Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel .72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3391 7989  VERHANDE LINO OVER DE VENERISCHE ZIEKTE* 3 DOOR CHRISTOPH GIRTANNER, DOCTOR IN DE GENEES- EN HEEL» KUNDE, LID VAN DE KONINGLIJKE ' fclAATSCHAPPIJE DER WETENSCHAPPEN TE GÖTTINGENi Ego fateor me ex eorum numero etfe conari, quï proficienda firibunt £f fcribendo proficiunt. AUGUSTIN. Epift. 143. iV°. 2. UIT HET HOOGDUITSCH. TE LEYDEN, BIJ A. en J. HONKOOP, MDCCXCVI,  * i ... quae cara adhibenda Perniciem adverfus tantam, quid tempor e quoque Convemat, expediam. 1 Fracastor. Syphilis. ;  VOORREDEN VAN DEN VERTAALER. Wanneer ïk bij het doorbladeren van de Leip. ziger Commentariï de rebus in Scientia Naturctli & Medicina ge/lis, {Vol. XXXII. part. u pag. 152- & fmO aangekondigc en beoordeelt Vond een Werk, tot titel hebbende Jbhandlung Uber die venerifche krankheit, von Chris toph Girtanner, Gött. 1788. & ^89. in ivo. en Zulks wel in dier voegen, dat Ik daar van niet al, leen aantrof een zeer volledig uittrekzel, maar ook een aller-loflijkst getuigenis; bekroop mijde lust, om dit Boek in het oorfprönglijke re kezen. Ik liet dan een exemplaar van het zelve door mijnen Boekverkooper nit Duitschland ontbieden. Het bekomen hebbende, las Ik het met die gretigheid, welke de zoo evengemelde gunflige re* 2 cenfie  iv VOORREDEN vAn den ccnfie in mij verwekt hadde. Ik herhaalde die Ieezing andermaal. En Ik moet bekennen, dezelve met het volmaakst genoegen volbracht te hebben. Meer en meer ontdekte Ik in den Schrijver een Man, die waare geleerdheid, en vaste gronden van Geneeskunde met een doordringend oordeel zamen paarde. Hoe zeer 'er veel, ja oneindig veel, over deeze ftoffe gefchreven is, herinnerde Ik mij niet daar over immer iets gelezen te hebben, 't welk alles zoo beknopt en bondig bij elkaar bevatte. Inzonderheid vond Ik het gefchikt, om de verkeerde denkbeelden, die zoo veele, anderzints achtenswaardige, Mannen vaii den aart deezer ziekte, en van derzelver Geneeswijze zich gevormt hebben, en waar van hunne lijders zoo meenigwerf de ongelukkige flachtoffers zijn geweest, tegen te gaan en uit te roeijen. Ik ontdekte 'er in de nieuwfte waarneemingen van anderen, ja befpeurde ook, dat de Schrijver in de behandeling deezer ziekte, en inzonderheid van het dagelijks voorkomend toeval, de Gonorrhaea yiruknfa namelijk, eene geneeswijze voorltelde, die  VERTAALE R.'.< ' v die nieuw, dog teffens eenvouwdig was, en, om der gevolgen wille, boven de gewoone verre den voorrang fchijnt te verdienen. — Dceze redenen fpoorden mij al verder aan, om den Nederlandfchen Genees- en Heelmeester, wien het bij gebrek van kennis der Hoogduitfche taal niet gebeuren mag het oorfpronglijk werk te kezen, gelegenheid te verfchaffen, om het zelve in zijne moedertaal te kunnen raadpleegen. De. overtuiging van het nuttige van deezen arbeid zette mij aan, om tot de vertaaling van het zelve eenige uuren van mijne gewoone bezigheden af te fnipperen. Deezen arbeid heb Ik thans voltooit, en Ik heb dus het genoegen U deeze overzetting aan te bieden; mij durvende vleijen, dat, fchoon bijna altoos het oorfpronkelijke bij ccne vertaaling verliest, Ik echter de meening van den Schrijver overal getrouwelijk, en in een niet verveelenden ftijl heb overgebracht. — Ik heb mij ondertusfchen alleenlijk bepaalt tot het cerfte Deel van dit Werk, dat op zig zelf flaat, en geheel volledig is. De twee andere Deelen behelzen niets dan * 3 eene  V! VOORREDEN van enz;. cene Hiftoria Litterctria der venerifche ziekte, beftaande in een Lijst en Reccnfie der Schrijvers, die van den oudften tijd af tot tegenwoordig toe dezelve behandelt hebben. Dan dewijl de kennis daar van meer tot cieraad verftrekt, dan nuttigheid aanbrengt, en om ook de onnoodige kostbaarheid van 't Werk voor te komen, oordeelde Ik dat eene vertaaling daar van, immers voor het tegenwoordige , zoo lang men daar toe geen bijzonder verlangen befpeurt, lichtelijk gemist kond© worden. -— Vaar wel. DEN  DEN HEERE WILHELM C U L L E N, Doctor in de Geneeskunde; Mede-Lid van het Koninglijk Collegie derKonften te Edinburg; Eerden Lijf-Arts van zijne Koninglijke Groot-Brittanifche Majefteit voor Schotland; Hoogleeraar in de Beoeffenende Geneeskunde op de Univerfiteit te Edinburg ; Mede - Lid der Koninglijke Maatfchappijen te London, Edinburg, &c. &c. &c. WORD DIT BOEK als een openbaar bewijs van zijne bijzondere hoogachting voor 's Mans ongemeene verdienden, en van zijne dankbaarheid voor de hem bewezene vriendfchap, OPGEDRAGEN DOOR Deszelfs grooten eerbiediger, DEN SCHRIJVER.   VOORREDEN van den S C H R IJ V E R. jVÏeer dan een halve Eeuw is 'er thans vcrloopen, zedert dat Astruc zijn werk over de venerifche ziekte in 't licht gaf, waar in hij alles wat te dier tijd van den aart en gcneezing der Venus-ziekte bekend was, bij één vergaderde, en onverbeterlijk fraai voordroeg. Zedert zijn dé wetenfchappen, die tot de Geneeskunde behooren, door zoo veele gewichtige ontdekkingen verrijkt geworden, dat het Theoretisch, zoo wel als het Pfaffisch gedeelte van het werk van Astruc bijna geheel onbruikbaar geworden is. 'Er fchijnt dus eene Verhandeling over deeze zoo algemeen uitgebreide ziekte te ontbreken, die voor onze tijden dat gunt oplevert, het geen te dier tijd het werk van Astruc deed. Het tegenwoordig gefchrift is gefchikt, om dit gebrek te verhelpen. Behalven veele van mijne eigene gedachten en genees-wijzen, heb Ik getracht daar" In alles volledig voor te dragen, wat in eene groo* 5 'w  x VOORREDEN van ben te meenigte van Boeken over de venerifche ziekte verlooide vinden is. Tot deszelfs bearbeiding heb Ik verfcheiden jaaren befteed, en geduurende dien tijd niet alleen, op mijne reijzen, in verfcheide Landen, de Hospitaalen, die voor venenfehe zieken gefchikt waaren, bezocht, en de mij medegedeelde aanmerkingen van beroemde Artfen, met het geen Ik bij mijne eigene lijders gele-enheid gehad hadde te befpeuren, naauwkeuri* vergeleken: maar ook bijna alles geleezen, wtt, zedert de eerlle opkomst der Venus- ziekte tot op de nieuwfte tijden, over deeze merkwaardige ziekte is gefchreven geworden. Wanneer ik ze^e mijn oogmerk geweest te zijn een werk te fchrijven, hetgeen, inden tegenwoordigen ftaat der Geneeskunde, juist dat gunt zijn zoude, wat te vooren het werk van Astruc was: zoo verzoeke Ik zulks zoo niet te verdaan, als of Ik het tegenwoordig gefchrift met dit voortreffelijk werk zetfs op eenen verren afftand, wilde gelijk nellen Ik gevoel zeer levendig al het gebrekkige van mijn Boek, en ben zeer verre af van die befpottelijke en ijdele inbeelding, die dusdanige vergelijking verraaden zoude. De Verhandeling van Astruc heb Ik mij tot een voorbeeld voorge' fteld: hoe na bij Ik daar aan gekomen ben, en m hoe verre Ik het verrijkt hebbe, laate ik aan het oor-  S C H R IJ V E R. jcr bordeel van den Lezer over, van wiens billijkheid Ik gerust durf vooronderiiellen , dat hij' van mij zoo min, als van eenigen anderen Schrijver, een geheel gebrekkeloos en volmaakt werk 1 verwagten zal. . Het geheele gefchrift heb Ik in twee Deelen verdeelt. Het eerste vervat in vijf Boeken eene volledige Verhandeling over de venerifche ziekte. In het eerfte Boek handele Ik van de gcfchiedenis der Venus-ziekte, en trachte door nieuwe, en zoo Ik geloove, overtuigende gronden té bewijzen, dat deeze ziekte uit America naar Europa is overgebracht geworden, alwaar zij voor de ontdekking van dit weereld-deel geheel onbekend was. Het tweede Boek vervat de plaatfelijke toevallen. Het derde de voorbehoed-middelen der Venus-ziekte. En het vierde de algemeene Venus-ziekte zelve. In het vijfde Boek heb Ik van de venerifche ziekte bij kinderen gehandelt , waar over tot hier toe nog zoo weinig gefchreven is. Eene verzameling van uitgezochte Voorfchriften is bij het eerfle Deel gevoegt (*) om dit gefchrift voor den Beoeffenenden Geneesheer des te meer bruikbaar te maaken. — Het t w e e- (*) De Vertaaler heeft tot geraak van den Lezer de Voorfchriften der Geneesmiddelen overal in'den fiat op hunne plaats ingelascht.  xu VOORREDEN van den tweede Deel zal de Letterkundige Gefchiede nis der venerifche ziekte in zig vervatten; dat is: een zoo veel mogelijk volledige Lijst van alle de Gefchriften, die, zedert de eerfte opkomst der Venus-ziekte tot op de laatfte tijden over deeze ziekte zijn gefchreeven geworden, benevens korte Aanmerkingen, waar over dat ieder gefchrift eigentlijk handelt. Astruc heeft, zoo als bekend is, zulk een Lijst bereids gelevert, die tot denjaare 1740 gaat: maar ze is veel te wijdloopig en onvolledig, en thans zijn mij.reeds over de drie honderd gefchriften bekend, waar van Astruc niet gewaagt heeft. Beide deelen zullen te zamen eene geheel volledige Verhandeling over de Venerifche ziekte uitmaken, en een geichiedenis van alle de gevoelens, vooronderftellingen en leerftelzels van verfcheidene Geneesheeren over de Venus-ziekte behelzen, alsmede alle de daar tegen aangeprezene Geneesmiddelen en kwakzalverijen. Het tweede deel geeft een kort beftek van al het wezentlijk nuttige, gewichtige, en merkwaardige, dat in een paar duizend .gefchriften over deeze ziekte'.begrepen is, welke Ik met veel moeite bijeen gezocht en met aandacht doorleezen hebbe. Aan de voortreffelijke Boekerij der Univerfiteit van Göttingen, (die in volledigheid en bruikbaarheid alle andere Boekerijen, die  S C H R IJ VER. m die Ik gezien heb, verre overtrefc, als mede aan de infchikkelijkheid der aldaar zijnde HeerenBoekbewaarderen, heb Ik het voornamelijk te danken, dat Ik aan het tweede Deel zulk eene groote volkomenheid zal kunnen geven. Ik trof te Göttingen veele Boeken aan, die Ik op mijne reijze 'ang te vergeefs gezogt hadde, en door de goedheid van den heer Prof. Reuss bekwam Ik ook narichten van eenige zeldzaame werken, die in andere Boekerijen gevonden wierden. Ik heb in dit gefchrift te veel nieuwe gevoelens voorgedragen; te veel algemeen aangenomene Leerftelfels, en door oudheid eerwaardig geworden vooroordeelen wederlegt, dan dat Ik niet reeds in voorraad hevige tegenfpraak zoude moeten verwagten. Wat de nieuwe genees-wijzen betreft, zoo zal de ondervinding derzelver grooten voorrang boven de gewoone manieren den Beoeffenenden Geneesheer fpoedig leeren: hier op beroepe Ik mij dus ook geheel alleen. De nieuwe gedachten daar en tegen verzoek Ik geuren, gelijk te beproeven en te onderzoeken. Zijn ze gegrond, zoo moeten ze door zulk eene proefneeming veel winnen; zijn ze ongegrond, zoo wenfche Ik, uit liefde tot de waarheid, en ten besten deezer wetenfchap, dat ze wederlegt mogen worden. Toeftemming zonder overtuiging ie  Xïv VOORREDEN van den enz. is mij veel onaangenaamer dan tegenlpraak, en onverdienden lof haace Ik meer dan ongegronden hekel. C. GlRTANNER. Pyrmont den 18 Juli) 17S8. RE-  REGISTER VOLGENS DE ORDE DER HOOFTSTUKKEN. EERSTE BOEK. Gefchiedenis der Venerifche ziekte. Derzelver oor» fprong, en uitbreiding over verfeheiden Landen. Cisjingen omtrent de eerfte opkomst deezer ziekte. Natuur van het Venus • /met. Venerifche befmctting, en ha are onmiddelijke gevolgen. Pag. Eerste Afdeeling. Gefchiedenis der Venerifche ziekte, derzelver oorfprong, en uitbreiding over verfeheiden Landen. . . Inleiding. iiooftst. i. De Venerifche ziekte was den Grieken en "-Romeinen niet bekend. . . 5 ii. De Venerifche ziekte was voor het jaar 1493. in Europa geheel onbekend. . 12 III. De .Venerifche ziekte is ook niet omtrent den-jaare 1493. in Europa ontdaan. . az IV. De Veperifche ziekte is uit America overgebracht geworden. ... 44 HOOFTST.  xvi 'REGISTER de ft, hooftst. Pag« V. Gefchiedenis der uitbreiding van de Venerifche ziekte over alle drie de deelen der oude weereld. .... 44 VI. Befchiijving der Venerifche ziekte bij haar eerfte uitbreken in Europa. . 53 VII. Eerfte oorfprong der Venerifche ziekte. . 5? Tweede Afdeeling. Venerifche befmetting, en derzelver onmiddelijke gevolgen. Natuur van het Venus-fmet. ... 63 Inleiding. ... . • I. Van de Venerifche befmetting. . 64 II. Gevolgen der Venerifche befmetting in 't sigemeen. . • . III. Natuur van het Venerisch gift. « . 8i >o<^)ooooooo;>< TWEEDE BOEK. ' Plaatfelijke toevallen der Venerifche ziekte. Pag. Inleiding. . • $S Eerste Afdeeling. Van den Druiper. « 8$ hooftst. I. Befchrijving der ziekte bij het manlijk gedacht. ....—» II. De kenteekens en voorzegging (Diagnojts £f Prognofis) van den Druiper bij het manlijk gedacht. ... 9& III. Befchouwing van de oorzaaken des Druipers. . . . • 94 hooftst.  HOOFTSTUKKEN. xviï Hooftst. Pag» IV. Aanmerkingen over de wijzè, op welke bij den Druiper de befmetting gefchied. in V. Geneezing van- den Druiper in het algemeen. ..... 1I3 VI. De geneezing van den Druiper nader bepaalt. ... i 135 VII. Wederlegging van eenige verkeerde begrippen en vooroordeelen. . . 147 VIII. Van den zoogenaamden opgeftopten Druiper. .... 15a IX. Van de zwelling der zaadballen. . 156 X. Van de Venerifche opftopping der Pis. 176 XI. Van de Venerifche cntfteeking derOogeri. 183 XII. Gevolgen van den Druiper. . . 186 X'II. Van den Slijm - Bruiker. . . 1S9 XIV. Van de Venerifche moeijelijke wa'terlóö- zing , en de vcrnaauwingcn der Pis ■ buis. 205 XV. Van de Etter-gezwellen, {Abfcesfen') en Pijp-zvveeren ,(Fista\n) in den Bilnaad. 2.22. XVI. Van de zwelling en verharding der Vocr- ftanders. {Proftatae.) . \ aflXVII. Van den Druiper bij vrouwspersonen. 229 Tweede Afdeeling. Van de Venerifche zweéren of Chankers. . . . 037 Inleiding . . . . — Hooftst. I. Befchrijving en beloop der ziekte. . 240 II. Kenmerken (Diagnofis) der Venerifche Cnankers. . . . 34^ III. Voorzegging (Progriojts) dér Venerifche Chankers, . . k t m* HoOFXSTa  «vut REGISTER ber Hooft st. page IV. Aanmerkingen over het ontdaan der Chankers. . , . • » • 247 V. Geneezing der Chankers. . . . 24t VI. Van de Phimofis. . . . 263 VII. Van de Paraphimofis. . . . 269 Derde Afdeeling. Van de Venerifche Wratten en Uitwasfen. . . . 27a Hooftst. ï. Befchrijving der verfchillende zoorten van Venerifche Uitwasfen. . . . — H. Van de geneezing der Venerifche Verhardingen, Wratten , Uitwasfen en Knobbels. . 47? Vierde Afdeeling. Van de Venerifche Kliergezwellen. . , . . 28a Inleiding. . ... — Hooftst. I. Befchrijving der Venerifche Liesbuilen. 285 II. Kenteekens en Voorzegging {Diagnofn & Prognofis') der Venerifche Liesbuilen. . 288 III. Pathologifche aanmerkingen over de Venerifche Kliergezwellen. . . 29a KV. Geneezing der Venerifche Liesbuilen in het algemeen. . ... 29a V. Van de ontbinding der Venerifche Liesbuilen. .... 297 VI. Van de zweerende Liesbuilen . . 299 VII. Van dezr.jgenaamde verharde QScirrheufe) Liesbuilen. . ... 304 VIII. Van de Venerifche Liesbuilen bij Vrouwsperfoonen. , . , 309 DER-  HOOFTS TUKKEN. *uï DERDE BOEK. Middelen ter voorbehoeding der Venerifche ziekte. 313 vierde BOEK. Van de algemtene Venus-ziekte. Hooftst. p I. B.fchrijving der ziekte. . . 33^ II. Kenmerken der Venus-ziekte. . \^ III. Van'de vermomde Venerifche ziekten. 350 IV. Voorzegging (Prognofis) der Venus-ziekte. V. Eenige algemeene aanmerkingen raakende de Venus-ziekte. • • • 36a VI. Van de geneezing der Venus-ziekte. . 365 VII. Van de veranderingen, welke de Kwik in het menfchelijk lichaam ondergaat. . 305 VIII. Van de uitwerkingen der Kwik op het menfchelijk Lichaam. ,/rft IX. Van de Kwijling. j * „ X. Hoedanig geneest de Kwik de Venus- ^ ziekte? • • - . 381 XI. Prafticaale Regels nopens het gebruik van de Kwik. • • . 388 XII. Van de verfchillende manieren, om de Kwik in de Venus - ziekte toe te dienen. 395 XIII. Van de onderfcheidene Kwik-middelen in 't algemeen. . . . +0- XIV. Van de Kvvik-zalve, en de inwrijvin£en* • 9 ' • • . . 410 ** a Hooftst.  tx REGISTER Dia enz, ' Hooftst. ^aS* XV. Van de ontbinding van Plenk, en de verdere Kwik-middelen, die door vermenging cn verkalking bereid worden . 414 XVI. Van de opgeheven Kwik. ( Sublimaat. ) 423 XVII. Van de zoete Kwik. . . • 44° XVIII. Van de overige Kwik-middelen. . 447 XIX. Van eenige geheime middelen. . 45^ XX. Van de beste en zekerde manier in het gebruik der Kwik tot geneezing der Venus-ziekte. • .. • • 45* XXI. Van de middelen uit het Planten - rijk. 464 XXII. Van de middelen uit het Dieren-rijk. . 495 JCXliI. Van eenige toevallen der Venus - ziekte , welke eene afzonderlijke behandeling vorderen. .... 499 XXIV. Van de zaamgeftelde Venus-ziekte. . 503 VrjFDE BOEK. Van de Venerifche ziekte bij Kinderen. Hooftst. rd»' I. Befchrijving der ziekte. . 5" II. Voorzegging ' Progmfts~) der Venerifche ziekte hij Kindere . . • 513 III. Aanmerkingen over de Venerifche befmetting bij Kinderen, . • 5'4 IV. Geneezing der Venerifche ziekte bij Kinderen • .518 EER-  EERSTE BOEK. GESCHIEDENIS DER VENERISCHE ZIEKTE. DERZELVER OORSPRONG, EN UITBREIDING OVER VERSCHEIDEN LANDEN. GISSINGEN OMTRENT DE EERSTE OPKOMST DEEZER ZIEKTE. NATUUR VAN HET VENUS - SMET. VENERISCHE ONTSTEKING, EN HAARE ONMIDDELIJKE GEVOLGEN. Noü(t«v t' *0,u\im, «,V «^«fc, j^paj Uumu KKk& Twï) %u'ft»si mibtv (jLiyn ir£(£ Jcp&ovtroi H2IOA0T ï^y. a«<  - Egalement èloignè (Tune lihertê cljnique & cPune retentte trop fcrupuleufe, nous avons porté nos regards fur les mijftères & lés ecarts de la nature huma'me. Maïs dans Vexpojltion qui en a ètê faite, & qui etoit indispenfable, en n'a attaché aux mots que des idéés philofophiques, & des lors tous les mots font m doivent être égaux, aux oreilles de la pudeur. Recherches philofophiques fur les Americains.  ËËRSTE BOEK* EERSTE AFDEELING. Gefchiedenis der Venerifche ziekte. Derzelver oorfprong, en uitbreiding over verfeheiden Landen. I N L E I D I HG. JL/e opkomst der Venerifche ziekte tegen het feinde der vijftiende Eeuw, maakt buiten wijffel het gewigtigst tijd-perk in de Gefchiedenis der Geneeskonst. Bij de meenigte van ziekten, waar aan het menfchelijk Gefiacht reeds bevoorens onderworpen was , voegde zig, om deezen tijd* eene nieuwe, meer verfchrikkelijke en vcrwoestende, dan eenige der tot nu bekende quaaleru Eene ziekte ^ waar van het vergift de bronwel vans onze vergenoegens troebel maakt, en, tot in den kern van het zaad, geheele geflachten verfmooru Haare eigentlijke oorfprong blijft dus verre twijffelagtig en donker, zoo lang op derzelver gefchiedenis niet meer gearbeid isjgeworden: waarfchijhIijk uit hoofde, dat, zoo als ik bij ondervinding weete, 'er een groot geduld verëiseht word j oüi A a iiêfe  4 C. GIRTANNER, OVER DE zig nier re laaten affchrikken door de meenigvddige zwarigheden, die men moet te boven komen , eer men tot zekerheid geraken kan. De beste, of liever de eenige Schrijvers, die, ongeacht alle zwarigheden, dit zeer moeijelijk en langwijlig onderzoek aangevangen, en ons het gevolg hunner navorfchingen medegedeeld hebben, zijn Astruc, Sanciiez, en Hensler. Voor Astruc vinden wij de gefchiedenis der Venerifche ziekte in 't geheel niet bewerkt." Integendeel door een aantal belachelijke en ongerijmde Hellingen was de waarheid zoo verduisterd; dat flechts één man, die met 2ijne kennis in de Geneeskonst eene groote belezenheid, en eens uitgebreide taal- en hiftorie-kunde zamen paarde, door den dichten nevel de ftraalen der waarheid heeft kunnen erkennen. En deze man was Astruc. In hemvereenigden zig alle deze hoedanigheden , zoo als zijn onfterffelijk Werk ds morbis venereis genoeg bewijst. Door naauwkeurige onderzoekingen bevond hij, dat de Venerifche ziekte uit America herkomftig, en door den eerften ontdekker van dit vierde weereld-deel naar Europa overgebracht was. Hij bewees dit zoo bondig, dat tien jaaren lang niemand daaraan getwijffelt heeft, tot dat Sanchez opftond, en (om den Spanjaarden de fchande te ontnemen, van deeze ziekte in Europa gebracht te hebben,) ia  •rENERISCHE ziekte. I. b. inleid. * ÏL-twee kleine gefchriften zeer fcheinbaare, en in den eerften opflag moegelijk op te losfen tegenwerpingen tegen den Americaanfchen oorfprong der Venus-ziekte voordroeg. Sanchüz bezat echter nog de geleerdheid, nog het doorzicht van Astruc Het was hem niet om waarheid te doen, maar eeniglijk om zijne Helling, (dat de Venus-ziekte in Europa ontitaan was) te verdedigen, en een grooteri naam te maken. Hij is dus een zeer ongeloofwaardig Schrijver, die niet zelden de woorden van anderen, door hem aangehaald, verdraait. Zijn ganfche gefchrift berust op de vajfche vooronderitelling , dat de Venusziekte door Columbus in zijn tweede, en niet in zijn eerfte reis medegebragt zij. Daar nu dit, gelijk Ik in't vervolg bewijzen zal,valsch, en alzo de grond, waar op Sancijez bouwd, onvast is, zoo valt dat ganfche gebouw , bij eene ligte Ichudding,van zelf in duigen. De grootfte Artzen van onzen tijd,Halter,en van S w.ie ten,hebben dit ingezien, en de gedachten van San chez deels wederlegt, deels, als geen antwoord waardig, geheel met ftilzwijgen voorbijgegaan, (a) Hierom waren zijne Schriften, zoo als ze verdienden, bijna geheel vergeten, tot dat de Heer Henslkr' 2 zig (ORoeertson befchuldigt Sanchez ook van verkeerde ftel-regels, en vaifche gevolgtrekkingen. A s  f> c. girtanner, over de zig dezelve aantrok. Door den ftouten toon de$-. pkrSchriften opmerkzaam gemaakt, begon Hens. £eb eerst te twijffelen, en vervolgens te onderzoeken. De Artfen, en Gefchiedkundigen door gansch Europa, verwagten nu met verlangen het gevolg zijner moeijelijke onderzoekingen, die ons, hoopen we, deeze bekwaame Geneesheer met lang meer onthouden zal. Het eerfte Deel zijner Gefchiedenis der Venus-ziekte heeft deeze begeerte meer aangezet, dan daar aan voldaan: want het behelst eigentlijk niet veel raakende de gefchiedenis der ziekte, (immers niets, h geen door Astruc en Sanchez niet reeds gezegd was,) maar des te meer heerlijke Bijdragen tot de Gefchiedenis der Geneeskonst in 't algemeen, en van de barbaarfche tijden derzelve in 't bijzonder,welke voor den Heer Hen sler nog niemand zoo beftudeert had. Gewis zal ieder, die lust genoeg heeft om dit geleerde werk door t.e lezen, het niet uit de handen leggen, zonder de vlijt en geleerdheid van den Schrijver te bewonderen. Te betreuren is het maar, dat de Heer Hen sler, van wien zoo veel opheldering te verwagten was, partijdig is; dat hij van alle de VQornaamfte plaatfen , die voor den Americaanfchen oorfprong der Venus-ziekte bijgebragt worden, 'er geen enkele aanvoert; dat hij de |chrifte.n der eerfte ontdekkers van America niec ge-  venerische ziekte. ï. S. inleid. 7 gelezen heeft; (b.) dat hij op Sanchez te veel vertrouwd; (V.) dat hij plaatfen als bewijzen voor zijn gevoelen aanvoert, waar van hij zelf leert, dat ze vervalscht zijn; (d) en eindelijk dat hij (6) In de wijdloopige uittrekzels, die bij het werk van den Heer Hensler gevoegd zijn, word naauwlijks een enkele plaats uit eenigsn Spaanfchen Gefchiedfchrij'ver, of uit de berichten der eerfte ontdekkers van America gevonden. (O Van dien aart is b. v. (pag. 104.") dat L. Schu aus deeerfteis, die, in 't jaar 15I8, het bericht bekend gemaakt heeft, dat de Venus ziekte uit America herkomftig was. Dit is uit Sanchez (Disfertationpag.il.) overgenomen, dog verkeerd: dewijl veele Schrijvers , welker eigene woorden Ik hier beneden zal bijbrengen , dit lang voor ScHMius gezegt hebben. Op eene andereplaats (pag. 113.) fchijnt de Heer Hensler ook die gewigtige pasfagie van Oviido alleenlijk uit Sanchez te kennen, welke dezelve zeer verdraait heeft : gelijk uit het oorspronkelijke, dat Ik beneden zal aanvoeren, blijkbaar is. Sanchez zegt (apparition pag. 18.) dat Oyiëdo de eenige Schrijver is, die beweert, dat de Venus-ziekte uit America koomt. De Heer Hensler herhaalt dit ook, {pag. 114.) en voegt er nog bij: dat zijne aanhangers bijna allen napraaters zijn, waar van veele Hemmen Hechts voor een enkele gelden kunnen. Dit is beide verkeerd : gelijk Ik in 't vervolg bewijzen zal. (d) Als b. v. den Brief van Petrus Martijr ( exc. pag. 94.) alwaar egter de dagtekening zoo klaarlijk valsch is, dat S anchez zelf dit erkent. Den Heer Hensler A 4 kon  3 g. girtanker, over be bij tegen Astruc zoo onrechtmatig te werk gaat. (O Door al het zelve verliest dit, anderzints in veele opzigten voortreffelijk, werk veel van zijne waarde. Na alle navorfchingen weeten wij dus omtrent de gefchiedenis der Venerifche ziekte nog zeer weinig. De Artfen twijffelen^ of zij uit America gekomen, 'of in Europa ontdaan zij. Beide gevoelens hebben hunne verdedigers; maar alles is onwis, twijffelagtig, en donker.' Ik wenschte omtrent een onderwerp, het menschdom zoo van nabij betreffende, zekerheid te hebben, en ondernam daarom deeze, zoo min gemakkelijke, als aangenaame bezigheid, om daar omtrent nog eenkon dit niet onbekend wezen , en evenwel brengt hij die plaats weder bij , zonder teffens op te merken, dat ze valsch is. Zij word alzoo door hem op nieuw tot een vrugtbaare bron van misdagen. (e) Slechts één voorbeeld voor veelen, hoe de Heer I Hensler ter loops Astruc gelezen heeft. Hens'ler zegt, (.pag. 2ï,) dat Widman de bijflaap mede onder de oorzaaken der Venus-ziekte rekent, fchoon Astruc liet ontkent, of ten minften over 't hoofd gezien heeft. Dog Astruc haalt (pag. 561.) die plaats, alwaar Widman van de befmetting door bijflaap fpreekt, niet alleen geheel aan, maar hij voegt 'er zelfs bij: Ex quibus patet, W r d m a n n morbi venerei contagionem ex cmcubitu ntn praeJenfisfe modo, fedjam expkrat&m habuisfeü  VEKERÏSCHE ZIEKTE. I. B. INLEID. 9 eenmaal naauwkeuriger onderzoekingen in 'twerk te Hellen. Mijne moeite bleef niet onbeloond,; Ik kwam tot zekerheid," en die geenen mijner Lezers, welken zig aan mijne leiding willen toevertrouwen , zal Ik, op eenen korten en aangenaamen weg, tot dat doel-einde tragten heen te leiden, het welk Ik alleen door lange en moeijelijke omweegen eindelijk bereikt hcbbe. Ik hoope namelijk den Americaanfchen Oorfprong der Venerifche ziekte, volgens de eigene woorden der oog-getuigen , zoo klaar en onwederfpreekelijk te bewijzen, dat, mijns bedunkens, aan den onzijdigen waarheid-zoeker geene fchaduw van twijffeling meer zal overblijven. EERSTE HOOFTSTUK. De Fenerijche Ziekte was den Grieken ) die,benevens veele anderen, in het geen Astrug reeds gezegt heeft overeenftemmen. De Venus-ziekte was gevolgelijk tot omtrent het einde van den jaare 1493, in Europa eene geheel onbekende quaal. lntusfchen maakt men echter tegen deeze , hoe duidelijk ook bewezene, Helling eenige tegenwerpingen, die Ik, om allen, twijfiel weg te nemen, wederleggen moet. Dezelve berusten: I. Op eenige Schrijvers, die den oorfprong def Venus-ziekte veel vroeger fchijnen te flellen. Da 'zoodanigcn zijn: 1. Een plaats uit Widman of Salicetus. (xy Hens- (s) Per idem tempus (anno 1496) novum mtrli genus co*. pit tota Italia vulgari, fub primum Gallorum in ipfam terran* - defcenfum. —— Dira lues, £? quam nulla fit aetas anten experta. M. A, O Saeellius Rhapfod. Ennead. 10. /. Q, (f) Nova aegritudo inter mortales dejeSta , cui nee nomen ^ nee remedia Medici, ex veterum Auüorum difciplind inveniebant. Bapt. FuLeos Lib. i. cap. 4. (v) Qtd quidem morbus , ftve novus omnino, Jive in hoe noflro orbe, ad hanc mque aetatem ignoratus. Franc. GuKciAiPiN. Hifi. Lib 2. (se) Morbi epidemiales aliquando funt febres, interdum carHnculi nonunquam morbilli £f variolaeK vel aliae cutis infeüit- nes,  VINERISCHE ZIEKTE; Is BOEK. ItS ïïflOTDST. I f Hensler. pag. 13. Widman zegt; dat hij dé Venerifché ziekte reeds zedert 1457 gezien heeft. De Heer Hensler mogt in plaats van 1457 lie" ver lezen 1475; dewijl dit later jaar-getal op zijn gevoelen nog.beter past. Wanneer het vrij ftaac dit te verandereni, zou Ik veel eer 1497 zetten, om de waarheid des te nader bij te komen. Om-! went den oorfprong der Venus-ziekte bewijst deeze plaats niet met al. Widman was in 1457 nog niet geboren. Gevölgelijk ftaat hier, enkel door een drukfeil, een valsch jaar - tal. s. Een plaats in zeker j door den Heer Cotunni in Napels gevonden, boek van eenert Petrus Pinctor, die, zoo men zegt, beweert, dat de Venus-ziekte reeds in 1483 ontftaan was. De Heer H en s le r heeft uit dit boek , vol aftrologifche dwaasheden, uittrekzels gelevert. Voor mij blijft het onbegrijpelijk,hoe een Schrijver zoo verkeerd opgevat, of zoo oppervlakkig gelezen kan worden, als ten aanzien van Pinctor gefchied is. Hij zegt zeer duidelijk, gelijk alle overige Schrijvers van zijnen leeftijd, dat dé Venus - quaal eene nieuwe ziekte is, in 't jaar 1404, nes, quales etiam Junt vel puftulae fortnica'es, vel Alfaticaei [iHclum malum Franciae) quae mme ab anno 1457 usque in praé* Jentem annum 1500 de regione in regionem dilaüatae junt, J. S i* iicETus de fe/itlentia Cap. 3. B  Io C. girtanner, over DB in Italien te voorfchijn gekomen, (^y) Op tweè andere plaatfen fpreekt hij zeer klaar niet van de Venus-ziekte, maar van een zoort van pest, hoedanige om deezen tijd zig in Italiën zeer fterk opdeed, (z). Pincior zegt derhalven nergens, dat de Venus-ziekte reeds ten jaare J483 in Italien ontfiaan zij. 3. Onder-de Brieven van Petrus Marttr word 'er een gevonden, gedagteekend den 5. April 1489, te Jaen in Andalufien , met het volgende opfchrift: Ario Barbofa Lufitano , Graecas Ui ter as Salmanticae profilenti valetudinario. {a~) Mak- (y) Sicut mme ifiis temporibus C. H. aegritudinïbus infejlttur ignotis. Scilicet ab anno 1594 usque ad praefenteui annum 1499 quidam morbus ignotus, diverfis dolorum fpeciebus in diverfis membrorum corporis partibus — qui a vulgo Romano Gallicus morbus vocatur. Hïkslersxc. p. 42. Hoe kan men zulk een plaats verkeerd opvatten. Men vergelijke daar mede ook de twee andere plaatfen van Heus lei txc. p. 43 £? A6' (z) Hk morbus Chij fpreekt van de Pest) coepit exou dium anno 1483 , quia eo anno de M. Oiïobr. fuenmt quatuor planetae, videlicet Mars, Jupiter, Sol Q" Mercurius in dom» acgritudinis, Hensler exc. p. 45. En op een andere plaats» daar hij van een andere Pest fpreekt, zegt hij: Talis epedemla in Urbe Romana contigit 1494- menfe Martii, post introitum Solis in primum minutum Arietis. Sanciies apparit.p. 11. (a) Petbi Mart ij ris Anglerii Mediolanenfis Epiftolae. Alela de Henares 1530. fol. epift. LXVI1I. Hens» ler exc. p. 40. Sanchez apparit p. 2a.  venerische ziekte. E B. ii. hooftst. \$ Mart r r fpreekt zijnen vriend, die aan de'Venus* tjuaal ziek lag, in deezen brief eenigen troost toe* Maar de dagteekening is klaarlijk valsch: want («) Martyr noemt deeze ziekte morbus Gallicus, welken naam zij eerst in 't jaar 1495. in Italien bekwam, zoo alslk hier na bewijzen zal. Daar* enboven (0) is de brief gefchreven aan den Hoogleeraar in de Griekfche Taal te Salamanca. Dart dit Hoogleeraar-ampt is eerst in den jctare 150&te Salamanea opgericht, (£) en dus negentien jaaren laater, als deeze zoogenaamde brief gefchreven is. Dit alles geeft S a n c iï i z zelfs toe.. Met welk oogmerk heeft dan de Heer Hensler, deeze gewaande bewijs-plaats op nieuw door den» druk gemeen gemaakt! 4. Een plaats uit de Schriften van Leonice* Nus. Een der hoofd-bewijzen , zoo de Heef. Hensler meent. Leonicenus, een beroemd Arabisch Geneesheer, die omtrent op 't einde dee vijftiende eeuw leefde, noemt de Venus-ziekte eene geheel onbekende en ongewoone ziekte, (c) maar voegt 'er tefFens bij, het kan in zijn hersfens niet opkomen, dat deeze ziekte nieuw zou zijn. (d) Re- (6) Francisci Sanctii B roceksis opera omniH) Qenevae 1766. Tom. 1. pag. 9. S a n c h e z apparit. p. 23. (e) Infolitae naturae morbum. (d) Ubi confidero cddem naturd praeditos homines, fub eo* B 5. hm  5f> c. girtanner; over de Redenen voert Leonigenus niet aan. Veek" Anfeh van dien tijd, en zelfs eenigen zijner Leerlingen, fchrijven tegen hem,en wederleggen deeze zonderlinge gedagten. //. Men wil in eenige Schriften van de vijftien" de eeuv,', voor den jaa%p 1493, reeds alle plaatfelijke toevallen der Venus - ziekte vinden. De Heer Hensler heeft deeze plaatfen met een verbaazende vlijt opgezamelt, en tot zijn boek vervvijze ik mijnen Lezer. Het zijn deels mismaakte befchrijvingen, deels vuijle nukken uit Dichters, welke Ik zonder noodzaak niet begeer uit te fchrijven. Een deezer gedichten moet Ik egter bijbrengen, vermits het onder allen het gewichtigfte is. (e) S a n- dem coelo natos, fub üsdem fyderibus educatos, eisdem etiam jewier fuisfe morbis obnoxios, cogor exijlimare, neque mihi poteli in captum meritis pervenire, natam liane repente labem nojira'M ita infecisfe aetatem, ut nullam fuperiOrem. Op aftrologifchs gronden vermoed gevolgelijk Leonicenus, tegen het eenparig getuigenis van alle Artfen van zijnen tijd, dat de Venus ziekte reeds voor deezen aanwezig ware geweest. (e) Pacificüs Maxi-mus in zijne Gedichten, welke in 1489- te Florence gedruh zijn. Sanchesi'/i 't Journal de Médecine vol. 9. 1759. Heksleï pag. 310. Ad Phiapum. Tuque meum fi non proper as fanare Priapum Decidet heu' non hoe nobile robur erit, Anti  VENERISCHE ZIEKTE. I. BOEK. II. hoo'TST. 21' Sanchez vond dit het eerst, en uit hem nam de Heer Hensler het over. Uit dit gedicht van Pacificus Maximus ziet men wel klaar genoeg, (wanneer men de befchikkingen, die om deezen tijd in de bordeelen gemaakt wierden,daar mede vergelijkt,) dat'er reeds voor den jaare 1493. druipers van een aanfteekenden aart geweest zijn: maar dat immer de Venus-ziekte daar op gevolgt is, daar van is voor het Ante meis eculis orlatus priver, ante Abfcisfus foedo najus ab ore cadat'. Non me refpiciet, nee me volet ulla puslla, ln me etiam mittet triftia fpttta puer. Letior heul toto me non erat alter in orbe! Si cac'et %c , non me trijlior alter erit. (Me mijerum! Sordes quas marcidus ore remittit, IJfcera quae foedo marcidus ore gerit!) Adfpice me miferum, precor, oh! per poma, per hortos fer eaput hoe Jacrum, per rigidamque trabem. Hnnc ego commendo tota tibi mente, Priape, Fac valeat, fac fit Janus, ut ante fuit. Ik ben 'er gansch niet over heen» dat deeze door Sanchez en Hensler aangehaalde plaats wezuitlijk , zoo als zij hier iïaat, in de Gedichten van Pactficus Maximus gevonden word: Ja ik twijffel 'er zelfs aan, en- vermoede een kunstgreep, dï'e aan Sanchez niet ongewoon is. In de uitgave van deezen Dichter, welke in de Bibliotheek der Göttingfche Univerfiteit voor handen is, ontbresken dit èfide vsrfen, die hst bewijs zouden uitmaaken, ten eenemaal, B 3  ftS c. 6irtanner, over BE het gemelde jaar geen fpoor voor handen. Dis waaren ook de gedachten van den Heer van Haller, gelijk de volgende plaats bewijst. „ Univerft fere fcculi XIVet XVfcriptores de mor„ bis penis fcripferunt, et de ulceribus, quae ha„ mines luxoriofi ex concübitu cum femina immun„ da contraxerim. Verum topicum id malum erau „ Lues nova fins in initiis continuo univerfum cor- pus humanum adgrediebatur , inque puftulas „ erumpebat et ulcera, ejusque tanta er at crude„ li tas, ut nunquam tot medicorum notitiam ejfu„ ghfet\ aut absque nomine proprio latuisfet, fi ante haec tempora in Europd dominata fuisfet.' Hall er Biblioth. Pracl. vol. i. pag. 473. • ,oïx>oooccoooo<^ DERDE HOOFTSTUK. De Venerifche Ziekte is ook niet omtrent den jaare 1493 in Europa ontflaan, Leonicenus beweert,dat de Venerifche' ziekte een aanfteekende quaal (morbus epidèmicus) is, die (als een gevolg van de vochtige en zoele lucht, van de overvloeijingen der Rivieren, en van de groote zoomer-hitte des jaars I494-) in Italien mtfiaan zij. Sanchez vind dat zeer waarfchijnlijk, en gelooft liever dezen Arabier, da»  venerische ZIEKTE. I B. iii. hooftst. 2!J <3an het eenftemmig getuigenis van alle overige Artzen en Gefchiedfchrijvers van dien tijd. Met veel belezenheid, en een grooten omflag van geleerdheid toont Sanchez, dat'er in den jaare 1490 en 1491. in Italien eene fterke droogte heeft plaats gehad; dat daar op een lang aanhoudende en meenigvuldige regen gevolgt is, zoo dat alle Rivieren opzwollen en overliepen. Verder bewijst hij, dat ook om deezen tijd eene vernielende pest zig over gansch Italien verfpreid, en bijzonder te Romen iterk gewoed heeft. Dan geftelt, dit was alles waar, wat volgt dan daar uit ten aanzien van den oorfprong der Venusziekte? Dergelijke befmettelijke Rot-koortfen, die in korten tijd duizenden van menfchen naar het graf floepten, waaren helaas.' in den barbaarfchen toeftand der Geneeskunde deezer eeuw, en door de verkeerde geneeswijze der Arabifche Artzen, niet zeldzaam. Maar dat zulk een zoogenaamde pest naderhand in de Venus-ziekte ontaart zij, is een loutere beweering, waar voor Sanchez geene gronden hoe genaamt bijbrengt, en waar bij zig langer op te houden enkel tijd verliezen wezen zoude. „ Ncquc enim par ejjè videtur, ut it negante magno molimine everti debeant, quae ab aflirmante nullo ftabiliuntur fundamento^ Ik gaa derhalven dadelijk jot de eigentlijke gefchiedenis van den waaren oorfprong der Venerifche ziekte B 4 over,  24 c. girtanner, over. de pver, en verzoeke voor mij den onafgebrooken aandacht mijner Lezers tot het einde van het vol-gende Ilooftftuk. MXXXX>!>;><)W>X>CKXXXKX>C^ VIERDE HOOFTSTUK. De Venerifche ziekte h uit America naar Europa overgebracht geworden. Tot noch toe heb Ik gezegt, dat de Venus? giekte haarcn oorfprong niet in Europa genomen heeft, maar dat zij tot in den jaare 1493 geheel onbekend was , en van alle Gefchiedfchrijvers en Artfen van dien tijd als eene nieuwe, bevorens niet befpeurde, ziekte befchreven en behandeld is geworden. Thans zal Ik mij bezig houden met aan te toonen, dat zij uit America herkomitig ïs- door de Reisgenooten van Columbus, bij de te rug komst van zijne eerfle reize naar Spanjen overgebragt; en van daar over alle de drie weereld-deelen verfpreid geworden is. Om door te veel aanhaalingen dit Boek niet buiten noodzaak te vergrooten, zal Ik uit de meenigte van bewijs-plaatfen, die Ik voor mij hebbe, flechts de gewigtigfte uitkiezen, en van dezelve juist zoo veele bijbrengen, als onmiddelijk ter zaake dienen, Ik heb de uitgaaven, waarvan Ik mij be- diet  venerische ziekte. i. b. iv. hoof p3t. 2.5* cliene, naauwkeurig aangeteekend. En daar zij feijna allen in de Bibliotheek der Gottingfche Univerfiteit te vinden zijn,zoo zullen de toekomende beminnaars der Gefchiedkunde ligtelijk overtuigd worden, dat lk getrouw de eigene woorden overneme, zonder, gelijk Sanchez gedaan heeft, die te verdraaijen , uit hun verband te lukken, of daaraan een verkeerde uitle°-e:ins te H| DO O geven. Uit de berichten der volgende Gefchied-fchrijvers en Geneeskundigen hoope Ik den Americaan^ fchen oorfprong der Venus-ziekte overtuigend te bewijzen. 1. Christophorus Columbus, ( of gelijk hij in't Spaansch genoemt word, Colon) de beroemde ontdekker van dit nieuwe weerelddeel. Hij zelf heeft wel niets in druk uitgegeven, maar zijn Zoon heeft zijne veritrooide aanmerkingen bij één verzamelt, en in zijne levensr befchrijving ingelast. Hier onder vind men ook het eerfte bericht der Venus-ziekte, zoo als die onder de Indianen op het Eiland Hifpaniola befpeurd wierd. 2. Ferdinandus Columbüs (Hernando Colqn) de zoon van Christophorus. Hij befchreef het leven van zijnen Vader, met wien hij zelf verfcheide reijzen naar America gedaan hadde. Van gelijktijdige Schrijvers word hij zeer geprezen, B 5 L verfcheen in 1500. Ik gebruik die van Hacicluyt Parif. 1587. in Zvo. en een Franfche overzetting zonder jaartal in t\to. welke in de Bibliotheek der Gottingfche Univerfiteit gevonden word. 6. IIieronymus Orenzonus , één dereeriten, die de gefchiedenis van America's ontdekking befchreven hebben. Hij fchreef: Hifloriae novi erbis. Ik bediene mij van de nadruk in De Brvt's verzameling; pars fexta 1596. 7. Antonio Herrera. Een Schrijver van dien zelfden tijd, die zelf in het nieuw ontdekt weereld - deel geweest was. Hij fchref: Hiftoria general de los hechos de los Caftellanos, en las is/as y tierra fierme del mar Oce'ano. Escriua  ^3 c. girtanner, over de Escritta por el Antonio Herrera coronifta maijor de las indias. , 8. Augustus de Zarate. Hiftoria del de* fcubrimiento y conquifta del Peru. Ik bediene mij van de nadruk in Barcia hiftoriadores Tom. III. 9. Jaques le Moyne, of Morgües. Een Monnik, die mede bij de eerfte ontdekkingreijze naar Florida tegenwoordig was. Hij fchreef: Brevis narratio eorum quae in Florida AmcrU cae provincia Gallis acciderunt. 1564. De Bry parsJecunda. 10. Pedro i>e Cieca de Leon , chronica del Peru. 11. Franciscus Guicciardinus, een beroemd Gefchiedfchrijver. 12. Rodericus Diaz de Isla. Een Spaansch Geneesheer, die zig te Barcelona ophield, toen Columbus van zijne eerfte reijze aldaar aankwam, Hij fchreef niet lang daar na: Tratado contro la, enfermedad de las bubas. Ik kenne hem alleenlijk uit de Lateinfche overzetting van Welscii. 13. Johannes BAPTibTA Montanus , Schrijver van Traclatus de morbo Gallico. Patavii 1554in 8vo. 14. Gabriel Fallopius. Eén der beroemdfte Artfen en Waarnemers van zijnen tijd. Zijn Traclatus de morbo Gallico: Patavii 1564. in tfo. wierd eerst na zijn dood door één zijner Leerlingen in 't- licht gegeven. F*fci  VENERISCHE ZIEKTE^ I. E. I/. HOOFTSf.' Ferdjnandos Columbus verhaalt, dat zijn Vader de eerfte maal uit de haven van Palos is uitgezeilt den 3. of 4. Augustus 1492. Dat hij het eijland Ilifpaniola ontdekt hebbende,zijne te rug reijze had aangenomen den 16. Januarij 1493. Dat hij door een hevigen ftorm naar de Azorifche Eilanden was weggedreven, en den 16. Februari} aldaar aangekomen. Na verloop van weinige dagen liep hij van daar weder uit, en kwam den 4. Maart 1493. te Lisfabon aan, alwaar hem Koning Johan nes de II. met zeer veel genegenheid ontfing. Columbus bleef negen dagen te Lisfabon, zeilde toen den 13. Maart weder uit, en liep den 15. teSevilicn inSpanjenin,zeven maanden en elf dagen, na dat hij van Palos was uitgevaaren. Van Seviliën zette hij zijne reijze naar Barcelona voort, om zich aan den Koning en Koningïnne, zich juist te dier tijd op deeze plaats bevindende, te laaten voorftellen. Omtrent in het midden van April kwam hij te Barcelona aan, terwijl één van zijne fchepen in Gallicien inliep. De 4. Maart 1493. was dus die treurige, en in de gefchiedenis van het menschdom zoo merkwaardige dag, die de Venus-ziekte uit de nieuwe weereld naar Europa overbragt. Zij werd op vier plaatfen te gelijk gebragt, (namelijk in de onderfcheide havenen, in welke de fchepen van Co- LUIft-  05 c. girtanner, over DB lcmbus inliepen) te Lisfabon, Seviliën, Barcelona, en in Galliciën. De gefchiedenis van het eerfte uitbreken der Venus-ziekte in Barcelona, kort na dat Columbus aldaar was aangekomen, heeft Diaz de Isla zeer fraaij befchreven. Door eene naa'uwkeurige vergelijking der hierboven aangehaalde, en nog veele andere Schrijvers , laaten zig, zoo mij dunkt, de volgende ftellingen onwederlegbaar bewijzen. I. De Venus - ziekte was op de Antillifche Ei}* landen eene algemeene en bekende quaal, waarmede de wilden bijna allen befmet waaren. Dit blijkt: i.Uit het getuigenis van Christobhorus Columbus. Columbus liet bij zijn eerfte reijze eenige Spanjaarden op het eijland Hifpaniola agterblijven, om de zeden der wilden na te gaan. Onder dezelven bevond zig een Monnik, die hunne fpraak in korten tijdleerde, en aan Columbus bij deszelfs tweede aankomst een opftel overgaf, zijne gemaakte aanmerkingen behelzende. Dit opftel heeft Ferdinandus Columbus in de levensbefchrijving zijn's Vaders ingelast, en wij vinden daar in het eerfte en oudfte bericht van de Venerifche ziekte, die bij de wilden Caracaracol genaamt word. De Monnik zegt,  venerische ziekte. i. b. iv. hooftst. zegt, dat zij een uitflag is over het ganfche lichaam even als de fchurft, en onder de Indianen zeer gemeen. 2. Francesco Lopez de Gomara verhaalt, dat de wilden op het eiland Hifpaniola allen met de Venerifche zielcte befmet zijn, en dat da Spanjaarden door hunnen.omgang met Indiaanfche vrouwen de Venus-ziekte gekregen hadden. (£) 3. Dit bevestigt Rodericus Diaz de Isla: (V) en 4. Antonio Herrera. Alsmede: 5. Hernandez de Oviedo. Hij verzekert op verfeheiden plaatzen van zijne Schriften: dat de Venus-ziekte uit America herkomltig, en on- (a) Es el Caracaracol una enfermedad coma tina, que caufa gran afperepa en el cuerpo. Hernando Coloh in Barc;a hiftoriadores pag. 63. ( 6) Los de aquefta isla EJpanola fon todos bubofos, i como los Efpanoles dormian cm las Indias, kicheronfe luego de bubas, tnfermedad pejagoftsfima y que atorments con recios doleres. Barcia Tem. II. pag. 24. (c) Ego hunc morbum, morbum ferpentinum injulae Hifpa* niolae vocavi, quia in infuld illd ab antiquisfimls temporibus endemius efi. De Isla apud Welsch, ( d ) Con la converfacion de las mugeres fe les vino a pegar un mal ordinario entre los Indias, y entre los Caftellanos no conocido , que les dava muchtrabajo. Herreba Decad. i.Lib.5. tap. 11.  g3 C GlRTANNER, OVER DS onder de wilden een zeer gemeene zieke is. (O 6. JOHANNES BAFTISTA MÖNTAN'üS. (ƒ) 7. Petrus Martvr. (g ) 8. Antonius Musa Brassavolus. (/O ' (e) 2vW vwo g«e/?i> e un proprio morbo di quejla terra , i cofi erdinario a gl'lndiane come nel': altre parti vi Jon altre mfèmüé wdinarie. OvieSo in Ramus. T.3- P- 148. Fenniai&S- fa. Ma nel vero da quejla JfiU Sp.agnpla pasfo quejlo male ttt Europa. E qui e molto ordinarii a gflndiani, che Je ne fanno guarire, e honno a .quejio effetto excellent! kerbi e piante. Ramus. ibid. p. 92. Puede V. Mageflad (hij fchrijft aan Keizer Karet, den vijfden) lener por cierto, que aquefta enfermedad vino de las Indias , y es mui commun a los Indios. Oviedo relacion fommam in Barcia Tom. I. p. 41. (ƒ) A Ckrifti nativitate 1492 quidam Columbus miles una cum multis Hifpanis accesfit in Indias illas novas, quas Calicut, appellant, qui quidem morbus (Gallicus) iU familiarufmus eftt utfiabies apui nos. — tn tratlat. de morbo Gallico. (g) Ont ausfi en cette ijlt une maladie pecuiiaire, grosfes puJlules, occupam le corps & rongeant les membres fi font trop adefr nez a luxwe. Et eft cette maladie contagieufe aux autres regisns pal cohabitation &? intemperance avec ceux ou celles qui en font touchez. Pierre Martvr Paris 4. P- U7- In d* Latijnfche uitgaave van Hackluyt heb Ik deeze plaats mee kunnen vinden. (h) Cum Gallicus ajfeiïus, vel fimilis quidam, fit fere peculiaris incolis qui Indicas nuper repertas infulas inkabitant. ♦ De morbo Gallico.  VENERISCHE ZIEKTE. i. B. IV. HOQïTST. ijjJJ. ^ LtONARDUs Sciimaüs , een Geneesheer van Saltzburg. ) II. Op het vaste Land van America was de Venus ziekte eene zeer algemeene en gewoone ziekte. i. Van Peru worde die verhaald door Lopez dé Gomara, (&) Petrus de CiicadeLeon, (/) HlER0NY3tIUS BëNZONÜS, AUGUSTINUS de Zarate (n) en verfeheide anderen. 2. (s) Compeftum efi: jam omnibus Occidentales Indos per pluvimos armos hoe morbo graviter laborasfe, nvdicinamque qua femper ) en veele anderen. Het fchijnt moeijelijk om te verklaaren, hoe eene ziekte, die in America zoo gematigt was, door haare verploatling naar Europa, in eene zoo vreeslijke ziekte heeft (fl) Hij zegt in de Voorreden : Plerumque venerea lus la' lorant. (p) Fr3 gl'Indiani non ê quejla infermita cofi gagliarda, nt cofi pericolofa, come è in Spagm e nell' altre contrade fredde. Oviedo hiftoria Ramus. vol. 3. p. 148. Oiiefla enfermedad es mui comun a los Indios, pero no pel'tgrofa tanto en aquelias partes, coino en eftas; antes mui facil. msnte los Indios fe c tiran en las iflas. oviedo relacion. Barcia Tom. I. p. 41. (g) Ibi (in America) mitis ejl morlus £f inflar fcabiei, fed ad nofitum veniens orbem ita ferus, ita immitis faüus, ut caput, oculos, nafum, palatum, cutim, camem, osfa,.ligamenta, vifcera tandem omnia infefiet, inficiat, corrumpat. G. Fallopius de morbo Gallico. (r) Es, el Caracaraeol una enfermedad como tina. Christ. Columbus. I. c.  VENERISCHE «ÏERTE. I. B. IV.'H'30FTST. heeft kunnen ontaarten. Waarfchijnlijk is dit aan het climaat toe te fchrijven : dan men heeft opgemerkt, dat hoe kouder het land is, alwaar de ziekte zig ophoud , hoe erger de toevallen zijn, die de Venerifche ziekte voortbrengt. Daarenboven vinden wij in de Gefchiedenisfen verfeheiden voorbeelden, dat aanfteekende ziekten, die uit het eene land naar het andere, of uit het eene weereld - deel naar het andere overgebracht wierden, aldaar veel vreeslijker, en meer verwoestende waaren , dan in de Landen, alwaar zij voor eeuwen hadden plaats gehad. Zoo werden bij voorb. door 'die zelfde fchepen , die de Venusziekte naar Europa bragten, de kinder-pokjes naar America verplaatst. Zij richtten aldaar fchrikkelijke verwoestingen aan, en fleepten in korten tijd millioenen menfehen weg. In 't jaar 1733. bragten eenige Dcenfche Misfionarisfen de kinder-pokken naar Groenland, en in 't kort llierven over de drie vierde der Inwooners van het Land daar aan. Het zelfde gebeurde in Lapland, toen de kinderziekte, in de voorige eeuw, door de Sweden aldaar gebragt wierd. In 't jaar 1713. bragt een Hollandsen Schip deeze ziekte aan Kaap de Goede Hoop, waar aan meer dan twee derde gedeeltens van het gedacht der Hottentotten uitC a ft-ier-  j6 c. girta nn er, over de flierven. Een ander Hollandsch Schip • hec welk, in den jaare 1755, de kinder-pokken naar de Kaap de Goede hoop heenbragc, had bijna den ondergang der geheele Hollandfche Volkplanting aldaar veroorzaakt. De Wijsgeerig-Geneeskundige gefchiedenis-van de verhuijzingen en verplantingen der aanlteekende ziekten, en derzelver gevolgen voor het menschdom, zou een ftuk van gewigt en aanbelang wezen, dat ons tot dus verre ontbreekt. IV. Eer dat de Spanjaarden naar America kwamen, was hun de Venerifche ziekte feene- maal onbekend. Dit getuigen Oviedo, (s~) Herrera, (f) Lopez de Gomara, (j>) Diaz de Isla O) en anderen. (s) E beficJie ora in altre parti ji ritrova 11 mal Francefe, Lu origine pero di quefta bolle, è dovo i Chrifciani prima le videro , provareno e Jentinoro — ju in quejla ijola Sgagnuola. Oviedo in Ramus. p. 148. . un mal ordinario entre los Indios y entre los Caflel- knos ne conoeido. Heurera decad. 1. Lib. 5. c, 11. (v) Como era nueva enfermedad nofabian que hacerfe, y renegaban de la tierra. B arcia. p. 103. Bubas que hafta enton(CS, non fabian que mal era. Bbrcia pag 19. (x) Cum dolores ejusmodi nunquam ab illis eonfpetïi aut cogmü esfent, &c. deIsu apud W e l s c ii.  venerische z'ekte. i. 13. iv. hooftst. 37 V. Door den omgang met de Americaanfche vrouwen, wier den de Spanjaarden met de Venusziekte befmet. Dit verzekeren alle de genoemde Schrijvers eenparig. Zij zeggen, dat geen enkele van hun, die zig met de Indiaanfche vrouwen ingelaaten hebben, van die ziekte is verfchoond gebleeven. Tot eenige bewijzen uit veelen zie men Hechts Oviedo, (y~) Herrera, Lopez de Gom ara. (V) VI. De gevolgen der aanfleeking waaren verfchrikkelijk, zoo dat 'er veelen aan ftierven, anderen met de gruweUjkfle pijnen gequelt wierden. Columbus , en Picarro verhoren door deeze ziekts het grootfte gedeelte hunner reisgenooten. Dus (y) In quefte Indie pochi Chriftiani fono da que/lo disgraziata male iscampati, i qualififiano carnalmente giacuti con le donne Jndiane di quefti luoghi. Oviedo in Ramus. I, c. T. 3 p. 149. Sojfrirono' anche i primi Chriftiani, che habitarono quefta ifola, ftrani dolori e pasfioni, per le Nigue e per lo mal dtlle Bughe, perche nell' Indie origine hebbe, per le donne di quefti luoghi. Ramufio p. 90. (s) Con la converfacion de las mugeres fe les vino a peger un mal ordinario entre los Indios, y entre los Caftellanos no conocido; que les dava mucho trabajo. Herrera d. 1. L. 5. (a) Mugeres que les pegaron las bubas. Lopez de Gom ara in Barcia T. 2. p. 19. en dezelve p. 24. y coma los Efpannoles dormian con las Indias : hinchernon fe luego ie bubas. C "  c. girtanner, over de Dus word het verhaalt door Ferdinand Columbus, O) Lopez de Gomara, (c) Herrera, O) en anderen. VII. De befmette Spanjaarden, welke die ziekte nimmer gezien hadden, noch derzelver waare oorzaak kenden, hielden deeze toevallen voor een uitwerkzel van het climaat, of van het ft'echte voedzel, of voor gevolgen van de lange en moeijelijke zee - reijze. Dit getuigen de Isla,<0 Lopez de Gomara, en veele anderen. ^ ' (l) Todas lasfamilias de la Isla eflabanen gran tumtdto, y fedicion, por lo qual gran parte de la gente, de la que dejo, era ia nmtrta, y no havian quedado alli mas que 160 hombres llenos de las bübas. F. ColON hiftoria del Almxrante cap. 73. (c) Enfermedad pejagofisfima y que atormenta con recios dolores. Loi-ez de Ggmaba in Barcia p.24. en dezelve p. 103. Como eranueva enfermedad, no fabian que hacerfe, y r ene gaban de la tierra, y de quien a ella les trap viendofe tan feos. Pizareo aunquefentia la dolencia y muertes defus companeros, no dejo la emprefa. (d) Con la comerfacion de las mugeresfe les vino a pegar un mal ordinario entre los Indios y entre los Caftellanos no conocido , que les dam mucho trabajo, Eran unos grams que nacian per el tuerpo, con Mms intenfos, y era contagiofo, y fin remedh ninguno. dequemorianrabiando: y por efto fe bolvieron muchos a Cajlüla, penfando fanar con.mudanpa del ayre natural. y pecaron el mal. Herrera d. 1.1. 5- *.}• (O Cumque dolores ejusmodi nunquam ab Mis confpeBi aut^ cognili  venerische ziekte. i. b. iv. hooftst. 39 Vlir. Door de medgezellen van Columbus wierd de Venus-ziekte, reeds bij de eerfte, en nader hand ook bij de volgende reij%en, naar Spanjen oyergebracht. Voo:' deeze Helling zoude Ik geheele bladzijden met bewijs-piaatfen kunnen bijbrengen, dan hier in Hemmen alle Spaanfche Schrijvers overeen. Ik vergeh-ege mij met flechts eenige plaatfen aan te haaien, waar uit duidelijk blijkt, d,t de Venerifche ziekte, reeds toen Columbus van zijne eerfte reijze te rug kwam, naar Spanjen is overgebragt. Indien ik dit bewijze, wederleg Ik tegelijk de beide Schriften van Sanchfz, en alk zijne tegenwerpingen. Columbus landde, gelijk Ik boven verhaalt heb, te Barcelona aan, alwaar zig op dien tijd het Hof bevond. Hier bevonden zig Oviedo, die fteeds den perfoon des Konings vergezelde, en veel met Columbus omging; en Diaz de Isla, die mede dikmaals met Columbus fprak. Beiden zijn zij dus ooggetuigen: Diaz de Isla was bovendien een Geneesheer; en zijn getuigenis is dus des eognhi es/ent, causfam in maris labores e? navigationum moicftias teferebant, aliasque occafiones , ut cuiqne probabile vijum erat. De Isla apud Welscii in Marceil. Cuman. C 4  4'- G. GIRTANNER, OVER BE des te minder verdacht, (ƒ) Ik ben begee-rig te weten, wat 'er tegen het verhaal van zulke twee*onpartijdige oog-getuigen noch verder valt in te brengen? Die hier twijffelen wil,^ die moet, om met zig zelf eenftemmig te zijn, aan de geheele gefchiedenis twijffelen: dan 'er zijn weinig gebeurtenisfen» tot welker bewijs men twee oog-getuigen kan, (ƒ) Ei mal delle bughe, per csfer' contagiofo, pasfo al parer mio inSpagna, con gli primi Spagnuoli che qui vennero con VAbnirante Colombo. Oviedo hiftoria generale in G. Ramusio raccola Venezia 1565- ƒ«•• T. 3. p- 90. Mi ridea molte volte in Italia, Jentendo da gli Italiam nominare il mal Francefe, e dagli Franceji dir il mal diNapoli: ed in effettochee quefti e quelli havrebbono indovinato il vero nome, fe il male dell' Indie chiamato l' havresjero. —— Ma nel vero, da quejla ifola Spagnuola pasfo quefto mak in Europa. Oviedo, Ibid. pag. 92. Puede Vueflra Mageftad (Hij fcbrïjft aan Keizer Karel de» V.) tener pro cierto que aquefta enfermedad vino de las Indias. — La primer* vez que aquefta enfermedad en Efpanna fe vido, fus defpues que el Almirante Dim Chr.istoval Colon dejcubrio las Indias, y torno a eftas partes, y alguno Chriftianos, ide los que con el vinieron, que fe hallaron en aquefto defcrubrimiento, y los que elfegmdo viage hicieron, que fueron mas . truxeron efta plaga, y de ellos fe pego a otras perjonas. Oviedo telacim Jommaria in Barcia T. I. p. 41. In Hifpanid morbus ille vijus eft Barcionae, quae primum infefta, fcf ftc deinceps Europa cum reliqiio Orbe univerfi. OH' sinem traxit in Infula Hijpamola, quod fatis long- certaque  VENERISCHE ZIEKTE. I. B. IV. II30FTST. 4I kan bijbrengen. Daarenboven heb ik nog eenige andere voornaame plaatfen als bewijzen aangevoert , om de waarheid in haar volle lichtte toonen. (g) IX. De Stad Barcelona in Spanjen was de eerfte plaats in Europa , alwaar de Venus ■ ziekte zig yerfpreide. Da experientia cOmpertum fuit. Cum enim a Christophoro Columeo Thalasjarcha reperta &f deteüa esjet, militibus cum incolis cor.verj antibus, quod affetlus contagiojus es/et, facile com* municatus eft qaam citisfime in exercitu grasfabatur- — Et cum eodem tempor e quo Columbus ftolarcha appulerat, Reges Cutholici Barcionae degerent, quibus itineris rationem reddebatt nuperque ab eo reperta denarrabat, mox tota urbs eodem morbt corripi coepit, latisfime Je diffundente. D/az de Isla apud Welsch in annotat. ad objerv. 4. Mare. Cumani. (g) Sentiendoje atormentar, y non mejorando , fe bolvieron muchos de elios a Efpanna, por fanar y è otros negocios: los quales peg&ron fu encubisrta dolencia a muchas mugeres cortefanos, y ellas a muchos hombres que pefiron è Italia a la guerra de Napoles, Lor-ez de Gomaka in Babcia T. 3. p. 24. Nee tarnen] ejus gentis (Hifpanicae) fuit propria (lues) feJ eo quoque ex illis infulis allata, quae Christophori Columbi, Genuetifts, navigatione manifeftari iisdem fere annis in nof.ro orbe coeperunt. Francisc. Guicciardin. Hifi. L,ib. 2, verfion. Coeiii Secundi Curionis. Inventum efi certe pretiofisfimum metallum (in America ) inde delata efi copia ingens margaritarum magnitudo : fid ejl etiaiy adjunElafpina &aloi: meili admiji". Detulit enim Columbus triC 5 WA  4a c. gïr.tanner, over de De Venerifche ziekte breide zig in korten tijd te Barcelona zoo fterk uit, dat in het volgend jaar (openbaare gebeden, procesfien, en vastendagen gehouden wierden, om deeze vreeslijke ziekte af te wenden, gelijk Diaz de1sla(/0 verhaalt. X. Ternes Galiicd lue refertas. Gabr. Fallopius tratt. de morbo Galli.o cap. i. T pr efto (iml de las bubas) fi holvieron muchos h Caftilla, fenjaudo fanar con mudanpa del ayre natural y pegiron el mal Herrera Decad. I. Lib, 5- Cap. ii. Accidit tune ut muki ex illis Hifpanis, dum ibi (in Hifpaniola) morarentur, infeüi fint tali morbo, qui deinde ad fuas regiones &f ad nos revertentes muitos ex noftris infecere. Jo. Bapt. MoKtaKus intraüatude morbo Gallico. (Luisin.) Hoe is 't Jan mogeliik, dat Sanchez beweeren kan, (apparit. p. 18) dat Oviedo de eenige Gefchiedfchrijver zij, die zegt, dat de Venus-ziekte van bet Eijland Hifpaniola herkomftig is? Hoe is 't mogelijk, dat de Heer Hensler (p. 114-) zeggen kan, dat het getuigenis van Oviedo het eerfte en eenigfte is, dat men Van den Americaanfchen oorfprong der Venus ziekte en van derzelver voortplanting heeft? Roe is 't mogelijk, dat de Heer Hensler (p. 104.) Sanchez kan navolgen, als of S c h m a ü s de eerfte was, (Er zou-ien op die manier twee eerfien zijn, want Oviedo is bij hem ook de eerfte!) die het bericht openbaar gemaakt heeft, dat de Venus-ziekte van het Eiland Hifpaniola is hervoort gekomen? (ft) Mox tota urbs eodem modo corripi coepit latisfime fe dij- fun-  vensrische ziekte. i. b. iv. hooftst. 4.3 X. Door verfcheidem zonderling te zaamen hopende omftandigheden verbreide zig de Venus-ziekte, in weinige jaar en, over alle drie de deelen der oude weereld. Dit gefchiede des te fchielijker, dewijl kort na de ontdekking van het nieuwe weereld-deel zeer veele fchepen tusfchen Spanjen en America heen en weder zeilden, en de met deeze ziekte befmette Spanjaarden meê naar huis voerden, hoopende dezelven in hun Vaderland gencezen te worden van een quaal, waar voor zij in America nog hulp nog verzagting vonden. Dit getuigen Lopez de Go ma-: ra, («) Herrera, (£) en anderen. VIJF- fundente, — fed quia incognitw hacïemis valdeque formülabilis videbatur , jejunia, religiofie devotiones aliae ekemofyna in/li. iutae funt. Diaz de Isla apud Welsch /. c. (i) Sentiendofe atormentar, y non mejorando, fe holvieron muthos de ellos a Efpanna, por fanar y otros negocios; los quales pega • ron fu encubierta dolencia ë muchas mugeres cortefanas , y ellas a muchos hombres que pasfaron a Italia a la guerra de Napoles. Lopez de Gomara. I. c. (k) Si holvieron muchos è Caftilla, penfando fanar 0011 mw iavca del ayre natural y pegaren el mal* Hekrera t. c.  e. GIRTANNER, OVER VIJFDE IIOOFTSTUK. Gefchiedenis der uitbreiding van de Feiterifche ziekte over alle drie de deelen der oude weereld. Tot dus verre hebbe Ik bewezen, (Jat de Venus ■ ziekte in de daad uit America naar Spanjen is overgebracht, alwaar zij te vooren eene geheel onbekende ziekte was. Voorts heb Ik gezegt, dat Barcelona de eerfte Stad in Europa was, alwaar door de reijsgenooten van Columbus de Venus-ziekte zig openbaarde, en zoo fchielijk verfpreide, dat men noodig oordeelde, openbaare gebeden tot derzelver afwending te doen. De verdere uitbreiding deezer ziekte over alle de landen der oude weereld, zal thans in dit Hooftftuk het onderwerp mijner onderzoekingen zijn. '£r liepen verfeheiden buitengewoone en merkwaardige gebeurtenisfen te zamen, die, ten nadeele van het menschdom, allen te weeg bragten, dat deeze vreeslijke ziekte zeer fchielijk verfpreid wierd: zoo dat weinige jaaren na haare eerfte verfchijning geen land op den toen bekenden aardbodem te vinden was, 't welk daar van was bevrijd ger  venerische ziekte. i. b. v. hooftst. 4£ gebleven. De gebeurtenis , die wel het meest tot haare uitbreiding toebragt, was de veld-tocht van Karel den VIII, Koning van Frankrijk, naar Italien. Ferdinand en Isabella regeerden, op het einde der vijftiende eeuw, te zamen over Spanjen en Siciliën, welk eijland van zijnen voorzaat, Peter den III, Koning van Arragon, op Ferdinand gekomen was. Peter had, door den trouwloozen moord van alle Franfcheh, (die onder den naam van de Siciliaanfche Fesper bekend is) zig tot Heer van het eiland gemaakt. . Reeds zedert den dood van Lodewijk den IX, was Ferdinand met Ka rel den VIII, Koning van Frankrijk, ïn oorlog over het bezit van eenige kleine Provintien, die op de grenzen van hun beider rijken lagen. Eindelijk in Januarij 1492. (naar onze tegenwoordige rekening 1493, vermits te dier tijd het jaar met Maart begon,) maakten zij vrede, en flooten tefiens te Narbonne een olT- en defenfief verbond. Kort daarop, in Augustus van den jaare 1494, trok Karel naar Napels, om dat rijk, 't welk hem bij erfvolging was aangekomen , dog waar van hem het bezit betwist wierd, met geweld te veroveren. Karel zond, in 't jaar 1494, een groot leger, onder het beleid van bekwaame veldheeren, naar Italien, en in weinige maanden, (eer hij zelfs de troupen, door hem zelf aangevoert, met het leger vereenigen kon) was  Jifi c. GIRTANNER, OVER de was Napels reeds veroverd. Ferdinand had in deezen op eene trouwlooze manier den Koning van Napels onderfteunt, en veel krijgsvolk naar Sicilien gezonden. Hij vreesde, dat de Franfchen den voorfpoed hunner wapenen vervolgen mogten, en dit Eiland, dat door verraad aan Spanjen gekomen was, hem bij deeze gelegenheid weder ontnemen. Eindelijk verklaarde hij zig opentlijk voor zijnen bloedverwant, Ferdinand den II, Koning van Napels, verfchafte deezen verdrevenen Koning in Sicilien een veilige fchuilplaats, liet Karel (die zig toen te Romen ophield) door zijnen aldaar zig bevindenden Gezant, den 29. Januarij 1494 (eigentlijk 1495) den oorlog verklaaren, en het verbond , dat tusfchen hen te Narbonne gefloten was, verbreken. Nu kwamen de Spaanfche troupen uit Sicilien overiïeken, veroverden Calabrien, en , na eenige veldflagen met de Franfchen, ook Napels, zoo dat het Fianfche leger in 1495. gcflagen zijnde naar Frankrijk moest te rug keeren. Een gedeelte daar van had Karel reeds bevoprens zelf naar Frankrijk gevoerd. Onder de Spaanfche krijgslieden , die door Ferdinand naar Sicilien gezonden wierden, bevonden zig veelen, die van de Venerifche ziekte waaren aangetast. Zij waaren niet Columbus, Petrus Margarita of A. Torkez in America ge-  VENERISCHE ZIEKTE. I. B. V. HOOFTST. 47 geweest, of hadden de befmetting te B;rcelonaV opgedaan. Deeze deelden dat verborgen Venusfmet aan de hoeren in Calabrien en te Napels mede. Wanneer nu het krijgs-geluk omkeerde, en die zelfde Steden en Dorpen bij verwisfeling door de Spanjaarden en Franfchen wierden ingenomen, edog deeze zegevierende troupen met deeze ongebonde Vrouwlieden allen aanleiden; zoo wierd hetFranfche leger met deeze verfchrikkelijke nieuwe ziekte ras befmet. Den .aart derzelve niet kennende, fchreeven zij deeze nimmer geziene quaal aan het Napelfche climaat toe; zij geloofden, dat het een Land-ziekte in het Koningrijk Napels was, en noemden ze daarom mal de Naples. ;;ij het te rug trekken van het geflagen Franfche leger door Italien, lieten de Soldaaten deeze vreeslijke ziekte overal, waar zij doortrokken, agter zig na. Hierom werd die door de Italianen genoemt mal Ftancoife; een naam, die deeze ziekte, bijna door geheel Europa, tot op den huidigen dag, behouden heeft. Deeze is de gefchiedenis van de eerfte verfpreiding der Venus-ziekte. Om niet te wijdloopig te weaen zal Ik uit eene meenigte van bevveizen Hechts de voornaamfte bijbrengen. Men fihat verbaasd, wanneer men deeze pl.arfen leest, en het is onbegrijpelijk, hoe het mogelijk is, d:t drie honderd jaaren daar na aan eene gebeurtenis ge- tvvijf-  48 c. girtanner, over i>S twijfelt word, die door het éénftemmig getuigenis van alle Genees- en Gefchiedkundigen van dien tijd bevestigt word. Eene zoo ver gedrcevene twijfeling in 't Huk der gefchiedenisfen ontaart lichtelijk in een bekrompen geest, en letterzifterije. Men ziet honderd klaare bewijzen over 't hoofd, en houd zig aan eene enkele duistere, onverftaanbaare plaats, waar uit men, zig in alhs bogten draaijende, iets afleidt, dat, tegen deeze honderd bewijzen in de weegfchaal gelegt, het overwigt zal moeten haaien. De onzijdige nafporer der gefchiedenihfen , zoekt enkel waarheid , en deelt die, zoo dra hij ze gevonden heeft, onpartijdig mede. Ik verzoek vergeving, zoo deeze, op zig zelf wettige ammerking hier verkeerd geplaatst is. — Het gcwigtigst getuigenis van allen is dat van Oviedo, die zelf met de Spaanfche troupen den Napelfchen veldtogt heeft bijgewoont. O) Behalven deezen beroep Ik mij nog op (a) Defpues el anno de 1495 ,' 3«« el gran Capttan Don Gon9AL0 Feknandes de Cokdova pasfo a Italia con gente, en favor de el Rei Dm Fernandó Joven de Napoles, contra el Rei Chari.es de Francia el de la cabepa gruefa, por mandado de los Catolicos Reies pasfo efla enfermedad con algunós de aquelhs Efpanoles, y fue Ia primera vez que en Italia fe vido; y conto era en la fcpon< que los Francefes pasfaron con el dicho Rei Charloes , tlamaron a efte mal los Italianos, el ma! Trances; y lot Francefes k llaman el mal de Napoles, porque tanpoco k  VENERISCHE ZIEKTE. I. B, V. HOOFTST. $ bp eenige bijzonder merkwaardige plaatfen ', meest van oog - getuigen. ( b~) Dè le Jtavian vifta ellos, hafla aquella guetr'a, y de ai fe efparcio por tcda la Christiandad, y pasfo en Africa por medio de a'gunas mugeres y hombres tocados de ejla enfirmedad. Oviedo relaciori fommaria. Barcia T.I.p.41. (O Pegaronfu encubierta delencia d muchas mugeres cortefanas, y ellas a muchos hombres, que pasfaron a Italia a ia guerra de Napoles — contra Francefes, y pegaron alla aqnel fu mal. Franc Lopez de Gomara in Barcia T. IL p. 24. Gallis munu forti Italiam ingreditntibus, £? maxime regna Parthehopoeo occupato, £f ibi commorantibus hic morbus clcteüui fuit, idcirco ab Italis morbus Gallicus cognominatus efi, imaginantibus ipfum Gallis connaturalem esfe. In Gallid vero quia\ in reverfione Regis Caroli turn fuis in Galliam hic morbus apparere incepit, credentes Gallos tam ex Napali adportasfe, hano 6b caufam morbum Neapo'.itanum vocarunt, Gasp. Torella in traü. de dolore. Anno virginei partus Ï494, imadente Carolo VIII, Fr,in* corum Rege, regnum Parthenopoeum, Alexandro vero VI. ei iempefiate fummum Pont'ficatum gerente , exortus eft in Italid tiwnfirofus hic morbus. Jac. Cataneus de nwb. Gallica tap. t. Anno 1465 in Italia, — dum me recepi in caftris Novarae cum armigeris — plureS amvgeri & pedejhes ex ebullitiove humorum me vidisfe atteftor pati plures pufulas in facie É55 per tè* ium corpus. Mascell. Cumani cbfervat. Je ne veuil oublier qu'en eet dn ( 1425) commer.pa a regner kh France une maladie que les Franpois appellerent grosre verole^ D gaiiê  £ö C. G-IRTANNER, OVER DE De Venerifche ziekte, welke zig gevolgelijk tegen het einde van den jaare 1494, en in het begin van 1495. in Italien het eerst vertoonde, verfpreide zig van daar fchielijk over de verdere deelen van Europa. De Franfchen bragten de Venusziekte mede naar Frankrijk te rug. Wij vinden ze reeds in Junij 1495. te Parijs, (c) en in galle de Naples, pour ce que en leur voyage de Naples premièrement s'apparut cette infeSiion. Bourdigne hifi. p. 180. Per idem tempus (1495) novum mor bi genus coepit totd Italid vulgarifub primum Gallorum in ipfam terram defcenfum —■ £? ob eam rem (ut credere efi") Gallicus appellatus. M. Aht. Coccius Sabeli-icus in rapfod. hifi. Bafil.1529. T.i.p. 1637. Galli ed lue, dum Neapoli agerent, csrrepti, eam post irt patriam redeuntes per univerfam Italiam diffuderunt. Francisc. Guicciardini hift. fui temporis Lib. 2. — Eam luem fcabiemqüe foedisfimam ex Hifpanid Neapolim importatam fuisfe confiitit. Idem ibid. in fine. Novum morbi genus anno falutis 1496. non folum Italiam, fedfere totam Europam irrepfit. Hoe ab Hifpanid incipiens, per Italiam ipfam primum, turn Galliam caeterasque Europae Provincias late dijfufum mortales quam plurimos occupavit. Anton. Beniveni de abdit. rer. cauf. Florent- 1502. Hoe mum fcias, ante Caroli Francorum Regis adventum , nee morbum novisje Italiam, nee nomen audivisfe. Petr. Andr, Matthiolus de morbo Gallico. (c) Je ne veuil oublier que en eet an (1495) commenpa & regner en France ttne maladie, que les Fra>) Naar Turkijen kwam zij uit Europa, en de Perfen kregen ze van de Turken: waarom ook bij de Perfen de Venus-ziekte genoemd word de Turkfche ziekte. (#) De Portugeezen, welke te dier tijd bijna den geheelen Oost-Indifchen handel alleen bezaten, bragten de Venerifche ziekte (w) Beveroviciüs idea medicinae veterem. Lib. 3. cap. S. (m) Philof. Transaiï. vol. 42. p. 420. (0) In Engeland vertoonde zig deeze ziekte het eerst in 1498. te Briftol. Zij wierd uit Frankrijk derwaarts overgebragf, en wel van Bordeaux, van waar zij ook lang den naam behouden heeft. 5(p) Ilujus mali ne nomen quidem ip/is Africanis notum erat ante ea tempora, quam Hifpaniarum Rtx Ferbinasdus Judaeos omnes ex Hifpanid profligasjet; qui ubi in Africam jam rediisjent, coeperunt miferi quidam ae Jcelératisfimi Aethiopes, cum illorum mulieribus kabere ccmmercium, ac fic tandem velut per manus peftu haec per totam Je fparfit regionem, ita ut vix fit familia , quae ab hoe malo remanfit libera. Ouamóbrem fc? «* morbo nomen malum Hifpanicum indideiunt. Leo Africakbs Lib. 1. C?) J017. Gotfr. Hahn de variolarum antiqnitatr. in Praft.  VENERISCHE ZIEKTE. I. E. V. HOOFTST. £3 ziekte naar de Molukken, naar de kust van Malabar, en naar Japan: alwaar zij om die reden nog heden ten dage de Portugeefche ziekte QNambakas/an) genoemt word. (r) XXXXXXXXXXXXXX>OC-CXXXXXXXX>330C< ZESDE HOOFTSTUK. Befchrijving der Venerifche ziekte bij haar eerjle uitbreken in Europa. De Venus-ziekte was, toen zij 't eerst in Europa uitbrak, in haare toevallen en afloop zeer verfchillende van die, welke men tegenwoordig ziet. Zij was veel heviger, verbreide zig fchielijker, en haare voornaamfte werking vertoonde zig op de huid. De ganfche afloop der ziekte was toen in deezer voegen. Kort na de onreine bijflaap vertoonde zig aan de voorhuid, .of aan het roeden-hoofd, een klein, fterk jeukend blaasjen, 't welk fchielijk openbrak, en tot een chanker overging. Daar op volgde in weinige dagen de algemeene Venus-ziekte. 'Er ontflonden over het ganfche lichaam, dog voornamelijk in hec ge- (r) Kempfej Japan Lib. 2, ca/>, 4, D 3  £4 C. G1RTANNER, OVER PE gezicht, puisten, van de grootte van een erwï^ tot de grootte van een kleine noot, en zomwijlen nog grooter. Deeze puisten waaren rood , en ontltoken, en zeer pijnlijk, maar gingen nooit tot verettering over. Deeze toevallen wierden vergezelt van de verfchrikkelijklte nacht-pijnen in de beenderen, (Mores oJJeocofji) en uitwasfen der beenderen van allerlei aart, die tot ontfteking, verettering, en zomtijds tot been-bederf overgingen. Kwikzilver en Pokhout (Mercurius & Guajacum ) gaaven wel verligting, maar niemand, eenmaal aangeftoken, wierd volkomen genezen : integendeel de zieken bragten veele jaaren agtereen, met de verfchrikkelijklte en fteeds toenemende pijnen, al fleepende door,tot dat op 't laatst een langzaame, en lang door hen vuuriglijk gewenschte dood een einde aan hunne ongemakken maakte. In dit tijd-perk van den aanvang der Venus-ziekte vinden wij van den Druiper niets gemeld. Zoo dra dezelve zig vertoonde, (het welk ongeveer in het midden der zestiende, eeuw gebeurde) wierd deeze ziekte veel gematigder, en zoo is zij ook , zonder merkelijke verandering, tot onze tijden toe gebleven, in welke de Venerifche ontfteeking gemeenlijk eenen Druiper te weeg brengt, die (wanneer ze naar de zekere en eenvoudige manier, door mij bij vervolg aan te wijzen-, behandelt word,) ger mak-  VENERISCHE ZIEKTE. I. B. V. HOOFTST. 5£ makkelijk en in weinige dagen grondig kan genezen worden. Ik heb hier onder, bij weegen van een noot, eenige plaatfen aangehaalt, om deeze befchrijving der ziekte in haaren eerlten oorfprong, door de eigene woorden der Schrijvers van dien tijd te bewijzen. () De wijven der gedoode Americaanen liepen bij duizenden in 't Spaanfche leger, dienden den Spanjaarden tot tolken en weg-wijzers, en verfchaften hun levensmiddelen , zoo dikwerf zij daar aan ooooo<»u>o»<^^ EERSTE HOOFTSTUK. Van de Venerifche befmetting. Dé venerifche befmetting (overdraging van liet venerisch gift van een befmet perfoon op een gezonde,) word veroorzaakt: I. Door de bijflaap, en wel i. Door de bijflaap met iemand, die een venerifchen Druiper, of venerifche zweer en aan de teel- deekn heeft. 3  VENERISCHE ZIEKTE. I. E. II. ArD. I. HOOFTST. ö§ È. Door de bijflaap met iemand, bij wien wel geene uitvloeijing nog zweeren voor handen zijn, maar bij wien het gift reeds in de teel-deelen aanwezig is, fchoon nog geene uilwerkingen vertoont hebbende. Op die wijze gebeurd her. , b; v; dat een. vrouwspersoon, in wier fche*ede het venerisch gift, door de bijflaap met een befmet nunsperfoon, zig geplaatst heeft, vervolgens meer andere mans, die met haar verkeeren , aanfteekt; zelfs voor d'Jt het gift zijne werking geopenb^art heeft, of eer zij zelve weet, befmet té zijn. Dit zelfde kan ook bij het manlijk' gedacht gebeuren. De befmetting door de bijflaap is de meesij gewoonlijke en valt dikmaals voor. De onder-, vinding leert, dat de één veel ligter befmet word" dan de ander; ja het getal is zoo klein v^n hun, die, fchoon zij zig dikwerf aan 't gevaar van be~ fmetting bloot Hellen, evenwel nooit door eenig venerisch toeval aangedaan worden: zoo dat het fchijnt, als of dit gift op zig zelf geheel werkeloos is» Waar deeze verfcheidenheid van daan koomt, is moeijelijk te verklaaren. Intusfcheii fchijnt de meerdere of mindere vatbaarheid voof venerifche befmetting., zoo als mijne waarnemin-  66 C. GIRTANNER, OVER DE gen mij geleerd hebben, voornamelijk van de volgende oorzaaken af te hangen. 1. Van de meerdere of mindere prikkelbaar* heid des lichaams in *$ algemeen. Dan den trap van prikkelbaarheid kunnen wij a priori niet beoordeelen. De fterkite luiden worden dikwerf het fchielijkst befmet, en lijden het meest. Eenige waarneemingen fchijnen te bewijzen, dat vette lieden niet zoo ligt befmet worden, als magere. 2. Van de meerdere of mindere prikkelbaarheid des lichaams op liet oogenblik van de bijflaap. Onder meerder mansperfoonen, die kort na elkander met'het zelfde vrouws - perfoon gemeenfchap hebben, word zeer dikwils de één befmet, terwijl de overigen vrij blijven. Zwakke, ziekelijke perfoonen, of zulken, die zig vooraf dronken gemaakt hebben ; of die nog in 't kort van een Druiper genezen zijn, worden ligter befmet, dan die fris en gezond zijn. 3. Van het meerder of minder^ in agt nemen van reiniging na de bijflaap. Hoe zeer men, door zindelijkheid alleen, de venerifche befmetting niet kan voorkomen, zoo  fENEMSCHE ZIEKTE, t. B. Ü. AFD. I» R00FTST. 6*7 zoo Word evenwel een gedeelte van het gift daar door weggewasfehen. Zindelijke lieden worden hierom, indien alle de overige zaaken gelijk ftaan, zeldzaamef befmet, dan anderen, die het wasfehea der deelen na de bijflaap verzuimen. 4. Van de onderfcheidene gefteltheid der teeldeelen. Ue geenen, bij welken het roe* den-hoofd gewoonlijk door de voorhuid , bedekt is, worden lichter befmet, dan zulken , bij wien het geheel , of voor het grootfte gedeelte bloot blijft. 5. Van de herhaaling van de bijflaap. Hoe dikwijler de bijflaap met een befmet perfoon herhaald word, hoe zekerder het gift aan den gezonden word mede - gedeelt. 6. Van het gedeelte van den dag. Eenige waarneemingen fchijnen te bewijzen, dat de befmetting ligter des morgens, dan des avonds word medegedeelt. Hoe zon* derling dit ook fchijnen mag, het laat zig egter eenigermaten verklaaren, indien men met Cruikshank aanneemt, dat de opflorpende vaten 's morgens fchielijker inzuigen, dan 'savonds, waar doorgevolgelijk de befmetting gemakkelijker word. 7. Van de gewoonte. Het fchijnt bijna, als E % QÏ  OS C. GIRTANNER, OVER DE of zig de pisbuis eindelijk aan de prikkeling van het venerisch gift eenigermaten gewent: ten minden jonge lieden worden ligter befmet, dan oudere, die zig reeds te meermalen aan het gevaar hebben bloot geflek. Misfchien laat zig ook uit de gewoonte verkiaaren één der zonderlingde, en moeijelijk te begrijpen, verfchijn• fels, die men, in de oeffening der practijcq in groote Steeden, gelegenheid heeft om te zien. Ik heb namelijk, te Parijs en London, verfcheide malen lieden behandelt , door een hevigen Druiper aapgetast, welken zij door de bijflaap met getrouwde vrouwen gekregen hadden, terwijl de man, die evenwel , voor en na de befmetting, bij zijn vrouw fliep, van alle diergelijke toevallen ten eenemaal vrij bleef. Of deeze Druipers venerisch waaren, weet Ik niet, dewijl Ik geene gelegenheid hadde om de vrouw te onderzoeken; maar een verhooien fcherpte , van deezen of geenen aart, moest echter in de fcheede gevonden worden, waar voor de pisbuis des mans door gewoonte ongevoelig geworden was, dog die op vreemden zeer hevig werkte. II. Door  TINERISCHE ZIEKTE. I. B. II. AFD. I. HOOFTST. 6-g C. GIRTANNER, OVER Dl niet, dan konde niemand voor befmetting zeker zijn: daar het onmogelijk te vermijden is, dat niet nu en dan Venerisch gift de fpijzen aanraake, terwijl zij door de handen gaan van Vleeshouwers, Bakkers,Koks, Bier-brouwers, Wijntappers, enz. Eenige proeven, zoo als Hunter en Turnbulldie bijbrengen , bewijzen de onfchadelijkheidvan het Venerisch gift, inwendig genomen zijnde, buiten alle tegenfpraik. VIII. Het bloed, de melk, en het fpeekzel van Venerifche perfoonen zijn niet befmettelijk. TWEEDE HOOFT S'T U K. Gevolgen der Venerifche befmetting in 't algemeen. De Venerifche befmetting vertoont zig altoos het eerst aan de plaatfen, die onmiddelijk door het gift worden aangeraakt, of waar door de befmetting is gefchied. Gefchied zij door de bijflaap , zoo vertoonen zich de eerfte teekens aan de teel-deelen. Wanneer zij door het zoogen der kinderen word medegedeelt, zoo doet zij zig het eerst op aan de borst-tepel der minne, of,  'TENSRISCHE ZIEKTE; Ï.B, tf. AF3. II. HOOFTST. ffr of, in het andere geval, In den mond van het; kind, enz. Zoo dra de etterachtige flijm, met welke het gift vermengt is, ergens eene vatbaare, gevoelige, plaats aanraakt: zoo ontfiaat op de aangeraakte plaats eene ligte jeukte, die wel dra in eene pijnlijke gevoeligheid overgaat. Daar door word die plaats ontftoken. Is het een deel, \ weik in den gezonden ftaat immer eenige vochtigheid affcheid, zoo word die affcheiding nu vermeerdert; hetafgefcheidenvocht neemt de eigenfchap van het Venerisch gift aan; word bekwaam om verder te befmetten, en het gift aan anderen mede te deelen. Maar fcheid het deel, dat door het gift is aangeraakt, in den gezonden ftaat geen vocht af, zoo verteert dat gift langzamerhand de opperhuid, en 'er ontftaat een üitvloeijende zweer, waar van de etter eveneens in de natuur van het gift.verandert word, alle deszelfs eigenfchnppen aanneemt, en gevolgelijk gezonde perfoonen weder befmetten kan. De merkwaardige verandering, welke in de vochten van het befmette deel voor af gaat, waar door zij, in de natuur van het Venerisch gift verandert zijnde, als van zelf tot een Venerisch gift worden, noemt men as/ïtnilatio. Dit woord drukt die verfcheining zeer goed uit, maar het verklaart ze niet, en het blijft altoos onopgelost,  lost, waar in cigentlijk deeze asfimilatie beftaaiv Eene gisting in de vogten van het deel, gëlijk men verkeerdelijk ftelt, kan de oorzaak niet zijn van de bewerking deezer verandering. Alleen een levenlooze ftof is de gisting onderworpen. In alle , zoo wel vaste als vloeijbaare, deelen van het werktuiglijk lichaam, kan geene gisting plaats hebben, zoo lang het levens-beginzel daar nog in is. Ik oordeele het dus veel beter te erkennen, dat wij van de manier, op welke deeze asfimilatie gefchied, niets weten; en dat de verklaring, die wij 'er van geven kunnen, de zaak niet duidelijker maakt, maar valfche be-r grippen doet vormen. Even min weeten wij met zekerheid, of de veelheid van het gift invloed heeft op de daar op volgende toevallen. De meeste artzen geloovenj, dat het op de veelheid der aaniteekende ftoffe niets aankoomt; maar dat de meerdere of mindere hevigheid der toevallen enkel en alleen afhangt van den ftaat des lichaams, 't welk befmet word. Edog eenige gevallen, die ik heb bij gewoond, maken het mij hoogst waarfchijnlijk, dat de veelheid van het gift, zoo wel als de graad van deszelfs fcherpte, op de daar op volgende toevallen een merkelijken invloed heeft. Behalven de vogten en water-vaten (lympha & vafa lymphatica) werkt het Venerisch gift op gee-  VENERISCHE MEKTE» I.B. II. ATO. II. HOOFTST. 8t' geene andere, nog vaste, nog vloeibaare deelen van het menfchelijk lichaam. Deszelfs. voornaame werking beflaat hier in, dat het de vochten bederft en verdikt. Hier uit laaten zig alle toevallen der Venus-ziekte, zelfs de uitwasfen der beenderen, en het been-bederf, verklaaren. DERDE HOOFTSTUK. Natuur van het Venerisch gift. Het Venerisch gift is bij gevolg een vast gift* dat nog door de lucht (contagione in diflans) aanfteekt , gelijk de befmetting in de tusfchenpoozende koortzen ; nog ook door een tusfchen beidend komend lichaam, (per fomitem') gelijk de Pokken, Mazelen, Pest, Rot-koorts, enz. maar enkel en alleen door omniddelijke aanraaking. Het fteekt voorts door de maag niet aan, gelijk andere ziekte - ltoffen; en werkt op het lichaam geduuriglijk , zoo dikwils het zelve daar door word aangeraakt: niet voor eenmaal, gelijk het fmet der Pokken en Mazelen. Hier uit blijkt: dat het Venerisch gift is een gift van een bijzonderen aart, ]t welk zig door veele ■wezemlijke eigenfchappen van andere zoortgelijke vergiften onderfcheid. F Het  $2 C. GIRTANNER, OVER DE Het zelve dunkt mij onder den rang der dierlijke vergiften te behooren, waar mede het ten aanzien van zijne eigenfchappen en uitwerkingen eene bijkomende gelijkheid heeft. Dierlijke vergiften ( het gift der Hangen, adderen, dolle honden, enz.) brengen, wanneer zij eenig deel des lichaams, dat van zijn opperhuid ontbloot is, aanraken, uitwerkingen voort, die, fchoon veel heviger, met het Venerisch gift overeenkomst hebben: zij verdikken de vochten, en zijn, wanneer ze inwendig genomen worden , even als het Venerisch gift, geheel onfchadelijk. Eenige fcheikundige proeven fchijnen te bewijzen, dat het Venerisch gift een zuur is. Ik heb, even als Cockburn, ondervonden, dat de etter van erge chankers, en de uitvloeijende ftoffe bij Venerifche Druipers het fap van blaauwe planten rood maakte. De werkingen van dit gift op het licha m toonen ook een zuure geaartheid. Het verdikt de vochten, ma kt de beenderen zacht, enz. gelijk andere zuuren. lk ben dus zeer genegen, om met As truc, Cockburn, Cyrillo, en anderen , te ftellen , dat bet venerisch gift een zuur van een bijzonderen aart is. Deszelfs overeenkomst met de dierlijke vergiften word hier door nog grooter; daar al'e deeze vergiften zuuren zijn, gelijk ik elders voornemens ben, tegen Fontana, opzettelijk te betoogen. TWEE-  TWEEDE BOEË. PLAATSELIJKE TOEVALLEN EER, VENERISCHE ZIEKTE. » » v —- KttKiV , tv V.tV «TTflSVTê? Tie^avr»! nart* &v(*i9 , sov «ajciy eif/.cp2y>a.7r uvTts. HESIÖDÜSi  Difficilis efi haxxx kxxxx kxxxxxxxx>oco« EERSTE AFDEELING. Van den Druiper. EERSTE HOOFT STUK. Befchrijving der ziekte bij het manlijk ge/lacht. J)e Druiper (Gonorrhoea, Leucorrhoea, Blen* norraghia,) koomt onder de Venerifche Plaatfelijke toevallen het meest en gewoonlijkst voor. Bij het manlijk geflacht is dezelve van tweederlei aart. i. De waare, echte Druiper. (Leucorrhoea urethralis.) Eenigen tijd na de bijflaap, doorgaans tusfchen den tweeden en zesden dag, voelt de zieke in het roeden-hoofd, aan de opening der pis-buis, en in derzelver geheele lengte, eene aangenaame , zacht prikkelende , en een weinig jeukende gevoeligheid, en een meer dan gewoone geneigthcid tot bijfiaapen. Drie of vier dagen daar  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. I. HOOFTST. 89 daar na verandert die gevoeligheid in pijn. De opening der pisbuis word ontfioken, rood en gezwollen. De zieke voelt een fpanning met een onaangenaame brandende hette door de geheele pisbuis heen, en bemerkt een droppels-wijze uitvloeijing van eene etr.erachr.ige ftoffe uit derzelver opening. Nu neemt de ontfteking in korten tijd zeer toe. Het roeden-hoofd word rood, zwelt op, en is pijnlijk bij het aanraken. De zieke gevoelt eene aanhoudende persfing tot waterloozen, maar loost Hechts weinige droppels, die in het doorloopen door de pisbuis, een ongelooflijk pijnlijke en brandende gewaarwording veroorzaaken. Door Sympathie leiden, meer of min, alle de omleggende deelen. De bilnaad is pijnlijk bij de aanraakïng. De zieke klaagt over pijnen in de lenden, in den balzak, in de zaad-ballen, in de zaadilreng, en in den omtrek der fchaam-beenderen. Zomwijlen zwellen de zaad-ballen een weinig op, en bijna altoos de lies-klieren. Ondertusfchen zijn alle deeze toevallen enkel fijmpathetisch, en houden met de ziekte van zelf op. Daar bij komen geduurige opftijvingen F 5 der  jlO C. GIRTANNER, OVER E»E der roede, inzonderheid 'snachts, en deeze verwekken een vreeslijke pijn. Door de hevige prikkeling word het bloed naar de corpora cavernofa van het manlijk lid gelokt: deeze zwellen daar door buitengemeen op: de uitgefpanne vezelen kunnen in 't geheel niet mede geven, of bewegen zig op een ongelijke manier: het lid word daar door ongelijk gefpannen, en kromt zig, als in bogten, benedenwaarts, met ongemeene pijnen. Dit toeval noemt men een Gespannen Druiper. ( Gonorrhoeq chordata. Chordée.). De bijflaap is pijnlijk, en op het oogenblik der zaad -fchieting voelt de zieke een gloedende branding. Gemeenlijk vloeit 'er bloed teffens met 't zaad uit, zomwijlen in een merkelijke hoeveelheid. De uitvloeijende ftof is in den beginne wit en dun, beftaande uit waare onveranderde (lijm. Maar wanneer de hoeveelheid daar van toeneemt, word de couleur geel en groenachtig. Tegen het einde der ziekte word ze weder witachtig en dik. De hoeveelheid der uitvloeijende (toffe is bij de onderfcheide zieken zeer verfchillende. Bij zommigen een aanhoudende fl jm • vloeijing, bij anderen van enkele droppelen. De  VENERISCHE ZIEKTE. H. B. I. AFD. I. H00.TST. OT De branding bij het waterloozen vertoont zig gemeenlijk eerst, na dat de uitvloeijing reeds begonnen is. In 't begin bepaalt zig de pijn agter de opening van de pisbuis; maar bij vervolg de ganfche pisbuis door.' De laatfte droppels der doorloopende pis branden het meest. Na verloop van eenigen tijd gaan de ontfteking en zwelling langzamerhand weg; de pijnlijke opfpanningen der roede, de branding bij het waterloozen, de fteekende gewaarwording bij de zaad - fchieting houden op de omleggende deelen, welke door fijmpathie geleden hebben, lijden niet meer: de uitvloeijende ftof word hand over hand minder, word dikker, witter, en kan als draaden tusfchen de vingers getrokken worden. Dit alles zijn teekenen van beterfchap; en voorboden van eene fpoedige geneezing. 2. De onechte Druiper, de Druiper van het Roeden ■ hoofd. ( Gonorrhaea fpuria. Let** corrhoea halani.} Hier koomt de uitvloeijing niet uit de pisbuis, maar uit de klieren van de kroon, ofbovenfte gedeelte van het Roeden-hoofd. ( Corona giandis. ) Deeze wijze van een Druiper ontftaat lichtelijk bij zulke perfoo- nen,  '02 C. GIRTANNER, OVER. DE nen, die uit de natuur een naauwe voorhuid hebben, en waar alzoo het Roedenhoofd altoos door de voorhuid bedekt blijft. Met den Druiper van het Roeden-hoofd gaat gewoonlijk geene branding in het waterloozen gepaart. Ik twijlfel, of deeze Druiper wel eenigermaaten van een venerifchen aart is: onder alle, die Ik gelegenheid gehad heb om te zien, was 'er geen. X OOCC>B willige zaadloozingen Qollutiones noblurnae ) gebeuren kunnen. 6. Was de uitvloeijende ftof des Druipers wezentlijk zaad, zoo moest zij het gevolg van eene hevige ontfteeking, en daar op volgende invreeting der zaadblaazen, en der voorftanders, en bij gevolg eene geheel ongeneeslijke ziekte zijn. 7. Eene zoo groote meenigte van zaad, als dikwerf bij hevige druipers uitvloeit, konde onmogelijk verloren worden, zonder het lichaam aanmerkelijk te verzwakken. Wij zien ondertusfchen, ook bij de hevigfte Druipers, dat de zieke door de uitvloeijing weinig of in 't geheel niet verzwakt word. 8. Word de pisbuis van iemand, die aaneen Druiper ziek legt, in het midden een tijd lang zamen gedrukt, zoo houd daarom de uitdruiping van de ftof niet.op: ten duidelijken bewijze, dat de uitvloeijing uit de voorfte deelen van de pisbuis koomt. Een tweede gevoelen is, dat de oorzaak van den Druiper een zweer in de pisbuis, en de uitvloeijende ftoffe etter wezen zoude. Dit gevoelen verdedigen van S wieten, en andere groote Geneesheeren, dog het is even zoo verkeerd, als  VENERISCHE ziekte* II- B. I. AVV). III. HQOITSTs ()? als het voorige. 'Er ontftaat zomwijlen wel bij Druipers, die door een ongeregelde levens-manier, of door een verkeerde geneeswijze hardnek-» kig geworden zijn, een zweer ih de pisbuis: dan dit gebeurd aller-zeldzaamst, en is nimmer de oorzaak, maar een gevolg der ziekte. De volgende redenen bewijzen, dat bij een enkelen Druiper geen zweer voor handen, en dat de uitvloeijende ftoffe geen etter is. i. Bij de ontleding van zulke perfoonen, die in hun leven te meermaalen een Druiper hadden gehad, heeft men in de pis-buis geen overblijfzel van eenig lidteeken gevonden. Tegen deezen grond maakt men wel die tegenwerping, dat zelfs de diepfte chankers aan het Roeden-hoofd gewoonlijk geene lid-teekens agterlaten, endaar het inwendig bekleedzel van de pisbuis Hechts een vervolg van de uitwendige huid is, mitsdien de afwezenheid derb'dteekens niets bewijst. Dog, bij de ontleding zelfs van zulke zieken, die geduurende den Druiper ftierven, hebben Hun ter, Pott, Stoll, en anderen, geene zweeren ih de Pisbuis ontdekt. «. Was de uitvloeijende ftoffe etter, dan moesten de zieken door de fterke ontlasting G der-  oS C. GIftTANNER, OVER, DE derzelve veel meer verzwakt worden, dan gewoonlijk plaats heeft. 3. De uitvloeijing houd zomwijlen plotfeling op; dan wanneer 'er een zweer was, zoo kon dit geen plaats hebben, maar de uitvloeijing moest langzamerhand ophouden. 4. De couleur bewijst niets hoe genaamt, dewijl de flijm in veele andere gevallen de couleur van etter aanneemt, zonder dat 'er een zweer voor handen is. Zoo is bij voorb. de uitgeworpe ftof in de flijm-teering, in de verkoudheid, of na het inbrengen van een Bougie in de Pisbuis. 5. Een kleine zweer zou onmogelijk zoo veel etter kunnen voortbrengen, als zomwijlen bij de geenen, die aan een Druiper ziek zijn, te voorfchijn koomt. 6. Was 'er een zweer, zoo moest even zoo dikwils op een Druiper de Venus-ziekte volgen, als op de chankers, dewijl de zuiging in het eene geval even gemakkelijk als in het andere gefchieden konde. 7. Wanneer 'er een zweer was, zoo zoude men den Druiper in zoo korten tijd, van zes of acht dagen , niet kunnen genezen. 8. Geduurende dat de ontfteking op het hevigst is, ziet de uitvloeijende ftoffe 'er het meest  venerische ZIEKTE. II. 2. I. afd. lil. hooftst* meest etterachtig uit. Kwam dezelve uit een zweer, zoo moest de ettering dan eers€ beginnen, wanneer de ontlteking verdwenen was, en opgehouden hadde. 9. Was eindelijk een zweer de oorzaak def uitvloeijing, zoo moest de pijn, als het voornaamfte teeken der ontlteeking, voor de uitvloeijing van den etter het hevigst zijn: maar juist heeft het tegendeel plaats-. De uitvloeijende ftof bij den Druiper is gevolgelijk nog zaad, nog etter, maar enkel flijm, en de Dru'tpir is eene, door een zekere prikkeling veroorzaakte, ligte ontfieking fphlogofis) van de binnenfte oppervlakte van de Pisbuis. Naauwkeuriger derhalven zou men deeze ziekte Leueorrhoea of Blennorrhagia noemen. Deeze ontlteeking verfpreid zig voornamelijk in dat deel van de Pisbuis, waar op de prikkeling van het gift onmiddelijk werkt: offchoon dê nabij liggende deelen, meer of min, lijmpathe* tisch lijden. Het gedeelte van de Pisbuis, Waar op het gift onmiddelijk werkt, zijn de flijm-klieren; voornamelijk de flijm-klieren van Morgagne, onder het toompje, in de groeve. (Lacuna, of fojjd navicularis) Hier hebben alle Druipers hunne zitplaats. Den Engelfchen Geneesheer Cock* fiURN koomt die groote verdiende toe, van dee* Ga ie  ÏGO C. GIRTANKER, OVER DE ze gewichtige ontdekking reeds in het begin van deeze eeuw, in een gefchrift van hem zeiven, bekend gemaakt te hebben. Het fchijnt onbegrijpelijk, dat des onaangezien, tot in de latere tijden, de oude verkeerde begrippen de overhand behouden hebben. De Druiper is overzulks een plaatfelijke ziekte, waar bij het overige gedeelte van het lichaam niets hoe genaamt lijdt. Het is een enkele zinkingachtige uitvloeijing van de Pisbuis (Catarrhus urethrae): het geen de verköudheid in den Neus is, dat is de Druiper in de Pisbuis. Bij de zinkingen leiden insgelijks fijmpathetisch de nabijgelegen deelen, de lucht-ader, de keel, de amandelen, het lelletje in de keel, de flijmholcen, enz. Bij de zinkingen zouden ook even zulke hevige toevallen ontftaan, en de ontlteeking even pijnlijk worden, als bij den Druiper, wanneer het Schneideriaanfche vlies zoo gevoelig was als het binnenfte bekleedzel van de Pisbuis , en dat de prikkeling, even als in den Druiper, zig op een enkele kleine plaats ter neder zette. De uitvloeijing koomt uit de flijm-klieren: ze is louter flijm.. De prikkeling van het gift werkt op de flijm-klieren , vermeerdert de affcheiding, en verandert de couleur van de flijm: even gelijk in de zinkingen de couleur van de flijm ook verandert word. Wat  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AED. III. H90FTST. IOÏ Wat het eigentlijk voor een lcherptc, voor een gift is, die door de bijflaap mede gedeelt, den Druiper veroorzaakt, daar over is zedert eenige jaaren verfchil ontflaan. Tot dien tijd toe had men gemeenlijk den Druiper voor een toeval der Venus-ziekte gehouden. Men zag , dat zoo wel de Druiper, als de Venus-ziekte, door de bijflaap wierden medegedeelt; dat van het zelfde Vrouwsperfoon de één een zweer, de ander een Druiper bekoomt, en dat door een kwalijk behandelden, of verwaarloosden Druiper de Venusziekte ontflaat: Men befloot mitsdien, dat beide ziekten, de Druiper, en de Venus-ziekte , flechts verfchillende toevallen, verfchillende tijdperken, waaren van één en dezelfde quaal. Zints weinige jaaren egter hebben twee groote Anfen, Duncan en Tobe, fchier te gelijkertijd, dit algemeen aangenomen gevoelen in twijffel getrokken, en beweert, dat het gift des Druipers is een gift van een bijzonderen aart, en van het venerisch gift, naar deszelfs natuur, zeer onderfcheiden. Door de onderzoekingen, waartoe deeze gedachten aanleiding gegeven hadden, is de aart en oorzaak van den Druiper naauwkeuriger bepaalt, en een nieuwe meer oordeelkundige geneeswijze deezer ziekte ingevoert geworden. Dewijl hec van 't uiterfte gewicht is de oorzaak van den Druiper naauwkeurig te weeten, G 3 zog  102 c. girtanner, over de ïoo wil Ik de redenen voor dit gevoelen, benevens de tegen-redenen, hier bijbrengen, en bewijzen, dat fchoon het venerisch gift zeer dikwils den Druiper veroorzaakt, echter ook buiten dien, elke andere prikkeling, die men in de pisbuis maakt, eenen waaren Druiper kan te weeg brengen: Zoo als Swediaur door eene allerpijnlijkfte proeve, aan zig zelf in 't werk geftelt, bet eerst buiten allen twijffel geftelt heeft. De redenen van de Heeren Duncan en Tode, dat het venerisch gift de oorzaak van den Druiper niet is, zijn de volgende: i. Na een Druiper ontftaat nooit de Venusziekte. a. Het gift des Druipers verwekt nooit chankers; en het gift der chankers nooit een Druiper. 3. Kwikzilver geneest wel de Venus-ziekte, maar niet den Druiper. Sydbnham verhaalt een geval, dat een venerifche zieke, door de kwijling, van de Venus-ziekte genezen wierd, maar niet van eenen Druiper, dien hij te flens had; en zulke gevallen komen dikmaals voor. 4. De Druiper en de Venus-ziekte zijn op geheel verfchillende tijden te voorfchijn gekomen. De bewooners der Eilanden in de Zuid-zee hebben van de Europeaanen wel  venerische ziekte. h.b. i. afd. iii.hooftst. 103 wel de Venus-ziekte, maar niet den Druiper bekomen. 5. De Druiper geneest zig in de meefte gevallen van zelf: de Venus-ziekte nooit zonder hulp van den Geneesheer. Tegen - gronden en bewijzen, dat het venerisch gift, even als alle andere prikkeling, die men in de Pisbuis maakt, den Druiper teweegbrengt. 1. Dat op een Druiper nooit de Venus-ziekte volgt, is niet altoos waar. Wanneer uit eenigerhande oorzaak zweeren in de Pisbuis , of zelfs alleen een ligte quetfuur ontftaan; zoo word het gift ingezogen, en de Venus-ziekte is het gevolg van deeze opflorping. Swediaur en Harrison vernaaien diergelijke gevallen. 2. Het gift der chankers verwekt den Druiper, het gift des Druipers verwekt chankers: en het zelfde gift verwekt ze beiden. Dit leert de ondervinding. Andreas en Swediaur hebben gevallen gezien, dat gezonde Vrouwlieden, door de bijflaap met Mans-perfoonen, die een Druiper hadden, chankers kregen. Proeven bewijzen zulks al mede. Een Engelsch Heelmeefter maakte zig, volgens het verhaal van Andreas, met een lancet eene wonde, en bragt daar in het gifc van een Druiper: de wond wierd G 4 wel  104 g" girtanner, over be wel dra tot een chanker. Hunter maakte met een lancet, in het gift van een Druiper gedoopt, twee fteeken op het mannelijk lid: beide wierden chankers, en 'er ontftond de Venus • ziekte uit. Harrison bragt etter van een venerifchen chanker in de Pisbuis, waar uit dadelijk een Druiper ontftond. 3. Kwikzilver brengt zekerlijk niets tot de geneezing te weeg, zoo lang 'er maar een enkele Druiper voor handen is: maar zoo dra zig zweeren in de Pisbuis daar bij voegen, en het gift ingezogen word, is de geneezing zonder Kwikzilver onmogelijk. 4. De Druiper was op de Eilanden in de Zuidzee, dadelijk van den beginne af aan, zoo' als mij mijn vriend, de Heer Geheim-Raad GeorgForster, verzekerd heeft, een zeer gewoonlijk toeval. Het zelfde verzekerde ook Capitain King aan Dr. Swediaur. 5. De lichtere of moeijelijker geneezing der beidp ziekten bewijst niets ten aanzien van derzelver verfchillenden oorfprong. Het is derhalven zeker, dat in de meeste gevallen hec Venerisch gift den Druiper veroorzaakt. Het gift der Druipers en van de chankers is in deeze gevallen één en het zelfde. Derzelver  VENERISCHE ZIEKTE. II. E. I. AFD. III. HOOFTST. lb$ ver verfchillende uitwerkingen worden niet te weeg gebragt door de verfcheidenheid van derzelver natuur; madr van het verfchillend werktuiglijk maakzel der deelen, waarop dezelve werken. Behalven het Venerisch gift, veroorzaakt elke andere prikkeling , die in de Pisbuis gemaakt word, eenen waaren Druiper, die zig van denVenerifchen in 't geheel niet laat onderfcheiden. De geneezingswijze is bij alle Druipers de zélfde, uit hoedanige oorzaak zij ook mogen zijn ontftaan. Eenige der niet Venerifche Druipers zijn even zeer befmettelijk, als de Venerifche. Voor den Arts, de Geneeskonst ©effenende, volgt hier uit deeze allergewigtigfte, en niet genoeg aan te beveelen, regel: om namelijk met de grootfte voorzigtigheid en behoedzaamheid eenen Druiper voor Venerisch te verklaaren. Zeer dikwils word, door een onbezonnen beoordeeling zonder overleg, het geluk van geheele Familien, of de rust en vriendfchap onder Echtgenooteu, buiten noodzaak geftoort. Bij getrouwde lieden is men dus verpligt, eene niet Venerifche oorzaak zoo lang te vermoeden, als zij zeiven niet uitdrukkelijk het tegendeel verzekeren: om geen ongegronden achterdocht te verwekken, en daar door de liefde der Echtgenooten , mitsgaders het huislijk geluk tusfchen dezelven voor altoos te ftooren. G 5 Al-  I0<5 c. girtanner, over de Alle de verfchillende zoorten van den Druiper laaten zig naar derzelver oorzaken tot de volgende vier Clasfen brengen: - u De eigen-lijdende Druiper- (Gonorrhoea idiopathica) die na eenige van buiten in de Pisbuis ingebragte prikkeling ontftaat. Hier toe behooren de venerifche, en de melaatfche Druiper, welke in de vijftiende eeuw zeer algemeen was, gelijk de verordeningen in de hoer-huizen bewijzen. In de Boeken van Moses koomt ze ook reeds voor. De door komt gemaakte Druiper, welke, door middel van bijtend loog-zout, volgens de proeve van Dr. Swediaur ontftond , behoord even eens onder deeze Clasfe. s De Druiper door zamen -ftemmwg , (Co' norrhoea confenfualis) na eene prikkeling aan een afgelegen plaats. Diergelijke zoorten van Druipers zijn: O) Bij een moeijelijk tanden krijgen der kinderen, gelijk Hun ter heeft opgemerkt. ((3) Bij aanbeijen. Zulke gevallen vernaaien Brendel en Ofterdinglr. (y) Bij den Steen in de blaas. . m. hooftst. 107 zelf gedegenheid gehad te zien. Een mijner vrienden, een jongman, van een flerke gefteltheid, en van een bloedrijk temperament, vroeg mij voor eenige jaaren om raad wegens een Druiper, die zig kort te vooren bij hem vertoont had , zonder dat eene venerifche befmetting de oorzaak wezen konde. Deeze man was een jaar te vooren getrouwt, en had geduurende deezen tijd zijne vrouw, welke hij teeder beminde, te meermaalen bekend. Zedert veertien dagen lag zij in het kraambedde, wanneer de Druiper zig begon te vertoonen. Dewijl Ik mij op de verzekeringen van mijnen vriend verlaaten konde, en overtuigt was, dat enkele onthou'ding de oorzaak van deezen Druiper was zoo raade Ik hem om zijne vrouw' zoo dra zij van de kraam herfteld zou zijn, weder te naderen; offchoon de uitvloeijing nog voortduurde, en alle toevallen zeer hevig waaren. Dadelijk na den eerlten nacht was hij volkomen genezen, en had zig zedert, zoo wel als zijn vrouw, bij aanhoudenheid wel bevonden, Den Druiper uit hoof-  lo8 C. GIRTANNER, OVER DE hoofde van onthoudinge rekene Ik onder de Gonorrheea confenfualis, dewijl die hoogst waarfchijnlijk door de prikkeling van het zaad, dat in de zaadblaazen wordt opgehouden, veroorzaakt word. (e) Door 't gebruik van Lood-middelen. Ook hier van heb Ik een zonderling geval bijgewoond. Een jongman, van een vette lichaams gelteltheid, en van een flijmig (phlegmatkq) temperament, befpeurde reeds zedert eenige jaaren, aan den enkel van de rechte voet, een zuchtig gezwel, dat hem zomwijlen zeer moeijelijk viel. Hij had reeds veele middelen vrugteloos daar tegen beproeft, toen hij mij te Londen om raad vroeg. Ik raadde hem het omflaan van doeken , die in zeer verdund water van Goulard gedoopt waaren. Het gezwel nam fpoedig af, maar binnen weinige dagen vertoonde zig een hevige Druiper, waar over de zieke zig des te meer bekommerde , daar hij, uit vreeze van befmet te worden , in zijn geheele leven nog met geen Vrouwsperfoon had te doen gehad. Zoo dra ik met het gebruik van het  venerischê ziektë. ii. b. i. afd. ht.-ïï00?tst. löf) het lood-middel liet ophouden, zoo hield de Druiper ook dadelijk van zelf op. Ik kan mij niet herinneren bij eenig Schrijver hoe genaamt een dergelijk geval gevonden te hebben. 3. De verplaatfte Druiper, (Gonorrhoea metaftatica) uit hoofde van fcherpten , die zig uit het lichaam op de teel-deelen plaatfen. De voorbeelden van dusdanigen Druiper zijn: ■ («) De Jigtachtige, (Arthritica) welke de Heer Ridder Murr.aij voortreffelijk befchreeven heeft. (/3) De Schurftachtige, rpferpetica) die Vigarous zeer goed befchrijft. (V) De Druiper door het gebruiken van zeker zoort van fpijzen : bij voorb. door het veel drinken van versch onuitgegist bier. 4. De befmettelijke. (Epidemica.) Bassius, Margagni, en NoSl zeggen dezelve befpeurt te hebben: dan ik twijffel, of 'er wel een Druiper van dien aart aanwezig is. Om het tot hier toe gezegde gemakkelijk te overzien, kan de volgende Pathologifche tafel dienen. CLASSIS. Cullen. IV. Locales. ORDO. Cullen. IV. Apocenofes five profluvia. Qe.  ilO C. GIRTANNER, OVER DB Gemis. Leucorrhoea. Germanis: Tripper. Gallis : Gonorrhêe. Chaude-pijfe. Anglis: Clap. Italis: Gonorroea. Belgis: Druiper. — Gonorrhoea. Blennorrhagia. Fluor albus Auclorum. Characler in viris. Phlogofis localis, in urethrae parte anteriore, fub frenulo, in lacuna Morgagni. Stillicidium muci puriformis ex urethra. Erebliones membri virilis folito frequentiores, dolorificee. Ar dor in mingendo. Charaóter in foeminis. Tumor, rubor, dolor praternaturalis orificii vagines, pracipue prope commijjuram labiorum vulva inferiorem. Ardor & dolor ejusdem partis in mingendo. Stillicidium muci puriformis ex vulva. Species funt: 1. Leucorrhoea idiopathica, a quocunque flimulo externo. Va riet. venerea, leprofa. 2. Leucorrhoea Sijmpathica vel confenfualis. 3. Leucorrhoea metaltatica. Va riet. arthritica, herpetica, (venerea?~) 4. Leucorrhoea epidemica. VIER*  venerische ziekte. ii. b. I. afd. iv. hooftst. iip VIERDE HOOFTSTUK. Aanmerkingen over de wijze, op welke bij den Druiper de befmetting gefchied. De Druiper vertoont zig dikwils reeds weinige uuren na de bijflaap, maar zomtijds eerst na eenige dagen of weken: meestal tusfchen den tweeden en vierden dag. Alle gevallen, in welke zig de befmetting later dan na vier weken zou vertoont hebben, zijn onzeker. Swediaur en Duncan verhaalen voorbeelden van Druipers, welke zig eerst vier maanden na de befmetting vertoonden; dog deeze Druipers waaren buiten twijfel geene gevolgen van eene befmetting, maar ontftonden uit eene geheel andere oorzaak. Er zijn verfcheide gevoelens omtrent de wijze, op welke het Venerisch gift in de Pisbuis koomt. Eenigen gelooven, dat het mannelijk lid, na -de uitftorting van het Zaad , de vochten uit de vrouwelijke fcheede inzuigt: omtrent zoo als een naauw buijsje de vochtigheid inzuigt. Edog de omtrek van de Pisbuis is veel te groot, om op deeze manier te kunnen werkzaam zijn. Anderen Hellen, dat hec Venerisch gift geduu- ren-  na C. GIRTANNER, OVER DB rende den bijflaap van de opflorpende vaaten van het roeden -hoofd word afgenomen, en onder het toompjen in de klieren van Morgagne neergezet. Dit gevoelen is zeker verkeerd: want 'er gaan van het roeden- hoofd naar de Pisbuis geene opflorpende vaaten, maar die gaan alle naar de lies-klieren. Wederom anderen beweeren, dat het gift in 't geheel niet in de Pisbuis koomt, maar buiten aan derzelver opening blijft, welke daar door geprikkeld word; en dat de ontfteking van de Pisbuis, zoo wel als de uitvloeijing een enkel Sijmpatbetifche oorzaak hebben. Zoo vernuftig deeze Helling is, zoo moeijelijk laat zij zig bewijzen: want de hevigfle ontfleking , gelijk de ondervinding leerd, is niet aan de opening der Pisbuis, maar inwendig, onder het toompjen. De waarfchijnlijkfte verklaaring is misfchien deeze: dat bij het zamentrekken van het mannelijk lid , na de uitfchieting van het Zaad , een droppel flijm uit de vrouwelijke fcheede in de Pisbuis inkoomt, en tot in de groeve onder het toompjen indringt, alwaar vervolgens het gift, door deszelfs prikkeling, de ontlteeking en de uitvloeijing te weeg brengt. VIJFDE  venerische ziekte. It. b. I. afd. v. hooftst. 113 V ÏJ F D E HOOFTSTUK. Geneezing van den Druiper in het algemeen. Zoo lang men de uitvloeijende ftoffe voor zaad hielt, en de zitplaats der ziekte in de zaad-blaazen, de klieren van Cowper, en in de voorftanders zogt, was de Druiper bijna geheel ongeneeslijk. De zitplaats van de kwaal lag te diep, om die daar uit te kunnen werken; men moest alzoo der ziekte haaren loop laten, en konde voorts niets doen, dan de hevigfte toevallen te verzagten, en te verhoeden, dat de ontfteking de overhand niet naame. De geheele geneezing, zoo als men uit Astruc ziet, beftond gevolgelijk daar in, dat men een ader opende, den zieken verkoelende en pisdrijvende middelen, tusfchen beiden ook zagte ontlast - middelen, liet inneemen, en kwik-bereidingen gaf, om het gift te dooden. Andere Artzen bedienden zig van proefkundige middelen, (empirica) Zij gaven balfemen, fterk werkende purgeer - middelen, (drastica") Lood • bereidingen, tinctuur van Spaanfche vliegen, enz. welke middelen niet alH leen  114 C. GIRTANNER, OVER DE leen de ziekte niet genaazen, maar zeifs voor het geheele lichaam allernadeeligst waaren. Na langer of korter verloop van tijd, gemeenlijk in twee of drie maanden, hield in de meefte gevallen de uitvloeijing op, en de natuur bewerkte de geneezing, welke dan de Arts aan het laatst gebruikte middel toefchreef, en die waarneerr.ing in zijn Geneeskundig Dagboek aanteekende. Dit was de zoogenaamde geneezing des Druipers, tot voor omtrent twintig j aren. Het gevoelen, dat de Druiper door een zweer in de Pisbuis veroorzaakt wierd, en dat de uitvloeijende ftoffe etter was, wierd te deezer tijd algemeen aangenomen, en was, ten ainzien der genees-wijze , van nog fchadelijker gevolgen. Men trachte, overeenkomftig deeze valfche manier vanvoorftellen, de verettering te bevorderen, hield alle fpoedige geneezing des Druipers als niet te betrouwen, en liet der ziekte haaren loop, om de natuur, welke (naar de grondftellingen v.m Stahl,) door veretcering zig van het gift ontdoen wilde, niet tegen te gaan. Inwendig gaf men verkoelende, of water - afdrijvende middelen, en de zieken bleeven in hun lijden, tot dat de uitvloeijing van zelf ophield. Hier van koomt die geheel valfche en ongegronde verdeeling des Druipers in drie tijd-perken, of zoogenaamde jïadia: in den tijd der ontftee- king,  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. t. AFD. v. HOOFTST. I Ig king> (ftadium infammationis,) den tijd der ettering, (fladium fuppurationis,) en den tijd der ontbinding, (fladium relaxationis.) Daarvan koomt ook het denkbeeld van een opgeflopten Druiper: een woord, dat veele Artfen in den mond hebben, zonder 'er iets bepaalds bij te denken. Zedert dat ons, door naauwkeuriger wairneemingen, de aart van deeze ziekte beter is bekend geworden, hebben alle deeze vooroordeelen, die door ouderdom een aanzien verkregen hadden, bij verlichte Geneeskundigen hun crediet verlooren, en zedert is ook, gelijk de ondervinding leerd, de geneezing van eenen enkelen Druiper z >o gemakkelijk en zeker, als bijna van geene andere ziekte. Een nieuw bewijs, dat zonder eene waare op ondervinding gegronde theorie, in 't geheel geen oordeelkundige practijk mogelijk' is. De middelen, welke tot geneezing van den Druiper gebruikt worden, zijn of algemeene, die op het gantfche lichaam; of plaatfelijke, die alleen op het zieke deel werken. Van inwendige of algemeene middelen, is weinig of in 't geheel niets te verw?gten. De Druiper is een enkel plaatfelijke ziekte, eene ligte ontlteeking van de binnenfte oppervlakte van de Pisbuis. Inwendige middelen hebben daar tegen H a geen  iiö c. girtanner, over de geen vermogen; dewijl de zitplaats van de'kwaal buiten de wegen der circulatie is, alwaar deeze middelen in 't geheel niet komen kunnen. Dan geitelt zij kwamen tot aan de zieke plaats, zoo hebben zij reeds te vooren zulke groote veranderingen ondergaan, dat zij geene kragten genoeg meer bezitten, om de verwagte werking voort te brengen. Algemeene middelen, welke op het geheele lichaam werken, zijn gevolgelijk tot de geneezing des Druipers allen te ontbeeren: maar daarenboven zijn ze zelfs fchadelijk, en ten deele gevaarlijk. Eene naauwkeurige onderzoeking deezer middelen zal mijn gevoelen buiten allen twijlfel Hellen. Men kan dezelve tot zeven hoofdzoorten brengen. I. Ontlast ■ middelen. Hevig werkende zoogenaamde drastique purgeermiddelen, zijn, tot geneezing van den Druiper, door de grootlte Artfen voorgefchreven geworden, en worden dus dikwerf gebruikt. Syden; kam raade ze het eerst aan, en hield ze voor het voornaamite, ja voor het eeniglte genees-middel. Hij zegt: Curationis omnis cardo in remediis catharticis venitur. Boer have nam deeze geneeswijze van Sydenham dadelijk aan, dewijl zij op zijne ongegronde theorie, volgens welke hij de zitplaats van het gifc in het vet zocht, zeer  venerische ziekte, iï. b. i.afd. v. hooftst. 117 zeer wel paste. Hij wilde de zieken, die een Druiper hadden, zoo purgeeren, dat ze mager wierden, om hun lichaam van het vet, en, zoo als hij geloofde, teffens van het gift te bevrijden. Zijne leerlingen, voornamelijk van S wie ten, raadden, ingevolge van deeze verkeerde theorie, de allerhevigfte purgeer -middelen. Hij fchrijfc voor: fy. Rad. falapp. 3. i. Mercur. dulc. 15. i. M. F. pro do/i Of ook: l^o. Scammon. gr. xii. • Rad. Jalapp. gr. xviii. Mercur. dulc. gr. xxv. M. F. pro doft. Naauwlijks vertrouwd men zijne oogen, wanneer men zulke voorfchriften in het beroemde werk van eenen van Swieten vind. Deeze geneeswijze is, gelijk Ik, helaas! maar al te dikwils gezien hebbe, voor de zieken van zeer gevaarlijke gevolgen. De drastique ontlastingen verzv.akken het H 3 ge-  Il8 C. GIRTAN NER, OVER DE geftel, verwekken een heevige prikkeling in de darmen, en vermeerderen daar door de ontfteking in de Pisbuis, en de branding bij het waterloozen. Gemeenlijk houd de uitvloeijing eensklaps op, en 'er ontftaat een gezwel in de zaadballen, of zoogenaamde hernia humoralh'- eene veel erger ziekte, dan de Druiper zelf. Men kan dus met het gebruik van ontlast-middelen bij den Druiper niet voorzigtig en behoedzaam genoeg te werk gaan. II. Balfamen. Deeze zijn even zoo meenigwerf in gebruik als de purgeer-middelen, en hebben met dezelve eene volmaakt evengelijke werking. De balfamen, daar men zig meestal van bedient, zijn de Terpentin, de Balfem van Mecca, van Peru, van Tolu, als mede de Balfem Copaïva. (a) In kleine giften doen zij in 't geheel geene werking: in grootere giften veroorzaaken zij hevigen ftoelgang, vermeerderen de ontfteking in de Pisbuis, ftremmen plotfeling de uitvloeijing, en veroorzaaken alle de gevaarlijke en pijnlijke toevallen van eenen zoogenaamden opgeftopten Druiper. Bal- («) Jictjum SskUas Stirpes Americanae, pag. 133.  VENERISCHE ZIEKTE. IL B. I.AFD. V. HOOFTST. I I ooo< < ZESDE HOOFTSTUK. De geneezing van den Druiper nader bepaalt. Bij alle enkele Druipers hebben wij drie aanwijzingen (indicationes) tot geneezing. L De prikkeling, welke de oorzaak der ziekte is, weg te nemen, of derzelver werkingen zoo veel mogelijk te verminderen. I 4 IL  jgO" G. GIRTANNER, OVER BE II. Alle de gevolgen der kwaal, die uit de werking der prikkeling ontflaan kunnen, voor te komen. III. De hevigfle en pijnlijk/ie toevallen te verzagten. Overeenkomftig de eerfte aanwijzing worden infpuitingen gebruikt, en wel zulke, die de flijm, en teffens het gift wegnemen: als de ontbinding van den bijtenden fteen, en het kalk-water; of zulke, die de Pisbuis ongevoelig maaken, en daar door de werkingen der prikkelir# tegengaan: als loodmiddelen en opium, voornamelijk het laatfle. Voor het infpuiten moet de zieke zijn water loozen. Daar op word de fpuit met het vocht gevult. De zieke houd dezelve tusfchen den duim en den middelften vinger van de rechte hand, en de voorfte vinger van dezelve hand legt op den ftamper. Tusfchen den duim en de voorfte vinger van de linke hand, drukt hij het mannelijk lid, omtrent een vinger agter de roede, zachtkens te zamen, (op dat de infpuitingen niet dieper in de Pisbuis komen , dan noodig is,) brengt dan de opening van de fpuit in de opening der Pisbuis, en drukt den ftcmper langzaam daar in. Het lid moet bij elke infpuiting in de hoogte gehouden worden. De fpuit word nedergelegt, de vinger agter de roede losgelaaten, daar mede de voorhuid fchielijk over de ross  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. VI. IIOOFTST. 137. roede getrokken, en van vooren zacht zaamgedrukt, om dus te beletten, dat het ingefpoten vocht niet dadelijk weder uitvloeije. Na vedoop van een halve minuut laat men den vinger los, en het vogt uitloopen. Wanneer infpuitingen van nut zullen zijn, moeten zij dikwils, ten minden alle uur, herhaalt worden. Het infpuiten moet zeer langzaam gefchieden; dewijl een fchielijke uitfpanning van de ontdoken Pisbuis ongemeen pijnlijk is. Na het infpuiten voelt de zieke eene persfing om zijn water te maaken, dog dezelve moet hij zoo lang mogelijk wederftaan, om aan het middel tijd te Iaaten van zijne werking te kunnen doen. Het infpuiten moet drie of vier maaien agter elkander herhaald worden, en het intefpuiten vocht moet laauw zijn. Men warmt het best, door een kopje, daar mede gevult zijnde, in een kom heet water te zetten. Elke infpuiting moet, zoo ze van kragt wil zijn, een kleine, geringe graad van pijn veroorzaaken, die echter < niet te lang duuren moet. Op -het maakzel der fpuiten koomt het zeer veel aan. De beste zijn vanijvoor, of tin. De punt moet kegel -vormig toeloopen, zeer glad en rond-gemaakt zijn: anders loopt de zieke gevaar, om zig de Pisbuis te kwetfen. De ftamper moet volmaakt in de cijlinder pasfen, op dat het vocht tusfchen de cijlinder en de ftamper niet kan uitloopen. ZomI 5 tijds  jgJJ C. GIRTANNER, OVER DE tiids is de Pisbuis zoo zwaar ontftoken, dat de zieke aan derzelver opening de aanraaking van de fpuit niet verdragen kan. In dit geval moet men „iet eer infpuiten, voor dat de ontfteeking en gevoeligheid vermindert zijn. De tweede aanwijzing vordert: i. De grootfee zindelijkheid. Het mannelijk " lid moet zeer dikwils in zuivere melk gebaad, en van de Druiper-ftof gezuiverd worden : anders ontftaan 'er lichtelijk chankers. Ook moeten zorgvuldig de handen zuiver gehouden en gewasfehen worden. Raakt de zieke zijn neus, ooren of oogen aan met de vingers, waar aan iets van de ftof is blijven aankleeven, zoo ontftaat hchtelijk een Druiper in de oogen, ooren, of neus, die gemeenlijk altoos met zeer erge toevallen vergezelt gaat. Dusdanig geval verhaalt Duncan. Een jongman, die een Druiper had, ftak een tijd lang zijn neusdoek in de broek, om het hemd fchoon te houden. Kort daar aan nam hij andere lappen, ftak zijn neusdoek in de zak, en bediende zig dair van als voorheen. Het gevolg daar van was een Druiper in de neus, met eene hevige ontfteeking van het Schneideriaanfche vlies. s. Een  VENERISCHE ZIEKTE. 1I.B. I. AFD. VI. HOOFTST. 139 2. Een draag-beurs. (Sufpenforium fcroti.') Dit is het beste middel, om voor te komen , dat de ontlteeking niet aan de zaadballen worde medegedeelt, en een gezwel in den balzak veroorzaake. Dezelve moet échter niet te vast aangelegt, nog ook lan* ger gedragen worden, dan noodzakelijk is. 3. Vermijding van alles, wat de prikkeling zonde kunnen vermeerderen, en de uitvloeijing «pftoppen. De zieke moet geene fterke beweeging maaken, niet dansfen, niet loopen, met geen vrouwsperfoon gemëenfchap hebben, niet rijden, zig niet dronken drinken. Men moet hem voorts verbieden, om het Roeden-hoofd aan te raaken, of te drukken. Ook moet 'er geene vervuiling in den aars-darm ontftaan, en even min ook een loop, die men dadelijk met opium moet fluiten. Voor verkouding moet zig de zieke zorgvuldig in acht nemen. Niets kouds moet het zieke deel aanraaken, zelfs niet de koude lucht: de zieke moet zig dus wel wagten, bij koud of winderig weder, op ftraat zijn water te maaken: Ik heb daar door de vreeslijkfte toevallen zien ontftaan. Ten aanzien van de derde aanwijzing moet men vooral de veelvuldige en pijnlijke opfpan- nin-  l^O C. GIRTANNER, OVER DE ningen der roede des nachts voorkomen, en beletten, dat de ontfteeking de overhand niet neeme. Tot voorkoming deezer opfpanningen doet opium voortreffelijke dienflen. Ik laat alle mijne zieken het volgend middel, bijna alle avonden eer zij naar bed gaan, met het beste gevolg inneemen. [ fy>. Liquor. anodyn. miner. Hofman. 3. i. Tinei. Thebaic. Londin. gtt. xxiv. Aq. Menthae piperitid. 1.15. S. bij het naar bed gaan in eens met water in te nemen. ] Neemt de ontfteeking te zeer de overhand, zoo zet men een bloedzuiger aan de binnen - kant van het dije- been, en legt een pap met opium om het mannelijk lid. De geheele manier derhalven tot geneezing van een gevvoonen enkelen Druiper beftaat hier in: Zoo dra de zieke de hulp van den Geneesheer begeert, laat deeze het mannelijk lid in laauwe melk afwasfehen, en onderzoekt het vervolgens op 't naauwkeurigst, om zeker te zijn, of de ziekte een waare Druiper, of een enkele Druiper van het Roeden-hoofd is, en om te zien, of 'er teffens chankers bij zijn, of niet, Dit onder-» zoek  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. ATT). VI. HOOFTST. Idt zoek is van het uiterfte gewicht, en moet. niet verzuimd worden. Noch in 't kort heb lk een merkwaardig geval gezien, 't welk mij van de noodzakelijkheid van dit voorloopig onderzoek op nieuw overtuigt heeft. De knecht van een Hollandsch Officier begeerde mijnen raad wegens een Druiper, die reeds eenige weeken geduurt hadde. Bij onderzoek bevond Ik de ergfte Phi' mofis, die Ik ooit gezien had, en het uiterfte gevaar van het koud vuur, dat zig reeds dadelijk op eenige plaatfen fcheen te verwonen. Ik zeide den zieken; dat lk vier en twintig uuren kater waarfchijnlijk niets meer voor hem had kunnen doen, en dat hij buiten twijffel het lid, of ten minften een groot gedeelte van het zelve, door eene pijnlijke operatie zou hebben moeten verliezen; dog dat Ik mij verwonderde, dat hij nu eerst mijne hulpe zocht. De zieke antwoorde, dat hij reeds zedert veertien dagen door een Geneesheer behandelt was geworden. ' Dezelve had nooit begeert het zieke deel te zien, maar had hem alleen een groote doos met poeder voorgefchreven, waar van hij telkens zoo veel, als op de punt van een mes leggen konde, moest inneemen. Bij het gebruik van dit poeder had hij gevoeld'van dag tot dag flimmer te worden, en verlangde daarom thans mijnen raad. Ik liet mij dat poeder toonen, en bevond, dat het falpeter met  142 C GIRTANNER, OVER DE met campher was. Niet zonder veel moeite was Ik gelukkig genoeg, om in eenige dagen de Phimofis weg te helpen, en vervolgens den zieken ook van de chankers, welke het toeval veroorzaakt hadden > te bevrijden. Voorzeker een fprekend bewijs voor de noodzakelijkheid, om het zieke deel altoos naauwkeurig te onderzoeken. Is men door dit onderzoek overtuigt geworden, dat de uitvloeijing wezentlijk uit de Pisbuis koomt, zoo voorziet men den zieken van een draagbeurs, en een fpuit. Men beveelt hem de grootfte zuiverheid, het deel vlijtig te wasfchen en te baden met versch bereid kalkwater, op de hier boven aangewezen manier, en men waarfchouwt hem, óm de handen (wanneer hij daar mede het zieke deel heeft aangeraakt) niet aan den neus, oogen, of ooren te brengen. Verder moet de lijder gewaarfchouwd worden, om het zieke deel op geenerlei wijze aan de koude bloot te ftellen, nog op de flraat bij koud of winderig weêr zijn water te maken, zig niet dronken te drinken, niet tedansfen, ofte rijden, of zig op eenigerlei wijze te verhitten; ook het deel niet aan te raaken, of te drukken. Op het ftrengst verbiede men hem de bijfla p. Met het kalkwater moet hij, vijf, zes en meer keeren daags, het fttètraéllp bd wasfchen en baden: zijn 'er teffens chankers voorhanden, dan  VENERISCHE ZIEKTE. Ti. B. I. AFD. VI. HOOFTST. 143 dan is deeze wasfching des te meer noodzakelijk. Daar bij moet hij daaglijks vier of vijf maaien, op de hier boven aangewezen manier, met de kifpuiting, £ Lapid. caufiic. Chirurg. 3. ö. folve in Aq. deflillat. %. vi. cjf cola per chartam. S. met water gemengt in ie /puiten. ]$a. Lapid. cauflic. Chirurg, gr. x. Opii puriffimi. gr. iv. folve in Aq. deftillat. f. v. & cola per chartam. S. met de helft water gemengt, in te fpuiten. J of, wanneer de ontltcking hevig is, met de infpuiting, [fy, Opii puriffimi. gr. xii— xxiv. folve in Aq. deflillat. 1. ix. dein adde Aceti Lithargyrli. gtt. ix — xviii. S. om in te fpuiten. fy. Opii  144 C. GIRTANNER, OVER DE tyj. Opii puriffimi. 3. i. Terende- fuccejfive adde Infuf. Semin. Lini. 3. i x. S. om in te fpuiten.'] in de Pisbuis infpuiten. De Geneesheer toone den zieken op 't naauwkeurigst aan, hoe hij daar mede moet omgaan, ten einde uit onwetenheid de Pisbuis niet te kwetzen, en zig daar door eene algemeene Venus-ziekte op den hals te haaien. Klaagt de zieke te veel over pijnen en branding na het infpuiten, zoo word het middel ter infpuiting met gedestilleerd water nog meer verdunt. Alle avonden geeft men, om een rustige flaap te bezorgen, en de pijnlijke opfpanningen 'snachts voor te komen, het drankje (hauftus) in, [ fy. Liquor. anodyn. miner. Hof nu 3. i. TinB.Thebaic. Londin. gtt. xxiv. Aq. Wfevthte piperit. 1 13. S. bij het naar bed gaan op eens met water in te nemen. en altoos om denderden dag, des morgens vroeg, den flikbrok tot ontlasting, [ty. Pub.  Venerische ziekte, ö. b. i. afd. vi. hooftst; i 4^ [fy. Pulv. radic. Rhabarb. gr. x. Calomel. opt. gr. i v — v i. Conferv. Rofdr. q. s. F. Bolus. s. 'j morgens vroeg in te nemen. ] tra alle ophoopingen van ftoffen ih den endeldarm, waar door de prikkeling vermeerdert word j te beletten. Deeze flikbrok is bijna het eenige ontlast-middel, het welk de ingewanden mei verzwakt, en lk heb mij daar van, ook in andere ziekten, met het beste gevolg bedient. Hier mede houd men zoo lang aan, tot dat alle branding bij het water-maken ophoud, dè 2ieke niet meer over pijnlijke opip.nningen klaagt $ en de uitvloeijende ftoffe witter en lijmiger word. Dan eerst kan men zeker Hellen, dat al het gift weg is. Om de overblijvende verzwakking weg te nemen, word vervolgens eene verdunde loodontbinding ingefpoten, en daar mede nog vëertien dagen na da.t de uitvloeijing geheel heeft opa gehouden, voortgegaan. Men geeft acht of tieti droppels lood-extract van Goülard ih een theekop vol water, en laat daar mede dagelijks zes of agt maaien infpuiten. Met opzicht tot den levens-regel valt niét vééi aan te merken. Men laat de zieken alles eeten^ wat zij anders gewoon ziin te eeten, zelfs wijfl K Öriri-  146 C GIRTANNER, OVBR DI drinken, maar met maate. Op zijn hoogst verbiede men de fpijzen, die bijzonderlijk op de water-wegen werken, bij voorb. aspergies. Koomt 'er geduurende den Druiper een loop te ontftaan, dezelve moet oogenblikkelijk, zonder op iets anders acht te geven, door opium worden tegengegaan. De couleur van de flijm, die uit de Pisbuis nitdroppeld, verandert geduurende den loop der ziekte. In 't begin ziet zij 'er geel-achtig uit, vervolgens groen-ach dg, naderhand weer geelachtig, en eindelijk geheel wit. Eenige Geneesheeren houden de witte couleur van de flijm voor een zeker teeken, dat 'er niets meer van het gift is overgebleven. Zoo lang de couleur 'er geel uitziet, befluiten zij altoos, dat 'er nog eenig gift voor handen is. Dog dit teeken is zeer onwis. Bij zommigen namelijk blijft de couleur van de flijm tot het einde toe geel; bij anderen word zij wit reeds lang voor dat het gift weggewasfchen is. Men moet dus in geenen deele den zieken veroorlooven met een gezond vrouwsperfoon te verkaeren, zoo dra maar de couleur van de uitvloeijende ftoffe wit word: dit moet niet eer gefchieden, voor dat alle branding bij het waterloozen, en alle pijnlijkheid bij de opfpanningen geheel en al zijn opgehouden. De ontchie Druiper, of de Druiper van het Roe-  VENERISCHE ZIEKTE. II. E. I. AFD. vi. HOOFTST. t Roeden-hoofd word door wasfchen met kalk-water, en het gebruik van het lood-middel geneezen. ZEVENDE HOOFTSTUK. Wederlegging van eenige verkeerde begrippen en vooroordeelen. De heer Hunter heeft in zijn Boek, over de venerifche ziekte, het welk veele nieuwe en merkwaardige aanmerkingen behelst, ook verfcheide geheel verkeerde {tellingen voorgedragen. Eenige derzelve hebben op den welvaart van hec menschdom invloed Dewijl nu de beroemde na.m van den Schrijver iemand ligtelijk zoude kunnen verleiden, om zijne gevoelens Zonder onderzoek voor waar aan te nemen, zoo rekene Ik mij verpligt dezelve naauwkeuriger te overwegen, i. De heer Hunter zegt: dewijl wij weeten, dat 'er geene venerifche befmetting kan plaats hebben, wanneer 'er geene plaatfelijke toevallen aan de teel-deelen voor handen zijn, zoo zal ook bij een wa ren Druiper geene befmetting fland grijpen, wanneer men flechcs voorzorg gebruikt, daf, K a niets  ifi C. GIRTANNER, OVER. DE niets van de uitvloeijende ftoffe de gezonde perfoon aanraakt, welke met een zieken, die een Druiper heeft, verkeerd. Bij gevolg vind de heer Hunter in 't geheel geene bedenking, om aan een getrouwd man, die veneriecq is, toe te laaten met zijne gezonde vrouw gemeenfchap te hebben, zoo lang hij maar geene plaatfelijke toevallen heeft; maar hij zegt zelfs: „ dat „ hij aan een man, die een Druiper hadde, „ zoude toejlaan met een gezond vrouws„ perfoon te verkeer en, mits hij maar de „ voorzorg gebruikte, om het deel van alle „ ftofe naauwkeurig te zuiveren, in de Pis„ buis eene infpuiting te doen, en zijn wa„ ter te maken; en dat dusdanig vrouws„ perfoon zeker niet befmet zoude worden. " Dit gevoelen word door de dagelijkfche ondervinding wederfproken, en 'er valt zekerlijk niet aan te twijffelen, dat aan het vrouwsperfoon, in weerwil van alle deeze voorzorgen, de befmetting evenwel zoude worden medegedeelt. Het uitvlietend zaad, de.Pisbuis doorloopende, raakt de plaats aan, alwaar het gift huisvest, en zoude in dat aanraaken zekerlijk ook daar van iets met zig nemen, en in de fcheede van bet gezond vrouwsperfoon inbrengen. Daar bij  venerische ziekte. ii. b. i. afd. vii. hooftst. 140 bij koomt nog het gevaar, waar mede de bijflaap voor den zieken zeiven verbonden is: weshalven geen rechtfchapen Arts zulks moet aanprijzen. Eene befchouwing deezer zaak van een zedenkundigen kant hoort hier eigentlijk wel niet t'huis: dog Ik erken, dat reeds het enkele denkbeeld, van een onfchuldig, gezond vrouwsperfoon, met opzet, aan het gevaar der befmetting bloot te Hellen, mij zeer affchuwelijk voorkoomt; en dat dit de voornaame reden is, waarom Ik zulk een verkeerd begrip trachte te wederleggen. 2. De Heer Hunter beweert: dat de Druiper altoos van zelf geneest, en dat het evenveel is, of men daar tegen een geneesmiddel gebruikt, dan niet. Hij heeft die ziekte, zegt hij, dikwils met enkele brood-pillen genezen. Ja hij verzekert zelfs; dat alle geneesmiddelen, van de tien keer en negen maaien , geheel nutteloos zijn. Met ernst behoeve lk dit gevoelen zeker niet te wederleggen: elke Arts, die de Geneeskunst oeffent, ziet alle dag het tegendeel. Alleenlijk heb Ik mededogen met de lijders van den Heer Hunter, wanneer zijne geneeswijze zoodanig is, dat, gelijk hij zelf verhaalt, die geenen, aan wien hij zijne midK 3 de-  XgO c. girtanker, over de delen geeft, en die enkele brood-pillen inneemen, even fpoedig genezen worden. Bij mij is dit bet geval niet: veel eer heb lk genoegen om te zien, dat Ik der zieken pijnen verzagte, even als dat de geduurzaamheid der ziekte merkelijk opkorte. 3, De Heer Hunter is van begrip: dat iemand die een Druiper heeft, door de bijflaap met een ander befmet perfoon, geen nieuwen Druiper bekomen kan, zoo lang de eerfte nog voortduurt, en dat de reeds voor handen zijnde Druiper daar door ook niet erger word. Wederom een gevoelen, 't geen door alle ondervinding word wederfproken, en waar van Ik dikwerf gelegen- , heid gehad heb het tegendeel te zien, Een rechtfehapen Arts moet zijnen lijder, die aan een Druiper ziek is, eer dat hij volkomen herftelt is, de bijflaap volftrekt niec toeftaan. 4, Zuiverheid, zegt de Heer Hunter, is bij den Druiper geheel onnoodig. Zoo min als de adder, door haar eigen gift, zig zelf kan vergiftigen, even zoo min kan ook de flijm van den Druiper, aan het deel daar het zig heeft afgefcheiden, eenige nadeelige werking veroorzaaken. Wie herinnert zig hier niet het geen Cicero zegt: nihil  VENERISCHE ZIEKTE. U.S. I. AFD. VII. HOOFTST. 151 Ml tam abfurde dicipoteft, quod non dittam fit ab aliquo Pliilofophorum. 5. Eindelijk moet Ik nog van een ander vooroordeel gewagen, het welk onder uitgelaten lichtmisfen algemeen uitgebreid, en voor het menfchelijk genacht van niet minder fchadelijke gevolgen is. Zij gelooven namelijk, dat een man, wanneer hij een gezond vrouwsperfoon, bijzonder een jong meisjen, befiaapt, daar door van den Druïper bevrijd word. Dit vooroordeel heb Ik in Frankrijk en Engeland algemeen uitgebreid gevonden, en mij zijn, helaas 1 verfcheide gevallen bekend, dat jonge meisjens, van negen of tien jaaren, het flachtoffer daar van, en van de brutaliteit van kwalijk - denkende mansperfoonen gewprden zijn. Men kan dus niet dikwils genoeg herhaaleu, dat deeze meening niet alleen geheel ongegrond, maar dat ook de bijflaap met een zeer jonge maagd, voor dat ontmenschte fchepzel zelve, het welk zig op zulk eene gruwelijke wijze van zijne ziekte waant te bevrijden, allergevaarlijkst is. Hoe naauwer het vrouwsperfoon is, het welk met den zieken, een Druiper hebbende, gemeenfchap heeft, des te meer word de prikkeling en ontfteeking vermeerdert, K 4 ea  jga C. GIRTANNER, OVER DB en een phimofis, of paraphimofvs is het onmiddelijk gevolg van dusdanige bijflaap. Ongelooflijk fchijnt het, dat een Geneeskundige dit middel het eerst aan de hand gegeven, en als onfeilbaar aangeprezea heeft, (a) ACHTSTE HOOFT STUK. fan den z-ogenaamden opgefopten Druiper. Wanneer bij den Druiper de uitvloeijing uit de Pr buis op een oogenblik ophoud, zoo noemt men dit een opgejiopten Druiper. Op het opitoppen van de uitvloeijing volgen gemeenlijk altoos zeer hevige toevallen, welke tot de fcherpfte ziekten behooren, die wij kennen. " Gemeenlijk houd men de vei flopte uitvloeijing voor de oorzaak van alle deeze hevige toevallen. Men verbeeld zig, dat het gift deszelfs zetel onder het toompjen verlaaten, en zig naar eenig ander deel des lichaams verplaatst heeft, alwaar het nu die hevige toevallen voortbrengt. Hoe al- ge- (as) Luis yenereae. prf^ijfmus trattatus ex ore H e k e u? feis §AX.Q.tti4£ PaWiuh ?at<*vii l597' «» 4- CaP- 37«.  VENERISCHE ZIEKTE. II.B. I.AFD. VISI. HOOFTST. I J 3 gemeen dk gevoelen ook is, hec is evenwel zeer ongegrond, en ftrijd volmaakt mee het geen wij van de huishouding des dierlijken lichaams, weten. Men verwart hier de oorzaak, en de uitwerking met elkander. De verfbpte uitvloeijing is het gevolg, en niet de oorzaak der ziekte, en tot de geneezing doet het 'er niets toe, om de uitvloeijing weder te herftellen, zonder de oorzaak weg te nemen. Zoo dra dit gefchied is, vloeit de flijm van zelf weder uit. De waare oorzaak van den verdopten Druiper, is eene tot in den hoogden graad vermeerderde ontfteeking, waar door de flijmklieren zoo opzwellen, dat alle affcheiding ophoud, en waar door het een of ander deel des lichaams fijmrathetisch mede word aangedaan. Geduurende dee; zen tijd verlaat het gift geenzints de groeve onder het toompjen, maar verwekt aldaar bij aanho * denheid dezelfde prikkeling als voorheen. Om dit gevaarlijk toeval te geneezen, koomt alles da r op aan, dat men zoo fpoedig mogelijk de ontfteeking doet verminderen; vervolgens vloeit de flijm weder van zelf uit, en de Druiper is herftelt. Was het gift, zoo als men gewoonlijk gelooft, in de vochten opgenomen, en wierd het als nu, per metaftalm, op zeker deel ter neêr geplaatst, zoo moest zulks gansch andere toevalJen, het moest eene algemeene Venus-ziekte te K 5 weeg  J54 C' GIRTANNER, OVER. DE weeg brengen, en tot de geneezing van den opgeftopten Druiper zou kwikzilver noodig weezen, dog 'c welk integendeel, zoo als de ondervinding leert, ten uiterften nadeelig is. Gaan wij alle de oorzaaken na, die tot den opgeftopten Druiper aanleiding geven, zoo be^ vinden wij, dat het alleen zulke zijn, die prikkelen. Hevige beweging; onmatig drinken; bijnapen; fchieliike verkleuming van hetzieke deel; rrden; ai te veel prikkelende infpuitingen; heviV-werkende purgeer -middelen, van wegende fterke prikkeling, die zij in den endeldarm verwekken; dit zijn de oorzaaken die den Druiper floppen, door dien zij de ontfteeking in de Pisbuis vermeerderen. De gevolgen van den opgeftopten Druiper zijn: zwelling der zaad-ballen, opftopping van't water, of een ontfteeking der oogen. Van elk deezer toevallen zal Ik in de volgende Hooftftukken afzonderlijk handelen. Vooraf egter moet Ik nog een vooroordeel wederleggen, dat zoo wel voor den zieken als voor den Geneesheer van even fchadelijke gevolgen is De zieken gelooven, ( en onkundige Artfen vêrfterken hen daar in) dat een Druiper in korten tijd niet in den grond zoude kunnen geneezen worden, maar dat de uitvloeijing noodzakelijk een tiid lang zoude moeten aanhouden; of dat het J an-  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. VIII. HOOFTST. lgg anders mogelijk zou wezen, dat het gift na verloop van veele jaaren weder uitbrak. Bij de manier, waar van Ik mij bediene, (waar door Ik mijne lijders in weinige dagen van den Druiper bevrijde) heb Ik dikwils gezien, hoe noodig hec was om op dit vooroordeel acht te geven. Kwalijkdenkende, of nijdige Geneesheeren, hebben mijne lijders niet zelden wijs gemaakt, dat eene zoo fchielijke geneezing niet grondig wezen konde, dat het gifc maar in 't bloed w, s gedreven, en dat zij nu, zonder eene volledige genezing door het kwikzilver, aan de gevaarlijke gevolgen van het gift, in het lichaam onvvandelende, waaren bloot geftelt. In den beginne verachtte Ik deeze onedelmoedige behandeling, dewijl Ik mij \ bewust was, naar mijn geweten gehandelt, en de plichten van een Geneesheer op het ftrengst vervult te hebben: maar Ik ondervond wel dra, dat deeze laage kunstgreep van gemeene Artfen van zeer bedenkelijke gevolgen was. Mijn eer leed daar bij. De op eene zoo gemakkelijke wijze genezene zieken verlooren alle vertrouwen, en naamen het mij zeer kwalijk, dat Ik niet, even als anderen, ten kosten van hunne gezondheid, en van hun beurs, hen langer had doen lijden. Zedert ben Ik omzichtiger geworden. Stelt de zieke geen onbepaald vertrouwen in mijne kunde en eerlijkheid, maar is hij beducht voor een  !£Ö C. GÏRTANNER, OVER DE een opgeftopten Druiper, zoo laat Ik de uitvloeijing der flijm acht of tien dagen langer aanhouden, als noodig zoude wezen: om mij niet verder aan het gevaar bloot te ftellen, van ter belooning mijner moeiten, waar door Ik de pijnen der lijders fpoediger en gemakkelijker wegneeme, dan anderen , ondank te behaalen. Veele onaangenaame ontmoetingen van dien aart heb Ik voornamelijk te London gehad, alwaar zelfs Heelmeefters van den eerften rang het kwikzilver tot kwijling toe voor den Druiper geven. NEGENDE HOOFTSTUK. fan de zwelling der zaad-ballen. Onder alle de toevallen van een opgeftopten Druiper, koomt de zwelling der zaadballen (hernia humoralis) het meest van allen voor. De loop der ziekte is deeze. De lijder, een Druiper hebbende, voelt op 't onverwagtst een hevige, fteekende pijn, aan de eene zijde van het onderlijf, met rommelingen in de darmen, walging, misfelijkheid, geneigdheid tot braken, of ook wel braking zelve. Zoo dra zig deeze toe-  vznerische ziekte. ii. b. i.afd. ix. hooftst. 1,5-7 vallen vertoonen, moet men reeds de ziekte door gepaste middelen te keer gaan: want zij zijn 'er de voorboden van. Kort daar na gevoelt de zieke een hevige pijn de geheele Pisbuis door. Het zaad - aanvoerend vat (yas deferens) van den eenen zaad-bal word pijnlijk, en zwelt op, zomtijds tot eene ongelooflijke grootte: kort daar op de bij-bal, Qepidydimis,) en eindelijk deelt zig die zwelling ook aan den zaadbal mede. De uitvloeijing van den Druiper houd zomtijds oogenblikkelijk, zomtijds van langzamerhand op. De zwelling van den zaad-bal is in het begin week en pap-achtig, dog word wel dra harden pijnlijk. Zomwijlen zwelt ook de zaad-ftreng op, zelfs, volgens de opmerking van Wilmer, zoo zeer, dat dezelve zig, in zommige gevallen, in de buik - ring inklemt. De lijders klagen over pijnen in de liezen, in het dijebeen, de lenden, enz. Gewoonlijk gaat daar mede gepaart een zwaare branding in het wateren, en een hevige koorts. In lichtere gevallen is alleen het zaad-aanvoerend vat, en de bij-bal ontftoken, en de zaadbal lijdt in 't geheel niets. In het begin is de zaadbal over 't algemeen zeer gezond, en de ontfleeking breid zig eerst derwaarts bij vervolg uit; meest door eene verkeerde geneeswijze. Gemeenlijk lijdt alleen de eene zaadbal, zomtijds beiden. Zomwijlen gaat ook de zwelling bij afwisfeiing van  C. GlttTANNER, OVEB. DE van den een in den ander over. Men wil opgemerkt hebben, dat de zwelling der zaadballen zich meer inden rechter-, dan in den linker - bal vertoont. De kenteekens (dlagnofis) zijn, wegens den voorafgegaanen Druiper, in allen gevalle gemakkelijk. Ten aanzien van de voorzegging (prognofis^ is de zwelling der zaadballen altoos met gevaar vermengt. De ontlteeking en koorts nemen dikwils tot een verfchrikkelijken graad de overhand, en eene verharding der zaad-ballen (J'cirrhltS tejiiculi, farcocele,) is 'er niet zelden het gevolg >an. Meestal verdeelt zig het gezwel; nooit g*at het tot verettering over. De geduurzaamheid der ziekte is zeer verfchillende. In zommige gevallen duurt zij flechts weinige dagen, bij anderen drie, vier, en meer weeken, naar maate het lichaam des lijders meer of min prikkel-baar is. Heeft de zieke eens een zwelling der zaadballen gehad, zoo koomt dezelve bij een volgenden Druiper gemeenlijk weerom, en is dan moeijelijker weg te nemen, als de eerfte keer. Na de ontbinding blijft dikwilseen hardheid in den zaadbal over, die naderhand altoos bijblijft. De bijbal verhard ook wel eens, en werd zomwijlen geheel vernietigt; zonder dat dit echter voorde lijders onaangenaame gevolgen hadde. Tot kinde-  venerische ziekte. ii. b. i. afd. ix. hooftst. ï$1) deren te teelen zijn zij namelijk nog even zeer bekwaam, als zij te vooren waaren. Neemt de grootte van het gezwel langzamerhand af, en koomt de uitvloeijing van den Druiper, in behoorlijke hoeveelheid, weder te voorfchijn, zoo durft men op eene volkomene geneezing hoopen: maar wanneer het gezwel niet vermindert, en de uitvloeijing zig Hechts gedeeltelijk weder openbaart, dan is het gevaar van een vlees-breuk (farcocele) zeer groot. Omtrent de oorzaak (aeüologia) van de zwelling der zaadballen zijn de begrippen verfchillende. Voor deezen zocht men de oorzaak der^ziekte in het bedorven zaad, in den zaadbal agtergelaten, het welk nu niet meer vrij konde uitvloeijen, en alle die toevallen veroorzaakte. Vervolgens nam men het gevoelen aan, dat het gift de Pisbuis verlaaten, en zig in den zaadbal ter neder gezet hadde. Dit is een gevoelen, door alle Franfche Schrijvers algemeen aangenomen: zij noemen deeze ziekte, met eene eigenaartige uitdrukking: chaudepijfe tombée dans la bomfe. Edog hoe zou het venerisch gift uit de klieren van Morgagne onder het toompjen, in den zaadbal komen? De water-vaten te deezer plaatfe loepen niet naar den zaadbal, maar naar de lies - klieren. Maar het gift koomt daar niet, an-  j^ö C, GIRTANNBR, OVER BÈ anders moest zulks een klier-gezwel veroorzaaken, gelijk in alle andere gevallen, en een alger,e ne Venus-ziekte zoude het gevolg daarvan moeten wezen; dan dit gebeurd nimmer, zoo als de ondervinding leert. Ook zoude m dit geval de zaadbal het eerst moeten opzwellen: daar echter juist het tegendeel plaats heeft, en in het Zaad-aanvoerend vat, en in den bij-bal de zweili g begint, die zig eerst naderhand aan den zaadbal mededeelt. De zwelling der zaadballen is geene eigen - lijdende (idiopathicaO maar eene mede-lijdende (hmpahrtica, confenfualis,) ontfteeking, en het gevolg van alle hevige ontfteeking in de Pisbuis Zij ontftaat zeer dikwils bij het gebruik W bougies, of bij het fteen-fnijden. uit de opeegevene oorzaaken. Laatere Schrijvers geeven dit wel toe, maar zij neemen daar bij aan dat het eift de plaats onder het toompjen verlaaten hebtende, en hooger op in de Pisbuis ingezogen z-jnde, ook weder, ter geneezing, naar voofen gelokt zoude moeten worden. Maar waar toe deeze onwandelingen van het gift waar van de Ontleed-kunde ons de onmogelijkheid leert? Het gift verlaat de plaats niet, alwaar het zig in den beginne des Druipers gevestigt heeft: de uitvloeijing houd alleenlijk op, vermits de ontftee- king  Venerische kiekte* ii.b, i. apd. ix, hooftst ï6t king dermaten de overhand genomen heeft, dat de openingen der flijm-affcheidende vaten geheel toegezwollen zijn. Onder de oorzaaken, die tot de zwelling der zaadballen aanleiding geven, behoord alles, wat de prikkeling en ontfteeking in de- Pisbuis vermeerdert.. Sterke beweging van het lichaam; wijn drinken; bijflapen; verkleuming van het zieke deel; prikkelende infpuitingen; en vooral hevig werkende purgeer-middelen. Bij de geneeswijze van den Druiper, door Boerhaave, Sydenham, en van Swieïen aangeprezen, door drastique ontlastingen, was de zwelling der zaadballen een zeer gewoon toeval: bij de nieuwe geneeswijze ontftaat zij zelden. Gaan wij deeze aanleidende oorzaaken naauwkeuriger na ,• zoo blijken zij dadelijk alle van dien aart te zijn, dat zij lichtelijk door den zieken, en den Geneesheer vermijd kunnen worden, lk heb dus ook bij mijne lijders niet dan allerzeldzaamst gelegenheid gehad, om eene zwelling der zaadballen te zien, en lk geeve ieder van hun de hoop, dat wanneer de zieke de hier boven opgegeven voorfchriften letterlijk en naauwkeurig in acht neemt, hij van deeze en zoortgeiijke pijnlijke toevallen, die op eenen opgeftopten Druiper gewoonlijk volgen, geheel bevrijd zal blijven. De zwelling der zaadballen ontftaat dus' al-  (6z C. ©ÏR.TANNER, OVER DE toos uit een misflag van den Geneesheer of van «ïen zieken, en wel verre het meest uit een mis» flag van den eerstgemelden, die door purgeermiddelen, of balfamen, of door ongepaste infpuiringen, dit toeval veroorzaakt. Heeft de zieke de hem voorgefchreven levensregelen niet naauwkeurig in acht genomen, of rs hij door een onkundig Arts behandelt geworden, en is'er door deeze ongepaste behandeling eene zwelling der zaadballen ontdaan: zoo moet, zonder verzuim, alles aangewend worden, om dit gevaarlijk en aller- fmertelijkst toeval weg te nemen. Bij de geneezing moet aanhoudend de hier boven opgegevene oorzaak in 't oog gehouden worden, en daar de zwelling der zaadballen eene buitengewoon hevige ontfteeking van de Pisbuis is, zoo koomt alles aan op het wegnemen der ontfteeking, waar na de uitvloeijing zig van zelf weder zal herftellen. Wij hebben gevolgelijk twee aanwijzingen ter geneezing: £ De ontfteeking en zwelling zoo fpoedig mogelijk te ver deelen. II. Derzelver gevolgen voor te komen. -Met opzigt tot de eerfte aanwijzing, plaatst men dadelijk eenige bloedzuigers aan de binnenzijde van het dije-been. Aderlaten heb Ik in den beginne nimmer noodig gevonden, maar bij vervolg, wanneer de ziekte reeds eenige dagen oud Ï5»  venerische ziekte. ii. b. I. afd. ix. höqft3t. if?j is* én zig een koorts daar bij gëvoegt heeft * word eene, naar maate van des lijders kragten ilerke aderiaating, hoogst noodzakelijk. Eert draag-beurs moet den zieken dadelijk worden aangedaan, om den gezwollen en pijnlijken zaadbal te onderfleunen. Ook is het zeer nood-Vj dat de zieke te bed gaa leggen, en daar in, iri een horifontaale ligging, op den hig, zoo veel mogelijk zonder zig te bewegen, rustig verblijven om de fpieren flap te houden, en allen toevloed der vochten naar het zieke deel voor te komen* Heeft de zieke zijne gewoonlijke itöelgang nieÊ gehad, zoo moet door een clijstéer [ $jo; La&is bubuli. 3. v U 01. Olivar. i. i. Sat. commun. 5. ft. M. F, Enema.~\ opening gemaakt worden, om alle prikkeling uiê den endeldarm weg te nemen. Dadelijk hier op zet men een ander clijstéer, met veertig of vijflië droppels Laudanum, [fy>. Infuf. Semin. Uni. I. vi. TinSti, Thebaic. Londin. gtt. xl—u M. F. Lfiema.] L 3 't geeïi  I IX1 HOOFTST. l 6f die plaats heen te lokken, welke het zelve, zoo zij zig inbeelden, verlaten heeft. Beide die geneeswijzen zijn derhalven juist tegen elkander bvergeftelt, en de eene moet noodwendig den lijder zoo veel nadeel doen, als hem de andere voordeel kan toebrengen. Wie van beiden de beste is, kan alleen "de ondervinding uitmaaken. Bij mij is dit reeds voorlang beflist, en Ik onderwerpe beide, met het grootfte vertrouwen, aan het oordeel van ervaren Artfen. Betrekkelijk de tweede aanwijzing, tracht men ook de gevolgen der ontfteeking, en van de uitspanning der vaaten voor te komen. Dit gevolg beftaat in eene verharding van het deel dat ontftoken is geweest. De eene bij-bal, of beide, of zelfs de eene of beide zaadballen, blijven grooter en harder, dan in den natuurlijken ftaat, en zijn meer of min pijnlijk. Dit noemt meo een verharden zaadbal, een vkeschbreuk. (Scirrhus tefticuli. Sarcocele.') Deeze tegennatuurlijke hardheid tracht men zoo mogelijk op te losfen: dan dit gaat doorgaans zeer moeijelijk. Is enkelijk de bij-bal verhard, zoo is 'er in 't geheel geen gevaar voor handen: maar wanneer de geheele zaadbal hard blijft, moet men, ten minften om den lijder gerust te ftellen, de verdeeliug beproeven. Ik zegge, om den lijder gerust te ftellen, dewijl op zig zelf die verharding met L 4 geeft  C. GIRTANNER, OVER BÉ geen gevaar hoe genaamt gepaart gaat, en men nimmer gezien heeft, dat een yleeschbreuk, na de ve erifche zwelling der zaadballen overgebleven, in een kanker zou zijn overgegaan, offchoon eenige Schrijvers het tegendeel verzekeren. De middelen, die door verfeheiden Schrijvers tot verdeeling worden aangeprezen, zijn veele in getal: dog 'er komen gevallen voor, waar in'zij allen niets helpen. De voornaamlle zijn de volgende: i. Braak-middelen. Zij brengen tot verdeeling der hardheid zeer veel te weeg, voor zoo verre zij eene fchudding verwekken,, welke de inzuigende kragt der opflorpende vaaten vermeerdert. Dit braakmiddel moet eens of tweemaalen ter week toegedient worden. [fyo Tartar. emet. gr. ii —iii. Pulv. Rad. Ipecacuanhae. gr. v i i i. S. Braak-poeder, in eens hï te nen.en, en Thee daar op te drinken.'] ft. &»ih. middelen,. inwendige en uitwendige, worden ?.eer aangeprezen; waarfchijnlijk Otft dat. de verharding na een yenerijchs*  VENERISCHE ZIEKTE. II. 33. I. AED. IX. HOOfTST. x6^ zwelling der zaadballen overig blijft: edog dezelve kunnen niets helpen. De inwendige niet, dewijl 'er geen venerisch gifc voor handenis, dat uit te delgen vale; want de verharding is Hechts het gevolg der fijmpathetifche onrfteeking. De uitwendige al mede niet; dewijl, wanneer men kwikzilver in den balzak inwrijft, de opflorpende vaten de kwik niet brengen in den zaadbal, maar in de lies-klieren. Maar bovendien zijn alle kwik middelen fchadeüjk, vermits zij de prikkeling en ontfteeking vermeerderen. 3. Scheerling, CCicuta) een beroemd middel, zedert de aanprijzing van Storck, Het word door zommigen zoo wel uit-, ; als inwendig gebruikt, en zeer geprezen. [ fy>. Extr. Cicutae. 3. i i. fi. Pulv. herh. Cicutae. 5. i. M, F Pill. gr. ii. confpergan*. tur pulvere cinnamomi. S. Met twee Pillen daags te beginnen,en langzaamerhand op te klimmen. lf. Herh. Cicutae. Micac panifi a. 5, i i. L 5 ■ >  I7O C GIRTANNER, OVER DE Coque cum fuffic. quant, la&is, ad confiftentiam cataplasmatis: cui adde. 01. Otivar. 3. i. S. Bij herhaaling warm op te leg* gen.] Dog Ik heb 'er nooit eenige werking hoe genaamt van gezien. 4.. De wortel of bast van Miferie - boom, (Mezeraeum) uitwendig en inwendig. [ ^a. Rad. Mezeraei recent. 3. i i. Coque in aq. fontan. tb. i i i. ad colat. ib. ii. S. In den beginne een half pond daags, en naderhand meer te nemen. 01 ^a. Cort. Rad. Mezeraei. 1. 0. Coque in aq. fontan. ib. v i. ad ïfc. iv. fub finem coblionis adde. Rad. Liquirit. W. i. cola. S. In het begin de helft, en naderhand het geheel op één dag in te nemen. Hf. Rad.  venerische ziekte. ii. b. i. afd. ix. hooftst. 17I. Vf>. Rad. Mezeraei recent. % i. coque in Aq. Fontan. tb. iii. ad tb. ii. dein adde Micae panis. Q. S. ut fiat cataplasma. S. Bij herhaaling warm op te leggen.'] . ........ ^ ^ « De meefte zieken kunnen bet inwendig gebruik van dit middel niet verdragen: het veroorzaakt hun walging en braaken. 5. Den wortel der Mandragora prijst Dr. Swediaur aan, om uitwendig tot een pap aan te leggen: Holberg prijst dezelve ook. De wortel, tot poeder gemaakt, word in melk gekookt, deeze melk word, tot de dikte van een pap , met kruim van brood gemengt, en de pap word warm opgelegt. Ik twijffel, of aan de pap, en derzelver warmte, niet meer valt toe te fchrijven, dan aan de Mandragora. 6". Flet Stalkruid. (Ononis) Een afkookzel van den wortel der Ononis Spinofia L. Acrel, en Meyer Abrahamson hebben goede uitwerkingen daar van gezien.. Rad.  %]<* c gihtanner, over de [fy. Rad. Ononidis fpinofae.ï. ii. coque cum Aq. Fontan. 1b. i. i3. ad 1b. L colat. adde Sacchari alb. 5. ii. S. Alle drie uuren twee lepelt vol te nemen. ] 7. Opium uitwendig in een pap opgelegt, noemt Fothergill het allerkragtigfte ontbirdmgs middel. 8. Het Uittrekzel van de Wolfs-wortel, (Extraclum Aconiti,) inwendig genomen > word door zommigen zeer geprezen. [ïjo. Extr. Aconiü. gr. iv. Sacchar. Alb. 15. M. exaciifime, terendo in mortario vitreo, & divide in xx parus aequales.~\ o. Gom Ammoniac met azijn van Zee-ajuin tot een dunne pap gekookt, en op linnen geltreken, opgelegt zijnde, word voor een zeer kragtig ontbindings-middel gehouden. 10. Het zoogenaamde Linimentum volatile, dagelijks drie of vier maaien in den bilnaad , en den balzak ingewreven, is, volgens mijne  venerische ziekte. ii. b. i. afd. ix. hooftst. 17 £ ne ondervinding, het kragtigfte middel tot verdeeling van hardigheden. [ ï$o. 01. Amygdal. dulc. i. i. 13. Spir. Sak Ammon. 5. ii. Mijceantur & agitentur iri phiala. ] n. Van de eleclriciteit hebben zommigen zeer goede werkingen in dit Huk gezien. Men laat zagte eledtrieke llagen door den ver- \ harden zaadbal gaan. n. De Campher -zalve, [ Tip. JJnguent. fimpl. I. i. Camphorae. 3. i. ilf.] in den balzak ingewreven, is insgelijks ter verdeeling zeer dienftig bevonden. 13. Dr. Swediaur geeft een middel op, her welk van Swieten mede aanprees, en 't geen hij zelfs verzekert eenmaal met voordeel gegeven te hebben. Het is eene ontbinding van Kreefc - oogen in Rhijnfehe wijn.  Ï74^ C' GÏRTANNER, OVER »Ë [fy. Lapid. cancr. praepar. 3*. u folve in ' Vini Rhenani opt. 3. xii, S. ''smorgens en 's avonds drie of vier eet- lepels vul daar van in te nemen. ] Welke bijzondere kragten ter verdeeling dit aard-achtig midden-zout hebben kan» valt niet wel te betoogen. Daar evenwel de ondervinding deszelfs verdeelende werking fchijnt te bevestigen, zoo waare het te wenfchen, dat daar mede meerder proeven gedaan mogten worden. 14. Wanneer alle opgegevene middelen niet helpen, zoo blijft 'er nog een ander ove^ rig, dat zomwijlen de hardnekkigfte hard* heden verdeelt heeft, maar met de grootfte omzigtigheid en voorzorg gebezigt moet worden: ik meene de inenting van den Bruiper. Men brengt een bougie, met het gift eens Druipers bevochtigt, in de Pisbuis , en tragt eene nieuwe uitvloeijing en Druiper te verwekken, om daar door den verharden zaadbal te verdeelen. Dit middel heeft in eenige gevallen geholpen, alwaar alle andere te vergeefs beproeft waren geworden. Het Druiper - gift doet wel niets  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. IX. HOOFTST. 175 niets tot de verdeeling; maar het inbrengen van een zuivere bougie verwekt reeds prikkeling, ontfteeking, en uitvloeijing genoeg, om de verdeeling te bewerken, zonder dat juist een venerisch gift daar toe vereischt word. Dat men het gift van eenen Druiper inbragt, beruste op de valfche vooronderftelling, dat 'er zedert den voorigen Druiper nog iets van het gift in den zaadbal is agtergebleven, het welk men voorwaarts moest lokken. Dan dat dit gevoelen geheel ongegrond is, heb Ik reeds hierboven bewezen: ik zoude dus in allen gevalle aanraaden Hechts een zuivere bougie in te brengen. De vleesch-breuk, uit eene venerifche oorzaak ontftaan, gaat nooit tot kanker over. Wanneer derhalven, gelijk dikwerf gebeurd, alle aangewende middelen niets helpen, zoo is desonaangezien voor den zieken geen gevaar, en hem blijft alleenlijk dit geringe ongemak bij, van den eenen zaadbal grooter en harder te hebben, dar» den anderen. TIEN-  \j6 ft GIRTANNER, OVER Dï 'Er zijn tweederlei zoorten van venerifche op* ftopping der Pis; -(Ifthuria venerea.) Eene fcherpe, (^«tó)-'die, met de heviglte toevallen gepaart gaande, altoos het gevolg van een buitengewoon hevige ontfteeking der Pisbuis is, en zig zomwijlen bij den Druiper voegt-, en eene flepende, (chroma) die niet op eens, maar langzamerhand ontftaat, endoorgaans het gevolg is van eene langduurige moeijelijke water-ma» king. (Dyfurla chronica.) Van deeze laatfte zal Ik beneden gelegenheid hebben om te fpreken: hier behandeie Ik alleen de èerstgemelde j namelijk de fcherpe opftopping. Uit even dezelfde oorzaaken, die Ik bij de zwelling der zaadballen reeds heb opgegeven, ontftaat zomwijlen bij den Druiper eene geheele opftopping van de Pis, met de vreeslijkfte pijnen vergezelt. Al wat de ontlteeking in de Pisbuis vermeerdert, kan ook deeze opftopping der Pis yeroorzaaken • en het hangt eeniglijk van toeval- li« TIENDE HOOFT STUK. i Van de 'venerifche opftopping der Pis.  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I.AFD. X. HOOFTST. Ijj ïige oorzaaken af, dat eene zwelling der zaadballen , of eene opftopping der Pis op die hevige ontfteeking volgt. Ze is de allerfcherpfte, hevigfte, en pijnlijkfte opftopping der Pis, die wij kennen. De uitvloeijing van den Druiper houd, even als bij de zwelling der zaadballen, oogenblikkelijk op. De kenteekens (Biagnofis) der ziekte zijn* uithoofde van den vooraf gegaanen Druiper, en de verftopte uitvloeijing, zeer gemakkelijk. Wat de voorzegging (Prognofis) betreft, zóo is dit toéval altoos mèt het grootite gevaar vermengt, en laat zig in veele gevallen niet anders dan door een fteek (pun&ura) in de blaas wegnemen. Ook zijn na het genezen der ziekte lichtelijk inftortingen te vreezert. Deeze venerifche opftopping der Pis, is even als de zwelling der zaadballen, een medelijdend toeval. (Morbus coufenfualis.) Het gift verlaat zijn zitplaats onder het toompjen niet, maar dë ontfteeking neemt de overhand. Al wat Ik van de zwelling der zaadballen gezegt hebbe, geld hier ook. De gevoeligheid van de lluitfpier der Pisblaas is tot eenen zoo buitengëwoonen graad vermeerdert, dat de prikkeling der pis eene krampachtige zamentrekking en lluiting derzelve veroorzaakt. Van het ontftaan van dit toeval is de fchuid' alJvl roos 5  1^8 C GïRTANHER, OVER DE loos, of bi] den zieken, door zig niet behoorlijk ïn agt te nemen, of bij den Arts, door eene ongepaste behandeling. Wanneer de manier van behandelen, hier boven bij de geneezing des Druipers opgegeven, mauwkeurig word in agt genomen, ontftaat deeze opftopping der Pis nimmermeer. Eenige Schrijvers hebben ook, ten aanzien van deeze ziekte, geftelt, dat het gift zijne oorfpronglijke plaats onder het toompjen verlaat, en in de Pisbuis hooger -op naar de blaas toe gaat, van waar het nu weder afgeleid zoude moeten worden. Hoe weinig zulke verplaatfingen van het gift te betoogen zijn, heb lk reeds bij de zwelling der zaadballen opgemerkt: maar 'er koomt hier nog een nieuwe grond bij, die het ongerijmde deezer verplaatfingen duidelijk aantoont, en genoegzaam bewijst, dat deeze opftopping der Pis enkel fijmpathetiséh is. 'Er vertoont zig namelijk ook bij een hevigen venerifchen witten vloed der vrouwsperfoonén zomwijlen eene opftopping der Pis, die volmaakt van denzelfden aart is, als bij de mansperfoonen. Dog hier kan zekerlijk het gift zulke omwandelingen niet gedaan hebben: hoe kwam het uit de moederfcheede in de Pisbuis? Een overtuigend blijk, dat dit geheele toeval enkel confenfued is, en van de snedelijdenheid der dealen afhangt. Wat  venerische ziekte. ii. b. i.afd. x. hooftst. 170 Wat de geneezing aanbelangt, zoo moet meri geen oogenblik laaten verloren gaan: maar men moet integendeel dadelijk de kragtigite middelen aanwenden, om te maken, dat de Pis haar uitloop heeft, anders is de zieke in het grootite levensgevaar. Men zet tot dat einde eenige bloedzuigers aan de binnen-zijde van het Dijebèenj en laat den zieken door een gewoon clijfteer, [ La£t. bübuli. i. v i. 01. olivar. i. ï. ' Sal. comm. §. iï. M. F. Enema.J den endeldarm van de misfchien voor handèti zijnde onzuivere itoffen, die de prikkeling zouden aanzetten, ontleedigen. Dadelijk na dat zulks heeft uitgewerkt, moet een pijn-ftillehd clijiteer [ fy>. Infuf. Semin. Lini. 1. v i. Tintl. Thebaic. Londin. gtt. xl fc, M. F. Enema.] gezet worden, 't welk zoo lang, tot dat de Pis uitvloeit, herhaald word. TefTens kan de vluchtige zalf M 2 [ty. ffl,  jgo C. GIRTANNER, OVER Dt [ fy. 01. Amygd. dulc. 3. i. 13. 5£w*. Ammon. 3. ii. Mifceantur, & agitentur in phiala. ] inden bilnaad, en den omtrek van het fchaambeen ingewreven, en inwendig het volgende drankje gegeven worden. [fy. Liq. anod. miner. Hofm. 3. i. Tinei. Thebaic. Londin. gtt. xxiv. Aq. Menth. piperit. %. 15. S. Bij het naar bed gaan, »p eens met water in te nemen.} Om het mannelijk lid worden omllagen gelegt van deeze Pap. [ Ejo. Sacch. Saturn. 3. i ï. folve in Aceti vini. i. i i i. dein adde Aq. deflillat. 1. xxiv. S. Biet kruim van tarwenbrood tot etn pap te mengen, enkoud, of ook warm op te leggen.'} In  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. X. HOOFTST. igf. In de meefte gevallen vloeit door deeze behandeling de Pis uit. Maar gebeurd dit niet, dan heb lk diktvils zeer nuttig bevonden, om met de voeten, tot over de kuiten, in ijs-koud water te zitten: de pis begon dikwils op hetzelfde oogenbük, dat de voeten het water aanraakten, uit te vloeijen, en Ik beloove mij daarom, bij ondervinding, van het koude voetbad in hardnekkige opiïoppingen der Pis zeer veel. Wanneer na het gebruik van dit middel de Pis niet wil uitvloeijen, zoo raaden alle Schrijvers eenparig aan het inbrengen van den Catheter. Hoe dit gefchieden kan, blijft voor mij geheel onbegrijpelijk. Bij eene gewoonlijke opftopping der Pis is het wel gemakkelijk den Catheter in te brengen, maar bij een opftopping der Pis, die het gevolg is van een verftopten Druiper, word de inbrenging van den Catheter, gelijk Ik bij ondervinding weet, in de daad onmogelijk. De opftopping der Pis is, in dit geval, het gevolg eener hevige ontfteeking: de Pisbuis is zoo ongemeen gevoelig, dat zij zelfs door de prikkeling der inloopende Pis zig reeds zamentrekt, en krampachtig toefiuit, waar uit zelfs de opftopping der Pis ontftaat: en des onaangezien wil men een Catheter, door die zoo gevoelige Pisbuis tot in de blaas brengen. Het gevolg daar van moet wezen , dat de-Pisbuis oogenblikkelijk na M 3 het  l82 C. GIRTANTÏER, OVER DE het inbrengen van den Catheter zig krampachtig zamen trekt, en allen verderen voortgang ten eenemaal belet. Aan de Lijders veroorzaakt men buiten noodzaak de vreeslijkfte pijnen, en vermeerdert de ontlteeking, die men moest wegnemen. Ook gaat intusfchen een groot deel van den tijd, in dit geval zoo kostbaar, verboren: om niet eens te gewagen van 'c gevaar, van de hevig ontftokene en gevoelige Pisbuis te kwetfen, en een algemeene Venusziekte te veroorzaaken. Ik raade derhalven, wanneer de Pisbuis oncftoken is, het inbrengen van den Catheter nimmer te beproeven. Het eenige middel blijft een fteek in de blaas door den endeldarm. Deeze operatie is gemakkelijk, niet pijnlijk, en neemt de kwaal op een oogenblik weg. Is de zieke bang voor de operatie, zoo doet men dezelve," onder het voorwendzel van hem een clijfteer te zetten, zonder dat hij het eens weet. Zijne pijnen zijn zoo. groot, dat hij die kleine fteek naauwlijks gevoelt. Deeze operatie kan zelfs de allerongeoeffendfte verrigten, en daar ieder Heelmeefter de behandeling daar van weet, zoo houde Ik het voor overtollig daar van meer te zeggen. In zulke dringende gevallen dunkt het mij een gwote miSflag te wezen, om nutteloos den tijd te verliezen, en de Lijders buiten noodzaak fmerten ^e veroorzaken. Na.  venerische ziekte, ii. b. lafd. x. hooftst. 183 Na dat de blaas, door eenige van de opgegeven middelen, ontledigt is geworden, moet de Druiper, op de reeds befchrevene manier, geneezen worden. Dog de zieke moet tot na het afloopen der geneezing, het bedde niet verhaten, om eene inftorting voor te komen, die in dusdanig geval altoos te vreezen is. Den draagbeurs moet hij ook niet weg laaten; anderzints ontftaat 'er ligtelijk een zwelling der zaadballen. >ooc><^>ooo) 3. Tinctuur van Spaanfche vliegen. Van dit middel zoude Ik eerder kwaade dan goede uitwerkingen verwagten, offchoon het zeer aangeprezen is geworden. Het veroorzaakt altoos een Droppel-pis, ( Stranguria,) en vermeerdert de prikkeling in de Pisbuis. 4. Durande prijst Dulcamara aan. 5. De Kina in poeder, of in een aftrekzei met kalkwater, [ fy>. Cort. Perm. opt. pulverifat. §. i. C. Infunde in Aq. calc. recenter parat ae, Ib. i. per 24.■ horas, faepe agitando vas, dein cola. S. Dagelijks drie of vier maal een theekop vol te nemen. J of met rooden wijn. Fty. Cort. (a) Cullen, kiïurcs onthemateria medica. Lenden 1773. 4- pag. 255. N 3  |p8 c. girtanner, over DE [fy, Cort, Peruv. opt. pulver i'fat. %. ii, Caryophyll. aramat. 5. f5. Infunde in Vini rubri ib. i. per 24. hor as, faepe agitando vas, turn cola, S. Dagelijks drie of vier maal een theekop vol te nemen. ] 6. Schillen van Oranje-appelen. [ 1^. Cort. Aurant. pulverifat. 1. i. f3. Infunde in Vini rubri, optimi , rè. i. {3. />zV. ■Stf/'- Ammon. cum cake viva parat. %■ ii. S. Zei droppels daar van op ieder once water te mengen.\ 4. Een,  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. XIII. HOOFTST. 2ot- . 4. Een ontbinding van witte Vitriool in water. [^.. Vitrioli alb. gr. iii. folve in ■ Aq. deflillat. 1. v i i i. S. Om in te fpuiten.] 5. Een aftrekzei van Galnooten. 6. Een ontbinding van opgeheven bijtende kwik. (Sublimaat.} De Heer Toog verhaak een geval, alwaar de infpuiting eener ontbinding van Sublimaat goede dieniten deed. [ Mercur. fubl. corrof. gr. L folve in Aq. deflillat. § xviii. S. Om in te fpuiten.] 7. Zoete kwik met water of flijm, [^3. Calomel. opt. o. 13. Aq. deflillat. 1. v i i i. ■Mifce agitando. S. Om in te fpuiten.] N 5 2. Van  £££ C. CTRTANNER, OVER DE S. Van de infpuiting van ontbonden bijta* den fteen heb Ik ook zeer goede werkingen gezien. [ty. Lapid. cauftic. Chrirurg. 3. Ö. Aa. deflillat. 3. vi. cote />er chartam. S. M C. GIRTANNER, OVEft DÉ eenige onmatigheid van den zieken daar van dë oorzaak is. Eindelijk word deeze opftopping varï water een aanhoudend en fleepend ongemak; 'er ontftaat eene ifchuria uretkralis; de Pis, die in de Pisbuis word te rug gehouden, prikkelt dezelve, en veroorzaakt ontfteeking en vercttering, etter-gezwellen, en pis-fistels in den bilnaad. De zieken lijden meer in den winter dan in deri zomer, en meer bij koud, dan bij warm weder. In de ukfehieting vsn het zaad gevoelen zij eene" hevige pijnlijke branding. De kemeekens (diagnofïs,) zijn gemakkelijk; de ziekte kan met geene andere verwart worden. De voorzegging (prognofis,) is niet zeer gunftig. Naauwlijks is 'er eene langwijliger, hardiiekkiger, en moeijelijker weg te nemen ziekte,-, dan deeze vernaauwing der Pisbuis, wanneer zij tot op een zekeren graad is toegenomen. Altoos is de vernaauwing der Pisbuis het gevolg van één of meer hevige Druipers. Zij ontftaat zeer langzaam, en word dikwils eerst nö verloop van aeht, tien, twaalf en meer jaaren voor den zieken zoo lastig, dat hij hulpe zoekt. De ftraal der pis neemt Hechts langzamerhand af, en de zieke zoekt geene hulp, zoo lang hij geene pijnen gevoelt. Door dit verwijl word de ziekte altoos reeds zeer erg, voor dat hij de hulp van den Geneesheer begeem in  venerische ziekte. ii. b. i. AFD. xiv. hooftst. lof In den naauwften zin van hec woord is dit ongemak niet venerisch. De vernaauwing is alleen? hec gevolg van eene vooraf gegaane ontfteeking der Pisbuis. Eenige Schrijvers hebben zelfs ontkent, dat de vernaauwing door deeze ontfteeking veroorzaakt zoude worden: het dunkt hun onbegrijpelijk , dat de ontfteeking van den Druiper na zoo veele jaaren nog gevolgen zoude kunnen hebben. Hunne redenen zijn de volgende: ii Zoo de vernaauwing een gevolg der ontfteeking van den Druiper was, zoo moest zij op die plaats ontftaan, alwaar de ontfteeking bij den Druiper voornamelijk haar zetel heeft; onder het toompjen in de groeve van Morgagne; dog op deeze plaats vind men ze nooit. £. In andere deelen van het lichaam, bij voorb. inde keel, ontftaan dergelijke vernaauwingen, zonder vooraf gegaane ontfteeking. 3. Men vind vernaauwingen in de Pisbuis bij lieden, die nooit van eenig venerisch toeval zijn aangedaan geweest. De Heer Hunter verhaalt een geval, dat een jongen van negentien jaaren, reeds elf jaaren lang, en dus zedert zijn achtfte jaar, aan zulk eene vernaauwing laboreerde, en een ander geval van een kind van vier jaaren, het welk eene vernaauwing in de Pisbuis hadde. Edog  Ede- deeze tegenwerpingen haten zig, zoo Ik £ tóstaste, door de volgende tegen-redenen zeer overtuigend wederleggen. ,, Men moet zig daar over niet verwonderen, dat deeze vernaauwingen niet onder net toompjen, de plaats daar het g^buifV^ maar op andere plaatfen van de Pisbui» ont ftaan:zij zijn ja niet het gevolg der venenfche prikkeling, maar van de door de prikKeling veroor aakte ontfteeking.. Maar nu is de geheele Pisbuis bij den Druiper fijmpatheasch ontdoken, en aan het onj^ Leelte derzelve is gemeenlijk de ontftee lingheviger, dan op de phats zelve alwaar het ^zijnzetelhee,f:-keel is,z00alsde a De vernaauwing in de keel is, zo Ontleedkunde toont, van een geheel anderen aart, als die in de Pisbuis. Deeerstgemelde is een enkel krampachtige zamen«rekking; die in de Pisbuis daar en tegen een dadelijke vernaauwing. , Zekerlijk zijn 'er voorbeelden, dat zulk 3 eene vernaauwing van zelf, zonder een voorafgegaanen Druiper, ontftaat: maar der-eliike allerzeldzaamfte gevallen zijn alleen uitzonderingen van den algemeenen Regel. . ., 4. Zeer dikwils neemt de vernaauwing onmid-  Venerische ziekte» ii.b. i.afd» xiv. hooftst. $oq delijk na den Druiper een aanvang, en neemt geduurende tien, twaalf en meer jaaren aanhoudend toe. 'Er kan waarlijk geen twijffel omtrent de oorzaak der ziekte meer overig blijven. Anderzints geloofde men, dat bij de vernaauwingen in de Pisbuis vleesachtige uitwasfen in dezelve voor handen waaren, die na de zweer, welke men den Druiper toefchreef, ontftonden. Edog deeze vleeschachtige uitwasfen, of zoogenaamde carunculi, zijn, zoo als de ontleedingen bewijzen, loutere voortbrengzels der verbeeldings-kragt. De vernaauwing ontftaat, door dien een gedeelte van de Pisbuis, door de uitvloeijing van de vochten, (lympha,') die met eene hevige ontfteeking altoos gepaart gaat, onnatuurlijk verdikt en verhart word, welke verharding bij vervolg altoos toeneemt, en eindelijk het canaal van de Pisbuis geheel toefluit. De geneezing*der vernaauwing is tweeledig: de verzagtende, (palliative,) en de grondige, ( radicaale,) geneezing. Door de verzagtende geneezing verftaa Ik die geneezing der opftopping van de Pis, waar toe de Geneesheer gemeenlijk geroepen word. De zieke, welke reeds zedert langen tijd befpeurde dat de ftraal van zijn Pis afnam, heeft deeze of geene onmatigheid begaan, en kan nu geen waO ter  si0 C. GIRTANNER, OVER DE ter loozen; hij laat dus den Geneesheer roepen. Dit is de fleepende venerifche opftopping der P«5 waar van Ik hier boven reeds gewag gemaakt hebbe. In dit geval beproeft men eerst de middelen, ten aanzien der fcherpe opftopping der Pm opgegeven. Wanneer deeze niet helpen, blijft er niets overig, dan het inbrengen van den Ca theter, 't geen niet te lang moet worden uitgeftelt. De Catheter moet altoos uit elastieke harst vervaardigt, en zoo dun mogelijk zijn, dewijl de Pisbuis tegen - natuurlijk vernaauwt is. De lijder legt zig op den rug; de Heelmeefter plaats zig aan de linke zijde, beftrijkt de geheele lengte van den Catheter met boom-olie, vat daar op, met den voor-vinger, middellte vinger, en duim van de linke hand het lid van den zieken agter het Roeden-hoofd, en trekt het zachtkens naar zig toe, om het te ontplooijen en te fpannen. Tusfchen dezelfde vingeren van de regte hand houd hij den Catheter, (Ik fpreek altoos van een elastieken,) op een affland van één of twee duimen van deszelfs einde, welken hij in het Roedenhoofd inbrengt. Langzamerhand brengt hij dee ze lengte van twee duimen in de Pisbuis, gaat dan met de vingeren weder twee duimen te rug, brengt dezelve ook binnenwaarts en gaat op die manier voort, totdat de Catheter in de blaas is, en  Generische stekte, ii.b. ï.afd. xïv. hooftst. 21 i , en de Pis uitloopt. Stoot hij ergens tegen aan, of gevoelt hij eenigen tegenftand, zoo moet hij zekerlijk niet met geweld voortduwen, maar hij moet eenige oogeablikken wagten, en dan eerst weder voortftooten. Zulk een tegenftand is dikwerf niets dan een krampachtige zamenfluiting der Pisbuis, die ^oor de prikkeling van den Catheter veroorzaakt word, en in weinige minuuten overgaat. Wil men met geweld doordringen, zoo fluit zig de Pisbuis om den Catheter zoo vast te zamen, dat alle verdere inbrenging onmogelijk word. Zomtijds komen 'er bij het* inbrengen van den Catheter eenige droppels bloed üit de Pisbuis; maar dit heeft gemeenlijk weinig ■te beduiden. De grootfte tegenftand ontmoet men bij den hals van de blaas, maar men neemt dit hgtelijk weg, door hem met den vinger in den endeldarm te hulp te komen. Heeft de Catheter een tijd lang in de blaas geftoken, zoo bevind men bij het uittrekken, dat hij door de warmte is week geworden. Men wascht hem af in koud water, en legt hem op een koude plaats, waar door hij weêr hard word. Naderhand gevoelt de zieke altoos meer of min branding in 't wateren, dewijl de flijm van de Pisbuis door den Catheter is weggenomen. Bevind men, dat het onmogelijk is den Catheter in te brengen, zoo doet men een proef met 0 2 een  \tï C. GIRTANNER, OVER DÉ een dunne in olie gedoopte darmfnaar. Kan men deeze ook niet inbrengen , zoo blijft 'er geen ander middel overig, dan de operatie, van welke Ik hier boven, bij de fcherpe opftopping der Pis, reeds gefproken hebbe. ■ De grondige geneezing der vernaauwingen in de Pisbuis gefchied door middel van een bougie. De handgreepen, waar op het ten deezen alles aankoomt, laaten zig moeijelijk befchrijven, en alleen door eene lange ondervinding leeren. Ik zal egter beproeven, om de geheele behandeling zoo klaar mogelijk ter neder te ftellen. De Franfche Heelmeefter Daran heeft de grootfte verdienfte, door het eerst de nuttigheden der beugies aangetoont te hebben. Voor zijn tijd bediende men zig van tinne en loode buisjens, die men in de Pisbuis inbragt; dpg welke door hunne prikkeling en gebrek aan buigzaamheid meer nadeel dan voordeel deeden, en zomwijlen wel geheel in de blaas afbraken. In het gefchrift, het welk. Daran, tot lof van zijne door hem uitgevondene bougies, uitgaf, heerscht wel doorgaande de zwetzende taal van eenen Charletan, maar, uit hoofde der gewigtige en nuttige uitvinding, verdient hij, dat men hem zijne grootfpraak en zijne onwaarheden vergeeve: gebreken, die in alle andere gevallen verdienen zouden door de diepfte verachting van het Publiek geftraft te worden. ■ °P  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AID. XIV. HOOFTST. 1 I 3 Op de hoofdftoffe van de bougie koomt het in 't geheel niet aan, dewijl zij niet medicinaal, maar enkel mechanisch werkt, door de prikkeling, en de uitzetting der Pisbuis, welke zij veroorzaakt. De beste manier om ze te bereiden is de volgende. Men doopt een ftuk lijnwaat, kegelvormig gefneden , in gefmolten fcwasch, neemt het 'er uit, draait het half koud te zamen, en rolt het tusfchen twee marmerfteenen, tot dat het de behoorlijke hardheid heeft, (a) Een goede bougie moet hard en vast, en niet te dik, niet te puntig, zeer glad, en in derzelver geheele lengte (de punt uitgezonden) van gelijke dikte zijn, ook in haar zamenftelzel geene prikkelende middelen bevatten, Dewijl de bougie alleen werkt door de uirfpannmg, welke zij veroorzaakt, en door ontlreekin^ en verettering, die zij verwekt, de tegennatuurlijke verdikking in de Pisbuis verdeelt : zoo vloeit de Slijmdruiper, die met de vernaauwing gepaart gaat, geduurende het gebruik der bougies fterker dan te vooren. De beste bougies zijn die van elastieke harst. Met een dunne begint men altoos, en gebruikc lang- O) B. Biu's Syflem of Surgery vol. 2. />. 207. alwaar taen de bereiding opzettelijk befchreven vind. O 3  214 C. CIRTANNER, OVER DE langzamerhand een die dikker is, naar maate de Pisbuis verwijderd word. Bij het inbrengen handelt men op de volgende wijze. De beste tijd is des morgens, eer de zieke opftaat. De lijder moet eerst zijn water looien, en naderhand zig op den rug leggen. Dan zoekt men een dunne bougie uit, en beftfijkt dezelve met olie. Daar op neemt de Heelmeefter, met de drie eerfte vingeren van de linke hand, het Roeden-hoofd, en trekt het lid uit elkander, waar door de Pisbuis zig ontplooit, en gelijk word. Met de rechte hand brengt hij de bougie langzaam in, tot dat hij tegenftand ontmoet. Gaat de bougie met een zagte drukking door, zoo heeft men zijn oogmerk bereikt. Gaat ze niet door, zoo trekt men ze dadelijk weer uit, ftelt de proefneeming uit tot den volgenden dag, en kiest dan een dunner bougie, of liever een darmfnaar: dewijl dezelve doorgaat, daar geen bougie lean doorgaan, en ook meer uitfpant, dewijl zij door de vochtigheid der Pisbuis opzwelt. Een handgreep, die zomwijlen zeer dienftig is,^ beftaat hier in, dat men de bougie, na dat zij in de Pisbuis is ingebragt geworden, zachtkens tusfchen den duim en voorfte vinger rok, en alzoo door een zagte drukking op de vernaauwing dezelve doorbrengt. Heeft men de bougie door d© vernaauwing doorgebragt, zoo duwt men dezelve  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. XIV. HOOFTST. II5 ve omtrent nog een vingerbreed dieper, dog ook niet meer, ten einde het gezonde deel der Pisbuis niet te zeer te prikkelen. Men laat dezelve 'er nu zoo lang in fteeken, als de lijder het verdragen kan: zoo dra hij over pijnlijkheden klaagt, moet dezelve 'er uic genomen worden; dan hij gewent zig al langzamerhand, om een vreemd lichaam in de Pisbuis te verdragen. Hoe langer de lijder, zonder al te groote pijnen, de bougie in de Pisbuis verdraagt, hoe fchielijker hij genezen word. Wanneer ook zelfs de dunfte darmfnaar door de vernaauwing kan worden doorgebragt, zoo kan men den zieken vooraf verzekeren, dat hij vastelijk zal geneezen worden. Geduld is den Geneesheer en den zieken beiden noodig. De geneezing dog gaat allerlangzaamst, en men moet niet te fpoedig moede worden om proeven te doen. Zomwijlen is men den èenen dag niet in ftaat zelfs de dunfte bougie in te I brengen, en den volgenden dag vind men dat zeer gemakkelijk. Zoo gaat het in "t begin dikwils weeken lang voort. Den eenen dag kan mén de bougie inbrengen, den anderen weer niet: men moet egter den zieken nietvermoeijen, maar men moet met geduld voortvaaren: zoo doende zal men op het einde alle deeze zwarigheden wel te boven komen. Zomtijds trekt zig de Pisbuis krampachtig te O 4 za-  aio* e. GIRTANNER, OVER Dl zamen, en belet de verdere inbrenging der bougie. In dit geval moet men Hechts, met twee vingeren van de linke hand, den bilnaad zachtkens wrijven, en intusfchen met de rechte hand bij aanhoudenheid de bougie langzamerhand infchuiven, en zoo doende zal de kramp fpoedig ophouden, Zoo dra de zieke over pijnen klaagt, moet de bougie, gelijk Ik reeds gezegt heb, uitgenomen worden. Verzuimt men dit, zoo word de ontfteeking in de Pisbuis te hevig, en dan kan men, veele dagen of weken lang, in 't geheel geene bougie meer inbrengen. Langzamerhand leert de lijder dezelve beter te verdragen, en dan moet men ze 'er ook langer in laaten. De Heer H u nter had zieken wier Pisbuis zoo gevoelig was, dat het weken lang duurde, eer zij de bougie vijf of tien minuuten lang in dezelve verdragen konden: naderhand verdroegen zij de bougie uuren lang, zonder eenige hinder. Eindelijk laat men de bougie bij aanhoudenheid dag en nacht in de Pisbuis. Zomwijlen dringt de bougie, na dat zij tot aan de vernaauwing gekomen is, nog dieper voort. Men denkt, dat zij in de vernaauwing is ingedrongen, dog de punt heeft zig alleen gebogen. Om zeker te wezen, of dit al of niet het geval j§, laat men de bougie los j fpringt ze te rug, da$  VENERISCHE ZTEKTE. II. B. I. AFD. XIV. HOOFTST. 21 ? dan is ze gebogen: blijft ze liggen, zoo is zij wezentlijk ingedrongen. Zomwijlen bevind men bij het uittrekken, dat de punt der bougie eenigzints in de breedte gedrukt of plat geworden is: zoo verre zij zamengedrukt is, zoo verre is zij in de vernaauwing ingedrongen. Langzamerhand worden altoos dikkere bougies ingeftoken, re„ 0p die wijze de Pisbuis allengskens verwijdert. Heeft men dezelve eerst zoo wijd gemaakt, dat een bougie van gewoonlijke dikte 'er doorgaat, zoo Iaat men den lijderen een proef neemelT, om ze zig zelf in te brengen. Hij leert dit fpoedig, en de Heelmeeiler word daar door van veele moeite ontheven. De lijder egter moet in het begin naauwkeurig onderrigc worden. Voorden zieken is het noodzakelijk zelfdeéoagies te kunnen inbrengen. In den grond is de geneezing altoos enkel palliatief, en zoo dra hij geene bougies meer draagt, koomt zijn voorige kwaal weerom: hij moet derhalven bij aanhoudenheid, waar hij zig ook ophoud, een voorraad van bougies van onderfcheide dikte bij zig dragen, en ze zig ook zelve kunnen inbrengen. Geduurende de geneezing, moet de zieke een zeer ftrenge levens-regel in acht nemen, en alle zoort van onmatigheden zorgvuldig vermijden. De vloeijing van den Slijmdruiper houd niet eer0 5 de?  ai8 C. GIRTANNER, OVER DB der op, voor dat de vernaauwing geheel is weggenomen. Zomwijlen zijn 'er meer vernaauwingen agter ' malkander: in dit geval tragt men de bougie door alle dezelve, de een na de ander, door te brengen. Bij het gebruik der bougies ontftaan altoos m het begin meer of min hevige toevallen, als gevolgen der prikkeling, welke het vreemde lichaam in de Pisbuis veroorzaakt. Vooral heb lk zeer dikwils befpeurt: bezwijmingen: koud zweet over het ganfche lichaam: koortsachtige toevallen- walging: branding der Pis: lies-gezwellen: zwelling der zaadballen: enz. Gemeenlijk houden deeze toevallen na een paar dagen van zelf weêr op. Daar zij echter ontftaan, moet men zeer omzigtig zijn, en de bougie niet te lang in de Pisbuis laaten liggen. Wanneer de bougie door de vernaauwing is doorgedrongen, en de lijder dezelve, zonder bezwaar, dag en nagt in de Pisbuis draagt, zoo moet het buitenwaards fteekende einde omgebogen, en met een bandjen agter het Roedenhoofd vast gemaakt worden: anders word de bougie des nachts lichtelijk in de Pisbuis naar binnen getrokken, welke zig dan krampachtig zamentrekt, en de bougie influit. Gebeurt zulks, en is de bougie Hechts een of twee vingeren agter het  VENERISCHE ZIEKTE. U.B. I. AFD. XIV. HOOFTST. 4lg het Roedenhoofd, zoo kan men op de volgende wijze beproeven, om ze naar buiten te brengen. Men plaatst de linke hand onder den balzak, ert zoekt het einde der bougie op. Zoo dra men het gevonden heeft, houd men het vast, en duwt nu met de rechte hand langzaam de Pisbuis agterwaarts, over het andere einde. Op deeze wijze gelukt het zomtijds nog de verlooren bougie weder te vinden, en naar buiten te brengen: maar word ze geheel in de blaas te rug getrokken, zoo moet de operatie van het fteen-fnijden gefchieden. Word de bougie niet zeer voorzichtig en langzaam ingebracht, of floot de Heelmeefter, zonder den loop der Pisbuis naauwkeurig te volden de bougie met geweld in, zoo ontftaat een nieuwe buis over de Pisbuis heen In plaats van in de vernaauwing in te dringen, koomt de bougie in eene der maanvormige openingen der Slijmklieren , de Heelmeefter gevóelt tegenftand, gelooft, dat het de vernaauwde plaats is, wil met geweld' doordringen, e,n maakt een nieuwe buis, door te corpora cavermfa recht naar den bilnaad toe. Is 'er zulk een buis ontftaan, zoo blijft 'er geen ander middel overig, dan eene infnijding van buiten. Men brengt een houten cijlinder, van de dikte van een bougie, zoo wijd men kan in de Pisbuis in, zoekt van buiten het einde van den cij- lin-  22.0 C. 61RTANNER, OVER. DE linder, en maakt op den zeiven van buiten een infnijding van een duim lang. In de infnijding brengt men eene fonde, en ftoot dezelve door de vernaauwing, voorwaarts tegen het Roedenhoofd aan. Om zulk een buis nog meer te verlengen, is hetnoodig, bij elke vernaauwing der Pisbuis den zieken te vragen, of hij reeds voorheen bougies gebruikt heeft. Beantwoord hij die vraag met ja, zoo vraagt men verder; of zij door die vernaauwing meer of min doorgedrongen zijn? Zijn ze doorgedrongen, zonder eenige beterfchap te befpeuren, zoo is vermoedelijk een nieuwe buis voor handen, en in dit geval moet de bougie niet meer gebruikt worden: want dan is 't onmogelijk dezelve door de vernaauwing door te brengen. De Heer Hunter heeft in zijne Verhandeling over de venerifche ziekte hier over zeer uitvoerig gehandelt. 'Er is nog een ander zoort van vernaauwing der Pisbuis, welke van die geene, waar van Ik tot dus verre gefproken hebbe, gansch onderfcheiden is, en ook zomtijds eene opftopping der pis veroorzaakt. Zonder dat de Pisbuis op deeze of geene plaats tegen-natuurlijk verdikt zij, is zij evenwel vernaauwt, door een lleepende krampachtigheid, die bij aanhoudenheid voortduurt; juist dezelfde ziekte, als de zoo dikwerf voorkomende vernaauwing van den flokdarm. Deeze  VENERISCHE" ZIEKTE. II. F. I. AFD. XIV. HOOFTST. 11 f ze krampachtige zamentrekking der Pisbuis ontftaat dikwils bij lieden, die in korten tijd te meermaalen een Druiper gehad hebben, en met prikkelende infpuitingen zijn behandelt geworden. De lijder befpeurt, dat de ftraal van zijn Pis afneemt, hij kan niet dan met veel aandrang zijn water maken, en de blaas Hechts tot op de helft ontleedigen. De laatfte droppels droppelen zeer langzaam uit, en in de bijflaap word ook het zaad niet met de behoorlijke kragt voortgedreven, waar door de zieke onbekwaam tot het kinderteelen word. Men herkend dit zoort van vernaauwing daar aan, dat eene ingebragte bougie zomwijlen zeer gemakkelijk ingaat, en op een ander tijd in 't geheel niet ingebragt kan worden. Door lang aanhoudende, en dikwils herhaalde inwrijving der vluchtige zalve (lïnimentum vola«7e,) in den bilnaad, of door een aldaar gelegde blaartrekkende pleifter, is men dikwils zoo gelukkig, om deeze vernaauwing, die geene bougies vordert, te geneezen. VIJF-  C. GIRTAtfNER., OVER BS VIJFTIENDE HOOFTSTUK. Van de Etter-gezwellen (Abfcesfen,) en Pijp* zweeren (Fiscelen,) in den Bilnaad. In het voorige Hooftftuk heb Ik van de vernaauwing der Pisbuis en derzelver geneezing in die gevallen gehandelc, in welke de zieke nog ter bekwaamer tijd hulp zoekt. Zomwijlen egter gaan daar mede geene dringende toevallen, geene opftopping van water gepaard; de zieke gevoelt wel altoos toenemende moeijelijkheden in het waterloozen, maar geene eigentlijk gezegde pijnen, en laat alzoo der ziekte haaren loop. In zulk een geval gebeurd het volgende: de Pisbuis word altoos naauwer; de opening, door welke de Pis moet doorvloeijen, altoos kleiner; de Pis hoopt zig op tusfchen de blaas en de vernaauwing, (vermits zij van wegen de fluitfpier, die den hals van de blaas toefiuit, niet in de blaas te rug kan loopen); hec agcerfte gedeelte van de Pisbuis zwelt op; de prikkeling der Pis veroorzaakt oTitfteeking en vereccering; hec inwendig bekleedzel der Pisbuis verettert; .de Pis dringt in  VENERISCHE ZIEKTE. Ii, B. I. AFD. XV. HOOFTST. <2C,g in bet celluleus weefzel van den baJzak, en bilnaad, breekt eindelijk door den bilnaad, en veroorzaakt een fistuleufe Pis-zweer. Des .lijders leven lang geduurende ontlast zig nu de Pis door deeze opening, en de Pisbuis fluit zig ganfchelijk toe. De zieke is in eenen deerniswaardigen toeHand. "Wagens den ondraaglijken flank, die de fteeds uitdruppelende Hinkende Pis veroorzaakt, ontwijken hem zijne vertrouwdfte vrienden, en zijne naafte bloedverwanten. Geneesheeren en Heelmeefters verhaten hem als ongeneeslijk. Eenzaam, hulpeloos, voor zig zelf en voor anderen ondraaglijk, befpeurt hij dagelijks den langzaamen voortgang eener invretende kwaal, waar van hem niets dan de dood bevrijden kan. De ontfteeking neemt toe, 'er ontflaan etter-holtens van alle kanten, een fleepende koorts verteert langzamerhand de levenskrachten, en wanneer die verteert zijn, maakt de reeds zoo lang vuuriglijk, dog vrugteloos gewenschte dood, ■aan deezen verfchrikkelijken toefland een einde. Eer nog de fistel in den bilnaad uitbreekt, ontftaan door de ophouding der Pis in het celluleus -weefzel fteenachtige verhardingen, kleine fteer'tjes, die door haare geduurige prikkeling de ontfteeking tot in den hoogften graad vermeerderen. Door de prikkeling der Pis, die in de blaas word teruggehouden, word de toevloed der vochten naar  i24 C, G1RTANNER, O.VÊTL E>* naar dit deel vermeerdert, de blaas word dikkef* meenigmad een halve vinger dik, gelijk de Heer Hont-er in zeker geval gezien heeft. De Pislijders zelve fpannen zig onnatuurlijk uit. In zwakke, flappe lichaamen gaat de ontlteeking niet tot verettering, maar dadelijk tot koud vuur over. De balzak en de zaadballen worden door het koud vuur aangedaan, en de lijder fterft. Gemeenlijk voegt zig daar bij een hevige koorts, zomwijlen met brakingen gepaart, zontwijlen met een naar Pis riekend zweet. Is de Pis eenmaal in het celluleus weefzel ingedrongen, zoo kan de verettering, die zig door een kloppende pijn fpoedig aankondigt, niet worden voorgekomen. Gemeenlijk breekt het Ettergezwel in den bilnaad open , en veroorzaakt een fistuleufe Pis-zweer, zomwijlen ook in de Pisbuis Zoo dra men van buiten het Etter- gezwel in den bilnaad voelen, en duidelijk eene golving befpeurenkan, moet het zonder uitftel geopent worden. Eene holle fonde word in de Pisbuis, tot aan de plaats daar de vernaauwing is, ingebracht, het einde der fonde van binnen- naar buiten-waarts gedrukt, zoo dat men die van buiten duidelijk voelen kan, en op de fonde eene infnijding gemaakt. Deeze infnijding word door de vernaauwing, tegen de blaas aan, tot op de ; plaats, daar de Pis zig op één gehoopt heeit, ,  Venerische mekte. n. B, IiAIU Xv.H00FtST# ^ verlengt, en de Pis vliet dadelijk uit. Nu brengt men door de Pisbuis een catheter tot in de blaas, en heelt de wonde over de cacheter heen De catheter blijft leggen tot dat de wonde geheel geneezen is. Deeze geneezing echter is aan veeJe zwarigheid onderworpen. ZESTIENDE HOOFT STUK. Van de zwelling en verharding der 'Voorflap (Iers. (Prolhtae.) Van alle de deelen Hi<» fe?: j ts . v,. ,. ,.., uceicn' die bij den Druiper doof fijmoathie lijden, word 'er geen fchielijker aangetast, dan de Proflata. Meer of min zwelt dezelve altoos op, en zomwijlen, (wanneer de Ormper met hevige toevallen vergezelt gaat of wanneer herhaalde Druipers in korten tijd' op eikander gevolgt zijn,) blijft zij, «Ift na de volkomene geneezing der ziekte, gezwollen, .grooter en harder, dan in de natuurlijke gefteltheid. Haroheid en zwelling nemen bij vervol langzamerhand toe, zonder dat 'er de zieke on° gemak van heeft, tot dat eindelijk de PrOftam ' zoo  Zl6 C. GIRTANNER, OVER DE zoo groot word, dat ze den hals der blaas geheel of ten deele verftopt, naar maate zij tot in de blaas inzwelt. De zieke heeft in dit geval pijnen als van de Heen, de ftraal van zijn Pis neemt langzamerhand af, de uitfchieting van het zaad is pijnlijk, en nu eerst zoekt hij de hulp van den Geneesheer. Deeze ziekte is ook geen onmiddelijk, maar doorgaans een laat gevolg van den Druiper; zij ontftaat ongemerkt, langzaam, en valt eerst na tien, vijftien, en meer jaaren den zieken moeijelijk. Zoo zeldzaam deeze ziekte zich bij jonge lieden opdoet, zoo meenigvuldig koomt zij bij oude heden voor. 'Er zijn weinig oude wellus-, tige lieden, die niet meer of min aan eene verharding der Proflata leiden. Zelden houd men deeze ongemakken voor het geen zij zijn, voor gevolgen van een herhaalden Druiper in de jonge jaaren; men rekend ze Hechts onder de meenigvuldige gebreken van den ouden dag. Met de zwelling der Proflata gaat gemeenlijk een Slijm-druiper gepaart; de Geneesheer houd dus deeze ziekte bijna altoos voor een vernaauwing der Pisbuis, tot dat een naauwkeuriger onderzoeking het tegendeel leert. De zwelling en verharding der Proflata weet men aan de volgende kenteekenen. I. Heefs  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. XVI. HOOFTST. I. Heefede zieke bij de vooraf gegaane Druipers, en een tijd lang daar na, op het oogenblik der zaadfehieting, een bijzonder fteekende en brandende pijn in den bilnaad gevoelt. S. De ingebrachte bougie ontmoet in de Pisbuis geen tegenftand, tot dat zij aan den hals van de blaas koomt: daar eerst kan ze niet doorgebracht worden. 3. Brengt de Heelmeefter den voorden vinger , in olie gedoopt, in des lijders endeldarm, het voorfte gedeelte van den vinger tegen het fchaambeen gekeert zijnde, zoo kan hij de gezwollene en verharde Proflata duidelijk voelen. Dit is het allerzekerst kenteeken, en het eenige, waar doormen dezelve van den Heen in de blaas kan onderfcheiden. De voorzegging (prognofls') is de beste niet* Een verharde Proflata is altoos eene zeer ge: vaarlijke en moeijelijk te geneezene ziekte* De voornaamfte middelen ter geneezing zijn: 1. Bloedzuigers aan den bilnaad, of de binnenkant van het dijebeen te plaatfen. 52. Blaar - trekkende pleiflers; inwrijving der vluchtige zalye, f & [%. Ql  4S8 C. GIRTANNER, OVER DE [ fy. 01. amygdal. dulc. 3. i. C. Spir. Sal. Ammon. 3. i i. Mifceantur & agitentur in phiala. ] of een haair-fnoer aan den bilnaad, hebben dikwils goede dienlten gedaan. 3. De Scheerling inwendig in groote hoeveelheid. [i^a. Extr. Cicutae. 3. ii. 13. Pulv. Herb. Cicutae. o. i. M. F. Pillulae gr. ii. confpergantur pulvere cinnamomi. S. Met twee pillen dagelijks te beginnen, en langzamerhand op te klimmen. J 4. Hec zoogenaamde Poeder tpgen verharde klieren, uic gebrande Spons beltaande: misfchien één der besce middelen. Deeze ziekce is alcoos moeijelijk om te genee> zen, en in veele gevallen geheel ongeneeslijk. ZE-  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. XVII. HOOFTST. 22Q ZEVENTIENDE HOOFTSTUK. Van den Druiper bij Vrouwsperfoonen. Beloop der ziekte. Eenige dagen na de onreine bijflaap, gevoelt het Vrouwsperfoon eene niet onaangenaame jeukte, en eene gevoeligheid van hette in de moederfcheede, die kort daar na tot pijnlijkheid overflaat. De moederfcheede zwelt op, met een zonderling gevoel van vernaauwing in haare geheele lengte. De nabij gelegene deelen, voornamelijk deuijmphen, de vleezige heuveltjes, (carunculae myrtiformes,} de Pisbuis, en de binnenkant van de lippen der vrouwelijkheid, worden fijmpathetisch ontdoken. De pis, die over deeze ontftookene deelen heen loopt, veroorzaakt eene ondraaglijke jeukte en branding. Het vrouwsperfoon vind het gaan moeijelijk, en ook het zitten pijnlijk; dewijl in beide gevallen de ontdokene deelen geprikkelt en gedrukt worden. Om even dezelfde oorzaak is ook de bijflaap allerpijnlijkst. Daar bij voegt zig eene uitvloeijing van flijm uit de moederfcheede. Ten aanzien van de hoeveelheid, dikte en couleur der P 3 uit-  43© C. CIRTA N NES., OVER BE uitvloeijende flijm, hebben dezelfde veranderingen plaats als bij mansperfoönen; uitgenomen dat de flijm bij de Vrouwsperfoonen in veel grooter meenigte uitvloeit, dewijl hier de affcheidende oppervlakte veel grooter is. Zelfs de inwendige deelen, de banden der baarmoeder, de pisblaas, zomwijlen ook de nieren, lijden fijmpathetisch. De ontfteeking neemt bij Vrouwsperfoonen nimmer zoo de overhand, als bij Mansperfoönen, dewijl de moederfcheede veel minder gevoelig is, dan de Pisbuis. Hec venerisch gift, dat zig in de moederfcheede geplaatst heeft, brengt niet altoos deeze toevallen te weeg. Uit hoofde der flijm, met welke zij omtogen is, en van- wegen de weinige gevoeligheid van dit deel, blijft het gift zomwijlen zeer lang, ja weeken en maanden liggen, zonder aan het Vrouwsperfoon de minfte hindernis te veroorzaaken. Alle Mansperfoönen, welke geduurende deezen tijd met haar verkeeren, worden befmet, zij zelve daarentegen is geheel gejond, en weet niet, dat zij venerisch gift in de moederfcheede heeft. In zulk een geval kan men, zelfs hij het naauwkeurigst onderzoek der deelen » niets van het verborgen gift ontwaar worden. Een Vrouwsperfoon kan derhalven be«» fmet zijn, en anderen bef netten, zonder dat zij ^Ctweet» en zonder dat de ei'varendfte Geneesheer,  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I. AFD. XVII. HOOFTST. IJl heer, zelfs bij de naauwkeurigfte onderzoeking haarer reeldeelen, in ftaat is daar van iecwes te ontdekken. De kenteekens (diagnofïs^ van den Druiper bij Vrouwsperfoonen, of de zoogenaamde kwaadaartige witte vloed, zijn ongemeen moeijelijk. Zeer dikwils veroorzaakt eene uit hec lichaam voortkomende prikkeling, of eene plaatfelijke verZwakking der moederfcheede, eene volmaakt gelijkzoortige ziekte, de zoogenaamde goedhartige •witte vloed. Uit hoofde der achting, die men aan het vrouwelijk geflacht fchuldig is, moet men derhalven, niet dan met de groocfte omzigtigheid, een witten vloed voor venerisch verklaaren; dewijl men altoos gevaar loopt zig te vergisfen. Tot dus verre is 'er nog geen eenig ontwijffelbaar merkteeken bekend, waar door men den venerifchen witten vloed van den niet venerifchen'in ftaat is te onderfcheiden. De volgende kenteekenen heb Ik, in eenige twijfelachtige gevallen, nog de zekerfte gevonden. I. Het beloop van beide ziekten. De niet venerifche witte vloed neemt altoos zonder groote moeijelijkheden een aanvang. Kort voor dat de maandelijkfche ftonden beginnen te vloeijen, befpeurt de zieke de uitvloeijing van een dun waterachtig vocht uit P 4 de  Bja c. girta'sner, over db de moederfcheede: zoo dra de Monden op-» houden, houd ook de uitvloeijing der flijm weer op. Langzamerhand word de uitvloei™, jing flerker, houd larger aan, en vloeit bij aanhoudenheid zelfs buiten den tijd der ftonden. Daar bij ontfiaan pijnen en eene drukkende gevoeligheid in de lenden, in den rug, en in het dijebeen. De zieke word mager en bleek, en het gaan word haar aUermoèijelijkst. Nu vloeit de flijm bij aanhoudenheid, en de ftonden blijven geheel weg. De venerifche witte vloed daarentegen begint dadelijk vnn den aanvang af met hevige toevallen en ontlteeking, en vloeit onophoudentlijk, zonder dat de maandelijkfche ftonden daar door ophouden of verhindert worden. 2. In de venerifche witte vloed is altoos meer of min branding in het waterloozen-; meer " of min pijn in de bijflaap; meer of min zwelling van de lippen der vrouwelijkheid; in de niet venerifche vind men zelden eeri eenige van deeze toevallen. j. Met de niet venerifche witte vloed gaat; meer of min pijn in de lenden gepaart, welke men in de venerifche zelden of nooit gewaar "word. peeze zijn de zekerfte kei&eekenerjdie Ik heb,  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. I.AFD. XVII. HOOFTST. 2,33 kunnen opfpeuren, om den venerifchen witten vloed van den niet venerifchen te onderfcheiden: doch Ik erken , dat ook deeze zomwijlen kunnen bedriegen, en het werkelijk doen. Met opzicht tot de voorzegging, (prognofïs,y is de Druiper bij Vrouwsperibonen, over het geheel genomen, veel minder gevaarlijk, veel minder pijnlijk, en veel zeldzaamer met hevige toevallen gepaart, dan bij Mansperfoönen. De geneezing gefchied alleen door infpuitingen: inwendige middelen zijn vollïrekt nutteloos. Men vmd bij de Schrijvers hevige klagten over de hardnekkigheid van den venerifchen witten vloed, en de onzekerheid van alle middelen daar tegen. Deeze kiagten zijn ook, bij de gewoone praclijk, niet ongegrond. Ik verheuge mij des te meer, eene geneeswijze te kunnen aan de hand geven, die gemakkelijk, zeker en fpoedig de ziekte wegneemt. Deeze geneeswijze bellaat in infpuitingen van versch bereid kalkwater, of van de ontbindingvan den bijtenden fteen, [ fy>. Lapid. cauftic. Chirurg. 3. 15. folve in Aquae deflillat. 5. vi. «X>O<)00É EERSTE HOOFTSTUK. Befchrijving en beloop der ziekte. Eenigen tijd na de onreine bijflaap ontflaat 'er een klein, rood, of enkel doorzichtig, met water opgevult blaasjen, het welk hevig jeukt, zig ontfteekt, allerpijnlijkst word, openbreekt, en zig in een kleine, etterende zweer verandert. De zwelling neemt toe; de zweer vreet dieper in; de randen worden hard, eelt-achtig, en zien even als de grond van den chanker, 'er licht geel uit. Rondom den rand is de plaats rood, gezwollen en pijnlijk. De chanker vreet gemeenlijk in korten tijd zeer diep in, en de uitvloeijende ftoffe vermeerdert, en word fcherper; zomwijlen zoo fcherp, dat alle de nabijgelegen deelen, welke de uitvloeijende ftoffe aanraakt, daar door worden aangetast. Kaar maate de chanker zich op een meer of min gevoelige plaats gevesrigt heeft; naar maate de gefteltheid van den zieleen fterker of zwakker is; fpreid zig de zweer fchielijker of langzaamer, met meerder of minder hevigheid uit, en 'er voegen zig meerder of min-  Venerische ziekte, ii. fe. HjAfd. i; hooftst. 241 minder hevige toevallen bij. In fterke lichaameii blijft de chanker bijna altoos oppervlakkig: in zwakke, flappe, fpongieufe, fcrophuleufe lichaamen dringt dezelve dikwils in korten tijd zeer diep door.. De tijd na de befmetting, in welken de ehankers ontftaan, is onzeker. Doorgaans vertoonen zij zig fpoedig: dikwils reeds in drie of zes uuren, dog meestal binnen vier en twintig en zes en dertig uuren na de bijflaap. De Heer Hunter beweert wel zelfs na zes weeken chankers, die ontftonden , gezien te hebben, doch Ik twijffel aan de juistheid deezer waarneeming, en ben overtuigt, dat, wanneer in veertien dagen na de onreine bijflaap geen chanker ontftaan is, men naderhand niets meer te vreezen heeft. De chankers komen zeldzaamer voor, dan dé Druiper. De Heer Hunter zegt, dat het getal der voorkomende chankers, in vergelijking met het getal der voorkomende druipers, is als $én tot vier. Zomwijlen heeft de lijder maar éénen chanker, zomwijlen twee, drie, en meer. Dikwüs maken zij een gehcelen ring om het Roedenhoofd heen. Houd zich de zieke niet zindelijk, zoo neemt derzelver aantal dagelijks, toe. Zomwijlen breiden zich de chankers, in korten tijd* «ver het geheele Roedenhoofd uit: groeit 'er dan % wild;  S42 C. GIRTANNER, OVER DE wiH vleesch uit dezelve, zoo ontftaat hetgeen de Franfchen choux-fleur noemen. Het Roedenhoofd heeft deszelfs natuurlijke gedaante geheel verloren, is in den hoogften graad opgezwollen, en de zieke gevoelt de heviglte pijnen. Bij Vrouwsperfoonen, die zig niet zindelijk houden, vreeten de chankers dikwils den bilnaad weg, zoo dat de moederfcheede en de aars als éêne opening uitmaken: of 'er ontftaan kleine chankers rondom het dijebeen en de billen, het welk in de Franfche Hospitaalen (alwaar men bij het verfchrikkelijk gezicht der vreesfelijkfte ziektens op de onmenfchelijkfte wijze lacht en fpot) ceinture de Venus, of Venus-gordel, genoemt word. (a) Men onderfcheid de chankers in goedaariigs en kwaadaartige. Goedaartig noemt men ze, wanneer ze oppervlakkig blijven, niet diep, maar enkel in de breedte voortloopen, en gemakkelijk geneezen. Kwaadaartige chankers noemt men de zulke, die diep invreeten, dikke, eelt- (a) Onder de veelvuldige Hospitaalen, en eene groote meenigte venerifche zieken, die lk in verfeheiden Landen gezien hebbe, heb Ik nergens deeze ziekte in een zoo hoogen graad, en met zoo fchrikkelijke toevallen gepaart, aangetroffen, dan in Frankrijk, en voornamelijk in het Kasteel van Bicêtre bij Parijs.  VlNERISCHE ZIEKTE. II. B. It. AFD. II. HOOFTST. eeltachtige randen, en een diepen, fpekachtigen* wicten grond hebben. HXX>axXX>OC>00<)0 Q a fchê  244 c- GIRTANNËR, OVER DE fche chankers kwamen reeds in de oudfte tijden voor. Celsus (ö) en anderen maaken 'er melding van. Wanneer ze eerst eenige dagen of weeken oud zijn, zoo laaten zij zig van waarlijk venerifche zekerlijk niet onderfcheiden. Men moet derhalven in geenen deele elke zweer aan de teeldeelen dadelijk voor venerisch verklaaren, zoo als onkundige Artfen gewoon zijn te doen. Het kenmerk der venerifche chankers is gevolgelijk in de meefte gevallen moeijelijk. Intusfchen onderfcheiden zig tog venerifche chankers van andere, door de volgende kenteekenen: 1. Zij ontftaan binnen zes of zeven dagen na de onreine bijflaap. 2. Doorgaans heeft de zieke een Druiper teffens: dus blijft 'er over den aart van de zweer geen twijffel meer overig. 3. Venerifche chankers zijn in het aanraaken allerpijnlijkst. 4.. Ve- (a) —*- Ulcera vel in cutis ulteriore parte, vel in glande^ ultrave eam in cole, reperimtur: quae neceffe efi aut pura, ftccave fint, aut humida £«? purulenta. Celsus VI: 18. Solet etiam interdum ad nervos ulcus defcendere, profluitque pituita multa: fanies tenuis malique odoris, non coaQa, — doloresque is locus £f punSiones habet. Idem ibid. Interdum autem per ipfa ulcera coles fub cute exefus efi, fic ut glans excidau Idem ibid.  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. II. AFD. II. HOOFTST. 245 4. Venerifche chankers vrecten meer in, in de diepte: andere meer in de breedte. 5. Venerifche chankers hebben altoos een witten eeltachtigen rand, de uitvloeijende ftoffe is van een groenachtige geele couleur, de grond van de zweer is fpekachtig wit, en rondom dezelve ziet de huid hoog-rood en ontftoken. kXXXXXXXXXXXXXXX>^0X>0< KXXXX DERDE HOOFTSTUK. Voorzegging (Prognofis) der Venerifche Chankers. Bij alle chankers is het gevaar der inzuiging van het gift, en der algemeene Venus-ziekte zeer groot. Bij alle chankers heeft men een Phimofis of Paraphimofis te vreezen. Geen chanker geneest van zelf, zonder hulp van den Geneesheer; maar, wanneer de zieke de noodige middelen daar tegen niet aanwend, fpreid dezelve zig zoo lang uit, tot dat het geheele lid vernielt is. Q 3 Hoe  24°" C. GIRTANNER, OVER DE Hoe ouder de chanker is, hoe grooter het gevaar is, cn de geneezing des te moeijclijkcr. De gevaarlijkite chankers zijn , die komen aan de kroon van het Roedenhoofd, en aan de lippen der vrouwelijkheid. Het toompjen word bijna altoos doorgevreeten, en herftelt zig niet weder. Chankers zijn de boosaartigfte zweeren, die ■ wij kennen. Zij breiden zig niet uit, maar vreeten diep in: in eenige gevallen dringen zij zelfs tot in de corpora cavernofa. 'Er ontftaan dus dikwils zwaare bloedvloeijingen, wanneer de chanker een grooter of kleiner bloedvat doorvreet. De ontfteeking bij de chankers is roosachtig, (eryfipelatofa,') en ftaat dus lichtelijk tot koud vuur over. In zommige gevallen voegt zig het koud vuur ongemeen fchielijk daar bij; zoo dat men voorbeelden heeft, dat van een enkelen chanker, die-zeer diep invrat, in weinige dagen het Roedenhoofd door het koud vuur wierd aangetast , en afviel. Chankers op het Roedenhoofd zijn zoo pijnlijk piet, als op de voorhuid. VIER-  VENE .ISCIIE ZIEKTE. II. B. II. AFD. IV. HOOFTST. 247 VIERDE HOOFTSTUK. Aanmerkingen over het ontftaan der Chankers. Oorfpronglijke chankers ontftaan dobr de bijflaap, door zoenen, door kinderen te zuigen, en door het inbrengen van venerisch gift in een opene wonde. Het is tot voortbrenging van een chanker niet genoeg, dat het gift het een of ander deel des lichaams, dat door zijn opperhuid * bedekt is, even aanraakt, of flechts een korten tijd daar op blijve liggen. Tot befmetting word vereischt, dat het 'er meer opzettelijk ingebragt, meer ingewreeven worde. Alleenlijk, waar bet gift in de opperhuid word ingewreeven, veroorzaakt het zweeren; maar nooit na eene enkele aanraking. Dit wrijven heeft plaats in de bijflaap; bij het zuigen, alwaar de lippen van het ,! kind de tepels van de borst der minne wrijven, \ en het gift mededeelen of opnemen; bij zekere zoorten van kusfen, alwaar de lippen lang op elkander rusten , of de binnenfte deelen van den mond worden aangeraakt: een losfe zoen is niet befmettelijk. Ook niet het drinken uit hec zelfQ 4 da  24-3 C. GIRTANNER, OVER DE de glas, dewijl hec de lippen alleenlijk even aanraakt. Edoch, des te meer gefchied de befmetting, onder gemeene luiden, door het gebruiken van dezelfde tabakspijpen, dewijl dezelve, geduurende heC rooken, aanhoudend op de lippen rusten , en heen en weer gewreven worden. Word hec een of ander deel des lichaams, het welk van zijn opperhuid ontbloot is, zelfs maar even door het venerisch gift aangeraakt, zoo verandert de wonde in een chanker. 'Er zijn veelvuldige voorbeelden van Heelmeefters, Vroedmeefters, Vroedvrouwen, Ontleedkundigen, en andere lieden, die niet gewonden vingers'befmette deelen aanraakten, waar door de wonde dadelijk in een venerifche zweer veranderde, de geheele arm opzwol, en de oxel-klieren tot verettering overgingen. De voorzigdgheid is dus in zoortgelijke gevallen zeer aan te prijzen. *>c>occ*>e>o©o. Lapid. cauflic. Chirurg. 3. f*. folve in Aq. deflillat. I. vi. cj? cola per chartam. S. Met water vermengt in tè fpuiten. ] Volgens mijne ondervinding is 'er geen middel, het welk gemakkelijker en fpoedigér' de chankers geneest, als de ontbinding van den bijtenden Heen, met plukfel zes of acht maal dagelijks opgelegt. Zelden bediene Ik mij van iets anders: zoo veel mij bekend is, heeft nog niemand voor mij den .bijten* den fteen tegen de chankers op deeze wijze gebruikt. Alle de tot hier toe opgegevene middelen moéten alleenlijk gebruikt worden, zoo lang 'er nog hardheid voor handen is, en de zweer 'er nog wit uitziet; zoo dra dezelve weder rood word, moet men daar mede ophouden; anders loopt nien gevaar van de ontfteeking te vermeerderen 4 en zelfs het koud vuur te veroorzaaken. Tot volkomene geneezing bedient men zich nu van zagc zamentrekkende middelen. Het kalkwater is dikwils alleen voldoende, anders kan men zig ook van eene verdunde lood-ontbinding bedienen. Men laat in een theckom vol water eenige drop» R ptfe  258 C. GIRTANNER, OVER DB pels Lood-Extract van Goulard, of azijn van goud-glit vallen, en bevochtigt daar mede bij herhaaling de gewonde plaats. 7. Laatere Schrijvers hebben tot geneezing van venerifche zweeren het uitwendig gebruik van opium aangeprezen, en verzekeren, door eene flerke ontbinding van het zelve, waar méde de zweeren dikwils bevochtigt wierden, de allerergfte chankers geneezen te hebben. (&) Bij eigene ondervinding kan Ik van dit middel niets zeggen: het dunkt mij ondertusfchen hoogst waarfchijnlijk, dat opium deeze daar aan toegefchrevene kragt waarlijk bezit, en Ik heb mij voorgenomen bij gelegenheid eene proeve daar mede te doen. Ik zoude het opium voornamelijk in zulke gevallen gebruiken, alwaar de ontfteeking zeer hevig, en de gevoeligheid zeer groot is; daar moest het waarfchijnlijk goede dienften doen. Van de volgende manier bediene Ik mij tot geneezing der chankers. Schoon ze geheel aan mi} behoord, en van de gewcone manier afwijkt, zoo kan Ik echter, bij veelvuldige ondervinding, haa- (b) W. TuaNBüLL inquiry int» the origin and antiquity tfthï iu;s vinersa, Londen i~S6. f. J13.  VENERISCHE ZrEKTÈ. IX. B. II. AFE>. V. HOOFTST. 2£0 haare zekere werking, en haaren voorrang boven alle andere, die Ik op verfeheiden plaatfen heb zien gebruiken, verzekeren. Heeft de chanker geenen witten rand, nog fpekachtigen grond, breid hij zig meer in de breedte, als in de diepte uit, of cwijffele Ik aan deszelfs venerifchen aart, zoo laat lk het ganfche lid met eene ontbinding van den bijtenden fteen Cdie met gedestilleert water zoo fterk verdunt moet zijn, dat ze de flijm uit den mond wegneemt zonder te branden,) twee of drie maal afwasfchen, en in 't bijzonder de gewonde plaats daar mede zachtkens wrijven; naderhand word de chanker door het water van Goulard geheel geneezen, het welk doorgaans in weinige dagen gefchied. Doch is de chanker van een wezentlijk venerifchen oorfprong, vreet hij In de diepte, heeft hij eenen harden, witten rand, en fpekachtigen, grond, zoo laat Ik den zieken het lid wasfchen met de ontbinding van den bijtenden fteen, door gedestilleerd water genoegzaam verdunt, en alle flijm van het Roedenhoofd wel afwrijven, maar vervolgens eenig plukzel met de niet verdunde ontbinding van dat zelfde middel bevochtigen, en op den chanker, door middel van een linnen zwagtel, vast maken. Het wasfchen en opleggen van het middel moet dagelijks vier of ze# & s maa-  fifjO G. GIRTANNER, OVER BE maaien herhaak, en daar mede voortgegaan worden, tot dat de hardheid zoo wel als de witte couleur van den chanker verdweenen is, en 'er de plaats weder rood uitziet, en dan word zij met eene verdunde ontbinding van het Lood-Extract, van Goulard volkomen geneezen. De zieke moet alle avonden, eer hij naar bed gaat, het lid in laauwe melk baaden, om de weggenomen flijm eenigermaten te herftellen, dog naderhand het nat gemaakt plukzel weder opleggen, en 'er den geheelen nacht op laaten liggen. In plaats van de verdunde ontbinding van den bijtenden fteen kan men zig om te wasfchen ook bedienen van versch bereid kalkwater, dog het eerfte is beter. Inwendige middelen geeve Ik, zonder eene bijzondere aanwijzing, in 't geheel geene, ook geen kwik, tot dat zig toevallen der Venus-ziekte vertoonen, maar welke, bij deeze behandeling, zelden of nooit voorkomen: vermits het gift uitgedelgt word, terwijl het nog plaatfelijk blijft, en eer net ingezogen, en in de masfa der vochten opgenomen kan worden. Met opzicht tot den levensregel heeft de zieke niets bijzonders in acht te nemen, behalven dat hij alles mijden moet, dat verhittend is, en de ontfteeking aan het zieke deel vermeerderen kan. Is hij van een vette, flappe geftelcheid, zoo heelea dikwils de chankers niet, ten waare teffens in-  venerische ziekte. ii. b. ii. atd. v. hooftst. 0.61 inwendig in tamelijk fterke dofes de Kina gegeven worde. Even zoo word het ook dikwils noodzakelijk, wanneer de ontfteeking de overhand neemt, bloedzuigers te zetten. Diergelijke toevallige omftandigheden laaten zich onmogelijk vooraf bepaalen, en het hangt altoos van de oordeelkundigheid eens ervaren Geneesheers af, deeze algemeen opgegevene geneeswijze , naar maate der omftandigheden, in-elk geval .te veranderen. Zonder deeze oordeelkunde, en de practicaale befchouwing, die men alleen door langduurige oeffening en ondervinding verkrijgt, behandelt de Arts deeze verheven kunst enkel als een handwerk, en kan nimmer in derzelver uitoeffening gelukkig flaagen. De groote Praétifche Geneesheer word, even als de Dichter, geboren, en niet gevormt. Apollo is zoo wel de God der Geneeskundigen, als der Dichters. Beiden moeten , om zich boven het middelmatige te verheffen, door een vonk van zijn goddelijk vuur ontdoken zijn, en alleen van hem leeren de Artzen den dood der ftervelingen te wederltaan. '■ 11 —1 - Ek (Pi vu *s/£k Inrgoï JicPeicitTiv cctetéhtjCH 9-avdroio. ■ • - - A Phoebt etiam Medici didicere prolationem mortis. Callimach. Hymn. in Apoll. vfi 45. R 3 Bij  %Cl c. girtanner, over de Bij Vrouwsperfoonen worden de chankers bijna even eens behandelt, als bij het mannelijk geflacht. Zoo moeijelijk venerifche zweeren bij Vrouwsperfoonen naar de gewoone manier te geneezen zijn, zoo gemakkelijk zijn zij het naar de manier, waarvan Ik mij bediene. Zij is deeze. De zieke moet zig, dagelijks zes of acht maaien, de uitwendige teeldelen met versch bereid kalkwater, of met de verdunde ontbinding van den bijtenden Heen, ( hier vooren opgegeven,) afwasfchen, van alle flijm volkomen zuiveren, en vervolgens, door middel van een fpuit, op de hier boven befchrevene manier, Qpag. 235.) de verdunde ontbinding in de moederfcheede infpuiten. Door infpuitingen van het water van Goulard word naderhand de geneezing voleindigt. Door middel van deeze eenvoudige manier heb lk dikwils Vrouwsperfoonen geholpen, welke door alle Geneesheeren verlaaten, en bij welke zeer erge, rondom invreetende, venerifche zweeren voor handen waaren. Het wasfchen met kalkwater doet in zommige gevallen bijna wonderen. De ergfle chankers krijgen, na deszelfs gebruik, een beter aanzien, en de on'draaglijke ftank verdwijnt in korten tijd geheel. Gevoegd bij de ontbinding van den bijtenden fteen, en de Loodmiddelen bezorgt het eene fpoedige en volkomene geneezing: alleenlijk moet het altoos versch be.  venerische ziekte. ii. B. ii. afd. v. hooftst. lfi$ bereid worden, anders heeft het geen meer krachten, dan fchoon rivier-water. ZESDE HOOFTSTUK. Van de Phimofis. Wanneer één of meer chankers aan de voorhuid, aan het Roedenhoofd, of onder het toompjen voor handen zijn, zoo zwelt de voorhuid dikwils zoo fterk op, dat ze zich niet meer over het Roedenhoofd laat te rug trekken. Dit noemt men een Phimofis. Gelijk nu en dan boosaartige zweeren aan het Roedenhoofd en de Voorhuid ontftaan, zonder dat het venerisch gift daar van de oorzaak is, zoo ontftaat zomwijlen een Phimofis na zulke zweeren, welke zig van waarlijk venerifche niet laaten onderfcheiden, fchoon van geen venerifchen oorfprong zijnde. Zoo heeft Cel sus reeds van deeze ziekte gewag gemaakt. Ca) Ik heb gelegenfa) Si ex inflammatitme coles intumuit, reducique fumma cutis — non potefi, mtdtA caiidi oquel fovendus loens efi. Celsus di te mediea VI. 18. R 4  ap4 C. GIRTANNER, OVER DE genheid gehad eenige allermerkwaardigfte niet venerifche Ph'tmofes waar te nemen. Zij ontftonden, na een herhaalde bijflaap met een Vrouwsperfoon , bij welke de ingang der moederfcheede allernaauwst was, waar door de watervaten (\vafa lymphatica) van het lid gedrukt wierden, en eene uitftorting van de lytnpha in het celluleusweefzel der voorhuid, eene zuchtachcige zwelling derzelve, en een wezentlijke Phimofis zon* der vooraf gegaane zweeren ontftonden. Anderzints verwekt zulk eene Phimofis zonder zweeren de verdenking van onnatuurlijke buitenfpoorighe* den ; dewijl zij veel meer het gevolg is van een niet genoeg te verfoeijen fchenddaad, dan van den omgang met het vrouwelijk geflacht. (b~y Ook ontftaat eene niet venerifche Phimofis na eene kwetfing van het toompjen. In de bijflaap word zomwijlen, wanneer de ingang der moe-; derfchcede zeer naauw is, het toompjen van het Roe^ (b~) Docuit experientia, pliimofi ac. paraphimofi frequenter lahor are mentuLatos, £ƒ potiffimum fi cum impurti muiier e, quae jti-iior vel artlior fit rem habeant: frequentiffime vero, qui venere abutuntur Sadomiticd. Et fane qtto praeputium £f balanus fortius perfricantur, fj? fricatione magis atteruntur & quafi contunduntur, eo, caeteris paribus, mflammationi gravius patent, exfudanti lymphat csdunt facilius. Astruc de morbis ve? tiereïs pag. 364. Ui'  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. II. AFT). VI. HOOFTST. 165 Roedenhoofd (fraenuhtm,) gefcbeurd, en begint te bloeden, waar op bijna altoos een Pliimo* fis volgt, Dikwils vertoont zig zulk eene Phimofis in de eerfte weeken na het huwelijk. Bij de Phimofis is nooit, of ten minften allerzeldzaamst, eene zwelling van het Roedenhoofd, d fchoon bijna alle Schrijvers het beweeren,) maar zij is doorgaans het gevolg eener zuchtige zwelling der voorhuid. De voorhuid is van een zeer flap maakzel, het welk ligtelïjk, door eene uitftorting der lympha, zwaar opzwelt. Deeze zwelling is glinfterend en doorfchijnend, en neemt zomwijlen fterk toe, zoo dat de voorhuid geheel voor het Roedenhoofd zamen zwelt, en de zieke door die kleine opening geen pis loozen kan. Voorzegging. De Phimofis is altoos een erg, en zomtijds een gevaarlijk toeval. Lichtelijk flaac zij tot koud vuur over, in welk geval de voorhuid , en dikwils zelfs een gedeelte van het man- ne- ludem partibus accidit quandoque ( Phimofis) ex leviore phlcgofi £? fine ulcufculorum praefentid , fcilicet vet petulca contrectatione faepius iteratd, vel hboriofa ei? difficili venere, quantumvispurd, qua cum teneriore virgine vir mentulatus faepius ufus fit; 6? qui proinde periculi immunis efi, £? fponte breyi iïfiutimr, modo aegrctantes a caufd, qua induüa efi, fe abftiners velint. Astruc ibid. pag. 265. R5  2.(56 C. GIRTANNER, OVER BB nelijk lid, door eene operatie moet worden weggenomen : gravüer metuentes limina lethi Vivebant ferro privati parte virilL In de meefte gevallen is de Phimofis moeijelijk te geneezen. Uit de chankers, die onder de voorhuid verborgen zijn, word eenfcherpe, Hinkende etter geboren, die aan de omleggende deelen dagelijks nieuwe zweeren verwekt, en zomtijda zelfs de voorhuid doorvreet, waar op eene zeer hevige ontfteeking, en bij wijlen het koudvuur volgt. Zomtijds wast ook de voorhuid met het Roedenhoofd te zamen. Geneezing. Bij alle Phimofis moet men zonder verwijl de zwelling trachten te verdeelen, en het Roedenhoofd weder te ontblooten. De zieke moet zig zoo veel mogelijk üil houden, en ta bed blijven leggen. Om de zwelling worden loodmiddeleu [1^>. Sacch. Saturn. 3. ii. folve in Aceti vini. o. i i i. dein adde. Aq. deflillat. i. xxiv. S. Met broodkruimen tot een pap te mengen, en koud, of o«k warm, op te leggen. ] ge-  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. II. AFD. VI. HOOFTST. l6j geheel koud omgeflagen, en deeze omflagen dikwils vernieuwt. Dagelijks word, (om de verborgen chankers te zuiveren, en hec aan één wasfèn van het Roedenhoofd met de voorhuid te beletten,) drie of vier maal, doormiddel vaneen klein fpuitjen, versch bereid kalkwater, tusfchen het Roedenhoofd en de voorhuid ingefpooten, en hier mede zoo lang aangehouden, tot dat da zwelling afneemt, en de voorhuid zig weder over het Roedenhoofd laat terug trekken, het welk gemeenlijk in drie of vier weeken gefchied. Zoo lang de zieke zijn water nog kan loozen, en geene geele nog zwarte vlekken zig vertoonen, is 'er geen gevaar bij, en Ik oordeele beter, om de zwelling Hechts langzaam te verdeelen, als dezelve zoo fchielijk weg te nemen, lk heb dikwils gezien, dat Heelmeefters dadelijk zamentrekkende, kragtige middelen opleiden, waar door wel de zwelling wierd weggenomen, dog voor gan de voorhuid een harde ring agter bleef, welke den zieken na de bijflaap pijn verwekte, wanneer hij niet weggefneden wierd. Deeze toevallen kan men ontwijken, indien men de zwelling van langzamerhand verdeelt. Neemt de zwelling tot een hoogen graad toe, zoo zijn alle Schrijvers 'er fterk voor, om de operatie ce doen. Men moec, gelijk bij de natuurlijke Phimofis, de voorhuid doorfnijden, en het  C. GIRTANNER, OVER DE het Roedenhoofd ontblooten. Dog deeze operatie is, bij de venerifche Phimofis, bijna altoos onnoodig, moeijelijk, pijnlijk, nadeelig, en gevaarlijk: Ik waarfchouwe dus op het nadrukkelijkst daar tegen, uitgenomen in het eenige geval, dat 'er reeds dadelijk vlekken van 't koud vuur ontftaan zijn. Onnoodig is deeze operatie, dewijl door lood-middelen, ijs-koud water of fneeuw, zomwijlen ook (naar maate van de omftandigheden,) door het omflaan van warme pap, de zwelling zig altoos laat verdeelen. Moeijelijk word zij,- dewijl men niet, gelijk bij de natuurlijke Phimofis, een dunne, fiappe huid, maar de tot in den hoogften graad gezwollen, gefpannen en ontdoken voorhuid heeft door te fnijden. Pijnlijk is zij, gelijk alle operatien aan een zeer ontftooken, en bij gevolg allergevoeligst deel. Nadeelig, dewijl de zieke deeze doorgefnedene voorhuid, en het daar door ontftaane lidteeken zijn leven lang behoud. Eindelijk gevaarlijk, dewijl de ontfteeking roosachtig is, en doorgaans het koud vuur op de operatie gewoon is te volgen, hoedanige ongelukkige gevallen mij eenige zijn bekend geworden. Op zijn hoogst moet men een kieine fneede maaken, om aan de lympha, welke is blijven hangen, uitvloeijing te bezorgen: maar tegen de operatie kan lk, bij ondervinding, niet genoeg waarfchuwen. ZE-  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. II. AFD. VII. HOOFTST. i2f5p x>c*xxxxxxxx>«xxxxxxxxxxxxkxxx>oc>< DERDE AFDEELING. Van de venerifche Wratten, en Uitwasfen* EERSTE HOOFTSTUK. Befchrijving der verfchillende zoorten van Vê* nerifche Uitwasfen. • Onder de venerifche plaatfelijke toevallen behooren ook de verfchillende verhardingen, wratten, en uitwasfen van allerlei aart, welke aan de teeldeelen van beide genachten, en in derzelver nabijheid gewoonlijk ontftaan. Dergelijke uitwasfen aan de gemelde deelen komen ook uit andere oorzaaken voort; wij vinden dezelve dus reeds bij de oude Schrijvers vermeit. Na derzelver verfchillende grootte, couleur, gedaante en uitzicht, hebben deeze uitwasfen verfeheiden naamen behouden, welker beteekenisfen men, om de fchriften der oude Genees- kun-  VENERISCHE Z'EKTE. II.Bj III. AFD» I. HOOFTST. 37 kundigen te verftaan, noodzakelijk weten móêh De voornaamftc zijn de volgende s I. Verhardingen. (Phymata, tubercula collo* fa.) Deeze zijn gemeenlijk een gevolg der ^chankers. Word de chankor toege^ heelt, eer de hardheid nog geheel verdweenen is, zoo blijft op die phats eene verharding overig, welke den lijderen de bijflaap pijnlijk maakt, dewijl als dan de daar onder leggende wceke en zeer gevoeligé deelen gedrukt, worden*. Deeze verhardingen zijn in derzelver grootte en omtrek zeer verfchillende. Men vind ze op dezelfdö plaatfen, alwaar men de chankers aantreft; aan de kroon van het Roedenhoofd, aarï het toompjen, in den hoek onder het toompjen, aan de voorhuid, aan het Roedenhoofd, enz.: bij Vrouwsperfoonen aati de lippen der vrouwelijkheid, de kittelaar $ de nijmphen, aan de voorhuid van de kittelaar, en aan de vleefige heuveltjes. Behalven de pijn, die zij in de bijflaap veroorzaaken, gaan zij met geen ongemak of gevaar gepaart. Astruc beweert wel, dat ze zomtijds tot kanker overgaan, maar dit gebeurd nimmer. II. Wratten, (\Verrucae, Porri, Condylomdtd,~) onderfchêiden zig daar in van de vër- S' haf-»  474 c« GIRTANNER, OVER DB hardingen, dat ze boven de huid uicfteeken. Ze zijn van verfchillende grootte , en haare oppervlakte is oneffen en ruw. Ze breiden zig niet uit, maar verheffen zig alleenlijk boven de huid. Dan eens zijp zij hard, dan week; dan pijnlijk, dan weêr niet: doorgaans zijn ze droog, dog 'er zijn 'er eenige, die aan de punt een etterachtig vocht affcheiden. Raakt men ze aan, of trekt men'er aan, zoo worden zij pijnlijk, en bloeden ook wel. Men vind ze bij Mansperfoönen voornamelijk aan het Roedenhoofd; aan de voorhuid; of aan de kroon van het Roedenhoofd, alwaar zomwijlen alle de klieren van het vet rondom in wratten veranderen, zoo dat om de geheele kroon van het Roedenhoofd ééne wrat aan malkander zit, het welk de Franfchen noemen de Rozenkrans. (le Chapelet.) Bij Vrouwsperfoonen vind men ze aan de lippen der fchaamlijkheid; aan de kittelaar, en derzelver voorhuid; en aan cle nijmphen. Bij hec mannelijk geflacht ontftaan ze zomwijlen ook aan de opening van den endeldarm, (a) Verrucae noemt men, (a) AAani ainlitum efflorejcunt, in iispwjertim, quimuUehria patitndo contaminsntur.  ViNERISCHE ZIEKTE. II. B. III. AFD. I. HOOFTSTi <: »»©txxxxxxx.kxxxm VIERDE AFDEELING. de Venerifche Kliergezwellen. Inleiding» Over de geheele oppervlakte van bet menfche-. lijk lichaam zijn, zoo als laatere Ontleedkundige ontdekkingen leeren , eene meenigte kleine, naauwe vaten verfpreid, welk zig door de huid openen, en alle vochtigheden, die het lichaam aanraaken, inzuigen. Het geen door dezelve ingezogen is, word naar de naastgelegene vafa lym■phatica toegevnert, cn door dezelve naar de horsthuis, (ducius thoracicusf) en van daar in 't bloed gebragt. Meestal zuigen zij, uit de ons omvangende lucht, water in, waar door de vochten verdunt, vloeibaarder gemaakt, en tot de circulatie meer gefchikt worden. Maar bovendien zuigen zij ook alle andere, zelfs de prikkelendlte en fcherpfre vochtigheden in, welke het lichaam aanraaken-, voornamelijk dan, wanneer haare uiter-  VENERISCHE ZIEKTE. II. BOEK. IV. AFD, INL. 2S1 te-rfte einden vernielt zijn, en de opperhuid door de eene of andere kwetzing is verloren gegaan. (#) De nuttigheid deezer inzuigende vaaten is in de dierlijke huishouding groot; ja oneindig grooter, dan men denkt. Derzelver wczentlijk beflaan, en verknogtheid met het fyftema tymphatiatm, is onlangs eerst ontdekt geworden. Het leerfluk, dat daar op gegrond is, (lymphatologia mag Ik het noemen,) is dus nog bijna onbewerkt, doch zal in volgende eeuwen tot ontdekkingen en uitleggingen gelegenheid geven, die eene geheel nieuwe Phijfiologie, Pathologie, en Therapia grondvesten, en eene even groote, of nog grootere omkeering in de Geneeskunde zullen te weeg brengen, als de ontdekking van den omloop van het bloed veroorzaakt heeft. Dit wichtig tijdperk kunnen wij met het grootd» vertrouwen te gemoet zien; en niemand zal het geen Ik hier zegge voor overdreven houden, die be- ( a ) Not only do the radiated extremities of the laSteals and tht lymphaties take up the moft flimulating fubfiances, hut thsir 'trunks, af ter thofe radiated extremities. are deftroyed, appear to abforb better than the original orifices. Venereal matter hating produced an ulcer is almoft bnmediately abforbed; whsreas had the matter been applied to the original orfices it might either nut have been abforbed at all, or not till after a confiderable perioi. W. Cruikshank's Anatomy of the abforbent veffels, pagt 114- S 5  2^2 C. GIRTANNER, OVER DE bedenkt, dat het werk der voeding, onderhouding , en van den wasdom , in de geheele georganifeerde natuur, enkel door inzuiging gefchied: eene inzuiging van buiten , van alles wat het lichaam aanraakt, en eene inzuiging van binnen, der uit de fpijzen bereide voedingfappen. 'Er is geen georganifeerd lichaam, nog in het planten-, nog in het dieren-rijk, 't geen niet eene meenigte van inzuigende vaaten heeft, In de planten zijn deeze vaaten ten uiterfien eenvoudig, C mis fchien enkele hairbuizen, die werktuiglijk werken,) en alle van één en den zelfden aart. Graaft men den boom uit dê aarde, en zet hem omgekeerd 'er weder in, zoo fpruit de wortel uit, krijgt takken, bladen, bloesfem, en vruchten, en de in de aarde geplaatfte kroon word nu tot een wortel: ten bewijze, dat de inzuigende vaaten van den boom alle vanéénen aart, en even zeer gefchikt zijn, om uit de lucht, als uit de aarde in te zuigen. Bij de enkelvoudigfte dieren zien wij dezelfde verfchijning. De Veelvoet, een eenvoudige holle buis, zuigt van buiten vochtigheid uit 't water in, terwijl hij leeft van een inwendig chijl-vocht, uit de wormen, die hij inflokt. Men keere hem op een naald voorzigtig om, zoo dat de binnenzijde van de buis naar buiten, en de buitenkant naar binnen gekeerd word: en hij wederftaat' niet alleen die ope-  VENERISCHE ZIEKTE. II. BOEK. IV. AFD. INE. 28^ operatie gelukkiglijk, maar leeft, en plant zig naderhand voort als bevoorens: een bewijs, dac ook bij denzelven alle inzuigende vaaten van eenerlei zoort zijn. Geheel anders draagt de zaak zig toe met volkomene dieren. Bij deeze zijn de inwendige inzuigende vaaten reeds veel meer zar niengeftelt, en nemen van de verkookte fpijzen alleenlijk af, het geen tot voeding van het lichaam dienen kan; immers alleen het geen met "de fappen van het lichaam overeenkomftig is. Neemen wij dit In overweeging, zoo loopt het in 't oog, welk een ruim veld tot Geneeskundige waarnemingen door deeze nieuwe ontdekkingen open ftaat, en het vermoeden is gansch niet ongegrond, dat tot dus verre, daar men het gewichtig, ftuk der inzuiging nog te weinig kende, uitwendige geneesmiddelen te zeer veronachtzaamt zijn geworden. De loop der vafa lymphatica word door eene groote mecnigte van klieren telkens afgebroken, welker gedaante, maakzel, getal, ligging, en ziekten wij zeker vrij onnaauwkeurig kennen, maar van welker eigentlijke nuttigheden wij waarlijk niets weten. Deeze klieren (glanduiae lymphaticae) zijn alle langwerpig-ovaal: het eene einde is naar den duclus thoracicus gekeerd , hec andere is daar van afgewend. De vafa lymphatica, die van de huid of de ingewanden, door hec  284 C. GIRTANNER, OVER DE het einde, dat van den duElus thoracicus is afgewend, in de klier ingaan, worden genoemt toevoerende vaaten, (vafa infèrentia,') dewijl zij het vocht in de klier voeren : de vafa lymphatica daar en tegen, die aan het tegen over gefielde einde der klier uit dezelve uitgaan, noemt men afvoerende vaaten. -( vafa efer ent ia.) Dewijl nu de ingezogen vochtigheden, eer zij in den duEtus' thoracicus komen, vooraf door één cF meer klieren moeten doorgaan, en in dezelve een tijd lang' worde» te rug ge"houden: zoo vertoont zig ook, wanneer fcherptens, van wat zoort ook, zijn ingezogen geworden, derzelver uitwerking altoos het eerst in de klieren; dezelve worden door deeze fcherpte geprikkelt, ontfloken, zwellen, en gaan zomtijds tot ettering over. Zulk een kliergezwel noemt men een Bubo, en wanneer het venerisch gift deeze zwelling veroorzaakt, een venerifche Bubo. De venerifche kliergezwellen ontftaan altoos in zoodanige klier, welke aan de plaats der befmetting het naast gelegen is: hier van in de meefte gevallen, in de liesfen, alwaar men ze liesbuilen noemt. Word het gift door eenen anderen als den gewoonen weg in het lichaam gebracht, misfehien door een wond aan den vinger, zoo vertoont zig de zwelling in een andere klier, bij voorb, in het genoemde geval, onder den oxel; eene  VENERISCHE ZIEKTE. H. BOEK. IV. AVD. HSL. ^85 eene der oxel - klieren {\glandulae fubaxillares,) zwelt op. Doch dergelijke gevallen maaken uitzonderingen van den algemeenen Regel. Bij de meelïe zieken veroorzaakt het gifc liesbuilen: dat is, eene van dei liesklieren {\glandulae inguinales,) word ontftoken, en gaat tot ettering over. . • In de liesfen vind men een onbepaald getal van lijmphatifche klieren: 'er zijn 'er acht, twaalf, en meer. Zij leggen deels tusfchen den mufculus triceps en fartorius, op de iliacus internus, deels op defdfeia; altoos in de nabijheid, of zelfs op de arteria inguinalis. Die, welke het naast aan de fymphyfis 'ojjium pubis gelegen zijn, Haan met de vafa lymphatica der teeldeelen van beide fexen in verband, en daar uit ontftaan ■ook bijna alle Bubones in deeze klieren. (b ) >c>ooc>-xxxxxxx EERSTE IIOOFTSTÜK. Befchrijving der Venerifche Liesbuilen. 'Er zijn twee zoorten van venerifche kliergezwellen, die wezentlijk van elkander ondeifchri- (&) W. Cruikshakic's Aiiatomy of the abfo b.r.t vesJsls, p. 122,  <ïR6 C. GIRTANNER, OVER DE den zijn: namelijk de Bubo fymptomaticus, en de Bubo idiopaticus. De Bubo fymptomaticus ontftaat als een toeval bij alle ontfteeking van de Pisbuis of van het Roedenhoofd. Dezelve is bijna altoos bij den Druiper, of bij de Chankers voor handen, ontftaat ook bij het inbrengen der bougies, en gaat weder van zelf weg, wanneer de Druiper ophoud, de Chanker geneezen is, of de bougie uit de Pisbuis word uitgenomen. Het venerisch gift prikkelt bij den Druiper of Chanker de uiterfte einden der vafa lymphatica, deeze trekken zig krampachtig zaamen, het daar in vervatte vocht blijft hangen, word door de ophouding bedorven en fcherp, en zoo in de klier ingevoert, die daar door geprikkelt word en opzwelt. Hoe juist deeze verklaaring is, laat zig reeds daar uit beflisfen, dat ook in andere gevallen, alwaar de door ftremming bedorven vochten in de klieren gebracht worden, eene gelijkzoortige zwelling ontftaat. Zoo zwellen, bij voorb. bij kraamvrouwen, die haare kinderen niet zelfs zuigen, of bij minnen, wanneer zij met het laaten zuigen ophouden, de oxelkliëren, en gaan zomwijlen zelfs tot ettering over, alleen van de prikkeling, welke door ftremming in de borften fcherp gewordene melk, in de klier verwekt, naar welke zij door de yafa lymphatica gevoerd word. Bubonesfymptomatici zijn min-  VENERISCHE ZIEKTE. U. E. IV. AFD. I. HOOFTST. 187 mirtder pijnlijk, dan idiopathici; zij zijn ook wee«ker, etteren zeldzaam, en verdeelen zich weder van zelf, zoo dra de prikkelende oorzaak weggenomen is. Zij vorderen dus ook geene bijzondere geneezing, maar zijn een toeval, dat met de ziekte van zelf ophoud. De Bubo idiopathicus ontftaat door de onmiddelijke prikkeling van het venerisch gifc op de klier. Hec gift word door de vafa lymphatica opgenomen, en naar de klier gevoert, alwaar het dan prikkeling, ontfteeking en ettering verwekt. Het beloop der ziekte is als volgt. De zieke word een onaangenaame gevoeligheid gewaar, een trekking en drukking in de lies; deeze gevoeligheid neemt toe, en deeze klier zwelt op, zoo dat ze wel dra van buiten te voelen is. In het begin zwelt alleen ééne klier op, maar kort daar na ook de overige nabij gelegene klieren; eindelijk gaat één of meer van deeze klieren tot verettering over. De Bubo idiopathicus wast fpoedig aan, de fpieren worden gefpannen, her gaan word den zieken moeijelijk, en doorgaans voege zig ook een koores daar bij. Zbo dra de lijder eene klopping in de klier befpeurt, is het een zeker bewijs, dat de veretcering reeds een begin gemaakt heeft. Het onderfcheid tusfchen de Buhoncsfymptomaiici idiopathici is w'el in de natuur gegrond, maar  ü$8 C. 01RTAXNER, OVER. DE maar nooit laat zig de een van de ander in den be* ginne onderfcheiden, en den uitflag moet men niet afwagten, om geen tijd te verzuimen. Het is derhalven noodig, bij alle kliergezwellen van eenig belang, de gepaste middelen tot derzelver verdeeling dadelijk aan te wenden. De Bubo gaat fpoediger of langzaamer tot verettering over, naar mate het gift meer of minder, fcherp, en de klier voor de prikkeling meer of minder gevoelig is. Hier van de verfchillende benaamingen en verdeelingen der Bubones bij verfeheiden Schrijvers, in ontftokene, roosachtige, zuchtige , verharde, enz. welke verdeelingen voor den oeffenenden Geneesheer van geen nuttigheid hoegenaamt zijn. >c*>©©©<»ö©o0. Lac  ' éQ% C. GIRTANNER, OVER V>t [ fy. Lablis bubuli. % v i. 01. olivar. |. i. Sal. comm. §. 15. M. F. Enema.2 Is de ontfteeking zeer hevig, zoo Iaat Ik een bloedzuiger aan het dijebeen dicht bij de zwelling plaatfen. Na deeze voorbereiding word dadelijk met de inwrijving der vluchtige zalve, (in het voorige Hooftftuk gemeld,) aan de binnenzijde van het dijebeen, en in den bilnaad een begin gemaakt. Deeze inwrijvingen worden alle uuren herhaalt, en telkens tien minuuten lang daar mede aangehouden. Het is altoos beter, wanneer iemand anders de zalve inwrijft, dan wanneer de zieke het zelf doet, dewijl hij dan des te rustiger blijft. Op het gezwel worden alle kwartier uurs verfche in ijs-koud water gedoopte compresfen, of ijs opgelegt. Vervolgens neemt de zieke het braakmiddel, [ïtf. Tart. emet. gr. ii-—iii. Pulv. Rad. Ipecacuanhae. gr. viiï. S. Br• aakpoeder, op eens in te nemen, en Thee toe te drinken.,J het welk om den anderen dag herhaalt moet worden. Met  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. IV. AFD. V. HOOFTST. 299.. Mee deeze behandeling laan Ik drie maal vier en twintig uuren aanhouden, en bijna altoos ben Ik gelukkig genoeg geweest, om geduurende deezen tijd, door middel derzelve de liesbuilen te ontbinden. Van alle Bubones, waar bij de Geneesheer vroeg genoeg geroepen word, zal zekerlijk, op deeze manier, geen een enkele tot verettering overgaan. >o>ooo■ Van de zweerende Liesbuilen. Vind de Arts, bij de behandeling in het voorige Hooftltuk opgegeven, dat na drie maal vier en twintig uuren de zwelling evenwel toeneemt, en het kloppen voortduurt: zoo blijft nu verder niets meer overig, dan de ettering te bevorderen. Op gelijke wijze ook in de gevallen, waar in de Arts te laat geroepen word; na dat de ettering reeds een aanvang genomen heeft. Tot het bevorderen der ettering valt geene algemeene manier voor te fchrijven. Alles hangt van de lichaamsgefïeltheid van den zieken, en Jan de kragt van des Geneesheers oordeel af. If  'gOO C. 6IRTANNER, OVER DB Is de ontfteeking hevig, het gezwel groot, de huid hoog - rood, en hevige koorts daar bij: zoo moet, door aderlaten en bloedzuigers, de ontfteeking vermindert, en door warme, weekmakende omflagen, van zeep, brood, en melk, de ettermaaking bevordert worden: waar bij de zieke de ftrengfte antiphlogistique levensregel heeft in acht te nemen. Vind men integendeel, dat de ettering te langzaam gaat, zoo bevordert men dezelve door een omllag van gebraden uijen met zeep, in melk gekookt. Wanneer de Bubo tot op het openbreken rijp is, zoo ontftaat de vraag: zal men het openen aan de natuur overlaten, of zal door eene opening naar de konst aan den etter ontlasting bezorgt worden? Ik ben van begrip, dat het in allen gevalle beter is te wagten, tot dat 'er van zelf eene opening ontftaat. De erge en gevaarlijke toevallen, die doorgaans zoo dikwerf de gevolgen der venerifche Bubones zijn, zijn bijna altoos aan eene te vroegtijdig door kunst gemaakte opening toe te fchrijven: zelden befpeurt men dergelijke toevallen, wanneer de natuur niet geftoort word. Laat men de opening aan de natuur over, zoo is men zeker, dat het ettergezwel volkomen rijp is. Doorgaans heelt het ook lichter toe, en men heeft niet te vreezen, dat 'e» een  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. IV. AFD. VI. HOOFTST. 3OÏ, een lidteeken ontftaat, het welk na de doorkonst gemaakte opening altoos overig blijft, en voor den zieken (inzonderheid die van het vrouwelijk gedacht) altoos onaangenaam is: dewijl daar door het leven lang geduurende een bewijs van een bevoorens gewezen venerifchen Bubo te zien is. Om alle deeze redenen laate Ik altoos de opening aan de natuur over. De door konst gemaakte opening, die men zig v/el wagcen moet te vroeg te ondernemen, gefchied, of door middel van een lancet, waar meede men eene infneede maakt, dog die zoo klein mogelijk wezen moet, om een groot lidteeken voor te komen, en het aanraaken van de lucht, waar door de etter bedorven word, te beletten: of bij wegen van een bijtmiddel. Men raakt de Bubo in het midden zoo lang met den bijtenden fteen aan , tot dat 'er eene opening ont, ftaat, en de etter uitvloeit. Is nu de Bubo of door de natuur of door konst geopent geworden, zoo gaat men nog met de behoorlijke middelen voort, om de ettering te blijven bevorderen, en de zweer geheel te zuiveren. Men houd de wond met een wiek van plukzel open, en bedekt het gezwel met een pap van broodkruimen en zeep in melk gekookt. In 'c begin bedient men zich van droog plukzel, naderhand word de wiek altoos bij het verbinden met  §02 C. GIRTANNER, OVER DE met een ettermakende zalve beftreken, waar ofl* der ook wel, wanneer de ettering te langzaam gaat, eenige roode Praecipitaat gemengt moet ' worden. De etter moet alle dagen uitgedrukt Worden, op dat 'er geene etterholten of fistelen ontftaan. Ook moet, zoo dra de ontfteeking cenigzints vermindert is, de grond der zweer zorgvuldig, door middel van een fonde, onderzogc worden, zoo dat men zeker weete, of'er geene etterholten ontftaan zijn. Vind men dezelve, zoo moeten ze geopent worden, op dat de etter kan uitvloeijen. Wild uitwasfend vleesch word met aluin weggebeten. * Heeft de lijder eene goede gefteltheid; zijn zijne fappen niet bedorven; neemt hij de behoorlijke levensregel in acht; en word de Bubo recht behandelt: zoo heelt de wonde in weinige dagen toe, en de zieke is geneezen. Maar zijn de fappen van den zieken bedorven, Of word hij kwalijk behandelt, zoo voegen zig bij de zweer allerhande moeijelijke, langduurige, en zomwijlen doodelijke toevallen. De opening neemt de gedaante van een venerifche zweer aan, de randen worden dik, wit, hard, en in plaats van etter vloeit een dunne, vuile, bloedige ftofte uit, die 'er als bloedig water uitziet. In alle deeze- gevallen tracht men, door eene verdunde oplosfing van den bijtenden fteen, ontfteeking  VENERISCHE ZIEKTE. II. B. IV. AFD. VI. HOOFTST. %0% king en ettering te verwekken, men beveelt den zieken een voedende levensregel, en geefc teffens Kina, en andere verfterkende middelen, in ruime giften. De geopende Bubo moet men voorzeker niet laaten toeheelen, eer dezelve geheel heeft uitgeëctert, of eer de grond geheel zuiver geworden is; anders vreet de etter 'eronder in , en 'er ontftaan etterholten naar alle kanten. Geduurende de ettering zijn kwikmiddelen allernadeeligst. Zoo lang de zieke kwik gebruikt, heelt de zweer niet alleen niet toe, maar ze word erger en boosaartiger. Door het gebruik van de kwik worden de vochten opgelost, het lichaam van den zieken verzwakt, en de affcheiding van een goedaartigen etter belet. Aan zwakke lieden moet men, om de ettering te bevorderen, een vaste levensregel van vleesch met wijn veroorloven; ook kan men hun, wanneer het noodig zijn mogte, te gelijker tijd een afkookzel van Kina, met wijn bereid, laten inneemen. Na dat de Bubo toegeheelt is, laat men den zieken niet eer de Kwik gebruiken, voor dat zig toevallen der Venus-ziekte vertoonen: eerder heeft het zekerlijk geene andere uitwerking, dan het lichaam van den zieken buiten noodzaak te verzwakken. De toevallen der Venus-ziekte ver;  J04 C SIRTANNER, OVER DE vertoonen zig altoos niet na een Bubo. Dikwils is de zieke zonder eenig kwikzilver volkomen geneezen, en gevoelt bij vervolg ook geen het min-, fte leed. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx>»o< ZEVENDE HOOFTSTUK: Van de zoogenaamde verharde fScirrheufe) Liesbuilen. Zomwijlen gaat de venerifche Bubo niet tot et* tering over, maar ontbind zig ook niet geheel, en de klier blijft grooter en harder, dan inden natuurlijken toeftand, zoo dat ze gemakkelijk door de huid uitwendig gevoelt kan worden. Doorgaans behoud zij de grootte van een kleine hazelnoot, ook wel iets grooter. Vooral gebeurt dit na de Bubones fymptomatici, en is een gevolg der ontfteeking, na welke het deel, dat ontftoken geweest is, altoos iets grooter blijft, dan het bevoorens was geweest. Dit toeval is zonder gevaar, en men heeft op geenerleie wijze te vreezen, dat de zoogenaamde verharding (fcirrhus~) immer tot kanker zal overgaan. Het best doet men derhalven, geen middel hoegenaamt daar  Generische ziekte, ii. b. iv. afd. vii. hooftst. 3&£ daar tegen te gebruiken: te meer,, om dat de ontbinding allermoeijelijkst, ja, mag Ik zeggen, bijna onmogelijk is. Tot ontbinding van zulke verharde klieren zijn intusfchen voornamelijk de volgende middelen voorgeüagen geworden. 1. Drooge kopglaazen, welke men van tijd tot tijd een kwartier uurs lang op de klier laat leggen. Een zeer goed middel. '%. Het wegbijten. Men moet door bijtmidde-: len de klier langzamerhand vernielen. Dit is een allergevaarlijkst middel, waar van het gebruik in geen geval is aan te prijzen. 3. Het uitfnijden. Men ontbloot de geheele klier. Dit middel is nog gevaarlijker, dan het voorige. Bijna altoos word bij de operatie een meer of min gewichtig bloedvat gekwetst, waar op gewoonlijk een blocdftorting volgt, die zig met moeite of in 't geheel niet ltremmeri laat. Ook dit middel zoude Ik derhalven hooit aanradén. 4. Ëen geneezing doer de kwik word tegen dit 'toeval zeer aangeprezeti: dog het laat zig lichtelijk aanzien, dat ze van geen nut hoe genaamt wezen kan. 5. De Scheerling uit- en iewendig tefFens gebruikt, y ify. Extt,  JG<5 c. girtanner, over de £x/r. Cicutae. 3. ii. (5. Ptf/p. for&. Cicutae. 3. i. ilf. .F. P^ gr» ü' confpergan- tur pulvere cinnamomi. S. M?f twee pillen daags te le* ginnen, en langzamerhand te vermeerderen. ff, Herbae Cicutae. Micae panis. a. ii. Coque cum fufficiente quantitate la&is, ad conpftentiam cataplasmatis .* cui adde: 01. Olivar. S. i. S. Bij herhaaling warm op te leggen. ~\ raad de Heer Hunter aan, als"één deibeste middelen. Ik twijffele zeer, of ze deezen lof verdient. 6. De Sarfaparilla moet, volgens den Heer Hunter, insgelijks zeer goede dienlten doen. [fy; Rad. Sarfaparil. 3. ii*. Infunde cum aquae fervidae ïb. iii. per 12. hor as, dein coque ad ib. i i. Sub finem cocïiwis adde; Rad.  venerische ziekte. ii. b. 17. afd. vii. hooftst. $Öf Rad. Liquiritiae. 1. i. Cola. S. Op één dag te verbruiken. "J Ook van dit middel zoude Ik weinig of geeri verwagting hebben. 7. Het baden in de zee, of omflagen van zeewater, worden als zeer krachtig ter ontbinding aangeprezen. 8. Oranje-fap in groote meenigte gedronken word door den Heer William Fordvce, en den Heer Hunter aangeprezen. 9. Het jlerk water der Goudfmeden word in de Engelfche Hospitaalen, uitwendig, met tamelijk goed gevolg, gebruikt. ïo. Een afkookzel van de wortel van Mezereum word, als een zeer goed ontbindend middel, geroemd. [ Rad. Mezerei recent. 3. i i. Coque in aquae fontanae Ife. i i i, ad colaturam 1b. i i. S. In V begin een half pond daags, en naderhand'. meer te nemen. Of V * %. Ceru  jo8 Gi GIRTANNER, OVER DE ty. Cort. Rad. Mezerei. % 5. Coque in aquae fontanae lk. v i. ad Ib. iv. Sub finem co&ionis adde: Rad: Liquiritiae. o. i. Cola. S. In V begin de helft daar van, en naderhand de geheele portie op één dag te verbruiken. "Sf. Rad. Mezerei recent. 3. i. Coque in aquae fontanae tb. i i i. ad ib. ii. Dein adde: Micae panis. Q. S. ut F. Cataplasma. S. Bij herhaaling warm op te leggen.} ii. Het beste middel ter ontbinding is, volgens mijne ondervinding, de vluchtige zalve, [^o. 01. Amygdal. dulc. ?. i. 6. Spir. Sal. Ammon. 3. i i. Mifceantur & agitentur in phiala. ] of ook de Campher-zalve; [>. Urn.  VENERISCHE ZIEKTE. II. E. IV. AFD. VII. HOOFTST. JOJJ [ R. Unguent. fimplicis. ■ §. i. Camphorae. 3. i. M. F.] dagelijks eenige maaien, in de binnenzijde van hec dijebeen, en in den bilnaad ingewreven. x>ooc*x>c>o©c>ns aan. Dit middel is niet alleen tot voorkoming der befmetting geheel werkeloos, maar ook allerfcbadelijkst, vermits het de teeldeelen van alle gevoeligheid berooft. 14. het zcifde kan men ook zeggen van de Lood- ontbinding, door den Heer Hunter als een praefervatief aangeprezen. 15. Als meede van de, in Engeland als een voorbehoed-middel zoo zeer beroemde, ontbinding van Koperrood in Geest van Ammoniakzout. II. Clasfe. Éalven van allerlei zoort, zonder kwik. Alle vettigheid, wanneer 'er eenig deel van het lichaam mede word ingefmeerd, vermindert de gevoeligheid van dat deel, en bc-let de werking van alle prikkeling, die niet werktuiglijk is, op hec zelve. Voornamelijk belet het vet de werking van alle fcherpten en vergiften. Overeenkomttig deeze ondervinding heefc men vette dingen en zalven tot voorbehoed-middelen der venerifche ziekte gebruikt. Deeze middelen moeten natuurlijker wijze voor de bijflaap gebruikt worden, om het gift te beletten van op de teeldeelen te werken; na de bijflaap zijn ze van geen nut. Voor eenige jaaren bediende men zich te Lon-  VENERISCHE ZIEKTE. Hl. BOEK. g-Jff Londen van deeze infmeeringen meenigwérf: ja hec wierd zelfs onder aankomende jongelingen de manier, om in een klein doosjen altoos eert ftukjen lpek bij zig te dragen, ten einde in ge,al van nood zig daar van te bedienen, en hér Roedenhoofd voor de bijflaap daar mede te kunnen infmeeren. Insgelijks in 1 taliën zijn, zoo als de Heer Cyrhlo verzekerd, dusdanige infmeeringen in gebruik. Zekerlijk kunnen oliëachtige en vette dingen, wanneer het Roedenhoofd daar mede befmeerc word, beletten, dat het gi t niet zoo lichtelijk zig daar op kan ter neder zetten: men befpeurt daarom, dat lieden, die van zulke middelen gebruik maken, zelden chankers krijgen, hoe zeer zij van een Druiper niet bevrijd blijven.- Maar ook tegen dë chankers zijn zalven en oliën geene onfeilbaare voorbehoed-middelen. Zij worden doorgaans in de bijflaap weggewreeven, en doen gevolgelijk de gewénschte uitwerking niet. Ook beveiligen zij de overige deelen niet genoeg voor de befmetting: om niet eens té gewaagen van het ongemak, waar mede zulk eene walgelijke, vuile infmeering voor elke bijflaap nootwendig gepaart moet gaarn UI. Clasfe. Kwikmiddelen. Was de kwik een fpecificq middel tot uitdelging van het venerisch gift, zoo dat ze, het gift aanraakende, zig altoos met het zelve ontlaste $ X 3 het  g26" C. GIRTANNER, ÓVER DB nëutralifeerde, en werkeloos maakte: zoo zoude ook de kwik een onfeilbaar, een onbedrieglijk voorbehoed-middel zijn. Men moest Hechts, na de verdagte bijflaap, kwikzilver, onder de eene of andere gedaante, aan de teeldeelen brengen, en dadelijk zoude het zich met hét gift vermengen, en het zelve buiten werking Hellen* Daar dit echter, gelijk de ondervinding leert, niet gebeurd, zoo word ook het gebruik van de kwik, als een prefervatief, ten eenemaal nutteloos. Des onaangezien zijn kwikmiddelen, tot voorkoming der befmetting, meenigmaal aangeprezen geworden. Die, waar van men zig doorgaans bedient, zijn de volgende: i. Inwrijving der kmlzalve. Dezelve na de bijflaap in de liesfehen -in te wrijven raad F alk aan. De inwrijving derzelve in de teeldeelen voor de bijflaap wotd door Harrison bij ondervinding aangeprezen. In het Roedenhoofd voor de bijflaap kwikzalve in te wrijven raad Warren mede aan. Dit middel is tot verhoedirrg der Venusziekte geheel werkeloos: op zijn hoogst werkt het, gelijk "alle andere zalve, uit hoofde van de vettigheid. De veelvuldige herhaaling van zulke infmeeringen zoude ook, behalven de walgelijke morsfigheid, waar mede zij noodwendig gepaarê gaan,  venerische ziekte. iii. boek. gaan, voor hec lichaam niet onverfchillig ■ zijn: . . i .: .'.r',-*^ i: Het wasfchen en infpuiten met een verdun- ■ de ontbinding van Sublimaat na de bijflaap; houd de Heer Hun te 11 voor een door de ondervinding bévestigt voorbehoed - middel. Hij beveelt een of twee grein Sublimaat in acht-oneen water te ontbinden. Har ris on prijst deeze ontbinding, mede. Doch ze kan niec alleen de befmecting in het geheel niet verhoeden, maar maakt ook de teeldeelen, bij een herhaald gebruik, bijna geheel gevoelloos. 3. Het infpuiten van, en het wasfchen met het zoogenaamde aquaphagadaenica. [ ^o. Mercur.. fublhn. corrof. 3. ï. Terendo in mort ar io Viireo fenfirn ajfunde: Aq- Calc. r ecenter paratae.' ib. i i; Liqttoj" per fubjidenüam depuratus a fedimento flavo ajfundatur &\livipidus Jeryetur, in ■ ' vafe bene claufo. S. Tot uitwendig gebruik. ] Dit is het beroemde voorbehoed - middel van den bekenden kwakzalver Guilbert X 4 DE  3^8 C. GIRTANNER, OVER DS »e Préval. Hij maakte 'er een geheim van, en verkocht de fles, die hem misfchien een duiver kostte, voor een gouden fchild louis. Men moest zig, volgens zijn voorfchrift, daar mede voor en na de bijflaap wasfchen. Hij was zoo zeker, dat men daar door van alle befmetting bevrijd zou blijven, dat hij de proef aan zich zelf nam, en in tegenwoordigheid van veele voornaame aanfchouwers, de bijflaap met een befmette gemeene meid volvoerde. Dit bewoog de Faculteit van Parijs hem uit de lijst haarer mede-leden uit te fchrappen. DeHörne, en de Abt Teis sier onderzogtenhet middel van Préval, en bevonden, dat het hoegenaamd niets anders was, dan het aqua phagadaenica. Ce san prijst dit zelfde voorbehoed - middel als onfeilbaar aan, en het is nog hedendaags in 'Frankrijk in een algemeen gebruik. De befmetting word daar door in geenen deele voorgekomen, lk heb lijders gehad, die na deszelfs gebruik evenwel mijne hulpe noodig hadden, en chankers, zoo wel als Druipers van het ergfte zoort kregen. Dit mengzelis reeds uitzijn aart, volgens fcheikundige gronden, volftrekt ongerijmd. Hec kalkwater vernielt de ontbinding der fubli- maat:  venérïsche ziekte, nu boek. 32^ inaat: mengt men nu te weinig kalkwater daar bij, zoo is het vocht niets meer dan een ontbinding van fublimaac; neemt men te veel, zoo is het vocht een allerlhpst kalkwater, het geen 't grootfte gedeelte van zijn caufticum verloren heeft; en worden ze beide in de behoorlijke evenredigheid gemengt, zoo valt de kwik, veree• nigt met het caufticum, op den grond, en het vocht is niet veel beter dan zuiver rivier-water. 4. Infpuitingen van de ontbinding der menurius tartarifatus, of Pressavin's Eau vegeto - mercurielle. P r e s s a v i n heeft dit door hem uitgevonden middel als een praefervatief aangeprezen, maar het doet de gewenschte uitwerking niet. 5. Infpuitingen van een mengzel van zoete kwik met water na de bijflaap, prijst Falck aan. Deeze infpuiting is nutteloos en fchadel ijk. 6. De infmeering der zoete kwik. Men neemt een weinig poeder van zoete kwik, mengt het in de hand met fpeekzel, en fineert dit mengzel voor de bijflaap in het Roedenhoofd, de voorhuid, en in het ganfche mannelijk lid. Dit walgelijk middel prijst Assauni, bij ondervinding, als een on- X 5 feil*  gijÖ C. GIRTANNER, OVEïY Ï)È feilbaar praefervatief aan.7 ( O Het is èveri zoo nutteloos en even'zoo min te vertrouwen, als alle overige voorbehoed-middelen. IV. Clasfe. Werktuiglijke■middelen. Eenige deezer middelen zijn zeer oud, doch dewijl zij heden ten dage buiten gebruik geraakt zijn, en zig, zonder in een walgelijk verhaal te treden, niet wel befchrijven laaten, zoo achte Ik het beter 'er geheel van te zwijgen; te meer, dewijl zij de befmetting geenzints kunnen verhoeden. Van één deezer middelen moet Ik evenwel gewagen, dewijl het hedendaags algemeen in gebruik is, en door de eerfte lichtmisfeti voor onfeilbaar gehouden word. Bij deeze gelegenheid gevoele Ik, zoo als op verfcheidene andere plaatfen van dit tegenwoordig gefchrift, hoe moeijelijk het is, van een onderwerp, als het geen lk Behandele, zoo te fpreken, dat de plichten van één "Geneesheer in acht genomen, van het geen "en besten van het menschdom dienen kan niets óvergeflagen, en evenwel de zedigheid niet gekwetst werde. De Duitfche Tpraak fchijnt té kuisch, om voor'zulke fchandelijke onderwerpen betaamelijke woorden op te leveren. Intusfchen ech- (i) AsSAHNi -effay mèdhal für les Vaijfeuus lymphati-  VENERISCHE ZIEKTE. Itl. BOEK. echter is de ziak van té veel gewicht, om 'er geheel en al van te kunnen zwijgen. Ik bedoel dé algemeen bekende, en in gebruik zijnde dunnö vischhuiden, waarmede, om de befmetting voor te komen, geduurende de bijfkap, het mannelijk lid. overtrokken word. Deeze fchandelijke uir> vinding, (waar door het eenig natuurlijk oog? merk der bijflaap, het kinderteelen, geheel verijdelt word,) word aan Engeland toegefchrevenV alwaar deeze machines, onder de ongebondené regeering van Karei den Tweeden, het eerst zijri in gebruik gekomen. Noch heden ten dage dragen zij den naam van haaren uitvinder. Zij verminderen het genoegen, vernietigen het natuur? lijk oogmerk van de bijflaap, en zijn als voorbehoed-middelen niet voldoende, vermits de kleinfle opening eene mogelijkheid van befmetting toelaat, of ook wel, geduurende de bijflaap, het vlies fcheurt. (?») Te Parijs, te Londen, te (ib) Autumant ita cataphraïïos, haftisque eo modo elypeath, fe vu'givagae veneus difcrimina fubire impune poffe. Sid errant quidem maxime. Etenim perk op:ra ex toto, fi folliculi pellicula elicubi kktlca aut difciffa fit, vel in opere usquim hiet aut du fe'iida ur; fi tenuior, alla'senti tahe venereo, quo madit, pervia fat, dum ft-'catiO'ie iterata maceratur, ac venenum alie imbibit} q-ice fiiigula del "at frequenter uju evenire. Memini haud ivfcite olim quaeri ab Antiquorum quodam, num inter mortuos recenfeti dcièrtnt, qui aito mari navigant, ut qui (t motte tantum diftar tint  33^ C. GIRTANNER, OVER DE te Berlin, en te St. Petersburg, worden ■ dingen open-lijk verkogt, en de a< k der Politie, die het verkoopen van zulk cue fchandelijke uitvinding, die meer als eenige andere voor de bevolking nadeelig fe, i ht te beletten, is in de daad onbegrijpelijk. V. Clasfe. Inwendige middelen. Eenige kwakzalvers hebben voorgewend, door inwendige middelen de venerifche befnv.-rting yoor te behoeden: edog de onmogelijkheid van dit voorgeven vak zoo duidelijk in "t oog, dat, een réni ligtiea tabula quatuor digitos lata- Hand minori jure quaeri pofje arbitrtr, num inter infeEtos connumerari aébeant, quicumque ai infeÜione quoiidie non abfunt niji pellicula fubtili la, pernieabüi, plerumque lacera. Mis fane non peilkula fragl. iis, fed robur ö* aes triplex effe deberet circa penem, qui parten eam tam facilem ad contagium impuriffimo meretücum baraxb.ro amant committere. Sed quid muital Age porro, liceat fcortatoribus illis, fi ita lubeat., in obfcoend fiid fpurcitie fibi plaudere. Optabat olim Vircilius, ut Maevii amarent carmina . qui. cunque Davium non odiffent: fic ipfe optandwn effe puto, ut il. lis quibuscunque circa jecur ulcerofum male fanus amor faivit, venerem eo tantum paü» experiri detur, quö venerea vtluptas, quae in intimo contaüu refidet, ita tbtunditur hebetatur, üt concwnbentium neuter hymenaewn canat, vel tanat uterque fere fine fenfu, Certe minoris con/iat fecurd venere tantum uti, quam itaturpi putidoque invento, nee tarnen fine periculo, tam caff&j kvi, &f evanidd veluptate potirL Ast rug de morbis venti reis.  VÈNfiRlSfCHfi ZIEKTE. TB. BOEK. 33J een naartwkëurig onderzoek van deeze middelen geheel overtollig fchijnt te w.'zen. Ik heb nu alle tot hier toe aangeprezene voorbehoed-middeleh in orde onderzogt, en gecoonc, dar geen enkele van dezelve te vertrouwe'. en onfeilbaar is. De meefte zijn fchadelijk, vermits zij de teeideelen langzamerhand gevoelloos maken.- 'Er is flechts één enkel, zeker en onfeilbaar praefervatief; namelijk: zich aan de befmetting niet bloot, te ftellen. Hoe moeijelijk dit aan ongebondene en wulpfche iieden moge voorkomen; hoe zeer ook her voorbeeld, en de door de natuur, met wijze in^igten, ons ingeplante teeldrift, tot ongeoorloofde genoegens heen leid: zoo gemakkelijk word het alle verzoekingen van dien aart te overwinnen, wanneer men bedenkt, dat de gezondheid het voornaamite van alle aardfche goederen is; dat zonder dezelve het leven tot een kwelling, en het bezit van alle aardfche fchatten nutteloos word; dat men daarentegen met haar al het overige ontbeeren, of zig bezorgen kan. Zij zelve deeze bloozende Godin, de dochter van Aefculaap, is hec, welke de Dichter aanroept: Ex. vaVs/ ftii diroipSrivvSiitTt /3^oto7<;*, néts Tantum odit te dis vitai pefjïma finis. VIER-  VIERDE BOEK. VAN DE ALGEMEENE VENUS-ZIEKTE. ——— ■ ■ Urit corpore ferpens Qtiamcumque arripuit partem, repitque per artus, LUCRETIUS.  Non video cauffam fubeffe, cur valde movear, quod vulgari fint ent iae repugnari exiftimer; quando jampridenr perfpebïum efi, quam malus veritatis j'udex cenferi debeat multitudo. Pendere etenim res delet , non profeElo ex numero aut claritate opinantiitm ; fed ex momentis rationum, ex quibus valeat ([fepofitis vulgaribus praejudiciis ,) dijudicari. Salie vero, fi ita hene ageretur cum rebus humanis, Vt ea quae optima funt, probarentur a plurimis, ipfe me quoque eo devoverem, quo plurimi cmflue*4ttt, fid nempe praeeuntium exemplo, potius quant ratione, maxima pars abripitur, & rariffimi femper funt, qui p.edem fiftant, ut expendant, m qua itur pergendum fit. Gassendüs de vita c5* moribus Epieuri, in Praefat.  VÏËRDË b Ö È & Van de algemeene venus - ziekte. Eerste hooftstuk. Befchrijving der Ziekte. ' ' ' 'r • «""H ■ ■ 1 «Vé jrsT ijftciq ïlavtrotTttt Kaftans na) èïfyc;, v£ «iet ligt vergisfen, wanneer men op de omftandigheden agt geeft: te weten, cp de hevige en ^ogenblikkelijke ontfteeking, op de daar mede gepaart gaande koorts, en op de ophouding der zwelling en der pijnen, zoo dra de zweer openbreekt: zuivere toevallen, die zig bij venerifche zweeren nimmer vertoonen. De venerifche vlekken op de huid onderfcheid den zig van andere gelijkzoortige, voornamelijk daar door, dat ze zig alleen op de borst en tus» fehen de fchouderen vertoonen; terwijl integendeel andere vlekken over het ganfehe lichaam voortkomen. Zoortgelijke fcorbutifche vlekken kent men uit de omftandigheden, en de bekende teekenen van de fcorbut. De venerifche fcheuren (rhagades') kunnen gemakkelijk gekent worden. Venerifche puiften hebben veel gelijkformig? beid met de kleine bloedzweeren, die zomwijlen in het gezicht en op andere deelep van het lichaam ontftaan: doch vertoonen zig alleen aan die deelen, welke met hair bezet zijn, en etteren nooit, waar door zij zig van de bloedzweeren onderfcheiden. Venerifche pijnen in de beenderen (dolores ofteorcopO zijn de allerzekerfte, meest gewisfe, onfeilbaarfte en onbedrieglijkfte kenmerken der Venus-ziekte. Ze onderfcheiden zig van andere pij'  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. ÏI. HÖOITST. 3#> pijnen der beenderen daar door; dat ze des nachts in het bed veel heviger worden, over dag bijna? niet te befpeuren zijn, en zig door de gewoon©' pijnftillende middelen nog wegnemen, nog verzagten laaten. Jichtpijnen in de ledematen worden 'snachts ook heviger, maar zijn in de gewrichten; de venerifche daarentegen zijn in het midden der beenderen. De Rheumatieke pijnen worden 'snachts ook heviger: doch hier is de zitplaats der pijnen in de fpieren, en daarom vei'wekt ook de uiterlijke aanraaking pijn: de zitplaats der venerifche pijnen is daarentegen in het beenvlies, en de plaats is bij het uitwendig aanraaken niet zeer pijnlijk. Venerifche gezwellen der beenderen (exoflofes^ zijn gemakkelijk te kennen. Zoo dra zig op het midden van een been een rond, pijnlijk gezwel vertoont, waar bij de huid rood en ontftoken word: zoo is 'er in 't geheel geen twijffèl, of het beengezwel is venerisch. Dezelve onderfcheiden zig van andere zoortgelijke beengezwelJen door de volgende kenteekenen: Van een goedaartig beengezwel, dat zomtijds na een flag of val op de beenderen ontftaat, daar door: dat de goedaartige exoflofis klein blijft, niet pijnlijk is, en dat de uitwendige oorzaak, na ivelke zij ontftaat, bekend is. (0)  g£Ö C. GIRTANNER, OVER DÈ (0) Van een aangeboren .beengezwel, of mismaaktheid van het been, daar door: dat deeze geen pijn verwedt, noch immer verwekt heeft, en dat de zieke zig het begin derzelve niet herinnert. ( y ) Van het. eelt, ( caHi's ) :hoft?7 i&b .. ' >©ooc>oo<*>«^^ DERDE HOOFTSTUK. Van de vsr:xo;ndc vencrijcjie- Ziekten., Nëq'uS enim ohfuit imqv.a'm, profuit vero non fethèl, de iis, quae 'evidentijfima ejfe vide. bcrntur, quaeftionem moviffei Het fchijnt .heden ten dage onder de Geneesheeren een algemeen aangenomen gevoelen te zijn: dat 'er in 't geheel geen eigentlijk teeken is, waar aan men de Venus-ziekte kennen kan»  venerische ziekte. iv. boek. iii. hooftst. ggt Algemeen fchijnt men te gelooven: dat ze een Proteus is,..die:alle. Hechts "mogelijke gedaanten zou kunnen aannemen, en van de eene in de andere overgaan. 'Er is, zoo men zegt, geen eene ziekte, welke niet zomwijlen door het venerisch gift "veroorzaakt word. 'Ja, wanneer men op de verzekering van eenige beroemde Artfen moet ftaat maaken,-•■zoo blijftrdit gift dikwils twintig, dertig en meer .jaaren in het lichaam verfcholen, zonder deszelfs aanzijn door het een of ander toeval te vertoonen, en verfchijnc dan op eenmaal, onder eene gedaante, onder welke men hec niet Vermoed. Of het vertoont zig in 't geheel niet, maar erft over op de kinderen, en breekt naderhand bij dezelve, misfchien eerst in hun twintigfte, dertigfte jaar, en ook nog wel laater , op, Treurig noodloc van hec menfchelijk geflacht, bijaldien dit gevoelen gegrond is! Zelfs die geen, die het.kuischte leven leid, en volmaakt'gezond fchijnc, kan oogenblikkeiijk een zeer hevigea graad der Venus-ziekte bekomen, wanneer het .gifc, van vader of grootvader overgeërft, zijne uitwerking'te :voarfchijn brengt, en uitbreekt. °Vcele zulke^gcv;,ïïen vind men bij de Schrijvers "aarigcteekenaV voorn imélïjk bij Rosenstein, 2jj am% A.cp s r i n i,' S a n c fi e z j en anderen. ;..-7^ic^leei'fte|zei van de vvrmomde venerifche ziekten is niet zeer oud. iiaGLivius heefc het  «§2 c. girtanner, over öé het uitgevonden: maar noch lang na zijniti tijd wierd het in 't geheel niet aangenomen^ Astruc fpreekt daar van flechts in 't voorbije gaan, en fchijnt het te verwerpen. (b~) EersÉ zedert ongeveer twintig jaaren is dit leerftelzely zonder tegenfpraak, door de Geneesheeren bijna algemeen aangenomen geworden: maar de gronden, waarop bet berust, zijn tot dus verre nog nimmer onderzogt en ontwikkelt geworden. Ondercusfchen echter verdient geen Geneeskundig leerfluk hoe ook genaamt naauwkeuriger onderzogt te worden, dan juist dit van de vermomde venerifche ziekten. Niet alleen heeft het op de Praftijk den grootlten invloed: maai de gerustheid van allen, die immer aan het een of ander venerisch toeval geleden hebben, ge- vol- (o) Lues verteren femel recepta in corpus, difficulter poftea deletur ejus charaüer. Adhibitis fpecificis mitefcit, fei non exftinguitur. Imo poft triginta & plures annos fub fpecie aliorwh morboram revivifcit £ƒ Medicos decipit, caufam morbi ordina* riam putantes, cum revera ab excitato noviter venereo ferment* dependeat. Baglivii Opera. 1721. pag. 61. (ö) Sed abfirufior quaeftio e(l, utrum h parentum alterutro | infetïo pofftt embryoni virus infundi venereum, quod totd quidem pueritid tacitum fileat fine noxd, quod deinde vero in adultis fponte revhtfeat, &? fine novd ulld contagimt Viram £? legiÜ- mam luem veneream producit, de quo jure dubitatur. Astru«, de morbis venereis, pag. 121«  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. III. HOOFTST. 353 volgelijk de gerustheid van een groot deel van het menschdom, hangc daar van af. Is deeze leer gegrond, zoo kunnen zulke lieden nooit zeker zijn, dat het venerisch gift hij hun waarlijk uitgedelgc is, en zij zijn altoos in gevaar, dat het ergens eenmaal weder uitbreeke, of zig op hunne kinderen voortplante. Veelen van hun zijn ook, geduurende hun geheele leven, beftendig in angst en vrees. Zij gelooven niet, dat ze geneezen zijn. Het allerlichtite toeval, iedere hoofdpijn of zinking, maakc hen bezorgt, en verwekt in hun de verdenking van een verholen gift, dat noch niet uitgeroeit is. Ter volkomene gerustlielling van zulke lieden zal Ik nu betoogen: dat 'er in V geheel geene vermomde venerifche ziekten zijn, en dat het venerisch gift nooit lang, zonder door het een of ander toeval zijne werking te vertoonen, in het lichaam kan verborgen blijven. Dat 'er vermomde venerifche ziekten zouden zijn , bewijst men: 1. Door de ondervinding. s. Door de geneezing deezer ziekte met kwik. Wat den eerlten grond, de ondervinding, betreft, zoo is het wel niet te ontkennen, dat wij bij veele geloofwaardige Schrijvers gevallen verhaalt vinden, in welke de gevolgen der venerifche befmetting zig eerst na veele jaaren zouden Z heb»  g§4 C> SIRTANNER, OVER DB hebben vertoont. Edog deeze ziekten-gefchiedenisfen zijn zeer verdacht. Alles koomt daarenboven op de opgaave van den zieken aan, welke verzekert, dat de toevallen, waar aan hij thans lijdt, aan eene venerifche befmetting, die lange jaaren is voorafgegaan, zijn toe te fchrijven; vermits hij zich, zoo hij zegt, zedc-rt aan het gevaar eener befmetting in 't geheel niet weder heefc bloot geflelt. Edoch welke Arts zal zig op de opgaave van zulk een zieken verlaaten? Wie bevroed niet, dat een getrouwd man van veertig of vijftig jaaren, die den Geneesheer wegens venerifche toevallen, waaraan hij ziek is, om raad vraagt, zig, om zijn eers wille, genoodzaakt oordeelt, de onbezonnenheid, die hij niet loochenen kan, en die hem in zulk eenen ouderdom tot fchande zou gerekend worden, liever tot de onbedachtzaame jonge jaaren te verfchuiven? Hij verzekert derhalven, dat hij zedert twintig, dertig en meer jaaren zig nimmer aan de befmetting heefc bloot gefïelt, alleen met oogmerk, om zijn eer te bewaaren. De volgende gevallen brengt Rosenstein bij als bewijzen voor het aanwezen der vermomde venerifche ziekten. Twee lieden, die geduurende hun ganfche leven volkomen gezond geweest waaren, worden op hun derti-lte jair venericq. Door deezen laat zig Rosenstein overreden, dac de be-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. IH. H30FTST. 355 •befmetting was toe te fchrijven aan de minne, welke zij dertig jaaren te vooren gezoogen hadden, (c) Waarlijk deeze lijders mogen zig over de lichtgelovigheid van hunnen Arts zelve wel verwondert hebben! Een kind, verhaalt Rosensïein verder, kreeg, negen jaaren oud zijnde, het kwaad zeer, (tinea,) en zweeren in den mond, die alleen door kwik konden geneezen worden, gevolgelijk venerisch waaren. En van waar deeze toevallen? Van een kindermeid, die het kind, negen jaaren te vooren, de pap voorgekaauwt hadde. Dat een kind het kwaad zeer en zweeren in den mond krijgt, die 'er als chankers uitzien, is niet vreemd; dat door het gebruik der kwik deeze toevallen geneezen, geeve Ik toe; maar daar uit te befluiten, dat het zijn venerifche toevallen, is een overhaast gevolg; en dezelve af te leiden van-eene befmetting, door het fpeekzel der kindermeid negen jaaren te vooren aangezet, is een enkel ongegrond (c) Nunauam luem veneream vere fic diBam., £? pathogno- momcis ftgnis confpicuam. jure quafi Itereditario, in infantes transmiffam obfervavi , unde in eam opinhmtm facile propenderem, haec a Medicis jam pridem levi fide ideo admiffa fuifje, ut, fi res ita ferat, famae poffmt aegrotantium confulere, eaufam probabilem., fi non veram, luis pretexsndo, quae aegrttanut eulpd abfolvere videatur. Astruc pag. 121. Z 3  g^O" G. GIRTANNER, OVER DE grond vermoeden. Een kind, -—- ook dit geval verhaalt Rosenstein, was tot in zijn elfde jaar volmaakt gezond, toen wierden hem de kinderpokjes ingeënt, en dadelijk na de inënting vertoonen zig toevallen der Venus-ziekte. Nu vraage Ik aan eiken Geneesheer, die de Pratfijk oeffent, of hij, wanneer hem zulk een geval voorkwam, niec in het vermoeden zoude vallen, dat het lancet, waar mede de inenting gefchiede, voorheen tot eene operatie bijeenen venerifchen zieken gebruikt; of dat de pokftof van een befmet perfoon genomen zoude mogen zijn. Doch Rosenstein geeft eene geheel andere uitlegging. De befmetting, zegt hij, kwam van de moeder, die, veele jaaren voorde geboorte van het kind, van wegen venerifche toevallen, een kwikzilver-cuur had ondergaan, en welk gift op het kind was overgeërft. Met zulke gronden verdedigt men de vermomde venerifche ziekten! en op het gezag van zulke lichtgeloovige mannen neemt men dezelve aan ! Meerder volmaakt gelijkzoortige gevallen vind men bij Fabre, en Agostini. («ooc©500000C^^ TIENDE HOOFTSTUK. Hoedanig geneest de kwik de Venus-ziekte? Op welke manier de kwik de Venus-ziekte geneest, heeft men door verfcheide leerftellingen getracht op te helderen, welker waarfchijnlijkheid Ik in dit Hooftftuk zal onderzoeken. Eene behoorlijke uitlegging deezer verfcheining zoude over de geneezing der Venus-ziekte een groot licht verfpreiden. 1. Het eerfte en oudfte gevoelen is: dat de kwik door haare zwaarte de Venus-ziekte geneest. Astruc en anderen hebben dit beweert. Zij zeggen: dat de kwik, als een zwaarder lichaam, (bijna veertien maaien zwaarder dan het bloed,) wanneer ze met het bloed vermengt word, uit hoofde van haare zwaarte, altoos naar beneden moet drukken, daar door de bloedbolletjes verdeelen, en de geheele masfa van het bloed vloeibaarder, en tot alle affcheidingen meer gefchikt maaken. Doch tegen dit leerftelzel kan men inbrengen: i. Want  3»2' c. gtrtanner, oyer de I. Wanneer de kwik uit hoofde van haare zwaarte de Venus-ziekte genas, zoo moeiten andere, even zwaare, of nog zwaarder lichaamen, dezelve uitwerking te voorfchijn brengen; geneesmiddelen uit goud, bij voorb. moeiten de Venusziekte geneezen: doch proeven hebben beweezen, dat ze tegen deeze ziekte geheel kragteloos zijn. a. De kwik brengt zomtijds in eene zeer geringe hoeveelheid buitengewoone veranderingen in het lichaam voort, in wel* ke zich deeze verfcheiningen door de Zwaarte der kwik onmogelijk laaten ontvouwen. Weinige greinen doen zomtijds faliveeren. Zulk een geval, waar in drie grein fublimaat eene fterke kwijling verwekten , verhaalt de Heer Profesfor Murray van Upfal; en een ander voorbeeld, waar in een h..lve grein fublimaat deed faliveeren, brengt Doétor O we n bij. II. De kwik geneest de Venus - ziekte door haar vermogen, om alle ontlastingen te bevorderen* Een gevoelen, het welk door groote Geneesheeren verdedigt word, en daarom een naauwkeurig onderzoek verdient. De gronden voor deeze Helling zijn de volgende: x. De  VENERISCHE ZIEKTE; IV. BOEK. X. HOOfTST. 3$^ i.De werkingen der kwik in de Venus*; ziekte ftaan in verband met de ontlastingen, die zij veroorzaakt. a. Andere middelen, die in de Venus-ziekte goeden dienst doen, zijn alle van dien aart, dat ze de eene of andere ontlasting bevorderen, bij voorb. Pokhout. 3. Deeze middelen zijn des te krachtiger, hoe meer zij de ontlasting bevorderen. Edoch deeze redenen laaten zig door de volgende tegenredenen wederleggen. 1. Het venerisch gift word dikmaals door de fterklte kwijling en de heviglte ontlastingen van allerlei zoort evenwel niet uitgedelgt, gelijk wij dagelijks in de zieken zien, die na de falivatie niettemin venericq blijven. a. De Venus - ziekte word dikwils zonder eenige wezentlijke ontlastingen geneezen. 3. Andere middelen, die tegen de Venus-^ ziekte werkzaam bevonden zijn, brengen deeze uitwerking niet uit hoofde van hun ontlastend vermogen, maar op eene aan ons nog onbekende manier voort: anderzints zouden alle ontlastende middelen de Venus-ziekte moeten geneezen. 4. Is  *$4 c» «IRTANNER, OVER DE" 4. Is de Venus-ziekte met eenige andere ziekte vermengt, en 'er worden tegen dezelve ontlastende middelen gebruikt, zoo blijft, zelf* na de geneezing dee er ziekte, de Venus-ziekte evenwel aanhouden. 5. Wanneer bij eenen door de Venus ziekte aangetasten zieken, van zelf, uit de eene of andere oorzaak, fterke ontlastingen ontftaan: zoo word de Venusziekte daar door noch geneezen noch vermindert. 6. De Venus - ziekte word altoos des te onfeilbaarder, zekerder en fpoediger geneezen , hoe meer de Geneesheer, geduurende de geneezing, alle hevige ontlastingen belet. III. De kwik werkt op eene fcheikundige manier. Ze bezit eene groote verwantfchap met het venerisch gift, vereenigt zig met het zelve, neutralifeert het, en maakt het werkeloos: van daar haar fpecificq vermogen tot geneezing der venerifche toevallen Dit gevoelen heb Ik reeds, op verfeheiden plaatfen van dit tegenwoordig gefchrift, als valsch verworpen. Intusfchen verdient het zelve, daar het door groote Geneesheeren aangenomen word, nader te worden onder-  venerische ziekte. iv. boek. x. hooftst. 385 derzogc. De redenen, waar op het berust, zijn de navolgende: 1. De proeven van Dr. Harrison, welke de etter van chankers met de kwikontbinding van Plenk vermengde, en dit mengfel aan een gezond perfoon inentte, waar door nog chankers ontftonden, nog de Venus-ziekte volgde: een bewijs, gelijk hij gelooft, dat de kwikontbinding het gift werkeloos gemaakt hadde, a. Indien de kwik geene fpecifique kragt bezat, om het venerisch gift te neutralifeeren, zoo zoude men met eene zoo geringe hoeveelheid van dezelve, dikwils maar van weinige greinen, de Venusziekte niet kunnen geneezen. Edoch deeze bewijzen laaten zig door de volgende, zeer overtuigende tegenredenen, volkomen wederleggen: 1. De proeven van Dr. Harrison bewijzen niets. Niet de kwik, maar de flijm en de gom, hebben de werking van het gift belet, als welke, zoo als wij uit proeven weten, de werking van alle dierlijke vergiften op het menfchelijk lichaam beneemen, wanneer het zelve daar meede vereenigt en onwonden is. Bb a. Dit  $6 • C. GIRTANÏIER, O VER T3È 2. Dit gevoelen word door alle ondervinding wederfproken. Men wrijve in eenen venerifchen chanker de kwik, in zoo groote hoeveelheid men wil, in, zoo zal echter daar door nog de chanker geneezen, nog het ontftaan der Venusziekte belet worden. 3. Wanneer de kwik eene zoo groote verwantfchap met het venerisch gift hadde, zoo moest ze een onfeilbaar voorbehoedmiddel zijn, en men zoude na de onreine bijflaap door een weinig kwikzalve alle haare nadeelige gevolgen kunnen voorkomen. 4. Had de kwik zulk eene fcheikundige verwantfchap met het venerisch gift, zoo zoude het ten aanzien der geneezing alles flechts daar op aan komen, om de kwik, onder de eene of andere gedaante, evenveel welke, in het lichaam te brengen; de verfchillende kwikbereidingen zouden gevolgelijk alle dezelve werking moeten hebben; doch de ondervinding leert, dat hier in een groot onderfcheid plaats heeft, en dat zommige kwikbereidingen de Venus-ziekte veel lichter geneezen, dan andere. IV. Dat  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. X. HOOFTST. 3%f IV. Dat de kwik de Venus-ziekte geneest, vermits ze het bloed ontbind, maar het welk even min als eene van de voorige te betoogen is. Het bloed is, geduurende het gebruik van de kwik, niet ontbonden, maar veel eer dikker dan in den natuurlijken ftaat, en heeft een pleuritifche korst, welke 'er niet zou kunnen zijn, indien het bloed door de kwik tegen - natuurlijk ontbonden wierd. Op welke manier de kwik de Venus-ziekte geneest, weeten wij dus tot hier toe noch niet. Dit is zeker, dat ze als een prikkelend middel óp het lichaam werkt. De fchielijkheid der pols word, geduurende derzelver gebruik, vermeerdert, de vafa lymphatica worden geprikkelt, en de vochten worden vloeibaarder; zoo vloeibaar, dat ze door de fpeekzel-klieren uitvlieten, en door de zweetgaaten zich ontlasten, waar door het gift uit het lichaam uitgebragt word. Op deeze wijze verftaa Ik voor mij de werkingen van de kwik op het lichaam, en derzelver vermogen om de Venus-ziekte te geneezen. Intusfchen geeve Ik gaarne toe, dat ook deeze manier van uitleggen Hechts eene vooronderftelling is. Vooronderftellingen hebben de grootfte nuttigheden, dat ze eene meenigte van enkele natuurverfchijnfels onder een algemeen gezichtpunt vertoonen, Bb 2 ge-  j8R C. GIRTANNER, OVER DR gevolgelijk ons geheugen te hulpe koomen, en ons de waarheid nader voor 't oog brengen. Echter moet men vooronderftellingen niet voor meer houden, dan ze zijni nog ze onder de leerftelzels rangfchikken. Een Wijsgeer, zegt Diderot zeer fraai, houd zijne hijpochefe, evenals hij eene minnaresfe zoude houden: hij is op haar verlieft, maar hij laat zich niet door haar overheerfchen. Laidem habeto, modo te Lais non habeat. XXXXXXXXX>COOOOCOO< XX XXXXXXXXXXXXX ELFDE HOOFTSTUK. Praciicaaïe Regels nopens het gebruik van de Kwik. Men moet aan alle zieken zonder onderfcheid geen kwik toedienen. Het geitel van den lijder, en alle bijkomende omftandigheden moeten vooraf naauwkeurig onderzogt worden, eer men eene geneezing met de kwik begint. Ik heb het geen de ondervinding van twee en een halve eeuw nopens het gebruik der kwik geleert heeft, in dit Hooftftuk getracht op te zamelen, en in korte Stelregels CAphorismi) voor te draagen. I.  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XI. HOOFTST. 38$ I. Eene kwikzilver-cuur verzwakt altoos meer of min het geitel van den lijder. Men moet daarom in 't gebruik van dit middel zeer omzichtig weezen, en zich van het zelve nimmer dan in die gevallen bedienen, in welke men volkomen overtuigt is, dat geen ander middel helpen kan. I I. Nooit moet- de Geneesheer de kwik met ande° re middelen mengen, maar die zoo veel mogelijk qnvermengt geven, op dat hij naauwkeurig zoude kunnen weten, welke hoeveelheid de zieke daar van bekoomt, en op dat hij de werking van andere middelen niet aan de kwik zoude toefchrijven. Deeze Regel geld inzonderheid dan, wanneer de kwik in de gedaante van pillen of poeijers word ingegeven. I I I. Nooit moet men zig van hevig werkende kwikmiddelen bedienen, maar de Geneesheer moet altoos aan de zacht werkende den voorrang geven. I V. De Geneesheer moet zich nooit van eenig Bb 3 kwik»?  300 C. GIRTANNER, OVER DE kwikmiddel bedienen, dat hij niet of zelf bereid heeft, of door iemand, op wien hij zig verlaaten kan, heeft doen bereiden. De kwikmiddelen, die doorgaans in de Apotheeken voorkomen, zijn bijna allen winkel waaren, meestal flecht bereid , en niet zelden door fchadelijke bijvoegzels vervalscht. V. Bij alle zieken, die aan toevallen lijden, tegen welke zij reeds een of meermaalen kwik gebruikt hebben, blijft het twijffelachtig, of deeze toevallen wezentlijk venericq zijn, dan of niet, gelijk dikmaals gebeurd, het gift is uitgedelgt geworden, en deeze toevallen niettemin zijn overgebleeven. Het is derhalven niet geraden den zieken op nieuw kwik in te geeven. Doorgaans bezorgen de Kina, de Sarfaparilla, en eenige andere beneden aan te wijzene middelen, in zulke gevallen eene volkomene geneezing. v i Gaat de Venus-ziekte gepaart met de Scorbut, of met andere teekenen eener ontbinding van het bloed, zoo moet men geen kwik ingeven. i V I I. Ook moet men geen kwik geven, wanneer de zie-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. SB. HOOFTST. 391 zieke het een of ander kankerachtig ongemak, heeft. De kanker word, geduurende de kwikzilver-cuur, altoos erger. VIII. Zwangere en zuigende lieden moet men de kwik niet dan met de grootlte omzigtigheid geven: aan de eerstgemelde veroorzaakt ze ligtelijk een ontijdige miskraam. I X. Bij lieden, met vallende ziekte, jicht, en rheumatieke pijnen behebt; bij lieden, die een zwakke long hebben, of zomwijlen bloed fpuwen, moet men met het gebruik van de kwik alleromzigtigst wezen. Alle deeze ziekten worden, geduurende de kwikzilver-cuur, erger. X. Bij alle lieden word in het gebruik van dg kwik groote omzichtigheid vereischt. X I. De kwik werkt op de maandftonden, en verwekt zomwijlen eene doodelijke bloedftorcing. Het is derhalven noodig, twee of drie dagen, eer de ftonden haar aanvang neemen, geduurende Bb 4 der-  392 C. GÏRTANNER, OVER DE derzelver vloeijing, en eenige dagen daar na, het gebruik van de kwik op te fchorten. Eene gelijke voorzorg neemt men in acht bij lieden, die met aambeijen gekwek zijn. X I I. Aan lieden met opftijgingen gekwek, verwekt de kwik zomwijlen ftuipen. XIII. Zwakke, magere, uitgeteerde lichaamen moeten tot de kwikzilver- cuur door een vleeschdiëet, wijn, kina, en andere verfterkende middelen voorbereid worden.— X I V. 'Aderlaten en warme baden helpen als middelen ter voorbereiding tot het gebruik van de kwik niet met al. Zulks verzwakt het lichaam, het geen naderhand de kwik des te minder verdragen kan; ze maaken de oppervlakte van het lichaam voorde uitwerkingen der lucht gevoeliger, dan ze anders zijn zoude, en dit is juist het geen >nen moet trachten voor te komen, X V. De kwik werkt als een prikkelend middel; het is  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XL HOOFTST. 393 is daarom in de meefte gevallen noodig, 0m voor derzelver gebruik de prikkelbaarheid des lichaams door opium te verminderen. XVI. In eenige geitellen werkt de kwik bijzonderlijk op het gedarmte, en verwekt hevige afgangen, die men dadelijk floppen moet. Dit gefchied gemakkelijkst door zweetdrijvende middelen. Alwaar deeze niet voldoende zijn, geeft men opium teffens met de kwik, XVII. Zomwijlen vertoont zig, geduurende de kwikzilver-cuur, eene bijzondere zwelling van het hoofd: wanneer men dezelve bemerkt, moet men met het gebruik van de kwik alleromzigtigst weezen. XVIII. Wanneer zig geduurende de kwikzilver-cuur koortsachtige toevallen vertoonen: zoo moet het gebruik van dit middel eenige dagen lang uitgeftelt worden. X l X. Geduurende de kwikzilver- cuur moeten zig de lijders warm houden, en zich aan de koude of Bb 5 voch-  394 & girtanner, over DE vochtige lucht niet bloot ftellen. Het gebruik van de kwik maakt het lichaam aan de koude allergevoeligst, en door het veronachtzaamen van deezen Regel ontftaan de hevigfte toevallen. Dit zelfde is ook de grond, waarom de kwikzilvercuur in eene warme luchtftreek meer werking fchijnt te doen, dan in eene koude. X X. De Geneesheer moet, geduurende het gebruik van de kwik, naauwkeurig acht geven, of de oogen van den zieken niet aangetast worden. Word het oog in het aanraaken pijnlijk; gevoelt de zieke inwendig eene drukking, en eene moeijelijkheid om het zelve te beweegen, en kan het de dicht bij zijnde voorwerpen niet meer duidelijk onderfcheiden: zoo is 'er een zwarte ftaar te duchten, die, gelijk Ma rat opmerkt,, dikwils geduurende de kwikzilver-cuur ontftaat. XXI. De levensregel van den zieken heeft op de werkingen van de kwik weinig invloed. Alleenlijk moet hij zig wagten voor al wat prikkelt: vleesch zoo wel als alle geestrijke dranken moet hij flechts zeer matig gebruiken; zuure fpijzen en melk moet hij geheel vermijden. XXII.  venerische ziekte. iv. boek. xi. hooftst. 395* XXII. Het verdwijnen der .toevallen bewijst niet, dat het gift uitgedelgt is. XXIII. Altoos moet de geneezing met verfterkende middelen, kina, ijzer, of ijzerachtig water, befloten worden. XXX)0OOCO0<)0OO^ TWAALFDE HOOFTSTUK. Van de verfchillende manieren, om de kwik in de Venus - ziekte toe te dienen. De eerfte en oudfte manier om de Venus-ziekte door kwik te geneezen, was door middel van de ontledigings - cuur. (Perevacuationem.') Deeze manier werd dadelijk in den beginne, bij het eerfte uitbreken der venerifche ziekte, gebezigt. De Ridder Hutten, die zelf negen maaien deeze cuur heeft doorgeftaan, befchrijft dezelve zeer omftandig. O) „De zieken, zegt hij, „ wor- (a) Ulrici de Hutten liber de Guaiaci medicina, morbo Gallico. Moguntiae 1519. in 4».  -^g6 G. GIRTANNER, OVER BE „ worden in eene ongemeen heete baditoove, „ twintig, dertig en meer dagen lang ingefloten. „ In deeze floove worden zij, daaglijks één of „ twee maaien, met kwikzalve, van het hoofd „ tot de voeten, over het ganfche lichaam inge„ fineert. Na het infmeeren moet de zieke op „ deszelfs bed, dat in de badftoove is gereed „ gemaakt, zig nederleggen, en word met ve,, derbedden toegedekt om te zweeten. Men ,, gevoelt, vaart hij voort, geduurende de ge„ heele geneezing eene onbefchrijflijke loomheid; „ de mond loopt geduurig vol fpeekzel; de tan,, den vallen uit; de keel, het verhemelte, de tong, en de binnenkant van de wang worden „ vol inwretende zweeren; het leelijk Hinkend ,, fpeekzel vloeit bij aanhoudenheid uit den „ mond, en wreet in op alle deelen, welke'er „ in het uitvloeijen door worden aangeraakt. ,, Rondom hec huis was de flank zoo affchuwe„ lijk, dat men het zelve in't geheel niet dorst „ naderen. Zommigen wierden duizelig; ande„ ren verloren het verfland; eenigen kreegen ,, een beving over het ganfche lichaam; ande„ ren flierven onder de cuur, waar van hij voor„ beelden bijbrengt. Alle zieken, zonder on„ derfcheid van ouderdom of temperament, wier„ den eveneens behandelt, en de onkunde der „ Heelmeeflers, die het opzigt over de falivee- „ ren-  venerische ziekte. iv. boek. xii. hooftst. go/, „ rende zieken hadden, was zoo groot, dat zif „ zich in 't geheel niet wisten te redden, wan„ neer het een of ander ongewoon toeval den „ zieken overkwam. " Deeze verfchrikkelijke i befchrijving eerter geneeswijze, die erger is dan > de kwaal zelve, befluit Hutten met de vol| gende merkwaardige woorden: „ Vix centefimus i „ quisque levakatur, recidive- ut plurimum aegro, „ cum vix paucos ad dies duraret ejus juvamen-. „ turn. " Een duidelijk bewijs, dat de kwik de Venus-ziekte niet door ontledigingen geneest. i Deeze geneeswijze word heden ten dage, tot geluk voor het menschdom, niet meer gebeezigt. $ Alleenlijk in het Hospitaal eener vermaarde Duit1 fche Rijksltad word zij (waarfchijnlijk om dat 1 ze zoo onverltandig, en ongerijmd is,) nog aan'i gehouden. De tweede manier om de kwik in de Venusi; ziekte te gebruiken, is de kwijl-cuur. (Perfali:\ yationem.~) Deeze manier is insgelijks oud, en i word nog heden ten dage, in de Franfche en l Engelfche Hospitaalen gebeezigt; in de dagelijki fche practijk bedienen zig daar van voornamelijk ; Franfche Geneesheeren en Heelmeefters. As; truc handelt opzettelijk daar over, en geeft : aan de kwijl-cuur boven alle andere manieren den voorrang; zoo ook Fabre. Intusfchen is dezelve, gelijk lk boven reeds gezegt hebbe, tot ge-  3p8 C GIRTANNER, OyER DE geneezing der Venus-ziekte geheel nutteloos,, en verligt op zijn hoogst voor korten tijd de toevallen, zonder de ziekte zelve te geneezen. De behandeling daar van, zoo als ze in Frankrijk gebruikelijk is, en gelijk Ik die dikwils heb zien beezigen, is de volgende: de zieke word adergelaten , daar op word hij gepurgeert, en naderhand laat men hem, veertien dagen lang, dagelijks twee maaien een warm bad gebruiken, altoos twee uuren in 't bad zitten, en geduurende deezen tijd een foupe van vleeschnat eeten. Dit noemc men de voorbereidings-cuur. Geduurende dezelve word de levensregel van den zieken zeer ingebonden: hij leeft alleen van vleeschfoupe, en een weinig malsch vleesch. Na het gebruik der veertiendaagfche baden, word de zieke nog eens adergelaten, men laat hem nog eenmaal purgeeren, en dan word met de inwrijving der kwikzalve een begin gemaakt. Bij deeze inwrijvingen laat de Geneesheer niet zoo zeer de zalve op een enkele plaats inwrijven, als wel dezelve over eene groote oppervlakte, zonder juist veel te wrijven, overftrijken. De zieke wrijft zig de zalve zelf in; de eerfte maal inde beenen, van de knie tot den enkel; de tweede maal in het dijebeen en de billen; de derde maal in de armen, van de handen tot de ellebogen; de vierde maal in den rug; dan begint men weder  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XII. HOOFTST. 399: der van vooren af aan, en wrijft zig, even als de eerfte maal, in de beenen in. Altoos worden twee drachma kwikzalve ingewreven. Tot het einde der geneezing moet de zieke geen fchoon linnen aantrekken.. De kamer, waar in hij zich ophoud, is altoos matig verwarmd. Na de derde of vierde inwrijving vertoont zig de kwijling. Hoe fpoediger ze zig vertoont, en hoe gematigder daarbij alle andere ontlastingen zijn, hoe heviger dezelve word. Geduurende de kwijling krijgt de zieke niets meer, dan dagelijks twee maaien (des morgens en des avonds,) vleeschfoupe. Ontlastende middelen , clijfteeren , en zweetdrijvende middelen worden zorgvuldig vermijd om de kwijling niet te beletten. Heeft de kwijling lang genoeg geduurt, zoo geeft men den zieken zacht ontla'stende middelen, laat hem fchoon linnen aantrekken, door herhaalde baden zijne huid weder reinigen, en nog een tijd lang zweetmiddelen gebruiken. Ik heb in de Franfche Hospitaalen duizenden van zieken onder deeze cuur gezien: alleen te Bicêtre bij Parijs, worden, gelijk Ik boven reeds gezegd hebbe, alle drie maanden drie honderd zieken tot de kwijlcuur ingenomen. De derde manier is de geneezing door fiooving, waar door de werkingen der kwik op het lichaam, en voornamelijk de kwijling, tegengehouden wor-  ^oo c. girtanner, over de worden. De eerfte, die begreep, dat de kwij* ling tot de geneezing niet alleen niets aanbragt, maar dezelve veel eer belette, en dus deeze manier voorfloeg, wasDr. Chicoyneau, Hoogleeraar in de Geneeskunde op de Univerfiteit te Montpellier, in het begin van deeze eeuw. Naderhand wierd deeze geneezing door ftooving door Dr. Haguenot verbeterd, welke de baden daar bij gebruiken liet. Tot hier toe is dezelve, zonder verdere verandering, reeds zedert meer dan vijftig jaaren te Montpellier in gebruik, en door geheel Europa onder den naam der methode van Montpellier vermaard. Chicoyneau was eigentlijk derzelver uitvinder niet: want reeds in 150a. heeft Al me nar zig van de baden en purgeermiddelen bij de kwikzilver-cuur bedient; dan hij was echter de eerfte, die de groote nuttigheden deezer manier betoogde. De behandeling, zoo als Ik die te Montpellier zelf gezien hebbe, is de navolgende: De zieke word door aderlaten, laxeer-middelen, gekookte dranken , levensregel, en baden, ( waar van men 'er hem gewoonlijk dertig laat nemen,) tot de geneezing voorbereid. Vervolgens begint hij met de inwrijvingen. Twaalf of dertien oneen kwikzalve oordeelt men noodig te zijn tot eene volkomene geneezing. De inwrijvingen worden op dezelfde wijze gebruikt, als Ik die bij de faliva- tie-  Venerische ztekte. iv. boek. xn» hooftst. 40! 1 de-manier befchreven hebbe; en de zieke wrijft zig de zalve voor een open vuur zelf in. Zoo dra zig de voorboden der kwijling vertoonen, tracht men dezelve tegen te gaan. Men laat den zieken veel drinken; geeft hem zacht ontlastende en zweetdrijvende middelen; laat hem fchoon linnen aantrekken, ( het welk anders geduurende de geneezing niet verwisfeft word:) men laat baden gebruiken, en houd met inwrijven op. Is eenmaal eene beginnende kwijiing door dit middel afgewend geworden, zoo m et men de inwrijvingen weder hervatten, zonder het zelfde toe.al andermaal te vreezen. Geduurende het gebruik van de kwik laat men den zieken niets dan vleeschfoupe gebruiken, offchoon hij, gelijk de meeften doen, noch zoo zeer over honger klagen moge. Na de geneezing worden de zieken nog eenmaal adergclacen, gepurgeert, en de baden coegedient. Deeze manier heeft ontwijffelbaar grooten voorrang boven de kwiil ■ cuur. De gezondheid lijdt 'er Zj0 veel niet bij, als bij de fterke ontlastingen ; en de ziekte kan ook êer verborgen blijven, waar naar zieken van dit zoort altoos, niet zonder grond, verlangen. Eene vierde manier, is de geneezing door afleiding. De uitvirder JVr^elvcr was de heer Desault, een Frli h Geneesheer, welke zig yoor vijftig jaaren in een gefchrift van hem zelCc veri  403 C. GIRTANNER, OVER DÈ ven het eerst heeft bekend gemaakt. Hij gaat de kwijling tegen door eene aanhoudende zachte ontlasting geduurende het gebruik van de kwik. Tot voorbereiding gebruikt hij nog purgeer-middelen, nog aderlatingen, maar enkel aanhoudende warme baden, en laat den zieken veel melk drinken. De kwikzalve word bijna op dezelfde manier ingewreven, als Ik bij de kwijl-cuur heb befchreven: alleenlijk geeft men den zieken voor de inwrijving een prikkelend clijfteer, en wanneer zulks geen ontlasting genoeg verfchaft, zomwijlen een poeder van Jalappe. Zoo dra 'er eene loslijvigheid ontftaan is, houd men met de clijfteeren op, en vaart nu met het inwrijven zoo lang voort, als men zulks noodig acht. Deeze manier geneest, zoo als de ondervinding leert, de Venusziekte even min als de kwijl-cuur; want de kwik word alleen door de darmen doorgevoert, kan dus niet tot in de vochten komen, eh gevolgelijk ook de ziekte niet genezen. Ten vijfden de geneezing door rooking, Eene der alleroudfte manieren. Cataneus (1505) BoLOGNiNtfs, (" 1507) Joh. Benedictus, (1508) gewagen 'er reeds van, en johannes be Vigo, die omtrent het jaar 1513. fchreef, handelt *er zeer omftandig van. De zieke word geheel naakt, in een kas, aan den damp van brandende einaiber, die met zwavel, terpentijn, en eeni-  Venerische ziekte, iv. boek. xtl. hooftst. 403 eenige welriekende harften vermengt word, bloot geftelt, terwijl zijn hoofd zoo bewaard blijft, dat de dampen het Zelve niet bereiken kunnen,; Vervolgens word de zieke te bed gelegtj en warm gehouden, waar door hij wel dra in eeti afmattend zweet vervalt. Ook deeze manier geneest de Venus-ziekte niet. Heden ten dagè word ze zelden, op zijn hoogst alleen tegen eenige hardnekkige plaatfelijke toevallen gebezigt, anderzints is ze geheel in vergetenheid ge» raakt. Voer eenigen tijd trachte een Fransch Geneesheer l'A l o u e t t e deeze rooking door nieuwe verbeteringen weder in gebruik te brengen; Hij wilde, doof middel van eene larigwijlige geheime bewerking, de kwik zuiveren, en vervolgens, in een door hem zelf uitgevonden werktuigj (waar in de neus en mond van den zieken voor dedampen beveiligt waaren,) de zieken daarmede berooken. Hij vond zelfs eene voorberëidingscuur van zijn eigen maakzel; doch des onaangezien heefc zijne uitvinding geen opgang gemaakt. Een zesde manier is de geneezing door inzuiging. Derzelver uitvinder was de heer Cl are te Londen. Men wrijft één of twee grein zoete kwik Of mércurius cinereus in de lippen, in de binnenzijde vart den mond, of in de tong, en herhaald zulks, tot dat de fpeekzel-klieren daar door getaakt werden. Deeze manier heeft het voorregt, C c 2 dat  404 c. girtanner , over db dat de eerfte wegen 'er niet bij lijden, en dat d< kwik fpoediger in de vochten koomt. De heer Cruikshank raad deeze manier mede aan, dewijl het inwendige gedeelte van den mond gefchikter tot de inzuiging is, als eenig ander deel des lichaams, en vermits wij de fchadelijke uit* werkingen van het kwikzilver-zout op de eerfte wegen ontwijken. Intusfchen egter fchijnt de ondervinding voor deeze geneezing door inzuiging niet zeer gunftig te wezen. Ten zevenden, de anti-venerifche clijjleeren uit fublimaat, die een Fransch Heelmeefter, RoYER, uitvond. Eene manier, welke niet alleen de Venus-ziekte niet geneest, maar de vreeslijkfte colijken en persfingen in den endel-darm verwekt. Even zoo nutteloos en fchadelijk zijn ook de anti-venerifche baden, waar van de heerBAUMÉ de uitvinder is. De negende manier is de geneezing door inwendige kwikmiddelen. Heden ten dage de gebruikelijkfle, en in alle opzigten de beste. Eindelijk ten tienden de zoogenaamde gemengde geneeswijze, ( Traitement mixte,) voor welker uitvinder zig de Franfche Geneesheer Dr. Gard ane uitgeeft. Ze beflaat daar in, dat men te gelijk inwendig de fublimaat laat gebruiken, en uitwendig de kwikzalve inwrijven. In allen op-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XII. HOOFTST. 405 opzigte is dezelve geheel te verwerpen, vermits ze veel te hevig werkt, en de zieken te fterk aantast. »©OC>CCCC>^^ I • DERTIENDE HOOFTSTUK. Van de onderfcheiden kwik-middelen in *talgemeen. Zedert men zich van de kwik, als het voorsi naamlte en bijna eenigfte middel tot geneezing al der Venus-ziekte bedient, heeft men eene groo)■ te meenigte van derzelver verfchillende bereidin] gen uitgevonden, welker zamenftelling en wer| kingen op het menfchelijk lichaam te kennen, \ voor den Arts, de Geneeskunst oeffenende, 1 hoogst noodzakelijk is. Om die met te meerder ] gemak te overzien, heeft men reeds dikmaals gel tracht dezelve in tafelen te brengen- Edoch bij1 na alle deeze tafelen hebben het gebrek, dat ze I of niet volledig zijn, zoo dat daar in eenige gef bruikelijke kwik-bereidingen ontbreken, of dat ze al te volledig zijn, en ook zulke bereidingen bevatten, die tot dus verre nog nimmer ter geCc 3 nee»  t\06 c. girtan n er, over de peezing van de Venus-ziekte zijn gebezigt ge-: worden, waar van de kennis mitsdien den oeffepaar der Geneeskunde geheel nutteloos is, Om beide die gebreken te vermijden heb lk, volgens fcheikundige grondftellingen, eene nieuwe tafel vervaardigt, welke alleen die kwik-bereidingen vervat, die nog heden ten dage in gebruik zijn, pn die gevolgelijk de Practijk-oeffenende Geneesheer noodig heeft te weten. Wie eene volledige tafel van alle tot hier toe bekende kwikvermengingen begeert te hebben, zal dezelve in bet voortreffelijk gefchrift van mijnen Vriend den heer Dr. Swediaur vinden. T A B U L A exhibens PRAEPARATA MECURIALIA, _ % . Parantur haec praeparata: ï. Mixtione. Miscendo hydrargyrum cum variisfubflantiis. i. Gum unguentis. Mercurius ungvinofus. Composita. Unguentum mercuriale. Unguentum mercuriale therebintinatum. ». Cum gummi arabico. Mercurius gummofus. Composita. Solutio mercurialio gummofa. Pknkü. Pi-  venerische ziekte. iv. boek. xiii. hooftst. 407 Pilulae ex mercurio gummofo. Pleit' kii. Syrupus mercurialis. PlenWt. 3. Cum terebinthina. Mercurius terebinthinatus. Composita." Pilulae mercuriales. Pharm. ton- din. 4. Cum Saccharo. Mercurius Saccharatus. Composita. Trochifci mercuriales. Mercurias Saccharatus. Pharm. Edinb. 5. Cum melle. Mercurius mellitus. Composita. Pilulae mercuriales. Pharm. Edinb. Pilulae aethiopicae. Pharm. Edinb. 6. Cum terra quadam abforbente. Mercurius aha- lifatus. Pharm. Edinb. 7. Cum conferva rofarum. Composita. Bolus caeruleus. Pharm. Edinb. 8. Cum Sulphurc. A. Trituratione. AEthiops mineralis vel antimonialis.B. Sublimatione. Cinnabaris nativa vel faclitia. II. Calcinatione. Calcinando hydrargyrum per ig~ nem & aeremMercurius praecipitatus per fe. Composita. Pilulae ex mercurio calciuato. Pilulae ex mercurio calcinato anodynae. III. Solutione. Solveiido hydrargyrum in var lis act' . dis. Praeparata Salina. A. Acido Salis. Ca) Sublimatione pararitur. C c 4 !• Mei'  408 c. girtanner, over de i. Mercurius fublimatus carrofivus. Composita. Aqua phagedaenica. Solutio mercurii fublima-s ti corrofivi fpirituofa. van Swieteu. Solutio mercurii fublimati corrofivi aquofa. Pharm. Edinb. Pilulae ex mercurio fublimato corrofivo. Gardiner. Unguentum mercuriale. Cjrillo. Pediluviamercurialia. Baumi. Enemata mercurialia. Rpyer. S, Mercurius dulcis, jive Calomelas. Composita. Pilulae Plumeri, S. al te-, rantes. Ph. Edinb. Menu ius dulcis martiatus. Hartmann. (£) Praecipi'atione paranturi H Mercurius praecipitatus dulcis. Scheelii. a. Mercurius praecipitatus albus. Praecipitando hydrargyrum ex fua fo~ lutione.in.acido'nitri, ope acidi falis. 3. Mercurius praecipitatus viridis. Ph. Edinb.. Praecipitando hydrargyrum ex folutione in acido nitri per cuprum. 4. Guttae Waruii. {Dr. Ward's white drops.} prae,.  Venerische ziekte, iv. boek. xiii. hooftst. 409 Praecipitando hydrargyrum ex fohtione in acido nitri per fahm am* moniacum. B. Acido nitri. x. Mercurii folutio. Ph. Edinb. Composita. Effentia mercurialis. Charrat. Mercurius nitrofus. Sette. Unguentum citrinum. Ph. Edinb. *, Mercurius praepitatus ruher. Composita. Unguentum rubrum. PLEdinb. 3. Mercurius praecipitatus fufcus. JVuerzii, Praecipitando folutionem hydrargyrf per alcali vegetabile. 4. Pulvis mercurii cinereus. Praecipitando folutionem hydrargyri per alcati volatile. C. Acido vitriolico.. Turpetbum minerale* D. Acido aceti. Pilulae S. trageae Keyferi. E. Acido tartan'. Mercurius tartarifatus. Prejfavin. Van alle deeze middelen zal ik thans , in de vol* gende hoofdltukken, ieder afzonderlijk handelen* tc $ VEER-  4iO C. GIRTANNER, OVER DE VEERTIENDE HOOFTSTUK. Van de kwikzalve, en de inwrijvingen. Aan de inwrijving der kwik-zalve word noch heden ten dage tot geneezing der Venus-ziekte door veele Geneesheeren boven alle andere middelen den voorrang gegeven. Edog derzelver gebruik heeft altoos dit onvoegzaame , dat men nimmer naauwkeurig kan bepaalen, hoe veel kwik in 't lichaam is gebragt geworden , en dat men dus altoos gevaar loopt te veel of niet genoeg daar van derwaarts te brengen. Daarenboven zijn 'er veele lieden, bij welken de manier van inwrijving in 't geheel niet moet gebezigt worden. Alle zwakke, zenuw - zieke , met opftijgingen, of met borst-kwaaien gekwelde perfoonen kan men, zonder ze in levens-gevaar te brengen, de behoorlijke hoeveelheid kwik door inwrijving niet toedienen. De inwrijving is derhalven geene algemeene manier, die in alle gevallen te gebruiken is: om nu niet te gewagen van de morsfigheid, en walgelijke fmerigheid , die daar aan verknogt is. Tot  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XIV. HOOFTST. ^Il Tot de inwrijvingen bedient men zig, of van de gewoone kwikzalve, [^». Adipls fuilli, recentis, curati. ?ii. Liquefiat, & cum igne remotus fpisJe/cere incipiat, adde gradatim, triturando.Mercurii vivi. o i —ii. Commixta diligenter fubigantur, do* nee Mercurius penifus disparuerit, continuando triturationem adhuc per bihorium. Servetur in loco frigido. S. Om intewrijven. ] of van de kwik - zalve met Terpentijn bereid, ([Unguentum mercuriale terebinthinatum.) [^p. Terebinthinae Venetae. 3. ii. Mercurii crudi. I. i. Terentur Jlmul , quamdiu guttitla minima appareat, dein adde : Unguent. Simpl. 3. xiv, S. Om intewrijven.^ De Terpentijn word 'er bijgemengt, vermits zich de kwik op die manier gemakkelijker laat verdeelen : maar ze veroorzaakt zomtijds, bij tengere perfoonen, een jeukte en uitflag op de huid, lk geef  "412 C. GIRTANNER, OVER DR geef dus aan de kwik-zalve, die zonder Terpentijn bereid is, altoos den voorrang. Dewijl, gelijk Ik hier vooren reeds gemeld hebbe, in de kwik-zalve flechts dat gedeelte der kwik'wezentlijk van nut is, dat door de wrijving verkalkt word: zoo laat het zig gemakkelijk begrijpen, hoe veel het in de bereiding van deeze zalve op eene lange wrijving aankoomt. De kwik moet ook vooraf ten naauwkeurigften gezuivert worden. Aan den lijder word ter voorbereiding een zacht ontlast- middel gegeven, en den volgenden dag begint hij met de in wrijvingen. De beste tijd daar toe is des morgens. Met een drooge Jap flenel wrijvt hij zig , een half quartier uurs lang, aanhoudend de kuit, of binnen-kant van het been, laat zig vervolgens op deeze plaats het hair affcheeren, zet zig dan voor 't vuur, en wrijvt zig met de vlakke hand, op deeze plaats, een drachma kwik-zalve langzaam in. Hier toe is bijna een uur noodig. Naderhand bind hij 'er een lap flenel om. Den volgenden dag wrijft men niet in, maar den derden dag word deeze plaats met zeep-fop fchoon afgewasfchen, en dan op nieuw een drachma zalve aldaar of daaromftreeks ingewreven. Men doet best van plaats te verwisfelen: want de inzuigende vaten verliezen wel dra hun inzuigend vermogen. Bevind men na de eerste  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XIV. HOOFTST. 413 eerste of tweede iriwrijving, dat de mond aanger daan is, of vertoont zig het een of ander onaangenaam toeval , zoo houde men met de inwrijvingen eenige dagen op, en gaa vervolgens weder voort, tot dat zig andermaal het een of ander toeval vertoont, het welk een nieuwe ftilftand vordert. De lijder moet daarenboven, wanneer het weder niet zeer warm is, zijn kamer niet verlasten, en in dezelve niet te dun aangekleed zijn. Doorgaans befpeurt de zieke na zes of acht inwrijvingen reeds verligting der toevallen : dit hangt van de gefteltheid zijns lichaams en van den graad der ziekte af. De toevallen verminderen wel zeer fchielijk, maar het gift is daarom niet uitgedelgt. Gemeenlijk duurt dusdanige geneezing door inwrijvingen dertig tot zeventig dagen. Is de zieke zwak, zoo laat men hem 's morgens en 's avonds een drachma poeder van Kina inneemen, en te gelijk daar op een glas rooden wijn met agt of tien droppels Laudanum Sydenhami toedrinken. Inwrijvingén brengen in 't algemeen bij verfchillende zieken zeer verfchillende uitwerkingen voort. Bij zommigen is de huid zoo dik, en de inzuigende vaaten zijn zoo werkeloos, dat men niet dan met zeer veel moeijte de kwik in 'c lichaam brengen kan. Bij anderen is de huid zoo gevoelig, dat 'er pijnlijke uitfiag en puisjes ons-  414 G' GlRTANNER, OVER BS ontftaan, die het onmogelijk maken met het id« wrijven langer aan te houden* Bij zommigen Werkt reeds de eerste inwrijving op den mond. In alle deeze gevallen moet men dadelijk een andere manier verkiezen , en de inwrijvingen ter zijde ftellen. VIJFTIENDE HOOFTSTUK. Van de ontbinding van Plenk, en de verdere kwik - middelen, die door vermenging en verkalking bereid worden. De Mercurius gummofus , of de vermenging van de kwik met een ontbinding van Arabifehe gom in water, is eene uitvinding van den heer Plenk. Hij gaf dit eerst in eene vloeijbaare gedaante, onder den naam van Solutio Mercurii gummoja. [^o. Mercur. viv. depuratiJT. 3. i. Gumm. Arab. pulverifat. 3. i i i. Syrup. Cichor. c. Rheo. Q. S. Conteraniur in mortario vitréo, feri' firn adfundendo aliquantum Syrupi, da-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XV. HOOFTST. 4I5 donec Mercurius penitus disparuerit. His fat is fubaclis adde , fenfim contefendo:Aq. Rofar. s'.xii. S. V morgens en V avonds twee boute eet - lepels vol te neemen. ] Maar dewijl de kwik zig in deeze ontbinding lichtelijk van één fcheid, en op den bodem nederzet , zoo gaf hij naderhand den voorrang aan de gedaante van Pillen , onder den naam van Pilulae ex Mercurio gummofo. [ fy>. Mercur. viv. depuratiff. 3. i. Gumm. Arab. pulverifat. 3. i i i. Conteramur bene in mortario marmorzo vel vitreo , donec Mercurius penitus disparuerit, dein adde : Micae panis albiff. 3* f5. Subigantur bene in maffam, ex qua formentur Pilulae gr. iii. pulver e Magnefiae confpergendae. S. *s morgens en 's avonds zes te nemen.'] Deeze pillen worden in weinige dagen zeer hard, «n gaan dikwils zonder ontbonden te zijn door den  '4i6 Ci GIRTANNER, OVER DE den ftoelgang weder weg: zij moeten daarom da* gelijks versch. gereed gemaakt worden. Voor kinderen heeft de heer Pleinr de geJaante van een Sijroop, onder den naam van Sijrupus Men curialis, voorgefchreven. IJ I^». Mercur. viv. depurdtiff. 9. i. • Gumm Arab. pulver:fat. 9. Mercurii crudi , purificati. %. i. Terebinté. opt. o. i. 0. Terantur fimul, donec hydrargy* rum perfe&e difparuerit; addenda, fi opus fit, 01. Terebiné. gtt. Q. S. f Puhi Liquiritiae. Q. S. F. PUL LXXX, Dd $,  SIS g, GIRTANNER, OVER Dé S. 's morgens en 's avonds éc% of twee pillen te nemen. J de Mercurius faccharatus : [ fy>. Mercurii vivi, purificati. Sacchari candi. a. 3. 0. 01. effent. Juniperi. gtt. xvi. Terantur in mortario vitreo, donec hydr ar gijrum fubaclum fit. 3 de Trochifci Mercuriales .- [ ~Rf>. Mercurii vivi, purificati. 5. i. Sacchari candi. 5 i i. M triturando, donec Mercurius. perfeSte ■ difparuerit, fw/ic ex masfa, lege'artis, F. Trochifci, ponderis 3. fè. v S. Dagelijks één te nemen. 3 de Pilulae Mercuriales Pharm. Edinb. [IJo. Mercurii vivi, purificati. Meilis opt. a. 3 i. Micae panis 3; i i. Hydrargyrum cum melle in mortario vitreo tere-9 donec globuli ptfr*  ÜfENERISCHE ZIEKTE, tv. BOEK. XV. HOOFTST. Af£ mercuriales penitus difpartierint, addendo gtt. aliquot Jyrupi fimpU fi opus fit; dein adde micam pa* . nis, &, cum Aq. font. F. L. A. maffa, ex qua formentur PUL N. 480. S. Alle dag twee tot zes te ne*men. ] fen de Mercurius alcalifatus: Mercurii vivi, depurati. 3. iii. Ocul. cancr. pptor. 3. v. M. triturando, in mortario vitree i donec hydrargyrum penitus di/pa*. ruerit. j hebben allen het gebrek met elkander gemeen, dat ze veel kwik in 't lichaam brengen , waar van Hechts een klein gedeejte werkzaam is; zoo dat de Geneèsheer nooit bepaalt weeten kan, hoe veel van de door den zieken ingenomen kwik werking gedaan heefc, dewijl verre het grootfte gedeelte daar van onverandert door den ftoelgang weder weg gaat. De beste bereidingen van dit zoort zijn de Pilulae Mercuriales Pharm. Edinb. zoo even opgegeeven: de Bolus eceruleus: ïos Dd a [Jfr  ^iO C. 6IH.TAMNER , OVER DE [fy. Mercurii vivi, depurctti, gr. x. Conf. rofar. rubr. 9. i. Terantur fimul, donec globuli mtrcuriales perfetle difparuerint, & F. Bolus. ] cn de Pilulae Aethiopicae: [ fy>. Mercur. viv. depurat. 3. v i. Sulph. aurat. Antiman. i Refinae Guajaci. , Meilis ops. a. o. 13. Hydrargyrum cum melle contera- v V. tur bene in mortari» vitreo, do¬ nec globuli mercuriales penitus difparuerint ; dein adde Sulphur auratum & Guajacum cum quant, juffie, mucilaginis Gumm. Arab. ut pat majfa, ex qua jèrmentur PUI. N. 240. S. 's morgens en 's avonds twee tot vier te nemen.] 1 Alle verdere bereidingen van dit zoort ka» men geheel ontbeeren. De Pilulae Aethiopicae, zoo even opgegeven * bevatten een voortreflijk mengzel van kwik en zweetdrijvende middelen. Ze zijn veel krachtiger , dan de zoo beroemde Pluns-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XV. HOOFTST. 4J.X.1 Plummerfche Pillen, en purgeeren ook zoo licht niet als deeze. In venerifche en andere huid-ziekten heb ik mij van dezelve met het grootffe nut bedient, en ik houde ze in allen opzigte voor één der beste kwik-bereidingen. Doorgaans fchrijfc men het vierde gedeelte van het opgegeven Formulier voor, en laat daar uit zestig Pillen gereed maken, waar van de zieke alle morgen en avond één tot vier neemt, zich teffens voor de koude lucht wachtende. De Aethiops mineralis, en antimonialis is met recht geheel buiten gebruik geraakt. De Cinnaber is al mede werkeloos, en word op zijn hoogst noch tot rookingen gebruikt. De Mersurius calcinatus, of, zoo als ze doorgaans genoemt word , de Mercurius praecipitatus per fe, word, zedert eenigen tijd, in Engeland dikwerf gebruikt. Boven andere kwikmiddelen heeft ze geenen meerderen voorrang, dan dat ze de duurfle van allen is. Ze werkt zeer hevig, tast de darmen aan, veroorzaakt braking, fterke ontlasting, en zomwijlen hevige colijken. Men fchrijfc dezelve tot een half grein als eene gifte voor. [ fy. Mercur. praecipit. per fe & laevig. Pulp. Liquiritiae. a. gr. viii. Conferv. Cynosbati. gr. v. D d 3 M.  ^fttf, C. GIRTANNER, OVER PS M. F. maffa, dividenda in PUL xn. S, Twee avonden bij het naar bed gaan éênpilte nemen, en den derden avond over ie flaan. ] Beter is het volgend voorfchrift, dewijl de bijgevoegde Opium de hevige werking van her. middel eenigzints verzagt. [ty. Mercur. praecipit. per fe & laevig» Opii crudi. a. gr. S ad gr. i. Conferv. Cynosbati. Q. S. F. Bolus. $. Bij het naar bed gaan i% te nemen. ] ZES-  VENERISCHE ZIEKTE. ÏY. BOEK. XVI, HOOFTST. ZESTIENDE HOOFTSTUK. Van de opgeheven Kwik. (Sublimaat) „ Unumquemque hortor Medicum, ut ab „ ufu hujus concreti corrofivi interna „ femper abflineat, fi alias confcientiam falvam & famam illibatam „ fervare velit: noxae enim, quas „ produBum hoe interne ufurpatuttt „ infert, non femper post primant ftatim adfumplionem , fed perfaepe „ pofl notabile demum tempus fert* „ tiuntur ". Cartheuser Fundament. Pharmacol. J)e Sublimaat, het verfchrikkelijkst en vernielendst vergift dat wij kennen, is zedert omtrent veertig jaaren tot geneezing der Venusziekte meenigvuldige maaien gebruikt, en meer dan eenig ander middel geroemd en aangepreezen geworden. Het inwendig gebruik van de Sublimaat in de Venerifche ziekte fchijnt reeds «eer oud te zijn. In de zestiende eeuw was dit D d 4 het  4*4 C GIRTjlNüTER, OVER DE het geheim middel van bijna alle Kwakzalvers tegen venerifche toevallen: de Artfen waaren noch te huiverig om dusdanig middel, waarvan zij de vreeslijke uitwerkingen kenden, te gebruiken. Een der eerften die van het inwendig gebruik der Sublimaat gewaagt, is Wisrmann (a). Hij bedient zich van eene ontbinding derzelve in water. Blancard gaf insgelijks de Sublimaat inwendig (b~). Herman van Leiden raade dezelve aan in een Druiper, en gaf twee grein in een Pil van Drop voor eene gifce. Doch hij merkt teffens niet zonder grond aan, dat dit alleen een middel is voor fterke geitellen. Omtrent denzelven tijd gaf ook te Londen een kwakzalver dej Sublimaat in Brandewijn ontbonden. Hij liet een drachma Sublimaat in een once Brandewijn oplosfen, en gaf daar van aan zijne leiders tien tot vijftien droppels voor eene gifte in haver-gort, zoo dat zij altoos een vijfde van een grein in kregen (c). Boerhave kende insgelijks het inwendig gebruik van de Sublimaat, en prees dezelve aan tegen veele anderzints ongeneeslijke ziekten, doch met de () Dr. Swediaur zag zeer erge toevallen daar uit ontftaan , zonder dat de Venus-ziekte genezen of zelfs vermindert geworden was. (q) Clad brengt voor- . (/) Lentin Beobachtungen der epidemifchen krankhei' thm am oberharz. Leipzig 1783. in êvo._(/>) Mertens Obfervat. Mtdic. vol. 2. pag. joo. ( h ) Caktheuser Fundamenta Pharmacologia , ipto. p. 191. (2') Cijrillo Obfervazioni pratiche intorno alla lue venetta. Napöli 1785. p. 132. { k ) I) a'té des tumeurs 6? ulceres. ' (I) Memoire clinique fur les maladies Vênériennes. Utrecht j-jtëa.p. 02. .(_m) W. Ford ij ce review of the venercal difeafe. Fifth eiilion. p. 11. ( n ) P1 b r a c in Memoires de VAcademie deChirurgie, vol. 49 ..(c) P rus sa vin des maladies Vênériennes. i (P) Richters Chirurgifche Bibliothek. vol. 1. pag. 4a, 1'uZ. 4. pflg. 276, ,(?) F. Swediaur praüical Obfervations 011 venercalcomplaints. Edmb. 1788. pag-. 205.-  jPENEMSCHÓÉ ZÏBJCTE. IV. SOEK. XVI. HOOFTST. 43 !f voorbeelden bij, in welke de Lijders geduurende het gebruik geftorven zijn. (r) Dr. Wathen verzekerd, dat de Sublimaat wel de toevallen verzagc, maar dat ze weldra heviger weerom komen, (s) De heer Tode zegt, dat zijne ondervinding het veilig gebruik der Sublimaat in 'tgeheel niet bevestigt; datze Hechts een verzachtend middel is. (ƒ) Franfche Geneesheeren hebben te Parijs na derzelver gebruik fchroomlijke toevallen zien ontftaan. (« j Rusfifche Geneesheeren verzekeren, dat de Sublim lat geheel kragteloos is, wanneer het gebruik der baden, en van deSarfaparilla daar mede niet gepaart gaatfjx;). De fchadelijke uitwerkingen der Sublimaat zijn ook door Sweedfche Artfen befpeurt geworden (y"). Sanchez eindelijk (die juist dit middel het eerst heeft aangeprezen,) zegt, dat de Subli-i maat ten eenemaal werkeloos is, wanneer het Rusfisch zweet-bad niet teffens gebruikt word. Hff (r) Clad Disf. de profcribendo potius quant prtefcribendo tilterius mercurii fublhnati corrofivi interna ac iocali ufu. Argen-, ttr. 1784. (O Wathen Qhfervat. Prats, de lue venerea. (t) Tode Bibliothek. vol. 7. pag. 241. £f vol. 9 p. 377: («) Gazette de Santé, par une Societé de Medecins. 177& ft 13a (x) Petersburger Journal. Maj. 1730. pag. 321; (y)' Kongl. Vit. Acad. nya kandlingar.  $4 «*. ffï«TAIüNER; OVEk t>W Hij verwondert zig, dat van Swieten eeti zoo wezentlijk gedeelte van de door hem vooT* gefchrevene geneeswijze verzweeg, of niet gebruiken wilde. Ja hij zegt zelfs, op twee plaatfen van zijn gefchrift, dar de Sublimaat, op de door van Swieten voorgefchrevene manier gebruikt wordende, zeer fchadelijk is, en dat van Swieten, zoo wel als de heer J. Pringle, door hunne Leerlingen misleid zijn geworden (z). De gevaarlijke en dikwerf doodelijke uitwerkingen der Sublimaat, kan Ik eindelijk ook door mijne eigene ondervinding, en door die van mijne vrienden bevestigen. Doorgaans fterven de lieden, die dit middel ingenomen hebben, na verloop van weinige jaaren aan de teering. — Doch hier over heb lk mij reeds op eene andere plaats verklaard (#). Zekerlijk zijn de alhier bijgebragte waarneemingen van genoegzaam gewicht * om zelfs de grootlte vooritanders der Sublimaat in derzelver gebruik voorzichtig te maken, en op hun hoede te doen zijn. Gebeurt dit, zoo heb lk mijn oogmerk bereikt en wellicht hier of daar, den een of anderen ongelukkigen venerifchen zieken van den dood gered. Van Swie- '*"•" ' TEN (z) Sinchez Obfervations fur les maladies véniriemus, Paris 1785. pag. 144. Q> pag. 149. Ca) Blümeksach's BMvthek, vol. 2. pag. 510.  venerische ziekte. iv. boek. xvi. hooftst. 43 j tün gaf eene ontbinding der Sublimaat in Brandewijn. [l^o. Mercur. Sublim. corrof. in pmv. fubtiUsf. trui. gr. xxiv. Spir. ardentis è frumento. Ife. i v. Digere , fubinde agitando , donec mercurius Jblutus fuerit. Si 's Morgens en 's avonds een lepel vol in te nemen. ]' Edoch deeze manier is zeer onvoegzaam, dewijl de Sublimaat zig in Brandewijn niet gemakkelijk ontbind, en men dus te vreezen heefc, dat een gedeelce derzelve in hec vac blijft liggen, in welk geval de do/is, die de zieke alcoos inneemt, zeer onzeker word. Beter is het de Sublimaat in gedistilleerd water te ontbinden, en, om die ontbinding te bevorderen, 'er eenig Ammoniakzout onder te mengen. [fy>. Mercur. fublimat corrof. gr. u. SaLAmmon. gr. xv. folve in Aq. deflillat. 5. vin. S. Dagelijks twee of drie maaien een half once daar van te nemen. ] Ee Om  434 c. girtanner, over de Om de vernielende kragt der Sublimaat te verzachten heeft men voorgeflagen, dezelve in gedaante van Pillen te geven. Zoo word ze voorgefchreven door Petit van Parijs. [fy>. Mercur. Sublimat. corrof. gr. xv. folve in Aq. deflillat. 3. vi. Decantato liquori adde Mica panis albisf. 3. ii. j3. M. F. Maffa, ex qua formentur PUI. N°. 120. S. "s Morgens en 's avonds twee Pillen te nemen.] Dr. Gardiner te Edenburg: Dr. Cijrillo te Napels: [fy. Mercur. füblim. corrof. Sal. Ammon. a gr. vi. Tritis fimul diligenter_, adde: Opii puriJT. gr. vi. Pulv. Rad. Sarfaparil. 3. i. Syrup. ftmpl. Q. S. F. PUL N». xxiv. S. De eerfte week alle dag één, naderhand dagelijks twee te nemen. en  VENERISCHE ZIEKTË. IV. B0EK. XVI. HOOFTST." 4^ en de heer Geheim - Raad Hofman te Mentz. Deeze Pillen hebben even gelijk alle andere met brood bereide Pillen, het gebrek dat ze zeer fchielijk hard worden, en onopgelost dooide ingewanden weer weg gaan , zomwijlen zelfs in de darmen blijven hangen, en hevige toevallen veroorzaaken De bereiding deezer Pillen heeft ook groote moeijelijkheid. Ze zijn derhalven, in allen opzigten, een zeer gebrekkig Geneesmiddel. Uitwendig word de Sublimaat ook meenigmaal gebezigd. Van het aquaphagedenica [ Bjo. Mercur. fublim. corrof. 3. i. Terendo in mortario vitreo fenfim afunde ■ Aq. Calc. recenter parata. fb\ i i. Liquor per fubpdentiam depuratus a fcdhnento flavo ajfunda* tur & limpidus fervetur, in vafe bene claufo. S. Tot uitwendig gebruik.] heb Ik reeds in het III. Boek Qpag.^j.) gehan* delt. Beter dient tot uitwendig gebruik de vol* gende bereiding. Ee 2 gfy  436" c. girtanner, over DE Mercur. fublim. corrof. gr. ii. s Sal. Ammon. gr. xv. folve in Aq. deflillat. §. ii. Dein adde Spir*. Lavendul. compof. 3. i. S. Tot uitwendig gebruik.'] De heer Roijer heeft klijsteeren uit Sublimaat en Campher tot geneezing der Venus-ziekte voorgeflagen. Doch deeze klijsteeren zijn niet meer in gebruik. De heer BAuné wilde de Venus-ziekte door voet-bsden geneezen. De lijders moesten de voeten in een ontbinding van Sublimaat houden, en ze een tijd lang daar in Iaaten, op dat de Sublimaat ingezogen wierd, en in het Lichaam kwam, zonder de eerfte wegen te benadeelen. Ieder pond water hield een half grein Sublimaat in. Ook deeze manier heeft de ondervinding niet als nuttig bevestigt. De Sublimaat, in de gedaante van eene zalve, in de voetzooien in te wrijven, word door Dr. Cijrillo van Napels aangeprezen, als eene nieuwe, door hem uitgevondene, voortreffelijke manier tot geneezing der Venus-ziekte. Hij laat van de volgende zalve  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XVI. HOOFTST. 437 [fy. Mercur. fublim. corrof, Sal. Ammon. a. 5. i. Axungice porcince. 3. i. Mifceantur & terantitr in mortario vitreo per hor as xii. F. Unguent. ] alle avond twee drachraa inwrijven , en eenige dagen te vooren door warme voetbaden de voetzooien gevoelig en week maken. Door deeze manier verzekert hij de allerhardnekkigfte venerifche toevallen genezen te hebben. Bovendien koomt de Sublimaat, als een hoofdingrediënt , in alle de zoo beroemde geheime middelen der kwakzalvers, waarvan de maakers verzekeren, dat ze geen kwik in zich vervatten. Bijna alle Sublimaat, die in de Apotheken voor handen is, koomt uit de Hollandfche Fabrieken, die het algemeen Magazijn fchijnen te bezitten, om geheel Europa van dit geneesmiddel te voorzien. Zelden bereid het de Apotheker zelf, dewijl hij de moeijte en het gevaar fchuwt, die aan de bewerking verknocht is. Doch de Hollandfche Sublimaat is doorgaans met Arfenicum vervalscht, en word daar door den zieken, wien het als een geneesmiddel door den Arts is voorgefchreven, tot een doodelijk vergift. Dit is een nieuwe en gewichtige grond, waarom de Ee 3 Ge-  45& C. girtans'er, over de Geneesheer beter doet,. zich van dit gevaarlijk middel in 't geheel niet te bedienen: hij loopt altoos gevaar om zijne lijders te vergiftigen, in plaats van ze te geneezen. Barchusen, een Holiandsch Geneesheer, was de eerfte die kenbaar maakte, dat zijne landgenooten de Sublimaatmet Arfenicuni vervalschten Naderhand hebben veelen, op Scheijkundige gronden de mogelijkheid van zulk eene vervalfching ontkend , tot dat Bergman door proeven bewees, dat Arfenkum met Sublimaat wezentlijk door Sublimatie vermengt kon worden. De plicht van een rechtfehapen Geneesheer vordert, dat hij zich door proeven overtuige, of de Sublimaat, waar van hij zich in zijne Praétijk bedienen wil, al of niet van Arfenkum zuiver is. Men heeft tot dit einde verfcheide manieren voorgeflagen, Eene zekere proeve is, een weinig van de Sublimaat, die men beproeven wil, op gloeijende kooien te ftrooijen, wanneer zig de daar onder gemengde Arfenkum, door de reuk, dadelijk verraad. De droppels-wijze ontbinding van wijnfteen-zout tot oplosfing van de Sublimaat maakt een zwaare nederploffing, wanneer de Sublimaat met Arjenkum vermengt is; $doch deeze proeve gaat niet volmaakt zeker. Eveg (&) Barchusen Fyrofophia. Lugd. Bat. 1698.  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XVI. HOOFTST. 439 Even onzeker is ook de vermenging van Sublimaat met kalkwater, welke uit de zuivere Sublimaat een geel, en uit de met Arjetiicum vermengde daarentegen een zwart poeder neder-, ploft. De allerzekerfte en ontwijffelbaarlle proef is de volgende. Men wrijve in een vijzel een weinig van de te onderzoeken Sublimaat tot een poeder, men vermenge daar onder tweemaal zoo veel, op bet gewicht, zwarte fmelt - poeder, (Schwarzen fiujs) * en een weinig ïyier vijlzd' in een grooten fmeltkroes, die vier of vijf maal zoo veel houden kan, op het vuur; men ftooke dan het vuur langzamerhand aan , tot dat het mengzel niet meer opborrelt,- en men vermeerdere eindelijk fpoedig het vuur, tot dat de fmeltkroes wit en gloeijend is. Is de Sublimaat met Arfenkum vervalscht, zoo befpeurt men alsdan de knoflook - reuk. Bemerkt men dezelve niet, en bevind men, na dat de fmeltkroes van het vuur genomen en koud geworden is, dat de ijzer-deeltjes hunne gedaante behouden hebben, en niet zamengefmolten zijn,1 zoo is de Sublimaat zuiver en onvervalscht. Wanneer daarentegen het ijzer zamenfmelt, en de knoflook-reuk be- * Men vergeliike over deeze proeve C. F. Reuss, D'fpenfat. unirerf.'toni. 1. pag. 4'3- * * Nieuwe BrUfehe jpothiek, ü,D. 10. Hooftjt. p. 534- Vn.i. Ee 4  OIR TAN N ER, OVER DE befpeurt wordt, zoo is de Sublimaat met Arfenicum vervalscht. ZEVENTIENDE HOOFTSTUK. Van de zoete Kwik. De zoete Kwik, of de Calomel, is een nieuw middel, en noch zoo lang niet bekend, als de Sublimaat. Ze beftaat, even gelijk de Sublimaat, uit eene vereeniging van het zout-zuur met de kwik: alleen is dit zuur meer met het' metaal verzadigt, en in geringer hoeveelheid daar in voorhanden, dan in de Sublimaat. De Calomel is een der kragtigfte kwik-bereidingen, en tot geneezing der Venus-ziekte verdient ze boven alle andere den voorrang. Maar ze werkt langzaamer, en verwekt de kwijling lichter dan andere kwikmiddelen. Zomwijlen veroorzaakt ze ook hevige colijken en afgangen, die men voorkoomt, wanneer men de Calomel met zeep voorfcbrijft. De beste manier om dezelve te geven is, den zieken, alle morgen en avond, een of twee grein daar van, met zweetdrijvende middelen, b. v«  VENERISCHE ZIEKTE. VI. BOEK. XVII. HOOFTST. 441 b. v. met Refina Guajaci, te laaten irmeemen. Geduurende het gebruik moet zig de zieke warm houden, en veel warme dranken drinken. De zoete Kwik word even zoo min, als de Sublimaat, in de Apotheken bereid: ze koomt, zoo als deeze, uit de Hollandfche Fabrieken , alwaar de behoorlijke oplettenheid op haare vervaardiging niet word aangewend: waarom ook de Calomel op verfcheide plaatfen zoo zeer verfchilllende is, dat men zig op haare uitwerkingen nooit verlaaten kan: zomtijds blijft 'er nog eenige Sublimaat met deCalomel vermengt, waar door dikwils doodelijke uitwerkzels op het gebruik der zoete kwik gevolgt zijn. Het is dus van aanbelang om altoos de zoete kwik van de Sublimaat te zuiveren, en dit gefchied het best op de volgende manier. Men neeme tot ieder pond Calomel vier drachma Ammoniac-zout, men giete op dit mengzel een pond kokend water, en men laat het een tijd lang over het vuur koken, men filtrere dan het mengzel, en verzoete het poeder, dat op den filtreer-doek gcbleeven is, nog eenige maaien met heet water; op die manier zal dit poeder, zeer zuivere zoete kwik zijn, en het water zal de bijgemengde Sublimaat in zig vervatten. Zuivere zoete kwik is in water onoplosbaar, en op de tong geheel fmafeeloos. Ee 5 Zoo  44* c. gi&tanner, over de Zoo de Apothecar de zoete kwik zelf zoude' willen bereiden, zoo heeft men altoos noch te vreezen, dat de Sublimaat, waar van hij zich tot dit einde bedient, misfchien met Arfenkum vervalscht mogt wezen, waar door dan de daar uit bereide Calomel insgelijks meer of min iets van dit gift in zig zoude moeten vervatten. Om zeker te zijn, dat de Calomel noch Sublimaat, noch Arfenkum in zig vervatte, en om dezelve ten allen tijde, en op alle plaatfen even goed te bereiden, hebben verfeheiden Scheikundigen nieuwe manieren van bereiding opgegeven, die ontwijffelbaar boven de oude verre den voorrang verdienen, en de zoete kwik tot een der krachtiglte en zekerfte geneesmiddelen maken. De eerfte, die eene verbeterde manier tot bereiding der Calomel voorlloeg, was de heer Scheele. Hij bereide ze door middel van vocht met de volgende bewerking. Men lost acht oneen levendige kwik in acht oneen goede Salpeter-geest, in een glaazen kolf op, waar van men de opening met papier toeftopt. De kolf word in een warm zandbad gezet. Wanneer men bemerkt dat dit Salpeter-zuur op de kwik geene werking meer doet, zoo word het vuur zoo lang vermeerdert, tot dat de oplosfing begint te koken. , In deezen graad van nette houd men  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XVII. HOOFTST. 44J- men het vat twee of drie uuren lang, en roert het nu en dan om, ten einde de ontbinding te bevorderen. Intusfchen lost men vier en een half oneen zuiver keuken-zout in zes pond water op, men laat deeze oplosfing insgelijks in een glaazen vat koken , en mengt vervolgens zeer langzaam beide oplosfingen nog warm onder elkander, moetende telfens dat vat aanhoudend worden omgeroerd. Wanneer het nedergeplofte zich gezet heeft, zoo word het klaare vocht, dat daar boven op ftaat, afgegoten, hec nedergeplofte op den filtreer-doek verfcheide maaien met kokend water verzoet, en zulks zoo lang herhaalt, tot dat het doorloopende water geheel fmakeloos is. Dit nedergeplofte word als dan door middel van een zachte warmte gedroogt, en onder den naam van Mercurius dulcis Sehetlii bewaart. Proeven bewijzen, dat dit poeder alle eigenfehappen van een zuivere zoete kwik heeft. Daarenboven verdient deeze manier boven de gewoone in verfeheiden opzichten den voorrang. De bewerker is ook niet bloot gefteld aan de gevaarlijke dampen der Sublimaat, die geduurende de gewoone bereiding der zoete kwik niet te vermeiden zijn: men heeft al verder niet te vreezen, dat de Calomel met Sublimaat vermengt is: deejze bereiding is ook gemakkelijker en beter JtQop, als de gewoone, en de zoete kwik verkrijgt  444 c. GIRTANNER, over DE krijgt men wel zoo fijn, als de gewoone Calomel zig nimmer wrijven laat. Dit alles zijn groote voorregten der manier van de bereidinge van Scheele. Intusfchen is zij evenwel niet geheel zonder gebreken. De zoete kwik, volgens de manier van Scheele vervaardigt, vervat nog te veel zout-zuur, en 'er blijft, onder de opgegevene behandelingen, nog zeer veel kwik in het vocht ontbonden, welke men daar door moet wegwerpen. Om deeze beide gebreken te geneezen, heeft de heer HERMBSTaoT eene nieuwe manier tot bereiding der Calomel voorgeflagen, welke mij in alle opzigten toefchijnt boven die van Scheele den voorrang te verdienen, Op acht oneen zuivere levendige Kwik worden in een kolf acht oneen fterk water, van 1,308 fpecifique zwaarte, gegoten. Dit mengzel word in een warm zandbad gezet en gekookt. Lost zig na het kooken niets meer van de kwik op, zoo giet men 'er langzamerhand Salpeter-geest bij, tot al de kwik volkomen opgelost is, waar toe omtrent twaalf en een half oneen Salpetergeest noodig zijn. Intusfchen lost men in een Suijkerglas twee oneen zuiver Ammoniac-zout in vier pond kokend water op, en giet vervol" gens bij deeze Ammoniacale oplosfing langzaan; de gemelde ontbinding der kwik in Salpeter* . geest:  venerische ziekte. iv. boek. xvii. hooftst. 445 geest: beide moeten noch warm zijn. Na dat zig de ontftaane nederploffing gezet heeft, word in het vocht, dat daar boven drijft, een half once vluchtig loog-zout in water ontbonden (met Lucht-geest verzadigt) gegoten, en vervolgens een zuiver loog-zout uit het Plantenrijk daar bij gevoegt, zoo lang 'er noch eene nederploffing ontftaat. Eenigen tijd daar na word dit vocht afgegoten, en het nedergeplofce op een filtreer-doek zoolang met kokend water uitgewasfchen, tot dat hetzelve geheel fmakeloos daar door heenloopt. Dit poeder word gedroogt, en onder den naam van Mercurius dulcis Hermbfiadü bewaard. Wanneer men zich van de hier boven opgegevene behandeling bedient, behoud men bijna negen oneen van deeze zoete kwik. De reden, waarom de heer Hermbstüdt bij dit mengzel, voor deszelfs nederploffing met een Loog-zout uit het Planten-rijk , vluchtig loog zout laat bijvoegen, is de volgende. Het loog-zout uit het Planten-rijk is zelden of nooit geheel met lucht-zuur verzadigt, maar bevat altoos een overmaat van fpecificq vuur. (Feucrfaurey Door deszelfs ontbinding in zuuran word dit fpecificq vuur vrij en zoude zig hier met de kwikzilver-kalk vereenigen, welke daar door meer of min brandend'zoude moeten worden. Dit heeft de heer Hermbstüdt, door bij-  44, van de fpecifique zwaarce niec onder de „ 1,500 zijn moec. Na het plaatfen van een „ distilleer-glas, maake men een aanhoudend „ vuur, waar door alles in een witte drooge „ klomp verandert word, welke vitriool - zuure „ kwik is. Men wrijve dezelve nu in een aar„ den mortier fijn, en vermenge het, geduu„ rende het wrijven, nog met twee en een half „ once levendige kwik , en voege vier en een „ half once gedroogd keuken-zout daar bij. ,, Dit mengzel doet men nu in een Sublimeer„ kolf, en maake een van langzaamerhand hee„ ter vuur, tot dat al de Sublimaat opgevlogen „ is. De opgeloste Sublimaat, waarmede nog „ eenj-  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XVII. HOOFTST. 44? „ eenige levendige kwik opgerezen is, word na „ weder fijn gewreven, en voor de tweedemaal „ opgeheven, waar door ze zeer wit word, en „ de gedaante van vaste kristallen aanneemt, die „ een gewicht van ongeveer zes oneen bedra„ gen. De verzoete Sublimaat is volkomen met „ kwik verzadigt, en kan met de grootfte ge„ rustheid gebruikt worden." „ Deeze manier is in de daad zeer gemakke„ lijk, en bovendien zelfs voordeeliger dan de „ gewoone, door de verbinding der Sublimaat „ met levendige kwik; en behoorde door ieder „ één gevolgt te worden. Men zoude daar door „ altoos een zekere , en in zijne uitwerkingen „ eenftemmige zoete kwik erlangen , in welke „ men geene vervuiling met Arfenkum, of „ eenige andere ftoffe te vreezen zoude heb„ ben." )000000W>00500000C (a) ,Tods Bibliothek. l. Band, 3, Stuck, pag. 203. . Ff  45° c. girtanner, over db [F^. Mercur. praecipit. alb 3. i i. Unguent. Pomat. 3. vi. M. exatliffime, ui F. Unguent.] waar toe deszelfs witte couleur het zeer gefchikt maakt. Boerhave prijst ze aan tot inwendig gebruik, en verzekert, dat geen ander kwikmiddel eene zoo zachte kwijling als dit veroorzaakt. Van Swieten gaf ook de witte Praecipitaat inwendig, eer hij de Sublimaat leerde kennen. Het inwendig gebruik van dit middel is met dit al zeer gevaarlijk. De witte Praecipitaat word dikwils vervalscht met krijt, met loodwit, of met witte ftijfzel. De vervalfching met loodwit herkend men, indien men één deel wijnfteen-zout met drie deelen witte Praecipitaat in een gloeijenden fmeltkroes werpt, en eenig ftof van kooien daar bij doet, waar door dan de kwik vervliegt, en het Lood in de kroes overblijft. Is de Praecipitaat met ftijfzel vermengt, zoo biijfc 'er een kool over, wanneer men ze op een gloeijend ijzer laat uitdampen. De Mercurius praecipitatus viridis word bereid, wanneer een ontbinding van Sublimaat in water door eene ontbinding van Koper in Ammoniac-geest nedergeploft word. Lemerv, in zijn Cours de Chymie, heeft deeze kwikbereiding, zoo wel in- als uitwendig, in de Venus- ~ * ziek-  venerische ziekte. 'ïv. boek. xviii. hooftst. 45! ziekte zeer aangeprezen : heden ten dage word ze zelden meer gebruikt. Ze bevat in zig koperde.len, en inwendig genomen, purgeert ze zeer hevig. Mercurii Solutio, eenê ontbinding der kwik in Salpeter geest. C ".arkas vermengde deeze ontbinding met vier en twintig deelen water, waar door het grootfte gedeelte der kwik wierd nedergeploft. Het boven op blijvende vocht prees hij als een zeer- krachtig middel in de Venus ziekte aan; edoch het is niet veel beter als een verdund fterk water. Men noemt dit middel Effentia mercurialis Charras. Eëftö verzadigde ontbinding der Kwik in Salpeter-geest, word onder den naam van Mercurius nitrofus, door den heer Profesfor Selle, in hardnekkige toevallen, bij ondervinding zeer aangeprezen. Ik vermeene dat Ik dit middel , uit hoofde van deszelfs groote fcherpte, niet dan met fchroom gebruiken zoude. Met vet vermengt maakt deeze kwik-ontbinding het Unguentum citrinum , het welk in venerifche uitflag van de huid voortreffelijke dienlten doeti [^o. Mercur: vivi depur. Acidi nitri concentrati a. I. u Digere in balneo arenae , doncC jblvatur Hydrargyrum$ dein adde triturando. Ff st PA  '45.2: c. girtanner, over de 01. Olivar. 3. iv. Apcung. portin, curatae, 3. viii—xvi. M. F. Unguent.~] De roode Praecipitaat, Mercurius Praecipitatus ruber, een zeer bijtende kwik-bereiding, word enkel uitwendig gehruikt. [fy> Unguent. Bafilic, 5. ii. /3. Mercur. praec. rubr. 3. ii. M- exaclijjlme.2 Ze is bet eerfte en oudfte kwikmiddel, dat ter gen de Venus-ziekte inwendig is gebruikt geworden. Reeds omtrent den jaare 1514. heeft jo* hannes de Vigo, dezelve in venerifche toevallen inwendig gegeven. De Mercurius praecipitatus fufcus Wurzii word bereid , wanneer men in eene ontbinding van kwik in falpe ter-zuur zoo. lang droppelsgewijze. Olie van Wijnfteen opgiet, tot dat 'er niets meer nederploft. Het nedergeplofte word met warm water uitgewasfchen, gedroogt, en ten gebruike bewaart. Van dit middel bediende men zig voor deezen veel meer, dan hedendaags. De  Venerische ziekte, iv. boek. xvik. hooftst. 45 3 ' De Pulvis Mercurii cinereus; [Bp. Mercurii vivi depur. Acidi nitri tenuis. ju M. ut folvatur. Hydrargyrum folutum aqua defliliata elue cjf adde Spir. Sal. Ammon. Q. S. ad Mercurium penitus ex acido praecip'ttandüm. Pulvis dein aqua defliliata lavetur & exficcetur. 3^. Pulv. Mercurii cinerei. gr. xxivi Tere cum Conferv. Rófar. (X S. F. PUI. m XXXIF. Pulvere ctn* namomi confpergendae.~\ is céne der beste kwik - bereidingen. Men geeft dezelve in den beginne tot één of twee grein dagelijks , en klimt langzamerhand op tot zes grein. Het Turpethlim Minerale wks in oude tijden, vooral in de zestiende eeuw, als een voörtreffe"» lijk middel tegen de Venus-ziekte beroemd. Heden ten dagó geeft men het, uit hoofde van zijné vreeslijk hevige werkingen , inwendig in 't géheel niet meer. De gifte is op zijn hoogst eeö vierde van een grein. Ff 3 m  454 o. gtrtanner, over. de De Koekjes van Keijfer QTrageae Keyferi,) zijn een zeer beroemd middel. Keyser, die Zich voor den uitvinder uitgaf, was een windbuil, die door verfeheiden kunstgrepen het in Frankrijk zoo verre bragt, dat zijne- Koekjes, op bevel der Regeering, in het ganfche Koningrijk algemeen gebruikt moesten worden. Dewijl hij het geheim der bereiding voor zich hield, zoo is het licht te begrijpen , hoe voordeelig zulk eene monopolie voor hem wezen moest. Opkomende fchadelijke uitwerkingen deezer koekjes waaren oorzaak, dat men eindelijk derzelver ] gebruik weder agter wegen liet. De langwijlige bereiding der koekjes van Keyse r is de volgende, Eene zekere hoeveelheid kwik word in onderfcheiden glaazen verdeelt, die tot op de helft met wa. ter gevult zijn. Deeze glaazen worden door een bijzonder (door Vauconson uitgevonden) werktuig zoo lang bewogen en omgeroert tot dat de Kwik in een graauw poeder verandert. Het water dat boven dit graauw poeder ftaat, word in een zandbad uitgedampt, en het poeder naderhand gedestilleert. De overgegaane kwik word nu in bijzondere vaaten verkalkt tot dat ze in een rood poeder verandert. Op ieder pond van dit poeder worden acht ponden gedistilleerden azijn gegoten,en door eene zachte warmte. het poeder opgelost, De oplosfing word ge-  venerische ziekte. iv. boek. XVIII. hooftst. 455 filtreert, en in acht deelen verdeelt. Elk van deeze deelen word in eene wel toegeftopte fles afzonderlijk bewaart. Vervolgens giet men zulk een gedeelte in een marmeren mortier, en wrijfc twee ponden beste Manna zoo lang daar onder, tot dat het alles de gedaante van een pap heeft. Deeze pap dampt men in een fchotel uit, en van deeze uitgedampte dikachtige pap vervaar-, digt men met meel Pillen, ieder van drie grein, die op een drooge plaats bewaart moeten worden. Keijser. was de uitvinder deezer bereiding niet. Reeds lang voor hem heeft Penot in het Straatsburgfche Theatrum Chymicum, vol. i. pag. 654. dezelve befchreven. Men zoude dit middel veel gemakkelijker en fpoediger kunnen vervaardigen, wanneer men roode Praecipitaat met geconcentreerden azijn tot dat ze droog word uitdampte. EenFransch Heelmeester, Pressavin, heefc door eene even langwijlige bereiding eene oplosfing van kwik in wijnfteen - zuur tot ftand gebracht, welk middel onder den naam van Mercurius tartarifatus bekend is, en 't welk, zoo als de uitvinder verzekert, alle venenfche toevallen zeker en fpoedig geneest. Ff 4 NE-  456 c. girtanner, over de NEGENTIENDE HOOFTSTUK. Van eenige geheime middelen. Behalven deeze bekende kwik-bereidingen zijn 'er nog eenige geheime middelen: waar van de volgende de beroemdfte zijn. i. De witte droppels van Dr. Ward. Ze beftaan uit kwik, die door Ammoniaczouc, uit derzelver oplosfing in falpeterzout neergeploft, en weder opgelost is. De zieke neemt daar van dagelijks een droppel in water. Het is een zeer fcherp en gevaarlijk middel, a. De zogenaamde Syrop Mercuriel de BeU let, of Syrop véèétal de Velnos. Ze word bereid, door Kwik in Salpeter-zuur op te losfen, door Loog-zout uit het Plantenrijk neêr te ploffen, vervolgens in Geest; van Vitriool weêr op te losfen, en eindelijk met een Sijroop te vermengen. De zoogenaamde Roob antifyphitttiquc word op gelijke manier bereid. 2- Din t>E Brij, Colled. p*n. 5, pag. 53. Dit bevestigt ook Franz Xaver Chaulevoix in\ zijne Gefchiedenis van St. Domingo, in 't eerfte Boek. EEN EN TWINTIGSTE HOOFTSTUK, Van de middelen uit het Plantin-rijk. Behalven de Kwik zijn 'er nog veele andere middelen, die tot geneezing der Venus-ziekte meer of min vermogen bezitten, en voor een gedeelte ten onrecht veronachtzaamt zijn geworden. Hier toe behooren: I. Gua-  tf nerischb z'.ekte. iv. boek. xxi. hooftst. 465 h Guataci (Lignum, cortex, re/ina.') Guajacum officinale. L i n n. De Guajacum wierd in Europa dadelijk bij hei eerfte uitbreken'der Venus-ziekte, omtrent den jaare f509, het eerst bekend. Dit middel kwam uit America, van het eiland Hispaniola, alwaajr te dier tijd de Spanjaarden het door de Wilden leerden kennen, die zich daar van reeds lang tot geneezing der Venus-ziekte bedient hadden,, Behalven de kwik heeft'onder alle antivenerifche middelen geen één zoo groot gerucht gemaakt als de Guajacum. Nicói.aus Poll verzekert over de drie duijzend menfehen daar mede genezen te hebben (#); en de Ridder tan Hutten fchreef een geheel Bóek tot lof van de Guajacum , waar in hij de gefchiedenis van zijne eigene ziekte en zijne genee2ing verhaalt, na dat hij bevoorens elf maaien te vergeefs had gefaliveert. Boerhave prijst da Guajacum insgelijks. Buiten twijffel is het een zeer krachtig middel, dat zomtijds goede dienften doet, maar echter met omzichtigheid gebruikt moet worden s want bij zwakke en magere lieden, of bij zülken die aan borstkwaalen onderhevig zijn , veroorzaakt (a) Ni col aus Poll de^cura morbi Gallici per lignum Guajacanum libellus-. Yenetiis 15^5. Gg  4aO C. GIR.TANNER , OVER DE zaakt het, dikwils in korten tijd, een ongeneeslijke teering. Men fchrijft voor, of het hout en de bast: [P^., Ligni Guajaci raft. i. ii. Infunde cum aquae fervidae te. iii. per 12. hor as. dein coque ad colaturae te. ii. S. Met melk in één dag op te gebruiken. Bp. Ligni & Corticis Guajaci raft. fe. i. Infunde in Aquae fervidae te. vin. per 2.4.. hor as, dein leni igne coque per 6. hor as, addenda jüb finem coclionis * Spir.'vini recliftcati. §.. iv. Rad. Liquiritiae. §. i i. Colaturae te. fi.fumat aeger bis de die. Mafjd d colatura refidua denuo co- quatur cum Aquae te. v i i i. per bi- horium. Cola. Utatur aeger hes decotlo fecundariê per diem, loco potus ordinarii. ff. Ligni & Corticis Guajaci. 1. vi. Saffafras. ?. iii. Rad. Liquiritiae. % ii. Coque cum Aquae te. viii. ad dimidium. Cola. S. In twee dagen te verbruiken."] of  venerische ziekte. IV. boek. xxi. hooftst. t$? Of de Harst van de Guajacum. [^e. Gumm. Guajaci ?. $. ■- Arabici. 3. ii. Bene trita föhe in Aq. deflillat. 1. ix. Dein adde Sacchari. 3. (3. S. V Morgens en *s dvends twee eetlepels vol. daar van in te nemen > en haver gort water toe te drinken.'] Éindelijk moet ze in zulk eene hoeveelheid gegeven worden, dat de zieke dagelijks twee of drie maaien ontlasting daar op bekoomt. II. B u x i Lignum. Buxus fempervirensi LlNN. Verlcheidene Schrijvers beweeren: dat men itl plaats van de Guajacum het Palmboomen -hout zou kunnen geven, en dat het tot geneezing der Venus - ziekte even zoo kragtig als de Guajacum zelve zij, Het eerst werd dit verzekert door Amatus Lusitanus. . Ook zegt MusITANus, dat hij zeer veele venerifche zieken daar Gg 3 med«  468 C. girtanner, over t>É mede genezen heeft. In latere tijden is het Palm* boomen-hout, in Frankrijk, met goed gevolg, tegen de Venus-ziekte gebruikt geworden III. Chinae Radix. Smilax china. Linn. De China-wortel wierd in Europa omtrent den jaare 1525, eenige jaaren voor de Sarfaparilla, bekend, en in den beginne zeer geroemd. Keizer Karei de vijfde bediende zich van een Decocturn, uit deeze wortel gekookt, en bevond zig vervolgens beter, waar door dit middel een zeer groot gerucht maakte. Edoch dit gerucht ging even fpoedig weder verlooren. Vesalius (c) verzekerd reeds: dat hij 'er nooit veel uitwerking van gezien heeft; en Fallopius zegt in het 60 Hooft ft. ,. Non utator hac radlce in mor„ bo Gallico, expertus .enim fum ter & quater. „ & nunquam aliquid potui aftèqui." Hedendaags word ze zelden meer gebruikt. IV. Sarsaparilla. (Radix") Smilax Sarfaparilla. Linn. De (6) Cromel Plantes ufuelles. Tom. 1. p. 357, ( c ) Andreau Vesalii Epifiola rationem. modumque propinandi radicis Chinae decoüi, quo nuper invittijftmus Ca* rokt: quintut, Imperator, ufus efi, pertraSans £fV. Fenetits -3546. ivo.  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXI. HOOFTST. 460 De Sarfapariltó wierd omtrent den jaare 1530. eerst in Europa bekend, en als toen meenigwerf en met het grootfte nut tegsn de Venusziekte gebruikt. Buiten twijfel is ze een zeer krachtig middel in deeze Ziekte. De heer William Fordijce verzekert, na eene langduurige ondervinding en veelvuldige proeven, dat zij in korten tijd venerifche hoofd-pijnen en nacht-pijnen in de beenderen geneest; dit ze alle lichaamen die door Salivatie en andere kwikzilver-cuuren uitgemergelt zijn, weder herflelt; maar dat zij voortreffelijke dienlten doet bij zulke zieken, dié reeds te vooren kwik ingenomen hadden. Haar gebruik moet lang aangehouden, en ze moet- in groote giften genomen worden, anders helpt ze niet. Hij liet zestig, tachtig tot honderd flesfen van het Becocium tot eene volledige geneezing verbr-uiken. Ook in de WestIndien word ze met het grootfte nut in de Venus-z:ekte gebezigt (d). lk heb nooit eenigerhande uitwerking daar van gezien, waarfchijnlijk om dat de in de Apotheefcen bewaarde Sarfaparilla meest bedorven is. Maar bovendien ze is ook een veel te duur middel, dan dat haar gebruik ooit algemeen zou kunnen worden. Men fchriift ze voor in een Deco&tim. (. Herb. Ledi paluftr.. 3. 0. Aquae fervidae. lt>. i. Stent per horam, dein cola. S. In hei begin de helft, en in V vervolg het geheel op één dag te verbruiken.] XIV. Dulca.mara. (Stipites.) SolammBuh camarum. Linm. Een middel, dat in hardnekkige venerifche toevallen dikwils voortreffelijke dienlten doet. In den beginne moet de zieke het flechts in een zeev geringe hoeveelheid nemen, tot dat hij het verdraagt. Wanneer men deeze voorzorg niet in agt neemt, dan ontftaat lichtelijk na het gebruik eene walging, braaking, zomwijlen zelfs ftuipen. Men fchrijft het voor in een Decotlum. [fy. Stipit. Duleamarae ficcatorum & con* ciforum. 3. ii. Infundantur cum aquae bullientis ft. i quae  '47^ C GIRTANNER, OVER DE quae poft moram femihorü per octavam horae partem una ebulliant. Cola. S. 's Morgens en ""s avonds twee thee - koppen vol te nemen. r . Of "Sf. Stiplt. Duleamarae recent. 3. £. Coque in aquae fontanae ib. i. ai colat. 1b. /3. S. Met melk in te neemen, en op één dag te verbruiken.] XV. Mezereum. (Radix, cortex radius.") Daphne Mezereum. Linn. Ook een voortreffelijk middel, voornamelijk in venerifche pijnen der beenderen, en huidziekten. Men fchrijft daar van een DecoSium voor, of op zig zelf; [IJo. Rad. Mezerei recent. 3. ii. Coque in Aq. font. 1b. iii. ad colat. ib. ü. S. In den beginne 'een half pond daags en naderhand meer te nemen. Of Hf. Cort. Rad. Mezerei. 3. 0. Coque in Aq. font, ib. vi. ad ib. iv. Sub '  venerische ziekte, iv. boek. xxi. hooftst. 477 Sub finem coBionis adde: Rad. Liquiritiae. %. i. Cola. S. In V begin de helft, en naderhand hei geheel op één dag te verbruikend] of met Sarfaparilla. [fy. Rad. Sarfaparillae.'3. iii. Ccrf. Mezerei. 3. ii. C0##e c#ff* Aq. font. fb. iii- ^ ib. ü. Sub finem co&ionis adde: Rad. Liquiritiae. 3. i. 0. S. In den beginne in vier dagen, en naderhand op één dag te verbruiken.'] Uitwendig bedient men zig zomtijds daar van insgelijks. [ty>. Rad. Mezerei recent. 3. i. Coque in Aq. font. ib. iii. ad fl>. ii. Dein adde Mkae panis. Q. S. F. Cataplasma. • S. Bij herhaaling warm op te leggen]. £ .Vtw|t4<^ - \ •XVI. -Daphne Lagetto. Linn; ;".\.r. ->r .' i.ï tó : n: . •■' .7/ (V Dit middel, wanneer men 't hebben kan, verdient  ■ c. gïrtanner, over dè dient nog boven de Mezereum den voorrang (ƒ>' Doorgaans word het mee de Sarfaparilla voorgefchreeven. Men neemt daar van een drachma op twee pond van- het DecoElum Sarfaparillae. XVII. Lobelia. (Radix.) Lobelia-Sypkïlitica. Linn. . Een middel, dat reeds lang door de Americaanfche Wilden tot geneezing der-Venusziekte, met zeer goed gevolg, gebezigt is geworden. Dr* Kalm, een Zweedsch Geneesheer., leerde op zijne reize naar Noord-America het vermogen van deeze plant kennen, en maakte zulks, na zijne terug komst, bekend. In Europa zijn tot hier toe nog zeer weinige proeven daar mede gedaan geworden. [I$o. Rad. Lobeliae Jiccatae. M. i. Cogue in Aq. font., tb. x i i. ad co* lat ft. vi. vel ix. S. In het begin twee maaien, en vervol' volgens vier maaien daags een half pond in te nemen, wanneer het niet te fterk purgeert.] XVIIL GO W. Wbkjht w Lmdcn Mcdicil Journal for 1787, f. ast. * (bLJ  venerische ziekte. iv. boek. xxi. hooftst. XVIII. Prunus Padus. Linn. (Cortex.) Een Deco&um uit deeze plant is onlangs door een Zweedsch Arts zeer aangeprezen geworden. [fy. Cort. Prunus-Padi. f. vi. Coque in Aq. font. ib. vi. ad colat. ib. iii. S. In twee dagen te verbruiken.} XIX. Echitis Syphilitica. Linn." (Folia,) De inwooners van Surinamen bedienen zig van de bladeren van deezen Boom, als een zeer goed middel tot geneezing der Venus - ziekte. ,XX. Epidendrum claviculatum» Linn. Door middel van deeze plant genezen de Ne.. ger-Slaaven in de West - Indien de venerifche ziekte. j XXI. Nux Juglans. Juglans reg'.al Linn, , Een 'der allefvoortreffelijkfte middelen tot genee*  480 c, g irtanner, over de neezing van hardnekkige .en ingewortelde venerifche toevallen. Men bedient zig van de buitenfte groene fchillen der Wal-nooten in een De- coctum; [fy>. Cort. viridis Nu cis Juglandis. 0. i. Infuhdé in Aq. fervidae ft. i. fer fex. hor as, coque per \ horae partem. Cola. S. Op één dag te verbruiken.] XXII. Opium. (Succus infpiffatus.) Papaver Somniferum. Linn. Van het Opium heeft men zich reeds monde tijden tot geneezing der Venus-ziekte bedient. Fernelios, Wileis, Simon Pauli, en anderen prijzen het in deeze ziekte aan. Voor «enige jaaren heeft de heer Dr. Nooth proeven daar mede gedaan, en 'er goede uitwerkingen van befpeurt. Edoch naauwkeurige waarneemingen, in 't Hospitaal van St. Thomas te Londen gemaakt, hebben zedert bewezen, da: het Opium geenzints den lof verdient, die men daar aan ter geneezing der Venus-ziekte gegeven heeft. Venerifche zweeren verdwijnen wel geduurende deszelfs gebruik, maar breken na verloop van eenigen tijd weder op. Als een veor- *be-  venerischs ziekte. iv. boek. xxi. hooftst. 481 behoedmiddel, om de al te groote prikkelbaarheid des lichaams te verminderen, doet het, bij voorbeeld gepaart zijnde met kwik, voortreffelijke dienlten, maar op zig zelf ftaande bewerkt het nooit eene grondige geneezing. . XXIII. astragalus E x s c a P u s. LlNN.' Deeze plant heeft men eerst zedert eenige jaaren tot geneezing der Venus-ziekte gebruikt. Buiten het weinige dat de Heer van quarin daar van zegt, is tot heden toe nog niets over derzelver uitwerkingen opentlijk bekend geworden. Daar het mij toefchijnt dat dit nieuwe tegen de venerifche ziekte aangepreezen middel, opmerking verdient, zoo gaf lk mij veel moeijte, om nopens de uitwerkingen van de Jftra^ahts naauwkeurige berigten te verkrijgen: en zulks te meer, dewijl Ik, bij gebreke van eenen ge. noegzaamen voorraad van deeze plant, geene gelegenheid hadde om zelf proeven daar mede te doen. Ik vervoegde mij derhalven bij eenige Geneesheeren , welke zig toen te Weenen bevonden, en van de uitwerkingen van dit middel ooggetuigen geweest waaren. Het eerfte bericht bekwam lk door mijnen vriend den heer Dr. Stanger, een Engelsch Geneesheer, die mij verzekerde de voortreffelijklte uitwerkingen van H h de  48» C. GIRTANNER, OVER DE de Ajlragalus aldaar gezien te hebben. Maar naauwkeuriger en omftandiger berichten verkreeg Ik door den heer 'Dr. Crichton; en met toeltemming van deezen mijnen vriend, deele Ik hier eene vertaaling mede van den brief, dien Ik over dit onderwerp van hem ontfangen heb. „ Naardien Gij, waardlte vriend, zeer fchijnt „ te verlangen naauwkeurige berichten omtrent „ het gebruik en de uitwerkingen van de Aftra„ galus Exfcapus te bekomen, en een affchrift 5, van eenige ziekten - gefchiedenisfen van mij beyy geert, die Ik voor mij geduurende mijn ver„ blijf te Weenen heb opgeteekend, zoo deel „ Ik u hier dezelve mede, om aan uw verlangen „ genoegen te geeven." „ Alleenlijk vreeze Ik, dat Gij de gevallen „ niet uitvoerig genoeg zult befchreven vinden: „ want lk had geen tijd, om de dagelijkfche ver„ anderingen, die dit middel bij verfeheiden lij. „ ders veroorzaakte, op te teekenen: ook heb „ Ik het temperament en de lichaams-gefteldheid „ deezer zieken niet in mijn Dag - boek ingelast. „ Gij zult hier niets meer vinden, dan den ou„ derdom van den zieken, de toevallen, waar „ aan hij leed, toen hij in het Hospitaal wierd „ ingenomen, den tijd geduurende welken hij „ aanhield met dit middel te gebruiken, en de „ zichtbaare uitwerkingen, die het voortbracht." „ Het  VENERISCHE ZIEKTE. f*\ BOEK. XXI. HOOFTST. 48$ „ Het zij mij geoorlooft, eer ik U deeze korte gevallen der ziekten zelve verhaale, eenige aanmerkingen over de gefchiedenis van dit middel, over de manier, waar op het allereerst j, het voorwerp van een Haauwkeurig onderzoek „ wierd, en over de wijze, waar op het in alle ,, de op te gevene gevallen is gebruikt gewor„ den, voor af te mogen laaten gaan." „ Deeze plant was, tot voor weinig tijd, den „ Arts en den Kruidkundigen bijna even onbekend. De Ridder Linneus noemt ze wel, „ maar hij befchrijfc ze niet; want hij had de plant zelve nimmer gezien. De heer van Jacq.uin, Hooglceraar in de Kruidkunde te Weenen, verzekerde mij, toen Ik hem daar „ over fprak, dat hij juist te dier tijd (in Mei] „ 1.787.) eene befchrijving en gefchiedenis van de Aftragülus reeds vervaardigt hadde , die ,, hij in het vervolg van zijn voortreffelijk kruidkundig werk zou laaten drukken." ,, Zoo veel Ik heb kunnen naargaan, heefc de „ heer Profesfor Winterl van Pest het anti,, venerisch vermogen van dit middel het eerst bekend gemaakt. Voor eenige jaaren fchreef „ hij aan zijne vrienden te Weenen: dat op de grenzen van Hongarijen zig eenige oude wijven, met een zeer goed gevolg, tot geneezing Hh a der  484 C. GIRTANNER, over de „ der venerifche ziekte van een-huismiddel be„ dienden, het welk in eenDeco&um uit de>Aftra„ galus Exfcapus beftond. Hier op verlangde „ de heer van.Störk, dat de heervAN Qua„ rin, als eerfte Opziener van het groot Hos„ pitaal, eenige proeven mocht doen, om de uit„ werkingen van dit middel nader tebepaalen, „ en dit gefchiede ook dadelijk. Een kort be-. „ richt van de eerfte drie gevallen, in welke het „ gebruikt wierdt, is te vinden in het gefchrift,, ,. het welk de heer van Quarin onder den „ titul van Animadverfiones Praclicae &c. uitgegeven heeft." „ Tot de proeven wierden alleen zulke zieker* „ uitgekozen, welke verzekerden, dat zij voor „ hunne komst in het Hospitaal in 't geheel geen „ geneesmiddel tegen de, Venus-ziekte gebruikt „ hadden, edog het karaóter van deeze ongeluk„ kige lieden gedoogt geen onbepaalt vertrou„ wen op hunne verzekering. Alle ziekenjwaaren „ onder het opzicht van de heeren van Qua„ rin en Zeller. Alwaar geene redenen tot „ het tegendeel voor laanden waaren, ftond men „ den zieken eene volkomene en voedende le„ vens-regel toe. De kamer waar in zij zig ont„ hielden was groot, hoog, en de lucht wierd „ dikwils ververscht. In den winter wierd de- zelvs  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXI. HOOFTST. 4S5 „ zelve door een kachel heet gemaakt. Geduu„ rende de geneezing was het den zieken niet ge„ oerlooft de kamer te veilaaten." „ In alle deeze gevallen wierd de Aftragalus ^ op de volgende wijze voorgefchreven: fy. Rad. Aftragaü exfcapi. J. f3. „ Coque in Aq. purae 5. xv. donec ft. i. „ fuperfit. „ S. 'f Morgens en 's avonds zulk eene por„ tie laauw in te nemen. „ Van de volgende gevallen, heb Ik de vier „ eerfte uit het Dagboek van het Hospitaal afge„ fchrecven: Bij de zes overige ben Ik zelf oogyi getuige geweest." Eerfte geval,- „ Een vrouwsperfoon van 49 jaaren wierd in „ het Hospitaal ingenomen 'den 26 Juin. 1785. „ Zij had twee venerifche been-uitwasfen op het „ linker hoofdfchedel - been , en beide-waaren „ opengebroken en etterden. Een ander groot „ been-uitwas had zij op het linker fcheen-been, „ 't welk niet opengebroken was. Zij wierd door „ middel-zouten gepurgeert, en kreeg vervol„ gens de Aftragalus exfcapus, op de zoo evea H h 3 be-  AcM 6. GIRTANNER, OVER BB „ befchrcvene manier; zij hield aan met dit mid„ del 's morgens en 's avonds tot den eerften „ September te gebruiken, op welken dag zij „ uit het Hospitaal genezen wierd weggezonden. „ De beide etterende been• uitwasfen wierden, „ geduurende de geneezing, enkel met een etter„ makende zalve verbonden. De uitwas aan „ het fcheenbeen nam langzamerhand af, en was „ geheel verdwenen, toen zij het Hospitaal ver„ liet. De lijderesfe zweette ongemeen-fterk, „ zoo lang zij met het gebruik, van dit middel „ aanhield." Tweede Geval. "„ Een meisje van 20 jaaren wierd den 20 Sep„ tember 1785. in het Hospitaal ingenomen. Zij „.had twee veterifche been-uitwa^fen, één op het fcheen-been, de ander op het voorhoofds,, been, doch geen van beide waaren openge„ broken. Ze verliet het Hospitaal op den daar „ aanvolgenden 5 December geheel genezen , en „ had geduurende dien tijd niets gebruikt, dan ,, een Decotlum uit de Aftragalus.. In den be„ ginne purgeerde zij van dit middel zeer fterk, „ maar dit hield niet lang aan, en hield wel dra „ geheel op; waar na de pis tot het einde der * geneezing zig in groote hoeveelheid ontlastte." Derds  GENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXI. HOOFTST. Ao*? Derde Geval. „ Een vrouwsperfoon van 20 jaaren wierd, „ den 6 Otfober 1785, in hec Hospitaal inge„ nomen. Zij had een venerifchen uitwas op „ het eene fcheenbeen, en een venerifche ze„ meiachtige uitflag in het aangezicht. Den 19 •;, November van het zelve jaar verliet zij het „ Hospitaal geheel genezen. Deeze had ook be„ halven de Aftragalus geen ander middel ge„ bruikt. Dit middel fcheen bij haar de af„ fcheiding der pis zeer te bevorderen." Vierde Geval. „ Een vijfden-jaarig meisje wierd den lAMeij „ 1786, in het Hospitaal ingenomen. Ze had „ een venerifchen Druiper, en twee uitwasfen „ op het fcheenbeen van de eene voet. Men gaf „ haar een ontlast-middel uit zouten, en ver„ volgens het Decoclum uit de Aftragalus, zon„ der eenig ander genees-middel hoe genaamt. „ Zij hield daar mede aan tot den 18 Julij, op \ welken dag zij geheel geneezen wierd wegge„ zonden." Vijfde Geval. Een vrouwsperfoon van 29 jaaren kwam in H h 4 » het  485 C. GIRTANNER, OVER DE „ het Hospitaal, clen 29 November 1786, met „ een venerifchen Druiper, waarbij tellensgroo„ te knoop - gezwellen (condylomata) op de „ lippen der vrouwelijkheid, twee lies-builen, „ en een uicwas op het voorhoofds-been voor „ handen waaren. Dadelijk liet men haar het „ Decoclum uit de Aftragalus inneemen, waar „ van zij, geduurende de drie eerfte weken , fterk „ zweette. .Vervolgens kreeg zij de fchurfc. „ Des onaangezien voer zij voort met het ge.' „ bruik van de Aftragalus tot den 29 Januarij „ 1787, bp welken dag zij geneezen wierd weg„ gezonden." Zesde Geval. „ Magdalena Jager, sgtien jaaren oud, wierd.v „ den 25 januarij 1787, in het Hospitaal inge„ nomen. Zij had een hevige venerifche Druiji per, knoopgezwellen op de lippen der vrou„ welijkheid , gezwollen lies-klieren, en de ,, fchurft. Noch den zelfden avond, op welken „ zij ingenomen wierd, begon zij met. het ge„ bruiken van een DecoStum uit de Aftragalus y ,, en hield daar mede aan, tot de|j 1 Maart des„ zelfden jaars, op welken dag zij het Hospitaal verliet, geheel geneezen zijnde. Geduurende „ de geneezing zweette zij zeer fterk. Buiten ... «het  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXI. HOOFTST. 48$ „ het DecoBum uit de Aftragalus kreeg zij geen ,-, ander geneesmiddel." Zevende Geval „ Sufanna Caton, 37 jaaren oud, kwam in het „ Hospitaal den 8 Februarij 1787. Zij had een „ venerifchen Druiper, en een kleine knoop op. „ het voorhoofds-been. Na dat zij acht dagen „ lang met het gebruik van de Aftragalus had „ aangehouden, was de knoop bijna geheel ver* dweenen , maar de Druiper bleef nog als te vooren. Zij zweette zeer fterk, en het zweet " had eenfcherpe, onaangenaame reuk. Eenige „ dagen naderhand kreeg zij de fchurft. Met het „ gebruik van het DecoBum uit de Aftragalus^ „ wierd des onaangezien voortgevaaren, en de " Druiper, zoo wel als de fchurft, fcheenen be„ ter te worden, wanneer zij op den 2 Meij, „ uit hoofde van haare bezigheden, verlangde >j weggezonden te worden." Achtfte Geval „ JofephKönig, 27 jaaren oud, kwam in het „ Hospitaal den 16 April 1787. Hij had een „ groote pijnlijke uitwas op de kleine ellepijj-) „ van den linker arm,.die reeds gedeeltelijk was Hh a „ open-:  ipö fc. GIRTANNER, OVER DE „ opengebroken; een andere opengebroken uit,, was op het midden van de achtfte ribbe der „ linke zijde, en nog een andere op het fleutel„ been van de linke zijde. Dadelijk werd hem het „ DecoBum uit de Aftragalus foegedient, en zijne „ zweeren werden met het zelfde DecoBum ver» „ bonden. Voor den 11 Junij waaren de been„ uitwasfen geheel verdweenen, en de zweeren „ gefloten, zoo dat hij genezen zijnde wierd weg„ gezonden. Geduurende de geneezing was de af„ fcheiding der pis bij hem zeer vermeerdert." Negende Geval. „ Anna Sraffer, oud 44 jaaren, kwam in het „ Hospitaal den 18 April 1787. Haar gezicht „ en hoofd was geheel meteen drooge, bruine, „ fchubachtige uitflag bedekt, die, uit haar ver- haal, en uit haar levens-wijze na te gaan, ve„ nerisch was. TefTens had zij een venerifchen „ Druiper. Met het gebruik van de Aftragalus „ hield zij eenige weken aan, zonder dat de uit„ flag zelfs in het minst veranderde; de Druiper „ daarentegen verminderde. Thans liet men haar „ het hair affnijden, en het hoofd met groote, „ in het DecoBum uit de Aftragalus gedoopte „ doeken bedekken, waar op een weinig veret„ tering onder de fchobben zig vertoonde, de „ fchob-  venerische ziekte. iv. boek. xxi. hooftst. AOf „ fchobben week wierden, en langzamerhand af„ vielen. Zij verliet het Hospitaal, genezen „ zijnde, den 4 Junij 1787." „ Wanneer men deeze gevallen leest, en de „ voortreffelijke uitwerkingen van de Aftragalus „ in dezelve opmerkt: zoo fchijnt het een 011j, waardeerbaar geneesmiddel te zijn. In geene „ van de bijgebragte gevallen was ze kragteloos. „ Intusfchen zijn echter audere de Geneeskunst „ oeffenende Artfen te Weenen zoo gelukkig in „ hunne proeven niet geweest. De heer Pro- fesfor Hunczowsky verzekerde mij, dat if hij in zijne huisfelijke Praétijk eene aanzienlij„ ke meenigte van deeze wortel heeft verbruikt, „ maa;- geene goede uitwerkingen daar van be„ fpeurt, en daarom ook nooit langer dan veer» „ tien dagen daar mede aangehouden." „ In één geval heb Ik zelf van de Aftragalus „ geene uitwerking gezien. Doch zulks bewijst, „ naar mijn inzien, niets tegen het antivenerisch „ vermogen van dit nieuw middel: dewijl Ik „ overtuigd ben, dat op den tijd, wanneer het „ gebruik van de Aftragalus bij deezen zieken „ begonnen wierd, de voorhanden zijnde toe„ vallen niet zoo zeer aan het venerisch gift, als „ veel eer aan het verkeerd gebruik der kwik toe „ te fchrijven waaren. Het geval zelfs is als 5> volgt; Tiende  4ga C. GIRT.ANNER, OVER DS ■ Tiende Geval. „ Een vrouwsperfoon van 40 jaaren wierd ia „ het Hospitaal ingenomen, in herbegin van de „ maand December 1786. De amandelen en het „ lelletjen in de keel waaren geheel weggewre„ ten: de beentjens van den neus waaren inge„ wreten, en uit de zweeren liep een dunne, „ Hinkende, bloedige etter. Zij had tweemaal „ gefaliveert, en geduurende de kwijling waaren „ de zweeren in haaren omtrek grooter gewor„.den. Bij het gebruik van het DecoBum fcheen zij in den beginne te beteren. De zweeren ver„ looren haare geelachtige couleur, zagen'er „ beter en rooder uic, en begonden toe te hee-, ,. len. Doch deeze fpoedige betering was enkel „ in fchijn,, de ziekte ftond ftil, of ten minften „ de beterfchap ging allerlangzaamst voort, tot „ op het einde van de maand Augustus 1787, „ op welken tijd lk Weenen verliet." „ De Aftragalus moet, behalven het antivenerisch, nog een ander vermogen bezitten, „ waar door het den Artfen van zeer veel waarde ,-, worden moest, dog 't welk Ik geene gelegen-, „ heid gehad heb zelf te bevestigen: ze zou na„ melijk de dolores rheumatici, en de (zomtijds „.zeer oneigentlijk zoo genoemde) dolores -ar„ thritki genezen. De heer Profesfor H u n c- „ zows-  venerische «fe*£ it. boek. xxi. hooftst. ^ * zowsicr, die aan de Aftragalus geen gering „ vermogen tegen de Venus-ziekte toefchrijft, verzekerde mij, dat hij zich, in de gezegde ,', pijnen, dikwils, en met uitnemende goede uit„ werking van de Aftragalus bedient had." „ Dit, mijn waarde vriend! is alles, wat Ik „ voor en tegen de uitwerkingen van cleAftraga„ lus exftcapus gehoord en waargenomen heb. Ik „ twijffele niet, of Gij zult het met mij eens „ zijn, wanneer lk zegge, dat dit nieuwe mid„ del, hoe zeer het geen fpecificq vermogen te» o-en de Venus-ziekte fchijnt te bezitten, even" wel een zeer waardige bijdrage t©t de Materia „ Medica is." „ Zijn de bovengemelde aanmerkingen voor TJ van eenig gewicht, of kunnen ze U in 't een of ander opzicht dienen, zoo zal zulks , veel genoegen verfchaffen aan „ Uwen Vriend A. Crichton." Uit deezen brief van eenen zoo oordeelkundig gen waarnemer fchijnt, gelijk de heer Dr. Crichton ook zelf reeds heefc aangemerkt, te volgen, dat de Aftragalus een middel is, het welk den aandacht der Artfen verdient , vermits het de hardnekkigfte venerifche toevallen, en vooral 6Ulke,,dis voor de kwik niet, wijken, (zoo als b. v.  404 C. GÏRtANNËR) OVER D4 b. v. uitwasfen aan de beenderen,) in korten tijd geneest. Alleenlijk twijffele Ik, of deeze geneeJtingen wel tot in den grond gefchieden, en of niet misfchien na verloop van eenigen tijd de venerifche toevallen weerom komen. Gebeurt dit niet, zoo is de Aftragalus een zeer waardig middel, en fchijnt met de Dulcamara, 't Mezereum, en de groene Walnoot-fchillen gelijke vermogens te bezitten. Zomtijds worden van de anti-venerifche planten 'er verfeheiden onder een gemengt, en daar uit Decofta bereid, waar van zommige tot geneezing der Venus-ziekte zeer zijn geroemd geworden. Vooral is beroemd het zoogenaamde DecoBum Lufttanicum, het welk lang, als een geheim, tot geneezing der venerifche ziekte mee goed gevolg is gebruikt geworden. [fy>. Rad. Sarfaparillae. 3. iii. Liquiritiae. < Mezerei. a. 1. |8. Ligni Santali albi. • rubri. a. 3. iii* Rhodii. ■ Guajaci. ■ Saffafras. a. i. Antimonii crudi. o. ii. Mif 'ce & infunde in Aq. fervidae tb,  VENERISCHE ZIEKTE. IV. SOEK. XXI. HOOFTST. 493. ft. x. per 24. hor as, dein coque ad colat. ft. v. S. In 't begin anderhalf pond daags daar van in te nemen, en langzamerhand tot vijf pond op te klimmen. Of "fy. Rad. Sarfaparillae. 1. iii. ■ Mezerei. I. i. Ligni Saffafras. •—- Santali rubri. Guajaci. a. 3. iii. Semi?}. Coriandri. 3. i. Coque in Aq. font. ft. xx. ad colat. ft. X. S. Eén tot drie pond daags daar van in te nemen.'] # >000C*>©OC*X>»CK>0^ >©©«§ TWEE EN DERTIGSTE HOOFTSTUK, Fan de middelen uit het Dieren-rijk. Uit het Dieren-rijk heeft men voornamelijk twee middelen tegen de Venus-ziekte aangeprezen: de Americaanfche Hagedisfen, en het vluchtig loog-zout. Een  r490 C. GIR'TANKTER, OVER I>B ' .Een zeker zoort van Americ.:anfclje Hagedis» fen, die met onze gewoone groene Hagedisfen veel overeenkomst hebben, is eerst zedert weinige jaaren tot geneezing der venerifche ziekte, zoo men verzekert, met ongemeen goed gevolg gebruikt geworden. Dewijl 'er tot nog toe geene lijstematifc.hebefchrijving, of af beelding deezer Hagedisfen voor .handen is, zoo laat het zig moeijelijk bepaalen, welk zoort eigentlijk beoogt word. Zij worden voornamelijk gevonden in het Koningrijk Guatimala, in Zuid - America, en de Indianen bedienen zich van dezelven, als een onfeilbaar middel tegen de fchurft, de melaatsheid, en de venerifche ziekte. De manier Oin dit middel in de gezegde ziekten te gebruiken is de volgende. Men ftroopt één van deeze Hagedisfen levendig de huid af, fneid dezelve in Hukken, en flikt deeze zig nog beweende Hukken door, of zoo als ze zijn, of, zoo men dit te walgelijk mogt vinden, zoo rolt men ze in een ouwel. De gifte is dagelijks een Hagedis, en tot geneezing zijn 'er dertig of veertig noodig. De uitwerkingen van dit middel zijn; eene bijzondere gevoeligheid van warmte over het geicele lichaam, een fterk zweet, en zomtijds, naar men verzekert, eene fterke kwijling. In JSpanjen wierden verfeheiden proeven daar mede gedaan, en men wilde te Cadix en Mallaga goede  Venerische ziekte, it. boek. xxii. hooftst. *4pf de uitwerkingen daar van gezien hebben. In Italien gaf men ze ook aan venerifche lijders, maar bevond ze wel dra bijna geheel kragteloos. De venerifche toevallen naamen wel eenigzints af, maar de ziekte wierd niet genezen. Dit bewijzen de proeven van Dr. Trevisan, (a) en een brief van den Hoogleeraar Pisani van Padua (£). Het vluchtig loog-zout heeft de heer Dr. Pevrilhe als een nieuw en onfeilbaar middel toe geneezing der Venus-ziekte aangeprezen. De volkomene gifce is agtien tot dertig grein van hec luchtvuurig vluchtig loog-zout ( Sal volatile cortut cervi.) des morgens, en even zoo veel des avonds-. Na dat dit middel agt dagen lang is gebruikt geworden, houd men eenige dagen daar mede op , en begint naderhand weer op nieuw Zulke tusfehenpoozingen worden *er twee of drie gemaakt. Daar benevens moet de zieke dagelijks drie of vier pond van de een of andere koel-drank drinken. l¥ (o) Ghrnaie per fervire alla Jl'arla raggiönata della MtdU tina. Vtntoia 1786. vol. 3. pag. 424, 430* (i.) Giomale mcickpedko di Vkenza. ï i  $9? 81 éiRTANNÊ», ÓVER: B# [■Ra. iSyrop. Gichor. c. Rheo. %. ii. 1 ' Stoeckadis. I. i v. w/istf. C. C: probe hclifc. 3. i.— «'H' 3. i. jfe» '^OTUBo t»r ■' ' Aq: fohtttn.\ x, : S. Drie of vier oiiccn daar van % morgens, en even zoo veel 's avonds te nemen.] Vf>. Berk Meliff. %HW. Fóllicul. 'Sennde 3. 0. '■ Infunde cum Aq. fontan. ifc. i. Stêht 'in vafe claufo, loco calidos perhoram. Col at urne adde: Sacch. alb. 3. i v. Sal.' volat. C. C. probe' r'e&ific. 3. 'i. '" ''S.~ Ah V'voorgaande] L'emery en de 'lë Boe Sylvius preezcn het vluchtig loog - zdut reeds tegen de Venus-ziekte aan. De heer Py'rilhe verzekert de hardnekkigfte venerifche toevallen, zonder eenige kwik, alleen door dit middel genezen te hebben. Vooraf laat hij de zieken, door baden en ontlastende middelen , voorbereiden. De heer Profesfor Murray te Upfal heeft dit vluchtig loog-zout, tot de gifte door Pey rilhe voorgefchreven, aan eenige zieken gegeven, mftar  VEtÏERJSEnE ZIEKTE. HT. BOEK. XXH. HOOFTST. 49^ maar geen bêteffchap daar op befpeurd: de chankers wierden 'er veel eer erger door , en bij eenen zieken ontftond geduurende het gebruik eene gevaarlijke droppel - pis met bloed wateren. xxx jooCkxxxxxxïock >oc>cooooooooot DRIE EN TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Van eenige toevallen der Venus - ziekte, welkt eene afzonderlijke behandeling vorderen, Beharven de algemeene , hier boven reeds béfchrevene, geneezing der Venus-ziekte, zijn 'er nog eenige venerifche toevallen, die eene bijzondere behandeling vorderen. De zulke zijn: I; Be venerifche Schurft, en Huid' 'ziekten. Venerifche toevallen aan de huid zijn doorgaans zeer moeijelijk te geneezen. Zoo men in eenig geval de Sublimaat moet gebruiken, zoo waare het hier, alwaar ze dikmaals, gepaart met "Scn'-Becoclr.in uit de Dvlcav.ara. Mezereum of li 2 Wal-  göo C. GTRTANNRR, OVER, D*. Walnooten, zeer goede dienften doet. Wanne, baden brengen veel ter geneezing bij; ook zijn de Pilulae Mthiopicae tegen de venerifche huidziekten zeer vermogend. Uitwendig kan men de deelen met kalkwater laten wasfchen. II. Venerifche pijnen in de heenderen, uitwasfen der beenderen, en been-eters. Het Opium verzacht de pijnen alleenlijk dan, wanneer het in zeer groote giften gegeven word, welke de zieke in die hoeveelheid niet. verdraagt. Men moet derhalven door andere middelen verzachting bezorgen. De pijnen zijn niet zoo zeer in de beenderen,als in het been vlies.Dit been-vlies (Periofteum) is een onveerkrachtig, geheel met bloedvaten en zenuwen doortrokken vlies, het welk op eene tweeledige manier pijnlijk kan worden: of door belette omloop in de vaaten, gelijk in een Kheumatismus, of door fpanning, gelijk in de venerifche pijnen. Beide zoorten van pijnen worden des nachts, in het bed, door de warmte, heviger. Maar ze zijn gemakkelijk van den anderen te onderfcheiden. De rheumatieke pijn duurt dag en nacht aanhoudend voort; de venerifche daarentegen is over dag naauwlijks bemerkbaar. Dewijl nu de enkele fpanning van het beenvlies de oorzaak van deeze pijnen is, ZOO  VENERISCHE ZIEKTE» IV. B8EK. XXIII. HOOFTST. 50I zoo is 'er geen beter middel om dezelve weg te nemen, dan een infnijding door het beenvlies tot op het been. De pijn houd doorgaans na die infnijding dadelijk op. Dog de infnijding moet niet eerder gedaan worden, dan na dat de zieke de kwikzilver-cuur gebruikt heefc, vermits geduurende dezelve de uitwas der beenderen zig zomtijds verdeelt, in welk geval de infnijding onnoodig is. Venerifche uitwasfen, en gezwel- ■ len der beenderen zijn zeer moeijelijk weg te nemen. Een 'DecoBum uit Mezereum of Dulcamara doet doorgaans goeden dienst. Uitwendig kan men teffens de vluchtige zalve op de plaats laaten inwrijven. 01. Amygdal. dulc. o. i. 0. Spir. Sal. Ammon. 3. i i. Mifceantur & agitentur in phiala.] Infnijding door het beenvlies in het gezwel, waar door men ontfteking en ettering veroorzaakt, is, zoo als de heer Bromfield en de heer Hunter opmerken, nog het beste middel tot verdeeling. Een fpaanfche vlieg - pleister op de plaats gelegt, eer de infnijding gemaakt word, doet goeden dienst. De zoogenaamde Gummi, (een week been-gezwel, 't welk op de oppervlakte van het been en beenvlies zit,) laat zig li 3 zom-  $02. c. .girtanner , over de- zomrjds door eene zachte drukking met een breed inflrument van ftaal. langzamerhand MerdeeJen en wegneemen, na dat vooraf hec gift.jn -ft lichaam is verdelgt geworden. De been-eter vertoont zig vooral lichtelijk, aan de beenderen van het verhemelte en van den neus, zomtijds. ook aan 'c kaakebeen. Het beste, middel in zulke gevallen is, volgens mijne onder^.vinding, den zieken bij herhaaÜng den mond mee een zeer verdunde ontbinding van den bijtenden; fteen te laaten uitwasfchen en uitgörgelen. III. Venerifche Oog-ontfleek'mg. 'Er zijn twee foorten van venerifche Oog-ont-; fteking, acuta & chrouica. Van de acuta heb lk reeds hier vooren gehandelt. Ve'chrohica ontftaat Hechts langzaam, en is een' toeval der Venus-ziekte, .welke buiten de algemeene nog eene bijzondere behandeling vordert. Dr. C(jll..en raad het Unguentum citrinüm [^o. Mercur. yiyi depurat. Acïdi nitri concentr. a. S. i. Ligcre in halneo arenae, donec fel. . '< vatur hydrargyrum \ dein adde tri ■ turando:, 01. olivar. 3. iv. dxung. portin, curatac. 3. viii—xvi. M. F. Ufigueni.]  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXIII.HOOFTST. 5°3 met twee maal zooveel varkens-reuzel vermengt in de flaapen van het hoofd in te wrijven. Van de inwrijving der vluchtige zalve (Lmtmentum yolatile) op dezelfde plaats, heb Ik dikwils zeer goede uitwerking gezien. Zachte ontlastende middelén zijn ook zeer dienftig. Een verdunde ontbinding van Opium in het oog te droppelen zoude ik in eenige gevallen als één der beste middelen aanprijzen. IV. Venerifche zweeren in den mond, aan den hals, en het verhemelte. De kenteekenen van dusdanige zweeren heb Ik hier vooren breedvoerig opgegeeven. Het beste plaatfelijke middel daar tegen is, den zieken met versch bereid kalkwater , of met de ,ccr verdunde ontbinding van den bijtenden fteen den mond dikwils te laten uiewasfehen cn uitgörgelen. V. Venerifche wratten eh uitwas/en. Van de behandeling deezer ongemakken heb Ik onder de plaatfelijke toevallen breedvoerig gehandelt. ïi 4 VI.  JC>4 C. GIRTANNER, OVER DB ■ ' VI. Venerifche verzwakking en teering: Deeze is aller-zeldzaamst, en Ik mag zeggen bijna nooit, een gevolg van bet venerisch gift, maar altoos het gevolg van eene verkeerde genees-wijze door kwik, en ontftaat vooral meenigmaalen na het gebruik van de Sublimaat. Onkundige Artfen herhaalen in zulk een geval de kwikzilver-cuur, en helpen den zieken om hals, gelijk Ik, helaas, maar al te dikwils gezien heb.he. Men geneest deeze teering, wanneer ze niet reeds te verre gekomen is, door Kina, kleine giften van Opium, en ftaal-middelen. VII. Toevallen na het verzetten der Tandu?, Deeze toevallen zijn allertreurigst, en verwekken, zoo dikwils men ze ziet, het medelijden van eiken menfehen-vriend: te meer, dewijl ze doorgaans alleen beminnelijke, jonge en fchoone lieden van de andere fexe aantasten, die, om een gebroken tand te herftellen, waar door zij gelooven dat haare fchoonheid fchade lijdt, dezelve door een gezond febijnenden uitgetrokken tand van een ander daar toe gehuurd, perfoon trachten te herftellen, en zig zelf daar door teffens eene verfchrikkelijke ziekte inenten, waar aan zij Onder vreeslijke pijnen in korten tijd fterven. Van  venerische ziekte. iv. boek. xxiii. hooftst. 5©$ twintig lieden, die zig levendige van anderen uit-, getrokkene tanden laaten inzetten, bekoomc,. zoo als de ondervinding leert, altoos één vanhun zulke toevallen, en van dezelven is altoos één van de vier lijderen daar aan geltorven. De heer Hunter beweert, dat deeze toevallen niet venerisch zijn, fchoon hij toegeeft, dat ze met de venerifche zeer veel overeenkomst hebben. Hij heeft lijders van dit zoort gezien, zegt hij, die zonder eenig geneesmiddel genezen zijn: waaren het nu toevallen der Venus-ziekte, zoo* had zulk een geval geen plaats kunnen hebben. Ook bij hun, die door kwik geneezen wierden, zegt de heer Hunter, was egter de behandeling verfchillende van die, welke men bij waarlijk venerifche lieden van gebruik maakt. Eindelijk, vraagt hij, hoe zouden zulke deelen befmetten kunnen, die zelf niet befmet zijn? Hoe zou een tand de Venus-ziekte uit het eene lichaam in het andere kunnen overzetten? Deeze redenen fchijnen mij toe niet overtuigend te wez«n. Men heeft nooit gezien, dat zulke toevallen na het inzetten van een dooden of ijvooren tand ontltaan zijn. Word een tand uit een dood lichaam in den mond van een levendig mensch verplaatst, zoo verliest dezelve altoos zijne couleur en word geel; daarentegen een tand, die uit een levendig in een ander levendig lichaam li 5 over-  5ÖÖ c. girtanjner, over de overgezet is, blijft wit en behoud zijne couleur: hij behoud alzoo, gelijk Dr. Lettsom aanmerkt, het lévens-beginzel, en draagt het in het levendig lichaam over: waarom zoude nu niet met dit levens-beginzel ook de venerifche of eenige andere ziekte uit het eene lichaam in het andere kunnen worden overgebragt? Behalven het gebruik van de kwik heeft tot dus verre in toevallen van dien aart het uitfpoelen van den mond met de verdunde ontbinding van den bijtenden fteen goede dienst gedaan. VIER  VENERISCHE ZIEKTE. IV. BOEK. XXIV, HOOFTST. £0?» VIER EN TWINTIGSTE I100FTSTUK. Van de zaamgefielde. Vernis - ziekte. 'De Venus-ziekte is zeer dikwils met andere Ziekten te zamen vereenigt, (gecompliqueerf) en zulke zaamgefielde ziekten vorderen altoos den aandacht van den Geneesheer. De voornaamfle zamenftellingen zijn: 1. Met de Scheurbuik. In zulk een geval moet men den zieken geen kwik laaten inneemen, voor dat de fcheurbuik genezen is. 2. Met tusfchenpoozende koortfen. Deeze zamengeftelde ziekte word door het bij elkander voegen van de Kwik en de Kina geneezen. 3. Met wonden. Men heeft beweert: dat wonden bij venerifche lieden moeijelijker en langzaamer geneezen als bij gezonden: maar dit is, zoo als de ondervinding leert, geheel valsch. Heelmeesters bij het leger hebben waargenomen, dat zelfs de gevaarlij kfte wonden van venerifche Soldaaten, de  3o8 & «irtannbr; over de enz. de omftandigheden gelijk ftaande, even gemakkelijk te geneezen zijn als bij gezonden. Petit zag een man, wien men na den flag beide zijne beenen te gelijk moest afzetten, en die in twee maanden volkomen genezen was, ónaangezien hij te gelijker tijd een venerifchen uitflag over het geheele lichaam, en twee venerifche liesbuilen had. y IJ F-  VIJFDE BOEEvan de venerische ziekt» bij kinderen» Turn porro puer, ut faevis projettus ab undis Navita, nudus humi jacet, infans, indigus «mui Vitali auxilio, cum primum in luminis oras Ntxibus ex alvo matris natura profudit; Fagituque locum lugubri complet, ut aequum ejt Cm tantum in vita reftet tranftre malorum. LuCRRTI0 8i  JJï » formas faepe faciei, oculorum, reföïarh acïipimus, fic & morbos, morbofas diathe fes, morborum feminia', eorué ipforum, quibuscum parentes, vel utrique, vel alteruter, confliEla- **f>antur. Max. Stoll Praelecl. in morh. ' 1 -chrotiicos. ' •'• " ' iaatö v.-*."-. '\ t v.hV*,*. ,-. ' i i\...v. ■• ;*2ö^^'«ta^.r.snxwB sin» ••■ i • »£ 'u . i.' a >i O T7 J  V IJ F D E BOEK; VAN DE VENERISCHE ZIEKÏ5 ; B IJ KINDEREN. EERSTE HOOFTSTUK, Befchrijving der Ziekte. JJij de geboorte is het kind meestentijds volkomen gezond; deszelfs huid is glad en zuiver, en de ziekte vertoont zich eerst in tien of veertien dagen. 'Er ontftaan zweeren , die in het begin Hechts de gedaante van een lichte ontvelling hebben, maar langzamerhand toenemen, zig uitbreiden', een vocht beginnen te ontlasten, een witte en fpekachtige couleur aannemen, en eindelijk zwart worden, het geen een teeken is, dat zig het koud vuur daar bij voegt. De kinderen zien V in 't aangezicht, vooral aan de kin en wenkbrauwen, uit, als of ze boosaaruge zamenvloeijende kinderpokjes gehad hadden. In den mond ontftaan fpongieufe gezwellen en zweeren, die zich lanp-zamerhand, achterwaarts naar den hals, en voor;  $12 C. GIRTANNER, OVER DE voorwaarts op de lippen en . aan den neus uitbreiden, zoo dat het kind ten laatften niet meer door den neus kan adem haaien. Thans worden de borst-tepels der minne die het kind zuigt, hard, fpringen open, en 'er ontftaan venerifche zweeren op dezelve. Het lichaam van het kind word langzamerhand overal met zweeren bedekt; en 'er vertoont zig eene etterachtige uitvloeijing aan de oogleden en de ooren, hetwelk een ontwijffelbaar, eigenaartig teeken is van de venerifche ziekte bij kinderen. Tenens ontftaan ook over het geheele lichaam, voornamelijk aan de billen en teel-deelen, puisten, die de gedaante fccbben van Pokken, maar zoo hoog niet zijn, fpoedig tot verettering overgaan , en dan verdwijnen. Op het hoofd vertoonen zig gezwellen, van de grootte van een kleine hazelnoot tot op de grootte van een walnoot. Deeze gezwellen zijn zomwijlen hard, zomwijlen ook week. Het gezicht van het kind ziet geel en blaauwachtig, en is vol rimpels en plooijen. De oogleden, inzonderheid het bovenfte, zwellen door het uitzijperend vocht ongemeen op; het hoornachtig vlies word ondoorzichtig, en het oog ziet 'er rood en ontftooken uit. Over het gantfche lichaam vertoonen zig blaauwe en koperverwige vlekken, en aan den aars ontftaan fcheuren en fpleeten. (BJiagades.) Dewijl men over de ve-  VENERISCHE ZIEKTE. V. BOEK. I. HOOFTST. 513 nerifche ziekte bij [kinderen in de Boeken weinig of niets vind, zoo heb Ik deeze befchrijving des te uitvoeriger gemaakt, overeenkomftig den toeftand der venerifche kinderen, die Ik in het zoogenaamd Hofpice de Santé, te Vaugirard bij Parijs, gelegenheid gehad hebbe om te zien. >oc>c>^ooc>oo<^ TWEEDE HOOFTSTUK. Voorzegging (Prognofis) der venerifche ziekte bij kinderen. De geneezing' is doorgaans bij kinderen zoo moeijelijk niet, als bij volwasfenen. Kinderen zijn gemakkelijker te geneezen, zoo lang ze nog zuigen , als naderhand. Zweeren in den omtrek van den navel, of in den omtrek van het heilig been, zijn bijna altoos een doodelijk teeken. Zweeren op het hoofd zijn een zeer gevaarlijk toeval. ,, Condyhmata, of fcheuren aan den aars, zijn een zeer gevaarlijk toeval. Kinderen die in de geboorte befmet worden, zijn veel moeijelijker te geneezen, als zulken die K k eerst  §14 C. GIRTANNER, OVER DB eerst na de geboorte, door de minne, zijn befmet geworden. Uit de dagboeken van de Artfen in het Venerisch Hospitaal voor kinderen te Vaugirard bij Parijs blijkt: dat in evenredigheid veel meer venerifche kinderen de jaaren der kindsheid overleven , als gezonden. Eene zeer zonderlinge *en merkwaardige waarneming. xxxxxxxxx>ooocx>^ DERDE HOOFTSTUK. Aanmerkingen over de venerifche bojmetting bij kinderen. 1 'Er zijn twee wegen, waar door kinderen de venerifche ziekte bekomen. Zij kunnen befmet worden door hunne Ouders, of door de Minne. Door de Ouders, of in de voortteeling; of na dezelve, geduurende der kinderen verblijf in de baarmoeder; of ook in de geboorte. Men fielt doorgaans, dat de kinderen reeds in de voortteeling venerisch befmet worden, wanneer de vader veneriek is. Men vooronderflelt, dat het zaad van een man, die de Venus-ziekte heeft, bedorven is, dat de befmetting of het gift op het kind word  VENERISCHE ZIEKTE V. BOEK. III. HOOFTST. 5I5 .word overgezet, en dat een kind uit zulk zaad gevormd veneriek geboren word; zelfs al is de moeder volmaakt gezond. Edoch dit is valsch. Niet alleen hebben naauwkeurige waarnemingen bewezen, dat eene moeder, die zelve niet befmet is, nooit venerifche kinderen ter weereld brengt, offchoon de vader, die deeze kinderen teelde, venerisch was: maar het laat zig ook a priori vermoeden, dat, vermits het fpeekzel, het bloed, en de melk van venerifche perfoonen niet befmettelijk is, het zaad 't ook niet zijn zak Van den vader word hec venerisch gifc nooit op de kinderen overgezet; maar de befmetting gefchied altoos door de moeder na de voortteeling. Vrouwsperfoonen, die met de Venus-ziekte behebt zijn, brengen zelden levendige of gezonde kinderen ter weereld. Doorgaans koomc de moeder, zonder eenige wezentlijke oorzaak, in de zesde of zevende maand te bevallen, en hec verloste kind is dood; of de beweging' van het kind houd in de zesde of zevende maand op, en het kind koomt naderhand , met 'c einde der zwangerheid, dood en half verrot ter weereld. Word zulk een kind nog levendig geboren, zoo ziet het'er aller-mngerst en rimpelig uit, enlterft in kor! en ;tijd. Deeze verfchijnfels laaten zig mijns bedunkens , zeer gemakkelijk verklaaren. Ik heb hier boven reeds gezegc, dat het veneKk 3 liscb.  516 C. G1RTANNER, OVER Dfi risch gift1 zijn zitplaats eenig en alleen in de vochten (lympha~) heeft, en dezelve bederft en verdikt. Door deeze bedorven fappen nu word het kind gevoed: het moet bij gevolg noodzakelijk, bij gebrek aan voeding, of llerven, of ten minften zeer mager, zwak, en rimpelig ter weereld komen. Maar zulk een kind is uit dien hoofde niet venerisch befmet. Men heeft waargenomen, dat diergelijke kinderen, wanneer ze, het geen allerzeldzaamst gebeurd , in 't leven blijven, wel zeer zwakkelijk, maar echter gezond en niet venerisch zijn. Door de moeder worden ook bij gevolg de kinderen, zoo lang zij nog in de baarmoeder ingefloten zijn, niet befmet. De eenige manier, waar op aan de kinderen door hunne ouders de befmetting kan worden medegedeelt, is in de geboorte. In den doorgang door de fcheede word het kind befmet; en ook eerder niet. Wanneer nu de moeder plaatfelijke gebreken aan de teel-deelen heeft, kan zij aan het kind de befmetting mede deelen, en ook dan alleen in den doorgang door de fcheer de, geduurende de geboorte zelve. De huid van een eerstgeboren kind is allerfijnst en zachtst; ze is over het ganfche lichaam juist in die gefteltheid, waar in ze naderhand geduurende het geheele leven aan het roeden-hoofd en de lippen blijft, gevolgelijk tot inzuiging en opneming van hes  venerische ziekte. V. boek. [lil. hooftst. 5I7 liet gift zeer gefchikt: hier van de befmetting. De gevolgen deezer befmetting vertoonen zig altoos eerst na tien of twaalf dagen. Onder de groote meenigte van venerifche kinderen, die Ik te Vaugirard gezien hebbe, was 'er geen een enkele, die met venerifche toevallen was geboren geworden: bij allen vertoonden zig deeze toevallen eerst eenige dagen na de geboorte. Verfeheiden mijner Vrienden , ervaaren Vroedkundigen, hebben nooit-gezien, dat eenig kind hoe genaamt met venerifche toevallen ter weereld gekomen is. Zelfs de overledene Dr. Hunter, die een zoo groot aantal van geboorten heefc bijgewoond, bevestigde deeze gewichtige waarneeming. Men kan derhalven als uitgemaakt Hellen: dat de venerifche ziekte nooit door den Vader aan het kind word medegedeelt, maar dat de befmetting altoos door de moeder, en ook door deeze niet in de baarmoeder, maar geduurende de geboorte gefchied, terwijl het kind door de fcheede doorgaat. Hier uit blijkt nog duidelijker, hoe ongerijmd het is, met Rosenstein , Sanchez, en anderen te Hellen: dat de kinderen zomtijds den kern van 't venerisch gift met zig op de weereld brengen, maar welke na verloop van twintig of dertig jaaren eerst uitbreekt. 'Er is geen een eenige ondervinding, welke dit geKk 3 voe«  51 8 C. G IR TAN NER , OVER DE voelen zelfs Hechts waarfchijnlijk zoude kunnen maken. xxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxx x>oocxxxxxxxxxtK?xx>e VIERDE HOOFTSTUK. Geneezing der Venerifche Ziekte lij kinderen. De geneezing gefchied op rweederleij manier; Of men geeft kwik aan de minne; of men geeft ze aan het kind zelve. De venerifche ziekte bij kinderen door de minne te geneezen heeft veel zwarigheid, en is in 't algemeen een zeer langzaame en noodelooze weg. Is de minne gezond, zoo dunkt het mij een gruwelijk ftuk, om ze van een venerisch kind door het zuigen te laten befmetten, ten einde het zelve te geneezen: is zij zelve venerisch, zoo moet het gevolg zijn, dat het kind, het welk ftaandé de geboorte van zijne moeder door de huid befmet wierd, nu bovendien van de minne, door den mond, en overzulks op eene dubbelde manier befmet worde. Daarenboven vind men zelden minnen, die zig daar toe willen laaten gebruiken, en naauwkeurig gedaane proeven hebben  VrNEMSCHE ZIEKTE. v. boek. iv. hooftst. $ i % ben bewezen, dar van de kwik niets in de melk overgaat, en dat gevolgelijk aan het kind langs deezen weg in 't geheel geen kwik kan worden toegebracht. Te Vaugirard bij Parijs heeft men desonaangezien aan deeze manier boven alle andere den voorrang gegeven, en men wil de kinderen geneezen, door aan de minnen kwik-zalve in te wrijven. Rosenstein en anderen hebben voorgeftelt, om aan een Geit op de eene of andere plaats het hair af te fchceren, kwik - zalve in te wrijven, en hec kind de melk van deeze Geit te laten dnnken , maar na weinig dagen word de Geit ziek, krijgt de klem inden bek, en kan niet meereeten, Ook heeft de heer Bert hollet door fcheikundige proeven bewezen, dat de melk van zulk eene Geit geen kwik hoe genaamt in zig vervat, en dat gevolgelijk die ge heele bewerking nutteloos is. Beter doet men dus met aan het kind zelf de kwik te geeven, en wel geeft ftien zoete kwik tot een half grein alle avond. Kinderen verdragen over 't algemeen de kwik beter, en kwijlen 'er zoo ligt niet van als volwasfenen. Zommigen geven aan het kind de Sublimaat - ontbinding van van Swieten, tot dertig droppels alle avond. Men heeft opgemerkt, dat de Sublimaat voor kinderen zoo fchadelijk niet is, als Kk 4 voor  KlO c. cirtanner, over DE ENZ. voor volwasferien; maar lk geef evenwel in allen gevalle den voorrang: aan de zoete kwik, en bediene mij van de Calomel, naar het voorfchrift van den heer Hermbstadt bereid, en hier 'boven befchreven. De Geneeskundige Faculteit van Parijs, raad, naar haare gedachten, bij kinderen voornamelijk de geneezing door Rooking. Twaalf tot vijftien grein Cinnaber worden, in een daar toe bijzonderlijk ingerichte, afgelegen kamer, op kooien geltrooit, en het kind, in een toegedekte wieg, in den beginne vijf, vervolgens tien, en eindelijk dertig minuten lang, aan den damp bloot geilek, waar van echter het hoofd moet vrij blijven. Vervolgens word het kind niet dadelijk] te bed gelegt, maar in vrije lucht eenigen tijd lang om gedragen. De Geneeskundige Faculteit verzekert wel, dat meer dan vijftien rookingen tot eene volledige geneezing zelden noodig zijn: maar intusfchen houde Ik echter deeze manier voor zeer gevaarlijk, om niet te zeggen, dat ze aller - ongefchiktst, en aan veele zwarigheden on* derworpen is. EINDE. BLAD*  BLADWIJZER SER VOORNAAMSTE ZAAKEN, IN DIT WERK VERVAT» ft' 'JlLconltum. Gebruik van het zelve in verharde Zaad-ballen, 17a. — in de Venus-ziekte, 473. Aderlaaten. Wanneer in den Druiper dienftig, 123. América. Van daar is de Venus-ziekte oorfprongïijfc, 24. — Hoe dezelve aldaar het eerst ontftaan is '57- , * . Anemone pratenfis. Geneesmiddel in d ■ Venus-ziek- te' 473- .,, , . . Aqua Phagadaenica. Uitwendig geneesmiddel m de Venerifche ziekten , 327, 435* Aftragalus exfeapus. Nieuw Genees-mid lel in de Venus-ziekte, 481. — Proeven daarmede genomen, 4R5. Afiruc.' Gepreqzen, 4. B. Balfemen. Of in den Druiper dienftig zijn, 118. — in den Slijm-druiper, 196. Bardam. Genees-middel in de Venus-ziekte, 471Beengezwellen. Venerifche, 349. 500. Kk 5 'Sè'  BLADWIJZER der Befmetting. Hoedanig dezelve gefchied, 63. —— ^ is bij den één veel ligter, dan bij den ander, 65. — redenen daar van, 66. — door het zuigen der kinderen, 68. — door de bijflaap, 69. — door het zoenen, 70. — door wonden, 71. — of gefchied door te drinken uit 't zelfde glas, 72. — zoogenaamde wijzen van befmetting, 72. gevolgen der befmetting, 78. — op welke wijze dezelve bij den Druiper gefchied, 111. hoedanig aan kinderen word medegedeeld, 514. Bougie. Gebruik in de vernaauwing der Pisbuis, aia. Braak-middelen. Gebruik tot ontbinding van verharde Zaad-ballen, 168. Bubones. 7A& Lies-builen. Buxus. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 467. Bijflaap. Deelt de befmetting van 't Venerisch gift mede, 68. C. fympher. Gebruik in den Druiper, isi. — 'in ver» harde Zaad-ballen, 173. Catheter. Inbrenging van dezelve bij opftopping van Pis, 181. — bij vernaauwing der Pisbuis, 210. Chankers. Befchrijving derzelve, 237. 240. -—«• zoorten, 238. 242. — waar zig vertoonen, 239.— getal derzelve, 241. — kenmerken, 243. — voorzegging , 245. — waar door dezelve ontftaan, 247.— geneezing derzelve, 248. — bij Vrouwsperfoonen, 262. — kenmerk in de Venus - ziekte, 356. bharras. Deszelfs ontbinding van de kwik , 451. Chinae radix. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 46^ Cr-  VOORNAAMSTE ZAAIvËN. 4*5 Cicuta* Gebruik in verharde Zaad-ballen, 169.— in verharding der Proftatae, 229. — in verharde Liesbuilen, 305. geneesmiddel in de Venusziekte, 47 r. Columbus. Doet bericht van den oorfprong der Venus-ziekte. 25. 29. 30. D. Daphne Lagetto. Geneesmiddel in de Venus - ziekte, 477- HecQ&um Lufitanicum. Zaamgefielde] drank tegen de Venus ■ ziekte , 494. Pieren - rijk, levert middelen tegen de Venus - ziekt'. op, 495- Drinken uit 't zelfde glas, of de befmetting mededeelt, 72. Druiper. "Befchrijving van denzelven, 88. — onechte, of Druiper van het Roedenhoofd, 91. — kenteekens, 92. — voorzégging, 93, — oorzaaken,, 94. —is geen uitvloeijing van zaad, 95. — ook geen •wezentlijke etter, door een zweer veroorzaakt., 97. — de uitvloeijende (lof is. enkel flijm,. 99- — heeft haar zitplaats in de flijm - klieren, 99- — van welken aart het gift is, dat den Druiper veroorzaakt, 101. kan door alle prikkeling ontftaan, 105. — verfchillende zoorten van dezelve, 106. —wanneer zig na de bijflaap vertoont, 111.— op welke wijze de befmetting bij. den Druiper gefchied, ui. — Geneezing van den Druiper iii 't algemeen, 113. — geneezing door ontlast-middelen, 116. Balfamen, 118. — Pisdrijvende middelen, 119. verkoelende middelen, 119* — Kwik,  m BLADWIJZER der1 Kwik, 120. r Campher, iai. — Guajacum, aai. — Spaanfche vliegen , 122. — Aderlaaten, 283- — best te geneezen door infpuitingen, 125.— nadere bepaaling der geneezing van den Druiper, 135. — Levens-regel voor den Lijder, 145. — couleur van de flijm , bij den Druiper uitdroppelende, 146 — wederlegging van verkeerde begrippen omtrent den Druiper, 147. — 'opgeftopten Drui- per, 152. — inenting van den Druiper, 174. « gevolgen van den Druiper, 186. — Slijm - druiper, 289. — Druiper bij Vrouwsperfoonen , 229. —• hoe te onderfcheiden van de witte vloed, 231. — geneezing, 233. ' ^ukamara. Geneesmiddel in de Venus - ziekte, 475. E. Echitis Syphilitica. Geneesmiddel in de Venusi ziekte, 479. Eleftriciteit. Gebruik in verharde Zaad - ballen, 173 — in den Slijmdruiper, 199. Epidendrum claviculatum. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 479. Etter-gezwellen, in den Bilnaad, 222. F. Fiflelen, in den Bilnaad, 222. Flammula Jovis. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 473- G,  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 4*? G. Geheime middelen tegen de Venus-ziekte, 456. Geneesheer. Hoe verre aan vooroordeelen mag toegeven, 155. — moet oordeelkunde bezitten, 261. Gevolgen der Venerifche befmetting, 78- Gomm. Ammoniac. Gebruik in verharde Zaad - ballen, 172. Gratiola. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 474. Guajacum. Gebruik in den Druiper, ui. — Ge; neesmiddel in de Venus-ziekte, 465. H. Hagedisfen. (Americaanfche) tot ontdekking van overgebleven Venus • gift, 463- — hoe te gebruiken, 495. Hensler, beoordeelt, 6. Hermbftadt. Bereiding der zoete kwik, 444« Hunter. Deszelfs Hellingen wegens den Druiper wederlegt, 147- I. Infpuitingen. In den Druiper het waare middel ter geneezing, 124. — verfchillende zoorten derzelve, 125.—uitbijtend loog-zout in den Druiper, laptop welke manier te doen, 136. — in den Slijmdruiper, 200. — in den Druiper bij Vrouwsperfoonen, 234. Iawrijvingev met kwik-zalve, 410. K.  4aö B L A D W IJ Z E R der K. Keyfer. Koekjes van Keyfer, 4^4. Kina. Gebruik in den Slijm-druiper, 197. Kinderpokjes , uit Europa naar America, Groen* land i&c. overgebracht, 35. Klier- gezwellen. Venerifche, 280. — hoe dezelve ontftaan, 284. — Pathologifche aanmerkingen over dezelve, 290. Knobbels. Venerifche, 279. Kreefts • oogen , in Rhijnfche wijn ontbonden, een verdeelend middel, 173. Kwik. Gebruik derzelve in den Druiper, 123. — tot geneezing van verharde Zaad-ballen, 168, — in den Slijm - druiper , 196. — tot genezing van . Chankers, 250. 252. — van Liesbuilen, £94. — nadeelig in etterende Liesbuilen, 303. of een voorbehoed-middel tegen de Venus - ziekte is, 325.—. hoedanige veranderingen dezelve in het menfchelijk lichaam ondergaat, 366. — derzelver uitwerkingen op het menfchelijk lichaam, 369. — hoedanig dezelve ;de Venus-ziekte geneest, 381. ■—Practicaale Regels omtrent derzelver gebruik, 388.— . verfchillende manieren om dezelve toe te dienen, 395. — onderfcheide zoorten van Kwik - middelen, 405. —- teste en zekerfle manier, om dezelve te , geven, 458. Kwik (opgeheven). Zie Sublimaat. (zoete) Derzelver bereiding, 441. Kwijling. Gevolg, van het gebruik der Kwik, 371.—- hoe voor te komen, 374. — tot geneezing der Ve» nus-ziekte, 397.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 24f. L. Ledum paluftre. Geneesmiddel in de Venus - ziekte , Liesbreuken. Onderfcheiden van Liesbuilen, 289. Liesbuilen. Onderfcheidene zoorten, 286. — Kenteekens en Voorzegging, 288. — onderfcheiden van Liesbreuken, 289. geneezing in 't algemeen, 292. — door ontbinding, 297. — door verettering, 299. — verharde of fcirrheufe, 304.—• bij Vrouwsperfoonen, 309. Lobelia. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 478. Lymphatica vafa. Nuttigheid enbeftaan derzelve,281. Lood-middelen. Oorzaak van den Druiper, 108.— gebruik derzelve in den Druiper, 121, — wanneer tot infpuitingen in den Druiper te gebruiken, 132. M. Mandragora. Gebruik in verharde Zaadballen, 171. Mezereum. Gebruik in verharde Zaadballen, 170.— in verharde Liesbuilen, 307. —— in de Venusziekte, 476. jMinntn. Hoedanig befmetten, en befmet worden, 69, 514. N. Nacht - pijnen, in de Venus - ziekte, 342« 348' 5°°flux Juglans. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, ' 47*9- «rö o.  428] ^BLADWIJZER der O. Onthouding van Vrouwen kan de oorzaak van den Druiper zijn, 107. Ontlast-middelen. Of in den Druiper dienftig zijn, 116. 145. Oogen. Venerifche ontfteeking derzelve, 183. 502. Opium. Gebruik in verharde Zaadballen, 172. 1 in de Venus-ziekte, 480. Opfpannitigen der Roede in den Druiper, hoe voor te komen, 140. P. Paraphimops. Befchrijving derzelve, 269. — genee* zing, 270. Phimofis. Is venerisch en niet venerisch, 264. ——• voorzegging, 265. — geneezing, 266. Pilulae jEthiopicae, 420.'449. — ■ Plummeri, 448. Pis. Venerifche opftopping derzelve, 176. — oorzaaken, 176. voorzegging, 177. geneezing, "179. — Venerifche moeijelijke waterloozing, 205. 'Pisdrijvende middelen. Of in den Druiper dienftig zijn, 119. Plaatfelijke toevallen in de Venus-ziekte, 86. Planten-rijk, levert verfcheide middelen tegen ds Venus-ziekte op, 464. 'Plenk. Ontbinding der Kwik, door denzelven vom* gefchreven, 418. Praecipitaat. Witte, 449- — groene, 450. — geele van Wurz, 452. Pr*  VOORNAAMSTE ZAAKEN. 4S$ Prognofis. Van den Druiper, 93. — van de zwel- liog der Zaadballen, 158. — der Venerifche Chankers, 245. — der Phimofis, 265. — der Venerifche Liesbuilen, 288. —der Venus-ziekte, 361.— bij kinderen, 513. Protiatae. Zie Voorfianders, Prunus Padus. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 470,; R. Rookingen van Kwik, 25^. — tot geneezing der Ve* nus-ziekte, 402. — bij kinderen, 520. S. Sal Volat. C, C. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 497» Sanchez. Oordeel over denzelven, 5. Saponaria. Geneesmiddel in de Venus-ziekte, 470. Sarfaparilla. Een middel in verharde Liesbuilen, 306. — in de Venus - ziekte , 468. Saffafras. Geneesmiddel in de Venus - ziekte, 47c Scheele. Bereiding der zoete Kwik , 44^. Schurft. Venerifche, 499. Scirrhus. 7Az Liesbuilen. Slijm-druiper. Oorzaaken , 190. — zoorten, 191.— geneezing, 195. — in 't bijzonder van den eigenleidenden Slijm - druiper en Nacht-druiper, 196^ — geneezing van een Slijm - druiper , voortkomende door een zweer in de Pisbuis , 202. Spaanfche Vliegen. Gebruik in den Druiper, 122.—; in den Slijm - druiper, 197. Stoovingtn, bij 't gebruik der Kwik , 399. L 1 Su*  43° BLADWIJZER der. Sublimaat. Inspuiting van eene ontbinding derzelve in een Slijm-druiper, 201,— in Chankers, 253.-101 voorbehoeding der Venus-ziekte, 327. — derzelver gebruik in de Venus-ziekte, 423. — dikwils vervalfcht, 437 — hoe zulks kenbaar is, 438- Swietens (van) Ontbinding der Sublimaat, 425. 433. Syphilis. Oorfprong van dit woord, 328. T. Tanden. Gevaarlijk uit een levend lichaam over te. nemen, 504. Teering. Venerifche verzwakking en teering, 504, V. Venerisch gift. Hoe door befmetting word medegedeelt, 63. — hoe zig bij een befmet perfoon vertoont, 79. — van welken aart het zelve is, 81. —■ van welken aart het gift is, het geen den Druiper veroorzaakt, 101. — couleur van de Slijm, bij den Druiper uitdroppelende, 146. Venus-ziekte. Derzelver oorfprong, 3. — uit America herkomftig, 9. — bij dé Grieken en Romeinen onbekend, 10. 'onderfcheidene benamingen, 13 —. was bij "de ontdekking eene geheel nieuwe ziekte, 13. ^e tegenwerpingen opgelost, 16. — is in 1493. ÏP Europa niet, ontdaan, 22. — is uit America naar Europa overgebracht, 04. — zulks door oude Gefchiedfchrijvers bewezen , 25. — op de Antillifche Eilanden waaren de Wil leti daar mede befmet, 30. — op het vaste Land \ an America een gewoone kwaal, 33. — in Ame-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. «x " America veel gematigder als naderhand in Ru. ropa, 34. — aan de Spanjaarden önbekend, eet zij in America kwamen. 36, — in haare gevolgen in den beginne verfchrikkelijk, 37. — is bij de eerfte ' xeize van Columbus reeds overgebracht, 39- — vertoonde zig eerst te Barcelona, 41. — derzelver verlpreiding over de drie weereld-deelen', 43.—» hoedanig die verlpreiding gefchied is, 44.. — Befchrijving van dezelve bij haar eerfte uitbreken in Europa, 53. — hoe dezelve het eerst in America ontftaan is , 57. — word verdeelt in plaatfelijke en algemeene, 85. — hoedanig door behoed-middelen voor te komen, 313. — befchrijving der algemeene Venus-ziekte, 33/. — door welke teekenen zig vertoont, 339, — kenmerken, 345. — of ook vermomd of verholen zijn kan, 350. —. voorzegging, 361. — op welke wijze en in welken tijd dezelve ontftaat, 363. — geneezing, 365. —f geheime middelen tegen dezelve, 456. — zaamge-" ' ftelde Venus-ziekte, 5°7> ~ befchrijving derzelve bij kinderen, 511, — voorzegging, 513. — hoe "■word medegedeelt, 514. — geneezing, 518. Vermomde Venerifche ziekten, 350. — zijn 'er in 't' geheel niet, 353. Vernaauwing der Pisbuis, 207. — geneezing derzei-' ve, 209. —- door het inbrengen van een Bougie, 212. — word ook wel door krampachtigheid t veroorzaakt, 220. Uitwasfen. Venerifche, 272. verharde uitwas» fen, 273. — zoorten van dezelve, 275. — genee* zing, 277. Voorbehoed-middelen tegen de Venerifche ziekte, 313. LI a Voor-  0$ BLADWIJZER ©E* enz, Voorftanders. Zwelling en verharding derzelve, «25.— \. kentectenen, 229. — geneezing, 229. Voorzegging. Zie Prognojis. Vrouw sperJoonen, aan een Druiper laboreerende, 229.— . hoe te geneezen, 253. aan Chankers laboree-, ■rende, 262. — of aan verharde Liesbuilen , 309, \ W. Wateren, om zig mede te wasfchen tot voorkoming der Venus-ziekte, 317. Witte vloed. Hoe te onderfcheiden van den Druiper, 231. Wratten. Venerifche, 272. 273. — geneezing, 277, Z. Zaad. Vloeit niet uit in den Druiper, 95. Zaad-ballen. Zwelling derzelve, 156. — voorzegging, 158. — oorzaak, 159. — geneezing, 162. — verharding, 167. — middelen ter verdeeling, 168. Zalven. Of tegen de Venus-ziekte voorbehoeden, 324. Zindelijkheid. In den Druiper zeer noodig, 138. Zoenen. Wa'nneer befmet, 70, Zweer. Is geen oorzaak van den Druiper, 97. —• geneezing van een Druiper, veroorzaakt door een zweer in de Pisbuis, 202.