01 1764 4500 UB AMSTERDAM  H E 3È ïu IC V X 3) E V A X H I F V O C ft A T 3E S , DATII) YA5 GËSSCHËK, Lid tib -rerfclieilcne Maati cLappij = euvaii Weeteiiiclia-jipen ; j)ireetenr en Secretaris vuu liet Genooticnaj ter beTor1 e r ing der IIeel= Iruxiüe eii ïïeelliie e stexte AaifterJam. T E A. vS 'J'KHllAM, b ij .ï . B . K I, W K . ^.ccxcx. VSSfOWÏC   si w »* NEDERLANDSCHE' ZfCswoGüijiritr, is zinès vee& é>cuwen ieienc)- uê den prootfien QcnttSdc.tr t a& den vaèer der genees Aanst. 3€ct worè tyd, dat £y£. Acm ooA /ecr^ Aennen, a& den, verèienféetyiAen ZfGuAmtcfitr , a& Act OraAeA der ïy~£eeé£unèe<. tyee/en vw-sn ) 't is waar, Aennen dem reeiïs voor een ^e&ccAte t uit de U^esjen uwer ZfCoo^tceraarcn , uit de Ofcdri^tcn van deczen, uit die van anber'en t uit de myne- — 3)an , dee~ ze Aennis is 'fleércAA^A f vermits - ze  ^ 4 flcpU verbeert omtrent, weinet z-onèerAeèen. tfy-e- moet Acm Aennen In 't pcAccA; in aAAc zpnc voAmaaAtA&cn , in aAAc zync peércAen ^r door f *u&(fc in fiaat zyn,, Aem naar verdien/ten U waaroeeren ; Aem uwen wierooA te ojferen waar Ay proot, den. zcAven te weipcren waar Ap AAcin U. ~ fflicr door ooA, zu/t £c eene fuif te verpeApAinp Aannen maaAen,van Aem , met Uwe ZTpdpenoctcn , net T/ *efven, — gyt &uét daardoor feeren, wat Ap aA, wat Apnietpeweeten AecJ't.'waar* in gy Aem $cfpd , Aovcn Acm verAceven , o^ Acne%n Acm verAaapè- &pt tMisfcAten *t/J?4 , zu At ge daar door cntïeAAcn , dat uwe Xamt , aAtAah^* voor zoo. vctAActrcft dctcAvcr ocjfeneh^  ^ 5 p%ecdtc , ^dcrt zynen -Qecfffi Cf> verre na zoo vecdc vorderingen niet pcmaaét deé^t ads men zip doorgaands verdeedd, en verscheiden zoogenaamde ïf£edendaapfede dandipdcècn , cene zeer oude 2)aplcdcninp dedden. Sjetze onideddinp , Ace grievend ooi voor dc QipcdieJ'de , dan een groot nut aanérengen. dan adtdands dienen, ter opwaddering van werd&aamdeid / ien dodwerd teptn fcdaam* tedooze veniers van nieuwgdeden / en , om ons niet tc zéér tc verdcoyuurdi* den oj» onze wceten^cdap-. tyergun mg dus , ZMyxc fficexcsr / voor zoo vccd gy£ duiten dc moop* dyddeid zift om toegang tc drggen tot dcczen grooten ZfCeefmccJ'ter f dat id daar toe den weg daane/ —— # 3  eene vcrtaat'inf zgncr Zföeeéïaf&ige -£eerjte$inpen , aézints verryAt met ophelderende aanmerdingen / tyerpun my tevens ; dat ïé deczen mynen arieid , een der gewiptigjten zeeder w-ctde id immer ondern&amen delie , t gene volgens Lucianus, het klem jlandbeeld van Hippocrates was voor den Geneesheer Antigon us; en hy al of niet, meerder of minder, in zy, neKunstoefening zal flagen,naar hy de Leerftellingen daarin vervat, aanneeme of verwerpe; dezehen nader hykoon/e of daar van verder afwyke.  HEELKUNDE VAN HIPPOCRATES. EERSTE HOOFDDEEL. Algemeene Leerftellingen. H et Leven Is kort, de Kunst lang* de Gelegenheid vlugtig, de Ondervinding misleidend, het Oordeel zwaar. Niet Hechts moet hy die het noodige doet, maar ook de Zie* ke, de Oppasfers ^ en de uiterlyke dingen , elk het zyne toebrengen (#). De kortheid van het Mensclilyk Levtn, waar van HippocraTes hier ter plaatze fpreekt, moet men waarfcbynlyk niet zo zeer neemea in het afge. trok- Aphtrism. SeÏÏ. i. dphos. t. Pag. 124a* A  2 HEELKUNDE van trokkene, als wel in verband met de Kunst, dat is, in vergelyking met de oneindige uitgebreitheid van deeze. Het woord Kunst, voor 't welke we in 't norfpronglyke leezen Techne , beteekend zeer zeèker , alleen de Geneeskunsten wel, gelyk dezelve was ten ryde van den Schryver , te weeten onverdeeld , en roet influiting van alles wat eenige de minde betrekking heeft tot het kennen en geneezen van Ziekten, van Gebreken. Het vlugtigc der gelegenheid, zegt met zo veel andere woorden , dat de tyd om deeze Kunst te leeren, en by elk voorkoomend geval , met het meeste nut te oefl'enen , zeer rasch én onherroeplyk voorby fnelcf. Voor Ondervinding, gelyk wy het woord Peira vertaald hebben , leest men by fommigen , Proefneeming. Van beiden inderdaad kan men (lellen, dat ze veelmaaien geheel iets anders dan waarlyk plaats heeft, fchynen te kennen te geeven, en dus veelal misleidend zyn. De beuvaarlykheid van fat Oordeel, is, met opzicht tot fommige Ziekten , maar al te zeer bekend aan de Genees- en Heelkundigen; en wordt van deezen , airhands voor zoo veel het lieden zyn van ondervinding en goede trouw, dageb ks beklaagd — hy die het tioodige doet, is de Genees- of Heelmeester, aan wien de behandeling cener ziekte word toevertrouwd- — Door een Zieken moet men verftaan , niet flegts die aan eene thands zoogenaamde Geneeskundige Ziekte, maar tevens, die aaneen Heelkundig Gebrek onderhevig is. Oppasfers zyn vooral dezulken , aan dewei-  HÏPPOCRAtES* 0 Welken , «8 het afzyn van den Genees- of Heelmeester, het toezicht over den Zieken is aanbevoo]en, met opzicht tot alles wat ter zyner herftelling jets kan toebrengen. — Onder de uiterlyhe dingen is alles begreepen, wat beftaat buiten den Zieken, den Geneesheer, den Heelmeester, en de Oppas» fers , voor zoo veel naamlyk hetzelve , 't zy regtftreeks , 't zy van ter zyden , eenigen invloed kaa hebben op de geneezing der Ziekte. Oat van deezen allen, elk het zyne tr.ott toebrengen t begrypt men ligtelyk dat zeggen wil, dat ieder derzetver in het byzonder, gemeenfchappelyk met de overigen, op de best mooglyke wyze, ter bereiking van het groot doelwit der Genees- en Heelkunde moeÊ werkzaam zijn, en in overeenkomst bier mede gfi« regeld worden» i it Het gelyké of ongelyke, blykt uit bet moek lyke, uit het geraaklyke , uit het algemeen bekende, uit het gene zicht-voel- hoorbaar is,uit dat, 't welk men door het Gezicht, het GeVoel, het Gehoor, de Reuk, den Smaak, ende Redeneering gewaar word. Want deezeiï zyn de grondllagen van alle onze kennis poor (£) De Oficio Medhi, Pag, 746* A s  4 HEELKUNDE van Door het gelyle efongelyke, word hier zeerzeefcer verftaan . 't gene aan zig zeif in den ftsat der Natuur, der Gezontheid, gelyk of ongelyk is; daar mede al of niet, meerder of minder overeenkomt. — Door het mèètlyhe', de moeilyke werking van alle Deden des Lighaams in * algemeen, of van foinmigén derzelver in't byzonderr gelyk ook, Ver. fchynzelen dewelken niet duidelyk tekenen, maar iets, of nauwlyks, of flegts twyffelagtig aanwyzen. — Door het gemaklyke, de gemaklyke werking der Deden: kenmerken ook, alzints duidelyk, of Immers duidelyk genoeg, om daar uit, zonder veel nadenken op eene onbedrieglyke wyze te befluiten. — Door het algemeen bekende, byzonderheden, welke alje kundige Genees- en Heelmeefters weete.n, datGezontheid of Ziekte, deeze of gene Ziekte te kennen geeven. Door het gene zicht- voel- hoorbaar is, ?lles wat bloot gefield is aan het onderzoek deezer Zintuigen. Door dat , '/ welk men (kor het Gezicht, het Gevoel, het Gehoor, de Reuk,, den Smaak, en de Redeneering gewaar word, het zien by voorbeeld . eener feheiding des geheels, eener miskleurigheid, eener veranderde gedaante; het voelen, eener tegennatuurlyke oneffenheid, zag' hejd , hardheid , klopping, hitte , koude , droogte, of vogtigheid; het riekeu van zuure , loogzoute, pisagtiüe,rotte,of eenigerlei andere Ontlastingen, Uitvloeizelen, of Uitwaaszemingen; het hoo. 'ren eener Keenkraaking, Pees- of Tandknerfing, Hoest, Hik, en flergelyken; het gewaar worde» des  .HIPPOC RATES. ƒ <[es Lyders, van zo?te , zuure, zoute , bittere, of andere fmaaken in den Mond; bet Redeneerkundig vergelyken eindelyk van het gene men, langs, één of meer deezer wegen waarneemt, met de van elders bekende natuurlyke en gezonde gefieltheid de«t Lighaams, of van deszelfs Deelen ; gelyk ook, met de hoedanigheid en kragt der beleedigende Vermoogens. — Wat betreft het flot deezer Lee;(telling, waar in van alle opgeraelde byznnderheden gezegd word, want deezen zyn de grondlagen van o\k onze kennis; hierin zeekcr, word eeniglyk bedoeld die kennis, welke eene onmiddelyke betrekking heeft, tot het onderfcheiden van Gezontheid en Ziekte; en in het laaide geval, tot de juifte ontwikkeling van derzelver Natuur en Gevolgen. i ui- In het begin, en op het einde eener Ziekte, is alles het ligst. Het is het zwaarst, als dezelve op haar hoogst gekoomen is (c). Het begin eener Ziekte, field derzei ver eerften aanbal. — Het einde, haare afneeming of vermindering — Het hoogst der Ziekte, betekend vooral dien (laat derzelver, waarin de Natuur gewoon is ie beflisfen van Dood of Leven, van eene gedeeltclykc of geheele Geneezing. — Het Woord alles, fluit al dat gene in, 't welk behoord tot die by- zou> (c) Jphorüm. S«& 2. Jph. 30. Pag. 1245. A 3  e HEELKUNDE van zonderheden, welken men doorgaands gewoon is ts betrekken tot den rang der Toevallen. H.ppocraies derhalven, fchynd my toe, fehoon fommigen 'er anders over denken, beoogd hier. inzonderheid een denkbeeld te geeven van de verfcheiden Tydperken der Ziekten, zoo wel als van het gene ieder dier Tydperken, het Begin aaamfyk, de Stand, en de Afneeming, in het we, zenlyke onderfcheid van den anderen. #-* Ingevolge hier van moet ik aanmerken, i. Dat niet alle Heelkundige Ziekten deeze drie Tydperken doorloopen, maar 'er fommigen zyn welken altoos toeneemen; anderen die van den beginne af, alles zyn watze worden kunnen; anderen wederom', wel. ke, tot eene zekere hoogte geklommen zynde', die hoogte onveranderlyk behouden, a. Dat, betrek, ïyk tot die Ziekten, dewelke waarlyk deeze Tyd, perken doorloopen, de gezegdens van den Schry" ver onbetwistbaar zyn. 3. Dat men in alle derge, lyke Ziekten, door de ligtheid der Toevallen inden beginne, zig niet moet laaten verleiden tot onagt. zaamheid; noch op hgt einde, wanneer men alsdan het geval eerst onder bet oog krygt, tot eene ag, telooze nafpooring van alles wat daar by voormaalen heeft plaats gehad. —• Het eerlte immers, doet de Ziekte dikmaalen zwaarder worden danze anders soude gevyeest zyn. Het laatfte, kan ge, iegenheid geeven tot wederinftorth/g, welke te verhoeden geweest was,  HIPPOCRATES. 7 s. iv. De Voorzegging, zoo van den Dood als van de Geneezing, is in haastige Ziekten altoos onzeeker (d). Voorzegging , Prognojïs, fielt dat gedeelte der ziektekundige Tekenkunde , Semiologia, 't welk betrekkelyk is tot toekoomende, 't zy zeekere, 't zy waarfchynlyke gebeurdtenisfen , zoo in den ftaat der Gezontheid, als in dien van Ziekte: dat is, otn my duidelyker te verklaaren, de voorfpelling eener beftendige Gezontheid, eener aanftaande Ziekte, van deeze of gene Ziekte , van alles wat daar by van Tyd tot Tyd zal plaats grypen , van haare duuring, haar gevaar, en haare gemaklyke, moeilyke, of onmooglyke Geneezing. In 't vervolg zal blyken. wat men verfhan moet door haastige Ziekten in 't algemeen; gelyk ook, hoedaanige Verfchynzelen Hippocrates daarin befcbouwd, als voordeelig of fchadelyk. -—- Hier ter plaatze merkt hy voorloopig aan, dat alle die zelfde Verfchynzelen onzeeker,dat is niet beflisfend genoeg zyn, om zig daar op, by alle voorkoomende gelegenheden te verlaaten , of eene ftellige, en enbedrieglyke Voorzegging te grondvesten. s, v. ld) /lphorhm. Seil.2. Aph. 19. Pag, 1245. A 4  I HEELKUNDE vu J' V* Die Zieken zyn in het minfte gevaar, wier Natuur, L.ghaamsgeftekheid, en OnderdoT gelyk ook, het Jaargetye waarinze de 2ie£* krygen , meest overeenkoomt met den aar£ derzelver (e). - De juirte zi„ deezer Leerregel is5 dat, gelyk veele gekten byzonder eigen zyn Mn deeae of gene S haa^gefteltheid, Leeftyd, Sexe ofjaarge" depulken het mi„fte gevaar infJuiten, ' £ kootnen ,n die Gefteltheid, Kunne of Ouderdom of m dat Saifoen, waarinze, uit kragt eener zekJ re overeenkomst daar mede, meest gewoonlyk ee Zien worden. Dereeden hier van is volgens Aa^ sto 1 ei es, dat de oorzaaken dier Ziekten in het tegengefWd, geval flerker zyn, en veel moehyL «verwonnen of beteugeld kunnen worden. S- VI, Men vertrouwe niet op dingen, dewelke zonder reeden verligting aanbrengen. Men vreeze ook niet te zeer voor dezulken, welke zonder reeden gevaar aankondigen. Want de meeften deezer zyn onzeeker, en blyven noch üeitendig, noch lang aanhouden (f). Zeer 00 Aphorïtè. SeQ. 2. Aph. 34. pag. m-, Q) Apkorism. SeU. 3. Aph, 27. Pag. 1245,  M IPPOCRATES. ^ Zeer veelen, zoo Heel- als Geneeskundige Ziek» ten, hebben een bepaald Beloop, bepaalde Verfchy-ft* zelen, aan zekere gezette Tyden verbonden. - Mert vertrouwe deezcn niet, wil Kippocrates zeggen, fehoonze verligting aanbrengen; noch vreeze dezelven te zeer als ze gevaar aankondigen; wanneerze gezien worden in eenig ander Tydperk der Ziekte als dat, waarin men welbeweezen weec, datze ingevolge de Wetten der Natuur moeten plaats grypen; want, eene beftendige Ondervinding heeft geleerd, dat de meeften dier Verfchynzelen, verre van aan te houden, doorgaands fpoedig door regtftreeks ftrydige worden afgewisfeld, en derhalven alzints onzeeker zyn. Daar dit alles intusfehen, geheellyk berust op het oude Leerflelze! der Ziektefchyding, waaraan thands,wy weeten inderdaad niet waarom? nauwlyks gedagt word; vreezen we met reeden , dat men deeze Leerregel zal befchouwen als geener opmerking waardig. %. VII. Men geeve geen fterke Geneesmiddelen in ligte Ziekten. Men verfterke integendeel de Ziekte niet door zwakke Geneesmiddelen (g). Van dit Voorfchriftdurvenwe onbefchroomd ver« zeekeren , dat daarin de gantfche Kunst van Geneezen ligt opgeflooten. —— Geen fterke Geneesmid- de- (g) De Ltcis in Bmine Pag. 422. A 5  Jc HEELKUNDE va« delen te geeven i» ligte Ziektem, de Ziekte niet te vtdhr. hn door z»Me Geneesmiddelen, zegt immers me£ zoo veei andere woorden, dat een Genees* en Heel meefter, altoos, en in alle gevallen , zulke Hulp. middelen moet aanwenden, als best overeenkoomen met de Natuur der Ziekte; op dat hy in ligte Ziekten door het geeven van fterk werkende Hulp. middelen , de Zieken niet zonder noodzaake bezwaa. re, ofontkragtige; noch in deezen of anderen van meerder aanbelang, door het toedienen van onvermogende Middelen , geene gelegenheid geeve tot het verergeren der Ziekte. - Wy durven daar van ïnsgelyks verzeekeren, dat men , werd hetzelve f '£ algeraee" meerder, opgevolgd, kleiner Sterflysten, minder wandelende Geraamten, minder Verminkten, en minder ongeneeslyke Gebreken zien zouden. & VIII. In de zwaarfte Ziekten zyn de fterkfte Geneeswyzen de besten (Ij). Door zwaarfte Ziekten, moet men in eenen Heelkundigen zin die verdaan, welke, fchoon geneesbaar zynde , niet kunnen geneezen worden door eigenlyk zoogenaamde Heelmiddelen : door de fterkfte Geneeswyze, het gebruik van het Mes, of van het Brandyzer. _ Tegen het eerlte gedeelte onzer aan* (A) Aphorism, StSt. i. Apk. 6. Pag. 1245,  HIPPOCRATES. aanmerking 't is waar, zou men kunnen inbrengen; dat Ziekten, uit haaren eigen aart, ongeneesiyk of doodelyk, zwaarder zyn, dan de allerzwaarlte gencesbaare. Dan, het blykt duidelyk, dat Hippoc rat es deezen niet bedoeld heeft, dewyl by als dan zeer zeeker daar op geenerlei Geneeswyze zoude hebben toegepast. — Met meer reeden misfchien zou men kunnen zeggen, dat in Heelkundige Ziek». ten het gedelde niet altoos doorgaat, maar ver-, fcheiden van de zwaarden deezer, zig het best bevinden onder eene zagte Behandeling; by eene Geneeswyze, waar by het Brandyzer geheel niet, het Snymes nauwlyks, of immers met de meest mooglyke fpaarzaamheid, en alleromzigtigsc wordt aangewend. Men erinnere zig ten deezen opzigte, alleen de Verdervingen, fommige zeer faamengeltelde Beenbreuken en Ontwrigtingen, de Kanker, en jlergelyken. $. I X. 't Gene Geneesmiddelen niet geneezen, geneest het Staal; 't gene het Staal niet geneest, geneest het Vuur; en, 't gene ook het Vuur ongeneezen laat, moet als ongeneesiyk befehouwd worden (7). Alles wat Hippocrates bier zegt, moet men geenfinds, gelyk fommige willen, dus verdaan,dat men (i) Aphrism. Sed. 7. Aph. 88. Pag, iz6i.  HEELKUNDE u» men fig de Behandeling va„ alie Ziekten . altoos beginnen moet met de eerden ; en na deezen, en ook het tweede, zonder eenig gevo!* beproefd te hebben, eindigen moet met het laatfle Hv wist te wel, blykens veele andere Leerftellingen. dat fomimge Ziekten niet vatbaar zyn voor eene der. gekke opvolging van Behandeling, dan dat hy zulks by moog ykheid zoude k,nnen bedoeld hebben. Nauiurlyker is het, te denken, dat hy daar mede wil te kennen geeven, dat, gelyk 'er Ziekten zyn , dewehce door Genees - of Heelmiddelen kunnen\l holpen worden; 'er ook zyn, waar by deezen niets altoos uitngten, en welke hieiom met het S'aa] (allerlei fnydende Werktuigen) of met het Fuur (het Brandyzer) moeten geheeld, of ongeneezen gebaren worden. - Niet minder natuurlyk kan men dellen, dat zyn oogmerk daar by , inzonder, heid geweest zy, ons te leeren , dat, wanneer we w deeze of gene, vooral Heelkundige gevallen, vrU£. teloos een Gebrek behandeld hebben met Heelmid delen, dat we zegge ik, daar uit niet terdond befluiten moeten tot dtszelfs onheelbaarheid; maar a's dan den toevlugt moeten neemen tot bet Mes of als dit niet zyn kan, of insgelyks onvermoog'end bevonden wordt, tot het Brandyzer; of eindelvk wanneer men te vooren weet, of door Beproeving ziet, dat ook dit niet voldoet aan het oogmerk wy gerust de cngeneeslykheid der Ziekte mooaen wst ftellen; vermits, binnen den kring van deeze allen, het geheel vermoogen bepaald is der Heel. kun.  HIPPOCRATES. IJ kunde. — Vóór het Woord Geneesmiddelen intusfchen, was het goed, was het zelfs noodzaaklyk geweest, wagting, moet men daarom niet veranderen van Ge» neeswyze, zo lang het Geval onveranderd blyft , gelyk het zig vertoonde in den beginne. — Om alle misvatting derzelver te verhoeden , is het zeer nocdig 'er by te voegen, i. Datze geenzints influit, dat men, een genoegzaamen Tyd, eene Ziekte behandeld hebben, de , met het een of ander Geneesmiddci, alleen, ora dat dezelve blyft gelykze was in den beginne, met het (k) jtpharism. Se&. 2. Apk. 52. Pag. 1245.  m HEELKUNDEVaw bet gebruik var, dat Middel haifterrig moet «nbofcv den; en men de Proef niet zoude moogen neem! var. een ander, Datze even weinig met geoorloofd zyn zoude, eenigerlei verandering te maaken ,n de form van een aangewend Hulp. middel; noch, om daar van iets af te neenien, of hy te voegen. 3. Dat het tegendeel zelfs van het Jaatde zoo waar is, dat zeker Schryver daar omtrent zeer wel heeft aangemerkt , dat het met de Genees, en Heelkundige Kunstoefening dikmaalen even dus gelegen is, als met veel Geregtelyke Plvt* gedingen, waarin de form niet zelden, meerder blhst dan de grond, en winst of verlies, inzonderheid afhangen van gene. & X I. Ziekten, oorfprönglyk uit Vólheid, fftóeféfl door Ontlediging, die uit Ledigheid, door Aanvulling , en alle anderen, door tegengeftelde Hulpmiddelen geneezen worden (l), , Volheid, betekend in 't algemeen Volfappjgbeid • ta t byzonder Bloedrykheid. - Ledigheid, i„ het eerde opzigt, fteld eene te kleine hoeveelheid van Vogten, hoe genaamd: jn het laatfte, van Bloed. 7 D°°r O'M&'i* wordt verdaan, de Ontlasting der overtollige Vogten, door Purgeermiddelen, door d, Aderlating, en dergelyken. - Door Aanvulling, (/) Aphmsm. SeQ. 2. Jph. 22. Pag. 12^5, hSt  HIPPOCRATES.' 15 het gebruik inzonderheid van voedende Spyzen en Dranken. Deeze Leerftelling voor het overige, in zoo verre daarin beweerd wordt, dat alle andere Ziekten, niet van Volheid of Ledigheid af hanglyk , door tegengeftelde Hulpmiddelen moeten geneez^n worden , is geenzints yoodaanig datze nief vatb?ar zoude zyn voor tegenfpraak- — In eene Ontfteking, by voorbeeld, veroorzaakt dour Branding, is koud Water geheel niet aanprysbaar; noch, in eene Bevriezing, het fchielyk bybrengen van warmte voor* deelig. — Dan, misfchien is het waar, dat HipPocrates niet zoo zeer bedoeld eene tegenftelling der Hulpmiddelen aan de Oorzaaken, als wel aan de Natuut der Ziekten, wanneer het inderdaad meestal doorgaat, dat het tegengeftelde % door het te* gengeftelde moet geneezsn worden. TWEE.  m ÜEELIÜNDE vah TWEEDE HOOFDDEEL. teerflellingen, aangaande den Leefregel in ■ haastige Ziekten. $• t Ïn zeer haastige Ziekten verfchynen terftond de zwaarfte toevallen, en moet men noodwendig gebruik maaken van eenen ftrengen Leefregel. Is de Ziekte minder, en mag hierom de Leefregel ruimer zyn, als dan moet men in den laatlïen zoo veel toegeeven, als de eerfte ten aanzien haarer Toevallen ligter is {m\ Haastige Ziekten noemen de Geneesheeren dezulken , welke een groot gevaar influiten, en veelal gewoon zyn fchielyk te beflisfen van het Leven, Door eene zeer haastige Ziekte, verlhanze die, deWelke zulks doet in drie, vier, of uiterlyk zeven Da- (*) Aphorism. SeS, i. Aph. 7. Pag. 124$.  . tlIPPOCRATËS. xf Dagen. — Heelkundig kan men die Ziekten zeer haastigen noemen , welken alle haare mooglyke veranderingen , fchoon niet binnen de gefielde .Dagen, in een zeer koit tydbeftek doorloopen; en, of uit haaren eigen aart, of by gebrek eener goede behan. deling, fchielyk den Doad aanbrengen. Een ftrenge Leefregel, betekent by Hippocra* Tes, eene geheele onthouding vaiï Spyzen: by de Hedendaagfchen , dan eens deeze, dan eens, een fpaarzaam gebruik, alleen van dunne én ligt verteerbaare Vpedzelen. —— De reedeu , waarom men in zeer haastige Ziekten gebruik moet inaaken van deezen Leefregel , is dezelfde , als die we ffraks zien zulien dat gegeeven word van deszelfs nood* zaaklykhtid in de hoogfte kragt der Ziekte , af han. gendë van Öntfteking. Dat tri geringere , fchóori haastige Ziekten , de Leefregel ruimer zyn mag ; en daarin, ten opzigte! deszelve, zoo veel moet worden toegegeeven' , als derzeker Toevallen, 't zy nnnweezige, 't zy dreigende, Ttgttr zyn, is daar op gegrond , dat, gelyk Hippogrates elders leert, een dunne en ftrenge Lee/regel, in langduw iqe Ziekten altoos , en in haastige, zonder volflrehe noodtaahlykheid , gevaar lyk is: gelyk ttok,dat zulk eenen Leeft egel, tot het Mterfte gebragt, verveeld; en de mifftagen, welken hierom door dèn Zieken daarin begaan worden, demelyën meerder nadeelijf maaken dan een ruimer. 15 . y H.  i* HEELKUNDE van s. n. Zoo haast de kragt eener Ziekte op het hoogst gekoomen is,moet men vooral een'zeer fcnraalen Leefregel aanbeveelen O). Door de hoogfte kragt eener Ziekte ver/ha m-n dien ftaat derzelver , waarin de Toevallen dewelken haar vergezellen , niet meerder a'anwasfcben maar, of korter, of langer,op eenen zelfden voet aanhouden De noodzaaklykheid der vooroe- fchreeven Leefregel in dit Tydperk der Ziekte, berust inzonderheid op het onvermoogen waarin zig alsdan de Natuur bevind om een ruime Leefregel zonder nadeel' te kunnen verdraagen ; en zelfs "die Vbedzelen,om de woorden van den Schryver te gebruiken , demiken een gezond Mensch verfterken , tot niets dienen dan tot verzwakking. % III. Een bevogtigende Leefregel, is in alle koortzige Ziekten voordeelig (o), m Een bevogtigende Leefregel, is die, welke beftaat ' in het gebruik alleen van zeer zagte en fapryke Gewasfeu, en van wateragtige Dranken: ofwel, een (») Aphorhm. Selt. i. Aph. 8. Pag. 1243. {0) Aphorhm. Sea. i.Aph. 16. Pars prim. Pag. 1244,  HIPPOCRATES. 1 s een verdunnende en verkoelende , in den gewoonen 1'preekcrant der Hedendaagfchen. — Door Koortzige Ziekten moet men verdaan, 'niet flegts de' eigenlyk gezegde Koortzen , of zulke Geneeskundige Ziekten welken doorgaands van Koorts vergezeld worden; maar ook die Heelkundige Gebre, ken , waar de Koorts , als een Toeval bykomt ; gelyk by voorbeeld , zwaare Ontftekingen , eene uitgebreide Roos , zekere Wonden , fommige Beenbreuken, en dergelyken. ï iv. Men onderzoeke zorgvuldiglyk, welke Zieken , dc Voedzelen één of tweemaalen, meerder of minder, of nu en dan,moeten gegeeven worden; en regele zig in dit alles naar de Gewoonte , het Jaargetyê, de Luchtftreek, en den Ouderdom (jö). Deeze Leerftelling , dus geleezen wordende, is misfchien verftaanbaarder Men onderzoeke met de meest mooglyke nauwkeurigheid, welke Zieken de Foed. zelen één of meermaalen Daags, in grooter of kleiner hoeveelheid, of by kleine tusfchenpoozingen, moeten worden toegediend ; en gedraage zig, ten aanzien Van dit alles, naar de Gewoonte , het Jaargetyt , 'dé Lucht' fireek, en den Ouderdom van den Zieken. Hoe. (|>) Aphorism. Seö. i. Aph. 17.Pag. 1244. B 2  « HEELKUNDE VAN Hoedaanig nogthand- zy ook voorkoome , }s 7e van het uiterst aanbelang in de oeffening der Heelkunde, en moet ze daar by, nimmer uit het ooe verlooren worden Zoo fchadelyk het im! mers is, dat men eeneu zwsar Gewonden by voorbeeld , in de kragt zyner Jaaren, des Zomers, of n eene warme Luchtftreek, dikmaalen, veel moeilyk verteerbaare, of andere Voedzelen geeve ; zoo fchadelyk ook is het, dat men hem des Winters eene koude Luchtftreek, of zelfs in het tegenge'. Helde deezer beiden, als by gewoon is fterk en dikmaalen te eeten , te veel daarin bepaale , ef enkel gebruik laat maaken van ligt verteerbaare Spyzen. Aan de Gewoonte vooral , welke men zeer wel gezegt heeft , eene tweede Natuur te zyn, moet altoos iets worden toegegeeven. ï, v. Men doe een ftrenge Leefregel niet te lang aanhouden; want, zy vermeerdert de eetlust van den Zieken; gelyk ook eene te groote toegeevenheid,deszeifsZiekte doet toeneemen (q). Een ftrenge Leefregel waarlyk, 't zy men denzelven neeme in den zin van Hippocrates, of in dien der Hedendaagfchen, kan zelden lang worden uitgehouden zonder gevolg eener te groote Eet» lust, om niet te fpreeken, van een merklyk verval van (?) Prjeceptiones.Pag. 28.  HIPPOCRATES. 01 van kragten. — Maar , is dezelve uit dien hoofde, gelyk hier ingewikkeld gefteld word , fchadelyk ; een ruime Leefregel is zulks fomwylen niet minder — Men behaudcle' eenen Zieken derhalven , hierin noch te ftreng , noch te föegeevend; althands in Ziekten, dewelken van den beginne af, eene dergelyke Levenswyze vorderen , en gewoon zyn , met meer of min langzaame fclnveden , tot haare meCst mooglyke hoogte op te klimmen , of plaats grypen by Menfchen, van eene zwakke Lighaamsgeüeltheid. - In de volgende Leerftelling, in onze Aanmerking op dezelve , word dit Voorfchrift nader, en met mser onöerfchciding voorgedraagen. $■ VI. Men neeme wel in overweeging, of een Zieke , de Leefregel welke men hem voorfchryft, zal kunnen uithouden tot de Ziekte haare meest mooglyke hoogte bereikt heeft (?•)• Kan by zulks niet , wil Hippocrates zeggen, alsdan moet men vooral agt flaau op de hoe» grootheid zyner kragten; en meer in overeenkomst met deeze , dan wel , met de Natuur der Ziekte zelve, de Leefregel inrigten. — Cel sus, die den waaren zin deezer Stelregel het best van allen begreepen heeft, verklaart zig hieromtrent nadruklyk. „ Men moet (zegt hy ) -in het behande- ., len (r) Aphorim. Se®, i Aph. 9. Pars. prim. Fag. 1243 B 3  92 HEELKUNDE vah „len van Ziekten, dan eens dus , dan eens zoo " ,t6 WCrfc f «• e» *g inzonderheid altoos re** » len naar de kragten van den Zieken, doende „ deezen de voornaame aanwyzers 2yn'der » *en,Dg van minder of meerder voedzelen » 1 «ippocrates, fpreckende elders meer opzetuïs Z e" LCefre§d in Ziekten x inzonder£T r ?S ^ ^ Omtrent , ^^^^ Alles dcrhalven, wat in de voorigeLeerftellingen aangaande den Leefregel in haalde Ziekten Xt' M ' m°et 'mejl en^el befchouu-en , als gcze. g zyn voo de]vk. dat .sj onder d kragten des Z.eken daar mede ftrooken, en 8^5 van dien kant . geene Tp^n„„, • S den 7v„ v "genaanwyzmgen aanhie, zigt tot Heelkundige Ziekten het geval is- Ml ^ volgens H,PPDCR/1T*S^ ;^sd« zelve hebben zulks meermaalen ondervond n dat «en wat toegewend zy t» den Leefregel; inpers to zoolang, dat een dringend Levens ge vaT of 2 hoogde kragt der Ziekte, bet tegendeel vorde^ 5- VIL "t Is gevaarlyk, het Lighaam te veel en te haafhg op te vullen, of te ontledigen; te verwarmen, of te verkoelen; of op eenige andere wyge te veranderen, Want, ailes wat teveel 48  HIPPOCRATES. 03 is ftryd tegen dc Natuur; maar, het gene allengskens gefchied is vylig j vooral wanneer men overgaat van het een tot het ander (O- In de voorige Leerftellingen is alles wat' van den Leefregel gezcgt wordt , inzonderheid betreklyk tot het gebruik van Voedzelen. Hier ter plaatze word daar van gefprooken in 't algemeen, cn bet nadeel aangeweezen van alle groote en fchielyke veranderingen in denzelven. Waarfchynlyk in~ tusfchen is het, dat hier meer gezien word op de fchadelykheid van allerlei groote en fchielyke veranderingen des Leefregels in den ftaat der Gezontheid , dan wel in 't geval van Ziekte. Dog , dit belet geenzints dezelfde gezegden ook hier op toe te pasfen : want , het zyn de woorden van Hippocrates zelve op eene andere plaats; in* dien gezonde Lieden zig by de veranderingen van deeze of gene Levenswys kwalyk bevinden, hoe veel meer zal men zulks niet doen in 't geval van Ziekte, vooral in dat eener haaftige. Misfchien zal men hier tegen inbrengen , dat in verfcheiden , vooral Heelkundige Ziekten , eene fchielyke en groote verandering van Levenswyze , noodzaaklyk is , en van de beroemdfte Genees- en Heelmeefters wordt aangepreezen. Wy zullen hier eeniglyk op antwoorwoorden, dat Hippocrates, als hadt hy dee. ze Cs) Aphorism. Seft. 2. Aph. 51. Pag. 1246. B4  fi4 HEELKUNDE van « Tegenwerping voorzien, dezelve tevens onge. «lerkt ontzenuwt , door vporzigügWk te ze^en' alle bedenklykheid wegneemen , en bet ge- DER*  HIPPOCRATES. *5 DERDE HOOFDDEEL. Leerfiettingen, opzigtelyk tot de werking der Warmte en Koude, op het Lighaam. De Koude is de Beenderen,Tanden, Zenuwen, Herfenen, en het Ruggemerg fchadelyk. De Warmte daarentegen, is deeze zelfde Deelcn voordeelig (O- Zal dit gefielde doorgaan , alsdan moet men door Jfo«) Jplurism. SeÜ. 5. Aph. 19. Pag. 1253.  HIPPOCRATES. 3i waar by bet een en ander, gelyktydig kan plaats grypen; dat is te zeggen , waar Bloeding is , of oedreigd word , en tevens het Deel , om dat het door Koude getroffen is,moet verwarmd worden; ftellen wy geheel ter beoordeeling der Geneesheeren. S- V. ' By werklyke, of dreigende Bloedingen, bediene men zig van koud Water; dog niet ©p de bloedende plaats zelve,maar in den omtrek. Men bediene zig daar van ook, by de Ontflekingen, en byhet Ontflekingiiartige, voor zoo veel dezelve eene versch bloedige roode kleur hebben; want, verouderde worden daar door zwart gemaakt. In de niet zweerende Roos is hetzelve hylzaam; in de zweerende daarentegen fchadelyk (*). Men bediene zig van koud water by werklyke of dreigende Bloedingen, fielt geenzints, men bediene zig by dezelven daar van eeniglyk, en met uitfiuu ting van alle andere Bloedftempende Hulpmiddelen. -■ - Zig van dit Water niet te bedienen op de bloedende plaats,maar in den omtrek, is een Vborfchrift, gegrond inzonderheid op het gene gezegt is in de tweede deezer Leerftellingen; dat koud wa* ter ( r.) Aphorism. Sefi. $. Aphor. 23- Pag .1253.  $i HËELKÜN DE van ter nnamlyk, inZyveeren, een fcherp gevoel verwekt tan Pyn: en misfchien ook daarop, dat hetzelve, daar by aangewend , de werking van andere meer verfnoogende bloedftelpende Middelen, beletten, immers belemmeren zoude. — De aanpryzing des gebruik van dit water by verfche Ontflekingen, en het Ontflekingdartige, gelyk ook, by de niet zweerende Roos , bewyst ontegenzeglyk , dat Hippocratës alle deeze Gebreken befchouwdde als op* losbaar; en koud Water, koude wateragtige Aanlegzels, als in ftaat om deeze oplosfing te bewer* ten. -—— De afkeuring deezes zelfde Water , deezer zelfde Aaniegzels, by de zweerende Roos t en in verouderde Ontflekingen , of Ontflekingaartige Gebreken , bewyst niet minder klaarblykiyk, dat hy alle deeze Ziekten aanzag, als gelykfoortig; en zoo wel wist als wy, dat alle daar by aangebragte daa- delyke of vermoogende koude fchadelyk is. Het zwart worden eener Ontfleking, eens ontflekingaar. tig Gebrek, en van de Roos, zegt hetzelfde, als de Verandering deezer Ziekten in eene Verfterving. — De bedoelde Bloedingen, zyn misfchien minder die, welken afhangen van eené Wonde , dan wel, die zonder deeze , in een fchynbaar welgefteld Deel voorkoomen; fchoon men de eerlten egter, niet geheel fchynd te kunnen uitfluiten - Wat Roos, Ont' fteking, en het Ontflekingaartige is, zal elders blyken. — Eene zweerende Roos, betekent niet enkel eene Roos welke overgegaan is tot Verëttering; maar tevens, welke dreigt daar toe over te gaan' en meer of min deelt in de Natuur der Ontfte- king. —>  HIPPOCRATES. Si. king. —— Èene zweerende Roos j field het te* gendeel. $. VI. De meefle Pynen en Gezwellen der GeWrig* ten, waar by geene Zweeren zyn, gelyk ook het Voeteuvel en de Kramp, worden door ruime opgietingen van koud Water, geleenigt ert verbetert. Want, eene maatige verdooving is pynftillend ( y ). Het nut der opgietingen van koud Water in de Kramp , door Hippocrates ter deezer plaatze gefteld , fchynd zoo weinig te fhooken met het gene hy , ten opzigte der Stuiptrekkingen alvoorens gezegt heeft van de koude en warmte in 't algemeen , dat men ligtelyk in verzoeking zoude vallen hem te befchuldigen van tegenftrydigheid, wanneer hy zelve 'er niet voorzigtiglyk hadt bygevoegd , dat eene maatige verdoovingpynftillend ware', ten duidelyken blyke , dat hy dergelyke Opgietingen van koud Water, niet uit een zelfde oogpunt befchouwde,als de koude in 't algemeen, of als den aanleg van koud Water in 't byzonderj maar, ais aanbrengende eene koude welke van korten duuris, en rasch gevolgt word van warmte; als eene koude , welke wel verdooft, maar , noch te fterkö fpanning , of faamentrekking , noch eene fchade* ly- C 3) Aphtrism. SeSt. S- Aph- 25 Pag< C  34 HEELKUNDE van lyke prikkeling van het Zenuwgeftel , noch eene verderflyke terugdryving der Ziekteltof veroorzaakt. — Wat betreft het nut deezer zelfde Opgietingen m het Voeteuvel, hier over Iaaten we de Geneeshee. ren, die tog meestal in deeze Ziekte by voorkeur geraadpleegd worden, oordeelen. - Datze voor. deelig kunnen zyn aan fommige Gezwellen der Gewngten, blykt uit verfoeiden Heelkundige Waarneemingen betreklyk tot het gebruik der Dropbaden; als welken misfchien meer werken door den val en de koude des Waters, dan wel door eeni« daaraan medegedeeld Geneeskiagtig vermoogen VIER.  HIPPOCRATES. 3Ï VIERDE HOOFDDEEL. Leerftellingen , letreklyk tot het bewerken yan Ontlastingen. S. L \S(7*ar iets fchynd te moeten bewoogen worden , beweege men zulks in den beginne. Het is best, niets te doen, als de Ziekte op het hoogst gekoomen is ( « ). Waar iets fchynd te moeten bewoogen , betekent , waar iets fchynd te moeten ontlast worden. Niets te doen ais de Ziekte op het hoogst gekoomen is; zegt niet anders , dan dat alsdan , geenerlei Ont» ïastingen moeten gemaakt worden. —— De Ontlastingen hier beoogd, zyn de Aderlatingen, en Buirfzuiveringen ; de laatften egter byzonderlyk. Dat 'er niet ftaat , waar iets moet , maar waar iets fchynd (2) Aphorism. Sett. 2. Aph. 29. Pag. 1245. C a  r23i s« HEELKUNDE van yMjwa* te moeten bewoogen worden, geeft ftilzwygend te kennen, dat het niet altoos nuttig noch noodzaaklyk is, in gegeevene Ziekten Ontlastingen te maaken; maar men dit alvoorens eerst zorgvuldig overweegeu moet i Men vergelyke hier met de, t gene gezegt zal worden in de derde deezer Leerftellingen, Alles wat moet ontlast worden, ontlaste men langs die wegen, welken de Natuur zelve aanwyst («). Dikmaalen naamlyk is de Natuur gewoon , de ftof eener Ziekte af te voeren naar het een of ander Deel; of, naar deeze of gene der bekende Ontlastplaatzen. In alle deeze gevallen der- halven, wil Hippocrates zeggen, als het noodig fchynd eenige konsthulp aan te brengen, moet men de aanwyzing der Natuur opvolgen, en geene pooging altoos doen tot het bewerken der Ontlasting van die ftof, langs eenen anderen weg , hoe gunftig ons deeze ook anderzints mooge toefchynen. Men moet dus by voorbeeld, als de afvoering deezer zelfde ftof gebeurd naar de OorOxel- of- Lieschklieren , en daarin eene zwelling gemaakt word, welke hard, heet, rood, pynlyk, en kloppend is ; van ftonden aan tragten het Gezwel te doen veretteren, en niet denken om eeni- ger- (*) Aphorism. SeCt. i. Aph. ai. Pag. 1244.  HIPPOCELATE S. 37 gerlei afleiding. Men moet dus ook, in dat foort van Etterborst, waar by een alzints omfchreeven Gezwel uitwendig aan de Borst gezien word , 't welk meer of min duidelyke Kenmerken drapgt van vogtgolving, dit Gezwel doorfnyden, en geenzints de Borstopening doen op de plaats, daar toe in andere omitandigheden by de Scbryvers aangepreezen. — Omtrent dit ftuk konden nog veele andere gewigtige Aanmerkingen gemaakt worden: dan, deezen fchynen ons toe genoeg te zyn ter opheldering der gezegdens van den Schryver, althands voor zoo veel betreft het Heelkundige. §• HL In haaftige Ziekten, geeve men zeldzaam, en flegts in den beginne, Purgeermiddelen; en alsdan nog niet, dan na alles rypelyk over; woogen te hebben (£). Door Purgeermiddelen,verftaat Hippocrates, dan eens, allerlei ontlastende Middelen zondar onderfcheid;dan eens , eeniglyk de Buikzuiverenden. Hoogstwaarfchynlyk bedoelt hy hier ter plaatze de laatften, vermits hy elders,verbiedende het gebruik daar van in 't begin der Koortzen, en van haaftige Ziekten, zegt; wanneer de Pis, in 't begin derzeiver aun is, meet men geen Purgeermiddelen geeven; maar, de (i) Apbtrim. SeS. u Aph.^. Pag. 1244. C 3  38 HEELKUNDE van de Buik verHopt zijnde, gebruik maaken van Klyflee. Z'aTt V," h,°e Ved W3arde dit Wchrift is in de Geneeskunde, laaten wy onbeöordeeld. Heel. kundig, heeft het zeeker zyne uitzonderingen' en moet men het niet in alle gevallen, onbepaald op. volgen —. Nimmer egter behoord men een Purgeerm.ddel 't welk eenigzints fterk werkt te geeven, dan, na alles wat daar voor en tegen plyt rypelyk overwoogen te hebben. Want, zoo vee! goed het doen kan in fommige gevallen, zoo veel kwaad kan het doen in anderen. _ Nimmer ook moet men zig daar van, op het voorbeeld van fom! migen , in het begin der üntftekingen bedienen als van het voornaamst Hulpmiddel, geiyk Hippocrates elders zeer wel aanmerkt; ten zy mis fchien in de Oogöntlteking, waar by de ondervin. ding my althands geleerd heeft, dat hetzelve meer af. doet , dan alle andere ontlastende Middelen hoe genaamd; en zelfs meer, dan de meest geroemde Plaatsmiddelen. §. iv, 1 In haaftige Ziekten doe men eene Aderlating, wanneer de aanval zeer zwaar is, en de Zieken fterk, en in het best van hun Leven zyn (c). Hier, ziet men , word de noodzaaklykheid der Aderlating, met opzigt tot haaftige Ziekten , in. zon- (f) De m. rat, in Moré. aeut. Lih,  HIPPOCRATES. iS> zonderheid verbonden aan de kragt van haaren Aanval , en daar in zelfs wederom, aan de Merkte, en den'besten Leeftyd van den Zieken. — Of zulks by inwendige Ziekten van dien aart, goed zy, ftaat ter befiisfing der Geneesheeren. — Met betrekking tot veele haaftige uitwendige Ziekten is het dit zeeker, en duld her maar zeer weinig uitzonderin. gen, - Door den besten Leeftyd, gelyk elders blyken zal, moet die verftaan worden, welke begreepen is tusfchen de 35, en 55 Jaaren. — Een fterk Mensch is, die, onaangezien hy zig dagelyks bloot fteld aan alle veranderingen van Weêr en Wind , eene doorgaands beftendige Gezontheid geniet; en alles wat hy doen moet, doet, of zonder merklyke vermoeijing; of voor het minst , zonder eenig gevolg van Ziekte. Als men verplicht is, eene Ontlasting te bewerken tot Bezwyming toe, doe men zulks, mits dat de Kragten van den Zieken het toelaaten (d\ Dit Voorfchrift bewyst ontegenzeglyk, dat Hippocrates, hoe fpaarzaam anderzints in het be. werken van Ontlastingen; in 't geval van noodzaaklykheid egter, en als de kragten des Zieken zulks toelieten, even min als de Hedendaagfchen zwaarigheid maaktte,om dezelven, voorliet minst uit te 6 ftrek. («0 Jpkorism. Seil. 1. Aph. i^ars ultim. Pag. 1244. C4  4° HEELKUNDE van ftrekken tot het beginzel van Bezwyroing. - Vóór als men verpligt is, leest men misfchien hier beter' als de Natuur der Ziekte vordert. Het gefielde althands word daar door duidelyker, en van alle bedenklykheden ontheven. Heelkundig, kan men vooral ftellen hier toe verplicht te zyn, als «" jong , gezond , fterk, en bloedryk Mensch , eene, het Gezicht vernieling dreigende, Oogontfteeking krygt; of in het geval is, eener eerstver- kreegene, of uitgeweekene, en beklemde Breuk. In beide deeze gevallen egter, en in meer anderen, oaar aan gelyk, moet deeze geftelde Ontlasting be, werkt worden, alleen door de Aderlaating, V Y F-  HIPPOCRATES. 41 VYFDE HOOFDDEEL. Leerftellingen, aangaande de verplaatzingett der ziekten. % L Ziy, die by Koortzen, pynlyke vermoeitheden gewaar worden, krygen Gezwellen aan de Gewrigten, vooral omtrent deKaaken (e).' Vermoeitheid is eigen aan alle Koortzen , zoo , ftaande haaren loop,als na dezelven zyn afgegaan. Pmhke vermoeitheden egter , zyn zulks in geenen deele maar tekenen meestal eene aanftaande verplaatz'ing der Ziektefbf naar het een of ander Deel byzonder naar dat, waarin men dezelven by uitftek gewaarword. Voor Gezwellen vmd men in het oorfpronglyke het woord Apoftafies, t welk hetzelfde zegt, als Apoftemata. — Wat Ge. wrig- re) Aphorhm. Sett. 4- Aph. 31- ?*S- I2S°-  49 HEELKUNDE van vrigun zyn , is bekend uit de Ontleedkunde. — Door Gezwellen omtrent de Kaaken , worden waarfchynlyk verdaan de Varotides, door Hippocrates elders genoemt , Gezwellen in den omtrek der Ooren, (Epatmata). % II. Die, van eene Ziekte opgekoomen zynde, in eenig Deel Pyn gevoelen , krygen daarin een Gezwel (ƒ). Men heeft zulks vooral te verwagten , als de Pyn vergezeld gaat van Hitte; en 'er geene andere blykbaare oorzaak voor dezelve aanweezig is. Deeze Leerftelling , voor het overige , is als 't •ware een gevolg der voorige , en daar mede on;miadelyk verbonden. — Jn gene naamlyk word beweerd , dat men ergens een Gezwel te verwagten hebbe , als de Koorts gepaart gaat met eene ,pyn!yke vermoeijing : in deeze, dat men hetzelve verwagten moet in dat Deel, waarin, na de Ziekte geweeken is , Pyn gevoeld wordt. Vóór -Gezwel, in 't eenvoud, ontmoet men hier het woord Apoftafts, waar voor anderen fchryven Ap». fiema, dat is , Abscesjus , Ettergezwel, in 't alge. meen. Hoedaanige andere betekenisfen in. tuslchen dit woord heeft by Hippocrates zal in 't vervolg blyken. ; (ƒ) Afhorism. Se&. 4. Aph. 32. Pag. 1250. $■ III.  HIPPOCRATES. 43 §. III. Als vóór de Ziekte, eenig Deel geleeden heeft, of verzwakt is, gefchied hierin de ver-, plaatzing derzelver (g). Deeze Spreuk moet men geenzints dus verftaan , dat in alle Gevallen van dieu aart , de Ziekte zig altoos zal verplaatzen in het bepaald Deel ; maar zoo, datze zulks doen zal by wyze van voorkeur, wanneer defcheiding niet gefchied gelyk behoorJ, en de Natuur , de Ziekteftof niet veranderd ten goede, noch uitwerpt langs deeze of gene der gewooneOntlastwegeu;langs den weg by voorbeeld, der Pisloozing, van het Zweet, of van den Stoel» gang. Dat dezelve, dus genoomen, alzints waar is , duld geene tegenfpraak , als wordende door eene dagelykfche Ondervinding, en een oneindig getal van befchreevene , en zeer nauwkeurige Waarneemingen, op eene zeer bellisfeude wyze bevestigt. S- IV. Het is kwaad,als eene uitwendige Roos naar binnen treed: goed, wanneer eene innerlyke, zig verplaatst naar buiten Door (g) Aphtrism. Se(l. 4. Aph. 33- ?"g- (A) Aphorism. SeQ. 6. Aph. as. Pag. 1257.  44 HEELKUNDE van Door Roos, Eryjipelas, word verftaan eene uitgebreide,bleek- en geelroode zwelling van eenigDeel welke wel heet,dog niet,gelyk deOntfteking, hard en kloppend, maar veeleer, ftekend- pynlyk is• eene Zwelling, veelal, van eene belette doorwaaszeming afhanglyk Eene uherlyke Roos is , dewelke zig vertoont aan eeuig gedeelte der buitenfte oppervlakte van hetLighaam. - Eene inntrlyhè\ de algemeene Roos, de roosagtige Keelontfleking , de Roos der Lyfmoeder waar van Hippocrates op eene andere plaats gewag maakt, en dergelyken. De reeden van het geftelde begrypt men ligtelyk als men aanmerkt, dat de gemelde en andere inwendige Deelen, meerder invloed hebben op het Leven dan de Huid; of liever , dat derzelver Ziekten gevaarlyker zyn dan die van deeze, zoo uit haaren eigen aart, als om datze algemeen genoomen , be. zwaarlyker zyn te kennen en te behandelen. ZES-  HIPPOCRATES. 45 zesde hoofddeel; Leerftellingen, betreklyk tot ie Ziekten der, Jaargetyden. k; Jn de Lente, koomen.... Bloedvloeijingen; Keelontfteking Lazerye, Vlegten, ruuwe Huidvlekken, zweerende Puiften, Knobbelge-, zwellen, en Jigt (*)• Ten beteren verftande van bet gene hier en elders betreklyk gemaakt word tot deJaargetyden, moet ik metGiuMM eens voor al aanmerken ;dat het Jaar der Grieken beftond uit 360 Dagen: dat hetzelve, ten tyde van denPeloponeüïchenOorlog,verdeelt werdt in vier Jaargetyden,faamen beftaande uit 12 Maanden, ieder van dewelken 30 Dagen bevattede: dat de Winter bereekent werdt, van den ondergang des (O Aphorim.Sea. 3- Apk.20. pro parte. Pag. 124I.  * HEELKUNDE vaw des Zevengefternte, den iiden van Wintermaand tot de Lente-Nagtëvening, den aoften Maart, en dus een getal infloot van 128 Dagen: dat van dien Tyd af, de Lente begon ; deeze duurde tot den opgang van hetzelfde Gefternte , den 8flen Mey en derhalven belfond uk 48 Dagen : dat het hier' op volgend Tydvak,tot aan den opgang des groo. ten Beer , den loden van Herfstmaand , i22 Dagen bedraagende , de Zomer ukmaaktte ; dat eindelyk, de Herfst bepaald was , binnen den kring der nu nog overige 61 Dagen, dat is, binnen den ionen van Herfst- en den i2den van Wintermaand, of den ondergang des Zevengefternte. Door Bloedvloeiingen moet men hier inzonderheid verftaan, de Neusbloedingen, en den Vloed der Am- beijen . Wat Keelontjleking is , zal op eene andere plaats geleerd worden. De Lazerye. (Lepra) befcbryft Guenus, als eene ruuwheid der Huid , met Jeukte , Pyn , en afvaïlïng van fchubben; fomwylen verfpreid over byna alle Deelen van het Lighaam - Door Hegten, verttaz ik met den eerstgemelden Schryver, de Herpetes van Hippocrates; en doe zulks vooral,om dat dit woord my toefchynd, den aart des Gebreks beter uit te drukken dan het woord Uit/lag, waar van wy ge woon zyn gebruik te maaken ; en men hetzelve zeer wel in onze Taal kan overneemen. —- Voor ruuwe Huidvlekken, leest men by Hippocrates Alphos, by Foesiüs, Vitiligines. Volgens Ca' stel lus, betekenen beiden deeze woorden, ruuwe en witte Huidvlekken , als druppelwyze bier en  HIPPOCRATES. 4? en daar verfpreid. - De overige opgetelde Ziekten zyn, of bekend aan een iegelyk, of zullen 't vervolg befchreeven worden. §.II. Des Zomers, befpeurt men fommigen deezer zelfde Ziekten; en daarenboven nog,.... Oogöntilekingen , Oorpynen , Mondzweeren , rotte Zweeren aan de Teeldeelen, en Zweetpuisten De Zoomerzkkten worden hier, fchoon ingewikkeld, onderfcheiden in gemeeue en eigene —Van de eerften, welken vooral betreklyk gemaakt worden tot de Lente, zegt Philotüüs, datze alleen veorkoomen in het begin van deh Zomer, 't welk in alles het meest gelyk is aan de Lente. Hoedaanige Lenteziekten egter,men tevens als Zomerziek- ten moet aanmerken, word niet gemeld. Het woord Oogöntfteking (Ophthalmia) neeme men hier in eenen algemeenen zin; dat is, voor alle foorten deezer Ziekte zonder onderfcheid. De bedoel. de Oorpyn, ( Otalgia) is , die afhangt van eene ontfteking des Gehoorweg. — Door Mondzweeren (Stomata) moeten waarfchynlyk verdaan worden de Parulides, de ontftooken Gezwellen naamlyk van het Tandvleesch. — Voor rotte Zweeren aan (*) Aphorhm. Se£l. 3. Aph. 21. pro parte. Pag. 124S.  48 'HEELKUNDE van aan de Teeldeelen , leest men by Hippocrates zelve, Sepedenes Oedeon, by Foesius, Geniter Hum putredines. — Zweetpuiften, Hydroa by den eerften , Sudamina by den laatften , zyn volgens de Ouden oorfpronglyk uit galagtige en fcherpzoute Vogten, gevoerd naar de Hnid , vooral ftaande den Zomer, en door het veelvuldig zwee ten. $. UI. In den Herfst, verfchynen veele Zomerziekten, en behalven deezen nog.... Waterzugt, Druppelpis, Heupwee,, enKeelöntfteking (l\ Omtrent de Zomerziehen, in den Herfst voorkoomende, geit wederom de voorgemelde Aanmerking van Philotel's, voor zoo veel betreft het gedeelte deezes Jaargetye waarin ze byzonderlyk gezien worden. — Foesius vertaald het woord Hydrops, 't welk men vind by Hippocrates, doorga* inter Cutem, 't gene hetzelfde zegt als Anafarca. Dit egter fchynd geenzims de meening geweest te zyn van den laatften; vermits hy overal , fpreekende van die ziekte , dat llegts een foort is van Hydrops, van Waterzugt, zig beftendig bediend van de woorden , Leucon phlegma\ waar voor anderen fchryven Leucophlegmatia. - Druppelpis , (Strangursa) is eene dikmaalige, druppel- wy. (O Aphorism. SeQ. 3 Aph. 22. pro parte. Pag. 1248.  HIPPOCRATES. 4» wyze, en pynlyke Pisloozing. — Door Heupwee (I/ckias) verftaat men eene min of meer hevige en aanhoudende Pyn , in den omtrek van het Heupge* wrigt; zig van daar, tot in dc Knieholte en Kuit uitftrekkende. —— Voor Keei'óntfteking , leest men in het oorfpronglyke, Cynanche; waar door byzon« derlyk betekent word dat foort van KeelÖntfteking, waar by de inwendige Keelfpieren zyn aangedaan, en de Tong fomwylen,als by een' hygenden Hond, buiten den Mond uithangt. Hippocrates egter, gebruikt dit woord meestal, in den zin van Keelöntlteking in 't algemeen. Omtrent Heelkundige winterziekten, dit moeten we hier in 't voorbygaan aanmerken , vind men by den Schryver, voor zoo veel wy tot nog toe weeten, geene byzondere optelling. In 't vervolg nog. thands zal blykeu, dat hy veelen derzelver zeer wej: gekendt heeft. D ZE-  j® HEELKUNDE van ZEVENDE HOOFDDEEL. Leerftellingen , opzigtelyk tot de Ziekten der onderj'cheiden Leeftyden. 13/ zeer kleine eerstgebooren Kinderen, zier. men Mondzweertjes. -.,. Ontftekingen van den Navel, en vloeijing der Ooren (m). Indien Hippocrates, ter deezer plaatze, niet eeniglyk bedoelt heeft, eene optelling te doen van de meest gewoone Heelkundige ziekten deezer Kinderen, is die optelling alzints gebrekkig, en moet men daar nog byvoegen, de Tongriem; het Waterhoofd ; het Watergezwel des Ruggegraads; de Ge. zwellen op het Hoofd door uitftorting ; de Hersfenbreuk; de Kaazenlip; het gemis van fommige Dee- (»;) Aphtrism. Sett. 3. Aph. 2/^.pro patte. Pag. 1243.  HIPPOCRATES. Si Deelen; de toefluiting van zekere natuurlyke openingen; de overtolligheid van deeze of gene derLédemaatenj of van eenig gedeelte derzelver; de aangebooren Breuken; de Moedervlekken; de fcheevë ftand der Voeten; de aanëengroeijing der Vingeren ofTeenen; en meer anderen. Mondzweertjes, gelyk wy het Grieks woord Aphtha vertaaien, zyn die kleine, oppervlakkige , 't zy uit- 't zy inwendige zweeren van den Mond, welken men gewoon, is Spruuw te noemen. Wat Ohtfteking dei Navels, en rloeijing der Ooren, by dergelyke Kinderen betekent, is bekend aan een iegelyk. Misfchiert egter is het niet onnut daar omtrent aan te merken , dat de eerde veelal afhangt van een te kort afgebonden of kwalyk behandelde Navelflreng: de laat* fte, dikmaalen meer voordeelig is dan fchadelyk 9> en, of geheel niet, of immers met de ukerfte Voör« zigtigheid móet te keer gegaan worden. g. II. By Kinderen die in de Tanding zyn, kor> men Jeukte en Pyn in het Tandvleesch 3 Koorts, Stuiptrekkingen, en Buikloop, voor^ al wanneerze de Hondstanden krygen, en of zeer vet, of hardlyvig zyn f» Hippocrates bepaalt zig hier geheel by de (») Jpkoritm. Seü. 3. Aph. 25. tagi I24g* D a  52 HEELKUNDE van gewoone toevallen der Tanding, zonder te fpreeken van eenige andere Ziekten , aan dewelke de Kinderen in deezen Leeftyd onderworpen zyn. Het is dus niet ondienftig er by te voegen , dat omtrent hetzelfde Tydftip van het Leven , wat vroeger of laater, gezien worden, de Melkkorst, de Dauvvorm, de Oogöntfteking met of zondeï Traansverdikking , de Navelbreuk , het Lymphatiek Lieschgezwel, het Bal-Lieschgezwel, en dergelyken. — Tanding {Dentitio) Odontophya in 't oorfpronglyke, betekent de eerde uitbotting der Tanden , doorgaands plaats grypende omtrent de zevende Maand,na de Geboorte. —Wat Tanden in 't algemeen, en Hondstanden in 't byzonder zyn, is bekend uit de Ontleedkunde. Dat vette of hardlyvige Kinderen, gelyk ook dezulken , die de Hondstanden krygen, aan de genoemde toevallen der Tanding, meer onderhevig zyn dan anderen, is onloochenbaar. % UI- By meer gevorderde Kinderen befpeurt men zwelling der Amandelen, voorwaards wyking der bovenfte Halswervelen, ... Steen, koordagtige Wratten, . ...Kropkliergezwellen, en andere ontiïooken Builen; vooral egter de bovengemelden (e). By (O Aphorism, Se£t, 3. Aph. 2(5. pro parte. Pag. ra^k  HIPPOCRATES. 53 By Foesius, Grimm, en anderen, leest roen voor Zwelling der Amandelen , ontfteking deiAmandelen ; en voor Voorwaardswyking der boven/ie Bahwervèlen, inwaardswykifig der Halswervelen by hetAgterhoofd. Hippocrates inrusfchen,noemt het eerfte Gebrek Paristhmia , 't welk meestal betekent zwelling der Amandelen in 'i algemeen. By het laatfte bedient hy zig van bet woord Spordylts , 't welk hy elders gebruikt ter benoeming van den' tweeden Halswervel. De Steen, hier be- doeld , is zeer zeeker die van den Pisblaas. Wat men verdaan moet door koordagtige Wratten, Krop-kliergezwellen , en Omftooken Builen, zal in 't vervolg blyken Tot de Heelkundige Ziekten van deezen Leeftyd , kunnen nog gebragt wor. den , de Engelfche Ziekte , de Bogchelworduig, de Beenéeter, en meer anderen. S- iv. Zy die nog ouder zyn , en den Haat van huuwbaarheid naderen , krygen veele der genoemde Ziekten ; en daarenboven nog langduurige Koortzen en Neusbloedingen (p ). De Neusbloedingen, inderdaad, zyn in dit Tydperk van het Leven , zeer gemeenzaam ; veelal voordeelig; en moeten , als ze niet al te fterk of te (ƒ>) Aphorism. SeSt. 3. Aph. 27. Pag. 1248. D 3  §4 HEELKUNDE v A M te veelvuldig zyn, wel gematigt, maar niet onbadagtzaam te keer gegaan worden ; vooral niet by Bloedryken. |. Vt $ Veele Ziekten der Kinderen fcheiden in veertig Dagen j eenige in zeven Maanden; fommi, ge in zeven Jaaren; eenige omtrent den Tyd der Huuwbaarheid. Dezulken welke alsdan nog aanhouden by Jongens ■ ofbyMysjes, als ?e de Verandering reeds bekoomen-hebben 5 zyn doorgaands gewoon altoos aan te hou, den (q). Dit alles is waar, voor zoo veel betreft de mee, fte langduurige Ziekten der Kinderen , door H1 p, pocrates opgeteld; maar moet niet onbepaald Yerflaan worden van die welke wy 'er hebben by. gevoegd. — Van de Engelfehe Ziekte egter, van de Beenëeter, van de Dauworm , en dergelyken kan zulks insgelyks gefield worden» $• VI. Zy die deezen Ouderdom zyn te boven gekoomen , zyn onderhevig aan...., AmbeyW CO. Door (g) Aphorism. Secl. 3. Aph, 28. Pag. 1:48. (r) Aphorism, 3, Aph. 30. pro parte, Pag. 1248,  HIPPOCRATES. 55 Door deezen Ouderdom , moet geenzints verdaan worden dien der Kindsheid , maar der Jongeling. Lap L Hl epoc bat es naamlyk hadt in eene, deeze onmi'idelyk voorafgaande Leerfteliing gezegl, dat Tongelingen onderhevig waren aan Bloedfpuwn g , Teering , heeie Koortzen , VaUende Ziekte , ca dergelyken; inzonderheid aan de opgemelden. Wy hebben .daar van geen gebruik g-inaakt , om datze geheel Geneeskundig was , en dus niet viel binnen de malen van ons bellek. De tegenwoordige Leerfteliing egter verp%t ons om 'er voor het minst dit van te zeggen, vermits dezelve anderzints zoude vatbaar zyn voor misvatting. De bedoelde Leeftyd derhalven is die, welke volgt op de Jongelinsfchap; en begreepen is tusfehen de 3f en 55 Jaaren. - Het woord Hzmorrhots, 't welk men vind by Hippocrates, betekent veel meer den vloed der Ambeyen , dan de Ambeyen zelve, gelyk wy het in navolging van anderen vertaald hebben. $■ vu. By oude Lieden ontmoet men Druppelpis, moeilyke Pisloozing, Jigt, .... traanende Oogen , Gezigtsverduiftering , Grauwoogigheid, en Hardhoorenheid (s). Oude Lieden zyn, wier Leeftyd zig uitdrekt van Co , tot 80, en meerder Jaaren. - Voor Gezigts- ver. (O Aphorism. Se£l. 3. Aph. 31. pro parte. Pag. I24«D 4  5* HEELKUNDE van ,eest men bv HlppocuATES, * blyopta; voor Grau-n ö^ipheid r/*.„„r Hardhoorenhtid, Baryc^ il £ïP ^ T i„P(,.ff„ . , J ~~ ^Rimm vertaalt het eerfïe door beireeglyke vlekken voor de OoRén i het tweede door Staar. Wy voor ons, begrynen e' reeden niet deezer Overzetting. Li' D nll, *oo vee ze hier ter plaatze bedoeld worden, zyn h d T l- WClke 3fhangen ™ ee«e k«£ loos" h d der Plsu,tdryvende vermogens, en waar voor van Hipi>ocratEs elders,her drinken van Wyn Wordt aangenreczen. y AG T.  HITPOCRATES. 57 AGTSTE HOOFDDEEL. Leerftellingen, betreklyk tot den pligt eens Heelmeefter. Het volgende moet by de Oeffenende Heelkunde in agt genoomen worden. Den Zieken, den Werker, de Helpers, de Werktuigen, het Licht, Waar? Waarom? Hoe veel? Waar door? Wanneer? HetLighaam, den loeitei, de Tyd, de Wyze, en de Plaats (O- Door Oefenende Heelkunde, verftaa men hier bepaaldelyk, de behandeling der Ziekten, door eenig uiterlyk aangelegd Hulpmiddel, of door eene Kunstbewerking Misfchien zelfs was het best daar door niets anders te verdaan dan het laatite al* (/) De Qjjicit Medici. Pag. 741' D 5  58 HEELKUNDE vaw altbands voor zoo veel betreft de waarfchynlyke bedoeling van Hippocrates. - Een Zieken, betekent ter deezer plaatze , inzonderheid den genen die onderworpen is aan eene uit- of inwendig» Ziekte, waar by de hulp eener Heelkundige hand volftrekt vereischt wordt. Door den Werker moet men verdaan, den Heelmeeder. - De Hel. pers zyn zy, die met den Heelmeeder medewerken ; of den Zieken bevestigen ; of den eerden het noodige aanreiken; of den laatften vervolgens moeten oppasfen. Onder den naam van Werk. tuigen, is alles begreepen, wat tot het doen eener Heelkundige bewerking onaffcheidelyk gevordert word : een Mes by voorbeeld , een Schaar , een Boor, een Zaag, een Priem, een Brandyzer, een Trektuig, en meer anderen. Van het Licht, en deszelfs foorten, zal ftraks opzettelyk gefprooken worden. — Het Waar ? bedoeld inzonderheid de Plaats , het Deel , waaraan men iets verrigten, iets aanleggen zal. — Waarom ? zegt hetzelfde, als, om welk eene reeden, met hoedaanig een oogmerk , men iets doen moet. - Boe veel ? betekent, wat men doen, wat men laaten, tot hoe ver men gaan moet, in het verrigten van Kunstbewerkingen, in het gebruik van Hulpmiddelen.Waar door ? geeft te kennen , door welke Middelen men vooral,en by voorkeur,de geneezing eener aanweezige Ziekte bewerken moet. *ï> Wanneer % ziet hoofdzaaklyk op den ftaat der Ziekte, waarin men iets moet doen , of nalaaten. - Door het Lighaam moet men verdaan, de byzondere Natuur.  HIPPOCRATES. Sm> tuur, de byzondere Gefteltheid van hetzelve. — De Toeftel, üuit alles in , wat buiten de Werktuigen , tot het doen der Bewerking , tot het Verband', en ter bezorging des Lyders of van het lydend Deel, behoord Door den Tyd, word zeer zeeker bedoeld het Jaargetyö; en misfchien ook, die, eener algemeen heerfchende Gezontheid of Ziekte. - De Wyze betekent, hoedaanig men de vereischte Hulpmiddelen gebruiken , de noodwendige Kunstbewerkingen doen moet. ■ De Plaats, eindelyk , zinfpeeld bepaaldelyk op die , waar den Lyder zig bevind, of zig behoort te bevinden , zal hy behoorlyk behandeld worden ; en met het meest mooglyk gemak, met het meesc mooglyk voordeel, zyn verblyf houden. Dat alle deeze byzonderheden, gelyk Hippocrates zegt, by de Oefenende Heelkunde moeten in agt genoomen worden, is ontegenfpreeklyk; en konden wy met veel bewyzen ftaven, ftrookte hetzelve eemgzints met ons ontwerp. De Werker, het zy hy ftaa of zitte, plaatze zig behoorlyk; zoo ten opzigte van zig zelve, als ten aanzien des Lyders, en van het Licht Hippocrates, na in de voorige Leerfteliing eene algemeene optelling gedaan te hebben van al- C«) Ibid.  Öo HEELKUNDE van alles wat by de Oeffening der Heelkunde moet in agt genoomen worden ; gaat in deeze en de volgende Leerftellingen over,tot eene nadere verklaaring van elk dier byzonderheden. Hier ter plaatze zegt hy in 't weezenlyke ; dat den Heelmeefter, in alles wat hy verrigten moet, overeenkomftig daar mede , zig voor zig zeiven gemaklyk , en met betrekking tot den Lyder en het Licht, dermaate moet plaatzen, dat hy den eerften alzints onder zyn bereik heeft, en het laatfte kern op de best mooglyke wyze diene. §. HL 'Er zyn twee foorten van Licht; het algemeene naamlyk en het Kunftige. Het eerfte is niet, het laatfte al, van ons afhanglyk (»). Door het aïgemeene Licht, moet men verftaan het Daglicht: door het Kunftige , het Kaars- of Was- licht, en dergelyke. Bet eerfte is niet, het laatfte al, va» ons afhanglyk, fielt met andere woorden; het eerfte ftaat niet, het laatfte al, in onze jnagt» om daar van naar willekeur te kunnen ge. bruik maaken. 5 (O Ibid. 5- iy  HIPPOCRATES. 61 S- IV. Van beiden bediend men zig op tweeërlye wvzen. Te weeten; men keert iets naar het Licht; of men wend hetzelve daar van af. De nuttigheid van het laatfte is gering: van een maatig Licht blykbaar (w> Men keert dat alles "naar het Licht; 't welk nauwkeurig bezigiigt, of waar aau eene Heelkundige bewerking moet gedaan worden; althands in de meefte gevallen welken ons voorkoomen.— Men wend iets van het Licht af , fomwylen gedeeltelyk, fomwylen, geheel. Het eerfte doet men by voorbeeld, ter bczigtiging eener Oogöntfteking, waar by den Lyder het Licht niet verdraagen kan- Het laatfte, na de uitneeming van den Staar, ter beproeving of denzelven de voorwerpen welke men hem aanbied , behoorlyk kan onderfcheiden. — De nuttigheid, welke 'er ligt in iets van het Licht af te keeren, is daarom gering, dat 'er maar zeer wei„i of wel m betelen te gelyk, zoo veel, en niet meerder nog minder verfchillen, als zulks behoord, l VII. De fooften der Verbanden , zyn het enkel Rondgaand, het Schaafwys, het Stomp, het Oog, het Ruit, en het halve Ruitverband f» Dat hier eeniglyk gedoeld wordt op de algemeene, en geenzints op de byzondere foorten der Ver- banden, is zeer zeeker. -Volgens Galenos, die, in Libello de Fascies et attrïbuto, alle deeze Verbanden , en elk der daar aan onderhoorigen befchreeven heeft, is het enkel rondgaand Verband dat, waar van de (lagen , allen eikanderen bedekken , en het Deel op eene bepaalde plaats, volmaakt ringwys omvatten: het Schaafwys dat, welks omgangen, fchoon eenigzints fchuins loopende,zeer weinig afwyken van het Ringwyze: het Stompe au, \ welk meer fchuins loopende omgangen maakt, eu meerder verfchild van het rondgaand , dan het voorige: het Oogverband dat, waar van men zig bediend, ter dekking van één Oog afzonderlyk, of van beide Oogen tevens: het Ruitverband dat, welks fchuins over elkander loopende flagen , van fteê tot iteê , ruitwyze tusfehenruimten laaien: het halve Ruitver* ban  3» HEELKUNDE van band, eindelyk dat, 't welk de meefte overeenkomst heeft met het voorige ; maar welks rusruimten eene halve Ruit verbeelden, Hippocrates noemt het eerfte deezer Verbanden. Et. tyclon, het tweede Sceparnon , het derde Simon , het vierde Ophthalmos, het vyfde Rombot, en het zesde of laatfte Hemifyon. $. vin. Het foort, moet met de gedaante van het lydend Deel, en met het Gebrek overeenkoomen Qy). Het Verband waar van men zig by elk voorkoomend geval bedienen moet, behoord alzints over een te koomen , zoo in gedaante, uitgeftrektheid als duiting , met de byzondere gedaante van het lydend Deel niet flegts , maar tevens met de na. tuur des Gebreks ; op dat het zoo veel mooglyk zy voldoen kan aan het oogmerk van den Heel. meeder. S. ix. Een Deel kan goed verbonden zyn op tweeërlyê wyzen. Door de duiting naamlyk, of door de veelheid der windzels (ar). Dus (y) lbid. (2) lbid.  HIPPOCRATES. 83 Dus wordt een Verband goed genoemt met opzigt tot deszelfs fluiting , als het in allen deele voldoet aan de voorwaarden welken ftraks zullen worden opgeteld. —— Men noemt het goed ten aanzien van de veelheid der windzels , als deeze noch te groot, noch te klein, maar zoodaanig ia als het behoord, i 1 $, x. Een Verband diend gedeeltelyk ter geneezing : gedeeltelyk om het geneezende te helpen (aX Alle Verbanden zeeker , 't zy ze al of niet eenig eigenlyk dus genoemt Hulpmiddel infiuiten, kan men begrypen te beftaah uit twee deelen: uit dat deel naamlyk,waar van men vooral de geueezing des Gebreks verwagt; en uit dat'i 't welk het voorige in zyne werking moet behulpzaam zyn.— Het eerfte derhalven is het geneezend, het laatfte , het geneezing helpend gedeelte des Verbands. De Zalven by voorbeeld , de Pleifters, de Pappen,de Stovingen, zyn by Wonden, Gezwellen en Zweeren, veelmaalen de Geneezende; de Drukdoeken en Windzels , de geneezing helpende deelen van het Verband. By Beenbreuken daarentegen , zyn de laatden , de Drukdoeken te weeten,de Windzels-, de Boekband en de Spalken , het geneezend, hec Kus- t» lbid. Fa  84 HEELKUNDE van Kusfen, de Lade, den Draagband, het Bed, en ook fomwylen voorgemelde Hulpmiddelen, het ge* neezing htlpend gedeelte. §. XL Deeze Regelen moet men daar by in agt neemen (£). De volgende Regelen moeten met opzigt tot alle Verbanden zonder onderfcheid , zoo aangaande derzelver hoedaanigheden, als aanleg, altoos, en met de meest mooglyke nauwkeurigheid in aan* merking genoomen worden. §. XII. De fluiting eens Verband, moet zoo zyn, dat het opgelegde niet afvalle , nog gedrukt, maar flegts behoorlyk gefteund worde; en 'er weinig drukking plaats grype aan de einden, minder nog in het midden (c). Deeze Leerregel fchynt inzonderheid betreklyk te zyn, tot Verbanden van het tweede, dat is, van het genezing helpend foort. —— Hier van althands, gaat het algemeen door, datze niet meerder moe- (*) lbid. (c) lbid. Pag. 743» . . ;  HIPPOCRATES. 85 moeten fluiten dan genoeg h om de afxallingder aanreiende Hulpmiddelen te beletten : gelyk ook , datze „einig drukking moeten maaken ter plaatze hunner utter. ae arenspaalen , en minder nog in hun midden , de plaats doorgaands der aangelegde Hulpmiddelen. §. XIII. De knoopen en draaden moeten , zoo by bet aanvatten, als by bet bezigtigen, verbinden, en plaatzen des Deels, niet naar onderen , maar naar boven gekeerd zyn (dX Deeze gezegdens, befchouwd op zig zelve, zyn inderdaad vry duider- - Ze worden egter klaar , als men 'er de ophelderende Aanmerking byvoegd van Galenos. • Volgens deeze naamlyk, moeten de knoopen van het Windzel, als men deszelfs einden faamenknoopt; en van den draad „ als men die einden met eikanderen , of één derzei ver afzonderlyk , door Naaijing verzeekerd, by alle mooglyke gelegenheden waarin zig een verbonden Deel bevinden kan , niet naar onderen , maar naar boven gekeerd zyn. De reeden hier van is waarfchynlyk , datze alsdan minder , nf geheel niet befmet worden , door eenig uit het Gebrek vloeijend vogt , en hierom , als de noodzaaklykheid zulks vorderd , gemaklyk kunnen los gemaakt worden; en misfchien ook, dat in een & lig- (rf)lbid. Fs  ™ HEELKUNDE van liggenden ftand van het beleedigd Deel j dezelfde knoopen en draaden-, geene ongemaklyke, ofwel pynlyke drukking zouden veroorzaaken. §- XIV. De einden moeten niet vallen op de Zweer, maar ter plaatze waar de knoop behoord gelegd te worden (e). De einden, betekenen hier. die van hetWindzel en van den Draad. - Dooi Zweer moet men verdaan , allerlei fcheiding des geheelsin de zagte Deelen zonder onderfcheid Dat de eerden niet moeten vallen op de laatfien , maar ter plaatze waar de knoop behoord gelegd te worden , is een Voorfchrift, 't welk eeniglyk te kennen geeft , dat , gelyk de knoopen en draaden van het Windzel, agtervolgens de voorige Leerfteliing, niet naar onderen maar naar boven moeten gekeerd zyn ; zoo ook de einden deszelve en van de draaden, niet moe. ten vaiien op eene Zweer, Wonde, of dergelyke, maar terzelfder plaatze waarze moeten geknoopt of op eene andere wyze bevestigd worden; dat is wederom , om by de voorgemelde Verklaaring te biyven van Galenvs, ter plaatze alwaar dezelven , in alle onhandigheden welke by mooglykheid kunnen , of waarfchynlyk zullen plaats grypeu , geene drukking kunnen maaken op het Ge. brek, O) lbid.  HIPPOCRATES. 67 brek i nog te zeer bezoedeld worden door eenig daar 'uit vloeïjend Vogt. s. xv. Men plaatze ook den knoop niet, waar het Deel aan wryving is bloot gefield, waar het bewoogen wordt, of waar het hol is; op datze niet nutloos gemaakt worde (ƒ)• Dit zegt in andere bewoordingen. - Men plaatze insgelyks voorgenoemde knoopen uiet , waar het Deel op eene omybaare wyze bloot gedeld is aan wryving; noch aan de Gewrigten ; noch waar eene merkelyke holte , als by voorbeeld onder de Oxels, en onder de Knie gezien wordt; op datze niet, of door drukking of door wryving pyn ver. wekken; of, by gebrek van fteunzel, geene genoegzaame zeekerheid geeven. §. XVI. De knoopen en draaden eindelijk , moeten zagt, en niet dik zyn (g> Het eene en andere is noodig , ten einde dezelven geene nadeelige drukking kunnen maaken op het (ƒ) lbid.  8fl HEELKUNDE van her lydend Deel. - Zullen intusfchen de knoooerï van het Windzelzagt en niet dik zyn,alsdan fpreekt het van zelf, dat het laatfte, gelyk Hippoch*. tes m 't vervolg zegt, uit eene zagte en dunne ïtot beffaan moet. §. XVII. Men erinnere zig,.. dat alle Verbanden gewoon zyn, naar het laaglte ofdunfte gedeelte eens Deel af te gïyden; als aan het Hoofd , naar het bovenite, aan het Been, naar het onderile gedeelte ( hj. Men erinnere zig zulks vooral, ten einde daar voor , reeds by derzelver aanleg te kunnen zorge draagenj 't zy, door aan het Hoofd, de ligt verplaatsbaare rondgaande omwindingen, met zulken die langs de Ooren en onder de Kaak doorgaan, te bevestigen; 't zy, door aan de Beenen, al de omgangen te verzeekereü met fpelden, of dezelven indervoegen te doen, dat ieder benedenfte omwinding, ten minften voor de helft, door de daar op volgende bovenCre gedekt zy, en 'er van het onderüe der Kuit af, tot boven dezelve, telkéns omgekeerde Hagen gemaakt worden. co ibij. S XVII.  HIPPOCRATES. s. xviii. Aan de regter zyde, verbinde men naar de linker; aan de linker , naar de regter zyde; uitgezonderd aan het Hoofd, waar men zulks altoos doen moet naar de tegengeftelde zyde CO- Deeze Leerfteliing, fchynt my toe, berust gebeelyk daar op, dat men by alle verbanden het windzei geleiden moet, van de zyde waar het Gebrek plaats heeft, naar de tegen over ftaande. Dit immers gedeld zynde, volgt daar uit van zelf,dat als 'er een Gebrek is aan de regter zyde van eenig Deel men van die zyde naar de linker ; en in het tegenftelde geval , van de linker naar de refter zyde , verbinden , of, om duidelyker te fpreeken , het windzel geleiden moet. Even eens volgt alsdan daar uit , dat men aan het Hoofd,om reeden van deszelfs byzondere gedaante wil men ook daar by een algemeene Regel van verbinden vast ftellen, gelyk hier zeer zeeker bet oogmerk is van Hippocrates, genoodzaakt zy te zeggen, dat het windzel altoos moet geleid worden naar de tegenftelde zyde. Ik bekenne dat ingevolge deeze verklaaring, de uitzondering van bet Hoofd overtollig is ; en het geftelde onder anderen, by den aanleg van het vereenigend verband der langwerpige Won. den (q Tbid. F 5  90 HEELKUNDE van den, niet doorgaat; dan, ik weet buiten de/el- re geenerlei zin te hegten aan de woorden van den Souwe.Van ^ Êene Zyde ik deezen 00k «*< $. XIX. Op plaatzen, welke tegen over eikanderen ftaan, gebruike men een tweehoofdig windZel. Dat, 't welk eenhoofdig iSj geleide men op eene zelfde wyze naar het fteunend Deel gelyk is, het midden van het Hoofd, en dergelyken Een tweehoofdig windzel is, 't gene van beide . gerold — Een eenhoofdig , 't welk in zyn ge. heel, dat is , van het eene tot het andere einde zoo is opgewonden, dat het niet meer dan eene eenige rol maakt. — Van het eerde wordt hier gezegt moet men zig , als by voorkeur, bedienen J P/Ztl zen, de waarfchynlykezinis, hy Gebreken, welken tegen e kanderen over daan: by voorbeeld, als 'er~ eene Wonde ,s, aan beide zyden van het Been, of als men „g daar van in een gelyk geval bediend , de einden des windzels daar heenen moeten geleid worden, waar menze met de meefte zeekerheid , met (*) lbid.  HIPPOCRATES. Qï met het meefte gemak voor den Lyder, 't zy door een knoop, 1 zy door eene naad, 't zy op eenige andere wyze, kan bevestigen: dat is naamlyk, aan het Hoofd, naar deszelfs middende gedeelte; en aan andere Deelen, naar eene plaats, welke even zeeker, even gemaklyk is; of ,om my van de eigen woorden des Schryvers , met betrekking tot den knoop des windzels , in $. i* te bedienen , naar eene plaats, welke noch aan wryving is bloot gefteJ, noch. bewoogen wordt, noch hol is; want, het fchynd vry zeeker, en Galens heeft zulks reeds begreepen, dat deeze inzonderheid hier bedoeld wordt. §. XX. By Deelen , aan beweeging bloot gefield , gelyk de Gewrigten ; doe men weinige en imalle omgangen ter plaatze der buiging, als is de Knieholte; en meer ontwikkelde., ofbreede , ter plaatze der uitftrekking, als is die der Kniefchyf (7). Als men verpligt is, een Verband te leggen om een Gewrigt, bepaalt inzonderheid tot buiging en uitftrekking, aan het Kniegewrigt by voorbeeld, aan het Gewrigt des Elboogs, en dergelyken; en het geval niet van dien aart is, dat het Deel eenen , uitgeftrekten ftand moet gegeeven, en alle bewee. (/) lbid.  n HEELKUNDE van ging daarvan verbooden worden; moet men inderdaad , ten einde de buiging des Gewrigts niet onmooglyk of moeilyk te maaken, over bet midden deszelve niet meer dan één of twee flagen doen met bet Windzel, en deezen aan de zyde der buiging verfmallen door omkeering, aan de zyde der uitftrekking in haare volle breedte laaten, en zelfs, op dat ter deezer zyde, alles behoorlyk gedekt worde, deezen, zoo veel immer mooglyk is, ukbrei. den. §. XXL Men Iegge, zoo ter omvangtog der naastlig. gende Deelen, als ter bevestiging van het geheel Verband, een ander windzel om de beweeglooze en dunnere Deelen ; als boven en onder de Knie (m). Deeze Leerregel, vergeleeken met de voorige fchynt te bewyzeu, dat Hipto c« a tes, zig by het verbinden der bovengemelde Gewrigten bediende, van twee afzonder.'yke Windzels: van een naamlyk, 't welk hy aanleidde op het midden des Gewrigts , en dat ter zyde der buiging fmal ter zyde der uittrekking daarentegen, breed was-van een ander, gefchikt ter omvanging der onmidde- Jyk daar boven en onder gelegen Deelen Dit eg- C») lbid.  HIPPOCRATES. 93 ester als men zig bediend van een Windzel 't welk lang en breed genoeg is om alles te oniwn. „en is onnoodig; mits men op bet midden des Gewrigts hetzelve aanlegge op de wyze door ons in de voorige Aanmerking befchreeven. §. XXII. Aan den Schouder, moet het Windzel onder den tegenftelden Oxel, aan de Liesch, om , de Lenden gaan : aan het Been moet men daar mede een omgang doen boven de Kuit («> Dit alles moet geleideden, ten einde de verbanden aan die Deelen aangelegd , met verfchuiven moo'gen; 't welk zonder deeze voorzorgen, zee. keilyk zoude plaats grypen. §. XXIII. Altoos, als een Verband dreigt zig opwaarts te verplaatzen, moet het naar onderen, en indien benedenwaarts, naar boven bevesügt worden (o\ Deeze Leerfteliing daat in een onmiddelyk verband met de zeventiende van dit zelfde Hoofddeel, O) lbid. (o) lbid.  94 HEELKUNDE va» ■deel, en diend inderdaad tot een rigtfnoer van ons gedrag by het verbinden , in alle die gevallen waar een Verband gevaar loopt om af te gleiden , 't zy naar boven, 't zy naar beneden. $> XXIV. Waar dit niet zyn kan, gelyk aan het Hoofd -aldaar doe men,ten einde de gelegde en meest verplaatsbaareflagen, bevestigt worden, eenige gangen welke niet zeer- fchuins loopen over dcvlakfte Deelen (py. Aan het Hoofd doet men beter, met deeze gangen, dwersch over hetzelve, langs de Ooren, en onder de Kaak te doen heenen gaan Aan den Dyê , geleide men dezelven om de Heupen • en aan den Opperarm, vooral aan deszelfs boven' de gedeelte, om de Eorst en Rugjangs de O.vels en den Schouder van dezelfde zyde. §. XXV. Daar de Windzels niet zeeker genoeg kunnen gelegd of gehouden worden,, moet menze, of met een omgewonden draad, of met eene naad bevestigen (~q). , . T Daar L») lbid. (?) Jbid.  HIPPOCRATES, 9S Daar ds Windzels niet zeeker genoeg kunnen gelegd of gehouden worden, betekent ongetwyffelt, daarze uit de natuur des Deels niet zonder gevaar van verplaatzing, kunnen gelegd of gehouden worden; en waar by men ter hunner verzeekering , 't zy om deeze, 't zy om gene reeden , geen gebruik kan maaken van eenige der voorgemelde deun2èls. — Dezelven te bevestigen met eene Naad, zegt niet anders, dan hunne einden, en misfchien ook alle hunne op elkander volgende Hagen aan een te naaijen. §. XXVI. De Windzels moeten zuiver, ligt, zagt, en dun zyn (r ). De Windzels moeten zuiver zyn, om behaaglyk te zyn aan het Oog ; en vooral , om geene Jeukte , pyn , ontfteking , of ontvelling , door eenigerlei daarin huisvestende feberpte , te veroorzaaken. — Ze moeten ligt zyn, om geene ongemaklyke drukking te maaken; zagt, om door wryving niet te befchadigen; en dun , om , alsze geknoopt worden , geen dikke knoop te maaken, en gemafclyk met eenig. Vogt, wanneer zulks noodig zyn mogt , te kunnen doordrongen worden. — By deeze, inderdaad zeer noodzaaklyke hoedaanigheden der Windzels, kan men nog voegen, datze, zoo om de eene , als om (r) lbid. Pag. 744.  9Ï HEELKUNDE van om de andere der gemelde reedenen, of geene,of immers niet dan platte naaden, en noch zelfkanten , noch omboordzels , noch hoekig gefneeden randen hebben moeten. §. XXVII. Men gewenne zig, om dezelven met beide Handen tevens, of met één derzelver, afzon, derlyk, te kunnen aanleggen (s). Men gewenne aig dit inzonderheid , om ook in die gevallen , waar het aan bekwaame hulp ontbreekt ; of deeze , om eenigerlei andere reeden niet kan aangebragt worden , niet verleegen te zyn, nog buiten Haat, om daar by in alles aan zynen plicht te beantwoorden. §. XXVIII. De Windzels moeten met de breedte en dikte der Deelen overeenkoomen (t). Dezelven moeten altoos , en in alle gevallen , overeenkoomen met de breedte naamlyk der vlakke, en met de dikte der ronde, of ronde en lange Deelen , zoo wel ten aanzien hunner breedte als lengte. — Men noemt eeu Windzel, om dit in (O lbid. (/) lbid.  HIPPOCRATES. 97 'c voorbygaan aan te nierken, overeenkomftig met de breedte en dikte der Deelen , als zyne e.ge breedte en lengte , daaraan alzints beantwoord , en- meerder of minder is,naar gelang van deezen. §. XXIX. De hoofden eens Windzel, moeten vast, effen, en gelyk, opgerold zyn («> Het Hoofd, of de Roofden eens windzel , noemt men het rolrond opgewonden gedeelte, of de dermaate opgewonden Deelen van hetzelve , na dat het is of een- of tweehoofdig; want by meerhoof- dige gefchied nimmer eene opwinding. De noodzaaklykheid der vaste, effene, en gelyke oprolling van het een of de anderen , is zoo groot, dat men het windzel, als het tegengedelde plaats heeft, by geene mooglykheid, met alle vereischie gemak, netheid, fierlykheid, vaardigheid, en wac dies meer is, kan aanleggen. §. XXX. 't Is erger als de windzels terftond, dan alsze naderhand afvallen: maar, zy moeten noch drukken, noch afvallen 0> Als («) lbid. (v) lbid.  9i HÉ EL KUNDE van Als de Windzels terflond, dat is kort naa den aan. leg afvallen, bewyst zulks datze niet goed zyn aangelegd. Datze dit doen in 't vervolg , is meestal natuurlyk, en fomwylen zelfs een blyk van den verbeterden daat des gevals. —- Hierom zeeker, is het eerfte erger, of fchadelyker, dan het laatfle. — De windzels voor het overige , behooren inderdaad altoos dus te worden aangelegd , datze niet op eene ongemaklyke wyze drukken; noch van zelfs , voor men zulks begeerd, of met de natuur des gevals overeenkomt, afvallen, of zig verplaatzen. $. XXXI. Wat het bovenfte of onderfte Verband, of beide Verbanden te gelyk betreft, zoo bewerkt het onderfte, dat, het gene gefcheiden is, vereenigtj 't gene uitgerekt is, ingc/tort; 't gene faamengetrokken is , verlengd ; en 't gene verdraaid is te regt gebragt word , of het tegendeel (w). Alles byna wat van de algemeene uitwerkzelen eens Verband kan gezegt worden , eigent 81 p. pocratEs inzonderheid toe aan het onderfte gedeelte van hetzelve; dat is , aan dat gedeelte, 't welk het beleedigd Deel,of de plaats der beleediging, onmiddelyk aanraakt; en in de tiende deezer  HIPPOCRATES. 99 zet Leerftellingen voorkomt als het geneezend deel deszelve. —- Het is intuofchen zeeker, dat de bovenfte , of de p;eneezing helpende deelen der verbanden, daar toe niet weinig bybrengen; en fomwylen zelfs meerder als de onderde. Ten voorbeelde hier van , zy het genoeg eeniglyk të ftellen hét verband eener Beenbreuk ; als waar by zeer zeeker de gefpleetenDrukdoek,de Boekband ,of de aangelegde Windzels , naar men gebruik maakt van de e^e of van de andere , veel minder toebrengen tot de juide herëeniging der ge« brooken Beeneinden , dan de Spalken , het Kusfen , en alle andere Hulpmiddelen waar van men zig in deeze of gene gevallen van dien aart gewoon is tc bedienen, om deeze beeneinden,na ze herdeld zyn te bevestigen, door het onderliggend verband te fteunen, en alle nadeelige leweegingen, zoo van het geheele Lighaam als van hec lydend Deel, te verhinderen. §. XXXII. De bereide Windzels, moeten ligt, dun, zagt, zuiver, breed, nadeloos, effen, fterk, intrekbaar , en van Linnen , of iets anders 't welk beter is, gemaakt zyn : en , men moet zig daar van niet droog, maar doordrongen met dat waar mede alles moet bévogtigt zyn, bedienen - M Cr) lbid. G-2  lop HEELKUNDE van In de aófte Leerfteliing deezes Hoofddeel, heeft Hippocrates reeds gefprooken van de nood* wendige hoedaanigheden der Windzels. r* Het zy hy zelve, of iemand anders, die Befchryving niet voldoende genoeg geoordeeld hebbe, wy vinden 'er hier nog bygevoegd, dat de Windzels, zullenze alle vereischte hoedaanigheden hebben, niet flegts, gelyk daar gezegt was , zuiver, ligt , zagt, en dun , maar ook breed, nadeloos, effen, fterk, uttrekbaar, en van Linnen, of iets anders 't welk beter is, gemaakt zyn moeten; gelyk ook, datze niet droog, maar doordrongen met bet een of ander fogt, moeten worden aangelegd. —— Dit byvoegzel inderdaad , was noodzaaklyk; even zoo wel als het gene ik terzelfder plaatze hebbe aangemerkt, omtrent de naaden en randen der Windzels. —- Niet altoos egter moeten dezelfen, gelyk hier bevoolen word, met eenig geneeskragtig Vogt doordrongen , gebruikt worden. Somwylen daarentegen, is het noodzaaklyk, dat menze droog aanlegge; teneinde zy de onderliggende deelen des Verbands, in hunne werking niet moogen benadeelen. xxxiii. De van een gefcheiden Deelen, moeten elkanderen , wel ligtelyk aanraaken, maar niet drukken (y). De O) lbid.  HIPPOCRATES. iqi De eigenlyke zin van het gezegde is deeze. Het Verband moet in alle gevallen waar eene fcheiding is des Geheels, dus worden aangelegd, dat de gefcheiden Deelen eikanderen onderling aanraaken; niet door hetzelve, op eene pynlyke, of an. darzints nadeelige wyze, faamengedrukt worden— Elk kundig Heelmeeder weet, van hoe veel aanbelang dit voorfchrift is ter geneezing der gefielde van een fcheidingen ; van eene Wonde by voorbeeld , van fommige Zweeren, van eene Beenbreuk, en dergelyken. $. XXXIV. Men beginne het Verband aan het gezonde, en geleide het indervoegen naar de Zweer,dat het gene daar onder is, uitgedreeven, en 'er elders niets verzaaraeld worde ( z ). Wy zullen in 't vervolg zien, wat Hippocrates verftaat door het woord Heicos, bier door Zweer vertaald ; en moeten nu flegts aanmerken , dat men, ingevolge van dit Vooifehrift, in alle, of immers in de meeden van die gevallen, welken by onder deezen Naam begrypt, en vergezeld zyn van eene Vogtsverzaameling , het Verband zoo moet aanleggen , dat het verzaameld Vogt, zoo veel mooglyk zy gedreeven worde naar de opening des Gebreks; en dus de omwindingen moet beginnen ter plaatze alwaar het Deel zig alzints welgefteld be- vind, O) IWd, G3  ifc* HEEL K ÏJ N D E van v-md, en aan dien kant, werwanrds den grond der \%t*aïtteling gekeerd is», '%rnmr, •, ' •/...s ;.§; «rjXXXVie:-1 nafcta Men verbinde, 't gene regt is, regt, en 't gëftj fchuins is, fchuin, in cenen ongedwongen Hand, waar by nóch luamentrekking ndch ver.lapping plaats heefc, maar alles, gelyk'de Spieren, de Aderen, de Zenuwen,en de Beenderen , behoorlyk «plaatst zyn , en bepaald worden (a). \ C&ró regt of fchuins is, wordt dcor Galenus, by 'gelegenheid zyner Vcridaaring van deeze Leerrteiiing, betreklyk gemaakt, tot het Gebrek tevens, en tot het lydend Deel. Ingevolge van dit Denkbeeld , waar mede wy ons zeer wel kunnen verëenigen,; wordt hier als 't ware-gezegu men moet een regthopend Deel, eene regt loopende Wonde, regt, een fchuins loopend Deel, eene fchuins hopende Wonde, fchui'n, en in alles dus verbinden , dat het eerfte zig berhide in eenen midden/laat van Buiging en Uitftrekking ; dat is, in eenen ftaat, waar by alle zyne faamenftellende Deelen, zoo naa mooglyk in hunne natuurlyke /trekking geplaatst zyn, en niets, op eene gevoelige wyze gedru'kt, ge/pannen, of verdraaid wordt. O) lbid. - • §. XXXVL  HIPPOCRATES. 103 - , ■ •$. XXXVL De Deelen moeten, by bet opfcborten. en nederleggen, in eenen natuurlyken en gemaklyken ftand gehouden worden (£> In de voorige Leerfteliing is onder anderen gezegt, hoedaanig by het verbinden, den ftand moet zyn der Deelen. - In deeze wordt geleerd, boe dezelve zyn moet naa men het Verband heeft aangelegd; met zinfpeeling zeeker op fommige gevallen van aanbelang , en misfchien vooral , op de Beenbreuken en Ontwrigtingen. Het Opfchor- «»,is opzigtelyk tot de plaatzing des.Onderarms m den Draagband; en tot die des Balhaks in denzelfdsn Band: het neclerïggen, tot het plaatzen des geheele Lighaam, of van eenig by zonder Deel, op het Bedde, opeenKusfen, in eene Beenlade, of der- gelyken- De natuurlyke ftand van een Deel is zoo aanftonds befchreeven. De gemaklyke , is dezelfde : of,'met andere woorden, dien, dewelke men het langst, zonder eenig gevoel van pyn of vermoeijing kan uithouden; en waar by alles gelykelyk draagt op zagtê en' eenigzims veerende onderdeunzels. $. XXXVII. Waarze hier van afwyken, moet het .tegen-, deel gedaan worden (c). Waar* (*) lbid. CO lbid. U 4  104 HEELKUNDE van Waarze naamlyk, van de eene of andere deezer plaatzingen, toevalliger wyze, afwyken, moet menze daarin wederom herbrengen. §. XXXVIII. Gefcheiden Deelen ïnoeten hereenigt, en voor het overige, op gelyke wyze behandeldwórden (d\ In alle gevallen inderdaad, waar eene fcheiding I's des Geheels, moet de herëeniging het voornaam oogmerk zyn des Heelmeefter; althands, wanneer niet eenige byzondere omftandigheden , waar van elders zal gefprooken worden^ het tegendeel vorderen. — In alle gevallen ook van dien aart, moet men, zoo ter bereiking' van dit oogmerk, als om veelerlei andere reedenen, de Behandeling regelen, overeenkomftig met alles , wat reeds te vooren met opzigt tot het verbinden, en de plaatzing der Dee. len iu 't algemeen, is aangemerkt. | XXXIX. De verëeniging der Deelen, moet langzamerhand gefchiedéh'; en' mén moet de drukking van tyd tot tyd dusdaariig regelen, datze eerst klein , vervolgens grooter, en , als (<0 lbid.  HIPPOCRATES. 105 als 'er aaneengroeijing gebeurd , bet fterkst zy Ce). Deeze Leerfteliing, hoe voortreflyk dezelve met opziat der hier bedoelde verêeniging van gcfchei. den Deelen,algemeen genoomen.ook zyn mooge, moet men niet letterlyk opvolgen by de Behandeling van Wonden, door een fcherpfnydend Werktuig toegebragt. —- By deezen integendeel, behoord men het Verband dermaate aan te leggen, dat de lippen der Wonde , van ftonden aan, elkanderen in alle punten aanraaken ; als wordende zv dus , meestal zeer fchielyk , net, en zonder eenige verëttering geneezen. - Nimmer egter m0et de drvkki»g,d*t is te zeggen, de fluiting des Verbands , de paaien overfchreiden van het mid. 'depmaatige; vermits hetzelve hier door alleen,hoe aoed ook anderzints, in alle gevallen zonder on. derfcheid , de Geneezing meer belet dan bevorderd- en zelfs, zeer nadeelige Toevallen kan ver- oorzaaken. Men vergelyke met deeze, dc 33 Leerfteliing van dit Hoofddeel. §. XL. Deelen welke Samengetrokken zyn, moet men uitftrekken; is 'er Ontfteking by, overeenkomftig hier mede behandelen; en, is er deeze niet by, zig van eene dergelyke voor- ' be- co m q ■  iofi HEELKUNDE van bereiding, en tevens van een tegenheid verband bedienen (ƒ). Uit kragt eener te vooren gefielde Heelkundige r?r ?s n'nm]yk ^ L tegengeftelde moet gerezen worden;- moeten zeer zeefeer algemeen genoom-en , faamengetrokken Deelen; tntgejueh, dat is verlengd, worden, i Daa* nogthands, deeze uitftrekking, deeze verlenging n.et zonder gevaar gefchieden kan, als de faamentrekking vergeld is met Omfteking , moet men deeze alvoorens, door eene behandeling, daar me' de--overeénkomftig, re keer gaan. — Men moet ook h er gseriS Qntfleking by , dergelyke Deelen l «iet flegts uitftrekken; maar tevens door een, ml ^ntegengeftdd Verbanden den gegeeven ftand bevestigen. _ m ahhands fchynJ Hlppo<:aA. r P!aatZe te bcdoele« en is inderdaad alzints noodzaaklyk.' ' XLI. - • Verftuikte Deelen moeten te regt gebragt, en vervolgens even dus behandeld worden (g). Dit wil zeggen, dat Deelen, ter plaatzo der Gewngren verdraaid; verwrongen, en eenigzints. ten opzigte hunner betreklyke ftand in wanorde ge -bragt zynde , zoo .veel doenlyk in dien ftand wel CO lbid. der Gr) Ibid*  •HIPPOCRATES. 107 der moeten herbragt worden ; en datze voor het overige , de byzynde omftandigheden niet verfchillende,op gelyke wyze moeten behandeld worden als de faameugecrokken Deelen. §. XLII. Dezulken die van een geweeken zyn, moeten door een Gröndverband , door aan een lyming, en door opfchorting geheeld worden. In tegenftelde Gevallen , handele men op eene tegengeftelde wyze (T). Indien hier niet gedoeld word op de behandeling der deenbreuken, vooral op die der bovenfte Lede. maaren, is deeze geheele Leetftelling voor my onvtrftaanbaar. Een Gröndverband, zegt by dee¬ zen, dat gedeelte des Yerbands , 't welk het beleedigd Deel, ter plaatze en in den omtrek der Been. breuk, onmiddelyk aanraakt: hetzelfde derhalven, 't welk elders genoemt is, het geneezend gedeelte eens Verbands. ■"•eb nabttfidtav sb hsv ai 10J .^pEW ruflxiis'i-dcissi» (A) Ibid. Pag. 745. TIEN-  08 HEELKUNDE va* TIENDE HOOFDDEEL. Leerftellingen, betreklyk tot de Verbanden der Beenbreuken. •«O tm - ■ 3 tu. , . * 1,830 ï - ... eUw« wi . •; :. Men lette op de lengte, breedte, dikte, en hoeveelheid der Drukdoeken (z). Men lette hierop te weeten by de Behandeling der Beenbreuke wantï he£ is yan deyerbanden toe betreklyk, dat Hifpocrat*. voorneemens te fPfeeken Door Drukdoeken in deeze ge- vallen, verftaa men die doelen des Verbands, de. welke d,eilen moeten, te gelyk met de Spalken en Windzels, ter bevestiging der hertelde Beeneinden ot, ter aanvulling van eenige ledige ruimte; dat is van (O Ibid.  HIPPOCRATES. 109 van eene plaats , merklyk dunner dan het overige • van het lydend Deel, en waar derhalven , zonder deezen, de Spalken of geheel niet, of llegts zeer gebrekkig zouden werken. s-11. Deezen moeten in lengte aan het Verband gelyk zyn , de breedte hebben van drie of vier Vingeren, en drie- of vierdubbel zyn faamengevouwen. Haare hoeveelheid moet zoodaanig zyn, datze, aangelegd zynde,noch te overvloedig, noch te min zyn (k\ De Drukdoeken hier bedoeld , zyn , die ter onderfteuning moeten dienen der Spalken. — Alles wat Hippocrates daaromtrent aanmerkt, zoo ten opzigte van haare lengte , breedte , en dikte, als hoeveelheid, is zoo juist, zoo voldoende, dat men 'er inderdaad niets kan byvoegen. §• HL Als men dezelven gebruikt ter aanvulling, vind men haare lengte door het omleggen^haare dikte en breedte, door het leedige't welk zy niet te zeer moeten opvullen (/). Dé (ifc) Ibid. (O Ibid.  h o HEELKUNDE v a rr De Drukdoeken, gefchikt ter gelykmaaking een9 Deel, welks dikte ongplyk is, moeten in lengte beantwoorden aan den omtrek van hetzelve; de breedte hebben van de uitgeftrektheid der leedige plaats welke zy moeten aanvullen; en zoo dik zyn, datze deeze plaats dus verre en niet meerder opvullen , dan tot aan de oppervlakte van het overige des Deels. Zie daar de waare zin deezer Leerftel- lmg. §. IV. 'Er zyn twee linnen Grond windzels. Het eene geleide men van de befchadigde plaats naar boven; het andere naar beneden O). Grondwindzeïs zyn die, welken onder de eerst berchreeven Drukdoeken , aan het gebrooken Deel worden aangelegd, en dus hetzelve onmiddelyk om- vangen.- De wyze van hunnen aanleg , hier voorgefchreeven, wordt als nog van de meefte Heelmcefters opgevolgd , in alle die Gevallen waar by ze geen gebruik maaken van den Boekband. §■ v. Beide deeze Windzels moeten op de befchadigde plaats het meest, aan de einden het minst, («) Ibid.  HIPPOCRATES. Ui minst, en op de overige plaatzen,middenmaatig worden aangeflooten (»)• De fluiting der gemelde Windzels, wil Hippocrates zeer zeeker, dat ter plaatze der Beenbreuk het meest moet zyn , ten einde dé herflelde Beeneinden, te beter zouden bepaald en bevestigt worden. Waarom egter deeze iluiting minder moet zyn op de overige plaatzen , en het allerminst , ten einde van de uitgeftrektheid des Verbands, is my als nog niet gebleeken. §. VI. Het Verband moet veel van het gezonde ge. deelte influiten (o\ Beter nog is het, als hetzelve,overal waar zulks zyn kan , het geheele Deel, van het eene. tot het andere einde, influit. S- VU. , Het getal, de lengte, en de breedte der Windzels, regele men dus. De veelheid derzeiver, moet aan de grootte der kwetzing ge. lyk zyn; en wel zoo,dat de drukking der Spalken (:») lbid. (o) Ibid.  li» HEELKUNDE va» ken niet belet wordt, haare zwaarte niet hinderd, noch daar door het Verband verplaatst, of onvermoogend gemaakt wordt. Wat be" treft de lengte en breedte derzelver; de eerfte moet zyn van twee, drie , vier, vyf, of zes E> leboogen, de laatfte die van een Vinger (p\ Deeze Leerfteliing doet by voorraad zien , dat Hippocrates by de verbanden der Beenbreuken gewoon was, om onmiddelyk na de te vooren befchreéven twee Grondwindzeis, en vóór den aanleg der Drukdoeken en Spalken, gebruik te maaken van nog eenige andere Windzels, en het getal van deezen te regelen,in overeenkomst vooral met de hoegrootheid , dat is te zeggen , met het aanbelang der Beenbreuk, en van de daar nevens gaande be. leediging der zagte Deelen. — Alles immers, wat daarin vervolgens gezegt wordt met opzigt tot de reeden van dit Voorfchrift, berust eeniglyk op deeze onderfteiling , en is buiten dezelve vol- ftrekt onverftaanbaar. WTy ontdaan ons van de moeite eener meer byzondere verklaaring deezer zelfde Leerfteliing; om dat men , en geen ge. bruik meer maakt van deeze Windzels , en dezelven alzints onnoodzaaklyk zyn. Met opzigt egter tot de geftelde Maaten dier Windzels, is het misfchien goed aan te merken ; dat een Elleboog, by de Ouden eenen Maat was,voor het minst anderhalven Voet , en voor het meest, negen i (£) Ibid.  HIPPOCRATES. Ut gen Romynfche voeten houdende; gelyk ook, dat volgens Galenus, deeze maat, hier ter plaatze moet bereekent worden naar den Onderarm en de Hand des Lyders zelve; welken men alsdan verftaan moet, gemeeten te zyn, van den top desElboogs, tot het einde van den middenften Vinger. $. VIII. De bevestiging der omwindingen, moet gee-' ne drukking maaken (q ). Men vergelyke hier mede, 't gene aangaande dit eelfde onderwerp gezegt is, in de 14de, 15de, eit 16de Leerfteliing des voorige Hoofddeels, met betrekking tot de Verbanden in 't algemeen. V IX- De Windzels behooren zagt, niet dik te zyn , en in alles , met de lengte breedte eit dikte des lydend Deels overeen te koomen(r). Wat deeze uitdrukkingen te kennen geeven, i* bereids elders gebleeken. — Alle Windzels zonder onderfcheid , waar van men zig by Beenbrenken bediend, znllenze anders voldoen aan het oogmerk, en geenerlei nadeelige uitwerkzelen voort- brett- (#) Ibid, Cr) lbid.  m HEELKUNDE van brengen, of gemakJyk worden aangelegd , moeten zeer zeeker, alle gemelde hoedaanigheden bezitten , en daarenboven nog fterk , en niet al te fflgt van weefzel zyn. —— Die Voorfchrift voör het overige , vergeleeken met bet zevende van dit Hoofddeel, bewyst 'ontegenzeglyk, dat iet gene daarin in het laatde naamlyk, van de lengte en breedte der Windzels gezegt is , niet moet befchcuwd worden als eene opgave hunner Maaten, welke men in alle voorkoomende gevallen zonder onderfch.eid moet opvolgen ; maar alleenlyk , als eene opgave dier Maaten, welke meest algemeen te pasfé koomen. §. x. De Spalken moeten ligt, effen, aan de einden wat omgerond , iets korter als het Verband, en ter plaatze der Beenbreuk, dikker dan elders zyn (s), Wat Spalken zyn , is algemeen genoeg bekend. — Derzelver meest weezenlyke hoedaanigheden, worden hier, fchoon kort,alziuts nauwkeurig befchree'ven. —— Het ware wenfchelyk, dat alle Heelmeefters zig van zoodaanigen bedienden. De Lyders zeeker, zouden zig alsdan niet zoo dikmaalen beklagen over den ondraaglyken last welke zy daarvan gevoelen, uit hoofde van haare zwaarte , ruuwheid, drukking haarer einden , of te groote kortheid. *"(0 h>id.  HIPPOCRATES. heid. Zy zouden egter zulks nog minder' doen, wanneer haare breedte , waarop Hippocrates niet fchynd gedagi te hebben , altoos evenreedig genootnen werd aan de dikte der Deelen ten einde 7.t ook door eene te kleine breedte geen nadeel kon» den aanbiengen. - • . S- XL By Deelen welke uitfteken, en niet vleezig zyn, als aan de Vingeren en de Ejrjklaawen, vermyde men deezen, of door de plaat* zing, of door de kortheid der Spalken (#). Aan de Vingeren, betekent hier zeeker aan de gewrigten der Vingeren, en wel bepaaldelyk aan de zyden derzeiver — Niet flegts hier, en aan dö Enklauwen, maar ook aan alle andere gewrigten , aan de Hielen, by dengrooten Oraijer desDyêbeens, en dergelyken , moet men zorge draagen dat de Spalken geene drukking maaken; 't zy, door eene zagte en veerende ftof daar onder te leggen; 't zy doof ze daar ter plaatze te voorzien met eene opening, aan het uitfteekend Deel evenreedig;'t zy door haare lengte zoo te regelen, datze die uuftekken niee bereiken kunnen, maar voor dezelven eindigen. — Met betrekking tot de Enklauwen, is deeze Leerftelb'ng zeer wel in agt genoomen by de Lederen Spalken van Sharp; by de houten van van der H aar; en nog beter, by deBalynenvan een ander my onbekend Engelsch Heelmeeder. CO lbid. Ha $. XII.  Il6 HEELKUNDE van §. XII. De eerfte laagen des Verbands moeten fteunen, niet drukken. De Waspleifter zy zagt, ligt, en zuiver (u). Door de eerfte hagen des Vet bands, verftaa men hetzelfde 't gene elders genoemt is het Grondver- land. Een Waspleifter , Ceratum , Ceroton, Ce. rotomalagma , beftaat enkel uit Olie en Was , in zulk eene evenreedigheid vermengd met eikanderen , dat het geheel in ftevigheid ftaat , tusfchen eene Zalf en Pleifter. — Hippocrates was gewoon , zig van deeze by de Behandeling der Beenbreuken in de eerfte plaats te bedienen. - ,. Thands is dezelve daar by,geheel buiten gebruik, om datze meer of min de werking belet van Stovingen , dienende ter oplosfing der uitftortingen , welken de Beenbreuken doorgaands vergezellen. — In zeer eenvoudige gevallen egter van dien aart, en by teêrgevoelige Lyders, geloove ik dat menze met nut zoude kunnen aanleggen ; inzonderheid als men daar mede vermengde het ExtraStum Saturnt van Goülard. §. XIII. Wat de warmte en veelheid des Waters betreft; zoo moet de warmte dus zyn, dat men de- O) lbid.  HIPPOCRATES. 317 dezelve aan zyne eige Hand verdraagen kan. Ter verflapping en verdunning, is eene groote, ter vleeschgroeijing en weekmaaking, eene maatige veelheid, de beste* O). Ten tyde van Hippocuates, fchynd men algemeen het verband der Beenbreuken nu en dan bevogtigt te hebben met Water. Hier ter plaatze althands wordt deeze bevogtiging als bekend veronderfteld, en alleenlyk geleerd, hoedaanig en ten welken einde , de warmte en veelheid deszeiven zyn moet by de opgietingen. — In het vervolg zullen we zien, in welk eenen tyd der Behandeling ,Hippocrates zelve zig van de bevogtiging des Verbands met warm Water bediende. — AVat door eene maatige opgieting moet verftaan worden, zal aanftonds blyken. $. XIV. Eene middenmaatige Opgieting is, waar by dat, 't welk eerst opzweld , dunner word. Want eerst word het Deel daar door verdikt, naderhand verdund (w ). Eene middenmaatige Opgieting derhalven noemt Hippocrates die, waar docr het Deel , onmiddelyk na de opgieting , uit hoofde eener vermeer- Cv) Ibid. Cv) Ibid. H 3  n8 HEELKUNDE van meerderde toevloed van Vogten , en eens vermei, den Omloop derzelVer, opzweld ; en, zoo haast deezen toevloed ophoud, wederom dunner wordt. i xv. De plaatzing van uitfteekende Deelen , als de Hielen en Heupen, moet zagt, gelyk, en opwaards gekeerd zyn; ten einde 'er zig niets verdraaije, nog verplaatze (x). In de 14de Leerfteliing deezes Hoofddeels is gezegt , dat deeze zelfde en andere dergeiyke Dee. len, moeften vermyd worden by het aanleggen der Spalken ~—De reeden van dat voorfchrift was in het weezenlyke hetzelfde als van het tegen, woordige; te weeten , op dat niet door eene pyn. lyke drukking, de,Lyder verpl/gt werdt 'tot woelingen , welke de herftelde Beeneinden in ie'vaar brengen van verplaatzing ; gelyk ook, op dat'er geene ontvelling, ontdeking, of verzweerdefJw. beure aan die Deelen, Wat HI ppoc.ua t £.5 bedoeld door het opwaards keeren der Hiel, }s blykbaar. —. Ik begrype egter alsnog niet , 'wat hy door deeze zelfde uitdrukkingen wil te kennen geeven, met opzigt tot de Heupen. J XVI. De Lade moet het geheele Been, niet de t» ibid, helfc  hippocrates. 119 helft daar van infMten. Men lette hier by ook 00 het Gebrek; want, alsdan zal al het ovenge 9 \ gene nadeel kan aanbrengen, kenbaar zyn (yj' De Betnhde, thands meestal buiten gebruik, en aan welkers nut wy vervolgens zien zullen dat Hippocrates zelve reeds twyffeldc ; de Beenlade ze-e ik, niet flegts , maar ook het Kusfen, de Spalken, en aderiet anderen Toedel , dienende ter bevestiging der herdelde Bebinden n het geval eener Breuk der Beenderen van den Schenkel want op deeze word hier geoogd, moeten het santtchl Been, en niet de helft daar van ivfluiten, wil men zeeker zyn voor vërplaatzing. - Zoonoo* m intu lchen dit is , zoo noodig inderdaad ook iV het , dat men by het leggen des Deels in het gemelde Werktuig, of in eenige andere Werktuigen van gelyken aart, zynen aandagt vestige op het Gebrek, vooral op de plaats deszelvc , en van de nevensgaande plaatslyke Toevallen; vermits alsdan zeeker , alles wat behoord tot de geheeie Behandeling , best gereegeld, en 't gene op eenigerlei wyze zoude kunnen beaadeelen^best verhoed kan worden. (y) Ibid. h 4 $• xvii.  120 HEELKUNDE van $. XVII. De aantooning, uitrekking, teregtzetting, en al het overige, zy overeenkomftig met de Natuur Onder de Uitrekking, begrypt Hippocrates tevens, fchoon niet met uitdrukkelyke woorden, de legenhouding. Wat door de Teregtzetting verftaan word , is bekend. - Al het overige , betekent dat alles, wat buiten de Uitrekking en Teregtzetting , tot de behandeling behoord eener Beenbreuk : het Verband by voorbeeld, «ie plaatzing des Deels , en dergelyken. — De overeen, komst deezer met de Natuur , Held derzelver meest mooglyke overeenkomst met den natuurlykden en gemaklykden fland, de natuurlykde en gemaklyklykde ligging der Deelen , by , en na de herdelling der gebrooken Beendeelen. $. XVIII. Wat de Natuur vordert, leide men af uit het verrigten haarer werkingen. Ten dien ein' de beöordeele men hetzelve, naar de Rust,het Gemeene, en de Gewoonte (aj. O) Ibid. pag. 746. De Ca Ibid-  HIPPOCRATES. iai De betekenis deezer drie laatfte uitdrukkingen , met opzigt tot het gene de Natuur by het behandelen der Beenbreuken vordert , zal zoo aandouds worden aangeweezen. §. XIX. De juifte plaatzing des Deels, bepaale men, naar de rust en verflapping , als aan de Hand; naar de gemeene buiging en uitftrekking, als by de eenigzints hoekswyze gedaante van het gewrigt des Voorarms; naar de gewoonte,als men eene andere plaatzing, by voorbeeld de uitftrekking van het Been , veel minder verdraagen kan. Want dus kan men, zelfs zonder eenige verandering, het gemaklyk eenen langen Tyd uithouden (b). De zaakelyke zin der bovenftaande Leerregel is deezp. Om de noodzaaklyke en beste plaatzing te regelen eens Deels, na de herzetting vooral van eene Beenbreuk , moet men inzonderheid zig fchikken naar den rustenden en verflapten dand van het beleedigd Deel; naar deszelfs gemeene buiging en uitftrekking ; en daarenboven nog , naar dien ftand , waarin den Lyder gewoon is hetzel* ve of beftendig of meestal te plaatzen. — Deeze zelf- lb) Ibid. H $  122 HEELKUNDE van zelfde Leeregel voor liet overige , te gelyk met de twee voonge Leerregels, zyn van zoo vetl aanbelang, dat ik niet fchroome te zeggen , dat van derzelver opvolging of verorVagtzaaming , al het wel of kwalyk ïlaagen van de geneezing der Beenbreuken , voor het meefte gedeelte afhangt. Eenige daarin voorkoo mende, en uit zig zelf niet genoeg verftaanbaare uitdrukkingen derhalven , is het noodig dat nader verklaard worden , vooral met opzigt tot eerst beginnende. De rust eens Deels in 't algemeen, fielt de werkloosheid van alle deszelfs faamenftellende Deelen , voor zoo veel naamlyk dezelven verordend zyn tot het verrigten van willekeurige Beweegingen ; en wordt best afgemeeten , naar hunne plaatzing by een gezond fbapend Mensch. De verflapping eens Deels, fielt hetzelfde: want, als geene van deszelfs ondergefchikte Deelen in werking zyn , bevind het zig in eenen ftaac van verflapping, of liever , van onverfcbillïgheid omtrent allerlei Be- weegingen. De Hand zegt men in rust 'en verflapping te zyn , als en zy , en elk der Viugeren , in alle gewrigten , gelykelyk , en op eene bykans onmerkbaare wyze , geboogen zyn. Door de gemeene buiging en uitftrekking , verflaa men dien fland der Deelen , waarinze even veel hellen naar den kant der eerfte , als der laatfte; of, gelyk Hippocrates zelve, met een voorbeeld , van het gewrigt des Onderarms ontleend , zegt, de eenigzints hoekswyze, dat is,de zeer ftomphoekige gedaante. — De Gewoonte, is voor gee- ne  HIPPOCRATES. 123 ne Heilige bepaaling vatbaar; want, het gene ten deezen opzigte, nat uurlyk , geraaklyk,en voordeelig is voor den eenen, is onnatuurlyk, moeilyk, en nadéelig voor den anderen. 'Dit nogthands , is ftoofdzaaklyk waar. van federt langen Tyd gewoone danden en houdingen der Deelen; als welken , hoe zeer fomwylen ook afwykende van de Naruurlyke,in deezen niet kunnen veranderd worden , zonder den Lyder daar door bloot te dellen aaii deezé of gene, meerdere of mindere, nadeelige gevoigeri. S. xx. By het veranderen der ftrekking, in eenen anderen ftand , of eene andere ligging, moeten de Spieren, de Aderen, de Zenuwen, en de Beenderen, allen aan zig zeiven gelyk blyven , en goed geplaatst, goed gehouden worden (c). Dit wil waarfchynlyk zeggen , dat , dewyl de beste ftand,' de beste ligging, aan een Deel waarin eene Beenbreuk plaats heeft gegeeven , als het geval van eenen langen duur is, niet zonder veel ongemak door den Lyder verdraagen wordt; dat, zeg. ge ik, in deeze omftandigheid, de noodzaaklykheid dringende tot verandering , men by die verandering, zoo wel als te vooren, moet agt geeven. op de natuurlyke en ongedwong'e plaatzing der faamenftel. len • (c) Ibid.  m HEELKUNDE vah lende deelen van het lydend Deel, de Spieren naam. lyk, de Aderen, de Zenuwen, en de Beenderen, en deeze , zoo veel immer mooglyk zy, overeenkomftig hier mede, moet? regelen. §- XXI. De uittrekking is inzonderheid gefchikt voor Deelen, waarin groote, dikke, evengelyke,en beide Beenderen tevens gebrooken zyn ; gelyk ook, als het onder-niet zoo zeer als het bovenliggend Been beleedigd is (d). Deeze, en de vier volgende Leerftellingen, fchoon niet zoo zeer behoorende tot het verband, als wel tot de overige behandeling der Beenbreuken, konde Jk ter deezer plaatze niet voorby gaan, zonder ge. vaar te loopen, om daar van geheel geen gebruik te kunnen maaken; of zulks te moeten doen, op eene nog meer ongefchikte plaats dan deeze. Niet altoos wil Hippocrates daarin, in de tegenwoordige Leerfteliing naamlyk , zeggeu; is het noodig, dat men zig ter herftelling der Beenbreuken bediene van de uitrekking, of deeze uitrekking, met eene merklyke kragt gefchiede Als 'er egter, groote, dikke, en evengelyke Beenderen, of in een en hetzelfde Deel, 't welk twee Beenderen bevat, beide deeze Beenderen tevens gebrooken zyn , gelyk ook als, van deeze laatften, het onderliggende, dat is (d) Ibid. by  HIPPOCRATES. 12S bv voorbeeld, aan den Voorarm, de Ulm, aan bet Been de Tibia, gebrooken is, alsdan ftelt hy, is de uitrekking niet flegts noodzaaklyk , maar moetze zelfs dikmaalen , gelyk elders zal geleerd worden, wat meer dan gewoonlyk plaats grypen. §. XXII. Eene meer dan middenmaatige uitrekking , veroorzaakt altoos , behalven by Kinderen , eenig nadeel (e). Eene middenmaatige uitrekking is, waar by het Deel flegts zoo veel verlengd wordt, als noodig is om de van een geweeken Beeneinden op eene gemaklyke wvze te herftellen. Eene meer dan middenmaatige derhalven, waar by de verlenging des Deels, deeze paaien min of meer merkelyk overfchryd. — Dat zulk eene uitrekking, indien niet altoos , immers veelmaalen, nadeel verwekt, leeren maar al te zeer de waarneemingen der Heelkunde, vooral met opzi*t tot volwasfenen. — Datze zulks minder doet bv Kinderen, eigent Galenos te regt toe aan bun vogtrykGeftel, en de hier van afhangende ligte toegeefbaarheid der Spieren. Ce) Ibid. S. XXXIII.  126 HEELKUNDE van $ XXIIL Men houde het Deel een weinig fchuins opgaande ( f). Indien, gelyk het fchynd, dit voorfchrift betreklyk is tot de uitrekking, alsdan wordt hier zeer zeeker geoogd, op de Breuk der Beenderen van den Opperarm, den Dyd, eh het Been; en uil Hippocrates, dat men daar by, ftaahdè de uitrekking, het Deel eenen fchuins loopenden daud moet geeven; eenen (land, waar by .deszelfs onderde einde, als het de Dyê is , opwaards, en is het den Opperarm, of het Been, benedenwaards moet gekeerd zyn. De waarfchynlyke reeden van dit voor¬ fchrift, is, dat in deezen ftand, mits dezelve noch te veel noch te weinig is, alle Spieren van het be. leedigd Deel zig bevinden in eenen daat van vedlapping, en de uitrekking hierom, met veel meer gemak kan gedaan worden. §. XXIV. Ten Monfïer by de teregtbrênging, verkieze men een Deel, van gelyken Naam, van een gelyk Verband, en , 't welk aan zig zelf, alzints gelyk en gezond is fg). Cf) lbid. (g) Ibid. Men  HIPPOCRATES. 127 Men vergelyke by voorbeeld , de herzette gebrooken Opperarm, Onderarm, Dyê , of Been , met even dezelfde Deelen der andere zyde; mits dat deezen , in alle opzigten weigefteld, en althands aan geenerlei wanftalligheden onderhevig zyn. — Buiten deeze vergelyidng, welke zeeker nooit moet vcroniigtzaamd worden,wil men anders gerust zyn dat de herzetting -der gebrooken Beendeelen wel gedaan is ; behoord men zig nog te onderngten, of het beleedigd Deel zelve , voor en aleer de Beenbreuk plaats greep , wel in alles gelyk was aan het overeenkomftig : want, dit zoo niet zynde, doet men beter met het gelyk te maaken aan yig zelf in zyne voormaalige gedaante , dan aan het ander ; vermits alles wat tot deszelfs faamenftel behoord , gewoon aan den daarin plaats hebbenden misftancf, bezwaarlyk eene andere, fchoon betere plaatzing verdraagen kan. S. XXV. De Wryving bewerkt oplosfing, verdikking, vleeschgroeijing, of vermindering (h). De Wryving , (FriBio, Fricatio), 't zy droog, 't zy vogtig, want ze is of het een of be: ander, was oudstyd's zeer in gebruik by de behandeling der Beenbreuken , vooral ten tyde der vorming van het Beenweer. • Men verwondere zig derhalven niet,deeze en de volgende Leerfteliing, ge- (£) Ibid.  Itt8 HEELKUNDE van geheel betreklyk tot haare verfchillende foorten, en de daar van afhangende onderfcheidene uitwerkingen , ter deezer plaatze aan te treilen - , Algemeen genoomen, is dezelve gelyk hier gezegt word , of Oplos/end, of Verdikkend , of Vleesch. groei/end, of Verminderend, naar datze naamlyk gefchied op deeze of op gene wyze, dat is vooral, hard, zagt, middenmaatig , aanhoudend , of verpoozend. $• XXVI. Eene harde wryving verdikt, eene zagte lost op , eene aanhoudende vermindert, en eene maatige vervuld (*'). Wat harde , zagte, en maatige Wryvingen zyn , fpreekt van zelve — Door aanhoudende moet men verdaan , die een geruimen Tyd voortgezet, en twee of meermaalen daags gedaan worden. —« Eene wryving verdikt, als ze het weefzel der Deelen verderkt, en tevens derzelver volumen vergroot : ze lost op , alsze hetzelfde volumen verkleind en verzaamelde gedagneerde Vogten uitdryft, of ontbind : ze vermindert, alsze de dikte eens Deels doet afneemen : ze vervuld eindelyk , alsze 't gene verlooren gegaan is , wederom daar Held , of voor het minst, door iets daar aan gelyk , vergoed. — Dat inderdaad de wryvingen, naar datze hard, zagt, maatig, of al dan niet aan- hou- (O Ibid.  HIPPOCRATES. 129 houdend Zyn, deeze verfchiïlende uitwerkzelen hebben is zeeker , en lyd geene de minde tegenfpraak, als berustende eeniglyk op eene alzints onbedrieglyke, en welbeweezene Ondervinding. §. XXVII. Wat het Verband betreft, hier van moet den Lyder kunnen zeggen, dat het hem drukt op het Gebrek, niet zoo zeer aan de einden van het Deel. Het moet daarenboven fluiten, niet drukken; en wel meer door de veelheid , als door den vasten aanleg der Windzels (kj. Deeze Leerfteliing bevat eene fchynftrydigheid, welke het egter gemaklyk is op te losfen. Eerst naamlyk word daarin gezegt, dat den Lyder van hu Vtrband moet kunnen zeggen , dat het hem drukt op het Gebrek , dat is op de Beenbreuk; eU vervolgens, Dat voor het overige, het Verband moet drukken op de Beenbreuk, niet zoo zeer aan de einden van het Deel; betekent eeniglyk , dat het op de eerfte plaats , meer moet fluiten dan op de laatfte. -— Dat het meer moet fluiten door de veelheid, ais door den vasten aanleg der Windzels , geeft met andere woorden te kennen , dat men het flegts middenmaatig fluitend moet aanleggen, dog niet fpaarzaam zyn in het getal der Omwindingen; op dat de herfteldeBeendeelen , meer in hunne plaats bevestigt worden door de veelheid der Omgangen , dan wel , door de knelling des Windzels. $. XXVIII. Het Verband moet in de eerfte vier- entwintig Uuren het meest, den volgenden Dag , minder fluiten ; en zig op den derden Dagontwikkelen (l). Wanneer het Verband der Beenbreuken, in het be- (/) Ibid.  HIP PO CR. A T E Si 131 befchrceven Tykvak, ten aanzien zyner fluiting, aU le gemelde veranderingen ondergaat, is zulks buiten tegenfpraak voordeelig; om dat het bewyst, dat men althands geene toevallen te dugten heeft van de zyde der Zwelling. Deeze zelfde verande* ringen gebeuren ook dikmaalen in dien Tyd, ais de Beenbreuk behoord tot de klasfc der eenvoudige, eti men deeze goed herfteld, goed verbonden heeft. — In faamengeftelde egter, wordt zulks niet altoos gevordert, en kan alles ten goeden aftoopen, fchöon die veranderingen gebeuren , naa een grooter Tyd. verloop. Door het ontwikkelen des Ferban'ds , intusfchen, veriïaa men geenziuts eene geheele loswording, maar alleen eene verminderde fluiting van hetzelve. 5. XXIX. Den tweeden Dag, moet 'er zig ten einde van het Deel, eene zagte zwelling vertoonen (*»)• In dit Leedtuk vooral, is Hippocrates door meest alle Heelkundigen die na hem gefchreeveri hebben, opgevolgt. — Zulk eene Zwelling van het einde des Deels intusfchen, is niet noodzaaklyk, niet nuttig, en kan alles zeer wel gefteld zyn, zonder dat daar van iets plaats grypt. -— Nimmer althands, hebbe ik het Verband der Beenbreuken , gelyk hier bedoeld wordt te moeten gefchieden, zoo (»;) Ibid. 1 2  I3i HEELKUNDE van zoo fluitend aangelegd, dat daar van zulk eene zwelling moest voortkoomen; en dit niettegenftaande kan ik met veel vryheid my beroepen aangaande den ge» lukkigen uitflag myner veelvuldig behandelde Beenbreuken van allerlei foort, op het getuignis derzulken, welke ftaande den tyd dat ik Heelmeefter geweest ben van ons ftads Ziekenhuis, myne openbaare KunstoefTening gevolgt hebben. J. xxxx. Den derden Dag,moet liet verbonden Deel, overal waar men het,Verband los maakt, zig dunner vertoonen. Dit geld by alle foorten van verbanden (n ). Hippocrates was gewoon, in den eerften tyd der Beenbreuken niet flegts, maar ook van alle andere Gebreken van eenig aanbelang, het verband om den derden Dag te veranderen. —— Hier leert by, hoedaanig het Deel by de eerde verbands-veranderiugzyn moet, zal men zig het meest mooglyk goed belooven van de Behandeling. — De Aanmerkingen welke hier op, en op de volgende Leerdeiling te maaken zyn, zullenwe ten einde van deeze voordraagen. O) Ibid. $. XXXI.  HIPPOCRATES. 133 §. XXXI. • By het volgend verband , kan men zien , of het verbonden Deel in alles behoorlyk gefield is. Van dien tyd af, flnite men fterkèr , en met meerder windzels ; en den derden Dag hier naa, nog fterkcr , en met nog meerder windzels. Den zevenden Dag na het eerfte verband, moet men de Beenderen dun cn flap vinden. De gefpalkte Deelen, alsze dun, niet gewond,cn zonder Jeukte zyn,laate men tot den twintigften Dag na de beleedigirig rusten. Is men egter voor iets dero-elyks bedugt, alsdan verbinde men in den tusfehentyd, en bevestige de Spalken om den derden Dag (0). De Aanmerkingen, welken ik ftraks zeide, dat op deeze en de voorige Leerdelling te maaken waren, zyn inzonderheid de volgenden. Het is een Grondregel by de behandeling van Beenbreuken, dezelven zoo zeldzaam als mooglyk zy, en niet dan om gewigtige redenen te verbinden. Deeze Grondregel is ontleend uit de On¬ dervinding, welke geleerd heeft, dat, al het overige gelyk daande, de Beenbreuken te beter geneezea,naar maate zy minder dikmaalen verbonden worden. — (e) lbid. ï 3  m H.E E L K U N D E van den. — Zy is tevens gegrond op de Rede; want geen* verband in die geval kan men doen, zonder dat her Deel eenigzints bewoogen wordt ; ©i alie bewecging van hetzelve, de geringde niet uitgezon> Het woord telkens, is betreklyk tot iedere verbandsverandering welke men in 't geval eener Beenbreuk genoodzaakt is te doen. — De ftaat des Deels, betekent de natuurlyke, §. ao- befchreeven, en dewelke §. §. 17,18,en 19, insgelyks gevordert word by het uitrekken, teregtzetten , verbinden, en plaatzen van het Deel in den beginne. — De zin derhalven deezer Leerfteliing, is, dat, zoo dikmaalen (0) lbid. I 4  136 HEELKUNDE van len het verband der Beenbreuken veranderd word alLoos daar op moet gelet worden, dat men het Deel zoo doe vast houden, en hetzelve dus plaatze en verbmde, als best overeenkomt met deszelfs natuurlyken ftaat. §. XXXIIJ. Men regele zig hier in naar de gewoonte j en het natuurlyk maakzel van ieder Deel; gelyk ook, naar het gaan, ftaan, liggen, de Beweeging, en de Rust. Want, de Beweeging ver-fterkt, de Rust verzwakt (q). De verklaaring van het eerfte gedeelte deezer Leerftelling, ligt, bebalven in die der voorige, grooten deels ook opgeflooren in de ipde. _ Alles naamlyk, wat in die Leerfteliing, met gelyke bewoordingen gezegt is van de plaatzing eens «ebrooken Beens naa de herftelling ; word hier gezegt van het vast houden, plaatzen, en verbinden des beleedigd Deels, by iedere volgende verbandsverandering. — De verklaaring van het tweede Deel egter, althands met opzigt tot het eerfte, gelyk bet fchynd dat gevordert word, is voor my ondoenlyk: dewyl ik niet begrype, welk eene overeenkomst 'er is tusfchen de aangepreezene oplettenheid by het vast houden , plaatzen, en verbinden der Beenbreuken , telken reize als men het verband veranderd, en de Befchryving der (ƒ-) lbid.  HIPPOCRATES. 137 der algemeene uitwerkzelen van de Rust en Beweeging. — Dat intusfchen de beweeging verft'etkt, de rust verzwakt, is onloochenbaar. 5. xxxiv. De drukking des verbands , zy alleen afhanglyk van de veelheid der Windzels (O- Misfchien moet men deeze Leerregel befehouwen als eene opheldering van het laatfte gedeelte der zeven en twimigfte, - Hetzelfde ten minftcn, 't welk daarin by wyze van toegeevenbeid, met opzigt tot de fluiting des verbanis is voorgefchreeven , word hier in ftrikt bepaald, door het woord meerder te verwiszelen, met het woord alleen. - Misfchien is dezelve inzonderheid betreklyk tot de 3'ifte Leerfteliing, en behoord ze, even als deeze, tot de verbanden der Beenbreuken welke van tyd tot tyd naa het eerfte Verband is weggenoomen, worden aangelegd : als wanneerze zeer zeeker eeniglyk te kennen geeft , dat ook by die verbanden , de herftelde Beeneinden moeten bevestigt worden, niet zoo zeer door het fluiten, als wel , door het vermeenigvuldigen der Windzels _ Wat ook hier van zyn mooge, ze verdient alle onze opmerking , en moet nimmer veronagtzaamt worden. O) Ibid. 15 s xxxv.  133 HEEL KUNDE,van §• xxxv. De uittartingen van Bloed /de Kneuzingen, de beleediging van: zenuwagtige Deelen , en de koude Gezwellen , door eene wonde veroorzaakt ; moeten vooral opwaards, minder benedenwaards verbonden worden. De Hand of het Been, moet daar by niet naar beneden hellen. Het begin des Windzels legge men ter plaatze van de wonde ; doe hetzelve aldaar meest, minst aan de einden, en matig in het midden fluiten ; en geleide het einde by het verbinden, naar de bovenfte Deelen (s). Zoo zonderling deeze Tekst fchynd, zoo noodig is het , dat wy ons by elk gedeelte deszeive een weit mg bcpaalen. De Wonde, waar aan, ais aan eene oorzaak, de uitflortingm van Bloed, de Kneuzingen . de beleediging van zenuwagtige Deelen, en de koude Gezwellen worden toegeëigend, field hier geen, zints eene Wonde in 't algemeen; maar eene Wonde, welke bepaaldelyk plaats -grypt by eene Beenbreuk. — Voor uitflortingen van Bloed, leest men by Hippocrates Echymomata , voor Kneuzingen, (Plasmata) voor beleediging der zenuwagtige Deelen QSpasmata') en voor koude Gezwellen, {Oedema aphlegmanta). By eenige andere gelegenheden zal blyken, wat hy zelve door deeze bewoordingen verCO Ibid. Pag. 74S.  HIPPOCRATES. 13° verdaan heeft. — Het vooral opwaards, minder bc nedenwaards verbinden jin alle deeze gevallen, bete. kent tnyns bedunkens, dat wel het gamfche Deel in het verband moet bevat zyn , maar men minder omgangen met het windzel doen moet beneden , dan boven de plaats der Wonde. — Het leggen van het begin des, windzels ter plaatze van de Wonde, fchynt zoo zeer te dryden met het gene daar omtrend met opzigt tot de Zweeren §. u. van het voorig Hoofddeel gezegt is, dat ik niet kan nalaaten te gelooven, dat men daar door, hier ter plaatze niet anders verdaan moet, dan dat de eerde omgang van hetzelve, over de Wond moet heen gaan;niet, dat het begin moet vallen op de Wonde. — De ver. „fchillende fluiting van het windzel hier bepaald, ftrookt volmaaktelyk met het voorfchrift, §. 5. van het tegenwoordig Hoofddeel; uit welke men tevens zieu kan , dat , 't gene hier het midden genoemt wordt , eeniglyk betekent de overige plaatzen ; de plaatzen naamlyk, begreepen tusfchen de Wonde en de einden van het Deel, zoo naar boven als naa* onderen. §. XXXVI. Alles egter, moet hier wederom gefchieden, meer door de veelheid, dan door het fluiten der windzels (t). Wat dit zeggen wil s is te vooren §. 27, en elders reeds gebleeken. 8 §, XXXVII. (y) Md-  J40 HEELKUNDE vat* $. XXXVII. In deeze Gevallen ook, zyn vooral dienftig, dunne, ligte, zagte, zuivere, breede, en fierke windzels; op datze door geene Spalken behoeven gedeund te worden ( u\ In deeze Gevallen, ziet op de. Gevallen §. 35. opgeteld. — De reeden waarom Hippocrates wil , dat daar in , de windzels , de befchreevene hoedaanigheden vooral hebben moeten; op datze door geene Spalken naamlyk behoeven gefteund te worden t is zeer gewigtig; dewyl deezen dikmaalen,in die zelfde Gevallen, meer fchadelyk zyn dan voordeelig, §. XXXVIII. Veelvuldige opgietingen van water daarenboven , zyn daar by ten uiterften dienftig (v). Deezen zyn zulks nog meerder, wanneer het Water bedeeld is met wat Keuken-of Ammoniakzout;aI. thands in bet geval eener Uitftorting, Kneuzing, of koude Zwelling, de Beenbreuk vergezellende» $. XXXIX. De Ontwrigtingen, de Verftuikingen, de Af- wyn O) Ibid. (v) Ibid.  HIPPOCRATES. Hl wvkincr, de verfcheuring der Banden, de geheele verbreeking eens IJeens in de nabyheid der Gewrigten, en de Verdraaijingen , als de fcheef ftaande Voeten by voorbeeld ; dryve men terug naar de plaats der afwyking, doorze af te leiden van die waar heen ze geweeken zvn ■ en wel zoo, datze voor en naa het verbinden', iets meer dan natuurlyk, naar de tegengeftelde zyde gekeerd zyn O). Indien de zin deezer Leerfteliing niet is, gelyk ik denke; dat by alle verplaatzing der Beenderen in de Gewrigten, de eerften iets meer dan natuurlyk is, in hunne voorige plaats moeten herbragt en gehouden worden, bekenne ik openhartig dezelve by geene mooglykheid te kunnen begrypen -— Steid men dit, alsdan zeeker kan menze wel fomwylen, dog niet altoos opvolgen; en zelfs nimmer in het geval van Outwrigting, als waar by men fteeds ten opzigte van het eeneen andere, volftrekt bepaald word, door het natuurlyk maakzel des Gewrigts. §. XL. Men bewerke dit alles, door windzels, door drukdoeken, door draagbanden, door de plaatzing des Deels , door uitrekking , door wry- O) lbid.  Ma HEELKUNDE van wryving, door rigting, en ook, door eene ruime overgieting van water (x). Me„ iewerh dit aJkSi da£ is? al]eg ^ ftonds gezegt is ten aanzien der herplaatzing en bevestiging van verplaatile Beenderen in de Gewri*. ten, door gemelde Hulpmiddelen, ei, in overeen- komst met de natuur des Gevals. Dit, fcboon van Hi ppocr atfes in gelyke bewoordingen niet uitgedrukt,moet buiten twyfel, gelyk elders blyken zal, hier verdaan worden. §. XLI. By het verbinden van vermagerde Deelen , moet het verband veel van de gezonde, indulten; op dat door hetzelve, die Deelen dewelken door vloeijing vermagerd zyn, veranderd, en tot weder aangroeijing van Vleesch bekwaam gemaakt worden (y). Het fchynd my toe, onder verbetering, dat Hl ppocratss in deeze en de volgende Leerdellin* met alleen het oog heeft op de vermagering derDeV len na eene Beenbreuk; maar tevens op alle dergelyke vermagering zonder onderfcheid, mits ver. oorzaakt door vloeijing. Wat die oorzaak intusfchen betreft, is het my als nog niet gebleeken O) Ibid. wat 00 Ibid.  HIPPOCRATES. 143 wat men volgens hem daar door verftaan moet; en kan ik derhalven hieromtrent niets' bevestigen noch ontkennen , wil ik my niet in de mooglykheid Hellen van dwaaling, door my te behelpen met de verklaaring van Galenus. §. XLII. Beter nog is het, als men de bovenfte Deelen, gelyk het Been en de Dyê, en tevens het gezonde Been, in het Verband begrype; ten einde alles gelyk blyve, eene gelyke rust hebbe, en gelykelyk gevoed worde (z\ Zoogoed, wil Hippocrates zeggen, als hec is,dat men by het verbinden van door vloeijing vermagerde Deelen , veel van het gezonde in het verband befluite; zoo goed, en beter nog is het, als men tevens het bovenliggend, en het overeenkomftig gezond Deel der andere zyde, in een gelyk ver» band begrype ; op dat by voorbeeld, als het regter Been vermagerd is, het geheele onderfte uiteinde van die zyde niet alleen, maar ook dat der andere zyde, in alles , opzigtelyk tot zyne eigene en betreklyke hoedaanigheden, blyve zoo als zulks benoord, en eene zelfde rust geniete,op gelyke wyze gevoed worde. (2) lbid. S. XLIIL  HEELKUNDE van $. XLIIL Men moet hier wederom meer bewerken door de veelheid, als door de fluiting der windzels (a). By het verbinden te weeten van vermagerde Deelen, moet men de windzels maar matig aanfluiten, dog niet fpaarzaam zyn in het getal der Omwindingen. $. XLIV. J^en maake vervolgens dat gene het eerst los, 't welk zulks by voorkeur behoefd; en bediene zig van de vleeschmaakende Wryving , gelyk ook van de Opgieting, dog zonder Spalken (£). Alles wat hier gezegt wordt behoord blykbaar tot ue behandeling van vermagerde Deelen. —— Door Vleeschmaakende Wryving, moet men verdaan de matige van §. 26- —— De bedoelde Opgietingen zyn, die gefchieden met warm water. §. XLV. Wat betreft het onderfchraagen en Hennen van de Borst, der Ribben, en het Hoofd, men moet {a) Ibid. (b) lbid.  [HIPPOCRATES. 145 tnoei deeze niet veronagtzaamen; op dat door de beweeging des Harts bij de eerften, geene nadeelige fchndding gemaakt worde en men by het laatfte , de afgeweeken Hooidbeenderen bevestige (c> Alles wat Hippocrates tot hier toe, van de verbanden der Beenbreuken in 't algemeen gezegt heeft , is vooral betreklyk tot die der Ledemau- ten. — Tbattds begind hy te fpreeken van de behandeling der Brenken van de Borst- en Hoofdbeenderen, en eischt ter deezer plaatze , met opligt tot de eerften, dat alles dus onderfchraagd en gedeund worde , dat daar by, de beurtwiszelende beweeginaen van het Hart,(hy hadt 'er wel nun> gen by voegen die'der Ademhaaling) geefte nadeelige fcbuddins.noch verplaatzing van het herftelde bevverke, of toelaate: en, met opzigt tot de laatften, dat men zorg draage , alles düs te regelen, da' de afgeweeken Bekkeneelsbeenderen , indien deezen ter plaatze hunner onderlinge verëeniging cfcheiden, en uit hun verband gerukt zyn,(want dit is waarfchynlyk de onderftelling) bevestigt, dat is , nader by een gebragt en gehouden worden. §. XLVI. De verzeekering tegen het Hoeften * Niezen i en andere fchuddende Beweegingen 3 moe. ce) Ibid. Pag. 749-  \ $ H £ E L K U $ DE van. moeten zoo zijn, als men aan het fJoofd en de Borst, gewoon is te doen. In alle de'eze gevallen ook bediene men zig van een matigiteunend Verband (d). De gewone verzeekeringen tegen het Hoeden , Nie2en5enande.refchuddendelieweegingen>0ntleendm r) ï£3 %de bd,00,lj!ke d ve, Iner onder zullen befchreeven worden. ■ ■ ' -, ' l XL VIL Vermits men , ter plaatze waar het-Gebrek |r» m meest moet drukken, legge men aldaar een weinig Wol, dewelke .door haare zagtheid, de pyn zeer vermindert (e). 5eloove ,k dat men dikmaal met vod voordeel inzonderheid als 'er geene bevogdging des v r' ^vereischtwordt.niet liegt/by iZolue (dyUM. ■' • • > J'.een. CO lbid.  HIPPOCRATES. ■4? Beenbreuken , maar ook by die der Ledemaatcn zoude bunnen opvolgen. §. XLVIII. In 't algemeen, moet het verband zoo worgden aangelegd, dat het de klopping van het Hart niet oelemmere ; de afgeweeken Beenderen !elkarideren doe aanraaken; cn het Hoe*, iten en Niezen niet belette; maar flegts eene matige {leuning geeve, en, noch drukking vefoorzaake, noch lchudding toelaate (ƒ). Als men deeze Leerfteliing vergelykt met de 46de , is de juifte zin van beiden , alzints blykbaar. Het verband naamlyk , daar ter plaat¬ ze flegts genoemt , wordt hier in alle zyne vereischte hoedaanigheden , zoo met opzigt tot het Hoofd, als tot de Borst, befchreeven. Eene enkele fchynilrydigheid welke deeze ver. gelyking aanbied, is het egter noodig dat men wegneeme. In dezelfde 46de Leerfteliing te weeten , wordt op eene zekere wyze gezegt , dat men den Lyder moet beveiligen tegen het Hoeden Niezen , en andere fchuddende Beweegingen \ en in deeze, dat men door het verband het Hoeffen en Nie* zen niet beletten moet. —- Het geftelde derhalven op de eerfte plaats , fchynd op de laatfte te wor, den tegengefprooken. Over. if) Ibid. K 2  Ï48 HEELKUNDE van Overweegd men intusfchen , dat , welke vóór1-, zorgen men ook neeme tegen het Moeiten en Nie* zen, dezelven egter ligtelyk gebeuren kunnen, en daar benevens , dat 'er een groot verfchil is tas* fchen deeze voorzorgen en het beletten of onmooglyk maaken dier Beweegingen; als dan verdwynd eensflags alle zwaarigheid , en wordt 'er niet an» ders geleerd, dan dat men op allerlei wyze en door alle mooglyke middelen met tragten te verhoeden dat 'er Hoest of Niezing gebeure ; en het verband zoo moet aanleggen, dat, als dezelven egter gebeuren , dit , door zyne te fterke fluiting niet maakt, datze zulk eene groote fchudding ter plaatze der beleediging aanbrengen, dat deeze onver» draaglyk is voor den Lyder. ELF-  HIPPOCRATES. 149 ELFDE HOOFDDEEL. leerftellingen , opzigtelyk tot yerfcheidenerlèl Wonden. tlliM,Wu jiu.mil i $. ïi A> bY gr0Dte en ëew&S* Wonden geene zwelling komt, is zulks gevaarlyk (g). Wat een Wondis, word by Hippocrates niet gevonden. — De woorden Wond en Zweer, (Trauma en Heicos) gebruikt by zelfs onverfchillig door eikanderen. ■ By GaLenus lëe'st men, e'en Wond is eene fcheiding des Geheels in de vleezige of vliesagtige Deelen, door een fnydend of fteekend Werktuig aangebragt.. —— Door groote Wonden, gelyk hier voorkoomen , moet men misfchien minder ver- ftaan, ig) Aphorism. Se£t. 5. Aph, 66. Tag. 1256, h  ISO HEELKUNDE van liaan, die in de lengte en breedte, dan wel die rrï de diepte, of in alle deeze afmeetnigen tevens, eene aanmerklyke uitgedrektheid hebben. — Gtvigtige Wonden zyn dezulken, door dewelkenwel het Leven niet geheel ondermynd wordt, maar die egtér , alsze niet zeer zorgvuldig behandeld worden , veelerIei meer of min gevaarlyke toevallen veroorzaaken.— Dat door groote en gewigtige Wonden derhalven , bedoeld worden Wonden van den eenen en anderen aart, is, indien niet zeeker, althands hoogst waarfchynlyk. —— Het gevaar deezer Wonden , als ''er geene zwelling bykomt, is onloochenbaar; dewyl uit het agterblyven deezer zwelling blykt, dat het beginzel des Levens lyd, en de Natuur onvermöogend is, om ter geneezing der Wonde te kunnen medewerken. §. 113 Zagte Gezwellen zyn voordeelig, harde fchadelyk (h\ Deeze Leerfteliing is zeer zeeker opzigtelyk tot de voorige, en moet men enkel aanmerken, als dienende ter opheldering van deeze. — Niet alle Gezwellen naamlyk, wil Hippocrates zeggen, by dergelyke Wonden koomende, zyn voordeelig; maar alleen die welke zagt, dat is op het gevoel niet zeer weêrftandbiedend zyn. — Als men aansterkt a ik) Ibid. Aph. 67.  HIPPOCRATES. 15» tnerkt, dat.de Gezwellen, doorgaands eigen aan de gefielde Wonden, altoos van eenen ontfteekingagtigen aart zyn; en tevens, dat het aanbelang der Ontfteeking$in alle gevallen evenreedig is aan derzelver hardheid; is het nietmoeilyk, reeden te geeven van deeze byzonderheid. $. ril. Sommige, op zekere plaatzeh voorkoomende Wonden , fchoon niet gevaarlyk fchynende, zyn egter zoo pynlyk, dat de Lyder noch kan rusten, noch vreijelyk ademhaalen. Andere pynlyke dog geheel niet gevaarlyke Wonden , belemmeren wel niet de Ademhaaling s maar doen den Gewonden vervallen in Ylhoofdigheid, en fterven in de Koorts. Deeze grypen vooral plaats by hen , die eene koortsagtige gefteldheid hebben, of voor Ylhoofdigheid by uitftek vatbaar zyn (ij. Deeze plaats verklaart meestal zig zelve, en behoeft geene byzondere opheldering. —— Ik kan egter niet voorby aan te merken, dat tot de pynlyke en de Ademhaaling belemtnerende Wonden, vooral moe. ten betrokken worden die van den omtrek der Borstholte, voor zoo veelze zyn van den aart der geftookene, gekneusde, of gefcheurde Wonden. (O PradiSor. Lib. 3. Pag. 97L 2  *5* HEELKUNDE vak §. IV. Wanneer iemand die eene zweerende Wonde heefc, vervald in Ylhoofdigheid, en de Wond zelf niet zeer pynlyk is, zoo overweege men zorgvuldiglyk, in hoe verre die Wonde , overeenkomftig met het byzynde Toeval, geneesbaar zyn zal: want, men kan aan allerlei wonden flerven (£). Hoe' gunftig, wil Hippocrates zeggen, zig eene gegeevene Wonde anderzints ook voordoet, al* 'er Ylhoofdigheid bykomt is dezelve gevaarlyk., en moet men haar met opzigt tot dit Toeval zorgvuldiglyk beoordeelen ; vermits het welbeweezen waar is, dat Wonden uit haaren eigen aart geheel niet bedenklyk zynde,door bykooniendeToevallen, afhanglyk Van oorzaaken welken tot de Wonde zelf geene betrekking altoos hebben, een zeer groot gevaar niet flegts, maar zelfs den Dood kunnen ten .gevolge hebben. — Het voorbeeld eener zweerende en niet zeer pyntykè Wonde, waar van hy zig hier ter plaatze bediend, is van veel nadruk, doordien dergelyk eene Wonde, gelyk hy elders zig uitdrukt, en de dagelykfche ondervinding leerdt, de minfle Ontjleeking, de minft»-Koorts t de minfte Ylhoofdigheid* gewoon is te veroórzaaken. Ibid. Pag. 96. ; $. v.  HIPPOCRATES. 153 5. V. Stuiptrekkingen, by eene Wonde koomende, zyn doodelyk (l). De Stuiptrekkingen, SpasmiiConvulfiones, zyn of algemeen of byzonder; dat is te zeggen , betreklyk tot het geheele Lighaam, of.tot deeze of ge." 13e van deszelfs Deelen. Tot de eerden be¬ hooren vooral de Regtflyvigheid (Tetanps) de Vooroverkromming (Emprosthotonos) en de Agterover* kromming (Opi/iothonos). —r Tot de laaden betrekt men de Hondskramp (Spasmus Cynicus) het Tandknerfen (Trismos) de Mondklem (Spasmus oris) en dergelyken. — De doodelykden van al. len, zoo in 't geval van Wonden als van andere Ziekten, zyn de Regtdyvigheid, de Voor- en Agterover-kromming , en de Mondklem ; waar van zeeker maar zeer weinigen ontkoomen. Eene kwetzing , prikkeling , of ontdeeking der Zenuwen, of van zenuwagtige Deelen , moet men alfj de voornaame oorzaak derzelver aanmerken. . s- vi. Groote en diepe Wonden Yan de Blaas, de Hersfenen, het Hart, het Middenrif, de dunne (/) Jpnerism. Sep. 5. 4ph. 2. Pag. 1252, L3 '  154 HEELKUNDE van re Darmen,de Maag, en de Lever, zyn doddelyk (m). In hoedaanig eenen zin,het woord doodeiyk,met opzigt , indien niet tot alle , immers tot de mee-; ften deezer Wonden , moet genoomen worden , blykt uit de volgende Leerfteliing ; ten zy misfchien de uitdrukking, groote en diepe Wonden, welke daarin niet voorkoomt , eenige verandering maakt, gelyk ik reeden hebbe te gelooven. - Steld men zulks; en denkt men met my , dat Hippocr at es alle opgetelde Wonden als volftrckt doodelyk heeft aangemerkt , alsdan zeeker is het beweerde vatbaar voor uitzonderingen; althands voor zoo veel betreft de wonden van de Blaas, van de Maag , en der dunne Darmen , welken getrouwe Waarrieemingen van Hedendaagfche Heelkundigen, leercn , dat niet in alle gevallen , den Dood ten gevolge hebben. §- VIL Doodelyk vooral, zyn de Wonden der groote Aderen aan den Hals en in de Lieszen \ gelyk ook, de Wonden der Hersfenen, der Lever, en die tot in de Darmen en Blaas doordringen. Met dit alles egter, zyn alle. deeze hoogst gevaarlyke Wonden , geenzints ge- (w) Aphorism. Seft, $. dph, \%. pag, 1257.  HIPPOCRATES. 155 gelyk zulks wel fchynen zoude, volftrekt doodeiyk. Want, even deeze zelfde Deelen, zoo wel als derzelver maakzel, zyn onderling zeer verfcheiden van eikanderen. De Lighaamsgefteltheid verfchilt ook grootelyks. Want, dan eens krygt den Gewonden noch Koorts nochOntfteekingi dan eens overvaldt hem de Koorts, zonder eenige blykbaare oorzaak; en dan eens,word, eenig Deel des Lighaams,in eene groote maate ontftooken ( « )• Doodeiyk, en hoogst gevaarlyk, zyn Woorden,welken ter deezer plaatze eene zelfde beteekenis hebben, ongeagt het woord vooral, geheel iets anders fchynt te kennen te geeven. — De verklaaring van Hippocrates zelve, begreepen in hetlaats« te gedeelte van den Tekst, bewyst zulks ontegenzeglyk. — Door de groote Aderen aan den Hals, en" in de Lieszen, moet men buiten tegenfpraak verftaan.de Halsr en Liesch- flagadcren zoo wel , als de Aderen van denzelfden naam; en niet eenig. }yk de laaften. — De Slagaderen immers , even als de Aderen, noemden de Grieken, Phleps (Ven Het eerfte gedeelte deezerLeerftelIing, voorzoo veel daarin gefprooken wordt van de Wonden der Hersfenen, der Lever , des Middenrifts , van het Hart, en der Blaas , is niet anders dan eene herhaaling van het gene aangaande deeze zelfde wonden gezegt is in de twee voorige Leerftellingen.— De wonden van het Ruggemerg zeeker zyn doo« delyk; en niet minder die der groote Bloedvaten, als (a) Coaca pranot. No. 509. Pag. 159,  HIPPOCRATES.' «ris men naamlyk , gelyk ik vermoede , hier door verdaan moet, de wonden der oorfpronglyke Slag. aderen en Aderen , of van de voornaamfte Takken deezer , begreepen inzonderheid , binnen de Borst- en Buiksholte. Wat betreft de doo- delykheid van groote wonden der Luchtpyp, deeze is alzints betwistbaar, wanneer niet dit Deel gebed is afgefneeden , ter plaatze waar hetzelve gaat in de Borstholte, De gefielde Longwonden inderdaad zyn doodelyk ; gelyk ook die , waar by de groote Bloedvaten deezes Ingewands geopent of afgefneeden zyn, — Dat de dwersfeke en groote wonden der inwendige, vooral der groote inwendige Zenuwen, doodelyk zyn , kan niet ontkend worden : maar, dat kleine en regie Wonden derzelver, alle gevaar zouden uitfluiten , is by my zeer bedenk- lyk. Het zeldzaamst zeeker, fterft mm aan Won- den van Deelen, welke bier van, van dergelyke Zenuwen naamlyk verfteeken , of ver verwydert zyn ; nlthands buiten het geval der kwetzing eener aan'zienlyke inwendige Slagader of Ader, of van eenig tpt het Leven voldrekt noodig Ingewand. i lx. Het Gezicht verzwakt by de wonden det Wenkbrauwen, of even daar boven. De wond versch zynde ziet men best : - minder, als ze veroudert is, en de heeling lang agtei (p) Ibid. No. 5io- P*£- 2oa-  158 HEELKUNDE vah Niet alle wonden der Wenkbrauwen of daar boven, verzwakken het Gezicht,maar alleen die waar mede eene kwetzing gepaart gaat van deWenkbrauwsZenuw. — Dat intusfchen deeze verzwakking het minst zyn zoude, zoo lang de Wond versch is; en meerder, als dezelve verouderd is, en de heeling lang agter blyft, is my nimmer gebleeken. $• x. Wonden van voornaame Zenuwen,1 vooral dé dwerfche veroorzaaken Kreupelheid. Hetzelfde is waar van die der einden van de Spieyen, inzonderheid der Dyê-fpieren Voor Zenuwen, gelyk Foesius fchryft, leest men by Grimm, Peezen. * Waarfchynlyk moet men 'er hier door verftaan Banden, en door de tinden der Spieren, de laatften. — Voor Kreupelheid, vind men in het oorfpronglyke Choloma, dat hetzelfde zegt, als Claudicatio, Lamheid , Beweegloosheid, Kreupelheid, Mankheid, enz. $. XI. Een doorgefneden Been, Kraakbeen, ZeHuw, het dunne gedeelte der Wangen} en ' de (?) Ibid. Ne. 508. Pag. jr$$,  HIPPOCRATES. 159 .ie Voorhuid,hergroeijen, noch hereenigen zig weder (r). Zoo waar het is, dat deeze en andere Deelen van ons Lighaam , wanneerze hunne meest mooglyke volkoomenheid gefcreegen hebben, niet hergroeijen als 'er een gedeelte van is afgefneeden; zoo onwaar is het ,dat*è doorgefneeden en behoorlyk behandeld zynde, niet weder bereenigen. - De Ondervinding bewyst zulks dagelyks. $. XII. ' Een der dunne Darmen doorfneeden zynde, hereenigt zig dezelve niet weder (sj. Dit kan men onbepaalt aanneemen, als men door doorfnyditig des Darms verftaat, of eene groote dwerfche fnede in denzelven , of deszelfs geheele affnyding; en daar by onderfteld, dat alles geheel en alleen aan de werking der Natuur wordt overgelaaten. - Anders is het waar, dat kleine wonden der dunne zoo wel als der dikke Darmen, van zelf geneezen; en groote,'t zy langwerpige 't zy dwerfche, geneesbaar zyn, als men daar aan eene dier Hegtin. gen kan te werk ftellen, welke elders, en onder anderen in myne Hedendaagfche oefenende Heelkunde, befchreeven zyn. (O Aphorism. SeB. 6. Aph. 19. Pag. 1257. (j) Ibid. Aph. $. XIII,  I6e HEELKUNDE va» . ï XIII. . Het Net, als het uitvaldt, moet zeer zeeker verderven ft). Het Net yaldt, uit * of in eene Breuk, of door eene Buikwonde. - Meer dan waarfchynlyk wordt hier pet laafte geval bedoeld. - Het moet intusfchen in dit geval dan alleen verderven, als het uitgeval len gedeelte in de wonde beklemd raakt, en niet tydig genoeg , 't zy zonder, 't zy met verwyding van deeze, wéder naar binnen gebragt wordt. ° S. xiy. Galbraaking op eene wpnde volgende ? is kwaad; vooral by Hoofdwonden (u). Zulk eene Braaking naamlyk, tekend by allerlei wonden,eene zorglyke aandoening van het zenuwgedel; en by Hoofdwonden meestal, eene gevaarJykefchudding, drukking, of kwetzing der Hersfe, jBjèRj- S-'XV. Als het Ruggemerg lyd, 't zy door een val* h (O Ibid. Aph. -si. Pag. 1258,, (») Coac. Pranet. No. 507, Pag.  HIPPOCR Al' ES. idt h zy door eenigerlei andere oorzaak, 't zy uit zig zelve; alsdan worden de oaderde Deelen dermaate kragteloos, dat de Lyder, als zyne Beenen worden aangeraakt, niets gewaar wordt, en hy geen het minde gevoel heeft in de Blaas en den Endeldarm. Hier van ontfpruiten in den beginne , moeilyke Stoelgang en Pisloozing; in het vervolg, eene ongevoelige ontlasting van beiden, en een' fchielyken Dood (V). Hippocrates fpreekt hier ongetwyffeld air leen van de beleedigingen des Ruggemergs aan deszelfs benedende gedeelte, welken het inderdaad eigen is alle gemelde onhylen te veroorzaaken, zoo draa ze naamlyk in de zelfdandigheid des Mergs dermaate doordringen , datze deszelfs invloed op de daar uit voortfpruitende Zenuwen, beneden het punt van kweuiag,, onderfcheppen. i $. XVI. Ontwyffelbaar zeeker is het, dat groote wonden der Gewrigten, met doorfnyding der daar by liggende Zenuwen , beweegloosheid maaken. Is men, tèn opzigte van het gene aan de Zenuwen gebeurd is, onzeeker , en hangt de wond af van een fcherp werktuig, alsdan is eene Cv) Praimarum. Lib. 2. Pag. 100,  iöi HEELKUNDE va» een langwerpige wonde beter als een dtfef* iche. Wanneer het kwetzend werktuig zwaar en ftomp u, maakt de gedaante der wonde «reeMg onderfcheidjmaar moet men letten op derzeiver diepte, en op andere daar by zynde verfchynzelen. Zet zig Etter op het Gewrikt, zoo moet hetzelve noodzaaklyk hard en ftvf worden Indi d£ , aanhou y het Deel onfylbaar eenen langen tyd hard bly. ven, en de zwelling tot zelfs naa de geneezin* der wonde ftand grypen. Is het Gewrigt fW de de geneezing krom geworden, alsdan moet ken O») blÜgen £n Uit« Hoedaanig ik deeze Leerfteliing ook befclw we, en met andere meer of min gelyke Leerfreliin gen vergde m ik ^jSttSSSê zin hegten als deeze. - Groote wonden der Gewri£. ten met doorfnyding der Banden (want dit onder anderen „ ook de betekenis va„ het woord Neura m den Tekst vertaald door Zenuwen^ maaktn bL Weego0sheïd, dac is> of een£ l ^* Be heel onmooglyke beweeging. _ % men ^ g yke wonden, gelyk fomwylen , fchoon ,eld- ZTl°T l' aanSaande de<^ doorfnyding; e-t zyn «aelven toegebragt door fcherpe, 'i zy fny. dende t 2y fteekende Werktlligen . a,sdan ^ lang- O) Ibid,  HIPPOCRATES. ÏÖ3 langwerpige wonden, minder nadeelig als dwerfche. Behoord het kwetzend Werktuig tot het foort der kneuzende Werktuigen , zoo is het onverfchillig welk eene gedaante of (trekking de wonde heeft, en moet men dezelve inzonderheid beoordeelen naar haare diepte , en de daar nevensgaande Toeval. jeil< WTordt 'er een Ettergezwel gemaakt in deii omtrek des beleedigde Gewrigts , alsdan wordt hetzelve ftyf en beweegloos: ■ Is dit Gezwel , deeze Verzweering, langduurig , zoo ten aanzien der vorming als eindiging , dan blyft de beweegloosheid, evenreedig hieraan, voortduuren; gelyk ook de zwelling aanhoud tot zelfs naa de geneezing der Wonde. ; Wat betreft de dikmaalige buiging en uitftrekking des Gewrigts, door Hippocrates voorgeHeld ter geneezing eener nablyvende kromheid van hetzelve; deeze inderdaad, en het gebruik van weekmaakende Pappen, Baden, Stoovingen, en Smeerzeis, is alles wat men hier toe kan aanwenden. —Voor Beweegkosbeid, leest men hier ter plaatze in 't oorfpronglyke, Cholos; by Foesius Ciaudos. §• xvii. Niet minder zeeker kan men eene beweegloosheid voorfpellen, als het fchynt dat een Zenuw zal verlooren gaan, en een gedeelte der onderfte Zenuwen geleeden heeft. Dat eene Zenuw bederven zal, kent men vooral op dee. ze wyze. Uit de Wonde vloeidt een geruimen tvd, een witte en dikke Etter; en reeda van J de»  Jfi* HEELKUNDE van den beginne af., is de omtrek des Gewrigtf pynlyk en oqtfteeken. Even deeze Toevallen befpeurdt men als een Been bederven zal (~x). Het woord Zenuw (Neuron) wordt hier weder- om genoomen i„ den zin van Pees of Band. Een witte en dikke Etter, een Etter, niet ongelyk aan eene pagagtige dof, vloeijende uit eene wonde der Géwrigteri , of van eenig ander Pees- of Bandagtig Deel, ten fyde als de wond zig bevind in een' ftaat van verzweering j gelyk ook uit een geopent Ettergezwel van even deeze zelfde Deelen , is zulk een beflisfend Teken van een Peesof Band-bederf, dat men daar uit met veel zeekerheid tot dit Bederf beiTuitén kan; vooral, wanneer de ontlasting van zulk een Etter, gepaarc gaat met eene ontfteeking en zwelling fPan het bogen- blik der kwetzing af hebbende plaats gegreepen . Dat men, gelyk Hippocrates wil, denzelfden Etter, inzonderheid naa eene voorgaande ontfteeking en zwelling, waarneemt als een Been bedenen zal, of bedorven is , hebbe ik buiten het geval van Vyt, waar by zulks dikmaalen zeeker plaats heeft, nimmer ondervonden. — In dit zelfde geval intusfchen, zoude ik dien Etter liever toeëigènen aan het Pees- dan aan het Been-bederf. Wat door de onderfte Zenuwen, in den Tekst gemeld, moet verftaan worden , is my als nog niet gebleeken. §. XVIII.  HIPPOCRATES, 165 J. XVIII. De diepe wonden der Elleboogen, vooral die vergezeld zyn van Ontfteking, zweeren, en vorderen gefneden en gebrand te worden (y). Voor diepe wonden der Elleboogen, leest men in 't oorfpronglyke, Ancofi diacommata, diepe wonden of 'doorfneden' van het uitfteekende gedeelte des Elle. boogs.- Dat deezen moeten gefneden, dat is misfchien verwyd worden, alsze in 't geval zyn eener veretterende ontfteking, is noodzaaklyk, zoo om paaien te ftellen aan de verzweering , en de verzaamelde Etter te ontlasten, als ter verhoeding van Beenbederf,en de hier van afhangende gevolgen. Datze intus¬ fchen tevens zouden moeten gebrand worden , is voor my onbegryplyk; fchoon ik weet,dat Galeis us zegt, zulks te moeten gefchieden om het D • te droogen , te fterken, en weder te hereenigen. §. XIX. Die, in de Borst gewond zynde, in het uitwendig gedeelte der wond geneezen zyn, en niet in het inwendig, loopen gevaar van eene verzweering te krygen. En, by wien van binnen een zwak Lidteken is gemaakt,- by deezen wordt hetzelve ligtelyk gebrooken (z). Dee- (30 Ibid. (a) Coaca pranot. No. 43°- Pag. 187. M  166 HEELKUNDE van Deeze plaats, in allen opzigte merkwaardig, en nuttig in de Kunstoefening, verklaard Hippocrates elders in deezervoegen. — Die üeor Wonden Etterborfiig (Empyoi; worden; '/ zy ze door eenSpies, Of De?en, op Pyl innerlyk gewond zyn , hebben eene ge* maklyke ontlasting des Etters ef van iets anders , zoo lang de zweer zig loost naar buiten door de oude wonde, en hier door koude Lucht intrekt, en warme uitgaat. Indien het binnenfte en buitenfte gedeelte tevens geftooten wordt, gefchied de geneezing volkoomen. Heelt integendeel het uitwenaige, het inwendige niet, alsdan wordt hy Emrborftig. Geneest het uit- en inwendig gedeelte teve,is , dog is het Lidteken van binnen ruuw, zwak, en blauw; in dit geval wordt de Zweer fomtyds opengereeten , en komt 'er insgelyh eene verzaamlmg van Eittr in de Borst. ——• Ijk vinde deeze Verklaaring inderdaad zoo fchoon, dat ik 'er niets anders weet by te voer gen, dan dat hier uit blykt, hoe noodzaaklyk het -*s, de Borstwonden zoo te behandelen, datze van binnen eerst, van buiten laast, en over het eeheel met eene meest mqoglyke volkoomenbeid geneezen. — Dat alle, in eenige andere voornaame holligheden van het Lighaam doorgaande wonden, Voor zoo veel ze vatbaar fchynen voor Geneezing, om eene zelfde reeden,om reeden naamlyk van eene opvolgende verzaamling van tftter in dezelven, eene gelyke oplettenheid vorderen, is iets, rt welke ik "er tevens moet byvoegen. §. XX.  HIPPOCRATES. 167 XX; Als 'er Bloed tegen de natuur in den Buik is Üitgeftort, moet dit noodzaaklyk verzweeren (»)- Volgens Galènüs moet men hier leezen, als *er Bloed in eenige holligheid,onbepaald welke, tegen de natuut is üitgeftort, moet dit noodzaaklyk verzwee- ten. Door.de verzweering van het Bloed, zegt hy, wordt verftaan , alle bederf van hetzelve, en niet alleen, zyne verandering in eigenlyk dus genoemden Etter. — Steld men, dat Hippocrates hier geoogd heeft op eiene üitftorting vah Bloed, door eene wonde veroorzaakt, gelyk inderdaad waarfchynlyk is; en laat die wond toe, het indringen der buiten Lucht, abdan zegge ik', kan men het beweerde, immers haa de verklaaring van Galenus, zoo even gemeld, onbepaald aanneemen. — Dat intusfchen, ook zelfs in dit geval, het uitgeftorte Bloed niet altoos bederft, maar dikmaalen door opneeming wederkeert in den Weg des omloops, is iets waar óp Hippocrates niet fchynt gedagt te hebben , en wy niet kunnen voorbygaan met ftilzwygen. Wy kunnen tevens niet nalaaten aan te merken, dat by alle dergelyke uitftortingen, van welk eene oorzaak ook afhanglyk , als den toegang der Lucht daar (a) Aphorism. Seü. 6. Aph. 20. Pag. 1257. M 2  JÖ8 HEELKUNDE van daar van blyft uitgeflooten, het Bloed eenen zeeslangen tyd kan onveranderd blyven. S- xxi. Wonden, Bloedftortende met zweeting, zyn> kwaadaartig. Want zulke Lyders fterven fpreekende (A). De kwaadaartigheid , of liever de gevaarlykheid deezer wonden , berust daar op , dat bet Bloedverlies zoo groot is , dat het evenwigt der vaste en vloeibaare Deelen, zoo noodzaaklyk voor het Leven, verbrooken wordt, en 'er nauwlyks eenig Bloed naar het Hart wederkeerde ft iet alle zweeting intusfchen, by bloedende Wonden koomende, is gevaarlyk ; maar llegts die, welke by een niet zeer vreesagtig Mensch plaats grypt , en vergezeld wordt van zwakheid, groote verbleeking van het Aangezicht, bleeke en flauwe1 oogen , en een' nauwlyks merkbaare Polsflag. — üc heb gedagt dit te moeten aanmerken , ter gerustftelling van nog onervaaren Heelmeefters, atsze dergelyke wonden ehandelen moeten by kleinhartige Men» fchen; dewyl deezen dikmaalen, op het enkel gezicht van Bloed in flauwte vallen, en als wegvloeijen van zweet. C*) Pradiüor, Lib. i. Ne. 130. Pag. 78. §. XXII.  HIPPOCRATES. 169 & XXIL Men onthemde zig van alle Wonden, hoedaanig die ook zyn moogen , op eenen onbekwaamen Tyd ; of, als het Lighaam en de Ziel, zig bevinden in ongunftige omftandigheden ; als 'er eene groote beweeging is in het Bloed; en, wanneer ze zoo zwaar zyn, dat den Gewonden, ftaande de Behandeling, niet weder by zyn Verftand komt; de dagelyksch voorkoomende Flanwtens uitgezondert (c)- Zig de Behandeling te onttrekken van alle Gefc wonden, die z?g om eenigerlei reeden in een' fchynbaaren hooploozen toeftand bevinden, fteld H 1 p( pocrates misfchien noodzaaklyk, zoo om niet te fchynen iets toegebragt te hebben tot hunnen Dood, wanneer deeze mogt plaats grypen, als om de Kunst niet te doen verdenken van ouvermoogen. Ik ben verplicht hier tegen aan te merken, dat men met de opvolging van dit voorfchrift , ibmwylen gevaar kan loopen, een Lyder te verliezen, die hadt kunnen behouden worden; en het altoos derhalven best is, al dat gene onbefchroomd aan te wenden, 't welk men wel beweezen weet, dat ter hunner redding, eenigzints dienllig zynkon- 41e. Voor, als het Lighaam en de Ziel tig be* vin* (O Ibid. Lib. 2. Pag. 97* M3  m HEELKÜNDElYit, vinder, in ongunjlige omflandigkeden, ftaat in den oor, fpronglyken Tekst, gelyk ook in alle vertaalingen, ah het Lighaam en de Ziel zig bevinden in voorgemelde omflandigkeden Ik heb my deeze verandering veroorloofd, om dat ik niet weete welke voorgemelde omflandigkeden bepaaldelyk bedoeld worden; indien het «iet zyn welke eenige gelykheid hebben mti tzxf onbehvaamen Tyd, dat is te zeggen, onbe. kwaame,ofóngunftigeomflandigheden van den eenen of anderen aart; van Koorts vooral, gepaart met Ylhoofdigheid. §• XXIII. Alle andere nog verfche Wonden daarentegen, behandele men oplettend;op dat toekoiriftige Ziekten, als Koorts, Bloedvliet, en kwaadaartige Zweeren verhoed worden (d). De Zweeren hier Kwaadaartige gonoemt, noern^ Hippocrates Nomas,tn zyn dezelfden welken doorgaands befchreeven worden onder den naam van Uicera Depascentes■, of Phaged&nica- dat is te zeggen, de rotte, voortknaagende, en alles weg. vreetende Zweeren. — Hoedaanig hy deeze Zweeren verbindt met eene verfche Wonde, en dezelve befchouwdt als het mooglyk gevolg van deezen , wanneerze niet met genoegzaame oplettenheid behandeld wordt, fchynt in den eerften opflag dui- fter, Cd) Ibid.  HIPPOCRATES. 171 fter, maar wordt klaar, als men aanmerkt dat niet alle Wonden plaats grypen by gezonde Voorwerpen , en dat in ongezonde en kwaadzappige Geftellen , de eenvoudigfte wonden zelfs , zeer dikmaalen ontaart zyn in de allerkwaadaartigfte Verzweeringen , alleen by gebrek eener goede en ge, aoeg oplettende behandeling. §. XXIV. Zeer gevaarlyke Wonden, neeme men eenen langen tyd met de grootfte zorgvuldigheid in agt: want zulks is alzints noodzaaklyk en be. taamlyk («)• Van alle Wonden zyn 'er misfchien geene, wel. ke deeze oplettenheid meerder vorderen als d« Hoofdwonden ; waar van Hi-ppochates zelve elders zegt , men moet geene dvzelver itgt agten. t„ het eerstvolgend Hoofddeel , betreklyk alleen tot dit foorn van wonden, zal dit ftuk nader worden aangedtongen. §. XXV. Een Wond met een fcherp werktuig gefneden of gehouwen, vordert een bloedftempend en droogend Hulpmiddel, 't welk de Verëttering te keer gaat (ƒ). Ge_ O) lbid.  -7* HEELKUNDE van Gehouwen en gefneden wonden , worden hier met regt gefield, ais vatbaar te zyn voor eene en dezelfde Behandeling. - Het beste bloedfrempend, dreogend , en verëttering weerend Middel in deeze gevallen , voor zoo veel daar by niet tevens eene flagaderlyke kwetzing plaats heeft, is de Hegting, 't zy de drooge, 't zy,de bloedige. S- XXVI. De Bloeding der Aderen wordt gefluit, door Flauwtèn, door verandering van Stand, door de binding der Ader, door ineengedraaid Plukzel, door Drukking, en door het Verband (g). Dit is geheel naar de vertaaling van Grimm.By Hippockates zelve, leest men voor Bin- ding , Apolepfts , voor Drukking , Prosthejlu Meren hebben we voormaalen gezien , dat by de Ouden genoemt werden beiderlei foorten van Bloedvaten , dat is Slagaderen zoo wel als Aderen. Dat Flauwten, de hevigfte bloedvloeiingen fomwylen doen ophouden, blykt uit een groot aantal van zeer zeekere Waarneemingen. Mm erinnere ten dien opzigte zig flegts de gekwetfte Landman by van Zwieten, in zyne verklaaring der korte Stellingen van Boerha ve. - Bloedingen worden gefluit door verandering van Stand, alsze niet buiten is ) De Morb. vuig. Lib. 6. Sect. 7. No. 3. Paf. 1194.  HIPPOCRATES. 173 tentfemeen fterk zyn, en by die ftandsverandering de °rigtïng der wonde verandert door overeen- fchuiving'der byliggende Spierdeelen. Vattin ee„ gedraaid Plukzel, is in de meest voorkoomende bloedingen, een zeer goed Stemp-middel , als de wond naamlyk daar mede, gelykelyk wordt opgfr- vuld> Wat het bloedftempend vermoogen b-trêft, eener plaatslyk aangebragte Drukking*™ de binding der geopende Vaten , en van Verbanden met oordeel aangelegd , hieromtrent is het onnoodig iets aan te merken, als zynde zulks al te wel beweezen om in tMyffel te kunnen getrokken worden. %. XXVII- Alle verfche Wonden, ontfteken noch zelf, noch de omliggende Deelen, als men ze fpoedig doet verzweeren; als men zorg draagt, dat 'er geene opfluiting gebeure van Etter; gelyk ook , als men de Verzweering verhoed, en maakt dat 'er zeer weinig Etter gebooren wordt (h). Dat ur/che, mits niet zeer faamengefielde Wonde», of zelf niet merkeljk ontfteken, of geene nadeelige ontfteking maaken in de omliggende Deelen , wanneer alle gefielde voorwaarden daar by plaats hebben , is ontwyffelbaar. Het is on- (A) De Ukeribus. Pag. 870. M 5  *H HEELKUNDE van dertusfchen niet minder ontwyffelhaar , dat zulks niet altoos ftaat aan bet bewind des Heelmeefters • de «pfliiiting van Etter alleen, immers met opzigt' tot de meefte gevallen, uitgezonderd. S. XXVIII. Hierom moet de Zweer, met een zagt en zoo droog mooglyk middel behandeld worden. Want, zy krygt hitte als de huiveringen het kloppen der Bloedvaten eenmaal begonnen is; en de Wonden vervallen in ontfteking alsze zul! len veretteren. Het zweeren ook, wanneer het Bloed verandert en ontftooken is, houdt aan tot al het bedorven Bloed in de wond, is verandert in Etter (7). Schoon in de voórïge Leerfteliing, in deeze, en m alle volgende Leerftellingen van dit Hoofddeel, Hippocrates blykbaar fpreekt van Wonden,' bediendt hy zig nogthands meestal van de woorl den He/cos en Helcea, dat is , of van Zweer of van Zweeren Jk agte het niet onnut te 'zyn, dit in «t voorbygaan aan te merken, ten einde al. Ie misvatting zoo veel mooglyk te verhoeden wanneer men in den Tekst dan eens aantreft het woord Wond, dan eens het woord Zweer. — 't Gene hier voor het overige, huivering , en klopping der (O Ibid.  HIPPOCRATES.' 17$ der Bloed-vaten genoemt wordt , is vermoedelyk niet anders dan Koorts. —- De hitte der Zweer, betekent zeer zeeker derzelver .beginnende ontfteking. — Welke Hulpmiddelen, tot het befchreevènfoort behoorende, Hippocrates vooral wil gebruikt hebben , zal in * vervolg blyken. —Nimmer inderdaad , gebeurd 'er eene waare Verëttering by Wonden, dan naa eene voorgaande, 't zy mindere, 't zy meerdere Ontfteking. — De zweering der Wonde ook, iugevalle daarin geftold Bloed wordt opgehouden , houdt altoos zoo lang, en niet zelden langer, aan, tot al hetzelve, Of verandert in Etter, of voor het minst in eene etteraartige ftof, is uitgeloost. $. XXIX. Schynt een Pap noodig, alsdan moet deeze, niet op de Zweer, maar op den omtrek daar van, gelegd worden ; op dat de Etter zig vreijelyk kan ontlasteu, en de verharde plekken zagt gemaakt worden (k). Hier-, kan men zeggen, wordt het woord Zweer «• genaartig gebruikt, zoo uit aanmerking der fchynbaare noodzaaklykbeid van een Pap, als uit kragt der onderftelde verhardingen in den omtrek. — Noch het een noch het ander immers, is betreklyk tot Wonden, zoo lang dezelven waarlyk dien naam ver. (O Ibid.  HÖ HEELKUNDE va» verdienen; we! tot wonden, welken overgaan,of overgegaan zyn , tot veréttering, en hierom, veranderen, of verandert zyn, in zweeren. _ Hen Pa, intusfchen, behoorlyk bereid, en goed aangelegt, belet geenzmts de vrcje ontlasting des Etters, en kan dienvolgens , alsze anders noodzaaklyk of nuttijj fcnynt, over eene Wonde of Zweer zoo 'wel, als over eenig Gebrek hoegenaamd,worden uitgefpreid. §• XXX. By ieder verfche Wonde , die des Buiks uitgezonderd, is het goed, het Bloed uit de Wond, en uit de omliggende Deelen , zoo lang zulks noodig fchynt vry te laaten uitvloeijen; inzonderheid ; en meer dan op andere plaatzen, als de wond is aan het Been, of aan een der Vingeren of Teenen. Want,' door deeze Bloedvliet wordt de Wond drooger, en het fpoedigst .gebragt tot geneezing. Deeze zelfde Bloeding ook, verhoed de verëttering der wonden, en tevens , het bederf des Bloeds, van deszelfs verandering afhaiw- iyk(/> S Schoon dit Voorfchrift thands weinig worde ia agt genpomen.geloove ik egter dat het zyne nuttig, heul kan hebben in fommige gevallen, mits men het niet (/) Ibii  HIPPOCRATES. 177 niet opvolge in 't buitenfpoorige, maar met alle mooglyke oplettenheid omtrent dejaaten en hetLighaamsgeftel van den Lyder. - De uitfluiting der Buikwonden, ren aanzien van hetzelve,fchynt eenigzints zonderling; dog berust waarfchynlyk op den onbetwistbaaren fchadelyken invloed der Lucht op de Ingewanden, gelyk ook op het dreigend gevaar der uitvalling van eenig gedeelte deszelven;en is inderdaad, uit dit oogpunt befchouwd, zeer verftandig - Waarom intusfchen de opvolging van dit zelfde voorfchrift, inzonderheid wordt aanbevoolen by de Wonden van het Been, en der Vingeren of Tet» »a»,bearypen wy in geenen deele;indien zulks niet is om reeden, dat deeze Deelen het verst verwydert zyn van het middenpunt van Beweeging, en uit dien hoofde meest vatbaar voor ophoopingen; een ree* den waarlyk , welke men Biet wel kan ftellen dat Hippocrates daar voor gehadt heeft, als niet knnuu genoeg geweest zynde in den omloop des Bloeds; maar, tot welke hy eeniglyk bepaalt werdt door de ondervinding, de voornaame leidraad van alle zyne Leerftellingen, §. XXXI. 't Is van gelyken nuttig, als men, naa zulk eene Bloedsontlasting, eene digte,zagte,drooge , niet natte , en gefneden Spons , op de Wonde bind , of over die Spons dunne Bladen legd f» 0j? Cw) lbid.  I** «EELKüNÖE vU ^^^^^ van fpekkige e„ vuile Zieren l!l u ZmverinS my intusfchen niet toe, Z HiT" fChynd zelve beveeld a,lee„ „n dil^I?°CRAT£s ^ * geheeie ^^^^^^ nen welke hy V00raI bedoe]d 7a ' ~ D* moeten worden aanwipt SPons •»> of de Hoeftladen • ™„j „ Ud,de8Mopdrongen*., Mr[. ' ^ al,en VM «"« i- XXXII. Olie integendeel, gelyk ook za„e dg («V ter Itog fchikken'ondi^- van ^IT^TwZtZT' *V» §. XXXIII,  HIPPOCRATES. *f9 $. XXX.IIL Dos dienen ook , noch Olie , noch andere zagte en vette Middelen, by verfche Zweeren, wanneer dezelven vorderen gezuiverd te worden. Om alles met één woord te zeggen ; men bezorge zoo des Winters als des Zo* mers, de beftryking met Olie alleen dan, wanneer zulks noodzaaklyk is ( 0 ). Door verfche Zweeren welke zuivering vorderen .verftaat Hippocratk s-waarfcby nlyk hetzelfde , waar van hy elders zegt, waar een Wond gerniakt en het vleesch biykbaar is aftefneaen dat is , w iarby verlies plaats heeft van zeifftandigheid , aldaar is een Zweer. - De volgende Leerfteliing verfterkt deeze waarfchynlykheid grootelyks. $. XXXIV. Als het Vleesch door het wondend werktuig verplettert of afgefneden is, moet men de behandeling zoo inrigten, dat 'er eene fpoedige verëttering gebeure. Want, alsdan komt 'er minder ontfteking ; en het verbrooken, doorgefneden, verftorven , en zweerend Vleesch j t» Ibid.  i8o HEELKUNDE van Vleesch , moet noodwendig affcheiden , zal het door nieuw vleesch vej-yjingen worden (p). Wonden met verlies van zelfstandigheid inderdaad, zoo min als gekneusde Wonden, geneezen nimmer zonder verêttering , en worden meest altoos vergezeld van ontfteking Het bevorderen der verzweering derhalven, is daar by de eerfte aanwyzing, zoo ter bepaaliiig der ontdek* als ter affcheiding van het gekneusde, en ter be* vordering der vleeschgroeijing, gelykHiPPocaa. tes zeer wel heeft aangemerkt. m 5- XXXV. Den Gewonden moet men doen honger Iyden; de eerfte wegen zuiveren door Klyfteeren of Purgeermiddelen; en tot Drank geeven Water of Azyn, tot Spyze , dunne Gerstfoupen Door Hongeren verftaa men hier geenzints eene geheele onthouding , maar alleen een zeer fpaarzaam gebruik van voedzelen. — Door dunne Gerstfoupen, (Sorbitiones,) een bereidzel van Gers' en Water , in dikte ftaande tusfchen ftiyze en drank. - Dit Voorfchrift voor het overige, door my (/>) Ibid. (f) De AfeStionib. Pag. 525.  HIPPOCRATES. l8t my fteeds opgevolgd by de behandeling van zwaar Gewonden u inzonderheid die fterk en in den bloei waren hunner Jaaren , kan ik met waarheid zeggen, dat my dikmaalen geneezingen heeft doen bewerken , welke alle verwagting te boven gingen. H— Voor Water egter of Azyn, doe ik altoos gebruik maaken van Karnmelk. Myn gewoon bereid; zei van Gerst, is een dun kookzel van het Meel van dien naam in voorgemelde Melk, fmaakshalven vermengt met een weinig Suiker. Behalven van Klyfteeren of Purgeermiddelen , bediene ik my , onmiddelyk vooral naa de Wond is aangebragt , by opge. melde Voorwerpen, van ruime en herhaalde Aderlaatingen, om eene fchielyke verzwakking te manken van Kragten, welke de ondervinding my geleerd heeft, dat van een onverbeeldelyk nut is, ter verhoeding, immers ter matiging, der toevallige Ontfteking, Koorts, Verëttering, en meer andere mooglyke gevolgen der Wonden; N TWAALF-  182 HEELKUNDE tan TWAALFDE HOOFDDEEL. Leerftellingen , betreklyk tot de Hoofdwonden. s-1. Oader de Hoofdwonden, gelyk wy reeds gezegd hebben, zyn dezulken de doodelykften, welke doordringen tot in de Hersfenen. Gevaarlyk zyn de groote ontblootingen, indrukkingen, en verbreekingen der Beenderen. Gevaarlyk ook is het, als de opening der daarby zynde wonde klein, en de fcheur des Beens, groot is. Gevaarlyker nog, als de eene en andere zig bevinden in de nabyheid eener Naad, of,aan het bovenfte gedeelte van hetHoofd(r)- Door O) Pradiü. Lib. 3. Pag. 98.  HIPPOCRATES. 183 Door Hoofdwonden, in den zin welke Hippocrates daaraan hegt, verftaa men eeniglyk die van den omtrek der Bekkeneelsbeenderen ; dat is van dat gedeelte des Hoofds, 't welk bepaaldelyk diend ter influiting en befcherming der Hersfenen. ■ Van meest alle deeze Wonden kan men inderdaad zeggen, dat of gevaarlyk zyn, of doodelyk. —- Geene derzeiver egter, zyn zulks meerder,dan die doordringen tot in de Hersfenen, 't zy de groote, 't zy de kleine, maar vooral de laatfte. ——- Gevaarlyk, niet flegts, maar zeer gevaarlyk zelfs, kan men ftellen, de groote ontblootingen , indrukkingen , en verbreekingen der Bekkeneelsbeenderen. Gevaarlyk inderdaad ook is het, als de uiterlyke Wond klein, en de Scheur, of allerlei andere beleediging der Beenderen van het Bekkeneel groot is; om reeden inzonderheid, dat dezelven in dit geval altoos bezwaarlyk gekend, en van eene opfluiting des buitengevaten Bloeds, vergezeld worden — Het gevaar egter van alle deeze Wonden, wordt niet merklyk vergroot door de nabyheid eener Naad, ten zy deeze tevens eene vaneenwyking on. dergaat; en geheel niet, door derzelverplaatzing aan het bovenfte gedeelte des Hoofds, mits de langwerpige Boezem des harde Hersfenvlies, geplaatst onmiddelyk onder de Pylnaad, niet geopent is. — Veelvuldige bewyzen van de eene en andere deezer ftellingen,vindt men in de befchreeven waarneemingen der beste hedendaagfche Heelmeefters. Ni §.11.  184 HEELKUNDE van S- IL By alle zwaare Hoofdwonden welke nog; versch zyn, moet men nauwkeurig onderzoeken of de wond veroorzaakt is door een gooi, of door een val, en of de Lyder in een' diepen Slaap ligt; want, iets van dit alles gefield zynde, vereischt zulks een oplettend toezicht,dewyl alsdan de Hersfenen tevens kunnen beleedigd zyn fY). By ligte zoo wel als zwaare Hoofdwonden, moet rnen een allernauwkeurigst onderzoek doen naar dezelfde omftandigheden ;dewyl het niet ontbreekt aan voorbeelden , dat fchynbaar ligte Wonden van dit Deer, veel gevaarlyker gevolgen gehadt hebben dan zwaai re. Hippocrates voor het overige, be- fluit hier met veel regt, tot de mooglykheid eener beleediging der Hersfenen, als de wond veroorzaakt is door een gooi, of door een val, of als de Lyder ïn een' diepen flaap gedompeit ligt r want, maar zeer weinig Bekkeneelen zyn beftand tegen een met merklyke kragt daar tegen geworpen hard Lighaam ; of tegen een val van eene aanzienlyke hoogte, inzonderheid op een' vasten en ontoegeefbaaren grond. — De Slaap ook , van het befchreeven foort, eene dusdaanige Wond vergezellende, is onder (O Ibid.  HIPPOCRATES. 185 der alle «nsfende Tekenen van een beleedigd Hers. fengeftel, het minst bedrieglyk; en wyst zelfs, gelyk elders zeer wel wordt aangemerkt, altoos een dringend gevaar aan. i in. Als integendeel, de Wond niet meer versch is, moet men dezelve naar geheel andere kenmerken beoordeelen. Best wel is het, dathy die eene zweerende Hoofdwonde heeft, noch Koorts, noch Bloedvliet, noch Ontfteking, noch eenige Pyn ondergaat. Heeft egter iets van dit alles plaats , zoo voorfpeld zulks het minfte kwaad, als het is in den beginne, en niet lang aanhoud (t). üit geftelde, is over het geheel zoo waar, dat alle ervaaren Heelmeefters , gelyklyk veel grooter onhylen vreezen, als de gemelde of eenige andere Toevallen, laat, dan wanneer dezelven terftoiid naa de kwetzing, of by het begin van de verëttering der Wonde te voorfchyn koomen; en Jaco. Tius zelfs als een algemeene Regel by Wonden heeft durven vastftellen, dat alles nat terfiond in H begin, by eène Wonde komt, minder vrees behoord te verwekken £dan het gene volhard , of zig naderhand eerst opdoet. §. IV. CO lbid. N 3  i86 HEELKUNDE van S- IV. Het is eenigzints doodelyk by Hoofdwon, den, als 'er op den vierden, zevenden , of negenden Dag, Koorts komt (»). Ten hoogden, moet men hier, door eenigzim doodelyk verftaan gevaarlyk, even als we voormaalen hebben aangemerkt omtrent andere Wonden. Het afloopen der Koorts , op zekere ge Helde Dagen, in de volgende Leerregel bepaalt, fcbynt althands zulks te bewyzen. _ Koomen, met dit alles, koomende by Hoofdwonden, zyn zeeker altoos bedenkelyk, byzónder wanner ze fterk zyn , een' pruimen tyd aanhouden, en blykbaar afban' gen, 't zy van de Natuur der Wonde, 't zy van eene kwaade gefteltheid des Lighaams. %• V. By de meeften deezer Wonden, laat de Koorts naa op den elfden Dag, alsze begind naa de wond vier Dagen oud geworden is ; op den veertienden of zeventienden, wanneerze komt op den zevenden Dag; en op den twintigflen, alsze den elfden Dag is aangckoomen; even gelyk ik gezegt hebbe van Koort- C») Ibid. Pag. 99.  HIPPOCRATES, 187 Koortzen , welken zonder blykhaare oorzaaken plaats grypen (y). Omtrent de waarde deezerLeerltelliug, is het my onmooglyk iets te bepaalen. De Hoofdwonden naamlyk , hebben in verfchillende Luchtftreeken , onder verfchillende Behandelingen, en by verfchillende Lighaamsgefteltheden, zulk een verfchillend beloop, zoo ten aanzien van zig zelf, als van de daar nevensgaande Toevallen , dat het zeer wel mooglyk is, dat H t p p oc b ates , in zyn Vaderland,by zyne Medeburgeren,en onder zyne gewoone Behandeling derzelver , daar by verfchynzelen ontmoet heeft, welken elders, en onder eene andere behandeling, niet worden waargenoomen. Dat men by ons, by onze Landgenooten, en onder onze doorgaands in zwang gaande Behandeling dier Wonden , hetzelfde 't welk hier beweerd wordt, niet waarneemt, is inmiddels zeeker. §• VI. Men weet ook dat den Lyder fterven zal, als hy in 't begin der Koorts vervaldt in Ylhoofdigheid; of, wanneer by hem eenig Deel lam wordt: ten zy misfchien eenige der beste Tekenen daar nevens befpeurd worden, of zyne Lighaamsgefteltheid zeer fterk is. Men ver- zui- O) lbid N 4  m HEELKUNDE v- a n zuime egter de Middelen ter zyner redding niet , want hem blyft nog eenige hoop tot behoud over. Het Deel intusfchen, door het Toeval verlamd, zal, fchoon hy geneest, altoos das blyven (w). , Schoon in het begin deezer Leerfteliing, van 9 tem goede en fterke Lighaamsgefteltheid heeft, wordt door een groot aantal, van alzints onbetwistbaare Waarneemingen , bevestigt. — Het fpreekt dus om deeze laatfte reeden van zelf, dat aangemerkt de hoop welke voor den Lyder overblyft tot behoud van zyn Leven, geene Hulpmiddelen ter zyner redding moeten verzuimd worden. Dat nogthands een Deel, eens door zulk eene wonde verlamd, altoos , en in alle gevallen , zal verlamd blyven , is piet flegts onhewyshaar, maar wordt zelfs door veelvuldige ondervindingen wederfprookeu ; althands met opzigt tot Deelen, niet in de wond betrokken, noch welken een onmiddelyk verband hebben, met dezulken welke daarin begreepen zyn. % VII. Die de Hersfenen gewond zyn, krygen nood. zaaklyk Koorts en Galbraaking (x). Voor gewond, leest men misfchien hier beter, be. leedigd; want, niet flegts de wonden', maar allerlei andere beleed.gingen der Hersfenen, zyn veelal gewoon, van beide deeze Toevallen gevolgd te wor. den. (*) Aphorism. Se&. 6. Aph. 50. Pag. 1357.  190 HEELKUNDE vap, $. VIII. Eene algemeene gevoelloosheid of ylhoofdig. heid, naa een flag op het Hoofd is kwaad (y). De reeden is, dat 'er alsdan eene zeer zwaare ■ rcbudding, of eenige andere beleediging der Hersfener, plaats heeft , welke zeer fchadelyke gevolgen hebben kunnen. - Men verwondere zig niet dat Hippocrates zulke bedenkelyke gevolgen'toe- eigent aan een enkelen flag op het Hoofd Want, om niet te zeggen dat men zulks meermaalen gezie„ heeft, hadt hy zelve, by de Dogter van Nereus, wier geval elders zal befchreven wor den, waargencomen, dat dergelyk een flag, Gevoelloosheid, Ylhoofdigheid, Koorts, Ettervloed int het Oor, en zelfs den Dood veroorzaaktte V°ot Sla?, leest men in 't oorfpronglyke Pkge',dit hetzelfde zegt als Plaga , mus, en van fommLen genoomen wordt in den zin van Wond. $• u. Op eene tot in de holligheid doorgaande Beenwonde, volgt ylhoofdigheid (*). Men (y) Ibid. Sect. 7. Aph. 14. Pag. 1258. O) Ibid. Aph. 24.  HIPPOCRATES. ï9t Men heeft met veel regt aangemerkt, dat hierdoor Beenwonde moet verftaan worden , Bekkeneels - won$e. Men diend ook, zal het gefielde door¬ gaan , 'er het woord fomwyl in te lasfen ; want, niet alle dergelyke wonden worden gevolgd van Tlhoofdigheid, maar alleen die, waar by hei harde Hersfenvlies of de Hersfenen, geprikkeld , of ontftooken worden. ■ i x. Die van - eenigerlei oorzaak , eene fchudding der Hersfenen krygen , worden fpraakIpos (ö). Schudding der Hersfenen 'Concusfio Cerebri) fteld eene algemeene wanorde in de werkingen deezes Deels, gegrond op deszelfs faamenvalling, opvulling , of verminderde veerkragt. — Het woord Spraakloos, begrypt men ligtelyk, dat hier eeuiglyk voorkomt in den zin van onvermoogenheid totfpreeken, voor zoo lang, en niet langer, als opgemelde wanorde plaats grypt. §. XI. De dunfte en zwakfte Beenderen des Bekkeneels , zyn de Opperhoofdsbeenderen. Op deezen ligt het minfte en dunne vleesch. Onder de- («) IbïÖ. Aph. 58. Pag.  192 HEELKUNDE van dezelven de meefte Hersfenen. Wyl het nu, op deeze wyze daar mede gefteld is, worden dezelven , als de kwetzingen en kwetzende werktuigen, gelyk, of ook geringer zyn, en men gelyk of minder gewond wordt, meerder befchadigd, meer gefcheurd , of meerder inge* boogen , en is de wond meerder doodelyk , moeilyker te geneezen, en eerder van doodelyke gevolgen, dan op andere plaatzen Door de Opperhoofdsbeenderen, verftaat men doorgaands, de twee bovenfte en middenfte Beenderen desBekkéneels, bepaalt van vooren door de Kroonvan agteren door de Winkelnaad , van ter zyden en naar onderen, hoofdzaaklyk door de fchubwyze Naaden, en juist in hun midden,'of liever in het midden van het bovenfte der langfte afmeeting van het Hoofd, door dePylnaad - Het is intusfchen niet onwaarfchyulyk , dat Hippocrates hier ter plaatze , daar door ook verftaan heeft het bovenfte en voornaamfte gedeelte van het Voorhoofdsbeen. — De gelylheid der Kwetzingen en kwetzende Werktuigen, fteld eene overeenkomst tusfchen de wonden ter deezer plaatze en die van eenig ander gedeelte des Hoofds , en der Werktuigen , door dewelke de eene en andere zyn aangebragt. — Gelyk, of minder gewond te worden, zegt niet anders, dan op ge- ly« (£) De Capit. Vulnetib. Pag. So6.  HIPPOCRATES. 193 Ivke of eene verfchillende wyze, en met een gelyk groote, of grootere en kleinere kragt, gewond te worden. - Wat de moeilyker geneesbaarheid, en de meerdere zoo wel als vroegere doodelykheid der wonden van het Opperhoofd betreffen ; deeze worden gelykeiyk wederfprooken door de dagelykfche ondervinding , althands met opzigt tot wonden op andere plaatzen van het Hoofd, in allen deele gelyk aan de gefielde. - Dat egter , gelyke beleedigende vermoogens , toegepast op het bepaalt gedeelte des Hoofds, fterkere uitwerkzelen kunnen hebben, als op eenig ander gedeelte van hetzelve, is om verfcheidene reedenen geloofbaar;mits men die vermoogens inzonderheid betrekke tot vallende Lighaamen, en daar by onderftelle, eenen opgerigten ftand desLy ders in het oogenblik der treffing. $. xii. Zyn de kwetzingen gelyk, of is het geweld even groot, of zelfs iets minder, alsdan fterft de Lyder , op deeze plaats gewond , als hy ook anders aan zyne wonde fterft, eerder, dan wanneer de wond op eene andere plaats was toegebragt. Want, de Hersfenen lyden van de beleedigingen welke het Vleesch en de Beenderen ondergaan , langs het Opperhoofd het eerst; wyl de Beenderen hier dun zvn, weinig Vleesch daar op ligt, en de - 9 0 mee-  194 HEELKUNDE vAN meefte Hersfenen zig daar onder geplaatst bevinden fc). Alles wat hier gefield wordt, met opzigt tot de eerdere doodelykheid der wonden van hee Opperhoofd m vergelyking van andere Hoofdwouden; verfchild in het weezenlyke niets, van het gene daaromtrent geleerd is in de voorige onderdeeling. - De Aan merkingen derhalven, daar ter plaatze,door ons op deeze byzonderheid gemaakt, gelden ook hier en kan men op deeze overbrengen. — De meerdere mooglykheid immers , van eene beleediging der Hersfenen , by de kwetzing der Opperhoofdsbeenderen zoo min , als de veelheid der daar onder gelegene Hersfenen , beflisfen in geenen deele de gefielde vroegere doodelykheid der wonde ter deezer plaatze natuur kundig zelfs befchouwd zynde. - Want, hoe groot ook het nut en de noodzaaklykheid deezer Hersfenen , der voorhersfenen naamlyk, zyn mooge tot behoud van het Leven; dat der Agterhersfenen , be. paalt binnen den omtrek der onderfte helft van het Agterhoofdsbeen, alleenlyk,is welbeweezen oneindig grooter; en dus moet ook, al het overige niet flegts gelyk, maar zelfs minder zynde, eene beleediging des Agterhoofdsbeen, aan het zoo evengemelde gedeelte althands, en misfchien ook in zyn geheel, eerder den Dood aanbrengen, ais eene der Opperhoofdsbeenderen. Men zoude hetzelfde kun- (O Ibid. Pag. 8p.  HIPPOCRATES. 195 kunnen ftellen van de wonden ter plaatze derSlaapbeenderen; fchoon om geheel andere reedenen, welke wy elders zullen aanwyzen. S. XIII. De zwakften van alle Bekkeneelsbeenderen zyn de Slaapbeenderem De onderkaak is daar mede op eene zekere wyze geleed , en beweegt zig op dezelven, op-en nederwaards. —■ Het Gehoortuig ook is daar naby geleegen ; en langs de Slaap , loopt eene voornaame holle Ader (<*>_ Deeze Leerfteliing, ziet men, is geheel en al Ontleedkundig. Of ze elders Heelkundig zal toe» gepast worden is my alsnog niet gebleeken. . De Slaapbeenderen kunnen eeniglyk befchouwd worden als de zwakfte Beenderen des Bekkeneels, ter plaatze van hetfchubwyze gedeelte derzelver. Door de Holle Ader, langs de Slaap loopende , moet men ongetwyffeld verftaan de Slaapflagader. _ De Onderkaak, beweegt zig op de Slaapbeenderen , niet flegts op- en neder- maar ook eenigzints voor- en zydwaards. (d) Ibid. §. XIV.  195 HEELKUNDE vAn §. XIV. Van alle Hoofdbeenderen, is dat 't welk in de nabyheid der Opperhoofdsbeenderen , eri agter de Ooren ligt, het fterkfte. Dit wordt ook van het meefte en dikfte vleesch gedekt. Wanneer nu iemand , door gelyke, 't zy grootere 't zy kleinere kwetzingen, of kwetzende werktuigen, gelyk, of Zelfs meerder getroffen wordt, alsdan is de befchadiging of verbreeking der Hersfenpan ter deezer plaatze min■ der; en als den Lyder anderzints aan zyne wonde fterft, zal hy laater fterven als dezelve plaats heeft aan het agterfte gedeelte van het Hoofd. Want, het Been bederft hier langzaamer, en wordt uit hoofde zyner dikte, minder fpoedig tot op de Hersfenen doorknaagt. Onder hetzelve liggen ook de minfte Hersfenen (e). Door het Been, 't welk in de nabyheid der Opper, hoofdsbeenderen , en agter de Ooren ligt , moet meu met Fobsids, Grimm, en anderen, zeer zeeker verftaan het Agterhoofdbeen. — Dit Been egter in zyn geheel genoomen , is geenzints , gelyk Hippocrates zegt , van alle Hoofdbeenderen het fterkjte. Het is zulks flegts ter plaatze van den Kruis. CO Ibid.  H I P P O C R A T E S, J97 Kruisgraat, aan deszelfs binnenfte oppervlakte zigtbaar; langs den Winkelnaad; en naar den kant van het groote Gat, ter doorlaating verordend inzonderheid van het verlengde Merg. Op alle andere plaatzen vooral tusfcheu de armen des gemelden Graats, is het integendeel vry dun, en zelfs dunner dan eenrg gedeelte van de Slaapbeenderen. — Dat het van het meefte en dikfte vleesch gedekt wordt, is waar , dog alleen aan deszelfs agterfte en'onderfte helft. — Dat het door gegeeven beleedigende vemoogens , minder belchadigt wordt dan andere Bekkeneelsbeenderen, kan men aauneemen; mits men de werking deezer vermoogens bepaale tot juist dit zelfde gedeelte;dat is tot de zoo even gemelde helft. Dat gedeelte deezesBeens naamlyk,'t welk begreepen is tusfchen zynen bovenrand, en de zydelyke takken des Kruisgraats, is inderdaad, al het overige gelyk ftaande, ligter, eu voor eene grootere verbreeking vatbaar. Uit deeze by zonderheden dus, kan men opmaaken, wat men te denken hebbe , van het zeggen des Schryvers, dat als de Lyder anderzints aan zyne wonde fteift, hy laater zal/terven , wanneer dezelve plaats grypt aan het agter/te gedeelte van het Hoofd; gelyk ook, dat het Been, hier langzaamer zal bederven, en minder fpoe- dig doorknaagt worden, als op andere plaatzen. Omtrent de minderheid der onder dit Been liggende Hersfenen, en den invloed hier van op het gevaar der Agterhoofdswonden , hebben we reeds §. 12. het noodige aangemerkt. O §. XV.  W HEELKUNDE vam S. XV. In *t algemeen, fterven 'er minder der genen die aan het agterfte, als die aan het voorfte gedeelte des Hoofds gewond zyn. Een Lyder ook, op welk. eene plaats van het Hoofd gewond, gefield dat hy aan zyne wonde fterven moet, leeft in den Winter langer, als in den Zomer f/), Het eerfte is waar; niet zoo zeer om reeden van het gene door Hippocrates daaromtrent, voormaalen gefteld is, als wel, om dat dergelyke wonden minder voorkoomen, en alsze plaats grypen, doorgaands van minder belang zyn dan die van het voorfte gedeelte des Hoofds, uit kragt inzonderheid , dat het Voorhoofd algemeen genoomen, dikmaaler, en zwaarder gekwetst wordt, als het Agterhoofd, althands ter plaatze waar wy gezien hebben dat de laafte deezer wonden het meefte ge. vaar influiten Het tweede kan men onbepaalt aanneemen, mits daarby onderftellende, eene vob ftrskte gelykheid der eene en andere wonden. S- XVI. De indrukken van fcherpe en ligte werktuigen in het Been, zonder breuk, fcheur, of in- bui- CO Wd.  HIPPOCRATES. 199 buiging, kunnen dezelfden zyn aan het voorfte als aan het agterfte gedeelte des Hoofds t do Dood egter, als deeze daarop volgt, volgt hierom geenzints op gelyke wyze (g). Wat een indruk is, zal naderhand blyken —. Het niet gelykelyk volgen van den Dood, gefield d > deeze aan het V"*»^'^ te des Hoofds, moet men inzonderhetd befchouwen als betrkryfc ïè ,yn tot den Tyd ; in welke» zm HiPPucRA'i k s wil , dat die eerder volgt, als de indruk plaats beeft aan het voorfte , dan aan het agterfte gedeelte* Door het voorfte ge. deelte van het Hoofd, bedoeld hy zeer waarfchynlyk hetzelfde 't welk wy J. u. gezegd hebben, dat hy fcheen te verftaan door het Opperhoofd; naamlyk, de plaats zoo wel die beflagen wordt door de Opperhoofdsbeenderen , als door het voornaamftc gedeelte van het Voorhoofdsbeen. — Dat dienvolgens, door het agterfte gedeelte van het Hoofd ,eenigT Wk moet verftaan worden, dat gedeelte van hetzelve 't welk begreepen is binnen den omtrek des A^terhoofdsbeen, fpveekt van zelve. - Wat men eindelyk , als men eene gelykheid onderfteld tusfchen beiderlei indrukken, van derzelver vroegere of laatere doodelykheid begrypen moet , blykt int onze Aanmerking op §. 12. betreklyk tot de wonden des Opperhoofds in 't algemeen; vergeleeken ten (£) Ibid. Pag. 898. O 2  2co HEELKUNDE van ten aanzien haarer doodelykheid, met de wonden van eenig ander gedeelte des Hoofds. S- XVII. Wanneer by eene wonde met Beensontblooting, een Naad te voorfchyn komt, de wond zy op welk eene plaats ook van het Hoofd; alsdan ontmoet het kwetzend werktuig, zoo draa het de Naad bereikt, een ffe nnger tegenftand ; inzonderheid als de wond wordt aangebragt aan het Opperhoofd, de zwakfte plaats van het gantfche Hoofd en wanneer een Naad ligt in de nabyheid'de* wonde,en hetgedagte-werktuig deeze treft 'tGeue in deeze Leerfteliing beweerd wordt is onbetwistbaar; inzonderheid als men met behoud van den zaakelyken zin, de woordfchikking dus re*ele. — Van alle Hoofdwonden met Beensontblootiag, ontmoet het kwetzend werktuig, al het overi ge gelyk geftelt zynde, den minften tegenftand ter plaatze van een Naad, en als deeze zelf getroffen wordt; vooral ter plaatze van het Opperhoofd waar de Pyl en Kroonnaaden faamenloopen , als zynde van alle byzondere deelen des Bekkeneels, het zwak"e. — Ue geflootenheid der Naaden althands is hier het minst, en derzelver vaneenwyking By HoofdC^O Ibid.  HIPPOCRATES. aeï Hoofdwonden,in alle tydperken van het Leven,het gemeenzaamst. $. XVIII. 'Er zyn verfcheiden Geflagten van Bekkeneelswonden , en onder ieder deezer behooren verfcheiden foorten van verbreekingen deszelven (*'). Voor Wonden en Verbreekingen, leeze men hier liever, beleedigingen des Bekkeneels. —— Dit althands, gelyk uit het geheel beloop van dit Hoofddeel zal blyken,zou volmaakt beantwoorden aan de bedoeling van Hippocrates, en meer overeenkoomen met den fpreektrant der Hedendaagfchen. §. XIX. Onder de wond naamlyk fcheurd het Been; en dit gebeurende, moet terftond in het omliggend gedeelte eene inbuiging plaats grypen : want, een werktuig 't welk een Been doet fcheuren, buigt hetzelve tevens meer of min binnenwaards. Dit is het eerfte Geflagt(A). o«- (0 Ibid. 00 Ibid. 03  ao;* HEEL KUNDE.van Onder de wond, zegt, ter plaatze'deezer, of yan eenige andere beleediging der bedekzelen van het Bekkeneel, hoegenaamt. — Het is noodig dit optemerken , om dat 'er in 't vervolg fcheuren van het Bekkeneel, als een byzonder Geflagr, zullen gefldt worden, voorkoomende op geheel andere plaatzen yan hetzelve, als waar het kwetzend vermoogen fchynt gewerkt te hebben, en uien geen het minfte Kenmerk vind van ëenigerlei beleediging Ken Beenfcheur in 't algemeen, noemt metreene min of meer merkbaare fplyting van de vezelen welken een Been faamenftellen ; zonder ëenigerlei verandering van" deszelfs natuurlyke gedaante of ftand, 't zy geheel, 't zy ten deele. — Van alle mooglyke Bekkeneesbelèedigingen, is deeze de gemeenzaamfte, en wordt dus van Hippocrates, met regt in de éerlte plaats befchouwd. ■—• Zy is egter geenzints^ gelyk hy ftelt , altoos verzeld van eene inbuiging; maar. beftaat zeer dikmaaten op zig zelf, of in gemeenfchap met eene Bekkeneelsbrenk. — De dagelykfche ondervinding bewyst dit; en dus ook, dat .een gegeeven Werktuig, zeer wel een Been kan doen fcheuren, zonder hetzelve in te buigen. — Dan, misfchien is het waar, dat Hippocrates ten deezen opzigte eeniglyk bedoeld heeft te zeggen , dat , als 'er een fcheur gemaakt wordt in het Bekkeneel, 'er gelyk tydig voor het minst eene oogenbliklyke inbuiging. plaats grypt in het omliggend gedeelte der Scheur: en in deezen zin waarlyk , is het gefielde zeer aauneemlyk. •b;ci (i) §. XX.  HIPPOCRATES. 203 §. XX. Men vindt intusfchen veelerlei foorten van Scheuren. Want 'er zyn fyne en zeer fyne, welke noch terftond , noch ten tyde als de toeneeming der pyn den Lyder de Dood veroorzaakt , ontdekt worden. Sommigen ook zyn grof, breed, of zeer breed; eenigen lang of kort; fommigen regt, regter , krom , of zeer krom, en diep; anderen dringen geheellyk door de gantfche zelfftandigheid des Beens (/). Deeze Leerfteliing , oppervlakkig befchouwd , fchynt van weinig nut voor den Heelmeefter. Zy is egter, als men 'er behoorlyk over denkt, de voornaame grond zyner voorzegging ten opzigte der fcheuren van het Bekkeneel, naardien ze onder anderen leert, dat 'eronder deeze fcheuren gevonden worden zoo fyne,datze, om by de woorden van Hippocrates te blyven, noch terftond, noch ten tyde als de toeneeming der pyn den Lyder doet fterven, kunnen Ontdekt worden: dat is om zulks anders uit te drukken , dat het Bekkeneel in het een of ander gedeelte dermaate kan gefcheurd worden, dat het alzints onmerkbaar is, en ditniettegenftaande den Lyder de Dood veroorzaakt, —, Voor toeneeming der Pyn, is het (O IbicJ- O d  ftH HEELKUNDE van het misfchien beter.dat men hierleeze, toeneeming der Toevallen. $. XXL Een Been kan ten aanzien zyner natuurlyke gedaante binnenwaards geboogen worden, zonder dat'er hierom eene fcheur in hetzelve plaats prypt. Dit is een tweede Geflagt O). De natuurlyke gedaante der Bekkeneelsbeenderen in 't algemeen, en van de meeften derzelver in het byzonder, is zoodaanig, datze fchelpwys verheeven zyn van buiten, en naar evenreedigheid hol van binnen. De gehelde inbuiging , by Hippo- ckAtes Phlaswa, by Foesius, Contufio, by anderen Collifio, verbeeld men zig meestal, dat eeniglyk kan plaats hebben by Kinderen, geenzints by Bejaarden. - De ondervinding egter, heeft my tweemaalen overtuigd van het tegendeel. §. XXII. Hier van wederom zyn verfcheiden foorten. Dan eens naamlyk, is de inbuiging diep, en neemt de geheele dikte in van het Been; dan eens isze minder diep, en begrypt deeze dikte flegts voor een gedeelte; dan eens eindelyk, ftrekt- ze (m) Ibid. Pag. 8po.  HIPPOCRATES. 205 ze zig meerder of minder uit, zoo in lengte als in breedte («)• De inbuigingen des Bekkeneels, in de voorige § tuitende Taafel word. ingeboogen o, de bmnen n. d= taille bljvende zoo als ze was Lm doen opmerken. §. xxiii. Geene deezer foorten van ^^f^g derzelver grootte, kan men door het Gezicht heoaalen Want, fchoon dezelven: aanweezig '";rve tooneuze zig met altoos terftond naa dl wond is aangebragt; even zoo min als d zeer uitgebreide fcheuren des Bekkeneels (o). Alle inbuiaingen des Bekkeneels gaan gepaart, of^leKnLing^f met eene geknede («) lbid. co iwd. M 5  ** HEELKUNDE van Wonde der dekkende Bekleedzelen In h„ gT' t de zwe,,ing IftS ™akt, dejmfte onderkenning der jnbni^n! t het laafte wordt dezelve belet iml- • Sïg* * ^ gevallen , en hier door ' T » de mee* der wonde. L. ol °h ' V faf de k,einbeid waar, *, men ff is . Als (ƒ) Ibid. (?) Ibid.  HIPPOCRATES. 319 Als men, wil Hippocrates hier myns bedunkens, zeggen, door de eerfte wyze van onderzoek, g. 39. voorgefchreeven;zig verzeekert agt van eene Bekkeneels-ontblooting, moet men, de wond zulks toelaatende, zig daar van,en van bet gene aan hetzelve gebeurd is,nader verzeskeren door eene nauw. keurige bezichtiging; en, alsze zulks niet toelaat, 't zy uit hoofde haarer klynte, of om eenige andere reeden, door een voorzigtig onderzoek met het Tentyzer (Specillum). - Aangaande het gebruik deezes Werktuigs by dit onderzoek , overeenkomftig met het voorfchrift van den Schryver, kan ik niet voorby den Jongen Heelmeefter te raaden, zig ftip« telykte gedraagen naar de les van Celsus, als zynde van het uiterst aanbelang. — » Het Tentyzer, zegt hy, waar van men zig hier h, (by dergelykq Wonden te weeten) behoort te bedienen , moet noch te dun, noch te /pits, zyn; op dat men , een klyn natuurlyk indrukzel ontmoetende , dit niet verkeerdelyk neeme voor eene Beenbreuk. Het moet ook, noch te dik, noch te /lomp zijn; op dat het niet, over geringe Scheuren, ongemerkt heen glyde Ah hetzelve, gaande over het Been , niets ontmoet dan 't. welk geheel en effen fihynt , is 'er veel reeden om te denken, dat dit niet geleedèn heeft. Ontmoet het daarentegen, ruuwof oneffenheden , op plaatzen waar geene Naaden zyn, alsdan is zulks een teken eener Bekkeneehbreuk." —— By welke gevallen byzonderlyk," Hippocrates intusfchen zelve denkt, dat men al of niet, op het onderzoek met het Tentyzer kau ftaat maaken, zal iu 't vervolg blyken. P4 § XLII.  220 HEELKUNDE v4K $• XLIL Vindt men het Been ontbloot, en daar bv kwalyk gefield, alsdan moet men, in de eerfte plaats, langs den weg der Wonde zelve onderzoeken , welk de beleediging is des Bekkeneels ? hoe groot dezelve zy ? en welk eene moeite zy zal influiten ter geneezing? (fiy Is 'er by eene Hoofdwonde Beensoiitblootina , gaat die ontblootinggepaart met beleediging des Beens; en is de wond van dien aart, datze het onderzoek desGezichts toelaat; alsdan zeeker, moet men in de eerfte plaats zig bedienen van dit onder, zoek, ter ontdekking van de hoedanigheid, hoegrootheid, gevaarlykheid, en meer of min moeüvke geneesbaarheid der Bekkeneelsbeleediging, daar hy plaats grypende. ** •* §. XLIII. Men ondervraage den Lyder tevens , naar de wyze, op welke de wond is aangebragt #j. Deeze ondervraagiug, die in alle twyffelagiige gevallen een groot Jicht kan geeven in het beoor- dee» (h) Ibid, CO Ibid  HIPPOCRATES. 221 deelen der wonde, is altoos, gefield dat denzelven by het volkoomen gebruik is zyner verftandelyke vermoogens, hoogst noodzaaklyk. — Waar dit geene plaats heeft; dat is te zeggen, waar de Lyder buiten kennis is, ondervraage men ten dien opzichte de byzynden , inzonderheid die , welke te. genwoordig geweest zyn by het toebrengen der kwetzing. §. XLIV. Is -het Been' niet zichtbaarst zy al dan niet befchadigt, of eeniglyk ontbloot, zoo is het vooral noodzaaklyk , een nauwkeurig onderzoek te doen, naar de wyze op welke de wond is toegebragt ( k ). In dit geval, is het inzonderheid noodzaaklyk, om reeden, dat ons daarin, alle andere wegen tot een zintuiglyk onderzoek geflooten zyn ; althands wanneer den Lyder zig bevind bulten toevallen eens beleedigd Hersfengeftel,en men niet verkiest,hem-, buiten eenige blykbaare noodzaaklykherid, te onderwerpen aan eene infnyding. Hoe noodzaak. lyk inmiddels, dit onderzoelcom verfcheiden reede, nen ook zyn mooge, nimmer egter, kan men zig daar door Heilig verzeekeren, of het Bekkeneel, al dan niet, veel minder nog , of het veel dan weinig, dus of zoodaanig geieeden heeft; en moet men der- (*) Ibid. Pag. 90.3. P S  •22a HEELKUNDE vA h derhalven altoos bedagt zyn, om daarop, geenè andere,dan twyfelagtige voorzegging te grondvestengeenig fe fterk befluit daar uit te trekken, 't zy ten voor- 't zy ten nadeeje, . §. XLV. De onmerkbaare, fchoon daadelyk betraande Scheuren en Inbuigingen des Bekkeneels, derhalven, gelyk ook, deszelfs al 0f niet aanweezige beleediging ia 't algemeen, trachte men eérsr te ontdekken uit het verhaal des Lyders, en vervolgens door eene alzints ftrenge Redeneering, zonder het. gebruik van het Tentyzer. Want, dit yzer, verzeekert ons in geenen deele ten deezen opzigte; dat is, 0f het Bekkeneel al dan niet, eene dusdaanige Beleediging ondergaan heeft. De Indruk huusfchen, de Inbuiging eens Beens ten aanzien van zynen natuurlyken ftaat, en de merklyke verbreeking deszelven , welke alle voor het oog kenbaar zyn, kunnen daar door zeer wel ontdekt worden (7). Deeze Leerregel ziet men , is drieleedig. Eerst, naamlyk wordt in dezelve herhaald, hoedaa. nig (0 Ibid.  H I P P O C R A T. E 3. 233 „ig n.en zig moet tragten te verzeekeren van de aanweezenheid eener onmerkbaare Scheur en inbu.gmg; «lyk ook van eene al of niet bettende beleed.ging L Bekkeneels in 't algemeen, — Dan wordt daar in reeden gegeeven van de ètflumng des.gebruiks van het Tentyzer by dit onderzoek. Eindelyk worden de Gevallen opgeteld tot welkers onderzoek men zig met vrugt van hetzelve yzer bedienen kan. — Omtrent het eerfte Lid moet ik aanmerken; dat, als de daarin genoemde gevallen, niet gepaart gaan- met de gewoone verfchynzelen eens beleedigd Hersfengeftel, het der moeite me-, waardig is dezelven angstvallig te onderzoeken; en, wanneer ze daar van al vergezeld worden, het juist deezen zyn, waar uit men inzonderheid moet oordeelen. — Belangende de twee laafte Leden , is het zeeker, dat het onderzoek met het Tentyzer, in de onmerkbaare fcheuren , Inbuigingen, en alzints twyfelagtige Beleedigingen van het Bekkeneel in 't algemeen , nutloos, en als 'er eene merklykeInbuiging of■ yerbreeking plaats beeft, onnoodzaaklyk is. §. XLVI. De Beenderen worden in zigtbaare en onzigtbaare Scheuren gebrooken ; in ongewaarwordelyke Groeven ingedrukt; en ten aanzien van hunnen natuurlyken ftaat ingeboogen; wanneer den Gewonden, hem die de wond zal aanbrengen, in eenen voordeeligen ftand te-  «4 HEELKUNDE vAN tegen treed; of, als de gooi of flag, van boven aankoomt ; als zynde deezen alsdan v^rmoogender, dan wanneer ze vlak of fchuins treffen: en , op welk eene wyze de kwetzing ook gebeure, 't zy door flaan ofgooijen, al! den zwakkeren gewond wordt door den fter- keren ( m), Nietflegts kunnen de Bekkeneelsbeenderen, door de geftelde -rzaaken, °P de befcbreevene wyze befchadigt.mar ook in meer of min.grpore ftukken gbrooken.of i„ bunne gantfcbe dikte binnenwal ingeboogen worden, . % XL VU. Hy wiens Bekkeneel, of de daaróm liggen, de Deelen, door een vallend Lighaam getroffen worden; of, die van eene hoogte"op een hard en ftomp Lighaam nedervalt, loopt gevaar dat deszelfs Beenderen fcheuren, inbuigen, of uit hunne natuurlyke plaats nedergedrukt worden (aj. Dit gevaar is altoos, en in alle gevallen, al het overige gelyk ftaande , evenreedig aan de hoogte en vry- O) Ibid. (») Ibid,  HIPPOCRATES. sisy vryheid van den val, en moet hier naa inzonderheid, en naa de zwaarte van het vallend Lighaam bereekend worden. §. XLVIIL By hem die gelyksgronds, op een zagt Lighaam nedervalt, lyden de Beenderen minder, of zelfs geheel niets (»). Zulk een val, fchoonze niet ligt de Bekkeneelsbeenderen befchadigt, en dus niet zeer in aanmerking fchynt te koomen, kan egter, alsze gefchied j met eene groote fnelheid, gelegenheid geeven tot eene zeer gevaarlyke fchudding der Hersfenen. §. XLIX. Onder de werktuigen welke het Hoofd tref-' fen, wordt het Bekkeneel vooral befchadigt doo'r dezulken, welke van eene hoogte, loodregt daarop nedervallen. Zeer harde , zwaare, en ftompe, of, niet ligte, nietfpitsze, en niet zagte werktuigen, doen inzonderheid de Beenderen breeken en inbuigen (J>> Lood* O) Ibid. O) Ibid.  *■« HEELKUNDE vak Loodregt nedervallende, vooral zwaare Ohaa»en en de treffing van harde, zwaare, en , Werktnigen hebben inderdaad doorgaands deze f! de uitwerkten, en veroorzaaken met opzigtot het Hoofd, gelyk Hippocrates zeer we, a n merkt, van alle mooglyke Bekkeneels-bekedi,„ gen, vooral Breuken, enInbuigingen, §. L. Het Bekkeneel loopt ook gevaar, dus *e. wond te worden by een val, en als men L keert is tegen over het kwetzend werktuio- 't 1 ™« me£ de ha"<* aflagen of geworp'en word ; wanneer iets op ons nedervald; als men zig ftoot; en wanneer men by de verwonding, met het Been regtlynig raakt tegen het werktuig (q). 6 In alle deeze gevallen naamlyk, zyn de kwet- ten zederrgeflS P'3* "* de e" °°e- ten ze derhalven ook, gelyke uitwerkzelen, dat is gelyke beleedigingen kunnen voortbrengen. (?) Ibid. §• LI.  HIPPOCRATES. 2»7 S. LI, Alle Werktuigen integendeel, verbreeken de Beenderen minder, en veroorzaaken niet zoo ligt eene inbuiging, zelfs by ontbloote Been. deren, zoo haast zy in eene fchuinze ftreeklyn worden aangebragt. In fommige gevallen zelfs van deezen aart, gebeurd 'er-alsdan met eens eene Beensontblooting (r). De hoek waarin het wondend werktuig het Hoofd _ treft , bepaalt ten deezen opzigte alles. Is deeze zeer ftomp, alsdan gebeurd 'er fomwyl nauwlyks eene oppervlakkige riuidwonde. §. LIL Ronde, ftompe, en eftene, gelyk ook fommige ftompe, zwaare, en harde Werktuigen ■■ veroorzaaken vooral, zigtbaare en onzigtbaare. Scheuren; en daarenboven nog, Inbuigingen, of Nederdrukkingen der Bekkeneelsbeenderen, uit hunne natuurlyke plaats (O- Dee. f>) lbid. (s) lbid. Pag. 9°3S  2*8 HEELKUNDE v a^n Deeze Leerfteliing fchynt in het weezenlyke niét anders dan eene uitbreiding des tweede deels van de 45>fte. _ By de Werktuigen immers , daar genoemt, worden hier flegts gevoegd, de ronde ftompe en effen e ; en by de beledigingen des' Bekkeneels daar van afhanglyk , de zigtbatre , en onzigtbaare Scheuren. _ De „eder%ukk/^ £ Beenderen u,t hunne natuurlyke plaats, zeeker i-an «er wel betrokken worden tot de daar gemelde verbreeking derzelver, als gaande hier mede veel tyds gepaart. ei §. un Even deeze zelfde oorzaaken , verwekken msgelyks Kneuzing, Verfcheuring, en Verzweenng in de zagte Deelen O). Om nauwkeuriger te fpreeker, zou men moeten zeggen datze daarin maaken, of Kneuzing, of gekneusde of gefcheurde Wonden ; * zynde de Verzweering in dit geval, niet anders dan het ge. Volg van de een of ander deezer. $. LIV. De Wonden daar door aangebragt, zyn zydwaards en rondom hol, fterk etterend, en maa- ken (O Ibid.  HIPPOCRATES. 229 „ken vloeijende Zweeren, welke bezwaarlyk ge;ZUiverd worden. Want , gekneusd en verfcheurd vleesch, moet noodzaaklyk verfmelten in Etter f«). De Verettering zeeker, gelyk bereids elders is aangemerkt, is de beftendige gezellin van gekneusde en gefcheurde Wonden; en regeld zig in bynaar alle gevallen, de overige omftandigheden gelyk (taande, naar de hoegrootheid der kneuzing en verfcheu- ring zelve. ~ Gekneusde en gefcheurde Wonden ook worden bezwaarlyk gezuiverd ;om dat het ge* ne door de kneuzing of verfcheuring, geheel of gei deeltelyk leevenloos geworden is , eerst moet af; fcheiden;en deeze affcheiding doorgaands, althands ' aan het Hoofd, en in gevallen van merklyk aanbe' ]ang, gelyk by voorbeeld by eene afftrooping der ]] Bekle'edzelen, vry langzaam toegaat. f $. LV. y Langwerpige , meestal dunne, fcherpe, en ligte Werktuigen , fnyden het vleesch en de Beenderen, eerder , dan ze dezelven kneuzen. Dezelfde fnydende Werktuigen ook , maaken een indruk: want, de fnede en indruk zyn gelykfoortig. Dergelyke Werktuigen integendeel , veroorzaaken in de Beenderen , noch fcheur, («) lbid. Q  *3° HEELKUNDE van fcheur, noch inbuiging; noch drukken dezelven , uit hunne natuurlyke plaats binnenwaards (vj. Deeze Leerfteliing , oppervlakkig befcbouwd , ichynt voor uitzondering vatbaar; dewyl 'er fnydende Werktuigen gevonden worden, welke, tenzelfden tyde datze fnyden.ook eene kneuzing, of eeni- gerlei andere beleediging kunnen aanbrengen. Let men egter behoorlyk op de hoedaanigheid van hgt, hier ter plaatze in die Werktuigen onderfteld, is ze zulks in geenen deele; en kan men haar onbepaald goedkeuren §. LVI. Buiten dit alles, en het gene men met het Oog aan her Been waarneemt, moet men onderzoeken, (want 'er zyn nog andere tekenen, by ligt zoo wel als by zwaar gewonden) of de Lyder flaapzugt heeft ? Of alles hem duifter voor de oogen fchynt? Of hy duizelig is.? En, of hy in Onmagt nedervald? fV) Dit onderzoek moet inzonderheid gefchieden om dat, waar allen of de meeften deezer Toevallen gezien worden, men met zeekerheid befluicen kan tot een Cf) Ibid. (»0 Ibid.  HIPPOCRATES. qsi een befchadigt Bekkeneel niet flegts, maar ook tot eene beleediging der Hersfenen, en dus tot het dnn. gend gevaar der wonde. - Celsus, die by deeze verfchynzelen nog verfcheiden anderen gevoegd heeft, agt het onderzoek derzelver met reedenzoo noodzaaklyk, dat hy het zelfs aanmerkt als het eerHe 't welk moet gedaan worden. - Wanneer (zegt by, iemand op het Hoofd ge/lagen is, moet men W de eerfte plaats onderzoeken , of hy onmiddelyk dan naa Gal gebraakt heeft; of hy duizelig is: of hy met fpreeken 'kan ; of hem Bloed uit . den Neus of de Ooren vloeid; of hy naa den (lag is neder gevallen ; en of hy op den grond als flaapend en gevoelloos is blyven- liggen. Want, deeze verfchynzelen daar zynde. teekenen eene Bekkeneelsbreuk ; de r.oodzaaklykheid der Panbcoring ; en de hezwaarlyke herftelling des Lyders. M -hy daarenboven bewust loos is van zig zelve; ais'hy yld\ en als hy, of verlamd is , tf Stuiptrekkende bew*egi*) Het is niet nauwkeurig waar, dat de Bekkeneels. beenueren.in de nabyheid der Naaden zwakke; zyn als elders; en dus ook niet, datze daar eer plaatze vatbaarder zyn voor verbreeking. §. LXIL Als 'er eene Breuk plaats grypt by een Naad, gebeurd 'er eene Van een wyking derzelver en deeze is niet gemaklyk te ontdekken ; zelfs niet,alsze afhangt van eenen daarin door eenig werktuig gemaakten indruk fcj. Niet altoos, als 'er eene Breuk is by een Naad, 'ondergaat deeze eene van een wyking. — Niet altoos ook, is de van een wyking der Naad moeilyk te ontdekken; maar alleen*alsze gering, of immers mfn- CO lbid. Cc) Ibid.  HIPPOCRATES. *35 ; lade* aanmerklyk is, dan de van een wyking der Breuk zelve. $. LXIIL Noo- moeilyker is het, de Scheur welke eene Inbuiging vergezeld , te kennen. Want, de Scheur gelykende , en meer dan het overige des Beens ruuwe Naaden, misleiden het oorl deel en gezicht des Heelmeefters; om dat de Beenderen niet veel befchadigd noch van een geweeken zyn; en Scheur en Indruk naar elkanderen gelyken (dj. I Ooe zeer het my mishaagd , een Man van zoo I „roote verdienden als Hippocrates, nu en dan tc moeten tegenfpreeken, of zelfs te twyffelen aan zyne Stellingen, ben ik egter hier, gelyk meermaa- Jen daar toe genoodzaakt. Ik zie naamlyk aeene reeden altoos, waarom een Scheur, eene Inbuu ling by eene Naad vergezellende, want dit fchynt my wehet onderftelde geval te zyn, moeilyker zoude te onderfcheiden weezen, dan eene van een wyking der Naaden afhdnglyk van eenig daar op zelfs toegepast beleedigend vermoogen. — De Inbuiging immers, kan by geene mooglykheid, deeze meerdere moeilykheid veroorzaaken; de ruuwheid der Naaden is in beide sevallen dezelfde; en de gefielde overeenkomst van * Scheur (dj lbid. Q4  & H E. E LEUNDE van Scheur en Indruk, ftrookt wel foratyds, maar niet altoos met de Ondervinding. §. LXIV. Is de wond derhalven , ter plaatze eener Naad aangebragt; en heeft het kwetzend werktuig daarin een Indruk nagelaaten; alsdan moet men nauwkeurig onderzoek doen naar de beleediging des Beens: want, van gelyk groote, of ook kleinere werktuigen, lyd hy, die gelyk, of zelfs veel minder gekwetst is, maar by wien het werktuig eene Naad getroffen heeft, eene ▼eel grootere befchadiging des Beens, alshy, by wien geene Naad getroffen is. De meeften deezer kwetzingen ook, vorderen de Booring. Deeze egter, moet niet gefchieden op de Naad zeive, rnaar daar van vervvyderd,en meer naar het midden van het Been (e). . Altoos, en op alle.plaatzen des Bekkeneels, zoo wel als ter plaatze eener Naad, moet men , als het kwetzend werktuig een Indruk heeft nagelaaten, een nauwkeurig onderzoek doen naar de blykbaare, en mooglyke beleediging des Beens ; ten einde men zig, wat 'er ook gebeure, nimmer te befchuldigen heeft van verzuim, of onder de billyke verdenking ge- (O Ibid,  HIPPOCRATES. 937 geraake van onkunde. Van gelyk groote, of ook kleinere werktuigen, van werktuigen naamlyk meer of min vermoogend eene beleediging des Bekkeneels te veroorzaaken, of wel gelykelyk daar toe in ftaat, is het geenzints beweezen,dat hy die daar door getroffen wordt ter plaatze eener Naad, eene veel grootere befchadiging des Beens zallyden.als hy by wien geene Naad getroiien is. By geenerlei Bekkeneelsbeleedigingen eindelyk, waar ook aangebragt, en van hoedaanig eeneu aart, ik herhnale zulks, wordt de Panbooring gevorderd, ten zy daar by welbeweezen eene befchadiging plaats heeft der Hersfenen , of dezelve geene ruimte genoeg geeven ter ontlasting van uitgevaat Bloed onder het Bekkeneel, van Beenfplinters, van nedergedrukte en afgebrooken Beendeelen, of wat andera zulks zyn mooge. - Wat betreft het voorfchrift, van geene Panbooring te doen op de Naaden zelve, maar dan van verwydert, en meer naar het midden van het Been; dit,fchoon van verfcheiden hedendaagfche Schryvers befchouwd als niets waardig , is' van veel aanbelang, en moet overal waar zuks zyn kan, in agt genoomen worden. §. LXV, Ter heeling eener Hoofdwonde, en ontdekking der onmerkbaare beledigingen des Bekkeneel, fchyntrny het volgende inzonderheid aanprysbaar (ƒ). Hierj (ƒ•) lbid. /; QS  938 iH E E L K Ü N D E van Hier , ziet men , wordt niets anders bedoeld, dan een overgang te maaken van de befchouwing tot de behandeling der Hoofdwonden in \ alge. meen , en' van de ontdekking der onzigtbaare be. leedigingen, vooral fcheuren des Bekkeneels, in 't byzonder. — Wat men van de aanprysbaarheid der Voorfchriften van Hippocrates ten opzigte van het een en ander te denken hebbe , zal mea uit onze aanmerkingen op elk dier Voorfchriften kunnen opmaaken. §. LX VI. Men moet eene Hoofdwonde met niets bevogtigen; zelfs niet met Wyn of iets anders. Men moetze ook niet met Pappen of Wieken behandelen. Van gely&lmSêTiiin haar niet aan een drukken ; ten zy ze plaats heeft aan het Voorhoofd, aan eenig ander ongehaird gedeelte des Hoofds, in de nabyheid der Wenkbrauwen, of by de Oogen. Want, de daar voorkoomende Wonden eisfchen die hulp. middelen en verbanden, meer dan de overigen, dewyl ze door den toevloed des Bloeds uit de omliggende Deelen, meer onderhevig zyn aan ontfteking en zwelling. ^Men moet intusfchen de wonden van het Voorhoofd, niet langer met Pappen behandelen,nog verbinden, dan  HIPPOCRATES. 239 dan tot de ontfteking en zwelling geweeken De wonden, waar by bier het gebruik van vogtige Hulpmiddelen, van Pappen, van Wieken, en van faamendrukkende Verbanden,verbooden wordt; die van het gehairde deel des Hoofds naamlyk , kan men daar tuede , als anderzints de omftandigheden zulks vorderen , eveu zoo wel behandelen als de wonden van het Voorhoofd, der Wenkbrauwen, by de Oogen, en dergelyken. — Het is intusfchen goed, dat men hier by , buiten volftrekte noodzaaklykheid, geen gebruik maake van vogr tige, vette , en in 't algemeen van weekmaakende Aanlegzels; gelyk ook, dat men by deeze zoowel als by de wonden van het Voorhoofd, zie niet langer bediene van Pappen, dan tot de ontfteking en zwelling verdweenen zyn ; vermits dezelven , als men alsdan daar mede nog blyft aanhouden , ligt gelegenheid geeven tot eene te groote vercttering niet flegts, maar ook tot eene te weelige vleeschgroeijing, en zeer traage geneezing. §. Lxvn. By de overige Hoofdwonden, moet men gebruik maaken, noch van Wieken, noch van Pap- (g) Ibid.  34® HfiJLKÜNDEvvAH Pappen,, noch van Verbanden, ten zy dan dat 'er eene Infnyding gedaan is (h). , Door de overige Hoofdwonden , verftaa men hier wederom de wonden van het gehairde gedeelte des Hoofds , het onderwerp van het eerfte Lid der voorige Leerfteliing. De bedoelde Infnyding, is , die door den Heelmeefter zelve daar by om èenigerlei reeden gedaan wordt, niet eene toevallige. Waarom Hippocrates ten aanzien deezer wonden , als daar by zulk' eene Infnyding gedaan is, dat gene toeftaat, 't welk wy zoo evea gezien hebben dat hy anderzints verbied; zal gemaklyk begreepen worden als men aanmerkt, dat hy deeze wonden befchouwd als faamengeftelden, welken niet vallen in den term der algemeene geneeswyze eener wond , §. 25. des voorige Hoofddeels befchreeven, maar die, zullenze geneezen worden, de hulp vorderen van eenig aangelegd Heelmiddel' gelyk inderdaad, fchoon ingewikkeld blykt uit de twee volgende Leerftellingen. §- LXVIII. De infnyding is •noodig , niet alleen by de wonden van het Hoofd en Voorhoofd, waar by het Been ontbloot en van het wondend w^tmg_^dnidigt1fchynt;maar ook^ydle", wel- ih) Ibid.  HIPPOCRATES. 541 welke ten aanzien van haare lengte en breedte, eene te kleine uitgeftrektheid hebben, zoo , om te zien of het Been al of niet, veel of weinig geleeden heeft, als om zig te verzeekeren van de uitgéftre'ktheid der kneuzing van de zagte Deelen, en.ter regeling der heelwys, zoo van de kwetzing des Beens, als die van het Vleesch (z')- Door Infnyding in deeze gevallen , verftaa men bepaaldelyk de vergrooting der wonde , met het fnymes. — Deeze inderdaad , is hier by, om de reedenen door Hippocrates gefteïd, gelyk ook 'fomwylen, ter ontlasting van buitengevaat Bloed, ter ontfpanning van hier door, of door ontftekmg gezwollen Deelen , en ter wegneeming^der Toevallen hier van afhanglyk, op eene onbetwistbaare wyze noodzaaklyk. §. LXIX. Als een Been ontbloot is, en 'er zydelyke Holten zyn waar by de noodige Hulpmiddelen niet kunnen worden aangebragt, moet men die holten, voor zoo veel daar toe genoeg is, opfnyden (£). De CO Ibid. (*) Ibid.  242 HEELKUNDE v A K bloorTr "00dige hu'P-^^n ^ i e §o bloore Been, maar ook , om te verhoeden, dat er geene verzamelingen van Etter, welken he Been zouden kunnen doen bederven', p,^ £ ' TJ' 7 bereildBg deezet merken,^1 w» moet gedaan worden, en ceene «riii. ■ van zoo veel aanbelang, in dit geva, • 1 maar tevens i„ verfcheiden andere g£j ^ °' «immer dan met afkeer, Ge misflagfn daar tegen dagelyksch begaan worden. J. £ " het overige blykt uit deezen ^ inzonderhei?°r de gegrondheid van het laafte gedeelte onzer li' merking op de 67(le Leerfteliing. & LXX. ;!J Ronde, en zeer holle wonden ook, moet ^Ë?_JlMï-d^-hïng^e__^es_ Ljgjjaajris_jopfn yd^f^ cn dus veranderen in langwerpige wonden (/)! Wat ronde wonden zyn, behoeft niet verklaart te worden. — leer holle wonden zyn ter deCzer nlaaf Jyk gedeelte gefcbeiden hebben, van het fiekkeni j Ronde wonden , wilHiP»ocha t« vermoedelyk dat door infnyding moeten verandert worden in lang! werPige,om dat hy van begrip was, dat geene ,1 C/) ibid.  HIPPOCRATES. 943 wel, als dergelyke zweeren, gelyk we vervolgens zien'zullen, moeilyker geneezen worden , als dee- ze> , Een begrip waarlyk , waar van wy ons nie't zouden durven vermeeten te zeggen, dat geheel ontbloot was van waarheid , in welk een belachlyk Licht ook hetzelve door fommige hedendaagfche Schryvers gefteld zy - Dat holle Hoofdwonden, in voorgemelden zin , eene gelyke opfnyding , eene gelyke verandering in zoo veel mooglyk naar de lengte des Lighaams uitgeftmkte wonden, vorderen, zal denke ik , door niemand betwist worden, die weet dat dusloopende wonden, n zy aan het Hoofd, 't zy elders, het minst vatbaar zyn voor Toevallen, afhanglyk van eene verzaamling van vogten , hoedaanig deeze ook zyn mooge, van Tyd tot Tyd,vloeijende uit de in de wond begreepen Deelen. §. LXXI. By het doen van infnydingen aan het Hoofd, werkt men op alle plaatzen vry zeeker. Aan de Slaap egter, langs de Ader welke aldaar op> a klimt, moet men niet fnyden; Want, die hie-r »J gefneden worden, ktygen Stuiptrekkingen; en wel aan de regter zyde, als de infnyding gefchied aan de linker, en aan deeze, alsze gefchied aan de regter zyde (mj. By O) lbid.  844 HEELKUNDE van ; By het doen van Infnydingen aan het Hoofd, in t geval van eenigzints aanmerklyke Wonden deezes Deels, werkt men nergens zeeker, voor en aleer men nauwkeurig onderrigt is aangaande den ftaat des Bekkeneels; dat is, van de beleedigingen welke hetzelve ondergaan heeft. In dit ftuk derhalven, wordt altoos de uiterfte voorzigtigheid ge vordert van den kant des Heelmeefters; ten einde hy niet, door eene ftoute aanzetting van hetfnymes, gelyk ik weete dat gebeurd is, hetzelve ongelukkig door gaapende fcheuren en Breuken der Bekkeneelsbeen; deren, doe doordringen tot in de Hersfenen;en dus beleedigingen veroorzaake, gevaarlyker nog als die welke oorfpronglyk plaats hadden, en voor welke men eene infnyding , met reeden noodig oordeel-' de. — Door de Ader welke langs de Slaap opklimt, moet men, gelyk voormaalen is aangemerkt, ver! ftaan de Slaapflagader. — Dat zy , die aan de Slaap langs deeze Ader, of liever, langs deeze Slaader gelneden worden, zouden vervallen in S'uiptrekkingen, is my nergens gebleeken; en dus ook niet,dat deeze Stuiptrekkingen zouden plaats grv pen aan die zyde des Lighaams , welke tegen de infnyding over ftaat. $. LXXII. Doet men by eene Hoofdwonde met Beensontblooting, eene infnyding; en wil men weeten, of het Been door het wondend werktuig al  HIPPOCRATES. &4J al of «iet befchadigd is, alsdan moet men de wond opwaards, zoo veel zulks noodig fchynt, opfnyden, en het vleesch 't welk de Beenderen dekt', daar van affcheiden. Dit gedaan zynde^ vuld men de wond op met Plukzel, waar door ze met het minfte ongemak, en het best, tot den volgenden Dag kan open gehouden worden. Geduurende den Tyd dat de wond is opgevuld, bediene men zig ook van een Pap, be* ftaande uit zeer fyn Stofmeel, nauwkeurig vermengt met, en gekookt in, Azyn («). Als men ter naarfpooring eener onderftelde, of welbeweezene Bekkeneelsbeleediging, de wond der Beklee Izelen door infnyding vergroot , en de Bekle< dzelen zelve voor zoo veel zulks noodig fchynt , van het Been afgefcheiden heeft , is het niet altoos noodzaaklyk, zelfs niet veilig, de gedaane infnyding op te vullen met Plukzel, en het onderzoek van den ftaat des Bekkeneels uit te ftellen tot den volgenden Dag. —- Het eenig geval, waarin die opvulling het onderzoek moet voorafgaan , is, als de infnyding gevolgt wordt van eene aanmerklyke flagaderlyke Bloedvliet , en de wond niet gepaart gaat met zeer dringende Toevallen van een beleedigd Hersfengeftel. Wat de Pap betreft, door Hippocrates naa de opvulling aangepreezen ; deeze , en alle andere Bloed- ftel- (») Ibid. Pag. 907. R  24ó HEELKUNDEvan ftelpende Aanlegzels, wanneer anders de opvulling behoorlyk gedaan is, en men een goed onderfteuöend Verband heeft aangelegt , kan zeer wel ontbeerd worden In zeer dringende gevallen ; In gevallen naamlyk,waar by het gewigt der Toevalten, een fchielyk gebruik vordert van de Panboor; moet de wond , zelfs in het gefielde geval van Bloedvliet, geheel niet opgevuld, maar het bloedend vat onderfchept, het noodig onderzoek , de vereischte Panbooring, terftond , en zonder eenig verwyl gedaan worden. §. LXXIII. Onderzoekt men den volgenden Dag naa het Plukzel is weggenoomen, het Been, en blykt het, ongeagt het werktuig tot op hetzelve is doorgedrongen, en het fchynt befchadigt te hebben, niet klaar, of het niet dan al, of hoedaanig het beleedigd is; in dit geval moet men het met een Schraapyzer oppervlakkig, en in de diepte affchraapen ; en ook als het Been dwersch ligt, om reeden der onzigtbaare fcheuren en inbuigingen, wanneer het Been niet geheel ingeboogen, noch van de overige Been» deelen gefcheiden, en nedergedrukt is. Want, door dit affchraapen, worden de anderzints onmerkbaare Bekkeneelsbeleedigingen blykbaar gemaakt fo). i De CO Ibid.  HIPPOCRATES. ' De aUchraaping des Beens, ter ontdekking eener onmerkbaare Bekkeneelsbeleediging, hier ter plaatze voorgefchteeven, wordt met reeden, van alle hedendaagfche Heelmeefters afgekeurt. ■ Uee- ze beleedigingen inderdaad, zyn of al, > Omtrent dit geval, kan men met betrekking tot de affchraaping des Beens, hetzelfde aanmerken-alt om» (p) Ibid. R 2  248 HEELKUNDE van omtrent het voorige; dewyl ook hierin, dezelve of onnoodzaaklyk is, of nutloos. §. LXXV. Als men liet Been met het fchraapyzer heeft afgefchraapt, en de beleediging deszelve dus bevind, dat men noodig agt te befluiten tot de Booring, zoo ftelle men deeze niet uit tot 'er drie Dagen verloopen zyn, maar doe dezelve binnen deezen Tyd; vooral, wanneer men de behandeling, van den beginne af, en in een warm Jaargetyê onderneemt In alle gevallen, en in allerlei Jaargetyden, moet men de Panbooring te werk ftellen, zoo haast men van derzelver noodzaaklykheid overtuigt is. Het minfte verwyl ten deezen opzigte is gevaarlyk , en kost dikmaalen den Lyder het Leven. ■ Deeze Aanmerking intusfchen , moet men geenzints befchouwen als in zig te befluiten, eene regtftrtekfche veroordeeling van het voorfchrift van Hippocra. tks, met opzigt tot de bepaaling van den ïyd," binnen denwelken eene noodzaaklyk gekeurde Panbooring moet gedaan worden. — Verfchillende van de Hedendaagfchen , op welker Leerwyze- onze aanmerking gegrond is, daarin, dat hy de Panbooring zoo (handeling (sj. - Een Scheur zoofyn,dat men dezelve door het beftyken des Bekkeneels met Inkt,en affchraapingvan* het Been, kenbaar moet maaken, is, op zig zelf, van geen het minfte aanbelang, en kan men geheel aan de werking der Natuur toevertrouwen. - Gaat. ze gepaart met Toevallen welke een beleedJgd Hers- len- Cs) lbid. 11 4  «5» HEELKUNDE van ftngeftel aanwyzen , alsdan is de Panbooring het eenig Hulpmiddel. - Hoedaanig derhalven zulk eene Scheur ook befchouwe; dat is of op zig zelf, of in verband met die Toevallen', de affchraaping is daar by altoos eene nutlooze han. qglwys. S- LXXVIII. Is de Scheur diep in het Been doorgegaan, en kan men haar door affchraaping niet wegneemen, alsdan moet men befluiten tot deBoonng CO- ; Hoe diep een Scheur van het befchreeven foort m het Been ook doordringe, moet men nimmer befluiten tot de Panbooring, dan, wanneer de byzynde Toevallen, die naamlyk , eener drukking, Prikkeling, ontfteeking, of verzweering derHerslenen , dezelve vorderen. — Daar die Toevallen intusfchen zig in dit geval doorgaands opdoen langen Tyd naa de wond is aangebragt is Alles wat men hier leest, is waar , dog tevens wat mishaaglyk aan een hedendaagsch Heelkundig gehoor. Misfchien zal het dit minder kwet- zen, als men, behoudens het zaaklyke, alles ftelt in deeze bewoordingen, Een Been, 't welk by eene Hoofdwonde, hoedaanig die ook zyn mooge, zig voor een gedeelte zal affcheiden, ontwikkelt zig doorgaands, wanneer de omloop der vogteu, daarin geheel ophoudt. Maar, die omloop houdt (j) Ib.'cL  258 HEELKUNDE van houdt op met 'er Tyd, zoo van zelfs, als door het gebruik der meefle, Plaatsmiddelen. Het zal derhalven, al het overige gelyk ftaande, het fpoedigst af. fcneiden, als men de wond tydig zuivert,en nevens het Been, met meer of min droogende Middelen, als welken het best denzelfden omloop doen ophouden, behandeld. Want, het is ontwyffelbaar zeeker, dat een Beendeel, waarin men den omloop der vogten doet ophouden , juist hier door, van dat waarin dien omloop ftand houdt, wordt losgemaakt; aangezien alle Deelen, in welken de omloop onderfchept wordt, en dus levenloos zyn, zig van die waarin dezelve onafgebrooken blyft voortduuren , en het Leven niet wordt uitgebluscht, affcheiden, S- LXXXIV. Beenderen, uit hunne natuurlyke plaats geweeken, en nedergedrukt; gelyk ook, die o-ebrookenof wyd genoeg doorfneden zyn, dog waarby het Hersfenvlies onbefchadigt is, fluiten weinig gevaar in zig (ZJ. , In het eerfte geval nogthands zoude men kunnen zeggen, dat het gevaar grooter was als in de twee laafte gevallen; vermits, fchoon het harde Hersfenylies-daarby al in zyn geheel blyft, het inweards gewee- («) Ibid. Pag. 910.  HIPPOCRATES. «5? weeken of nedergedrukt Beendeel eene zeer nadee. lige drukking kan maaken op de Hersfenen. By deeze gelegenheid erinnere ik my , dat men ten las. ten van Hippocrates heeft aangemerkt, dat hy geenig denkbeeld hadt van uitftouingen van Bloed onder de Hersfenpan by Hoofdwohden; noch van de noodzaaklykheid der Panbooring ten deezen opziste. — Bedriege ik my intusfchen niet heel zeer, alsdan waarlyk ligt in deezen Tekst een bevvys opgeflooten van het tegendeel, en heeft hy altbands, niet minder dan wy geweeten, dat deeze zelfde ujtftortingen fomwylen plaats greepen, en als ze zulks deeden zonder eenen openen weg te vinden ter outlasting, een dringend Levensgevaar te kennen gaven. Kan men immers, dit niet onderftellende, eenige reeden geeven van het geringe gevaar, volgens zyn zeggen , verknogt aan gebrooken. neder gedrukte , en wyd doorfneden Bekkeneelsbeenderen ,. zonder eenige nevensgaande befchadiging van het harde Hersfenvlies, en dus minder nog der Hersfenen*' §. LXXXV. Nog minder gevaarlyk egter, en gémaklyker te behandelen, zyn, de in veele en wyde fcheuren verbrooken Beenderen («). Een tweede Bewys van het gene ik zoo even gefield hebbe ten aanzien van de vermoedelyk onge. gron- Qa) lbid.  $6 HEELKUNDE va» gronde befchuldiging tegen Hippockates betreffende zyne onkunde van de uitftortingen van Bloed onder de Hersfenpan. —— Want, hadt deeze eenigen fchyn van waarheid, dan was 'er niets *t welk hem hadt kunnen noodzaaken te ftellen , dat in veele en wyde Scheuren verbrooken Beenderen, minder gevaar nog influiten als de Bckkeneelsbeleedigingeu , opgeteld in de voorige Leerfteliing. — Dan, wat hier van ook zyn mooge,dit nogthands is zeeker , dat dergelyke verbreekingen der Hersfenpan , hoe gewigtig dezelven anders ook fchy nen moogen , mits 'er geene verfcheuring by is van het harde Hersfenvlies, veeltyds zonder eenig het minfte Toeval plaats grypen, en afloopen; gelyk blykt uit een groot aantal van befchreeven Waarneeroingen, en onder anderen uit het geval, door my medegedeeld aan het Bataaf'sch Genootfchap der Proefondervindelijke Wysbegeerte te Rotterdam, en geplaatst in het Vde Deel van deszelfs Verhande. lingen. Een geval zeeker, 't welk in allen op- zigten merkwaardig is. $. LXXXVL By deezen moet men niets door Booring noch op eene andere wyze wegneemen, voor het zig van zelf affcheid : want, het Been , zoo draa het zig heeft los gemaakt, wordt door het aangroeijend vleesch afgeftooten. F Dit nu fpruit voort, uit het Taafelfcheidzel en het gezonde gedeelte des Beens, als de buiten-  HIPPOCRATES. 2öl tenfte Taafel alleen bedorven isj en doet zulks te eerder en met gevolg eener fpoedige affcheiding des Beens, als men de wond fchielyk doet veretteren en zuiveren. Zyn beide Taafelen van het Been, de buitenfte zoo wel als de binnenfte , op het harde Hersfenvlies nedergedrukt, zoo zal de wond, door eene zelfde Behandeling hét fpoedigst heelen, en zullen de inwaards geweeken Beendeelen het eerst naar buiten koomen (£). By deezen beteekent, by de Bekkeneelsbreuken met veele en wyde Scheuren, waar van gefprooken is in de voorige Onderdeeling. Het voor- fchrift van daar by niets weg te neethén Voor het zig van zelf affcheid , is alzints aanprysbaar; mits men het niet uitftrekke tot Beendeelen welken de Hers. {enen op eenigerlei wyzen kunnen benadeelen , 't zy naamlyü door drukking, prikkeling, of opfluu ting van Bloed onder het Bekkeneel üitgeftort. §. LXXxVii. De Beenderen zyn by Kinderen dunner eri zagter. Hierom, en om datze bloedryker enholler , niet hard, dlgt, nog vast zyn, gaan dezelven, alsze van gelyke of zelfs zwakkere oorCé) Ibid. S  2ó2 HEELKUNDE van oorzaakeh befchadigt worden, eerder I tot ver■r, zweering over als bii Bejaarden,. en fterven van hun die anderzints aan de wond fterven moe. ten, de jongeren vroeger als de duderen (c). Als men het laafte gedeelte van deezen Tekst al' leen uitzonderd, kan al het overige onbepaalt wor" den toegedaan. — Voor verzweering des Beens, inmiddels, leeze men hier wederom als elders, Been* bederf. %. LXXXVIII. Altoos als een Been ontbloot is van vleesth, moet men zeer zorgvuldig zyn in zyn onderzoek; wyl het door het Gezicht dikwyls niet kan ontdekt worden , of hetzelve gefcheurd en ingeboogen , of alleen ingeboogen is 5 en of iu een' gemaakten indruk, eene inbuiging of fcheur , of beiden tegelyk plaats heeft. Heeft het Been iets dergelyks geleeden , alsdan moet men het met eene kleine, regte en fcherpe Boor booren, en het Bloed laaten uitvloeijen. Hier by egter moet men voorzigtig te Werk gaan , en in agt neemen dat de Bekkeneelsbeenderen by Jonge Lieden dunner zyn als by Bejaarden (d). Voor '(O Ibid. Cd) Ibid. Pag. 911.  HIPPOCRAÏ kik'. *6i Voor regie en fcherpeBoor, vindt mea in het oor- fpronglyke Trypanon. Men verftaa daar door een werktuig,'t welk niet ongelyk is aan een drilyzer, en misfchien eenige overeenkomst hadt met den Diamant der gewoonePanboor,of met het hedendaagse* Perforaiorium.. Dé Booring, wtf. ke Hippocrates wil, dat daar mede in het gefielde geval zal gedaan worden, is vermoedelyk dezelfde,waar van zig Belloste naderhand bedietidt heeft, ter weering van het Beenbederf by pntblooteBeenderen,en ter vorming van een nieuw Beenvlies. Of Hippocrates intusfchen, dit zoo zeer bedoelde , als wel de ontlasting van uitgevaar Bloed , 't zy in het Taafelfcheidzel', 't zy onder dé Hersfenpan, is twyffelagtig. S. LXXXIX. By hem die aan eene Hoofdwonde zal fterven , en onmooglyk kan gered of geneezen worden, kan men zulks uit de volgende Teekenen kennen en voorzeggen. Wanneer men wel een gebrooken, gefcheurd, ingeboogen,of op eene andere wyze beleedigd Been ontdekt; maar by hetwelke,als of zulks niet noodig ware, of het Been welgefteld was, men noch Booring, noch Affchraaping gedaan heeft; zoo zal zig des Winters, ten langften voor den veertienden', én des Zomers, naaden zevenden Dag, eene Koorts openbaaren. Zoo haast dit nu gefchied^ S' a gaat  264 HEELKUNDE van gaat dejdejrjder^qn^e verlooren; 'er vloeici een/bloederig Vogt uit; 't gene daar bij ont> ftooken was, verfterft, wordt lymerig, krijgt de gedaante van Pekel vleesch, en wordt geelrood of loodkleurig. Het Been begindt hier naa, te ,éederven; en dat gene, 't welk daaraan glad, geelagtig, of zeer wit was, wordt zwartvlekkig. Zweert het reeds onder hetzelve, ofkoomen 'er blynen op de Tong, zoo fterft men ylhoofdig. De meeften krygen ook, aan deeze of gene zyde des Lighaams, Stuiptrekkingen; en wel aan de regter zyde als de wond is aan de linker; en aan deeze, alsze is aan gene zyde. Sommigen egter/ve^vaHen4n-Befeerte, en fterven daarin des Zomers voor den zevenden, des Winters voor den veertienden Dag. Deeze kenteekenen voorfpellen hetzelfde by jonge als by bejaarde Lieden (e).N , Van deezen, gelyk van alle anderen voorzeggende Teekenen by Hoofdwonden, is het waar , datze , fchoon een zeer dringend gevaar aankondigende, egter niet altoos ontwyffelbaare voorbooden zyn van den Dood. — Niet altoos ook, gefteld dat de Lyder verlooren gaat, fterft hy juist omtrent de Dagen door Hippocrates bepaalt i maar fomwylen vroeger, fomwylen laater. S. XC. (O Ibid.  HIPPOCRATES. aóS J. XC. Befpeurt. men dus dat den Lyder Koorts 1 heeft, en deeze nog vergezeldt gaat van een der i overige Toevallen, zoo moet men zonder ver; wyling het Been tot op het Hersfenvlies door} booren , of met het fchraapyzer affchraapen. j Beide deeze Bewerkingen zyn gemaklyk en veilig. De wond voor het overige, behandelt men I hier naa, overeenkomftig met het gene de noodi zaaklykheid fchynt te vorderen (f). De Booring, en de Affchraaping des Bekkeneels, worden hier onverfchillig, en als Bewerkingen van gelyke waarde, ter behandeling van beleedigingen deezes Deels, welken uit hoofde der byzynde Toe. vallen, een dringend Levensgevaar te kennen gee- v.-n, aangepreezeu. De laafte egter, is daar toe, by de hedendaagfche Heelmeefters geheel buiten gebruik ; om reeden vooral, datze noch zoo vaardig, noch zoo nauwkeurig kan gedaan worden, als de eerfte. — Over het geheel, kan men ten opzigte deezer"Leerfteliing aanmerken, dat dezelve beter zoude geweest zyn, wanneer daarin eeniglyk op de noodzaaklykheid eener onverwylde Panbooring was aangedrongen , in alle blykbaare Scheuren , Breuken,of Inbuigingen van eenig gedeelte der Bekkeen Ibid. S 3  2öfJ HEELKUNDE van keneelsbeenderen, vergezeld van da gewoone Toevallen eens beleedigt Hersfengeftel ; vooral , van een aanhoudend verlies van Kermis, ronkenden Slaap, Yliug, of Stuiptrekkingen. —— Eene andere algemeene aanmerking ten. haaren aanzien is, dat ook daarin een bewys ligt opgeflooten van de kunde des Schryvers, aangaande de iiitftortingen van Bloed onder de Hersfenpan; van de noodzaaldykheid der Panbooring by dezelven; en van de ongegrondheid der Aanmerkingen , door fommigen , ten deezen opzigte, ter zyner befchuldiging gemaakt. §. XCI. Als by een Lyder, die eene Hoofdwonde, met Beensontblooting heeft, het zy aan hem , al of niet, de Panbooring is te werk gefield , eene roode Roosaartige zwelling verfchynt in het Aangezicht, en 'aan één of beide Oogen; als hy, aangeraakt wordende, pyn gevoelt in die zwelling; wanneer hy Koorts heeft en eene algemeene koude; als de Vleeschwond, de befchadiging desBeens, en de Deelen rondom de wonde gelegen, de zwelling des Aangezichts uitgezonderd, een goed aanzien hebben ; en daar nevens de levenswys geregeld is; moet men hem met een galdryvend Middel den Buik zuiveren. De Koorts zal hem hier naa verlaaten; de Zwelling verdwynen; en hy zal in korten  HIPPOCRATES. i6? ten tyd geneezen. Men moet nogthands altoos , het buikzuiverend Middel regelen in overeenkomst met zyne kragten (g). 't Geval hier gefield , is Roos. De aanpry. zing van een galdryvend Purgeermiddel, ter genee? zing van hetzelve, berust geheel op het gevoelen der Ouden, dat de Roos afhanglyk is van Gal. — Niet alleen dergelyke Purgeermiddelen egter, maar ook alle anderen welke wel doorwerken, en van eenen verkoelenden aart zyn, kunnen daar by met voordeel gebruikt worden. — Somwylen ook, vooral by Jonge, fterke,en bloedryke Voorwerpen,is eene Aderlaating noodzaaklyk. — Is de zwelling veroorzaakt door vogtopfluitende , vette, of heete balzenr agtige Verbanden, gelyk fomwylen het geval is,alsdan moet men de verandering deezer in tegengeftélden, als het voornaamst hulpmiddel aanmerken. $. XCII. Wanneer de Panbooring noodzaaklyk is, moet daar by het volgende in agt genoomen worden (A). Voor Panbooring, leest men in het oorfpronglyke Prifis. — HirpocitATEs befchryfc daar van twee Cg) Ibid. Pag. 9.12. Cfr) Ibid. S 4  «68 HEELKUNDE van twee foorten ; een gedeeltelyke naamlyk , en een volkoomene, — In de eerfte wordt het Bekkeneel flegts doorboord tot aan de binnenfte Taafel. In de laafte tot op het harde Hersfenvlies. — Het werktuig waar mede hy wil dat beide deeze Be. werkingen zullen gedaan worden , en 't welk alzints gelyk is aan onze Panboor, noemt hy Prion, $. XCIII. Als men dezelve by het begin der Behandeling onderneemt, behoord men het Been niet terftond tot op het Hersfenvlies te doorbooren; want, het is niet goed dat dit Vlies langen tyd van het Been ontbloot blyft, wyl het alsdan bederft en opzweld. Een ander gevaar welk 'er ligt, in het Been terftond tot op het Hersfenvlies te doorbooren, is, dat men hetzelve onder het booren, ligtelyk met de Boor befchadigt. Hy dus, die de Panbooring doet, moet, zoo draa hy merkt dat 'er nog maar weinig overblyft, en het Been bereids waggelt, met booren ophouden, en het Been van zelf laaten affcheiden: want, van het dus ver geboorde en agtergelaatenBeen, heeft men geenig nadeel te vreezen , dewyl hetzelve zeer dun/is. Het overige heeld men op eene wyze, welke voor het Gebrek het meest voordeelig fchynt (»). De CO Ibid.  HIPPOCRATES. a<59 De wyze van Panbooren , hier befchreeven , is thands geheel buiten gebruik, en fchynt inderdaad n allen opzigte berispelyk- Zy wordt nogthands zulks minder, als men aanmerkt,dat Hip-ocjA1ES zig van deeze Kunstbewerking bediende , mee fleg s byde behandeling van fommige Bekkeneels. breuken , maar ook by die van bet bederf der Beenderen van het Bekkeneel; en het hoogst waarfchynlyk is , dat hy ter deezer plaatze daar van inzonderheid fpreekt met toepasfing op bet laafte. $. XCIV. Staande het booren,moet men, om de verhitting des Beens te voorkoomen , de Boor dikmaalen uitneemen en in koud water dompelen Want deeze , alsze door het omdraaien warm wordt, verhit, brand, en verdroogt het Been; en maakt hier door, dat er meer van deszelfs omliggend gedeelte affcheid, als anderzints gefchieden zoude (*). In dit voorfchrift,is Hippocrates geduurende verfcheidene Eeuwen, door de grootfte Hetmeefters letterlyk nagevolgt. - Thans befchouwt men hetzelve meestal, als van weinig waarde, en vervolgt men de Booriug zonder eenige afbree- (*) Ibid. Pag. 9«3- S 5  *70 HEELKUNDE v 4 » zZzül 55 3,8 d£ hoevee»«eid van het Been- werkt, l .erminZTï^'™"??**»*'*de gats zig affcheid k deS geboor- onagtzaamd. ' Wanneer 11,6,1 deeze ver- S- XCV. Wil men het Been terrtnnrf * HeKre„vfa doorbooren,?™d-e«* * *m moet men insgelyfa de T„ S' Dg* uimeemiDg dttzelver, ? ' gezegde Ieedell. Kry»Mar, 200 om de (/) Ibid. §• LCVI.  HIPPOCRATES. m $. LCVI. Als men het Gebxek niet van den beginne af behandelt, maar de behandeling in 't vervolg overneemt yan een ander, moet men wel het Been tot op het Hersfenvlies doorbooren, dog ook de Boor dikmaalen uitneemen , en met heXJ^ejyzer_overal den weg dien de *" Boor afloopt, onderzoeken ; want , eenJïeen £ 't welk_bedormiJs, wordt veel eerder doorgeboord als een ander. Dikmaalen daarenboven is hetzelve dun, vooral wanneer de wond zulk eene plaats van het Hoofd inneemt, waar het Been meer dun dan dik is. Men moet hierom bedagt zyn , dit by het aanwenden der Boor in agt te neemen, en deeze het meest doen werken. waar het Been het dikst fchynt. Men moet ook nauwkeurig letten op de diepte der booring, op het beweegen en uitneemen van het losgeboord Beendeel. Heeft men hetzelve uitgenoomen, alsdan heele men het overige gelyk zulks fchynt te behooren (?»). Het eerfte gedeelte deezer Leerregel, bekragtigt heel zeer de gegrondheid van ons vermoeden, dat Hip- (») Ibid.  27» HEELKUNDE van Hippocrates de gedeeltelyke doorbooring des Bekkeneels, inzonderheid betreklyk gemaakt heeft tot het Beenbederf; vermits men anders, by geene mooglykheid kan begrypen , waarom hy , ter aandringing van het Voorfchrift daarin begreepen, als men het gebrek van den beginne af niet behandeld , zegt. Want een Been V welk bedorven is , wordt veel eerder doorgeboord als een ander. — Wat het laafte gedeelte derzelver betreft, dit is blyk. baar betreklyk tot de Breuken , zoo wel als tot het Bederf der Bekkeneelsbeenderen, en bevat inderdaad voorfchriften, welken nimmer moeten veronagtzaamd worden. $. XCVIL * Wanneer men de heeling van den beginne af onderneemt, en het Been wil doorbooren tot op het Hersfenvlies, moet men de geboorde Cirkel insgelyks met het Voelyzer dikmaalen onderzoeken; de Boor op het dikfte gedeelte des Beens meest doen werken; en hec Been door het veelmaalen heen en weder te beweegen, trachten uit te neemen («). In dit geval, inzonderheid, zyn alle befchreeve ne oplettenheden ten uiterften noodzaaklyk. («) Ibid. $. XCVII1.  hipp0crates. *73 §. xcviii. Is de regte en fcherpe Boor noodig, alsdan moet men , wanneer de behandeling van den beginne af' ondernoomen wordt, met tot op he? Hersfenvlies doorbooren ; maar even als te vooren gezegt is,eendnn gedeelte des Beens overlaaten (o). Wat de regte en fcherpe Boor is, en in welke gevallen Hippocrates dezelve noodig agt, « te vooren gebleeken. - Deeze Leerfteliing voor het overige .bevat geene byzonderheden welken opheldering vorderen. (,) Ibid. DER-  HEELKUNDE -,AK " 8;£ ' li! ~~ r ÖERTIENDE HOOFDDEEL ; nSïOC' : lof) iïuiiv:::';- --■< eaassfl aab aiisabsg na i - leerftellingen, opzigtelyk m verfcUidcner^ lei Zweeren. 'Zweeren, voor eene 7\&ta „ flaa.de dezelve vXtn £n 71? ' • °f of ligt geel en droog woïende \o„d J ' Dood aan (p). woraeniie» ïondigen den v weest alle. andere plaatzen van dit Hóófden ) Ibid.  -HIPPOCRATES. 275 Hoofddeel, genoomen worden in zyne ftriktfte beteekenis; te weeten, voor eene fcheiding des geheels in de zagte Deelen, met uitvloeijing van Etter, of van eenig ander vogt, daaraan eemgzints ge, k Het befchreeven foort van Zweeren kon¬ digt den Dood, of voor het minst een groot gevaar Jn, om dat het bewyst,dat 'er een zeer gróót verval is vanLevenskragten.of eene terugvoering plaats beeft van de ftof der Verzweering. §• II.' . ' ' _____ _ _j . _ j ,i urn .y ':-" By hen die eene langduurige Zweer aan'de zyde der Tong hebben , moet men nauwkeurig onderzoeken of een der daar nevens ftaande Tanden eenige fcherpte heeft (?)■ • Dit onderzoek is daarom noodig, dat dergelyke Zweeren dikmaalen alleen daar van afhangen , of daar door, alsze van andere oorzaaken zyn voortgebrast, onderhouden worden, en niet geneezen, vooren aleer die fcherpte door vyling ofaffnyding is weggenoomen. — Dat intusfchen, hier eeniglvkanderzints goedaartige, en geene Kankeragtige , Pokkige, of Scheurbuikige Zweéren van dit Deel bedoeldborden; is iets, 't welk men wel moet aan', merken. (?) PradiHon Lib- 2. Pag. 96. §. III.  276 HEELKUNDE va* §. HL • Doodelyke rotte en voortknaagende Zweeren zyn, in dewelken de bedorvene plaatzen zeer diep, zeer zwart, en zeer droog zyn (r). De doodelykheid deezer Zweeren , berust geheel, of, op eene zeer groote foortelyke kwaad aartigheid derzelver; of, op een daar nevensgaand aanmerklyk verval van Levenskragten. — Soortgelyke Zweeren , ontmoet men dikmaalen by kwaadaartige Koortzen,en by verfcheiden fleepende Ziekten , naa eene langduurige bedlegering. — Hippocrates geeft daaraan den naam van Nomas. - Celsus betrekt dezelven tot de Roosaartige en zwarte Zweeren; of, laat ik liever zeggen, tot de Verfterving , by hem befchreeven on« der den naam van Carcinoma. §.' iv. Zeer kwaad en hoogst gevaarlyk ook, zyn dezulken, welken een zwart en tevens fcherp vogt uitwerpen (f). Een (r) Ibid. Pag. 98. (O Ibid.  HIPPOCRATES* a?7 Een vogt derhalven, in alles gelyk aan de Ichor acris van Plato; en aan dat, 't welk Celsus befchouwt als het kwaadaartigst. —- In het oorfprongiyke ontmoet men daar voor het woord Ichor.— Ik heb hetzelve vertaald door zwart en fcherp vogt, om dat zulk een vogt het flegtfte is *t welk men im. mer by Zweeren aantreft, en Hippocrates overal gewoon is, zig van dit woord in dien zin te bedienen. §• v. De witte en ilymagtige rotte Zweeren, döoden wel zeldzaamer, maar hernieuwen zig oo ligtelyk weder, en zyn langduurig (O Indien hier niet geoogd wordt op zekere rotte Zweeren, aan de Beenen van kwaadfappige of waterzugtige Menfchen fomwylen voorkoomende, en welken inderdaad de befchreevene hoedaanigheid doorgaands hebben, betuige ik niet te weeten,welke Zweeren hier bepaaldelyk moeten verftaan worden. $■ VL Onder alle voortknaagende Zweeren, zyn de Vlegten het minst gevaarlyk ( u). Schoon (/) Ibid. O) Ibid.  078 HEELKUNDE van Schoon Hippocrates, zig hier bedient van het woord Herpetes in 't algemeen, is het nogthands waarfchynlyk , dat hy inzonderheid doelt op de exe. dentes, dat is, op de voortknaagende Vlegten.——. Dat deezen, inderdaad minder gevaarlyk zyn als verfcheiden andere voortknaagende Zweeren,is my dikmaalen gebleeken. §. VIL Buitengemeen moeilyk worden die, welke het gevolg zyn van verborgen Kreeftgezwellen,geneezen (y). Misfchien leest men hier beter,nimmer worden die, welke het gevolg zyn van verborgen Kreeftgezwellen, geneezen. — Vergelykt men althands deezen Tekst, met de 39fte Leerfteliing van het vyftiende Hoofddeel, alsdan wordt deeze leezing alzints gewettigt. §- VIII. Zeer heilzaam is het, wanneer by alle deeze Zweeren eene Eendaagfche Koorts komt, en de Etter dik en wit wordt (wj. Eene O) Ibid. O) Ibid.  HIPPOCRATES. 279 Eene eendaagfche Koorts ( Ephetr.erus ) noemt G A1 e mis .eene.Koorts, welke, flegts vier en twintig Uuren f of iets langer aanhoud , en naa eens afgeloOpen te zyn, niet wederkeer:. — Een dikke en'witte B/reP zeeker is heilzaam in de meeften der vuorgemdde Zweeren; in "die het gevolg zyh van een befiooten Kreeftgezwel egter, belooft dezelve buiten eene konftondige veriigting , niet veel byzonders, ■ ■ ■ ■..-,>, isiijfiO stpj . :.,, aooii st» 201 ■ ■ ': 1t 5. IX. • 4*W. ;'. Zeer voordeelig- ook, is in de diepe, zwarte, en rotte Zweeren, 'de verflerving der Zenuwen, der Beenderen, of van beiden tevens.' Want, itaande de verderving gebeurd'er ten1 groote toevloed van Etter; welke paaien Held aan het bederf (%). btsf-^iyyjij^fl }<» ; in'>'-Mjj||(»|^ c{sv9| sbTsflag j^rf Ongeagt dereeden welke Hi p po c r a tes geeft van het gefhlde, is hetzelve myns bedunkens volftrekt onverdeedigbaar. . g .•>{... ruti ai «92I100V ab nsR tnbabr §. X. Zy die by Zweeren Gezwellen krygen, vervallen niet Ugt in Stuiptrekkingen of Ylhoofdigheid. Als egter die Gezwellen fchielyk verdwynen, küomen 'er by hen die Zweeren aan ' t ■ ••• •■• *w ■ ■ ■ :~de ibid. • '; m T 2  a8o HEELKUNDE tan de agterfte Deelen hebben, Stuiptrekkingen en Regtftyvigheid; en by dezulken waarze in de voorfte Deelen geplaatst zyn , Ylhoofdigheid, Zydewee,Etterborst,of roode Loop, als naamlyk het Gezwel rood is (y). Gezwellen, koomende by Zweeren, behooren of tot de Roos, of tot de Ontfteeking, of tot hetZugt- gezwel. Van de. twee eerften vooral is het waar, dat, alsze aanweezig zyn, of regelmaatig afloopen, de Lyders niet ligt vervallen in Stuiptrekkingen of Ylhoofdigheid; en wanneerze fchielyk verdwynen, of Stuiptrekkingen, of Regtftyvigheid, of Zyde wee, of Ylhoofdigheid, of Buikloop, niet juist Roodeloop , of eenige andere, 't zy plaatsiyke, t zy algemeene Ziekte, doen gebooren worden. ■ Datze intusfchen, gelyk Hippocrates wil, in het geftelde geval, Stuiptrekking of Regtftyvigheid zouden veroorzaaken , alsze aan de agterfte Deelen Van het Lighaam geplaatst zyn; en Ylhoofdigheid, Zydewee, lïtterborst, of Buikloop, wanneer ze zig bevinden aan de voorfte , is my nimmer gebleeken. $. XI. Zweeren, in welkers omtrek het Hair uitvald, zyn kwaadaartig Qz}. De (y) Aphorism. Setï. 5. Aph 65 Pag. 1256. («) Ibid.S In dit geval, is bet Udteeken niet flegts hol ol ingetrokken; maar tevens vast en onverfchmfbaar vereenigt met het Been. §. XXIII. a» De niet gezuiverde zweeren, heelen noch van zelf, noch alsze byeen gevoegd worden. Als de omliggende Deelen ontftooken zyn,ffuitenze niet eerder dan naa de ontfteeking geweeken is. Zy heelen van gelyke met, wanneer de omtrek zwartkleurig m ot, als een bedorven Bloed of Aderfpat, den vloed der voeten derwaBtds doet aanhouden. Alle deeze zw°eeren derhalven, kan men niet heelen, zon- (O Ibid.  =*> HEELKUNDE vA„ ^^^^^^ nier tfcrer, a ' ":er immers ftrvci met tegen, de nu en dan gebeurende fi,h< i gelteitheden. - VmT h l I «^^J*\** '' ion SJgsO 1S!CT Bflüfsstfcjj J9|f >i fcol ie t S.XXIV. : By zweeren die een ronde omtrek hebben, en eemgzmts hol zyn, mo£t J^ben, jwoorne , 0f geheeI in , rQnd Jttver- helftdes omtreks, „aar de lengte van he Lighaam opfnyden f» C eenHeerogndVaI !2 " hoo^aarfchy„lvk, «ne 10nde zweer ifl de Bekleedzelen,' me/eenen min, of meer uitbreiden Etterzak daa'r onder Z ven W,eh"-fakhands' *»« ««* ^ Segee. ven Voorfcnnft; en moet men, de door verzweering "'• tón '. ver- (») Ibid. («) Ibid.  HIPPOCRATES 291 verdunde Bekleedzelen, of geheel 'in 't rond met het Mes wegneemen; of, 't gene doorgiands voldoenr de is, derzelver eene helft, en wel by voorkeur de onderfte, naar de lengte des Lighaams, doorfnyden. i xxv. By alle zweeren met Roos verzeld, behoordt het Lignaam, naar oe z veer zeive aanwyst, of naar boven, of naar onderen, gezuiverd te worden (o> Het fchynt my .toe, dat Hippocrates hier wil zeggen,dat men by zweeren met Roos verzeld het Lighaam moet zuiveren, dan eens met Braakdan eens met Purgeermiadelen, naar de zjveer geplaatst is, of aan de bovenfte, of aan de benedenfte Deelen — Bedriege ik my hierin, alsdan bekenne ik gaarne, deeze Leerfteliing niet te kunnen begrypen. t 1 §. XXVL Waar eene zwelling ontftaat in den omtrek eener zweer, bevryd van ontfteeking , aldaar bevind zig in 't vervolg Etter (/>)• Het (a) Ibid. (p) Ibicl.  292 HEELKUNDE v a w Her is niet altoos waar, dat dergelyk eene zwel*ling, in 't vervolg eene verzaameling aanbied vari Etter; vermits ze fomwylen eeniglyk behoord tot de klasfe der Zugtgezwellen. Doet ze zulks egter, alsdan wordt dezelve gemaakt, doordien de Etter geene genoeg vreije ontlasting heeft door de zweer ; 't zy uit hoofde dat deeze daar toe te klein is , 't zy om reeden , dat men daar by gebruik gemaakt heeft van opfluitende Verbanden. — Buiten, het geval van holle zweeren welke niet behoorlyk behandeld worden , zal men zulk eene zwelling zeer zeldzaam waarneemen. $. XXVII. Alles wat door ontfteeking gezwollen is, ert niet verdund als de overige ontftooken en gezwollen Deelen ontzwellen , is in gevaar van niet te geneezen (q ). In dit geval inderdaad, blyft'er, of eene fteeds duurende verharding naa; of'er komt vroeg of laat, eene meer of min moeilyke verzweering. — Deeze Leerfteliing intusfchen, fchynt even zeer re behooren tot de Gezwellen, als tot de Zweeren. (?) lbid. S. XXVIII.  HIPPOCRATES. 293 §. xxviii. De verpletterde, gekneusde, gefneden , en door de zwelling verëtterende omliggende Deelen der zweer, zetten bunnen Etter neder in deeze (r). Dit is de reeden , dat zweeren by dewelken de omliggende Deelen zeer befchadigt of ontftooken zyn, eene grootere hoeveelheid Etter uitwerpen, als naar gelang haarev uitgeftrektheid konde verwagt worden. §. xxix. Als zulk een Deel derhalven, eene Pap vordert, moet deeze niet op de zweer zelve , maar op de omliggende Deelen gelegt worden, op dat de Etter vreijelyk konne uitvloeijen en de verharde plaatzen verzagt worden (x). Wanneer de Pappen niet taai, en van eenert plakkenden aart zyn , kunnenze zoo wel op de zweer als op den omtrek gelegt worden ; want , alsdan begunftigen ze eerder de ontlasting des Etters, als dat ze dezelve benadeelen. §. X XX. (r) Ibid. (o lbid. V  204 HEELKUNDE vak §. XXX. De verharde Deelen verzagt, en de ontfteeking over zynde, moet men op de van een geweeken Deelen fponzen leggen , en dezelve door binding zoo aan een drukken, dat men beginne van het gezonde, en wat verder gaa als het zieke (*). Om dit Voorfchrift wel te begrypen , moet men zig verbeelden , of een geopent Ettergezwel, of eene zweer met eenen min of meer uitgeftrekten Etterboezem ; en door het aan een drukken der afgeweeken Deelen verftaan, de aan een drukking van de wanden der Etterholte. Jn deezen zin genoomen, is het waarlyk zeer goed; en zelfs beter als de hedendaagfche aanbeveeling van Drukdoeken ten dien einde. §. XXXI. Op de Spons moeten veele Bladen gelegd worden ( uJ. Waar toe dit moet dienen, is my alsnog niet gebleeken. (/) Ibid. («) Ibid. $. XXXII.  Hippocrates. 295 §. XXXII. Waar de vereeniging geen plaats grypt, ligt de oorzaak daar van in een te vogtig Vleesch, 't welk moet worden weggenoomen (v> Als de van een geweeken Deelen wil Hippoc r at e s zeggen, op voorgemelde wyze behandeld, onderling niet aan een groenen , ligt de oorzaak daar van , in eene fponsagtige Vleeschgroeijing, welke, zal dè geneezing plaats grypen lm moet beteugeld worden . Gelyk deeze zelfde vleeschgroeijing veelal berust op eenverhoolen Beenbederf; en ze in dit geval bezwaarlyk bedwongen wordt zoo lang het bedorven gedeelte des Beens niet affcheid van het gezonde , is het noodig hier op altoos bedagt te zyn , en niets te beflisfen, voor en aleer men zig van den ftaat des Beens verzeekert heeft. $. XXXIII. Als een zweer diep in het vleesch zit, verheft zig dezelve door twee oorzaaken, door het Verband naamlyk, en door Drukking, tot een Gezwel (w\ v ' In* Cv) Ibid. (w) lbid. v a  296 HEELKUNDE van Indien dit niet beteekent, dat men eene in de diepte verhooien Verzweering , uiterlyk kan doen kenbear worden, door het Deel op zekere wyze met een Verband, of met de Handen te drukken, is deeze Leerfteliing voor my onverklaarbaar. §. XXXIV. Zulk eene zweer, moet men, alsze op de Sonde geopent is , ten einde de ontlasting te beter te bevorderen, en de geneezing te bewerken, waar de geleegenheid zulks toelaat, van de opening af, verder opfnyden O). Deeze Tekst is niet zeer duidelyk. —— Waarfchynlyk wil Hippocrates daarin zeggen : men moet zulk eene zweer , ter vreijere ontlasting van den Etter , en ter betere geneezing , overal waar zulks zyn kan, op het geleide der Sonde, van de vooraf beftaande opening, of den ingang derzelvor af, zoo veel zulks vereischt wordt, verder opfny. den. §. XXXV. In 't algemeen kan men ieder holle zweer waar by geene zwelling is, op den grond bezigtigen. Wanneer zig nu daarin eene bedorvene plek bevindt, of een kwaad en fponsag- tig (*) IbW. *  HIPPOCRATES. aj? tig Vleesch, zoo fchynt zulk eene zweer, en • tegelyk de aangrenzende plaatzen , zwart of loodkleurig. Als ook, in eene voortknaagen, de Zweer eene kwaade plek ligt, welke zig i zeer uitbreid en invreet, dan zal van gelyken,- de omtrek der zweer, eene zwarte en grauwe . kleur hebben (y). Dit alles heeft zyne uitzonderingen, en wordt I wel fomwylen, maar niet altoos waargenoomen. — <\ Allergemeenzaamst ziet men de gefielde miskleurig)| heid, by de verzwooren Kanker; by alle rotte en voortknaagende Zweeren zonder onderfcheid; en by | de verouderde zoogenaamde Scbeurbuikige zweeren i aan de Enklauwen. (j) Ibid. Pag. 874. V 3 VEER»  oo?> HEELKUNDE y a jr VEERTIENDE HOOFDDEEL. Leerftellingen, betreklyk tot de Hulpmiddelen, h Wonden en Zweeren dien ftig. s-1. Ais de Deelen in de nabijheid eener Zweer liggende, ontftooken en gezwollen zyn, is het nuttig dat 'er Pappen op gelegd worden, beftaande uit gekookt Wolle - kruid, en verfche Klaverbladen; of uit de gekookte Bladen der kleine Muurpeeper, en van de wilde Rosmaryn <». Zweer Ca) Ibid.  HIPPOCRATES. 099 Zweer enWond, zyn woorden, welken in dit Hoofddeel meestal dezelfde beteekenis hebben ; althands wanneer niet Hippocrates zig by uitflumng bediend van het laastgemelde woord. Het Woüekruid, is de Verbascum , Tapfus barbatus, oi Phlomos. - De kleine Muurpeeper, immers volgens Aristoteles, de Sedum fexangulare. — De wilde Rosraaryn, de Teurcrium theutrioa van Lin- N e ü S. Moet de Zweer gezuiverd worden, alsdan doen zulks even deeze zelfde Middelen; gelyk ook de Vygenbladen, de Olyfbladen , en de Andoorn. Men moetze egter allen kooken, en vooral de Kuischboora- Vygen- en Olyfbladen; zoo ook de bladen van den Granaatappel-boom. Van de Kaasjesbladen integendeel, van de Ruit, en van de grove Majolyn , moet men zig ongekookt bedienen. Met allen moet men gebrand en fyn gewreeven Lynzaad vermengen o> De Andoorn is de Martubium vulgare. De Kuischboom , de Vitex agnuS castuf. — De Ruit^ de Ruta graveolem. — De grove Majolyn , de Qriganum. - Wat de overige dingen zyn, is be. ö kend..... ia) Ibid. V4  300 HEELKUNDE van kend De waarde deezer Hulpmiddelen daar laatende , kan ik niet voorby aantemerken , dat het eenvoudigst en meest foortelyk zuiverend middel by vuile zweeren, is de Terpentyngeest, met genoegzaame oplettenheid ten aanzien der omlig, gende Huid, door een Pinceel daaraan geftreeken. §. Hl. Als 'er gevaar is dat 'er by eene Zweer ontfteeking koomen zal, kneust men Wede, en legt ze met Lynzaad vermengd aan. Of, men bevogtigt dit zaad met het fap der Wede, of van de Nagtfchade, en bediene zig hier van by wyze eener Pap (£). Door Wede, wordt verftaan, de Glaftrum Door de Nachtfchade, de Solanum mgrum; welke, hoe giftig ook doorgaands befchouwd, van D1 osco ri des geftelt wordt onder het getal der IVJoes kruiden. $. iv. Wanneer de Zweer zuiver, dog zy zelf en den omtrek onlftooken zyn, kooke men Linzen in Wyn, wryve dezelve tot eene Pap, vermenge daar mede een weinig Olie, en omilaa met (*) lbid.  HIPPOCRATES. 301 met dit Middel het Deel. „Men kan ook de bladen van de Hondsroos, in water gewreeven , gedekt door een' dunnen en zuiveren Doek, welke met Olie en Wyn bevogtigtis, aanleggen (O- De Hondsroos, is de Rubus t of Rofa Canina. ± Wat Linzen zyn is bekend. - Voor deeze en andere dergelyke middelen, bediene ik my in het geftelde geval, altoos van eene Pap, faamengefteld alleen uit fyne Havergort, in Water of Karnmelk gekookt, en flegts laauw aangelegt. §• v. Indien faamentrekkende middelen noodig zyn, bereide men de Hondsroos even als de Linzen , en vermenge daar mede , de Kers, Wyn, en fyn gewreeven Lynzaad. Of, Lynzaad, verfche Kuischboom, en Aluin van Melos, geweekt in Azyn (d). Voor Kers, Nafturlium, leest men in 't oorfpronglyke Sauridion, door Grimm genoomen voorliet breedbladig Peeperkruid, Lepidium latifolium. De Aluin van Melos , Atomen Melinum , is waar- fchyn- (O lbid. (i) Ibid. Pag. 875. VS  30a HEELKUNDE van fchynlyk , voor zoo veel hier bedoeld wordt, die, welke Tournefort befchreeven heeft onder den naam van Schifte; de Schifios naamlyk der Ouden. ■ Eene zeer goede faamentrekkende Pap wordt bereid uit voorgemelde Gort,gekookt in roode Wynmoer, en met den Eikenbast, tot een fyn jpoeijer gewreeven, vermengd. §. VL Men persfche het fap van onrype witte Druiven , door een Teems in een koperen vat, en ftelle het des Daags bloot aan de Zon, het des Nagts in huis neemende om het te beveiligen voor den Dauw. Men roere het dagelyks dikmaalen om, ten einde het gelykelyk drooge , en van het Koper te meerder aanneeme. De blooftelling aan de Zon moet zoo lang herhaald worden, tot het de dikte heeft gekreegen van Honig. Hierna doet men het in een' koperen Pot, en vermengt daar mede, beste Honig, en zoete Wyn waarin Terpentyn gekookt is. Deeze moet men zoo lang in den Wyn doen kooken, tot ze de dikte heeft van Honig, en alsdan, voor de Wyn wordt bygemengd , daar uit neemen. Het voornaamfte gedeelte van het Mengzel, moet beftaan uit Druivenfap, het mindere uit Wyn, en het geringfte uit Honig. — Hier op neeme men vloei-  HIPPOCRATES. 303 vloeijende Myrrhe, of eenig ander foort welke wel fyn gewreeven is; lost ze op in even denzelfden Wyn; en doé ze daar mede, al omroerend kooken. Als het de behoorlyke dikte fchynt te hebben, voege men het by het onrype Druivenfap. Vervolgens vermenge men met alles, zeer goede gebrande Nitrum en Koperbloemen, dog van de laaften minder als van de eerfte. Eindelyk onderwerpe men het geheel aan eene kooking,voor het minst van drie Dagen, en bediene zig daar by, van een klein vuur van Vygenhout, of van Kooien, opdat het niet aanbrande. Alles wat men daar mede vermengt, moet zonder Water, en de Zweer ter plaatze waar het wordt aangeftreeken, met nat zyn. Het wordt inzonderheid met veel nut gebruikt, zoo by verouderde als verfche Zweeren aan de Voorhuid, het Hoofd, en de Ooren (O- De Terpenthyn hier bedoeld , is waarfehynlyk de Ciprifche De vloeijende Myrrhe die, welke by de Ouden bekent was by den naam van Statie. — Het woord Nitrum , in 't oorfpronglyke Nitron, heb ik onvertaald gelaaten, om dat het als nog niet beweezen is wat men daar door verdaan moet. —De Koperbloemen, Ftores aeris, van Daoscoai- DES (O Ibid.  504 HEELKUNDE van ces befchreeven, kan men zegt G«immj in de Gefdmtgietereijen bekoomen. S. VIL En ander middel voor dezelfde Zweeren' Neemt gedroogde Osfengal, beste Honh?, en witte Wyn. Kookt hierin geraspt Kornoeljehout, Wierook, Myrrhe, gelyke deelen; Saffraan en Koperbloemen, eene zelfde hoeveelheid. Van de vloeibaare dingen, moet de Wyn het meest, de Honig minder, en de Gal het minst zyn (ƒ). Door de Saffraan, verftaa men hier en overal el ders de Oofterfchs, de Crocus orientalis. _ Door het hout van de Kornoeljeboom, dat van de Ce/tis Auftrahs. " §• VIII. Een ander. Wyn, Cederhonig, eene kleine hoeveelheid; en aan drooge Middelen SnTgT,Myrrhe? £ndr0^G— In. Cf) Ibid. Pag. 876. (S) Ibid.  HIPPOCRATES. Indien het waar is, *t gene Galenus zegt van de Cederhonig, datze naamlyk een voortbrengzel is van den Libanonfchen Ceder , is dezelve , gelyk Gr 1 mm wel aanmerkt, voor ons onverkrygbaar. S- ix. Een ander. Gebrande Koperbloemen, ée'n . Deel ; Myrrhe twee deelen ; en een weinig j Honig in Wyn gekookt (i). Gebrande Koperbloemen verfchillen in het wee!j zenlyke niet van gebrand Koper; en kan men dus het ! laatfte, zeerwel in de plaats ftellen van de eerften. S. x. Een ander. Wierook één deel, Galnoot een gelyk gedeelte, Saffraan drie deelen. Alles ! fyn gewreeven zynde, vermengt men ze met • eikanderen; fteld het geheel drie Dagen lang in de Zon; en giet, zoo lang tot het lymig wordt daar by, eerst het wrange fap van onrype Druiven, en vervolgens, wrange, donker-roode, en welriekende Wyn (O- De (A) Ibid. k (O Ibid.  3oG HEELKUNDE va* f,,^Wyn; inrdit Me°gZeI bevat' * ongetwyf. §. XI. dPnEF\anter' Men k°°ke de Van den Eikenboom in witten zoeten Wyn. Als zulks genoeg fcfiynt, giete men de l J en vermenge twee deelen daar van , met één deel yan alle water gezuiverden Oliedroezem Men c0ke dit op een kIdn Vuu^ ^oezem tot he eene genoegzaame dikte heeft roe- ".r^qmopdat hetnietaan- De witte zoete Wyn , is hier en overal waar DoTouT°m' ^ Ciprifche 1 Door oliedroezem, ^„.verftaa men het doorz kzel _der „hgeperfte Olyfolie. - De bedoelde Eflc, 13 zeeker de Quercus Ikx van Dioscoar- §. XII. anhander- "eeme 3lIe dezeIfde d^- gen als vooren; en in plaats van Wyn, fterke witte Azyn. Hierin doopt men vette Schat pen- (*) Ibid.  HIPPOCRATES. 3°* penwol, weekt en kookt dezelve naderhand in Oliedroezem , en doet 'er by het fap van den wilden Vygenboom , Aluin van Melos, Nitrum, en Koperbloemen, welke laatften wel moeten gebrand zyn. Dit Middel zuivert de Zweeren meer als het eerfte; 't welk intus. fchen dezelven niet minder doet droogen (7). De wilde Vygenboom is de Caprificus, of Ficus capri. Wat de Aluin van Melos is, hebben j we hier voor aangeweezen. §. XIII. Een ander. Men weeke de Wol in zeer weinig Water; giete 'er alsdan een derde Wyn op ; en kooke het tot eene bekwaame dikte. Hier door worden verfche Wonden het fpoedigst gebragt tot verëttering O). De Wol, is hier wederom de Schaapenwol, en moet zeer vet en versch zyn , zalze het geftelde uitwerkzel helpen voortbrengen. CO Ibid. (m) Ibid. S- XIV.  308 HEELKUNDE van §. XIV. & Een ander. Men ftrooije de gedroogde Wortel."van den Kalfsvoet op; en legge de groene fappige bast van den wilden Vygenboom, met Wyn of Honig gewreeven,aan (V). Door de Kalfsvoet, moet men verdaan, de gevlekte, de Arum maculatum , welke Dioscorides eetbaar ftelt. §. XV. Een ander. Men kooke geraspt Kornoeljehout in Azyn. De Azyn egter moet wit zyn. Dan vermenge men daar mede , Oliedroezem en rauw Teerwater; en fmeere, droppele, of legge het aan ( o ). Het Teerwater , is of het wateragtig vogt, 't welk op de vloeibaare Pik zwemt; of dat,'t welk by het fmelten der Pik, door eene aangebragte Buis uitvloeid. S- XVI. Deeze drooge Middelen bepaalen de Verëttering by verfche Wonden, als men dezelven O) Ibid. Pag. «77. O) Ibid-.  HIPPOCRATES. 309 ven eerst met Azyn, en vervolgens met eene Spons, in Wyn nat gemaakt, afwascht. Men ftrooije naamlyk in de Wonde, fyn gewreeven Lood en Spodium; het fyne ftof van Kornoelje-hout; het Koper-hamerfiag; de Aluin en roode Atramentfteen , 't zy alleen, 't zy vermengd met het ftof van Kornoelje-hout; dat van dit Hout alleen ; het zeer fyn gewreeven Zilverglit alleen; of het poeijer van de ronde Holwortel fj>). Hoedaanig het Lood, in deeze Leerfteliing gemeld, moet voorbereid worden, leert Dtoscomdes. - De Spodium is zeer zeeker die der Grieken; te weeten , de Asch, of liever, de onzuivere Metaalbloem , welke men verzaamelt by het maaken van het Koper. Voor Koper-hamerilag, vindt men by Hippocrates Lepis , 't gene hetzelfde zegt als Sauama aeris. Het Zilverglit, is vol¬ gens Dioscorides; de Flos of Spuma argenti. — De ronde Holwortel weet men, is de Radix ariftolochia rotunda. $. XVII. Een ander Middel voor verfche Wonden. Myrrhe, Galnoot, Spaanschgroen , gebrande Ko- (ƒ>) Ibid. X  3i° HEELKUNDE van perbloemen, gebrande Egyptifche Aluin, roode Steenbreeke, gebrande vette Schaapenwol, Goudglit, van elks even veel. De verdunning gefchied ais vooren, met Wyn (q). . De roode Steenbreeke.Oenanthe, gelyk men leest in t oorlpronglyke, is by ons best bekend onder den naam van Filiper.dula — De bedoelde Egyptifche Aluin, is de Trichiies. §. XVIIÏ. Eenige andere bereidzels koomen hier by nog in aanmerking: by voorbeeld. Men neeme de fterkfle witte Azyn , Honig, Egyptifche Aluin , beste Nitrum die genoeg gebrand isj en voege daar een weinig Gal by. Dit middel vernield het weelig Vleesch, en holt de Zweer uit zonder byting Cr). Welke Gal hier gemeend wordt is onzeeker. Ver. moedelyk is het de Osfengal. §. XIX. Een ander. Een kleinbladig Kruid, 't welk men Mychrophyllon noemt, en de Wratten aan de (?) lbid. (r) Ibid.  HIPPOCRATES. de Voorhuid verteerd. Ook Aluin, roode Atramentfteen,en gezeegelde Aarde van Melos; of, mën ftrooije in de Zweer,het drooge, verdikte,en uitgeperfte fap van de wilde Komkommers; of wel het poeijer van de Granaatfchillen ( s ). Welk Kruid men door de Mycrophyllon verton moet, is my alsnog niet gebleeken. Giu mm neemt het voor de Anthemh cotula van Linneüs; de Cotula foetida , of (tinkende Camillen naamlyk. — Het fap der wilde Komkommers is bekend. §. XX. De zuivere holle Zweeren, vuile men by voorkeur op met een Kruid , Lagophyrus genaamt; 't welk, gedroogd zynde, gelykt naar Tarwezemelen, en welks blad klein, dog iets langer is dan dat des Olyfbooms: of ook, met de Andoorn en Olie (O- Het woord Lagophyrus, beteekent Haazentarw; dog my is onbekend wat men hier door verftaan moet. — De bedoelde Andoorn, is waarfchynlyk de witte, of Marrubium album. ■ • * - §. XXI. (s) Ibid. CO IbW. Pag. 878. X 2  3ia HEELKUNDE van $. XXL Een ander. Het binnenst, vet, honigagti*, en met droog gedeelte eener gedroogde VYs ■ twee deelen Water • en één deel gebrand en zeer fyn gewreeven Lynzaad (u). Alle deelen van dit Mengzel, zyn zoo algemeen bekend, dat het ounoodig is hieromtrent iets aan te merken. §. XXII. Een ander. Een gedroogde Vyg en een weinig fyn gewreeven drooge Koperbloemen, met wat fap van den Vygenboom. Gelyk ook, het binnenst eener Vyg, de Chamaeleon niger en drooge Osfengal. Het overige is hetzelfl de (y). Wat de Chamaekon niger , of Chamaelem melos , zoo als men leesr in 't oorfpronglyke, is, durve ik niet op my neemen te bepaalen. Griwm neemt daar voor, de Carthamus Corymbofus. C») Ibid. (v) Ibid. §. XXIII.  HIPPOCRATES, 313 §. xxiii. Drooo-e Middelen. Rauwe Kers , en edele Rakette, van elks evenveel. Ook twee deelen gedroogde Vygen; twee deelen Lynzaad; en het fap van den Vygenboom f>). De Kers is hier, de Nafturtium hertenfis. I>« edele Rakette, de Eryfinum officinale. §. XXIV. Als men zig van deeze Middelen bediend, legt men 'er een drukdoek op, in Azyn nat gemaakt; deeze overdekt men met eene Spons; en men bevestigt eindelyk alles, door een Verband (x). De aanleg der Spons over den Drukdoek, fchynt my toe te "moeten dienen tot het bewerken eener zaote drukking;ten einde de holle dog zuivere zweeren , te vaardiger zouden geheeld worden; en is, in dit Licht befchouwd, zeer aanprysbaar. (w) Ibid. X 3 * XXV'  8*4 HEELKUNDE van $• xxv. Wanneer de omliggende Deelen ontftooken zyn, befmeere men deezen met het gene men goeddunkt (y). Het gene men goeddunkt, ftdt ongetwyffelt niets anders, als het gene uien dienftig oordeeld ter verdryviug der Ontfteeking. — Thans is hier toe veelal in gebruik, een versch gemaakt mengzél vaq Olyfolte, en Goudglit-azyn, 't zy op zig zelf, 't zy vermengt met een weinig Loodzuiker. S- XXVI. Wil men een vogtig Hulpmiddel gebruiken, en feen Bytmiddel aanbrengen, alsdan bediene' men zig van een dergelyfc verband als het voorige. Het Middel zelve moet beftaan uit de volgende dingen. Zwarte Nieswortel, Rusgeel, Koper-harnerilag, fyn gewreeven Lood, veel Zwavel, Operment, en Spaanfche vliegen. Deezen kan men naar goedvinden ten gebruike faamen mengen. Men verdunne alles met Cederolie (s). Het O) Ibid. ) Ibid.  HIPPOCRATES. 3*5 Het Rusgeel - is de Sandarach der Grieken. De Operment, een foort van Rottekruid , bekend onder den naam van Auripigmentum. Hoor de Cederolie wordt waarfchynlyk verdaan , de vloeibaare Hars van de Juniperus oxycedrus , althands naar de gedagten van Guimm, waar mede ik my zeer wel kan vereenigen. §. XXVII. Indien hy die het Bytmiddel heeft aangelat, zulks noodig oordeeld, neeme hy hetzelve weo-, en omilaa het Deel met een afkookzel vandenKalfsvoet; of wryve deeze, gedroogd zynde, tot Poeijer, en vermenge dit met Honig o> De Kalfsvoet, is de Arum Of in dit voor- (kluift het blad of de wortel daar van bedoeld word, is onzeeker. ■ Grimm verklaardt zig voor het laafte. $. xxviii. Wanneer een droog Bytmiddel vereischt. word, outhoude men zig by deszelfs gebruik, van voorgemelde aanlegzels. Het droog Byt- mid- O) lbid, X 4  3i6 HEELKUNDE van middel bereide men alsdan eeniglyk uit zwarte Nieswortel en Rusgeel (~b). Wat door Rusgeel moet verfraan worden , is ftraks gebleeken De zwarte Nieswortel is de Radix helkborus niger. De onthouding van aanlegzels voorgemeld , by het gebruik van een gefteld Bytmiddel, ziet waarfchynlyk op dergelyke'n, als waar van een voorbeeld is opgegeeven in de aófte Leerfteliing. $. XXIX. Een ander vogtig. Neemt het Kruid, welks blad dat van den Kalfsvoet zeer naa gelykt, maar wit, wollig, en zoo groot is als het blad van den Klimop. Dit Kruid moet met Wyn worden aangelegd. Of, men vermenge door wryving dat, 't welk aan den ftam van den Eikenboom groeid, met Wyn, en gebruike het als een oplegzei (cj. Welk Kruid in het eerfte gedeelte van den Tekst bedoeld word is twyffelagtig. Misfchien egter is het ' de Dracunculus minor; de kleine Speerwortel. Deeze althands heeft verfcheiden der opgetelde hoedaanigheden, en dezelfde, fchoon fterker vermoogens als (è) Ibid. QO Ibid.  HIPPOCRATES. 317 «is de Kalfsvoet. — Door dat , 't welk aan den fiam van den Eikenboom groeid, en in het laafte gedeelte genoemt word,moet men waarfchynlyk ver. ftaan de Beziën van de Marentakken, van de Fiscus quercinus, als zynde lymfe, Wierp, en by- tend Van de genoemde takken zelf, kan men dit vermoogen , immers even zoo min «eweere^fl als van de Mos , aan den ftatn van denzelfden Boom groeijende. §. XXX. F en ander. Het wrange fap van-onrype Druiven , fcherpe Azyn, Koperbloemen, het fap van den wilden Vygenboom. Of, in het fap van onrype Druiven, doe men fyn gewreeven Aluin, ftelle het in een koperen Bekken bloot aan de Zon, en roere het dikmaalen om. Als het eene genoegzaame dikte gekreegen heeft, neeme men hetzelve weg ( dj. Hoedaanig de dikte der befchreeven Hulpmiddelen zyn moet, word niet gemeld. — Vermoedelyk is het die van Honig. §. XXXI. Een ander droog Middel, is dit. Men ftrooije in de zweer, zoo lang dezelve vogtig (<0 Ibid. Pag. 879. X 5  8»8 HEELKUNDE van is en voortknaagt, de fyn gewreeven zwarte Nieswortel. Het verband is hetzelfde als wanneer 'er een pleifter word aangelegd (e). ILdJ?,°0rfllr0ngli'ken Tekst fiaat» ***** ^ooge Middelen, zyn deezen. - Ik heb deeze woordenfchikking veranderd , zoo om dat hier flegts van een enkel Hulpmiddel gefprooken word als om dat in 't vervolg,nog verfcheiden drooge Mid, delen, van gelyken aart, worden opgegeeven — Het bedoelde verband, het eenige 't welk ter deezer plaatze o^e opheldering vorderd , is waar fchynlyfc dit, Men zuivere eerst de zweer met zagt en fchoon Linnen; dan ftrbbijé men daar op het Poeijer; legge vervolgens een Pleifter aan ■ en overdekke eindelyk alles , met eene zagte Sp0'ns en een Windzel Dus aithands begrypt het Galenos. §. XXXII. Een ander. Men doe drooge, gelyke,-en niet zeer groote' Zoutkorrels, m een koperen, of nieuwen aarden Pot , en voege 'er by eens zoo veel beste Honig. Men zette alles op een Kooien vuur, en'ïaate het daar op ftaan tor het'verbrand is. De zweer naderhand met eene Spons gezuiverd zynde, verbinde men de. zei- (e) Ibid.  HIPPOCRATES. 3*9 zelve als te vooren, dog maake de drukking wat meerder. Ter plaatze waar het Middel niet geraakt heeft, hervatte men de inftrooijmg, | en men verbinde op gelyke wyze. Als men hetzelve wil wegneemen , moet het met warme Azyn doorweekt worden. Is zulks noodig , alsdan gebruike men het ten derden made, naa men de zweer gezuiverd heeft als te vooren (/). De wyze van verbinden op welke Hippocrates zig-hier ter plaatze beroept, is dezelfde als f die der voorige Leerfteliing Dc overige by- zonderheden vordtren geene opheldering. §. XXXIII. Een ander droog Bytmiddel. Men ftrooije ' beste fyn gewreeven geele Atramentfteen, of Koperbloemen welke flegts tot een matig fyn poeijer gebragt zyn, op de vogtige en rotte plaatzen der Verzweering (g> Door de geele Atramentfteen, verftaat Dioscorides de MJy, een foort van Vitriool-erts, welke eene goudgeele kleur heeft. (ƒ) Ibid. (g) Ibid. §. XXXIV.  32o HEELKUNDE van §. XXXIV. Een ander dergelyk Bytmiddel. Naa men de Zweer mee eene Spons heeft afgewischt, brande men met een Toorts, fij een aarden Vat, zeer vette Wol,tot dezelve geheel verteerd is. Deeze, naa ze zeer fyn gewreeven is, ftrooije men in de Zweer , en We vervolgens een zelfde Verband aan (k) De Wol is bier wederom de Schaapenwol. — Het Verband, dat van §, 31. §. XXXV. Een ander droog Middel voor dergelyke zweeren. Chamaeleon niger, Aluin met het fap van den Vygenboom vermengd: De Aluin moet gebrand zyn , en men moet 'er de Osfentong by voegen (z). Aangaande de Chamaeleon niger, zie men onze Aantekening op §. 22. _ Het fap van den Vy- genboom, is waarfchynlyk dat van den wilden. De Osfentong, is de Anchufa. Welk gedeel¬ te deezer Plant intusfchen hier bedoeld word kan niet Qh) ibid. (O Ibid.  h i p p o c r-a t e s; 321 niet bepaald worden. De waarfchynlykheid nogthands plyt voor den Wortel. §. XXXVI. Men ftrooije ook Guichelhyl, gebrande Egyptifche Aluin, en fyn gewreeven Orchomenion in de zweer ( k ). De Guichelhyl, is de Anagallis. —— Wat men door de Orchomenion verdaan moet, is onzeeker. S. XXXVII. In de voortknaagende Zweeren welke men Nomas noemt, is de gebrande Egyptifche Aluin, ook die van Melos dienftig. Men moetze nogthands te vooren beftrooijen met Nitrum , en met eene Spons zuiveren. By deezen dienen ook de roode Atramentfteen, en de Aluin, beiden tot ze gloeijen gebrand zynde (/). Welke Zweeren en Hulpmiddelen Hippocrates onder de hier voorkoomende benaamingen verftaat, is bereids voormaalen gebleeken. (A) Ibid. CO Ibid. s. xxxviii.  352 HEELKUNDE van §. XXXVIII. Tegen de verouderde, bloedige, en zwarte Zweeren aan de Scheenen, bediene men zig van de fyn gewreeven Melooten-bloemen, vermengt met Honig (m). Ik heb dergelyke Zweeren j zelfs in eenen zeer hoogen graad van kwaadaartigheid, dikmaalen ontmoet by Zeebeden , naa het eindigen eener langduurige reize ; en niets meer vermoogend bevonden , . dan het beftryken der Zweer met den Terpentyngeest; de aanleg eener koude Pap, beftaande uit Haverengort, gekookt in roode Wynmoer; en het inwendig gebruik van een welverzaadigd afkookzel des Koortsbasts, bedeeld min of meer naar gelang der omftandigheden, met den geest van het Koperrood. §. XXXIX. Op de doorgefnedene Peezen, legge men gekneusde en door de zeef geflagen Muizendoornwortel: of, het wit en wollig Vyfvingerkruid, 't welk hooger boven den grond wascht als het zwart. Beide wryve men met Olie, legge ze # aan; («O Ibid. Pag. 880.  HIPPOCRATES. 323 aan; en neeme ze naa verloop van drie Dagen wederom weg («)• De Muizendoorn-wortel is de Wortel van de^cus asculaiem , van de fteekende Palm. — Wit door bet wit Vyfvingerkruid moet verftaan worden is onzeeker. Misfchien is het de Petemilla argentea. J. XL. Weekmaakende Middelen welken een fchoon Lidteeken voortbrengen,dog des Winters meer te pasfe koomen dan des Zomers. Men vermenge het binnenst hoonigagtig gedeelte der Zeeuijen, of de Pik, met versch Varkens vet eenige Olie, Hars, en Loodwit. Ook, versch Ganzen- of Varkens - vet, Zeenijen, en Olie Het wit Was, oud en versch Varkens - vet. üt Zeenijen, Olie, een weinig Hars, Was, oud en versch Varkens-vet. Men neeme twee deelen oud, tegen een deel versch Vet; en van de overige dingen zoo veel als de noodzaaklykheid fchynt te vorderen. Het verfche Varkensvet, finelte men in een byzonder Vat; vermense daar mede, fyn gewreeven en door de zeer «Hagen Zilverglit; en kooke alles onder eene geftaadige omroering zoo lang, tot het, op (») lbid.  3*4 HEELKUNDE van den grond gedruppelt zynde , ftolt. Alsdan neeme men hetzelve van het Vuur; giete het van het fteenagtig doorzakzel af; menge 'er wat Hars by, en een weinig Cederolie, ftaande eene zelfde omroering. Alle dergelyke Middelen, met Hars bedeeld, moeten deeze, naa ze van het vuur afgenoomen, en terwyl ze nog warm zyn, al omroerend worden bygevoegt (o). Gelyk door bet woord Hars (Reftna) veelèrlei plantaartige traanen verdaan worden, is het eenigzints twyffelagtig,op welke van deezen hier bepaaldelyk gedoeld wordt. — Volgens Gorreos fchynt het, dat men vooral moet denken op de gemeene geele en zagte Schoenmaakers Pik. Wat de Cederolie vermoedelyk is, hebben we §. 26. aangeweezen. S- XLI. Een ander. Oud Varkensvet, Was, en Olie; en van drooge dingen, Poeijer van Kornoeljehout , Wierook , en Zilverglit, van elks één deel. Van het Varkensvet moet men twee deelen, van de Was één deel, en van het verfche Vet even zoo veel neemen (p ). In (0) Ibid. (?) Ibid.  HIPPOCRATES. 3*5 In dit Voorfchrift ligt eenige duifterheid welke ik i „r»,, r- In het eerfte gedeelte niet weet op te losfen. —— *5n"c„ . 6 naamlyk wordt gefprooken van oud Varkensvet , Waa en Olie:in bet laafte, van Varkensvet Was, en versch Vet. Beiden deeze deelen intusfchen , fchynen niet anders in te fluiten als hetzelfde. §. XLII. Een ander. Men neeme oud Varkensvet, en daar nevens verfche Bokkentalk, met zoo min mooglyk van de vliezen. Deezen, gewreeven of gekneusd zynde, vermenge men met Olie, en voege daar by-voor de helft, Lood, Spo- dium, en het poeder van Kornoeljehout (?j. Wat Spodium zy, is §. 16. gebleeken.- Hoedaa„ig deeze en het Lood moeten voorbereid worden, blykt nergens. %. XLIII. Een ander. Bokkentalk, Spodium, roode Atramentfteen, Lazuur - fteen, en Olie (r). Voor Lazuur-fteen, Lapis lafuli, leest men in't oorfpronglyke Cyanas. (?) Ibid. (r) Ibid. Pag. 881. Y §. XLIV.  325 HEELKUNDE van S- XLIV. Voor de brandingen met Vuur. . Men kooke de tedere wortels van den Eikenboom, terwyl de Bast dik en groen is, naa ze zyn klein gefneden, op een Koolen-vuur in Wyn, tot alles de dikte heeft eener Zalve. Men kanze ook kooken met Water (s). Dit Voorfchrift bevat geene de minfte byzonderheden welke opheldering vorderen. S. XLV. Een ander 't welk zagter is. Men fmeere oud Varkensvet op een Zeenijen,. tot het daar is ingedrongen: fnyde de Uijen aan Hukken legge dezelve aan; en bevestige ze met een Verband. Daags daar naa, -finelte men dergelyk Vet, vermenge daarmede Was,Olie,Wierook, Karnoeljehout, en Menie; en legge dit op de befchadigde plaats (t). Voor Menie, leest men in 't oorfpronglyke Miltos, zonder eenig byvoegzel. _ Het is derhalven onzeeker welk foort daarvan byzonderlyk bedoeld wordt. (O Ibid. (t) Ibid.  HIPPOCRATES. 3*7 wordt. Misfchien is het die van Lemnos, by DioscoRiDES genoemt Rubrica fabrihs. — Naa dit Middel is aan gelegd, wil Hippocrates vervolgens, dat men gebruik zal maaken van de bladen desKalfs. voets, gekookt in Wyn en Ode. §. XLIV. Een ander. Naa men het Deel befineerd heeft met oud Varkensvet, wryve men de wortel der Asphodüle met Wyn, en ftryke'er dit Mengzel over heen ( «). Door de Asphodüle moet waarfchynlyk verdaan worden, de dfphodelus luteus. §. XL VIL Een ander. Men fmelte oud Varkensvet J vermenge daar mede Hars, en Joodenlym, fmeere het op Linnen, warme het over het Vuur, legge het aan, en bevestige het door een Verband fv). Het O) Ibid. O) Ibid. Ï2  3*3 heelkunde van Het Joodenlym is hier de Bitumen a/phahum , niet de Mumiat of fchoon deeze beter geagt word als gene. v y f.  HIPPOCRATES. 3*9 VYFTIENDE HOOFDDEEL, Leerftellingen , opzigtelyk tot de Gezwellen. J)e Gezwellen vorderen veel kunst om dezelven alsze gevormd worden te kennen; omze op te losfen; en om hunne vergroóting te beletten. Het vorderd geene mindere kunst, om dezelven tot eenen zeer kleinen merkbaaren omtrek te bepaalen; en omze te behandelen op eene wyze, welke maakt dat de daarin beflooten ftof overal gelyk is: want, is deeze ongelyk , alsdan is 'er gevaar datze door» breeken, en eene verzweering maaken welke Z zeer  33° HEELKUNDE van zeer moeilyk te geneezen is. Men moet dus trachten die ftof gelyk te maaken. door het Gezwel gelykelyk te doen rypen. Men moet ook hetzelve,noch te vroegtydig openen,noch van zelf laaten doorbreeken O). Een Gezwel, noemden de Ouden alles wat tegen de natuur was uirgeftrekt in lengte breedte en diepte. Thands befchtyft men hetzelve, als eene tegennatuurlyke vermeerdering van de eige uitgeftrektheid aens Deels , gepaart met vermindering, of geheele vernietiging van deszelfs werkingen. —. Welke Gezwellen hier Bëpaaldelyk moeren verflaan worden is eenigzints twyffelagtig, dewyl het woord Phymata, waar van zig Hippocrates bediend, dan eens gebruikt wordt in den zin van Gezwellen in 't algemeen; dan eens in dien van uitwendig blykbaa. re Verzweeringen of Kliergezwellen ; dan eens zelfs van Gezwellen in hun eigen vlies beflooten , en dergelyken — Wat hier yan ook zyn mooge , dit nogthands is zeeker, dat fommige Gezwellen veel Kunst, dat is veel Heelkundige kennis vorderen, om jlaande ze gevormd wonten te kennen, of alsze gekend zyn , 'optelosfen; gelyk ook, om alsze tot verzweering neigen , dezelven te bepaalen tot een zeer kleinen merkbaa'ren omtrek, en te behandelen op eene 'wijze, welks maakt dat de daarin beflootene ftof overal gelyk , of eendaantig is. — Niet minder zeeker is het, dit, 1001> ^ifb laavsp ios ?r tifbzl* . jlv^/io 4ljf (O De Medici. Pag. ai.  H I P P O C R.A.T E S. 33* als dezelven doorbreeken , terwyl die ftof noch ongelyk, I-piet eendaantig is, daar uit Verzweeringrn voortkoo\tnen welke zeer moeilyk te geneezen zyn; en men in 't geval van Verzweering, altoos moet trachten hen geïlykelyk te doen rypen, en noch te vroegtydig moet openen , noch tan zelf laaten doorbreeken. |^Shio,i: \è• £ IL - ■ Naar buiten zig bepaalende, verheven, puiv jjtige, gelykelyk rypende, in den omtrek niet' l harde en onverdeelde Gezwellen zyn goed. E AUerërgst die, welke van deezë hoedaanighe; den het meest afwyken (x). Alles wat hier gezegt wordt , is blykbaar betreklyk tot de Ettergezwellen in 't algemeen; en in het oo;foronglyke nogthands , ontmoet men wederom het woord Phymata. Dat Gezwellen van dit foort , waar by alle befchreevene byzonderheden pïatfts hebben goed, dat is , gemaklyk geneesbaar zyn, 'S onloochenbaar; gelyk het ook Is, dat de. zulkeü minder of meerder kwaad, moeilyk geneesi| baar zyn, waar by weinige of geene derzelver ge- i vonden worden. 1 Een Gezwel, om dit in 't voorbygaan aantemerken , noemt men onverdeeld, als het overal aan zig zelve gelyk, en noch knobbel- O) De Marb. Vuig. Lib. 6. Stel. i. Pag. 1165. Ne. 12, Z 2  33* HEELKUNDE van belagtig, noch op de eene plaats harder dan op de andere is. §. III.' Alle Gezwellen zyn oorfpronglyk , of uk Slym a of uit Bloed. Zynze het gevolg eener wonde of van een val, alsdan is het nuttig hen te verdeelen door Aanlegzels, en Purgeermid. delen; of te doen verëtteren door de eerften. Onder de Aanlegzels verdeelen die, welken verwarmen, bevogtigen , en niet aantrekken.' De verwarmende en aantrekkende integendeel, zyn Ettermaakend (y). Het eerfte gedeelte deezer Leerfteliing, 't welk zeeker vatbaar is voor tegenfpraak, daar hatende, zal ik omtrent het tweede gedeelte aanmerken, dat ik het woord Cataplasmata, in den griekfchen Tekst voofkoomende , vertaald hebbe door Aanlegzels, niet door Pappen, gelyk men meestal gewoon is; en ik zulks gedaan hebbe om reeden, dat dit zelfde woord by Hippociiates doorgaands gebezigd wordt, in den algemeenen zin van fuperpofitum Medicamentum , en men dus nimmer kan zeeker zyn dat hy daar mede Pappen bedoeld , ten zy men zulks, 't gene hier het geval niet is , uit de faamen. Helling kan opmaaken. Verwarmende, bevogti- gen Je, en niet aantrekkende of prikkelende Aanleg- zeis (j) De Afemonib. Pag. 323.  HIPPOCRATES. 333 zeis, 't zy Pappen, 't zy Stovingen, zyn inderdaad ..gelyk hier gezegt wordt, verdeelend; de verwarmende en aantrekkende integendeel, ettermaakend. §. IV. De verplaatzingen , gelyk de Lieschbuilen, : tekenen eene onzuiverheid hier of daar, vooral in "de ingewanden , en zyn in het laatfte geval kwaadaartig fx). Wat Verplaatzingen zyn, is elders gebleeken. —In het oorfpronglyke leest men voor dezelven hier ter plaatze, dpoftafies. ——— Foesius vertaald dit 1 woord door Abfcesfus , en het woord Bubones, 't welk insgelyks in het oorfpronglyke voorkomt, en wy door Liachbuilen hebben overgezet, door glandularum tumores. — In 't vervolg zal blyken, dat Hippocrates zelve dit woord by voorkeur gebruikt ter benoeming der Lieschbuilen. — Dat dergelyke verplaatzingen, dergelyke Builen, doorgaands, indien niet altoos , eene onzuiverheid hier of daar , vooral in de ingewanden tekenen, is waar. Het is i niet minder waar, datze in het laatfte geval immer zoo kwaadaartig zyn als in het eerfte. O) De Morb. Vuig, Lib. 6. Seél. a. Pag. 1168. No. 7. Z3 §. v.  331 HEELKUNDE van S. V, De Krop - kliergezwellen , de tot zweering neigende Knobbelgezwellen , de Bloedvin, nen, en de Kool, zyn allen oorfpronglyk uit flyra O). Hippocrates noemt de eerften deezer Gezwellen , Choerades , de tweede Phygethln ' de derde Dothiettes, het vierde en Jaafte Anthax. . Wat betreft de geftelde oorfprong derzelver, deeze is alzints onbewysbaar. §. VI. Des winters wordt het Lighaam vervuld met flym. Hier van komt, dat fommigen alsdan eene groote hoeveelheid flym uitipuuwen en fnuiten ; en vooral, dat 'er behalven andere Slymziekten, flappe en witte Gezwellen, Oedemata genoemt, gebooren worden (bj. Schoon men te regt heeft aangemerkt, dat Hippocrates gewoon is, het woord Oedemata zoo wel als Phymata, op de Gezwellen in 't algemeen toetepasfen, en zig onverfchillig bediend, dan eens van (a) De Afeüionib. Pag. 525. (i) De Natura Htmin* Pag. 177.  HIPPOCRATES. 335 van de een, dan eens van de ander deezer wocr. den, bewyst nogthands deeze plaats ten duidelykften, dat hy door Oedemata meer byzonderlyk verftond Slymgezwellen, dat is die Gezwellen, welken hedendaagsch onder den naam van Zugtgezwellen befchreeven worden. — Voor Slym, leest men in het oorfpronglyke Phlegma , waar door de Ouden meestal verftonden een koud vogt, ftaande den winter inzonderheid in het Lighaam aanweezig. S. VIL Wanneer dat, 't welk is aangevoerd, wordt opgehouden, maakt het eene ophooping in de Klieren , welke geheel geene zwaarigheid in. fluit, als het gene daarin wordt opgehouden, weinig en zagt is. Is hetzelve integendeel veel en fcherp, en blyft het fcherpe en lymige aanhouden ; alsdan komt 'er in de Klieren eene ontfteking en zwelling, welke fomwylen de Hals tot aan de Ooren toe inneemt. Gebeurd nu zulks aan beide zyden, dan is 'er pyn in beide Ooren ; indien aan eene zyde , in het eene Oor (c). Door dat, 't welk is aangevoerd en opgehouden wordt, verftaa men hier bepaaldelyk , 't gene ge- voera c) De Glandulis. Pag. 277. Z 4  336 HEELKUNDE van voerd is naar, en opgehouden wordt in, de Klieren van den Hals; want het is daar op dat Hippocrates vooral zinfpeelt. — Eene vloeijing inderdaad naar die Klieren, maakt niet zelden, als het toegevloeide vogt daarin wordt opgehouden, en noch veel noch fcherp is, eene ophoopLig en zwelling welke weinig zwaarigheid influit, en zig veeltyds redt langs den weg van Oplosfing — Het is 'er geenzints dus mede gelegen , wanneer de vloeijing groot, het vogt fcherp, en de ophouding langduurig is. In dit geval integendeel, ontfteken en zwellen die Klieren veeltyds zoodaanig, dat de zwelling zigwaarlyk uitftrekt tot aan het Oor of de Ooren langs de gantfche lengte van den Hals, naar datze plaats grypt of aan de eene zyde alleen, of aan beide zyden tevens. In het eerfte geval ook , is 'er doorgaands pyn in het eene Oor; in het laatfte iij beide Ooren. —— Deeze Leerfteliing derhalven , is alzints overeenkomftig met de waarheid, en kan men onbepaald aanneemen. §. VIII. Waar eene fterke en langzaame flymagtige ophooping plaats grypt, aldaar wordt dezelve gevolgt van Ontfteking; of koomen 'er , als het vogt hetzelfde blyft, Krop-kliergezwellen , welken voor de moeilykfte Gebreken van den Hals gehouden worden (d). Dat Bedriege ik my niet grootelyks, alsdan behelsd deeze l eerftelling eene zeer goede befchryving van de inwendige waterzugt der Gewrigten , immers voor zoo veel betreft derzelver oorfprong. Men verandere flegts , om dit met my te gevoe. len , het woord Slym , in dat van Lidvogt , het woord Vleesch, in dat van Klieren, en vergelyke al het overige , zoo met de Befchryving dier ziekte van de Hedendaagfchen, als met het gene ons de dagelykfche ondervinding leerd ten haaren opzigte. • J.XIL Op eene blykbaare en fterke klopping in Zweeren, volgt Bloedvliet (h). Wat hier door het woord Helcea, door Zweeren Vertaald, moet verftaan worden ,is eenigzints twyffelagtig, en ondertusfchen hangt daar van alleenlyk af de geheele verklaaring deezer Leerfteliing.— My komt het niet onwaarfchynlyk voor, dat men voor Zweeren moet leezen, Gezwellen; en dus voor (g) De Loc. in Homine Pag. 411. {h) Aphorism. SeCt. 7. Aph. 21. Pag. ii$9-  34* HEELKUNDE v A n blykhaare en fterk kloppende zweeren , gezwellen van denzelfden aan; dat is met é.6n woord, Slagaderbreuken. r Hippocrates althands gebruikt op. gemeld woord, fomtyds in den zin van allerlei ge. breken der zagte Deelen, van Gezwellen zoo wel als van Zweeren; 'maakt voor zoo veel my bekend is, nergens eenige duïdelyke mélding van dit Gebrek; en , hst is niet te denken, dat hy die zo veel gezien heeft, en zoo oplettend was, hetzelve niet zoude gekent of waargenoomen hebben. — Het kan nogthands zyn, dat hy daar mede enkel eene eigenlyk gezegde Zweer bedoeld; want ook in deeze, vooral wanneerze volgt op eene' diep doorgaande Verfterving, befpeurd men dikmaalen eene flagader. lyke klopping; zier men fomwylen het Vat zelve; en gebeurd 'er wel eens, als men geene behoorlyke voorzorgen neemt, eene Bloedvliet. .. %. XIIL Als 'er een knobbelgezwel onder de Tong komt, zweld de Tong, .is deeze en alles wat daar by ligt hard op het gevoel, en kan het fpeekzel niet doorgezwolgen worden. In dit. geval moet men eene natte fpons warm aanbrengen; uitwendig'op de gezwollen Deelen, eene Pap van Garfteh meel in Wyn en Olie gekookt aanleggen; en tot een Spoeldrank geeven een afkookzel van Vygen. Gaat het tot verettering over, alsdan moet men het opfny- den.'  HIPPOCRATES. 343 ; den. Somwylen breekt het door van zelf; en dit vervuld de plaats der opfnyding. Bied zig de verzweering uitwendig aan , alsdan moet dezelve gebrand worden (*')• Dit gebrek,'t welk ik niet weet, dat door eenig anderSchryver is opgemerkt,en blykbaar behoord tot de Kiasfe der tot verzweering neigende ontftooken Gezwellen, noemt Hippocrates zelve, Hypoglosfus. De behandeling deszei ven, zoo als deeze hier voorkomt , is alzints aanprysbaar, met opzigt naamlyk tot het weezenlyke. — Voor de befchreeven Pap egter zoude ik liever verkiezen eene, welke beftond uit Haveren-Gort, gekookt in Melk ; en voor de Branding , als de verzweering zig uitwendig aanbood, even als. wanneer ze zulks deed van binnen, de opfnyding. §. XI V. Wanneer de Amandelen, geplaatst ter weérzyden onder de Kaak, een Gezwel maaken , 't welk uitwendig gevoeld hard is, en de gantfche Keel doet ontftëeken, moet men met een ingebragten Vinger dezelven terug drukken ; de Keel beftryken met drooge Koperbloemeni een Spoeldrank toedienen van welriekende Tuin- krui- (i) De Mort. Lib. 2. Pag. 271.  344 HEELKUNDE van kruiden in de Zon bereid; en uitwendig, ter plaatze der zwelling, eene lauwe Pap aanleggen, beflaande uit Garftenmeel in Wyn en Olie gekookt. Zoo dra het Gezwel, van binnen gevoeld, zagt fchynt, moet hetzelve met het Mes geopent worden. Dikmaalen egter, redt het zig van zelve (k). Dat hier bedoeld wordt eene ontftekingaartige zwelling der Amandelen , is zeer zeeker. —— Zulk eene zwelling is vry gemeenzaam; gaat veeltyds gepaart met eene algemeene Keelontfteking; en eindigt fomwylen door oplosfing, fomwylen door verzwee- ring. Ter bewerking der Oplosfing, dienen niet zoo zeer ~de aaiigepreezen Hulpmiddelen , als wel de Aderlating, de Buikzuivering, verdunnende en verkoelende Dranken, Mondfpoelingen van gelyken aart, weekmaakende Pappen, drooge of natte Koppen ter plaatze van den Nek aangewend, de aanleg van Bloedzuigers aan den Hals, en dergeiy- ken. De Verzvveering wordt bevorderd door opgemelde Pappen , en door een fpoeldrank van Vygen gekookt in Melk of Water. —- Wordt het Gezwel van binnen, dat is door den Mond#«vee/d, zagt ,en gefchied 'er niet tydig genoeg eene doorbraak , alsdan zeeker moet het met het Mes, met een Lancet , of met de Pharyngotomus geo« pent worden. (O H>ïd. Pag. 47ï. §. XV.  HIPPOCRATES. 345 §• XV. Na eene zwaare Ontfteking, volgt Verfterving of Verëttering (/)• Dus vertaald Grimm, de woorden Epi eryfipelati fepedon e ecpytfts , welke men vind in het oorfpronglyke. Foesius egter en anderen , on. derftellende hier eene uitlaatirg van het woord Ca. cos (Malum) en neemende dat vmEryfipeks in zyne ftrikfte betekenis, doen Hippocrates zeg. gen, Als by de Roos, bederf of verëttering bomt , is zulks kwaad. Misfchien is deeze vertaaling de beste, en moet die van Grimm worden voorgetrokken. $. XVI. Op eene Verfterving volgt affcheiding van het Been (»> Voor Verfterving, ontmoet men by H1 p p o c r ates Sphacelos, voor affcheiding des Beens, Apofta- gt Ofleo. Het eerfte deezer woorden wordt dan eens gebruikt in den zin van Bederf in 't algemeen; dan eens in dien eener volkoomene Verfter- ving ■ (ƒ) Aphortsm. SeS. 7- Aph. 20. Pag. 1259O) Ibid. Aphi 79- P*g- 1161 • A a  346 HEELKUN DIE van ving der deelen, 't zy zagte 'c zy harde, in een gc« geeven Deel begreepen. De laatfte kan men zoo wel vertaaien met Foesius, door verzweering, als met Grimm, door affcheiding van het Been. — De juilte zin deezer Leerfteliing derhalven is twyffelagtig. ' §. XVII. Eene zwaare Verfterving is gevaarlyk. Als 'er daarenboven bykooraen Benauwtheid, Galbraaking, verdui'ftering des Gezichts, Stemver» 'lies, Stilzwygênheid, ofYling, zyn 'er Stuiptrekkingen en denJDood te vreezen (nj. Dit alles is zoo waar, dat ik nimmer een Lyder heb zien ontkoomen , by'vvieu dergelyke Toevallen plaats greepen. i xviii. Als 'er ergens eene verzweering is , welke uiteriyk niet tekend , is zulks afhanglyk, of van de dikte des Etters, of van deszelfs diepe ligging CO- Schoon het niet onmooglyk is, dat de dikte des Etters eene verzweering min of meer onkenbaar maakt, (» ) De Morh. vuig. Lib. 7. Pag. 1225. (o) Aphorism. Se8. 6. Jph. 41. Pag. 1257.  HIPPOCRATES»]. 34? maakt, is znlks egter zeer zeldzaam. ,Geav:ee. fcct is het, dat deszelfs diepe ligging, het, aanzyn daar van onttrekt aan het onderzoek onzer ztntm. gen. '& xix.. ..' iil Die Etter is de beste, welke wit, cendaani,V, ligtelyk kleevend is, en byna geen den ininfteni kwaaden Reuk, heeft. De flegtfte is; die het meest afwykt van deeze hoedamghei den fj>> . ■ -;ti..>l ai Door Etter, (PtfO by Hifpqcb ates P-jn , Verftooden de Ouden meestal , een dik, wit, en LeriP vogt , in Zweeren en Ettergezwel en ge- mr-kt°door verandering, verhitting, en bederving van het daarin üitgeftort en ftüftaand Bloed. — , * mm i-an zes"-ên' dat dit denkbeeld Hoewel men met uan zsggw« «*« Sist zy.is het egter zeeker, dat de hief befebreeven foörten van Etter,- inderdaad als de besten en flegtften moeten worden aangemerkt. $•• xx. ; Staande de bereiding des Etters, is 'er meer pyn en koorts, dan wanneer dezelve gemaakr is (?> 1 Hipv' Q>) Ibid. (q) Jp&orita. Sett. 2. ^pA. 4& p<*£Aa 2  34» HEELKUNDE vak Hippocrates fpreekt waarfchynlyk hier alleen van de bereiding 'des Etters in Octftekingen , of ontftekingaartige Gezwellen; want in etterende Wonden, of zweeren ,waar dagelyks Etter gemaakt en uitgeworpen wordt, gefchied deszelfs bereiding veelal zonder dat daar by merklyke pyn of koorts plaats heeft. — Neemt men dit aan, alsdan zeeker kan men daar tegen niets inbrengen. S. XXL Een hard en pynlyk Gezwel onder de korte Ribben , is , als het zig naar alle kanten uitbreid zeer bedenklyk. Is het flegts ter eener zyde, zoo fluit hetzelve het minfte gevaar in aan de linker (~r). Gelyk de vermoedelyke zitplaats deezer Gezwellen , de Lever is, en dit Ingewand meest ligt in de regter zyde van den Bovenbuik , fpreekt het van zelfs , datze gevaarlyker zyn moeten ter deezer dan ter anderer zyde , waarze flegts , in vergelyking van het geheel, een klein gedeelte zyner zelfltandigheld inneemen. Het woord Phre- tus* hier vertaald door korte Ribben , betekent eigenlyk de Pr&cordia , waar door Hippocrates verftond het Middenrif, dog Celsus de Bovenbuiken , en ook de ruimte welke 'er is tusfchen deezen, onder het einde des Borstbeens. §. XXII. (O Prtnotionim. Pag. 38. Coac. Pnenot. Pag. 164.  HIPPOCRATES. 349 §. XXII. Dergelyke Gezwellen wyzen in 't begin eener i Koorts aan dat de Dood aanftaande is. Als dc ■ Koorts langer dan twintig Dagen duurd, en het Gezwel alsdan nog plaats heeft, gaat het ovej I tot Verëttering (s). OngetwijfFeld , zegt Grimm, wordt hier beI doeld de Leverontfleking , welke in de ooftelyke I Landen gemeenzaamer is als by ons, en zig dik| maaien gelukkig red langs den weg van Verzwee{] ring. —— Ik ben niet vreemd van ditzelfde denk* 1 beeld. §. XXIII. Zagte en onpynlyke Gezwellen , wykende I voor eene drukkende Vinger, fcheiden laater; dog zyn minder gevaarlyk als de voorigen Q). De waarfchynlyke reeden hier van is, datze niet zyn van den aart der Ontfteking, maar eeniglyk gemaakt worden door eene ligte verftopping in de vaten der Lever. ——— Daar Hippocrates zig in deez,en Tekst bediend van het woord Qedemata, en (O Ibid. (;) lbid. Aa 3  850 B E E E K U N D E<1 v A H en dit woerd hedendaagsch alleen op de Zugrgezwellen wordt toeg<üpïüft.erinnere men zig onze aanmerking op §. 6. van dit Hoofddeel. ïMSüi-ïiïdlaw*, i ftpD-H^p ■' oh,y ■ •> '§;XXIV. K ■ - 1 M : Jori m .tn:ji.ió ns^£Ugij' i uib isgocl Wi< ^j&Tde Koorts langer dan féstig Dagen aanhoud, zonder dat het Gezwel'Wordt opgelost, is zulks e(en teken dat hetzelve zal eindigen d oor verzweering ( u), Voorgemelde , z-agter en onpynlyke Gezwellen , want op deezen fchynt Hippochates alsnog te doelen , worden hier , fchoon ftilzwygend onderfteld, vergezeld te zyn van Koorts , en wel waarfchynlyk van zidbéeene ,: welke behoord tot de Klasfe der fleepende Koortfen. Het niet oplosfen. van:hè't)Gfizwtl, ftaande zulk een aanjnerklyk tydverloop ,. in weerwil naamjyk deezer Rqorts., bewyst.,„of fchynt althands te bewyzen , dat de verftopping der Lever zeer groot , of immers te gvoot is qm. te. hoopen , dat-dezelve zal blyyen.in den ftaat, waarinze is, en voor het minst niet zal overgaan,- tet;;yerzweering., ., grs 8 3 r .xsoisiii ir:v wjA i»b fi9i«v . XXV.  II l P P O C R A T E S. 35* S. XXV. ' Hetzelfde is waar van Gezwellen welken elders in den Buik plaats grypen (v> Vermoedelyk worden hier 'bedoeld zulke deezer Gezwellen, welken .in alles gelyk zyn aan de voprigen , en in Ingewanden voortkoomen eenigzints gelyk aan de Lever; in de Milt by voorbeeld, m het Alvleesch, en dergelyken. §. XXVI. De Gezwellen in den Buik, gaan zeldzaamer tot verzweering over, als die onder de korte Ribben. Nog zeldzaamer egter. vallen die in verzweering welken onder den Navel plaats grypen. Deezen ook, zyn meestal bèflooten in een zak; genen integendeelbreiden zig uit naar boven ( w). D- Gezwellen onder de korte Ribben ,bebbenwe gezien dat vermoedelyk behoorden tot de Lever,cn niet altoos konden' aanweezig blyven , zonder te vervallen in verzweering. — Die Van dm Ba,kt althands wanneer men door dit Deel alleen de rara- te (v) Coac. Pranot.Pag, 164. O) Ibid. Aa 4  35» HEELKUNDE van te verftaan moet welke door het Gedarmte heilagen wordt, zitten veelal in het Net, of in het Darmfchyl , en zyn niet zelden van den aart der Spek-krop of Water - gezwellen , welken men weet, dat zeer lang, zonder eenige innerlyke verandering te ondergaan , kunnen plaats hebben — Waarom intusfchen de Gezwellen onder den Navel, meer tot deeze foort behooren zouden dan boven denzelven, en hierom zeldzaamer zouden neigen tot verzweering, bekenne ik gaarne niet te begrypen, §. XXVII. Dezulken deezer Gezwellen, welken naar binnen openbreeken, zyn doodelyk (x). De uitftorting des Etters in dit geval in de Buiksholte ter eener, en de ongenaakbaarheid der verzweering ter anderer zyde , maaken deeze voorfpelling onmisbaar. §. XXVIII. De verëtteringen der langduurige Gezwellen welken in de bovenfte Deelen plaats grypen, moeten zeer zorgvuldig in agt genoomen worden (yj. Door (*) Ibid (j) Prtnttion. Pag. 39.  HIPPOCRATES. 353 Door Gezwellen der bovenfte Deelen , verftaa men hier bepaaldelyk die van de Bovenbuiken; dezelfde naamlyk, welken ftraks befchreeven zyn onder den naam van. Gezwellen onder de korte Ribben ; en wel, voor zoo veelze hier in aanmerking fchynen te koomen, de zagte en onpynlyke deezer. $. XXIX, Van alle die Gezwellen, welken zig naar ; buiten voordoen, zyn de besten , welken ' klein blyven , en zig uitwaards met een fpits toppunt verheffen. Zeer kwaad daarentegen, ; zyn de groote,veruitgebreide, en die de min; fte hoogte hebben Hetzelfde 't welk in de tweede onderdeeling van dit Hoofddeel gezegt is, van de Ettergezwellen in •t algemeen, wordt hier met eene kleine verandering gezegt, van de Gezwellen, welken zig aan de buitenfte oppervlakte van den Buik aanbieden. — Dat men dus ook ter deezer plaatze Ettergezwellen verftaan moet, is ontwyffelbaar. (s) Ibid. & Coie. Pnenot. Pag. 164. Aa5 S-XXX.  354 HEELKUNDE ;vlB ....... §. xxx. 'y:„ ; g . ) Qnder de inwendig voortkoomende iGezweb len, zyn de gunftigfte, die geene gemeenfehap hebben met de uiterlyke Deèlën ; als" in zig zeiven befloeren zyn ; geen gevoel van Pyn veroorzaaken ; er.- 'waar by de kleur der Bekleedzelen eenvormig is Gelyk dergelyke Gezwellen, noch behooren tot het foort der Ontffckb'gen, noch eenige kwaadaartigheid in zig fluiten, is het zeeker, datze een'gunfliger vooruitzieht.geeven als dezulken welke pynlyk, en waar by de Bekleedzelen miskleurig zyn; dewyl deezen, of eene aanfhande verzwee'ring, of eenige andere nog nadeeliger uitgang te kennen geeven. -— Vergelykt men voor het overige deeze Leerfteliing, met de zes enTvvintigfte,alsdan is het blykbaar, dat dezelve inzonderheid betreklyk is tot ^ de daarin geftelde Zakgezwellen onder den Navel. I XXXI. ' | Zy wien de Lever zweert en gebrand, worden , met ontlasting eens zuiveren en witten Etter, geneezen: want alsdan is de Etter in een (tf) Ibid.  H .1 p piOX R AJr::&.S.. 35-5 «uitfes cJtefloo^d ^ie^^errdtó-feiven. by wien ^eiplw «elykciimr Oliedroclenu» Door.-.Obcdrocfetn fyAmurca). wordt verftaan bet .dooriakZeiWar,de-tótgeparfte Qh-fobe., va- Ou«„„selders.** «meezing der Zweeren aangeprcfi, !Lj - Da^ivA» * Lever weert, »«ontlat* tirv eens Etters, daaraan, gelyk , ahze gebrand vordert, %en, berust-waarfchymyk. op de ondetfle bug dat Z flit geval, de zelflbndigheid zelve der Lavet verzwoeren .is,.en zoo wel deeze verzweermgen, als fommige wonden der/.elver doodelyk zyn. Dat intusfchen, zy geneezen, by^cn na deeze BrafW ding, een zuiveren en witten Etter ontlast wordt, om dat in dit revab, de^tet-bejlooter'^-ten -vlies, ü mt* welk ik durve toeftemmeh noch ontkennen ff vermits het myUneï in ontbreekt,aan genoegzaam «auwkeuïioe. en alzints beflislende-WAirittfcfrAigen. —1 ^ zulks nogthaus waar; alsdan* teMifctmoetlyk reeden te geSWflW5* ^ckWtotiq^i*.*'** ken GKNG4--Wgtv-öpr-de Bnrrrdl,iS der Leververz weeringen -gehad W hebben. Wanneer by hen, die eene verzweering hebben, en gefneden of gebramr wöftlen ,l de uitvloe'ijende Etter zuiver en wit is, herftellenze. Zy (£) Aphorhm. SeSl. 7. 4pk.fr Pag 1260,  3^6 HEELKUNDE van Zy fterven daarentegen, by wien de Etter onzuiver, bloedig, en ttinkend is (c). Hetzelfde 't welk hier voorkomt, wordt van Hippocraies, elders dus uitgedrukt. Als by hen die eene inwendige verzweering hebben , en gebrand zyn, een zuivere, witte, en niet kwalyi riekende Etter ontlast, worden dezehen behouden. Zy fterven integendeel, hy wien de Etter bloedig en ftinkend is. De vergely- king van deeze, met de tegenwoordige Leerfteliing, doet derhalven vermoeden, dat in de laatfte ook gel öogd wordt op inwendige , geenzints op uitwendige verzweeringen. — Dit vermoeden wordt verfterkt en krygt zelfs eenen zeer grooten trap van waarfchynlykheid, als men aanmerkt, dat voor hen dit eene verzweering hebben, in 't oorfpronglyke geieezen wordt, Empyoi; en dat dit woord doorgaands voorkomt in den zin van Etterborftigen. — Die gebrand zyn, betekent, wier verzweering door een Brandyzer, die gefneden zyn, wier verzweering door het Mes geopend is. «--- Een onzuivere, bloedige, en ftinkende Etter, is, in de geftelde gevallen doodelyk of immers een flegt voorteken,om dat hy doorgaans bewyst, dat 'er een aamerklyk bederf is in de zweerende Deelen. (*) Ibid. Aphor. 44. §. XXXIII.  hippocrates: 357 $. xxxiii. By wien de zyde gezwollen en heet is, met gevoel van zwaarte en drukking, alsze zig leggen op de andere zyde,hebben eene verzaamelïng van Etter in de eerlte (V). Schoon het gefielde kan waar zyn , met opzicht tot de zyde van den Buik zoowel als van de Borst* is het egter waarfchynlyk , dat Hippocrates doordezy/a, byzonderlyk verftaat de laatlte, vermits hy zig bidiend van het wooni Pieuron, en dit meestal by hem in dien zin voorkomt. S. xxxiv. By wien een Gezwel in de zyde plaats grypt, by deeze komt roodheid , zwelling , Hoest, Koorts, fcherpe Pyn, groote Dorst, weêrzin in warmen Drank, en zwelling der Voeten. Zulk eenen kan niet liggen op de zieke, wel op de gezonde zyde. Liggende ook, gevoeld hy eene zwaarte als van een opliggenden Heen. Dit Gezwel moet gefneden of gebrand worden: men moet tot den tienden Dag, de Etter laaten uiivioeijen: in de Zweer moet men eene (d) Ctac. Préenot. Pag. iad.  358 H E E L K Ü N D E . t' a' n eene wiek van raaiiw vltfsch inbrengen. Na deii tienden Dag, al de Etter ontlast zynde, moet men Olie en Wyn,in de Zweer brengen , .op datze niet te fpoedig drooge, en dezelve met eene Plukzelwiek dekken. Zoo dikmaalcif het ingebragte ontlast Wordt, moet men de inbrenging hervatten', en dit moet vyf Dagen lang gefchieden. Als de Etter in dikte aan Garften-flym gelyk is, en op de drukking der Hand in kleine hoeveelheid uitvloeid, moet'er een tinnen pypje ingebragt worden. Op dat alles eindelyk drooge, moet men dit pypje allengskens verkleind^ wegneemen, en de Zweer met eene Plukzelwiek toeheelen (O* 't Gezwel hier gefield, is zeer zeeker afhanglyk, of van eene Longontfteking, of van eene ontfteking des Ribbenvlies, overgegaan tof Verzweering. . In het eerfte zöo wel, als in het laatfte deezer ge» Vallen dog vooral in deeze, gebeurd het inderdaad fomwylen, dat de Etter tusfehen de Ribben door, zig eenen weg baand naar buiten, en aan de zyde der Borst een Gezwel -maakt, vergezeld van alle , of van de meefte der befchreeven Toevallen. . Dit Gezwel, zal den Lyder herftelleri , moet ontwyfFelbaar gefneden 'of gebrand, dat is, met het Mes of Brandyzer geopent worden, ter ontlasting vau dl$ («) De Morb. Lib. 2. Pag, 482;  HIPPOCRATES. '3:9 ingeflooten Etter. De Ouden, gelyk' blykt by Se ver 1 n ijs, waren ten deezen opzigte vry onverfchillig , en preezen dan eens aan de fnyding , dan eens de branding. Thands verkiest men altoos de eerfte,om reeden vooral, dat dezelve minder wreed fchynt dan de laatfte, en even zeer de ge- neezing bewerkt des Gezwels. Wat betreft de behandeling van hetzelve naa de gedaane opening ï hiervan kan men zeggen , dat het beter is , een fmal en zagt ftrookje Linnen in te brengen; dit, voor een gedeelte buitenwaards te doen uithangen; en hier van zoo lang gebruik te maaken, tot men zig verzeekerd houd dat al de Etter is uitgevloeid, de Toevallen geweeken zyn, en 'er hoop is van genee* Zing. Dus althans heb ik een dergelyk geval, 't welk alzims opmerklyk was, behandeld, en het genoegen gehad mynen Lyder, die van alle des kun. digen voor verlooren geagt werdt, te behouden. §. XXXV, Op de doorbraak eener verzweering naar binnen, volgt Kragteloosheid, Braaking, en Flauwte (ƒ> Op zulk eene doorbraak, volgen niet flegts de genoemde en andere Toevallen , maar fomwylen zelfs eenen plotslingen Dood. — In alle gevallen der. (ƒ) Aphorism. Sefl. 7. Aph. 8. Pag. 1258:  36o HEELKUNDE YAN derhalven waar zulks zyn 'kan , moet men door eene tydige opening des Ëttergezwels , dergelyk eene doorbraak trachten voor te koomen. — Dat hier bepaaldelyk gedoeld wordt , op de binnenwaardfche doorbraak van Gezwellen, aan den omtrek der Borst of van den Buik voorkoomende , is misfchien onnoodig te doen opmerken. $. XXXVI. Kleine Kinderen krygen wateragtige Balgezwellen, welken door den tyd verdwynen (g), Hippocrates eigent deeze Gezwellen byzonderlyk toe aan 'Kinderen gebooren en opgevoed in Steden, ongunftig geleegen, en Waar toe geen Warme Winden den toegang hebben. — By ons nogthands, worden dezelven ook dikmaalen waargenoomen. §. XXXVII. , Als de Lyfmoeder van een Knoestgezwel wordt aangetast 3 alsdan worden de Maandftonden opgeflagen; de Mond der Lyfmoeder fluit zig; üe Vrouw wordt niet zwanger, en is als geheel wat anders; en, wanneer men dien Mond aanraakt fchyntze als een fteen te zyn. Zy is daar- (g) De Aere. Loc. & Aj. Pag. 282.  HIPPOCRATES. 361 daarenboven, ruuw, knobbelagtig, niet gemuklyk genaakbaar, noch den ingebragten vinger toelaatende (A). Dit is zegt van S wieten, de eenige plaats welke ik by Hippocrates heb eangetroffen , waarin gefprooken wordt van het Knoestgezwel.—. Het fchynt hem ncgthands toe , dat op hetzelfde gebrek gedoeld wordt in het eerfte gedeelte der volgende Leerfteliing, voor zoo veel naamlyk betreft de Knobbelgezwellen, daarin voorkoomende. §. XXXVHI. Geflooten Lyfmoeders doen de Maandfton- naar de Mammen gaan, en in de Borften koomen harde Knobbelgezwellen, fommigen grooter, anderen kleiner : deezen verzweeren niet maar worden altyd harder , en daar uit koomen vervolgens beflooten Kankers voort. By haar die dergelyke Kankers krygen, word de Mond bitter, en fchynt alles bitter toe wat zy gebruiken,zoo datze 't gene haar aangebooden word weigeren te neemen. 't Verftand daarenboven by deeze vermindert, 't Gezicht verzwakt, zy zien niets fcherp , de pynen ftrekken zig uit naar den Hals en de Schouder. bla- Qh) De Morb. Mul. Lib. 2. Pag. 658. U b  3<ïï HEELKUNDE van bladen, 'er is eene beftendige dorst, de Tepels zyn als verdroogd, het geheele Lighaam vermagerd, de Neusgaten zyn droog,verftopt, en kunnen niet opgeligt worden, de Ademhaaling is verminderd, de Reuk verlooren, en in de Ooren is wel geen pyn , maar fomtyds komt 'er Eelt in. Waar het dus ver mede gekoomen is, herftellen nimmer, maar fterven aan de Ziekte (>*)• Neemt men met my aan , 't gene wy zoo even gezien hebben dat van Sw>eten field ten opzigte van het eerfte gedeelte deezer Leerregel,alsdan zeeker moet-men toeftaan , dat H i p p o c r ates de Kanker, althauds die der Borften, eeniglyk befchouwd als het gevolg van een Knoestgezwel; iets, 't welk ik elders met Grashuis beweerd hebbe, dat altoos , zal het eene wanre Kanker zyn , moest plaats hebben. — Wat betreft de opgetelde verfchynzelen deezer Kankers, dezelven worden wel niet altoos allen , maar voor bet meefte gedeelte doorgaands , daar by waarge» noomen. — Dat zy daar het dus ver mede gekoo' men is nimmer herftellen , maar fterven , moet men geerizints begrypen dat zeggen wil , dat zy by wien alle deeze verfchynzelen gezien worden zig in dit geval bevinden; maar eeniglyk dat zy niet herftellen , maar fterven, by wien het Knoestge-- zwel (i) Ibid. Pag.t 648.  HIPPOCRATES. zwel overgegaan is tot Kanker. — Behalven dat het gantfche Redebeleid van Hippocrates hier ter plaatze,dit denkbeeld wettigt, wordt hetzelve op eene onbetwistbaare wyze bevestigt door deeze naa6tvolgende twee Leerftellingen. §. XXXIX. Het is best, dezulken die verborgen Kankers hebben, niet te geneezen,- want, alsze onder de geneezing gebragt worden, flervenze haaftigjmaar, wanneerze niet worden aangetast, kunnenze het eenen langen Tijd uithouden ("£)• Philoxenüs zegt Aetius , noemde verborgen Kanker welke zat in een verhooien Deel des Lighaams ; in de Lyfmoeder by voorbeeld, in de Darmen, en dergelyken. —— Hippocrates hebbenwe zoo aanftonds gezien , was van andere gedagten, en heeft althands de beginneiide Kan. ker in de Borften, denzelfden Naam gegeeven, — Het geneezen eener dergelyke Kanker , zoo als hier voorkomt, zegt het behandelen derzelver: het niet aantasten deezer, het niet neemen onder de Behandeling. Dat zy die onder de geneezing ge- bragt worden fchielyk /ierven , inmiddels die welke nitt ik) AphoritmK SeÜ. 6, Aph, 38. Bb 1  364 HEELKUNDE van niet worden aangetast, het eenen Jangen tyd kunnen uithouden, betekent met andere woorden , datze fchielyk fterven , als men het Gebrek tracht uitteroeijen door Plaatsmiddelen , door het Mes, of door het Brandyzer ; en lang kunnen blyven leven, wanneer men zig onthoud van die allen. — Dat dit laatfte ook alzints overeenkomftig is mee de waarheid , zoude ik met veel ondervindelyke bewyzen, met het gezag van veelen der grootften Genees- en Heelkundigen kunnen ftaaven , ftrookte hetzelve eenigzints met myn beftek. — Dan, daar dit het geval niet is waarin ik my bevinde, en ik zulks elders reeds voor een gedeelte gedaan hebbe, beroepe ik my ten deezen opzigte thands eeniglyk, op de gezegdens van Celsus, betreklyk tot de verborge zoo wal, als zweerende Kan. ker; te weeten : Beiden worden door de Behandeling getergd; en, naar mate 'er meer kragt by aangewend is, h'.bben fommigen te meer brandende Middelen gebruikt. Sommigen hebben ze met een Tzer uitgebrand, anderen met het Mes uitgefneden, maar geene deezer geneezingswyzen heeft eenig voordeel aangebragt; want, die gebrand waren zelve , zyn terftond wederom opge» koomen , en aangegroeid tot ze den dood veroorzaaktte; die uitgefneden waren zyn ook, naa 'er een Lidteken overgegroeid was , weerom gekoomen , en oorzaak geweest van den Dood ; daar. anderen ondertusfchen , by welken geen geweld gebruikt werdt om het kwaad wegteneemen , 'maar alleen zagte Middelen opgelegd zyn om hetzelve als te ftreelen , niet verhindert werden tot den hoogften Ouderdom te koomen. —-— Ik weet wela  HIPPOCRATES. 3G5 wel, dat men hier tegen kan, en waarfchynlyk zal inbrengen , dat niet flegts het algemeen Volksgevoelen, maar ook het gevoelen van veelen, inderdaad zeer verdienftelyke Heelmeefters medebrengd. dat de Kanker onder zekere voorwaarden geneeslyk is, 't zy door Hulpmiddelen, 't zy door uitfnyding, 't zy door Branding, 't zy door een Geneeskundig bellier, 't zy door het een en ander tevens. — Dan , ik weet niet minder, dat men zig dikmaalen vergist in de kennis deezes Gebreks ; dat het zelfbelang niet zelden geneezingen voorwend van Kankers welken nimmer beftaan hebben ; dat ik nooit een waare Kanker, door wien en hoedaanig, heb zien geneezen; dat ik zeiven, op geene der van tyd tot tyd aangepreezen handelwyzen, 'er een geneezen hebbe; dat ik veelmaalen gebreken geneezen hebbe, door Mannen van uitftekende verdienlfen in de Genees-of Heelkunde, als Kanker befchouwd, dog welken zulks in geenen deele waren; en dat ik eindelyk, allen, welken ik verzeekerd was dat Kanker hadden, en zig in weêrwil myner raadgeeving, dezelfde als die van Hippocrates en Celsus, onder de behandeling begaven derzulken welken geneezing beloofden,of allerellendigdst ge. fiorven zyn, of alsnog een Jammerlyk Leven lyden. Bt>3 §.XL.  3<5Ó HEELKUNDE v a n §. XL. Als in den Neus een Veelvoet komt , gelyk aan een Blaas , doet dezelve deeze uitzetten , en dryft de opening van den Neus , zydwaards naar boven. Dit Gebrek moet met een band door den Mond worden uitgetrokken. Het wordt gemaakt door flym (/). Door Veelvoet (Polypus) verftaa men hier en elders hetzelfde , 't welk by ons bekend is onder den naam van Neusprop. — 't Is eenigzints twy> felagtig , of men de gezegdens van Hippocraus ter deezer plaatze, enkel moet aanmerken als eene algemeene befchouwing van dit Gebrek, dan wel, of men dezelven moet toepasfen op dat byzonder foort deszelven,'t welk by fommigenonzer Heelkundige Schryvers voorkomt onder den naam van Slymprop. De gefielde oorzaak van hetzelve,maakt het laatfte niet onwaarfchynlyk.— In de vyf volgende Leerftellingen word alles wat daar toe betreklyk is , met meer onderfcheiding behandeld, CO De Afettionibus. Pag, 517. $. XLI.  HIPPOCRATES. 3S7 §. XLI. Wanneer in den Neus een Veelvoet komt, alsdan hangt denzelven, uit het midden der Kraakbeenderen neder als eene lel. . Als de Lyder uitademt, komt hy buitenwaards en is zagt. Hy gaat weder terug als hy inademt. De fpraak wordt onverftaanbaar , de flaap ronkend. In dit geval, neeme men eene rond gefneeden en zaamengerolde fpons, om te harder te zyn met Egyptiesch vlas omwonden. De dikte van deeze , moet beantwoorden aan de wydte der Neusgaten. Aan deeze fpons, hegte men een vierdubbelen linnen draad, van een Elleboogs lengte. Deeze draaden vervolgens , tot een enkelen draad faamengedraaid zynde, neeme men een dun tinnen ftaafje , aan zyn eene einde voorzien met eene naaldwyze opening; brenge dit, na de draad door die opening geftooken is, door den Neus tot in den Mond; en haale hetzelve buitenwaards, tot men het begin kan vatten van den draad. Eindelyk, onderlteune men, met een hoefwys gefpleeten Tentyzer, de Lel; en trekke de ftaaf en draad met alle magt naar zig toe , tot de Veelvoet zelve volge. Na de uittrekking, moet men, ter Bb 4 ftui-  3&8 HEELKUNDE vak fluiting van den Bloedvliet, droog Plukzel, om een Tentyzer gewonden, inbrengen; en zig vervolgens bedienen van Koperbloemen met Hoonig gekookt, en op Plukzel geftreeken, door den Neus ingebragt. Ter voltrekking der geneezing van de nablyvende zweer, moet een ftukje Lood, groot genoeg om deeze te bereiken, en beftreeken met Hoonig , tot ze geheel gedroogd is, daar tegen aangebragt worden (tn). De verfchynzelen der Neusprop , hier opgeteld , zyn eigen gedeeltelyk aan alle fseusproppen in 't gemeen , gedeeltelyk aan de Slymprop in 't byzonder. — De voorgeftelde Kunstbewerking, fchoon myns weetens van niemand overgenoomen , en door Hippocrates tot geene byzondere foort deezes Gebreks bepaald , fchynd my toe zeer gefcnikt te zyn ter behandeling der Slymprop , en ten deezen opzigte zelfs, alsze voorzigtig genoeg word aangewend , geene mindere verdienden te hebben als eenige andere. — Tot het duiten egter van den daarop volgenden Bloedvliet, is droog Plukzel fomwylen alleen niet voldoende, maar kan men zig verpligt bevinden tot het gebruik van eenig ander meer verraoogend Bloedftempend Hulpmiddel, Voor de Koperbloemen met Hoo¬ nig gekookt, en op Plukzel geftreeken aangebragt, ge. lyk («O De Morbis. Pag. 471.  HIPPOCRATES. 369 lyk hier , vermoedelyk ter verteering van den grond des gezwels , word aangepreezen , zoude ik, in alle bereikbaare gevallen , liever verkiezen de aanftryking van den geest des Zeezouts; en in onbereikbaare, de inblaazing of opfnuiving van het poeijer des Zeevenbooms, 't zy alleen, 't zy vermengd met een weinig gebrande Aluin en wit of blauw Kooperrood. ■ De geneezing kan zoo wel voltooid worden met droog Plukzel wat digt in een gedraaid, als met een looden^ plaatje. Het laatfte intusfchen, moet men hierom geenzints befchouwen als vervverpelyk. §. XLII. Een andere Veelvoet.... De Neus is vervuld met vleesch, 't welk op het aanraaken hard bevonden wordt; en 'er kan geen Adem door den Neus gehaald worden. Waar dit gebeurd, moet een pyp ingebragt, en door een yzeren werktuig, drie of meermaalen gebrand worden. Na de branding bediene men zig van fyn gewreeven zwart Nieskruid in den Neus ingebragt, en op de plaats waar het bedorven vleesch 't welk moet weggenoomen worden zit, van eene Plukzelwiek, beftreeken met Hoonig en Koperbloemen. Op dat de zweer geneezen worde, moet men een looden plaatje Bb 5 met  370 HEELKUNDE van met Hoonig befixeeken , daar tegen aanbrengen (nj. Deeze foort van Veelvoet, behoord vermoedelyk tot die Klasfe der vleeschaartige Neusproppen , welke eenïgerlei kwaadaanigheid fchynen intefluiten. De hardheid, daaraan toegefchreeven, maakt dit vermoeden alzints waarfchynlyk. — Men verwondere zig dus niet, over de daarby aangepreezene behandeling, de branding naamlyk ; dewyl wy voormaalen gezien hebben, dat Hippocüates dezelve by de zwaarfle Gebreken befchouwdde als het voornaamfte Geneesmiddel, aangewend, 't zy terftond , 't zy na het vrugtloos beproeven van andere zagtere', of immers minder fchrikbaa. rende Hulpmiddelen. — Daar thands, slle dergelyke Neusproppen, of gebonden, of uitgetrokken, of aan zig zeiven overgelaaten worden, is het niet noodig hier omtrent meer aantemerken. §. XLIII. Een andere Veelvoet Van binnen uit het Kraakbeen, puilt een rond ftuk vleesch uit, 't welk zagt is op het gevoel. In dit geval neeme men een fterke koord; maake aan derzelver eene einde door omwinding eens dunnen draads , eene kleine lutsj brenge het an- («) ibid.  HIPPOCRATES. 371 anclere einde van het koord door die luts, om dus eene grootere luts te maaken ; en fteeke vervolgens ditzelfde einde door een voorgemeld Tinnen ftaafje. Hier na , brenge men .deeze luts in de Neusholte \ plaatze dezelve door middel van een Tentyzer, om den Veelvoet; geleide het koord met het ftaafje, agterwaar'ds naar den Mond; en haale het hier door naar buiten, intusfchen de Lel gefteund wordt met een hoefwys gefpleeten Tentyzer. Na de uittrekking, moet de geneezing als bovengezegd is, bewerkt worden (o). Uit welk Kraakbeen, of liever, uit welk gedeelte van het Snotvlies voor zoo veel het zig over Kraakbeenderen uitbreid , de hier gefielde Neusprop moet begreepen worden voort te koomen , is onzeeker : de vvaarfchynlykheid egter plyt voor "dat gedeelte van hetzelve welk ten bekleedzel dient van het Kraakbeenig Neusfchot. De voorde- Tchreeven uittrekking, geheld dat het mooglyk zy om de luts van het Koord te brengen om den grond der Neusprop , fchynt om zyne eenvoudigheid aanprysbaar , althands onzer opmerking niet onwaardig.' , Wat de natuur betreft des onder. helden Veelvoets ; deeze draagd alle kenmerken van .goedaardigheid , en is dus tegenheid aan die der voorige. S. XLIV. (O Ibid.  172 HEELKUNDE van S. XLIV. Een andere Veelvoet Van binnen aan het Kraakbeen, groeid uit eenigerlei oorzaak, iets dat hard is en vleesch fchynt te zyn, maar *t welk, als men het aanraakt, klinkt als een Steen. By deeze moet men de Neus , door een fnymes verdeeld, zuiveren; terftond met een yzer branden; ter geneezing der zweer een wiek met eenig vet befmeerd inbrengen; waar bederf befpeurd wordt Koperbloemen met Hoonig vermengd aanwenden; en de geneezing voltooijen met een aangebragt looden plaatje (ƒ>)• Zoo weinig ik den aart deezer Neusprop begry» pe , zoo weinig begrype ik ook , wat het zeggen wil, den Neus als ter voorbereiding eener Branding , te verdeelen met bet fnymes. Deeze gantfche Leerfteliing derhalven, is voor my onverklaarbaar. §. XLV. Een andere Veelvoet Aan het bovenfte gedeelte van het Kraakbeen, groeijen fchuins «Is 'tware, kleine Kankers uit, dewelke allen moe-. Gr) Ibid.  HIPPOCRATES. 373 moeten gebrand, en na de branding met Nieskruid beftrooid worden. Ter plaatze alwaar dezelven verderven, moet men Koperbloemen met Hoonig gewreeven, aanbrengen: de geneezing moet met een Looden plaatje voltrokken worden (?)• f Wat zyn bier, als 't wa?e kleine Kankers? —— Wat is het bedoelde Kraakbeen? Indien gïs- fen geoorloofc is , zoude ik voor de eerften houden vleeschagtige Uitwasfen , gegrond misfchien op Beenbederf. Voor het laafte, de in den Neus voor« koomende gedeelten van het Zeefbeen. Hoe zonderling inderdaad deeze gisting ook mooge voorkoomen, ze is egter niet geheel verfteeken van waarfchynlykheid; vermits Hippocrates elders zegt, de Hersfenen verlengen zig tot in de Neusholte , ter phatze alwaar dezelve niet afgeflooten wordt met Been, maar, als met een zagt fi.onsagiig Kraakbeen , 't welk noch vleesch noch been kan genoemt worden, — Dat hier althands door fponsagti* Kraak' been, verftaan wordt de zeefwyze plaat van het Os Cribriforme, is ontwyftelbaar. $. XLVI. Als de Lel rood en gezwollen is, word dezelve niet zonder gevaar, doorgeftooken, gebrand , (?) Ibid.  374 HEELKUNDE vam brand, of afgefneden; want.,, hier op volgen meestal, zwaare ontftekingen en bloedingen.In deeze omftandigheid derhalven, moet men trachten haar door andere hulpmiddelen te verkleinen. Zoo haast egter .alles bedaard , en het onderfte einde der Lel rond en dik , het bovenftë gedeelte dun is , 't gene men een Druifgezwel noemt, kan men veilig de hand aan 't werk flaan. Beter intusfchen is het, dat men alvoorëns de eerfte wegen zuivere, onderïleld naamlyk dat de tyd zulks toelaat, en 'er geen gevaar is van verdikking (?•). Hippocrates befchryft elders twee Gebre. ken, aan de welken de Lel onderhevig is. — Het eerfte gebrek behoord tot het foort der Ontftekingen: het tweede, tot dat der Slymgezwellen. — ln gene , gebied hy het gebruik van verkoelende en terugdryvende Middelen: in deeze, als het de llikking belet en verftikking dreigt, de affhyding. — 't Geval, waarin hy hier ter pla?tze de Kunstbewerking toelaat, is het eerfte, maar dermaate veranderd, dat het bynaa gelyk is aan het laatfte. — Voor Druifgezwel, of liever Druif, leest men in het oorfpronglyke, Staphyte, dat is, Uva. (r) Ibid. §. XLVII.  HIPPOCRATES. 375 §. XLVII. De ontftekingen, moet men verkoelen door het aanleggen van Pappen. Deeze Pappen moeten beftaan uit in water gekookte Betebladen, Eppe, Ülyfbladen, Vygebladen, Braambezienbladen, Eikenbladen,of Bladen van den zoeten Granaatappel-Boom. Deeze allen zegge ik, moet men gekookt gebruiken. Raauw integendeel kan men zig bedienen van de bladen der Rhynbezie-Boom, van die der Kuischboom, van de Saly, van de Wolfsmelk, van de groene Poley, van de Prye, van de Peterfclie , van de Koriander, of van de Wede. Heeft men geene deezer, noch eenige ,andere by de hand, alsdan kan men geroost Garftenmeel, met Water of Wyn vermengd, aanleg, gen. De Pappen zyn zoo lang dienftig alsze kouder dan het Gezwel zyn. Ze zyn fchadelyk alsze warmer, of even zoo warm zyn als hetzelve. Vette Middelen dienen noch by Ontftekingen, noch by onzuivere of rotte Zweeren. Verkoelende integendeel zyn by Ontftekingen goed; gelyk ook zyn fcherpe en eenigzints bytende, ter zuivering van rotte Zweeren (O- . Al. '(f) De Afectionib. Pag. 525.  375 HEELKUNDE van Alles wat hier gezegt word , is blykbaar betreklyk tot de geneezing eener plaatslyke Ontfteking langs deu weg van oplosfing, voor zoo veel naam. lyk deeze kan bevorderd worden door unerlyke Aanlegzels. — Onder deeze Aanlegzels zyn ten dien einde zeer zeeker inzonderheid aanprysbaar Pappen; vermits deezen, al het overige zelfs gelyk gefteld zynde, uit hoofde alleen hunner form, nut» tigheden influiten, waar van alle andere verfteeken zyn. —— De voorgefchreevene Pappen ook zyn goed. Zoo goed althands , als eenige anderen, hedendaagsch in gebruik. — De graad van warmte, welke Hippocrates wil dat dezelven, om nuttig te zyn, hebben en behouden moeten, is juist die gene, welke de ondervinding my geleerd heeft dat de beste is, en ik hierom elders hebbe aangepreezen — Dat Pappen, warmer, -of even zoo warm als het Gebrek, fchadelyk, of immers minder voor-, deelig zyn, hebbe ik dikmaalen waargenoomen, inzonderheid in 't geval van Oogontfteeking. — Vette middelen inderdaad, dienen noch ter oplosfing van Out. fteekingen, noch ter zuivering van vuile en rotte Zw'eereti, — Verkoelende middelen integendeel kan men onbepaald zeggen , dat goed zyn ter bereiking van het eerde, fcherpe en eenigzints bytende middelen, ter bereiking van het laafte deezer oogmerken. — Over het geheel derhalven, kan men deeze Leerfteliing befchouwen , als der navolging overwaardig. ZES.  HIPPOCRATES. 37? ZESTIENDE HOOFDDEEL. leerftellingen, betreklyk lot de HiiidziektM* A> jonge Lieden of Kinderen, Vlégten > La* zery, of witte Lazery krygen, welken in den beginne gering zyn, en langzaam toeheemen, befchouwe men deezen, niet zoo zeer als ver* plaatzingen, dan wel als ziekten (O- Wie jonge Liedtn, wat Kinderen zyn , zal by eene volgende geleegenheid blyken. — Van het woord Vlezten, bediene ik my hier wederom, in navol6 ging CO Pr «Mor. Lib. s. Pag. 114. C c  379 HEELKUNDE var ging van Grimm, By Foesius, en an¬ deren , lee«t men Impetigenes: By Hippocrates zelve, Leickenes. Best misfchien, vertaald men dit woord, by wyze van omfchryving, door eene jeukende , fehub— en zemelagtige ruuwheid der Huid. Dus 'althands, begrypt bet Galenos, en met hem, Castellus. — De Lazery, in 'c oorfpronglyke Lepra , is volgens dezelfde Schry. vers, eene ruuwheid der Huid, met Jeukte, Pyn, en afvalling van fchubben , fomwylen verfpreid over bynaa alle deelen van het Lighaam. ——. Door de witte Lazery , by Hippocrates Leuce genoemd, verftaa men een foort van Lepra, wel. ke zeer kwaadaartig is, en waarin de witte, verftorvene vlekken , het Huidweefzel niet flegts aandoen , maar zelfs , tot in het daar onder liggend fpierenvleesch doordringen. —— Wat Perplaatzingen zyn , hebbenwe reeds te vooren aangeweezen, — Ziekten noemt Hippocrates elders, alles wat den Mensch moeilykheid, hinder aanbrengt, beleedigt. — Galenos befchryft dezel. ven, als tegennatuurlyke gefteltheden van het Menschlyk Lighaam en deszelfs Deelen, waar by de voornaamfte werkingen derzelver beleedigt zyn. — De laafte bepaaling fchynt my toe, ftrookï beter met het in den Tekst gefielde verfchil tus» fchtn Verplaatzingen en Ziekten , als de eerfte. §• li»  HIPPOCRATES. 379 §• II. Wanneer daarentegen, deeze Ziekten fterk f en .fchielyk aanvallen, is het mooglyk datze be: hooren tot de Verplaatzingen. De witte Laze! ry ontfpruit uit de alleraffchuuwlykfte Ziekte , dergelyke de zoogenaamde Phenicifche is. De 1 Vlegten en Lazery integendeel, zyn van | zwartgallige Ziekten afhanglyk. Dezulken wor[ den het ligst geneezen, welken by jonge Lief den voorkoomen, versch zyn, en in de zagt- fte en vleezigfte Deelen plaats grypen («). Schielyke en fterke aanvallen der opgetelde ziekten , gebreken , wandaantigheden , of welk eenen naam men daaraan gelieve te geeven , doen inderdaad vermoeden, dat dezelven afhangen van eene , te vooren in den vogthoop aanweezige, fcherpte, plotslings gevoerd naar de Huid , en dus behoo* rende tot de Clasfe der Verplaatzingen. Voor Phenicifche Ziekte, gelyk Grimm die wy hier gevolgd hebben, zig uitdrukt, leest men by Foesius Tabes. De Phenicifche Ziekte is waar- fchynlyk de Elephantiafïs; want deeze vooral wil men, dat zeer gemeen was by de Pheniciers. — Gelyk Hippocrates, hier ter plaatze, de Vlegten en Lazery afleid van zwartgallige Ziekten , doet hy zulks elders van Slym. Hoe dit met el- kan- («) K>i(h Cc a  38o HEELKUNDE van kanderen kan overeen gebragt worden , betuigt ik niet te begrypen. — By zwartgallige voorwerpen altbands, hebbe ik het eerfte Gebrek , dikmaalen , bet laafte , zelfs in eenen zeer hoogen graad, flegts ééns gezien: by Slymige nimmer. §. III. Hulpmiddelen voor allerlei Vlegten. Azyn, zeer fyn gevreeven Wierook, Puimfleen, Zwavel en Azyn, tot Asch gebrande wilde Kardemom, afgefchudde Addervellen, en wilde Patieh- wortel met Azyn gevreeven (vj. Hulpmiddtlen, voor allerlei vlegten, zegt hier eigen, lyk,Hulpmiddelen voor alle byzondere foorten van Impetigo , een Gebrek , door ons , %, i. van dit Hoofddeel , voor zoo veel betreft in 't algemeen , volgens Galenos, en Castellus, befcbreeven. — Voor wilde Kardemom, vind men in 't oorfpronglyke Cardamon agrion\ voor wilde Patichwortel , Lapathon agrion rhiza. — Dat Hippocrates deeze Middelen wil gebruikt hebben by wyze van aanlegzels, is waarfchynlyk. — Het is niet minder waarfchynlyk, dat hy geenzints wil, dat men van allen tegelyk vermengd met eikanderen zal gebruik maaken,maar dan eens van deeze, dan eens van gene derzei ver afzonderlyk, naar eisen der omftandigheden. $. IV. (y) De Mtrl. Mul. Lib. 2. Pag. 66j.  HIPPOCRATES. 381 §. IV. In de Alphos, en Lazery, bediene men zig van Kalk, met water bevogtigt, om het zweeren derzelver te verhoeden (w). Onzeeker, of men hier door Alphes moet verftaan, de witte of de zwarte Lazery, hebbe ik dit woord onvertaald gelaaten. — Daar hetzelve by de Ouden., voorkomt , en in den eenen en in den anderen zin, en zelfs in dien eener enkele en op zig zelf alleen beflaande witte Huidvlek , was het onmooglyk hier omtrent iets te beflisfen. Of de bedoelde Kalk, de levende zy , of de geleschte, is voor my even onbepaalbaar. (w) De Morb. Vulgarib. Lib. 2. SeQ. 5. Pag. 1046. Cc 3 Z^E.  382 HEELKUNDE van ZEVENTIENDE HOOFDDEEL* Leerfiellingen, betreffende de ziekten der Ooren ; en der daarby geleegen Deelen. S. L D ontftekingagtige Oorpyn, van eene fterke geduurige Koorts vergezeld , is zeer bedenklyk: want, den Zieken loopt daar ,by gevaar, van het verfhnd en het Leven te verliezen (xj~. Van het eene en andere vind men menigvuldige voorbeelden in de fchriften der Genees- en Heelkundigen. — Hippocrates derhalven, eischt in (*) Presr.otioiium. Pag. 44.  HIPPOCRATES. 383 in eene deeze ontniddelyk volgende Lèerflelling, met veel recht, dat men in dit zoo gevaarlyk Gebrek, van den beginne af, zyne oplettenheid vettige op alleandere by den Lyder plaats grypende omftandigheden ; vooral op deszelfs Ouderdom, en de natuur des uitvloeijenden Etters. Jonge Lieden fterven aan deeze ziekte, den zevenden Dag , en vroeger : Ouderen , veel kater. De Koorts naamlyk en Ylhoofd^heid, zyn by deezen geringer; en hier van, zweeren hunne Ooren eerder (y). Wie byzonderlyk jongeLieden genoemt worden, zal by eene volgende gelegenheid blyken. - Dat by Ouderen, alle overige omftandigheden gelyk ftaande,^ Koorts en ^hoofdigheid, in 't geval eener Oorontfteeking , geringer zyn als by deezen , kan men als eene , door de ondervinding alzints neweezene waarheid, aanmerken. Dat de ver¬ zweering hierom, dat is, uit hoofde van de minderheid der Koorts en Ylhoofdigheid , eerder haar beflag krygt , en den Dood des Lyders dus als vertraagd word, is voor een zelfde bewys vatbaar. Cs) lbid. Cc 4 §• DL  3^4 HEELKUNDE van §. III. Herhaalde aanvallen deezer ziekte, doodera de meeften der genen, die dezelven in deezen ouderdom bekoomen. Jonge Lieden fterven reeds, voor de Ontfteeking overgaat tot verzweering. Zoo haast by deezen , een witte Etter uit het Oor ontlast word, en 'er zig tevens, eenig ander gunftig Teken by opdoet,is 'er voor hun hoop tot geneezing ( zj... Indeezen ouderdom, beteekent, in den ouderdom , dien der Jongelingfchap te boven gaande. — Gunftige Tekenen by de geftelde ziekte, zyn onder anderen, het herftel der verftandelyke vermoogens, en eene trapswyze vermindering der Koorts. — Alles voor het overige, wat in deeze, en de twee voorige Leerftellingen, van de ontfteekingaguge Oorpyn gezegt is, wordt in de Koifche voorzeggingen dus uitgedrukt. Aan zwaare Oorpyn met eene fterke Koorts , en eenig ander gevaarlyk verfchynzel, fterven jonge Lie-. den in zeven Dagen, en alsze ylen , nog vroeger , wanneer niet eene meenigte Etter uit het Oor, of Bloed u\t den Neus vloeid, noch eenig ander gunftig Teken daar hy gezien wordt. Ouderen daarentegen , dood dezelve laater en zeldzaamer; want, hy deezen zweeren de Ooren vroeger, en is de yling niet zoo gemeenzaam» Feelen kun- (s) Ibid.  HIPPOCRATES. 3f»5 hunner egter , hygen wederinftmtingen, aan demlken sy fterven. J. IV. In Oorpyn, is het gebruik van Melk voor* deelig (a~). ïn alle foorten van Oorpyn, op zig zelf beftaan. de, of met eene ontfteekingagtige ziekte gepaart, en niet afhanglyk van verzweering met Beenbederf; of, van een vreemd Lighaam, toevalliger wyze in denGehoorweg gedrongen, is Mdk inderdaad, lauw in den Gehoorweg gegooten , met Wol , of zagt Plukzel daar in gebragt, of alleen, of tevens met een fpons op het Oor gelegd, een der beste Hulp. nrddelen welke ikkenne; althands wanneer de ei. genziunigheid des Lyders, gelyk fomwylen het geval is , ons verbied gebruik te maaken van verzagtende en weekmaakende Pappen, in dit zelfde Gebrek de vcrkieslykfte Aanlegzels. % v. Als iemand Oorpyn heeft, moet men een weinig wol om den vinger winden, en warmen Olie in het Oor gieten. Hier na, moet men deeze wol in de holle Hand vatten, en op het ( Voor Oogontfteking, leest men in 't oorfpronglyke Cphthalmoi lemonies, by Foesius, Oeuli gramiojï; Traanoogen. Ik heb my deeze verandering veroorloofd , om dat uit verfcheiden onmiddelvk volgende Leerftellingen hlykt, dat Hippocrates hier byzondcrlyk doeld op de vogtige Oogontfteking , en men daar van met veel meer recht kan ftellen, datze het gemaklykst geneest, als daar by de ge» noemde byzonderheden plaats hebben; dan van as thands eigenlyk dus genaamde Traan- of Leep. oogen. ». HL Als het Slym met de Traanen vermengd , en dit vogt niet fcherp , het Slym wit en zagt, en de zwelling ligt, is; kleeven de Oogleeden des Nagts aan eikanderen , zoo dat 'er geene Pyn gevoeld word ; en is de Ziekte, en niet gevaarlyk, en kort duurend(i). Dat (g~) Pradiltor. Lib. 2. Pag. 101. (h) Ibid.  392 HEELKUNDE VAS Dat eene Oogontfteking, waar by alle geftelcU voorwaarden plaats hebben, geen groot, althands een veel minder gevaar influit, als waarby deezen niet , of flegts gedeeltelyk befpeurd worden , is zeeker. — Ze kan egter, aan zig zelf overgelaai ten , of niet goed behandeld, zeer wel langduurend zyn; en is zulks inderdaad altoos, wanneer men voor het minst de aankleeving der Oogleeden,(laande den Nagt, niet verhoed door het aanftryken van een zagt, eenigzints vet, en verkoelend Hulpmiddel. §. iv. Zyn de Traanen veel ett fcherp , is het Slym weinig, de Zwelling gering, en het eene Oog flegts aangedaan ; alsdan is de Ziekte wel langduurig,maar noch zeer pynlyk, noch gevaarlyk (O* Het beweerde word in dit geval inzonderheid bepaald, door den graad van fcherpte der Traanen; en de' hoedaanigheid der Behandeling. —• Van deeze foor: van Oogontfteking, voor het overige, zegt Celsus , datze zeldzaam eindigt voor den twintigften Dag; en fomtyds twee Maanden, fomtyds eenen korteren Tyd, aanhoud Hippocrates bepaald van geiyken, het eerfte Tydperk der fcheiding van hetzelve, op den Twintigften , en • het (O lbid.  HIPPOCRATES. 393 !het tweede , omtrent den Veertigften Dag ; dog voegd 'er by, indien ze ook alsdan nog aanhoud, zal ze omtrent den Sestigften Dag gefcheiden worden. Hy beveeld daarenboven , om , ftaande den gantfchen loop des gevals, het'Slym te onderzoeken, vooral omtrent de Scheidagen, en wil, dat dit wit en zagt, zoo wel, als met de Traanen vermengd moet zyn, zal de Ziekte een einde neemen. S- V. Als beide Oogen aan deeze ziekte lyden; zynze in grooter gevaar van verzweering, maar gebeurd de fcheiding vroeger (k). Het eerfte kan men aanneemen : het laatfte is alzints onzeeker. —— Celsus intusfchen wil, dat het eene en andere ook dan waar zy, als het Slym, van het begin der ziekte af, wit, zagt, en met de Traanen vermengd is; of fchoon zelfs, als ik hem anders wel begrype , (want hy zegt zulks niet uitdruklyk) flegts één Oog is aangedaan. §• VI. Het droog en als hard Oogflym , veroorzaakt veel pyn. Deeze egter verdwynd ras, als het Oog zelve niet gewond is (Ij. By (i) Ibid. Pag. 103, (/) Ibid. D d  394 HEELKUNDE va» s By Celsus leest men. „ Wanneer het Slym droog en dor is, gevoeld men inderdaad Pyn , maar eindigd de ziekte eerder; althands als 'er geene ver. zweering is.,' — Het niet gewond zyn van het Oog derhalven, gelyk Hippocrates zig uitdrukt, word door hem, en naar myne gedagten zeer wel, vertaald, door het niet zweeren van hetzelve. S- VIL Eene groote zwelling , is niet gevaarlyk , alsze droog en onpynlyk is. Droog en pynlyk daarentegen zynde , is ze kwaad, en brengtze het Oog in gevaar van verzweering en faamengroeijing met de Oogleden (?»). Eene drooge en onpynlyke oogontfteeking met Zwelling, is misfchien een zeer zeldzaam verfchynzel. Althands, ik hebbe dezelve nog nimmer waargenoomen. Drooge en pynlyke, daaren. tegen, hebbe ik dikmaalen behandeld; dog nooit, als ik 'er tydig genoeg werd bygeroepen, met ge. volg van verziering des Oogbals, of faamengroeijing deezes met de Oogleden. Het kan met dit alles waar zyn, gelyk ik genegen ben te denken,dat myne gewoone geneeswyze in Oogontfteekingen, hier toe veel by brengt, als byzonderlyk dienende ter verwekking eens Traanvloeds, en (») Ibid.  HIPPOCRATES. 395 en dus, ter verandering eener drooge Oogontfteeking, in eene vogtige. 5. VIII. 'Cevaarlyk ook, is de zwelling van het Oog met Traanvloed en Pyn: want, als de Traanen heet en zout zyn , zweeren ligtelyk het *Oog en de Oogleden («). Oogontfteekingen met zwelling, Pyn, en eene heete, zoute, dat is fcherpe Traanvloed, zyn inderdaad , inzonderheid by zeer Jonge Kinderen , en als daar benevens het Traanvogt eene Etterige gedaante heeft , of waarlyk vermengd is met Etter, en de Oogleden niet zonder omkeering hunner randen , van eikanderen kunnen verwyderd worden, dus gevaarlyk, dat men wel doet, daar van niets te voorfpellen , voor en aleer men het doorfchynend Hoornvlies in zyn geheel beflag zien kan , en zeeker weet, -in hoedaanig eenen ftaat zig ,hetzelve bevind. ——• Eene , alle Gezicht vernielende verzweering des Oogbals naamlyk, 't zy met, 't zy zonder verzweering der Oogleden, is in dit geval vry gemeenzaam, en moet daarby, altoos verwagt j altoos voorzigtigheidshalven als mooglyk voorfpeld worden. (*) Ibid. Dd » IXt  3S>£ HEELKUNDE van §. IX. Houd de zwelling aan, en is de Traan-en Slym vloed langduurig, alsdan voorzegge men by Mans, eene omkcering der Oogleden; by Vrouwen en Kinderen , en dit Gebrek , en eene verzwcering (oj. Voor omkeering der Oogleden , leest men by Hippocrates Bkpharon eÏÏropen : anderen noe« men dezelve EÜropion. — Wacrom'dit gebrek alleen , in het gefielde geval , by Mans ; en gepaart met verzweering, by Vrouwen en Kinderen, moet voorzegd worden , begrype ik in geenén deele. §■ X. Heeft het flym eene grauwe of geel-groene kleur; is de Traanvloed heet en aanmerklyk, gevoeld men eene brandende pyn in het Hoofd, fchiet de pyn langs de Slaap des Hoofds naar hèt Oog, en is de Lyder flaaploos; alsdan zal hs^t Oog zeekerlyk verzweeren, en heeft men reeden om te vreezen, dat het zelfs zal openberflen. Goed intusfchen is het, als 'er Koorts komt, en de Pyn zig werpt in de Lenden (/>). Eene O) Ibid. tP) Ibid.  HIPPOCRATES. 397 Eene openberfting van het Oog in het door» fcbyuend gedeelte des Hoornvlies , met uitvloeijing der Oogvogten , by eene Oogontfteeking van het befchreeven foort , heb ik eens by een Kind van omtrent vier Jaaren waargenoomen. —— De reeden waarom het goed is , als by detgelyk eene Ontfteeking Koorts komt , cn de Pyn zig werpt in de Lenden, is, dat zulks bewyst dat de ziekteftof gevoerd word naar de Nieren, en vermoedelyk met de Pis zal worden uiigeloost. S. xi. Men voorfpelle alles wat gebeuren zal, in overeenkomst met den Tyd , de vogtsontlasting, de pyn, dc flaaploosheid, en de gefteltheid van het Oog. Want, als het Oog geborften is, en het Druivenvlies door de opening uitvald, is zulks zeer kwaad en moeilyk weder in zyne plaats te brengen. Is 'er tevens eenig bederf by, zoo is 'er niets meer te verwagten van het Gezicht (q). Deeze, en de vier voorige Leerftellingen, heeft Celsus, hier en daar eenigzints veranderd , dus overgenoomen. — „ 'Er is geen het minfte gevaar, ais de zwelling groot en niet van Pyn of Traanvloed vergezeld in maar, meest altoos komt 'er verzweering, zelfs (?) Ibid. Dd 3  jo8 HEELKUNDE van zelfs als de zwelling zonder vloeijing is, wanneerze ge* paart gaat met Pyn. In dit geval ook , ziet men ge* meenlyk dat de Oogbal faamengroeid met de Oogle* den. JMen moet van gelyken , eene verzweering ver* wagten van het Ooglid, of van den Oogbal, wanneer en de Pyn groot is , en de Traanen zout en heet zyn; of, als na het verdwynen der zwelling , de ontlasting van Traanen en Slym, nog langen tyd aanhoud. Nog jlegter teeken is het, wanneer de flym graauw, of loodkleurig is , de Traanen heet en veel zyn , bet Hoofd brandend is, de pyn zig langs de flaapen tot de Oogen uitftrekt, en de Lyder aanhoudend gekweld word van flaaploosheid. In deeze gevallen naamlyk, berst het Oog doorgaands , en is men gelukkig, als 'er niet meer dan eene verzweer ing plaats grypt. Als het Oog van binnen berst , is eene kleine Koortzige beweeging voordeelig. 'Er is geenig Hulpmiddel, wanneer het geborften Oog naar buiten begind uiitevallen. Wanneer deszelfs voortnaalig zwart , een weinig wit wordt, is de geneezing langwylig. Zy gefchied nimmer volkoomen als 'er hardheid is en zwelling.''' %. XIL De voorzegging omtrent de overige foorten van zweeren, berust inzonderheid op de plaats van deezen, en derzelver diepte; want buiten twyffel moet het Lidteeken beantwoorden aan de grootte der verzweering (f). Door (O lbid.  HIPPOCRATES. Door de overigs foorten van zweeren , moet men Waarfchynlyk verftaan alle zulke zweeren van het doorfchynend Hoornvlies inzonderheid, welke men niet kan betrekken tot deszelfs berfting , maar die in eene grootere of kleinere uitgebreitheid, of meer of minder diep, de zelfftandigheid van dit vlies inneemen, en zonder doorgang, aan deszelfs buiten, fte oppervlakte zichtbaar zyn. — De voorzegging omtrent deezen althands , berust vooral op derzelver plaats en diepte, en is of gunftigeï of ongunftiger , naar gelang van het- een en ander. Wat het Lidteeken betreft deezer zweeren, dit zeeker, beantwoord hierin zoo wel, als in alle andere zwee. ren, altoos aan derzelver grootte; en is grooter of kleiner, dikker of dunner, naar de uiigeftrektheid yan deézen is, 't zy in lengte of breedte, 't zy in diepte. — Dit laafte egter, 't gene men wel moet opmerken, zegt geenzints dat het daaraan in alle opzigten juist gelyk , dat is te zeggen, even lang, even breed, even diep of dik is; maaralleen, dat deszelfs grootte en dikte eene zekere evenreedig. beid heeft met de grootte en diepte der verzweering; of, om my duidelyker te verklaaren, dat het vergelykender wyze, langer of korter, breeder of fmaller, dikker of dunner is, naar gelang de leng. te , breedte, of diepte is der verzweering. Dd4 S-xni,  409 HEELKUNDE vah §. XIII. Als het Oog berst, en dermate verandert dat de Oogappel zyne natuurlyke plaats verlaat, is de herftelling des Gezichts, voor de Kunst zoo wel, als voor den Tyd, onmoogïyk (O- Door het berften van het Oog , moet men on« getwyffeld verftaan , liet doorbreeken van het doorfchynend Hoornvlies : door het verplaatzen des Oogappels, de uitvalling van het Druivenvlies. — Vergelykt men deeze Leerfteliing met de volgende , alsdan ook heeft men reeden om te denken , dat men het laatfte moet neemen in eenen volftrekten zin, dat is , voor eene geheele uitvalling deszelfden vlies» §. XIV. Geringe uitvallingen des Oogappels daarentegen, kunnen herfteld worden; mits 'er gee. nig ander, nog erger, Toeval by plaats heeft, en de Lyder Jong is (/). Dat geringe uitvallingen des Druivenvlies, vooral in het geval eener wonde van het Hoornvlies, met (O Ibid. (O lüd.  HIPPOCRATES. 1 401 met behoud zelfs van het Gezicht, fomwylen kunnen herfteld worden , blykt uit zeer veels alzints geioofbaare waarneemingen der beroemdfte Heel. meefters. $. xv. De Lidtekens van voorgaande zweeren, als.; ze niet met eenig ander gebrek gepaart gaan, worden door den Tyd en de Kunst weggenoomen; inzonderheid wanneerze nog versch zyn, en by Jonge Lieden plaats grypen («). Zal het gefielde doorgaan, alsdan moeten die Lidtekens niet flegts versch, maar ook zeer dun zyn.—< In het tegengeftelde geval waarlyk, zyn dezelven meestal, en by jonge zoo wel als by oude Lieden, ongeneesbaar. . By de eerften egter , zynze doorgaands minder ondoorfchynend als by de laatfl-eru __ Straks zal blyken, dat Hippocrates zelve 'er even dus over gedagt heeft, en de geneeslykheid der Lidtekens van het Hoornvlies, zoo wel verbind aan derzelver dunte , als aan, iets anders. 5. XVI. Als deeze Deelen overgaan tot verzweef ring, lyd daar by, eerst en vooral de Oogappel? («) Ibid. Dd 5  405 HEELKUNDE vah pel; vervolgends, 't gene zig bevind boven de Wenkbrauw ;' en eindelyk , de naastliggende. Deelen (v). Het woord Oogappel, Pupil/a , Core, of Opfis i betekent hier, die opening van het Druivenvlies, door welke de Lichtftraalen gaan tot op den grond des Oogbals. — Door V gene zich bevind boven de Wenkbrauw, moet men zeer zeeker verftaan de Wenkbrauwszenuw. —— Wat door de naastliggende Deelen moet verftaan worden, fpreekt van zelve. — Van alle deeze Deelen inderdaad, is het zoo waar, dat by eene verzweering des Oogbals in dezelfde orde lyden , dat ik niet geloove, zulks door eenig ervaaren Heelmeefter, te zullen wederfprooken worden. §. XVIL Het is niet goed, wanneer de Oogappel * grauw, zilverkleurig, of blauw word. Eenigzints minder kwaad is het, alsze enger, wyder , of hoekig word , 't zy van zelf, 't zy door eenige blykbaare oorzaak (w). Alle veranderingen des Oogappels benadeelen «eer zeeker, min of meer het Gezicht. —— De eer? O) Ibid. f» ib&  HIPPOCRATES. 403 eerften nogthands, doen zulks veel meerder als de laatften , om dat allen berusten op eene zieklyke geltelthcid der Oogvogten. — Van deezen derhalven, kan met regt gezegt worden , dat minder kwaad zyn, als genen. §. XVIII.' De witte Vlekken, Nevels, en dunne Lidtekens, flyten en verdwynen, als niet terzelfder plaatze eene kwetfing gebeurd, of reeds te vooren , een Lidteken of Vlek gezeeten heeft (x). De witte Oogvlek, noemt Hippocr.ates , Achiys; de Nevel, Nephele. Galenos be- fchouwt de eerfte als het Lidteken eener oppervlakkige zweer in het Hoornvlies; de laatfte als eene vlakke zweer, welke een weinig grooter en witter iS, als de Argemo. — Volgens Aetius, is de Achiys eene blauwkleurige en oppervlakkige zweer in het Hoornvlies : de Nepheleon , eene kleinere , wittere, en diepere zweer als de Achiys, in hetzelfde vlies. §. XIX. Als 'er eene aahmerklyke vlek in het Oog is,' word een gedeelte van het zwart des Oogs, wit^ {*) ibid.  404 HEELKUNDE van wit, en blyft 'er een merkteken naa wanneer de vlek lang aanhoud, en dik en ongelyk is. Cy). Zulke vlekken zeeker, zyn in hetzelfde geval als de Lidtekens; en verdwynen even zeldzaam geheelyk. — Het onderfcheid 't welk Hippocrates ftilzwygend maakt, tusfchen de Vlekken en Lidte» kens, men vergunne my deeze aanmerking, bewyst dunkt my vry klaar, dat hy de eeriten niet betrekt tot de zweeren van het Hoornvlies; gelyk we zoo even zagen dat Galenus en Aetius gedaan hebben. §. XX. De fcheidingen gefchieden hier in op gelyke wyze als ik befchreeven hebbe, by de Koortfen O). Wat Hippocrates omtrent dezelven by de Koortfen beweerd, zal elders blyken, $. XXL Hy die nauwkeurig gelet heeft op de Teekenen, gronde zyne Voorzegging op het ver- fchil fy) Ibid. (s) lbid.  HIPPOCRATES. 405 I: fchil der Oogontftekingen, en wel, datze langi duurig zullen zyn, wanneer daar by, gelyk i omtrent elk derzelver gezegt is, de nadeeligfte verfchynzelen gezien worden; en datze in eenen korten tyd zullen afloopen, als men daar nevens de voordeeligfte kenmerken waarneemt. Dit althands voorfpelle men, datze na, of omtrent den zevenden Dag zullen eindigen; en men vermoede dat het met opzigt tot het overige even zeeker is. Wederinftortingen verwagte men, als de verbetering niet gebeurd op de Scheidagen, noch met eenigerlei voordeelige Tekenen gepaar .gaat (#). Dit alles is zoo klaar , dat het overtollig zyn zoude 'er iets ter opheldering by te voegen. §. XXII. In alle Oogziekten lette men inzonderheid op de hoedaanigheden der Pis; want de gelegenheid is hier dringend en rasch voorbygaande (£). Het laatfte , vooral met opzigt tot de Oogont' ftekingen, is zoo waar, dat ik geene zwaarigheid maake te zeggen , dat men veel minder Blinden zien («) Ibid. (*) Ibid. Pag. 203,  4o6 HEELKUNDE van zien zoude , wanneer alle Ooggebreken , van den beginnen af, met genoegzaame kunde en oplettenbeid behandeld werden. §. xxiir. t: Zy die in bet donker zien, en hierom Dagblinden genoemt worden, -krygen deeze ziekte in de Jeugd; 't zy ze nog Jongelingen of Jonge Mannen zyn. By fommigen verdwynd ze van zelf na verloop van veertig Dagen; by anderen na zeven Maanden ;-by veelen niet dan ten einde van een geheel Jaar. De kentekenen van de duuring der Ziekte , leid men af yan de Uloegrootheid derzelver, en van den Ouderdom des Lyders. De daar by voorvallende verplaatzingen in de onderfte Deelen zyn voordeelig; dog ziet men zeldzaam in de Jeugd. Vrouwen worden van deeze ziekte -niet aangetast en ook geene Jonge Maagden welke haare zuiveringen hebben. . Die ingevolge eens langduurigen Traanvloed dagblind worden , moet men vraagen of ze te vooren onderhevig geweest zyn aan Hoofdpyn (cL Nycïalopes, want dit is het woord waar van zig Hippocrates hier ter plaatze bediend, worden (c) Proenotitn. Pag. ui.  HIPPOCRATES. 4°7 flendoor Aegineta, Actuarius, Aetius, Celsus, en zelfs Foesius genoemt, zy, die wel by Dag maar niet by Nacht zien kunnen, en dus juist in het tegengeftelde geval zyn der NyStalopes van Hippoc«ates. - Castellus egter merkt dit aan , als regtftreeks ftrydig met de woordgronding, en het aangenoomen gebruik yan dit woord. En inderdaad , Ny&alopia komt van Nyx, Nacht, en Qptomai , ik zie; en wordt ook van Galenos gebruikt in den zin van Dagblindheid. §. XXIV. Die Oogontfteking hebben, is een Buikloop voordeelig (óQ. De Buikloop, koomende by Oogontfteking, is niet flegts voordeelig, maar geneest dezelve di.ltwyls geheelyk. - Hier van het herhaald gebruik van waterdryvende Purgeermiddel n , door my , in myne Hedendaagfche Oefenende Heelkunde zoo zeer aangepreezen. $. xxv. . De Oogpynen worden weggenoomen, door het gebruik van Wyn, warme wateragtige Baden, het Zweetbad, de Aderlating , of de Buikzuiveringen («} ((O Aphorhm. SetJ. 6. Aph. 17. ie) lbid. Apher. ZU  4o3 HEELKUNDE van Het "woordje Of, ten einde deezer Leerfteliing voorkoomende , bewyst duidelyk, dat Hippo. cr at es zeer wel geweeten heeft, dat niet alle 'Oogpyn van denzelfden aart was, van gelyke oorzaaken afhing , noch door dezelfde hulpmiddelen konde geneezen wórden ; maar dat, agtervolgens de verfcheidenheid der twee eerften,dan eens deezen , dan eens genen der opgetelde Hulpmiddelen moeten gebruikt worden. Misfchien is het niet ondienftig aantemerken , dat by die Hulpmiddelen nog kunnen gevoegd worden , de Blaardragten , de Etterdragten , het aanleggen van BloedZJiigers, het Koppen en dergelyken. §. XXVI. By eene Jaarlyks algemeen doorgaande Oogontfteking, is het voordeelig het Hoofd'en de eerfte Wegen te zuiveren. Sommige dergely. ke pynen worden geholpen, als het Lighaam bloedryk is, door de Aderlating, door Koppen aan de Aderen aangelegd, door het fpaarzaam gebruik van Voedzelen, en door het drinken van Water. Men moet daar by liggen in een donker vertrek , vry van rook , zig w2Lsrtevi voor het vuur of eenig ander helderfchynend Lighaam; en zig plaatfen, dan eens op de linker dan eens op de regter zyde. Het bevogtigen van het Hoofd is nutloos, dusdaanig ook is het gebruik van Pappen, als 'er niet zoo zeer  HIPPOCRATES. 409 zeer Pyn, dan wel vloeijing plaats heeft. By onpynlyke zwellingen, waar tegen men gebruik maakt van eenig fcherp hulpmiddel, is na het verdwynen der Pyn daar door veroor. 7^akt eene bekwaame Pap aanprysbaar. Lang te zien, is nadeelig , doordien het Oog het Licht niet verdraagen kan zonder gevolg van Traanvloed. Het is niet minder nadeelig , dat bet Oog lang geflooten blyft, vooral wanneer de traanvloed heet is , vermits deeze alsdan nogheeter word. M't geval eener ^drooge Oogontfteking is het inftrooijen van Poeijers voordeelig (ƒ> Schoon men vry algemeen beweerd heeft, dat het Boi waar uit deeze Leerfteliing ontleend f niet aan Hippocrates moet worden toepfrhreeven", en ik zeiven van die gedagten ben , g t k eater de meeften deezer voorfchriften " JLT en van zulk een aanbelang, dat ik "zeS niet heb kunnen voorbygaan roet t n!iMen befchouwe als zoodaan.gen inzond, feid die, welken betreklyk zyn tot de behandeHn> Scheidagen , Dies Crincos » noemden de Ouden die Dagen§, op welken de haaftige Ziekten gewo 7.yn eene keer te neemen , 't zy ten goeden t zy te„ kwaaden.' Als zoodaanigen befchouv- denze vooral den vierden, elfden, veemend n, zeventienden, en een en twintigften Dag , gcljk ook in fommige gevallen , den oemgften, ve 1 tigften, en festigften. — Dus by voorbad zegt Hippocrates zeiven , indien naam Ijk het Boek der Scheidagen, op zynen naam Sf**è% waarlyk toebehoord: „ De Koortfen fcheiden z.g op den vierden, zevenden, elfden, veemen" den, zeventienden, en een en twintigften Dag. [! Sommigen egter onder dee^n zyn 'er welken zulks doen op den dertigftfn , veertien , of " fcsti^en."- Gefield zelfs dat het zoo even ge. 'melde Boek, gelyk fommigen willen, door iemand Anders der werken van Hi ppocrates is ingeivft kan men nogthands bewyzen,dat deezen groote Man in gelyke gevallen, dezelfde Dagen uit en gelyk oogpunt befchouwdde. Want, in het Boek waar uit deeze Leerfteliing ontleend is , en t welk zeer zeeker hem toebehoord, zegt hy elders : " De Koorden waar van de Menfchen geneezen,of »' „ waar (ƒ>) Ibid. Ee 5  $i8 HEELKUNDE van „ waaraan dezelven fterven, worden op deeze Da„ gen beflist. De goedaartigften en waar by de „ gunftigfte Tekenen befpeurt worden, verdwynen „ op den vierden Dag en eerder. De kwaadaartig. i, ffen daarentegen , en waar by zeer gevaarlyke „ Tekenen plaats hebben, verwekken op denzelf. „ den vierden Dag, of reeds vroeger den Dood. „ Op deeze wyze eindigt haaren eerften aanval. De „ tweede gaat tot op den zevenden Dag; de derde „ tot op den elfden; de vierde tot op den veertien„ den; de vyfde tot op den zeventienden; en de „ zesde tot op den twintigften. Gevolgelyk ein« „ digen en fcheiden deeze aanvallen der haaftige „ Ziekten, van den vierden Dug tot den twintig. „ ften, met een toegifc van vier Dagen." - De verwisfeling van het woord Koortfen, met dat van haaftige ziekten, welke hier ter plaatze voorkomt bewyst vry fteJlig 't gene ik elders hebbe aangemerkt, dat naamlyk door Koortfen, niet alleen die Ziekten moeten ve$.ian worden, waaraan deezen naam byzonderlyk word toegeëigend, maar tegelyk dezulken, waar mede de Koorts als een Toeval vergezeld gaat. S- V. Voordeeligsr is het, wanneer de zwelling en ontfteking zig wenden naar buiten. Gefchied zulks naar de Longen , alsdan vervallen  HIPPOCRATES. 419 len de Zieken in Ylhoofdigheid*, en zelf veelal in eene Longverzweering Omtrent deeze en andere verplaatzingen der Keelontfteking, worden door Hippocrates inliet vervolg nog verfcheiden gewigtige byzonderheden aangemerkt, dog welken buiten de paaien vailen van ons beftek. §. VI. Het is goed , als zy die eene Keelontfte. king hebben , uitwendig aan den Hals eene zwelling krygen; want alsdan wykt de ziekte naar buiten (r). Hoe zeer dit algemeen genoomen waar is, ontbreekt het by H1 p p 0 c n a t e s zeiven niet aan voorbeelden , welken ons leeren dat deeze zwelling fomwylen niets doet tot verligtiug <%Keelontfteking. — Alle deeze Leerftellingen, dit moet ik in 't voorbygaan aanmerken , worden bynaar woordelyk herhaald in de Koifihe voorzeggingen, §• VIL Koorts, by eene zweerende Keel koomen de, is kwaad. Zyn 'er tegelyk andere Tekenen (?) lbid. Cr) Ibid.  4so HEELKUNDE van nen by welkén wy insgelyks als zoodaanig befchouwd hebben, alsdan moet men bet gevaar waarin den Zieken zig bevind, aankondigen O). Welke kwaade Tekenen Hippocrates bier hedoeld, blykt genoeg uit de voorgaande Leerftellingen. $. VIII. De Keelontfteking ontftaat, wanneer 's Winters, of in de Lente , veel flymerige vogten nit het Hoofd naar de Halsaderen vloeijen, en deezen, door haare wydte veel daar van opneemen. Als dusdaanige uit hunnen eigen aart koude en lymerige vogten, de uitgangen der Levensgeeften en van het Bloed verftoppen , drukkenze de Deelen welken dit laatfte bevatten faamen, en doen het ftil ftaan door hunne koude. Hier van ftikken de Zieken, zoo draa de Tong blauw, dik, en van de daar onder lig. gende Aderen agterwaards omgeboogen word. Want, als de Lel, welke fommigen Columella noemen, word weggefneden, ontdekt men ter weèrzyden eene dikke Ader. Zyn deezen opgevuld , alsdan verfchynenze aan de Tong, weiCs) Ibid.  hippocrates; 4ïI welke door haare droogte als yl en fponsagtig is Deeze nu, word door het Bloed t welk zv uit de Aderen in groote veelheid krygt, van breed rond, van welgekleurd loodverwig, van zagt hard, en van buigzaam ftyf, zoo dat er verftikking komt wanneer geene ^drge hnh pe word aangebragt. Ten dien emde opene men de Aderen aan den Arm en onder de Tong; men geeve zuiverende Likkingen, en verwarmende Gorgeldranken ; men doe het Hoofd kaal fcheeren, en legge hier op en om den Hals, eene Waspleifter; men omwikkeïe ook het laastgemelde Deel met ïlenel, of ftove het met eene zagte fpons, van warm Water Toordrongen en uitgedrukt. De Z,eke moet daarenboven Bron- en Honigwater . dog met koud drinken; en niet, voor de fcheiding hem in zeekerheid gefield heeft, eenig Garftenflym o-ebruiken (O- De Keelontfteking hier bedoeld is de flymagtiBP — De verklaating haarer verfchynzelen is ab znts gebreklyk, en doet duidelyk zien, hoe mm kundig men ten tyde van Hippocrates was « de Natuurkundige befchouwing van ons Lighaam. Men kan hetzelfde zeggen van de Behandeling; als zynde inderdaad in geenen deele voldoende. ^ (t) Di Rat. ViSl. in-Morb. acut Pag. 397-  422 HEELKUNDE v ah, Si IX. Als des Zomers, of in den Herfst, een warm zout vogt, uit het Hoofd in deeze Deelen vloeid, alsdan prikkelt het dezelven door zijne hitte en fcherpte, afhanglyk van het Jaargetye; het vult hun op met Lucht, eu doetje zwellen. Men vindt hier by, eene allermoeilykfte Ademhaaling en zeer groote Hitte. De blykbaare deelen der Keel egter zyn niet »z. zwollen. De uittrekkende Halsfpieren zyngefpannen, en fchynen ftyf als in de Tetanos. De Stem is afgebrooken; de Ademhaaling klein, en fomtyds zelfs geheel niet merkbaar. De Luchtpyp eindelyk begind te zweeren, de Long word opgevuld , en de Zieke kan geheel niet ademen. Wanneer in dit geval, de Ziekte zig niet ylings werpt in de uiterlyke deelen van den Hals, is ze uitermaate gevaarlyk , zoo uit hoofde van het Jaargetye , als om datze van fcherpe en heete vogten afhangd («). Men vindt bier, fchoon in bewoordingen weiken thands zeer vreemd fchynen, eene vry goede Befchryving vau dat foort van Keelontfteking, 't welk («) Ibid.  HIPPOCRATES, 423 welk byzonderlyk hel binnenst bekleedzel inneemt van het Strottenhoofd en de Luchtpyp , en het gevaarlykst is van allen, doordien het, gelyk we gezien hebben dat Hippocrates elders aanmerkt, reeds den eerft2n , tweeden, derden, of vierden Dag, verftikking aanbrengt. TWIN-  42 \ HEELKUNDE van TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Leerftellingen, betreffende de Waterzugt. /\\\e foorten van Waterzugt op heete Ziek* ten volgende , zyn kwaad: want , zy verdry* ven de Koorts niet, en zyn niet flegts" pynlyk, maar ook doodelyk (r). Van alle Leerftellingen , dit moet ik hier in 't voorbygaan aaumerken , welken men by Hippoc r a tes ten aanzien der Waterzugt aantreft, hebbe ik my eeniglyk bepaald tot dezulken, waar van den (v) Coac. Pranot. Pag. 190.  HIPPOCRATES. 4*5 den Heelmeefter zoo wel kundig zyn moet als den Geneesheer. Ik, ben hierom ve;fcheiden derzelver ongemerkt voorbygegsan . hoe nuttig ander- zints cok zyn moogen. » Met opzigt tot de te. genwoordige Leerfteliing moet ik zeggen, dat de» zelve meestal waar is , en. nauwlyks vatbaar voor eenige uitzondering. §• IL De meefteri ontfpruiten uit de Zyden , of •uit de Lenden; fommigen daarentegen uit de Lever (w). Dit kan gefteld worden van het Buikwater ; geenzints van de overige foorten van Waterzucht.— Door de Zyden moet men' verftaan , de Ma , van Hippocrates genoemd Ceneon: de ruimte naamlyk, bevat tusfehen dé onwaare Ribben en de Heupbeenderen. Raadpleegd men het uit¬ muntend werk van Mascagnk over de Watervaten , alsdan is het niet moeilyk , reedeu te geeven van de eene en andere deezer byzondèrhé. dén. 5- ni. By hun waar de Waterzugt haar begin neemt in de Zyden of Lenden, zwellen de Voe* O) Ibid. F f  426 HEELKUNDE van Voeten, én koomen langduurige Buikloopen, welken noch de pynen doen verminderen in de genoemde Deelen , noch de Buik zagter maaken of ontlcedigen (x). Somwylen , zegt Grimm, zwellen de Voeten in 't begin, fomwylen op het einde der Ziekte. — De langduurige Buiklqogeri befchouwt hy even als Hippocrates ; terwyl hy van de haaftige beweerd, datze de Ziekte dikwyls fchielyk en geiukkig doen eindigen. $. iv. Ontfpruit de Waterzugt uit de Lever, als. dan koomen 'er Hoest, en eene geduurige neiging tot dezelve , zonder merkelyke ontlasting van Fluimen : de Voeten zwellen, de Afgang is hard en weinig, en aan den Onderbuik verfchynen zwellingen, welken zig bevinden dan eens ter regter dan eens ter linker zyde , en dan eens wederom verdwynen (y). By deeze kentekenen, voegt Hippocrates op eene andere plaats nog by , een algemeen ge- voel (x) Ibid. (3) Ibid.  HIPPOCRATES. 42? voel van prikkeling door het gantfche Lighaam , eene vermagering van dep" Hals, zwelling der Beenen, en eene verharding en vergrooting der Lever. — Door Onderbuik, Ahus s Coilia , wordt hier verftaan , het benedenfre gedeelte van den Buik: de omtrek naamlyk , bepaald door den Na. Vel, de Heupbeenderen en de Schaamte. s- v.. Men heeft veel reeden om te vreezen } dat zy die van boven en onderen veel Bloed verliezen , zullen waterzugtig worden. Onder alle foorten van Waterzugt is deeze de kortfte , en waar van men het allerminst opkomt. Hier van moet men ulvoorens bericht geeven aan hen , die eenige betrekking heb* ben tot den Zieken (z). Het laatfte wil HippocratIS zeeker, en ter voldoening aan het vertrouwen 't welk in den Geneesheer gefteldt wordt; en ter handhaving van de eer der Geneeskunst. Wy raaden hetzelve om gelyke reeden den Heelmeefter , wanneer dteze eep'g aandeel heeft in de behandeling de? Ziekte. (*) Pnedicler. Lib. 1. Pag. 89. Ffa §.VL  4a8 HEELKUNDE vah §. VI. Zal een Waterzugtige geneezen, zoo moet hy fterke Ingewanden en genoegzaame kragten hebben. Hy moet met graagte e eten, en de fpyzen gemaklyk Verteeren. De Ademhaaling moet ligt en onpynlyk, het gantfche Lighaam gelykelyk zagt, en de uiterfte Deelen niet'.bovenmaate vermagerd zyn'. Beter is het als gemelde Deelen gezwollen zyn: best, wanneer noch het een plaats heeft noch het ander. Dezelfde Deelen daarentegen , moeten zagt en niet gezwollen , de Buik op het gevoel niet weêrftreevend zyn. Hy moet noch hoeften, noch dorftig zyn, en nimmer, zelfs niet na den flaap,eene drooge Tong hebben: dit alles egter befpeurt men zeer dikmaalen. Met graagte eetende, moet hy daarvan, zelfs als hy wat veel gegeeten heeft, geenig ongemak gevoelen. De eerfte wegen moeten by hem gevoelbaar zyn voor den indruk der Geneesmiddelen, en de ftof des Afgangs, doorgaands zagt en wel gevormd ontlast worden. Zyn Pis moet overeenkoomen met zyne Levenswys en het foort van wyn 't welk hy drinkt. Zyne gewoone beezigheden eindelyk, moet V  HIPPOCRATES. 429 moet hy gemaklyk en zonder vermoeijing verrigten kunnen («)• OntwyfFelbaar zeeker is het, dat een Waterzugtige , waar by alle deéze gunftige omftandigheden plaats hebben , en behoorlyk behandeld word, niet veel gevaar loopt om het flagtoffer te worden zyner Ziekte. Als minder zeeker kan men aanmerken , dat zulks volftrekt gevorderd word tot zyne geneezing , en 'er buiten dien geene hoop altoos voor hem over is. Hippocrates zeiven was ook geenzints van die gedapten, gelyk blykt " uit deeze onmiddelyk volgende nadere bepaalingen zyner gezegdens, §. VII. Algemeen genoomen is het best, en beloofd het vooral herftel der Gezontheid, als de Zieke zig bevind in deeze omftandigheden. Wanneer dit dus niet is, moeten althands de meeften derzelver by hem plaats grypen: want ook in dit geval is 'er hoop tot geneezing. Als men niets van allen, maar veeleer het tegendeel by hem waarneemt, weet men zeeker dat hy buiten eenige de minfte hoop is. Men kan ook niet veel verwagten van hem , by wien flegts O) lbid. Ff 3  42° HEELKUNDE van flegts weinige der Teekenen, welken ik by Waterzugtigen als gunftig befchouwd hebbe , gevonden worden Zie daar een bewys van het gene ik zoo even gefield hebbe. — Een bewys tevens van dq bekwaamheid des fchryvers in de kunst van waarneemen. §. VIII. Alle Waterzugtigen en Etterborftigen fterven, waar by, alsze gefneden of gebrand zyn, al het Water op eenmaal ontlast wordt (c). Hoewel dit gefielde niet altoos doorgaat , en men dikwyls met veel vrugt het water by Buikwaterzugtigen,de Etter by Etterborfligen ,op eenmaal ontlast heeft , is het egter niet geheel onwaarfchynlyk, dat meii meerder Lyders aan de eeneen andere deezer Ziekten onderhevig , behouden zoude, wanneer men, deeze Leerfteliing niet zoo agteloos «oorbygaande , de ontlasting op Tyd bewerkte, en tevens bedagt was, om den toegang der Buitenlucht tot de holte waarin zig het Water bevind, zoo veel immer doenlyk is, te beletten. —— Dit althands is zeeker , en aan veelen bekend, dat ik voor eenige Jaaren in ons Stads Zie, (£) Ibid. {() Ibid,  HIPPOCRATES. 431 Ziekenhuis, een Etterborftige, bynaar zieltoogend daarin gebragt,en waar by ik om die reeden niets durfde ondernee men (bande een tydverloop van drie Dagen , op zulk eene wyze niet flegts den ■ Dood ontrukt, maar zelfs dermaate geneezen hebbe , dat by in ftaat was zig, even als te vooren, over te geeven aan eene allerlosban-ligfte Levenswyze. De Waterzugt ontfpruit hier uit. Als men des Zomers dorltig is en veel Water drinkt (want dit is eene zeer gemeene oorzaak) en de Long word daar mede opgevuld, zoo ontlast deeze zig daar van wederom in de Borst. Onthoud het zig nu hierin, alsdan verwekt het zulk eene groote hitte, dat daar door het veer, 't welk aan de Slagaderen hangt, fmelt. Word deeze fmelting aanmerklyk, alsdan ook, verwekt hetzelve rasch de Waterzugt. Deeze ontfpruit gelykelyk uit Knobbelgezwellen der Long, opgevuld met water, en berilende naar de zyde der Borstholte. Dat zulks waar is, blykt hier uit. By Osfen, Schaapen, en Varkens, meer dan by eenige andere viervoetige Dieren , vind men aan de Longen dergelyke Gezwellen, welken, alsze tydig ontdekt, en opgefneden worden, hun ingeflooten water Ff 4 ont-  432 HEELKUNDE vak ontlasten. By Menfchen derhalven, fchynt dit zelfde te ligter te kunnen gebeuren, wyl deezen zig meerder overgeeven aan eene ziekte veroorzaakende Levenswyze. Veelen intusfchen deezer Knobbelgezwellen , verzweeren naar dezelfde zyde. In het begin der gefielde Ziekte, befpeurt men vooral het volgende. D,e Hoest is droog, en in de Keel wordt een piepend geluid gehoord: Hier koomen by, koude met ftyfheid. Koorts, en eene moeilyke Ademhaaling in het zitten: het gantfche Lighaam, maar vooral de Voeten beginnen te zwellen, en de Nagels groeijen 'krom. Zoo lang het Water zit in deu Bovenbuik , is de pyn groot; deeze word minder zoo haast het tevens in den Onderbuik gezakt is; dog alsdan befpeurt men vervolgens hetzelfde als by het Buikwater. Somwylen komt 'er een gezwel in de zyde , welk de plaats aanwyst waar dezelve moet opgefneden worden. Gefchied zulks niet, alsdan 'bade men den Zieken met veel warm Water, fchudde denzelven,by de Schouders aangevat, naar de eene en andere zyde, en zy oplettend, in welke zyde inzonderheid men de meefte vogtgolvïhg waarneemt. Hier van zeeker zynde doe men eene infnyding op de derde Ribbe ', van onderen geteld , welk tot op deeze doorgaat; doorboore dezelve met de regte en fcher-  HIPPOCRATES. 433 fcherpe Boor; en laate een weinig Water uitvioeijen. Vervolgens brenge men eene ruuwe vlaswiek in de Wonde; legge daarop een zagte fpons; en bevestige de eene en andere met een verband. Staande den tyd van twaalf Dagen, moet men dagelyks eenig water doen uitvloeijen.. Den dertienden Dag ontlaste men alles. Blyft 'er alsdan nog iets agter , zoo ontlaste men zulks vervolgens, en drooge den Onderbuik door daar toe gefchikte Spyzen Als 'er eene zwelling by is der Schaamdeelen en Dyên, moeten deezen gevlymd worden (d). Deeze gantfche Leerfteliing is blykbaar betreklyk tot het Borstwater. — Men vind dezdve elders met die verandering , dat daarby de infnyding word bevoolen te doen tusfchen de Ribben, en geheel niet gefprooken van derzelver doorboo- rjng, Als een gunftig teken word terzelfder plaatze daar by gevoegd , dat de vlaswiek den vyfden Dag bedekt is met Etter. $. x. De Waterzugt ontftaat veeltyds daar uit, dat men na langduurige Ziekten, het Lighaam langen tyd niet gezuiverd heeft. Ze ontfpruit ook b uit ld) De intern. Affettionib. Pag. 544. Ff 5  4.34 HEELKUNDE van uit eene ongefteltheid der Milt of Lever, en uit witte Slym , Pynlyke Buikloop , of Spysloop. Is ze van nagelaatene zuiveringen afhanglyk, alsdan word de Buik opgevuld met Water, de Beaueu en Voeten zwellen, de Armen integendeel, de Hals , de Borst en de Heupen, worden Mager Als de Zieke, van de toegediende Geneesmiddelen , en de Levenswys voordeel heeft, zal de Buik zagt -worden, en is zulks goed. Gebeurd dit niet, zóo moet men het water ontlasten door eene infnyding. Deeze infnyding moet gedaan worden nevens den Navel, of meer agterwaards in de zyde. Weinigen egter deezer Zieken geneezen («)• Men heeft eenige reedeu om te denken dat Hip pocuates, ter deeze plaatze de infnyding vooral aanbeveeld met opzigt tot dat foort van Buikwater, 't welk hy afleid van agtergelaatene Lighaams zuiveringen na langduurige Ziekten. —-» Ey de behandeling van het Buikwater althands , oorfpronglyk uit eene zieklyke gefteltheid van de Lever of Milt, waarvan hy op eene andere plaats fpreekt, gebied hy de ontlasting van het water, als Geneesmiddelen niet helpen, te bewerken door de Branding, t zy' met een gloeijend Yzer, 't zy met (O De Jfe&icn. Pag. 523.  HIPPOCRATES. 435 met Fungi —■ Voor dit woord dit moet ik in 't voorbygaan zeggen, leest men in 't oorfpronglyke Myctji. — ik heb hetzelve onvertaald gelaaten, omdat ik als nog niet weete wat Hippocratis daar door bepaaldelyk verftaan heeft. — Grimm vertaalt het intusfchen ,door Lichtfchnuppe. -*—■ Dergelyke Brandingen egter , zegt onzen Schryver, moeten niet doorgaan tot in de Buiksholte. EEN  436 HEELKUNDE van EEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Leerftellingen , opzigtelyk tot de Ziekten der Piswegen. Oitiastingvan Bi°ed °f Etter met de pis> tekent eene verzweering der Nieren, of van de Pisblaas (ƒ). Sommige leezen hier voor of, en, waar uit volgd dat, zal men befluiten tot de eene of andere der ge. ftelde Verzweeringen, 'er tegelyk met de Pis, en Bloed (ƒ) Apherim. Seü. 4. Aph. 74. Pag. 1252.  HIPPOCRATES. 43Ï Bloed en Etcer moet ontlast worden. —— Hoe men zulks ook neemen mooge, is her zeeker, datof het Bloed, of de Etter, of beiden tevens , met de Pis vermengd moeten, ontlast worden, om eenever. zweering der genoemde Deelen. aan te wyzen; en deeze die ontlasting niet moeten voorgaan, of volgen. j. n- Zy, in wier Pis eene zandige ftof doorzakt, hebben een fteen in de Blaas (g~). Dit verfchynzel is geenzints een beflisfend Teken van een fteen in de Pisblaas, Hippocrates zeiven heeft zulks ook niet gedagt,maar telt elders verfcheiden andere verfchynzelen op , welken hy als tekenen daar van aanmerkt. **** Van het best en eenig zeeker teken nogthands, het gevoel naamlyk van den fteen, door middel eener Blaasfonde , fpreekt hy nergens. — Dus afkeerig van de fteen. fnyding, dat hy zyne Leerlingen deed zweeren, zig daar mede nimmer op te houden,maar dezelve over te zullen laaten aan hen, die zig daar op byzonder hebben toegelegd, is het laatfte, hoe verwonder}yk anderzints , natuurlyk ; en fluit het althantfs geen bewys in van zyne onkunde dien aangaande^ gelyk door fommigen beweerd is, maar veeleer van zyne voorzigtigheid; van zyne deelneeming in het waar (s) Ibid. Aph. 79.  43« HEELKUNDE vak waar belang der genen welken zig zyner zorge to?~ vertrouwden. —ei Hoe wenfchelyk ware het, dat alle Genees- en Heelmeefters dit voorbeeld volgden, en zig niet verledigden tot het behandelen van Ziekten , van Gebreken, welken boven het bereik zyn hunner kundigheden, en waar omtrent zy reede;i hadden te denken, dat anderen meerder kundig, meerder bedreeven zyn, dan zy zeiven ! . §. Hl. . , Als iemand Bloed .cn Bloedklonters met de Pis ontlast, de Druppelpis heeft, en pyn gevoeld in den Onderbuiken langs den Bilnaad, zoo is 'er eene origêfteltheid in de Deelen welken behooren tot de Pisblaas (#). Vooral is 'er alsdan1 eene dreigende verzweering ih den hals van de Pisblaas, of in den Voorftaander; of wel eene Aderfpattige zwelling der vaten van het eerfte deezer Deelen. §. IV. . Het is een teken eener verzweering van de Pisblaas, als 'er eene zeer flinkende Pis, met Bloed, Etter en Schubbetjes vermengt, ontlast word Ci\ Door (£) Ibid. Aph. 80. (O Ibid. Aph. 81.  HIPPOCRATES. 934 Door Schubbetjes moet men hier verdaan vliesjes, velletjes, door onthuiding van de binnenfte oppervlakte der Blaas voortgebragt. Hippocrates drukt dezelven uit, door het woord Lepidas. ' §• v. Die Knobbelgezwellen hebben in den Pisweg, worden daar v?n, alsze verzweeren en doorbreeken, geneezen. (Jt). Somwylen egter laaten deezen langduurige zweeren na, welken nie: dan door 'nét georuik vnn ganeeskragtige Kaarsjes kunnen geneezen worden. §. VI. De Steen, het Nier-kolyk, de Druppelpis, de Heupjicht, en de Breuken, koomen vooral by hun die een gemengd Water drinken, 't zy uit Rivieren waarin zig andere Rivieren ontlasten ; 't zy uit Meiren welken met andere Wateren gemeenfchap oeffenen;'t zy uit Stroomen welken eenen verafgelegenen ooriprong hebben (/). Schoon (*) Ibid. Aphor. 81. (/) De are lot. et a«. Pag. aSÖ.  44© HEELKUNDE VAN Schoon het gefielde niet sltoos doorgaat, bevat deeze Leerregel misfchien meer waarheid dan men wel denken zoude. Veelvuldige waarnee- neemingen althands fchynen het vermoeden te be» kragtigen , dat het Water met opzigt tot de fteenmaaking inzonderheid , niet als eene geheel on* verfchiilige zaak moet befchouwd worden» §. VIL By niet alle Menfchen intusfchen , verwekt zulk water deeze Toevallen. Zy naamlyk , die eerie vreije en natuurlyke Pisloozing hebben , en waar by de Blaas noch Koortsagtig ontftooken, noch derzelver hals zonderling vernauwd is , ontledigen de Blaas dermate dat 'er niets in agter blyft. Maar, als in den Onderbuik eene Koortsagtige hitte ontftaat , moet de Pisblaas noodwendig mede lyden, en haare hals welke te veel hitte krygt, ontfteken. Dit nu gefchiedende, wordt de Pis niet behoorlyk ontlast, maar ondergaat als eene innerlyke kooking en verhitting ; derzelver dunfte gedeelte wordt uitgeworpen ; het dikfte daarentegen blyft in de Blaas agter, en wordt daarin op een gepakt. Eerst wel, is dit alles van weinig aanbelang; naderhand egter vermeerderd het allcngskens : want, het dikke vervolgens op den bodem nedergezet, en  HIPPOCRATES. 441 en door de Pis bewoogen, kleeft aan elkander , neemt van tyd tot tyd toe , en veranderd in Steen. Wanneer nu de Pis ontlast wordr , vak! de Steen, door dezelve mede* gelleept, op den hals van de Blaas , verhinderd de Pisloozing, en verwekt hevige pynen. Hier van vryven en trekken de Kinderen die den Steen hebben, de Schaamdeelen, wyl zy meenen dat de oorzaak hunner pynen hierin huisvest. . Op dèeze wyze is het gefield met de meeften welken aan Steen lijden ( m), Wanneer ter deezer plaatze , de bewoordingen flegts hier. en daar eenigzints veranderd werden , zou men, indien niet eene betere, voor het minst eene even goede befchryving van de vorming eens fteen in de Pisblaas daarin vinden, als by fommi- gen der Hedendaagfchen. ■ De oploifing ook der Vraag. Waarom , indien voorgemeld Water den Steen kan veroorzaaken , worden niet allen die hetzelve drinken daar van aangetast ? zoude zig alsdan ook in alle haare kragt vertnonen; . en duidelyk doen zien, dat deeze geene beflisfende tegenwerping infloot, met opzigt tot het gehelde. (w) lbid. $. VIII.  44» HEELKUNDE v k h' $. VIII. De Steen ontftaat ook by zeer Jonge Kinderen uit een gebreklyk Zog; dat is te zeggen, wanneer hetzelve te heet en galagtig is. Want, alsdan verhit het de eerfte Wegen en de Blaas, en maakt de Pis zelve gebrekkig (»)• Veel meer dan bet Zog, kan misfchien eene aangebooren gefteltheid , hoedaanig is my onbe. kend, de oorzaak zyn van den Steen by zeer Jonge Kinderen. —— De herhaalde Steenfnydingsn welken men by dezelven fomwylen heeft moeten doen, zonder dat men reden hadt om eenige andere fteenraaakende oorzaak te beïchuldigen , bevestigen dunkt my eenigzints dit vermoeden. S. IX. By Vrouwen befpeurd men niet alles op gelyke wyze: want, haare Pisweg is kort en wyd, en maakt dus , dat de Pis gemaklyk ontlast wordt. Zy vryven ook niet, gelyk de Mans, haare Schaamdeelen, noch tasten naar den Pisweg ; dewyl de opening van deezen tusfchen de -Schaamlippen verhooien is , en niet (») Ibid  HIPPOCRATES; 443 niet loopt als by Mannen. De meerdere wydte daarenboven haarer Pisweg , is de reden , datze dikmaaler als de Mans haar water loozen (0). Dit alles is zoo waar, en zoo goed , dat het overtollig zyn zoude daar iets by te voegen. CO Ibid. Gga TWEE-  4H HEELKUNDE tak TWEE- EN- TWINTIGSTE HOOFDDEEL; Lttrfiellingen, betreklyk tot de ziekten des Endeldarm. s-1. \^7anneer men by ben, die federt langen tyd aan vloeijende Aambeijen lyden, de geneezing bewerkt van deezen , zonder een eenige daar van te laaten agterblyven, is 'er groot gevaar van Teering, of Waterzugt (p). De ondervinding heeft maar al te zeer de waarheid bevestigt deezer Leerfteliing. — £en Heel- mee-  HIPPOCRATES. 445 «veefter dus, hoede zig zorgvuldiglyk voor dergelyk eene onvoorzigtigheid. * * l tS^^o^^l • : ■'-•> Zy ' die onderhevig zyn aan Aambeijen, vervallen niet ligt in het Zydewee, of in Longontsteking , noch krygen voortee'tende Zweeren.. Bloedvinnen, of Hon'dsblaareh;misfchien bok .geen Lazerye, of andere dergelyi ke Ziekten. ' Veelen zélfs derzulken, ontydig geneezen , zyn binnen kort daar van aangetast , en in gevaar geraakt van hun Leven. Hetzelfde'geit van alle andere ziektefcheidende verzweeringen , gelyk zyn de Pypzweeren en dergelyken (qj. Dit alles is inzonderheid waar van vlo.eijende Aambeijen, niet zoo zeer Van anderen Dus ziét men , zegt Celsus , dat ais men dezelvsn geneest , de Lyders fomwjl terftond vervallen tn gevaar* tyke Ziekten ydewyl het overtollig vogt, gewoon zig door de Speenvaten te ontlaSten, gevoerd word naar binnen, en zig werpt op de eene of andere der Ingewanden. \ ff) De Moré. vuig. Lib. 6. Sect. 3. Pag. 1176. Gg3 $. IIL  44« HEELKUNDE van 5. ïii rf . ; . . c oei - . De Aambeije» ontfpruiten hier uit. Als de Gal of het Slym gevoerd wordt naar de Aderen des Endeldarms, verhitten deeze het Bloed in de kleinfte vaten. De ontftooken Aderen trekken alsdan her Bloed uit de naast liggenden tot zig; worden meer en meer opgevuld; doen de binnenfte oppervlakte des Darms zwellen; en puilen met haare einden daarin uit. In deezen ftaat, gedeeltelyk door de voorbygaande Drekliof gekneusd, gedeeltelyk door het ophoopend Bloed meerder vcrwyd wordende, openen zig dezelven , en ontlasten het Bloed meestal by den ftoelgang, fomwylen egter ook buiten denzelven (\r). De gefielde oorfprong der Aambeijen daar laatende, zullen we flegts aanmerken,dat in deeze Leerfteliing ftilzwygend ligt opgeflooten de gewoone yerdeeling deezer Gebreken in Caca aperta, ia blinden naamlyk en geopenden. $. iv. Men moet dezelven tragten op de volgende wyzen te geneezen, en zig daar by erinneren de (ƒ) De Hamorhoidih. Pag. 891.  HIPPOCRATES. 44} de plaats waar ze huisvesten: want, men kan den Endeldarm veilig fnyden, hegten, binden , en met Bytmiddelen behandelen, hoe gevaarlyk anders zulks ook fchynen mooge fr). Op de volgende wyzen, zegt, op eene dier wylen welken in de agt eerst volgende Leerftellingen zullen befchreeven worden. Men voorzie zig van zeven of agt Yzers , een fpan lang, in dikte gelyk aan een ftevige fonde, aan het einde geboogen, en aldaar zoo breed als een kleine Qbolus. Daags te vooren doe men den Lyder den Buik zuiveren. Op den Dag der branding zelve, legge men hem op den Rugi plaatze een Kusfen onder zyn Lenden , en voere met den vinger de Endeldarm zoo veel mooglyk zy naar buiten. Hierop maake men de yzers roodgloeijend heet, en brande daar mede de Aambeijen tot ze geheel zyn uitgedroogd. Men moet geene derzelver onaangeraakt laaten, maar ze allen aan de werking van het Brandyzer onderwerpen. Ze zyn niet moeilyk te kennen, doordienze in de 5- V. (O Ibid. Gg4  443 HEELKUNDE van de holte des Endeldarms als loodkleurige Beziën uitpuilen en door drukking Bloed loozen. De Lyder moet, ftaande de branding, het Hoofd en de Handen worden vastgehouden : het fchreeuwen kan men hem toeftaan , wyl hier door de Darm meer naar buiten geperst/wordt. Na de branding behandele men hem vyf of zes Dagen met in water gekookte en fyn gevreeven Linzen of Erwten. Den zevenden Dag neeme men een zeer dun gefneeden Spons, die overal zes vingeren breed is, en dekke deeze met een fyn linnen lapje van gelyke grootte, met Honig beftreeken. Het een en ander, met hun midden gelegd ,op den Wysvinger der linker Hand, brenge men alsdan zoo hoog mooglyk in den Aars. Door middel van Wol op de ingebragte Spons gelegd, belette men derzelver uitvalling. Hier na binde men een Gordel om de Lenden , hegte daar aan van onderen een Windzel, doe dit Windzel van agteren tusfchen de Beenen doorgaan, en veréenlge het voor onder den Navel wederom met den Gordel. Men bediene zig daar' beneven ook van het Hulpmiddel 't welk ik elders gezegd hebbe dat gezond en vast vleesch maakt, en vervolge de behandeling niet minder dan twintig Dagen. Eens daags gebiede men den Lyder gebruik te maaken yan eene dun**  HIPPOCRATES. 449 dunne, Soupe. bereid uit Meel, Geers , of Zemelen,en doe hem water geeven tot Drank. Na ieder ftoelgang moet hy zig met warm water wasfehen , en om den derden Dag baden (i). Een 'Obolm was' een klein'ftukje Gelds van omtrent een halve Huiver,by de Ouden in gebtuik.— Hec voorfclirift van alle Aambeijen tevens aan de befchreeven -Branding te onderwerpen,• zonder een eenige .daar. van agte.r te laatefj 3rookt zo weinig met de eerde deezer. Lecriiellingbn , 'dat men ver'pgTfchpV^mef fommigen te geloovén , dat de tegenwoordige Leerregcl,niet,aan Hippocrates, maar aan iemand andïrs móet worden toegeëigend. 11 •• <; i rod qO ^'f-yV^' \' Eene andere Heëlwyze. Na men den Endeldarm zoo véél .mooglyk zy heeft doen naar buiten gaan, wascht men denzelven eenige ryzen met warm water, en fnyde alsdan de Toppunten der Aambeijen weg. Hier by verzorge men zig het volgende Hulpmiddel. Men watere in een Koperen Vat, vermenge met de Pis ge* brande en fyn gevreeven Koperbloemen, weeke dezelven hierin, fchudde het vat dikmaalen , en drooge alles in de Zon. Zoo haast dit co ib-d. rat  4JO HEELKUNDE van *8t gefchied is , fchraape men het gedroogde af, vryve het tot een Poeijer, brenge het met -den vinger in den Aars, en dekke deeze met een Drukdoek ih Olie bevogtigt en een Spons (V). C E t s o s, die deeze zelfde Kunstbewerking aan. pryst,met opzigt tot Aambeijen welken een bree. den grond hebben, bediende zig na dezelve, eenigïyk van een fpons en wat plukzel, ter ftuiting van den Bloedvliet; ert ter behandeling der nablyvende Zweeren, van een Waszalf, na dat deezen iï. voorens met warm Garften-meel beftrooid waren. S- VIL Eene andere Geneeswys. Op het bloedend en verwyd vat, vertoond zig eene verhevenheid als een Moerbezie. Verheft zig dit tot eene merklyke hoogte, alsdan verkrygt het als een vleezig dekzel. In dit geval plaatze men den Lyder met geboogen Kniën over twee ronde fteenen, eu onderzoeke dus denzelven. De omtrek des Endeldarm tusfchen de Billen word alsdan uitgezet, en men ziet het Bloed uitvloeijen. Als nu het uitwas onder het bedekzel zagt is, fcheide men hetzelve met den vinger af; 't gene even zoo gemaklyic gefchied als of (») Ibid. Pag. g5s. j  HIPPOCRATES, 4JI of men by geflagte Scbaapen de vinger brengt tusfchen de Huid en het Vleesch. Men doe zulks al fpreekend , op dat den Lyder daar van niets gevaar worde. Na het uitwas is afgefcheiden, moet men het uitvloeijend Bloed met wrange Wyn waarin zwarte Galnoot is afgetrokken, afwasfchen. De Bloeding zal hierop, te gelyk met het uitwas verdwynen, en het bedekzel zig wederom hereenigen. Hoe ouder intusfchen het gebrek is, hoe ge-» maklyker is de geneezing (y). Indien hier niet bepaaldelyk gezien word op eene polypeufe verhevenheid , zittende op een verwyd fpeenaderlyk vat des Endeldarms, en door gellold Bloed veroorzaakt , begrype ik noch de natuur van het geftelde gebrek, noch de mooglykheid der aangepreezene Geneeswyze. §. VIII. Als het uitwas zeer hoog zit, moet men hetzelve door een verwydend werktuig, (Catopter genoemd) onderzoeken , en zig daar by hoeden voor misleiding. Want, het uitwas fchynt elfen als men dit werktuig opent, en vertoond zig weder in zyne voormaalige ge- O) Ibid. Vag. 893.  45» HEELKUNDE van gedaante als men hetzelve fluit. Men moet vervolgens .de. .Vinger, beftryken met zwarte Nieswortel,.en het hier mede verteeren. Den derden Dag hier .na moet men .eene impuitimr 3net wrange Wyn doen. Men moet zig met .verwonderen-dat'er na de wegneeming van het ^uitwas geene bloedvliet plaats grypt. Dit.zourde insgelyks niet gebeuren,. 31S men de Armen of Beenert wegnam in de Gewrigten. Doet men zulks nogthands boven of onder dezelven, zoo vind men de Aderen hol, bloedend en niet ligt ftempbaar. Dus zou 'er ook Bloeding befpeurd worden, wanneer-men de Aambet boven of beneden het afgefcheiden uitwas fneed; en ze gebeurd niet, als men hetzelve daar van affcheid. Verdwynd hetzelve nu op deeze wyze, alsdan behoeft 'er niets meerder gedaan te worden: indien niet, moet men het branden. Hier omtrent egter zy men oplettend, van hetmet met hetBrandyzer aan te raaken; maar dit 'er flegts zoo kort byte brengen , dat het daar door kan worden uitge. droogd. Na dit alles moet men 'er Koperbloe* men, in Pis ontbonden, aanbrengen (w). Cf) Ibid. Dee*  H I PP OCRATES, 453 Deeze Leerfteliing is even als de vyfde , eenen Hippocrates onwaardig. Misfchien ook is ze van gelyken ooriprong , en moet aan deezen of gei)en Kniedifchen Geneesheer worden toegefcbreeven. §. IX. r' Eene andere heelwyze. Men vervaardrge een Buis gefyk aan een rieten pyp , waarin een Brandyzer daar mede overeenkomftig,kan geitooken. worden. Deeze Buis brenge men in den Aars; fchuive hierin het gloeijend gemaakt yzer; en haale hetzelve dikmaalen terug , ten einde den Lyder deszelfs hitte te beter verdraagen konne. Op deeze wyze ook' zal die hitte geene verzweering verwekken, en de uitgedroogde Aderen zullen gemaklyk heelen Indien het immer noodig zyn mogte de Aambeijen door Branding te geneezen, waar aan ik grootelyks twyffele , is deeze manier zeeker de beste van allen. §. X. Wil men noch branden noch fnyden , zoo bade men den Endeldarm met veel warm Water; drukke denzelven naar buiten; en be- dier (*) Ibid. Pag. 894.  45* HEELKÜNDEvah diene zig daar by van fyn gevreeven Myrrhe, zwarte Galnoot j anderhalf maal zoo veel als het overige gebrande Egyptifche Aluin , en' even zoo veel zwarte Atramentfteen. Hier door naamlyk rimpelen de Aambeijen als gefchroeid Leder faamen. Men moet daar mede tot alles is opgeruimd , aanhouden. De half gebrande roode Atramenlieen doet hetzelfde (y> De zwarte Atramentfteen zegt Vogel is een foort van Vitriool-aarde. — Volgens Dioscorides is ze geelkleurig, en word flegts zwart door bevogtigmg. — Wat door de Egyptifcht Aluin moet verftaan worden,hebben we Biadz. 3io. aangeweezen. — Het befchreeven mengzel is indeidaad vermoogend de geftelde werking te verrigten. Dat de half gebrande roods Atramentfteen daar toe insgelyks veehioende is, kan waar zyn: zeeker althands is zulks het wit Koperrood, als proefkundig beweezen te zyn het meest werkzaam faamentrekkend Hulpmiddel, zoo in dit geval, als in veele anderen gevallen, meer of min van gelyken aart, en waar alles inzonderheid geagt word te kunnen verrin worden, door het gebruik alleen van fterk faamentrekkende middelen. O) IWi S. XI.  HIPPOCRATES. 455 §• XI. Verkiest men de geneezing te bewerken door Zetpillen, alsdan neeme men Zeefchuim. een derde Zilverglit, Joodenlym, Aluin, een weinig Koperbloemen, Galnoot en eenig Spaanschgroen ,waar van men met gekookte Honig eene langwerpige Zetpil maakt, welke men in den Endeldarm brengt en daar in doet fmelten (z) Dit middel zou beter, altbands verdraag'yker zyn , wanneer het Spaanschgroen daar geheel werd uitgelaaten. J. XIL De Aambeijen by Vrouwen geneest men op deeze wyze. Men wascht dezelven dikmaalen met warm, water waarin men welriekende Kruiden heeft afgekookt. Dan vryve men Tamarisken bladen, gebrand Zilverglit, en zwarte Galnooten; giete daarop witte Wyn, Olie en Ganzen-fmout; vermenge alles met eikanderen, en fmeere het na de afwasfching aan.' De Endeldarm intusfchen, moet by ieder wasfching zoo veel mooglyk zy naar buiten gebragt worden (a\ J De (z) Ibid. C«) Ibid. S.  45<5 HEELKUNDE v A n De vrouwelyfa Natuur zagt Foesius, vordert zagte, immers de minstbytende hulpmiddelen. — Zie daar de reden van dit voorfchrift, 't welk in. derdaad zeer goed is. §. XIII. Men bind ook de Aambeijen met een dikken en langen • door eene Naaide getoogen draad van vette en ongewasfchen wol gemaakt; en dit zelfs is de beste heelwyze. Na men de draad heeft faarriengeknoopt, gebruike men een verteerend Hulpmiddel. Men beftrykeze egter daar mede niet, dan wanneer de draad is afgevallen, en laate 'altoos één derzelver agterblyven (#)., Hier ziet men, word by de geneezing der Aambeijen , wederom dezelfde voorzigtigheid aangepreezen als in de eerfte Leerfteliing: 't gene grootelyks het vermoeden bevestigt, dat gelyk we reeds, gezegd hebben, de vyfde niet aan Hippocrates, maar aan iemand anders moet worden toegefchreeven. §. XIV. De Pypzweeren zyn afhanglyk of van Kneuzingen , of van Ettergezwellen. Ze worden ins- (bj De Rat. Vilt. in Moré. acut Pag. 405.  HIPPOCRATES. 457 insgelyks veroorzaakt door roeijen of ryden' als waar door het Bloed' in de Vaten van den omtrek des Aars word opgehoopt. Alles immers wat bederft, knaagt in de zagte deelen , welke by den Aars vogtig en week zyn, tot het Gezwel ryp is en naar onderen in den Endeldarm doorbreekt. Dit nu gefchiedende koomen 'er Pypzweeren welken een Etteragtig. vogt, de ftof des Afgangs , Winden , en een ondraaglyken Stank, uitwerpen. Zy ontftaan ook van Kneuzingen in den omtrek van den Aars , veroorzaakt door flaan , vallen , roeijen, Ryden , of dergelyken. Want, het Bloed word hier door opgehouden , en veranderd ftaande deszelfs bederving in Etter. Geduurende de verzweering lyd men hetzelfde , als by de Ettergezwellen is aangemerkt (c). Behalven uit de opgetelde oorzaaken , ontfpruiten da Pypzweeren van den Aars insgelyks uit Aambeijen, ui., vloeijingen op den Endeldarm, en uit nederzettingen van de ftof eener voorgaande ziekte, in den omtrek van den Aars, welke of geheel veronagtzaamd , of niet behoorlyk behandeld zyn. CO De Fistulis. Pag. 883. H h % XV,  458 HEELKUNDE v & w S. XV. Men moet derhalven, zoo dra men iets dergelyks gewaar word, het nog onryp en gevormd wordend Ettergezwel, op dat het niet in den Darm doorbreeke, openen. Heeft den Lyder, als hy zig ter behandeling aanbied , reeds een Pypzweer, alsdan neeme men eene verfche Knoflook -fteel, legge hem voor over met de Beenen verwyderd van eikanderen , brenge voorgemelde fteel naar binnen, en meete daar mede de dipte der Pypzweer. Hier na fnyde men gekronkelde Venkelwortel in zeer kleine ftukken; weeke dezelve vier Dagen in water ; vermenge met dit water Honig ; en laate daar van omtrent negen Lood drinken. Met dit zelfde middel verdryft men de Maaden. Die ongeheeki blyven fterven (dj. Alle Ettergezwellen inderdaad , welken in den omtrek van den Aars plaats grypen, moeten zoo fpoedig en dus ruim als immer mooglyk zy ge» opent worden. De veelheid van vet , 't welk den Endeldarm omringt, en der Etterholten welken ce verzweering gewoon is hierin te vormen, maaken dit voorfchrift noodzaaklyk. Het onderzoek eener Pypzweer van den Aars, gefchied C<0 Ibid.  HiPPÖCRATÈS. 4f£ fchied beter met een Looden, Tinnen of Balynen Sonde , of wel. met een verwydend Kaarsje van myne vinding, dan met een Knoflook*fteel. §. XVI. Vervolgens neeme men een weinig Katoen, bevogtige dit met het fap van de groote Wolfsmelk , beftrooije het met gebrande en fyn gevreeven Koperbloemen; maake daar van een wiek, zoo lang als de diepte is der Pypzweer; en trekke een draad hier door en door de fteel van het Knoflook. Na dit is toebereid , legge men den Lyder wederom voor over; zie met behulp van een verwydend werktuig waar de Darm doorknaagd is; en brenge gemelde fteel daarin. Zoo haast ze tot in den Endeldarm gebragt is , vatte men dezelve; en ftuuweze meer en meer binnenwaa.ds , tot ook de wiek daarin gebragt en boven en onder gelyk is : Na deeze binnenbrenging beftryke men een hoornen zetpil met Creta Cimolia, brenge dezelve in den Aars , en laate hem hierin agter blyven. By gelegenheid van ieder ftoelgang neeme men dezelve weg , en brenge hem weder tot den vyfden Dag binnen. Den zesden Dag brenge men de wiek naar buiten , beftrooije de ZetHh % pil  4<5o HEELKUNDE van pil met fyn gewreeven Aluin , brenge dezelve weder in den Endeldarm, en Iaateze daarin agter blyven tot de Aluin gefmolten is. De Aars beftrooije men intusfchen tot alles geneezen is met Myrrhe (<;). Voor Kotsen, gelyk Grimm zig uitdrukt, leest men by Foesius Bysfimesch Lywaat. — De woorden Creta Cimoliay heb ik onvertaald gelaaten, om dat het onzeeker is wat men daar door verftaan moet. —— Dioscorides die 'er twee foorten van befchryft, befchouwd als de beste, die vetagtig en aangeraakt zynde een gevoel van koude indrukt. — Deeze gantfche Behandeling voor het overige, verdiend, weinig opmerking. S- XVIL Eene andere Heelwys. Men neeme dun garen vyfdik famengelegd, en een fpan lang, en omwinde het met een Paardenhair. Vervolgens, fteeke men deeze Draad door het oog 't welk aan het einde is'eener tinne Sonde; en brenge de Sonde in de Pypzweer, en tevens de wysvinger der linker Hand in den Endeldarm. Zoo dra men de Sonde met den vinger voeld, buigt men dezelve om; brengt ze te gelyk met het einde van den draad naar buiten; knoopt (O h»id. Pag. 884.  HIPPOCRATES. 4<5i alsdan beide einden twee of driemaalen faatnen, draaid het overige in een, en ftrikt betzelve. Hier na veroorloofd men den Lyder zyne bezigheden waar te neemen als naar gewoonte. Als de draad, uit hoofde der doorflyting van de Pypzweer , los word, fluit en draaid men dezelve weder aan, en hervat zulks dagelyks. Bederft de draad voor en aleer de Pypzweer is doorgefleeten , zoo knoopt men een anderen aan het Paardenhair , brengt ze door, en verzeekerd ze als vooren: want men wind. het Paardenhair om den draad, wyl dit zoo ligt niet bederft als deeze. Zoo haast nu de Zweer is doorgefleeten, moet men een zeer dun gefneden zagte Spons daar op leggen, en 'er met den vinger gebrande Koperbloemen inbrengen. De Spons heftrykt men alvoorens met Honig, legt deszelfs midden op den top des wys« vingers der linker Hand, en brengd ze met deezen aan. Alsdan legt men eene andere-Spons op deeze , en bevestigt dezelve als by de Aambeijen. Den volgenden Dag, het verband los gemaakt zynde , wascht men de Zweer met warm water, en zuivert ze verder door eene Spons met behulp deszelfden wysvingers. Hier na bediend men zig geduurende zeven Dagen van de Koperbloemen ; want binnen deezen Tyd verfmelt doorgaands het bekleedzel der Hh 3- Pyp.  4<5i HEELKUNDE van Pypzweer. Voor het overige moet men alles verbinden gelyk gezegd is tot de volkoomen geneezing. De Pypzweer dus door de Spons gedrukt en verwyd, trekt zig noch weer faa, men , noch hernieuwd zig weder, maar geneest gelykelyk in zyne gantfche uitgeflrektheid. Staande de behandeling moet men zig dikmaalen in warm water baden en een fchraale Eetregel m agt neeraen (fj. Deeze Leerfteliing, de grond der hedendaagfche Binding van de Pypzweeren des Aars , door wy» len den Heere Camper zoo zeer aangepreezen, is voor veele zeer gewigtige Aanmerkingen vatbaar. Ik zal 'er alleen van zeggen , dat het laafte gedeelte dezelver overboodig niet flegts, maar ook fchadelyk is, en op een beginzel berust *t welk wy thands weeten valsch te zyn ; de verëelting naamlyk van de binnenfte oppervlakte der Pypzweer. Voor het overige vei wyze ik den Leezer naar her eerst uitkoomend Deel der Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde hier ter Stede , alwaar men eene ma. nier van Binding zal aantreffen , door my uitge. dagt en befchreeven , welke onder het bereik is van een iegelyk Heelmeefter , onpynlyk in de uitvoering , en betreklyk tot alle Pypzweeren van den Aars zondar onderfcheid, die flegts, waar by den (ƒ) lbid, Pag. $85,  HIPPOCRATES. 4$3 den gantfchen omtrek des Endeldarms ontbloot ea bedorven is, uitgeflooten. §. XVIII. Gaat de Pypzweer niet door tot in den Endeldarm , alsdan klieve men dezelve op de Sleuffonde, ftrooije 'er Koperbloemen in, bevogtige ze na verloop van vyf Dagen met warm water, en verbinde baar terzelfder tyd met een mengzel van water en meel, en daar over heen gelegde Bete-bladen. Zoo dra de Koperbloemen gefcheiden zyn en de zweer zuiver is, voltrekt men de geneezing als te vooren (g). De behandeling, hier na de gedaane opfnyding der Pypzweer voorgefchreeven, berust wederom eenig. Jykop de onderftelling dat dergelyke Zweeren altoos bezet zyn met eene Eeltagtige zelfftandigheid, wel. «e, zullen dezelven geneezen, alvoorens moet verteerd worden- - Gelyk intusfchen zulks zeer zeldsaam indien ooit het geval is, bediene men zig liever by dezelven van de zeer fyn gevreeven Myrht vermengd met Roozenhoonig, als zynde in dit geval «en der beste zuiverende en bederfweerende aaniegzels welke ik kenne. (g) Ibid. Pag. 886. Hb 4 §. XiX.  464 H E E L K U N D E van ' J. XIX.' Bevind zig de Zweer op eene plaats waar deeze behandeling onmooglyk is, en is dezelve zeer diep , zoo fpuite men daarin Koperbloemen , Myrrhe , en Mineraal loogzout in Pis opgelost , en brenge een ftukje Lood in derzelver ingang, op dat deeze zig niet te zeer vernauwe. De infpuiting verrigte men door middel eener aan een blaas gehegte en in de Zweer gebragte pennenfchacht. De infnyding intusfchen is ook in dit geval het eenig middel ter geneezing (A). Het laatfte is zoo waar, dat ik nimmer dergclyke Zweeren heb zien geneezen door infpuitingen gedaan ook met hoedaanige hulpmiddelen, maar men altoos genoodzaakt geweest is, den toevlugt te neemen tot de opfnyding of tot de binding, of den Lyder in den (laat te laaten waarin hy was. %. XX. Als de Endeldarm ©ntitooken en pynlyk is en geduurig fchynt te zullen uitzakken, intusfchen (h) lbid.  HIPPOCRATES. 465 fchen de Lyder Koorts, zonder ontlasting, eene beftendige neiging ter ftoelgang, en tevens eene belette pisloozing heeft,zoo ontftaat zulks uit flym uit het Lighaam daarin nedergezet, en zyn verwarmende middelen voordeelig; om dat deezen de flym fmelten en verdunnen,het zoutige en fcherpe door den weg der Pisloozing uftdryven, en gemelden Darm bevryden van alles wat brandend of bytend is (O- In dit geval zyn veel meer aanprysbaar.de Aderlating, verkoelende Geneesmiddelen, dergelyke en zeer kleine Klyfteeren, weekmaakende Stovingen, en dergelyken. S. XXL De geneezing voltrekt men op deeze wyze. De Lyder bade zig eerst in warm water. Dan vryft men zestig besfen van Keilerhals , vermengd dezelven met tien en een halve Oneen Wyn, en tien en een halve looden Olie, en bediend zig daarvan laauw by wyze van een Klyfteer. Verkiest hy geen gebruik te maaken van het Bad , alsdan kooke men Eijeren in donkeren rooden Wyn en legge deeze op den (/) Ibid. Pag. 887. Hh 5  466 HEELKUNDE v an den Aars, en den Lyder zeiven op iets dat warm is. Men kan zig ook bedienen van een Blaas gevuld met warm Water, of van geroost en fyn gevreeven Lynzaad, vermengd met gelyke deelen Meel en welriekenden donkerrooden Wyn en Olie, warm aangelegd: Of men vermenge Garftenmeel met zeer fyn gevreeven Egyptifche Aluin, maake daar van een groote Zetpil, warme dezelve by het vuur om daar aan met de vingeren de noodige gedaante te geeven , en brenge deeze na deszelfs einde een weinig warm gemaakt is in den Endeldarm. De uiterlyke deelen befmeere men hier na met eene Waszalve, en dekke dezelven met Knoflook in bovengemelden en met water verdimden Wyn gekookt. Na men alles wederom heeft weggenoomen, bade men den Lyder in warm water, menge het fap van Nachtfchade met Ganzen- en Varkensvet, gelyk ook met Borax, Hars en wit Wasch, en beftryke hier mede de omtrek van den Aars. Zoo lang de ontfteking aanhoud, bediene men zig tevens van een warm, oplegzei van Knoflook. Verdwynd hier door de Pyn niet, alsdan moet den Lyder drinken het fap van de witte Wolfsmelk , *en tegelyk gebruik maaken van iets 't welk de ontlasting bewerkt van de flym. Staande de ontfteking aanhoud, moeten 'er geene an-  HIPPOCRATES. 4<57 anderen dan ligte Voedzelen gegeeven worden (*). Ten opzichte van dit alles , erinnere men zig myne aanmerking op de voorige Onderdeeling. §. XXII. Wanneer de Endeldarm uitvald, moet men denzelven met eene zagte Spons terug drukken , met Slakken-flym beftryken , en den Lyder met aaneengebondene Handen eenige weinige oogenblikken ophangen; alsdan zal hy wederom naar binnen treeden. Vald denzelven hier na wederom meerder uit, en wil hy niet binnen blyven , zoo legge men een gordel om de Lenden, maake daaraan van agteren een band vast, brenge den Darm binnenwaards, legge een zagte fpons nat gemaakt in een nog warm afkookzel van geraspt Lotoshout aan, en bade met even hetzelfde middel den Aars. Na dit alles, word voorgemelden band, tusichen de Beenen doorgeleid, en by den Navel gehegt aan den Gordel. Moet den Lyder ter ftoel gaan, alsdan plaatze hy zig op eene finalle Lat, of, als het een Kind is, op de Knie eener ik) Ibid.  468 HEELKUNDE.vam eener Vrouwe. Geduurende de ontlasting moeten de Beenen uitgeftrekt zyn, dewyl alsdan de Darm niet zoo ligt naar buiten vald. Geeft de Endeldarm een bloederig vogt van zig, zoo wasfche men denzelven met gebrande Wynmoer en Myrten - water. Men ftrooije daar ook op , gedroogd, fyn gevreeven en door de zeef geflagen Vrouwenhair. Is 'er Bloedvliet by, alsdan diend dezelfde wasfmg, en vervolgens een mengzel van gelyke deelen fyn gevreeven rooden Atramentfteen, Cypresfenhout, Cederhout, Pynboomenhout of Terpentynhout. De uiterlyke Deelen befmeere men daar benevens met eene Waszalve (/). . Zoo gebrekjyk deeze Leerfteliing is, zoo gebreklyk zyn ook vier anderen , welken men over dit zelfde onderwerp by Hippocrates aantreft. — Ik heb hierom gedagt deeze laatften met ftilzwy. gen te moeten voorbygaan en omtrent allen, den Leezer te verwyzen naar de fchriften van verfcheiden Hedendaagfchen Heelkundigen, by wien men veel betere en meer onderfcheidene voorfchriften dien aangaande ontmoeten zal. — Belangende de oorzaaken van de uitzakkingen des Endeldarms eg] ter, vind men by den Schryver elders eene Leer. fteï. (/) Ibid. Pag, 888.  HIPPOCRATES. 469 (telling, welke ik niet kan nalaaten hier by te voe. gen; zy is deeze. De Endeldarm vald uit by Mans die Aambeijen hebben en een Buikloop bekoomen; gelyk ook by Kinderen die aan Steen en een' langduurigen waaren Buikloop lyden; en by zeer oude Lieden wier En» deldarm met veel taai je flym bezet is. DRIE-  47o HEELKUNDE vak DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDDEEL, V an de Gewurgden en Verflikten, die nog niet waarlyk dood zyn, herftellen zy niet weder, waar by het fchuim op den Mond ftaat (~m). Deeze uitdrukking is wat fterk en voor eenige verzagting vatbaar. — Het is naamlyk niet beweezen , dat alle verflikten by wien de Mond be. zet (m) ApharUm. Se(t. 2. Ap\. 43. Pag. 124& Gemengde Leerftellingen. s. 1.  HIPPOCRATES. 4?s zet is met fchuim, niet kunnen herfteld worden ; wel, datze in groot gevaar zyn van hun Leven. g.II. Stuiptrekkingen of Hik , op een groet verlies van Bloed volgende , zyn zeer gevaarlyk O). Dit gevaar, hoe groot ook altoos, vermeerderd nog merklyk, wanneer die toevallen zoo fterk en aanhoudend zyn, datze het gebruik van Voedzelen, derzelver eenig Geneesmiddel, niet toelaaten. $. III. Ylhoofdigheid of Stuiptrekkingen, op eene Bloedvliet volgende, zyn gevaarlyk (o). Dit ziet men, is in het wezenlyke niet anders dan eene herhaaling der voorige Leerfteliing; de Ylhoofdigheid flegts in de plaats der Hik gefteld wordende. (») Ibid. Sta. 5- Aph. 3. Pag. 1252. (O Ibid. SeH. 7- Aph. 9- PaS- «58. - - §• IV,  472 HEELKUNDE vak §. IV. Loodverwig Vleesch op een befchadigdBeen, is kwaad (ƒ>). Het bewyst naamlyk doorgaands, dat het Been bederfd, en 't zy veel 't zy weinig, zal moeten affchilferen. §. V. Als by hen die eene langduurige Heupwee hebben, het hoofd des Dyebeens dan eens uit- dan eens inwykt,gebeurd 'er eene ophooping van het Lid vogt (q~). Beter misfchien zou men hier leezen ; als by hen die: eene langduurige Heupwee hebben, het hoofd des Dyebeens dan eens uit- dan eene inwykt, is 'er eene ophooping van het Lidvogt. Cp) Ibid. Aph. 2. (f) Ibid. SeS. 6. Aph. 59. Pag. 1258. §. VII.  HIPPOCRATES.' 4?3 S- vi. . Wanneer zy , die eene langduurige Heupwee gehad hebben , het Dyebeen ontwricht, zoo vermagerd haar het Been en worden ze Mank, alsze niet gebrand worden f>). Als men deeze Leerfteliing vergelykt met de voorige,is het blykbaar, dat in de laatfte gefprooken word van eene omolkoomene , in de eerfte van eene volkoomene ontwrichting des Dyebeens. Her is alsdan tevens blykbaar, dat de veranderde lee. zing, zoo aanftonds voorgefteld , zeer wel overeenkomt mee dc waarfchynlyke bedoeling van H i fïocrates; vermits hy., zulks zoo niet zynde, nu niet moest gezegt hebben, wanneer zy die eene lang* duurige Heupwee gehad hebben, het Dyebeen ontwricht'; maar, wanneer zy, die eene langduurige Heupwee gehad hebben en eene ophooping krygen van het Lidvogt, het Dyebeen ontwricht. — Het ontwrichte Dyebeen in dit geval, zoo min als in alle andere gevallen, veroorzaakt niet altoos maar wel fomwylen eene vermagering van het Been: Mankheid egter, word 'er zeeker door gebooren, vermits het Been, werwaards ook de Dye ontwricht zy, immer-korter of* langer is als het ander. —- Hoedanig in dit geval, de branding alle die toevallen kan verhoeden, betuige ik niet te begrypen ; gefield zelfs, datze 3WÖ-