MINIMUM 01 1067 2318 UB AMSTERDAM  AFKEER en LIEFDE.   AFKEER en LIEFDE, TOONEELSPEL, DOOR M. WESTERMAN. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK". M D c e X C V I   VOORBERICHT. Dit tOöneelftuk is het eerfte wat ik immer publiek gemaakt heb; en het is niet dan op aanmoediging en na ecne leerzaameoverzieningvaneenige myncr kundige vrinden, van wier aanmerkingen en verbeteringen ik gebruik gemaakt heb, dat het zelve het licht ziet. Ik weet te wel hoezeer de vurige eerzucht der jonge fchryveren de waereld met onrype harsfenvruchten overlaadt, en hoe zy niet altyd het voorbeeld van dien fchryver volgen, die zyne werken zeven jaaren liet liggen eer hy ze uitgaf. Dit is by my het geval ook niet; maar daar en tegen heeft de befchaving myncr gemelde A 3 vrin-  6 VOORBERICHT. vrinden dat geen te weeg gebragt, wat anders voor my, by myne vordering, zou overgebleven zyn: ik betuig hen hier voor opentlyk mynen dank. Wat het ftuk zelve aangaat,ik heb in decharaktcrs alleen de natuur gevolgd: waarlyk zy levert origineêlen genoeg op; en ik vlei my niet eens te fterk getekend te hebben: de leerlingen van Pl a t o en onze hedendaagfche fttttimtnteelc fchry vers hebben profelyten genoeg gemaakt: ongelukkig de voorwerpen, die het offer hunner verachting en miskenning, of hunner uitfporige overdrevenheid worden! Zo immer dit ftuk met cenige toegevendheid by het publiek mogt worden ontfangon , zal ik my deszelfs uitgave niet beklagen, en my aangemoedigd zien om myne krachten verder in dit kunstvak te beproeven; echter altoos de les van Boileau in het oog houden : Et foyez de vom-mèms un recenfeur /èpire« en  VOORB ERICHT. zyne zoonen. frêdrik,} ratelbeek. julia, zyne dochter. liet looneel is op de Wtitnplaais van Walfiein. A F  AFKEER en LIEFDE, TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. WALSTEIN, JULIA. JULIA. hebt u een fchoon landgoed verkoren, mynheer Walftcin! WALSTEIN. Het buitenleven is altyd aangenaam. JULIA. Niets, zelfs de gewoonte niet, maakt het vervelend. WALSTEIN. Men ademt 'er vry, geene ingevoerde gewoonten leggen ons een' last op. JULIA. Men kan 'er leven gclyk menfehen behoren te leven. WALSTEIN. Daarom heb ik befloten hier cenige maanden door te brengen. Ik hoop dat de frisfche buitenlucht de dwalingen uit de harsfenen myrier zoonen zal waaijen. Karei heeft zich door zyne wysbegeerte buiten den kring van het menfchelyk gevoel gewrongen , en is zichzelvcn tot een' last Fredrik heeft romans gelezen , en gevoelt alleen met zyne inbeelding. Beiden hebben een goed natuurlyk gevoel; maar het kan door hunne inbeelding niet werken. a 5 JU-  io AFKEER en LIEFDE, JULIA. Uiterften zyn altyd gevaarlyk. WALSTEIN. . Men wordt 'er anderen door tot een' last. Myn Karei was een goede jonge, eer hem zyne grillige wysbegeerte eene battery tegen de vrouwen deedt opwerpen. JULIA. Hy was een weldenkend jongeling. WALSTEIN. Minzaam. Gulhartig. Vriudelyk. Onderhoudend. Rechtfchapen. Innemend. WALSTEIN. Hier over hebt gy kunnen oordelen. JULIA. Mynheer.'... WALSTEIN. Bloos niet, meisje! het kon u geen oneer aandoen hem te beminnen. JULIA. Ja, hy was beminnenswaardig. WALSTEIN. Maar nu is hy Rag , ftroef, gelyk een oude gierigaart, die vreest, dat elk, die hem nadert, hem iets ontnemen zal; alioos bezig om zyne dwaaze gril met nieuwen voorraad te ver/hrken, ju- JULIA. WALSTEIN. JULIA. WALSTEIN. JULIA.  TOONEELSPEL. 11 JUI.TA. Hy haat dan onze kunne? WALSTEIN. Haten?— Hy heeft geen hart om te haten; maar hy verzamelt alle de gebreken , die men in uwe kunne meent ontdekt te hebben, tot één punt; en daar Haart hy zich zó blind op, dat by derzelver deugden niet zien kan. JULIA. En nu..? WALSTEIN. Vindt hy geen meisje beminiyk. JULIA. En denkt hy reeds federt lang zo? WALSTEIN. Toen gy met uw' vader de ftad verliet, overviel hem eene droefgeestigheid : ik vroeg hem naar de reden hier van; hy was openhartig genoeg, om my die te ontdekken: uw vertrek was 'er de oorzaak van: gy beminde eikander, en numoest hy eenigeaangcnaameoogenblikken misfen, die hy anders in uw byzyn genoot. Ik trachtte hem te vreden te Hellen; maar hy wierdt van tyd tot tyd ftrocver: hy zocht uw afzyn in het beoefenen der zedelyke wysbegcerte te vergoeden. Ongelukkig kwamen hem fchryvers in de hand , die uwe kunne niet zeer guufrig waren: zyn hoofd, of liever de gril, die hy 'er r.ivzh in gezet hadt , raakte in ftryd met zyn hart: hy wierdt onverfchiliiger voor u, en thans is hy.,. JULIA. Een vrouwenhater!  12 AFKEER en LIEFDE, WALSTEIN. Ten minften niet veel beter. JULIA. Ongelukkige dwaling! WALSTEIN. Hy heeft my althans veel fmart veroorzaakt. Ik heb hem reeds door menige dringende overtuiging trachten terug te brengen. JULIA. En gy kost niets op hem verwinnen? WALSTEIN. Tot heden niets , hoe veel moeite ik 'er ook toe aangewend hebbe ; echter hoop ik. JULIA. Een vooroordeel is moeijelyk te overwinnen; en vooral een vooroordeel, dat onze kunne vernedert. WALSTEIN. 6 Ja ! 'er zyn veele onrechtvaardige vooroordeelen tegen. In de ftad heb ik niets met hem kunnen winnen: daardoor hy zich altoos op, verkniesde zichzelven, dewyl hy, het geen hem ontbrak, van zich afweerde; gezc'lfchappen waren fchoolen der verveling in zyne oogen : hy zocht de eenzaamheid, en zy was hem tot een'last; de genoegens der Samenleving noemde hy inbeelding, en hy liet zichzelven door zyne inbeelding martelen. JULIA. En gy denkt dat het hier beter zal zyn? WALSTEIN. Ik hoop het ten minften. In de ftad kon ik het niet langer met hem uithouden : hier heerscht de zuivere na-  TOONEELSPEL. 15 natuur, hier verhindert geen lastig gewoel haaren invloed op on« hart, hier hoop ik,, dat ik op het zyne zal werken ; en wensch, lieve Julia! dat gy my hier in behu pzaam zult zyn. JULIA. Ik, m3'nheer? WALSTEIN. Verwondert u zulks? of hebt gy de liefde voor myn' zoon reeds uit uw hart verdrongen? {Julia zvygt verlegen. Tfalflein vervolgt.~) Bloos niet , Julia ! ik behoor tot die ouders niet, die niet gedogen kunnen, dat in de harten van jonge lieden een gevoel gloeit, dat zy zelve niet meer ondervinden. Het gevoel der liefde is eigen aan uwe jaaren : gave de Hemel, dat het ook in het hart van myn' zoon gloeide! JULIA. Weldenkend man ! u durf ik vertrouwling van myn hart noemen. WALS TE IN. Dit kunt gy, lieve Julia! dit kunt gy. Gy bemint hem dan nog? JULIA. Tk wil met u fpreken, alsof gy myn vader waart. Ja, ik bemin hem nog; de zuchten, die ik in de flillc eenzaamheid loosde, de traanen , die, by de befchouwing der fohooae natuur, in myn oogzvvelden, waren voor hém; dit hart , dat ik niet heb kunnen overwinnen , is voor hém; de genoegens, die my de fchepping aanhoedt, kon ik niet genieten, dewyl ik die niet niet hém koii delen. Vv ALSTEIN. Arm meisje! En weet nicmant hier van 3 ju-  14 AFKEER en LIEFDE, JULIA. Hoe! zou ik myn lot bekend maken?.... Myn vader— Hy is de beste man deswaerelds; doch, indien ik hem met myn lot bekend gemaakt had , zou hy 'er om gelagchen hebben. Maar hy komt. TWEEDE T O O N E E Z. WALSTEIN, JULIA, RATELBEEK. RATELBEEK. Zo, vrindlief! met myn dochter alleen?Gy zult immers geen trek meer hebben, om te vryëu. WALSTEIN. Neen, die tyd is voorby, vrind Ratelbeek! RATELBEEK. Ja, dat is ook zo: wy moeten onze rust zo wat beginnen te zoeken. WALSTEIN. De ouderdom heeft rust nodig. RATELBEEK. En die vindt men hier het best. Gy hebt wel gedaan, dat gy hierzyt gekomen: nou kunnen wy onze oude vrind • fchap vernieuwen, dikwyls by elkander komen, een pyp roken, en den tyd in rust en vrede llyten. Kyk, zoo a ik hoorde dat gy hier gekomen waart, moest ik nu t myn dochter naar u toe. WALSTEIN. Dat verheugt my : wy hebben elkander in de laatfie drie jaaren niet vee! gezien. Hoe behaagt het u hier?  TOONEELSPEL. 15 RATELBEEK. Alles heel wel; verwonderlyk wel Daar ginfsch, die laan, met die gefcboren boomen— kyk, dat is een pleizier om te zien. — Wat zegt gy 'er van, Julia! behaagt het u hier óók niet? JULIA. Zeer wél, myn vader! RATELBEE K. Ja , dat geloof ik ook : myn vrind heeft twee knappe zoonen: daar kunt gy 'er met den tyd een' van krygen.— Wat zegt gy 'er van, myn vrind? Ha! ha! ha! WALSTEIN. Het ware mogelyk ; maar willen wy nog eens rondwandelen? RATELBEEK. Ja, dan kunnen wy nog eens over oude dingen praten. WALSTEIN. Verkiest gy niet met ons re gaan, Julia? JULIA. Verfchoon my: de wandeling van dezen morgen heeft my vermoeid. Ik wenschte wel hier wat uitterusten; want deeze plaats behaagt my ongemeen. RATELBEEK. Ja, vrindlief! laar haar maar begaan ; zy zoekt al tyd de eenzaamheid: dat doet zy om lucht aan haar hart te geven. Nou , elk zyn' fmaak: ik kan myn hart beter uhfchudden als ik gezelfchap heb: als ik niet praat, leef ik niet. Z)ER-  1(5 AFKEER en LIEFDE, DERDE T O O N E E L. j.uli a. bemint my dan niet meer!— En met zyne liefde voor my verdween z\ne achting voor de gcheele kunne!... ó ! Zou myn gedrag ook aanleiding hebben kunnen geven om dien afkeer in zyn hart te verwekken!... VIERDE T O O N E E L. julia, f re d r ik. fredrik, zonder Julia te zien. Een mcis'e , aan het gewoel dêr fteden ongewoon, door de eenvouwdigc natuur vertederd... zulk een meisje wenscht myn hart ! en dn ftreef ik door deze rampwoestyn , met het gevoel van een' engel! Hemel! geef dat zy my beminne!... ö! Moe brandt myn hart van verlangen, om haar te zien!.., Zy moet beminlyk zyn! — Maar hoe! vind ik u hier, dierbaare Julia? julia. Verwondert u zulks, mynheer? fredrik. ó! Noem my uw' Fredrik! julia. Vcrfchoon my, mynheer! ik ken u hier toe niet geno?g. fredrik. 1*1! Indien gy my kendet , zoudt gy 'er u niet over bedenken! je lia. Dit kan wel waarheid zyn. fre-  T O ONEELSPEL. Ffi.EDE.IK. Eene wasrheid, waaraan geen twyfelen is. Een hart, voor de liefde gevormd, gloeit in myn' boezem. JULIA. Gy bemint ? rS.EPE.IK. Ik zal u dit bart fchetfèn. Reeds lang gevoelde ik den Invloed der liefde; maar in de ftad heb ik geen meisje kunnen vinden, wier hart zo teder gcftemd was als het myne; een gevocllooze broeder om my heenen. Welk een ysfelyk lot.' Thans zyn wy hier gekomen, waar de natuur haare milde gaven met volle teugen biedt; maar wat zal het my baten, als ik dezelven alleen moet genieten? als ik geen deelgenootein myn lot heb? Wat vermaak zal my het bloemtjc geven, als ik niet zeggen kan: Ik wil het plukken , om het op den boezem van rnyiie beminde te hechten ! Wat zaligheid is het , de bleeke maan over het aardryk te zien klimmen, als ik geen meisje aan myne zyde heb , in wier gelaat ik haar aanfehyn zie blinken.' 6 Dierbaare Julia! volmaak myn geluk! JULIA. Dit is niet in myne magt. FH.EDH.IK. Gy wilt my dan niet beminnen ? JULIA. Indien dit aan den wil ftaat, is het geen liefd*. rR.EDB.IK-; 6 ! Uw oog verzekert my dat uw hart teder geftemd is1 JULIA. Gy kost u wel vergisfen. 7B.Ï-'  18 AFKEER en LIEFDE,' fh.edb.ik. 6 Neen! kom aan myn hart, lieve engelin! julia. Hoe! mynheer... fr. e de. ik. Kunt gy my niet beminnen? julia. Hoe kunt gy zo fpreken! Kan een oogenblik ons doer» beminnen, ais men elkander niet kent ? fredrik. En waarom niet? julia. Waare liefde is op achting gegrond. tred rik, knielende. 6 Julia! julia. Foei, mynheer ! fchaam u; dit is zotterny. fredrik. Ik bezweer u! julia. Vaar wel, mynheer! V T F D E T O O N E E L. fredrik. Zy ontvlugt my dan !... Het was Hechts om my te beproeven. — Inuien zy myn hart ééns kent, zal zy my beminnen. Fredrik ! welk een zalig lot verwacht u!... Maar indien een ander... 6! Dan kan ik fterven! ZES-  T O ONEELSPEL. 19 ZESDE T O O N E E L. FREDRIK, KAREI. K ARE L. Zyt gy weder in verrukking? FREDRIK. Wie zou hier gevoelloos kunnen zynI KAREL. Ik dacht dat gy uwe grillen in de ftad zoudt gelaten hebben. FREDRIK. Gy moogt het grillen noemen: een vertederd hart voert men mede tot aan geenc zyde van het graf! KAREL. Dus een zot tot in eeuwigheid. Het is goed dat gy hier de ruimte hebt. F RED RIK. Hebt gy al eens rond gewandeld ? KAREL. Ik heb alles reeds gezien. FREDRIK. Hoe behaagt het u hier? KAREL. Minder dan ik verwachtte. FREDRIK. Het is hier nogthans zeer aangenaam.' KAREL. Het kon aangenaamer zyn. FREDRIK. Hier woont het volmaakt geluk. B 2 XMr  ao AFKEER en LIEFDE, KAREL. 'Er ontbreekt nog zeer veel aan. FREDRIK. En wat zoudt gy dan nog meer wenfehen? KAREL. Dat weet ik niet. FREDR IH. Dat laat zich niet noemen. KAREL. Daar hoor ik u éénmaal de waarheid fpreken. FREDRIK. 'Er zyn oogenblikken dat men niet meer kan wenfehen. KAREL. Die ken ik niet. FREDRIK. Gy wilt ze niet kennen. KAREL. Kunt gy het my leren? FREDRIK. Dit moet uw hart doen. KAREL. Altyd dat hart? Wat kan men van zyn' ergften vyand verwachten? Had ik geen hart, ik zou niets meer wenfehen. FREDRIK. En niets genieten. KAREL. En niets zou my walgen. FREDRIK. Het hart gevoelt de- aangenaamfte aandoeningen.  TOONEELSPEL. ar KAREL. Doch geene is in ftaat deszelfs begeerte te voldoen. FREDRIK. Het fchenkt ons veel. KAREL. En laat ons niets behouden. FREDRIK. Waart gy een oogenblik vroeger hier geweest, dan h«dt gy kunnen zien wat 'er aan ontbreekt. KAREL. En wat? FREDRIK. è ! Het volmaaktfte voorbrengfel der natuur. KAREL. Iets, dat ik nog niet gezien heb? FREDRIK. Zo voortreflyk! zo volmaakt!... KAREL. En wat dan ? FREDRIK. Eene engelin , wier aanblik het koudfte hart zou doen gloeijen. KAREL. Eene engelin voor het oog der verbeelding; een bewegend werktuig voor het oog des verftands. FREDRIK. Werktuigen, waaraan wy de aangenaamfte gewaarwordingen verfchuldigd zyn. KAREL. Werktuigen , die de voortbrengfelen des menfcbelyken vernufts, doorniets beduidende harsfenfchimmen, verdringen, en.... B3 rn&  24 AFKEER en LIEFDE, FREDRIK. Den last des levens dragelyk maken. KAREL. En denkende wezens in zotten hervormen, FREDRIK. Gy zyt een vrouwenhater! KAREL. Dat ben ik niet. FREDRIK. Bemint gy ze dan? KAREL. Zy zyn my onverfchillig. FREDRIK. Ongevoeligheid! KAREL. Overtuiging! FREDRIK. Van waar dio overtuiging? Hebt gy reeds het genoegen ondervonden , dat men in de armen van een bem'mlylc meisje fmaakt ? Gy wilt een man zyn, en zyt niet in ftaat u-ze!ven een wezentlyke vreugde te verfchaffen. De aarde is eene woefteny, wanneer men alléén daar heen wandelt; maar aan de zydc van een beminlyke wederhelft is zv een Paradys. A.1 de vreugde des levens zinkt weg, wanneer men alléén wil genieten: een ongevoelige voor de liefde is een onvolmaakt wezen. KAREL. Een wezen zonder wanfraltig uithangbord. FREDRIK. Hoogmoedige! hoe wilt gy éénmaal aanfpraak op de» naam van man maken, indien de liefde 'er u niet toe. wettigt? KA-  TOONEELSPEL. 23 KAREL. Man of geen man ! gy kunt my vddrprevelen wat gy wilt: gy kunt de waercld een traanendal noemen : ik zoek 'er geen vreugde in. Zo ik fiechts een denkend wezen biyve, is myn lot my onverfchillig: zelfs het ongelukkigst lot brengt een denkend wezen niet tot wanhoop. FREDRIK. Wanhoop wapent den ftervcling om zich boven de rampen te verhefTen. KAREL. Of beneemt hem deii moed dezelven te kunnen dragen. FREDRIK. Maar de liefde... K A R E L. Oiitfpant het harsfengeftel, en brengt ons tot wanhoop. FREDRIK. Ongelukkig verftand, dat de ftem van het hart fmnort! Zalige wanhoop, die den tempel des doods met bloemtjes liert! KAREL. Gy zyt een zot! FREDRIK. En gy een marmerblok! KAREL. Met een' zot is niets te beginnen: van een marmerblok kan een meesterfluk gebyreld worden. ERE D KI K. Wanneer het gevoel den bytel beftiert..- Maar ik heb geen lust om langer het vuur myner tedere gevoelens te vcrfpillen , om uwe yskoude denkbeelden te verwarmen. Ik ga myzclven eeiiige oogenblikken in de fchoonheden der fchcpping verliezen. B 4 ZE-  54 AFKEER en LIEFDE, ZEVENDE T O O N E E L. u verliezen!-.. Als uw verftand eens begint te ontwaken, zult gv u-zelven we! wedervinden ; maar... deerlyk misvormd! Dwaas ! gy denkt dat gy leeft, en gy droomt! Dank zy den hemel, dat ik reeds vroeg ontwaakte! de droom mag aangenaamcr zyn dan het waken, goed ! ik heb den fchrik der ontwaking reeds dóórgeftaan... Maar, wat nu gedaan?... Een weinig lezen. (Hy haalt een boek uit zyn' zak en leest-) „ En altyd ,. wenscht men meer." Gy hebt de waarheid gezegd: ik wensch ook meer van u te leren. (Hy leest verder.} ,, De mensen , hoe hoog hy zich verheffe, klimt nimmer boven het bereik zyner zwakheden ; en de liefde"... Goede man ! gy bevestigt uw gezegde met het fmarteIvklc voorbeeld : gy liet u ook door eene krachtelooze dryfveêr bpwegen ! — Maar,laat ons verder zien. (Hywil voor'gaan.') Neen, het lezen behaagt my thans niet. Maar, wat dan gedaan?.-. Eens gewandeld... Neen, dat heb ik ook reeds gedaan. Maar, wat dan? niets geeft my bezigheid genoeg. Ik had toch ook een' tyd dat ik wel te vreden was; maar, wat deed ik toen? filets, volftrekt niets; en ik was toch altyd bezig... bez;;r als een kind, dat met een popfpeelt: óók ik was een kind ; maar myn pop beweegde , zy fprak met my, zy lagchre, en hiermede kon ik my vermaken. Dwaas, ais ik was! hoe vecle walgclyke dranken heb ik niet reeds moeten gebruiken, om van die dwaasheid genezen te worden ! Zou 'er wel eene gevaarlyker ziekte zyn, KAREL. dan  TOONEELSPEU 25 dan de neiging tot de vrouwen?... Gewis, neen! zacht js haare ontwaking , aangenaam haare aangroeijing . .. maar grievend haar toppunt, folterend haar nafleep! Ik zal 'er my evenwel voor wachten. Toen ik begon te denken , konde een paar vrouwen oogen my nog boetjen... Maar, nu ik denk , ben ik zo zwak niet meer. Bezigheid is het beste hulpmiddel tegen de liefde: dierhalven... wandelen! A G T S T E T O O N E E L. WALSTEIN, KAREL. WALSTEIN. Ik heb u reeds gezocht, myn zoon! KAREL. Ik heb hier al eenigen tyd geweest. WALSTEIN. En wat hieldt u hier bezig? KAREL. Ik trof hier myn' broeder aan, en die heeft my gezegd wat ik doen moest, om gelukkig te worden. WALSTEIN. En wat dan? KAREL. Zo dwaas worden als, hy is. WALSTEIN. Dat is juist niet nodig. KAREL. Ik denk dat myne grondregelen echter beter zyn. B 5 WAL-  26 AFKEER en LIEFDE, WALSTEIN. Geen van beiden. Het gevoel van uw' broeder is op den thermometer der liefde bloedwarm: het uwe yskoud : de middelmaat is het beste. KAREL. Heb ik niet een hart zo wel als myn broeder? Bemin ik myn' vader niet zo veel als hy? Ben ik ongevoeliger dan hy over het lot myner medemenfchen ? Treft my de fchoonheid der natuur minder dan hem? En, evenwel... WALSTEIN. Gevoelt gy geen van beiden genoeg. KAREL. Ik denk, dat het gevoel van myn' broeder, indien het een' graad hooger klom , tot razerny zou overflaan. w ALSTEI x. Ik zal my beter uitdrukken: gy zyt beiden een' flap te verr' gegaan , en dien zult gy te rug moeten doen om gelukkig te worden. Uw broeder heeft de klachten van een' Werther en meer andere flachtofiers van het gevoel gehoord, en dit heeft zyn gevoel naar zyn hoofd gevoerd, en nu is zyn hart ledig: hy moet zyn harsfengeftcl opruimen, indien zyn hart de zuivre natuur weder zal gevoelen. — En gy, uwe denkbeelden zyn door een' geestigen trek van den eenen of anderen wysgeer op de vrouwen uit den natuurlyken vorm gewrongen, en die denkbeelden druifchen nu tegen uw hart aan: gy denkt, dat gy reeds ¥ee! geleerd hebt; maar gy hebt nog vergeten te leren dat de vrouw het heerlykfte voortbrengfcl der natuur is. KAREL. De vrouw!  TOONEELSPEL. 27 WALSTEIN. Gy fchynt u te verwonderen over rayne uitdrukking. Men moet zeker de romanhelden niet naaro'gen; niet zuchten cn kwynen, noch de waereld een traanendal noemen; zyn beminde niet aanbidden , en voor haar in het ftof knielen. Maar, geloof my, myn zoon ! om wezemhk gelukkig te zyn , moet men eene gade hebben, waarmede men het geluk deelt. KAREL. Indien ik dan gelukkig zal zyn, moet de natuur eene geheele andere foort van vrouwen voortbrengen, dan zy tot heden gedaan heeft. WALSTEIN. Handelt de natuur niet weldadig genoeg? zy gaf ons de vrouw , wier deelneming ons opbeurt , wanneer het lot ons terneder Haat; wier tederheid onze fmart met vret gd verwisfeit, of ten minften onze rampen verligt, wanneer wy aan haaren boezem onze klachten uitftorten. KAREL. En een vrind? WALSTEIN. Toon my een' vrind , die zó belangloos ons geluk bedoelt als eene gade ... Neen, die zyn'er niet! 1! t grootst genoegen van de vrouw is, den man gelukkig te maken: een vrind heeft fomtyds zyne byzondere oogmerken daarmede. Ja, Karei! een vrind is een dierbaare fchat; maar eene vrouw een onontbeerly ke. KAREL. Voor my niet. WALSTEIN. ö Karei! thans is uw harsfengellei meester van uw hart; maar  28 AFKEER en LIEFDE, maar ik vrees dat uw hart ééns weder de overhand zal krygen: en dan zult gy den zaligen tyd wel eens te rug wenfehen, dat een zucht, dien uw boezem loosde, door een lonkje van Julia opgenomen wierdt. karel. Wanneer ik in dien tyd geen kind geweest ware, zou die herinnering my een verwyt zyn. walstein. I.aat het u vry een verwyt zyn, dat gy het vuur, dat op die jaarea in ieder welgefchapen hart begint te tiatclen , gefmoord hebt. Denk, Karei, dat geen jongeling, met eene verhitte inbeelding, maar dat een vsder. wiens hairen reeds grys beginnen te worden , tegen u fareekt. Eer die hatelyke afkeer van de vrouwen zich in uw hoofd gevestigd hadt, bemindet gy een meisje: gy waart beiden nog zeer jong , zonder ondervindin?, 'er zyn federt drie iaaren verlopen , gy hebt eenigen voorraad van kundigheden verzameld , genoeg om een gelukkig lid der maatfehappy te zyn; indien flegts een wanftaltige gril 'er geen hinderpaal tegen was, en Julia... karel. Is een meisje gebleven ... walstein. Dat goede denkbeelden in haaren geest gedrukt, en een'goeden vorm aan haar hart gegeven heeft, zonder 'er de liefde voor myn' zoon uit te wringen. karel. Zy bemint my nog?... Het doet myleed! walstein. Het zal u geen leed meer doen, indien gy weder met haar  T O ONEELSPÉL. 29 haar fpreekt: ga by haar, en gy zult haar weder bemin nenswaardig vinden. KAREL. Ik kan nier, myn vader! de minnehandel is een duet; die ik niet gaarne wil herhalen. WALSTEIN. Gy hebt niets te herhalen, dan uw gril weg te werpen, om te zien dat zy beminljk is. KAREL. En dan begint de duët: „Ik bemin u, me'ufvrouw! — ,-, Het fpytrhy, mynheer!—Gy zyt beminlyk!— ö!Myn „ bevalligheden zyn gering! — Bemin my weder!—Hót ,, kan niet zyn. — Ik kan zonder u niet leven.— Ik bid i, u, dat gy van my afziet. — Het is my onmogclyk! — „ ó! Laat my met vreden: gy wordt lastig, mynheer !-=-"' En zo duurt de duët tot vervelens toe. WALSTEIN. Dit zal by Julia het geval niet zyn: een ronde aanfpraak zal door haar met eene openhartige toeftemming beantwoord Worden. KAREL. Hoe weinig ik 'er ook om behoeve te doen, de möeite wordt nimmer beloond. Wat heeft men gewonnen. alsmen het hart van eene vrouw gewonnen heeft? Een' voorraad van grillen, die men moet te vreden (tellen: by voorbeeld , men moet mejufvrouw naar gezelfchappen leiden , waar honderd wezens te famen niet één verftandig woord voor den dag brengen, aan fpeeltafels zitten,en den tyd met niets beduidend fnappen Verbeuzelen.  30 AFKEER ÉN LIEFDE, WALSTEIN. Alle mcnfcbeiyke bedryven, van de zwakfte zyde bèichouwd , zyn berispelyk; men moet evenwel hierom het gevoel voor de vermaaken der gezelligheid niet verdoven: de mensen is gefchapen voor de gezelligheid... KAREL. Met menfehen, met wezens, die flegts ééne berispelyke zyde hebben. WALSTEIN. En de vrouwen ? KAK. EL. Ik ken haare beste zyde niet. Is haar bolban meer dan éen niets beduidend verfchynfel? WALSTEIN. Het licht des levens. KAREL. Dat ons de oogen verblindt. WALSTEIN. Haare bevalligheden — KAREL. Waarvan zy zeiven de moorderesfen zyn !.. WALSTEIN. Ongevoelige!... Verdwaalde wysgeer! KAREL. De eénvouwdige natuur-alleen is bevallig. WALSTEIN. En de vrouwen? KAREL. Wanneer zy zich met banden omwoelen , zichzelven in een balynen harnas kluisteren, en zich door houten klampen trachten te vergroten , mogen zy vry bevallig zyn  T O ONEELSPÉL. 31 zyn in de oogen van een harsfenloos faletheertje; maar in de mynen zyn zy het niet. walstein. Gy raapt al uw' opgedaanen voorraad byéén, om de Vrouwen te vernederen. karel. Ik neem een handvol van den overvloed, dien ik rondom my zie. walstein. En indien gy ook edn' eindeloozeh overvloed om u heen hadt, en duizend handen om mede te werpen, gy zoudt niets dan onfchadelyke gebreken kunnen in den weg werpen; maar de vrouw zou de vrouw blyven: een wezen van een verheven famenftelfel. karel. Voor de inbeelding! walstein. Hardnekkige dwaalgeest! is de vrouw geen werkend wezen , zo wel ais gy? gevoelt zy niet, en zelf tederer als gy? huisvest in haar geen onftoffelyke ziel, zo wel als in u ? karel. Dat weet ik niet. walstein. Foei, Karei! gy wringt uw' ouden vader een' traan uit de oogen: indien dit zo niet was, zou ik myne beminde Sofia niet wederzien — En, Karei ! was zy uw moeder niet? karel, aangedaan. Ja, myn vader! walstein. Die moeder, die u aan my gaf, die om uw beftaan zo veele  32 AFKEER en LIEFDÉ, veele fmarten geleden, en u met zo veel liefde behandeld heeft; die u zo menigen moederlyken kusch op dé wangen drukte, terwyl gy op haaren fehoot dartelde; zo menige lange winternacht niet fliep , uit vrees dat gy niet zoudt flaapen; zo dikwyls by uw wieg nederknielde, uit vrees dat het u buiten het bereik van het moederlyk oog niet wel zou zyn... Die beste moeder!... Die beminnenswaardige gade!... Weet, myn zoon! dat ik de beste oogenblikken van myn leven aan haare zyde genoten heb ; en dat my niets fmarteiyker viel dan haar laatst vaarwel... ó Karei ! herinner u die moeder, en leer haare kunne beminnen. karel, by zich zeiven. Myn hart! myn hart!... Maar neen, ik heb geleerd meester van myn hart te blyven. walstein. Wat zegt myn zoon? karel. ; Dat hy zyn' vader altyd hartelyk zal beminnen; maar zich aan eene vrouw onderwerpen... ó! Myn vader! laat ik uw verdere traanen fparen! . walstein. En uwe moeder? karel. Haare gedachtenis zal my altoos dierbaar zyn; walstein. Was zy geen vrouw? ■ karel. Vader!... walstein. Karei! uw hart begint te werken; ik zal Julia roepen:  TOÖNEELSPÊL. 3! zy zal voltooijen het geen de gedachtenis uwer moeder' begonnen heeft ; en dan heb ik een'zoon weder, Vari wien ik overtuigd ben dat hy een mensen is! KAREL. Neen, toef, myn vader! WALSTE I N. Indien uw geluk my onverfchillig ware, zou ik toevend NEGENDE T O O N E E L, KAREL. w eik een ftryd ! welk eene mengeling van aandoeningen ! Karei! hoed ü: gy weet immers, wat eene vrouw is!.... Maar.. . ó! waarom moet men zyn verftand aankweken, als men toch de vrouwen moet beminnen! ... Waarom zyn 'er vrouwen, als de manneri denken moeten!... TIENDE T O O N É E L. KAREL, FREDRIK. FREDRIK. 'W^'aar is hulp! waar is redding!... 6! Myn broerder! vlieg, help eene ongelukkige! K ARFL. Waar? Wie? FREDRIK. De aanbiddelyke Julia! KAREL. Wel nu? wat is haar overgekomen? e flffr  84 AFKEER en LIEFDE,  TOONEÈLSPEL.  35 AFKEER EN LIEFDE, RATELBEEK. Was de hond dol? FREDRIK. Neen; maar zy was geheel verfchrikking. RATELBEEK. M Dat zal met wat drinken wel overgaan! en andert*." Na, dat is tot daar aan toe. Maar, weet gy niet waar zy zyn? ik heb al over een half uur gezocht, en niemant gevonden: kyk, dat is paardenwerk. FREDRIK. Gelukkig lot, dat mv u het eerfte doet ontmoeten! RATELBEEK. Zult gy my dan by de anderen brengen? FREDRIK. Durf ik fmcken, mynheer? RAFTLBEEK. En waarom? FREDRIK. Verfchoning voor myn vermerelheid. RATELBEEK. Gv hebt my geen kwaad gedaan; en als 'er wat door de vingeren gezien moet worden , dat is uw' vaders zaak. FREDRIK. Zult gy my horen? ik heb u iets te ontdekken. KATELBHEK. Als het maar niet lang duurt ; want ik moet by de vrinden wezen : hier alleen verveelt het my: waar het volk is, is de nering. FREDRIK. Gy hebt een dochter... RA-  TOONEELSPEL. 37 RATELBEEK. Dat weet ik wel. FREDRIK. En gy zyt... RATELBEEK. Haar vader, niet waar? FREDRIK. En gy zyt het, aan wiens voeten ik de gevoelens van myn hart R ATELBEEK. Wat!... hen je gek, heertje ? FREDRIK. Mynheer! vergeef my! RATELBEEK. Wel ja, ik zou u voor goed moeten betalen, al hebt ge een' flag van den molen weg. FREDRIK. ik fmeek 'er u om! RATELBEEK. Neen, maat! rotten en muizen vergeeft men wel; maar menfehen niet. FREDRIK. Gy gevoelt niet het geen ik wil uitdrukken: ik ben geheel ongelukkig, zo gy my de hand niet reikt. RATELBEEK, hem de hand toereikende.. Wel int, hou waar dan! F R F D R I K. Grootmoedige man . indien ook Julia my de haare toereikt, ben ik de gclukkigtte ftervetmg! RATELBEEK. Ha, ha! loopt 'er zo wat van liefde onder? C 3 FRZ-  SS AFKEER sn LIEFDE,  TOONEELSPEL. S9 naar Julia, en zeg dat haar vader haar eens wil fpreken. RATELBEEK. Nou ja, dat wil ik wel eens doen : zoek haar dan maar gaairw op: gy kent toch beter lopen dan ik. Ik zal op decze bank wat uitrusten ; maar als ge lang weg blyft, vind ge me hier niet meer. DERTIENDE T O O N E E L, RATELBEEK. \^el ia! als myn dochter zin in hem heeft, wat kan het my fehelen ! hy ly kt een goede hals., en daar by half gek : een dubbel voordeel. Aan de hoven isdr oi^aans ook een zot , die de voiften den tyd vrolyk helpt di orbrentren: en trouwt hy myn dochter, dan krvg ik een* fchoonzoon, die my op myn' ouden dag, zo nu en d.m, reis lagchen doet: het vermai.k is 'och zo wel voor my als voor de vorftcn ; en ik geniet het niet ten kosten van een' ander... De drommel! daar is myn dochter al: hy heeft gaauw gelopen. VEERTIENDE TO ONE EL. RATELBEEK , JULIA. JULIA. Vind ik u eindelyk hier , myn vader? RATELBEEK. Ja , heeft de jonge heer u gezegd , dat ik u ictj te zeggen had? C 4 ju-  #o AFKEER en LIEFDE, JULIA. Neen, myn vader! ik kom hier onverwacht. RATELB EEK. Ja, kyk! dat kunt ge me ook niet wysmaken. JULIA. In waarheid, ik verfta u niet. RATELBEEK. Neen, kyk ! ik weet wel dat ik van de verftandigften niet ben ; maar ik ben toch ook zo in 't geheel niet voor de kat. JULIA, Wat reden zou ik hebben orn myn' vader te misleiden?, en dat om een beuzeling ? RATELBEEK. Een beuzeling!... De drommel, neen! het is geen beuzeling als het op trouwen aankomt... Maar korten goed , als ik 'er mcê te vreden ben, hoeft myn dochter zich immers niet te fchamen , om te zeggen , dat zy zin in hem heeft. JULIA. In waarheid , alles wat myn vader my zegt, is my een raadfel, dat ik niet weet op te losfeu. RATELBEEK* Wil ik het u eens oplosfen? JULIA. Indien gy dat wilde doen, myn vader! RATELBEEK. Zoudt gy wel willen trouwen? JULIA. ytder!...  TOONEELSPEL. 4Ï RATELBEEK. Wel nu? JULIA. Bedenk toch... RATELBEEK. Dat ge een meisje zyt: en dus niet zegt, zo als hetu wel op het hart ligt, niet waar? JULIA. Ik neem het niet op my, om deeze befchuldi^ing tegen onze kunne te wederleggen: dit laat ik de ondervinding doen ; maar ik wilde zeggen , dat men eerst diende te beminnen, eer men tot een huwelyk kan overgaan: ongelukkige liefde, die uit een' trek tot het huwelyk geboren wordt! RATELBEEK. Daar heb ik weêr een heele zedenleer voor een bondig antwoord- JULIA. De gevoelens van myn hart. RATELBEEK. Maar denkt ge ook, dat ge wel iemantlief zoudt kunnen krygen ? JULIA. Hier op kan ik niet antwoorden. RATELBEEK. Om dat ge een meisje zyt. JULIA. De ondervinding moet ons het antwoord hier op in den mond leggen. RATELBEEK. ƒ*, ik weet wel dat ik geen vraag zal doen, waar op gy geen antwoord klaar hebt: daarom zal ik 'er maar in C 5 ééns  42 AFKEER en LIEFDE, ééns voor uit komen : ge hebt een vogeltje gevangen, Julia! JULIA. Weder een raadfel. RATF.tliEEK, Het is zo vast, zo vast in uwe ftrikken gekneld, dat het niet ligt weder zal los raken. JULIA. Ik bid u, myn vader! dat gy u duidelyker verklaart. RATELBEEK. Wel nou , ik zal bet u duidelyk aan het verfland brengen: ik b^n hier gekomen, om myn' ouden vrind te bezoeken ; ik heb u mcêgenomen: zo verr' weet gy 't. .. Nu verder... zyn zoon... ge zult raar opkyken... JULIA. Wat wil dan zyn zoon ? RATELBEEK. Hy is gevangen: een ftraal uinrweoogendeedtdc fchuif neêrvallen; en nou zit hy in den knip: hy is verliefd , fmoorlyk verliefd! JULIA. En welke? RATELBEEK. Ja, ik kan ze niet recht uit elkander; maar hy praat als of hy her boek van Cats van buiten kon Ik ver- zekerie dat hy verliefd is! JULIA. Het doet my leed! RATELBEEK. Nou ja, het zou u leed doen!... Dat kan ik wel anders aan uw oogea zien. JULIA. Vader!.... IJL-  TOONEELSPEl. 41 RATELIiEEK. Wel nou? JULIA. Gy maakt my verlegen. RATELBEEK» Dat moet ge niet worden. JULIA. Gy beftormt myn hart. RATELBEEK. Aha! het is dan zo laat?... kyk, dat nou reis aan! Ik zie wel , als wy den ouden heer gefproken hebben, is het kant en klaar. My dunkt, ik zie hem daar al aankomen : nou moet de zaak maar in ééns afgedaan worden: dan zyn wy 'er af. V FF TIEND E TOONEEL. RATELBEEK, JULIA, WALSTEIN. WALSTEIN. Zo, vrinden! zyt gy hier? RATELBEEK. Ja gy zult wat nieuws horen. WA L ST El N. Iets van belang? RATELBEEK. Dat denk ik! uw zoon is verliefd. WALSTEIN. Myn zoon is dan van zyn dwaaze gril genezen? RATELBEEK. Ja; maar pou weet ge alles nog niet. WALSTEIN. En wat dan verder ? RA  44 AFKEER en LIEFDE, RATELBEEK. Myn dochter is ook verliefd. JULIA. Vader!... RATELBEEK. Kyk! daar hebben wy het weêr: ik wil wedden, myn vrind ! dat zy u graag tot vader hadt; en nogthans wil zy het nier voor u weten, dat zy uw' zoon liefheeft: 6! wat zyn de meisjes raar! WA L ST E I N. Dit is onze fchuld: indien wy de aangenaamfte gewaarwording van ons leven geen zwakheid in de vrouwen noemden, zou geen meisje meer reden hebben, om de gevoelens van haar hart te verbergen. Wat zegt Julia? JULIA. Dat , fchoon de geheele waereld het eene ydelheid noemde, dat een meisje bekent dat haar hart gevoelig voor de liefde is, Julia echter niet bloost aan n te belyden , dat zy uw' zoon bemint, en de toeftemming, om zich met hem te veréénigen, uit uw' mond wenscht ta horen. RATELBEEK. Nou , dat is braaf... Daar weet ik niets tegen in te brengen. WALSTEIN. En ik (tel te veel belang in het geluk van myn' zoon, om zulk eene toeflemming te weigeren. RATELBEEK. Bravo! bravo! nou is alles kant en klaar... Daar is hy, net of hy geroepen was. ju-  TOONEELSPEL. 45 JULIA. Hemel! wat is dat! WALSTEIN. Myn zoon Fredrik! ZESTIENDE TO ON E È L. RATELBEEK, JULIA, WALSTEIN, FREDRIK. RATELBEEK. Zo, vrindlief! ben je daar? ie komt nét op 't maf. FREDRIK. Dicrbaare Julia! vind ik u bier!... Ik Was gehéél ongerustheid!... Nergens heb ik ü kunnen vinden... Eindelyk doet de Hemel my u op deeze plaats ontmoeten ... en hier kniel ik neder, .om uit uw' mond de lirelende belydenis te horen , dat ook uw hart voor my (laat! RATELBEEK. Wat zegt ge daarvan, Julia? Kunt ge dat wel allemaal verdaan ? JULIA. Verfchoon my, mynheer! myn hart!... RATELB FFK. Geen komplimenten meer, Julia! dat houdt te lang op. FREDRIK. Julia! (frerbaare Julia! uw hart is immers boven delaage gewoonte verheven ! en zou uw lieve mond niet uitdrukken , wat uw hart gevoelt?.. Dierbaar meisje! cnze oogen ontmoeten elkander , en in die oogen blinkt de traan van rein gevoel , terwyl onze zielen in elkander fmelten... Julia! dierbaare Julia! laat ons elkandereen eeuwigeliefde zweren!  46 AFKEER en LIEFDE, RATELBEEK. Neen, waarachtig! zó moet je niet beginnen: dan was de heelc boêl verbruid... Voor eeuwig!... Een mensch wordt 'er koud van!... Neen , men moet 'er ééns wcêr afkunnen: niet waar, Julia? JULIA. Het is een' ftap doen, dien men niet weder te rug kan treden ; een' flap , die ons geluk bepaalt, of vernielt. Men kan flechts ééns beminnen. Het huwelyk is een verbindtenis voor eeuwig; en wanneer men zich te onvoorzichtig in dien band begeeft!... Niets, naauwlyks de dood, ontbindt hem weder. RATELGEEÏC. Ja, dat blyft tot daar aan toe ; maar hebt ge niet gezegd dat ge verliefd waart? JULIA. Ik heb de waarheid gezegd- WALST E i n. Dat gy myn' zoon bemindet? JULIA. Ja, mynheer! RATELBEEK. En nou haalt ge uw woord weêr in: kyk! dat kan 'eï evenwel niet door. JULIA. Ik beken het nog op dit oogenbiik. RATELBEEK. Wel nou, danis het immers klaar.—. Komaan, jongeheer- FREDRIK. 6 Julia! vreugdetraanen rollen langs myne wangen!... Eulke traanen florten de engelen... ook gy zyt een engel!...  T O ONEELSPEL. 47 gel!... Uw aanblik Mort hemelvreugde in myne ziel... ö Dierbaare! druk ook den kusch van vurige liefde op myne lippen!.. walstein. Gy vordert te veel, myn zoon! ratelbeek. Ja, dat geloof ik ook; wat zegje, Julia? julia. Ik heb geen woorden. ratelbeek. Wel nou, daar vraagt hy ook niet om. julia. Ik kan niets verrichten. fredrik. En wat zou u te rug houden, myn dierbaare? julia, met nadruk. Myn hart, mynheer! fredrik. Dat hart is immers door de liefde vertederd? JULIA. Helaas'... Ja! walstein, by zichzelven. Arm meisje! fredrik. Helaas?... Is niet de liefde het zaligde gevoel det flei velingen ? julia. Weet gy wat liefde is.'mynheer? F R F D I 1 k. Zink aan dit hart, 'en gevoel het!....  48 AFKEER en LIEFDE* JULIA. Een oogenblikkelyk gevoel, en een liefde, die de tycï onaffcheidelyk aan ons lot verbonden heeft, verfchillen Zeer veel. FREDRIK. Gy hebt my reeds lang bemind! ... ft! Welk een offer ben ik u verpligt! JULIA. Ben ik u eene opoffering waardig? FREDRIK. 6 Duizenden!... Om uwentwil is my niets onmogelyk! JULIA. Ik vorder flegts ééne : indien gy myn lot ten minde niet drukkender wilt maken, fmoor dan eene liefde, die veelligt meer in uwe inbeelding , dan wel in uw hart plaats vindt... Zie van my af. FREDRIK. Julia!... Wat eischr ge van my! JULIA. Dat gy myn rust ongeftoord zult laten. RATELBEEK. Dat is een eklips buiten myn gezicht. WALSTEIN. ïk geloof dat hier eene dwaling plaats heeft1. FREDRIK. Heb ik niet uit uw' mond gehoord...? JULIA. Dat ik bemin. FREDRIK. En nogthans... jo-  T O O N E EL SPEL. 49 julia. Is het geen ik van u vorder, de vurigfte begeerte van myn hart. walstein, />y zichzelven. Arm meisje ! hoe veel moet uw hart niet lyden! Die dwaling heeft u het geheim half ontwrongen , en gy moet het overige verbergen! fh.edr.ik. Onbegrypelyk! ratelbeek. Ja, ja, die eeuwige liefde is 'er mal ingekomen! fredrik. Is de liefde niet het hoogfce goed op aarde, myn dierbaare ? julia. Eene gelukkige liefde, gewis. fredrik. En wat zou ons geluk verhinderen ?.., ö Reik my uw hand. julia. Mynheer! dring niet meer aan, indien ik eenig recht heb, befcheideiiheid van u te vorderen. fredrik. Gy wilt my rampzalig malen! julia. Verre van daar. Men kan eene neiging, in het oo genblik dat zy ontftaat, ligt overwinnen; maar wanneer de tyd dezelve in ons hart gevestigd heeft, ö dan... walstein. Dan moet men 'er zich in zien te febikken, myn kind! D Al»  50 AFKEER en LIEFDE, Alles is te lyden , wanneer flechts niet teveel oogen zien wa"t men lydt. Gy verftaat my. ratelbeek. Waar zal dat op uitdraaijen? walstein. De tyd ontwikkelt alles. ratelbeek. Ja, maar hier zit de kluw ysfelyk in de war: ik vrees dat 'er geen goed garen van te fpinnen zal wezen; ik zie hier ten minften geen gat in. fredrik. En gy zult my aan myn elendig lot overlaten ? walstein. Myn zoon! uw lot zal zo elendig niet zyn, incften gy het maar niet op eene romaneske wyze befchouwt. Gy waant, dat men , om gelukkig te zyn, van ongeluk moet dromen. Uw inbeelding is verhit : onderzoek eerst of gy wezentlyk bemint, eer gy Julia verder lastig valt. fredrik, tegen Julia. Zoudt gy misfchien aan myne liefde twyfelen? julia. Ik heb geen reden dit te onderzoeken. ratelbeek. Ja, ik ook niet. (Tegen Waljlein.-) Kom, vrindlief! laten wy onze pypen maar weêr gaan opzoeken : 'er komt toch niet van: die verliefden maken altyd zelf den boêl in de war. fredrik. Ik zal de bekendtenis uwer liefde uit uwen mond horen, of aan uwe voeten fterven! wal-  TOONEELSPEL. 51 walstein. Geef Julia ten minften tyd om zich te bedenken. FREDRIK. Zag ik Hechts een' draal van hoop! ratelbeek. Wel nou, kyk de kat eens uit den boom. JULIA. Indien ik eenige oogenblikken alleen mogt zyn... ratelbeek. Heb ik het niet gezeid , vrindlief? zy moet wéér lucht aan haar hart geven! wai.stein, met een"1 betekenenden -wenk. Kwel u niet te zeer, Julia! het zal zich nog wel fchikkem fredrik. Ik moet haar dan verlaten! ratelbeek. Nou, nou, het is immers niet voor eeuwig. fred.tiK, met Wfilfieinen Ralelbeek heen gaande. Ach! ZEVENTIENDE T O O N E E L. julia. Ivust! geliefde rust.' wanneer zult gy in myn hart wederkeren!... Karei! voor u gloeit dat hart, en gy miskent het!... Trouwlooze ! heeft de herinnering der fchuldelooze genoegens onzer jeugd geen aangenaamheid genoeg voor u , om u dezelve terug te doen wenfehen?... 6! Gewis, dan heeft uw hart niet tegen my gefproken, toen gy de oogenblikken zalig noemde!, die Dl gy  52 AFKEER en LIEFDE, gy aan myne zyde genoot!.. 6' Kon Julia zo handelen als gv. dan zou ha.ir hart zo veel niet lyden! Dat ik my nog met zyne liefde kon vlcijen, en my zdve eene ondragelyke fmart veroorzaken!... Arme Julia! zie uw zwakheid , en bloos ! Zy gaat op een tuinbank zitten; intusfchen komt Karei op het tooneel. zonder Julia te zien, of van haar gezien te -worden. AOTTIENDE TOONEEL. JULIA, KAREL. KAREL. Ieder'dag nieuwe zorgen. Ieder'dag nieuwe afvvisfeling , en toch niet genoeg om aan onze begeerte te voldoen. Altoos zyne zwakheden te beftryden . en nimmer overwinnen. !k dacht reeds fterk te zyn ; maar ik gevoel dat ik nog zwak genoeg ben : ik wapende my tegen de inbeelding; maar zy fprak als een man... JULIA. Fenzaamheid ! uw zalige invloed zal voortaanden toon der fmart in myne ziel afwisfélen. KAREL. En myn hart begon te wankelen. JULIA. ■ Alles ontviugt my: u zal ik niet ontvlugten! KAKEL. Julia!... JUL I A. Hoe! Karei!... Rolt myn naam nog van zyne lippen! ka.  TOONEELSPEL. 53 karel. Hemel! moest ik haar w-deronrmoetcn! No?ééns wil ïk met haar fpreken. ^Hy gaat by haar.j Zo in dc eenzaamheid, mejufvrouw ? julia. De eenzaamheid is her best gefchikt om onze gedachten te verzamelen, mynheer! karel. Is het dan nodig dat men denke? julia. Indien wy onze waarde willen behouden, indien wy menfehen willen blyven, zekerl)k.. karel. Maar zou men door denken wel gelukkiger worden? julia. Indien onze beftemming geL.k is, kan men daaraan niet twyfelcn. karel. Maar ik heb veel gedacht, en... julia, fchiehk. En gy zyt 'er niet gelukkiger door geworden? karel. Ik heb myne te vredenheid verloren , daar ik overtuiging gevonden heb. julia. Onze te vredenheid hangt meestal van ons-zei ven af; en om gelukkig te zyn... KAREL. Moet men dromen. julia. Ons gehcele leven is een droom. D 3 KA-  54 AFKEER en LIEFDE, k a r r, t,. En als men fterft, heeft men uitgcdroomd. julia. 6 Neen .' dan begint de wezentlyke genieting eerst, waarvoor ons deze droom vatbaar moet maken. karel, En als hy dit niet deedt? julia. Het gelukkigst lot ware niet gelukkig, indien men het niet wist te waarderen. In dezen droom worden wy voorbereid , om , by de ontwaking , het geluk van een wezentlyk leven te kunnen genieten. karel. Julia! gy denkt als een man. julia. Ik denk als een meisje, dat zich verzekerd acht dat haare beftemming niet beneden die der mannen is. k are l. Gy fchynt uwe kunne te willen verdedigen tegen een algemeen gevoelen. julia. Het doet, dunkt my, het manlyk gedacht weinig eer aan , zich te verheffen ten koste van het onze : eene wezentlyke waarde moet niet van het onwaardige aft hangen. karel. Maar evenwel... julia. Zoudt gy ons gaarne uit den rang der denkende wezens willen verbannen. k a-  TOONEELSPEL. 55 KAREL. Gy treft my, Julia! . JULIA. Een meisje treft u ? KAKEL. Julia! JULIA. Karei! KAREL. ö! Oogenblikken myner vroege jeugd! welk een vreugde hebt gy my gefchonken! JULIA. Onfchuldige vreugde. KAREL. Maar geene wezentlyke. JULIA. Zyt gy thans gelukkiger? KAREL. Toen dacht ik niet: en denken, zegt gy, maakt ons gelukkiger. JULIA. De mensen gevoelt en denkt. KAREL. Maar het hoofd is nimmer met het hart te vreden. JULIA. Wy zyn menfchen. KAREL. Die blind zyn omtrent hunne eigen gebreken, en de gebreken van anderen door een vergrootglas zien. JULIA. Men moet zich hier tegen wapenen. D 4 KA,  56 AFKEER en LIEFDE, KAREL. Maar dan begint men te ondervinden, dat men een hart heeft. JULIA. Waarvan men geen meester is. K A R £ L» En men gevoelt dat men niet gelukkig is. JULIA. Dan moet de hoop van het éénmaal te worden ons te vreden Hellen. KAREL. Julia! Karei! Julia! Wat wilt gy? KAREL. Verfchoon my: ik dwaalde. JULIA. Gy zyt een man! KIM h, 6! Waarom hiervan overtuigd te zyn! Of... waarom heb ik een hart! JULIA. Om te gevoelen dat gy ook zwakheden hebt. KAREL. En gy? JULIA. Ik ben een meisje, dat óók zwakheden heeft. Vaarwel! ka- JU LIA* KAREL. J ÜLIA.  T O ONEELSPEL. 51 KAREL. Julia! JULIA. Wat wilt gy? KAREL. Uw zwakheden kennen. JULIA. Om eene vernedeiing voor myne kunne te vinden. Vaar wel! NEGENTIENDE T O ONE E L. KAREL. Hemel! wat is my overgekomen! Ben ik my zelve r.og, of droom ik?... Ja; ik droom... zy heeft het my gezegd: en ik gevoel het! Mogt ik nimmer weder ontwaken! En, wanneer ik weder ontwaak, mogt dan myn hart of myn denkvermogen iniliurneren! .. Waar voert de verbyfhring my heen !... Ben ik zwak genoeg!... Hemel! zulke wezens hebt gy voortgehragt, toen gyons het aanzyn gaaft! wezens, vatbaar vooralle zwakheden... Ik moet blozen: ik heb my lelveo tegen zwakheden gewapend... tegen zwakheden! en niet in Haat dezelve te overwinnen ; maar , integendeel, op het punt gebragt, om myne wapenen voor de voeten van een meisje neder te leggen, ó Meisjn ! welk een vermogen hebt gy ! wanneer gy dit wél aanwendde , zoudt gy engelen van ons vormen!... Maar men nadert: herflel u , Karei! opdat men ook niet om uwe zwakheden lagche. D 5 TWIN- TW1N-  58 AFKEER en LIEFDE, TWINTIGSTE TO O N E EL. karel, walstein, ratelbeek. walstein, tegen Ratelbeek. Zie, daar is hy immers. karel. Ik ben hier gaarne. ratelbeek. Ja, het is hier goed, daarom komen wy ook hier. walstein. Hebt gy Julia hier niet gezien ? karel. Ja, ik heb haar hier ontmoet. ratelbeek. Was zy nog zo wonderlyk? karel. Ik weet niet wat gy hiermede meent. walstein. Was Julia niet aangedaan? karel. Zy fcheen in gedachten. walstein. Hebt gy met haar gefproken? karel. Gefproken ?.. Ja! walstein. Heeft zy u ook iets gezegd ? karel. Niets van belang. {Stil.) Zeker heeft zy verteld. ... ra-  T O ONEELSPEL. 59 RATELBEEK. Dat 's jammer! kyk, daar zou je om gelagchen hebben. KAREL. Wat is 'er dan gebeurd ? RATELBEEK. Wonderlyke dingen : je broer is verliefd op myn dochter, en zy op hem. KAREL, Hoe ! zy beminnen elkander? WALSTEIN. Gy fchynt 'er belang in te ftellen, Karei? KAREL. b Neen ! gy weet wel, myn vader! dat zo iets my onverfchillig is. Maar is dit het all'? RATELBEEK. Neen: toen het 'er op aan kwam, wou ze hem niet hebben. KAREL. Wispelturigheid! Maar gy zegt het was Julia? WALSTEIN. Ja, de beminnenswaardige Julia. KAREL. En wat was dan de reden? WALSTEIN. Ik denk eene dwaling. KAREL. En zy wordt gefolterd! WALSTEIN. 6 Karei! ga eens met uw hart te rade. KAREL. Vader!... RA-  60 AFKEER en LIEFDE, ratelbeek. Dat kan niet; want hy weet 'er immers niet van. karel. 6.' Wist ik 'er niet van! walstein. Wat zegt gy, Karei? karel. Ik weet niet wat ik denken zal! walstein. Zyt gy myn zoon niet? karel. Dank zy den Hemel, ja! walstein. En Julia... ratelbeek. Wacht, wacht! daar komt weêr wat aan! EEN-EN TIVINT1GSTE TOONEEL, ratelbeek, walstein, karel, fredrik, julia. julia, regen Fredrik. IVÏynheer! ik bid u , dat gy my niet langer lastig valt! fredrik. Mag ik dan niet hopen! julia. Ik heb my reeds verklaard. walstein. Kunt gy niet berusten in uw vonnis, Fredrik? ka-  TOONEELSPEL. 6i R ATELPEEK. Hy denkt, wie aanhoudt, wint: niet waar? FREDRIK. Zo zv niet onvcrbiddelyk was... JUT.IA. Kan een gedwongen toeftemming u voldoen? FREDRIK, Julia! bemint gy my niet? JULIA. Ik veracht u niet. FREDRIK. ö Lief meisje! waarom foltert gy my! JULI A. Dit is myn oogmerk nier. FREDRIK. En gy blyft hardnekkig weigeren. JULIA. Ik volg de infpraak van myn hart. RATELBEEK. Kom, kom , waartoe al die wisjewasjes, Julia? JULIA. Ik kan het geluk van myn leven aan geen dwaling opofferen. RATELBEEK. Wonderlyke zaaken. . FREDRIK. Gy geeft ons een raadfel op, Julia! dat geen van ons kan ontknopen. WALSTEIN. Laat ons ten minften den knoop niet onaangeroerd laten. Hebt gy niet gezegd dat gy myn' zoon beminde? ju.  61 AFKEER en LIEFDÉ. JULIA. Dit was de bekendtenis van myn hart. fredrik. Julia!... WALSTEIN. Stil, Fredrik i —-• Gy zyt immers ook myn zoon, Karei ? JULIA. Ach! KAREL. Vader! FREPRIK. Myn broeder! KAREL. Julia! JULIA. Wat wilt gy , Karei ? KAREL. Aan uwe voeten een vooroordeel afleggen , dat dd fchoonfte voortbrengfels der natuur in myn oog vernederde. j u LIA. Aan de voeten van een meisje! KAREL; ft Julia ! uw verwyt is rechtvaardig: ik gevoel het •; maar ftraf my niet te ftreng voor eene dwaling! RATELBEEK. Dat gaat hier recht wondeiiyk toe. WALSTEIN. Wat zegt gy, lieve Julia ? Uw overwinning is luisterryk: een vrouwenhater aan uwe voeten! JULIA, glimlachende. Zouden dc mannen wel denkende wezens zyn? ka'  T O ONEELSPEL. 63 karel. ö Julia! ik gevoel hoeveel ik u beledigd heb! julia. Maar ik moet myzelve ook niet vergeten: hy, die, een oogenblik geleden, de meisjes met verachting aanzag, wil zich nu aan een meisje onderwerpen... walstein. En een man worden. fredrik. Ik ongelukkige! ratelbeek, tegen Ja/ia. Hoe zit het? kunt ge nog niet befluiten? j ulia. Ik weet het niet, myn vader! walstein. Hoe bevalt u die duët, Karei ? karel. Moet men my aan alles herinneren, om my te fïreugcr te ftrafFen ! walstein. Breek haar af. karel. Vader! waar zal ik rust voor myn hart vinden! walstein. In de armen van Julia. karel. Indien ik daar niet te rug gefloten wierd. —* Julia! julia. Zyt gy overtuigd dat het u ern.it is? karel. Ik ben geheel de uwe. ju*  6# AFKEER en LIEFDE, julia. Wat zegt myn vader? ratelbeek. My kan het niet Fehelen. j u t, i a- Wel aan, Karei! dan ben ik de uwe. KAREL. Gy zyt de myne! w A L.S TEIN. Bravo, kinderen! FREDRIK. Verloren, alles verloren ! RATELBEEK. Ja, om hem hadden wy ook niet gedacht. FREDR IK. ó! Bekommer u niet om my! ik zal wel een einde aan myn lyden vinden: ik kan ftcrven! WALSTEIN. Dacht ik het niet! daar hebben wy een' tweeden Werther. FRED RIK. Wat zou my aan dit leven bocijen , daar my niets overblyft! WALSTEIN. Hebt gy dan iets verloren, dat gy gistren reeds bezat? EREDRIK. Neen. WALSTEIN. Wel nu, word dan verftandiger: en gy zult nieti verloren hebben. karel. Zou myn broeder myn geluk benydcn? RA-  TOONEELSPEL. 65 RATELS e ek. Julia wordt je zuster: dat is immers ook goed; ten anderen , ik heb onder myn famielje nog meer mooije meisjes: daar zal 'er we! een onder zyn, die je aanftaat. walstein, tegen Fredrik. Myn zoon ! de verftandige troost zich in zyn lot: de dwaas mort 'er tegen. fredrik, na een oogenblik bedenkens. Geluk, myn broeder! Geluk, Julia! met uwe verééniging! wal stein. Dank zy den Hemel! de rede en de liefde zegepralen! karel. Ja, dank zy den Hemel! Ik had geen achting voor de beste helft van het menfchelyk geflacht; maar ik kende haar niet, en ik was ongelukkig!... Thans ben ik gelukkig, daar ik in de armen van de lieve Julia myne dwaling afleg. Beminlyke kunne! hy, die uwe gebreken door het oog van het hardnekkig vooroordeel befchouwt,moge u verachten ; hy, die uwe deugden kent, moet u beminnen. ratelbeek* Dit is een eeuwige waarheid! EINDE. B 65   By den boekhandelaar Uylenbroek, te Arofteldam in de Nes, zyn de volgende beste en nieuwste tooneelftukken , zo in vaerzen als profa, te bekomen. H. Asfchenbergh, De deugdzaame Zoon, tooneelfpel/- : 8 : A. L. Barbaz,Philo£tetes, op het eiland Leinnos, treuifpel - - : 8 : - De Nieuwsgierige, blyfpel • - - : S : - ———— Ericia, treurfp. . . - - : g : . W. Bilderdijk, Edipus, tieurfpel, en brief. - i : 4 : - ■ De dood van Edipus, treurfpel . - 1 : - : - —— Dcukalion en Pyrrha, tooneelituk • - : 15 : - W. Bingley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . - - : 6 : . 1 . De Belagchelyke Tooneelzucht, blyfpel. ••!!«:. I. de Clercq, H. Z. Meriones, treurfpel. . - - : 8 : - Eduard en Eleonora , treurfpel - - : 8 : - Saint Valori, tooneelfpel . - - : 8 : - M. A. de Cleicq, Montrofe en Amelia, tooneelfpel - - : 8 : ■■ Vanglenne, tooneelfpel. . - • : 10 : - ■ ■■' Afweezigheid, tooneelfpel . - - : 8 : - J. G. Doornik, De graaf van Sternfeld, tooneelfpel - - S 8 : w A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize, treurfpel . - - : 6 : - P. G. Witten Geysbcek, De Ongeduldige, blyfpel - - : 8 : - De Franfche helden, treurfpel - - : 10 : - — Catharine, tooneellpel . - - : 10 : - G. ƒ. Hammius, Eulalia MeiBau, tooneelfpel . - - : 12 : - O. C. F. Hoffham , Al ftond 'er de galg op ! blyfpel - - : 18 : - —— De Broek voorfpel . . - - : 6 : - J. Houtman, Thz Irene, treurfpel . . - - : 6 : - ■ Montrofe cn Amelia, tooneelfpel - - : 8 : - ————— De Indianen in Engeland, blyfjel - - : is : - ——— De Doortrapten, blyfpel - - : 8 ; - ——— \» ie is zyï blyfpel. . - - : 8 : - J. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . --:*:. W. Imme, Delia en Adelaïde, tooneelfpel . - - : 8 : - De Weldadige, tooneelfpel . . • - : 6 : - ——— De Verftandige Echtgenoote, tooneelfpel - - : 8 : - ■■ De Jonge Walburg, tooneelfpel. . - - : 10 : - 1 De Edelmoedig- Zoon, tooneelfpel .! - - : 6 : - — Zaïde, treurfpel . . • - : • : - P. J. Kasteleijn, De Matquis de Bouïllé, heldenfpel - - : 6 : . ■ De lufferlijke Kamerdienaai, blijfpel * - : 6 : - , Elfride, treuifjel, pl. . - - : i» : « ———— Codius, treuifpel . . - - : • : i L. J. Lamaifon, Clementine en Desormes, tooneelfpel • • • • C. Loots, Aimotde «n Giontlicid. tonnwlfpti . r - • «►« s  I- tutkcman, Codins, treurfpel ; . ƒ-•*•- ~ ■ Canut, treurfpel . . " '• o • * P. F. Lynflaget, Zoé, tooneelfpel . . . . . 1". ~ A. Maas, De Wantrouwige, blyfpel i -at" - J. Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. Bajazeth, treurfpel . . — De Cid, treurfpel . . — Athalia, treurfpel . . ": \ '. . —— Amelia, treurfpel . . \ . '■ t Soliman ce tweede, blyfpel . ' . '. '■ o • " Cora, treurfpel, pl. . . Coralli, treurfpel, pl. . ' . ! ,5 I H. Ogelwight, fun. Men doet wat men kan, "bi. - . ': 6 : - ~~~ De Verbeterde Dwaas, blyfpel - - : 6 : - 1 ' ~ Waldheim, tooneelfpel . - - : ia : - ~~ De Vrindenraad, tooneelfpel - - : ia : - ~~ Louife en Volfan, tooneeifpel - - : r : . P. Pypers, Merinval, tooneelfpel . . - - : io : - *~*~! De Graaf van Comminge, tooneelfpel - - : 12 : - — Laufus en Lydia, treurfpel, pl. . - - : 12 : - B. Rekker, Benjowsky, tooneelfpel, met muzyk. - - : ia : B. Ruloffs, W illem Teil, treurfpel, pmrt. . - - : 12 : - ' Fredrik van der Trenck, tooneelfpel - - : 8 : - J. Starrenburg, Apollo in Dordr. en De Zangberg. - - • 6 • P. van Sreenwyk, Leonidas, treurfpel . .-•«•'. P. J. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pl. . - - :' I2 :' . — De Vertrouweling, kluchtig treurfp. - - : la ": - "~~ — De Ware Heldenmoed, tooneelfp. - - : 8 : - ~ Fene'on, treurfpel. . - - : 10 : - TXA. v. d. Wart, Liefde en Grootmoedigh. tooneelfp. - • : 10 1 - —■ ■ Cange, tooneelfpel . . - : 6 : - De Weldenkende Reprefent. toon - - : 6 : - De Schilder, tooneelfpel . - • : 8 : - M. Westernian, Afkeer en Liefde, tooneelfpel. - - : g : Wigcherlink, De Reclufchapen Krygsman, tooneelfp. - - • 8 " N. S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . . - - : 8 : - i. W. Lotiize d'Arlac, treurfpel . - - : 8 : - — Sebille van Anjou, treurfpel . - - : 8 : - ————— Gelonide, treuifpel . . _ . : 8 : Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel . .-"••„ Vlijt doet vorderen, De Gewaende Philofooph, blijfp. - - '• 6 : De Burgemeester, tooneelfpel. . . .»•,•«•:De Slacht-offers von Kloosterdwang, tooneelfpei - - • Tn • Het Weeskind, tooneelfpel . . . - .\ so \ . Van meest allen zyn eenigen voor de liefhebbers op groot papiet te bekomen. Vetfcheiden nieuwen zyn ter persfe" Veertig Kunstprinten voor onderfcheiden tooneclfpellen. Algemecnc Kunittitelt yoqt. allerlei dichtwerken, in 4to. en in ivo.