■',;•'.>;*'■. lil 4 V 3fö I ;• .. ^ E BIBLIOTHECA V viri clarissimi A°. 1880 defuncti, ^ Universitati donata. A. v ^ J'  t) E VERLOSKUNDE. VIERDE DEELS TWEEDE STUK,   D E VERLOSKUNDE, DOOR DEN HEERE J. L. BAUDELOCQUE, lid, en raad in de altijd-duurende bijzondere vergadering van de koninglijke maatschappij der heelkunde, te parijs; enz. naar den nieuwen* voortreffelijk ver. beterden, en aanmerklijk üitgebreiden druk, uit het fransch vertaald, en met eenige aantekeningen vermeerderd, DOOR A. SOEK, CHIR UR GIJ IV-OPERATEUR; BUITENGEWOON S TA D S-V RO E D MEESTÉR1, EN PRJeLeCTOR IN DE VERLOSKUNDE; LID VAN HE. T ZEEUIVSCH GENOOTSCHAP DER IV E E TE NS C H AP P E N, TE VLISSINGEN; VAN HET GENOOTSCHAP TER BEVORDERING VAN DE HEELKUNDE, TE A MS TE l D AM; ENZ. TE L Eï D E N. met plaaten. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP, i79I.   NEDERLANDSCHE VERLOSKUNDIGEN! Ik biede U thans het laatfte gedeelte mijner vertaaling van het onfchatbaar Verloskundig werk des grooten Baudelocqjje aan: met een foort van leedwezen hebbe ik deze mijzelf opgelegde taak ten einde gebragt, dewijl ik zoo veel vermaak in het doordenken van den geleerden arbeid mijns Franfchen Vriends genoot; dan, met vreugde hebbe ik dezelve voltooid, om U dezen fchat va» geleerdheid, geheel, in onze moedertaal, aan te bieden; met vreugde, daar ik, met dankzegging aan de Godlijke Voorzienigheid, vermogen en gezondheid moge * 3  (VI) genieten, om mijn, met een heilzaam oogmerk, begonnen werk, tot nut van mijnen medemensen., ten uitvoer te brengen. Dus fmaake ik tegenwoordig de vervulling van mijne begeerte, welke' ik U, waerde Landgenooten! bij voorige gelegenheden, te kennen gaf: naamlijk, om U dit werk, geheel door mij vertaald, te kunnen aanbieden, en tot welzijn van Neêrlandsch ingezetenen mede te werken. Gij verwagt van mij .geene dankbetuiging , voor de gunst, waarmede Gij mijne vertaaling ontvangen hebt: ik zoude onkunde, of onopregcheid in U moeren voorcndcrftellen, indien ik, mee eenen gewoonen zwaai van nederigheid, durfde twijfrelen, of gij mijne vertaaling wel naar verdienften beoordeeld hadt. Zoo vermetel als het is, zichzelven verdienlten toe te eigenen, welken men niet heeft, zoo belagchelijk is het, te laag op zich/elven te vallen, omeeue, fchoon kwahjkgeplaatfte ne-  i v 11 > nederigheid, in het oog der wereld, te vertoonen. ik biedemij in Uwe Vriendfchap aan; eene vriendfchaplijke verkeering, tusfchen kunstgenooten, kan niet dan tot opbouw der kunst veriïrekken; elkander zijne gedagten omtrent deze of gene leerfcukken — zijne gevallen, welke grond tot nadere overweging kunnen geven, mede te deelen, ziet daar de weg om de leunden aan te kweeken, en het nut van zijnen medemensen te bevorderen. Ik noodige U tot zulk eene vriendfchaplijke verkeering, bij dezen, openlijk, uit; en hoope mij de voortduuring derzelve fteeds waerdig te maaken, van hun, welke mij reeds met hunne kunstbroederlijke toegenegenheid vereerden. Blijft allen de voorwerpen van Gods weldaadigheid, en geniet vooripöed in Uwe bedrijven-, dat de voorwerpen van ieders hoogachting en billijk medelijden de vrouwen, onze zerg, in den tijd der zwangerheid en van den baarens* 4 nood,  X v i i i ) *ood, bijzonder aanbevolen, nog lange in %J, naast God, haare befchermers vinden 1 Ik ben, met de opregtfte hoogachting. fc Uwaards, ÜË. Dienaar, De Vertaale'R, Leyden, den 9den " van Wintermaand, I N*  INHOUD VAN HET? VIERDE DEELS TWEEDE STUK. der zwaare verlosfingfen. - Bladz. ï. Zesde Hoofdstük.1 Over de verlosfingen, welke niet verrigt kunnen worden, dan door het aanwenden vanfcherpe werktuigen op de deelen der vrouwe. - tg. *4fdeeling i. Over de gebreken in het maakfel van de zachte deelen der vrouwe, welke datgene uitmaaken hetwelk men gewoon is den doortogt tc heeteti, als oorzaaken tot de zwaare verlosfing aangemerkt. . jj". 1 1 — 2. Over hetgene ons de mismaaktheid van het bekken, met opzicht tot de verlosfing, aanwijst. - 23/ Flsrdeeling 1. Beknopte ontleding der verlosfinfingen bij de voeten; van het gebruik der tang; haaken; en behkeneels-boor, ingevalle van mismaaktheid des bekkens. - ' 1 ' ■- 2. Beknopte ontleding van de Keizerlijke fnede. - 3^ * 5 Vek.  • (O Verdeeling 3. Over de tevroegtijdige verlosfing, ingevalle van mismaaktheid des bekkens voorgeftcld, met oogmerk om de Keizerlijke fnede ie vermijden. BI. 40. 4. Over dea leefregel, als een middel aangemerkt om de zwaarighe. den der verlosiing voor te koorrren, welke uit de mismaaktheid van het bekken ontflaan. - 49. Jlfdeelsng 3. Over de dc-oifnyding van de kraakbecnige vcreeniging der ichaambeenderen. - - - 51. Verdeeüng 1. Over de proefnemingen, die den graad van vergrooting aantoonden, welke uit de doorfnijding van de ktaakbeenige vereeniging der ichaarnbeenderen moest ontftaan en over ue toevallen, welke, bij eene levende vrouwe, op deze kunstbewerking moeten volgen. 60. ■ 2. Over den voornaamften oorfprong van het gunftig gevoelen, hei welk men te voorbaarig wegens de doorfnijding der fchaambeenderen heeft opgevat; en over de dwaaling van de voorltanders dezer kunstbewerking. ... - gi. Uitlegging van de vijftiende plaat. 92. Uitlegging van de zestiende plaat. 301. Ver-  (XI) Verdeeling 3. Over de voornaamfte gevallen, welken tot de doorfnijding van de kraakbeenige vereentging der fchaambeenderen betrekking hebben: .met opnoeming dergenen, welke die kunstbewerking voornaamlijk hebben uitgeoeffend. BI. 109. Uitlegging van de zeventiende plaat. ... 207. ut 4. Over de gevolgen, die men uit de proef- en waar-nemingen, welke het onderwerp der voorige verdeeüngen uitmaaken, hebbe af te leiden. - 208. ylfdeeling 4. Over de Keizerlijke mede. - 217. Verdeeling 1. Over de oorzaaken, die de Keizerlijke fnede noodzaaklijk maaken; over de toebereidfels, welke, vóór het verrigten dier kunstbewerking, te pasfe koomen ; over den tijd waarin zij moet verrigt worden; en over hetgene tot dezelve wordt vereiseht. . 221. „ 2. Over de plaats alwaar de uitwen¬ dige fnede moet gefchieden. - 230. . 3. Over de wijze opwclke de Kei¬ zerlijke fnede moet werden uitgeoeffend. - 251. i. 4. Over de geneeswijze, welke, na het verrigten van de Keizerlijke fnede, te pasfe koomt. - 262. 4fi  ( X I ï ) 'jffdeeiifig 5. Over de buiten-baarmoedeilijke zwangerheden. - BI. 273. Verdeeling \, Over de tekenen der verfehillende foorten van de buiten -baarmoederlijke zwangerheden. 276, * " 3. Over de gevolgen derbuiten-baar- moederlijke bevrugting, in het algemeen; en over de voorfchriften, welken zij den Verloskundigen aan de hand geeft. » 281. j4fdeeling 6. Over de verfcheuring, ofberfting van de baarmoeder, met opzicht tot de verlosfing aangemerkt. 293. Verdeeling 1. Over de oorzaaken, en voornaamfte toevallen van de verfcheuring, of berfting der baarmoeder. - 294. mm, .1 - ■■— 2. Over detckenen van de verfcheuring der baarmoeder. - 304. " ' ; ' ■ ■ 3. Over hetgene de berfting der baarmoeder den Verloskundigen voorfchrijfr, - - 309, Zevende Hoofdstuk. Over de tefaamengeftelde, en valsfche zwangerheden, als mede over de mi ski aam, oftcvroegtijdige verlosfing. - - 323. dJdeeHng 1. Over de tefaamengeftelde zwangerheid. - - ib.. Vcrdesljng 1. Over de tekenen, welke aanduiden dat de vrouw van, meer dan van cén kind zwanger is. - 331. Ver-  ( X I I I ) Verdeeling 2. Over hetgene de zwangerheid van tweelingen, met opzicht tot de verlosfing, voorfchrijft. BI. 334. jtifdeeïmg 1. Over devalsiche zwangerheden, nevens derzelvér onderl'cheid. 346» Verdeeling 1. Over de kentekenen dervalsfche zwangerheden. ... 352. » mm 2.- Over het werktuiglijke der afdrijving van de zelfftandigheden, welke de valsfche zwangerheden tefaamcnftellen; en over hetgene die zwangerheden van de Heelkunde vorderen, - - 356, Zdffdeeling 3. Over de miskraam, of te vroegtijdige verlosfing. - - 359, Verdeeling 1. Over de oorzaaken, en gevolgen der miskraam. - - 360. '<" " 2. Over hetgene, ingevalle van eene miskraam, door den Verloskundigen, moet worden in acht genomen. .... 364, De  C X I V ) De plaaten moeten dus geplaatst worden: Plaat 15, tegen-over bladz. 100. — ió, 108. —— 17? 208. N. B. Gecne drukfeilen , van aanbelang, ons in dït ftuk van het vierde, of laatfte deel onder het oog gekoomen zijnde, verzoeken wij den Leezer, die, welke onze aandagt ontflipt mogten zijn, zelf te verbeteren, en de overige gebreken, hetzij door tijets* gebrek, hetzij door mangel van genoegzaam door. zicht, in de vertaaling ingeflopen, gunftig te verfchoonen. D E  D E VERLOSKUNDE. VIERDE DEELS TWEEDE STUK. VERVOLG DER ZWAARE VERLOSSINGEN. ZESDE HOOFDSTUK. OVER DE VERLOSSINGEN, WELKEN NIET VER» RIGT KUNNEN WORDEN, DAN DOOR HET AANWENDEN VAN SCHERPE WERKTUIGEN OP DE DEELEN DER VROUWE. oorzaaken welke ons in de> noodzaaklijkheid kunnen brengen, om, ter bevordering van de verlosfing, fcberpe werktuigen op de deelen der vrouwe aan te wenden, zijn, fchoon zij niet daaglijks worden aangetroffen, menigvuldig, maar niet allen van even veel belang. Somtijds kan men, door eene enkele infnijding (a), of door de weg- («) Incifto. IV. Deels II. Stuk. A  Over de oor. zaaken, wel ke het aan. wenden vai liet een of an der fnijdeni werktuig O] de deelen de vrouwe Vol deren. Over de hlndernisfen tegen de verlos- \£) Extirpatio. («) Tumor. (d) Fcetus. 00 Integumenta. Cf) Abdomen, (g) Uterus. (Ji) Pe/vis. C * ) ttefning O) van eenig gezwel (V), langs den natuurlijken weg, toegang tot de vrugt (d) verkrijgen; terwijl men op andere tijden genoodzaakt kan worden, om, met oogmerk om dezelve uittogt te verfchaffen, de bekleedfels (e) van den onderbuik (ƒ), en het weeffel van de baarmoeder (g) zelve, te openen. 1950. Alle die oorzaaken kunnen tot de volgenden gebragt worden: 1'. de natuurlijke of toevallige kwaade vorming van de ■ zachte deelen der vrouwe, welke den doortogt uitmaaken; 20. de mismaaktheid van het 'bekken (//); 30. de buitcn-baarmoederlijke .zwangerheden; en 40. de fcheuring of berfting van de baarmoeder. EERSTE AFDEELING. OVER DE GEBREKEN IN HET MAAKSEL VAN DE ZACHTE DEELEN DER VROUWE, WELKE DATGENE UITMAAKEN HETWELK MEN GEWOON IS DEN DOORTOGT TE HEETEN, ALS OORZAAKEN TOT DE ZWAARS VERLOSSING AANGEMERKT. 1951. De kwaade vorming van de zachte deelen der vrouwe, welke eenige betrekking  C 3 ) tot de verlosfing hebben, kan van de geboor te af aan hebben plaats gehad, of bij toeva ontltaan. In het eerfte geval beflaat het ge brekinde aaneengroeijing der groote, of vrou welijke lippen (i) ; in de engte van den ingam derjchede (j), ter oorzaake van den vorm ei de hardigheid van het maagdevlies (k); in di geringe wijdte van die buis, of in de vhezigi middenfchotten welken 'er in gevonden wor den; in de onvolkoomene toeftopping var den hals der baarmoeder; eindelijk, in hut ontbreken van alle de uitwendige deelen. welke de vrouwelijkheid (/) uitmaaken. De kwaade vorming van alle die deelen, welke bij toeval onftaat, kan het gevolg zijn van eenig gezwel, of van fommige zweer en O), welke tot tegen-natuurlijke aaneengroeijim gen aanleiding gegeven hebben. 1952. Daar het inzicht (n), hetwelk deze verfchillende omftandigheden, met betrekking tot de verlosfing', voorfchrijven, gemakhjk te bevatten is, kan men echter niet altijd met even weinig moeite aan dat inzicht voldoen. Men kan, zonder aanmerklijk gevaar voor de vrouwe, en zonder groote hindernisfen aan 'te treffen, de groote lippen van elkander fcheiden, indien zij te faamen vereemgd zijn; het maagde vlies, of de middenfchotten welken fomtijds binnen de fchede (0), of O') Labia magna, vel muliebria. (J) Qrificium vagina. (£) Hymen. Cl) Vulva. O) Ulcera. O) Indicatio. (0) Vagina. A 2 . fing, welke [ door de zachte deelen der ' vrouwe ver-. - oorzaakt r worden. l Overhetgene ons die verfchillende tegen-natuurlijke' omftandighedenvoorfchrijven.  (O of in tien hals der baarmoeder, worden aangetroffen , wanneer het een of ander zich tegen de verlosfing aankant, zoo wel als de rimpels die de fchede beletten zich te verwijden, doorfnijden; en een ettergezwel (p), hetwelk den doortogt fluit, openen: maar hoe is het mooglijk om zulke hardigheden en vereeltheden af te fcheiden, welke zich in de diepte bevinden, en de fchede dikwijls tot eenen zoodanigen graad vernaauwen, dat zij flechts eenen zeer engen doortogt aan het bloed (g) der maandftonden (V) toelaat? Hoe een knoest- of een fmeer-gezwel weg te nemen, waarvan de grond (f) zeer breed en van de uitwendige deelen verwijderd is? Hebben dezulken, welke diergelijke kunstbewerkingen hebben aangeprezen, wel op de moeielijkheid van derzelver uitoeffening, en op het gevaar hetwelk 'er aan verknogt is, acht gegeven? Dewijl het niet mooglijk is om alle de verfchijnfels, welke met deze verfchillende omftandigheden gepaard gaan, met genoegzaame naauwkeurigheid te bevatten, om voor- elk derzelven vaste regelen, naar welke zich te moeten gedragen, voor te fchrijven, zullen wij flechts van fommigen fpreeken: naardien de anderen ons toefchijnen tot die gevallen te behooren welken wij aan het oordeel van den Heelmeester, die dezelven ontdekt, en waarin hij zichzelven al. OO AhfceJJus. (q) Sangitiu (f) Jtfenfis. 00 Bajis,  (5) leen de wet hebbe voor te fchrijveh, moeten overlaaten. 1953. Onder de gezwellen welke omtrent de deelen der vrouwen kunnen ontftaan, worden fommigen door ontfteking (*) veroorzaakt, en ontwikkelen zich fchielijk; terwijl anderen van eenen kouden aart zijn, en langzaam aangroeien: dan, allen kunnen, naar maate van derzelver grootte en zitplaats, aan den uittogt van het kind, meer of min tegenftand teweeg brengen. 1954. Het kenmerk van de meesten dezer gezwellen is ligt te bevatten; maar 'er zijn fommige welken men met anderen zoude kunnen verwarren , en waarop het gevaarlijk' zoude zijn het mijdend werktuig aan te wen. den: zoo als die fchede-breuken welken door Garengeot (i) befchreven zijn, en die van de pisblaas (m), waarvan veele Schrijvers hebben gewag gemaakt. Een ettergezwel, hetwelk uit een heet gezwel gebooren word, is zonder moeite van een koud gezwel te onderfcheiden, dewijl de redelijke tekenen van deze beide foorten geenzins dezelfde zijn; terwijl de aart der laatstgenoemde dikwijls niet eer dan na het openen van het gezwel te kennen is. Men heeft fomtijds moeite om een (O Phlegmone, Jive inflammatio. (a) Veficet urinaria. (1) Ziet, Mémoires de PAcadémie royale de Chu rurgie, tome I. A 3 Over den aart van deze gezwellen. Ovcrderzefjcv kenmerk [Diagno-  Over het xuchtgezvoei QOede ma), hetwelk de dee Jen der vrou We aandoet, (v) Hernia, (w) Synchondrofes. (O een koud gezwel van de breuken 60, waarover wij gefproken hebben, en nog meermaalen van fommige gezwellen , door bloed veroorzaakt, welke hunne zitplaats in het celleweeffel der fchede hebben, te onderfcheiden: om welke reden men in het openen van zoodanig een gezwel, wanneer hetzelve grooten tegenftand aan de verlosfing teweeg brengt, zeer omzichtig moet te werk gaan. Indien men verzekerd is dat een koud gezwel vogt in zich bevat, maar deszelfs aart voor het overige twijfFelachtig blijft, doet men flechts eene zeer kleene infnijding; terwijl men in de opening der gezwellen, welken na eene voorafgaande ontfteking gebooren zijn, minder omzichtigheid behoeft te gebruiken. 1955. De zuchtgezwellen hebben het meeste plaats van alle diegenen welke aan de dee' len der vrouwe kunnen ontftaan; en het cel. leweeffel, hetwelk zich inwendig in het bekken bevind, is niet altijd voor deze infijpeling beveiligd, welke zich fomtijds zelfs tot tusfchen de kraakbeenige vereenigingen (w) der beenderen van het bekken uitftrekt. Wanneer die infijpeling flechts middenmaatig is, kan zij, welverre van de verlosfing hinderlijk te zijn, dezelve veeleer begunltigen, door de veerkracht der deelen, welke den doortogt vormen, te verflappen en te bevogtigen; daarze zich in tegendeel, van aanbelang zijnde, tegen de verlosfing aankanten, of de- zel-  C7) zelve zeer moeielijk maaken kan: zoo als men befpeurt, wanneer de groote lippen veel grooter dan naar gewoonte en bij uitftek ge. fpannen zijn; het voorfte gedeelte der fchede zoodanig uitpuilt, dat hetzelve uitwendig naar een groot gezwel gelijkt, hetwelk den ingang dier buis vernaauwt; en eindelijk, wanneer het ingefijpelt vogt, in eene groote hoeveelheid , tot diep in het celleweeffel, hetwelk het bekken inwendig van alle zijden omkleed, doordringt. In alle die gevallen is men verplicht, omtrent het benedenftc gedeelte der vrouwelijke lippen, inwendig, insnijdingen met het lancet (V) te doen, ten einde de deelen van het overvloedig vogt te ontlasten, en den doortogt voor het; kind toeganglijk te maaken. i95<5. De aderfpattige gezwellen worden, na de zuchtgezwellen, het meeste aangetroffen; maar meestal zijn dezelve zeer kleen en menigvuldig. Zij worden vooral aan de groote lippen, en binnen de fchede gevonden, ja zelfs hebben wij 'er tot aan den hals der baarmoeder waargenomen. De aderen (y), welke zich door het celleweeffel der fchede en nabuurige deelen verfpreiden, kunnen zich mede verwijden en aderfpattig worden (2). Of- O) Scarificationes. (y) Vena. (2) Eene vrouw, welker bekken , aan deszelfs ingang , van vooren naar agteren flechts twee duimen «n agt lijnen uitgeftrektheid had, in de agtoftieii eerfte dagen na haare verlosiing, niettegenftaande dat de- A 4 Over de aderfpatten (V~ari~ ces), aan dezelfde doelen ontftaande.  (8) Waarneming., (2) Extravafatio. (d) Partes genitales. zelve allerzwaarst geweest was, geene dan ligte toevallen gehad hebbende, kreeg op den tweeè'ntwintigflen, wanneer zij door haare kamer wandelde, eene hevige Jïorting (Fluxus), dan welke, flechts eenige weinige oogenblikken duurende, haar den anderen dag, nevens de volgende dagen, niet belettede weder het bedde te verhaten, tot dat zij, op den dertigften dag, voor eene nieuwe bloeclftorting (Haetnorrhagid), welke niet langer dan de eerfte aanhielt, bezweek. Bij de opening van haar lijk vond men in het celleweeffel, rondsom de regter lendenfpier (Musculus pfoas), een etternest (Focus), en een' aanmerklijken aderfpattigen zak, vol met faamengeftold bloed, welke zich, tevens met het ettergezwel, aan het bovenfte en eenigzins voorfte gedeelte der fchede geopend had. De baarmoeder was kleen, vast faamengetrokken en gefloten, en derzelver holligheid hièlt geenen druppel bloeds in zich. ©ffchoon deze gezwellen zelden genoegzaamen omtrek verkrijgen om zich tegen den uittogt van het kind te kunnen aankanten, zoude hunne doorbraak'er, voor het minfte, verhindering tegen kunnen teweeg brengen, door eene uitftorting (z) van bloed in het celleweeffel der omliggende deelen te veroorzaaken , zoo als de volgende waarneming leert. Eene vrouw, wier uitwendige teeldeelen (a), in den tijd der verlosfing, door aderfpattige gezwellen waren aangedaan, was naauwlijks verlost of werd nieuwe pijnen gewaar,  c 9 y waar, welke haar deeden denken dat zij nog een kind bij zich had, zoo dat zij zich verplicht rekende den Heere Solaijrcs te doen roepen, van wiens verloszaal zij even tevooren naar haare wooning was overgebragt. Deze Verloskundige, vermoedende dat het agterblijven van eenen klomp geronnen bloed oorzaak van die pijnen konde zijn , en zich daarvan door de ondertasting willende verzekeren, vond den doortogt in zooverre toegeftopt dat hij 'er zijnen vinger geenzins konde inbrengen. De aart van het gezwel, hetwelk den ingang der fchede geheel opvulde, niet gemaklijk door het gevoel onderkend kunnende worden, deed de Heer SoLAijRès befluiten de vrouw te ontblooten, als wanneer hij ontdekte, dat de groota lippen van binnen naar buiten uitgeperst, de 'watervleugels (ti) als verdweenen waren, en het benedenfte gedeelte der fchede zich omgekeerd bevond: zijnde alle deze deelen tevens aanmerklijk opgezwollen, gefpannen , en van eene kleur welke eene uitftorting van bloed binnen derzelver celleweeffel te kennen gaf. De Heer SoLAijRès, over zulk een verfchijnfel, waarvan hij geen voorbeeld kende, verwonderd, deed den Heere Levret, om met hem te raadplegen, roepen, dan welke buiten de mooglijkheid was aan deszelfs verzoek te voldoen, maar een' Heelmeester, tevooren zijn leerling geweest zijn- (£) Kympha. A 5  C 10) lijnde, en uit die betrekking met hem gemeenzaam verkeerende, in zijne plaatfe zond. Men kwam overeen om verzachtende en verdrijvende wasjïngen (c),als mede pappen .(tf) van dien aart, aan te wenden, in afwagting van hetgene men naderhand zoude geraaden vinden. Verfcheiden dagen daarna begon de kr•aamzuivering (e) weder te vloeien; de fchede wiert toeganglijk voor den vinger ; de pijnen verminderden een weinig; en het gezwel ontfpande zich en viel in. De vrouw loosde eene groote hoeveelheid bloedig en Hinkend vogt, hetwelk men als het voortbrengfel der ontlasting uit het celleweeffel van het gezwel zelf, en der nabijgelegene deelen, zoowel als die der kraamzuivering, welke in de baarmoeder wierd opgehouden, aanmerkte. De Heer SoLAijRès fchreef het gezwel aan den doorbraak van eene der aderfpattige vaten , waarvan hierboven is gewag gemaakt, toe, en de ontlasting aan eene andere opening, welke de natuur omtrent den bodem der fchede had teweeg gebragt; fchoon hij dezelve door het gevoel niet konde onderkennen. 1957. Deze vermoedens aannemende, waarvan het eerfte het meeste gegrond fchijnt, kan de doorbraak van het aderfpattig gezwel niet anders gefchied zijn dan geduurende de poogingen van de verlosfing, fchoon de infij- pe- (c) Lotiones emollientes & refolventes. (\d) Cataflasmata. (e~) Lochia.  peling van het bloed eerst na de verlosfing heeft plaats gehad: hetwelk gemaklijk te verklaaren is, door acht tè geven op den ingevallen ftaat en de drukking waarin het celleweeffel van het inwendige gedeelte des bekkens zich, geduurende den togt van het hoofd en den romp des kinds door die buis , noodwendig moest bevinden. Indien deze uitftorting of infijpeling, tot dien graad waarin men dezelve heeft waargenomen, eerder had plaats gehad, zoude zij zich zeker tegen de verlosfing hebben aangekant, en men verplicht zijn geworden, om inwendig in de groote lippen infnijdingen te doen, ten einde dezelven, zoo wel als de verder gelegene deelen , van het uitgeftorte bloed te ontlasten, en tevens, om den uittogt van het kind te begunftigen. Het is dierhalven fomtijds noodig, een der aderfpattige gezwellen, welke zich uitwendig vertoonen, te openen', ten einde de doorbreking van die welken verborgen zijn, en de infijpeling van bloed, van dien aart als waarvan wij zoo even gefproken hebben, voor te koomen: offchoon die gezwellen, op zichzelven aangemerkt, geen grooten tegenftand aan de verlosfing kunnen teweeg brengen. 1958. De inwendige zachte deelen van het bekken, zoo wel als de uitwendige teeldeelen, kunnen nog door knoestgezwellen, het zij met eenen hals of met eenen zeer breedenvoet, aangedaan worden; maar allen zijn; niet altijd even ligt weg te nemen, om de' vrugt eenen bekwaamen doortogt te verfchaf-: fen. Indien zij eenen hals hebben, kan men 'er Over het knaestgezwel (Sc/r% vkus): als • 2en hinder>aaK tegen le verlosling langemerkt.  C ») Over de Jlijmproppen envleezige beurs- (ƒ) Intestinum re&um. (g) Se&lo cafarea. 'er dc vrouw, waar dezelven ook ingeplant mogen zijn, vooral in den tijd van den baarensnood, zonder moeite van ontdoen: dewijl het hoofd van het kind het lighaam van het gezwel als dan naar buiten ftuuwt, en dus deszelfs hals aan de uitwendige deelen der vrouwe doet naderen. Behalvendit, kunnen de knoestgezwellen van dezen aart geene groote hindernisfen tegen de verlosfing teweeg brengen. Dan, zulks is, met opzicht tot diegenen welke eenen zeer breeden voet hebben; eene groote uitgeftrektheid van het Celleweeffel der fchede en omliggende deelen beflaan; met den hals der blaas ^df met den regten darm (ƒ), naauw vereenigd zijn; of, welke zig hoog boven den hals der baarmoeder uitftrekken, geenzins hetzelfde. Wij hebben reeds aangemerkt, dat men de keuze der kunstbewerking, tot het uitvoeren der verlosfing, als dan aan het oordeel en de voorzichtigheid van den Heelmeester, wiens kunst in zulke gevallen te pasfe koomt, moet overlaaten: dewijl wij van gevoelen zijn, dat 'er omftandigheden van dezen aart kunnen worden aangetroffen, waarin de Keizerlijke fnede (g) boven het geheel of gedeeltelijk wegnemen van deze gezwellen, de voorkeur verdient. 1959. De flijmproppen van den hals der baarmoeder en van de fchede behooren, met opzicht tot de verlosfing aangemerkt, onder de  C 13 ) de clasfe der knoestgezwellen van de eerfte^ foort; terwijl men de fmeer- of vleezige1 beursgezwellen, in hetzelfde opzicht, onder; de knoestgezwellen met eenen breeden voet moet rangfchikken. Daar men de flijmproppen even als de knoestgezwellen met eenen hals kan wegnemen, is het wegfnijden der genoemde beursgezwellen aan geen minder gevaar dan het doen der Keizerlijke fnede onderhevig. 1960. De kusfchenvormige rand, welke uit den hals der baarmoeder, in den laatlïen tijd der zwangerheid en het tijdperk der ver-i losfing, ontftaat, is fomtijds hard, knoest-, achtig, en tot geene rekking (li) bekwaam, zoo, dat de mond der baarmoeder, geene verwijding (z) kunnende ondergaan, zich geheel tegen den uittogt van het kind aankant. In dit geval moet men, nadat men eenen behoorlijken tijd hebbe afgewagt, om zich te verzekeren dat de poogingen der natuur, of de aangewende middelen om de rekbaarheid te bevorderen, den tegenftand niet te boven kunnen koomen, in den mond der baarmoeder, zoo als fommige Verloskundige gedaan hebben, op verfchillende plaatfen, infnijdingen doen ; welke infnijdingen verre te verkiezen zijn boven de infcheuringen welke zouden kunnen gefchieden, en nimmer die kwaade gevolgen als deze laatfte hebben kunnen. Men moet dezelven, naar maate van de dikte van £/f) Anatafis, vsl extsnfto. Over de toeftopping van den mond der baarmoeder. Over eenen Jleen (Calcukts) in de biaas: als eenen hinderpaal tegen de verlosfing aangemerkt. (j) Callq/us. (k) Conceptio. (3) De Geneesheer Planque brengt hiervan een voorbeeld bij in deszelfs B'ibliothèque choifle de Médecine, tome 1, getrokken uit den Mercwius, van OÊtober, 1734. De fteen had eenen omtrek van agt duimen, en was een duim en twee lijnen dik. De vrouw verloste twee uuren nadat haar dezen fteen was afgehaald. Een diergelijk voorbeeld word door den Hee- van den kusfchenvormigen rand, welke eeltachtig (j) is, meer of min uitgeftrektheid geven ; maar altijd diep genoeg maaken, op dat de genoemde mond zich vervolgens naar behooren zoude kunnen verwijden. 1961. Die zelfde mond der baarmoeder kan, in het tijdftip der verlosfing, het zij geheel of ten deele , gefloten zijn. Deszelfs volkoomene toeftopping ontftaat eerst na de hevrugting (£); maar de onvolkoomene kan vóór dezelve plaats hebben. In alle gevallen moet men dien mond in deszelfs eerften ftaat herftcllen, en, zoo fpoedig de baarensnood ontwijffelbaar plaats heeft, met het fnijdend werktuig openen. 1962. Het aanzijn van eenen fteen in de blaas, is, wanneer dezelve eene maatige grootte heeft, door fommige Schrijvers, als eene andere oorzaak van tegenkanting tegen de verlosfing aangemerkt: om dat dezelve zich onder het hoofd van het kind begeven, en het dus in deszelfs togt wederhouden kan (3). Sommige hebben aanbevolen, het hoofd  ( 15 > hoofd zoo wel als den fteen terug te druk. ken, en dezen laatften terzijde te fchikken, opdat het eerfte zich alleen in het bekken zoude kunnen begeven: hetwelk, naar ons inzien, beter is, dan de blaas, alsmede het voorfte gedeelte der fchede, op het gezwel door den fteen gevormd, door te fnijden, zoo als andere hebben aangeraaden te doen. Dit laatfte voorfchrift moet flechts op de gevallen van uitzondering op den algemeenen regel toegepast worden, zoo als, bij voorbeeld, op zulk een geval, waarin het hoofd van het kind reeds fints een' geruimen tijd de tusfchenwijdte van het bekken beflaat, zoo, dat het niet weder terug gevoerd kan worden , en het gezwel, hetwelk de fteen veroorzaakt , zich naar buiten vertoont. 1963. Wij hebben ooggetuigen geweest van een geval, hetwelk met hetgene wij, betreffende den fteen der blaas, zoo even hebben voorgefteld, de meeste overeenkomst heeft, beftaande in een gezwel hetwelk in de eiernesten plaats had. Dit geval is weiligt eenig in zijn foort; indien wij ons hierin niet vergisfen, verdient het met te meerder Heere La u ver jat, in deszelfs Nouvelle méthode de pratlquer Popération Cefarienne, page 12, aangehaald, inwelk geval hij zegt, de fteenfnij ding (Lithotomia) met den hoogen toeftel gefchied te zijn. Indien dit geval niet hetzelfde is als hetwelk vooraf gaat, had de Heer Lauverjat de Schrijvers van beide moeten noemen. Over de gezwellen der eiernesten [Ovaria).  Befchrnvi^g van een bij- ^ Zonder ge- . zwel in een der eiernes- ' ten. ( i i Over de hinderpaalen■welken dit gezwel tegen de verlosfing teweeg bragt. (J) Dentes mcifores, canini,& molares. (m~)Stea* torna. C4) Ik bewaare dit, zoo ongemeen als fraai, ftuk ander mijne verzameling van zeldzaamheden. Ier recht aan de Vroedmeesters bekend genaakt te worden. 1964. Het gezwel hetwelk wij bedoelen v-as zes a zeven vingerbreedten lang, en omrent anderhalve duim dik. Een van deszelfs liteinden, hetwelk de helft van een hoender;i, dwars doorgefneden zijnde, evenaart, relijkt eene foort van beenige rots, welke 'nwendig met negen tanden, waar onder fnijlonds- en eenige maaktanden (V) te onderfcheilen zijn, van een vast en welgevormd maakel, bezet is (4). Het overige van dit geswel had den aart van een fpekgezwel (m) , ;n was met eene menigte van vrij lang hair begroeid» dat zich met het vogt vermengde , letwelk het gezwel inhielt. 1965. Het beenachtig gedeelte van dit geswel, geduurende de poogingen van den baarensnood, tot beneden, en een weinig naar eene der zijden van het grondftuk des heiligbeens, door het hoofd van het kind, voortgeftuuwd wordende, wierd lang voor het uitftek van dat been gehouden, hetwelk men meende fterk voorwaards uit te puilen. De geringe wijdte, welke dit gezwel aan de kleene middenlijn der bovenfte engte van het bekken fcheen over te laaten, had een der twee Vroed-  O?) Vroedmeesters, welken ik bij de vrouw* vond , doen befluiten, dat de Keizerlijke fnede, m_dit geval, het eenige middel, ter be* vordering van de verlosfing, was. Indedaad deze kunstbewerking was werkÜjk voorgemeld, en in het tijdflip van mijne komst had men genoegzaam tot het. uitvoeren van dezelve befloocen; dan, ik was van een tegenitrijdig gevoelen. Zonder het gezwel, hetwelk ,k, ter oorzaake van eenige ruuwe ongelijkheden die ik 'er aan gewaar wiert, voor em beemg uitwas (n) aan het uitftek van het Jm igbeen(o) hield, in aanmerking te nemen> itelde ik voor, om het kind te feeeren, en bi? de voeten af te haaien, dewijl het bekken mi? nog wijd genoeg voorkwam om aan hetzelve uittogt te kunnen verleenen. Dit voorftek door een van de beide Vroedmeesters, ni eenige bedenkingen, goedgekeurd, en door den anderen verworpen, behield eindelijk de overhand; maar geen van hun beide vergunde mrj de verlosfing te doen, dan nadat zij meer dan anderhalf uur te vergeefs naar de voeten gezogt hadden , waartoe zij de hand, bij herhaaling, in en uit de baarmoeder bragten. Een hunner drong zelfs or> nieuw op de noodzaaklijkheid der Keizerlijke lnede aan: als wanneer ik, met nadruk, en al het vertrouwen hetwelk de zekerheid van wél te zullen flaagen inboezemd, mijn recht tot het doen der bewerking inriep; hetgene mij, ech- 60 Ëxostojit. (V) Os facrum. IV. Deels II. Stuk, fi  ( is ) echter niet zonder moeite, waarfchijnlijk uit vreeze dat mijne poogingen vvelligt niet zoo vrugteloos als de hunnen zouden afloopen, werd toegeftaan. Ik bragt mijne linkerhand in de baarmoeder, en leidde 'er, in minder dan twee minuuten, de voeten, en vervolgens ook den romp van het kind, uit af: waarna ik mij, tot het af haaien van het hoofd, van de tang (£) bediende. De kunstbewerking was noch zeer langduurig, noch bij uitflek fmartelijk (5). Alleen op de verlosfing der (/O Forceps. (5) Tot het keeren en afhaalen van het kind was 3k niet boven een kwartier uurs beezig. Een der twee Vroedmeesters, welke mij bij de vrouwe geroepen hadden, heeft goedgevonden, deze waarneming zoodanig te verbasteren, dat men zich, door dezelve hier, en in zijn onlangs uitgegeven werk, te leezen, zoude kunnen verbeelden, dat 'er op twee verfchillende gevallen gedoeld word. „ De kunstbewerking was, zegt hij, allerfmartelijkst; het hoofd, in de hovende engte wederhouden wordende, kon dezelve, in weerwil van de geweldigftepoogingen, niet doortrekken , kunnende deszelfs uitlogt alleen door behulp van het moeielijk en herhaald aanwenden der tang teweeg gebragt worden; het kind verloor daardoor het leven; een van deszelfs armen kon niet, dan door middel van den haak, welke aan het eene uiteinde van eiken tak der tang.gevonden word, worden afgeleid; enz." (Ziet den Heere Lauverjat, < l*1  Op) der ongelukkige lïjderesfe, welke zich fïhts meer dan zestig uuren in arbeid bevond, bedagt zijnde, hield ik mij met het onderzoek van het gemeende beenig uitwas des heilig, beens niet op. Mijne kunstbroeders ziende werken, kwam mij het bekken wijder voor dan ik 'er tevooren, door het flechts met eenen vinger te meeten, over geoordeeld had; en indedaad hierin bedroog ik mij niet ■ in het reeds aangehaald werk, bladz. 13 en vervolgens). Ik hebbe, uit aanmerking van 's mans verdienflen, eenige bijzonderheden ftilzwijgende voorbijgegaan, en verzwijge dezelve nogmaals om dezelfde reden; maar ik kan echter niet nalaaten, een gedeelte der genoemde gezegden, welke even zoo veele befchuldigingen tegen mij, fchoon menze niet welvoeglijk geoordeeld heeft op te noemen, uitmaaken, te ontkennen. Het kind heeft, nadat de eerfte voet gebooren was, geen het minfte teken van leven gegeven, en gaf'er zelfs geenen in het oogenblik, waarin het meeste op de Keizerlijke fnede wierd aangedrongen. Wanneer ik zegge, dat ik, met het keeren en afhaalen van het kind, niet boven een kwartier uurs beezig was, begrijp ik daaronder geenzins den tijd, welke vrugtloos verlooren ging, vóórdat ik den eerften voet had afgeleid; dien, welke na den uittogt van dien voet verliep, eer dat men mij vergunde den tweeden te zoeken; dien, eindelijk, welken de Heer Delec*. rije met vrugtelooze poogingen doorbragt, om het hoofd, na den uittogt van den romp, met de tang te vatten. B %  niet (6): want, door hunne hand in het bekken te brengen, hadden zij het gezwel van het eiernest, hetwelk wij toen niet als zoodanig vermoededen, teruggedrukt, zoo, dat rnijne hand die beenige buis, zonder de minfte moeite, doortrok. De verlosfing, eigenlijk gezegd, was, zonder, zoo als ik reeds hierboven gezegd hebbe, zeer langduurig, of uitermaate fmartelijk geweest te zijn, echter zonder goed gevolg zoo wel voor de moeder als voor het kind: het eerfte was reeds dood vóór dat ik 'er de voeten van had afgeknald; terwijl de laatfte de verlosfing flechts in de vijftig uuren overleefde. Deze ftierf, niet door het geweld hetwelk zij in het tijdftip der verlosfing ondergaan had, maar aan de gevolgen van al hetgene zij tevooren had geleden, en aan den kwaaden leefregel (q), welken zij in het vervolg hield. Ik vond haar den derden dag beezig met een fterk afkook/el (r) van St. janskruid, of bijvoet (0 te drinken; terwijl zij mij zeide, iints haare verlosfing geenen anderen drank ge- (jf)Diata. (r) Apozerna, feu decorum. (O M'tïlefora, vel artemifia. (6) Het bekken van deze vrouw, hetwelk ik mede bewaare, heeft, aan deszelfs ingang, van vooren naar agteren, drie duimen en negen lijnen: en, van de eene naar de andere zijde, vier duimen en negen lijnen uitgeftrektheid; de onderlte engte is evea Welgemaakt,  Cai) gebruikt te hebben. Niet eerder dan bij het openen van haar lijk, onderkende ik de zitplaats, en den bijzonderen aart van het gezwel waarover wij fpreeken (7). 1966. Wij zul len op deze waarneming flechts eenige aanmerkingen maaken, betrekkelijk de wijze opwelke men de verlosfing had kunnen verrigten, indien men het gezwel onderkend, en zich van deszelfs beweegbaarheid verzekerd had, alvoorens de verlosfing te beginnen. Het gezwel was geenzins van dien aart om het met eenig fnijdend werktuig ta. kunnen aantasten; men konde het noeh openen, noch wegnemen: zoo ter oorzaake van de zitplaats welke het had, als van deszelfs verknogtheid met de omliggende deelen; maar men had het kunnen verplaatfen, en op den rand van de heupbeenfche holligheid (V), aan zijne zijde, rigten: zoo als men zonder inzicht gedaan heeft, door de hand in het bekken te brengen, om de voeten te zoeken; terwijl men hetzelve op die plaats.had kun- (0 Cavitas ojjïs iJei. (7) Dit lijk wierd eerst op den derden dag na den dood, en nadat het reeds begraven was geweest, geopend. De Heer Lauverjat, welke verzekert, dat de groote lippen reeds door heetvuur ÏGangrana) waren aangedaan, en de baarmoeder op het punt ftond van 'er mede door aangedaan te worden, zag de ftukken niet, vóór dat ik dezelvea «an de Maaüchappij der Heelkunde vertoonde B 3 1 Aanmerkingen op deze ivaarneming.  kunnen bevestigd houden, tot zoo lang het hoofd zich in het bekken begeven, of men de tang aangewend had. Door zich dus, van den beginne van den baarensnood af, te hebben gedragen, zoude men de vrouw voor veele fmarten bewaard, en buiten twijffel tegen den dood beveiligd hebben: naardien zij met het gezwel, hetwelk zij, volgens alle waarschijnlijkheid, reeds verfcheiden jaaren gedraagen had, tevooren konde leven; terwijl tevens haar kind , mits de genoemde voorzorg gebruikende , zeer gelukkig had kunnen ter wereld koomen (8). TWEE- CS) De Heer Lauverjat is ook in dit opzicht van een tegengefteld gevoelen: dewijl hij meent, dat men op de waarneming flechts de minde acht behoeft te geven, om het leedwezen op te wekken dat de Keizerlijke fnede niet in het werk is gefield. Daarop billijkt hij, indedaad, de partij welke wij gekoozen hebben, door genoegzaam te kennen te geven, dat hij die kunstbewerking niet voorftelt, dan wanneer de gezwellen, welke de wijdte van het bekken aanmerklijk vernaauwen, noch verplaatst, noch weggenomen kunnen worden. Om dierhalven, in het aangewezen geval, de noodzaaklijkheid van zulk eene kunstbewerking te betoogen , moest bewezen worden, dat het gezwel, waarover wij fprecken, niet voor verplaatling vatbaar was: nu dan, wij verzekeren , dat niets met meer gemak dan deze verplaatling was te bevorderen.  ( *3 ) TWEEDE AFDEELING. OVER HETGENE ONS DE MISMAAKTHEID VAN HET BEKKEN, MET OPZICHT TOT DE VERLOSSING, AANWIJST. 1967. De mismaaktheid van het bekken, met opzicht tot de verlosfing aangemerkt,; kan, zoo als wij reeds elders hebben aange- ■ merkt, afhangen, van de ongelijkvormigheid der beenderen (11) welke die beenige buis uitmaaken; van de gebreken in de vereeniging dier beenderen ; of van beenige uitwasfen welke aan hunne inwendige oppervlakte ont. ftaan. De wangeftalte van het bekken beftaat niet altijd in dezelfde rigting; ook niet in even uitgeftrekten graad; of doet niet beflendig een en dezelfde deelen aan: waaruit voortvloeit, dat'er de uittogt van het kind niet altijd even fterk door verhinderd word. Meestal heeft de misvorming alleen in de bovenfte engte, en wel vrij beftendig van voo. ren naar agteren, plaats; fomtijds echter is deze engte wijd genoeg, terwijl de onderfte zich ingetrokken bevind. Tusfchen de twee aanmerklijkfte foorten van deze mismaaktheid worden een oneindig aantal van ver- fchei- OO Qfa. B 4 Over de nu's- naaktheid fan het bekken.  Cu) Ovcrdegra den der mi maaktheid van het bei ten. fcheidenheden aangetroffen, welken wij, om derzelver gevolgen duidelijker aan te wij zen , en 'er de inzichten regelmaatiger, en met meerder naauwkeurigheid, van te doen bevatten, gemeend hebben, elders tot drie h vier voornaamen te moeten brengen: wij- zullen dezelven hier met zeer weinige woorden herhaaien. ** 1968. De kleene middenlijn van het bekaken, hetzij met opzicht tot de bovenfte of tot de onderfte engte, kan een' halven duim minder uitgeftrekthcid hebben dan in den natuurlijken ftaat, zonder dat daardoor groote verhinderingen tegen de verlosfing ontftaan; mits dat het hoofd van het kind de meestgewoone grootte niet overtreffe. Tusfchen drie en een'hal ven duim lengte der kleene middenlijn, beneden welke dezelve, met opzicht tot de verlosfing, ophoud van welgemaakt te zijn; en eene uitgeftrektheid van twee en een' vierden a twee en een' halven duim, welke die graad is, waarin het kind, zonder kleen gemaakt te worden, ophoud, langs dezen weg uittogt te vinden, treft men bekkens aan, waarin die middenlijn niet boven drie en een vierde duim, anderen flechts drie duimen, en zelfs nog een vierde minder, uitgeftrektheid heeft. De verfcheidenheden van mismaaktheid die men, beneden de uitgeftrektheid van twee en een' halven duim ontmoet, verfchillen niet minder: dewijl 'er vrouwen zijn , wier bekkens , van vooren naar agteren, flechts tien a twaalf lijnen, en, bij anderen,nog minder ruimte hebben. Daar deze laatstgenoemde verfcheidenheden ons , fee2  C»5> betrekkelijk de verlosfing, dezelfde voorfchriften aan de hand geven, laaten ons de eerfte eenigermaate de keuze tusfchen verfcheiden werkwijzen vrij. 1969. Men kan alle de hulpmiddelen der kunst, in de gevallen waarin 'er eene mis-1 maaktheid van het bekken plaats heeft, totc de zeven volgende brengen: 1". De afhaaling van het kind bij de voeten, t 29. Door middel van de tang. r 30. Door behulp der haaken, en andere werktuigen van dien aart. 4Q- Door de Keizerlijke fnede. 5°. De te vroegtijdige verlosfing. 6°. De leefregel geduurende de zwangerheid. 6 7*. Be doorfnijding van de Iraakbeenwe ver. eemgmg der Jchaambeenderen Cv) Naardien alle deze hulpmiddelen met een onderfcheiden goed gevolg in het werk gefield zijn, zullen wij dezelven , voor zoo verre de paaien, welken wij ons hebben voorgefchre ven, toelaaten, echter genoegzaam, onderzoeken, om er de voor- en na-deelen van te doen kennen, en de gevallen te bepaalen waarin zij aanneemlijk fchijnen. * EER. CP) Se&io Jjnchondrofis qffium pubis. B 5 DevevfcbiL ende wijzen p wel ken de erlosfing in lie gevallen 2 bevorde-, 30,  Cao*) : Over dé voor- en nadeden van de afhaaling dej Jtinds bij de voeten. EERSTE VERDEELING. 3EKNOPTE ONTLEDING DER VERLOSSINGEN BIJ DE VOETEN ; VAN HET GEBRUIK DER TANG } HAAKEN ; EN BEKKENEELS'BOOR, IN GEVAL VAN MISMAAKTHEID DES BEKKENS. 1970. Schoon wij deze verfchillende werkwijzen reeds tevooren zeer uitgebreid hebben voorgefteld, zal men 'er welligt niet over te onvrede zijn, dat wij derzelver voor- en na-deelen hier nog eens herhaalen, ten einde tevens alles aan te wijzen wat tot de mismaaktheid van het bekken betrekking heeft. . .. 1971. Indien de afhaaling van het kind bij de voeten niet de oudfte van alle die werkwrzen is, zoo als men zoude kunnen vermoeden, fchijnt zij ten minfte de allernatuurlijkfie te zijn. Indien zij tevens, in de oogen van het gemeen, hetwelk een affchrik van alle werktuigen heeft, voor de zachtfte werkwijze doorgaat, iaat zulks niet na dat 'er deVerloskundige een veel ongunftiger gevoelen over moet koesteren. Hij kan geenzins onbewust zijn hoe moeiclijk het is, een kind tc keeren en bij de voeten af te haaien, wan- J neer  C*7 ) neer het lamvliesvogt (w) lang tevooren is afgevloeid. De dood van het kind, welke, zelfs wanneer het bekken der vrouwe Hechts weinig van den natuurlijken ftaat afwijkt, in het zoo even genoemd geval niet dan te dikwijls is te vreezen, is zoo veel te zekerer, naar maate dat die beenige buis zich verder van dien ftaat verwijdert, en derzei ver engten meerder ingetrokken zijn. De afhaaling van het kind bij de voeten is dierhai ven , wanneer het bekken misvormd is, eene gevaarlijke werkwijze, en als dan flechts een foort van hulpmiddel om de vrouw te verlosfen, hetwelk nog dikwijls, ten haaren opzichte, met groote zwaarigheden verzeld gaat. Deze werkwijze koomt, beha]ven dat, in alle de gevallen waarin 'er eene aanmerklijke mismaaktheid van het bekken plaats heeft, geenzins te pas: eene gevolgtrekking, welke uit de toevallen is afgeleid, waaraan die werkwijze onvermijdelijk verknogt is: dewijl het kind, zonder dat men hetzelve verminke, met geene mooglijkheid kan worden afgehaald, indien de kleene middenlijn van het bekken niet omtrent twee en een' halven duim uitgeftrektheid heeft. 1972. Het gebruik der tang fchijnt in fommige van deze gevallen van eene zachter uitwerking te zijn: want aan de eene zijde be- ! hoed dit werktuig het kind voor de doodejij ' ke gevolgen van de uitrekking en fchuddmg van («0 Liquor amnii. Over de 'oor- en naïeclen van iet gebruik ier tang.  C 28 ; i 1 j 1 1 j < i Het gevaarlijke van het aanwenden der haaken. (x) Mcdulla fpinalis, five dorfalis. (y) Luxaiio, feu dislocaUQ. Cz) Cranium. Cd) Cerefrrum, ;an het rugmerg (x), zoo wel als voor de? mtwrigting (y) van den hals en het hoofd; erwijl aan den anderen kant de deelen der trouwe 'er minder door lijden , dan door het nbrengen van de hand tot in den bodem der jaarmoeder; maar deszelfs dienst heeft mede leszelfs nadeelen en paaien. De tang is fomijds gevaarlijk voor het kind, wanneer de jleene middenlijn van het bekken flechts drie luimen wijdte toelaat: en nog oneindig gevaarlijker, zo niet doodelijk, indien zij minler uitgeftrektheid heeft; terwijl zij tevens, ien dood van het kind veroorzaakende, de vrouw aan meerder of minder zwaare toevallen blootftelt. Dit werktuig koomt in geenen deele te pasfe, wanneer het bekken in zooverre misvormd is, dat deszelfs kleenfte middenlijn niet boven de twee en een' halven duim uitgeftrektheid heeft. 1973. Het aanwenden der haaken en andere diergelijke werktuigen , tot de opening van het bekkeneel (z) gefchikt, met oogmerk om uittogt aan de her/enen (a) te verfchaffen, en het hoofd bekwaam te maaken van toe te vallen, is voor het kind nog oneindig erger dan dat der tang: dewijl een meer of min fchielijke, en altijd wreede dood 'er het gevolg van is. Niets zoude een zoodanig gedrag van den Vroedmeester kunnen verontfchuldigen, indien hij van den dood des kinds  < *9 ) kinds niet vooraf verzekerd was: want dezé kan ons alleen het recht geven om het gebruik der werktuigen, waarover wij fpreeken, boven andere werkwijzen, den voorrang toe te kennen.Jtndien men zich herinnert hoe moeielijk het is om deze zekerheid te bekoomen, zal men ligt befeffen, met welk eene omzichtigheid men diergelijke werktuigen moet gebruiken; terwijl bovendien de paaien, welken men in hun gebruik moet ftellen, binnen geenen engeren kring dan die der twee voorige werkwijzen beflooten zijn. Men moet zich van deze werktuigen nimmer bedienen, dan wanneer het aanwenden der tang onmooglijk is. Zij koomen alleen in dat geval, waarin het kind het bekken niet heel kan doortrekken, bij uitfluiting, te pasfe; en nog houden zij op zoodanig te zijn, wanneer die beenige holligheid, van vooren naar agteren, tot dien graad is ingetrokken, dat zij geen anderhalven duim, ja zelfs twee duimen, ruimte toelaat: om dat het kleenmaaken van het kind binnen de baarmoeder, voor de vrouwe, als dan zoo gevaarlijk, en zelfs gevaarlijker, zoude kunnen worden dan de Keizerlijke fnede, voor welke kunstbewerking men haar, door zoodanig eene handelwijze, tragtede te bevrijden. TWEE,  C 30 ) Over de voordeeten der Ke zerlijke fnede, met opzicht tot het kind. TWEEDE VERDEELING. BEKNOPTE ONTLEDING VAN DE KEIZERLIJKE SNEDE. 1974. De Keizerlijke fnede befhat in het maaken van eene opening in de bekleedfels van ((en onderbuik, en het weef fel van de baarmoeder zelve, tot doorlaating van het kind: welke kunstbewerking voor hetzelve de zachtfte en veiligfte van alle de werkwijzen is, die immer, ter uitvoering van de verlosfing, kunnen gebeezigd worden. Het kind kan omkoomen door de hevigheid enlangduurigheid van den arbeid in eene anderzins natuurlijke verlosfing; het is zeer dikwijls aan hetzelfde gevaar blootgefteld in zulk eene verlosfing waarin hetzelve bij de voeten word afgehaald; deszelfs leven is, door het gebruik der tang, niet voor alle gevaar bevrijd; zijn dood, eindelijk, welke bijna altijd zeker is wanneer de haak eenvoudig word aangewend, is onvermijdelijk indien men deszelfs bekkeneel opent om 'er de herfenen uit te ontlasten ; maar, door de Keizerlijke fnede word het kind voor alle gevaaren beveiligd: omdat deszelfs uittogt altijd zoo fchielijk als gemaklijk word teweeg gebragt, door den weg, welke door het werktuig gebaand word, een weinig ruimer dan den natuurlijken doortogt te maaken. 1975.  C 31 ) 1975. Indien men dicrhalven geen ander < oogmerk had dan het leven van het kind te J beveiligen, zoude men deze werkwijze boven alle anderen moeten kiezen , zoo dikwijls c men reden heeft eenige hinderpaalen tegen de c verlosfing, langs den gewoonen weg, te vreezen; maar, dewijl de moeder hetzelfde recht tot het leven heeft, en deze kunstbewerking, welke voorzorg men ook neme om eenen goeden uitflag te kunnen hoopen, voor haar meestal doodelijk is, moet men dezelve, buiten eene volftrekte noodzaakfijkheid, zoo, dat de verlosfing op geene andere wijze kan gefchieden, nimmer in het werk Hellen. Daar de dood van het kind ons alleen de vrijheid kan geven om hetzelve in de baarmoeder te ontleden, wanneer het buiten dat geenen uittogt kan vinden, behoort ook deszelfs leven, in dezelfde omftandigheid ons alleen te wettigen om de Keizerlijke fnede uit te oeffenen: van hetwelke wij echter dat geval uitzonderen, waarin het bekken tot dien graad is ingetrokken, dat deszelfs kleene middenlijn geen twee duimen uitgeftrektheid kan haaien: want als dan blijft 'er geen ander hulpmiddel over dan de Keizerlijke fnede om de vrouw te verlosfen, niet tegenftaande dat het kind dood is: hoe ongelukkig het ook moge zijn, dat de loon van haare onderwerping, en opoffering welke zij eenigermaate van haar eigen leven doet, als dan in niets anders dan in het aanfchouwen van het lijk haars kinds beftaat. Dan , fchoon zij het grootfle gevaar loopt Van haar leven aan de gevolgen der Keizerlijke )verdege« aaren der keizerlijke ïede, mee pzicht tot e vrouwe.  Het gevoel e van Mau- KICEAU aangaande deze kunstbewerking. ke fnede te verliezen, zoude het in nog on* eindig grooter gevaar zijn, indien men haar, in het vooronderfteld geval, op eene andere wijze verloste: zoo als in de afdeelingen, welke over de verfcheuring der baarmoeder, en de buiten-baar/moederlijke zwangerheden handelen, zal worden opgemerkt. 1 T976. De gevolgen der Keizerlijke fnede waren meestal zoo gedugt, dat verfcheiden Vroedmeesters der voorige, ja zelfs van deze eeuw dezelve niet hebben durven in het werk ftellen. Maüriceau, welke in zijnen tijd, even als Levret in onze dagen, het licht der Verloskunde was, beval, den dood der vrouwe af te wagten, alvoorens haar te openen; en nam de berigten aangaande de Keizerlijke fneden , welken men, in dien tijd, zeide met een goed gevolg verrigt te zijn, voor loutere verdichtfels aan. Maar, door de vrouw dus in gevaar te ftellen , zoude men zich dikwijls moeten befchuldigen, moeder en kind beide te hebben doen omkoomen: naardien haar dood, in zulke gevallen, dien van het kind bijna nooit vooraf gaat. 1977. Het gezag van Maüriceau kan in onzen tijd, zoo als het in den zijnen plaats had, tot geene wet'verflrekken. De kunstbewerking waarover wij fprceken, is niet alleen met een gewenscht gevolg , en zelfs, indien alle de medegedeelde waarnemingen ter goeder trouwe zijn aangetekend, verfcheiden maaien aan eene en dezelfde vrouwe, verrigt, maar bovendien vind men voorbeelden , dat fommige van de vrouwen welke dezelve ondergaan moesten, 'er geene andere toe-  ( 33 ) toévallen van geleden hebben, dan die welké naar gewoonte het gevolg zijn van de groote, zoo eenvoudige als doorgaande, wonden van tien onderbuik (Z,), en dewelke zelfs als noodig ter haarer wedervereeniging aangemerkt worden. Diergelijke waarnemingen hebben verfcheiden Verloskundigen in het denkbeeld gebragt, dat het gevaar der Keizerlijke fnede, m wezen, geenzins van de belediging der deelen, welken zij aandoet, afhangt, maar van en de ont-f Iteking zelve van de baarmoeder, de menigte der toevallen, aan de Keizerlijke fnede veritnogt, kunnen vergrooten, ja welligt meer dan de wijze opwelke dezelve word uitgeoeffcnd Maar de droevige gevolgen, welken in gev^len van volftrekte noodzaaklijkheid • welken door de Verloskundige Schrijvers, met betrekking tot de mismaaktheid van het bekken, niet, dan op eene zeer oppervlakkige de gronden der kunst was verrigt, zoude het welligt wederkeerig blijken, dat, van de tien vrouwen, welke aan de gevolgen der Keizerlijke fnede zijn omgekoomen, negen, door,een of meer van de zoci eveugenoemde oorzaaken, geftorven zijn. Ik kan niet voorbij, hier aan te merken, dat de Heer Baudelocqüe, mijns bedunkens, het gevaarlijke van de Keizerlijke lhede, over het algemeen, en onder naauwkeurige bepaaling, wel eenigzins gemaatigdec had mogen voorftellen , ten einde jonge Verloskundigen minder af te fchrikken, tot het ondernemen van die kunstbewerking: om welke voor te koo.' men, ik zeker durve ftellen, dat dikwijls het leven van eene vrouwe word opgeofferd: vooral, wanneer men geene tekenen van leven aan het kind befpeurt; zoo, dat men liever, doordien men nog de Helling heeft, van, tot het afhaalen van een dood kind, de Keizerlijke fnede niet te mogen in het werk ftellen, de vrouw aan de verfchrikkelgke toevallen blootftelt, welke aan de handelwijze verknogt zijn, van het kind, met fcherpe werktuigen, binnen haar lig. haam -kleen te maaken, dan eene minder fmartelijke, en, naar mijn gevoelen, minder gevaarlijke kunstbewerking, als de Keizerlijke fnede is, zonder 'er nogthans het gevaar van te ontkennen, hetwelk: ongerijmd zoude zijn, tot behoud van het leven des moedeF, te beproeven 00C 3  ( 38 ) ge en onzekere wijze, zijn bepaald. Men moet de Keizerlijke fnede niet in bet werk Hellen , tenzij dat die mismaaktheid in zoo. verre plaats hebbe, dat zij geene de minite hoope overlaat, het kind, langs den, natuurlijken weg, levend te kunnen afhaalen. Dan, men moet geenzins den regel, weiken de vermaarde Levret aangaande dit onderwerp 'heeft vastgefteld, tot eenen vasten en eenigen regel aannemen. „ Um ■ ,, over de onmooglijkheid van het kind le„ vend te kunnen afhaalen befiisfend te oor-, deelen (zegt hij), isnoodig, dat deVroedmeester zijne hand niet in het ledige van „ het bekken kan brengen, om daarna in de baarmoeder te koomen; of, dat hij dezei,, ve volftrekt niet kan terug trekken, wan„ neer hij een der voeten van het kind heelt " gevat." Het zoude bij uitftek gevaarlijk ziin, ^eenen anderen dan deezen regel te hebben, om over de onmooglijkheid der verlosfing, en de noodzaaklijkheid van de Keizerlijke fnede te beflisfen. Niemand zal ontkennen , dat deze kunstbewerking wezenlijk te pasfe koomt, wanneer de hand des Ver oskundigen het bekken der vrouwe met kan •doortrekken; maar het zoude eene groote ongerijmdheid zijn, te willen ftaande houden, dat dezelve niet dan in dat geval alleen in wezen noodzaaklijk is. De grootfte hand kan een bekken, waarvan de kleene middenlijn der bovenfte engte flechts twee en een halven duim uitgeftrektheid heeft, zonder moeite doortrekken, indien dezelve regelmaatig word ingebragt; terwijl een andere, maar klee-  C39) kleener hand, op dezelfde wijze, iri de bïarmoeder koomen kan, offchoon dat die middenlijn flechts twee duimen wijdte heeft: met dit alles, zoude men, van de tienduizend kinderen, welken men langs zoodanig eenen weg zoude tragten af te haaien, klaarblijklijk niet één voor den dood kunnen behoeden, indien zij voldragen en-van eene gewoone grootte waren. Een bekken, wiens kleene middenlijn twee en drie-vierde duim 'lang is, geeft ons zelfs zoo weinig hoop, dat, van de vijfhonderd kinderen, naauwlijks een, of twee zouden zijn te behouden: welke hun leven nog aan dat bijzonder, doch, ongelukkig, in zulk een geval, al te zeldzaam maakiel, waarover op §. 95- gefprooken is, zouden verfchuldigd zijn. 1982. Men kan de gevallen, inwelke de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, tastbaar noodzaaklijk is, zonder te beproeven om de hand in de baarmoeder te brengen, (hetwelk men, in de gevallen waarin men verplicht is de Keizerlijke fnede uit te ocffenen, zorgvuldig hebbe te vermijden,) met oogmerk, om, door een der voeten van het kind af te leiden, zoo als de aangehaalde plaats uit de werken vandenHeereLEVRET fchijnt te willen aanduiden, zich te verzekeren, of de hand het bekken, onverhinderd, kan doortrekken, naauwkeurig genoeg bepaalen: dewijl men de maat van de uitgeftrektheid der kleene middenlijn van de bovenfte engte, op een of twee lijnen na, met eenen enkelen vinger , of met een' bekken-meter , hoegenaamd, genoegzaam nemen kan. (Ziet het C 4 ift?  (4° ) 'ïfte deel, van §. 123 tot 137, ingefloten). Onzes bedunkens koomt de Keizerlijke fnede volkoomen te pasfe, zoo dikwijls de kleene middenlijn van het bekken der vrouwe niet boven de twee en een' halven duim uitgeftrektheid heeft. DERDE VERDEELING. ÓVER. DE TEVROEGTIJDIGE VERLOSSING, IN GEVAL VAN MISMAAKTHEID DES BEKKENS VOORGESTELD, MET OOGMERK OM DE KEIZERLIJKE SNEDE TE VERMIJDEN. 1983. Sommige voorbeelden, van kinderen, welke, op de agtfte of zevende maand der zwangerheid, en zelfs vroeger, met eene genocgzaame goede gefteldheid ter wereld kwamen, om, even goed als die welke op het natuurlijk tijdperk der dragt gebooren worden, te kunnen opgroeien, en even lang te blijven leven, hebben in de tevroegtijdige verlosfing een heilzaam redmiddel doen zoeken, ten opzichte van zulke kinderen, wier geboorte, ter oorzaake van de mismaaktheid van het bekken der moeder, zonder tot de Keizerlijke fnede de toevlugt te neemen, in het tijdperk, van negen maanden 3 onmooglijk is»  <40 i is. Schoon wij zouden kunnen volfhan, toet den voorftanderen van dit gevoelen alleen het geringe voordeel tegen te werpen, hetwelk zij, in zulke gevallen , uit de tevroegtijdig veroorzaakte verlosfing getrokken hebben, zullen wij echter onderzoeken, of 'er eenige gelijkheid beftaat tusfehen zulk eene verlosfing, wanneer dezelve in allen deele natuurlijk gefchied, en eene diergelij-' ke, welke door kunst, in hetzelfde tijdperk1 der zwangerheid, veroorzaakt word. ' 1984- Zonder te treden in het belang hetwelk veele lieden hebben, om kinderen y welke waarlijk, na eene zwangerheid van negen maanden, ter wereld kwamen, voor kinderen van flechts zeven maanden dragt te doen doorgaan, merken wij aan, dat de meeste vrouwen nimmer van het juiste tijdftip, in hetwelke zij zwanger wierden, genoegzaame kennis dragen, om, volgens haar verhaal, iet ftelligs aangaande het tijdftipder verlosfing te kunnen bepaalen; daar fommige gemeend hebben, na eene zwangerheidvan tien, en zelfs van elf maanden, eerst verlost te zijn: om dat de opfiopping der viaandftonden (1), en ligte ongefteldheden, bij haar, de bevrugting waren vooraf gegaan ; terwijl andere vrouwen zich verbeeld hebben, op de zeven maanden te zijn bevallen, ter oorzaake dat zij , op de twee eerfte , de maandftonden nog hadden waargenomen, en de Ck) Stipfrejfio menfium. Vergelijking van de tevroegtijdigeverlosfing welke natuurlijk ge"chied, en iie, welke, n hetzelfde ijdperk der Iragt, door tunst, ver>orzaaktvord.  C4» ) de ongemakken, welken zij als zoo veele tekenen van zwangerheid aanmerken, zich eerst bij het wegblijven dier maandelijkfche ontlasting deeden gevoelen. 1985. Bij de vrouwen welke natuurlijk op de zevende of agtfte maand der zwangerheid verlosfen, ontwikkelt zich de hals der baarmoeder veel vroeger, dan bij dezulken wier verlosfing niet vóór het gewoone tijdperk moet voorvallen. De baarenspijnen doen zich gevoelen, zonder dat eenige blijkbaare oorzaak 'er aanleiding toe gegeven heeft; zij zijn geenzins het gevolg van het gebrek van .uitfpanning (f) der baarmoederlijke vezelen (m), of van toevallige prikkeling (n) welke daaruit zoude kunnen ontftaan; maar van het gebrek van evenwigt tusfchen de vezelen welke den hals der baarmoeder uitmaaken; van den tegenftand die zij teweeg brengen; en van de werking der andere deelen van dit ingewand, welke het voortbrengfel der bevrugting naar beneden perfen: even zoo als, over het algemeen, op het tijdperk van negen maanden wórd waargenomen. (Ziet §. 200 tot 206, ingefloten; alsmede §. 584 & 585). Deeze pijnen-houden aan, en volgen elkander op, even als in de verlosfing welke op den gewoonen tijd gefchied; zij werken even graadsgewijze, en derzelver gevolgen ontdekken zich in dezelfde orde. Volgens de te vroegtijdige önt wikkeling vanden (I) Exjpanfio. Cm') Fibra. (») Irritatie.  (43 ) den hals der baarmoeder, hebben wij dikwijls, reeds in de vierde maand der zwangerheid, onzen leerlingen voorfpeld, dat de ] verlosfing natuurlijk op de vijfde; op andere tijden, en in hetzelfde tijdperk der dragt, op de zesde maand zoude voorvallen, enz. en de uitkomst heeft onze voorfpelling altijd bevestigd. ^1986. Deze gunfrige fchikkingen worden, bij de vrouwen, welke, ter oorzaake van de mismaaktheid van haar bekken, na eene dragt van negen maanden, niet geene mooglijkheid van een levend kind, langs den natuurlijken weg, verlosfen kunnen, in het tijdperk van zeven of agt maanden, bijna nooit aangetroffen : gevolglijk niet bij de zoodanigen, omtrent welken het voordeelig zoude fchijnen, eene te vroegtijdige verlosfing, door kunst, te bevorderen. De hals der baarmoeder is, in de zevende maand der dragt, zeldzaam open; integendeel is dezelve dan nog zeer dik én onrekbaar. De baarensnood, of eigenlijk de faamentrekking (o) van de baarmoeder, kan in dien tijd niet worden opgewekt dan door eene, genoegzaam krachtdaadige en langduurige, werktuiglijke prikkeling; dan, de hierdoor teweeggebragte weeën tegen het oogmerk der natuur ftrijdende, kunnen geenzins nalaaten in hetzelfde oogenbiik, waarin men ophoud dezelven dus op te wekken,- weder te verdwijnen. Indien men den zak van het CO Contra&io,  C 44 ) Over de gevallen waarin het geoorloofd is, de verlosfing vóór het einde der dragt te veroorzaakcn. het lamvliesvogt opent vóór dat de mond ■der baarmoeder zich, tot doorlaating van het kind, genoegzaam ontflooten heeft, en dé werking van.dit ingewand fterk genoeg is om hetzelve af te drijven, zullen de baarenspijnen eveneens, voor eenen tijd, ophouden; terwijl de arbeid, welke daarna ontftaat, zeer langduurig en vermoeiend zal zijn. Het kind, van de vloeiftoffe, welke het tegen da werking van de baarmoeder befchermde, beroofd zijnde, als dan onmiddelijk door dit ingewand fterk geprangd wordende, word het flagtoffer van die werking, vóór dat de deelen, langs welken het uittogt vinden moet, daartoe gunftig zijn voorbereid, en men verliest de vrugt van zoo veel aangewende zorg en moeite. 1987. De te vroegtijdige verlosfing, door diergelijke middelen teweeg gebragt , is, voor het kind5 altijd van een zoo min gunftig gevolg, dat dezelve, onzes bedunkens, nimmer geoorloofd is, dan in die gevallen van zwaare bloedftorting, welke ons, tot het behoud der vrouwe, geene hoop dan in de verlosfing overlaaten: waartoe de aart var* het toeval de deelen bovendien gunftig voorbereid. Dan , vooronderftellende , dat de tevroegtijdige verlosfing, in gevalle van mismaaktheid van het bekken, om de vrouw, in den tijd der volkoomene rijpheid van het? kind, voor de Keizerlijke fnede te behoeden, aanneemlijk is, zoo als fommige gefteld hebben , is het dan op de zevende of op de agtfte maand der dragt waarin men dezelve moet verwekken? 1988.  C 45 ) 1988. Wanneer men dit hulpmiddel, in dien de tevroegtijdige verlosfing als zoodanij kan worden aangemerkt, enkel van de zijde der voordeden, welken men 'er het kinc door tragt aan te brengen, befchouwt, zou. de men hetzelve zoo lang mooglijk moeter uitftellen: want het kind is over het algemeer zoo veel te fterker, en des te eerder in fiaai van te blijven leven, als deszelfs geboorte het tijdperk, hetwelk de natuur daartoe be fternd heeft, naderbij koomt : dierhalven zoude men veeleer op de agtfte dan op de ze. vende maand tot hetzelve de toevlugt moeten nemen; maar de tevroegtijdige verlosfing on. der een ander, even gewigtig, oogpunt be. fchouwende, zoude men dezelve vroeger of laater moeten verwekken, naar maate van den graad van vernaauwing, of mismaaktheid van het bekken der vrouwe: dewijl dezelve van dien aart zoude kunnen zijn, dat zij, bij fommige vrouwen, even veel hinder tegen den uittogt van een kind van zeven, als, bij anderen, tegen dien van een kind van agt maanden kan veroorzaaken. Indien men de tevroegtijdige verlosfing befiendig op een en hetzelfde tijdperk der zwangerheid verwekte, zoude dezelve even langduurig, fmartelijk, en in allen deele even vrugteloos, ja zelfs, in fommige gevallen, even onmoeglijk zijn, als wanneer men de vrouw eerst op de negende maand had ondernomen te verlosfen: waarvan de volgende waarnemingen de bewijzen zullen opleveren. .1989- Eene vrouw, wier twee eerfie kintieren , ter oorzaake van de mismaaktheid van' Over hef gê-« r ringe voorI deel hetwelk ' daaruit te trekken is, . indien 'er eene mismaaktheid in het 1 bekken plaats : heeft. WasmemiïH ;en, rer beooging der  C46 ) voorafgaan- •* de ftelJing. ^ i 2 1 3 ] 1 < 1 ] ] ] t i j ran haar bekken, de flagtoffers van de poo;ingen ter verlosfing waren geweest, deed, n het tijdperk van de agtfte maand haarer wangerheid, eenen val, welken ik in den >eginnc als een gelukkig toeval aanmerkte, laardien dezelve oogenbliklijk de afvloeijing 'an het lamvliesvogt, en, eenige uuren daarïa, vrij fterke en kort op elkander volgende )aarenspijnen ten gevolge had, zoo, dat ik :ene fpoedige verlosfing konde verwagten; lan waarvan het vervolg mij het tegendeel jewees. Den tijd twaalf uuren lang afgevagt hebbende, en alstoen bemerkende, dat iet hoofd van het kind, niettegenftaande dat ïetzelvewelgeplaatst, en, behalven dat, veel cleener dan de hoofden der twee voorige kinleren was, in weerwil van de aanhoudenheid ier baarenspijnen, en der hevigheid van de DOogingen der vrouwe zelve, zich in geenen Jeele in het bekken had begeven, befloot ik Dm hetzelve, door middel van de tang af te aaalen; dan waarin ik even veel moeite als in de voorige verlosfingen aantrof, zoo, dat het kind geen ander lot onderging dan hetwelk de twee eerften getroffen had. Wat zoude ik dierhalven niet zijn gewaar geworden , indien het bekken van deze vrouwe , wiens kleene middenlijn, volgens de berekening welke ik 'er van gemaakt^ had, van vooren naar agteren, omtrent drie min een vierde duims uitgeftrektheid kon haaien, flechts twee duimen, en zelfs minder ruimte, had toegelaaten, zoo als wij verfcheiden in onze Verzaameling bewaaren? 1990. Eene andere vrouw, aan dewelke men,  (47) men, aan het einde van haare eerfte zwangerheid, de Keizerlijke fnede, met een goed gevolg, had verrigt, is fints dien tijd viermaal, maar ten hoogfte in het tijdperk van zeven maanden, verlost; en, fchoon de kinderen , zelfs dit tijdperk hunner dragt aangemerkt, kleen waren, was de verlosfing van elk derzelven beftendig zeer langduurig en bij uitftek moeielijk. De derde van de laatstgenoemde verlosfingen viel op mijne verloszaal, in het bijzijn van ten minfte vijfenveertig leerlingen, na eenen doorzettenden arbeid van meer dan vijftien uuren, voor. Dé vrouw meende op haare rekening te zijn, om dat de maandftonden langer dan negen maanden waren weggebleven; dan, haare verlos* ling eenige dagen voorfpellende, voegde ik 'er tevens bij, dat zij ten hoogfte flechts zeven maanden in haare zwangerheid konde gevorderd zijn, hetwelk door de uitkomst weldra bevestigd wierd. Het kind woeg, bij deszelfs geboorte, flechts twee ponden, agt en eene halve once; het hoofd had, van de eene wandbeenfche verhevenheid (p) tot de andere, dat is, in deszelfs meeste breedte, Hechts twee duimen en agt lijnen uitgeftrektheid : naamlijk nadat hetzelve tot zijnen natuurlijken ftaat was terug gekoomen, want, in het oogenblik waarin het kind gebooren wierd, was het hoofd, aan een van deszelfs zijden, op de plaats welke aan het uitftek van het C» Protuberantia offii krtgmatis*  (48 ) het heiligbeen had beantwoord, ten mififtê tot eene diepte van twee lijnen ingedrukt. Dit kind, waarvan ik het geraamte (q) in mijn kabinet bewaare, heeft flechts twee en een' halven dag geleefd. De vierde verlosfing van deze vrouwe was nog langduuriger, niettegenftaande dat het kind, hetwelk bijna ter* itond na deszelfs geboorte flierf, even kleen was als de voorige (9). 1991. Ziet daar eenige voorbeelden van de droevige gevolgen welken men van de tevroegtijdige verlosfing hebbe te wagten,wanneer de natuur eenige paaien aan de mismaaktheid van het bekken heeft gefield: wat kart men 'er dan van hoopen, indien de ingang van deze beenige holligheid, zoo als een der bekkens welke mijne verzaamcling uitmaaken, van vooren naar agteren, flechts twaalf a veertien lijnen, ja zelfs nog minder uitge* ftrektheid heeft? VIER- Sceletum. Deze waarneming moet den Heere Millot tij diegenen rechtvaerdigen , welke hem befchuldigd hebben, de Keizerlijke fnede, aan de vrouwe, welke het onderwerp van het boven aangehaald geval jjitmaakt, buiten noodzaake te hebben gedaan.  C 49 ) VIERDE VERDEELING. OVER DEN EETREGEL, ALS EEN MIDDEL AANCEMERKT OAJ DE ZWAARIGHEDEN DER VERLOSSING VOOR TE KOOMEN, ' WELKE UIT DE MISMAAKTHEID VAN HET BEKKEN ONTSTAAN. 1992. Indien'de grootte van het kind vart de hoeveelheid en hoedanigheid van het voed* fel, hetwelk de vrouw in den loop der zwangerheid gebruikt, afhing, zoo als het gemeen zich verbeeld , zoude de eetregel, welken fommige hebben aanbevolen de vrouw te doen houden, met oogmerk om den groei van het kind tegen te gaan of te bepaalen, in iommige gevallen, bij uitftek zijn aan te prijzen; dan, het tegendeel word niet dan te dikwijls waargenomen. Vrouwen , in den fchoot van den overvloed opgebragt, en in de verfcheidenheid van voedfel, haar door de gemakken der fortuin aangeboden, over* vloedige verzadiging vindende, brengen dikWijls bij uitftek kleene en zeer tedere kinderen ter wereld; terwijl andere, door ziekte, of door eenen gedwongen, aliergeftrengften eetregel, uitgeteerde vrouwen, meermaalen ïw° ueer gr00te en fterke kinderen verlosfen. Wij hebben fommige vrouwen in baarensnood W. Dsds II. §mk. D bij-  1 1 Over kt gering voordeel hetwelk in dit geval uit den eetregel te trekken is. 00' Mardsmus. ( 50 ) ttjgeftaan, welken, door uit drooging (r) vereerd, naauwlijks de kracht om adem te naaien behouden hadden , en desniettegcn[taande bragten zij kinderen voort van negen a tien ponden zwaar; daar andere, welke in den loop der zwangerheid in kracht en gezondheid toenamen, en tot dertig, ja vijfendertig ponden zwaarer wierden, kinderen van flechts zes a zes en een half pond ter wereld bragten. 1993. Het gering onderfcheid hetwelk er, behalven dat, in het beenig geftel van een groot aantal van voldragene kinderen plaats heeft, bewijst ten klaarfte, dat de eetregel welken de moeder houd, al ware het dat dezelve den groei van het kind konde maatisen,geen nut kan doen,dan ten opzichte van zulke kinderen, welke flechts een bekken dat weinig mismaakt is, en wiens afmeetingen bijna van eene natuurlijke uitgeftrektheid zijn, hebben door te trekken. Hoedanig ook de invloed van den eetregel eener zwangere vrouwe op de ontwikkeling van haar kind moge zijn, kan dezelve, in gevalle van groo. te mismaaktheid van het bekken, nimmer onder de redmiddelen van onze kunst gerekend worden. DER-  DERDE AFDEELING. OVER DE- DOORSNIJDING VAN DE KRAAK» BEENIGE VEREENIGING DER. SCHAAMBEENDEREN. 1994. Naardien hét gebruik der haaken,en andere werktuigen van dezen aart, voor het kind altijd gevaarlijk, en zelfs doodelijk was; terwijl de meeste vrouwen, aan dewelken de Keizerlijke fnede wierd uitgeoeffend, door verschrikkelijke toevallen .wierden wegge( rukt, heeft men ten allen tijde naar een middel omgezien, ter voorkooming van tot zulJee noodlottige hulpmiddelen de toevlugt te moeten nemen. Verflandige mannen, bemerkende dat hunne poogingen vrugtloos zouden afloopen, waren het reeds moede zich met het uitdenken van een zoodanig middel beezig te houden, en vergenoegden zich met het lot der vrouwen en kinderen, welken zij niet konden redden, te beklagen, wanneer een leerling in de Heelkunde (10) het ontwerp fmeedde van de buis van het bek* (10) De Heer Sigault: naderhand Geneesheer 'ie Parijs. D 2 Over de doormijding derfchaambeendcreo.  1 ] i Over den ©orfprong van de doorfnijding der fchaambeenkeren. (s) Ojfa pubis. ( 52 ) >ekken, door de fchaambeenderen (j), hunne craakbeenige vereeniging doorfnijdende, van dkander te fcheiden, te verwijden. Schoon ie uitfpraak van de Koninglijke Maatfchappij ier Heelkunde, aan wier oordeel hij zijn ontwerp, in dien tijd, had onderworpen, hem niet gunftig was , bragt hij hetzelve echter, 'er de uitvinder van zijnde, eenige jaaren daarna, ten uitvoer; tot onderneming^ van welke nieuwe kunstbewerking, die weinige voorftanders, en veele tegenflrevers had, de waerdigheid welke hij kort te vooren van de Geneeskundige Faculteit had verkregen, hem recht fcheen te geven. 1995. De Heer Sigault is de eerfte niet geweest welke het denkbeeld heeft gevormd van het bekken der vrouwe te vergrooten, met inzicht om hetzelve voor de vrugt toeganglijk te maaken; Severii* Pineau nad zulks reeds, omtrent twee honderd jaaren vóór hem, aanbevoolen: van gevoelen zijnde, dat de ontfluiting van den mond der baarmoeder, nevens die der uitwendige teeldeelen, buiten eenige nuttigheid zoude zijn, indien niet tevens de fchaambeenderen, tot doorlaating van het kind, van elkander weeken. Maar om die vaneenwijking te bevorderen heeft hij niets dan baden, ontbindende wasfingen, en weekmaa. kende fmeerfels voorgefteld: dewijl hij meende, dat het voldoende was de kraakbeenige ver-  en zoude zijn. Het kwam ons voldoende roor, aan te toonen, dat deze nieuwe kunst;reep geen' bekwaamen en genoegzaam vrijen ioortogt baanen kan, om het leven van het rind in° veiligheid te ftellen, en dat van alle le toevallen, welke 'er op fchijnen te moeien volgen, dit het allerzwaarfte is: dewijl iet doel, hetwelk men 'er zich mede voorftelt, beftaat, in het kind te behouden, en tiet leven der moeder te befchermen. Het Leed niet lang of de ondervinding heeft ons oordeel ten dezen opzichte bevestigd: immers, elke proeve welke men van deze kunstbewerking genomen heeft, bragt, als het ware, derzelver flagtoffer mede. 2003. In den tijd waarin de Heer Sigault aan vrouw Souchot de doorfnijding der fchaambeenderen in het werk ftelde, was hem nog onbekend, in hoeverre die beenderen zich, bij de doorfnijding van derzelver vereeniging 5 van elkander konden 'verwijderen; ten minfte niets bewijst dat hij i'er toen kennis van droeg: dewijl eenige •proeven, op lijken genomen, vóór dat hij zijne Helling, aan de fchoole der Geneeskunde, ° te  C 63 ) te Angers, verdedigde, hem flechts eene vaneenwijking van een' duim en weinige lijnen aantoonden (r8). Naardien hij dan op deze ; geringe verwijding alle de voordeden van zijne nieuwe werkwijze bouwt, en haar de voorkeur, welke zij hem toefchijnt boven de Keizerlijke fnede te verdienen, om geene andere reden geeft, hebben wij ook, in onzé eerfte proefnemingen, de vaneenwijking der fchaambeenderen tot denzelfden graad bepaald; terwijl wij ons tevens, volgens de weinige vergrooting welke 'er de middellijnen van het bekken door verkregen , te°-en de doorfnijding der fchaambeenderen verklaard, en het befluit opgemaakt hebben, dat zij geenzins in de plaats der Keizerlijke fnede verdient aangenomen te worden. 2004. Naderhand heeft men verbreid, dat men beftendig, zonder geweld te gebruiken 1 en buiten eenig gevaar, eene verwijding van twee en een' halven duim konde teweeg brengen; ja zelfs heeft men beweerd, dat men dezelve, bij de meeste vrouwen wier vereeniging van de fchaambeenderen was doorgefneden, altijd tot dien graad heeft waargenomen. De f leer Alp ho nse le Ho ij, welke dien graad (18) Quo fa&ot zegt hij, (SympAy/t fe&a) qffa pubis fubito plujquam pollice è fe invicem recedunt, tuncque foetus naturas artifque viribus foliichatus per canatem ampliatum in lucem incolumis educetur. f(Ziet zijne thefis, in den j:arc 1773, aan de fchoole te Angers, verdedigd}.  C 64 ) 5 I 1 ! Dc uitkomst cler proefnemingen, aangaande dit onderwerp gedaan. (f) Epidemitis. 09) Obfervatiom & Reflexions Jut Poperatton fle la Symphyfe & les Jccouchemens laborieux* far M. Alph. *s R&iJ, W«» de Paris, lySSr 'raad van verwijding heeft aangekondigd, Weerde weinige tijd daarna, dat hij dezeU re, bij twee vrouwen, aan dewelken hij de kunstbewerking,waarover wij fpreeken, kort ■e vooren, met een goed gevolg had uitgeaeffend, nog zes lijnen verder had ge3ragt (19). Dan, nieuwe proefnemingen, waarvan de uitkomst niet dan te zeer door de daad zelve van de doorfnijding der fchaambeenderen bevestigd is, hebben ons getoond, tot welk eenen prijs men zodanig eene vaneenwijking, zelfs eene van twee duimen, be- ioomt. , - 2005. In den tijd waarin de openbaare nieuwspapieren telkens van eenigen nieuwen goeden uitflag deezer kunstbewerking melding maakten, verfchafte eene algemeene lefmetlijke ziekte (0, welke veele van die vrouwen wegnam, die door armoede genoodzaakt worden zich in de Godshuizen te doen verlosfen, menigvuldige gelegenheden , vooral in het Hótel-DieutQ Parijs, om die proeven te doen; terwijl elk zich beijverde, 'er de uitkomst van aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde bekend te maaken. Deze uitkomst vrii beftendig dezelfde geweest hebbende* J zul-  C U ) Zullen wij flechts eenige van deze proeven opgeven. 2006. Het voorwerp op den rand van eene tafel geplaatst zijnde, en de dijen raiddenmaatig van elkander verwijderd, en door helpers onderfteund wordende , weeken de fchaambeenderen, in het oogenbÜk waarin de doorfnijding van derzelver kraakbeenige vereeniging gefchiedde, van drie tot zes lijnen van elkander. Wij konden geenzins eene vaneenwijking van twee en een' hal ven duim teweeg brengen, dan door de dijen fterk agterWaards te buigen, zoo zelfs, dat zij, bij verfcheiden. vrouwen, met den romp, ter wederzijde,eenen regcen hoek, of,met elkander, den vorm van de letter T, uitmaakten; en bovendien waren wij nog verplicht, de heupen, in dezelfde rigting als waarin de onderfte ledemaaten van eikand .r wierden gebogen, vaneen te trekken. Zoodanig eene vaneenwijking heeft bij geene vrouwe plaats gehad, zonder dat de heilig- darm-beenfche kraakbeenige vereend gingen (a) fcheurden: welke verfcheuring die vroeger of laater begon, meer of min aanmerklijk was, naar maate van den bijzonderen vorm van het bekken, waaromtrent wij onze proeve namen, en de kraakbeenige vereemgingen zelve meer of min toegevende waren. 0 2007. Aan een bekken, welks bovenfte engte, van vooren naar agteren, flechts drie O) Synchondrofes facro-iliaca. XV. Deels IÏ. Stuk, E  ( 66 ) drie en een vierde, en, overdwars, vijf duimen uitgeftrektheid had, waren de fchaambeenderen naauwlijks een duim van elkander geweken, of de eene heilig-darm-beenfche vereeniging fpleet een en eene halve, en de andere flechts eene lijn open. De vaneenwijking der eerfte nam tot vijf lijnen, en die der andere tot drie en eene halve lijn toe; het heenvlies (y) fcheidde zich genoegzaam evenverre van de wederzijdfche beenderen at, en hunne voorfte banden O) fcheurden veel vroeger dan dat de fchaambeenderen twee en een' halven duim van elkander waren afgeweeken. Bij eene andere proefneming, op een bekken, wiens kleene middenlijn , aan deszelfs ingang, vier duimen zeven lijnen, en de overdwarsfche vier en drie-vierde duims uitgeftrektheid had, konden wij de fchaambeenderen geen eenentwintig lijnen Van elkander doen wijken, zonder dat het beenvlies zich eveneens van de heihg-darmbeenfche vereenigingen affcheidde, en wel een duim verder openfeheurde; terwijl die vereenigingen zelve, wier vaneenwijking daadlijk zooverre ging dat zij het uiteinde van den pink konde bergen, in het vervolg zoodanig openfpleeten, dat zij den top des duims konden bevatten. 2008. Wij hebben bij deze proeven, welken wij op een groot aantal van vrouwen herhaald hebben, tevens opgemerkt, dat de (tO Periosteum. 00 Ligamenta.  C6? ) fchaambeenderen, door zich van elkander t verwijderen , zeldzaam een' en denzelfdei weg volgen: waardoor veroorzaakt wierd dat de vergrooting van het bekken, genomei uit het midden van het uitftek, hetwelk doo de heilig-wervel-beenfche vereeniging (x> ee vormd word, tot aan den bovenften hoél van elk der genoemde beenderen, altijd ver fchilde: omwelke reden ook de heilig.darm beenfche vereenigingen niet altijd beide ir dezelfde maate van elkander fcheurden; well verfchil in de vaneenfcheuring der eene, bo ven die der andere, wij van We tot zever hjnen hebben waargenomen. 2009. De uitwendige wonde, welke twéé en een' halven duim uitgeftrektheid had. fcheurde, in alle deze gevallen, zoo aan der^ zeiver bovenften als onderften hoek, zelfs fomtijds ter uitgeftrektheid van verfcheiden vingerbreedten, open. 2010. De vergrooting der middenlijnen van het bekken bleek, bij deze verfchillende proefnemingen, niet altijd eene en dezelfde te zijn, fchoon dat de fchaambeenderen twee en een' hal ven duim van elkander gewceken waren. Dezelve verfchilde naarmaate van den bijzonderen oorfpronglijken vorm, nevens de wederzijdfche uitgeftrektheid van de middenlijnen, der engten van het bekken, en den weg welken elk der fchaam. been- CO Symphyfis facro , vertebrat E 2 1 » 1 p •' l L Over de vergroening: welie uit eene raneenwijringvan twee sn een' halzen duim ontftond.  C 68 ) beenderen, bij hunne vaneenwijking, genomen had. 2011. In het eerfte bekken, op §.2007 aangehaald, won de natuurlijke afftand tusfchen den bovenften hoek van het regter fchaambeen en het midden des uitfteks van het heiligbeen, vijf en eene halve lijn, en die tusfchen het linker fchaambeen en het genoemde punt, flechts twee lijnen-, terwijl de dwarsfche middenlijn tien lijnen in uitgeftrektheid toenam. In het tweede bekken verwijderde zich de hoek van elk fchaambeen vijf lijnen van het midden des heilig- wervelbeenfchen hoeks, en de vergrooting der dwarsfche middenlijn was dezelfde als ten opzichte van het eerfte bekken plaats had. Wij hebben omtrent een en hetzelfde, bij alle onze genomene proeven, opgemerkt. , 2012. De dwarsfche middenlijn der onderfte engte won veel meer dan die der bovenfte; en het opperfte gedeelte van den boog der fchaambeenderen fpanden zich meest altijd in dezelve evenredigheid uit als die beenderen van elkander weeken. 2013. Dc inwendige vorm van het bekken, onder eene geringe bepaaling, altijd de• zelfde zijnde, en bij alle vrouwen, in welke Landftreek zij. ook woonen, eene en dezelfde veranderingen kunnende ondergaan, hebben alle diegenen, welke, even zoo als wij, getragt hebben , de vergrooting van het bekken , door middel van de doorinijding der kraakbeenige vereeniging van de fchaambeenderen , te bepaalen , een en dezelfde uitkomst moeten ondervinden. Uit de proeven van  C 69 ) van den Heere Ripping (*), welken hiï5 in den tijd waarin hij mijne lesfen over cle Ver- C*) De Heer J. Ripping, vermaard Geneesheer en Stads-Vroedmeester, te Rotterdam, en onlangs, door de Regeering dier Stad, tot de waerdigheid van Letlor in de Ontleed- Heel- en Verlos-kunde verheven, heeft deze proeven, in zijne Disfertatzo objletricio medica, Jistens quasdam depelvi animadverfiones, welke hij op den 2den van Hooimaand, des jaars 1776, bij zijne bevordering tot DoÊtor in de Geneeskunde, in de gehoorzaal*van 's Lands Hooge fchoole te Leyden, in het openbaar verdedigd heeft, naauwkeurg befchreven. In dien tijd was de Heer Ripping-, uit kracht der proeven» welken hij, zoo op dieren, als menfehen-liiken, in de Ontleed-zaal van den Heere Dessault, maar meestal in 'het Hbtel-Dieu te Parijs, genomen heeft, tegen de nieuwe kunstbewerking; dan, uit eenen brief, welken zijn Ed. zeer geleerde mij do eer heeft aangedaan over dit onderwerp te fchrijven, blijkt, dat hij lints, eenigermaate, van gevoelen veranderd is; mij, onder anderen, fchrijvende: „ Ik'ben, door opleiendheid en ondervinding,' thansvan gedagten, (hoe waar mijne proeven ook zijn, gelijk door den Heere Michel, in zijne Disfertatio inquirens fynchondrotomite pubis utilitatem inpartu difficili, beweerd is,) dat de doorfnijding der fchaambeenderen, in fommige gevallen, van nut kan zijn: hetwelk ik mij niet gefchaamd hebbe, in mijne Oratio, de differentia inter artem o.bjletriciam hodiernam & 'Hippocraticam, welke ik hier in het voorjaar (bij E 3 de  (70) Verloskunde volgde, in het Hotel-Dien te Parijs genomen heeft, blijkt, dat eene vaneenwijking der fchaambeenderen van eenen duim uitgeftrektheid, de kleene middenlijn der bovenfte engte flechts een en een halve lijn deed toenemen; dat hij, in een ander geval, die vaneenwijking negen lijnen boven de eerfte moest teweeg brengen, om die middenlijn even dezelfde uitgeftrektheid te doen aanwinnen; terwijl eene van flechts zes lijnen, op een derde bekken, dezelfde vergrooting ten gevolge had , en nog eene andere van twee en een vierde duim niet meer dan S E 5 i Eerfte tegenwerping tegen de bovengemeldeproeven.  <74) buis des bekkens, hetzij aan die der verandering welke de heilig-darm-beenfche vereenigingen ondergaan, in aanmerking neemt, niet juist konden aantoonen: omdat zij op lijken, en meest allen op bekkens van eene natuurlijke grootte en welgemaaktheid, genomen. Eene treurige waarneming heeft hun, weinige tijd daarna, moeten leeren, dat de heilig-darm-beenfche kraakbeenige vereenigingen, bij eene levende vrouwe, geenzins voor verfcheuring beveiligd zijn, en dat de kunstbewerking, welke zij zoo fterk aanprijzen, een bij uitftek misvormd bekken, tot eenen onbelemmerden doortogt voor het kind, niet wijd genoeg kan maaken: immers, heeft men niet, ten opzichte van vrouwe Vespres, bij dewelke de vaneenwijking der fchaambeenderen flechts tot agttien lijnen plaats had, omtrent dezelfde wanorden befpeurd, die men op de lijken, welke tot de gemelde proeven gediend hebben,heeft waargenoomen! Het is of uit misverftand, of uit gemaatigdheid, dat men in de verklaaring, wegens het onderzoek van het lijk dier vrouwe gedaan, heeft terneer gcfteld, dat de agterfte kraakbeenige vereenigingen onaangedaan waren; het beenvlies zich flechts ter uitgeftrekU heid van zeven lijnen had afgescheiden; en de beenderen van elkander waren afgeweeken (f). Zou- (t) Dit gedeelte der verkiaaring, te vinden in het werkjen van den Heere Lauverjat, ten opfchrift hebbende: Examen d'une brochure qui a jpour  ( 75) Zouden die vereenigingen, reeds klaarblijklijk beledigd, niettegenftaande de fchaambeenderen flechts pour titre: Procés-verbaux & Refle&ions d Poccafion de la SeSlion de la Symphyjè, &c. luid eigenlijk dus: „La Symphyjè poflérieure droite ètoii récouverte de Jon périojle inta&, détachê de la furface de Pos dans une longueur d'environ fcpt lig nes; les deux os étoient defunis, dans leur partie antérieure, de la profondeur d'environ une ligne. La Symphyfe poflérieure galtche, un pcu mobile; le périoste entier & point détaché." Dat is: „ De agterfte regter kraakbeenige vereeniging was met derzelver beenvlies bekleed, hetwelk zich onaangedaan bevond, en zich flechts, tér uitgeftrektheid van omtrent zeven lijnen, van de oppervlakte van het been had afgefcheiden; de beide beenderen (naamlijk het heilig- en het regter heupbeen) waren, aan hun voorfte gedeelte, tot omtrent eene lijn diepte, van elkander afgeweeken. De ag. terfte linker kraakbeenige vereeniging was een weinig beweeglijk; het beenvlies geheel, en niet van het been afgefcheiden." Naar de ietter koomt het gezegde van onzen Schrijver, naamlijk, dat 'erin de verklaaring, wegens het onderzoek van het lijk der vrouwe Vespres gege. ven, zoude zijn terneêr gefteld , dat de agterjle kraakbeenige vereenigingen onaangedaan waren, met het hier aangehaalde uit die verklaaring zelve niet overeen: dewijl daar alleen van het beenvlies word gezegd, dat hetzelve onaangedaan was; fchoon zulks op zichzelve vreemd luid: want, daar hetzelve om-  ( 76 ) flechts agttien fijnen van elkander afgewceken waren, even onaangedaan zijn gebleven, indien omtrent zeven lijnen van de oppervlakte van het been was afgefcheiden, en het heilig- en regter heup-been van elkander waren afgewceken, is het bijna onmooglijk, dat het beenvlies onaangedaan zoude zijn gebleeven. Maar bchalven dat, is het niet hetzelfde, te zeggen, het beenvlies was onaangedaan, als of men zeide, de kraakbeenige vereeniging was onaangedaan? Immers, zoude die vereeniging kunnen fcheuren, en het beenvlies ongefchond.cn blijven? JMu, men heeft gezegd: het beenvlies was onaangedaan, bijgevolg ook de kraakbeenige vereeniging, en dicrhalven kon onze Schrijver hetgene waarover wij fpreeken, ter goeder trouwe aantekenen. Bovendien nog, Sigault zegt, in zijne aanmerkingen, agter zijne redenvoering, enz. te vinden ,wel uitdrukkelijk: „ Sans af oir occaftonné aucun déchirement aux. Symphyfes pbftérieures.» Dat is: „ zonder eenige de minfte verfcheuring aan de agterfte kiaakbeenige vereenigingen veroorzaakt te hebDen;" hetwelk de Heer Lauverjat, in zijne aanmerkingen, in antwoord op die van den Heere Sigault, door deze enke'.e vraag wederfpreekt: „ Des Symphyfes, dont les os font defunis, ou mobiles, font- el/es inta&es ?,s Dat is: „ Zijn kraakbeenige vereenigingen van been» deren, welke van elkander afgefcheiden, of beweegbaar zijn, onaangedaan?" Voor het overige heeft men flechts de aanmerkingen van den Heere Lauverjat, bh 29, 32, 33 e" vervolgens, vergeleken met die van deu Heere Sigault, agter zijne reden»  (77 ) diende vaneenwijking dier beenderen tot twee en een' halven duim had plaats gehad ('23)? 2017. De uitwerking van de doorfnijding' der fchaambeenderen moet, met opzicht tot l de kleene middenlijn der bovenfte engte aan-' gemerkt, volgens het gevoelen van de ijverigfte verdedigers dezer kunstbewerking, van zoo veel te meerder aanbelang zijn, als die engte, in den genoemden zin, oorfpronglijk meer was ingetrokken: hetwelk, over het algemeen, niet kan worden tegengefprooken.. Maar koomt het hier op eene meest mooglijke naauwkeurige bepaaling eener meetkundige uitwerking aan? Moet de uitwerking van de doorfnijding der fchaambeenderen niet naar den te grooten omtrek van het hoofd des kinds, waardoor het'de engten van het bekken der vrouwe niet kan doortrekken, afgemeeten, en het voordeel van deze nieuwe kunstbewerking uit deze betrekkelijke uitwerking afgeleid worden? Gefteld, dat de kleene. middenlijn der bovenfte engte van een bekken, waarvan dezelve oorfpronglijk flechts een' denvoering, bl.45 & 46 (Nederd. Vertj), in te zien, om de fchijnbaare tegenftrijdigheid , tusfchen het bijge. bragte door den Heere Baudelocque, en de bovengemelde plaats, uit de verklaaring, te doen ophouden cv). C23) Wij zullen in het vervolg nog veele andere gevallen, tot ftaaving van dat der vrouwe Vespres, te berde brengen. rweede tegenwerping)ponzeproe.en.  C 78 ) een' en een' halven duim uitgeftrektheid heeft, agt lijnen aanwint, en dat eene gelijke vaneenwijking der fchaambeenderen, integendeel, die middenlijn, ineen bekken van drie duimen, in dezelfde rigting, welke afmeeting omtrent de tusfchengraad der mismaaktheid uitmaakt , flechts vier a vijf lijnen doet toenemen: wat kan men dan daaruit befluiten? Welk van deze twee bekkens zal dan het gefchiktfte tot de verlosfing worden ? Zoude dit het eerfte zijn, om dat hetzelve, van de fchaambeenderen naar het heiligbeen, agt lijnen heeft aangewonnen? Of het laatfte, hetwelk flechts vier a vijf lijnen vergrooting onderging? Den voorftanderen van het gevoelen, hetwelk wij beftrijden, toeftemmende, dat de kleene middenlijn der bovenfte engte, door middel van de doorfnijding der fchaambeenderen, zoo veel te meerder in uitgeftrektheid aanwint als dezelve oorfpronglijk minder lengte had, worden zij toch gedrongen, te bekennen, dat deze kunstbewerking het gebrek van overeenftemming, tusfchen de afmeetingen welke zich tegen de verlosfing aankanten, zoo veel te minder zal doen ophouden als het bekken zich meerder ingetrokken bevond. Slechts één voorbeeld zal deze waarheid buiten alle bedenking ftellen. 2018. Laat ons een bekken vooronderftellen, wiens ingang, van vooren naar agteren, flechts veertien a vijftien lijnen wijdte heeft, zoo als 'er een in onze zestiende plaat is afgebeeld, en toeftemmen, dat de hoeken der fchaambeenderen, door eene vaneenwijking van twee en een' hal ven duim, negen lijnen ver-  (79) verder , dan hunne natuurlijkeafftand van het midden des uitfteks van het heiligbeen was, uitfpringen, zoo als in dezelfde plaat word aangewezen; ftemmen wij zelfs toe, dat de kleene middenlijn van het bekken, zich tot aan dat punt van de vaneenwijking der fchaambeenderen, tot hetwelk men verzekert, dat het hoofd van het kind zich tusfchen die vaneenwijking heeft begeeven, uitftrekkende, in plaats van zeven k agt lijnen, een'duim aanwint, hetwelk in de verklaaring der zoo evengenoemde plaat nader is te zien: welke overeenkomst zal 'er dan, tusfchen die middenlijn en de kleenfte waarmede zich het hoofd aan dezelve kan aanbieden, plaats hebben? Indien men aan dit laatfte eene gewoone breedte toefchrijft, zijnde omtrent drie en een' halvcn duim, blijkt noodwendig, dat 'er na de doorfnijding der vereeniging , en na de vaneenwijking der fchaambeenderen zeiven, nog een gebrek van overeenftemming van zestien lijnen plaats heeft: naamlijk, dat de kleene middenlijn van het hoofd die van het bekken nog in zoodanig eene uitgeftrektheid overtreft. Vanwelk eene vrugt zal dan deze kunstbewerking in zulk eene omftandigheid zijn? Welke gevolgen zal zij, ten opzichte van een bekken hetwelk nog veel enger is, hoedanige 'er beftaan, teweeg brengen? De Schrijvers ten voordeele van de doorfnijding der fchaambeenderen ftaaven , op hunne wijze , ten klaarfte , dat eene vaneenwijking van twee en een' hal ven duim alle noodige vergrootiug van het bekken, tot doorlaating van het  ( 8° ) het kind, moet teweeg brengen, indien het gebrek in de uitgeftrektheid der kleene middenlijn flechts in twaalf a veertien lijnen beftaat. 2019. Indien men aan het verhaal van den kunstbroeder des Heeren Sigault geloof flaat, begaf zich, in de verlosfing van vrouwe Souchot, een der zijden van het hoofd tusfchen de vaneenwijking der fchaambeenderen , in zooverre, dat die zijde zich naar buiten vertoonde; bij vrouwe DuBel10ij, welke de kunstbewerking op den 24ften van Hooimaand, in het jaar 1779, onderging, zegt de Heer Le Roij het agterhoofd van het kind tusfchen die vaneenwijking gevoerd te hebben; maar ten opzichte van Julia Collet, aan welke de Heer Le Roij de doorfnijding der fchaambeenderen, zeven dagen vroeger dan aan vrouwe D ü Belloij, mede heeft uifgeoeffend, heeft hij niets van dien aart verrigt,fchoon dat het hoofd van het kind veel grooter, en de vaneenwijking der fchaambeenderen minder daii bij deze laatfte was. Dan, gefield, dat een gedeelte van het hoofd zich waarlijk tusfchen de fchaambeenderen kan begeven , is zulks ten meeste flechts tot eenige lijnen mooglijk: en dit al toeftemmende, fchoon niets minder zeker plaats heeft, heeft zulks alleen ons kunnen overhaalen, toe te ftaan, dat de kleene middenlijn van het bekken, hetwelk wij in de voorige zinfnede tot een voorbeeld genomen hebben, een duim vergrooting konde ondergaan. TWEE-  TWEEDE VERDEELING. OVER DEN VOORNAAMSTEN OORSPRONG VAK HET GUNSTIG GEVOELEN, HETWELK MEN TE VOORBAARIG WEGENS DE DOORSNIJDING DER SCHAAMBEENDEREN HEEFT OPGEVAT; EN OVER DE DWAALING VAN DE VOORSTANDERS DEZER KUNSTBEWERKING. 4o2o. Het oogmerk hetwelk men zich, met de vereeniging der fchaambeenderen door te fmjden, voorftelt, daarin beftaande, in een mismaakt bekken wijd genoeg te maaken , om het kind eenen onbelemmerder: doortogt te(verfchaffen, zoo is dit voordeel' alleen van de vergrooting dier middenlijnen te wagten welke de noodige lengte ontbreken. Meestal is flechts édn derzelven, en wel, ge-i noegzaam bij uitzondering, diegene van de bovenfte engte, welke zich van de fchaambeenderen tot aan het uitftek van het heiligbeen uitftrekt, door mismaaktheid aangedaan Het is geenzins de inwendige omtrek van een misvormd bekken, maar die middenlijn alleen, welke men moet vergrooten. In de meeste gevallen zoude men alles wat de vaneenwijking der fchaambeenderen uitwerkt ten Iv. Deels II. Stuk. F Voor- Over dc uitwerking welke de doorfnijding der fchaambeenderen zcudé moeten hebben,cm daar-leor het oognerk te ba* eiken.  C 82 ) voordeele van die middenlijn moeten doen keeren, om het gebrek van overeenftemming, hetwelk zich tegen de verlosfing aankant, te doen ophouden; ja al konde dit plaats hebben, zoude eene aanwinst van twee en een' halven duim in derzelver uitgeftrektheid niet altijd voldoende zijn: dewijl.'er bekkens worden aangetroffen, wier kleene middenlijn niet meer dan veertien, andere flechts tien, en zelfs niet boven de zes lijnen uitgeftrektheid heeft. Wat zal men dierhalven in alle die gevallen, zien gebeuren, indien de genoemde middenlijn, welverre van twee en een halve duim grooter te worden, flechts een zesde of zevende gedeelte van die vergrooting aanwint; en het overige van hetgene de vaneenwijking der fchaambeenderen teweeg brengt ten voordeele van die middenlijnen ftrekt, wier lengte reeds overbodig, of ten minfte genoegzaam was. 2021. Het is geenzins de kring, of de inwendige omtrek van het foort van langwerpigrond het welk de, van vooren naar agteren teveel ingetrokkene, bovenfte engte uitmaakt, welke, in de meeste mismaakte bekkens, zelfs die de allerongelijkvormigfte fchijnen, met betrekking tot de verlosfing, de noodige ruimte ontbreekt. Een bekken, wiens ingang , van vooren naar agteren , flechts een' en een vierde, en van de eene naar de andere zijde, vijf duimen uitgeftrektheid had, zoo als 'er een in de zestiende plaat word afgebeeld, zoude, tot de verlosfing, bijna de vereischte ruimte hebben, indien deszelfs ongelijke vorm konde veranderen,  C 83 ) fen, en rond worden: want, ten ftrengfte genomen, is 'er, tot doorlaating van het noord eens kinds van eene gevvoone grootte flechts eene opening van tien en een3 halven a elf duimen in den omtrek noodig. Maar in den ftaat waarin zoodanig een bekken is, is er een verfchil van twee duimen en vier 19nen tusfchen de kleene middenlijn der bovenfte engte en die van het hoofd der vru?t, vanwelk laatfte dezelve gemeenlijk op drie en een halven duim gerekend word. 2022. Onkunde, of kleinachting voor deze waarheden, heeft het grootfte gedeelte der voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen misleid. Door den fchijn verblind, meenden zij, dat eene vaneen wij. king der fchaambeenderen van twee en een' halven duim zoodanig een gebrek van overeenftemming tusfchen de kleene middenlijn van het bekken en die van het hoofd des kinds zoude doen ophouden; en tevens, dat eene mindere vaneenwijking hetzelfde wit moest treffen, indien de genoemde engte zich minder ingetrokken bevind. Indien zij de minfte kennis van de Meetkunde bezeten hadden , zoude dezelve hun de oogen geopend en de verbijstering hunner zinnen herfteld hebben. De bron van deze dwaaling is, in eene waarneming, door den Heere SrEbold, Hoogleeraar in de Genees- OntleedHeel- en Vroed-kunde aan het Hospitaal te Wurtzburg, aan de Koninglijke Maatfchappii der Heelkunde, medegedeeld, duidelijk voorgefteld. Menigvuldige proefnemingen, web F ke den eerften uitflag van de doorfnijding derf] E a fchaam-Bi De bron der i waaling, roefnemin* n van den sere Sir. > ld.  \ Gevoelen van den Heere SlïBOLD. ( U ) fchaambeenderen, door den Heere Sigault verrigt, verre vooraf gingen, hadden den Heere S i e b o l d geleerd, dat men eene vaneenwijking der genoemde beenderen van agttien lijnen kan teweeg brengen: naamlijk eene van zes, welke bij de doorfnijding der kraakbeenige vereeniging van zelve gefcbied, en eene van eenen duim, die door kunst, of door de dijen van het voorwerp van elkander te verwijderen, teweeg gebragt word; maar dat deze laatfte, op eene levende vrouwe, ter oorzaake van inwendige verfcheuringen, zoo aan de zijde van den hals der blaas als aan die der heilig-darm-beenfche vereenigingen, gevaarlijk moest zijn. Volgens deze aanmerkingen meende hij de grenzen te kunnen bepaalen, in dewelken de drie volgende werkwijzen ter bevordering van de verlosfing, naamlijk, het gebruik der tang, de doorfnijding der fchaambeenderen, en de Keizerlijke fnede, moeten befloten zijn; en tegelijktijdig de gevallen aan te wijzen, waarin elk derzelven, bij uitfluiting der twee anderen, te pasfe koomt. Ziet hier hoedanig hij zich uitdrukt. 2023. „Volgens de uitkomst van mijne ,, proefnemingen, ( zegt de Heer S1 eb o ld) „ heeft het mij toegefcheenen te kunnen be. ,, fluiten, dat eene naauwkeurige kennis „ van den, daadlijk plaats hebbenden, graad „ van vernaauwing des bekkens; van de be. „ trekking tot welke de grootte van het „ hoofd des kinds met de ingetrokkenheid ,, van het bekken ftaat; en van de ver- grooting waarvoor die beenige buis, tot m ee.  C 85 ) & eene gelukkige doorhaling van het kind, „ vatbaar is een gewisfe regel voor den Verloskundigen zoude kunnen worden, volgens welken, in alle gevallen, over het » noodig en volftrekt gebruik van een der „ drie opgenoemde middelen, bij uitfluiting »* van °" dej twee anderen, te bcfluiten: „ naamlijk, (vervolgt hij) voor een gebrek »» van overeenftcmming van zes lijnen, en >, daarbeneden, over dat der tang van Le. ,, vret; voor een van agttien, en zelfs " twintig lynen, over het veirigten van de doorfnijding der fchaambeenderen; en voor 5> een hetwelk zich tot boven dien graad uit- " ï1'6^ \ ,?VeL dat der Keizerlijke fne" ,de..C24). Men ontdekt hier, dat deze ESHJ T gevocJ,en is' dat het hoofd v™ net kind, door middel van de tang des Hee- £!!p, , RET' aan dewe]ke hi' de voorkeur geert, tot omtrent zes lijnen kan worden te iaamen gedrukt; en tevens, dat eene vaneenwijking der fchaambeenderen boven de asttien a twintig lijnen bij uitftek gevaarlijk zou. de zijn. Mij is niet onbekend (voegt hü * .er blj)> dat de Heer Sigault, en anderen, voorwenden, eene vaneen wijking » "an twee duimen, en zelfs boven de twee j> en 4) Deze plaats is uit de waarneming van den 'e Siebold ontleend, welke mij door eenen " -rideling, w3ór dat dezelve aan de Koninglijke ! föaappij der Heelkunde was aangeboden, isme' 'eeld. F 3  C 80 Over de doorfnijding •der fchaambeenderen , der fchaambfendcren op lijken naar te fpoo. ren, er b jna eene geheele Faculteit verzekerrie, volgens het getuigenis van fommige haar;r leden, dat zij zoo zeker in derzei ver gevolgen als gemaklijk te verrigten was. 2026. De vergrooting, welke uit de vareen. wijking der fchaambeenderen ontftaat, loon niet alleen nimmer geheel ten voordeele van de kleene middenlijn der bovenfte engte uit; maar bovendien zou.le men eveneens dwaalen, zich te vcrleelden, dat dc inwendige omtrek van het bekken juist in dezelfde uit geftrektheid toeneemt als de genoemde beenderen van e!i:ander wijlen, even zoo als een ring zoude doen welke uit flechts één Luk is te fcamengcfteL'. De betrekking waarin zich dc drie beenderen, welke de bovenfte ;ngte uicmaafcen , met elkander bevinden, levens de wijze opweike hei heiligbeen tusfch-jn de hcupbcsmleren (jy) omvat is, bewijst de .waarheid dezer nieuwe ftelling ten aJerklaarfte. Man kan dc fchaambeenderen niet van elkander verwijdere.-;, zonder dat het agterfte gedeelte der heupbeenderen het groiv:ftuk var het heiligbeen voorvvaards, e i een weinig naar binnen drukt. De ligging waarin men dc vrouw, geduurende de kunsT> bewerking, plaatst, ftrekt tevens cm dit gevolg teweeg te brengen, dewijl het agterfte gedeelte van het bekken in dien tijd eene drukking op den rand van het bedde ondergaat, en 00 OJa i/ea. De omtrefe van het bekken neemt geenzins zoo veel in uitgeftrektheidtoe ais c!e fchaambeenderen van elkander wijken.  t 9*> cn de drukking welke het kind van 'binnen veroorzaakt tegen deze eerfte geenzins kan opweegen. In alle onze proefnemingen hebben wij vooronderfteld, dat het grondftuk van het heiligbeen onbeweeglijk was, ten einde het uitwerkfel van de doorfnijding der fchaambeenderen onder het gunftigfte gezichtpunt voor het gevoelen van derzelver voorftanders te befchouwen. 2027. Ten einde de voornaamfte waarheden, welken wij hierboven, met opzicht tot de doorfnijding der fchaambeenderen, bepaald hebben, aan het oog bloot te ftellen, en, door de betooging zelve, voor dezulken tastbaar te maaken, welke de kracht der redenkaveling te keer gaan, hebben wij twee bekkens doen tekenen , wier mismaaktheid de Keizerlijke fnede, bij uitfluiting van eenige andere werkwijze, zoude gevorderd hebben; hoewel zij nog de grootfte wanftaltigheid niet vertoonen: dewijl 'er nog naauwer worden aangetroffen, die wij boven dezen zouden hebben gekoozen, wanneer wij ons dezelven hadden kunnen aanfchaffen (27). Indien wij (27) Wijle de Hooggeleerde Heer Camper fchreef over eenige jaaren , dat hij, Kort tevooren, de Keizerlijke fnede had uitgeoeffend, aan eene vrouwe, (welke eenige uuren, nadat zij deze kunstbewerking ondergaan had, ftierf.) wier bekken, van vooren naar agtercn, flechts een duim wijd was. De Heer Louis deelde den brief van dien Geneesheer aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde me-  ( 9i ) wrj ons oogmerk bereiken, om de nutteloosheid en het gevaar van de doorfnijding der fchaambeenderen aan te toonen, ingevaife het bekken zoodanig misvormd is als die waarvan wij hier eene afbeelding geven (28), zal men gemaklijk over de wezenlijke waerde dezer kunstbewerking uitfpraak kunnen doen, met opzicht tot zulke vrouwen , wier bekkens nog mismaakter zijn. 2028. Het is ons echter geenzins te doen om alle diegenen, welken door de nieuwheid van deze kunstbewerking, of door de weinig verdiende eerbewijzen waarmede men derzel. ver uitoeffenaaren o veriaaden heeft, verlokt zijn, in ons gevoelen over te haaien: vermits het fommige lieden teveel kost hunne dwaalingen, zelfs wanneer zij onwillig dwaalen, te verzaaken; maar wij zullen ons te vrede hou- mede. De beroemde William Hünter bezit verfcheiden, niet minder wanftaltige, bekkens, waaronder een, hetwelk, van de fchaambeenderen naar het heiligbeen, flechts vijf-agtfte van een' duim, naamlijk, zes en een halve lijn, of daaromtrentt uitgeftrektheid heeft; een ander, dat niet boven de elf lijnen kan haaien; enz. (28) In een van deze bekkens heeft de kleene middenlijn van de bovenfte engte twee duimen en zeven lijnen; en in het andere laat die middenlijn flechts veertien a vijftien lijnen wijdte toe. (Ziet de vijftiende en zestiende plaat, nevens derzelver uitlegging),  C 90 houden, indien wij het gevoelen van jonge Verloskundigen, welke nog geene partij gekoozen hebben, en enkel op eene duidelijke beflisfing wagten , kunnen bepaalen. Ten nutte van dezoodanigen, en tot ftaving van hetgene wij hierboven gezegd hebben, zullen wij de hier en daar verfpreide gevallen, tot de doorfnijding der fchaambeenderen betrek. kelijk, welken zij de gelegenheid niet hebben zelf te verzamelen, opnoemen, en zonder vooroordeel onderzoeken; fchoon men ons befchuldigd heeft, in de eerfte uitgave van ons werk veele, nooitgebeurde, gevallen ingedrongen , en zelfs anderen ter kwaader trouwe bijgebragt te hebben. UITLEGGING van de VIJFTIENDE PLAAT. Deze plaat vertoond een mismaakt bekken in deszelfs natuurlijke grootte, waarvan de kleene middenlijn der bovenfte engte flechts twee duimen zeven lijnen uitgeftrektheid heeft (tf). De bovenfte engte is hier drie- le- CO Dat is twee duimen en agt lijnen, Rhijnlandfche maat, zijnde de Franfehe duim een vierentwintigfte gedeelte, of een halve lijn, grooter dan de JUiijnlandfche: hetwelk men overal in aanmerking moet  C 93 > ledig afgebeeld, naamlijk: i". in derzelver natuurlijken ftaat; 2°. zoo als zij zich bevond na datdc fchaambeenderen agttien lijnen van elkander geweken waren; en 30 in haa re gedaante bij eene vaneenwijking dier been! deren van twee en een' halven duim: welke drieledige afbeelding is gefchied, om de vergrooting, die de doorfnijding van de vereeni ging der fchaambeenderen, bij eene vaneen wijking dier beenderen tot de aangewezene yerfchillendegraaden, op zoodanig een bekken kan teweeg brengen, zelfs den alleronoplettendften duidelijk onder het oos te brengen. 6 EERSTE AFBEELDING. c5 a, De twee laatfte lendenwervelen. b> b, b, b, Derzei ver dwarsfche uitfteekfels. c> c, De banden, welke van de dwarsfche uitfteekfels des laatften lendenwervels, naar het midden van het agterfte gedeelte des inwendigen rands van de kammen der darmbeenderen loopen. moet nemen, dewijl ik de Franfehe maat in de vertaaling altijd behouden heb, volgens welke onze Schrijver zijne berekening, natuurlijkerwijze, heeft Wgerigc (V;.  (94) d, d, Andere banden, welke zich van dezelfde uitfteekfels, naar het bovenfte gedeelte der hei. lig-darm-beenfche vereeniging begeven. e, Het uitftek van het heiligbeen. ƒ, ƒ, De zijdelijke deelen van het grondftuk des heiligbeens. g , g, g, g, Een gedeelte der darmbeenderen, zijnde het overige agter de tweede en derde afbeelding verborgen. h, h, Het lighaam der fchaambeenderen. j, i, De hoeken der fchaambeenderen. k, k, De zitbeenderen. I, l, De takken van de fchaam- en zit-beenderen. jn,m, De boog der fchaambeenderen, welke aan de voorzijde van het bekken word gezien. n, n, De eironde gaten, gedeeltelijk door de fchaambeenderen van de tweede en derde afbeelding bedekt, o, De vereeniging der fchaambeenderen, in de verkorting te zien. pip, De heilig-darm-beenfche vereenigingen. TWEE-  (95) TWEEDE AFBEELDING. r, i, i, i, Een gedeelte der darmbeen- deren. 2, 2, Het lighaam der fchaambeen» deren. 3, 3, De hoeken der fchaambeen¬ deren. 4> 4> De geleding-oppervlakten der fchaambeenderen, in de verkorting te zien. Si 5» De zitbeenderen, zich agter de eironde gaten van de derde afbeelding vertoonende. 6,6, Een zeer kleen gedeelte van de takken der fchaambeenderen. 7» 7, De geleding-oppervlakten der darmbeenderen, aan gelijke oppervlakten beantwoordende, welke op de zijden varx het heiligbeen gezien worden. DERDE AFBEELDING. A, A, De heupbeenderen. B, B, De kammen der heupbeende- ren. C, C, De hoeken, welke door den binnenften rand dier kammen, omtrent het midden van derzelver agterfte gedeelte, worden uitgemaakt. D, D, De bovenfte voorfte doornen der heupbeenderen.  &, E, De ondcrfte voorfte doornen der heupbeenderen. F> F, De geleding oppervlakten der heupbeenderen, welke de heilig - dai m been fche vereenigingen helpen faamenftellen. G, G, De fchriambeenueren. //, £f, De hoeken der fchaambeenderen. /, I, Cc geleding-oppervlakten der fchaambeemderen, in de verkorting te zien. K, K3 De zitbeenderen. L, L} De takken van de fchaam- en zit-bcenderen, met elkander vereenigd. M,M} De azijnmaaten, ofdijebeenfche geleding.holligheden. De volle lijnen toonen, in de verfchillenderigtingen waarin dezelven getrokken zijn, de natuurlijke wijdte der bovenfte engte van dit bekken aan; terwijl de flippen, waarin die lijnen uitlocpen, de vergroóting aanwijzen, welke eene vaneenwijking der fchaambeenderen van agttien, en eene van dertig lijnen , omtrent die engte, in de aangewezene rigtingen, teweeg brengt. I, De kleene middenlijn der bovenfte engte, of de afftand tusfchen de fchaambeenderen en het uitftek van het heiligbeen : twee duimen en zeven lijnen. II, II, De dwarsfche middenlijn van de bovenfte engte, in derzelver  C 97 ) ver meeste uitgeftrektheid i vier duimen en zeven lijnen.* III, III, De fchuinsfche middenlijn dier engte, uit dat punt van derzelver omtrek, hetwelk aan den voorften rand van de regter azijnmaat beantwoord, naar de linker heilig-darmbeen fche vereeniging loopende: vier duimen. IV, IV, De andere fchuinsfche mid¬ denlijn, zich van het punt derzelfde engte, hetwelk aan den voorften rand van de linker azijnmaat beantwoord, naar de regter heilig-darmbcenfche vereeniging loopende: drie duimen en elf lijnen. Wanneer men nu op de overeenftemming van deze afmeetingen met die, welke hec hoofd van een kind eener gewoone grootte, in den tijd der verlosfing, in derzelver bijzondere rigtingen, aanbied, flechts de minfte acht geeft, befpeurt men, dat die afmeetingen zeer gunftig zijn 5 uitgezonderd de eerfte, welke, ten ftrengfte genomen, elf lijnen te kort is, als hebbende Hechts eenendertig lijnen uitgeftrektheid, daar de dwarsfche middenlijn.van het hoofd 'er gewoonlijk tweeënveertig heeft. Dierhalven alleen in dezelaatfte rigting zoude de wijdte van een diergelijk bekken , en dat wel elf lijnen, moeten toenemen , om de verlosfing te begunftigen. Dewijl het meeste aantal dergenen, welke de doorfnij- IK Deels II. Stuk. G ding.  < 08 > elïng van de vereeniging der fchaambeenderen hebben uitgeoeffend, flechts eene vaneenwijking dier beenderen van agttien lijnen , of daaromtrent, heeft kunnen teweeg brengen, hebben wij dezelve, in de tweede afbeelding, tot die uitgeftrektheid bepaald. Bij zoodanig eene vaneenwijking, in een bekken hetwelk met dit, hetgene bier is afgebeeld, in allen deele overeenkoomt, ver\yijdert zich de hoek van elk fchaambeen drie lijnen of daaromtrent verder van het midden ■des uitfteks van het heiligbeen dan de natuurlijke afftand tusfchen deze beide punten was. (Ziet de Vde en Vide lijn). De kleene middenlijn wint mede flechts drie lijnen, indien men dezelve ftelt zich tot in het midden der geflipte lijn IX, IX, uit te ftrekken: welke lijn het punt aantoont, tot hetwelk men zoude kunnen vermoeden dat zich deziidelijke ■bolronde oppervlakte van het hoofd des "kinds tusfchen de van elkander geweekene fchaambeenderen begeeft. De fchuinsfche middenlijnen nemen beide vijf lijnen, van vooren, en omtrent twee en eene halve lijn, van agteren, toe; terwijl de dwarsfche middenlijn , ter wederzijde bijna drie en eene halve lijn , en dus in 't geheel zeven lijnen , of daaromtrent, aanwint. Het blijkt dus ten klaarfte, dat eene vaneenwijking der fchaambeenderen van agttien lijnen, ineen diergelijk bekken, het gebrek van overeenkomst, hetwelk tusfchen de kleene middenlijn der bovenfte engte, en die van het hoofd des kinds plaats heeft, niet kan doen ophouden: dewijl die der genoemde eng-  C 99 ) fcügte, op het voordeeligfte aangemerkt, bi] zoodanig eene vaneenwijking flechts drie lijnen heeft gewonnen; terwijl hetgene de andere middenlijnen daardoor winnen volftrekt buiten eenige nuttigheid is, naardien dezelve oorfpronglijk reeds groot genoeg waren. Vooronderftellende dat de fchaambeenderen, door zich twee en een' halven duim van elkander te verwijderen, een' en denzelfden weg nemen, zal de hoek van elk der genoemde beenderen niet verder dan zes lijnen, boven den afftand, welken dezelve tevooren van het midden des uitfteks van het heiligbeen had, van dat punt afwijken: waardoor dan ook de afftand tusfchen deze beide punten flechts zes njnen grooter word. (Ziet de Vilde en Vlllfte lijn). De kleene middenlijn der boven fte engte van dit bekken neemt, door de genoemde vaneenwping der fchaambeenderen , niet veel meer in uitgeftrektheid toe, wanneer men dezelve tot in het midden der geflipte lijn X, X, in aanmerking neemt: welke lijn de bepaaling te kennen geeft tot Welke de bolronde oppervlakte van het hoofd des kinds zich tusfchen de vaneehgeweekene fchaambeenderen, maar ook niet verder, zoude kunnen begeven, indien al het bekken van deszelfs zachte deelen was ontdaan, welk laatfïe bij de doorfnijding der fchaambeenderen geen plaats heeft: naardien de hals der blaas; de pisbuis; het celleweeffel. dier deelen; de voorfte halve kring van den mond der baarmoeder; en het voorfte gedeelte der fchede, zich daadlijk tusfchen de vaneenwijking der genoemde beenderen, en voor het G a hoofd  ( loo ) hoofd van het kind vertoonen. De dwarsfche middenlijn vergroot, bij de aangewezene vaneenwijking, twaalf, en elke fchuinsfche, veertien lijnen, of daaromtrent: eene vergrooting welke overbodig is: dewijl die middenlijnen , in het hier afgebeelde bekken, tot den doortogt van het hoofd, de vereischte lengte hebben. Het agterfte uiteinde der beide fchuinsfche middenlijnen, hetwelk geftipt, en met de getalletters XI en XII getekend is, toont de vaneenwijking aan, welke men omtrent de heilig-darm-beenfche vereenigingen, door de fchaambeenderen twee en een' halven duim van elkander te verwijderen, te vreezen hebbe: in hoeverre wij meestal, bij het nemen onzer proeven, hebben waargenomen dat deze vereenigingen van elkander weeken, als kunnende wij het uiteinde van den vinger, en zelfs van den duim, 'er zonder moeite tusfchen brengen. Toeftemmende, dat de bolronde oppervlakte van eene der zijden van het hoofd des kinds zich, tot aan het midden der geftipte lijn X, X, welke naar die oppervlakte zelve getrokken is, tusfchen de fchaambeenderen kan begeven, wanneer dezelve twee en een' halven duim van elkander zijn geweken, blijkt nog onwederfpreekelijk, dat die vaneenwijking de noodige overeenftemming der afmeetingen, ter begunftiging van de verlosfing, geenzins kan teweeg brengen, indien de kleene middenlijn van het bekken, oorfpronglijk, flechts twee duimen en zes k zeven lijnen uitgeftrektheid heeft: waaruit volgt,    Oor) volgt^ dat dé doorfnijding der fchaambeenderen, vooronderftellende dat men, bij eene levende vrouwe, zonder haar aan doodelijke toevallen bloot te ftellen, eene zoodanige, vaneenwijking van twee en een' halven duim konde teweeg brengen , ingevalle van een, diergelijk bekken, als in deze vijftiende plaat is afgebeeld, geenzins zoude te pasfe koomen. UITLEGGING van de ZESTIENDE PLAAT. Deze plaat vertoont een bekken, wiens ingang, van vooren naar agteren, flechts veertien a vijftien lijnen, en in deszelfs meeste breedte vier duimen en tien lijnen uitgeftrektheid heeft. De vorm van de bovenfte engte is hier weder drieledig afgebeeld. De eerfte afbeelding vertoont dezelve zoo als ze oorfpronglijk was; de tweede, bij eene vaneenwijking der fchaambeenderen van twee en een' halven duim; en de derde, bij eene van drie duimen: welke tweefoortige vaneenwijking de Heer Le Roij zegt beftendig teweeg gebragt te hebben, en zonder nadeelen veroorzaakt te kunnen worden. EERSTE AFBEELDING. ff, a, a, De drie laat ft e lenden werve* lcn. G 3 by  Het uitftek van hét heiligbeen* t\ c, De zijden van het grondfl.uk des heiligbeens. üt d3 d, De dwarsfche uitfteekfels der drie laatfte lendenwervelen, van de regterzijde. t e, e, De banden, welke zich van de onderften dezer uitfteekfels, naar de hoeken, welken de inwendige rand van de kammen der darmbeenderen, omtrent het midden van derzelver agterfte gedeelte uitmaakt, begeven. ƒ, ƒ, De andere banden , welke zich van dezelfde uitfteekfels, naar het bovenfte gedeelte van dc heilig-darm-beenfche vereegingen uitftrekken. g> êi g> &> Een gedeelte der heupbeenderen. h, h, Het lighaam der fchaambeen¬ deren. i, #, De hoeken der fchaambeen¬ deren. k, k, De zitbeenderen. Z, /, De takken derfchaam- en zit. beenderen. m,tn, De boog der fchaambeenderen. jt, w, De eironde gaten. o, De vereeniging der fchaambeenderen. p} p, De hei lig-darm-beenfche vereenigingen, TWEE-  C *°5 5 TWKEDB AFBEELDING. •i, r, i, i, Een gedeelte der heupbeen* deren. a, 2, Het lighaam der fchaambeenderen. 3, 3, De hoeken der fchaambeen¬ deren, op twee en een' halven duim afftand van elkander. 4, 4, De kraakbeenige geleding-op¬ pervlakten der fchaambeenderen, in de verkoning te zien. 5, 5, De takken der fchaam- en zit- beenderen. 6, 6, De geleding-oppervlakten der heupbeenderen, welke de heilig-darm-been fche vereeni* gingen helpen uitmaaken. DERDE AFBEELDING» A, A, De heupbeenderen. B, B, De kammen der heupbeendei ren. C, C, De bovenfte voorfte doornen der heupbeenderen. D, i>, Derzelver onderfte voorfte doornen. £, E, De onderfte voorde doornen van de heupbeenderen der tweede afbeelding. F, F 3 De geleding-oppervlakten der G 4 heup*  C 104 ) heupbeenderen, welke de heilig - darm - beenfche vereenigingen heipen uitmaaken. G, G, Het lighaam der fchaambeen¬ deren. H, H, De hoeken der fchaambeen¬ deren. I, I, De geleding-oppervlakten der fchaambeenderen, in de verkorting te zien, ÜT, Ki De met elkander vereenigde takken der fchaam cn zitbeenderen, in de verkorting te zien. I/, L, De zitbeenderen. M, M, De eironde gaten, agter dewelken een gedeelte van de zitbeenderen der tweede afbeelding word gezien. iV, JV, De azijnmaaten. De volle lijnen toonen, in de onderfcheidene rigtingen waarin dezelven getrokken zijn, de natuurlijke wijdte der bovenfte engte van dit bekken aan; en de ftippen, waarin die lijnen uitloopen,doen de vergrooting kennen, welke uit eene vaneenwijking der fchaambeenderen van twee en een' halven duim, als jnede uit eene van drie duimen, ontftaat. I, De kleene middenlijn der bovenfte engte; een duim en twee a drie lijnen. II, II, De dwarsfche wijdte dier engte; deze lijn, welke vier duimen en tien lijnen uitgeftrektheid heeft, loopt agter het  0°5) het uitftek van het heiligbeen heenen. III j De afftand tusfchen het midden van het regterzijdelijk gedeelte des uitfteks van het heiligbeen, en dat punt van den inwendigen omtrek des bekkens, hetwelk aan den voorften rand der azijnmaat van dezelfde zijde beantwoord; een duim en agt lijnen. IV, De afftand tusfchen het midden van het linkerzijdelijk gedeelte van het genoemde uitftek, en dat gedeelte van het bekken, hetwelk aan den voorften rand van de linker azijnmaat beantwoord : een duim. De betrekking waarin dierhalven deze afmeetingen , met die van het hoofd eens kinds van eene gewoone grootte , tot elkander ftaan, is deze, dat de kleene middenlijn van het hoofd, altijd vooronderftellende dat dezelve drie en een' halven duim uitgeftrektheid heeft, die van den ingang eens bekkens, zoo als dit, zeven a agtentwintig lijnen overtreft. Dit bekken zoude, volgens de lijn II, II, wijd genoeg zijn. Wanneer de fchaambeenderen twee en een* halven duim van elkander wijken, word de ingang van het bekken, volgens de lijn II, II, daardoor drie-vierde van een' duim Wijder j in de rigting van de lijn III, flechts 'G 5 zes  zes lijnen; terwijl ais dan de lijn IV omtrenf evenveel als de lijn II, II, in uitgeftrektheid toeneemt. De hoek van elk fchaambeen y met de getalletter 3 getekend , verwijdert zich van het midden des uitfteks van het heiiigbeen negen k tien lijnen boven den afftand welken die hoeken, vóór de vaneenwijking der fchaambeenderen, van hetzelve hadden; de bovenfte engte word, volgens de lijn V, flechts een halve duim, en, volgens de lijn VI, tien & elf lijnen wijder. De kleene middenlijn, I getekend, zich tot in het midden der geftipte lijn IX, IX, uitstrekkende, welke flippen het punt aanwijzen tot hetwelk de bolronde oppervlakte van het hoofd zich tusfchen de fchaambeenderen, nadat dezelve twee en een' hal ven duim van elkander geweeken zijn, zoude kunnen begeven, indien alle de zachte deelen van het bekken waren weggenomen, zoude, bij zoodanig eene vaneenwijking, flechts zeven lijnen grooter worden: waaruit men befpeurt, dat dezelve als dan nog ten minfte anderhalve duim korter is dan de kleene middenlijn van het hoofd eens kinds van eene gev/oone grootte. | De doorfnijding der fchaambeenderen zoude dierhalven, ten opzichte van een diergelijk bekken, buiten eenige nuttigheid zijn, indien men flechts eene vaneenwijking van twee en een' halven duim konde teweeg brengen , hoedanig eene reeds gebleken is buitenmaatig te wezen. Hoeveel te meer zoude deze kunstbewerking zonder vrugt bevonden worden, indien men de fchaambeenderen flechts agttien lijnen, zoo als meestal plaats &ad3  C i°7 ) had, van elkander konde doen wijken ? Kunnende zij de noodige overeenfbemming der deelen, tot doorlaating van het kind, zelfs dan niet teweeg brengen , alware het dat men zulk eene vaneenwijking geheel ten voordeele van de kleene middenlijn der bovenfte engte konde doen ftrekken. Laat ons zien of eene vaneenwijking van drie duimen deze overeenftemming kan bevorderen. Door de khaambeenderen drie duimen van elkander te verwijderen, vergroot de ingang van het bekken, volgens de lijn II, II, twaalf k dertien; in de rigting van de lijn III, zeven; in die van de lijn IV, ten hoogfte tien; in die der lijn V, zeven; en volgens de lijn VI, omtrent twaalf lijnen. De hoeken der fchaambeenderen verwijderen zich een duim verder van het midden des uitfteks van het heiligbeen dan hunne afftand van hetzelve, vóór de vaneenwijking dier beenderen , was: waaruit voortvloeit, dat de bovenfte engte van het bekken, hetwelk wij tot een voorbeeld nemen , volgens de lijn VII, flechts zes lijnen, en in de rigting van de lijn VIII, niet boven een' duim, of daaromtrent, in wijdte toeneemt. De kleene middenlijn der bovenfte engte van dit bekken, tot in het midden der geflipte lijn X, X, aangemerkt, welke flippen het punt aanwijzen tot hetwelk het hoofd des kinds zich ten hoogfte tusfchen de fchaambeenderen , na eene vaneenwijking van drieduimen, zoude kunnen begeven, wanneer alle de zachte deelen waren weggenomen, neemt, bij zoodanig ee-  eene vaneenwijking, flechts tien lijnen, of daaromtrent, in uitgeftrektheid toe: hetwelk het gebrek van overeenftemming, dat tusfchen deze middenlijn, en die van het hoofd des kinds, volgens welke het de bovenfte engte moet doortrekken, vóór de doorfnijding der fchaambeenderen, plaats had, nog niet kan doen ophouden. Hier uit is af te leiden, dat deze kunstbewerking, bij eene vaneenwijking van drie duimen, even vrugteloos als bij eene van twee en een' halven duim zoude afloopen, indien het bekken zoo misvormd was als dat, hetwelk wij hebben afgebeeld. De geftipte lijnen , met de getalletters IX, IX, en X, X, getekend, wijzen aan, in hoeverre het hoofd van het kind zich tusfchen de fchaambeenderen, bij de twee aangewezene verfchillcnde vaneenwijkingen, kan begeven: welke lijnen naar de bolronde oppervlakte van het hoofd zelve, zoo als zij zich agter de fchaambeenderen, nadat het bekken van deszelfs zachte deelen ontdaan was, vertoonde, getrokken zijn. De twee andere gefcipte lijnen, XI en XII getekend, toonen de vaneenwijking aan, wel. kemen, van dc zijde der heilig-darm-beenfche vereenigingen, door de fchaambeenderen drie duimen van elkander te verwijderen, te vreezen hebbe, In weerwil van de zorgvuldigheid welke wij, met opzicht tot de juistheid dezer plaaten, hebben in acht genomen, vleien wij ons geenzins, dat de voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen 'er geene menigte  ^ j8n,ftr. /Sc**   ( I09 ) . te van gebreken in zullen meenen te vinden, en 'er niet veele tegenwerpingen op zullen te maaken hebben: wij zullen dezelven, ter beantwoording, afwagten; en wat daarvan ook de uitkomst moge zijn, zal de kunst 'er niets bij verliezen, en de Maatfchappij 'er winst uit trekken. DERDE VERDEELING. OVER DE VOORNAAMSTE GEVALLEN, WELKE TOT DE DOORSNIJDING VAN DE KRAAKBEENIGE VEREENIGING DER SCHAAMBEEN» DEREN BETREKKING HEBBEN ; MET OPNOEMING DERGENEN, WELKE DIE.. KUNSTBEWERKING VOORNAAMLIJK. HEBBEN UITGEOEFFEND~ 2029. Indien men, door de doorfnijding der fchaambeenderen uit te oeffenen, geen ander oogmerk heeft gehad dan het leven vanmoeder en kind te bewaar en, kan deze nieuwe kunstbewerking niet gezegd worden van een gewenscht gevolg te zijn geweest, tenzij dezelve dat oogmerk tenvolle heeft bereikt. Om dezelve, zoo als de meesten haarer verdedigers gedaan hebben, eenig goed gevolg toe te kennen, was niet genoeg, dat het  C "o ) ■ het ldnd, bij de geboorte, eenige geringe tekenen van leven gaf; of dat de moeder, de kunstbewerking eenige oogenblikken , zelfs eenige dagen, overleefde: want, de doorfnijding der fchaambeenderen in zulk eenen bekrompenen zin voorfteilende, zoude de Keizerlijke fnede, bij een evenredig aantal vrouwen, oneindig meer met een goed gevolg zijn uitgeoeffeud: dewijl zij het leven ■des kinds altijd in veiligheid Helt, en het bij uitftek zelden plaats heeft, dat de vrouw terftond na het ondergaan dier kunstbewerking fterft. 2030. Onder de goede gevolgen die men •aan de doorfnijding der fchaambeenderen toefchrijft, welke, met opzicht tot de menigte van vrouwen waaraan deze kunstbewerking as üitgeöeffënd, nog zeer weinige zijn, word naamviijks een enkel geval aangetroffen , waarvan het goed gevolg niet met recht is te betwisten, of op hetwelke geene dugtige tegenwerpingen gemaakt kunnen worden ; het zij om dat degenen , welke de doorfnijding der fchaambeenderen in die gevallen verrig. teden , zich in de berekening van de uitgeftrektheid der middenlijnen van het bekken der vrouwe, en die van het hoofd des kinds vergist hebben, door aan deze laatften meer, • en aan de eerflen minder lengte dan zij hadden toe te fchrijven; hetzij om dat zij de berekening van de vaneenwijking der fchaambeenderen, zoodanig eene als zij verzekeren te hebben teweeg gebragt, met de meest mooglijke vergrooting gemaakt hebben. Naardien de noodzaaklijkheid van de kunstbewerking,  Cm ) Itïng , waarover wij fpreeken , niet bepaald kan worden dan volgens de meerdere uitgeftrektheid der middenlijnen van het hoofd des kinds boven die van het bekken der vrouwe; en haare voor. en na-deelen, haare goede gevolgen , met één woord, aan deze oorfpronglijke overeenilemming tusfchen de afmeetingen der genoemde deelen, en aan den graad der vaneenwijking van de fchaambeenderen, onderworpen zijn, zullen wij tragten aan te wijzen, hoedanig het een en ander behoorde plaats te hebben: ten einde het gebruik hetwelk men van deze nieuwe werkwijze gemaakt, en de meest in het oog loopende goede gevolgen welken zij gehad heeft, naauwkeurig te overweegen. Wij zullen , met opzicht tot elk geval, niet in dezelfde uitweiding treden, dewijl het aantal derzelven hetwelk men heeft kunnen bijeenzamelen , zeer groot is , maar -ons bijzonder tot fommige, welke ons het beste bekend zijn, bepaalen. Het zal genoeg zijn , te verklaaren , waarom het goed gevolg , hetwelk men zich van het doen der Kunstbewerking beloofde, in het eene geval bereikt wierd; terwijl men, in het andere, het oogmerk,waarmede zij wierd gedaan, ten eenemaal miste: ten einde zich alle die gevallen, waarvan wij melding zullen maaken, gemaklijk rangfehikken , en zich in de orde, welke elk derzelven toekoomt, fchaaren. Wij zullen, bij voorbeeld, de gevallen, betreffende vrouw Souchot en vrouw Vespres, aan dewelken de Heer Sigault «Je doorfnijding der fchaambeenderen beide heeft  De gevallen van den Heere Sigault. heeft verrigt, onderzoeken: dewijl het eene dar goed gevolg heeft gehad hetwelk men verwagtede, en het andere alle die wanorden ten gevolge had, welken uit zulk eene kunstbewerking, in zoodanig een geval, fchijnen te moeten voortfpruiten, waarin de mis. maaktheid van het bekken de grootfte hinderpaalen tegen de verlosfing veroorzaakt, en men volftrekt geene toevlugt dan in de Kei. zerlijke fnede vinden kan: zijnde tevens dat geval, in hetwelk de doorfnijding der fchaambeenderen, in den beginne, bij uitfluiting, wierd aanbevolen. 2031. Het eerfte goed gevolg hetwelk de doorfnijding der fchaambeenderen gehad heeft, waaromtrent wij voornaamlijk zullen ftil ftaan, is, door de Schrijvers welke zich tegen deze nieuwe kunstbewerking verzet hebben, hevig betwist: hebbende men zelfs niet gefchroomd te verbreiden, dat men dit goed gevolg nergens anders door bereikt heeft, dan om dat deze kunstbewerking, ten opzichte van vrouwe Souchot, niet noodig was; dan, door tot zulk eenen ftap te koomen, heeft men niets bewezen, maar integendeel het bewijs, hetwelk de vier eerfte verlosfingen der genoemde vrouwe, waarin alle de kinderen, in weerwil van de zorgvuldigheid welke men in acht nam, om dezelven te behouden, zijn omgekoomen , voor de mismaaktheid van het bekken opleverden, in al derzelver kracht doen blijven. Wij zullen ons niet ophouden, om te beweeren, of de doorfnijding der fchaambeenderen bij de gemelde vrouwe, al of niet te pasfe kwam; en  C «3 ) en of zij op eenige andere wijze, met minder ongemak voor haar, en hetzelfde voordeel ten opzichte van het kind, verlost had kun. nen worden (29); maar enkel onderzoeken, hoe het mooglijk zij, dat de in het werk ge. ftelde doorfnijding der fchaambeenderen eenen doortogt, welke voor de vier eerfte kinderen dezer vrouwe doodeliik was, voor maaken kmdruira SenoeS heeft kunnen ™32:- Hoed?niS ook de vaneenwijking mogt zyn, welke aan de zijde der fchaam? 2Srpf de doorfnijding van hunne kraakbeenige vereeniging, plaats had, moest dezelve den doortogt verwijden: dit is eene uitgemaakte zaak; maar hoeveel wijder isde door£ogt daardoor, in die rigting waarin de. zelve oorfpronglijk te naauw was, geworden ? Dit punt is het, hetwelk van gewigt is* naauwkeung te onderzoeken. De oplosfinI van het gelchil zoude gemaklijk vallen, indien men de afmeetingen van het bekken van vrouwe S o u c h o t e ven goed kende, als die van (29) De omftandigheid behoorde geenzins tot dezoodanigen, welke eene vrije keuze tusfchen verfcheidene werkwijzen toelaaten. Het kind kwam met de voeten voor ; men moest dezelven dus eerst afleiden, en de tang konde bijgevolg niet dan naden uittogt van öen romp aangelegd worden. Men weet, dat deze vTrzeld3" lerl°Sfing' voorbe^!nci, met veel gevaar verzeia gaat) wanneer het bekken misvormd is: en ««jat, vrouwe Souchot is indedaad mismaakt, IV. Deels II. Stuk. H  ( "4 > Van het hoofd haars kinds gekend zijn. Vol-, gens de berekening welke 'er de Geneesheeren, die de kunstbewerking aan deze vrouwe verrigteden, van gemaakt hebben, heeft de middenlijn van het bekken, van de fchaambeenderen naar het heiligbeen, bovenwaards, gerekend, flechts twee en een' halven duim uitgeftrektheid (30); terwijl de kleene middeniijn van het hoofd des kinds juist drie en een' halven duim lang was. Hier uit volgt, dat de kleene middenlijn van het hoofd die van het bekken een duim overtrof, en des moest deze laatfte een duim vergroot worden. Naardien eene vaneenwijking der fchaambeenderen van twee en een' hal ven duim, de srootfte welke men toen meende mooglijk te zijn, de middenlijn van het bekken, in den genoemden zin, ten meeste flechts zes lijnen konde doen aanwinnen, dagt men uit, om het- (30) De Heeren Sigault en LeKoij beroepen fcichop het getuigenis van den Heere Levret, en van verfcheiden andere bekende Vroedmeesters. Indien de Heer Le Roij, na de maat van den afftand tusfchen het uitftek van het heiligbeen en den onderden rand van de vereeniging der fchaambeenderen juist genomen te hebben, dien afftand, volgens zijn eigen zeggen, flechts tot twee en een' halven duim bevond, kon hij geenzins dezelfde uitgeftrektheid aan de kleene middenlijn der bovenfte engte toekennen, welke beftendig eenige lijnen korter is dan de eerstgenoemde afmeedng. (Ziet het eerfte deel van dit werk, $. 13a).  ( "5 ) hetgene de kleene middenlijn van het hoofd nog te groot was, tusfchen de vaneenwijking zelve der beenderen te leiden, en bovendien droeg men zorg, om de wandbeenfche verhevenheden, een voor een, de engte te doen doortrekken, ten einde nog eene lijn te winnen: zoo, dat de doorfnijding der fchaambeenderen, volgens deze grondftelling, met opzicht tot de verlosfing aangemerkt, ten minfte eene vergrooting van dertien lijnen heeft teweeg gebragt. In weerwil van deze ipitsvindige faamenpaaring van omftandigheden, en der aanmerkelijke vergrooting, weike de doorfnijding der fchaambeenderen ten gevolge had, bleef de weg echter nog naauw genoeg om eenige hinderpaalen tegen den uittogt van het hoofd te veroorzaaken, en het leven des kinds in gevaar te ftellen (31). 2033. Het blijkt ten klaarfte, dat dit plan eerst gemaakt is toen de zaak reeds verrigt was, en dat men, volgens het gevoelen, waarin men verkeerde, dat de kleene middenlijn van het hoofd der vrugt die van het bekken dezer vrouwe een duim overtrof, alleen getragt heeft te verklaaren hetgene men had moe- (3 O Deze kleene bijzonderheden .welken de Heer Le Roij ons, zoo als aan. veele anderen, indertijd mondeling heeft medegedeeld, heeft men ongetwijfeld vergeeten in het openbaar bekend te maak. ken, H 2  moeten doen, en geenzins hetgene men ge. daan en waargenomen heeft; vooreerst: om dat nog niemand de vergrooting bepaald had, welke , ten opzichte van de verfchillende middenlijnen des bekkens , en voornaamlijk van die welke van vooren naar agteren loopt, uit eene vaneenw'ijking der fchaambeenderen van twee en een' halven duim ontftaat; ten tweede: om dat men de maat dezer vaneenwijking, noch ten opzichte van vrouwe Souchot, noch van eenige andere, genomen heeft, zoo als men verzekert dezelve genomen te hebben (32); ten derde: om dat de Vroedmeesters, welke hunne hand tot de kunstbewerking leenden, in die oogenblikken aangedaan en bij uitftek ontroerd waren, zoo als zij openlijk beleden hebben; eindelijk, ten vierde: om dat deze aanmerklijke vergrooting van het bekken, en weluitgedagte faamengepaardheid van omftandigheden, welken men in de waarneming dier Verloskundigen bewondert, in dit geval niet noodig waren. 2034. Offchoon deze Vroedmeesters aan de kleene middenlijn der bovenfte engte van het (32) Een iegelijk weet, dat de Heer Le Roij de uitgeftrektheid der vaneenwijking, met het hooid van de nahand Qnetacarpus), dc vingeren gebogen zijnde, afmeet, zoo als uit zijne gefchriften blijkt: wij laaten aan de geheele wereld over om deze handelwijze te beoordeelen. \  ( «7 ) liet bekken der vrouwe, waarover wij fpreeken, flechts twee en een' halven duim uitgeftrektheid hebben toegekend, hebben andere, even geoeffende Verloskundige dezelve zes, en zelfs meer lijnen langer, gefchat; en wij durven verzekeren , dat deze laatfte zich hierin niet vergist hebben, indien zijjdeze middenlijn een weinig regthoekig of fchuins, in hoedanig eene rigting de kleenfte der middenlijnen van het hoofd des kinds zich beftendig aan den ingang van het bekken aanbied, hebben aangemerkt: naamlijk, van een der zijden van het uitftek zelf, hetwelk door het grondftuk van het heiligbeen gevormd word, naar de vereeniging der fchaambeenderen loopende. De Heer Le Roij, welken wij hier meermaalen dan den Heere Sigault zullen aannaaien, heeft zulks even zoo als wij opgemerkt, en drukt zich desaangaande even duidelijk uit, zeggende: „ dat de dwarsfche ,, middenlijn van het hoofd des kinds, welke ,, aan de kleene van den ingang des bek,, kens beantwoord , dien ingang niet op ,, dezelfde wijze doortrekt als de groote „ middenlijn doet, welke in eene fchuins„ fche rigting, die de lijnregte nabij koomt, „ nederdaalt; dat het waarheid is, dat de „ eene wandbeenfche verhevenheid vóór de „ andere, en een weinig langs de zijde van „ het heiligbeen, in het kleene bekken daalt: „ op die wijze, (voegt hij 'er bij,) dat een ,, bekken, hetwelk aan deszelfs ingang, van ,, vooren naar agteren, een, of twee lijnen ,, minder uitgeftrektheid heeft dan de dwarsft fche middenlijn van het hoofd, aan hetH 3 zei*  C "8 ) s, zelve, door middel van dit werktuiglijke, „ uittogt kan verkenen (33)"- 2035. Wij hebben het bekken van vrouwe Souchot verfcheiden maaien, in het bijzijn van meer dan vijfenveertig leerlingen, onderzogt. De bekkenmeeters van de Heeren Coutoulij en Traisnel hebben wij, beurtelings, op hetzelve aangelegd, en zoo wel het een als het ander van deze werktuigen toonde een en dezelfde uitkomst aan, en bevestigde de maat welke wij met den vinger, en onzen dikte - pasfer, van dit bekken genomen hadden. De genoemde bekkenmee. ters op het meest verheven gedeelte van het uitftek des heiligbeens aangelegd zijnde, konden wij dezelven, zonder geweld te gebruiken, niet verder openen dan tot twee duimen en zes a zeven lijnen; maar ter linkerzijde van het genoemde uitftek, hetwelk aanmerklijk naar de .regterzijde van de vrouwe uitpuilt, gerigt wordende, kon men de twee bladen dier werktuigen tot drie duimen van elkander brengen. Dewijl nu de d wart fche middenlijn van het hoofd der vrugt zich gemeenlijk volgens deze lijn, naamlijk in eene regthoekige rigting, aanbied, of, volgens welke dezelve anders, in moeielijke gevallen, gerigt moet worden, kan men, zonder vreeze van zich te vergisfen, verzekeren, dat de (33) Ziet den Heere Alph. Le Roij, Rech. histoYtq. & pratiq. fur la je&. de la Jymph. du pubis, pag. 69, en vervolgens.  C "9 > de kleene middenlijn der bovenfte engte van het bekken van vrouwe Soüchot drie duimen uitgeftrektheid heeft. Wij merken nog bovendien aan, dat dit bekken, van onderen, zeer wijd is, en dat geen ander onzes bedunkens, ten dezen aanzien, beter gevormd kan zijn. Voor het tegenwoordige valt het gemaklijk te bepaalen, hoeveel grooter dat de middenlijn van het hoofd der vrugt dan die van het bekken dezer vrouwe was; als mede, in hoeverre dit bekken vergroot moest worden, en hoedanig de vaneenwijking der fchaambeenderen heeft moeten zijn, welke die vergrooting heeft kunnen teweeg brengen. 2036. Het hoofd van dit kind, cp den vierden dag van deszelfs geboorte, van de eene wandbeenfche verhevenheid naar de andere, flechts drie duimen en vier lijnen uitgeftrektheid hebbende, kan men het geenzins , tenzij met verloochening van de waarheid, in het tijdftip zelf van de verlosfing, meerder breedte toefchrijven, zoo als diegenen deeden, welke verzekerd hebben, dat de dwarsfche middenlijn van het hoofd in dien tijd twee lijnen langer was (34). De beenige helm van het hoofd verandert altijd, bij den togt door eene engte welke een weinig ingetrokken is, van vorm, en word van terzijde meer of min plat, naar maate van de in- (34) Ziet den Heere A l f h. Le Ron, in Zfjnreedff aangehaald gefchrilt, bladz. 61. . H 4  C "O ) ingetrokkenheid dier engte; terwijl zulks met meer of minder moeite gepiard gaat, naar evenredigheid dat de beenderen van het bekkeneel via eene meerdere of mindere vaste zelfstandigheid, en op eene meer losfe of meer lijvige wijze met elkander vereenigd zijn. Het hoofd heeft nooit minder breedte, dan in het oogenblik waarin het de genoemde engte is doorgetrokken; terwijl hetzelve, in het vervolg, hetzij vroeger of laater , datgene weder aanneemt, hetwelk -het in den togt door het bekken verlooren heeft. Schoon het aangezicht van het kind, in de eerfte dagen, al moge vervallen, of mager worden, verliest echter de beenige helm niets van derzelver afmeetingen (35). Wij hebben dit kind.niet eerder dan op den dertienden dag van deszelfs geboorte gezien, en het hoofd van hetzelve kwam ons voor, tot deze verandering van vorm, bij uitnemend, heid gefchikt te zijn. De geheele uitwendige gedaante van dit kind droeg het kenmerk van onrijpheid , zoo als , over het algemeen , omtrent kinderen van flechts agt maanden word waargenomen; terwijl hetzelve niet grooter dan deze laatften was, zonder dat zulks aan deszelfs vervallen ftaat, waarin men zeide dat het zich bevond, konde wor, den toegefchreven. 2037. C35) De Heer Le Roij fchijnt van een tegengeweld gevoelen te zin, blijkens bladz. 61 van zijne Rsch. historiq. & pratiq. &c.  2037. Alvoorens toe te temmen, dat de dwarsfche middenlijn van het hoofd des kinds, met betrekking tot de kleene middenlijn van het bekken der vrouwe, vierlijnen telang.was; zoude men moeten vooronderftellen, dat het hoofd tot geene verandering van vorm en afmeetingen bekwaam ware, en die verkleening niet konde ondergaan, welke wij zoo even hebben opgegeven; en het tevens, zoo als de voorfbanders van de doorfnijding der fchaambeenderen gedaan hebben , onder het gezichtpunt van een indedaad vast hghaam moeten aanmerken. Dewijl men niet juist kan bepaalen, in hoeverre het hoofd, van de eene naar de andere wandbeenfcha verhevenheid, faamengedrukt konde worden, zoo min als tot welk eenen graad het. zelve, bij den togt door de engte, fchoo» dat de drukking aan het voorfte gedeelte dier engte,, door de doorfnijding en vaneenwijking der fchaambeenderen, wierd afgebroken, eene faamendrukking heeft ondergaan, zal men ons van geene groocfpraak befchuldigen, wanneer wij dezelve flechts op twee lijnen ftellen. Volgens deze vooronderftelling nu, was de kleene middenlijn van het hoofd niet meer dan twee lijnen te groot, en dus moest men aan die van het bekken flechts twee lijnen meerder uitgeftrektheid verfchaffen. 2038. Het zal aanftonds blijken, dat eene vaneenwijking der fchaambeenderen van eenen duim genoegzaam is om dit gebrek van overeenftemrmng te doen ophouden: beroepende wij ons op het getuigenis zelfvan diegenen, • fï S wel.  ( ia* > Welke verzekeren , die vaneenwijking, op het bekken van vrouwe Souchot, tot tweeën een'halven duim gebragt te hebben. Bij eene vaneenwijking van eenen duim, zegt de Heer Le Roij, fprongen de fchaambeenderen twee lijnen vooruit (36); en elders: indien het bekken zich van vooren maar een* duim geopend had, zoude zich flechts een kleen gedeelte van de wandbeenfche verhevenheid tusfchen de vaneenwijking hebben begeven, waardoor de dwarsfche middenlijn van het hoofd flechts drie lijnen kleener zoude zijn geworden (37"). Belijd de Heer Le Roij hier niet, bij eene vaneenwijking van twee en een' halven duim, flechts vijf lijnen, of daaromtrent, in de rigting der kleene middenlijn , gewonnen te hebben , daar hij ♦oorwend 'er dertien te hebben teweeg gebragt? Slechts eene uitkomst van twee lijnen toeftemmende, zoodanig eene alle de proeven welken men genomen heeft, over het algemeen, hadden, waren die twee lijnen, in dit geval, tot doorlaating van het kind, toereikende; zelfs dan, wanneer men vooronderfielt, dat de eene wandbeenfche verhevenheid zich niet tusfchen de vaneengewekene fchaambeenderen begeven, en de dwarsfche middenlijn van het hoofd flechts twee lij- (36) Ziet den Heer Alpti. Le Roij, in zijn reeds jneermaalen aangehaald gefchrift, bladz. 71. ' (37) Hetzelfde gefchrift, bl. 70.  C 123 ) lijnen verkleening ondergaan heeft. Eene meerdere vaneenwijking had, in het geval van vrouwe Souchot, meer gemak teweeg gebragt dan men, bij het afhaalen van het kind, heeft ondervonden. 2039. Indien uit deze nieuwe bedenkingen niet befloten kan worden, dat de doorfnijding der fchaambeenderen, ten opzichte van de vrouwe, waarover wij fpreeken, enkel van een goed gevolg geweest is, om dat het bekken oorfpronglijk wijd genoeg was, tot doorlaating van een vijfde kind, hetgene overal.bij herhaaling is aangemerkt, kunnen zij ten minfte dienen, om over dit, zoowel als over alle de goede gevolgen der nieuwe kunstbewerking van dezen aart, naar eisch te beflisfen: want 'er kan geen enkel geval, in hetwelk moeder en kind behouden is, plaats hebben, waarop deze bedenkingen niet kunnen worden toegepast. De goede gevolgen van de doorfnijding der fchaambeenderen kunnen, voor het toekoomende, alleen de menigte verkloeken , welke nog onbewust is, dat het gevaar dier kunstbewerking,voor de vrouwe, enkel uit de groote vaneenwijking der beenderen ontftaat; en dat men dezen een' duim van elkander kan verwijderen, zonder doodelijke beledigingen aan de omliggende deelen te veroorzaaken. Maar wat kan zulk eene geringe vaneenwijking teweeg brengen, ten opzichte van een bekken, hetwelk in zooverre is ingetrokken, dat 'er geene de minfte overeenftemming tusfchen hetzelve en het hoofd der vrugt plaats heeft, zoo als in zulke geval. len«  len, waarin de Keizerlijke fnede te pasfe koomt. £040. Alle de vrouwen, aan dewelken de Heer Sigault de doorfnijding der fchaambeenderen heeft uitgeoeffend, hebben 'er hetzelfde voordcel als die, waarover wij zoo even gefproken hebben, niet uit getrokken, niettegenftaande dat haare bekkens, behalven dat van vrouwe Vespres, tot het wel flaagen der kunstbewerking , even goed fcheenen gefchikt te zijn. Offchoon de meeste vrouwen minder fmartelijke gevolgen van de doorfnijding der fchaambeenderen, dan de; laatstgenoemde, ondergingen, verlooren zij haare kinderen, door de geweldige poogingen, die men, in weerwil van de vergrooting, welke de vaneenwijking der fchaambeenderen cmtrent het bekken had moeten teweeg brengen, tot derzelver afhaaling,nog verplicht was aan te wenden. Vrouw Blandi.n, weike de kunstbewerking in het jaar 1778 onderging, verloste in het daaraanvolgende jaar allernatuurlijkst (38); terwijl vrouw (38) Mejufvrouw Bellami, Vroedvrouw, heeft, het vertoog van.deze verlosfing, welke op den 7den van Wijnmaand,.des jaars 1779, voorviel, in het jaar 1780 uitgegeven. Zij verzekert, dat de Heer Sigault, welke vóór haar geroepen wis, zich om geene andere reden had onttrokken om vrouwe Ey. andin te yejlosfen., dan om dat zij zich ten tw^edemaaj niet aan eene kunstbewerking wilde onderwerr-eu, welke het voorige jaar met veele zwaa- rig-  C m > vrouw Verderais, aan dewelke de door. fnijding der fchaambeenderen in hetzelfde jaar wierd uitgeoeffend, mede het jaar daarna, door de hulp van eene Vroedvrouwe, welke, ter oorzaake dat de eene hand van het kind, zich te gelijk met het hoofd, aanbood, zich verplicht vond het kind te keeren , verlost wierd (39). Dit laatfte Sterf kort na de geboorte; maar het eerfte was, van het 00- righeden verzeld ging , en het gewenscht gevolg niet had ; dat de laatfte verlosfing vrij fpoediggefchiedde; dat het kind grooter was dan de andere kinderen, welken zich, tegelijktijdig met hetzelve, in de kerk bevonden, om gedoopt te worden; eindelijk, dat het bekken van deze vrouwe haar was voorgekoomen niet van de wijdde, maar ook niet van de naauwfte te zijn, en dat de fchaambeenderen na'auW met elkander wedervereenigd waren. Wij hebben, in het heimelijke, van den Heere Sigault zelf, welke het bekken van deze vrouwe, fints haareu dood, in zijne verzameling bewaard, vernomen, dat deszelfs kleene middenlijn omtrent drie'duimen uitgeftrektheid had. (39) Mejufvrouw Ridê, Vroedvrouw, welke dit geval, in het jaar 1782, aan de Maatfchappij der Heelkunde heeft bekend gemaakt, merkt aan, dat het bekken van deze vrouwe, ter oorzaake der buitengewoone grootte van het uitftek des heiligbeens, hetwelk zij zegt ter linkerzijde uitte fpringen, van vooren naar agteren , is ingetrokken, zonder de wijdte van dit bekken te bepaalen.  C 126 ) oogënblik af waarin het gebooren wierd, van een bij uitftek iterk en gezond geftel. Men heeft nog niets vernomen van hetgene omtrent vrouwe La Forets, nadat zij de doorfnijding der fchaambeenderen heeft ondergaan, heeft plaats gehad; maar 'er is alle waarfchijnlijkheid, dat zij, even als de eerften , weder zwanger geworden en verlost zal zijn: dewijl zij nog veel minder van dc gevolgen der kunstbewerking heeft geleden, hebbende reeds op den vijftiendien dag beginnen te gaan. 2041. Geene van deze vrouwen was ongelukkiger dan vrouw Vespres, om dat geene derzelven zoo mismaakt, en even weinig in de mooglijkheid van te kunnen verlosfen was: zij veilooren haare kinderen, maar herftelden, de eene vroeger, de andere laater, en bevonden zich in ftaat van weder zwanger te worden; maar vrouw Vespres overleefde haar kind (en des ook de kunstbewerking), flechts vijf dagen, welken zij in de doodelijkfte benaauwdheden doorbragt, en was klaarblijklijk het flagtoffer van deze kunstbewerking, offchoon men, in dien tijd, verbreid heeft, dat zij door eene geheel andere oorzaak was geftorven (40). Men fchat- (40) Ziet de lchriftelijke verklaaringen, welken vóór en na deze kunstbewerking, als mede, lij het openen van het lijk, zijn opgefteld; de wederleggende aanmerkingen van den Heere Lauverjat, cn de beantwoording van den Heere Sicault op (lie aanmerkingen.  C 127 ; fchattede dc kleene middenlijn van het bek* ken, vóór het doen der kunstbewerking, op twee en een' halven duim, of daaromtrent: en bij de opening van het lijk bevond men, dat dezelve flechts twee- a drie-entwintig lijnen uitgeftrektheid had. Twee Heel- en Verlos -kundigen, naamlijk de Heeren Lauverjat en Coutoulij, hadden zich wegens de onvermijdelijke noodzaaklijkheid van de Keizerlijke fnede verklaard, en de uitkomst bevestigde hun, zoo wel als veele anderen, in het gevoelen waarin zij verkeerden, dat de doorfnijding der fchaambeenderen tegen die kunstbewerking geenzins konde opweegcn. Niettegenftaande 'er flechts eene vaneenwijking der fchaambeenderen van anderhalven duim, of daaromtrent plaats had, waren de heilig-darm-beenfche vereenigingen, zoo wel als de omliggende deelen, daardoor Zichtbaar beledigd. Bij de opening van het lijk is gebleken, dat die vereenigingen van elkander verwijderd waren; dat het beenvlies; zich van dezelven had afgefcheiden; terwijl men eene vergadering van ftinkend vogt, van eene donker grijze klenr, aantrof, welke zich zeer wijd tusfchen het celleweeffel van de linker kom der heupbeenderen uitftrekte, enz. enz. Welke bewijzen wil men meer dan' den dood van het kind en van de moeder, om van het onvoldoende en gevaarlijke van de doorfnijding der fchaambeenderen, in het geval, voor hetwelke men dezelve bij uitfluiting heeft voorgefleld, overtuigd te worden? 2042. Daar dit geval het onvoldoende en gevaarlijke van de doorfnijding der fchaambeen-  ( i2o ; beenderen, ingevalle van eene aanmerklijke mismaaktheid van het bekken h bevestigt , zoo kan dat van vrouwe Blandin reeds tot een voorbeeld ftrekken van het misbruik hetwelk derzelver uitvinder 'er van heefr gemaakt, en ten tweedemaal, omtrent dezelfde vrouwe, 'er van gemaakt zoude hebben, indien zij 'er zich, op den 7den van Wijnmaand des jaars 1779, aan had willen onderwerpen. Zoude men kunnen gelooven, dat de Heer Sigault, welverre van het gunftig gevoelen, hetwelk hij wegens deze nieuwe kunstbewerking koesterde, te verzaaken, door deze twee gevallen, nog grooter vertrouwen op dezelve vestigde ?,, Dit geval (zegt hij , over dat van vrouwe Vespres fpreekende) bewijst, tot welk eene uitgebreidheid zich de voordeelen van de doorfnijding der fchaambeenderen kunnen uitftrekken: dewijl ik, door middel van deze kunstbewerking, een zeer groot en levend kind (*), langs een buitengemeen naauw en bij uitftek misvormd bek- (*) In het verbaal-proces zegt men: „ L''enfant forti, a donné quelques fignes de vie, qui ne Je font pas Joutenus long-temps." Dat is: Het kind gebooren zijnde, gaf eenige tekenen van leven, welke niet lang duurden. De Heer Lauverjat heeft hierop aangemerkt, dat deze tekenen van leven flechts in eenige tikking van het hart beftonden: welke tikking geenzins eene voorbode vari eene bekooming uit eenen ftaat van bezwijming, maar het droevig 0 verblijffel Van het, reeds uitgebluscht leven was (V>  C 129 ) bekken, hebbe afgehaald." Ên met opzicht tot vrouwe Blandin leest men, in het Jdumal de Paris van den 2iften van Wijn* maand, 1779, c'at deze vrouw, aan dewel. ke men de doorfnijding der fchaambeenderen , het jaar tevooren , had uitgeoeffend , onlangs natuurlijk verlost was, van een kind, hetwelk zich , nevens de moeder, wclvaarende bevond; en dat men uit dit geval konde opmaaken , dat deze kunstbewerking , eenmaal gefchied zijnde, in het vervolg , voor zvvaare verlosfingen, welke, of door eene mismaaktheid van het bekken der vrouwe, of door eene al te aanmerklijke grootte van het hoofd des kinds veroorzaakt worden , niet weder noodig kan zijn. Men heeft hier bijgevoegd, dat het hoofd des kinds van vrouwe Blandin, bij haare voorige verlosfing, veertien duimen omtrek had; zoo , dat toen hetzelve van dat kind , van hetwelk zij de laatflemaal beviel, flechts van eenen omtrek van twaalf duimen wierd bevonden , de kunstbewerking niet weder noodzaakljjk was. 204.3. Men zoude den Heere Sigault buiten twijffel verontfchuldigen, de paaien welken hij zich had voorgefteld , bij deil tweeden flap dien hij in de loopbaan deed, welke hij den Vrocdmeesteren fcheen te openen, overfchreeden te hebben, indien bij het kind, welks hoofd veertien duimen omtrek had, levend ter wereld had gehaald; indien hij in het vervolg hadde opgemerkt, dat het bekken, hetwelk te kleen was óm het eerfte kind door te laaten, voor het tweede, wiens IV. Deels II. Stuk. I hoofd  ( 13° ) hoofd flechts twaalf duimen omtrek had, ruim genoeg was; en indien hij, in dit laatfte geval, niet weder op de noodzaaklijkheid van de doorfnijding der fchaambeerderen had aangedrongen. Op dit woord omtrek hebben veele lieden zich moeten vraagen, in welken zin men denzelven had genomen, en van Welk eenen omtrek men hoorde gewag maaken: want zeer weinige, onder ons, zijn onbewust, dat het hoofd der vrugt, met opzicht tot de verlosfing aangemerkt, tweeomtrekken heeft; naamlijk, een van dertieri en een' half & veertien, en een van tien , of, ten hoogfte, elf duimen, wanneer het hoofd, van de eene naar de andere zijde , drie en een' halven duim breed is. Het is deze laatfte met welken zich het hoofd, bij het daalen in eene natuurlijke verlosfing, aan de openingen van het bekken aanbied, en tevens die, welken de Vroedmeester met die openingen moet doen overeenftemmen, in alle gevallen, waarin de omftandigheden zich anders toedragen: en hierin is het dat zijne 'kunst beftaat. Indien de Schrijver van de aantekening, welke wij zoo even hebben aangehaald, dezen kleenen omtrek heeft bedoeld, moet men bekennen, dat het hoofd van het.laatfte kind van vrouwe Blandin zeer groot, en dat van het eerfte nog grooterwas: dewijl de kleene middenlijn van dat hoofd, hetwelk twaalf duimen omtrek had, dan vier duimen uitgeftrektheid moet gehad hebben, hetwelk zelden plaats heeft; terwijl dat van veertien duimen noodwendig vier duimen en agt lijnen breed moet zijn geweest, . het-  c 131; hetgene nog veel zeldzaamer word aangctro£ fen. Het een en ander kan eveneens ten bewijze vcrftrekken, dat het bekken der vrouwe ten minfte van eene natuurlijke grootte was. Dan, indien de Heer Sigault den grooten omtrek bedoeld heeft, was'er niets bijzonders in de grootte van het hoofd des eerften kinds op te merken; terwijl dat van het laatfte dan iets kleener dan naar gewoonte was. 2044. Men kan zich gereedlijk overtuigen, dat de grootte van het hoofd des kinds aanmerklijke verhinderingen tegen de verlosfing kan teweeg brengen, zelfs wanneer het bekken wijd genoeg is om een hoofd van eene gewoone grootte door telaaten; entevens, dat het mooglijk zij, dat een hoofd, hetwelk groot, maar week en toegeeflijk is, een bekken gemaklijk kan doortrekken, langs hetwelk een ander hoofd, eenige lijnen kleener , maar vaster van zelfftandigheid, en dus minder kunnende toegeven, geenen uittogt vinden kan. Daar de Heer Sigault gemeend heeft, zich te kunnen verantwoorden, de doorfnijding der fchaambeenderen, zonder een goed gevolg voor het kind, aan eene vrouwe te hebben uitgeoeffend, welke welgemaakt genoeg was om in het jaar daaraanvolgende natuurlijk te kunnen verlosfen, met flechts de onevenredigheid in de grootte, welke 'er ten opzichte van de beide Kinderen plaats had, tegen te werpen, zoo hebben fommige aanhangers van zijne nieuwe werkwijze het geval geheel anders uitgelegd, en niet gefchroomd, de" gemaklijkheid der laatI 2 fte  ( 13^ ) fte verlosfing daaraan toe te fchrijven, dat de kunstbewerking zelve het bekken wijder had doen worden dan het tevooren was: naardien de fchaambeenderen, volgens hun gevoelen , niet zoodanig weder tefaamen groeien en zich wedervereenigen kunnen als gebrokene beenderen, maar flechts dooide tusfehenkomst van een beenweer (z), hetwelk dezelven altijd van elkander houd afgefcheiden. Dit belagchelijk gevoelen verfchilt niet van dat, hetwelk veele Vroedmeesters gehad hebben van de zwelling der kraakbeenige vereenigingen van het bekken, in den loop der zwangerheid: dewijl deze even als de eerfte verbreid hebben, dat de heupen, na de verlosfing, breeder bleeven, en het bekten 'er in allen deele wijder door wierd. Zij, welke dit gevoelen, ten opzichte van de doorfnijding der fchaambeenderen, aannamen, droegen, buiten twijffel, geene kennis, dat Jufvrouw Bellami, die beenderen, bij vrouwe Blandin, zeer naauw, met elkander wedervereenigd vond; dat de afgevaardigden uit de Faculteit der Geneeskunde verklaard hebben, dat diezelfde beenderen zich, bij vrouwe Souchot, op den zevenentwintigften dag nadat zij de kunstbewerking had ondergaan, in zoodanig eenen ftaat van wedervereeniging bevonden, dat men flechts een ftreep in de lengte van derzel. ver kraakbeenige vereeniging konde ontdekken; Cz) Callus.  1133) ken; en dat de Heer Le Roij de fchaambeenderen van diezelfde vrouwe, op der veertienden dag, zichtbaar bevond, zoo na tot elkander te zijn gekomen, dat hij dezeiven vermoedede wedervereeriigd te zijn. Maar wat zoude dit been weer, behalven dat, ten opzichte van de kleene middenlijn ^ der bovenfte engte, toch uitwerken, al ware het dat men het gemelde gevoelen aannam ? Zoude een been weer van zes lijnen breedte, welke ongetwijffeld bij uitftek groot moet fchijnen te zijn, die middenlijn boven eene lijn meerder uitgeftrektheid kunnen verfchaffen? Men zoude geen het minfte belang in de waarheid moeten ftellen, indien men durfde verzekeren, dat eene zoo geringe vergrooting , een bekken, welks buitengemeene mismaaktheid tevooren geen ander hulpmiddel dan de Keizerlijke fnede, of de doorfnijding der fchaambeenderen, aan de hand gaf, tot doorlaating van het kind, wijd genoeg zoude kunnen maaken. 2045. De uitvinder der laatstgenoemde kunstbewerking heeft 'er veel minder goede gevolgen dan de Heer Alph. Le Roij uit getrokken, en het eenige gewenscht gevolg, hetwelk hij 'er van gehad heeft, munt op i verre na zoo niet uit als het minfte van den laatstgenoemden. De Heer Sigault. heeft, van de vijf vrouwen eene, en vier kinderen, door de doorfnijding der fchaambeenderen, verlooren; terwijl de Heer Le Roij, van een. even groot aantal vrouwen, vier, en vijf kinderen, door dezelfde kunstbewerking, behouden heeft. Eene vrouw, oud 28 jaa. I 3 ren, De gevallen* welke tot Jen Heere Alph. Lb l o ij betrekking hebbenj  C *34 > ren, en, volgens het zeggen van den Heere Le Roij, drie voeten en drie duimen lang (41), van haar eerfte kind zwanger, en, door eenen baarensnood van agttien uuren, afgemat zijnde, verzogt zijne hulp, op den i8den van Hooimaand, des jaars 1779, en onderging, terftond de doorfnijding van de fchaambeenderen, in het bijzijn van vijf perfoonen, om niet te kunnen zeggen dat men iets geheimzinnigs gepleegd had C42). De fchaambeenderen verwijderden zich meer dan twee duimen van elkander, door onder de bekleedfelen te wijken; \'ervolgens vermeerderde men deze vaneenwijking, graadsgewijze, tot omtrent drie duimen, door flechts de dijen der vrouwe, in (40 Zij; was, 111 Bloeimaand 1785, vier voeten en drie duimen lang. (42) Onder deze vijf perfoonen bevonden zich drie vrouwen, de leerling van den Heere Le Roij, en een Heer van aanzien. 'Er heeft altijd geheimzinnigheid plaats, wanneer men, bij eene kunstbewerking welke geheel de zaak van Vroedmeesters is, geene dan zoodanige getuigen heeft. Kon de Heer Le Roij zich dan geene Vroedmeesters tot getuigen verfchafien, zoo als hij daarna, in het geval van die vrouwe dee.l, welke het onderwerp zijner vijfde waarneming uitmaakt? Alle de Vroedmeesters van Parijs zouden het zich eenen plicht gerekend hebben van zijne kundigheden gebruik te maaken, of hem met hunnen raad te dienen.  C J35 > in het oogenblik waarin het hoofd moest doortrekken, van elkander te verwijderen; men keerde het kind in hetzelfde oogenblik (43); haalde hetzelve af, door flechts aan den linker voet te trekken, dewijl men niet noodig oordeelde zulks bij de beide voeten tegelijk te doen; en vond gemaklijk uittogt, vermits men de voorzoig gebruikte om de billen fchuins, of een voor een, in het bekken te leiden (44). De Heer Le Roij voegt 'er bij, dat dit kind in den beginne dood fcheen te zijn, maar, door de gewoone middelen, weder bijkwam; dat hetzelve zeer groot was, hebbende de dwarsfche middenlijn van het hoofd, of de breedte tusfchen de C43) Deszelfs hoofd was overdwars, met het ag* terhoofd naar de regterzijde van de vrouwe gekeerd, geplaatst: eene ligging, welke de Heer Lp Roij verzekert, altijd moeijelijk, en dikwijls zeep gevaarlijk te zijn, zelfs ten opzichte van de welgemaaktfte bekkens, tenware, zegthij, dat dezelven bij uitftek groot mogten wezen. Eene langduuriger ondervinding zal hem fints dien tijd, buiten twijffel^ geleerd hebben, dat deze ligging van het hoofd eene der mecstgewoone en allergunftigfte is, en dat zy van de tien gevallen meer dan eens plaats heeft. (44) Men kan het zich geenzins als een verdienffe toerekenen, de billen op deze wijze in het bekken geleid te hebben, dewijl zij op geene andere wijze kunnen daalen, wanneer 'er flechts aan eenen voet getrokken word. 14  C 136 ) de wandbeenfche verhevenheden, vier dui. men min een lijn uitgeftrektheid: zoo, dat hij, volgens zijn zeggen, door deze kunstbewerking, een lighaam van vier duimen min een iijn,langs een bekken,hetwelk oorfpronglijk flechts twee duimen en vijf lijnen wijd was, afgeleid heeft. De vrouw ondervond 'er zulke geringe toevalien van, dat zij op den negenden dag haar bedde verliet, op den twaalfden ging, en zich, op den agtentwintigften, aan de Geneeskundige Faculteit vertoonde. 204.u. Men zoude dwaalen, indien men zich verbeeldde, dat de Heer Le Roij, in de berekening der middenlijnen van het bekken van Julia Collet, (welke het onderwerp van het zoo even aangehaald geval uitmaakt,) nevens die der kleene middenlijn van het hoofd des kinds, zich in het minfte niet heeft vergist. Deze vrouw, op den 28ften van Bloeimaand, des jaars 1785, bij mij gekoomen zijnde, om mijne hulp te verzoeken wegens eene uitzakking der laarmoeëer (ö), welke tot zulk eenen graad plaats had. dat zich de hals van dat ingewand meer dan twee vingeren breed naar buiten vertoonde, zoo, dat ik haar een' moederring (b) zettede, onderzogt ik naauwkeurig haar bekken, hetwelk ik den nden van Wiedemaand daaraanvolgende, op nieuw, in het bijzijn van ver- 0») Prolapfus, Jive procidentia titeri. (Jj) Pesjarium.  C 137 ) verfcheiden Geneesheeren en Heelmees. £ers (45) > verrigtede. Beurtelings verfchillende handelwijzen te baat genomen hebbende om de lengte van de kleene middenlijn der bovenfte engte naauwkeurig te meeten, hadden zij allen eene uitkomst van twee duimen en zes k agt lijnen, genomen tusfchen het midden van het uitftek des heiügbeens en de vereeniging der fchaambeenderen, welke laatfte wij inwendig zeer effen bevonden te zijn. Naardien nu de kleene middenlijn van het hoofd der vrugt niet volgens deze lijn nederdaalt , maar volgens die welke van eene der zijden van het uitftek des heiügbeens naar de vereeniging der fchaambeenderen loopt, kan men verzekeren, dat het geen. zins een bekken van twee duimen en vijf lij* nen, maar, met opzicht tot de verlosfing, een van omtrent drie duimen was, waarvan de Heer Le Roij de fchaambeenfche vereeniging heeft doorgcfneden: hetgene reeds eene voldoende verklaaring geeft van het goed gevolg, hetwelk de nieuwe kunstbewerking, ten opzichte van Julia Collet, heeft gehad. 2047. Men heeft zich niet minder in de berekening der middenlijnen van het hoofd des (45) Dc Heeren Audibertij & Assalintj, correspondeerende leden van de Maatfchappij der Heelkunde; de Heer Rung, Hoogleeraar inde Geneeskunde, en gepenfioneerde van den Koning van Zweden-; de JHeeren Le Bas, Verdier, enz. I 5  ( 133 > des' kinds vergist: dewijl de Heer Le Roij zelf, de kleene middenlijn, daags na de verlosfing, flechts eene uitgeftrektheid van drie duimen en agt lijnen bevond te hebben. Eene veel onverfchoonelijker dwaaling is die welke tot de vaneenwijking der fchaam. beenderen betrekking heeft, die men verzekert, fchier tot op drie duimen gebragt te hebben. Het belangrijke van dit punt had wel verdient, dat men algemeen bekend gemaakt had opwelk eene wijze men de maat dezer vaneenwijking heeft genomen. Wie van de vijf perfoonen, welke de getuigen van het geval waren, heeft dezelve gemeeten? Immers, de Heer Le Ro ij konde het zelf niet doen, in het tijdftip dat de vaneenwijking tot op drie duimen plaatshad: naardien hij toen, zoo als hij zelf zegt, met zijne linkerhand, beczig was aan het aangezxht en de kin van het kind te trekken, welke deelen hij naar beneden tragtede te leiden; terwijl hij, met de andere hand, het lighaam, hetwelk gebooren was, zelf ophefte! Offchoon men de vaneenwijking niet tot drie duimen gebragt heeft, zullen echter veelen, door dit geval, in den waan gekoomen zijn, dat dezelve zoo verre gebragt kan worden, en niet nalr.aten hunne poogingen , tot bereiking eener zoodanige vaneenwijking, aan te wenden : even zoo als anderen zich verbeeldeden hun oogmerk gemist te hebben, indien zij de fchaambeenderen niet juist twee en een' halven duim van elkander deeden wijken. Door middel van eene zoo bovenmaatige vaneenwijking het kind behoudende, kan men ver-  ( 139 > verzekerd zijn de moeder daaraan op te offeren , zoo als zelfs diegenen deeden, welke zich met eene van twee en een' halven duim y ja, daarbeneden, vergenoegden. 2043. De Heer Le Roij, door de hoop op een even buitengewoon heilzaam gevolg aangemoedigd, ftelde de doorfnijding der fchaambeenderen, zeven dagen nadat hij dezelve aan Julia Collet had uitgeoeffend, aan eene vrouwe te Gros-Caillou (even buiten Parijs) in het werk: welke vrouw, met opzicht tot haar bekken, veel mismaakter was dan de eerfte: want hij fchattede de kleene middenlijn der bovenfte engte flechts op agttien k negentien lijnen (46), niettegenftaande hetwelke de gevolgen der kunstbewerking nog minder waren dan bij Julia Collet; behalven dit was deze vrouw, welke vier voeten en negen duimen lang was, tevooren, zes maaien, en telkens door de uiterfte hulpmiddelen der kunst, verlost. De doorfnijding der kraakbeenige vereeniging ging met veele moeite gepaard, en kon niet dan bij verfcheiden herhaalingen voltooid worden: dewijl deze vereeniging, behalven dat zij zeer dik was, zoodanig eene lengte had, dat men zich genoodzaakt bevond, derzelver bovenfte en onderfte gedeelte, (46) De Heer Gou bellij, D. M. P. oordeelde eenige dagen na dc kunstbewerking, dat deze middenlijn een en drie-vierde duims uitgeftrektheid had. (Ziet den Héere Alph, Le Roij).  C 140 ) te, onder de bekleedfels, in dewelken mert riogthans eene infnijding van twee en een* hal ven duim, of daaromtrent, had gemaakt, 1 door te fnijden (47). De doorfnijding gefchied zijnde, opende men den zak van het lamvlicsvogt; men bragr, de voeten, welke zich eerst aanboden, naar huiten, en men haalde het kind, zonder aanmerklijke verhindering aan te treffen, af: mits de voorzorg gebruikende, van het agterfte gedeelte des hoofds, toen het aan den ingang van het bekken kwam, tusfchen de vaneengeweekene fchaambeenderen, welke zich in dit tijdftip drie duimen van elkander verwijderd hadden, te doen omvatten (48). De dwarsfche middenlijn van het hoofd had, onmiddelijk na de verlosfing, eene uitgeftrektheid van drie duimen en agt lijnen. 2049. Vrouw Du Belloij (welke het onderwerp van dit tweede geval des Heeren Le (47) Deze kraakbeenige vereeniging moet dan eene lengte van drie duimen gehad hebben, hetwelk een geval eenig in zijn foort zoude zijn. (48) De Heer Le Roij had ons de reden moeten Hielden, waarom hij het agterfte gedeelte van het hoofd der vrugt, en niet de wandbeenfche verhevenheid, zoo als in hetgevd van vrouwe Souchot, tusfchen de vaneengeweekene fchaambeenderen heeft gevoerd. Waarom had hij niet noodig deze voorzorg ten opzichte van Julia Collet, wier kind oneindig grooter was, te getruiken; enz.  < 141 ) Le Roij uitmaakt) werd, na de kunstbewerking, hevige pijnen gewaar; dan, deze bedaarden nog op denzelfden dag, en des anderendaags bevond zij zich wel genoeg om zich zonder hinder in haar bedde te kunnen beweegen, zelfs om zich in een ander bedde te kunnen doen overleggen, hetwelk fints, alle dagen, zonder een' dag over te flaan, gefchiedde. De uitwendige wonden, en buiten twijffel ook de kraakbeenige vereeniging, waren op den vijfden dag gefloten; op den tienden dag begon de vrouw te gaan; op den zeventienden verliet zij haare kamer; op den twmtigften ging zij naar de kerk; op den eenentwintigften wierd zij der Geneeskundige Faculteit aangeboden; en agt dagen daarna hernam zij haare moeielijke bezigheden van voor de lieden te wasfchen, genietende toen, naar het zeggen van den Heere Le Roij, de fterkfte cezondheid. Onder de Geneesheeren, welke deze vrouw, op den vijfden dag na de kunstbewerking, niet dan met eene foort van verwondering konden aanfchouwen, word ook den Heere Chaptal, lid van de Maatfchappij der weetenfchappen te Montpellier, genoemd ("49). 2050, ' (49) De Heer Chaptal, welke in dién tijd mijne Verloskundige lesfen volgde, heeft mij vrijheid gegeven, algemeen bekend te maaken, dat hij twijffelde of de doorfnijding wel gefchied ware; en nog. meer, of eene vrouw, welke uitwendig ^0 welgemaakt is, een zoo ingetrokken bekken konde hebben,  C 142 ) 2050. Daar liet goed gevolg, hetwelk de doorfnijding der fchaambeenderen bij Julia Collet had, de menigte moest doen verbaast ftaan, kon dat, hetwelk men, korten tijd daarna, ten opzichte van vrouwe Du Belloij bereikte, niet nalaaten dezelve nog meer in verwondering weg te voeren: welk laatfte nog veel meer gefchikt fcheen, om het getal der voorftanders van deze kunstbewerking te doen vergrooten. Tot dien tijd toe konde men gelooven, dat de doorfnijding der fchaambeenderen haare paa. len had, en zij geen'genoegzaam wijden doortogt voor de vrugt, dan omtrent flechts middenmaatig ingetrokkene bekkens, konde baanen. De Heer Le Roij heeft zelfs openlijk gemeld, dat welligt door geen ander middel dan de Keizerlijke fnede net kind te behouden is, ingevalle de buis van het bekken, van vooren naar agteren, bovenwaards, niet boven de eenentwintig lijnen wijdte heeft; fchoon zulk eene afmeeting, naamlijk van eenentwintig lijnen, en daar beneden, hem in dien tijd toefcheen flechts in de verbeelding te kunnen bcftaan. De Heer Sigault zoude de doorfnijding der fchaambeenderen aan vrouwe Vespres niet hebben uitgeoeffend, indien men hem niet verzekerd had, dat haar bekken, van vooren naar agteren, twee en een' hal ven duim wijd was; indien hij ben, als mefn heeft opgegeven. Het geval had hem {een ftilzwijgen opgelegd-  ( H3 ) hij niet zelf, op zijn gedaan onderzoek, in dien waan ware gekomen ; en , indien hij met zijn eigen belang alleen geraadpleegd had. Beide deze Heeren itemden dierhalven toe, dat de nuttigheid dezer kunstbewerking aan bepaaling was onderworpen. Het voorbeeld van vrouwe Du Belloij ftrekt daarheenen, om de'doorfnijding der fchaambeenderen, voor alle de gevallen van mismaaktheid des bekkens, te doen aannemen: want, fchoon het bekken van deze vrouwe niet de kenmerken der grootfte wanftakigheid draagt (50), kan men ligt in het vermoeden koomen, dat, daar men eene vaneenwijking der fchaambeenderen van drie duimen, zoo gemakh'jk, en met zoo weinige zwaarigheden heeft kunnen teweeg brengen, deze graad van vaneenwijking de uitgeftrekt» ftc niet is, tot welken zij gebragt kan worden. 2051. Naardien wij den Heere Le Roij, in den tijd toen wij den eerften druk van ons werk uitgaven, ten opzichte van de geflake van vrouwe Du Belloij, niets ftelligs konden tegenwerpen, vergenoegden wij ons met eene proefneming mede te deelen, 00 den 25ften van Oogstmaand, 1779, in het Bétel-Dieu te Parijs, op eene'vrouwe gedaan, (50) Wijbewaaren een bekken, wiens kleene middenlijn , van de bovenfte engte flechts veertien lijnen uitgeftrektheid heeft, hetwelk in de zestiende Plaut ts afgebeeld; en 'er zijn nog naauwer bekkens. i  C 144 > ■daan, welke, op den elfden dag nadat zij de Keizerlijke fnede, in de witte fireep fc) verrigt, ondergaan had, was geftorven: welke vrouw waterzuchtig was, hetgene de omHandigheid tot het nemen der proeve nog veel begunftigde. Het lijk met de billen op den rand van eene tafel geplaatst zijnde; de dijen van elkander verwijderd hebbende, en dezelven, zoodanig als de voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen hebben aanbevolen, doende onderfteunen, namen wij de baarmoeder weg, ten einde de voeten van een kind, hetwelk wij in den buik geplaatst hadden, in het bekken te leiden. Dit bekken had aan deszelfs ingang, van vooren naar agteren flechts eene wijdte van twintig lijnen; terwijl deszelfs dwarsfche middenlijn vier duimen en drie lijnen uitgeftrektheid had. Het hoofd van het kind was, tusfchen de wandbeenfche verhevenheden, flechts drie duimen en vijf a zes lijnen breed; deszelfs romp was mager; en wij hadden alle deszelfs deelen, om dus te fpreeken, gekneed, ten einde dezelven de buigzaamheid weder te doen verkrijgen, welke de dood haar noodwendig benomen had. Men ondernam,dit kind, door aan de voeten te trekken, langs de buis van het bekken af te haaien, maar, in weerwil van de kracht welke men daartoe aanwendde, kon men hetzelve niet verder dan tot aan de borst in het bekken doen koomen: in 00 Linea alba.  C 145 > ih dit tijdsgewrigt fneden wij de kraakbeenigë vereeniging der fchaambeenderen door, na alvoorens eene infnijding van twee en een' balven duim gemaakt te hebben, ten einde dè vereeniging te ontblooten: tevens zorg gedraagen hebbende, beneden waards, de voorfte faamenkomst der groote, of vrouwelijke lippen, en, bovenwaards, de bekleèdfels Van den buik, tot op agttien k twintig lijnen beneden den onderften hoek der opening, welke, bij het doen der Keizerlijke fnedej gemaakt was, nietin dieinfnijding te begrijpen. 2052. In Weerwil van de foort van wigge" Welke het lighaam van het kind, hetwelk zich in het bekken naauw omvat en faamengedrukt bevond, met betrekking tot het bekken, uitmaakte, weeken de fchaambeenderen flechts negen lijnen van elkander; men ver•meerderde die vaneenwijking, door de dijen der vrouwe, zoo graadsgewijze als immer mooglijk was, van elkander te verwijderen tot op eenentwintig lijnen; maar om dezelve tot op twee en een' halven duim te brengeni moest men, tegelijktijdig de dijen van elkander verwijderd wierden , tevens aan de heupen trekken. De vaneenwijking niet verder kunnende gaan, beproefde men het hoofd te doen doortrekken, hetwelk zich vanzelf in de gunftigfle ligging geplaatst had, naamJijk zoo, dat eene der wandbeenfche verhevenheden aan de vaneengeweekene fchaambeenderen, en de andere, dewül het agterhoofd naar de linkerzijde was gekeerd, aart het linkerzijdelijk gedeelte van het uitftek des heiligbeens beantwoordde. Verfcheiden lieIV. Deels II. Stuk. K dei  C 14O den der Kunst wendeden hunne paogingen daartoe ^ beurtelings, aan, door aan den romp en de onderkaak van het kind, totwelk laatfte einde men twee vingeren in deszelfs mond had gebragt, te trekken, zonder het hoofd de uitgeftrektheid van eene lijn te kunnen doendaalen: zoo, dat het de bovenfte engte niet eerder doortrok, dan in het tijdftip waarin ik die poogingen te hulp kwam, door het hoofd zelf, met mijne hand, welke ik in den buik gebragt had, voort te ftuuwen, en in dc breedte fterk faamen te drukken. 2053. In het oogenblik waarin het hoofd de genoemde engte doortrok fcheurde de onderfte hoek van de gemaakte wonde in de bekleèdfels tot aan de vrouwelijkheid open; terwijl tevens derzelver bovenfte hoek tot zoo digt aan de wonde, bij het doen der Keizerlijke fnede gemaakt, openfcheurde,dat het weinig verfchilde, of de vrouwelijkheid maakte, met de beide wonden, flechts ééne opening uit. De heilig-darm-beenfche vereenigingen, welke reeds, met verfcheuring der banden en van het beenvlies, toen de vaneenwijking der fchaambeenderen pas tot eenentwintig lijnen gebragt was, van elkander geweeken waren, fcheurden nu, kraaiende, zoo dat elk der omftanders het onderfcheideniijk konde hooren, in zooverre vaneen , dat men 'er den duim gemaklijk tusfchen kon leggen. Na den uittogt van het hoofd, bevonden zich de fchaambeenderen nog drie duimen van elkander verwijderd, en ongetwijffeld ging derzelver vaneenwijking eenige lijnen verder, in het tijdftip waarin het hoofd de  C 14? ) de bovenfte engte- doortrok. De afftand tusfchen den hoek van het regter fchaambeen en het midden van het uitftek des heiügbeens was van twee en een' halven, en die, tusfchen den hoek van het linker fchaambeen, en hetzelfde punt, Hechts van twee en een' vierde duim: zoo, dat de kleene middenlijn van het bekken, in de laatstgenoemde rigting, zeven, en, 'in de eerstgemelde, tien lijnen had aangewonnen. . 2054. Offchoon men geenzins de vergrootmg, welke de doorfnijding der fchaambeenderen, ten opzichte van een bekken, hoegenaamd, zoude teweeg brengen, naar die welke zij op een ander bekken ten gevolge had, met alle mooglijke naauwkeurigheid kan berekenen, dewijl de uitkomst dezer kunstbewerking in elk voorwerp, hetzij uit hoofde van den bijzonderen vorm der bovenfte engte, hetzij ter oorzaake van de wederzijdfche lengte van derzelver afmeetingen, of van de meerdere of mindere grootte van de bogten der beenderen, een weinig verfchilt, toont echter de proefneming, welke wij zoo even opgaven , onzes bedunkens , het geringe voordeel genoegzaam aan, hetwelk men van deze kunstbewerking, in zulk een geval, als dat van vrouwe Du Belloij, hebbe te wagten, waarin de kleene middenlijn der bovenfte engte van het bekken flechts agttien a negentien, ja al ware het eenentwintig lij. nen, uitgeftrektheid heeft (51). Indien men — diï" (SO Men heeft niet vergeecen, dat de Heer Gou- K 2 bel-  ( 148 > deze twee gevallen met elkander vergelijkt* zal men over het onderfeheid verbaasd ftaan, hetwelk in derzelver uitkomst heeft plaats gehad. Bij de vrouwe, welke tot het nemen onzer proeve diende, was men genoodzaakt fterke poogingen aan te wenden, om de fchaambeenderen drie duimen van elkander te doen .wijken, welk eene vaneenwijking wij niet teweeg konden brengen, zonder eene fchrikkelijke wanorde in de heilig-darmbeenfche vereenigingen te veroorzaaken, en de heupbeenderen, als hetware, geheel van het heiligbeen af te fcheiden: de hoeken der uitwendige wonde febeurden, zoo van onder als van boven, tot eene aanmerklijke uitgeftrektheid, open; en men konde het hoofd, niettegenftaande dat het flechts drie duimen en vijf k zes lijnen breed was, zonder geweldige poogingen aan te wenden, en dezelven , zoo als gezegd is, te hulp te koomen, de engte van het bekken met geene mooglijkheid doen doortrekken. Bij vrouwe Du Belloij gefchiedde dit alles geheel anders: de fchaambeenderen weeken gemaklijk, zonder dat men geweld gebruikte, drie duimen van elkander ; de uitwendige infnijding, welke men niet groot fchijnt gemaakt te hebben, was, door het infeheuren van derzelver hoeken , bellij, eenige dagen na de kunstbewerking, be-vonden heeft, dat de kleene middenlijn van dit bekken een' en drie-vierde duims uitgeftrektheid had. CQsx den Heere Alph. Le Roij),  C H9 ) ken, in geenen deele grooter geworden; en een hoofd van drie duimen en agt lijnen trok het bekken, onverhinderd, door. Men behield het kind; terwijl de moeder zoo weinig toevallen ondervond, en des anderendaags nadat zij de kunstbewerking ondergaan had zoo welvaarende was, dat haar Vroedmeester haar, na de eerfte dagen, Hechts van tijd tot tijd, noodig oordeelde te bezoeken. Naar het oordeel van kundige lieden, welke ons in het doen onzer proeve behulpzaam waren (52), zoude niet één kind, van de tienduizend , nog minder gewelddaadige poogingen dan wij genoodzaakt waren tot het afhaalen van dat kind, hetwelk tot dezelfde proefneming diende als het lijk, waarvan wij gefproken hebben, aan te wenden, een 00genblik hebben kunnen overleven; terwijl niet ééne vrouw zoude kunnen misfen, het flagtoffer te worden van de wanorde die wij in het bekken der vrouwe, welke het onderwerp onzer proefneming uitmaakte, hebben aangetroffen. Het geval van vrouwe Dn Belloij zal, uit de volgende aanmerkingen, zeker blijken, minder verwondering te verdienen. 2055. Deze vrouw had reeds zes kinderen ter wereld gebragt vóór dat men de doorfnijding (52) De Heer Mo re au, Chirurgijn-Major van het Hotel-Dieu; de Heeren Deleurije, Coutoulij, Tra is n Et, l'Heritier, Heelmeesters, j. nevens een groot aantal van leerlingen» K 3  C T50 ) ding der fchaambeenderen aan haar heeft uitgeoeffend, maar telkens was men, volgens het zeggen van den Heere Le Roij, verplicht, tot de uiterfle middelen der kunst de toevlugt te nemen: vanwelke zes kinderen haar de Heer Azeron (53) van de drie laatften had verlost. Men zoude haast kunnen denken, dat de Heer Le Roij, enkel op goed geloof van den zoo even genoemden Heelmeester, verklaard heeft, dat de kleene middenlijn der bovenfte engte van het bekken van vrouwe Du Belloij flechts agttien k negentien lijnen uitgeftrektheid had; even zoo als hij, enkel op het getuigenis van eene Vroedvrouwe, over het bekken van Julia Collet fchijnt geoordeeld te hebben: want uit geene van zijne fehriften blijkt, dat hij zelf het onderzoek wegens deze bekkens gedaan heeft. Het is mooglijk dat hij zich in het denkbeeld heeft kunnen laaten brengen, dat het bekken van Julia Collet, van vooren naar agteren, flechts twee duimen en vijf lijnen wijd was; maar hoe heeft hij zich kunnen verbeelden, dat zes kinderen een hekken van agttien k negentien lijnen waren doorgetrokken? Zoude men niet kunnen vraagcn , welke die uiterfle middelen zijn die de Heer Azeron in het werk heeft gefield om deze vrouwe van de drie laatften haarer Mnderen te verlosfen ? Hoe die Heelmeester tot (53) De Heer Azeron , geprivilegcerd Heelmeester , een vreemdeling in de Verloskunde.  tot het befluit heeft kunnen koomen, om die middelen boven de Keizerlijke fnede, welke zoo zichtbaar, en bij uitfiuiting, te pasfe kwam, den voorrang te geven? In hoe veeIe Hukken hij genoodzaakt was de onfchuidige flachtoffers te verdeelen, om dezelve eene zoo enge buis te doen doortrekken? Eindelijk, hoe zijne hand zelve in die buis heeft kunnen koomen, ten einde zijne werktuigen te bettuuren V 2056. Vrouw Du Belloij was indedaad zesmaal, vóór dat zij de doorfnijding der fchaambeenderen onderging , verlost, fchoon het tevens waar is, dat zij geen van haare kinderen had behouden; maar, volgens het berigt van haar en haaren man, was geen derzeive verminkt ter wereld gckoomen. Eenige zijn, na eenen zeer langduurigen arbeid, natuurlijk gebooren, en de andere wierden, fchoon geheel, met den haak afgehaald. De Heer Maritaine, en vervolgens de Heer Azeron, waren de Vroedmeesters van vrouwe Du Belloij. Alle haare kinderen waren voldragen, en grooter dan dat kind, hetwelk zij, door middel van de doorfnijding der fchaambeenderen , levend ter wereld bragt: zijnde hetzelve, welverre van zoo groot te zijn als de Heer Le Roij van zich geeft, in het oog der ouderen zoo kleen, dat zij, geduurende eenen langen tijd, vreesden hetzelve niet te zullen kunnen opbrengen, en, indedaad, het ftierf in den ouderdom van veertien maanden. Vrouw Du Belloij kreeg, fints dat de kunstbewerking aan haar verrigt was, nog drie kinderen r K 4 da'  ( 152 ) de Heer Le Roij was bil haare verlosfing van het eerfte derzelven zelf ooggetuigen, en Jufvrouw Du Sellier, Vroedvrouw, verloste haar van de twee anderen, welke bij hunne geboorte mede Hechts eenige tekenen van leven gaven. Zoude men; na zoo veele bewijzen van het tegendeel, 'er heden nog op durven blijven ftaan, dat het bekken niet boven de agttien a negentien , zelfs eenentwintig lijnen, van vooren naar agteren, wijd was? Laaten wij dit ftuk voltooijen, door dit bekken te doen kennen zoo als wij het in den jaare 1785 bevonden hebben. 2057, Vrouw Du Belloij, op aanraading van Julia Collet, bij ons gekoomen zijnde, om over eene, vrij volkoomene, Uitzakking der baarmoeder te raadplegen, waar voor wij haar, even zoo als wij de laatstgenoemde gedaan hadden, een'moederring zetteden, onderzogten mijn broeder en ik haar bekken. De uitzakking der baarmoeder ons niet toelaatende den bekkenmeeter van den Heere Coutoulij binnen het bekken aan.te leggen, bedienden wij ons van den dikte-pasfer. De uitwendige dikte van het bekken, genomen tusfchen het midden Van den venusheuvel (d") en het agterfte bovenfte gedeelte van het heiligbeen, vijf en drie-vierde duims uitgeftrektheid hebbende, bleek daaruit, dat de kleene middenlijn der bovenfte engte, vermits de vrouw bovendien Mom veneris.  ( 153 ) dien bij uitftek mager en zeer teder van ge. beente was, ten minfte twee duimen en ne-gen lijnen lengte had. Den vinger verfcheiden maaien in de fchede gebragt hebbende, wierd die uitkomst ten volle bevestigd: naardien wij, tusfchen het midden van het uitftek des heiügbeens en den onderften rand van de vereeniging der fchaambeenderen, eene maat van weinig minder dan drie duimen en drie lijnen bekwamen. Na dit, en veele bijzonderheden, die wij ftilzwijgende voorbijgaan, ontdekt te hebben, kwam ons het goede gevolg, hetwelk de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, ten opzichte van vrouwe Du Belloij, gehad heeft, geenzins zoo buitengewoon meer voor; wij zagen in hetzelve niets dan een nieuw bewijs van de onbekwaamheid van den uitvoerer der nieuwe kunstbewerking in dit geval, om naar behooren over de afmeetingen van het bekken te kunnen oordeeien, en geenzins een ge* heim oogmerk om de ligtgeloovigheid derzulken te verkloeken, welkers gevoelen aangaande de doorfnijding der fchaambeenderen nog wankelde. Dit goede gevolg plaatst zich dierhalven vanzelf naast dat, hetwelk ons het voorbeeld van vrouwe Souchot heeft aan de hand gegeven. 2058. De Heer Le Roij heeft nog drie andere vrouwen, door middel van de doorfnijding der fchaambeenderen verlost: naamhjk, vrouw Huguet, wier geval in het Journal de Mêdecine van Grasmaand, 1785 onder den naam van den Heere De Ma' thiis, Heelmeester van de legers des Ivo5 nings  ( 154 > nïngs van Napels, in dien tijd leerling van den Heere Le Roij, is bekend gemaakt; eene onbekende vrouw van aanzien, ten huize van Jufvrouw Morlai, Vroedvrouw, op den i2den van Lentemaand, 1785, (54); en nog eene in ons bijzijn, op den 24ften van Grasmaand, deszelfden jaars (55)« Het bekken der eerstgenoemde had weder, volgens de berekening van den Heere Le R oij, en van verfcheiden anderen, welke de fchriftelijke verklaaring, van dit geval gegeven, getekend hebben, zonder dat zij de vrouw zelve onderzogt hadden (56)5 volgens de kleene middenlijn, flechts twee en een' vierde duim uitgeftrektheid. Dat van de onbekende was niet boven de twee duimen wijd, hetwelk weder door tien perfoonen getuigd word, offchoon zich geen derzelven daarvan door de ondertasting, had laaten overtuigen (57). Niettegenstaande de fchaam- been- (54) Het hoofdzaaklijke van dit geval is te vinden in het Journal de Paris van den i7den van Grasmaand, 1785; nevens eenen brief van den uitvoe, rer, welke den Heelmeesteren ten hoogfte beledigt, (jS) Dit laatfte geval is nog niet algemeen bekend gemaakt. (56) De Heer Asdrubal, gepenfioneerde van den Paus, in dien tijd leerling van den Heere Le Roij; de Heer DbMathiis, en anderen. (57) Onder dezen bevonden zich de Heeren Phiiipp, D. M. P. oud-deken der Geneeskundige Fa- cul-  < 155 ) beenderen van vrouwe Huguet meer dan twee en een' halven duim van elkander weeken, waren de gevolgen daarvan zoo eenvoudig, dat 'er ten hoogfte flechts een weinig koorts, geduurende de eerfte dagen, plaatshad; de uitwendige wonde, welke" des anderendaags reeds gefloten was, zich flechts als een oppervlakkige fchrap deed aanzien; dc kraakbeenige vereenigingen reeds opgezwollen waren; de vrouw, eindelijk, zich, op den zeventienden dag, volkoomen herfteld bevond. Het kind was welvaarende, en de kleene middenlijn van deszelfs hoofd had drie duimen en negen lijnen uitgeftrektheid. De onbekende, welke de kunstbewerking ten huize van Jufvrouw Morlai ondergaan had, kwam 'er niet minder gelukkig af. Ik bezogt haar op den zesden dag: geene kraamvrouw kon zich, voor dien tijd, beter bevinden ; de fchaambeenderen kwamen mij voor, ten hoogfte twee lijnen van elkander verwijderd te zijn. De fchriftclijke verklaaring van mijn bezoek, welke ik daadlijk opHelde , wierd des anderendaags aan den eerften Heelmeester des Konings gezonden (58). 6 h 2059. culteit, De Mathiis en Asdrusal, nevens Jufvrouw Morlai, aan wier huis de kunstbewerking gefchiedde. C58) De Baron van Breteuil, toeninaalig Minister, ftelde belang in dit geval, en had den Heere  ( uO 0059. De begeerte om van eene aanmerklijke uitzakking der baarmoeder ontheven te worden, verfchafte mij weder de gelegenheid om vrouwe H uguet, in Bloeimaand 1785, te onderzoeken; offchoon men een maand tevooren had verbreid, dat de doorfnijding der fchaambeenderen haar van dit ongemak, hetwelk haar reeds fints haare voorige verlos» fingen lastig viel, genezen had. Het was zelfs de Heer De Mathiis, op wiens aanraading deze vrouw bij mij kwam, nadat hij mij alvoorens had gewaarfchouwd, dat ik haar bekken veel grooter zoude vinden dan men hetzelve, ten tijde van de kunstbewerking, gefchat heeft; en ik kan, zonder te vreezen van op de daad gelogenftraft te worden, verZekeren, dat het waarlijk veel grooter was. De Heer De Mathiis verzekerde mij, dat hij het bekken van deze vrouwe niet eerder on- Andouillè verzogt, een der leden van de Acctn 4ém'te te kiezen, om deze vrouwe, tot haare volkoomene genezing, gade te flaan, en 'er hem degewigtigfte bijzonderheden van mede te deelen. De fchriftelijke verklaaring, welke wij gaven, moest hem ter hand gefteld worden, ten einde dezelve met diegenen te vergelijken, welken de Heer Le Roij hem reeds had doen toekoomen. Op deze verklaaring beval de Baron, mij het kind, hetwelk ongetwijffeld in het Vondelinghuis gebragt was, te doen zien, zonder welk bevel ik hetzelve niet zien konde; maar het was toen reeds dood, zoo, dat ik deszelfs grootte niet kon beoordeelen,  C »5? ) onderzogt had, dan nadat de fchaambeenderen reeds volkoomen wedervereenigd waren. De maat van dit bekken, met den dikte-pasfer, uitwendig genomen hebbende, bleek, dat hetzelve, van vooren naar agteren, zes en een' halven duim dik was, zoo, dat de uitkomst aantoonde, dat de middenlijn, welke zich van de fchaambeenderen naar het uitftek des heiligbeens uitftrekt, ten minfte drie duimen lang was, zijnde de vrouw van geen kloek geftel. Den vinger in de fchede brengende, konden wij het uitftek van het heiligbeen niet, dan met eene buitengemeene moeite, bereiken, zoo, dat dc vinger, tusfchen het genoemde uitftek en den onderften rand van de vereeniging der fchaambeenderen, eene maat van drie duimen en agt lijnen bekwam, hetwelk eveneens bewijst, dat de kleene middenlijn, in plaats van twee en een' vierde, meer dan drie duimen uitgeftrektheid had. Indien wij het tafereel der toevallen, welke op de kunstbewerking gevolgd zijn, naar de opgave daarvan, door vrouwe Hu. güet zelve gegeven, wilde ophaalen, zou» de hetzelve niet meerder naar datgene gelijken hetwelk men 'er van verbreid heeft, dan het bekken van deze vrouwe met datgene overeenkoomt, waarvan men gemeend heeft de kraakbeenige vereeniging der fchaambeenderen door te fnijden. 2060. Men heeft zich in de berekening der afmeetingen van het bekken der vrouwe, aan dewelke de doorfnijding der fchaambeenderen ten huize van Jufvrouw Morlai wierd uitgeoeftend, niet minder vergist. Getuigenis  ( 158 ) nis gevende van den goeden ftaat waarin ik deze onbekende, op den zesden dag, vond, fchortede ^k mijn oordee] over de noodzaak. Hjkheid der kunstbewerking op, tot dat ik het bekken onderzogt zoude hebben: welk onderzoek eerst den ióden van Grasmaand daarna plaats had. De Heer Le Roij nam, in mijn bijzijn , nevens in dat van meergemelden Heere P h i l i p p, op nieuw de maat van. dit bekken, en hield ftaande, dat hetzelve, even als in den tijd toen de Kunstbewerking gedaan wierd, van vooren naar agteren, niet boven de twee duimen wijd was, hetgene Jufvrouw Morlai hem veeleer op goed geloof nazeide dan dat zij zulks uit eigen bewustheid deed. Naardien ik moeite had om, met het uiteinde van mijnen vinger, het uitftek van het heiligbeen te bereiken, fchattede ik den afftand, tusfchen dit punt en het bovenfte gedeelte van de vereeniging der fchaambeenderen, op meer dan drie duimen: om inwelke berekening bevestigd te worden ik mij, beurtelings van den dikte - pasfer, en van den bekkenmeeter des Heeren Coutoulij bediende. Het eerstgenoemde werktuig, agterwaards, op het bovenfte gedeelte van het heiligbeen, en, voorwaards, op het midden van den venusheuvel, geplaatst zijnde, toonde aan, dat de uitwendige middenlijn, tusfchen de genoemde punten, zeven en een* vierde duim uitgeftrektheid had; terwijl wij door het laatstgenoemde, tusfchen dezelfde punten, inwendig, zonder veele moeite, eene maat van drie duimen en twee lijnen verkregen. De Heeren LeRoij en Philipp fchee-  C 159 ) fcheenen overtuigd te zijn, dat dit bekken de maat had waarop ik het fchattede, en 'er wierd bepaald, hiervan eene fchriftelijke verklaaring op te ftellen, om, even gelijk de eerite, aan den Heere ANDouiLLé te zenden, welke dezelve aan den Minister moest overhandigen; dan, de tijd aan de beide Geneesheeren niet toelaatende, dezelve terftond m orde te brengen, nam de Heer Le Roii op zich zulks in den loop van den dag te doen; maar zijne verklaaring bleef agterwegen (59). 6 206r. De vijfde vrouw, waarover wii, betrekkelijk den Heere Le Roïj, nog te fpreeken hebben, was in de Rue des Boucheries.y m de voorftad van St. Germain, woonacntig en onderging de doorfnijding der icnaambeenderen, op den 24ften van Grasmaand, 1785. Mijn broeder en ik waren bii de kunstbewerking tegenwoordig. Ik vergel noegde mij, met flechts te verklaaren, dat net bekken van deze vrouwe naauwer was dan dat der onbekende, welke het onderwerp der voorige waarneming uitmaakt, en dat het kind het grootfte gevaar liep, hetzij dat het by de voeten, of op eene andere wijze afgehaald wierd. De Heer Le Roij had dit bek- (59) Hiervan gaf ik, door eenen brief welke de bijzonderheden, hierboven gemeld, inhield, aan den eerften Heelmeester des Konings, den Weledelen Heere An0ouilj,é, n»g 0p denzelfden dag, berigt. . * ö'  bekken op drie duimen, of daaromtrent, ge', fchat, en de bekkenmeeter van den Heere Coutoülij, in een oogenblik van pijn en aandoening van de zijde der vrouwe, aangelegd, toonde, op een of twee lijnen na, dezelfde uitkomst aan. In aanmerking nemende, dat dit bekken zoo min was ingetrokken, zouden wij, geduurende eenigen tijd, hebben waargenomen, wat de baarenspijnen uitwerkten, indien de navelftreng (e) zich niet in zooverre beneden het hoofd had vertoont, dat 'er een bogt van in de fchede hing: Welk toeval de omftandigheid allerernftigst maakte, zoo, dat wij tot het doen der verlosfing genoodzaakt wierden. Ik voorzag uit alle de bekende werkwijzen , behalven uit de Keizerlijke fnede, veele zwarigheden voorliet kind; de Heer Le Roij hield zich verzekerd hetzelve, zoo wel als de moeder, door middel van de doorfnijding der fchaambeenderen, te behouden, en niets fcheen hem meer leed te doen , dan dat de omftandigheid hem niet gunftiger, naamlijk, het bekken niet meerder ingetrokken was, ten eirde ons van de groote voördeelen dezer kunstbewerking te overtuigen. Hij behield het kind, maar de moeder ftierf, vóór het eindigen van den agtften dag, aan de gevolgen van de kunstbewerking zelve. 2062. De infnijding, welke de Heer Lë Roij uitwendig maakte, was in den beginne vrij 00 Funiculus umbilicaïts.  C 16*1 ) vrij kleen, en fcheen, na de verlosfing, Hechts zes k agt lijnen uitgeftrektheid te hebben. De kraakbeenige vereeniging wierd van boven naar beneden doorgefneden; maar zulks ging met zoo buitengemeen veel moeite gepaard, dat men genoodzaakt wierd, de doorfnijding verfcheiden maaien te hervatten; als of men zaagde te werk te gaan, en met de regterhand fterk op den rug'van het fcalpel te drukken, hetwelk in de linkerhand gehouden wierd. De tegenftand welken men aantrof deed mij vermoeden, dat men in een der fchaambeenderen zeiven fneed, en indedaad, het linker fchaambeen wierd, twee lijnen, of daaromtrent, bezijden de kraakbeenige vereeniging, doorgefneden, zoo als in de eerfte afbeelding van de zeventiende plaat gezien word : welke afbeelding ik naar het ftuk zelf, zoodanig het heden nog in mijn kabinet berust , heb doen vervaardigen. Naauwlijks was deze doorfnijding gefchied, of de beenderen weeken een weinig van elkander, welke vaneenwijking met een zacht gekraak, naar dat van het ontfpannen eener veer gelijkende, verzeld ging. In hetzelfde oogenblik zag men, tusfchen de vaneengeweebené beenderen , een zwartachtig , aderlijk bioed, als bruisfehend , uitfpatten , hetwelk zich met groote droppelen over de omliggende deelen verfpreidde , zoo, dat de vrouw , in minder dan twee minuuten, ten minfte twaalf a vijftien oneen bloeds verloor. 2063. Mij aan de linkerzijde der vrouwe geplaatst hebbende, ging ik, beide met mijnen W. Deels II. Slak. L vip-  C tf% ) vinger en mijne oogen, de vaneenwijking def beenderen na, welke, gedtmrende het inbrengen van de hand in de baarmoeder, graadsgewijze, maar, in het oogenblik waarin de billen van het kind de bovenfte engte van het bekken doortrokken, plotfeling ontftond: inwelk laatstgenoemd tijdftip men op nieuw een ontfpannend en fcheurend gekraak, omtrent de linker heilig-darm-beenfche vereeniging, hoorde. Deze vaneenwijking nam, geduurende den doortogt van het hoofd, in geenen deele toe, en bleef in denzelfden ftaat, tot in het oogenblik waarin men de knieën der vrouwe boog en tot elkander bragt. Mij met dit enkel punt der kunstbewerking beezig gehouden hebbende, kan ik verzekeren, dat de vaneenwijking niet boven de twee duimen min een lijn is gegaan, naardien ik dezelve, na den uittogt van het hoofd, en tenvolle verzekerd zijnde dat de2elve niets veranderd was, voor het oog van den Heere Le Roij, met den duimftok, gemeeten heb. De vaneenwijking wierd bijna alleen door de verplaatfing van het linker fchaambeen, hetwelk zich diep onder de bekleèdfels verborg, teweeg gebragt; terwijl het regter fchaambeen flechts eenige lijnen terug week, maar meer vooruit kwam. Offchoon dezelve veel minder dan die vaneenwijkingen was, welken men mij verzekerd had in de voorige gevallen, waarvan de gevolgen zoo eenvoudig waren, teweeg gebragt te hebben, kon ik echter mijne vreeze niet verbergen wegens het gevaar aan hetwelke men deze vrouwe blootftelde; dan de Heer  C 10-3 ) I*e Rotj verzuimde niets om mij gerustheirj in te boezemen. 2064. In hetzelfde oogenblik waarin deze aanmerklijke vaneenwijking ontftond, gevoelde de lijderesfe, omtrent het agterfte ge. deelte van haar bekken, en der linker dije, tot aan de kniebuiging (ƒ), eene fteekende pijn, welke tot haaren dood toe aanhield» Eene andere, niet minder fteekende en doordringende, pijn ontftond, reeds op den eerften dag, omtrent de regter zindelijke onder buikfcheafperking fg); de buik zwol bijna op denzelfden tijd, en vertoonde zich, vóór dat nog de eerfte vierentwintig uuren verloopen waren, zoo dik als of'er een ftaat van zwangerheid plaats had; de koorts verhief zich tot deszelfs hoogften graad ; enz. enz* 2065. Bij de opening van het liik ontdekte men eene buitengemeene wanorde omtrent de deelen. De linker lip van de vrouwelijkheid was zeer paers en gezwollen; de heilig-darmbeenfche vereenigingen hadden, ter oorzaake van uitgeftort bloed onder het beenvlies, hetwelk zich van dezelve had afgefcheiden, ten minfte ter uitgeftrektheid van een' duim , eene bruinachtige kleur, en waren met een Hinkend vogt en waterachtig bloed , echter meer ter linker- dan ter regter-zijde, opgevuld, welke doffen, door verfcheiden openingen, die zoo veele verfcheuringen uitmaakten, uit den grond dier vereenigingen, naar buiten uit- (ƒ) Pop/is. Cf) Regio iliaca dgxtra.  liïtfpatteden* wanneer men de darmbeettdei ren in beweeging en naar het heiligbeen bragt 5 de agterfte linker kraakbeenige vereeniging was vijf, en de regter flechts^drie lijnen van hét heiligbeen afgeweeken: agter de regter azijnmaat, of dijebeenfche geleding-holte (li), bovenwaards, vond men eene vergadering van kwaadaartige vogten, welke zich tot aan het voorfte en onderfte gedeelte van de baarmoeder, alwaar nog een doode korst (Y) wierd aangetroffen, uitftrekte; aan het agterfte gedeelte der baarmoeder had ook nog eene verzweering, die naar een fpleet geleek, en als door heet-vuur was aangedaan, plaats, welke, zich van het bovenfte gedeelte van den hals dezes ingewands, tot aan de plaats waar zich de band van het eiernest inplant, uitItrekkende, tot in de holligheid van de baarmoeder doordrong. Zij, welke de opening van het lijk hebben bijgewoond, zullen ons geenzins befchuldigen, het tafereel van de wanorde der inwendige deelen in het overdrevene te hebben ten toon gefield (60). 2066. De middenlijn van het bekken, tusfchen de fchaambeenderen en het grondfluk van het heiligbeen, was van twee en een' halven duim; die, van de eene naar de andere (/O sleet abulum, velcavitas cotyloïdes. Efchara. (60) Een tiental van perfoonen, waaronder de Heer Le Roij, heeft de fchriftelijke verklaaring hiervan getekend.  l lts > te zijde, van vijf duimen; en die, welke zicii van een der azijnmaacen naar de heilig darmbeenfche vereeniging van de tegen-overzijde uitftrekt, van vier duimen en zes lijnen. De doorfnijding was op het linker fchaambeen gefchied, hetwelk glad, zonder de minfte ongelijkheid, doorgefneden is (61). 2067. Wij hebben reeds gemeld, dat het kind levend, maar zwak en afgemat, ter wereld kwam: 'er was niets bijzonders'omtrent deszelfs grootte op te merken; het hoofd, wiens beenderen week en buigzaam waren, was, van het midden des voorhoofds naaiden knobbel van het agterhoofdsbeen (ƒ), flechts vier duimen en twee lijnen lang, en, van de eene naar de andere wandbeenfche verhevenheid, drie duimen en vijf lijnen breed. 2068. Buiten de Heeren Sigault en Le Roij, heeft de Heer De Cambon (.62), de doorfnijding der fchaambeenderen het meeste uitgeoeffend, en, zoo ais men 'er oppervlakkig over zoude oordcelen, met het meeste voordeel verrigt, offehoon hij, even min als de ecrflen, °aJle de kin- Cf) Tuberculum ojjis occipitis. (61) Ik bewaare dit bekken in mijne verzamc, ling. (62) Schildknaap, en eerfte Heelmeester van haaró Doorlugtige Hoogheid de Hertoginne van Lotharingen en Bar, te Bergen in Henegouwen. L 3 1 Gevallen van den Heere De Cambon.  Jdnderen en vrouwen, welken hij tragtede te redden, heeft kunnen behouden. Van de drie gevallen, welken de Heer De CamboS heeft bekend gemaakt, behooren 'er twee tot eene en dezelfde vrouwe, die de kunstbewerkingtweemaal, naamlijk op den 28ften van Lentemaand, 1778, en in Louwmaand, 1780, onderging. Ten opzichte van het laarlte geval dier vrouwe heeft hij niet opgegeven in hoeverre de fchaambeenderen van eikander waren geweeken, maar vergenoegde zich, met alleen te zeggen, dat de vaneenwijking groot genoeg was, om de vrouw, binnen weinige minuuten, van een kloek en bij uitnemendheid gezond kind van het vrouwelijk geflacht, vanzelve te doen verlosfen; dan , met betrekking tot de ecrftemaal dat hij de doorfnijding der fchaambeenderen aan haar uitoeffende, verzekert hij, dat 'er eene vaneenwijking van twee duimen, of daarom, trent, plaats had, niettegenftaande hetwelke hij echter het kind niet behouden kon. De Heer Knap, Heel- en Vroed meester, te Bergen in Henegouwen , welke ons goede aanmerkingen op deze twee gevallen heeft medegedeeld, verzekert, dat hij deze zelfde vrouwe, in het bijzijn van den Heere De Cambon, van haar eerfte kind, offcho.on hetzelve zeer groot was, enkel door middel van de tang heeft verlost; en dat de Heer Williame geen grooter verhindering, om haar van haar tweede kind te verlosfen, ondervond, dan hij, bij haare eerfte verlosfing, had aangetroffen, en deze om geene andere reden tot het gebruik der tang belloot, dan  ( i67 ) dan om dat de navelftreng gebooren was. Die bijgebragte van den Heere Knap duid geene groote misvorming in het bekken dezer vrouwe aan; terwijl het voorftel van den Heere DeCambon zelf niets afdoet, maar ons in het gevoelen bevestigt, dat dit bekken niet aanmerklijk mismaakt kon zijn. Eene andere vrouw, welke van haar eerfte kind zwanger was, maakt het onderwerp der derde waarneming van denzelfden Schrijver uit. In dit geval deed de onmooglijkheid om de hand de onderfte engte te doen doortrekken , welke zich, ter oorzaake dat de fchaam- en zit-beenderen digt tot elkander kwamen, ingetrokken bevond, den Heere De Cambo n befluiten, tot de doorfnijding der fchaambeenderen de toevlugt te nemen. Men bragt daardoor eene vaneenwijking van ruim twee duimen teweeg, en het hoofd des kinds daalde terftond, met het aangezicht naar eena der zijden gekeerd, in het bekken; dan, hetzelve niet geheel kunnende doortrekken, wierd het, door middel van de tang, afgehaald, wordende beide het kind en de moeder behouden. De Heer DeCambon zegt verder niets van de mismaaktheid van het bekken, en berekent dezelve flechts naar de onmooglijkheid van 'er de hand te kunnen inbrengen; dan, het volgend geval, hetwelk in denzelfden bundel van waarnemingen niet gevoegd kon worden (63), fchijnt zeer ge- fchikt, (63) Dit geval is van Iaatere dagtekening dan de brief welke de drie eerfte waarnemingen van den Heere L 4 Dj  C 16S > fchikt, om te bewijzen, dat dit bekken niet aanmerklijk misvormd, en de vaneenwijking der fchaambeenderen zoo groot niet was, als de Schrijver heeft opgegeven. 2069. De vrouw, welke het onderwerp dezer vierde waarneming uitmaakt, was wanftaltig, en flechts drie Franfehe voeten lang. De Heer Knap, zijn leerling, en eene Vroedvrouw, hadden reeds te vergeefs getragt de hand in de baarmoeder te brengen, met oogmerk om het kind te keeren, hetwelk met het hoofd, door een bogt van de navelftreng voorafgegaan, voorkwam. De tang was met even weinig.vrugt aangewend: want de oorzaak welke zich tegen het inbrengen van de hand aankantede bèlettede tevens het hoofd te doen daalen. Men liet het werktuig in zijn plaats, in afwagting van nieuwe Raadslieden, welke 'er geen beter partij uit konden trekken. De Heer Knap, van den rood des kinds even zeker als van de mismaaktheid van het bekken zijnde, had reeds hergebruik der haaken voorgefteld, toen de Heer De Cambon inkwam, welke 'er op aandrong om de doorfnijding der fchaambeenderen in plaats van die werktuigen in het werk te ftellen. in de verwagting van hetzelfde goed gevolg, als ten opzichte van de eer- De Cambon inhield, en aan don Heere Bramuil la, eerfte Heelmeester van wijle, zijne Keizerlijke Mi.jcfteit, Josephüs den tweeden, gcfehreven was.  ( 169.) eerfte vrouwen, door die kunstbewerking, te zullen bereiken. De doorfnijding der kraakbeenige vereeniging met üneerder moeite dan men verwagt had gepaard .gaande', ging het •fca'pel beurtelings door de handen van de Heeren De Cambon, Knap, en des leerlings. van dezen laatften, alvoorens dezelve volejödlgjrj was. De vaneenwijking wierd in den beginne flechts op twee vingerbreedten gefehat; maar in het oogenblik &dat het hoofd, door de tang, welke op nieuw aangelegd was, afgeleid wordende, de bovenfte engte doortrok, weeken de fchaambeenderen plotfelings, met een bemerkbaar verfcheurend gekraak, tot vier duimen van elkander. Men verwonderde zich niet een dood kind te zien gebooren worden, wel verzekerd zijnde dat het tevooren reeds dood was; maar men had weinig gedagt, dat de moeder, reeds vóór het einde van den zesden dag , aan de onvermijdelijke gevolgen van eene zoo aanmerklijke vaneenwijkingUals men teweeg gebragt had, zoude zijn omgekoomen. Eene vergadering van bedorven etterachtige en water-bloedige ftoffe, haar oorfprong uit de regter heilig-darm-beenfche vereeniging, welke zeven 'a agt lijnen was open gefpleeten, nemende, vulde de geheele kom der heupbeenderen van die zijde; zoo wel als de holligheid van het kleene bekken, op, en ftrekte zich, onder de dije-boog heenen, tot aan de geleding (£)' van het dije- (JO Articulatie). L 5  C 17° > (lijebeen (t) uit. De linker kraakbeenigevereeniging had flechts eene geweldige rekking ondergaan. Het bekken, welks gedaante en inwendigen omtrek gelijkvormig was, had, volgens die middenlijn, welke van de fchaambeenderen naar het uitftek des heiügbeens loopt, flechts twee duimen en eenige lijnen uitgeftrektheid, enz. (64). 2070. De goede gevolgen welken de Heeren Van Da mme, Chirurgijn te Saint* Omer (65), Da men, te 's Hage (66)» Verdier-duclos , Geneesheer a la Ferté-Bernard (67), Desprcs de MekjMfEUR, nabij S. Paul de Léon in Bretag* m (68), door middel van de doorfnijding der 0 Femur. (64) Bij gelegenheid eener reize van den HeereKnap naar Parijs, weinige weeken na den dood der vrouwe gedaan, heb ik dit bekken eenige dagen aan mijn huis gehad: deszelfs kleene middenlijn had eene» uitgeftrektheid van twee duimen en zeven lijnen. (65) Den 3often van Wiedemaand, 1779, ten opzichte van eene vrouwe in het Dorp Racquenghsn, twee Franfehe mijlen van St. Omer. (66) Den 2often van Wijnmaand, 1783, en der> 11 den van Oogstmaand, 1785. (67) Den 20ften van Louwmaand, 1786. (68) Den aiften van Sprokkelmaand, 1778-. ' *5  ( i7i ) der fchaambeenderen, bereikt hebben ; als mede dat geval, hetwelk in de Gazette van Madrid, van den 24ften van Slachtmaand, 1780, gevonden word (69); nog een ander, door den Heere Lauverjat aangehaald (70), en waarfchijnelijk nog verfcheiden anderen, welken ons onbekend zijn, moeten onder dezelfde clasfe als de voorige gevallen gerangfehikt worden. Want alle de vrouwen, welke de onderwerpen van deze ■ waarnemingen uitmaaken, draagen flechts oppervlakkige kenmerken eener mismaaktheid in het bekken, dewijl zij bijna allen, vóór dat zij de kunstbewerking ondergingen, natuurlijk verlost waren , of daarna gelukkig verlost zijn. Uit deze, even als uit de voorige waarnemingen, blijkt allezins, dat eenige, voormaals plaats gehad hebbende, moeielijke verlosfingen, of het vrugteloos aanwenden der tang, de uitvoerers dezer nieuwe handelwijze heeft overgehaald tot dezelve de toevlugt te nemen. Hetgene men door de tang, welke eerst wierd aangewend, niet teweeg konde brengen, heeft' men om geene andere reden door de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, bereikt, dan om dat zij het bekken, hetwelk natuurlijk reeds wijd genoeg was, nog wijder maakt, en deze over. (69) Den 9den van Oogstmaand, 1780. (70) Nouvelle méthode de faire l'operation céfq. rienne, ®V. page 292.  < « J I Het peval Van den Hee- re Van Dam-, . ' 2 C 172 ) ïvêrmaat van wijdte alle andere werkwezen )verbodig doet worden. Weinigbedrevene Verloskundigen oordeelen de doorfnijding Ier fchaambeenderen de voorkeur te verdieïen, omdat de uitvoering derzelve voor hun iikwijls gemaklijker is dan die der andere ver k wijzen, welke, over het algemeen, uitgebreide kundigheden vorderen. 2071. De vrouw, welke het onderwerp lan de waarneming des Heeren Van Damuitmaakt, was, ten tijde dat zij de doorhijding der fchaambeenderen onderging,moeier van drie kinderen, welke zich allen', in lien zelfden tijd, welvaarende bevonden, )ffchoon hunne komst in de wereld, volgens iet berigt van dien Heelkundigen, niet geïeel zonder eenige moeielijkheid gepaard was. De geboorte van het vierde kind bragt om jeene andere reden meerder zwaarigheden lan die der drie eerften teweeg, dan omdat leszelfs hoofd zich niet zoo gunftig aanbood: :ijnde dus gelegen, dat het aangezicht, hetvelk terzijde was gekeerd, aan het regter fchaambeen beantwoordde. De Heer Van Dam me oordeeiende dat het hoofd bepaald vas, en niet laager konde daalen, welk beluit hij uit den tijd afleidde dien de vrouw in rrugtelooze poogingen reeds had doorgebragt, jeproefde verfcheiden maaien hetzelve, door niddel van de tang, te vatten en af te haaen: waarna hij het tragtede terug te drukten, met oogmerk om de voeten te zoeken m de verlosfing op die wijze te bevorderen ; lan in hetwelke hij, even zoo min als twee ijner kunstbroeders, welken hij uit St. Omer ont-  Cm ) ontbood, naar wensch konde flaagen. Men fneed de kraakbeenige vereeniging der fchaambeenderen door, waardoor dezelve anderhalven duim van elkander weeken. De tang wierd op nieuw aangewend: en nu gelukkiger ilaagende, enkel om dat de weg toen ruimer was, wierd het kind gebooren, welks hoofd overal de tekenen droeg van het kwaad gebruik hetwelk men tevooren van dit werktuig had gemaakt. Het kind ftierf drie weeken na deszelfs geboorte, aan de gevolgen der kwetfing van het hoofd, welke men door de tang veroorzaakt had; doch de moeder nerftclde, nadat haar toeftand groote bekommering had verwekt. 2072. De Heer Van Dammé kan zich geenzins verontfchuldigen, in het geval, waarover wij fpreekén , een flegt gebruik van de tang gemaakt te hebben: en hij is de eenige niet onder hun, welke de toevlugt tot de doorfnijding der fchaambeenderen hebben genomen , wien men die befchuldiging , helaas! tot weeklagte der menschlievendheid. Kan doen. Hij zegt niet hoedanig hij de tang op het hoofd des kinds geplaatst heeft; maar de wonde, welke hij terzijde het voorhoofd, van den eenen, en die welke hij omtrent het agterhoofd, van den anderen kant, befpeurde, beneden welke laatfte dat aanmerklijk «rezwel ontftond, hetwelk men, na eenige dagen, verplicht was te openen, ftrekken tot een klaar bewijs, dat de lepels der tang het hoofd fchuins, tusfchen het voor- en agterhoofd, en van de regter naar de linkerziide, omvat hebben; welke wederzijdfche betrek- king  C 174 ) » De gevallen •Van den Heere Damen. I cing tusfchen de lepels der tang en het hoofd, n de ligging welke dit laatfte had, bovendien mvermijdelijk word, zoo dikwijls de eerften langs de zijden van het bekken worden ingebragt. Deze ligging van het hoofd, welie niet zoo zelden plaats heeft , is een fiier genen waarin de meeste Vroedmeesters, ninder door waare kundigheden dan door den ïlgemeenen flenter voorgelicht wordende, de gewoonte in de plaats van eene regelmaatige merkwijze volgen, en de hinderpaalen ver. ;rrooten naar maate van de krachten welken dj aanwenden om dezelven te boven te koomen: zoo, dat een hoofd, hetwelk het bekken onverhinderd zoude hebben kunnen doortrekken , indien het beter ware beftuurd geworden, langs hetzelve, indien het niet zeer wijd is , geerien uittogt kan vinden. Dit is eene waarheid welke wij meer dan eens op het Fantóme hebben bewezen, ten einde dezelve diep in het geheugen van onze leerlingen in te prenten: een van dewelken ons verzekerd heeft, den Heere Van Damme, deszelfs landgenoot, Van die waarheid, weinigen tijd na het doen der kunstbewerking, waarvan wij zoo even fpraken, overtuigd te hebben. 2073. De doorfnijding der fchaambeenderen fchijnt ons toe, ten opzichte van de vrouwe aan dewelke de Heer Da men dezelve tweemaal heeft uitgeoeifend, nietnoodzaaklijker te zijn geweest: om dat de mismaaktheid van het bekken, in dit tweeledig geval, niet beter dan in dat van den Heere van Damme bewezen is. De Heelmeester  t IF5) ter in 's Hage fchat de middenlijn, welke van het eene naar het andere zitbeen f» loopt, flechts op drie, en de grootfte, welke zich van de fchaambeenderen naar het hei. hgbeen uitftrekt, op vier duimen. Het gebrek beftond dierhalven alleen in de onderlie engte, en dat wel in die rigting, volgens welke hetzelve het moeielijkfte te bepaalen, en zelfs te onderkennen is; in die rigting, welke, behalven dat, tot het welgelukken dér nieuwe kunstbewerking, de gunftiqfte zoude zijn. Dit gebrek, hetwelk door den genngen afftand tusfchen de knobbels der zit. beenderen (ra) ontftaat, heeft al te zeldzaam plaats, om te gelooven dat de Heer Da men hetzelve Zoude hebben aangetroffen; terwijl deszelfs verfcheidenheden te moeielijk zijn om berekend te worden, dan dat men zich overtuigd zoude kunnen houden dat hij hetzelvenaauwkeurig heeft kunnen afmeeten. En waarom hebben dan de Heeren Camper en Van de Laar dit bekken alleen omtrent deszelfs bovenfte gedeelte ingetrokken bevonden? Het blijkt hier weder, dat het ge. beurde ten opzichte der twee eerfte verlosfingen van deze vrouwe, welken voormaals met den haak verrigt wierden , bij de derde verlosfing, enkel ten voordeele van de doorfnijding der fchaambeenderen heeft beflisf even zoo als het goed gevolg van die kunst*, bewerking, in dat geval, dezelve op nieuw heeft <«) Os m*i; 00 Tubera offitm ifihfa  beeft doen uitoeffenen, om het leven van bet vierde kind te verzekeren: welk dierbaar voorrecht het eerfte, in de twee laatstgenoemde gevallen, door eene vaneenwijking van flechts eene vinger breedte, en het tweede, door eene welke tweemaal zoo groot was, te beurte viel. De kunstbewerking kostede, in de beide gevallen, flechts weinige fmarten aan demoeder, en zii-herftelde fpoedig (f). 2074. CO MÜ' a's Nederduitsch Vertaaler, verp'icht achtende, de bedenkingen vin mijnen Land- en Kunstgenoot Dam en, op deze plaats van het werk onzes oorfprongifjken Schrijvers, hier eene plaatste moeten inruimen, indien hij kond- goedvinden mij dezelven mede te deelen, gaf ik hem deze mijne geneigdheid te kennen: waarop ik van zijn Ed. zeer Gel. een vriendelijk antwoord ontving, in twee brieven , gedag;ekend den I7den en seften van "Wijnmaand, 1791. Uit den eerften brief, welke echter geene verdediging op het bijgebragte van den Heere Baudelocque inhield, bleek mij ten klaarfte, dat de Heer' Da men zijne gevallen nimmer heeft opgegeven om den lof der raeuwe kunstbewerking boven dien der Keizerlijke fkede uit te bazuinen, en zelfs niet om de doorfnijding der fchaambeenderen, ingevalle 'er eene mismaaktheid in het bekken plaars heeft, aan te prijzen. „ Ik heb met verwondering gezien (zegt „'hij in dien blief), hoe men in dit ftuk gedwaald „ heeft, en de dwaaüng tot heden nog blijft aanklee„ ven van de doorfnijding der fchaambeenderen in de „ plaats der Keizerlijke fnede te ftellen. Nimmer 9 heb-  C 177 ) 2074. Het geval van den Geneesheer Het geval V erdier-Duclos zoude veel buitenge-vandonHcewooner fchijnen, indien het geval van vrou- u^S^ we „ hebbe ik getragt te bewee/en, dat de eerstge„ noemde in een mismaakt bekken te pasfe koomt. » of dat 'er eene misvorming plaats had in het bek' ft ken dèr vrouwe, aan dewelke ik die kunstbewer» king hebbe uitgeoefTend ■ veel minder, dat ik om » die reden dezelve hebbe tebaat genomen; maar » alleen gezegd, dat men, door die kunstbeter» ktng, wanneer het bekken niet m:smaakt, maar » te naams is, de kinderen'levend kan doen geboo„ ren worden". En laager voegt de Heer Da wen bier nog bij: „ Ik ben even min als gij een voor„ ftander of aanprijzer van de doorfnijding der » fchaambeenderen; ik weet geene reden waarom » ik deze, boven andere kunstbewerkingen, den » voorrang zoude geven; ik befchouwe dezelve en» kei als eene vermeerdering in de hulpmiddelen, „ tot redding van kinderen, bij zwaare verloslin^en" » waarvan men de keuze met verftand, en naar dé *, omftandigheden, moet inrigten". Ik zoude het niet den Heere Damen hierin eens zijn, indien men dejuiste maat van het hoofd des kindi, vóór desrxifs ge* boorte , konde nemen. De doorfnijding der fchaambeenderen zoude buiten tegenfpraak nuttig ziin, wanneer het hoofd, na de verkieening, welke "hetzelve natuurlijk, en door middel van de tang, kan ondergaan, dan nog flechts eenige weinige lijnen te groot ware; maar wie is in ftaat die (lipte berekening te doen? Of, kan een bloot vermoeden ons, tot het uirIV Deels II, Stuk. M voe-  C 178: ) we Du Belloij, wiens bekken ook flechts agttien a. twintig lijnen, van vooren naar voeren van eene kunstbewerking, -welke het doel zoo ligt kan mislenen, vrijheid geven, zoo lange 'er nog eene meer zekere kunstbewerking, naamlijk de Keizerlijke fnede, overblijft? Deze aantekening, tot dus verre, uit den eerften brief van den Heere Damen ontleend, zond ik hem toe, ten einde op eene vriendelijke wijze, wederkeerig, met hem, in dit Huk, te handelen, en niets, van mijn bijvoegfel en fchikking, dien waarlijk verdienftelijken man betreffende, in druk te doen koomen, alvoorens het zijne goedkeuring wegdroeg. Ik ontving dan ook zijn nader antwoord, in den tweeden brief, met welken hij mij, nevens het toezenden van een' afdruk van het verhaal zijner gevallen, aan de Heeren Schrijvers der Algemeene Letteroefeningen medegedeeld, en op bl. 487 en vervolgens, van het 6de deels, 2de ftuk, van dat werk te vinden, vereerde: hetwelk dan ook de Leezer, op de aangehaalde plaats, nader kan raadplegen. „ Na.meer dan eens de bewuste plaats uit het werk „ van den Heere Baudelocque doorleezen te „ hebben (zegt de Heer Damen in zijnen tweeden brief) kwam het mij daarin voorgeftelde zoo duidelijk „ voor, dat ik den Heere Baud-elocque volkoomen „ gelijk moest geven, en ik bijnainftemmen moest, „ de doorfnijding der fchaambeenderen, buiten nood„ zaake, gedaan te hebben. Dan, de zaak, aan de „ andere zijde, bij mijzelveu overweegende, kwam „ het mij onmooglijk voor, dat ik, in mijn verhaal „ aan-  C 179 ) agteren wierd gefchat, hier boven niet reeds ontknoopt ware 5 indien het voorbeeld van „ aangaande die kunstbewerking, het geval van vrou „ we Stols, wier toeftand de Heeren C\kper * lAN°l LJAK' e" ik' t0Sn ter dJ'd' zee«- naaüw* „ keurig hadden nagegaan, zoodanig zoude hebben „ voorgefteld, als in het werk van den Heere BAü » delocqüe is opgegeven. Ik begreep dierhalven" „ dat er, ten opzichte der befchrijving van mijn ae„val, in het werk van dien Schrijver, een mi* « flag was begaan, welke, 0f aan de kwaade ver» telling, of aan de vertaaling, fchoon ik niet wee „ te dat mijne waarneming in het Fransch, maar „ wel ,n het Hoogduitsch, vertaald is, te wijten „ was. Het oorfpronglijk verhaal van dat geval » zoo als hetzelve door den Heere Camper is « "«gegeven, nu met de opgave daarvan in het « Franfehe werk, vergelijkende, ontdekte ik fpoe l veranderd*??61 ^ °' h 0s *hi™ „ veranderd had: want in het Fransch ftaat • Lc « Clururg^nje la Haye évalue a trois poucesjeu„ I ment le dtamètre, qui va d'un 'ifcJurn è liu« tre & a quatre pouces le plus grand qui aMe dm „ pubts au facrum. Vergelijk dit nu met hetgene « .k m mijne waarneming, BI. 13, gemeld hebbe; « daar ftaat: . . Beide deze Heeren (Camper en van de Laar), kwamen met mij overeen, dat 'er « „ eene vernaauwing boven aan het kleene bekken « „ was, offchoon zij niet naauwkeurig konden be ft » paaien, hoeverre die vernaauwing zich uitftrek» » te, om oat het onmooglijk is het bekken zoo ^ 2 » » hoeg  ( i8o) van vrouwe Ve s p r e s ; dat der vijfde vrouwe aan welke door den Heere Le Roij de kunst- be- „ „ hoog te kunnen onderzoeken, tenware wan„ „ neer de vrouwen werklijk in arbeid zijn""'En ook met bl. 15: „ » WÜ bevonden, zoo na als „ „ wij met de hand gisfen konden , de grootlte „ „ vernaauwing van het bekken in den afftand, „ „ tusfchen het eene Os Mum, of darmbeen, en m „ het andere, en dat die tusfchenruimte, op- zijn „ „ best, drie duimen wijdte had; en den afftand, „ „ tusf.hen het fchaam- en heilig-been, van omtrent „ „ vier duimen "". „ Gij ziet dus duidelijk, dat, door net woord ■„ Mum in ifchium te veranderen , de zaak eene ge„ heel andere gedaante moest verkrijgen: ook zijn „ 'er nog veele andere aanmerkingen opdeFranfché „ voorftelling van mijne gevallen te maaken, dan, „ welke ik aan de kwaade opgave daarvan aan den „ Heere Baudelocque toefchrijve; en ik twijffele „ geenzins, of zijn Ed. zoude mij, na het verhaal, „ hetwelk ik van de kunstbewerking gegeven heb, „ in deszelfs geheelen faamenhang te hebben gele„ zen, het recht doen, even zoo als de Hoogduit„ fche Recenfenten, in de Göttinger anzeigen, ge„ daan hebben, toe te Hemmen, dat ik de doorfnij„ ding der fchaambeenderen, in het eenige geval, „waarin dezelve, naar mijn inzien, te pasfe kan „ koomen, hebbe uitgeoeffend". „ Ik ftelle met den Heere Baudelocqüe, dat „ het geval, waarin deze kunstbewerking van nut m kan zijn, ons z;elden voorkoomtj en oordeele te- 0 vens, * _ 0  C x«r ) bewerking wierd gedaan; en hetgene, fints dien tijd, ten opzichte van die vrouwe gebeurde ». „ vens, dat 'er volftrekt geene misvorming, of mis„ maaktheid in het bekken moet plaats hebben; dat » de afftand, tusfchen de fchaambeenderen en'het „ heiligbeen, door de kunstbewerking, niets kan „ aanwinnen; dat de vernaauwing tusfchen de zit„ beenderen nimmer zoo fterk kan zijn, of de verft losfing is, in die gevallen, door middel van de „ tang, te bevorderen; dat het eene grove dwaaling „is, de doorfnijding der fchaambeenderen in de « plaats der Keizerlijke fnede te willen ftellen: wel. » ke laatfte, bij mij, in haare volle waerde blijft, en „ altijd door mij, In die gevallen zal worden uitgew eeffend, in dewelken dezelve geleerd word te pas„ fe te koomen; en bekenne eindelijk, dat de drift, „ toen de doorfnijding der fchaambeenderen het eer« fte in het werk is gefteld, te groot was, en daar„ door de verkeerde denkbeelden aangaande dezelve « gevormd zijn, welke deze kunstbewerking, in . een' korten tijd, zoo menigvuldige maaien hebben . doen verrigten, daar men tegenwoordig zelden » hoort dat zij werkftellig word gemaakt. » Dit zijn de gedagten welken ik altijd van de „ doorfnijding der fchaambeenderen gehad heb, en ft die mij meer dan eens, bij voorkoomende gelegenh heden, waarin men wilde dat ik die kunstbewer„ king had moeten doen, zijn te ftade gekoomen, n om de noodzaaklijkheid derzelve al of niet te be" „ paaien, en de mooglijkheid, of zij met nut kondö * gedaan worden, grondig te booordeelen". M 3 B Ik  de, welke het onderwerp der vierde waarna, ming van den Heere De Cambon uitmaakt , v Ik zoude tot de door u gefielde Nota (hiermede het cerlte gedeelte van deze aantekening bedoelende) „ niets kunnen toevoegen, indien de zaak zoo ware m als de Heer Baudelocque heeft opgegeven; „ maar alzoo het blijkt, dat men zijn Ed. eene kwaa„ de opgave heeft gedaan, dient hij, mijns bedun„ kens, hiervan onderrigt te worden, om zijne ver„ dere aanmerkingen daarnaar in te rigten; zulks laa„ te ik aan u over ". Ik zal niet nalaaten den waerdigen Heere Damen, ten opzichte van dit laatfte, genoegen te geyen , en zoude zelfs gaerne de nadere bedenkingen van den welwikkenden Baddei-ocque willen afwagten, om dezelven hier nog bij te voegen, indien daartoe niet te veel tijds noodig ware, zoo, dat wij met den druk geheel zouden moeten ophouden. Jatusfchen houde ik mij verzekerd, dat onze Geleerde Schrijver, den misflag, hierboven bewezen, bemerr kende, edelmoedig genoeg zal zijn, den Heere Damen dat recht te doen, hetwelk hij verdient; en verfloute mij, als door den mond van mijnen beminden Baudelocque, te belijden, dat, zo de doorfnijding der fchaambeenderen, in fommige gevallen, van nut kan zijn, de Heer Damen deze kunstbewerking juist in dat geval heeft uitgeoerTend, waarin derzelver nuttigheid het meeste uitfteekt; vertrouwende wijders, dat mijne Lcezers deze wijduitloopende aantekening mij wel ten goede zullen houden, uit aanmerking, dat dezelve, zonder de op, recht.  1183 > maakt, niet reeds tot onwederfpreekelijke bewijzen nopens het gevaar van de doorfnijding der fchaambeenderen verft) ekten , ingevaiie de mismaaktheid van het bekken de verlosfing, langs den natuurlijken weg, volflrekt onmooglijk maakt. De Heer Verdier, welke de kleene middenlijn der bovenfte engte flechts eene uitgeftrektheid van eenentwintig lijnen toefchreef, verzekert, dat het hoofd van het kind zich zooverre in die engte begeven had dat hij hetzelve nog door de tang, welke hij tot tweemaal langs de zijden van het bekken aanleide,beweegen,noch door de hand, welke kracht hij daartoe ook mogt aanwenden, terug drukken kon, met oogmerk om de voeten te zoeken, en het kind bij dezelven af te haaien. Eene vaneenwijking der fchaambeenderen van twee duimen en twee lijnen maakte dc genoemde middenlijn groot genoeg, om de vrouw van zelve te doen verlosfen, en dat wel van een kind, wiens hoofd, over de wandbeenfche verhevenheden heenen, eenen omtrek van twaalf duimen en zes lijnen, en gevolglijk, tusfchen de genoemde verhevenheden, eene breedte van vier duimen en twee lijnen had. De Heer Ver dier zoude zich ongetwijffeld niet vergenoegd hebben, eene zoo geringe vaneenwijking aan te kondigen, indfen hem rechtheid van den Heere Baudelocque te krenken, een' onzer vcrdienftelijkfte Verloskundigen, en tevens onzen Landgenoot, rechtvaerdigt (V). M 4  C i«4 ) Het geval van den Heere Df.sprês ps Mew- (71) Journal de Mêdecine de Paris, van Bloei* tnaand, 1788. De Heer Desgranges heeft, in de beoordeeling van eene menigte andere gevallen, welke tot de doorfnijding der fchaambeenderen betrekking hebben, geene mindere kundigheden aan den d3g gelegd. hem de waarnemingen van den Heere Le Roij waren bekend geweest: want deze zouden hem anders hebben verdagt gemaakt, dat de vaneenwijking boven de drie duimen moet gaan, om een bekken zoo als dit, tot doorlaating van een kind, wiens hoofd veel minder omtrek heeft dan dat waarvan hij fprcekt, wijd genoeg te maaken, dewijl het hoofd des kinds van vrouwe Du Belloij flechts drie duimen en agt lijnen breed was. Dit laatfte kind overleefde de kunstbewerking, wel is waar, veertien maanden, daar dat der vrouwe, aan dewelke de Heer Verdier dezelve heeft uitgeoeffend, in hetzelfde oogenblik zijner geboorte, ftierf. Zij, welke hun oordeel over dit geval, naar hetgene deszelfs uitvoerer 'er van heeft opgegeven , of op grond van de voordragt der voorige gevallen, niet durven uitbrengen, kunnen de geleerde en oordeelkundige aanmerkingen van den Heere Desgranges, desaangaande, raadpleegen (71). 2075. Het geval der vrouwe, welke het onderwerp der waarneming van den Heere DESPRés de Menmeur uitmaakt, zoude het voorbeeld van een nog veel buitenge. mee-  C 135 ) meener goed gevolg van de doorfnijding der fchaambeenderen, dan dat van den Heere Verdler, en zelfs dat des Heeren Le Roij, betrekkelijk vrouwe Du Belloij, opleveren, indien niet door twee verlosfingen van dezelfde vrouwe van Jaatere dagtekening dan die welke door de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, verrigt is, bewezen ware, dat dezelve nog minder dan in de zoo even aangehaalde gevallen noodzaaklijk te pasfe kwam; en het geval zelfs geen bewijs aan de hand gave, dat de kraakbeenige vereeniging niet volkoomen doorgefneden is geweest. De Heelmeester van Si. Paul de Léon fchattede, even zoo als de twee hierboven genoemde Vroedmeesters, in hunne bijgebragte gevallen, deeden, den ingang van het bekken, van vooren naar agteren, flechts op agttien a twintig lijnen, en maakte dien ingang wijd genoeg om 'er een groot kind te doen doortrekken, zonder dat de moeder daardoor het minfte toeval ondervond. Hetgene in dit geval nog meer dan in dat van den Heere Verdier verwondering baart, is, dat het hoofd van het kind, vóór hetwelk zich de eene hand van hetzelve vertoonde, in weerwil van die geringe wijdte der bovenfte engte, zich, tot aan de vrouwelijkheid, in het (72) Deze vrouw, welke de kunstbewerking op den aiftcn van Sprokkelmaand, 1778, onderging, is, op den ioden van Hooimaand, 1779, natuurlijk, en het daaraanvolgend jaar nog natuurlijker verlost» M 5  het bekken had begeven (73); niet doof zich te verlengen, zoo als in het laatfte geval plaats had, maar zonder de minfte verandering in deszelfs vorm en afmeetingen te ondergaan. De Heer D e s p r é s wapende zich reeds met de tang om het hoofd af te haaien , wanneer hem den gelukkigen uitflag, welken men door de nieuwe kunstbewerking, kort te vooren, ten opzichte van vrouwe Souchot, bereikt had, met nadruk, te binnenfchoot, en hem overhaalde, deze kunstbewerking boven het genoemde werktuig den voorrang te geven. Hij voerde dezelve terftond, en als hetware met eene enkele fnede van de bistouri, uit, niettegenftaande zich de vrouw in eene duistere plaats, op een bovenvertrekjen, of een foort van klederkas, welke haar tot een kraamvertrek, of bedftede, verftrekte, bevond; ja, wat meer is, hij verrigtede dezelve zoo fpoedig en gerust, in weerwil dat de lijderesfe, door het gejammer van haare dogter vervoerd wordende, zich, in hetzelfde oogenblik waarin de bewerker de kraakbeenige vereeniging doorfneed, ijllings op zijnen arm wierp. JNaauwlijks was de doorfnijding gefchied, of het kind, door eene wee voortgeftuuwd wordende, trok den door- (73) Het hier neergeftelde is uit eenen brief van den Heere Desprês de Menmecjr zelf overgenomen, welken hij aan een' zijner Kunstvrienden gefchreven had, en die denzelven aan de Maaifchappij der Heelkunde heeft medegedeeld.  C 187 ) doortogt, in volkoomenheid, door, fchoon dat hetzelve reeds dood was. De moeder, gelukkiger zijnde, verliet reeds haar bedde, op den eerften, en haar zoldertjen, op den derden dag: en toen, bij het vuur zittende, door den Heere D esp nés, welke haar kwam Verbinden, verrast wordende, klom zij fnoedig, en zonder eenige hulp, in een bedde, hetwelk zich twaalf of dertien fchreden van den haard bevond (74). De voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen, welke tegenwoordig minder dan in den beginne met dezelve zijn vooringenomen, zouden buiten twijffel haar zegeï aan een diergelijk geval niet durven hegten, en het zich een plicht rekenen, hetzelve op de liist der gevallen, welken zii bekend gemaakt hebben, uit te wisfehen, indien hun de bijzonderheden.'er van bekend waren, die aan de Maat. fchappij der Heelkunde van dit geval zijn me. degedeeld (75). 2076". (74) Ziet deze bijzonderheden in het werkjen van den Heere Le Roij, ten tijtel voerende: Recher* ches hijl. & pratiq. fur la Je&ion du pubis. (75) De vrouw zelve, welke zich alleen in de yerwagting van eene belooning in geld aan de kunst? bewerking had onderworpen, heeft verklaard, haar bedde geen oogenblik gehouden te hebben : deze bijzonderheden, -welke behoorlijk omfchreven en waar gemaakt zijn, zijn aan de Maatfchappij der Heelkunde toegezonden.  Een andc geval. Het geva üit Cadix. C 188 ) ' 2076". De vrouw van Batignij, welke dö doorfnijding der fchaambeenderen door den Heere G.... onderging, en in hetzelfde oogenblik , door middel van de tang, verlost wierd, heeft mede het volkoomenfte bewijs van de nutteloosheid dezer kunstbewerking, en van het misbruik hetwelk men, ten haaren opzichte, 'er van gemaakt heeft, fints dien tijd, opgeleverd: dewijl zij het volgend jaar zoo fpoedig verloste, dat haare Vroedvrouw niet fchielijk genoeg bij haar konde koomen, om haar kind te ontvangen. Men heeft reden, te vermoeden, dat de vrouw, aan dewelke de kunstbewerking, onder het oog des tweeden Voorzitters van het Collegie der Heelkunde, te Cadix, door eenen leerling aan datCollegie, in het jaar 1780, vyierd uitgeoeffend, daarna dezelfde tekenen van vrugtbaarheid zal hebben gegeven, en niet minder gelukkig verlost zal zijn: naardien de gevolgen , welken de kunstbewerking had, ons in het gevoelen bevestigen, dat haar bekken niet mismaakter dan dat der andere vrouwen was. 2077. Op welken grond zullen de verdedigers van de doorfnijding der fchaambeenderen, na zoo veele doorflaande bewijzen van derzelver nutteloosheid, ten opzichte van de meeste vrouwen, waarover wij hierboven gefproken hebben, en van het misbruik hetwelk men 'er, in den loop van zeer weinige jaaren, van gemaakt heeft; als mede na die bewijzen, welken wij reeds van het onvoldoende en gevaarlijke dier kunstbewerking , ingevalle de mismaaktheid van het bek-  C 189 ) fcekken de verlosfing onmooglijk maakt* hebben gegeven, op welken grond, vraagen wij, zullen zij derzelver voortreffelijkheid , boven de Keizerlijke fnede, bouwen ? Zullen zij het geval uit de Stad. Atrecht aanhaalen, hetwelk door den Heere Retz is bekend gemaakt (76); dac van den Heere Siebold, Waarover wij, hooger, reeds gefprooken hebben (77); die van de Heeren Nagel (78), Guérard (79), Bonnard (80), D uRet (81), Du Chaussoi (82;, Riol- laij (76) Te Atrecht,opden24(lenvanGrasmaand, 1778, (77) Voorgevallen te Wurtzburg, op den a4ften van Sprokkelmaand, 1778. (78) Heelmeester van den Prins-Bisfchop van . Spiers: wiens geval op den sden van Grasmaand, 1778, voorviel, en in de Gazette van Frankfort van den nden derzelfde maand is bekend gemaakt. (79) Op den ioden van Bloeimaand, 1778, te Dusfeldorp, uitgeoefTend. (80) Heelmeester te Heiliin: zijn geval is van den I2den van Sprokkelmaand, 1778. (81) Heelmeester aan het Hospitaal der Marine, te Brest: hij deed de kunstbewerking op den I2den van Sprokkelmaand, 1779. (82) Opper-Chirurgijn van het groot Hotel-Dien, leLijon: op den sden va.n Wintermaand, 1781.  De gevallen uit de Stad Atrecht, van dei] Heere •Siebold, en van den Heere Nagel. (83) Heel- en Vroed-meester te Pimpol in Bretagne : op den nden van Sprokkelmaand, 1783. (84) Collegiaal Chirurgijn te Genua: zijnde in deri tijd waarin hij de doorfnijding der fchaambeenderen deed, welk geval op den 20lien van Wintermaand , 1782, voorviel, in dienst van het Hospitaal. (85) Heelmeester van de Legers des Konings van Napels: hij deed de kunstbewerking te Parijs, alwaar hij zich toen bevond, op den i7den'van Grasmaand, in het jaar 1785. (86) De Heer V.... Chirurgijn te welke mijne lesfen in het jaar 1786 volgde, heeft mij het geval, hetwelk hier bedoeld wordt, medegedeeld, mij verzoekende, hem niet als den uitvoerer van hetzelve bekend te maaken. C 190 ) Laij C83), Lavagüino (84)3 Dé Mathiis (85); van den Heere V.... (86), enz.enz.? Niemand is onbewust, dat,fchier in alle deze gevallen, de moeder of het kind het droevig flagtoffer van de kunstbewerking is geweest , en dat deze gevallen de volledigheid der bewijzen , welken wij nafpooren, aan de hand geven. 2078. De vrouw te Atrecht flierf reeds vóór het einde van den derden dag der kunstbewerking, en haar kind gaf, bij deszelfs geboorte, zulke geringe tekenen van leven, dat men niet durfde verzekeren of het levend gedoopt was. Die van Wurtzburg on-  ( i9i ) Ondervond de fmartelijkfte toevallen, niettegenftaande dat de fchaambeenderen flechts tot vijftien a agttien lijnen van elkander waren geweeken, en had haar behoud alleen aan de voorzichtigheid en het oordeel van den Heere Siebold te danken, welke die vaneen, wijking niet verder durfde brengen, zich, volgens zijne menigvuldige proefnemingen, verzekerd houdende, dat dezelve als dan niet zoude hebben kunnen misfen doodelijk te worden. In weerwil van deze vergrooting van vijftien a agttien lijnen, van een bekken wiens kleene middenlijn reeds drieendertig lijnen uitgeftrektheid had, was men genood, zaakt het hoofd van het kind geweldig faamen te drukken, en zelfs, als hetware, te verpletteren, om hetzelve uittogt te verfchaffen. In het geval van den Heere Nagel, gaf een beenig uitwas van het uitftek des heiligbeens, hetwelk eenige duimen in het bekken uitpuilde, hem aanleiding om de doorfnijding der fchaambeenderen uit te oeffenen. Men meld niet hoe groot de vaneenwijking was, welke de kunstbewerking teweeg bragt; maar het fchijnt dat dezelve flechts tot anderhal ven duim is gegaan. Het kind wierd gekeerd, en, in weerwil van de hinderpaalen welke zich nog aanboden, fchielijk afgehaald: hetzelve gaf flechts geduurende een kwartier uurs eenige tekenen van leven, en de moeder ftierf reeds vóór het einde van den agtften dag. Daags na den dood dezer vrouwe , en agt dagen na dien van het kind , maakte men, in deGazette van Frankfort, be» kend, dac de kunstbewerking van het aller- ge-  (w > Het geval van (ion Hee> reGuÉRARD. (o) lchor. gelukkigfte gevolg was geweest. Bij de ope« ning van het lijk der vrouwe wierd het beenig uitwas, hetwelk tot de kunstbewerking had doen befluiten, niet meer gevonden; maar men bevond, dat het bekken, volgens deszelfs kleene middenlijn, niet boven de drie duimen wijd was. De heilig - darm- beenfche vereenigingen waren zeer beweegbaar; de uitwendige teeldeelen, de lippen der wonde, de fchede, en het agterfte gedeelte der baarmoeder, bevonden zich door heetvuur aangedaan; terwijl het omliggend celleweeffel met een zeer ftinkend bloedig- water (o) opgevuld was. De Geneesheer Frank, Geheimraad van den Prins-Bisfchop van Spiers, (thans Hoogleeraar te Pavia), welke deze waarneming wereldkundig heeft gemaakt, merkt aan, dat deze vrouw, kort vóór dat hij haar geval befchreef, van haar laatfte kind was bevallen, en verfcheiden levende kinderen heeft ter wereld gebragt. 2079. De vrouw te Dusfeldorp, welke het onderwerp der waarneming van den Heere Gucrard uitmaakt, was veel mismaakter dan de voorige, dewijl men, bij de opening van haar lijk bevond, dat de kleene middenlijn van haar bekken, bovenwaards, flechts twee duimen en zes lijnen uitgeftrektheid had. De Vroedmeesters, welke als raadpleegers bij dit geval tegenwoordig waren, het met den anderen, wegens de noodzaak-  ( 193 ) zaaklijkheid der kunstbewerking, niet kun* nende eens worden, en een hunner zich verbeeldende, dat men de verlosfing, zonder tot dit buitengewoon hulpmiddel de toevlugt te nemen, konde bevorderen, zogt men een der voeten van het kind, welke zich nabij den hals van de baarmoeder aanbood niettegenftaandè hetwelke dezelve echter niet dan met groote moeite in de fchede geleid konde worden. Men Helde veele poogingen, dqch te vergeefs, in het werk, hetzij om dezen voet te doen daalen, hetzij om den tweeden te zoeken: na al hetwelke men eerst tot het doen van de doorfnijding der fchaambeenderen overging. (In. Weerwil eener vaneenwijking van anderhal ven duim, of daaromtrent, welke de kunstbewerking teweeg bragt, kon men het kind nog niet afhaalen; men riep alle de hulpmiddelen der kunst tebaat, en allen liepen even vrugteloos af. Eerst wierd het linker been van de dije afgefcheurd, waarna men den ftomp in de baarmoeder terug voerde, ten einde zich eenen weg naar het tweede been te baanen, dan , in weerwil dat de Heer GuéRARD, en twee raadpleegers, beurt om beurt, daaraan werkten, was het hun onmooglijk dat been buiten de baarmoeder te brengen. Daar het hoofd des kinds fcheen te willen naderen , verpoosde men , in de hoope of het zich in het bekken mogt begeven; maar, in die nieuwe verwagtingweder te leur gefield wordende, opende men het bekkeneel, ontdeed het van de herfenen, en leide, beurtelings, nu de tang en dan den haak op hetzelve aan. Men kon flechts eenige ftukken, door middel van eert IK Deels II. Stv/k. W foorC  C 194 ) Het preval van den Hee- ïe BöNNARD. foort van nijptang, van het hoofd affcheiden, fchijnende het overige onwrikbaar te zijn; dan, de natuur dreef hetzelve nogthans, nadat de lijderesfe vijf uuren rust genoten had, door eigene krachten, af. Deze kunstbewerking, welke in den namiddag ten een uur wierd begonnen, duurde tot omtrent negen uuren in den avond, en de vrouw overleefde dezelve elf dagen. 2080. De Heer Bonnard gedroeg zich veel ver Handiger: want, de kraakbeenige vereeniging, welke hem toefcheen tot been te zijn overgegaan, niet geheel hebbende kunnen doorfmjden, en, den ftaat derrheilig - darm • beenfche vereenigingen , welke , zegt hij, niet konden misfen eveneens ver- j hard te zijn, in aanmerking nemende, zich wel verbeeldende dat het te vergeefs zoude i zijn, al bragt hij de kunstbewerking ten uitvoer, verkoos hij liever tot de Keizerlijke fnede de toevlugt te nemen, welke hij verzekert in twee minuuten gedaan te hebben. Hg behield het kind, hetwelk zeer groot was; maar de moeder ftierf eenige dagen na de verlosfing. Daar de dood der vrouwe geenzins aan de doorfnijding der fchaambeenderen, welke flechts begonnen was, kan worden toegefchreven, kan even min ontkend worden, dat het behoud van het kind de vrugt der Keizerlijke fnede was: dewijl het : bekken, volgens deszelfs kleene middenlijn, , flechts op twee duimen is gefchat, en de gefchiedenis van de doorfnijding der fchaam- . beenderen nog geen voorbeeld van een goed l gevolg, ineen diergelijk geval, oplevert. 2081. .  C 195 ) 2081. Het geval te Brest, hetwelk de Heer Düret aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde heeft medegedeeld, is, offchoon de vrouw niet aan de fmartelijke toevallen der kunstbewerking is omgekoomen, niet minder droevig dan dat te Spiers, te Dusfeldorp, en nog verfcheiden andere gevallen, waarvan wij melding zullen maaken. Een arbeid welke reeds lang had geduurd; een beenig uitwas, ter grootte van eene okkernoot, hetwelk deszelfs zitplaats aan het regterzijdelijk gedeelte van het heiligbeen , boven de plaats waar het zich met het ftaartbeen vereenigd, had ; het vrugteloos aanwenden der tang (87), bij verfcheiden herhaalingen, niettegenftaande dat het hoofd reeds in het midden van het bekken was gedaald, waren weder de drangredenen welke tot de doorfnijding der fchaambeenderen deeden belluiten. Men bragt daadlijk eene vaneenwijking van eehen duim teWeeg, welke* in het oogenblik waarin het hoofd, op nieuw door de tang gevat zijnde, de bovenfte engte doortrok (88), tot drie vingerbreedten toenam; _j (&7) Een gekneusde wonde aan liet regterzijdelijk gedeelte van het voorhoofd, en een andere aan het agterfte gedeelte van de linker flaape des hoofds, bewijzen te duidelijk, dat de tang telkens kwalijk is aangelegd, dan dat wij zouden noodig oordeelen biervan nog andere bewijzen te geven. (88) Men kon het oogmerk om het hoofd af te kaaien nog geenzins bereiken, dan door het verN 2 fchei- Het geva van den Heere DüRSTv  ( 196 ) nam. In dit tijdftip fcheurde de uitwendige wonde, aan de zijde der vrouwelijkheid, in zooverre open, dat zij van dezelve flechts door een foort van' brug, ter breedte van twee k drie lijnen, was afgefcheiden, zoo, dat de wonde en de vrouwelijkheid in het vervolg, naardien het onopengefcheurde gedeelte van den venusheuvel reeds in de eerfte dagen, door de verettering, verteerde, flechts ééne opening uitmaakten, welke, door de verfcheuring van den bilnaad (p) , nog grooter wierd. Het kind gaf geen het minfte teken van leven; en de vrouw, offchoon zij 'er het leven afhaalde, wierd door eene menigte van droevige gebreken, welke de gevolgen van de kunstbewerking waren, voor altijd ongelukkig. In het armhuis (Hópital des pauvres) overgevoerd zijnde, nadat zij de hulp der kunst, geduurende twee maanden, aan haar huis genoten had, bragt zij aldaar nog een maand, bedlegerig, door, en ging 'eruit, zonder genezen te zijn. De fchaambeenderen, wier uiteinden door de beenfchiU -fering (j) zijn afgefcheiden, bevinden zich nog meer dan een' halven duim van elkander verwijderd; terwijl de pisblaas, wier voorfte wand, zoowel als de voorzijde der fchede, voor een groot gedeelte, door het heet- vuur, (p) Perinattm. (q) ExfoJlatio. fcheiden maaien aanleggen van dit werktuig, en door het aanwenden van geweldige poogingen.  < 197 ) vuur, vernietigd is, tusfchen de fchaambeenderen, een foort van breuk (r) uitmaakt, uit wier oppervlakte zich de pis (s), door twee openingen , welke die der pisleiders (V) fchijnen te zijn, onophoudelijk ontlast. Behalven dit nog heeft de vrouw eene uitzakking der baarmoeder en van de fchede, ter grootte van eene vuist (89).. 2082. Daar alle diegenen welke de doorfnijding der fchaambeenderen uitoeffenden,' en waarvan wij tot hiertoe gefproken heb-! ben, door die kunstbewerking te doen, geen' ander oogmerk hadden, dan om moeder en kind beide te behouden, fchijnt de Heer D u Chaussoi, integendeel, dezelve om geene andere reden de .voorkeur boven de Keizerlijke fnede te hebben gegeven, dan om. dat hij van den dood des kinds tenvolle verzekerd was, en de Keizerlijke fnede hem toefcheen, voor de vrouwe, te gevaarlijk te zijn ;fchoon hem de uitkomst welhaast leerde , dat de nieuwe kunstbewerking, ingevalle van eene aanmerklijke mismaaktheid van het bekken, niet minder gevaarlijk is. De doorfnijding van de kraak- (r) Hernia, (f) Urina. (i) Ureteres. (89) Deze bijzonderheden, welke in de waarneming van den Heere Duret niet gemeld zijn, heeft mij de Heer De Rot; ge kont, in dien tijd Chirurgijn aide -Major, Démonfirateur aan het militair Hospitaal te Brest, medegedeeld, N 3 Het geval 'anden HeeeDuCHAU$i01.  Het geval van den Heere ItlOtLAlJ. C 198 ) kraakbeenige vereeniging ging met veele moeite gepaard, om dat het werktuig die vereeniging niet trof, maar twee lijnen bezijden dezelve , op het regter fchaambeen neder* kwam, even zoo als de Heer Le Roij in het linker fchaambeen fneed. 'Er had, in den beginne, flechts eene vaneenwijking van tien lijnen plaats, welke men, graadsgewijze, tot twee duimen en zeven lijnen bragt. Men maakte eenen aanvang, om de verlosfing te bevorderen, met de tang, bij verfcheiden herhaalingen, maar telkens even vrugteloos, aan te leggen, en men eindigde, ten laatfte, met de vrugt, welke reeds lang dood was, te keeren, ten einde dezelve bij de voeten af te haaien. De moeder overleed tweeenvijftig uuren na de kunstbewerking , en bij de opening van haar lijk befpeurde men dezelfde wanorden als ten opzichte van die vrouwen plaats hadden, welken vóór haar , aan de gevolgen van de doorfnijding der fchaambeenderen, waren omgekoomèn. De kleene middenlijn der bo* venfte engte van het bekken dezer vrouwe had flechts eene uitgeftrektheid van negentien lijnen. 2083. De vrouw, aan dewelke de Heer Riollaij de doorfnijding der fchaambeenderen uitoeffende, overleefde dezelve, offchoon de kunstbewerking, nevens het afhaalen van het kind, met meer gemak gefchiedde, veel minder tijds dan die, welke het onderwerp van de waarneming des Heeren Du Chaussoi uitmaakt: want zij ftierf reeds anderhalf uur daarna, in eenen derden  ( 199 ) aanval (m) van bezwijming (V). De Heer Riollaij fchattede de kleene middenlijn van het bekken, volgens de maat welke hij 'er met den bekkenmeeter des Heeren Cou> toulij van genomen had, flechts op twee duimen en agt k negen lijnen; maar bij de opening van het lijk bleek dezelve drie duimen lengte te hebben ; terwijl de afftand, tusfchen de punt van het Jlaartbeen (w) en den onderften rand van de vereeniging der fchaambeenderen, flechts van eene uitgeftrektheid van twee duimen en vier lijnen wierd bevonden. De vaneenwijking wierd tot twee en een' halven duim gebragt. Het kind, hetwelk gekeerd en bij de voeten afgehaald wierd, was dood, en buiten twijffel reeds fints eenen langen tijd, dewijl het lig— haam reeds op alle plaatfen met vuurige blaartjens bezet, of, door kopend vuur (x*y aangedaan was. De kleene middenlijn van het hoofd had eene uitgeftrektheid van drie duimen en negen lijnen. Van het oogenblik waarin de meeste vaneenwijking tusfchen de fchaambeenderen gefchiedde, klaagde de vrouw onophoudelijk,, tot aan het tijdftip van haaren dood, van eene allerhevigfte ftckende pijn omtrent de lendenen, en vooral aan de linkerzijde, alwaar de heilig-darmbeenfche vereeniging verfcheurd, en tot vier a vijf lijnen opengefpleeten was; terwijl zich het . .O) Paroxysmus. (v) Syncope, (ro) Os coccygït* 00 Phty&ana, N 4  Het gevj van den Hec re Lavaguj HO. Het geval van denHee re De Ma. ^hiis. ( 200 *) het regter heupbeen flechts drie k vier lijnen ^ van het heiligbeen verwijderd had C90). 1 . 2084. Dei doorfnijding der fchaambeende' ren , weike in het Hospitaal te Genua wierd uitgëoeffend, was van geen beter goed gevolg, Zich verbeeldende dat het kind dood was, wierd het met den haak, maar levend, afgehaald, zoo zelfs, dat het nog verfchei; den uuren leefde. De vrouw ftierf eerst op den ioden van Louwmaand, 1783, zijnde de dertiende dag nadat zii de kunstbewerking had ondergaan. Bij het onderzoek van het lijk bevond men, dat de fchaambeenderen nog twee vingerbreedten van elkander verwijderd; de uitwendige teeldeelen, zoowel als de fchede en de baarmoeder, door heetvuur aangedaan waren; en de kleene middenlijn der bovenfte engte vsn het bekken flechts twee duimen en vijf lijnen uitgeftrektheid had. 2085. Dit geval van den Heere De Mathiis is geenzins dat hetwelk vrouwe Hu. guet betreft, en op zijn' naam wereldkundig is gemaakt, (ziet §. 2058); hij zoude zich wel meer gehaast hebben om hetzelve bekend te maaken, indien hij de uitvoerder van dit laatfte had geweest. De vrouw, met naame Ma- (90) De Heer Riollajj heeft mij, in dien tijd, de waarneming van dit geval, voor de Maatfchappij der Heelkunde, als mede het bekken van deze vrouwe, toegezonden, welk laatft.3 tegenwoordig een gedeelte van mijne verzameling uitmaakt.  C 5fó* ) Maria RouiLLé, in de rue Pluimt, in de. voorftad S. Germain, woonachtig, welke het onderwerp der waarneming, die wij bedoelen, uitmaakt, had tevooren reeds drie kinderen ter wereld gebragt. Zij verloste, natuurlijk, van haar eerfte kind, hetwelk vijftien maanden oud wierd; maar het tweede wierd haar, door een Chirurgijn , welke, volgens zijne eigene belijdenis, geheel een vreemdeling in de Verloskunde was, bij de voeten afgehaald; terwijl zij van haar derde kind, door eenen leerling in de Heelkunde, door middel van den haak wierd verlost. De Heer De Mathiis, wiens hulp door eene Vroedvrouwe, bij gelegenheid van de vierde verlosfing van Maria Rouilló, wierd ingeroepen, de kleene middenlijn van het bekken dezer vrouwe flechts op twee duimen en negen lijnen fchattende, ver beeldede zich, dat de doorfnijding der fchaambeenderen het eenige hulpmiddel was hetwelk hij moest aanwenden. Na eenigen tijd den Heere Le Roij, mijn' broeder, en mij, ons als raadplegers ingeroepen hebbende, te hebben afgewagt, deed hij de kunstbewerking, zonder langer naar ons te wagten, dewijl het hem toefcheen, dat een langer uitftel detelve, ten opzichte van het kind, vrugtelöos'zoudé maaken, om dat een bogt van deszelfs navelftreng buiten het lighaam der vrouwe hing. Hij ondervond in dit geval hoe veele zWaarigheden zich, bij het verrigten der nieuwe kunstbewerking, kunnen opdoen, en hoe gevaarlijk dezelve worden kan. Het werktuig, de toplijnige rigting van de kraakbeenige verN 5 ee.  ( 202 ) eeniging, hetzij vóór, hetzij na dat dezelve was doorgefneden, veiiaaten hebbende, fchampte op den nederdaalenden tak van het regter fchaambeen af, en fneed denzelven, zes lijnen, of daaromtrent, beneden de genoemde vereeniging, zoo glad als of het met opzet gedaan was, dwars door: zoo als de tweede afbeelding van de zeventiende plaat aantoont. Dan, om dien tak dus door te fnijden, moest de grootfte kracht worden aangewend; en het fchijnt zelfs, dat de Heer De Mathiis niet eerder dagt de kraakbeenige vereeniging te hebben doorgefneden, dan naalvoorens, op andere plaatfen, lang gekorven te hebben: want, op nieuw met het fcalpel, een halve lijn bezijden de dwarsfnede in den tak van het fchaambeen, beginnende te fnijden, kwamen 'er twee groote fchaaren in het lemmer, waarvan de Hukken in het been bleven zitten, welke 'er nog in gevonden worden. De Heer De Mathiis, meenende de kunstbewerking voltooid te hebben (91), bragt zijne hand in de baarmoeder, ten einde de voeten van het kind te zoeken ; terwijl twee helpers de dijen , en voor- - , (91) Wij hebben eenigen grond van te denken, dat de kraakbeenige vereeniging toen niet volkoomen was doorgefneden, en zulks eerst na den dood is gefchied. De voorflanders van deze kunstbewerking zouden welligt niet gebelgd zijn, indien de Heer De Mathiis zulks toeftemde.  c 203; vooral de regter, welke men aan iemand dio zeer fterk was had toebetrouwd, met zoo veel geweld van elkander trokken, dat da hoofden van fommige fpieren, welke aan de takken der fchaam- en zit-beenderen zijn ingeplant, daardoor gedeeltelijk van het been affcheurden. De bewerker den linker voet flechts hebbende kunnen afleiden, trok hij alleen aan denzelven , en haalde het kind , door het aanwenden van fterke poogingen, af. Eene aaneenfchakeling van zonderlinge misdagen, aan de zijde van den Heere De Mathiis, en van hun welken hij in zijne belangen had overgehaald, zonder welke misflagen het kind aan ons onderzoek zoude ontfnapt zijn, deed hetzelve aan mijn huis koo» men, alwaar ik het, in het bijzijn van verfcheiden deskundigen, onderzogt,welken het noodig oordeelden 'er eene fchriftelijke verklaaring van op te ftellen. Het kind woeg vijf en een vierde pond; de kleene middenlijn van deszelfs hoofd had drie duimen en drie lijnen uitgeftrektheid; maar, in dentogt door het bekken, als hetware, vermorfeld zijnde, kon het gemaklijk, door hetzelve tusfchen de takken van de dikte-pasfer faamen te drukken, zes lijnen verkleend worden. D,e regter dije van het kind was in derzelver midden , en de linker arm beneden de inplanting van de driehoofdige fpier Cjy), ge- bro- (y) Dehoïdes.  ( 204 ) broken (92). Dit kind, hetwelk nog fterk leefde toen den eenen voet wierd afgeleid, gaf, bij deszelfs geboorte, geen het minfte teken van leven. Naauwlijks was de vrouw verlost, of zij viel in eenen doodelijken ftaat van verftikking (z); kreeg ligte ftuiptrek'king O); en klaagde over hevige pijnen in de lendenen, en de linkerdije, welke tot haaren dood, die op den negenden dag voorviel, bleven aanhouden. Uit de opening van het lijk (93), welke in het bijzijn van verfcheiden Geneesheeren en Heelmeesteren gefchiedde, bleek onbetwistbaar , dat de vrouw aan de gevolgen der kunstbewerking geftorven was. Het zoude te wijd uitloopen om (2) Sttffbcaiio. (a) Convulfio. - (92) De Heer De Mathiis, en de Heer Rossicnol, een Heelmeester welke den eerstgenoemden in het doen der kunstbewerking geholpen had, onbewust zijnde dat hét kind bij mij was gebragt, ftemden dit niet eerder toe*, dan toen ik hun aanbood zulks met de daad zelve te bewijzen.) (93) De befchouwing van het lijk wierd in den nacht, ter fluips, begonnen, maar, door de onverwagte komst van iemand , welke niet wilde toeftaan .dat wij 'er mede zouden voortgaan, afgebroken; dan, wij gingen 'er, in het vervolg, op de meesï gerechtelijke wijze, mede voort.  C *°s > om 'er de bijzonderheden van op te geven ; wij zullen alleen zeggen, dat de Heer De Mathiis, op het zien van zoo veele wanorden, zoodanig ontroerd wierd, dat hij zich terftond ongefteld bevond en in onmacht viel. Indien het leedweezen, hetwelk hij wegens dit geval betuigd heeft te hebben, niet geveinsd is geweest, kunnen wij verzekeren, dat hij deze nieuwe kunstbewerking niet zoo fpoedig weder zal uitoeffenen: betuigende hij wijders, in dien tijd, in de verzekering, die men hem gegeven had van op dezelve ftaat te kunnen maaken, deerlijk bedrogen te zijn. Het bekken van deze vrouwe, hetwelk ik, even zoo ais dat der vijfde vrouwe, welke de kunstbewerking door den Heere Le Roij onderging, nevens dat, hetwelk de Heer Riollaij mij heeft toegezonden, bewaare, had, volgens deszelfs kleene middenlijn, eene wijdte van flechts twee en een' halven duim. 2086. Een beenig uitwas, hetwelk in zoo verre voor den eerften valsfchen wervel van het heiligbeen uitftak, dat de kleene midden.: lijn der bovenfte engte van het bekken daardoor flechts eene uitgeftrektheid van agttien k twintig lijnen behield, deed de Heer V , in Slachtmaand, 1783, tot het doen van de doorfnijding der fchaambeenderen befluiten, aan eene vrouwe, welke, eenige jaaren tevooren, van een dood, en reeds verrotkind, was verlost; maar, hij nam niet eerder de toevlugt tot die kunstbewerking, dan, na alvoorens de tang verfcheiden maaien aangelegd; vervolgens de voeten van het kind ge- De gevallen ran de Hce'en V.... en Brodtlag.  ( 206 ) zogt, en den romp, bij dezelven, geheel afgeleid te hebben: zijnde, reeds bij zijne komst, het kind dood, en de vrouw op het punt van den laatften adem uit te blaazen* De doorfnijding der kraakbeenige vereeniging wierd met een fcheermes begonnen, en met een gewoon mes, hetwelk op een' fteen aangezet was, teneinde gebragt, naardien mert geen ander werktuig bij de hand had. Naauwlijks was de doorfnijding verrigt , of het hoofd van het kind, het eenige deel hetwelk men niet had kunnen afhaalen, trok de engte van het bekken door, en de vrouw gaf dert geest. De Heer Brodtlag, de jonge, geeft mede een voorbeeld van het misbruik, hetwelk men te vaak van deze kunstbewerking gemaakt heeft, fchoon van eenen anderen aart, aan de hand; dan, opwelk geval wij geene aanmerkingen zullen maaken, dewijl wij reeds de paaien, binnen welken wij gewenscht hadden deze afdeeling te hebben kunnen omfchrijven, verre overfchreden hebben. De vrouw, welke het onderwerp der waarneming van den Heere Brodtlag uitmaakt, had voorheen reeds twee kinderen ter wereld gebragt; en niet serder dan na alvoorens den arm van haar derde kind, hetwelk men verzekerde dood te zijn, te hebben afgezet, oeffende men de doorfnijding der fchaambeenderen aan haar uit. De fchaambeenderen weeken, volgens het zeggen van den kunstbewerker, twee duimen van elkander, en de verlosfing gefchiedde, anderhalf uur daarna , vanzeive ; terwijl de vrouw, in tweeentwintig dagen, volkoomeu herftelf de  ( ) de (94)/ Wij hebben geene kennis van het geval uit Napels kunnen bekoomen, in hetwelk men verzekert, dat de vrouw, aan eene bloedftorting, geftorven is (95). UITLEGGING van de ZEVENTIENDE PLAAT. eerste afbeelding. Deze afbeelding vertoont een ftuk van het voorfte gedeelte van het bekken der vrouwe, welke de doorfnijding der fchaambeenderen door den Heere Alphonse Le Roij onderging: over welk geval op §. 2061 ,en vervolgens, gefproken is. De witte of opene lijn duid de plaats van het linker fchaambeen aan, waarop de doorfnijding is gefchied. tweede afbeelding. Deze afbeelding vertoont een ftuk der voorzijde van het bekken der vrouwe, aan de. (94) Ziet, Journal de Médecine, année 1785, tont. 63, page 210. C95) Ziet den Heere Lauverjat, nouvelle Mg* thode de faire l'operaiion Céfarienne, &c. pag.isi*  ( 208 ) dewelke de Heer De Mathiis de nieuwe kunstbewerking heeft uitgeoeffend, en welk geval op §. 2085 befehreven is. De lijn , welke door den nederdaalenden tak van het regter fchaambeen loopt, duid de doorfnijding aan, waarover in dezelfde zinfnede is gefproken; terwijl de twee witte flippen, boven die lijn, de twee afgebrokene Hukken van het lemmer van het fcalpel aanwijzen, welke in het been zelf nog gevonden worden. VIERDE VERDEELING. over de gevolgen, die men uit dë proef- en waar-nemingen, welke het onderwerp der voorige verdeelingen uitmaaken , hebbe af te leiden. 2087. Offchoon men gemeend heeft dat de doorfnijding der fchaambeenderen eenvoudiger, gemaklijker en met meer veiligheid dan de Keizerlijke fnede te verrigten was , in eenen tijd, waarin de ondervinding nog niet had geleerd, met welke moeite zij noodwendig moet gepaard gaan, en welke gevaarlijke gevolgen zij hebben kan, moet men daarom tegenwoordig eveneens aangaande die kunstbewerking denken V Hoe dikwijls is men niet reeds verplicht geweest tot    C ) tot de zaag de toevlugt te nemen, teneinde* de lchaambeenderenvan elkander te fcheideni Hoe menigmaal heeft men zich niet buiten de mooghjkheid bevonden, om die beenderen, nadat zij al gefcheiden waren, vaneen te doerï wijken! Hoe zeldzaam heeft de fchaambeen. fnede eenen vrijen doortogt voor de vruec gebaand, wier behoud noodwendig, m%l even zoo veel recht als dat der moeder, op het hart van den Kunstbewerker weegen, en een gedeelte van het goed gevolg der kunstbewerking zelve uitmaaken moet! 2088. De doorfnijding der fchaambeendereinv°u?Ser en min hartelijk dan de Keizerlijke fnede, wanneer men dezelve alleen naar de grootte der wonde, nevens den aai t en de aangelegenheid der werktuiglijke deelen (ZO, welken zij aandoet, beoordeelt: zulks e?ne onvvederfpreekelijke waarheid. Men maakt flechts eene infnijding van ten hoS twee en een» hal ven duim in de bekleèdfels f en het ^ (0 der fchaamelheid (d); verder fmjd men niets, behalven nog de kraakbeenige vereeniging , dan eenige kleene vaten door , Tt, t' naarfwo?n^, niet veel bloeds kun- . jen geven; het mijdend werktuig raakt debaarmoeder niet; het kind koomtkngs dien weg ter wereld, welke door de natuu/, tot S geboorte, beftemd is, en door de vaneemvS der fchaambeenderen meer of min toegat u£ wordt gemaakt;men heeft geene aanmerk^ bloed- W Organa. ^) Adeps. Cf) Pudsndum. IV. Deels II. Stuk* O  I 1 i ( i Eerde bron der toevallen, aan de doorfnijding der fchaambeenderen vcrtnogt. (gó) Bij een aantal van drieendertig kunstbewerkingen, heeft men, behalven het kind te Napels, waarvan wij geene kennis dragen, Hechts dentien kinderen behouden; terwijl de overige twintig, waarvan fommige , wel is waar, reeds vóór de kunstbewerking dood waren, door de poogingen van de verlosfing zelve zijn omgekoomen, Men heeft opgemerkt 3 C 210 ) loedftorthïg, zoo min als eene uitilorting ari etter- en melk-achtige ftoffen binnen den >uik, weikc, door de ingewanden aan te teeken, bijna altijd doodclïjke gevolgen ver>orzaaken, te vreezen; men treft, in de uitroering der kunstbewerking, geene volftrek;c hinderpaalen aan, dan alleen met opzicht :ot de vaste tefaamengroeijing der beenderen; ïien fielt de vrouwen in geenen deele bloot töt het krijgen dier breuken , welken men zoo menigmaal', ten gevolge van dc Keizerlijke fnede, heeft waargenomen: ziet daarliet denkbeeld hetwelk de voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen aangaande dezelve pleegen te koesteren , en door de meesten hunner nog gekoesterd wordt.. 2089. Dan, de doorfnijding der fchaambeenderen baant niet altijd een' gemaklijken doortogt voor het kind: want tot hiertoe zijn de meeste kinderen in den doortogt gefneuveld, of wierden, weinige oogenblikken na hunne geboorte, de flagtofFers van de gewelddaadige poogingen, welken men genoodzaakt was aan te wenden, ten einde de geboorte te bevorderen (96). De fchaambeen-  C 211 3 beenderen doorgefneden zijnde, konde met! dezelve niet altijd doen vaneen wijken , ter oorzaake van de vastgroeijing der darmbeenderen met het heiligbeen: welk geval, hetwelk geenzins zoo zeldzaam is, en niet eer l3n /f de,ku?sbewerking onderkend kari worden, dezelve overbodig of vrugteloos maakt, en de Keizerlijke fnede onveLS Jrjk doet worden. J hef 7^ WaMeer men het gevaar, waaraan liet kind , in eene tegen-natuurlijke verlos i iing, in dewelke men verplicht is hetzelve bii ] de voeten af te haaien, is blootgefleld, en het gering aantal van kinderen, hetwelk in zoodanige gevallen het leven behoud, indien he bekken der vrouwe niet omtrent deszelfs natuurlijke wijdte heeft, flechts eenigzins S overweeging neemt, ontdekt men fpoedie eene andere bron van toevallen, welke oo de doorfniiding der fchaambeenderen moeten Volgen; offchoon men dezelven, buiten tï genfpraak, hgter zoude kunnen maaken, ndien men de afdrijving van het kind aan de I werking der baarmoeder overlaaten, of het | hoofd, zoo als fommigen reeds gedaan hebben, met de tang vatten konde; dan, behalven in een zeer gering aantal van gevallen, haald, hetzij dat het hoofd zich al, of niet. merkt, dat de kinderen, welken men behield, die vrouwen toekwamen, wier bekkens het minst misvormd waren. O 2 Een andera, >ron der toe-allen, weite op deze :tmstbewer;ing volgen.  ( 212 ) Schets der toevallen van de doormijding der fchaambeenderen. (97) De doorfnijding der fchaambeenderen heeft •niet alleen in dit, maar ook in andere gevallen, \vaarin men eene vaneenwijking dier beenderen van meer dan anderhalven duim teweeg bragt, droevige gevolgen gehad, offchoon het bekken flechts middcnmaatig was ingetrokken. Van de drieendertig vrouwen, Waarover wij gcfproken hebben, zijn 'eitwaalf, klaarblij'klijk aan de gevolgen der kunstbewerking, geftorven; waaronder wij die vrouw niet begrijpen, welke het onderwerp der waarneming van den Heere Bonn ar d, Heelmeester te Hefdin, uitmaakt: dewijl de kraakbeenige vereeniging, in dat geval, niet geheel doorgefneden is geworden. Onder de twintig anderen waren de meesten tevooren, of zijn naderhand natuurlijk vcrlcst; terwijl verfcheiden gebrekkig zijn gebleven. ' friet, aan den ingang van het bekken vertoonde. 2091. Daar deze kunstbewerking het kind niet dan zeer zelden voor den dood kan behoeden, zelfs wanneer het bekken geenzins van de rnismaaktfte is, kanzij ook aan de moeder, in dat geval, dikwijls zwaare toevallen veroorzaaken. De dood van een van beide, is zekef, wanneer 'er eerie aanmerklijke mismaaktheid in het bekken plaats heeft (97). De gevolgen der vaneenwijking van de fchaambeenderen, en die van de darmbeenderen en het heiligbeen, welke, in fommige, hetzij natuurlijke, hetzij zwaare, verlosfingen, vanzelve gefchiedde, deeden, reeds lang tevooren, die gevolgen vooruit zien, welken  i 213 > ken men van deze nieuwe kunstbewerking had te dugten. De voorbeelden van vrouwe , Vespres; van de vijfde vrouwe, welke de •fchaambeen-fnede door den Heere Le Roijvan de vierde, welke dezelve door den Heere De Cameon; en van die, welke haar in de Stad Atrecht onderging; van de vrouwen, aan dewelken de kunstbewerking door de Heeren Nagel, Gucrard, DuChaussoi, Riollaij, Lavaguino, De Mathiis, enz. is uitgeoeffend, hebben bewezen, dat men niet zonder reden voor dezelfde? gevolgen heeft gevreesd. Qnherftelbaare verfcheuring van de uitwendige deelen, en van den hals der baarmoeder; ontfteeking en heet vuur van dit ingewand; vergadering van etterachtige, waterbloedige, en flinkende vogten, tusfchen het vetvlies (e) der inwendige; zachte deelen van het bekken; uitzakking der pisblaas tusfchen de vaneengeweekene fchaambeenderen; blaauwe bloedvlekken (ƒ) langs da lendenfpieren; kwetfing der pisbuis fg) ; onwillige afloop der pis; meer of min diepe verjtervmg (//); enz. ziet daar een fchets dertoevallen aan dewelken deze nieuwe kunstbewerking onderworpen is. Toeftemmende dat die gevolgen, welken de Keizerlijke fnede hebben kan, ten opzichte van de vrouwe, even zeer te dugten zijn, zoo is deze kunstbewerking ten minfte een zeker, en volftrekt on- ge. O) Membrana adipofa. (f) Ecefiympfes. (ff) Ure* thra. C/0 Sphasehl. * O 3  C 2I4 ) f'evaarlijk hulpmiddel voor het kind !....• Velke dus van deze twee kunstbewerkingen verdient de voorkeur weg te draagen? 2092. Al ware het, dat men, na de kraakbeenige vereeniging der fchaambeenderen te hebben doorgefneden , eene vaneenwijking van twee en een' halven duim, zonder nadeel voor de vrouwe, konde teweeg brengen , zoude de Keizerlijke fnede, ingevalle eener aanmerkelijke mismaaktheid van het bekken, nog het eenige hulpmiddel blijven, hetwelk de Heelkunde ons aan de hand kan geven: want de doorfnijding der fchaambeenderen kan ïnet deze laatfte geenzins in vergelijking koomen, wanneer de kleene middenlijn der bovenfte engte niet ten minfte twee en een' halvcn duim uitgeftrektheid heeft. Daar wij, bij de eerfte uitgave van ons werk, ons oordeel , in afwagting van meer zekere berigten 'aangaande het fchadelooze of gevaarlijke van eene zoo aanmerklijke vaneenwijking als van 'twee en een' halven duim, hebben opgefchort, alvoorens uitfpraak te doen, welke van de twee genoemde kunstbewerkingen, 'ingevalle het bekken flechts twee en een' halven duim wijd is, de voorkeur zoude verdienen ; daar wij toen vorderden, dat mannen, welke geen het minfte belang hadden om de nieuwe kunstbewerking, tot nadeel Van de Keizerlijke fnede, te doen gelden ■—5 dat, met één woord, de voorftanders van de doorfnijding der fchaambeenderen, eerst eene vaneenwijking dier beenderen van twee en een' halven duim, zonder verfcheu. ring van de heilig-darm'beenfche vereeni-  t «5 y gingen, en zonder nadeel voor de vrouwe, zouden moeten hebben waargenomen, alvoorens ons de nieuwe werkwijze te doen aannemen: fchroomen wij thans in geenen deele, nu wij meerder onderrigting aangaande deze punten bekoomen hebben, de ichaambeenfnede te verwerpen, en te verzekeren, dat men nimmer de fchaambeenderen twee en een' halven duim van elkander verwijderd heeft, zonder dat die vaneenwijking aan de vrouwe het leven heeft gekost. Deze kunstbewerking heeft nimmer een goed gevolg gehad, dan ten opzichte van zulke vrouwen , wier bekkens ten minfte twee duimen en negen lijnen, volgens de kleene middenlijn der bovenfte engte, wijd waren, en bijaldien de vaneenwijking der beenderen zich verre beneden dien graad bepaalde, tot welken men zich heeft verbeeld dezelve bij die vrouwen gebragt te hebben; dan in die gevallen, met één woord, waarin dezelve volftrekt overbodig was, naardien de genoemde middenlijn van het bekken nog meerder uitgeftrektheid had dan wij zoo even opgaven , hebbende wij dezelve, in fommige van die gevallen, tot boven de drie duimen bevonden lang te zijn. De doorfnijding der fchaambeenderen kan tegenwoordig geen het minfte vergelijk met de Keizerlijke fnede doorftaan; zij zoude ten hoogfte, flechts ii> .eenige weinige omftandigheden, in de plaats der tang geftcld kunnen worden: naardien zij het bekken tusfchen de fchaambeenderen en het heiligbeen, bovenwaards, niet , dan met groot nadeel^ boven de,twee lijnen vergroe 0 4 ting-  De geval lei \vaarin de doorfnijding der fchaamtseendereneenige nuttigheid zoude kunnen Jaebben. Cf) Het zal veelen we'Ii rt vcnvonderen, en ik kan jliet geheel ontkennen 'cr mede eenigzins over verS won? ting kaft aanbrengen:- even zoo als het genoemde werktuig de kleene middenlijn van liet hoofd des kinds, buiten eenig gevaar, twee lijnen verkleenen kan; dan, wie zoude, eene nieuwe kunstbewerking, welke tot hiertoe bewezen is met zoo veele gevaaren omgeven te zijn, boven eene werkwijze de voorkeurgeven, die met duizenden van heilzaamie gevolgen is bekroond! Indien men de fchaambeen-fnede eenige voordeden toekende, zouden dezelven in geen geval meer tastbaar zijn, dan in die foort van beklemming van het hoofd des kinds, waarvan Rocderer gewag maakt, in dewelke men, volgens zijn zeggen, geen werktuig, hoegenaamd, tusfchen het hoofd en het bekken kan brengen, langs welke plaats men zulks ook zoude tragten te doen: de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, zoude dan den voorrang boven het openen van het bekkeneel, boven het gebruik van den haak, en zelfs boven de Keizerlijke fnede, welke die Schrijver, in dat geval, voovfbelt, verdienen; ook zoude zij nog in dat geval, waarin de onderfte engte, overdwars, is ingetrokken, de voorkeur waerdig zijn, indien 'er flechts eene geringe vaneenwijking der fchaambeenderen vercischt wierd, om die engte de wijdte, welke haar ontbreekt, te verfchaf■fen O). VIER-  ( "7 ) VIERDE AFDEELING. OVER DE KEIZERLIJKE SNEDE. 2093. Die kunstbewerking wordt de Keizerlijke fnede genaamd, door dewelke men net kind, m het lighaam der moeder nog belloten, eenen anderen uittogt verfchaft dan 01e, welke de natuur tot deszelfs geboorte heeft honderd te zijn, dat de Heer Baudelocque de doorfnijding der fchaambeenderen geene voordeeien toekent, ingevalle de dwarsfche middenlijn der bovenfte engte is ingetrokken. Het geval van den Heere Damen, hierboven, in mijne aantekening, nader ontwikkeld, fchijnt toch een onwederfpreekelijk beWijs van derzelver nuttigheid, in dat geval, te geven. Dan, ik ben niet vreemd van te denken, dat onze Schrijver, behalven de zeldzaamheid van dat o-ebrek en de moeielijkheid om hetzelve juist te kunnen bel paaien, waarvan zeker den o-npHo,, „;.n„.. ■ uiiudg uur Kunstbewerking afhangt, in het vaste vooronderftelt dat de genoemde middenlijn niet te kort kan zijn of die, welke van de fchaambeenderen naar het heili? teen loopt, neemt daardoor in uitgeftrektheid aan *oo als zelfs uit het geval van den Heere Damen blijkt, ,n hetwelk de Iaatstgemelde middenlijn omtrent vier duimen lang was. De Leezer zelf breide m denkbeeld verder uit (V). O 5 Over de Keizerlijke fnede.  < 218 ) heeft bcftemd. Daar men ten dien einde fom'tijds enkel eene infnijding in de algemeene en eigene bekleèdfels van den onderbuik doet, is men den meesten tijd verplicht de baarmoeder zelve nog bovendien te openen: inwelk laatfte geval de kunstbewerking bijzonderlijk den naam van Keizerlijke fnede gekregen heeft: kunnende, in het eerfte geval, eenvoudig Buikfnede genaamd worden. Wij achten bet onnoodig de Keizerlijke fnede hier in onderbuikfche en fchedelijke te onderfcheiden, zoo als men fints korten tijd gedaan heeft: onder welke laatfte nieuwe benaaming men alle de kunstbewerkingen begrijpt die aan den hals der baarmoeder gedaan worden, zonder de omliggende deelen aan te doen; maar, dan zoude men ook de infnijding van den bilnaad; de doorfnijding van de rimpels, en lidtekens, welke de fchede vernaauwen; het openen van het maagdevlies, van gezwellen, enz. Keizerlijke fnede moeten noemen, indien het kind, buiten dat, niet konde gebooren worden (*). 2094, (i) Gajlrotomta, (*) Indien men den naam van Keizerlijke fnede immer aan eene infnijding in de baarmoeder, binnen de fchede, geven kan, zoude het, mijns bedunkens, dan zijn, wanneer het hgfiaam van dat ingewand zelf, langs dien weg wordt geopend: naamlijk, indien de mond der baarmoeder, bij eene buitengewoone voor-overhelling dezes ihgewands, ZOQ  C 219 ) 2094. De oorfprong van de Keizerlijke fnede is te verre te zoeken, dan dat wij het tijdftip van derzelver geboorte, naamlijk den tijd waarin zij voor de ecrftemaal is uitgeoeffend, zouden kunnen opgeven. Sommige hebben haaren oorfprong op het tijdftip der geboorte van Julius Cm&ak bepaald, en andere hebben gefteld dat zij nog van vroeger tijdrekening was. Wij hebben reeds aangemerkt, dat de meeste Heelkundigen deze kunst¬ zoo hoog is opgetrokken, dat dezelve niet alleen ■onmooglijk te bereiken is, maar, bovendien, hoe langer hoe meer, naar maatc dat het hoofd van het kind, in den baarensnood, laager voortgefttiuwd wordt, op"klimt, ten mii.fte zich geheel en al verbergt, zoo, dat het hoofd de baarmoeder mede-voert, en derzelver voorfte wand zich eindelijk aan den ingang der fchede vertoont: inweik geval ik, op bi. 253 van het ïfte Deel, onder de waarneming, hot geval van den ' Heere Eavaï betreffende, het maaken van eene opening in dat gedeelte der baarmoeder, hetwelk zich aanbied, of de Keizerlijke fnede binnen de fchede, hebbe voorgefteld; welk voorftel ik reeds het gel noegen heb gehad, door den kundjgen Van Wij, in het openbaar, te zien goedkeuren; terwijl ik tevens hier met een woord kan melden, hetzelve, in een geval van dien aart als waarin ik zulk eene kunst, 'bewerking opgaf, fints dien tijd, reeds zelf, met den allergelukkigften uitllag, te hebben in praöijk ge', bragt: zullende de waarneming daarvan, ter gelegener tijd, mijnen Landgenooten, afzonderlijk, medcdeclen (V> De oorfprong dezer kunstbewerking.  { 220 > kunstbewerking, vóór het begin van onzë eeuw, niet dan na den dood der vrouwe hebben durven uitocffenen, om dat zij meenden dat dezelve volftrekt doodelijk was. Dan, fints dien tijd heeft men de meest bekende en gefchiktfte gevallen om dezelve te doen aannemen , zorgvuldig bijeenverzameld; niet zoo zeer om ze ons als een zeker redmiddel voor de vrouwe, in alle gevallen waarin de mismaaktheid van het bekken zich, op eene 'onoverkoomelijke wijze, tegen de verlosfing kan aankanten, maar als het eenig middel hetwelk heilzaam wezen kan, aan te prijzen. De verzameling van den Heere Simon, te vinden in de Mémoires de F Académie Royale de Chirurgie, bevat zeventig 1 tweeenzeventig van die waarnemingen, waaruit men befpeurt, dat de Keizerlijke fnede.met een goed gevolg is verrigt; en men zoude 'er tegenwoordig een even groot aantal van zoodanige gevallen kunnen bijvoegen. 2095. Onder de eerften zijn fommige gevallen, waaruit blijkt, dat de kunstbewerking buiten noodzaake was gefchied, naardien de vrouwen, welke de onderwerpen dier waarnemingen uitmaakten, tevooren natuurlijk verlost waren, of daarna kinderen, op zoodanig eene wijze, ter wereld bragten. De verzameling van den Heere Simon leert ons tevens, dat de meeste dier kunstbewerkingen, ten getale van zeventig k tweeenzeventig, aan zeven of agt vrouwen waren uitgeocffend: want fommige hadden de Kei. zerlijkc fnede drie of vier, en andere, vijf, zes, ja zelfs, tot zeven-maaien ondergaan; het-  ( 221 ) hetwelk, indien alle deze waarnemingen naar waarheid waren opgegeven, ten overvloede zoude bewijzen , dar, die kunstbewerking niet volftrekt doodelijk is, dewijl men flechts een voorbeeld noodig heeft, om hetzelve tot een' grond van bewijs te leggen.. EERSTE VERDEELING. over de oorzaaken , die de keizerlijke' snede noodzaaklijk maaken ; over de toebereidsels , welke , vóór het verrigten dier kunstbewerking, te passé koomen; over den tijd, waarin zij moet verrigt worden 5 en over hetgene tot dezelve wordt vereischt. 2096. De mismaaktheid van het bekken is de eenige oorzaak niet welke de verlosfing,* langs den natuurlijken weg , onmooglijk ] maakt, en ons moet doen befluiten, de toe-1 vlugt tot de Keizerlijke fnede te nemen:" fommige gebreken der zachte deelen, waarvan wij reeds gewag gemaakt hebben , zoo als die knoestgezwellen met eenen breeden voet, die men niet kan wegnemen zonder de vrouw aan een nog dringender gevaar dan dat der Dvcr de ooraaken, weidde Keizerijke fnede loodzaaklijl; naaken.  Over de non dige voorzorg, wanneer men dezeke i) i dei dood der vrouwe verrigt. (08) Journal des Savans, de Janvier, 1749. ( 222 ) der Keizerlijke fnede bloot te ftellen, als mede de buiten - baarmoederlijke zwangerheden, kunnen dezelfde hulp vorderen; dan, men zoude zich bedriegen, de kunstbewerking, waarover wij fpreeken, in alle die gevallen tebaat te nemen, in dewelken men dezelve, fints korten tijd, heeft aanbevolen. 2097. Deze kunstbewerking kan zoo wel aan eene levende als aan eene doode vrouwe verrigt worden. Daar dezelve veel oplettendheid, met opzicht tot de eerfte, vordert, moet men, betrekkelijk de tweede,, niet geheel zorgeloos te werk gaan: naardien men fomtijds, in het oogenblik van haar verfcheiden, groote moeite heeft om te beflisfen of zij waarlijk dood is, dan niet. Indien men het doen der kunstbewerking zoo lange uitftelde tot dat men de zekerfte tekenen van den dood befpeurde, zoude zij het kind geen voordeel aanbrengen, dewijl hetzelve, in zijne omwindfels befloten zijnde, de moeder niet lange kan overleven; terwijl men aan den anderen kant, deze laatfte niet aan eenen onvermijdelijken dood moet opofferen, wanneer zij misfehien flechts fchijnbaar geftorven is. 2098. Zij, welke in het geval zijn van foortgelijke kunstbewerkingen uit te oeffenen, kunnen de waarneming van den Heere R10 audeatjx, Vroedmeester, en Chirurgijn aide ■ Major der Hospitaalen van Douai, zich niet te dikwijls herinneren (98): welke  C 223 ) Ire waarneming, door ons te leeren hoe inoeielijk het in fommige gevallen is, een ftaat van gevoelloosheid, van eenen wezenlijken dood te onderfcheiden , tevens doet zien, dat men niet altijd noodig heeft den buik der vrouwe, welke fints eenigen tijd fchijnt gellorven te zijn, te openen, om het leven van haar kind te redden. Deze Heelmeester, op het platte land, bij eene vrouwe geroepen wordende, om haar te verlosfen, en niet ten eerften bij haar kunnende koomen, vernam, bij Zijne komst, dat zij reeds fints twee uuren dood was, en men niemand had kunnen vinden om de Keizerlijke fnede op haar lijk uit te oeffenen. De Heer Rioaudeaux het doodkleed, hetwelk de vrouw bedekte, opgeligt hebbende,en bemerkende, dat haare leden nog een weinig warm en buigzaam waren; terwijl hij tevens bevond,dat de mond der baarmoeder wijd geopend, en de Zak van het lamvliesvogt naar behooren gefpannen was, befloot hij , de verlosfing langs den natuurlijken weg te doen, hetwelk hij, door het kind, na hetzelve gekeerd ta hebben, bij de voeten af te haaien, zonder moeite ten uitvoer bragt. JNicttegenftaande dat het kind dood fcheen, liet hij niet na,hetzelve , na de vrouw van den moederkoek verlost te hebben, eenige hulp toe te brengen en, zoo wel de vrouw als het kind, aan de zorg der vrouwen, welke 'er tegenwoordig waren, aan te beveelen; wier moeite, in, den beginne vrugteloos fchijnende, met eenen gelukkigen uitflag' agtervolgd wierd: «aardien zij het kind in zooverre bijbragten, dat  < 224 ) Overdc gevallen, waarin men ziel: moet onthouden de KeizeriijEe fnede aan eene doode vrouwe te verrig- dat hetzelve, eenige uuren daarna, zoo fterk fchreeuwde als of het natuurlijk en gelukkig ter wereldwas gekoomen. De Heer Ri ga ijde au x, de vrouwe, vóór zijn vertrek, nogmaals willende onderzoeken, deedt het laken, waarin men haar gewonden had, op nieuw wegnemen, en, bevindende dat haare leden nog even buigzuim waren als de eerftemaal, fchoon 'er toen reeds meer dan zeven uuren verloopen waren nadat men haar meende geftorven te zijn, beproefde hij eenige middelen , ten einde zich te verzekeren of zij waarlijk dood was, en verliet haar niet, dan na zich alvoorens, door de omilanders, te hebben doen beloven, de vrouw niet te zullen afleggen, dan nadat haare leden ftijf zouden zijn geworden. Indien hij aangenaam verrast wierd, toen hij vernam dat het kind was bijgèkoomcn, verftrekte het hem tot geen minder vermaak, nog vóór het einde van den dag bcrigt te ontvangen, dat de moeder , twee uuren na zijn vertrek, verrezen was. Dit geval viel op den 8ften van Herfstmaand, 1745, voor, en de moeder en het kind leefden nog in Oogstmaand, 1748; dan, de eerfte was doof, lam, en bijna ftom gebleven. 2099. Indien men , önmiddelijk na den dood der vrouwe zulke gunftige ichikkingen tot de verlosfing, als die welken in de waarneming van den Heere Rigaudeaux zijn opgegeven, mogt aantreffen, moet men het afhaalen van het kind langs den natuurlijken weg, boven het doen der Keizerlijke fnede, verkiezen. Deze kunstbewerking moet Hechts op eene doode vrouwe gedaan worden, wanneer-  ( 225 ) "neer de deelen, door de natuur tot de vei losfing beftcmd, daartoe niet gunftig zij: voorbereid; en dan nog moet dezelve met a die zorgvuldigheid worden uitgeoeffend, al of men 'er het heilzaamfte gevolg voor d vrouwe van konde verwagten. Eene enkel infnijding in de rigting van de witte ftreep van omtrent zeven k agt duimen lang, moet in plaats van eene kruisfnede, welke men, ir Zulke gevallen, meest altijd pleeg te doen. gedaan worden (99). 2100. Alvoorens tot het doen eener kunst bewerking, zoo als die der Keizerlijke fnede. aan eene levende vrouwe, over te gaan, is noodig, de lijderesfe daartoe vooraf, door algemeene middelen, zoo als de aderlaa. ting (j), de buikzuivering^ fT), de baden, enz. te bereiden, even gelijk men bij andere zwaare kunstbewerkingen gewoon is te doen: van welke voorzorg welligt fomtijds het goed gevolg der kunstbewerking afhangt. Dan, men is, ongelukkig, niet altijd in de mooglijkheid dezelven , uitgezonderd de aderlaating (*), te kunnen aanwenden, ter oorzaake O') Ven. . Noodige toebereidfèls,vóór het doeri dezer kunstbewerkingaan eene lei vende vrouwe.  Överden tijd, Waarin men deze kunstbewerkingmoet doen. te geven, zoude een aarsfpuitfel Qcfysma) bijna denzelfden dienst kunnen doen; ja zelfs zoude ik dit laatfte den voorrang geven. Onder dc voorbereidende middelen tot het doen der Keizerlijke fnede, b&kleed de ontlasting van de pis, vooral indien da vrouw niet kort tevooren haar water heeft gemaakt, eene zeer voornaame plaats: wanneer de blaas vol is, loopt zij ligt gevaar van gekwetst te worden, hetwelfc de toevallen der kunstbewerking noodwendig moet vermeerderen (V). (ico) Men moet in geen tijdperk van de zwangerheid, onder welk voorwendfel het mogte zijn, nalaaten den buik der vrouwe , na derzelver dood, te openen, ten einde het geestlijk leven van het kind te verzekeren: want de vrugt kan de moeder, zelfs in ( 226 ) ke dat men te laat, en zelfs dikwijls dan eerst geroepen word, wanneer de deelen der vrouwe, door het wroeten van eene onbedrevene en roekelooze hand, reeds teveel geprikkeld, ontfloken, gekneusd,of opengefcheurd zijn. 210T. De Keizerlijke fnede heeft, even als veele andere kunstbewerkingen, een' tijd van verkiezing, en een' van noodzaaklijkheid. De laatstgenoemde heeft altijd plaats na de ontlasting van het lamvliesvogt, tenware dat vreemde omftandigheden dringender voorfchriften mogten aan de hand geven.. Het tijdftip van den dood der vrouwe,inwelktijdperk der zwangerheid dezelve ook moge voorvallen (100) , nevens dat van den overgang des  C 227 ) des kinds uit de baarmoeder, ter oorzaake van de berfting of verfcheuring dezes ingewands, binnen de holligheid van den buik, behoort mede tot den tijd van noodzaaklijk. heid. Wat den tijd der verkiezing aanbelangd , willen fommigen, dat men de Keizerlijke fnede niet dan na de ontlasting van het lamvliesvogt moet verrigten; terwijl andere ftellen, dat dezelve vóór dien tijd, en zoo fpoedig de waare baarensnood plaats heeft, mits dat de hals der baarmoeder verdweenen* en de mond van dit ingewand, tot doorlaating van de kraamzuivering, genoegzaam ontfloten is, moet worden üitgeoeffend: welk tijdftip ons voorkoomt, boven het eerfte> den voorrang te verdienen. 2102. ,, Indien men de kunstbewerking in: ,, het begin van den arbeid, en vóór de ont-' j, lasting van het lamvliesvogt, deedt, zegt: „ een hedendaagsch Schrijver, zoude men,! „ door de baarmoeder al te fchielijk leedig te1 „ maaken 9 gevaar loopen, de bezwijming „ van dit ingewand te veroorzaaken, het„ welk ongetwijffeld eene ftorting zoude tè. „ weeg brengen, die de vrouw noodwendig 1 in het graf moet fleepen". Dan, de re; denen, welke die Schrijver daarvoor te berde ; brengt, zijn noch beflisfende, noch op de tegenwoordige kennis aangaande de natuur- kun' de eerfte maanden der dragt, en wanneer zij nog zeer kleen is, eenige oogenbiikKen overieven. P % ïetgevoe7cn 'an fommige Schrijvers ingaande lit onder» verp*  Over hetgene men, tol het doen dei Keizerlijke inede,noodig heeft. (O Pfo'fiologia, < 228 ) kundige befchouwing (1) gegrond. De drangreden welke den Heere Levret heeft overgehaald, de kunstbewerking vóór het berften van den waterzak aan te beveelen, is van oneindig meerdere kracht: door de Keizerlijke fnede, vóór dat tijdftip, te verrigten , zegt hij , zullen de infnijdingen , zoo in de houdende deelen van den onderbuik, als in het lighaam der baarmoeder, 31a het afhaalen van het kind, veel minder uitgeftrektheid behouden, dan wanneer men dezelve eerst na de ontlasting van het lamvliesvogt doet. Het is ontwijffelbaar zeker, dat eene infnijding van zes duimen een kleener aantal van vaten en vezelen beledigt, indien de baarmoeder door het lamvliesvogt nog is uitgezet, dan wanneer zij reeds fterk op het lighaam van het kind faamengetrokken, en een twaalfde of vijftiende gedeelte van omtrek verminderd is. In dit laatfte geval is eene opening'van zes duimen, met opzicht tot de grootte der baarmoeder, oneindig grooter, dan in het tijdftip waarin dit ingewand zich in deszelfs meeste uitzetting bevind. 2103. Om deze kunstbewerking naar behooren uit te voeren, koomen, onzes bedunkens, twee fmjmesfen Qistourien), naamlijk een regt en een krom, te pas: moetende het kromme op deszelfs buitenfte rónd fnijden , en het regte een zeer fmal lemmer hebben,  < 22q J ben, hetwelk aan deszelfs uiteinde met een knopjen is voorzien. Wijders moet men kromme naalden, en gewascht gaaren bij de hand hebben, ten einde,indien men het noo. dig oordeelt, de buikshegting (in) te doen. Eindelijk moet men voorzien zijn van fijn lin» nen, drukdoeken, een' buikband, en geestrijke vogten, zoo als het wondwater (n) en de brandewijn, welk een en ander men met gemeen water, naar de omflandigheden vereis» fcheN, aanlengt (f). 2104. De vrouw moet op een fmal enmaatig hoog rustbedde geplaatst worden, op dat de Kunstbewerker, en de helpers onverhinderd , en met het meeste gemak zouden kunnen werken: opwelk bedde de vrouw,geduurende de eerfte dagen na de kunstbewerking, behoorde te blijven liggen, ten einde men niet genoodzaakt zoude zijn, haar terftond na de verlosfing in een ander bedde over te brengen, en haar te vermoeien. In dat geval | moet men de matrasfen zoo bezorgen, dat zij door het bloed, en het lamvliesvogt niet nat kunnen worden, en de vrouw, door Hechts, de (jn) Gajlrorhaphia. (n) yJqua vulneraria. (t) De voorzichtigheid vereischt, dat men ook eert flagadertangetjen bij de hand hebbe, hetwelk, door een vcei, vanzelven hegt. Een fpons kan, geduurende de kunstbewerking, van grooten dienst zijn ; vooral moet men van eenen genoegzaamen voorraad* van plukfel voorzien zijn (V). ? a Over da igging der /rouwe, gedurende de umstbewerdng»  < 230 ) de beddelakens weg te nemen, droog ligt; Geduurende dat de infnijding wordt gedaan, moet de vrouw de dijen uitgeftrekt, en, in den tijd waarin het kind afgehaald.wordt,half gebogen houden ; bovendien plaatst men een' doek overdwars onder de lenden, ten einde dezelve te onderfteunen, en den buik dus meer te doen uitpuilen. Vóór het doen der kunstbewerking, moet men de vrouw een zeer kort, of kraamhemd, hetwelk van vooren gefpleeten is, aandoen, zoodanig een als op §. 102% is voorgefchreven. TWEEDE VERDEELING. over de plaats alwaar de uitwendigs snede moet geschieden, 2105. 'Er is bijna geene plaats aan den onderbuik alwaar men de uitwendige infnijding, bij het doen van dc Keizerlijke fnede, niet heeft gemaakt. Sommige deeden dezelve in eene der zijden; anderen overdwars, hetzij boven, of onder den navel; en verfcheiden in de witte ftreep (101). Onder de eerften heb* Ooi) Een Heelmeester in het Dorp Attichï, nabij ,£ompiegne? welke reeds de Keizerlijke fnede eens,  C 231 ) hebben fommige aangeraaden, de opening fchuins, tusfchen het uiteinde van het kraakbeen (0) der derde valsfche ribbe, en het fchaam- (0) Cariilago. met een goed gevolg, had uitgeoeffend, deedt dezelve, in 1772, ten tweedemaal, meteenen even gelukkigen uitflag voor de vrouwe, door de uitwendige opening overdwars, tusfchen den navel en de benedenzijde van de regter valsfche ribben, te maaken. Eenige maanden daarna geraakte ik met dien Heelmeester in kennis; dan, hij kon mij geen rekenfchapr geven waarom hij de kunstbewerking, in het laatfte geval, had gedaan: en, indedaad, de vrouw is federt bij uitftek natuurlijk verlost. De Heer Tallh bon, vermaard Heelmeester-te Dourdan, zondt mij het berigt van eene andere Keizerlijke fnede, welke, omtrent vijftien jaaren geleden, door zekeren Sanson, aan de vrouw van een'Wijngaardenier, in het Dorp Roinville-fous-Aunau, in het Bisdom van Chartres, op dezelfde wijze wierd verrigt. De Heer Tallibon bezogt de vrouwe daags na de kunstbewerking, welke laatfte alle goed gevolg had,, die men 'er van verwagten konde. In het Journal éle Médecine, van 1770, wordt nog een vreemder voorbeeld van eene Keizerlijke fnede aangetroffen: de Chirurgijn, welke dezelve deedt, de uitwendige opening tehoog gemaakt hebbende, maakte, fchuins onder dezelve, eene andere; enz. vervolgens deedt hij drie hegtingen in de baarmoeder: en deze kunstbewerking had dc meest mooglijk gewenschte pit, P 4  C 232 ) fchaambeen, te maaken; en de anderen heb. ben dezelve den vorm van eene halve maan gegeven; terwijl de Heer Levret wilde, dat men de infnijding langs den buitenften rand der regte fpier (p) van den onderbuik zoude doen: zoo nogthans, dat dezelve, tusfchen die fpier en eene getrokkene lijn, welke van het uiteinde der derde valsfche ribbe naar den voorften bovenften doorn van het darmbeen loopt, eenen gelijken afftand hebbe. De een zoo wel als de ander heeft voorgefchreven, de opening, hetzij aan de 'regter, hetzij aan de linkerzijde, naar maate van de ligging der ingewanden, te maaken, ten einde voor te koomen, om, bij voorbeeld, of in een knoestgezwel, of in eene breuk, enz. te fnijden. Behalven de hier gegevene reden, om de kunstbewerking, bij voorkeur, aan deze of aan gene zijde te doen , heeft de Heer Levret nog aangeraaden, op de toevallige vasthegting van den moederkoek aan eene der zijden van den voorften wand der baarmoeder acht te geven, en dit ingewand niet op die plaats te openen alwaar dat lighaam zich heeft ingeplant. Wij hebben reeds de onzekerheid der tekenen aangetoond, volgens welken deze vermaarde Verloskundige verzekerde, dat de moederkoek hier, of daar was vastgehegt, en bijgevolg ook de geringe oplettendheid beweezen, die men aan dit laatfte voorfchrift verfchuldigd is, (£) Musculus re Sus.  t 233 ) is. Indien het bewezen ware dat de infnijding op de zijde van den buik moet gefchie* den, zoude men dezelve aan die zijde moeten doen, naar dewelke de bodem der baarmoeder overhelt: ten einde dit ingewand beter voor de opening te doen koomen, en de darmen (q)y nevens het net (V), minder gele, genheid te geven, den buik, van het eerfte oogenblik af, te ontfnappen. 2106. De opening van den buik fchijnt aan meer toevallen enderworpen, en inde uit*' oeffening moeielijker te zijn, wanneer dezel-! ve in de zijde, dan wanneer zij inde witte ftreep gedaan wordt. Op de zijden van den' buik treft men, zoo als overal, den huid en het vetvlies, en bovendien drie laagen van fpieren aan, wier vezelen zich dusdaanig overkruisfen, dat men geenzins kan verhoeden het grootfte gedeelte van dezelven dwars» of fchuins door te fnijden, waardoor zij inkrimpen , en de tefaamenkomst der geheele dikte van de lippen der wonde, zoo noodig tot derzelver volkoomene wedervereeniging, in het vervolg wordt belet. Een fchuinsfche infnijding in de zijde maakende, loopt men gevaar van, in fommige gevallen, eenige takken van de voorbuikfche vaten (s), die zich tot buiten den rand van de regte fpier verfprei. den, en tot welke fpier zich de infnijding vrij dikwijls uitftrekt, om dat dezelve, in den (?) Intestina. (r) Omentum. (j) Vafa epigajZ irica,. Dver de naieelen van le opening lan de zijde ran den buit e maaken,  C 234 ) den laatften tijd der zwangerheid, veel in de breedte toeneemt, door te fnijden: waardoor eene bloedftorting veroorzaakt wordt, welke fomtijds aanmerklijk genoeg kan zijn Om bekommering te verwekken, en genoodzaakt te worden, die vaten af te binden, of derzelver doorgefnedcne uiteinden, even zoo als de Heer Piestch gedaan heeft (102), met faamentrekkende, of bloedftempende middelen (t), aan te raaken. Wanneer men den buik op zijde opent, is de opening naauwlijks in het buikvlies (u) gemaakt, of de darmen, zich inden buik geprangd bevindende, koomen naar buiten, terwijl zij zich tegelijktijdig uitzetten , en de hindernisfen, welke de kunstbewerking natuurlijker wijze verzeilen, noodwendig vermeerderen. Indien men dit toeval niet altijd kan voorkoomen door de infnijding in de witte ftreep te doen, zal het, als dan, ten minfte veel zeldzaamer ontftaan, en 'er altijd een oneindig kleener gedeelte van de darmen ontfnappen. De langwerpige middenlijn der baarmoeder nimmer naauwkeurig met de fchuinsfche infnijding, die men in den on- 00 Jlftringentia, feu Jlyptica. (ti) Peritanatum. (102) De Heer Piestch vond zich genoodzaakt, een' tak van de voorbuikfche flagader, welken hij, bij het doen der Keizerlijke fnede, had doorgefneden, mot een b'oedltempend middel te beitrijken. (Ziet, Journaide Médecine, Suppl. 1770, 173)-  ( 235 ) onderbuik doet, overeenftemmende (t), kan men dat ingewand geenzins openen, zonder het grootfte gedeelte van derzelver vezelen overdwars door te fnijden: hetwelk ,even als bij het overdwars doorfnijden der vezelen van de buikfpieren, derzelver inkrimping ten -gevolge heeft, de wonde meer gaapende maakt, het vloeien der kraamzuivering door de wonde, in het vervolg, begunfligt, en de vrouw aan nog meerdere toevallen blootilelt (103). Door de infnijding in de witte flreep te doen, fcheidt men vervolgens, als het ware, flechts de vlechtingen der langwerpige vezelen van de baarmoeder, zoo, dat de wonde zich, na de kunstbewerking, veel meer faamentrekt. Eindelijk, wanneer men den buik op de zijde opent kan men de baarmoeder niet in derzelver midden openen, zoo, dat de infnijding, welke men in dezelve doet, als dan meer haare zijden naderende, die vaten meerder in zich begrijpt, welke als de 0(0 Bij eene fchuinsfche ligging der baarmoeder, welke men niet zelden aantreft, heeft het tegendeel hiervan plaats: men behoort de rigting van dat ingewand, bij het doen der Keizerlijke fnede, vooral in «cht te nemen 09- (103) Bij de opening van het lijk eener vrouwe, welke, weinige dagen tevooren, de Keizerlijke fnede had ondergaan, vond men een gedeelte van den darm, in de wonde der baarmoeder, omvat en geJsneid.  Over de voordeden van het doen der Keizerlijke fnede inde witte ftreepj en over den oorfprong van diewijzc. Q04) Platneb, Inflit. de Ch'ir. §. 1440. Güe> kik» ( 23^) de bron van alle diegenen uitmaaken, waag uit dit ingewand deszelfs voedend bloed ontvangt , en wier kwetfing meer te vreezen is dan die der boezems, of ontvangbakken der baarmoeder, waarmede de moederkoek gemeenfchap heeft. 2107. De nadeelen, welke aan de zijdelijke en fchuinsfche opening van den buik verknogtzijn, zeide ons SoLAijRès, in zijne lesfen over de Verloskunde, zullen eens de Vroedmeesters beweegen, de Keizerlijke fnede in de witte ftreep te doen. Intusfchen raade ik u, voegde hij 'er bij, de kunstbewerking op die plaats te verrigten: de infnijding gefchied aldaar gemaklijker, en is minder pijnelijk, om dat men 'er minder deelen hebbe door te fnijden; de baarmoeder vertoont zich op die plaats bloot aan de gemaakte opening; en men doet de infnijding in het midden van dit ingewand, volgens den loop van deszelfs voornaamfte vezelen. SoLAijRès zoude de eere gehad hebben, van dezo nieuwe werkwijze het eerfte te hebben voorgefchreven, indien men 'er, bij de Schrij. vers van vóór het jaar 1769 , niet eenige fpooren van aantrof; dan, hij wijst de bronnen aan waaruit hij het denkbeeld 'er van geput heeft: naamlijk, de korte ftellingender Heelkunde, door Platner, en de waarnemingen van Güenin , Heelmeester te Crépij, in Valois (104). Indien S o l a ij r è s, in  C 237 ) in dit opzicht, nimmer uitoeffende hetgene hij voorfchreef, koomt zulks daarvandaan, dat hij nooit in de gelegenheid is geweest, de Keizerlijke fnede te doen: een zijner leerlingen heeft, in dien tijd, op het platte land, hoewel zonder vrugt, datgene in praclijk gebragt, hetwelk hijzelf zoude hebben uitgevoerd. De zin der woorden van Platner en van Guenin is door alle Verloskundi-' gen niet eveneens uitgelegd. De Heer D eleurije ftemt niet toe, dat Platner de Keizerlijke fnede in de witte ftreep voorgefteld, en dat Guenin dezelve, op die wijze, uitgeoeffend heeft; de een fpreekt van het doorfnijden van fpieren , en de ander zegt fpieren doorgefneden te hebben: dewijl 'er nu geene fpieren aan de witte ftreep gevonden worden, werpt hij tegen, heeft Guenin geenzins eene infnijding in die ftreep gedaan, en Platner zulks niet aangeraaden te doen. Laaten wij het aan den Leezer overlaaten, volgens de hieronderftaande üittrekfels, daarover te oordeelen (105). 2108. win, Obferv. fur deux opérationscéfariennes, faiies av.ee fuccès. (105) Incidantur juxtaïineam albam (zegt Platner) plaga majori, qua ab umbiiico ad ojfa pubis ferè defcendit, titm abdominis musculi, tèmperitonaum, itbi tarnen vitandum ne vioïetur arteria epigafirica. „ Ik fneed de bekleèdfels (zegt Guenin), in eene » regte lijn, ter lengte van omtrent zes duimen; „ door.  C 238 ) Aanmerkingen aangaande dit onderwerp. door, beginnende mijne infnijding e'en' duirti be„ neden den navel, en eindigende dezelve een'duim „ boven de fchaambeenderen. De lijderesfe vervol„ gens vlak op den rug, in plaats van overzijde, zoo „ als zij éérst iag, hebbende doen plaatfen, fneed ik „ het vetvlies, de fpieren, en het buikvlies door^ m ten einde de baarmoeder té ontblooten Ik # opende het lighaam van dit ingewand, omtrent „ ariderhalven duim beneden zijnen bodem .... De „ wijze, welke ik, bij het doen mijner kunstbewer„ king, gevolgd hebbe, verfehilt in verfcheiden op„ zichten van die, welke de Schrijvers aanbeveelen, „ Ik heb Eet doen der fchrikbaarende hegtingen na„ gelaaten, enz. Ik opende de baarmoeder aan het „ voorfte gedeelte, in plaats van aan derzelver bo5, dem .... De opening eindigde twee duimen bo„ ven derzelver hals". Het getuigfchrift, hetwelk de Heelmeesters te Crépij, aan Guenin hebben gegeven, levert het volle» dlgfte bewijs op, dat hij dé Keizerlijke fnede in de witte ftreep heeft gedaan. „ Wij vonden (zeggen „ zij), den zesden dag der kunstbewerking, aart „ den buik, eene wonde van vier k vijf duimen, „ wier onderfte hoek een' duim van de lies verwij„ derd was, zich van daar, omtrent in het midden „ van den' buik, in eene regte lijn, twee k drie lij„ hen bezijden de witte ftreep, tot aan den navel, „ uitftrekkende : de infnijding zelfs (voegen zij'er bij) „ eenigzins otn den navel loopende ". ■ 2108. Indien de Heer De leurtje en* kei onder die langwerpige fmalle lijn, welke uit het midden van den navel naar de veree- ni-  C 239 ) nïging der fchaambeenderen nederdaalt, de witte ftreep verftaat, heeft hij gelijk, dat Platner niet uitdrukkelijk heeft aangeraaden de infnijding in dezelve te doen, ""en dat Guenin zulks niet gedaan heeft: want de eerfte zegt, de opening nabij de witte ftreep te moeten maaken, en de laatfte, dezelve twee lijnen bezijden die ftreep gemaakt te hebben. Dan, de Ontleedkundigen begrijpen onder den naam van witte ftreep, dafc peezig uitbreid/el (v), hetwelk de regte fpieren , beneden den navel, van elkander fcheidt. Hetzelve heeft altijd eene meerdere of mindere breedte, welke nog, in den laatften tijd der zwangerheid, naardien d» regte fpieren zich, als dan, van elkander verwij. deren, zelfs fomtijds aanmerklijk, toeneemt» Het is in dit peezig uitbreidfel in hetwelk Guenin de Keizerlijke fnede heeft gedaan;, het is daar ter plaatfe alwaar wij aanraaden de uitwendige infnijding te doen, en geenzins juist in het midden, of in die wiskunftige lijn, welke de Heer Deleurije de witte ftreep fchijnt te noemen: om dat dekruisfmg der peezige vezelen de infnijding, op die plaats, eenigzins moeielijker zoude maaken (*> 2109. O) Aponearofis. (*) Deze zinfnede heeft mij, korten tijd nadat ik mijne waarneming aangaande de Keizerlijke fnede, welke ik, met eenen gelukkigen uitilag, aan vrouwe  ( 240 ) Aanhaaling' van eenige Schrijvers, welke over het doen der Sve Bouchêe hebbe uitgeoeffend, in het licht gaf, al in het nadenken en vermoeden gebragt, of ik wel waarlijk mijne uitwendige infnijding in de regte fpier hebbe gemaakt, en ik mij-niet bedrogen had, fpiervezelen te zien; de vezelen van het peezig uitbreidfel, door het bloed rood.geverwd, daarvoor houdende : hetwelk niet onmooglijk is, temeer, daar de kunstbewerking bij het kaarslicht gefchiedde; maar, zal men mij welligt vraagen, wist gij dan niet waar gijfneedt? Ik ontken niet, dat mijn oogmerk wezenlijk was, de regte fpier, en wel in omtrent het derde-deel van derzelver breedte, van de witte ftreep, eigenlijk gezegd, afgerekend, door te fnijden, maar Zegge ook niet, dat oogmerk, in het zekere, gemist te hebben. Onze Schrijver wil, dat men de infnijding niet in de eigenlijk gezegde witte ftreep, maar eenige lijnen bezijden dezelve, in het peezig uitbreidfel, hetwelk de regte fpieren, beneden den navel, vooral in de zwangerheid, van elkander, fcheidt* maaken zal. Nu, ik koos de plaats, tot het doen der uitwendige infnijding, in het bmnenfte' derdedeel van de regte fpier, en dus die plaats van het midden des buiks, omtrent welke de Heer Baudelocque zulks voorfchrijft; ik had dierhalven welde juiste plaats gekoozen, maar niet in aanmerking genomen, dat de regte fpieren, vooral in het laatfte der zwangerheid, van elkander wijken, en ik bijgevolg, de huid en het vetvlies doorgefneden hebbende, op het bovengenoemd peezig uitbreidfel,- en uiej 2109. Al ware het dat de Heeren Platner en Guenin het denkbeeld niet gevoedt hadden, de Keizerlijke fnede  ( 24ï ) de in de witte ftreep te doen j zoude de Heer Deleurije 'er zich nogthans niet op kunnen beroemen, die wijze het eer- riiet op de regte fpier moest nederköomen: belijdende ik openhartig, dit verfchil in de fchikking der deelen, tusfchen den gewoonen en zwangeren ftaat* «iet te hebben in achtgenomen, omtrent welk punt Platner en Guenin, waarfchijnclijk, even onoplettende, als ik, zijn geweest. Sints dien tijd ben ik tweemaal in de gelegenheid geweest, de Keizerlijke fnede, op lijken, terftond na «den dood der vrouwen, te doen: om nu, zoo veel iriooglijk, overtuigd te worden, of ik, in het geval van vrouwe Bouchêe, waarlijk in de regte fpier gemeden had, maakte ik, in die beide onhandigheden, de uitwendige infnijding op dezelfde piaats~ als in het eerfte geval, en , bij het doen eener kunstbewerking op een lijk zich meerder tijd, tot het waarnemen van eenige zaaken, dan op een levend lighaam^' kunnende gunnen, gaf ik, toen de huid en het vetvües waren doorgefneden, naauwkeurig acht, welk deel •zich toen vertoonde: het was het peezig uitbreidfel, waarvan hierboven gefproken is ;§ wordende ik du» nogftcrker in mijn vermoeden bevestigd, dat ik welügt, in mijne uitgegevene waarneming, inde opgave van de deelen, welken ik had doorgefneden"," gedwaald hebbe ; en ik zoude mij geen oogenblik bedenken, zulks rondborftig te verzekeren, indien ife 'er volkoomen van konde overtuigd worden: want de eigenliefde moet wijken, wanneer het op het belang der kunst, en welzijn van onzen medemensen, aankoomt (V). IK Deels II. Stuk. Q Keizerlijke' fnede in da witte ftreep gefproken hebben*  C 242) eerfte te hebben aangeprezen (106), zoo min als het ontwerp daarvan aan den Heere Waroquier, Chirurgijn te Rijsfel, welken hij, in zijne verhandeling aanhaalt, toefchrijven : dewijl dezelve reeds vóór het jaar 3772, door den beroemden Henckel, Hoogleeraar in de Heelkunde, te Berlijn , hoewel zonder een goed gevolg, is in practijk gebragt (107); en 'er nog gewag van gemaakt is, in eene Latijnfche verhandeling, welke, in het jaar 1776, te Weenen, is gedrukt (108). 2110. (106) De Heer Deleurije had, in het jaar 1770, inwelken tijd hij den eerden druk van zijn werk uitgaf, en zelfs in 1772, geen het minfte denkbeeld van deze wijze om de Keizerlijke fnede te verrigten: want hij deedt toen de infnijding aan de zijde van den buik. De Heer Lauverjat gaf, in Hooimaand, 1777, of 1778 , de voorkeur aan deze werkwijze, bij het doen der Keizerlijke fnede, in het bijzijn van de Heeren Dubertrand, Vader en Zoon, Coutoulij en Ferrand. (107) Ziet de jongfte waarnemingen en aanmerkingen over de Genees- en Heel-kunde, door den Heere Henckel, in het jaar 1772, in het Hoogduitsch, uitgegeven. (108) C aroli-Franc. Hopfenstock, Bohe* mo-pragenfts dijjertatio inauguratis Medico-Chirurgico-0bjletricia% de hyfterotomid.  C 243 ) 2tio. Opwelke plaats, eri op hoedanige: Wijze men den onderbuik ook moge openen, 1 zal men nimmer het gevaarlijke van de Kei , zerlijke fnede veel verminderen: dewijl men; geenzins in ftaat is, alles, wat het goed ge.' volg dier kunstbewerking kan verhinderen,; uit den weg te ruimen, zoo min als datgene' teweeg te brengen, hetwelk den gelukkigen! üitflag van dezelve kan zeker maaken. Deze kunstbewerking moet met verftand gedaan worden: zulks is eene onwederfpreekelijke zaak; de fpoedigfte, gemaklijkfte, en, vooi1 de Jijderesfe,minst fmartelijke wijze, verdient den voorrang boven alle andere, indien 'er niet noodwendig zwaarer toevallen uit moeten ontftaan. Door de Keizerlijke fnede in de witte ftreep te doen, heeft de Heelkunde een' ftap voorwaards gedaan; maar die ftap was geenzins de moeielijkfte. Men moest de uitftorting der kraamzuivering, en van het zog, binnen den buik weeten voor te koomen; kunnen verhoeden, dat die ftoffen niet; bij de ingewanden konden koomen; of in ftaat zijn, deze laatften voor de gevaar I ijke befmetting te beveiligen , welke die ftoffen haar veroorzaaken: de Keizerlijke fnede in de witte ftreep heeft die voordeden niet. In den tijd, waarin wij den eerften druk van dit werk uitgaven, had zij tweemaal van een goed gevolg geweest (109); maar ook toen reeds wa- Oco) De Heeren Deleurijr en Waroquier feheeoen, in dien tijd, de eenigen te zijn, welke 3e Ke'zerlfj- ;e fnede in da vitte, ftreep iceft geen;ins alle dia 'oordeelen velken men er aan heeft oegefchre. 'en.  C 244 1 waren vier vrouwen, bij de opening van wier lijken eene uitftorting van rottige ftoffen binnen den buik gevonden wierd, aan derzei• ver gevolgen omgekoomen (no). Daar deze wijze van de Keizerlijke fnede te doen, fints dien tijd, op nieuw goede gevolgen beeft gehad, heeft zij ook gewis nieuwe flagtoffers veroor» zaakt. Wij hebben deze kunstbewerking, volgens die wijze, tweemaal uitgeoeffend; dan, of» fchoon wij, in beide de gevallen, de kinderen •behielden, ftierf de eene vrouw den vierden , en de andere den vijfden dag, aan de gevolgen der kunstbewerking: deze laatfte vrouw was van een kwaad geitel,en fterk door het fcheur-luik (V) aangetast, welke ziekte geene de minfte gegronde hoop overliet van haar leven te behouden; maar de eerfte had een fterk geftel, en was in ftaat de kunstbewerking te boven te koomen: tot dewelke wij ons genoodzaakt bevonden, zonder verwijl, over te gaan, dewijl de arbeid reeds, fints meer dan («0 Scorbutus. de Keizerlijke fnede in de witte ftreep, met een goed gevolg, hadden gedaan. (iio) De vrouw, welke de kunstbewerking door den Heere Henckel onderging eene andere ophet platte land, door een' der leerlingen van den Heere Solaijrés; eene derde, door den Heere Deleurije; en de vierde, door den Heere M<$re au, in het Motet-Dien te Parijs,  ( 245 ) dan vierentwintig uuren , in volle kracht plaats had, en het lamvliesvogt, federt eenentwintig uuren, of daaromtrent, reeds was afgevloeid. Wij wierden , door den Heere Sigault, wien de omftandigheid niet gun■fhg voor kwam om de doorfnijding der fchaambeenderen in het werk te ftellen, tot hulp van deze vrouwe, geroepen (m). Zïn. Ciii) Ik kan niet befeffen, wat den Heere Lauverjat bewogen heeft, van dit geval, in het werk, hetwelk hij onlangs heeft uitgegeven , gewag te maa'. ken, en te zeggen, dat hij, tot het oogenblik waarin hij vernam dat ik de Keizerlijke fnede aan deze vrouwe had verrigt, met de hoop gepaaid was, van de kunstbewerking aan haar te zullen doen. Ik had de vrouw nooit tevooren gezien. De Heer Lauverjat hadt haar, verfcheiden maanden tevooren, zijne hulp beloofd, en eenige Leerlingen hadden hem geld ter hand gefteld, om in de behoeften dier vrouwe te voorzien. Sints vierentwintig uuren hadt zij te vergeefs zijnen bijftand ingeroepen; ik zelf riep dien in; en enkel op de weigering van mijnen Kunstbroeder deed ik de kunstbeweging: waartoe ik mij, uit nood, liet overhaalen, hetwelk een aantal van perfoonen kan getuigen. Indien ik, de kunstbewerking aan deze ongelukkige, ten haaren eigen huize, doende, minder ftreng, dan anders, te werk ging, ommij van de uitdrukkingen des Heeren Lauverjat te bedienen, zal men mij, denke ik, niet befchuldigen, in gebreken te zijn gebleven nopens hetgene da menschlieyendheid en het mededoogen van mij vorQ. i, der-  K 246 > snit „Men befeft (zegt de Heer De>. „ leurtje) alle de voordeelen, van de „ wonde der baarmoeder, geduurende de ge„ nezing, als het ware, onder het oog te „ hebben, en van haare onmiddelijke beant„ woording aan de uitwendige inlnijding: „ waardoor de vogten, welken de baarmoe„ der opwerpt, eenen vrijen uittogt heb,, ben". Deze voordeelen zouden buiten twijffel bij uitftek heilzaam zijn, en de Keizerlijke fnede dikwijls een zeer goed gevolg doen hebben; maar tot hiertoe heeft men dezelven niet dan zeer zeldzaam, en flechts bij geval, bereikt. Men zoude, om die voordeelen met eenigzins meerdere zekerheid te bekoomen, den voorften wand der baarmoe» dér, aan deszelfs bovenfte, en geenzins onderste gedeelte, zoo als men meestal gedaan beeft, en wel nabij het midden van den bodem dezes ingewands, moeten openen: dewijl men dat deel van de baarmoeder, bij het onderzoek van de lijken dier vrouwen, welke aan de gevolgen van de Keizerlijke fnede wa¬ derden. Dit is geenzins het eenige punt der voorftelling van dit geval, door den Heere Lauverjat, waartegen ik zoude kunnen opkoomen; dan, wat «oude het gevolg -"er van zijn, behalven kenbaar te maaken, dat hij, wegens de bijzonderheden en gevolgen van deze kunstbewerking, kwalijk onderrigt is geworden. Zij was van geen goed gevolg, en alle andere werkwijzen zouden derzelver gelukkige uit-? komst niet meer- iseker kebben gemaakt.  < 247 ) Waren geftorven, altijd onder de gemaakte opening in den buik heeft aangetroffen; terwijl de wonde van de baarmoeder agter de bekleèdfels verborgen was, welke niet doorgefneden waren, en ook niet doorgefneden konden worden, indien men de blaas niet wilde kwetfen: welk ingewand, door een gedeelte van de wonde der baarmoeder te bedekken, al ware het dat men de infnijding in de bekleèdfels tot aan de fchaambeenderen vervolgd hadde, de uitftorting van de kraamzuivering binnen de holligheid van den buik eveneens zoude helpen veroorzaaken. 2112. Indien de wonde der baarmoeder, in den tijd der kunstbewerking, met die van den onderbuik overeenftemt, kunnen die beide wonden, een oogenblik daarna, en nog veelminder geduurende de genezing, niet meer aan elkander beantwoorden, ten ware dat de lippen der eene met die der andere tefaamengroeien, zoo als men fomtijds heeft zien gebeuren. Om deze gewenschte over-1 eenftemming der beide wonden te bevorde-' ren, moet men de infnijding in den buik tot aan de hoogte van den navel uitftrekken, en omtrent in het midden derzelve die in de baarmoeder beginnen, welke men, bovenwaards, door de infnijding tot onder de bekleèdfels van den buik te vervolgen, nog meerder uitgeftrektheid geven moet, zoo als wij in de beide gevallen, waarin wij de Keizerlijke fnede hebben uitgeoeffend , gedaan hebben. Door zich dus te gedragen, zal de wonde der baarmoeder, in alle derzelver uitgeftrektheid, aan die der bekleèdfels Q4 be- Over hetgeic men zouJe moeten ia icht nemen , 3m de wonde 3er baarmoeder, in het vervolg, aan iie der bedeédfelen te ioen beantwoorden.  ( 248 ) 0 ver het gebrekkige der gewoone "wijze van de Keizerlijke jfigdetedoen. Ci 12) De hals der baarmoeder is niet flechts die kleene kustenvormige zoom, welke, in den gewoonen ftaat, de zeeltefnuït (Os tinca) genaamd wordt, en min of meer in de fchede uitpuilt: dat deel maakt dikwijls meer dan een derde gedeelte van de geheele lengte der baarmoeder uit. Offchoon dezelve zich, hl de twee laatfte maanden der zwangerheid, geheel ontwikkelt, neemt hij deszelfs vorm, na de yerlosfing, «weder aan, en keert, alleags, tot des- beantwoorden, naar maate zich dit ingewand, na de verlosfing, te faamentrekt, hebbende men, in het vervolg, om deze overeenftemming te doen vooitduuren, niets meer noodig in achtte nemen, dan de baarmoeder , door een behoorlijk om den buik aangelegd verband, in derzelver ligging te bepaalen. 2113. Het fchijnt ons toe van veel meer belang te zijn, de uitwendige infnijding veeleer tot aan den navel, en zelfs, naar maate van de omftandigheden, boven denzelven, dan naar beneden, tot aan de fchaambeenderen, uit te ftrekken: om dat men daardoor het lighaam der baarmoeder ontbloot, welke men, zoo hoog mooglijk, behoort te openen. Wanneer men de opening in den buik naar beneden uititrekt, kan men flechts het onderfte gedeelte van dat ingewand ontblooten: zijnde dat, hetwelk, in den ftaat: Duiten de zwangerheid, deszelfs hals uitnaakt, welken men, bij het doen der Keizerlijke fnede, dient te mijden (112) Behal-  ( 249 > Jhalven dit, kan eene opening, welke men op deze plaats in de baarmoeder maakt, zich, •in het vervolg, nimmer onder het oog van ■den-Heelmeester vertoonen, al ware het dat hij de bekleèdfels van den onderbuik, tot aan de fchaambeenderen, had opengefneden: dewijl de blaas, zelfs wanneer zij, door de pis» niet is opgevuld, altijd het grootfte gedeelte van zulk eene opening zoude bedekken. :(Ziet §. 21 ii , aan het einde). 21*14. De baarmoeder aan derzelver onderite gedeelte openende, baant men de kraamzui vering eenen gemaklijken weg, om zich in den buik uit te florten: want als dan blijft de holligheid van het lighaam des genoemden ingewands, welke als tot eene ontvangplaats der ftoffen, die de kraamzuivering uitmaaken, dienen, bijna geheel; terwijl de infnijding, welke, als het ware, tot eene ontlastplaats dier ftoffen, in het benedenfte deel der baarmoeder, fchijnt gemaakt te zijn, zich beneden de gemelde holligheid bevind. Deze infnijding, behalven dat, na de verlosfing, wijder blijvende dan de mond zelf van de baarmoeder, en minder tegenftand aan den uit» zelfs eerden daat terug. Het zijn de vezelen van dit geheele deel, welken wij aanraaden, bij het doen der Keizerlijke fnede, niet door te fnijden; dan, om dit in acht te nemen, dient men de infnijding in de baarmoeder ten minde twee duimen boven den zoom, welke den rand. van den mond dezes ingewands uitmaakt, te beginnen.  C 250 ) uittogt der kraamzuivering biedende, begunftigt zulks nog meer de uitftorting dier ftoffe binnen den buik. De infnijding in de baarmoeder nabij derzelver bodem maakende, blijft het onderfte gedeelte der holligheid van dit ingewand geheel, en kan dus, naar evenredigheiddat de benedenfte vaten de vloeiftoffen aanbrengen, tot derzelver eerfte ontvangplaats dienen, zoo, dat zij zich met minder moeite langs den hals der baarmoeder kunnen ontlasten; terwijl, voor het overige, de gemaakte opening in de baarmoeder, in dit ge* val, aan de wonde der bekleedfelen beantwoordende , de uitftorting binnen den buik, bijlange , zoo gemaklijk niet zal gefchieden. Men zal al het gewigt dezer aanmerking befeffen, indien men zich het voorbeeld van Guenin, welke de infnijding in de baarmoeder, tot een' duim van den bodem dezes ingewands, uitftrekte, als mede, die gelukkige gevolgen herinnert, welken onweetende , maar ftoutmoedige perfoonen, door de Keizerlijke fnede,bereikt hebben, den buik overdwars , op de hoogte van den navel, en die der baarmoeder, buiten twijffel in derzelver bodem, openende. Dieaanmerking heeftden Heere Lauverjat bewogen, het gedrag, hetwelk deze laatften hielden, in eene vaste werkwijze te veranderen (113); dan, daar men over het 013) Ziet zijn werk, ten opfchrift hebbende: HouveJie Méthode de pratirpuer Popèration Cé/a» rienne, &c. J7S8.  C 251 ) \ het twee of driemaal gelukkig flaagen eener werkwijze niet genoegzaam kan oordeelen, om dezelve den voorrang boven de andere werkwijzen, welke allen verfcheiden goede gevolgen gehad hebben, toe te kennen , zullen wij die van den Heere Lauverjat noch aannemen, noch verwerpen. Intusfchen geven wij het doen der Keizerlijke fnede in de witte ftreep de voorkeur. DERDE VERDEELING. over de wijze opwelke de keizerlijke snede moet worden uitgeoeffend. 2115. Na de plaats van den buik en die der baarmoeder bepaald te hebben, alwaar men de infnijding, bij het verrigten van de Keizerlijke fnede, behoort te doen, is noo- j dig, dat wij de wijze aantoonen, opwelke die kunstbewerking moet worden uitgeoeffend. Dan, eer wij voortgaan, is het van gewigt, te doen opmerken , dat men de kunstbewerking moet beginnen , met de blaas, vooral wanneer de vrouw in lange niet gewaterd heeft, door middel van den fisontlaster (x), leedig te maaken; in weerwil (#) Cathete?, Nuttige voorzorg bij iet doen der keizerlijke nede.  C 252 ) Ov er dc wijze opwelke de kunstbewerking gedaan moet worden. (114) Het buikvlies wordt, bij het doen der Keizerlijke fnede, tweemaal doorgefneden:. naamlijk, eens om binnen den buik te koomen, en eens wanneer men de baarmoeder opent. Deze kunstbewerking kan Biet anders gefchieden. wil van welke voorzorg de blaas zich foratijds nog zoo hoog over den voorften wand der baarmoeder uitftrekt, dat zij 'er het grootfte gedeelte van bedekt: hoedanig een geval wij eenmaal, bij gelegenheid van het doen eener Keizerlijke fnede, hebben bijgewoond. Zoo fpoedig de uitwendige infnijding gemaakt was, vertoonde zich de blaas, niettegenftaande men de voorzorg had gebruikt, 'er de pis uit te ontlasten, in de geheele uitgeftrektheid van de wonde der be> kleedfelen; terwijl zich derzelver bodem op de hoogte van den navel bevond. 2116. De vrouw op die wijze geplaatst hebbende als op §. 2104 is voorgeichreven, moet men eene diepe infnijding, naar maate de lijderesfe van een meer of min kloek geftel is, in de algemeene bekleèdfels maaken, tot dat men het peezig uitbreidfel ontdekt, waaruit de witte ftreep is tefaamengefteld. Hierin doet men, voorzichtig, eene infnijding, ten einde het buikvlies te ontblooten, en in hetzelve eene kleene opening te maaken (114): zich ten dezen opzichte omtrent als in de breukfnijding gedragende. Vervolgens brengt men den wijsvinger der linkerhand binnen den buik, om deszelfs bekleèdfels  C 253 ) fels een weinig op te ligten, en de deelen, welken men verplicht is te mijden, uit den weg te ruimen, op dat zij, door het werktuig , aan hetwelk den ingebragten vinger tevens ten geleide dient, niet gekwetst zouden worden. Dan verlengt men de wonde, van binnen naar buiten fnijdende, hetzij naar den navel, hetzij naar de fchaambeenderen, naar maate men dezelve hooger of laager heeft begonnen. Daar het fnijmcs, hetwelk rond op fnee is, in dit eerfte tijdftip te pasfe koomt, verdient datgene, onzes bedunkens, in den laatften tijd, de voorkeur, hetwelk regt, fmal, en aan deszelfs uiteinde met een knopjen voorzien is: dewijl men als dan de fleufiönde niet behoeft te gebruiken, welke men anders zoude, noodig hebben, om het gewoon fnijmes tot een veilig geleide te dienen. 2117. Deze infnijding moet zich van den navel tot ten hoogfte anderhalven duim boven de vereeniging der fchaambeenderen uitftrekken: het is waar, dat zij dan een weinig grooter zal zijn dan men dezelve gewoon is te maaken; maar daardoor kan men de baarmoeder meer ontbiooten, en nader omtrent derzelver bodem openen. Het dunkt ons ook beter te zijn, het buikvlies van boven naar beneden, dan van beneden naar boven door te fnijden : zorgdraagende, eene der zijden van de blaas terzijde te drukken, wanneer zij zoo hoog ligt als aan het einde van §.2115 is aangemerkt. 21x8. Gcduurende dat men de bekleèdfels van den onderbuik doorfnijd, moet een helper de baarmoeder in het midden van den buik Over de uitgeftrektheidwelke de uitwendige infnijding hebben moet. Over hetgene men, gedu urende dc kunstbcwer-  < 254 ) Icing, in acht hebbe te nemen. flet gevoelen van den Heere Levret, en van nog een' anderen, meer hedendaagfehen,Schrijver. buik bepaalen, door, met de beide handen* ter wederzijde, eene maatige drukking teweeg te brengen; terwijl een andere helper eene gelijke drukking, boven den navel, doet: ten einde het genoemde ingewand, als hetware, van alle zijden te bepaaien, en de darmen te beletten van voor de wonde te koomen. 2119. De Heer Levret heeft aangeraaden, in het midden van het deel, waarin men zich heeft voorgenomen de infnijding te doen, eene groote plooi, overdwars, inde bekleèdfels te maaken, met oogmerk om de infnijding veiliger te doen; maar, behalven dat het, in veele omftandigheden, niet gemaklijk zoude vallen, eene zoodanige plooi te vormen, dunkt, ons dezelve overbodig te zijn. Men heeft mij, op rekening van den Heere Levret, eene bijzondere handelwijze voorgefchreven, ten einde het uitkoo. men van de darmen te beletten; mooglijk is dit voorfchrift onze aandagt ontflipt: althans dit is zeker, dat wij hetzelve, in de werken van dien Schrijver, nergens hebben aangetroffen. De Heer Deleurije, op wiens gezag wij dit voorfchrift hier zullen bijbrengen, verzekert, 'er, in de practijk, de nuttigheid van ontdekt te hebben. De Heer Levret, zegt hij, wilde, even als Heister, dat men, in den beginne, flechts de huid en het vet doorfneed; dat men de holligheid van den buik enkel aan het onderfte gedeelte van de wonde opende; en mende infnijding in de baarmoeder ook van onderen begon: ten einde de opening, langs ee-  C 255 ) eenen vinger, die men in dit ingewand brengt, de fpieren tegelijktijdig doorfnijdende, van beneden naar boven, en van binnen naar buiten, te vervolgen. Door deze voorzorg, welke zoo eenvoudig als verftandig uitgedagtis, vervolgt hij, zal zich de bodem der baarmoeder altijd boven den bovenften hoek der wonde in de algemeene en eigene deelen van den buik bevestigd vinden; de darmen zullen zich, geduurende de kunstbewerking, niet vertoonen, enz. (115). Deze raad, welverre van ons zoo nuttig toe te fchijnen als men voorwend, zoude groote nadeelen kunnen hebben, welken men altijd zal voorkoomen, door de baarmoeder, alvoorens 'er met het werktuig in te dringen , in zulk eene uitgeftrektheid te ontblooten als 'er eene infnijding in gemaakt moet worden. 2120. Den buik, in eene behoorlijke uitgeftrektheid, geopend hebbende, moet een helper eene eenigzins fterker drukking boven den navel doen, ten einde den bodem der baarmoeder aan den bovenften hoek der wonde meer te doen naderen. Als dan opent men dit ingewand in het midden van deszelfs voorfte gedeelte, waartoe men zich van de ronde bistourie bedient: de infnijding niet dieper maakende, dan tot dat men de vliezen der vrugt ontdekt; de opening, welke men in deze laatften maakt, moet flechts zoo groot zijn (115) Obfcrv. fur l'Opération Cèfariennc, pratifuée è la ligne blanche, &c. Andere voor-zorg, welke men in vcht moet nemen, om de baarmoeder,nanrbehooren,_ teopen en.  C 255) zijn dat 'er de vinger door kan, en met gé-i noegzaame omzichtigheid gefchieden, om het kind niet te kwetfen ; vervolgens brengt men den wijsvinger van de linkerhand binnen de holligheid der vliezen, met oogmerk om het regte fnijmcs ten geleide te doen dienen: metwelk werktuig men de baarmoeder verder opent, altijd acht gevende, van binnen naar buiten te fnijden , even zoo als men ten opzichte van de uitwendige deelen tewerk gaat. De infnijding in de baarmoeder moet men ten minfte tot aan den bovenften hoek van de wonde in de bekleèdfels, bovenwaards» en tot anderhalven duim, of daaromtrent» boven den onderften hoek der uitwendige infnijding, benedenwaards, uitftrekken: want,; indien men de opening in het genoemde ingewand verder naar de fchaambeenderen vervolgde, zoude de blaas een gedeelte.der uitgeftrektheid van die opening, eenige uuren na de kunstbewerking, bedekken. De lengte dier infnijding moet naar de grootte van het kind geëvenredigd worden, welke men vooronderfteld zoodanig te zijn, dat de kleene omtrek van het hoofd, zoo als over het algemeen wordt opgemerkt, tien a tien en een' halven duim uitgeftrektheid heeft. Eene opening van vijf a zes duimen is, naar gewoonte, voldoende; dan, men doet, over het algemeen, beter, dezelve iets grooter, dan kleener te maaken, ten einde de verfcheuring van de hoeken der wonde, ten tijde van den doortogt des kinds, voor te koomen. Deze meerdere grootte van de infnijding, zegt de Heer Levret, is van wei*  weinig belang, uit hoofde van de aanmerkli ke verkleening, welke zij, daadlijk na de vei losfing, vooral wanneer men dekunstbewei king, zoo aïs wij aanbeveelen, vóór he berften der vliezen doet. 212 r. Dezelfde Schrijver raad nog aan de infnijding een weinig grooter te maaken wanneer het lamvliesvogt lang tevooren i afgevloeid : hetwelk niet zelden plaats heeft ingevalle men tot het doen der Keizerlijk fnede in de verplichting koomt; de Hee Levret raad zulks aan , om reden dat -een te kleene opening het leven van moeder ei kind in gevaar kan ftellen, ter oorzaake vat den tegenftand welken de opening, alsdan aan den uittogt van het kind kan bieden. D< Heer SoLAijRès was, integendeel, var gevoelen, dat men de infnijding in de baaimoeder zoo veel kleener behoort te maaken, naar maate dat 'er meer tijd na de ontlasting Van het lamvliesvogt verloopen is, 'want. zegt hij, bij het maaken van eene opening van vijf duimen, worden, als dan, meer vezelen doorgefneden, terwijl'de lippen der wonde dan ook verder van elkander wijken, dan bij eene infnijding van zes duimen, wanneer de baarmoeder zich nog in derzelver meeste uitzetting bevind, en het lamvliesvogt nog in zich befluit. Ofïchoon deze redenkaveling vrij juist fchijnt, koomt het ons voor, dat de Heer Solaijr6s de vezelen der baarmoeder te veel, en de Heer Levret dezelven niet genoeg vermijd zoude hebben, indien de een zoo wel als de ander in de gelegenheid hadden geweest, de Keizerlijke fnede IK Deels II. Stuk. R ufc t , Het gevo*. len van den Heere Le-' vret,envar" > eenen ande2 ren Verlos- kundigen, ^ aangaande t dit punt. t ► f • j •-  C 258 ) Voorfchrif ten betrekkelijk den moederkoek Cf) Men vergunne mij, hierop aan te merken, dat men de infnijding in de baarmoeder altijd zoo groot moet maaken, als met de gronden der Ontleedkunde, en de voorzichtigheid immerbeftaanbaaris: men kan de grootte van het kind niet naauwkeurig genoeg berekenen; en, behalven dit, wordt de opening, welke, zoo lang de baarmoeder zich nog niet heeft faamengetrokken, groot genoeg zoude zijn, veel te kleen, zoo fpoedig dit ingewand leedig begint te worden: zoo, dat dc tegenftaud, welken de wonde, in het vervolg, aan den uittogt van het hoofd kan bieden, fomtijds aanmcrklijk genoeg worden kan, om in de noodzaaklijkheid te koomen, van dc infnijding, tusfchen beide, te vergrooten; zoo als mij gebeurd is, niettegenfiaande ik eene infnijding van omtrent agt Rhijnlandfchc duimen in de baarmoeder had gemaakt CO- uit te oefFenen. In alle gevallen moet men, in de baarmoeder, eene infnijding van omtrent zes duimen maaken, indien de grootte van het kind zulks véreischt Ct)- 2122. Wanneer zich het midden van den moederkoek voor de gemaakte opening vertoont , moet men denzelven doorfnijden; maar, indien zich deszelfs rand in den omtrek der wonde bevind, doet men beter, denzelven rondsom de wonde los te maaken, en de vliezen te doorbooren: zoo als wij, bij het doen der eerfte van de twee kunstbewerkingen, welken wij hebben aangehaald, gedaan hebben; en zoo als men gewoon is te doen, wan-  ( 259 ) wanneer de moederkoek aan den hals dei baarmoeder is vastgehegt. 2123. De baarmoeder naar behooren geo^ pend hebbende, brengt men de eene hand binnen dezelve, ten einde de voeten van het kind te omvatten , en naar buiten te leiden: zich ten dezen opzichte op dezelfde wijze gedragende, als of men het kind keeren, en, langs den natuurleken weg, bij de voeten afhaalen wilde. Zoo fpoedig de fchouders genoeg aan de wonde genaderd zijn, leidt men de armen, eveneens, naar buiten; en men brengt, vervolgens, eenen vinger in den mond van het kind, om den uittogt var bet hoofd te bevorderen. Men moet van de zen regel niet afwijken, tenware dat zich hel hoofd natuurlijk aan de wonde der baarmoe. der mogt aanbieden. Wanneer het hoofd, in dit laatfte geval, door de poogingen van dit ingewand, hetwelk zich tragt faamen te trekken, niet fpoedig wordt uitgedreven, bevordert men deszelfs uittogt, door den .buik der vrouwe, ter wederzijde, op eenigen afftand van de lippen der wonde, maatig te drukken; of wel, door den wijsvinger van elke hand, tot onder de hoeken van de onderkaak , in de baarmoeder te brengen. 2124. De baarmoeder zich, na den uittogt van het kind, blijvende tefaamentrekken , toeft niet, den moederkoek naar de wonde te perfen en af te drijven: hetwelk men bovendien nog kan bevorderen, door aan de navelftreng te trekken, en nog veel veiliger, door den rand van den moederkoek, zoo fpoedig zich deze aanbied, met de vingeren, E. 2 te Over de ze opwelko men het kind, na de kunstbewerking,moet affraaa len., 1 Over het af-> haaien van den moederkoek , na het doen der Kei-, zerlijïre dode-  ( 2ÓO ) £e. omvatten, ten einde dit lighaam, dooi? 'hetzelve minder omtrek aan de wonde te doen bieden, dan wanneer men voortging, de nageboorte, door aan de ftreng te trekken, te bevorderen, met meer gemak af te leiden. Men moet tevens zorgdraagen, de klompen geronnen bloed, welke zich in de baarmoeder mogten bevinden, af te haaien, en een' vinger in den hals van dit ingewand te brengen, met oogmerk om die bloedklompen, welken dat deel mogt omvatten, in de fchede te doen daalen. Indien de baarmoeder, na den uittogt van den moederkoek, zacht, en buiten werking mogt blijven, moet men dezelve, uitwendig, een weinig prikkelen, ten einde haar uit dien ftaat van magteioosheid op te wekken , en te noodzaaken , zich tefaamen te trekken. 2125. De wonde der baarmoeder geeft Weinig bloed van zich, wanneer men dit ingewand in het midden van deszelfs voorfte gedeelte geopend heeft, tenware dat de moederkoek zich op die plaats had' ingeplant; zelfs dan nog houd de bloedftorting niet lang aan,indien de baarmoeder zich behoorlijk tefaamentrekt. Zulks is geenzins hetzelfde, ingevalle men dit ingewand»elders,, en omtrent deszelfs züjdelijke deelen geopend heeft; of, wanneer men fommige groote llagaderlijkc, en aderlijke takken Leef;, doorgefneden: kunnende als dan het bloed in grootere hoeveelheid vloeien, ter oorzaake dat de bloedftorting dan langer duurt, hoe fterk de faamentrekking der baarmoeder ook moge zijn. Indien het  het bloeden lang genoeg aanhoud om Ongerustheid te kunnen verwekken, moet men, de lippen der wonde met koud water, en zelfs, zoo als fommige reeds hebben aanbevolen (ti6), met een weinig gezuiverde brandewijn bevogtigen: kunnende men zich, bij gebreke van dien, van azijn en water bedienen. 2126. De bloedftorting kan eenige uuren, en zelfs, verfcheiden dagen na de kunstbewerking ontflaan; maar dan is zij, wanneer, voor het overige, alles eveneens gefield is, minder gevaarlijk, dan wanneer zij uit de doorfnijding van eenige groote vaten, welke met den moederkoek gemeenfchap hebben, of uit die der flagaderlijke, en aderlijke takken, waarover wij hierboven hebben gefproken, haar' oorfprong heeft. Om het bloeden te beletten, kan men volftaan, met de fpanwerking (y) der baarmoeder, welke, in zoodanige gevallen, altijd langzaam gefchied, op te wekken; hetzij dat men zulks verrigt, door dit ingewand, uitwendig tev prikkelen, hetzij door eene infpuiting met enkel koud water, of met een weinig azijn vermengd, naar maate dat de werkloosheid der baarmoeder min of meer aanmerklijk is, binnen dezelve, door de wonde, te doen, even • OO A&io tonica. (116) Ziet, onder anderen, het Kort begrip d«jS Heelkunde, dóór Heister. R 3  'éven zoo als men, na eene gewoone verlof iing, ingevalle van eene florting, eene infpuiting, door den mond van het genoemdeingewand, doet. VIERDE VERDEELING. '7SYE9. de geneeswijze, welke, na het verrigten van de keizerlijke «nede, te passé koomt. fSerfte vööN aorg, welke snen, na het tioen derKeiEerlijke fnede, in acht ïjebbe te nemen. (O j4ppardtus. 2127. Indien *er, geduurende de kunstbewerking, bloed, of een gedeelte van het lamvliesvogt, binnen de holligheid van den buik mogt gekoomen zijn, moet men aan hetzelve , alvoorens het verband (z) aan te leggen , uittogt verfchaffen; hetzij door de vrouw' eene daartoe gemaklijke ligging te doen aannemen, hetzij door flechts eene maatige drukking ter wederzijde van den buik te doen. Men heeft fomtijds infpuitingen met laauw water binnen den buik gedaan, om de ingewanden van de vloeiftoffen te zuiveren, welken zich in de buiksholligheid hebben uitgeftort; dan, men heeft zulke uitftorting zeiden, geduurende den tijd der kunstbewerking  C »*3 ) king, te vreezen, indien men dezelve in de witte ftreep verrigt. 2128. De wonde in de baarmoeder ver-aischt weinig oplettendheid: zij trekt zich tefaamen, en wordt, in weinige oogenblikken, meer dan de helft kleener; uitgezonderd, wanneer het genoemde ingewand in eenen ftaat van werkloosheid blijft, en zich niet kan tefaamentrekken. Deze wonde zoude gemaklijk weder heelen, indien zij niet meestal tot eene ontlastplaats voor de vloeiftoffen diende, welke de baarmoeder, in de eerfte dagen na de verlosfing, in eene groote hoeveelheid, uitwerpt. Rousset en Ruleau hebben aangeraaden, de wonde, met een aftrekfel van de bloemen en bladen van wondmiddelen, tc bevogtigen; terwijl de laatfte dezelve, in het vervolg, met een mengfel van Balf. are ai en 01. hyperic. beftreek; dan men begrijpt klaar de nutteloosheid van dit alles: de genezing van deze wonde is het werk der natuur, vereisfehende alleen de bloedftortingonze bijzondere aandagt. 2129. De hegtingen zijn ten allen tijden in 1 gebruik geweest, om de hereeniging van de; uitwendige deelen te bevorderen, en menj heeft dezelven op alle mooglijke wijzen uit-1 geoeffend. Het doen der hegtingen is, bui-' ten tegenfpraak, het zekerfte middel om een1 vasten ftevig lidteken fa), te bekoomen; de noodzaaklijkheid om eenen weg open te houden (a) Cicatrix, R 4 De behande-» Iing van de wonde in de baarmoeder. Dver de midielen om de veiervereeliging der litwendige vondc te bevorderen.  C a welken  'Over hef eerfte ver. band. (&) Mantiis. ken de naalden maaken, in het vervolg, als vanzelven, genezen (V). (*) Men doet beter, eerst een drooge wiek, welJee men vervolgens met wat Roozen - honig {Metl. rojar.') kan bevogtigen, op de wonde te leggen, in plaats van daadlijk een' drukdoek op dezelve te plaatfen. Om de fpanning en ontfteking van den buik, zoo veel mooglijk, voor te koomen, moet men het geheele verband, met een afkookfel van Vlier-, Camille-bloemen, of diergelijke middelen, van tijd tot tijd, bevogtigen; maar vooral zorgdraagen dat da buik warm blijve (V). t 258 >* 2134. Men plaatst, ter wederzijde van dé wonde, een' langwerpigen, en op dezelve,, een' vierkanten druSdoek, welken men allen in het wit van een ei, wel geklust, en met eenig geestrijk vogt, hetzij brandewijn, of wondwater , vermengd zijnde, bevogtigt. Wij raaden tevens aan, twee zeer zachte kus. fentjens in het wecke der lenden te plaatfen , ten einde het verband gelijk aan te leggen, en de vloeiitorTen, welke zich anders in de holligheid van den buik zouden kunnen uitftorten, voorwaards te fluuwen: dit alles, door middel van het lighaam.verband, (X), bevestigende (*}. 2135. Deze wonde vordert, meermaalen dan alle andere doorgaande buikwonden, verbonden te worden, ten einde de uitftor- ting  C 269 ) fcing der kraamzuivering, en het vormen van bloedkiompen, door het bloed , hetwelk zich tusfchen de lippen der wonde van de baarmoeder en van die der bekleèdfels vergadert, en door het verband belet wordt uit te vloeien, voor te koomen. Men moet de wonde dierhalven alle dagen, en zelfs eenige maaien in den loop van vierentwintig uuren, verbinden, indien men reden heeft deze uitftortingen, of wel, het uitkoomen van den darm, of van het net, te vreezen; maar, wanneer de kraamzuivering, naar behooren, langs den gewoonen weg afvloeit, en het on« derfte gedeelte der wonde geen ander inzicht dan de geneezing meer aan de hand geeft, moet men het verband, hetwelk altijd zeer eenvoudig, en zonder zalve, ingerigt moet worden, langer laaten liggen. 2136. Het is fomtijds zeer nuttig, infpuitingen van laauw* of van ligt gerfte- water, J door de wonde, te doen, om de ingewan-, den, welke zich in derzelver omtrek bevin < den, en docr de kraamzuivering befproeid zijn, te zuiveren. Het is van geene mindere nuttigheid, zulks ook in de baarmoeder zelve, mede door dc wonde, te verrigten, ten einde de mond van dit ingewand open te houden , en den vloed der kraamzuivering te noopen zich langs denzelven te ontlasten (/{;)• • Om (t) Oe wonde in de baarmoeder is altijd, en vooral eenigen tijd na de kunstbewerking, niet zoo zichtbaar, om 'er, tot het doen van infpaitingen, doorde- zei- Ovcr da mttlgheidj Ier infpuu 'ngen in lit geval.  ( 27o > Om dit laatfte oogmerk te bereiken, hebben fommige, met Rousset, Verdtjc, en Rul eau, aanbevolen, eene wondpijp, of een foort van open moederring in den hals der baarmoeder te plaatfen; dan, behalven,. dat het moeielijk zoude vallen, zoodanig een werktuig op die plaats bevestigd te houden,zoude het tot doorlaating van de bloedklompen, waaronder dikwijls zeer groote gevonden worden, niet kunnen dienen. Het gedrag van den Heere Guenin, Heelmeester te Crépij, behaagd ons beter, offchoon het niet met ieders gevoelen overeenftemt. Deze Heelmeester, de Keizerlijke fnede uitgeoeffend hebbende, en de vrouw, negen uuren na het ondergaan der kunstbewerking, in hevige benaauwdheden, geduurige flaauwten, en bijna onophoudelijke braaking, vervallende, ontblootede de wonde, en maakte de hegtingen los, om het geronnen bloed, het¬ zelve, gemaklijkte kunnen bijkoomen, ook is het niet raadzaam de wonde veel te prikkelen, dewijl men alles moet nalaaten wat de ontfteking vermeerderen kan. Ik raade dferbalyen aan, en hebbe 'er het nut van ondervonden , om de infpuitingen door de fchede niet te' verzuimen: kunnende dezelven het vloeien der kraamzuivering, langs den gewoonen weg, niet alleen bevorderen, maar de ontfteking van de baarmoeder tevens voorkoomen, of tegengaan. Een aftrekfel van vlierbloemen, met wat gemeene honig vermengd, is, tot het doen van deze infpuüingeai zeer aan te prijzen (V}.  C 271 ) hetwelk zich in den buik, en in de baarmoeder vergaderd had, daaruit af te haaien. Vervolgens goot hij laauwgemaakten wijn in de baarmoeder, en deedt dien, door de fchede, afvloeien: tot welk einde hij zijnen vinger, door de wonde, in den hals zelf van het genoemde ingewand bragt, om dat deel open te maaken; hetwelke, zegt hij, den loop der kraamzuivering, die, door het aanzijn van geklonterd bloed, was opgehouden, weder herftelde. Onzes bedunkens bemoeit men zich niet genoeg aangaande dit punt; en wij zijn van gevoelen, dat men, door den hals der baarmoeder van tijd tot tijd open te maaken, een meer zeker goed gevolg van de Ktizei lijke fnede zoude kunnen wagten. Tot dat einde hebben wij een ftrookjen uitgeraafeid linnen door den hals der baarmoeder gebragt, hetwelk men, in een der nieuwst uitgekoomene werken, tot een voorwerp van befcluüliving tegen ons gemaakt heeft; maar het is tegen alle reden, dat men dit middel heeft afgekeurd. 2137. Wat het overige der geneeswijze aüf'belangd, kunnen wij geene onveranderlijke regelen vastftellen: naardien dezelven uit de bijkoomende ornflandigheden afgeleid moeten worden. Indien de vrouw fterk en bloedrijk is, moet men haar, eenige uuren na de kunstbewerking, eene aderlaating doen, welke men, naar den aart, en de menigte der toevallen , die ontftaan kunnen, herhaalen moet. Men moet den buik, door bet toedienen van aarsfpuitfels, open houden; een' ftrengen eetregel, en dranken te. gen Over de ali gemeene geneesmiddelen, en derï eetregel, na de Keizerlijke fnede te* pasfe koomende.  4 ( 272 ) Nuttige ■voorzorg, n; de genezing der wonde. (e) Antiphlogijliea. (_d) Hernia ventralh. gen de ontfteking (c), voorfchrijven, zoo als een afkookfel van kalfsvleesch, meteen weinig faipeter (SaZ Nitr.") vermengd enz. Omtrent dit onderwerp mede geene algemeene regelen kunnende opgeven, ftaat het aan het j oordeel van den Heelmeester, het voorfchrift van den eetregel, naar het de omftandigheden vorderen, bijzonder in te rigten. 2138. De vrouw moet haar kind zelve zoogen; tenware dat de eerfte toevallen van de kunstbewerking , of die welke dezelve hebben vooraf gegaan, haar daartoe buiten ftaat ftellen. Verfcheiden Verloskundigen hebben, in dit geval, dit voorfchrift reeds gegeven, en het zuigen , in de plaats van door êën kind, door dat, hetwelk men met een pijpglas verrigt, of door jonge honden,doen vervangen. Dit is het middel om het zog naar de borften te doen koomen; hetzelve van de baarmoeder af te leiden; en de bron der vloeiftoffen, welke zich door de wonde van dit ingewand ontlasten, fpoediger uit te putten. 2139. Na de volkoomene genezing der wonde, moet de vrouw geenzins nalaaten, ;een behoorlijk verband te draagen, ten einde eene buikbreuk (d) voor te koomen, welke de meeste vrouwen, die de Keizerlijke fnede ondergaan hebben, overkoomt, en fomtijds 1 tot eene verbaazende grootte toeneemt. VIJF-  C 273 ) VIJFDE AFDEELING. over de buiten-baarmoederlijke zwangerheden. 2140. De baarmoeder is de eenige plaats 1 riet, alwaar de vrugt gevormd, gevoed, en 1 ontwikkeld worden kan: want men heeft dc-1 zelve, fomtijds, in de trompetten van Fal-5 lopius (e), in de eiernesten, en in de hol- { hgheid van den buik aangetroffen; hetwelk! drie foorten van buiten - baarmoederlijke zwangerheden uitmaakt, offchoon derzelver tekenen en gevolgen fchier dezelfde ziin. Daar de eerfte zitplaats van den mensen', volgens het zeggen van den kundigen en beroemden Baron Von Haller, gelijk ook van veele anderen, klaarblijklijk in een der eiernesten is; daar het op die plaats is alwaar de vru°t ontvangen wordt; en daar de trompetten enkel tot buizen dienen om de vrugt vervolgens in de baarmoeder over te brengen, moeten ons deze foorten van zwangerheden niet verwonderen ; terwijl zulke bevrugtingen, in dewelken de vrugt in de baarmoeder ontwikkeld wordt veel meer gefchikt zijn om onze verwondering op te wekken. Immers, welke hindcrnisfen moet CO Tuba Faiïopiana, IV, Deels II. Stuk. $ 3ver de buien - baarnoederiykeiwangerhelen; nevens lerzelver öorten.  ( 274 ) moet de vrugt niet aantreffen alvoorens in dit ingewand te koomen; en welk gemak geven haar de Fallopiaanfche buizen niet, welke, aan de zijde van de baarmoeder, zoo eng, en, aan die van den buik, zoo wijd zijn, om naar de laatstgenoemde zijde te daalen, en zich in de holligheid van den buik uit te florten! 2141. Van deze drie foorten van buitenbaarmoederlijke zwangerheden, fchijnt die in de trompetten van Fallopius het meeste plaats te hebben: een groot aantal Schrijvers, zoo als Douglas, Santorini, RlOLAN, DüVERNEIJ, van SoLIN- gen, enz. brengen daarvan voorbeelden bij; terwijl men naauwiijks eenige weinige voorbeelden aantreft, van vrugten , welke in de eiernesten gevonden wierden. Wij hebben, verfcheiden jaaren geleden, een' vrij ongelijkvormigen beenigen klomp in een der eiernesten gevonden, welke met negen tanden, van eene vaste zelfftandigheid, en met eene menigte van hair bezet was,hetwelk zich met eene groote hoeveelheid van eene boterachtige ftoffe vermengde (117). De Heeren Dionis (118), Simon(_iio), Gal- li (117) Ziet §. 1964 van dit werk. (118) Dijfert. fur la Gènération. (119) Récherches fur TOpération Cèfariennei Mémoires de l'Académie de Chirurgie.  C 275 ) li (120) enz. brengen waarnemingen van zwangerheden bij, in dewelken zich de vrugt binnen de holligheid van den buik ontwikkeld hadt, en in welke gevallen de moederkoek zich aan het darmfcheidjel (ƒ); aan het benedenfte gedeelte van de lendenzuil (V); aan eene der trompetten van Fallopiusof aan den bodem der baarmoeder hadt ingel plant. Daar fommigen van de kinderen, welken men, bij de opening van de lijken hunner moeders, in de holligheid van den buik gevonden heeft, aldaar fcheenen ontvangen te zijn geweest, zoo als in die gevallen, welke de onderwerpen der waarnemingen van Dionts, Simon, en Galli uitmaaken; zijn anderen, bij gelegenheid eener verfcheuring, of berfting van de baarmoeder, of van eene der Fallopiaanfehe trompetten, in dewelke zij gevormd, en min of meer ontwikkeld waren, in den buik uitgeftort. £ ER¬ GO Mefenterium. (g) Columna lumbaris. (120) Mémoires de ?'Académie des Sciences dé Bologne, tome 11, part. 3. De waarneming vari den Heere Galli is ook in her Suppl. de la Chh* rurgie d'H gister, part. 11, pag. 67, ingelast, S 9  Over den tijd, in denweiken deze foorten van zwangerheden onderkend kunnen •worden. EERSTE VERDEELING. OVER DE TEKENEN DER VERSCHILLENDE! SOORTEN VAN DE BUITEN - BAARMOEDERLIJKE ZWANGERHEDEN. 2142. Het is bijna onmooglijk, deze zwangerheden vóór het tijdperk waarin zich de beweegingen van het kind doen gevoelen, naamlijk, voor de vierde, en zelfs de vijfde maand der dragt, te kunnen onderkennen, daar men vóór dien tijd, ten ftrengfte genos, men, geene dan onzekere tekenen van eene gewoone zwangerheid heeft. Wanneer het kind buiten de baarmoeder gevormd, en ontwikkeld wordt, blijft de vrouw, volgens het zeggen van fommige Schrijvers, haaremaandftonden behouden; zij heeft, in den eerfien tijd, geene braakingen, zoo als in eene gewoone zwangerheid, waardoor zij zoo vroeg niet kan vermoeden zwanger te zijn;, 'er vloeit geen zog uit de borften; de buik zwelt niet, behalven aan de zijde van de Fallopiaanfche trompet, of van het eiernest, waarin de vrugt zich onthoud; en de beweegingen van het kind doen zich op eene andere plaats dan naar gewoonte gevoelen ; deze zwangerheden, eindelijk, gaan, als hetware van het oogenblik waarin zij beginnen, met duizende van toevallen vergezeld. Dan, alle deze tekenen zijn  C 277 ) z'rjn bij uitftek bedrieglijk, hetwelk de uit.' komst dikwijls bewezen heeft. De vrouw, welke het onderwerp der waarneming, door Cijprianus medegedeeld, uitmaakt,hadt, geduurende den loop der zwangerheid, haare ftonden niet, en deze maandelijkfche ontlasting kwam niet dan na de tiende maand weder ten voorfchijn, zijnde omtrent vijf of zes weeken na het tijdftip, in hetwelk deze vrouw de baarenspijnen hadt gevoeld. In het geval van eene buiten-baai-moederlijke zwangerheid, hetwelk de Heer Simon, volgens den Heere Sabatier, den vader, wereldkundig heeft gemaakt, was de vrouw, van het begin tot het einde, met buikpijnen, en onophoudelijke braaking gekweld. Behalven dit, hoe veele vrouwen hebben niet, in de drie, of vier eerfte maanden van eene gewoone zwangerheid, haare maandftonden ? Hoe veele anderen zijn 'er niet, weike, in geenen tijd der zwangerheid, de geringfte neiging tot braaking, of den minftcn fchijn van zog in deborften, befpeuren? Wat de zwellingVan den buik aanbelangd, kunnen wij niet° wel begrijpen, omwelke reden dezelve , vooral in den laatften tijd der dragt, zijnde die, in denwelken de vrouw de hulp deikunst inroept, zoude verfchiilen van hetgene men in zulk eene gewoone zwangerheid opmerkt, waarin de bodem van de baarmoeder naar eene der zijden van den buik overhelt. Zulks is, wel is waar, in de eerfte maanden, geenzins hetzelfde, wanneer de zwangerheid in eene der trompetten van Fallopius, pf in een der eiernesten, plaats heeft; want S 3 he|  liet van alle zijden bepaald gezwel, hetwelk de zwangerheid, in dit geval, uitmaakt, beflaat, alsdan, flechts de eene zijde van den buik, en kan zich naar de andere met geene mooglijkheid overwenden. 2143. Men kan de zitplaats der zwangerheid, wanneer men, door de beweegingen welke het kind, tastbaar, maakt, niet meer kan twijffelen of de vrouw zwanger is, alleen door de ondertasting onderfcheiden. Het is Zelfs, door dit middel, niet onmoogliik, te kunnen bepaalen, of het kind de eene Fallopi aan fche trompet, of de holligheid van den buik beflaat, ja zelfs, of de moederkoek aan den bodem der baarmoeder is vastgehegt, dan niet. De vrouw op den rug geplaatst zijnde , zoo, dat zich de buikfpieren in een' flaat van volkoomene ontfpanning bevinden, begint men, met zich te verzekeren of'er een kind aanweezig is: welke verzekering men bekoomt, hetzij door de beweegingen welke hetzelve maakt, hetzij door deszelfs leden te voelen. Vervolgens brengt men eenen vinger in de fchede, 'ten einde over den ftaat van den hals, en de grootte van het lighaam der baarmoeder te oordeelen. Beide deze deelen moeten zich omtrent als in den niet zwangeren flaat bevinden; ten minfte moet de baarmoeder oneindig kleener zijn dan in een evenredig tijdperk van eene gewoone zwangerheid: want, al toeflemmende dat de omtrek van dit ingewand , bij eene buiten- baarmoederlijke zwangerheid, vermeerdert, zoo als de Heer Levret, uit een enkel geval, afleid  (279 > leid (121), kan deze vermeerdering van omtrek, aan de zijde der baarmoeder, echter niet wel tastbaar zijn, tenware dat de moederkoek met dezelve eenige gemeenfchap mogt hebben. In de zwangerheid, waarover wij fpreeken, blijft de baarmoeder, tot in de laatfte oogenblikken , gefloten, en derzelver hals ondergaat geene de minfte verandering, dan alleen, dat dezelve, misfchien in fommige gevallen, eenigzins in omtrek toeneemt, en zich, volgens het zeggen van den Heere Galli (122), door de vrugtelooze poogingen, welken de natuur aanwend, om het kind, in het gewoone tijdperk der geboorte, uit te werpen, een weinig ontfluit. 2144. Indien men al, nadat men volkoomen verzekerd is dat 'er eene buiten -baar. moederlijke zwangerheid plaats heeft, niet juist de plaats kan bepaalen, alwaar zich het kind onthoud, kan men ten minfte onderfcheiden, of hetzelve in eene der trompetten van Fallopius, of in een der eiernesten, dan wel, of het in de holligheid van den buik befloten is. In het eerfte geval zijn de beweegingen van het kind minder ruim, en deszelfs leden meer geprangd, ter oorzaake van de bekrompenheid der plaats, welke de trom- O21) Obfervations fur ïes Accouchemens labo* r'.ev.x, pare. 11, pag. 427, édition quatrième. Ci 22) Mémoires de l''Académie des Sciences de Ba* iogne, torn. 11, part. 3. S 4  ( 28o ) trompet van Fallopius toelaat; het lighaam der baarmoeder, hetwelk men op die wijze, welke, van §.381 tot 385,' ingefloten, is voorgefchreven, ontdekt, maakt met het gezwel, hetwelk de zak, die het kind in zich befluit, uitmaakt, één lighaam uit, en kan van dit laatfte geenzins worden afgefchei- . den: vertoonende zich de baarmoeder, en de Fallopiaanfche trompet, in dit geval, even als twee gezwellen, welke met elkander vereenigd zijn. Dit laatfte heeft ook plaats wanneer de vrugt in een der eiernesten gevormd is; als mede, wanneer de buiten- baarmoederlij ke zwangerheid in de holligheid van den buik plaats heeft, mits dat de moederkoek zich dan aan den bodem van de baarmoeder hebbe ingeplant; maar in dit laatfte geval beweegt het kind zich fterker, en deszelfs beweegingen zijn minder bepaald; om dat zijne leden zich dan niet in eene zoo bekrompene plaats, als in die der trompet van Fallopius, geprangd bevinden; als dan kan men tevens het lighaam der baarmoeder, mits dat de moederkoek 'er niet aan vastgehegt is, duidelijker van het gezwel, hetwelk het voortbrengfel der bevrugting uitmaakt, onderfcheiden , en min of meer van hetzelve verwijderen , indien men de kunst van ondertasten firon^Jo- VPl-ftaat. TWEE.  TWEEDE VERDEELING. over de gevolgen der buiten-baarmoe derlijke bevrugt1ng, in het algemeen; en over de voorschriften, welken zij den verloskundigen aan de hand geeft. 2145. Het gefchied bij uitftek zeldzaam, dat eene buiten - baarmoederlijke zwangerheid de tijdrekening van eene gewoone zwanger heid, even gelukkig, bereikt; en vooral zulk eene, in dewelke het kind in eene der trompetten van Fallopius befloten is: naardien het weeffel van die buis, zeer ó m zijnde, niet genoeg kan uitzetten om de vrugt ten einde toe , te omvatten , en dezelve, bovendien , geene genoegzaame hoeveelheid van bloed ontvangt, om, hetgene tot de ontwikkeling van het kind, en die van den moederkoek, noodig is, te kunnen opleveren. De meeste vrugten, welken men in de Fallopiaanfche buizen, of in de eiernesten, gevonden heeft, hadden flechts de grootte van kinderen eener gewoone dragt van drie of vier maanden; dikwijls zelfs waren dezel. ven nog kleener. Naauwlijks heeft men eenige weinige zulke vrugten aangetroffen, welke voldragen fcheenen te zijn. De beroemde S 5 Ba- De gevolgen van de zwangerheid, welke in dc trompetten van Fallopius plaats heeft.  C 282 ) Baron Von Haller haalt hiervan, in zijn werk over de voortteeling, flechts één voorbeeld aan, zonder nogthans in bijzonderheden aangaande dit geval te treden, of dengenen , welke het waargenomen heeft, te noemen. De Heer Le Roux, Heelmeester te Dijon, fpreekt mede van zoodanig een geval, hem, door den Heere Marchand, zijn' kunstbroeder, medegedeeld, maar heeft, zoo min als de Baron Von Haller, de omftandigheden opgegeven (123). Een leerling aan het Hét el Dieu, te Parijs, heeft, weinige jaaren geleden, nog een ander voorbeeld, aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde, 'er van medegedeeld (124): fom- (123) Ziet deszelfs waarnemingen over de bloedftortingen van de baarmoeder. Men leest, in het Journal de Médecine, van Louwmaand, 1774, nog eene andere waarneming, aangaande eene zwangerheid, welke in de trompet van Fallopius plaats hadt, en het gewoone tijdperk bereikte; dair, dit geval is zoo bijzonder, en de Schrijver, welke hetzelve heeft medegedeeld, fchijnt zoo weinig kundigheden te hebben, dat het geoorloofd is, aan de waarheid daarvan te twijffelen. Ci24) De Heer Balthazaar, in Wiedemaand, 4)783. De vrouw, welke op den 4den der voorige maand, in het Hbtel-Dïeu, geftorven was, rekende, fints het begin van Oogstmaand, 1782, zwanger te,, zijn. De Heer Allan, onze Kunstbroeder, hadt deze vrouw, geduurende vijf agtereenvolgende maanden  C 283 ) fommige van de leden dier Maatfchappij meen." den, dat het kind, in dit gewj, hetwelk in allen deele voldragen fcheen, in het uiteinde van de trompet van Fallopius was omvat; maar de meesten hunner oordeelden, dat hetzelve zich in het linker eiernest bevond. 2146. De Fallopiaanfche buizen fchiinen zich echter, in weerwil van deze uitzonderingen, niet verder te kunnen uitzetten dan noodig is om eene vrugt van drie of Vier maanden te kunnen huisvesten. In dit tijd. perk fterft zij gewoonlijk: waarna zij verdroogt, of verteert. Somtijds ook berst de trompet, en de vrugt vait in de holligheid van den buik, alwaar zij niet nalaat, hetzelfde verderf te ondergaan. In alle deze gevallen verfchilt het lot der vrouwe, naar evenredigheid van dat, hetwelk de vrugt te beurte valt. De vrouw kan lang in leven blijven, zelfs zonder dat haare gezondheid veel nadeel lijd, wanneer de vrugt verdroogt, of, in zekere opzichten, verteert; maar welhaast ondervind zij de gevolgen der verrotting van de vrugt, indien dezelve plaats heeft. 2147. Het lot van een kind, hetwelk zich in de holligheid van den buik ontwikkeld heeft, verfchilt niet veel van dat eener vrugt welke in de trompet van Fallopius gevormd den, ten haaren huize, met zijnen raad gediend, en het beftaan der foort van zwangerheid, waarover wij fpreeken, welke buitengemeen lastig was, ten fterkfte vermoedt.  vormd is. Offchoon het eerfle meer wasdom bekoomen, langer leven, en het tijdperk zijner gewoone rijpheid bereiken kan, fterft hetzelve echter, langs den natuurlijken weg geenen uittogt kunnende vinden, aan de gevolgen der poogingen, welken de natuur aanwend cm het uit te drijven, en veroorzaakt den meesten tijd kommerlijke en droevige toevallen, ten opzichte van de vrouwe. Deze nogthans koomt 'er niet altijd door om; maar tegen ééne, welke het geluk heeft zoo veele gevaaren te ontkoomen, zijn ten minfte tien de ilagtoffers van dezelven. In dat geval, zoo als ook in de andere foorten eener buiten, baarmoederlijke zwangerheid , waarin de vrouw het leven behoudt, verdroogen fomtijds de vrugt en derzelver omwindfels, door welk middel de natuur fomtijds de dagen der vrouwe, min of meer, verlengt, offchoon zij dezelven, geduurende de eerfte jaaren, niet zonder last of fmarten voortfleept. De Schrijvers hebben ons de gefchiedenis van ver.'iheiden vrouwen nagelaaten, welke haare kinderen dus, geduurende tweeentwintig, vijfen» twintig, dertig, en zelfs, zesenveertig jaaren bij zich hebben gedraagen. 2148. De verdrooging van de vrugt is het eenige middel niet, hetwelk de natuur, ingevalle van eene buiten- baarmoederlyke zwangerheid, beproeft, tot befcherming van het leven der vrouwe: fomtijds baant zij verfchillende wegen, om de vrugt, nevens derzelver aanhangfels, uitte drijven. 'Er ontftaat eene ontfteking aan de nabijgelegen deelen; 'er worden etterzakken gevormd, wel-  C 285 ) ke nu in de bekleèdfels van den buik, en dan in de darmbuis openbreken, langs welke openingen de overblij'ffeïs van de vrugt, ten laatfte, worden uitgeworpen. Dan , hoe ongewis, en vol van gevaaren is niet deze weg9 Wanneer het kind, buiten de baarmoeder ontvangen, den wasdom bekoomen heeft, welken het gewoonlijk in dit ingewand zelf verkrijgt 1 Koe dikwijls zoude de vrouw niet onder de toevallen, welke noodwendig aan zoodanige verzweeringen verknogt zijn, hebben moeten bezwijken, indien de kunst haar niet eene behulpzaame hand geboden, en de poogingen der natuur niet vanpasfe geholpen hadt,_ door den ingang der opening, welke die wijze moeder zelve teweeg bragt, te vergroe ten, en haar dus van het vreemde lighaam te ontlasten, hetwelk zich voor die opening vertoondel 2149. De buiten-baarmoederlijke zwangerheden zijn de eenige niet wier uitkomst op deze wijze plaats heeft: de weldaadige hand der natuur ftrekt zich fomtijds even gunftig over de gewoone zwangerheid uit, wanneer haare poogingen vrugtloos afliepen, om het kind, langs den door haar verordenden weg , af te drijven. Dikwijls zijn 'er kinderen, langs verzweeringen, welke beneden den navel, of aan eenig ander gedeelte der oppervlakte van den buik waren doorgebroken, uitgeworpen , of afgehaald. De Heelmeesters van het Hotel-Dieu, te Parijs, hebben, in 1777, getuigen van een alleropmerkelijkst geval geweest, hetwelk de zoo even voorgeftelde waarheid helpt ftaaven; terwijl wij niet twijf- fe-  ( 286 ) felen, of de Maatfchappij der Heelkunde zal daarvan nog een ander voorbeeld, hetwelk haar door een' Chirurgijn uit Montauban is medegedeeld, wereldkundig maaken. Onder onze tegenwoordige lijders , bevind zich werklijk eene vrouw, welke in hetzelfde geval verkeerd heeft, en het tijdftip van haare volkoomene genezing nadert (125). 2150. (125) Dit is dezelfde vrouw, aan dewelke de Heer Millot, in het jaar 1774, de Keizerlijke fnede heeft uitgeoeffend, en welke wij, fints dien tijd, verfcheiden maaien, van kinderen van zeven maanden, verlost hebben. (Ziet §. 1990). Zij naderde, omtrent het begin van Louwmaand, 1789, aan het einde van de vierde maand haarer zwangerheid, wanneer zij, over de ftraat gaande, over eenige klompen ijs viel, érj§zich den buik hevig bezeerde. Twee maanden daarna, brak de buik, op de gekneusde plaats, open, uit welke opening zich eene menigte van water-bloedige, en zeer (tinkende rotte ftoffen ontlasteden, die eenige overblji'fels van verrot vleesch, en eenige ftukken van beenderen, welken de vrouw voor hoenderbeenderen hield, offchoon zij zich niet konde herinneren in langen tijd hoendervleesch te hebben gegeten, met zich voerden. Zij bleef nogthans, tot omtrent het laatfte van Lentemaand, op de been, en liet zelfs niet na, bij de lieden, Welke haar werk wilden geven, in dagloon te gaan arbeiden, wanneer heviger pijnen haar noodzaakten het bedde te houden, en haar mijne hulp deeden inroepen. Verfcheiden ftukken van beenderen vertoonden  C 287 ) 2150. Daar de poogingen der natuur, ingevalle van eene buiten - baai-moederlijke zwangerheid , fomtijds het leven der vrouwe, fchoon haar aan duizende van gevaaren blootHellende, gered hebben ; daar de vrouw, op andere tijden, dit voorrecht alleen aan de hulp der kunst hadden dank te weeten: welke kwaaien zoude de kunst, die altijd, tot redding van het kind, en dikwijls van de moeder, telaat wierd ingeroepen, niet hebben kunnen voorkoomen , indien men minder gefchroomd had dezelve voor te ftellen, of, wanneer zij vrouwen had aangetroffen, welke moeds genoeg hadden betoond om zich aan dezelve, van pasfe, te onderwerpen! Het ope- den zich toen voor de opening der verzweering, welken ik, nevens ten minfte tachrig andere ftukken, en veele overblijffels van vleesch, door de opening, afhaalde. De zweer van de baarmoeder floot zich, in minder dan agt dagen; en die der bekleèdfels van den onderbuik zoude ook welhaast zijn toegeloopen, indien zulks, door de ontlasting van drekftoffen langs dezelve, niet ware tegengehouden: als bevindende zich eene opening, ter grootte van omtrent eene kleene Gulden, in de darmbuis, nabij de S van den karteldarm (jntestinum colott); in weerwil van hetwelke zich ook de buik, nog vóór het einde van Grasmaand, volkoomen floot. De Heer Traisnel, onze kunstbroeder, heeft de fluiting der bekleèdfels, door een weluitgedagt verband, hetwelk echter alleen in deze omftandigheid konde dienen, aanmerklijk helpen bevorderen.  C 288 ) openen van den buik, en van de trompet van Fallopius, naar maate het de omftandigheden vorderen, zoude, door fommige van deze vrouwen den dood te ontrukken, tevens het leven van verfcheiden dier kinderen hebben kunnen redden, welken buiten de baarmoeder ontvangen waren f126). „ Hetgene, in deze foorten van gevallen, de meeste vertwijffeling baart (zegt de Heer Levret), is geenzins de moeielijkheid j, der kunstbewerking, dewijl men, alsdan, „ de baarmoeder niet behoeft te openen, „ inwelk opzicht de kunstbewerking veel „ eenvoudiger, dan de Keizerlijke fnede, „ is; maar het zijn de gevolgen, welken men „ te vreezen heeft: want deze moeten ,mijns „ bedunkens, zeer gevaarlijk zijn, ter oor„ zaake van de bloedftorting, welke nood„ wendig op de loslaating van den moeder„ koek, van dat deel, aan hetwelk dit lig„ haam zich hadt ingeplant, volgen moet.... „ naardien geene der deelen van den buik het „ vermoogen hebben om zich als dan,inzoo„ danig eenen aanmerklijken graad als de „ baarmoeder doet, fpoedig te kunnen faa„ mentrekken1'. 2151. Het is deze vreeze voor eene bloed, itorting, welke bijna allen, die buiten baarmoederlijke zwangerheden hebben aangetroffen, C126) Ziet, Récherches fur l'Opêration Céfarienne, par M. Simon: in de Mémoires de l'Académie Royale de Chirurgie.  C 289 ) fen, wederhielden, den buik der vrouwe, in dien tijd, te openen, welken de natuur, door de poogingen die zij in het werk ftelde om het kind uit te werpen, zelve aanwees. Is deze bloedftorting dan meer te vreezen, wanneer het kind in een der trompetten van Fallopius, of in den buik, beflotcn is, de moederkoek aan den bodem der baarmoeder vasttjehege zijnde, dan na het doen der Keizerlijke fnede? En welke gevolgen hebben zulke fchroomaciïtige Vcrloskunstoeffenaaren van hun gedrag te wagtcn? Zij bewaaren, ja, de vrouw voor de fmart der infnijding; maar iftelleu haar aan menigvuldige toevallen bloot, ten minfte zoo gevaarlijk als die waarvoor zij vreesden! Door deze kunstbewerking zoude men het leven van het kind der vrouwe behouden hebben, waarvan Crprianus gewag maakt; dat van eene andere, waarvan Simon, volgens Sabatier, de Vader , het voorbeeld bijbrengt ; van die, welke het onderwerp der waarneming van Galli uitmaakt, en nog van eene andere, van dewelke de Heer Balthazaar. het geval, aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde, heeft medegedeeld. (Ziet §. 2145). Door deze kinderen eenen wisfen dood te ontrukken, hadt men welligt het leven van de meesten der moeders kunnen redden, welke nu, bijna tegelijk met haare kinderen , geflorven zijn. 2152. De vreeze van eene bloedftorting, na de ontlasting van den moederkoek, te zien ontftaan, of die, van de deelen, aan dewelken dit lighaam was vastgehegt, zoo als, bij IV. Deels II. Stuk. T ' voor-  C 290 ) Voorbeeld, bet net, en het darmfcheidfe!, door de poogingen, welken men doet om den koek 'er van af te fcheiden, te zullen verfcheuren, is, volgens ons gevoelen, geene voldoende reden, óm de kunstbewerking, welke wij bedoelen, te verwerpen. Alware het dat men, in den beginne,geen ander oogmerk hadt, dan het leven van het kind te redden, is de drangreden krachtig genoeg om ons, tot het doen dier kunstbewerking, over te haaien. Men heeft voorgefteld, den moederkoek, in dit geval, zoo lang te laaten zitten, tot dat hij zich vanzelven loslaat, en voor de wonde koomt, buiten dewelke men dan zorg draagen moet, de navelftreng bevestigd te houden. Welk kwaad zoude 'er in gelegen zijn, zich op deze wijze te gedragen? Zoude de verrotting van dit fponsachtig lighaam meer te dugten zijn , dan wanneer men de kunstbewerking niet hadt gedaan P Alles fpreekt ten haaren voordeele, in weerwil van de toevallen welken 'er op kunnen volgen , om dat het gevaar nog veel grooter is, wanneer men dezelve niet doet. De toevallen, welke door het aanwezen van het kind in eenig deel buiten de baarmoeder veroorzaakt worden, vereenigen zich welhaast met die, welke uit deszelfs verrotting en ontbinding ontftaan; de bedorven vloeiftoffen geenen uittogt kunnende vinden, Heken de ingewanden van den onderbuik aan, en de dood vertraagt niet zijn flagtoffer te treffen. 2153. In het geval, waarin de voorzichtigheid ingaf, den moederkoek, hetzij uit vrecze van eene bloedftorting te zullen veroor-  ( 29i ) oorzaaken, hetzij uit bekommering van dc deelen, waaraan dat lighaam was vastgehegt. te zullen verfcheuren, indien het zich niei daadlijk vanzei ven los liet, in den buik dei vrouwe agter te laaten, is deszelfs verrotting minder gevaarlijk, dan wanneer de kunstbewerking niet was gefchied: dewijl, als dan, aan de eene zijde, de rotte ftoffen, zich dooi de wonde kunnende ontlasten, minder haai verbiiif in de buiksholligheid zullen houden; en men, aan den anderen kant, behoorlijke infpuiningen, door de wonde, binnen de ge. noemde holligheid, doen kan. 2154. De redding van het leven des kinds moet de eenige drangreden niet zijn, om ons, ingevalle van eene buiten-baarmoederlijke zwangerheid, tot het openen van den buik der vrouwe te dóen belluiten; deszelfs dood kan ons niet altijd buiten de verplichting brengen, tot die kunstbewerking de toevlugt te nemen: tot het doen van dewelke men daardoor dikwijls des te meer kan gedrongen worden, ter oorzaake van de toevallen, totwelken het aanzijn van het kind, binnen het lighaam der vrouwe, buiten de baarmoeder, aanleiding geeft. 2155. Deze kunstbewerking heeft een'tijd van verkiezing, en een' van noodzaaklijkheid. De natuur wijst den eerften aan, door de poogingen welken zij, even als aan het einde van eene gewoone zwangerheid, aanwend, om het kind af te drijven; terwijl die van noodzaaklijkheid, door de menigte van toevallen, welken de vrouw, na den dood van het kind, vroeger of laater, ondervind, T 2 aan- Over den tijd, in denwelken men de buikfnede, in zulk 2en geval, moet doen»  C 292 ) aangeduid wordt. De plaats, alwaar men den buik moet openen, is ook niet altijd dezelfde: men moet zulks ter regterzijde doen, wanneer het kind de regter trompet van Fallopius beflaat, en zoo ook omgekeerd; in het midden van den buik, wanneer het zich binnen de holligheid van dat deel bevind; eindelijk, op die plaats, welke de natuur, nadat zij reeds eenige heilzaame poogingen heeft aangewend om zich van het vreemde lighaam te ontdoen, hetzij door een ettergezwel, hetzij dooreen pijpzweer, aan-, wijst. Voor het overige moet men zich, na de kunstbewerking, naar maate van de omHandigheden, gedragen. Deze kuntbewerking, waarvan men de noodzaaklijkheid reeds overlang heeft befeft, is tegenwoordig met het zegel der ondervinding bekrachtigd: onder de voorbeelden, welke aantoonen, dat de buikfnede, met een goed gevolg gedaan is, in'gevallen, waarin de natuur haar oogmerk, door het vormen van een ettergezwel , of van eene pijpzweer, welke uitwendig openbrak, te kennen gaf, wordt 'er een gevonden, hetwelk ftrekt, om het doen der kunstbewerking, vóór den tijd in denwelken die wanorde reeds plaats heeft, te doen aannemen. De Heelmeester, welke deze waarneming aan de Maatfchappij der Heelkunde heeft toegezonden, in het oogenblik waarin hij de vrouw verlost hadt, een tweede kind ontdekkende, en wel, dat hetzelve in de holligheid van den buik befloten was, opende den buik, om hetzelve uittogt te verfchaffen, en hadt het genoegen, door deze kunst- be-  c 293 ;> bewerking, eene menigte van toevallen voor te koomen, onder dewelken de vrouw zoude hebben kunnen bezwijken. De Maatfchappij der Heelkunde, welke zich altijd met den opbouw der kunst beezig houd, zal gewis niet nalaaten, deze waarneming, in alle derzelver bijzonderheden, wereldkundig te maaken. ZESDE AFDEELING. OVER DE VERSCHEURING, OF BERSTING VAN DE BAARMOEDER, MET OPZICHT TOT DE VERLOSSING AANGEMERKT. 2156. Het kind, door de werking der baarmoeder geprangd wordende, ontfnapt dit ingewand altijd langs de zwakfte plaats, en welke hetzelve den minden tegenftand biedt. Daar het, overeenkom ft.ig het oogmerk der natuur, meest altijd langs den mond der baarmoeder uittogt vindt, baant het zich fomtijds, fchoon zeldzaam, eenen anderen weg door het weeffel zelf van de baarmoeder, en daalt in de holligheid van den buik, buiten dewelke het geenen uittogt vinden kan, indien de kunst niet fpoedig tot deszelfs hulp toefchiet. T 3 EER. Over de véiüi fcheuring icr baarmoeder.  C 294 ) EERSTE VERDEELING. OVER DE OORZAAKEN, EN VOORNAAMSTE TOEVALLEN VAN DE VERSCHEURING, OF BERSTING DER BAARMOEDER. 2157. De meeste Schrijvers, welke over de verfcheuring van de baarmoeder gehandeld hebben, fchreeven dezelve flechts aan de buitengewoone beweegingen toe, welken het kind verrigtede (127), zonder gewag te maaken, dat veele vrouwen geene de minfte beweeging van hetzelve gevoeld hadden, in den tijd waarin dit toeval ontftond, en dat hetzelve, bij andere vrouwen, eerst na den dood van het kind voorviel. Hoe fterk men ook moge vooronderftellen deze beweegingen te zijn, kunnen zij nimmer die verfcheuring veroorzaakcn, indien 'er geene andere oorzaaken tegelijktijdig toe medewerken, of 'er vooraf aanleiding toe hebben gegeven; terwijl die oorzaaken dit toeval, zonder mede- wer- (127) De la Motte, tome 11, page 1189, édit. de 1775. Levret, Art\des Accouchemens, edit. 3, §• 559 &Jiiiv. Crantz, Commentarius de nipte in partus dolorib. festu utero, 175(5. En veele aadere Schrijvers.  C 295 ) werking der bewecgingen van het kind, kun« nen doen ontdaan. Het kind is, in het oogenblik waarin de verfcheuring van de baarmoeder voorvalt, bijna altijd lijdelijk; en, indien hetzelve al het werktuig dier verfcheuring mogt worden, werkt het niet anders dan een vast, onbezield, en hoekig lig. haam, van dezelfde grootte als het kind, zoude doen, op hetwelke zich de baarmoeder hevig tefaamentrekt. De buitengewoone beweegingen van het kind, welken men als de oorzaak van dit toeval heeft aangemerkt, zijn den meesten tijd flechts het gevolg van dit laatfte geweest. Het was geenzins in de baarmoeder, waarin het kind zich zoo fterk bewoog, maar in de holligheid van den buik t in dewelke het zich, bij gelegenheid der verfcheuring van het genoemde ingewand,begaf. Het viel ligt zich hierin te vergisfen, naardien het oogenblik, waarin het kind in den buik uitflortte, en dat, in hetwelk de verfcheuring, waar het doordrong, voorviel, flechts één punt des tijds uitmaakt: want hetzelfde geweld hetwelk de baarmoeder deedt berften, dreef het kind tevens in den buik. 2158. De geweldige en fomtijds ftuiptrek. kende werking van de baarmoeder op het. lighaam van het kind, is bijna altijd de eenige oorzaak der verfcheuring van dit ingewand: welk toeval nog zekerer zoude ontftaan, indien zulk eene hevige werking met die van de buikfpieren tegelijktijdig gepaard ging, welke de baarmoeder ongelijk drukken, naardien zij niet overal onmiddelijk op dezelve werken, en niet aan elk van derzelver punten tot een T a Heiin?,  (*9<5) fhéunfel verftrekken kunnen. Deze fpieren werken omtrent eveneens op de baarmoeder, als eene uitwendige drukking op iemands buik: zoude doen, wanneer hij met den rug tegen eenen muur leunde (12S). De verfcheuring der baarmoeder ontftaat altijd in het hevigfte oogenblik van eene wee, of eener tefaamentrekking van dit ingewand, en in het tijdftip , waarin de vrouw het ftcrkfte naar beneden perst, om die werking te hulp te koomen. Om dit toeval te doen ontftaan, is echter niet noodig, dat deze vereenigdepoogingen met alle macht, waartoe zij in ftaat zijn, werken: dewijl hetzelve, in fommige gevallen, in eenen tijd voorviel, in denwelken de baarensnood naauwlijks begonnen was; het is genoeg, dat die werking fterker zij dan de tegenftand, welken het gedeelte der baarmoeder hetwelk openberst, aan dezelve biedt. 2159. Eene ten volle gezonde baarmoeder kan zoo wel berften als zulk eene, welke door het een of ander gebrek aangedaan is, het- (128) Wij hebben verfcheiden voorbeelden van verfcheuringen der baarmoeder, welke door uitwendige oorzaaken ontftaan waren, in eene zeei'uitvoerige verhandeling over dit toeval, opgegeven: welke verhandeling wij, zoo fpoedig het onzen tijd toelaat om 'er de laatfte hand aan te leggen, het licht jsullen doen zien: dezelve behelst een volledig Ieeritelfel aangaande het gedugtfte toeval van alle diegenen welken in den baarensnood kunnen ontftaan,  ( *97 > hetwelk derzelver weeffel tevooren week gemaakt heeft. Offchoon alle de punten der oppervlakte van dit ingewand dus gefield zijn, dat zij de pooging, welke ftrekt om het kind af te drijven, in het begin van den baarensnood, even goed kunnen wederftaan, is zulks, na eenen zeer langduurigen arbeid, waarin zich flerke hinderpaalen tegen de verlosfing aankanten, niet altijd hetzelfde: dewijl, als dan, het weeffel der baarmoeder, hier of daar, noodwendig moet verzwakken, en wel op die plaatfen, welke aan de uitpuilende deelen van het kind beantwoorden, of, door deszelfs hoofd, tegen den rand van het bekken gedrukt worden; waardoor dan ook die plaatfen, hetzij vroeg of laat, openfcheuren. 21 do, De baarmoeder kan nimmer fcheuren , zonder dat de zoo evengenoemde, of andere oorzaaken, welke allen toevallig zijn, tot dit toeval vooraf aanleiding hebben gegeven. Nu eens verzwakt een gezwel het weef. fel der baarmoeder , en maakt haar gefchikt om te berften; dan weder wordt de verfcheuring van dit ingewand door eene meer of min diepe verzweering, of door eene tegen.natuurlijke afneming in de dikte van een van deszelfs wanden, veroorzaakt; op andere tijden kunnen de verharding en de vereeltheid van den hals der baarmoeder, nevens die der fchede; de mismaaktheid van het bekken; de hinderpaalen , welken de uitwendige deelen zelve teweeg brengen; de kwaade ligging van het kind, of die van het hoofd alleen; enz. dit toeval doen ontftaan, ï $ 2161.  2i6r. De verfcheuring der baarmoeder kar? ook door uitwendige oorzaaken ■> zonder de medewerking vaneenigen diergenen, weiken wij zoo even hebben opgenoemd , in welk tijdperk van de zwangerheid dezelve ook mogen ontftaan, mits dat deze echter eenigzins gevorderd zij, teweeg gebragt worden. 'Er worden voorbeelden van gevallen aangetroffen, waarineenval, eene fterke drukking op den buik, en voornaamlijk het onvoorzichtig wroeten met de hand, of het onregelmaatig aanleggen van werktuigen, tot het doen der verlosfing gefchikt, dit toeval veroorzaakt hebben. 2162. De baarmoeder kan op alle plaatfen , geen enkel deel uitgezonderd , berftcn ; de ondervinding leert echter, dat de verfcheuring meestal omtrent de zijden, den bodem, en den hals van dit ingewand voorvak; hetwelk zich niet moeielijk laat verklaaren. De plaats alwaar de moederkoek is ingeplant, is, zoomin als eenige andere, voor verfcheuring beveiligd; ja zelfs is de baarmoeder, in fommige gevallen, op die plaats geberften, welke , door een knoestgezwel, met eenen breeden voet , fcheen verfterkt te moeten zijn. De verfchegring gefchied niet altijd volgens eene en dezelfde rigting , en doet zich even min beftendjg onder een en hetzelfde gezichtpunt voor: fomtijds gefchied zij overlangs, overdwars, fchuins, of halvemaansgewijs ; fomtijds zijn derzelver randen effen, als wanneer zij zich flechts in de gedaante van eene enkele kloove, of van eene, door een fcherp werktuig toegebragte, wonde vertoont; en fomtijds zijn die randen ongelijk, en als gekorven, in-  C 299 > ïnwelk geval de verfcheuring naar eene ge. kneusde wonde gelijkt. 2163. Deze twee foorten van verfcheuringen der baarmoeder, naamlijk die door in- of uit-wendige oorzaaken ontftaan, moeten van de verzweeringen van dit ingewand onderfcheiden worden , welke door deze of gene van de reeds opgenoemde oorzaaken worden teweeg gebragt; zoo als door eenig uiterlijk geweld; of door eenen zwaaren, en langduurigen arbeid, in dewelken de natuur het kind, hetzij ter oorzaake der mismaaktheid van het bekken, of van eenig gezwel aan den hals der baarmoeder, en in de fchede; hetzij door de kwaade ligging van het kind zelf, welke men niet van pasfe hadt weeten te veranderen , langs den gewoonen weg, niet kon afdrijven; enz. In dit laatfte geval , gaan de deelen , welke aan dc hardde en meest uitpuilende oppervlakten van het kind beantwoorden, of die, welke door het hoofd , indien hetzelve -op den rand van het bekken ligt, lang gedrukt worden, tot ontfteking, en eindelijk tot verzweering over; zoo als ook, in het eerde geval, omtrent dat deel plaats heeft, op hetwelke den flag, of de ftoot, hoewel onmiddel'rjk , nederkwam, en 'er ontftaat ten laatfte eene min of meer groote opening, veel verfchillende van de enkele verfcheuring der baarmoeder , welke plotfe'ling gefchied. Alvoorens nog die verzwee-ringen plaats hebben, groeit de baarmoeder, meestal, met de omliggende deelen tefaamen, welke eindelijk, tegclijktijdig met dit in. gewand, tot verzweering overgaan, waarvan de  ( 3oo ) de uitkomst verfchilt, naar maate van de dee-' len, omtrent dewelken de genoemde tefaa.mcngroeying is gefchied. Indien dezelve aan de voorzijde van den buik plaats hebben, kan de vrugt, hetzij geheel, of bij gedeelten, door de opening, welke de verzweering teweeg brengt, worden uitgeworpen, waarvan wij onlangs getuigen zijn geweest (ziet de aantekening op §. 2149;; maar wanneer zij elders ontftaan, geraakt het leven der vrouwe in meerder gevaar, dewijl haar, alsdan, dezelfde hulp niet toegebragt kan worden. 2164. Offchoon de verfcheuring van het bovenile gedeelte der fchede , op de plaats haarer vereeniging met den zeelteihuit, met de enkele verfcheuring der baarmoeder meer overeenkomst heeft dan de genoemde vcrzweeringen, meet men dezelve echter, zoo wei als dezen, van die dezes ingewands onderfcheiden , dewijl zij minder gevaarlijk is dan de berfting der baarmoeder, en fomtijds, baar in dit tijdftip alleen met opzicht tot de verlosfing aanmerkende, verfchillendeinzichten aan de hand geeft. Men heeft deze verscheuringen der fchede meer dan eens met diegenen verward, welke aan den hals der baarmoeder , nabij deszelfs vereeniging met die buis , voorvallen : om dat die van dit deel, even als die der fchede, dikwijls eenen halve » maansgewijzen vorm hebben, en de zeeltefnuit, in den tijd, waarin dieverfcheuringen ontftaan, en het kind afgehaald wordt, geheel verdweenen is (129). - ^65, O29) Wij brengen, in onze verhandeling over de ver-  ( 3or ) 2ï6s. Het gevaar, waarmede de vrouw, bij eene verfcheuring der baarmoeder, bedreigd wordt, ontfraat veel minder uit.die verfcheuring zelve, dan wel uit het ftorten van het kind, en van den moederkoek, in de holligheid van den buik, als mede, door de .uitflorting van bloed binnen dezelve, welke tegeiijktijdig gefchied. Het kind , wel is waar, dringt niet altijd tot in die holligheid door, en de moederkoek volgt hetzelve niet altijd, zoo dikwijls het, zelfs geheel, binnen den buik uitflort: want dit lighaam wordt, alsdan, door de natuur, in fommige gevallen, langs den gewoonen weg, afgedreven. Dikwijls fchiet flechts een enkel deel van het kind buiten de fcheure van de baarmoeder: nu eens dringen een arm of been; dan weaer de beide onderfte ledemaaten, en de helft van den romp; en fomtijds het hoofd alleen, door de kloove, welke in het genoemde ingewand gekoomen is. Somtijds gebeurd het ook, dat, niettegenflaande de verfcheuring, tot doorlaating van die deelen , groot genoeg zij, geen derzelven zich in de opening begeeft: dewijl deze aan eene veel uitgeflrekter oppervlakte van het kind kan beantwoorden: zoo, dat hetzelve, wanneer het langs den gewoonen weg niet kan worden afgedreven, in deszelfs geheel binnen de baarmoeder blijft. 2166. verfcheuring der baarmoeder, in de aantekening op §• 2158 aangekondigd, verfcheiden voorbeelden van deze verfcheuringen der fchede bij.  C 302 ) 2166. Het uitftorten van het kind, en dat der vioeifloffen, binnen de holligheid van den buik, zijn de eenige toevallen niet welke met de verfcheuring der baarmoeder gepaard kunnen gaan: de darmen, boven de fcheure dobberende, kunnen zich fomtijds in de opening, tot binnen de holligheid der baarmoeder, zelfs nog vóór dat het kind buiten dezelve gedreven is, begeven. Indien men de darmen, in dit geval, geduurende dat de ope. ning nog omtrent alle haare wijdte heeft, niet naar binnen brengt, worden zij, naar maate dat de baarmoeder zich tefaamentrekt, in de fcheure beklemd, dewijl deze in dezelfde evenredigheid als het genoemde ingewand kleener wordt, en de vrouw derft aan de gevolgen van eene geklemde breuk; waarvan een bijzonder voorbeeld wordt aangetroffen, in eene waarneming, welke de Heer Per. cij, de Zoon. van een geval, hetwelk zijn Vader hadt waargenomen, aan de Maatfchappij der Heelkunde, heeft medegedeeld 030)- 2167. De vrecze van zich een meesterlijk gezag aan te maatigen, en daarmede befchul- digd 03°) Deze breuk wierdt niet eer dan bij dc opening van het lijk ontdekt; de wonde, in dewelke zij zich geklemd bevond, was naauwlijks zichtbaar, offchoon dezelve, volgens het zeggen van den Heere Percij, den Vader, welke van het geval getuigen was, vóór dat de baarmoeder zich hadt tefaarnen getrokken, eene vervaarlijke grootte had.  C 303 ) ffigd te zullen worden , door, in het oogenblik waarin de verfcheuring der baarmoeder voorvalt , daarover beflisfend uitfpvaak te doen, heeft de Vroedmeesters, in wierpractijk dit toeval voorviel, veeleer dan dat zijin het gevoelen verkeerde dat hetzelve volftrekt doodelijk was , terugge gehouden , van het eenige middel, hetwelk de kunst aan de hand geeft om moeder en kind te redden, tebaat te nemen. De Heer Le v re t, welke, even als veele anderen, van oordeel" was, dat de buikfnede als het eenig hulpmiddel kon worden aangemerkt, tot hetwelk men, in zulk een geval, de toevlugt zoude kunnen nemen, fcheen te twijffelen , of het wel immer be. proefd zoude worden. De moeder en het kind zijn ontwijffelbaar verlooren , zegt hij, indien de verfcheuring der baarmoeder vóór de verlosfing gefchied: geen middel, dan den buik oogenbliklijk te openen, zoude 'er, tot redding dier ongelukkigen , te vinden zijn ; dan, welk Vroedmeester , voegt hij 'er bij , zoude moeds genoeg hebben, om die kunstbewerking fpoedig genoeg uit te voeren, en welke bloedverwanten zouden genoegzaame fterkte van ziel bezitten , om toe te ftaan, dat men tot dezelve , zonder uitftel overging ! Offchoon menigvuldige waarnemingende waarheid der voor/peiling Qï) van den HeereLevret bevestigen, bewijzen fommige voor- • beelden, tegenwoordig, niet minder de nood. zaak (fi) Prognofis,  C 304 ) zaaklijkheid, van tot de kunstbewerking, welke die Schrijver niet openlijk durfde aanprijzen■> de toevlugt te moeten nemen, welke tevens aantoonen , dat 'er Heelmeesters gevonden zijn , welke braaf genoeg waren , deze kunstbewerking, met terzijde flelling van hun eigen belang, oogenbüklijk voor te ftellen ; en dat fommige vrouwen moeds genoeg hadden, om zich aan dezelve te onderwerpen. TWEEDE VERDEELING. OVER DE TEKENEN VAN DE VERSCHEURING DER BAARMOEDER. 2168. Naardien de meeste aanleidende oorzaaken van de verfcheuring der baarmoeder, in den loop van den baarensnood, meestal voor ons verborgen zijn, en dit toeval niet altijd in die gevallen ontftaat, in dewelken de meestkenbaare van die oorzaaken de verlosfing onmooglijk maaken , blijkt, dat het bij uitftek moeielijk is , de tekenen , welke de verfcheuring der baarmoeder kunnen doen vrcezen, op te geven , en dierhalven ook het gedrag te bepaalen, hetwelk men houden moet, om dit toeval te verhoeden. 2169. Wanneer de vrouw, in eene zwaare verlosfing, met eene verfcheuring der baarmoeder gedreigd wordt, is haar buik, volgens het  C 305 ) "het gevoelen van den Heere CranTz(i3t.),, aanmerküjk opgezet en gefpannen ; de fchede opgetrokken; en de mond der baarmoeder bevind zich zeer hoog ; terwijl dan ook de weeën hevig zijn, geene tusfchenpoozen hebben , en de verlosfing niets doen vorderen. De Heer Levret voegt hier bij , dat de bensauwdheid, welke de vrouw, als dan, gewaar wordt, altijd omtrent het midden van de bovenhuikjche afperking (£) derzelver zitplaats heeft; en dat 'er op de menigvuldig herhaalde fchokken, welken het kind teweeg brengt, eene laatfte pooging, of een rckfprong volgt, hetwelk deszelfs dood, en de verfcheuring der baarmoeder aanduidt. Dan , alle deze tekenen zijn-veel te onzeker, dan dat wij dezelven tot eenen regel zouden kunnen aannemen. De verfcheuring der baarmoeder heeft menigmaal plaats gehadt, zonder dac dezelve door één dier tekenen was voorafgegaan ; terwijl dit toeval, in andere omftandigheden, waarin de vereeniging van alle die tekenen hetzelve onvermijdeliik fcheen aan te kondigen, niet ontftond. Door zich op dezelven te vertrouwen, zoude men de natuur fomtijds in haare rechten kunnen tekort doen, eene verlosfing verhaastende, welke zi| (Ö Regio epigaftrica, (131) Ziet deszelfs hierboven aangehaalde Verhandeling over de verfcheuring der baarmoeders volgen* de Franfehe vertaaling. IV. Deels II. Stuk. V  C 3°6 ) zij zonder gevaar hadt kunnen teweeg brengen: zonder dat men zich nog, in eenig geval, zoude kunnen vleien, de verfcheuring der baarmoeder te hebben voorgekoomen. 2170. Alles wat de bovengenoemde Schrijvers nopens de toevallen (j), welken op de verfcheuring der baarmoeder volgen, en dezelve aanduiden, bijbrengen, is veel meer op de ondervinding gegrond. In het oogenblik waarin dit toeval ontftaat, vervolgen zij, wordt de vrouw eene hevige pijn op de plaats zelve gewaar, en zij geeft eene doordringende gil; haar aangezicht wordt daarop bleek; haar pols verzwakt; de eene flaauwte vervangt de andere; de vorm van den buik verandert min of meer, naar maate van het deel des kinds hetwelk door de fcheure der baarmoeder dringt; een koud zweet flrekt zich over alle de leden uit; 'er ontftaan ftuiptrekkende beweegingen, brakingen, nevens nog andere toevallen, naar maate dat het kind deze of gene ingewanden van den onderbuik drukt; en welhaast wordt dit verfchrikkelijk fchouwfpel, door den dood, geëindigd, indien men de vrouw aan haar droevig noodlot overlaat. 2171. Deze toevallen zijn nog geene genoegzaam duidelijke kenmerken van de verfcheuring der baarmoeder, om zich niet, in fommige gevallen, desaangaande te kunnen vergisten: de ondertasting doet ons dit toe- val CjO Symptomata.  C 307 ) val op eene veel zekerer wijze kennen (i*2>i Wanneer hetzelve vóór het berften der vlie zen, welke het lamvliesvogt in zich beflui ten, ontftaat, vallen dezelve plotfehn;" in en worden zeer flap: niet om dat hct^vogt buiten de fchede afvloeit, maar doordien hetzelve zich in den buik uitftort; de mond £ baarmoeder fluit zich, ten ware dat z ch eenig dee van het kind, reeds vóór dat de verfcheuring voorviel, in dcnzelven had? begeven; ind,en het kind in deszelfs geheel, door de fcheure, binnen den buik wordtTe dreven, trekt zich de baarmoeder tefaamen, en néémt dien omtrek aan, welken z? ge! woonlgk na eene natuurlijke verl^fiugvf?. knjgt; wanneer het kind nog leeft, doen zich deszelfs beweegingen op eene andere phats ledT™? "i dndeiijk'men kan de leden van het kind, door de hand op den m\JX^^^ leggCn' °^erfcheiden. hjk betasten, indien men dit onderzoek in de eerfte oogenblikken doet, wordende hetze? ve, m het vervolg, door de zwelling, en pijnehjke fpanmng van den buik, belet tJXJ' De eigenlijk gezegde baarenspijnen houden op zoo fpoedig het kind, in des- buf ifï661' T in de JwlliS«eid'van den he door HP°rged?ngen ' Cn V00ral' het door de nageboorte gevolgd wordt; maar de (132) Ziet de meermaalen aangenaaide verhande Hrig van den Heere Crantz; nevens de werken des Heeren Levret weijcea V 2  ( 3°3 ) de vrouw ge-voelt dan pijnen van eenen anderen aart, welke haar tevooren onbekend waren. Wanneer de pooging, welke de baarmoeder heeft doen berften, het kind buiten dezelve niet heeft kunnen afdrijven, blijven de baarenspijnen voortduuren: naardien de baarmoeder, in weerwil van derzelver verfcheuring, niet nalaat zich te blijven faamentrekken, en poogingen aan te wenden om zich van het kind te ontlasten. Als dan drijtt zii hetzelve, of langs den natuurlijken weg naar buiten, of door de opening der verfcheuring, in de holligheid van den buik, naar maate dat het kind eenen gemaklijker uittost door de gewoone, of door de toevallige opening vindt. In het eerfte geval nadert het deel, met hetwelk het kind zich aanbied, meer en meer; en in het tweede wijkt hetzelve allengs terug, en verdwijnt tenlaatite. Somtijds ook blijft het kind in de baarmoeder, ■ingevalle derzelver krachten uitgeput zijn, endeÖarbeidhoudop. In andere gevallen , waarin het hoofd in het bekken gedaald, of naauw in de bovenfte engte omvat was, blijft hetzelve aldaar zijne ligging behouden; terwijl het overige van het lighaam, vooral de ledemaaten, en het onderfte gedeelte van den romp, in de holligheid van den buik doordringen. Hetzelfde heeft men, tengevolge van de verfcheuring der fchede, waargenomen. DER-  C 309 ) DERDE VERDEELING. OVER HETGENE DE BERSTING DER BAARy MOEDER DEN VERLOSKUNDIGEN VOORSCHRIJFT. 2173. Men zoude,buiten alle tegenfpraak, beter doen, de verfcheuring der baarmoeder, door haar van het kind te ontlasten, voor te* koomen, dan te wagten tot dat dit toeval plaats heeft, om de verlosfing te bevorderen ; maar op welk eenen grond zal men befluiten, eene partij te kiezen, welke, hetzij voorde moeder of voor het kind, eveneens van toevallen kan gevolgd worden, dewijL 'er, ten ftrengfte genomen, geene tekenenzijn, waaruit ontwijffelbaar is af te leiden,, dat de verfcheuring, waarover wij fpreeken, met zekerheid zal voorvallen V De middelen, welke dit toeval zouden kunnen verhoeden,, zouden in het afhaalen van het kind, langs den gewoonen weg, of in het bevorderen der verlosfing, door de Keizerlijke fnede, beliaan: welke laatfte de Geneesheer Crantz,. in veele gevallen van dien aart, aanprijst; met bijvoeging nogthans, dat men dezelve,, tegen alle reden aan, zoude in het werk ftellen, ingevalle zich reeds het hoofd in het kleene bekken had begeven: omtrent welk laatfte wij nog aanmerken, dat men als dan V 3 niet  De regelen naar dewelken men zich, ingeyalle van ee- (£) Fomentationes. (/) lnje&iones. ïiiet alleen, maar ook in dat geval, in hetwelk het bekken der vrouwe, tot doorlaating van het kind, wijd genoeg is, tegen alle beginfels van menschlievendheid zoude handelen, indien men de Keizerlijke fnede verrigtede: naardien de kunst veel zachter, en, voor de vrouwe, veel veiliger hulpmiddelen aan de hand geeft. Deze kunstbewerking koomt nimmer bij uitfluiting tepasfe, dan wanneer het bekken volftrekt te eng is: zijnde het, als dan , veel minder de vreeze voor de verfcheuring der baarmoeder, dan de onmooglijkheid om de verlosfing, op eene andere wijze, teweeg te brengen, welke dc Keizerlijke fnede doet uitoeffenen. 2174. De aderlaating, baden, ftovingenQi), weekmaakende infpuitingen (l) in de fchede; het doen van infnijdingen in den hals der baarmoeder, wanneer dit deel hard en eeltachtig is; de fcheiding van de rimpels der fchede, enz. het gebruik der tang; de afhaaling van het kind bij de voeten, of door middel van haaken; eindelijk, de Keizerlijke fnede, zijn 100 veele voorbehoedende middelen tegen de verfcheuring der baarmoeder, welke, naarmaate de omflandigheden dezelven noodzaaklijk maaken, aangewend moeten worden. 2175. De geneeswijze van de verfcheuring der baarmoeder, met opzicht tot de verlosfmg aangemerkt, moet niet minder, dan de wijze om dit toeval te verhoeden, verfchil. len-  ( 3ii ) lende worden ingerigt. Daar de doorfmjdir der bekleèdfels van den onderbuik, in dit gi val, dikwijls het eenige middel is hetwelke Heelkunde ons aan de hand geeft, om moi der en kind te redden, of, om de eerfl voor verfchrikkelijke toevallen te bewaaren door het kind, nevens deszelfs aanhang fels (tri), als mede het uitgeftört bloed, ui den buik af te haaien; zoo zoude die kunst bewerking fomtijds, in hetzelfde geval, nie minder tegen de regelen der kunst kunner ftrijden, dan wanneer men dezelve in dc meeste gevallen, waarin de aanleidende oor zaaken der verfcheuring, waarover wij fpree ken, plaats hebben, in het werk ftelde: de wijl het, in weerwil van dit toeval, niet al tijd onmocglijk is, de verlosfing, langs der gewoonen weg , te bevorderen, waarvar De la Motte, en andere, voorbeelden opleveren, fchoon wij dezelven niet ter navolging bijbrengen. De genoemde Schrijvei bragt zijne hand door de fcheure van de baarmoeder, tot in de holligheid van der büik, ten einde de voeten van het kind, welke die fcheure waren doorgedrongen, buiterj die holligheid af te leiden, en het kind dus in de baarmoeder te keeren, hetzelve daarop, langs den natuurlijken weg, bij de voeten afhaaiende; terwijl andere verzekeren, kinderen, welke geheel in den buik waren uitgeftört, langs denzelfden weg, te hebben af- 0») Sctundime: V4 g ne verfcheu* ,m ring der baarmoeder, bebe be te gedra* >• gen. e » t t t i  gehaald: hètgene hun, wien fiiet onbekend 'is, inwelk eene maate zich de baarmoeder, oogenbliklijk nadat zij zich leeöig bevind, tefaamentrekt, en hoe veel de opening, door de verfcheuring veroorzaakt, als dan, van derzelver uitgeftrektheid verliest, geenzins waarfchijnelijk kan voorkoomen. 2176. Wanneer het hoofd, ingevalle van eene verfcheuring der baarmoeder, voorkoomt, moet men de verlosfing, door middel van de tang, teweeg brengen, zonder in aanmerking te nemen welk deel van het kind, door de fcheure, tot in de holligheid van den buik is doorgedrongen, en of het hoofdf zich reeds in, of door de bovenfte engte van het bekken heeft begeven, mits dat de mismaaktheid van dit laatfte geene aanmerklijke hinderpaalen tegen die werkwijze ftelt (133). ^et *s duidelijk te befeffen, aan- (133) Men zoude zich van de tang, in eene menigte van gevallen, met nut, hebben kunnen bedienen, in dewelken men het kind gekeerd, of, waarin men niets gedaan heeft, hetwelk het rampfpoedig noodlot van de vrouwe hadt kunnen keeren: zoo als in het geval, door den Heere Tibaut des Bois, Heelmeester te Mans, bijgehragt; in een ander, aan de Maatfchappij der Heelkunde, door den Heere Chevreul, medegedeeld; in dat van den Heere Buzan, door den Heere Levret bekend gemaakt; in de gevallen, welke de onderwerpen van de tweehonderdeenenvijftigfte waarneming van Maüriceau; van de zesenzestigfte uit het eerfte hon-  C 313 ) aan welk een gevaar men de vróuwe zoude blootftellen, door het kind te willen keeren, indien het grootfte gedeelte van deszelfs romp zich in den buik, en het overige daarvan zich in degefcheurde baarmoeder bevond. Indien men de verlosfing niet, door middel van de tang, of, het kind dood zijnde, door dat van den haak, kan bevorderen, is de buikfhede, naamlijk, de doorfnijding der be. kleedfels van den buik, even noodzaaklijk, als in dat geval, in hetwelk het kind geheel tot in de buiksholligheid is doorgedrongen. 2177. Deze kunstbewerking verdient den voorrang boven de handelwijze van fommige Verloskunstoeffenaaren, welke de hand, door de fcheure van de baarmoeder, hoog in den buik bragten, om 'er de voeten uit af te leiden, welke, nevens een gedeelte van den romp, ja zelfs, indien men aan de waarnemingen dier Schrijvers geloof flaat, met het geheele lighaam van het kind, tot in die holligheid waren doorgedrongen (134). Men moet honderdtal van Stalpert van der Wiel; van de driehonderdeenennegentigfte (316de, volgens de Leydfche uitgave van het jaar 1729) van De la Motte; enz. uitmaaken; offchoon het hoofd van het kind zich, in alle die gevallen, niet even laag in het bekken hadt begeven, maar zich in fommiga derzelven flechts aan de bovenfte engte vertoonde. (134) Ziet, onder anderen, Peu, Pratigue des Aceotichemens, Livre I, page 79. v s  snoet het kind, in het geval waarover wR fpreeken, nimmer bij de voeten afhaalen, tenware dat die deelen nabij den mond der baarmoeder liggen, of het kind zich nog in deszelfs geheel in dit ingewand bevind. Al. hoewel deze laatfte werkwijze, in fommige van die gevallen, niet'van alle nadeelige gevolgen ontheven is, zijn die gevolgen echter van minder aanbelang, da:: die, welke uit de buikfhede kunnen ontftaan (t). 2178. ■Cf) OfTchoon het kind, bij eene verfcheuring der taai-moeder, geheel in dit ingewand blijft, kan 'er echter, in veele gevallen, eene aanmerklijke hoeveelheid feloeds binnen den buik uitgeftort zijn: indien men nu, in zoodanig een geval, het kind, langs den natuurlijken weg, bij de voeten afhaalt, ten einde de buikfnede, nevens de gevolgen, welken zij hebben kan, voor te koomen, is de vraag, welke van deze twee werkwijzen de meeste nadeelige gevolgen zou•de hebben? Door de eerfte vermijdt men den buik •te openen, maar dan blijft het uitgeftort bloed binnen denzelven befloten; door de tweede verfchaft men uittogt aan dat bloed. Is dierhalven niet de laatfte het eenig redmiddel voor de vrouwe; en kan niet de eerfte, integendeel, voor volftrekt doodelijk gehouden worden? Dan, 'er koomt tevens eene andere gewigtige vraag in aanmerking, naamlijk: kan men, indien het kind geheel in de baarmoeder blijft, altijd verzekerd zijn, dat 'er eene verfcheuring in dit ingewand plaats heeft; daarvan al overtuigd zijnde, is het dan altijd zeker, dat 'er vloeiftoffen in den t • buik  ( 315 ) 2178. De doorfnijding der bekleèdfels van den buik fchijnt, ingevalle van eene verfcheuring der fchede, tot de afhaaling van het kind, wanneer hetzelve geheel tot in de buiksholligheid is doorgedrongen, zoo onvermijdelijk niet te zijn, als in zulke gevallen , in dewelken de baarmoeder zelve geberften is, indien men het verfchil tusfchen deze twee foorten van gevallen, met opzicht tot de verfcheuring zelve, in aanmerking neemt (135). Na den uittogt van het kind vernaauwt de fcheure, welke in de baarmoeder ontftaan is, naar evenredigheid de omtrek van dit ingewand, door deszelfs tefaamentrekking, kleener wordt: in zooverre zelfs, dat men, twee dagen nadat de verfcheuring was voorgevallen, moeite hadt, den buik zijn uitgeftort; en zal men, op het enkel vermoeden daarvan, dc buikfnede uitoeftenen, wanneer anders het kind, veilig, langs den gewoonen weg, afgehaald kan wórden? Dit is een der klippen, welken wij, in het uitoeftenen der Verloskunde, fomtijds aantreffen, en waarop wij,, dezelven dikwijls niet in ftaat zijnde van teboven te koomen, deerlijk fchipbreuk kunnen lijden (V)! (1353 Ziet, Saviakd, obferv.% Den Heere Trbaut, M. D. van de Univerfiteit te Montpellie'r, in het Journal de Médecine, tome 1, 1754; en de waarnemingen, door de Heeren Chevreul en Chaussier, aan de Koninglijke Maatfchappij der Heelkunde medegedeeld.  ( 3iO den vinger in de opening te brengen, nietfégenftaande dat zij, in den beginne, wijd genoeg was, om 'er de helft van het lighaam des kinds, en, nevens hetzelve, de hand van den Vroedmeester, tot in de holligheid van den buik, te hebben doen doordringen ; dan, de fcheure van het bovenfte gedeelte der fchede neemt niet eveneens in uitgeftrektheid af, hoe fterk de tefaamentrekking der baarmoeder ook moge zijn. Zij, welke het kind, in deszelfs geheel, eenige uuren nadat de verfcheuring was voorgevallen, uit de holligheid van den buik afgehaald hebben, en, langs den natuurlijken weg, deeden gebooren worden, hebben, ongetwijffeld, de verfcheuring der fchede voor die van den hals der baarmoeder gehouden : want zulks is alleen uitvoerlijk in dat geval, in hetwelk de fchede geberflen is. De kunstbewerking, welke wij, niet ^flechts om het kind, en deszelfs aanhangfelss. wanneer dit alles tot in den buik is doorgedrongen, uit die holligheid af te haaien, maar ook om aan de vloeiftoffen, welke zich in den buik mogten hebben uitgeftort, en zich op geene andere wijze kunnen ontlasten, uittogt te verfchaffen, aanbeveelen, is noch moeielijker uit te voeren, noch gevaarlijker dan de Keizerlijke fnede, eigenlijk gezegd: dewijl men, aan de eene zijde, de baarmoeder niet behoeft te openen, en de verfcheuring van dit ingewand, aan den an-« deren kant,, niet volftrekt doodelijk is. De buikfnede is verfcheidenmaalen, met een gelukkig gevolg voor de vrouwe, verrigt, en dezelve zoude waarfchijnelijk dikwijls van geen  C 317 ) geen minder gelukkige uitkomst voor het kind zijn geweest, indien menze meer onmiddelijk na het berften der baarmoeder hadt uitgeoeffend, in plaats van dezelve nog eenige uuren uit te ftellen, zoo als men in alle deze gevallen heeft gedaan. De Heer Thibaut des Bois, lid van de Académie te Rouen, heeft van het doen dier kunstbewerking, in het geval waarover wij fpreekeu, het eerfte voorbeeld gegeven (136^, en de Maatfchappij der Heelkunde heeft 'er, fints dien tijd, nog veel gewigtiger waarnemingen van ontvangen. -2179. In het geval van den Heere Tufb aut lieten zich de omftandigheden, ten opzichte van de verlosfing, bij uitftek gunftig aanzien, en fcheenen eene fpocdige bevalling te voorfpellen, wanneer de vrouw , omtrent het bovenfte zijdclijk gedeelte der baarmoeder, eene ftekende , en zeer kortftondige pijn gewaar wierdt, waarna het hoofd, hetwelk zich in eene gunftige ligging vertoonde, verdween. De Heer Thibaut, noch het kind, noch den moederkoek in de baarmoeder meer vindende, fchroomde geenzins, de buikfnede voor te ftellen,-en al het gevaar te doen kennen, hetwelk 'er, in dezelve te verwijlen, zoude gelegen zijn. Niettegenftaande deze ernftige waarfchouwing, leed het nog eenige uuren eer hij, tot het doen der kunstbewerking, toeftemming bekwam , (136) Ziet, Journal de Médscine, van.. Bloei/na*«d, 17S8.  C 318 ) kwam, hetwelk dezelve, voor het kind nutteloos maakte; dan, de vrouw wierd 'er, als hetware, geene andere gevolgen van gewaar, dan die, welke bij eene gewoone verlosfing plaats hebben. 2.180. De buikfhede, tweemaal op eene en dezelfde vrouwe, door den Heere Lambron, Heelmeester te Orléans, uitgeoef. fend (137), was van geene heilzaamer gevolgen voor de kinderen: dewijl men, de eerftemaal, tot dezelve niet eer dan agttien uuren, nadat de verfcheuring der baarmoeder voorviel, de toevlugt nam. Na drie weeken fcheen de vrouw aan het tijdftip haarer genezing reeds te naderen, wanneer 'er een gezwel, ter grootte van eene vuist, aan de benedenbuikfclic afperking (n) ontftond, hetwelk geneigd fcheen door te breken , zoo als mdedaad, vier dagen daarna, gebeurde. In weerwil van dit, met heetvuur aange. daan, ettergezwel, uit hetwelk agttien wormen, ter grootte van vier a zes duimen, en van dezelfde foort als die, welke, tegplijktijdig, door den aars en de fchede ontlast wierden, ten voorfchijn kwamen,kon de vrouw, na zes weeken, van het tijdftip der kunst- be- 00 Regio hypogaflrica. (i37) Op den oden van Oogstmaand, i775, en in het jaar 1776, aan de vrouwe van Charles D um.ont, Wijngaardenaar, te St. Jean de la Rueile, nabij Orléans. *  ( 319 ) bewerking af gerekend, haar werk op het land hervatten. Deze vrouw , zich, in het volgend jaar, weder zwanger bevinden, de, onderging hetzelfde toeval; het kind drong weder in deszeifs geheel tot in de buiksholligheid door; terwijl de Heer Lam. bron. bij het geval tegenwoordig, de buik. fnede, ten tweedemaal, aan haar uitoeffende, toen niet langer daarmede vertoevende, dan noodig was om de vrouw de Roomfche Kerkgerechten te doen toedienen. Het kind gaf, geduurende een half uur, eenige tekenen van leven en dc kunstbewerking hadt geene dan zeer ligte gevolgen. Vrouw Du. mont wierd weder zwanger, en verloste natuurlijk van een welvaarend kind. 2181. De kunstbewerking, waarover wij fpreeken, is het eenig middel niet, hetwelk de vrouw, wier baarmoeder, door de poogingen van den baarensnood, geberften is, kan redden: de natuur, onophoudelijk met de befcherming van ons. leven beezig, red fomtijds dat dier ongelukkige, nadat zij gevaaren op gevaaren heeft doorgeworfteld, en gebruikt daartoe geene andere middelen, dan die, welken wij, bij 'gelegenheid dat wij over de buiten-baarmoederlijke zwangerheden handelden, hebben aangewezen. Dan, de goede gevolgen, welken de buikfhede,. voor de vrouwe, ingevalle van eene verfcheuring der baarmoeder, gehadt heeft, en. waarvan wij de voorbeelden zoo even hebben bijgebragt, bewijzen niet minder, dan die, welken men 'er in buiten-baarmoederlijke zwangerheden van heeft getrokken, den voorrang  < 320 ) rang van deze kunstbewerking boven de genoemde, bij uitftek zeldzaame, uitwerkfelen der natuur, wier poogingen, den meesten tijd, nog vrugteloos zouden zijn afgeloopen, indien haar de kunst niet tijdig ware te hulp gekoomen, hetzij door de ettergezwellen , welke ontftaan waren, te openen; hetzij door den ingang der pijpzweeren, welke het kind, of deszelfs o ver blij ffels, befloten, te verwijden, en dus uittogt aan deze laatfte te verfchaffen , of dezelven af te haaien. 2182. De verfcheuring der baarmoeder geeft niet altijd één en hetzelfde voorfchrift aan de hand: want het gevaar, hetwelk uit dit toeval verzeldgaat, fpruit niet altijd uit ééne en dezelfde oorzaak voort. Na het kind, nevens deszelfs aanhangfels, en, indien 'er bloed en water in den buik uitgeftort is, ook deze ftoffen afgehaald te hebben, fchijnt de fcheure van de baarmoeder niets anders te vorderen, dan de wonde, welke dit inge. wand, bij het doen - der Keizerlijke fnede, mits naar behooren, is toegebragt, om dat dezelve, even als de laatfte, inkrimpt, en op gelijke wijze geneest Q138). Indien zich een (138) De Heer CraNtz, Schrijver van eene verhandeling, welke wij reeds aangehaald hebben, is met ons, aangaande dit punt, van geen eenerlei gevoelen: deze foorten van wonden, zegt hij, zijn altijd" met kneuzing, met blaauwe bloedvlekken, en fomtijds met heet vuur gepaard; dan, deze zijne (telling is eenpaarig door alle de Schrijvers verworpen*  C 321 ) een bogt van den darm in de fcheure der baarmoeder begeeft, moet men dezelve in den buik terug brengen; indien zij zich in die fcheure beklemd bevind, zoo, dat zij 'er niet buiten gebragt kan worden, moet men dezelve fcheure verwijden, door dezelve, met een fnijdend werktuig, te vergrooten, even zoo als men, bij eene gewoone breuk, ten opzichte van den buik- of lies-ring (0) doet. Deze faamenpaaring van toevallen wordt veel gevaarlijker, indien men het kind langs den natuurlijken weg heeft afgehaald. Daar men , in dit laatfte geval, bij het afhaalen van den moederkoek, den darm nog in den buik kan terug voeren , zoo als verfcheiden Vroedmeesters , cn wel voornaamlijk Rungitjs (139), gedaan hebben, opwelk eene wijze zal men dit oogmerk bereiken, indien men het toeval, waarover wij fpreeken, niet daadlijk gewaar wordt, en de darm zich niet alleen in de fcheure der baarmoeder begeeft, maar in dezelve bovendien fterk in de'klem geraakt, zoo als in het geval, door den Heere Percij waargenomen, hetwelk op §. 2166 aangehaald is? De vrouw zal fpoedig omkoomen, indien men den darm niet in den buik terug voert; welke hindernisfen zich daartegen ook mogen aankanten, kunnen O) Annulus abdomirüs, vel inguinalis. Ci 39) Dit geval is door Heister, Inftit. de Chif, fome 11, page 137, aangehaald. IV. Deels IIKStuk, X  ( 3" ) Tien zich dezelve niet boven het bereik van de hulpmiddelen der kunst verheffen. W§ zullen niet aanbeveelen, de hand, met een fnijmes gewaapend, binnen de baarmoeder te brengen, om den ring, welke de wonde, toegetrokken zijnde, uitmaakt, aan de binnenzijde te vergrooten, zoo als een Heelmeester verzekert, den derden dag na de verlosfing, met een goed gevolg, gedaan te hebben, ten einde een bogt van den darm in te brengen, welke zich, fints eenige uuren, in de fcheure der baarmoeder hadt begeven: hebbende hij reeds, ten tgde der verlosfing van den moederkoek, een veel aanmerklijker gedeelte van die buis naar binnen gebragt (140); maar zoude het, in een zoo hoopeloos geval, niet geoorloofd zijn, den buik te openen, om den darm uit de fcheure der baarmoederterug te trekken, even zoo als Pigrai, in gevalle van eene beklemde liestreuk (p) heeft voorgefteld, en zoo als door 'fommige Heelkundigen is verrigt, om inwendige beklemmingen te herftellen ? Z E- (ƒ) Bubonocele. (140) Waarneming, aan de Maatfchappij der Heelkunde, in het jaar 1775, door een' Chirurgijn ten platten lande, medegedeeld, welke van het grootlte trewigt zoude zijn, indien het geval behoorlijk bewezen ware.  1323 > EERSTE AFDEELING. over de tesaamengestelde zwangerheid. 2184. Men noemt tefaamengeftelde zwangerheid , die, welke uit meer dan één kind Cf) Abortus., X 2 ZEVENDE HOOFDSTUK. over de tesaamengestelde, en valssche zwangerheid; als mede over de miskraam, of tevroegtijdige verlossing. 2183. Na in het breede gehandeld te hebben over alles wat tot de enkelvoudige zwangerheid, en het werktuiglijke der verfchillende foorten, zoo van natuurlijke, ..als tegen-natuurlijke, en zwaare verlosfingen, betrekking heeft, zullen wij dit werk beiluiten, met over de tefaamengeftelde, en valsfche zwangerheden , als mede over de jnïfkraam of tevroegtijdige verlosfing, te fpreeken. Bepaaling van de tef;;amengefteidezwangerheid^  C 324 > kind beftaat, aanwelke kinderen men gewoonlijk, zonder hun aantal in acht te nemen, den naam van tweelingen geeft, offchoon deze benaaming, ten lkengfte genomen ,. flechts twee kinderen betekent, zijnde de andere drie- vier-lingen, enz. De zwangerheid , welke uit twee kinderen beftaat, is vrij zeldzaam; die, welke 'er uit drie is tefaamengefield, is nog zeldzaamer; terwijl'er bijna nooit vierlingen worden aangetroffen (*). 2185» (*) De zwangerheid van tweelingen is toch zoo geheel zeldzaam niet: zij vallen, in mijne praftijk, 's jaarlijks twee, drie, en ook wel eens viermaalen voor; zwangerheden van drie- en vooral van vier-lingen , zijn zekerlijk zeer zeldzaam , echter worden 'er genoeg voorbeelden van aangetroffen. Men zegt, dat eene vrouw in een Dorp van Zuidholland eens van vijf, eens van vier, tweemaal van drie, en nooit minder dan van twee kinderen, waarvan 'er nog in leven zijn, ~beyatten is. Maar, tot een teken van eene verbaazende vrugtbaarheid leest men het volgende, in N". 9 van het derde deel der Vaderlandfche Bibliotheek van Wetcnfchap, Kunst en Smaak: „ In den Kreits van „ Schuiski, in Rusland, is een boer overleden, met „.naame Fedor Wasilieu, die tweemaal is ge„, trouwd geweest. Zijn eerfte vrouw heeft zeven„ entwintigmaalen gekraamd: in elk van haare vier „ eerfte verlosfingen bragt zij vier kinderen ter'wc„ reldj zevenmaalen verloste zij van drie kinderen, \, en zestienjBaalen vart-tweellngen: dus gaf zij in het  C 325 ) 2185. De kinderen zijn niet altijd in dezelfde vliezen (r) befloten , en hebben ook niet beftendig cenerlei ligging, hetzij met opzicht tot elkander, hetzij met betrekking tot den mond der baarmoeder: welk een en ander dikwijls bijzondere verfchijnfels oplevert, en verfchillendc voorfchriften, betrekkelijk de verlosfing, aan de hand geeft. Daar tweelingen fomtijds in dezelfde vliezen befloten zi]n, gebeurt het ook, dat zij flechts metéén derzelven, naamlijk met het adervlies (Y), gemeenfehap hebben; terwijl elke tweeling in een bijzonder lamvlies (f) befloten is.. Eindelijk, 'er zijn tweelingen, wier omwindfels duidelijk van elkander onderfcheiden zijn, zoo, dat elk kind een adervlies, een? lamvlies, een moederkoek, en een lamvliesvogt op zichzelven heeft. CO Membrana. CO Chorion. CO Amnion. „ geheel het leven aan negenenzestig levendige zie< „ len; en zij ftierf". „ De boer hertrouwde, en had van deze tweede „ vrouw tweemaalen drie kinderen , en zesmaalen „tweelingen, dus in het geheel agttien kinderen. „ Zoo dat deze buitengewoone man, bij deze twee „ vrouwen, een huisgezin had van zevenentagtig „ perfoonen; vanwelken, bij de laatfte telling, nog „ drieentagtjg leefden, en zeer wel voeren. Dit is een eenig voorbeeld van verbaazende vrugtbaar* „ heid» (V).  C326" ) aiSó". In het eerfte geval vormen het aderen lam-vlies flechts éénen en denzelfden zak, in denvvelken de tweelingen één en hetzelfde vogt gemeen hebben met elkander;, terwijl zij, als dan flechts éénen moederkoek hebben , of wel, de beide moederkoeken fchijnen flechts één lighaam uit te maaken. Deze wijze van ligging der tweelingen in de baarmoeder is geenzins de meestgewoone y en men kan 'er bijvoegen, bijlange de gunIHgfte niet. Wanneer zij dus in éénen en (denzelfden zak befloten zijn, kunnen zich ■de navelftrengen, geduurende de zwangerheid, door elkander vlechten, en dus onderling knoopen in dezelven verwekken; de beide kinderen kunnen zich, in den tijd van den baarensnood, met het een of ander deel, tegelijktijdig, aan den mond der baarmoeder vertoonen, en tegelijk in het bekken daalen, of zich, wederkeerig, tegen elkanders uittogt aankanten: hetwelk oneindig minder in de andere gevallen plaats heeft; enz. 2187. In het tweede geval is elke tweeling in eenen bijzonderen zak, welke flechts uit bet lamvlies beftaat, befloten, welke beide zakken, wier tefaamenkomst een foort van Hliddenfchot uitmaakt, met een gemeen vlies, jiaamlijk het adervlies, omgeven zijn. Dikwijls hebben de tweelingen, ook in dit geval, flechts éénen moederkoek; en, indien elk den zijnen heeft, zijn deze beide lighaamen, om dus te fpreeken, op éénen en den» zelfden ftam ingeënt, zoo, dat men deneenen moederkoek zonder den anderen niet kan afhaalen. De tweelingen baden, in dit geval,  C 3^7 > val, niet in één en hetzelfde vogt; de navelftrengen kunnen zich niet, zoo als in het voorige geval, door elkander vlechten; een der kinderen kan fterven, en zelfs tot verrotting overgaan, zonder de gezondheid van het andere te fchaaden, zoo als wij verfcheiden maaien hebben waargenomen; zelden vertoonen zich fommige van de deelen deibeide kinderen, in den tijd der verlosfing, tegelijktijdig aan den mond der baarmoeder; enz. 2188. In het derde geval is elke tweeling in eenen bijzonderen zak, door het lam- en ader-vlies beide gevormd, befloten, en elk kind heeft eenen onderfcheiden moederkoek op zichzelven, zoo, dat men elke tweeling, nevens derzelver aanhangfels, zonder aanmerklijk nadeel, een voor een, kan afhaalen, In zulke omftandigheden hebben fommige Vroedmeesters, geen tweede kind vermoedende, hetzelve* buiten hun weeten, aan de zorg der natuur overgelaaten, welke de verlosfing van dit tweede kind dikwijls des anderendaags, of verfcheiden dagen daarna, eerst teweeg bragt. Dewijl 'er geene tekenen zijn, volgens welken men, vóór de nageboorte, kan weeten, of tweelingen in bijzondere, of in gemeene omklcedfels befloten zijn, moet men den moederkoek van het eerfte kind, alvoorens het laatfte gebooren is, nimmer afhaalen. 2189. Tweelingen kunnen, behalven deze' vliezige omwindfels, nog andere deelen met elkander gemeen hebben, waarover wij, over 'de* wanftaltigheden handelende, reeds op X4 S-  ( 3*3 J Over de onderlinge ligging van tweelingen. Over den Jjorfprong van tweelingen. C«) Supsrfatatio, J'e,u epicyetna. \. T940; en vervolgens, hebben gefproken. . 2190. De ligging van tweelingen, hetzij; met betrekking tot haarzelven, hetzij met opzicht tot den mond der baarmoeder, is bij uitnemendheid vcrfchillende. Nu liggen zij vlak naast elkander; en dan weder overkruisfen zij zich onderling, min of meer uitpuilende hoeken vormende; fomtijds vertoont zich een van beide met het hoofd, de voeten, de knieën, of de billen, aan den mond der baarmoeder; terwijl het tweede kind een ander deel aanbied: zoo als men in het vervolg zal zien. 2191. De Natuurkundigen, naijverig om tot in de diepftc geheimen der natuur door te dringen, hebben zich dikwijls met de eerfte oorzaak van hét beftaan van tweelingen beezig gehouden; dan, hunne denkbeelden desaangaande liepen zeer wijd uit elkander. Sommigen dagten, dat de beide kinderen in hetzelfde tijdftip ontvangen worden; anderen, dat 'er min of meer tijd tusfchen het ontvangen van het eerfte en" dat van het laatfte verloopt, welk laatfte zij als het gevolg van eene. tweede bezwangering, die zij overbevrug' Iing (u) noemden, aanmerkten. Offchoonde mooglijkheid van overbevrugting bij zulke dieren, wier baarmoeder twee hoornen heeft, is toegeflemd, kan men dezelve zoo algemeen, ten opzichte van het menfchclijk genacht,  ( 3*9 > flacht, niet aannemen; en wij zijn, met vee» le anderen, van gevoelen, dat de overbevrugting onmoogüjk is, dan bij zoodanige vrouwen, welke eene dubbele baarmoeder hebben: hetwelk oneindig zeldzaamcr dan zwangerheden van meer dan één kind wordt aangetroffen. 2192. Niets begunftigt meer het gevoelen der voorftanders van de overbevrugting, dan dc geboorte van een zwart en een wit kind uit eene vrouwe op het eiland Guadcloupe, welke verklaarde, oogenbliklijk nadat zij zich uit de armen van haaren man hadt begeven, gedwongen te zijn geworden in het dringend aanzoek van haaren flaaf te bewilligen;.dan, hoe zeldzaam zijn zulke voorbeelden, en hoe Veele aanmerkingen zouden 'er op dit geval niet te maaken zijn! De geboorte van twee kinderen van ongelijke lengte en zwaarte, en daarin zoo aanmcrklijk van elkander verfchillende, dat. zij in twee, verre van elkander verwijderde tijdperken, fcheenen ontvangen te zijn geworden, heeft een ander bewijs ten voordeele van de overbevrugting opgeleverd. De volgende voorbeelden zullen kunnen dienen, om het oordeel van dezulken te doen opfchorten, welke zich flechts op een anders getuigenis verlaaten. 2193. Eene vrouw, in het jaar 1772» omtrent, de vierde en eene halve maand haarer zwangerheid, eenen vrij zwaaren val doende, wierd, op het oogenblik, pijn in delenden gewaar, verzeld van eene lastige drukking in het onderlte gedeelte van den buik, en van eene zeer middenmaatige ilor- X 5 ting,  C 330 > ting., welke verfcheiden dagen aanhield. Twee kleene aderlaatingen op den arm, de volftrektfte rust, en een maatigende drank, de toevallen hebbende doen ophouden, verloste de vrouw niet eer dan op den gewoonen tijd. Zij bragt twee kinderen ter wereld, waarvan het eene geheel voldragen,, «n zeer welvaarende, maar het andere dood, fenoegzaam verrot, en zoo kleen was, dat etzelve naauwlijks de grootte hadt van de tederfte vrugt van vijf maanden dragts: deze 'kinderen hadden flechts één adervlies, één* moederkoek, maar twee lamvliezen. De nabeftaanden hielden het laatfte dier beide kinderen , voor de vrugt eener tweede bezwangering; dan, ik was integendeel van gevoelen, dat hetzelve tegelijktijdig met het eerfte ontvangen was, en dat deszelfs dood alleen door den val was veroorzaakt, welken de vrouw, in het bovengenoemd tijdperk haarer zwangerheid, deedt. Een ander geval, volftrekt van denzelfden aart, hetwelk in Hooimaand, 1788, voorviel, nevens verfcheiden anderen, welke 'er de meeste overeenkomst mede hebben, bevestigde ons in dat gevoelen: met hetwelk ongetwijffeld dat van oordeelkundige mannen zal overeenftemmen, indien z*j zich willen verledigen, deze gevallen , in alle derzelver omftandigheden, onbevooroordeeld, te onderzoeken. 2194. Indien men niet onbetwistbaar kan verzekeren , dat tweelingen, wier omwindfels geene de minfte gemeenfehap met elkander hebben, het voortbrengfel van ééne en dezelfde bevrugting zijn, koomt ons de zaak, tea  ( 33i ) ten minfte, buiten allen twijfel voor, ten opzichte van zoodanige tweelingen, welke in dezelfde vliezen befloten zijn, en flechts éénen moederkoek, en één adervlies hebben; tenware dat men mog£ voorwenden, dat de overbevrugting binnen de eerfte uuren, den 'eerften dag, enz. gefchied. EERSTE VERDEELING. OVER DE TEKENEN, WELKE AANDUIDEN DAT DE VROUW VAN MEER DAN VAN ÊeN KIND ZWANGER IS. 2195". De buitengewoone dikte van den buik, inwelk een tijdperk van de zwangerheid het ook moge zijn; deszelfs verdeeling in twee, min of meer tastbaare, foorten van gezwellen, in den laatften tijd der dragt; de waterzuchtige zwelling van de onderfte ledemaaten, terftond na de derde of vierde maand; en de beweegingen , welken de vrouw op verfcheiden piaatfen tegelijk gawaar wordt, zijn geene dan bij uitnemendheid onzekere tekenen van eene tefaamengeftelde zwangerheid. 'Er is geene van dezen die wij niet ontdekt hebben bij vrouwen welke flechts van één kind zwanger warert; terwijl wij dikwijls niets van dien aart befpeurden in gevallen waarin 'er indedaad tweelingen  C 332 5 gen beftonden. Wij willen echter niet ont* 'kennen, dat de vereeniging van alle die tekenen fomtijds ten fterkfte kunnen doen vermoeden, dat de vrouw van meer dan van één kind zwanger is; dan, de ondertasting alleen is in ftaat onze twijffeling, echter niet dan in de laatfte maanden der zwangerheid, te doen verdwijnen. 2196. Wanneer de buik dik genoeg is om eene zwangerheid van twee kinderen, hoewel zij 'er flechts uit één beftaat, te doen vermoeden, is het kind altijd zeer beweegbaar, naardien het'zich, als dan, in het midden van eene groote hoeveelheid van water bevind; wanneer men den vinger dan in de fchede brengt, kan men hetzelve, door het met dien vinger aan te raaken, ligt in beweeging brengen, en deszelfs dobbering is nimmer tastbaarer dan in deze omftandigheid. Indien 'er twee kinderen zijn, is deze beweeging, in tegendeel, naauwlijks te gevoelenj men kan gcmaklijk onderfcheiden, dat het kind, hetwelk men, door de ondertasting, in beweeging wil brengen, flechts van eene geringe hoeveelheid van vogt omringd is, en zich van een ander vast lighaam omgeven bevind; de hand, in eene der oogenblikken, waarin de wanden der baarmoeder zacht, en als ontfpannen zijn, op den buik der vrouwe leggende, kan men de beide kinderen even duidelijk van elkander onderfcheiden,. als in andere gevallen de voeten, knieën, of armen van een kind, hetwelk alléén in de baarmoeder befloten is. 3>i97* Be zekerheid der tekenen van eene  c 333; tefaamengeftelde zwangerheid fchijnt toe tê nemen, naar maate van de vordering des tijds, in denwelken de onderkenning dier zwangerheid van meer aanbelang wordt. Daar de tekenen eener tefaamengeftelde bevrugting, in de eerfte maanden der dragt, dubbelzinnig zijn, is het, als dan, ook vrij onverfchillig dat men weete, of de vrouw van verfchefden, dan flechts van één kind zwanger is; maar zulks is, in het tijdftip der verlosfing, niet in allen deele hetzelfde: want van dit te weeten hangt fomtijds het behoud der kinderen, en dat van de moeder» af. Daar het geoorloofd is het aanzijn van twee kinderen in de baarmoeder, vóór de verlosfing, in twijffel te trekken, kan men ten minfte, na den uittogt van het eerfte kind, met zekerheid wecten, dat 'er nog een tweede koomen moet. De buik blijft dan nog zeer dik ; de baarmoeder fchijnt naauwlijks in omtrek verminderd te zijn; de vrouw wordt nog beweeging in den buik gewaar, en welhaast wordt zij door nieuwe pijnen overvallen, indien men haar in dezen toeftand aan haarzelvc overlaat. Offchoon fommige vrouwen, van het tweede kind, reeds eenige uuren na de geboorte van het eerfte, verlosten, bevielen anderen niet eer dan des anderendaags, den derden dag, en zelfs laater, van hetzelve; of wel, zij wierden 'er niet eerder van verlost, hetzij doordien het haar aan krachten mangelde om dat kind af te persfen, hetzij omdat zich hetzelve in eene kwaade ligging aanboodt. Welverre van onzen lof aan die Vroedaieesters toe te zwaai-  ( 334 ) zwaaien, welke fommigen van die vrouwen ï in de verlosfing van haar eerfte kind, hebben bijgeftaan, en hunne voorzichtigheid te bewonderen, zoo als meer dan eens door het onkundig gemeen wierd gedaan, zich verbeeldende, dat dit uitftel, tot voltooijing van den wasdom des tweeden kinds, noodzaaklijk ware, zijn wij integendeel, van mening, dat deze Vroedmeesters nimmer fterker bewijzen van onkunde en onachtzaamheid konden geven, en dat het goed gevolg, hetwelk hunne handelwijze hadt, hun gedrag, ten dezen opzichte gehouden, in de oogen van deskundigen, geenzins kan verontfchuldigen. TWEEDE VERDEELING. OVER 1IETGENE DE ZWANGERHEID VAN TWEELINGEN, MET OfZICHT TOT DE VERLOSSING, VOORSCHRIJFT. 2198. Niettegenftaande dat de zwangerheid uit verfcheiden kinderen is tefaamengefteld, kan de verlosfing even natuurlijk gefchieden, als in die gevallen, waarin zij flechts uit één kind beftaat, mits dat de kinderen zich een voor een, en in eene behoorlijke ligging, met betrekking tot den mond der baarmoeder,aanbieden. Men heeft alleen opgemerkt, dat de afdrijving van het eerfte kind, vrij dik. wijls.  < 335 ) wijls, met een weinig meerder moeite ge. paard gaat, dan ten opzichte van een kind bij eene gewoone verlosfing: hetwelk buiten, twijffel daardoor veroorzaakt wordt, dat de baarmoeder het eerfte kind niet allezins even naauwkeurig omvat, en op hetzelve niet onmiddelijk, dan flechts aan écne zijde, werken kan: want anders zijn tweelingen, over' het algemeen, elk op zichzelven, kleener, dan kinderen, welke de meestgewoone zwangerheden uitmaaken (141). 2199. Wanneer zich het eerfte kind ir* eene goede ligging vertoont, en het hoofd„ in de gewoone rigting, met opzicht tot de bijzondere ligging in dewelke het zich bevindt, in het bekken daalt, moet men des* Zelfs afdrijving aan de zorg der natuur o verbaten. Men gedraagt zich, omtrent het tweede, op dezelfde wijze, indien het'zich, na den uittogt van het eerfte, even gunftig voor den mond der baarmoeder plaatst, en de vrouw genoegzaame krachten heeft behouden, om hetzelve, door eigene poogingen, of door medewerking van de hulp die men gewoon is de vrouwe, bij eene natuurlijke verlosfing, toe te brengen, af te drijven ; dan, wanneer het zich in geene goede lig* C14O Wij hebben nogthans tweelingen gezien van dewelken de kleenlte, voldragen kinderen, van eene middenmaatige grootte, overtrof: hebbende de overdwarsfche, of kleene middenlijn van het hoofd eene uitgeftrektheid van drie duimen en agt lijneu.  ( 336) Over de oorzaaken van demoeiclijkfteid der verlosfing, wanneerde zwangerheid uit meer dan urt cén kind beftaat. ligging aanbied, moet men deszelfs voeten zoeken, en naar buiten leiden. Daar het zijne nuttigheden heeft, dit laatfte te verrigten, vóór dat de baarmoeder zich fteik op het lighaam van het kind heeft tefaamengetrokken, is het niet minder nuttig, te vertoeyen , tot zoo lange dit ingewand poogingen aanwend om hetzelve af te drijven, alvoorens het verder af te haaien: want het zoude gevaarlijk kunnen zijn de baarmoeder te fchielijk te ontlasten, zonder dat zij daartoe •> door haare werking, iets toebragt: zoo als wij reeds elders hebben aangewezen. 2200. De tweelingen bieden zich niet altijd, tot derzelver gemaklijken uittogt, in eene zoo gunftige ligging aan; en fomtijds kan de verlosfing van het eerfte kind niet zonder de hulp der kunst gefchieden, niettegenftaande het zich naar behooren geplaatst bevind, en, met betrekking tot het bekken der vrouwe, flechts eene middenmaatige grootte heeft. Dit laatfte wordt, onzes bedunkens, veroorzaakt, doordien de baarmoeder dit kind niet van alle ziiden even fterk kan voortftuuwen, en de uitdrijvende krachten van dit ingewand zich op beide de tweelingen verdeelen, zoo, dat de eerfte tweeling flechts in het klcenfte gedeelte der persfing van de baarmoeder deelt: zoo als, bij voorbeeld, in dat geval, in hetwelk het tweede kind eene overdwarsfche ligging heeft. (Ziet §. 2206). 2201. Van de liggingen, welke tweelingen , zoo met opzicht tot haarzelven , als met betrekking tot den mond der baarmoeder;  C 337 % oer, kunnen aannemen, zullen wij flechts da voornaamste, en mcestgewoone aanwijzen i dewijl dezelve, toe verftand van hetgenè de overigen den Verloskundigen voorfchrijvcn, genoegzaam kunnen dienen,, en de mecsten, bovendien, door derzelver verfchcidenheid, Onze aandagt zouden ontflippen, indien wij 'ondernamen alle die liggingen aan te wijzen. 2202. Elke tweeling kan zich, hoewel op eene verfchiliende wijze, met het hoofd aan den ingang van het bekken vertoonen: nu ligt het aangezicht van het eene kind naar boven, dan naar beneden, of terzijde, terwijl dat van het andere zich in eene tegen - overgeftclde ligging bevind. Daar deze kinderen fomtiïds regtftreeks naast elkander liggen, kruisfen zij zich , op andere tijden, fchuins over elkander: zoo, dat het hoofd van dat kind, wiens romp de regter* zijde der baarmoeder beflaat, op het benedenfte gedeelte van de linker kom der heupbeenderen rust; terwijl de regter kom dier beenderen tot een fteunpunt van hot hoofd van het tweede kind verftrekt, wiens lighaam aan de linkerzijde der baarmoeder beantwoord. In dit laatfte geval kan de verlosfing met geene mooglijkheid, buiten de hulp def kunst, gefchieden: dewijl de rigting, vol. gens welke het hoofd van eiken tweeling naar beneden wordt geperst, zoodanig is, dat" geen van de beide hoofden zich in het bekken kan begeven, ter oorzaake dat zij zich onderling van elkander verwijderen, door elkander meer en meer naar de zijden van het bekken te dringen, en zich dus op dé fchou* IK Deels II, Stuk, X d«,  C 338' ) der, van de tegen-overzijde, wenden. Waaneer de beide kinderen vlak naast elkander liggen, kan dat van de twee hoofden, hetwelk zich het naaste bij het midden van den ingang des bekkens bevind, zich in de bovenfte engte begeven, en het andere 'er van verwijderen; maar tot in de tusfchenruimte van het bekken genaderd zijnde, kan hetzelve' aldaar, door het tweede hoofd, worden terug gehouden, en zich lang op die plaats bepaald bevinden, ja zelfs, hoe kleen het ook, met opzicht tot die holligheid, moge zijn, 'er niet uit voortgeftuuwd kunnen worden: zoo als ons is gebleken, en door Solaijrcs, nevens veele andere, reeds vóór ons is waargenomen (142). 2203^ (142) In het geval hetwelk wij van cTien aart heb. tien waargenomen, was het hoofd vap een' der tweelingen , hetwelk reeds in het begin van den arbeid tot op den bodem'van het bekken was voortgeftuuwd, fints woensdags morgen, tot vrijdags avond ten vijf uurén, daaraanvolgende, in weerwil van de kraehtdaadigfte poogingen der natuur, en van het welgemaaktfte geftel der vrouwe, niets gevorderd, hetwelk ons, in het laatstgenoemde tijdftip eerst geroepen wordende, bij onze komst, deedt befluiten, het kind, door middel van de tang, af te haaien; na welks uittogt wij een tweede kind ontdekten, hetwelk met de voeten voorkwam. Wij verzwijgen hier de bijzonderheden van den ftaat, in denwelken de zoo langduurige als vrugtelooze poogingen der natuur de vrouw gebragt hadden; genoeg, dat zfj fpoedig herftelde, en  C 3^9 ) 2 203. Wanneer de beide kinderen het hoofd, óp die wijze, zoo als wij in de eerfte helft der voorige zinfncde hebben voorgefteld, kruisEngs aanbieden, moet men het eene zoowel als het andere kind, met de vereischte oplettend heid keeren, en bij de voeten afhaalen. Hiermede moet men dan met dat kind beginnen, wiens lighaam agter dat van het andere ligt: want door het eerfte dus te doen daalen, zal zich het tweede, als hetware vanzelf, van den in- gang en de kinderen levend ter wereld kWamen. De Heer Solaijrês heeft een diergelijk geval aangetroffen ■ in hetwelk de eene tweeling overdwars agter de atu dere was geplaatst, 7.00, dat zij elkander overkruisten; dan, de beide kinderen waren reeds dood toen hij de vrouw verloste (f), (t) In het geval, hetwelk ik, in mijne aantekening op $. 230, hebbe aangehaald, was het hoofd van het eerfte kind, hetwelk ik, door middel van de tang, afhaalde, zeer laag in het bekken gedaald, biedende het andere zich met de «ene fchouder aao Beide de kinderen waren dood; het eerfte vooral tvas reeds aan bederf onderworpen; de krachten, der Vrouwe waren, door verzuim van de Vroedvrou'we welke haar, vijf dagen lang, aan eenen fmartelijken arbeid hadt ten prooi gelaaten, geheel uitgeput; en deze ongelukkige lijderesfe ftierf ook, weinige uuren na de verlosfing, aan eene bloedftorting, door de werkloosheid der baarmoeder veroorzaakt', u-elke met geene mooglijkheid uit dien ftaat was op te wekken (V). Y 2 Over hetga* ne den Verloskundigente verrigten ftaat, wanneer elke tweeling met het hoofd voorkoomt.  C 34° ) gang des bekkens verwijderen, en, in den bodem der baarmoeder, de ledige plaats innemen, welke het eerfte, bij deszelfs daalen, overlaat. Behalven dit, zoude het, in dit geval, veele moeite in zich hebben, een ander gedrag te houden. 2204. Indien vreemde omftandigheden, ten opzichte van die over dewelken wij tot hiertoe gefproken hebben, de verlosfing, zonder uitftel, noodzaaklijk mogten maaken, ingevalle de beide kinderen regtftreeks naast elkander liggen, en elk vajj dezelven het hoofd aanbied, is het onverfchillig of men met dat kind, hetwelk de regter, dan met dat, hetwelk de linkerzijde der baarmoeder beflaat, begint; moetende, alsdan, de voorkeur ingerigt worden, naarmaate dat de Vroedmeester de regter of de linkerhand in dit ingewand brengt. In dit, zoo wel als in alle andere ge vallen, welke tot de tefaamengeftelde zwangerheid betrekking hebben, moet men zorgvuldig acht geven, de voeten van één en hetzelfde kind te omvatten, ten einde de beide kinderen niet tcgclijktijdig af te haaien; en tevens zorgdraagen, om, zoo fpoedig men de onderfte letfemaaten van het eene kind afgehaald heeft, niet alleen het hoofd van dit, maar ook dat van het andere kind, van den ingang des bekkens te verwijderen: ten einde voor°te koomen, dat de beide hoofden, wederzijds , in den omtrek van de bovenfte engte, blijven haaken, en het eene' hoofd het andere met zich voere: omtrent op dezelfde wijze als een geknoopt koord, hetwelk in 'een flesch gebragt wordt, met oogmerk om'er eea  C 341 ) een kurk uit te haaien, dezelve va.t en naar buiten trekt. 2205. Men heeft gevallen aangetroffen, in dewelken de eene tweeling het hoofd, in eene gunftige ligging, en de andere de voeten aanboodt. Daar zulk eene onderlinge betrekking tusfchen de beide kinderen fchijnt te vorderen, dat men de voeten van het iaatfte kind terug drukke, en van den ingang des bekkens verwijdere, ten einde het hoofd van het eerfte gelegenheid te geven om in de holhgheid van het bekken te kunnen daalen, heeft de ondervinding geleerd, dat deze handelwijze niet altijd aan ons oogmerk beantwoord. Het is dikwijls beter met het afhaalen van dat kind te beginnen, hetwelk met de voeten voorkoomt; maar dan moet men de noodige voorzorg gebruiken, dat dc borst, of het hoofd van dit kind, het hoofd van dat, hetwelk zich eerst aanboodt, niet met zich voere: van hoedanig een geval een voorbeeld in het Journal de Médecine wordt aange» troffen (143). 220f5, (143) De Heer Enaux, te Dijon, bij eene vrouwe geroepen zijnde, wier baarensnood reeds aananerklijk gevorderd was, trok aan de voeten van het kind, welke zich in de fchede bevonden, en haalde den romp, tot aan de fchouders, zonder moeite, af; dan, de armen, even gemaklijk, mede afgeleidt hebbende, wierd hij grooten tegenftand gewaar, en zag Zich genoodzaakt, zijue eene hand, onder het ligY 3 haaja Overde gevallen , in dewelken de eene tweeling het hoofd, en de andere de voeten aanbied.  ( 342 ) Over de gevallen , in develken beide de tweelingen met de voeten voorkoomen. haam van het kind, in het bekken te brengen, waardoor hij, met verwondering, ontdekte, dat het hoofd van een tweede kind, door het eerfte, tot beneden het uitftek van het heiligbeen, was medegevoerd, Hetzelve geenzins kunnende terugdrukken, en, te vergeefs, op nieuw poogingen aangewend hebbende, om het eerfte verder af te haaien, nam hij een befluit, de tang op het tweede hoofd aan te leggen t doende het lighaam van het kind, hetwelk reeds tot aan hef hoofd gebooren was, door eenen helper, naar dc fchaamelheid der vrouwe opheffen. Dus ver, loste de lieer Enaux de vrouw eerst van dien tweeling, welke de laatfte fcheen te moeten gebooren Worden. Hij merkt aan, dat deze tweelingen zeer *>■ kleen waren, en dat de vrouw zich pas in het begin van de negende maand haarer zwangerheid bevondt, (Ziet Journal de Médecine, van Slachtmaand, 1771), 2206. De beide kinderen kunnen tegelijk met de voeten voorkoomen: welk geval, nadat, in hetwelk de tweelingen zich natuurlijk aanbieden, het gunftigfte is; en fomtijds ook vertoont zich flechts de eene voet van eiken tweeling aan den mond der baarmoeder. Daar men zorg hebbe te draagen, om, in het eerfte gevalniet aan twee bijzondere voeten te trekken, van mening zijnde, dat zij flechts tot één en hetzelfde kind behooren, moet deze zelfde voorzorg niet minder in het tweede geval worden in acht genomen. Men moet dierhalven eerst zeker zijn, dat de voeten, welken men omvat, tot dat kind behoolen,^hetwelk men voornemens is af te haaien;  C 343 > ien: als dan leidt men dezelven, door flechts met de eene hand te trekken, naar buiten; terwijl men de ledemaaten van het tweede kind, door middel van de andere hand, van den ingang des bekkens verwijdert, en zoq hoog mooglijk naar de eene kom der darmbeenderen terug drukt. De tweelingen kun? nen een voor een, naamlijk het tweede kind na den uittogt van het eerfte, met de voeten voorkoomen, zoo als wij hebben aangetroffen. Wij hebben ook tweelingen gehaald, welke zich, in dezelfde orde, met de billen aanboden. In eene andere omftandigheid kwam de eene tweeling met het hoofd, en de andere met de voeten voor; (ziet de aantekening op §. 2202). In een vierde geval was de onderlinge ligging der tweelingen zoodanige dat zij elkander overkruisten: vertoonende zieh de billen van het eerfte kind in de gewoone ligging dier deelen , terwijl het tweede, agter hetzelve, overdwars was geplaatst. Deze laatfte tweelingen waren, zoo wel als de moeder, de flachtoffers van de onkunde der Vroedvrouw, welke den baarensnood, zes dagen lang, vooreenen valsfchen arbeid Meldt; de ligging van het eerfte kind niet hadt weeten te onderfcheiden; de oorzaak van den tegenftand, welke zich tegen den uittogt van het kind aankantede, niet wist te ontdekken; en, blijkens dit alles, ook onkundig was van hetgene dc natuur, welke het kind poogde af te drijven, in dit opzicht, al, of niet konde teweeg brengen. De ijsfelijkfte ftuiptrekkingen hadden elkander, fints den avond tevooren, beurtelings, Y 4 af-  ( 344 ) afgewisfeld eti vervangen, toen ik door een' Geneesheer verzogt wierd mij bij de lijderesfe. te vervoegen, welke ik zieltoogende vondj,en in hetzelfde oogenblik, ftuiptrekkende, den laatften adem uitblies: zoo, dat ik haar niet, dan na haar overlijden, van twee kinderen, welke ook dood waren, verloste. — De navelftreng, of de eene hand van een' der twee. lingen, kan gebooren zijn, terwij! het tweede kind met het hoofd, of met eenig ander deel, voorkoomt; enz. 2207. Ingevalle zich de navelftreng van een' der tweelingen naar buiten vertoont, en het hoofd des anderen in den bodem van het bekken is gedaald, moet men hetzelve ^ooral indien men grond hebbe te vermoeden dat liet nog niet fchielijk zal afgedreven worden, door middel van de tang, afhaalen,. ten einde bet tweede kind ten fpoedigfte te keeren, en de verlosfing van hetzelve, bij de voeten, tê bevorderen. Indien het hoofd van het eerfte kind nog boven den ingang van het bekken ligt; of wel, indien hetzelve eenig ander deel dan het hoofd aan den mond der baarmoeder vertoont, moet men eerst de voeten van dat kind zoeken, van hetwelk de navelftreng in de fchede hangt, en hetzelve dus, vóór het eerfte, bij de voeten, afkiden, ten einde de drukking der ftreng, welke, indien men het andere kind eerst afhaalde , onvermijdelijk zoude zijn, zoo veel mooglijk, voor te koomen. Wanneer een der handen van den eenen tweeling vóór, of tegelijk met het hoofd van den anderen in het bekken daalt, en aan den Uittogt van het hoofd hinderlijk is, moet men 'de  C 345 ) de hand in de baarmoeder tragten terug té brengen. Indien het hoofd reeds telaag gedaald mogt zijn, om de hand van het tweede kind terug te kunnen voeren; of de vrouw zich buiten ftaat bevond, om van het eerfte kind natuurlijk te verlosfen, moet men de verlosfing, doormiddel van de tang, bevorderen, in weerwil dat zich een hand of arm van het tweede kind tegelijk aanbied; omtrent welke deelen men echter de noodige voorzorg in acht moet nemen, ten einde dezelven, door het werktuig, niet te kneuzen. Indien een der kinderen met de hand voorkoomt, moet men met het keeren van dat kind beginnen, tenware dat zich reeds het een of ander deel van het tweede kind tot laag in het bekken hadt begeven: zich ten dezen opzichte, als of dat kind zich alléén in de baarmoeder bevond, gedragende, tot dat de voeten buiten de fchede afgeleidt zijn: want als dan moet men zich, eer men verder gaat, met het tweede kind beezig houden, en beletten, dat het eerfte hetzelve,geduurende den togt door het bekken, met zich voere. Wij agten niet noodig hier meer van de verlosfing van tweelingen te zeggen: want elk Vroedmeester kan zonder moeite datgene vervullen, hetwelk aan de zoo even aanbevolene voorfchriften, ten opzichte van het gedrag hetwelk men in andere gevallen van dezen aart hebbe te houden, nog mogt ontbreken. Y 5 TWEE.  ( 34^) TWEEDE AFDEELING. OVER DE VALSSCHE ZWANGERHEDEN, NEVENS DERZELVER ONDERSCHEID, Eepaaling der valsfche zwangerheid. i i I O) Polypus. (w) Hydrops. (*) Tytnpaniies. 2208. Het is veel moeielijker eene goede befchrijving van de valsfche zwangerheid te geven, dan derzelver foorten te bepaalen. De valsfche zwangerheid is een ftaat, welks ienmerken vrij veel overeenkomst met die sener gewoone zwangerheid hebben» zoo, lat zij deze laatfte ligt kan doen vermoeden, m zelfs deskundigen, welken de vrouw raadpleegt, kan doen dwaalen. Wij zullen twee algemeene foorten van valsfche zwangerhe* den vastftellen, naamlijk, eene welke wezenlijk uit de bevrugting ontftaat, maar wiep iroortbrengfel, reeds van den beginne, ontaart, en van natuur veranderd is; terwijl de tweede aan de bevrugting geheel vreemd fchijnt te zijn. Deze laatfte kan uit water, lucht, bloed, flijmerige en fnotachtige ftoffen , of uit een vleezig uitwas (y~) ontftaan : ;n ontvangt verfchillende benaamingen, als waterzucht (w) der baarmoeder; windzucht (#) 2nz.; terwijl men, onder de naamen van vleesch-  C 347 ) vleescliklomp (y), en valsfche vrugt (faux-gerw.e), die zelfftandigheden verftaat, welke de eerfte foortder valsfche zwangerheid uitmaa. ken. 2209. De vleeschklornp, en de valsfche vrugt, zijn, onzes bedunkens, oorfpronglijk, één en hetzelfde, en wij kunnen niet begrijpen, om welke reden de Verloskundigen 'er onderfcheid in gemaakt hebben. De overblijffels eener vrugt, welke men, indien dezelven, in fommige gevallen, binnen eene foort van vatachtige zelfftandigheden (z) gevonden wierden, als het kenmerk eener valsfche vrugt deedt doorgaan, kondigde, ten hoogfte genomen, enkel aan, dat de vrugt, als dan, een weinig laater, dan in de andere gevallen, was geftorven, en dat fommige van derzelver deelen voor de ontbinding en verrotting waren bewaard gebleven: want het vrugt jen (a) heeft in den beginne, offchoon men 'er naderhand geene de minfte overblijffels van vondt, zoo wel in dat geval beftaan, in hetwelk de vrouw van eenen zoogenaamden zuiger, of vleeschklornp, verloste. Alle de misdragten waren oorfprong. lijk datgene, hetwelk die zwangerheden zijn, welke haare verfchillende tijdperken, gelukkig, doorloopen. 2210. De vleeschklompen zijn niet altijd van ééne en dezelfde natuur: want fomtijds zijn 00 Mo/a carnea. (s) Parmchymata. (a) Embryo. Over den vleeschklornp, en de valsfche vrugt.  f 34S > Over die foort van vleeschfclompcn,welken het met ste woi den aangetroffen. QO Hydatiëes. zijn zij geheel van eene vatachtige zelfftan* digheid, even zoo als de moederkoek, en op andere tijden, beftaan dezelven uit eene vergadering van •waterblaas]cm (£>), welke aan eene vrij gelijke zelfstandigheid als die der eerfte foort vastgehegt zijn, die haar tot eenen voet vef(trekt, en waardoor zij zich in de baarmoeder inplanten. Elk blaasjen heeft een bijzonder halsjen, van eene meerdere of mindere lengte; en eene menigte dier balsjens aan éénen ftengel hegtende , maaken eene foort van tros uit, waardoor fommige lieden, welke van oordeel en ondervinding ontbloot zijn, zich hebben ingebeeld, dat deze vrouw van een aalbesfen-, die van een druiven-tros verlost was, enz. en dat dit de gevolgen van vreemde lusten waren, welken de vrouwen in het begin der zwangerheid hadden, en niet konden voldoen. Devleeschklompen verkrijgen fomtijds zulk eene groot, te, dat zij eene zeer groote kelk zouden kunnen opvullen. Wij hebben gevallen aangetroffen , in dewelken de vrouwen deze klompen tot zeven, en andere flechts tot drie maanden, gedragen hadden. 221 v. De eerfte foort van vleeschklom» pen verfchilt, in wezen, niet veel van hetgene de moederkoek, in eene gewoone zwangerheid, uitmaakt. Zij verfchillen van dat -lighaam flechts een weinig in den vorm , en zijn zoo rijk van zelfftandigheid niet, om dat  ( 349 ) dat in dezelven geene vlechtingen van aderen en flagaderen plaats hebben, zoo als aan de inwendige oppervlakte van den moederkoek gevonden worden. Zij, welke zich den oorfprong, en den dienst dier vaten herinneren, zullen zich geenzins verwonderen, niets van dien aart in eenen vleeschklornp te ontdekken. Dit lighaam groeit fpoediger dan de moederkoek; maar het leven der vleeschklompen is flechts een foort van groeiend leven, zoo als dat der planten on metaalen. 'Er gefchied geen geregelde omloop des bloeds (c) in dezelven ; het bloed, hetwelk zij ontvangen, vloeit uit de boezems der baarmoeder in de daaraangrenzende aderlijke boezems, welken men aan de binnenfte oppervlakte der vleeschklompen ontdekt; terwijl deze laatfte hetzelve aan de fponsachtige zelfstandigheid mededeel en ■> uit dewelke die lighaamen zijn tcfaamengefteld. Veel meer bloed ontvangende dan zij aan de baarmoeder terug geven, zijn zij altijd zoo vol, dat zij zich, bij de minfte fterke beweeging welke de vrouw maakt , ioslaaten, waardoor de vrouw, geduurende dat zij een' vleeschklornp bij zich heeft, dikwijls eene geringe vloeijing gewaar wordt. 2212. Deze foort van vleeschklompen hebben meestal eene, met vliezen bekleedde, holligheid, welke min of meer water in zich bevat. Daar dit vogt, in den tijd waarin die lighaamen worden uitgeworpen, den meesten tijd. CO Circulatie  C 350 ; tijd niet wordt aangetroffen , komt zulks daarvandaan, dat zij het reeds tevooren, hetzij door een foort van overftorting in hun weeffel zelf, of op eene andere wijze, ontlast hebben. Indien dit water zich eerst, in den tijd der verlosfing van dit vreemde lighaam, ontlast, is hetzelve rood, door het bloed, hetwelk de werking der baarmoeder uit de geberflen cellen van den vleeschklornp perst. Wanneer het reeds verfcheiden weeken, en zelfs eenige maanden, vóór de afdrijving van den klomp afvloeit, krult zich deze, als hetware, om, zonder zich van de baarmoeder af te fcheiden, en blijft echter groeien. Deszelfs holligheid, welke, inden tijd waarin het water 'er zich uit ontlast, flechts eenen geringen omtrek heeft, vergroeit, of trekt toe, zoo, dat dezelve, eenigen tijd daarna, wanneer de vleeschklornp wordt afgedreven, welke dan een vast lighaam fchijnt te zijn, niet meer te ontdekken is. Zij is, integendeel, zeer zichtbaar, indien het vogt eerst in den tijd der verlosfing van den vleeschklornp, of niet lang tevooren, afvloeit. 2213. De vleeschklompen vertoonen zich, bovendien, in het tijdftip waarin de natuur dezelven uitwerpt, onder twee verfchillende gedaanten: want fomtijds zijn zij vogtig, en zeer bloedig; en op andere tijden als verdroogd, wanneer hunne vatachtige zelfstandigheid zich tefaamen heeft getrokken. In' het eerfte geval zijn zij veel grooter, en de afdrijving gefchied kort nadat zich de bloeding, welke hunnen uittogt altijd voorafgaat, ver-  ( 35i ) ■Vertoont. In het tweede geval ontftaat de vloed lang tevooren, welke flechts middenmaatig is, en eer naar eene ontlasting uit den vleeschklornp zelf, dan naar eene ftorting, welke uit de boezems der baarmoeder voortkoomt, gelijkt. Wij hebben verfcheiden gevallen waargenomen, in dewelken de vrouwen eerst veertien dagen, een maand, en zelfs zes weeken, nadat die bloeding was opgehouden, van die vleeschklompen verlosten. Deze lighaamen waren, in die gevallen, als inéén gefronst, en zoo droog, dat men moeite zoude gehad hebben, 'er eenige druppelen bloeds uit te persfen. 2214. De duuring der valsfche zwangerheden, waarover wij gefproken hebben, is on-' bepaald. De natuur drijft de zelfftandigheden, \ Welken dezelven uitmaaken, naar maate van< de verfchillende omftandigheden, waarvan de meesten als toevallig aangemerkt kunnen worden, vroeger of laater af. Daar zulks den meesten tijd tusfchen de derde en vierde maand der dragt plaats heeft, worden de valsfche vrugten ook fomtijds niet voor de zesde, zevende, en zelfs, negende maand, uitgeworpen; ja, men verzekert dat fommige vrouwen , geduurende verfcheiden jaa. ren, vleeschklompen bij zich hebben gedraa» gen (144). EER. (144) Men begrijpt, dat hier Hechts öp zulke valsfche zwangerheden gedoeld wordt, welken wij als het voortbrengfel der bevrugting aanmerken. Over <3e iuuring van le valsfche iwangerhelen.  ( 352 > EERSTE VERDEELING. OVER DE KENTEKENEN DER VALSSCHE j ZWANGERHEDEN. Over den tijd, waarin de valsfche zwangerheden onderkend kunnen worden. Over de gemcene tekenen der waare en valsfche zwangerheden. 2215. 'Er zijn geene tekenen, welke ons de waare, of valsfche zwangerheid, op eene zekere wijze, vóór de vierde, of vijfde maand, kunnen doen kennen, dewijl men het kind niet wel eerder, door de ondertas. ting, kan ontdekken; ja zelfs in dat tijdperk der dragt kunnen deze beide zwangerheden, bij veele vrouwen, nog niet van elkander onderfcheiden worden. 2216. De waare en valsfche zwangerheden hebben gemeene tekenen, welke ons beletten dezelven, in den beginne, van elkander te onderfcheiden. De maandftonden blijven gewoonlijk, zoo wel in de valsfche, ais in de waare zwangerheid, weg; indien zij al eens, in fommige gevallen, weder ten voorfchijn koomen, vloeien zij flechts in eene zeer geringe maate, en houden, als hetware, in hetzelfde oogenblik, waarin zij zich vertoopen, op. De walging, braaklust, enz. verzeilen de valsfche, zoo wel als de waare zwangerheid ; de buik begint allengs te zweilen; maar, volgens het zeggen van fommige Schrijvers, is deze zwelling, in de eerfte maanden eener misdragt, veel meer zichtbaar..  ( 353 ) baat*, dan bij eene waare zwangerheid: hetwelk nogthans niet algemeen genoeg plaats heeft, om 'er eenig befluit uit te kunnen trek. ken. '£r vloeit fomtijds eene melkachtige ftoffe uit de borften, welk teken, zich met de anderen vereenigende, de waare zwangerheid nog fterker doet vermoeden ; terwijl eene inwendige beweeging, welke de vrouwen, zelfs dezulken die de meeste ondervinding hebben, voor de beweeging, welke een kind maakt, houden, haar in het denkbeeld bevestigen dat zij waarlijk zwanger zijn. Alle deze tekenen kunnen zich eveneens openbaaren, offchoon 'er geene zwangerheid, hoegenaamd, plaats heeft: zoo als wij bij verfcheiden vrouwen hebben waargenomen. 2217. De ondertasting is het eenig middel, hetwelk ons nopens den ftaat der vrouwe kan' onderrigten; dan, deze moet zich niet flechts1 tot het enkel betasten van den buik bepaal len: want als dan zoude men zich nog, ine deze twijffelachtige gevallen, kunnen bedriet gen. Wij hebben vrouwen gekend, welken men, door flechts de hand op den buik te leggen, zwanger geoordeeld, en als zoodanig behandeld hadt, offchoon zij in geenen deele zwanger waren; terwijl anderen, welken men van het tegendeel hadt verzekerd, eenigen tijd naderhand verlosten. Een der eerstgenoemde vrouwen, welke zich aan de zorg van een' der vermaardfte Vroedmeesters hadt toevertrouwd, die haar tot aan het laatfte oogenblik voor waarlijk zwanger hield, hadt flechts eene windzucht in het gedarmte, welke vierentwintig of dertig uuren, nadat ik IVt Deels IL Stuk, Z hsK>£ Het middel >m de valsfche zwangerheid van le waare té nderfcheien.  ( 354 ) Laar aangekondigd had dat zij niet zwanger1 was, verdween. De buik dezer vrouwe was 9 fints omtrent negen maanden, allengs dik geworden; de maandftonden vertoonden zich, elke maand, flechts voor weinige oogenblik»» ken; enz. Na de vierde maand dezer gewaande zwangerheid wierd de vrouw beweegingen in haaren buik gewaar, welken voor die van het kind wierden gehouden, en zich, uitwendig, fomtijds fterk genoeg hadden doen gevoelen, om te doen denken, dat zij indedaad door een kind veroorzaakt wierden. 2218. Men moet de ondertasting, volgens de elders voorgefehrevene regelen, uitoeffenen, ten einde over den omtrek der baarmoeder te kunnen oordeelen: want het is deftaae van dit ingewand welke ons alleen nopens den aart der zwangerheid kan onderrigten» Indien de baarmoeder genoegzaam is uitgezet om eene zwangerheid van vier a vijf maanden te doen vermoeden, moet men dezelve een weinig prikkelen, met oogmerk om die beweeging van het kind, welke onder den naam van dobbering bekend is, te verwekken. Wanneer men deze beweeging, vooral in dien tijd, in denwelken een iegelijk dezelve kan ontdekken,niet gewaar wordt, en de omtrek der baarmoeder anders eene zwangerheid aanduid, is zulks een kenmerk dat 'er eene valsfche zwangerheid plaats heeft; mits dat men, voor het overige verzekerd zij, dat de baarmoeder aan geene ziekte, hoe genaamd, onderhevig is. Maar, vanwelk eene natuur is deze valsfche zwangerheid dan? Zulks laat zich bij uitftek moeielijk bepaalen. 2219.  C 355 ) 2219. Wanneer de valsfche zwangerheid uit water beftaat, weegt de baarmoeder zwaar op den vinger, en men befpeurt, meer of min in de diepte, eene fchomlneling (d), welke zich door het weeffel van dit ingewand doet gevoelen. Wanneer de zwangerheid, Waarover wij fpreeken, flechts eene windzucht van de baarmoeder is, weegt dit ingewand ligt op den vinger, niettegenftaande dat deszelfs omtrek even groot is als in het voorige geval. Het aanzijn van eenen vleeschklornp in de baarmoeder is geenzins zoo gemaklijk te ontdekken, even zoo als hetmoeielijk is, te kunnen onderfcheiden, of zoodanig een lighaam uit eene vatachtige zeïfftandigheid, of uit blaasjens is tefaamengefteld. Wanneer de zoo even voorgeftelde tekenen der zwangerheden, welke uit water, of uit lucht beftaan, als mede de kenmerken eener Waare zwangerheid, in een tijdperk, waarin de beweegingen van het kind niet meer dubbelzinnig zijn, ontbreken, is dit alleen in flaat, te doen denken, dat het een vleeschklornp is, welken de baarmoeder in zich befluit. 2220. Men kan uit den ftaat van den hals" der baarmoeder, nopens het beftaan van eene dezer foorten van valsfche zwangerheden, boven dat van eene andere derzelven, niets befluiten; naardien dit ingewand, wanneer het zelfftandigheden in zich befluit, welke voor wasdom, of vergrooting vatbaar zijn,zich altijd volgens dezelfde grondwetten ontwikkelt. 2221. $J) tluÏÏuatio. Z a Over herge- nc fommige van de foorren der valsfche zwangerhedenkenmerken.  ( 356 ) 2221. De waterzucht der eiernesten, en die van den buik zelf, hebben dikwijls des. kundigen, in het beoordeelen der valsfche zwangerheden, bedrogen: want, offchoon deze ziekten, zoo als alle anderen, haare bij. zondere kentekenen hebben, moet men toe. Hemmen, dat het niet gemaklijk valt, dezelven, in den beginne, te onderfcheiden. TWEEDE VERDEELING. OVER HET WERKTUIGLIJKE DER AFDRIJVING VAN DE ZELFSTANDIGHEDEN, WELKE DE VALSSCHE ZWANGERHEDEN TESAAMENSTELLEN". EN OVER HETGENE DIE ZWANGERHEDEN VAN DE HEELKUNDE VORDEREN. 2222. De benaaming van valsfche zwangerheid, welke zoo dikwijls door de Schrijvers gebeezigd is, om zulk eene zwangerheid uit te drukken, welke uit zelfftandigheden beftaat die geenzins als het voortbrengfel der bevrugting aangemerkt kunnen worden, of wel zoodanig eene, welke indedaad het gevolg der bevrugting is, maar uit welke bevrugting geen kind voortfproot, moest hun tevens indagtig gemaakt hebben, om enkel den naam van valsfche verlosfing (Jausfe-couche) aan de geboorte, of afdrijving dier zelfftandigheden te geven, ten einde dezelve van de miskraam (avortemmt) te onderfcheiden, welke flechts eene meer of min ontijdige verlosfing is. 2223.  C 357 ; 2223. Het werktuiglijke der afdrijving var alle die zelfftandigheden is, bijna in alle geval len, één en betzelfde, en verfchilt dikwijls niet van dat eener gewoone verlosfing, dan alleen ten opzichte van de fterkte en langduurigheid der poogingen, welke noodig zijn om die afdrijving teweeg te brengen. Wanneer de baarmoeder flechts water, bloed, of iucht in zich bevat, en deze vloeiftoffen enkel door de tefaamentrekking, en fluiting van den mond dezes ingewands, binnen hetzelve wederhouden worden, vloeien zij af,zoo fpoedig die tefaamentrekking ophoud, of de vezelen, welke den rand van den genoemden mond uitmaaken, niet langer wederftand kunnen bieden aan de beftendige werking der overige vezelen van de-baarmoeder, wanneer dezelve fterk gefpannen, en geprikkeld worden: doorwelke zelfde oorzaak de baarensnood ontftaat, en de verlosfing gefchied. 2224. Baden, weekmaakende bewaafemingen (e), en infpuitingen , kunnen dierhalven, door de veerkracht der vezelen van den' hals der baarmoeder te verflappen, zoo wel \ als het verwijden van den mond dezes inge-' wands, door den vinger, den uittogt der bo i vengenoemde vloeiftoffen, vóór den tijd in 1 denwel ken de natuur dezelven anders eerst1 zoude hebben afgedreven, bevorderen: dan, het laatfte, naamlijk het verwijden van den mond der baarmoeder, door den vinger, moet men niet in het werk ftellen, zonder volkoo- men OO Fumigaüones. z 3 Over de mldJ üeien, welke ie afdrijving ier zelfftaniigbeden,vaaroverwij preeken, ainnen be^ orderen.  ( 358 > men zeker te zijn dat 'er zoodanig eene valsfche zwangerheid, ais waarover wij thans lpreeken, plaats heeft. Wanneer die vergaderingen van lucht, bloed, of water, door. de, hetzij natuurlijke, hetzij toevallige, toeftopping van den hals der baarmoeder, of van, die der fchede, veroorzaakt zijn geworden, moet men die dèelen, door een fnijdend werk* tuig, openmaaken : zoo als menigvuldige maaien, bij gelegenheid dat het bloed der maandftonden, bij jonge dogters , en zelfs bij vrouwen, welke reeds kinderen ter we. reld gebragt hadden, belet wierdt door te "vloeien, is uitgeoeffend. 2225. Het werktuiglijke van de afdrijving der vleeschklompen, zoo wel als dat van de fnot- of flijm-achtige ftoffen, welken in een min of meer teder foort van celleweeffel, of in bijzondere beursjens, befloten zijn, is niet altijd zoo eenvoudig, en min fmartelijk voor de vrouwe, als dat der uitperfing van lucht, bloed, of water. Wannéér de valsfche zwan»( gerheid uit eenen vleeschklornp is tcfaamengefteld, heeft 'er een baarensnood plaats, even zoo als bij eene gewoone verlosfing, waarvan de hevigheid der pijnengeëvenredigd' is naar den tcgenftand, welken de natuur, in het afdrijven van dien klomp, ontmoet. Deze baarensnood wordt door pijn in de lénden; door drukking op de onderfte deelen; door vermoeidheid in de leden; enz. vooraf ge. gaan; terwijl de meesten dezer tekenen naar die van eenen gewoonen baarensnood gelijken. Het lighaam der baarmoeder wordt, in den arbeid der verlosfing van eenen vleeschklornp, even  ( 359 ) even zoo als in eenen gewoonen arbeid, bij elke wee, hard,en ontfpanc zich weder, wanneer de wee ophoud; de hals van dit ingewand verdwijnt ten laatfte; deszelfs mond Opent zich allengs; en het vreemde lighaam, waarover wij fpreeken, begeeft zich in dien mond, en trekt denzelven door, even gelijk een kind bij eene gewoone verlosfing doet. 2226. De uitdrijving van eenen vleeschklornp moet, indien de vrouw niet veel bloed verliest, geheel aan de zorg der natuur worden overgelaaten; dan, ingevalle 'er eene aanmerklijke bloedftorting plaats heeft, moet de Vroedmeester dit lighaam afhaalen: zich ten dezen opzichte als in het bevorderen deinageboorte van eene miskraam gedragende. (Ziet het tweede deel van dit werk, bladz, 254, en vervolgens). DERDE AFDEELING. OVER DE MISKRAAM, OF TEVROEGTIJDIGE VERLOSSING. 2227. De miskraam is de afdrijving van een kind vóór het gewoone uiterfte tijdperk der zwangerheid, en voornaamlijk vóór dat, in hetwelk het kind fterk en ontwikkeld genoeg is, om, na deszelfs geboorte, te kunnen blijven leven. In dit laatfte geval heeft men dezelve den naam van valsfche verlosfing (fausfe-couche) gegeven: fchijnende het woord miskraam (avortemmt) door het gebruik gewettigd te zijn, om'er de afdrijving Z 4 van Bepaaling iet miscraam.  van de vrugten der dieren, vóór het uiterfle tijdperk haarer dragt, door uit te drukken. 'Aanleiden de oorzaaken der mis kraam. EERSTE VERDEELING. OVER DE OORZAAKEN, EN GEVOLGEN DER MISKRAAM. 2228. Een groot aantal van oorzaaken kunnen tot de miskraam aanleiding geven. ■ Somtijds is zij het gevolg van eene doorgaande (ƒ), of van eene langduurige ziekte (g) der vrouwe, geduurende de zwangerheid; van volbloedigheid (li); gebrek aan voedfel; hoest (0; geweldige braaking (ƒ); van de fpanning der vezelen van de baarmoeder, waardoor zij niet toegeven, en zich niet genoegzaam ontwikkelen kunnen; van het een of ander gezwel in de baarmoeder; van derzelver buitengewoone gevoeligheid, of van haare bijzondere zwakheid; van eene hevige gemoedsaandoening (&); van een' geweldigen fchrik; van eenig uiterlijk geweld, zoo als een' flag, val, of floot; enz. Op andere tijden wordt de miskraam door het kind zelf veroorzaakt: als door deszelfs bijzondere ziekten; door deszefs dood; zelfs door de gebreken, of beledigingen van den moederkoek; door de inplanting van dit lighaam aan den (ƒ) Morbus acutus. Qr) Morbus chronicus. CA) Plet hora. CO Tusfts. Qj") Vomïtus. (k) Pailiema.  ( 36i ) den hals der baarmoeder; enz. (t). Wij zullen de wijze, opwelke de aanleidende oorzaaken van de miskraam werken, hier niet ontvouwen: naardien de verklaaring daarvan meer in het bijzonder, tot eene verhandeling over de ziekten der vrouwen, en kinderen, dan tot onzen tegenwoordigen taak, behoort. 2229. De meesten dezer oorzaaken kunnen de miskraam in alle de tijdperken der zwangerheid, onverfchillig, doen ontftaan; terwijl de overigen dezelven vrij beftendig in één en hetzelfde tijdperk, maar bij de eene vrouw vroeger, en bij de andere laater, teweegbrengen. Wij hebben vrouwen gekend, waarvan fommige haare kinderen niet langer dan drie, en andere niet boven de vier, vijf, of zes maanden gedragen hebben, zonder dat eenige de minfte zichtbaare oorzaak daartoe aanleiding hadt gegeven. Menigvuldige miskraamen fchijnen enkel het gevolg van eene buitenge- woo- CQ Men vergunne mij, hier nog eene zeer voornaame, en, over het algemeen , niet genoeg bekende oorzaak van de miskraam , waardoor misfehien wel de meesten ontftaan, aan te wijzen, naamlijk de buitenfpoorige venusdrift. Echtgenooten kunnen hiertegen nietgenoeg gewaarfchouwd worden: want, door eene te driftige omhelzing, geduurende de zwangerheid der vrouwe, wordt vaak het leven der vrugt, welke zij draagt, in het grootfte gevaar gebragt. Ik zoude hier nog andere oorzaaken der miskraam, zoo als, bij voorbeeld, hetdanfen, hard rijden, enz. kunnen opnoemen, maar dan zoude ik tebreed moeten uitweiden (V> zs Over de bijzondere tijdperken der zwangerheid, in dewelken de miskraam ban voorvallen.  X 30*2 ) Over de gevolgen der miskraam. 1 woone gevoeligheid der baarmoeder, en vaiï de fpanning der vezelen van dit ingewand, te zijn geweest, welke laatften zich, in fommige gevallen,zonder zelfs geweldig geprikkeld te worden, en zonder zich tefaamen te trekken, niet verder dan tot eenen zekeren bepaalden graad kunnen ontwikkelen. Wij hebben tevens opgemerkt, dat andere vrouwen, nadat zij verfcheiden maaien op een der zoo evengenoemde tijdperken verlost waren , haare kinderen , in volgende zwangerheden, een weinig langer bij zich droegen, en ten laatfte den gewoonen tijd der dragt bijna uitliepen : mits dat men, ten opzichte van die vrouwen, de noodige voorzorg gebruikte, om de groote gevoeligheid der baarmoeder te verminderen, derzelver vezelen te verflappen, en tot eene meer aanmerklijke uitrekking bekwaam te maaken. 2230. Offchoon de miskraam fomtijds voorvalt, zonder dat de minfte zichtbaare oorzaak 'er aanleiding toe gaf, en het geringde teken, hetwelk dezelve konde doen vreezen, vooraf plaats had, wordt de vrouw, bij andere gelegenheden, lang tevooren, knagende pijnen in de lenden, en in de baarmoeder, verzeld van eene drukking op de onderfte deelen van den buik, gewaar; terwijl de miskraam dikwijls van eene middenmaatige, of meer aanmerklijke bloedftorting, naarmaate van de oorzaak welke dezelve teweeg brengt, wordt voorafgegaan. 2231. De miskraam, of tevroegtijdige verlosfing, is, zoo voor de moeder, als voor het kind, van meer of min droevige gevolgen,,  (3^3) gen, naar maate van den aart der oorzaak, welke dezelve doet ontftaan; van de hevigheid met welke die oorzaak werkt; en van de verwarring welke zij in de natuurlijke beweegingen (/) maakt. De miskraam op zichzelVe is niet gevaarlijk; het werktuiglijke der tevroegtijdige verlosfing is hetzelfde als dat der verlosfing van een voldragen kind; cn derzelver gevolgen verfchillen weinig van die dezer laatfte. Onder de kinderen, welke vóór het tijdperk van zeven maanden gebooren worden, zijn fommige reeds tevooren geftorven; terwijl de meesten van die, welke, in dat tijdperk, levend ter wereld koomen, niet lang in leven blijven. Men verzekert nogthans, kinderen van zes, en van vijf maanden, ja zelfs van vier en eene halve maand, behouden te hebben, en dat dezelve, niettegenftaande hunne zwakheid, en onvolkoomen wasdom , welke natuurlijker wijze in die tijdperken hunner dragt plaats heeft h eenen hoogen ouderdom bereikten. Diergelijke voorbeelden, gefteld dat de vrouwen zich, in de berekening van den tijd haarer zwangerheid, niet vergist hadden,zijn al te zonderling, dan dat wij ons, volgens dezelven, zouden kunnen vleien, kinderen te behouden , welke op deze laatsgenoemde tijdperken gebooren worden, hoe krachtdaadig de zorg ook ware welke voor hun gedragen worde; men moet hun echter geenzins aan hunzelven o verhaten, of hen onze hulp weigeren TWEE-, C/) Facultates naturales.  ( 364 ) Overdemid delen, om ó miskraam-, ii fommige ge vallen, vuo te koomen. TWEEDE VERDEELING. OVER HETGENE, INGEVALLE VAN EENE MISKRAAM , DOOR DEN VERLOSKUNDIGEN, MOET WORDEN IN ACHT GENOMEN. . 2232. Men zoude de miskraam, zelfs wan:neer de arbeid reeds plaats hadt, dikwijls 'kunnen voorkoomen , indien men 'er de • juiste oorzaak van konde weeten. Eene zeer bloedrijke vrouw wierd, omtrent de zevende maand der zwangerheid, baarenspijnen gewaar: zijnde de arbeid, toen wij, tot haare hulp, geroepen wierden, reeds verre gevorderd: want de mond der baarmoeder had zich toen reeds tot den omtrekvan een Hollandsen, drie- Guldenftuk geopend. Twee kleene aderlaatingen op den arm deeden de pijnen in zooverre bedaaren, dat de genoemde mond des anderendaags weder gefloten was ; terwijl de vrouw niet voor op den gewoonen tijd verloste. Ligtverteerbaare fpijzen, voorzichtig toegediend, flilden eenen niet minder gevorderden arbeid, bij eene andere vrouwe: inwelk geval de miskraam, naar vermoeden, enkel het gevolg van een volftrekt gebrek aan alle voedfel, geduurende verfcheiden agtereenvolgende dagen, geweest zoude zijn; deze vrouw verloste, twee en een halve maand daarna, van een voldragen kind. Verzachtende infpuitingen in den aars, en een ligt buikzuiverend middel, verfchaftten hetzelfde voorrecht aan eene derde vrouwe, welke den  C 365 ) den arbeid tusfchen de zesde en zevende maand der zwangerheid gewaar wierd, nadat zij verfcheiden dagen door pijn in het gedarmte (111) ; braaking ; en gewaande persfing tot (loeU gang (n), was lastig gevallen; enz. enz. enz. 2233 Daar deze middelen met zulk een gelukkig gevolg zijn aangewend, in omftandigheden, waarin de miskraam op het punt fcheen te zullen voorvallen, heeft men 'er, met zoo veel meerder reden, eene heilzaame uitkomst van tè wagten, wanneer de oorzaak, welke dezelve dreigt, haar vermogen nog in zooverre op de baarmoeder niet heeft uitgeoeffend, om de zwangerheid flerk te kunnen roeren. Wij kennen vrouwen, welke geene voldragen kinderen ter wereld bragten, dan na drie of vier miskraamen van zes weeken , van twee, drie, en van vier maanden gehadt te hebben; en als dan nog het voorrecht van den vollen tijd der zwangerheid uit te loopen, enkel aan de aderlaating op den arm verfchuldigd waren, welke, weinige dagen nadat de maandftonden voor de eerftemaal waren weg gebleven, in het werk gefield, en in den loop der zwangerheid herhaald wierdt,zoo fpoedig zich flechts het minfte teken van volbloedigheid vertoonde. Daar de aderlaating, voor vrouwen van een bloedrijk geftel, zulke heilzaame gevolgen heeft, is zij niet minder nuttig, ten opzichte van zoodanige vrouwen, bij dewelken de groote gevoeligheid der baarmoeder; derzelver kramp. trek- (tri) Colieui dolor. (») Tenesmus,  C 3«« ) 1 i i Over liet gedrag het- \ welk men bij eene miskraam hebbe1 te houden. 1 O) slxtijpasmorfica. rekkende aandoening; de gefpannenhëid vari lerzelver vezelen; enz. verfcheidenmaaleiï lanlciding tot eene miskraam gegeven heb>en. Ontbindende dranken, zoo als kalfsch:n boender-nat, vooral de baden, moet men n zoodanige gevallen geenzins verzuimen te ioen gebruiken. Bijvrouwen, wier kramplijnen flechts uit de genoemde oorzaaken onttaan, zijn kramp/lillende middelen (o) van de neest heilzaame uitwerking; en het is dikvijls van veel gewigt, met het gebruik dier niddelen reeds zeer vroeg te beginnen, en er tot den tijd der verlosfing mede aan te ïouden. Men moet zich verfchillende gelragen , wanneer de zwakheid der vrouwe ot de miskraam aanleiding geeft: want, als lan, moet men haar bloed befpaaren; haar le rust voorfchrijven; en alles toebrengen >m haar te verfterken. 2234. Wanneer de baarensnood in zooverre plaats heeft, dat zich de pijnen hevig Ioen gevoelen; dat de mond der baarmoeder eeds ontfloten is; en 'er geene hoop overchiet, van «den arbeid te kunnen doen bedaaen, moet men zich naar de omflandigheden 'chikken. De afdrijving van het kind, zoo vel als die van den moederkoek, moet aan de :org der natuur worden overgelaaten, zoo likwijls de vrouw geene andere toevallen over:oomen : naardien zij, in dit geval, even als n het gewoone tijdperk der zwangerheid, zoo vel van het kind, als van den moederkoek, van.  C 3^7 ) Van zelve kan verlosfen. In de twee, of drie eerfte maanden der zwangerheid, drijft de natuur het geheele voortbrengfel der bevrugting, tegelijk, af, wanneer men niet onvoorzichtig genoeg is, van de vliezen, onder het ijdel voorwendfel van de natuur behulpzaam te zijn, te verfcheuren. De arbeid is zelfs op deze wijze gemaklijker om het ei af te drijven, dan wanneer het lamvliesvogt, en de vrugt, welke dan nog zeer kleen is, eerst wierden afgedreven; dan, na dit tijdperk, wordt het tegendeel befpeurd: het lamvliesvogt vloeit j alsdan, vroeger of laater af} de vrugt wordt vervolgens afgedreven; terwijl de moederkoek het laatfte wordt uitgeworpen. (Ziet §. 990, en vervolgens). 2235. Men moet dierhalven zorgvuldig vermijden, de vrouw lastig te vallen, en te vermoeien , door haar, geduurende den arbeid tot de miskraam , te dikwijls te ondertasten , wanneer dezelve in de twee, of drie eerfte maanden der zwangerheid voorvalt; en vooral zorgdraagen, den waterzak , met oogmerk om den uittogt van alles wat de baarmoeder in zich bevat te verhaasten , niet te openen: want zulks zoude juist het middel zijn, om 'er da afdrijving van de vrugt, nevens die van den moederkoek, door te vertraagen, en den arbeid langer te doen duuren. De baarmoeder, door de ontlasting van het lamvliesvogt,in de zwaarte van den last,welke haar hinderde, eenige verligting gewaar wordende', trekt zich, als dan, geduurende eenen zekeren tijd, met veel minder kracht dan tevooren tefaamen, ja vertraagt fomtijds ,  ( 368 ) tijds, geduurende verfcheiden uuren, in derzelver werking , welke dikwijls eerst zeer lang daarna weder opwakkert. 2236. Wanneer de miskraam in eenen veel verder gevorderden tijd der zwangerheid voorvalt, moet men, behalven Op de omftandigheden , welke den arbeid der miskraam ver. gezellen, en bijzondere voorfchriften aan de hand geven kunnen, ook op de ligging van het kind, of de wijze op welke het zich aanbied, zorgvuldig acht geven: want de verlosfing van een onvoldragen kind, kan, vooral na de zesde maand, nietaltijd, zonder de hulp der kunst, gefchieden. Men moet zich dierhalven, ten dezen opzichte, en in alle gevallen in dewelken 'er toevallen plaats hebben, eveneens gedragen als of de vrouw ten volle in het uiterfle tijdperk der zwangerheid was; ofwel, op die wijze, zoo als met betrekking tot het bevorderen der nageboorte van eene miskraam is voorgefchreven. Naardien de gevolgen van alle deze laatstbedoelde foorten van miskraamen bijna dezelfden als die eener gewoone verlosfing zijn, moet de eetregel, welke de vrouw verplicht is te houden, zoo wel in het eene als in het andere van die gevallen, naar één en hetzelfde voorfchriftingerigt worden. EINDE VAN HET TWEEDE STUK DES VIERDEN, OF LAATSTEN DEELS.