Illllllllllllll 01 1059 2110 UB AMSTERDAM  888 B 78   BARNEWEL.   BARNEWEL, T O ONEELSPEL, UIT HET ENGELSCH GETROKKEN DOOR DE LA H A R P Ei EN GEVOLGD NAAR HET FRANSCHE, DOOR A. L. li A R B A Z. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. M U C C C.   VOORREDE. Men verwoudere zich geenszins, hóe zeer ik, in de vóórrede van het treurfpel elmihe de vilarez, verklaarde het drama, of tooneelfpel , myn geliefkoosd vak niet te zyn , dat men thans een zodanig ftuk van my in de waereld ziet verfchynen : ik heb het nimmer geladen gehad op het drama in het algemeen , maar op de zotte famenftelfels in het byzonder; op die laffe mengelingen van hoogen treurtoon en lage bcertery ; op die beuzelachtige en in flecht proza gefchreven famenfpraken , die men ten onrechte tooneelftukken noemt ; emdelyk , op die ongcloofelyke opeenftapelingen van gebeurdtenisfen zonder famenhang , en wreedheden en gruwelen zonder waarfchynelykheid, die niet dan walgelyk kunnen zyn voor elk , die een weinig oordeel en 1'maak bezit. Men is 'er hedendaags hoe langer hoe méór op uit om niet het terrible, (verfchrikkelyke,) maar veelal het lïorrible (afgrysfelyke ,) op de fchouwtoonee» len te vertoonen : zeker ! wy moeten van een ander zenuwgeftel en minder aandoentlyk van hart zyn dan onze vaderen waren! * 3 'Et  VOORREDE. 'Er worden in dit tooneelfpel fiechts weinig verwisfelingen van vertooning, hoegenaamd geen rooverbenden , gevechten, verkleedingen , draken, geesten , of wat des meer zy , gevonden , en dus ontbeert hetzelve volftrckr die foort van gewoel, die tegenwoordig zo zeer geliefkoosd word; zodat het misfcliien by lieden van zekeren fmaak onder de ftdle frakken gerangfchikt zal worden. Evenwel, zo 'er voor den denkenden mensch eene andere foort van levendigheid op het tooneel beftaat; zo de woeling der hartstogten daar de wezenlykfte deelneming en aandoening verwekt; dan kan dit tooneelituk ongetwyfeld zich beroemen één der levendigften in dit vak te zyn , en het zal niet anders ftil wezen dan voor de geenen, die Hechts oogen en geen ziel bezitten. Ik vooi my heb ten minste altoos zotlans» over de uitwerking van een ftuk , by deszelft vertooning, gedacht. Ja! hoe vreemd zulks den marionettenbeminnareu moge voorkomen , durf ik ftaande houden dat 'er méér waar gewoel en levendigheid in bajazet, of in amel i a, dan in dok Lours de vargas, of in de dood vak hoi,la, word gevonden. De Franfche dichter van den barnewel weid, ia zvne vóórrede, zeer breedvoerig uit over de fchoonheden , die 'er in het Engelsch ftuk zyn verfpreid , en b;richt in ho« verre hy van hetzelve is afgeweken , om het, zo veel raogelyk , van deszelfi gebreken te zuiveren , en naar de Franfch» kiesch-  O O R R E D £. kieschheid in te riclite:i ; merkende hy tevens aan d.it Mercief, door, in zynen jenneval (*) , de fterke beweegraderen van den Engeifcben fchryver achterwegen te laten , de uitwerking van zyn ftuk merkelyk beeft verzwakt. La Harpe beeft liever gewaagd de ftoute trekken van liet oorfprongkelyke in zyn werk te beboudon , dan de fcboonlieden te misfen , die daaruit waren voortgevloeid. Hoe zeer ik brt ook met dien dichter hieromtrent warelyk ééns ben , en ten volle hulde doe aan de fraaiheden van dit ftuk, heb ik echter niet noodzakelyk gevonden , de omknooping , Men heeft daartoe geen kracht: hy zal de vrindfehap ecren: 'k Vertrouw dit nocli van hem. SORRINGTON. Ja! 'k acht zyn hart, en ftel, Daar't minzame onfchuld kweekt, veel wairde in Barnewel. 'k Zeg méér: toen ik, gebelgd om 't lang afwezig blyven, Hem  14 BARNEWEL, Hem eenigszins zyn' pligt dacht vóór te moeten fchryven, Wat was hy aangedaan! wat fchaamte en eerbaarheid Was op't befchroomd gelaat, zo als 't my fcheen, verfpreid! Ik wilde hem, 'k beken 't,een' verdren aandrang fparen, Eer 't hem bedroeven mogt. Ach', Truman! op die jaren, Waarin het eerbaar rood noch 't aangezigt bekleed, Is dwaling meest zó licht, berouw zó ras gereedl Neen! ik begeerde niet van dat gevoelig harte Een fchuldbekendtenls, te veel verzeld van fmarte. 'k Had me alles van 't gevoel dier misgreep reeds vóórfpeld, Maar hy verergeit haar, verr' dat zy word' herfteld. Zo ik my niet bedrieg, doet hem de liefde blaken: Die neiging is geenszins 't geen ik in hem moet laken: Zy voegt de jeugd zeer wél, befchaaft die inenigwcrf, En geeft 'er luister aan, verr' dat zy die bederv'; Decs fpringvcèr houd de ziel te fterker opgetogen, Vervult het hart met moed, verheft het denkvermogen, Veredelt zelfs natuur, die zy naar't goede leid Door 't zagtfie dwangjuk, dat haar immer word bereid, 't Hangt all' van 't voorwerp af, waaraan we ons overgeven; Eene eerste kcuz' van 't hart bepaalt ons lot voor 't leven. De keuz' van Barnewel fchynt niet gelukkig, want Waaróm haar u ontveinsd, ftrekt zy hem niet tot fchand' ? 't Is aan een' boezemvrind dat wc onze liefde ontvouwen '• De ziel vind een behoefte in uit geheim vertrouwen; En  TOONEELSPEL. 15 En als ons hart voor 't eerst in tedre neiging blaakt, Is 't aan de vrindfehap dat men 't ju'gchend' kenbaar maakt. Men zegt dat Betfys fchoon door hem word aangebeden. tr'jman. Hoe! Betfy! Weet gy dan..? sorrington. 't Ontroerde my met reden, Dus zocht ik méér bewys: ik deed zyn fchreên bcfpièn: Hy is thans nóch by haar. truman. Ach! moet uw jeugd zich zien, Rampzaalge Barnewel! in zulk een' valftrik leiden!... Men hoort van Betfy reeds een fiecht gerucht verfpreiden: Zy, jonge weduw', van geboorte en goed ontbloot, | Nam toevlugt, zo men zegt, tot middlen vuig en fhood; Zy fchynt eenvouwdig, maar door list en looze treken, Verleid de harten door haar gaven en gebreken, Munt in die kunstgreep uit, op ons zó groot van kracht, Waardoor ze een liefde veinst, die zy te ontfteken tracht, 't Beklaag myn' vrind , zo zy, betoovrend' zyne zinnen, In de eerste zwakheid zyns gemoeds, hemmogtverwinnen: Wat kan zy dit gezag misbruiken tot zyn' val' sorrington. Men keere in tyds een drift, die hem vervoeren zal. Zyn oom, wiens hoop hyis, heeft,fintszynkindfchedagen, Hem  i6 BARNEWEL, Hem aan myn zorgen en beftiering opgedragen, En fmaakt, ontflagen van den handel, thans de rust, Die, na véél' jaren vlyts, ons hart verftrekt tot lust. Die brave gryzaart flyt, by Windfors bosfchen, 't leven, In 't aangenaamst verblyf, en'aan zichzelv' hergeven; Hy leeft daar van gewoel en zorg en kwelling vry, En 't lot van Barnewel heeft hy betrouwd aan my. 't Vereert my dat ik my die achting zag betoonen, En ik kan dit alleen door mynen yver loonen. Tot hiertoe bragt zyn neef, oplettend in zyn' pligt, Het éérst zyn rekenwerk my vlytig vóór 't gezigt: 'k Vraag thans 'er vruchtloos naar ;gy, fla daarop uwe oogen; Gelei dien jongling weêr, met wien ik ben bewogen. Geloof me, ik min hem teer: ja, ik had zelfs gedacht.., Kan 't zyn, ö dwaze jeugd! dat gy 't geluk veracht ? Wat word uw fchoonfte tyd verkeerd in acht genomen!... Ga, brave Truman! ga, doe hier myn dochter komen. TWEEDE TOONEEL. SORRINGTON. Ik zie haar, fints een' tyd, docr heimlyk leed gepynd, Dat haar gelaat en geest verdonkert, naar het fchynt. Het is of alles thans, wat my hier komt vóór de oogen, Met eerie wolk van rouw zich aklig vind omtogen! DER-  TOONEELSPEL. ï? DERDE TOONEEL. SORRINGTON, LUCIA. SORRINGTON. Myn dochter! 'k ben op 't hoogst van uwe zorg voldaan: Gy weet, u gaat alléén myn huisbeffiering aan; Ja, gy alléén , fints ik uw moeder heb verloren, Hebt, op zyn' ouden dag, uw' vader troost befchoren. Dat ik u vreugd verfchaffe acht ik dus myne taak: Ik roep rondom u heen al 't wacreldfche vermaak; Men mint, men zoekt u aan, en alles wat in Londen Bchaaglykst zich vertoont word aan myn' disch gevonden ; Veel mans, van allen rang en allen ouderdom, Beyvren zich voer u, en \-olgen u alöm. LUCIA. Wat gaven my door u ook worden toegefchreven, Waarom wilt gy my de eer van hun bezoeken geven ? Zy doen u allen recht; een ieder acht u hoog ; En uwe onthaling is verëerend in hun oog. SORRINGTON. Ach, kind! die Waereld, die, totwisflingfteedsgenegen, Het vlugtig fchynbeeld van 't vermaak volgt allerwegen, Dryft mynentwill' zó verr' haar gunst en achting niet, Dat ze, in zyne eenzaamheid, een' gryzaart toevlugt bied. B Zy  18 BARNEWEL, Zy vreest te dcelen in de kwelling myner jaren. Helaas! wanneer de tyd zyn kracht ons doet ervaren, Als hy de waereld zich van ons verwydren doet, ó Waarde Lucia! wat is het dan niet zoet, De geenen, wien een wet, hoogst dierbaar, wil verbinden Tot fteun des ouderdoms, rondom zich heen te vinden! Myn dochter! 'k wensch dat ik dat heil u duurzaam maak', Waarvan ik Haag, met u, de zoete vruchten fmaak; U, eer ik fterv', te zien in d'arm van een' behoeder, Als zegenryke gade en zegenryker moeder, Opdat gy 't heilig recht en 't ftreelend goed geniet', Het welk natuur zó mild aan reine harten bied! Zeg my of, in dien drom, waarvan gy zyt omtogen, Geen voorwerp de aandacht trok van uwe oplettende oogen ? Verzaak uw wenfehen niet, maar dat uw fchroom verdwyn'; 'k Weet geen partyën, die voor u te fchittrend zyn: U mogt ik Hechts tot vrucht van mynen echt verwerven: Natuur en ook myn hart doen u myn fchatten erven; Uw rykdom is zeer groot; en ik zie, keer op keer, Op nieuw my aangezocht dat ik uw hand vereer'. Doch uwe keuze alléén moet hier uw lot bepalen , En zonder uw befluit kan niets my overhalen; Ja niyn gezag op u is flechts het vleijend recht Dat aan uw' hartewensch myn zegel word' gehecht. L V-  TOONEELSPËL. i$ LUCIA. Bcfchik van Lucia. 6 Ja! door 's vaders goedheid Vind ik, noch ieder' dag, in zyn gezag méér zoetheid; Verzaak uw magt geenszins: zy word door my geëerd: Ik niet gehoorzaam zyn, daar gy myn heul begeert! Ik onderwerp aan u, veel méér dan ik ervaren, De blinde eenvouwdigheid en van myn hart en jaren. Het oudeiiyk gezag moet ons met recht gebiên: Wy kunnen minnen, ja! maar gy, gy kunt vóórzien. SORRINGTON. Die jonge baronnct, die ridder, fraai van zeden, In zyn geboorteplaats ten top van ftaat getreden, Dunkt my dat, meest van ah', in u behagen vind... Bedenk, ik nel flechts vóór, 'k beveel u niet, myn kind! LUCIA. Dewyl myn vader dan goedwillig wil gedoogen Dat myn ge':eele ziel zich blootftclle aan zyne oogen, Beken ik dat de geen, die ooit myn kctiz' bepaalt, Geen aadlyk heer zal zyn , die weidsch met tyteis praalt, En, trotsch op zynen naam, dien hy verkoopt, zou denken, Als hy myn goed ontfing, zyn aanzien noch te krenken. De handcldryving is myn lust, al 't geen my fmaakt: 'k Waardeer myn' vaders ftaat, die hem gelukkig maakt. Ik voeg hierby, en hoop uw teêrheid te ondervinden, Dat ik wellicht myn jeugd te ras zou zien verbinden; B 2 'k Be-  ao BARNEWEL, 'k Beproevc alvorens zelf myn reden en gemoed : Vaak is het eerst gevoel een dwaling, die men voed. Ik wcnsehte dat die keur, die gy my gunt bydezcn, Van ieder wierd geroemd en uwer waard' mogt wezen. sorrington. Ik ftem uw oogmerk toe : 't vóórfpelt my alles goeds ; 't Is waar, uw jeugd, myn kind! cischt juist niet zo véél fpoeds; Maar, zeg, waarom 't verdriet, dat gy, zo 't fchynt, moet draHet fchoon verduistert van uw blyde lentedagen? (gen, Wie toch bedroeft uw hart ? waaruit ontftaat uw druk , In 's levens ochtendftond, het tydperk van geluk ? De geen, die 't leven kent, moog' vaak tot droefheid neigen, Ze is, waarde Lucia! niet aan uw jaren eigen , Waarin men véél begeert, en weinig dóorzigt heeft. lucia. Uw dochter, die by u op 't hoogst gelukkig leeft, Bekent u hoe 't vermaak, gezocht door't jeugdig harte, Somtyds, als véél te woest, haar ziel vervult met fmarte. De waereld baart me een walg, en boeit me aan zich niet, neen' Licht dat een klein bedwang, of wel wat moeilykhcên , Een wolkje van verdriet verfpreid heeft op myn wezen: Uw vaderlyke liefde ontdekk' dit zonder vreezen. 't Stel boven al 'tvermaak, datftreelendstword befchouwd, Dit uur, waarin myn hart met u zich onderhoud. ton-  TOONEELSPEL. 21 SORRINGTON. Uw tederheid verrukt me; ik word van vrees ontflagcn... 'k Heb óók myn hartzeer. LUCIA. Gy! SORRINGTON. 'k Moet Barnewel beklagen : Zyn handel jegens ons baart my den felften rouw. LUCIA. Myn vader! ach!., hy is gevoelig, u getrouw... En zal weldra gewis weer tot zichzclven keeren. Hy weet noch niet hoe fterk ons zyn gedrag moetdeercn. SORRINGTON. Hoe, u! LUCIA. Kan dat belang, dat ge in hem fielt, aan my Dan onverfchillig zyn ?... Tot dezen dag heeft hy Uw zorg verdiend, en hy waardeerde in u zyn' hoeder, ik, met hem opgevoed, bemin hem... als een' broeder. SORRINGTON. Ach! mooglyk kon hy zelfs... Wistgy, ondankbredwaas ■' Hoe dierbaar gy my waart! en wat ontwerp... Helaas! Het is in rook vergaan: de hoop is gantsch vervlogen. Ach ! wat al dwalingen brengt ons 't verfchiet vóór de oogen'. Hoe dikv\7ls moet men zien dat vruchtloos onze pligt Het all' tot 's naasten heil en tot ons heil verricht l Vaar wel, myn dierbaar kind ! B 3 VIEK-  sa BARNEWEL, VIERDE TOONEEL. LUCIA. Wat heeft hy my doen hooren! Hy fprak van zyn ontwerp... maar, 't komt my klaar te voren • Wie anders... ? V T F D E TOONEEL. LUCIA, POLLL LUCIA. Polli! ach! kent gy 't geluk reeds, dat Myn vader, in 't geheim, aan my befchoren had? Wat heeft myn liefde zyn befluit naar wensen gevonden!.. Hy zcide me alles niet; maar 'kmogt zyn ziel dóórgronden: Hem had hy my beftemd! POLLI. Wicn? Bamewel! zou hy...?' LUCIA. 6y ziet myn' geest verrukt, en vraagt gy 't noch aan my! Ja! 'k had, aan hem gepaard, myn' heilftaat zien beginnen... Ach! wat begoogcheling vervoert alsnoch myn zinnen! Wat baat me of vaders keur myn oogmerk ftemmen zou' Of hy in zyn gemoed, befchikkend' van myn trouw, Den fterfling noemde, die te véél my kan behagen ? Het hart van Bamewel was my niet opgedragen! Daarin ontbrak my die bekendtnis, die ik zocht; Aan  TOONEELSPEL. 23 Aan zyn be fluit alléén vond ik myn lot verknocht. Wat zeg ik ! al myn ramp zy ongeveinsd beleden: Indien myn vader, in zyne eerste tederheden, Zyne ydle wenfehen tot dat huwlyk had betoond, Met bittre weigring had de ondankbre hem beloond! POLLI. Gelooft gy hem in ftaat...? LUCIA. Wat zoude ik my misleiên ? Wat toch beproeft men niet om noch zichzelv' tevleijen? Wat zegt een hart zich niet, dat flcchts te dwalen tracht, Ten voordeel' van een keuz', die 't zich geoorloofd acht ? 'k Verfta, veel méér dan gy, 't bedriegen myner zinnen; Maar twyfiing geld niet meer: 'k zie hem eene andre minnen; Hy heeft zyn' eersten wensen eene andre toegewyd: Ik achtte my dien waard', ó Rasvervlogen tydl 6 Blyde dagen, als we in kalmte en onfchuld dcelen! Wat zoetheid mengde zich by myne kinderfpelen! Hoe licht, altyd by hem, gewende ik myn gemoed Aan eenen liefdetrek, dien ik te fmartiyk voed!' Voor my zag ik, allengs, fteeds vóór myn' vaders oogen De gaven zyner jeugd en inborst opgetogen; En wy vermengden ftaag, na leerzaam vlytbefteên, Vermaken, zorgen, wil en wenfehen ondereen. Hoe hoog waardeerde hy die lieve en tedre leiding, B 4 Die  24 BARNEWEL, Die lichte gunsten en bekoorlyke ondcrfchciding, Die onze ziel alsdan, daar 't reinst gevoel haar ftrcelt, Terwyl zy die niet telt, onfehuidig mededeelt! Wie dacht my niet bemind! Wat vond ik my bedrogen J Wat trof me een wreede flag, toen ik hem , door't vermogen Van Betfys listigheid, aan haar vond vastverknocht! Tot dien tyd wist ik niet wat hy op my vermogt: Achi zyn verandring was 't, die al te laat my leerde Met welk een' indruk hy myn neiging overheerde; En liefde, my byna verplettend' door haar juk, Had daadlyk in myn oog 't gelaat van''t ongeluk. Zy wilde deze ziel, misleid in 't heilbcdoelcn, Alléén den minncnyd en wanhoop doen gevoelen; En, ach! ik heb geen kracht opdat ik my ontboeij' Aan dat vernedrend juk, dat ik met recht verfoei! POLLI. Gy vreest misfehien te véél een dwaling, ras geweken. Zo 't waar is dat fints lang zyn liefde u was gebleken... LUCIA. Neen! 'k zie nu dat de knoop, die hem weleer verbond, In vrindfehap, in gewoonte, en anders niet, beftond. Zo hy Hechts ontrouw waar', zou 't my tot troost verftrekken; Maar Bamewel, wiens aart ik duidlyk kan ontdekken, Eénsfiags ontgloeijend' door een vuur, dat hem vcrfiind, Had, eer hy Betfy zag, voorheen noch nooit bemind! Een  TOONEELSPEL. 25 Een hare gelyk het zyn, zó teer, zó licht te ontroeren, Kweekt diep een eerst gevoel, Iaat vreeslyk zich vervoeren. En ik bragt dan in hem dien liefdegloed niet voort! Ja Lucia heeft min' dan Betfy hem bekoord ! Die vrouw, gelyk gy zegt ^fteedsvalsch- enlaagheid eigen, Weet loos een' minnaars hart ftraks naar zich toe te neigen, Befteed tot haar belang de driften, die zy voed, En kent vooral de kunst hoe zy verleiden moet. Wat fteldc ik tegen 't fchoon, door haar gewis bezeten, Dan wenfehen, lang veracht, en zorgen, lang vergeten, Een droef verflagen hart, dat ftil zyn leed verdraagt, Verr'van d'ondankbren zucht, zich nooit aan hem beklaagt? Somwylen echter, ja, durf ik voor vast bepalen Dat eene zuivre liefde éénmaal zal zegepralen, Dat Bamewel éénmaal, tot my te rug gefpoord, Noch zelf gevoelen zal dat my zyn hart behoort. Ik roep, ik fpreek hem toe... ach! weet ik!... Waar verholen, Ontvlugt ge, ó wreedaart! my ? wat doet, verblind, u dolen ? Wat volgt ge een voorwerp, dat in fnoodheid zich verheugt, Verlagende uwe ziel en tevens uwe deugd? Wat knoop kan de onfchuld en de boosheid faanwergaêrèn, De oprechtheid en 't bedrog , de liefde en woeker paren ? Haast bloost gy om een' band, dien elk met recht veracht, Daar 't hart van Lucia noch fteeds uw hart verwacht. ij pol.  aö BARNEWEL, POLLI. Mogt Bamewel, verlicht in 't geen hy heeft misdreven, De rust, die hy u roofde, aan uwe ziel hergeven! Maar, zo hem niets ontrukt aan zyn' te dwazen gloed, Zal uwe boezemfmart dan eindloos zyn gevoed? Zyt gy u niets verpligt, en ook uw" vader tevens? Tracht gy naar geen geluk, op 't verder pad uws levens ? AH' die vermaken, fteeds omringende uwe jeugd, Bevryden u misfehien van zo véél ongeneugt'; En, daar de liefde u met den fchoonften prys blyft frreclen, Omringt ze uw fchreden ftaag met feesten en met fpelen. Wat weigert ge u daaraan ? LUCIA. Wilt ge, in myn' droeven ftaat, Dat ik zal koeren tot die waereld, die ik haat? Door 't woelend, woest vermaak dier groote vrindenkringen Voelt een verliefde ziel zich in haar neiging dwingen, 't Is in uw' boezem liefst dat ik myn zuchten flaak; Ik min veel méér myn fmart dan hun gewaand vermaak. Helaas! laat my niet meer van feest, of bruiloft, hooren: Alléén voor BarneWel dacht ik te zyn geboren, Te leven op deze aarde; en, is 't een ydle waan, 'k Doe afftand van 't geluk, als ik hém af moet Haan. Einde des eersten bedryfs. TWEE.  TOONEELSPEL. 27 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. BARNEWEL. Zie daar't vcrblyf, dc wieg van myne kindfche dagen, Die, ia myn tedrc jeugd, myne onfchuld kon behagen, Waar 's eedlcn meesters zorg my fteeds verbonden heeft, En waar ik lang in vrede en deugdzaam heb geleefd! 'k Moet thans dit oord ontgaan... 'k moet me alles hier onttrekHelaas! zou ik dit huis, zó eerbiedwaard', bevlekken ? (ken: Hoe zou ik, niet bevreesd om 't geen ik heb begaan, Het oog van Sorrington en van myn' vrind weêrftaan? Hoe zou ik Lucia, die fchoone, kunnen tergen ? Laat ik myn wangedrag en myne fchand' verbergen By 't wreede voorwerp, dat voorzeker my te méér, Om 't geen ik voor haar deed, moet minnen dezen keer. Myn liefde en ongeluk, 't llcept me alles aan haar voeten : Ik zal, vrywillig flaaf, myn keten torsfehen moeten. Wat zeg ik! heilryk noch, zo my, tot laatften flag, Myn boei niet word ontrukt door een ontmenscht gezag!.. Ontzinde! ach! keert myn ziel, zó verr' verleid, niet weder ? Hoe! ik bemerk den poel, en ftort 'er my in neder! Wel! verr' dat ik dien vreeze, en my dus zou behoên, Vloek ik de hand, die my hem wil vermyden doen... Van  a8 BARNEWEL, Van waar toch 't vreemd gevoel, dat, Hemel! my doet blaken ? ö Wondrc mengeling van fmaiten en vermaken! Hoe toch verbinde ik, door myn fombre drift verleid, En liefdes zoet genot en wroegings yslykhcid? Waarom is 't voonverp, dat ik my zie wetten geven, Zó hoogst noodzakelyk en voor myn hart en leven, Dat ik het all' verlaat, en 't alP haai- fchenk ten deel? Bcftaat 'er Hechts één heil, waaróm kost dat zo véél? TWEEDE TOONEEL. BARNEWEL, TRUMAN. TRUMAN. Daar is hy. 't Kwynend hart is op 't gelaat te lezen. ' BARNEWEL. 't Is Truman: ja hy zoekt me— ik lidder voor zyn wezen; 'k Ducht hem te fpreken. Ach! nooit was 'er iets voorheen, Dat my moest blozen doen, als ik vóór hem verfcheen. TRUMAN. Uw afzyn, Bamewel! verwekte hier véél fmaite. BARNEWEL, ter Z-jclc. Hoe hem de fmart ontveinsd, die ik thans voed in 't harte ? TRUMAN. Ach! gy bezeft geenszins hoe fterk men u hier mint.... Maar, 'k hoor gy antwoord niet... Onthaalt gy dus een' vrind, Die,  TOONEELSPEL. 2j> Die, inderdaad oprecht, voor u getrouw blyft waken? Moet uw gelukige aart zich dus onkenbaar maken! BARNEWEL. Het is noch naauwlyks dag: van arbeid afgefloofd, Zeg wie, reeds in dit uur, u 't zoet der rust ontrooft? TRUMAN. Steeds wachtende op uw komst, heb ik geen rust genoten. BARNEWEL. Waaruit is dat belang, dat ge in my ftelt, gefproten? TRUMAN. Bemint uw hart mynoch, en gy gevoelt dit niet? BARNEWEL. Licht dat ge uw goedheid ééns verkeerd beantwoord ziet. Uw vrindfehap is gewis een weldaad, my bewezen: Ik kan die weldaad-licht onwaardig zyn nadezen... 't Is mooglyk beter dat ge uzelv' zó verr' verwint, Dat ge afftand van my doet, en my niet meer bemint. Vergeet d' elendigen, dien ieder moet ontvlugten, En die geenszins verdient dat gy om hem zoud zuchten. TRUMAN. Ondankbre jongelingl wel nu! gy word voldaan: Ik zal uw' wreeden raad in 't minst niet wederftaan; Ik ben niet meer beftand voor uw beleedigingen, En ik zal thans myzelv' om u te ontwyken dwingen... Vaar wel!... Ter  30 BARNEWEL, Ter zyde. Maar, zyn gevaar word my op 't klaarst vertoon». Acht in rampzaligen moet alles zyn vcrfchoond. JTy keert weder. Ik wil, ö Bamewel! my aan uw' fmaad niet ftooren : De taal van uw gemoed heeft zich geenszins doen hooren: Daarop beroep ik my. barnewel, teder. Hoe! 'k zie u weergekeerd! truman. Beloof me, op uwe trouw, dat gy me altoos waardeert. barnewel, hem zyne armen toereikende. Welnu! omhels dien vrind, ten prooije aan allefmarte;] Omhels vry Barnewel: zo véél 't rampzalig harte, Dat voor de deugd, voor zich, voor elk verloren is, Zichzclv' behooren kan, behoort het u gewis. truman. Wat zyn uw rampen toch? breng my die vry ter ooren. barnewel. 'k Acht uw gehoor te rein, om die te kunnen hooren. Dat ik 't geheim myns ramps, myn wanhoop vry bchou'. Myn lot eischt dat ik u nadezen nooit aanfehouw'. Dit onderhoud is 't laatst, waartoe ik ben genegen: Ontfang dan myn vaarwel, en groet van mynentwegen Uw* meester, ook zyn kind.... TRtf-  TOONEELSPEL. 3l TRUMAN. Ach! 't is tc véél: gy zult Dit al tc wreed befluit in 't minst niet zien vervuld, 'k Wil u verlichten, u, zó blind en onvoorzigtig; En zo ik langer zweeg, achtte ik my medcpligtig. Wyt Betfy uw verderf. BARNEWEL. Hou op. Zo gy den gloed, De tedrc zwakheid kent van myn verliefd gemoed, Weet gy hoe zeer die vrouw myn zinnen kan bekoren, Spreekt gy me aldus van haar? TRUMAN. 't Zal u misfchien verftooren, Maar 'k yver u ten dienst, daar ik myn' pligt betracht. Gy mint haar dan ! BARNEWEL. Ach! nooit bezeft ge in volle kracht Dat herig mingevoel, waarnaar myn hart thans luistert. Dat overheerfchend fchoon, het welk aan haar my kluistert, 'k Zweer, met herhaalden eed, dat ik haar fteeds aanbid, Daar ze op myn levenslot het" heiligst recht bezit: 'k Ben alles haarverpligt Eer zy my vóórmogt komen, Had ik noch aardsch geluk, noch aanzynooit vernomen; 'k Sleepte in verveling, in een koele en logge rust, Myn leven nutloos voort, welks vuur was uitgebluscht. De  3a BARNEWEL, De eerste aanblik van haar oog kon, als een vlam, me ontvonkei En 't was of voor het eerst de ziel my wierd gefchonken' TRUMAN. Maar, had gy niets gezien, dat opwoog tegen haar? En Lucia... BARNEWEL. 'k Wierd niets dan Bctfys fchoon gewaar. Zy toont een mengeling van alle aanminnigheden, De onvergelykbre gaaf van harten te overreden; Ze is door bevalligheid, door liefde als opgekweekt, Die op haar lippen lagcht, en in hare oogen fpreekt; Elk moet haar in de kunst van teer behagen wyken. 'k Erken dat Lucia een zedig fchoon laat blyken: 'k Stel dit op hoogen prys, en lang bond reeds voorheen De zuivre vrindfehap ons, met zagten band, aanéén; Maar wat verfchiit dit by die dronkenfehap der zinnen, By die vemikkingen, ontftaan door 't vurig minnen, Waardoor elk oogenblik dat van vermaken is, Van wenfehen, hoop, of vrees, of van gchcugenis! Ja, liefde, liefde alléén weet aan het gantfche leven Een' indruk van belang, die 't dierbaar maakt, te geven, Zorgt dat het, zelfs in leed, iets aangenaams bevat, En geeft elk' levensftond een' prys, dien hy niet had. Waardeert men ooit te véél het voorwerp, welks vermogen, Welks byzyn onzen geest zó teer houd opgetogen, En,  TOONEELSPEL. 33 En, biedende aan 't genot een ons befchoren goed, Ons 't heil van ons beftaan in 't einde kennen doet? Dus fchets ik Betfy my. TRUMAN. Zo ik u moet gelooven, Waarom kan dit verdriet dan toch uw vreugd verdooven? Dat heil, door u gemaald, dat zoet der liefdcfmart, Is dan flechts in uw' mond, en geenszins in uw hart? BARNEWEL. Vergeefs belet ik u in myn gemoed te lezen: Ze is zó gelukkig niet als zy verdient te wezen; En dat een nydig lot aan Betfy firekt tot pyn, Moest in myne oogen haar noch treffender doen zyn. De zwakke word verdrukt; en vrekke bloedverwanten, Een voogd, die, loos en wreed, zich tegen haar durft kanten, Betwisten haar alsnoch het overfchot van 't goed, Door haar' gemaal verteerd in weelde en overvloed. Het recht is traag van gang, onzeker in 't beflisfehen: Zy leeft bekrompen, daar zy de uitfpraak noch blyft misfen. Welk een bekendtnis! met wat moeite ontging die haar! Ik wierd behoeften, die ze ontveinzen bleef, gewaar. Zelfs toen me een vrind by haar geleidde, ontdekte ik fpcedig Dat eenig leed haar kwelde, als anders méér zagtmocdig: Zy, treurig, en met vrees en achterdocht belaên, Zag alle meniehen toen als onderdrukkers aan. C Met  34 BARNEWEL, Met moeite drong ik haar my vóór haaroogteaanfchouwen. En 't hart te ontlasten van onbillyk wanvertrouwen. Rondborstig, vol van vlyt, fteeds lettende op haar' zin, Stortte ik haar hart in 't einde een zagter neiging in: Zy onderfcheidde my van al dat aantal ihooden, Die, gretig, om belang, haar valfche vrindfehap boden: 'k Beminde, en wierd bemind; en, fints dienblydendag. Erkende myne ziel Hechts liefdes hoog gezag. Tot Betfys welzyn, om haar fmart te zien verdreven, Had ik gaarne al myn bloed ten onderhand gegeven; 'k Deed méérder... Hemel! ach! 'k heb my verlaagd: wat feit Dorst ik...! Kon ik, ö God ! fteeds in vergetelheid De vuige dwaling, die ik eeuwig vloek, bedelven!... 'k Spaar een bekendtnis, u zo gruwzaam als myzelven; En ik behoef geenszins, opdat myn fmart vermeêr', Dat uwe blos myn hart zichzelf te doemen leer', 't Zegge u genoeg dat ik nooit vóór myn' meesters oogen, En zelfs niet in dit huis, weèr zal verfchynen mogen. Ik wacht voortaan noch hulp, noch deernis in de elend': Myn oom, tot wien- ik my waarfchynlyk had gewend, Ten val van Betfy wis door de afgunst aangedreven, Myn oom verbied my haar te aanfehouwen van myn leven. Maar, geen barbaarsch gebod bedwingt en overheert Dit hart, voor haar gevormd, dat zyne keuz'waardeert, Dees ziel, ftandvastig in 't ontwerp, door haar verkoren : Of  TOONEELSPEL. 55 Of Betfy, of de dood! dit lot is my befchoren. truman. Uw rede, al 't geen gy meld heeft my verzet doen fiaan: Aan dit oplettend hart is niets daarvan ontgaan. 'Je Herken in uw gedrag, vóórziende uw geestverblinding, Al 't wis gevolg van liefde en weinige ondervinding. Ik toon u deernis: door 't verergren uwer pyn, Door 't wroeten in uw wond' moest zy genezen zyn; Maar thans is 't noch geen tyd: myn yver is te vreden, Als hy van 's afgronds boord u thans te rug doet treden, Opfchortcnde een vertrek, dat ik fteeds laken zal, En de eerste ftap zou zyn tot uw' gewisfen val. 'k Begryp de reednen klaar, die gy my vreest te ontdekken: Uw vrind geeft u zyn woord u dat gevaar te onttrekken, Maar, duld dat ik een poos, eer dat men iets verricht', Uwe aandacht vestige op een twyfling van gewigt: Zo Betfy u bedroog ! barnewel. Hoe, Truman! welkeen rede! truman, op eene meer overdachte en nadrukkelyke wyze. Zo Betfy u bedroog! barnewel. Verfcheur, verfcheur, ówreede! Dit hart, dat, ongeveinsd, aan u zich heeft verklaard! Is dit nu de onderftand, dien me uwe trouw bewaart? C 2 , He-  36 BARNEWEL, Helaas! was 't niet met recht dat myne wederftreving Het O-ogenblik verfchoof van zulk een kennisgeving ? Hoe! ik erkende dan (want gy hebt wél verftaan!) Dat ik van eer en pligt en deugd my dorst ontdaan, Alléén om 't voorwerp, dat myn leven heeft in handen; Dat Betfy dit gemoed, dat haar aanbid, doet branden; Dat, als ik, om die drift, alle andre zorg verban, Eén lonk van Betfys oog my ftraks vertroosten kan! En wilt gy 't eenigst goed, dat ik geniet, me ontrukken! Wilt gy my met zó wreed en gruwzaam denkbeeld drukken! Gy ftelt het vóór myn oog, eischt dat ik daarop lett', En brengt my 't nochmaals vóór, opdat ge my verplctt'! Gy wilt dat Betfy my bedriegt, dat ik zal fneven! Want twyfel hier niet aan, 'k durf u te kennen geven... 't Zelfde uur, als ik vernam dat zy my loos verraad... Verraden!.. Wreedaart! ach! kunt gy Wel, zonder haat, In myn gevoelens thans zo véél als ik ervaren, Aan 't hart, dat u bemint, de dood zo gruwzaam baren! TRUMAN. 't Zy verre, 6 Bamewel! dat ik uw fmart vergroot': 'k Ontzie uw dwaling noch, en denk aan uwen nood. Vertoef: gy moet, myn vrind ! geenszins dit oord ontfnellen: Gy Ziet, noch binnen 't uur, al uwen ramp herftcllen; Beloof, my weer te zien, en dat gy niet zult gaan. BAR»  TOONEELSPEL. 37 BARNEWIL Helaas! ik hoop niets meer; maar 'k dien het toe te fiaan: Ja! ik zal u herzien. TRUMAN. 'k Ontfang uw woord bydezen. Geloof dat ook het myn' geen ydle klank zal wezen. Ja, waarde Barnewel! vertrouw dat ge in het end', Behalve uw' liefdeband, noch andre banden kent, Noch grooter pligten en noch meerder zielvermaken. Zorg dat uw minnevlam, in haar verteerend blaken, Uw hart niet toefchroeije, en voor andre neiging fluit'; Eéns heeft, vertrouw dit vry, een' minnaars dwaling uit. Denk wat ge uw' tedren oom verpligt zyt, ja den vader Van Lucia, haar zelve, en mooglyk my te gadcr, My, die uw' ramp beklaag, u van verwyt bevry. Zoud gy bcfluiten ons niet meer te minnen? gy! 't Stelt alles hier belang in 't heil van uwe dagen. Helaas! verzaak niet, om 't onzinnig lustbejagen, Dat ons zó vaak bedriegt, zó vaak ons fmart bereid, De vrindfehap en de deugd, wier ftcm ons nooit misleid! BARNEWEL. 'k Waardeer u al tyd hoog; maar, daar me uw ftrengheid griefde, Hoon' ze in 't vervolg niet meer het voorwerp myner liefde; Verdruk niet meer een hart, dat ge uw vertroosting bied; In 't kort, fpreek tegen my tot Betfys nadeel niet. C 3 Acht  38 BARNEWEL, Acht ook niet mogclyk dar ik, zó laag nadezcn, Voor 't goede, aan my betoond , ooit zou gevoelloos Wezen; En denk dat, dezen dag, nu ik hier 't all' verlaat, Dit oord zelfs méér dan ooit my noch ter harte gaat. Hy vertrekt. DERDE TOONEEL. TRUMAN. Wat is zyn ziel verleid! Hoe mocilyk is 't bevrydcn Eens fiaafs, die, wreed verblind, voor zyne boei blyftftrydcn , Die, door de hulp getergd, hem minzaam toegcbragt, De ketens woest omhelst, die hy te fleepen tracht! Ontzien we een oogenblik zyn zielsbegoogchelïngen. Gelukkig dat hy my in zyn gemoed liet dringen, 't Welk, overlaèn van drift, daar 't zyn geheim verbreid, My heeft doen kennen tot hoe verr' hy wierd verleid! Wat is zyn zwakheid wreed! wat baart zy me eene ontroering! 'k Herken de liefde in al hare eerste geestvervoering; Ik vreesde haar geweld : ware ik te verr' gegaan, Had ik hem al te ras de waarheid doen verftaan, Zó is 't verliefd gemoed in zyne grilligheden, Dat hy zelfs van een' vrind geen diensten had geleden. Kom, zien wy Lucia... Rampzaalge! ach! waaróm vlied Gy hier 't naby geluk, dat ge u omringen ziet? Wat lot is 't, dat gy zoekt! wat lot kost gy niet finaken!.. Lu»  TOONEELSPEL. i9 Luciaas edel hart... haar al te teder blaken... Haar zy een onheil, dat zy wis herftelt, bericht: Dus redde ik Barnewel, noch éér ik hem verlicht'! V I E R D E TOONEEL. LUCIA, TRUMAN. LUCIA. Gy ipraakt met Barnewel! TRUMAN. Zyn ongeluk en finarte, Mejuffer! gaan u wis, zowel als my, ter harte. Schoon ons zyn misgreep, zyn verdwaling, deernis baart, Het ond«rhoud daarvan ware u te veel onwaard'. Zyn ziel, nochtans, die aan de deugd was opgedragen, Hoe zeer een wyl verleid, liet zich noch niet verlagen: Men wyst hem licht het fpoor tot zynen pligt weêr aan; Maar voor altoos mïsfehien zal hy dat fpoor ontgaan, • Zo gy, door, als voorheen, een tedre zorg te voeden, Hem eene hand niet reikt, die thans hem moet behoeden. LUCIA. Wat kan ik voor hem doen ? wat of uw oogmerk zy ? Helaas! zyn levenslot hangt geenszins af van my! TRUMAN. Och! dat hy had gezorgd naar zulk een heil te dingen! \ Ik heb den ftaat bezien van zyne rekeningen: C 4 'k Vond  4Q BARNEWEL, | 'k Vond daar een gaping in, (vraag my niets meer hiervan,) ' Die hy my heeft bekend, maar niet hertellen kan. Getroffen door dien ramp, en om zichzelv' verlegen, Ontvlugtte hy dit huis, een' meester, hem genegen: Ik wedcrhield zyn fchreên; 'k beloofde dat myn trouw 't Gevaar, dat hem ontroert, eerlang vcrwydren zou; k Hoop dat ik alles zal hertellen, maar, verwonderd Om zulk een groote fom, voor my te zwaar... drie honderd Pond terling!... LUCIA. Barnewel!... Ach I myn verflagen ziel Durft, fchreijende om zyn' val, niet zien hoe diep hy viel. Nochtans , gy, Truman ! toont dat gy myne inborst kende: Hergeef uw' vrind de hoop, verloren in de elende: 'k Neem alles tot myn' last; maar ik begeer dat hy Van 't geen ik voor hem deed altoos onkundig zy. Ga, ik zal uw begeerte eerlang te vreden tellen, TRUMAN. 'k Dorst van uw' ecdlen aart niet minder my vdórfpellen. 'k Verzwyg uw weldaèn, ja! maar flechts op uw bevel: 'k Gevoel haar vruchtgevolg, zó terk als Bamewel; En eindlyk zyn geluk, naardien gy 't zult beginnen, Schynt my te méér volmaakt, en ftreelt te méér myn zinnen, Hy vertrekt. FT F.  TOONEELSPEL. 41 F T F D E TOONEEL. lucia. 'k Bezit dat geld niet, maar de middlen zyn gereed: .Hce wierden ze, op deez' tyd, tot grooter nut bedeed? Zoude ik in twyfel ftaan ? ZESDE TOONEEL. lucia, polli. lucia. Doe my uw hulp verkrygen ; Verzuim geen oogenblik, wees trouw, en weet te zwygen; Weörftreef myn oogmerk niet,en ftel myn'wensen te vreên: Ga, en verkoop terftond air myne kostbaarheèn, Myn brazeletten en juwelen, flechti fieraden Der broze fchoonheid, en wier glans ik kan veifmaden. Myn zwakke aanminnigheên ten luister bygezet, Dient my die praal véél meer als zy myn' minnaar red! Watzeideik!welkeennaam!..Rampzaa!ge!ach,noem nietweder Dat nietsbetceknend woord! buk voor uw noodlot neder! Die naam is Hechts een klank. Geen hoop verfchaftu vreugd. Doe voor de liefde niets, maar alles voor de deugd! polli. Hoe! 't is aan Barnewel, dat gy dit op zoud dragen!.. C 5 . lu-  4a BARNEWEL, LUCIA. Doe my geen vragen meer; volvoer fleehts myn behagen. Of wilt gy my verraên? POLLI. Indien het word bekend... LUCIA. Welnu! wat hoort men dan, dat myne pligten fchend? Dat ik ter redding van een' jongling wierd bewogen, Van een' elendigen, in 't wis verderf gevlogen; Dat ik, al had myn liefde op zyne ziel geen magt, Hem pan zyn ongeluk voor 't minst te ontrukken dacht ? Gevoelens van dien aart zyn niet als fnood te doemen; 'k Durf myn beginfels rein, myn zorgen billyk noemen; Ilc heb vooral geenszins dat laag ontwerp gevoed, Dat ik een gunstbewys beproeve op zyn gemoed; 'k Heb nooit die vuige hoop gekoesterd in myn zinnen, En heb niet noodig zyne erkentiykheid te winnen, 'k Verberg voor hem de hand, die hem decz* byftand bied: Te vreden zo, door my, zyn leven rust geniet, Wil ik niet, Polli! als zyn ziel van haar verblinding, Van hare zwymling keert, door 't licht der ondervinding, Dat hem eene ...cdle liefde op 't hoogst befchamen zou, En hem noch kwam te ftaan op mécrdcr naberouw! Einde des tweeden bedryfs. DER-  TOONEELSPEL. 43 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. B ETS Y, JOHN. JOHN. Men heeft u aangemeld : hy zal ftraks by u komen: Venvacht hem hier, mevrouw! Hy vertrekt. TWEEDE TOONEEL. BETST. 'kHeb mooglyk iets tefchroomen; Maar, by den nieuwen ramp, die my aan 't harte gaat, Is Barnewel alléén myn hoop en toeverlaat. Ik kan, hoe véél hy deed, my niet daarby bepalen: Tot grooter poging noch moet ik hem overhalen, 'k Zal ook een dwaas ontwerp krachtdadig tegengaan, Het welk ik gistren flechts te flaauw heb wederftaan: Een intrek in myn huis!.. ,'t is hoogst gevaarlyk te achten. Vleit hy zich... ? Maar, verliefd, voed hy geen nagedachten < 'k Verblind zyne oogen licht, die reeds begoogcheld zyn; De jeugd word licht misleid door deugdelyken fchyn. Wie  44 BARNEWEL, Wie weet hoe verr' de vlam, die hem verteert, zyn zinnen Vervoeren, wat hy my ten voordeel' zal beginnen! Wat zyn verrukt gemoed ten offer my bereid, Uit vrees voor myn verlies, en uit noodzaaklykheid! ,k Moet door dat denkbeeld zelfs zyn tederheid ontroeren. Ik dien, om myn belang, zyn zwak in top te voeren; En ik, die 't alP van hem, om zyne min, venvacht, Wil hem, wanhopig, zien te kluistren in myn magt. Verwaand en wreed gcfJacht, voor ons vol ongenade! Uw ftelfel en uw kunst gebruikte ik tot uw fchade; Ik heb van u geleerd hoe ge om uzelv' niets fpaart: Tirannen ! tot uw ftraf heb ik u geëvenaard! DERDE TOONEEL. BETST, BARNEWEL. BARNEWEL, in V verfchiet. Moet ik noch méér bedwang.noch méérder hinder fehroomen! Wat wil men ?.. Betfy! gy!.. Wat heil doet u hier komen ? Kan 't wezen! BETSY. Ach! 't geluk is voor ons beiden niet l Wees minder vergenoegd dat ge in dit oord my ziet: Myn onheil voert my hier. B ARNE WE L. Weihoe! wat doet u beven? Ver-  TOONEELSPEL. 45 Verklaar u nader... fpreek!.. Wat moet 'er zyn bedreven» Wat kan ik doen?.. Vervolg!.. Ge ontroert myn angstig hart! b e t s y. Bedaar, myn Barnewel! my voegt alléén de fmart. Gy deed te véél voor my, tot rampen flechts geboren. Laat Betfy over aan het geen haar is befehoren! ó! Mogt uw lot, voor 't minst, altoos gelukkig zyn! barnewel. Ach! aan uw levenslot hecht ik voor eeuwig 't myn'!.. betsy. Men moet die fchciden. barnewel. God!.. Wat wilt gy, weed, beginnen ? bitsy. 6 Waarde Barnewel! breng alles u te binnen: Gy weet hoe dit gemoed, zo 't u niet had gekend, Daar 't voor al 't menschdom zich een' haat voelde ingeprent, Voorzeker, zonder rouw, hunne oogen ware ontvloden; Maar u heeft myne ziel geen tegenftand geboden: Verzekerd van uw liefde en uwe oprechte trouw. Dacht ik dat noch 't geluk myn hoop vervullen zou; Dat uwe hulp, uw zorg, ja uw ftandvastig pogen, Zeer véél op d' invloed van myn rampen zou vermogen, En my zou deelen doen in al dat heil en vreugd, Waarvan gy u, naar waarde, omringd ziet in uw jeugd... Maar,  46 BARNEWEL, Maar, ik beroer die ftaig, en durft te véél u kwellen. De liefde kan niet meer zó veel elend' herllellen: Deze is, helaas! in top; ja, in den naam der wet, Word ik, op dezen dag, van al myn recht ontzet, Van 't deerlyk ovcrfchot van myn verflonden goedren. 'k Zwyg tot wat gruwzaam loon de onwaardige gemoedren Der rechters, zélf tot kwaad verleidende en verleid, Hun fchandelyke gunst my hadden toegezeid: 'k Wil uw gelaat geenszins om hunnentwill' doen blozen, En roem de opóffring niet, die ik my heb verkozen, Die my niets heeft gekost, die ik voor u beftond, En die zowel op deugd als liefde was gegrond. In 't graaffchap Oxford is een wykplaats my gebleven: 'k Heb daar een' bloedverwant: ik zal mé 'er heen begeven; Daar is 't dat, zonder rouw om 't geen my is ontroofd, Een blyde levensrust misfchien my wierd beloofd, Zo ik niet medevoerde, in myn verflaafde zinnen, De becldtnis van al 't geen my 't leven deed beminnen, Het éénigst van waardy, zodra men 't ééns verkoor, Dat nooit ons word vergoed, wanneer men't wreed verloor. BARNEWEL. Ge ontvlugt my, Betfy! hoe ! gy durft het my verklaren, Gy! B E T S Y. Tracht een hart, dat zich hierdoor verfcheurt, te fparen. Haalt  TOONEELSPEL. 47 Haalt uwe fmart by 't leed, dat ik moet ondergaan ? 't Lagcht u hier alles toe, bied u vertroosting aan. Een oom, die u bemint; een ftand, voor u verkoren, Ontwerpen, reeds bepaald, en goedren, u befchoren; Ja wat al meer? een echt, gefchikt naar uwen ftaat, En dien ge aanvaarden zult, fchoon gy dien eerst verfmaad; Dit alles moet, helaas! u doen vergeten... BARNEWEL. Wreede! Ga voort, en voeg op nieuw d'e al tc fchampre rede By 't moordgif, dat gy ftort in myn wanhopig hart! Wat toch, wat dryft u aan tot terging myncr fmart ? Voegt gy by 't vonnis, dat my zó veel rouw doet voeden, De onlydbre fmaadheid noch van uw ontmenscht vermoeden ? Gelooft gy dat, wanneer gy my verlaat, ontvlied, Ik immer zonder u... ? BETS Y. Neen! ik geloof dit niet; Neen! ik ken u te wél: ach! wil dien hoon vergeven Aan dit ontroerd gemoed, welks angst gy hebt verdreven! Ja, hoe ook Barnewel hier ooit verbonden zy, Zo hy als ik bemint, vergeet hy nimmer my: 'k Geloof dit; maar, helaas! die tedre nagedachten Zyn alles wat ik van zyn liefde kan verwachten. Hoe méér gy my bemint, hoe min' ik dulden mag Dat,  48 BARNEWEL, Dat, vliegende in 't gevaar, door een te ftout gedrag, Ge om my uw' oom bravere, op u zyn gramfchap wende, Of u belade met den last van myne elende. Ik weet dat Barnewel het all' zal onderftaan; Maar dat hy ook gedoog', daar ze alles af moet flaan, Dat Betfy, tot noch toe alleen zó hoogst rampfpoedig, Ten minste een' enklcn keer zich waarlyk toon' grootmoedig, Zyn poging tegenfta, haar zwakheid moge ontzien, En fier te weigren weet' wat hy weet aan te biênt BARNEWEL. Neen! 't is niet op die wyz' dat onze ziel moet blaken! De liefde kan het all', zïchzelv' flechts niet, verzaken; En 't éénigst ongeluk, het welk zy nooit vergoed, Is dat zy 't voorwerp derft, waarvoor zy wierd gevoed. 'k Gevoel zó zeer als gy de rampen, die u drukken; Dan, is 'er geen herftel aan deze uwe ongelukken ? Hebt gy geen middlen meer, die gy te aanvaarden weet? Gebiê! en Barnewel is voor uw zaak gereed, Uw minnaar Barnewel, getrouw ten allen tyde, Die u zyn hart verpandde, en u zyn aanzyn wydde; Die al zyn' wellust van dien tedren gloed geniet, Dien hy in uw gelaat, gy in zyne oogen ziet; Door duizendmaal zyn ziel, die u aanbid, te ontvouwen, U fteeds te zien, in hoopvannóchmaalsuteaanfchouwen! Gy hem verlaten, gy ! BET-  T O ONEELSPEL. 49 B E T S Y. En wat ik ook verricht', Kan ik een lot weêrftaan, waar liefdes kracht voor zwicht ? •k Laat my niet door de hoop, die u verleid, bekoren; Maar ik bedwing myn fmart, en gy laat de uwe hooren. Verhinder geen rampzaalge, als zy dit oord ontvlied ; Laat my myn ongeluk, helaas! beticht my niet! BARNEWEL. Gy leven zonder my! BETSY. 'k Haat, zonder u, het leven, En ik wil nóch myzelve aan u ten. offer geven. BARNEWEL. Bedriegt ge, ó Betfy! my ?.. Ach ! hebt gy me ooit bemind ? BETSY. Wat fchandlyke achterdocht of uwe ziel verblind ? BARNEWEL. Hoor toe. Dit fmcekcnd hart wekke u tot mededoogen. Men zei' me... en bragt het my noch dezen dag vóór oogen, Dat uwe kunne, ontaart, terwyl ze ons teèr verleid, Somwylen ons bedriegt, zelfs als zy klaagt en fchreit; Ja dat het zagte fchoon van all' haar wezenstrekken Haar valsch en veinzend hart te beter kan bedekken. Helaas! is 't waarheid dat men zich gewennen moet Een fchoon te vreezen, zó beminlyk en zó zoet! D W«  50 BARNEWEL, Wat zoekt men méér gezag, wanneer men kan behagen? Hoe kan men, als men ftreelt, zich fpitfen op belagen? En heeft men, eerloos op vermommen afgericht, De boosheid in de ziel, de liefde op 't aangezigt? Dat gruwzaam denkbeeld zweeft vergeefs in myn gedachten: Myn ziel, zo zy 't ontfing, zou zich vernederd achten. Ik zie het menschdom noch voor zó barbaarsch niet aan, En wil gelooven dat men niet zó verr' kan gaan... VIERDE TOONEEL. BETSY, BARNEWEL, JOHN. JOHN. D ees brieven zyn, voor u, van Windfor aangekomen. BARNEWEL. "t Zyn brieven van myn' oom. Htm inhoud zy vernomen. Hy leest. „ Myne bevelen, myne beden, hebben op u geen ver„ mogen gehad. Betfy, zowel als hare zeden en karak„ ter, deed my vreezen, en echter blyft gy onverzette„ lyk met haar omgang houden! Ik moet u dan aan de „ ftrikken, die u gefpannen zyn, ontrukken, en ik heb „ de middelen daartoe gevonden: de koning is gezind „ om, by de konfuls van den Levant, uwe jeugd van „ dienst te doen wezen. Vervoeg u by my, om fchik- „ kin-  TOONEELSPEL. 51 „ kingen tot een vertrek, dat ik noodzakclyk acht, te „ maken; en, gereed Engeland te begeven, moet gy uwe „ laatste oogenblikken aan my overlaten, indien myne „ vrindfehap u noch dierbaar is". Gy hoort het, Betfy! ach!.. betsy, ter zjde. Gehate gryzaart! gy Wilt hem me ontrukken, maar ik laat hem u niet vry! barnewel. Word ik genoeg vervolgd ? gegriefd door ongelukken ? Gy fchynt gerust te zyn ! deflag, die my moet drukken, Komt op myn hoofd alléén, en dringt niet tot uw hart! Ik zie in uw gelaat noch grimmigheid, noch fmart. Zyt gy gevoelloos voor't vertrek, my vóorgefchreven ? Of wenschte gy 't bevel, dat gy aan my hoort geven ? Ach! als dat ftreng gebod ons beiden fcheid vanéén , Moet ik flcchts zyn ten prooije aan wanhoop en geween ? betsy, uit eene diepe mymering bekomende. Wel! 'k toon u dat ik weet hoe of men moet beminnen. Het onheil moedigt me aan , doet my myzclv' verwinnen. Myn oog bemerkte noch dat akiig tydftip niet, Dat tydftip, dat ons doemt tot eindeloos verdriet, Dat affcheidsöogenblik, dat, gruwzaam voor hun beiden, Twee harten fel verfcheurt, by 't al te grievend fcheidea 'k Had, u verlatend', myne liefde om u verzaakt; D 2 Ach!  52 BARNEWEL, Ach! ik verhoor voortaan de liefde, die u blaakt: Ik zal, 't is myn bciluit, met u dit oord ontfnellen. BARNEWEL. Gy! BETSY. Eerende uwen wil, zal ik uw fchreên verzeilen; En, in dat. verr' gewest vind ik misfchien, met u, Myn wenfehen min' beperkt, en blyder lot dan nu; Misfchien zal ik daar 't eind' van myne rampen vinden, Als onze banden ons noch naauwer faamverbinden: Dus vreezen wy niets meer, wanneer wy zyn gepaard. Beoordeel of myn liefde uw liefde ook evenaart! BARNEWEL. 'k Hervind een minnares; 'k herken myn Betfys pogen. Wat toekomst, groote God! vertoont zich aan myne oogen! Kan 't zyn?.. BETSY. Onnut ontwerp! wat zeide ik! hoe misleid..! 6 Droom eens oogenbliks! fpaar me uw bedrieglykhcid! BARNEWEL. 'k Begryp u langer niet. Wat toch, wat Wil die rede? Is dat die liefde dan? is dat die moed, ó wrecde ? Die gantfche opoffering, weldra voor my verricht? BETSY. Die liefde was verblind: zy is thans méér verlicht: Be-  TOONEELSPEL. 53 Beklaag u niet daarvan. barnewel. Gy moet dees kwelling (laken, 't Kan u niet ftreelcn my clendiger te maken! Vervolg, uit deerenis! bets r. En hoe toch vond gy fchyn Dat zulk een ftout ontwerp door my volvoerd kon zyn ? Offchoon eene eerste drift het licht uitvoerbaar houde, Indien gy dat ontwerp met kalmer oog befchouwde, Vond gy 't wel mooglyk? BARNEWEL. Hoe! wat of uw oogmerk keen ? betsy. Ach! alles, zo gy 't wikt. barnewel. Niets, zo gy my waardeert. betsy. Verdoolde! kunt gy dan op zelfvoogdyfchap roemen? Gy wilt dat ik u volg' ? maar hoe ? en hoe te noemen ? Spreek van geen huwlyk, dat, in geen geftcldten's Ooit door de wet geduld, voor my niets waardig is. Of zou de ftraf dier wet op ons niet nederdalen ? Zelfs over 't ruim der zee kar, zy my achterhalen. Zo Barnewel van fteun en maagschap ware ontbloot, D s Elk \  5* BARNEWEL, Elk onvcrfchillig ware, en niemant hem gebood, Licht dat de wetten, door geen acht op ons tc geven, Onkundig van de vlugt van twee gelieven bleven, Niet onderzoekend' zelfs of uwe gezellin, Uw Betfy, 't recht bezit opdat zy u beminn'. Maar, ach! uw oom,wiens fmaad vóór 't oog der wet zal komen, Zal, door zyn luide kreet, my hare wraak'doen fchroomen; Hy fchetst my zeker met de zwartfte verwen af; En wat kon 't antwoord zyn, dat ik daartegen gaf? Niet dat ik om den band, die ons verbind, te fterken, Bekoraring voor myne eer, of leven, laat bemerken: Zy beiden, ik bezweer 't, zyn fteeds u tocgewyd; Maar ik geraakte 't all', ja zelfs myn' minnaar, kwyt! Ons blyft geen hoop meer by. BARNEWEL. Ik ftert in d' afgrond neder! 't Lot flingert me, op één' dag, tc dikwyls heen en weder; 't Is fiddrend' dat ik zwicht, zyn wrecdc magt gedoog, En tranen, maar van woede, ontfpringen aan myn oog! BETSY. Ik, die geen tranen pleng, zal zonder morren lydcn: Dces wapens zyn te zwak om tegen 't lot te flryden. Een fterker wapentuig verkies ik tot het myn'. Het onheil, dat my treft, zal thans het laatste zyn. fk Moet naar de ftrenge wet des hoogen noods my neigen, En  TOONEELSPEL. ss En uiterften alléén zyn aan verliefden eigen. Eén goed beminde ik Hechts, en, dervend*zulk een goed, Toone ik de Merkte van een waarlyk Britsch gemoed : Ja! dit zy my genoeg! BARNEWEL. Wat zegt gy! welke trekken Van fombre wanhoop laat ge in uw gezigt ontdekken? Wat wilt ge? BETSY. Ik zie eerlang u naar de haven gaan... BARNEWEL. Neen! 'k flerf aan uwe kniên! BETSY. Men rukt 'er u van daan. BARNEWEL. Myn oom zal door myn fmart, myn tranen zyn bewogen. BETSY. 6 Neen! die ouderdom is zonder mcdedoogen; Zyn hart is 't noch véél meer: niets maakt hem wis gedwee. Ik volg u, Barnewel! tot aan den boord der zee; 'k Zie hoe gy 't heilloos fchip beklimmen zult, öfmarte ! Waarheen een magt u fleept, gedoemd door beider harte; Myn ftem roept u noch toe, zolang tot haar gerucht Te verr' van uw gehoor gevoerd word dóór de lucht; Dan volgt u noch myn oog; 'k zal, blyvcnde aan de zoomen, D 4 't Ver-  56 BARNEWEL, 't Verdwynend fpoor der kiel naftaren langs deftroomen; En als de golven nu, door met u weg te fpoên, My ook dit laatst vermaak in 't eind' verliezen doen, Word , daar ik noch u noem, aan wanhoop bloot gegeven, Door my een' dolk in 't hait, dat u aanbid, gedreven! BARNEWEL. Bemint gy my zó ftcrk!.. te wrecder is myn lot! Gy fterven, hoe! voor my! uw arm..! Gerechte God! Die bloedige offerhand' zult gy geenszins gedoogen. 'k Sterf liever duizendmaal ter ftuiting van dat pogen! BETSY. Dit is uw laatste proef! gy kunt flechts fterven, gy! Ik acht zulks mynen pligt; ik neem die taak op my: Genoeg is 't voor myn kunne in moed geenszins te zwichten; De uwe is gelukkiger, en kan véél meer verrichten: Aan haar behoort de wraak! BARNEWEL. Op wien die toch voldaan ? BETSY. Op wien !.. Maar, neen'. 6 neen! men denke 'er geenszins aan! 't Voegt niet dat ik hem waag', die, door my aangebeden... 't Is waar... gy kost gewis... ja gy kunt zelfs noch heden Uw eindloos heil en 't myn' verzekren op één' keer: Wy waren dan heréénd.,. ik had geen kommer meer! 1 AR-  TOONEELSPEL. 57 BARNEWEL. Welnu! en twyfelt gy?.. B E T S T. 'k Tart u my iets te vragen, Dat gy door myne liefde u ftraks niet op ziet dragen; Zo gy my evenaart, my waarlyk trouw bemint, Zy ik alléén op de aarde all' wat gy heilig vind! BARNEWEL. Vervolg! BETSY. 6 Neen! vaar wel... voor eeuwig! BARNEWEL. Blyf my hooren! Wat was uw oogmerk? BETSY. Neen! de dood zy me cerbcfchoren!.. Men fcheide! BARNEWEL. Betfy!.. God! BETSY. Verzei geenszins mynfchreên. ïk zeg noch eens, vaar wel! BARNEWBL. 'k Verlaat u niet, 6 neen! Hy volgt haar, D 5 VT F.  58 BARNEWEL, F T F D E TOONEEL. LUCIA, die niet dan Barnewel heeft zien vertrekken. Hy vlugt! gereed dit oord en zyn geboorteftreken Te ontgaan, tracht hy niet eens met Lucia te fpreken! Zie daar zyn laatst vaarwel! Ach! toen dit hart, misleid, Met zyn ontvloden hart zich weder heeft gevleid, Dacht ik me alstoen ten top van allen ramp gekomen? Neen! ik had tot dien tyd geen onheil noch vernomen: 'k Had, my beklagend', noch 't vermaak dat ik hem zag; Ik voedde toen noch hoop; helaas! maar dezen dag... ZESDE TOONEEL. LUCIA, POLLI. TOLLI. MejufTer! u zal 't geen ik heb gehoord bevrcmen: Weet, Betfy, Barnewel... LUCIA. God! wat zal ik vernemen? FOLLI. Zyzelf heeft lang met hem gefproken in dit oord: John, die hen gadefloeg, heeft alles aangehoord; Zy zouden, naar hy zegt, gezind om niet te fcheiden, De boorden van den Theems verlaten met hun beiden. LU.  TOONEELSPEL. 59 LUCIA. 6 Hemel! FOLLI. Maar reeds bleek uw' vader 't vloekverbond: Zy derft eerlang de hoop, die ze op verleiding grond, En hy laat tegen haar zich by den rechter hooren. Men zal hun fnood ontwerp ras trachten naar te fpooren, Vóórkomend' zó veel fchande en zulk trouwloos beftaan. LUCIA. Men komt den flag niet vóór, dien ik moest ondergaan. Hy vlugt met Betfy! hy!.. is 't my genoeg verlagen? Bezeft gy al den fmaad, dien ik thans moet verdragen ? Die vrouw heeft al 't gevoel in zyn gemoed gebluscht: Heeft hy één oogenblik zich wel om my ontrust ? Bragt hy my zich, voor 't minst, één oogenblik te binnen? Zó verre is Lucia verbannen uit zyn zinnen! Neen! die vernedering ontfteekt te fel myn fpyt. De rampfpoed krenkte nu myn leven voor altyd; En mogt weldra de dood, die me uitkomst doet verwerven, De reeds verflenste bloem van myne jeugd doen fterven! POLLI. Ik fidder om die taal: helaas! wat nare reen! LUCIA. Uw oog zag lang den loop van myn rampzalighcên ; Gy zaagt me, ondanks myzelv' fteeds van vermaak omgeven, Be-  6o BARNEWEL, Beftendig t'allen tyd' door diepen rouw gedreven, 'k Weet niet of myn geitel en myne reden zyn Bcfmet, fints de eerste jeugd, door 't aklig zielvenyn, Welks doodfchen invloed wy in onzen aart ontdekken, Dat, daar 't een' affchrik voor ons aanzyn kan verwekken , Op d' oever van het graf, waarheen men twyflend helt, Ons door behoefte van te fterven duurzaam kwelt. Noch moord me een zielvergif, dat weeder is te noemen: Een liefde, aan rampen bloot, doet my het leven doemen; Reeds wilde ik, meer dan ééns, my van dien last ontflaan. POLLT. Wat zegt gy! Hemel! hoe! Wat denkbeeld dreefu aan!.. LUCIA. Myn Polli! wees gerust: ik zal 't befluit niet kweken, Zolang myn vader leeft, myn' leefdraad af te breken. Zou ik, daar myne hulp zyn' ouderdom begav', Hem wanhoop baren als hy nadren zal aan 't graf ? 'k Zal leven, ja, voor hem: zyn telg, hoe ze ook moog' klagen, Toont hem haar tederheid, door 's levens last te dragen; 't Zal my zó heilig zyn als hy dit dierbaar vind, Daar hy me aan myne elende, aan myne boei verbind. Dit teer gevoel alléén, gevoed by zo véél fmarte, Verzagt noch 't yslyk wee van myn verteerend harte. Einde des derden bedryfs. VIER-  TOONEELSPEL. 61 VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld verfcheiden lanen van hoornen, die toegang hebben tot het landhuis van den oom van Barnewel. De dag is genoegzaam ten einde. EERSTE TOONEEL. BARNEWEL. H oe! ftemde myn gemoed in dat vloekwaard' beftaan! Ik zwichtte, ik heb beloofd... 'k Zie my met affchrik aan! Haar wanhoop, haar geween... ik moest my overgeven. Ik zie haar, dreigend', nóch van felle ontroering beven, En 't moordftaal, in haar hand, blinkt nóch vóór myn gezigt: „ Verkies zyn bloed, of 't myne! één onzer dcrv' het licht!" Ik koos! Ach! welk een magt fleept me, ondanksmy.hier hcenen? Om welk eene oorzaak, God! ben ik toch hier verfchenen ■> Myn geest, op ieder' tred, door feilen angst beftreên, Meent dat het aardryk dreunt, en opfplyt vóór myn fchreên! 't Schynt al 't gefchaapne zelfs vervolgt een' euveldader! Ik hoor alöm den naam van booswicht, van verrader, Bloedfrorter, moordenaar! Gewis... ik ben het,' ja! 'k Heb 't misdryf in de ziel, éér ik het noch bega. 'k Voer' t met my óm; myn hart heeft reeds dat ingezogen... Myn hart vervloekt het nóch!... ó Wonderbaar vermogen ; Hem,  62 BARNEWEL, Hem, die een vaderzorg betoonde omtrent myn lot, Met gunst my overlaadde... ik dorst dan zelf..! ö God! Wat deed ik'... Maar.kan' t zyn ! wat dwaling doet my beven? 'k Heb dien barbaarfchen moord tot noch toe niet bedreven; Myn hand trof niemant noch... 'k haal adem ! Laat ons vliên l De dag laat reeds niet meer dan flaauw zyn fchynfel zien; De nacht geraakt alreê: dit is de tyd der boosheid. Ontruk me een razerny, zó vol van fpooreloosheid, God, die my ftryden ziet! Hoe! ik ontwyk licht noch... Maar, wie weerhoud myn fchreèn.en wie bedwingt my toch? Gaanwy... Waar zalikgaan, rampzaalge! en wat beginnen ? Als Betfy daadlyk komt... Wreede invloed op myn zinnen! Zie daar, zie daar het juk, dat ik niet kan ontgaan! 'k Zou alles lyden , en verliezen, en beftaan, Eer ik kon afftand doen... Dit denkbeeld is afgryslyk! Al 't gruwzaam wee der hel is inderdaad min' yslyk! ö Razerny der liefde ! ó koorts der zinnen! gy, ó Neiging al te wreed! bederft voor eeuwig my!.. Men treed hier heen...Myn oom!...ö Noodlot! in dees ftonden... Noen !'t is niet in mynmagt... myn hand is vastgebonden! Verwydrcn we ons van hier! Hy verbergt zich achter het geboomte. T WE E-  TOONEELSPEL. 63 TWEEDE TOONEEL. wilton. Had immer myn gemoed, Uit bygeloovigheid, vóór'oarïg angst gevoed, 'k Zou wanen dat dees dag my fchriklyk ftond te wezen; Een onverwinbre rouw is in my opgerezen ; En, fel ontroerd van geest, word ik hier niets gewaar, Dan fpooken, rood bebloed, verfchynfels, doodsch en naar. 'k Verwachtte Barnewel; zyn byzyn zou myn zinnen Misfchien herftellen, en de kalmte doen herwinnen. Kom, ftcllen we ons gerust: God zelf verhoed myn' nood; En ook houd zich de wyze altoos gereed ter dood. Men weere, zo 't kan zyn, 't onwillig rampvermoeden: 't Voegt aan geen rein gemoed een zwakke vrees te voeden. DERDE TOONEEL. Wilton; barnewel, vermomd, en wet een" dolk in de hand. Het word nacht. barnewel. Dit uur zal Betfy my ontmoeten in dit oord: 'Je Beloofde... wilton. Dicht by my treed, dunkt my, iemant voort. Don  64 BARNEWEL, Den angst, dien ik gevoel, kan ik geen wcêrftand bieden... Hoe! een gewapend man! ó Hemel! Hy flaat de hand aan het gevest van zyn' degen; Barnewel vóórkomt en grieft hem: de daadgefc'iied tusfchcn het geboomte , waardoor hare ysfelykheid voor den aanfc'wuwer blyft bedekt. barnewel, terwyl hy hem grieft. 't Moet gefchiedent 'k Zwicht voor myn lot! wilton, nedervallende. Rampzaalge'.'k fterf !...ó Godlvergeef, Vergeef den moordenaar! bcfcherm myn' waarden neef, Myn'dierbren Barnewel!.. barnewel , zyn mom en ponjaard wegwerpende, en zich nederjlortende op zyn' oom. En 't monster doet u fneven! 't Is hy, 't is Barnewel, die u berooft van 't leven! En gy bid noch voor hem! hem, dien ge in waarde houd! Vervloek hem, in de plaats dat gy hem zeegnen zoud! ö God ! hy ftaart my aan, 'k zie hem ontroeren, weenen!.. Spreek myn vergifnis uit, en Iaat ons 't graf veréénen ! Gy drukt noch deze hand! gy wilt me omhelzen! ja, Gy tracht noch dat uw arm zich óm my heenen 11a!.. Hy fterft! hy is niet meer! zyn ziel, vóór hem teontflippen, Heeft noch een poos vertoefd op zyn beftorven lippen, Be-  TOONEELSPE L. 6$ Bevestend' myn genade in 's levens jongften ftond; En nu hy my omhelsde ontvlood zy zynen mond! Hy richt zich op, in vervoering van wanhoop. Gy zaagt myne euveldaad, en, Hemel! fpaart me uw roede ? Aanfchouw deez' moordenaar, dit offer zyner woede! Verhoor geenszins de ftem, die gunstig fpreekt voor my: Verhoor veeleer de Item van myne razerny! 6 God! uw donder moog' my treffen en vernielen, Ja uit gerechtigheid, ef deernis, my ontzielen! 'k Bezwyk! Hy zygt, leunende , tegen eetf boom neder. VIERDE TOONEEL. BETSY, BARNEWEL. BETSY. Hy is het, ja! ik wierd .zynftem gewaar. Zyn woede, zyn gefchreeuw, zyn toeftand meld my klaar Dat reeds dit uur zyn arm myn oogmerk mogt volvoeren. Myn Barnewel!.. BARNEWEL. Zytgy 't! gy!.. BETSY. Laat u niets ontroeren: 't Is Betfy, die u roept. Ë BAR»  66 BARNEWEL, barnewel. Waar hebt gy my gebragt? betsy. 'k Zie beider vyiind dood. Kom, dat de duistre nacht Thans onze fchreên bedekk': wy moeten méér verrichten. barnewel, eene poging doende om op te ft aan. Geheel myn ligchaam beeft, en all' myn leden zwichten. Hy valt weer neder. Nooit zal 't my mooglyk zyn om deze plaats te ontgaan: Ach! een onzigtbre knoop boeit my, zo't fchynt,'eraan. Dit bloedig lyk weerhoud me, en roept my ftadig weder! 't Staat op! het volgt me! omhelst rneLö Gy.voor my nooit wreeWeet gy wat gruweldaad.. ? (der! betsy. Betoon u min' vervaard. Gy hebt zyn fchatten en papieren wis vergaêrd ? Zy zyn in uwe hand? barnewel. Wie? ik!.. Myn ziel, bezweken Door hevigprangend wee, noch die gedachte kweken! Neen! gy bezeft geenszins... neen! gy hebt niets ontdekt... Helaas! zieltogende, aan myn voeten uitgeftrekt, Bad hy den Hemel nóch te waken voor myn leven, Bleef hy nóch aan diens zorg den booswicht overgeven, D* afgrysbren moorder, die, om u, dus heeft gewoed, En  TOONEELSPEL. 6? En zelfs zyn laatste fnik was my een zegengroet! Myn ridderende hand, die hy met bloed befproeide... Zie! zy druipt nóch van 't bloed, dat gudfend' hem ontvloeide! 'k Mogt my ter naauwernood uit zynen arm ontflaan; 'k Ben in dit bosch een wyl, al dwalend', rondgegaan: Dees fchrikvertooningen vervolgen my... 6 Smarte! Ik zie hoe't bloed noch ftroomt...Zyn kreet dringt dóór myn harIk wacht de dood hier af! (te... BETSY. Wat hebt gy dan vermoed ? Zeg my, wat dwaze hoop wierd in uw ziel gevoed ? Is dit al 't geen gy nu voor my wist aan te wenden? Zou ik gaan deelen in uw misdryf en elenden ? .. Waant gy dat ik voortaan u volge als lotgenoot', Daar ik by u niets wacht dan de armoede en de dood ? barnewel. 6 Hemel! in decz' poel hebt gy my licht gegeven: 'k Dacht my doorliefde, en wierd door boosheid aangedreven! 'k Zie alles; 't is gedaan ; ik ben thans onderricht; En, ach'. myn laatste ramp is dat myn dwaling zwicht! Zie daar het geen me een vrind deez' morgen dorst vóórfpellen. Met affchrik cpftaande. 6 Monster, wier gezag myn ziel zó wreed dorst kwellen I Gy, die het fnoodst bedrog zó kunstig hebt volvoerd, Noch door oprechtheid noch door liefde wierd ontroerd! E a Die,  68 BARNEWEL, Die, kunnend' d' afgrond van uw helsch gemoed bedekken, Zó vele deugden veinsde, om my naar't kwaad te trekken! Ik fmeek den Hemel niet dat by zyn gramfchap toon', En uwe dood verhaast', fints lang uw waardig loon, Of u reeds overgeve aan 's beulen folteringen: Rechtvaardig kwelt hy u door langer pynigingen. Ach! dat hy, tot méér ftraf van alle uw gruweldaên, Aan u een leven laat', met fchande en vloek belaên! Hy prente op uw gezigt uw fchrikbare ecreloosheid, Met trekken uwer ziel, die recht doen aan haar boosheid f Of liefst, opdat hy all' wat gruwzaam is ontvouw', Toon' hy aan 't menschdom u gelyk ik u befchouw! V T F D E TOONEEL. BARNEWEL, BETSY, EEN OFFICIER VAN 'T GERECHT, GERECHTSDIENAARS. DE OFFICIER. Houd ftand, en antwoord my!.. Zyn neef! hem hier te vinden l Zou Barnewel..! Maar, hoe! laat ik my dus verblinden ?.. Neen ! ik belecdig hem; en kan men wel vermoên.. ? BETSY, ter zyde. Hier dient ftoutmoedigheid: zy kan my voordeel doen. Tegen den officier. Gy hebt u niet misleid: ja! hy is de cuveldader, Hy  TOONEELSPEL. 69 Hy is 'tl barnewel. Gy, Betfy! gy..! Tegen de gerechtsdienaars. 't Is waar! ikzelf te gader Noem my den moorder... ja! ik ben het! betsy. Aangefpoord Om hem een laatst vaarwel te zeggen in dit oord, Zag ik zyn gruweldaad. barnewel. ó Godheid, hoogst rechtvaardig!.. Maar, ik ben alle el end', ja deze ftraf zelfs waardig! Welaan! men lei' my weg! de officier. Mevrouw! volg óók myn fchreên: Op last van Sorrington begaven we ons hier heen, Om een min'_ fnood ontwerp in tyds te wcderftrcven, Dat tot dien fchrikbren moord licht oorzaak heeft gegeven. *k Sta u voor alles in. betsy. 'k Zal daadlyk met u gaan. de officier, tegen eenigen der gerechtsdienaars. Dat bloedig ligchaam breng' men fpoedig hier van daan, En zorgc dat de kunst het ftraks te hulp moog' komen, E 3 Of  7o BARNEWEL, Of noch een flaauwe ftraal van leven wierd vernomen. barn e wel. Hy leeft, helaas! niet meer... 'k heb al te wél gewoed! betsy, ter zyde. Welaan! ten einde toe behoude ons hart den moed! Einde des vierden bedryfs. V Y R,  TOONEELSPEL. 7i VYFDE BED RYF. Het tooneel verbeeld eene gevangenis, die dsor eene lamp word verlicht. EERSTE TOONEEL. BARNEWEL, geketend t op ceii' ft een gezeten. Gevangenis en boeien ftrafen fchande tevens, Zie daar dan 't fehandlyk lot, hetdeeriykeind' mynslevens En in zó weinig tyds ging ik, aan dwaling bloot, Tot misdryf over, en van misdryf tot de dood! De dood !... ik wacht haar af; 'k zal billyk fterven moeten : Hoe dierbaar waar' zy my, kon zy myn' gruwel boeten Die myne wroeging lyd vreest d' arm der beuien niet; De ftraf is niets dan 't eind' van onheil en verdriet... Wat zeg ik! word ons dit wel door de dood onttogen? Wat zal uw vonnis zyn, rechtvaardig Alvermogen? Hebt gy beQotcn dat in eindlooze eeuwen 't bloed Van myn' wéldoener my in 't aanzigt fpatten moet? Zal zyn verfchriklyk beeld fteeds vóór myne oogen zweven» Ach! licht is dit de ftraf, die gy aan 't kwaad zult geven! Daar gy den booswicht aa:i zyn wroeging overlaat, Doemt gy hem mooglyk dat hy zich voor eeuwig haat'! Dit gruwzaam denkbeeld jaagt een doodkil dóór myn leden; Jk kan 't niet ondergaan; myn ziel, door vrees beftreden, E 4 Staart  72 BARNEWEL,' Staart flechts den afgrond , die haar wil verzwelgen, aan: Waar vlugte ik? waar zal ik zó fel een' angst ontgaan? 'k Wend my tot u alléén, ö Rechter, nooit bedrogen ! Ik kom de waereld als een vloekgedrocht vóór oogen: Zy ziet myne euveldaad, en ziet geenszins myn hart; Gy, God! gy wikt alléén myn misdryf en myn fmart, Slaat onze driften met het oog der wyshcid gade, Ziet onze zwakheid met het oog van uw genade; En, daar 't my all' beticht, daar 't all' my doemende is, Ken ik flechts u bevoegd tot myn vergiffenis. TWEEDE TOONEEL. iarnewel, truman, truman. Daar is hy! in wat oord moet ik hem wedervinden! Ach, Barnewel..! 'k Zie hem door felle fmart verflinden. Hy ziet noch hoort iets.... barnewel, zich omkeerende, zonder op te ftaan. Hoe! zytgyhet, Truman! gy!.. In dit affchuwlyk hol daalt Truman ncèr om my! truman. Waar ge ook wierd heen gefloept, 'k verzclde u met myn harte. Wat lot! ach!.. barnewel. Toon my toch een min' verwoede fmarte: 'k Ver-  TOONEELSPEL. 73 'k Verwachtte d'aanval niet, die thans myn wee vergroot. Helaas! ik baar aan elk, die my bemint, de dood! TRUMAN. Tot geenverwyt, myn vrind! wendde ik my herwaart heencn, Maar tot 11 w' troost alleen; doch, thans by u verfchcnen, Is 't my onmooglyk u te troosten in 't verdriet: 'k Ly alles wat gy lyd. BARNEWEL. Alleen myn wroeging niet! TRUMAN. Ach! laat daar 't wreed verhaal van uw beklaaglyk dwalen. Laat my noch aan uw' geest den blydeh tyd herhalen, Toen uwe ontloken deugd, by véle uitmuntendheên, De banden had gevormd, wier knoop ons hechtte aanéén. Ach! had gy my geloofd, had', in die levensftonden, Myn yver u min' wars van nutten raad gevonden, Ik zoude u thans niet zien... BARNEWEL. 't Is my geenszins ontgaan Dat myn gedrag het eerst de vrindfehap heeft misdaan: 'k Verzaakte jegens u fints lang het goed vertrouwen; Kunt ge een' ondankbren vrind vóór uw gezigt aanfehouwen? Hoe zeer verblindde ik my! ó Neen! gy weet noch niet Tot welk een uiterst zich dit hart bederven liet, Hoe verr' die toovcres myn zmnen kon verleiden, E 5 Hoe  74 BARNEWEL, Hoe ongelooflyk zy haar magt wist uit te breiden, Hoe véél 't my bad gekost eer ik baar ware ontfncld! 'k Geloof zo Betfy my uw dood had vóórgefteld... Zó groot was op myn ziel haar invloed en vermogen, Dat ik zelfs u, myn vrind! het leven trad onttogen! truman. Ge omhelsde my noch niet. Dees Monden zyn gewis Voor beiden afgeteld. iarnewel, eerst opgaande, om hem te omarmen, werpt zich vervolgens weder op den fteen. Neen! uwe omhelzing is Geenszins gefchikt voor my , een monster, een'verrader! Voegt in uw hand de hand van eeneh gruweldader? Kan uw onfchuldige arm zich flingren óm myhèen? Ach! my omvatte niets dan deze boei alléén! 'kSchreije eenzaam op deez'Meen,gevoelloos voor myn klagten! truman, zich op hem flortende. Ikwerpme'ernevensu. Zoud ge,in dit fchriköord,trachten Uw' vrind te ontvlieden, die u nooit verlaten kan? Wy fchreijen hier te faam': dees muurweêrgalme 'er van, Als we ons gezucht, geiteen en droeven klaagtoon paren. Dees zagte aandoening, vrind! moge u geen weerzin baren. Klem u aan myne borst, ontlast daar vry uw fmart, En doe haar overgaan in myn deelnemend hart. 3 ar-  TOONEELSPEL. ?5 barnewel. ö! Welk een zware last word my dit uur ontnomen! Ik fehep in 't einde lucht: myn tranen mogen ftroomen. Zie daar, zie daar 't verblyf, waar ik de vrede vond: Geen onheil kan me 'er meer vervolgen na deez' ftond. 'kZie 's Hemels goedheid op het klaarst my kenbaar maken; Hy doet in myne ziel de blyde hoop ontwaken; En, daar 'k my dacht ontbloot van allen onderftand, Bezegelt zyn genaê myn vryfpraak in uw hand l Ja! ondanks de euveldaên, zó fmartlyk voor myn zinnen, Haat ik myzelv' veel min', wanneer gy my blyft minnen, Wanneer uw deerenis, die ik zó klaar aanfchouw, De vrindfchapstranen mengt met die van 't naberouw. de cipier, verfchynende, wenkt Truman dat men hem -wil fpreken , en gaat oogenbükkelyk wéér heen. Mynheer! truman. Ik kom. Ter zyde. Myn item moet hem 'er toe bereiden. barnewel. Weihoe.' vertoeft gy niet tot ons de dood zal fcheidcn? truman. Gy zyt noch niet gedoemd, Een maar', te recht vertrouwd, Meld  76 BARNEWEL, Meld dat uw oom niet ftïerf, maar 't daglicht weer aanfchouwt. BARNEWEL. Wat zegt gy!.. Deed ik niet, met eigen vuist, hem fneven ? Neen, neen! hy leeft niet meer, en ik derve óók het leven! TRUMAN. 'Er is noch eene proev*, die gy moet ondergaan. Wel gaarn' bood Sorrington u hier vertroosting aan; Maar, ach! de diepe rouw, dien hem uw lot moet baren, Vermeert de zwakheid van zyn hooggcklommen jaren: Gy zult hem dus niet zien. B A R N E W E L. 'k Verdiende ook niet dathy Zyn goedheid tot zó verr' zou toonen jegens my. Een' kweekling, hem onwaard', heeft hy zyn zorg bewezen; En myne ondankbaarheid, myn laagheid, moet bydezen Hem wis dóórgricven met een doodlyk zielverdriet. Schets hem het naberouw, dat gy my foltren ziet. Hy weet noch niet hoe fnood ik hem reeds had misdreven; 't Is my bekend wat hulp me uw yver heeft gegeven: Ja! Truman, te edel dan dat hy my blozen deed, Had naauw my aangehoord, of was ter hulp gereed: 'k Weet alles. TRUMAN. 'k Moet, door myn bekendtnis, u verlichten: Eene andre deed voor u wat ik niet kon verrichten; 'k Moest  TOONEELSPEL. 77 'k Moest alles wagen, vrind! vergeef, maar myn gemoed Heeft uw geheim verraén, en dus uwe eer behoed; En, had van zulk een hulp uw leven afgehangen, Gy zoud van Lucia uw redding wis erlangen.. BARNEWEL. Van Lucia..! Ach ! vrind! wat doet gy my verftaan! Hoe! noch een nieuw berouw grypt mynen boezem aan! Zou 't waar zyn..? TRUMAN. 't Is geen tyd om iets voor u tc heclcn: 'k Zag my haar zielgehcim vcrtrouwlyk medcdeclen: Uw ongeluk is 't hare: ik wierd haar' rouw gewaar, En binnen 't oogenblik aanfehouwt gy zéker haar. BARNEWEL. Hoe! Lucial TRUMAN. Ik moest naar haren wensen my fchikken. 'k Gelei haar herwaart. Hy vertrekt. DERDE TOONEEL. B A RNEWIL. In myne uiterfte oogcnblikken, En zelfs van uit den poel, waarin ik neerzonk, dien Ik  78 BARNEWEL, Ik all' wat ik verloor noch ftcrvende aan te zien! Ik moet... VIERDE TOONEEL. barnewel, lucia, truman, polli. lucia, in V verfchiet des tooneels. Ga, Truman! ga, keer naar myn' vaders woning: Hy wacht u, zo hy zeide, en eischt uw dienstbetooning. 'k Heb Polli thans by my. Gy komt hier daadiyk weêr. Truman vertrekt. barnewel, tegen Lucia. Om een' clendigen vernedert ge u zo zeer! Ach! laat dit teer belang u niet zó verr' verleiden! Denk aan het lchittrend lot, dat ge u moogt zien bereiden. Dees plaats is niet gefchikt opdat ze uw oog ooit trof: 't .Strekk' ter verfraaijing van de wacreld en het hof. Laat u door deerenis wat minder oven-eden: Ga, laat uw fchoone jeugd, zó vol bevalligheden, De afbeelding van de hel niet zoeken in dit oord, Waar ge aküg duister vind, en ketens ramlen hoort! lucia. Hoor my, 6 Barnewel! Ik, by u opgetogen, Dacht dat ik ééns met u my zou veréénen mogen; 'k Gevoelde allengs in dit voor u gevormd gemoed Die  TOONEELSPEL. 79 Die neiging groeijen, die ik fteeds heb aangevoed; Ik dacht, daar uwe deugd myn zinnen kon belezen, Om uwe oplettendheên, van 11 verfiaan te wezen: Ik zag, maar al te laat, door dwaling my misleid; 'k Heb de uwe, federt lang, reeds in'tgeheim befchreid; 'k Wcêrftond de opwelling van mynvvrangeboezemfmarte; Somtyds Hortte ik die uit in Pollies troostend harte; Ik heelde, als waar' 't een pligt, u fteeds myn zielverdriet; En, oorzaak van myn' ramp, ontdekte gy dien niet: Dus wierd hy des te zwaar, 'k Voedde echter in myn zinnen Standvastig noch de hoop dat ge u zoud overwinnen; Die hoop, een' vaders liefde, altoos aan my betoond, Verëischte dat door my myn leven bleef vcrfchoond. Maar, daar ik my, fints lang, door heimlyk gif voel knagen, Zou wis die vader, die 't verlengen myner dagen Voor zich behoeft, my in zyne armen zien vergaan, En hy zag wis met fchrik myn langzaam fterven aan. BARNEWEL. Ach! 'k word te véél geftraft, te véél tot rouw gedreven. Kon ik u hooren? ach! kan ik u antwoord geven? Wat my een vuige liefde ook deed beftaan, misfchien Gelooft gy dat men my niet had geboren zien Om ooit, als moordenaar, met fchande in't graf te dalen: Een monster, dat ik minde, is de oorzaak van myn dwalen. Maar zo, toen Barnewel, door togten woest verrukt, Voor  8o BARNEWEL, Voor die verleideres al fiddrend' heeft gebukt; Zo, toen my die gevloekte al 's levens ramp verwekte, En met het moordgif van haar helfche ziel bevlekte; Zo toen al 't gruwzaam kwaad, met recht door my verfoeid, Dien eersten indruk niet in my heeft uitgeroeid, Die wet der zuivre deugd, geprent in myne zinnen; Wat waar' dan Barnewel, had hy u kunnen minnen! lucia. Ik weet, uw wroeging wint elks mededoogendheid, Ja uwer reehtrcn oog heeft uwen ramp befchreid; En, op deez' naren dag, heb ik geen troost dan dezen, Dat, fchoon gy fchuldig zyt, ik u niet laag zie wezen. Maar Betfy, fteeds dezelfde, onbuigzaam in de elend', Heeft zelfs geen oogenblik het naberouw gekend; En, altyd even ftout, by haar ontëerend fncven, Heeft ze in Godslastering den laatften fnik gegeven. barnewel Ach! lucia. 'k Zie u fel ontroerd: 'k vergeef u deze fmart: Helaas! haar droeve dood gaat u met recht aan 't hart. Maar, thans te wél verlicht omtrent haar trouweloosheid, Zeg, hoe befchouwt uw oog die vrouw, zó vol van boosheid ? barnewel. Als 't gruwzaamst voorwerp, en dat de eer bezoedeld heeft Van  TOONEELSPEL. 8l Van de aangebeden kunne, aan wie gy luister geeft. lucia. Zo de Almagt, zo de wet haar ftrenghcld liet verwinnen, En u het leven fchonk, zoud gy my dan beminnen ? barnewel. Ach! Barnewel, dien gy op 't hoogst misdadig ziet, Verdiende uw lief bezit, zelfs vóór zyn rampen, niet. Maar, zo 't my vryftond, uit den afgrond van elcndcn, Myn oog, vermetel, tot u op te mogen wenden, Ik trachtte, aan u gewyd, dat ik elk' levensftond Herftelde, in 't welk myn hart de deugd zó eerloos fchond. lucia. Welnu! reik me uwe hand. barnewel. In deze boei benepen! De ftraf verbeid my reeds: men zal me'erheenen fleepen. lucia. Ik zeg, reik me uwe hand! barnewel, zich op hare hand nederbukkende. ö Tederheid! 6 Smart! lucia. Gy gaat weldra ter dcod... Ik min u... 'k Tref my 't hart! Zy wil zich met een"1 dolk doorgrieven. barnewel, haar den dolk ontweldigende. Laat af, ó Lucia!.. F LAAT-  82 BARNEWEL, LAATSTE TOONEEL, sorrington, lucia, barnewel, truman, polli. sorrington, toefchietende. 6 God! wat zien myne oogen!.. Myn kind!.. lucia, zich in zyne armen werpende. Ach ! 't is gedaan! barnewel. Verdelg me, 6 Alvermogen! sorrington. Neen! 't fchenkt vergiffenis, en red u, Barnewel! Ik breng u 't leven! barnewel. Hoe!., daar 'k my de dood vóórfpel! lucia, in vervoering. Zyn leven!., 't Is uw werk, weldadig Opperwezen! sorrington, tegen zyne dochter. Wat baart me uw woede een' fchrik! truman, tegen Bamewel, Keen ! gy hebt niets te vreezen: Gy zyt volkomen vry: de toefiand uwer zaak' Ontrukt u, ö myn vrind | aan onzer wetten wraak. bar-  TOONEELSPEL. 83 BARNEWEL. Helaas! kan ik de wraak van 't wroegend hart ontkomen ? Wat wondere oorzaak toch ..? SORRINGTON. 't Worde all' door u vernomen: Uw eerbiedwaardige oom, dien gy naar 't harte ftiet, Wierd wel door 11 gewond, maar derft het leven niet. BARNEWEL. Wat zegt ge !.. ó God! myn oom..! LUCIA. Hoe! Wilton..! TRUMAN. Ja! zyn goedheid Vergeeft, ö Bamewel! uw dwaling en verwoedheid: Hy wenscht u weer te zien, te drukken aan zyn hart. BARNEWEL. En zou zyn aanblik my niet dooden!.. TRUMAN. Staak uw fmart, Uw wanhoop, en verneem wat hy voor u verrichtte. Zoras de hand der kunst zyn wreede pyn verlichtte, En hy de flaauwte ontkwam, waarin hy was geftort, Daar fchier het bloedverlies zyn dagen had verkort, Vernam hy dat gy reeds in ketens waart geilagen, En liet, hoezeer verzwakt, zich vóór de rechtbank dragen, F 2 ' Waar  84 BARNEWEL, Waar hy, in 't openbaar, vol angst om uwen nood, Het all' beproefde ter verhoeding uwer dood. „ ö Rechters!" zegt hy, flaaüw, met afgebroken rede, „ Gy, plaatsbekleders des Al goeden! hoort myn bede; „ Gedoogt de klagtcn van een' gryzaart, op den rand „ Van 't aklig graf gered door Gods weldoende hand! „ Gy! redt een' jongling, die, altoos tot deugd genegen, ,, Slechts door verleiding dwaalde op ongerechte wegen! „ Een monster heeft hem wreed tot razerny gebragt: „ Ja, Betfy heeft zyn' geest betooverd door haar magt; „ Die fnoode alléén heeft fchuld... Hebt deernis met myn jaren! „ Spaart, fpaart myn' dierbren neef, dit zal my 't leven fparen!" Zyn taal, zyn grysheid, zyn geween, zyn droeve ftaat, Ja de edelmoedigheid des ouden mans, die 't kwaad, Aan hem gepleegd, vergeld met uw behoud te fmecken, Doet all' de omftanders ftraks een tedre ontroering kweken ; De rechters wcencn zelfs. De brave Sorrington, Van wien hy was verzeld, fprak mede u voor, en won Elks achting door zyn reen; 't fmeckte alles uw genade; En uw vóórgaande deugd kwam u op 't hoogst te ftade: Ja, Barnewel! uw vrind fmaakt, op deez' droeven dag, De vreugd dat u zyn mond uw redding melden mag. barnewel, teder. Te méér maakt zulks voor my haar dierbaar! Te  TOONEELSPEL. 85 Tegen Sorrington. 'k Durf myne oogen Voor U niet opflaan... Ach ! wat is myn ziel bewogen!.. 's Weldoeners aanfehyn ftrekt d' ondankbren tot een ftraf. sorrington. 'k Zie u ter deugd gekeerd noch éér ik daal in 't graf: Nu flyt ik wélvernoegd myn laatste levensdagen. En gy, myn dochter! gy, myn vreugd en welbehagen l 'k Beef nóch om uw beftaan i 'k dóórzag daarvan den grond: Meld me of gy eertyds niets in dezen jongling vond, Dat uwe zinnen ftreelde, u heimlyk hoop deed voeden? lucia. Alléén myn zwygen fpreek', bevestige uw vermoeden. barnewel, tegen Sorrington. Ach! zo ik myn gemoed niet had verlaagd, mynheer! Haar edel hart ware alf wat ik op de aard' begeer. sorrington. 'k Vergun u om, door deugd, naar haar bezit te dingen. Strekt vuige liefde tot bederf der ftervelingen, Hun ziel verheft zich door een' eerbren liefdegloed. Tegen Lucia. Zie daar 't ontwerp, myn kind! fints lang door my gevoed. lucia. Myn vader!.. F 3 bar-  86 BARNEWEL. barnewel, hem de hand knsfchende. Ach, mynheer! ftraftge op diewyz'myn dwaling!., 'k Stel myn verrukking, myne erkendtnis geen bepaling. sorrington. Gaan wy: den rechtrcn zy het eerst uw dank betoond. barnewel. En d' eedlen man, wiens gunst myn gruwzaam feit verfchoont: Ja, gaan we! ik zal terftond my werpen aan zyn voeten; En eindeloos berouw zal my myn fchuld doen boeten. truman. ó God, die 's menfehen daên en 's menfehen hart dódrziet! Gy ftraft opzetlyk kwaad, maar dwaling ftraft gy niet! 1800. EINDE.  TOONEELSTUKKEN, GEDRUKT TE AMSTELDAM, BY PI ETER JOHANNES UILENBROEK. ftuiv. aoivi Afkeer en liefde . S DeukaJion en Pyrrha . 15 Afwezigheid (Gcvarelyke dcr)8 Doortrapten . . g Agathoklea . . 12 Edelmoedige zoon . g Al ftond 'er de galg pp I . 18 Edipus (Koïring) , „4 Amelia . . 7 Edipui, te Kolone . 5 Apollo in Dordrecht, enz. 6 lïdipus (Dood van) . ao Armoede en grootheid . . 12 iiduard en Eleonar» . 5 At,ia,la • • 7 E'eonorc van Rofalba . j0 B»jazetH ... 7 Birridè . Ia Barnewel 10 Eijze , . ' 6 Bdagcbelyke toeneelzucht 10 Elmire de Vilarcz . ï2 Benjowsky (Oraaj) . Pi. ï2 Kpkiiaris en Nero . 10 Blanke en zwarte . pl. 12 Ericit . g Bouillé, CMarquis de) . 6 Esther Bfoek • • 6 F.ulalia Meina» [ „ Bruik)fl • • 8 Feest van Apollo . s Burgemeester . 12 FeBelon . . IO ö Franfche helden . IO Canlic ... 8 Fredrik van der Trenck . 8 C«herine . . 10 Gedwongen geldleenlsg . , Cecilia • . 8 Geieerde vrouw . I2 Cld .7 Getornde . $ Clementine en Dcformes . 8 Gelukkige inval . g Codrüs, Verftandige echtgenoote . 8 Mahomet - • 12 Vertrouweling . . 12 Marianne . . J° Volksverdrukker . 10 Mathilde . • 12 Vódrm. eener vrouw, enz. pl.6 Men doet wat men kan . 6 Vrindenraad . . 12 Wenzikofi' . • Vrindfehap en eerzucht . 12 Merinval . . 10 Waldheim . . 12 Meiïones • • % Wantrouwige . . 15 Wernpé • • 12 Ware heldenmoed • 8 Monmouth (Hertog van) 10 Warwik (Graaf van) . 7 Monirofe en Amelia , DcClercq 8 Wat doet het lot "iet t . 7 Moiitrole en Amelia, ütutman 8 Weeskind . . 10 Nieuwsgierige . . 8 Weldadige . . 6 Offer aan de vryheid . 6 Weldenkende reprefentant . 8 Ongeduldige ... 8 Wie is zy? . . 8 Phüoctetes . . 8 Willem Teil, Hugli . 8 Pruik en das . 6 Willem Telt, Ruloffs. pl. 12 Uansdorp . . ic Wisfel . 12 Rechtlchapen krygsman . I Zalde . . 8 Rondenftein . . i- Zeldz.iame bedelaar . 6 Saint Valori . . 8 Zestienjarig meisje . 6 Saimfar en Sophia 10 Zoê . . . .