hier mede niets anders leert, en wil te kennen geeven, dan dat Gods Zoon daarom is Mensch geworden, op dat Hy in der Menfchen fteede, dat is voor hen konde Lyden en Sterven, en juist daar door hun elend en verderf weeren zoude, 't welk zich gegrond had op de verleiding des Duivels, en diensvolgens van zyn onzalige Macht, een maar al te duidelyk, en droevig bewys gaf. Men rekent tot de gevolgen' der Zonden, welke door de eerfte Menfchen, van den Zatan verleid, in de Waereld gekemen, voornaamlyk de Dood, en de vreeze der Menfchen voor dezelve. Immers had Godt deze aan de eerfte Menfchen gedreigt, by aldien zy Hem, hunnen Schepper zouden ongehoorzaam worden, Gen. II: 17. en ook deze, na hunne ongehoorzaamheid zo wel over hun, als over hunne nakomelingen laaten komen. Gen. V: 5. Rom. V: 12. Dan de Dood is de Menfchen flegs daarom al te vreesachtig, om dat hen niet alleen, de Liefde tot het Leeven, van Godt zelfs is ingefchapcn.mnar ook wyl zy beducht zyn, dat Godt hen na den Dood, van weegen hunne Zonden, met zyne Straffen zal achtervolgen. Dan ook dirgevolg der Zonden, zocht Jezus Christus door zyn,Dood weg te neemen.— Hv wierd gelyk de Apostel dit in 't 15 vs. betuigt, ons Vleesch en Bloed deelachtig, op dat Hy door zynen Dood verlosfen zoude die geene, die door vreeze des Doods in 't ganfche Leeven Knegten zyn moesten. Dat is: zich bevonden , in eenen zeer bezwaarlykenenongelukkigen toeftand. Het was de Knegtfchap, of de toeftand der geene,dieSlaaven enLyfeigen waaren, welke onderdeG^'e^en Romeinen, voor zeer bezwaarlyk wierd gehouden; waarom dan de Apostel dit als een zinnebeeld gebruikt van een hoogst ongelukkigen toeftand. De Menschgeworden Zoon Gods, zocht dus, door zynen Dood, de Menfchen te verlosfen, van een angftigen fchrik voor den Dood; Hy onderwierp zich hierom, zelve aan den Dood, alhoewel Hy dezelve niet verdient had, ten einde Godt zyne Goedheid,aan de Zondaars,welke niet alleen den tydlyken,iaaar ook denGeestlykenDood verdiend hadPp 3 den,  < 302 > den zonder krenking van zyne Gerechtigheid, konde openbaaren, en hen, zo wel hier in de tyd, als hier na fn de Eeuwigheid, konde gelukkig maaken i en ook dat daar door tevens, de Zondaars zelve ,door de verzekering van Gods Genade, en de Hoop des Eeuwigen Leevens, die hen de Dood van Jezus aanbrengt, wierden in naar pefteid, om alle angst en vreeze des Doods, welke hen reeds dit Leeven ongelukkig maakt, teover- W DÏoógmerken dus, van de Menschwording des Zoons Gods navelpoort hebbende, hebben wy gezien,dai: het ■peheel andere oogmerken waaren, als om de Menfchen f verlosfen van de heerfchende vooroordeelen. Intusfchen zo heldert de Apostel deze Leere, tot dus verre verklaart, in vs. 16. nu verder op, 111 deze woorden: Wént Ih neemt nergens dc Engelen aan, maar het 4aa* ibrahths neemt Hy aan.- Het woord,door den Grotpn Luther , doot[mnntemen vertaalt, betekent veelmaals zo veel, als: Redden , helpen, iemand aanvatten, hem de hand bieden. Deze betekenis geeft men ook billvl- aan de woorden thans aangehaald; dus wy de woojv S van den Apostel billyk aldus zoude kunnen vertaaien: Derhalve heeft Hy zekerlyk niet zo zeer de Engelen,dan fnZendeeldie gelen, welke als Kinderen van Abraham zyn aan te zien , hulpe en redding te weeg gebragt. — San wie worden hier door het Zaadvan Abraham ve> ft. pn? Door het Zaad oïde Kinderen Abrahams worden hier in 't algemeen, alle die geene verftaan, dewelfe aan Abraham ais Kinderen, dewelke in den Messias, afstoHeerlykflencmder™ eezeeent worden. Gen. XXI: i». Cap. XXVI. 4. befooft waaren. Dan dezen Zegen verfpreid zich op alle M^kim,JoodtnOnjood;ètrh^tn hebben al e Menden in zo verre deel aan de Verlosfing, die door Je. lus Christus is gefchied, als het door zyn verdienfteivk Lvden en Sterven is mogelyk gemaakt, dat zy van GodtSnen begenadigt worden— Intusfchen worden SfeeenVdie in Christus Geloven, zekerlyk byzonder voormeld, *s Kinderen Ab.ahaMs en ,l,r hehfie% aan Hem gedaan. Rom. IX.h. Ual. ül. 39. Deze zvn dan ook, voornameiyk die geene, welke door de: MeichJewordVn Zoon van Goot zyn bevrydfl*-  < 3°3 > worden, van alle de fchsdelyke gevolgen der Zonden niet alleen, maar ook gebragt worden tot het genieten van een Eeuwige Gelukzaligheid. Het zyn dus alleen de waare Gelovigen, die een Eeuwig nut uit den Dood van Christus plukken kunnen. Niemand isdoor de Verlosfing van Jf.zus Christus volftrekt Zalig, maaralleen die geene, dewelke zyne Heilverdienften, zich eigen maakte door een waarachtig Geloof. Die door waare Boete en Geloof dagelyks voor Hem verfcheinen; die zich als elendig en naakt heeft leeren kennen, en dus in zyne Wonden zyneGeneezing zoekt. Hierom zegt ook onze Goddelyke Jezus by Matth. IX: ia. De Sterke behoeven den Geneesmeester niet, maar die Krank zyn. en vs. 13. Ik ben gekomen de Zondaars tot boete te roepen en niet de vroomen. Jezus roept dus de Zondaars, en wel tot bekeering; waar uit volgt, dat niemand aan Hem als de Bron van Heil, eenig deel kan krygen, zonder waare Boete en Bekeering van Zonden. Derhalven Lieve Christenen, laten wv hier wel op achten; want zo waar als Christus ons Vleesch en Bloed heeft aangenomen, en voor ons Geftorven is, zo waar is het ook dat dit alles ons van geen nut is, zo wy niet Hem worden ingeënt,en door het Geloof metHemvereenigt. Want alleen een boetvaerdig, gebroken verflagen en geloovig hart, kan de dierbaare verdienfte,van het Lyden en Sterven van Jezus Christus omhelzen. Zalig derhalven is die Mensch , die deze Heilige Roeping in zyne Ziele gevoelt. Want dit is die Godlyke Treurigheid, waar van Paulus fpreekt: 2 Cjr. VII: 10. die daar werkt een her ouzo ter Zaligheid. Derhalven alle die geene, welke zich Christenen noemen, en daar by weeten welk een oneindig Lyden de Heere Jezus om hunneZonden heeft willen Lyden,en echter geen begeerte hebben om van de Zonden af te ftaan, die zyn niet alleen, dezen Naam onwaardig, maar Kruisfigen hun Heer en Verlosser op nieuw, en houden Hem voor een fpot,zy treeden het Bloed van Christus met voeten, en achten het Bloed des Eeuwigen Testaments onrein ;'zy houden het zelve voor geen reiniging hunner Zonden ; zy kunnen dus niet deelachtig worden, de vrugten des Lydens Christi, wvl zy daar op niet achten, als voor hunne Zonden vergöoten. Zy verfma. dea den Geest der Genade; zy verwerpen, vêrftooten be-  < 3°4 > befofltten en lasteren alzo Gons Genade door haar Zondig en Ongelovig Leeven Waarom dan het geplengde Toddelvke Pry'sbloed, over deze hunne fnoode Ondankbaarheid, Eeuwig Wraak over hen zal uitroepen, en hoar overgeeven aan het Oordeel, van den, voor fien Zondaars, verfchriklyken Gcdt. d Hy dan , die in de Zonde nog wil blyven, dien 18 PhIistUs geen nut. Hy die in Christus met woidweSKen, is zyne Natuurlyke Geboorte, reeds een Ewt ovi^. Me met Jezus,deZonde piet wil affte?*n, is de Dood van Christus een Eeuwig Oordeel. Dan wanneer wv met den VerloorenZoon omkeeren, »nt onzen Hemelfchen Vader gaan, oude Zonden berouwen en beweenen, dezelve zoeken te vermeiden, en te baaten Godt bidden cm Genade en Vergeeving van denIt Tfzus Christus als onzen Verlosser ! Gelovig SeÖ ^\^il^z^n^um. XXI: 2. Wanneer wy ons *>SSSSSÏffS» Godt vernederen, met den Tolleda g.nl nrwaardigheid erkennen en fmeeken. Godt naar * ^^JZltgSsadig. dan kan, dan wil, dan zal ^ïïl£rve?S2vïnf.l balden wy ook de Zonden der ^ W-ereld bedreeven; want: waar de Zonde ts Sug g^ordcn, daar ts Gods Genade noch mach* Sieve Zi-len, bewandel uwen weg zodaa■°Pft dc Dood van Christus, u daar toe «rekke, 'hï vedosfen van de vreeze des Doods Op da ^nVïrSen, Bid uwen Godt, dat Hyu Leer PeKS Soe^die worden, ten einde Gy moogt Geloven en m ZaaJvan Abraham , en Gy van Je- ^S^^SS^rin w Eeuwisc Hutte. Gelyk de Kind'ren Vleesch en Bloed Bezitten; nam 't ook Jezus aan. Dit deed Hy alles ons te goed, Hy wilde ons ontilaan. Van al 't gevolg der Zonden fnood, DU" vreezen wy nog Hel nog Dood. \Vvl Hy ons ook de Zaligheid, Bereid- heeft door Gerechtigheid. TeTmftetdam, by J. A MM E L I N G.  DEN NEEGEN-EN-DERTIGSTE VERTOOG. INHOUDENDE een lofzang aan JEZUS CHRISTUS. JEZUS CHRISTUS, Jezus help ! 'k wil van U Zingerti Ik wil melden in myno Lied, Hoe egy groot zyt. Doemelingcn Hebt 'verlost uit 't Hels'eh verdriet: ' Lieve Goé'l ! cGodes Zoon Help, op dat, ik deezen Toon, Wel mag flïïütft, ter uwer Leren ; 'k Zing U dan, als Heer der Heeren. Van hst Jaar 1787; Myn Geest verheugt zich in Godt mynen Heiland. LüCASj lofzang aan Qq Zots  < 3°6 > Zou 'k niet van myn Jezus Zingenl Ja Gv Heiland zyt de Stof, ^ , - Waardig voorwerp van myn Lof. Eeuwig Oorzaak aller Dingen 'k Zing van U dan Zoon van Godt ! Bron van myn Volzaiig Lot! 'k Hang U op myn Maatgezangen, Wilt ze Heer in' Gunst ontfangeru •k Zal U myn Jezus Zingen, Daar 'k Ö buld, als Godt en, Heer ! Daar 'k U als mvn Koning Eer. Schoon men d'Eer'U gaat ontwringen. , 'k Ken Ü Macht en Heerfchappy. 'k Loof dus U verheugt en bly. *k Zal dan Eeuwig U hoog fchatten, Schoon 'k U niet heel bevatten. 'k Zal van U myn Jezus Zingen, Zoon van Godt I uit Godt geteeld Heerlyk Godltk Evenbeeld! Van wien wv 't beftaan öntfingen. 'k Zing dié 'sVaders Wysheid zyt, Schoon het Ong'loof barst van fpyt, *k Zal U Godlyk Alvcrrnoogen. Door myn Zang alóm verhoogen. \ Zal van Ü myn Jezus Zingen, Zoon van Godt! aan U alleen, Zv mvn Lof aan anders geen, Schóón ik hoor tot ï Aardelingen, Schoon ik ben 'een enkel niets, Nogthans zo gevoel ik iets, Dat mv aanzet, door myn klanken, U als Godt en Heer te danken. •k Zal  <<3°7 > *k Zal van U myn Jezus Zingen, Gy Regeert van Eeuwigheid ! Met Geriaê en Heeilykheid, Over al de Schepzel Kringen. 'k Zing van U dan Wonderzoon! k Zing hoe Gy U Godi.yx fchoon, Uitbreid voor al Schepz'len Oogen, Zingent wil ik U vcrhoogen. 'k Zal van U myn Jezus Zingen,' Gy hebt 'sHeeren Eer vergroot, Gy wierd myn Natuur-genóot! Dit baart my verwonderingen! 'k Vind hier "Liefde zonder haat, Zou 'k niet van die Jezus Zingen? Die voor cen Gevloekten Raad, Lyd de felfte Hoon en Smaad; Die , roen Boozen Hem Omringen, Willig vóór my heeft gcleën, En de Pers alleen getreên, Helfche Listen Strikken Laagen Van de Eooz en heeft gedraagen. Zou 'k niet van die Jrzus Zingen? Die, zo ik'myn Oogen flaê. Naar 't Gevloekte Golgotha! Zie voor Aardfche Docmelingen, Opgehangen, welk een Nood? : Aan den Allerwrecditen Dood, Zie ik daar ten Prooy gegeven, Hy de Heer van Dood en Leeven. . Zou^'k niet van die Jezus Zingen? Die fchoon dat nooit Isrels Wet, ^Hem kon Doemen; wierd verpiet. Die door wreede Folteringen, Wierd Gemartelt ftreng en ftraf, Toen Romein en Jood Hem- gaf: Kinnebak en Geesfel - ilaagen, Toen Hy moest een fpotkleet draagen. Zou 'k niet van myn Jezus Zingen? v an dit goedelooze Lam , Die, 'k aan den Gevloekten Stam, Door een aantal Aterlingen, Zie geklonken, zie genacht! Welk een Liefdens volle kracht, k Zie hier d'Allergroorfte Wond'ren, .K-Hoor hier Aard en Hemel Dond'ren. Qq 3 Zou  < 3TO > Zou 'k niet ran myn Jezus Zingen? Waar meè Godt moest Godt voldoen! Heeft voikoomen daar gegeven , Ku fchenkt Godt de Zondaars t Leeven, Xou 1 niet van myn Jezus Zingen*? Die xich zelfs voor Zondaars geeft, Die, is Heer van al wat kelt, • Djr "k nogthans zie ' Als een Worm en geen Mensch, Die vervulde dus myn W»*»* Die, wie hadt dit kunnen ^n'en * Wy wil \ Eeuwig Leeven fenenken. 7ou 'k niet van myn Jezus Zingen *? X°Die voor my Zyn Go»l« Bloea, Heeft geplengt en my behowd, Van de Helfche Foltenngni. Die ö welk een Angftig Lot f R e? aan 't Kruis: Myn Godt, htx Gost . Waarom hebt gy my verlaaten ? ' Waarom wilt ge U Zoon du* haaten . Ta', ik wil van Jezus Zinge-a; 7in-en van Zvn Eeuwig Hal, Van Zvn Liefde zonder Peil. Zvn Genade kent geen Kringen. 'k Za1 dan zelfs, ook m oen Nacht, Hem Lofzingen, daar 'ky er wagt: Dat Zvn lm en Goedheid tevens My eens fchenkt de Kroon des Levens. » . Ja  < 3" > Ja *k zal van myn Jezus Zingen! — Van Zyn Algenoegzaamheid, Van Zyn gunst die Hy verfpreid. — Dat het zal ten Hemel dringen. 'k Zing dan voor, ik Zing dan naa: Jezus Lof, Halelujah. 'k Zing van Zyne Zond-voldoening! Zyn Verdienften, Zyn ^Verzoening. Jezus ja! 'k zal van U Zingen, Jezus trouwe Levens-Vorst, • • Die myn Zonde hebt getorst. Kon ik recht myn Zang bedwingen, 'k Zong U dan zoo als 't behoort, 'Dat het yders Ziel bekoort, Dan dit zou een wonder weezen, Nooit wierd Gy naar eisch volpreezcn. Jezus ja ! 'k zal van U Zingen, Hoe Gy op den Derden Dag; Niet meer in den Graf-kuil lag. Maar voor al d' Elendelingen , Zyt Verreezen uit den Dood, Toen de Roomfche Wacht heen Vlood. Hoe Gy zyt om hoog Gevaaren! / Daar U Zingt" de Eng'lcn-fchaarcn. / «MMS» Jezus ja ! 'k zal van U-Zingen? "Hoe Gy zyt des Zondaars Vrind. Hoe Gy voerd het hoogst bewind. Over Aard- en Hemel-kringen i Hoe Gy GoD-r-Mensch 't al flaat gal, Hoe Gy 't alles met Gehaê, Steeds Regeert voor al de Vroomen, ■Die ia Ootmoed tot U koomen. Je-  < 3" > Jezus tou ik van U niet Zingen? Gy die Heer zyt van U Kerk! Wvsheid toont in al U Werk! Zou 'k mvn Snaaren dan niet dwingen i ; Zielen Bruigom U ter Eer, Gv die zyt al Eng'len Keer ! Zou'ik niet' U Goedheid Roemen f Daar Gy my wilt Broeder noemem Jezus ja! 'k zal van U Zingen , Schóón myn doffen laagen Stem, .Niet zoo fterk met zoo veel kiem, . . Klinkt als die der Hemel-lingei. 'k Zong hoewel niet naar de Kunst, Neem het echter aan in Gunsr. 'k Zal dan fteeds U Naam Belyden, Eeuwig voor U Grootheid Stryden. 'i Heb dan Jexos V Gezongen i Hoe» el met een Flauwe Stem. 'k Heb myn Doelwit bier volaungen. Ban in 't nieuw Jeruzalem.' ■ Vcor U Groote Glorie Throon ! , Zal ik met,een Hemel Toon, ln de Rei der Hemel-lingeu, Eeuwig U volmaakter' Zingem Te Amfterdam,by J. A M M E L I N G,  DEN VEERTIGSTE: VERTOOG, Van het Jaar 1787» inhoudende eene LETTERLYKE VERKLAARING over. Lucas x: 17 — 20. My is Gegeven allen Geweld in den Hemel en op Aarde. MatTheus. woorden, niet welke té befchouwen wy - op verzoek van eenige onzer Lezers i $j| D ons thans wilden bezig houden, luideh volgens onze Overzetting aldus: En die Zeeventig kwamen met Vreugde weder en fpraaken HeeR, ons zyn ook de Duivelen onderdanig in Uwen Naam. maar Hy fprak tot hen \ lk Zag den Zatan wel van den Hemel vallen, als cen Blikfem. Ziet ik heb u Matht gegeven om ie treeden opSlanRr gen  < 3H > tenen Scorphcntn, en over alle Geweld des Vyands; en fietTwl ubefchadigcn. Doch verhlyd u daar tn met dat u deGcetim onderdaanig: Maar verhlyd u,dat uwe Naamen in den Hemel gefchreeven zyn. Had het onzen Goddelyken Jezus, — gelyk wy djt" yien uit vs. i. enz. behaagt, om, behalven ae Twaalf die geduurig op zyne Reizen by Hem waareZ ebbuhfek verwaardigt waaren, met zyne verïrouwdvkheid , ook nog Zceventig andere van de gee?e dewelke Hem tot dus verre op zyne Reuen, in Gahhn vero-ezeld, den ast te geeven, dat zy zien in as sïdeTmStfen, daar Hy zeiver haast heen ftond S komen zich noch voor zyne Aankomst begeeven, en daar niefaueen van Hem k^^f^ff^ Rüoenbaart -i Want zo dikwerf als zy door eene ffi én onmiddelyke verlichting wierden over1 y£' reen Wonderwerk noodzaaklyk was, zo W^rf ïls dfcnsvolgens in hunne Ziele het vaste dlk „hLJLwkevertrouwen hadden tot Goor, dat HvM™ A?nï£ tot bevestiging der Leere dewelke ïvyvSKndigde5. zoude gebruikenj zo dikwerf ook vJkrd dit hun vertrouwen vervult. -— /y B^aejen ~&S de zwaarfte en ongeneesbaarfte Krankhedens zonder i geïoo e en natuurlyke Middelen, maar nokSvivden zvde geene, in welker Ligchaamen de ga?S52, dS»r ^^delyke^l^g^ rrhriklvkfte wanordens veroorzaakte. — ltr'ru"„ S hunne WMkomst, leiden zy zeiver met ffnottfeklnen van Vreugde het volgende Getuigenis af • oTzyn ook de Duivelen onderdaanig in Uwen Kaam. Men kan zeer liet ontdekken, dat hunne zin, in de - gehaalde6 woorden geen andere geweesn,;, dan de™ Hpfiie het s zo toegegaan als Uy on^ gezegi 'hèbr or, is dat geene, wat alle Menfchen onmoï aelvk is geworden. Zelfs de Booze Geesten zvn ons |ehoo aam, en vet lieten .die genen , dewelke zy  < 3'5 > „ tot dus verre ongelukkig gemaakt hadden, zojdik,ï werf als my aan hem, uit kragt der volmagt, van 'u „ ontfangen , eischten, dat zy de Ligchaamen van de „ geenen, dewelke zy tot dus verre elendig en onge„ zond hadden gemaakt, niet langer zouden plagen/' • Deze zonderlinge Boodfchap, welke zy de Godde,. lyke Jezus bragten* verwekte een Leerryk Antwoord van hen Meester. Jezus fprak — gelyk de Euangelist meldt vs. 18. tot hen: Ik zag den Zatan voel van den Hemel vallen als een'Blikfem.-— Hoe Zatan, de Aardsvyand van Godt en 'Menfchen in den Hemel, voor den Throon der Godheid in den Rei der Zaligs Geesten ? dit kan niet zyn. — Dus kunnen wy de uitfpraak van Jezus niet in een letterlyke zin opvatten. Want indien onzen gezegenden Jezus , door deze woorden had willen aantooneh, dat Hy met zyne Ligchaamelyke Oogen had aanfchouwt, dat de Zatan als een BHkfcm van den Hemel zy gevallen ; dan zoude immers daar uit volgen: dat dezelve tot dus verre in den Hemel was geweest. Dan wie kan zich dit voorfteU len ? — In dat ergens waar Godt zyne Majefteit, op eene hezondere wys aan de Heilige Engelen en volmaakte Rechtvaardigen openbaard en dat in de Heilige Schrift veelmaals den Naam van: Hemel draagt, was de Zatan reeds voor lang niet meer aanweezig geweest: dus wierd Hy niet eerst ter dier tyd, toen de Zeeventig Jongeren het Euangehe van Christus Predikten,-en wonderen ver. richten, uit dezelve van Goot verdreeven. — Zoude Hy derhalve, ook mogelyk in de Lucht en Dampkring, dewelke onze Aardbol omringt, en in de Heilige Schrift, niet zelden den Naam van Hemel draagt, zich op die tyd, toen de Zeeventig Jongeren wierden 'uitgezonden , hebben opgehouden, en zich toen eerst genoodzaakt hebben gevonden, deeze zyne verblyfplaats te verlaaten? Te recht, verdaan'wy dus de uit¬ fpraak van Hem, die ook 't geweld over de Kwaade Geesten heeft, alsofHy gezeidhad: „ Ik weet wel „ dat de Duivelen u hebben gehoorzaamt, en de Men„ fchen, die zy tot dus verre hadden geplaagt met R r a „ de-  '< p6 > „ dezelfde fnelheid verlaaten, Waar meede deBIikfem „ van den Hemel valt. Geenzins is deze >fcrklaaring itrydig, met de manier van fpreeken in de Heilig* Schrift, maar ftemt integendeel volkomen met dezelve overeen. Want, van den Hemd val/en, heet in de Zinnebeeldige Uitdrukking der Hebreen,niets anders dan \an het Geweld en Heerfchappy, dje men een tyd lang heeft gehad, bemofd worden. By voorbeeld, wanneer At Propheet Jezajas,' Cap. XIV : 15. den Val van den Koning te Jiabtï in deOpenbaarmaaki sg hem van Godt verleend, voorziet, zo fpreekt hy Hem aldus aan: H>o jgt, Gy van den Hemel gevallen, gy fchoone. Morgenjlerl Maar wil by daar meede iets amfere aantoonen , dan dit: „ Hoe diep zyt gy doch vernedert! Hoe veel hebt gy „ toch van uwe voormaabge IMacht en van u aanzien ,, «Srlöoteo, fchoon py boven de overige Oosterhn„ gen, in Macht en Aanzien hebt voor uit gehad, als de „ Morgenfter in Glans, en Helderheid hoven de andere Sterren'/ — Derttaiven wai-net r onze -dierbaare ver; j.osseu wilde aantoonen, dat de Zatan ook voorname, lyk door de uitdrvving van de onder Hem ftaande Kwaade Geesten, door dc Zttvcntig jongeren gefchied, van zyn Macht en Aanzien veel heeft verloeren ; zo drukt Hy zich naar de fpreekmanier Manier der Oosterlingen,- gansch niet onverftaanbaar uit, als Hy verzekerde : | Dat de Zaiafi van, den Hemel zy gevallen als $ïn Blikfern. Dan wanneer onze dierbaare Verlosser betuigt, dat Ify l.eeft gezien, hoe dat de Zatan, of liever veele Kvjaadc Geesten die tot zyn Ryk behooren , van die Macht , dewelke zy tot des. vei re op de Ligchaamen van veele hadden tgehad, door de Zceve/it/g Jongeren fcl.ielyk warren berooft gewerden, en. dus als een Blikfc-n van der. Hamel zyn geipallpn; zo geeft Hy daar door te kennen, dat doeie groote en gezegende werkingen , Bèwe&e hunne zer.ding tot'dus verre had naar zich getrokken, Hem reeds voor hunne terugkomst met « ■ ." on-  < 3*7 > onbekent zy geweest; maar dat Hy integendeel voor* naamlyk zo veele bevrydinge van zo meenige Elendige van de Ligchaamelyke Bezittingen der Duivelen, déwelke tot dus verre van hen zyn gefchied, meede heeft aangezien- Dan hoe duidelyk toch getuigde hy even daar door van zyne Hoogheid, en van eene Goddelyke Almagt cn Alwetenheid welke in Hem woonde? — De Zeeventig Jongeren waaren tot dus verre van Hem verwydert geweest; en echter was Hy, gelyk Hy in de aangehaalde woorden verzekert, een aanichouwer van alle die wonderen, die in zyn Afweezigheid hadden gedaan: Dus zien wy, — om dit in 't voorby- gaan aan te merken , dat Jezus zich hier een zodaanige Natuur toeeigent, die geheel van de Menfchelyke ondeifcheiden is, en naar welke Hy ook daar , waar de zichtbaare Tegenwoordigheid zyner Menfchelyke Natuur geen plaats heeft, echter tegenwoordig is. Hoe duidelyk getuigt nu de Heiland verder, van de Goddelyke Almagt, die iri Hem woonden? Want Hy geeft hen in vs. 19. deze volgende verzekering: Ziet ik heb u Macbt gegeven, om te treeden op. de Slangen en Scorpiöenen, en over alle Geweld des Vyands; en niets zal u befchadigen. De groote I,ü- THEft ook hier ide Vulgate, de Oude Latjrifche Overzetting gevojgt'hebbende, zo hebben deeze woorden Zin als of de Heere Jezus, in dezelve het Oog gehad op dien dat geene wat reeds gefchied was. Dan de woorden in de Taal des Geestes befchouwende v»reisfchen zy eigentlyk deeze Overzetting: Ziet ik geëve u hier mede Macbt, te trcedin\ enz. Dus zi<*t men ligtelyk, dat Jezus hier in deeze woorden de verzeekerinp- herhaald; dewelke wy Leezen: Pfalm XCI: 13. Op Leeuwen en Adderen zult Gy gaan, en treeden op de Jonge Leeuwen en Draaken. Dan gelyk Godt in deeze woorden . en onder deeze Zinnebeeldige Manier van Uitdrukkingen eigentlyk niets anders aanduid, dan dat Hv de zvnen zelfs in de nllergrootfte, en oogfchynlykfte gevaaren, voor alle OnK r 3 ge.  < 318 > -P,uk en Schaaden wil (behoeden; O is o6k ds |in en Meening van Jezus, in de woorden zo even faneehaalt, geen andere dan deeze: „ Gelyk gy lieden het rny alleen hebt te danken, dat u tot dus " verre de Kwaade Geesten onderdanig zyn geweest, " S kunt gy Heden u op myn Woord zo veel te " vrymoediger verlaaten, wanneer ik u nu de yerze" kpïm» «eeve, dat gy Heden ook voortaan m t toe" koomen^'! by de verrichting, dewelke k u heden " bTon-dra4n , voor de Macht en L,st van myne " eTuvvïvyanden niet behoeft te Vreezen.; Integer," de-ïkunt gylieden verzekert zyn, dat ik m alle gevaaren, fchoon noch zo dreigent, noch zo groot, \\ zal bewaaren." Dan bv deeze verzekering alleen, laat de Menschi;evSdey|ezus het noch met blyven ; Hy geeft hen • ,pSppil behalven dit ook de Macht over alk Geweld S^JS. ï>S?den Fyar.d verftaat de Heiland ÈrSSlyl niemand kan ontkennen ]u.st deïèlfd-n dewllke Hy m vs. 18. Zatanas had genoemd. ^M&^Wyze -den befchadigen. Dan wan- ïi Welk een troost voor ons , in deeze Kommervolle wy) zal nierJ'"' T - , z0 Vreezen wv geen: Klaacn waare Jongeren van J"» Qf ^ teren des Donders noen ttue> omgekeert , zo llvven wylGod KndeTen , 4g betrouwen op Hem Sb Wichtig S , en belooft heeft ons met zyne Genade te zuilen verzeilen.  < 319 > neer onze Heiland 'er nu verder by voegt: en niets zal ti befcbadigen; dan toont hy daar door juist aan; dat zy even daarom, om dat Hy lien de verzeekering geeft, dat zelfs de Kwaade Geesten onder hen ftaan zullen , zy niets te Vreezen hadden, maar integendeel zyne beveelen uit te voeren , met de grootfie moed. Doch wat gaf dan nu de Heiland, aan de Zeeven* tig Jongeren, na dien tyd, toen zy voor de eerfte Rei. zen, dewelke zy op zyn bevel ondernoomen hadden, weder waaren te rug gekoonaeri ? 'Er word immers van deeze Zecventig noch door Lucas , noch door de andere Euangdisten verder iets van gemeld; integendeel, houden zy alle ten aanzien van dezelve een diep ftilzwygen. Heeft moogelyk Jezus hen derhalve niet niet misfehien in de woorden tot dus ver over moogen eene verzeekering gegeeven, dewelke op zich zelve befchouwd , wel gewigtig en troostryk was, doch welke zy in de Omftand'igheden, in welke zy zich in de volgende Tyden bevonden, geenzins behoefden? Het is wel waar: "dat in de Schriften der Evangelisten van de Zeeventig Jongeren , als Verkondigers van 't Euangelie van Jezus verder niets gemeld ; maar zouden die geenen van hen , dewelke na de Opftanding en Hemelvaart van den Heere Jezus nog leefden , het Getal van de Dienaaren van Christus en Verkondigers van zyn Euangelie' niet hebben vermeerdert? Toen in de plaats van eenen ondank- baaren , valfchen en fnooden Verrader Judas. een anders medelid in de Apostolifche Collegie verkoren zoude worden ; toen eischre Petrus, Hand. I: ar ba. dat de toenmaalige Christelyke Kerk hier toe zulke Perfoonen zoude voorftellen , dewelke geduurende den gehelen tyd, dat de Heere Jezus onder hen was uit- en ingegaan, dat is: zyn Ampt bediend had by. Rem w taren geweest. Dit volbragten de Chrishen, en ftelden gelyk wy Leezen vs. 33. V twéé ' ■ ■ Jo-  < 32° > fnepb gcnacimt Barfabas, «e* tcenaam Juslui, en Matbias; dat is: zy (loeien ze tot Nieuwe Apostelen voor. Deze moeten dus noodzaaklyk Christus in zvn Leeven gekent en gehoort hebben, en neffensde Twaalf Apostelen \ hem op zyne Reizen verzelt hebben. Men heeft het 'er dus lange voorgehouden, dat Barmbas , Mathias en Sosthenes onder de Zcevtntig , door welke Jezus weleer het Euangelium in 't Joodfche Land een tyd lang liet verkondigen, zyn geweest. (*) ('f Vervolg hier na.") (*) Eusebhjs, L\rkelyke Historie, L B. Cap. 12. TeAmfterdam,by J. A M M E L I N G.  t> E N EENENVEERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787, INHOUDENDE eene LETTERLYKE VERKLAARINÖ over. LUCAS X: 17—ao. ■ VERVOLG van het voop.ig VERTOOG. %MêkÊzrfiQï is derhalven. zeer waarfchynlyk, dat de) Zeeven Armbezorgers, dewelke volgens ^3! rl \fë het voorftel der Apostelen, van de Ghrisj*P telyke Gemeentens te Jerufalem. Hand.^rKwW-^'^ VI: 5. verkooren wierden, reeds te vooren met Jezus en de Apostelen zyn bekent geweest, en dus ook onder de Zeeventig zyn geweest, dewelke Jezus eens onder zyne Reisgenooten uitzohdenïe,omniet alleen den jooden te Prediketir-dat het Ryk GoDs.naby was; maar ook deeze hunne Leere met de wonderbaare hulpe, welke door hen aan de Kranken en Bezetenen gefchiede, te bevestigen. Ten minften j-dit is S s ze*  < 322 > zeker genoeg, dat, gelyk als de .Heere Jezus zyne Twaalf'jpoltelen reeds by zyne zichtbaare Omwandeling Aarde ten dien Einde voor eenige fvd onder gi« uitzond, en hen door dezelve het Euanjd* Prediken liet, op dat Hy hen daar door voorbereide, ïot de aanftaande uitoefFening van hun ^«W»«Leeraar-Arnpt, Hy dus ook op een zekeren tyd Zuventig Weren met dat oogmerk heeft volmagtigd tot de ver' kondfging van 't Euangelium, en groote Tekenen en Wondè?en door hen gewerkt,op dat zy daar door ook, zo veel te eerder wierden bewoogen, zich m c toekomende van de Roeping tot de Verkondiging van de Leeman Teztjs geenzins te onttrekken , maar m tegenrWI dezelve gewillig aan te neemen, en getrouwelyk t v^voerenfrJe zin fan de verzekering van Christus inl? iq- is derhalven deeze: „ zo,-gelyk ik u thans ntt alleen de gaaven, om wonderen te doen., maar " Sok moe| m vfymoedigheid by de verkondiging van " SvneLeere heb gegeven, alzo zal ik n 't toekomen" de wanneer ik u weder tot myne Afgezanten za ge" bruften, u door myne hölpt in dien ftaat ftellen, " om niet'alleen de grootfte gevaaren, maar ook de " Kwaade Geesten zelve, en alle het geene, wat zich " te^en u verzet, te overwinnen. " dm opdat hen echter de buitengewooneGenade met itP ™ van den Heere Jezus waaren verwaardigt gew iden! niet to? de Zelfiverheffing'en Zorgeloosheid mó'ht verleiden 5 zo geeft de Heiland hen in vs, ao. de vo gende even zo* wyze, als nod ge hernnnenng Jepaende: Doch vtrhhid u daar m met , dat u de GeesftfonZdaardg zyn: maar verllcidu dat UW Naamen il'deTFZr.elgtrchreevenzyn. De uitdryving der Kwaade Geestén las buiten allen twyffel eene uitwerking van de Magt en Genade Gods i dan gelyk als alle weinige Openbaarmaking^^ van de Goddelyke Heerlyk£Jrl Darkzeeaing en Blydfchap verdienen; ao was het v^kfe^SoSzaaklyk als billyk, dat de Jongeren ïan den Goddel vken Jkzüs zich ook over de Goddelyke Penade dewelke in de uitdrwing der Kwaade Geesten Sheênen was , verblyden. Derhalven kan onzen Jezus die de Wysheid zeiven is,onmogelyk dezeBlyd-  < 323 > fchap aan zyne Jongeren ontzegt hebben; hoewel dit uit de Letterlyke Overzetting van zyne Vermaaning fchynt te volgen. Dan de uitfpraak van den Heere Jezus vereischt integendeel de volgende Overzetting : Verblad u, niet zo zeer daar over, dat u de Kwaade Geesten onderdaanig zyn; verhield u integendeel voöRnaami.yk en het meest daarom, dat uwe Naamen in • den Hemel aangcfchrecven zyn. Dat is , dat de toeftand uwer Zielen, nu zo gefteld is, dat gy als dan, wanneer gy voortaan zo gezint blyft, den ingang in de volzalnje wooningen.Gods, genisten met alle blymoedigheid kunt verwachten.— Immers is de fpreekmanier : in den Hemel, of gelyk de Apostel Paulus hier van fchryft: Phil. IV: 3. in V Bock des Levens opgefchreeven zyn, betrekkelyk op de Gevvoontens in wei-ingerichte Slakten, waarin de Naamen der Burgeren dewelke tot dezelve behooren, in een byzondere Lyst worden ingefchreeven. Welke infehryving hen bekwaam maakt, voor aile die Rechten en Vryheden dewelke aan de Burgeren van. zulk een Staat eigen zyn. Derhalve wanneer van iemand word gezegt, "dat zyn Naam in den Hemel, of, in 't Boek des Leevcns is t>efchreeven ; dan word daar door anders niet aangetoont, dan dat Hy tot het getal van die geene behoort, dewelke Godt erkent voor zyne Onderdaanen, en voor welke Hy even daarom, in Tyd en in Eeuwigheid, de grootfte en uitmuntende Voorrechten heeft beftemt. Dan even zo min ais een wys Regent een Onderdaan tot zyn Liefiing verkiest, enkel en alleen, om dat Hy dit eens by Hem heeft beflooten, zonder daar by te zien op de Eigenfchappen en op het Gedrag van den Onderdaan ; zo min-ook verkiest Godt iemand tot een Erfgenaam der Zaligheid, en fchryft Hem als in den Lyst van zyne Lievelingen, zonder dat Hy daar by zier op het Gedrag van denzeiven omtrent deOrdre des Heüs, door Hem vastgefteld, en Hem deswegen in het Getal van de Zaligen en uitverkoorenen zoude aanneernen, om dat het Hem naar zyne bloote Willekeuriheid zoo behaagt, o S s 2 Jezus  4 3 = 4 > Je2.us gaf zvn Zendelingen Magt: om al d'Eiendeiingen Uit te helpen uit den Nood! Hen te Redden van den Dood* Ja zelfs hen, die fel gebonden; Door der Dniv'len looi: Magt En aan Lvf en Ziel gefchonden Wierden door de Wcndcrkragt, Hen door hunnen Heer verkent, Los gemaakt; dat elk vereent, Riep: hier kan men dmdTyk merken: Hier zyn Goddelyke Werken. rtVW^*? ÏNE H.eeren den Cll'ustes - VrIF.NU ! - 7 % Z'J d: a wy u vo .ng Vcrioog in handen kre*ï M € gen, zagen wy niet alieen Uiieder bereid, <: J* V2aroi2heid,om aan ons verzoek aar, blieden gedaan te voldoen, maar ook ontdekten wv wederom, dat Gylieden in be: Leerftuk, van de werkingen des Duivels qnze-Oade Braave en Regtzinnige GoJae!eerden, niet alleen niet wederfprak, maar volkomen met hen inftemde. Niet Weinig hier over yerheusrt zvnde, en tellens het nuttige en noodzaaklyke bezéfiende dat in deze Dagen, de vikingen des Duivels onder de Cbf(Stenen recht Geleert worde; nademaal hi-r omtrent thans zo veel Nieuwigheen, of liever Oude Dwaaiingen onder de Christenen Geneert wordt; zyn wv 'e raude geworden, om wederom de vrymoedighcul t-'neemen , aan Ulieden te verzoeken, ons nog eenige uwer Verklaarinaen mede te deelen, over zodanige Schriftuurplaa'.fen, Waar in van de werkingen dis Duivels gefprooken wordt. o Twvffeie niet of door Ulieden zal aan ons .verzoek voldaan worden, blyven wy in verwagting hier van: U Ed. Eeftehdiie Lezers Eenige echte Lutheraanen. A N T XV O O R D. Nie» nns Aa<-genaamer zv°nde, dan z.ilke Ch riste-, n ^«T^kste woorden-, met welkers Verklaaring wyons r\ % thans willen bezig houden, zyn van dee^ D ^ zen inhoud': fci^'i »VX Wanneer de onreine Geest van den Mensch y*CU><& H uitvaart, zo, doorwandelt hy dorre plaatfen, Zoekt ruste, en vindzc niet; dan fpreekt Hy: Ik wtl wéder kesren in myn Huis, daar ik uitgegaan ben: En als Hy komt, zo vind hy ,t met Bezemen verfiert. Dan gaat hy heen en neemt Zeevcn Geesten tot zich, die erger zyn dan hy zelfs : en wanneer zy daar in koomen: woonen .zy daar; en het word daar na met den zelvcn Menfchen erger, dan te vooren. 15 / het verhandelen van de werkingen des Duivels, dient men alle voorzichtigheid te gebruiken, op dat men noch ter Rechter- nóch ter S'linkerhand afwykt; door, aan den Duivel of te veel, of te weinig toe te ïchryven. Te veel fchryven Hem die geene toe, welke alle Zedelyke wanordeningen op zyne Reekening plaatfen; te weinig de zulke, dewelke Hem allen invloed in de gebeurtenisfen-deezer Waereld omzeggen, en zyne poogingen, om de Ondeugd onder de Menfchen te vermeerderen, geheel en al loochenen In de woorden boven aangehaald, eigent de Heiland aller Menfchen aan den Duivel de pooging toe, om den Afval der Giloovigéri te bevorderen.—- De Reden eer jhg van onzen Goddelyken Middelaar is zo algemeen ingericht, dat men ze niet alleen van dieTyden kan verdaan in dewelke Hy op Aarde zichtbaar omwandelde, maar dat men dezeive ook van onze Tyden verdaan moet. S s 3 Dc EENE LETTERLYKE VERKLAARING, OVER LUCAS XI: 24 — 36.  < 320 > De Goddelyke Wonderdoender , had een Wonderwerk verricht aan een Bezeetene, en van hem een onreine Geest uitgedreven. Dit Wonderwerk was met zulke omftandrgheden verknogt, dewelke het alzints lieerlvk maakte, en wierd van al het Volk geprezen , als een Goddelyk werk, 't welk den Messias betaamde. Matth. XII: 23. Leezen wy daarom: En al bet . Volk ontzette Z'cb,en fprak: is det>ze niet Davids Zoon. De Phariz-in den Heiland altons Vyandia, derften het niet waagen, om het Wonderwerk "zelfs te lorcherieir echter bekroop hen de lust, om iets daar tegen in te bren-en. 'Er bleef b- hen niets over, dan de gedachte, dewelke hen de vertwyffoling inaaf, dat Je'CS. de Duivelen uitdreef door behulp van Beëlzebub den ovctfte der Du;v"!en.— De GoDT-Menach wederleide deezehun laster vke Redeneering, door gewigtiee gronden. Luc XI • ,7-;2« Hier op allerlei Menfchen ,waar mede Hv zich omringt zag beftraffende. Hy beftrafte de Onverfchillizen, dewelke tusfchen Hem en de Pbattzttn eene zekere or.zydigheid verkooren; zeggende: vs_23. Wie niet met my is. die is tegen my. Nu gmg de Hr J. . land met zvneBeftraffinge voort, als tegen de Onbeftendi-e, déTydgeloovige, dewelke zich door de Lasteringen der Vvanden, en den Aanval desDuivels yan het Gek of in Hem, en van zyne Hemelfehe Leere heten aftrekken, vs. 34-a5. Eindelyk beftrafte de Godde! vke Leeraar de ergite foort van Zondaars, dewelke zich met een Pharizeeuwfche Boosheid, verzetten ; tegen de buitengewnone Goddelyke Genade, dezelve verfmaaden en lasterden. Zeggende by Matth. XII: 31. Mt Zonden en Lasteringen worden den Mensch verguien-maar de Zonden tegen den Heiligen Gerst ,worden den Menfchen niet vergeeven. Zo kunnen wy de BHTraffmgen van den Heere Jezus! gevoegelyk te zamen fchikken,ten waare het zelfs,dat de Bezeetene by Lucas eene andere waare als waar van de Euangeltst Mattheus gewaagt. Echter is het zeer GelooflyK, geIvk dit door Chemnitws zeer wel is aangemerkt , dat Iezus by gelvke Lasteringen zyner Vyanden, zich ook van eelyke Redeneeringen bediend heeft. Derhalven kunnen de woorden van Jezus by Mattheus en Lucas  '< 3*7 > gemeld te zamen genomen, en zeer gevoegelyk op eene bekwaame wyze onder elkander geiteld worden. Befchouwen wy de Beftraffing welke de Heere Jezus aan de Tydgeloovigen richt, zo is dezelve van dien Aard , dat dezelve de Onzaligheid ontdekt van een Mensch, dewelke door de list des Duivels van de Waarheid en van 't Geloof word afgebragt, en uitvalt uit de Genade. De Duivel vaart van den Mensch uit, dewelke de Genade Gods heeft Geloovig gemaakt. Wanneer het mogelyk is, keert Hy weder by dezelve in. Zoekende, in deeze wederkeering eene Eere, eene Ruste en Verkwikking , en zet de Ziel in zeer groot gevaar. -—- 'Dit zy de Hooft-Inhoud van de geheele Redeneering van Christus ! dewelke wy nu nader zullen befchouwen. ('t Vervolg hier na.') AAN MYNE MEDE-CHRISTENEN. Wilt op U Verlosser bouwen, Lieve Zielen; in den Nood! Hy alleen kai\ U behouwen j Ü zelfs redden uit den Dood. Wilt U Heiland dog vertrouwen; Lieve Zielen; in den druk! 't Is gewis, Gy zult aanfchouwen, Dat dit flrekt tot U geluk. Kiest dan Jezus tot U Rader! Geeft U Lot in zyne Hand. •Hy behoed U als een Vader ' Hy fchenkt U fteeds onderltand. • Sckrik  < 328 > Schrik niet fchoon Gy zyt omgeeven, Door veel Rampen overal. Bid Hem , zo zier g' U onthee ven Van het drukkendts Ongeval. Dat geen Onheil U doet Beêven, Geef U willig in zyn hand! Hy die Heer is, van U Leeven, Is 't wiens Liefd' houd Eeuwig ftand. Wilt zyn Wil dan niet weêrftreeven. Hy verlaat U nimmermeer l Hy, U Heiland', kan U geeven Wat Gy wenscht; oneindig meer* Zou Hy hier niet voor U zorgen? Die U door zvn dierbaar Bloed! Heeft van 't Eeuwig leedt geborgen! En U voor de Straf behoed. Zou Hy dan niet voor U waaken? In dit Aardfche Traanendal! Ja! Hv zal U Heerlyk maaken! En behoén voor Ongeval Wilt U dan aan Hem beveelen Lieve Zielen; 't is gewis Hy zal al U Smerten heelen: Dan: wanneer 't U nuttig is.' S. M. Te Amfterdam, by J. A M M E L I N G.  DEN TWEE-ÉN-VEERTIGSTE VERTOOG, Van het Jaar 1787* %gkÊ£S£$i anneer de Onreine Geest van den Menfchen. 3f|* TTMb uitvaart. De Heere Christus hadt den €11 rr ïffê Geest, uit den Bezeetetien gevaaren zyn- Sfe f \%& de, in Gedachten,en Hy behoud van hem ^Wff? het woord: uitvaaren, hy, doch neemt het hier in eenen wydlopigen Beteekenis en wil zeggen; Byaldieneen onreine Geest, he: zy, of door de buiten-' gewoone, of gewoone Genade tot het uitvaaren van een Mensch word genoodzaakt; zo doorwandeld Hy dorre plaatfen. Zodaanige plaatfen, kunnen hier eigent-* lyk en figuurlyk worden genomen. De verguurlyke zin pryst zich voornamelyk daar door aan, dat Hy de geT t zoch' INHOUDENDE eene LETTERLYKE VERKLAARING over LUCAS XI: 24 26. VERVOLG van het voorig VERTOOG.  < 33° > zochte rust des Duivels duidelyk en begrypjyk maakt. Deulvaarende onreine Geest doorwandeld dorre plaatS, kan zo veel te kennen geeven: De Duivel, wan"neer hv voor eenen fterkeren wyken, en den bekeerden vedaaten moet, doorkruist, of doorwandelt zodaanige GewestenT daar een volflagen Ongeloof heerscht en zyn RyUn de'Magt is. Zyn 'er SM*^**** Gods, Levendig water ter verkwikking der Zielen, Pf; LXV: 10.; zo is in tegendeel, buiten deeze Godde vke Stad onder de Heidenen en Ongelovigen, daar alle Middelen der Genade ontbreeken, Geestelykedorheid ef.XLIV: 3. Hier is het, waar de Duivel weaetS het verhes 't welk Hy gehad heeft, zich a s zoekt feïooSJThte zoekt hy eenige rust en yerkmkkmg; dan dezelve is verre van hem verwydert. Hy houdt zich daar niet lange op, waar hem de Menfchen , buiten dien Onderdanig zyn. Hy neemt andere Maatregelen, en befluit om den bekeerden te overwinnen, femafValliaren van Gods Genade af te trekken: Hy SS ■ Ik Silwederkeeren in myn Huis, daarskmtgeVaan ben. Welk een Hoogmoed vertoont met deDuiyel fn deeze woorden? *Een Snoever, een Pogcher Set dat, wat hem fchandelyk is voorby ; zyne Daaden , zyne Onderneemingen en al het geene wat Hy voor^Pryslyk houd, vergroot hy. Zc.fteldons de Heiland den onreinen Geest voor. Hy noemt dat aeeS zy» Huis wat niet meer.het zyne is, en t welk fïv heeft moeten verlaaten; ja't welk nooit het zyne Sweest is, waar inhy flegs als een onrechtmatige befitter een tyd lang zich heeft opgehouden. Hy zegt S waar ik uitgedreeven ben, maar: waar tk uttgeTan S, even als of hy vrywillig het zelve verlaaten Cdde Wanneer de Zatan zich voorneemt het Hart van Gods Kinderen te beftormen, en wederom in te Tzlmen i dan denkt hy niet aan de Zwaangheden , aan Verhinderingen, dewelke hem ontmoeten kunnen, 2 wekeTem%k in der daad veeltyds ontmoeten, wanneer de Geloovigen, den Gkest Gods welke her» fte?kt , niet wederftreeven. Neen l hy voert in tegeniel een ftoute taal, en fteld het zich zo voor,. als of afte voor zyne Magt wyken moest. Ik wl - zegt hy  r< 331 y op een Hoogmoedigen toon —— voeierhtren^ in myn Huis, daar ik uitgegaan ben. De Duivel, fchoon hy een pogcheris, die zig meer toefchryft dan hy vermag; zo gelukken hem nogthans zomwylen zyne onderneerriingen, welke hy tegen de Geloovigen in 't werk fteld. Dit merkte de Goddelyke Heiland aan, wanneer hy 'er byvoegt: En ah by komt, dan vind by 'f met Bezemen gekeert, en verfiert. Men kan deze rede niet in 't algemeen veronderftellen, maar wel van dat geene wat niet zelden gebeurt. Niet zelden, wil de Goddelyke Jezus zeggen! vind de Duivel dat Huis, 't welk hy zich voorneemt om in te neemen , by zyne aankomst naar zyn wensch toebereid,en verfiert. Een Huis, 't welk met Bezemen gekeert en verfiert is, is bekwaam tot het ontfangen van een Gast. Het Hart eens vroomen Mensch kan een zodaanig Huis gelyk zyn, dan, wanneer het traag, zorgeloos en nalaatig in 't Goede is; wanneer het niet zorgvuldig waakt tegen de Kwaade gelegentheden ; wanneer het niet op zyn hoede is, tegen die Zonde waar naar het de meeste trek heeft; wanneer het zich niet genoegzaam wapent* met het Gebed en andere Wapenrustingen Gods,tegen de listige Aanvallen des Duivels. Dan gaat hy —— de Duivel of een andere onreine Geest, welke met hem van eenerlei aard en gedrag is, heen, en neemt Zeeven andere Geesten tot zich. —— Zeeven Geesten! het getal van Zeeven, word in de Heilige Schrift, niet zelden onbepaald genoomen. —- Hier zal het 30 veel betekenen, dat de Duivel, verfterkt zynde, weder te rugge keert. Hy neemt meer Geesten, die hem overtreffen in Boosheid, tot zich. Veele goede Engelen werken tot behoudenis van een vroome. 3 Kon. VI: 16. Veele Kwaade Engelen werken in tegendeel, tot den ondergang van een Zondaar, welke de Tugt der Genade verwerpt. Wanneer zy daar in komen, woonen zy daar. Zy bevestigen het Huis 't welk zy hebben ingenoomen, bezetten alle ingangen, en verfterken de drift tot Zondigen. Mogelyk kan men de meerdere onreine Geesten, ï t a ook  332 y ook daar op 't Huis brengen, dat de weder te rug gekeerde Zatan, meer Zondige lusten, meer Kwaade beeeertens, in 't Harte plant, waar door de overwonnene en gevallene, de gedaante krygt, als of Hy van een geheele zwerm Kwaade Geesten beheericbt word, Het woordt van onzen Goddelyken Verlosser ! is in beide gevallen klaar en duidelyk, het zy men deeze of geene Verk'aaring aanneemt: Het wordt met den zslvenMenfcbcrser dun te voor en. De Zonde wordtin dien Mensch heerfchend. Het Goede neemt af. De verhardheid om het Kwaade uit te oef/enen neemt meer en meer toe. Het « weeten wordt hoe langs hoe meer toegefchreid, zo dat het by hem geen infpraak meer maakt, wyl hy van tyd tot tyd met genoegen Zondigt 3 het magtig geworden en verfterkte verderf, doedt dubbelen tegenftand, waaneer het Goddelvke Woordt aan Hem Arbeid- — Is 'derhalven een Tweede Bekeering niet bezwaarlyk te hoopen? By den Euangelist Mattheus, Cap. XII: 45. Befluit de Goddelvke Verlosfer zyne reden mer de woorden : Ateoo zal het tok dit ar ge Geflacbt gaan. Derhalven is men gerecbtigt, het gezegde op üe Jooden toe te pasfen: echter niet met i<;tfluitmg van andere Menfchen. De algemeene waarheicf van de fpreuk moet blyven: Het wordt met ten Mensch, wiens ftaat door de Duivel is verlaaten, en hier op andermaal is ingenoomen, erger dan te vooren. De Hoofdleeringen welke wy uit dit verhandelde trekken kunnen, zyn de volgende: 1, Wie niet toeneemt in 't goede , die neemt af. Zorgeloosheid, Traagheid , Gebrek aan 't goede openen'het Huis des Harten voor eenen onreine Geest, en maaken hetzelve bekwaam , tot deszelfs inneemmg. 1 Cor. X: ia. 1 Pet. V: 8. Dus is ftüftaan op den weg des Leevens juist te rug gaan. a. Wanneer ons de Kinderen der Boosheid, ons geluk eu welzyn belooven; wanneer zy ons de voordelen.  '< 333 > len der Zonde, als gewigtigen voordeelig affchilderen; wanneer zy ons willen diets maaken dat dezelve van groot belang zyn; dan moeten wy dit aanmerken als eene Pochende Taal, welke van een onreine Geesc voortkomt. Het is met die voordeden enkel bedriegery , winst te doen, met verlies van Gods genade, is waarlyk niets anders dan eeuwige fchaade en nadeel, Matth. XV: a.6. Willen wy verftandig denken, laaten wy 't dan daar voor houden, dat verfmaadheid voor de Waereld, eere voor Godt is. _ -3. Men kan zonder zich in oneindige fwaarigheden in te wikkelen, nietveronderftellen dat: de bezeetene die Jezus vraagde, flechts in een verbloemde zin een Geest, een Geest der Krankheid hebbe gehad. Het is onloochenbaar, dat de Heiland van den Duivel , dewelke Hy uitgedreeven hadde , aanleiding heett genoomen, tot beftraffing en waarfchouwing der Aanweezende. Thans toen de Werkingen des Duivels den aanfchouweren in de Oogen geftraalt, en in hunne Gemoederen eenen verbaazend aandenken hadde nagelaaten, toen juist was het de bekwaamfte tyd , hen aan te fpooren tot bewaaring van hun Hart, en hen voor te ftellen, dat de uitgevaaren Zatan, met aanflagen fwangerging, om een iegelyk van hen neder te vellen. ■ Derhalve zo handeld een Leeraar wyfelyk, wanneer Hy Jezus hier in volgt, en den tyd in acht neemt, wanneer de Harten, dooide omftandigheden tot de roeringen zyn voorbereid geworden. : Dan wanneer, gelyk zommige hedendaagiche Nieuwelingen ons willen diets maaken, dat de uitgevaaren Geest, flechts eene Krankheidis; hoe mat en geheel krachteloos, toch word dan de vermaaning van Christus ? De Krankheid zegt: Ik wil wederom keer en in myn Huis, daar ik uit gegaan ben\ De Krankheid doorwandeld door dorre ■plaatzen! De Krankheid neemt zeeven Krankheden tot zich. Wie is in ftaat dit te verdaan? Wie kan zulks overeen brengen, met de wysheid van onzen GoddelykenJezüo? T * 3 Schaam  < 334 y «Schaam Ö dus alle gy die in deeze daagen de bezittin2 der Duivelen du7ft tegenfpreeken, en heuelve v Jr enkelde Krankheden durft uitventen ! Schaamt n Gv die dus het woord van Godt zo fchandelyk verdraait,en de Goddelyke werken, van uwen GodIe vken Verlosfer verduistert ! Beet fnoodaards ! fö ' tegen den grooten Dag des algemeerien Oor£ Wanneer dien Jezus dien Gy vervolgt hebt, S' Eua^lut Gy tegen u Eed en Pligt aan zo reinen CodsaieJ^sr re y , j dwaalziek vy,,61z¥ ï. Kaf voor den Wind verftuiven , als Volk zal als £ ai v en een de was V0O^rS"neem^ Of zoud Gy kunnen Gemet verfchrikking nee^^her zyner Kerke Jezus looven da f^X^zo\^^°o^ en de Christus! uweBl1^,?en verdelgen? Neen ChristeWaarheid ^l^}^Vt%y SK blyven tot aan 't nen! Hy immers heeft betoott ^ « > £n Einde der Aarde; Hy immers is >va t , pe„! Eer^««g^dygekken, welk een der fcheinen ! ter lang iu« gy . eerlang Zeegen Goot zyne Ke^ bf«}^^k8 hunnS ontdekt gy, hoe de Verladers zeiven, fnoode pogingen, hier toe den urona gClCé ^  < 335 > Wilt dan Chiist'nen, ei wilt waaken. Weet wanneet de Zonde vleid» Zatan U dan Netten fpreid, Om in zyn beiit te raaken. Houd dan fteeds U Hart tot Godt! Bid Hem dat het Duivels Rot; Niet meer mag U Hart bewooncn, Godt zal U zyn liefde toonen. UITBREIDING OVER, HET 4 VS. VAN HET XII. GEZANG. -» ■ Hier word Spys en Drank gegeeven, Daar geen Lekkernei by haalt. Daar elk Zondaar moest naar ftreeven, Door 't Geloove Aangedreeven. Maaltyd die men niet betaald. Die ons Jezus heeft bereid.' Eer Hy wierd aan 't Kruis geklonken! Eer zyn Ziel van 't Ligchaam fchcid ! Heeft zyn Goedertierentheid: Ons dit Hemels Mann' gefchonken. leder beet ij 't Eeuwig Leeven ! Zoo 't Geloovig wordt gedaan! Zoo de Zonde is vergeeven! Zoo wy vast aan Jezus kleeven! En zyn Zoendoodt Gaêdellaan. leder teug de Zaligheid! Uit deeze Hemelfehe Bookaalen, Drinken wy zoo Jezus zeid: Hemelfehe Geneug'lykheid! Welk geen Penne af kan maaien. Trekt het Feest-Gewaad dan aan, Belei Jezus Uwe Zonden, Eer Gy aan deez' Disch kont gaan; Zog  < 336 > Zöo zult Gy hier Heil ontfaan! Zoo wordt Gy Gefchikt bevonden. Om tot 's Heilands Disch te gaan Om U Honger daar te ftillen Om te worden Oveïlaên: Van deez' Hemel - Wyn en Graen ! Wie zou zulk een Goed niet willen. Deeze Maaltyd zal U Leeren : Dat Uw Jezus wierd befpot! Dat Hy is Uw Heer. en Godt. Dat g' U moet tot Hem Bekeeren, Dat het U fteeds aanzet tot: Hemels ch booven 't Aardfehe t' Eer en 't Oog te wenden naar uw Heer, Steeds te Leeven Hem ter Eer, Uit U Ziel het kwaad te weeren, Dit is Jezus zyn Begeer. A. v. W. Te Amfterdam, by J. AMMELLNG.  DEN DRIE-ÉN-VEERTIGSTE VERTOOG. Van hst jaar 1787, JNHoOUDENDE eene LETTERLYKE VERKLAARING over MARGÜS V: i—13. Daar toe is de. Zoon Gods verfcheenen dat Hy dè Werken des Duivels verflooren zoude. Johannes. 5?yilyi^e woorden waar meede wy ons thans eeri qffëjt •js-j^ weinig nader willen bekent maaken, zyn D |£$ al te aanmerkelyk , dat wy dezelve hier ISfe &jf£ vooraf niet zouden ter neder ftellen. Zy' ^fflt luiden aldus: En zy kwamen op geene zyde der Zee , in de Landflreeken der Gardarenen. En als Hy uit het Schip trad; liep Hem terftond uit de Graaven een bezeeten Mensch te gemoet, met eenen onreinen Geest, die zyne Wooning in V v de  < 338 > de Graaven had. En niemand konde hem binden, ook niet met Keetenen. Want hy was dikwils met Boeijen en Keetenen gebonden geweest, en had de Keetenen gebroken, en de Boeijen in /lukken verbrei zeld; en niemand konde Bern temmen. En Hy was altydDag en Nacht, op de Bergen, en in de Graaven,riep en floeg zich zeiven met fteenen. Maar toen Hy Jezus zag van verre, liep hy toe, en viel voor Hem neder; riep luide en fprak: wat heb ik met u te doen, 6 Jezus, Gy Zoon Gods des Aller boogfien ?— Ik bezweer u ly Godt, dat Gy my niet kwelt. Maar hy fprak tot hem: vaart uit Gy onreine Geest van denMtnfcbl En Hy vraagde hem: Hoe hect ny P En hy anlitoorde: Legioen hect ik; want wy zyn veele. En hy bad Hem zeer, dat Hy ze niet uit dezelve Gewesten dreef. En aldaar aan de Bergen was een groote Kudde Varkens in de Weide. En de Duivelen ba-, den Hem alle, en fpraken : Laat ons in de Varkens vaaren, En terftond oorloof de het ben Jezus. Toen voeren de onreine Geesten uit, èn voeren in de Varkens; en de Kudde jlartte met eenen Storm in de Zee — maar harren waaren by de twee duizend -■ en verdronken in de Zee. Wy hebben in onze voorige Vertoogen, meermaals gewag gemaakt van de Ligchaamelyke bezittmge des Duivels", en daar door niet onduidelyk te kennen gegeven dat wy dezelve Gelooven. Maar zoude dit ons Geloof wel gegrond zyn? ; Moet men ook mogelyk door de Bezeetene zodaanige verdaan, deweke door Natuurlyke Redenen droefgeestig, en krankzinnig waaren, maar flegs daarom Bezeetene wierden genoemd, wyl de Jooden door een dwaalend vooroordeel ingenomen, elke zwaare en buitengewoone Krankheid toefchreeven aan een Demon, of Kwaaden Geest? Het is ons niet onbewust, dat deeze Iaatfte Verklaaring behoort tot de vleijende gevoelens, van deeze Dagen. Dan wy kunnen ons niet overreeden, om het zelve aan te kleeven , al vvnare het ook dat een Haagfche of Amllerdamrche zogenaamde Lutherfche Predikanten, dit gevoelen van de Heer Semmler heel nauwkeurig affchreeven , en den Volke voorlaazen. Wy  < 339 > Wy Gelooven veeleer, dat in de Tyden van Jezus en zyne Apostelen, door Goddelyke toelaating, den Duivel en zyne onderhoorige Booze Geesten, een zekere macht over de Ligchaamen der Menfchen is toegelaten, en dat de Duivel 'dadelyk en vverkelyk in zekere Kranken geweest zyn. Wy Gelooven dit echter niet alleen daarom, omdat dit zo veele fchrandere en beroemde Godgeleerden voor ons Gelooft en verdeedigt hebben, maar wy zyn dit Gevoelen veeleer om die rede toegedaan, om dat zeer veele Schriftuurplaatfen, op eene onnatuurlyke, en erbarmlyke wyze moeten verdraait worden, wanneer men door\de Bezeetene altoos loutere Krankheden, en Krankzinnige verftaan wil. Kier van- vinden wy eemduidelyk bewys in de Gebeurtenis boven aangehaald. De Heere Jezus was nauwlyks uit het Schip geklommen, en gekoomen in die Landftreek , waar zich behalven dien Bezeetene, waar van de Heilige Gefchied-fchryver, in de aangehaalde woorden gewag maakt,nog een ander onthieh.lt; gelyk dit bïykt uit Matth. VIII: 1% enz. waar uit echter niet volgt, dat deeze twee Euangelisien elkander in hun verhaal tegenfpreeken, of twee Gebeurtenis befchryven. Want Marcus als ook Lucas befchryven flechts dat geene, wat met dien Bezeetene gebeurde, welke het hevigfle woede, en het woordt voerde. Dan hier uit volgt nu niet, dat 'er toen flechts een eenige Bezeetene is tegenwoordig geweest. Wy vinden deeze zelfde Manier van verhaalen by Matth. XX: 30. vergeleken met Mare. X: 46. Luc. VIII: 45. vergeleken met Mare. V: 31. Hand. XVIII: 10,14. Nauwlyks had de Goddelyke Jezus , deeze beide elendigen in dien deerniswaardigen toeftand,. die vs. g--4., en Matth. VIII: 28. befchreeven wordt, aanfchouwt: of Hy fprak, gelyk uit het 8fte vers blykt: Vaart u'u, gy onreine Geest, van den Menfche.Q*) Zoude (*) Wel is waar , dat Marcus eerst gewaagt van deeze .Aanfpraak van Jezus, vs. 8. na dat hy reeds vs. 7. dat geene wat de Bezeetene tot Jezus zeide had aangehaald. Dan V v a het.  '€ 340 >' de nu de GoDT-Mensch dit wel hebben gedaan, en den örireinen Geest, of Demon, dat is Unheiligen enKwaaden Geest, van den Menfchen hebben onderfcheiden, byaldien hy enkel en alleen met een Ph\ftcaale Razerny waare behebt geweest2 Men ftelïe eens, dat een Geneesheer kwam , by een Krankzinnigen , dewelke zich verbeelde, dat Hy een Koning was; en dat den Arts hem door een beproeft middel konde verlosfen van zyne Razerny ; zoude hy ca» zich wel eerst met hem ihiaaten , fej een wydloopiggefprek, en hem,gelyk dit zyne bedorve verbeeldings-kragt dit vordert, vóórkomen met pligtpleegingen, eer hy het middel gebruikte? Vereischte zvne Wysheid niet, dat hy deeze Spotterny achterweeg liet,en denLyder terftond bevryde van zyne Elend? —■ fin de Oneindige Wyze en Almagtige Geneesheer Jf.zus ; die door een enkel woordt alle Krankheden konde geneezen, zoude zich eerst den Krankzinnigen gelyk gefield, en 'met hem zodaanig, als het hunne zotheid vereischte hebben gefprooken , eer Hy hen holp ? Wie zal zulks van onzen Jezus kunnen denken? Wanneer Jezus aan de Onreine Geesten, dewelke in beide de Bezeetene waaren, geboden had, dat zy dezelve zoude verlaaten, fprak vs. 7. eene van hen, den Heiland aldus aan : Wat heb ik met u te doen, C Jézu Gy Zoon Gods des Allerhoogftenï'Ik bezzveer u AvGodt dat Gy my niet ktvclt. Dat de andere Bezeetene zich op even zodaanige wyze verklaardt heeft; betuigt Mattheus, Cap. V1JI: 20. en zegt verder, dat zv'er heb, het blykt uit vs. 9. duidelyk genoeg , dat het geene vs. £• word voorgefteld, is voorafgegaan, voor het geene wy vs. 7. Leezen. Wy moeten derhalven her gfte vers aan7ien, als een tusfchcnftelling , en aldus vertialen : Ji'aut Jezus hp'd tot hem gezegt:. J'aart uii , enz. Jezus deedt ook ongetWyffèlt deeze zelfde Aanfpraak , tegen den anderen Bèzeetèpen , w-aar van Mattheus gewaagt : die echter toen ter tyd, toen Je.zus dien Aanfpaak, daar Marcus van gewaagt , nog niet tegenwoordig, maar van Hem verwydert >va?\ _ '  '< 34i > hebben bygeyoegt: Zyt Gy hier gekoomen om ons te kwel- len eer het tyd is? Wanneer men nu veronderfteld, dat beide Bezeetene niets meer, dan Elendige, uit natuurlyke Oorzaaken Krankzinnig geweest zyn, dan ook moet men veronderfiellen, vooreerst: Dat zy met al haare Krankzinnigheid , een betere Kennis van [ezus hebben gehad, dan zo veele andere Jooden: Immers erkenden zy Hem voor den Zoon Gods des Allerhoog. jten Maar ook ten anderen, moet men veronder- Itellen, dat zy teffens Verftandig en Onzinnig zvn trevveest. Want veronderftellen wy, dat fy te vooren, toen zy nog niet Krankzinnig waaren, Jezus niet alleen hebben gezien, maar ook in hem Gelooft, en voor den Zoon Gods erkent hebben; echter konden zv onmoogelyk in hunne dolheid Hem daar voor erkent hebben, wanneer men niet vooronderftelt, dat zv nu endanin dezelven, tot zich zeiven zyn gekomen , en zich met alleen aan het voorgaande herrinnert, maar ook van deeze herrinnering een goed gebruik gemaakt hebben.Dan mogelyk zyn zy juist, toen zy Jezus voor den Zoon Gods erkenden, in een gunftig oogenbÏÏk geweest, dat zy weder tot zich zeiven kwaamen Maar nauwlyks hadden zy deeze Belydepï? afgelegt; of wy hooren er by voegen: IVas hebben wy met u te dien* — Zyt Uy bier gekoomen eer het tyd is? Dan wv vraagen: waaren zy toen ter tyd , toen zy aan den Heiland deeze vraag deeden, ook nog by hun zeiven'? — Neen zal men zeggen, toen waaren zy weder Zotten « 7~ wnVvaa'.'en zv dan niet in een oogenblik Zotten , en Verftandig ? Wanneer de Bezeetenen hunne Bevreemding in vs. 3 gemeld, aan Jezus hadden te kennen gegeven, vervoegde zich de Godt-Mensch inzonderheid tot eèn van u?^\nrHaffde: hcm Gy'p — VeronderfteHen vL l r eeZe" M2nfchea waarlyk en in der daad Kwaade Geesten geweest zyn, en het Etend hebben veroorzaakt waar in zy zich bevonden; dan kunn-n wy in deeze Vraag van jEzUs niets ongerymds vinden. Hy wist wel, welk een Antwoord, Hy daar op van de Kwaade Geesten zoude ontfangen, en'dat zy Hem zouVv 3 den  '< 342 > te kennen geven dat hunner veele waaren- Dan den te>ennen d d r tegenwoordige Han woedende Krankzinnige zyn geweesri ^T^™4 fan de Wind en de Koorts: Hot btct uy . «"neë 'S ve ondertïeld. dat deze Mensch S&tSVe fj««,»i^ Of waaren 'er moaelyk P"**?^ ™ ^„^.l ? #»J#i^rtttÖ*-* bedt zal3 zulks beweeren? '■  < 343 > moet men dan dat geene, wat de Heilige Gefchiedfchryver vs. 10-13. bericht, verfraai)? — ln vs. 10. word Jezus Gebeden, dat Hy ze doch niet uit de Landfireek wilde dryven. Is dit niet klaarblykelyk betrekkelyk, op de voelen van welke in 't 9 vs. gewaagt word, en derhalven geenzins op de Bezeetene zelve ? (*) ■ Ook wordt op dezelfde wyze de Beede, vervat in vs. 12. dat Jezus hen in de Varkens wilde laten vaaren, zo wel van Marcus als ook Mattheus, Cap. V'III: 3r. uitdrukkelyk aan de Duivelen toegefchreeven, en derhalven niet aan de Bezeetene. Wanneer dcEuangelist verders in vs. 13. bericht: Dat de Heiland hen deeze vryheid heeft toege/iaan, dan laat hy 'er terftond op volgen : toen voeren de Onreine Geesten uit, en voeren, in de Varkens; cn dc Kudde fiorttc met eenen /lorm, of liever, van eenen hoogen Berg nederwaarts, in de Zee, (jnaar haarcr waaren 'er hy twee duizent,) en verdronken in de Zte. Dat geene werkelyke Duivelen , maar de geenen, welke Geloofden van hen bezeeten te zyn ondér de Kudde Varkens gevaaren zyn ; maar dat de daar byzynde Jooden, naar hunne verbeelding, zo wel de Beede in vs. 12. vervat, als ook de ftorting der Varkens in de Zee, aan den Duivel hebben toegefchreeven, wordt wel is waar van een beroemi^Schrift-uitlegger, de Heer Do. Teller beweerd, in zyn Woor-den-Boek des Nieuwen Testamtnts, pag. 42.; ja, zelfs meent hy; dat de Waarheid van de Gefchiedenisfe het vereischt heeft, den eisch in vs. 12. vervat, als van den Duivel voort- (*) Maar waaren deeze veele nu werkelyke Duivelen,' of flechts Ziektens , Krankzinnighedens ? — Gelooven wy het eerfte , .dan is de Zaak begrypelyk. Maar waaren het Krankzinnighedens, hoe veele Ziektens "van die Namur, waaren 'er dan in deeze Mensch te gelyk gevaaren ? — En zya Ziektens ook weézens , welke een vermoogen hebben, om Jezus te Bidden , dat Hy hen niet uit dezelve Landpaalen verdry ven wilde 1 — Deeze en meer andere zwaarigheden , zouden wy de Rcmoveerders der Kwaade 'Geesten kunnen voorleggen , waar uit zy zich nimmer redden konden, '  < 344 > voortgebragt te befchryven: Maar dat de Waarheid der Gefchiedenis integendeel vereiseht, dat de .Euangelist de Beede vs. ia. voorkomende, niet aan de Duivelen, d"ar vs. 9. gewag van gemaakt was, maar aan de Bezeetene toefchryft, dat, wanneer de Varkens in de Zee zyn gefitrt, om dat twee dolle Menfchen onder haar zyn gevaaren, de Euangelisten melden: dat de Bezecicne Menfchen deeze naar beneden tiorten hebben bevordert. Maar Mattheus, MaPvCus en Lucas onderfcheiden de Bezeetene van de Onreine Geesten,en fchryven deezen, niet geenen,het verdrinken derZwynen toe. Moeten wy derhalven hier uit niet befluiten, dat het ^eene, wat onder de Varkens is gevaaren, onderfcheiden is geweest van denMenfche, die bcftempelt word met den Naam van Bezeetene, en wel dat geene 't welk de vryheid daar toe had verzogt en verkreegen? — En behalven dit,zoude'twel mogelyk zyn,dat twee Menfchen fchoon even woedend, eene geheele Kudde van twee-duizent Zwynen, op eenen hoogen Berg zouden dry ven, en dezelve, zonder dat 'er een gered wierd in eene Zee te jaagen ? Wat ons aangaat, het komt ons niet mogelyk voor , en twyffelen niet of alle'onze Leezers die" niet geheel verfïandeloos zynzullen even zoo denken. Vervolg hier na.') 9 Te Amfteidam, by J. A M M E L I N 6.  Ö Ë N VIER-EN VEERTIGSTE VERTOÖG. Van het Jaar ifój» INHOUDENDE EENE LETTERLYKE VERKLAARING OVER MARCÜS V: t—- 13. EERSTE VERVOLG. ^JSlifeÉlY* ierom hebben ook ten allen tyden, de min^1* ^iï Oen der genen, welke de eigentlyke en f$j H |U& Lighaamelyke bezetenheid des Zatans lo- g-fe chenen,het verhaal te vooren aangehaaldi t&W^W^ zodaanig verklaart, dat zy de Bezeeteneri en hun jaagcn, als de ondergang van de Gadareenfche Zwynen befchouwt hebben. Liever hebben 2y zich op eene andere wyze zoeken te helpen. De wegens zyne uitgefirooide Dwaalingen, zeer bekende Baltha'sar. Bèkrer, hield het daarvoor, dat na dat de Elendige daar Marcus van fchryft, door Jezus X x 'vad  < 3+6 >' van de Razerny was bevryd geworden, bet hem behaagt heeft, de Varkens met een zodaanige Tuimel Geest teplaagen. Gelvk wy dit vinden in zyn Betoverde Waereld; Boek 2. "Cap. XXIX. uitgegeven te Amfterdam 169-}. in 4to. — Dit gevoelen wierd eenigen tyd daar na, door een Engehcb-man herhaald en met de volgende by voeging vermeerdert: „ De Razerny der Men„ fchen, wierd aan de Varkens medegedeelt -, gelyk „ eertyds de Melaatschheid van Naeman aan Geha., 'si. 2 Kon. V: 27." De Heer Harwol.ro, dewelke in ëenige Geleerde Tydingen en Journalen, niet weinig gepreezen word, is juist van het zelfde gevoelen. In zyne Inleiding in het Studium en a'c Kennis des Nieuwen Testament! ■> Deel II. Pag. 39. te Halle 1770. in Hvo. gedrukt. Verklaart Hy vs. 12, 13. op de volgende wyze: „ De Razende bad Jezus zeer inftantelyk, (zegt „ Hy) dat de Demons, die in hem waaren, in de Var„ kens mochten vaaren. Uit dien hoofde ftond Jezus , toe, dat de Varkens met Razerny wierden bevallen. Terftond kemt de gehele Kudde in de grootfte wan- orde , loopt met de grootfte hevigheid op eenen " Hoogte, en ftort nederwaarts in de Zee, daar zy al- le in de Golven omkoomen." (*) Byna even zoo verbaalt ons Marcus, den ondergang der Gardarcenfrbe Varkens, wanneer wy de Overzetting van de Heer "Bahrd gelooven wilden. Want het 13 vs. is door hem aldus vertaalt: „ Nauwlyks had Hy — Jezus — dit ingewilligt; of de Varkens, die by Twee-duizent " waaren,'ïtortten, recht alsof de Begeesting in haar „ was (*) Waarlyk iets verwonderlyks , en 't heeft moeite in , om het te Gelooven , dat twee - duizent Varkens , alle Razende , en dus in de grootfte wanorde geraakt zynde, nochtans zo vereenigt zyn dat zy alle een weg loopen. Zoude het riet veel moeite vereisfehen, om twee-duizent Varkens zonder dat zy dol zyn , op eenen Hoogte te dry ven, zonder dat zy zich verftrooiden 1 En Jiier loopen twee-duizent dolle Varkens, eene Kudde die in de grootfte wanorde is, alk van zelfs od eene Hoogte ; waarlyk , dit is verwonderlyk!  < 347 > „ was gevaaren (*) op eenmaal in de Zee en ver„ dronken." Hoe fterk ook de Heer Sëmmler, de Ligchaamelyke en dadelyke Bezeetenheid beflreeden heefr; zoo min houd hy het echter niet hun, die aan de Bezeetene en hunne Aanvallen den Dood van de Gadarccnfcbe Zwynen toèfchryven. — Betuigende hy in tegendeel, dat die Uitleggers, welke zulks doen , naar zyne gedachte tot hét ongervmfte en belachgelyk(Ie vervallen. Terwyl hy te reen aanmerkt, dat deeze Verklaaring ook voomaamelyk daarom geen plaats kan hebben, om dat de Heilige Schryver Lucas meld: Cap. VIII: 39. Dat even die geene . die te vooren tot de B zeeüne behoorde, naar de Geneezing, dwr de geheelc Stad Gadaria —- beeft gepredikt , wdke groote dingen dat Jezus aan htm heeft gedaan. ■ Is het ,wel te Gelooven, dat men hem met gedult zoude hebben aangehoord, en zich niet aan hem gewrooken hebben, wanneer hy de Kudde Varkens in'de Zee gejaagt hadden, en daar door de Gardarenen een zoo groot nadeel of verlies hadde aangebragt. Hierom Gelooft gemelde Heer Semmler , dat het verdrinken der Varkens aan geheel andere uitterlyke oorzaaken moet worden toegefchreeven, en het hem niet onwaarfchynlyk fchynt te zyn, dat Jezus zelve, door een Blikiem-Straal, de Gadarccnfcbe Varkens heefr in de Zee doen (lonen, te meer wyl wy Luc. X: 18. Leezen, dat Jezus by eene andere gelegentheid, den Zatan onder het Zinnebeeld van den Blikfem voorfleld, en de Jooden de Blikfêms wegens he: Nadeel, 't welk zy veroorzaakten , aan de Demons, of Kwaade Geesten hebben toegefchreeven. Wie doch , die deeze Aangehaalde gevoelens met eenige oplettenheid flegs nadenkt» ziet niet ras, dat de Vrienden en Verdedigers van dezelve, zich en andere de (*) 'Er zyn dus ook qdajt begeeste Varkens! — Dan het beste is, dat zulks flegts die Marcus beweerd, welke^v/w 1773. is overgezet. Xx 3  < 348 > de Gebeurtenis vs. 13. befchreeveu , anders niet beèryplyk kunnen maaken, dan daar door, dat zy den ondergang, der Gadareenfche Varkens aan een wonderwerk toefchryven. Want ook alsdan, wanneer men veronderfteilen wil, dat deeze Kudde Varkens is dol geworden, en zich in deeze dolheid, hebben in de Zee geftort,' moet men de oorzaak, het waarom van deeze dolheid opgeeven. Dan volgens den Loop der Natuur, gebeurt het nooit, dat een Kudde Varkens van tweeduizend op eenmaal woedent worden, en zich te gelyk in de Zee ftórten. Derhalven moet deeze dolheid, indien zy werkelyk den Dood deezer Dieren op eerimaal|, en op.de wyze van de Euangcliuen opgèteként-, bevordert heeft, bovennatu.urlyk zyn. Dan, waar Leeren ons dit de Euangdtsten? Waar befchouwen zy, of eene Razerny die de Varkens heeft overvallen, of een Bhkfem-Straal, of een Storm, als de oorzaak van. de nederftorting van deeze Dieren ? Integendeel, zy fchryven dit met duidelvke en uitdrukkelyke woorden toe, aan de Onreine of Kwaade Geesten, welke in de Bczeeiet.e waaren. — Waarom doch moet men dan daar een Wonderwerk vooronderflellen, daar de Heilic-e Eaangelisten aan geen Wonderwerk denken — en waarom doch moes 'er toen een Wonderwerk moeten gefchieden?— Mogelyk om de dwaaze en valfche verbeelding, welke de B'.zteter.e. volgens het gevoelen van de genen , die ze flegs voor Krankzinnige houden, van zich zalven hadden? ■ Mogelyk daarom, om dat zy in hunnen waan, dat'er Kwaade Geesten, Duivelen in hen woonde, zoo veel meer wierden gefterkt? - Hoe doch zal dit alles ftrooken met den oneindige Wysheid van Jezus, aan wien rnen doch het Wonderwerk het welk toen gefchied zal zyn moet toefchryven? In tegendeel, neemt men de verhaalen dérBuatigeBs? ten in derzelver eerften en natuurlyklten zin ; dan is al-, les wat zy ons verhaalen, geheel niet ftrydig met de Wysheid van onzen Je*u.; , maar veel meer met dezelve beftaanbaar. Verzoeken of Bidden de Kwaade Geesten, dat, wanneer zy de geene, die zy tot dus verre hadden ongelukkig gemaakt, verlaaten en met meer plaagen zouden, Jezus hen dit toch ten minde. ... . «? ■ %■■ - ■ 1 m0g.  < 349 > mogte toedaan , dat hen een Kudde Varkens, welke daar niet ver of was, mogte worden Prys gegeven; dan is zulk een verzoek met het Caracter van de Kwaade Engelen, die in Gods Woordt, Duivelen en Onreine Geesten worden genoemt, juist overeenkomltig. Want zy tragten den Menfchen op alle bedenkelyke en mogelyke wyze fchaden en nadeel toe te brengen, het is hen derhalve aangenaam, wanneer zy ten minden de Menfchen om een gedeelte van hunne Goederen en Vermogens kunnen brengen,gelyk de lnwoonders vmGadara om hunne Varkens. Mogelyk, want de Duivels zyn üstig, hebben zy dit ook wel daarom gezocht, om Jezus door de toellemming van dit verzoek, by de'lnwoonders des Lands wierd gehaat, en zy dus hun fchadelyk werk, zoo veel te meer, inde Zielen der zélve ongehindert konden voortzetten. • Maar was het met te hart, dat Jezus hen zulk een verzotk toellond? 77" Deze vraag een Engclfche Schrift-uitlegger, Doel. Gill, in 't Engelsch Bybcl Werk, Deel 12. Pag. 132. op de volgende wyze zeer goed beantwoord: „ Waaren ,, de eigenaars van deeze Varkens Jooden, cn hielden « ^y deeze Dieren, om ze te Ëëtenj dan was het een « Kechtmaatige Straf wegens hunne overtreeding der „ Goddelyke Wet. Hielden zy deeze Dieren öm te „ verkoopen, endaar mede winst te doen , dan verdiende hunne gewinzucht en de verachting van hun- „ ne Lands - verordineering deeze Kasrydingen. „ Maar indien her Heidenen zyn geweest: dan heeft de „ Heiland, aan de Duivelen deeze vryheid vermoede„ ly'k gegeven, deels om de Boosheid van deeze Hel,, fche Geesten te tornen , onder welkers Geweld zy „ waaren, en die, wanneer het hen wierd toegedaan, ,, met hen op dezelfde wyze zoude hebben gehandelt, „ gelyk zy met de Varkens te werk gingen ; deels, om „ zvne Macht over de Duivelen, en zyne Opperheer,, fepappyower de Goederen en het Eigendom der Mem fchen te openbaaren; en eindelyk, om zoo wel de „ bevryding der Bezeetenen, aTs ook de weldaad, hen „ daardoor gefchied, zoo veel duidelvker te omdekken, en dus het gerucht van dit Wonderwerk zoo „ veel meer bekent te doen worden.'' —- En zoude Xy 3 Je-  < 350 > Iezos °°k niet» behalven dit, de Beede der Duivelen daarom hebben ingewilligt, op dat de gemoedsgeftehheid der Qardarenen daar door zoude openbaar worden? Immers,wyl zy, gelyk blykt uit vs. 17. eenen zo grooten Wonderdoender , gelyk Jlzus was, baden, dat Hy doch hunne Grenzen verlaaten wilde; zo gaven zy daar door juist hun eigen belang te kennen. Wenichelyk waare het, dat ook in deeze Dagen, veele onder die geene, die zich naar Christus noemen , niet op zodaanig een wyze mochten geziut zyn! En moeten wy niet'juist van de zodaanige zeggen, dat zy Gadarecmch denken en handelen , die het welzyn hunner Even-Menfchen, niet alleen, maar ook het welzyn van hunne Ziel, aan hunne gewinzucht en hun eigen belang opofferen ? intusfchen zyn zy alleen waare Christenen, die naar het voorbeeld van den Apostel Paulus, Phil. Hl: 8. Alles vlor febaade rcckcr.cn, op dat zy Christus cn dc Zaligheid, die Hy hen zoo duur "verworven heeft, gewinnen. Zoo wy niet Dwaalen , dan heeft ons deeze Verhandeling geleert, dat deeze Lyders werkelyk van den Duivel zyn bezeeten geweest, en dat hunne kwaaien meer dan Natuurlyk waaren. Is hét dan niet Hemeltergent gehandelt, wanneer veele Nieuwbakken Predikers m alle zodaanige Gebeurtenhfen , daar Gods Woordt mei duidelykcLetteren geboekftaaft heeft,dat zommige Menfchen door Duivels zyn bezeten geweest, niet anders willen verdaan hebben , dan Razende Krankhéden*? Is het niét eene Onverantwoordelyke Boosheid, het ohfaalbaar Woord Gons tegen te fpreeken ? En hebben deeze Duivel-banners niet een Eeuwig fchandeH'k lóón teWagten, voor hun verdraaien der Heilige Schrift, voer het verkleinen van Jezus Wonderwerken voor het verleiden der Zielen hun toevertrouwt? Waarmede zal een RuTZ,cen Sander,een M een B..., eenS...., en andere Dwaalderren, zich'veror.tfchuldigen, ten Dage des Algemenen Oordeel ? Zullen zy voorwenden geen beter Licht gehad te hebben'? Maar kunnen zy over een genoegzaam Licht klaa^en, die het Licht der Waarheid boosaardig yer0 don-  < 351 > donkeren ? Kan het de zulke aan Licht ontbreeken, die den Mond der Vv aarheid, de waarachtige getuige móedwil.ig tegenfpreeken , die den duidelyken Letter van Gods Woordt verwerpen , en hunne eigene Glosfeh willen doen geluen ? Hoe zwaar zal dan niet de Verdoemenis zyn, van zulke Eerrovers van Godt en Tezus1 van zulke verkragters van Gods Woordt! vermoorders der Zielen ? Hoe zullen deeze beeven, wanneer de Booze Geesten, na den Algemeenen Üordeels-Da >, hun door Eeuwige Martelingen zullen overtuigen, dat zv inderdaad aanweezig zynV.... Dan wy eisfehen reed* wanneer wy hier aan gedenken, wy zullen dus een Gordyn voor dit Akelyk Toneel fchuivende, hen Goor en zyne lieiteerende Genade aanbeveelen, zoo zv noch te bekecren zyn; en niet ophouden Godt te Bidden dat Hy doei eens zynen Wynberg van deeze Vc-sfeu wil zuiveren. " ■ u Intusfchen Christenen, wacht u voor het Zuurdeeg deczer Nmrizeeuwen! en denkt wanneer Gv een Prediker hoort die de Ligchaamelyke Bezimnge der Duivelen, het beftaan, en dus o »k de fchadelyke werkingen der Booze Geesten tegenfpreeken , zy dan juist onfaal baare Getuigen zyn voor die Waarheid: 'e^S len, er zyn Booze Geesten, welke ten Kwaade werkzaam zyn, in de Zielen der Menfchen. Waarlvk 'er h geen grooter verdediger voor het beftaan der Duivel™ dan Hy , die derzelver aanweezig zyn tegenforp^r* Want daar Gods Woordt het begaandel^ DuTvetn leert, en overtuigent zegt. dat, inzonderheid h de Da gen van Jezus, verfche.de Menfchen Ligchaamelykdoor dezelve Bezeten zyn,zo moet Hy die dit tegenfóreek? een Studie, van een Booze Geest bézittenen vffiekt Steil ^ S' V°°r het beftaan der Dui- Pharizeeuwen Eed-verbreekers! Waarheid-haters Logen-prcekers! Wolven in een Schapenvel, Rustverftoorders; weet Gy welDat 't U om U fchand'lyk Preeken In Eeuwigheid niet xal, aan Angst en Wee ontbreeken? My«f tir • -..-al  < 352 > ^ eenige Weeken uwe Vertoogen gelezen, ^^^^ en gezien dat de Duivel banners by Ut; in weinig Aanzien zyn; nu by my ook met; want Menfchen welke zodaanig met den Duivel bezeeten zyn, dat zy het Woordt van Godt opentlyk tegenfpreeken, verdienen by my meerMedelyden dan Hoogachting. Hierom zend ik u eenige Reflekzien welke ik gemaakt heb Sn een Leerrede van onzen Leeraar Rutz! over het DuiveLbannen, gelieft Gy dezelve uwe Leezers mede te deelen en zé in uwe Blaaden te plaatzen, maak er Sn een nodig gebruik van; mogelyk bevryd het noch een of ander voor verleiding. Ik ben in verwachting hier van UE. Beftendige Lcezer Drempelwachter; 'sHage, 27.0ftober 17O7. ANTWOORD. Tn onze volgende zullen wy het toegezondene Letteilyk mededeelen. Te Amftcrdam, by J. A M M E L I N G.  DEN VYF-EN-VEERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 17G7. INHOUDENDE eenige ons togezondene» AANMERKINGEN overeene predikatie van den heer F. G. C. R U T Z. (*) SyÉl^Ji^p den a3fte van Maart 1783. is door dé $5jJ& ^jjü Heer F. G. Ci Rutz, Predikant by de ^| O \% Euangehfcbe Lutherfche Gemeente te '5 HagCi een Predikatie gehouden over het ^fffl Euangelium op den Vierden Zondag van het Lyden, Luc. XI: 14- a8. En Jezus dreef een Duivel uit die was jlom; en het gefcbiedde, enz. Deri (*) Den Leezer gelieven iri 't Oog te houden dat dit niét 'ons eigen Werk is , maar wy het Letterlyk opgeven Zo als het ons is toegezonden. Yy  < 354 > Den Leeraar bepaalde zich by de eerfte woorden van den Text; belovende echter, over du,—volgens zyn zeggen — anderzins zeer duister Euangehum, (*) z° veel Licht te verfpreiden, als, nog ooit iemand gedaan had. Ct) Het zal kort, de geheele Gemeente nog wel in verfche geheugenis leggen,dat zyn Wel-Eerw. zien opzettelyk had voorgenomen om te bewyzen, dat er geen Duivelen waaren; en dat Jezus zo hier als overal, waar van Jezus gezegt word: Duivelen uitgedreven te hebben, maaralleen Krankzinnigheid, Razerny, enz. geneezen had. CJ) Na dat zyn Wel-Eerw. ons zyn gevoelen hier omtrent bekent gemaakt, en ons van de on-^rondheid, nutteloosheid,en onbruikbaarheid van het Leerftuk der Duivelen, getracht (•*) had te overtuigen : liet zyn Wel-Eerw. ook eene uitdaging volgen, aan alle die geene, die tegen zyne Leerftelhng iets m te brengen hadden. Den Leeraar heeft het by deezen zynen voordragt niet laten berusten; maar vervolgens nog in vertcneide Leerredenen,ja zelfs door Gefchrift! — waar van de inhoud aan At Kerkdeur geaffigeert, doch op Urdervan den Eerw. Kerkenraad weder afgenomen wierd, . zvn gezegden herhaalt, geftaaft, èn volgens zyne gedagten — op onwrikbaare gronden gevestigt. Ook belooft, voortaan alle zyne Leerredenen en Catecbifaiicn op zulke Stellingen in te richten, (f1) g (*) Wanneer men Gods Woordt verdraaiien wil ontmoeten wv overal Duisterheden. Dog wanneer wy in ditEuangelium den Natuurlyken Zin laten gelden , kunnen wy geen Duisternisfen daar in aantreffen. • ct) Waarlyk veel gezegt, — had de Man maar aan zyne fnorkerei voldaan. . (f* Hier zien wy voort, dat dit groote Licht , llegts beftaat'in de Oude Lorren van B. Bekker. f**) De grootfte Ketters hebben altoos getracht , om «ronden voor hunne Dwaaling aan de hand te geven. (-m Is dit niet eene duidelyke Bekentmakmg van de Heer Rutz geweest, dat hy , hoewel een Leeraar m Luthers Kerk, echter geen voornemen heeft, om overeenkommg het Sjs-  '< 355 > Ik als een Lidmaat van de gemelde Gemeente zynde, achte my verpligt, eensdeels wegens de Goddelyke Eer van onzen Goddelyken Jezus, welkers dierbaare Woorden en Goddelyke Werken door gemelde Leeraar op't deerlykfte aangegrepen, en fchandelyk verdraaid, en verkeerdelyk verklaart wierden, anderdeels wegens de Liefde en hartelyke toegenegentheid jegens myne Medeleden der Gemeente» welke door zulke Hemel» fchreeuwende verdraaijingen der allerduidelykfte Sebriftuurplaatfen gevaar loopen, van misleid te worden; ten derden uit liefde voor de Waarheid, welke ik en alle vroome Christenen, gaarne onder ons zagenbeklyven; en dan eindelyk wegens de uitdaging, door zyn WelEerw. zo wel mondèlyk als fchriftelyk gedaan, voor de Waarheid op te koomen, en het geene de Leeraar aangaande het Leerftuk der gevallene Engelen, enz. zoekt tegen te fpreeken, volgens het klaare Woord Gods ftaande te houden. Met geen geringe Smerte en Aandoening — dit beken ik — heb ik dit werk ondernoomen. 't Is niet aangenaam, tegen zynen Leeraar,van wien men Leere en Onder wys in de Gerechtigheid, die voor Godt geld, billyk verwagten moet, te moeten opkomen, en te zeggen : gy leerd den weg Gods niet recht. Oan de fmartelyke voorftelling, dat de verkeerde begrippen van zyn Wel-Eerw. onze geheele Gemeente, ja onze Euangclifche Lutiiersche Leere zelfs, van andere Gezindtens aangewreeven en verweeten worden ; en de Goddelyke Eer van Jezus en zyn Woord,welke daar door op eene geheime en bedekte wyze ondermynt, en de vervalfching van het Luthers Symbolum heeft my aangefpport, opentlvk uit te koomen voor dat geene , wat onze geheele Euangclifche Luthersche Kerk,tot hier toe Gelooft en Beleden heeft. Kan ik zulks niet in een behoorlyke Order, en volgens den Styl der Geleerden aan den dag leggen, zo vertrouw ik echter,dat Jezus, die Systhema van Luthers Kerk te Leeraaren ? Of dit nu geöorlooft is of niet, laaten wy aan elks oordeel. Yy a  d;e de Stomme fpreekende maakte, ook my zo veel welfpreekentheid zal mededelen, om my voor Geleerden enOnge'eerden ten minften verftaanbaar uit te kunnen drukken, en de Dwaaling Prëekers, op eene beftaanbaare wyze den Mond te ft. .ppen. Want dit recht heeft Jezus alle Gelovigen gege\en. Den inhoud van het zelfde Euangelium, Luc. XI r 14—28. waar de Heer Rutz geen Duivel vinden kan, zal my Stofte genoeg opleveren, om uit Jezus Woorden en Werken het ongegronde der Stellingen , van meergemelde Heer Rutz opentiyk bloot te leggen. LUCAS XI: 14 — 28. Dat'er Duivelen zvn, is uit zeer veele durdelyke Schriftuurplaatfen openbaar. Hier in ons Euangelie dryft de Heere Jezus een Duivel uit die was Stom. Duivelen zyn het, — dit moet ik aanmerken: — welke de Menfchen (lom en ongelukkig maaken. Immers zolang den Mensch niet ter Eere van Jezus fpreekt, is hy of Ligchaamelvk of Geestelyk van een ftomme Duivel Bezeeten. (*) Een Mensch zyn Tong tot Lasteren gebruikende, is veel ongelukkiger als denLigchaamelyke Bezeetene in onzen TeXt; want deeze ftom zynde, kon zyn Tong niet misbruiken ; en *t gebruik zyner Tono weder gekregen hebbende, dezelve tot G<~ds Ler en des Naasten ftigting gebruikte. Godt heefr den Mensch de Tong gegeeven, om. zyn Lof te vertellen. Jezus heeft nergens de Engelen, maar het Zaat van Abraham aangenomen; want alzoo liefheeft Godt — a][een dc IVaercld gehad, dat Hy zynen etniggtboo- ren Zoen gaf. Om deezèn Roem te verhinderen , maakt de Duivelden Mensch ftom, doof en blind; kantede zich dus tegen Jezus aan. Wie (*) Hy dan, die in deze Dagen de Dwaaiing hoort, en daar by iwygt-, en de Logenlpreekers niet beftraft, en tegengaat, om langs dien we? de Eere van Jezus uit te breiden, die-is yan een ftommen Duivel bczeeten._  '< 357 > Wie wist, dat in deezen Mensch een Duivel was? Hy doch konde niet fpreeken ; dus niemand als Jezus, die alie dingen weet, en die door zyn Godlyke Kragt hem gebood om uit te vaaren. Wie kan nu zonder 't Geloof Ziel en Zaligheid te verliezen dit tegengaan ? Wie hier een Duivel ontkennen, en dus zyn eigen woorden tegen Jezu» woorden ftellen? Niemand dan hy die ftom is, of Ligch mmelyk of Geestelyk van den Duivel Bezeeten is. Is de Text niet duidel>k genoeg? Is zy twyüelachtig? Gewislyk voor het Geloof niet, maar alleen voor het hartnekkigen moedwillig Ongeloof. Om nu zyn Ongeloof en unzekerheid te verbergen, gefchied het, dat men niet alleen van de werken des Zatans, maar zelfs van Jezus woorden en werken onverfchillige en niets beduidende zaaken maakt; en langs dien weg, beneemt men de Toehoorders, den rechten zin des Goddelyken Woords, en ontrooft hen dus van derzelver Kragt. De Geest Gods, fpreekt nergens onverfchilhg, of dubbelzinnig: Hy is het die getuigt, dat de Geest Waarheid is. Zyne Woorden zyn altemaal zo veel Waarheden, die altemaal onzen byval en toeftemming waardig zyn. Spreekt nu de Schrift van Engelen, Goede en Kwaade, zo is dit zo wel waarheid, als wanneer zy van Godt of den Mensch fpreekt. GeloofsArtikelen hebben geen Ligchaamelyk zien nodig. Geesten kunnen niet gezien worden; wanneer wy dezelve zagen was hetgeen Geloof-Artikel. Twyffelen wy niet aan dat geene, dat ons den Bybel meld, en waarvan wy ons een duidelyk denkbeeld kunnen vormen: waarom zullen wy dan twyffelen, aan dat geene wat boven ons vernuft gaat, wanneer het in het onfaalbaar Woord Gods geboekftaaft is? Spreekt de Heilige Schrift niet van Engelen als van dadelyke Aanweezende Schepfelen? Van de Goeden dat ze den Menfchen dienen: van de Boozen dat ze dezelve bederven, en alle Kwaad zoeken te doen. Ziet doch eens van de Goede, Gen. XXXI: 56. aKon. VI: 17. Heb. I: 14. Van de Kwaade, Job II: 7. Dan. IX: 13. Eph. VI: lm en andere plaatfen meer. Den Bybel maakt gewig, van twee foorteu van reYy 3 de.  < 35* > delyke Schepfelen, van Menfchen en V2n Engelen. Van den Mensch twyfleltniemand die een Christen is, dat het waar is, dat van hem gezegt is, aangaande den bedorven toeftand , waar in hy zich na den Rampzaligen Zonden-Va! naar Ziel en Ligchaam bevind. Immers getuigt dit de dagelykfche ondervinding. Spreekt nu de Schrift niet alleen van Goede Engelen, maar ook van zodaanige, die hun Vcrftendom niet behielden,maar laire behuizinge verlaaten hebben; van Booze Geesten onder den Hemel; van den Duivelen zyne Engelen; van een Rondomgaande Duivel, enz. Wie zoude dan durven lochenen, dat het de waarheid is, wat daar van de de Geest Gods gezegt is? Het valt zeer gemakkelyk,zich voor te ftellen, waarom de Nieuwerwctfche Predikers bet meerder getal der gevallene Engelen lochent: Immers, is 'er maar een Duivel, dan is 't openbaar, dat dezelve, als een eindig Schepfel, nog overaltegenwoordig zyn, noch alles weeten ; en derhalven niet op alle Menfchen werken kan; en iuist dit Iaatfte is het, welk men beoogt te kunnen ontkennen. Dan 'er is niet eenig dan Godt •dleer 1 Godt is eenig en alle Schepfelen zyn meervoudig ! alle Schepfelen, moeten uit hoofde van hun getal zeggen : Wj, of ons. Ik vind niet, dat Jezus ontkend, dat 'er een Overfte der Duivelen is ; een duidelvk bewys dat 'er meerder zyn. Ontelbaar booze Genst°n en Menfchen, worden om dat zy tot zyn dienst werken: 'sZatans macht genoemd. Zo fprak Jezus by zvn Lvden, dit is uwe uure cn dc Macht der Duister nis re En wanneer Jezus den Geest, in zekere Bezetene Vraagt: Hoe heet Gy? is het Antwoord: Legioen.' en waarom? want onzer zyn veele. Hier fpraken zy waarheid, en verkreegen ook dat geene waarom zy baden Onzer zyn veele, zyn geen woorden van Jezus! nog" van den Euangelist, nog van de Bezetene, maar van dei)uivel,het welk door de Euangelist, gedreven door C-oüs gWt is aangetekent. En waare het met zo geweest, het waare aan Jezus die alles weet niet onbekent; en zoude Hy het dan niet hebben tegengefproken ? Voorzeker- laa. Hier uit dan is het ongegronde der Stelling,  < 359 > van onzen Autheur, die dit ontkent openbaar. En daar de Zatan met zich zei ven niet oneens is, gelyk onze Verlosser duidelyk zegt; zo blykt hier uit reeds, dat onzen Autheur Ichriklyk dwaalt, en geheel buiten de Schrift is! Immers, is Hy niet met Jezus, want Hy Gelooft zyne woorden niet. Zyn Wel Eerw. is ook niet met de Gelovigen Christenen, welke zich aan de Schrift binden. Daar ftaat nu zyn Wel-Eerw. in zyn naakheid ! Ik ontdek zyn Wel-Eerw. onder het fchaduw van Volks-Taal, zoekende Babilonifche Vygebladeren, om zyne naaktheid te dekken; van daar roept Hy ons toe: Ziedaar: neemt de Vygebladeren, bindze voor uwe Oogen, zo zult gy ook geen Duivelen zien. Is de Zatan, door de Zonde by ons ingekeert? Is de Zonde by alle Mentenen Erflyk overgegaan ? En heeft dezelve de Dood over alle Menfchen gebragt? Zo is 't te vergeefsch tegen deeze Overbekende Waarheid in te leggen. Den Duivel, — zegt f men — kan niet onmiddelyk op den Mensch werken, Wie belet hem zulks, wanneer de Mensch het zelve toelaat? En kan, of wil een moedwillig Zondaar hem zulks wel beletten? Neen! zal het werk des Duivels verydeld worden , dan moet den Mensch zelve, gefterkt door het Gelove, dit tegengaan. Want hetgeen Jezus tot onze Verlosfing gedaan heeft, moet niet alleen Gelovig aangenoomen , maar ook dadelyk uitgeöeffent worden, anders keert de Duivel, in zyn uitgedreve Huis weder te rug. Jezus is van's Waerelds begin af, de beloofde Slangentreder geweest, en heeft den Zatan, ook van den beginne af onder de voeten der Geluovigen gelegt- En nademaal den Apostel'Paulus nog het zelve van den Heere Bid! zeggende: De Godt des Vreedes creede den Zatan onder uwe voeten. In 't kort; het is openbaar dat de Zatan nog Middelyk en Onmiddelyk tegenwoordig is. Gefteltöok eens, dat hy niet onmiddelyk op den Mensch kon werken, zo moet men echter toeftaan, dat zulks middelyk gefchied, door valfche Leer en Godloos Leeven: doch het een en ander heeft hier plaats,  < 3 6° >' plaats. Het is geen Geloofs - Artikel, zegt den Au- ffjeur1 ïs da9 het geen ons van de Zaligheid berooft, niet zo wel, als het geen ons de Zaligheid seeft een Geloofs-Artikel ? Leert dit niet zelfs de Ondervinding , En wie toch heeft ooit een Christen hooren zeggen: dat Jezus Woorden en Werken geen Geloofs-Artikelen zyn? Waarom brengt rnen toch zyn eisen gevoelens en uitgevondene Glosfen over den Bvbel op den Predikftoil ? Waar toe anders dan om ze den Toehoorders te doen Geloven ? Zoekt men op die wyze niet, zyn eigen uitbroedle tot GeloofsArtikelen te maaken? Ziet uwe vermetelheid. Doei het woord dat zyn beste Uitlegger ze fs is , zal u verdoemen, alle Gelovigen u veroordeelen. ('i Vervolg hier na.) .TeAmfterdam.by J. A M M E L I N G.  DEN ZES-EN VEERTIGSTE VERTOOG. , l ' 13,'* i'r és ■<"■■ '' ; , ' Van het Jaar 1787. INHOUDENDE eenige ons togezond.ene AANMERKINGEN over eene predikatie van den heer F. G. C. R U T Z. EERSTE VERVOLG, ^mMÊ^-s het Geloof Gods Werk, zo gaat het ook ^jfe verzeld met Goddelyke Kracht. Hier moet 33| I alles wat enkel Menschlyk , ja! ook alles f# wat Duivelsch is, verpletten ; gelyk de ^?WW^ Schrift van de zulken zegt: die aan deezen Steen aanjlooten, of op welke dezelve valt. Door den Geest des Geloofs kan een Christen de Geesteloozen beproeven. Paulus noemt ze: een klinkende Schel, een luidend Metaal, Wwdblaazen, Vleeschlyke ■ gezinde , zonder Zaken opgeblazene; en zo ook leert het de Dagelykfche Ondervinding; maar deGeestelyke Oordeeld alles, en word van niemand geoordeeld. Za Je»  < 362 > Jezus dreef een Duiveluit die was Stom, enz. Deze Duivel kende niemand dan Jezus , want de Bezeetene Stom zynde, kon niemand zyn Nood klaagen. En wie hier het Woord niet Gelooft, ziet en hoort 'er nog geen Duivel. Dat het Volk zich verwonderde, was niet over den Stommen Duivel maar over den Stomme die nu fprak, en over Jezus die hem van deezen Duivel verloste. Dat dit werklyk gefchied zy, kan niet gelochent worden, (») want de Text zegt het duidelyk; en geen Christen kan zonder verlie? van zyn Geloof daar vanafwyken, als zynde een Historisch Verhaal, waar by de Heilige Schryveren niet gewoon zyn, figuurlyk te fpreeken. De Euangelist meld niet: Jezus maakte een Krankzinnige gezond; ook niet: Jezus maakte een Stomme fpreektnde; maar hy zegt : Jezus dreef een Duivel uit die Stom was. (f) Is dit met duidelyk genoeg gefprooken? Goede en Kwaade Engelen zyn ons in de Schrift geöpenbaart: van beiden zyn 'er aan Jezus verfcheenen. Matth. IV. En'aan de Kwaade Engelen is Jezus verfcheenen ; 't welk in de Waereld gepredikt en gelooft word. Daar toe is de Zöon Gods verfcheenen dat Hy de Werken des Duivels verfloore. i Joh. III. Wie nu Jezus y, voor (*) Zoo men flegs voor het Woord van Godt die Eerbied betoont , welke men daar aan verfchuldigt is. Zy die dan 'hier een Duivel lochenen , lochenen ook de Waarheid van Gods Woord. En daar onzen Autheur hier geen Duivel gelooft , fchoon Gods Woord het duidelyk leert, betoont hy daar voor nog minder Eerbied , als voor 't geen een Geloofwaardig Man verhaalt ; die men doch over 't algemeen Gelooft. : ■ t '■■ 'V fihdD?. ^WW**fi(t) Wie moeten wy nu Geloven, de Heilige Schryvers, door Gods Geest gedreeven.of denHeer R*tz en andere Nieuwelingen , dewelke in weerwil dat het Woord van Godt onfaalbaar is, nochtans wyzer willen zyn, en de Gemeente hunne brynlooze Harfens-vrugten boven de Goddelyke Waarheden willen doen aannemen? — Wat ons aangaat, wy hebben nog te veel Eerbied voor Gods Woord, dat wy het beneden, de Menfchelyke Leere zouden ftellen.  < 3^3 > voor den beloofden Zaligmaker erkent, en in zyn Naam gelooft, die ondervint nog de kragt zyner Zending. En zulks niet by wyze van een beroemd Heelmeester, dewelke bet Land doortrekkende, alle Kranken die zich by hem aanmelden geneest, om zich een grooten Naam in de Historie te verwerven, gelyk onzen Autheur wil. By aldien dat waar was, zo hadden maar alleen de Tydgenooten van Jezus , dewelke toen van Hemgeneezen wierden, nut van Hem gehad; en ons zoude verder niets overblyven, dan dat wy wisten, dat in zulk een tyd een beroemd Man geweest was, genaamt Jezus; gelyk Hem Jozepbus ook noemt, doch met by voeging: zo men Hem een Mensch noemen mag. Neen hier is meer als Salomo en Jonas: Jezus Christus gisteren, beden, en dezelve in alle Eeuwigheid. Hy komt nog met Water en Bloed. Jezus Christus : niet met Water alleen, maar met Water en Bloedt en de Geest is bet, die getuigt, dat de Geest Waarbeid is. Jezus in en met het Woord, is een Zaligmaker van alle Menfchen. Hy geneest nog onze Kranke Zielen, verlost nog van den Dood en Duivel, en geeft de Eeuwige Zaligheid, alle die Gelooven. Kan dat ook een AardschGeneesmeester doen? Neen.' ook de ervarendfte kan niet eens alle Krankheden geneezen, hoe zoude hy dan onze Zielen kunnen verlosftn, van de befmetting der Zonde, en ons met Goot verzoenen? Ook fluiten Ligchamelyke Krankheden niet buiten het Hemelryk, maar wel de Geestelyke Krankheid der Ziele, zo ons Jezus niet geneest. Hier van is de verloste in den Ten een Levendige Getuige. Van hem heet het: En het gefebiede ,toen de Duivel uitvoer, toen fpral de Stomme. Hy fprak van de wonderbaar e hulpe van Jezus , die hem van den Duivel verlost hadde. Waar op eenige van de Aanwezende, welke dit hoorden , fpraken: Hy dryft de Daivelen uit door Beëlzebub , den Over (te der Duivelen. Hier getuigen Vrienden en Vyanden, dat Jezus eenen Duivel heeft uitgedreeven. De gewezene Stomme roemt het; deEuangelisten getuigen het; en de Vyanden kunnen het niet Z z a ont-  ■Cr 304 > ontkennen, C*) hoewel zy hun getuigenis met Lasteringen vermengenie, daar by voegen': door Beëlzebub den Over/ie der Duivelen. Konden zy het Wonder niet, lochenen, terwyl zy den Verlosteen andere, Oog eh Oorgetuiien tegen zich hadden; zo zogten zy het zelve doch met hunne Lasrennge haatelyk. te maaken ; waar door zy zich zeiven verrieden en in 't net jaagden. Even zo gaat het nog.- Zy die van de.Waarneid afwykende hier van de Bezitting de Duivels enkel Ligchaamelyke Krankheden zoeken te maaken, alles tegen den klaa'ren lerter der Text, waar door zy maar al te veel zich zeiven verraden, en bekennen tot de wederpartyders behooren, en buiten de Heilige Schrt/i, en haar eigen fanthazie omzwerven. En de andere verzochten Hem, en vroegen ecn Tecken va-i Hm van den Hemel. Hadden zy niet meer als een gefchikt Geneesmeester in Jrzus gezien, nimmer z^udjn zy een Teeken van den Hemel gevraagt hebben ; maar zy zagen. dat Hy maar als een bloot natuurlyk Mensch moest zyn. Ook zoude Jezcs , indien Hy geen Duivelen had uitgedreeven , deeze waarheid met zo veele woorden niet gertaaft hebben: want by aldien de Vyanden gelogen hadden, toen zy zeiden : Hy dry ft i.e Du velen uit, dan zoude Jezps hunne logen bevestigt hebben, warneer Hy zeide: Ik dr^f Duivelen uit door fit vinger Gods. Ct) Wederiegt' de Heiland doch hun zeggen: door Beëlztbub, als verzonne leugens en geen waarheid; bewyzerde integendeel de Goddelykheid van dit Wonderwerk, in het niet ge\ olg van zul- ke (*") De hedendaagfche Vyanden van Jezus, zyn dus eenige graaden boosaardiger dan de toenmaaUge-/ec ke werken, door dit Euangelium. Wy hebben dus alleen maar by den Text te blyven , en wy zullen niet verwondering zien, hoe Jezus Woord en Daaden zegepraalen en beftand blyven tegen alle wederpartyders» Wy zouden derhalven niet eens nodig hebber,, daar lang over te twisten, by aldien *t niet was om ónze' Naaste, die gevaar mogt loopen van misleid te worden ; want het Woord fpreekt fterk genoeg voor ons. Dit is een erge Aart, zegt Jezus vs. 29. zy begeert een Teeken. Christus is gekoomen, de Zondaars'tot Boete te roepen, gekoomen om ze van de"Macht en Geweld des Duivels te verlosfen, en ze den weg ter Zaligheid te leeren; en ziet de Koninginne van 't Zuiden, had meer achting voor de Wysheid van Salomo ,, dan deeze Aart voor Gods Zoon , de Eeuwige Wysheid zelve. De Neniviten deeden boete op de Prediking van Jonas; en ziet hier is meer dan Jonas, en nochtans wil bykans niemand Boete doen en Geloven. Den Autheur, van het eerfte vs. in onzen Text fpreekende, zegt: en dit is het geheel Verhaal van onze Gcbeurtenis. Even als of 't flegts woorden zonder zaaken waaren, als de EuangelU zegt: EnHy dreef eenen Duivel uit, die was Stom; en het gefchiede, toen de Duivel uugedreeven was, toen fprak de Stomme. 6 Blindheid ! kuntgy dan niet zien, dat alle Menfchen hier aan deel kunnen hebben? Waar komt het toch van daan, dat alle Menfchen van Natuur in Geestlyke dingen ftom zyn? komt het met van de Zonde? waar deeze nu nog de overhand heefr, daar is immers een Stomme Duiveï gehuisvest. Of nrent gy, dat [ezus zo veele woorden nodig heeft om Duivelen uit te dry ven , alsgy te vergeefsch maakt, om ze in te dry ven, zo in ^ te dry ven, dat ze geheel! verborgen blyven ?■ Ziet toch gy vvranvvyze in den Text: Jezus dry ft eenen Duivel uit die was Stom, en ziet aanftonds openbaart Hy zich, in rieLasteringen der Vyanden, zekerlyk uit'vrees, dat Iezus hem ook uit haar zoude uitdryven; want zo lang de Mensch zich tegen Gods Geest aankant heeft de DuiZ z 3 vel  1366 > vel rust. Daarom maakt Hy hunne Lasteringen gaande, dat ze tot den Heiligen Jezus zeggen: Gy bekt den Duivel, wy hebben geen Duivel. Zo is t nog: waar men den Duivel ontkent, daar is hy, maar waar hy gekent en tegengegaan word, daar kan hy niet blyven. Wy willen ons dan tot Jezus houden, en moedwillise Ongeloovige in de Duisternisfen laten zitten. Het omftoke Euangelie-Licht fchynt helder genoeg, wie maar de Oogen niet toefluiten wil, kan zten. Uok heelt een ieder het Reden Licht in zich zei ven, als dat met moedwillens verduistert word, dan komt men ook tot het erooter Licht der Goddelyke Genade verlichting ; en dan eerst zien wy, dat Gods werken altemaal volmaakt zvn, en zich heerlyk en volkomen openbaaren. Een enkel woord van Jezus verlicht de Ziel, dat wy Hem kennen, Liefhebben en Danken; en dit heeft onpetwvffelt de gewezene Stomme ook gedaan, want hy 5 : Hier is als dan Licht en geen Duisternis, gevoSelvk ook geen Duivel meer, die maar in de Duw* termsheersent. Kort: wie in Jezus gelooft, die is van den Duivel verlost; maar wie m Jezus woorden e! werken tegenfpreekt. en dezelve verdraait, kan die ook zeggen in Jezus te Gelooven, waarlyk hy zit nog ,?n dfDuisternis, want de Godt deezer Waereld heeft zyne Zinnen verblind. Maar Hvvcrflond hunne gedagten, en fprak tot hen: een iceelyk Ryk,als het met zich zeiven oneens word, dat M dêZst, en het eene Huis valt over 't ander Het beeld, vaar van zich Jezus bediend, kan met Ligrhaamelyke Oogen dagelyks gezien warden, en de onSJg leert ons, dat door eensgezindheie alle dm^bettaan, en door harmonie in order en verband ^?vven Waar integendeel oneenigheid heerscht, daar 55: ook tonder Vyand, zonder hort of ftoot van buiïei, aUesfm duigeu, en het Ryk verwoest zich zelve. Doch Tezus wil ons door dit Beeld hooger opleiden, ™ y.i ke dincen voeren, die met geen Ligchaamegerien'worien mfar volftrekt het  < 367 > Geloof vereïsfchen ; daarom verklaart Hy zich zeiven nader, in 't volgende deel, deezer Sluitrede,en zegt: Is dan de Zatan eek met hem zeiven oneens, hoe zal zyn Ryk ie/laan; dewyl gy zegt: ik dryve de Duivelen uit door Beëlzebub. Om deeze Vraage, en wat daar in is opgedooten, te kennen, heeft men maar in het Woord zich om te zien, dat leerd ons, dat de Duivel een Onveranderlyke Natuur heeft ten aanzien van de Zonde; eene Natuur welke regelrecht ftrydig is met alles war Jezus is en werkt, Zyn Ryk is een zamenftel van Boos* heid, Hoogmoed, Leugens en allerlei werken der Duisternisfe en Ongerechtigheid: daar in tegen is Jezus Ryk, een Ryk van Liefde, Waarheid en Gerechtigheid. En dewyl Jezus de Natuur der Engelen niet heeft aangenomen, zo zyn ze ook Onverandert in hun verderf, zo veele als'er van hen gevallen zyn, zyn leggen gebleven ; want hier moet hyzonder op de Natuur gezien worden, welke Jezus niet, en welke Hy al heeft aangenomen. Nu isZatans Ryk, betraande uit gevallen Engelen, en Zonde niet vernietigt, maar alleen zyne Werken , Macht en Heerfchappy over den Mensch , door Jezus verftoort; in diervoegen, dat wy nu door Jezus van Zonde, Duivel, Dood, Vloek der Wet, en Gods Toorn verlost zyn; maar, NB. als wv ons van dit alles rot het Geloof verordineeren laaten. Wy moeten afftand doen van 'sDuivels werken en weezen, het leugenryk des Zatans verlaten, en ons tot Jezus den Koning der Waarheid keeren. Tot dat einde word Boete, Geloof en Bekeering gepredikt. Dit Genaden-Werk, zynde een Werk van den Drie-Eenigen Godt zelve, kan en mag de Duivel hoe yyandig en boosaardig ook van Natuur, niet keeren; is 't dat den Mensch zelve, den Geest Gods niet moedwillig wederftaat. Maar is het dat ik de Duivelen door Beëlzebub uitdryve, door wien dryvenze uwe Kinderen uit? Daarom zullen ze uwe Rechters zyn. Dreven der Jooden Kinderen Duivelen uit, zo vraagt Jezus haar kort: door wien, en in wiens Naam doen ze dat? En hiermede overtuigt haarde Heere op 't nadrukkelykfte, van hunne onver-  < 3^8 > veranrwnorJelyke en alleronbefchaamfte Lastering. Want hunne Kinderen zelfs moesten ze als zulke verdoemen. Die dreven de Duivelen uit, in Jezus Naam, en Jezus zelve zou ze door Beëlzebub uitdryven. Maar is dat ik door den Vinger Gods de Duivelen ui'drjve, zo koomt immers het Ryk Gods tot u. Daar door.dat de Heer Jezus de Duivelen zo geweldig uitdreef, konden zé immers duidelyk zien , dat het Ryk Gods, het Ryk van den Messias, den beloofdenSlangentreeder gekomen Was ; en dat dit bygevolg dcorden Vinger Gods, of de Heilige Geest gefchiede. Nu de oprichting van Jezus Ryk op d'Aarde, is een allerduidelykst bewys, dat Jezus de Duivelen, en wel door de Vinger Gods heeft uitgedreeven. Zo komt immers het RykGoos totu, zegt de Heere. Dit is nu gefchied : het is ook tot ons gekomen. Vrienden en Vyanden moeten het getuigen; de geheele Christelyke Kerk, en in dezelve al'e Gelovigen ftrekken hier van ten duidelykiten bewys. ('/ Vervdg hier na.) sa/Ha rib v vx> _ywzis MVLir^x J P. S. Het ons toegezonden Dichtfluk getekent, P. V. is te mank,"té kreupel', daar in boven te Laster» "Jyk en te vol Gal',. en Voldoet" niet aari'Ons Oogmerk waaf-óm het :zoude zyn öpgeftelt; waarom wv het derhalven niet plaatfen zullen, na rail .rwtes TocD.naa'TN'i •r-.'iü »I> nsv i?r.V; ns:. Te Amfleriam, by J. A M M E L I N G,  Ö E N ZEÈVËN-EN. VEERTIGSTE .VERTOOG'. Van hst Jaar 1787* INHOUDENDE eenige ons TÖGËZONdENE AANMERKINGEN T»VEll EENE PREDIKATIE VAN DEN HEER F. G. C. RUT Z. TWEEDE VERVOLG» %^ʱéÈ?$anneer cen fterk Gewapende syn Paleis héTJS'^ waart, dan blyft het zyne met vreeden * 3$! rV |5& maar wanneer een fterker over hem komt eh hem overwint, zoo neemt hy hem zyn Har- *XWWwjfi nas, daar hy hem op verliet, cn deelt den Roof uit. Dit zyn Waarheden die wy by ondervinding kennen: Waarheden, die oas leeren, dat de Duivel een fterk gewapende is, dat hy eert Paleis heeft, en in het zelve Eigendom i Goederen, enz. Wie de fterke is, dié over den fterken komt i leert ons den Text, en het geheele Bybel-Woord ; het is Jezus Christus de Zooii des Allerhoogften! de Onreine Geesten zelfs moesten! dit bekenen. Luc, IV» Aaa Heeft  < 37° > Heeft nu den flerkere den fterken overwonnen en ontwapend, datrdeeld hy ook den Buit aan zyne getrouwe Strydets uit. Maar wie niet met Hem is, die is tegen Hem, en wie niet met Hem vergadert, die verftrooit; zulk een heeft niet alleen geen deel aan Christus Overwinning, maar is ook een Verftoorder en voerd van Jezus'af; geen wonder danjdat hy ontkent, 't geen Christus verworven heeft en aan de Gelovigen uitdeelt. De Overwinning van Zpnde, Waereld, Duivel en Dood, Zy door ftryd gewonnene Goederen, die Christus aan die geene uitdeeld , die met hem zyn en vergaderen: en waar van nog de Verftrooijers, nog de Verftrooiden, iets deelachtig worden.' Doet hier uwe verblinde Oogen open, alle gy afkeerige Vyanden van Christus , ziet hier de Roem van uwe werken. Jezus is gekomen om den Duivel en zyne Werken te verftooren;gy daarentegen zoekt Jezus en zyne Gemeente teverftooren, wat zyt gydan anders, dan Rampzalige Werktuigen van den Duivel? Ja! gy zyt nog erger dan den Duivel zelfs! hy zoekt het zyne met alle vlyt te bewaaren ; maar gy verftrooit het uwe; Menfchen die Jezus van den Duivel verlost heeft, en die gy Hem toevoeren zoud, jaagt gy vanHfem weg; aan u word vervult 't geen Jezus wyders zegt: Wanneer de Onreine Geest van den Mensch uitvaart, zoo doorwandelt hy dorre plaatfen, zoekt rust en vindte niet; zoo fpreekt hy. ik wil weder omkeer en in myn Huis da'>r ik uitgegaan ben; en als hykoomt, zoo vind hy 'i met b' dit Huis of Kerke rust, maar vindze niet; en geen wonder, want openbaaren Godloozen maaken den Duivel al te onrustig, en openbaaren |bem, daar hy doch gaarne verborgen zyn wilde. Hy woont gaerne, daar men hem 't minde zoekt. Zyn bekwaamde Schuilplaatfen zyn Mond- en Huichel Christenen : alles wat die doen en zeggen moet van den Hemel gedaan en gefprooken zvn ; wie zoude daar den Duivel zoeken? Derhalven "Helt de Heere Jezus zulk Paleis ook als met Bezemen gekeert en verfiert voor; dat is: zulk een is van ingebeelde Vroomheid en Heiligheid ganseb, gerust en werkloos, alles ftaat by hem wel. Openb. III: 17. en gelyk Salomo zegt: daar is een aart die laat dunken ryn te syn, en is nochtans van haar Drek niet gewasfen. Geen wonder dan, dat de uitgedrevene eh in dorre plaatfen omzwervende onrustige Geest weder zoekt te keeren in zyn Huis daar hy uitgegaan, ia uitgeworpen was. Hy weet wel, dat by valfche Christenen de fchoonfte rust voor hem te vinden is, want die ftryden om 'tjhardfte voor hem, en ontkennen zyn tegenwoordigheid; waar door hem de fchoonfte veiligheid bezorgt word- Maar even de zulke geeven ons dan ook den Sleutel tot de kennis der Waarheid van Jezus recht in de hand, en wy zien aan hen duidelyk, dat nog alles naar 't zeggen van Jezus gaat. Te zeggen: „ de Duivel is werkloos; hy heeft geen , Macht over den Menscti: daar is nog nooit iemand ' van hem nog Ligchamelyk , nog Geestelyk Bezeeten geweest: De Leere dat 'er Duivelen zyn, zy niet 4 flegts onnut, maar ook gevaarlyk en fchadelyk, enz," — Dat alles zeg ik: is de rechte Leere voor den Duivel; zo heeft hy 't gaerne; zo vind hy rust. Na zulk een opgeruimde, geveegde en verfierde Schuilplaats gevonden te hebben, gaat hy heen, en neemt Zeeven Geesten tot hem, die erger zyn, dan hy zelve; en als zy daar binnen komen, woonen zy daar, en het word daar na met denzelven Mensch erger dan te vooren. Wierd de Onreine Geest van onze eerfte Stam-oudeAaa2 yen  '< 3?2 > ren uitgedreeven zo keerde hy by Kaïn weder in; maar geloofde dit dien Broeder-Moorder ? aan welke wy duidelyk zien, 't geen Christus onder het geftadig om. zwerven van den Onreinen Geest voorfteld. Kaïn wandelde bezyden de waarheid, ftond in geen gemeenfchap met zyne Gelovige Ouderen, en deeze weder niet met hem. Zy waakten getrouwelyk, dat de onreine Geest niet weder by haar inkeerde, wel weetende, dat het als dan met haar erger zou geworden zyn als voorheen ; want hy brengt Zeeven Geesten mede, erger dan Hy zelve ; hadden zy dan geen reden om waakzaam te zyn? •Hier ontftaat Hllyk de Vraag: kan dan ook iets erger zyn, als de Duivel? Christus zegt: Ja; en wy behoeven maar by onz.n Text te blyven, en wy zullen 'er zulke Rampzalige voorwerpen in ontdekken. De Pharizeën en Schriftgeleerden waaren Menfchen , die hunne vermoogens ter Eer van Jezus hadden moeten gebruiken, want zy zaten op Moses Stoel; maardeeden zy dat ? Ja zy roemden wel hoog, dat Godt hun Vader was, maar Jr-zus zeide neen: Gy zyt van uwen Vader den Duivel, wiens wil gy doet. Deeze waaren erger dan de Duivel zelve, want zy waaren het, in wien hy zich als een Engel des Lichts voorftelde, en de allergefchikfte werktuigen, in welke hy Christus vervolgde. Dat de Heere Jezus hier van het getal van Zeeven onreine Geesten melding maakt, gefchied myns bedunkens niet zonder reden. Het Zeevental komt dikmaal in de Hitlige Schrift voor , en word voor een volmaakt getal genoomen. Het word gebezigt met betrekking op Engelen en Menfchen. Ja op de menigvuldige Gaven van den Heiligen Geest in den volmaakften zin: ook word het gebruikt, om goede of kwaade Zaaken , goede of kwaade Menfchen af te fchetzen, enz. By Job lezen wy van Zeeven Droeffenisfen, waar uit hem de Heere zoude redden. Paulus van 'sgelyken fpreekt'van Zeeven Droeffenisfen, Rom. VIII. en beloofd den ftandvastige Lyder de Over- win,  r< 373 > winninge. De Apostel Petrus vergelykt het zuiver Geloof met Goud, dat Zeevenmaal door het Vuur gegaan zynde doorloutert is. De Heere Jezus-fteld in Zeeven Gelykenis-Reeden de Zeeven afwisfelende Tyden van het Nieuwe Testament voor; waar van wy met zommige Rechtzinnige Leeraars, de Iaatfte van het Net, met het welke in Zee geworpen zynde, goede en kwaade gevangen worden , liefst op onzen Tyd toepasfen. Het van Jezus in onzen Text gebezigde Zeevental onreine Geesten kunnen wy best leeren kennen, als we de verzoekingen der Zeeven Gemeentens in klein Afiëti voor ons nemen. Is niet by alle deeze Gemeentens de Onreine Geest met nog Zeeven ergere Geesten eindelyk weder ingekeert? Wie onder ons Christenen* weet niet, dat de Zatan, die ten Tyden van de eerfte Christenen met Macht uitgeworpen was, door de Ketters, als met nog Zeeven ergere Geesten wedergekeert is ? Waaren deeze niet van de Christen Kerk, dewelke het Huis Gods genaamd word, en waar uit de onreine Geest door Jezus geworpen is? Ergo, zoo veel wy nog zien, dat 'er valfche Leerftelbngen in de Christen Kerk geleert worden, zoo veel zien wy dat de onreine Geest met nog Zeeven ergere Geesten wedergekeert is: ergere Geesten, zegt Jezus, dan de Duivel zelve. 6 Wat onheil de Antichristenen, tot welke deeze Rampzalige verfterking ingekeert is, aangericht hebben , jsi een ieder die geen Vreemdeling in de Kerkgefchiedenis rs , bekent. Deeze allen zyn in de Moordaadig ; Voetftappen der Huichelachtige en Schynheihge Schriftgeleerden en Pharizeën getreeden. En deeze alle noemt de Heere Jezus in onzen Text dan ook gemerkt hun boos , en door en door ontaarden aart en bittere Vyandfchap tegen Christus , erge ja ergere Geesten , als de Duivel zelve. En geen wonder , want hunne Werken bewyzen dat dit zoo is. Immers lees ik nergens in de Schrift,, dat de Aaa 3 Dui-  < 374 •Duivel ooit iemand , ik zvvyge een Christen onmid- *tok >m 't Leeven gebragt heeft; maar wel door MHiM van booze en ontaarde Mcnlchen, die zich tot ,vn Werktuigen hebben laten gebruiken; en otlchoon 7atan door 's Menfchen lydelykheid en eigen fchuld* t iï^r ótefteM wol-a, den Menfchen te bezitten en te verieiden'; zoo loopen doch meest alle zyne ingeevinge toidJe'yk uit. Duivel hoe doorfleepen ook , zoude niet zoo tafr kunnen flaagen , om aan zyne Werkingen een CS en üSddelyken fchyn te geeven en zoo ae Schen, ja waare het mugelyk, ook de uitverin Dwaaling te verleiden , indien hem de •MHPHien zelve niet daar toe behulpzaam waaren; % omziet naar zulke Werkiuigen , d.e JSfn zyn School daar toe laaten bekwaam maaken. Gaat heen, en neemt Zeeven Geesten Uit hem, volmaakt getal , om zyn O gmenc Sderie der geftoort of verjaagt te worden te beret{1 r, zich.zoo vast te zetten, en te verfchanfen, SïVeïi nieTm iemand in zyne Rust ftooren kan. En SSffi hem ook, door zyn Rampzalig WerkSteïISe verpalhüiaden, en omhe.r.en het Huis Sr'hunne valfche Leere dermate, dat memand, als da Ko jder Koningen, en Heer aller Leeren, en Vk l^llf Heiligen en Uitverkoovenen in ftaat pJlmop zyn tydb - zulke Rampzalige Ves.ing l;*verftooren. Intusfchen woonen zy zoo lang alaaar, In 't word daar na met zulk een Mensch erger als voorheen, eer hy door Chuistus verlost was van den OrSnen Geest, kon hy nog niet gezegt worden SSiSfe te wederftreeven; maar nu hy de: Kennis ^ Waa heid ontfangen heeft. en hem nochtans tot ffS rkeért: L heeft hy ook niet anders te 2&ta*T als het verfcrfrikkelyk Oordeel.der Verdoe2§f Voo-zulke Menfchen was het immers beter ^%^J£iï^Ut Gebod. Aan hun  < 375 > is het waare fpreekwoord vervuld : De Hond eet wederom 't geene Hy gefpoogen heeft , en de Gewasfe Zeug wentelt zich weder in den flyk. a Petr. 11: ii» 12. • Zie daar, zulk een Rampzalige Huizinge en Woonplaats , maar ook zulk een verderffelyk Weit tuig kan een Mensch worden ;. ja geheele i Gemeeinens kunnen zoo vervallen, dat ze Huisvestingen en Rustplaailèn. des Duivels worden ; want hier zoo wel op het geheele Ligchaam , als op byzondere Leden van het zelve moest gezien worden. Immers heeft de Ondervinding geleert, en leert het nog, dar-geheele Gemeentens , ja geheele Univerfiteiten met valfche Leere en Godloos Leeven zyn ingenoomen, gevangen en verftrikt geworden. En welke zyn hier de gefchikfle Werktuigen toe ? Wie anders dan valfche Leeraars ? Wier Bootergladde Tong , en Galachtige Pen , onder fchyn van Waarheid en Liefde, den Duivel een ftille Rust verfchaffen : Vryheid belooven, en nochtans, zeiver Knegten der Zonde zynde, Knegten der Zonde maaken. En een Vrouw in het Volk verhief ba are Stern, en fprak tot hem , Zalig is het Ligchaam dat u gedraagen heeft, en de Borjlen die Gy gezoogen hebt. Deeze Vrouw had den Heere Jezus , "biykens haare woorden , met opmerkzaamheid aangehoord, gevende ons daar in een heerlyk voorbeeld ; en offchoon zy het Lasteren en Vyandig gemor der Schriftgeleerden ook hoorde , die het werk van Jezus voor Duivels-werk uitmaakten; zoo vermogte nochtans zulke Leugentaal zoo weinig op haar, dat zy veel meer en uit de Woorden en uit de Werken van den Heere Jezus, de Hoogheid van zyn Perfoon en de Goddelykheid zyner Zending inzag , en met de Samaritaanfche Vrouw , Hem voor het beloofde Vouwen - Zaad , die der Helfche Slang den Kop zoude vermorfelen, hielde; uit- hsfire- «kdFi*k.kHigen zoude men dat ten miuften kunnen opmaaken ; want  gy pryst de Moeder Zalig, die Hem gedragen en tot Voedfter verftrekt had. Ook toont ons deeze Vrouw door haar gedrag , dat een Toehoorder bevoegt is, den geenen ook opentlyk en op ftaande voet, den Mond te floppen , die zich aan de Woorden en Werken van Jezus vergrypen, en dezelve, 't zy onder een fchoonen fchyn, of recht uit, Lasteren; al waaren zy ook Leeraars.' ('t Vervolg hier na.) NB. Den Brief getekent L. G. M, hebbe wy wel ontfangen, en beloove by gelegenheid aan het Verzoek van onze Geëerde Lezer te voldoen. Te Amfterdam, by J. AMMEL1NG.  DEN ACHT-EN- VEER TIGSTE VER TOOG. Van hst Jaar 1787. INHOUDENDE eenige ons togezondene AANMERKINGEN over eene predikatie van den heer F. G. C. RUT Z. D E RT'D E VERVOLG. ^j$k1&Mi$ anmerkelyk is het, dat deeze Vrouw even daar op, als de Heere Jezus deVerdeeA |f& diging van zyn Wonderwerk tegen de Sjjj®-. -frlKSt Vyanden geèïndigt, en het verfchrikke- «SFWS?^ lyke en affchuwelyke hunner Lasteringen, in het wederkeeren van denboozen Geest met nog Zeeven andere, erger dan Hy zelfs, getoont had, haare ftem uit het Volk verheft; hier uit kunnen wy befluiten dat haar deeze woorden van den Goddelyken Heiland zoo wel als alle de voorgaande, gansch byzonder zyn ter Harte gegaan. Zy (trekt ons derhalven tot een duidelyk bewys, dat alles, 't geene Jezus 'Bbb hier  < 378 > hier gedaan en gefprooken heeft,Goddelyke Kracht en Goddelyke Wysheid is; a* geenzins gelyk onzen Autheur voorgeeft Volkftaal en enkele Genee- zing van Ligchaamelyke Krankheid; waar door nog de geene die Geneezen word, nog de geene die de woorden der Geneezing aanhoort, en bewaard, Zalig is. Neen de Heeke Jezus bevestigt de woorden van deeze Vrouw met Ja, en zegt duidelyk dat zo wel zvne Moeder als allen die Gods Woord ook het Woord dat hier gefprooken was hooren en be- waaren, daar door Zalig worden. Zalig zyn zy die Gods IFcord hooren en lewaaren. Dit leerd ons, dat alles op het Geloof aankomt; wie dat niet heeft, die begrypt en verftaat ook niets van Jezus Woorden en Werken. Hier nu uit de Woorden van Jezus kunnen wy gerustelyk opmaaken wie Zalig zal worden, of wie niet. Die geene vooreerst en vooral niet, die met valfche Pharifeën en Schriftgeleerde, Jezus Woorden en Werken lasteren. Ook niet de nog ergere hedendaagfche Vyanden van Jezus die zyne Woorden en Werken fchandelyk verdraaijen, en van een Goddelyk Wonderwerk eene Geneezing van Ligchaamelyke Krankheid maaken ; nog ook zy niet die zich door zulke valfche Predikers , door zulke valfche verdraaijers van het Woord laten aftrekken van de Waarheid ; maar alleen zy, die het Woordt van Godt, het Woordt dat Jezus, en deszelfs Propheeten , Hy zelfs, en zyne Apostelen Gepredikt hebben, hooren, het zelve Geloovig aanneemen en bewaaren ; zich daar aan geheel overgeeven en vast houden; zy alleen Jezus heeft het gezegt — zyn Zalig. Alles komt, — gelyk reeds is aangemerkt — op het Geloof aan, want zonder het Geloof is het onmogehk Goue te hehaagen. Alle die geene die Jezus Goddelyke Wonderen zonder Geloof befchouwen, vallen den Verzoeker in de Handen, en worden van die geene die nog erger zyn, als de Duivel zelfs is,  < 379 gevangen. Zy zyn nog erger als de Duivel zelfs zegt de Heere Jezus ! want als de eene Mensch Jde andere misleid en ongelukkig maakt, dan toont hy in der daad dat hy nog erger is, als dien Vader der Leugenen , van wélke de Heere Jezus in den Text vraagt: of hy dan ook tegen zich zeiven is ? Daarom lieve Christenen wanneer gy ziet en hoort, dat Gods Woord verkettert en tegengefprooken word, of 'er vindingen van 't Menfchelyk Vernuft meede ingelast worden, zoo denkt aan het Woord van Jezus : dat daar de uitgedreeven onreine Geest, met nog Zeeven ergere Geesten is wedergekeert , en het Iaatfte bedrog dus erger zal worden als het eerfte. De Vrouw in den Text fprak ter Eere van Jezus ! De Schriftgeleerden en Pharifeën daar en tegen fpraa* ken ergere woorden als de Duivel zelfs. Maar hoe lchandelyk is het voor een Mensch , een Vyand van zyn eigen Natuur te zyn ? Hoe verderflyk voor hem zich met de Helfche Geesten te vereenigen, hun te dienen, en hun woord te fpreeken ? Ziet dog op het Werk , op het Goddelyk Werk, dat Jezus doet! "Hy. dryft de Duivelen uif: Hy kan niet gedoogen, dat de Mensch een Huisvesting van onreine Geesten zyn zal. . Deeze Vrouw fprak ook tot Lof van Jezus! waarom ? — Zy nam deel aan zyne Woorden en Werken : Zy deede gelyk alle oprechte Vrienden en Vereerders van Jezus nog doen. Is het doch altyd LofTeiyk, dat een Krygsman verheeven van zyn dapperen Veldheer denkt, en deszelfs Lof uitbreid: dat 'hy deszelfs Vrienden en Nabeftaande Gelukkig fchat. Deeze Vrouw deelde in den Buit welke "Jezus uitdeelde; zoo ook alle Gelovigen en Stryders van Jezus ! In Jezus hebben zy alle Gerechtigheid en Sterkte ! In Hem zyn Overwinnaars van Zonde, Waereld en Duivel. Het Geloof in Jezus maakt Onvervvinlyk ! Daar door vermoogen zy alles! Daarom Bbb 2 vree-  < 3°o > vreezen zv ook niet, Hem voor al het Volk ; voor vaücae Hedendaagfche Schriftgeleerden en Pharifeè'n te belyden, en zyne Goddelyke Luister te openbaaren. Om der Gelovigen wille, heeft men doch niet nodig het woordr: Duivel, en al wat zyn Macht en . List gefchreeven ftaat, uit den Bybel te monfteren! Zy vreez^n hem niet: want ook zyne Macht is onder hunne Voeten gedaan , en zy vérmogen alles door dien die hun machtig maakt: Christus. Het is vergeeffche moeite van Bezitting des Zatans, Krankhedens te willen maaken, of Van Hardnekkige en Boosaardige Vyanden , onmachtige en halfdoode Krankzinnige , of wel ingebeelde Bezittingen van Onreine Geesten. Wat is daar toch voor Troost voor Gelolovigen in? Öf kan 'er Troost in verdraaiin¬ gen van Gods Woordt zyn? Neen! zulke Slaapdrankjes zyn goed voor hen die voor den Duivel vreezen: voor die welke geen Geloof hebben. Christenen Vreezen niet, maar zyn Nuchteren en Waakende, wel weetende, dat hun wederparty de Duivel rond gaat als een Bru'lende Leeuw. Dit zyn woorden, welke door ingeevingc van Gods Geest gefehreeven zyn. En is dit zoo, dan immers kan het zeggen van den Autheur , den Duivel kan op den Mensch niet werken, ook niet aanneemen, zonder Gods Geest het Geloof te weigeren. Veel eer befluit ik: ■ en dat biüyk wanneer de Duivel by de Gelovigen rond gaat, dan gaat hy by de Ongeloovige onyerhiodert uit en in; Ja woond daar in ftille ruste; en geen wonder, W2nt de Huisheer, geeft hem niet aan, en wil niet eens weeten dat hy aanweezig is, maar verlochent hem. En nochtans zyn zy niet wys genoeg ; want na dat zy lang genoeg zich tot een ftille woonplaats hebben overgegeeven, waar in de Duivel zyne Leugens flneeden kan, zo worden ten laatften zoo vol daar van, dat zy 't niet langer by zich bergen kunnen, maar zoeken ook andere daar van meede te deelen; en even op die wyze verraaden zy wie in hun  '< 381 > hun binnenfte gewerkt heefr. Daar in booven zyn zy zo onbefchaamt, dat zy zulke uitbroedfels van den Onreinen Geest, voor Verklaariügen, en. Ophelderingen, voor eene vordering in de Uitlegkunde van Gods Woord willen uitventen. Dan Johannes vermaant ons, niet een iegelyken Geest te Gelooven, ™ar de Geesten te beproeven, of zy uit Godt zyn. Verftaan wy hier onder Geesten, valfche Apostelen en Ketters , zoo kunnen wy dit ais eene Verklaaring van de Zeeven Geesten in onzen Text aanneemen, en gevoegelyk onder dezelve fchadelyke Werktuigen, vallche en bedriegelyke Leeraars verftaan , gelyk ik reeds booven gezegt hebbe. En dat wy de waarheid van dit alles niet behoeven te twyffelen, zien en ondervinden wy immers nog heden ten dage meer dan te veel. Zyn 'er niet Menfchen, die zich Leeraars noemen, die des Duivels woordt fpreeken, regelrecht tegen Gods Woordt. Doch de Goddelyke Jezus, heeft, ook ons voor zulke bedn'pgelyke Lokvogels gewaarfchouwt, en fchetze ons af, zeggende: Wie met met my is, die is tegen my, en wie niet met my vergadert, die verfirooit. Niets is derhalven nodiger,om eenen valfchen Geest te beproeven , als toe te zien , of hy het Woordt verdraait, waar door de Zielen van Jezus afeekeert en verftrooit. worden ; gelyk dan ook by niets het waare Geloof beter gekent word, als bv het ónvervalscht bewaaren van het Goddelyke Woord. Deeze fchat is voor alle Menfchen beftemt, en daar in \s elk zyn Post aangeweezen. Om dezelve nu trouw te bewiaren, moet men zich zorgvuldig wagten, voor afvvykmg van het Woord. Want die ergere Geesten leggen het byzonder daar op toe, dat ze de pielen van net woord en de wonderen van Tfzus aftrekken, onder den fchyn van Religie fpreeken zy van Godt en gaan Jezus voorby.6 ifie de v^"rn,Ter het h0°S k0,nt — een werktuig van Godt, tot een voorbeeld ter navolging;  < > daar nochtans Godt de Vader, Christus als den Werkmeester openbaart en verklaart. Maar die Heeren fchryven alles Godt den Vader toe , en hebben daar in een wonderfchoon voorkoomen. Nu is her uit kracht der Eenheid tusfchen Godt den Vader en de Zoon ook Waarheid, dan wy worden niet aüeen op Gods maar ook op Maria1's Zoon , op den Godt-Mensch geweezen. En daarom is het, dat zich ftzus zoo veelmaal des Menfchen Zoon noemt. Wanneer Gods Zoon gebleven was, die Hv was , en met was geworden die Hy te vooren iiier'was, te weeten een Waarachtig Mensch, welke Natuur mer de Goddelyke voor Eeuwig in eenen onverdeelde» Perfoon vereenigt is , dan zouden wy den Mensch Christus alleen voor een Werktuig in Gods Hand, zoo wel als alle Heilige Prophtc ien en Apoüdcn houden , en Hem geen Goddelyke Eere bewyzen, maar'alleen Godt in het affcheiaen van Christus aanroepen, eere en dienen. Dan daar ru Godt alle? onder zyne Voeten gedaan heeft, en Hem tot een Hoofd over alles in Hemel en op Aarde sefteld: ons tot de gelykvormigheid van het Evenbeeld van deezen zynen Zoon verordineert heeft; gevohfelvk den Kruisorder geftigt, waar onder alles gaan moet; zo zyn wy gehouden en yerphgt, ons aan den Mensch Christus Jezus , die zich zeiven voor «n* aU> heeft overgegeven te houden ; even gelyk H v z;ch, Jezus niet is, daar heeft nog Geloof, nog Christendom grond. Jezus zegt: Ik moet zyn in 't geen dat myn 's Vaders is, en zoo ook zegt een Christen: ik moet zyn in 't geene wat Christus is. Zyn Leeven, Woorden, Werken, Lyden, Dood, Opftanding , Hemelvaart , zyne Regeering over aiies, zyne Heerfchappy over alle Vyanden; dat alles word door zyne tegenwoordigheid en vereem'ging met zyne Kerke alle Geloovigen in eigendom gegeven. Kortom: Christus doet niets, of het Geloof neemt 'er deel aan. ■ En hier aan hapert het by deeze Geesten i Zy willen wel iets van Christus hebben, maar niet den geheelen Christus ; wel als 't hoog komt, in Christus verdienst deelen , maar niet in zyn Kruis. Het woord van 't Kruis is hen een ergernis , derhalven zoeken zy het op alle mogelyke wyze, van zich af te keeren , en zoo voör zich, en voor hun Opperhooft rustte verkrygen ; want zy zoo wel als deezen door niets meer ontrust worden, als even door het Kruis van Christus ; zynde zy daar omtrent met Jooden, Turken en Heidenen eens, die ook uit geen andere Reden de Heilige DrieEenheid Lochenen. Niet te vergeefsch weend Paulus over de Vyanden van 't Kruis van Christus, en dreigt hen, dat hunne Eere zal tot fchande worden , dewyl zy Aardsch gezint zyn, roemen en berusten meer in Aardiche, dan in Hemelfehe Goederen, die nergens als in den Gekruisten en wederom opgewekten Jezus te vinden zyn. En gewis , niemand zoude in ftaat zyn , deeze Geesten te beproeven , indien het Woord van 't Kruis ons dezelve niet ontdekten : Wie toch zoude achter zulke Menfchen, die zoo hoog van Liefde en Goede Werken weeten te roemen , en daar van als 't waare overloopen Vyanden van Christus • zoeken ? Maar die met Jezus zyn kunnen ze wel; hunne vrugten verraden hen. ('t Vervolg hier na.) Je-  < 384 > Jezus de Vriendin IMood. Geen Kruis, al drukt het nog zo zwaar, Zal me immer kragtloos doen bezwyken, Zo 'k Jezus heb te Vriend, die, in het grootst gevaar. Te meer zyn Liefde en Magt doet blyken. Geen Storm van zorgen en verdriet, Zal me immer ganschlyk overftelpen, Zo 'k Jezus heb te Vriend, die Eng len zelfs gebied, Zyn liefling uit den Nood te helpen. Geen Dal van fchrik en duisternis, Zal me immer troosteloos doen kwynen, Zo 'k Jezus heb te Vriend, die zelfs de Leidsman is, Dc Zon en Levens-bron der zynen. Geen Vyands laagen of geweld, Zal ooit myn wis verderf bewerken, Zo 'k Jezus heb te Vriend, die Helfche Monfters velt, Een zwakken in den Stryd wil Herken. 4> Geen grimmige aanval van den Dood, Zal me immer hoopeloos doen beeven, ' Zo 'k Jezus heb te Vriend, die zynen Gunstgenoot, Verwinnend leidt in 't Eeuwig Leeven. 6 Gy! die Eindeloos bemind, Die voor Uw' Vyand U liet Dooden," Oir. Hem te omarmen, Hem te Zaal'gen.als uw Vrind, Beproefde Vrind in alle Nooden. 'k Beveel me, in al myn tegenheên, Immanuel ! aan Uwe ontferming: Wat dan ook wyke, ik heb genoeg aan U alleen, En Leef gerust in Uw befcherming. ,Te Amfterdam, by J. AMJiELIN G.  DEN NEEGEN EN. VEERTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. I N HOUDENDE eenige ons toegezondene AANMERKINGEN over eene predikatie van den heer F. G. C. RUT Z. VIERDE VERVOLG/ %tÊkÊ&Êkr$ e Heilige Schrift vermaand ons , te ^J* ftryden voor het Geloof, de ergere Gees- *$| D ten daar in tegen ftryden tegen het Ge-. 3fe §-|$jf loof; want zy weeten, als zy Jezus aan- neemen, dat zy ook moeten wandelen» gelyk Hy gewandelt heeft; niet flegts den Aardfchen zin verloochenen , maar ook het Hemelryk Geweld C c c aan  < 386" > aan doen ; niet alleen Christus Jongeren heeten, maar ook zyn Kruis op zich neemen, en 't Hem nadraagen, want die Christus toebehooren , die Kruis* zi"en hun Vleesch met alle Lusten en Begeerlykheden. Daar toe word nu vereischt , dat voor het Geloof gekampt worde; maar te worftelen, om door de enge Poort in te gaan, is by hen onnodig : zy weeten een gemakkelyker weg, waar op zy van het Kruis van Christus bevryd blyven. ■ Al weder een geruste wooning voor de onreine Geesten. De ergere Geesten, of liever ergere Menfchen; die door de onreine Geesten gedreeven worden. Leeren, dat een Mensch, de aangefchaa- pene vermogens maar gebruiken ,. zich voor Zonden wachten, en goed doen moet; en het vaste vertrouwen ; dat Goot hen als dan hunne Zonden vergeeven en Eeuwig Zalig maaken zal. Moeten zy dan Christus nog noemen, zoo laaten zy doch het verdienftelyke van hem weg. Dan om hier de ergere Geesten te beproeven , heeft men flegts in het Oog te houden, dat de Zaligheid, volgens de Schrift, niet in 's Menfchen doen," maar in Gods doen alleen te zoeken en te vinden is ; en meer heeft men niet nodig , om ze te wederleggen ; want zoo fpreekt de Schrift duidelyk: Alzco lief heeft Godt de IVacreU gehad, dat Hy zynen Eengebooren Zoon gaf, Joh. III. Godt was in Christus, en Verzoende de Waereld met zich zelve , en rekende haar de Zonde toe, maar heeft onder ons opgerigt het Woord der Verzosninge. Men zie ook Pfalm XXXII. Alle valfche Gronden en flinkfche Weegen der ergere en verleidende Geesten door te gaan, is thans myn Oogmerk niet ; het geen ik 'er van gezegt heb, is alleen ter Verklaaring van den Text gefchied, en om te toonen , hoe en op wat wyze de Onreine Geest , wedergekeert zynde, met zyne Dienaaren en Aari- han-  '< 38?. >; hangers Ruste zoekt. Het volgt Natuurlyk dat wanneer zy in hun Oogmerk fiaagen, als dan ongeftoort woonen kunnen; maar dat dit ook een gevaarlyk Roofnest zou kunnen geeven, is wel na te gaan. Ik zal derhalven het myne doen , en op hunne uit en ingangen een waakend Oog houden; koomt 'er een op myn Post, dan zal ik hem in den Naam van myn Koning Jezus aanhouden , en den Pas affnyden, dat van onrust niet jzal weeten .te blyven , en Jdan zal Openbaar worden , wie rust heeft : zy die met, of die tegen Jezus zyn- Zoekt de Vyand zyn Post te houden, den Christen ook. Moesten niet alle Duivelen voor Jezus wyken ? Hier dreef Hy een Stommen Duivel uit, ginds zoo veele fpreekende. Als den Christen zyn Post houd , en pal ftaat, dan ziet hy eerst Gods Wonderen : de Vyanden zullen wel van alle kanten op hem aanvallen , maar niets uitvoeren ; want zyn Huis is op een Steenrots gebouwt. Heeft de Heere Jezus in de Dagen zyner Omwandeling op Aarde, de Duivelen in Perfoon uitgedreeveh, zoo doet Hy zulks nog door zyne Geloovigen ; dit Werk gaat in zynen Naam voort tot aan de voleindinge der Eeuwen. Jezus is nog met, onder en voor ons! Ja in ons. Daarom lieve Christenen goeden moed : die met ons zyn, zyn meer dan die met hem zyn. Zeide weleer Eliza tot zyn vcrfchrikten Knecht. Dat de eene Christen , voor den anderen op een gevaarlyke Post ftaat, maar hem daarom niet vervaart ; de Goddelyke Beloften van den Heere Jezus , zyn voor alle Geloovigen : Vrees niet, lk. ben by u, Ik help u, wyk niet, want lk ben uw Godt,lk verflerk u , Ik onderhoude u door de Rechterhand myner Gerechtigheid; als Gy door het Water gaat, Ccc a zul-  < 388 > zullen u de Vloeden niet verdrinken, en-ah Gy door het Vuur gaat , zullen u de Vlammen met aanftce? ken. Jef. aLII. Op de gevaarlykfte Posten worden ook de grootfte Wonderdaaden Openbaar : krygt de Christen hier de meeste Wonden, zoo deelt hy ook de meeste Slaagen uit, word hy veelmaals aangevallen , Hy Bid ook veele Onze Vaders. En zegt niet de Kruisdraager Jon : Den Mensch moet altoos in den Stryd zyn ? Vyanden genoeg , daarom ook Stryds genoeg. De drie Vereenigde groote Vyandelyke Heiren , Zatan , Waereld en ons Zondig Vleesch en Bloed , zullen zoo lang de Waereid itaat, gewis niet" opbreeken , ook niet om Vreede ;bidden ; maat ook geen Vreede krygen. 'Zatan immers, word my tegengeworpen —~ ïs overwonnen 1 Ja wel door Christus , dat weet ik; maar hoe ziet het met ons uit ? Is hy ook door Geloof by en in ons overwonnen? Christus heeft hem voor alle Menfchen overwonnen.' — 't Is ook waar ; even daarom is het ook alle Menfchen mogelyk gemaakt , om den Duivel door het Geloof te overwinnen. Maar dit zoo zynde, van waar koomt het dan, dat niet tegenftaande-deeze overwinning door Christus gefchied , de meeste Menfchen order zyn Geweld gevangen liggen ? Komt het niet van 't Onloof? Laat ons toch maar■ in 't Woord gaan, dat zal ons wel haast leeren , waar de fchuld aan onze zyde , in deezen legt. Het Woord gebied . om alles om Christus wille te Verloochenen , Zatan , Waereld en Vleesch,,den dienst op zeggen , en dan te ftryden , om in te gaan door de enge Poort. Dit vraagt Jezus van ons, wie Hem nu Gehoorzaamt , die word Hy een oorzaak der Eeuwige Zaligheid; maar blyven 's Zatans werken by ons onveriloord, ■— waar toe nochtans de Zoon Gods verfcheenen is zoo hebben wy geen bewys voor ons, dat de Duivel overwonnen is, en wy verlost zyn. De Verlos»  '< 389 > losfing is wel gefchied van Jezus zyde, maar wy moeten ze ook deelachtig worden, ook uit de Gevangkenis gevoert worden. Daarom is het nodig dat wy Jezus aannemen en in zynen Naam Gelooven ; dan eerst ontfangen wy het recht Gods Kinderen te heeten. Maar de ondervinding leert , dat zelfs de Duivelen veele Menfchen' befchaamt maaken : Als Jezus tot hen naderde fchreeuwden zy: hoe doen in tegendeel de meeste Menfchen? Sluiten zy niet Oogen en Ooren toe , voor het Woord van Jezus en zyne Werken? Zy piepen niet eens , 'k laat ftaan, dat ze met geene Melaatfche zoude roepen: Jezus lieve Meester ! ontferm u over ons. Overal zien wy Jezus ten onzen beste Werken! Duivelen uitdryven , Kranke geneezen, en andere grootmachtige Daaden en Wonderen verrichten. Van dit alles zyn wy zoo goed als Aanfchouwers, want het Woord is ons naby, wy hebben 't in onze Handen , in onze Monden , en zoo behoort ook in onze Harten ; en Godt gaat met zyn Woord voort, en ftoord zich aan der Menfchen onwilligheid niet; zoo dat het den eene word een reuk des Leevens ten Leeven, en een ander een reuk des Doods ten Dood. Derhalven is het niet gelyke veel, hoe men hoort; het gehoorde moet beantwoord worden. Wie Jezus niet aanfpreekt, of van hem aangefprooken wordende , geen Antwoord geeft , die veracht Gods Raad tegen zich zeiven, en is Jezus niet waardig. Moses heeft reeds gedreigt, dat de zulke, die Hem niet hooren zullen uitgeroeit worden uit Gods Volk; want de Belofte : Wie den Naam des Heeren zal aanroepen, zal Zalig worden, was zoo wel voor die in het Oude , als voor ons in 't Nieuwe Testament. Alle Wonderen , dewelke Jezus op d'Aarde verCcc 3 richt  < 39° > richt heeft, zyn cok op cTAarde gebleeven ; en wy kunnen bygevolg nog deel daar aan neemen, als wy Gelooven. Door het Geloof zyn wy nog dagelyks Aanfcbouwers van Jezus Wonderen, en hebben dus geen nieuwe Wonderwerken noodig ; Ja! deeze zyn bedriegelyk , en voeren van het Woord af. Jezus Woorden en Daaden, zyn nog niet veroudert: dit Fondament, waar op de Kerke ftaat, is nog even zoo onbeweeglyk , als toen het gelegt wierd, en een andere Grond heeft zedert niemand konnen leggen , z\s die gelegt is, Jezus Christus. Een ieder zie nu toe , dat hy daar op bouwe , en wat hy daar op bouwt. Hoe veele zyn 'er niet, die hun Christendom op den Zand- en hoe veele die op hun eigen Puinhoop bouwen ? Dit haalt hun , als hun dunkt veel moeite uit; maar eer zy het voorzien, koomen Slangen en allerlei Ongedierte in hun Huis ten voorfchyn, Is 't toch in 't natuurlyke zoo, dat men eerst de oude Puinen wegruimt, voorts eenen goeden duurzaamen Grond legt , en dan aan 't Bouwen gaat. De dingen in hun geheel verband en omvang be'fchouwt, en al het geene tot eene Zaak behoort, zorgvuldig waargenoomen worden. Een Landman, by voorbeeld, reekend zoo wel, zoo wel het uitTÓeijen van 't Onkruid tot den Landbouw , als het Ploegen, Zaaijen en Oogften. Jezus eerst tegen den Duivel te Veld, alvoorens Hy aan 't Opbouwen zyner Kerke ging ; en Johannes de Doopcr Predikte eerst de Boete waar door het Onkruid ontdekt word , en het Ongedierte ten voorfchyn komt. Dit zyn volmaakte voorbeelden voor ons. Doet nu de Jonger het re=re hy zvnen Meester ziet doen , dan is Hy volmaakt ; maar doet hy het tegendeel, dan toont hy geen 'Jonger van dien Meester te zyn, die de Wysheid "zelve is. In 't kort: het zeggen: Jezus heeft geen Duivelen uiteedreeven , valt t'eenemaal weg , wanneer wy by " den  < 39i > den Ouden en vasten Grond van 't Euangelie blyven.. Wie Jezus woorden verdraait en eenen anderen grond, zoekt te leggen kan toezien hoe hy 't by Jezus ten geenen groote Dagen , wanneer geen verdraaijen zal helpen, goed maakt. Wy veranderen niets van Jezus Woorden en Daaden, maar Gelooven 't van ganfeher Harten, Leeven en Sterven daar op. Wat wy met ons vernuft niet kunnen begrypen , en Gods Woord het echter leert, Gelooven wy.dewyl wy weeten, dat niet aan de Bevatting van Menfche-yk Vernuft, maar wel aan 't Geloof der Zaligheid gehegt en toegezegt is. Wy weeten wel dat Geesten met Ligchaamelyke Oogen niet kunnen gezien worden ; en ook zy', die by Jezus Wonderen aanweezig waaren , hebben deOnreine'Geesten niet zien uitvaaren, maar wel uit de groote veranderingen, die by die ongelukkige Menfchen voorging, kunnen opmaaken , dat ze uitgevaaren waaren , en welke verandering ook by het geheele Volk zoo groote verwondering baarde. Hier maakt onzen Autheur zoo gelyk eene Aanmerking, zeggende : En dit is 't al 't geene in deezen Text te vinden is. — Maar men vraagt billyk,of hetniet genoeg is tot eenGeloofs-Artikel? — Gelooft zyn Eerwaarde toch zeiver, dat zich fEzys als een groote Geneesmeester van alle Krankheden, die Hem voorkwamen, heeft beroemt gemaakt. Kan hy dit nu op eene bloote Historifche wyze Gelooven ? Ja ! moet hy 't Gelooven , zal hy 'er iets anders aan hebben : zynde dit naar de Schrift ook Geloof, al heeft men 'er anders niets van , als het bloote weeten, waar van zomtyds het Hart weinig gebeetert is ; waarom zouden ,wy het dan niet op eeneGeestlyke toepasfende en deelneemende wyze kunnen Gelooven ? Te meer daar onze Harten daar door geheel gerust geftelt worden , het welk in tegendeel onmogelyk grond heeft, als men van het Wonder van Jezus hier aan deeze Elendige als andere gewerkt, enkel geneezing van Ziektens maakt. Doch wie ziet niet ten klaarde, dat het eene moedwillige verdraaijing van het Woord is, zoo van deeze als andere van den Duivel bezeetene, namurlyke Zieke of Krankzinnige te willen maaken.. daar ons op andere plaat-  < 392 > plaatfen,zoo juistelykde Ziektens opgenoemd worden, door Jezus Geneezen, als: Melaatfchen, Waterzuchtige . Gichtige Koorfen, Bloedgang, &c. Duld het Woord hier ook eenen anderen zin?— Gelooven wy niet op eenen even zoo goeden grond , dat Jezus hier eenen Duivel heeft uitgedreeven, als dat Hy ook andere Ziektens geneezen heeft ? Van beiden maakt het Woord.gewag; en het eene is dus zoo waarachtig als het ander. Wy Gelooven derhalve naar de Schrift, dat deezen uitgedreeven Duivel een van die gevalle Geesten geweest is; en met te meerder grond, daar wy door Schrift en ondervinding weeten , dat de Duivel reeds in Tt Paradys onze eerfte verleider, en toen ook tot onze Natuur is ingekeert. ( *t Vervolg hier na.) Te Amfkrdam, by J. AMMELING,  DEN T'MJLEWJD. VTFTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. INHOUDENDE EENIGE ONS TOEGEZONDENE AANMERKINGEN OVER EENE PREDIKATIE VA N DEN HEER F. G. C. RUT Z. VYFDE VERVOLG. it merk ik aan, om dat zyn Eerw. by de ^I* *p woorden: Wanneer de onreine Geest van $31 D den Menfcbe uitvaart; zegt dat dan moet ^J^_ volgen, dat alle Menfchen van den Dui- $WWW'% vel Ligchaamelyk Bezeeten waaren. Het tegendeel nu te bewyzen, brengt zyn Eerw. in, dat in het geheele Oude Testament geen voorbeelden daar van te vinden waaren, ook geen een Propheet of Heilige Schryver daar van gewaage. D d d Zon-  '< 394 > Zonder hier eens van David en Job te fpreeken, vraagt men alleen, wat dat voor een Zatan was,die den Hoogepriester Jozua wederftond. Was de Hoogepriester niet een voorbeeld van Christus? — Zoude men bovendien niet uit de valfche Propheeten, Toovenaars, en hun vaifchen God fchrift met zekerheid kunnen opmaaken, dat de Duivel aanweezig was, en zulke Menfchen gedreeven heeft? Doch het geene ik gezegt heb van het inkeeren des Duivels tot de Menfchelyke Natuur, is, denk ik reeds toereikende tot Antwoord; en de woorden van Jezus moeten ook op die wyze, en in dien zin opgevat worden. Gelyk dan de Heilige Schrift meermaalen het meerdergetal door één te kennen geeft. Als by voorbeeld, gezegt word: Het is den Mensch gezet eenmaal te Sterven, en daar na het Oordeel; zoo is by ons geen twyffel, of de Schrift fpreekt hier van alle Menfchen. En wanneer Paulus fchryft aan de Romeinen: De Zonde is door een Mensch gekoomen in de Waereld, en de Dood door de Zonde, tn is zoo de Dood tot alle Menfchen doorgedrongen , &c. Zoo word dit wel van het erge gedacht tegengefprooken: maar dat het echter eene onbetwistbaare waarheid is, bewyst de algemeene Dood. De Menfchen Sterven, wel is waar, niet op eenerlei wyze, de eene word dikwerf zodaanig van Ziektens aangetast, dat hun geheel Ligchaam, reeds by Lyfs-Leeven half verwoest; daar een ander nauwelyks Ziek is, en ook wel zonder eenige onenkelyke Ziekte fchielyk fterft; doch dat des niet te min, byde Iaatfte, even zooiwei doodelyke Stoffen voorhanden zyn geweest, als by den eerften, die de Dood veroorzaakt hebben, is ongetwvftelt. Daar nu het doodelyke Gift, of de Grondftoffe des Doods algemeen is, zoo is ook de Zonde , uit welke zy voorkomt algemeen; en daar deeze een gewrogt des Duivels is. zoo blyft het een onbetwistbaare Waarheid, dat alle Menfchen van Natuur door de Zonde van den Duivel Bezeeten zyn, of fchoon het by maar zeer weinige, door Goddelyke toelaating, ook Ligchaamelyk Openbaar word ; kunnende hen niemand daar van verlosfen , als Jezus door wien  < 395 > wien de Gerechtigheid des Leevens, over alle Menfchen gekoomen is. Ik zal tot opheldering van het gezegde nog eene eenvoudige Gelykenis hy brengen. Een Vyand zich van eene Stad mïester gemaakt hebbende heeft irmners niet noodig, in eigen Perfoon derwaarts te gaan, om ze in bezit te neemen. Hy legt 'er ilegts van zyne Troupen in. en laat ze bewaaren; en dit heet dan, hy heeft bezit van de Stad genoomen: hy bezit ze. De Schrift zegt by wien Gy u in den dienst begeeft diens Knegte zyt Gy. Niemand als de Mensch zelve is de Oorzaak van zyn Slaaffche Diensbaarheid. En wat zoude het toch met hec arme Menfchelyke Geflacht, van 's Waerelds begin af geworden zyn, als zich Jezus niet over ons ontfermt hadt? Heeft niet reeds Kaïn begonnen te Moorden, en door zyn Broeder-Moort beweezen, dat hy van den ergen was? Hy was een Vyand van den Verlosfer, willende zyn eigen helper zyn. Had hy gelooft dat Hy van den Duivel bezeeten was, en zyn toevlu:r.t tot de belofte genoomen, dan had hy kunnen geholpen worden ; maar hy geloofde niets minder als dat; Offerde maar een Veld offer, zonder Leeven en Bloed: ging vervolgens heen , en bouwde Stceden , nam Vrouwen en verwekte Kinderen , dewelke in Konden en Wetenfchappen: naar zyn voorbeeld oeffende. Wie kan hier den Duivel in zien ? Gewis niemand als Godt eri zyn Geloovige Kinderen. En zoo ging het ten aller» tyden : Godt wierd verworpen , en "de Duivel aangebeeden. Ik weet wel, men valt hier op de tweede Oorzaak, de Zonde, en den Mensch zelve; 't is recht gellooten. Maar hoe veele zyn 'er wel, die hunne Zonden recht erkennen, fmarteiyk gevoelen , berouw en leedweezen daar over hebben, en zoo hun toevlugt tot Je. zus nemen? Zoeken niet de meeste Menfchen, ■ wyl zy niet gelooven gevangene des Zatans te zyn, D d d i zich  < 396 > zich zeiven te helpen? Alles wil Zalig worden, maar de weinigfte door Christus den eenigen Zaligmaaker. Dat dit waarheid is , behoeft geen breedvoerig bewys, wyl dit de Afkeerigheid , en Vyandfchap tegen Jezus Volk, Gods Kinderen, genoeg aankondigt., Het woord van 't Kruis is eene Dwaasheid by die geene die verlooren gaan, van Aardl'che dingen weet men gefchikt, fchrander en verbeeven te fpretken; maar hoe o.ngefchikt en flauw van de kennis van Christus, die doch overal in 't Woord zoo hoog genoemd word. Mogten het de Mond-belyders toch weeten, dat het kleinfte Kind in 't Christendom meer daar van verftaat, als alle wyze na de Waereld, waar van zoo veele op Moses Stoel zitten en andere leeren; veellicht zouden zy zich fchaamen, de Mond verder te openen; want het ftaat zeer fchandelyk, van iets te fpreeken, daar men niets van weet nog verftaat. Maar het is gelyk de Schrift zegt: de Godt deezer Waereld heeft der üngeloovigen Zinnen verblind, dat zy niet zien de klaarheid Gods, en het Aangezicht van Jezus Christus. De Stomme in onzen Text kreeg het gebruik van zyn Tong wederom , tot een bewys dat Jezus den Stomme Duivel had uitgedreeven. Zoo lang een Mensch nog niet door Jezus geholpen is, fpreekt hy nog niet recht. David kon zeggen: Ik Gdo&f daarom fpreek ik; en leerd ons dus, dat alles fpreeken zonder Boete en Geloof voor Godt een laster is. Ziet dit aan de Vyanden in onzen Text: die fpreeken ook, maar niet tot Gods Eere , maar voor hun onrechtvaerdig belang : niet van Gods Daaden , maar van des Duivels Daaden. En zoo doen nog veele Menfchen : of fchoon ze niet alle zeggen: de Duivel haal u, de Duivel haal my , ik wil verdoemt zyn; &c. zoo fpreeken ze doch maar van nietige dingen, ydelheden of Menfchelyke Daaden. Waar is hier Gods Geest , die over de Apostolifche Kerk uitgeftort zynde hunne Tongen vernieuwende , om Gods Daaden uit te fpreeken. Wil-  < 397 > Wilde men hier tegen inbrengen , gelyk wy zoo dikwerf van den Predik ftoel moeten hooren: wy zyn geen Apatekn: dat was een buitengemeen Wonder, ook zyn wy geen Morgen - Landers die zulke vuurjgë Tongen hebben, &c. Zoo Antwoord ik: wy noemen ons doch Leeden van de Christelyke Kerk, over welke die Geest (is uitgeftort. Nu is toch geen tvvyffel, dat alle Leeden deel kunnen hebben aan het Ligchaam, met tegengaande ieder Lid zyne byzondere plaatze heeft; zoo dat noodzaakelvk dit Pinxter-Vuur zoo wel de Harten der Avond - Landers, als die der Morgeulandfche-Oasterfche-Christenen doorgloeit heeft, \x\ nog doorgloeit. Bewyzen hier van aan te haaien' is niet noodig. Gods Werken en Daaden , ook onder ons gefchiedende fpreeken voor zich zeiven ! Zoo zyn ook de Genade Middelen, Woord en Sacramenten nog niet veroudert, maar nog even kragtig, fchoon de Zatan er ook al aan begint te knabbelen. Ja; maar de Gemeene-Man, de ongeftudeerde verllaat doch niet veel daar van: hy kent de Taaien niet; die te vérftaari en te verklaaren is maar voor de Geleerden. <*) ■ Maar (*) Een Staaltje, hoe weinig zyn Eerw. dikwerf zelf weet wat hy zegt, levert ons het volgende. My is door iemand van onze Gemeente verhaald , dat zyn Eerw. na alvoorens op zyn manier, betoogt te hebben , uit wat Elende ons Christus gered had, daar op hadde laaten volden. Wel is waar: veele onder de Wysgeeren hebben door eigen nadenken en nafpeuren het zoo verre gebragt , dat zy dien trap van Gelukzaligheid bereikt hebben , waar toe den Mensch koomen kan ; maar goedige Godt ! de Gemeene-Man, de de Ambagts-Man, die in 't Zweet van zyn Aangezicht zvn Brood moet Eeten, waar blyft die 1 Wie geeft die lust tot nadenken , wie tyd en gelegentheid om zyn Geest in ordre te brengen, &c Nu voor die is de Bybel een allerbekwaamst middel, daar kan hy alles zonder veel nadenken vinden , wat hy noodig heeft om gelukkig te Leeven, ötc. En dat uit het geheel verband en den inhoud van zyne Leerrede duidelyk gebleeken had , dat zyn Eerw wel feit als alle Menfchen Geleerde en Wyze van deeze Ddd 3  < 393 > Ma3r zonder eens te vraag -n, of die groote Werktuigen in Gods hand, die oen Bybel in onze Taal overgebragt hebben, de Hcbrceuüfchc, Chaldecuzvfcbe cn Griekj'cbe Taaien niet zoo goed verliaan hebben,en ons den Zin derzelve zoo goed in onze Taal gegeeven hebben, als e.nze hedendaagfehe Babiloniers veelligt nooit zuilen doen? Zoo Antwoorden wy flegts,dat de School di-1 de Heilige Geest heeft opgericht , voor alle Menfchen is: alle zuilen ze door den Heere geleert worden; dat dit niet aan allen gefchied, is alleen aan de verachting van het Woord te wyten. Volks-Taal word in deeze School niet geleert, maar de Taal van Gods Geest. Wie die verftaat, die weet ook wat VolksTaalis, en kan dus ligtelyk onderfcheiden, wie met of tegen het woord fpreekt, leeft en wandeld. Die twee Taaien zyn Hemels ver van elkander onderfcheiden ; wy zien 't in den Text : hoe zeer verfchilde daar de Taal der Pharifeën en Schriftgeleerden, van die van Jezus. Verwonderde zich het Volk in onzen Text: wy ook, ziende dat al wat in den Text befchreeven ftaat, nog heeden in zyne vervulling gaat. Hier was Jezus en een onreine Stomme Geest: een Arm gevangen Mensch, en een fpreekende Laster Geest-Verzoekers, &c. Hier Waereld waaren , dan had men den Bybel niet noodig gehad, en bv gevolg Christus ook niet; houdende hy Christus'voor'niet meer, als \oo* een Verlosfer van Duisternis en Onkunde in het Verftant, en een Voorbeeld van Naarvotóng. Stellende de Zonden-Val zoo weinig beduidende voor,"dat men uit de flauwe en weinige Woorden die daar van gemaakt, en uit de wyze hoe dezelve voorgedraagen ■wierd , duidelyk had kunnen opmaaken, dat zyn Eerw. wel riet* daar van Geloofde. Brengende onder anderen ook nog by, dat geen Mensch om Adams Val zoude Verdoerat geworden zyn , indien geen eigen Zonden daar by kwaamen: zegende:' dat Luther ook van dat gevoelen was geweest; welke Iaatfte nog zoude kunnen goed gemaakt worden , als men 'er de algemeene Verlosfing van Christus onder verftond, en niet den Zonden-Val zonder Verlosfing.  < 399 > Hier was een menigte Volks van allerlei zoort, goede en kwaade ; niet alle Lasteraars en Verzoekers fpraaken; neen,daar waaren ook Stomme onder; ook fpraaken niet alle Geloovigen met een verheeve ftem, neen, daar waaren ook vreesachtige onder. Maar een Vrouw , die door de groote verandering, in groote verwondering zoo opgewogen wierd, dat ze alle Schaamachtigheid en Vreeze voor Menfchen daarover verloor , liet haare ftem hooren. En wat voor een Taal fprakze? deeze: Zalig is het Ligchaam dat u gedraagen heeft, en de Borden die Gy gezoogt hebt M'ar was dit niet ook Volks-Taal? Was zy toch maar een Vrouw uit het Volk? Hebben toch Christus zelfs en zyne Apostelen in die Taal, — naar 's Leeraars meen!"g — gefproken? Is dit zoo, dan zoude ik ook — met den Autheur — moeten Zegden: dan weet ik 't niet; maar ik weet, dat het zoo niet is, en dat nog Christus nog zyne Apostelen, ook niet de fpreekende gemaakte Stomme , of deeze Vrouw , Babilonifche Volks-Taal hebben gefprooken; ook hebben ze hnnne gezegdens, niet van hunne uit Babel wedergekeerde Voorouders ontleent. Babilonifche Volks-Taal was 't, als te Jooden riepen: Weg, toeg met deezen, Kruist Hem, Kruist Hem; overeenkomftig het zeggen der Babi Ion iers : Run af tot aan den Bodem. Ma-^r hoe grootelyks verfchilt die Taal, van de Taal der Vrouwe in onzen Text, en die van Jezus? Wy houden dus het gedrag van deeze Vrouw voor een voorbeeld van opgewekte Zielen, die den Heere Jezus in het Woord leid, waar door ze alsdau, het zelve Geloovende Zalige Menfchen worden. ,a Maar wat zeggen de Vyanden hiervan? 6 Zee lige , Mondiaboliste haald hier niet de fchouders op, en beklaagt zulk een Geloof. En zoo is 'er altoos een oppofnie en tegenftand tegen alles, wat Jezus en zyne Geloovigen verrichten. Maar hoe raislyk zyn niet de tegenwerpingen der Vyanden. De aangevogtene Kranken kunnen niet Bidden; zegt onzen Autheur. Want zy zeggen, dat ze de Duivel zoo plaagt. Oordeelt, zegt hy verder, hoe een Leeraar hier by te moede is, als hy zyn Werk op zulk eene wyze verydelt ziet. Wonderlyke klagten, die aanftonds moesten wegvallen, als de Leeraar maar Geloofde en erkende, dat het een Verzoeking, eene Aanvegting is; en dat het klaagen by den Aangevogtene wel haast zouden ophouden, als hy Bidden konde. ("t Vervolg hier na.) Te Amfterdam, by J. AMMELING.  DEN EEN-EN-VYFTIGSTE VERTOOG. Van het Jaar 1787. INHOUDENDE EENIGE ONS TOEGEZONDENE AANMERKINGEN OVER EENE PREDIKATIE VAN DEN HEER F. G. C. R U T Z. ZESDE VERVOLG. ^ÜHÜJi/^ at dunkt u van een Doétoor, die zyne Pa^Sü"*" ^lifé tienten daarom wilde verachten, om dat ze €j| W |fó nog gaan nog liaan konden, maar al kreu- f-lp nende en'(leunende te bed liggen? Zegt iXwww^fc gy niet hy verftaat zyn konst met? En als hy dan, om 'er maar af te koomen , tot den Leider zeide: ftaat op eet en drinkt en weest vrolyk; zoude men hem niet met verontwaardiging aanzien, en niet weeten wat men van hem denken moest? Neen Heer Eee Doe*  Doctcor, de Zieke moet eerst geneezen worden: Ide Stoffen , die de Ziekte veroorzaaken , moeten eerst worden weggenomen. Zoo immers deedt Jezus : Hy dreef de Duivelen uit, en nam de Oorzaake der Ziekte op die wyze weg; en zoo deedt Hy ook by alle Kranken en Aangevogtene, Hy vergaf Zonde , nam het ongeloof weff, en heelde zoo ook door zyn Wonderkragt hunne Kranke Ligchaamen. Daar nu zulk een Almagtige Geneesheer aanweezig is , zoo heeft een •Leeraar vry minder vermaart te zyn, by Kranke Zielen, als een Geneesheer by Ligchaamelyke Ziektens, want alle Krankheden zoo wel, als ook de gepaste Medecynen daar voor, zyn hem in het Woord befchreeven. En my dunkt, als de Kranke zeggen kan, wat, en waar het hem gebreekt, dat dan de Geneesheer zyne Geneezing des te beter kan inrigten. Klaagt de Kranke over hardigheid des Harten , over Ongeloof, over Booze Gedagten, waar uit de Lyder opmaakt dat den Duivel in hem is ; zoo kan immers de Doctoor maar aan de woorden van den Propheet denken : Myne Gedagten zyn r.ict uivc Gedagten , en uwe Gedagten zyn niet de myne. Het is waarfchynlyk Gods Geest,die zulk een Ziel ontrust, en haar zulke Zonden ontdekt, die zy te vooren nooit gekent nog gevoelt heeft. Immers wat is toch waarfehynlyker als dat ? Zegt niet Tezus : uit het Harte koomen 'booze Gedagten ? En wat denkt gy zoo erg in uw Hart? — Wie ontdekt dat? — Maar zet zich een Zielzorger daar tegen aan, zoo is hy de oorzaak , dat zulk een Mensch de Werking van Gods Geest wederftreeft, en daarna erger word, als voorheen. En wat zegt Godt als dan daarvan? De Zondaar zal wel om zyne Zonden Sterven, maar terwyl gy hem niet onderricht en gewaarfcb'uivt Mi, zoo zal ik zyn Bloed van uwe handen vraagen. 'Er zyn drieërlv Werkingen en Verzoekingen, die zich aan en in den Mensch openbaaren, naamelyk van Godt, van den Zatan, en van het Vleesch. Om die nu te kennen en te onderfcheiden,daar toe is niet flegts eeleertheid en kennis, of verftand nodig , maar ook ondervinding; want hoe ligt kan het gefchieden., dat men  < 4°3 men door onkundigheid , van Gods werk,. Zatans werk; en uit Zatans werk, Gods werk maakt? Verftelt zich niet Zatan zoo dikwerf in een Engel des Lichts ? Daar en boven zoo is het Zondig hart maar al te geneegen, altoos het beste van zich te denken , rust te zoeken daar het Zwaart moest gebruikt worden; gelyk Jezus zegt: lk ben niet gekoomen om Vreede op Aarde te zenden, maar het Zwaart. Wat in het hei Ryk van Jezus, ja in den Hemel behoort, wil de onbekeerde Mensch hier op de Aarde hebben; maar "t gaat hem als de onzuivere Geesten, die rust zoeken maar niet vinden. En hoe fchoon weet men zich niet te verontfchuldigen, en zyn onzuiver Hart te veegeu en te verderen ? Dan met Gods oneindige Liefde en Genade, dan met.onfchuldig vermaak, alles om het Vleesch recht Geestelyk te maaken. ïs 't dan, dat dè Waagen dat vry dikwerf gebeurt buiten t fpoor raakt , en de Paarden aan 't hollen gaan; dan trekt men fchielyk de Somme op, en. vleit zich, dat men hier niet volkoomen kan worden. Elendige Vygeblaaderen. Wonderlyk Christendom! ik vrees gy zult bedroogen uitkoomen. Meent gy, dat Staat en Rang, Rykdom , Hoogheid en goede Dagen Erfgoederen zyn? Wie heeft u toch een ongeftoorde rust in dit Leeven belooft? Waar zyn die geenen gebleeven,die van zoo veele Eeuwen herwaarts zoo geleeft en geclagt hebben als gy ? Hebben zy hun wensch van alles vol op te hebben, [wel verkreegen ? En gefteld, zy hadden 't verkreegen, wat kan 'er het einde van geweest zyn ? Doch dat is \ nog niet al: de Schyriheilige Vleeschlykgezinde maakt zoo een wonderlyke Rekening, als of Aardfche Voorrechten en Rykdommen belooningen zyner Deugd waaren; en dat allen, die dezelve niét bezitten, tegen hem gerekent, godlooze zyn! Het gevolg hier van is, dat de Armen en Geringen niet flegts van hem veracht, maar wat nog erger is, dezelve opzettelyk benadeelt, en waare. het mooge- Eee a lyk  < 4=4 > lvk geheel onder zyn Godlooze voeten getrapt worden. En dat is een rechte kuntsgreep des Zatans, en zyne getrouwe dienaresfe, de Godlooze Waereld: op die wyze verfchaft och de wederomgekeerde onreine Geest met zvne Zeevenvoudige vertterking een ongeftoorde rust in zyn Hui;. Nuzints hy de Godlooze Waereld heeft weeten vroom te maaken , kan hem niemand meer in zyne bezittinge ftooren : alles loopt hem nu toe, en bid hem san. Wat dunkt u, heelt t de Zatan niet verre gebragt in deeze Eeuw ? Geen won» der, dat de Christenen in hunne Oogen zoo verachtehk zvn; want zy zyn by hem Godloozen. Waare Godt hun Vader - zoo is hun Taal , of liever zulk een Vólks-Taal — Hy zoude wel zorg draagen ,dat het zyne Kinderen niet zco kwalyk ging ; zyne Gerechtigheid zoude het immers niet toelaten , dat de onueugd beloont, en de Oeugd geftraft wierd. Weik een lchyn om het Christendom , waare Kinderen Gods —< die veel al arm en gering zvn te betwisten, en t de Godlooze Waereld toe te eigenen? En welk een fchoor.e rust verfchaft dit niet aan de Waereld? Loopen ex daarom zoo veele van ons weg.? Wie geen Vreemdeling is in de Heilige Schrift, en een weinig ondervinding heeft, zal my wel verPaan. Jezcs de Zoon Gods is zelve de beste Getuige hier van. Hy zelve heeft 't niet alleen ondergaan, maar ook zvne Jongeren voorzegt: wat zy in de Waereld om zyn 's Naams wille zullen moeten Lyden. Zy meenen als zy u allerly hartenleed aandoen, — dat zy Godt eenen dienst daar aandoen. Zie daar de verbeelding die de Waereld van zich heeft. En wat zal 't nodig zyn, alle valfche 'gronden , die de Waereld tot haaf Euangelie maakt, op te noemen. In eere Hooft-Leugen zoo wel, als in eene Hooft Waarbeid leggen duizend andere opgeflooten; derhalven noemd de Apostel, in het Ryk der Leugens , de werkingen desZatans, dieptensdes Zatans; en de Heere Iezus, in het Ryk der Waarheid het Water dat Hy ^ gee-  geeven zou, een Bornwel, die in het Eeuwige Leeven vioeijen zal. Joh. IV. Evenwel zal ik, terwyl ik doch aan 't Haarneten ben een derde kunstgreep des Zatans verhaa- len. Wy hooren zoo dikwerfzeggen: dat de Lydens die Jezus zyne Apostelen voorfpelde, en die hen ook zyn overgekoomen, met de Apostelen geltorven en begraaven zyn, en ons niet meer aangaan. Dan het zy mygeöorlooft is te vraagen, hoe deeze Taal overeen te brengen is met die van Paulus , als dezelve van Lydens fpreekt, die aan het Ligchaam van Jezus nog achterftallig zyn en ontbreeken ? Was toch Paulus niet aanweezig, toen Jezus zyne Jongeren hun Lyden voorfpelde; en des niet tegengaande heeft hy 'er zyn part rykeiyk van gehad. Daar in boven zoo fpreekt hier Paulus van het geheele Ligchaam, waar van zoo wel hy, als alle Geloovigen Leeden zyn; wierd derhalven aan Paulus als aan een Lid van het Lighaam de achterftaliige Lydens vervult: zoo is openbaar dat zulks niet minder van alle Leeden van dat zelfde Ligchaam kan en moet gezegt worden. Wie ziet dus niet, wat wonderfchoone kunstgreep van den Zatan, dit ook is? Want zyn de Lydens van Christus Ligchaam in zyne Apostelen vervult, dan zyn niet flegts alle Opvolgers der Apostelen, de Leeraaren, maar in 't gemeen alle Christenen daar van bevryd- Geen wonder dan dat zoo veele Vyanden van Christus Kruis in de Christen Kerk gevonden worden en de Kruisdraagers zoo een affchuw zyn. Maar word den onreinen Geest daar door niet de deur tot alles hgtvaerdigheid open gezet, en de fchoonfte rust bezorgt? Kan hv op die wyze niet ongeftoort woonen, en midden in de Kerk zyn Vuur en Haardftee, ja zyn Bed met zachte Kusfëns en Spreijen voorzien hchben? In 't kon: alle zulke Leerftellingen zyn al te maal zoo veele Werkingen des Duivels om de Menfchen in de Baap te wiegen. Maar ons —- zoo fpreeken wy met • den Zin heeft : hy zoekt namentlyk het waare Christendom, waare het mogelyk, uit teroeijen, en zich zelve op den Throon te zetten. Ik bid u Christenen , Gy die geopende Oogen hebt, let toch eens op , of niet 'Christus meest al in de Vcrklaaring van 't Euangeliura in onze Dagen, zo<ï niet geheel weggelaten, doch zoo achter aan gefield word , dat men hem nauwelyks meer ziet, of kennen kan. Alle zyne Goddelyke Eigenfchappen en Werken worden Hem in 't Woord toegeëigent, en evenwel loopt men daar, waar Hy dezelve door zyn Goddelyke Kragt verricht, voorby , en zoekt eenen Enüeren Godt. Zoude men hier niet billyk Vraagen kunnen: hoe veel Goden zyn 'er dan .* De Waarachtige Godt is hier, hier daar van Hem gezegt word, rtó» Hy op Aaiden omgaat , en overal Goddelyke VV'erken verricht , en gy gaat Hem voorby , en frhryft alles wat Hy werkt en doedt, eenen anderen Goot toe, is dat niet goed Socinüianscb ? Jk weet riet bdter , of overal waar de Zoon Gods Wonderwerken doet, Predikt,&c. daar is Hy en de Vader eens Waar immers moet ik den Vader anders zoeken ' a's daar Hy zich in zynen Zoon geöpenbaart beeft ? Is niet de geheele Heilige Schrift eene ( •' nbaarin"- van Godt en zyn Z >gn ? En de Zatan weet zeer wel , als hy ons Christus kan rooven, d u wv dan geen GodT hebben , of fchoon wy nog k10 dikwerf : Vader , of Abba Vader roepen, jootit n en Turl en, ja alle Ketters doen dat ook , maar wat baat het hun ? lk heb dit reeds te vooren aangemerkt, en herhaal 't hier flegts om aan te toonen, boe hand?rvpelyk de Duivel door zyne Werktuigen wTkt En ik weet niet, als wy Christus niet zoo vjA naar zyne Goddelyke als Menfchelyke Natuur feettnen i wat wy dan voor alle andere Volken voor uit hebben, en wat het ons baat dat wy Christenen heeten^*) f*> Hoe fchandclyk, hoe Godt onteerent, hoe fchadelyk *oor het Christendom , handelde dan niet de Heer Sïeiu^  < 407 > immers niets. Derhalven is 't hoogst noodig, dat wy deeze kennis, die aan de Jeugd op eene Cathechetifciie wyze in onze Kerk bygebragt word , van ganlcher Harten tragten te bezitten, en te bewaaren. Uit dit alles zien wy dan ten klaarfte, wat de Duivel door de Zeeven ergere Geesten al uitvoert ; kan hy onmiddelyk zyn Werk niet uitrichten , en tot ftaud brengen, zoó neemt hy middelyke Werktuigen ter hand , deeze dienen hem , de eene met de Oogen , een ander met de Ooren, Tong, Handen en Voeten, &c. Altemaal goede gereedfchappen tot zvnen dienst. Leest maar 't geene Paulus, Rom. I, II, lil. daar van zegt, en gaat daar mede in 't Oude Testament-, dan zult gy daar ook den Duivel werkzaam vinden. Niemand zal dit, zoo hy anders de Heilige Schrift voor Waarheid houd, ontkennen. De grootfte zwaarigheid , dia veelen , en onder deezen'voornamelyk ook onzen Autheur hier by meenen te vinden, blyft altoos die : dat den Duivel onmiddelyk op den Mensch zou kunnen werken ; dat komt hun onmogelyk voor. Als men de Stellingen van Hermes , cn andere Nieuwdenkende Geleerden van deezen Tyd, aangaande den Zonden-Val aanneemt, dan zoude wel alles wat de Schrift van de Werkingen des Zatans ze van de Werkingen des Zatans gelooft. Maar wy kreunen ons aan zulke glinfterende, doch by kenners voor valsch bekende Edelgefteentens, niet ; hebben wy het Woord voor ons, dan is de Waarheid, en dus ook de Zeege op onze zyde. Laat alle Vernuft zich daar tegen aankanten , zy zal 'er ook aan verpletteren. Uit het geene ons de Schrift zegt, aangaande de Val, de Rampzalige Val van onze eerfte Ouderen, blykt klaar en onwederfpreekelyk, dat de Duivel ook onmiddelyk op den Mensch werken kan; en fchoon wy ook al geen bewyzen meer, voor deeze Waarheid hadden, zoo zoude deeze echter meer als toereikende zyn , daar wy 'er de bittere gevolgen, nog ter deezer uur , maar al te duidelyk van ondervinden, en zulks wel by alle Menfchen geen een uitgezonden. f't Vervolg hier na.) V. S: Het Gedicht op het Kersfeest, getekent M. S. is te laat ontfangen , om in dit Nommer geplaatst te kunnen worden. Te Amfterdam, by J. AMMELING,  DEN ' T WE EEN- VYF TIG S TE VERTOOG. Van het Jaar 1787. MYNE OVERDENKINGEN op h e t KERSFEEST. Ei re zy GodT in dc Hoogte, Vreede op Aarde, eft den Menfchen een Welhekaagen. Lucas. ^||jy!|^'-oort na den zoo jammerlyken en beklaagelyken Zondenval, wierd Hy belooft, die $3! V. \fi eens het gevallen Menschdom wederom 3fe zou verheffen. Zeedert was Hy de hoo- ^¥f¥% pe , en van alle Godvrugtigen de verw igting, door een reeks van op elkander volgende Eeuwen; en naar maate zyne verichyninn aannaderde, wierd het verlangen naar het beloofde Vrouwe Zaad des te viereger. Men maakte op, uit een zaamenioop van omftandigheden, dat de tyd, van Vorst Messias komfte aanbrak. De vierde Monarchy was ten Zeetel geklommen! De Scepter en Wetgeever van Juda waren aan 't wyken. En zi<* daar: Gons jaar van welbehaagen daagt op, en Jezus, de zo zeer begeert wordende Fff Je-  Jezus word gebooren, Hy word gebooren, met de alk'rzichtbaarfle blyken , van het aanbiddelyk beftuur der Goddelyke Voorzienigheid. Maria een Maagd, een Godvrugtige Maagd, uit den Stamme Juda, en het Koningktyke Huis van David, doch bero dl van zichtbaaren luister. Ma/ia aan eenen deugdelyken handswerksman ondertrouwt , aan Joseph , word op eene geheel onverwachte wyze, door eene Hemelfehe Boode bekent gemaakt, en overtuigt, dat zy die gezeegende onder alle Vrouwen is, welke de beloofde Menfchen-Josfer zoude ter Waereld brengen. — Vol van verwondering, vervuld van aanbiddingen over dit groot voorrecht verlaat zy Nazareth, de plaatze haarer inwooning, en maakt fnellen fpoed, naar Judaas gebergte , de woonfteede van Eltzabetb, haar Nicht: De bedaagde Vrouw Elizabeth, thans zwanger door eenGoddelyk wonder, vandatbeminnelyk Kind, dat den verheeven naam van een Propheet des Allerhoogflen draagen zoude, en hetn gaan voor het aangezicht van den Messias, om zyne vueegen te bereiden, Hoe aandoenlyk , en met welke blyde gelukwenfchingen begroeten deeze deugdgezinde Vrouwen elkander! Hoe aangenaam klinken de Toonen van Maria, dewelke zy Godt ter eere in deeze wonderlyke zaamenloop van dingen opzingt. De Godvrugte Marta neemt van haar Nicht EUzakcth affcheid; zy vertrekt. De tyd is daar, Johannes word van zyn oude Moe. d.sr gebooren. Alomme in de waereld verfpreid zich verwondering by zyne komst. Zyn Vader Zachartas geftraft, geftraft met domheid, om dat hy ge'.o f weigerde te geeven, aan het heerlyke nieuws, dat hy uit zyn oude, uit zyn reeds grysgeworde Ega, noch zoude'een Zoon winnen; gelyk hem zulks was aangekondigt door een Hemeling.— De Eerwaardige Priester Zacharias verkrygt weder het gebruik zynêr Tonge, en gebruikt dezelve ter eer van Godt , hy zingt, hy zinat een juichende Geboorte-Z3ng! — De gezeegende Maria hoort in 't ftille Nazareth deeze blyde maare! Nu verheft zy op nieuw den lof van Godt haaren Zaligmaaker ! — Maar — waar moet de beloofde Messias gebooren worden? Mogelyk te Nazareth; immers daar is de bevrugte, de door Gods Geest  < 4fl > Geest bevrugte Maagd woonachtig. — Maar — is dan Nazareth de plaats, dewelke dat geluk verkrygen zal? — Moet dan daar volgens de aloude Orakel-rollen volgens de onfeilbaare Voorzeggingen der oude Godfpraaken dit Kind gebooren worden? Neen Bethlehem is de plaats, Bethlehem moest dat geluk wedervaaren! — Micha heeft ó Bethlehem, aan u dat voorrecht voorfpeld. — Welaan dan gezeegende Maagd, fpoed u derwaards, verlaat u Nazareth, maar — wat moet u aanzetten derwaards te reizen? eenealgemeenefchat- ting. ó Aanbiddelyke, ó wyze Wetten van den beftierder der Waereld, overweegt dit Christen Volk, overweegt het vol verwondering, overweegt het met dankbaarheid. Den Romeinfchen Scepter-voerder Augustus, laat een bevel uitgaan, dat alom waar men den Ronrinfchen Scepter huldigde, de geheele Waereld gefchat •wierd. Dit Keizerlyk bevel nu moet den openen, waar door de Groote Goot zynen Raad ter uitvoer brengt! — Maar hoe, is dan Augustus, deeze groote Monarch zelfs, hoewel onweetent dienstbaar aan't Godlyk; welbehaageh ? Voorzeker;——— Ook het hart van deezen grooten Keizer, is zoo wel in de Hand des Heeken , als de geringde zyner Onderdaanen, en word geleid naar Gods wil. De twee ondertrouwde gehoorzaam aan 't Keizerlyk gebod , fpoeden zich naar Ephrata. , Bethlehem gering en zonder luister, onder Judaas Steeden, echter gelukkig, echter moogt Gy roemen, dat binnen uweMuuren gebooren is, de voortreffelykftePerzoon, welke ooit de Waereld gezien beeft: wat zeo- ik ? Hy wiens uitgang van "t begin en van Eeuwigheid geweest is, neemt in het gezeegent Bethlehem de Menfchelyke Natuur aan, en vergund aan u alleen den roem zvner geboorte, boven zoo veele andere trotfche Steeden ; om aan te toonen, dat zyn Ryk niet van deeze Waereld was. -— De twee verloofde zich nu te Bethlehem bevindende, waren de daagen van den gezeegende Maagd vervuld; — Jezus, de langbeloofde* de'zoo hartelyk gewenschre, de dierbaare Jezus word gebooren. en— in een Kribbe, in een onaanzienlyke Kribbe F f f a neer.  < 4i- > neergelegd, want 'er waar voor deezen Koning der Konmgen, geen aanzienlyker p'aatze te vinden! — Dan waar ben ik? Waar heen worde ik gevoerd ? Heilige Befpiegeüngen verrukken my. 't Schynt ik bevinde my in de Bethleheminfche Velden ! -— 't Is nacht. *t Schynt al in rust te zyn, de fiilte heerscht alom. 't Gevogelt fchynt te fiaapen I... . Dog daar, daar 21e ik Schaapen: Ook Herders. Kom ei kom: lk voeg my by haar....... Dog hoe fchoon, hoe heerlyk, hoe overheers!:, vertoont zich boven my het Hemel-welfv Wie w^id niet aangezet te zingent De braine \Nacht vertoont haar luister ! Haar heedykheid, haar Starren-tr:r,?, Pbuieeten met een vuargen gfeps ■ Men noemt n tonrecht: aaklig duister. Wit vraaiheén zie 'k voor rnfs-gézicht f Verbaazent vak uit niets gcreezen* Hoe groot moet niet uw Schepper weezee'? * De oorzaak van uw gian» en licht! Dan wat hoor ik ? Wat ikflyk Veldratfzyk ? De weêrklank fchynt de klanken der fcheiie Herdersfluit "weerom te kaatzen, erf" antwoord te geeven, aan die lieffelyke beungezin^en. Dit moeten voorzeker gindiche Heriers we.zen. Laat ik my nader tot hen b^geeven. Reeds zie ik haar duidelyker. — En terwyl zy hun wollig Vee hoeden, befteeden zy den rvd met zingen, met verma;klyk, met ftichtlyk zingen. Kom luister ik r.aar hun Zang: Terwyl wy, terwyl wy , terwyl W ons wollig Veéj Weiden aan dees Steê : ■ Wil de Godt des Heils ons Herder weezen! " ' Dus hebben wy geen Nachtgevaar te vreezen. Wv weiden cus veilig ons Veê, ó Godt.... ö Godt.... ó Godt vaa heil en vieé! Ai brak eens aan dien dag: Waar op men, waar op men, waar op men zag: t Vrouwen Zaid sebocren, , . - Door u belooft, door u belooft, door u belooft te vooren. ó Hart-  < 4^3 > 6 Hartroerende klanken! . Maar —— wat is dit? Wat fèhielyk, wat Hemclscli licht beftraalt deeze Veemannen! 'k Zie den duistren Nacht ylings ver;;n- dert, ylings in den fchoonfren Dag hervormt; — . En wat zié ik, een Boode uit het Hemehyk, een Afgezant uit deonfteiflykheid, nederdaalen, omringt met Goddelyke luister, niet -de klaarheid de* Hekken! de. Herderen worden door fchrik getroffen , zy vreezen, zeer. , Dan de Hemelfehe Boodfcbapper fpreekt tot hen, fpreekt tot hen met een agtbaare minzaamheid ! Kom luister ik ook wat hyzecht: „ Vroo-! ,, me Herders vreest niet, want ziet, ik verkondig u. ,, groote vreugde , die allen Volke wedervaren zrd" JNY.melyk: „ « is heden gebooren de Heiland, welke is de Christus, de Heere in de Stad van Da., b&." Hy eindigt zyne Reede, zyne 20etvloeiende Reede, zyne hartbckoorende woorden, en wat zie ik? eene geheele Heirfchaare van reine Hemellingen, in dit gezeegend oort. —>— lk hoor hun zingen , zingen met Hemel - toonen ! Ik luister naar die Hemel-val! ,, Eere zy Goor in de hoo De Herders wekken nu elkander op, om heen te gaan naar Davids Stad,.naar Bethlehem, om het dierbaar jonggebooren Wonder-kind aan re fcbouwen — Niets kan hen te rugge houden, ook niet de zorge van hun eigen, of aan hun toevertrouwt Vee 1 - — Zy fpoeden zich ylings naar Bethlehem. Hi»r zoeken zy Jezus, hier vinden zy Hem, den waaren Gr tT geopenbaard in 't vleesch. Zy verheugen zich in Hem, zy erkennen in Hem, hunnen Hfieand Zy worden oe eerfte Euangelie-Booden, en verkondigden alom deeze Blymaar, wat zy hoorden en za gen, en na dit verricht te hebben, keeren zy vol van dankbaarheid, en Godt verheeriykende, tot hun Vee te rug. Thans leiden myne befchouwingen my weder tot de verblyfplaats van den fchoonfte onder de Kinderen der Menfchen. — Dan war zie ik? Eenige Manren, aanzienlyke Mannen, buigen zich voor het Kind neder , voor her Kind, 't welk het grootfte Heil aanbrengt, ik merk het zyn Oosterlingen , die wegens hun uitgebreide kennis, de naam van IFyzen draaien Haar belet niet de nedrige toeftand, waar in zicrfhet Kind Jezus bevind, zy erkennen Hem vor r den Ko ning der Jooden. — Ais zodanig bidden zv Hem aan. Een Goud, Wierook en Mirrhe offer brengen zy Hem. In hun Vaderland, in 't geurig Oosten ontdekt zich een buitengewoon Licht, 't welk hun de Geboorte van deezen Vorst des Leevens"aankondigde, dit deed hen her waards fpoeden, en niet rusten voer zy Hem hadden gevonden , welke de opperfte Wysheid is. Hoog bevoorrechte Oosterlingen , ie r°ciit draagt Gy den Naam van IFyzen, nademaa! Gv u tot Hem wend, in wien alle Schatten van W-abeid en Kenrd/e verborgen leggen. Thans voeren my myne Bcfpiegehngen in den Tempel. — Maria en Jozepb brengen haar dierbaar Kind hier in. De Heerlykheid van dit Iaatfte Huis word dus grooter, door de verfchyring van net Wonder-kind, dan ooit Saeomons Vorftelyk gefticht was. Maar wie is die eerwaardige Grysaard welke het gelukkig Paar zo blymoedig nadert ? Zyt  < 415 > gy *t Godvru?re Simeön? Ja gy zyt het! Gydoordëïl Geest gedretven, kwam hier!'Ziet hoe bezield hem een Heilige blydfchap! Hoe vol van vreugde neemt hy dit lang gewenschte Kind in zyne reeds beevende Armen, hoe barst hy niet uit in een verheeven Lofzang. -— Simkö.v vervaardigd met eene Goddelyke ontdekking, dat hy niet zoude fterven, voor dat hy hadde mogen aanfchouwen, den beloofden Messias! dit groote Heil ondervind hy, de Goddelyke belofte is vervult, nu is hy bereid te ontflaapen en verzameld te worden by zyne Vaderen. Hoe diep ziet niet het oog van zyn geloof in de dierbaarheid van ditKind, welk hy tusfchen zyne Armen houd en aan zyn gryze Borst drukt! En fchoon het nog een teêr Wicht is, erkent hy 't echter als de Zaligbei d van Goot , als een dekt tot verlichting der blinde Heidenen, cn tot Prys van ha Volk hraèls. Hy door Gods Geest ingeleid, in den loop der dingen, ontvouwt voor de° blyde Ouders, de Lotgevallen welke in laater dagen dit Kind ontmoeten, en ook wat hen zelve zoude bejegenen. Gryze Godvmgt Si*eöH ! Vry moogt Gy Gods goedheid pryzen, Nu Gy d' ongefchaapen Zon! Vader Jacobs Star ziet ryzen. Nu Gy fchouwt dien dageraad: Wensen nu'vry met veege lippen: Dat Godt uwe Leevens-draad, Van 't getouw des Tyds wil kniDpen. Nu Gy ziet de Zaligheid, Door zo veele Propheetfyè'n Aangekondigt en voorzeid. 't Beeld der Schaduw-fchilderyën. Dog wie is die oude, die reeds waggelende Vrouw9 6 lk ipeur het al wie zich herwaards fpoed! Zyt gv het met Godvrugte Kroost van Phanué'i? Zvtav het met voorbeeldige Weduwe ? Zyt Gy het niet Jlnna welke nooit verflaauwt in den dienst des Heeren? Ta Gy zyt het. Een even zelfde Heilige drift als Simeon bezield ui En dus ziet Gyook in den Wonderzoon van Maria, de bron en oorzaak van uwe Zalig, üeid. Hier voor erkend Gy Hem, hier voor belyd Gv Heml  < 4i5 > Hem! als zodlanig een fpreekt Gy Van Hem, tot allé Godvriigtisen, dewelke met u vol van verlangst wagtende waren, naar de komst van den Messias. Met welk een Heilige blydfchap zyn thans de Harten van deeze gelukkige Stervelingen vervult! Met de Geboorte van'den Zaligmaaker" der Menfchen wenfehen zy elkander geluk, zy verliezen zich, in de overdenking van zoo veel Heil als hun ten deel valt! Ook myn Ziel verliest zich in de belpiegeling van dit Godi.yk Wonder, kind! Want: Nu de heldfe Zon, door Duisternis verdwynt, Eri d' óngeichaape Zon, 't heel aardryk overfchyn.t Nu ons dit Wondex-hnq op Aarde word gegeven: Wil Godt ons uit genaê weer fchenken't Eeuwig Leeven. M. S Te Amftcrdam, by J. AMMELING, G E B E D T. Bierbtar.fle Heere Jezus Christus, ontfang onzen donk, welke wy U nedrig toebrengen, vóór de onverdiende Genade , welke Gy ons hebt willen verkenen: daar Gv ons wederom vergunt hebt, dit ook dit Deel van ons gering Werk in de Waereld is uitgegaan , trotsch zoo veele Vyanden welke de Waarheid haaien. Reeds byna hadden uwe , onze en d*.r Waarheid Vyanden dh Werk t'onder gebragt, dan Gy hebt hunnen raad tot zotheid gemaakt, hier voor hoven wy uwen Naam, terwyl wy U fmeeken, om uwen verderen invloed, lot het voortzetten van deeze geringe Blaaden, om uw ver dienst wille. Amen. Einde van het Jaar 1787»