01 1177 9922 UB AMSTERDAM   R E I Z E VAN DEN JONGEN ANACHARSIS soos. GRIEKENLAND.   R E I Z E VAN DUN JONGEN ANACHARSIS DOOK. GRIEKENLAND UIT HET FRANSCH VAN DEN Abt BARTHELEMIJ DOOR, M. S T U A R T. NEGENDE DEEL. te amsterdam, bij JOHANNES ALLART, m d c c c.   BERICHT VAN DEN VERTAALER. In den voorleeden jaars kwam 'er te Parijs gene vierde uitgave ten yoorfchijn der Reize van den Jongen anacharsis , welke wij reeds naar de derde uitgave van 1790 vertaald had" den : maar gelukkig nog tijdig genoeg , om ons van de verbeteringen dier laatjle uitgave, akoorens het afdrukken van het laatjle deel onzer vertaalinges te kunnen bedienen^ M Barthelemij zelf, zeggen de Franfche uitgiverSf had deze vierde uitgave juist gereed gewaakt, en was. zelf voornsmens , haar in het licht te brengen , toen hij op den poften, van Grasmaand des jaaren 1795 , in het tagtigfte jaar zijnes ouderdoms , aan de letteren en zijr.e vrienden door den dood ontrukt werd. Wij hebben dezelve afgedrukt, voegen zij 'er bij} mar eenen afdruk van 1790, waarin de * 3 Schrij-  vi BERICHT VAN DEN Schrijver met eigene hand een groot aantal vermeerderingen en verbeteringen heeft aangc-t teekend" Behahen de vermeerderingen tot den tekst der Reize Zflve , welke wij allen in onze Bijvocgzden agter dit deel hebben overgenomen , zijn 'er drie nieuwe tafels in deze uitgave bij de twaalf der voori^en gevoegd, wellen wij in het tiende en laatjle deel vm onze vertaaling zullen leveren, * De nier/we tafelen van de Attifche maanden , de Atheenfche Gerechtshoven en Overheden en Griekfche volkplantingen zijn, naar het doel en den wewch van barthelemij, y;rva.'.rdi?d door tenen zijner vrienden en medeleden aan de Academie der Opfchriften, denzclfden, aie de tafels der beroemde mannen in Letteren, Wetenfchappen en Kunften voor de voorige uitgaven'geleverd had, maar ze nu voor omtrend de helft vermeerderd en alzins verbeterd heeft. Nog heeft die zelfde Geleerde de iafel der voomaamfte tijdperken der Grieklche gefchiedènis herzien .en heijleld met al die zorgvuldigheid, wslke eene zoo moeilijke» als belangrijke, Jlcf vorderde. De  VERTAALER. vu - De verbeteringen zouden, naar de verzekering der laatjle uitgevers, te talr ijk zijn, om aargeweezen te worden : zij vergenoegen zich daarom met te zeggen , dat dezelven gedeeltlijk tot den ftijl, gedeeltlijk tot de zaaken, betrekking hebben. Daar de eerflen echter den Jlijl der vertaalinge niet wel zouden kunnen veranderen , en de laatjlcn meer als verbeterde drukfeilen voorkomen, welken wij reeds hier én daar in onze vertaaling Jlilzw'jgend opgemerkten en verbeterdtn , hebben wij gemeend , ons de woordlijke vergelijking van den derd n en den vierden druk des ganfchen werks wel te mogen fpaaren. De laatjle uitgave dezes werks gaat tevens vergezeld van eenen fchier geheel nieuwen Aclas , uitgevoerd met eene keurigheid en kostbaarheid , welke ten bewijze Jlrekken van de hoone waarde, waar op dit ganjche meesterjluk der Franfche Letterkunde jleeds in Frankrijk ge [leid, en van de niet kaarige graagte, waarmede het zelve op den duur aldaar gezogt wordt, Barbie du bccage heeft denzelven met negen nieuwe kaarten vermeerderd', en moeite noch arbeid gefpaard, om denzelven te verrijken met alle de kundigheden, welken men * a na  vin BERICHT VAN DEN na deszelfs eer (ie uitgave , wegens Griekenland gekreegen heeft. Wij hebben dezen nieuwen Atlas vergeleéken, met den ouden , dien wij hadden gegeven, en uit denzelven alle de kaarten en plaat enovergenomen r die in dit deel gevonden worden, en waarvoor genoegzaame reienen voorkomen in het veel vermeerderd en verbeterd oordeelkundige ve'Jlag van barbie du bocage* zeiven, of welken wij zelve buitendien belangrijk genoeg oordeelden voor onze Lezers. Veefa kaarten en plattegronden bleeken ons flechts op gr'ooter fchaal gebragt te zijn, of uitgejlrektetgemaakt te wezen, om den ganfehen Atlas uit plaaten van gelijke grootte is doen beilaan, te/wijl verfcheidene afbeeldingen en gezichten van tempels, enz enksld tot eenen cieraad Jlrekten, dien de fpaarzaamheid onzer min kostbaare uitgave ons verbood geheel overtensmen. Te vergcefsch zal men echter in dit deel de nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volkplantingen zoeken. Wij zogtea dezelve even vruchtloos in onzen afdruk der nieuwe Franfche uitgave, en vernamen dat die kaart neg niet gereed was*. Wij hoopen., '- hair  VERTAALER. é* haar te kunnen leveren bij ons laatjle de-el. i Het oordeelkundige verflag der harten is door ons geheel overgenomen uit de nieuwe uitgave. Alzoo ook zullen wij de tafel der vergelijkende landbefchrijving van den zelfden Schrijver, Jlrekkende ter aanwijzing der hedendagfche naamen voor de oude Griekfche Jleden en plaatzen , in ons laatjle deel brengen, het welk neg minder, dan dit, voor eene genoeglijke lezing gefchikt mag z'jn , maar zoo veel onwaardeerbaar er voor de Griekfche Gefchiedkunde moet geacht worden. Wij hebben het werk van barthelemij gejlooten, gelijk de laatjle Franfche uitgevers hét openden, met de lecvensberichten van barthelemij , wier openbaare uitgave voorzeker het oogmerk des Schrijvers niet was, maar die met recht te belangrijk zijn geoordeeld voor de gefchiedenis en beoefening der Letteren, om agter gehouden te worden, en die voorzeker de nagedachtnis des Sclrijvers zoo eerwaardig maaken van wege zijne zeden , als dezelve vereeuwigd zal blijven door de onbereekenbaare waarde zijnes uitmuntenden werks. Nog  x BERICHT VAN DEN VERTAALER» Nog vercierden de laat/ie Uitgevers dit werk met het af beeldzei des Schrijvers , naar het leeven geteekend en gefneeden door saint - aubin: ook dit voegden wij zeer gaarne aan onze vertaaling toe, daar het uitmuntend grayeerfiifi van onzen verdienstlijken l. portman de volmaakt fle gelijkenis op zijne -plaat overgebragt en deszelfs voortreft jke uitvoering ten gedenkJluk gefield heeft van zijne eigene hulde aan de nagedachtenis van j. j. barthelemij.  h K ' H O U'; D VAN H"E T NEGENDE DEEL. Berichten wegens het leeven en eenige gefchriften van j. j. barthelemij , gefchreeven door hem zeiven in 1702 en 1793. bl. r. Eerste bericht. . . ald. Tweede bericht. Cabinet van Penningen. 67. Deude bericht. Over anacharsis. . Sr. Lijst der werken door j. j. barthelemij in het licht gegeven. . - . na. OoRSEtLKUNDia verflag wegens de kaarten van hec oude Griekenland, vervaardigd voor de Reize van den jongen anacharsis door j. d. barbie du bocagü. . . lip, Aanteekening wegens de gevellpitzen van den tempel Parthenon, zoo als zij nog waren in 1764. • • . 268. Opheldering van eenige penningen uit het Nationaale Cabinet. van Frankrijk. . ayg. Bjjvoegzelen tot de Reize van den jongen anacharsis. , t . 28a.  öt ï N H O tl D. Verdeeling van hec werk. . ; 303» Lijst en verdeeling der kaarten, grondteekeningen en afbeeldingen, tot dit werk behoorende. . .• . 319. Lijst van de Schryvers en de uitgaven van , ' derzelver Werken , in dit wörk tangehaald. ... 325» B E-  BÉRICiltEN WEGENS ti t T L E È V E N E N EENIGE GESCHRIFTEN VAN J. j. BARTHELEMIJ GESCHREEVEN DOOR HEMZELVEN IN 1792 EN I793. EERSTE BERICHT. In deze werkloosheid , waartoe mij mijne rampen en de loop der gebeurenisfen hebben . gedreeven, thands gezeten in een verblijf, alwaar het afbeeldzel der edelfte deugden den indruk der grootfte fmarten genoegzaam kan verzachten (1), onderneme ik, als ter loops en zonder eenige verwaandheid, de voornaam- (t) In het vertrelc, het welk hem de Burgeresfe CHOi; s'Éül te haare'nt had ingeruimd. IX. DEEL. A'  a LEEVENSBERICHTEN VAN fte omftandigheden van mijn keven te befchrijven. Wel eer hadden de bouwftofFen , welken ik zal bijeenbrengen, kunnen dienen voor den vasten Geheimfchrijver van de Academie der Opfchriften en Fraaije Letteren, wiens taak het was, eene gefchiedkundige lofrede te houden over elk van derzelver leden. Zij hadden kunnen dienen voor die leevensbefchrijvers, die, gelijk p. niceron , in hun werk over de gefchiedenis der luiden van letteren, zelfs de minfte voordbrengzels en onverfchilligfte daaden verzamelden. Ook zullen zij niet onnut ten gebruike zijn voor hun, die zich, in vreemde landen , met dezelfde zaaken bezig hou* den, welken ik behandelde , zullende zij daarin misfchien eenige bruikbaare onderrichtingen vinden. In vreemde landen zegge ik, want dit flag van letterkunde mag men voor Frankrijk. volftrekt verlooren achten. Vermaarde fchrijvers , zoo als m. huet , hebben ons een bericht hunner daaden en fchriften nagelaten. Zij hadden recht, om 'er het geheugen van te vereeuwigen en 'er de nakomelingfchap belang in te doen ftellen. Maar ik heb geene andere beweegreden, dan om eenïgen dier oogenblikken te belleeden , die zich heden zoo zwaarmoedig voordneepen, en zal deze mijmering voor mijne neeven nalaten , wien ik mij beklaage, niet iet Wezenlijker te kunnen agterlaten. 'Mijn gedacht was zinds langen tijd ge- v83-  j. j. EARTIIELE M ij. j vestigd te Aubagnè, eene aangenaame kleene ftad tusfchen Marfeille en Tüiilon. Joseph barthelemij, mijn vader , die een maatig fortuin bezat, was getrouwd met magdeleine rastit , de dogter van1 eenen koopman te Casfis, eene kleene nabüurige zeehaven, waar de handt] in dien tijd bloeide. Mijne moeder beviel van mij , geduurende een bezoek , 't welk zij aan haare ouders gaf, op den aoften van Louwmaand 1716. Kort daarna werd ik naar Aubagns gebragt , alwaar ik mijne kindsheid Heet. Vier jaaren oud , verloor ik mijne moeder, welke nog zeer jong was. Luiden , die haar gekend hadden , fchilderden mij haar af als eene beminlijke vrouw, welke begaafdheden en vernuft bezat. Ik had het geluk niet, van voordeel te trekken uit haar voorbeeld; maar mper clan eens de fmart , van haar te beweenen. Dagelijksch nam mijn troostlooze vader mij, des avonds en des morgens , geduurende eenden tijd , dien wij op het land fleeten, bij de hand, leidde mij naar eene eenzaame plaats , deed mij daar naast zich zitten, ftortede traanen en zettede ook mij aan, om de tederhartigfte moeder te beweenen, ïk weende en verzaebtede door mijne tiaanefi zijne fnart: doch deze vertederende en langen tijd herhaalde tooneelen maakten op mijn haft eenen diepen indruk, die 'er nimmer té üitgewischt. k 2 $Fïf"  4 LEE VENS BE RICHTEN VAN Mijne moeder had twee zoons en twes. dogters nagelaten. Nimmer beftond 'er een eensgezinder en aan plicht verknochter huis-' gezin. Mijn vader bezat de achting zijner medeburgers in zulk eene maate , dat zijn fterfdag een rouwdag was voor de ganfche ftad. Ook die van mijnen broeder bragt naderhand dezelfde deelneming voord ; en, deze opvolging van deugd bij zijne kinderen ziende, bezat ik geenzins eenen ijdelen hoogmoed, maar eene edele trotschheid, op mijne geboorte, en zeide ik dikwijls: „dat ik geen ander geflacht begeerd zou hebben, indien de keuze aan mijne befchikking had gefbaan." Op mijn twaalfde jaar befteedde mijn vader mij in het Collegie Tan het Oratorie te Marfeille, alwaar ik in de vierde fchool werd aangenomen. Ik liep mijne fchoolen door onder p. raijnaud, die naderhand te Parijs op den kanzei uitmuntede. Te vooren had hij zich onderfcheiden door het behaalen van prijzen in dicht en ondicht bij de Academie van Marfeille en bij de Franjche Academie. Hij bezat veel fmaaks en ftelde 'er zijn genoegen in , den mijnen te oefenen. Hij verdubbelde zijne poogingen daartoe, vooral in de Redekunst , hield ons dikwijls met ons zevenen of achten bij zich na den fchooltijd-, las ons onze beste fchrijvers voor , deed onS derzelver fchoonheden opmerken , hield onze deelneming gaande , door ons naar  J. J. BARTHELEMIJ. 5 naar ons gevoelen te vragen , zomtijds gaf hij ons zelfs eenige onderwerpen ter behandeling op. Eens vorderde hij van ons de befchrijving van eenen flora in Franfche vaerzen : elk bragt de zijne , en den dag daaraan werden zij in ons kleen genootfchap voorgelezen. H;j fcheen voldaan over de mijne. Eene maand laater gaf hij in het openbaar eene letterkundige oefening op eene groote zaal van het Collegie. Ik was te fchroomachtig, om eene rol op mij te nemen: maar ging in eenen hoek van de zaal ftaan. Weldra kwam 'ar het voornaamite gezelfchap van Marfeille, zoo wel van het vrouwelijke, als mannelijke, genacht bij een. Eensklaps zag ik alle menfchen opftaan bij de komst van m. de la visclède , vasten Geheimfchrijvcr der Academie van Marfeille, welke zinds eenige jaa> ren gedicht was. Hij genoot eene zeer hooge achting. P. raijnauü, zijn vriend, ging voor hem uit , en wees hem de aanzienlijkBe plaats aan. Ik was nu vijftien jaaren oud. In dit talrijke gezelfchap bevonden zich de fraaifte vrouwen der Bad, allen wel gekleed : maar ik zag niemand behalven m. de la visclède , en mijn hart klopte, wanneer ik hem aanzag. Eenen oogenblik daarna Bond hij op benevens p. raijnaud, die , zijne oogen rondom hebbende doen gaan , mij in mijnen hoek ontdekte en wenkte, om nader bij A 3. ie  6 LEE VEN SBERJCHTEN VAN te komen. Ik boog het hoofd , maakte mij kleen , en wilde mij agter eenigen mijner makkers verbergen, doch zij ontdekten mij. Ten laatften riep mij p. raijnaud met eene zeer luide ftem , en nu meende ik mijn doodvonnis te hooren. Alle oogen waren op mij gevestigd. Ik was verplicht, de ganfche zaal in de geheele lengte over te komen, en daartoe over fmalle en kort op een ftaande banken te klimmen, terwijl ik fchier bij eiken ftap rechts, links , voorover of agterwaards ftruikelde , klederen en mantels en kapzels vertrapte en kreukte, en iedereen ftootede. Ten laatften kwam ik na eenen zoo langen en ongelukkigen, tocht, bij m. de la visclède , die mij bij de hand vattede, aan de vergadering voorltelde, en haar onderhield over eene befchrijving van een onweder , welke ik bij p. raijnaud had ingeleverd , befluitende met eene zwellende , Joffpraak over mijne gewaande bekwaamheden. Dit ontftelde mij nog deste meer, wijl ik deze befchrijving fchier geheel had overgenomen uit de lli:ide van la motte. Eindelijk zweeg m. de la visclède, en men oordeele over mijne ge(fteldnis uit het andwoord, 't welk ik, met eene beevende ftem uitbragt: „ Mijnheer .... Mijnheer .... ik heb de eer te zijn .... uw zeer nederige ,, en; zeer gehoorzaams dienaar earthele,, wij." Ik keerde vol fchaamte. te rug , en was 'er wanhoopend over , dat ik zoo veel vernufts bezat. M. 4  J. J. BARTHELEM IJ. 7 M. de visclède , wieii ik gelegenheid kreeg nader te leeren kennen , nam , als ijveraar voor de vordering der fraaije letteren, het bartlijklte deel in jonge luiden , die eenigen aanleg vertoonden, maar hij was zoo goed en zoo gemaklijk te voldoen , dat hij hun niet dan hooggevoeligheid inboezemde. Ik was , uit mij zeiven , voor den kerklijken {laat beftemd : maar , wijl de Bisfchop van Marfeille , belsunce dezulken niet wilde toelaten, die in het Cratorie onderweezen waren, vervolgde ik mijne wijsgeerige en godgeleerde loopbaan bij de Jefuiten. In het eerstgenoemde vak wilde ons de Hoogleeraar een denkbeeld geven van den teerling en nam , na zich daartoe lang vruchtloos gekweld te hebben , zijne driepuntige muts en zeide : „ ziet daar eenen teerling {" In het tweede zeverde en zwoegde de Hoogleeraar des morgens, drie jaar-en agter een en twee uuren lang op eiken morgen , als een bezetene , om ons te bewijzen , wat de vijf (tellingen van jansênius waren. Ik had mij, gelukkig, een ontwerp van letteroefening voorgefteld, het welk mij onverfchillig maakte voor de domheid en kwaadaardigheid van deze nieuwe leidsluiden. Eer ik het Oratarie verliet , had ik eenen mijner medemakkers verzogt , om mij de Dittaten over de wijsbegeerte mede te deelen , behelzende het Itelzel van descartes, het welk A 4 den  S LEEVENSBER.ICHTEN VAN den Jefuiten zeer mishaagde , ik fcbree*ze heimlyk af en overdacht ze. Te gelijk legde ik mij toe op de oude taaien en boven al op het Qrieksch , tan einde mij de beoefening van het Hebrteuwseh gemaklijk te maaken , waarvan ik de wortels in kunstvaerzen bragt , van nog- erger aard , dan die der Griekfche wortels van Port roijal. Vervolgends vergeleek ik den Hehreeuwfchen tekst met den Samaritaan/dun , en ook met de Chaldeeuwfqhe en Sijrifche overzettingen. Ik las ook 'de'kerklijke gefchiedenis, vooral die der eerfte eeuwen. Deze arbeid trqk de oplettendheid van den Hoogleeraar, die eiken namiddag les moest houden over den Bijbel, over de Conciliën en de Kerkvaders. Hij was een man van verdienden. Zijne goedkeuring ftreelde mij, en, om hem deswegens te rechtvaardigen , ontwierp ik eene Behing , welke ik onder zijn voorzjtterfchap wilde vcrdeedigen. Dezelve zou de yoornaamfte gefchillen over de boeken der H. Schrift en over de kerklijke gefchiedenis en tucht bevatten. Die gefchillen waren talrijk. Elk artikel moest het flpj zijn van eene menigte van bedenkingen, en vorderde een diep onderzoek. Tien moedige Benedictijners zouden aan zulk eene ontzettende onderneming niet hebben durven denken : maar ik was jong, onkundig en onvermoeid. Mijn leermeester fchroomde voorzeker  J. J, BAR T HELE M IJ. 9 ter, mij te mismoedigen , door mij te waar? fchouwen , dat mijn ontwerp te uitgebreitj was : ik wierp mij ip den baijaard, en zonk 'er zoo diep in , dat jk 'er eene gevaarlijke ziekte van wegdroeg. In den Baat van kwij° ping, waarin ik langen tijd bleef, wenschte ik echter mijne krachten Hechts terug, om ze op riieuw te misbruiken. Na mijne herftelling kwam ik op de kweekfchool van Marfsille , onder het befluur der Lazaristen , alwaar ik nog eenen Hoogjeeraar vond in de Godgeleerdheid , die zeer redenlijk was, doch alle morgen , ten vijf puren , eene predikatie hield, die zoodanig niet altijd was j dezelve werd genomen uit een werk van eouvelet. Pen volgenden dag na mijne aankomst las men ons, langzaam en bij enkele volzinnen, het hoofdBuk voor, waarin deze bouvelet de kerk vergelijkt bij een fchip: de Paus is de Capitein , de Bisfchoppen zijn zijne Luitenants; dan komen de Priesters , de Diakens, enz. Men moest een half uur lang ernflig nadenken over deze vergelijking : doch, zonder het einde van dit hcofdBuk af te wachten , vond ik, dat ik op dit geheimzinnige fchip niet meer, dan fcheepsjpngen, zou kunnen heeten. Ik zei dit aan den geen, die naast mij zat, die weder aan den zijnen, en eensklaps werd de Bilte afgebroken door een algemeen gelach , waar van de Opperfle de reden wilde weten : A 5 doch  ïo LEEVENSBERICHTEN VAN doch hij had mede verftands genoeg, om 'er over te lagchen. Ik had op de kweekfchool veel ledigen tijd, Ik-oefende mij in het Arabisch; verzamelde 'er alle de wortels van uit het ontzaglijke woor, * denhoek van golius , en maakte verfoeilijke kunstvaerzen, dien ik moeite had om van buiten te leeren , en kort daarna weder uit het geheugen verloor. Om het daadlijke gebruik te voegen bij de bloote befchouwing, had ik kennis gemaakt met eenen jongen Maroniet, eenen kweekeling uit het Collegie de propaganda te Rome, op dien tijd te Mar/rille bij eenen zijner ooms geplaatst, die handel dreef op de Levant. Hij kwam dagelijksch bij mij, en wij fpraken Arabisch. Eens zeide hij mij , dat ik eenen wezenlijken dienst zon doen aan de meeste Maroniten, Armeniërs en. andere Catholike Arabiè'rs , die geen Fransch genoeg verftonden , wanneer ik hun Gods woord wilde verkondigen in hunne eigeS ne taal. blij had eenige Arabifche leerre¬ denen van eenen Jefuitfchen Prediker uit de propaganda: wij koozen 'er de minst ongefchikte uit, en ik leerde ze van buiten. Mijt ne toehoorers , ten getale van omtrend veertig , in eene zaal der kweekfchool bij een, vonden eenen vreemden tongval in mijne uitfpraak : maar waren overigens zoo wel voldaan , dat zij mij dringend om eene twee. de predikatie verzogtcn. Ik Hemde 'er in toe,  j. J. BARTHELEMIJ. n toe, en den volgenden dag kwamen eenigen, mij verzoeken , hunne biecht te willen hooren : maar toen andwoordde ik, dat ik de taal der Arabifche zonden niet verBond, Dit was ondertusfchen niets anders, dan eene fpelvertooning, geweest : en ziet hier eene andere, welke tot eene waarfchuwing kan verflrekken tegen de kwakzalverij der geleerden. Mijn leermeester had ten mijnen gebruike eenige Arabifche zamenfpraaken opgefleld , die, in vraagen en andwoorden, pligtplegingen , en vraagen over verl'cheidene onderwerpen van een dagelijksch gefprck bevatteden, als: „goeden dag, Mijnheer; hoe vaart gij? Zeer wel, om u te dienen. Het is lang geleeden, dat ik u niet heb gezien. — ik ben op het land geweest, enz." Op zekeren dag kwam men mij zeggen , dat 'er aan de poort der kweekfchool naar rnij gevraagd werd. Ik kwam beneden en zag mij omringd door tien of twaalf van de voornaÜmBe koopluiden van Marfeille. Zij hadden bij zich zeker flag van bedelaar, die hun in de Loge (op de Beurs) had opgezogt. Hij had hun verteld: „ dat hij van geboorte een Jooi- was en tot de waardigheid van Rabbi opgebragt: maar dat hij, getroffen door de waarheden van het üjuangelie, een Christen was geworden; —dat hij ervaren was in de Oosterfche taaien , en dat men hem, om zich daar van te overtuigen , kon brengen bij eenen geleerden." Deze Heeren voegden 'er  12 LEEVENSBERICHTEN VAN ?er beleefdlijk bij: „ dat zij geene zwaarigbeid hadden gemaakt, om hem bij mij te brengen." Ik was zoo verlegen , dat mij het klamme zweet uitbrak. Ik trachtede, hun te doen begrijpen, dat men deze taaien niet leert, om ze te fpreken, wanneer de man eensklaps zijnen aanval met eene onverfehrokkenheid , begon, die mij ten eerflen in verwarring bragt. Ik merkte gelukkig, dat hij den eerden Pfalm van david , dien ik van buiten kende, in het Hebreeuwsch opzeide. Ik Jiet hem het eerde vaers opzeggen, en beandwoordde hem uit eene mijner Arabifche zamenfpraaken. Wij gingen daarmede voord : hij wist het tweede vaers van den Pfalm , ik wist het vervolg van de zamenfpraak. Het gefprek' werd leevendig : wij fpraken beide te gelijk en even fnel. Bij het laatfle vaers hjeld ik op : hij zweeg ook. Maar, om mij van de eer der overwinning te verzekeren, yoegde ik 'er nog eene of twee fpreuken bij, en verzekerde de Heeren : „ dat deze mail, door zijne kundigheden en rampen , de deelneming hunner liefdaadigheid waardig was." Hij zelf zei hun in flegte wartaal: „ dat hij in Spanje , Portugal , Duitschland, ltali$ en, Turkije gereisd , maar nergens zulk eenen bekwaamen man had gezien , als dezen jongen Abt." Ik was toen twintig jaaren oud. Dit geval maakte te Marfeille gerucht. Ik had echter mijn best gedaan , om 'or den roep van te voorkomen, door het zelve naar  J. Ji B A R THE L E MIJ. ij naar waarheid aan mijne vrianden te vernaaien : maar men wilde mij niet gelooven eti men bleef aan het wonderbaarlijke hangen. Mijn fchooltijd was ten einde , en , fchoon doordrongen van gevoelens van Godsdienst , misfchien alleen , om dat ik daarvan te vooren reeds doordrongen was, had ik echter in het geheel geene gedachten j om mij in kerklijken dienst te begeven. Mijn Bisfchop zou eenig voordeel kunnen gedaan hebben met mijne zucht tot den arbeid, door middel van eene dier kleene Beneficiën, welke ter zijner begeving Bonden : maar hij wist, dat ik den h. paul-us en de Janfeniste Kerkvaders der oude kerke , als den ü. augustinus en den h. pkosper gelezen had.' Hij wist ook, dat ik zelden twee Je/uiten bezogt, dien hij altijd op zijde had, en die zijne gedachten en zijnen wil beftuurden: aan de eene zijde Vader fabre , die naauwijks kon lezen , maar die hem door vermaaklijke vertellingen wist afteleiden; — aan de andere Vader maire , die hem bezigheid gaf tegen de janfeniste Bisfchoppen, tegen de Parlementen, tegen de vijanden der Jefuiten ea ge» volglijk der Kerke. Hij vereenigde' in zich alle hooge bedieningen. Als Godgeleerde van den Bisfchop , Opziener en Hofmeester van deszelfs huis, eerfle Groot - Vicaris en OpperbeBuurer van het Bisdom, geleek zijn fpreekvertrek , 't welk altijd vol was vaa Priesters en Vicarisfen , naar de gehoorzaal van  U L E E V E N S B E RICIIT E N VAN van eenen eerden dienaar van Staat of van eenen Rechter in burgerlijke zaaken. Overigens" was hij droog, heerschzuchtig , önbefchoft, en hield zich, mét een ligt kleurzel van letterkennis, voor den bekwaamden man der waefeld. Ik ontmoetede hem zomtijds bij geval. Eens liet hij zich doorgronden. „ De Academiën zullen den godsdienst ten gronde richten ;" zeide hij. Dat woord is mij nimmer uit het hoofd gegaan. t Van Vader maire én alle noodlottige gebeurenisfen bevrijd, meester van mijnen tijd en van mijn werk , zonder begeerten, dan dien ik kon voldoen, liepen mijne dille dagen hu in een genot voorbij , het welk mij* geen verwijt naliet. Ik bragt een gedeelte van het jaar té Auhagne door, te midden van eene familie, welke ik aanbad, en in eenen kleenen kring van zeef beminnenswaardige luiden, waar in wij ons, het zij in de dad, het zij op het land, met voorlezingen en Concerten bezig hielden. Van tijd tot tijd ging ik naar Marfeille, om eenige leden der Academie te bezoeken , met wieri ik kennis had gemaakt,- onder wier aantal dé Abr foürnier was, Kanunnik van st. vicÏor , door zijne deugden niet minder onderfcheiden, dan door zijne kennis in, de gefchiedenis der middeneeuwen. Hij heeft veeIe leerzaame aanteekeningen geleverd bij de Gallia Christiana, en bij het toevoegzei van den Abt carpentiek op het woordenboek vat? <  J. J. BART HELE M Ij. 15 van ducange. Onder dezelven telde ik ook m. cary , die zich met gelukkig gevolg had toegelegd , op de oude penningkunde; Hij bezat zelf een voortreflijk Kabinet en eene kostbaare en keurige verzameling van boeken. Onder andere werken zijn wij aan hem verfchuldigd de gefchiedenis der Koningen van Thracie en- den Bospharus uit de penningkunde. Eene algemeene geleerdheid, beftuurd door eenen voortreflijken geest, die wederom verfraaid werd, door de aangenaamde zeden, maakte zijne verkeering zoo genoeglijk, als leerzaam. Ik beminde hem zeer , en, daar zijne herinnering mij veele andere, nog veel Bnartlijker, verliezen te binnen brengt, komt mij het leeven voor als een weg, overal met doornftruiken bewasfen , die onze klederen fcheuren , en ons ten laatften naakt en vol wonden laten. Zomtijds ging ik, na den gantfchen dag gefleeten te hebben in gefprekken met mijnen vriend over verfcheidene onderwerpen der letterkunde, den nacht doorbrengen bij de Minnebroeders , onder wien Vader sigaloux , Correspondent van de Academie der Wetenfchappen, Berrekundige waarnemingen deed, met wier mededeling hij mij verwaardigde. Want, daar ik toch hier mijne algemeene belijdenis aflegge , moet ik ook onder de dwaasheden mijner jeugd tellen mijn tijdverlies aan de Wiskunst, en inzonderheid aan  id LEÈVENSBERICHTEM VAN aan cte Sterrekünde. Ook befchuldige ik mij, In dien zelfden tijd veele ondragelijke vaefzen gemaakt te hébben , fchoon ik de besté voorbeelden kende , en veelè oordeelkundige verhandelingen gefchreeven te hebben, fchoon verdoken van de daartoe noodige boeken. Eindelijk, in welk jaar weet ik niet, fielden mij de Nonnen van' Aubagne voor, tegen het einde van den vasten avond, om voor haaf óver de lijdensftoffen te prediken. Ik bewilligde 'er in: maar bezat preeken' noch' preekverzameling , zelfs de Bibliotheek der predikers niet. Eiken maandag begon ik eé'ne leerrede , en droeg haar den Volgenden zondag voor. In het volgende jaar alweder dezelfdè verbindnis, nieuwe preeken, even weinig voorraad: maar deze tweede proeve puttede der* ïnaate mijne krachten uit j dat ik dezelve niét kon volvoeren. Na langen tijd van het eene onderwerp óp het andere gedwaald te hebben, dacht AS érnftig over mijnen toeftand. Ik had geenert Band, en ging nu in mijn negen en twintigfte jaar. Het huisgezin van mijnen broeder werd grooter , — en ik kon hem eenmaal tot rast worden. Elk raadde mij, om naar Pariji te gaan. En wat kon ik 'er uitvoeren? Ik, zoo Onbekwaam tot 'kunftenaarijen, als vrij van eerzucht , zonder eenige beflischte bekwaamheid en zonder grondige geleerdheid ? Ik was als'  J. j. BARTHELEMIJ. i? als een reiziger, die veele kleene munten uit het land 1 medebrengt, 't welk hij heeft doorgetrokken , maar niet een Buk gouds. Ik weet niet, welke beweegreden de overhand verkreeg over deze veel vermogende bedenkingen. Ik vertrok en reisde over Aix , alwaar ik één bezoek gaf aan m. de bausset , Kanunnik varj de Cathedrale kerk , gebooren te Aubagne , alwaar zijne bloedverwanten woonden. Ik kende hem zeer wel. Hij zeide mij, dat, daar hem het eerBe openvallende Bisdom was toegelegd , hij reeds het oog op mij had geflagen, om arbeid en eer met mij te deelen, ais geestlijken Rechter in zijn Bisdom of Groot-Vicaris , enz. en dat hij, zoo ras hij benoemd zou zijn , naar Parijs zou gaan , om 'er mij weder van daan te haaien. Hij vroeg mij, of deze fchikking mij behaagde ? Ten top van vreugde beloofde ik alles, wel verzekerd, dat de fortuin mij nimmer eene aangenaamer en voordeeliger post kon aanbieden. Dan toch had ik een beftaan en zou dit verfchuldigd zijti aan eenen man, die alle deugden en bovenal de uitftekendfte goedheid, de voornaamfle van allen, met een zeer beminnelijk charakter vereenigde. Ontheven van eenen ondragelijken last, kwam ik te Parijs in Zomermaand van 1744. Be had veele brieven; ik bood 'er"een aan m. ' de boze, Opzichter van 's Konings penningen en van de Franfche Academie, en vasten Geheimfchrijver van de Academie der Opfchriften en IX. deel. B Fraai-  i8 LEEVENSBERICHTEN VAN Fraaije Letteren. Schoon koel van aard, ontving hij mij met veel beleefdheid, en noodigde mij des dingsdags en des woensdags bij zich ten middagmaal. Dedingsdag was gefchikt voor Verfcheidenen zijner medeleden van de Acade* tnie der Fraaije Letteren ; de woensdag voor m. de reaumur en eenigen hunner vrienden. Aldaar leerde ik behalven m. de reaumur den Graaf de caijlus , den Abt sallier , Opzichter van 's Konings Boekerij , de Abten gedoijn , de la bleterie en du resnel benevens de Heeren de foncemagne , duclos , louis racine , zoon van dén grooten racine, en anderen kennen. Ik kan de aandoening niet uiten, welke ik gevoelde, toen ik mij voor de eerfte maal in hun midden bevond. Hunne woorden, hunne gebaaren , niets ontglipte mij; ik was verbaasd van alles te kunnen bevatten , hetgeen zij zeiden ; zij moeten het nog meer geweest zijn over mijne verlegenheid, wanneer zij mij het woord toevoerden. Die diepe hoogachting voor luiden van letteren was bij mij zoo fterk in mijne jeugd, dat ik zelfs de naamen onthield van hun , die raadzels voor den Mercuriüs fchreeven. Hier uit werd een aanmerklijk ongemak voor mij gebooren: ik bewonderde, maar beoordeelde niet. Langen tijd had ik geene boeken gelezen, zonder van ganfcher harte te erkennen, dat ik niet in ftaat zou zijn , om zoo iets voord te brengen. In mijne laatfte jaaren ben ik veel  J. J. BARTHELEMIJ. 19 veel Bomer geworden ten aanzien van werken , die betrekking hebben tot de Oordeelkunde en de Oudheden ; welk recht van zelfvertrouwen ik door langen arbeid heb verkreegen. Toen ik mij een weinig gemeenzaamer gemaakt had met deze leden der Academie, breidde ik mijnen kring van bekenden uit. Ik bezag de merkwaardigheden van Parijs; ik bezogt de openbaare boekerijen; ik dacht aan den Abt de bausset ; ik zogt in de nieuwspapieren naar de aankondiging van een open gevallen Bisdom , maar ik vond hetzelve weldra door eenen anderen, buiten hem, vervuld. Omtrend een jaar naderhand, fprak mij m. de boze , dien ik zeer dikwijls bezogt, en die mij zonder eenig blijkbaar oogmerk , meer dan eens gevraagd had naar mijne ontwerpen , over de zijnen met die onverfchilligheid, welke hij voorwendde zelfs voor zaaken, welken hij hartlijk wenschte. Het Cabinet van penningen vorderde eenen arbeid, dien hem zijne jaaren niet langer toelieten. Hij had eerst gedacht, om zich te verbinden met den Baron de la batik, een zeer geleerden oudheidkenner, en lid van de Academie der Fraaije Letteren ; maar hij verloor hem , en aarzelde nu, in de keus van eenen medearbeider: ,, want, zeide hij, dit heiligdom mag niet toebetrouwd worden, dan in zuivere handen , en vereischt zoo veel braafheid , als fchranderheid. „ Hij Bet mij iet beB a mer«  ao LEEVENSBERICHTEN VAN merken wegens de mogelijkheid van deze verbinding , en ik gaf hem het uiterfte genoegen te kennen, waarmede ik onder hem zou werken. Daar ik zijne uitftekende befcheidenheid kende , als mede zijne vriendfchap met m. bignon , Opzichter der Boekerij, en m. de maurepas , Minister van dat Departement , geloofde ik , dat deze zaak binnen agt dagen zou afgedaan zijn: maar hij was tevens zoo langzaam en omzichtig, dat dezelve eerst verfcheidene maanden laater haar beflag kreeg. Zijn vertrouwen trof mij; ik trachtede hetzelve te beandwoorden de zeven jaaren lang, dien ik met hem in de grootBe vertrouwlijkheid leefde ; en na zijnen dood leverde ik aan m. de bougainville , die , als vaste Geheimfchrijver van de Academie der Fraaije Letteren , zijne gefchiedkundige loffpraak hield , de belangrijkfte bijzonderheden, om zijne nagedachtenis te vereeren. Die, welken ik hier bij voege , zullen dezelve niet onteeren , en zijn natuurlijk gebooren uit de betrekkingen, welken ik tot hem had. Geregeldheid en netheid heersenten over zijnen perzoon, in zijn huisraad en in eene fchoone verzameling van boeken , fchier allen in Maroquin gebonden en allen volmaakt van gelijke hoogten op de ouderfcheidene planken geplaatst; keurige omflagen, in rijke kasten geflooten, bevatteden zijne papieren, allen op orde gelegd en afgefchreeven door eenen GeIieimfchrijvër, die eene keurlijke hand fchreef, en  J. J. BARTHELEMIJ. ai en zich de minfte feil niet mogt vergeven. Hij bragt in zijn geheele voorkomen en in zijne woorden eene deftigheid en aanbelang, welke zijne geringde bedrijven tot iet groots fcheenen te maaken, en in zijnen arbeid eene aangelegenheid , welke hem nimmer toeliet, eenige kleene zorgvuldigheden te verwaarloozen, die deszelfs goeden uitdag konden verzekeren. Ik zal 'er een voorbeeld van bijbrengen. Schoon hij het Geheimfchrijverfchap der Aca* demie verliet , hield hij echter het dellen aan van de penningen, de opfchriften en zinfprcuken, welke door de Ministers, Steden of Genootfchappen gevraagd werden. Voor deze foort van arbeid bezat hij eene bijzondere gefchiktheid en een nog zeldzaamer geduld. Was het om eenen penning te doen ? Lang over het onderwerp gedacht en zich bij zeker denkbeeld bepaald hebbende , deelde hij hetzelve aan zijnen Geheimfchrijver mede , die 'er eene teekening van maakte; hij zelf bearbeidde die teekening op nieuw, en, bij elke verandering, al wederom eene nieuwe teekening van den Geheimfchrijver. Zijn ontwerp nu eenmaal vastgedeld hebbende, riep hij bouchardon, den teekenaar der Academie , bij zich. Na een lang onderhoud over de fchikking der beelden en al het bijwerk van den ftempel, vervaardigde deze kundenaar eene eerde proef, die zomtijds nog eene tweede noodzaaklijk maakte. De teekening eindlijk vol: B 3. tooid  *a LEEVENSBERIC IITEN VAN tooid zijnde , werd zij na haare beftemming verzonden met een bijgaand vertoog, ter ontwikkeling van derzslver eigenlijke doel, bij welk vertoog een brief gevoegd was, in welke het fcherpst ziende oog niet de minfte onre. gelmaatigheid kon ontdekken noch in de letters, noch in de fpelling, zelfs niet in de vouwen van den omflag: De teekening door den Koning goedgekeurd zijnde, werd zij aan den ftempelfnijder gezonden, en zorgde m. de boze op nieuw voor de uitvoering. Hier herinnere ik mij het fmartlijke ongeduld, 'twelk zoo veele uitvoerige beuzelingen mij veroorzaakten : maar tevens een nog veel fmartlijker, toen ik, na zijnen dood, wanneer de vinding der penningen tot de Academie zelve terug keerde , welke deswegens altijd naarijverig was geweest, de Commisfarisfen, die benoemd werden, om eenen penning of eenig opfchrift te ontwerpen , zich met fuelle fchreden naar hunne bijeenkomst zag begeven , om zich aldaar met het eerfte denkbeeld, als het beste, te vergenoegen , en zich zag haasten, om toch deze bijeenkomst weder te verlaten; toen ik, na het aanbod des gemaakten ontwerps van Commitfarisfen aan de Academie , geheele zittingen zag te loorgaan aan het beoordeelen en betwisten, zonder iet te beflisfchen; en toen ik de kunltenaars zoo geheel buiten allen opzicht zag, dat de ftempelfnijder van den penning, die het ftandbeeld van lodewijk XV. vertoont, ziende, dat de let-  J. J. BARTHELEMIJ. 23 letters van het opfehrift op het voetlluk te Meen zouden vallen , om zonder vergrootglas gelezen te worden, Hechts de eerfte letters fneed, die hem in den zin kwamen, zoo dat het onmogelijk werd, 'er iet van te begrijpen. Ik ftond gewoonlijk ten vijf uuren op en werkte tot negen uuren; dan ging ik naar m. de boze , en werkte 'er tot twee uuren; en , wanneer ik niet bij hem het middagmaal bleef houden, kwam ik te rug, en hervattede mijnen arbeid tot zeven uuren toe. Het geen mij het meeste kostede , was mij te onderwerpen aan zijne pijnlijke naauwkeurigheid. Ten twee uuren zijne kamer verlatende, om te vier uuren te rug te komen , liet ik verfcheidene boekdeelen opengellagen op het comptoir liggen, wijl ik ze terftond op nieuw moest inzien : maar den eerften dag merkte ik reeds, dat m. de boze zelf ze weder in de kasten had gezet. Wanneer ik hem eene fchets van mijn werk gaf, mogt ik hem vrij waarfchuwen , dat dezelve in haast geHeld was : want hoe toch kon ik de ftrengheid eenes beoordeelaars ontkomen , die de tuttels boven de i Helde, daar ik dikwijls geen 2 onder de tuttels zettede ? Hij werd ongeduldig over een verkeerd geplaatst woord, en toornig over eene gewaagde uitdrukking. Dit alles liep echter nog al wel ?.f, zomtijds wel met eenig misnoegen aan zijnen kant, maar altijd met de uiterfte gezeglijkheid aan den mijnen , omdat ik B 4 8*-  24 LEE VENSBERIC HTEN VAN gevoelde en nog gevoele , dat zijne beftraf. fing mij noodzaaklijk was. Zijne hebbelijke ongefteldheden hadden hem inet vergund, de rangfchikking te voltooijen der penningen van den Koning, die onlangs van Verfailles naar Parijs waren overgebragt. Ik vond de oude penningen in derzei ver laaden , de nieuwe zoowel , als de munten en legpenningen nog in doosjens; ik haalde ze 'er mt, en ftelde ze, na ze echt gekeurd te hebben , op den Catalogus. Ik nam de penningen van den Maarfchalk «'etrees , voor eenige jaaren door den Koning aangekocht en in drie verzamelingen betraande, uit derzelver kasten , de eene beftond uit penningen van Keizers' m koper , de 'tweede van Griekfche. Koningen , de derde van Griekfche Steden. Zij moesten gebragt worden onder die van den Koning, gevolglijk moest ik de penningen, dien men hield, vergelijken en zorgvuldig' befchrijven, en ze doen ftellen op een bij°voegzel met behoorlijke verwijzingen tot den ouden Catalogus. Dit werk, 't welk verfchei. dene jaaren • duurde , gefchiedde onder het oog van bi. de boze , en overtuigde mij van zijne ervarenis. Ik moet hier aanmerken , dat 'er onder de penningen van den Maarfchalk d'etrees eenige gevonden werden, die twijfelachtig, anderen , die blijkbaar valsch waren. Doch' omdat zij openlijk'verkocht waren, oordeel, de m. de boze , dat men ze moest bewaaren en  J. J. BART HELE M IJ. 25 en zelfs opfchrijven, opdat de oppasfer ze kon laten zien aan elk, die derzelver echtheid zou willen aanwijzen. Dezelfde reden heeft ook in andere verzamelingen eenige onzekere penningen doen blijven. Wanneer het Cabinet ooit verkocht wordt , zal men wel zorgen, om het -van dit flegt gezelfchap te zuiveren. Te gelijker tijd liet w. de boze de fchoone verzameling aankopen van Keizerlijke penningen in koper, die uit het Cabinet van den Abt de rothelin waren gekomen in dat van m. de beauvau : dit was een nieuw "werk. Eindlijk maakte ik de eerBe rangfehikking voor het Cabinet der oudheden , welke op eene zolder geplaatst waren boven dat der penningen. Het zelve beftond uit eene ontzaglijke menigte van kleene beelden , lampen, vaten, haaken , huisraad, allen onder elkander midden op den vloer geftapeld, doch waarvoor ik de kasten en den muur liet opmaaken. Naauwlijks met dezen arbeid begonnen , bevond ik mij op het punt , om denzelven geheel te vèrlaaten. Ik heb gezegd, dat ik , alvoorens Provence te verlaten, met den Abt de bausset- eene affpraak had gemaakt. Hij was bij verfcheidene benoemingen vergeten, maar op het laatst van 1745 droeg men hem het Bisdom op van Beziers. Hij gaf 'er mij kennis vin in eenen brief, en B 5 her-  16 LEEVENSBERICHTEN VAN herinnerde mij mijne belofte. Hij beriep zich op dezelve nog Merker , toen hij te Parijs kwam. Ik meende , in deze omdandigheid, geen beter middel te hebben , om mij van derzelver vervulling te ontdaan, dan door hem zélven uitfpraak te laten doen over mijn lot. Hij gevoelde in de daad , dat het mij , door eene overheerfchende drift voor de letteren gedreeven, onmogelijk zou zijn , mij met goed gevolg en zonder den uiterften weêrzin over te geven aan oefeningen van geheel anderen aard, en, mij zulk een pijnlijk offer niet willende afvorderen, liet hij mij mijne vrijheid en zijne vriendfchap behouden. Ik vervolfde mijnen arbeid met m. de boze tot in 1753 ? wanneer hij door eene beroerte aangevallen werd, die eenige maanden hater hem het leeven kostede. Het algemeene gevoelen doodverfde mij zinds lang voor zijnen opvolger; niemand beelde zich in, dat ik eenen mededinger moest hebben naar eene post , welke ik , in zekeren zin, veroverd had door eenen tienjaarigen onafgebrooken arbeid : echter had, des dags na deszelfs dood , een mijner medebroeders aan de Academie , wiens naam ik nooit heb willen weten, de ftoutheid, om naar dezelve te daan. Hij vervoegde zich bij den Marquis d'argenson , broeder van den Minister , die 'er in de eerde opwelling van verontwaardiging mij kennis van gaf, en 'er zijnen broeder van waar-  J. J. BARTHELEMIJ. 47 fchuwde. Daar men andere voorfpraak zogt, werden mijne vrienden ongerust. M. de ma. Lesherbes , die toen het beftuur der Boekerij had, varzettede zich het eerst met al den ijver der vriencifchap tegen het onrecht , 't welk men mij wilde aandoen : hij werd krachtig geHerkt , op verzoek van m. de bombarde en den Graaf de caijlus twee gemeenzaame vrienden , door den Marquis (naderhand Hertog) de gontaut en den Graaf van stainville (naderhand Hertog de choiseul) dien ik toen nog niet kende. Hunne poogingen flaagden zoo wel, dat de Graaf d'argenson, onder zijne bezigheid met den Koning, aan denzelven kennis gegeven hebbende van den dood van m. de boze, door den Koning zeiven voorkomen werd, die uit zich zeiven mij tot zijnen opvolger benoemde. - M. d'argenson zeide , dat dit juist het voorwerp was , 't welk hij zijner majefteic wilde voorBellen: de Minister gaf 'er mij den volgenden dag kennis van , en fcheen verftoord, dat men getwijfeld had aan zijne oogmerken ; evenwel heeft hij mij altijd uitmuntend behandeld. Een jaar daarna werd m. de stainville als Afgezant benoemd naar Rome. Ik herinnere mij dien tijd met het uiterHe genoegen , om dat met. denzelven het tijdvak begon van mijn fortuin, en, het geen nog meer zegt, van mijn geluk. Ik had geene gelegenheid gevonden, om hem te bedanken voor het belang, 't welk  s8 LEEVENSBERICHTEN VAN welk hij voor mij getoond had, zonder mij te kennen; dezelve bood zich van zelfs aan : hij koos tot zijnen Gezantfchapsfchrijver m. boijer, mijnen vriend, die mij bij hem bragt. Het onthaal, 't welk ik genoot, boezemde mij terffond vertrouwen en genegenheid in. Hi^ vroeg mij, of eene reize naar Italië niet gepast zou zijn voor den aard van mijnen arbeid. Op mijn andwoord haastede hij zich, om m. d'argenson te fpreken, en twee dagen daarna kwam bi.-eoijer mij zijnentwegen zeggen, dat mijne reis bepaald was. Ik fnelde naar den Gezant, om hem mijnen dank te betuigen, en mijne verrukking fteeg ten top, toen hij mij zeide , dat hij mij bij zich zou houden, dat ik te Rome bij hem mijn verblijf zou hebben , dat ik altijd een rijdtuig zou vinden tot mijnen dienst, en dat hij mij de middelen gemaklijk zou maaken, om het overige van Italië door te reizen. De wijsbegeerte had mij niet verlicht wegens de waardigheid van den mensch , ik puttede mij uit in dankbetuigingen , als of een begunftiger de begunftigde niet wierd van hem, die zich verwaardigt zijne weldaaden aan te nemen. Werkzaamheden, aan het Cabinet verknocht, noodzaakten mij, mijn vertrek uit te Bellen, en beletteden mij , den Afgezant te vergezellen : ik zag zulks vergoed door zijne vriendfchap. De Voorzitter de cotte , BeBuurer van de penning-munt, met wien ik naauw verbon-  J. J. BARTHELEMIJ, .a? bonden was, befloot mede van deze gelegenheid gebruik te maaken , om aan den wensch te voldoen, dien hij zinds langen tijd koesterde, om Italië te zien. Ik was 'er zeer blijde om; want, behalven de kundigheden en alle de voordeelen, dien ik trok van zulk een aangenaam gezelfchap , zou ik mij , zOnder zijne hulp , niet hebben kunnen redden door alle de beflommeringen van zulk eene lange reize. Ik gaf 'er terftond den Gezant kennis van, die mij gelastede , hem te vragen, om bij hem zijnen intrek te nemen. Wij vertrokken in Oogstmaand van 1755 , en kwamen te Rome den eerften van Slachtmaand. M. de stainville had aldaar reeds die achting verworven, welke hij zinds door geheel Europa verkreeg. Hij was dezelve niet verfchuldigd aan den luister , die in zijne hofhouding uitblonk en den Staatsdienaar aankondigde van de eerfte Mogendheid : hij was haar eeniglijk verplicht aan de uitftekendheid zijner bekwaamheden , aan die edelaardigheid, welke in alle zijne daaden doordraaide , aan die toverkunst, die hem alle harten onderwierp, welken hij aan zich wilde verbinden , en aan die vastheid van charakter, wel. ke eenen ieder in ontzag hield, dien hij zich onderworpen wilde houden. Hij had benedict us XIV. verlokt door de onweêrftaanbaare bevalligheden van zijnen geest, en de fchranderfte hoofden van het heilige Collegie door de openhartigheid zijner onderhandelingen. Hij  3o LEEVENSBERICHTEN VAN (*) Encijclifche. Hij verkreeg den rondgaanden (*) brief, die de ftaatsgefteldnis Unigenitus zoo fterk deed wagchelen, en haalde zich daardoor den haat der Je/uiten op den hals, die hem nimmer vergaven , hun deze roede van vervolging uit de handen genomen te hebben. Mevrouw de stainville , naauwlijks agttien jaaren oud, genoot dien diepen eerbied, dien men gemeenlijk alleen aan eene lange oefening der deugd bewijst. Alles , wat aan haar was, boezemde deelneming in , haar ouderdom, haare geftalte, de tederheid van haare gezondheid , de leevendigheid, die haare woorden en daaden bezielde, de zucht om te behaagen, wier voldoening haar zoo gemaklijk viel en wier goeden uitflag zij ten baate bragt aan eenen echtgenoot, het waardige voorwerp van haare tederheid en achting, die fijne gevoeligheid , die haar gelukkig of ongelukkig maakte bij het geluk of ongelukvan anderen , eindelijk die zuiverheid van ziel, welke haar niet toeliet , iet kwaads te vermoeden. Men werd tevens verrascht, door zoo veel kundigheden met zoo groote eenvouwdigheid gepaard te zien. Zij maakte reeds waarnemingen in eenen ouderdom , waar in men naauwlijks begint te denken. Zij had met hetzelfde genoegen en het zelfde nut die genen onzer Schrijvers gelezen, die het meest hadden uitgemunt door diepzinnigheid zoo wel, als door bevalligheid. Mijne liefde voor de letteren verwierf haare toege»  J. J. BARTHELEMIJ. 31 gevendheid, gelijk als die van haaren gemaal , en van dit oogenblik af wijdde ik mij geheel toe aan beiden , zonder de voordeden van zulk eene toewijding toen nog te kunnen bereekenen. Eenige dagen na onze aankomst wilde de Gezant ons wel voordellen aan eenedictus XIV. , dien hij voor ons had ingenomen , en die ons met goedheid ontving. Wij vertrokken vervolgends naar Napels, en hielden ons eene maand lang bezig met de bijzonderheden van deze Had en haare ommeftreeken. Wij gingen de oudde overblijfzels befchouwen van de Griekfche Bouwkunde, die omtrend dertig mijlen boven Napels in wezen zijn op eene plaats, waar wel eer de Stad Pceflum gebouwd was. De zaaien van het paleis Portici alwaar men de oudheden had bijeengebragt, gevonden onder de puinhoopen van Herculanum en Pompeja, lokten ons dikwijls binnen. Wij befchouwden, met de grootfte voldoening, die ontzaglijke verzameling van fchilderijen, ftandbeelden , borstbeelden, vaten en huisraad van verfchillenden aard , meestendeels voorwerpen, die belang wekten, of door derzelver fchoonheid, of door het gebruik, waartoe zij gefchikt waren. Wij zagen echter met nog veel grievender fmart de fchandlijke verwaarloozing , waarmede men vier of vijf honderd handfchriften'liet liggen, die in de onderaardfche gangen van Herculanum gevonden waren. Slechts twee of drie waren 'er ontrold en uit- ge-  32 LLEVENSBERICHTEN VAN gelegd door den geleerden mazochi : zij behelsden ongelukkig niets van aanbelang, en elk gaf den moed op. Men verzekerde mij, dat men het werk zou hervatten: maar deze hoop is niet vervuld. In dezen, laat (ren tijd fprak ik 'er dikwijls over met den Marquis caraccioli , Napolitaanfchen Gezant in Frankrijk, ik fchreef hem 'er naderhand over, toen hij aan het Staatsbeftuur was gekomen: hij andwoordde mij , dat hij gezind was, zijn ontwerp te volvoeren, en dat hij , om de uitvoering te befpoedigen , voornemens was , dit werk , indien het mogelijk was ponder verfcheidene genootfchappen te verdeelen, en van tijd tot tijd eenigen dier handfchriften aan onze Academie der Fraaije Letteren te zenden, anderen aan de Koninglijke Maatfchappij te London anderen aan de Univerjiteit te Gottingen, enz. Een of twee maanden laater werd zijn dood in de nieuwspapieren aangekondigd. Ik wenschte, bij mijne terugkomst, aan de geleerden, die zich met de Paleographie bezig hielden, het alleroudfte ftaal te kunnen vertoonen van het fchrift, 't welk in de Griekfche hand* fchriften gebruikt werd. Ik vervoegde mij bij m. mazochi, die zich op het volftrekt verbod beriep , om het gemeen te maaken. M. paderno , Opzichter van de verzameling van Portici gaf mij hetzelfde andwoord. Hij toonde' mij Hechts eene bladzijde van een handfchrift, het welk bij de ontdekking van boven naar beneden was doorgefneeden: het zei»  J. j. ËAKTHÊLEMfJ. 33 Hetzelve bevattede agt en twintig regels. Ik las het vijf of zesmaal, en t, onder voorwendzel van eenige böodfcha'p, ging ik naar de opert plaats, en fchreef dezelven Over op een ftuk papiers , bewaarende zoo veel mij mogelijk was, de fchikking eri gedaante der letters. Weder boven gekomen zijnde vergeleek ik iri mijne gedachten het affchrift met het oorfpronglijke, én Vond alzoo gelegenheid , om twee of drie kleene fouten, die mij ontfhapt waren, te Verbeteren. 'Er werd in dit Fragment gefproken van vervolgingen , Welken de Wijsgeeren , de Epicuristen uitgezonderd , hadden ondergaan. Ik verzond het terftond naar de Academie der Fraaije Letteren , met verzoek s om het toch niet in het licht te geven , uit vrees van mazochi en paderno bloot te ftellenj Intusfchen gaf de Marquis d'ossün , Ffan* fche Afgezant te Napels, te kennen,' dat da Koning, van mijne zending Onderricht , verlangen getoond had , om mij te zien. Die Vorst Was toen op-zijn prachtige kasteel te Cqferta, het welk hij liet vohoöfjen. Ik werd hem , voorgefteld , terwijl hij aan tafel zat f hij fprak met genoegen over de ontdekkingen , welke 'er in zijne Staaten gedaan Werden; fcheen zich te beklaagen, dat de Opzichter zijner penningen afwezig was, om dat ik dezelven nu niet kon zien ; gaf last, om mij de fchoone marmeren zuilen aan te wijzen , die,onlangs.te Cafirta gebragt waren,IX. deel. C èé  34 LEEVENSBERICIITEN VAN en liet mij opfchrijven onder de genen , aan wien men van tijd tot tijd de boekdeelen der Oudheden van het Hereulanum moest zen* den. De zorg voor derzelver verklaaring was aanbevolen aan Monfignor baïardi , Romein' fchen Kerkvoogd , dien de Koning naar zijne Staaten had getrokken. Uitgedrekt en onvermoeid verzamelaar, eerwaardig door de hoedanigheden van zijn hart , geducht door zijn geheugen voor hun , die ondernamen om hem te hooren of te lezen, had baïardi alle foorten van letterkennis beoefend , en in zijn hoofd eenen ontzaglijken en verwarden ftapel opgelegd van kundigheden, die hem niet, dan met gelijke verwarring, voor den geest kwamen. Het voorwerk van die verklaaring was eene algemeene lijst der Gedenkflukken, die tePortici bewaard werden, in een Boekdeel in Folio; en, wijl de plaaten, die dezelve moesten afbeelden, nog niet gereed waren, verkreeg hij van den Koning verlof, om aan het hoofd van den grooten Commentarius eene Voorede te plaatzen ter onderrichting wegens het eerde tijdvak, de agtervolging en het nut der opdelvingen van Hereulanum , waarvan hij het begin in het licht gaf in zeven Quartijnen zonder aan het onderwerp zelf nog geroerd te hebben. Ik zal zijne manier voordellen , ten einde den weg te wijzen aan anderen, die in bekooring mogten komen, om hem naar te volgen. De uitlegger van Gedenkdukken moet derzelver evenredigheden kennen: maar welke maat moet  J. -J. BARTHELEMIJ. 35 moet hij gebruiken? Van daar eene lange uitweiding over de maaten der Asfijrih'rs, Babijlóniërs, Perfen, Grieken, Remeinen. — De Gedenkftukken waren meestal uit Hereulanum gehaald j dien naam, denzelfden met Htraclta, droegen meerdere Steden; hij moest dus fpreken van alle die Steden: en van daar onmiddelijk eene tweede uitweiding over de oude Aardrijksbe* fchrijving. — Hereulanum werd gedicht doof hercules : maar men weet, dat 'er verfcheidene Helden van dien naam geweest zijn, de Tijrijche, de JEgijpti/che , de Griekfche, enz. hij moest hun dus volgen op hunne togten, en deri genen bepaalen , aan wien ons Herculanuiit deszelfs oorfprong verfchuldigd was. — Metvoelt ligt , dat zulke onderzoekingen den Schrijver konden bezig houden tot aan twaalf deelen toe: ongelukkig werd hij verzogt $ op zulken fchoonen .weg ftil te Haan , en eeni* gen tijd daarna keerde hij te Rome weder* alwaar ik hem een bezoek gaf. Ik Vroeg hem, of hij zijne voorrede zou ten einde brengen: hij andwoordde mij , dat hij haar had geftaakt, maar dat hij zich voor zijne uitfpanning bezig hield met een kort begrip der algemeene Gefchiedenis , het welk hij iri twaalf Deelen in Duodecimo zou befluiten,. en waarin hij een voorwerk zou plaatzen over de oplosfiug van een der belangrijklte vöor« Hellen voor de Sterrekunde en de Gefchiedenis; te weten, de bepaaling van het Hemelspunt , waarin God bij. .de vormeeririg dèr  36 LEEVENSBERICHTEN VAN waereld de Zon geplaatst had; hij had dat punt gevonden en wees het mij op eenen hemelskloot aan. Misfchien heb ik reeds te veel gefproken van Monfignor baïardi : doch daar ik Hechts voor mij zeiven en voor eenigen mijner Vrienden fchrijve , wil ik ,met deezen man gedaan maaken , en aan mij zeiven het eerfte bezoek , 't welk ik hem te Napels gaf, vertellen. Ik vond hem in eene groote zaal. Eene geweldige verkoudheid hield hem op eene Sopha, wier aanzien getuigde van haare lang bewee* zene dienBen. Hij zelf was met zulke ouderWetfche klederen omhangen , dat men ze zou gehouden hebben voor den roof van eenen der oude bewooners van Hereulanum. Hij werkte op dat oogenblik met zijnen Geheimfchrijver. Ik verzogt hem, daarmede voord te gaan, en zettede mij aan den voet van de Soplia neder. Monniken van Calabrie hadden hem geraadpleegd over eene ketterij, die zich rondom hun begon te verfpreiden: zij begonnen te vernemen, dat zekere gopernicus beweerd had , dat de Aarde om de Zon wentelde. Wat zou 'er dan van die Schriftplaats worden , welke zegt , dat de aarde onbewegelijk i»? en van dien josua, die de Zon deed ftiMe Baan ? en wat al verder van het getuigenis onzer zinnen ? Anders ook, waarom vallen wij dan niet, wanneer wij 's nagts met het hoofd naar beneden Haan ?" De Kerkvoogd andwoordde breed- voe-  J. J, BARTHELEMIJ. . 3? voerig eu geleerd op alle deze vraagen , reddede de eer der Heilige Schrift , verklaarde de wet der zwaartekracht , verzettede zich tegen de misleiding onzer zintuigen, en befloot met de Monniken te raaden; „ den asch van copernicus , die reeds zoo lang koud geweest was , niet te Booren, maar zelve even gerust te flapen , als zij tot nog toe gedaan hadden." Zijn andwqord geëindigd hebbende, her. haalde hij zijne ontfchuldigingen jegens mij: ik zeide hem , dat ik door den Koning van frankrijk naar Italië was gezonden, om penDingen te zoeken , die nog ontbraken aan zijn Cabinef, waarover ik het opzicht had, en voegde daarbij mijne verplichting om kennis te maaken met de beroemdBe Geleerden. Hij nam zijne muts af, verdubbelde zijne beleefdheden, kuchte lang , en verzogt mij verlof, om mij Signora maria laura, zijne oude vriendin te mogen aanbieden , wier deugden haare kundigheden en begaafdheden evennaarden , welke Latijn , Grieksch en Hefreeuwsch. verftond , terwijl zij als een apelles teekende en fchilderde, als een orpheus op de lier fpeelde en zoo fchoon borduurde, als de dogters van mineus. De loffpraak duurde nog, toen Signora maria lavra verfcheen: zij fcheen zestig of vijf en zestig jaaren oud; hij vijf en zestig of zeventig. In den loop van het gefprek verzekerde hij mij ? afkomftig te zijn van den Ridder C l EAI-  $8 LEEVENSBERICHTEN VAN baijard , en dat hij niet flechts Franschman van geboorte , maar ook door neiging was. Hij beklaagde zich vervolgends over de wijze , waarop men den arbeid van Hereulanum aanlegde, over de onachtzaamheid der Staatsdienaars op de handfehriften , over de wangunst , die hem de vereerende behandeling verwekte , welke hem de Koning aandeed. Ik weet niet, bij welk toeval ik den naam noemde van den Graaf de caijlus ; terBond riep hij : „ hoe 1 gij kent wr, de caijlus? Hij is mijn vriend. Hoor, Signora laura, die m. de caijlus is een der groot-, fte lleeren-van Frankrijk, een der geleerdfte mannen van de waenld, hij is de Voorzitter in alle de Academiën van Parijs, de befchermer van alle kunften; hij weet alles ; hij fchrijft over alles; zijne lchriften zijn de bewondering van geheel Europa." En zich terftond daarop tot mij wendende, zeide hij mij in het Fransch. ,, Qu'a-t-ïl fait le Caylous* Je »'at jamais vcu de hui.'"' —— ,, Wat heeft de caijlous gedaan , ik heb nooit van hem gezien?" En, zonder mijn andwoord af te wachten , fchelde hij , en liet zich eene groote doos brengen vol papieren, behelzende de verzameling zijner Latijnfche gedichten. Hij Belde mij voor , 'er een Buk van te hooren, -—p ,, Het zal mij verrukken zeide ik , maar Monjignor gij hoest te veel." Hij andwoordde, dar, hij alles opofferde aan het genoegen , om mij eenig vermaak te geven ,  J. J. BAR.THELE M IJ. %9 ven, en met die oogmerk koos hij een kleen dichtft.uk genaamd, Ontleedkundige befchrijving dtr Hersfenin. Behalven dat de ftof mij zeer vreemd was , fpreken de Italianen het Latijn op zulk eene verfchillende wijze van de onze uit, dat de fchoonheid• van zijn gedicht niet tot mij kwam. Mevrouw laura, die diü merkte , viel hem in omtrend den honderdften regel, en, hem hebbende doen opmerken, dat zulk een. fchoon ftuk verdiende nagedacht , om wel gevoeld te worden, ftelde zij hem voor, om zijne fontein van Trevi te lezen. „ Mevrouw heeft gelijk , zeide hij , gij komt van Rome, gij hebt meer dan eens die fchoone fontein bewonderd; ik was aldaar , toen men dezelve ontdekte , de cejtr» poëtica vermeesterde mij , en ik liet haar met groote golven over het volgende (tuk ftroomen." Ik mógt hem zeggen: „ Manfignor gij hoest te veel!" ik moest het hooren , en zie hier het ontwerp van dit kleene dichtftuk. De dichter loopt naar de nieuwe fontein ; hij ziet van verre den fchoonen neptunus , die met zijnen drietand de rotzen beukt, welke onder zijne voeten liggen, en 'er geweldige ftroomen uit doet ontfpringen. Hij nadert de kom, waarin dit water zich bij een verzamelt , en welke hem een verrukkend fchouwfpel levert van Naijaden, die in deszelfs fchoot fpelen. Hij zelf mengt zich in haar fpel. Een onbekend vermogen, het welk hem eensC 4 klap*  40 LEEVENSBERIf.HTEN VAN klaps met eene hemelfche gedaante bekleedt , deelt aan hem alle de bekoorlijkheden mede , welke hij in zijne nieuwe fpeelgenooten ontdekt. Men begrijpt ligt , dat eene hand , die in ftaat is, de onmerkbaare vezelen der hersfenen te fchilderen , de rijk? fle kleuren kon geven aan wezenlijker fchoonheden : hij bad dan ook niets gefpaard , om met angstvallige naauwkcurigheid de gelukkige verandering te befchrijven , welke hij had ondervonden. Hij vertoefde met veel genoegen bij de losheid zijner bewegingen, de juistheid zijner evenredigheden , de ronding zijner geftalte , en de zagtheid zijner trekken. Terwijl hij mij dit tafereel vertoonde , 'r, welk veel leed door eene fnelle voorlezing en eene uitfpraak , die vreemd was voor, mijne ooren, vergeleek ik den ftaat van deze oude Waternimf met zijnen tegenwoordigen toeftand, zijne kromme en met eenen dikken baard omringde kin , zijne hangende en met geele vlekken bezaaide wangen , zijne in derzelver kringen diep begravene oogen, zijne in veelerleije richtingen gevouwe rimpels op het voorhoofd, welk alles mij zoo geweldig trof, dat ik , bij het einde der voorlezing , na eenige beleefdheden tot den Dichter zeide: „ ik kan evenwel niet ontveinzen, dat gij sa uwe gedaanteverwisseling een weinig veranderd zijt." Mevrouw laura gaf mij ge? lijk j hij lachte en geloofde uit hoofde van de-  j. J. BARTHELEMIJ. 4* ze ondeugende boerterij, dat ik mij zeer ver-; maakte. „ Nog een oogenblik! zeide hij; gij hebt mij gezien als eene Nereïde, ik zal mij nu als eene BacchanU vcrtoonen; „ en terftond uit zijne onuitputlijke dons eenen Dithijrambus haaiende van eene verfchriklijke lengte , en alle zijne krachten verzamelende , donderde hij eenen heiligen lofzang uit. Maar da hitte, y/aarmede hij opfneed , veroorzaakte hem , met de eerfte vaerzen , eene zoo geweldige verdubbeling van hoest, dat de ontftelde Mevrouw laura uit haar zelve haare beden niet de mijne paarde, om hem over te haaien, dat hij toch het vervolg wilde uitftellen tot eenen anderen dag. Hij gaf toe, hoewel met fpijt, en ik verloste mij wel fpoedig en wei bellooten, om zijne borst niet meer te vermoeijen. Het doet mij genoegen, alhier de naamen te kunnen noemen van verfcheidene luiden yan kunde en fmaak , dien ik in Italië heb Jeeren kennen. Te Napels zag ik dikwijls den Kanunnik mazochi, den Graaf ne cazole , den Hertog de noïa en den Graaf de riANCERA. Bezwaarlijk kan men meer godsvrucht, zedigheid en geleerdheid bij een vinden , dan de eerfte bezat. Hij werkte aan Opfchriften, te Heraclea gevonden. Dit werk, ït welk een gedenkftuk van diepe geleerdheid en onverwinlijken moed is , zou geenen wensch overig laten , indien het niet ftijf Bond C j van  4* LEEVENSBERICHTEN VAN van een overbodig getal aanteekeningen, welke , hoe leerzaam zij ook zijn, geen belang wekken , om dat zij onnoodig zijn. M. de gazole onthaalde de geleerde reizigers , die door de nieuwe ontdekkingen naar Napels gelokt werden, op de vleijendfie wijze. M, de noïa had eene ontzaglijke verzameling , alleen van penningen uit Groot Griekenland. M. de piancera bepaalde zich bij zulk eene verzameling niet, maar bezat in zijn Cabinet allerleije foorten. Hij had de beleefdheid gehad, van 'er verfcheidene aan mij af te Maan; doch ik hield bij hem te vergeefsch aan om den penning van cornelia supera , welke hij onlangs verklaard had (i), en waaruit hij had aangetoond, dat deze Vorftin de Gemaalin was geweest van den Keizer .smjxius. Hij durfde zich van dezelve niet ontdoen , zonder toeftemming van den Koning. Ik verzogt, m. d'ossun, 'er den Staatsdienaar tanucci over te fpreken , maar die 'er met heerschzuchtige deftigheid op andwoordde ; „ wanneer de bedoelde penning du'obeld is in het dbinet van m. de piancera, kan hij over den eenen befchikken; maar wanneer dezelve eenig in foort is , dan wil de Koning niet, dat dezelve buiten zijne Staaten gebragt worde." Te (O Lettera al revtrenditfimo Padri i>, gian. francesco baldint, yenerale della congrtgazioncfde clerici regolxri di Somnsca, Napoli, 1711.  J. J. BARTHELEMIJ. 43 Te Rome had ik min of meer gemeenzaamen omgang met Vader paciaudi, Theatijner Monnik , Vader corsini , Opperften der Godsdienftige Schooien, de Vaders jacquier en le sueur, Minnebroeders, Vader boscowits, Je/uit, m. m. bottari en assemanm, Opzichters van de Vaticaanfche Boekerij, den Abt venuti , den Ridder vettori , de Cardinakn passionei, albani en sfunelli, aan wien ik mijne uitlegging der Palestrijnfche Mofaïk opdroeg. Te Florence met m. m. stoscii en gori ; te Pefaro met m. passeri en Mi annibal oliveiri , aan wien ik , na mijne terugkomst in Frankrijk eenen brief fchreef over eenige Phanicifche Gedenkftukken. Tegen het einde van Louwmaand 1757 kwam de Gezant te Parijs te rug. Kort daarna in Gezantfchap benoemd naar Weenen , fchreef hij eenen brief, om mij derwaards te doen komen met Mevrouw, zijne Gemaalin. Bij onze aankomst, onderrichtede hij mij wegens de fchikking , welke hij voor mij met mijnen nieuwen Minister, m. de saint floeentin gemaakt had. Ik moest hun naar Weenen vergezellen; in het vervolg zou ik, op kosten van den Koning, Griekenland en de eilanden van den Archipel doorreizen , en van daar te rug*komen te Marfeille. Hoe veel bekoorends dit ontwerp ook voor mij had, was ik verplicht , het van de hand te 'wijzen, om dat ik, na eene zoo lange afwezigheid  44 LEE VEN SB E RICHTEN VAN heid het penningcabinet niet langer kon ge. Booten laten. Mijn leevenslot bleef intusfchen zoo naauw ' verbonden met dat van m. en mh" de choiSEül ; beiden hadden zij zulk eenen invloed op de gebeurenisfen mijner dagen , dat het mij onmogelijk is , van mij zeiven , zonder van hun, te fpréken, Men verwondere zich dus niet, wanneer men hun telkens weder in deze berichten ontmoet. Op het laatst van 1758 werd m. de stain> ville , naderhand Hertog de choiseol, te rug geroepen van Weenen , en tQt Minister benoemd van buitenlandfche' zaaken. In het eerBe oogenblik , dat ik hem zag, zeide hij mij , dat het nu de zaak zou zijn van hem en zijne vrquw, zich bezig te houden met mijne bevordering, de mijne, hun van mijn verlangen kennis te geven. Ik had zoo veel goedheid niet verwacht ; en andwoordde , wijl men op mijne verklaaring aandrong, dat een lijftogt van zes duizend Livres op eene Beneficie, gevoegd bij de waarneming van mijne post als Opzichter der penningen, genoeg zijn zou, om twee mijner neeven, dien ik in het Collegie had, te onderhouden , en nog eenen derden, dien ik 'er terBond dacht, te brengen. Ik bloosde echter over mijne pnbefcheidenheid: hij glimlachte en herftelde mijnen moed. Ik verklaare alhier plegtig, dat deze de eenige gunst is, welke ik ooit gevraagd heb van  j. J. B A R. T H E L E M Ij*. 45 Van m. en Mi* de choiseul ; ik erkenné tevens, dat ik geene verzoeken bij hun behoefde , en , wil men weten , waar aan ik zulk een aanmerklijk fortuin voor eenen geleerden verfchukiigd was , ik andwoorde : ,, aan die dringende behoefte , welke zij gevoelden , om aan het geluk van anderen te wer>* ken, aan die tedere gevoeligheid , welke hun nimmer toeliet, de oplettenheden te vergeten , welken men hun bewees , aan dat edel en grootmoedig charakter , het welk hun overreedde, dat het, ingeval van edelmoedigheid, niets gedaan is, wanneer men niet alles doet, wat men kan." Daar echter zulke edelaardige gevoelens fchier altijd gevaarlijk zijn bij hun, wien eenige magt is toevertrouwd * wanneer zij niet zorgvuldig zijn , om dezelven gade te Baan, moet ik , op grond van ontelbaare voorbeelden * verzekeren, dat m. en mme de choiseul nimmer hunne toeBemming zouden gegeven hebben tot de minfle onrechtvaardigheid ten dienBe hunner vrienden. Nooit heb ik mij geheel kunnen kwijten van het geen ik hun verfchuldigd ben: het eenige vermogen, 't welk mij thands overfchiet, is, het geheugen hunner weldaa» den in mijne familie te vereeuwigen. In 1759 verkreeg m. de choiseul voor zijnen broeder den Bisfchop van Evreux het Aartsbisdom van Albij, en verzorgde mij eenen lijftogt van vier duizend Lines op deze Eeneficit. tst  46 LEEVENSBERICHTEN VAN In 1760 kwam 'er een kwaadaardige Parodie uit van een tooneel uit cinna tegen den Hertog d'aumont en m. d'argen-tal. De nabeftaanden en vrienden van den eerften ruiden het geheele Hof op tegen m. marmontel, die voor Schrijver werd gehouden van dit Hekelfchrift, omdat hij de onbefcheidenheid had gehad, van het onder tafel voor - te lezen. Men deed dus moeite, om hem het Privilegie van den Mercurius af te nemen , welks inteekening hij voornaamlijk had bevorderd. Om hem te zekerer te benadeelen, vertoonde men aan m»" de choiseul; dat de Mtreurius, na aftrek van alle onkosten , twintig duizend Livres opbragt ; dat 'er niets meer, dan een oppervlakkig toevoorzicht van den verzamelaar, vereischt werd , wijl al het werk door Commifen verricht werd; en dat zij, wanneer men aan mij dat tijdfchrift bezorgde, ontflagen zou wezen, om ten mijnen voord eele bij den Bisfchop van orleans aanzoek te doen, die vast beflooten had , om de Abtdijen en Benejieiè'n van eenige waarde bij üitfluiting te houden voor den Adel." Mme. DE choiseul iprak van dit ontwerp met Mme de gramont en met m. de gontaut, alle drie onderhielden zij 'er m^de pomi'Adour over, fchoon ftellig verklaarende, dat zij in geenerleije wijze eenigen invloed wilden hebben op de beoordeeling van m. marmontel. De Hertog de choiseul wilde zich in dezen ganfchen handel niet inlaten. Ik  U J. BARTHELEM IJ. 4? Ik kende m. marmontel niet , dan van twee of drie keeren, welken ik hem gezien had bij m™ du boccage ï maar ik gevoelde den uiterften weêrzin , om mij te bedienen van den roof eenes verdienstlijken mans. Ik verklaarde 'er mij meer dan eens , zoo wel mondeling, als fchriftlijk, over aan mm de choiseul: doch, door allen, die haar fpraken , overreed, dac m. marmontel fchuldig was, begreep zij de beweegredenen niet van mijnen tegenftand. Ik verzogt m. de contaut , dezelven te willen verklaaren aan Mme de pompadour, welke ze zoo veel te meer billijkte , dat zij m. marmontel- niet wilde bederven. Ik vond mij nu in eenen vrij neteligen ftand. Ik was getroffen over het zeer leevendige deel, 't welk m°>e de choiseul openlijk in mij betoonde ftellen , en ik liep gevaar, door eene hardnekkige weigering, haare gedaane flappen te veroordeelen, en te doen voorkomen als eene willekeur van weldaadigheid: van de anderen kant was wel het Hof tegen m. marmontel , maar zwoeren alle luiden van letteren , uit hoofde van derzelver algemeen belang, eenen eeuwigen haat aan hem, die zijne plaats zou durven bekleeden. De gemoederen fcheenen geduurende eenige dagen te bedaaren, en ik achtede mij buiten gevaar , wanneer m. d'aumont eensklaps eenen brief voor den dag bragt , dien m. mar-  LR EVENS BERICHTEN' VAN marmontel herri gefehreeven had , om herri aan te raaden deze zaak te laten glippen. Deze brief deed eene zeer kwaade uitwerking, en verleevendigde de vervolgingen van m. d'aumont en de zijnen. Nu werd 'er vastgefteld , dat het Privilegie van den Mercurius aan mij zou gegeven worden , en dat hetzelve , in geval van mijne weigering zou gefchonken worden, aan m. dë la place. En nu beging ik eene weezenlijke fout: ik reekende , dat hetzelve , eens in zijne handen gekomen zijnde , 'er niet weder zou uitkomen ; maar dat, wanneer ik het aannam , en eens de vooringenomenheid verdweenen zou ziju , men mij wel zou willen toeftaan , hetzelve weder te geven aan m. marmontel. Ik fchreef aan de choiseul, eh legde haar^de redenen bloot, die mij eindlijk overhaalden, om dit tijdfehrift op te nemen. Het Privilegie werd mij ter hand gefield en opende mij de oogen. De opeenfb*peling van klagten , onaangenaamheden en gevaarén voorziende , waaraan ik blootgeftetd Hond, gevoelde ik den misflag mijner goede oogmerken. Gelukkig ontving ik met het Privilegie tevens eenen brief van m. de choiseul , welke mijne onrust een weinig deed bedaaren. Hij kwam dien zelfden avond te Parijs; ik ging hem zien: hij raadde mij terftond te gaan bij m. d'aumont , hem het Privilegie van den Mercurius aan te bieden, en hem dringend te verzoeken » het zelve we-  J. J. BARTHELEM IJ. 49 weder te geven aan m. marmontel, hem onder het oog brengende , dat hij zich niet edeler noch zijnes waardiger zou kunnen wreeken. Ik vloog naar m. d'aumont; ik bezwoer hem ; ik drong hem ; ik had zoo veel belang bij zijne overreeding ! Maar ik bad met eenen man te doen zoo onverxetlijk, als alle bekrompene geesten, zoo onverzoenlijk , als alle onedelmoedige charakters. Ik geloofde op één oogenblik, dat hij zich zou' gewonnen hebben gegeven , hij fcheen te wagchelen : maar eensklaps wederhield hij zich, mij toevoegendej dat het niet aan hem ftond, maar dat hij zorgvuldigheden ten aanzien van zijne familie had in acht te nemen. Ik kwam treurig verflag van mijne böodfchap doen bij m. de choiseul , die mij dienzelfden dag medenam naar Verfailles. Bij zijne komst aldaar zond hij het Privilegie terug aan m. de saint-florentin , en verkreeg voor mij op dit tijdfehrift eene uitkeering van vijf duizend Livres , welke ik wat groot vond. M. de la place kreeg den Merenrias: maar deszelfs inteekenaars verminderden weldra zoo zeer , dat 'er bittere klagteri tegen de uitkeering ontftonden. Om dezelven niet te vermeerderen , gaf ik aan m. lutton , die voor dén ontvangst en de Uitgave zorgde, verlof, om van mijne uitkeering af te trekken alle de uitgaven aan de Schrijvers y die (tukken voor den Mercuriut leverden i JX, deel. j) ïiüfc  59 LEEVENSBERICHTEN VAN eindlijk was ik, eenige jaaren daarna, gelukkig genoeg, om van deze geheele uitkeering te kunnen afftaan. Eerst naderhand vernam ik , dat de parodie gemaakt was door m, de cüii, en dat m. marmontel liever zijn fortuin had willen opofferen, dan zijnen vriend verraaden. 'Er kwamen van tijd tot tijd verfcheidene plaatzen open in de Franfche Academie. De Wijsgeeren verklaarden zich, met reden, ten voordeele van m. maumontel : de tegenpartij wist hem fteeds te verwijderen. Bij eene gelegenheid , wanneer zijne uitzichten beter gegrond fcheenen, werkte m. d'argental , die zulk eene befpotlijke rol fpeelde in de parodie van cinna , zeer ijverig bij die Acadtmisten, die genegenheid voor mij betoonden ; zij drongen mij op nieuw, om mij aan te bieden, en op nieuvr verwierp ik dit voorftel; ik verkreeg zelfs van m. de gontaut, dat hij bij m'ne de pompadour aan hun, die zich tegen de aanneming van m. marmontel wilden verzetten, zou onder het oog brengen , hoe wreed het was , eenen man van verdienden zoo bitter te vervolgen, na hem reeds bedorven te hebben. Eenige Wijsgeeren vergaven mij nimmer de kortftondige aanneming van het Privilegie van den Mercurius, en nog minder de befcher» ming van m. en mme de choiseul. Ik heb in eene verzameling van gefchreevene brieven gezien, dat m. d'alembert uit  J. J. BARTHÈLEMIJ. 5r uit Berlijn fchreef aan ftlté l'esPinassé , hoe onrechtvaardig zij zich door haare vooringenomenheid voor mij gemaakt had. Men had hem Waarfchijnlijk bericht gegeeven , dat ik aan m. marmontel eene open gevallene plaats aan de Academie wilde betwisten, 't welk volftrekt Valsch was: één marmontel , andwoordde hij, is meer waard, dan duizend barthelemij's." Ik ben wel overtuigd, dat marmontel meer verdien/ten heeft, dan iki maar ik geloof niet , dat hij 'er duizendmaal zoo veel heeft. De bereekening van den Wiskunftenaar fchijnt mij niet juist. Nog één woord over de Franfche Academiè. Na de aanneming van m marmontel, ondernam m. de foncemagne en zijne vrienden, wier aantal groot was , mij meer dan eens op de lijst te (lellen. Verfcheidene redenen wederhielden mij: ik had het publiek maar al te veel bezig gehouden geduurende den ongelukkigen handel wegens den Mercuriut; ik was niet naarijverig genoeg op lettereer , om ze te kopen ten kosten van de onaangenaamheden eener onlluimige benoeming ; ik had te veel grootschheid, om te verlangen naar het lidmaatfchap in een ligchaam, in welks laagften rang mij het algemeen gevoelen zou plaatzen. Twee wijsgeerige Mogendheden buclos en d'alembert hadden aan het Hof den oorlog verklaard en boven al aan m. dé choiseul , die veel werks maakte van hunne bekwaamheden , zeer weinig- van hunne D a, grond-  4 5* LEEVENSBER.ICHTEN VAN grondbeginzelen: bij elke zitting keverden zij nieuwe oorlogsverklaringen tegen hem in. Hoe zou ik toch zulke tooneelen van woede vreedzaam hebben kunnen bijwoonen, waarover zich zelfs die Academisten, die geene betrekking hoegenaamd met den Staatsdienaar hadden, verontwaardigden? Deze oorlog duurde tot het tijdftip, wanneer de verheffing van m»e du barrij Frankrijk dreigde met de gunst van m. d'aiguillon. Duclos en d'alembert Monden m. de la chalotais voor, die vervolgd werd door m. d'aiguillon; en, gelijk men zeide , onderfteund werd , door m. de choiseul. Van dit oogenblik verdweenen alle de misdaaden van den laatften j men belloot, hem den vrede met een verbond van vriendfchap toe te ftaan ; en men deed hem, door den Baron de breteuil, de eerfte opene plaats bij de Academie aanbieden , met een ontflag tevens, om derzelver gewoone vergaderingen bij te woonen. M. de choiseul , die nooit onderricht was geworden van hunne beurtlings vijandige en vreedzaame fchikkingen , was gevoelig voor deze oplettendheid; en, ware 'er zijne ballingfchap niet eensklaps tusfchen gekomen , hij zou zijne lofrede gehoord hebben in die zelfde zaal, welke zoo dikwijls wedergalmd had van zijne verongelijkingen. Ik vermoede , dat hunne Amnestie zich ook tot mij zou uitgeltrekt hebben; want omtrend dien tijd betuigde m. d'alembert zij-  J. J. BARTHELEM fj. j" zijne verwondering aan r>r. gatti,. onzen gemeenzaainen vriend , dat ik mij niet voorftelde aan de Academie , 'er met zekere fpijtigheid bij voegende : „ ik verbeelde mij toch niet , dat iemand ter waereld niet zou gevleid zijn , zich op eene naamlijst geplaatst te zien , waarop men de naamen vindt van voltaire en buffon , en, ik durf 'er wel bijvoegen, van d'alember.t ? " Ik zal weldra de redenen opgeven, die mij in het vervolg deeden befluiten, om mij tè doen voorflellen. Voor het tegenwoordige zal ik den loop van mijn geluk hervatten, het welk mij alleen dierbaar was, om dat ik het zelve aan de vriendfchap had te danken, en om dat hetzelve mij het zoo leevendiga genoegen liet fmaaken , van ook eenig goed te kunnen doen. Op zekeren tijd , dat M'»e de choiseul met haaren Gemaal fprak over mijne gehechtheid aan hun , beandwoordde hij haar, glimlagcliende , met dezen regel van corneillb \ 'k Belaadde hem met gunst: ik wil hem overladen. In 1765 kwam de Thefaurie van st. martin te Tours open : zij was de tweede waardigheid van het Capittel ; de Koning had de begeving. M. en Mme de choiseul vroegen haar voor mij. Ik nam deze gelegenheid waar, om twee duizend Livres van mijne uitkeerjpg voor den Mercurius te laten vallen, D 3 waar-  54 LEEVENS BERICHTEN VAN waarvan duizend Livres op mijn verzoek werden gegeven aan m. marin en de duizend anderen aan m. de la place , om hem te onderBeunen in andere uitkeeringen, waarmede dat tijdfchrift bezwaard was. De Hertog du biaine, had, Collonel Generaal der Zwitzers zijnde, ten voordeele van m. de MALEzreux, dien hij zeer beminde, de post gemaakt van Secretaris Generaal, waar, aan hij eenige rechten verbond, die hem zeiven toekwamen en dien hij 'er aan opofferde, M. de choiseul had eens over deze post befchikt ten voordeele van m. dubois , eerBen Commies vnn Oorlog met uitkeering van zes duizend Livres aan mme de st. chamant , kkendogter van m. de malezieux. M. dubois in het laatst van Louwmaand 1768 over? leeden zijnde, gaf m. de choiseul die post aan mij; en de Geleerden hieven , uit wangunst, 'er een hevig gefchreeuw over aan, De twee Opperhoofden duclos en d'alembert , begaven zich naar m, de malesherbp.s, en fpraken 'er hem over aan met bitterheid, ja zelfs met toorn , en het gelukte hem niet anders, om hun een weinig te doen bedaaren, dan door hun te doen bemerken, dat deze post, door dit voorbeeld, eenmaal een erfgoed der Geleerden kon worden. Ik kan piet te dikwijls herhaalen, dat de inkomden van de post van Secretaris Generaal, die oorfpronglijk den Colonel Generaal toekwamen ? ook ter befchikking Bonden van zijn ei-  J. J. BART HELE M IJ. 55 eigen goedvinden ; ik voege 'er tevens bij, dat ik, eenige dagen na mijne aanBelling afftand deed van de drie duizend Livres , die mij nog uitgekeerd werden van den Mercarius; dat ik 'er duizend van deed overgaan Op m. de cuignes , duizend Op m. de cha- banon, beide mijne medebroeders der Academie , en duizend aan m. de la place , den Schrijver van de Mercurius; en ik moet zeggen, dat m d'alembert en de overige Wijsgeeren meer waarde hechteden aan dat offer, dan ik zelf 'er in Belde. M. d'aiguillon deed in 1771 aan m. de choiseul , die te Chanteloup was, alwaar ik mij bij hem bevond, de Zvitzers ontnemen. Hij zond zijn ontflag. Ik wilde ook het mijne zenden: doch hij raadde mij, naar Parijs te gaan en mij mijne post niet te laten ontnemen, zonder eenige fchadcloosftelling. Ik was vast voornemens, wanneer de post van Colonel Generaal aan eenigen grooten Heer verviel, denzelven terBond mijne aanBelling over te geven en vervolgends naar Chanteloup te rug te keeren : maar de ontworpen flap fcheen mij niet deftig genoeg. Den volgenden dag na mijne aankomst ging ik m™"- de brionne bezoeken , die mij met haare welwillendheid vereerde. De Maarfchalk de castries was bij haar, en Bond naar Verfailles te vertrekken: zij bad hem, zijn best te doen, om mij mijnen post te doen behouden. Ik bad beiden met een vuur, 't welk hun fcheen te treffen, D 4 mij  56 LEE VENSBE RICHTEN VAN mij dezelve veel eer te doen ontnemen , wijl ik, ééne yerbindnis aangegaan hebbende met m. de choiseul , geene tweede kon aangaan met iemand, wie hij ook zijn mogt. Ik begaf mij terftond naar Verfaüks en bood mijnen aanfteilingbrief aan den Graaf d'affrij , aan wien onder den Graaf d'artois de bezorging der Zwitzerfche Regimenten ftond. Hij wees denzelven van de hand en vertoonde mij tevens eenen brief van m. de choiseul , die hem bad, voor mijne belangen te zorgen. De verontwaardiging , welke de nieuwe vervolging van m. de choiseul van wege m. m. d'aiguillon en de la vauguijon aan het Hof verwekte, kreeg de wending van welwillendheid jegens mij: de geheele waereld mompelde en zettede mij aan , om mijne rechten te handhavenen. De jonge Graaf d'artois had zich bij den Koning btklaagd over den dwang, dien men hem aandeed, om zijne nisuwe bediening te ontginnen met eene fchreeuwende onrechtvaardigheid : en de Koning had hem geandwoord, dat men mij eene behandeling zou aandoen, waarover ik voldaan zou zijn. Intusfchen drongen m, m. de montaijnard, de la vauguijon, en d'aiguillon den Heer d'affrij, om deze zaak onder 's Konings oog te brengen : ik drong 'er hem nog met meer ijver toe; hij ftelde het altijd uit. In dien tusfchentijd vroegen mij twee of drie Hovelingen van den tweeden of derden r,angs tn het heimelijke, of zij, zonder m. en time  J. j. BARTHELEMIJ. $? Mnie de choiseul te mishaagen mogten Baan naar mijne plaats. E«n ander man kwam mij verwittigen , dat, indien ik wilde belooven van niet weder naar Chanteloup te gaan, men zich ten mijnen opzichte gunBiger zou betoonen. Ik wilde niet opklimmen tot den eerBen raadsman van dezen voorflag , maar hij, die mij denzelven deed , was gehecht aan m. d'aiguillon. Ten laatften maakte m. d'aftrij, mij onverzetlijk ziende, een einde aan deze zaak, en liet mij op deze post eenen lijftogt behouden van tien duizend Livres, cien ik niet gevraagd had. Den volgenden dag keerde ik naar Chanteloup terug. Zinds vrij langen tijd vergunde mij.de ftaat van mijn fortuin , mij van gemakken te .bedienen , welken ik meende echter, dat plicht was, mij te ontzeggen. Ik zou rijdtuig gehouden hebben, indien ik niet gevreesd had te bloozen, wanneer ik op den weg Geleerde luiden, die beter waren, dan ik, te voet had ontmoet. Ik vergenoegde mij met twee rijdpaarden , om het paard rijden te kunnen leeren , 't welk mij door Geneesheeren was aanbevolen. Ik fchafte mij de fchoonfte en beste uitgaven aan van boeken, dien ik tot mijnen arbeid behoefde, en liet een zeer groot aantal in Maroquin binden : deze is de eenige weelde, welke ik mij zelf ooit heb kunnen vergeven. Ik voedde drie mijner neeven op cn vestigde hun zoo goed , als in mijn ver? mogen was. Ik onderhield het ovcrfchot van D 5 mij-  53 LEEVENSBERICHTEN VAN mijne familie in Provence , en wees nimmer ongelukkigen van de hand , die zich tot mij vervoegden : maar ik verwijte mij dikwijls met bitter berouw, dat ik hun te zeer voorgetrokken heb boven nabeftaanden , wier behoeften mij niet genoegzaam bekend waren, door hunne eigene of door mijne fchuld. Mijn, buiten twijfel, aanmerklijk inkomen voor eenen man van letteren, zelfs na dat ik de plaats van Secretaris Generaal van de Zwitxers had verlooren, zou nog veel grooter geweest zijn, indien ik zelve het niet had bepaald door afftand en weigering. Men heeft reeds gezien , dat ik de helft van mijnen lijftogt liet vallen op den Mercurius: op gelijke wijze had ik dien afgeftaan, dien ik in hoedanigheid van Boekbeoordeelaar genoot. Tweemaal heb ik de aanzienlijke en voordeelige post van vasten Geheimfchrijver aan de Academie der Fraaije Letteren van de hand geweezen. Na den dood van m. hardion, Boekbewaarer van 's Koniogs Cahinrt, wilde m. bignon mij deze plaats aanbieden , welke vermaak en voordeel gaf: ik verzogt hem, om over dezelve ten behoeve van eenen anderen te befchikken. M. lenois in 1789 zijn ontflag genomen hebbende als Bibliothecarius van den Koning , had m. de saint priest , toen Staatsdienaar , de goedheid, mij deze post voor te ftellen. Door de hoop verleid, om deze plaats voor het toekomende te verbinden aan de keuze van iemand uit het vak van Geleerden ,  J. J. B A R T H E L E M IJ. 35» den, kwam ik in verzoeking, om haar aan te nemen, hoe zeer ik ook gevoelde, dat het offer van tijd en van letterkundigen arbeid mij fmartlijk zou vallen; maar, weldra gemerkt hebbende, dat men mij dezelve alleen aanbood , om dat men mij meende noodig te hebben in de toenmaalige omftandigheden, ten einde haar te verzekeren voor den Voorzitter d'ormissson , die met m. lenois geheimen handel had geflooten, en dien men tot mijnen „medehelper of opvolger wilde aanflellen ; — met weerzin tevens vervuld door de moeilijkheid, welke mijne benoeming zou maaken in de belangfchikkingen tusfchen m. lenois en hem, — fchikkingen, buiten welke ik moest en wilde blijven, — en alzoo die hoop ziende verdwijnen, die eeniglijk mijnen weerzin had kunnen overwinnen, zag ik van de eerzuchtige uitzichten af, die ik voor de letteren en niet voor mij had gevormd. De wijze, waarop mijne weigering werd aangenomen, en de gemaklijkheid , waarmede de zaak weldra gefchikt werd, verzekerden mij, dat ik de beste partij had gekoozen, en dat, indien men het eerst zeer noodzaaklijk had geacht, om mij in deze post te Bellen , men het toen zeer dienltig vond, mij op zijde te laten. Ik moet in het verhaal der lotgevallen mijnes leevens geenzins mijne aanneming overflaan bij de Fran/che Academie, waarvan men mij altijd  60 LEEVENSBERICHTEN VAN tijd verwijderd had, noch de redenen , welke mij, in zekeren zin, drongen, om 'er mede te dingen naar eene plaats in dat zelfde jaar 1789. M. bauzée was geftorven : de opgang der Reize van anacharsis had den ijver van eenige leden diens genootfchaps , met wien ik reeds langen tijd in vriendfchap was, op nieuw ontvonkt. Zij deelden hunne gevoelens van welwillendheid mede aan een aantal hunner medebroeders , die hun overhaalden , om mij de opengevallene plaats van m. eauzéb aan te bieden. Ik werd aangedaan door de warmte, waarmede zij mij den wensch der Academie te kennen gaven : maar ik had mijne partij gekoozen, en hield mij, ondanks hunnen aandrang, voldandig, brengende mijnen ouderdom in , en bovenal mijn te verafgelegen verblijf voor alle openbaare voorftelling en alle nieuwe verbindnisfen. Ik hield mij dan ook reeds ontflagen, wanneer ik eenige dagen daarna vernam, dat de Academie in eene haarer zittingenbeflooten had, om mij, in weerwil van mijnen tegenfland , te verkiezen. Het was niet moeilijk, de gevolgen te bereekenen van dat befluit: indien ik na. deze v£rkiezing de plaats had aangenomen, zoa men gezegd hebben, dat ik mij had willen ontllaan van de gewoone bezoeken ter aanbeveling, en eene onderfcheiding had begeerd, waarop de grootde luiden nimmer gedaan had* den; indien ik dezelve vaa de hand had gewee- zen,  J. J. BARTHELEMIJ. 6i zen, zou ik een eerwaardig genootfchap belee* digd hebben ten zelfden tijde, waarin het mij met eer overlaadde. Ik aarzelde dan niet langer, maar legde mijne bezoeken af. Mijn ouderdom had alle mededingers afgefchrikt , en , ter volmaaking van mijn geluk, Bond m. de boufflers, die mij altijd vriendfchap betoond had , mij , in zijn charakter van BeBuurer , de eer der zitting toe. Men was toegevend voor mijne aanfpraak , maar betoverd door het vernuft, de bevalligheden en de nieuwe zoo wel, als treffende, bedenkingen, welke in de zijne fchitterden , waar van een gedeelte der belangrijkheid, die haar bezielde , op de keuze der Aeadimit te huis kwam. Schier zonder tusfchenpoozing door den ftorm der omwenteling geteisterd , onder het gewigt der jaaren en der zwakheden ter nedergedrukt, van alles , wat ik bezeten had, geplunderd; — fchier eiken dag van den een of anderen mijner waardfte vrienden beroofd, en onophoudlijk beevende voor het kleen aantal hunner, die mij overbleeven, — was mijn leeven zinds dat tijdperk eene aaneenfchakeling van rampen. Had mij de fortuin tot dus verre met al te veel goedheid behandeld: zij wist zich daar van nu wel te wreeken. Maar mijn oogmerk is niet, te klaagen. — Wanneer men bij eene algemeene onderdrukking lijdt, zucht men: maar klaagt men i  6a LEEVENSBERICHTEN VAN men niet. Alleenlijk zij het vergund aan mijn door fmart beneepen hart , hier ter plaatze eenige traanen aan de vriendfehap te offeren. Evenwel moet ik zeggen , dat ik in het midden der foltering, eene zeer onverwachte vertroosting ondervonden heb , welke mij voor eenen oogenblik deed gelooven, dat ik in eene andere waereld verplaatst was, en het zou ondankbaarheid zijn, den naam te verzwijgen van den edelmoedi. gen menfchenvriend, aan wien ik dezelve verfchuldigd ben. Terftond na mijne loslating uit de Madelo* tietten , alwaar ik op den aden van Herfstmaand van dit jaar 1793 in hechtenis was gebragt, ik weet niet op wiens aanklagte, benevens den overigen Opzichter der Boekerij en mijnen neef courcaij , die mijn medehelper was in het Cabinet der penningen , vernam ik , dat men , ondanks de valsheid dezer aanklagt, ons zou bedanken en onze posten begeven. Dit gerucht fcheen mij des te waarfchijnlijker, daar men ons de lleutels van het Cabinet niet terug gaf, dien ons de Minister van Binnenlandfche zaaken op het oogenblik onzer gevangenneming had doen afvorderen, eri die dagelijks toevertrouwd waren, niet aan mij of mijnen neef, maar aan eenen Commisfaris over deze kostbaarheid , welke haar van den ochtend tot den avond voor het algemeen liet | open Baan. Ik  J. J. B A R T H E L E M IJ. 63 Ik verwachtede dus eiken oogenblik, mij het laatfte middel van bellaan, 't welk mij overfchoot, te zullen zien ontnemen, wanneer ijc des avonds van den i2den van Wijnmaand, bij mij zag komen den Burger paré , Minister van Binnenlandfche zaaken , om mij eenen brief ter hand te Bellen, welken hij zelf had gefchreeven , en dien hij mij verzogt te lezen. Deze brief contrafleerde zoo fterk met onze tegenwoordige zeden , en deed zoo veel eer aan den Minister, die denzelven in dezen rampzaligen tijd kon fchrijven, dat ik mijne zucht niet kan wederflaan, om den zeiven alhier af te fchrijven, ten einde hem alzoo, zoo veel in mij is , de fchatting mijner erkendnis te brengen. „ Den 2iflen d;g der ifte maand van het 2de jaar van het eene en onverdeelbaar» Gemeenebest. Paré, Minister van Binnenlandfche zaaken, „Aan barthelemij, Opzichter der Nationaale Boekerij. De Nationaale Boekerij, waar aanU eenige ftrenge omBandigheden voor een oogen,, blik ontrukt hebben , weder ingaande, zoo ,, zeg met anacharsis , toen hij met een ,, beklemd hart de Boekerij van euclides „ be.  $4 LEEVENSBERICHTEN VAN befchouwde : het is bejlischt, ik vertrek imt „ weit van hier (i). Neen, Burger, Gij zult 3i niet weer vertrekken , en ik vestige deze ,, verzekering op de rechtvaardigheid van een „ Volk , het welk zich altijd tot eene wet zal Bellen den Schrijver van een werk te beloonen, waarin met zoo veel bekooring ,, de fchoone dagen zijn te rug geroepen van Griekenland en die Republikein/die zeden, die zoo veele groote mannen en zoo veele „ groote daaden voordbragten. Ik vertrouwe ,, aan uwe zorgen de Natitnaale Boekerij; ik vleije mij, dat Gij dit vereerertd heiligdom „ zult aannemen, en ik wenfche mij geluk, met het U te mogen aanbieden. De Reize „ van anacharsis voor de eerfle maal le„ zende, bewonderde ik een voordbrengzel, waar in het vernuft zoo veele bevalligheden ,4 aan de geleerdheid had weten toe te voe,, gen : maar weinig dacht ik , dat ik een- maal de mond zou zijn, waarvan zich een ,, rechtvaardig Volk zou bedienen , om aan ,, deszelfs Schrijver een bewijs zijner ach„ tinge te geven. ,, Ik ontveinze voor U niet, dat dit heilig„ dom van menfchelijke kundigheden, tot „ nog toe weinig gevoeld heeft van den in,, vloed der Staatsomwenteling; dat het Volk ,, nog niet weet, dat het zelve zijn eigen- dom (O D. III. bl. 243.  J. J. BARTHELEMIJ. 65 „ dom is; dat het 'er op alle uuren van den „ dag genot van kan hebben, en dat het 'e.r „ niemand anders moet ontmoeten, dan cal„ liassen , even bereidvaardig om hetzelve minzaam te bejegenen , als broederlijk te onderrichten. Maak dan, Burger, dat dit „ gedenkfluk , eener groote natie zoo waar„ dig , ons eenmaal alle de dierbaare voordeelen te binnen brenge , welken het ver„ ftand en het oog kan verzamelen uit de ,, kleenBe Gemeenebesten der oudheid. ,, P a r È." De meer dan verplichtende toon van dezen brief, de ftap van den Minister, de bevalligheid , welke hij aan zijne weldaad toevoegde , zijn aandrang, om mij dezelve te deen aannemen, de blijken van deelneming, waarmede hij mij overlaadde , alles was gefchikt , om mij te treffen ; ik kon geene woorden vinden , om de erkendnis uit te drukken , waarvan ik doordrongen werd : maar het gevoel van mijn onvermogen, om in den Baat, waar in ik mij bevond , de plichten te ververvullen, aan de post van Boekerijbezorger verbonden, Belde mij in Baat, om weêrftand te bieden. Hij had de goedheid, om mij zijne fpijt daarover te dotfn blijken, en ftond mij niet dan bezwaarlijk toe , om mij in die post te laten, welke,ik zederd langen tijd bekleedIX. deel. E de.  65 LEEVENSBERICIITEN VAN de , en die altijd aan mijne eerzucht voldaan 'had. Ik heb in het begin van dit gedenkfchrift, eene oppervlakkige fchets gegeven van mijnen arbeid in het Cabinet van penningen, gediturende de laatfte leevensjaaren van mijnen voorganger : in het volgende zal men zien-, wat ik naderhand zelf gedaan hebbe , en wat ik mij voorftelde te dóen, om hetzelve te verrijken, en meer en meer nuttig te maaken. 3 WEE-  J. J. BARTHELEMIJ. 67 TWEEDE BERICHT. Cabinet van Penningen. Zfinds mij het opzicht over her Cabinet van Penningen werd toevertrouwd , legde ik mij toe, om het zelve zoo nuttig te doen worden, als het zijn kon. i.Zulk een aanvertrouwd goed kan niet wel algemeen gemaakt worden. Daar de penningen op kaartpapier geplaatst zijn , en daar veele luiden 'er terftond de handen aan hebben , zou het gemaklijk vallen 'er eenigen weg te nemen, of onechte en gemeene pen ningen in de plaats van andere kostbaaren te leggen. Niet tegenftaande dit ongemak, maakte ik het Cabinet veel toeganglijker , maar Belde geenen dag in de week , waarop elk een het kon bezichtigen. Wanneer zich een perzoon of alleen, of van een of twee vrienden vergezeld , aanmelde , werd hij terftond toegelaten. Wanneer een Geleerde , een Kun-» ftenaar , een vreemdeling meer dan eens de toegang vroeg , weigerde ik zulks nimmer. Ten aanzien van gezelfchappen , begeerde ik vooraf gewaarfchuwd te zij», en ftelde dan daar toe voor elk afzonderlijke dagen: alzoo hield ik de menigte buiten , en weigerde ik niemand. In weerwil van deze voorzorgen, E 2 werd  68 LEEVENSBERICHTEN VAN werd ik dikwijls overvallen door talrijke gezelfchappen, en het eenige, 't welk mij, na van dezelven ontflagen te zijn, ter verzekering verfchoot, was de laaden naar te zien, die onder de oogen gekomen waren. 2. Ik maakte mij eenen plicht, om alle ophelderingen , welken men mij vroeg, het zij uit onze Provinciën , het zij uit vreemde landen , fchriftlijk te geven. D.ze andwoorden vorderden zomtijds lange vertoogen, zomtijds eenen nog veel langer en verveelender werktuiglijken arbeid ; bij voorbeeld het naauwkeurig wegen van een zeker aantal penningen of munten. Men zal op een mijner kaartpapieren verfcheïdene opgaven van zulke zwaarten vinden , en in de Gedenkfchriften van de Academie der Opfchriften, eene Verhandeling van wijlen m. de la nauze over het Romeinfche pond (i). Ik had hem het juiste gewigt opgegeven van alle de goudene penningen van het oude Keizerrijk. Een werk, 't welk mij ten minften twintig dagen kostede, en akoo voor mij zeer kostbaar was, daar ik niemand bij mij had, om mij te helpen. Ik moet tevens opmerken , dat verfcheidene dezer penningen zinds verwisfeld werden voor anderen , die beter bewaard waren, en wier gewigt zomtijds eenige greinen met de eerften verfchilde. 3- CJ>) Tom. XXX, p. 350.  J. J. BARTHELEMIJ. 69 3. Ik vleide mij, dat ik ten eenigen tijde het Cabinet, het welk mij was toevertrouwd, geheel of gedeeltlijk zou hebben kunnen in het licht geven, en dat het dus tot zulk eenen trap van volmaaktheid moest gebragt worden, dat hetzelve allernuttigst wierd , en tevens den roem ophield of wel overtrof, waar in het bij geheel Europa ftond. Ik bereekende toen reeds de ganfche' uitgeftrektheid van den arbeid, dien ik op mij nam. - Eer men eenen penning onder eene d..r verzamelingen brengt j moet men zich verzekeren van deszelfs echtheid en van de bijzonderheden , die den zeiven onderfcheiden van eenigen ander.;n , nagenoeg gelijken penning , die reeds in de verzameling gevonden wordt ; men moet denzelven voords laten bdchrijven in een aanhangzel met verwijzing naar den Catalogus en met opgave van den tijd van aankoop en den perzoon , van wien dezelve afkdmftig is. Deze bijzonderheden zijn zoo lastig , wanneer zij dikwijls komen, dat men den Opzichter eeninigen dank verfchuldigd is, die, niet te vreden met het bewaaren en gemeen maaken der rijkdommen van zijn Cabinet, aan de zucht om dezelven te vermeerderen het genoegen opoffert van veel aangenaamer arbeid voor zich zeiven, en die meer algemeen bekend wordt. Toen lodewjjk XIV. het Cabinet aanlegde, verzamelde men nieuwe penningen in goud en zilver, die in alle de deelen van Europa werE 3 den  70 LEEVENSBERICHTEN VAN den geflagen; na den dood van colbert verwaarloosde men deze verzamelingen : ik befloot de zilververzameling te hervatten. Ik begon met Sweden en Deenemarken. Ik zond naar Stokholm en Coppenhagen eene opgave der penningen , welken wij van die twee rijken hadden , en onze Gezanten deeden ons alle de penningen geworden, die ons ontbraken. Dit kostede twintig duizend Livres. M. d'argenson,, die in her Departement der Letteren was , oordeelde, dat men zich liever en bij voorkeuze behoorde te bepaalen tot oude penningen. Tegen het einde van het jaar 1745 ftierf mijn vriend, m. carij te Marfeült. Hij liet een penningcabinet na , 't welk opmerking verdiende. Na de opgave, welke 'er mij zijn broeder van deed , fchattede ik het op agttien duizend Livres, hij was te vreden met den prijs. Ik fprak 'er met m. d'argenson over, die mij eene Ordonnantie beloofde voor zulk eene fom, doch in papier. De erfgenaam begeerde klinkende munt: men kon ze niet geven. De Minister bood hem twee en twintig duizend Livres, betaalbaar in verfchilletide jaaren. M. carij nam het aan , maar met beding , dat deze agtervolgende fchuldaflosfingen verzekerd wierden. Deze handel duurde lang. Ik ging naar Rome op reis, en moest door Marfeüle komen. M. carij fchreef mij eindlijk, dat, wanneer hem de agttien duizend Livres niet betaald wierden op  J. J. B ART HELEIvfïï. 71 #p|den dag van h. lodewijk. in 1755, hij de penningen zou overgeven aan den onderhandelaar van eenen vreemdeling , die het geld gereed had. Ik verhaalde mijne verlegenheid aan eenen mijner vrienden , m. de fontferrieres , Opperpachter , die mij op de verplichtendfte wijze een briefjen gaf op den Hoofd- ^ beftuurer der pachterij te Marfeille, het welk mij op zicht betaald werd: Ik zond de agttien duizend Livres aan m. carij , na dat m. d'argenson zulks goedgekeurd had, hebbende ik 'er hem vooraf van verwittigd. Ik pakte het geheele Cabinet in, en verzond het , als onderpand, aan m. de fontferrieres, die mij bij mijne terugkomst in 1757 het zelve weder ter hand Belde , en nooit eenige rente van zijn voorfchot wilde aannemen. De Ordonnantie was , even als m. d'argenson dezelve voorgefteld had, in 1755 afgegeven voor twee en twintig duizend Livres , waar van de overfchietende vier duizend Livres gelegd werden in de kas der Boekerij. M. d'argenson was nu buiten bewind, en thands kon ik voor m. de fonferrieres geen blijk van eenige erkendnis, zelfs niet van eenig genoegen , verwerven. Deze aanwinst leverde veele kostbaare penningen op voor alle de onderfcheidene verzamelingen. De verzameling van gouden penningen was inzonderheid in 1752 verfraaid door die van U. de cleves , welke in fchoonheid tegen E 4 die  fi LEE'VENS BERICHTEN VAN die van het Nationaal Cabinet aankon. Het zelve werd verkogt voor vijftig duizend Livres. M. du hodent , een kuudig liefhebber kocht het zelve., Alvoorens hij eenig bod deed , wilde hij zekerheid hebben , dat het Cabinet 'er een gedeelte van zou overnemen. Men beloofde mij eene Ordonnantie 'van twintig duizend Livres in papieren , die op het oogenblik daalden, en niet meer dan veertien duizend Livres in geld opbragtcn. M. du hodent floot den koop, en bragt mij terflond de ganfche verzameling. Voor deze veertien duizend Livres werd ik niet flechts die penningen magttg , die nog aan onze gouden verzameling ontbraken, maar ruilde ik ook veelen in , die beter bewaard waren.' Onder de eerBen moet ik niet vergeten den ejiiigeu en vermaarden penning van uranius antoninus, die, onder de regeering van seveuus , door het Oosterfche Krijgsvolk ten throon werd verheven , doch kort daarna kroon en vrijheid verloor ; ook niet eenen anderen eenigen penning; van constantius III., Vader van valentiniaNus HL, als deegenoot in het rijksbeBuur aangenomen door hoNORiusJIf., zijnen Schoonvader; ook niet den penning van de Keizerin fausta, Gemaalin van constantinus den grooten ; en van de Keizerin ltcinia eudoxia , Gemaalin van den Keizer placjdus valentinianus ; en nog verfcheidene anderen , die de reeks van Vorften en Vorftinnen uitmaaken , 'welke den throon  f. J. BARTHELEMIJ. ?3 throon van het Romeinfche rijk beklommen hebben. Het Cabinet van m. de cleves leverde daar te boven eene menigte uitmuntende penningen op voor de verzameling der oude Gemeenebesten , en voor die der oude Koningen van Griekenland. M. Pellerin, geduurende langen tijd eerfte Commies van het Zeewezen, naderhand daarin opgevolgd door zijnen zoon, had het rijkBe Cabinet verzameld, 't welk nog ooit een liefhebber bezat. De aankoop van verscheidene bijzondere verzamelingen had 'er den grond van gelegd ; eene briefwisfeling van meer dan veertig jaaren met onze Conjuls in de Levant, had dezelve verrijkt met een oneindig aantal riekfche penningen , die zeer kostbaar en tot dus verre onbekend waren; derzelver befchrijving en verklaaring, door den bezitter uitgegeven in verfcheidene boek' deelen in Ouarto, maakten zijnen naam beroemd. In 1776 deed m, pellerin den voorflag, om dit fchoone Cabinet te brengen in dat van den Koning. De omftandigheden waren gunftig: m, de maurepas, die deze familie altijd begunftigd had , was. eerfte Minister; m. de malesherbes Minister en Geheimfchrijver van Staat voor het Departement der Letteren. Ik leverde verfcheidene berichtte hriften in , maar kreeg geenen invloed op E 5 de  74 LEEVENSBERICHTEN VAN de prijsfchatting. M. pellerin , wiens wil onverzetlijk was , eischte honderd duizend kroonen, of men hetzelve wilde nemen, dan wel laten. De koop werd tot dien prijs getroffen , en van de zijde van m. pellerin geleverd met zoo veel aanftootelijkheid in zijne handelwijze, dat ik meermaalen in verzoeking kwam, om dien te verhinderen. Ik kon, niet Hechts de overgave, maar zelfs de mededeeling van den Catalogus niet verkrijgen : men moest zich te vreden houden met eenige algemeene opgaven, en met een enkelden opflag van het oog over de laaden. Het is de waarheid, dat ik het Cabinet volmaakt kende, en dat ik, niet tegenftaande het ongeduld van m. pellerin, den tijd had, om de penningen te ver* gelijken , dien hij in plaat had laten brengen. In dien tijd geloofde ik, dat het Cabinet boven deszelfs waarde was betaald, maar ik werd beter onderricht naar gelang ik de onderfcheidene verzamelingen onder de mijne bragt, waar over ik het beduur had. Na dat het Cabinet overgedragen was, maak. te m. pellerin mij een gefchenk van een af. druk van zijn werk over de penningen in negen deelen in Qiiarto. Ik bezat het zelve reeds , maar deeze afdruk was voorzien van gefchreevene aanmerkingen meestal tegen mij gericht; zoo dat dit eene fooi was van eene geheel nieuwe foort. Eeni-  J. J. BARTHELEMIJ. 75 Eenige jaaren na den dood van m. pellerin werd het Cabinet verkocht van m. d'ennerij, waarin boven al in het oog viel eene talrijke verzameling van Keizerlijke goudene penningen , welke bij van m. de vaux had gekocht voor vijftig duizend Livres, en welke hij nog fterk had vermeerderd. Men gaf eenen Catalogus van dit Cabinet, in één deel in Quarto, in het licht. Niemand kwam 'er op, om het zelve in zijn geheel over te nemen. Men verkocht het bij (lukken: de verzameling van gouden penningen werd verdeeld in koopen van tien of twaalf penningen. Wij hadden eene aanteekening gemaakt van het geen ons ontbrak, en waren zoo gelukkig van 'er verfcheidenen inagcig te worden: en daar deze penningen nagenoeg voor de goudswaarde verkocht werden , kreegen wij voor omtrend twaalf duizend Livres, het geen vijf en twintig of dertig duizend Livres waardig was. M. de bretkuil, toen Minister en Geheimfchrijver van Staat, liet zich hier toe gaarne vinden. Behaiven de Cabinetten van carij, cleves, pellerin en d'ennerij, verfchaften mij veelvuldige toevallen en geregelde briefwisfelingen, geduurende veertig jaaren lang, een zeer groot aantal penningen, gelijk men zal bevinden op de aanhangzels en Catalogus/en, dien ik bezorgd heb. Inzonderheid was ik naarijverig om dezulken magtig te worden , die in bijzondere gefchriften opgehelderd waren, of d:e  7f5 LEEVENSBERICHTEN VAN die gefchillen onder de Geleerden verwekt hadden. Ik zou 'er verfcheideuen van kunnen aannaaien : twee of drie zullen genoeg zijn." De Vaders corsini en froiïlich hadden eenen zilveren penning in het licht gegeven, waarop de een had gelezen Minnifar, de ander Adinnigao, het welk de een nam voor eenen Parthifchen Koning, de ander voor eenen Armenifchen. Ik had dien penning te Florence gezien bij den Baron de stosch, die mij denzelven niet had willen afftaan: na zijnen dood kreeg ik dien van zijnen neef. In het Cabinet van den Ridder vettori te Rome had ik vier Latïjnfche penningen gezien van gemeen metaal, die betrekking fcheenen te hebben op het Christendom: zij hadden weleer behoord aan den Oudheidkundigen sabbatini, die ze in plaat had gebragt zonder verklaaring. De een vertoonde op de voorzijde een hoofd, bedekt met eenen leeuwenhuid met den naam'van alexander, op de tegenzijde tene kreeft, en rondom dezelve den naam van jesus Christus ; de tweede had op de voorzijde hetzelfde hoofd met den zelfden naam van alexander , maar beter gefpeld, voords dezelfde tegenzijde, maar zonder den naam van jesus-christus. Ten aanzien der twee anderen verwij ze ik naar de printen, door vettori uitgegeven (i). Vettori bragt Ci) Dï vetiiHate et formS. manogrammatis fandlisfitni nominis jgsü disfertatio. Roms 1747, in 4to. p. Co li, ej>ift.  J. J. BART H ELEM IJ. 77 bragt deze penningen te huis in de regeering Van alexander severus ; Vader PACIAÜDt in die van julianus den afvalligen (i). Voor hun had montfaucon den eerBen dier penningen in het licht gegeven , naar eene teekening, welke hij 'er van gekreegen had uit Italië O). Naar de vermaardheid, waarin deze drie Oudheidkenners deze penningen hadden gebragt, deed ik mijn best om ze magtig te worden na den dood van vettori. Door derzelver aankoop meende ik echter niet verplicht te worden voor derzelver echtheid in te Baan, maar eeniglijk om ze openlijk ten toon te leggen voor hun, die ze wilden onderzoeken. M. henrion , lid van de Academie der Fraaije Letteren, had weleer eenen penning in het licht gegeven van trajanus , in zilver, op eenen Samaritaanfchtn Bempel overgeflagen (3}. Dit gedenkftuk, van zoo veel te meer waarde, wijl het verfcheidene onzekerheden wegnam ten aanzien der Samaritaanfche penningen , was in handen gevallen van den Abt de tersan , die 'er nog een ontdekt had van dezelfde foort. Hij wilde mij, op mijn verzoek, wel epift. ad Paulura Meriam Paciaudi. Ibidem, 1747» in 4to. p. 15. Id. disfert. apologet. de quibusdam Alexandri Stveri mumisraatibus . lbid. in *ro. p.6. (1) Osfervazioni di Paolo Maria Paciaudi, Teatino, fopra aloude fingolari e firane medagüe. Napoli, 1748, P> 4S- (2) Amiq. expliq- t. 2, p. 2, p. 168. f3) Mem. de 1'acad. t. 3 > !>• Iy3«  ?S LEEVENSBERTCHTEN VAN wel eeue ruiling toeftaan, en ik bragt denzelven in het Cabinet. Ikreekende, dat, door zulk eene oplettendheid , dit Cabinet eene algemeene bewaarplaats zou worden , waar men de zcklzaame penningen zou bij een brengen, die zomtijds in handen van bijzondere perzoonen vallen, en alzoo te zoek geraaken. Ik liet voords eene optelling doen van alle de rijkdommen, dien ik voor het Cabinet had opgezameld. De oude penningen haalden een getal van twintig duizend, en evennaarden, zoo in zeldzaamheid als in aantal, die genen , welke dit Cabinet, zinds deszelfs aanleg, aan het hoofd gefield hadden van alle de Cabinetten van Europa. Ik fpreek niet van de hedendagfche penningen: zonder ze te verwaarloozen, meende ik echter aan dezelven geene gelijke zorgvuldigheid verfchuldigd te zijn. De dubbelde penningen, dien ik door den aankoop van een ander Cabinet kreeg, maakten mij de ruilingen gemaklijk , welken men met geen geld Zou hebben kunnen doen. Heeft deze goede uitflag mij een aangenaam vermaak verfchaft : de angstvallige en beuzelachtige opfchrijving heeft mij, van den adderen kant , veel werks gekost. Nooit dacht ik aan den aankoop van eenig Cabinet , zonder mij de opoffering van aanmerkelijken tijd voor te teilen. Ik erken echter met genoegen, dat mijn neef couRfAij, die in  J. J. BARTHELEMIJ. 79 in 1772 mijn hulp werd , mij een oneindig gemak heeft aangebragt, zoo voor de laatere 'aanwinst na dien tijd, als voor de dagelijkfche werkzaamheden in het Cabinet , en ik kan hem niet genoeg prijzen wegens zijne kunde en . werkzaamheid. Ik heb ook altijd groote dienstvaardigheid van den kant der Boekerij-Opzichters en der Staatsdienaars ondervonden ter verrijking-van den fchat, die aan mijn zorgen was toevertroud ; en ik had reden, om op hunne deelneming te rekenen in eene zaak , welke ik nimmer uit het oog verloor , en die mijn werk zou voltooijen , het in koper brengen en in het licht geven , naamlijk, van het ganfche Cabinet. Ik was voornemens, te beginnen met de verzameling der Griekfche Koningen , te vervolgen met de Griekfche Beden, en 'er eenen kleenen Commentarius bij te voegen, als de vrucht eener ondervinding van festig jaaren, en van een onderzoek van meer dan viermaal honderd duizend penningen. Daar mijne jaaren mij niet toelieten deze onderneming ten einde te brengen , gevoelde ik, eenige jaaren geleeden, de noodzaaklijkheid, om bij mijnen Neef eenen anderea medearbeider aan te nemen, die, ter goeder uure in den kennis dezer Gedenkftukken ingewijd, zich verder in Baat zou Bellen, om mede te werken ter volvoering van mijn ontwerp. Ik liet het oog gaan op m. barbie , die reeds veel kennis had van de oude Gefchiedenis en Aardrijkskunde. Ik Belde  go LE EVENS BERICHTEN VAN de hem voor aan m. de breteuil, die hem in het Cabinet aannam. Ik vertoonde hem tevens , dat het tijd werd, om aan de Geleerden van Europa eenen fchat, dien ik onder mijne bewaaring had, mede te deelen. Hij nam mijn voorftel met dien ijver aan, dien hij altijd voor de letteren en kunsten getoond heeft, maar verfchillende omftandigheden hebben de uitwerking van zijnen goeden wil belet. Eerst de nadeelige ftaat der geldmiddelen , daarna de vergadering der Notabelen, der algemeene Staaten , enz. In het vervolg heeft men m. barbie naar een ander Departement der Boekerij verplaatst, zonder mij zelfs met de kennisgeving daarvan te verwaardigen. DER-  J. J. BARTHELEMIJ. èt <—■ \ 1 ■ ' DERDE BERICHT. Over anacharsis. Het geval bragt mij op het denkbeeld der Reize van anacharsis. Ik was in Italit in *755 5 en min oplettende op den tegenwoor* digen ftaat der Steden, welken ik doorreis* de, dan op derzelver ouden luister, klom ik met mijne gedachten natuurlijk tot die eeuw op , ia welke zij eikanderen den roem betwisteden , om in haaren fchoot den zetel der Kunften en Wetenfchappen te bevestigen; en het kwam mij voor, dat het verhaal eener reize, ten tijde van leo X. door deze landen gedaan, en een zeker aantal jaaren lang geduurd, een der fchoonfte en tfttttigfré t-rercelen zou uitleveren voor de gefchiedeais van den menfchelijken geest. Men overtuige 3tt' zich zeiven van door deze ruwe fehets. Een Franschman trekt de Alpen over; hij geeft te Pavia een bezoek aan hirromjmus cardanüs , die over bijna alle onderwerpen heeft gefchreeven, en wiens werken in tien Folianten vervat zijn 5 te Parma ziet hij corregio den koepel der Cathedraale kerk in natte kalk (*) befchilderen ; te Mantua fpreekt hij met den Graaf balthazar cas* tillow, Schrijver van het uitmuntende werk IX. deel. F ge- t*) A Fresè iiie.  £6 LEVENSBERICHTEN VAN genaamd den Hoveling, ü Cortigiano; te Verond met frascator, Geneesheer, Wijsgeer, Sterrekundigen ,Wiskunftenaar, Letterkundigen en Waereldbefchrijver, vermaard in alle die vakken en boven al als Dichter: want de meeste Schrijvers trachteden toen in alle vakken uit te munten , het welk altijd plaats moet hebben , wanneer de letteren in eenig land eerst worden ingevoerd. Te Padua woont hij de lesfén bij van philïppus deca , Hoogleeraar in de Rechten, beroemd door de uitfbskendheid zijner bekwaamheid en geleerdheid. Die Stad was afhang'ij'c van Venetië. Lodewijk XII. , het Milaneefche veroverd hebbende , wilde aan deszelfs hoofdftad luister bijzetten door 'er deca te plaatzen: hij deed hem uit het Gemeenebest beroepen, het welk lang weigerachtig bleef, de onderhandelingen deswegens werden langwijlig en men zag het tijdBip te gemoet , waarin deze twee Mogendheden in oorlog zouden gekomen zijn, om het bezit van éénen Rechtsgeleerden. Onze reiziger bezoekt te Venetië daniel. barbaro , erfopvolger van eenen der gelukkigfle naamen voor de letteren, en welks roem hij Baande heeft gehouden door de Redenkunst van aristoxeles , eene overzetting van viïruviüs , en eene verhandeling over de Doorzichtkunde; ook bezocht hij 'er paulus manucius , die eene drukkerij hield en de letteren met hetzelfde goed gevolg beoefende, als zijn Vader aldus makücius. Hij vindt  J. j. BARTHELEMIJ. 87 vindt bij paulus alle de uitgaven der oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers, die onlangs van onder de vermaardfte persfen van Italië gijn in het licht gekomen , onder anderen de uitgave van cickro in vier deelen in Folio, uitgegeven te Milaan in 1499 , en van den Pfalmist in vier taaien, Hebreeuwsch, Grieksch, Chaldeeuwsch en Arabisch , gedrukt te Genua in 1516. Te Ferrara bezoekt hij ariosto ; te Bo* logne ontmoet hij zes honderd fchoolieren, die naar de lesfen in de Rechtsgeleerdheid hooien van den Hoogleeraar ricini , en onder dezen alctatus , die kort daarna zelf agc honderd leerlingen had, en den roem van bartolus en accursus verduisterde. Te Flo* rena vindt hij machiavel , den Gefchiedfchrïjver guichardin en paul jove, eene bloeijen* de Hoogefchool in het huis van medicis , het welk, wel eer bepaald tot handelbedrijf, naderhand Souverein en bondgenoote van verfcheidene Roninglijke huizen , in den eerften ftand groote deugden, in den laatften groote ondeugden ten toon ftelde , doch altijd deel bleef nemen in de Letteren en Kunften. Te Sienna ziet hij maïhiole werken aan zijnen Conimentarius over dioscorides , te Rome michael angelo den koepel oprichten van de 8t. pieters Kerk; raphacl de gaanderijen van het Valkaan befchilderen; sadolet en bembe , naderhand Kardinaalen , de post van Ceheimfchrijvers bekleeden bij leo X.; tus- F 2 4in  8* LEEVENSBERICHTEN VAN sin de eerfte vertooning geven van zijne Si* phonisba, het eerfte tréurfpel van den laateren tijd ; bsroald , den Boekopziehter van het Vaticaan , bezig aan de uitgave der Jaarboe* ken van tacitus, dien men pas ontdekt had in IVestphalen, en dien leo X. gekocht had voor vijf honderd goudene ducaten ; en de* zen Paus zeiven plaatzen aanbieden aan de Geleerden uit alle volkeren, die zich in zijne Staaten kwamen nederzetten , en vereerende belooningen aan hun , die hem eenige onbe* kende handfchriften aanbooden. Te Napels vindt hij talesio , bezig om het ftelzel van parmenides weder in het licht te brengen, en die, naar het gevoelen van bacon , de eerBe herfteller der Wijsbegeerte was : ook vind hij 'er dien jordan brunoj dien de Natuur voor haaren tolk fcheen gekoozen te hebben , maar wien zij , wanneer zij hem het fchoonBe vernuft fchonk , de gave onthield, om zich zeiven te befluuren. Tot dus verre is onze reiziger verplicht, Jtalie, van het eene tot aan het andere eind, fnellijk door te trekken, dagelijksch tusfchen Wonderen dooorreizende, ik wil zeggen tusfchen grootfche gedenkftukkenen groote mannen, en alzoo dagelijksch van eene verwondering getroffen , welke eiken oogenblik toeneemt. Gelijkzoortige voorwerpen, zullen overal zijne oogen treffen, naarmaate hij zijne kleene uitflappen vermenigvuldigt. Welk een oogst van ontdekkingen , welk eene bron van bedenkingen over den  ƒ. J. BARTHELEMIJ. 8j den oorfprong der verlichting , die Europa beftraald heeft! Ik vergenoege mij met deze wenken tot derzelver naarfpooring: nogthands ileept mij mijn onderwerp mede en dringt mij tot eenige verdere ontwikkeling. In de vijfde en zesde eeuw van der Christenen jaartelling , was Italië onderworpen aan de Herulers, de Gothen , de Ostrogothm en andere, toen fchier onbekende, volkeren: in de vijftiende eeuw was het , onder gunftiger voorteekenen , onder het gebied van het vernuft en de begaafdheden. Dezen waren 'er geroepen , ten minflen wel onthaald dooide huizen van medicis , esta , urbino , gonzague , door de kleenfte Mogendheden , door de veelvuldige Gemeenebesten. Overal * vondt men 'er groote mannen , zommigen in het land zelve gebooren, anderen uit vreemde landen gelokt minder door laag belang, dan door vleijende eer, of ook weder bij nabuurige volkeren geroepen , om onder dezelven het licht te verfpreiden, voor de opvoeding der jeugd te zorgen, of voor de gezondheid der Vorlten te waaken. Overal kwamen Hoogefchoolen , Collegiën, drukkerijen voor alle loorten van taaien en wetenfehappen , en boekerijen in ftand, die onophoudlijk verrijkt werden door de werken , die in het licht kwamen, en door handfehriften, uit landftreeken aangebragt, alwaar de onkunde ze onder haar beheer had gehouden. De AcadeF 5 miën,  32 LEE VE NS BE RICHTEN VAN mi'èn vermenigvuldigden zoo zeer , dat men 'er te Ferrara tien of twaalf, te Bologne omtrend veertien, te Sknna zestien telde. Derzelver doel was de bevordering der wetenfchappen , fraaije letteren, taaien , gefchiedenis en kunften. In twee dier Academiën, waarvan de eene opzetlijk gewijd was aan plato, de andere aan zijnen leerling aristóteles , werden de gevoelens der oude Wysgeeren onderzogt en die der laatere wijsbegeerte als vóórgevoeld. Te Bologne, als mede te Venetië, had een dier Genootfchappen her opzicht over de drukkerij, over de fchoonheid van papier, het gieten der letters, de zuiverheid der proeven en over alles, wat ftrekken kan, om nieuwe uitgaven tot volmaaktheid te brengen. Italië was toen het land, alwaar de Letteren de grootfle vorderingen gemaakt hadden en dagelijksch maakten. Deze vorderingen waren de vruchten der mededinging van de verfcheidene afzonderlijke Staaten , die het zelve verdeelden , en allen deel hadden aan de voordeden der luchtflxeek. In eiken flaat waren de hoofdlieden en de minstaanmerklijke fledekens ten uiterften greetig naar onderwijs , en fchier allen booden zij aan de Sterrekundigen Sterretorens, aan de Ontleedkundigen Ontleedkamers, aan de Natuurkundigen Kruidtuinen , aan alle luiden van Letteren Verzamelingen van boeken, pen- nïn*  J. J. B A R T II E L E M IJ. 83 ningen en oudheden , aan alle foorten van kundigheden fchitterende blijken van onder» fcheiding , erkendnis en achting aan. Ten aanzien der luchtlïreek is hetnietvreemd, overal in deze gewesten werkzaame en rijke vernuften aan te treffen en juiste, diepdenkende geesten, gefchikt om groote ondernemingen te bevatten , in ftaat om ze langen tijd te overdenken, maar buiten ftaat, om ze te laten fteken , na ze eenmaal wel doorzien te hebben. Aan deze voorrechten en vereenigde hoedanigheden was Italië al die kennis en al die kunstbekwaamheid verfchuldigd , die het zelve binnen weinige jaaren zoo hoog verhieven boven alle de overige landen van Europa. Ik heb ariosto onder het Pausfchap van Leo X. geplaatst; ik had onder de tijdgenooten van dien Dichter kunnen ftellen pktrarcha, fchoon hij fchier honderd en vijftig jaaren voor hem had geleefd, en tasso , die elf jaaren na hem gebooren werd; den eerden , om dat men eerst onder leo X. fmaak vond in zijne Italiaanjche gedichten , die fchier van derzelver geboorte af vergeten waren , en dezelven toen met eene menigte van uitgaven en van aanteekeningen verwaardigd werden ; den laatften , om dat hij zich grootendeels naar ariosto gevormd heeft. Zoo toch geeft men den naam van Nijl aan de bronnen en aan de monden tevens van die rivier. Alle vakken van dichtkunde werden toen beoefend en leverF 4 den  83 LEE VENS BE RICHTEN VAN den voorbeelden op. Behalven ariosto kan men voor de Italiaanfche dichtkunde bernard tasso, vader van den vermaarden torqua» to, hercules bentivoclio , annibal ca- ro, en berni noemen; voor de Latijnfchs sannazarius, poutianus , vida , beroal- dus ; en onder hun, die zonder eigenlijk Dichters te zijn, vaerfen maakten, kan men leo X., machiavel, michael angelo, en benvenuto cellini , die in de beeldhouwkunst , goudfineederij en graveerkunst uitmuntede, rangfchikken. Van de vorderingen der bouwkunst in deze eeuwe getuigen, aan den eenen kant, de werken van serlio , vignole , pallas ea die menigte van Commentariën , die over de verhandeling van viiruvius het licht zagen; van den anderen kant de algemeene en bijzondere geBichten, in dien tijd gebouwd en nu nog in Band. Ten aanzien der fchilderkunst heb ik gewag gemaakt van michael angelo , raphael , corregio ; bij dezen moeten ge. voegd worden julio romano , titiaan , andreas del sarta, die in den zelfden tijd leefden, en die menigte van meesters , die door hunne lesfen of door hunne werken gevormd zijn. Dagelijksch kwamen 'er nieuwe gefchriften uit over de Befzels van plato, van aristolis en de oude Wijsgeeren. Strenge Oordeelkundigen , als giraldus . panvimus , «- go-  J. J. BARTHELE M IJ. 89 conius werkten aan de Romeinfche oudheden, en fchier alle fteden Helden haare jaarboeken op. Terwijl eenige Schrijvers, ten einde de ge» fchiedenis van den mensen in haaren ganfehen omvang te bevatten, tot de oudfte volkeren opklommen , fielden onverlchrokkene reizigers zich aan de grootfte gevaaren bloot, om ver afgelegene en onbekende volkeren te zoeken, wier beftaan men flechts kon gislchen. De naamen van christophorus columbus, den Gsnueesch , van americus vespusius , den Flortntijntr, van sebastiaan cabot , den Venetiaan, vercieren deze naamlijst , die kort daarna werd aangevuld door die van veele andere Italianen, wier berichten eerlang werden ingelascht in de verzameling vaa hunnen landgenoot ramusio. De verovering van ConJtaTtinipolen door de Turken in 1453 en de milde giften van leo X. deeden eene menigte van Grieken naar Italië kómen, die met hun alle de leerboeken der Wiskunde medebragten. iVlen gaf zich moeite, om hunne taal te verdaan; hunne boeken werden gedrukt, overgezet , verklaard, en — de zucht voor de meetkunde werd algemeen. Veelen wydden aan haar al hunnen tijd : dit deeden commandino,, tartaglio : anderen vereenigden haar met hunnen voorigen arbeid ; zoo deed waurolico , van Mesjina, die verfcheidene -werken in het licht gaf over de Rekenkunst, de Werktuigkunde, F 5 dc  94 LEEVENSBERICHTEN VAN de Gezichtkunde , de Toonkunst, de Gefchiedenis van Sicilië, de Letterkunde, het leeven van eenige Heiligen en het Martelaarsboek der Roomfche Kerk, zonder de ïtaliaanfche Dichtkunde te verwaarloozen. Zoo deed ook au. custino nifo , Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Rome onder leo X., die over de Sterrekunde, de Geneeskunde, de Staatkunde , de Redenkunde , de Rederijkkunst en verfcheidene andere onderwerpen fchreef. De Ontleedkunde was verrijkt door waarnemingen van fallopius van 'Modena , van aquapendente zijnen leerling , bolognini van Padua, vigo van Genua, enz. Aldeovandi van Bologne, die agt en veertig jaaren lang les had gegeven over de Kruidkunde en Wijsbegeerte aan de hooge fchool dier ftad, liet eene befchrijving na van de gefchiedenis der natuur in zeventien boekdeelen in Folio. Onder deze ontzaglijke menigte van werken, die toen in het licht kwamen , heb ik geen gewag gemaakt van dezulken , die de Godgeleerdheid of de Rechtsgeleerdheid ten bijzonderen voorwerp hadden, om dat zij bekend zijn bij hun , die deze wetenfchappen beoefenen, en niet zeer belangrijk voor anderen, die in dezelven vreemd zijn. Ten aanzien der overige volkeren, heb ik Hechts eenige voorbedden, om zoo te zeggen, voor de handweg genomen. Zij zullen genoegzaam zijn, om de onderfcheidene vakken van Letterkunde, met wel-  ]. J. BARTIIELE M ij. si welken men zich het liefst bezig hield, ea de verfchillende middelen aan te wijzen, waarvan men zich bediende, om onze kundigheden uit te breiden en te verrijken. De vorderingen der kunften begunftigden den fmaak voor vertooningen en pracht. De beoefening der gefchiedenis en der overblijfzelen van Grieken en Romeinen boezemden begrippen in van welftandigheid , eenheid en volkomenheid , welken men tot dien tijd niet had gevoed. Julianus de medicis, broeder van leo X. werd openlijk verklaard voor Romeinfehen burger; deze afkondiging ging vergezeld van openbaare fpelen , waarbij men , op een ontzaglijk groot tooneel, het welk opzetlijk daartoe op het plein van het Capi~ tolium was opgericht, twee dagen agtereen een blijfpel van plautus vertoonde, en waarbij de toonkunst en buitengewoone praal eene algemeene verwondering wekten. De Paus, die bij deze gelegenheid aan eene daad van rechtvaardigheid , gelijk zij niet anders was, de gedaante meende te moeten geven van eene daad van welwillendheid , verminderde eenige belastingen, en het volk, het welk deze daad van rechtvaardigheid voor eene daad van edelmoedigheid aanzag , richtede hem een ftand» beeld op. Een oplettend waarnemer , die eensklaps der Natuure zoo veele geheimenisfen, der "Wijsbegeerte zoo veele waarheden, den Nijver zoo veele nieuwe kunstmiddelen zag ont-  9% LEUVENS BERICHTEN VAN orKlcenen, en dat alles in denzelfden tijd waarin men eene nieuwe waereld bij de oude voegde , zou geloofd hebben de geboorte bij te woonen van een nieuw menfchengeflacht: maar de verrasfcliing, door alle die wonderen voordgebrafit, zou verminderd zijn geworden , zodra hij de verdicuften en begaafdheden met vourHccl zag wortelen tegen de meest geëerbiedigde titels, zodra hij de wijze» en geleerden zag toegelaten tot het RomeinJent purper, tot de» raad der Koningen , tot de belün-rijkftc {«sten van beBuur, tot aUe eerambten, tot alle waardigheden. Om een nieuw belang te hechten aan de reize, wier befchrijving ik mij voor/lelde , zal het genoeg zijn, bij dezen naarijvtr des roems, die overal uitblonk, te voegen alle de nieuwe denkbeelden , welken deze verbaazvnde omwenteling ontwikkelde, en alle die bewegingen , die alle de volkeren van Europa onrusteden , en alle die betrekkingen met het oude Rome, die onophoudelijk voor den geest komen , en alles , wat het tegenwoordige wegens het toekomende voorfpelde: de eeuw van leo X. was toch Hechts de morgenftond der eeuwen, die haar volgden , en verfchei-, dene groote geesten, die in de zeventiende en agttiende eeuwen fchitterden bij onderfcheidene volkeren, zijn een groot gedeelte van hunnen roem aan hun verfchuldigd, die halie in de twee voorgaande eeuwen voordbragt. Dit  J. J. B A R T H É L Ë M I). 93 Dit onderwerp ftelde mij zulke rijke, verfcheidene en leerzaame tafereelen voor, dat ik in het eerst genegenheid gevoelde, om het te bearbeiden : maar ik begreep vervolgends 5 dat het van mijnen kant eene nieuwe foort van Letteroefening zou vorderen, en herdenkende , dat eene reize door Griekenland omtrend den tijd van philippus, den Vader van alexander , zonder mij van mijnen gewoonen arbeid af te trekken , mij in ftaat zou ftellen, om in een bepaald tijdvak te zamen te brengen, al wat de Griekfche gefchiedenis ons meest belangrijk oplevert, en een oneindig aantal bijzonderheden wegens de Wetenfchappen , Kunften, Godsdienst, Zeden, Gebruiken , enz. waarmede zich dezelve niet belast, hield ik dit denkbeeld vast , en begon het zelve , na 'er langen tijd over gedacht te hebben, uit te voeren in 1757? na mijne terugkomst uit Italië. Men zou eene omflagtige boekerij kunnen bijeenbrengen van alle de werken , die over de Grieken zijn gefchreeven. Gronovhjs heeft 'er een kleen gedeelte van bijeengebragt in zijne Verzameling uit twaalf Folianten be« ftaande. In dezelve vindt men onder anderen de verhandelingen van ubbO emmios , cragius en meursius. De laatfte heeft alles uitgeplunderd , wat de ouden ons wegens Athenen nagelaten hebben, en heeft alle zijne plaatzen onder verfchillende hoofdftukken geieragt, betreklijk tot de verfchillende onder- wer*  $o LEE VENSBERICHTEN VAN1 werpen. Schoon hem zomtijds eenigen ontfnapt zijn,en hij zich zomtijds bedroogen hebbe in derzelver vertaaling, dikwijls verzuimd hebbe derzelver tegenftrijdïgheden weg te nemen , en zelden het boek of hoofdfluk der uitgave, die hij gebruikte, aangehaald hebbe; kan men echter zijner» onbereekenbaaren' arbeid genoeg bewonderen noch prijzen. Ik durf verzekeren, dat de mijne niet minder geweest is , om mij van de waarheid der feiten te verzekeren. Zie hier mijne handelwijze. Ik had de oude Schrijvers gelezen ; ik herlas ze met de pen in de hand, teekenende op onderfcheidene kaarten alle trekken aan, die mij konden verlichten wegens den aard der Staatsbeftuuren , de Zeden en de Wetten der Volkeren, de gevoelens der Wijsgeeren, enz. Alvoorens eenige ftof tè behandelen, toetfte ik mijne uittrekzels aan het oorfpronglijke; daarna raadpleegde ik de laatere Oordeelkundige», die over hetzelfde onderwerp hadden gehandeld , het zij in deszelfs ganfchen omvang , het zij voor een gedeelte. Wanneer zij plaatzen aanhaalden , die aan mijn oog ontgaan waren, en die mij konden dienen , verzamelde ik dezelven zorgvuldig, na ze vooraf met het oorfpronglijke te hebben vergeleeken; wanneer hunne verklaaring van de mijne verfchilde, ging ik op nieuw naar de bronnen; wanneer zij mij, eindelijk, gelukkige denkbeelden aan de hand gaven, deed ik  J. J. BARTHELEMIJ. gt ik 'er mijn voordeel mede , en maakte 'er mij eenen plicht van , die Schrijvers aan te haaien. Mijn ontwerp had groote voordeden, maar tevens groote bezwaaren. Vooreerst levert de Griekfche gefchiedenis, van welker gedenkftukken Hechts een gedeelte tot ons is gekomen , ontelbaare zwaarigheden op , zoo wel ten aanzien van daaden, als van gevoelens. De Schrijver , die geen ander oogmerk heeft , dan dezelven, voor te dragen, kan het gezag der getuigen, dien hij raadpleegt, vergelijken en wegen: hoe meer hij aarzelt, te voordeeliger denkbeeld geeft hij van zijne kundigheid en oordeel. Maar anacharsis ten tooneele voerende , ontneme ik hem fchier altijd het hulpmiddel der twijfeling : hij moet niet anders, dan Heilig,(preken, om dat hij Hechts verhaalt, het geen hij gezien heeft of gehoord van welonderrichte luiden. Dit is nog niet alles: in het tijdvak, 't welk ik verkoozen had, was 'er zoo veel gefchreeven over de Gefchiedenis en Wetenfchappen, dat de reiziger zich niet moest bepaalen bij ons enkel te leeren , het geen hij kon vermoeden j dat wij reeds wisten. Deze zwaarigheden , welke mij altijd voor oogen waren , trachtede ik , wanneer ik ze niet kon overwinnen , mij van den hals te fchuiven, nu eens door eene bekendnis , die derzelver gewigt verligtede, dan eens door opofferingen, die ze daadlijk buitenüooten. In t  #J LEËVENSBËRICHTEN VAN In het eerfte hoofdftuk merkt anachar.^ «is aan , dat hij eerst na zijne terugkomst in Scijthie het verhaal zijner reize in orde bragt , en hij voegt 'er bij: „ misfchien zou hetzelve naauwkeuriger zijn, indien het fchip, waar Op ik mijne boeken had gelaaden, niet vergaan was in de Euxijnfche zee." Waaruit volgt , dat hij, bij het herzien van zijn werk, van dezelfde hulpmiddelen, als wij, beroofd, zich niet breeder kon uitlaten of nadere bevestiging bij brengen wegens zekere artikelen, waar van hij Hechts een oppervlakkig geheugen had behouden. In het twintigfle hoofdftuk zou hij eenige bijzonderheden hebben willen opgeven wegens den prijs der waaren, en gevolglijk den prijs der onderfcheidene eigendommen te Athenent doch dit niet kunnende doen, zegt hij, dat hij eene naauwkeurige aanteekening had gemaakt van den prijs der waaren, maar zich nu , wijl hij dezelve verlooren had, eeniglijk herinnerde, dat het koorn gewoonlijk gold vijf Drachmen de Medimna, een os van de eerfte grootte omtrend tagtig Drachmen of twee en twintig Livres, enz. In het zes en veertigfte hoofdftuk, fpreekt hij van de wet van lijcurcus , die de gelijkheid van bezittingen onder burgers invoerde. Naar het gewoon beloop van zaaken kon zulk eene wet niet langen tijd beflaan: door welke voorzorgen meende lijcurgus haar dan duurzaam te maaken ? Deze vraag was be-  J> J. BARTHELEMIJ. 9? 'belangrijk genoeg, en bij gebrek aan befchei* eten zijn wij niet in ftaat om ze op te losfen. Ik laat anacharsis zeggen: „ terwijl ik te Sparta was, was de bepaaling van den eigendom verward geraakt door een befluit van den Ephorus epitades, die zich over zijnen zoon had willen wreek en; ik verzuimde, onderzoek te doen naar den oorfpronglijken ftaat daarvan en kan dus thands het oogmerk des "Wetgevers ten dezen aanzien niet anders opgeven, dan afgeleid uit'zijne eigene beginzelen." Hierop volgen eenige bedenkingen , welken mijn reiziger als bloote gisfehingen voordraagt. Wanneer dergelijke wijzigingen mij niet Voldeeden, zweeg ik geheel ftii, nu eens wegens gebruiken , die niet anders bevestigd werden , dan door eenen Schrijver van laateren tijd, dan de eeuw, waarin ik anacharsis onderflelde geleefd te hebben , dan eens Wegens feiten, die mij, in weerwil van alle mijne poogingen, nog onzeker lieten* Deze opofferingen hebben in de oogen van zommige luiden nalatigheden gefcheenen, eh men heeft mij gevraagd, waarom ik mij niet verklaard had over zekere onderwerpen. Waar* om, bij voorbeeld, ik geen gewag had gemaakt van de gewaande wet der Creters, welke den opftand veroorlofde aan het volk , wanneer het zich onderdrukt waande? Montesquieu heeft haar naar aristoteles aangehaald, maar montesf, LEEVENSBERÏCHTEN VAM gen. Aristoteles fpreekt wel van dezen opfland, maar als van een misbruik, 't welk geenzins door de wetten gezag had. Over het algemeen was het belangrijk voor mij, al les te onderzoeken: maar nog veel belangrijker, niet altijd uitfpraak te doen. Als een tweede bezwaar had ik het oordeel te duchten van zekere foort van zeer achtingswaardige, maar zeer ongemaklijke, letterkundigen. Ik kon anacharsis niet te Delos, te Tempé, midden in de feesten van Griekenland brengen, zonder hem gevoelig te maaken voor de fchoonheid dier vertooningen. Ik kon mij van de tweefpraak niet bedienen, hoe gefchikt ook, om de eentoonigheid van ftijl te vermijden , zonder mijnen reiziger in te leiden bij groote mannen, die toen leefden en zelfs bij eenige onbekende perzoonen, die hem onderrichting konden geven : dus wordt mijn Scijth in de Griekfche letterkunde onderweezen door eenen Atliener, euclides genaamd; in de onderfcheidene leerftelzels over de eerfte oorzaaken door den Opperpriester van ceres ; in de {lichting van pijthagoras , door eenen Pijthagorist, dien hij te Samos, het vaderland van dezen Wijsgeer, aantrof. Pausanias heeft zeer breedvoerig de gebeurenisfen verhaald van de drie Mesfenifche oorlogen. Dezelven zijn zoo leerzaam , dat het mij niet vrij ftond ze voorbij te gaan, en echter zoo bekend, dat ik, om ze te belangrijker te maaken, de voornaamfte bijzonderheden  $ J. BARTHELEMIJ. 9,9 4en in drie treurzangen zamenbragt. Tot dezen vorm van verhaal achtede ik mij zoo Veel te meer gerechtigd, daar pausanias fchier alle zijne Moffen genomen heeft uit de gedichten van TijRTiEus en rhianus, die beiden deze zoo vermaarde oorlogen hadden bezongen. Ik heb tevens den Lezer gewaarfchuwd wegens de vrijheid , welke ik daartoe nam, in eene der aanteekeningen op het Veertigfte hoofdftuk. Maar onder de Letterkundigen , Van wien ik fpreke-, zijn 'er, die, gewoon aan dfoogej 'en ftroeve onderzoekingen , mij niet komen vergeven , dat ik in mijne verhaalen beelden bragt, die eenige fterkere aandoening bij hun Veroorzaakten. Het geen ik vóórzien had, gebeurde : verfcheidene hunner behandelden mijh werk als een Roman en maakten 'er mij fchier eene misdaad van. Anderen min ftreng, waren eerlijk genoeg, om de ftof van den vorm te onderfcheiden. De ftof vertóónde hun eenë ïiaauwkeurigheid, genoegzaam, naar mijn begrip , verzekerd , door de menigte van aanhaalingen , welke de voordragt begeleidt. Ten aanzien van den Vorm hadden zij moeten gevoelen , dat de bijcieraadiën , waarmede ik zomtijds getracht heb mijn onderwerp te veri fraaijen, vrij overeenkomftig zijn met den geest der Grieken , en dat, verftandig aangelegde, verdichtzels even dienftig voor de gefchiedenis kunnen zijn , als voor de waarheid; . g * &  too LEEVENSBERICHTEN VAN Ik gewaage niet van eenige oppervlakkige beoordeelaars, welke ik in dagbladen aangetroffen heb. De een befchuldigde mij van verzuim in de opheldering van den oorfprong der fabelen: onkundig, buiten twijfel, dat de bedreevenfte oordeelkundigen denzelven te vergeefsch getracht hebben te ontdekken , en dat het wel te gisfchen is, dat deze leer altijd onbekend zal- blijven. Een ander had verlangd , dat ik eene omflandige gefchiedenis der ' Aiheners zou geleverd hebben van de eeuwen vóór solon: maar zulk eene gefchiedenis is niet bij de oude Schrijvers te vinden, en ik ben verplicht geweest, mij te moeten bepaalen tot de verzameling van dat. kleene aantal van feiten, waarvan zij de gedachtnis bewaard hebben. Een Engelfche Geleerde , eindlijk, in eenen bundel van letterkundige verhandelingen het gezag van een Grieksch opfchrift, het welk m. fourmont van zijne reize door de Levant medegebragt en ik getracht had te verklaaren, beftreedea hebbende, meende ook zijn oordeel te moeten vellen over de Reize van anacharsis ; hij vond dezelve aangenaam , maar — zeer op. pervlakkig. • Niets is lastiger voor eenen Schrijver, dan zulke onbepaalde befchuldigingen , welken men zoo gemaldijk kan doen en zoo moeilijk wederleggen, om dat zij geen bepaald doel hebben. Ik moet mij vergenoegen met te zeggen , dat ik geen onderwerp behandeld heb,  J. J. BARTHELEMIJ. kg heb, zonder 'er langen tijd over nagedacht ,te hebben, zonder te midden der tegenfpraak, welke ik vond, de getuigenisfen der ouden en de gedachten der uitleggers en laatere oordeelkundigen te hebben overeengebragt, of, wanneer mij dit mislukte , die uitkomst te hebben opgegeven , welke mij het naast aan de waarheid fcheen. Ik verborg mijnen arbeid , om denzelven nuttiger te maaken; ik zag van de verdiende af, indien zij 'er eene is, om in den tekst eene groote geleerdheid uit te Mallen : wanneer eenige zaaken mij belangrijk genoeg fcheenen, om uitweidingen te vorderen , dan handelde ik over dezelve in aanmerkingen agter elk boekdeel. Alle die aanmerkingen fcheenen mij noodzaaklijk, en eenigen zijn 'er onder , welke mij boven alle verwijt van oppervlakkigheid beveiligd fchijnen. Ik wilde liever naauwkeurig zijn, dan diepdenkend fchijnen; eenige feiten verzwijgen , dan ze enkel op gisfching ter neder Mellen; mij van het opklimmen tot de oorzaaken ontflaan , zoo dikwijls mijne naarfpooringen, even als die der bedreevenMe Oordeelkundigen, enkel zouden geMrekt hebben, om ze te verduisteren; den lezer , eindelijk in Maat te ftellen, om zelfs aanmerkingen te maaken, dan ze zelve te waagen. Ik heb dikwijls de Wijsgeeren bewonderd, die ons, naar hunne eigene kundigheden, aanmerkingen medegedeeld G 3 heb-  ïo2 LEE VEN S BERICHTEN VAN. hebben over den geest, den syu;d en de ftaag» kunde der Grieken en Romeinen. Elk Schrijver moet zijn eigen ontwerp volgen, in het mijne kwam het niet, eenen reiziger naar de Grieken te zenden, om hun mijne gedachten over te brengen, maar om mij de hunne over te brengen , zoo veel hem zulks mogelijk zou ?ijn. Indien ik , overigens , mij in eenige punten heb bedroogen, indien mijn werk niet zonder fouten is, deswegens blooze ik niet; men kan van mij geen meer verftand vergen, dan mij de natuur heeft gefchonkcn: alleen fpijt het mij, na 'er dertig jaaren aan te hebben gearbeid, hetzelve geen tien jaaren vroeger begonnen, en tien jaaren laater te hebben kunnen voleindigen. Toen het voltooid was , aarfelde ik langen tijd over deszelfs befchikking. Ik zou het als een handfchrift hebben laten liggen, ten zij ik, uit aanmerking van het aantal aanhaaiingen , aanmerkingen en tafelen , mij overtuigd had gehouden , dat de Schrijver allee» in ftaat was 'er den druk van te bezorgen. Dezelve was gereed in Wintermaand van 3788. Eenige vrienden raadden mij, om denzelven niet uit te geven, dan na het fcheidea der Algemeene Staaten , die toen bijeen geroepen waren en reeds alle gemoederen verhitteden, Hunne redenen deeden mij, wel verre van mij over te haaien, het werk ten fpoedigften in het licht brengen. Ik wilde, dat het  J. J. BARTHELEMIJ. 103 het zonder gedruisch in de waereld als in zou glijden. Trok het, ondanks de tijdsomftandigheden , eenige opmerking , zulks zou mij vleijen : was deszelfs val fpoedig en fnel geweest, ik zou mijne ontfchuldiging hebben weten te maaken aan mijne eigenliefde. De goede uitflag ging mijne hoop te boven : het publiek nam mijn werk met de uiterfte welwillendheid aan ; de Franfche en Buitenlandfche Tijdfchriften fpraken 'er van met lof. 'Er verfcheen onder anderen een vrij uitvoerig uittrekzel in een Engelsch tijdfchrift genaamd Mounthlij review, or litterarij journal, vol. 81. Deszelfs Schrijvers behandelden mij op eene wijze, welke hun recht geeft op mijne erkendnis: maar zij beflooten met eene aanmerking, welke aan mijne zijde opheldering vordert. ,, Het is mogelijk, zeiden zij, dat het ontwerp van dit werk aangelegd is naar dat der Atheenfche Brieven." Deze brieven waren in de jaaren 1739 en 1740 gefchreeven door een Genootfchap van vrienden, die hunne Letteroefeningen aan de Hoogefchool van Cambridge voordzetteden. Zij lieten' ze drukken in 1741 in Oclavo, doch namen 'er flechts twaalf afdrukken van. Bij eene tweede uitgave , welke in 1781 gefchiedde in een deel in Quarto , werd 'er een veel grooter aantal opgelegd. Beide deze G 4 druk-  104 LEEVENSBERÏCHTEN VAN drukken ftrekten echter eeniglijk ten behoeve van de Schrijvers zeiven; het welk de Engel* fche tijdfchrijvers doet zeggen, dat , eigenlijk gefproken , de Atheevfche Brieven nooit h» het licht zijn geweest: doch, wijl zij 'er bij voegen , dat men ze aan verfcheidene luiden heeft laten lezen, kon men denken,.dat het geheim aan mij ondekt was ; en dit vermoeden kon nieuwe fterkte krijgen , wan» nee men opmerkte , dat de beide werken een vervolg van;; eikanderen fcheenen te zijn. Beiden plaatzen zij, in twee nabuurige tijd' perken , eenen ooggetuigen in Griekenland , die zich bezig houdt met alles te verzamelen het welk hem opmerkingwaardig fchijnt. In de Atheenfche Brieven onderhoudt oleander, zaakbezorger van den Koning van Perjïe, zijn verblijf geduurende den Peloponnefifchen Krijg te Athenen hebbende, eene geregelde briefwisfeling met de Staatsdienaars van den Vorst en met verfcheidene bijzondere perzoonen. Hij doet hun verflag van de gebeurenisfen van dezen oorlog, van de onlusten, dien hij aanflookt, om den zeiven langduurig te maaken , en van de verdeeldheden , die onder de volkeren van Griekenland heerfchen. Hij befchrijft hunne Land- en Zee-magt, hunna Krijgstucht, Staatkunde, Regeering, Wetten, Zeden , Feesten, Gedenkltukken, niets ontfnapt den diepdenkenden waarnemer. Hij ver* keert  J. J. BARTHELEMIJ. 105 keert met phidias , aspasia, alcibiades , socrates, cleon, thucijdides ; hij fchrijft over de Wijsbegeerte der Grieken , nu eens aan smerdis , die zijn verblijf heeft in Per/ie, en in zijne andwoorden gewaagt*'van de Wijsbegeerte der Magi, dan eens aan orsame , die door JEgijpius reist en in zijne brieven van de Wetten en Oudheden lpreekt van dat land. In dier voegen vindt men op de gelukkigste wijze de voornaamfte trekken bij een juit de Gefchiedenis der Grieken , Perfen en JEgijptenaars , welke trekken , uit de oude Schrijvers gehaald, aanleiding geven tot zoo leerzaame als belangrijke vergelijkingen. Eene keurige uitvoering beandvvoordt aan deze fchoone fchikking. Indien ik dit werk eerder gezien had, zou ik het mijne of niet begonnen of niet voleindigd hebben : dit betuigde ik aan eenen mijner vrienden te London , m. dutens, Lid der Koninglijke Maatfchappij , Medelid der Academie der Fraaije Letteren, bekend uit veele goede werken. Hij deelde mijnen brief -mede aan de Schrijvers van de Mounthlij review , die de beleefdheid hadden , om denzelven gedeeltelijk in te lasfehen in een hunner Stukjens (van Grasmaand 1790; bladz. 477-) Intusfchen had ik eenen keurigen afdruk in Qiiarto van de Atheenfche Brieven uit England ontvangen , aan welks hoofd ik deze Nota met de hand gefchreeven vond, G 5 Mi.  1*6 LE EVENS BE RICHTEN VAN „ Milord dover , uit het huis van york ; „ neemt met genoegen de gelegenheid waar, j, welke zich voordoet door middel van m, „ barthelemij , Gevolmagtigden Staatsdienaar van zijne aller Christlijkfte Majefteie aan het Hof van London, om aan den Abt barthelemij , zijnen Oom , aan te bieden , de hulde , rechtmaatig verfchuldigd aan den geleerden en cierlijken Schrij„ ver van de Reize van den Jongen anachar„ sis in Griekenland, door aan hem het ne-. „ vensgaande boekdeel der Atheenfche Brieven ,, te doen toekomen. „ De oorfprong van dit' voordbrengzel „ wordt verklaard in de tweede voorrede „ van het werk. De Brieven gemerkt P. zijn „ van philip york , Graave van Hardwich, oudllen Zoon van den Groot -Cancelier „ van dien naam ; de onderteekening van C. is van zijnen broeder, m. charles york, „ die zelf de belangrijke post van Groot„ Cancelier bekleed heeft, maar die te vroeg voor zijn genacht en vaderland is overle„ den; de overige brieven zijn gefchreeven of „ door hunne bloedverwanten, of door hun„ ne vrienden. „ Met het verzoek aan den Abt barthe„ lemij , om dit kleene lettergefchenk aan „ te nemen , heeft men geenzins de mee. „ ning, om dit werk te vergelijken met da „ fchoone Reize van anacharsis, maar eenig„ Bjk, om een blijk van achting te geven » aaa  J. J. BAR TH EL E M IJ, je? ■■ aan derzelver beroemden Schrijver en tc= vens te toonen, hoe ?eer men zich ge3, ftreeld gevoelt, met een denkbeeld , het „ welk alhier voor vijftig jaaren gebooren ,3 werd , zonder eenige gemeenfchap lang „ daarna met zoo veel fchoonheid volvoerd te zien door eenen Schrijver, zijnes onder* „ werps waardig." London, den aoften van Wintermaand, 1789. d a v k r. Bij het overfchrijven van deze vleLjende Nota van Milord dover , willige ik mijner eigen liefde in : maar ik offere haar op , door mijn verlangen te betuigen, dat men de Atheenjcbe Brieven ia het Franscli verbale. aan-  io8 LEEVENSBERICHTEN VAN Aantekkenino dep. fransche uitgevers. Na den dood van barthelemij zijn de Athcenjche brieven in Enge/and herdrukt en uitgegeven, onder den titel van Athenian Letters or the epijlolarij correspondance of an Agent of the kir.g 0f Perjta, refuüng at Athens daring the Peloponefian war ; a new Edition, and a map of antien* Greece. London, 1789. Een verdienftelijk lid van het lnüitut National, de Burger villeterque heeft de vertaaling ondernomen , en zal eerlang den wensen van onzen Schrijver, door dezelve in het licht te geven vervullen (*.). In deze nieuwe Engelfche uitgave hebben wij het volgend andwoord op de nota van Milord domei gevonden. „Milord, „ Ik heb de eer, u te bedanken voor den „ fraaijen afdruk der Atheenfche Brieven, weï„ ken Gij de goedheid hebt gehad, mij te „ zenden , en wel bijzonder voor de ai te ~„ vleijende Nota , welke Gij U verwaardigd „ hebt, 'er met uwe hand bij te fchrijven. „ Ik hoorde in den jongstverlopen zomer „ voor de eerfte maal fpreken van dit werk: „ dit was door m. jënkinson. Ik heb het „ tot dus verre Hechts ter loops kunnen in„ zien. Indien ik het zelve eerder had ge„ kend, ik zou of het mijne niet begonnen , „ of V) Ook daartoe b de Nederduitse Vertaaler van anacharsis ten behoeve zijner landgenooten. bereid.  Jfc J. BA RT HELE MIJ, ïqS of getracht hebben het meer te doen ge« „ lijken naar dit fchoone voorbeeld? Waarom „ is het zelve niet overgezet in alle taaien ? Ik zou gaarne de laatfte dagen van mijn j, leeven opofferen aan het vermaak , om 'er onze letteren mede te verrijken, indien „ ik meer bekend was met het fijne der En- gelfche taal : maar ik zal het niet ondernes, men, uit vrees, dat het mij zou gaan, als „ hun , die de redevoeringen van lossuet over de algemeene gefchiedenis wilden ver„ volgen. Verwaardig U de hulde van erkendnis en „ eerbied aan te nemen, waarmede enz. „ Parijs, den eerBen van Louwmaand, 1790. „ barthelemij." Barthelemij had zich voorgefield, mede reekenfchap te geven van zijne andere werken , even als van de Reize van anacharsis : maar hij heeft dit niet volvoerd , hebbende flechts eenige onvolledige aanteekeningen en korte ophelderingen nagelaten , welken men geoordeeld heeft niet te moeten in het licht geven. Het fchijnt, dat deze bezigheid , hoe voordeelig zij ook was voor zijnen roem, geene aangenaamheid genoeg voor hem  ito LEEVENS BERICHTEN VAM hem had, om hem af te trekken van de droefheid , waarin zijne ziel was gedompeld , of vart het altijd pijnlijk gevoel van de toenemende verzwakking zijner werktuigen; hij wilde liever zijnen anacharsis herzien, en zijnen ouden arbeid aan de Oudheidkundige Penningkunde ten kosten leggen, mét oogmerk* om de Proeve daarvan, door hem in de Gedenkfchriften van de Academie der Fraaije Letteren gegeven , te vermeerderen en tot eené volledige verhandeling te vormen. Gelijk aan eenen reiziger, die, ha de verfchillende géwesten der waereld te hebben doorgereisd, zijne dagen komt eindigen op de plaats, waar hij gebooren werd, keerde barthelemij, die zijn letterkundig leeve'n had aangevangen met de beoefening der penningen , en het uitgeftrekte rijk der Letteren doorkruist, ja door nieuwe veroveringen uitgebreid had , tot dé penningkunde terug en wijdde haar zijne laatfte overdenkingen. Weldra echter verbood de verzwakking zijner ligchaamlijke en geestlijke Vermogens hem eenen arbeid voord te zetten, die moeilijke naarfpooringen en afmattende overpeinzingen vorderde , daar zij hem zelfs alle bezigheid ontzegde. Hij Bierf, na een langduurig verval , zonder dat belangrijke werk voltooid te hebben. Alen zal hier ter plaatze geene lofrede op «arthelemij (i) waagen; dezelve is aanwezig (O De burgers hivïrnois, saintb - crok , talande en'  ƒ. j. BARTHELEMIJ. ni z'jg in alle zijne fchriften , en zijne fchriften zijn in handen der geheele waereld. Allert geven zij getuigenis van de uitgebreidheid en grondigheid zijner kundigheden, van de fcherpzinnigheid en juistheid zijner opmerkingen en zijnes oordeels, van de eenvouwdigheid, edelheid en keurigheid van zijnen ftijl» of liever van zijné verfchillende ftijlen, als altijd in dien toon geltemd, die het meest past aan de ftof, welke hij behandelt. Zijn charakter , zijn hart, zijne ganfche ziel zijn afgeteekend in het bericht, hetwelk hij zelf van zijn leeven heeft gegeven: en —- voor het kleen aantal vrienden , die hem overleeven , fchiet 'er ter vereering zijner nagedachtnis,' geene andere hulde over, dan die hunner traaiien. andere Geleerden nebben den lof van barthkiemij verkondig d. LIJST  iia LEEVENSBERICHTEN VAN LIJST DER WERKEN DOOR. J. J. B A R T H EL E M I], In het licht gegeven. e nunnaanjen van charis en poltjdorüS i Roman uit het Grieksch vertaald. 1760, in 12 wo. Brief aan den Markgraaf olivieri over eenï* ge Phcenicifche Oudheden , ten andwoord op twee brieven Van Dr. swInton , geplaatst ia het 54Be deel der Transaclions Philqfophiques, Paris, de latoür, 1766, in 4Z0. Gefprekken over den ftaat der Griekfche toonkunst , in het midden der vierde eeuw voor onze jaartelling. Paris, debore, 1777, in 8vo. Met veranderingen herdrukt in de Reize van anacharsis, Hoofdft. XXVJI. Redevoering , uitgefproken in de Franfche Academie, op dingsdag den 25ften van Oogstmaand , 1789, in 4to. Verhandeling over een oud Grieksch opfchrift, betreffende de dtheenfche Geldmiddelen , met opgave der fommen, welken de Penningmeesters eener bijzondere kasfe opbragten. Paris 179a, in qto.  Ji J* BARTHELEMIJ» tij Onderzoek wegens den Patïolus, voorgele5 zen in 1748, en bij wijze van uittrekzel get drukt in het gefchiedkundig gedeelte der Ge1 denkfchriften van de Academie der Opfchrifi ten. Tom. XXI. p. 19. Aanmerkingen over den penning van xerxes , Koning van Arfamófate , voorgelezen in 1747; te vinden Tom. XXI, p. 404 van de^ zelfde Gedenkfchriften. Aanmerkingen over een opfchrift van Amijclea, voorgelezen in 1749 en 1750; te vinden Tom. XXIV. p. 30. Verhandeling over twee penningen van an-xigonus, Koning Van Judosa, voorgelezen in 2749; te vinden Tom. XXIV. p. 49. Opmerkingen wegens het koperen wapentuig, te Genfac gevonden; bij wijze van uittrekzel geplaatst in het gefehiedkundige gedeelte, Tom. XXV. p. n7i Aanmerkingen op eenige penningen, door verfchillende Schrijvers in het licht gegeven, voorgelezen in 1750 j te vinden Tom. XXV» Verhandeling over de Arabifche penningen , voorgelezen in 1753, te vinden Tom. XXVI. P- 557* Aanmerkingen op het alphabet en de taal, waarvan men zich wel eer bediende te Palmij* ra , -voorgelezen in 1754; te vinden Tom. XXVI. p. 577. Afzonderlijk gedrukt in Qjiario en in Folio , Paris, guerin tt os latoür» IX. DEELi H Over»  ïi4 LEE VENS BERICHTEN VAN Overgezet in het Engelsch door robert wood , en in hetzelde jaar te Londen uitgegeven. Verhandeling over de oude Gedenkltukken van Rome, voorgelezen in 1757; te vinden Tom. XXVIII. p. 579. Bedenkingen over eenige Phasnicifche Oudheden en de Alphabetten, daar uit op te maaken , voorgelezen in 1758, te vinden Tom. XXX. p. 405. Verklaaring van het Mofaik van Palejlrina, voorgelezen in 1760, te vinden Tom. XXX. p. 503. Afzonderlijk gedrukt, met eene opdragt aan den Cardinaal spinelli , in ^tn. Paris, guerin et de latour. ; en agter de oude fchilderBukken van pietro santo bartoli, door den Graaf de caijlus uitgegeven in Folio. Algemeene bedenkingen over de betrekkingen tusfchen de JEgijptifche, Phoenicifche en Griekfche taaien, voorgelezen in 1763; te vinden Tom. XXXII. p. 212. Aanmerkingen op eenige pénnïngen van Parthifche Koningen , door verfchillende Schrijvers in het licht gebragt, voorgelezen in 1761; te vinden Tom. XXXII. p. 725. Verklaaring van een JEgijptisch Basreliëf en daar bij behoorende Phcenicitch opfchrift, voorgelezen in ,1761; te vinden Tom. XXXII. P- 725. Aanmerkingen over het aantal Stukken , het welk men op éénen dag ten Atheenfchen too-  [ J. J- BARTHELEMIJ. uS tooncele vertoonde, voorgelezen in 1770; t» vinden Tom. XXXIX. p. 172. Gedeeltlijk her* drukt in a> Rqm. va& anachaj^sis, * Hgofdlt. $DQK, -3v s-n*9 Pfv si «0 .cagflianoi Aanmerkingen over de penningen van antoninus, in Mgy'Mus geflagen , voorgelezen i" 1775; te vinden Tom. XLI. p. 501. Verhandeling over eenige Samarüaanfche penningen, voorgelezen in 1790 , alleen bij wijze van uittrekzel gedrukt , in het Journal des Savants van dat jaar , en herdrukt met eenen brief van tien bladzijden over het zelfde onderwerp, agter het werk van perez baijer, getijteld Nuwrum Hebrceo-Sameritanorum vindiciae-, Verfcheidene artikelen in de verzameling van Oudheden door den Graaf de caijlus uitgegeven , onder anderen; uitlegging der opfchriften van vijf Griekfche altaaren, Tom. K p. 61, gisfching over eene Mummie, Tom. II. p. 18 J verklaaring van eenen penning van Chios, ibid. p. 145; opmerkingen op den zwachtel van eene JEgijptifche Mummie, Tom. V. p. 177 enz. Drie brieven over Phcenicifche penningen', betreklijk tot het gefchil met Dr. swinton; in het Journal des Savants, van Oogstmaand 17*0 , van Wintermaand 1761 en van Slachts maand 1763. Befchrijving der Feesten van Delos, in de Voijage Pittoresque vart choiseul-souffier. H ü Ch»  xie%-LEE VENS BE RICHTEN, EN2. Ch. IV. p. 50, 1782. Herdrukt in de Reizt van anacharsis, Hoofdft. LXXVI. Brief aan den Abt audibert over eenige penningen, op bladz. 17 van eene verhandeling van dezen Abt over de Richting van Touloufe* Paris 1764, in 8w. OOR  OORDEELKUNDIG VERSLAG WEGENS DE KAARTEN.   119 OOR DEELKUNDIG VERSLAG, wegens de t KAARTEN VAN HET OUDE GRIEKENLAND, vervaardigd voor de reizb van den JONGEN ANACHARSIS; door J. D. BARBIE DUBOCAGE. Bij de eerfte uitgaven van de Reize van den Jongen anacharsis heb ik een oordeelkundig verflag gegeven van de Kaarten, die dat werk vergezellen , en dat verflag wijst de gronden aan, waarop ik mij tot derzelver zamenftelling verlaten heb. Die van deze nieuwe uitgave zijn veel volmaakter, dan de ouden : alle de Kaarten van Griekenland zijn vermeerderd of verbeterd, en H + vee-  xao VERSLAG WEGENS veelen geheel nieuw; alle de fchetzen zijn herteekend en eenigen kwamen in de eerfte uitgaven niet voor (*). De nieuwe algemeene kaatt van Griekenland met deszelfs volkplantingen is boven al bearbeid met de grootfte zorgvuldigheid, en ik durf zeggeu, niets verzuimd te hebben , om haar zoo naauwkeurig te maaken , als fiecht,s mogelijk was. Verfcheidene perzoonen hebben zich beijverd , om iet tot haare volmaaking toe te brengen. Ik zal den Burger truguet het eerfle noemen, die mij zeer edelmoedig alles heeft medegedeeld , het w.elk hij in den Archipel en in de ommeftreekeu van Conftantinopolen heeft opgenomen : die gedeelten, , welken naar zijne kaarten zijn vervaardigd , bezitten de uiterfte naauwkeurigheid. De B, abancourt heeft mij mede zeer minzaam alles medegedeeld, het welk hij oordeelde, dat, mij van nut kon zijn , zoo wel in kaarten als handfchriften , en zijne zorgen zijn mij zeer voordeelig geweest. De B. lalande , bekend in het vak der Sterrekande , heeft zich mede een genoegen gemaakt , van mij alle de Sterrekundige waarnemingen van den B. beauchamp in de Levant mede te deelen; en de Burgers berninac en descorches, weleer Afgezanten van het Franfche Gemeenebest bij de Porte, hebben alles gedaan, wat in (*) Zie wegens een en ander de Voorrede van den Ver. taaier voor dit Deel»  DE KAARTEN. fff in hun vermogen was, om mij uitvoerige berichten wegens Griekenland mede te deelen. De Generaal ernouf heeft mij verfcheidene kaarten en platte gronden , die mij zeer nuttig geweest zijn , uit de krijgskas doen mededeelen. Uit de kas van het Zeewezen heeft mij, de Generaal rosilij eenige omflagen doen openen, waarin ik de afteekeningen heb gevonden van verfcheidene havens en eilanlanden. Uit het Departement van Buitenlandfche zaaken hebben eenige perzoonen mij alles medegedeeld , het geen zij meenden , dat mij in mijnen arbeid van dienst kon zijn. En in onze eigene verzameling van kaarten voor het Binnenlandfche heb ik eenige grondteekeningen gevonden , die mij zeer dieuBig waren. De Boekhewaarers der groote Nationaale Boekerij hebben mij eensgelijks alle boeken in gebruik gegeven, dien ik nodig had. Daar echter alle die hulpmiddelen mij agtervolgends geworden zijn, en dikwijls in eenen tijd, waar in mijn werk reeds ver gevorderd was , heb ik ''er geen gebruik van kunnen maaken voor die gedeelten, welken ik reeds begonnen had. Van daar dat alle die afzon* derlijke kaarten van de gewesten van Griekenland vervaardigd zijn, naar het oude plan, welk plan ook gediend beeft voor de nieuwe kaarten van Mtolie en de kusten van kleen Jifie. Die kaarten echter zijn niet weinig volkomener geworden, zoo wel voor het gefchiedkundige als voor de teekening der kusH 5 ten.  122 VERSLAG WEGENS ten, en tevens zijn zij aanmerklijk vermeerderd , gelijk men zal bevinden, wanneer men ze vergelijkt bij die der voorige uitgaven. Dat plan heeft mij tevens gedrongen, om de oude algemeene kaart van Griekenland en deszelfs eilanden te geven, als een getrouw tafereel of wel als een geheel van alle de afzonderlijke kaarten Die kaart is dus geheel niet overtollig , zoo als zij in den eerllen ©pïlag zou kunnen fchijnen ; integendeel , op dezelfde fchaal gefield met de nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volkplantingen , dient zij, om de groote veranderingen te doen zien , die in de laatfte gemaakt zijn. De verklaaring, welke ik bij de eerde uitgaven heb gevoegd, behoort alzoo nog bij de afzonderlijke kaarten, en is zelfs noodzaaklijk voor het verftand derzelven. Gevolglijk zal ik dezelve alhier beginnen over te fchrijven , en daarna zal ik reekenfehap geven van de veranderingen, welken ik gemaakt heb, zoo wel in de nieuwe algemeene kaart als in de bijzondere kaarten , en zelfs in eenige bijzonderheden uitweiden over de grondteekeningen. Ik zal flechts eenige aanmerkingen voegen bij het oude verflag om die gedeelten te ontwikkelen, die opheldering verdienen , en daar in die kleene .veranderingen maaken, welke de omftandigheden vorderen. Wan-  © E KAAKTEN, i»3 Wanneer bij de landbefchrijving eene kaart overgenomen of gevolgd is naar eene andere kaart, moet men eerlijk genoeg zijn, om dit te erkennen ; wanneer dezelve wezenlijk verfchilt van alle nog bekende kaarten, moet men daarvan oordeelkundig verflag doen. In gevolge van dezen grondregel, zal ik, zoo kort doenlijk, de redenen opgeven,waar naar ik mij gericht heb in de vervaardiging der kaarten van het oude Griekenland , die de Reize van den Jongen anacharsis begeleiden. Ik zal in dit verflag de bijzondere plans niet betrekken, om dat elk derzelven ftof zou kunnen opleveren voor eene of meer verhandelingen Ci)- Nhït. te min zal ik erkennen, dat die van de gevechten van Saldmis en P-la,lea zeer onvolmaakt zouden geweest zijn, ten zij M. de luzerne , Minister van Zeezaaken in 1788, de goedheid had gehad, mij van zijnen raad te dienen , en zijne oude Schrijvers te lezen met mijne teekeningen vóór zich. Aan M. de choiseul-gouffier, Afgezant bij de Potte in 1784 , ben ik verplicht de mededeeling van alles, wat hij in dat land heeft kunnen opnemen; en ik kan zeggen, dat die ge- Ci) Echter zal ik 'er in het vervolg van dit verflag iffc ran .ejgïn.  124 VERSLAG WEGENS gedeelten, welken naar zijne teekeningen vervaardigd zijn, de naauwkeurigften van mijne kaarten zijn. Schier allen zijn zij van den B. foucherot, eenen bekwaamen Krijgsbouwkundigen van bruggen en wegen, die mij niet Hechts zijne teekeningen en gefchreevene dagverhaalen heeft toevertrouwd, maar die mij tevens zoo goed , als hem doenlijk was, die gedeelten van zijnen weg heeft afgebeeld , waar van hij bij gebrek aan tijd , geene teekening had gemaakt, en dien ik echter noodig had Cl). De verzameling van kaarten der Buitenlandfche zaaken, welke wij* Ie m. de vergennes mij wel wilde toelaten te doorfnuffelen , heeft mij eene menigte van plans voor havens en eilanden opgeleverd ; en in de groote Nationaale Boekerij heb ik, zo al niet de geheele reize van den Abt fourmont, echter eenige gedeelten ge. vonden, waar uit ik al gehaald heb , wat mij mogelijk was (2}. De erfgenaamen van M. d'anville C3) heb- ben (1) De B. foucherot is thands lid van het Infiitut Na. thnal, welke eertitel eene vergelding is voor zijne bekwaamhedcn. (2) Na dat ik dit eerfte verflag gefield beb , heb ik nog veele andere papieren van fourmont gevonden in de Nationale Boekerij, die mij, gelegenheid gegeven hebben, om zijp dagverhaal te herftellen ; en het geen ik uit die pa. pieren getrokken heb, zou ftof tot een goed boekdeel in Quarto verfchaffen. <$;> Ik reekene het mij tot eene eer, en zal zulks altijd doen j  DE KAAKTEN. Jaj ben mij ook de aanteekeningen medegedeeld van dien vermaarden landbefchrijver, aan wien deze wetenfchap zoo veele verplichtingen heeft, en wiens dwaalingen zelve eerwaardig zijn , omdat zij het gebrekige der kennis alleen bewijzen ten tijde , toen hij zijne kaarten vervaardigde. Eindlijk heb ik in eenige Geographifche handfchriften van wijlen M. freret, beroemd door zijne uitgebreide geleerdheid, beredeneerde uittrekzels gevonden van Havenkaarten, welken ik dikwijls genoeg gelegenheid zal hebben, om aau te haaien. Ik heb nu alleen nog te fpreken van eene Landbefchrijving in hedendagsch Grieksch door meletius , Aartsbisfchop van Athentn en geboortig van Joannina in Epirut, zamengelteld op het einde van de voorige eeuw, en gedrukt te Venetië in 1728 in een,boekdeel in Folio. Uit dit werk heb ik veele kundigheden getrokken voor de noordlijke deelen van Griekenland; maar voor Peloponefus heb ik ser geen gebruik van kunnen maaken, om dat de kaarten van dit Schier-eiland bijna gegraveerd waren, toen ik 'er kennis aan kreeg (1), Nog moet ik hier bijvoegen , indien mijne i - kaardoen , de eenige kweekeling te mogen heeten , dien M. d'anville opgeleid heelt. (ij Bij deze JLandbefcbrijving moet men eene andere voegen van demetrius PMUPPinss, mede in gemeen Grieksch, waarvan ik een voldoende bericht heb gegeven! in het Mugazw Er.cijiteptdiiue 3171e, Jtnn$, Terne VI.  iarS VERSLAG WEGENS kaarten min onvolkomen zijn, dan die mijnef voorgangers , dat zij voor een gedeelte deze verdienden verfchuldigd zijn aan den Schrijver zeiven van de Reize van anacharsis , die verfcheidene artikelen van aanbelang wel met mij heeft willen onderzoeken. Ik wil ook in dit verflag de kaart van het Maotifclie meir en dsEuxijnfche zee niet betrok» ken hebben , om dat zij , uit hoofde van dé aanwinst aan kundigheden door tijd en toeval ten dezen aanzien zederd verkreegen, eene geheele nieuwe bewerking zou behoeven CO. Ik zal mij dan tot de algemeene kaart van Griekenland en tot de bijzondere kaarten van elk der gewesten bepaalen. Ik heb mij van alle Sterrekundige waarne. mingen bediend, welken ik kon magtig worden, wanneer zij mij wel gegrond voorkwamen. Bij gebrek daar aan , heb ik gebruik gemaakt van de afftanden door ouden en he* dendagfchen opgegeven: maar. allereerst dien ik reekenfchap te geven van de gronden mijjier voetmaat. In alle mijne kaarten heb ik, op voorbeeld van M. d'anville de gemeene Franfche mijlen van 2500 toifen (2) tot mijne fchaal van ver- ge- (1) Deze kaart is op nieuw bewerkt voor deze nieuwe Uitgave , en in het vervolg van dit verflag zal ik met weinige woorden zeggen , op welke gronden ik mij voor haare zamenftelling verlaten heb. (2) En vervolgends in deze nieuwe uitgave de Mijrix-  DE KAARTEN. 12? gelijking genomen, om dat zij mij vrij algemeen fcheenen uit te komen op de uuren. gaans, welke de reizigers in dat gewest afleggen. De Olijmpifche Jtadie , die ik ,in mijne kaarten waardeere op 94 toifen 5 voeten (1) berust op de lengte welke de B. leroi aan den Griekfchen voet geeft (2). Wat de Pijthifche jtadie betreft, dezelve heeft M. d'anville reeds doen kennen en bepaald op (3) een tiende gedeelte van eene Romeinfche mijl of op | van de Olijmpifche Jtadie. Ik heb haar de Pijthifche genoemd C4) , om dat zij mij toefcheen voornaamlijk in zwang geweest te zijn in het Noordergedeelte van Griekenland , en om dat, volgends de opmerking van spon (5), de renbaan, welke nog in wezen is te Delphi veel korter is, dan die te Athenen (6). Uit de maat, welke men van de laatfte heeft ziet men, dat dezelve nagenoeg de lengte had van de meters, waar van één nagenoeg uitkomt op een weinig meer dan twee oude gemeene Franfche mijlen. 2500 toi/es maaken 4870 meters en 99 centimes uit. (l) 184 meters 77 centimes. (2} Le ROi, Ruines de ia Grece. t. 1 , p. 32. (3) D'anyille, traité de mef. itin. p. 7t. (4) De B. bonüe had haar aldu.' voor mij genoemd in Zijn verflag der kaarten voor de Encyclopedie methodique, (5) Spon. Poijag. t. 2, p. 38. (6) Dit is een feit het welk de B. falvel, lid van het Injlitut Nationaal, zijn verblijf te Athenen houdende, kan ophelderen , vermids hij te Delphi geweest is , gelijk hij mij fchreef op den 14 Ventofe van het 6de Jaw.  118 VERSLAG. WEGENS de Olijmpifche renbaan; Het is waar, dat oensorïnus (1) de zoogenaamde Itcsliaanfche 4 Olijmpifche en Pijthifche Jladiën vergelijkende j aan dezen 1000 voeten geeft , terwijl de eer* fte, volgends hem, flechts 625 «n de tweede öoo voeten bedraagt. Maar auxus gellius* die in Griekenland werkte, zegt uitdruklijk (2) dat de langde der renbaanend e Olijmpifche was 5 ook hebben M. d'anville (3) en lucas pjb.tus voor hem reeds aangemerkt , dat censorinus hier ter plaatfe de Italiaanfche vari de Olijmpifche jiadie niet onderfeheidc, uit ge-i brek aan kennis van het verfchil der voeten welken hij in derzelver zamenitelling gebruikt* Wijl 625. Romeinfche voeten gelijk zijn aan 600 Griekfche Olijmpifche voeten. Men bei hoort alzoo naar de voetmaat der Pijthifche jiadie van censorinljs niet te reekenen. Wan^ neer men echter de 1000 voeten neemt voor de lengte van den diaulus of dubbelde jtadie9 dan zal men nog 500 voeten behouden voor de lengte van de Pijtifche Jiadie, welke jukt * is van de 625 Romeinfche voeten. Wat hier van ook zij, wijl de Pijthifche Jiadie f korter was, dan de Olijmpifche, komt dezelve op 75 toifen, 5 voeten, 5 duimen, 4} lijnen van onze maat, of op 76 toifen, als een rond (1) Censorin. de die nat. c. 13. (2) Aul. gell. noB. Attic. l. 1. c. i. (3) d'Anvills, traite dt mef. itin. p. 14 & 70»  m DE KAARTEN. 129 getal (1) , waarop m. d'anville haar fielt (2). Ik heb mij zomtijds van eene nog korter Jtadie bediend: die, naamlijk, welke m. d'anville de Macedonifche of JEgijptifche genoemd heeft (3), en dewelke hij op onderfcheidene plaatzen van 50 tot 54 en meer toifen (4) opgeeft. Het ontwerp der algemeene kaart (5) is geteekend naar de onderflelling van de verplatting der aarde; de vermindering der graaden van lengte is ten minften bereekend naar de tafel, die agter aan de toevoegzelen tot de Sterrekunde van den b. lalande (6) wordt gevonden; want het verfchil van deze onderftelling en die der bolronde aarde is fchier onmerkbaar op de fchaal, welke ik verkoozen heb. Daar de middaglijnen recht zijn op mijne kaart , is derzelver afftand gefield naar de raaklijnen der evenwijdige 36 en 40, en heb ik altijd den graad van breedte gereekend op het (1) 184 meters en 8 centimes. Cl) d'Anville , trast, de mes. Win. p. 71. (>0 ld. eclaircis. geogr. fur Canc. Genie, p. 162 Corinthus op Athenen en op den berg Hijmettus (O en van den Hijmettus op Acro-Corinthus (2) had mij deze ligging opgegeven, wijl ik toen de kaart nog niet kende van m. de chabert. Corinthus kan alzoo niet liggen op 38 graden 14 minuten, gelijk vernon heeft waargenomen (3) , maar moet in tegendeel daalen op 38 graaden, 1 minut en 30 fecunden, alwaar dezelve op mijne kaarten gevonden wordt (4). De ligging van Corinthus aldus bepaald hebbende , fchikte ik daarnaar mijne kaart der zeeëngte, meetkundig opgenomen door de Ve» netianen'm 1697, en die bellin heeft doen graveeren in zijne befchrijving van den golf van Venetië en van M»rea (5). Deze kaart, met zeer veel naauwkeurigheid vervaardigd, heeft mij gelegenheid gegeven, om kaap Olmies , fchoon die op de zelve niet wordt gevonden, vrij naauwkeurig te plaatzen. Wheler heeft op nieuw de kaart van Acro - Corinthus opge- 110- (O Whel. a journ. 15. 6, p. 443, (2) ld. ihii. p. 410. f3) Journal de vernon, p, 302. (4) Oe (lid Corinthus ligt wezanlijk op 37 graaden 54 minuten en eenige fecunden breedte, gelijk wij zien zullen in het vervolg van dit verflag- Cd) Bellin , dejcript. du golfe de Pen. pl. 48, p. 230,  DE KAARTEN. 135 nomen CO in de frreek van noord-noord «oost en titus livius zegt Cs) dat een tempel van juno acrea, op dit voorgebergte gedicht, ten hoogden zeven Romeinfche mijlen afdand van Corinthus heeft. Tusfchen Corinthus en Argos reekenden de ouden 200 Jladiën, volgends strabo Cs)j cn thands vindt men op het allerkortde 8 of 9 uuren gaans C<0 va'i Corinthus naar Napoli van Romanie of Nauplia, het welk een weinig verder is, dan Argos. Op mijne kaarten meet men in eenen rechten lijn i8j Olijmpifche Jtidiè'n van Corinthu; naar Argos en omtrend 7§ uuren van 2500 toifen elk Cj) tusfchen Corinthus en Nauplia. Argos h altijd op de kaarten fchier rechtftreeks ten zuiden tegen over Corinthus geplaatst; echter heeft mij de drekkiug der zuidkust van Argolis en inzonderheid de ligging van het eiland Hijdrea gedrongen , om hetzelve veel westlijker te brengen. Het kasteel van Argos , Nauplia of Napoli en Tirijnthus, tegenwoordig het oude Napoli zijn geplaatst volgends de draalen door den b. foucherot van twee verfchillende dandpunten getrokken; eerst bij de uitkomst van eene eng- (1) Whel. a journ. B. 6, p. 441. (2) Liv. L. 32 , c. 23. (j) Strab. L. 8, p. 377. (4) Pocock. Voijag. t. 3 , p. 175. foucherot, Voijag. menufcr. (5) 487° rntlcrs en 99 centimes. I4  itf VERSLAG WEGENS engte bij Mjcenen, en daarna van de ftad Argos zelve. Uit dit laatfte ftandpunt heeft de b, pojjcherqt mede eenen ftraal getrokken op een gedeelte der Laconifche kust, die het meest ten oosten uitfpringt, en zieh ook niet verder kan uitftrekken. Alle deze waarnemin. gen waren gedaan volgends het noorden van het kompas, maar ik heb dezelven terug gebragt tot het noorden der waereld, de afwijking van de naald van 13 graaden 15 minuten ten noord-westen in het oog houdende, gelijk dezelve in 1776 bevonden is door m. de chabert. Naar de ligging van Nauplia of Napoli heb ik twee gefchreevene kaarten gefchikt, geteekend in 1735 door wijlen m. verguin, Ingenieur ter zee. Dezelven gaven mij de kust en eilanden van Argolis op, van de grenzen van Laconie tot kaap Acra. Ik zal niets zeggen wegens de verdienlTen van deze kaai ten, maar mij vergenoegen met te verwijzen naarivi. d'anville CO» d*e ze niet gebruikt heeft, dan na alvoorens derzelver juistheid onderzogt te hebben (s). Van kaap Acra en de eilanden Tiparenus en Ari/tera , tegenwoordig de eilanden Efpeci en Efpeci-poulo, ftraalen getrokken (1) D'anvilie, snal. des coles de U Crece, p. 18. (2) Echter maaken zij de kust van Argolis van Nauplia ~eï Napoli tot san het eiland Tiparenus, thands Efpeci, een weinig te lang, gelijk m. ee cbaiiret zinds bevonden heeft.  DE KAARTEN, 13? ken zijnde naar de naastgelegene plaatzen, hebben dezen mij de liggingen aangeweezen van den berg Buporthmos , en de eilanden Aperopia en Hijdrea. Deze ophelderingen, welken ik in de papieren heb gevonden van m. freret, fcheenen mij van bi. vergüin te zijn (1), en dit heeft mij op dezelven doen afgaan. Overigens is de gedaante van Scijllcsum genomen uit eene andere gefchreevene kaart van den Stuurman vidal in 1735 en vergeleeken met het geen desmonceaux van deze kust verhaalt co. ' Hermione, thands Castri , is tot nog toe gefteld naar deszelfs afftand van Troezene of Damala. M. fourmont zegtC3), vier of vijf uuren befteed te hebben , om zich van de eene naar de andere plaats te begeven. Het eiland van Hijdrea is mede geplaatst naar de opneming, door tournefort gedaan (4) uit zijn (landpunt op het eiland Zea , weleer Ceos; en dit weder is geplaatst naar deszelfs aflland van kaap Sunium, en naar de draaien, door wheler van deze kaap getrokken (5) tot aan Antimilo. Van Ci) Dezelven zijn naar waarheid, waar van ik verzekerd ben ^geworden , nadat ik dit fchreef. (:) Extruit du voijage de desmonceaux, a la fuite da VOÏjjg. de corn. de bruin , t. 5 , p. 4S6. (3) Fouumont , voijag. manujcr. de fdrgolide. (■l) ToutNEroRT voijag. t. i, p. 341. (5) Whel. a jjiirn. B, 6, p. 449' 1.5  138 VERSLAG WEGENS Van Argos uitgaande beeft plinius mij aanleiding gegeven , om de breedte van PeloponeJus te bereekenen. Hij zegt (i) , dat men van Argos naar Olijmpia , 68 Romeinfche mijlen wegs heeft, om Arcadie door te trekken. Ik heb dezelven hemels breedte gebruikt, om dat ik in derzelver vergelijking met den weg, die door Megalopolis loopt, gezien heb , dat dezelve maar weinig van eenen rechten lijn verfchilt, en dat dezelve echter veel grooter afiland heeft. De tafel van peutinger geeft in de daad (2) 12 Olijmpifche mijlen op tot Melcence , 22 van Melcencs tot Megalopolis en 20 van daar tot Tegea; aldus ten minden geloove ik , dat men de tafel moet lezen. De afftand van Tegea tot Argos ontbreekt : maar dezelve is gemaklijk aan te vullen uit den weg der reizigers. De b. foucherot (3) telt 10 uuren gaans tusfchen Napoli van Romanie en Tripolizza; en men zal weten dat deze laatlte ftad nabij Tegea ligt , indien men dezelve met den Abt fourmont erkent in het tegenwoordige Palaio- Tripolizza of oud Tripolizza. Men kan dus 87 of 88 Romeinfche mijlen reekenen van Argos naar Nauplia door Megalopolis; en alzoo zal de verkleening tot 88 voor den rechten lijn nog fterk genoeg zijn. Trü fi) P«n. t. 4, c. 6, r. 1, p. iprï. (2) Peuting , Tab. iegm. 7, edir. Scbeijb. Vindob. 17^3, in fol. (3) Foucherot, voljag, manufcr.  DE KAARTEN. 139 Tripolizza is tegenwoordig de hoofdftad van Jltorea of van Peloponefus, en de verblijfplaats van eenen Pacha of Mmhajïl, die de geheele Jandftreek beheerscht; het is eene nieuwerwets fche Rad; maar Leondari is niet het oude Megalopolis, gelijk de Abt fourmont tot heden heeft doen gelooven CO- Leondari is gebouwd op den kruin van den berg Taijgetus, en Megalopolis lag in de vlakte over den Alpheus. Ik zou dus gelooven, dat deze oude ftad tegenwoordig de plaats is, welke Sinano heet, en die door m. fourmont zeer verkeerd (2) genomen wordt voor het oude Mantinea, in welks wijden omtrek hij zegt (3) , dat nog zeer veele bouwvallen gevonden worden. Leondari zal het oude Leuftren zijn , waarvan bij XENophon gewaagd wordt (4) , en het welk weleer de toegangen van Laconie affloot. Olijmpia is aanwezig in eene kleene plaats, thands Miraca geheeten. Chandler en de b. foucherot (5) hebben 'er weinig bouwvallen gevonden : maar de b. fauvel , die in het eerst den b. foucherot vergezelde, is gelukkiger geweest op eene tweede reize, welke hij in 1787 op last van m. de choiseul- gou- (1) Fourmont, lettres raanujer. o la Eibli. nationale. (;) Fourmont, ibid. (3) Mem. de Patat!, des bell. Icltr. t. 7, p. 356. (4} Xenoph. Hifl. Gr. L. 6, p. 6C7. (5) CnANnt. trav. in Greece, eb. 76, p. 29*. Foucherot voijag, man.  t4o VERSLAG WEGENS couffier gedaan heeft. Hij heeft den Hippodromus , het Stadium, den Schouwburg en den Tempel van jupiter wedergevonden, zoo dat men binnen kort de naauwkeurige voetmaat van deze oudheden zal bezitten (i). Om ondertusfchen Olijmpia op mijne kaarten te plaatzen , was de aftland van Argos niet genoeg j ik moest ook de breedte hebben. Dezelve is opgemaakt naar die van Zantus of Zacijnthus op het eiland van dien naam, door m. de chazelles , gelijk ik zeide , waargenomen. Deze waarneming, in de haven recht, ftreeks tegen het oosten van het kasteel ge. daan CO bepaalt de hoogte van Zantus op 37 graaden 46 minuten 32 fecunden (3). De reede van Zantus, van de ftad of tot aan kaap Bafilico , de oostelijkfte van het eiland, is gevolgd'naar de teekening, door m. verguin gemaakt ; en kundige ftuurluiden , volgends het verhaal van bellin C4), tusfchen deze kaap en die van Tornefe , wel eer Chelonites op het vaste land , doorvarende, laten de eerfte ten zuidwesten, de CO De b. fauvel ,' thands lid van liet Injlitut National, heeft daadlijk deze gedenftukken gemeten , maar bij heeft mij nog niets over Olijmpia gezonden. CO Not* manufcr. de freret. (S) Ik heb echter deze Stad omtrend 4 minuten noord.' Iijker geplaatst in mijne nieuwe algemeene kaart, naar nieuwe berekeningen. (<0 Bellin, defcript, du golfe de Ven. 171,  DE KAARTEN. 14 i de tweede ten noodoosten liggen. De afftand tusfchen deze twee kaapen is verfchillende volgends verfchillende reizigers. Ik heb denzelven met teixeira juist op tien Italiaanfche mijlen bepaald (1). Van kaap Chelonites, zegt strabo (2) tot aan den mond van den Alpheus telde men 280 Jtadi'ën; de havenkaarten geven bij verfcheidene windftreeken in het algemeen grond, om te befluiten tot zuidoost ten zuiden. Ik heb dus de monden van den Alpheus in deze richting ten aanzien van Chelonites geplaatst; doch ik heb in mijne kaarten maar 225 Olijni' pifche Jtadiën in eenen rechten lijn gefield tusfchen deze twee punten, om dat de kust groote inhammen en eenen grooten uitfprong tusfchen beiden heeft. Chandler en de b. foucherot, die de reis te land gedaan hebben van Pijrgo bij den mond van den Alpheus naar Chiarenza , weleer Cijllene, en verder dan kaap Chelonites, gaven anders geene aanleiding (3), om meer, dan 9 uuren gaans van de eene plaats naar de andere te reekenen. Om van de monden van den Alpheus op te klimmen naar Olijmpia, heb ik eene kleene fchets gevolgd van den b. foucherot, op zijne reize geteekend , en die overeenkomt ■ met (1) Teixeika, viagt p. 208, en Atnberes, 1610, in 8vo. (2') Strab. L. 3, p. 343. (1) Chandl. t;av. in Gretce, cb. 73, p. 284. Foucm8.0 t, voijage manujcr.  142 VERSLAG WEGENS met de 120 Jladiën, door pausanias va» Olijmpia naar Letrins gereekend (1). Deze ze laatfte plaats lag aan den mond van denzelfden Alpheus; en dus moet men strabo verbeteren , die flechts 80 Jtadiè'n ftelt tusfchen de monden van deze rivier en Olijni' pia (2). Wederkeerende van kaap Barilico op het eiland Zantus, als ook van Chelonites, komen de meeste havenkaarten, levanto (3) en ver-1 fcheidene andere kaarten over een , in het zuidzuid-oosten op te geven tot aan Prodano, weieer het eiland Protè op de kust van Mesfenie. Juist in dezen ftraal ten aanzien van de meest oost» lijke kaap van Zantus is dit eiland in mijne kaarten geplaatst , ten aanzien van den afftand, hebbe ik echter die gevolgd van de haven kaart van Romagne, die 50 Italiaanfché mijlen opgeeft, om dat dezelve de eeniglteis, welke de vergelijking der afltanden, op het land waargenomen , heeft kunnen doorfhan. De anderen zijn al te fterk of al te zwak. Van Prote naar het Mesfenifche Pijlos, thands de oude Navarins of Zonchio worden in drie havenkaarten to mijlen opgegeven. Deze mij. len zijn Griekfche mijlen; gevolglijk zijn dezelven op mijne kaarten gebragt op 6\ Ita* li' (1) Pausan L. 6 , c. 22 , p. 510. (2) Strab. L. 8, p. 343. Qz) Levant, fpecchio del mare, p. lofj.  DE KAARTEN. 143 liaanfche mijlen. De windftreek is oost-zuid. oost. Naar de ligging van Pijlos zijn vervolgends twee gefchreevene kaarten gericht van m. vergdin , waarvan zich m. d'anville bediend heeft (1). Ik heb niets naauwkeuriger, dan deze kaarten , ter naarvolging gevonden; zij hebben mij gebragt tot aan kaap Gallo, weleer Acritas, aan den ingang van den Mesfenifchen golf. Van daar viel het mij gemaklijk, op te klimmen tot aan Ccrone, tegenwoordig Coron. Deze ftad ligt meer, dan 160 Jladiën, van kaap Acritas, volgends pausanias (2); en de reizigers te land (3) bereekenen 6 uuren gaans of 18 Italiaanfché mijlen van Modon , weleer Mothone naar Coron. Van Coron hebben de Stuurluiden , volgends bellin (4) , kaap Gros t weleer Thijrides in Laconie, ten zuidoosten vijf graaden ten zuiden gevonden. Dit verfchil fchijnt mij in dezen ftraal verbeterd te zijn. Deze kaap ligt niet CO d'Ahville, atiaU des cot. de la Grece p. 20. CO Pausan. l. 4, c. 34, p. 365 & 367. Niet tegenltaanile deze afmeting van paufanias, is bet zeker, dat Coron niet meer dan 65 of 70 jladiën van kaap Gallo afligt, het welk de afftand is, dien ik in mijne nieuwe kaart van Griekenland met deszelfs volkplantingen geHéld heb. C4) Beeydenbach, peregr. terr. jarM. p. 31. Mogunt. 14s6. in fol. pellegr. voijage de la Mores, p, 7. Fou. cheret , yoijag. manvjer. (5) Belun, defcript. du goife de Ven. p. 202.  144 VERSLAG WEGENS niet ver van Tenarus, thands kaap Mjtapan* Pausanias reekent (i) derzelver afftand op 70 Jlaiiën, en bellin zegt (2) , dat 'er van kaap Gallo of Acritas tot aan Malapart 30 mijlen of tien zeemijlen ten oost-zuid-oosten zijn. Deze afmeting, welke tevens de maat is van den mond van den Mesfenifchen golf, is volgends de havenkaarten veel grooter; plinius maakt dezelve echter veel kleener C3); daarom heb ik mij gehouden bij die van bellin, dezelve hemelsbreedte in mijne-kaarten volgende. Van Tenarus was het mij niet moeilijk, Maka te krijgen. M. verguin , zich op de laatstgenoemde plaats bevindende, heeft de eerfte opgenomen, en de vereeniging van beider ftraalen heeft de richting van kaap Tenarus ten aanzien van kaap Malea bepaald. De tegenovergeltelde ftraalen nemende, heb ik die van Malea naar die van Tenarus bepaald. Alle de ommeftreeken der eerfte zijn opgemaakt naar eene gefchreevene kaart van den zelfden m. verguin. Daarin heb ik de kust gevonden van kaap Malea af, thands kaap S. Angelo, tot het eiland Cervi ingeflooten , als mede de noordkust van Cerigo of Cijthera. Bij deze kaart is eene andere gevoegd van den anker* grond St. Nicolaas, weleer de Phcenicifche haven (O Pausan. l. 3. c. 25, p. 275. (2) Bellin , iHd. p. 200. C3) Plin. L. 4 , c. 5, t. 1, p. 193.  D E KAAR T E N. 145 ven op het zelfde eiland "Cijthera. Het overige van dat eiland is genomen uit coronelu (1), wiens verflag met eenige andere ftukken vergeleeken is. Het eiland Cervi was weleer flechfs een fchiereiland, wiens zuidlijke punt genaamd werd Onu-gnathos of ezelskinnebak. ïn het binUcnlle van Peloponefus is Lacedêmm of Sparta gefteld ingevolge deszelfs afftand van Megolopolis. Pausanias zegt (2)» dat 'er van Sparta naar Olijmpia 66 Jtadiè'n waren, én tjtus livius onderricht Ons (3), dat de weg door Megalopolis leidde. Men heeft gezien, dat de tafel van peutinger, op twéé afftanden, 34 Romeinfche mijlen van Olijmpia naar Megalopolis reekent. Deze 34 mijlen, maaken 272 Olijmpifche jlad,ën uit. Dit getal aftrekkende van 660, blijven 'er 388 Jtadiè'n over' Voor den afftand van Megalopolis en Sparta. Op mijne kaarten vindt men 330 in eenen réchten lijn, en Sparta ligt voords op 37 graaden 10 minuten breedte, waar op het door vernon C-0 gevonden is (5). Met Coron is het niet alzoo gegaan; deze ftad (1) Cqronelu , defcript. de la Morfe, p. 82, Paris, jö87, in fol. (1) t'AUSAN. L 6, C. IfJ, p. 492. ~(3> LiV. L. +5 • c. 28. (4) Journal de vernon, p. 302. (5 Op mijne nieuwe algemeene kaart ligt Sparta maar 3 minden boven de 37ften graad van breedte. IX. deel. £  M VERSLAG WEGENS heb ik niet kunnen brengen op de hoog» te, waarop vernon (i) dezelve gevonden heeft (2). Nogthands is het zuidergedeelte van Peloponefus in mijne kaarten gegrond, gelijk ik gezegd heb , op eene waarneming der breedte ter zee gedaan, dooriu. de chazelles , ten zuiden van kaap Tenarus of Matapan , eh rechtftreeksch ten westen van den zuidhoek van het eiland Cijthera (3). Dez© waarneming bepaalt den hoek van Cerigo op $6 graaden 10 minuten (4). In het noordelijk gedeelte van Peloponefus is de ligging van Dijmce in Achaje bepaald door haaren afliand van Olijmpia. Om van Olijmpia naar Elis te gaan waren twee wegen , de een door de vlakte van 300 jiadiè'n lang CO » de andere veel korter over het gebergte. Langs dezen telde men 12 mijlen of 9c5 (1) Journal de vernon , p. 3031. (*) Deze breedte is in de dasd fout, even als al'e de overigen door dezen Sterrekundigen opgegeven. M. de chabert heeft Coron waargenomen op 36° 47' 26" breedte ; ten naasten bij op die zelfde breedte heb ik het in mijne kaarten gefield. (^•Note Manufcr, de m. preret. (4) Deze waarneming, in volle zee gedaan , is gebrek/g. M. de chabert heeft waargenomen, dat bet eiland Cerigo, even als de zuidlijke deelen van Peloponefus, veel zuidlijker afwijken j maar ik had niet anders dan deze bepaaling, wJke mij in mijnen eetften arbeid geleidde. • (5) Strab. L, 8, p. 367. Pal'san, L.ji, c. ai p, 51c,  DE KAARTEN. 147 96 fladisn van Olijmpia naar Pijlos, nabij Elis CO •> en 7° °f 80 jtadiè'n van PtjVox naar ÜJ/z'r zelve ("2). In het geheel 166 of 176 Jtadiè'n van Olijmpia naar Elis : om van deze ftad te gaan in Achaje telde pausanias (3) noS 157 Jtadiè'n tot aan de brug over de rivier Larisfus, en hij voegt 'er bij (4) , dat van deze rivier tot aan Dijmts, omtrend 400 Jtadiè'n waren. Alle deze afftanden zijn mij naauwkeurig voorgekomen , uitgezonderd de laatfte, welke niet kan' overeenkomen met de metingen ter zee. Pausanias heeft zeer wel bemerkt (5), dat 'er eene fout moest zijn iri het getal van 400 Jtadiè'n , maar hij heeft dezelve niet verbeterd. Ik geve in bedenking, om 40 in de plaats van 400 te ftellen, wanneer men 363 of 373 Jtadiè'n van Oljmpia naar Dijmce zal krijgen. Mijne kaarten hebben iet meer dan 310 in een rechten lijn. Ik kon Dijmce op geenen grooteren afftand van Olijmpia brengen ; Dijmx was flechts 60 jtadiè'n van kaap Araxe. Volgends strabo (6) en dé Venetiaanfche havenkaart telt men flechts 18 mijlen in eenen rechten lijrt van deze kaap naar Chelonites, welks ligging leeds bepaald is. M. VER» (O P«n. L. 4, c. 5 > t. X, p« 193. (2) Diou. L. 14} p. 248. 1'aosan. ibidi p. 50». (?) PaüsAn. ibid. c. 26, p> sso. (4) ld. [.. 7, c. .7, p. 5Ö4. {5) PaLwer. exercit. p. 412. (jS) Strab. L, 8 , p. 337- K S  ï48 VERSLAG' WEGENS M. verguin heeft de teekening gemaakt Van eenen ankergrond ten oosten van kaap j/Sraxe, thans kaap Papa, gelegen, en die zich tot Dijtntè uitftrekt. Van dezen ankergrond is de (tad Patras, wel eer Patra, volgends bellin Ci) , waargenomen oost een kwart noordoost. Het verfchil fchijnt mij in dezen ftraal verbeterd, en de afftand van Dij mee naar Patres is, volgends verfcheidene oudeSchrijvers, van 120 [tadiè'n (2). Van kaap Araxe naar Patras zijn dus 180 Jiadiën. Op mijne kaarten telt men 'er 164 of 165 in eenen rechten iijii. Patra: is buiten dien bepaald door haaren afftand van de Corinthifche landengte. Dezelve houdt 720 Jtadiè'n volgends agathewe* rus C3)i dien men niet van dwaaling kan verdenken, daar flinius 'er juist even zoo veel telt. Deze zegt (4), dat de lengte van den golf van Corinthus of van de zee Crisfa tot aan de landengte 85 mijlen beloopt, en hij voegt 'er bij C5) - dat 'er van het voorgebergte Rhium tot aan Patra 5 mijlen zijn; y zijn» (O Belltn dejeript. du golfe de Ven. p. 186. (2) Apollod. in stkph. fragm. Voc. Auftij. Scrab. L. 8, p. 386. Pausan. L. 7, c. 18. p. 567 et 568. Fbuung. tab. fejirii. 7. % Agathsm. L. i , c. 4, p. 10, ap. geogr. im'b.' Grrac. t. 2. (♦) i'lin. L. 4, c. 4, P. 192. CS) U. iM. c. 5. P. xjis. s  DE KAARTEN. i49 zijnde dus te zamen go mijlen, het welk juist f 20 jtadiè'n uitmaakt. Deze maat komt zelfs wel overeen met eenige bijzonder gegevene afflanden op de kust van Achaje bij pausanias en op de tafel van peutinger fi)- Op mijne kaarten vindt men 665 Jtadiè'n in eenen rechten lijn tusfchen het gedeelte van de landengte aan de zee van Crisfa , alwaar de muur eindigt, en tusfchen de ligging van Patres De verkorting der reismaate tot den rechten lijn zal misfehien hier te gering voorkomen ; maar men zal zich hier over minder verwonderen, wanneer men opmerkt, dat de kust zelve Ichier recht is , en dat zij geenen anderen bogt heeft, als dien van kaap Sicijon. Deze kaap is door wheler opgenomen (2), van Acro - Corinthus in de wiud* ftreek van noordwest--kwart ten noorden, en van deze kaap. teekenen de Griekfche en Venetiaanfche havenkaarten west-kwart zuidwest, en zelfs west-zuid-west tot aan Patras (3). Te- (1) Pausan. L. 7 , pasfim. ïiutim, tab. fegm. 7: ( ï) Whel. a journ. book 6, p. 442. (3) In mijne nieuwe algemeene kaart van Griektnland en deszelfs volkplantingen, neemt deze kust eene richting, welke een weinig verkhilt, en in deszelfs uirgeftrekt' beid wat ingekort is. Ik ben op de ligcingen van Corinthus en Patra afgegaan, waarvan het eerfte veei zuidlijker is, dan ik het zelve eerst 'gefield had, zijnde het verfchiJ omtrend van 7 minuten, en het Jaatfte veel noordlijkef» omtrend ai rainnte», gelijk ik vetvolgends zal aantooneu» K 3  iSo VERSLAG WEGENS Tegen over Patras is het eiland Cephaloniat weleer Cephallenia, het welk niet verder dart 80 Jtadiè'n van kaap Chelonites in Peloponefus afligt, volgends strabo CO» en 60 van het eiland Zantus. Deszelfs gedaante is genomen naar eene Venetiaanfche kaart, dezelfde, waarvan zich m. d'anville bediend heeft (2). Deze kaart , die mij naruwkeurig voorgekomen is, heeft mij tevens een geieeite gegeven van het eiland Ithaca , thans Teochi; de noordlijke havens van dat eiland zijn genomen uit eene grondteekening van m. ver- cuin. Van Cepkalonia telt strabo (3) nog 50 Jtadie tot aan Leucades , maar deze afftand is gebrekig, want de zeeluiden tellen niet minder dan 3 zeemijlen of 9 Italiaanfché mij- > len tusfchen deze twee eilanden (4). Daarvan heb ik mij ook in mijne kaart bediend volgends de windftreek, door de Venetiaanfche havenkaart aangeweezen, van den noordhoek van Cephalonia naar den zuidhoek van Leucades. Dit laatlte eiland, thands SainteMaure genoemd, en het welk langen tijd flechts een fchiereilaiid was, is geteekend naai CO Strab L. 10, p. 436 et 458. (2) D'anville, anal, des tot. de la Gr. p. 10 et ai, (3) Strab. ibid. p. 456. Ot) Coronelli , dejcrtpt. de la Morec, p. cfi. Bbllik^ éejcript. ia golft de Ven. p, 163;  DE KAARTEN. 151 iiaar eene kaart van coronelli, welke d'an» vxtLE (O mede gebruikt heeft (2). De ftad Leucas lag niet ter zelfde plaats, waar thands Sainte- Mauve ligt. Men ziet haare puinhoopen op eenigen afftand ten zuiden aan de zeekust, en ter plaatze, waar het eiland het naast aan het vaste land komt. Zij was gelticht door de Corinthiè'rs op de landengte , die weleer het fchiereiland aan het vaste land hechtede: maar de landengte doorgefneeden wordende, bevond de ftad zich op het eiland, en nam de ftraat den naam aan van Diorijttos. Men telde 700 Olijmpifche Jtadiïn van Patres naar Leucas volgends de opgave der ouden (3). Echter vindt men niet meer dan J75 in eenen rechten lijn op mijne kaart, vermids de fcheepvaart zeer belemmerd is in deze ftreeken, en om dat ook de afftand van Naupatlus en Diorijfïos, volgends de tafel van peuuncer., mij niet toeliet, denzelven grooter te maaken. Naupatlus , thands Lepante is veel oostlijker, dan Patrce. De ftad is aan de zee van Crisfa gelegen, veel verder dan kaap Anthir- rhium (t) D'anville, anal, des tot. de la Gr. p. 10. (2) Deze kaart is te vinden in de Atlante Veneto da t. coronelli, Per.iis 1690, verfcheidene deelen in folio. (3) PoLIJB. Op. S1RAB. L. *, p. I05. PLIN. L. 2, €. 108, t. p. 124; L. 4> c. 4, p. 192. AGATHSM. L. 1, c. 4, p. 10, ap. gsogr. min. Gr»s. t, 2. K 4  15» VERSLAG WEGENS rhium. Van daar tot aan Diorij&os geeft d& tafel van peutinger (0, op. onderfcheidene afftanden, 78 Romeinfche mijlen op. Deze 78 mijlen maaken 624 Olijmpifche fladiè'n uit, en ik heb over de 600 in eenen rechten lijn ge-, bruikt. Op dezen weg trekt men den Archelous Over, thands de Asmopotamo of witte rivier. Coronelli heeft eene kaart gegeven (2) van een gedeelte van den loop dezer rivier, geteekend bij gelegenheid van eenen inval der Venetianen in Acarnanie en Kto{ie in 1684. Ik heb 'er den overgang van den ouden reis-, weg op gevonden; maar wijl de fchaal gebre-, kigwas,heb ik dien verbeterd naar de afftanden, door den r. foucherot. opgegeven (3), die dit gewest doorkruijt heeft, en de geheele kaart heb ik gericht naar de ligging van de (Eniadce (4), gelegen aan den mond van den zelfden Achelous, die joo Jtadiè'n van kaap Araxe op Peloponefus aflag (5). Deze kaart ftrekt zich uit tot aan de puin- hoo- (O Pbuting. tab. fegtn 7. (2) Coronelli , defcripl. de la Moree. p. fjj, C3) Foucherot, voijage manufcr. (4) (Eniada is tsgenwoo.rdig Trigardox, waarvan geiprpken wordt in de landbefchrijving van melïtius, (L. i, feit. 18, c. 3, n°. 13» P- 3230 en in de reize, welke, ojRiACHus voor /Incona deed in Griekenland in 1436, en die met derzelver opfcbriften te Rome gedrukt is in 1747 , in een deel in folio. (5) Polijb. bijl. l. 4, p. 3:9.  DE KAARTEN. 153 hoopen van Stratus, het welk gebouwd was aan den rechteroever der rivier op meer dan joo JiadiSn afftands van baaren mond , volgends strabo (1). Dezelfde Schrijver zegt ondertusfchen -'kort daarop (2), doch Stram halverwege ligt van Alijzia naar AnaStorium, en deze laattte ftad 5ag aan den Ambracifihen golf. Paulmier heeft getracht (3), deze twee plaatzen overeen te breygen , maar zijne ge-? woone fcherp'zinnigheid fchynt hem daarbij te hebb,en begeven; hij zegt 'er niets voldoende van. Indien hij had gelet op de betreklijke ligging der, plaatzen , zou hij gemaklijk gezien hebben , dat de tweede tekst bedor». ven is, en dat men in denzelven moet lezen A\n'ffu> in plaats yan A\ax.vcpm. Van Leucas telt strabo (4) 240 ftadiën tot aan den tempel van AEtium , aan den mond van den Ambracifchen golf op de kust van Acarnanie. Deze afftand fchijnt mij gebrekig, want de golf van peutinger. (5) teekent Hechts ij mijlen tusfchen Diorij£los en Nico-, polis, het welk naderhand door augustus ge-t liicht is aan de andere zijde van den golf in Epirus Q6). De havenkaarten zelve en de rei- (0 Strab, L. xo, p. 450. O) ld. HU. s (3) Palmer. Qr*e. antiq. p. 388. C4) Strab. ibid. p, 451. (5) Teuting. tab. fegm. 7. (>">) Nicopoljs is th?nds een bouwval, welke de Prmz* pecchia genoemd wordt. KJ  154 VERSLAG WEGENS reizigers (i) tellen flechts 12 mijlen van de fterkte van Sainte - Maure tot aan het kasteel van Prevna, en deze mijlen, welke Griekfche mijlen moeten zijn , zijn op mijne kaart irj eenen rechten lijn hefteed ; in de ligging der kust ben ik bellin (2) gavolgd. De Ambracifche golf, thands die van Arta genaamd, is verkleend naar eene groote kaart van coronelli (3), dezelfde, welke m. d'an-ville gebruikt heeft (4): ik ben even, als hij, verplicht geweest, de fchaal te verbeteren, en de geheele kaart te .richten naar de afmetingen, welken polijbius van dezen golf geeft (5). Op deze breedte is Griekenland ingeflooten tusfchen twee golven, de een ten westen, die van Ambracie, de ander ten oosten, de MaliaJche; zoodat de tusfchenruimte , die beiden van een fcheidt, door strabo befchouwd wordt als eene landengte, waarvan hij de maat opgeeft (6). Dezelve beflaat 800 fladiën van den boezem des Ambracifchen golfs tot aan de Thermopijlen aan den Maliafchen. De-, Ci) Des haijes , voijag. da Levant, p. 4(57, paris, i6js in 4to. Spon , yoijag. r. 1, p. 81. (2) Bellin defcript. du golfe de Ven. p. i<5i. (3) Deze kaart vindt men in de Atlante Veneto. (43 D'anville, anal. des cot. de la Gr. p. 10. Mem, de Facad. des heil. lettr. t. 32, p. 513, (5) Polijb. Iiijl. l. 4 , p. 327. (6) Strab. L. 8, p. 334. Sirab, epitem. L. 8, p, ap> geogr. min. Grsec. t, 2.  DE KAARTEN. i& Deze afmeting heeft mij gediend in de bepaa» Jing der Taermopijlen , die nog van eenen anderen kant aangeweezen wordt. Dezelfde Schrijver zegt (i) , dat 'er uit den boezem van den golf van Cnsfa tot aan de Thermopijlen 50a Jiadiën zijn in eenen rechten lijn. Hetgeen strabo den. golf van Crisfa noemt, is de zee van Crisfa of Aicijon, die naderhand de golf van Corinthus werd genoemd. £ ' C. IcS, t. , , p. IS> Agathem. l. 1 , C. 4, p. l6 sp, , Geogr. min. Grjec. t. z. (2) Polijb. ep, Strab. ibid, C3) Agathem. ibid. (l) Plin. ibid.  DE KAARTEN. 167 te kaart van Oricum, thands la Valone, meetkundig opgenomen in 1690 door eenen Venetiaanfchen Ingenieur, genaamd albergi-ietti , en waarop de gffiaibereekening gefield fchijnt naar eene Sterrekundige waarneming te la Valone zelve gedaan, fchoon de kaart 'er geen gewag van maakt. Haare lengte is beflooten binnen haare (trekking ten aanzien van den noordlijkften hoek van Corfou. Levanto ten minden zegt (1), dat van het eiland Safeno , wel eer Safo , het welk maar weinig afligt van Linguetta, tien mijlen ten zuid-zuid-oosten tot aan Corfou zijn. De mijlen van dezen zeeman zijn altijd 4 Italiaanfché mijlen, gelijk ai. d'anville heeft opgemerkt f»i den tegenovergeftelden ftraal van levanto nemende, en van kaap Phalacrum, de noordlijkfte van Corfou, afgaande, vallen de 10 mijlen juist op de breedte , welke de Venetiaanfche kaart aan den punt van Linguetta geeft. Heb ik dus geenen grond, om te gelooven, dat de Ceraunifche bergen vrij wel op mijne kaart geplaatst zijn ? Van eenen anderen kant wordt de ligging van de kaap der Linguetta,. welke juist ten zuiden van Safeno in de Venetiaanfche kaart ligt, bevestigd door die van het kleine eiland Thronos (3); welke laatst- ge- (1) Levanto, fpecchio del mare , p. 95 et 104. (2) d'Anviile , anal. des cotes de la Grece , f. 4. C3) Thands het eiland Fanu. L 4  163 VERSLAG WEGENS genoemde rechtftreeksch ten zuiden van Sefam ligt (i) en juist ten westen (a) van Phala. crum en Corcijra. De kaart van den golf van Oricum, die met de grobtfte zorgvuldigheid vervaardigd fchijnt, heeft mij de kusten van dezen golf, die van het eiland Safo en zelfs gedeeltlijk den loop der rivier Celijdnus opgegeven. Ik heb mede voordeel getrokken van eene aanmerking , welke op die kaart gefneeden was. Dezelve behelst eene beknopte , maar zeer goede befchrijving van het land in de omftreek van la Valone , het oude Aulon. Zij heeft mij, zuidlijk nederdaalende tot aan Buthrotum tegen over Corcijra de afftanden opgegeven en ik zal haar nog eens gebruiken om op te klimmen tot aan Durazzo of Epidamnus in lllijrie. Men moet zich verwonderen, dat eene zoo naauwkeurige kaart fchier geheel onbekend is gebleeven tot aan m. d'anvie. le (3.) ;] ongetwijfeld werd dit hier door veroorzaakt , dat de landbefchrijvers, gewoon om eikanderen getrouw af te fchrijven, niramer gedacht hebben, om Griekenland ftuksgewijze naar te gaan , gelijk u. d'anville ge. daan heeft. Van het eiland Safeno wijzen de Griekfchs en CO Portui. Grec. et comfiile. Levanto, ibid. p. 63. W Portui, manufer. coronelu , defcript. de ia Morie, p. 63. (3) D'anville, anal. des coles it la Grtce, p. 6.  DE KAARTEN. 169 en uitgefchreevene havenkaarten , benevens levanto (1) en alberghetti in zijne aanmerking, het noorden rechtftreeksch aan tot aan Durazzo. Ik heb deze windftreek gevolgd; en , wat den afftand aangaat, meene ik, dat men zich kan houden bij die van alberghetti van 60 Italiaanfché mijlen , niet om dat anderen zeer veel verfchillen, maar omdat dezelve de grootfte is van allen , en echter heeft dezelve mij gedrongen , tusfchen twee aanwijzingen van de breedte van Durazzo de geringfte aan te nemen. Deze aanwijzing is, gelijk ik gezegd heb , die van de tafel van philippus lansberge (Y), die Durazzo op 41 graaden 27 minuten ftelt. De tafelen van harris en riccioli brengen deze ftad veel noordlijker. Zij geven (3) haare breedte op 41 graaden j8 minuten, maar men had fchier het dubbeld noodig van dezen afftand , om deze bepaaling te bereiken. Uit alles , wat ik bij gebragt heb, fchijnt mij dat de westkust van Griekenland, juist genoeg bepaald is; het is thands alleen de zaak, te weten, of de doorfnede tot aan de oostkust geene verandering gebragt heeft in mij- (i) Levanto-, fpecchio del mare, p. 95. Ca) Philip lansberge, lab. mot. cal. perp. p. 8, Middelb. 1663 , in fo). (3) Harris , Dlction. at the word latitude , London , 1736, in fol. riccioli, geogr. et liijdrogr. reform, L. 9, c. 4 , p. 397-  i7o VERSLAG WEGENS mijne afmetingen. Ik hels reeds de breedte van Griekenland opgegeven eerst op Peloponefus door den afftand van Argos en Olijmpia; voords in het midden van Griekenland zelve, door dien van den Ambracifchen golf en de Thermopijlen; ik zal dezelve nu bevestigen in het noordlijker gedeelte, door den Egnatifchen weg te meten , die van Apollonia en Epidamnus liep naar Thesfalonica of Thermus, in den fchoot van den Thermatfchen golf, en zelfs nog verder. Het is wel waar, dat deze weg door de "Romeinen werd aangelegd lang na het tijdvak der reize van anacharsis ; evenwel zal deszelfs lengte tot aan Thesfalonica ftrekken, om den afftand te bepaalen, die de beide zeeën van een fcheidt. Deze lengte is in Romeinfche mijlen opgegeven. Polijbius reekende, volgends het verhaal van strabo CO> 267 mijlen langs dezen weg, van Apollonia in lllijrie tot Thesfalonica. Strabo merkt vervolgends op (2) , dat de weg niet veel langer was van Dtjrrachium of Epidamnus derwaards, en dus zal het onverfchillig zijn, de maat te nemen van deze of de andere ftad af. Ik zal ze nemen van Epidamnus af, om dat dit eene der plaatzen is, welken ik in dit verflag bepaald heb; de 267 Romeinfche mijlen , zynde elk gefteld op 756 tot< (1) Polyb. ap. ste,ab. L. 7, p. 343. (•) Strab. ibid.  DE KAARTEN. 171 toifen (1) 5 gelijk m. d'anville dezelven bereekent (2), maaken 201852 toifen uit (3); en op mijne kaart meet men 167200 (4) in eenen rechten lijn tusfchen Epidamnus en Thermus. De verkorting van de reismaate tot eenen rechten lijn is omtrend een zesde gedeelte; en ik geloove , dat dezelve hoogstgevoeglijk zal voorkomen voor een bergachtig land, waarin de weg verfcheidene engten moest worden doorgeleid (5). Anderszins zegt alberghetti ook, dat men niet meer dan aco Italiaanfche mijlen van Durazzo tot Salonica telt. In het binnenfte van Epirus zal men eenige bijzonderheden vinden, welken men niet aantreft op vroeger in het licht gegevene kaarten. Dezelve zijn gedeeltlijk getrokken uit eene gefchreevene reize, van Ar.ta, wel eer Ambracie, door Joannina ea Gomphi naar La~ tisfa in Thesfalie gedaan , en gedeeltlijk uit de Griekfche landbefchrijving van meletius, eenen inboorling van Joannina, eene ftad aan het meir Acherufia. Men zal zich misfehien verwonderen , dit meir zeer ver van zee in het binnenfte des lands te vinden, terwijl alle kaarten het zelve plaatzen bij den mond van den Acheron ; scijlas en strabo echter (1) 1472 meters en 98 centimes. d'Anville , trait. de mes. itin. p. 44. * C3) 393287 meters en 39 centimes. (4) 3»5?7i meters en 61 centimes. (5) De maat van dezen weg is nog veel korter in de nieu-  i?*. VERSLAG- WEGENS ter (i) doen den Acheron uit dit meir voordkomen , in plaats van hem in het zelve te doen uitlopen; en phnius is nog veel Heiliger, wanneer hij zegt (2), dat de Acheron, na voprdgekomen te zijn uit het meir Acherufia, 36 mijlen afloopt, om aan zee te komen. Dit is juist de afftand van Joannina tot de haven Velïki, weleer Glijcijs of de zoete haven. De Acheron verliest zich, op dezen afftand , eenigen tijd onder den grond, volgends meletius C3), en , ongetwijfeld, werd hij daarom gehouden voor eene helrivier: met de Cocijtus , die uit het zelfde meir voordkomt, is het waarfchijnlijk even eens (4). Ik zal geenzins treden in een even uitvoerig verflag van al het overige , het welk mij. ne algemeene kaart voorftelt, fchoon alle de deelen naar dezelfde fchaal geteekend zijn, als mijne afzonderlijke kaarten. Mijne algemeene kaart is, om zoo te zeggen , flechts het nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volk. plantingen , omdat zij gericht is naar de ligging van Duraz. za en Salonica. (O Scijl. p. 11, ap. Geegr. min. Grac. t. I. Strab. L. 7 , P- 324. (2) Plin. i. 4 , c. 1. t. I, p. 189. (3) melet. ysiuyp. l. I, Sect. 18 , c. 3, n°. 10, p. 319- Venet. 1728, in fol. C4) De tegenwoordige bezittingen der Frenfehen op dit gedeelte- der kusten van Griekenland zal hun ongetwijfeld in Haat (lellen , om uitvoerige berichten wegens deze rivieren te erlangen.  DE KAARTEN. 173 het uittrekzel van een groot werk, en daarom zal het genoeg zijn de algemeene punten aan te wijzen. De gedaante van de drie fcniereilanden van Chalets en den Piërifchen golf tot en met het eiland Thafos ingeflooten is genomen uit eene gefchreevene kaart van den Stuurman gautier , gevonden onder de papieren van m. freret. Deze kaart is gericht geworden naar die van de oostkust van den Thermaïfchen golf, meetkundig opgenomen door m. leroi, en waar van ik reeds gefproken heb. Op deze kaart van gautier is het fchiereiland , het welk den berg Athos bevat, een weinig langer, dan op eene andere gefchreevene kaart van den Archipel, door den zelfden Stuurman, die gevonden wordt in de verzameling van kaarten voor de buitenlandfche zaaken ; maar ik heb reden , om het handfehrift, 't welk ik gevolgd heb , voor naauwkeurig te houden , om dat het zelve overeenkomt met de afmetingen , door plinius en belon (1) opgegeven van dit fchiereiland, en omdat overigens de top van den berg Athos juist gevonden wordt in den ftraal, welken chandler op denzelven getrokken heeft (2) van de puinhoopen van Alexandria- Tro- (1) Pun. L. 4, c. 10, t. 1, p. 202. Bellon. Q&ftrv, L. 1, ch 35. (2) Chandl. tray. in Afta min. ch. 3, p. 23.  174 VERSLAG WEGENS Trosis , nog vroeger Sogia geheeten, aan de kust van kleen AJia (O* Het eiland Lemnos is geplaatst naar de afftanden van den berg Athos en den Hellefpont, en naar de ftraalen, welken de fchaduw van den berg Athos vormt, wanneer zij op dit eiland valt (2). Mijrina de voornaamfte ftad van Lemnos kon niet liggen op den noordwest hoek , alwaar men dezelve op eenige kaarten vindt; de fchaduw van den berg Athos viel alleen bij den zomerzonneftand , volgends het getuigen van fchier de geheele oudheid (3) , op eene koperen koe, die op de markt ftond, en belon heeft opgemerkt (4), dat deze fchaduw zich reeds op den noordwest hoek van Lemnos wierp op den tweeden van Zomermaand (5). De kust van Thracie, van . (1) De berg Alhos is tegenwoordig wel bekend, als mede de kust van Thracic tot aan den Hellefpont en zelfs nog verder. Dit gatifche gedeelte is op mijne nieuwe algemeene kaart gericht «aar die van den b. truguet, gelijk ik in het vervolg van dit verflag zal zeggen. Ca) Het eiland Lemnos is met veel zorgvuldigheid op. genomeB door den b. truguet , en naar zijne kaarten is het zelve gefteld op mijne nieuwe algemeene kaart (3) SopitoCL. ap. Etijmol'. magn. in AÉas. Apollon.' RHOD. Argon. L. 1 , V. 604. Plin. L. 4, c. 12, t. I, p. 214. Pt.ur. de fac. in orb. lun. t. 2, p. 935. Soun. c. 11 , p. 31. - (4) P.elon, oiferv. L. 1, ch. 25. Cs) De ftad Mijrina lag ter plaatze, waar nog heden volgends de kaarten van den b. truguet , de ftad Cemnos is.  DE KAARTEN. iy5 Van Thafos tot aan de monden van den Heèer, is geteekend naar de opgave der havenkaarten , vergeleeken met de Romeinfche reismaaten. De Dardanellen, weleer de Hellefpont, zijn in de breedte waargenomen door m. de chazelles (i) ; wat derzelver gelegenheid aangaat heb ik mij echter geheel en al gefchikt naar eene groote gefchreevene kaart , laatst vervaardigd door m. de tondü , eenen Sterrekundigen, die derzelver lengte en breedte bepaald heeft (a). Die kaart heeft mij den golf van Melos, het Tltracifche Cherfonefus en de tegenovergelegene kust van Jfia tot aan Tenedos opgegeven. Bij deze is eene andere , mede gefchreevene, kaart gevoegd, ver- vaar- (i) Mem. de l'acad. des fciences, Ann. 1761 , p. 1G8. (23 De waarnemingen van li. tondo zijn te vinden in de Connoisfance des temps voor 1789, alwaar het oude Afiatijche kasteel der Dardanellen geteekend ftaat op 400. 9'. 5". breedte en 240. 4'. 41". lengte ten oosten van den middaglijn van Parijs. Naar deze bepaaling heb ik de gefchreevene kaart der Dardanellen in mijne algemeens kaart van Griekenland en deszelfs eilanden gefchikt ; doch naderhand heeft men , door eene nieuwe bereekenipg en fteeds naar de waarnemingen van m. tondw deze ftandbepaaling veranderd. In de Connoisfance des temps voor 1792 en de volgende jaaren, wordt het oude Afiatifc/ie kasteel der Dardanellen bepaald op 40*. 9'. 8/'. breedte en 230. 59'. 15//. lengte beoosten den middaglijn van Parijs; en naar deze nieuwe bepaaling heb ik die zelfde kaart der Dardanellen gefchikt in mijne nituwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volkplantingen.  l76 VERSLAG WEGENS vaardigd door den b. truguet , Kaptein van een brik onder het bevel van m. de choiseoe. gouffier. Dezelve heeft mij het overige van de kust van Troar , den golf van Adrijmethus tot aan den ingang van dien van Cinna, en het geheele eiland Lesbos opgegeven (i). De Propontis, thands de zee van Marmora, is, aan de eene zijde gericht naar de ligging van Bijzantium of Conjtantinopolen, waarvan de lengte ert breedte genomen zijn , gelijk ik zeide uit de Connoisfance des temps voor 1788 (a) 5 en aan de andere naar die der Dardanellen. Haare gedaante is overgenomen uit eene groote gefchreevene kaart , in 1731 vervaardigd door m. bohn , eenen Ingenieur in dienst van den Prins ragozzi. Deze kaart is dezelfde, waarvan zich m. d'anville bediend heeft (3). Ik heb dezelve getrouw gevolgd, behalven dat ik mij verplicht geacht heb, Cijzicum een weinig oostlijker te plaat, zen overeenkomftig de afftanden door oude Schrijvers en zelfs door hedendagfche reizigers opgegeven (4). De boezem van den golf Ci) Deze laatfte kaart en die der Dardanellen maaken mede een gedeelte uit van het werk, 't welk de n. truguet mij wel heeft wilen mededeelen , en waarover ik breedvoerig in het vervolg van dit verflag zal fpreken. (i) Connoisfance des temps pour 1788, p. 245. (3) D'anville, analijfe des co les ds la Greece , p. 33. C4) Deze geheele zee is zeer verfchillend in mijne nieu-  DE KAARTEN. 177 golf Ajlacus en het meir, het welk nabij Aucora is, zijn getrokken uit eene gefchreevene kaart van m. peissonel ; en de Thracifche Bosphorus, thands het kanaal van Conjiantinopolenjis gevolgd naar het bijzonder plan, het welk ik daarvan heb gegeven. Naar de ligvan Smijrna, welker lengte en breedte waargenomen zijn door v. FEUiLLéE (1), heb ik eene groote gefchreevene kaart gefchikt van een gedeelte van den Archipel, welke ik in 1783 nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volk' plantingen ; het westlijke gedeelte is gegeven naar dé kaarten , welken mij de b. truguet heeft medegedeeld!, maar zijn vertrek nasr Spanje heeft mij van het oosüijke gedeelte verdoken. (1) Mem, de facad. des Sciences ATra. 1702, p. 8. De waarneming van v. feuill^e is mede ie vinden in de Connois/ance des temps voor 1788 en 1789. Deze ligging is aldaar opji geven op 38". 2b'. ;". breedte èn op s4*. 59' 45". lengre beoosten den middaglijn van Parjs, en naar deze opgnve héb ik deze giöote gefchreevene kaart van den Archipel, van welke hier gefproken wordt, gefchikt op mijne alaemeene kaart van Griekenland en deszelfs eilanden Maar in de Connoisfance des temps voor 1792 en in de volgende , heeft men de lengte van deze I ftad verbeterd naar nieuwe waarnemingen van m. tondu : en truguet 5 deze lengte wordt aldaar opgegeven op 240. 1 46'. 33"' lengte ten oosten van den middaglijn van Pa* ; rijs, en naar deze laatfte bepaaling en naar eenige anderen , waarvan ik in het vervolg van dit verflag zal fprekeu, heb ik, op mijne nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volkplantingen, de kaart van deri Archipel, waarover wij fprekeo , onderworpen. IX. DEEL» M  t79 VERSLAG WEGÉNS Ï7S5 gemaakt had. Deze kaart vertoont allé de eilanden ten zuiden van den evenwijdi' gen lijn van Smijrna , en ten noorden van dien van RJwdus , als mede de daartoe betreklijke kusten van Europa en AJia. De eilanden zijn op dezelve geplaatst naar de opnemingen, welken tournefort en andere reizigers gedaan hebben, en derzelver gedaante is genomen uit verfcheidene grondteekeningen, waarvan eenigen enkel in handfchrift zijn. Men vindt een groot aantal dier grondteekeningen in tournefort ; m. de choiseul» gouffier heeft 'er veelen gegeven (1) , en ik heb ook voordeel getrokken uit die, welken men in de verzamelingen vindt van dapper , boschini en zelfs van bordorie. De grondteekeningen van de eilanden Thera en Ajïijpalea zijn in handfchrift: zij zijn geteekend in 1738 door m. leroi , en de poolshoogte is op dezelven in acht genomen (2). Wat (O M. de choiseul - gouffier , voijage p'tttor. de ia Crece. (a) M. leroi heeft de breedte waargenomen op het zuidelijkste gedeelte van 'het eiland Santorin, op 360. 89'. Maar deze breedte kan niec naauwkeurig zijn ; want m. de chabert heeft eene waarneming gedaan op het hoogde gedeelte van dat eiland, het welk dat gedeelte brengt op 360. 22/. en alzoo heb ik hetzelve geplaatst op mijne nieuwe- k.««rt van Griekenland en desKlfs volkplantingen. tt i  DE KAARTEN. i73 Wat de kust van JJia betreft: de Hermanfche golf, thands die van Smijrna, is geteekend naar eene gefchreevene kaart van denzelfden m. leroi , en de boezem van dien van Ctimcg is gefchikt naar de ligging van Phoceci. Deze ftad lag een weinig minder dan 200 Jiadiè'n van Smijrna, volgends strabo ("i). Men moet evenwel niet denken , dat de ftad Smijrna , welke men op mijne kaart vindt, dezelfde is, van waar strabo uitgaat. Deze laatfte werdt eenigen tijd na het tijdvak van de reize van anacharsis eerst gebouwd , op den afftand van 20 Jiadiën van de oude (1) , en die ftad is het, welk men thands nog in zulken bloei ziet. Het overige van de kust tot aan Lijcie (3} is genomen uit de kaarten van m. de choiseul - gouffier , waar aan ik de reiswegen van Ik heb de breedte , welke M. d'anville zegtj (anal. des est. de la Grece , p. 55) waargenomen te zijn door denzelfden m. leroi , in de haven van Livorno op hët eiland Stampalia ot Jflijpalea, niet fchriftlijk: maar eene gefchreevene grondteekening , door denzelfden m. leroi, welke tevens de eilanden Santorin en Stampalia in-, fluit, geeft mij dezelve natuurlijk aan de hand. (1) Strab, L. 14, p. 6Ö3. (2) ld. ibid. p. f 46. (3) De kusten van Carie en van Lijcie , gelijk ook het eiland Rhodus zijn op mijne nieuwe algemeene kaart van Griekenland en deszelfs volkplantingen , geteekend naar eene zeer uitvoerige kaart, door eenen Franfchen Stuurman gemaakt, waar van ik gelegenheid za; hebben, om gewag te maaken in het vervolg van dit verflag. M 2  i8ö VERSLAG WEGENS van chandler ondergefchikt heb. Deze kaarten zijn ook ver'geleeken met de afftanden , door de oude Schrijvers opgegeven. In fchier geheel kleen AJia, brengen de rivieren eene zeer groote hoeveelheid flib binnen en veroorzaaken daardoor bij derzelver monden veele plaaten; De Scamander in Troas, de Caïchus nabij Pergamus^ de Htrmus bij Smijrna , en de Caijjter, die door Ephefus loopt, hebben den grond , waarover zij ftroomen, aanmerklijk vergroot: maar nergens is dit verbaazender, dan in den omtrek van Milete. De Meander kruit zoo veel zands, dat een diepe boezem, tusfchen de ftad en de rivier gelegen , niet meer is, dan een meir , en dat de eilanden Lade en AJierius, aan den ingang van den boezem gelegen, niet meer zijn, dan hoogten in eene vlakte CO- Nabij Milete is kaap Trogilium , van waar strabo 1600 Jtadiè'n telt (2) tot aan Sunium in Attica. Op mijne kaart telt men in eenen rechten lijn omtrend 1480 C3). Rhs- («) Ik heb eene kleene kaart gemaakt van de verzandingen des Meander's , welke gevonden wordt in de yoijage pitloresque de la Grtce de m. de CHo'iseul - gouffier , Almede voor het tijdvak van den fiag van Cheeronea, die den 3den van Oogstmaand van het rhcnie, die in laater tijd Apulie en Etrurie genoemd zijn, enz. enz. (1) Bij dezen moet men voegen Cerafus in de Euxijnjche zee, Salepia in lialis, enz. enz. (2) Als Coulonia in Italië, enz. (3) Even eens is het gelegen met de fl&d PMUppopoli, in het binnenfte van Tirade, en verfcheidene anderen op de kusten van Isaüe en Sicilië, die pas gebouwd waren.  DE KAARïE N. ih& het jaar 388 voor jezus christus , werd geleverd , zijn de verdeelingen op mijne alge» meene kaart aangeweezen. Het gantche vasteland van AJia behoorde toen aan den Perfifchen throon. Philippus, de vader van alexander , beheerschte Macedonië en de kusten yan Thracie, uitgezonderd Ckerfonefus en de fteden Perinthus en Bijzantium. De eilanden Thafos en Heilonefos waren mede van hem afhanglijk en fchier geheel Illijrie was hem onderdaanig. Epirus was verdeeld in verfcheidene, meestal vrije, volkeren. Ouder anderen hadden de Molosfers eenen zeer magtigcn Kot ning, die een bondgenoot, maar gcenzins cijnsbaar, was aan philippus. Het overige gedeelte werd bewoond door vrije Grieken, Veele eilanden echter erkenden de oppermagt van eenige gemeenebesten , als de eilanden Samos, Lemnos, Scijros, Imbros en zelfs het Thracifche Cherfonefus, die in zekeren onafhanglijkheid ftonden van het Atheenfche ge» meenebest. Dat gedeelte van Afia , het welk in mijne kaart begreepen is , was, in dien tijd, verdeeld in drie landvoogdijen , 'waar uit eene menigte van kleene dwinglanden ontftonden , door den Koning van Perfie overal in de Griekfche fteden aangefteld (1). Mij,- (ï) Mijne nieuwe algemeene kaart yan Griekenland en deszelfs volkplantingen is eensgelijks gefchikt naar het Ujdvak van den fUg van Charonea, dat wil zeggen, voor v " 'sar 338 voor dc Christen - njdïelling ; maar wij! deze M 5 ver-  386 VERSLAG WEGENS Mijne bijzondere kaarten , in tegendeel zijn voor geheel verfchillende tijdperken ver- vaar* verdeelingen in eenige gedeelten verfchillen van die det oude algemeene kaart , zal ik thands reekenfchap geven van de verdeeling dezer nieuwe kaart. Het ganfche vaste land van Afia was onderhevig aan den Koning van Pcrjie , en verdeeld, gelijk ik gezegd heb, in drie Landvoogdijen. Philippus. de Koning van Macedonië, bezat Macedonië en alle de kusten van Thracie uitgenomen Clierjonefus en de fteden Peiinthus en Jiijzantiam ; de Koningen van de binnenlanden van Thracie waren hem cijnsbaar en zijne vafallen , even als die van lüijrie ten zuiden van Drilo; aan de Athcners had hij de eilanden lmbros, Lemnos, Scijros en Halonefos ontnomen. De volkeren benoorden Macedonië , als de Alariaten , tde Scordiscers en de Triballers waren vrij gebleeven , fchoon thilippus hun den oorlog had aangedaan, en de kusten van Ulijrie , zoo wel benoorden als bezuiden Drilo, wa. ren toen nog bewoond door vrije Grieken. Epirus was, gelijk ik gezegd heb, verdeeld in verfcheidene, meestal vrije volkeren ; een onder anderen , de Molosfers, werd geregeerd door eenen zeer magtigen Vorst, die een bondgenoot was van philippus, aan de kust was de ftad Am. iracia, door vrije Grieken bewoond. Schier alle de kusten van Italië waren mede bevolkt door vrije Grieken, het welk het zuidlijke gedeelte van dat land den naam deed voeren van Groot Griekenland: doch deze naam is van laater gebruik, dan de Reize van den Jongen anacharsis. Het binnenfte van Italië werd bewoond door volkeren, meestal van Celtifche afkomst. Het Romeinfche gemeenebest was toen nog van geringe beduidnis , en de gewesten van Japijgie , Thijrrhenie en Campanie werden bewoond door volkeren van Griekjehen. oorlprong, maar die, zich in overoude tijden in dat land nedergezet hebbende, niet meer voor Grieken werden aangezien door de nieuwe volkplantingen , dien 'er de Grie.  DE KAARTEN. ie? vaardigd. Elk derzelven is juist gefchikt voor dat zelfde jaar , waar in de Jonge anacharsis de gewesten doorkruiste , welken zij yertoonen. Van daar , dat in die van Phocis alle de fteden , die na den heiligen krijg verwoest werden, als nog aanwezig geteekend ftaan j en dat in die van Arcadie alle de fteden, wier inwooners Megalopolis gingen bevolken , als verwoest geteekend ftaan. Ik zal hier nog maar één woord bijvoegen. Het is geenzins bij misftelling dat ik Peloponefus, Cherfonefus, Proconefus, enz. heb gefchreeven met ééne » (i). Ik heb hierin het gebruik gevolgd, even als in de naamen van Megara, Platea, Abdsra (2) en veele an- de- Grieken zonden. Sicilië was geheel bevolkt met Grieken-, maar ten tijde van de (lag van Chtcronea, was een gedeelte des lands onderhooiig aan de Canhagers, het overige was beflagen door een groot aantal kleene Staaten , waarvan de meesten hunne eigene dwinglanden hadden. Ik heb door eene eenvouwdige kleur alles aangeweezen, wat in Griekenland vrij was bij den flag van Charonea, 200 wel van de moederlieden als de volkplantingen ; maar onder de laatften heb ik alleen die fteden begreepen , die zinds de komst der Herwliden in Peloponefus ge{licht waren. (1) Het gebruik in onze taal, om meestal de oude naaaicn niet te verbasteren, heeft mij het tegendeel doen volgen in het geheele werk: alleen heb ik in dit verflag wegens de kaarten, de fpelling des Schrijvers willen overnemen , om dat ik meende, deze zijne aanmerking niet te moeten agterhouden. De vïk.t. (?) Sijracuje , enz. enz.  188 VERSLAG WEGENS deren, die bij de Grieken in het meervoud ge. bruikt worden. Dat zelfde gebruik heeft mij ook doen fchrijven Chio in plaats van Chios, het welk de echte oude naam is. Na dus het oude verflag wegens de kaarten gegeven te hebben , zal ik de veranderingen aanwijzen , welke ik in de kaarten van deze nieuwe uitgave gemaakt heb, en tevens in eenige bijzonderheden treden van mijne grondteekeningen. De eerfte, die zich vertoont is dre van den flag van Marathon , dezelve was niet in de oude uitgaven , maar dezelve fcheen mij te belangrijk, om haar alhier niet te geven. Zij is zamengefteld naar de berichten van spon en wheler , en bijzonderlijk naar de afteekeningen van deze laatfte reizigers, ik heb nut getrokken uit eenige gefchreevene kaarten van fourmont, die gevonden worden in de Nationaale Boekerij, ook heb ik dienst gehad van de reize van chandler De kruin van den berg Pentelichus is geplaatst naar de waarnemingen , welken de e. foucherot te Athenen, te Corinthus, en op andere, plaatzen gedaan heeft. Voor de bijzonderheden van den flag heb ik mij verlaten op het getuigenis van herodotus , plutarchms j corneuus nepos, jus.-.  SCHETS TA-N UJBN V_EZnde, het onmogelijk was , derzelver orde aan te wijzen. Het is genoeg , dat wij weten , dat xerxes met zijn ganfche heir gelegerd was in de vlakte van Trachis (1) , en de Grieken bij het vlek Anthela (a). Ik heb bij dit plan het graf gevoegd van dejamira , dat van den held Ci) Herodot. l. 7, c. 301. C2) U. ibid. &c. s2j. IX. deel. N  i54 VERSLAG WEGENS held phtenix , eenen altaar van hercules en dergelijke voorwerpen meer , om dat zij mij belangrijk fcheenen voor de gefchiedenis van dit gewest. Zoo heb ik eenen weg geopend door het gebergte ter plaatze , waaide rivier Bijras voordvloeit , omdat het fchijnt , dat aldaar eene engte geweest is, welke den ingang naar Phocis opende. In deze engte, boven op den berg, wees men den houtmijt aan van hercules , dien men Pijra noemde (i), en men vertelde, dat de rivier Dijras uit den grond was voordgekomen , om dezen halven God te helpen, in het oogenblik, waarin hij verbrandde (2). Het derde plan is dat van den flag van Salamis. Het zelve is geteekend naar eene grondteekening ter plaatze zelve meetkundig opgenomen in 1781 door den b. foucherot. Ik heb 'er maar weinig verandering bij gemaakt in deze nieuwe uitgave; men zal 'er echter het vlek Thria meer in vinden , hetwelk deszelfs naam gaf aan de vlakte, welke benoorden Eleujïs is, en ik heb 'er de naamen bijgevoegd van Ceos in Attica en van het voorgebergte Cijnofura , of hondsïtaart, op het eiland Salamis , de beide plaatzen, tusfchen welken de flag werd gele» verd CO LIV- I- 3<5, c. 30. (O HSRODOT. L, 7 , C. I9S.  DE KAARTEN. 195 verd (O* neb °°k alhier op kaap Cijno. fura een zegeteken geplaatst, het welk eerst na den flag werd opgericht ; maar waarvan nog heden de bouwval aanwezig is (2). In dit plan beflaat de ftad Athenen maar een kleen gedeelte van den grond, dien zij naderhand befloeg; maar mijn oogmerk was, om die ftad eeniglijk te vertoonen ten tijde van den zeeflag, en wel in het tijdftip, toen zij door de Perfen in brand gedoken werd. Thucijdides zegt (3) ons, dat zij toen flechts het gedeelte bezuiden de burg bevattede. In het vervolg zag men haar veel grooter, en trok men binnen haaren omtrek de dorpen Diomeïa, Melite, Collijtos en anderen. In dit zelfde tijdvak was Pirceüs de haven van Athenen nog niet; men bediende zich van de haven van Phalerus (4) ; ook waren de lange muuren nog niet opgericht. In de bijzonderheden van den flag heb ik de vernaaien gevolgd van herodotus , diodorus van Sicilië, plutarchus en /eschijlus , die 'er bij tegenwoordig was en zich op eene uitftekende wijze gedroeg. De Griekfche vloot was drie honderd vier en twintig fche- pen (1) Herodot. L. 8,c. ?6". (2) Stuart , the Antiquites of Atheni. Tom. 1, prefaco , p. 9. Cs) Thbcijd. L. 2, c. 15. (4) Pausan. L. 1, c. 1, p. 3. N 2  xo6 VERSLAG WEGENS pen Ci) fterk, die der Perfen twaalf honderd en zeven (2). De laatften begonnen met een gedeelte hunner vloot de engte te laten flui« ten , die het eiland Salamis van Megaris affcheidt, uit vrees dat de Grieken het langs dezen kant mogten ontkomen C3) 5 en het is waarfchijnelijk , dat zij met het zelfde oogmerk eenige Ichepen verfpreidden rondom het eiland , om welke reden ik 'er verfcheidene hier en daar geplaatst heb. In dien zelfden tijd tastede tiet overige der Perfifche vloot de Grieken aan in de ftraat, welke Attica van Salamis fcheidt £4). In f"et eerst kwam deze vloot in geregelde orde op , maar verdeeld in verfcheidene rangen C5) 5 maar, toen de Griekfche fchepen op haar afkwamen, liepen haare fchepen zich zelve in den weg, ontftond 'er verwarring in alle haare verdeelingen, en werd zij geflagen en gedeeltlijk ia den grond geboord (6). De twee vlooten beflaan misfchien eene plaats op mijn plan , welke zij ter plaatze zelve niet befloegen ; maar de kleenheid der fchaal (O Herodot. L. 8, c. 82. Plut. in the mist. t. 3, p. 119. (e) Herodot. L. 7, c. 18* ec L. 8, c. 66. JEscmju. ep. plut. ibid. (3) Diod. sic. L. 11, p. 14. (4) Herodot. L. 8, c. 76. Diod. sic. L. ii , p. 14, (5) .SscHiiL. in Per/. V. 3S61 Diod. ibid. et p. 15, (6) Herodot. ibid. c. 86.  DE KAARTEN. if,? i'chaal heeft mij genoodzaakt, de fchepen veel groener te maaken, dan zij waren, en ze alzoo veel breeder uit te breiden. Ik denk, dat de vloot der Grieken in twee of ten hoogften drie verdeelingen lag. Ik heb verfcheidene, kleene krijgsbenden der Grieken op het eiland Salamis verfpreid, omdat de kusten van dat eiland door zwaar gewapend krijgsvolk bezet waren CO. De throon van xerxes ftond op den berg Egaka; ik heb bij dezen Vorst een goed gedeelte van zijn heir geplaatst, omdat het blijkt, dat hij veel volks rondom zich gehad heeft (2), en hij, waarlijk, zonder dat, aan de beleediging der Grieken zou blootgefteld zijn geweest. Ik heb ook eenige benden gebragt bij Eleujis en langs den weg, om dat zij des nachts voor den flag bevel hadden, om naar Peloponefus te trekken C3). Het vierde plan is van den veldflag bij " Platcea. Schoon ik niet veel meer ophelderingen gekreegen heb wegens de landftreek, welke dit plan voorftelt , dan bij de eerfte uitgaven van de Reize van den Jongen anacharsis , is het zelve echter zeer verfchillende van het geene ik toen gegeven heb. Dit plan is begonnen in de manier om overeengebragt te kunnen worden met de kaart van (1) Herodot. L. 8, c. 95. Ca) ld. ibid. c. ^o. (3) ld. ibid. c. 71. N 3  ïq8 verslag wegens van Emotie, waarvan het in zekeren zin eene opheldering is ; en de grond , waarop de onderfcheidene feiten hebben plaats gehad , is nu meer ingetrokken na een naauwkeuriger onderzoek der afmetingen van herodotus. Ik heb reeds in mijn oude verflag doen zien, dat de afmetingen , welken herodotus opgeeft van de omftreek der Thermopijlen, allen in Pijthifche Jtadiè'n zijn opgemaakt, of die ten min den een vijfde gedeelte korter zijn, dan de Olijmpifche. Ik zou door nieuwe toepasfingen deze waardeering der (ladiè'n van herodotus kunnen bevestigen : maar die Schrijver zelf wijst ons den weg aan , om zijne Jtadie te bereekenen door de vergelijking , welke hij zelf met eene andere afmeting maakt. Hij' zegt op meer, dan eene, plaats CO 5 dat dertig Jtadiè'n eene Perfifche parafange uitmaaken; daar nu xenophon het zelfde getal van Jtadiën opgeeft CO voor de maat der parafange , volgt het dat die beide Schrijvers zich van dezelfde foort van ftadiè'n bediend hebben. Maar m. d'anville, een gedeelte van den togt van den Jongen cijrus, door xenophon befchreeven, vergelijkende met de Romeinfche reismaat , bevond C3)j dat de parafange gelijk was aan drie Romeinfche mijlen, dat is dus tien fladièh op (O Herodot. r. a5 c. 6, l. 5, c. 53; L. 6, c. 42. (1) Xenoph exped. cijr. l. 2, c. 2. (1) D'anville , traite des mes. itin. p. 78 et 79.  DE KAARTEN. *99 op eene Romeinfche mijl , en gevolglijk deze» Jladitn een vijfde korter dan de Olijmpifche, waarvan 'er flechts agt op zulk eene mijl gingen. Ik heb eerst het plan van den flag van Platcea vervaardigd volgends de bereekening van de afmeting van herodotus naar de Olijmpifche Jiadie; maar in deze nieuwe uitgave heb ik ze genomen op den voet van de Pijthifche , en daar door is de plaats des gevechts veel kleener geworden en de legerplaats van mardonius tevens veel meer in getrokken (i), het welk de gevallen waarfchijnüjker maakt. De omftaudigheden van den flag heb ik , gelijk ik gezegd heb, bijzonder doorgedacht met m. de la luzerne , en deszelfs raad is mij van grooten dienst geweest. Om eindlijk dit plan zoo belangrijk te maaken , als het kon worden , heb ik 'er de drie onderfcheidene ffellingen op afgeteekend, dien de Grieken agtervolgends in den flag hielden. Ik zal alle de wendingen der twee heiren niet befchrijven , men zal ze met veel meer deelneming in het werk zelve van anacharsis lezen. Het zal genoeg zijn, te zeggen, dat , daar de Megarièrs in de eerfte ftelling bij Erijthren , afzonderlijk door de ruiterij van (i) Herodot. L, 9, c. 15. Tlut. fit aristid. t. t, p. 525. N 4  sod VERSLAG WEGENS van mardoniüs aangevall n werden (i), het WaarfchijnKjk is, dat zij meer bloot Honden dan de overige Grieken , en dat zij in de Vlakte aan den rechtervleugel gelegerd waren. In de tweede ftelling, was het heir der Grieken in diervoege verfpreid , dat het eene gedeelte, op de heuvels, het andere in de vlakte ftond ; -de rechter vleugel vond fteun bij de fontein Gargaphia , de linker werd gedekt door een gedenkteeken, het welk door een kleen bosch was cmgLven (2). Heroootus merkt daarbj aan , dat deze linkervleugel veel nader was bij den Af opus, dan de fontein Gargcu fhia ; maar dat dezelve 'er geen water kan gaan haaien , omdat de benden van mardonius , die aan de andere zijde der rivier waren , dit beletteden (3). In de derde ftelling verdeelden zich de Grieken in drie heiren ; dat van het midden der flagorde ging bij den tempel van juno van Citheron liggen onder de muuren van Platcea (4) ; de Lacedasmoniërs en de Tegeërs , die hun niet verlieten , ftonden flechts tien Jiadiën van de fontein Gargarhia 05), toen zij de Perfen floegen; en de Atheners, van het gevaar verwittigd, het welk O) Herodot. l. q. c o et 01 n,,,- • t. 1, p. 325. f4) Herodot. ibid. c. 25. Plut. ibid. fU Herotot. ibid. c. 48. (.0 H*r DOT. ibid. C. 51. PlüT. ibilJ (5) Herodot. ibid. c. ;5 »t 50.  DE KAARTEN. welk de Lacedcemoniërs liepen , volgden hun reeds op de hielen , om hun verfterking toe te brengen (i) , wanneer zij zich verplicht zagen, om zelve tegen de Griekfche bondgenooten van mardonius te vechten. Om het aantal der frrijders te weten , moet men met het werk zelve van anacharsis raadpleegen. De ftelling, welke de Lacedcemoniërs namen , om de Per/en te (laan , is opmerkelijk ; het ichijnt, dat zij , agter zich eenen zeer diepen hollen weg hielden (a), maar die misfchien zonder water was. Zulk eene kunstkreep zou echter zeer onvoordeelig zijn in onze tegenwoordige krijgskunde ; maar m. de la luzerne heeft mij doen opmerken, dat de Grieken eene foortgelijke ftelling namen in den flag van Cunaxa , toen zij, een groot gedeelte der zamenvereenigde magt van artaxerx.es willende wederftaan , den Euphraat agter den rug namen (3). Misfchien hadden de Grieken , bij het gebruik van deze kunstgreep , het doel, om hunne agterhoede te dekken, die zonder befcherming was , terwijl zij zich tevens de gelegenheid tot vluchten benamen. In dit gevecht, merkt herodotus op (4), wierpen zich de Barbaaren uit het (■) HEftODOT. l. 9, c. 60. (2) 11. ihid. c. 56. (3) Xenoph. exptd. cije. l. i, C. 10. {4., Herodot» ibid. c. 58 et 61. N 5  ao2 VERSLAG WEGENS het heir van mardonius , dat wil zeggen, de Sacers, de Indiërs en de Baüriërs woest en zonder eenige orde in acht te nemen op de Grieken , en de Per/en deeden het zelfde op het laatfte van het gevecht; waardoor bevestigd wordt, het geen ik hier over gezegd heb bij den flag van Marathon. Aangaande het tijdftip van den aanval heb ik het heir van veertig duizend mannen, waar over artabazes bevel voerde en het geen uit Metiers belfond, een weinig agterwaards geplaatst, omdat het niet medegevochten heeft, en het eenige is, het welk behouden is gebleeven (*). Ook heb ik de ruiterij van mardonius op de hoogte geplaatst, om als het ware, de vlucht der Perfers te dekken (2). In eenen brief, gedagteekend den l4den van Ventofe het 6de jaar , brengt mij de B. fauvel eenige bijzonderheden wegens dé ommeflreeken van Platcea onder het oog, die een weinig fchijnen te verfchillen van'mijn plan; maar wijl hij dezelve met geene teekening begeleid heeft, is het mij onmogelijk geweest, 'er gebruik van te maaken. Na de vier plans van gevechten, die allen gefchikt zijn naar den tijd, waarin dezelven werden geleverd , komt de kaart van het Mtea- (O Herodot. L. />, c. 65. .    DE KAARTEN. ao3 Mceotifche meir en de Euxijnfche zee, welke de eerfte is in het reisverhaal zelve. Deze kaart is geheel vermaakt voor deze nieuwe uitgave; zij was te vooren gebrekig, om dat zij de allereerlte kaart was, welke ik voor dit werk vervaardigde, en ik haar in eenen nog zeer vroegen leeftijd bewerkte ; echter had zij het voordeel van gedeeltlijk gefield te zijn naar de kaarten van m. d'anville. Dit ontwerp van deze nieuwe kaart is even als dat der algemeene kaarten ingericht. De vermindering der graaden van lengte is genomen uit de tafel, van schulze (i) ; de tusfchenruimtcu oer miJiiagalijnen is bereekend en gefteld naar de raaklijnen der evenwijdige 42 en 46, en de kromming dier evenwijdigen is voor eiken middaglijn opgemaakt volgends het verfchil van den fnijdlijn tot den ftraal. Het noorden van deze kaart, van de Cerceters in AJia af tot aan I/tropolis in Europa, is verkleend naar eene groote kaart van het krijgstooneel tusfchen de Rus/en, de Oostenrijkers en Turken , in de Rüsjifche taal gefteld en uitgegeven te St. Petersburg in 1788, en die , wat de deelen van het Rusjï~> fche rijk aangaat, zelve eene overneming is uit den Rusjifchen Atlas , in de Rusfifche taal uitgegeven door de Academie van St. Petersburg. 00 Lalande, Mronomit, t. 4, p. 770 et fuiv.  2o+ VERSLAG WEGENS burg. Deze Rusfifche Atlas komt overeen met fchier alle lengten en breedten , die we. gens het Rusfifche rijk opgegeven zijn in de Connoisfance des temps voor 1789 en volgende jaaren. Het zuidlijke gedeelte van den Thraci/chen Bosphorus tot Trebifond is overgenomen naar de gefchreevene kaart van den b. beauchamp, welke de b. lalande de goedheid gehad beeft, mij mede te deelen ; de golf van Apollonia, op de kust van Thracie, is eensgelijks overgenomen uit het groote plan van dien golf, in 1786 opgenomen door duverne , eenen Franfchen Zeebevelhebber , die 'er de breedte heeft waargenomen op 4a0 5.2'; verfcheidene andere pumen op die zelf. de kust, zijn in de breedte bepaald naar de waarnemingen van eenen Rusfifchen Stuurman , aan mij medegedeeld door den b. de* hauterive ; en de oostkust van Trebifond af tot.aan de Cerceters is gefchikt naar de afftanden , door oude Reisbefchrijvers in acht genomen, vergeleeken met de lengte van het kasteel van Mosdok op den Caucafus , welke lengte ik te vooren reeds gebruikt heb in eene kaart van bet land, tusfchen de Zwarte en de Caspifche zee gelegen (1). In den tijd der Reize van den Jongen ana- c harCO Mem. Hifi. tt Geogr. fur les pcys fitues entre la mer Caspienne et la wier Nolre , p. 144, in 4*0 paris «n. 5e.  DE KAARTEN. sctf charsis ftrekte zich Scijihie nog uit, even als ten tijde van herodotus , van den Ister of Donauw tot aan den Tanaïs of Don (i). De Geten maakten toen flechts een kleen volk uit bezuiden den Ister (2) , maar weldra werden zij zeer vermogende (3). Thracie ftrekte zich uit van de JEgceïfche zee tot den Ister (4). Ik heb Leuce of het eiland van achilles op den afftand gebragt, dien strabo en plinius aanwijzen (5) met betrekking tot den Borijfthenes, Tijras en zelfs tot de monden van den Ister, maar wijl arrianus , die langs de kusten van de Euxijnfche zee heeft gevaren , hetzelve niet heeft gezien (6) , en het niet aangeweezen rtaat op eenige hedcndagfche kaart , heb ik gemeend bij deszelfs naam te moeten voegen, dat deszelfs aanzijn twijfelachtig is. Men vertelde van dat eiland, dat het onbewoond was, en dat men 'er eenen tempel vond aan achilles geheiligd , die zeer rijk was en waarin deze Held Godfpraaken gaf: daarna voegde men 'er bij; dat die tempel niet door menfchen maar door zeevo- ge- (O Herodot. t. 4, c. zi tt 101. Justin. L. 9, e. a. (2) Herodot. ibid. c. 93. (3) Arrian. expei. alex. l. i , p. 8. (4) Herodot. ibid. c. 99 et 144- (5) Strab. h. 7, p. 306. Tlin. L. 4, c. 12, c ïs' p, 217 ; c. 13 s p. 220. (6) Arrian. Peripl. Pont. Euxin, p, 23, ep. Ceegr> mini. Gr. t, 1.  2oc> VERSLAG WEGENS gelte bediend werd CO- I" Afia heb ik d» ftad Cerafus veel nader bij Trebifond geplaatst, dan vroegere kaarten dit doen , omdat het mij voorgekomen is , dat deze ftad van ligging is veranderd jia het tijdvak der reize van anacharsis. Xenophon telt flechts (2) drie marfchen of dagreizen tusfchen Trebifond en Cerafus , en deze afftand kan niet overeenkomen met:dien, welken de Periplus van arrianus en de ongenoem ie Periplus van de Euxijnfche zee tusfchen Trebifond en Cerafus opgeven C3) > het welk naderhand Pharnacia genoemd is. Maar ik vinde in dien zelfden naamloozen Periplus eene andere ftad Cerafus, die flechrs twee lionücrU cn veertig Jiadiën van Trebifond bij hem afligt (4) en welke men tot heden geloofd heeft eene tweede ftad van dien naam te zijn, maar die volmaakt overeenkomt met de marfchen van xenophon. Ik ben alzoo ook verplicht ge« weest, de lengte te verminderen van het voorgebergte Sijrias bij Sinope, thands kaap Indge , ingevolge de kaart van den b. beauchamp ; fchoon deze kaart het zelve veel noordlijker maakt, dan de Carambis, omdat 'er (1) Arrian. Peripl. Pont. Euxin. p. 21 Mp. geogr. min. Gr. t. 1. (2) Xbnoph. Exped. eijR. L. 5, c. %. ($) Arrian. PèHpl. pont. Eux. p. 17. Anonijm. ie. /tript. Pont. Eux. p. 13 et 13 , ep. Geogr. min. Gr< t. i. (4J Anonijm, ibid. f. 13.  DE KAARTEN. ko? ■'er volgends alle de Periplusfen (Reisbefchrijvers der ouden) (i) flechts honderd jtadiè'n waren van de ftad Sinope, welke door den b. beauchamp zeiven in lengte en breedte is waargenomen (2). Het nut van de overneming der kaart van den b. beauchamp heeft beftaan, in de Euxijnfche zee in te korten in haare breedte meer dan zulks gefchied was in voorgaande kaarten ; en bij gevolg kwamen alle de afmetingen, door de oude Schrijvers opgegeven , van het Taurisch Cherfonefus af tot aan Halijs toe (3) verkeerd uit : maar het geen strabo zegt (4) dat men half wege zijnde tusfchen de twee voorgebergten Curambis en Crimmet' gron, deze twee kaapen te gelijk kon zien, wordt ook weder veel waarfchijnlijker. Het plan van den Tlnacifchen Bosphorns 9 het welk onmiddellijk op die kaart volgt, is, gelijk ik in eene aanteekening gezegd heb , geteekend naar dat van het kanaal van CmJlantinopolen , het welk de b. kauffer gemaakt heeft op de plaats zelve in 1776, op last (1) Arrian. Peripl Pont. Euxin. p. 15. Marctan. He* taal. peripl. p. 72, ap. Geogr. min. Gr, t. 1. Anonijm. ibid. p. 71. (2) Connoisfance des temps pour Van. VIII, P. 213. C3) Strab. L. 7, p. 509. Agathem, L. 2, c. 4» p, 12, et u.z-, c. n,p. 55, ap.geogr. min.Gr. t. s. Plin. L + c. 12 , t. 1, p. 218 ; L. 6, c. a, p. 301. (+> fcTRAii. ibid.  soS VERSLAG WEGENS last van m. de choiseul-gouffier. Diï plan is zeer uitvoerig en heeft mij de gedaante opgegeven der gebergten aan beide'de zijden van de ftraat; in deze nieuwe uitgave bebbe ik alleenlijk dat ganfche gedeelte veranderd , het welk aan de Zwarte of Euxijn■fche zee grenst, te beginnen van de kleene ftad Hieron of de tempel genaamd , om dat het zelve met zoo groote naauwkeurigheid niet was opgenomen als het overige. Dit gedeelte is verwerkt naar verfcheidene gefchreevene plans, wier mededeeling ik verfchuldigd ben aau de vriendfchap van den Generaal abancourt, medebefhiurer der krijgskas, en door dezen krijgsbouwkmiaigcn zp]vPn , of onder zijne bevelen , opgenomen bij gelegen, heid een er reize , door hem met den b. lafitte clave in 1787 naar Conjtantinopelen gegaan. Alle de bijzonderheden van de oude landbefchrijving , welken men op dit plan vindt, zijn genomen uit de befchrijving 'van den Thracifchen Bosphorus door dionijsius van Bjzantiwn (:) met vermijding van alles wat mij jonger fcheen, dan het tijdvak der Reize van den Jongen anacharsis. Petrus gijlhus heeft in zijn werk, genaamd de Bosphoro Thracio (2) alles verzameld, wat de ou« CO Exctrpla ex momjs. BijZANT, Anaplo Bospori Thra. tü, ep. Geogr. min. Gr. t. 3. (2) De beste uitgave van dit werk is die , welke geven-  DE KAARTE N, 209 1 oude Schrijvers over die ftraat gezegd hébben, en aan hem zijn wij het behoud verfchuldigd van het werk van dïonijsius van Bijzantium , ten minften bij uittrekzels, want het oorfpronglijk Griekfche is tot heden verloören. Dit Werk van petrus gijllius is een van de besten , welken in dit vak gefchreeven zijn. De Schrijver vergelijkt beftendig, het geen dé oüde Schrijvers berichten , zoo naauwkeurig, als mogelijk is, met den grond, dien hij zelf heeft bezogt, zoo dat het was te wenfchen, dat "wij zoortgelijke werken over verfcheiden andere landen hadden. Men kan in dit plan eenen berg opmerken, die als het bed imn T-iF.tiriJLF.s befchree* Ven ftaat; deze berg draagt nog heden den naam van den reuzenberg , en op deszelfs kruin ziet men eene vierkante en zeer aanmerkelijke gfaft, die de inwooners des lands de reuzengraft noemen, en die waarfchijnlijk dezelfde is, welke bij de ouden het bed van hercules heetede (1). Herodotus geeft (2) flechts vier Jtadiè'n aan de breedte van den Thracifchen Bosphoïus , op deszelfs naauwfte plaats , alwaar darius eene brug floeg , én deze maat wordt, ongetwijfeld naar hem, herhaald vonden wordt in het eerfte deel van het Imperium oriëntale vin v. banduri, p. 249 et fuiv. (1) Excerpt, ex dionijs. bijkant, ibid. p. £0. (z) Heroddt. L. 4, c. 85. IX. DEEL. O  aio VERSLAG WEGENS baald door strauo (i) en plinius (2), en nogthands is zij daarom niec minder gebrekig. Men weet, dat herodotus zich van de;P*/. thifche Jtadiè'n bedient; maar vier van deze Jtadiè'n beflaan flechts even de helft der breedte van deze ftraat volgends de kaart. Wij zullen in het vervolg zien , dat herodotus niet naauwkeuriger is in de breed' te van den Hellefpont. Bij polijbius vindt men de juis:e maat der breedte van den Thrw cifchen Bosphorus: hij ftelt (3) dezelve op vijf Olijmpifche jtadiè'n ; en deze maat wordt bevestigd door pomponius me la (4) en strabo zei ven (5) op eene andere plaats, dan die wij hebben aangehaald. Agathemerus brengt haar zelfs op vijf tot zes jiadiën (6). Naar de befchrijving van dionijsius den Bijzan~ tiner (7) heb ik verfcheidene kleene baaijen geteekend tusfchen de heuvels, die naderhand binnen Conftantinopolen zijn getrokken ; en men kan aan het beftaan dier baaijen niet twijfelen, wanneer men weet, dat eenige ge- deel- CO Strab. l. 2, p. 125. C2, Plin L. 4, c. 12, t. 1 , p. 2153 L, s , c. 3» j p. 291. (3) Polijb- Hifi. l. 4 , 1». 311. (4) Pomp. mela , L. 1, c. 19. (5) Strab. L. 7- P- , dar al»- de hoofdpunten met de grootfte zorgvuldigheid zijn naargegaan, en dat ik niets verzuimd heb, om het zelve naauwkeurig te maaken. Ten aanzien van Troas heb ik veel nuts getrokken uit het werk van den b. chevalier (jJ , als mede uit dat van m. de choiseul-gouffier getiteld Materiaux pour fervir au 13 Chapitre du Voijage Pitthoresque de la Grece, het welk hij de beleefdheid gehad heeft van te doen mededeelen aan den b. barfhelemij en mij; maar ik kan met hun niet overeenftemmen wegens de ligging , welke zij beiden aan het nieuwe fi) Defcription of the plain of Ttoij, &c. bij m. chevalier, transleatei from the origine/ rtot yet publishei bij andrew dalzil, Edinbwrg 1791, in 4:0.  VII.   DE KAARTEN. 213 nieuw Mum geven (1) , het welk ten tijde der reize van den jongen anacharsis beftond. Ik geloof, dat die ftad op dezelfde plaats van het oude Mum was, gelijk derzelver inwooners beweerden (2); en uit de befchrijving, welke strabo ons geeft van het Mum ten zijnen tijde , als gelegen tegen eenen berg en nabij eene engte (3), komt het mij voor, dat de grond van den heuvel van Bournarbachi alleen met dezelve kan overeenkomen. Ik houde den Kirke -Keuzkr, met bi. de choiseul-gouffier en den k. ciievalier (4), voor den Scamander van homerus ; maar ik geloof tevens, dat, bij de nieuwe bevolking dezer ftreeken, na derzelver verwoesting door de Grieken , de nieuw aangekomene bewooners den naam van Scamander verkeerdlijk hebben gegeven aan de Simoïs van homerus, en dat van daar eene menigte misvattingen ontftaan zijn, welke tot op dezen tijd de rechte kennis van den grond belemmeren. Het is zeker, dat men ten tijde van demetrius van Scepfis, dat wil zeggen, kort na alexander ben grooten, de rivier, welke haaren oor- fprong (1) Choiseul- gouffier , Water, pour le 13 Chat), du. Vo'jage pitthor. de la Grece, p. 23; Chevalier, defcript* zeZl men' die aan de Atheners de grootfte voordeelen beloofde, bedroog hun dermaate, dat zij de wapenen op Sicilië meenden te moeten overbrengen , alwaar dezelven niet dan nederlaagen ontmoeteden. Ik heb het graf van themistocles geplaatst op een der punten van Pirceus bui» ten de haven, nadat mij de b. verninac, een onzer Afgezanten bij de Porte gezegd had, dat de b. fauvel daar ter plaatze eene prachtige grafftcde had gevonden. Men vindt echter op dit graf geen graffchrift , zoodat het ook aan eiken anderen kan toebehoord hebben. Wegens de bijzonderheden van Pir mus , kan men de verhandeling raadpleegen van meursius, genaamd Pirceus (2). De kaart van Attica , Megaris en een gedeelte van het eiland Eubcea, die daarop volgt, is zeer verfchillende van die der oude uitgaven, Deze kaart is geheel verteekend , maar wijl zij vervaardigd is naar het zelfde ontwerp als de overige bijzondere kaarten der andere gewesten van Griekenland, zijn de bijzonderheden van het oude verflag deswegens ook hier toepaslijk , om welke reden ik 'er niets meer van zal zeggen. De platte grond van de Academie en haare QmCO Pausan. L. 3, s. ii, p. 6J3, Som- veria (2; j. MEURSil opera emnia , t. i, col. 537 e£ ï-1fk  218 VERSLAG WEGENS oma-reek is in zekeren zin flechts een bij, voeszel tot den platten grond van Athnen waarover terftond zal gefproken worden, en is mede geteekend naar dezelfde fehaal. Ik heb 'er in deze nieuwe uitgave geene verandering in gemaakt. Het Gijmnafium der Academie was zes Jiadiën gelegen binten de ftadpoort , Dipijlon genaamd , volgends cicero (O; maar men moet zich niet verbeelden , dat ik zeer uitvoerige befchrijvingea wegens den thuin heb gehad, wiens gedaante ik daar bij heb opgegeven. In het algemeen weten wij, dat het een aangenaam bosch was, door verlcbeidene beekjens doorwaterd, en m t dreven voor de wandeling doorfneeden CO- In dezen hof hield plaio zijne lesfen (3,; men ziet het huis van den Wijsgeer op den weg, die uit den thuin der Academie naar het vlek Colonos loopt (4). De bij. zonderheden wegens dit vlek heb ik genomen uit het treurfpel van sophocles , ced1pus te Cohnos geheeten (j). Ik heb de bijcieraadiën, welken dit (luk vertoonde, zeer zorgvuldig over! woogen , uit overtuiging, dat dezelve eene aaauwkeurige plaatslijke vertooning moesten uit- O) Cic de fin. L. 5, c. (2 Pl.Tarch. in cim. t. i,p. 487. (3) Rtz- van anacharsis, «oofdft. VII. CO Pt«r. ds ekilh, t. 2, p. r>03. dl0g. lacrt. U Plat L. .3, c. 7. (5j Sophucl. (edip. Colon. pasfira.  GEZICHT TAN 13 E N TEMPEL VAN THE S EU S . ïi.xiv:   DE KAARTEN, 219 uitmaaken , zonder welke de Aihemrs zich bezwaarlijk zouden overgegeven hebben aan de tooneelbegocheling ter plaatze zelve , welke zij altijd voor hunne oogen hadden. De tempel van neptunus hippius (i) is thands vervangen door eene kerk van Sinte eupheiuia , wier toren een der toppen uitmaakt Van de driehoeken , welken de rj. foucherot in i;87 daar te land heeft afgemeten. De platte grond van Athenen heeft volftrekt geene verandering ondergaan in deze nieuwe uitgave , behalven alleen , dat men gemakshalve op den platten grond zeiven de naamen heeft ingevoegd , die te vooren onder eikanderen gefteld waren. Men zal zich misfchien verwonderen, mijnen naam niet op dien plat* tengrond te vinden: maar, wanneer men de aanmerking gelezen heelt van den b. barthelemij (2), in welke hij reekenfchap doet van haare zameuftelling , zal men weten , dat ik aan denzelven geen ander, deel heb , dan dat ik dien geteekend hebbe naar zijne begrippen. Wijl 'er in dezen plattegrond geen toevoegzei plaats heeft gehad, zal ik van denzelven niets meer zeggen. De kaart van Phocis , Darts en de landen der Ci) Thucijd. l. 8, c. 6?, (2) Reize yan anacharsis', aanmerkingen over den pleiten grund yan Athenen, D. Ii. bl. 393.  a2c? VERSLAG WEGENS der Locriërs, was gedeeltlijk reeds in de oude uitgaven , maar is alhier zeer vermeerderd. Ik heb 'er het land der Locriërs - Ozokrs, der Locriërs-Epicnemidiërs en der Locriërs-Opun* ters, die in den ouden 'Atlas ontbraken, bijgevoegd, en die, met de kaart van JEtolie en Acarnanie, waarover terftond zal gefprokea worden , alle gewesten volledig maaken van het vrije Griekenland ten tijde van de reis van anacharsis. Daar deze kaart, even als de andere bijzondere kaarten, gericht is naar het oude plan , zijn alle de bijzonderheden van het oude verflag ook hier van toer pasfing. De teekening der ommeltreeken van Delphi is vervaardigd naar eene fchets, welke de b. foucherot voor mij geteekend heeft van zijnen weg uit de haven van Salone , weleer Cirrha , naar Salone zelve , weleer Amphisfa , en van daar naar Delphi thands Castri. Wij weten door ^schines, die Polijgorus ofAfgevaardigde was van Athenen naar den raad der Amphiclijons te Delphi, en die eenen oorlog tegen de Amphisfers verwekte, dat deze ftad Amphisfa zestig Jiadiën van Delphi aflag (O» fchoon pausanias dezelven verkeerdlijk tot honderd en twintig brengt (2) ; zoo ook telde men zestig Jiadiën van Delphi naar Cir- CO ^schin. tantra ctesipïj. p. 44jr. (a} Pausan. L. 10, c. 38, p. 8y5.  DE KAARTEN, 221 Cirrha(i) of wel tagtig gelijk strabo en harpocration zeggen (2). In deze teekening zijn de Phcedriadifche rotzen geplaatst naar het gezicht , het welk onder aan in den ouden Atlas werd gevonden , die geteekend was naar eene fchets op de plaats zelve in 1781 gemaakt, door den b. fauvel. Men heeft geene andere verandering in de teekening bij de nieuwe uitgave gemaakt , dan dat 'er de puinhoopen van Crisfa zijn bijgevoegd ; en het gezicht van Delphi en van de twee rotzen van den Parnasfus heeft men in eene afzonderlijke plaat flechts uitvoeriger gemaakt. De kaart van Boeotie / is op eene grootere fehaal gebragt, en is daardoor thans meer uit een gezet. Die van Thesfalie is fchier dezelfde, als in de oude uitgaven , alleen heb ik 'er een weinig gronds bijgevoegd in den geheelen omtrek. Ten zuiden ziet men de fteden Elatea en Opus , die deze kaart verbinden met de voorgaande, en daardoor is de reisweg van an/charsis niet afgebroken, gelijk te vooren. Ook ziet men op dezelve het geheele eiland Scopelos en een gedeelte van het eiland Halonfus, en ten noorden een gedeelte van de Hcliacmon. De kaart van Mtolie en Acarnanie was niet in (1) Pausan. L. 10, c. $7, p. 893. f2) Sxra». L. 9, p. 418. Harpocrat. ver\*  VERSLAG WEGENS inde oude uitgaven ; maar, gelijk ik reeds gezegd heb, dezelve was volftrekt noodzaak. lUk, niet flechts ten verftande van de reize maar ook om de kaarten der gewesten van het vrije Griekenland ten tijde van de reize van anacharsis volledig te maaken. Deze kaart 1S eyen, als de andere bijzond„e kMfen, geteekend naar het oude plan, weshalven daaarop toepaslijk is, het geen ik in het ou. de verflag heb gezegd; echter zal ik hier bijvoegen, dat ik mij wegens de bijzonderheheb Z Iandbefdl">'ng veel bediend hebban het werk van pamjiiea , gctijteld ^• «^^(0, hetwelk alle beleerden zich wel mogen beklaagen dat met voltooid is I„ deze nieüwe ka^tX vens den Scfcri^ der reize van anacharsis (2), Leucas een fchiereüand genoemd omdat thucijdides het zelve affchilderr, als eene landtong, over welke men zomtijds fchepen overhaalde (3) . echter heb ^ ™ om te gelooven , volgends ce berichten van *c f;ax en ST^o, dat deze landtong door. gedoken M geworden ten ^ " £ ffWAuw zich op dit fchiereüand nederzette- den  / 2 J   DE KAARTEN. 223 den (O 5 en dat Leucas toen een eiland was , gelijk ik gezegd heb in mijn oude verflag CO* Misfchien was ook het kanaal ten tijde van THucijDiDES verltopt, en liet alzoo geene fcheepvaart toe. De kaart van Corinthie, Sicijonie, Phliafii en Achaje is op dezelfde fehaal , als in de oude uitgaven; maar ik heb 'er een veel grooter gedeelte van de nabuurige gewesten bij gevoegd, om meer punten van verkenning te geven, ook ziet men de geheele zee van Crisja op dezelve. Die ven Elis en Triphijlie is een weinig grooter van fehaal en alzoo wat meer ontwikkeld. Ik heb het eiland Zacijnthus in deszelfs ganfehen omvang afgebeeld met een groot gedeelte van Cephallenia. ■ Het plan van Olijmpia , het welk daarop volgt, is nagenoeg hetzelfde , als in de oude uitgaven, behalven dat men 'er de beide oevers van den Alpheus op vindt. Ik zou dit plan wel hebben willen vermaaken, het welk met den grond zeiven niet kan overeenkomen , om dat het, gelijk ik gezegd heb, enkeld vervaardigd is naar het bericht van oude Schrijvers. Ik zou het gedaan hebben met oogmerk , om den lust te wekken tot het gaan bezichtigen van eene zoo vermaarde plaats, en Ci) Scijlax, peripl. p. ij , ap. G.'ogr. min. Gr. t. i. Strau. L. io, p. 452. (3) Zie hier boven bi, 15b  224 VERSLAG* WEGENS en dit heeft ook alle uitwerking gehad; maar te vergeefsch heb ik den b. fauvel te Athenen verzogt, om eenige bouwftoffen over het plaatslijke > het welk hij verfcheidene maaien heeft bezogt; hij heeft mij verweezen naar de omftandige berichten, welken hij had doen bekomen aan den Afgezant aubertdubaijet, en onder de papieren van dien Afgezant is hier niets gevonden. Ik zou bijzonderlijk hebben willen weten j hoe de ge» daante was van den Hippodromus , wijl ik nog zeer veele bezwaaren heb over die, welke ik 'er aan heb gegeven. De flagboom inzonderheid is gefteld naar het bericht van pausanias , welke zegt, dat dezelve de gedaante had van de voorlteven van een fchip, waarvan de galjoen naar de renbaan gericht was (i): maar ik begrijp niet j hoe deze galjoen met een koperen dolphijn gewapend was, die in den grond viel op het teeken van den aanvang (2). Alle de wagens moesten dezen weg langs , die reeds zeer eng was, en braken nooit, voor dat zij in de renbaan kwamen. De b. barthelemij heeft, zoo wel als ik, die zwaarigheid gevoeld, maar hij heeft tevens ingezien , dat de puinhoopen op den grond zeiven alleen die konden wegnemen. De s. fauvel fchreef aan den b. fouche* ROÏ CO Pausan. L. 6, 0 ao, p. 503* CO U. HM..  DE KAARTEN. 525 rót iu eenen brief, van 1787 of 1788, dat hij dezen Hippedromus, het Stadium, het tooneel en den tempel van den Olijrnpifchen jupiter had gevonden ; en op dien brief afgaande zeide ik in mijn eerfte verflag (1) , dat de b. fauvel alle die voorwerpen had gezien, en 'er ons weldra de afmetingen van 2011 opgeven: maar een Engelschman, m hawkins , die verzekert fa) , zinds korten tijd vier maaien te Olijmpia geweest te zijn, en aldaar zeer naauwkeurige teekeningen en plans gemaakt te hebben, zegt, dat hij geen fpoor hoegenaamd heeft gevonden van het Stadium of den Hippodromus. Zou die Engelschman nu zoo gelukkig niet geweest zijn, als de b. fauvel ? In allen geval, geloove ik, dat, als men wel zogt, men ten minften de fundamenten zoü vinden. Dit plar. is bijzonderlijk gemaakt naar het bericht van pausanias (3) , maar ik heb 'er eenige bijzonderheden bijgevoegd uit xenophon, ter plaatze, waar hij het gevecht befchrijft (4) tusfchen de Eleërs en Arcadiïrs op den grond zeiven van Olijmpia, en voor de plaatzen der wedloopen, heb ik veel lichts getrokken uit de geleerde verhandeling van m. (fij Zie hoven hl. 14c; (2) Magafir. Encijdoped. 4e. anhée, t. 6, p. 538. (3) Pausan. l. 6 er 7 pasfiin. (4) Xenoph. mp. Gr. L. 7, C 4. IX. deel. P  A26 VERSLAG WEGENS m. delabarre (i), fur les places destinèes aux jeux publics dans la Grece, &c. Misfchien kome ik ten eenigen tijd in afzonderlijke werken wel weder terug tot de bijzonderheden van dit plan , als mede tot die van verfcheidene anderen in deze verzameling. De kaart van Mesfenie is al mede op da. zelfde fehaal, als in de oude uitgaven , maar ik voege 'er hier eenige gedeelten der nabuurige gewesten bij, om te meerder punten van verkenning te hebben. Ik dien hier wel te verwittigen, dat de Strophadifche eilanden van Mesfenie afhingen (2). De kaart van Laconie is mede op dezelfde fehaal, als de oude, doch ik heb tot dezelve een weinig gronds toegevoegd. Het plan van Sparta en deszelfs ommeftreeken, het welk daarop volgt, draagt mijnen naam niet , en is geteekend naar de denkbeelden van den b. barthelemij. Ik heb 'er geen ander deel aan gehad, dan voor zoo ver de uitvoering aangaat. In deze nieuwe uitgave heb ik echter tot grooter gemak, binnen in het plan de naamen gevoegd , die ter zijde onder eikanderen volgden, even als in dat van Athenen, en deze ruimte heb ik aangevuld met het geen mij de grondteekening der vlakte van Sparta door den b. i>a- vid (1) Mem. de Vacaties bell. leltt. t, 9 , p. 367 et fuiv. Ci) Strab. L. 359.  DE KAARTEN. 247 vid leroi aan de hand gaf (1). De b. bar* thelemij heeft reekenfchap gegeven wegens de bijzonderheden van zijn plan in eene aanmerking (2), waarom ik 'er alhier niets meer van zal zeggen. De kaart van Arcadia is op eene veel grooter fehaal gebragt en alzoo meer ontwikkeld. Die van Ar galis, Epiiaurus, Trcezene9 Hermiy* nis, het eiland Mgina en Cijnuria is al mede op eene veel grooter fehaal , waardoor alle die kleene ftaaten te beter uit een komen; maar men moet geenzins uit hoofde van den tijtel gelooven, dat alle die gewesten afhanglijk waren van Argos. Epidauras , Trcezene , Hermionis en het eiland JEgina waren zoo veele kleene gemeenebesten (3); Cijnuria alleen, langen tijd tusfchen de Argiè'rs en de Lacedcemoniërs een twistappel geweest zijnde , bezweek eindlijk voor de eerstgenoemden (4.), De kiart der kusten van kleen AJïa van Cuma tot aan Rhodus kwam niet voor in de Oude uitgaven, en echter was dezelve noodzaaklijk, om den weg van anacharsis langs de kusteï van AJia te ontwikkelen. Ik heb mij van den naam van kleen AJia bediend , fchoon ik wel wete, dat dezelve veel jonger is (1) Leroi, Ruines de la Greee, t. 2, pl. 12, p, 32. (2) Reize van anacharsis HoofJfb XL1, in de aanmerking. (3) Pausan. l. 2, pasfim. (4j ld, ibid. c. 38, P« 202. P a  *28 VERSLAG WEGENS is, dan het tijdvak der .reize van den Jongen anacharsis (i}, om dat dit gedeelte van AJia ons beter bekend is onder dien naam , dan onder eenen anderen. Deze kaart is, even als alle de bijzondere kaarten van Griekenland,, gemaakt naar het oude plan , weshalven 'er in het oude verflag alles van gezegd is, wat 'er toe behoort; evenwel zal ik wegens de bijzonderheden van het inwendige des lands hier bij voegen, dat zij gegrond zijn op het onderzoek, het welk ik gedaan heb naar eene oude groote reiskaart, gefchreeven door strabo , die , uit de haven Phijfcus tegen over Rhodus naar Ephefus in zee gaande, Lagini, Alabanda en Tralies voorbij voer (2). 'Er was nog een andere , die, Ephefus uitgaande, ten oosten liep over Tralies, Acliaraca en Athijmbra naar Nijfa en alzoo vervolgde tot aan den Euphraat (33. Tot op deze uur heeft men flechts ééne rivier gekend bij den naam van Marjijas, die zich in den Meandtr wierp, fchoon zij fchier ter zeiver plaatze met den Meander ontfprong , 'doch zich bij de ftad Celenes weder met haar vereenigde (4); maar eene (1) Cellarius , Kotitia orbis antiqui , L. 3 , g. i * t. a , p. 2. <2) Strab. L. 14, p. 66%, (3) Herodot. L. 5, c. 52. Strab. ibid. Plin. L. 2 , c. 108i t. 1, p. 124, Agathem. de geogr. L. I, c. 4, p. lo, ep. Geogr. min. Gr, t. 2. (+) Heikwot. l. 7, c. 26. Xenoph. exped. Ci)x*  XXIX*   DE KAARTEN. 22c, eene andere veel grooter en die naar Lagini loopt , terwijl zij alle de wateren van het binnenlte van Carie opneemt, fchijnt mij ook dien naam gevoerd te hebben. Herodotus zegt (O , dat deze Mar fijns zich wierp in den Meander, na het grondgebied van ldrias te hebben doorltroomd , en men weet uit strabo (a), dat Lagini, thands Lachina ge» heeten, op het grondgebied lag van Stratonicea , het geen weleer den naam droeg van ldrias (3). Deze Marfijas is dan de rivier van Lachina. Ik heb dezelve voor de eerfte maal geplaatst op de kaarten der Schilderreize door Griekenland van m. de choiseulgouffier (4), van waar ik haar heb overgebragt op die van anacharsis. De kaart der Cijcladen, die van m. d'anville is, heeft fchier geene verandering ondergaan , dan, dat ik , om haar tot de noodzaaklijke grootte te brengen voor deze nieuwe uitgave , 'er een kleen gedeelte van het eiland Eubcea en van Attica heb bijgevoegd , als mede een gedeelte van CMos en kaap ScijllcBum. allen echter naar de kaart van deze (O Herodot. l. 5, c. 118. (2) Strab. l. 14, p. 6fio. (3) Strah, ibid. Steph. verb. 'Exetria-tee, 'lfyi#ft XpVTCttpli. (4) M. de choiseul gouffier, voijag. fitlor. de la Cr. p!. 73, t. 1. p. 12s. P3  a3o VERSLAG WEGENS zen landbefchrijver (t). Ik heb gedacht, het kleene tafereel van het eiland Delos, het welk op den hoek ftond , te kunnen wegnemen, Om dat het niet uitvoerig genoeg was ; in de plaats daarvan heb ik eene grondteekening gegeven van dezelfde grootte als de kaart , het eiland Delos veel grooter en tevens een gedeelte der nabuurige eilanden vertoonende. Te vergeefsch heb ik in de omflagen der zeekust, welken de e. buache de goedheid gehad heeft , onder mijne oogen te brengen , naar iet gezogt , het welk mij voor deze grondteekening had kunnen dienen ; ik heb 'er niets voldoende van gevonden , en heb mij dus moeten bedienen van de kaart der eilanden Mijcone en Delos, die door tournefort gegeven is (2). Ik heb dezelve veel grooter gefteld en verbeterd door het noorden eene kwart (treek oostlijker te maaken, wijl deze kaart ongetwijfeld naar het compas gemaakt is. Ik heb 'er tevens eene fehaal bijgevoegd naar een bijzonder plan , het welk tournefort (3) mij van het eiland Delos gegeven heeft. Het is intusfehen niet volkomen naar dit laatfte plan , dat ik de gedaante Van dat eiland als het mijne heb aangenomen. Ik (1) Deze toevoegsels zijn genomen ui: de kaart van ■ M. d'anville, getijteld Les cotes de la Grece £? d'/irtliipel, welke hij heeft in het licht gegeven ia 1756. (2) Tournefort , voijag. t. 1, p. 278, (3) U. ibid. p- 290.  XXX :'•   DE KAARTEN. 231 Ik heb dezelve overgenomen uit het plan, het welk gevonden wordt in de fchilderreize door Griekenland (1), waarbij ik het noorden gehouden heb, zoo als ik het vond, om dat mij de afwijking verbeterd fcheen. Alle de bijzonderheden fchier van de oude landbefchrijving van dat eiland zijn verklaard in de uitmuntende befchrijving, welke tournefort van het eiland Delos gegeven heeft (2), en welken ik aanbevele alhier raadte pleegen. 'Er fchiet nu voor mij niet meer over, dan verflag te geven van mijne nieuwe Algemeens kaart van Griekenland met een groot gedeelte van deszelfs Volkplantingen, zoo vel in Europa, als in Afia. Deze kaart is , gelijk ik reeds gezegd heb , bearbeid met de grootfte zorgvuldigheid , en ik heb niets verzuimd, om aan dezelve den uiterften graad van mogelijke naauwkeurigheid te geven. Zij is aangelegd op dezelfde fehaal, als de oude Algemeene kaart van Griekenland en deszelfs eilanden, en, door dit middel, kunnen de beide kaarten vergeleeken worden: men zal alzoo met eenen opüag van het oog de groote veranderingen en Toevoegzelen zien, welke in en bij de eerfte gemaakt zijn. Het (O M. de choiseul" goufpier 9 voifag. pittor. de la Gr. pi. 31, t. I, p. 49. (2) Tournbf. ibid. p. 287 et fuiv. P4  13* VERSLAG WEGENS Het ontwerp van deze nieuwe algemeens kaart is gericht, even als de oude naar de onderftelling van den platgedrukten aardbol , dat wil zeggen, dat de vermindering van de graaden van lengte genomen is uit de tafel van schulze (i). De middaglijnen zijn overal recht , en derzelver tusfchenruimten zijn bereekend en getrokken naar de raaklij* nen der evenwijdige 37 en 41. De kromming dier evenwijdige lijnen is vervolgends opgemaakt voor eiken middaglijn uit het verfchil van den fnijdlijn tot den ftraal, en ia de ganfche uitgeftrektheid van den middaglijn zijn de verfchillende graaden van breedte bereekend op 57000 toifen (111058 meters. en omtrend 5 decimeters) voor elk , zijnde deze maat na genoeg de gemiddelde. Toen ik mijnen eerften Atlas voor de reize van den jongen anacharsis vervaardigde, was ik verftooken van alle fierrekundige waarnemingen, voor al betreklijk tot de lengte; ook was ik verplicht, mijne bijzondere kaarten te richten naar de ligging van Thermus of Salonica (a), om ze te kunnen fchikken naar de lengte op mijne algemeene kaart; maar thands , daar de lengte van Salonica voor vaisch bekend ftaat (3), kan ik van dat punt niet (1) Laiande Ajïron, t. 4, p. 770 et fuiv. (2) Zie boven bl. i6> (3) Connoisfance des temps peur 1792 et années fuiyanles.  DE KAARTEN. 933 niet meer uitgaan. Gelukkig heb ik eene vrij groote menigte van waarnemingen wegens ver» fcheidene andere kusten , en eenigen derzei-, ven zullen mij thands tot punten ftrekken , pm van daar te beginnen. Korten tijd nadat mijn oude Atlas van anacharsis het licht zag , en zelfs na dat ik reeds bezig was aan die van deze nieuwe uitgave , heeft men mij een goed aantal waarnemingen medegedeeld van m. de Chabert, als mede verfcheidene keurige kaar-, ten van denzelfden over de zuidlijke deelen van Griekenland en den Archipel , en het is deze arbeid van m. de chabert , die in dat gedeelte den grondflag uitmaakt van mijne kaart. M. de chabert, in 1768 ten zuiden van het eiland van Argentiere nabij Milo, het welk in mijne kaarten het eiland Cimolos genaamd wordt, voor anker liggende, nam de lengte en breedte fterrekundig waar. Hij vond de lengte op 22°. 16'. 15". beoosten den middaglijn van Parijs, en de breedte op 360. 46'. 21". (1). Deze lengte doet zien , dat die, \velke v. FEuiLLés had waargenomen in het vlek van Milo op het eiland Melos, gebrekig is : maar de breedte, welke die fterrekundige ten gelijken tijd geeft aan dat vlek, is vrij goed , fchoon ik haar van gebrek verdacht hield Cl) Natst manufcriles. P5  «34 VERSLAG WEGENS hield in mijne eerfte zamenftelling der kaarten van anacharsis (i\ Van dit punt en van eenige anderen in dien omtrek heeft m. de chabert verfcheidene der Cijcladifche eilanden opgenomen, en het is hem gelukt, vrij naauwkeurig de kaap Doro van het eiland Eubcea , weleer het voorgebergte Capharea te bepaalen op 22°. 17'. 4". lengte 38°. g'. jo". breedte (2). De ligging van deze kaap is belangrijk, wijl daar ter plaatze de Mgceïfche zee of Archipel een weinig vrijer wordt en minder door eilanden bezet is. Van daar bepaalde m. de chaber't ver* fcheidene punten in de Saronifche zee, thands den golf van Engia , en ik had de kaart, welke hij van dien golf gemaakt heeft , behoudens eenige veranderingen, door hem naderhand aan dezelve toegebragt , voor mij, toen ik in 1785 mijne kaart van Atlica vervaardigde : maar toen ontbrak mij de waarneming , welke hij midden in dien golf gedaan had nabij den bouwval van eenen toren , aan den oever der zee , lijnrecht ten ©osten tegen over het kasteel van Corinthus. Op dezen toren heeft hij de breedte waargenomen op 370. 53"- 24". en de lengte beeft hij, met behulp van een zeeuurwerk, gefteld op 20% 42'. sis.", beoosten den middaglijn van (1) Zie boven b). i30-«i3a, (aji Kot es manufcrites.  DE KAARTEN. 235 van Parijs (1). Eveneens heeft hij de breedte waargenomen op het kasteel van Con'«thus , weleer Acro - Corinthus, op 370. 53/. 22^. het welk vrij wel overeenkomt met die, welke de b. beauchamp in die ftad zelve gevonden heeft in 1796", op 370. 55/. 54//. (2). Alle deze bepaaringen had ik niet, toen ik mijnen eerften Atlas voor anacharsis maakte , en daarom onderwierp ik deze kaart van m. de chabert toen aan de breedte van Athenen, door vernon gegeven op 38°. 5/. (3): maar deze breedte is fout, en de waarnemingen van m. de chabert plaatzen die ftad op 370. 58/. breedte (4). Geheel Attica was dus veel te Noord lijk op mijne kaarten gebragt, en omdat ik den afftand van kaap Colonne, weleer het voorgebergte Sunium, ver genoeg achtede van Milo y weleer Melos (5), kon ik mijne kaarten niet fchikken naar de breedte van Milo van v. FEUiLLéE ; terwijl ik het gezag van dezen Sterrrekundigen boven dat van vernon had behooren te Hellen. De breedte van het kasteel van Corinthus een- (1) Ncies m&nufcrites. (a) Obferv. de beauchamp, manufcrites. Het is een tnisV Dag dat ik hier boven bl, 134 in eene noot gezegd heb 37°' 54'. (3) Zie boven bi. 134. f4) Notes manujcrUes, (5) Zie boven bi. 13?.  536 VERSLAG WEGENS eenmaal welbekend zijnde , was het mij ge* maklijk, de lengte 'er van te bepaalen naar de kleene kaart, waarvan ik in mijn oude verflag heb gefproken (i). Het is mij voor-, gekomen , dat dezelve moet vallen op 200. 34/. 40//. beoosten den middaglijn van Parijs, en alzoo verfchilt deze ftad weinig van haare voorige ligging op mijne kaarten ten aanzien van de lengte , maar zij ondergaat een verfchil van 7/. in de breedte, fchoon ik reeds bijna 13/. afgefneeden had (2) van die breedte , welke door vernon wordt opgegeven. De Connoisfance des temps voor 1787 gaf (3) de breedte van Corinthus op 37°. 50/. M. de chabert heeft nu de waarnemingen gedaan in deii golf van Argos, thands van Napoli in Romanie, en het blijkt uit dezel. yen , dat de kaarten van verguin de noordkust van dien golf een weinig te lang maa» ken. Verguin heeft ook waarlijk driehoeken gemaakt, waarvan de hoeken zeer fcherp zijn, het welk hem heeft kunnen doen dooien. Het is na genoeg in het midden van deze kust, dat men de verbeteringen moet maaken. M. de chabert plaatst den westlijkften hoek van de ftad Napoli in Romanie, weleer Nauplia op 37*. 33'. 50^. breedte en 200. 27/. 15//. lengte be^ (1) Zie boven bi. 135, (2) Connoisf. des temps, pour lannée 1787 , p. 316» (3 ) Carte manujcriles%  DE KAARTEN. 237 beoosten den middaglijn van Parijs, en den hoogden van het eiland Efpeci, weleer Tiparenus op 37°. 15/. 25//. breedte en 200. 4920//. lengte (1). Deze twee bepaalingen zijn op de beide uiteinden van deze kust gemaakt. De b. beauchamp geeft ons , waarfchijnlijk op eene andere plaats, de breedte van Napoli in Romanie op 370. 32'., en in de haven Strijda , weleer Hijdrea heeft hij te land de lengte bepaald op 370. 20/. 33//. (2). De westkust van den golf van Argos is nog niet wel opgenomen; ik heb dezelve daarom altijd gefchikt naar den ftraal ,* dien 'er de b. foucherot op getrokken heeft, toen hij zich in de ftad Argos bevond (3). De kaap St. Ange, weleer kaap Malea, is door niebuhr aangeweezen op 360. 26/. breedte (4) en dit is na genoeg aldaar, waar ik haar in mijne kaart gebragt heb. M. de chabert , voor het eiland Cervi, welke het naast aan het vaste land is, dat wil zeggen, kort aan de landengte van het fchiereüand, in mijne kaarten Onu-gnathos of ezelskaak genoemd» ten anker liggende , heeft de breedte waargenomen op 360. 30/. 41//. en de lengte van dat zelfde punt door middel van het zeeuurwerk bepaald op 200. 38/. io#. beoosten den mid- (O tfutes manufcrites. (Ij Obferv. dn beauch. manujir. (3) Zie boven bi. 135, 137. (4) NiEBUhr, yoijngi tx Arabit, t. i, p. 17.  S38 VERSLAG WEGENS middaglijn van Parijs (i); en alzoo is die punt wel genoeg bepaald. Van daar heeft hij een groot gedeelte opgenomen van het eiland Cerigo, weleer Cijthera, het welk zich. volgends hem , een weinig meer ten zuiden uitftrekt, dan de waarneming meldt van m. DE chazelles, welke ik heb aangehaald (a); en bij heeft bevonden, dat het eiland de POyo, het welk , zoo te zeggen , flechts eene rots ten zuiden van Cerigo is, mede een weinig zuidlijker ligt, dan nisbuhr het zelve opgeeft (3). Ook heeft hij kaap Matapan of Tenarus opgenomen , wier ligging te kennen van wezenlijk belang was , om dat dezelve de zuidlijkffce hoek van Peloponefus is. Hij bepaalt haare breedte op 360. 23'. 20//. haare lengte door middel van het zeeuurwerk op *o°. 9/. 15//. C4). Uic welke verfchillende bepaalingen dan volgt, dat de afftand van kaap Malea tot Tenarus in mijne nieuwe kaart zoo groot niet is, als in mijne oude. De hoek der kaap voor. Coron, weleer Co* rone, is almede, wat de lengte aangaat, met behulp van het zeeuurwerk door w. de chabert bepaald op 190. 33/. 37//. beoosten den middaglijn van Parijs , terwijl deze zeeman deszelfs breedte ftelt op 3Ó0. 47/. a67/. (I) Notes manufcrites. (t) Zie boven bl. 144, 145. (j) Niïuuhr yoij. en Arabie, t. I, p. 17. (4) Notes monu/erites.  DE KAARTEN. 23* in 4ïö. p. 320, 330, f04 et 605. Peutinq. tab. fegm. 7.  S5* VERSLAG WEGENS heb ik mij verplicht gevonden , Salonica omtrend twintig minuten westlijker te brengen. Ik heb het dezelfde breedte laten behouden, maar deszelfs ligging heeft nu invloed gehad op alles, waar door het omringd is. Ik heb fteeds de kaart van m. leroi (i) gevolgd voor de oostkust van den Thermaïfchen golf: maar de westkust heeft eenige veranderingen ondergaan , als mede het binnenfte van Thesfalie ; en de zeeboezems tusfchen het fchiereüand Pallene en den berg Athos zijn op nieuw geteekend. Wat de eilanden Sciathos , Scopelos en derzelver nabuuren betreft , zij zijn bepaald naar de ophelderingen van verfcheidene fchepen , inzonderheid van het fchip de Baijle , die in deze zeeltreeken voer in het jaar 1735 (2). Het eiland Scijros is al mede opgegeven naar onderfcheidene opnemingen , terwijl m. de chabert 'er den hoogden hoek van heeft opgegeven op 220. 18/. 16/,. lengte beoosten den middaglijn van Parijs (3). Om tot de ligging van Thermus of Salonica weder te keeren: de plaats, welke haare ligging thands in de lengte heeft op mijne nieuwe kaart, verkort de lengte van den Egnatiaanfchen weg al- (r) Zie boven bl. 164. (2) Relevtmens manujcritts. (3) Notes maHufcrites.  DE KAARTEN. 255 allerbijzonderst. Wij hebben gezien, dat po* lijmus , bij strabo , dezen weg van Apollonia of Epidamnus tot Thesfalonica bepaalt op 267 Romeinfche mijlen (1), terwijl de Romeinfche reiskaarten denzelven nog langer maaken (2): op mijne kaart telt men echter niet meer dan 195 van die zelfde mijlen; 'er moe-ten alzoo op dien weg hooge bergen hebben gelegen , of dezelve moet zeer groote flingeringen gehad hebben. De kusten van Thracie, van den berg Athos af tot aan Bijzantium, zijn genomen uit de kaarten van den Generaal truguet ; zoo ook die van AJia , van den mond der rivier Rhijndacus in de Propontis tot aan den ingang van den Golf van Cuma; en die kaarten bevatten tevens de eilanden Cijzicus, Lesbos, Tenedos, Imbros, Samothracie, Lemnos en zelfs Nea, het welk men thands Agio Strati noemt. Deze kaarten zijn onderworpen aan de waarnemingen van lengte en breedte door m. ton. du , eenen Sterrekundigen, gedaan op het AJiatifche kasteel der Dardanellen en te Tarapia in het kanaal van Conjlantinopolen, terwijl de tusfchenlengten bepaald zijn door den b. tru. guet met behulp van het zeeuurwerk. De lengte van het oude AJiatifche kasteel der Dardanellen is opgegeven in de Connoisfance des (1) Zie boven bl. 170. f» Vetera Ram. itin, p. 318, 329 , 605 feq.  254 VERSLAG WEGENS des temps voor 1792 en volgende jaaren naar de waarnemingen van m. tondu, op 230. 59/. I5-V. beoosten den middaglijn van Parijs, en de breedte op 400. 9/, 8V. Tarapia is gegeven op 260. 40/. 28//. beoosten den middaglijn van Parijs en 41". 8/. 24//. breedte (1). Dat gedeelte , het welk naar deze kaarten vervaardigd is , heeft de grootfte naauwkeurigheid op mijne kaart, en ik heb 'er geene verandering in gemaakt, dan dat ik de afbeelding van het eiland Imbros 'er uitvoeriger op gebragt heb , om dat dit eiland flechts in de verte opgenomen is. De b. 'Trpguet heeft mede de twee zeeboezems van het oostlijke gedeelte der zee van Marmara , weleer de Propontis, afgeteekend : maar zijn fpoedig vertrek naar Spanje heeft, gelijk ik gezegd heb, mij van dat gedeelte verfloken. Ik heb het, zoo goed mij zulks mogelijk was aangevuld. Ik heb den golf van AJtacus, thands van Nicomedie, gefteld naar die van peijssonel, waarvan ik in mijn oude verflag heb gefproken (a), en die weinig verfchilt van eene andere , welke gevonden wordt op de kaart van de zee van Marmara van bellin (3) ; ik heb dezelve geCO ConnoisJ. des temps pour 1793, p. 29!, *99» 318 et ?io (2) Zie boven bl. 177. C: ) Bellin, Carte reduite de la mer de Marmara puilUe en 1772.  DE KAARTEN. 255 gefchikt naar den punt van Bousbouroun, wel eer kaap Pofidium, dien ik nog in de kaarten vond van den b. truguet , en naar de breedte van Nicomedie, in mijne kaarten Olbitt geheeten , welke men aangeweezen vindt in de Connoisfance des temps voor 1787 , op 40''. 46/. (1). Deze ligging , als mede die van veele anderen zoo in Italië als Turkije, welke men aangeweezen vindt in deze Connoisfance des temps , en waar van ik reeds verfcheidene heb aangehaald , fchijnen mij ontleend uit eene reize , door dat land gedaan : maar alle de lengten zijn 'er verkeerd in. De golf van Cius , thands Maudania is genomen uit de kaart van de zee van Marmara door bellin, welke het voorkomen heeft van naauwkeurig te zijn : ik heb dezelve almede onderworpen aan den punt van Bousbouroun van den e. truguet en aan de zuidlijke kust. De ligging van Ancora, thands Is - Nik of Nicea, is gefteld naar de breedte opgegeven door de Connoisfance des temps voor 1787 op 400. 2c/. De Thracifche Bosphorus is verkort naar eene afzonderlijke fchets , welke ik van denzelven gegeven heb , dezelve onderwerpende aan de ligging van Terapia , en de kusten van AJia langs de Euxijnfche zee zijn de zelfde , als op mijne afzonderlijke kaart van die zee (2). De (O Connohr. des temps pour 1787, p. 317. (2) Zie boven bt. 204.  sjö VERSLAG WEGENS De kust van Thracie langs de Euxijnfchs zee is mede na genoeg dezelfde als op mijne kaart van het Mceotifche meir en de Euxijnfche zee: maar het inwendige van dat gewest en van Macedonië, verfchilt wezenlijk van het geen mijne voorige kaarten deswegens vertoonden. Dit inwendige is nu ingericht naar de opgaven onzer reizigers, vergeleeken met de Romeinfche reiskaarten , en (leunende op eene gefchreevene en zeer uitvoerige Nederduitfche kaart voor de reize van jagodin naar Conflantinopolen, geteekend in 1719 naar het uurwerk en het compas, derzelver- mededetling ben ik aan de vriendfchap verplicht van den Generaal abancourt. Deze kaart is mij van grooten dienst geweest, om het uitvoerige der oude landbefchrijving te bepaalen van een gewest, het welk men thands maar weinig kent: maar het was te wenfchen, dat wij wegens dezen reisweg eenige Sterrekundige waarnemingen hadden. Ik heb dezelve gefchikt naar de ligging van Selivrea , weleer Selijmbria, aan de Propontis , welke door den b. truguet bepaald is op 250. 50/. 48//. lengte beoosten den middaglijn van Parijs , en van 41°, 4/. 35//. breedte (1), en naar de breedte van Semendria aan den Donau , welke door de Connoisfance des temps voor 1787 gegeven is op 44°. 50/. (2). Ik heb den afftand van JA- (1) ConnoisJ. des temps pour 179a, p, 319. fjij Idem. 1787, p. 316.  DE KAARTEN. a57 fagodin tot Semendria en yoords de lengte van Semendria genomen naar de beste kaarten. M. d'anville had in zijne verzameling eene gefchreevene reiskaart van Conjlantinopolen naar Belgrado ; maar dezelve is minder uitvoerig en in verfcheidene punten verfchilt zij aanmerkelijk van deze. Kot ren wij thands tot de kust van Afin te rug. De tegenwoordige ftad Smijrna, wel. ke, gelijk ik gezegd heb (,) verfchilt van die, welke op mijne kaarten wordt gevonden , werd in de Connoisfance des temps voor i79a en volgende jaaren naar de waarnemingen van den b. truguet gegeven op 240. 46'. 33"- lengte beoosten den middaglijn van Parijs en op 380. 2?/. ?//. breedt£ ( ^ deze ligging heb ik op mV]ne nieuwe a, ffleene kaart den golf van Smijrna g .fchik wel eer den Hermeïfchen golf, die door m. leroi in 1738 opgenomen was (3). Die van Cum* is geteekend naar de kaart van den Archipel door den Stuurman olivier fc), waarin hij zeer naauwkeurig fchijnt te zijn; maar de ftad Phocea , die in dezen golf niet lag , gelijk ik verkeerdlijk zeide in mijn oude verflag , heeft geen twee honderd jiadiën van Smijrna kunnen afliggen, volgendsJde opga- Cl) Zie boven bl. 170, (2; ConnoUf des temps pour i792, p. 301 et 325. C3) Zie boven bl. 179. U) Ouv/eu, cartc de t'Archipel publiie en 1746, IX. deel. R  s5f! VERSLAG WEGENS gave van strabo (i); het fchijnt dat de tekst van dien Schrijver bedorven is ter dezer plaatze , en dat 'er drie honderd ftadier. in de plaats moeten gefteld worden. Het eiland Chios was bepaald door de opnemingen van verfcheidene fchepen O) en de breedte der ftad Chios zelve werd te land door den b. beauchamp waargenomen op 380. 22/. SB*. (3> Ik heb voords de lengte der eilanden Samos , Icaros en de Corfeè'n bepaald naar de zeereize van het fchip VEsperanee, onder het bevel van m. d'albert. in 1731 , het welk van deze eilanden naar Chios voer (4); derzelver breedte is opgemaakt door niebuhr naar die , Welke hij op zee waarnam , tusfchen dezelve doorvarendé (5). De westpunt van het eiland Samos ftaat op 37a- breedte.de noordoostpunt van Icaros, thands Nicceria, op 37°. 44/., en die van het noorden der Corfeên, thands de eilanden Fmmi, op 37°- 4a/- De afftand van het eiland Samos tot het eiland Icaros is genomen naar strabo, die dezelve op 80 ftadien opgeeft (6). Het eiland Samos is getee- kend (1) Strab. L. 14, p- 66j. Zie ook boven bl. 179 (2) Releyements manufcrites. Levanto Speechio del mart p. 124. (3) Objerv. de beauchamp munujcrites. ( Reltvtments mariufcr. (5) Niebuhr, voijag, en Arabic, t. I, p. 89» (6) Strab. L. 14 j p. 659.  DE KAARTEN. &S9 kend naar de grondteekening van dat eiland te vinden in de Schilderreize van Griekenland Cl); deze grondteekening echter is ondergefchikt aan eene andere gefchreevene kaart van de reede diens eilands , gemaakt door m. leroi in 1738, en niet flechts de zuidkust van dat eiland bevattende , maar ook de eilanden Corfeën, Patmos, Hyetufa en zelfs de kust van het vaste land van kaap Pofidium tot aan Trogilium. De ligging, welke de laastgenoemde kaap neemt, verldeent de MgaïfcJie zee een weinig. Men heeft gezien , dat strabo 1600 jiadiën reekent , om deze zee over te (teken van kaap Trogilium op Sunium in Attica; mijne oude kaart liet 'er 1480 in eenen rechten lijn meten (2), en volgends deze zijn 'er Hechts 1375. De eilanden bezuiden Patmos tot aan Cos zijn gefteld naar verfcheidene opnemingen van fchepen (3), vergeleeken met de ftraalen, door tournefort op deze zelfde eilanden van zijne ftandplaatzen op Samos en Patmos getrokken 00- Het voorgebergte Triopium nabij Cnidus, thands kaap Crio, is door m. de chabert zeer wel bepaald op 360. 38/. 30V. breedte en (1) Choiseul-gouffier voijage pittoresque de la Grece, pl. 52 . P- 97' (2) Zie boven bl. 18c. C3) Relevem. manufcr. Q4) Tournef. VQijag, t. I, p. 436 et 441. R s  2.60 VERSLAG WEGENS en omtrend 25°. 2/. lengte beoosten den middaglijn van Parijs (ij. Deze zeeman heeft ook verfcheidene eilanden bepaald tusfchen deze kaap en het eiland Rhodus ; maar zijne afteekeningen hangen van zijne waarneming af, welke hij op de ftad Rhodus zelve gedaan heeft. Bij den toren van den duivel , welke het noordelijkfte kasteel is van de havens van Rhodus , nam hij de breedte waar op $6\ 26/. 38//. en ten zelfden tijde deed hem het zeeuurwerk de lengte opmaaken op 250. 49/. 34//. beoosten, den middaglijn van Parijs (2). Ik had deze ftad in mijne eerfte kaarten omtrend 2 minuten noordlijker gebragt, fteunende op de bereekening der waarnemingen van m. de chazelles , te vinden in de gedenkfchriften van de maatfchappij der wetenfchappen (3); desplaces intusfchen maakt in zijn Ephemerides (4), volgends denzelfden m. de chazelles , waarfchijnlijk naar eene andere bereekening , deze breedte niet hooger dan van 36°. a&. en deze is juist die, welke niebuhr heeft waargenomen in de haven van Rhodus (5). Deze breedte is derhalven voor deze ftad vrij naauwkeurig; maar het moet zonderling voorkomen , dat de (1) Notes munufcrites. (2) Idem. (3J Zie boven bl. 180. (4) DEsrt-ACEs, Ephemerides , t. 3 , fupplement, p. XX« (5; Niebuhr voy'eg. en Jrtbie, t. 1, p. 31.  DE KAARTEN. 261 de lengte, welke ik aan de ftad Rhodus in mijne oude kaarten had gegeven naar de opgaven, der zeereigers en de afmetingen, door oude Schrijvers opgegeven, volftrekt dezelfde is , welke m. de chabert bepaald heeft. Het eiland Rhodus is verkleend naar eene groote gefchreevene kaart van dat eiland en de bijgelegene kusten van het vaste land , vrij wel opgenomen door eenen Franfchen Stuurman , lavalle genaamd , van wien ik reeds gelegenheid gehad heb, om te fpreken , en die mij medegedeeld is uit de kas van het zeewezen. Ik heb haar, voor het eiland Rhodus, ondergefchikt aan de bepaaling der ftad Rhodus door m. de chabert ; en daar de kusten een weinig te noordlijk uitgeftrekt zijn , heb ik dezelven te rug gebragt naar de breedte van het kleene eiland Sijme, thands Sijmia , het welk m. de chabert heeft waargenomen op 360. 30'. 42//. (1). Deze kaart heeft mij de kusten aangegeven van Carie, van kaap Cijnosfema af tot aan Cragus toe, met eene uitvoerigheid,, welke men niet kende; en de golf Glaucus neemt op dezelve eene geheel verfchillende gedaante aan, dan op voorgaande kaarten. Het overige der kust van Lijcie is gefteld naar den alftand van 22 mijlen, welke levanto telt (1) Notts mariujcu R 3  2Ö2 VERSLAG WEGENS telt (r) van de zuidelijkte kaap van het eiland Rhodus tot het eiland Cajlel Rnsfo, weleer Ci'thene en op de breedte van omtrend 36". 15/. welke m. d'anville zegt, dat waargenomen is blij kaap Chelidmi { >). De afüand van Rhodus naar het voorgebergte Sumdnkm van Creia is opge^c-ven door stkaüo en agathelMEnes (3J op 1000 \ladien, en deze maat is in eenen rechten lijn be'deed op mijne nieuwe algemeene kaart , van de ftad Rhodus zelve uitgaande. In deze tusfchenruimte bevinden zich de eilanden Carpathos en Ca/os , die nagenoeg even eens als op de oude kaart liggen (4). Het binneiute van Afia is op nieuw bewerkt naar de opgaven van reizigers, vergeleeken met de afllanden door de oude Schrijvers opgegeven , en Ephefus bevindt zich op zeer weinig na ter zelfder breedte, als die in de Connoisfance des temps voor 1787 juist op 38°. aangeweezen is (5). Het gedeelte van Italië, het welk op mijne kaart gevonden wordt, is niet zoo ftuksgewijze naargegaan, als de gewesten van Griekenland, maar over het algemeen zijn de bouwftolfen voor (1) Levanto, Spicchio del more, p. 1 9, (2 D'anvilie , anal. des cotes de la Grece , p. 57. Cs) Strab. I . 2, p. k,ó. Agathem. de Geogr. L. 3, c. 14 , p. 58 , ap. Geogr. min. Gr. t. z. C4) li boven bl. ij2. C5> CennoisJ. des temps pour 1787, p. 317.  DE KAARTEN. 263 voor de befchrijving van dat land veel zekerer, en gevolgelijk vereisfchen zij minder vergelijkingen. De ommeftreeken van Rome als mede het land, het welk zich naar de Adriatifche zee tot aan de ftad Ancona uitftrekt, zijn geteekend naar de groote kaart van den kerklijken ftaat door de vaders maire en bosco* vich (0* Men kan de DePaaling van da 'meeste plaatzen uit deze kaart vinden in de Connoisfance des temps voor 1780 en de volgen de jaaren ; en begeert men een uitvoeriger verflag , men raadpleege het werk zelve van de genoemde vaders over de maat van eenen boog van den middaglijn in de ftiart van St. Siege ('ij. Rome is op 10». f. 30//. lengte gefteld beoosten den middaglijn van Parijs en op 4'.°. Si'- 54//- breedte (3). Het overige van balie is gefteld naar debijzonderheden der kaart van het koningrijk' Napels door rizzi-zannoni in vier vellen- (4), op verfcheidene plaatzen te recht gefteld door ft-er- (1) Ntiova carta Geografica della Stato Kcclefiafiico, ielineata del p. cri^toforo mairf-, &c. in 3 vellen. (2) De liuataria expeditione per pontificiam ditionem Sc. fufiepta n patribus crisToforo maire et rjgerio josepho BüSBoviCrt, Rora» 1755 'n 4to,of' de Franjche overzetting, voijage aftronomique dans Vetat de Ceglifi , Paris 1770,, in 410. (3) Connoisfance des temps pour Fan 8. p. 203. (4; Carta Geografica della Sicilia prima 0 fia Regno di Napoli , defegnata da Gio. ant, rizzi - zannj.m , en Parigi 1769 in vier vellsu. R 4  2Ó4 VERSLAG WEGENS fterreknndfge waarnemingen , en de vergelijking van eenige aftanden do-jr onde Schrijvers opgegeven. Het werk van m. d'^nvn.le (O, getijteld Analijfe geogr aphique de VItalië, heeft mij veel dienst gedaan. Ik heb deze kaart van zannoni ondergefchikt aan de nieuwe kaart van dezen zelfden Schrijver wegens de kusten van dat rijk , geteekend op last van den Koning van Napels in 1785, en gegraveerd in drie en twintig vellen Ca). De ftad Napels of Parthenope is geplaatst op de hoogte , door de Connoisfance des temps voor het agtflre jaar van het Gemeenebest opgegeven (3) : Tarentum is door berkleij waargenomen (4). Deze fterrekundige geeft ons de ligging dier ftad op i5>. I0v. 30./A iengte beoosten den middaglijn van Parijs , en op 40". 29/. breedte; maar wijl deze bepaaling volftrekt dezelfde is als op de kaart der kusten van het koningrijk Napels door rizzi. zannoni , heb ik deze kaart flechts naauwkeurig op de mijne overgebragt. Wij hebben reeds gezien (5;, dat de lengte door den b. beCO Analijfe Geografe de Vllalh par d'anville, Plris 174+) in 4to. (2; Atlante marittimo del Regno di Napoli, dcfegnato per •rdtne del Re, da oio. anton. eiz2r. z,nn0n, &^ grapho Regio Sc. e feandagliato da salvatore ,uittjftft di va/cello, 1785, drie en twintig veilen. Cï) Qonnoisf. des temps pour Van 8. p. C4. Note manufcr. (5) Zie boven bl. 244.  DE KAARTEN. c65 beauchamp waargenomen voor de ftad Monopoli, nabij Egnatia gelegen op de noordkust van Italië , zeer wel overeenkomt met die , welke dezelfde ftad op deze kaart heeft! Het zal misfchien bevreemden, dat de hiel van Italië door deze kaart veel oostlijker gebragt wordt, dan in alle vroegere kaarten: m?ar door de ligging, welke deze kaart aan de ftad Hijdrus geeft , thands Outrante , is die ftad juist 4oo Pijthifche Jtadiè'n van het eiland Safos af, gelijk zulks wordt opgrgegeven door strabo en de zeereize van antonlnus (i), ook bevindt zij zich in die zelfde windftreek, door den Stuurman levanto opgegeven (2). Deze kaart is alzoo zeer naauwkeurig en men zou met dezelve niet beter kunnen overeenftemmen. Het geen haare juistheid nog meer bewijst is de afftand van 20 mijlen , elk van 4 Italiaanfché mijlen, dien dezelfde Stuurman levanto opgeeft van Brindes naar Durazzo in de noordvveste windftreek (3) en die volmaakt dezelfde en ook in dezelfde windftreek op mijne kaart bevonden wordt. Siciiie is geteekend naar de verkleende kaart van dat eiland door den Maarfchalk de schmettau, gemaakt door de Erven ho- mann CO Strab, L. 6, p. 281. Strab. epitom. I. 6, p 79; ep. Geogr. m\n Gr. t. 2. Pwi L 3 , c. 5, t. i , p. 149,. C 11, p U>6, Vetera Kom. itin. p. 489. (2) Levanto , fpecJiio del mare, p. 95. l:; ld. ibid. R 5  t66 VERSLAG WEGENS mann (i?) , dezelve onderworpen hebbende aan drie bepaalingen van lengte en breedte. De eerfte is die van Palerma, te vinden in de Connoisjance des temps voor het agtfte jaar (2) ; de tweede ,. welke genomen is te Trapano in het westlijke gedeelte van dat eiland , en welke ik geloove, dat door m. de chabert gedaan is, bepaalt deze ftad op io°. 15/, lengte beoosten den middaglijn van Parijs, en op 3Ö0. 3/. 30//. breedte; de derde is die van Sijracufen, welke die ftad bepaalt op 12°. jóV. ra//, lengte beoosten den middaglijn van Parijs en op 3?0. 3/. breedte (\j. Het eiland Maltha is geplaatst naar de aanwijzing van de Connoisjance des temps voor het agtfte jaar (4). Ik heb aan deze kaart den tijtel gegeven van Algemeene kaart van Griekenlvnd met een groot gedeelte van deszelfs volkplantingen zoo wel in Europa als in AJia, omdat in de daad in het zuidlijke gedeelte van Italië , op Sicilië en op de kusten van AJia tegen over Grieken* land, deszelfs voornaamfte volkplantingen wa« ren. Men zal nogthands misfchien vinden , dat ik deze volkplantingen op de kust van AM O) Kegni et infu'a Siciïïtt tabula gecgrapMca ex etrcheiypa gra:;diori in hoe compendium redaBa, ftudio Ilomanns* «rum haredum, 1747, één vel. (i) Connoif. dts temps pour l'pn 8. p. IQQ. CO Note manufcr. CHj ConnoisJ. ibid.  DE KAARTEN. a6? AJia en vooral op die van Thracie niet te wel onderlcheiden heb , maar die volkplantingen waren toen onderworpen aan den Koning van Ptrjie en aan philippus , den Koning van Macedonië; en mijn oogmerk was flechts, om de landen te doen uitkomen , die bewoond werden door vrije Grieken ten tijde der reize van den Jongen' anacharsif. O/er de verr deeling van deze kaart zal ik in geen uitvoeriger verflag treden; men kan de aanmerking op bl. i8y raadpleegen , in welke ik mij op dit ftuk genoegzaam verklaard heb. AAN-  ïó3 DE GEVELSPITZEN AANTEEKENING wegens de PLAAT No. XIV. VERTOONENDE de twee^gevelspitzen van den tempel parthenon, Zoo ah zij nog waren in .1674. Deze twee gevelfpitzen beflaan eigenlijk thands niet meer , of 'er is ten minden maar weinig meer van in wezen. Zij werden in 1687 geduurende het beleg , door de Venetiaanen voor het kasteel van Athenen geflagen onder het beleid van den Generaal koningsmark, vernield door eene bomb, die op den tempel van minkrva viel en het geheele dak verbrijzelde (1). Veele reizigers hadden echter deze gevelfpitzen gezien in dien ftaat, waarin wij ze thands mededeelen , en hadden 'er (1) Fanelli, Atem attica, libro terzo No. 65o &661, p. 303 & 301, in 4to. Vtnezia , 1707.  . . . : ; ■ Pi.XIV.*» PLAT T IE GEONB VAN DEN TEIIEL PARTHENON.   VAN PARTHENON. atfcj 'er eene befchrijving van gegeven , die zeer belangrijk fcheen, maar die ons niet kon voldoen , om dat zij van geene afteekening vergezeld ging (i). Allen merken zij nogthands aan, dat m. olivier de nointel, Afgezant van Frankrijk bij de Porte ïn 1670 al het halfverheven beeldwerk van den tempel van mine r va had doen afteekenen en vooral dat der gevelfpitzen door eenen Vlaamfchen Schilder, op zijne reize door Athenen in 1674, en dat die Schilder vijftien dagen agter een aan dit weik hefteed had (2). Deze teekeningen waren zinds langen tijd verlooren , en zijn nu onlangs weder gevonden in de verzameling van printen van de Nationaale Boekerij; derzelver mededeeling aan ons, heeft ons doen befluiten , om ze te laten graveeren op eene toegevoegde plaat, als zijnde een voorwerp, het welk de reize van den Jongen anacharsis niet kon nalaten belangrijker te maaken. De Franfchen en Engelfchen hebben zich uitgeput in gisfchingen , om een dier gevelfpitzen te herftellen , en hebben alles bij een gezameld, wat oude fchrijvers en reizigers , die dezelven gezien hebben , 'er van hebben gezegd : maar hunne herftelling is ver van het (1) Corn. macni, viaggi per la Turchia- Rologna 1685,' ïsmo. t. 2, p. 499. Spon. voijag. t. 2 , p. 84. Wstu » journ. B. 5 , t. 361. (2) Corn. magni. ibid. sroN. ibid. t. I, p. 157- WuEtsi • journ, B. 2, p. 202,  «7o DE GEVELSPITZEN oorfpronglijke verwijderd. Die van den u. david leroi ("0 ls 'n net algemeen zeef verftandig; die van stuart is meer over» eenkomftig met de befchrijvingen , welken hij heeft gevolgd (2), maar tevens al te 'mgewikkeld en heeft niets van het groote der zamenltelling van de ouden. Ook wij hebben deze gevelfpitzen herlleld in twee .plaaten , maar naar de teekening van m. de nointel , zonder 'er eenig beeld bij te voegen, \lvoorens verflag te doen van derzelver half ver» heven werk , moeten wij eene zwaarigheid onderzoeken, welken stuart gemaakt heeft over den hoofdingang van dezen tempel, en wier oplosfmg ons zal dienen , om te bepaalen, wdk van beiden de voorgevel of de agtergevel van den tempel was. De twee voorgevels van het Parthenon of den tempel van minerva liaan oost en west* S 1 uart heeft in zijn groote werk ons de afbeelding gegeven niet flechts van het geen 'er overig was aan beelden in deze twee gevelfpitzen , maar ook van het half verhevene werk aan den tempel van minerva , het welk in 1753 n°g in wezen was, en deze afbeeldingen zijn met de grootte zorgvuldigheid geteekend (3). Bij het beeldwerk van de frie» (1) Leroi, Ruines de la Grece, t. 1, pl. se. (ï) Stuart, the Antiquiu of Mens, t. 2, eh. I, pl. 3, et p. n. (3) IsU ibid, pl. 9—30.  VAN PARTHENON. 271 fries der binnen gaanderij, welke de praal* ftaatfb der Panatheneèh vertoonde , merkt hij aan (V , dat alle de beelden naar het oosten gekeerd zijn , en dat de geheele trein naar dien kant haaren optocht richt. In dat gedeelte der fries , het w.lk tegen het oosten over ftaat Ca), zijn zekerlijk veele zittende beelden van grooter genatte, dan de anderen, en stuart houdt dezelven daarom met veel waarfchijnlijkheid voor godheden (3). Op deze beelden, die in het midden van dien voorgevel zijn, loopt de geheele trein of omgang uit, en 'er is niet één ander daar aan gelijkend beeld in het geheele overige gedeelte van de fries (4). Stuart belluit daaruit (5), dat, wijl de Godheden in dit oostlijk gedeelte der fries geplaatst waren , ook aan dien kant de hoofdingang van den tempel moet geweest zijn. Dit gevoelen tehijnt in het eerst zeer waarfchijnlijk , maaf wij moeten zien, of hetzelve overeenkomt met het geen de oude fchrijvers ons van de twee gevels des tempels gezegd hebben. Den burg van Athenen ingegaan zijnde en verfcheidene gedenkftukken befchreeven hebben- (1) Stuart, the Aritiquit. tf Athenu t. a, ch. I, pl j p. '4. (2' ld. ibid. pl. 13, 24 , 25 & 3». {%) ld ibid. pl. 12, 13 et 14. (4) ld. ibid. pl. 30. (5) U. ibid. p, 14.  a72 DE GEVELSPITZEN bende , zegt pausanias ons (i) : „ dat de beelden van de voorgevelfpits des tempels „ van minerva of Parthenon , alles voorftel„ den , het geen tot de geboorte van miner> ,, va betrekking had, en dat in den agterge„ vel de twist vertoond werd tusfchen nep„ tunus en minerva , wie hunner den naam „ aan Attica zou geven." Verder'zegt pausanias niets. Wanneer wij nu alle de beelden der twee gevelfpitzen van dezen tempel hadden , zouden wij terftond het onderfcheid der voorwerpen zien : maar die ten oosten gericht is, was zinds langen tijd befchadigd, gelijk men uit de afbeelding ziet , die hier nevens gaat, en het kleen aantal beelden , welken zij nog vertoont, is ter wederzijde zoo ver in den hoek , dat men uit dezelven het hoofddoel niet wel kan opmaaken. Nogthands meent spon 'er den kop van een zeepaard in te onderfcheiden, en om die reden houdt hij deze gevelfpits (2) voor dezelfde , waarop het gefchil tusfchen neptunus en minerva vertoond werd. Die ten westen gericht is , vertoont in tegendeel niets , het welk zich tot zulk een onderwerp laat te huis brengen. Men weet, dat minerva in dien twist eenen olijfboom liet (O Pausan. L. 1, c. 24, p. 57. Qi) Spon. toijag. L. a, p. 85.  . • ' -p-t .-gnr. ** * '"^ÉtTO geyelsïïtzxn va»;m3* tempel paiitiienon, zoo als zij nog wamn in 1674. - / yoosgtol. AGTE1.geyex -   VAN- PARTHEN O N* 973 Het groeijen: maar men vindt geenen boom in den geheelen gevel , en alle de beelden fchijnen zeer rustig te zijn. Deze gevelfpits kan alzoo het gefchil tusfchen neptunus en minerva niet verbeelden j noch ook de agtergevel van den tempel zijn Zij moet alzoo de voorgevel van den tempel worden, en haar half verheven werk zou dus eenig onderwerp moeten vertoonen, het welk betrekking had op de geboorte van minerva. En waarlijk , wanneer men 'er de eigenlijke geboorte niet in zoekt van minerva, dat is te zeggen, pallas in volle wapenrusting uit het brein van jupiter voordkomende, men zal 'er ten minten in onderfcheiden het geen haare geboorte moest opvolgen, de voortelling naatn^ lijk, welke jupiter van minerva , in een zedig gewaad gekleed, aan de bijeen vergaderde Godinnen van den Olijmpus doet. In dien zin hebben spon en wheler reeds dit halfver-* hevene beeldwerk befchreeven (i), en fchoon stuart , in de hertelling , welke hij 'er van gemaakt heeft, minerva in volle wapenrusting geteld heeft, heeft hij echter dit halfverhevene beeldwerk nagenoeg in denzelfden zin getracht te hertellen (a). De gevel van den tempel van minerva , welke ten westen gericht was, zou dan de hoofdOl Spon. (foti. l. 2, p. 84. VVlïL. a journ, B. 5, p. 361. (sj S'iuart, the Antiq. of Atliens, c. 2, c. i, p. II et pï. 3. IX. deel. S  S74 L)E GEVELSPIT ZEN hoofdpartij of wel de voorgevel van dien tempel geweest zijn? Hij was het ook, die tegen over de Propijleën ftond ; hij was het, die het eerst in het oog viel, wanneer men van den kant van Pirceus in de ftad kwam ; en nog heden weten wij, dat op dezen gevel de lange muuren waren aangelegd , gelijk de burgers foucherot en fauvel in 1781 en daarna beweezen hebben door de overblijfzelen zelve van die muuren (1), Het is dus niet meer twijfelachtig , dat de voorgevel van den tempel die was, die ten westen ftond; en ftonden de beelden der Goden in de bin» nengaanderij ten oosten gericht, gelijk stuart opmerkt (a), daardoor heeft men, ongetwijfeld , de inwendige richting der godenbeelden willen naarvolgen, die altijd in het agterfte en diepfte gedeelte des tempels geplaatst waren. Na dus beflischt te hebben," welke de voor* of agtergevelfpits van den tempel van minerva of Parthenon was, zullen wij met weinige woorden de half verhevene beelden befchrijven, die dezelve vercierden. Wij hebben gezegd, dat de voorgevelfpits de voortelling van minerva door jupiter aan de Godinnen van den Olijmpus vertoonde. En waarlijk jupiter zelf vertoont zich in (1) Foucherot et fauvel, notes manufcrites. (2,) Stuart , the antiq. of Athens. t. 2, ch; X, p. 14.  VAN PART HE NON. 275 ïn het midden van deze gevelfpits; en, fchoon dit beeld een weinig gefchonden is, vindt men 'er echter gemaklijk dien God in uit de majefteit, welke de kunftenaar aan het gelaat heeft gegeven. Aan zijne rechterhand is een groot vrouwenbeeld, hetwelk spon en whe* ler voor de overwinning houden (1), en het welk misfchien buiten evenredigheid is: maar dit is een gebrek van het oorfpronglijke, het geen wij gemeend hebben te moeten behouden. Vervolgends komt de Godin minerva , gezeten in eenen wagen, door twee paarden getrokken. Zij heeft de gedaante van een jong meisjen , zediglijk gekleed, wier houding niets heeft, hetwelk de eerbaarheid der Godinnen , in welker maatfchappij zij ftaat te treden, kan onrusten. Verfcheidene gedeelten van den wagen ontbreken, om dat alle die deelen geheel verheven waren (2)» Agter de Godin zijn verfcheidene vrouwen en een kind, het welk misfchien de kleene bacchus is ; voords komen 'er in den hoek van den gevel drie beelden uit , die nog ia wezen zijn , en waarvan stuart eene zeer groote teekening heeft gegeven (3). Spon en wheler hebben gemeend (4) de twee eerften dier CO Spon. voijag, t. 2, p. 84. Whel. «journ, B. 5, p. 3<5i. (») Spon. voijag. t. 2, p. 83. (3) Stuart , the anliq. of Athens, t. 2, ch. i, pl. g0 C4} Spon. ibid. p. 84. Whel. e journ. B. 5, p. 361, Sa  a76 DE GEVELSPITZEN dier beelden te herkennen voor die van den Keizer hadrianus en zijne Gemaalin sabina; maar stuart merkt aan (i) , dat 'er niets onzekerer is , en het is ook alles behalven waarfchijnlijk, dat men de beelden van hadrianus en zijne Gemaalin zou gefield hebben in eene gevelfpits , welk zelfs alle de Goden niet bevattede. Wij voor ons gelooven, dat deze beelden hercules en hecuba, de Godin der jeugd kunnen vertoonen. Aan de linkerhand van jupiter is de groep van Godinnen , aan welken Hij minerva voortelt. Spon en wheler maaken 'er eenen Godenkring van (O > en» °P dit zegSen alleen» heeft stuart zich bevoegd geacht , om in zijne hertelling van deze gevelfpits (3) ter dezer plaatze alle de Goden en Godinnen van den Olijmpus in te voegen: maar 'er waren niet anders dan vrouwen en eenige kinderen in dezen groep, en het is waarfchijnlijk , volgends de ordonnantie van dit halfverheven beeldwerk , dat de Grieken de gezelfchappen in den hemel niet meer vermengden , dan zij zulks onder zich zeiven deeden. Het beeld, 't welk onmiddellijk op jupiter volgt, fchijnt ons juno te zijn ; na haar volgt venus, in eene zittende houding. Een gedeelte van het laatstvermelde beeld ont- (i) Stuart, the anttq. of athens, t. a, ch. I, p. II. Cs) Spon. foij. 2, p. 85. Whel, a journ. B. 5, p.361. (5) Stuart , ibid. pl. 3.  r - ■—— - - pi . xiv. * * * * \ OOEGEYEL TA^ DM TEMPEX PAIITHE TSTO*   VAN PARTIIENON. «77 ontbreekt, maar men kan deze Godin niet miskennen uit hoofde van den visch onder haaren voet, die haaren oorfprong aanduidt. Men zou dezen visch in den eerften opflag voor eenen krokodil houden in de afteekening van m. de nointel; maar, den zeiven naauwkeurig befchouwende, ontdekt men vinnen ; en , daar stuart ter zelfder plaatze in zij* ne hertelling (1) een Dolphijn heeft afgebeeld, fteunende , gelijk hij zegt (a) op eenige misformige trekken , welken hij gevonden heeft boven op de kroonlijst, kan men niet twijfelen, of dezelve is een Dolphijn. Het beeld, agter venus , houdt twee kinderen op de armen , die waarfchijnlijk apollo en diana zijn in de armen van derzelver moeder latona. Het beeld, hetwelk daarna volgt en tot aan de voeten bedekt is, fchijnt ons ceres te moeten zijn met haare dogter proserpjna op den fchoot. De overige beelden zijn ongetwijfeld dienaars en dienaaresfen der Goden en Godinnen. Wij zullen niet fpreken over de fchoonheid van dit half verhevene beeldwerk in het algegemeen; de afbeelding zal 'er gevoeglijk over doen oordeelen. Alle de beelden worden een weinig in verkorting gezien, om dat de Schil, der, die ze afgeteekend heeft, gelijk spon aanmerkt (1) Stuart, the antiq. of Athens. t, 2, ch. i, pl. $• (2) ld, ibid. p. 11. S3  ft78 DE GEVELSPITZEN, enz. ttierkt (i), verplicht was, ze geheel van bene« den naar boven op te teekenen , zonder ftellaadje. Even min zullen wij eene befchrijving geven van de agtergevelfpits des tempels, om dat dezelve geen genoegzaam aantal beelden bevat: het zij genoeg te zeggen , dat 'er nog maar een meerder overig was ten tijde van m. de nointel , dan toen stuart haar af. teekende in 1753 Wij hebben nog eeniglijk te gewaagen van den ijver des u. bourgeois , die alles heeft in het werk gefteld , om deeze gevelfpitzen ten naauwkeurigften af te teekenen naar het oorfprönglijke van m. de nointel , en die niets gefpaard heeft, om 'er een van naar behooren te herftellen in de twee plaaten van dien tempel. fO Spon. voijag. t. 2, p. 85. (2) Stuart, the ontij, of Athens, t. 2, ch. 1, pi. r3 OP-  PENNINGEN, UIT HET NATIONAALE CABINET VAN E* ANK H IJK, VOOH DE HEI ZE VAN BEN JONGEN ANACHARSIS.   *19 OPHELDERINGEN WEGENS DE NEVENSGAANDE PENNINGEN, UIT HET NATIONAALE CABINET VAN FRANKRIJK. N°. I. Zilveren penning van de ftad Toren* tum. Op de eene zijde taras, haar ftichter, zittende op eenen Dolphijn ; zijn naam is gefchreeven van de rechter naar de linkerhand. Op de tegenzijde, dezelfde taras in zittende houding met zijnen naam. (Zie het lilde Hoofdftuk D. II. bl. 61.) N°. 2. Zilveren penning van de oude ftad Dancle of Zancle, thands Mesfina op Sicilië. Op de eene zijde de naam van de ftad in oude Griekfche letters , en een Dolphijn; op de andere , eene fchelp op eenen grond in verfcheidene afdeelingen gefneeden. (Zie de XlVde aanmerking agter D. IV. bl. 372-) N°. 3. Koperen penning van Athenen. Het hoofd van minerva , de Stichtfter van Athe* nen , met eenen helm ; zijnde de voorzijde S 4 van  aSo WEGENS DE van den penning. No. i op pl. XXXI. (Zie het Xilde Hoofdftuk D II. bl. 234.) N°. 4. Zilveren penning van Arcadie. Het hoofd van jupiter , den Lijceeer bijgenaamd naar den berg Lijc BIJVOEGZELEN. „ at, wanneer hij geene gasten had; in de an„ deren hadden de kinderen of dienstboden „ hunnen verblijven en flaapplaatzen,C«&£raZaj „ of wel verttrekten dezelve ook tot bewaar„ plaatzen voor huisraad, fpijskamers, eet„ kamers der dienstboden en keuken, want „ zulk een vertrek dient 'er toch wel'in een „ huis te zijn, en dit alles begrijpt vitru. „ vius onder de algemeene benaaming van' „ Celles familiaricce. Zie daar het geen het „ huis betreft door de Grieken Gijnceconitis, „ het verblijf der vrouwen genoemd. Per„,rault laat ons dwars door dit huis gaan, „ om in een ander, van veel grooter aan,, zien, te komen, het welk de Heer des hui„ zes bewoonde , en waarin hij, afzonder„ lijk van zijn gezin, in eene pracht leefde, welke zijn ftaat en waardigheid vorderden. Deze fchikking fluit den Markgraaf galia„ ni met reden, en het is, indedaad, bewee„ zen , dat de Griekfche vrouwen , als het ,, ware, in het verafgelegenst gedeelte van „ het huis verbannen , geene gemeenfehap, hoegenaamd met mannen van buiten had. „ den, en gevolglijk moest het verblijf, het „ welk voor haar gefchikt was , voltrekt „ afgefcheiden zijn van dat, het welk door mannen bezogt werd. Het was alzoo niet „ gevoeglijk , dat het zelve open ftond en ,, geduurig tot eenen doorgang naar het an„ dere verftrekte. Om deze ongelegenheid te „ ont-  fclJVOËGZELEN. 291 g öntwijken , heeft de Markgraaf galiani, ., wiens gevoelen ik als het mijne aanneme , ï, het gepast geoordeeld , het gebouw , het „ welk perrault vlak voor het verblijf der „ vrouwen gefteld had, aan eene der zijden -,, te brengen. „ Wanneer men de woorden van vitruvius naar den letter opvat, waren de gebouwen, 5, die eeniglijk ten dienlte van den Heer des ü, Huizes gefchikt waren, twee in getal. Om dezelven aan te duiden gebruikt vitruvius ,, de woorden Domus en Perijtijlia in het ,, meervoud , en zegt dat het ganfche verblijf, fchoon veel ruimer, dan het huis ,, der vrouwen, waarvan hij gefproken had, daar aan verbonden was. Maar dit zal „ noch nieuw noch ongewoon fchijnen aan .,, hun, die den niet zeer naauwkeurigen ftijl ,, van dezen Schrijver, wiens toeleg het niet „ was, als een groot Letterkundige voor te „ komen, kennen en beoefend hebben. Het -,, is hem meermaalen eigen , zich van het „ meervoud te bedienen in een aantal van ge„ vallen, die het enkelvoud vereifchen. Per. „ rault en de Markgraaf galiani hebben ,, alzoo wel gedaan , om zich dit ten nutte „ te maaken , en zich bij één enkel getim« 5, mer te • houden. Ik doe het zelfde , en 3, zie niet , dat men 'er anders over kan e,, denken. ?, Het tweede gebouw, veel fraaijer dan het T 2 „ eer*  292 B IJ V O E G Z E L-E N. „ eerfte , was eigenlijk, gelijk „ik reeds deed „ opmerken, flechts een huis van ftaatfle en „ gefchikt om vertooning te maken. Men „ vond 'er niet anders in, dan gehoor- en „ gezelfchap zaaien , gaanderijen of fchilder„ zaaien, boekerijen en zaaien voor gastmaa- len , maar geene woonvertrekken. In dat „ gebouw ontving de Heer van het huis de „luiden van rang, die hem bezogten, en ,, hield hij de eer op van zijn huis; in het „ zelve fprak hij met zijne vrienden, handel„ de hij over zijne zaaken , gaf hij feesten ,, en maaltijden , en bij alle deze gelegenhe„ den , vooral bij de laatfte (deswegeus is „ vitruvius zeer ftelligjverfcheenen de vrou- wen niet. „ Om in deze^onderfcheidene vertrekken „ te komen , moest men in de allereerfte „ plaats prachtige voorhuizen doorgaan, .Ve„ ftibula egregia. De Markgraaf caliam die „ 'er flechts één van maakt, plaats het zijne voor aan de ftraat, zonder 'er eenig ver„ blijf voor eenen portier bij te voegen „ het welk, in zulk een geval, noodzaaklijk „ zou geweest zijn. Mijne voorhuizen hebben „ ze niet van nooden , wijl zij afgeflooten „ zijn door de voordeur van het ganfche huis, en, daar ik reeds redenen heb gege- ven , op welken ik mijn begrip deswe„ gens gegrond heb , acht ik mij ontflagen, om dezelven hier te herhaalen. „Elk  B IJ VOEGZELE N. m ,, Elk vertrek had deszelfs eigene deur, s, die met veel deftigheid vercierd of, jn„ dien gij wilt, geftoffeerd was: januas pro„ prias cum dignitate. Ik zou, om dat 'er„ toch een woord moet bijgevoegd worden, „ geftoffeerd verkiezen, om dat de deuren „ van binnen in de huizen der ouden flechts „ gefloten waren met eenvouwdige deurgor9* diJnen ■> of ftukken van ftoffen, welken „ men , naar vereisch, optrok of nederliet. 5, Dezen hadden haare uitgangen onder de „ gaanderij van eenen zuilengang dis eene ge„ heel andere ftrekking had , als die in het „ andere gebouw. Dezelve befloeg fchier de „ helft van den grond, van het geheele ge„ fticht; en van daar, dat vitruvius, een „ gedeelte voor het geheel neemende , op „ zommige plaatzen van zijne befchrijving „ den naam van het Perijlijlium voor het ge„ heele gebouw gebruikt. Zomtijds had de. „ ze zuilengang dit bijzondere, dat de gaan„ derij tegen over het zuiden, en waarin de V „ groote feestzaal uit kwam, op hooger zuilen „ rustede en alzoo verhevener was, dan de „ drie andere gaanderijen van den zelfden zui„ lengang. Alsdan gaf men aan den zeiven „ den naam van de Rhodifche gaanderij. De „ muuren van deze gaanderijen waren, om ze „ zoo veel rijker te maaken, met pleister „ overdekt en derzelver gewelven met fchrijn„ werk befchooten. Onder dezelven wandelden T 3 „de  ?94 B IJ V O E G Z E L E N. M de mannen , en redeneerden of fpraken „ over hunne zaaken, zonder vrees van ge-s „ ftoord te zullen worden door de komst der. vrouwen; en van daar droegen zij ook den ,, naam van Andronitides. Om u een naauwkeurig denkbeeld te ge„ ven van dergelijken zuilengang, zal ik n „ voor eenen oogenblik overbrengen naar een, prachtig monnikenklooster, zoo als 'er vee- le kloosters in Italië zijn. Ik laat het in, a, deszelfs ganfchen omvang rusten op eenen 3, regel van zuilen; aan den rug der muuren ,, plaatze ik groote vertrekken die in de gaanj, derij van den zuilengang uitkomen; eenigen 3, opene ik van vooren in derzelver ganfche 3, breedte , gelijk gij verfcheiden monniken» capittels hebt kunnen zien. Van deze, al» a, zoo opengeftelde, vertrekken maak ik groo3, te gehoorzaalen en feestzaalen ; want alzoo 3, ftelle ik het mij bij de Grieken voor , en s, alzoo vinde ik mij in mijn begrip gehol- pen door de zuilengangen van dien zelf3, den aard, dien wij nog bij de baden der -,, Romeinen vinden. Aan de voornaamften dezer feestzaalen, welke ik tegen over het ,, zuiden brenge , geve ik zoo veel ruimte, als ,, mij de grond flechts toelaat. Ik leg dezelve ,, zoo aan, dat men 'er gemaklijk vier eettafels j, kan aanrechten, elk van drie tafelbedden, welken vitruvius vordert. Een groot aantal „ dienstboden kunnen'er hun werk, zonder ee- v ui*  BIJVOEGZELEN. 205: „ nige verwarring verrichten, en 'er blijft te,, vens nog genoeg plaats over voor tooneel„ fpelers , dien men 'er ontbiedt, om too„ neelvertooningen te geven. Ziedaar, indien „ ik mij niet bedrieg, een tafreel, het welk „ getrouw genoeg afgebeeld is , van den prachtigen zuilengang, welken vitruvius befchrijft. „ Maar gij zult u , zoo min als ik mij, ,, verbeelden, dat alle de huizen der Grieken „ op dezelfde wijze waren aangelegd, als dat, het welk ik u naar vitruvius heb voor„ gefield, en het welk hij als een voorbeeld „ opgeeft, ©m in ftaat te zijn tot zulken aan„ leg , moest men eigenaar zijn van eenen zoo uitgeftrekten, als regelmaatigen, grond, „ en, gelijk men zegt, uit eene ruime beurs „ timmeren. En wie kan zulks verwachten, „ vooral in eene reeds gebouwde ftad , al„ waar elk gebouw noodzaaklijk eene bijzondere richting aanneemt , en waarin elke „ eigenaar verplicht ls , zich naar de rooi„ jing te regelen , welke hem zijne buu,, ren voorfchrijven ? Hetgeen vitruvius „ heeft opgegeven moet dus alleen verltaan „ worden wegens een groot huis van eenen „ Griek van weelde, wien de Fortuin begun,, Itigd had, Delicatior et ab fortuna opulen,, «tor, dus omfchrijfc hem vitruvius; die,, „ daar en boven niet te vreden met een „ huis voor zich te hebben , nog afzonder„ lijk en buiten- zijn gebouw twee kleene T 4 „ vrij  *o6 B IJ V O E G Z E L E N. vrij gemaklijke verblijven laat ftichten voor 3, de vreemdelingen, dien hij 'er herbergt en 3, allen gemak verfchaft, en die 'er, geduu3, rende hun vertoeven, zoo vrij kunnen lee,, ven , als of zij in hun eigen huis waren; kunnende zij ingaan en uitgaan, zonder de ,, rust van hunnen Gastheer te ftooren, zijnde deze huizen daartoe voorzien van bijzondere deuren en van eene ftraat , die tusfchen ,, dezelven en het huis van den Gastheer langs loopt. ,, Nog heden maaken de Turken 'er zich eenen plicht van, die gastvrijheid te oefe,, nen in Caravan/eraüs of herbergplaatzen ,, in den fmaak van kloosters , dien zij op ,, hunne wegen aanleggen, en waarin de rei,, zigers om niet ontvangen worden ; het ,, welk men als een overblijfzel kan befchou. „ wen van het geen men oudtijds in Grie,3 kenland pleegde. Aangaande het geen ik ,, heb doen blijken , dat ik overtuigd was „ van de overeenkomst der tegenwoordige ,, huizen der Turken met die der oude Grie,, ken, hunne voorzaaten ,xvoor zoo ver der,-, zeiver algemeene inrichting betrof; blijve ,, ik niet flechts in het zelfde gevoelen, „ maar voege 'er tevens bij, dat dit niet „ anders kon wezen in een land , het welk geenzins, als het onze ; onderworpen wa* ,, aan de eigenzinnigheid en geduurige ver- anderingen van den fmaak. Toen de Tur- . „ ken  BIJVOEGZELEN. 207 ,, ken Griekenland veroverden , maakten zij „ zich tevens, meester van de gebouwen, door hun bewoond , dien zij zich ten flaa„ ven. maakten. Zij zeiven zetteden 'er zich „ in neder , vonden 'er de verblijven , zoo „ als zij die konden verlangen , omdat 'er „ de vrouwen afzonderlijke wooningen had,, den , en geheel en al afgefcheiden waren van de verkeering met mannen. Zij had,, den 'er dus niets aan te veranderen. In ,, tegendeel moet men onderftellen , dat een ,, oorlogzuchtig volk , het welk nog onbe„ dreeven is in de beoefening der kunffen , „ zich veei eer zal gefchikt hebben naar de „ oude gebouwen, wanneer het zelf nieuwe „ wilde aanleggen. Om die zelfde reden vindt „ men ook in hunne huizen, even als in de ,, Griekfche, welken vitruvius befchreeven „heeft, zoo veele ringmuuren, waar in, ,, even als in de oude gaanderijen en zuilen,. gangen , de meeste kamers derzelver uit„ gang hebben en langs lopen. ,, De Markgraaf galiani zegt in eene zij,, ner aanteekeningen , dat hij in beraad ge„ ftaan heeft, om het huis der mannen vóór „ dat der vrouwen te plaatzen, en niet op ,, zijde, zoo dat men door het eerfte naar „ het tweede ging. Indien ■ hij het gedaan „ had, — en hij kon het gedaan hebben, — ,, dan zou hij overeen gekomen zjjn met den ,, tegenwoordigen aanleg der Turkfche huiT j „ zen:  298 BIJVOEGZELEN. zen: want vooraan in het huis heeft de „ Heer van het huis zelf zijn verblijf, en in „ het zelve verricht hij alle zijne zaaken en „ ontvangt hij zijne bezoeken ; terwijl de „ vrouwen bewaard worden in een verder „ afgelegen vertrek, het welk voor eiken an„ deren man ongenaakbaar is, behalven voor ,, hem, die recht heeft, om 'er in te komen. „ Hoe afgeflooten echter de Turkfche vrou„ wen zijn, ontvangen zij nogthands bezoek „ van vrouwen haarer kennisfe, welken zij „ doen plaats nemen op Sophas, tegen den muur ,, gefpreid rondom eene kamer, welke eenig„ lijk voor deze bezoeken gefchikt is. Erken ,, nu, dat dit zeer wel overeenkomt met den „ Amphithalamus der Griekfche huizen in dat 9, opzicht, waaruit ik u dezelven heb doen be. „ fchouwen. Ik kon u nog, indien het ver„ eischt werd , in de andere kamers bren„ gen, alwaar ik u de Turkfche vrouwen zou „ laten zien werken met haare flaavinnen aan „ verfcheiden arbeid, wel min nuttig , dan „ dien, waarmede zich, de Griekfche vrouwen bezig hielden; maar dat doet geen nadeel „ aan de vergelijking, daar het enkel aan„ komt op de verdeeling der kamers en vertrekken, welke ik meen voldoende agter„ volgd te hebben." ^Ik beweer niet, dat de meeste Atheners ten tijde, dien ik voor de reize van den Jongen anacharsis bepaald heb, zulke ruime  BIJVOEGZELEN. 299 me en prachtige huizen hadden: maar, wijl demosthenes verzekert , dat men in zijnen tijd , huizen bouwde , die in fchoon* heid overtroffen (i) de prachtige gehuchten , waarmede pericles Athenen verfraaid heeft, heb ik recht, om met m. mariette te onderftellen, dat die huizen niet wezenlijk verfchild hebben van derzelver befchrijving, door vitruvius gegeven, CO Demostb. ohjntta. 3. p. 38 & 39,- ld, de rep. ord» p, 137; id, iu Aiiftocr. p. 758.  3co BIJVOEGZELEN. II. Bijvoegzel bij het XXVI Hoofdftuk, D. III, bl. 148. Over de rangfchikking der deugden en ondeugden naar aristo- TELES. . „ Ik heb dit gefchrift, ten onderwijs van lijsis bewaard." Overmaat Middelmaat Gebrek of Tweede UU terfle. STOUTHEID MOED "VREES ONMAATIGHEID MAATIGHEID ONGEVOELIGHEID TERKWISTIN© MILDHEID GIERIGHEID SRAAL DEFTIGHEID BEKROMPENHEID • • • . GROOTMOEDIGHEID LAAGHEID ONVERSCHILLIG» ZACHTMOEDIGHEID TOORN , HEID. OEZWETS WAARHEID 0NTVEINZIN8 SNAAKERIJ VROLIJKHEID BOERSCHHE1D VLEIJERIJ VRIENDSCHAP HAAT STOMPHEID ZEDIGHEID . ONBESCHAAMDHEID "WANGUNST .... U8T TOORZICHTIGJJEID DOMHEID. III.  BIjVOEGZELEN. 301 hè Bijvoegzel in het XXXVHIfte Hoofdftuk., D. IV, bl. 213. agter de tweede aanhaaling aan den voet van den tekst. ,, Een zoortgelijk, maar veel afgrijslijker, tooneel werd te Rome vernieuwd in den aanvang van het Keizerrijk. De foldaaten van vespasianus en die van vitellius leverden eikanderen in het veld van mars eenen bloedigen flag, terwijl het volk, het welk rondom de twee ftrijdende benden gefchaard was, beurtlings deszelfs toejuiching te kennen gaf bij de afwisfelende kans. (tactt. Hift. L. 3 , c. 83.). Ondertusfchen merkt men in deze twee gelijkzoortige gevallen een in het oog vallend verfchil op. Te Olijmpia toonden de aanfchouwers eene bloote deelneming van nieuwsgierigheid: in het veld van mars gaven zij zich over aan de buitenfpoorigheden Van uitgelatene vreugde en woestheid. Zonder het verfchil der charakters en zeden in aanmerking te nemen , kan men zeggen, dat bij deze twee gelegenheden, den eerften het gevecht niet aanging , terwijl het voor de laatften een gevolg was van hunne burgerlijke oorlogen." —-— iv.  302 B Ij V O E G Z E LEM. 1 V. > BijVoegzel in het LUIfte Hoofdftuk. Do V. bl. 183. Agter het flot van den eerften volzin. Nog toonen zij zich gevoelig wegens eené mislukte pooging, welke zij voor omtrend vier eeuwen deeden. Den laster biet langer kunnende dulden , waarmede openbaare Redemaars niet ophielden van de fpreekplaatzen hun zwart te maaken , hervatteden zij het opzet, om hunnen ftaatsvorm, te veranderen. Men bemerkte hunnen toeleg, en veelen werden in de gevangenis geworpen. Zommigen bragten zich op het gezicht der plei om het leeven. Een hunner, de pijniging niet kunnende uitftaan, verklikte dertig zijner medeplig. itigen. Men bragt ze allen ter dood, zonder .ze te kunnen overtuigen, en hunne goederen werden verbeurd verklaard. De betichtingen werden nu veelvuldig: aangebragt te zijn werd genoeg, om fchuldig te wezen. Zestien honderd van de gegoedfte burgers werden pm hals gebragt; en, wijl de Redenaars, uit vreeze voor eene nieuwe orde van zaaken, thands op laager toon begonnen, offerde het Volk, *t welk zich nu verraaden achtede , ze allen aan deszelfs woede op (1), Geene ftad van Qrie» CO Diod. L. 15, p. 372.  BIJVOEGZELEN. 303 Griekenland heeft niet eenmaal zulk eene woestheid binnen haare muuren gezien. De Atheners, in eene hunner vergaderingen het verhaal daarvan gehoord hebbende, achteden zich •daardoor reeds zoo bezoedeld, dat zij ter•ftond toevlucht namen tot de plegtigheden der reiniging (1). . V. Bijvoegzel in het LXVIMe Hoofdftuk. D. VII. bl. 145. Agter de tweede aanhaaling. ■ „ Zie over deze omwenteling het einde vaa het eerfte deel dezes werks." VI. Bijvoegzel in het LXXVIfllle Hoofdftuk. D. VIII, bl. 272. na den eerften volzin. „ Daardoor zullen wij die onachtzaamheden vermijden, die het vermoeden en de vrees doen ontftaan ; daardoor zullen die gelukkige oogenblikken , de fchoonften onzes ganfchen leevens, zonder onrust voorbij vlieden , wanneer Ci) Plut. relp. ger. prsec. t. a, p. 894. Hellad. ap. Phot. p. 15t>3«  3o4 B IJ V 0 E G Z E L E N. neer het hart welmeenend zoo veel belang in de kleenfte oplettendheden weet te (tellen; wanneer het ftilzwijgen zelf bewijst, dat de harten door elkanders bijzijn gelukkig kunnen wezen ; een ftilzwijgen, 't welk verveeling noch tegenzin uitwerkt, wanneer men niets zegt, maar toch te zamen is." VII. Verbetering in de vertaaling. D", I. bl. 2, reg. 17. 'Er ftaat : ,, hunne bosfchen , welke zoo oud waren als de fchepping, verlieten." Lees: hunne bosfchen, welke zoo oud waren als de fchepping, omver hakten." VER-  35 VÈRDEELING van het WERK. EERSTE DEEL. inleiding. Behelzende een kort begrip van de Griek* I fche Gefehiedenisfen, van de oudfte tij. : den af tot aan de verovering van • Athenen in het jaar 404, voor J- c. Eerfte woestheid der Grieken. . Bl 1 Aankomst van . Oosterfche Volkplantin- ' gen. Inachus en phoroneus. 3' EERSTE DEEL. Cecrops. * • 5. De Argonauten. * . . 17. IX. deel, V HfiR.  3o6 VERDEELING Hercules. .... . 18. Theseus. ... 19. Eerfte Thebaanfche krijg. . . 35. Twee Thebaanfche krijg, of de krijg der Epigonen. . • . 38. Trojaanfche oorlog. . 39. Terugkomst der Heracliden. . 50. Aanmerkingen over de Heldeneeuwen. 52. • Vestiging der Ioniërs in kleen Afie. 75. Homerus. ... 78. TWEEDE DEEL. eerste afdeling', de eeuw van 'sol on. 93. Draco. .... 95. Epimekides. . . .98. ««-Wetgeving van solon.' , . 101. •PlSISTffATUS.- . . , 133, Aanmerking over de wetgeving van .solon. . . . . 144. TWEE-  VAN HET WERK. 307 TWBÏDï afdeeling, de eeuw van themistocles en aristides. De flag van Marathon. . . 174. De flag bij de Thermopijlen. . ' 202- De flag bij Salamis. . , 2fp, De flag bij Platcea. ,1 . 242. Aanmerkingen over de eeuw van themistocles en aristides. derde afdeeling, DE EEUW van pericles. 283. pericles. . , ; 2g3# Peloponnejifche krijg. . . 2^ alcibiades. . . ; ^25. Oorlog der Atheners op Sicilië. , 3-1. Verovering van Athenen. . 3^5. Aanmerkingen over de eeuw van peri- cles. . . . 35i< AaNMERKIHGEN. i . . 374. Va TWEE-  3cS V E II D E E L I N G TWEEDE DEEL. Eerste hoofdstuk. Vertrek uit Scijthie. Het Taurifche Cherfonnefus. De Euxijnfehe _ zee. Staat van Griekenland zederd de, verovering van Athenen in het jaar 404 voor J. C. tot aan het begin der reize. De Thracifche Bosphorus. Aankomst te Bijzantium. bl. 1. Tweede hoofdstuk. Befchrijving van Bijzantium. Reis van daar naar Les* hos. De zeeëngte van den Helkspont. Griekfche volkplantingen. . . 39. Derde hoofdstuk. Befchrijving' van Lesbos. 'Pittacus , alceus , sap- pho • 52. Vierde hoofdstuk. Vertrek van Mijti* lene. Befchrijving van Eubcea. Aankomst te Theben. • . . 72. Vijfde hoofdstuk. Verblijf te Theben. Epaminondas. Philippus van Macedonië. . . . 84^ Zesde hoofdstuk. Vertrek van Theben. Aankomst te Athenen. Bewooners van Attica. . . . 97. Zevende hoofdstuk. De Academie. 113. Agt-  VAN HET WERK. 309 Agtste hoofdstuk. Het Lijceum. De Oefenfchoolen. Socrates. De Worftelperken. De Lijkplegtigheden der Atheners. . . . 137. Negende hoofdstuk. Reize naar Corinthus. Xenophon. Tjmoleon. 166. Tiende .hoofdstuk. Werving, montering en oefening des krijgsvolks bij de Atheners. • . .175. Elfde hoofdstuk. De Schouwburg. 206. Twaalfde hoofdstuk. Befchrijving van Athenen. . . . 214, Dertiende hoofdstuk. De Slag van Mantinea. De dood van epaminon- das. . . . . . 25I. Veertiende hoofdstuk. Het- tegenwoordige Staatsbeliuur van Athenen. 259. Vijftiende hoofdstuk. De Atheenfche Overlieden. . . . 293. Zestiende hoofdstuk. De Gerechtshoven te Athenen. . . 300. Zeventiende hoofdstuk. De Areopagus. . . \ . . 30S. Agttiende hoofdstuk. De Gerechtshandel bij de Atheners. . . 317. Negentiende hoofdstuk. Over de misdaaden en ftraffen. . . 327. V 3 Twin-  3io VERDEELING Twintigste hoofdstuk. De zeden en het burgerlijke leeven der Atheners. 335. Een- en- twintigste hoofdstuk. Over den Godsdienst, de Geestlijkheid en de voornaamfte misdaaden tegen den Godsdienst. . . , 35^ Aanmerkingen. . , .391. DERDE DEEL. Twee- en- twintigste hoofdstuk. Reize naar Phocis. De Pijthifche fpe» len. De tempel en Godlpraak te DelJ>hi. . . . . , 1. Drie- en- twintigste hoofdstuk. Merkwaardige gebeurenisfen in Griekenland voorgevallen (zinds het jaar 361 tot aan het jaar 357 voor J. C). De dood van agesilaus , Koning van Lacedce. man. De komst van philippus tot den throon van Macedonië. De krijg der bondgenooten. • . . 47 Vier-en-twintigste hoofdstuk. Over de Atheenfche feesten. . . 57. Vijf- en- twintigste hoofdstuk. De huizen en gastmaalen der Atheners. 78. Zes  VAN HET WE ByK. 311 Zes- en- twintigste hoofdstuk. Over de Atheenfche opvoeding. . io3. Zeven-en-twintigste hoofdstuk. Gefprekken over de toonkunst der Grieken: - . . . 17U Agt- en- twintigste hoofdstuk. Vervolg van de zeden der Atheners. 225. Negen- en- twintigste hoofdstuk. De Boekerij van eenen Athener. Het vak der Wijsbegeerte. . . 243. Dertigste hoofdstuk. Vervolg van het voorgaande Hoofdjtuk. Gefprek van .den Grootpriester van cek.es over de eerfte oorzaaken. . . . 263. IJe.n- en-, dertigste hoofdstuk. Vet' velg der Boekerij. De Sterrekunde. 296,. Twee- en- dertigste hoofdstuk. Aristippus. . . •. 329. Drie- en- dertigste hoofdstuk. Oneenigheden tusfchen dionijsius den Jon - . gen, Koning van Stjracufen en zijnen Schoonbroeder dion. Reizen van plato naar Sicilië. . . . 344- Aanmerkingen. . . . 372. V* VIER»  3T2 VERDEELING VIERDE DEEL. ■ Vier- en- dertigste hoofdstuk. Reize door Baeotie; het hol van trophonius ; hesiodus ; pindarus. . j Vijf- en- dertigste hoofdstuk. Reize door Thesfalie. De Amphiclijons; de toveresfen; de Koningen van Pherte, het dal van Temps. , . ' ^f- Zes- en- dertigste hoofdstuk. Reize door Epirus, Acarnanie en Mtolie. De Godfpraak van Dodona. ■ De Leucadifche fpronS- • 0r, Zeven- en- dertigste hoofdstuk. Reize naar Megara, Corinthus, Sicijon en Achaie' • - ii6. Agt- en- dertigste hoofdstuk. Reize naar Elis. De Olijmpifche fpe. len. Negen- en- dertigste hoofdstuk Vervolg der Reize door Elis. Xenophon te Scillus. 235. Veertigste hoofdstuk. Reize door Mesfenie. v ' 257- en" veertigste hoofdstuk. Reize door Laconie. 302. Twee-  V A N H E T WERK. 0, TWEï- en- veertigste hoofdstuk. De inwooners van Laconie, . 327. Drie- en- veertigste hoofdstuk. Algemeene fchets der wetgeving van lijcurgus. . . . gnj Vier- en- veertigste hoofdstuk. Het leeven van ujcurgus. . 353, Aanmerkingen. . . • . 30-, VJJFDE DEEL. Vijf- en- veertigste hoofdstuk. Over de Staatsgefteldnis van Lacedamon. r. Zes- en- veertigste hoofdstuk. Over de wetten van Lacedamon. . 28. Zeven- en- veertigste hoofdstuk. Over de Opvoeding en Huwelijken der Spartanen. . .40. Agt- en- veertigste hoofdstuk. Over de zeden en gewoonten der Spana* nen- - 60. Negen- en- veertigste hoofdstuk. Over den Godsdienst en feesten der Spartanen. . . , . . 91. Vijftigste hoofdstuk. Over den krijgsdienst bij de Spartanen. . 99. V 5 Een-  314 VERDEELING Een- en- vijftigste hoofdstuk. Verdeediging van de wetten van lijcurgus. Ouivaaken van derzelver verval. . ... . jeep. twi-.e- en- vijftigste hoofdstuk. Rei* ze door Arcadie. , . drie- en- vijftigste hoofdstuk. Reize naar Argolis. . _ . . j^o. Vier- en- vijftigste hoofdstuk. Het Gemeenebest van p-lato. . arj*. Vijf- en- vijftigste hoofdstuk. Over den Atheevfchen handel. . 250. Zes- en- vijftigste hoofdstuk. Over de belastingen en den ftaat der geldmiddelen bij de Atheners. . . 264, Zeven- en- vijftigste hoofdstuk. Vervolg van de boekerij van eenen Athener. De Redenkunst. . 277. Agt- en- vijftigste hoofdstuk. Vervolg van de boekerij van eenen Athener. De Redekunst. . . 303. Aanmerkingen. . , 503. ZES-  VAN HET WERK. 315 ZESDE DEEL. Negen- en- vijftigste hoofdstuk. Reize door Attica. De Landbouw1. De Bergwerken van Sunium. Verhandeling van plato over de fchepping der waereid. . . : I. Zestigste hoofdstuk. Merkwaardige gebeuren isfen in Griekenland en op Sicilië voorgevallen (van het jaar 357 tot - aan het jaar 354 voor J. C). De onderneming van dion Het vonnis van * , de Veldheeren timotheus en iphicrates. Het begin van den heiligen krijg. 54. Een- en- zestigste hoofdstuk. Brieven van ANACHARüs en philotas, geduurende hunne reis door Mgijptus en Perfie , over de algémeene ' zaaken van Griekenland. . . . 80. Twee- en zestigste hoofdstuk. Over den aard der Regeeringsvormen , volgends aristoteles en andfcre Wijsgeeren. . . . . 243. Drie- en- zestigste hoofdstuk. Dionijsius, Koning valT Sijracufen , te Co» rinthus. Timoleon's bedrijven. 313. Aanmerkingen. , » 332. ZE-  3Ï<5 VERDEELING ZEVENDE DEEL. Vier- en- zestigste hoofdstuk. Vervolg der Boekerij. De Stcrrekun.ie. D3 Natuurlijke Gefchiedenis. De Geleigeesten. .... g Vijf- en- zestigste hoofdstuk. Vervolg der Boekerij. De Gefchiedenis. 76. Zes- en- zestigste hoofdstuk. Over de eigene naamen onder de Grieken in gebruik. . . . I04> Zeven- en- zestigste hoofdstuk. Socrates. . . , ui, Agt- en- zestigste hoofd'stuk. Feesten en Geheimenisfen van Eleufis. 174. Negen- en- zestigste hoofdstuk. Over het Griekfche tooneei. . jqö. Zeventigste hoofdstuk. Vertooning der ftukken op het Atheenfche tooneeI- - . . 260. Een- en- zeventigste hoofdtsuk. Gefprekken over. den aard en het doel des Treurfpels. . , 2^m Aanmerkingen. . t AG . Arriami hiftoria expedit. alexandri magni, gr, et lat. edit. jac. gronovii, Lugd. Bat. 1704, in fol. .— Taclica, gr, et lat, cum notis variorurq. Amjtelod. 1683, in 8vo, « Diatribein epictetqm. gr. et. lat. edit. jo. uptoni. Londini, 1741, 2 vol. in 4to. Athen^ei deipnofophiftarum libri XV , gr, et lat. ex redens, is. casauboni. Lugduni, 1612, 2 vol, in fol, X 5 Athe-  s3o LÏJST DER AANGEHAALDE Athenagor^e opera, fcilicet, apologia et le« gatio pro Chriltianis , gr. et lat. Lipjice, 1685, in 8vo, Aubignac (1'abbé hédelin d') , pratique di théatre. Jmfterdam, 1715, 2 vol. in 8vo, Augustini (Sancti) opera , edit. Benedictin. Pari/is, 1679, 11 vol. in fol. Avienus (Rufus festus), in arati prognos- tica, gr. Parijiis 1559, in /ito. Auli-Gellii nocles Attica;, cum notis var> orum. Lugi. Bat. 1666, in 8vo. Aurelii victoris hiftoria Romana, cum notis variorum. Lugd. Bat. 1670, in 8vo. B. «Bacchïi Senioris introd. artis mufica;, gr. et lar. apud antiqua; muficse auct. edit. meibomii. Am/tel. iöj2, 2 vol. in Ato. Baillij, hiftoire de 1'aftronomie ancienne. Paris, 1781, in Ato. Banier , la lVlythologie, ou les fables expliquécs par 1'hiltoire. Paris, 1738, 3 vol. in Ato. Barnes vita euripidis, in editione euripidis. Cmtabrig. 1694, in fol. Batteux, hiftoire des caufes premières. Paris, 1769 9 2 vol. in 8vo. Bat»  SCHRIJVERS. 331 Batteux , Traduél. des quatre poétiques. Paris , 1771, a vol. in 8vo. Baijle (Pierre) , Diftionnaïre hiftorique. Rotterdam, 1720, 4 vol. in fol. — Penfées fur la comète. Rotterdam, 1704, 4 vol. in lamo. . Réponfe aux queft. d'un provinciaL Rotterd. 1704, 5 vol. in 12010. BeausobRe, hiftoire du Manichêistnê. Amfteri. 1734, 1 vol. in 4W. Beixorii Cjoan. pftr.), expofitio fymbolici dese Syriaa fimulacri, in thefaur. ant. Graec. tom. 7. Belon, obfervations de plufieurs fingülarités trouvées en Grèce, en Afie, etc. Paris, 1588, in 410. BeRnardus de ponderibns et menfuris. O*o« nioe, 1688, in 8vo. Bidet , traité de la culture de la vigne. Paris, 1759, 2 vol. in i2mo. Bircovii (Sim.), nota; in dionijsïum halicarnass. de ftruclura orationis, ex recenlione jac. tjpton. Londini, 1702, in 8vo. Blond (1'abbé le) , defcription des pierreg gravées de M. Ie Duc d'or.léams. Paris, 178&, 2 vol. in fol. BocharTi geographia facra. Lugd. Bat. 1707. in fol.  33* LIJST DER AANGEHAALDE Boetii de mufica libri IV, gr. et. lat. apud antiqute mufica; auclores , edit. meiboajii. Amftelod. 165a, 2 vul. in Ato. Boir.eau desprèaux, tradudb'on de longin, dans fes ceuvres, Paris, 1747, 5 vol. in 8vo. Bordone (benedetto.), ifolario. In Venegia, 1534, in fol. Bossu (le), traité du poème épique. Paris, 1708, in i2mo. Bougainville, disfert. fur les métropoles et les colonies. Paris, 1745, in 12010. Brissonius (Barn.) de regio Perfarum principatu. Argentorati, 1710, in 8vo. Bruckeri hiltoria crit. phüofophia;. Lipjïe, 1742 , 6 vol. in 4to Bruwqij (le P.) , tradu&ion du théitre de$ Grecs. Paris, 1749, 6 vol. in i2mo. Brun (le P. le) , hifloire critique des prati. ques fuperftitieufes. Paris, i75o, 4 vol. in i2mo. Brunck CRiCH. Fr. Phil.) , edit. aristophonis, gr. et lat. 1783, 4 vol. in Svo. Bruijn(Corn. le), fes voyages au Levant , dans 1'Afie mineure, etc. Reuen, 1725, 5 vol. in 4to. Buffon , hiftoire naturelle. Paris, 1749,32 vol. in 4to. £u.  S C H ft TJ V E R S. 333 Bulengerus (iuL. C/es.), de ludis veterum. In thes. antiquit. Graecar. tom. 7. » i ■ De theatro. In thefaur. antiquit. Roman. tom. 9. Burignij , théologie païenne; ou fentimena des philos. et des peuples païens, furDieu, fur 1'iine , &c. Paris, 1754, 2 vol. in lamo. C. Cesaris (Caii Jul.) qua extant, edit. pr. oudendorpii. Lugd. Bat. 1737, 2 vol. in 4to. Callimachi hymni et epigrammata , gr. et lat. edit. spanhemii. UltrajeEti , 1697 , a vol. in 8vo. Capitolimus in vitd antonini philofophï, apud hittoriaj Auguftas fcriptores, edit. salmasii et casauboni. Parijiis , 1620, in fol. Casaubonus (Isaacus) , de fatyrica Gra;co« rum poefi. In mufeo philologico et hiitorico thom/E crenii. Lugd. Bat. 1699, in i2mo. Castellanus de feftis Graecorum in Dionys. in thefauro antiquit. Grscorum, t. 7. Catullus cum obfervationibus is. vossrr. Londiniy 1684, in 4to. ^  S34 LIJST DER. AANGEHAALDE Cajjlus (ie Comte de) , recueil d'antiquitéS. Paris, 1752, 7 vol. in Ato. Celsus (Cornel.) , de re medica , edit. j. valart. Parijiis, 1772, in i2mo. Censorinus de die natali, cum notis variorum. Lugd. Bat. .'743, in 8vo. Certamen homeri et hesiodi , gr. in edit. homeri a barnesio. Cantabrigie, 1711 , 2 vol. in 4to. Cuaranon , traduction de THéocRiTE. Paris, 1777, in i2mo. —— Traduelion des Pytliiques de pïnda- re. Paris, 1772, in 8vo. Chandler's travels in Greece , and in Afia minor. Oxford and London, 1776, 2 vol. in 4to. —— Infcriptiones antiqüa: , gr. et lat. Oxoniiy 1774, in fol. Chardin , fes voyages. Amjlerdam , 1711 , 10 vol. in i2tno. Charitonis de Chaerea et Callirrhoe amoribus libri VIII, gr. et lat. jo. jac. reiskii. Am- jlel. 1750, in 4W. Ch/»u (1'Abbé de la) defcription des pierres gravées de M. Ie Duc d'oRLéANS. Paris , 1780, 2 vol. in fol. Chishull antiquitates Afiaticae , gr. et lat. Londini, 1728, in fol. Choi-  SCHRIJVERS. 535 Choiseul-Gouffier (le Comte de), voyage de la Grèce. Paris, 178a, in fol. Christiani (Flor.) nota; in aristophanem ■ edit. lud. kusteri. Amfttlodami, 1710, in fol. Ciceronis opera, edit. oliveti. Parijiis, 1740, 9 vol. in 4to. Claudiani (Cl.) qua; extant, edit. jo. mat. gesneri. Lipjite, 1759, a vol. in 8vo. Clementis Alexandrini opera, gr. et lat. pot» teri. Oxonice, 1715, 2 vol. in fol. Clerc (Daniël le), hiftoire de la médecine. La Haye, 1729, in 4to. Clerici(Joan.) ars critica. Amjtelodami, 1712, 3 'vol. in 8vo. Columella de re ruftica , apnd rei ruffïcae fcriptores, curante jo. m. gesnero. Lipjice, 1735, a vol. in 4to. Coluthus de raptu Helen», gr. et lat. edit. aug. mar. band1nii. FlorentlCB , I765 , in 8vo. Combe (Carol.) nummorum veterum populorum et urbium, qui in mufeo o. hunter asfervantur defcr. Londini, 1782, in 410. Conti (Abate) illuftrazione del Parmenide di Platone. In Venexia, 1743, in 4W. Corneille (Pierre) , fon théatre. Paris , J747» 6 vol. in i2mo. ' Cor-  33 2 vo1, in 4t0' Motte (la), fes fables. Paris, 1719, in 4to. Mouceaux, fes voyages , rt la fuite de ceux de corn. le iïruyn. ROUBII , 1725 , 5 VOl. in 4to. Mourgues, pïan théoiogique du Pythagorisme. Paris, 1712, 2 vol. in 8vo. Mus/ei de Herone et Leandro carmen , gr. et lat. edit. mat. rover. Lugd. Bat. 1737, in 8vo. Mufica: antiqua; auftores. gr. et lat. edit. MEI' EOMii. AmJUlod. 1652 , 2 vol. in 4to.  352 LIJST DER ANGEHAALDE N. Nicandri theriaca , &c. gr. apud poetas heroïcos gracos, edit. h. stephani. 1566, in fol. Nicomachi harmonices manuale , gr. et lat. apud antiq. mufic» auct. edit. meibomi. Am» Jlelodami,.i6s2, 2 vol. in 410. Nointel , marmora, in Mufeo Acad. reg. Infcriptioruim. —— Ses deslins confervées a la bibliothé. que du Roi, au cabinet des eftampes. Nonni Dionyfiaca, gr. et lat. edit. scaligeri. Hannov. 1610, in 8vo. Norden , voyage d'Egypte et de Nubie. Co» penhague, 1755, 2 vol. in fol. Novum Teflamentum. Parijiis-, 1649, 2 vol. in i2tno. O. Ocellus lucanus et timée de locres , en grec et en francois, parl'abbé batte*'*. Paris, 1768, 2 vol. in 8vo. Olivier (Cl. math.) , hiftoire de philippe , roi de Maeédoine. Paris, de bure , 1740, a vol. in 12010. Ono»  S.C H R IJ V E R S. 353 Önosanihu Strategicus , live de imperatoris inftitutione , cum notis jo. a chokier, gr. et lat. Rome, 1610, in 4to. Oppianus de venatione et piscatu, gr. et lat. edit. jo. goït. schneioer; Argentorati, 1776 , in 8vo; Opuscula mythologica , gr. et lat. cum notis variorum. Amjtelodami, 1688, in 8vo. Oratores graeci, gr. edente h. stephano , 1575 , in fol. Origenis opera omnia, gr. et lat. ftud. Dom. car. de la rue. Parijiis, 1732 , 4 vol. in fol. Örosii (P.) hiftoria: , edit. havercampi. Lugd. Bat. 1767, in 4to. Örville (Jac. phil. d'), Sicula. Amjlelodami, 1764 , in fol: Övion nasonis (Pub.) opera, edit. pet; burmanjni, 1727, 4 vol. in 4to. F< Paciaudi de athietarum faltatione commen. tarius. Rome, 1756, in 4to. —— Monumenta Peloponefia. Rome, 1761, 2 vol. in 4to; Pal/Ephatus de incredibilibus, gr. et lat. in opusculis mythologicis , cura nojis varior. Amjlüod. 1088, in 8vo. IX. deel. 'L Pal-  354 LIJST DER AANGEHAALDE Palladius de re milieu , apud rei rufticfe fcriptores, edit. gesneri. Lipjice, 1735, 2 vol. in 4to. Palrierii exercitationes in auclores grascos. Traj. ad Rhen. 1694, in 4to. -—■ Grascia antiqua. Lugd. Bat. 1678, in 4to. ParSer (Samuel) , disputationes de Deo et providentia divina. Londini, 1678, in 4to. Parthenii erotica, gr. et lat. apud hift. poet. fcript. Parijiis , 1Ö75 , *n 3vo- Pastoret , disfertation fur les lois des Rhodiens. Paris, 1784, in 8vo. Patricii (Franc), discusfioiies peripatetici,; Bajïlece, 1581, 2 vol. in fol. Pausani/E Grsecias defcriptio, gr. et lat. edit* kuhnii. Lipjics, 169Ö, in fol. Paw(de), recherches philofoph. fur les Egyp- tiens. Berlin, 1773, 2 vol. in 121110. Perrault , traduction de vitruve. Paris , 1684, in fol. Petavius de doeïrina temporum. Antuerpice, x703 j 3 v°l« m f°L Petiti (Samuelis) leges Attica?. Parijiis t 1635, in fol. ■ Miscellanea , in quibus varia veterum fcript. loca emendantur et iliuftrantur. Parijiis. 1630 j iu 4W, Pb.  SCHRIJVERS. 355 Petroniï arbitrx (Titi) fatyricon, cuiri notis variorum. Am/lelodami, 1669, in 8vo. Philonis jud^li opera, gr. et lat. edit. dav. hoeschelii. Lutet. Paris: 1640 ï in fol. Philostratorum opera omnia , gr. et lat. edit. g. OLEARii. Lipjice, 1709, in fol. Phlegon trallianus de rebus mirahilibus, gr. et lat. in thes. antiquit. Grascaruin , tom. 8, p. 2690. Phocijlidis poëmata admonitoria , gr. et lat; apud poetas minorts graecos, edit. rad. win tertoni. Cantabrig. 16S4, in 8vo.' Photii bibliotheca , gr. et lat; cum notis d. hoeschelii. Rhotomagi, 1653, in fol. Piirijnichi ecloga? nominum et verborum atti- corum, edit. jo. corn. de paw. Traj. ai Rhen. 1739 , in 4to. Phurnutus de naturd Deorum , gr. et lat; in opusculis mythologicis. Amjtelod. 1688, in 8vo. PlETRO DELLA VALLE. (Zie VALLE.) Piles (de), cours de peinture par principes. Paris, 1708, in 12010. Pindari opera , grascè , cum latina verfione novft et comment. erasmi schmidii; accesferunt fragmenta aliquot , &c. Vileberga, ifiéj in 4to. Z * Pin-  S5Ö LIJST DER AANGEHAALDE Pindari opera, gr. et lat. cum fcholiis grasc. et notis cura! r. west, et rob. welsted ; una cum verfione lyrico carmine. nic. sudoeii. Oxonii, 1697, in fol. Pitture Antiche cVErcol&no. Napoli , 1757 , 9 vol. in fol. Platonis opera omnia, gr. et lat. edit. serra- ni, 1578 , in fol. Plauti comoedix, cum notis LAMsiNTi Parijiis , 1576, in fol. PÏ.inïi hiftoria naturalis, cum notis i-iardüini. Parijiis, 1723, 3 vol. in fol. _ Epiitolse, ex recenfione r. dan. eon- golii. Amjtdodami, 1734, in 4to. Plutarchi opera omnia, gr. et lat. edit. Ru- aldi. Parijiis, 1624, 2 vol. in fol. Poccoke's defcription of the East, &c. Lon* don, 1743 , 3 vol. in fol. Poleni fMarchefe giovanni). Voy. saggi di disfertaz. academiche di Cortona. In Roma, 1742, 6 vol. in 410. Pollucis (Jülix) Onomafticon , grac. et lat. edit. Hem sterhuis. Amjtdodami, 1706 , 2 vol. in fol. Polij/eni ftrategemata , gr. et lat. cum notis variorum. Lugd. Bat. 1691, in 8vo* Polijee, traduit en francois, par dom. vinc. thuillier, avec les notes