01 1178 8516 UB AMSTERDAM   R E I Z E VAN DEN JONGEN ANACHARSIS DOOR GRIE K E N L A N D.   R E I Z E VAN DEN JONGEN ANACHARSIS n o o u. GRIEKENLAND. VIT HET FRANSCH VAN DEN Abt BARTHELEMIJ DOOR M. S T ü A R T. ZESDE DEEL. tb amsterdam, bij JO HANNES ALLART; mdccxcv1i.   I N II. O ü D VAN HET ZESDE DEEL. {n'egen es vijftigste hoofdstuk. Reize doOr Atüca. De landbouw. Qe Bergwerken van Sunium. Verhandeling van flato over de Schepping der Waereld. . , Bladz. i Zestigste hoofdstuk. Merkwaardige gcbeurenisfen, in Griekenland en op Sicilië voorgeval. Jen (van het jaar 357 tot aan het jaar 354. voor J. C.) De onderneming van dion. Het vonnis van de Veldheeren timotheus en ifhicrates. Het begin van den heiligen krijg. . 51 Een en zestigste hoofdstuk. Brieven aan anaciarsis en ïhilotas , geduurende hunne reis door JEgijptus en Perjle, over de algeiceene za..ken van Griekenlani. . . 89 * 3 Twek  vi I N H O U D. Twee en zestigste hoofdstuk. Over den aard der regeeringvormen, volgends arsstoteles en andere Wijsgccren. . . . 243 Drie en zestigste hoofdstuk. Dionijsius , Koning van Sijracufen, te Corinthus. Timoleon's bedrijven. . 3^ E E b  R E I Z E DOOR GRIEKENLAND. NEGEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Reize door Attica. De landbouw. De Bergwerken van Sunium. Verhandeling van plato over de fchepping der waereld. Dikwijls bragt ik geheele jaargetijden in onderfcheidene landhuizen door , en meerrnaalen doorkruiste ik gansch Attica: zie hier alle de bijzonderheden bij een, welke mijne opmerkzaamheid bij die gelegenheden troffen. De velden zijn van eikanderen afgefcheidert door heggen of muuren (i) De landerijen , welke door geldleeningen bezwaard zijn, heeft men zeer wijslijk kenbaar gemaakt door kleene zuilen, waarop het verdrag met den eersten fchuldeifcher ftaat uitgedrukt. Dergelijke zuilen ftaan ook voor de huizen , om eenen ieder derzelver bezwaar te toonen (2), en daar- (l) Lijf. de facr. oliv. p. 144. Demorth. in Callicl. p» & in?. Harpocr. & Suid. in 'Atpur- f2j Harpocr» intfAr Gnec< in .Afltd^ ld. ibid. in uvlc. (5) Plat. in Conv. r. 3, p ,90, Eem'gzins gelijk aan ons fchietduitjen of kruis of munt, Meurf. de lud. Crasc. in 'Orpxx.  JONGEN ANACHARSIS. 7 op het land fchaamen de mannen zich over uezeiven niet. Euthijmenes , een onzer vrienden, had het opzicht zijner landgoederen fteeds toevertrouwd aan de waakzaamheid en trouw van eenen flaaf, dien hij over de overigen gefteld had (1) ; ten laatften echter overtuigd, da) heft oog van eenen meester naamver, dan dat van eenen opzichter, ziet (a) , befloot hij, zijn landhuis te gaan betrekken , 't welk in het dorp Acharnen, zestig Jtadiè'n (*) van Athenen, ftond (3). Eenige jaaren daarna gingen wij hem bezoeken. Zijne weleer kwijnende gezondheid was herfteld. Zijne vrouw en kinderen verdubbelden en deelden in zijn geluk. ,, Ons kever is werkzaam en niet moeizaam, zeide hij, wij kennen geene verveeling en verltaan ons op het genot des tegenwoordigen tijds." Hij liet ons zijn nieuw gebouwde huis zien. Hij had ht in het zuiden geplaatst, om de warmte der zon in den winter te hebben en in defi zomer befchut te zijn , wanneer dit ge fternte het hoogde ftaat (4). Het vertrek dei vrouwen was van dat der mannen afgezonderd doorbaden, die mede allegemeenfehap tusfehen dejflaaven en flaavinnen verhinderden. Elk vertrek beandwoordt aan deszelfs oogmerk, men be- fjiy Xenopli. mem. L. 5, p. 855. Ca) ld. ibid. p. 854. (*) Omtrend 2j mijlen. (2) Thucijd. L. 2, c. SI. (4)Xenoph. meiuor. L. 3». p. 7775 L- 5i P- 844. A 4 Hoorn?T. LIK.  HOOFDFT, L1X, * REIZE VAN DEN bewaart het koorn op eene drooge , de wijn op eene koele plaats. Het huisraad is geenzins keurig, maar alzins net. Kranzen en wierook voor de offers , kleederen voor de feesten , wapenen en rusting voor den oorlog , dekklederen voor de verfchillende jaargetijden , keukentuig, gereedfchap om het koorn te maaien, vaatwerk om meel te kneeden, voorraad voor het geheele jaar en voor elke maand in het bijzonder, alles was zeer gemaklijk te vinden, want alles was op zijne plaats in geregelde orde fji). „ De ftedelingen, zeide euthjjmewes , mogen met verachting op zulk eene regelmaatigefchikkingnederzienjzij wetén niet, hoe veel tijd van zoeken het verkort, en hoe een verftandig landman zijne oogenblikken even huishoudelijk, als zijne inkomften, befteedea moet. „ Ik heb, vervolgde hij, eene verfiandige en ijverige huishoudfter aangenomen. Ik beproefde eerst zorgvuldig haar gedrag en gaf haar toen eene naauwkeurige lijst van alles , 't welk ik aan haare zorg toevertrouwde." —. „ En waarmede vergeldt gij dien dienst ?" vroeg ik. „ Met hoogachting en vertrou. wen, was zijn andwoord , nadat ik haar het geheim mijner zaaken heb toevertrouwd, zijn zij haare eigene geworden O). Met dezelfde opmerkzaamheid verwaardige ik onze flaaven , wanneer zij zich ijverig en trouw betoon en ; zij CO Xenopbon. memor. L. 5, p, S43. (a) ld. ibis. p. 8.45,  JONGEN ANACHARSïS. 9 zij krijgen als dan warmer en beter kleeding, en deze geringe onderfcheidingen maaken hun gevoelig voor de eer (1) en houden hun beter bij hunnen plicht , dan de vrees voor ftraffen. „ Mijne vrouw en ik verdeelen voords onder ons de zorg des bettuu s. De inwendige belangen komen voor haar, de uitwendige voor mij(Y). Ik zorge voor den bouw en verbetering van mijnen voorouderlijken grond. Laodice let op den ontvangst.en de uitgave, op de inzame. ling en verdeeling van het graan , den wijn , de olie en vruchten, die haar worden te huis gebragt ; zij houdt voords orde onder onze dienstboden, zendt dezen naar het land , zet genen aan de wol, welke zij haar ter vervaardiging van klederen leert bereiden (3). Haar voorbeeld vermindert derzelver arbeid , en , in geval van ziekten , vermindert haare zo wel, als mijne, oplettendheid derzelver lijden. Het lot onzer flaaven gaat ons ter harten : en op welke rechten en vergoedingen hebben zij ook geene aanfpraak!" Wij doorwandelden een voorplein met hoen» «leren , enden en andere huisvogels (4) , bezichtigden voords de ftal, de fchaapskooi, en den bloemtuin , waarin wij narcisfen, hijacinthen, anemonen, iriasfen, vioQhjens van ver- fchil- (l) Xenopb. memor. L. 3, p, 855 & 857. O) U. ibid. p. k 8. (3) ld. ibid. L. 5, p. 879 &c, (4} Hefijcb,. A 5 UX.  hoofds t. l1x. lo REIZE VAN DEN fchillende kleur CO, roozen van onderfcheidene foort (2) en allerleije welriekende planten vonden (3). „ Gij verwondert u zeker niet, zeide hij, over mijne zorg, om ze aan te kweeken, gij weet, dat wij 'er onze tempels, altaaren en Goden-beelden mede eieren (4), dat wij 'er ons eigen hoofd mede bekranzen bij onze gastmaalen en gewijde plegtigheden , dat wij ze over onze tafels en bedden ftrooijen, dat wij zelfs zeer oplettend aan de Goden die bloemen offeren, welke hun de aangenaamfte zijn. Voor het overige moet geen voordeeltjen den landman te gering zijn: zoö dikwijls als ik hout, kool (5), eetwaaren en fruit ter markt naar Athenen zende , doe ik 'er eenige korven met bloemen bij , die in een oogenblik worden weg gehaald." Euthijmenes bragt ons vervolgends op zijn land, het welk meer dan veertig Jiadïén (*) in omtrek had (6), en het geen hem in het voorige jaar meer dan duizend medimnen garst en agthonderd maaten wijn had geleverd (7). Hij had zes lastdieren, die dagelijksch hout en andere ftoffen voor hem ter markt voerden, en hem eiken dag twaalf drachmen (f_) opbrag- ten (1) Athen. L. 15, c. 9, p. 683. (2) Tlieophr. ap. Athen. p. 682. (j) ld. hifi. plant. h. 6% c. 6, p. 64?. 1.4) Xenopb. mem. p. 831. (5) Ariftoph. in Acharn. V. 212. (.*) Omtrend ij mijl. (6) Demefth. in Pna:nip. p. 1023. (7) Jd. ibid. p. 102*. (f) 10 Livres 10 Sols. (Zie de aanmerking aan het einde van dit boekdeel.>  JONGEN ANACHARSIS. 11 ten (i). Zich wegens overftroomingen beklaagende , die hem zomtijds zijnen oogst wegfpoelden, vroegen wij hem, waarom hij zich niet in eene ftreek had nedergezet, die daaraan minder bloot lag." Men heeft mij weieens eene voordeelige ruiling voorgellagen, zeide hij maar ik zal u de reden mijner weigering laten zien. ,, En nu opende hij voor ons de deur eener afgeflootene plaats, waar wij'eenen grasheuvel vonden met cijpresfen omringd. „ Zie daar mijn familie- graf (2), zeide hij; daar , onder dat flaapkruid zag ik den kuil delven, waarin mijn vader werd nedergelaten; daar ter zijde is het graf van mijne mosder. Zomtijds kome ik mij hier met mij zelf onderhouden, en verbeelde mij dan , ze beiden re zien en te hooren. Neen, nooit verlate ik dezen gewijden grond. — Mijn zoon, zeide hij voords tot een jong knaapjen, 't welk hem volgde , na mijnen dood zult gij mij leggen naast mijne ouderen, en wanneer gij het ongeluk hebt, van uwe moeder te verliezen , begraaf haar dan naast mij. Vergeet dit niet!" — Zijn kind beloofde het hem, terwijl het traanen ftortedq. Het dorp Acbarnen heeft eene menigte van wijnbergen (3); doch geheel Attica zelve is met olijven bedekt, welke boomen men het zorg- vul- (0 Derooftb. in Phainip. ,p. 1052. O) 'd- in Calliet. p. 1117. Id. ia Wacait. p. 1040, (3) Ariftoph. in Acharn. V. 5IT. HOOÏDST L1X.,  IIOOFDST LIX. i* REIZE VAN DEN vuldigst aankweekt. Euthijmenes had 'er een groot aantal geplant, vooral langs den weg rondom zijn land ; zij Honden negen voeten van een, om dat derzelver wortels zich ver verfpreiden (1). Niemand mag meer dan twee boomen jaarlijksch op zijnen grond hakken , ten zij tot eenig Godsdienftig gebruik. De overtreder van deze Wet moet voor elken voet houts honderd drachmen (*) aan den aanklaager en even zoo veel aan den Rechter betaalen , waarvan het tiende deel voor den fchat van minerva komt (2). Dikwijls vindt men olijvenboschjens , die men zorgvuldig bewaart en met eene fchutting affluit. Dezelven komen den eigenaar des lands geenzins toe , maar den tempel van minerva. Men verpacht ze (3) en derzelver opkomst wordt enkel tot onderhoud van haaren eerdienst bedeed. Indien de eigenaar 'er een hakte, al ware het zelfs een dorren tronk, zoo zou de ballingfchap en verbeurdverklaring zijner goederen zijne draf zijn. De Areopagus neemt kennis van de onderfcheidene foorten van olijven , en zendt van tijd tot tijd toezieners , om op derzelver onderhoud te letten (4). Ou- (0 Xenoph. memor. \\ 8f)f. P!ut. in Sol. t. 1, p. 9i. (*) go Lhrts. (2) DemoftB. in Macart. p. 1039. Pet. leg. Att. p. .391. (3) Lijf. in Areopag. p. 133. (4) 14, ibid. p. 136 & 143. Markl. conjeot. ad. c. ?, Lijf. p. 548, ad cal. edit. Taijlor.  JONGEN AN ACH ARSIS. 13 Onze rondwandeling vervolgende zagen wij eene talrijke kudde fchaapen ons voorbij gaan, vooruitgegaan en gevolgd door honden, ter verjaaging der wolven gefchikt (1). Elk i'chaap had eenen dekhuid, welks gebruik, van de Megareërs ontleend (2) , de wol bewaart voor den drek , die haar anders bezoedelt en voor de heggen , waar aan zij anders blijft hangen. Ik weet niet, of dit 'er iet toe doet om de wol te verfijnen, maar ik kan zeggen , dat de Attifche wol de fraaiste is (3), en voege 'er bij, dat de wolverwerij hier tot dien trap van volmaaktheid gefteegen is , dat haare kleuren nimmer verfchieten (4^. Ik hoorde , bij deze gelegenheid, dat de fchaapen vetter worden naar gelang zij mesr drinken; dat men dikwijls zout in hun voedzel doet, om ze dorstig te maaken, en dat men ze, boven al in den zomer, om de vijf dagen daar van eene bepaalde hoeveelheid geeft, van een medinna (*) naamlijk voor honderd fchaapen. Nog hoorde ik , dat het gebruik van zout ze meer melk doet geven C5)« Aan den voet van een heuveltjen , op het eind eener beemd, had men midden onder rosmarijn en brem eene menigte bijenkorven geplaatst. (O Xenoph. mem. L. 2, p. 757 & 759. CO Di°g« Lflürt. L. 6, §. 41. Ci) Varr. de re ruftic. L. 2, c. 2. Plut. de aud. t. 2, p. 42. Athen. L. 5, p. 219. (4) Plat. de rep. L. 4, t. 1, p. 429. Omtrend 4 fehepell. ($) Ariiï. hul, animal. L. 8, c. 10, t. 1, p. 90G, 1O0FDST. LIX.  tlOtlKDtr. LIX. 14 R E I Z E VAN DEN plaatst. „ Zie eens , zei euthijmenes , met welk eenen ijver de bijen de bevelen haarer Koningin uitvoeren : zij duldt geenen lediggang, maar zendt haare onderdaanen in deze fchoone beemd , om 'er de rijke bouwitoffen uit te haaien , wier gebruik zij regelt; zij zelve bezorgt den bouw der huisjens en de opvoeding der jonge bijen, en, wanneer haare kweekelingen voor haar eigen onderhoud kunnen zorgen , dan regelt zij zelve den zwerm (1) , dien zij verplicht, van vaderland te verwisfelen onder het geleide van eene bije, welke zij zelve verkiest (*). Verder op, tusfchenheuvels met wijngaarden bezet, was eene vlakte, waarin wij verfcheidene paaren osfen zagen, zommigen voor mestkarren , anderen voor den ploeg, om met zwaaren arbeid diepe vooren te fnijden (2). „ Men zal 'er garst in zaaijen, zei euthijmenes : deze foort van graan wil het best in /Sttica voord (3). Het koorn, 't welk men in30gst, geeft wel een zeer fmaaklijk brood , maar is zoo voedzaam niet, als dat van Basó■ie, en men heeft meer dan eens opgemerkt, iat de Baeotifche Worftelaars geduurende hun verblijf te Athenen twee vij'fde meer koorn gebruiken , dan zij in hun eigen land verteeren CO Xenopb. mem. L. 5, p. 837 & 839. (_*) Zie de lanmeiking aan het einde van dit botkdeel. CO iElian. rar. hifi. L. 5, c. 14, (3) Taeopbr. bilt. pla^it. L. 8, :. 8, p, 947.  JÓNGEN ANACHARSIS. 15 ren (i) : nogthands grenst hun land aan het onze. Het is dus wel waar, dat 'er maar zeer weinig vereischt wordt, om den invloed der luchtftreek te veranderen. En wilt gij daar van een ander bewijs? Het eiland Salamis raakt fchier nan Attica, en de graanen worden 'er veel vroeger rijp, dan bij ons (a)." De gefprekken van euthijmenes , en de voorwerpen, die mij voorkwamen , begonnen mij belangrijk te worden. Ik doorzag reeds , dat de wetenfehap van den landbouw geenzins fteunt op eenen blinden flenter, maar op eene lange reeks van waarnemingen. ,, Het fchijnt, zeide onze leidsman , dat de Mgijptenaars 'er ons de eerste gronden van mededeelden (3). Wij deeden ze over aan de andere volkeren van Griekenland , waarvan de meesten, uit erkendnis voor zulk eene weldaad , ons nog jaarlijksch de eeritelingen van hunnen oogst brengen (4). Ik weet, dat andere Griekfche fteden met ons dezelfde aanfpraak voorgeven (5): maar wie zou derzelver rechtmaatigheid willen onderzoeken? De kunsten der eerste noodzaaklijkheid werden onder de oudfte volkeren gebooren, en derzelver oorfprong is te roemrijker, naar gelang die zelfs duifterer is. „ De CO Theophr. hifi. plant. L. 8, c. 4, p. 934. (2) ld. ibid. c. 3, p. 913. (3) Diod. Sic. U. 1, p. 13, 14 & 95; L. 5> P' 33^. C4) Itoa. paneg. t. i, p. 133. Juftin. L. a, c. 6» C5) Coguet. orig. deslois. t. s, p. 177» HOOFDST, UX.  BCOFnsT. LIX. ! i<5 REIZE VAN DEN De kunst des landbouws, bij de Grieken overgebragt , werd door de ondervinding opgehelderd, wier lesfen eene menigte van Schrijvers verzamelden. Vermaarden Wijsgeeren , •als democritus , archijtas , en epicharmus hebben ons nutte lesfen voor den landoouvv nagelaten (i), welken hesioous, verfcheidene eeuwen vroeger, in zijne gedichten bezongen had (2) : een landman echter moet zich niet zoo flaafsch aan hunne uitfpraaken houden % dat hij de Natuur zelve niet durft ondervragen of haar nieuwe Wetten voordellen." — Het zou dan niet genoeg zijn , zeide ik , wanneer ik een land te bebouwen had , de Schrijvers , dien gij op noemt, raad te pleegen." „ In het geheel niet, zeide hij , zij geven wel uitnemende middelen aan de hand, maar die niet voegen voor eiken grond noch voor elke luchtftreek. ,, Onderfteld, dat gij u den een of anderen tijd aan het edel beroep begeeft, het welk ik aefene , dan zou ik u eerst trachten te over■eeden, dat de grond zelf alle uwe zorg, alle jwe bemoeijiug vordert, en lat, hoe meer 'ij daar aan doet , gij 'les te meer voor u zelf doen zult (3), wijl de grond min weldaa. aig, dan wel rechtvaardig, is(4). „ Bij CO Arift. de rep. L. i, c 11 . t. a, p. jo"?. Varr. de re ruftic 1 . i, c. t. Colum. üe re ruftic L , c. i. i) HeBod. oper. & dies. (3) Xenoph. mem. L. 5, p. 868» U) ld. ibid. p. 83a.  JONGEN ANAC H ARS IS. . 17 „ Bij deze grondles zou ik u voords nu eens regels voordragen, door de ondervinding van eeuwen bevestigd, dan eens twijfelingen, dien gij zelf, of met behulp van anderen, moest oplosfen. Ik zou u, bij voorbeeld, zeggen : kies eene voordeelige ligging (i) , leer den aard van den grond en mest kennen , dien elk bouwzel vordert (2), onderzoek , bij welke gelegenheid de onderfcheidene foorten van aarde vermengd moeten worden (3), wanneer men de aarde met mest (4), of de mest met het zaad vermengen moet (5). „ Wildet gij in het bijzonder koorn zaaijen, dan zou ik zeggen: verdubbel allen veldarbeid , zaai geen nieuw graan, maar zaad van het voorige jaar (6); zaai wat vroeger of laater naar de luchtgefteldheid van het jaargetijde (7); wat dikker of dunner, naar gelang de grond ligter of zwaarer is (8); maar zaai altijd met eene gelijke hand (v). Wast uw graan te hoog ? laat het fcheeren of liever van uwe fchaapen afeten (10); want het eerste middel is dikwijls gevaarlijk , zomtijds wordt (1) Theophr. de cauf. plant. l. 3 , c. 1. O) U- tiift. plant. l. 8, c. 8, p. 946. (,;} ld. de cauf. plant. l. 3» C. 25- (4) ld- ibid- c- 7- (5) ld- hift. plant. 1.7, c. 5, p. 79*. CA) ld. ibid. l. 8, c. II, p. 962. Plin. i,. 18, c. 24, t. 2, p. 127. Geopon. L. 2, c ifl. (f) Xenoplion. mem. I. 5, p. 85i. (8) Theophr. ibid. c. 6, p. 9!9- (9) Xenophg ibid. ((o) Thsop'.u,, ibid. c. 7f v. 912. VI. D£ïl. B HOOFTlST. UX.  KOOFOST. LIX. I t ( 18 REIZE VAN DEN wordt het koorn lang en fcbraal. Hebt gijveel ftroo ; fnij het op de helft af, de floppels, dien gij ftaan laat, geven, op den grond verbrand zijnde , goede mest (1). Sluit uw graan voords op eene zeer droo^e plaats op CO, en , om het lang goed te houden moet gij het niet uitfpreiden, maar op eenen hoop werpen en zelfs befprengen (3)." Euthijmenes gaf nog verfcheidene andere bijzonderheden van den graanbouw op , en liet zich nog breeder over den wijnftok' uit. Ik zal hem zelf laten fpreken. „ Men moet oplettend zijn op den aard der plant, welke men in den grond legt op derzelver vereischte grondbearbeiding en de gefchikte middelen ter bevordering van haare vruchtbaarheid. Veelvuldige en dikwijls te, genftrijdige gebruiken zijn , ten aanzien van deze verfchillende voorwerpen , in de onderfcheidene gewesten van Griekenland in-e." voerd. „ Schier overal onderfteunt men den wijngaard door (hitten (4). Men bemest denzelven flechts om de vier jaaren en zomtijds nog minder, wijl hem eene drukker bemesting verDranden zou ("5). „ Vooral vordert het fnoeijen de oplettend- heid (O» Xenopb. mem. L. 5, c. S6z. CO W. ibüh »• 844. (3) Theophr. de cauf. pknt. L. 4, c. 15. 4) Xenoph. ibid. p. 865. Theophr. ibid. L. 2, c. 2S. 5) ld. ibid. L. 3, c. 13.  jongen anacharsis. t$ heid des wijngaardeniers , waarmede hij den i wijnftok eene grooter kracht, vruchtbaarbeid en langer leeven moet trachten bij te, zetten (O- „ In eenen kortlings ontgonnen grond moer. meh geene jonge plant fnoeijen voor haar derde jaar , in eenen reeds lang bebouwden grond moet men daarmede nog langer wachten (2). Ten aanzien van het jaargetijde wil* Jeu zommigen , dat dit al vroeg zal gefcbieden, wijl 'er in den winter zoo wel, als in de lente , ongemakken van het fnoeijen komen; in den winter,wil de fncde zich niet 'duiten „ en lopen de knoppen gevaar van te yerdroogen door den vorst, in de lente gaat het fap verlooren, het geen de knoppen dicht bij d? fnede overltroomt (3). „ Anderen maaken hierin eenig onderfcheid naar gelang van de gelkldheid des groads. Dezen willen , dat men de wijngaarden , die eenen fchraalen en droogen grond hebben, ja den herfst zal fnoeijen , die in eenen natten en kouden grond liaan, in de lente, en \v, de winter de zulken, die noch te droog noch te vochtig ftaan. Door deze verfchiUende behandeling behouden de eersten het jioodiga fap, verliezen de tweede het overtollige vocht, en 'brengen zij allen eenen keuriger «wij* yoord. Een bewijs , dat men op natte gronden; fil Theophr. de qirf, plant. L. j, C 19. (?) Mi ftMf ff 18. C3) ibid. c. 20. b % 0OFS c 15- B 3 «OOFDST. LIX.  fïoorrsr. LIX. 22 REIZE VAN DEN beter , wanneer men , eer men den rank iri den grond zet, het dus toebereid onderst gedeelte in eene zeeajuin lteekt. Men heeft nog andere middelen , waarmede men het zelfde oogmerk bereikt £i). ,, Wilt gij van den zelfden wijnftok witte j b'iaaüwe , en bonte druiven lezen (2) , neem dan eenen rank van elke fooft, vertrap beider boven einde derwijze , dat zij als onder een gekneed worden , bind ze te zamen en freek ze dus vermengd in den grond." Wij verzochten euthijmenes voords om eenige onderrichting over de moeskruiden en Vruchtboomen. ,, De moeskruiden , zeide hij, komen het fpoedigst op, wanneer men ze van twee of drie jaarig zaad zaait (3). 'Er zijn 'er, voor wien het goed is met brak water befproeid te worden (4}. De komkommers (*) zijn veel zoeter, wanneer derzelver 'zaad twee dagen voor af in melk gelegen heeft (5). Zij willen ook beter voord in eenen grond , die van natuur vochtig is, dan in thuï- • nen, Ci) Theophr. Je cauf. plant. L. 5, c 5. Dercocr. geop T,. 4 , c. 7. Pallael. de re ruft. febr. tit. ao. Coiuin. de «rbor. 9. Plin. L. 17, c. ai, t. 2, p. 74. Traité de la vigne, t. i, p. 29. (2) Theophr. ibid, (3) Ariii. problem. §. 20. quaift. 3^, t. 2, p. 773. f4; Theophr. de caul. plant, L. 2, c. 7. (*) Zie de aanmerking aan het einde van dit boekdeel. («) Theophr. ibid. L. 3, c. 12. Id. hift. plant. L. 7, c 3. Pallad. in mart. L. 4 , c. 9, Colura. de re ruft. L. 11, c. 3. Plin. L. 19, c. 5, t. 2, p. 165.  JONGEN ANACHARSIS. 23 aten , waar men ze dikwijls bcfproeit (1). Wilt gij ze zeer vroeg hebben , zaai ze dan eerst in potten en begietze met laauw water O) : maar ik moet u waarfchuwen , dat zij min fmaaklijit zullen zijn, dan wanneer ze met koud water begooten worden (3). Om ze zeer groot te krijgen, bedekt men ze, wanneer zij zich beginnen te zetten, zorgvuldig met eene pot , of leidt men ze in eene foort van buis. Om ze langen tijd te bewaaren , dekt men ze wel toe en hangt ze op in waterputten (4). „ In den herfst of liever in de lente plant men boomcn (5) ; men graaft derzelver kuilen ten min Hen een jaar te vooren (6) en laat dezelveu zoo lang openliggen, als of de lucht ze vruchtbaar moest maaken (7). Naar de vochtigheid of droogte van den grond verfchilt de diepte en wijdte van den kuil. Doorgaands graaft men ze van twee en eenen halven voet diep en twee voeten breed (8). „ Ik fpreke nu Hechts , vervolgde euthijmenes, van bij befchaafde volkeren bekende en gemeenzaame gebruiken:" — ,, en die echter tc weinig verwondering verwekken, viel ik in. Hoe (O Arift. probl. t. 2, p. 776. (2) Theopht. dc cauf. plant. L. 5 , c. 6. C3) Arift. probl. p. 775- Theophr. ibid. L. 2, c. 8. C4) Afilt- ib'd- P- 773- Theophr. ibid. L. 5 , c. 6. (5) ld. ibid. L. 3, c. 3 & 4- @) I* ibid. c. 5. (7) ld. ibid. c. i«. (8) Xenoph. mem L. 5, p. 864. B 4 HOOFOST. 1.1X.  K00FH5T LIX. I i 1 1 b z d a h Vi bi S< xv m bi. de P= ( fc. &; 44 R E I Z E VAN DEN Hoe veel tijds en opmerkens was 'er niet noo» dig, om de behoeften, de afwijkingen en hulp middelen der Natuure te ontwikkelen en te leeren kennen , om haar handelbaar te maaken :n haare voordbrengzelen te verwisfelen of te* verbeteren ! Bij mijne komst in Griekenland tondik verbaasd , de boomen te zien bemesten ■n reinigen (O, maar mijne verrukking rees en top, toen ik zommige vruchten zag, wier «t men had weten te verkleenen, om derzeler vleesch te vermeerderen (Y), anderen, en ooral granaatappelen, dien men aan den oom zelf wist te doen zwellen , door ze in ^bakkene potten te fluiten (3) , ja boomea elve met verfcheidenerleije vruchten belaa-n (4) , wijl men ze gedwongen had tot eene ui derzelver natuur geheel vreemde dra-t „ De inenting , zeide isuthijmenes beeft ït laatst genoemde wonder verricht en te:ns het geheim ontdekt , om het wrange en" ttere der woudvruchten weg te nemen f<) :mer alle thuinboomen hebben deze kunstbeïrkmg ondergaan , die doorgaands oP boom van dezelfde foort gefchiedt. Men ent I voorbeeld, eenen vijgenboom op eenen an-' ren vijgenboom, eenen appelboom op eenen erenboom, enz. (6J. » De 0 Theophr. de cauf. pJant. t. 3 . e. ,] fflJ u ^ 1 , c. t8. (3) Ari{lt pfobK §_ 2o Theophr. ibid. L. 5, c. 5. fcj Id. iWd. u \ £ ' C6 Arift-d«P|»"-X«l.c. 'Aptc] * in Ae»«7. C5) Dinarch. in Ariftogisr. p. 106. Demofth. in Conon. p. 1112. (6) Hefijch, in Efttvp, (7) Suid* in ApKj. HOOFDST. LIX. \  BOOPDST. lix. 3£ REIZE VAN DEN ven , om een feest bij te woonen, 't welk om de vijf jaar (i) wederkeert ter eere van bacchus , en zoo luidruchtig als ongebonden gevierd wordt, daar het meest alle de lichtekooijen van Athenen tot zich trekt (2). Maar debefchrijving, welke men'er ons van gaf, deed ons reeds walgen ; wij gingen liever de (teengroeven van den berg Pentelichus zien , waaruit dat fchoone witte marmer gehaald wordt, 't welk zoo gezien is in Griekenland , en zoo veelvuldig door de bekwaamste Beeldhouwers gebruikt wordt (3) : als of de Natuur 'er zich een genoegen van gemaakt heeft, om op de zelfde plaats de grootfte Mannen , de grootfte Kunftenaars , en de gefchiktfte Stof tot beider vereeuwiging daar te ftellen. De berg Hijmettus (4) en de overige bergen van Attica (5) bevatten mede dergelijke fteengroeven in hunne ingewanden. Wij bragten den nacht door ta Phrajtèn, een kleen zeedorp , welks haven , Panormus genaamd, eene veilige en gefchikte fchuilplaats voor de fchepen is. Het dorp zelf is omringd door verruklijke heuvels en valleijen, die zich van (1) Poll. L. 8, c. 8, c. 9, $. 107. (j) Suid, ia Ifttvp Schol, in Demoflli. orac adv. Conon. p. 1415, [3) Theophr. de Iapid. §. 14. Strah. L. 9, p. ,os>. At. ben. L. ij, c. 6, p. 591. pïufan. L. 1. c. 32, p. 78; L. 5 , c. 10, p. 3&8; L. 8, c. 28 , p. 058, &c. f4;Strab. Ibid. Plin. L. 17, c. >, t. 2, p, 48; L. 36, c. 3 , t. a, ?. 724; & c. 15, p. 744. Hom. L. 2. od. 18. (51 Xeropb. rat. «dit. p. yao. Liv. L. 31, c. atf.  JONGEN ANACHAPvSIS. 33 van den oever af tooneelsgewijze verheffen , en eindelijk op bergen hangen , die met pijnboomen en andere boomen bedekt zijn(i). Voords kwamen wij in eene nog fchoonere vlakte, welke een gedeelte uitmaakte van de ftreek, die Paralos (*) genoemd wordt (2). Zij is wederzijdsch door eene keeten van heuvelen omringd, wier ronde en van eikanderen gefcheidene kruinen, meer het werk der kunst, dan dat der natuur, fchijuen te wezen C3). Zij bragt ons tot Thoricos , eene fterkte aan ftrand gelegen (4). En hoe groot was niet onze blijdfchap, als wij hoorden , dat plato in de nabuurfchap was bij tiieophilus , eenen van zijne oude vrienden, die bij hem eenigen tijd had aangehouden om een bezoek op zijn landgoed. Eenigen zijner leerlingen waren hem gevolgd naar deze eenzaame ftreek. Ik weet niet, welke tedere deelneming de verrasfching zelve aan toevallige ontmoetingen geeft, maar onze ontmoeting geleek naar eene geheele wederherkenning, welke theophilus duurzaam maakte door ons bij zich te houden. Den volgenden morgen begaven wij ons met het aanbreken van den dag naar den berg Laurium , waar men zinds onheuglijke tijden zilvermijnen delft (5). Dezelven zijn zoo rijk, (O Cliandl. travels in Grece. p. 157. (*) Bat is, kort bij zee. (2) Thucijd. L. 2, c. 55- (3) Whell. a journ. p. 447. C4) Xer.opli. rat. redit, p» 928. M. ibid. p. 924. VI.gDEEt.. G HOOFDSt. LIX.  BDOPr.ST. LIX. l 3 i 1 £ I c I d ?. P V z d ti 2 tij Ct 'A m RE I Z B VA N DEN rijk, dat men nimmer de aders ten einde komt (i), en dat men 'er nog eene menigte ühaften zou kunnen booren, indien dergelij. ke arbeid geene ontzaglijke uitfchotten ver«schte. Behalven den toeftel der gereedfchapp.en en der huizen en fornuizen, heeft men eene menigte flaaveu noodig , wier prijs elk ogenblik verandert. Naar gelang van hunne .tenue en ouderdom kosten zij van drie honïerd tot zes honderd drachmen (*) en zom:ijds meer (2). Wanneer men geen gelds geloeg heeft, om ze te kopen, gaat men een verdrag aan met hunne meesters , en geeft nen voor eiken flaaf eenen cbdus des dags Ct) Elk, die voor zich zelf, of voor een geheel ezellchap , eene nieuwe mijn waagt te ontranen , moet daar toe het verlof kopen van en Staat, die zulks alleen kan geven (3) lij vervoegt zich daar toe bij de Overheid" er mijnwerken ; wanneer men zijn voorftel inneemt, wordt hij opgefchreeven , en verlicht zich, om, behalven den prijs van dit oorrecht, het vier en twintigfte gedeelte van ij'n voordeel aan het land af te ftaan Cf) * peh, aan zijne verbindnis niet voldoende \ ekt het land het verlof in en verkoopt het 5lve bij veiling aan eenen ander (5). Wel- CO Xenopb. rat. redir, p. 927. C) Van 270 Livre, Mo Lmes. (s) Demof». in Aphob. i, p. 896. * 3, **' (& Jd- in paniien- pi 992. (4) Suid. in Yf*P' (5j Deraoftb. u Phsnip. p. 1022.  JONGEN ANACHARSIS. 35 ""Weleer werden de inkomsten, zo van den verkoop, als van de tijdelijke voordeden , onder het volk verdeeld: doch themistocles kreeg het ?er in eene Volksvergadering door, om ze aan den fcheepsbouw te belteeden (i), het welk de Atheenfche zeemagt, geduurende den Peloponneji* Jchen krijg, in ftand hield. Toen ter tijd zag men bijzondere burgers rijk worden bij de mijndelvïng. Nictas , zoo ongelukkig vermaard door zijne onderneming op Sicilië, verhuurde duizend flaaven aan eenen ondernemer, waarvoor hij dagelijksch duizend obolen of 166* drachmen (*) trok. Hipponictjs hielt 'er, in dien zelfden tijd, zes honderd, die hem, op gelijke wijze , zes honderd obolen of honderd drachmen (\) dagelijksch opbragten (2). Naar deze bereekening (lelde xenophon den Staat voor , eenen handeltak van mijn-flaaven te maaken. Daar toe was vooreerst flechts een uitfchot noodig geweest voor twaalf honderd , die naderhand tot op tien duizend konden vermeerderd worden , het geen den Staat een jaarlijksch voordeel van honderd talenten ($) zou hebben opgebragt (3). Dit ontwerp , 't welk de mededinging der ondernemers aanvuurde, werd echter niet uitgevoerd; en tegen het einde van den oorlog bemerkte men, dat (O Pl«t. in Themift. f. I, 'p. "3. (.*) Livw, (|) 90 Livres. O) Xencph. rar. retlit, p. 925. (,§; 5^0,05» Livrti. f3) ld. ibid, p, 92^. c * HooFrsif» UX.  HOOFPST 36 REIZE VAN DEN dat de mijnen minder, dan weleer, uitleverden (1). Verfcheidene toevallen kunnen de hoop der ondernemers verijdelen, veelen heb ik 'er geheel bedorven gezien door gebrek aan middelen en overleg (2). De wetten laten intus. fchen niets onbeproefd , om hen te bemoedigen. De inkomst der mijnen wordt niet geteld onder de goederen, die eenen burger verplichten tot het waarnemen der buitengewoone lastposten van den Staat (3); en 'er zijn ftraffen bepaald tegen de reeds bevoorrechte bergwerkers , die eenen anderen in zijn mijnwerk verhinderen , het zij door hem zijne werktuigen en gereedfchappen te ontnemen , het zij door brand te flichten in zijne werkplaats of onderaardfche gangen (4), het zij, eindelijk , door op zijnen grond te komen, zijnde het verlof, aan elk gegeven , ten naauwften aan grenzen bepaald , wier overtreeding ongeoorlofd is {"5). Wij begaven ons in deze vochtige en ongezonde plaatzen (6) , en waren ooggetuigen van den arbeid, dien het kostede, om in de ingewanden der aarde naar metalen t« wroeten , die enkel gefchikt fchijnen, om door flaaven ontdekt en bezeten te worden. In C|) Xenophon. mem. L. 3, p. ?73. r2) Demofth. in Pbsnip. p. 1022 & 1025. (3; id. ibid. C4) Po|I> L. 7, c 23, §. 53. Pet. leg. Attic p. 540. (5) Demofth. ii Pantsn. p. yyt. (el trok echter onze opmerking. Weldra «en wij onze cogen dwaaien over de oneerlijke vlakte dep zee, en vervolgends rusn op het fchilderachtige der nabuurige eilan:ii, wziineer het aangenaamst- herdénken ons eder die eilanden geheel voor de oogen agt, welke zich anders aan ons gezicht ontïkien. „ Naar die ftreek van den gezichtider, zeiden wij, is Tenos, daar men zulke 'm , ,;. Bi .-■ -. 50 h ^OBttenaisj.Mijta, (i) Strab. x,. 9, p, 3SOo *e Rei, ruines rie la Grece, part. 1, p. a4. (s) e.3 lh. sle.sor. P. 470, paufan. L. i , c. i, p, 2,  JONGEN ANACHAllSÏS. & Vruchtbaare valleijen heeft , en Delos, waar inen zoo verrukkende feesten Viert." Zie daar Ceos , fluisterde a'lexis mij in , waar ik glijcera voor dc eerste maal aanTcliouwde." Philoxenus wees mij zuchtendè het eiland, 't welk Helend heet , alwaar zijne hand, tien jaaren geléeden, tusfchen mHrthert en ciipresfen een grafteeken voor zijne lievè coronis had opgericht, en waar hij, zinds tien Jaaren , op zekere dagen traanen ging florten op haaren asch, die nog even dierbaar was aah zijn hart. Plato , op wien grootfche voorwerpen altijd eenen diepen indruk maaken fcheen verlooren in den afgrond, dien de Na?> tuur voor de zee gegraven heeft. Intusfchen werd de gezichteinder in de ver^ te beladen met heete en duistere dampen ; de zon begon te vérbleeken ; de gladgeftreekene en ftille oppervlakte der zee betrok met droei ve kleuren , wier tinten echter onophoudelijk veranderden. De lucht, alom bezet en gefloo. ten, vertoonde aan ons oog een duister ge^ welf, waardoor het weerlicht heenen fchoot, en 't geen zwaar op de aarde hing. De ge heele natuur zweeg in eene luisterende ei huiverige ftilte , die zich aan onze geheel ziel mededeelde. Wij zogten eene fchuilplaat ïn het voorportaal des tempels, en weldra za gen wij den blikzem met verdubbelde flagei dezen, boven de aarde hangende, fcheidsmuui van vuur en duisternis verbrijzelen; dikke wolket yolden op eikanderen geltapeld door de lucht C 4 inopriST» I 1 t t l I l  frOOFDST, LIX. I i i i 1 t I f t' p h d Ij t< 4° REIZE VAN DEN en vielen in ftortregens op de aarde; deontkluisterde winden ftormden op de zee en roerden haar tot onder op den afgrond. Alles loeide, — de donder, de winden, de golven, de holen ' de bergen : al dit geloei vereenigde zich en vormde een verfchriklijk gebulder, het geen de •flooping van het heelal fcheen aan te kondigen. De noordewind verdubbelde zijn geweid, en het onweder vloog, met deszelfs woede, naar de brandende ftreeken van AfTka over. Wij oogden het naar en hoorden het nog in de verte brullen. Nu fchitterde de lucht weder met veel helderer luister, endezelfde zee, wier fchuirnende golven den kruin tot aan de wolken hadden opgedoken , fleepte nu aaare baaren naauwehjks tot aan den oever voord. Op het gezicht van zulk eene onvermoede :n fnelle verandering bieeven wij eenigen tijd praak- en beweging-loos ftaan: weldra echter «ragt zij ons deze vraagen te binnen , waaraede 's menfehen nieuwsgierigheid zich eeuwen mg heeft bezig gehouden, Waartoe deze ongereeldheden en omwentelingen in de natuur * 4oet men ze toefchrijven aan het geval? laar hoe komt het daji, dat de eigenlijke ke:n der wezens , fchoon duizendmaal op het unt om van een te (laan, altijd geheel blijft? i het eene verftandige oorzaak, die onweïts ftookt en ftilt? Maar welk is daarbij iar doel? Waarom blikzemt zij in de woes. nijen en laat de misdaadige volkeren onge, ftraft?  V A ï /// JPjj^LTO O/'HET VOOUGMBMRGJPE M//j/J/^\ ^> V///,' _HEJBli£Z27€U32^.   JONGEN ANACHARSIS. 41 ftraft? - Van daar geraakten wij op het beflaasi der Goden , op de ontwikkeling van den baijaard, op den oorfprong van het heelal. Wij verlooren ons zelve in onze denkbeelden, en bezwoeren plato , om ze weder te recht te brengen. Hij was in eene diepe mijmering verzonken : men zou gezegd hebben , dat de verfchriklijke en geduchte Hem der Natuur zich nog rondom hem liet hooren. Teii laatften door onze gebeden gedrongen en door de waarheden zelve , die hem inwendig bezig hielden , zettede hij zich neder op eenen boerfchen zetel , en begon , na dat hij ons rondom zich had plaats doen nemen (*), met deze woorden. „ Zwakke ftervelingen, gelijk wij zijn (O • Staat het aan ons, in de geheimen der Godheid te dringen, aan ons, onder wien de verftandigfte bij haar minder is , dan de aap bij ons (a) ? Geknield aan haare voeten, bidde ik, dat zij mij redenen in den mond legge , die haar welbehagelijk en u redenlijk mogen voorkomen (3). „ Indien ik mij moest uiten in het bijzijn der menigte over den eersten Schepper aller dingen, over den oorfprong des heelals en de oorzaak van het kwaad, dan zou ik gedrongen (*) Zie de nevensgaande plaat. CO P1*"' in Tim, t, 3, p. 29. (2) Heracl. ap. Plat. in Hipp. Maj. U 3, p. t3o. (3) Plat. in Tim. t. 3, p. 2f. C 5 HOOFDST» LIX.  Boopbst. LIX. \ t i p t, 4* REIZË VAN DEN gen zijn, om raadzelachtig• te fpreken (i)> maar , ter dezer eenzaame plaatze, God alleen en mijne vrienden tot getuigen hebbende, zal ik het genoegen fmaaken van de hulde der waarheid, „ De God, dien ik u verkondigè, is een fcenig, onveranderlijk, oneindig God (V); het tmdden punt van alle volmaaktheden , de onuitputlijke bron van allen verliand en van alIe wezen (3), zelf beftaande, eer hij het heelal had gefchapen, eer hij zijne magt naar buiten had in werking gebragt, zonder begin (4) en tn zich zelf allen beftaan hebbende, was hij (h den afgrond dér eeuwigheid aanwezig. Maar mijne woorden drukken de grootheid mijner denkbeelden niet uit, even min bevatten nijne denkbeelden de grootheid van mijn on* Ier werp. „ De even eeuwige flof was in eene fclirikijke gesting, bezwangerd met alle de zaaden ier rampen, vervuld met eene onfhumige beveging, verwoestende deelen en beginzelen bij ;enbrengende, die zich weder oogenbliklijk van :en fcheidden, vatbaar voor allerleije gedaanen, maar ongefchikt, om in eene beftendig te zijn 5 (O Pl«. epoft. 2, ad. DiomjT. fc 3, p. 3Ia, Id. in Tim. 3» p. 28, (2) ld. in Phscdon. t. i, p. ?a. &c. (s) Id„ Cratijl. t. i, p. 396. (4) Titn. de snfm# B[)nd_ ^ ■f- «3, p. 95, Piau in Tim, pasflm. ld. in Phsïdon, 2, p. 78.  JONGEN AN ACH AR SIS; 43 ïijn; gruwel en tweedragt waarden over de bruisfchende golven (O 5 de fchriklijke verwarring, welke gij daar in de natuur zaagt , is flechts een flaauw af beeldzei van die, welfce den baijaard beheerschte. Van alle eeuwigheid had God in zijne oneindige goedheid beflooten, het heelal te vormen naar een voorbeeld,-, 't welk hem al> tijd voor oogen was (2), een onveranderlijk, ongefchapen, volmaakt voorbeeld, gelijk aan de fchets , dien zich een kunflenaar in den geest ontwerpt, wanneer hij de ruwe fteenen tot een trotsch gebouw vormt, eene verftandelijke waereld , waarvan deze waereld flechts een afbeeldzel , een afdruk is (3)- A1 > wat in het heelal onder onze zinnen valt , en al wat zich aan derzelver werkzaamheid onttrekt, was in dat eerste ontwerp op eene verhevenè wijze afgeteekend ; en daar het Opperwezen niet anders dan wezenlijkheden denkt , kan men zeggen, dat het zelve de waereld voordbragt , eer het dezelve gewaarwordelijk maakte. ' „ Dus beftonden van eeuwigheid God, de oorfprong van alle goed, de ftof, de bron van (O Tim. ds anim. munii. ap. Plat. t. S. P« 94» Plat. in Tim. t. 3, p. 30, 51 &c. Diog. Laërt. L. 3> S- 69. Cic. acad. L. 1, (.'ï,p. 70. (X) Tim. ibid. p. 93- t'lat, in. Tim. ibid. p. 29. Senec. epift. 65. (3) «n Tim.  JH00FDST. LIX. I 1 l i 1 U REIZE VAN DEN van alle kwaad , en dit voorbeeld , waarnaar God beflooten had, de ftof te wijzi. gen (O- „ Het oogenblik van deze groote werking aanwezig zijnde, gaf de eeuwige wijsheid haare bevelen aan den baijaard , en terftond werd de mengelklomp door eene vruchtbaare en onbekende beweging werkzaam. Deszelfs deelen , die door eenen onverzoenlijken haat tot nog toe gefcheiden werden , haasteden zich, om bij een te komen, zich te omhelzen en te verbinden. Het vuur brandde voor het eerst in de duifternis; de lucht fcheidde zich van de aarde en het water 00, en deze vier hoofdftoffen werden ter zamenftelling van alle ligchaamen gefchikt C3). „ Om derzelver beweging te regelen had God eene ziel bereid (*) gedeeltlijk uit het Godhjk Wezen , gedeeltlijk uit de ftoflijke zelfftandigheid te «amen gefield (4); hij bekleedde haar met aarde, zee, en den dampkring, waar boven hij de ongemetene ruimte der hemelen fpande. Van dit verflandig beginzel, aan 10 Tim. de anim. inund. ap. Pl«. t. 3 , ?lae. philof. L. 1 c. 11. t. * „ «L „ I «oer p. ,0,4. r>iog. Laërt. L. 3, §. oj. Bruck. blft. •h.lof. t. 1, p. 673 & 69U (arcH[jtas had) yoor ine bepnxeïen aangenomen, God, de Stof en de Gedaan e. - Arch. ap. Stob. eclog. phijf. L. 1, p. 8a.) f4) Pllt] n Tim. t. 3, P. 53. f3) id. ibid. P. 32. ,.\ L ■anmerking ,„ het elnde va„ ^ < £ Mm' fflUnd- + ««• C 3. p. 95. Plat. ibid. p 34, *  JONGEN ANACHARSIS. 4J aan het midden punt des heelals verhonden (O, komen, als het ware, vuurftraalen voord , die min of meer zuiver zijn, naar gelang ze min of meer zijn verwijderd van her. middenpunt , die voords alle ligchaamen doordringen en derzelver deelen bezielen, en die, tot aan de grenzen der waereld doorgedrongen , zich verfpreiden over haaren om* trek en alzoo rondom haar eene lichtkrans vormen (2). „ Naauwlijks was deze algemeene ziel gedompeld in den oceaan van ftof, die haar aan ons^gezicht onttrekt (3), of zij beproefde haare krachten , door het groot geheel verfcheidene maaien te fchikken en fchierlijk weder tot zich zelf te rug te brengen , het welk het geheelal leerzaam voor haaren wil maakte. „ Indien deze ziel niet anders geweest was, dan een zuiver gedeelte der Godlijke zelfflan" digheid, haare fteeds eenvouwdige en beftendige werkzaamheid , zou eene geregelde beweging aan het geheel gegeven hebben : doch daar de ftof een gedeelte van haai wezen uitmaakt , bragt zij eene verfcheiden heid in den gang van het heelal. Terwijl dui een algemeene indruk, door het Godlijk ge deelte der algemeene ziel voordgebragt, alles ii (1) Tim. de anim. mind. ap. Plat. t. $, p. 3rt« O)Men de 1'acad. des bel!. Uur. t. 3a, p. 19. (3) Platt »« Tia p. 6. HOOFDST* LIX. a  BÖOPBST. "UX. i J 1 c 1 1 d b z e g« te V( I ibi Bn C. 49 UIZE VAN DEN in vier -en twintig uuren van het oosten naa? het westen doet rollen, doet eene bijzónde, re indruk van het ftoflijfc gedeelte dezer ziel dat gedeelte der hemelen, waarin de dwaal. Herren drijven, volgends bepaalde betrekkingen van fnelheid, van het westen naar het Dosten gaan (i). „ Om de oorzaak van deze twee ftrijdiga «wegingen te begrijpen , moet men in aannerking nemen, dat het Godlijk gedeelte der ilgemeene ziel fteeds in ftrijd is met haar toflijk gedeelte, dat het eerste zich meestal an de uiteinden der waereld , en het laatfte ich in den dampkring bevindt, die de aare omringt (V), en dat eindlijk, wanneer het eelal zich moet bewegen , het welk niet geeel wederftaan kan aan de algemeene richting es Godlijken deels, nogthands alle de overüjfcels der ongeregelde beweging, die het slve beroerde in den baijaard , medegedeeld 'orden aan de bollen, die onze aarde omrin:n. „ Het heelal was, intusfchen, vol van lee:n. Deze eenig gebooren zoon , deze voordbragte God (3), had eene bolronde gedaan* ontvangen , welke de volmaaktfte van alle -men is (4). Hij was onderworpen aan eene O Tim. de anim. mund. ap. Plat. uit f. 06. Plat. ï- P- 38. O) Tim. ibid. (3; Ttm. ibid. p. 04. ck. hifi. ptfli tt 9, .705.t Mvh%> ifl Tigt£ i> ?• 33.  JONGEN ANACHARSIS. 4? «ene kringronde beweging, de eenvouwdigfte en voor deszelfs geftalte de gefchiktfte Het Opperwezen befchouwde zijn werk met welbehaagen (2), en het vergelijkende met het ontwerp, het geen het volgde in deszelfs werken , vond het met genoegen de voornaamfte trekken des voorbeelds in het afdrukzel overgebragt. „ Een trek echter bleef aan het zelve ontzegd , de eeuwigheid naamlijk, eene wezenlijke eigenfchap van de denkbeeldige waereld, waarvoor deze zinlijke waereld onvatbaar is. Daar beide deze waerelden dezelfde volmaaktheden niet konden bezitten, wilde God , dat zij ten minften foortgelijken zouden hebben. Hij fchiep den tijd, het beweegbaar beeld (3) van de beweginglooze eeuwigheid (*); de tijd, die den kring der dagen en der nachten, der maanden en der jaaren onophoudelijk begint en eindigt, fchijnt in deszelfs loop begin noch einde te hebben, en de duurzaamheid der zinnelijke waereld af te meten, gelijk de eeuwigheid de maat der duurzaamheid van de denkbeeldige waereld is; de tijd, eindlijk , die geene fpooren van deszelfs aanzijn zou agterlaten, indien 'er geene zichtbaare teekenen gefield waren , om zijne vluchtige deelen te onder- fchei- (O Plat. in Tim. t. 3,p. 34- OO H- Md. P- 37. (3) Tim. de anim. mund. ap. Plat. t. 3> P- 97- Plat. in Tim. p. 37. (*) Rousseau heeft in zijne Ode op den Prins ïugenius deze uitdrukking van piato overgenomen. hoofdst» LIX.  48 REIZE VAN DEN IJOPFTIST. UX. i i i ^ l { i t i ( fcheilen, en, als het ware, een register van deszelfs maat te houden (i). Met dit doel , ontftak het Opperwezen de zon (2) , en flingerde haar nevens de overige dwaalfterren door de eenzaame ruimte der lucht. Van daar overfbroomt dit gefternte den ganfchen hemel met licht , maakt den gang der dwaalfterren kennelijk , en bepaalt de grenzen des jaars, even als de maan de lengte der maanden. De fter van mercurius en venus , fteeds aangetrokken door den bol , dien de zon beftuurt, verzeilen overal deszelfs wentelingen. Mars , jupiter en saturnus hebben eensgeiijks hunne bijzondere, maar in het algemeen log onbekende, tijdkringen (3). „ Intusfchen fprak de Schepper van alle lingen tot de geesten , aan wien hij het betuur der fterren toevertrouwde (4). „ Hoort rij Goden, die aan mij uw beftaan verfchulligd zijt, naarmijae vrijmachtige bevelen! Gij lebt geen recht op de onfterflijkheid , maar ;ult in de zelve deelen door het vermogen 'an mijnen wil, die fterker is , dan het veriand der deelen , waaruit gij zijt te zamen ;efteld. Om de volmaaktheid van dit groot ;eheel te voltooijen , moet de zee, de aarde n de lucht bevolkt worden. ' Indien die bevooners hun beftaan onmiddellijk van mij erlang- (O Plat. in Tim. t. 3, P. 38. fï) ld. ibid. p. 39. S) Tim. de anim. mund. ap Plat. t. 3, p. 96, Plat. ibid, • 39»* U) Plat. ibid. p. 40 & 41,  JONGEN ANACHAP.SIS. 49 langden, zouden zij , aan de magt des doods onttrokken, den Goden zelve gelijk zijn. Ik laat daarom de zorg voor hunne voordbrenging aan u over. Deelt gij , aan wien ik mijn vermogen leene , de zaaden der onfterflijkheid , welken gij van mijne handen ontvangt, aan de verganglijke ligchaamen mede. Brengt vooral wezens, voord, die heerfchappij voeren over de overige dieren, doch aan u onderworpen zijn ; dat zij gcbooren worden op uw hevel, groot worden door uwen zegen, en na hunnen dood tot u wederkeeren, om in uw geluk te deelen." Dus fprak hij , en terftond den beker , waarin hij reeds de ziel der waereld gemengd had , met het bewaarde overfchot dier ziel gevuld hebbende , bereidde hij de bijzondere zielen , en bij die der menfchen een deeltjen van het Godlijke Wezen voegende (O , verbond hij ze tevens aan eene onherroepelijke beftemming. Nu was het bepaald, dat 'er fterflingen zouden gebooren worden , vatbaar voor de kennis en vereering der Godheid ; dat de man boven de vrouw zou bevoorrecht zijn; dat de gerechtigheid in den zegepraal over de driften, de ongerechtigheid in derzelver heerfchappij zou beftaan ; dat de rechtvaardigen naar den fchoot der fterren zouden varen, om eene onveranderlijke gelukzaligheid te genieten, dat de (O Tim. de auim. mund. ap. Plat. t. 3, p. 99« VI. Deel. D HOOPI»ST< lix.  fiOÜFDST. L IX i i I 50 R E I Z E VAN DEN de önrechtvaardigen eene vrouwelijke gedaanteverwisfeling zouden ondergaan, dat zij, in hunne ongerechtigheid voordgaande, van onder verfchillende gedaanten van dieren niet zouden wederkeeren tot den oorlpronglijken rang van hun wezen, voordat zij gezeglijk waren geworden voor de Item der Reden (1). „ Na dit onverzetlijk befluit bezaaide het Opperwezen de dwaallrerren met zielen, en, den ondergefchikten Goden belast hebbende, om ze agtervolgends met fterflijke ligchaamen te bekleeden , te bezorgen en te befhuiren , hervattede bet deszelfs eeuwige rust f». ,, Terftond ontleenden nu de tweede oorzaaken aan de ftof eenige deeltjens der vier hoofdftoffen , verbonden dezelven door onzichtbaare banden (3) en omkleedden de zielen met onderfchcidene deelen der ligchaamen die haar ten voertuig zouden ftrekken , om van de eene plaats naar de andere te' komen (4). „ De onfterflijke en redenlijke ziel werd in 3e herfenen geplaatst, in het verhevenfte deeï les ligchaams , om deszelfs beweging te betuuren (5). Maar behalven dit Godlijk bennzel vormden de Ondergoden eene fterflijke siel , die , van alle reden beroofd, de zetel sijn moest van den wellust, die tot het kwaa- de fi) Plu. in firn. t. j, p.42. fa) ld. ibid. fj) H.^ >id. p. 42. C4; ij. ibid. p. 69. C5-) Titn, de animt lund. ap. Plat. t. 3, p. 99 & 100. Plat. in Tim. p. 69  JONGEN ANACHARSIS. 51 de verlokt, van de fmart , die het genot van het goede floort, van de ftoutheid en vreeze , die onvoorzichtigheden voordbrengen , van den toorn , zoo moeilijk te ftil* len , van de hoop , zoo ligt te misleiden , en van alle fterke hartstogten, het nood» zaaldijk erfdeel onzer natuur. Zij beflaat in het menfchelijke ligchaam twee verblijven , van eikanderen door een middenfchot afgefcheiden. Het ontbrandbaar gedeelte, met kracht en moed gewapend, werd in de borst geplaatst, waar het, nabij de antterflijke ziel, het fchierlijkst de (tem der Reden kan hooren, waar voords ook alles medewerkt , om deszelfs woeste uitbarsting te^maatigen , de lucht, naamlijk , welke wij inademen , de dranken , die ons bekoelen , de vaten zelve , waardoor de vochten naar alle de deelen des ligchaams gevoerd worden. Van deze middelen bedient zich de Reden ook daadlijk, om, wanneer zij de opwelling des toorns bemerkt, alle de zintuigen door haare dreigende item op te wekken , ten einde ze allen onderftand aan den misdaadigen hartstocht te verbieden , en alzoo het hart zelf , zijnes eigen' ondanks, van haar afhanglijk te houden (1). „ Laager , in het gewest der maag, werd het ander gedeelte der fterflijke ziel geplaatst, het (O Vht. in Tim. t. 3 , j>. ?o. D * HOOFriST. UX.  MBOFDST. LIX. 52 REIZE VAN DEN het welk zich enkel bezig houdt met de grove behoeften des leevens. Men verwijderde het zelve als een gulzig en wild dier zoo veel verder van het verblijf der onfterflijke ziel, op dat deszelfs gehuil en gefchreeuw haare werkingen niet zouden ftooren. Altijd echter behoudt zij haare meerderheid, en de zelve door de Reden niet kunnende doen gelden , beheerscht zij het door vrees. Bij den lever geplaatst, maalt zij voor zich fteeds op dit glad en glinfterend ingewand de voorwerpen, die het meest gefchikt zijn, om het te verfchrikken (1). Het ziet dus in dezen fpiegel geene andere dan ontzettende en dreigende trekken, dan verfchriklijke fpooken , die niet dan verdriet en afkeer wekken. Zomtijds volgen op deze akelige tafereelen zachter en vrolijker beelden, en als dan wordt het zelve door vrede omringd, en ziet in den flaap zoms verafzijnde gebeurenisfen vooruit. Om ons alle mogelijke volmaaktheden , waarvoor wij vatbaar zijn, mede te deelen, wilden de Ondergoden naamlijk dit blind en grof gedeelte onzer ziel met eene enkelde lichtftraal der waarheid befchijnen , een voorrecht, 't welk aan de onfterflijke ziel niet kon ten deele vallen , om dat de toekomst zich nooit voor de Reden ontbloot, maar zich enkel in den flaap, in ziekte en in geestdrift ontdekt (2). „ Doch de hoedanigheden der ftof, de ver- fchijn- (0 PI", in Tim, t. 3, p. 71. (,) u. ibid.  JONGEN ANACHARS1S. 53 fchijnzelen der natuur , de wijsheid, welke vooral uitblinkt in de fchikking en het gebruik der onderfcheidene deelen des menfchelijken ligchaams, en veele andere waardige voorwerpen der diepfte oplettendheid, zouden mij te ver afleiden, ik keere dus tot mijn eerste onderwerp weder. „ God kon niet anders fcheppen, en fchiep ook daadlijk niét anders , dan de beste der mogelijke waerelden (1), om dat hij in eene redenlooze en ongeregelde ftof werkte , welke beflendig den hevigften wederfland aan zijnen wil bood. |Die wederfland beftaat nog heden (2) en brengt het onweder, de aardbeving en alle omwentelingen op onzen aardbol voord. De Ondergoden waren, bij onze vorming, gehouden om dezelfde middelen te bezigen (3): van daar de ziekten onzes ligchaams en de nog veel gevaarlijker kwaaien onzer ziel. Al, wat in het geheelal over het algemeen en in den mensch bijzonder, goed is, komt van denOpperftenGod: al, wat gebrekig is, moet aan de onaffcheidbaare onvolmaaktheid van de ftof ge weeten worden (4). O) Plat' in Tim. t. 3, p. 3° & 56- Senec. epift. 65. (2) ld. in Thecet. t. i,p, 176. (3) ld. in Tim. t. 3, p. 44« 00 ld. ibid. p. 47; & in politic t. 2 , p. 273. D 3 ZES- ÏOOPDST. LIX.  54 REIZE VAN DEN «oorosT. LX. ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Merkwaardige gebeurenisfen, in Griekenland en op Sicilië voorgevallen (van het jaar 357 tot aan het jaar 354. voor de geboorte van J. C.) De onderneming van dion. Het vonnis van de Veldheeren timotheus en iphicrates. Het begin van den heiligen krijg. Tk heb elders gezegd (*_), dat dion, door den Koning dionijsius zijnen neef en fchoonbroeder uit Sijracufen gebannen zijnde, eindlijk het befluit nam, om zijn vaderland van het juk te bevrijden, waaronder het zuchtede. Hij begaf zich daartoe van Athenen naar het eiland Lacijnthus, de verzamelplaats der benden , welken hij zinds eenigen tijd had bij een gebragt. ■ 'Hij vond 'er drie duizend mannen, grootendeels op Peloponnefus geworven , allen van eenen beproefden moed en gevaar verachtende koenheid (1). Tot nog toe waren zij van hunne beftemming onkundig, en thands vernemende, dat zij eene Mogenheid zouden aantaste Zie het J3lte HooFdfluk van dit Werk. (1) pjat. tpiil. 7, t. 3, p. 33,. Arift. Rher? c. j, t. 2, p. 62%. 3iod. Sic. L. 16, p. 420.  JONGEN ANACHARSIS. 5S tasten , door honderd duizend voetknechten , tien duizend ruiters en vier honderd galeijen, fterke vestingen , onmetelijke rijkdommen en geduchte bondgenooten (i) verdeedigd, zagen zij in den ontworpen aanflag de bloote wanhoop van eenen balling , die alles aan zijne wraak wil opofferen. Dion hield hun voor, dat hij geenzins ten ftrijde toog tegen het magtigfte Rijk van Europa, maar tegen den verachtlijkflen en zwakflen aller Vorften f» „ Overigens, voegde hij 'er bij, behoefde ik geen krijgsvolk, het krijgsvolk van dionijsius gehoorzaamt weldra mijne bevelen. Ik heb Hechts Bevelhebbers gekoozen, om hun voorbeelden van moed en lesfen van tucht te geven f3); en ben zoo zeker van de omwenteling en den roem , die dezelve ons verfchaffen zal, dat , al moest ik bij onze komst op Sicilië fneuvelen , ik mij echter gelukkig zou achten, van 'er u gebragt te hebben (4)-" Deze aanfpraak had den moed reeds weder o-efterkt, wanneer eene maanverduistering nieuwen kommer wekte (*) ; doch dezelve werd op nieuw verdreeven zo wel door de onvertzaagdheid van dion , als door het andwoord van den li) Diod. Sic. L. 16, p. 4U. iElian. var. hift. L. 6., e ,2. Nep. in Dion. c. W Arift. de rep. L. 5 , l 10, ii 2,P.404- C3) Plut. in Dion. t. I,P. 9«7. (O Arift. ibid. p. 405. CO Deze verduistering gefchied. ,4e deu yden van Oogstmaand in het jaar 357 voor J. C 2ie de aanmerking aan het einde van dit boekdeel. D 4 HO"ÏDST. LX.  WOorrsT. LX. ] I 1 < < t 2 1 t i Ti V P (3 S* RE I ZE VAN DEN den Wigchelaar, die, over dit verfchijnzel ondervraagd, de magt des Konings van Sijra. eufen op het punt verklaarde van verduisterd te zullen worden (i). Weldra fcheepte zich het krijgsvolk in ten getale van agt honderd inannen (*). De overigen zouden onder het bevel van heracliD£S volgen. De geheele voorraad van leefmiddelen beftond in twee vrachtfchepen en twee ligte vaartuigen , vol geladen met mond en krijgsbehoeften f*) Deze kleene vloot , die door een geweldig onweder naar de Africaanfche kusten dreef n gevaar liep, van op derzelver rotzen te ver Brijzelen , landde eindelijk aan het zuidelijk gedeelte van Sicilië in de haven van MinL Dezelve had eene iterkte, welke den Carthage. ■en toebehoorde. Haar Bevelhebber voorzat ut vriendfchap voor dion, nrisfehien ook weV •m voor de belangen van Carthago eene voorleehge verwarring te begunfligen , in alle de behoeften z.jner krijgsbenden , die door eenen eer moeilijken fcheepstogt waren afgemat hoNwenschte hun eenen noodzaaklijken rustJd te vergunnen , maar vernomen hebbende at dionijsius, eenige dagen geleeden, zich aar Italië had ingefcheept, bezwoeren zij zei, Lr"Tddheer' ^ Zkh te«^diglten aar Mjracufen te voeren ("4). Het gerucht van zijne landing, 't welk zich wel, ) !d. (bid. p. peg. Uj w. ibidi ?i ^ 9 p.  JONGEN ANACHARSIS. 57 weldra door geheel Sicilië verfpreidde , vervulde het geheele eiland intusfchen met vrees en hoop. Agrigentum, Gela en Camarium had. den reeds zijne zijde gekoozen: de inwooners van Sijracufeu en van de nabuurige landerijen liepen ftroomsgewijs tot hem over; vijfduizend hunner voorzag hij van wapenen, dien hij van Peloponnefus had mede gebragt (i). De voornaamfte burgers der hoofdftad ontvingen hem in witte kleederen aan de poorten derflad(a). Hij trok ze aan het hoofd zijner bende in, gevolgd door vijftig duizend mannen , die de lucht van hunne toejuiching deeden wedergalmen (3). Het gejuich bedaarde op het fteken der trompet, en nu kondigde de heraut , die voor hem uitging , de vrijheid van Sijracujen en den ondergang der dwinglandije aan. Traaïien van gevoel biggelden op deze afkondiging uit aller oogen , en nu hoorde men niet, dan eene verwarde mengeling van luide vreugdekreeten en openlijke aanroepingen der Goden. De wierook brandde in de tempels en langs de ftraaten. Het volk , door overmaat van blijdfchap verrukt , viel voor de voeten van dion , riep hem aan als eene weldaadige Godheid, beftrooide hem bij ganfche handen vol met bloemen , en , zich in deszelfs vreugde niet kunnende maatigen , viel het woedend op dat haatlijk ras van befpieders en verCO Diod. Sic. L. id, p. 414. (2; Piut. in Di»n. t. 1 P' Ö7C. C3) Diod. ibid. p. 4>5- D5 HOOFDST LX.  «OOFOST. LX. j 1 1 i ï ss REIZE VAN DEN verklikkers aan , waar mede de ganfche ftad vergiftigd was , bragt ze om , baadde zich, in hun bloed en vond in deze fchriklijke tooneelen eene vermeerdering der algemeene vreugde (i). Dion vervolgde zijnen ftaatigen togt midden tusfchen de tafels door , welk aan de zijden der ftraaten waren aangerecht. Op de markt gekomen, hield hij ftand , en fprak het volk van zekere hoogte aan , hield het zelve op nieuw de vrijheid voor, vermaande het , om ze toch moedig te verdeedigen , en bezwoer het, om geene andere luiden aan het bewind van zaaken te ftellen , dan mannen, die den Staat in zulke moeilijke omftandigheden konden belïuuren. Men benoemde hem als mede zijnen broeder megacles , maar hoe rchitterend de magt ook was , welke men hun wilde opdragen , namen zij dezelve niet aan, San onder beding, dat men hun twintig der roornaamfle burgers van Sijracufen , die meestil door dionijsius gebannen geweest waren , rot ambtgenoten geven zou. Eenige dagen daarna begaf dionijsius , te aat van de landing van dion onderricht (2), :ich ter zee naar Sijracufen en betrok den >urg , die van de ftadzijde reeds door eenen nuur was afgeflooten. Hij zond onmiddelijk Afgevaardigden aan dion (3) , die hun naar het (1) Piut. in Dion. t. 1, p. 970. (a) ld. ibid. p. 969 tk»d. Sic L. 16, p. 415. (3) piut. ibid. p. 971.  JONGEN ANACHARSIS. 59 het volk verwees. Tot de vergadering des volks toegelaten , zogten zij het zelve door de vleijcndfte voorftellen te winnen. Verminderingen der belastingen , vrijdom van allen krijgsdienst in oorlogen , zonder hunne toeltemming ondernomen , in een woord, dionijsius beloofde alles, maar de allereerfle eisch des volks was de affchaffing der dwinglandij. De Koning, die op misleiding uit was, hield de onderhandeling fleepende, en liet het gerucht lopen , dat hij genegen was , om afftand van zijn gezag te doen (i) ; maar te gelijker tijd riep hij de gelastigden des volks tot zich, hield ze eenen ganfchen nacht op, en gaf bevel, om met het aanbreken van den dag eenen uitval te doen. De vreemde benden , die de bezetting uitmaakten , tasteden den ringmuur aan, wierpen dien gedeeltlijk om ver , en verdreeven de Sijracufifche benden , die zich in de hoop op eene fchierlijke fchikking hadden laaten verrasfchen. Wel verzekerd dat het lot des eilands van dezen noodlottigen dag afhing, zag dion geen ander middel, om zijne onverfchrokkene benden aan te vuuren, dan in het overdrijven van hunne dapperheid tot roekeloosheid. Hij riep hun midden onder de vijanden, niet door zijne ftem, welke zij niet meer konden hooren , maar door zijn voorbeeld , het geen hun ver- baasi (i) Piut. in. Dion. t. i, p. W- Diod. Sic. L. 16, p. 416' Boiijan. Sttatej. L. 5. c a, §• 7- HOOFW». LX. I  BOOJDST tX. 1 < J z d B V W bi Hl * 60 R E I Z E VAN DEN baasde en bij de naarvolging zelve deed aarzelerr Hij alleen werpt zich dwars onder de over! winnaars, velt 'er een groot aantal ter neder wordt zelf gewond , ftort ter neder , maar wordt ook rerfiond door Sijracufisch kriigsvolk weggevoerd, wiens herftelde moed nieuwe krachten aan zijn eigen krijgsvolk geeft. Te paard geiteegen, verzamelt hij nu de vluch. telingen en wijst hun met dezelfde hand die door eene fpeer doorboord was, op het noodlottig fh-ijdperk , 't welk in dat zelfde oogenbhk hunne flaavernij of vrijheid beflisfchen moet; voords fnelt hij naar het leger der Pe. bponnefifche benden , en geleidt hun allen ten tnjd. Uitgeput van vermoeijenis bieden de barbaren weldra flechts geringen wederftand en Jemen eindlijk eene fchandelijke vlucht naar ïen burg. De Sijracufen deelden honderd mi. «n (*) aan eiken vreemden krijgsman uit he op hunne beurt eene goudene kroon aan mnnen Veldheer toelegden (i). Thands begreep dionijsius , dat hij over ijne vijanden alleen zou kunnen zegepraalen oor «te verdeelen, en beüoot, ten einde toNbij het volk in verdenking te brengen, m dezelfde kunftenaarijen gebruik te maaken aai van men zich weleer bediend had, om hem J zich zwart te maaken. Van daar dat ?eompel, 't welk zich door Sijracufen verfpreL , die hst en datjwantrouwen, dat hij onder  JONGEN ANACHARSIS. öi der de voornaamfle geflachten deed werken , die verraaderlijke onderhandelingen en heillooze verftandhouding , dan eens met dion , dan eens met het volk. Alle zijne brieven werden voorgelezen in de algemeene vergadering. Opzekeren dag kwam 'er een, die ten opfchrift had: aan mijnen vader. De Sijracufers , die den zeiven voor eenen brief van hipparinus , den zoon van dion , hielden, durfden den zeiven niet openen , maar dion zelf deed dit. Dionijsius had wel voorzien, dat, zo hij den zeiven niet openlijk liet lezen, hij daardoor wantrouwen zou verwekken , terwijl hij , door derzelver bekendmaaking, het volk bevreesd zou maaken. Hij was eigenhandig door den Koning gefchfeeven. Alle uitdrukkingen wa« ren 'er naauwkeurig in afgemeten, en alle gronden waren 'er in ontwikkeld, die dion moesten overhaalen, om zijne belangen van die des volks af te zonderen. Zijne gèmaalin en zoon waren op den burg opgeflooten, dionijsius kon van hun eene fchitterende wraak nemen. Bij deze bedreigingen kwamen klagten en gebeden, even gefchikt om een gevoelig en edelmoedig hart te bewegen. Het fcherpfte gif was echter nog in de volgende woorden verborgen: ,, herinner u den ijver, waar mede gij den throon ftaande hield, terwijl gij bij mij waart! Geef toch de vrijheid niet wedei aan luiden, die u haaten, om dat zij zich de rampen herinneren , waarvan gij de oorzaak en het werktuig waart, maar behoud de magt, HoornsTi LX.  BOOFDST. LX. 1 i «2 RËIZE VAN D EN magt, welke u is toevertrouwd , daar zii de eenige veüigheid uitmaakt van u, van uw gezin, van uwe vrienden (i)." Dionijsius , kon van eenen gewonnen veld. flag geen meer voordeels getrokken hebben, dan van de uitwerking van dezen brief. In s volks oogen itond dion in de enge verplichting , om den dwingland te fpaaren of deszelfs plaats in te nemen, en van dit oogenbhk moest hij zijn geheel vertrouwen verlooren reekenen : wanneer het zelve toch eerst maar wankelt , ligt het weldra geheel ter neder« Inmiddels kwam de tweede verdeeling der Peloponnefifche benden onder het geleide van «EKAcxiDEs aan. Hij ftond in groote achting Jij de Sijracufers, (2; maar was al,een ichikt, om ftaatsverwarringen te vermeerderen Zijne eerzucht maakte ontwerpen , die zijne ligtzinmgheid hem nimmer liet volvoeren. Hii verraadde alle partijen , zonder den zegepraal ran de zijne te verzekeren, en had alleen den flag van kunitenaarijen te regelen , die nutteloos tot zijne oogmerken waren. Onder ie Koningen had hij de eerste rangen in het reld met roem bekleed. Daarna had hij dion gevolgd, verlaten en weder aangehangen. Hij >ezat de deugden noch bekwaamheden van desen grooten man , maar overtrof hem in de tunst, om harten te vermeesteren C3> Dion ftoo- (0 Kut. in Dion. t. i, p. 972. PoHj«Mi. Strateg. L. 5 - », $.6. {I) Diod Sic. L. 16, p. 4,9. (j)piut. ibU  JONGEN AN AC II ARS IS. 65 ftootede dezelve door een koel onthaal, ftijve houding en ftrenge denkwijze te rug. Te vergeefsch raadden hem zijne vrienden, om zich minzaamer en gemeenzaamer met hem te maaken; te vergeefsch hield plato hem in eenen brief voor, dat hij, om den menfchen van nut te zijn, beginnen moest, met zich bij hun bemind te maaken (1). Heraclides , die veel handelbaarer, veel verplichtender was, omdat hij zich nergens aan bekreunde, kogt de Redenaars door zijne gefchenken , de menigte door zijne vleijerijen om. Dezelve had reeds het befluit genomen, om zich aan hem over te geven : bij de eerste volksvergadering werd hem reeds het bevel over de zèemagt opgedragen. Dion trad in tijds tusfchen beiden ., toonde, dat die nieuwe waardigheid eene verdeeling was van zijn gezag, verkreeg de intrekking des genomen befluits , en deed deze intrekking voords door eene regelmaatiger vergadering , welke hij te zamen riep , bekrachtigen. Daartegen wilde hij , dat men zijnen mededinger eenige andere voordeden toewees , en hield zich te vreden , met hem in het geheim zijn gedrag te verwijten (2). Heraclides hield zich gevoelig voor dit edelmoedig gedrag. Steeds voor dion kruipende, voorkwam, doorzag en volvoerde hij zij«e bevelen met al den ijver der erkentnis , ter- CO PI"- epift. 4, t. 3, P- 3««. 00 plut- in Dion" U ** p. 97*' hoofbstj lx.  HOOfDST. LX. t « 54 REIZE VAN DEN terwijl hij hem, door geheime lagen, onverwinJijfce hinderpalen in den weg ftelde. Wanneer dion den weg van onderhandeling met dionijsius voorfloeg, verdacht men hem van verftandhouding met den Vorst 5 deed hij geene voorflagen, dan gaf men voor, dat hij den oorlog eindeloos wilde maaken , om zijn gezag te verlengen (1). Deze ongerijmde verdenkingen lieten zich nadruklijkerhooren, nadat deSijracufifche vloot die des-Konings, welke onder bevel van philistus itond(*), 0p de vlucht had gedreeven. Zijne eigene galei op de kust geftrand zijnde, viel hij zelf ongelukkig in de handen van een verbitterd gemeen, 't welk zijne doodftraf liet voorgaan door wreede mishandelingen , in zoo verre dat men hem fchandelijk langs ilraat fleepre (V). Dionijsius zou het zelfde lot ondergaan hebben , indien hij, het bevel over den burg in handen van zijnen zoon a.pollocrates gelaten hebbende, geen middel gevonden had, om zich met zijne gemaalin en fchatten in Italië te bergen. Heraclides :indlijk de Sijracufers tegen hem zelf verbit:erd ziende , om dat hij zich als Vlootvoogd :egen 's Konings vlucht had moeten verzetten, «rist het onweder kunfiig op dion af te leiden door (O Piut. in Dion. t. 1, p. m. Onder het /l,. hontfchap van elpines , het welk met het jaar 356 en 553 'oor J. C. overeenkomt. CDiod. Sic. L. 16 , p. 4i9\ O Pint. ibid. p. L, l6> p>  JONGEN ANACHARSIS. 6? die leeftogt voor den burg , en eene nieuwe bezetting onder bevel van nijpsius van Napels in hadden (i). Deze bekwaame Veldheer hield echter den tijd thands rijp ter onderwerping der muiters. Stout op hun geringe voordeel en nog meer op hunne eigene vermetelheid, hadden de Sijracufers reeds alle banden van ondergefchiktheid en betaamlijkheid verbroken. Hun tijd werd aan overdaadige maaltijden belteed , en hunne Opperhoofden gaven zich aan ongeregeldheden over , welken men niet meer kon te keer gaan. Nijpsius deed eenen uitval uit den burg, wierp den muur omver , dien men andermaal had opgetrokken, en maakte zich meester van een gedeelte der flad, 't welk hij ter plundering overgaf. De Sijracufifche krijgsbenden werden te rug geflagen , de burgers vermoord , hunne vrouwen en kinderen geboeid en naar den burg vervoerd. Men kwam onftuimig bij een ; even onliuimig was de raadpleeging,- 'de fchrik verftijfde den geest ; de wanhoop was raadeloos. In dien toeftand lieten zich eenige (temmen hooren , en fielden de terugroeping van dion en zijn krijgsvolk voor; terftond fchreeuwde het volk luidkeels : „ dat hij wederkeere ; dat de Goden hem te rug brengen ; dat hij ons met zijnen moed ontvlamme (2)." Daar- (1) Piut. in Dion. t, 1, p. 07". Diott.Sic. L. i6,p. 4*0 (j) Piut. ibid. Diod. ibid. p. 4K. E * 100ÏDJÏ» lx, /  ■OOFDST. lx. 68 REIZE VAN DEN Daartoe benoemde Gelastigden haasteden zich met zulk eenen fpoed, dat zij voor den avond reeds te Leontum waren. Zij vielen dion te voet, met een gelaat, 't welk nat was van traanen , en roerden zijn hart door het tafereel van de rampen zijnes vaderlands. Voords bij het Volk gebragt bezwoeren de twee voornaamfte Afgevaardigden de geheele vergadering, om toch eene ftad te helpen redden , die haaren haat en medelijden tevens maar al te zeer verdiende. Hunne aanfpraak geëindigd zijnde, faeerschttt eene diepe ffilte in de vergadering. Dion wilde dezelve afbreken , maar zijne traanen beletteden hem te fpreken. Door zijne benden bemoedigd , die in zijne droefheid deelden , zeide hij eindelijk : „ Peloponnefifch' krijgsluiden, en gij, getrouwe Bondgenoot ' gij zelve moet beflisfchen , het geen u zelve geldt. Ik voor mij hebbe geene vrije keuze. Sijracufen gaat ten gronde, ik moet het redden , of mij onder deszelfs puin begraven. Ik plaatze mij bij de Afgevaardigden , en zegge in hunnen naam: wij zijn de onvoorzichtigfle en ongelukkigfte menfchen. Treft u ons zelf. verwijt, haast u dan, om eene ftad te redden, welken gij reeds eenmaal behouden hebt' Zijt gij alleen voor onze onrechtvaardigheid gevoelig, dat dan ten miniten de Goden den ijver en trouw mogen vergelden , waarvan gijmij zulke treffende blijken hebt gegeven , en vergeet dan nimmer dien dion, die u'niet ver-  /ONGEN ANACHARSIS. 6$ •verliet, toen zijn vaderland misdaadig was, en r die zijn vaderland niet verlaat, terwijl het ongelukkig is!" Hij wilde voordgaan in zijne rede, maar al het krijgsvolk riep eensklaps : ,, ftel u aan ons hoofd en laat ons Sijracufen verlosfen." De Afgevaardigden vielen hun , verrukt van blijdfchap en van dankbaarheid, om den hals en zegenden dion duizendwerf, die der krijgsbenden naauwelijks den tijd gunde, om eenig yoedzel te nemen (i). Naauwlijks was hij op weg , wanneer hem nieuwe Afgevaardigden ontmoeteden, waarvan zommigen zijne marsch trachteden te verhaasten, anderen te vertraagen. De eersten fpraaken in den naam der weldenkendfle burgers , de laatften in dien der tegenpartij. Na het terugdeinzen van den vijand, waren de Redenaars weder ter baane gekomen, en hadden nieuwe tweedragt verwekt. Het volk, aan den eenen kant weg gefleept door hun gefchreeuw , had beflooten, deszelfs vrijheid aan zich zelf verfchuldigd te willen zijn, en zich meester van de poorten te maaken , ten einde allen vreemden bijfland buiten te fluiten: van den anderen kant drongen de weldenkenden , die voor zulk eene dwaaze vermetelheid beefden , op de terugkomst der Peloponnefifche benden aan (2), Dion CO in Dion. t. 1, p. 977. (i) ld. ibid. oopdst LX.  B00F06T LX. i 1 < | i 1 t d v O jr h 01 p. 70 REIZE VAN DEN Dion oordeelde, zich niet te moeten ophouden noch verhaasten. Hij trok langzaam tegen Sijracufen op , en was tot op zestig Jtadien (*) genaderd , wanneer hij gelijktijdig renboden zag komen van alle de partijen , Van alle rangen van burgers, van heraclides zelfs, zijnen bitterden vijand. De belegerden hadden eenen nieuwen uitval gedaan, een gedeelte had den fchutmuur geheel omvergehaald , een ander gedeelte was , als raazende tijgers , zonder onderfcheiding van ouderdom of kunne, op de inwooners aangevallen; de overigen wierpen brandende houten en vuurige pijlen op de huizen, die naast bij den bur« waren (1). Op dit bericht verfnelde dion zijne fchre3en. Hij zag de wolken van rook en vlam •eeds dwarlend in de lucht opgaan, hij hoorle het trotsch gefchreeuw der overwinnaars n het gejammer der inwooners. Hij verchijnt: zijn naam klinkt luid door alle de wijen der ftad. Het volk valt hem te voet, :rvvijl de verbaasde vijand zich beneden bij' en burg in flagorde fchaart (2) , dezen ftand erkiezende, om veilig te zijn agter den fchier ngenaakbaaren puinhoop der om ver gehaalde uuren, en nog veiliger agter de verfchriklij: borstweering van vuur , dien zijne wraak itfloken heeft. Ter- *) Omtrend af Mijlen. (,) Pl«, in Dion. t. 1, 9/7. 00 W. ibid. p. 97j.  JONGEN ANACHARSIS. 71 Terwijl de Sijracufers aan hunnen Veldheer dezelfde toejuichingen, dezelfde eernaamen van Verlosfer en Godheid gaven , waar mede zij hem bij zijnen eersten zegepraal hadden vereerd, trokken zijne benden in geflootene krijgshoopen verdeeld, en door zijn voorbeeld vervoerd , op zijn bevel midden door de gloeijende asfche , over brandende balken , door het kookende bloed en over de lijken heenen , waarmede de markten en ftraaten bedekt lagen , midden door de ijslijke duisternis van eenen dikken rook , en het nog ondragelijker geflikker van het verteerende vuur , ja tusfchen de puinhoopen der huizen door , die met een fchriklijk gekraak aan hunne zijden of op hun hoofd inftorteden. Zij drongen tot aan de laatste verfchanzing door , en vermeesterden dezelve met gelijken moed, ondanks den wan' hoopigen en woesten wederftand der krijgsluiden van nijpsius, die allen in Hukken gehouwen , of gedwongen werden, zich in der burg op te fluiten. Den volgenden dag genooten de inwooners. na den voordgang van den brand gefluit tc hebben , eene diepe rust. De Redenaars er overige hoofden der partij waren zelve in bal lingfchap gegaan , uitgenomen heraclides ei zijn oom theodotus. Dezen kenden dion ti wel, om niet te weten, dat hunne fchuldbe kendnis zijne gramfchap ontwapenen zou. Zij tie vrienden hielden hem zeer ijverig voor , dat hij den geest van muiterij, veel erger dai E4 d tioorniT. i.x. 1 l t »  M30PDST. LX. I 1 CO Tlut. in Dion. t. i, p. 978. 71 REIZE VAN DEN de dwinglandij zelve, nimmer uit den Staat zou rooijen , indien hij deze twee fchuldigen niet aan het krijgsvolk overgaf, het welk hunne ftraf begeerde, doch hij andwoordde hun zachtzinnig : „ andere Veldheereu flijten hunne dagen in krijgsoefening, 0m zich eenmaal eenen zegepraal te verwerven , dien zij nog dikwijls aan het geval verfchuldigd zijn; maar ik leerde , in de fchool van plato opgevoed , mijne driften beteugelen, en, om mij van eene overwinning te verzekeren, welke ik alleen aan mij zelf verfchuldigd moet zijn, moet ik beledigingen vergeven en vergeten. Hoe , zou de gramfchap en wraak mijne ziel moeten bezoedelen, om dat heraclides de zijne door trouwloosheid en euvel verlaagd heeft ? Ik wil hem geenzins door voorrechten van geest of van magt overtreffen, maar hem door deugden te boven gaan, en door weldaaden tot inkeer brengen (1)." Intusfchen hield hij den burg zoo naauw ingeflooten, dat de bezetting, door gebrek aan [eeftogt, geene krijgstucht meer hield. Apoluocrates , tot de overgave gedwongen , beiong voor zich het verlof, om met zijne moeIer , zuster en kostbaarheden , die hem in /ijf galeijen volgden, vrij te vertrekken. Het jeheele volk, kwam aan ftrand , om zulk een chouwfpel te aanfehouwen , en vreedzaam den  JONGEN ANACHARSIS. 73 aen glansrijken dag te genieten , die eindlijk de vrijheid van Sijracufen, den aftogt van den laatften telg hunner onderdrukkers en de geheele vernietiging der vermogendfte dwinglandij beftraalde (i). Apollocrates ging naar zijnen vader dionijsius, die toen in Italië was. Dion betrok, na zijn vertrek, den burg. Zijne zuster aristomache en zijn zoon hipparinus kwsmei hem tegen en genooten zijne eerste omhelzin gen. Arete volgde hun beever.de en verbijs terd, wenfchende en vreezende haare betraan de oogen op dion te (laan; arisïomachi greep haar bij de hand en fprak haaren broe der aldus aan : „ hoe zou ik u alles voor dragen , het geen wij in uw afzijn hebbe: geleeden? Uwe wederkomst en uwe overwir ningen vergunnen ons eindlijk, weder adem t haaien.' Maar mijne dogter, helaas! ten kos ten van haar geluk, en van het mijne tevens gedwongen , eene nieuwe verbindnis aan t gaan , mijne dogter is ongelukkig te midde der algemeene vreugde ! Met welk een oo hefchouwt gij die rampzalige engte, waar i haar de wreedheid des dwinglands gebraj heeft ? Moet zij U als haaren oom of als ha; ren echtgenoot begroeten?" Dion zich ni kunnende bedwingen van traanen , omhelst zijne gade tederlijk , fchonk haar zijnen zoc w (O Pl«. iu Dion. t. i , p. 8«o. Demoftli. Vn Lept p. 5«5. E 5 hoofdst: LX. I l e » e I n ;t i- :t le n n.  HOOFDST. lx. I C I i t e 2 \ v C ;4 REIZE VAN DEN weder, en verzogt haar , het nedrig verblijf met hem te deelen, 't welk hij, voor zich gekoozen had, om het paleis der Koningen niet te bewoonen (i). Ik had geen oogmerk de lofrede van ijiom te Hellen. Ik wilde flechts eenigen zijner daaden voordragen: en fchoon het deel, 't welk ik m dezelven neem, mij misfchien reeds te ver heeft medegefleept , kan ik mij echter het genoegen niet ontzeggen, van ten einde toe de loopbaan te agtervolgen van eenen man , die in alle ftanden en in alle omfhndigheden geplaatst, zich altijd even zeer van anderen Dnderfcheidde, als hij aan zich zelf gelijk bleef, en wiens leevensbefchrijving de fchoon. Ie trekken zou opleveren voor de gefchiedenis Ier deugd. Na zoo veel zegepraals wilde hij zich voor het Jgemeen en voor zich zelf kwijten van zijne verplichtingen aan de deelgenooten van zijne onerneming zo wel, als aan de burgers, die de .mwenteling befpoedigd hadden. Dezen deelden ti zijnen roem, genen in zijne rijkdommen: envouwdig en zedig in zijne kleeding, aan tafel n in alles wat hem betrof, veroorlofde hij zich elf geene andere kostbaarheid dan , in het bedrijf an edelmoedige daaden. Terwijl hij de be. sondering niet flechts van Sicilië, maar van 'hanhago en geheel Griekenland, afperste, terijl plato hem in eenen zijner brieven be- rich- f O Plat. ia Dion. t. i, p. jga.  JONGEN ANACHARSIS. 75 richtede, dat de geheele waereld het oog op hem gevestigd hield (i) , hield hij de zijnen alleen geflagen op dat kleen aantal verlichte Opmerkers , die , op zijne bedrijven en voordeden niets reekenendé, alleen het oogenblik van den voorfpoed afwachteden , om hem hunne hoogachting of verachting toe te deelen (2). De Wijsgeeren van zijnen tijd hadden in ernst het ontwerp opgevat, om het geheele menschdom te hervormen. De eerst, proeve daarvan moest in Sicilië gefchieden. Met dit inzicht , ondernamen zij allereerst de vorming van den geest van den jongen dionijsius, die hunne hoop te leur ftelde. Dion verlevendigde dit ontwerp op nieuw en verfcueidene leerlingen van plato volgden hem op zijnen togt (3). Naar hunne, naar zijne inzichten* naar die van eenige Corinthiërs, dien hij zorgvuldig te Sijracufen hield, ontwierp hij iceds daadlijk het plan van een Gemeenebest , »t welk alle de magten en belangen zou verbinden. Hij gaf aan eene gemengde Staatsregeling de voorkeur , waar in de klasfe van voornaame burgers kon opwegen tegen het vermogen van de hoogste magt en van het volk. Hij wilde zelfs, dat het niet dan bij zekere gelegenheden, even als te Connthus, ter ftemming zou opgeroepen worden (4). Hij (OPlat.epift.4, t. 3, P- 3*°" ,. 1, P. 981. ro ld. ibid. P. 9/7. C4; Ph«. «P«ft- 7» r. Si P. 335- PI»'* iü Dion* *' 1 * P° öSl* IUOFDST. LX.  WOOÏDSC. 'x. i I ] l I 0 76 REIZE VAN DEN Hij durfde echter , door een fchier onver, winhjken hinderpaal belemmerd, de uitvoerin» met beginnen. Heraclides hield, zinds zit ne bevrediging, niet op, hem door openlijke en verborgene kunftenaarijen te kwellen. Door de menigte aangebeden kon hij geen ontwerp ter vermenging der volksregeering aannemen. Zijne vrienden ftelden dion meer dan eens voor om zich van dezen onrustigen en oproerigen man te ontdoen: hij verzettede 'er zich fteeds tegen maar eindelijk vermeesterde men door onbefcheidenheid zijne toeftemming fiV De Sijracufers kwamen in opftand, en fchoon het hem gelukte, hun te bevredigen, vergaven zij hem met tegenzin eene toeftemming, welke de omftandigheden i„ de 00gen der ftaatkunde ■ fcheenen te rechtvaardigen, doch die zijn hart met naberouw vervulde en het overfchot zij. ner dagen verbitterde. Van dezen vijand ontfiagen, vond hij, eerlang eenen veel trouwloozer en veel gevaarlij. eer. Geduurende zijn verblijf te Athenen had !en d£r b"rf!rs dier ^» callipp.s genaamd, lem verblijf gegeven , en daarvoor zijné Tiendfchap ontvangen, dien hij geenzins aardig was Deze volgde hem naar Sicite en rechtvaardigde, tot den eersten krijgs■ng verheven, de keuze des Opperbevel- heb- (O Piut. in Dion. t. 1 n nar ut , „. ) Plat. epl(t. 7, p. 333 & 3J4> ptau ibid<  JONGEN ANAC HARS IS. 77 hebbers , terwijl hij het vertrouwen des krijgsvolks won. Na den dood van heraclides begreep hij , dat het hem flechts eene misdaad zou kosten, zich meester van Sicilië te maaken. De menigte moest een Hoofd hebben, het geen derzelver eigenzinnigheid vleidde. Zij vreesde hoe lang, zoo meer, dat dion haar het gezag zou ontnemen , om 'er zich zelf mede te bekleeden , of het aan de klasfe der rijken over te doen. Onder de verlichte luiden meenden de ftaatkundigen , dat hij de bekoorlijkheid dei kroon niet altijd zou kunnen wederflaan (i), en maakten hem eene misdaad van hun ver< moeden. Het grootst gedeelte der krijgsluiden, dien hij uit Peloponnefus had medegebragt, en wien de eer aan zijne zaak verbond , was in gevechten gefneuveld (2). In een woord de algemeene geest, van deszelfs eigen werke loosheid en van zijne deugden vermoeid miste de losbandigheid en partijfchap , di> denzelven zoo langen tijd hadden werkzaan gehouden. Dit bemerkende fmeedde callippus zij trouwloos ontwerp. 'Zijn eerste werk was dion bezig te houden met het wezenlijk c verdicht gemor, het geen het krijgsvolk, naa zijn zeggen, zomtijds liethooren, en zich te li ten gelastigen, om deszelfs geest gefteldnis te ori de (1) Pint. in Brut. t. 1, p. 101e. 00 W. in Dio t. 1, f. 981. HOOFDIT, lx. » l 1 » f r > D.'  KOOFDST. lx. I 4 ] 4 £ I X ! c li O 78 REIZE VAN DEN derzoeken. Nu drong hij zich bij de krijg», luiden in ; ftookte hun op, en deelde zijne oogmerken aan de zulken mede, die zich wederkerig tegen hem uitlieten. Zij , die dezeiven met verontwaardiging verwierpen, mogten vrij de geheime aanflagen van callip! pus aan hunnen Veldheer bekend maaken , hij was daardoor flechts te fterker getroffen over het fchrander gedrag van zijnen trouwen vriend (i_). De zamenzwering nam van dag tot dag toe, zonder dat hij dezelve met de minfte oplettendheid verwaardigde. Eindelijk ftond hij rerfteld over de aanwijzing, die hem van alIe kanten gedaan werd en die zinds eenigen tijd reeds zijn huisgezin ontrustede ; maar log fteeds gefolterd door het aandenken aan len dood van heraclides , andwoordde hij, iever duizendmaal te willen fterven, dan zich ;eduurig tegen vrienden en vijanden te moeten vapenen (2). Nimmer was hij lang genoeg in de keus der ersten bedacht (3) ; en zelfs overtuigd , dat de jeesten hunner laage en bedorvene zielen raren, maakte hij van deze ontdekking zelve een gebruik, het zij, om dat hij hun tot eene vermaat van boosheid onbekwaam hield (4; , et zij, om dat hij zich meende te moeten over- ge- (1) P!ut. in Dion. t. 1 , p. 08t. Nep. in Dion. e. 8, ) Piut. in Dion. t. 1, p. 582. (3) Plat. epift. 7, t. 3, 333* C4) ld. ibid. p. 351.  JONGEN ANACHARSIS. 79 geven aan zijn lot. Hij zelf bevond zich toen ongetwijfeld in een dier oogenblikken , waarin de deugd zelve onder de onrechtvaardigheid en de ondeugd der menfchen mismoedig wordt. Daar zijne gade en zuster met allen ijver alle de gangen der zamenzwering naarfpoorden , wendde zich callippus tot haar, in traanen wegfmeltende, en vorderde van haar om , ten blijke zijner onfchuld , aan de fchriklijkfte proeven te worden bloot gefield. Zij vorderden van hem den grooten eed. Eenen eed , die den fchelmen zelfs afgrijzen inftort : hij deed dien oogenbliklijk. Men bragt hem in het onderaardsch gewelf van den tempel van ceres en proserpina. Na het doen der voorgefchreevene offers nam hij, met den fluijer van de eene dier Godinnen bedekt en eene brandende toorts in de hand houdende , beiden tot getuigen van zijne onfchuld , en fprak toen de fchriklijkfte vervloekingen tegen den meineed uit, gaande voords, na het einde van deze plegtigheid, terftond ter voorbereiding over van de geheele uitvoering van zijn ontwerp (j). Hij verkoos daartoe den feestdag van dezelfde proserpina , en ftelde zich, wel verzekerd , dat dion niet uit zijn huis gegaan was, aan het hoofd van eenig krijgsvolk van het eiland Za« cijnthus (2). Zommigen omringden zijn huis, de (O P'ut. in Dion. t. i, p. 982. Nep. in Dion. c. 8. (*) Diod. Sic. L. *6, p. 422* HoornsT. lx. ■i  BOOFnST. LX, ; i J t t c T li d e f( h Vt zi In 80 R E I Z E VAN DEN de overigen drongen tot in een vertrek door, het welk gelijks gronds was, en waar dion zich met verfcheidene vrienden onderhield, die hun leeven voor het zijne niet "durfden waagen. De zamengezwoorenen , die ongewapend gebleeven waren, vielen op hem aan en martelden hem lang met oogmerk om hem te verflikken, 3och, daar hij nog in leeven bleef, wierp aien hun door het venfler eenen dolk toe , lien zij hem in het hart drukten (1). Zomnigenbeweeren, dat callipptjs zelf het zwaard :rok, doch het in het hart van zijnen ouden veldoener niet durfde ftooten (». En alzoo tierfotON, omtrend vijf- en vijftig jaaren oud, en naasten bij in het vierde jaar van zijne erugkomst op Sicilië (3). Zijn dood bragt eene onmiddellijke veranering in Sijracufen voord. De burgers , die :eds begonnen hadden, hem als eenen dwing, md te verwenfchen , beweenden hem nu als en herlteller hunner vrijheid. Men gaf hem me uitvaart ten kosten van de algemeene hatkist, en men plaatste zijn lijk in het ver. ïvenfte gedeelte der ftad (4). Uitgezonderd eene kleené opfchudding aann eenig bloed geftort werd, doch geenns dat der misdaadigers, durfde niemand de vloek- 'O Hu, in Dion. t. , , p. ^ Nep. in ^ c< >P1«. ep.lt 7, t. 3, p. 334. (3) Nep. ibid. c. xo. het jaar 353 wee J. C. NeP. ibid.  JONGEN ANACHARSIS. 81 vloekgenooten aanranden (i) en genoot callippus vreedzaam de vrucht zijner misdaad. Eenigen tijd laater vereenigden zich de vrienden van dion , om zijnen dood te wreeken , doch zij werden overmeefterd. Callippus, eindlijk, op zijne beurt door hipparinus, den broeder van dionijsius (2) overmand , callippus zelf, van elk gehaat en verftooten, en gedwongen, om met het overfchot zijner fchurken , die in zijn lot deelden , naar Italië te vluchten , ftierf, van ellende overladen, dertien maanden na den dood van dion , en werd, zo als men verhaalt, met den zelfden dolk gegriefd , die het leeven van dien grooten man verkort had (3). Terwijl men op Sicilië de dwinglandij trachtede te vernietigen, beproefde Athenen, het welk zich zoo zeer op eigene vrijheid verhief , vruchtloos alles , om volkeren onder het juk te brengtn , die zich zinds eenige jaaren van deszelfs bondgenootfchap onttrokken hadden (*). Het befloot , zich meester te maaken van Bijzantium, en zond , met dit oogmerk , honderd en twintig galeijen in zee, on> der bevel van timotheus , iphicrates er chares. Zij (levenden naar den Hellefpont. waar hun de vijandlijke vloot , fchiex ever fterk , weldra aantastede. Men riehtede ziel we' (O Piut. in Brut. t. i, p- ion. (4) Diod. Sic ti 16 p. 436. C3) Piut. in Djon. p. 983. (•) zie het XXIIIfi hoofdftuk v»n dit werk. VI. Deel. F H0OFDST» LX. 1 i  H00FD4T IX. i 1 i i c li rV c. Sa REIZE VAN DEN ' wederzijdsch in dagorde , toen 'er een gewei, dig onweder opkwam : chares ftelde echter het gevecht voor, en daar de twee andere Bevelhebbers, veel bekwaamer en ervarener dan -hij, zich hier tegen verzetteden , maakte hij -openlijk hunnen tegenftand bekend, en nam dit oogenblik waar tot hunnen ondergang. Op het lezen van zijnen brief, waar in hij hun van verraad befchuldigde , riep het volk dat van toorn blaakte, hun oogenblikiijk terug »en het hun pleitgeding opmaakea (i^). ' Noch zijne overwinningen, noch de vijf. en zeventig Heden, waarmede hij den Staat had verWjkt (2), noch de eerambten , welke men hem wel eer had opgedragen, ncyrh zijne-grijsheid, noch de deugdlijkheid zijner zaak konden tïüOtheu. aan de : onbillijkheid' zijner Rechters Pnttrekken :-'veroordeeld tot eene' boete ran honderd talenten (*) , welke hij geenzins kon waaien, güig hij de ftad tót naar Chalcis, hi mm (s) , vol van verontwaardiging tegen mrgers, dien hij zoo vaak met-zijnen buit ver'ijkt had, en die, na zijnen dood eerst , een :oo nutteloos, als laat berouw, betoondenU) ïoo duur betaalde hij zijne minachting , wele hij altijd voor chares gevoelde. Wanneer ens bij de verkiezing van Bevelhebbers ge. uurde Redenaars hoog opgaven van chares, om (o mé. sic. l. p. 4h, w teftjh.k de fa;j< 3» (4) ld. ibid. c, 4.  JONGEN ANAC HARSIS. 83 om iphicrates en timotheus te doen voorbijgaan , en hem de hoedanigheden van eenen fterkgefpierden worftelaar toefchreeven, zeggende: hij is in de kracht zijns leevens en gefchikt , om de ruwfte ongemakken te verduuren , zulk eenen man heeft het heir noodig;"— andwoordde timotheus: „ zeer zeker om de bagagie te dragen (1)." De veroordeeling van timotheus ftilde de woede der Atheners niet , maar verfchrikte iphicrates geenzins, die zich onverfchrokken verdeedigde. Zijne krijgsmans uitdrukking was opmerklijk , die hij gebruikte, om zijnen Rechteren het gedrag voor oogen te ftellen van den Bevelhebber, die zijnen val gezwooren had. ,, Mijn onderwerp fleept mij mede;, zeide hij, en opent mij eenen weg dwars door de bedrijven van chares (2). „In het vervolg zijner rede wendde hij zich tot den Redenaar aristóphon, die hem befchuldigde, van zich door geld te hebben laten omkopen. ,, Andwoord mij , zeide hij op eenen gebiedenden toon: 'zoudt gij zelf zulk eene fchanddaad begaan hebben ? Zeker niet, andwoordde de Redenaar. —— Gij wildet dan, hervattede hij, dat iphicrates iét gedaan zou hebben, waarover aristóphon zich zou gefcliaamd hebben (3)?" Bij (O Piut. apopluh. t. 2. p. 187. ld. an. feni, &c. ibis!, p. 788. (.2) Arift. Rher. L. 3, c. 10, t. 3, p. 595(2) ld. ibid. L. 2, c. 25* t. 2, p. f.75. F £ HOOFDST» LX.  HOOÏDST. IX. I 84 REIZE VANDEN Bij de hulpmiddelen der welfprekendheid voegde hij nog een ander, welks uitflag hem min onzeker voorkwam. De vierfchaar was omringd door verfcheidene jonge krijgsluiden, die op zijne hand waren, en hij zelfs liet den Rechters eenen dolk zien , dien hij onder zijnen rok voor zich gereed hield. Hij werd vrijgefproken (i) en diende niet meer. Wanneer men hem daarna de geweldaadigheid zijner houding verweet, andwoordde hij: „ lang had ik de wapenen voor het heil van mijn vaderland gedragen , ik zou wel een gek geweest zijn , indien ik ze niet had opgevat , wanneer het mijn eigen behoud gold (2)." Intusfchen kwam chares niet te Bijzatitium. Onder voorwendzel, dat het hem aan leefmiddelen ontbrak C3) > ging hij met zijne krijgsmagt in foldij over van den Onderkoning ar. tabazes , die tegen artaxerxes , den Koning van Perjie, was opgeftaan, en nu op het punt ftond, van voor deszelfs overmagt te bezwijken (4). De komst der Atheners deed zijne zaak van gedaante veranderen, 's Konings leger werd verflagen. Chares fchreef terftond aan het Atheenfche Volk, dat hij op de Perfen eene overwinning behaald had , even luisterrijk, als die van Marathon (5), doch dit nieuws bragt Hechts eene voorbijgaande vreugde voord. Ver- CO Nep. in Ipliicr. c. 3. Poiijsen. Strat. L. 3, c, s, 5 25». CO Polijasai ibid. (3 j Demoftl;. Phiüpp. r. 1, p. 50. (4) Kiod. Sic. U ld, p. 434. (5; Piut. ki Arat. t, 1, p. 1034.  JONGEN AN AC HAR SIS. S$ Verfchrikt door de klagten en bedreigingen van den Prrjifehen Koning, riepen de Atheners hunnen Veldheer te rug , en haasteden zich, om den vrede en onaf hanglijkheid aan alle de deden aan te bieden, die hun juk van den halze geworpen hadden (O* Aldus eindigde deze , voor beide partijen even verderflijke , krijg (*)• Aan den eenen kant vielen zommigen der zamen verbondene volkeren, uitgeput aan manfchap en aan geld , onder de heerfchappij van wausolus, den Koning van Curie (2); aan de andere zijde verloor Athenen , behalven den fteun des geheelen bondgenootfchaps , drie van deszelfs beste Veldheeren , CHABRIAS, TIMOTHEUS eil IPHICRATES En nu begon een andere krijg, die eene algemeene verwarring voordbragt, en de groote bekwaamheden van philippus , ten kosten van Griekenland, ontwikkelde. De Amphitïijons , wier voornaame werk is de zorg voor de belangen van den tempel van appollo te Delphi, bij een zijnde, befchuldigden de Thebaanen, die eenftemmig met de Thesfahërs den loop van dit Gerechtshof regelden, dcPhoceèrt, zich in het bezit gefield te hebben van eenige landerijen aan appollo toegewijd, en deeden hun in (1) Diod. Sic. l. 16, p. W. (*) Onder het Archont. fciap van elwnes , het welk in het jaar 356 ce 355 voor J. C. invalt. {2) Demofth. de Rhed. liberr. p. 144- (3; Nep. inTimoth. c. 4. C) Onder het Jrciwxtfchep van *e* THocus in het jaar 356 voor J. C. F 3 HOOWJTo1 lx.  HOOFD? T. LX. j < ] < < r ( c 8c? REI ZE VAN DEN in eene geldboete verwijzen (i). De geest van wraakzucht had de befchuldigers gedreeven. De ThtsfaUtrs bloosden nog over de overwinningen eenmaal door de PhoecSrs op hun behaald (2), en , behalven de drijfveeren der mededinging,' welke altijd tusfchen nabuurige Volkeren beftaan , was Theben te onvreden , omdat zij eenen inwooner van Phocis niet had kunnen dwingen tot de teruggave eener Thebaanfeht vrouwe, welke hij vervoerd had (3). Het eerste vonnis werd weldra door een tweede gevolgd, het welk de velden van Phorit aan apollo toewijdde , en op nieuw her. Amphittijonisch bondgenootfchap volmagtigde tegen de fteden, die gehoorzaamheid aan de Jitfpraaken des Gerechtshofs geweigerd hadden welk laatste bijvocgzel op de Lacedcemomér) jag , tegen wien zinds verfcheidene jaaren :en nog onuitgevoerd vonnis lag (4). In alle andere gevallen zouden de Phoceers jefchroomd hebben, de rampen, die hun ge. Ireigd werden , te trotfeheeren: doch ihstrta :ag men, hoe de grootfte omwentelingen :omtijds van kleene oorzaaken afhingen f5) ïenigen tijd te vooren hadden twee inwooners WU Phocis , die elk voor hunnen zoon naar ene rijke erfdogter zogten , het geheele Volk leel doen nemen in hun onderling gefchil, en twee (D Diod. sic. l. ie, P. 42,. f2) pauf> lt i0) c i • 799- (3) Durif. sp. Athen. l. 13, c. 1, p. 5*0* O Diod. Sic. ibid. p. 4J5 & 4S°- (5) Arift. de rep.'i. 5' • 4» t. 2> p. 390. jjurif. sp. Athen. L. i3}P. 56'c,*  JONGEN ANACHARSIS. 8? twee partijen doen ontdaan, die , bij de algefneene raadpleegingen, alleen de Item der partijfchap hoorden. Zoodra dus eenige Phoceers hadden voorgenomen, zich aan de vonnisten der Amphidtijons te onderwerpen, beweerde PHiLOMELüs , die door zijn vermogen en begaafdheden het hoofd der tegengeftelde partij was, dat het toegeven aan de onrechtvaardigheid de grootfte en gevaarlijkde laagheid was;, dat de Phoceërs wettig recht hadden niet flechts op dien grond , wiens bebouwing men hun ter misdaad reekende, maar zelfs op den tempel van Delphi, en dat hij niets meer dan hun vertrouwen behoefde , om hun aan de fchandelijke kastijding te onttrekken, welke hun door de Amphiftijons was opgelegd (i>. De Phoceërs werden door den ftroom zijner welfprekendheid weggefleept. Met eene onbepaalde magt bekleed ijlde hij naar Lacedamon , maakte zijne ontwerpen fmaaklijk aan den Koning archidamus, en verwierf vijftien talenten, die bij vijftien anderen gevoegd, welken hij zelf gaf, hem inftaat fielden, om een groot aantal huurlingen in foldij te nemen, zich van den tempel meester te maaken, den zeiven met eenen muur te omringen, en van deszelfs zuilen de hoonende vonnisten weg te haaien, dien de AmphiStijons tegen heiligfchenni°e Volkeren weleer uitgefprooken hadden. ° Te (.1) Diod. Sic. L. 16, p. 4*5. H»ün. L. 10, c. 2, p. 802. F 4 HOOOTST*. LX.  JlOOFDST. LX. EEN REIZE VAN DEN Te vergeefsch kwamen de Locrièrs ter verdeediging des heiligdoms op , zij werden op de vlucht gedreeven en verrijkten hunne overwinnaars door den buit hunner landerijen CODeze oorlog duurde zes jaaren en eenige maanden Ca). In het vervolg zal ik deszelfs merkwaardigfle gebeurenisfen opgeven. CO Diod. Sic. L. ,6. p. 42S. (i) ^fchin. de faIs. ,e. g". P. 4I5. id. in CteGph- p> 4si> D.o(1< s.Ci P' 413, & 455. Paufan. L. 9, p, 724 J L> 10, p. 802.  JONGEN ANACHARSIS. 80 EEN EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Brieven aan anacharsis en philotas geduurende hunne reis door JEgijptus en Perfit over de algemeene zaaken van Griekenland. Geduurende mijn verblijf in Griekenland bad ik zoo dikwijls hooren fpreken van JEgijptus en Perjie, dat ik de begeerte naar. eene reis door die landen geenzins wederftaan kon. Apollodorus gaf mij philotas tot reisgezel, en beloofde ons bericht te zullen geven van alles, wat 'er, in ons afzijn, zou voorvallen, andere vrienden deeden ons dezelfde toezegging. Hunne brieven, dien ik geheel of fluksgewijze zal mededeelen, waren zomtijds eenvouwdige dagverhaalen , zomtijds gingen Zij van aanmerkingen vergezeld. Wij gingen op het eind van het tweede jaar van de" honderd en zesde Olijmpias (*) op reis. Het zuidergedeelte van Griekenland genoot toen eene diepe rust , het noorderdeel werd ontrust door den oorlog der Phoceërs en de ondernemingen van philippus , den Koning van Macedonië. Philomelus , de Bevelhebber der Ph ■ctïrs had zich te Delphi verfchanst en zond varj daal (•) In de lente vin het jaar 354 voor J. C. F5 HOOÏBST. LXU  aoerMT. lx1. Toen $o REIZE VAN DEN daar Afgezanten naar alle gewesten, doch men was weinig beducht, dat zulke geringe ge. fchillen den ondergang zouden bewerken van dat zelfde Griekenland, 'twelk, honderd zes en twintig jaaren vroeger, de geheele magt van Perfie wederftaan had. Philippus geraakte dikwijls aan den flag met de Thraciërs, de Illijriërs en andere onbefchaafde volkeren ; hij dacht tevens op de verovering der Griekfche fteden, op de grenzen van zijn rijk , en die meest alle bondgenooten of cijnsbaar aan de Atheners waren, die , van hunnen kant , misnoegd , dat hij Amphipolis inhield , het geen hun had toebehoord , wel vijandlijkheden tegen hem beproefden , maar tot geene openlijke vredebreuk durfden komen.  JONGEN ANACHARSIS. 91 Toen DioTiMus Archont te Athenen was. Hec 3de jaar der 106de Qlijmpiasm . (Van den a6ften van Zomermaand van-het Juliaanfche Proleptilche jaar 354 > tot den x^den van Hooimaand des jasrs 3,53 voor J. CO Brief van apollodorus. Griekenland is vol oneeriigheid (1). De een veroordeelt, de ander billijkt het beftaan van ÏIülomelus. De Thebaanen met het ganfche B. en wij denken nu niet meer aar, Ik kan mij aan deze afwisfelende viaagen van rO Demonii. de dasf n , - „ p' "* (3; Demofth. de Rhod. Hbert. p. ,44.  JONGEN ANAC HARS I'S. 95 van mismoedigheid en gerustheid niet gewennen. In eenen oogenblik laten wij het hoofd hangen en Heken het weder op. Men laat eenen man , die nooit wijs wordt door zijne fouten, aan zijne lichtzinnigheid • over , maar wat moet men denken van een geheel Volk, voor wien het tegenwoordige nimmer een voorleedene of toekomende heeft, en het welk deszelfs vrees vergeet , even als men een weerlicht, eenen donderflag vergeet? ... De meesten fpreken van den Perjifchen Koning met fchrik, van den Macedonifchen met verachting (i). Zij merken geenzins, dat de laatfte, zinds eenigen tijd , beflendige invallen heeft gedaan op onze Staaten; dat hij, na onze eilanden Imbros en Lemnos te hebben weggenomen, onze burgers aldaar in boeijen gekluisterd heeft ; dat hij verfcheidene fchepen van ons op de kusten van Eubcea genomen en nog onlangs eene landing bij Marathon gedaan en zich van de gewijde galeij meester gemaakt heeft (a). Deze beleediging, ons op de plaats zelve aangedaan,» die wel eer het tooneel was van onzen roem , heeft ons doen bloozen ; maar de blos der fchaamte verdwijnt bij ons zeer rasch. Philippus is altijd overal. Naauwlijks heeft hij onze kust verlaten, of hij fnelt naar de zeekust van Thracie , neemt 'er de fterkte Me- CO Demofth. de Knort, libert. p. 147. CO Demollh. ia PhiU 1, p. 52- HOOFnST; LX1.  HOUFDST. LXi. 96 REIZE VAN DEN Methon in , flegt ze, en verdeelt den vrucht, baaren grond onder het krijgsvolk, 't welk hem aanbidt. Geduurende het beleg van deze ftad trok hij eene rivier zwemmende over (i). Een pijl , door eenen boogfchutter of door een werptuig op hem afgefchooten, trof hem aan iet rechter, oog (2) , en ondanks de hevige fmart, welke hij leed, keerde hij rustig naar den oever terug, van waar hij gekomen was: zijn Geneesheer critobulus haalde 'er den pijl •zeer voorzichtig uit (3). Men kan aan het ■oog 'er niets van zien, doch het is deszelfs gezicht kwijt (*). . Dit toeval heeft zijn vuur geenzins bekoeld; thands belegert hij het flot Hermn , waarop wij een deugdlijk recht hebben. Geheel Athenen ftond 'er om op ; 'er is een befiuit der algemeene Volksvergadering uit gebooren , om eene belasting van zestig talenten (f) te heffen , veertig galeijen te wapenen , en alle manfchap onder de vijf- en veertig jaaren in dienst te nemen Gtó- Deze toerusting vordert ter- (O Caliifth. ap. Piut. in Parall. t. 2, p. 307. (l) Strab> ï; 7' p' L- 8' t- 374" Diod. Sic. l. 16, p. 4,, Juftin. l.7), 6. C3)Piin.L.7,c.37,t. ,,p.395. <♦, Clidkmus, «en Hoveling van phil,ppüs. ]ie„, na dit ongemak van zijnen Vorst , fteeds met eeu pleister op zijn oog. f^li,,,. hift. anira l. 9, c. 7.) Ct) 324>co3 L,vres. (4) Demofth. Olijmh. p. 35. _ Dit ^ voor jn _ maand vaa het jaar 353 voor J. C.  JONGEN ANACHARSIS. 97 tijd; de winter is op handen ; men zal den togt tot aanftaanden zomer uitftellen. Terwijl wij de ontwerpen van den Perfifchen en de ondernemingen van den Macedonifchen Koning hadden te duchten , kreegen wij Afgezanten van den Koning van Lacedcemon , en daartegen ook van de Megalopolitanen, die door hem belegerd waren. Archidamus deed het voorftel, om ons met hem te vereenigen, ten einde de fleden van Griekenland te rug te brengen op den voet , waarop zij voor den laatsten oorlog ftonden. Alle veroveringen zouden te rug gegeven , alle nieuwe inrichtingen weder afgefchaft worden. De Tliebanen, die ons Oropus ontnomen hebben, zullen gedwongen worden , het ons te rug te geven; zij hebben. Thespién en Platcea verwoest , doch beiden zullen herfleld worden ; Megalopolis, het geen zij in Arcadie gedicht hebben, om de invallen van Lacedcemon te beletten, zal geflegt worden. De Redenaars en Burgers waren over dit voorftel verdeeld. Demosthenes (1) heeft duidlijk aangeweezen , dat de volvoering van dit ontwerp ongetwijfeld onze vijanden, de Thebaanen , zal verzwakken, maar het vermogen der Lacedamonié'rs , onze bondgenooten , tevens verfterken , en dat onze veiligheid enkeld afhangt van het evenwigt , het geen wij tusfchen die twee Staaten weten te be- (i) Demoftï. pro Megalop» r. 154- VI. Deel. G ÏOOTTIST. lxi.  BOOFDST. LXl. 'i CO Diod. Sic. L. 16, p. 433. 98 REIZE VAN DEN bewaaren. Zijn gevoelen kreeg de overhand. Inmiddels hebben de Phoceërs benden aart de Latedamoniërs geleverd ; de Thebanen en andere volkeren daartegen aan de Megalopolitanen; 'er zijn reeds verfcheidene flagen geleverd ; weldra zal men den vrede fluiten (1) en reeds veel bloeds vergooien hebben. 'Er is geen minder bloeds gelïort in onze noordlijke gewesten. 'De Phoceërs, de Bosotiêrs en de Thesfaliërs, beurtlings overwinnaars en verwonnenen , rekken eenen oorlog , dien de Godsdienst en de wangunst ten uiterften wreed maaken. Een nieuw toeval opent weder een treurig uitzicht. LijcopHRON , de dwingland van Phera in Thesfalie, heeft zich met de Phoceërs vereenigd , om de Thesfalieèrs te onder te brengen. Dezen weder hebben den bijftand van philippus verzogt, die hun zeer fchierlijk te hulp gekomen is , doch, na eenige onbeflisfchende feiten , door twee agtervolgende [lagen gedwongen is, naar Macedonië te rug te trekken. Men meende, dat hij tot het uiterfe gebragt was ; zijn krijgsvolk begon hem te verlaten , wanneer men hem weder eensklaps in Tliesfalie zag verfchijnen. Zijne benlen en die van Thesfalie beliepen meer dan Irie en twintig duizend voetknechten en drie dui» .  JONGEN ANACHARSIS. 99 duizend ruiters. Onomarchus had zich aan het hoofd van twintig duizend mannen en drie honderd paarden met lijcophron vereenigd. Na eenen hardnekkigen wederfland zijn de Phoceërs verflagen en naar flrand gejaagd , van waar men op eenen kleenen afftand de * Athemjcht vloot onder bevel van chares zag. De meesten, die dezelve met zwemmen trachteden te bereiken, kwamen met bunnen Veldheer onomarchus om , wiens lijk philippus aan ftrand liet haaien, om het aan eenen galg te hangen. Het verlies der Phoceërs is zeei groot ; zes duizend zijn 'er in den flag gefneuveld , drie duizend , die zich op genade hadden overgegeven, zijn als heiligfchenners in zee geworpen (1). Door hunne vereeniging met philippus heb. ben de Thesfaliërs intusfchen de grenzen zij. ner heerschzucht weg genomen. Zinds eenige jaaren liet hij de Grieken zich verzwakken, en befpiedde van de hoogte van zijnen throon, als van eenen wachttooren (2), het oogenblik. waarin zij om zijnen bijftand zouden vragen. Zie daar hem thands-gemagtigd, om zich met de zaaken van Griekenland te bemoei jen. Overal houdt het Volk , 't welk zijn< oogmerken niet doorgrondt, hem voor eenei jjveraar voor den Godsdienst. Overal roep mer (1) Diod. Sic. L. 16 , p. 435, Paufan. L. 10, c. *, ■p. £o*. (2) Juftin. L. 8, c. 1. G a HOOPDST. LXU r i  noornsT. i ioo REIZE VAN DEN men, dat hij zijne overwinning verfchuldigd is aan de heiligheid der zaak , welke hij voorftond, en dat de Goden zelve hem tot wreeker hunner altaarcn koozen. Hij zelf voorzag dit; voor den flag liet hij zijn krijgsvolk lauerkranzen opzetten, als of zij in den naam van den Delphifchen God, wien deze boom geheiligd is, ten ftrijd trokken (i). Zulke zuivere oogmerken, zulke fehitterende overwinningen deeden de verwondering der Grieken tot geestdrift (tijgen: men fprak niet anders, dan van de begaafdheden en deugden van dezen Vorst. Zie hier een trek , dien men mij van hem verhaald heeft. Hij had onder zijn krijgsvolk eenen foldaat van vermaarde dapperheid doch onverzaadlijke hebzucht (2). De foldaat ging voor eenen verren togt aan boord , doch zijn fchip werd verbrijzeld en hij werd zieltoogend aan ftrand geworpen. Op het gerucht hier van loopt een Macedoniër, die in de nabij, heid een kleen landgoed bebouwde, hem te hulp, brengt hem weder bij, leidt hem naar zijn huis, geeft hem zijn bed , en verzorgt hem eene geheele maand lang met allerleije oppasfing en vertroofting, welken het medelijden of de menfchelijkheid kan voorfchrijven, voorziende hem eindlijk van het noodige reis- (O Juftin. L. 8 , c. 2. Qi) Sencc. de benef. L. 4, : 37.  JONGEN ANACHARSIS. 101 reisgeld, om naar philippus te rug te keeren. „ Gij zult van mijne erkeutnis hooren, zeide hij heen gaande , als het mij flechts gebeuren mag, den Koning, mijnen meester, te ontmoeten." Hij vindt hem, verhaalt aan philippus zijn ongeluk , fpreekt geen woord van zijnen redder , maar vraagt voor zijne eigene fchadeloosftelling een kleen huisjen na bij de plaats, waar hem de vloed aan ftrand geworpen had. Dit was het zelfde van zij» nen weldoener. De Koning ftaat hem terftond zijn verzoek toe, doch kort daarna van de waarheid der geheele gebeurenis onderricht door eenen brief van den eigenaar zelf, vol van de edelfte trekken , trilde hij van verontwaardiging en beval de» Beftuurer van dat gewest , dezen man weder in het bezit van zijnen eigendom te ftellen , en het voorhoofd van den foldaat met een gloeijend ijzer te brandmerken. Men verheft dit bedrijf tot den hemel: ik keure het goed , zonder het te bewonderen. Philippus behoorde nog eer geftraft te zijn , dan de verachtlijke huurling: de onderdaan, die een onrechtvaardig verzoek doet, is min fchuldig, dan de Vorst, die het , zonder eenig onderzoek , toeftaat. Wat moest philippus dan , na het brandmerk van den foldaat , gedaan hebben ? Hij moest afftand gedaan hebben van het G s ramp- HOOFDST. lx!.  «OOFbPT t-Xf. j J02 REIZE VAN DEN rampzalig voorrecht, om edelmoedig van eenes anderen eigendom te zijn, en alle zijne onderdaanen beloofd hebben , niet weder zoo roekeloos in de uitdeeling zijner gunften te zullen wezen.  JONGEN ANACHARSIS. 103 Onder het Archontjchap van aristodemus. Het ifte jaar van de 107de Olijmpias. 0T«* den %den van Hooimaand da jaars 35» dt» van Hooimaand des jaars 351 voor J. C) Brief van Apollodorus. Ik heb u in eenen mijner voorige brieven gemeld , dat men, om de invallen van phiL1pPUS te beletten en hem binnen zijne eigene Staaten te houden, beflooten had, zestig talenten te heffen en veertig galeijen met een aanzienlijke krijgsmagt naar Thracie te zenden. Na fchier elf maanden toeftels had men eindlijk vijf talenten (*) en tien gewapende galeiïen bij een gekreegen (1), over welken charidemus het bevel zou voeren. Hij Hond gereed , om in zee te lopen , toen zich eensklaps het gerucht verfpreidde , dat philippus ziek, jadat hij geftorven was. Wij onttakelden terftond, en - philippus trok naar de Titermpijlen. Hij wilde Phocis aantasten (2) , en kon van daar hier komen. Gelukkig hadden wij C») 27000 Lbires. 10 Demofth. oHjntfa. 3, P> 35» £1) Disd. Sic. L. 16, p. 437. G 4 Honrosf. LXU  HonitrjST, LXI. I I l I m UIZE VAN DEN wij op de nabuurige kust eene vloot met eenige krijgsbenden tot onderftand der Phocis Nausicles, derzelver Bevelhebber, bragt z goedig aan land en liet ze fa de engte Ls vatten Philippüs ,iet zija om^ ^ ^ keerde naar Macedonië te rug (0 Wij zijn hierop uitermaate t°rotsc' bondgenooten hebben 'er ons mede geluk geacht; wij hebben een dankfeest voor de Goden en eene lofrede voor het krijgsvolk ^verhinderd bezetten eener post een he den g gereekend? het niet overwonnen worden «• zegepraal waardig gefchat wordt'. üezer dagen hield zich de algemeene volksvergadering bezig oyer onze gefchillen met len Macedonifclren Koning. D£M0STHENES" ^ het fpreekgefloelte en maaIde S™ heTd der 2" * en dwaas- heid der ^Wr , de onkunde en verkeerde maatregelen hunner aanvoerers, de eerzucht en werkzaamheid van philipPüs af * H Hij ftdde voor, eene vloot te bemannen, -en knjgsmagt op de been te brengen, ge eelthjk ren minlten uit burgers te „'„en £. IWd U), het knjgstooneel in Macedonië overbrengen , en het zelve niet te fluiten dan met CO Diod. Sic. L. ,6, p. De!B0ftb> rof l s, c. i2. cs) demoft|u ^ ftis_ . p «  JONGEN ANACHARSIS. 105 met een voordeelig verdrag of beüisfchende overwinning (1). „ Want, zeide hij, gaan wij philippus niet ten fpoedigften aantasten op zijnen grond, eerlang zal hij het misfchien op den onzen doen (2)." Hij gaf h t aantal der foldaaten op , dien men in dienst moest nemen , en hield zich voords met de middelen van derzelver onderhoud bezig. Dit ontwerp zou de oogmerken van philippus verijdelen en hem beletten , ons , ten kosten onzer bondgenootea, te beftrijden, wier fchepen hij ongeftraft weg neem' (3). ■ Het zelve zou tevens den moed dier volkeren doen herleeven , die , fchoon verplicht om zich in zijne armen te werpen, het juk van zijn b «r* genootfehap echter dragen met die vrees er wangunst, die de trotschheid van eenei: heerschzugtigen Vorst inboezemt (4). Demosthknes ontwikkelde zijne gedachter met zoo groote kracht als klaarheid. Hij be zit eene welfprekendheid , welke de to^hoo rers dwingt , zich zelve te erkennen in he vernederend tafereel van hunne voorleeden fouten en tegenwoordige gefteldheid. „ Ziet eens, riep hij uit, hoe ver de ftout heid van philippus gekomen zij (5). Hij be neemt u de keuze van vrede of oorlog; hl dreigt u; hij voert, zo als men verbaalt, vei metele aanfpraaken ; niet te vreden met zijn een ft) Demofth. Philip, t, p. 4* CO W. ibid. p. 5 (3) ld. ibid. p. 5*. (O W« »bid. p. 48. UO ibit G 5 HOOFDST. lxi. I l t J e  ftoopnST. LX1. I 1 3 1 1 c v li u n b b d o; ti ï Cs loS RE I ZE VANDEN eerste veroveringen, is hij op nieuwe bedachten terwijl gij hier vreedzaam bij een zit, om' cingelt en iluit hij u van alle kanten in. Waar wacht gij dan naar, om werkzaam te worden ? Naar den nood ! Groote Goden ! kin dezelve ooit dringender voor vrije zielen, dan in het oogenblik der fchande zelve, zijn? Zult gij dan altijd naar de markt gaan, om naar iet nieuws te vragen? Hoe! Kan 'er grooter nieuws zijn, dan een Macedonisch man, die Griekenland regeert en Athenen on3er het juk wil brengen?... Is philippus jeftorven? Neen, hij is ziek. Wat toch raakt i dat ? Indien deze ftierf, gij zoudt door iwe onachtzaamheid en lafheid weldra eenea mderen maaken. ,, Den tijd om te werken verfpilt gij in mtteloos beraad. In plaats van zich aan het oofd der heiren te flellen, fleepen uwe Veldeerenmet Itaatfie uwe Priesters agterna, ora en luister uwer openlijke plegtigheden te ermeerderen (t% De legers beftaan uit huurngen , het uitfchot der vreemde volkeren it laage ftruikroovers, die hunne gedwon-el : Bevelhebbers nu bij uwe bondgenooten rengen, wier fchrik zij zijn, dan bij de bariaren, die ze u ontnemen in het oogenblik, it gij hunne hulp meest noodig hebt f»; izekerheid en verwarring in uwe toerus! (3), zonder ontwerp, zonder uitzicht in Pmp- '»*•su w Id-ibid- *™ > ld. ibid, p. 53.  JONGEN ANACHARSIS. 107 uwe ontwerpen en derzelver uitvoering laat gij u beheerfchen door de omflandigheden , terwijl u de gelegenheid onophoudelijk ontglipt. Als ongefchikte worflelaars denkt gij niet, om u voor vuistflagen te dekken , dan na dat gij ze reeds weg hebt. Zegt men u, philippus is op Cherfonnefus? Terftond een befluit, om het zelve bij te ftaan. Is hij bij de Thermophijlen? Een ander befluit om hem tegen te trekken. Gij loopt links en rechts , overal waar hij zelf u leidt, hem overal nalopende, zonder ooit tijds genoeg te komen , dan om ooggetuigen van zijne behaalde voordeden te zijn (1)." Zijne geheele redevoering is vol van dergelijke trekken. Men herkende 'er den ftiji van thucijdides in , dien hij zich ten voorbeeld gefteld heeft (2), en bij het heen gaan hoorde ik verfcheidene Atheners hem uitermaate prijzen en — naar iet nieuws uit Phocis vragen. Gij zult mij misfehien het zelfde vragen. Men hield het , na de overwinning van philippus, geheel uitgeput; maar het befchikt nog over den fchat van Delphi, en, door de verhooging der foldij , heeft het al de huurlingen tot zich getrokken , die zich in Griekenland bevinden. De Iaatfte veldtogt heeft niets beflischt. Zij hebben flagen verboren en gewonnen; het land der Locnërs is door hun , CO Bemofl*. Philip. I, F- Rb CO Dionijf. Halic de Thucijd. jud, 0 53 > »• 6« P' 9** HOOFD"-T. lx1.  POOFDST. LIL. 1 ] » 108 REIZE VAN DEN hun, het hunne door de Thebanen afgelo. pen Ci). Onze vrienden , die zich onophoudelijk over uw gemis beklagen , komen nog , van tijd tot tijd, bij mij bijeen. Gisteren avond vroeg men, waarom groote mannen zoo zeldzaam waren, en flechts bij tijdvakken ten tooneele kwamen. Men fprak hier over breedvoerig. Chrijsophilus ontkende de (telling en beweerde , dat de Natuur de eene eeuw niet begunftigde boven de andere. „ Zou men wel van ujcurgus (preken , vroeg hij, indien hij in flaaflchen (laat gebooren was? van homerus, indien hij in eenen tijd had geleefd, toen de taal nog niet was gevormd ? Wie verzekert ons , dat 'er in onze dagen onder de befchaafde of woeste Volkeren geene homerussen en lijcurgussen worden gevonden , die zich met het verachtlijkfte handwerk bezig houden ? De Natuur, altijd vrij, altijd rijk in W voordbrengzelen , (Irooit de groote gees:en onachtzaam over de aarde uit , en laat iet aan de om Handigheden over, om ze te ontwikkelen." CO Diod. Sic. L. 16, p. 436 &£a  JONGEN ANACHARSIS. 109 Onder het Archontfchap van thessalus. Het 2de jaar van de 107de Olijmpias. (Van den Vijlen ven Hooimaand des jaars 351 , tot de» llitn van Hooimaand des jaars 350 voor J. C } Brief van apollodorus. Artemisia , de Koningin van Carie, is overleeden. Zij heeft maar twee jaaren haaren broeder en gemaal, mausolus, overleefd (1). Gij weet , dat mausolus een dier Koningen was , die het Hof van Suxa in bezetting op de grenzen des rijles houdt, om deszelfs toegangen te verdeedigen. Men zegt, dat zijne gemaalin, die hem regeerde, uit overmaat van liefde , zijne bij een verzamelde lijkasch met haaren drank vermengd (2) , en dat haare rouwe haar ten grave gebragt heeft (3)- Zij had met geene mindere drift reeds de heerschzuehtige ontwerpen vervolgd, dien zij hem had ingeboezemd. Hij had verraad (4) met den za- men- (O Diod. Sie. l. 16, p. 443» (O Aul. tielL l. io, c. 18. Val. max. l. 4, c. 6, eXtran. No. 1. (s) Theopomp. sp. Harpocr. in 'Aprs/t. Strab. l. 14, p« sfi Cic, tufcal. L. 3, c. 31, t. a, p. 326. (4) Demofth. de Rhod, liberr. p. 14',* HJOÏDST. ■LX1.  HOOfDST LX). i i » 1 * no REIZE VAN DEN • menloop van eenigs gelukkige omlrandigheden gepaard , om zich meester te maaken van de eilanden Cos, Rhodus en verfcheidene Griekfche Heden: artemisia heeft ze allen in onderwerping gehouden (i). Zie eens , bidde ik u, hoe dwaas en verderflijk de begrippen zijn, die de waereld regeeren , en vooral die, welken zich de Vorsten maaken van magt en aanzien. Had artemisia de wezenlijke belangen van haaren gemaal gekend, zij zou hem zeker geraaden hebben, de ontrouw en knevelaarij over te laten voor magtige rijken , zijne grootheid te bouwen op het geluk van zijn gewest, en op de liefde van een Volk , het geen van den Staat niet anders vorderde , dan alleen niet behandeld te worden als vijand. Maar zij wilde eenen veroveraar van hem maaken. Beiden fpilden zij het bloed en goed hunner onderdaanen (2), en waartoe ? om het kleene ftedeken Halicarnisfus te verderen , en de naïedachtnis van een Stedehouderken des Kodngs van Perjïe vermaard te maaken. Artemisia liet niets onbeproefd, om dezelve te vereeuwigen : zij prikkelde de uitmun:endfte bekwaamheden, met rijke belooningen, 5m zich op de daaden van mausolus toe te eggen. Men ftelde vaerfen en treurfpelen ter Sijner eer. Griekfche Redenaars werden genoo^ digd, CO Demofth. de R„od. libert. p. ,47. (2) Th ?. Harpocr. in M*»r»A.  JONGEN ANACHARSIS. in tligd , om zijne lofrede te houden. Verfcheiden hunner dongen hier in mede (i). Isocrates begaf zich met eenigen zijner leerlingen in het ftrijdperk. Theopompus , die aan de gefchiedenis van Griekenland werkt , won bet van zijnen meester en had de zwak* heid 'er zich op te beroemen (2). Ik vroeg hem eens , of hem onder het bewerken eener lofrede op eenen man, wiens vuige gierigheid zoo veele huisgezinnen ten gronde gericht had (3) , de pen niet dikwijls uit de hand was gevallen? Zijn andwoord was: „ik heb nu aj^ Redenaar gefproken , op eenen anderen tijd zal ik mij als Gefchichtfchrijver laten hooren. „ Zulk een misdrijf veroorloft zich de welfprekendheid, en wij zijn laf genoeg het te vergeven! Ten zelfden tijd liet artemisia een praalgraf Itichten voor mausolus, het welk, naai? allen fchijn, den roem der Kunftenaars vereeuwigen zal. Ik heb 'er de teekening van gezien. Het is een langwerpig vierkant, welks omtrek vier honderd en' elf voet bevat. Het hoofdftuk des geflichts, 'twelk omringd wordt door zes en dertig zuilen , zal, aan de vier zijden, bewerkt worden door de vier beroemdfte Beeldhouwers van Griekenland , briaxis , sco- (O Aul- Gel1, L> I9> c* l8, plllt• x' Rhet' vit# l' a* p. 838. Suid. in i;t. 1 t 1 n S Tl i- 9 a  HOOPDST. lxi. } 0 On- «4 R E I Z E VAN DEN om hercules te willen naarbootzen. Hij komt ten irrijd met eenen leeuwenhuid op de fchouders en eene knods in de hand. Ar. taxerxes zelf heeft om hem verzogt (i). Zinds eenigen tijd verhuuren wij onze Veldheeren, krijgsluiden en bootsvolk aan de Koningen van Perfie , die 'er altijd op gefield zijn , om Grieken , dien zij duur moeten betaalen, in hunnen dienst te hebben. Verfchillende beweegredenen dringen ons tot dezen handel , de behoefte, om ons van vreemde nuurhngen te ontflaan, dien de vrede tot on™tte Jasten voor den Staat maakt, de wensen, de, in den oorlog verarmde burgers eene foldii, ter herftelling van hunnen ftaat e bezorgen , de vrees voor het verlies der' lefcherming of des bondgenootfchaps van den 3rooten Koning , de hoop , eindlijk, op <,c. chenken , om de uitputting der fcfaatkist te ;emoet te komen. Op deze wijze hebben aatst nog (2), de Thebaanen eene fora van ine honderd talenten (*) van artaxerxfs etrokken. - Een Macedonifche Koning betrapt , een Perfifche Koning huurt ons i - Zijn al genoeg vernederd? (O Diod. Sic. l. IO,p. 442. (0 » ^ ; 1^20,000 LlyrttA V **  JONGEN ANACHARSÏS. 115 Onder liet Archontfchap van apollodorus* Het 3de jaar van de 107de OlijmpiaS. {Van den itdcn van Hooimaand des jaars 35° iot isn v4m Van Zomermaand des jaars 349 voor J. c-) De drie vofgemjé brieven ontvingen wij op ééneh da|. Brief van nicetas* Ik lagche cm de vrees , welke men ons wil aanjagen. De magt van philippus kan van geenen duur zijn : zij fteunt op meineed , list en trouwloosheid (1). Hij wordt vervloekt van zijne bondgenooten, dien hij vaak bedroog , van zijne onderdaanen en foldaten , door uitputtende ondernemingen afgemarteld, die hun geen voordeel geven ij en van zijné voornaamfte Bevelhebbers , die geftraft worden na eenen kwaaden „ vernederd tta eenen goeden uitflag , wijl hij zoo eerzuchtig is, dat hij hun eene fchandelijke nederlaag nog èer, dan eene te fchitterende overwinning , vefgeeven zou, en die voor zich zelve leeven in ee° (1) Demotth. OlijntU. f , p. 2a. ratsten. L. 3 s e» p. 612. J iftin. L. q, Cm 3. H 3 BOOFOJT. lxl j  «6 REIZE VAN DEN HOOFDST. LXI. i ] i e 3 P eene martelende vrees, altijd blootgefteld aan den laster der hovelingen en aan het zwart vermoeden van eenen Vorst , die voor zich zelf al de eer bewaart, die men in Macedonië verzamelen kan (ij. Het rijk zelf is in eenen ellendigen toelrand. Zonder landbouw, zonder koophandel , arm en zwak in zich zelf, verzwakt het zich nog meer door deszelfs uitbreiding (Y). De kleenfte ramp zal al dien voorfpoed doen verdwijnen , dien philippus aan de onbekwaamheid onzer Bevelhebbers en aan de omkoping alleen te danken heeft, dien hij , op eene fchandlijke wijze, in Griekenland heeft ingevoerd (3). Zijne aanhangers fpreken groot van zijne perzoonlijke hoedanigheden: maar zie hier , wat mij door luiden gezegd is, die hem van nabij sjezien hebben. Geregeldheid van gedrag heeft geen deel lan zijne achting ; de ondeugd in tegendeel ïeeft fchier altijd deel aan zijne vriendchap (4) ; hij veracht den burger , die niet neer , dan zijne deugden, bezit , floot den ;erlichten man terug, die hem raad geeft (5) m loopt de vleijerij even driftig na, als fi) Demoftr. Olijnlh. s, p. 33; & ad Philipp. epift' . (a) ld. ibid. (3) ld. de fals. leg. p. 334.. |l &c. (4) ld. Olijnth. 2, p. 23. Theop. ap. Atlien. • 6 , p. 2C0. (5) libcrat. «pilt. ad. Philipp. t. 1, - W'  JONGEN ANACHARS1S. u? als [de vleijereij ander Vorsten na loopt. Wilt gij hem behaagen, gunst van hem verwerven , tot zijn gezelfchap toegelaten worden ? Zijt dan maar gezond genoeg , om zijne brooddronkenheid te kunnen uithouden, en begaafd genoeg, om hem te vermaaken en te doen lagchen. Aardige zetten , geestige trekken , kluchten , vaersjens , eenige vuile dichtftukjens , dit alles is genoeg , om bij hem in de hoogste gunst te geraaken. Zijn Hof is ook, buiten eenen antipater., parmenion en nog-eenige andere luiden van verdienden, eene fchandelijke fchool van roovers, fpeelluiden, dichters en potzemnaakers (i), die hem bij al , wat hij goeds of kwaads doet, toejuichen, en daartoe uit alle hoeken van Macedonië opkomen. Callias , die de gekken zoo koddig naaraapt, callias, nog onlangs een algemeene Haaf van deze ftad , waaruit hij verbannen werd, is thands een zijner voornaamfte Hovelingen O). Een andere Haaf, agathocles heeft zich op gelijke wijze weten voortedoeii. Om hem te beloonen , heeft philippus hem aan het hoofd van eeae afgezonderde krijgsbende gefield (3;. Thrasideus eindlijk, de laf (i) Demofth. Olijnth. 2, •>. 23. Theop. ap. Athen. L. 18, p. 439; & ap. Polijb. in excerpt. Valef. p. ai. (O Demoltn. ibid. (») Theop. ap. Athen. L. 6, c. 17.. p. ajy. * H 3 1100FOST LXI.  2ïS reize van DEfJ IJOOTIST. X-Xl. 1 I < f « c e % c. laffte en onbefchaamdfte vleijer , heeft eene Mogendheid in Thesfalie ten deel gekree» gen (O. Deze luiden, zonder beginzelen en zonder zeden, worden openlijk 's Konings vrienden en 'sLands pesten genoemd (zj. Hun getal is zeer groot , hun gezag onbegrensd. Niet te vreden met de fchatten, dien hij aan hun verfpilt , vervolgen zij den eerlijken burger, ontknevelen hem het zijne , of offeren hem aan hunne wraak op (3). Met hun gaat hij zich in de affcbuwelijkfle zwelgerij te buiten, en brengt den ganfchen nacht aan tafel door, leider altijd dronken, altijd wild, rechts en inks rondflaande , en zich aan buitenfpoorig. leden overgevende , dien men zonder bloozen liet vernaaien kan CO- Niet flechts binnen de rnuuren van zijn maleis , maar voor het oog des geheelen Volks, reedt hij aldus de rnajefteit des throons net voeten. Zag men hem niet laatst nog bij le Thesfaliirs , die zoo berucht zijn weens hunne onrnaatigheid , hun aan veelvulige maaltijden noodigen , zich met hun ronken maaken , hun met kwinkflagen verrolijken , voor hun fpringea, danzen , en beurtCO Theop. ap. Athen , L. 6 , 0 13 , p. 240. :) ld. ibid. L. 4 , c. iy , p. 167. (X) i,,. ibid> . 6 , c. 19 , p. i6o. (4j id. ibid. & L. io, «o, p. 43y.  JONGEN ANACHAR.SIS. 119 feeurtlings de rol van eenen potzenmaaker en * van eenen Pantomimus vertoonen CO! Neen , anacharsis , ik geloof niet, dat zulk een tooneelgek in de waereld gekomen is , om Griekenland te onderwerpen. (i)Theoph. aF- Athen. L. 6, e. 17» P' H4 Briej? ftOFDSTt LXI.  i.KL. I ( 1 e r c li g e< d« g( tij re » ï2ö REIZE VAN DEN Brief van Apollodorus. Van dezelfde dagtekening als de vomigè, T Ak kan mij over den toefhnd van Griekenland met gerust fteHen Men mag mij Vrij het ™ tal van deszelfs bewooners , den roem van derzelver aloude overwinningen voorhoud,„ ' aien mag mij vertellen , dat PaiLlPPus ^ oerwinningen zal bepaalen , en dat zV 1 lernemingen tot nog toe met fchoonfchijnende voorwendsels gekleurd zijn; ik mistrouw ons vermogen, ik mistrouw zijne oogmerken De Volkeren van Griekenland^ vcMt n bedorven. Wij hebben geene wetten see e burgers, geen denkbeeld van de eer, „ere ehechtheid aan het algemeen belang meer laar overal verachtlijke huurlingen tot krijn*! liden, ftruikroovers tot Veldheeren. Onze Gemeenebesten zullen zich nimmer te » philippus vereenigen. Zommigen zijn in nen krijg gewikkeld , die ze ten gronde «i >en gaan ; anderen hebben onderling niets meen behalven de wangunst en de aanmaa;mg, die ze belet, eikanderen te nade° CO- Het voorbeeld van Athenen zou mis- 0 Demofth. Philip. 4, p. I64. Id. de ^ ^ ^  JONGEN A NA C HAR SIS. iai tnisfcbien meer indruks kunnen maaken , dan derzelver eigene belangen : maar men onderfcheidt zich hier blootlijk door tooneelfpelen en feesten. Wij verdragen de beleedigingen van philippus met den zelfden moed , als onze voorvaders de gevaaren. De welfpre. kendheid van demosthenes kan ons uit onz< fluimering niet wekken. Wanneer ik hem op het fpreekgeftoelte zie , verbeelde ik mij, hem midden onder de graven, die het overfchot onzer voorouders bewaaren, te hoorei roepen: uitgedoofde asch , dor gebeente, rijs op en wreek het vaderland!" Bedenk van den anderen kant , dat phi lippus , de eenige vertrouwde van zijn eigene geheimen , de eenige beftuurer vai zijne fchatkist, zelf de bekwaamfte Veldhee: van Griekenland , zelf de dapperfle krijgsmai uit zijn geheele heir , alles zelf ontwerpt doorziet en uitvoert , de gebeurenisfen voor komt , 'er zich van bedient , wanneer hi kan , en 'er zich naar fchikt , wanneer hi moet (i). Bedenk, dat zijné benden di best geoefende zijn (2) , dien hij onophou delijk afrecht, dien hij in vredestijd mar fchen van drie honderd Jladièn (*) met gewee: en wapenen laat afleggen (3) 5 dien hij* me eene ontzettende fnelheid van het eene naa: he (O Demofth. Olijnth. 1, p. I. (2) ld. ibid. c. 2 j>. 23. CO Meer d«i »» Mijlen. (3) Polijsn. Strateg U a , e. 2 , §. 10. H 5 HOOFDST, lxi. t l t \ i t  KpofdsT. 1.X1. 1 1 I I t I 1 ) I 1 I 1 < 1 ïaa REIZE VAN DEN het andere uiterfte van zijn rijk vervoert , die van hem zelf geleerd hebben , geen onderfcheid te maaken tusfchen winter en zomer , tusfchen vermoeijenis en rust (i). Eedenk , dat als het binnenste van Macedonië de rampen des oorlogs gevoelt , het echter de rijkfte hulpbronnen vindt in de goudmijnen, dien het bezit, in den roof der Volkeren , dien het onderdrukt , en in den handel Jer natiën , die de havens beginnen te bedoeken , waarvan het zich in Thesfalie heeft neester gemaakt. Bedenk , dat hij , zinds iijne komst ten throon , Hechts één doel ;ehad heeft, dat hij den moed bezit, om het geduldig te volgen, dat hij geenen flap loet , die niet overdacht is , dat hij geene weede fchrede voordzet, zonder den goeden ïitflag van de eerste , dat hij voords greeig, ja onverzadelijk is , naar roem , dat hij lenzelven bejagen wil in gevaaren , gevechen en engten , waarin dezelve zich den luurilen prijs laat betaalen (2). Bedenk eindijk , dat alle zijne verrichtingen fteeds gereild worden naar tijden en plaatzen ; tegen le veelvuldige opflanden der Thraciërs, Illijiërs en andere onbefchaafde Volkeren , fielt dj gevechten en overwinningen over ; tegen e Volkeren van Griekenland beproevingen , >m hunne krachten te bereekenen, verdeedi- gin- (0 Deinofthen. Philip. 4, p. 92. Id. epift. id. Philip. », 119- (2) ld. Olijnth. 2, p. 23.  JONGEN" ANACHARSIS. 14$ gingen, om zijne ondernemingen te rechtvaardigen , de verdeelkunst , om hun te verzwakken , en dc omkoping , om ze te beheeri'chcn (i). Midden onder hun heeft hij die groote en doodlijke befmetting ontttooken , die de eer tot in haare wortelen verdort (2); hij houdt zo wel de algemeene Redenaars, als de voornaamfte burgers en geheele fteden in zijnen dienst. Zomtijds ftaat hij zijne overwinningen aan zijne Bondgenooten af, die daardoor werktuigen blijven zijner grootheid, tot dat zij zelve 'er de flachtoffers van worden (3). Wanneer luiden van gaven eeniger invloed op het algemeene gevoelen krijgen . onderhoudt hij met hun eenen geregelden brief wisfel(4), en biedt hun eene vrijplaats aar in zijn Hof, zodra hun vaderland hun ftof to klagten geeft (5). Zijne aanhangers zijn zoo talrijk, en wor den , naar vereisch der omftandigheden, zo< w"el' onderfteund door zijne geheime onder handelingen, dat, ondanks den twijfel dien men voeden kan wegens de heiligheid vai zijn woord en eeden, ondanks de overreeding welke men moet hebben , dat zijn haat mi nooc CO Demofth. de cor. p. 475 & 4»2. Juffl* L. 9, c. i Diod Sic. L. 16, p. 451. CO Demofth. de Haloo. P. 7 ld.de fals. lee. p. 334, 34^ &c- Cs) ld. fals. leg. p. S'. (4) lfocrat. epift. ad. Phil. (.5) ^fchin. de tab. Ie p- 4H. HOOFDSlw 1 > 1 I.  UoornsT. LXl, j t < \ t e c o z 0 Zl ai a ar S d; I24 REIZE VAN DEN noodlottig is, dan zijn vriendfchap , de Tan. faliërs geene zwaarigheid gemaakt hebben , zich aan hem over te geven , terwijl verfcheidene andere Volkeren het tijdftip flechts verbeiden, om hun voorbeeld te volgen. Inmiddels hecht men nog het denkbeeld van zwakheid aan zijne magt, om dat men haar in de wieg gekend heeft. Gij zult de verltai:digfle luiden zelve zich zien wijsmaaken, dat de ontwerpen, die aan philippus worden toejefchreeven, het vermogen van zijn rijk verre :e boven gaan. Als of het hier alleen om Maceionie te doen was, daar het een Rijk geldt iet welk zinds tien jaaren door toenemender! :n beflendigen aanwas gevormd werd, en >m eenen Vorst, wiens geest de hulpmiddelen 'an den Staat verhonderdvuldigt , en wiens ven verbaazende werkzaamheid in dezelfde venredigheid het getal zijner benden en de ogenblikken zijnes leevens verdubbelt. Wij vleijen ons te vergeefse li , dat deze ogenblikken in zwelgerij en losbandigheid illen voorbijgaan. Te vergeefsch vertoont is de laster hem als den verachtlijksten en tdanloosten mensch (1). Den tijd, dien idere Vorsten in zelfverveeling verliezen eft hij aan zijne vermaaken , en dien zij n vermaak befleeden , heiligt hij aan zijne :aatszorgen. Ach ! Gaven het de Goden , it hij, in plaats van de ondeugden, welken,' men ;0 Poüjb. i* excerpt. \^!es. p. 22.  KOOPDST. lxi. i 126 RÏIZE VAN DEN Brief van callimedon. Van dezelfde dagteekening .nis twee voorgaanden. T Ak ben verzot op philippus. Hij bemint den roem, de begaafdheden, de vrouwen (i) en den wijn. Op den throon is hij de grootfte Vorst (V), in gczelfchap de minnenswaardigfte man. Hoe weet hij eenes anderens geest recht te doen! Hoe betoovert zijn eigen geest anderen ! Welk eene handelbaarheid van charakter! Welk eene befchaafdheid in zeden! Welk een fmaak in alles, wat hij zegtï Welk eene bevalligheid in alles , wat hjjf doet! i De Koning van Macedonië is zomtijds tot eene harde behandeling van den overwonnen verplicht: maar philippus blijft menschlievend, zacht, fpraakzaam C3), goed in zijn hart. Dit weet ik zeker, want hij wij bemind «jn (4), en ik heb hooren zeggen, ik weet niet wien, misfchien zeide ik zelfs dit wel dat men niet boosaardig zijn kan i wannee; men de vrolijkheid lief heeft. Zijn toorn ontfteekt en bedaart in een oogen. m (O Athen. L. i2, p. 57ü. p,ut> comDag- pfScept £ 2> ?. 14.. W. ApoplKh. a, p. ,78. w cfc. d£ ((fflCi L#lj «6, t. 3, p. »3. (3) Id, ibid, (4) J(lftiB< u 9> c# 8>  LXI. 128 REIZE VAN DEN dan weigering : „ waarom misgunt gij mij , vroeg hij hem, de eer en het genoegen, om u in goede dienfien te overtreffen CO?" Bij de verovering eener ftad beriep zich een der krijgsgevangenen, die te koop ftond , op zijne vriendfchap. De Koning liet hem terftond , in zijne eerfte bevreemding tot zich komen , en wachtede hem zittende op ♦ de onbekende beet hem in het oor: „ laat uwen rok vallen , gij zit in geene eerbaare houding. — Hij heeft gelijk, riep philippus, hij is een mijner vrienden, men ontneme hem de boeijen (2.)." Ik zou u duizend trekken kunnen vertellen van zijne zachtheid en gemaatigdheid. Zijne hovelingen wilden hem ftreng doen handelen tegen nicanor, die niet ophield, zijn bewind en gedrag te gispen. Hij andwoordde hun: ,, die man is de ergfte Macedoniër niet, misfchien heb ik ongelijk met hem te verwaarloozen." Hij nam kundfchap wegens- hem , hoorde, dat nicanor door drukkenden nood verbitterd was en bood hem bij [land. Nicanor fprak nu niet dan goed van zijnen weldoener. „ Gij ziet, zeide philippus tot zijne aanbrengers , dat het aan den Koning ftaat, de klagten zijner onderdaanen te verwekken of te fluiten (3)." Een ander veroorlofde zich tegen hem eene fcherpe en geestige fpotternij. Men raadde hem (1) Piut. Apophth. t. 2, p. 178. (s) ld. ibid. (j) ld, ibid. p. 177.  JONGEN ANACHARSIS, is? hern zijne ballingfchap aan. Ik zal wel , wijzer zijn , zeide philippus , hij zou dan overal gaan zeggen, het geen hij nu hier alleen zegt (i)." In het beleg eener flerkte werd hem het fleutelbeen door eenen flingerfleen gebrooken. Zijn Heelmeester verzocht hem , terwijl hij het verband legde, ééne gunst O). „ Ik kan ze u niet weigeren, zei philippus, gij hebt den, fleutel in handen (*)•" Zijn Hof is de vrijplaats der begaafdheden en vermaaken. De grootschheid fchittert bij zijne feesten, de vreugde bij zijne maaltijden. Zie daar daadzaaken: zijne eerzucht raakt mij niet. Zoudt gij wel denken , dat het geheel out gelukkig zijn zou , te leeven onder zulk eenen Vorst ? Als hij ons aantast, zullen wij hem aftlaan : maar overwint hij ons , dan kunnen wij met hem lagchen en drinken! (O Piut. Apophth. t. 2 , p. 17?. (2) ld- ibid. (O De Schrijver heeft! „ hoe kan ik het u weigeren, daar gij mij hij den ftrot hebt;" terwijl de grondtekst zegt: „ neem wat gij wilt, gij hebt den fleute! in handen;" latende het Ctiekfche woord KAn«, fctitcl en fleutelteen tevens l.eteeke? gepde, alhier ook voor ons de keurigfte woordfpeüng toe, VI. pEBjL. ï [OOFOST,  ijo REIZE VAN DEN LX], Onder het Archontfchap van callimachus. In het 4de jaar der 107de Oüjmpias, (Van den i9flen yan Zomermaand des jaars gio tot aan den 1» den van Hooimaand des jaars 348 voor J. c.) Geduurende ons verblijf in JEgijptus en Perfie namen wij alle gelegenheden waar, om onze vrienden te Athenen een breedvoerig verflag te doen toekomen van onze reis. Ik heb onder mijne papieren alleen het volgend fragment van eenen brief gevonden, dien ik, korten tijd na mijne komst te Suza, eene der hoofdlieden van Perfie, aan apollodorus fchreef. Fragment van eenen brief van ana- charsis. Wij hebben verfcheidene gewesten van dit nitgeftrekte rijk door gereisd. Behalven de graven, die tot eene aanmerklijke hoogte in de rotzen zijn uitgehouwen, trof te Perfepolis het paleis der Koningen onze oogen, hoe zeer anders zinds eenige jaaren met Mgijptifche gedenkflukken gemeenzaam geworden. Het zelve werd, gelijk men ons berichtede, omtrend twee eeuwen geleeden, gefticht onder de regeering van darius, den zoon van hijstaspbs , door  HOOFDST. LXI. i 1 l I 144 REIZE VAN DEN de belegerden van hunne oude bondgenootea hebben gekreegen CO ; reeken daar eens bij de benden van charidemtjs en de nieuwe verwerking van twee duizend zwaargewapende voetknechten en drie honderd ruiters alle Atheners , dien wij op nieuw hebben afge, zonden C2). Philippus zou nooit dezen aanflag gewaagd hebben, indien hij de gevolgen bereekend had; hij meende alles met den eerften fchok te zullen kunnen vermeesteren. Een andere geheime kommer ontrust hem daar te boven : zijne bondgenooten, de Thesfaliers zullen eerlang onder zijne vijanden behooren ; hij had hun de ftad Pagas» ontnomen, deze vragen zij te rug ; hij meende Magnefia te verfterken , zij komen 'er tegen op ; hij vorderde tollen van hunne havens en markten, zij willen deze inkomften thands voor zich zelve houïen> Hoe zal hij , wanneer hij dezelven verliest, zijn talrijk heir van huurlingen , die sijne fterkte uitmaaken, betaalen ? Men ' vervacht , van den anderen kant , dat de II. ijrièrs en Peonièrs , die zich aan geene flaa. rernij kunnen gewennen, eerlang het juk van :enen Vorst zullen affchudden, die doDr zijne overwinningen ondragelijk wordt C3). Wat CO Demofth. de fair. leg. p. 3J5. fï) phjiodl> ^ honijf. Hahc. ad, Amm. de Demofth. c. 9, t. 6, p. 73S, 'O Demofth, Olijnth. I , p. 4.  JONGEN ANACHARSIS. 14J Wat zouden wij niet hebben willen geven, om de Olijnthiërs tegen hem op te ruijen ? Het geval heeft waarlijk onzen wensch overtroffen. Eerlang zult gij hooren , dat het vermogen en de roem van philippus voor de muuren van OUjnthus verongelukt zijn. VI. Deel. K Km»* HOOFT» ST» lju.  iaA reize van DEf} aOMPST. IXt. Brief van appollodorus. P X7 hilippus onderhield geheim verfland in Eulau, en liet aldaar zijne benden bedektlijk overtrekken. De meeite lieden waren reeds op zijne hand. Meester van dit eiland , zou hij het fchierlijk van geheel Griekenland geweest zijn. Op de bede van plutarchus van Eretria , lieten wij 'er phocion met een kleen aantal ruiters e» voetknechten heenen trekken CO- Wij reekenden op de vrijheidminnaars en op de vreemdelingen, dien plutarchus in fcldij had : masr de omkoping was zoo ver gegaan , dat het geheele eiland zich tegen ons verzettede , dat phocion groot gevaar liep, en dat wij de overige ruiterij lieten opzitten (2). Phocion hield eene hoogte bezet, die door een diepen grond van de vlakte van Tamijnce gefcheiden was De vijanden , die hem eenigen tijd ingeflooten hielden , wilden hem eindlijk verdrijven. Hij zag ze aanrukken, en hield zich Uil, doch, ondanks zijne bevelen trok plutarchus aan het hoofd der vreemde-* lingen buiten de verfchanzing ; hij werd gevolgd door onze ruiters , beiden deden zij eenen f O Hut. in Phoc. t, , ,j p. ?4?. (3) DemoIi!)> .o Wid. p. 62q. (3) Piut. ibid.  JONGEN ANACHARSIS. 14? eenen ongeregelden uitval , doch werden op de vlucht gedreeven. Het geheele leger brandde van wraakzucht, doch phocion beteugelde de drift des krijgsvolks door eenig gebrek in de offers voor te wenden : maar, zoodra hij den vijand de legerwal zag omverhaalen, gaf hij het teeken , iloeg hem nadruklijk te rug en vervolgde hem in de vlakte ; het gevecht werd moordaadig , de overwinning was volkomen. De Redenaar jeschines bragt 'er de tijding van: hij zelf had zich loflijk in den flag gekweeten (1). Phocion heeft dezen plutarchus uit Ere* tria , waarin hij den baas fpeelde, en uit geheel Eubm alle die kleene dwinglanden verdreeven, die zich aan philippus verkocht hadden. Hij heeft in de fterkte van Zaretra eene bezetting gelegd, om de onafhanglijkheid des cilands te verzekeren , en is zich , na eenen veldtogt, dien krijgskundigen bewonderen , weder komen vermengen onder de burgers van Athenen. De twee volgende trekken zullen u over zijne wijsheid en menschlievendheid doen oordeelen. Voor den flag verbood hij den Onderbevelhebbers het overlopen te beletten , het geen hem ontlastede van eene menigte lafaards en muitemaakers; na de overwinning beval hij alle krijgsgevangene Grieken te flaaken uit (O /Efchin. de fals. leg. p. 4«« K a HOOFÖSTd lxi.  BOOFDST. LXI. i 1 s I o* 148 reize van den uit vrees dat het Volk wraakzuchtig en wreed.' daardig met hun handelen zou (1). . . In eene onzer laatfie zamenkomften onderhield theodorus ons over de Natuur en beweging der fterren; De geheele plichtpleeging daarvoor van diogenes beftond in de vraag: „ of hij al lang uit den hemel te huis geweest was (2)." Panthion las ons vervolgends een zeer lang ftuk voor. Diogenes , die naast hem zat, floeg van tijd tot tijd de oogen in het gefchrift , en , ziende dat het haast ten einde liep , riep hij : „land! land! nog maar een oogenblik geduld , lieve vrienien Cs;!"' Kort daarna vroeg men, aan welke kenmerken een vreemdeling, bij het inkomen in eene !tad , ontdekken kon, of de opvoeding verwaarloosd was 5 en het andwoord van plato was: ,, als men 'er Geneesmeesters en Rechers noodig heeft C4)." CO Piut. in Phoc. t. 1, p. 747. (t) Diog. Laërt. L. 6, . 39- (?) ld. ibid.' §. ,8. Etijmol. in rrtxt. (4) Plat. e Rep. L. j, t. i, p. 4CS.  JONGEN ANACHAR.SIS. 14? Onder den jSrchont theophilus. Het ifte jaar van de io8ite Olijmpiat, (Fan den leiden van Hooimaand dit jaars 348 tot dm %fit» van Hooimaand des jaars 34? voor J. C.) Brief van Apollodorus. Voor weinige dagen buiten de Thracifehe poort wandelende , zagen wij eenen man te paard met toefen teugel aanrennen : wij hielden hem op. „ Van waar komt gij? Weet gij iets van het beleg van QHjnthus? Ik was naar Potidaa gereeden, zeide hij, toen ik wederom kwam , zag ik Olijnthm niet meer CO«" Met deze woorden verliet hi, ons en verdween. Wij keerden te rug , er eenige oogenblikken daarna , was de ondergang dier ftad aan de algemeene ontfteldnis kennelijk. Olijnthus is niet meer ; haare rijkdommen , haate fterkte , haare bondgenooten , veertiei duizend mannen , dien wij haar van tijd to tijd zonden , niets heeft haar kunnen behou dei p) Agath. ap. PhOC. p. I335- Ka HOOFDSTV LXI. i I I  «OOFDST. LXI. ! 4 ( t 1 2 A u p. e. 150 REIZE VAN DEN den CO- Bij alle zijne aanvallen te rug seflagen , had philippus dagelijksch veel volks verlooren (2); maar de verraaders, welken zij van binnen had, verhaasteden van dag tot dag haaren ondergang. Hij had haare Overheden en Bevelhebbers gewonnen. De voornaamften hunner euthijcrates en lasthenes leverden hem op eenmaal vijfhonderd ruiters , waar over zij het bevel voerden, over (3), en leidden hem zelf, na verfcheide' ne andere even heiilooze verraaderijen ter ftad in, die terftond door hem ter plundering gegeven werd. Het ftaal en vuur vernielden huizen, gaanderijen , tempels, alles; eerlanr zal men vragen , waar Olijnthus geftaafi heeft (4). Philippus heeft de inwooners !aten verkopen , en twee halve broeders van hem , die hier jaaren lang eene wiikDlaats gevonden hadden, om hals doen bren ^n t5> Griekenland is vol ontroering: het vreest hands voor deszelfs vermogen en vrijheid (6) )veral ziet men zich omringd door befpiel ërs en vijanden. Wie zal zich voor omoopbaare zielen wachten? Hoe zal men ich tegen eenen Vorst Vervveeren ,* die dikwijls Cl) Demofth. dfc ftlf. *. p. 335. Dionijï. HaIic< ^ ' 7' DCC.Vby: (s or°r'l-3.c.I3. Juftin. l.8-  JONGEN ANACHARSIS. 151 «ijls zegt, en daadlijk toont, dat 'er geene inuuren zijn, dien geene lastdieren, met goud belaaden kunnen overklimmen (1) ? De overige Volkeren hebben onze blikzemende befluiten tegen de verraadérs van Olijnthus toegejuichd <»• Men moet intusfchen den Overwinnaars recht doen , die deze verachtlijke trouwloosheid zelve openlijk aan de verraadérs verweeten hebben. Euthijcrates en lasthenes hebben 'er zich over beklaagd bij philippus , zijn andwoord was: de Macedonifche krijgsluiden zijn j nog zeer lomp, zij noemen de dingen bij derzelver naam (3)." Terwijl de Olijnthiërs, met ketenen belaaden , ep de puinhoopen van hun vaderland zaten te •weenen, of troepsgewijze langs de opene wegen door hunne nieuwe meesters gedree-en werden (4), durfde philippus den heffiel dan' ken voor de rampen , dien hij ftichtede en prachtige feesten ter eere van den Olijmpifcher, jupiter vieren Ct% Hij had de beroemdile Kunftenaars en bekwaamde Tooneelfpelers bi een geroepen , die allen onthaald werden oj het gastmaal, waarmede dit haatlijke feest be flooteu werd. Op het zelve beijverde hij zich (1) Piut. Apophth. t. 2, p. U'S- Cic. ad. At-Ic. L. t, tpift. I«, t. 8, p. 75- CO Demofth. de fals. Mg. p. 335f3) Plat. ibitl- C4> Demofth. ibid. p. 341- C5 ' W' ibid. p. 322. tffchin. de fals. leg. p. 4*. Diod. Sic. 16, P. 45 »■ K4 HOOFDST* LXI. I i ► 1  JONGEN ANACHARSIS. 155 Het voorbeeld van euthijcrates én lasthenes zal in het vervolg de bloodaards vart zulk eene eerloosheid te rug houden. Die beide rampzaligen zijn ook rampzalig aan hun eind gekomen (1). Philippus, die zich van verraaders bedient en ze veracht , heeft goedgevonden, beiden over te laten aan de mishandelingen des krijgsvolks, 'twelk hun eindlijk in Hukken gehouwen heeft. De overgang van Olijnthus bemoedigt onze hoop, in plaats van ze te verflaauwen. Onze Redenaars hebben de geesten weder ontvonkt. Wij hebben een groot aantal Afgevaardigden uitgezonden O)- Dezen zullen overal vijanden tegen philippus gaan opzoeken , en eene algemeene vergadering aankondigen , om over den oorlog raad te pleegen. Dezelve moet hier gehouden worden. ^Eschhmes is naar Jrcadie gegaan , het geen beloofd heeft tot het bondgenootfchap toe te zullen treden. De overige Volkeren beginnen wakker te worden; geheel Griekenland zal binnen kort in de wapenen zijn. Het Gemeenebest ontziet nu niets meer. Behalven de befluiten tegen hun, die Olijnthus verraaden hebben , hebben wij openlijk allen uitgenoodigd, die van de inwooners aan de vlammen en de flaavernij mogten ontkomen zijn (v Demofth. de Cherfon. p. 80. (O W. de fals. leg. p. zo5. ^Ichin. ibid. p. 4°4. «• in Ctefiph, p. 437- Diod. Sic. li. ié, p. 45o. H0OÏDFT4 LXI,  «OOPdst. LXI. 154 REIZE VAN DEN Onder het Archontfchap van themistocles. Het ade jast van de ioSfte Olijmpias. {Van itn Ijlen ven Hooimaand des jaars 347 tot den tf/lea van Z*mermaand des jaars 346 voor J. C.) Brief van callimedon. Phiuppus, onderricht hoe vrolijk het in onze bijeenkomften toegaat, (*) heeft ons een talm laten toetellen. H'j noodigt ons uit tot een bericht van het verhandelde in elke zitting (O. De maatfchappij zal niet vergeten zijne bevelen te gehoorzaamen. Ik heb het voorftel gedaan , om hem de afbeeldingen te zenden van eenigen onzer Staatsdienaars en Veldheeren; op het zelfde oogenblik leverde ik *er een aantal trekken toe op , dien ik mij voor u zal zoeken te herinneren. Demades (2) fchitterde eerst eenigen tijd op de (*) Dezelven bedonder uit mannen van vernuft en fmaak ten getale van 60, die v.n tijd tot tijd b j eeti kwamen ' Om befiuiten te neme» over de befwtlijkheden, waarvan men hun keDnis gaf. Ik beb van dezelven reeds hooger gews» gemaakt. CZ'e het XXlfe Hoofdtak.) (1- Athen. l. 14° C. 1, p. 61;. (2j Fabric. bibl. Giasec. t. 4, p. 418. —— Dezelfde , die door ons bl. 39» des voorigen deelt verkeerdlijS: ■>emas genoemd is. De vertaaler.  JONGEN ANACH ARSIS. x6j 'de roeibanken onzer galeijen CO ■> hiJ* beduurde de riem met dezelfde behendigheid en kracht , als tot heden zijne tong; en heeft uit zijnen eersten ftand de eer weggedragen, van ons met een fpreekwoord verrijkt te hebben. Van dm riem op den fpreekjtoel beteekent thands den weg van een gelukskind (2). Hij bezit veel vernuft en bovenal den tooi der fijne fcherts (3) , fchoon hij met het ge meenlle flag van Jigtekooijen omgaat (4) men weet van hem eene menigte invallen C5) Al wat hij zegt , fchijnt hem ingegeven t zijn: denkbeeld en uitdrukking vallen hem o] het zelfde oogenblik in. Hij geeft zich ook d moeite niet, om zijne redevoeringen te fte len (6), en zeldzaam die, van ze te overdei ken. Heeft men in de Volksvergadering ovi eene onvoorziene zaak te handelen, waar Pemosthknes zelf het ftilzwijgen niet dusafbreken , men roept demades, die terltoi het woord met zoo groote welfprekendhe voert , dat men geene bedenking maakt, c hem boven alle onze Redenaars te ftellen Q i (O QqiotU. L. 2, c. 17, p. 128- Suid. in s Empir. adv. Giamm. L. 2, p. 291. (2) Eraim. a< chil. 3, cent. 4, P, «7*. Cï) cic- ,1e orat- c' 26' 1 p. 441. (4) Pij tb. ap. Athen. L. 2 , p. 44. Cs) metr. Phal. de eloc. (O Cic. de ctar. orat. c 9, t. p. 343. Quintil. ibid. p. 1:9. (7) Theoph. sp. Pl« Demofth. U 1,9- 850. L 3 hoofhst; LXI. i > & l1- 'X B ft id id ra h lij txt. lag. i < 1 De1 , . in  HOOFDST. LXI, j 1 I J l l V t. C in FP- m f- i6» REIZE VAN DEN " lang op een onderwerp denken, en zijnen geest op allerleije wijze wringen , om zich wel te doen uiten (i). Zijne vijanden zeggen , dat zijn werk naar de lamp riekt f» Luiden van fmaak vinden iet onedels in zijne gebaarden (3), en verwijten hem harde uitdrukkingen en vreemde vergelijkingen (4). ïk voor mij vinde hem ev£n ongelukkig in zijne fcherts (5) als belaglijk gezet op zijne kleeding: de kostbaarfte vrouw draagt geen fijner linnen (6) ; welke keurigheid eene zonderlinge tegenwerking maakt met ie ruwheid van zijn charakter (7) Voor zijne eerlijkheid zou ik niet gaarne n ftaan. Jn 2eker pkidooi fte]de « « >«de de partijen (8). Jk fprak hiervan bij !6n ZlJnei' vriende"> die een man is van veel 'ernult; zijn andwoord was lagchende: hij ns toen nog jong." 1 Zijne zeden zijn , zonder geheel zuiver te rezen, niet onbetaamlijk. Men vertelt dat ij wel eens bij ligtekooijen gaat, dat' hij ich zelf zomtijds als eene hoer kleedt Cs», en rO Plni-in Demnflh p S49. ftjj „. m, ^ hlR- L' c- 7- Lucian. in Demottb. encom. c. ,£ efirh 1, a ">n t ü jElchin. m enph. o. 439. Lonein, de üihMm. c. 3, r«a *■(,> • lanarch. p. m. Longjrl. ibi(J# ^ 64». (ö; ^fchin. ibid. p. 23o. * ... ' 5* * 8'7' G» Plut.;jX. Raetor. vit, t. a,  JONGEN ANACHARSÏS. 169 en dat in zijne jeugd hem een enkeld bezoek meer kostede, dan alle zijne pleitgedingen van een geheel jaar hem hadden opgebragt (i> Dat alles zegt niets. Men vertelt ook , dat hij zijne vrouw eens verkocht aan den jongen crusion CO; dit gaat verder ; doch dit zijn huislijke zaaken, waarmede ik mij niet wil bemoeijen. Bij het laatfte bacceius feefst C3) was hii als Choregus aan het hoofd van eene bende jonge luiden , die naar den prijs in het danzen dongen. Midden onder de plegtigheid gaf midias , een rijke en allerbefpotlijkfte vent, hem eenen allergeweldigllen flag in het gelaat ten aanzien van een ontzaglijk aantal toekijkers. Demosthenes klargde 'er ovei hij het Gerecht, en de zaak werd ten genoegen der partijen afgedaan. Midias gaf geld. demosthenes ftreek het naar zich. Men weej thands , dat de kinnebakflag van eenen Chor* gus niet meer dan drie duizend drachmen (* kost C4> Kort daarna befchuldigde hij eenen zijnei neeven , van hem zeer gevaarlijk gekwetst t< hebben, en toonde eene fnede in zijn hoofd welke men vermoedde, dat hij zich zelf hai toe CO Athen. L. 13, c. 7, P- 593- CO ^fcbin. de ftls leg. p. 419. (3) Demofth. in Mid. p. 603. (*) 27= Livrei. (4) .ffifchm. in Ctefiph. p. 436. Piut. X. Rhei Vit. t. s, p. 2*4« 1*5 HOOFOST» LXI.. \ l 0  BOOFDST. ] 1 3 < I < ï 2 2 Z | Si ol e. Ml i?o REiZE VAN DEN toegebragt (i). Daar hij fchavergoedin* en renten begeerde, zeide men, dat het hoofd van demosthknes fchoon wat opbragt „Men rooet Ia§ch<* om zijne eigenliefde • zi) is te openbaar, om 'er zich over te ergeren. Ik was onlangs met hem op ftraat; eene waterdraagfter, welke hem zag, wees hem met den vinger aan eene andere vrouw: „ kijk , daar gaat demosthenès ft) " ik hield, als of ik het niet merkte, maar hij zei. ie het mij. J ^schines gewende zich van zijne jeugd af hGt °penbaar te %eken. Zijne moeder had iem vroeg de waereld in gezonden ; hij ging «et haar de luiden van geringe„ ftand ^ mis mwijden in de geheimenisfen van bac-hus , h,j kwam op irraat aan fa ener rei van Bacchanten met venkelkranzen npopeltakken,en hieId »« hun , doch met .egeestiglte bevalligheid, alle de 'buitenZl ■gheden van dezen ruwen eerdienst. Hij ong danste, huilde , en liep met flangenln Une handen boven het hoofd. Het gemeen =gende hem , en de oude wijven „v£ Zm leen gebak (4). " " nem Dit A^. (1) HeraH< aniMadv> ^ ferv. L.a,c. w, p. ^ Cs) Gic. tufcul. L. 5, ^•9,0.17, ï4,) Demofth. de cor. p. 5l6.  JONGEN AN AC HARS IS. iSr jonglte, agter aan komen. Hij beloofde hun, de onuitputbaare bron zijner welfprekendheid open te zullen houden. „ Vreest philippus niet , zeide hij , ik zal hem den mond zoo wel floppen (i), dat hij gedwongen zal zijn, ons Amphipolis weder te geven." Gehoor bij den Koning verkreegen hebbende , gaven ctesipiiom en de overigen in weinige woorden (a) , a;schines welfprekend en breedvoerig ; demosthenes.... maar gij zult hem zelf hooren. Hij ftond overeind , half dood van angst. Hij had hier het fpreekgeftoelte van Athenen niet , noch die menigte van ambachtsluiden , die onze volksvergaderingen uitmaaken. Philippus was omringd van zijne Hovelingen , meestal luiden van verftand : men zag 'er onder anderen pijthom van Bijzantium , die zich toelegt , om fchoon te fchrijven, en leosthknes, dien wij gebannen hebben, van wien men zegt,dat hij een der grootlte Redenaars is van Griekenland (3), Allen hadden zij van de grootfche toezeggingen van demosthenes hooren fpreken , en wachteden 'er de uitwerking van af met eeni oplettendheid, welke zijne ontfteltenis voltooi de (4). Hij ftamelde beevende eene onver ftaanbaare inleiding ; hij bemerkte het zelf raakte in de war , kwam van zijn ftuk ei zweeg. De Koning trachtede te vergeefsch her (O Efchin- de fals. leg. f 398- (t) ld- ö»d, p. 35S i3) ld. ibid. p* 415- M Id' ibid* p* 4eo' M.3 HOornsT» LXI. t k ï  i8* REIZE VJIN DEN HOOFOST. lxi. hem te bemoedigen, hij herftelde zich flechts , om nog fchierlijker van de wijs te raaken. Na eenige oogenblikken genot van zijn ftilzwijgen genomen te hebben, gaf de heraut ons het teeken, om ons te verwijderen CO. Demosthenes behoorde zelf het eerst over dit toeval gelagchen te hebben, maar deed het tegendeel, en gaf de fchuld aan jEschines. Hij verweet hem bitterlijk , te vrij gefproken te hebben tegen den Koning , en daar door het Gemeenebest eenen oorlog op den hals gehaald te hebben , dien hetzelve niet zou kunnen verduuren. jEschines begon zich te verdeedi. gen, toen men hun weder liet binnen komen. Nedergezeten zijnde, fprak philippus geregeld over hunne aanfpraaken , beandwoordde hunne klagten , bepaalde zich inzonderheid bij de redenen van jeschines , voerde hem meer dan eens het woord toe , en voords den toon van zagtheid en goedheid aannemende, betuig, de hij zijn oprecht verlangen , om den vrede te fluiten. Geduurende al dien tijd, poogde demosthenes , met de onrust van eenen, met ongunst bedreigden, Hoveling, de oplettendheid des Konings tot zich te trekken , doch hij verwierf niet eene toefpraak , niet eenen. blik. Hij verliet het gehoor met eene fpijt, die de, buitenfpoorigfle tooneelen voordbragt. Hij geleek naar een kind, hetgeen door zijne ouders verCO /Efcbin. de fals. leg. p. 401.  JONGEN ANACHARSIS. 183 verwaand gemaakt is en eensklaps door den voorrang zijner medemakkers vernederd wordt. De ftorm duurde verfcheidene dagen. Eindelijk zag hij , dat de gemelijkheid nooit haar oogmerk bereikt. Hij wilde zich nu weder bij de overige Afgevaardigden vervoegen. Zij waren toen reeds op hunne terug reis. Hij fprakze afzonderlijk aan , en beloofae hun zijne befcherming bij het Volk. Den een zeide hij- „ik zal uw fortuin herftellen;" den anderen' „ ik zal u het beleid van eenen veldtogt doen geven." Met aschinks volmaakte hij het ganfche fpel, daar hij blijkbaar zijne eigene eerzucht ilreelde met de verdienden te verheffen van zijnen mededinger: en zijne loftuitingen moeten wel overdreeven geweest zijn, wijl ^schines zelf voorgaf, dat zij hem walgden. Op eenen avond, ik weet niet 111 welke ftad van Vies/die, vermaakte hij zelf zich voor het eerst »et zijn lotgeval, en voegde 'er bij: dat'er niemand onder den hemel grooter gaaf van fpreken had ,dan phiuppus."- „Hetgeen „ij het meest in hem verbaasd heeft zeide Jchines, was die juistheid, waarmede ft, alle onze redenen herhaalde.' *?». ™ oud als ik ben, zeide ctsiphon , heb ik ne mld gezien, die zoo lieftallig en bhjgeest,; Demosthenes klapte in de handen p juichte hem toe: „ recht zoo, maar zoo zul gij u wel ontzien,uvoor het volk te uiten. ■ En waarom niet, andwoordden de overigen ? M 4 " HOUTJÏT. lxi. i r l t 3  LXI. i i 1 k v t d: fï ï84 KEIZE VAN DEN Hij twijfelde , zij verzekerden: hij vatteda hun bij hun woord, zij gaven het hem (i). Men weet niet, wat gebruik hij 'er van 'zal maaken, maar wij zullen het bij de eerde volks, vergadering wel zien. Ons ganfche genootfchap dient hier tegenwoordig te zijn , want 'er moet voor ons vast een belagchelijk tooneel van komen. Ik zou het demosthenes nooit vergeven , als hij zijn zotternij alleen voor Macedonië hield. Hetgeen mij fpijt , is , dat hij zich wel ge, ïouden heeft voor den Raad. Den brief van 'hilippus in deszelfs handen gefield hebben, ie , wenschte hij het Gemeenebest geluk net deszelfs belangen toevertrouwd te heb>en aan Afgevaardigden, even verdienstlijk loor hunne welfprekendheid , als door hunte braafheid ; hij deed voords het voorftel un eene olijfkrans toe te wijzen, en hUn den olgenden dag in het Prijtaneum ter maaltijd ! noodigen : de Raad befloot overeen- omftig zijne voordellen (2). Ik zal mijnen brief niet fluiten , voor dat 'ij de volksvergadering gehad hebben Ik kom 'er zoo even van terug. 'dem0s. henes heeft wonderen gedaan. De Afrevaar gden gaven beurtling van eenige bmfandig*en hunner zending bericht. ^schinÊ°s rak eer, enkeld woord van de welfprekendid en het gelukkig geheugen van philippus ; cte- O /Sfchin. 4e Fals. leg. £ 4W. (>J M> m%  JONGEN ANACHARSIS. 185 CïBSiPHON van de fchoonheid zijnes lighaams, de bevalligheden van zijnen geest en van zijne vrolijkheid , als hij een glas in handen heeft. Beiden werden zij toegejuicht. Demosthenes beklom het fpreekgcftoelte met eene veel beduidender houding, dan anders. Na zich het voorhoofd lang gewreeven te hebben, waarmede hij altijd begint , zeida hij ; „ ik. verwonder mij zoo wel over hun , die fpreken, als die hooren. Hoe kan men zich met zulke kleenigheden in zulk eene belangrijke zaak bezig houden? Ik zal u , wat mij betreft, reekening van onze zending geven. Men leze het volksbefluit, hetgeen ons deed vertrekken, en den brief, dien ons de Koning liet ter hand (tellen." Beiden gelezen hebbende, vervolgde hij i „ Ziet daar dan onzen last door ons volbragt, ziet daar het andwoord van philippus; nu kunt gij raadpleegen (1)." Deze woorden wekten eenig gedruisch in de vergadering. Welk eene kortheid , welk eene vaardigheid ! zeiden zommigen. Welke wangunst en kwaadaardigheid ! zeiden anderen, Ik ftond te lagchen over de verlegene houding van ctesiphon en jescihmes. Zonder hur tijd tot herftel te geven, hervattede hij: „ men heeft gefproken van de welfprekend heid en het geheugen van philippus : maa: Welk ander Vorst zou men denzelfden lof nie geven? Men heeft zijne hoedanigheden geroemd maa (O iËfchin. de fals. leg. v- 4«3« M 5 HoornsT. lxi.  LXI. i j 1 ] 1 i ] a ( l ï i36 REIZE VA:N DEN maar hij is zoo fchoon niet als de Tooneel? fpeler aristodemus , en verliest het in het drinken van philocrates. ^Eschines zeide u , dat hij mij , gedeeltlijk ten minden , de voordragt onznr rechten op Amphipolis heeft overgelaten : maar hoe zou deze Redenaar u of mij ooit vrijheid van fpreken laten ? Doch dit alles beduidt nitts. Ik voor mij doe het voorftel tot een befluit. De heraut van philippus komt , zijne Afgezanten zullen hem onmiddeijk volgen. Ik verzoek verlof, om met hun :e handelen , en dat tevens de Prijtanen eene irergadering bij een roepen , om twee dagen tgter een over den vrede en het bondgenootschap raad te pleegen. Nog delle ik voor , >m den Afgezanten den lof te geven, dien zij n uwe oogen mogen verdienen, en hun tegen norgen in het Prijtaneum te vergasten CO*" )eze voorflag werd eenftemmig aangenomen , en de Redenaar was in zijne voorige meerderheid herdeld. Ik maak veel werks van demosthenes; naar het is niet genoeg, bekwaamheden te bekten , men moet zich niet befpotlijk maaken. Er beftaat tusfchen de beroemde mannen en ns Genootfchap een ftilzwijgend verdrag: wij etaalen hun onze hulde, maar zij moeten ons unne belaglijkheden gunnen, (i) Aifchin. de fals, leg. p. 403. Bries 1  JONGEN ANAC HARS IS. 187 Brief van apollodorus. Ik zende u het dagverhaal van hetgeen 'er in onze volksvergaderingen is voorgevallen tot aan het treffen van den vrede. De $fte van Elaphebolion , de feestdag van JE/culapius (*). De Prijtanen zijn vergaderd en hebben, overeenkomdig met 's volks befluit, twee algemeene vergaderingen opgeroepen, om over den vrede te raadpleegen. Zij zullen den iSden en loden gehouden wor< den CO* „ . >,sn De 12de, de eerfte feestdag van Eacchus (t;. Antipater , parmenio en eurijlochus zijn aangekomen. Zij komen van philippus , om het verdrag te fluiten en den eed te ontvangen , die tot waarborg van deszelfs naarkoming (trekken moet (2). Antipater is , na philippus , de bekwaamde Staatsman van Griekenland ; werkzaam en onvermoeid , laat hij zijn oog fchier over alle deelen van het beduur gaan. Dikwijls zegt de Koning : „ wij kunnen onze rust en ons ver- (♦) De 8fte van deze maand komt, voor het thanris bedo-lde jaar , overeen met den 8ften van Lentemaand van 346 voor J. C. CO ^Efchin. de fals. leg. p. 40* & 4«4ld. in Ctefiph. p. 438. Ct) De isde van Lentemaand van het zelfde jaar. (») Argura. orat. de fals. leg. ap. Demotn, p. *oi. Demofth. de fals. leg. p. 3°4- LXI.  (100FDST, lxi. 1 l 1 i t i i 188 REIZE VAN DEN vermaak nemen j antipater houdt de wacht CO" Parmenio, de lieveling des Konin-gs en nog meer des krijgsvolks (V) , heeft zich reeds door een aantal bedrijven beroemd gemaakt : hij zou de eerlte Veldheer van Griekenland zijn, ■ indien philippus 'er niet was. Men kan uit de bekwaamheden van deze twee Afgevaardigen de verdiensten van eurijlochus bereekenen, die hun op zijde gegeven is. De 15de van Elaphebolion (*). De Afgezanten van philippus woönen geregeld de fchouwibelen bij, welken wij in deze feestdagen geven. Demosthenes heeft hun onderfcheidene plaatzen door den Raad doen aanwijzen (3), én draagt zorg, dat men hun kusfens en purpe"ren voetkleeden legt. Des morgens vroeg brengt hi] zelf hun rmr den fchouwburg ; aan zijn eigen huis is hun verblijf. Veele luiden mompelen over deze oplettendheden, welken zij als laagheden befchouwen fc). Zij zeggen , dat hi] , de genegenheid van philippus in Maceionie niet hebbende kunnen winnen , thands :oone» wil, dezelve niet onwaardig te zijn De 18de van Elaphebolion (f). Het Volk is vergaderd. Eer ik u deszelfs raadpleeging medeCO PlDt. apoph.h. t. 2, p. x;5. o) Quint. Curt. « «79. ed.t. Snakenb. ^ De ,5de » jaand des ]ws 346 voor j. c. ^ ^ ^ eg. p 403 & 4i*. Demofth. de Cor. p.477. (4) ^fchta, > Ctefiph. P. 4,0. (t) Dt lCde V8n L wrs 34& voor J. C.  JONGEN ANACHARSIS. 193 uitdrukking, welke hij gebruikte; dat men niet moest wachten naar de traagheid der volkeren van Griekenland ; dat elk hunner zich voor zich zelf kon bepaalen voor den vrede of den oorlog. De Macedonifche Afgezanten waren tegenwoordig. Antipater beandwoordde het voorftel van demosthenes eenftemmig, terwijl hij het woord naar hem gewend had (i). De zaak zelve werd niet grondig onderzogt. Een voorgaand befluit had vastgefteld, dat elk burger in de eerfte zamenkomst zich kon uiten over de onderwerpen der raadpleeging , maar dal de Voorzitter , op den volgenden dag , terftond de Hemmen zou opnemen. Dit gefchiedde : en wij beflooten gelijktijdig tot een ver drag van vrede en van bondgenootfehap (2). Zie hier de gewigtigfte artikelen. Wij ftaar, aan philippus ons recht op Amphipolis af (3): maar men laat ons ter fchavergoeding hooper op het eiland Eubm, waarover hij, in zekerei zin , befchikken kan , of de Stad Oropus welke de Thebanen ons ontnomen hebben (4), Wij vleijen ons ook , dat hij ons het geno zal laten van het Thracisch Cherfonnefus (5) Wij hebben alle onze bondgenooten in hei vredeverdrag betrokken , en behouden daai door den Koning van Thracie , de inwoonen vat (O /Efthin. in Ctes. p. 439- Ca) IA de fals. leg. p 405. (35 Demofth. de pace, p. «3- Epift- PMl. ;,P Demofth. p. 137. (4) Demofth. de ais. lig. p. 207 m hem te behaagen onze Redenaars verleid • choon zijne Afgezanten ons nog niets beoofd hebben (5), hebben wij ons gehaast len eed in hunne handen afte leggen , en Afvaardigden te benoemen , om den zijnen ten poedigften te gaan afnemen (6). Zij zijn , zonder die onzer Bondgenooten e tellen , tien in getal (7). Eenigen eeds m het eerde Gezantfchap benoemd gefeest, onder anderen demosthenes en eschines. Hun last behelst, onder anderen, at het verdrag zich. uitftrekt over alle de (O Demofth. de fat,, leg. p. ,,- „J^0^.' ttfiph. P. 4,7 5 (i) Mfch">- «■ • ft s u, U) lbid P' 43S' CA) Demofth. : «j. 1* P. 3co. (0 ld. ibid. p. 304. (6) Id. - «r. p. 477. w KCtbin. de ftls. leg. p. 4(0  voornit» LXI. •96 REIZE VAN DEN tijd nog maakt, Demosthenes heeft zijn oogmerk doorzien. Hij heeft den Raad, waarvan hij lid is , doen beuuiten, om onze Afgevaardigden ten fpoedigften te doen vertrekken ("O- Zij zullen met hunne reis geenzins vertoeven. De 15de van Targelion (*). Philippus heeft het verdrag nog niet geteekend ; onze Gezanten fpoeden zich om hem te ontmoeten: zij zijn in Macedonië, hij is in Thracie. Ondanks het woord , 't welk hij gegeven had , om de Staaten van den Koning chkrsoeleptes niet aantetasten, heeft hij 'er een gedeelte van weggenomen en over een ander gedeelte befchikt. Dit zal zijne magt en inkom. Hen aanmerkelijk vermeerderen. Behalven dat het land rijk en bevolkt is, bedragen de fchattingen , welken de Koning van Thracie s jaarlijks van zijne havens trekt r>} bij de twee honderd talenten (f). Het had o'ns geen werks gekost , deze verovering te voorkomen. Onze Gezanten konden in minder dan tien dagen in den Hellespont geweest zijn , ja welligt binnen drie of vier (3). Zij zouden philippus in de uabuurfchap gevonden , en hem de keuze gelaten hebben , van zich aan de vredesvoorwaarde te houden , of ze te verwerpen, CD Demofth. de fats. ]eg. p. si6 & (.j De Hit vm Bloeimaand dï, jaars 346 voor J. C. C0 Demofth. AnIlocr- P- 743. (tJ 1,080,000 Uyru. (j) ia.  19» REIZE VAN DEN «OOPfWt. lxi. verdrag:, zoo zal zijn andwoord zijn, dat hij, vóór zijne verovering , onze Afgezanten niet gezien, noch zelf het verdrag geteekend heeft, het welk den loop zijner oude overwinningen ftuit CO- Intusfchen hebben de Thebanen zijne hulp tegen de Phoceërs ingeroepen , en, niet te vreden, met hun zijne krijgsbenden te leenen (2^ neemt hij deze gelegenheid waar , om Afgevaardigden der voornaamlte Heden van Griekenland in zijne hofftad bij eenteroepen. Het voorgeven van deze foort van rijksdag is , een einde te maaken aan den oorlog tusfchen de Phoceërs en Thebanen , doch het doel van philippus is , Griekenland in werkloosheid te houden, tot dat de ontwerpen, dien hij voorheeft , volvoerd zijn. De 13de van Scirophorion (*). Eindelijk zijn onze Afgevaardigden te rug gekomen. Zij zullen overmorgen in den Raad en den daarop Vblgen n dag in de Volksvergadering verandwoording van hunne zending doen (3). De 15de van Scirophorion (f). Het gedrag onzer Afgevaardigden is , indien men demosthenes gelooft , allerfchreeuwendst en hcogstmisdaadig. Hij befchuldigt hun , van ïich aan philippus verkocht , en het Gemee- nebest fi) Demofth. de fi|s. Iegl p. St8. Ulpian. ibid. p. 377. fa) Diod. Sic. L. 16, p. 455. Mchin. de fals. leg. p. 411. (*} De 9de van Zomermaand des jaars 346 voor J. C. (3) Demofth. de fals. leg, p. 296 & 30a. (f) De nde Van Zomeraiairid destelfden jaar».  JONGEN ANACHARSIS. 19» nebest met deszelfs bondgenooten verraaden te hebben Hij wilde hun den meesten fpoed doen maaken, om bij den Vorst te komen; z>j waren 'er hardnekkig bij gebleeven, om zeven en twintig dagen lang naar hem te Pella te wachten , en hadden hem eerst vijftig dagen na hun vertrek van Athenen ontmoet (1). De Koning had de Afgevaardigden der voornaamfte Steden van Griekenland in zijne hofftad bij een gevonden , vol onrust over zijne nieuwe overwinningen, en nog bezorgder over het ontwerp , 't welk hij had , om terftond naar de Thermopijlen te trekken (-)• Niemand wist zijn doel , het geen elk trachtede uit te vinden 's Vorsten hovelingen zeiden aar eenigen onzer Afgezanten, dat de fteden vat Bceotie herfteld zouden worden , waaruit mei befluiten moest, dat het om Theben te doei was De Lacedamonifche Gezanten verfterkter dit gerucht , en voegden zich bij de onzen , om philippus tot de volvoering daarvan aan tezetten. De Thesjalifche zeiden in tegendeel dat de nieuwe veldtogt alleen om hunnent wi gefchieden zou. Terwijl zij zich allen met hoop en vree kwelden , bediende philippus zich nu een van gefchenken (3) , welke flechts blijken zi] «er achting fcheenen , om hun aan zich t; verbinden , dan eens van liefkoozingen , we ke (l> Demofth. de fals. leg. p. ,1* C*) »* ij. 416. C3; Demofth. ibid. p. 318. N4 hoofdst. lxi. ; . 1 . 5 tl 1.  JONGEN ANAC HARS IS. 203 : Brief van callimedon. De 16de van Scirophorion (*). Daar ben ik bij den ernstfesten apollodorus geweest; ik bezogt hem; hij wilde aan u fchrijven; ik trok hem de pen uit de handen, en vervolg nu zijn dagverhaal. Thands kenne ik mijnen demosthenes van buiten. Wilt gij eenen vuurigen en verheven geest zien ? Laat hem op het fpreekgeltoelte klimmen! — Een onbehouwen , onhandig en ongemanierd man ? Laat hem naar het Hof van Macedonië gaan. Hij haastede zich , om het eerst het woord te voeren, toen onze Afgezanten andermaal voor philippus verfcheenen. Eerst fmaadredenen tegen zijne ambtgenooten, voords eene lange vertelling van de diensten , welken hij den Vorst gedaan had, daarna eene verveelende voorlezing der befluiten , welken hij had doen nemen, om den vrede te befpoe-. digen, eindlijk zijne oplettendheid, om de Macedonifche Afgezanten aan zijn huis verblijf te geven, hun zachte kusfens in den fchouwburg te bezorgen, om drie muilezels tegen hun vertrek te zoeken, hun zelf te paard te vergezellen , en dat alles , in fpijt der wangunst. ii (*) De 12de van Zomermaand des jaars 346 toot J. C Demofth. de fals. leg. p. 3»» lOOFHST.' LXI, t  JONGEN ANACHARSIS. 2^5 (laan, en vielen hem bij eiken volzin met hun gefchreeuw of befpotting in. De menigte deed het zelfde. „ Wijl gij vreest, vervolgde hij, dat ik uwe hoop zal verijdelen , zoo vertrek ik met mijne tegenverklaring tegen uwe ijde- le beloften." „ Niet zoo fchierlijk, zeide jeschines, nog één óógenblik: beloof ons ten minften, dat gij u, in het vervolg, de daaden uwer ambtgenooten niet zult toeëigenen !" — Neen , neen, hervattede demosthenes met eenen bitteren grimlach , ik zal mij zelf nooit dat onrecht doen." Philocrates daarop het woord vattende, begon in dezer voege: „ verwondert u niet, o Atheners , dat demosthenes niet van een gevoelen met mij is. Hij drinkt geen wijn, en ik geen water!" Dit gezeg wekte een onmaatig gelach (1) : en 1 1 philocrates bleef meester van het flagveld. Apollodorus zal u de ontwikkeling van deze klucht melden; want ons fpreekgeltoelte is indedaad het tooneel van een blijfpel geworden en onze Redenaars .potzenmaakers , die in hunne redevoering en gedrag toon noch maat houden. Men zegt, bij deze gelegenheid, dat zommigen van hun dit voorrecht al vrij ver getrokken hebben. Ik weet het niet, maar zie duidlijk, dat philippus hun voorden gek houdt, en zij weder het Volk , en dat men de beste partij kiest, met zich met het Volk zelf en het Beftuur te vermaaken. (1) Detuoftli. de fals. leg. p. soa» Imgj HOOFDS LXI.  JONGEN ANACHARSIS. 207 Het Volk , van hoop en blijdfchap dronken, wilde, na deze aanfpraak, naar demosthenes niet hooren. Philocrates deed een voorftel, het geen zonder tegenfpraak doorging; het behelst den lof van philippus , een naauw bondgenootfchap met zijne opvolgers , en verfcheidene andere artikelen , waarvan deze de voornaamfte is: ,, indien de Phoceërs den tempel van Delphi niet overgeven aan de AmphiStijons , zullen de Atheners hun krijgsvolk tegen hun doen optrekken (1)." Na het nemen van dit befluit heeft men nieuwe Afgevaardigden verkoozen , om zich bij philippus te vervoegen , en zorg te dragen voor het naarkomen zijner beloften. Demosthenes heeft 'er zich van verfchoond ; jeschines heeft eene ongefteldheid voorgewend; terftond heeft men anderen in hunné plaats benoemd. Stephanus , dercijllus en de overigen gaan terftond op weg (2). Nog een dag of wat, en dan zullen wij zien , of het onweêr op onze vrienden of op onze vijanden , op de Phoceërs of op de Thebanen, gevallen is. De zyfie van Scirophorion (*). Het is gedaan met Phocis en deszelfs inwooners. Heden wordt de Volksvergadering te Pirceus gehouden; de zaak betreft onze tuighuizen (3). DerCO Demofth. de fals. leg. p. 3©i- (*) Id- ibid' P' 3 «2. /Efchin. ibid. p. 417. (*) De a8fte van Zomermaand deszelfden jaars, (3) Demofth. de fals. leg. p. 30a & 312. HOOF1MT.' XLI.  208 R E I Z E VAN DEN HOOFDST. lxi. Dercijllus , een onzer Afgevaardigden, is eensklaps terug gekomen. Hij. had te Chalcis, in Eubcea, vernomen , dat zich enige dagen vroeger de Phoceërs aan philippus hebben overgegeven , die hun weder aan de Thebanen leveren zal. Ik ben niet in ftaat, u de fmart, de ontfteldnis en den fchrik te maaien, die elk beheerscht. De s.8Jie van Scirophorion (*). Wij zijn in eene gesting, welke het gevoel onzer zwakheid ondraaglijk maakt. De Bevelhebbers, hebben, op last van den Raad, eene buitengewoone vergadering opgeroepen. Dezelve beveelt , het land ten fpoedigften te ontruimen van vrouwen, kinderen, goederen en bezittingen voor hun, die buiten den omtrek van 120 Jladiën woonen (f) , naar de ftad en Pirceus, voor de overigen naar Eleufis .PhijletAphidna, Rhamnus en Sunion ; als mede het herftellen der Atheenfche muuren en andere verfchanzingen, en het flachten van offers ter eere van hercules , gelijk bij ons gebruiklijk is in algemeene rampen (O- De van Scirophorion (§), Zie hier eenigg bijzonderheden wegens de rampen der Phoceërs. Ten zelfden tijde , toen ^eschines en philocrates ons groote beloften deeden wegens (•} De utle van Zomermaand deszelfden jaars. (f) Omtrend 4§ mijlen. (i) Demofth. de fals. leg. p. 312. Id de cor. p. 478. (§) De aöfte van Zomermaand deszelfden jaars.  JONGEN ANACHARSIS. 231 gevolg daarvan ? Is , dat, terwijl de barbaaren, in tandenknarzende woede de keetenen fleepen , dien hij hun aanlegt , de verblinde Grieken in tegendeel de handen naar zijne kluisters uitfteken. Zij befchouwen hem als den vijand der dwinglandij, als hunnen vriend, weldoener en verlosfer (1). De een bedelt om zijn bondgenootichap (Y), de ander fmeekt om zijne befcherming. Tegenwoordig zelfs neemt hij trotfchelijk de verdeediging der Mesfeniërs en Argiërs op zich , onderfteunt hun met volk en geld en laat de Lacedcemoniërs aanzeggen, dat hij Poloponnefus zal inrukken , indien zij denken om hun aan te vallen (S)Demosthenes is naar Mesfenie en Argolis : te vergeefsch heeft hij beide die volkeren in hurnu belangen willen verlichten. CO Demofth. de cor. P. 479. CO Diod. Sic. L. 16 p. 463. (3) Demofth. Phil. a, p. 6S. hootosT. LXI.  JONGEN AN ACH ARSIS. 235 «vorden. Callirrhoë , de fchoonfte van allen, ging zich baaden in. den Scamander. Haare voedfter bleef op zekeren afftand aan den oever. Naauwlijks was callirrhoë in het water, of zij riep : ,, ontvang, o Scamander, de hulde, welke wij u bieden!" „ Ik neem ze aan , andwoordde een jongman, die midden uit eenig kreupelhout kwam. Ik was met het geheele volk op zulk een verren afftand , dat ik de trekken van zijn gelaat niet kon onderfcheiden, ook was zijn hoofd met lis bedekt. Des avonds vermaakte ik mij met cimon over de eenvouwdigheid van deze menfchen. „ Vier dagen laater verfcheenen de jong getrouwden met volle pracht, in eenen omgang ter eere van venus. In het voorbijgaan van den omgang viel callirrhoë , welke cimon naast mij zag, hem eensklaps te voet en riep met de ootmoedigfte blijdfchap uit: „ o mijne voedfter, zie daar den God Scamander, mijnen eerften echtgenoot!" De voedfter gaf eene luide gil; het bedrog werd ontdekt 5 cimon maakte zich voord ; ik volgde hem fchierlijk. Te huis gekomen , fchold ik hem voor eenen roekeloozen deugniet; maar hij lachte mij in het aanzicht uit, en fprak van het voorbeeld van attalus den worstelaar, en carion, den Toonkunstenaar. „ En wat wil het ook zeggen; homerus heeft een treurfpel , ik een blijfpel, van den Scamander gemaakt; ik zal het nog verder brengen , ik moet nog een kind ^aan sacchus en een ander aan apollo geven." — „ Uit- hoofd ar. LXI.  JONGEN ANACHARSIS. a43 TWEE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Over den aard der regeeringvormen volgends aristoteles en andere Wijsgeeren. De laatfte der medegedeelde brieven werd ons, op onze terug reize van Perfie (*) te Smijrna overhandigd. Hier hoorden wij, dat aristoteles na zich drie jaaren bij hermias , den Stadhouder van atarneus, te hebben opgehouden , zich in Mitijlenen, de hoofdftad van Lesbos, bad nedergezet (i"). Wij waren thands zoo nabij hem en hadden zoolang verlangd, om hem te zien, dat wij beflootea hem te gaan verrasfchen. Deze onze oplettendheid verrukte hem van vreugde. Hij maakte zich gereed , om op reis te gaan naar Macedonië; philippus had hem eindelijk overgehaald, om zich roet de opvoeding van zijnen zoon allexanijer te belasten. „ Ik offer mijne vrijheid op, zeide hij , maar zie hier mijne ontfchuldiging ; " ons eenen brief des Konings toonende van den volgende inhoud (2). „ Ik heb eenen zoon, doch danke de Goden niet zoo zeer, dat zij hem mij gegeven, als dat zij „ hem (*) In de lente van het jaar jas voor J. C. d105. i.aerr. 5. §. *. & 9. CO «•* Hal' e?i!1, id* Amm' c'5'h'6' p. 748. CO Aul. Geil. l. 9» c- 3« H00FD"!T. LXII.  HOOFDST. ' LX.ll. Het Reuii gfchap. aSo R E I Z E VAN DEN dom onderfcheiden ; terwijl het Republikeinsch befiuur tot Democratie overgaat, wanneer de ge', ringfte en armfte luiden te grooten invloed krijgen op het overleg der ftaafSbelangen (i> Daar de naam van Monarch zowel eenen Koning als eenen dwingland aanduidt, en het gebeuren kan, dat de magt van den eenen even volftrekt is, als die van den anderen, zullen wij ze door twee hoofdbijzonderheden onderfcheiden (*)5 de eene betreffende het gebruik, 't welk zij maaken van hunne magt , de andere ontleend van de gefteldheid, welke zij bij hunne onderdaanen aantreffen. Wat het eerfte aangaat, wij hebben reeds gezegd, dat de Koning alles ten. voordeele van het Volk, de dwingland ten voordeele van zich zeiven brengt; en aangaande het tweede , beweeren wij, dat het volirekt oppergezag wettig wordt, wanneer de onderdaanen hunne toeftemming geven, om hetzelve in te ftellen of te verdra» gen (2). Na deze voorbereidende aanmerkingen zullen wij vijfderleije foorten van Koningfchap in de gefchiedenis der volkeren ontdekken. De eerfle is die, welke men veelvuldig ontmoet in de heldentijden: de Vorst bezit het recht , om het legerbevel te voeren, om geduurende hetzelve duodftraffeu toe te wijzen, om (O Ai«1. de rep. L. 3 , c. 7, p. 34*. (*) Z:e de aan. Iiier!ting aaa het cipde van dit boekdeel. (-.) Arift. de rep. L. 3, c. 14, t. 2, p. 3^7; L. 4) c 10, p. 374.  JONGEN ANACHARSIS; 255 zien noch regelen , zal bij eenen Staatsraad hebben , om hem voor te lichten en in al het uitvoerige des belhiurs te onderfteunen (i). De belastingen zullen alleen ingevoerd wor den bij gelegenheid van eenen oorlog, of van eenige andere Staatsbehoeften. Hij zal 's Volks ramp nimmer befehimpen , door deszelfs goe deren aan vreemdelingen , tooneelfpelers ei hovelingen te verfpillen (2). Verder moet hij op den aard van het gezag denkende, waarme de hij bekleed is , zich genaakbaar toone: voor zijne Onderdaanen (3) en midden onde hun leeven als een vader onder zijne kindf ren (4); hij moet zich meer met hunne, da met zijne eigene, belangen bezig houden (5) de luister, die hem omringt, moet eerbied, ma: geen fchrik, wekken (6); de eer moet het bi ginzel van alle zijne ondernemingen zijn (7 en de liefde zijnes Volks derzelver prijs (8J hij moet de verdiensten onderfcheiden en ve gelden (9) , en onder zijn benuur moeten < rijken, befchermd bij het bezit hunner goed ren, en de armen, beveiligd voor de aanvalh der rijken , zich zelve leeren achten en eei d O) Arift. L. 5, c. 11, p. 40"J. (3) ld. ibid. p. 410. (4") ''bid. L. I, c. 12. p. 311. (5) ld. ibid. L, 5, e. J p. 410. (6) ld. ibid. p. 409. (7) ld. ibid. c. I p. 403. (8) ld. ibid. L. I, c. it, p. 3it- l5>) ld. »! l. 5, c 11, p. 4°9« HOOPDST» LX1I. I I l r B 5 r ) r- [9 en ie er id, id. I a O. lid.  254 KEIZE VAN DEN HOtTDST. 0 i i i der fchoonfïe Staats inrichtingen voor den mensch beminnen Daar derzelver waarde echter alleen afhangt van de gemaatigdheid des Konings , is hec blijkbaar, dat de vrijheid en veiligheid der Onderdaanen , daarvan even zeer afhangt; en dit doet de fieden van Griekenland , wier burgers zich allen gelijk achten , daar zij allen deel kunnen hebben aan het hoog gezag, min verbaasd ftaan over de nadeelen, dan over de voordeden, van een Staatsbeftuur , het welk beurtling het geluk of den rampfpoed eenes Volks kan uitmaaken (*_). Wijl het Koningfchap alleen rust op het vertrouwen , 't welk het inboezemt, vernietigt het zich zelf, wanneer de Vorst zich gehaat maakt door zijne willekeur , of veracht om zijne ondeugden (2). Onder eenen dwingland, is het ganfche vermogen van een Volk tegen het zelve in werking. Het Bewind voert eenen beflendigen krijg (i) Aiift. de rep. L. 5, c. 10, p. 403, c. n, p. 410; L. 3, c. 14, p. 356. (•) Aristoteles heeft fchier niets sezegd van de groote Monarchiên, die ten zijnen tijde nog in wezen waren, nis die van Perfie en JEgijptus, evenmin beeft hij zich geuit over het beftuur van Macedonië , fchoon lij het zelve wel moeit kennen. Hij bedoelde flechts ééne bort van Koningfchap , die zich zomtijds in eenige lieden ?an Griekenland vestigde, en die van eenen geheel anderen lard was , dan de hedendagfche Monarchiên. (ZieMontesquieu, ïfprit des lois. L. 1, ch. 9, r. 1, p. 224.; (2} Arift. bid. p. 406, & c. ii, p. 408.  JONGEN ANACHARSIS. 255 krijg tegen de onderdaanen; het valt hun aan in derzelver Wetten, in derzelver goederen , in derzelver eer , en laat hun niets, dan het diep gevoel hunner ellende vrij. Daar een Koning zich den roem van zijn Rijk en het welzijn van zijn Volk voorllelt , heeft een dwingland geen ander doel, dan alle rijkdommen van den Staat naar zich te fleepen, en ze te dienstbaar te maaken aan zijnen vuigen wellust (1). Dionijsius , de Koning van Sijracufen , had de belastingen dermaate vermenigvuldigd , dat in den tijd van vijf jaaren alle de bezittingen zijner Onderdaanen in zijne fchatkist geltort waren (2). Wijl de dwingland, alleen door den fchrik dien hij met zich voert, kan heerfchen, moet zijne eigene heid het eenige onderwerp zijner oplettendheid zijn Cs)- Terwijl des Konings lijfwacht beftaat uit burgers, die belang hebben bij de algemeene Welvaart, is die van eenen dwingland zamengefteld uit vreemdelingen, de werk» tuigen zijner woede of eigenzinnigheid (4). Zulk eene Staatsgelfeldnis, indien zij anders dien naam verdient, vereenigt alle de gebreken in zich van het meest bedorvene Beltuur. Zij kan zich uit dien hoofde niet ftaande houden , dan door de geweldigfte en fchandlijkfte mid- de- (1) Arift. de rep. l. 5, c. 10, p. 403. fa) ld. ibid. C. 11, p. 407. (3) ld. Rbet. L. I, c. 8, p. 530. C l) W» de rep. L. 5 , c. 11, p. 403. ÜOOFDST. LXI.  S56 IvEIZE VAN DEN JSOOFDST. LX.il. delen, en moet derhalven alle mogelijke oor*1 zaaken haarer vernietiging bij zich dragen. De dwinglandij kan (taande blijven , zoo lang de dwingland zorgvuldig alle Burgers verplettert , die zich te zeer boven de overigen verheffen fi); zoo lang hij den voordgang der wetenfcbappen, welke zijne onderdaanen konden verlichten, en de algemeene maaltijden en zamenkomften , die hun zouden vereenigen, weet te keer te gaan; zoo lang hij hun , op het voorbeeld der Sijracujïfche Vorsten, door befpieders weet in te fluiten, die hun eiken oogenblik in ongerustheid en fchroom houden; zoo lang hij door listige praktijken twist in de familiën, verdeeldheid in de onderfcheidene ftanden, wantrouwen tot in de naauwfte betrekkingen weet voord te brengen; zoo lang het volk, afgemat door landsarbeid, bezwaard door belastingen , opzetlijk in oorlogen gefleept, tot de laagte gebragt , van geen verheven denkbeeld of edel gevoel te kunnen koesteren , allen moed en middelen kwijt is 4 om het knellend juk af te fchudden; zoo lang, eindlijk, de throon omringd blijft door ver* achtlijke vleijers (2.) en onderdwinglanden, die den willekeurigen Beheerfcher zoo] veel te dienftiger zijn, als zij minder voor fchaamte of geweten vatbaar zijn. orn CO Arift. de rep. L. 5, c. 11, p. 407. Èuripid. in fup» plic. V. 445. (O Arift. ibid, p. 407,  Jongen anackarsis. *v 'Er is echter nog een eigenaardiger middel, om eenen dwingland zijn gezag te doen behouden (i) , wanneer hij, uaarnlijk, behoudens alle de volheid zijner magt, zich eenige vormen wil getroosten , die haare gefltengheid verzachten, en zich liever in de gedaante van eenen vader wil vertoonen aan zijne volkeren 4 wiens erfdeel zij zelve zijn, dan van een bloeddorstig dier (a), wiens flachtoffers zij moeten worden. Daar zij zich verzekerd moeteft houden , dat hun geluk aan het algemeene welzijn van denStaat en geenzins aan het zijne in het bijzon, der wordt opgeofferd, moet hij, door zijne, werkzaamheid, het algemeen gevoelen van zijne ervarenheid in het Befhiur bevestigen (3). Het zal hem daartoe zeer groot voordeel doen , wanneer hij waarlijk bij achtingwaardige hoedanigheden den fchijn van beminlijke deugden voegt 5 geenen minderen dienst zal hem vooral de fchijnbaare, doch geenzins" laage , gehechtheid aan den eerdienst der Goden, doen, wijl het Volk hem alzoo zelf door der Goden vrees beteugeld achten , eri geenen opftand tegen eenen Vorst zal waagen , die derzelver befcherming genieten zou (4). Vooral .moet hij wel zorgen ,< om nimmer ee- (j) Arift. de rep. l. 5, c. 11, p. 4°3. («) w' ibi'!' L. 3 , c. 16i p. 360. CS) w. ibid. L. 5, c. II, p. 4D*j°* (4) ld. ibid. Vï. Deel. r HIOPDST. lxu.  JONGEN ANACIIARSI.S. a# zelve inboezemt CO j vroeS of laat de ma3efteit der mishandelde Volkeren wreeken moet. Na dat de vernietiging des Koningfchaps het hoog gezag te rug gebragt had tot de maatfchappijen , waaruit het was voordgekomen, verkoozen zommigen, het zelve volksgewijze uit te oefenen, terwijl anderen dit aan een bepaald getal van Burgers toevertrouwden. Twee vermogende partijen kwamen nu tegen eikanderen op, die naamlijk der Grooten en der Menigte , beiden weleer in bedwang gehouden door het gezag van eenen, doch naderhand veel werkzaamer , om eikanderen te vernietigen, dan in evenwigt te houden. Derzelver verdeeldheden deeden fchier overal denoerfpronglijken Staatsvorm ontaarden , die tevens door andere oorzaaken verbasterde : zulke oorzaaken waren de onvolmaaktheden, Welken de ondervinding aanwees in de onder-' fcheidene (lelzels der Wetgeveren, de misbruiken, aan de oefening van het wettigde gezag verknocht, en de veranderingen, welken de Volkeren ondergingen in derzelver vermogen, zeden en betrekkingen met andere Volkeren. Dus vindt gij bij de Grieken, fchoon allen even zeer door vrijheidmin ontvonkt , niet twee Volkeren of Steden, hoe nabuurig zij ook zijn, die juist dezelfde Wetten en deuzelfden Vorm van £0 Arift. de rep. L. 5 , c. 10, p. 406. R a hoofbit,  a72 R E I Z Ë V A N" D E N* hoorns t. ) txu. onbeduidend om de laatften tot zekere öri<» afgebrokenheid te bepaalen , is zulk eene vergoeding echter groot genoeg, om de eersten fchadeloos voor het verzuim van werk te Hellen : van daar die menigte van werk-» luiden en daglooners , die eenen gebiedenden toon voeren in de eerwaardige plaatzen , waar de belangen des vaderlands behandeld worden. De derde oorzaak is in het vermogen gelegen , het geen de Redenaars van Staat op de menigte verkrijgen^ Wel eer werd de menigte vergezeld van krijgsluiden, die echter meer dan eens het vertrouwen fchonden, en haar flaafsch onderwierpen (i): doch, naar het fchijnt, tot flaavernij bellemd i hebben zich in laateren tijd eerzuchtige luiden opgeworpen, die hunne gaven gebruikten, om haare driften en gebreken te vleijen , om haar te bedwelmen met het gevoel van magt en roem , om haar haat tegen de rijken , verachting voor de Wetten en liefde voor de onafhanglijkheid in te boezemen. Derzelver overwinning is de zegepraal der welfprekendheid geweest, welke zich in onze dagen (a) fchijnt volmaakt te hebben , om dewillekeurige overheerfching in den fchoot der vrijheid zelve in te voeren. Wijs beltuurde Gemeenebesten waagert zich niét aan déze gevaarlijke luiden; maar overal, waar zij in achting ftaan, fteigert het .Beftuur met fnelheid' tot (i) Arift. de rep. L. 5, c. 5, p. 392. (3) ld, ibid.*  ?76 R E I Z E VAN DEN HOOFPST» LXli. vrije keus begeven en aan grenzen bepaald , welken de Wet gefield heeft. De Bevelhebber der krijgsmagt heeft alleen geen voorfchrift (i). Hij is onafhauglijk , zoo lang bij aan het hoofd des krijgsvolks ftaat , maar moet, Lij zijne te huis komst reekenfehap geven van zijne verrichtingen voor eene rechtbank , uit honderd Raadsheeren beftaande, wier vonnisfen van de uiterfte ftrengheid vergezeld gaan (V). Door deze fchrandere verdeeling en wijze oefening der onderfcheidene magten heeft dit talrijk , magtig , werkzaam en even vrijheidminnend als op deszelfs fchatten hoogmoedig Volk alle poogingen der dwinglancij fteeds kunnen verijdelen, en, zinds zeer langen tijd, eene rust genieten , welke ter naauwernood geftoord werd door eenige voorbijgaande ftormen, die echter deszelfs oorfpronglijke Staatsgefteldnis nimmer omverwierpen (5). Ondanks haare voortreflijkheid heeft deze Staatsgefteldnis nogthands haare gebreken. Een derzelven is het aanzien van de roemrijkfte onderfcheiding in de vereeniging van verfcheide Overheidsambten in eenen perzoon (V), om (O irocr, in Nicocl. t. 1, p. 9(, Vbbo Emm. in rep. Cvtbig. (2) Diod. Sic. L. 20, p. 753. Juftin. L. 19, c. t. (3) Arift. derep L. 2, c. h. p. 334. (4) ]& ibid. c. 11, P- 335» (Te Venetië, zegt amelot, mogen de Edelen geene onderfcheidene Overheidsambten te gelijk bekleeden, hos gering zij ook zijn. Hift. du gouv. de Venife, p. 25.)  JONGEN ANACHARSIS. 277 om dat men het voordeeliger vindt, zijne posten 1 te vermenigvuldigen, dan ze te vervullen, en men zich aldus aan het geloof gewen \ , dat het verkrijgen van waardigheden het zelfde is, als te verdienen. Een ander gebrek is, dat men bij de verkiezing der Overheden den rijkdom even hoog acht, als de deugd (1). Wan» neer toch het geld in eenen Staat het middel wordt, om zich te verheffen, dan denkt men weldra om geen ander; fchatten te verzamelen wordt dan de eenige eerzucht van den burger , waar door het Staatsbeftuur ten fterkften tot de Oligarchie overhelt (2). Om het evenwigt weder te vinden heeft men te Carthago gevorderd , dat men het Volk eenige voorrechten moest toellaan , en van tijd tot tijd de voornaamften uit die klasfe in de onderfcheidene fteden met zekeren last vereeren , die hun gemaklijk kon rijk doen worden. Dit middel heeft tot nog toe het G*> meenebest gefchraagd, doch daar het zelve de Wetgeving niet onmiddellijk aangaat en in zich zelf eene geheime ondeugd heeft , moet men deszelfs dienst aan het geval alleen toefchrijven; en wanneer het Volk ooit, zelf te rijk en te magtig geworden, deszelfs belangen van dien der overige burgers afzondert, dan zullen dc tegenwoordige Wetten ontoereikende zijn , (1) Arift. de rep. L. 2, c. 11 , p. 33 1- (O ldV- 335. S 3 IOOPOST. LXII.  Bff«fOST« C?l REIZE VAN DEN zijn , om bet in deszelfs aanmaatigingen te fluiten , en de Staatsomwenteling zal daar zijn (i). Na al het geen wij gezegd hebben, valt het gemaklijk, het doel te ontdekken, het geen zich de hoogde Overheid moet voordellen in de oefening van haare magt, of, indien men liever wil , het geen in elke Staatsgedeldnis het grond'oeginzel der regeering zijn moet. In de Monarchie is dit het fchoone en welvoeglijke , om dat de Vorst den roem van zijn Rijk moet wenfchen, en den zeiven door eerlijke middelen bevorderen (2.). In de dwinglanciij is het de veiligheid van den Dwingland om dat hij zich enkel op den throon kan honden door den fchrik , dien hij verfpreidt ("3). In de Arijtocratie de deugd om dat zich de gezagvoerers in dezelve alleen door vaderlandsliefde kunnen onderfcheiden (4). In de Oligarchie de rijkdom , om dat men 'er de rijken tot Bewindsluiden van den CO Arüt. oï rep. L. *, e. n, p. 333 Ve voor. (pelling van akistoteles werd weldra vervuld. Ten tijde van den tv.-eeden Punifchen krijg , omtrend honderd jaaren na den dood van dezen Wijsgeer, neigde het Carthaagfchs Grrneenebest ten val, terwijl polijehis het aangemaand gezag des Volks sis de voornaame oorzaak van deszelÊs ondergang befdiouwt. (Polijb. L. 6, D. 493.) CO Arift. ibid. L. 5 , c. 10, p. 403. C3) ld. Ilher. ff. 1, c. 9,, fc s, p. £3o. (4) ld. de rep, L. 4, Ca 8 ?• 5,72. ' • '  JONGEN ANACHARSIS. 279 den Staat verkiest (1). In de Democratie de vrijheid van eiken burger (a); doch dit beginzel ontaardt fchier altijd in losbandigheid, en is onbeftaanbaar, ten zij onder een Beftuur, waarvan het tweede deel van dit uittrekzel een beknopt denkbeeld geeft. CO Arift. de rep. L. 4 , c . 8, p. 37* CO ld. ibid. S4 TWEE- HOOPDST» LXII.  BTOPKSI. LXIL ] ] 1 3 1 ^ i e c c 2 C I 2Sq uize van den tweede deel. Over de Beste Staatsgefteldnis. VU „ W anneer ik belast was met het onderwijs van bet Hoofd eener Volkplanting , dan zou ik allereerst tot de grondbeginzelen opkimmen. „ Elke maatfchappij is eene vereeniging van misgezinnen , die geen ander oogmerk hebben bij die vereeniging, dan de bevordering •aa hun algemeen geluk (i). Hoe zal men lezen, wanneer zij niet talrijk genoeg zijn rerdeedigen tegen aanvallen van buiten? wan•eer zij te talrijk zijn, beteugelen door Weten , die ter verzekering der rust vereischt vorden ? Denk niet om een Rijk te ftichten naar eenen Staat, min vermogend door de me' ugte der ingezetenen, dan door de hoeda agberko. der burgers. Zoo lang de orde of e Wet haare werking kan richten over alle e deelen van dit ligchaam , moet gij niet •enken, om het in te trekken: maar zodra ij, die gehoorzaamen , niet meer onder het os ca onder het bereik van hun zijn, die het co Ad*, de rep. L. ,,, llP.i$6;L,3>Cigi  JONGEN ANACHARSÏS. 281 het bevel voeren , moogt gij reekenen , dat het Beftuur een gedeelte van deszelfs invloed heeft verlooren , en de Staat tevens een gedeelte van deszelfs fterkte (i). „ Uwe hoofdftad, nabij de zee geftichtfY), zij noch te groot, noch te klein ; haare gunftige ligging, zuivere lucht en. gezond water bevorderen gezamenlijk den welftand der bewooners (3). Haar grondgebied zij voldoende voor haare behoeften; en maake den vijan i allen toegang zoo moeilijk, als de vereeniging van eigene benden gemaklijk (4). Z;j worde in bedwang gehouden door eenen burg, indien men het eenhoofdige Beftuur verkiest ; verfcheidene verfterkte posten moeten haar in tegendeel voor de eerste woede van het Gemeen beveiligen , indien men de Arijtocratie begeert ; doch zij hebbe geene andere verdeediging, dan haare wallen, indien men de Democratie wil in voeren (5). Haare muuren moeten fterk en beftand zijn tegen de nieuwe ftormtuigen, waarvan men zich, zinds eenigen tijd, in belegeringen bedient; haare ftraaten gedeeltlijk breed en recht, gedeeltlijk naauw en krom ; de eersten moeten haar tot cieraad ftiekkeu, de laatften ter verdeediging in geval van verrasfehing (6). „ Leg, (i) Arift. de rep. L. 7, c. 4, p. 43c. (2) ld. ibid. c. 5, p. ah ; ibid. c. 6. (3) ld. Mil. c. II, p. 43s« (4) ld. ibid. c. 5, p, 43f. (5} ld. ibid. C. 11, p. 4j8< (6) ld. ibid. S 5 HOOPBST. LXH.  s8z REIZE VAN DEN JH08FDST. lxh. „ Leg, op zekeren afftand, eene haven aan, die door lange muuren aan de ftad verbonden is , gelijk in verfcheidene plaatzen van Griekenland plaats heeft: in den oorlog zal dit den toevoer uwer Bondgenooten gemaklijk maaken , en in den vrede zult gij daar door die menigte van vreemde en eigene matroozen terughouden , wier losbandigheid en hebzucht de zeden uwer burgers zouden bederven, indien gij ze in de ftad toeliet. Uw handel bepaale zich geheel bij de verruiling van den overvloed, dien uwe grond u geeft , voor de noodwendigheden, dien dezelve u weigert; en uwe fcheepsmagt ftrekke , om u door nabuurige Volkeren te doen ontzien of wel om vriendfehap te doen aanzoeken ("i). ,, Uwe Volkplanting is nu gevestigd, thands moet zij Wetten hebben: 'er worden Grondwetten vereischt, om haare Staatsgefteldnis te vormen, en burgerlijke Wetten, om haare rust te verzekeren. ,, Maak ü bekend met de onderfcheide Staatsvormen door onze Wetgevers aangenomen, of door onze Wijsgeeren uitgedacht. Eenigen dezer zamenftelzels zijn te onvolmaakt, andere vorderen te groote volmaaktheid. Heb moeds genoeg , om de grondbeginzelen der eersten te vergelijken met derzelver uitwerkzels , en nog meer moeds, om de bekooring der CO Arift. de rep. l. 7, c. 6, p. 432.  fl84 REIZE VAN DEN room si LXII. ■ fchen beiden in geplaatst, verrijkt met alle de voordeden waarop zij zich beroemen, vereenigen dermaate den moed met kundigheid , de liefde voor de Wet met de liefde voor de vrijheid, dat zij in ftaat zouden zijn, o:n de geheele aarde te veroveren en te regeeren. Maar met hoe veele afwijkingen fpeelt de Natuur niet, om deze hoofdtrekken bij bewooners van hetzelfde Gewest te onderfcheiden ? Onder de Volkeren van Griekenland , hebben zommigen meer geest , anderen meer moed, terwijl'er zijn, bij wien deze fchitterende hoedanigheden in volmaakt evenwigt ftaan (i). „ Door de menfchen te befchouwen , die aan zijn geleide zijn vertrouwd, zal de Wetgever zien, of zij genoegzaam licht van de Natuur verkreegen hebben, of van zijne in Hellingen erlangen kunnen , om de waardij der deugd in te zien, en genoegzaame fterkte en drift , om haar boven alles te waardeeren ; hoe hooger hij zijn doel ftelt , hoe meer hij nadenken , onderzoeken , aarzelen moet; eene enkelde plaatslijke omftandigheid zal zomtijds overvloedig zijn, om hem befluiteloos te maaken. Wanneer, bij voorbeeld, de grond, dien zijne Volkplanting moet beilaan, vatbaar is voor eene groote bebouwing , en onverwinlijke hinderpaalen hem beletten, eenen anderen Staatsvorm aan te nemen, dat hij als dan niet (O Aril' 'le rep. L. 7, c. 7, p. 433.  JONGEN ANACHARSIS. 28$ niet aarzele , om eene Volksregeering in te Hellen (1). Een landbouwend Volk is het beste Volk; het zelve zal den arbeid , die deszelfs tegenwoordigheid vereischt , geenzins verlaten, om, zich , in de Volksvergadering bezig te komen houden met verfchillen , die den ledigganger veelal onderhouden , of om eikanderen eerambten te betwisten , waarop het geenzins greetig is (2). De, des te hooger geachte, Overheden zullen niet blootgeHeld zijn aan de grilligheden eener menigte van handwerkers en daglooners, zoo ftout als onverzadelijk. ,, Van den anderen kant , is de Oligarchü natuurlijk in plaatzen, waar het houden var eene talrijke ruiterij noodzaaklijk en mogelijk is: aldaar de voornaame iterkte van den Staal uitmaakende, moet een groot aantal Burgen 'er een paard kunnen houden, en alle de on kosten dragen, die daar toe verder behooren, het geen de partij der rijken de overhand bo ven die der armen geeft ("3). „ Eer wij verder gaan , zullen wij onder zoeken, welke de rechten der burgers zijn en hoedanig derzelver gezindheden behoorei te wezen. „ Op zommige plaatzen is het genoeg, on burger te zijn, van burgerouders gebooren t zijn (O Arift. de rep. L. 4 , c. 6,p. 370; L. 6", c. 4 p. 416. (2) ld. ibid. p. 417. (3) ld. ibid, L. 6, c. ? p. 410. iioovdst* LXU. i » l l ï 1 ■  JONGEN ANACH ARSIS. aai gelijk is, onder hun den geest van belangeloosheid invoeren , en de zaaken op zulk eenen voet ftuuren , dat de braaven om geene vermeerdering van bezittingen denken, en de flegten 'er geenszins toe in Haat zijn (1). ,, Uwe burgers mogen dus onderling verfchilIcn in rijkdom, maar dit verfchil zal geene ongelijkheid brengen in de bedeeling van bedieningen en eerambten , en alzoo die gelijkheid niet vernietigen , die onder hun beftaan moet. Zij zullen gelijk zijn, omdat zij enkel van de wet afhanglijk zullen wezen, en omdat zij allen den roemrijken last gelijklijk zullen dragen, van medetewerken tot.de rust en het welzijn van het vaderland (2). „Gij ziet reeds, dat het Staatsbeftuur, waarvan ik u een denkbeeld wil geven, tot de Democratie nadert , maar hetzelve zal ook iet van de Oligarchie behouden; wijl het een gemengd Staatsbeftuur zal zijn , op zulk eene wijze te zamengefteld , dat men verlegen zijn zal, hoe men het zal moeten noemen, en waar in nogthaus de voorftanders der Democratie en die der Oligarchie de voordeden der Staatsgefteldnisfen hunner verkiezing zullen vinden , zonder "er de gebreken in aan te treffen van die gefteldnis, welke zij verwerpen (3). „ Dit gelukkig mengzel zal inzonderheid be- merk- (1) Arz'ft. de rep. L. 2 , c. 7, p. 323 & J24- (O ld' it)id. L. 3, c. 4, p. 341. c. 9. P- 349- (O ld. ibid. L. 4, c. 9. p. 373- T 2 noornsT. LXU.  soa R £ 1 Z £ VAN DEN HOufUiT. LXil. merkbaar zijn in de verdeeling der drie magten, welke eene Gemeenebestregeering zamenflellen. De eerde , welke de wetgevende is , zal bij de algemeene Volksvergadering huisvesten; de tweede, welke de uitvoering betreft, zal in handen zijn der Overheden ; de derde , welke de rechterlijke magt is, zal toevertrouwd zijn aan de Gerechtshoven (i). „ i. De vrede, de oorlog, de verbonden,de wetten, de keus der Overheden, de draf der misdaaden van Staat, de verandwoording def reekeningen van hun, die belangrijke bedieningen waarnemen , behooren allen aan de uitfpraak des volks gefield te worden , hetgeen zich zeldzaam bedriegt, wanneer het door geene partijfchap verhit wordt. In alle deze omdandigheden is deszelfs oordeel vrij, en onbefmet van allen laag belang, wijl het onmogelijk is , een geheel volk om te kopen ; hetzelve is tevens verlicht , wijl de geringde burgers zelve eene bijzondere gaaf bezitten , om de mannen, die door kunde en braafheid uitmunten, te ondericheiden , en tevens eene bijzondere gemaklijkheid , om hunne eigene gevoelens overeen te brengen, te volgen en zelfs te richtigen (2). „Debefluiten der algemeene volksvergadering moeten niet kunnen veranderd worden, ten zij in lijfdraflijke zaaktn: wanneer de Vergadering, in CO Arif>. de reft. L. 4, c. 14, p. 379. (8) id. ^  JONGEN ANACHAIISIS. 295- derzelver plaatzen te vermeerderen , dan derzelver posten te overladen (1). n 3. Dezelfde vermenging van beide die regeeringvormen moet ook bij de inrichting der Gerichtshoven plaats hebben. In het Oligarchisch bewind fielt men eene geldboete op de rijken, die zich aan de waarneming der rechtbanken onttrekken , en men legt den armen geene belooning toe, die zz waarnemen. liet tegendeel doet men in alie Democratiën. Verplicht gij alle de Rechters, om op den duur te zitten, verwijs de eeriten bij hun afzijn in eens geldboete, terwijl gij de laatlten eenig prafen* tiegeld toelegt (2). „Na deze beide klasfen van burgers belang te hebben verleend bij het welzijn van den Staat, is het thands de zaak, om in beider harten die haatlij ke mededinging te verdooven, welke de meeste Gemeenebesten van Griekenland heeft doen ten gronde gaan,en het welk nog eene der gewigtigfte ftukken onzer ganfche wetgeving uitmaakt. Doe gene moeite, om de aanmaatigingen overeen te brengen, welken de eerzucht en ondeugd der beide partijen altijd zullen vereeuwigen. Het eenige middel, om ze krachtloos te maaken , is de uitftekende begunftiging van den middenftand (*) en deszelfs verheffing, ZOO' tO Arift; de rep. L. 4. c. is, p- S«tó C« Id- ibid' c. 9. p. 373' C.0 D°or dezcn middentrand verftaal aristoteles dezulken, die een middelmaatig fortuin genieten. Vergelijk het geen hij U« van zegt met het leeven var SOLOM dOOr plutarchus, T + HOOFDST. LXU. 1  JONGEN ANACIIARSIS. $01 gemeen zijn, of die, uit hoofde van derzelver zonderlingheid, eene plaats in deze verzameling verdienen. Aristoteles is de eenige niet, die tot lof van het Koningfchap heeft gefproken. De meeste Wijsgeeren hebben de uitmuntendheid van dit beftuur erkend, het welk zij gedeeltlijk befchouwden in betrekking tot de maatfchappij, gedeeltlijk in betrekking tot het algemeene zamenftel der natuur. „ De fcboonfte ftaatsgefteldnis , zeggen de eersten, zou die zijn, waar het gezag, in d( handen van eenen man gefield, alleen geoefenc werd volgends wijze wetten (i); waar de Sou verain, boven zijne onderdaanen even zeer ver heven door zijne kundigheden en deugden, al: door zijne magt 00 > volkomen overreed was dat hij zelf, even als de wet , alleen beflom voor het geluk des volks (3); waar het beftuu vrees en ontzag zoo wel naar binnen als naa huiten inboezemde, niet enkel door de eenpa: righeid van beginzelen, door het geheim d< ondernemingen en de vaardigheid der uitvo ring (4). ™aar noS meer door de rech^vaardii heid en goede trouw , wijl men meer op h woord van eenen Vorst zou reekenen , dan c den eed van andere menfchen (5)-" All (1) Plat. in polit. t. 2, p. 3«« * 303- (ai) ^oct. Nitocl. t. 1, p. 56. (3) Arch^t» ap. Stob. Caim. 4 p. 314. (4) Demofth. de fals. Ie?, p U°cr. ^ico«l. f. 1, p. !>3- if) lfocr' ibid' )h 6»' H00FDST4 LXII. L > 1 E r K Tm ït P ;s ad 4. ad  302 R E I Z E VA N D E N HOOFDST. x.x1i. ( < i < 1 i s f ,, Alles brengt ons in de natuur tot de éénheid, zeggen de laatften : het heelal wordt beftuurd door het Opperwezen (Y); de hemelbollen door even zoo veele geesten; de rijken der aarde moeten dus ook befiuurd worden door zoo veele alleen» heerichers op derzelver welgevestigden throon, om in derzelver Staaten die eenflemmigheid te bewaaren, welke'er heerschtinhet gansch heelal. Doch, om aan zulk eene hooge beftemming te beandwoorden , moeten zij in zich de deugden van dien God overbrengen, wiens evenbeelden zij zijn (2), en hunne onderdaanen regeeren met de liefde van eenen vader, met de wakkere zorg van eenen herder, en met de onpartijlige billijkheid der wet ("3)." Zoodanig zijn gedeeltlijk de plichten , dien de Grieken aan het Koningfchap hechten , en daar zij fchier overal de Vorsten van dezelven :ien afwijken , befchouwen zij dit Staatsbestuur als een enkel voorbeeld, het geen een wetgever voor zich moet hebben , om flechts lénen wil te vormen van den geheelen wil van soo veele bijzondere perzoonen (4). „ Indien lüe de ltaatsgefteldnisfen wel gemaatigd waren, :eide plato , dan moest men zijn geluk zoeken n de alleenheerfching; maar daar zij allen belorven zijn, moet men in eene volksregeering seven C5V WeICO Ecpbant. ap. Stob. Serm. 46, p. 333. W. j^j. : p. 3S4- Diotogen.ibid. p. 330. (s; EcpUant. ap. Stob erm. 46, p. 3?4. (4) piat. i„ polit. t. 2j p. 3CU Hip; od. ap. Stob. Serm. 41, p. 251. (5; piat. jbty p„ 30s>  JONGEN A'NACHARSIS. 303 ,, Welke is dan die Staatsgefteldnis, die het best voegt aan Volkeren, die hoogst naarijverig op derzelver vrijheid zijn ?" Het gemengd bewind, dat, naamlijk, waarin men het Koningfchap , de Arijtocratie en de Democratie vereenigd vindt door wetten , die het evenwigt der magten telkens herftcllen , wanneer het zelve naar een van allen te zeer overhelt (1). Men kan deze vereeniging op ontelbaare wijzen verrichten , en van daar die verbaazende verfcheidenheid in de Staatsgefteldnisfen der Volkeren en in de gevoelens der Wijsgeeren. Veel beter komt men overeen wegens de noodzaaküjkheid der vastftelling van goede wetten , wegens de gehoorzaamheid aan dezel■ ven verfchuldigd, wegens de veranderingen, welken zij zomtijds moeten ondergaan. Daar het geenen blooten fterfling gegeven is, de orde te bewaaren door zijnen voorbijgaanden wil , moet men wetten hebben in de Monarchie (i): zonder dien teugel wordt alle beftuur dwingelandsch. Men heeft zich van een zeer juist beeld bediend , wanneer men de wet de ziel noemde van den Staat. Neemt de wet weg, en de Staat CO Atchyt. ap. Stob. Serm. 41 , P- 2<58- HiPP°tl- ibid. p. 251. Plat. is Leg. L. 3, t. 2, p. 693. Arift. de rep. L. 2, t. 6, p. 3ii; L. 4, t. 9, p. 373. CO Archijt.ap. Stob. Serm. 41, p. 268. Xenoph. memor. L. 4> P« 8*3« Plat. in polit. t. a , p. 276. Bias ap. Piut. in fept. Sapient. conv. t. 2, p. 152, TOOFDST. LXII.  JONGEN ANACHAR.SIS. 3°9 zedenkunde kan aanmerken. Ik zal 'er eenigen van mededeelen , om volkomen aantetoonen, in welk een oogpunt men weleer de wetgeving befchouwde. „ Alle burgers, zegt zaleucus (i), moeten overtuigd zijn van het beftaan der Goden. De orde en fchoonheid van het heelal zullen hun gemaklijk overreeden , dat hetzelve geen gewrocht is van het geval, noch het werk van der menfehen handen. Men moet de Goden aanbidden, om dat zij de bronnen zijn van al, wat waarlijk goed is. Men moet zijnen ziel voorbereiden en zuiveren ; want de Godheid wordt niet vereerd door de hulde des zondaars , zij wordt niet geftreeld door de weidfche offerhanden en [prachtige fpelen , waarmede men haare feesten oppronkt; men kan haar niet behaagen, dan door goede werken, door eene deugd , zoo ftandvastig in haare beginzelen , als in haare uitvoering, door een ©nverzetlijk befluit, om de rechtvaardigheid en armoede te verkiezen boven het onrecht en de zonde. Indien 'er zich onder de inwooners dezer Stad, mannen, vrouwen, burgers, of vreemdelingen gevonden worden, die deze waarheden niet omhelzen en die van natuure ten kwaade gedreeven worden , dezulken moeten weten , dat niets den fchuldigen zal kunnen onttrekken aan der Goden wraak. Steeds zwee- ve CO Zalt«. *>. Stob. Serra. 4», P- WÜ&I11* Diod. Sic. L. li, p. S*. V 3 HOOTOST. LXU.  JONGEN ANACHARS1S. 317 Dezelfde reden , welke mij naar Corinthus had gebragt , trok dagelijks eene menigte vreemdelingen derwaards. De een liet, op het gezicht van dezen ongelukkigen Vorst , gevoelens van medelijden blijken (O, de meestei verzadigden zich met genoegen aan eene ver tooning , die door de omltandigheden nog be langrijker werd. Daar philippus op het pun ftond, om geheel Griekenland ia boeijen t liaan, boeteden zij aan den Koning van Sijra cufen den haat, dien zij voor den Koning va Macedonië voedden. Het leerzaame voorbeel van eenen dwingland, die eensklaps in è. diepfte vernedering geftort was, werd de een ge troost voor de moedige Gemeenebestgi zinden. Eenigen tijd laater gaven de Lacedi monü'rs geen ander befcheid op het dreigt van philippus , dan deze nadrukvolle woo den: dionijsius te Corinthus (2). Wij hadden verfcheidene gefprekken met d laattten. Hij maakte geene zwaarigheid , c zijne fouten te erkennen , waarfchijnlijk , c dat zij hem niets gekost hadden. Eurijal wilde weten, wat hij dacht van de huid welke men hem te Sijracufen had beweezi „ Ik onderhield,andwoordde hij, eene meni drogredenaars en dichters aan mijn Hof; telde hun niet , en echter maakten zij eenen naam (3). Mijne hovelingen benu (O Piut. in Timol. t. i, p. 2*»; CO Dem# pi (Ie elocuu c. S. CO Plut« apophth. t. e, p. 176» HOOÏMIj lxu1. t 5 I i e i- n r- :n m m LTS e» u. ?te ik mij rkten aler.  H89Ï0ST, txm. 3ïS REUE VAN DEN ten , dat mijn gezicht begon te verzvv; kkcn \ eji nu werden zij alien, zoo te zeggen, blind i zij zagen volftrekt niets meer wanneer zij eikanderen in mijn bijzijn ontmoeteden , liepen zij tegen eikanderen aan ; aan tafel Was ik verplicht hunne banden te leiden , die tu&t fchen de gerechten fcheenen te dwaalen. (i_)." —— „ En vond gij u door deze laagheid niet beléedigd : " vroeg eurijalus. —- ,, Zomtijds, hervattede dionijsius , maar het vergeven is zoo zoet!" Op dit oogenblik trad een Corinthiêr dié geestig zijn wilde, doch wiens eerlijkheid meii verdacht hield , op den drempel. Hij bleef aldaar ftaan, en , fchudde nu zijnen rok verfchei» dene maaien uit, om te toonen , dat hij geenen dolk bij zich had , gelijk zij doorgaands doen , die voor eenen dwingland verfchijnen. „ Deze proef zou beter voegen , beet heni de Vorst toe , wanneer gij hier van daan gingtOV' Eenige oogenblikken kater kwam 'er een ander in , die hem in onbefchoftheid verre overtrof. „ Ach hoe gelukkig is het, luisterde mij dionijsius zuchtende in , wanneer men' van zijne jeugd af heeft leeren lijden (3)." Dergelijke beleedigingen wedervoeren hem alle oegenblikken ; hij zelf haalde ze Zich op den (1) Theophr. ap. Athen. I» 10, p. 439. Piut. de iotïlé t« 2, p. 53» (2; iElian. var. hift. l. 4, c. 18. Phit, in Timol. t. 1, p. 243. (jj Stob. Serm. 110, p. 582.  JONGEN ANACHARSIS. 31$ den bals. Met verfcheurde lappen gekleed bragt hij zijne dagen door in de kroegen , op lïraat, en met de gemeende knaapen , die de gezellen zijner genoegens werden. Men onderfcheidde in zijne ziel nog duidlijk dien aanleg tot laage neigingen , dien hem de natuur gaf, en die verhevene gevoelens tevens, dien hij aan zijnen eerden (tand verfchuldigd was; hij fprak als een wijze ; hij handelde als een gek; ik wist het geheim van zijn gedrag niet optelosfen. Een Sijracufer , die hem met oplettendheid had naargegaan , zeide mij: ,, behalven dat zijn geest te zwak en t« ligtzinnig is , om in tegenfpoed beter maat te houden , dan in voorfpoed , heeft hij ge« merkt, dat het gelaat van eenen ontthroonder dwingland zeiven wantrouwen en affchril onder vrije luiden inboezemt : wanneer hij hei ftil leeven in de verachting verkoos, zou ziji ne werkloosheid den Corintheren verdacht zijn. die de omwerteling van Sijracufen bevordert hebben. Hij vreest , dat men hem zal vreezen , en beveiligt zich voor den haat door d< algemeene verachting (1)." Hij was deze geduurende mijn verblijf ti Corinthus reeds geheel magtig geworden, et in het vervolg verdiende hij die van geheei Griekenland. Het zij uit behoefte, het zij uil ©ntfteldnis van geest , eindlijk liet hij ziel onder eene bende van cijbelé-priesters aan ne (O Juftin. Li 21, c. 5. Flut. in Timol. t. 1, p. «4*. i i f i  MHIb siö rêizé Van DEïi hemen en liep met hun dé Heden en dorpen ftf, met eenen trommel in de hand , al zingende en danzende rondom het beeld dier Godin, met uitgeftfekte hand, om eenige geringe aalemoesfen te ontvangen (i). Alvoorens hij deze vernederende rol fpeel* dé , had hij verlof verkreegen, om zich van Corinthus te verwijderen j en Griekenland door fe reizen. De Koning van Maeedmie ontving hem met onderfcheiding. In hun eerfte gefptek vroeg philippus hem* hoe hij toch eert lijk had kunnen verliezen, het geen zijn vader' zoo een langen tijd had beheerscht? j, Ord dat ik wel erfgenaam was , andwoordde hij ^ yan zijn vermogen * maar niet vai zijn geluk (a).*' Een Corinthier , die hem reeds de«zelfde vraag gedaan had , had van hem ten aridwoörd gekreegen i ,, tóen mijn vader teri throón fteeg, waren de Sijracufers der Demoèratié moede; toen zij mij deeden afklimmen, waren zij het van de dwinglandij (3)." Wanneer' men zich eens aan tafel van den Macedonifchefl Koning onderhield over de gedichten van dionijsius den ouden, vroeg philippus : „ maar * Welken tijd verkoos uw vader toch , om zulk een groot aantal dichtwerken te fchrijven ? " — s, Dien gij en ik hier met drinken doorbrengen: '* was zijn andwoord (4).] Zijne (1) tÊfoL var. hifi. L, 9. C. 3. Athêrt. L. fa, e. tt, y. 541. Euflatü. ia Odyff. L. 10, p. 1824- (2) mi*n' Var. hift. L. is, c. 60. f3) Flut. Apopheb. t. 2, g. É4) ld. in Tïmol. t. 1, p*. s«*  jONÖEN AN AC HARS IS. $m . Zijne ondeugden ftorteden hem tweemaalen In het ongeluk, en zijn noodlot .ftelde hem; telkens eenen der grootfte mannen tegen, dien zijne eeuw had voordgebragt : dion was de eerfte, timoleon de laatfte. Ik zal .nu van dezen fpreken en van hem vernaaien, het geen Uc U de,laatfte jaaren van - mijn verblijf in Griekenland van hem gehoord heb. ■ . Men heeft boven (*) gezien , dat TiMdleon' , na zijnes broeders dood., zich geduurende eenigen tijd .van Corinthus ± en voor-al-, tijd van Staatszaaken had' verwijderd. • Bij de twintig jaaren had hij in deze vrijwillige ballingfchap doorgebragt (i), toen de Sijracufers , hunnen dwinglanden niet langer kunnende wederftaan den bijftand der Corintliiërs verzogten, van wien zij afkomftig waren.. Dezen beflooten, beiden- in. dienst te nemen,. doch terwijl zij over de keuze • van eenen Bevelhebber aarfelden-, noemde iemand .bij. toeval ,tiBior,eon , die terftond „door eene algemeene toejuiching herhaald werd (Ts)., Het pleitgeding ,^ weleer tegen hem begonnen, was flechts opgefchort ,"■ döch. de Rechters lieten aan hem zélveh de uitfpraak over : „ timoleon , zeiden zij, uit de wijze, waar ,op gij.u op Sicilië g'edragen zult» zullen wij opmaaken, of gij eenen. broeder-,of eenen dwingland hebt doen fneuvelen ("3)." ^ f>) Zie het IXde" Hoofdruk. (1) Pint. in Timol. t.;l, 'p. 23*. CO ld- ib'd- P' a*7« (S) ld. ibid, p. *jS. Diod. Sic. l. tS, p. 459' VI. DselV X HOOFtlSTS lxüi.  , ,i FD«T. LXIil. .322 EEIZE VAN DEN De Sijracufers achteden zich thands hulpeloos. Icetas , het hoofd der Leontiners , wier onderftand zij verzogt hadden , bedoelde hunne llaavernij, daar hij zich met de Carthagers verbond. Meester van Sijracufen geworden , hield hij dionijsius ingeflooten op den burg, terwijl de Carthaagfche vloot in de omtrek kruiste , om de Cvrinthtfche te onderfcheppen. Binnen in het eiland had eene droeve ondervinding de Griekfche fteden geleerd, om elk te wantrouwen , die zich beijverde, om haar te helpen (1). Timoleon ging in zee met tien galeijen en een kleen aantal krijgsluiden Ca) ; in weerwil der Carthaagfche vloot landde hij aan in Italië en kwam weldra te Tauromenium op Sicilië. Tusfchen deze flad en Sijracufen ligt Adranum, welks inwooners gedeeltlijk icetas , gedeeltlijk timoleon , hadden ingeroepen. Beiden trokken zij gelijktijdig aan , de eerfte aan het hoofd van vijfduizend mannen, de tweede van twaalfhonderd. Dertig Stadiën (f ) van Adranum vernam timoleon, dat de troepen van icetas reeds aangekomen en bezig waren , met zich rondom de ftad te legeren : hij verdubbelde daarop zijnen tred en overviel hun met zulk eene geregeldheid tevens en geweld , dat zij zonder tegenweer het flachtveld ruimden, met agter- (1) Piut; in Timol. t. 1, p. 2^1. Diod. Sic. L. 16, p. 461. (z) Piut. ibid. p. Z39, Diod. Sic. ibid. p. 46a. (*) Eene mij! en 335 ïoifen.  JONGEN ANACHARSIS. 323 «gterlating van krijgstuig en eene menigte krijgsgevangenen. Dit voordeel bragt terftond eene verandering in de geestgefteldnis en den ftaat der zaaken voord: de omwenteling gefchiedde zoo fnel, dat timoleon , vijftig dagen na zijne komst op Sicilië , alle de volkeren van dat eiland zag mededingen om het bondgenootschap ; dat eenigen der dwingelanden hunne magt bij de zijne voegden (O; dat dionijsius zelf zich op befcheidenheid overgaf, en hem den burg van Sijracufen met alle de fchatten en krijgsbenden , dien hij nog zorgvuldig bijeen gehaald had, in handen ftelde. Ik heb geen oogmerk , om hier bijzonderheden te fchetfen van zulk eene roemrijke onderneming. Ik zal alleenlijk dit zeggen : heeft timoleon , toen hij nog jong was , de rijpheid eenes gevorderden ouderdoms in het veld getoond , op het laatst zijnes leevens toonde hij al het vuur en den ijver der jeugd (2). Nog voege ik 'er bij , dat hij thands alle de begaafdheden en hoedanigheden van eenen grooten Veldoverfte liet blijken, daar hij , aan het hoofd van een kleen aantal benden, Sicilië verloste van de dwingelanden , dien het overheerschten, en tegen eene nog geduchter magt verdeedigde , die het zelve geheel verflaavcn wilde ; daar hij met zes duizend mannen een heir CO P'ut. in Timol. t. i, p. 241 & 243. Diod. Sic. L. 16. p. 463. (O i?l«. ibid. p. 237. X a hoofdst. LXIIL  l-c» vnsT. fcJttft. 324 RÉIZlÉ V A Nf DEN heir van zeventig duizend Carthagetï op' de vlucht dreef ; en daar hij eindlijk zijne ontwerpen met zoo groote wijsheid beraamde, dat hij het gevaar fcheen te dwingen , ers over de uitkomst naar welgevallen te befchikken. De eer van ttmoleon beftond echter niet in den fnellen voordgang der overwinningen , welken hij zelf aan het geluk toefchreef, en Waar van hij al den glans op zijn1 Vaderland liet affchijnen (2), zij rustede op eene reeks Van overwinningen, de erkendnis des mensch/» doms veel meer waardig-. Het Haal had een gedeelte der bewooneri van Sicilië weggemaaid; een groot aantal an» fleren hadden zich door de vlucht onttrokken aan de onderdrukking hunner beheerfchers en waren verfpreid door Griekenland, op de eilanden der JEgceifche zee en op de kusten van Afia. Corinthus, door den zelfden geest vart haaren Veldheer bezield , drong hun , door Afgevaardigden, om naar hun Vaderland te rug te keeren ; zij gaf hun fchepen, leidsluiden , eene bedekking en bij hunne aankomst itt Sicilië, eenige landerijen ter verdeeling. Ten gelijken tijd maakien de herauten bij de plegtige fpelen' van Griekenland bekend , dat Corinthus de onafhanglijkheid van Sijracufen' en geheel Sicilië erkende (3)'. Op CO Piut. in Timol. t. 1 , p. 248. Diod. Sic. L. 16 ,p. 471. f2) Piut. ibid. p. 250 Cic 253. C3; Plat. ibidi, p. 247. Diod. Sic. L. 16, p. 472.  JONGEN ANACHARSIS. 3*5 Op deze kreet van vrijheid, die mede doorgeheel Italië klonk , keerden zestig duizend meufchen naar Sijracufen te rug , zommigen, om 'er het burgerrecht te gaan genieten, anr deren, om op de binnenlanden des eilands ge^ plaatst te worden (i). De Staatsgefteldnis had binnen kort veelvuldige omwentelingen ondergaan (2) en de Wetten waren krachtloos. Zij waren vervaardigd geduurende den Peloponnejifchen krijg door eene vergadering van kundige mannen , aan wier hoofd die diocles was, wiens gedachtnis geheiligd werd door penen tempel , dien de oude pioNijsius liet afbreken. Deze Wetgever had op doodftraf verboden, gewapend op de markt te verfchijnen. Eenigen tijd daarna hadden de vijanden eenen inval in de omraeftreeken van Sijracufen gedaan, en nu liep hij zelf zijn huis uit, met het zwaard in de hand; te gelijk vernam hij, dat 'er oproer op de markt ontftond; hij begaf zich derwaards; een burger riep hem, toe; „ gij fchaft uwe Wet af! ■ Zeg liever, dat ik ze bevestig;" was zijn andwoord , terwijl hij het zwaard Th zijnen eigen boezem dreef (3). Zijne Wetten fteldeji de Volksregeering in , doch vervolgden , om de gebreken van dit beftuur te verbeteren , ten ftrengften allerleije on- (O P ut. in Timol. t. I, p. 247. Diod. Sic. L. 1', p. 652. (>0 Artltot. de rep. I.. 5, c. 4. t. 2, p« 39^- €})Diod ibid. JU 131 P- tótf- X 3 HOOFDSJ. LXIU.  $26* REIZE VAN DEN hoofdst. LJCHL onrechtvaardigheden ; efi bepaalden zoo veel mogelijk , om toch niets aan de grilligheden der Rechters overtelaten , eene beflisfching voor elk gefchil, eene flraf voor elk misdrijf; Echter hindert derzelver ongemeene juistheid aan derzelver duidlijkheid , behalven nog dat de taal , waarin zij gefchreeven zijn , reeds verouderd is. Timoleon overzag dezelven met behulp van cephalus en dionijsius , twee Corinthiè'rs, dien hij hier toe bij zich genomen had (i). Die, welke betrekking hebben tot bijzondere perzoonen, zijn behouden , met zulke uitleggingen , die derzelver zin bepaalen; die, welke de Staatsgefteldnis aangaan, zijn veranderd. Door de losbandigheid des Volks te beteugelen , zonder deszelfs vrijheid te benadeelen , om het zelve voor altijd van het genot dier vrijheid te verzekeren , heeft timoleon het zelve aangemoedigd , om alle de fterkten te' flegten , die den dwinglanden ten roofhol dienden ("2). Het vermogende Gemeenebest van Carthago gedwongen, om den vrede te vragen van de Sijracufers; de onderdrukkers van Sieüie agtervolgends verdelgd ; de Steden herfteld in derzelver luister; de velden met graanen bedekt; de handel in bloei gebragt; overal de beeldnis der eensgezindheid en des welzijns opgericht , zie daar deN weldaaden , welken timoleon over (1) Piut in Tinsol. n. 248. Diod. Sic. L. 13, p. 263, L» 16, p, 47j. (2) Nep. in TimjI. c. 3.  JONGEN ANACHARSIS. 3*7 over dat fchoone gewest uitftortede (i) : en zie hier de vruchten, welken hij zelf daarvan plukte. Vrijwillig tot den (laat van eenvouwdige ambteloosheid te rug gekeerd , zag hij zijne achting van dag tot dag rijzen. De Sijracufers drongen hem, een onderfcheiden huis in hunne ftad aantenemen , en een aangenaam buitenverblijf in der zeiver ommeftreeken , waar hij vreedzaame dagen Heet met zijne vrouw en kinderen , welken hij van Corinthus deed bij zich komen. Aldaar ontving hij onophoudelijk den tol der achting en erkentenis , hem door de Volkeren gebragt, wier tweede Stichter hij , als het ware , in hunne oogeti was. Alle verdragen , alle regelingen , die op Sicilië werden gemaakt en aangegaan , kwam men , heinde en ver onderwerpen aan zijne kundigheden, terwijl niets zonder zijne goedkeuring in werking gebragt werd (2). Hij verloor zijn gezicht in zijnen hoogen ouderdom (3). De Sijracufers over dit ongeval meer getroffen , dan hij zelf, verdubbelden nu hunne oplettendheden. Zij geleidden de vreemdelingen tot hem, die bij hun kwamen. „ Ziet daar , zeiden zij dan, onzen weldoener, onzen vader, die den fchitterenden zegepraal > die ham te Corinthus (O Diod. Sic. L. 16, p. 472- (O r*ut» »» TimjK KJ' P* *33- (3) Nep- »n Timol. c. 4. X4 HOOFDST.  HonprMT. , LXIIf , 3»8 REIZE VAN DEN thus wachtede , den roem , dien hij in Griekenland L 'zou verworven • hebben * mincler géaicht heeft dan het genoegen ,' om middeA onder zijne kiijderen te' leeven f i)."* Tijio-: ti.on beandvvoordde dien ' onbepaalden lof fteeds op deze zedige wijze: „ de Qodeil wilden S/ctijV'verlosfen-, ik danke hun, dat zij mij ren werktuig hunner liefde' verkoo- zen (»" " ■ .:• - - - V- 0 ; -De liefde der Sijracufers fchitterde nog fierker, wanneer men in eene algemeene Volksvergadering *• zeker belangrijk voorftel - behandelde. -; Afgevaardigden verzogten' hem , "dezelve bij te woónen; hij zettede zich op eenrijdtiiig; zodra hij zich vertoonde , verwelkomde' hem het Volk met groot gefchreeuw ;timoleon begroetede het zelve wederkeerig , en , na'dat de verrukking van vreugde'en liefde bedaard Was, vernam hij naar het onderwerp' der raadpleeging'en uitede zijn gevoelen, het geen'door alle Hemmen werd aangenomen; bij bet weder heen gaan reed hij andermaal rde markt over, en 'het zelfde gejuich volgde hem, tot hij buiten het gezicht geraakte (3). : De dankbaarheid der Sijracufers was onuitr putlijk. Zij fielden vast , zijnen geboortendag als eenen feestdag te vieren , en , zo (dikwijls zij den oorlog tegen eene vreemde " - " Na=: fO riüt. in Timol. t. i. p. :,S1. £;) Kep. i„ Timol. C.'4.' ' ' O; Tlut. tbid.' 5 ( '.:  JONGEN ANACHARSIS. 3*$ ^atie hadden te voeren, eenen Veldheer van fcorinthus te vragen (i). ' L Bij zijnen dood vond de algemeene rouw geenen anderen troost , dan in de vereering zijner nagedachtnis. Men gaf den bewooiieren der nabuurige Steden tijd, om tegen zijne uitvaart te Sijracujtn te komen. Jongelingen, bij het lot daartoe verkoozen, droegen zijn lijk op hunne fchouderen. Het zelve lag üitgeftrekt op een kostbaar getooid bed. Eena ontelbaare menigte van mannen en vrouwen volgden het zelve , met bloemkranzen vercierd , in witte kleederen gehuld, doende de lucht wedergalmen van den naam en den lof yan timoleon: hunne fnikken en traanen getuigden echter nog meer van hunne tederheid en droefnis. f Toen het lijk op den houdmijt gelegd was , Jas een heraut met luide ftem het volgende befluit voor: „ het Volk van Sijracufen, erkennende, dat timoleon de dwingelanden ver» dreeven , de barbaaren overwonnen, veele " groote Steden herfteld, en Wetten aan de £ Sicilianen gegeven heeft, heeft beflooten, •, twee honderd minen (*) te wijden aan zijne uitvaart, en jaarlijksch zijne nagedachtnis te vereeren door wedflrijden in de toon" kunst, in het paardrennen , en gijmnajlifclu 1PC1C1U2)" Ar, (O P'ut. in Timol. t. i, p. 25A. in Timol. c. 5. {') l8oco iivw, (2) Piut. ibid. p. 25^. « » " X 5 , HOOFBSf^ lx1i1,  K60FDS1 CO Plat. in Timol. t. i, p. Nep. in Timol. c 5. 330 REIZE VAN DEN Andere Veldheeren mogen zich door veel fchitterender veroveringen hebben onderfcheiden : niet een hunner heeft grootere dingen gedaan. Hi] ondernam den krijg, om het geluk van Sicilië te bewerken j en den zeiven volvoerd hebbende , fchoot' hem geene andere eerzucht over, dan die, van bemind te worden. Hij wist het gezag te doen eerbiedigen en beminnen, zoo lang het zelve hem bekleedde : daar van ontdaan zijnde, eerbiedigdeen beminde hij het zelve meer, dan de overige burgers. Eens durfden hem twee Redenaars, in eene volle Volksvergadering, befchuldigen , zich kwaalijk gedragen te hebben in de post, welke hij bekleedde. Hij zelf hield het Volk, het geen tegen hun opftoof, met deze woorden tegen: „ ik heb zoo veel moeite en zoo veel gevaars om niets minder getrotfcheerd , dan om den geringften burger in ftaat te {tellen ter verdeediging der Wetten, en ter vrije Uiting zijner gedachten (t)-" H'j oefende een volftrekt gebied over aller harten , wijl hij zachtmoedig, zedig , eenvouwdig, onbaatzuchtig en boven al ten uiterften rechtvaardig was. Zoo veele deugden ontwapenden hun , wien de luilter zijner"daaden ,en de meerderheid zijner kundigheden pijnlijk in de oogen Hak: en timoleon bewees  JONGEN AN AC HARSIS. 331 wees door eigen voorbeeld: dat men een Volk, "t welk men grooten dienst beweezen heeft flechts aan zich zeiven heeft over te laten, om aangebeden te worden. AAN- HOOPBST. LXII.  AANMERKINGEN. I. gver de inkornften , welken een Athener van zijn landgoed trok. Bladz. ic. Demosthenes (i) fpreekt van eenen Athener phoenippus eenaamd , die zoo veel uarst en wi]q oogstede , als ik in den tekst heb opgegeven , en eiken Medimnus garft verkocht voor 18 Drachmen (16 Livres 4 Sols) , eiken Mezretes wijn .-oor 12 Drachmen (10 Livres 16 Sols). Daar hij echter , een weinig Jaager, zegt (2), dat deze prijs, misfchien uit hoofde yan eenige fchaarsheid , driemaal hooger, dan geWuonelijk was, zoo volgt daaruit , dat. ten zijnen tijde , de Medimnus garst 6 Drachmen en de Metretes wijn 4 Drachmen kostede. 1000 Medimnen garst (ean weinig meer dan 4000 fchepels) bedrageD dus 6000 Drachmen , dat is, 5400. Livres; en 800 Metreten wijn, 32,00 Drachmen of 2,8§0 Livres, te zameq 8,280 Livres. Phoenippus had daar te boven zes lastb?esten, die geduurig hout en andere bouwftoffen naar de ftad voerden (3;, en die hem dagelijksch 12 Drachmen Cic (1) Demofth. in Phcenip. pi 1025. (2) ld. ibid. p. (ï) ld. ibid. p, ic*3."  AANMERKINGEN. 333 (10 Livres 16 Sols) opbragten. Feestdagen, flegt ■iveêr. en drukke arbeid braken dikwijls dezen kleeKen handel af; doch onderftelleude , dat dezelven flechts 200 dagen door.'.irïg, dan zullen wij bevinden, dat moENirpus jaarlijks 10,440 Livres trok vobff de inkomst van een landgoed ; het welk een weinig nreer, dan anderhalve mijl, in omtrek had." ii: Over de bijenmoeder,' Blad^. 14V Het fchijnt, uit de plaats van xenophon , in den tekst aangehaald , te blijken , dat deze Schrijver da vóornasmftc bije hield voor een wijfjen. De Natuurkundigen hebben daar over naderhand verfch illenct1 gedacht; zommigen meenden , dat alle bijen vrouwelijk waren , en alle hommels mannelijk ; anderen hebben het tegemdeel beweerd. Aristoteles, die beider gevoelens wederlegt, laat in eiken bijenkorf éen g flacht van koningen' toe, het geen zich zelf Voordplant. Echter erkent hij, dat men geene waarnemingen geno;g had, oin iet vast te Hellen (*).' Naderhand zijn die waarnemingen gefchied, wanneet men te rug gekomen is tot het gevoelen, door mij} aan xenophon toegefchreeven. III. (O Arift. hift. anim. t. 5, c. aïyt. i, p. H. de ftmQV. anim. L, 3, c, vu, j*. ïiio.  334 AANMERKINGEN, IIL Over de Meloenen* Bladz- 22. Uit eenige uitdrukkingen , die den ouden Schrijveren ontvallen zijn , zou men kunnen optnaaken, dat de Grieken ia den tijd , waarvan ik fpreke, de Meioeren kenden en ze onder het geilacht der Komkommers rargichikten: doch wijl die uitdrukkingen niet zeer duidlijk zijn, vergenoeg ik mij met de aanbaaling van laatere oordeelkundigen. als jul. scaliger in Theophtaft. bift. plant. L. 7 , c. 3. p. 741; en bod. a stapel, in cap. 4. ejusd. libr. p. 782, en meer anderen. IV. Over de ziel der waereld. Bladz. 44. De uitleggers van plato , oude en nieuwe, zijn het niet ee«s over het wezen van de ziel der waeleld. Volgens zommigen , onderftelde plato, dat'er van eeuwigheid in den baijaard eene Jeevenskrscht aanwezig was , eene grove ziel , die de ftof, waar van zij onderfcheiden was , onregelmaatig in werking hield. Gevolglijk beftond de ziel der waereld dan rjic het godlijke wezen, de ftof, en het onvolmaakt befiinzel, hetgeen altijd met de ftof Vereenigd was. Ex  AANMERKINGEN. 33S Ex divince naturce porlione quddam , & ex re quddam alid, diftintld a Deo 6? cum materid fociatd (1). Anderen hebben om plato van den blaam te zuiveren, als had hij twes eeuwige beginzels aangenomen, bet een den oorfprong van het go?d , het andere den ooifyrong van het kwaad, bijgebragt, dat de ongeregelde beweging van den baijaard , volgends dezen Wijjgeere niet ontftond door eene afzonderlijke ziel , maar, onmiddellijk aan de ftof verbonden was. Men bragt hier tegen in, dat hij in zijnen Pbcedrus en in zijn boek over de wetten , uitdruklijk gezegd heeft,dat alle beweging eene ziel onderftelt, welkhsar voordbrengt, maar men andwoerdt : „ ongetwijfeld wanneer 'er eene regelmaatige en voordbrengende beweeging plaats heeft; maar die des baijaards was blind en onvruchtbaar, en dus niet befluurd door een verftandig wezen; en alzoo fpreekt tlato zich geenzins tegen (2). Zij, die meer lichts hier in begeeren, kunnen, onder anderen, raadpleegen met Ci:dw. c. 4. g. 13. Moshem. ibid. not. K. Bruck. hifi. philos. t. r. p. 685 & 704. V. Over den juisten tijd van den togt van dion. Bladz. 55, De aanmerking , welke ik h'aer plaatze, kan als een vervolg aangemerkt worden op die , welke ik hooger ge- (O Moshem. in Cudworth. t. i, c. 4» S« **• t' 3I0> (2) Bruck. bift. phil. t. i, p. 688.  jfjtf AANMERKINGEN. gemaakt heb op de reizen van plato , en die betrekking heeft tot het JfoxiIMe Hoofdftuk (*). , ;/, Plutarchus teekent aan , dat dion van Zacijntlm naar Sicilië te fcheep ging, toen'de krijgsbenden ontrust werden door eene maanverduistering. „ Het was, segt hij, midden in den zomer; dion had twaalf dagen noodig , om aan de kust van Sicilië te komen ; den tlerrienden, het voorgebergte Pachijnum willende voorbij zeilen , werd hij overvallen door eenen hevigen ftorrn ; want, y egt 'er d; g::fchiedfchrijver bij , het was in het opgaan van den Arüurus (i)-" Nu w'set men, dat in het t jivak, waarvan wij fpreken, de Atüurus zich in Sicilië beg >n te verroonen tegen het midden van onze herfstmaand. Dus zou dion , volgens plutarchus, van Zvcijnthüs vertrokken zijn tegen fiec midden van Oogstmaand. , „ . , Van eenen anderen kant fielt diodorus van Sici\ j., * r I -• ■ ' 1 He (2) den togt van dion onder het Archontfchap van jeatlmles, die in dienst kwam in het begin van het 4de jaar der 105de Olympias, en gevolglijk op" den 27flen van Zomermaand des jaars 359 voor J. C. (3). Maar volgends de bereekeningen, die de la lande. de goedheid gehad heeft' mij medetedtelen , had 'er op den oden van Oogstmaand des jaars 357 voor J.'C. ee'né maanverduistering plaats ,, welke te Zaeffwthus zichtbaar was. Deze is. dus dezelfde, waarvan^ plutarchus fpreekt, en nergens hebben wij eenig jiunt in de tijdreekening, hetgeen zekerer beweezen is. Ik moet nog berichten, dat pingré het midden, der maanverduistering vari den oderi van Oogstmaand 6e- (*) D. III. bi. 386. (.1) Piut. in Dion. t. 1, p. 9680 (2) Diod'. Sic.' L.' id, pi 41 j'. 6)' Corfin. faft. Attic» U 4, p'. 20. Dodw. de CijcU rl. 710'.  AANMERKINGEN. 337 bepaald heeft op 6i uuren des avonds. Zie de Chn. nolor.-e des culipfes duns Is Vul. 42. des mem. d$ l'acai. des belles lettres, Hijl. 130. VI. Over de verhandeling van aristoteles. over het Gemeenebest. Bladz. 248. Auistoteles beeft in dit Werk ten naasten bij dezelfde manier gevolgd , als in dat over de dieren (1). Na algemeene grondftelbngen te hebben opgegeven , verhandelt hij de verfchillende foorten der regeeringen, derzelver beftanddeelen, veranderin. gen , en oorzaaken van d.rzelver verval, als mede de middelen tot derzelver behoud enz. enz. Alle die ftukken overweegt hij, door geduurig de ftaatsgefteldnisfen met eikanderen te vergelijken , om derzelver overeenkomst en verfchil aantewijzen, fteeds zijne aanmerkingen door voorbeelden bevestigende. Indien ik zijn rpoor had willen volgen, had ik boek voor boek, hoofdft ik voor hoofdftuk, moeten uittrekken van een werk , het geen zelf flechts een uittrekzel is: maar alleen een denkbeeld willende geven van de leer dezes Schrijvers, heb ik, door eenen veel moeilijker arbeid, getracht, de gelijkzoortige denkbeelden , die in zijn geheele werk verfpreid zijn en deels betrekking hebben op de verfchillende regeeringvoruien, de;ls op de beste dezar ftaatsgefteldnisfen, bij een f 1) Arift. de rep. L. 4, c. 4, t. 3 , p. $(>6. VI. Deel. Y  33» AAN MERK INGE N. een te brengen. Nog eene aiidere reden bragt mij" tot dit befluit. De verhandeling over het Gemeenebest, zoo als wij dezelve bezitten , is verdeeld in verfcheidene boeken ,• doch bekwaame Oordeelkundigen beweeren , dat deze verdeeling niet gemaakt is door den Schrijyer, en dat de affchrijvers, in het vervolg, den rang dezer boeken omgekeerd hebben, (i). VII. Over den naam van Koning en Dwingland. Bladz. 250. Xknöphon maakt tusfchen eenen Koning en Dwing, land het zelfde onderfcheid, als aristoteles. ,, De eerfte, zegt hi}, regeert volgends wetten en met toe» ftemmirg van hec Vólk; de tweede , wiens regeerii;g willekeurig en bij het Volk gehaat is , fteunt op geene wetten (2). Zie ook het geen ïlato hier ovec opmerkt (3), benevens afiistifpus (4) en andeien. VIII. Over eene Wet der Italiaanfche Locriè'fs. BlaJz. 306. Demosthenes ($) zegt, dat men gedaurende twee eei> (l) Fibric. biM. Gr. t. ï, p. 157. r» Xenepu. mamor. L. 4, i>. Hij. (3 Piat. in Polic t. 2, r> 276. (4) Andip. afi. Stoh. Serm. 48, p, -j^. (5; Deuwttb. « Tirtïccr. p. 795.  AANMERKINGEN. 339 eeuwen geene verandering^ maakte in de wetten van dat Volk. Volgends eene van deszelfs wetten moest hij, die eenen anderen een oog uitfloeg, een zijner eigene oogen verliezen. Een Lccriër had nu eene éénoog het oog' uitgefhgen; deze beweerde , dat zijn vijand , door de ftraf der wedervergelding volgends de wet te ondergaan , veel minder leed dan hijMen be floot, dat, in zulk een geval , den aanvaller beicre de oogen zouden uitgehaald worden. EINDE VAN HET ZESDE DEEL. BERICHT VOOR DEN BINDER. De Plaat XXVIII te plaatzen tegen over Bladz. 43.    HOOPOST. lxi. ( I g d h d ti di di n; de < Ui zoo UIZE VAN DEN ken men voor blijken van vriendfehap zou gehouden hebben. Mscwms en philocrates worden verdacht, niet ongevoelig voor beide deze verleidingen gebleeven te zijn. Op den algemeenen gehoordag , liec hij naar zich wachten. Hij lag nog ter rust. De Afgezanten morden. „ Verwondert u niet, zeide parmenio hun, dat philippus flaapr.,' terwijl gij wakker zijt: hij was wakker,'toen gij fliept CO!" Eindlijk verfcheen hij; elk ;af hem , op zijne beurt, het oogmerk zijner sending te kennen (2). ^schines fprak >ver 's Konings befluit, om den Phocëifchen :rijg te eindigen. Hij bezwoer hem , om vanneer hij te Delphi kwam , de vrijheid aan !e fteden van Bxtie weder te geven , en de teden, welken de Thebanen verdelgd hebben : herftellen ; voords de ongelukkige inwoo! ers van Phocis niet onbepaald aan de Thebaen overteleveren, maar het oordeel over hun," ie den tempel en fchatten van apollo ont' eiligd hebben , overtelaten aan de uitfpraak :r AmphiSiijons, aan wien, van den vroegflen I'd, de [trafover zulke misdaaden gedaan had Philippus verklaarde zich niet duidlijk over ;ze vragen. Hij gaf den overigen Afgevaargden hun affcheid, reisde met de onzen ar Thesfalie en teekende in eenen herberg r ftad Phem het verbond, welks naarkoming hij O P!«t. Apophth. t. *, p. 17g. ffi(-chin< d. . leg. p. 412.  JONGEN ANACHARSÏS. üoï hij bezwoer CO- HiJ weigerde, 'er de Phoceërs onder te begrijpen, om den eed niet te breken, dien hij aan de Thesfaliërs en Thebanen gedaan had CO; maar §af hun zijne nadere verzeke" ringen in eenen brief mede. Onze Afgezanten namen hun affcheid , terwijl 's Konings benden naar de Thermopijlen trokken. De Raad is heden morgen bijeen geweest. De zaal was vol volks C3> Demosthenes heeft getracht te bewijzen , dat zijne Ambtgenooten tegen hunnen last gehandeld hebben, dat zij in verftandhouding met philippus ftaan , en dat onze eenige redding gelegen is 5 in het te hulp vliegen der Phoceërs en het bemagtigen van de Thermopijlen CO- De brief van den Koning was niet vermogend , om de geesten te bedaaren. „ Ik heb „ den eed afgelegd , was de inhoud , in han» „ den van uwe Gezanten. Gij zult 'er de „ naamen bij gefchreeven vinden van mijne „ bondgenooten, die 'er bij tegenwoordig wa, ren. Ik zal u van tijd tot tijd den eed der 11 overigen zenden (5)." LaaSer ftond" „ Uwe Gezanten zouden denzelven bij hun „ afzonderlijk hebben gaan afnemen , doch ik „ heb ze bij mij gehouden, wijl ik hun 1100■ ., dig had , om de inwooners van Haloz met „ dien van Pharfalus te bevredigen (6). " De (1) Demofth. de fals. leg. p. 317. (2) ld- ibid. p. •00 & 343. Ulpian. p. 357. C3) Demofth. de fals, leg. p. aptf. ' (4) H. Philip. 2, p. 67. fjO iEfchin, de fals. leg. p. 415. C/O Demofth. ihiil. p. tQfr N 5 HOOPD8*> LXI.  HOOFDST LXI. Brief ao2 REIZE VAN DEN • De brief fpreekt geen woord van de Phoceërs nog van de hoop , welke men ons van zijne zijde gegeven had, en welke hij zelf bij het fluiten van den vrede liet blijken. Hij fchreef ons toen, dat , wanneer wij een bondgenootfchap met hem flooten, hij zich duidlijker zou verklaaren over de diensten , dien hij ons zou kunnen doen. Maar in zijn laatften brief zegt hij koel weg , dat hij niet weet , waarin hij ons kan verplichten (t). De Raad heeft, vol verontwaardiging , een befluit genomen overeenkomftig het gevoelenvan demosthenes , en geenzins de goedkeuring der Afgezanten of hunne noodiging aan een maaltijd in het Prijtanceum bepaald , het Welk eene ftrengheid is, welke nog nooit tegen Afgezanten gebruikt werd (2) en die ongetwijfeld het Volk tegen «schines en zijnen aanhang zal voorinnemen, (O Demofth. de fals. leg. p. 300. (23 ld. ibid. p. 298.  lxi. ( aio REJZE VAiN DEN lippus , zonder den minsten hinder , zonder moeite , zonder het verlies van een' man het lot eenes Volks in handen hield, het geCn tien jaaren lang de aanvallen wedeilrond der Thebanen en Thesfaliers , die deszelfs ondergang gezwooren hadden. Ongetwijfeld is dezelve thands ook vastgefteld; philippus is dit zijnen bondgenooten verplicht en heeft het hun beloofd ; ja zich zelf zal hij dit verfchuldigd reekenen. Hij zal de Phoceërs als heiligfchenners vervolgen, en over zijne wreedheden tegen hun zal flechts een kleen aantal verftandige luiden hem veroordeelen maar de menigte overal vereeren. Wat heeft hij ons bedroogen ! Of liever hoe hebben wij niet bedroogen willen worl den l Toen hij onze Gezanten zoo lang te Pella het wachten , was het immers zichtbaar dat hij zijne onderneming in Thracie onge-' ftoord volvoeren wilde ? Toen hij ze bij zich hield, na de overigen te hebben laten ver trekken, was het immers duidlijk , dat hij zijne toerusting wilde voltooijen en de onze opfchorten ? Toen hij hun te rug zond met ivoorden , die alles , en met eenen brief ^ mets beloofde, was het immers beweezen dat hij geene de minste verbindnis met ons' had langegaan ? Ik heb u vergeten te zeggen , dat hij in hen brief ons voorftelde , om onze benden te ïoen uittrekken , en gemeenfcliaplijk met hem den  JONGEN ANACHA RSIS. 313 Onder het Archontfchap van archias. Het 3de Jaar van £c loSJïe Olijmpias. (Van den 27flen van Zomermaand des jaars 346 , tot aan den i$den van Hooimaand des jaars 345 voor J. C») Brief van appollodorus. De yde van Metageitnion (*). Wij mogen nog vrij zijn. Philippus zal zijne wapenen tegen ons niet keer en. De zaaken van Phocis houden hem voor het tegenwoordige bezig , en andere belangen zullen hem weldra naar Macedonië terug roepen. Zodra hij te Delphi kwam , riep hij de Amphi£tijons bij een, om eene fchitterende ftraf te itellen op hun , die zich van den tempel en den heiligen fchat hadden meester gemaakt. De rechtsvorm was wettig ; wij zelve hadden dien opgegeven in ons befluit van den ióden van Scirophorion (f) : daar echter de Thebanen en Thesfaliërs door het aantal hunner Memmen de befluiten van dit Gerechtshof naar hun welbehaagen konden richten , moest haat en bloeddorst noodzaaklijken invloed op de uitfpraak heb- (*) De ifte van Oogstmaand des jaars 34'? voor J. C (f) Van den i2den van Zomermaand deize'fden jaars. 03 DOFBST* LXI,  HoornsT. LXI. I ( si4 R E I Z E VAN DEN hebben (1). De voornaamfte bewerkers van den tempelroof zijn overgegeven aan de algemeene vervloeking, zoo dat het vrijlraat , hun op alle plaatzen te vervolgen (2). Het volk verliest, als medepligtig aan hunne misdaad , om dat het dezelve verdeedigd heeft, de dubbelde Item , welke het zelve in den Raad der AmphicJijons had , en welk voorrecht nu voor altijd op de Koningen van Macedonië is overgegaan. Uitgezonderd die {leden , met wier ontmanteling men zich bevredigt, worden alle de overigen geflecht en tot vlekken gebragt van vijftig kleenè huisjens, op bepaalden afHand van eikanderen (3). De inwooners van Phocis , voor altijd beroofd van het recht, om hunne offers in den tempel te brengen en in deszelfs gewijde plegngheden deel te hebben , zullen wel hunne landerijen behouden , doch 's jaarlijks in de gewijde fchatkist zestig talenten (*) opbrengen , tot dat zij de geheele fora zullen opgebragt hebben , die uit dezelve door hUH geligt is; zij zullen voords hunne wapenen en paarden overgeven, en dezelven niet weder mogen houden, voor dat de fchade ner fchatkist herfteld is. In plaats der Corin'Mërs , befchuldigd van de Phoceërs te hebben ingedaan , zal philippus met de Bceotiêrs en Thesfaligrs het voorzitterfchap bij de Pijthifche fpelen O) Demofth. de fals. leg. p. joi. O) Diod. Sic. l. (>, p. 4*31 (3) u, ibilii PllJftn. l, ic, c. 3, p. 804, ') SS'b&oo Livrei.  JONGEN ANACHARSIS. 215 fpelen voeren. Andere artikelen betreffen de vereeniging der volkeren van Griekenland en de majefteit van den tempeldienst van apol- l0 (O- Het gevoelen der (Eteërs uit Thesfalie was gruwzaam , wijl het overeenkomftig was met de wetten tegen den tempelroof. Zij deeden bet voorftel, om het godloos ras der Phoceërs uit te rooijen , door hunne kinderen van de rots te werpen : doch /eschines nam openlijk derzelver verdeediging op zich , en reddede alzoo de hoop van zoo veele rampzalige huisgezinnen (a). Philippus heeft , volgends zommigen , het vonnis met woeste ftrengheid (3) , volgends anderen , met meer gemaatigdheid doen uitvoeren, dan de Thebanen en Thesfaliërs (4). Twee en twintig welbemuurde fteden maakten het cieraad van Phocis uit (5) ; de meesten vertoonen thands asch- en puinhoopen (6). Men ontmoet inde velden niet dan grijzaards, vrouwen , kinderen en zwakke menfchen, wier zwakke en beevende handen bezwaarlijk eenig grof voedzel uit den grond kunnen haaien. Derzelver zoonen, echtgenooten en vaders zijn gedwongen geworden, ze te verlaten. Zommigen, als flaaven O) Diod. Sic. l. 16, p. 455- Paufin. l. 10, c. 3, p. 804. (2) /Kictiin. de fals. leg. p. 4«7- (ï) JL,flin' L' S , c. 5. Orots. l. 3 , c. is. f45 /Efchin. ibid. Diod. Sic. ibid. p. 45Ö. C5) Demofth. de Uil, leg. P- 3". («) ld. ibid. p. 3°3 & 344' O4 HCOtDJT. lxi.  LXI. I J ] ( I t[ VI fl SA =i6 REIZE VAN D E N ven verkocht, zuchten in keetenen (i), anderen, als ballingen of vluchtelingen, vinden in geheel Griekenland geene vrijplaats: wij-hebben 'er eenigen ingenomen , en reeds hebben de Thesfaliërs ons dit rot eene misdaad gemaakt O). Welk eenen langen tijd zouden zij zelfs, wanneer een gelukkige zamenloop hun eens weder in hun vaderland bragt, noodig hebben, om aan den tempel van Delphi het goud en zilver weder te geven , het geen hunne Veldheeren geduurende den oorlog gebruikt hebben ? Men bereekent de waarde daarvan op tien duizend talenten ("3). Na het aflopen der Vergadering , hield philippus een dankoffer , en op eenen kostbaaren maaltijd van twee honderd gasten , de Afgevaardigden van Griekenland en de onzen in het bijzonder daar onder begreepen , hoorde men net dan lofzangen ter eere der Goden en ïverwinningliederen ter eere des Konings (4). De ijle van Pijanepfion (*). Alvoorens te' ug te keeren naar zijne Staaten heeft philip>us zijne verbindnis, met de Thebanen en thesfaliërs aangegaan, vervuld f5). Aan de enten heeft hij Orchomenus , Coronea en andee Baotifeht fteden gegeven , welken zij ontmanen Demod». de cor. p. 4?9. f2) ,d. de pJcej p> ) Diod. Sic. l. p. 4fc3. (Mesr dan J4 miuioenen u, «O (4, Demofth. de fa!,. leg. p. „s. ^rcb;n. de *■ leg. p. 4«.. (•) De 23fte van Wijnmand des jwrs 6 »oor j. c. (5) Demofth. de fals. Jeg. p. 343.  JONGEN ANACHARSIS. 217 panteld hadden (1) 3 aan de laatften Nicceon en de plaatzen aan den ingang der Thermopijlen f» , welken de Phoceërs aan de Locriërs ontnomen hadden. Ook blijven de Thesfaliërs meesters van de engten , doch zij zijn zoo ligt te bedriegen (3) , dat philippus niets waagt , met ze hun in handen te laten. Hij zelf heeft voor zich al het genot van zijne onderneming , welke hij 'er van verwachtede , de vrijheid, naamlijk, om door de Thermopijlen te trekken , als het hem goed dunkt (4) , de eer, van eenen Godsdienst• oorlog geëindigd te hebben , het recht, om voor te zitten bij de Pijthifehe fpelen , en het nog belangrijker recht van zitting en Item in den Raad der Amphiëtijons. Daar dit laatfte voorrecht hem een zeer groot overwigt kan geven in de zaaken van Griekenland, is hij zeer naarijverig , om hetzelve te behouden. Tot nog toe heeft hij het alleen van de Thebanen en Thesfaliërs ; om het volkomen te wettigen is de toeftemming der overige volkeren van het bondgenootfchap noodzaaklijk. Onlangs zijn Gezanten van hem en van de Thesfaliërs 'er ons toe komen verzoeken (5), maar zij hebben het niet verkree- gen (O Demofth. de pace, p. 2. Id. de fals. leg. p. si5 & 344- M H- Pnil- 2 ' P* 66' ■'E,cnin• Ctefiph. p. 4so. (3) Ulpian. in Olijnth. 2, p. 28. (4) Demoltb, de pace, p. 62. (5) W. de fals. leg. p. 311. O 5 HOOFBST. 1.XI.  SiS REIZE VAN DEN PU. j ■. gen Ci) , fchoon demosthenes van gevoelen was, om het hem toeteftaan, vreezende , dat eene weigering de AmphiStijonifche volkeren zon Verbitteren en van Attica een tweede Phocis doen worden. (2) Wij zijn zoo misnoegd over den laatften vrede, dat het ons recht aangenaam is, philippus deze kwelling te kunnen aandoen. Is hij geraakt over onzen tegenftand, wij moeten zulks zijn over zijn gedrag. Wij hebben hem waarlijk alles toegedaan, en hij heeft zich volftrekt in niets laten vinden, behalven in de fteden van Thracie, die ons toebehoorden (3), Wederzijdsch zal men in eenen ftaat van wantrouwen blijven , waaruit inbreuken en wederherftellingen zullen ontdaan, die ten eenigen tijd met eenen doodlijken Üag zullen uitbreken. Gij verbaast u over onze ftoutheid: maar het volk vreest niet meer voor philippus, want hij is ver van de hand, en wij vreesden hem maar alte zeer, toen hij in onze nabuurfchap was. De wijze, waarop hij den Phoveïfchen krijg heeft ten einde gebragt, zijne belangloosheid in de verdeeling van den roof, zijne, thands beter doorgronde , handel eindelijk moeten ons even zeer voor het tegenwoordige gerustltellen, als zij ons voor eene toe- f O Demofth. Phil. i, p. 62. f» Demoflh. Je pace , -iban. argnm. p. 50. (3} DemoMh. de fals. leS. pa». 05.  JONGEN ANACHARSIS. 210 toekomst moeten doen vreezen, die niet ver verwijderd zijn kan. Andere veroveraars haasten zich, om zich van het land meester te maaken, zonder aan deszelfs inwooners te denken, en hebben niet dan muitzieke flaaven tot hunne nieuwe onderdaanen : philippus tracht, eerst de Grieken en daarna Griekenland te overwinnen ; hij poogt ons tot zich te lokken , ons vertrouwt n te winnen, ons aan zijne hoeijen te gewennen , ons misfchien wel te dringen, om ze van hem te verzoeken , en langs ftille omwegen ongevoelig onze fcheidsman, onze verdeediger en onze meester te worden. Ten flot nog een paar trekken, welken men van hem verhaalt. Terwijl hij te Delphi was, vernam hij, dat een Achajer, arcadion genaamd, een man van vlug verlland en vaardig in zijne andwoorden, hem haatede en zijn bijzijn trachtede te ontwijken; hij ontmoetede hem toevallig en vroeg hem goedaardig: ,, tot hoe ver zult gij voor mij vluchten ? — Tot waar men uwen naam niet kent :" was het andwoord. De Koning begon te lachen, en haalde hem, door zijne minzaamheid, over, om met hem het avondmaal te houden (i). Hij was als Vorst zoo groot, dat ik van hem eene of andere zwakheid moest verwachten. Mijne verwachting is niet bedrogen: hij verbiedt het (O Theop. Dur. Nul. ap. Atheu. L. 6, c. ij p. 149. hoofdst. lxi.  HOOYDSTi LXI. t»z R E I Z E VAN DEN gen dezen fnooden moordenaar hipparinus, dien zij twee jaaren laater aan eenen geweldigen dood laat lterven (i); en zij vervangt hem weder door eene fnelle opvolging van min vermogende dwinglanden, doch even wreede als de eerllen (2). Deze onderfcheidene uitbarilingen der dwinglandij, voorgegaan, vergezeld en gevolgd van verfchrikkelijke fchokken , onderfcheiden zich allen , even als die van den JEtna, aan verfchriklijke fpooren. Dezelfde tooneelen worden alle oogenblikken in de hoofdlieden van Sicilië herhaald; de meesten hebben de banden van een £efcheurd , die derzelver fterkte uitmaakten door haar met de hoofditad te verbinden, en hebben zich overgegeven aan Hoofden, die ze, onder de beloften van vrijheid, verllaafd hebben. Hjppon heeft zich van Mesfma, mammercus van Catanea, icetas van Leontium, kis/eus van Sijracufen} leptines van Jpollonia (3) meester gemaakt, terwijl de overige fteden onder het juk zuchten van kicodemus , APOLLONiADEs enz. (4). Alle deze omwentelingen hebben ftroomen bloeds, onverzoenlijke partijfchappen , en fnoode misdaaden gekost. De Carthagers, die verfcheidene plaatzen in Si- , (1) Pist. epist. 8. t. 3, p. 35. Athen. t< It> ML VElitn. Var. bift. L. o. c. 8» Stnb, L. 6 ,p. isa.  JONGEN ANACHARS1S. at? ïk, dat de vierde nog veel wreeder, dan gij zal zijn , en daarom bidde ik den Hemel dagelijksch om uw lang leeven." Over de openhartigheid van deze vrouw voldaan , behandelde dionijsius haar zeer wel , en — liet haar niet om hal* brengen (i), O) Val. Max. Lil», c e, extern, no. 2. p 3 Onder HOOFMT. lx[.  lxi. 1 1 ] 1 ( t a Z V ii v b vs di VI lm i3» REIZE VAN DEN Onder den Archont lijciscus. (Van den zijlen van Hooimaand des jaars 544 tqt ean den iijlea. van Hooimaand des jaars 543 voor J. C.) BaiEF VAN APOLLODORUS* n J-^e Macedonifche Koningen haateden de lllij. rièrs , dien zij dikwijls floegen ; philippus iaat niet één volk , om dat hij 'er niet één /reest: hij wil ze eenvouwdig allen onderwer>en. _ Volg , indien gij kunt, de fhelle krijgsver'ichtingen van zijnen laatiten veldtogt eens. rlij verzamelt een geducht heir , overvalt lllijie, bemagtigt verfcheidene Heden , maakt enen ontzaglijken buit, trekt naar Macedonië ;rug, dringt in Thesfalie door, waar hem zijn mhang roept, bevrijdt het zelve van alle desslfs dwinglanden , die het onderdrukken , erdeelt het in vier groote gewesten , Helt 1 dezelven Opperhoofden aan , dien zij zelve :rkiezen en die aan hem verflaafd zijn , verindt derzelver bewooners aan zich door nieue banden, laat zich de tollen verzekeren , en hij in derzelver havens heeft , en keert eedzaam terug in zijne Staaten (i), En het gevolg ;i) Demnfi'i. Phil. «, p. 66; Pkil. 3, p. 15. Diod. Sjc. 16• P- 463.  JfODFOST. LXI. ï& REIZE VAN DEN „ Uitmuntend, zeide ik , maar intusfchen za? men ons leevendig verbranden , want ik zie het volk al aankomen met brandend hout." Naauwlijks hadden wij den tijd , om ons te redden door eene agterdeur en ten fpoedigften fcheep te gaan ("O-" Wanneer men eene eeuw verlicht noemt, mijn lieve anacharsis , dan beteekent dit , dat men meer kundigheden in zommige, dan in alle de overige, Heden aantreft, en dat in de eerstgenoemden de voornaamfte klasfe van burgers kundiger is , dan dezelve ooit was. De menigte, die van Athenen zelve niet uitgezonderd, houdt zich aan het bijgeloof re vaster , naar gelang men hetzelve meer beftrijdt. Bij het laatfte feest van Eleufis, ging de jonge en bekoorlijke phrijne , na zich geheel ontkleed en haare fchoone lokken over haare fchouderen te hebben laten vallen , in zee en vermaakte zich langen tijd midden in de baaren. Eene tallooze menigte aanfchouwers Hond aan ftrand, toen zij weder opkwam, en riep: „ ziet daar venus , welke uit zee komt! " Het volk zou haar zeker voor deze Godin gehouden hebben, indien zij zoo bekend niet geweest was, en, misfchien ook wel, indien de verlichte luiden zulk een bedrog maar hadden willen begun. ftigen. Geloof mij vrij, de mensch heeft twee geliefkoosde neigingen , welke de Wijsbegeerte nooit (O iEfehio. epüï. 10, p. ai*  jONGEN ANACHARSIS. t%f ïroóit zal wegnemen; die der dwaaling en der flaavernij Maar liever de Wijsbegeerte daargelaten en naar phrijne te rug gekeerd. Het tooneel, 't welk zij ons gaf, en het welk te leevendig toegejuiehd werd , om niet herhaald te worden , zal ongetwijfeld voordeel aan dc kunsten doen. De Schilder apelles en d( Beeldhouwer praxiteles waren aan ftrand beiden hebben zij voorgenomen de geboorti van venus te geven naar het model, 't well zij voor oogen hadden (i). Gij zult deze phrijne bij uwe terugkoms zien en u overtuigen , dat geene der Afiatifch Schoonheden u zoo veele bevalligheden te ge lijk vertoond heeft. Praxiteles is fmoorlij op haar verliefd; hij verftaat zich op fchoon heid, en verzekert , dat hij nimmer eene vo maakter vond. Zij begeerde het fchoonfl werk van dezen Kunstenaar. „ Met vermaa geve ik het u, zeide hij , mids dat gij zel\ de keuze doet." Maar hoe zich onder zh een aantal meesterftukken te bepaalen ? Terwi zij aarzelde kwam een , heimlijk omgekochte flaaf, zijnen meester zeggen, dat 'er brand zijne werkplaats ontftaan was , dat de mees beelden vernield waren , en de overigen g vaar liepen. „ Ach ! Ik ben een verloor man, riep praxiteles uit, indien men de w en den satijr niet fpaaren kan." „ Si u gerust, zeide phrijne lagchende , ik heb i dc (i) Athen. L. l«, p. 59?. LXI. i t e | e k e k n te e« :n [N el i, or  JONGEN ANACHARSIS. *3£ open , die haaren boezem dekte , en bewees onwederleglijkj dat het heiligfchennis zijn zou, de Priesteresfe van venus ten dood te veroordeelen. De Rechters, getroffen door eene Godsdienstige huivering, maar nog meer verblind door het verrukkend fchoon, hetgeen voor hunne oogen openftond , verklaarden phrijne oiifchuldig (O- Zinds eenigen tijd heeft ons de foldij van het vreemde krijgsvolk meer dan duizend talenten (O g^ost C*> wii hebben vijf en zeventig (leden verlooren , die van ons afhanglijk waren (3): maar wij hebben misfchien wel zoo veele fchoonheden gewonnen, de eene nog beminlijker, dan de andere. Ongetwijfeld vermeerderen zij de genoegens der maatfchap« pij , maar zij vermeerderen tevens derzelver befpQtlijkheid-. Onze Redenaars , onze Wijsgeeren , de deftigfte luiden zelve maaken hun werk van de minnaarij CO i e» onze hoertjens leeren daartegen de Wiskunde C5). Gnathene behoeft dit hulpmiddel niet , om te behaagen. Diphilus, die haar zeer lief heeft j gaf laatst een blijfpel , welks flegte uitilag aan geene partijzucht behoeft geweeten te worden. Ik kwam een oogenblik laater bij zijn liefjen; hij kwam geheel verflagen te huis; bij het (1) Athen. L. 13 , p. 590. Piut. X. Rhet. vit. t. 2 , p. 849. Quintil. L. 2, c. 15, p. I20. (2) Ifocr. areop. t. 1 » p. $'5- (*) Meer dia 5j4°°>°co Ltvrts. (s) ^Ichin. de fals. leg. p. 406. C4) Athen. L. 13» P* 58ï &c' (g) ld. ibid. p. 583» uooFusr.' LXI.  ï4© keize* van den* Kooï-nsT. LXI. het inkomen, verzogt hij haar, hem de voeten te wasfchen (*). „Dat behoeft niet, zeide zij, de geheele waereld heeft u op de fchouders gedragen (i)." Hij vroeg eens, terwijl hij bij haar het middagmaal hield , hoe zij haaren wijn zoo koel hield. „ Ik laatze koelen , was haar and« woord, in eene put , waarin ik de voorredenen van uwe Hukken geworpen heb Eer ik fluite , wil ik u de onlangs gevelde uitfpraak van philippus mededeelen. Men had hem twee even fchuldige fchelmen voorgefield , zij verdienden den dood : maar hij houdt van geen bloedvergieten. De een heeft hij uit zijne Staaten*gebannen, den ander heeft hijj veroordeeld, om den eerflen zoo lang te vervolgen, tot dat hij hem weder in Macedonië heeft te rug gedreeven (3). (*) Veele Metiers gingen blootvoets. (1) Athen. Li 13. P' 583- (a) ld. ibid. p. 5S0. Cs) Prut. apophth. t. s, p. 178.  JONGEN ANACHARSIS. *4* Brief van apollodorus. Ïsocrates liet mij daar eenen brief zien, doorhem aan philippus gefchreeven (O- Eeri oud Hoveling zóu eenen Vorst niet kundiger kunnen vleijen. Hij verontfchuldigt zich, van hem te durven raaden, maar vond zich daartoe gedrongen: het belang van Athenen en Griekenland, vorderde het; het gold een belangrijk voorwerp , de zorg , welke de Koning van Macedonië zelf moest nemen voor zijn behoud. ,„ Elk berispt u , zegt hij, van u met minder voorzorg, dan een gemeen krijgsman , in gevaar te begeven. Het is fchoon, voor het Vaderland, Voor hun, die ons het leeven gaven, het leeven te laten: maar niets is verwerplijker, dan het leeven te waagen, waar aan het lot van een Rijk hangt, en , door eene doödlijke roekeloosheid, den loop van zoo groote bedrijven te eindigen. Hij herinnert hem het voorbeeld van de Koningen van Lacedamon, die zich omringen laten in den flag door eene menigte van krijgsluiden, die voor hun leeven flrijden; van xerxes , den Koning van Perfie, die, ondanks zijne nederlaag , zijn Rijk behield door zich zelf te behouden ; en van zoo veele Veldheeren daartegen , die, door zich zelve niet te ontzien , het verlies hunner legers bewerkten. „ Hij O) «ocrat. epifï. 2, ad. Phil. 1.1, p. 442. 09 UM&. y. 445« VI. DesLd q HOOFDSf' lxi.  linrrnsi i.XI. T-WEE- 24* R E I Z E VA N DEN Xlij wensckt, tusfchen philippus en de atheners eene oprechte vriendfehap te vestigen en beider niagt tegen de Perfen te wenden. Hij neemt voords alle plichtpleegingen voor het Gemeenebest waar; en erkent, dat wij ongelijk hebben, maar dat de Goden zelve in onze oogen niet onberisplijk zijn (i)." Ik weérhoude mij, en ben geenzins verwonderd , dat een man , meer dan negentig jaaren oud, nog kruipen kan, na dat hij zijn geheele leeven door gekroopen heeft. Het geen mij bedroeft , is , dat veele Atheners even , als hij, denken, en dat gij daar uit befluiten moet, dat, zinds uw vertrek, onze denkbeelden zeer veranderd zijn. CO Ifocr. ep. 3, ad Phil p. 450.  JONGEN ANACHARSIS. 245 ftrengheid van hun lot, en waren het daar in eens, dat zij geloofden, dat hunne meesters zich van eene edeler menfchenfoort waanden (1). — Wij begreepen van onzen kant met plato, dat de meefte menfchen, beurtling flaaven en dwinglanden, zich niet zoo zeeE tegen het onrecht verzetten, uit den afkeer» dien het verdient, als uit de vrees, welke h«fc inboezemt (2)." Te Suza , in gefprek met eenen Perjiaan zijnde, beweerden wij, dat de Staat van willekeurige beheerfchers in evenredigheid rampzalig is, naar gelang zij magt genoeg hebben, om grooter kwaad te doen. Wij beklaagden gevolglijk de ilaavernij, waar toe zijn volk gebragt was (3), en fielden daartegen over de vrijheid , welke Griekenland geniet. Hij andwoordde ons grimlagchende : „ gij hebt verfcheidene van onze gewesten reeds doorgereisd, hoe hebt gij ze gevonden?" ■ Zeer welvarende erkende ik , overal eene talrijke bevolking, eenen leevendigen handel, eenen landbouw, die in aanzien is en door den Vorst befchermd wordt (4) , alle handwerken aan den gang, voords eene volkomene rust, en flechts eenige onderdrukkingen van den kant der Stedehouders.". „ Ver O) Philem. ap. Stob. Serm. 60, p. 3*4. CO plat- d< rep.L. i,t. 2,p. 344- (3) ld-de leg. L. i.^,1* <5u3. (4) Xenopb. mem. t. 5, 828. Q 3 HOOFDSTi» L.XIU  JONGEN ANACHARSIS 247 getfeldnisfen van fchier alle de Griekfche en barbaarfche Volkeren bij een te zamelen (1); hij liet ze ons zien, in geregelde order zamengebragt, en begeleid van aanmerkingen in zoo veele Afzonderlijke verhandelingen, ten getale van meer dan honderd en vijftig (2) ; hij vleide zich, deze verzameling ten eenigen tijd volkomen te zullen krijgen. Daarin vond men de ftaatsgelteldms der Atheners , van Lacedvmon, der Thesfaliërs, der Arcadiers, van Sijracufen, van Masjüia, ja zelfs die van het kleena eiland Ithaca (3). Deze ontzaglijke verzameling zou alleen den roem des Schrijvers verzekerd hebben ; hij zelf befchouwde ze echter flechts als de fteigering, om een veel kostbaarer gebouw op te trekken. De feiten waren bijeen gebragt; zij leverden aanmerkiijke verscheidenheid en tegenurijdighek op; om 'er nuttige lesfen voor het menschdon uit'te trekken, moest men doen, het geen mer nog nimmer deed, opklimmen naamlijk tot der geest der wetten en ze volgen in haare uit werking; men moest, na de ondervinding vai verfcheidene eeuwen,de oorzaakenonderzoekei van het behoud of den ondergang der Staaten middelen voorftellen tegen de gebreken, welk aa CO Cic. de fin. L. s, c. 4, t. s, p. 200. (O Dio| Laërt. L. 5, c. 17. — Diogenes LAëRTius zegt, dat hï getal'dier verhandelingen 158 was; ammoniüs brengt hetze ve , in het leeven van Arisioteles, tot 255* (») Fab bibl. Gr. t. 2, p. 197. Q4 HOOFBSTi LXIl. I t I n t  LXII. eer» *48 reize Van den aan den Staatsvorm eigen zijn en tegen de benzelen van verbastering , welke haar vreemd 2ijn; voor eiken Wetgever, eindlijk, een onderwijzend wetboek opltellen , om met deszelfj behulp het itaatsbeftuur uit te kiezen, 't welk het best zou pasfen voor het charakter des volks zoo wel, als voor de omitandigheden van tijden en van plaatzen (i). Dit groote werk f» was fchïer volbragt toen wij te Mitijknen kwamen, en kwam eenige jaaren kater in het licht (3). Aristoteles gaf ons verlof, om het lezen en 'er het uittreksel uit te maaken, het geen ik hier, in twee deelen verdeeld, laat volgen (*). CO Arift defflor.L. ,)t.5l,I4, ^ ^ ^ "P. L. 8, t. 2, p. I96. Ci) Id. im L. 5, t. io, p, lo-kde i ■ ^ SanraerkinS aa" het v«n <ür  JONGEN ANACHAR.SIS. zst om voor tc zitten bij alle offerhanden, om de twistzaaken van bijzondere perzoonen te beoordeelen, en zijne magt over te dragen op zijne kinderen (O. De tweede kwam in trein, toen onbeflischbaare oneenigheden de eene oi andere ftad noodzaakten, haar gezag in handen te ftellen van eenen bijzonderen perzoon, hei zij voor zijn geheele leeven, het zij voor een getal van jaaren. De derde is bij de barbaarfche volkeren van AJia in zwang, alwaar dc Vorst eene onbegrensde magt in handen heeft. welke hij van zijne voorouders heeft ontvan gen, zonder dat zich de volkeren daarteget verzet hebben. De vierde heeft te Lacedcemoi plaats, en fcaijnt het meest overeentekomei met de wetten, welke haar bepaald hebban bi het legerbevel en opperpriesterfchap. De vijf de , eindlijk, welke ik het eigenlijk Koningfcha] of de gemaatigde Alleenhecrfching noeme , i die, welke den Vorst in zijne Staaten het zeil de gezag verleent van eenen vader des huif gezins midden onder zijn gezin Qi). De laatfte is de eenige, waarmede ik m hier zal bezig houden. Ik zal niet fpreke van de eerfte, om dat zij fchier overal zinci langen tijd is afgefchaft; noch van de tweede om dat zij flechts in eene voorbijgaande lasi geving beftond; ook niet van de derde, or dat zij alleen voor de AJiatifche volkeren ge fchili CO Arift. de rep. L. 3, c. 1, p. S56 et 357. CO M. ibi L. s, c. ie, p. 310; L< 3, c. 14, p. 356. HOGFDST • LXII. i ( t | > i s » 1 t i.  a5* REIZE VAN DEN HOOFDÏT. LXIU i j 1 1 1 1 5 £ 1 2 C t P L C! fchikt is, die meer, dan de Grieken en Euroï peers aan de flaavernij gewend zijn (i); even min van de vierde, om dat die binnen te enge grenzen bepaald , Hechts een gedeelte des regeeringvorms is, zonder op zich zelf een bij' zonder Staatsbeltuur uit te maaken. Zie hier dan de denkbeelden, welke wij ons vormen van een wezenlijk Koningfchap. De Vorst is met het hoogst gezag bekleed (2) en waakt over alle deelen van het Beltuur zoowel, als over de rust van den Staat. Aan hem ftaat de uitvoering der Wetten , :n daar hij dezelven, aan den eenen kant, niet tan handhavenen tegen haare overtreeders , vanneer hij geene gewapende benden ter zijier befchikking heeft, en daar hij, van de mdere zijde , dit middel zou kunnen mis>ruiken , zullen wij tot eenen algemeenen egel Hellen, dat hij gewelds genoeg beziten moet, om bijzondere perzoonen te bedwin;en , maar te weinig , om het algemeen te nderdrukken (3). In gevallen, waarin de Wet niet voorzien eeft, zal hij kunnen befchikken ("4). De org voor de bedeeling des rechts en voor e flraf der misdaadigers zal aan Rechters zijn acvertrouwd ($■_). Zelf niet alles kunnende zien (1) Arift.de rep. L. 1, c. iï , p. 356. CO ld, ibid. c. 14 , 357, D; c. 15, p. 359, C; c. 16 & 17. (3) ld. ibid. .3, c. 15, p. 36), C. (4) ld. ibid. c. p. 351 ,E. ; ld. ibid. L. 5, c. 11, p. 410, A.  2Ó2 REIZE VAN DEN HCOTOST. LXtï. 1 i ( c i c c i z ê C & m m te m d; ©v C ibid M het rad draaijen , de eerste voorbeelden vatj zedenbederf en flrafloosheid geven Deze Staatsregeling echter , welke den vermo. genden man nooit van den Burger onderfcheidt (2), befiaat nergens: om haar te ontwikkelen , zouden geheel andere wetten en andere inrichtingen worden gevorderd. Vergenoegen wij ons , :ot het beginzel opgeklommen te zijn , om iaarna de verfchillende Arijtocratiën te kunnen >eoordeelen; van deszelfs aard hangt toch de ieugdzaamheid des befïuurs af. Het beginzel Ier Arijtocratie moet dan burgerdeugd of Keft e voor het algemeene welzijn wezen. Heeft 1 de daadlijke Arijtocratiën deze liefde meer f minderen invloed op de keus'der Overheen, zoo volgt daaruit, dat derzelver Staatsïiteldnis min of meer voordeelig is. Om de; reden komt het beduur van Lacedemon na:r aan de waare Arijtocratie, dan dat van irlhago , fchoon beiden anders onderling oote overeenkomst hebben (3). Te Laced*. m moet de verkooren Beftuurer bezield zijn et vaderlandsliefde en genegen, om het Volk begunhugen; te Carthago moet hij zich veel :er in ruimen ftaat bevinden (4) , en van ar, dat dat bewind .meer naar de Oligarchie erhelr. De Staatsgefteldnis loopt in de Arijtocratie ge- 0 Ariftot. de rep. L. 4 , c. 15, p. 383, B. (2) Ij. • r-7, P- 371. Ci) U. ibid. L. 2, c. n, p, 3,4, ld. ibid. L. 4 , c. 7, p. J71.  JONGEN ANACHARSIS. 263 gevaar eenoeg , wanneer de belangen der » voornaamlte burgers niet wel verbonden zijn met dien des Volks, om deszelfs onderfcheidene klasfen geen zeer groot belang in de vermeestering des gezags te doen Hellen (1); wanneer de wetten dulden, dat alle de fchatten ongevoelig in dc banden van eenige bijzondere perzoonen geraaken; wanneer men de eerste nieuwigheden , die de Staatsgefleldnis aangaan, ongemerkt laat voor bij gaan (o); wanneer de Overheden , uit naarijver of achteloosheid , verdienstlijke Burgers vervolgen of buiten de regeering fluiten, of hun zoo magtig laten worden , dat zij hun vaderland kunnen verflaaven (3). -« De onvolmaakte Arijtocratie heeft intusfehen zoo groote gelijkheid met de Oligarchie , dat men ze beiden te gelijk moet zien , wanneer men de oozaaken wil optellen, die de eene en andere vernietigen of in ftand houden, In de Oligarchie is het gezag in handen van een kleen aantal rijke luiden (4). Daar het wezen van dit bewind daarin beltaat dat de voornaamfte Overheidsposten ten minften verkieslijk zijn (5), en dat men bij deze keuze zich regelt naar de goedfehatting, dat is , naar de bezitting der bijzondere perzoonen, moeCO Arift. rep. L. g, c. 7 , p. »*«. CO W' ibid' c 8 p. '97- CS) 18- ibid- P' 39fi- ^ Id- ™ ' L. 3 ' c. 7', P- 34«; L. 4, c, 4, P« c «5, P- ^ (5) ld. ibid. p. 3«4. U- R,1£t' P- 6t4> R 4 >OW)ST. LXU. Over de Oligarchie.  JONGEN ANAC HARS IS. 265 «oefeningen der worflelfchool (1). Doch 'er is geene ftraf bepaald voor de armen , die deze rechten verwaarloozen , terwijl de rijken 'er zich niet van kunnen ontdoen zonder in geldboeten te vervallen (2). De infchiklijkheid voor de eerste, voor het uiterlijke gegrond op de veelvuldigheid van derzelver arbeid en behoefte , verwijdert hun van zaaken en gewent hun, om de openbaare raadpleegingen , de zorg voor de rechtsbediening, en de overii ge bijzonderheden des bewinds als eenen moeilijken last te befchouwen, dien de rijken alleen kunnen en moeten dragen. Om de beste Oligarchie daar te ftellen , moet de fehatting die de klasfe der eerste burgers bepaalt , niet te zwaar zijn, want hoe talrijker dezelve is , hoe meer men in het denkbeeld blijft, dat de Wetten, en niet de menfcheu regeeren (3). Verfcheidene Overheidsposten moeten voords niet te gelijk in eene familie vallen, omdat de zelve anders te vermogend zou worden. In zommige lieden wordt de zoon uitgeflooten door zijnen vader , de broeder door zijnen broeder (4). Om te ontgaan , dat de bezittingen niet al te ongelijk verdeeld zijn, moet men geene befchikking over zijne goederen ten nadeele der wel- ^CO Aiift. de rep, L. 4, c. 13, P- 378- (O ibidc. y, p. 373. (3) ld. ibid. L. 4, <=• > P' 35J»« CO IJ< lijd. L. 5, c. 6, p. tSSt R 5 IIOOPD5T»  z66 REIZEVANDEN HOnrnST. LXI1. wettige erfgenaamen kunnen maaken , en mogen van den anderen kant zich geene twee erfenisfen op het zelfde hoofd vereenigen CO, Het Gemeen moet onder de onmiddellijke befcherming ftaan van het Bewind ; het zelve behoort meer begunftigd te zijn, dan de rijken , in de vervolging der verongelijkingen , welken het ondergaat ; en geene wet of aanzien moet het zelve hinderen in het zoeken van deszelfs beftaan of vermogen. Niet naarijVerig op waardigheden, die alleen de eer geven , van het vaderland te dienen , zal het dezelven met genoegen zien overgaan in andere handen , wanneer men uit de zijne maar niet de vrucht van deszelfs arbeid weg haalt (2). Om hun echter meer en meer aan het Staatsbeftuur te verbinden , moet men hun een ze» ker aantal winstgevende bedieningen overlaten (3), en zelfs de hoop doen behouden, van zich, door verdiensten , tot zekere gewigtige Overheidsambten te kunnen verheffen , gelijk zulks te Masfilia plaats heeft (4), De Wet, welke in verfcheidene Oligarchiën den handel aan de Overheid verbiedt (5), heeft deze twee uitmuntende uitwerkzels, dat zij haar belet, om aan eigene belangen de oogen- (O Arift. de rep. L. 5, e. 8 . p, 400. (2) ld. ibid. ld. Rhet. t. 2, p. e« die in twee deelen zijn afgefcheiden. In het eene gedeelte jaagen zij te paard, met pijlen en werpfpiefen gewapend , de wilde beesten dwars door de bosfchen , dien zij zorgvuldig affluiten (5). In het andere , waarin de tuinierkunst haar hoogden top bereikt heeft, kweeken zij de fchoonfte bloemen en keurelijkfle vruchten; niet CO Diod- Sic. L. 1, P. 43- (*) 85 »*nfi» voe.cn. (f) 66 Voeten , i duim en 4 lijnen, Frtnjche maat. (O Chardin. Com. Ie Bruijn, &c. C3) Diod. Sic. L. 17, p. 544- CO Brif- de r£g' Perf- L- 1' P* 109' (5) Ke" noph. inftit. lijr. l. 1, p. I * oofost  MFDST. LXI. j 1 ( \ \ t 1] 1 1 < 132 REIZE VAN DEN niet min na«irijverig zijn zij in de aankweeking van trotsch geboomte, het geen zij ge. meenlijk in verband planten (1). In verfcheidene {treeken Vindt men dergelijke paradijzen, die aan de Landvoogden of andere groote Heeren toebehooren (a). Ons echter trof de uitftekende befcherming nog meer , welke de throon, geenzins door voorbijgaande bevelen , maar door zulk eene verlichte waakzaamheid , welke veel meer dan bevelfchriften en wetten vermag, aan den landbouw verleent. Van itreek tot ftreek zijn twee Opzichters aangefceld , de een over het krijgswezen , de ander over de burgerij. De eerfte moet de algemeene rust bewaaren , de laatfle de vordering van den nijver en den landbouw bemoedigen. Wanneer de een zich niet kwijt van zijnen pligt, heeft de ander iet recht, om hem bij den Beftuurer van het ;ewest of bij den Koning zelf aan te klaaren, die, van tijd tot tijd , onderfcheidene leelen zijner Staaten bezoekt. Vindt hij de relden met boomen of met graan en andere oordbrengzelen beplant, waarvoor de grond efchikt is, dan overlaadt hij de beide Opzieers met eerbewijzen en breidt tevens hun lewind uit. Vindt hij de gronden onbe. )Ouwd ? Terftond worden zij te rug geroe3en en vervangen; terwijl onomkoopbaare be- (OXenoph. memor. L. 5, p. S29. CO ld. de exped. :ijr. L. 1, p. 246. Q. Curf. L. 8, c. 1.  JONGEN ANACHARSIS. 133 Bewindsluiden met zijn eigen gezag bekleed , het recht oefenen in de ftreeken , welken hij Zelf niet bezoekt (1). In JEgijptus hoorden wij dikwijls met vervoering fpreken van dien arsames , dien de Koning van Perfie zinds eenige jaaren tot zijnen Raad geroepen had. In de havens van Phoenicie wees men ons nieuw gebouwde Iferkten aan en eene menigte van oorlogfchepen op de werven, benevens eenen, van alle kanten aangevoerden voorraad van fcheepshout en tuig: dit alles was men aan de waak*, zaame voorzorg van asrames verfchuldigd. Braave burgers zeiden ons : ,, onze handel werd met eenen kort aanflaanden dood gedreigd, het gezag van arsames heeft denzelven behouden." Te gelijk kreeg men tijding , dat het belangrijke eiland Chijprus, na eene lange worfteling met alle de kwaaien der regeeringloosheid (2) , zich aan Perfie onderworpen had , het geen de vrucht was der ftaatkunde van arsames. Binnen in het rijk zeiden oude Krijgsbevelhebbers met traanen in de 00gen : „ wij hadden den Koning trouw gediend , maar bij de gunstuitdeeling waren wij vergeten , wij vervoegden ons tot arsames zonder hem te kennen, en hij verzorgt ons eenen gelukkigen ouderdom , zonder daar- O) Xenoph. metnor. L. 5» V' 818. (O Diod. Sic, h, 16, p. 4\o. 13 HOOFDST.  «OOFTIST. LXI. 3 ] 2 \ d o d g d 3S fli tr d£ v*e te: 134: REIZE VAN DEN daarover met iemand te ipreken." Een bijzonder man voegde 'er bij : „ vooringenomen door mijne vijanden , meende arsames zijn gezag tegen mij te moeten doen gelden ; daarna van mijne onfchuld overtuigd , riep hij mij tot zich ; ik vond hem iïerker aangedaan , dan ik zelf was; hij bad mij, hem eene onrechtvaardigheid te helpen herftellen , waar over zijn hart zuchtede, en deed mij belooven , telkens tot hem mijne toevlucht te ïemen , waar ik zijne befcberming behoeven nogt; en nog nooit verzocht ik ze te ver;eefsch." Overal bragt zijn geheime invloed de geesen in werking; de krijgsluiden wenfchen ich met den riaarljvèr geluk , dien hij oner hun wekt; de Volkeren met den vrede , ien hij hun verzorgt , ondanks de fchier noverkomelijklte hinderpaalen. In een woord e geheele Natie is door zijn beleid weder :reezen tot dat hooge aanzien, het welk zij 3or ongelukkige oorlogen bij buitenlandfche Iogendheden verlooren had. Arsames is niet meer in het bewind. Hij jt vreedzaame dagen in zijn paradij! om;nd veertig parafangen van Suza verwijrd (*_). Zijne vrienden zijn hem bijgebleen; zij, wier verdienden hij in een fchit•end licht ftelde, hebben zijne weldaaden noch  JONGEN ANACÏ-ïARSÏS. 135 noch beloften vergeten. Allen bezoeken zij hem met nog grooter hartlijkheid , dan toen hij in bediening was. ; Het goed geluk bragt ons in zijne verruklijke afzondering, en zijne goedheid^ hield 'er ons verfcheidene maanden op ; ja , ik weet niet , hoe wij ons van eenen omgang zullen kunnen los maaken, waarnaar Athenen alleen gelijken kon ten tijde, toen wellevendheid, befchaafdheid en goede fmaak in die ftad heerschten. Die omgang maakt het geluk van arsames Uit, waarvan hij zelf het waare genoegen is. Zijne gefprekken zijn leevendig , ongedwongen , belangrijk , dikwijls doormengd met kwinkflagen , die hem als lichtftraalen ontfehieten. Zij worden altijd verfraaid door de bevalligheden en eene vrolijke fcherts , welke zich aan anderen mededeelt , even gelijk zijn geluk aan allen , die hem omringen. Nimmer is 'er eenige gemaaktheid ft het geen hij zegt , nimmer iets oneigen. iets gezocht, en echter de volmaaktfte wel voeglijkheid te midden der grootfte losheid . altijd de toon van eenen man, die de gaa: van behaagen en het keurigst gevoel var welvoeglijkheid in den hoogften graad be zit. Deze gelukkige zamenmenging maakt oj hem zelf, wanneer hij ze elders vindt, o: flechts bij anderen onderftelt den leevendigfter I 4 i" IOOFDSY. lxi. 1  tiOOFTWT, i l t i ê 1 i 2 1 « i * t Cij Ariftor, it mor. t 4. c, u, t. a, P. 54. 136 REIZE VAN DEN indruk. Hij luistert met de verplichtendfrtf oplettendheid, hij juicht met verrukking eiken geestigén trek toe, die onverwacht komt, elk nieuw denkbeeld , het geen rechtmaatig is , elk edel gevoel , - het geen niet overdreeven is. In zijnen vriendfchaplijken omgang fchijhen zijne nog meer ontwikkelde aangenaamheden zich elk oogenblik voor het eerst te vertoonen. In de minst naauwe betrekkingen voert hij eene gevalligheid van zeden in , ivaarvanaristoteles zich hec denkbeeld vormle. „ Men ontmoet dikwijls , zeide mij die Wijsgeer eens , zulke zwakke charakters, die dies goed keuren, om niemand te beleeligen, en ook zulke ongemaklijke, die liets goed keuren, ten kosten zelfs van aan lk te mishaagen (ij)." 'Er is een middenag tusfchen beiden , waar voor onze taal een naam bezit, om dat maar zeer weinige lenfchen het zelve weten te treffen. Zekere latuurlijke gefchiktheid , naamlijk , welke , onder het wezenlijke , echter al het vooromen der vriendfchap, ja in zekeren zin al lerzelver genot bezit. Hij, die deze be;it, is even af keerig , om de eigenliefde van :mand, wie hij ook zijn mag, te vleijen, als ï beleedigen; hij vergeeft de zwakheden, erdraagt de gebreken, maakt zich geene verdien.  JONGEN ANACHARSIS. W dienden van het befpotlijke te vergrooten, is jiiet voorbaarig met zijnen raad , en weet zulk eene evenredigheid en zoo veel waarheid te brengen in de achting en deelneming , welke hij bewijst (i) » dat alle harten zich verbeelden in het zijne dien graad van gene. genheid of achting te bezitten , dien zij zelve 'er in begeeren." Deze betovering trekt en boeit alle harten aan arsames. Zij is eene foort van algemeene welwilïendheia, welke des te aantreklijker in hem is, daar zij zich zonder moeite vereenigt met den fchitterenden glans van Zijnen roem en met het eenvouwdlge zijner zeden. Eens bood zich , ia zijn bijzijn, de gelegenheid aan , om van eenigen zijner groote hoedanigheden tefpreken: hij zelf haastede zich , om van zijne gebreken te gewaagen. Op eenen anderen tijd , werd 'er van de werkzaamheden gewaagd , door hem in zijn Staatsbewind geregeld: wij wilden van derzelver gelukkig gevolg fpreken , doch hi, wees ons zijne doolingen aan. Zijn gevoelvol hart ontvlamt op het verhaal van eene fchoone daad, en vertedert bij het lot des ongelukkigen , wiens dankbaarheid hij wekt , zonder ze te vorderen. In zijr huis , rondom zijn verblijf, ademt alles dit edelmoedige goedheid, die alle wenfchen voor komt, fj) Ariftot. de mor. L. 4» c- M» P» 5615 MOFDST. LXI.  MCOTBST. LXI. i ] ' i i 2 i 2 V t n z d U Brief 138 R E I Z E VA N D E N komt, alle behoeften vervult. Verlatene landerijenzijn reeds met graan bedekt, en armoedige bewooners van nabuurige velden, door zijne weldaaden voorgekomen, offeren hem reeds den tol hunner liefde , die hem dierbaarer is, dan de fchatting hunner achting Degefchiedenis, mijn waarde apollodorus, «1 eenen Staatsdienaar moeten weten te rangchikken , die, met de uitdeeling der geheele lofgunst bekleed en zond* eenige foort van Rijers in zijnen ttenst:s geenen anderen laanjver had, fax op den roem en het geluk >ines Volks. Ik heb u een gedeelte der eerfte ndrukken medegedeeld, dien wij in z[]n bif ijn ontvingen: mij zullen welligt in het verolg nog wel andere trekken van zijn charak. * 5 binnen k0men' Ongetwijfeld zult gij dit ten goede houden. Reizigers mogen Ike rijke bijzonderheden niet verwaarloozen .» befchnjvmg van een groot man is toch bengnjker, dan die van een groot gebouw'  JONGEN ANACHARSIS. 139 Brief van apollodorus. Gfij weet , dat zich , niet ver van de Statten van philippus , op de kust van Thracie, Chalcis langs de zee uitftrekt, waar zich weleer Griekfche volkplantingen nederzetteden , wier hoofdftad Olijnthus is. Dezelve is eene Iterke, vermogende , volkrijke ftad, die, gedeeltlijk op eene hoogte gelegen , door de fchoonheid haarer geftichten en de grootheid van haaren omtrek , van verre reeds de opmerking tot zich trekt (i> Haare inwooners hebben meer dan eens beflisfchende proeven gegeven- van hunnen moed. Toen philippus den throon beklom , ftonden zij gereed , om een verbond met ons te fluiten. Hij wist zulks te verijdelen , ons door beloften, hun door weldaaden, misleidende (a). Hij vermeerderde hun grondgebied door afftand te doen van Anihemus en Potidcea , waarvan hij zich meester gemaakt had (3). Door dezen edelmoedigen afftand getroffen , lieten zij hem eenige jaaren onverhinderd zijn vermogen uitbreiden , en, wanneer zij al toevallig eenigen argwaan opvatteden, zond hij on- 011- (1) Thucijd. l. 1, c. 63. Diod. Sic. l. 16, p. 4"(O Demofth. Olijnth. 2, p. 22. (3) ld. Philip. 2, p. 66; Philip. 4» P- I04' HOOFDST. lxi.  H0OPD3T. LXI. i I i 1 j < ( l ï V c 4 Ï40 HIZE VAN DEN middelijk Afgezanten, die door den talrijken aanhang onderfteund, dien hij tijds genoeg had gehad , om zich in die ftad te maaken , ligtlijk de voorbijgaande onrust ftilden (i). Eindlijk hadden zij de oogen geopend en het befluit genomen , om zich in onze armen te werpen (2). Buiten dien hadden zij, zinds langen tijd reeds, geweigerd, aan den Koning twee zijner broederen uit een ander huwelijk over te leveren , die bij hun toevlucbc gezocht hadden en die aanfpraak op den Macedonifcken throon konden maaken (3). Heden bedient hij zich nog van dit voorwendzel , om het ontwerp te volvoeren, door hem zinds iangen tijd gevormd, om Chalcis aan zijne Staaten te voegen. Hij heeft zich reeds zonder moeite neester gemaakt van eenige fteden , en de >verigen zullen hem eerlang in handen valen(4). Olijnthus wordt met een beleg bedreigd • .aare Afgevaardigden hebben onzen bijftand rerzogt. Demosthenes heeft voor hun geproken (5), en, ondanks den tegenftand van len welfprekenden Redenaar demades , die chter van verftandhouding met philippus erdacht wordt , is zijn voorftel aangenoien (6). 0 Chares is met dertig galeijen, en twee dui- 0) Demofth. Phil.8, p. 37&93. (2) Id_ , p. 36 &c. f3> Juttin. L. 8. c. s. Orof. L. S, c. i. i?*. W Diod. Sic. L. ,6 , p. 450. c , Den)0ft WWfc Piut. X. Orat. vit. C. a , p. 845. (6) Sui(l. m yr -  JONGEN ANACHARSIS. 14I «luizend ligtgewapende mannen uitgezeild (1); hij heeft op de nabij gelegene kust bij Olijnthus eene kleene bende huurlingen in dienst van den Macedonifchen Koning gevonden, en , zich voldaan houdende met deze op de vlucht te drijven , en haaren aanvoerer , de haan genaamd, gevangen te nemen, is hij weder onder ons zijne zege komen vieren. De Olijnthiërs zijn daarmede niet geholpen , doch , na het flachten van dankoffers , heeft onze Bevelhebber het Volk op de markt vergast (2) en heeft hetzelve hem wederkeerig , in de bedwelming der vreugde , eene goudene kroon toegelegd. Daar OlijntJms echter ons op nieuw Afgevaardigden gezonden heeft, hebben wij weder agttien galeijen met vier duizend vreemde ligt gewapende krijgsluiden en honderd en vijftij paarden (3), onder het bevel van charidemus uitgezonden , die chak.es alleen in fchelmeri overtreft. Na het verwoesten der geheel ommeftreek is hij ter ftad ingetrokken , en laa zich aldaar dagelijks aan zijne onmaatigheu en ongebondenheden kennen (4). Schoon veele luiden alhier beweeren , da deze oorlog ons niet aangaat (5) , houde 1 ai (1) Philocl. ap. Dionijf. Halic. epift. ad. Amm. c. \ t 6, p. 734. CO Theop. & Durif. ap. Atlien. L. ! c. 8, p. 532. Argum. Olijnth. 3 , ap. DemoRh. p. 3 (3) Philoch. ibid. C4? Theop. ap. Athen. L. 10, p. 43 (5; Ulpian, ia Demofth. Olijnth. 1, p. 6. HOOFDST. LXI. i t L t c ij >, 4. 5.  MÓWFDST. jlxi. Brief 142 REIZEVANDEN mij echter verzekerd , dat niets belangrijker voor Athenen is, dan het behoud van Olijnthus. Wie zal philippus, indien hij 'er zich meester van maakt , beletten , in Attica te komen ? 'Er is dan niet meer tusfchen hem en ons , dan Thesfalie, het geen met hem in vriendfchap| Theben, het geen met ons in vijandfchap ftaat^ m Phocis, te zwak, om zich zelve te verdeeJigen Ci}. CO Demofth. Olijnth. lt p. 4;  JONGEN AN ACHAR SIS. 143 Brief van nicetas. Ik dacht wel , dat philippus eene onvoorzichtigheid begaan zou: hij ontzag en dreigde de Olijnthiërs (1). Eensklaps rukt hij op derzelver muuren aan, tot op den afftand van veertig Jtadiën (*). Zij zenden hem Afgevaardigden. „ Gij dient de ftad of ik Macedonië te°ruimen: „ is zijn andwoord (2). Hij heeft dan vergeten , dat zij , niet lang geleeden , zijnen vader amijntas dwongen , hun een gedeelte van zijn rijk af te ftaan, en dat zij hem in het vervolg, en de Lacedamoniërs met hem , wier bijftand hij verzogt heeft , den hardnekkigften wederfland zullen bic den (3). Men zegt , dat hij ze , bij zijne komst , op de vlucht heeft gedreeven. Maar hoe zal hij muuren meester worden , dien de kunst verfchanst heeft , en een geheel heir verdec digt? Hij moet op meer dan tien duizend mannen te voet en duizend te paard reekenen , welken Chalcis alleen opbrengt, voords op eene menigte dappere krijgsluiden, dien de f O Demofth. Olijnth S , p. 36. CO Omtrend i* uur. (t) ld. Phiilp. 3, P- 87. (O Xenoph. hift. Cr. L. 5. p. 559. Diod. Sic. L. 15, p. 34». IIOOFDSTV LXI.  Hoorns*. LXI, i ] 1 c ! ■ I Tl e 2 e g O g di d. ve dÉ tv* Reize van den in de bedwelming der vermaaken en der overWonjpg, de wenfchen der aanwezigen te voorkomen of te vervullen, door hetSchenken van gaven en het doen van beloften. De Tooneelfpder satijrüs , die in ^ £ uitmunt, was ftroef en lui. Phiuppm S merkende ion* hem daar over aan /hof twijfelt gIJ, zeide hij aan e edel; doe> neid aan mijne hoogachting? Hebt gIj gunften te vragen?" c, , oJ g ene was zij-n andwoord, die geheervnu^C' doch 4 vrees voor haare weigering.» !!' . Spreek zei PBlLltPV8 en * CCrd J»» het «e» gij vragen zult!» „ Ik had, hervattede de Tonnmr < -uwe betrekking van ^£2*^ chap met apollophanbs va, P;{J ' " -d hem „erven op valfche et twee, nog jonge d T\ ' aastbelhanden brengen haar,' 0"' *T ™ veilige plaats te houden te O, , P ij dragen ketenen : - gij heb ' ! °*/W*Mi -ander belang bij, dan L/e eeÏ, en ^ ferk 18'.haar -ne bruidfchat t e e T baar uit te huwelijken en te bel ten ien.  JONGEN AN ACH ARSIS. 153 len. — Eene trek van genade , welke des te fchooner is , daar appoi lgphanes befchuldigd was , van met andere zamengezwoorenen alexander , den broeder van philippus , van het leeven en de kroon beroofd te hebben. Over den Phocei'fchen krijg fchrijve ik u thands niet, dezelve wordt zonder aanmerklijke bijzonderheden voordgezet, re Hemel verhoede , dat hij niet als de Olijnthi/che eindige i K 5 Brief lxi.  *54 REIZE VAN DEN «ÏODPDST» LXI, 1 Brief van nicetas. Ik kon het ongeluk der Olijnthiërs niet ver. jnoccien, om dat ik hunne blindheid niet gisfchen mogr. Zij zijn omgekomen , alken omdat zij den aanhang van philippus niet ia deszelfs oorfprong verflikt hebben. Zij hadden aan her hoofd hunner ruiterij apollonides eenen bekwaamen Veldheer en uitmuntenden burger; men zon t hem eensklaps in ballingfchap (i) ] om dat de aanhang van philippus hem had weten verdacht te maaken. Lasthenes s dien men in zijne plaats (telde en euthijcrates, dien men dezen toevoegde, hadden uit Macedonië timmerhout , hoornvee en anderen rijkdom ontvangen, welken zij zich niet konden aanfchaffen ; hunne verftandhoudiiig met Philippus was openbaar en de Olijnthiërs bemerkten ze niet. Onder het beleg werden de maatregelen der Bevelhebbers blijkbaar overlegd met den Koning , en de Olijnthiërs bleeven blind. Men wist over al, dat bij de (leden van Chalcis veel eer door het vermogen van gaven , dan van zijne krijgsbenden , had ondergebragt , en de Olijnthiërs iloegen geen acht op dit voorbeeld (a). Het CO Demoflk. PM. 3, p.03 & 94. (a) ld. de fait ]«. • 335»  uoofdst 156 RlilZE VAN DEN zijn (t) aan zulke moedige flappen zal philippus zien, dat het tusfchen hem en ons niet meer met lïeeJsgewijze aanvallen , klagten onderhandelingen en vredesontwerpen te doen O) Senec. in excerpt, controv. t. 3, p. 515!  JONGEN ANACHARSIS. 157 Brief van apollodorus. D*n i5*len van Thurgilion (•> Gij zult deelnemen in onze droefheid. Een gansch onverwachte dood heeft ons plato ontrukt. Hij ftierf op den 7den (f) van deze ,, maand , juist zijnen verjaardag (1). Hij had zich niet kunnen ontflaan van het bijwoonert eener bruiloft (2). Ik zat naast hem; hij gebruikte , gelijk hij meer gewoon was , Hechts eenige olijven (3). Nooit was hij aangenaamer ; nimmer gaf zijne gezondheid ons hlijder uitzicht. Op het oogenblik, dat ik 'er hem geluk mede wenschte, werd hij onwel , verloor zijne kennis en viel in mijne armen. Alle hulpmiddelen waren vruchtloos: wij vervoeren Den asften van bloeimaand 347 voor J. C.' (t) De I7de van Bloeimaand des jaar 347 voor J. C. Ik geve echter deze dagteekening niet op als volkomen zeker, het is bekend , dat de Tijdreekankuudigen het oneens zijn ever het jaar en den dag van PtATÖ's dood: het fchijnt echter, dat het geheele verfchil misfchien flechts Op eenige maanden uit kan komen. (Zie Doilwcl. de Cijcl. disfert, 10, p. 609 , als mede eene Verhandeling van p. cor«ni, in eene verzameling van ftukken getiteld Sijmbol* l-ltterari*. t. 6, p. 80.) (O Diog. Laërt. L. 3 , §■ Sencc. epift. 58. (O Hertnipp. ap. Diog. Laërt. ibid. (33 Diog. Laërt. l. 6, j. 25. HoornsT. LXI.  M0OFDST. 1x1. ' j ] ] i t: ( I i V c c REIZE VAN DEN voerden hem naar zijn huis. AIdaar . wij op zijne tafel de Me regeIs> dieB hij kort te vooren gefchreeven (i) en de verbeteringen, welken hij bij tusfchenpoozen in zijne Verhandeling over het Gemeenebest gemaakt had 00. Wij bevochtigden ze met onze traanen. Eene algemeene rouw en de traanen &ger vrienden hebben zijne uitvaart verge, ?eld Hij is nabij de Academie begraven r3). Hij had een en tagtig jaaren beleefd (V) Znn uiterfte wil behelst den fhat zijner bezittingen C5), twee landhuizen, drie mnen aan gereed geld (*), vier flaaven J* vere vaten, het een honderd vijf en zestig, het andere vijf- en veertig drachmen zWaar een gouden ring tn ee„ oorring van dezelf! 3e ftof, dien Inj in zijne kindsheid droeg W. Voords verklaart hij, geene fchuId J «n C7). Een zijner landhuizen heeft hij vernaakt aan den zoon van zijnen broeder adipps. Dmnes krijgt zijne vrijheid, welke 'ij ter erkendnis zijner trouwe wel verdient U wat zijne lijkeer en begravenis betrof,' was (I) Cic. de Senea. c. «. t * «, „ e o r,v it*. „ 7 CO Dion. J.acrt. L. 3. ' 2- Cic. ibid. Senec. eo ca . - ' e natal r „ * P' 5 * fc "* P* 2°7' Ct"für- de '1 ,w /,■ C5) D,°S" Laért- S 41. IVO U*r«. w Seït. Empir. ,dv> Gran]m > 4'. ls> P» «71. (?) Diog, Ue"«. ibid.  JONGE N ANACHARSIS. 150 was daarbij voords bepaald (1). Zijn neef Speucippus is onder de uitvoerers van zijnen laatften wil benoemd , en moet hem in de Academie vervangen. Onder zijne papieren beeft men brieven gevonden over wijsgeerige onderwerpen. Meer dan eens vertelde hij ons , dat hij, op Siqilit zijnde, met den jongen dionijsjus , den Koning van Sijracufen eenige losfe gefprekken had gevoerd over den aard van het eerste beginzel, en over den oorfprong van het kwaad ; en dat dionijsius , zijne eigene denkbeelden , cn die van eenige andere Wijsgeeren bij deze oppervlakkige kundigheden voegende , dezelve had voorgedragen in een werk, 't welk zijne onkunde aan den dag legde (2). Eenigen tijd na de te huis komst van plato zond ;de Koning hem den Wijsgeer archedemus met verzoek, om hem toch eenige ontrustende zwaarigheden daarover op te losfen. Plato durfde zich in het andwoord , het geen ik gelezen heb , niet vrij uitlaten over het eerste beginzel (3), beducht , dat zijn, brief in vreemde handen mogt vallen. Het geen hij 'er bijvoegde, heeft mij inzonderheid verbaasd ; ik zal het u hpofdzaaklijk opgeven. „ Gij ft) Diofcor. »p. Athen. l. n , c. 15 » »■ 5°7(2) Pilt. cpift. 7, t. 3, p. 341. CS) ibid. 2, p. 311. HOOFDST. lxi.  HOOTI'ST. lxi. (i) Plat. *pift. a, p. 8ij, 160 REIZE VAN DEN . „ Gij vraagt mij , zoon van dionijsius, „ welke de oorzaak zij der rampen, die het „ heelal treffen. Gij zeide mij eens , in „ uwen lusthof onder de laurierboomen (i), ,, dat gij dezelve gevonden had. Ik andwoord„ de u, dat die vraag mij mijn ganfche lee„ ven had bezig gehouden , en dat ik nog „ niemand in ftaat gezien had , om ze „ te beandwoorden. Ik vermoede , dat gij , „ door eene nieuwe lichtflraal getroffen , u „ zinds met nieuwen ijver aan dat onderzoek gezet hebt , maar dat gij, bij gebrek van onwrikbaare grondflellingen , uwen geest „ toomeloos en zonder leidsman misleidende ,, waarfchijnlijkheden laat naarlopen. Gij zijt de eerste niet , wien dit gebeurt. „ Allen , wien ik mijne leer mededeelde , „ werden in den begin min of meer door „ dergelijke onzekerheden gekweld. Zie hier het middel , om de uwen te verdrijven. „ Archedemus brengt u mijn eerfle and,, woord. Overweeg het op uw gemak en ver„ gelijk het met dat van andere Wijsgee„ ren : verwekt het nieuwe zwaarigheden 95 bij u , laat archedemus wederkomen, en „ hij zal flechts twee of drie reizen te doen ,, hebben , om alle uwe twijfelingen te doen „ verdwijnen. „ Maar wacht u wel, over deze ftoffen,  JONGEN ANACHARSIS. 161 „ in het openbaar te fpreken. Het geen de 1 „ verwondering en geestdrift van den eenen „ verwekt, zou den anderen ftof van verach" ting en fpotternij zijn. Na een lang ons] derzoek zullen mijne leerftellingen uitko" men , als gelouterd goud uit den fmelt" kroes. Ik heb fcnrandere geesten gekend , die, na dertig jaarige overdenkingen, eindlijk erkend hebben, dat zij niets dan blijkbaarheid en zekerheid vonden , waar zij , " geduurende al dien tijd, onzekerheid en duisternis ontmoet hadden. Maar ik zeide U „ reeds , dat men zulk een verheven onder„ werp nooit anders , dan bij ftemlijke „ voordragt moet behandelen. Nimmer droeg ik en nooit zal ik mijne waare gevoelens 'er fchriftlijk over voordragen ; ik heb alleen de begrippen van socrates gemeen gemaakt. Vaarwel ; luister naar mijnen , raad , en verbrand mijnen brief , na hem „ nogmaals gelezen te hebben!" Hoe! De fchriften van plato behelzen zijne waare gevoelens dan niet over den oorfprong van het kwaad? Hoe! Hij maakte 'er zich dan eenen plicht van, om ze voor het algemeen te verbergen , daar hij met zoo veel welfprekendheid het ftelzel van ïim^eus van Loeren verklaard heeft? Gij weet, dat socrates in dat ftuk niets zelf zegt , maar bloot toehoorer is. Welke is dan die geheimzinnige leer , waarvan plato fpreekt? Aan welke leerlingen heeft hij haar toevertrouwd? VI. Deel. t Hesft LXI.  H00FI5S T. LXl. i6« REIZEVANDEN Heeft hij 'er ooit tegen u van gefproken ? Ik verlies mij zelf in eene zee van gisfingen. . . . Het verlies van plato heeft mij een ander veroorzaakt, waarover ik zeer aangedaan ben. Aristoteles verlaat ons en dat om eenige onaangenaamheden , dien ik u bij uwe terugkomst verhaalen zal. Hij verwijdert zich bij den gefneedenen hermias , aan wien de Koning van Perfie het befluur over de Mjjïfcke ftad Atarmus heeft toevertrouwd ifc verlies veel aan zijne vriendfehap, aan zijne kundigheden en aan zijnen omgang. Hij heeft mij beloofd-, weder te zullen komen : maar welk een verfchii, genot of verwachting: Helaas! hij zelf zeide, in naarvolging van pindarus: de hoop is de droom van een waakend mensch f» ! Toen juichte ik zijne bepaaling toe : thands wenschte ik ze valsch te bevinden! Het fpijt mij , dat ik zijne bondige andwoorden niet bij een gezameld heb. Hij was het, die in een gefprek over de vriendfehap, in eens zoo geestig uitriep: „ o! mijne vrienden, 'er zijn geene vrienden (3)'." Men vroeg hem, waartoe de Wijsbegeerte diende?" Om vrijwillig te doen , was zijn andwoord , het geen (O Diog. Laërt. L,5, $. p. Dion. Hal;c. epi(1> ad. Amm> c. 5, t. 6, p. -23. Di0g. Laërtt ibid< §_ Ig# Stob> :Stm' 10' P' 58'. (2) Phavsr. ap. Diog. Laërt. lbM. >. si.  JONGEN ANACHARSis. iêi geen anders de vrees der wet doet doen (i)." „ Hoe komt het, vroeg gister iemand aan mijn huis , dat men zich van geene fchoonheden kan aftrekken ?" • ï, De vr'stag van een blinden!" was zijn andwoord (s). Maar gij hebt hem bijgewoond, en weet, dat, fchoon hij alle andere menfchenin kundigheid overtreft} zijri vernuft nog grooter dan zijne kunde is- (0 Diog. Laërt. L. 5> §• CO 1* M* L ft Ori- HOOFD^TB LXÏ.  fl&OFDST LXl. I 1 c i 1 I Cf I I p. De Api & t. ccr. tf6 REIZE VAN DEN Hij is pven groot in andere vakken: hij zou alle Atheners kunnen uitdaagen , om zich zoo dikwijls, als hij, dronken te drinken (O en alle Koningen der aarde, om hem met geld té verzadigen (2). Hij is zoo gemaklijk in den handel, dat hij voor eenige jaaren z^ch zelf te koop veilde f3). Hij zeide eens , dat , wanneer hij zijne dogter een bruidfchat zou toeleggen , zulks ten kosten der vreemde Mogendheden zijn zou (4). Philocrates ' is min welfprekend , even dartel (5) en veel onmaatiger. Aan tafel ver* nindt hij alles , en fchijnt hij zich te verïubbelen , het geen den Dichter eubulus in ;en zijner Hukken heeft doen zeggen : ,, wij sebben twee onverzaadlijk'e gasten pihlocrarES en philocrates (6> Hij is daarbij een ier luiden , op wier voorhoofd men , even ls boven den ingang der huizen, met grooï letters meent te lezen : te huur of te wp (7). Dus is het niet met demosthenes. Deze toont n brandenden ijver voor het vaderland , en :eft deze vertooning noodig, om zijne mede- din- fi) Athen. L. 2, p. 44. f2) pluc, in phoc< t> g > 755- H. m Apophth. t. 2 , p. ,83. Dinarcb. m? tiofth. p. 103. (o Piut. in Pfcoc. t. 1, p. 755, ld. i„ •Phth. t. 2, p. ,88. r5) Depnodh. de fals leg. p. 32/ !49. «fchtöi ibid. p. 401. (6 E|lhul> ap> Athen> 1» c. 7, p. g. (7j Demofth. ibid. p. 310. Id. de P' 4?ó.  JONGEN ANACHARSIS. 167 dingers onder den voet te houden en het vertrouwen des Volks te winnen. Misfchien zal hij ons verraaden, wanneer hij anderen zulks niet meer zal kunnen beletten (1). Zijne opvoeding is verwaarloosd: hij kent de bevallige kunst niet, om onbevalligheden , welken hij overvloedig heeft, te verbeteren(2). Ik wenschte, dat ik u hem kon afmaaien, zooals hij voor het eerst het fpreekgeftoelte beklom. Verbeeld u eenen man met een (troef en onvriendlijk gelaat , zich het hoofd krabbende , de fchouders ophaalende , met eene fcherpe en zwakke item (3), afgebrooken van adem, in eenen oorverfcheurenden toon, mei 'eenen'nog barbaarfcher ftijl, en met volzinnen \ die onuitputlijk, zonder einde, onverltanbaat en met allerleije fluitredenen der fchoole doorfpekt zijn (4). Hij pijnigde ons geduld doch wij zetteden hem dit betaald, hij wer. Uitgeflooten, uitgejouwd , en verplicht, ziel eenigen tijd te huis te houden. Hij maakt zich zijn ongeluk, als een uitmuntend man, te: nut. Ongehoorde poogingen (5) deeden hei een gedeelte zijner gebreken overwinnen , e elke dag leende eene nieuwe ftraal aan zijne roem. Dezelve kost hem nog veel; hij moi lai (O Dinarch. adv. Demofth. p. S» &at- in Demofl t. ï, p. 8«i7. W. X. Rhet. vit. t. 2, p. 846. (2) Tli in Demofth. t. 1, 'p. 847. (3) «fchlir. 'Ie fals 1< p. 42c (4) Piut. ibid. p. 848. C5j Piut- 'bid- P' 8' ld. X. Rhst. vit. t. 2, p. 844. L4 lOOFOST» .LXl. 1 l 1 .1 :t | h. it. ;g.9.  JONGEN ANACHARSIS. i?r Dit goed gevolg prikkelde zijne eerzucht : hij begaf zich onder eene bende Tooneelfpelers, doch fpeelde flechts de derde rol. Ondanks de fchoonheid zijner ftem , verklaarde het gemeen gevoelen hem eenen beflendigen oorlog (t)« Hij verliet dit beroep, werd Schrijver bij een laager Gerechtshof en daarna Dienaar van Staat. Zijn gedrag was na dien tijd altijd geregeld en zedig. In gezelfchap heeft hij geest, imaak, welleevendheid en kennis der welvoeglijkheid. Zijne welfprekendheid onderfcheidt zich door de gelukkige keuze van woorden, door den rijkdom en klaarheid van denkbeelden, en door eene uitnemende gemaklijkheid, welke hij min aan de Kunst , dan aan de Natuur, is verfchuldigd. Het hapert hem niet san fterkte , fchoon hij zoo krachtig niet is als demosthenes. Eerst verblindt hij, daarna vervoert hij (2) ; zoo hoor ik ten minften zeggen van luiden, die 'er verftand van hebben. Hij heeft de zwakheid, van te bloozen over zijnen eerften ftand , en de onhandigheid, van denzelven aan anderen te herinneren. Wanneer hij op de markt wandelt met afgemetene fchreden , met eenen Heependen tabbaard, met een opgerecht hoofd en opgeblazene kaaken (3) , hoort men van al- CO Demofth. de cor. p. 516 & de fals. leg. p. S4& (2) Dion. Halic. de Veter, fcript. eenf. it. 5 , p. 4114* (3) Demofth. de fals. leg. p. 3«« IOOFDSÏ» LXI.  HOOFDST. LXi. m REI ZE VAN DEN alle kanten: „ * hij daar de Onderfchrijve, vanher Ondergerechtshof „iét , de tromes, den fchoolmeester en van OLAucoth.a wel eer het nachtgezicht geheeten r0? Is bq het niet, die de fchoolbanken fchoon. maakte als wij in fchoo, kwaffien ■ ^ bq de Bacchanaliën f» overluid } ^ Evoe, s/iBoë fchreeuwde (*)? Men ontdekt de wangunst tusfchen hem en uemosthenes ligt. Zij zelve moeten ze h eerst gezien hebben, wijl menfchen , re, Tl 7 Z£lfde aanmaati^n, elkanderen terftond ontdekken. Ik Weet nfe£ Qf ^schines zich zou laten omkopen , maar men is^zeer zwak, wanneer men zeer bemin- Ik moet 'er bij voegen , dat hij een zeer dapper man i5. Hij heeft zich in meer een gevecht onderfcheiden , en phocion heeft getuigenis van zijnen moed gegeven (3). 6 6 Niemand is belagchelijker dan deze • ik meen phocion. Nog nooit heeft hij ge- ze ftad leefde. Hij is arm, en fchaamt er Zich «et over; hij doet wel, en fpreekt er „ooit van; hij geeft md} ^ ^ vrij gr„ (J, f;r:fche ™*«>. »»«««»... » «•«p»". (3) Afchin, de ftis. Jeg. p, 4aa,  JONGEN ANACHARSIS. ï?s vrij zeker weet , dat dezelve niet zal gevolgd worden; hij heeft gaven zonder eerzucht , en dient den Staat belangloos. Aan het hoofd der krijgsmagt is hij te vreden , met de krijgstucht te herftellen en den vijand te liaan; op het fpreekgeftoelte ontzet hem het gefchreeuw noch vleit hem het gejuich der menigte. In eene zijner redevoeringen Helde hij het ontwerp van eenen veldtogt voor ; iemand viel hem in en overviel hem met beleedigingen (i). Phocion zweeg , en toen de ander gedaan had, hervattede bij koeltjens : „ ik heb reeds gefproken van de ruiterij en het voetvolk, 'er fchiet nog over enz." Op eenen anderen tijd hoorde hij zich toejuichen; ik ftond toevallig digt bij hem ; hij keerde zich om en vroeg mij : „ heb ik ook iet zots gezegd O)?" Wij lagchten om zijne invallen , maar hebben het verwonderlijk geheim ondekt , om ons te wreeken van zijne verachting. Hi; is de eenige Veldheer , dien wij nog hebben , en wij gebruiken hem bijna nooit : hij is de eerlijkfte en misfchien de kundig(l< onzer Redenaars , en wij hooren hem nog minder. Het is waar , wij zullen hem zijm beginzelen niet benemen ; maar hij , bij di Go (O Pl«t. rep. gerend, prsfcept. t. s, p. 810. («) ld. in Phoc. t. i, p. 745* MOTOS»» LXI.  tlÖOFDST. LXI. j ] I | c Tl 01 P Vi pe hij lie ve de ziji O (O Lm 174- .REIZE VAN DEN Goden ons ook de onzen niet, en men zal zekerhjk niet zeggen , dat phocion , niet dir pak van lang verjaarde deugden en met zijne wokken van oude zeden fterk genoeg was, om het beminnelijkfte Volk van den ganfchen aardbodem te verbeteren. Zie chares eens , die onze jonge luiden , ïoor zijn voorbeeld leert, openlijk een be•oep te maaken van de zedenloosheid (i); «j u de grootfte guit en deugeniet van one Veldheeren , maar tevens het meest gezien an allen C2). Hij is onder de vleugelen van emosthenes en eenige andere Redenaars geroopen. Hij geeft feesten aan het Volk. loet 'er eene vloot bemand worden; het is hares, die het bevel voert en 'er naar ge-' >egen over belchikt. Men geeft hem last, n oost te zeilen en hij (tuurt west. In aats van onze bezittingen te befchermen, >egt hij zich bij de zeeroovers, rantzod ert met hun de eilanden en neemt alle fche» weg, dien hij vindt: in korte jaaren heeft ons over de duizend fchepen doen verm en vijftien honderd talenten (*) helpen % len in nuttelooze ondernemingen voor 1 Maat, maar zeer voordeelige voor hem en ie voornaame Bevelhebbers. Zomtijds ver- waar- ) Ariflot. Rhet. L j c  JONGEN AN ACH ARS IS. 173 waardigt hij ons niet eens met zijne berichten : maar wij krijgen ze toch ! Laatst lieten wij een ligt vaartuig uitlopen, met order om zoo lang rond te zeilen , tot dat het tijding kon brengen, wat 'er van de vloot en den Bevelhebber geworden was (1). (1) /Efchin. dc fals. leg. p. Demofth. in Olijnth. 3» p. 38. Brie» hoofdst; LXLj  HOOFFIST. LXI. Brief van nicetas. r* J-^e Phoceërs , uitgeput van eenen oorlog , die reeds bij de tien jaaren heeft geduurd , hebben onzen bijftand verzogt. Zij willen ons Thronium, Nicaon, en Alpenus overgeven, drie fterkten aan de engte der Thermopijlen gelegen. Proxenus, die onze vloot op die hoogte voert, is reeds toegefchooten, om ze van hun over te nemen. Hij zal 'er bezettingen in leg. gen en voordaan zal philippus moeten afzien, om die engte te vermeesteren. Wij hebben gelijktijdig beüooten, eene andere vloot van vijftig fchepen te bemannen. De bloem onzer jongelingfchap Haat gereed , om uit te trekken. Wij hebben allen opgeëischt, die niet boven de dertig jaaren zijn, en men zegt, dat archidamus, de Koning van Lacedamon, den Phoceërs het ganfche vermogen van zijnen Staat aanbiedt (i). De oorlog is onvermijdlijk — en de nederlaag van philippus niet minder. CO ^Efchin. de fals. leg. p. 4if. Brief i7« R E I Z E VAN DEN  Jongen anacharsis. 0 Brief van apollodorüs. Onze beminnelijke Atheenfche vrouwen zijti naarijverig op de loffpraak , welke gij der gemaalin en zuster van arsames gehouden hebt; onze fchranderfte ftaatkundigen Hemmen overeen , dat wij zuik eenen man noodig hebben , om ons tegen philippus te verzetten. — Alles was hier vol gedruisch van wapenen , doch een woord van dien Vorst heeft ze ons uit de handen doen vallen. Geduurende het beleg van Olijnthus, zegt inen , had hij meer dan eens verlangen betoond, om met ons in vriendfehap te leeven COOp dat nieuws , het welk het Volk met verrukking hoorde , werd beflooten , eene onderhandeling te openen, die echter door verfcheidene beletzelen bleef ftekeri. Hij nam Olijnthus in, ên — wij ademden niet dan krijg. KorÊ daarna verzekerden ons twee onzer Tooneelfpelers , aristodemus en neoptolemus , dieri de Koning zeer minzaam behandeld had, bij hunne terugkomst, dat hij bij zijne eerste gevoelens bleef (2), en — nu ademen wij niet, dan den vrede. Wij hebben tien Gelastigden naar Macedo* fiie gezonden , alle luiden van bekwaamheden f, (O iSlchjo. de fair. leg. p. 39?- (*) Argum. orfe «le fals. les. p. 291. Demoltli. ibid. p. 295» VI. Deel. M KOOFtiS^é lxi.  «OOFr.ST. LXI. i i < < 1 1 2 C g i?8 R E I Z E VAN DEN den, ctesiphon, aristodemus , iatrocles cimon en nausicles, benevens dercijllus* phrjjnon, philocrates , asschines en DE! mosthenes CO , bij wien nog aglaocreon van Tenedos moet komen , belast met de be. langen onzer Bondgenooten ; zij moeten met philippus de voornaamlte artikelen des vre des (tellen, en hem overreeden , om ons gevolmagtigden tot deszelfs teekening te zen. den. Ik verlta mij ons gedrag niet meer. Philippus laat zich eenige algemeene en veelligt lis. tige uitdrukkingen van vriendfehap ontvallen en, zonder te luisteren naar verltandige luiden ' die zijne bedoelingen mistrouwen , zonder dl terugkomst aftewachten der Afgevaardigden bij de volkeren van Griekenland , ten einde ziel met ons tegen eenen gemeenen vijand te ver«mgen , breken wij alle voorbereidzelen af m doen wij voorflagen , dien hij zai mis'muken, wanneer bij ze aanneemt, en die ons gullen vernederen , wanneer hij ze affiaat m zijne genegenheid te verwerven , moeten* ibi4 p< s9i>  JONGEN ANACHARSIS. 170 best hem in Macedonië gebruiken moet. Demosthenes zelf is de voorftelier van dit befluit, hij, die anders in zijne redevoerigen van den Koning met zoo veel vernedering en verachting fprak (1)! CO iEfchin. de fals. leg. p. 398, M * Brief HOOFBSTi  HOOFDST, lxi. I 1S0 REIZE VAN D E N Brief van callimedon. Onze Afgezanten hebben eenen ongelooflijken fpoed gemaakt (i) : zij zijn nu reed9 terug. Zij fchijnen eenflemmig te werk te gaan , maar demosthenes is niet te vreden over zijne ambtgenooten , die op hunne beurt over hem geenzins voldaan zijn. Ik ga u eenige bijzonderheden van hunne reis vernaaien; gisteren avond hoorde ik ze aan tafel, waar ik de voornaamllen dier zending, ctesi- phon , jbschines , aristodemus en philocra- tes vond. Vooraf moet ik u zeggen , dat zij de ganfche reis door onbegrijplijk veel te lijden hadden van de verwaandheid van demosthenes (2) , doch zij namen geduld met hem. Men verdraagt in gezelfchap zoo gemaklijk de ondragelijkfte luiden! Het geen hun meer ontrustede , was de groote geest en meerderheid van philippus zelf. Zij gevoelden wel, dat zij zoo fterk niet waren in de Staatkunde, als hij. Alle dagen verdeelden zij daarom hunne rollen ; men regelde den aanval en fchikte het zoo, dat de oudften het eerst de fterkten befpringen zouden; demosthenes zou, als de jong- CO Demofth. de fals. leg. p. 3ï3. (2) /Efchin. ibid. >. 398.  JONGEN ANACHAK.SIS. 1S9 mededeel , moet ik u derzelver voornaame onderwerpen opgeven. Het bezit van Amphipolis is de eerfle bron van ons gefchil met philippus (i). Deze ftad kwam ons toe ; hij heeft 'er zich meester van gemaakt, wij vorderen ze van hem te rug. Hij heeft den oorlog aan eenigen van onze bondgenooten aangedaan j het zou fchandelijk en gevaarlijk voor ons zijn , hun te vergen. Hier onder behooren de fteden van het Thracisch Cherfonnefus en van Phocit. De Koning cotijs had ons de eerfte ontnomen (2), chersobleptes, zijn zoon, heeftze ons eenige maanden laater terug gegeven (3) , maar wij hebben 'er nog geen bezit van genomen. Het is ons belang , ze te behouden, om dat zij onze fcheepvaart verzekeren op den Hellespont en onzen handel in de Euxijnfche zee. De anderen moeten wij befchermen, om dat' zij de engte der Thermopijlen fluiten , en tot eene borstweering van Attica te land, even als die van Thracie ter zee zijn (4). Toen onze Afgezanten hun aficheid van den Koning namen , ging hij naar Thracie , doch beloofde hun, chersobleptes geduurende der vredehandel niet te zullen aantasten (5). Ter aan fi> «fcWB. de fals. leg. P- 4o6. (2) Demoftb. adv Ariftocr. p. 742 & 74* » &* Diod. Sic. L. 16 , p. 434 (3) Demollh. de fals. leg. p. 305. Id. adv. Ariftocr. p. 742 jEfcbin. de fals. leg. p. v>6. (4) Demofth. de fals. lej p. »tl. (53 .Efchin. ibid. p. 408. HOOFMTJ lxi.  RooroiT. LXI. 1 '] < c f 4 \ v c 190 UIZE VAN DEN aanzien der Phoceërs zijn wij zoo gerust niet. Zijne Gezanten hebben te kennen gegeven " dat hij hun niet in het verdrag begreepen wil hebben: doch zijne aanhangers verzekeren, dat hi, zich voor hun niet openlijk verklaart om de Thebaners en Thesfalürs , beide hunne vijanden, niet te ergeren (1). Hij geeft ook voor, de inwooners van Hal* m Thesfalie, die onze bondgenooten zijn , en wier ftad yj werkhjk belegert, om de Phar. fahers , Zljne bondgenooten, over hunne flroopenjen te wreeken, daar buiten te willen houden (2). Andere artikelen van minder belang gaa ik itilzwijgend voorbij. In de vergadering van dezen dag, heeft men begonnen met het lezen van het befluit, het welk de Zaakverzorgers onzer bondgenooten de voorzorg gehad hebben, van in fchrjft te ftelen C3> Het behelst hoofdzaaklijk : „ dat laar het Volk van Athenen, hun bondgenoot ! Jver^den vrede met philippus handelende, ia de terugkomst en het openlijk bericht er Afgezanten , door hun aan de onderfcheiene Volkeren van Griekenland gezonden, beooten heeft, de Prijtanen twee Volksverga, eringen te doen bijeenroepen , om over den rede verder te handelen> de bondgenOQ. ten CO Demofth. de fals. leg. p. 344. (a) H. mu p< mj Man ibid. p. 356. (3j JEft^. ibw> ^ efiph. p. 438. n *  JONGEN ANACHARSIS, lOi ten bij voorraad alles voor wettig verklaa. ren , het geen in die Vergaderingen zal beflooten worden , en begeeren dat men drie maanden tijds vergunnen zal aan andere volkeren , die in hetzelfde verdrag zullen willen begreepen zijn." Na deze voorlezing deed philocrates een voorftel, waarbij in één artikel de bewooners van Halce en van Phocis ftellig buiten den handel geflooten werden. Het Volk bloosde van fchaamte (i). De geesten werden verhit. Eenige Redenaars verwierpen alle bemiddeling. Zij vermaanden ons , het oog te flaan op de gedenktee'cenen onzer overwinningen en op de graveu onzer vaderen, Volgen wij onze voorvaders, andwoordde hun .eschines , daar zij ons Vaderland tegen de tallooze benden der Perfen verdeedigen; maar volgen wij hun niet , daar zij, hun belang verwaarlozende , de onvoorzichtigheid hebben , om hunne heirlegers naar Sicilië te verzenden , om de Leontijners, hunne bondgenooten, bij te ftaan (2)." Hij befloot voor den vrede : de overige Redenaars deeden het zelfde en het voorftel ging door. Terwijl men over de voorwaarden handelde , kwamen 'er brieven van onzen Veldheer Prsxenus in. Wij hadden hem last gegeven , ,om eenige fterkten aan den mond der Ther- tnopijlen CO Demofth. de fals. leg. p. 296 & 317» (2) M. ibid» p. 2u6 & 342. /Efchin. ibid. p. 406, «oornsT. lxi.  HOOFD iT. LXI. I i i l 3 1 f 8 E p. v: 192 REIZE VAN DEN mopijlen in bezit te nemen. De Phoceërs hadden ze ons aangebooden. Jntusfchen was 'er onder hun verdeeldheid ontflaan. De bovendrijvende partij had de overlevering aan proxenus geweigerd. Dit was de inhoud zijner brieven (1). Wij beklaagen de verblindheid der Phoceërs, zonder hun echter aan dezelve overtelaten. Men heeft nu in het voorflel van philocuates den artikel , die hun uitfloot , uitgewischt en in deszelfs plaats gefield, dat Athenen in hunnen naam en in dien van alle deszelfs bondgenooten handelen zou (2). Elk zeide in het heenen gaan, dat onze ver"chillen met philippus eerlang zullen veref'end zijn , maar dat wij , naar het uiterlijke roorkomen aan het fluiten van geen verbond net hem zullen denken , voor dat wij met de Afgevaardigden van Griekenland, die hier bij en moeten komen , overlegd zullen heben (3)- Den 19de van Elaphebolion (*). Demosthenes beklom het fpreekgefloelte en zeide , dat iet Gemeenebest vruchtloos deszelfs fchikltin;en zou maaken , indien zulks niet overeen;emmend met de Afgezanten uit Macedonië efchiedde; dat men het bondgenootlchap niet loest affcheuren van den vrede , dit was de uit. (1) /Ëfchin. de fals. leg. p. 4,^. (2) Demon,,, ihii 317. (3) ^Ichin. in Ctefiph. p. 439. (»j Den iod.8 in Lentemaand des jaars 3415. voor J. C.  JONGEN ANACHARSIS. 195 bondgenooten van Athenm en van philippus ; dat de Gelastigden zich bij den Vorst zullen vervoegen , om de bekrachtiging daarvan te vorderen; dat zij alle bijzondere gefprekken met hem zullen vermijden; dat zij de vrijlating der Atheners, die bij hem gevangen zitten, zullen vragen ; dat zij in elke ftad , welke in bondgenootfchap met hem ftaat, den eed zullen afnemen van derzelver hoogfte Bewindsluiden; en dat, voor het overige , de Gelastigden alles zullen doen , hetgeen zij naar vereisch van omftandigheden het overeenkomftigst met de algemeene belangen zullen oordeelen (1). De Raad is gelast, om hun vertrek te befpoedigen fjO- De zsJte van Elaphebolion (*). De zaakverzorgers of vertegenwoordigers van eenigen onzer bondgenooten zijn heden bereid , den eed te doen in handen der Afgezanten van philippus (3). De sde van Munijchion (f). Het is het belang van philippus , de vredesbekrachtiging uil te Hellen, het onze, dezelve te verhaasten, wijl onze toerustingen opgeheven zijn en hi; nimmer werkzaamer geweest is. Hij vermoed met reden , dat men. hem de overwinningei niet betwisten zal, dien hij in den tusfchen tij' tx) Deiuonb. de fals. leg. p. 357- *&hin. »» Ctef.ph. p C2) Dcmolth. 'bid. p. 3>7- (*) De -5«e w Lentemaand des jaars 346 voor J. C. (3)*^**. ib«J ,,, 488. Id. In Cufiph. P. 439- Ct) De iiU van Cm waand deszelfden jaars. N * HOOFDST. LXI. I l i  JONGEN ANACHARS1S. 197 Werpen. In het eerfte geval zouden zij hem gedrongen hebben, de bezittingen onzer bondgenooten en gevolglijk die van den Thracifchen Vorst te ontzien; in het tweede wachtede onze krijgsmagt, bij die der Phoceërs gevoegd, hem op in de Thermopijlen (1) ; terwijl onze vlooten , meesteresfen ter zee , de zijne eene landing in Attica belet en voor hem onze havens geuooten zouden hebben ; ongetwijfeld zou hij , in plaats van zijnen handel te laten verderven , onze aanfpraak en ons recht geëerbiedigd hebben. Dit was het ontwerp van demosthenes. Hij wilde over zee gaan ; ^eschines , philocuates en de meerderheid der Afgezanten verkoozen de land reize , en bragten , Hechts kleene dagreizen doende , drie en twintig dagen door , eer zij Pella, de hoofdftad van Macedonië, bereikten (»)• Zij konden zich nu terftond naar het leger van philippus begeven , of ten minften hier en daar den eed der bondgenooten afgenomen hebben , maar beflooten , gerust in deze ftad naar hem te wachten, tot dat hij zijnen togt voleind had. Bij zijne terugkomst zal hij zijne nieuwe veroveringen onder de bezittingen reekenen, welken wij hem vrijgewaard hebben; en verwijten wij hem de overweldiging der Staaten van chersobleptes als eene inbreuk op het verCO Demofth. de fals, ï'eg, P. 3* O) 1* m' P' N 3. hooïost. lxi.  ao+ REIZE VAN DEN HOOPDST. LXI. I 1 1 I r 2 b k H Vt Tl ( P. in het openbaar , en met het eenige oogmerk, om den Koning genoegen te geven. Zijne Ambtgenooten hielden de handen voor het gelaat, om hunne fchaamte te verbergen: hij ging al voord. „ Ik heb niet gefproken van uwe fehoonheïd , zij is de eenige roem der vrouwen , noch van uw geheugen , zij is die des Redenaars, noch van uwe gave in het drinken, zij. is de verdiende éener fpongie." Om kort te gaan, hij zeide zoo veel, dat elk eindelijk in gefchater uitbarstede (i). Ik moet u een ander tooneel vertellen. Ik kom uit de volksvergadering. Men verwaehttede haar onftuimig en hevig. Onze Afgezanten waren het n;et eens over het andwoord van philippus. Dit was echter het voornaame punt van hun gezantfchap. ^Eschines fprak ten tallooze voordeden , welken de Koning >ns wil toeflaan (*) ; hij gaf 'er eenigen 'an op, en liet zich als een fchrander Staatstian wegens de overigen met een half woord tit , als ware hij de man , wien de Koning iet zijn vertrouwen vereerd en tevens met ijne geheimen belast had. Een hoog denkeeld zijner bekwaamheid gegeven hebbende, lom hij deftig het fpreekgeltoelte af. Deosthenes verving hem, en ontkende alles, at hij gezegd had. ^schines en philocra:s waren rechts en links naast hem gaan liaan, O «fchm. de f.Is. Itf. p. 4„. (l) Demofth. ibid. 297.  to5 REIZEVANDEN JIOOFDST, 1X1. Brief van apollodorus. Ik zal het gebrekige in het bericht van den ipotboef callimedon aanvullen. Het Volk was ontrust over de komst van philippus voor de Thermopijlen (i). Indien de Koning zich eens met onze vijanden, de Thebanen, ging vereenigen, om onze bondgenooten, de Phoceërs, te onderdrukken, welke hoop bleef 'er dan voor het Gemeenebest over ? iEscHiNES is borg gebleeven voor de gunstige gezindheid des Konings. en voor het behoud van Phocis. „ Binnen twee of drie dagen, zegt hij, zullen wij, zonder uittetrekken , zonder onze toevlucht tot de wapenen te nemen, hooren, dat Theben belegerd, dat Bosotie vrij is, en dat men aan de herltelling van Platea en Thespiën , door de Thebanen verdelgd, werkt. De heiligfchennis aan den tempel van apollo zal beoordeeld worden voor de rechtbank der Amphiclijons ; en de misdaad van eenige bijzondere perzoonen zal nier langer door geheel Phocis geboet worden. Wij liaan Amphipolis af, maar zullen eene fchaavergoeding hebben , welke deze opoffering rijkelijk goed zal maaken (V)." Het (i) Demoltheii. de cor. p. 47S. (a) w, ibid, ,d< de fals. leg. p. 297. Id. de pace, p. Co,  JONGEN ANACHARSIS. ao? gens philippus, was hi] reeds de Thermopijlen \ doorgetrokken {i> De Phoceërs, onbewust van zijne oogmerken en tusfchen hoop en vrees vlottende , hadden niet begreepen , zich van deze gewigtige post meester te moeten maaken ; zij hadden de fleutels van derzelver ingang in bezit; de Koning beproefde eene onderhandeling met hun; zij wantrouwden zijne bedoelingen en wilden echter de onzen keeren. Weldra door de Afgevaardigden, dien zij ons kortling gezonden hadden (&), onderricht van het geen 'er in onze Vergadering van den lóden dez.er maand was voorgevallen (*)> hielden zij zich verzekerd , dat philippus , met onze voorkennis , geen ander oogmerk dan tegen de Thebanen had, en meenden zich daarom niet te weer te moeten Hellen (3). Hun Bevelhebber thalecus gaf hem Nictzon over benevens de fterkten bij de Thermopijlen. Hij kreeg verlof, om zich met de agtduizend mannen onder hem uit Phocis te verwijderen (4). Op dit bericht namen de Lacedemoniërs , die onder het geleide van archidamus den P/20ceërs ter hulpe trokken, vreedzaam den terugtogt door Peloponnefus aan (5), terwijl phi- lip- (O Demofth. de cor. p. 47»- C») Id' de fals- le^' p' 302. t*J Van deu I2dc" van Zomermaand deszelfJen jaars. (S) Demofth. de fals. leg p. 3^5- U) ^Efchin.. de fals. leg. p. 417. Diod. Sic. L. lO, p. 455- (5) Dt> mofth. ibid p. £ül & 305. VL Deel. O ioori'st. lxi.  JONGEN ANACHARSIS. au den Phocetfchen krijg te eindigen (O ; maar hij wist wel , dat de brief ons niet geworden zou , voor dat hij reeds meester van Phocis zou wezen. Voor ons is thands geene andere hoop dan op de infchiklijkheid of het medelijden van dezen Vorst. Het medelijden ! O fchimmen Van themistocles dl ARIST1DES ! . . . . DüOC zijn bondgenoot te worden , door den vrede met overhaasting te befluiten in het oogemblik , waarin wij andere Volkeren uitnoodig.den, om de wapenen optevatten , hebben wij onze bezittingen en cnze bondgenooten verlooren (2) ! Tot wien ons thands gewend ? Geheel Noord-Griekenland is verflaafd aan philippus. Op Peloponnefus zouden Klis, Arcadie en Argolis , vol van zijnen aanhang (3) , ons even min, als de overige volkeren, ons bondgenootfchap met Lacedcemon vergeven (4). De laatften verkiezen , ondanks den ziedenden toorn van hunnen Koning archidamus , den vrede boven den oorlog. En wat ons betreft : wanneer ik het oog fla op ons zeewezen , de landmagt en geldmiddelen , zie ik niets dan de puinhoopen van eene weleer geduchte Mogendheid. 'Er is eene algemeene kreet opgegaan tegen onze Gezanten : zij zijn hoogst misdaadig, wan- (l) Demoflh. de fals. leg. p. sol. JEfchin. de fals. leg. p. 41Ö. (2) Demofth. ibid. p. 315. (3) W. Md. P334» (4) ld. depaee, p. fe. O » HOOFDST, LXI-  212 REIZE VAN DEN EOOTOST. lxi. Onder wanneer zij ons verraaden hebben; hoogst ongelukkig , wanneer zij onfchuldig zijn. Ik vroeg aan .eschines , waarom zij zich in Macedonië hadden opgehouden ? Hij andwoordde : „ wij hadden geen last, om verder te gaan (i> — Waarom hij ons met zulke fchoone uitzichten had gepaaid ? — Ik berichtede, zeide hij , het geen ik gehoord en gezien had , zoo als ik het waarlijk gehoord en gezien had (2)." Her bedrijf van philippus hoorende is deze Redenaar ten fpoedigften vertrokken naar het derde Gezantfchap , hetgeen wij aan den Koning zenden, hetgeen hij voor eenige dagen geweigerd had (3}. CO iEfchin. de fals. leg. p. 4I0, (2) Idt ibid< p§ 40/> [}) Demofih. ibid. p. ju.  «ooppst. On- 420 REIZE VAN DEN het gebruik van wagens in zijne Staaten CO. Weet gij waarom? — Een Wigchelaar heeft hem voorfpeld, dat hij door een wagen zal om het leeven komen (*). (t) Cic. de f*t. c. j. V«l. Max. h. i, c. 8, extern. 9. ^lian. var. hili. L. 3 , c. 45. Defchrijvers.die dezebijzonderheid vernaaien, voegen 'er bij, dat *er een wagen gefneeden was op het gevest van den dolk, waarmede hij vermoord werd,  L / JONGEN ANAC HARS IS. ui Onder het Archontfchap van Eubulus. Het 4de jaar van de xoide Olijmpias. (fan den i$den van Hooimaand des jaars 345 tot den 4dea V^n Hooimaand des jaars 344 voor J. c.) Brief van apollodorus. Timonides uit Leucas is zinds eenige dagen hier gekomen. Gij kendet hem in de Academie. Gij weet, dat hij dion, dertien jaaren geleeden , naar Sicilië vergezelde, en dat hij altijd aan zijne zijde itreed. De gefchiedenis, waaraan hij fchrijft, zal de bijzonderheden van dezen vermaarden togt behelzen (1). Verrchriklijk is de toeftand , waarin hij dit, weleer zoo bloeijend, eiland verlaten heeft. Het is, als of de fortuin hetzelve ten tooneel verkoozen heeft, om in eenen kleenen kring van jaaren alle de wisfelvalligheden der menfchelijke zaaken te vertoonen. Zij liet eerst op hetzelve twee dwinglanden verfchijnen, die het eene halve eeuw lang onderdrukten. Tegen den laaften dezer Vorsten wapent zij dion, zijnen oom; tegen dion callippus zijnen vriend; tegen Piut. in Dion, t. 1 p. 967, 971 et 97», HOOFD»T<  hoofd* t. 'LXI. van denzelfden, -^r zijn Gezanten van philippus. aangekomen. Hij beklaagt zich over den laster, dien wij, ten aanzien van den laatlten vrede , wegens hem verfpreiden. Hij beweert , geene verbindnis aangegaan en geene belofte gedaan te hebben, en daagt ons uit, om het tegendeel aan te toonen (ij. Onze Afgevaardigden hebben ons dan fcbandlijk misleid , zij moeten zich rechtvaardigen of geilraft worden. Dit is het voordel van demosthenes f». Het laatfie zal eerlang gefchieden. De Redenaar iiijperides klaagde onlangs philocra, tes aan en ontdekte zijne fchandelijke kunstenaanjen. Elk ontvlamde tegen den befchuldigden , die zelf alleen bedaard bleef. Hij wachtede , rot de woede der menigte in ftilte kwam. „ Verdeedig u nu : riep hem iemand toe. — Het is mijn tijd nog niet. Waar wacht gij dan naar? _ Tot het Volk eerst eenen anderen Redenaar veroordeeld heeft (3) » OP het laatst nam hij evenwel, overtuigd van groote giften van philippus te hebben aangenomen C4), de Vlucht > om zkh aa]1 dg te onttrekken. PhiL).L'b,D; "e"m' ^ W,]' 2' * W Demofth. f 'V' P' 7' C3) anft' rbet- l. *, c. 3 , t. 2, n. «1 (4) Demofth. ftlS.Jeg.p.310&JI!. *'P'** «* REIZE VAN DEN  JONGEN ANACHARSIS. 93$ Brief van callimedon. Cjjj" hebt wel hooren vertellen, dat, ten tij* de onzer vaderen, eene eeuw tien of twaalf geleeden, de Goden, om zich eens van hunne gelukzaligheid te verademen, zich zomtijds kwamen vermaaken met de dogters der ftervelingen? Gij meent, dat die verkeering niet.langer naar hunnen fmaak is : maar gij zijt 'er niet agter. Niet lang geleeden zag ik eenen worflelaar, attalus genaamd CO » geboortig van Magnefia, eene ftad aan den Meander in Phrijgie gelegen. Hij kwam van de Olijmpifche fpelen en bragt niet dan eene aanzienlijke menigte •van wonden uit den ftrijd. Ik liet hem mijne verwondering blijken, om dat zijne fterktc mij onverwinnelijk toefcheen. Zijn vader, die bij hem was, zeide mij: „ hij heeft zijne nederlaag alleen te wijten aan zijne ondank baarheid ; bij het opgeven van zijnen naan verzweeg hij zijnen rechten vader , die zich door hem de overwinning te onthouden , daa over gewrooken heeft. • Is hij dan uw zoon niet? Neen , hij is zijn leeven aai den Meander verfchuldigd. Hij , een ri vierkind! — Ongetwijfeld ; mijne vrouw heef he (O .fEfchin. epift. 10, p. au?'5 HOOFDSTj LXI. I > l t t  «OOFDST. LXI. t «34. REIZE VAN DEN het mij gezegd , en geheel Magnefia was 'er getuigen van. Het is bij ons een oud gebruik', dat de vrijdag zich, voor haar huwelijk, gaan baden in de rivier Meander, en daarbij nooit vergeten, om haare eerde gunden den Riviergod aan te bieden; dikwijls weigert hij ze; maar die mijner vrouwe nam hij aan. Wij zagen dezen God van verre , in de gedaante eenes fchoonen jonglings , haar geleiden naar een dicht bosch , het geen den oever omzoomt. Maar hoe weet gij , dat het de Riviergod was ? Dit kon niet misfen : want hij had eene krans van lis om het hoofd." Voor dit bewijs moest ik mij gevangen geven. Ik deelde aan verfcheidene mijner vrienden dit zonderlinge gefprek mede ; zij haalden eenen Toonkunstenaar van Epidamnus aan carion geheeten, naar wiens zeggen een zijner kinderen een zoon van hercules zijn zou. iEscniNES vertelde het volgende geval (*_), 't geen ik met zijne eigene woorden zal opgeven. ,, Ik was met den jongen cimon te Traas, :n las den Ilias op deszelfs eigen tooneel ; cimon had eene geheel andere bezigheid. Er moest een zeker aantal meisjens getrouwd worden. (*) Dit geval gebeurde eenige jaaren laater, doch thtndj an de zeden fprekerde , vleije ik mij met verfchooning oor deze afwijking der tijdreakening, wier aanwijzing ik ©ope , dat voldoen t3\.  23^ REIZE VAN DEN EoornsT. LXI. 1 i i ] ( > c l A li B % v E d T< M W O' ?) I P' Ü door dit valsch bericht, mijne keuze maar willerï doen regelen. Zij koos het beeld der min en is voornemens, 'er haare geboorteftad, Thespiën , mede te verrijken CO. Men zegt ook , dat die ftad haar een beeld wil oprichten in den )mkring van den tempel te Delphi en het zelve ïaast dat van philippus plaatzen CO' Onge. wijfeld past een hoertjen het best naast eenen 'eroveraar. Be kan phrijne. wel vergeven , dat zij haare ninnaars in den grond helpt , maar vergeve laar niet , dat zij hun dan laat lopen Cs))nze zeer infchiklijke wetten flooten de oogenoor haare veelvuldige trouwloosheden en voor e losbandigheid haarer zeden; maar men hield aar verdacht, dat zij, op het voorbeeld van lcibiades, de geheimen van Eleufis ontheigd had. Zij werd aangeklaagd voor het Ge:chtshof der Heliasten ; zij verfcheen en be•roeide de handen haarer Rechters, bij derzel;r binnen komen , met haare traanen CO» uthijas , die haar vervolgde , eischte den )od. Hijparides fprak voor haar. Deze belemde Redenaar, die haar bemind had en )g beminde, gaf zich, op het zien, dat zijne elfprekendheid geenen invloed had, eensklaps rer aan de drift, welke hem bezielde. Hij deed irijne nader bij komen, fcheurde den lluijer open, ;i) Paufim. l; i, t. 20j p. 4(?. Ct) Athen> t< jtJ SSC (3) Timoch ap. Athen. l. 13, c. 3, p. $fif. > Pofidip. ap. Athen. L. ij, e. 3, p. S9r.'  S44 R.EIZE VAN DEN HOOFHcT. LXil. hem in uwen leeftijd het aanzijn gefchonkeir hebben. Ik hoope, dat uwe zorgen en uwe kundigheden hem mijner en mijnes Rijks waardig zullen maaken." Wij bragten geheele dagen bij aristoteles door 5 en deelen hem eene naauwkeurige ree« kenfchap van onze reize. De volgende bijzonderheden fcheenen hem belangrijk', voortekomen. „ Wij waren, zeide ik, in Phamicie, en werden ten middagmaaltijd genoodigd met eenige Perjïfche Grooten , bij deii Landvoogd van dat gewest. Het gefprek liep, naar gewoonte , alleen over den grooten Koning. Gij weet , dat men zijn gezag het minst eerbiedigt in de landen, die het verst van zijne hofltad liggen. Men haalde verfcheidene Haaien van zijne trotschheid en willekeurigheid aan; en, — men moet erkennen, dat de Koningen zich van een ander gedacht, dan wij , reekenen , waren de woorden des Landvoogds (i). Eenige dagen daarna, in gezelfchap zijnde met eenige Onderbevelhebbers van hetzelve gewest ; hoorden wij de onrechtvaardigheden optellen , welken zij van den Landvoogd ondergingen. — „ Het geen ik 'er uit beduite, zei een van hurt, is, dat de Landvoogd zich van eene andere natuur verbeeldt, dan wij zijn." — Ik ondervroeg hunne flaaven; allen klaagden zij over de ftreng- 00 Lib, de mund. ap. Arift. e. 6,t. i. p. 6ll. jEliar» Var. hifi. L. S,c. ij; L. 9, c. 41. Quint. Cutt. L.?}c,8»  HOOFDST» LXll. i t 3 i i I 3 ] E46 REIZE VAN DEN „ Vertrouwt derhalven , hervattede hij, het ijdel gefchreeuw van uwe Schrijvers niet. Ik ken dat Griekenland, waarvan gij fpreekt; ik heb 'er verfcheidene jaaren doorgebragt; ik heb deszelfs inrichtingen naargegaan en ben getuigen geweest van de oaeenigheden, welken het verfcheuren. Wijs mij, ik wil niet zeggen een geheel volk, maar ééne ftad, welke niet in elk oogenblik de wreedheden der willekeur of de ftuiptrekkingen der regeeringloosheid ondergaat. Uwe wetten zijn uitmuntend, maar worden niet beter, dan de onze, naargekomen; ook wij hebben zeer wijze wetten, doch die door len te grooten rijkdom en uitgeftrektheid les Rijks buiten werking blijven; wanneer Dnze Opperheer ze eerbiedigt, willen wij ïbs lot met het uwe niet ruilen 5 wanneer üj ze fchendt, dan heeft het Volk ten minlen dien troost, dat het onweder alleen de Grooten treffen, en op hem zelf zal te rugromen , die den blikzem durfde Oingeren: n een woord, wij zijn zomtijds door het nisbruik der hooge magt ongelukkig , gij djt het fchier altijd door eene onmaatige rijheid." Deze bedenkingen bragten aristoteles on;evoehg op het gefprek over de onderfcheideie regeering-vormen, waarmede hij zich tot an ons vertrek bezig hield. Hij was begonnen met de wetten en ftaats ge-  JONGEN ANACHAïtSIS. -245 EERSTE DEEL Over de verf drillende foorten van regeeringvormen. M en moet twee foorten van regeeringvormen onderfcheiden ; die naamlijk , waarbij het algemeene welzijn alles, en die, waarbij het zelve niets geacht wordt (i). Onder de eerfte foort zullen wij de gemaatigde Monarchie, het Aristocratisch en het eigenlijk gezegd Republi' keimch bewind plaatzen. De regeeringvorm kan alzoo voortreflijk zijn, het zij het gezag in de handen van eenen , het zij in die van meerderen , het zij in die des volks zeiven beruste (2). De tweede foort bevat het Despotismus, de Oligarchie en de Democratie, welke flechts verbasteringen zijn van de drie eerstgenoemde regeeringvormen : want de gemaatigde Monarchie ontaart in dwinglandij of Despotismus, wanneer de Vorst alles naar zich trekt, en zijne magt onbegrensd maakt (3); de Arijtocratie verbastert in Oligarchie , wanneer de hoogfle magt niet meer het aandeel van een zeker aantal deugdzaame menfchen, maar van een kleen aantal luiden wordt, die zich enkel door rijkdom fi) Arift. de rep. t. 3, c. 6, t. i, p. 345. (O ld. ibid. L. 3, c. 7, p. 246. (3) ld. rhetor. L. I , t. 8 , p. 5JO. Q5 IJOOFDST. LXti.  HooprsT. LXH. 1 I 1 1 1 « e t t t 2 1 1 1 1 t t l c 1 X c c, 258 REIZE VAN DEN eenen zijner onderdaanen zoo groot te maaken, dat deze zich daarvan ten kwaade zou kunnen bedienen (1); nog veel meer echter moet hij zich wachten, van bijzondere perzoonen te verongelijken en familiëu te onteeren. Onder Jat aantal Vorsten, wien het misbruik hunner nagt van den throon deed ftooten, vielen de leesten toch, om perzoonlijke verongelijkingen e boeten, waaraan zij zelve zich fchuldig genaakt of dien zij bekrachtigd hadden (2). Door middel van zulke omzichtigheden heeft ich de willekeurige regeering eene ganfche euw te Sicijon , en te Connthus fchier eene euw, ftaande gehouden (3). Zij die deze wee Staaten beheerschten , behielden de aching of het algemeen vertrouwen , de een oor krijgsbekwaamheden, de ander door minaamheid, de overigen door het ontzag, 'tgeen ij zelve, bij zekere gelegenheden , voor de Vetten betoonden. Elders is de dwingandij van langer of korter duur geweest, aar gelang zij zich meer of min achtloos ten oon gefield had. Zomtijds wist zij het ge« :rgde Volk te ontwapenen, dan weder ontoeide zij de flaaven en riep ze te hulp (4): och vroeg of laat moest volflrekt noodzaakjk zulk een monfterachtig bewind een einde emen , wijl de haat of verachting, dien het zel- (O Arift. de rep. L. 5, c. 11, p. 410. (2) ld. ibid, >°> p. 4-J- (3) ld. ibid. c. ia, p. 411, (4) ld. ibid, 11, p. 41e,  HOOFDST. LX II. Over de ifijiocratii, Aés REIZEVAN DE N van Bewind hebben, maar overal vindt gij de Staatsgeiteldnis overhellen tot de willekeur der Grooten of tot die der Menigte. Hieruit volgt, dat men verfcheidene foorten van Ariflocratie behoort te onderfcheiden; zommigen min of meer tot de volmaaktheid naderende , waarvoor zulk een bewind vatbaar is anderen min of meer tot de Oligarchie hellende , die deszelfs bederf is. De waare Arijlocratie zou daar beftaan, waar het gezag in handen was van een bepaald aantal kundige en deugdzaame Overheden (i_) Door deugd , verlta ik burgerdeugd, welke niets anders is, dan de liefde voor het algemeene welzijn of het vaderland (2). Aan haar alle eerambten opgedragen wordende , zou zij de grondflag van dit Staatsbeftuur zijn ("3). Om het zelve beftendig te maaken, behoorde men het te maatigen indiervoegen , dat de voornaamfte Burgers 'er de voordeden der Oligarchie, en het Volk die der Democratie, in vonden (4). Twee Wetten zouden veel toebrengen tot dit dubbeld uitwerkzel ; de eene , ontleend uit het grondbeginzel van dit Staatsbeftuur , zou de hooge waardigheden opdragen aan perzoonlijke hoedanigheden zonder opzicht op derzelver bezittingen (5); de an- de. (i) Anti. <3e rep. t. 4, e. 7, p. 37i. c. ,5, p. 3g2> CO W. ibid. L. 3, c. 7, p. 37,. Id. ibid> L> 4 «• 8 , p. 372. (4) ld. ibid. L. 5, c. 7, p. 396. (j) 14, ibid. L. 4, c. p, p.. 373.  JONGEN ANACHARSIS. •*] dei-e zou , om te beletten, dat de Overheden zich niet verrijkten in hunne posten , hun verplichten tot openbaare verandwoording van het beduur der geldmiddelen (i). Door middel van de eerste zouden alle burgers kunnen mededingen naar de hoogde waardigheden: door de tweede, zouden de laagde volksklasfen afzien van een recht, waarop zij alleen ftaan , om dat zij het voordeelig achten (2). Daar het te vreezen zou zijn, dat de deugd, met het hoogst gezag bekleed, op den langen weg, verzwakken of wangunst verwekken zou, zorgde men in verfcheidenc Arijtocratiën om de magt der Overheden te beperken, en haar om de zes maanden in nieuwe handen te doen overgaan (3). Indien het van belang is, dat de Rechters van zekere rechtbanken , uit de aanzienlijkfte Burgers benoemd worden , behoort men ten minden in andere rechtbanken Rechters uit alle de danden te plaatzen (4). Dit Staatsbeduur alleen kan Overheden aandeden , om over de opvoeding der kinderer en het gedrag der vrouwen te waaken. Zuil een Zedenmsesterfchap zou zonder uitwerking zijn in de Democratie en Oligarchie , om da: in de eerste het gemeen eene losbandige vrij heid wil genieten , en in de laatften zij, dii he Ci) Arift. de rep. f.. 5, c, 8, p. 399' CO H(3) ld. ibid. p. 398. (4) ld. ibid. U 4, c. 16 , p. 3«5 R 3 HOOFBST. LXI!. l t  ijfil. j 1 ] 4 f I J 1 j 1 1 < J ( 5Ö4 REIZB VAN DEN moeten de rijkdommen onder het zelve in de allerhoogfte waarde zijn, die alzoo eene zeer groote ongelijkheid onder de Burgers VOordbrengen(0, en de zucht, om ze te verkrijgen, tot het groudbeginzel des Staatsbewind* maaken (2). Eene menigte van Heden hebben uit zich zelve die iïelzel van Staatsbewind aangenomen. De Lacedcemoniërs zoeken het bij andere Volkereu met dezelfde drift in te voeren , waarmede de Atheners de Democratie trachten :e vestigen (3) , doch overal verfchilt de zeize naar gelang der fchatting , die gevorderd -YPrdt , om tot de eerste bedieningen te ge'aaken, der verfchillende wijze van derzelvey 'egeviug, en der min of meerdere beJaaldheid van de magt der Overheden. Over1 echter tracht zich het kleene aantal Burgers" lie in bewind zijn , ftaande te houden teen het groot aantal , 't welk hun gehoor^ aamt (4). Het middel, waarvan men zich hiertoe in veele ■taaien bedient, is, aan alle Burgers het recht oeteftaan , om de Volksvergaderingen bij te voonen , de Overheidsposten te bekleeden mnnen Hemmen in de Gerechtshoven uit te uengen, wapenen in hunne huizen te hebben ik hunne krachten te vermeerderen door de oefe- (O Arift. ds rep. L. 5, c. 1, p. 385. CO ld. iMd, -4, e. 8, p. 372. C3) M. ibid, L. 5j e. 7, p. w. 4; id. ibid. L. 4, e. 5, p. 359.  «OOFDJT. LXll. aöS REIZE VAN DEN om hunne Ambtgenooten te verkiezen en hunne plaatzen voor hunne kinderen agter te laten (i); eindlijk zal men hun alle regelen zien verwaarloozen en hunnen wil ftrafloos in de plaats der wet zien Hellen. Het Staatsbeftuur zal dan ten uiterften bedorven zijn , en 'er zal eene Oligarchie in de Oligarchie zijn , gelijk dit in de ftad Elis heeft plaats gehad f». De dwinglandij van een kleen aantal Burgers kan nief bettendiger, dan van eenen eenigen, zijn (3); zij verzwakt zich het eerst door overmaat van magt. De rijken, die buiten het Bewind geflooten zijn, zullen zamenfpannen met de menigte, om haar te vernietigen. Op deze wijze werd te Cnidus de Oligarchie eensklaps in Democratie veranderd (4). Dezelfde omwenteling heeft men te verwachten , wanneer de klasfe der rijken zich naauw vereenigt, om de overige Burgers als flaaven te behandelen (5). Op zommige plaatzen durven zij deze zoo wreeden als redenloozen eed zweren: „ik zal het Gemeen zoo veel kwaads doen , als in mijn vermogen is (6)." Daar ondertusfehen het Gemeen even gevaarlijk is, of het voor anderen kruipt, en of men voor het zelve kruipt, moet het niet uitfluitend in het be- O) Arift. de rep. L. 4 , c. 14, p. s&=. (2) ld. ibid. ••• 5» c. 6, p. m. (3) id, |bid, c> l2f p> 4U- IcU ibid. c.6,p. 303. (5) id, ibid. p. 3üg. (6) ld. ibid. e. 9, p. 401.  JÖNGEN AN ACH ARS IS. *<& bezit der rechtfpraak en der Overheidverkie* zing zijn. De verplichting der rijken, om op eene laage wijze deszelfs Item te bedelen, zot! het zelve als dan fchierlijk doen gevoelen , dat het even gemaklijk is, het hoogst gezag zelf voor zich te behouden, als 'er over te befchikken ten voordeele van andere (i). De zeden kunnen een bewind, 't welk niet Volksgezind is, Volksgezind maaken, en daartegen ook de Oligarchie in de plaats der Democratie brengen (2). Schoon deze veranderingen het bewind doen drijden met den Staatsvorm , kunnen zij echter nooit gevaarlijk zijn. om dat zij langzaamerhand en met zamen ftemming van alle de Handen werken. Maa: niets is belangrijker, dan, van den begin af, d< nieuwigheden te keeren, die de Staatsgedeld nis met geweld aanvallen, wijl in een Beduur het welk zich de bewaaring van het evenwig voordek tusfchen den wil der twee vermogen de burgerklasfen , de minde inbreuk op d vastgedelde Wetten eenen algemeenen onder gang voorbereidt. Te Thurium verbood de We eene krijgspost voor de tweedemaal te beklee den, dan na eenen tusfchentijd van vijf jaarei Jonge luiden, van het vertrouwen der bende en de Hem des Volks verzekerd, deeden dez Wet, ondanks den tegenfland der Overhede intrekken , en weldra verkeerden zij , doe ve (1) Aria. de rep. L. 5, c. ö, p. 394« (*) Id' ibi L. 4, c. 5, p. 370. noornsTi LXll. » t E i i. n e n ir :1 i  ReOFrST. LXI1, Over de Democratie < k C s % s c ll t z d V d | f s.70. REIZE VAN DEN veel ftouter ondernemingen, het wijze en ge* maatigde Beftuur in eene fchriklijke overheerfching (i). „ De vrijheid is alleen beftaanbaarin óeDemocratie, zegt de ijverige voorftandervan de Volksmagt (2) ; zij is het grondbeginzel van dit Staatsbeftuur; zij geeft aan eiken Burger den wil om te gehoorzaamen , de magt om te gebieden ; zij maakt hem zijn eigenen meester, gelijk aan anderen, en dierbaar aan den Staat, waarvan hij zelf een lid. is." Het behoort dus wezenlijk aan dit Beftuur, lat alle de Overheidsambten , of de meesten :en minften, door middel van het lot aan eiken 3urger kunnen toegeweezen worden (3); dat Ie bedieningen , die van den krijg alleen uit;ezonderd , zeer zelden meer dan eei:s aan en zelfden perzoon ten deel vallen ; dat 11e de Burgers beurtling in de Gerechtshoen verfpreid zijn; dat men eenen Raad anftelle, om flechts de zaakenvoorte bereiden , ie in de oppermagtige Volksvergadering zuil 'n gedaan worden, waar bij alle Burgers :genwoordig zij„ - dat men hun ^ die de_ dven getrouw bij woonen, gelijk ook hun , ie in den Raad en Gerechtshoven tegen'oordig zijn, eenig recht van tegenwoor. igheid (prafentü geld) toelegt (4)! Dit O) Arifr.de rep. L. 5, c. 7, p. m. 1 waar eindliJk ■> de Wet_ ten , te midden van de onftuimigfte bewegingen , klem genoeg hebben, om zich te doen gelden C3) : doch llet zelve is overal dwinglandsch CO •> waar de armen te S1'00" ten invloed op de algemeene raadpleeging hebben. Dit overwigt van magt hebben dezen aan verfcheidene oorzaaken te danken. De eerste is de opheffing van alle fchatting , welke men bij de verdeeling der waardigheden had in het oog te houden (5). De tweede is het toeftaan van zekere vergoeding aan de armen en de onthouding van hetzelve aan de rijken , die de algemeene vergaderingen of rechtszaaken bijwoonen (6). Te on- (1) Arift. de rep. L. 4, c. 4, P« 368; c. 9, p. S73 ; i.. 6, c. 2, p. 414. CO ld. f'id. L. 5 , c. 9, p. 401,L. 6, c. 5, p. 419. Ci) ' P« 3Ö3. (4) ld. ibid. p. 4°5. (5) ld. ibid. L. 5, C. 5 , p. 393* (<0 ld. ibid. tf 4, c. 13, p. 37<". HOOFDST. LX11.  jongen anacharsis. tot het toppunt des bederfs, terwijl het Volk dc ondeugden en wreedheden der dwinglanden aanneemt (i). Schier alle onze Staatsgefteldnisfen , onder welke vormen ook ingericht , dragen veelvuldige zaaden haarer eigene vernietiging bij zich. Daar de meeste Griekfche Gemeenebesten zich bepaalen tot den engen omtrek van eene ftad of van eene ftreek, kunnen de verdeeldheden van bijzondere perzoonen, tot Staatsgefchillen verheven, de rampen van den oorlog , de oude en telkens vernieuwde wangunst der onderfcheideue burgerklasfen , en eene fnelle opvolging van onvoorziene gebeurenisfen, in een oogenblik de Staatsge» iïeldnis doen wankelen of omkeeren. Men zag de Democratie in de Had Theben door het verlies van eenen veldflag afgefchaft (2); te Heraclea ,. te Cumct en Megara door de terugkomst van voornaame burgers , dien het Volk verbannen had , om de algemeene fchatkist te verrijken met hun vermogen (3). Te Sijracufen wentelde het Staatsbeftuur door eenen minnehandel ("4) , te Eretria door de beleediging, eenen bijzonderen perzoon aangedaan (5) , te Epidaurus, door eene geldboete , eenen anderen opgelegd (6). En hoe veeCi) Arift. de rep. l. 4, o 4, p. ?9- CO W. iMd- l. 5, t. 3. p- ï8& co 'd-ibirt- c. 5, p. 392. (oia1 ib\). c. 4, P- 3fiO- C.5) M. ibid, c. 6, p. 395. C63 ibid C. 4, p. J9I. VI. Deel. S pno??>ST. lxu.  H! OFDST. LXiI. 274 REIZE VAN DEN veele opfchuddingen hadden niet nog veel onbeduidender oorzaaken , die echter * door zich trapsgewijze te verbreiden , in bloedige oorlogen eindigden? Terwijl deze plaagen het grootfte gedeelte van Griekenland troffen , bleeven drie Volkeren , de Creters, de Lacedcemonièrs en Curthagers verfcheidene eeuwen in het vreedzaam genot van een Staatsbeftuur, het geen van alle de overigen verfchilde , fchoon het alle derzelver voordeden in zich vereenigde. De Creters vatteden in de vroegfte tijden reeds het denkbeeld , om de magt der Grooten door die des Volks te matigen CO 5 de Laced*. montérs en Canhagers, op hun voorbeeld voorzeker, om het Koningfchap met de Arifiocratie en de Democratie te vereenigen (»" Hier gaf aristoteles eene beknopte ver klaaring van de Staatsgefteldnisfen, te Creta te Lacedcemon en Carthago aangenomen; waaruit ik zijne gedachten over de la3tfte zal mededeelen met bijvoeging van eenige josfb trekken bij zijne fchets. Te Carthago is de oppermagt verdeeld onder twee Koningen (*), eenen Raad en de Volksvergadering (3). De CO Arift. «-erep.L.a.e.lo,,,. 33=. (l) Id, ibid. vers geve Ma deze twee Overheden den „aam van Sl/fJ d.e der2e!ver wa,re naam is: de GrutfcHe Schrijvers „oe! men hun Koningen. (,J Arift. de rep. u £< Po.ijb. L. 6, p. 493. 'r ***•  jongen AnaCIIARSIS: ift De twee Koningen worden alleen uit twee huizen, even als te Laccdcsmon verkooren, doch flechts voor een jaar (i), beurtling uit beiden: men vordert in hun geboorte, rijkdom, deugd (2). De Raad is zeer talrijk. De Koningeri roepen den zeiven bij een (3). Zij zitten 'er in voor en brengen 'er de zaakcn van oorlog , vrede en van de hoogde Staatsaangelegenheden in overweging (4). Een Staatsgenootfchap van honderd en vier leden is belast met de handhaving van de belangen des Volks (5)- Men behoeft de voordellen Mét aan 's Volks uitfpraak te onderwerpen > wanneer derzelver gevoelens eenftemmig zijn^ maar wel in het tegenovergedeld geval. In de algemeene Volksvergadering dragen de Koningen en Raadsleden de redenen voor,; die de gevoelens vereenïgd of uit een hebben doen lopen. De geringde burger kan zich tegen hun befluit of tegen de ouderfchei-dene gevoelens, die het befluit verhinderd hebben, laten hooren; het Volk zelf heeft de eindlijke beflisfching (6). Alle de Overheidsposten van Koningen j Raadsleden, Rechters , Strategen of Stedehouders van wingewesten, worden door vrije (1) Nep. in Hannib. c. 7. GÓ Arifl. de rep. L. i5 c. 11, P. 334- CS> Liv- L- 3°' c' 7' b* L; f? p. 33; L. 3, V- 175 & »87- (»J Aritt. ftf* (6} f* ibid'. s 2 HOOPDST^ LXiU  JONGEN ANACHARSIS. ag3 laatften te wederftaan. Indien gij, door fterkte van eigene verbeelding , zelf het» ontwerp cener Staatsgefteldnis zonder gebrek bevatten kunt, dan moet een nog fterker gezond verftand u overreeden vau de onuitvoerlijkheid van zulk een ontwerp, of dat , zo het toevallig al uitvoerbaar was , het echter misfchien nog voor alle Volkeren niet zou pasfen (O- ,, De beste Staatsgefteldnis voor een Volk is die, welke gefchikt is naar deszelfs aard en belang, naar de luchtftreek, waaronder hetzelve woont, en naar eene menigte omftandigheheden , die aan hetzelve bijzonder eigen zijn. ,, De Natuur heeft, door /prekende en yeel verfchillende trekken , de maatfehappijen onderfcheiden, welke over onzen bol verfpreid zijn C2)- Dc Volkeren in het Noorden vznEu~ ropa bezitten meer dapperheid, maar mindere verlichting en kunstvlijt: gevolglijk moeten zij vrijheidminnend , onleerzaam onder het juk en ongefchikt zijn, om nabuurige volkeren te beheerfchen. Die van AJia bezitten alle gaven van den geest en alle bronnen der kunst : doch derzelver overdreevene lafhartigheid veroordeelt ze tot flaavernij. De Grieken, tusfchen (i) Arifl. de rep. L. 4 , c. i, p. 363. CO Hippocr. i'e aer. §. 39, t. 1, p. 35c. Arift. ibid. L. 7, c. 7, p.433. PJiu de rep. L, 4 , p. 435. Anun'jm. ap.^ Phoc. p. 1320. HOOTOST, LXII. 1  «86 R E I Z E VAN DEN HfJOFDST LXU. zija; elders vordert men een veel grooter aantal van vereischten : doch daar uit volgt , dat de eersten , die dezen titel aannamen , 'er geen recht toe hadden, en , indien zij dit niet hadden , hoe konden zij het dan op hunne kinderen overbrengen (i) ? „ Het is de omtrek van eene ftad noch van eenen Staat die dit voorrecht aan deszelfs bewooners geeft ; indien dit zoo was , dan kwam het den Haaf zoowel, als den vrij• gebooren toe (2). Indien de flaaf geen burger zijn kan , dan kunnen zij allen, die ten dienst van hunnes gelijken ftaan, of die zich , door het oefenen van werktuiglijk handwerk, in een volftrekte af hanglijkheid van het Gemeen ftellen, het even min wezen (3). Ik weet wel, dat men ze als burgers erkent in de meeste Staaten , en vooral in de hoogere Democratie ; maar in eenen wel ingerichten Staat behoort men hun geenzins zulk een fchoon voorrecht toe te ftaan. ,, Wie is dan de waare burger? Hij, die j vrij van alle andere zorg , zich enkel toewijdt aan den dienst des Vaderlands , en ambten, waardigheden , eereposten (4) , in een woord, het hoogst gezag bekleeden kan. „ Daar uit volgt, dat die naam niet dan ón- (1) Arift. de rep. L. 3, c. s, p. 340. (2) ld. ibid. c. I. ($) ld. ibid. c. 5, p. 343. ld, ibid. U 3, c. 1, p. 338 & 339 ; c. 4, p. 3&U  JONGEN ANACHARSIS. 287 oneigen kan gegeven worden aan kinderen en afgeleefde grijsaards , en dat dezelve geenzins voegen zou aan handwerkers , daglooners en vrijgemaakte flaaven (1); nog volgt daar uit , dat men alleen burger is in een Gemeenebest O) 5 fchoon men dat recht al mag gemeen hebben met luiden, wien , volgends onze beginzelen, hetzelve moest ontzegd worden. ,, In uwen burgeritaat moet alle arbeid, die de oplettendheid, welke uitfluitend aan de belangen van het Vaderland behoort, zou afleiden, den burger verbooden zijn, en het burgerrecht alleen aan hun vergund worden, die in hunne jeugd de wapenen ter verdeediging van den Staat dragen , en die denzelven, in eenen meer gevorderden ouderdom , met hunne kundigheden voorlichten (3). ,, Dus zullen uwe burgers een wezenlijk deel van den Staat uitmaaken. Hun eigenlijke voorrecht zal beftaan, in verkiesbaar tot Overheden te zijn , in te oordeelen over de twistzaaken van bijzondere perzoonen , en in te ftemmen in den Raad of in de Volksvergadering (4). Dit recht zullen zij houden van de Grondwet, om dat de Wet een verdrag is Cf), het geen de rechten der burgers verzekert. Hun fO Arift. de rep. L. 3, c. 1 & 5; L. 7, c. 9, p. 435» (2) ld. ibid. L. 3 , c. 1 , p. 330. fjj ld. ibid. L. 7, C- 9> P- 435- (4) U. ibid. L. 3, c. |, p. 339- C5>iJibid. c. 9, p. 343. 1100*051. LX1I.  a88 REIZE VAN DEN HOOFDSTi LXI1. Hun eerste plicht zal zijn, zich zeiven te bekwaamen, om te gebieden en om te gehoorzaamen (ij: dien plicht zullen zij uit kracht van hunne opvoeding vervullen, om dat dezelve hun alleen de deugden van eenen burger of de liefde des Vaderlands kan inboezemen. Deze bedenkingen zullen ons den aard der gelijkheid doen kennen, welke de Wetgever in den Staat moet invoeren. „ Men duldt 'er geene in de Oligarchie , waar men integendeel vooronderftelt, dat het verfchil der geluksgoederen ook een- verfchil van Handen onder de burgers invoert, en dat gevolglijk de voorrechten en onderfcheidingen alleen behooren toegekend te worden aan den rijkdom (a). In de Democratie achten zich alle de burgers gelijk , om dat zij allen vrij zijn : maar vermids zij een valsch denkbeeld van de vrijheid hebben , verbreekt de gelijkheid, welke zij voorgeven, alle ondergefchiktheid. Van daar de oproeren , die onophoudelijk in het eerst genoemd Beftuur woelen , om dat de menigte deszelfs ongelijkheid als eene onrechtvaardigheid befchouwt (3), en in het laatfte, om dat de rijken 'er beleedigd worden door eene gelijkheid , die hun vernedert. „ Onder de voordeden, welken de burger- « lij- (O Arift. de rep. L. 3, c. 4, p. 342 fa) ld. ibid. c. 9, p. 548'; L. 5, c. I, p. 385- O) ld. ibid. C. J, p. 389-  JONGEN ANACHARSIS. s8q lijke gelijkheid geeft, of neemt, zijn 'er drie, die eenige opmerking verdienen : de vrijheid , naamlijk , de deugd , en ^de rijkdom. Ik fpreek niet van den Adel, om dat dezelve in deze algemeene verdeeling is begreepen, voor zoo ver dezelve in den ouderdom des rijkdoms of der deugd in zeker gellacht befiaat (1). „ Niets ftaat meer lijnrecht tegen de losbandigheid over , dan de vrijheid: in alle Staatsgefteldnisfen zijn , en behooren de bijzondere fperzoonen onderworpen te wezen , met dit verfchil nogthands, dat zij in zekere Staaten flaaven zijn van menfchen, en in anderen alleen flaaven mogen wezen van de Wet. De vrijheid beftaat, in waarheid, geenzins in te doen , al wat men wil , gelijk men in zommige Democratü'11 beweert (2) ; maar in niets te doen, dan het geen de Wetten willen, die de onaf hanglijkheid van eiken bijzonderen perzoon verzekeren; en, in dit opzicht, kunnen alle uwe burgers even vrij zijn. „ Ik zal mij niet verder uitlaten over de deugd ; daar alle onze burgers deel zullen hebben aan het hoogst gezag , zullen zij allen een gelijk belang hebben bij haare handhaving en bij hunne eigene bezieling van de zelfde liefde voor het vaderland; en ik voege 'er Cl) Arift. de iep. L. 4, c. E, p. 373- CO L. 5» c- 9. P- 4°2» VI. Deel. T HOOFDST» LXil.  sec- REIZE VAN DEN HO'.FJIST. LX1I. CO Ad* de rep. L. 2, c. 7, p. S22. 'er bij, dat zij min of meer vrij zullen zijn naar gelang zij min of meer deugdzaam zullen wezen. „ Wat den rijkdom betreft, de meefie Wijsgeeren'hebben zich niet kunnen hoeden voor eene al te natuurlijke misleiding, om, naam. lijk , het oog te flaan op het misbruik , het geen hunnen fmaak of hun belang het flerkst ftuitede, en om te gelooven, dat alles in den Staat van zelfs wel zou gaan , wanneer zij dien flechts uitgerooid hadden. De oude Wetgevers oordeelden het welvoeglijk bij hetbeginjvan eene Staatshervorming , de goederen onder alla de burgers gelijkelijk te verdeden; en van daar hebben eenige hedendaagfche Wetgevers, phaLEASvan Chalcedon, onder anderen, eene doorgaande gelijkheid van geluksgoederen ten grondflagvan hunne Staatsinrichtingen gelegd. De een wil, dat de rijken zich nieo verbinden met de armen , dat de dogters van de eersten met huwelijksgoed begiftigd zullen worden , maar die der laatsten niet,- een ander, dat de vermeerdering van bezitting flechts vrij ftaat tot zekere door de Wet geftelde hoogte; doch, hij de bepaaling van het vermogen van elk gezin , moest men dan ook het aantal van deszelfs kinderen bepaalen (i). Geene verbiedende Wetten kunnen zeker flag van evenwigt in het vermogen van bijzondere perzoo. nen houden; men moet, zoo veel flechts mo- ge-  JONGEN ANACHARSIS. 293 in dit geval, den befchuldigden vrijfpreekt, is de zaak afgedaan ; maar wanneer dezelve hem veroordeelt, moet dit oordeel weder bekrachtigd, of zelfs door de gerichtshoven vernietigd-, kunnen worden (1). „ Om uit de algemeene volksvergadering de heffe des volks te weeren, die, niets bezittende en geen handwerk oefenende, echter als burgers, recht zouden hebben, om dezelven bij te woonen , zal men toevlucht nemen tot de goedfchatting , of tot den welbekenden flaat van het vermogen van bijzondere perzoonen. In de Oligarchie, is deze fchatting zoo hoog, dat dezelve de rijken alleen tot de volksvergadering toelaat. In zommige Democratiè'n is dezelve in het geheel niet in wezen, en in anderen is zij zoo laag , dat zij fchier niemand uitfluit. Bepaal gij eene fchatting, waardoor het grootfte en beste gedeelte der burgers recht verkrijgt , om in de algemeene raadpleegingen hunne gevoelens te uiten (2). „ Endaar de fchatting geene bepaalde maat is, maar telkens verandert naar den prijs der leefmiddelen , en daar deze veranderingen zomtijds genoegzaam zijn, om den geheelen aard van hel beftuur te veranderen , moet gij zorge dragen. om dezelve van tijd tot tijd te vernieuwen er evenredig te maaken aan de omftandigheden aan het vermogen der bijzondere perzoonei ei (O A«ft. de rep. L. 4. p. 38'. (O I* Wd, V. 4 e. i». p. 373- T3 HOOl'OST.' LXll. ! I t  •294 REIZE VAN DEN Etorrsr. LXU, l i I v i; V 11 S p 0 g< P- en aan het voorwerp, het welk gij u ten doel Helt CO- „ 2. Defcefluiten der algemeene Volksvergadering moeten uitgevoerd worden, door de Overheden , wier verkiezing, aantal, bediening en ■duurzaamheid van bewind geëvenredigd zijn moet aan de uitgeftrektheid van het Gemeenebest zoowel, als aan den form van het Staatsbeftuur. „ Hier echter , gelijk fchier in alle onderwerpen , welken wij behandelen , ontftaat eene menigte van vraagen Cs), welken wij met ftiljwijgen voorbij gaan, om ons tot twee uitdelende punten te bepaalen, die de verkiezing en iet aantal der Overheden betreffen. Te weten Ie Oligarchie brengt mede , dat zij overeenomftig de goedichatting verkoozen worden, - de Democratie, dat het lot hun geeft zoner eenig opzicht op het vermogen der bijzon* ere perzoonen Ontleen van de eerfte de njze der verkiezing, om dat zij de gefchikfte i, om u braave en verlichte Overheden te geen , en, volg het voorbeeld der laatfte , in u iet naar de goedfchatting te richten, om dat j niet te vreezen hebt, dat men gemeene en igefchikte menfchen tot de vervulling der verheidsplaatzen verheffen zal. Wat nu het ttal der Overheden aangaat, veel beter is het , derCO Arift- ds rep. L. 5, c. 6, p. 395; c. 3\ p. %9%i ) ld. ibid. L. 4, c. 15, p. 3üi. kti w. ihicU u" 373.  H00PDS1 LXII. J J I soö REÏZE VAN DEN . zooveel flechts mogelijk is CO : in dien (land zult gij fteeds de beste zeden en de grootfte braafheid vinden. Met deszelfs lot te vreden , ondergaat noch doet hij denzelven anderen ondergaan, den verachtlijken hoogmoed, dien de rijkdom inblaast, noch de laage wangunst, die de armoede voordbrengt. De groote lieden , waar deze ftand het talrijkfte is , moeten dus min onderhevig zijn aan opfchuddingen , dan de kleenen, en de Democratie, die denzelven in eere houdt, duurzaamer ziju, dan de Oligarchie, die hem naauwlijks eenige oplettendheid vergunt CO- „ Dat het voornaamfte gedeelte uwer volkplan. ting befta uit dezen eerwaardigen ftand; dat uwe wetten denzelven vatbaar maaken voor alle onderfcheidingen; dat eene wijze inrichting onder denzelven leevendig houde den geest en hefde der middelmaatigheid. Laat denzelven fteeds de heerfchende partij op uwe openbaare plaatzen uitmaaken. Deszelfs evenwigt zal eert ivaarborg voor den Staat zijn tegen de listige willekeur der rijken , die nimmer kunnen getoorzaamen , en tegen de blinde willekeur der irmen, die nooit kunnen gebieden; en het gevolg ïal daarvan zijn, dat het grootfte gedeelte des rolks, ten fterkften aan het Staatsbeftuur verdocht, alles doen zal , om het zelve in ftand e houden , het welk de eerfte grondig en de (O Arift. de rep. L. 4, c. „, p. 3?ff. Eatipili. in s . ■- V. 238. (2j Arift. ibid.  JONGEN AN AC HARS IS. 297 de beste proeve tevens is van eene goede Staatsgefteldnis (1). „ In elk Gemeenebest maakt zich een burger fchuldig, zo dra hij te vermogend wordt. Kunnen uwe wetten niet verhinderen , dat bijzondere perzoonen te grooten rijkdom verkrijgen, en rondom zich eenen genoegzaamen aanhang verzamelen, om zich geducht te maaken, neem dan toevlucht tot het Ostracismus of de ballingfchap , en houdt 'er hun een zeker aantal jaaren lang door verwijderd. „ Het Ostracismus is een geweldig , misfchien onre chtvaardig middel , het geen dikwijls gebruikt wordt, om perzoonlijken haat ten dienst te ftaan , maar het geen gebillijkt wordt door groote voorbeelden en groot gezag , en ^s al vast het eenige, het geen, in die omftandigheden, den Staat behouden kan. Wanneer zich echter een man verheft, die enkel door de verhevenheid van zijne deugden alle harten tot zich trekt, dan erkenne ik , dat het veel overeenkomstiger met de waare grondbeginzelen zijn zou, hem op den throon te plaatzen , dan hem in ballingfchap te zenden. (2). „Wij hebben reeds gezegd , dat uwe burgers beftaan zullen of uit jonge luiden, die het vaderland door hunne dapperheid dienen, of uit grijsaards , die, na het zelve aldus gediend tt hebben , het door hunnen raad zullen ftuuren, Hei (O Arift. de rep. L. 4 , c. ib, p.377* L> 5' c.»,p.4«>« (a) ld. ibid. L. g, c 13, P- 354i c. 17. P- T 5 h0ofd1t. LXII.  LXII. aoS REIZE VAN DEN Het is uit deze laatfte klasfe , dat gij uwe Priesters moet verkiezen , wijl het niet betaamlijk zijn zou, dat de eerdienst van een vrij volk den Goden opgedragen zou worden door handen, aan werktuiglijken en flaaffchen arbeid gewend (i). „ Stel openbaare feestmaalen in, wijl niets de eensgezindheid beter in ftand houdt Ca). „ Verdeel alle de landerijen in twee deelen, het eene voor de behoeften van den Staat, het andere voor die der burgers gefchikt : het eerfte gedeelte moet gewijd worden aan het onderhoud der Godsvereering en der algemeene feestmaalen, het tweede moet alleen door hun bezeten worden, dien ik onder den naam van burgers onderfcheiden heb , beiden kunnen bearbeid worden door flaaven, uit onderfcheidene volkeren (3). . „ Na den form des beftuurs geregeld te hebben , moet gij een ligchaam zamenftellen van burgerlijke wetten , die allen moeten fteunen op )de grondwetten, en medewerken, om dezelven te bevestigen. ,, Eene der allerwezenlijkften moet de huwelijken betreffen. De echtgenooten moeten van geenen te onevenredigen ouderdom zijn (4); niets zou gefchikter wezen , om verdeeldheid en afkeer onder hun te verwekken; zij moeten voords ?0 Arift. de rep. ... 7, c. 9, p. 436. f-) ,d. iwj. S. ro, p. ««. (3j M. ibid. c. 10m p> 4J7> M ^ .b.d> e. 16, p. 445.  JONGEN ANACHARSIS. 299 Voords niet te oud of te jong zijn, wijl niets het ras der menfchen meer doet verbasteren; de meisjens mogen trouwen met haar agttiende , de jongelingen met hun zeven en dertigfte jaar of daaromtrend (1) i laat de huwelijken voltrokken worden tegen den winter- zonne. ltand (a); laat het vrijftaan, om de kinderen te vondeling te leggen, wanneer zij bij derzelver geboorte eene te zwakke ligchaams gefïeldnis of blijkbaare gebreken medebrengen; het zij zelfs geoorlofd, om ze geheel weg te leggen, ten einde eene onmaatige bevolking te ontwijken. Wanneer dit denkbeeld tegen het charakter des volks ftrijdt , bepaal dan ten minflen het getal der kinderen voor elk huisgezin ; en , wanneer de echtgenooten deze bepaaling overfchrijden , verplicht de moeder dan, om de vrucht haarer liefde- om te brengen, eer dat dezelve de beginzels van leeven en gevoel heeft ontvangen. Verbied ten ftrengften het overfpel, en laat de allerzwaarlte ftraffen hun treffen , die zulk ■eene aanminnige verbindnis fchenden (3). ■ . Aristoteles weidde vervolgends uit over de wijze, waarop men eenen burger moest opvoeden. Hij nam hem reeds in de wieg aan, geCO Arift. de rep. L. 7, c. 16, p. 44<5- (O W(M. Vargentin bewees in eene Verhandeling, aan de Acadedemie der Wetenfcbappen te Stockholm aangeboden in h«c jaar 1772, uit eene menigte van waarnemingen, geduurende veertien jaaren genomen , dat in de herfstmaand de meeste kinderen gebooren worden. . Gazette de France du 28 Aoüt 177a.) CO Arift. de rep. L. 7, c. 16. p. 447- HOOFSST. LXII.  HOO>r»ST. lxu. Soo REIZEVANDEN geleidde hem door de verfchillende jaaren zijnes leevens, door de verfchillende bedieningen van het Gemeenebest, en door de verfchillende betrekkingen der maatfchappij. Hij fprak van de kundigheden, welke zijnen geest moesten verhchten , en van de deugden, welke zijne ziel moesten vervullen , en deed hem bij eene ongevoelige ontwikkeling van de kéeten zijner plichten , tevens de aaneenfchakeling opmerken der wetten, welke hem tot derzelver vervulling verplichteden (*). Ik heb hier eenige aanmerkingen van aristoteles over. de best mogelijke Staatsgefteldnis voorgedragen. Een weinig vroeger heb ik die van plato medegedeeld (f; , ais mede de werkhjke ftaatsgefteldnisfen van lijcurgus (§) en van solon (**). Andere Schrijvers , Wetgevers , Wijsgeeren , Redenaars en Dichters hebben mede hunne denkbeelden over dit allergewigtigst onderwerp gemeen gemaakt: maarwie zou, zonder doodlijke verveeling alle hunne verfchillende ftelzels ontleeden en vooral die ontzettende menigte van grondftellingen en» vraagftukken , welken zij beweerd of beftreeden hebben? Bepaalen wij ons daarom tot een kleen aantal grondftellingen , welke hun allen ge- (*) Wij bezitten deze Verhandeling niet meer, maar uit de eerfte hoofd/lukken van het 3fte boek over het Gemeenebest iaat zich gemelijk den gnn-r naarfpooren, dien arxsto«les ,n het ovorige gedeelte moet gehouden hebben. Xfv>  3o4 REIZE VAN DEN HOOFDSTf LXII. i Staat is waarlijk niet meer, dan een ligchaam zonder leeven (i). De wetten moeten duidlijk, juist, algemeen , gefchikt voor de luchtftreek (2) en gunftig voor allerleije deugden zijn (3) ; zij moeten zoo min mogelijk aan de uitfpraak van den rechter overlaten (4) ; zij moeten (breng, maar de rechters zulks nimmer, wezen f5), om dat men liever het gevaar moet willen lopen , van eenen misdaadiger vrij te fpreken, dan van ee. nen onfchuldigen te veroordeelen. In het eerlle geval is het oordeel eene dwaaling, in het laatfle eene ondeugd (6). Men heeft volkeren door werkloosheid de meerderheid zien verliezen , welke zij door overwinningen verworven hadden. Dit was de fchuld hunner wetten , welke hun wel hadden gehard tegen de moeilijkheden van den oorlog, maar niet tegen de bekoorlijkheden van den vrede. Een wetgever moet zich minder bezig houden met den oorlog , die een voorbijgaande toeltand zijn moet , dan met de deugden, welke eenen ftillen burger leeren, den oorlog niet te vreezen en den vrede niet te misbruiken (7). De (O Demofth. ap. Stob. Serm. 41, p. 270. CO Archijt, bid. (3) Demofth. epift. p. 158. Id. in Timoer. p. 784." Stob. p. 270. (4-) Arift. Rhet. L. 1, c. 1, t. 2, p. 513. |5) Ifaus ap. Stob. Serm. 46, p. i27. cO Antiph. ap. Stob. p. -508. C7) Arift. de rep. L. 7, c. 14 , p. 444; 15 » P> 445-  Jongen anacharsis. 305 De vëeivüldigbeid van wetten in eenen Staat 5s een bewijs van deszelfs flegtheid eh verval „ bm dat de maatfchappij gelukkig zou zijn; indien zij geene wetteil behoefde (i> Zommigen wensehten, dat de meeste wettert aan derzelver hoofd eene voorrede droegen ter verklaaring van derzelver doel en geest. Niets zou heiizaamer zijn, zeggen zij , dan de gehoorzaamheid der volkeren toetelichten, en zé door overreding te onderwerpen, alvoorens zé door bedreigingen te verfchrikken (2). Anderen befchouwen de fchande als dé krachdaadigfte ftraf. Waar de misdaaden door geld afgedaan worden, gewent men de menfchen, het geld zeer hoog en de ondeugd zeef laag- te reekenen (3); Hoe voortreflijker dé wetten zijn* des te gevaarlijker is het i om derzelver juk te verbre* kern Het is beter , flegte wetten te hebben en ze te betrachten * dan goede en ze te veiv waarloozen (4). Niets is echter gevaarlijker, dan ze dikwijls te Veranderen. Onder de Italiaanfche Loeriërs (5) moest hij * dié de affehaffing of verandering eener wet voortteide , eenen ftrop om den hals hebben , dien men toetrok , wanneer zijn (O ArcéOl. ap. Stob. Serm. 41 , p. £»i *&. Are°P' u i 9 p. 3ji. Tacit. Annal. L. 3, c. .7. (O P>«. 'Ie leg, %, 4, t. 2 p. ftg. CO Archijt. ap. Stol). Serm. 4«» ?• (4) ThurcijtT. l. i, e; 37- Arift. Je rep. l. 4, c. 8 , P. 37?- (5) Wk> 2p. Stob. Serm. 4*, P- °* luollb. in Titnoer. p. 794.' VI. Deel, V liOOFDS+S LiÏLj  Hoornst. LXII. 306 R E I Z E VAN DEN zijn voorftel niet aangenomen werd rjjj' dezelfde Locriè'rs is het ongeoorlofd , de wetten te verdraaijen en te ontduiken door gewrongene uitleggingen. Wanneer zij dubbelzinnig zijn , en een der partijen zich verzet tegen de uitlegging, door de Overheid gegeven, kan zij haar beroepen op een gerechtshof van duizend rechters. Beiden uerfchijnen zij voor het zelve met den ftrop om den hals , en de doodftraf (iaat op den geenen, wiens uitlegging als dan verworpen wordt (1). De overige Wetgevers hebben allen verklaard, dat men de wetten niet moest aanraaken , dan met de uiterfte omzichtigheid en in den hoogften nood. Maar wat is nu de vaste grondflag van de rust en het geluk der Volkeren ? Geenzins de wetten , die derzelver ftaatsgefteldnis regelen of derzelver magt vermeerderen , maar de in! richtingen , die derzelver burgers formen en krachten aan derzelver geest verlecnen - «eenzins de Wetten, die ftraffen en belooningen uitdeelen, maar de ftem des algemeens , wanneer zij eene juiste verdeeling van fchande en van eere doet Ca). Deze is de eenfremmi.T. 5ï» REIZE VAN DEN den onderdrukten burger te hulp; verzacht de ellende der armoede , voor zoo ver zij geene vrucht der luiheid is. Veracht hem , die een flaaf wordt van den rijkdom , en houdt de fchande gereed voor hem , die een trotfcherhuis , dan de Stads gebouwen, optrekt. Ber waart de betaamlijkheid in uwe uitdrukkingen; bedwingt uwen toorn, en ftort geene vervloekingen uit, zelfs niet over hem, die u kwaad doet. „ Dat alle burgers dtee voorfchriften fteeds voor oogen hebben , en dat men ze op de feestdagen met luide ftemme voorleze , ten einde zij 00g vaster in het geheugen geprent ivorden,'^  JONGEN ANACHARSIS, 313 DRIE EN ZESTIGSTE HOOFDSTUK. Piowjsius, Koning van Sijracufen te Corinthus, Timoleon's bedrijven, Bij onze terugkomst te Aihenen , na een itf. zijn van elf jaaren , geloofden wij, om zoo te zeggen, 'er voor de eerfte maal te komen. De dood had ons van verfcheidene onzer vrienden en bekenden beroofd; geheele familiën waren uitgeftorven; anderen waren in derzelver plaats gebooren; men ontving ons als vreemdelingen \x\ de huizen, waar in wij te vooren gemeenzaam waren; overal vonden wij het zelfde 100neel, maar andere fpelers. Het fpreekgeftoelte wedergalmde onophoudlijk van klagten tegen philippus. De een werd 3er door ontrust, de ander hoorde ze onverschillig aan (i> Demosthenes had onlangs iESCHiNES befchuldigd, van zich aan dezen Vorst verkocht te hebben, toen hij Medegezant naar Macedonië was, sm den laatften vrede te fluiten. yEscHiNES nam de zedigheid der oude Redenaars aan, die in hunne aanfpraaken aan het volk zich van veelvuldig gebaar onthielden, maar demosthenes riep hem toe: M neen , neen , niet op het fpreekgeftoelte , maar in, het gezantfchap moet men de handen on* V 5 H007B5? LXUU  JKieroiT LXia. i i $14 REIZE VAN DEN onder den mantel houden (1)." Deze trek he. yiel , echter had de befchuldiging geen gevolg. Eenen geruimen tijd werden wij overladen met vraagen wegens JEgijptus en Perfie; daarna hervattede ik mijn oude onderzoek. Op zekeren dag over de markt gaande , zag ik een groot aantal nieuwsvertellers, die heen gingen en kwamen , en door elkander woelden, zonder hunne verbaazing met woorden te kunnen uiten. ,, Wat is 'er dan gebeurd?" vroeg ik, hun op zijde komende. ,, Dionijsius is te Corinthus: " antwoordde men. — ,, Welke dionijsius? — De zoo magtige en geduchte Koning van Sijracufen. Timoleon heeft hem yan den throon geltooten , en zich op eene galei doen werpen, die hem te Corinthus gebragt heeft (a). Hij is zonder lijfwacht, zonder vrienden , -zonder bloedverwanten aangekomen (*.) en heeft alles verlooren, behalven de herinnering wie hij weleer was." Dit nieuws werd mij fpoedig bevestigd dooreurijalus , dien ik bij apollodorus vond. Hij was een Corinthièr, met wien ik eenige kennis had, en die weleer bij dionijsius geweest was: eenige maanden laater moest hij naar Corinthus wederkeeren, werwaards ik beiloot, iem te vergezellen , om , op myn gemak een Ier zeldzaamfte verfchijnzelen der fortuin te lanfchouwen. Rij (I) Demofth. de falf. leg. p. 332. f» PJut. in Timol. :. 1, p. 24e- Juftin.'L. si, e. 5. Diod. Sic. L. 16, p. 4O4. *J In het jaar 343 vour J. C.  JONGEN ANACHARSIS. ' $1$ Bii het aankomen aan deze ftad , vonden wij" aan de deur van eenen herbergier een •zwaarlijvig man ftaan (i) , gewikkeld in een gemeen kleed , aan wien de heer des huizes uit" medelijden het overfchot van eenige wijnflesfen fcheen te vergunnen. Hij hoorde 'eh, beandwoordde lagchende de lompe fpotternijen van eenige ontuchtige vrouwluiden, terwijl zijne aardigheden den gémeenen hoop , die "hem"omringde, vermaakten (a> Eurijalus ftelde mij voor , ik weet niet, öuder welk voorwendzel, om af te treeden uit het rijdtuig , en dezen man niet uit het oog te verliezen. Wij volgden hem naar eene plaats, waar men de vrouwen oefende, die, bij h^t aanftaande feest , reizangen moesten zinpen . hij liet haar haare rollen herhaalen, re< gelde haare Hemmen , en twistede met haai over de uitdrukking van eenen en anderei overgang (3). Voords ging hij naar eene reuk winkel, waar ons terftond in hét oog yielei de Wijsgeer diogenes en de Toonkunstenaa aiustoxenus (*) , die zinds eenige dagen t Vsjrintlius gekomen waren. De êerftë , den or bekenden aanfprekende, zeidé hém: gij vei diende het lot niet, het geen gij ondergaat. Gij hebt dan medelijden met mijne rampen i r , CO Juftin. t. 21, c. 2, CO plut- i» Tim' f)! 242. (ï) 14. ibid. (*) Ongetwijfeld dezelfdi :an wien wy eene verhandeling hebben over ds toonkuns in de verzameling van meibomiüs ingevoegd. HOOWST. LXIIÏ.' | t » i- ï I 11  IXIII. 1 ( ï T I c 3' 316 REIZE VAN DEM andwoordde de ongelukkige , ik danke 'er u voor! — Ik medelijden met uwe rampen, hervattede diogehes ! gij bedriegt u, laage flaaf; gij moet even als uw vader in den fchrik der dwinglanden leeven en fterven ; ik ben verontwaardigd, u in eene ftad te vinden, waarin gij onbefehroomd nog eenig genoegen fmaaken kunt (1)." Eurijalus ! zeide ik hierop vol verbaazing, is dit dan de Koning van Sijracufen? — Hij zelf is het , andwoordde hij , hij herkent mij niet , zijn gezicht is door den onmaatigen wijn verzwakt (2), laat ons het vervolg van dit gefprek hooren." Dionijsius voerde het zelve met zoo veel verftand als geraaatigdheid. Aristoxenus vroeg hem naar de reden der ongenade van plato. „ Alle rampen belegeren eenen dwingland , zeide hij, maar de ge» vaarlijkfte van allen is voor hem , vrienden te hebben , die hem de waarheid verbergen. Ik irolgde hunnen raad ; ik verwijderde plato. Ën wat gebeurt 'er ? Ik was Koning te Sijra■ufen, en ben fchoolmeester te Corinthus (j.).M tVij zagen hem waarlijk meer dan eens op len hoek eener ftraat de beginzelen der taaiennis aan kinderen enderwijzen (4), D«- (1) Piut. in Timol. t. I, p. «41. (2) Arift. & Theoamp. ap. Athen. L. 10, p. 439 Juftin. L. 21, c. 2. i) Piut. in Timol. t. 1, p. S43. (4) Cic. tufcul. l. 3> 12, U 2. p. 3^0. ld, ad famil. L. 9, ep. i3 , t. 7, p. 317. iftin. L. 2i, c. 5. Lucian. Somn. C. aj, t. p. 737* lU max. L. 6. e, 9. ext. C.