01 1178 5788 UB AMSTERDAM  S I E G F R I E D VAN LINDENBERG. Uit het Hoogduitsch vertaald. EERSTE DEEL.   S I E G F R I E D VAN LINDE NB ERG. Uit het Hoogduitsch vertaald. Infpicere, tanquam in fpeculum, in vitas omnium Juadeo, atque ex aliis fumere exemplum fibi. TERENT. EERSTE DEEL. MET PLAATEN. IN 'sG R A VE N H A G E, Bï ISAAC van CLEEF. MDCCLXXX.ril,   VOORBERIGT. D 'e Schryver van de.eze Roman, die de waarheid eener GcfchieJenis ten grondflag fchynt te hebben , heeft de regelmaat der Mode geenzins Slaafsch opgevolgd ! Dat verheevene , dat fentimenteele , waarmede zo yeele winderige vernuften en geletterde En» thufiaftcn worden weggefleept en verbyfterd, is in jyn opftel piet te vinden! Hy volgt de Natuur, dip altoos eenvoudig, en juist daardoor al?oos yerheeven is , en veraangenaamt de daaglykfche Gebeurtenissen , door ze op ccne vrolyke trant te verhaalen. De Schryver heeft dit Werk dusdaanig poogen in te rigten, dat hy een algemeener nut, ten minden vermaak, aan zyne Leezers bezorgde, dan dat Legio Romans, die alleen voor fentimenteele Leezers zyn opgefteld, en die voor 't grootfte deel, verder aan alle verstandige Menfchen dqodiyk vervcelen. In hoe verre hy in dit zyn pry.slyk oogmerk geflaagd zy, laaten wy aan het kundig oordeel van den, Leezer bevoolcn. In Duitschland akhans heeft dit Werkje eene algemeene goedkeuring weggedraagen , als zynde het daar  VOORBERIGT. daar voor de derdemaal herdrukt. By de onderscheiden voorredens voor de onderlcheiden uitgaaven van het Hoogduitfche Werk heefr onze Nederlandfche Leezer te weinig belang, dan dat wy hem daarmede zouden ophouden. De Yertaaler. SI EG-  S1EGFRIED VAN LïNDENBERG; EERSTE HOOFDSTUK. Zonder V welk de Lèezer het overige niet wel ver* ftaah zal. 3Er was eens een Edelman in Pómmórland, 'die zo veel adelyke quartieren had, als er dagen in de maand waren; hy had ook een Slot en twee Landhoeven, om het zelve geleegen , en eert Dorp1, Waar in Boeren woonden , en eenige honderden boomen, die hy zyn bosch noemde ^ beneffens zes of zeven r?ppige honden, die den tytel van zyn koppel droegen, en die men ilegts zydeh'ngs behoefde aaurezien , om hem in de zie! te grypen; Zy hadden goede lederen halsbanden om, met létters van geel koper er op , en floten van het 1» bïïIi A zelfr  * S I E S P R I E D VAK zelfde metaal er aanhangende; des Zondags, of op den verjaardag van den genadigen Heer, droegen zy blaauw fluweelen halsbanden, met zilver geflikt, 't Is waar, er zyn haatJyke lastertongen , die zig niet ontzien uit te ftrooien, dat het flegts blaauw Manchester en valsch zilver geweest is! doch ik, die het beiden gezien heb, en die, zonder roem gefproken , zeer wel weet wat Manchester zy, verzeker een iegelyk, die er belang by mogt hebben, dat heroprecht, zuiver fluweel, en egr, onvervalscht zilver was. Er was ook een Nagtwaaker op het Landgoed, die een hoorn had; en een fterke, vierkante, groote Vent, met een hout been, die de post van Jaager bekleedde: Ook ftond er een Geesfelpaal, met een yzeren beugel, op de Burgtplaats , en even buiten hit Dorp een Galg, want de Edelman bad de hooge en laage RechtsoefFening: daar en boven was er ook een Gerechtsamtman op het Slot, toen ter tyd de Heer Martin Christöffet SusSy een geestige kop en ook, — volgens zyn eigen meening, — een groot Satiricus; twee hoedaanigheeden, die geene vereischten van zyne bediening waren, en waarvan mén billyk de laatfte als een byvoegzel, of aanhangzel van zyn Advoeatennegotie, die hy er neffens dreef, kon aanmerken. Dit echter kon men hem niet betwisten , dat by een groot Muzikant was, zo wel vocaal als inftrumentaal j hy zou ook geen kwaad Big-  L I N D £ S B £ R G. § jDigter geweest zyn, zo hy moeds genoeg gehad had, om de overtolligheeden door te haaien; eri gedtald genoeg, om zyne misflagen te verbeteren. Voor het overige was hy weezenlyk dat geene, 't welk by veele Digters anders flegts eène Digterlyke Mode pleeg te zyn, een groot Liefhebber ^ ïiaamlyk, van fterke dranken. Hier by is ook op te merken, dat de Heer Martin Christoffiel Suss gereisd had; evenwel zö niet, gelyk een jong Geleerde behoort te reizen, maar in den fniaak ónzer meeste jonge Heeren, die gewoon zyn door de VVaereld te vliegen. Hy was , by voorbeeld 4 te Frankfort geweest, zonder Tollnern , of zyrièri" vermaarden Antagonist, den Geheimraad Darjes, te fpreeken; alhoewel hy de groote knods, in dé Lebasfer Poort, in oögenfchouw' genomen had: Të Berlyn had hy zeer naauwkeurig geteld, hoé veéle treden de Frederiksftraat lang is, éri te Ham burg had hy, op een Schippers gezelfchap, uit den Startbeker gedronken, en Stokvisch op het Boomhuis gegeeten, terwyl het hem, in deezé laatfte Stad, niet te binnen fchoot, om de nieuwe lugtpomp , en den , wegens zyne voortreflyke Werktuigen, uitgebreide kennis, vermaardheid in dé Natuurkunde en edel Caraeter, zo beminnen s waardigen Heer Kirschhoff" te zien, en iets var* deezèn merkwaardiger! Koopmart te leéreri, wiénS bekwaam1 éeden zytién ftand ën zyn Stad bevoegden om grootsch op hém te weezen j diédena'a'ri» A a dagt  4 SÏEGFRIED VAN dagt der Vorften tot-zig trok, en hunne achting" verdiende, en, dat meer dan dit ailes is, wiens' hart de. Menschheid eere aandoet. In het Koninglyk Berhn, de Verzamelplaats van al het'groote en fchoone, zou hy zelf het voortrefiyk Standbeeld van den grooten Keurvorst niet gezien hebben, indien het mooglyk was , dat men van het Logement de Witte Duif, de lange brug over, zonder dit Pronkftuk te zien, naar Tortu's Koffiehuis gaan kon. De Edelman had ook, in den omtrek van zyn landgoed, een Kerk, en het Jus Patronatus: nog was op het Dorp een Schoolmeester, die, met (lok en plak de boerenjongens het a, b, c, inprentte, en zyn Genade de' Berigten voorlas, Deeze Man wist op elke vraag een antwoord, want by was niets minder dan een Polyhistor en een origineel vernuft; uit dien hoofde was hy ook de Vraagbaak en Albefchikker van den Jonker, gelyk de Administrateur George Detri gewoon was te zeggen: doch de Heer Suss, die gewoon was zig beter u t te drukken, en zo alledaagser) niet te iprecken, beweerde altoos, dat de Schoolmeester, voor d:n Edelman, dat geene was, 't welk het gewigt voor het braadfpit is. Jn den grond van de zaak, hadden zy beiden gelyk: want zoo dikwils onze Leezer de lust-om te meesmuilen of te lachen bevangt, en wy kunnen i'ehkr met zekerheid voorzeggen, d;.t zulks  1< I 'S D E N B E R ff zulks niet zelden gebeuren zal, Wanneer hy flegts door de twee eerfte Hoofdftukken zal heen ge- worfteld zyn, zal zekerlyk onze eerzaame Schoolmeester, zo niet geheel, evenwel gedeeltlyk, daar voor den dank verdienen. Men is gemeenlyk zeer gereed om op het geval te fchelden en te fmaaleu, doch men zegge er van wat men wil, over 't algemeen, werkt het meer ten gevalle van het Menschlyk geflagt," dan het zig wel ophoud om het trekken te ipeelen. Dc Schoolmeester had de gewoonte, om elk ge-drukt papiertje, dat hy uit de komeny of' tabakswinkel kreeg, zorgvuldig te bethideeren: op deeze wys fnapte hy meenigen vetten brok geleerdheid op, die hy, ter geleegener tyd, wederom meesterlyk aan den man wist te helpen. Buiten dien kende hy ook zyn menfa en amo, op zyn vin" gers, vermits het geval hem eens zo gunftig geweest was, om hem twee bladen uit de Profudie van den Hoogbeleezen Henricus Gmetius te befchikken, toen hy zig, een loot Snuiftabak, uit de naastgeleegene Stad had doen bezorgen . Aldus bezat hy eentn aanzienlyken voorraad van honderd twee en zeventig brokken, uit verfchejden Latynfche Digters, een Grieks Vaars uit Oppianus niet gerekend, dat hy nooit gebruikte, vermits hy het niet leezen kon. Dit fcheen hem nlreede een toereikenden en aartigen voorraad van pcieezenhqid te zyn , en de Hemel weet, hoe qnA 3 op«  % TAM ophoudelyk en yverig hy deezen voorraad op de rustlooze lippen nam! Men zou gezwooren hebben, dat hy zig naar de Latynfche Voorbeelden van den Heer Patridge gevormd had; 't is echter bewyslyk, dat hy van deezen man zo weinig wist, als of 'er nergens of nooit een Patridge in weezen geweest ware, om dat 'er nog nooit een exemplaar van Tom Jones in de fmeerige handen van een Kruidenier of Komenysman gevallen was. Even zo min had hy de gewoone kunstgreep, om de Hukken, waaruit hy de geleerdheid gezoogen en van buiten geleerd had, zorgvuldig te verbranden, aan deezen of geenen Geleerden te danken; hy was olyk genoeg geweest, om dat kunstje zelf uit te vinden. Op deeze wys kon hy eene menigte gedagten, als. zyne eigene, uitventen, en met betrekking tot de honderd twee en zeventig geleerde brokken, eiken Digter zo ftout opfny. den, als of hy zyn eigen werk voorgeleezen had, en dan wilde ik wel iemand gezien bobben, die zyne geloofwaardigheid in twyfFel had durven, trekken. De andere Perzoonen, die in dit gouden boekje voorkoomen, zal de geneegen Leezer, zo als; tyd en plaats het zullen medebrengen, nader leeren kennen. Wy hadden voorgenoomen te zeggen, wat onze. Edelman be^at; dit hebben wy, zo veel noodig ^, taamlyk netjes afgehandeld. Wy gaan verder,  LINDENBBRG. \ ■der, en melden , wat onze Edelman was. Wy kunnen, in dit geval, voor zo verre het dit Hoofdftuk aangaat, met alle welvoeglykheid, de wenschlyke kortheid in acht neemen, om dat alle volgende Hoofdftukken geheel overtollig zouden zyn, indien de Leezer, uit het tegenwoordige, den Jonker in Pommeriand, omftandig, met al zyne grillen en buien, leerde kennen, cn om dat wy, voor de gefchiedenis zyner Opvoeding, welks te boekftelling ons, om veele redenen, noodzaaklyk toefchynt, een afzonderlykHoofdftukbeftemd hebben. Hy had derhalven grillen en buien, dat is ons ontglipt: anders was hy een zo goede Ziel van een Jonker, als er immer, op deeze onze Planeet, adem haalde : flegt en recht, zonder Complimenten, en dus niet valsch; niet zeer vertrouwende, maar openhartig en eerlyk; ten vollen onbekend met alles wat vleiery en geveinsdheid kan genaamd werden, by gevolg eenvoudig van hart en zeer gemaklyk te misleiden ; en zo verder, gelyk men, in 't vervolg , hem vinden zal. By dit alles echter, wilde hy weeten dat hy een Edelman was ,— en wel, zo als zyne Genade zig uitdrukte, zo goed een Edelman als den Keizer! Hy droeg eene lelyke korte gefchooren paruik, cn by Winterdag, een ruige, vriefche Rok, over zyn Pels: in de Zomer droeg hy ook wel een Staartparuik, en zyn Krygsgewaad, zonder Pels of ruige Rok, om dat dit hem ligter en lugtiger was, A 4 en  $ SïE&FRiED VAN en hy daar door zig altoos nog, met verrukking errinnerde, dat, hy van den Dag, dat hy gedoopt werd, af, tot zyn veertiende Jaar toe, Cornet, en onder een Regiment Husfaaren ■ geweest was. Hy was ook gewoon, zig van gantfcher harten te verheugen , over de Heldendaaden , die hy ^ zou hebben kunnen verrigten, zo hyinden dienst gebleeven ware. Zyne fnor.ren hingen in twee knoopen neder en ftaaken allerheerlykst af, by zyne ronde gefchooren Paruik. Zyne grooteoudmodilche hoed was met een breed , Gouden Koetsfiersboordf. 1 omzet: Zyne hartsleere Scharwari hing hem, zo als van zelve fpreekt, tot op de kneukels: Zyne geelkleurige halve laarzen waren, gelyk het behoort, met yzer beflaagen, eu ver.ftrekten, aan eene dik met Zilver beOagen Zeefcbuime pyp, geduurende de weinige oogenblikken, die deszelfs Bezitter zonder r-ooken doorbragt, tot een verblyf. De opfchik werd verder Voltooid door eene pragtige Zilveren Sabel, die nooit van zyne zyde kwam , en , onder de groene Vriefche Rok uit, zyn Genade agter na fleepte. Dus inwendig en uitwendig viel onze gehceïe Edelman, elk die hem zag, by den eerftcn opflag in het oog. Zyn Genade was meest altoos te Paard, en bereed het allerliefst; jonge, vlugge en wilde Hcngften, waarmede hy meesterlyk om te gaan wist, en wier tuigen met narrenkoppen pronkten. TWEE-  L' * N B E JSTB E E. G. I TWEEDE HOOFDSTUK. : Cefchiedenis der Opvoeding van den Jonker. eeze Edelman. 7.n nis hv L rnpn tprtvd . ■ WC de en zweefde, had geheel , uit den fchakel der dingen, ktlnneu weggenomen worden, zonder dat er 'eene leevendige Ziel,, op zyn Landgoed, iets by te kort zou gekoomen zyn. Echter, na rype overweeging, zonder ik die Zielen uit, die, wanneer zy over de dwaasheeden hunner Medemenfchen lachen , met een gewoon zyn ia hun eigen boezem te tasten. — Door de Natuur evenwel was hy zo 'weinig beftemd, om de fpeelbal van een zotten Schoulmeest'er en zyn eigen grilligheeden te worden , als mooglyk de Natuur my beftemd heeft, om de Gefchiedboeker zyner dwaasheeden te zyn. In zyn karaeter was zo veel goedheid, werkzaamheid en grootheid , dat hy, wanneer de ruuwe klomp behoorlyk gepolyst, en de leedige vakken in zyn brein, beh'.iorlyk aangevuld waren geworden, in Haat geweest zoa zyn, om uit het Cabinet zyn Land gelukkig te maaken, en in het Veld een fleun voor zyuen Vorst te weezen. Doch zyn heerlyke aanleg was geheel verzuimd en bedurven; dit door zynen A 5 Y%»  ÏO SrEOFRIED VAN Vader, dat door zyne genadige Vrouw Moeder, en beiden door den Leeraar zyner jeugd. Zyne goedheid was in zwakheid, zyne werkzaamheid in windbreekery, zyne grootheid in gelukzoeken, en in eene dwaaze trotschheid ontaart, die Keizers, Koningen, Hertogen en Graaven, nergens, in iets vooruit wilde geeven. Zyn Vader, — God hebbe zyn Ziel! — was, in zyn leeven, een wakker Overfte Lieutenant by de Husfaaren geweest, zo ruuw als zyn knevels en zo dapper als zyn Sabel. In de weetenfchappen had deeze Held het nooit verder kunnen brengen , dan tot de bekwaamheid, om een order te kunnen ontfyfferen, en zyn naam zo te ondertekenen , dat hy by andere luiden voor geen fchoolvos doorging. In het allerminst was hy nooit voorneemens, om het hoofd van zyn eenigen Erfgenaam met dergelyken fchooltuig vol te laaten ■ proppen, De Sabel was voor hem alles, en deeze zugt tragtte hy ook geheel en alleen, in de Ziel zyns Zoons, aantekweeken en te onderhouden. Hy verheugde zig dikwils in bet voorukzigt van hem, wanneer hy eens weder te veld , tegen den Vyarid, zou trekken, aan zyne zyde te zien vegten; en van daar kwam het, dat onze Edelman, van Vaders wegen, anders niet geleerd had , dan ryden, vegten , het geweer prezenteeren, en met groote letters zyn edelen naam te krabbelen , op een wys dat dezelve fchier onleesbaar was.    fcl NDENBERG- *ï was. De hoogzalige Koning had, als Gevader, het kindje, met een Cornetplaats befchonken; bygevolg was hy Soldaat, en bygevolg hadhy, naar het gevoelen van den Qverfte Lientenant, aan de bovengenoemde bekwaamheeden, overvloedig genoeg. Zyne genadige Vrouw Moeder betoonde, gclyk menig Malmortje, haar Zoontje eene verregaande aapenliefde. Zy, eene Dame van overoude Adel, en opgevuld met al de vooroordeelen , die immer deezen Hand aankleefden, begeerde niet dat haar Kind, door veel leezen, in zyn hoofd of zenuwen verzwakt zou worden. Alle aardfche, men-fchelyke wysheid befchouwde zy als eene niet-. \vaardige beuzeling, en was in de vaste overtuiging, dat weeteufchap en verftand van zelve, aan een Edelman moesten toegeworpen worden: zy had evenwel niet eerst het Koningryk Gods gezogt; want dat was in 't geheel haar zaak niet,—o"ok wist zy van dat Ryk niet veel meer, als of er in 't geheel geen geweest was, en het geen zy er nog van geloofde te weeten, was klinkklare kettery: dus beweerde zy, by voorbeeld,^ dat het onmooglyk was , dat een Edelman en een Boer , op dezelfde Voorwaarden, Erfgenaamen van het Gudlyke Ryk konden worden, en meer andere foortgelyke ketteryen , r maar zy befchouwde het weezenlyk , voor enkel burgerlyk, datisinhaare taal, canailjeus, om zig met boeken en kundig-  \1 SIEGFRIED VAN digheeden optehouden, waarom zy zig ook alle mooglyke moeite gaf, om haar Zoon de diepfte veragting voor al dit burgergoeclje , of narrentuig inteboezemen : daarentegen verkondigde zy hem daaglyks de verheeven leer van zyn ouden Adeldom, en prentte hem, met duimen en vingers, als 't waare, in, dat hy, na den dood zyns Vaders , de inkomften van zyn vry Landgoed niet mede grekend, 's jaarlyks over de twintig luizend Daalers zuivere renten te verteeren zou hebben. De Hofmeester van den edelen jongen Heer was een flaaffche ziel, een veragtlyk vleier, die, met ' den Heer Overftelieiuenant, braaF Danziger vogt zuipen , en de genadige Vrouw de hand kusfebeh kon, en die, by dit eerbaar Paar, in eene ongemcene groote gunst ftond. De Hofmeester was groot en welgemaakt. De zedekunde had hy eenen Gellert en het Jusnaturce eenen Darjes afgezien ; ook wist hy, so goed s.k Jezus Syrack, wat recht was, maar hy had geen hart genoeg, om het te zeggen, noch fïandvastigheid en moed om het uitteoeffenen, vooral niet wanneer hy de grondftelli ngen der genadige Vrouw Overftelieutenantin, of die van haaren gelidtekeuden Heer Gemaal te na zon hebben moeten koomen, want hy had het vonrtreilyk goed op den Buigt, en beminde de luie dagen boven alle dingen, en deeze had hy 'bier recht naar den wensch van'zyn hart. Doch yegten kon hy, trotsch ec-n A'aün, dat moet ik séf.  t, I N D E N B E R G. Ig zeggen; hy zat te Paerd als een pop, ook dat moest waar zyn. Voltigeeren kon hy alsdebeste koordedanzer, dat kon de duivel hem niet betwisten, en wanneer men hem danzen zag, ftal hy iemand het hart uit het lyf. Wanneer ook de oude Heer lust had om te dobbelen, of de ge-nadige Vrouw om piket te fpeelen , was niemand gereeder dan hy, om den Heer en de Dame hefc geld uit de beurs te jaagen. • Al het weezenlyke nut, dat onze Edelman uit zyne opvoeding trok, beftond daarin, dat de hevige lighaamsbeweegingen met het rapier, de 'darabyn en op dë rydbaan, zyne fpieren verkerkten ; zyn lighaam aan de ongemakken gewenden 5 zyne natuur hard maakten, en elke edele houding, die reeds de adel zyner Ziel hem deed aanneemen, verhoogden; en dat hy , vermits Mama en de MentGr, hem Schoolsgewyze en op gezette uuren van den dag, in verfcheiden Spelen onderweezen, door deezen dwang, de heftigke afkeer tegen alle zoorten van kaartfpelen opvatte. Onze Jonker was veertien jaaren oud , toen zyn Heer Vader overleed. Zyne genadige Vrouw Moe* der vond heden, in haar overrypen Ouderdom, den Soldaatenftand, op verre na, zo bekoorlyk niet meer, als in de gulden dagen haarer blygeestige jeugd, toen de met goud bezetten doiïmaii, de fckitterende kwasten .en lleepen van den pels, de ryke franje op dcu digc om het lyf Hakenden. Scha'  lil 5 I E G F R I E D VAN Scharivart, de bevalligheid eener plooi in denzelVen, €ii de hoogwappérende Vederbosch op het hoofd van deri toenmaaligen Heer Ritmeester van Lindenberg, heden haar zalig geftorven Gemaal, haar zeventien jaarig.' hart in ligterlaïe vlammen zetteden! Zy verzogt om het ontflag van haaren Zoon; wende een zwak lighaams geitel voor* waarover evenwel het edele knaapje, met zyné van gezondheid bloozende wangen, zig niet té beklaagen had, en hield zo lang aan, totdateindlyk de Jonker daadlyk zyn affcheid bekwam. Hy groeide dan nu, in Gods naam, onder het ©pzigt en de tugt zyner Vrouw Moeder, en vaii den volyverigen Mentor verder op. Ten allen gelukken , dat de Pre 'iker van de plaats ernftig eft Verftandig en een Man van eer en geweeten was ; en niet tot die kromruggens en kratsvoeters behoorde, die op den Kanzei den grammen Donderaar fpeelen; die met den hamer der wet alles gelyk een aarden vat verbryzelen , oF gelyk de uitgeflurpte fchaal van een week gekookt ei, de arme ftervelingen tot fcherven nypen willen, eri die, inter privatos patietesl gelyk de Heer Bartholomeus Schwalbe zegt, een iegelyk honing om den baard Fmeeren, waar vette brokken te fchranien vallen, die den Grooten en Ryken met allerlei nieirwstydingen , en waar zy flects mede kunnen , vermaak doen en verpligfen , en die de kragt fen het vuur van hunnen heiligen yver, voorS/o»* VÖOÏ  LINDENBERG,' 1$ Yoor de arme, onnoozele Deern befpaaren, die in een zwak oogenblik, niet bedagtwas, om haar vleesch te kruizigen. Met zulk een Stempel, waarmeede mooglyk veele zyner Amtsbroederen, ter hartelyke opbouwing aller vroome Zielen, en ter onfeilbaare bekeering van alle reuklooze waereldlingen, die waanen, dat God ilegts op het hart, en niet op de houdingen des lighaams ziet, gebrandmerkt moogen zyn, was de wakkere Prediker te Lindenberg niet gekentekend. De Mart was zo oprecht van hart, dat ik er myn hoofd onder verpanden wil, zo hy immer voor iemand anders, dan uit waare hoogachting en dien hy vereeren wilde, gebukt heeft. Vermits nu in Pommerlandi gelyk ook, zo wy hoopen , aan alle oorden van het Christenryk, het gebruik is, dat zo wel de jonge Edelman als de Boer geconfirmeerd moet worden, én de vroome, onomkoopbaare Prediker onzen Jonker, zo gelyk hy was, in zyne onbefchryflyke onweetenheid, niet a.m wilde neemen, gaf dit aanleiding, dat hy zo veel begrip van de edele leeskonst verkreeg, als ter aanleering der tien geboden, en het geen verder in de kleine Catechismus gevonden word, volftrekt van nooden is. Hy verkreeg ook, door behulp van den rechtfchapen Prediker, zo veel kundigheid van de gronden der Christelyke Zedenleer , dat de waardige Man hem, binnea het jaar, onder de Catechisanten kon aanneemen , coa*  tÖ 5 I E G V R I E D VAN" zonder' zyn geweéten te veel te bezwaaren. 't Is vvaar, de goede Prediker verloor, dóór deeze zyne trotschheid en halftarrigheid, zo als de Vrouw van Lindenberg het .geliefde te noemen , . veele toevoégzels,' rnenigen maaltyd op den Burgt, en menig vet gebraad voor,zyn keuken: doch hy, Wiens buik zyn God niet was, (lelde zig, in dit geval, zeer gemaklyk te vreeden, met de bewustheid, van zyn pligt vervuld te hebben, en met het genoegen van eenige goede grondbeginzels in den jongen Heer te hebben gelegt, die, gelyk hy meende, vroeg of laat, by hem een leevendig ge-< voel zouden doen gebooren worden, van die: groote waarheid, dat men * op verre na, nog niet aan zyne beftcmming beantwoord heeft, wanneer men ryden , vegten en in allen opzigten de inkomften van een Riddelyk goed verteeren kan. — Het lieve huismeubel van den braaven Prediker j befchouwde deeze zaak echter niet uit het zelfde oogpunt. Haar hart hing over de vleeschpotten van Egypten, en beweende het gemis der vette eendebouten , der geflopte ganzen, en der lekkere feaazen , met de traanen van Israëls nakroost. Vooral moest de goede Man aan (laan , wanneer,'op den eenen of anderen Feestdag, of wel op de verjaaring van de dierbaare geestlyke Vrouw, dcFamilje zig eenvoudig met een ft uk Rundvleesch behelpen moest. By alzulke geleegenheedcn, liet zy nimmer na, zo lang de Vrouw van Linden* •aod bergt  X.INDËNBERG. iirg leefde j om geweldig uit te vaaferi, en liet haaren Man wel heftig en bitter te verwyten $ dat hy, uit koppigheid ; zo als haare geestlyke lippen zig uitdrukten, om een wisfewasje van een lesje, de keuken zülk eert verfchriklyke afbreuk gedaan had! Want, riep zy, met de bevalligheid vaneen gevallen Engel, die den Altaar bedient, moet er van leeven ! begrypje? — Is het geen fchande, dat een Predikants Vrouw haar Man naar den Bybel moet verzenden ? — Andere Predikanten neetnen nog wel andere uilskuikens van Jóngens aan ; als de Jonker was! maar, hier lloeg zy dan met haar geflooten vuist op de tafel, — maat, daar voor hebben ze ook wat meer om in te brokken. Gy daareiiteegen floot alles moedwillig vaii u weg! Wyf en Kinderen moogen zien hoe zy te recht koomen.' Indien myh zalige Vadertje zulks eens wist, hy zou zig wel driemaal in het graf omkeeren ! •— Neen ! Eet het vette en drinkt het zoete! zegt God, weetje? en tegen wien zegt hy dat? Tegen zyn Dis- naaren zegt hy het! 't Is op onze Vingert wel uit te rekenen, dat alle moeite en kosten, aan den Jonker; verlooren zullen zyn! Dat gy met al uw prediken en cnderwyzen flcgts paarlen Voor de zwynen, met eerbied-gefprooken, ge; fmeeten hebt! eri dat hy nu al voor lang wederom tiitgel'poogen heeft, dat gy hem toen met zo Veel moeite hebt doen indikken ! i; dèil; B Daar,  .1.8 StEGFRtÈO VAN Daar heb ik geen vrees voor, antwoorde dan de eerwaardige Man, die 20 volkoomen goedaartig en vredelievend was , als , van rechtswegen , elk eert behoort te weezen, die den God des Vredes verkondigt. Daar heb ik waarlyk geen vrees Voor, Lefta! zei hy. Alles zal nog niet op een dorre (leenrots gevallen zyn. Iets, hoop ik, zal nog wel wortel, in zyn hoofd of hart, gefchooten hebben, en te zyner tyd eenige goede vrugtert voortbrengen! — Maar, Kindlief! geef my nog een fneedje Vleesch en een lepeltje braadvete Ik weet niet, hoe gy het gereed maakt, maar voer uw overheerlyk gebraad, wil ik van harte gaarne de vette Ganzen en Snippen Pasteien aan de Genadige Vrouw overlaaten^ Het vriendlyk gelaat van den edelen Man , zyne welgemeende loffpraak op haare kookkunst, bevreedigde als dan gemeenlyk de Vrouw, die wel juist geen Engel, maar ook geen gevleeschde „ permanente Duivelin was, en waarmeede men , gelyk met alle Vrouwen op' den aardbodem, nog al taamlyk over weg kon geraaken , Wanneer men haar flegts van de zwakfle zyde wist aautetasten, Voor het overige zyn wy in bet begrip van den Prediker, dat, in der daad, niet alles aan den Edehtran verboren was; want met dit al had hy evenwel leeren kezen, alhoewel hy in het vervolg deeze bekwaamheid wedefom fehandlyk verwaarloosde*  & I N D É N E E R ft. >rf2 Na het affterven van wylen den Genadigen Heer Overfte Lieutenant, verviel het exerceeren; fcb te paard als te voet, van zelf, en er werden 's jaarlyks etlyke rappieren minder, dan voorheen, bp den Burgt gebroken. De fterke zugt tot het-te paard ryden echter bleef den jóngen Heer by, ora dat het hem tot een hartlyk vermaak ftrekté, over zulke hekken en flooten heen te vliegen, waar £yn Mentor zelf het hart niét had hem te volgen » en waardoor den annfchduvver de hairen té berge reezen, terwyl de dolfte waaghalzen, onder de bóeren jongens, vol verwondering uitriepen: Ter hagel! dat iseenfprong! Onze Jonker heeft den Duivel in , met zulk ryden ! Deeze ellendige toejuiching, die door een welopgevoed Jongeling veracht geworden zou zyn , had voor onzen Edelman zulke bekoorlykheeden, dat hy, om dezelve te verdienen en tc behaalen, zig daaglyks, meer dan eens, in gevaar ftelde, om den hals te breeken. Voor de Genadige Vrouw Moeder was dit zekeiiyk een fcherpe doorn in het vleesch; doch zy kon de zaak niet verhelpen: waut de mensch wil een bezigheid hebben, dat ligt in zyn natuur; en de Jonker had, op Gods' aardbodem , niet anders geleerd, dan, rechtsomkèeren , kaartfpelen ,• fcherinen è'ti ryden: Met de eerfte deëzer Studiën was het afgedaan ; het tweede was zyn zaak niet; het öerdèzagènzyne boeren, met opgefperde blikken,' & 5 aah'i  ao si.E-Gta.iED v a vt aan; doch begreepen het niet* Maar wanneer hy te Paard zat, dan munte hy boven alles uit, wat de eer had om zyne vlugheid te aanfchouwen. Vermits 'er nu diep in zyn Ziel een gloeiend gevoel was, een onwederftandlyke zugt , die hem telkens aanfpoorde, om meer te doen, dan ande-' ren hem konden nadoen, en om meer te zyn dan anderen waren; een gevoel, dat zo min, door gouden galonnen en geborduurde kraagen , als door een volle Geldbeurs, te bevreedigen was; watswonder dethalven , dat hy , heden, op de : eenigfte voor hem mooglyke wyze, zig zelfvoldoening poogde te bezorgen , en naderhand tot buitenfpoorige dwaasheeden verviel, die hem het belachlykst Origineel van de ganfche Waereld maakten ? Maar dewyl men niet altoos ryden en over flooten fpringen kan, doodfe hy een goed deel van zyn tyd, in eene gedagtlooze bezigheid, met de flesch en de pyp. Van hier ook , dat 'er geen Sterfling in het ganfche Land gevonden werd, die zo gezwind en zo fraai een pypekop bruin ktin fmooken dan hy? De tyd, die hem verder overig bleef, vulde hy met eeten en flaapen aan. DER-*  k, I n D E n B E B. C DERDE HOOFDSTUK, Van Sterven en Dood, jSuldus was onze Edelman in Pommerland alles geworden , war hy , in zyne omftandigheeden, worden kon: de voornaamfte Boer, naamlyk, op zyn Landgoed, Dat hy niet de ellendigfte van ai zyne Onderdaanen werd, was., wy zeggen het nog eens, toetefchry ven , aan de overweegende. goedheid van zyn hart, en een zo voortrcfiyken aanleg, dat dezelve, volftrekt, niet geheel, onderdrukt noch. .uitgeroeid kon worden ; het, geen 'er echter van oyetfcjioot , had zulk eeue. fcheeve rigting bekoomen , dat de fchade , zyn ieeven lang, onherftelbaar bleef, De genadige Vrouw verwisfelde het tydlyke met het eeuwige , juist toen haar Zoon mondig geworden was, en liet -hem in. het. bezit va.n onnoemlyke rykdornrnen. Want de lieve Dame had , in de laatfte tien jaaren haares leevens, zig oin gemeen op bezuinigen toegelegd , devvyl zy naauwlyks den opbrengst van het Landgoed verteerde, en de renten van de Hoofdfom wederom, tot Capitaal maakte. Zedert de Jonker het Vornv> E 3 sei  jtV 8I«ian de eere , om eene Lykreden over haar te houden, aan een zeker nabuurig Predikant, een man , van wiens heilige lippen , by zulke geleegenheeden , enkel honigzeem en violenftroop afilroomde, moest overlaaten: doch onze Geestlyke, fchoon hy arm Was en een gierige Vrouw had, wees dit Legaat edelmoedig van de hand, en hield de Lykreden zelf, en wel zo eenvoudig weg, als hy het voor elk een uit zyne gemeente gewoon was te doen zonder haare gedagtenis een eenige vlek aantewryven, of haar eerte onbezeten deugd aantetigten» Schand- en Eere-zuilen opterigten , dagt hy, was het werk van den Gefchiedfchryver, niet Van den Prediker. Wierook was overal uit den frriaak en de mode, en duivelsdrek was in 't geheel geen deugdlyk ingrediënt voor eene heilige; Rédenvoering. —; Deeze omftandigheid, hoe, weinig hy oók in dit myn boek te huis hoort, kan ik, om de eer van mynen lieven Prediker, ónïftöoglyk, met ftllzwygen, voorbygaan ; daar bet altoos zyn eerwaardig oogmerk was, zo dikwils hy predikte, om zyne Toehoorders te ftigtsn en te verbeteren. Uit de kundigheid, die hy Van het rnehschlyk hart had, geloofde hy overtuigd te weezen, dat dit ons merk niet te berei'"' ' V ' ken  LINDENBERG. 5$ ken was, wanneer hy de deugden of gebreken, van een voor hem ftaande Lyk, ter naarvolging of ter affclnik voordellen wilde. Tot eer van den Edelman evenwel , kan ik niet verzwygen, dat hy hem echter de tweehonderd daalers betaalde. Ik ben den Prediker het ichoolgeid nog fchuldig, voor dat hy my leezen geleerd heqft! zei hy, en zond hem bovendien nog een aauzienlyk gefchenk voor de Lykreden. Toen onze Edelman weder eenigermaaten van de onrust der begraafnis tot zig zelve gekomen was , hinkte hy rusfchen twee invallen heen cn weder, waarover hy, langer dan gisteren en eergisteren , airede te broeien gezeten had. Hy was , al voor lang, met de heldhaftige gedagten bezwangerd geweest, om,wanneer zyne genadige Vrouw Moeder het hoofd kwam nederteleggen, wederom in den krygsdienst overtegaan. Dit was de eene inval. De andere was , op verre na, zo halsbreekende niet, en de vrugt der zinryke onderhoudingen van zynen zaligen Mentor, waar van hem nog het een en ander door het geheugen zweefde. « Want dit moet ik, daar het hier nu pas geeft, tot roem van den Hofmeester getuigen , dat hy vlyt ncch moeite gefpaard had, om zyn kweekling, zo veel in zyn vermogen was, in de verborgenheeden der hooge Schooien in te wyden, en om zyn fmaak, door %t dartele liederen der verliefde jeugd , te vorB, 4 oienj  S«J f I E- G-F RIED VAN pen ; en dat dit alles geen dieper wortelen ge-, fehooten, noch aanmerklyk erger gevolgen gehad heeft, is enkel en alleen aan de toenmaalige zagtgeaarte jeugd van den Jonker dank te weeten, die, ongetwylTeld, ten tyde van den Mentor buitengewoon goedaartig geweest moet zyn , daar hy, nog in de eerfte jaaren zyner kennis met den Schoolmeefter, dat is, toen hy 'er reeds een goede dertig agtcr den rug had, Meikevers vong, kaartenhuisjes bouwde , en uit allerlei gekleurd papier mannetjes en wyfjcsfneed, die vry aartig. waren : zo diep echter hadden de vertellingen van den Hofmeefter gevat, dat zy, na den dood der genadige Vrouw, den inval in zyn hersfens. vormden, om naar eene Univerfiteit te gaan; e- venwel niet om te ftudeeren , — want hy wist zo weinig wat ftudeeren was, als een Zwierbol die zyn CoHegielesfen ryklyk betaald heeft, maar om zig voor zyn geld vrolyk te maaken., om dat hy zig vastlyk overtuigd hield, dat hes Studentenleeven het heerlykfte leeven van de Wae-: reld moest zyn. : Deeze twee Invallen hielden, in des Edelmans ■hoofd, elkander taamlyk in evenwigt: doch wamneer hy, gelyk Hercules aan een kruisweg, ber fluiteloos tusfehen beiden ftond, kwam het niet daar van daan, om dat hy aan weerskanten ee* inige reden pro en contra had, — want om reden voor zyn doen en laaten te hebben, was., £flSC3 6.1 ■ tOp  I. ^ N D E N B ER*.. ^ tot hier toe, zyn zaak niet zeer geweest, • maar om dat,: noch zyn inftincl, noch eenig to,ïvai, hem, tot een van beiden, befluiten deed. Hy nam aldus de zaak, van den eenen dag tot den anderen, ad deiïherandum, en aldus verliepen er ongemerkt, een geheele agt of tien jaaren , in welk tydperk van beflukenloosheid , hy beitendig- die leevenswys aankleefde , waaraan hy zig , zedert den dood van den Overlle - Lieutenant , gewend had , zonder een hairbreed van dezelve aftewyken. Het was ook , duizend tegen één, te wedden, dat hy, zo gelyk hy was, tojt aan het einde zyns leevens, in denzelfden (laat van tusfchenbeidendubbing, zou gebleeven zyn , en beurtlings , nu eens aan de heerlykheid van dea 'Soldaatenftand, en dan weder aan de Yerbeeven vermaaken van het Academisch leeven zig vergaapt zou hebben, indien zyn gekernte niet gewild had, dat de Schoolmeester hem dwars in den weg zou koomen. Deezen Man was het voorbehouden, ©m de befluiteloosheid van den Edelman te doen eindigen; om zyne verbeelding haar rigüng te geer ven, en om hem in dat helle licht te plaatfen., waar van ik hoop, in de volgende Hoofdltukken , zo 't God behaagt, een , alhoewel zwak, ai'fchyngel myne Leezers in de oogen te doen kraaien. £ 5 VIER.  0 «IKf RIÏD V A ïï VIERDE HOOFDSTUK. Zyttde het eerfie Hoofdftuk der Doopnaamen. an 's Hemels en rechtswegen, komt ons Gefchiedfchryvers den rang toe boven de onzalige Digters, en ik daag hem tot een tweegevegt uit, die my zulks betwisten wil. Om zulks met dt ftukken te doen blyken! —— Wanneer deeze Luidjes eerst bidden en bedelen moeten, dat een Zanggodin zig hunner ontferme, en hen opheldering gelieve te geeven, over het zaakje, dat zy voorneemens te bezingen zyn, en dat niet zelden zo bekend is, dat er de nieuwstydingen vol van zyn! dan! kan elk onzer eens te voorfchyn treeden, op zyn eigen beenen, zonder geleende kragten , Geleigeest of Aanblaazer te be^ hoeven! dan verhaalt hy zelf, wat hy met zyne oogen zag, of uit eude oirkonden opfpeurde, en dan is zyn zeggen nog wel ruirn zo geloofwaardig, als het geen een D'gter, op goed geloof en getuigen van zyne oude Zangdame, uitrafelt, of als zyn eigen wyvengefnap, dat hy de Zanggodin in den mond legt. Want alhoewel het zyne gS9ft>  L INB E NBE KG d? groote en haudtastclyke voordeelen en gefchiktheeden heeft, qm de wartaal, welks verantwoording men zig zelf niet toevertrouwt, door eene' Stem uit den Hemel te laaten opdeunen, breekt ïhy echter dikwils' het koude doodzweet uit, wanneer een Dichter de Zanggqdiri, die hy nederig tot zingen yerzogt heeft, of ook wel die Hemelfche Stem, zo erbarmiyk als afgryslyk verveelend redeneeren laat. Wist hy yan fe vooren, dat ze' even comme uh bijou knarfen zou, waarom riep hy haar dan te hulp? Wist hy het niet vooraf, hy kon het echter weeten; want waarom, toen zy het hem mondling voorzeide , behoefde hy het dan na te fchryven? — Met ernst van de zaak gefprooken: wanneer menschlyke zwakheid, hier of daar, een weinigje floot of flruikelt, is zulks een natuurgebrek, waar over een verfiandig Man, die zyn Teremius geleezen heeft, wel de fchouders zal ophaalen, doch geenzins door misnoegde gebaaren zyne verontwaardiging betoonen zal; doch met behulp , of op naam en door rekening eener Godheid , armhartig prullewerk te markt te brengen v 8at is meer dan de verdraagzaamfïe Man gedoogen kan, zonder ten nilnflen de neus op te fchorten; en ook dan zal hy ze opfchorten , wanneer de Dichter , in geval het Orakel vernuftig fpreekt, zya Zeg my, o Zanggodin ! Zo meesteragtig trotsch uitfloot, dat het volmaakt het aanzien heeft, als of hy het Dochtertje, van  4? 3IEGFRXEDVAN van Mnemofine haar les wilde laaten opzeggen, om. ze te overhooren! Iemand mag voor de oogen der geletterde Waereld den Scholier of den Schoolmeester fpeelen, 't heeft beiden, met eerbied ge- fprooken, — een zweem van onverdraaglyke gekheid en hoogmoed. Met een woord, en n'en deplaife a Monfieur florace, wy zyn in het geheel niet voor dat Die mihi Mufa l om dat het niet veel meer is dan armzalig Toneeltuig, en om dat wy den Engel met de paardepoot, op verre na, zo vyandig niet zyn , als dat Theatergefnor. In voorraad, vriendelyke en lieve Leezer! ben ik het hier zelf, dieu berigt geef, dat onze Edelman, by zyn eigenlyken Doopnaam , Seyfriedheet% Seyfried, Erf- en Gerichtsheer van Lindenberg. Dit berigt heb ik my door geene Zanggodin laaten voorzeggen; ik ben ook aan geen Inblaazing of Invloed er dank voor fchuidig; maar ik heb het onmiddeiyk, voor een goede geklopte Schelling, uit het Kerklyk Doopboek doen ligten. De Edelman derhal ven heet eigenlyk Seyfried, maar hy hoorde het byzonder gaarne dat men hem Siegfried noemde. En, — ter dieustbehulpzaame onderrigting, -— hier begint hy belangryk te worden, indien 'er anders, gelyk ik zeer geneegen ben te gelooven,iemand is, voor vvien hy belang-, ryk weezen kan. ' VYF-  t ï N D E N B Ê R 'fe n' b é ». Xii g£ Heer. De trompet van den Schoolmeester ver; ftomde; de Boeren namen de pypen uit den mond , en de zwarte bontemutfen van hunne hoofden , en het Spinnewiel van de Waardin hield op mét draaien. Doch' de Waard, die niet in het Dorp , maar te Reichenwalde geboören was, en bovendien , in zyn jeugd, als knegt van een Vragtryder , verfcheiden reizen naar Frankforth, Leipzig, Berlyn en andere Steden gedaan, bygevolg de Waereld gezien , en -— het geen onze reizende jonge Heeren niet altoos doen, — Zeden geleerd bad, maakte een vry deftige hoofdbuiging, met het geen ér by behoort; De Boeren waren wel niet bevreesd voör dert Edelman, want zy waren overtuigd, dat hy dé goedaartigfte Jonker op Gods ronden en grootert Aardbol was; maar zy ontzettedeii zig een weinig, en wisten niet, wat zy uit deeze onverwngi te en nooitgehoorde verfchyniüg maaken moesten. Zelf de Schoolmeester Was niet in ftaat, om eert zyner honderd twee ën zeventig geleerde Latynfche brokken hier te hulp te roepen, of te pas té brengen. Gaat maar weder zitten ! ze! de Edelman. — Ter bliks ! gaat zitten , Vrienden ! wanneer ik ,\ het u zeg! gy hebt uw knokken van daag moe» ,, de genoeg gewerkt, 'k Heb daar buiten u hooten Prediken! Ik kwam maar eens höorén, wat j-, hier te doen is ! Anders niet! he ? "  34 SIEGFRIED VAN De Waard, aan wien dit, he? was ingerigt, vatte het woord op , en antwoorde: 9 Genadige Heer! hier is niet veel byzonders te doen ! Deeze Buuren hebben den Luimagsster verzogt, — „ Wie?" De Luimagester, genadige Heer! — dat is de Schoolmeester, die gaarne hoort dat men hem Luimagester noemt. Hy kan zo mooi leezen , dat het een vermaak om te hooren is. De Waard onderregtte den Edelman verder nog, dat de Ludimagister Bartholomeus Swalbe, die zo mooi leeaen kon, gewoon was, om eenen avond, in elke week, de Buuren iets voorteleezen, en dan daarvoor, door het gezelfchap , vry gehouden werd van het gelag, Heden avond inzonderheid heeft hy een vervloekt mooi, grappig ding geleezen , van een Ridder, die een afgryslyk geweldig Ridder was. ,, Nu, nu, dat is zeer goed, zei de Edelman, ik heb er een beetje van gehoord. Daar, drinkt ,., altefamen eens op myn gezondheid! En gy, ,, Schoolmeester! kom morgenvroeg eens by my, „ en breng dan dat boek mede! verftaje? „ Goeden' nagt,' Vrienden ! " Terwyl hy dit zei, wierp hy een paar klinkende Dalers op de Tafel. Zal niet nalaaten by uw Genade myn opwagting ie maaken', zei de Ludimagister, wy bedanken u gefacmlyk voor de gr ooit gunst, die gy onsbewyst'. Tu das epulis accumbere 4ivara! „Oh.  L"l ND È N B E R G. 25 „ Oh , gekheid !" bromde de Pommerfche Edelman, ging het Dorp uit, en kwam, tot bersten toe voi met de gedagten van Siegfried'met de Hoorn , öp zyn burgt aan. Toen zyn Genade de Kroeg verbaten had,ontftond er verfchil tusfchen den Waard en zyn Huisvrouw. Deeze ham het hnaren Egtgenoot verduiveld kwalyk af, ett duuwde hém vry iiarrig onder den neus, dat hy den Edelman niet met den behoorlyken eerbied bejegend had. Gy had hem eere behooren aan 'te doen, en hem eens uit ome glazen Kroes, met het tinnen dek/el, hebben moeten !aa;en drinken ! dat had gy moeten doen ! —• Dan zou dé genadige Heer u befcheid' gedaan 'hebben, dat zou hy! Dan zond gy nog eens aan m;>s Kinderen, en aan den gaanden en koomenden M'dn 'hebben kunnen vertellen, dat de genad'ge Fleer eens' uit onze mooie glazen Kroes gedronken had, en dan 'had gy ze dé Kroes kunnen laaten zien .' dat moest gy gedadn hébben! — maar, lompen Ezel! gy 'hebt 'zyn Genadé niet eens een Stoel geprestendeerd! ■ • Kyk me die Satanfche Steekneus eens aan!" j, antwoorde de Waard. Zy meent, dat men een ,s Edelman , zo maar lomp weg , kan toedrin- » ken ! en dat hy daar, zo cito , befcheid óp „ zal doen ! — Dat is by, myn ziel f heel keu„ rig gedagt! 't zou my fchooh gefb.an hebben .' i, niet waar? — Hy moest daar ook, zo liegt weg, maar hebben gaan zitten! ha! ha! •— i Ca j5 nieeuf  36 SIEGFRIED VAN „ meent gy, — God vergeef my de zonden! — meent gy dat ook niet? Gy verllaat er u niet op ! —Al hebt gy een blaauwe maandag j, in de Stad gediend , en er een Compliment .,, twee of drie gezien, gy zult evenwel een dom Varken blyven." Ik een dom Varken ? fchreeuwde de tappende Huisengel, terwyl haare hoofdborstels ten hemel reezen , en zy met haare verrimpelde linkehand , (de Vrouw was links,) haare fpinrokken reeds ophief. 't Zou zekerlyk zeer erg afgeloopen zyn, zo niet de Ludimagister tusfchen beiden gekoomen was. Hy fprak pro roflris, en was van gevoelen dat zy het domme Varken gemaklyk tegen den lompen Ezel kon zetten , en dus gelyk oprekenen ! De eendragt werd eindelyk herfteld, waarop de Schoolmeester zig wonder veel liet voorftaan; herhaalende, meer dan tien maaien, op deezen avond, het Vaars uit Virgilius, dat hy echter niet van Smetius had. Turn piet at e gravem & meritis ft fort e virum quem i Dit conjpexere, filent, hield hy voor zig: want, welke reden hy ook voor deeze byzonderheid hebben mogt, 't was eenmaal zyn manier, om nooit meer, dan een Vaars gelyk, op te disfchen. Deeze keer verzogt hem een Boer, om deeze Spreuk jn zyn moedertaal te willen overzetten, maar hy vond  LINDENBERG." %f vond goed om deszelfs nieuwsgierigheid aftewyzen met te zeggen, dat het Latyn nergens meer toe deugen zou, indien men in goed Duitsch iets dergelyks kon nazeggen. Laaten wy liever de ge^ zondheid van den genadigcn Heer drinken ! Hy heeft het bevoolen, en zyn Overheid zal men gehoorzaam zyn, gelyk hei vyfde gebod zegt. „Recht zo!" riep de Waard. ,, Kom hier, Vrouw! geen kinderlyke grillen meer! daar fchenk in!" En het gezelfchap zoop, deezen en den volgenden avond, op de gezondheid van zyn G nade, tot dat de twee daalers verteerd waren. C 3 ZES-  £8 S I E G F X I E JD ,rv SA JR ZESDE HOOFDSTUK. De Heer Bartholomeus Schwalbe maakt, mep de groot/ie Staatlykheid, zyn opwagting. Elk ongeluk word door geen Staartfler aangekondigd. C3p den volgenden morgen ftnnd de Ludimagister voor het aanbreeken van den dag op; kamde zyn Zondagspruik uit; fmeerde hem braaf met fpekvet en een eindje kaars; ftekle eenige krullen perpendiculair; gaf aan andere eene horilbntale rigting en beftrooidc zetter dikte van een ftroohalm, met fyn gebuilde tarwenbloem. Hier -op haalde hy zyn zwart Staatliekleed, uit de Cabinetlade, klopte het uit, en veegde het af. Zyn Schoenen zwartte hy met roet en hammenvet, en fchuurde zyn metaalen Gespen, met fyngevvreeven vloerfteen , boomolie en hagel wit kryt. Zyn ontwolde Hoed tragtte hy een zweem van nieuwheid by te zetten, door hem, met warmen azyn , op te bordelen. Dit alles gefchiede ter uiterfte ver- baazing zyner wettige Gemaalin , de Vrouw Schoolmeesteres , die hem vrugtloos telkens naar den uit-  LINDENBERG. 39 uitleg deezer vreemde werkzaamheid vroeg , en naauwlyks over den fchouder werd aangezien. Om den hals werd een zindelyketi witten Doek gebonden , en de Kousien, met bloedrooden lederen Kousfenbanden, opgebonden. Aldus, op dcczen dag zyner verheerlyking , ten deftigften opgefchikt, voorzag hy zig met de Hiftorie van den gehoornden Siegfried, greep zyn fierlyke doornftok, aan welks boveneinde, in plaats van een knop, een Paauw gefheeden was , en wandelde voort: hy kon evenwel zyn Huisgodin niet verhaten , zonder aan zyn tegenwoordigen Hoogmoed het OlFer te hebben toegebragt, dat hy er de oorzaak van verhaalde: Vrouw, zei hy, en trok den ftaatlyken kop agterwaards, ■wanneer iemand naar my vraagt, laat hem naar den eet en weer koomen ! Ik ga een bezoek, by den genadigen Heer, afleg-* gen. De Vrouw keek byster vreemd op. Hy kittelde zig met de vereerendc verwondering, die, uit haare opgefpèrde oogen, hem aanblikte, en vertrok. Naar maate evenwel hy den adelykejj Bttrgt naderde , veranderde zyn booggevoelendbeid in beklemdheid. Hy zogt zig wel te bem^digen: Rebus cnguftis animofus atque! Riep hy, by herhaaling, tot zig zelve, maar te ïergeefsch. Toen hy zyn voeten in het flut zetC 4 te-  .10 SIEGFRIED VA» 1 tede, zonk hem eensklaps het hart meer dan anderhalve fpan laager. ,, Laat hem maar binnen koomen !" riep de genadige Heer , die nog met zyn Toilet bezig was, en zig juist de knevels kammen en knippen liet, toen men den Ludimagister aandiende. De Schoolmeester trad, niet zonder fiddering, binnen. De geheele fraaie aanfpraak, waarover hy den ganfchen nagt gewurmd had, ging, in dre verbysterende oogenblikken, naar de maan, nu, hy zyn Genade, in zyn volle heerlykheid, omgeeven van zyne Kamerdienaars en Lyfknegten, aanfchouwde. Het ruuw beloop zyner over en voorbedagte reden , waar van hy mooglyk nog een ftuk of brok zou hebben kunnen bezigen, werd hem, door den Edelman, geheel uit het duizelend hoofd gejaagd, toen deeze hem, zo als hy binnen trad, toeriep: ,, Ha! Schoolmeester! hebt gy hét •3, Boek by u ? '* Om u te dienen! Met onder daanigst verlof van uw Genade; ftamelde de Ludimagister. Ad mandatum venimus ecce domum. ,,Gy kunt dat Fransch wel weg laaten! Ik ben er in 't geheel geen vriend van , Schoolmeester! "■ Het is Latyn, indien Uw Hoog IVelgebooren Gespade het my allerootmoedigst veroorloovcn wil! „Dat is het zelfde. Ik heb er zo naauw niet op gelet. Wy Edelluiden hebben gewigti- ger zaaken in 't hoofd. —— Een mondvol La<-  I. INDENBE RG/ 41 l, tyn kan evenwel nog door den beugel, voor u meen ik. 't Is, geloof ik , de taal der „ Schoolmeesters, is het niet? Ik zou het ook wel hebben moogen leeren, zo als de Prediker meende , maar myne Mama Zaliger wilde het „ niet hebben, en zo bleef het in den loop. —■ Krifchan ! geef den Schoolmeester een borrel „ Brandewyn , en dat er verder by hoort! " Den Ludimagister wilde het nog niet zo glad van de hand Telneten, om met voornaame Heeren omtegaan. Toen de Kamerdienaar hem het blaadje aanbood , maakte zyn hoed, boek en doornftok hem verleegen. Hy behielp zig evenwel zo goed zyne omltandigheeden het gedoogden; nam her boek onder den linkenarm; klemde zyn hoed tusfehen zyn kniën, en floeg de riem , die tot een rottingsbandje verflrekte , twee of driemaalen om een knoop van zyn rok; de beiden handen dus vry hebbende, greep hy met de eene het glas, en met de andere een ftuk gebak. V Zy my geoorloofd uw gezondheid, allergehoorzaamst en onderdaanign te drinken! zei hy, en maakte eene geweldig avontuurlyke buiging, met de neus byua op den grond: hy wilde te gelyk, om zyn compliment alle mooglyke fraaiheid bytezetten, de rechtevoet agter zig uitftryken , en gedagt niet aan zyn hoed: deeze ontgleed hem, door de overmaat van hoflykherd, en toen hy, vermocdlyk op jngeeving van zyn boozen Geleigeest, denzelven C 5 met  42, SIECFRIED VAN met zyn knien voor den val wilde behoeden, verloor hy zelf het evenwigt, en viel, zo lang hy was, voor de voeten van den Edelman, die in zulk een hevig gelagh uitborst, dat hem de traanen over de wangen rolden. Mier mede was het balftuurlge Noodlot van den Latynfchen Man op verre na nog niet voldaan; zyn boos gefternte wilde, dat hy, onder het vallen, met zyn hoofd» tegen den Lyfbond van zyn Genade aanbotile. Turk, die een bedorven hondenkind was, nam deezen Schoolmccstcrlykcn val zeer kwajyk; zonder veel omftandigheeden te maaken, hapte hy naar den neus van den Schoolmonarch; gelukkig echter beet hy in zyn Staatfieparuik, waaraan dat helfche beest zyn vlockwaardigen moedwil koelde. Onderdaanigst excus! houd het my ten goede! riep de Ludimagister, tcrwyl hy wederom op de been fcharrelde, het vloervuil van zyn feesrge-. waad klopte, en de glasfeherven van den grond raapte. Uw Genade zal het my gelieven te vergee- ven! '$ Is waaragtig met geen opzet gefchied. Procumbit humi bos! Ik ben ben ■ ben flegts een beetje gevallen. ,, Dat komt van de Complimenten, zie je!'* * s, viel de Edelman hem in de reden, tervvyl hy de traanen van zyn oogen wischte. „Daar ligt nu Gods lieve gaave! Nu, nu, daar is niet aan » ge-  LrNDENBEH S 4,3 i, geleegen! Krifchan! haal eens een ander glas voor den Schoolmeester! " Geduurende de Kamerdienaar het bevel van zyn genadigen Heer ter uitvoer bragt , bevlytigde de Piakvoogd zig, om den Hond de mishandelde pruik aftezetten. Het onbefchaamde beest liet hem zyn tanden zien , tot hartlyk vermaak van dea Pommerfchen Edelman, wien het eindlyk behaagde, om, aan de verleegenheid van den kaalhooi- digen Schoolprins, een einde te maaken. , „ Aport, Turk! Zie je! Schoolmeester? daar gaat hy van zelfs heen! Ah! braaf, „ Turkje! • Zyt gy een Geleerde, en weet gy niet, hoe men een Hond een pruik moet af„ neemen? Myn Mama Zaliger heeft groo* ge55 lyk, dat een Cavallier meer weet dan een Ge- leerde. " Houd het my ten goeden! Hy vilde my byten en ,, Ah, wisfewasjes! Gy weet er niet by om„ tegaan, Schoolmeester! Daar, zet uw Uilcn- nest vooreerst maar weder op uw hoofd !... „ Myn Pruikmaaker zal u een nieuwe er voor in de plaats bezorgen. " De Schoolmeester bedekte, met de overgebleeven fragmenten, zyn verftandig hoofd, zo goed als het mooglyk was, en dronk nu met een weiraïgje minder Ceremoniën. Intusichen was de Edel-  ^4 SI3EGPRIED V A ff Edelman aangekleed, en de Kamerdienaar voleinde het Toilet, met zyn Heer de Sabel toe te reiken. Nu kunt gy maar heen gaan, Krifchan."' Chrifliaan en de andere Bedienden vertrokken. „ Turk! alloh! Ferm la Porti" Turk deed de deur toe. 'tGeen verder voorviel,zal de geneegen Leezer in 't volgende Hoofdftuk zien. ZE-  1> I NDÈNB E RG. 4.3- ZEVENDE HOOFDSTUK. Captatio benevolentiai. Voorleezingen. Het tweede Hoofdftuk van de Doopnaamen. Ludimagister was een Loosaart: in eed öogenblik begreep hy, dat Turk het Ander Ik van den genadigen Heer was. Daar hy nu ook, reeds meer dan een half uur, in lief en leed, met zyn Genade omgegaan had , waren zyne handen en voeten hem thans minder in den weg; zyn hart was merkelyk ligter; zyn hoofd opgeklaarder, en zyn tong onbelemmerder. Hy hief zyn fpreuk op, en verwónderde zig, in een fierlyke redenVoering, over de ongemeene bekwaamheeden van den Hond: hywas geheel verrukt, buiten zig zelve opgetoogen, over deszelfs beestlyke gaaven'en voorrechten ; zwoer zyn zwaarden Eed, om by hemel, aarde en hel te bevestigen, dat dit Dier menig mensch befchaamde; weidde breed uit over de grootte, de fchoonheid en gehoorzaamheid van deezen vierpootigen Lyfknegt; betuigende verder, met faamgevouwen handen, dat hem niets ontbrak dan de fpraak, anders——-— Snak! " viel de Edelman hem in de reden. ,> Hy  #6 SIEéFRIED VAN. „ Hy kan wel fpreeken op zyn wys. Alloh Turk! J} parrel ho! " De Hond liet zig, in een middelgeluid tusfchen bafFen en huilen , hooren. De Schoolmeester floeg, met zulk eene kunstige verwondering, als of hy van zyn leeven geen Hond had hooren huilen, de gerimpelde knuisten in een; verdubbelde zyn loffpraak, en beflootmet herhaalde verzekering, dat hy nimmer zou hebben durven gelooven , dat het onvernuftige vee zulke dingen leeren kon. —■— Hierdoor behaalde hy een grooien Plasdank by den Edelman, voor wiens moolen dit het rechte water was. En dat nog het grappigfte is, Schoolmees- ter ! dat de Hond Franscli verftaat. Maar om alles niet door elkander te haaien! • „ wat ik u zeggen wil, Schoolmeester!, ik heb u laaten by my koomen, om my uit het boekje van Siegfried wat voorteleezen. Gaa daar eens „ zitten! en zo gy nog een borrel lust, moet gy „ maar iufchenken! " Ik bedank u wel zeer, genadige Heer! ik heb 'er reeds genoeg van. ,, Nu,20 als gy 'tverkiest, Schoolmeester! elk ,, weet best, hoe veel hy laade*. kan !" Hiermede namen de voorleezingen een begin , en het liep zo druk over den hoornagtigen Siegfried en de longen van den Ludimagister, dat.* in- twee voordemiddagen $ het boek van het eene einda  fc-INDE NBERe. 7 einde tot het andere was doorgcleezen, offchoon de Voorleezer niet naliet, om de donkere piaatfen, die er niet weinig , ten op:dgte van den Edelman , in bevonden werden , door onderhandfche zeer geleerde aanmerkingen, errinnerii;gen, ophelderingen en gelykenisfen , nog donkerder te maaken. Wy zouden , van rechtswegen , eenige proefjes hiervan moeten opdisfchen , d( cb. wy zyn verzekerd, dat wy elders gelegenheid zullen aantreffen, om onzen Leezer met des Ludimagisters wyze van text verklaaren, overvloedig genoeg, bekend te maaken. De ziel van den Jonker was het witfte papier van de waereld, of, zo er al iets op kond, waren het twee of drie inktvlakjes: geen wonder derhalven dat de ridderlyke gefchiedenis zulk een die* pen indruk op hem maakte. Vooral is het zo uitgemaakt zeker, als of Archimedes en Euler het beweezen hadden, dat de grillige verbeelding van den Pommerfchen Edelman, dat, naamlyk, zyn geflagt oirfpronklyk moest afdammen van deezen dapperen en mannelyken Siegfried met den Hoorn, haar oirfprong aan deeze voorleezingen te danken heeft. De naam van Siegfried, die in het Lindenbergfche geflagt, zedert onheuchlyke geflagten, zo erllyk is, als zonder vergelyking,- de naam Hendrik by de Graaven van Reus, of die van Lodewyk by Vrankryks Troonbekleed'ers , verkerkte hem in zyn gevoelen, Hy, die nooit  '48 $ I E ï R I Ë D VAN van zyn leeven iets beweezen had, bewees nu ï en beweerde tegen verfcheidenert, dat zekerlyk de een of andere Prediker, by het doopert, zig verfprooken moest hebben, of dat een domme Koster zyn naam verkeerd, in het Kerkenboek, moest hebben aangetekend. Hy was ten allen tyden ge^ reed, om, met Sabel en Pidool, dit gevoelen tè verdefmdeeren, zo als hy zig uitdrukte. En nu, vriendlyke Leezer! weet gy, waarom onzé Edelman , gelyk wy in ons eerde Hoofdduk over? de Doopnaamen aanmerkten, er zo zeer op gedeld was, dat men hem Siegfried noemde, om dat men 4 namenlyk, daardoor zyn oirfprong en afkomst fcheen te erkennen* Zyn huisgenooten en Dorpe-i hngen moesten, hierin , zig wel naar zyn zinlykheid fchikken; en, daar het zyne Nabuuren ert eenige zyner Bloedverwanten ook weinig Verfcheel* de, of de Heer van Lindenberg, Siegfried of Seyfried heette, bleef hy lartg in het ongedoord bezit van dien Naam, waarop hy zo zeer verzot was. — Doch wy vervolgen onze Gefchiedenis. Ter hagel nog eens, Schoolmeester! hoe zyt '„ ge aan dat boek gekoomen?" Ik heb het eens gekogt, hoogwélgebooren genadige Heer! toen ik myn Moeders Broeders Zoon be* zogt, die in Greifswalde ftudeerde. Ik was on* derregt , dat een zeer voornaam Projfesfcr in Greifswalde het gemaakt had, en my dagt, dat ik er die weinige Stuivers aan befteeden moest.  LINDENBERG. 4G i, Ter bliks! die Profesfor moet een gansch l, karei zyn! dunkt u dat ook niet? — die zulk een boek maaken kan! Ik ben eer* Edelman, zo goed als de Keizer, maar al kon ik er de geheele vvaereld mede verdienen , zulk M een boek zou ik niet aauneemen te maaken. Die Siegfried is een pronkje van de waereld! Ik zou ook welcens zo rondom van my af wil■„ len hakken! Ik zou dat ook wel gedaan heb,» ben, indien ik in den dienst gebleeven was. Maar die gevlerkte Lindworm , dat was eeri Rakker! by myn ziel! dat was hy! Wist ik er ook maar een, ik zou hem leevendig braaden , dat hy er van heugen zou ! :— En dan zou men er ook een boek van kunnen maaken! niet ,j waar, Schoolmeester?" Zeer zeker; genadige Heer! en wanneer uw Genade dan Fortunatus Wenschhoedeken had —■ Ik ken dat ding niet, Schoolmeester!" 0 Genadige Heer! ik heb de eer u te kunnen verzekeren , dat het een zeer kostlyk ding was! Ik heb' een curjeus boek te huis, dat fchryft over Fortuna« tus met zyn Wensehhoedje en Geldbeurs. • Was die Fortunatus ook een Edelman?" Zeer zeker, genadige Heer ! — Dat Boek zou ik Uw Hoogwélgebooren Genade ook wel eens kunneti voor kezen. ,, Dat zoud gy ook, Schoolmeester!" —i— En in zo verre Uw Hoogwélgebooren ii deel; D Ct'  go" r S I E G F R I E D VAN Genade *t my alleronderdaanigst veroorlooven wil' de, ,, Ter bliks! dat wil ik zeer gaarne, School* meester!" Dan kon ik, crastina luce, morgen aan den dag er een begin mede maakeft. En, indien uw Genade een Liefhebber van het har tbreekende zyt, — Niét zeer , dat ik weet." Anders kon ik ook de Gefchiedcnis van Octavianus medebrengen! —■ Was dat ook een Cavelier?" Zeer zeker , genadige Heer! was hy dat, en een Roomsch Keizer daarenboven ; maar vermits uw Genade niet zeer voor het tragcdifche is, ,, Neen! neen! Schoolmeester! breng dat Ak„ tavijaanfche boek ook maar mede , begrypje! om dat het toch van een Keizer is." Op deeze wys wist de Ludimagister altoos het eene boek op het andere te doen volgen: eene kunstgreep, die hy de fpraakzaame Sultane Scheherazade, die zo keurig het eene vertelzelrje aam het andere te knoopen wist, niet afgezien kart . hebben, doch die hem evenwel voortreflyk te pas kwam, om zig, op eene gemaklyke manier, by den edelen Heer Siegfried van Lindenberg noodzaaklyk te maaken. De Edelman leerde ook at* lengkens de boeken, die hy hoorde voorleezen, heoonleelen. Inzonderheid verklaarde hy zig geheel  Lindenberg. heel voor de Ridders, iri welkers caracter hy veël eerlykheid, grootheid en goeddaadigheid bemerkte ; hy vergaste zyn geest op hunne grootmoedige en fchoone bedryven. 3j Want zieje, School- meester!"was zyn Genade gewoon te zeggen, ■„ Om zig heen te hakken en te houwen, dat kan elk een, die maar een goede Sabel en mürg in de knokken heeft! maar zieje ! zo een gansch i, Koningryk wegtefchenken , dat men met zo „ veel bang zweet en kostlyk bloed gewonnen heeft, als of het zo maar niet met al ware: ii of om zo maar een Princes te verlosfen, dié i, men van te vooren, met zyn oogen, nooit ge„ zien heeft; ter bliks! Schoolmeester! dat is i} andere kooi! " De Keizer Octavianus echter verklaarde hy, voor de vuist weg, voor een opperflegten, vuilaartigert fchurk,en zyn Moeder voor een kwaadfpreekend, vuig, raazend Wyf, waarvan hy nooit een enkel woord meer hooren wilde. Het boek van Genoveva was geen hair beter; en jonker Makgys was 5 met verlof, een toverdieffche Schobbejak. Hy ergerde zig ongemeen , wanneer hy hoorde leezen j hoe de Ridders, op galadagen, in kostbaare zyde of gloeiend purper gekleed waaren. Dat wilde niet veel zeggen, dagt hy. Een egt Krygsmari moest niets anders dart zyn uniform draagen ; een tuige vriesfehe Overrok echter kón ér nog by heenïoopen, wanneer het koud Was. Maar fraaijé , D 3 Ü5S  51 SIEGFRIED VAN klederen , by zyn Edelmans ziel! hadden het voorkoomen, als of men zig de uniform fchaamde! enz. Had de Ludimagister de eer gehad, om met de Schepzels van den onvergelyklyken Cervantes en den geestigen Smollet, bekend te weezen, dan zou, zeer waarfchynlyk , onze Edelman , zo al niet een Pommerfche Don Ouichot of een Sir Launcelot Greaves, ten minften een lT.uk van etnSamue! Crowe geworden zyn. Wanneer nu de ganfche voorraad van Boeken, die de Schoolmeester voorheen , ten behoeve zyner avond voorleezingen , in de Dorpkroeg, opgedaan had, ook op den Burgt, het een naar het ander, was voorgeleezen en herleezen, tor dat de Edelman ze van buiten wist optezeggen, begon de Jonker naar verandering van boekfpys te verlangen , vermits de oude hem reeds de keel uitkwam, en het behaagde hem, zig deswegens, tegen den Ludimagister, gelyk volgt, te verklaaren. AGTf  L I N D $ N B E, R G. 53 AGTSTE HOOFDSTUK. De Nieuwstydingen. ,, 'k\'^/eet voor den drommel niet, School,, meester! hoe het komt, maar ik vind in die Ridderboeken zo veel fmaak niet meer»" Invenies alium, fi iftum faft.idis, Alexin! antwoorde de Kinderkoning. Maar er is nog we! wat anders te leezen, genadige Heer! Exempli gratia ! —■ alhoewel met alleronderdaanigfte onderwerping aan uwe Genadige betere videtur, • — wanneer uw Genade de Nieuwstydingen koomen liet! — ,, Ik ken die dingen niet, Schoolmeester! " Nieuwstydingen ! alleronderdaanigst zal ik de ge* nade hebben u te zeggen, dat het halve, of ook wel heele vellen papier zyn , waarin men alles, wat, in de waereld gebeurt, leezen kan. ., Ter bliks! Schoolmeester! dat moet plaizie,, rig zyn! Staat er dan ook in van den Haas, ,, die Turk laatst gevangen heeft?" Zeer zeker , genadige Heer! —.— hoewel Wat dat aanbelangt, zo eigenlyk wil ik juist D 3 niet  £4 SIEGFRIED VAM niet zeggen, intusfchen echter, — het kon er in flaan! ,, Dat had gy my al over lang moeten zeggen! ',, zieje! Maar ftaat er dan ook in te leezen, wanneer een Ridder een Lindwurm verfmoórt?" Zeer zeker, Hoog Welgebeoren genadige Heer! zulke remarkabiliteiten flaan er altyd in. 'k Za'.ze laaten koomen , Schoolmeester ! waar krygt men die dingen? he?" Zy worden op veele plaatfen gemaakt, genadige. , Heer! 'k Heb my, met uw hooggunflig verlof, wel laaten zeggen, dat te Hamburg de beste gemaakt worden, 'k Heb er ook weieens gezien van Berlyns maakzel. „ 'k Zalze laaten koomen ! — Krifchan! —5, roep den Adminiftrateur eens! — 'k Ben toch, nieuwsgierig, en wilde wel eens hooren, of er „ ook van Turk in ftaat. Adminiftrateur! wat ik zeggen zou , Huur eens , op ftnande 5, voet, een Karei te Paard, naar Hamburg en 3erlyns en laat hy al de Nieuwstydingen mede- brengen , die er gemaakt worden ! Laat by wat hard doorryden, dat hy te middag weder hier is! verftaaje?" Uw Genade hou.de het my alieronderdaanigst ten, goede! viel de Luchmagister hier tusfehen bei-^ den! Hamburg ligt, wie weet hoe veele dagreizen van hier, daar de Middellandfche Zee in de £lve valt. 3>. ft  fcINDENBERG. 5jP Ik weet het wel, (hervatte de Edelman,) maar ik dagt er niet om. Doch wanneer Uw Hoog Welgebooren Genade naar het naastgeleegen Postcomtoir wilde zenden — ,, Ter bliks! dat meende ik ook. Adminiftraj, teurl gelyk ik u gezegd heb, zend, op ftaan- de voet, een Karei naar het naastgeleegen Postj, comtoir! " —■ Zo kan de Postiljon ze dan voorts a/tyd medebrengen! t, Dat is wel bedagt, Schoolmeester!'! r> 4 ne  5<5 SIEGFRIED VAM NEGENDE HOOFDSTUK. Tot dat de Nieuwstydingen aankoomen,. Men la,ng Haofdfiufe. 3Sr zyn, ik weet niet, of Arifioteles of fovarruvias het gezegd heeft ; mooglyk zou ik het in Abulfeda hebben kunnen leezen, indien ik het Arabifche van zyn Majefteit verflond. Er zyn veele dingen in de Waereld, die men niet be, grypen kan, en er moeten ook veele dingen zyn, die men niet begrypen moet. Het laatfte laaten wy gezegd zyn; doch rj&f eerfte, hem die my zulks betwisten wilde, zou ik zo droog wederleggen, als LMogenes, deed, toen «en Wyshoofd tegen hem ftaande hield, dat eigeen beweeging in de Waereld was. Men zegge er van wat men wil, die wys van wederleggen van Dwgenes, is een zeer goede wys, vermits ze ongemeen eenvoudig is, en regelrecht tot de Ziel fpreekt. Hy zette eerst den rechten voet vooruit, toen den linken, toen weder den rechten , en zo vervolgens den een na den anderen , en kwam dus, zeer natuurlyk, aan het einde van' de.  L I N B E N B E R G. 57 de Kamer. Nu kon hy aldaar niet gekoomen zyn, zo hy zig niet over den grond bewoogen had, of, de grond zou onder hem zig bewoogen moeten hebben. Niets op de Waereld kan eenvoudiger weezen. Zal nu, —■ en wie weet wat er gebeuren kan'. Aller dagen avond is nog niet gekoomen, en van dit jaar zullen er wonderbaarlyke Redenaars, Natuurkundige en Bovennatuurkundige gevonden worden ! Zal nu de een of andere vernuftige Ra- rïteifkast vermaak feheppen , om te beweeren , dat hy alles kan begrypen; dan geef ik hem den welgemeenden raad, om het zo zagt te doen, dat ik, eenvoudig mensch, het niet hoore; anders zou ik de vryheid neemen om hem, a la Diogenes,adAb~ furdum te brengen. Ik zou, zonder my by Barbara en Celarent, by A plus B, by Chemifche Analyfen, by Electrifeermachienen , Barometers , Gerechtszwaarden en Galgen, of by alles wat tot de verheeven Wysbegeerte behoort, lang optehou_ den , hem een klein Vraagftukje , uit het daaglykfche leeven ontleend, voorhouden , en daarmede zou het liedje uit zyn. Ik heb de eer gehad om zyn Hoog Welgebooren Genade, den Pommerfchen Edelman , zeer lang en zo juist te kennen, als iemand onzer ooit een Edelman kan leeren kennen; doch ik kan, volgens de waarheid, niet anders zeggen, dan dat hy geen Man van veel woorden, en over 't algemeen, geen P 5 zon-  5ÏEGFRIEÖ VAN zonderling Liefhebber des gezelligen Leeverjswas. Zyne naaste G.'buuren zelf , die , wel is waar, grootendeels Hovelingen, of in Krygsdienst waren, en uit dien hoofde zig niet lang op hunne Landgoederen onthielden, (prak hy nooit anders, dan wanneer zy hem, op zyne gewoone wandelingen, ontmoeteden; en dan was het nog maar goeden dag! en goede reis ! Met zyne Bedienden liet hy zig niet in. Zyne genadige Vrouw Moeder had hem, van Kindsbeen af, veels te diep ingeprent, dat hy een Edelman was, en deeze moest zig met den Burgerllaud niet gemeen maaken, (gemeenmaaken bellond by de genadige Vrouw, in vriendlyk aantczien, cn gercaatigd toetefpreeken,) ten minden niet met de geenen , die zyn brood aten. Daarom verliep er ook menige maand, dat zelfs zyn Qhriftiaan, ook toen hy reeds zyn Kamerdienaar geworden was, buiten de noodzaaklyke bevelen , geen enkel woord uit zyn mond hoorde. Tegen zyne Paarden en Honden alleen was hy fpraakzaam, voor het overige het ongezelligde Srhepzel op den Aardbodem, Evenwel mogt hy zeer gaarne lyden, dat Chriftiaan, of wie het anders van zyne onderhoorigen zyn mogt, . (de Gerechtsamtman alleen uitgezonderd, dien hy niet lyden mogt, om dat hy over 't algemeen niet veel met de Rechtsgeleerden op had, ) tegen hem fprak, hipm dit of dat Dorpnieuws vertelde, en hem dus de lange Winterfche avonden kortte. Daa  X.ÏN D E N B E R G. 59 Dan rookte hy, in het diepde ftilzwygen, zyn pyp, en luisterde zeer aandagtiglyk toe. Hy dulde echter nooit, dat de een of de ander zyn Kameraad zwart maakte, of den voet zogt te ligten; nog heden ten dage weet men op Lindenberg te vernaaien, dat hy, by een zoortgelyk voorval, voor de eerftemaal van zyn leeven , woedende van gramfchap werd, den Sabel trok, en den armen Zondaar, met zyn eigen Hoogedelen handen, dermaaten afrostte, dat de Wondheeler hem , wel Vier weeken lang, bezalven en bepleisteren moest, ,, Wagt maar, (riep hy,) ik zal dien Rakker leeren aanbrengen en lasteren ! " Dit enkele voorbeeld was zo werkzaam , dat er zedert geen een enkel Aanbrenger of Lasteraar op Lindenberg meer gevondeu werd. Daarentegen wanneer hem verhaald werd, Hannes Buck is in de verbetering zyner Landeryen zo gelukkig gedaagd, dat hy in dit jaar reeds zo veel voer hooi meer heeft overgewonnen,als anders; — of Pieter Imbeck zal Bruiloft houden, en Jurgen Risch een Doopmaal geeven; dan fchikte hy zig zagtlyk en gemaklyk in zyn Arm doel, en zag zo opgehelderd uit zyne oogcn, als of hy zelf de Bruidegom of de Vader van het Kind was. Doch was het, de lange Frederik is van zyn beste Paard gevallen; of Joost Breymans heeft de fterfte op zyn Stal gekreegen 1 dan trok hy doorgaands zulk een droevig gezigt, als of die rampen hem,  ^UO SIEGFRIED VAN hem, in eigen perzoon , getroffen hadden ; en zelden kon hy nalaaten om, in lief of leed, zyn 'milde hand open te doen. Op het ganfche Dorp was ook geen eene Boer te vinden, die, behoeftig zynde , geene verpligting aan den genadigen Heer had. —— Ik weet niet, of 'er in 't vervolg zig wel eene betere gelegenheid, dan deeze, zal opdoen, en daarom wil ik hier verhaalen: dat zyn Adminiflrateur de ftrikfte order had, om, met betrekking tot de Heerengelden en belastingen, aan geen oenen Boer één uur uitftel te geeven, maar om aan hem, den genadigen Heer, zo dra, op den laatften gaardag, des nademiddags, de klok vyf uuren floeg, een naauwkeurige Lyst te behandigen en voorteleezen, van al de geenen, die be-* taald en niet betaald hadden. Gebeurde het dan, dat de een of andere Boer met de betaaling zyner Lastgelden was agtergebleeven, dan liet hy dee* zen daadlyk tot zig roepen. „Hoor gy eens! " zei hy, ,, myn Adminiftrateur wil u executeeren laaten, om dat gy niet betaalt! doch ik wil de ,, fchande niet hebben, dat ik zulk een hondsvot ,, op myn Landgoed heb. Daar hebt gy geld i „ Gaa heen, en betaal den Adminiftrateur!'' Dit middel had by uitgevonden, vermits hy ge-< loofde, dat hy dus het gemaklykst de rekeningen van den Adminiftrateur kon naarzien , en de reftanten hem dus geene zwaarigheeden veroorzaa, ken,  LINDENBëRGi tfl ken konden, ,,'t Is eenerlei, (dagthy,) of de Boer »> het aan myn kas of aan myn beurs fchuldigis; en de Adminiftrateur kan my evenwel geen X voor „ een V zetten." Soortgelyke middelen had hy meer uitgedagt, om den Adminiftrateur het zetten *Van een X voor een V te beletten, waaromtrent wy niet verzeggen, om ter geleegener tyd , er eenige voorbeelden vart bytebrengen. In het tegenwoordig geval was het fchoone van de zaak, dat, wanneer de Boer, dien hy aldus geholpen had, hem, kort of lang daarna, het opgefchooten Geld wederbragt, hy het nooit te rug nam. ., Gaa maar heen, (zei hy,) gy zyt een eerlyk „ karei, dat zie ik nu. Maar pas op, dat myn ,, Adminiftrateur niet weder over u te klaagen „ heeft! Gy kunt nu heen gaan, en er dert » bek van houden, anders zal ik u in 't gat doen zetten ! Bit in het voorbygaan. Wy vervolgen wederom onzen weg. Zo gaarne als de Edelman iets hooren mogt, zo weinig Was by om zelf veel te fpreeken. Wanneer hy den mond opendeed, was hem doorgaands dat geene eigen, 't welk men gemeeiilyk Imperatoria Brevitas noemt. Hoe hy er toe kwam, om met den Ludimagister menigen langen Zomerfchen dag te verbabbelen, daar deeze evenwel meer dan een jaar werk had , om agter den toon te koomen, jvaarin men den genadigen Heer vatten moest, wil-  62. SIEGFRIED VAN •wilde men de eer hebben van hem te behaagenj dat • is zekerlyk een weinigje meer dan men begrypen kan. De Schoolmeester, by voorbeeld, was gewoon, om zig, op deeze wys, van zyn nieuws te ontlasten. Weet uw Genade wel? * of, heeft de Hoogwélgebooren genadige Heer reedt gehoord? —— Of ook wel ilegtweg: Dat en dat is er gebeurd! En op zulk of dergelyk een wys moest men den Edelman in Pommerland niet aan boord koomen. Zyn Genade was van gedagten, dat dit rechtftreeks inliep tegen den eerbied , dien men hem verfchuldigd was, en het aanzien had, als of men hem iets leeren wilde. Neen! men moest er zodaanig een draai aan weeten te geeven, dat men altyd vooronderftclde, als of hy, het geen men hem verhaalde, al reeds lang te vooren geweeten had; by voorbeeld: 't Zal my benieuwen, wie er tot Gevader zal flaan over den jongen, waarvan de Vrouw van Jurgen Risch gisteren bevallen is? of, Ik was er zeer by in myn fchik, toen ik hoorde, dat de eerlyke Hannes Bruck j in de verbeteringen van zyn land, zo wel geflaagt zy! en zo vervolgens. Nog onbegryplyker is het, hoe hy den Ludimagister tot zyn vertrouwling maaken, en over zaaken raadpleegen kon, die hy wel een douzyn jaaren in zynen boezem had gefmoord ! Hy! die nimmer, tegen eene leevendige ziel, zig tot'  LINDENBERG. 63 vertrouwden omgang vernederd, en nimmer iemand om zyn oordcel of raad gevraagd had. Ik moet uw raad eens inneemen , School meester!" zei zyn Genade. „Ik heb reeds lang by my zelve overwoogen, dat heb ik ze„ ker, wat ik aanvangen wilde, toen myn Mama „ Zaliger nog leefde. Ik was altoos voornee,, mens, wanneer ik langer leefde dan myn Mama, om of, wederom in Krygsdienst te gaan, of om een Univerfeteit te betrekken; en, nu ,, zy dood is, weet ik niet wat ik doen zal, verftaaje? en een van beiden evenwel moet ik doen. Ik heb daar al menigen lieven dag myn kop gek over gemaald, en nog ben ik tusfehen mal en dwaas, zonder te weeten, waar toe ik befluiten zal! " Dit was weezenlyk een Donderdag voor den Ludimagister. Hy had zig op den Burgt genesteld , en gold by den Edelman, gelyk deeze vertrouwlykheid bewyst , alles, wat een dier , dat zyn Hond of Paard niet was , flegts immer by hem gelden kon. Hy at daaglyks in de Voorzaal van zyn Genade, met den Gerechtsamtman, deszelfs Huisvrouw, den Secretaris en andere voornaameBeampten van den Edelman! Hy bevond zig «itfteekend wel by dit alles! Wanneer nu Jonker Siegfried eene der opgemelde invallen opvolgde!— Leezer! billyk heb ik van uw vcrftand en doorligt een zeer hoog begrip, maar onmooglyk kunt gy,  64 SIEGFRIED VAN gy de onaangenaame gevolgen, die zodaanig een befluit noodwendig voor den Schoolmeester hebben moest, duidlyker en fpoediger inzien , dan hy, op dat eigen oqgenblik, dezelven inzag. Hy ftond daar natuurlyk gelyk de bekende Man van Rippack, en was door zyn dreigend noodlot dermaaten verbysterd, dat hy in 't geheel niet iri ftaat was, om het geringde middel uittedenken, om de verwydering van den Edelman te voorkoomen. Na dat hy eindlyk lang genoeg, aan dé punt van zyn hoed, geknaauwd had, fchoct hem eindlyk, even als een verfchietende Star, fnellyk, door de Ziel, de vernuftige gedagten j die zo dikwijs de troost van duizend arme Zondaars zyri moet, en die ik daarom gaarne met gouden letters zou willen laaten drukken, met de tvd komt raad. Deeze fpreuk r hoe overoud dezelve ook zy, ftelde den kommervollen Ludimagister eenigermaaten gerust, en bragt hem weder in zo verre by zyn ftukken, dat hy, op de volgende wys j zig tegen den Jonker verklaaren kon. Houd my ten goede! zei hy, de zaak is van gewigt, multi ponderis, genadige Heer! magni momenti! Maar wanneer uw Genade my een veertien dagen, ofzo, tyd lot bedenken wilde get ven, ■ Oude wyven gefnap! (riep de Jonker, van hevige gramfchap met den voet ftampende , ) wisfewasjes, Schoolmeester! vervloekte wisfewasjes I — Wilt gy my affrondeeren, Sehoolmees- fi ter ? -r  LINDENBERG. 6j W ter' Hagel en bliks! Zo moet gy my riiét ti aankoomen! Gy woud dat binnen veertien da* gen bedenken, he! en ik héb er zo menig ü jaar op gedagt!" —— Nu geraakte de arme drommel van een Schoolmeester eerst recht in het grondys. Hy had gevreesd Ongenoegen te. zullen behaalen, wanneer hy niet, op ftaande voet, zyn raad kon geeven ƒ en zie daar, hy behaalde weezenlyk ondank, om dat hy zig vermeette dien binnen veertien dagen uittedenken. De Man wist nog niet recht, hoe moeilyk het valt, met koppen omtegaan, waarin het niet helder is. Allerootmoedigst excus! riep de Politicüs, uw Hoogwélgebooren verflaat my niet wel. Ik meen er door, dat ik veertien dagen tyd wil neemen, om te onderzoeken, of ik al of niet in ftaat ben , om raad te kunnen ge even in zulk een gewigtige zaak ,• waarin uw Hoogwélgebooren Genade zo lang twyffelagtig gebleeven zyt. Dicere conantem debilitabit onus! „ Gekheid, gekheid! Gy zyt een Geleerde, en ■„ zoud geen raad kunnen geeven! Dat is maar „ kinderpraat! Zieje! dan is uw geheele geleer- dé kraamery geen oud hoefyzer waardig. Waar- V, voor zytge dan een Geleerde, he? KrU „ fchan! Wy zullen morgen daar meer over zeggen, Schoolmeester! —- Krifchan! de H Hans!" I. DE Cl, ^ Dft  66 SIEGFRÏED VAN Dé Jonker ftak zyn pyp aan; fprong op' den' fnelpootigen Hans ; gaf hem de fpooren en galoppeerde heen. Maar de Schoolmeester ging met zig zelve te raaden, hoe hy den Jonker best in hét oude fpoor zou kunnen houden. • Welnu, Schoolmeester!" (riep de Edelman hem den volgenden morgen te gemoet,) ,,Hebt 'gy er n op beflaapen?" Om u te dienen, genadig/Ie Heer ! ,, 'k Heb er my ai zó menigen kostlyken nag* op beflaapen , en ik kan er tot nog toe geen 5, inzigt in flaapen. WTel nu! Wat denkt gy ? " Htft! hm f hm f' tui Ik denk — ik — maar — met alleronderdaahigst verlof, zy het my vergund te vraagen, waartoe uw Hoogwelgeboordn Genade Wel de meeste lust heeft? ■ Ter bliks-, Schoolmeester! daar wringt my -„ juist de Schoen! Dat is het moeilykfbe van at „ len, dat ik lust tot beiden heb." Wanneer üw Genade het niet ongunftig zou gelieven opteneeinën! „ Neen! neen ! Schoolmeester! 'k Zal het zeer ,,j gunstig opneemen ! " ' Dan zou ik allerootmoedigst' zo' vry zyn, om ïtw Genade -te vraagen, of uw Hoogwélgebooren wei lust zou hebben, om nog fchool te gaan ? ,, Ter hagel trog eens ! Zo moet gy niet beginnen, of 1'  LINDENBERG. 67 Allernederigst excus I Ik verzoek het wel zeer , Hoogwelgeboren! Maar zei uw Genade niet, dat gy nog wel lust zoud hebben, om op een Univerfir.eit te gaan? „ WA nu, ja! op een Üniverfteit.'" M.ar in 't weezen van de zaak, genadige Heer! is dat ook een School, 't Is waar een hooge School waar de Schoolmeester Profesfor heet; maar met dat alles is 't evenwel èen School. ' „ 't Is niet waar! Ter bliks! 't Is toch wel waar! Dus wanneer gy Profesfer ge- s, noemd werd, dan zou uw School een Univerfi- teit weezen ? " Byna, genadige TTèer ! h En nu gy geen Profesfer heet, ïs het' maar' 3, een School? hm! neen! Dat is maar ,, niemendal! Ik ben toch een weinigje te „ oud, om nog in een School te gaan: dat ben ik! Dan moet ik maar wederdienst néemenl „ he?" God bewaar e itw Genade daarvoor! Gy — maar ik bid u, het my toch niet kwalyk te neemen! Gy zoud u immers van geen Ritmeester of Overjlewagt- meester, alleronderdaanigst verlof om my zo nittedrukken'. over den kop laaten zitten? en Ik denk het flegts zo wanneer uw Hoogwélgebooren Genade eens als Lieutenani —— „ Pak in! ter Hagel! pak in! Ik hoor airedes if? Schoolmeester! waar gy heen wilt! —va Maar E' » 9.J MJ  68 SIESFRIED VAN 's, ter bliks! een van beiden moet ik evenwel aan-' „ pakken! dat moet ik, niet waar ? " Ik verzoek wel zeer excus! Iemand onzer ziet de zaak zo diep niet in. Maar, behoudens den eerbied voor uwe hooge wysheid, daar uwe Genade, reeds za veele jaaren, land en luiden geregeerd heeft, „ Heb ik dat ? Ei zie eens! Wis en waar- „ agtig, dat heb ik ook!" Zo dagt ik, onder verbetering, naar myn gering doorzigt, wanneer uwe Genade daar eens by bleef? Ter hagel nog eens f dat ik daar niet eerder ,, aan gedagt heb! dan had ik myn kop niet gek ,, behoeven te denken, gelyk ik zo lang gedaan f, heb. 't Is, by myn Ziel! wonderlyk , dat my zulks niet eerder te binnen fchoot. He ? En het is een geluk, dat het my nu nog, even ter rechter tyd, invalt." De Schoolmeester, weltevreeden , dat hy den genadigen Heer omgezet had , liet hem zeer gaarne de eer van den Inval, dien de Edelman gewoon was zig zelve toetefchryven. Want, met al zyn onkunde en dwaasheid, was* onze Schoolmeester zekerlyk geen domkop, . Dit Hoofdftuk is een weinigje lang geworden,, doch er behoort tyd toe, om nieuwstydingen va» Hamburg naar Pommeren te doen koomen. TIEN-  LINDENBER G. 6? TIENDE HOOFDSTUK. De genadige Heer valt op den neus, en zal voor eerst niet weer op/laan. De Ludimagister gaat uit re'zen. m^Ta dat dit gewigtig punt, tot innerlyk genot» gen van onzen Edelman, was afgedaan, verliepen er nog wel agt dagen, eer de met drift verwagte nieuwstydingen aankwamen. Zyne Genade begon reeds ongeduldig te worden, en zie daar een dikken bundel van allerlei zoorten van nieuwstydingen uit Berbjn , die hier eendragtlyk als Broeders te faamenwoonden; hier nelfens ging nog een aanmerklyk paket met Postryders van Altona, Relationscouriers van Hamburg, de Mercurius en de onpartydige Correspondent , benefFens alle hunne Collegas, die hen te Altona, te Hamburg, Wandsbeck enz., voorloopen of verzeilen, het Intelligencieblad er onder gerekend, gefaamlyk van den eerften January af tot den laastverloopen Postdag toe. Zyn hoogwélgebooren Genade verlustigde zig wel een fjalf yur lang, met de houtfneeden figuuE 3 ren9  Siegfried van ren, aan het hoofd van elke nieuwstyding geplaatst, te befchouwen en te beoordeelen. Het Paard op de Relatioiiscourier was, naar zyn gevoelen , de allerimpertinenfre Jagersknol onder de Zon, indien het voor een Paard in de Waereld gefchopt was; op zyn best kon het voor een van farao's magere Koeien, die men de hoornen afgezaagd had, doorgaan. Het Paard van den Postryder zou hem beter bevallen hebben, ,, indien 5J het den bek zo wyd niejt openfparde, a)s of het „ alle menfchen den neus w 1 af bytcn. Die Rui„ ter zit er veel te flyf op. Dat is geen goed poftuur! Die Karei weet zulk een Hengst niet ss te beryden. Hy maakt het, met zyn voorovers, leunen, het beest al te zuur , dat doet hy waaragtig, enz." Met de Leeuwen op den Correspondent was hy taamlyk te vreeden: hem dagt, dat zy er leeuwagtig genoeg zouden uitzien , maar dat zy de ftaarten tusfchen de pooten ftaaken, dat was niet hubsch. Aan de Leeuwen op de nieuwe Hamburger tyding, mogt hy niets lyden, dan dat zy den (taart frisch weg naar om hoog droegen. De eene zag er, naar zyn oordeel, uit gelyk Turk, behalven dat Turk zyn lokken veel gefchikter had. De Jongen, met de Kraaijen-vleugels aan zyn hoofd, zag er, byhem, in 't geheel niet naar uit, om een goeden Hengst te kunnen beryden. P, Eene fproHg," zei hy, ,, en de kinkel zou „ een  LINDENBERG. f% „ een Zandruiter maaken!" — De overige Houtiheeden figuuren pasfeerden insgelyks zyne genadige monstering. Intusfchcn trad de Ludimagister binnen. „Dat is goed dat gy komt, Schoolmeester!" riep zyn Genade, „daar is een ganfche Scheepslading met Nieuwstydingen aangekoomeH ! Zie je? ,, twee pakken! Laat nu eens hooren, of er van „ Turk in ftaat! " De Schoolmeester nam en las: Petersburg, den 10 jfuny —.— Petersburg , genadige Heer? dat is dat Land, waar de Moscoviter is. Dat is een zeer boos Volk! Zy drinken klaar Sterkwater in de plaats van Bran* dewyn. Londen, den 30 Juny Londen ? ik zal de eer hebben uwe Genade tezeggen , dat Londen een Stad in Engeland is. e Dat is een gansch Volk, die Engelsman. Ik weet het wel," antwoorde zyn Genade. Eenige andere Steden, welkers naamen de Ludimagister hier voor de eerftemaal zyns leevens zag, liet hy zonder aanmerking. Eindlyk kwam hy aan een artikel van Straatsburg. Straatsburg, genadige Heer! is een Stad, daar niet anders dan Franfchen woonen. Niet anders dan Franfchen? —:— Dat moet er daar flegt uitzien! Slaa dat maar over, „ Schoolmeester! 'k Mag dat Volk niet lyden." E 4 'tfs  ?ft SIEGFRIED VAN ?/ Is ook een dol, wurmfteekig Folk, merkte de Ludimagister aan, zo vlugtig en fchïtw als een Eikhoorntje, zo als aw Genade zeer wel weet, wanneer het Nu verder, Schoolmeester! Ik weet dat alles ,? wei:" Parys, den 15 Jüny. Gisteren hebben Les gens du Roi het bevel van zyn Majcfteir aan het Parlement voorgelee „Halt! ter bliks nog eens, halt! Dat is al we» ,, der van de Franfchen. Parys is immers een Fransch Land, zo als die oude Jufvrouw met „ het eene oog zegt? Slaa dat maar over, School- meester! 'k Mag van zyn Franfche Majefteit niets hooren ! — in 't geheel maar niet. 'k Wil „ liever van de Turken en Mamhoumedaners hoo,, ren! dat zyn ook wel Bloedhonden, maar toch „ nog zo erg niet als dat Franfche Volk. Zy bly„ ven nog in hun eigen Land! Maar dat andere duivelswargaaren, uit het Parysfehe Land, dip „ Commifen, koomen hier in het Land, en zuigen „ de menfchen het bloed af. Aldus werden er daaglyks een geheele reeks Nieuwstydingen doorgelcezen , waarby de Edelman niet weinig geeuwde, cn de Ludimagister, met al de kragten van zyn ziel en lighaam, onrzaglyk veel kanttekeningen maakte. Deeze was nimmer verleegen, het mogt dan een Fregat of palei, het Engelfche Parlement of het Spaanfche  LINDENBERG. 73 Inquifitiehof betreffen, hy beflischte alles zonder onderfcheid. Dit duurde omtrent een jaar , en byna had zyn Genade toen de Hiflorie van Malegys, de Ridder met de Zwaan, of de vier Heemst kinderen weder te rug gewemcht. „ 't Is alles goed, Schoolmeester! wat daar in s) ftaat van Paketbooten, die vertrokken zyn-, van Hertoginnen, die in het Kraambedde bevallen zyn , van Scheepen, die van Stapel geloopen \i zyn, i hoewel ik nietbegryp, hoe zulks mooglyk is, van Koningen en Princen, die Bals en Soupees gegeeven hebben ! r Maar by weerglas en blikfteen! Wat raakt my dat; alles? • Ik wilde liever hebben, dat er in ftond, wat er op myn goed gebeurt, dat wilde ik! Waarom zetten zy er ook niet in, wanneer ik uitryde , zo wel als wanneer de Keizer het doet? Die Keizers en Koningen, ,, verftaaje! zyn Heeren en Meesters in hunne Landen, en ik ben het in het myne; ja! dat ben ik! en het zou te bezien ftaan, wie de rykfte Boeren zou kunnen aantoonen! Laat ik • ,, maar eens zo een Nieuwstydingfchryver onder myn kluiven krygen , ik zal hem wel mores ?, leeren I " , Aldus beklaagde de Edelman zig zeer dikwils, tot dat er eindlyk een gedagte ryp by hem werd, die mooglyk, by het leezen van de eerfte Nieuwstvding, reeds wortel in zyn brein gefchooten had , B 5 W  7£ SIEGFRIED ? A N en waarover hy zig, op de volgende wys, tegen den Ludimagister uitliet. Ik weet voor den bliks niet, Schoolmeester! wat gy voor een Geleerde zyt! Gy hebt voor 5, het eerst van uw leeven nog een goeden inval te krygen. Had gy niet al voorlang op de ge5, dagten kunnen koomen, dat ik het ook eens ondernam, om hier Nieuwstydingen te laaten maaken? . Ter Hagel nog eens ! Dat zal ik doen; wis en waaragtig! Hoor eens, „ Schoolmeester! Wat ik u. zeggen wil, gy zult myn Courantier worden." Dat was water op des Ludimagistcrs molen. Hy was er zeer verre af, om het verftand van den Edelman, dat zo deerlyk op den neus viel, wederom op de been te helpen! Hy beyverde in tegendeel zig veel meer, om dit denkbeeld van zyn Heer te koesteren, en, met alle magt, te onderfteunen. Genadige Heer! zei hy; wat dat betreft! Myne geringe vermoogens flaan geheel en al onder uwe hooge befchikking: maar houd het my aller onder daan'igst ten goede! Een Nieuwsty- ding moet, van rechtswegen , gedrukt weezen \ daartoe heeft uwe Genade een Drukkery noodig, anders hebben zulke dingen geen val. ,, lk weet het wel. Ik zal er een laaten maaken. Vraag maar eens rond, Schoolmeester! -,3 wie dat er zo eert ding maaken kan?" Om  lindenberg .7^ Qm u te dienen. Ik zal er niet op vertoeven, genadige Heer! .., 'k Wil ook van my zelve doen fpreeken, zo goed als een ander! 'k Heb nu al jaar en dag j, lang hooren leezen, dat de Koningin van ■ wat weet ik het, adergejaaten is, en dat de Koning van Portugal pillen ingenomen, of de s, Spaanfehe Hambasfedeur een Buitenplaats ge- huurd heeft. De Koningen en Ilambasfedenrs moogen nu ook eens leezen, wat ik doen zal! „ Maak gy intusfchen een paar Couranten in ge,, reedheid te hebben, op dat ze fluks gedrukt kunnen worden, verftaaje? wanneer de Druk- kery komt. ?' 'k Zal niet in gebreken blyven, genadige Heer. Blaar met uw hooggunstig verlof! Wan¬ neer gy eens een Publicatie doen liet, dat al de Onderdaanen van uwe Genade my berigten moesten , al het nieuws dat er by elk gebeurt, dan kon ik dat in myn Nieuwspapier zetten! ,, 'k Zal het den Overstegerechtsamtman zegs, gen, en het laaten publiceeren." Neem my niet kwalyk! Uw Genade heeft zekerlyk reeds beflooten , om de Nieuwstydingen hier ergens omftreeks te laaten drukken, zo lang tot dat de Burgtboekdrukkery van uw Hoogwélgebooren Genade gereed zal zyn ? „ Ja! ja, Schoolmeester! Gy kuntze zo digt s, hier omftreeks laaten drukken, als mooglyk jj is." Op  Maar zo iets Verdient een of twéé eigen Hoofde Hukken , die zy echter, welken meer verftand dan genie hebben, om hun zelfs wil; maar zy, die, door hun genie, nu op dé Alpen, dan in de mistputten en paarde wedden gewoon zyn gevoerd te worden , van mynentwegen o'ngeleezert kunnen laaten. Eer ik echter met deeze HoofdHukken beginne , zal ik vooraf een Hoofdftuk over de Herbergiers fchryven, waarin ik hoop te vinden, dat my, tot nu toe, niet heeft moogen gebeuren, tyd en plaats naamlyk, ter afbeelding van den Ludimagisterv É L F-  fc T n e» e n B É R Vr. gi ELFDE HOOFDSTUK. j9ïrif lloofdfluk van 'de Herbergiers , beneffens een toegift van bier, melk t eieren en lieftallige V/aardihn'enl Mv„ goede Vriénd, Sir Samuel Crowe, zou, -wanneer hy zig hier in myne plaats bevonden riad , volmondig gezegd hebben : De Schoolmeester zette alle zeilen by, en fruiirde, voor wind en droom, waar heen zyn Inval hem geleide, boord, noord óostwaafds : Hy wierp echter^ ten noorden van zyn vaart, het anker, in den baai Vail een Dorp, waar by goeden ankergrond Vond, vermits hy niet langer Zeé kon bouwen , dcwyl hy lading noch ballast in rt ruim van zyn Schip hadk ——- En ik moet bekennen, dat geen rnensch de zaak beknopter zdu hebbèn kunnen Vethaalenu Doch, daar ik geen Scheeps-Vöögd ben, gelyk Sir Samuels, noch, voor zo verre ik vooruit kan zién, nergens geeri SirHaufer Trühnlon teri Leezer zal vinden, moet ik my wel 1. deel. F tófi  $3 ' S I E G f ft. 1 È O VAN verleedigen , om een woord of twee meer van de zaak te zeggen. De dag was reeds zo verre verftreeken, dat de Ludimagister de voorgeftelde plaats onmooglyk bereiken kon; ook. begonnen zyne- becnen , die ontegenzeglyk dik en ftcvig genoeg waren , om een Conrector te draagcn, hem hunnen dienst te ontzeggen , of fchoon zy tot bier toe -niet anders dan een" DorpprofTesfor ondcrfchraagd hadden. Uit eene kwaadegulzigheid, had hy ook verzuimd om rekening met zyn maag te houden : een zaak, waaromtrend hy anders zeer naauwkeurig was, ten minden zedert de vette keuken van den Edelman voor hem open dond. Ily was ten uiterde bezorgd voor zyne lighaamlyke zelfdandigheid, en hier in daagde de waardige man ook zo wel, ■ dat hy ,:quoacl Corpulentiam, (of de Roomfc.be -Confut immer dit woord gebezigd bebbe, weet ik niet,) meer naar een Prelaat dan naar een Ludimagister geleek. Hy vond derhalven goed om, in het naaste'Dorp, zyn dand- quartier te neemen, alwaar hy zeer goed bier, maar nog beter melk aantrof; eenige eieren in de boter liet daan , en zyn lighaam zo veel goed deed, als tyd en omftandigheeden het gedoogden. Na genomen maaltyd en gerookt verteeringsPyPJe •> ( want de tabak beminde hy al zo zeer als den Jonker,) hing hy zyn fraaie groote pruik, dezelve, die de Edelman hem gefchonken had, 4. .ja toen  LINDENBERG. 83 toen Turk voor omtrent twee jaaren , de toenmaalige ftaatflepruik in een kraaiennest had hcrfchapen, op het fpinrok van de waardin; bond zyn neusdoek om zyh hoofd, in ftede van een flaapmuts; ftelde zyn nieuwlyks gekeerde feestrok-, benefiens zyn laarzen en pyp , ter bewaaring, in de handen van den waard; ftrekte zyne ledcnmaaten, op een voor hem gereed gemaakt firoobed, zagtlyk uit, en lag, tegen alle gevaar, zyn rotting neffens zig; —- want de doornenfiok en dé' lederen knieriemen had hy, als eenen Hoveling onwaardig, afgefchaft. De gedienstige waardin dekte den vreemden Fleer toe, met een uitgediende rok van een Schaapherder, en daarmede rustte hy. Met het aanbreeken van den dag Hond hy óp, en kleedde zig aan onder 'tontbyt. Vermits wy nü, terwyl de man zyn ftaatfie-cieraaden aantrekt, en zyn koffiewater flurpt, niets beters te doen hebben; willen wy onzen geneegen Leezer op eene flaauwe fchets van zyn perzoon onthaalen,- daar hy nu al taamiyk met eeri goed gedeelte van zyn inwendig beftaan, en met éyne feestlyke Garderobe volkoomen bekend zal weezèn. In 'tvoorbygaan verzoeken wy, dat men deeze lugtige trekken zo lahg voor lief neeme , tot dat wy toeflxi manken , om hem, beneffens drie of vier andere Heeren , die in dit werk Voorkoomen , voor onzen Hogarth Chodowieckl ii laaten zitten. Met de tyd, komt Raad.  &| SIEGFRIED VAN Men verbeelde zig, een man van iets meer dan middelmaatige grootte , en van eene phyfiognömie, faamgefteld uit de trekken van een Neger, lotery-Jood en beeren-leider; en die, zondèrjuist zo by uitftek leelyk te zyn, zo veel ongunstigs in zig bevat, dat bet tiendedeel daarvan , meer dan toereikende genoeg zou weezen, om alle Lavatcrs op Gods aardbodem, van eennaauweromgang met deszelfs Eigenaar, ten kragtigften aftefchrikken. Vooral maakte zyn KafTersneus, wanneer men hem voor de eerftemaal zag, eenen ortaangenamen indruk. Zyn Wanftaltig lighaam gaf hem geen recht, om zig onder de welgevormde menfehen te kunnen tellen, Want hem Ontbrak niets, dan een bochel van agteren of van vooreu, om een volkomen wanfehepfel te weezen. Dit lighaam evenwel was zyn afgod, .en hy liet niets na, wat het in- of uitwendig eenig gemak , verheuging of uitgebreidheid kon aanbrengen, 't Is waar, wat de lighaamlykhöid betreft, dezelve was op verre na nog niet Abt- of Domheeriichtig j een Prelaat evenwel van een gering zoort, by voorbeeld , een Prior, zou, by gebrek van beter, er zig vry wel mede hebben kunnen behelpen. Hetonderftel van dit lighaam daarentegen mogt zekerlyk zig wel laaten zien; want, al was zyn buik nog driemaal zo dik geweest, deeze vleeschzuilen hadden er altoos onder gepast. Zonder de zonde van lastering te begaan j kan men niet zeggen, dat zy krom waren f  lindenberg, 8$ sen, doch zy waren zoo byfter mislyk gevormd, dat zy , ook met een minder waterzugtig aanzien , de allerleelykfte vle'eschklompen geweest zouden zyn. Toen de eerlyke man, door den tyd, zoo aanzieniyk werd, dat hy met v/itt* zyden kousfen en een ftaartparuik pronkte, ftak het gedrogtlyke van zyn maakzel wel zoo heftig niet meer uit, doch zyne ongefatzoeneerde bee* nen liepen des te meer in het oog. Ongeveer al« dus ftond het met den uitvvendigen mensch van den Heer Ludimagifter gefchapen, die, zedert zyne kennis op den Burgt, zig een haazenheldhaftigheid, (om zyn eigen woord te gebruiken,) in alle zyne bewegingen had aangewend, juist; daar hy zig de ftyfheid en de onbuigzaams, hou-» tige houdingen,, waarom hy zoo dikwils hy den Heer Gerechtsamtman en desïelfs Gemaln moest aauftaan, had willen ontwennen. 1—p* Helsch, duizend Drommels! —- Daar is hy reeds op weg 1 —-*r Gelaarsd en gefpoord ! cn ik fehilder nog! —ï— Wy zyn verpligt hem te volgen , zonder voor het tegenwoordige iets van, zyn inwendigen mensch, gelyk wy voornecmena waren, te kunnen zeggen. De Leezer mag uit zyne handelingen zelve opraaaken , dat hy, in, den grond van zyn hart, een wreevelig, boc$-» aarüg, kwaadgunnend dier was; gelyk Narren; Van beroep doorgaands, zyn. Qnz£ fraai opgefierde Wandelaar •«* ,■■, want F 5 ^  86* SIEGFRIED 'VAN. als een Man, die ten diende van den Heer van Lindenberg reisde, geloofde hy zig met alle deftigheid en pragt te moeten vertoonen; zette zyne reize met zeer veel fpqed voort; echter kon hy het Stedeken niet, dan*kort voor den middag, hereiken. Met eene meer dan Schoolmeederlyke deftigheid dapte hy de Poort in, en trok door de voornaamde draaten , in hoop en verwngting, van op een der uithangborden en postplaatjes, die hy boven en neflens de huisdeuren zag, het gewenfchte einde zyner brandende begeerte te zullen aanfchouwen. Zo daadlyk by zyne intrede in deStad, zag hy boven een deur het Koninglyk Wapen , enbefloot zeer juist daar uit, zonder sig lang met het leezen van het byfchrift optehouden, dat de Tolbedienden hier hun verblyf hadden. Hy ging derhalven voorby, na het Wapen van Zyne Majefteit, door het afneemen van zyn hoed, de verfchuldigde eerbied betoond te hebben. Verder op zag hy houten laarzen , barbiersbekkens , gouden handen , hoofden en voeten , Collecteursbordjes , fchoenen , muilen, en alzulke kenmerken yan de Hoofdzaken der werkende huisbewooners s in een groote menigte; onder die allen ook eene groote vergulden fchaar, door twee grimmende Leeuwen vastgehouden, of een hand, uit de wolken voortkomende en een dfiartparuik aanbiedende; hier en daar zag hy een zugtenden laakenkooper, een dikbuikigen wyndyter., een fmeerigen ko- me-  t l LIND E N B É R G. 87 illenysman, of een zwartkundigen fmit: aan het gerugt van de vyzel kénde hy de wooningen der Apothecars; doch overvloedige afbeeldingen van bierkannen, koffieketels, palmbomen, fint Jorisfen, Keizers, Beeren, Graaven, Olyphanten, of zoortgelyken, verkondigden Hem de verblyfplaatfen van gemoedelyke Herbergiers, Tabakverkoo. pers, of eerlyke Logementhouders, In de huizen , voor welken hy in 't geheel geen uithangbord, of postfchrift vond, vermoedde hy een Iiir wooner, die geen reden had, om zig openlyk op zyn handwerk te beroemen, zo als by voorbeeld, een geleerden of ongcleerden Dagdief, een Woekeraar , Koppelaarfter , gerieflyke Dogter, Nagtwaker, Diefleider, en dergelyken. Onze Pelgrim had nu byna het einde van de laatfte ftraat bereikt, en bevond zig juist by een huis, dat hy aan den grootfchen ingang en het verder voorkoomen, reeds voor een Logement zou genoomen hebben, al hadden de fchoor© gouden woorden, Het Logement van den ontfi'ooien Helm, uit de hoogte, den wandelaar, niet ten ingang genoodigd. Hier ftond hy ftil, enkeek met opgefperde oogen recht uit. Alle tekens echter, die, van hier af tot de Stadspoort toe, hem in 't oog vielen, deeden hem duideiyk bezeilen, dat hy vrugtloos de ftraat ten einde zou gaan; hy befloot derhaiven, hoewel zeermismoedig, zyn intrek in het Logement te nee-» F 4 me^  88 5 I S <3 F R. I E B y A KT men, ten einde zyn afgemat lighaam met fpyze, drank en rust, te verkwikken. Hier bewelkoomde hem vooreerst een groote, dikke , .half nugtere WaarJ, met een onverfchrokken , fchelmagtig uitzjgt: ten tweeden , een kleine , vlugge, ligtaclnige, cu voorheen niet onhe^ valligc Waardin, met fchoone bruine, verliefde oogen, die eiken piet gansch onaanzierdyken Reizi: ger voor goeden prys verklaarden , evenwel zig geen grooten Calant in onzen Ludimagider te beloqven fcheenen; deeze voorzegging echter deunde niet op het zwarte kleed van haaren Schoolmeefterlyken Gast; want te vooren had zy zoo wel Mannen in zwarte klederen , als bontkleurige Ligtmisfen , Liedjeszangers , Ambngtsluiden , Koop* luiden, Comtoirknegts, Veehandelaars, enz. onder de wet; haarer oogen doen bukken. Op de vraag van den Waard, of hy een vrye Ka-, tncr begeerde, dan of hy in den gemeenen beiert Wilde gaan? verkoos onze Wandelaar, by voorraad, het laatde, om des gezelichaps wille, gelyk hy zei; verzogt echter tellens, dat men een kamer voor hem in gereedheid wilde'houden. De gediendige Waard lprong zydelings uit en opende, de deur der gemeene Zaal; de Ludimagister trad binrien, en groette alle de aanweezenden, op, eene. hoflyke wyze. Na dat hy hoed en dok had afgelegd, zette hy zig in een armdoei; drek te zyn boenen regt uit, en commandeerde een halve ijesch. Hyn en een pyp. f j Met  LINDENBERG. g gegaan ? ludimagister. Dat was mooglyk geweest, om zo te fpreeken , Heer Hospes! De Vraagzieke Herbergier zette deeze onbefchofte examen nog eenigen tyd , met alzulke onbes fcheiden vraagen, voprt, als elk, die flegts ec;is F 5 ia  $0 SIEGFRIED VA.N, in zyn leeven zes mylen verre gereisd is, zig, naar alle gedagten, zeer gemakkelyk verbeelden kan; vermits men, in Duitschland, met geen mooglykheid zes mylen kan afleggen, zonder aan de neuswyze onbefchaamdheid van een nieuwsgierigen Waard zig blootteftellen. Hoe meer in» tusichen de Heer Eunke zyne vraagen vcrmeeni»vuldigde, met des te meer gefleepenheid, vond de Ludimagifter zyne kwaadaartige vreugde daar in, pm de indringende nieuwsgierigheid.van den eeuwigvraagenden Tapper met den neus omteleiden. Een bedryf, dat ons zo navolgenswaardig toefchynt, dat wy niet af kunnen zyn, om het allen die reizen en niet reizen, en die in de handen der onbefchaafde nieuwsgierigheid eens. onberoepen Examinators vervallen, als het befte aantcraaden. Een Dienstmaagd, van eene uifgezogte leelykheid, mooglyk om de meer. en meer verwelkende fchoonheid en bekoorlykheeden der Waardin te fterker aftedoen fteeken, • f bragt on- dertusfchen, met weinig bevalligheid, de Alzemwyn en de Pyp: de vriendelyke Waardin fchonk onzen Reiziger het eerfte glas in, en vroeg of hy deezen middag aldaar geliefde te eeten ? Om u te dienen , Mejufvrouw, antwoorde hy, mes een deftigen ernst, en deezen avond ook, wanneer het geeorlofd is! i, Gy bewyst my yeej eerantwoorde zy, me: ces  LIN0ENB ER S. Of een kleine hoofdbuiging, en een grappige gezwinde kniebuiging, die gewoonlyk by de Vrouwen van dat zoort, de plaats eener neiging van welopgevoede Jufvrouwen bekleed. En nu, lieve Leezer! willen wy u het Hpofdftuk, dat we u in het flot van het Tiende beloof, sïsn, geen pogenblik langer qnthouden. TWAALF-  9% SÏEGFR.ÏED VA'H TWAALFDE HOOFDSTUK. Malus futor inopid deperditus. Phaedr. of, Bit eer ft e Heofdfiuk van hst Genie weezen. Xk ben er niet volkomen zeker van, of niet de een of andere geest, van verheven bekwaamheeden, opgewekt zal worden, om dit myn gering werkje in het Hebreeuws overtezetten. NieuwJings verfcheen er uit de pen van den Heer Hirt een. Ferjio duplex hebraea rhytmica cantici notisfmi. Nu komt der Heidenen Heiland, dat, in quarto formaat gedrukt, te F/ittenberg, en alomme, \ een en een halve duiver te bekoomen is, Myn hoekje is zekerlyk geen kerklyk gezang, maar jüst dat is, bet, 't welk my bekommering baart. Indien nu deeze of geene door zyn Genius zig gedrongen voelde, om een Ferfioriem hebraeam, fivt rhytmicam , jive prefaicam, libri, nothfivii Siegfried van Lindenberg, ten gevalle en gebruike van het .Joodendom optcftellen, dan bidden wy hera, - . - JA- ' &  LINDENBERG. gfcelapour caufe , -— dit twaalfde Hoofdftuk,, benefFens het dertiende ert veertiende onvertaald te laaten. Onze Ludimagifter wist nog niet, dat, onder de Inwooners der Stad, waariri hy zig toen bevond, de duivel zyn fpel met het onzalig Ge-nieweezen dreef. Men vond er Philofophifche .Schoenrnaakersknegts, en MetaphyfifcheKleermaa» kers; Politique Baardtchrabbers, enOeconomifche Frifeurs; Satyrique Gerechtsdienaars, en Poctifche Hoofdgaarderscomtoirbedieilden; Seraphifche Lyfknegts, en Pannebakkers Vol Rhetorifche figuuren; Advoceerende Schaarenflypers , en Efprit forts by den dorschvlegel. By de overige clasfen ging alles gansch natuurlyk toe, en hield zyn overal gawoonen loop: want de aanzieulyken, 't zy ze het vraren, öf het wilden zyn, eenigeuitgezonderd, behielpen zig met hunnen rang; de Ryken , op weinigen na, behielpen zig met hun geld; de Overheidsperzoonen behielpen, voor het meerendeel, zig met het klatergoud van hun gezag; het middelflag vermaakte zig met de dwaasheid der meenigte, befpott2 den hoogmoed, en kromde zyn nek onder het juk van den Burgermeefterlyken Dwingeland, om dat er anders niet opzat; en behielp zig verder, voor't grootfte gedeelte, met het gezond vcrftand. In deezen ftand dus hield alles zig binnen zyn kring; alleen het Jan Hagel, en het geen er na aan verbonden is, floeg uit den  «4 SIÉGFR.IEÖ VAK aart, en kon, bedorven door eènige onbekookte hersfenvrugten en kwalykbegreepen voorbeelden, zig alzo min voor den rampzaligen aandrang van de Geniezugt wagten, als iemand zig voor benaauwdheld in de maag kan behoeden $ die zig met gerookt rundvleesch en pudding overlaaden heeft. Dit alles Wist dë Ludimagifler nog niet; een verblyf echter van niet meer dan anderhalven dag leerde het hem: een fcherpzinniger waarrieemer dan hy, zou het in anderhalf uur hebben opgemerkt : maar of de toemaalige Prediker en zyn Kerkenraad, zig voor of tegen de fymbolifche boeken verklaarden; of de Geneesheeren zig met de JYiethode, en de Rechtsgeleerden zig met fchifrfpen en laffe boerteryen ophielden; of men daar liever met Moore doör Frankryk en Duitschland, öf met den onbefchaamden Wraxall op zyn kamer , of met Busfching van BerJin naar Rckahn reisde; dit alles, en nog Veelmeer, had ue School, meefter verwaarloosd uittevorsfehen : by gevolg kan ik, die alle de berigten van dit Stedeken eenig en alleen uit zynert mond heb, mynen Leezer voor als nog op dit alles niet bréedcr dienen. Onder de aanweezende Gasten, die den morgen in dit Logement by een glas wyn of jenever vcr~' babbelden, bevond zig een perzoon , die; zyne wöudduïvelfche Pbyfiognomie buiten gerekend, en alleenlyk naar zyne kleeding te öordeelen, er gelyk een fyn man, hoewel wat geklyk uit- ' 'ls i  LtNÖENBERG. 95 zag, want hy droeg een wyde ovefrok van Spaansch; groen zydedamast, benclFens kamizool, broek cn ' halve laarsjes van dé zelfde kleur: zyne kousfen alleen waren helder hemelsblnauw, anders zou \ men gezwooren hebben, dat de geheele avonJ tuurlyke karei in" een verfketel gevallen was. Tegen de invloeden der gezonde lugt bewaarde hy zyn hoofd met een roodvaai'Hoofddekzel, dat ei; genlyk, uit de handen va:n zyn Schepper, als een z.ikparuik te voorfchyn kwam, maar die nu, om een hairbeurs te fpaaren, met een klein knoetje, gelyk een Abbéparuik gedraagen werd. Van den hoed fchitterde een oud gouden boordzel, met zo veel glansch, als het zevengellernte door een vlet-i fige regenwolk; een geweldige troudcl wapperde aan den zeiven, waarvan evenwel de vraatige tand des alverfiïndenden tyds de meefte koordjes geknaagd had. Dit Dier, dat in zulk eenen zonderlingen huid huisveste, was een Genie, maar een verduiveld groot Genie; en had, gelyk alle zynsgelyken, een magtig hoog gevoelen van 2yn eigen perzoon , Van zyn geeftigheid, vernuft, verftand, bekwaamheeden, verdienften, waardy en dergelyken ; zo hoog, dat zyn hoofd draaide wanneer hy uit de hoogte, tot welken hy gefteegen was, in de laagte nederzag, zo hoog, dat hy zig veroorloofde, alles te zeggen wat hem voor den mond kwam, vvaarby hy geen leevendige ziel terfchoonde, —— wanneer zy flegts niet tegengen-  i}> S I E 33 F K I E D V A U gcnwoordig was, —^ en om alles te doen wnt hem in dén kop fchoot; [ en Genies van dit zoort vallen, gelyk bekend is, doorgaands zalken in, die zoo gehéél onfchuldig niet zyn, als Spaanschgroen Damast, tot halve laarzen toe-, te draagën. Alles deed hy op rekening van zyne waardy, want dry'had eens, de naar myn inziéti gansch niet juiste aanmerking geleezeri of afgeluisterd, dat groote Geesten- gróoté gebreeken hebben. Deeze fpreuk voerde by, naar maate . zyne buitcnfpoorigheeden toenamen, té vlytiger in den, mond, en wist er als dan zoodanig een zin aan tb geeveri , die daarop uit kwam : dat flegte bedryven gtoote Genies verraaden: wanneer men ëcht-r veel by hem door de vingeren zag, dat men in anderen ten ftrengfte gegispt zou hebben , gefch'iede zulks niet, uit aanmerking van zyne waardy, maar om juist dé tegênovérgeftelde reden, vermits hy het algemeene onderwerp der bèfpótting, dei- verachting, en des rechtvaardigen af heers van alle verftandige en weldenkende Luiden was; gelyk er'dus met menigte gevonden wor- I den, die hunné zekerheid in deezen, alleen aan ! hunne alles overtreffende nietswaardigheid, die hen doet uitfteeken , te danken hebben. -— Zo Veel, voor dit maal^ tot narigt van den Man met de woüdduivelfche Phyfiognomië, die zyn Spaanschgroene Slakkenhuis heden in dit Logement ten toon fpreidde.  L I N Ö Ë N é fe R G. 07 Deeze Zydedamasten Man befloot- uit de houding en de kleding van den zwarten Man, dat hy 'een (tuk van een Geleerden, als een Latynf'cben Prseceptor, of zo iets dergelyks, voor zig had: alhoewel Mejufvrouw Bunke hem voor een verVérdreeven Jezuit hield, en de Heer Bunke tusfchen beiden ftond, ofhy, uit déezën Gast, die zyne nieuwsgierigheid zo behendig te ontduiken wist, een Scherprechter, een Befpieder, of een Koornopkooper maaken moest. Een bloemtje , uit de lustwaranden van Latium , dat , onverhoeds , den Vreemdeling te ontvallen fcheen, verfterkte intusfchen den Zydedamasten Mart in zyn gevoelen; op (taande voet befloot hy zig aan hem te ontdekken. Om nu de zaak welvoeslyk aantevangen, dronk hy eerst de gezondheid van deri pas aangekomen Heer, en moest te gelyk bekennen, dat de Tabak, die den Heer rookte, vart zulk een aangehaame reuk was, als hy in lange niet gerooken had. Ja ! dat kan zo al aankomen; antwoordde de zwarte Man , zeer deftig. V Is zo onze gewoone Tabak. Gelieft gy van een pypvol gediend te Weezen? De Spaanschgroene liet zig niet tweemaal vraagen. „Uw dienaafMynheer! indien ik zó vry „ mag weezen ! " En daarmede flopte hy zyn pyp ZO Vol, datzè byna1 barstede. De aanweezende Gasten ergerden zig een wei* a. deel, G nig  SIEGFRIED VAN nig over de milddaadigheid van den Zwarten: •Want in een Land, daar een pond middelmaatige Tabak goedkoop gerekend word, wanneer zy :flegts twee daalers kost, was het geen alledaagfche hoflykheid, om aan eenen geheel onbekenden een pyp vol beste Tabak te verkwisten. De Heer Bunke morde verftaanbaar genoeg; „ dat „ er, om zo te fpreeken, nooit een pyp Tabak onrechtvaardiger verfpild was. " Indien 't my geoorloofd is, myne Heeren 1 begon de Ludimagister , te vraagen , welke byzondere merkwaardigheeden zyn, in deezen oord, voor een Reiziger te befchouwen? Ik wilde toch wel het een of ander zien. - Merkwaardïgheeden? " mompelde de eene. -„Merkwaardigheeden?" herhaalde de ander. •Dit was eeu vreemd woord voor deeze menfchen. „ Merkwaardigheeden?'' zei de Zydedamaste Man. ,,Ik Weet, by myn Ziel! hier niets van die Natuur, als dat er geen plaats in de Waereld is, waar zo veel fcheelen, blinden, lammen, geboggelden , kreupelen, en dooven gevonden worden , als hier. In deeze middelmastige ftraat alleen, kan ik er ten minften negen optellen. Hm! Hier zal evenwel een openlyke Bi- èliotheek weezen? „ O! Wat dat betreft, ja! op het Raadhuis V, ftaat de altoos vaardige Notarusin ezelslcer  „ gebonden, benefiens Bertochs Herbarium Juris, en twee Kodex Fredsricianu^e Zo! — Zyn hier geen openbaare Gebouwen? „ o Ja! daar is het GtvaligenWis', — fchoon „ dat eigenlyk nu voor het garnizoen gèrcfiikl hfj ,i ook is er een Raadskelder , waarin de Wyn j» niets deugt." Ik merk, dat gy boert, Mynheer! De Wouddnivel betuigde ifiet een taamlyken eed het tegehdeel. Of hy valschlyk zwoer? i Dat wil ik daar laaten : doch dit is eene uitgemaakte zaak, dat hy het belaghlyke van de vraag> naar eene openfyke Bibliotheek enz., in een klein Landftedeken, niet voelde, en niet zo zeer, met den zwarten Man , als wel , naar zyne wyze, over de plaats, zig verlustigen wilde. Zyn er dan hier waarlyk geen curiofités? Is hier dan in *i geheel niets voor de opmerkzaamheid vah een Reiziger? Geen Naturaliencabinet? Geen ver* zaamling van Schilderyen ? O! Daar mede kunnen wy n dienen. Wat », de curiofités betreft! Na den maaltyd wil ik u i, het Wapen der Stad laaten zien : en dan heeft „ de Heer Fix een fraai Naturaliencabinet irt ecil goudhaanendoos , dat zal hy u wel laatert zien. s, Ook is hier nog iemand, die den gnnfcheh By* a bel in afgezetten Prenten heeft, beneffens zes „ Koningen en Koninginnen van Nilfon , dis Si zeer fraai zyn! maar dat is een Lompert van G s it een  . 100 SIEGFRIED VAN „ een Karei , die er geen verftand van heeft. Die fraaijc Pourtretten hangen daar in den tabaksrook , en ik geloof niet, dat gy ?t van hem te zien zult krygen , fchoon wy er al heen „ gingen!" De Schoolmeester was ook weezenlyk met geen Naturalien, Schildercabinetten, en welke andere naamen hy meer , uit de Nieuwspapieren, mogt .opgefnapt hebben, in 't minst gediend. Hy naderde derhalven zyn hoofdoogmerk, en, naar eene hartlyke zugt, dat waarlyk menigen Diamant flegts in lood gevat was, voer hy aldus voort te vraagen: Een Boekwinkel zal evenwel hier zyn? ,, De Hemel ontferme zig onzer!" antwoorde de Spaanschgroene Genie. „ Eerst een neus en dan een bril ! Want, wanneer ik my en nog eenige weinigen uitzondere , dan geloof ik , by myn Ziel! niet, dat hier een Mensch is, die een boek leezen kan." Nu liet de zwarte Man' den moed geheel zinken , om verder naar eene Drukkery te vraagen, offchoon de Zydedamaste Genie hier op een Godlooze wys geloogen had: Want wanneer men het naauw wilde ncemen , was , in de ganfche plaats, juist hy de eeniglte, die nimmer een boek had behooren te leezen , wyl hy, minder dan iemand anders op den geheelen Aardbodem , gefchikt was, een goed boek wel te gebruiken. —j De'  LI NDENBERG ÏOl De Ludimagister, zeg ik, had nu in 't geheel geen moed meer, om verder te vraagen, want hy verbeelde zig reeds vooraf, dat verfchriklyke neen! te hooren, waarvoor hy zo zeer vreesde; hy waagde het flegts , met merklyke beklemdheid, te vraagen : Of er in dit oord geene Kunstenaars gevonden werden? De Spaanschgroene Genie ftond reeds gereed om deeze vraag te beantwoorden, wanneer een Man , in een fimpel donkerbruin Kleed, binnentrad, op welks gelaat eene treurige , in zig zelf gekeerde, zwaarmoedige ernst, onder een gedwongen gtimlagh verborgen was. Met een vlugtig oog overzag hy de ganfche nietveelbeduidende vergadering, en bejegende inzonderheid den damasten Man, met een blik van onuitfpreeklyke verachting. Hy groette de Heeren zeer onverfchillig, doch den Ludimagister , als een Vreemdeling, zeer befcheiden, hoewel hy teffens niet af fcheen te kunnen zyn, om de in 't oogloopende phyfiognomie van deezen Man, eentje oogenblikken, in opmerking te neemen. ,, Heer Bunke!" zei hy tegens den Waard, terwyl hy eenige papieren uit zyn brieventasch kreeg, „mag ,, ik u verzoeken, deezen aan den Postiljon ter hand te ftellen?" — De Heer Bunke verzekerde, „hyzou, om zo te fpreeken, ze op de beste wys bezorgen." — Hiermede wilde de bruine Man wederom vertrekken , wanneer de Woudduivel tegen den zwarten zei: „Zie! dat G 3 is  |o» siegfried van „ is de Heer, dip de fchoone,Schilderverzaamling heeft. '* Hy was waarlyk de Man, die, voor weinige oogenblikken , door de Spaanschgroene Genie, raec de eeriyke benaaming van Lompert was be« tyteld geworden. Ik een Schilderverzaamling? droomt gy 4 „ Meester ? " Ei! ik meen de plaaten van Nilfm, en dan „ uwe fraai afgezetten Bybelfiguuren, waarvan ik tegen deezen Heer, die een vreemde Geleer. 3, den is , en naar de hierzynde merkwaardighee„ den onderzoek deed, gefproken heb. " „ Wel nu, ja!" antwoorde de bruine Man, plaaten van Nilfon.' die Meester in ftyve Beel„ den ,zyn al verwonderlyke zeldzaamheeden."—. Hierop zig tot den zwarten Man keerende. ,, Myn Vrouw mag geen leedige wanden zien, daarom laat ik er dezelven hangen , op hoop, van des. zelfs plaats eens door beteren te zullen vervangen. 't Is intusfchen waar, Mynheer! ik heb, „ in myn Lesfenaar, twee of drie Stukken, die door deskundigen gepreezen worden, met die van den fihaduuwryken WMelmann en eenige andere gtotfte Meesters, die ik wei niet persi' zoonlyk heb leeren k nnen , doch voor wel- , keis verdansten ik gaiifch niet onverfchillig i bei'. Indien dit geringe uwe opmerkzaamheid , verdient, dan yeizoek ik om de eer van uw v, h^  TU I W D E N B « B. ». tO^ bezoek, zo anders uw tyd niet ai te zeer bepaald is." Die zou my hier wel hyster lang vallen , anfcwoorde de Schoolmeester, daar ter deezer Stede, zo als die Heer my verzekert, voor een Reiziger, niets opmerkenswaardig te zien is. „ Deeze plaats," antwoorde de donkerbruine Man, „is gelyk alle Landlieden: Maar wy hebben hier eenige zeer achtingswaardige Mannen, ,, die, ongetwyffeld, de opmerkzaamheid van epri Reiziger verdienen, ■ meer verdienen , dan ,, elke Gedenkzuil, waardoor de trotschheid zig te vereeuwigen tragt. Ook onze oorden hebben bekoorlykheeden, inzonderheid voor het oog, dat de Natuur in haare onopgefmukte fchoonheid bemint. En dan — wel juist niet in deeze plaats, maar echter hier zeer naby, ,, weet ik een voorwerp , waarom men vyftig mylen verre reizen zou!" Mag ik zulks weeten ? vroeg de Zwarte, die niets minder dan eene Boekdrukkery vermoedde. Het is een mensch, Mynheer!" Wel jemeni! riep de Waardin, wat zyt gy een wonderlyk fchepfell Dat zou my wel lykenen, vyftig mylen verre te loopen om een mensch te zien! Ik kan ze hier, /tlle dag, hy de menigte, in myn eigen huis, aanfchouwen. ,, Menschlyke gedaanten, Mejufvrouw! " hernam de bruine Man, by wien de plooijen in 't G 4 voor-  ï®4 B r E G F R I E D V A Ffl voorhoofd merklyk zigbaarder werden; „maai zeer bezwaarlyk menfchen! evenwel, hoe „ afgezonderd ik leeve, ken ik zelf, hier ter Ste„ de, waarlyk vyf of zes menfchen! —- en „ vooronderitelt! dat ik noch onderzoeken „ noch beflisfchen wil, —— dit was de geheeie *, fom, dan is dit reeds veel, zeer veel voor een •s, maatig Stedeke. Ik heb in meer dan eene groote Stad, die ik op 't naauwkeuriglie ken, geen „ een eenigen gevonden. \ Doch deeze Man, dien ik een mensek noeme , om dat ik geen edeler benaaming weet, is een zeer voornaam „ Man, door zyn geboorte, ftand, en rykdom. Zonder twyffel , gevoelt gy, Mynheer! (dit zei hy tegen den zwarten Man,) wat het zeg„ gen wil, ryk in aanzien, van een ouden zeer adelyken afkomst, en echter, in de volle eer„ waardige betekenis van het woord, een mensck „ te weezen. Men heeft doorgaands, op deeze aarde, flegts eene deezer voorrechten te bezit„ ten , om allen aanfpraak op dien grootfchen tytel te veiliezen. By hem zyn deeze drie hoe„ daanigheerien vereenigd, juist, zou men moo„ gen zeggen, om hem de beste rigting te gee„ ven. Hy gevoelt de waardy van zyn' ftand, „ zonder hoogmoed te bezitten; hy is hoflyk en s, teilëns oprecht ; gemeenzaam , vertrouvvlyk s, zelf, maar met waardigheid; goedaartig, maar „ met grootmoedigheid j cn zonder pronkery ; vol  li I Ti D E N B E R G. ÏOg 7, gevoel, maar zonder gemaaktheid. Hy heeft goegeen Bibliotheek, maar eene verzaamling van de Boeken: Hy geeft zig niet uit voor een Geleerde, maar hy bemint de Geleerden, en zy ,, beminnen hem. Hy heeft geen Naturaliencabi- net, maar onderdaanen, welkers geluk, — geene Beeldverzaamling, maar Kinderen, welkers zcdelyke vorming, hem ter harten gaat. Hy zet zig niet aan den Draaibank, maar hy fchat de fraaije Kunsten, en vereert de Kunstenaars. Hy bezit een goeden fmaak, en heeft zulks beweezen, door een bekoorlyk Elyfium, dat hy, te midden in eene woesteny, gefcha„ pen heeft. Hy heeft Vrienden , en is waardig dat hy ze heeft , om dat hy zelve een waar Vriend is. Ja! het geen men zo zelden vind, „ en dat zyne beeldnis voltooit, hy heeft, zelf onder zyne Huisgenooten, in een wakker en ,, edel Jongeling, een oprechten Boezemvriend. „ Hy heeft een ouden gryzen vyand, en is groot,, moedig genoeg , om er over te laghen. De ,, ongenaakbaarheid, de minachting, de trotsch,, heid, den donderenden toon, waar door een „ gedeelte van den Adel zig boven de Boeren poogt te verheffen , zult gy zo min in hem ontdekken, als de gebreken, die aan deezen „ zyn tegenovergefteld. Hy bemint het gezellig „ vermaak; het lachend vernuft, den beteugelden moedwil, In 't kort, Myuheer! zyn hart G$ „is  f OO SIEGFRIED Y4» „ is groot, goed, en fchoon, en nog edeler dan „ zyne geboorte, die, evenwel, 't zy men op „ de lange opvolging, of op de waardigheeden en naamen zyner Voorvaderen ziet, zo edel is., „ als er ergens een gevonden word. Indien het geluk van het Menschlyk geflagt aan hem „ ftond, hy zou het ten kosten van zyn eigen koopen. Gy zult my nu wel willen toeftaan., „ dat zulk een Heer den naam van Mensch, ,, of, zo de taal der Stervelingen eenen edeler Naam oplevert, ook dien , en een reis van „ vyftig mylen verdient! — By my, ten mins„ ten, by alles wat goed is ! niyn bloed vliet „ zelden ligter door myn aderen, dan wanneer „ ik hem en zyne waardige Egtgenoote, in den „ kring eener bloeijende jeugd, waarvan men al„ les goeds te hoopen hebbe, aanfchouwe! —rr ,,- Wanneer hier eene bevallig lachende Dogter de Koets van haaren Vader te gemoete fnelt! „ daar de kleinfte Zoon aan den hals der bemin„ lykfte Moeder kleeft; gindsch de oudfle Zoon, op welks open gelaat de afdruk van het beste „ hart zweeft, en in den bloeijenden Jongeling i, aankondigt, wat wel dra de Man zal zyn.— * Verfchoon my, Mynheer! Ik gevoel, dat myn , hart my medefleept. Maar ik ben ten hooglten , gefield op de toneelen der huislyke Gelukza, ligheid ! Ik ben zelf Egtgenoot en Vader, , en in die opzigten tot heden gelukkig. En dan ..,. " Naar  X. ï N D E N B ER &. lO^ Naar maate de brnine Man fprak, ontrimpelde % gig zyn voorhoofd ; zyn oog vonkte, en eene opgehelderde weltevreedenheid verfpreidde zig over zyn gelaat. Dit alles kwam uit het diepfre van zyn hart voort; dcch, by het laatfte woord , Viel zyn oog toevallig op de Spaanschgroene Genie! Eensklaps waren al zyne rimpels wederom daar! Zyn oog bleef op de Genie gevestigd, en werd zeer betekenend , terwyl hy aldus vervolgde : „ Doch my dunkt, ik breng de afbeelding dee- zer deugdlyke Familje, hier niet in het beste „ Gezelfchap. " ( De Zydedamaste Man werd gloeijend rood, en had het uitzigt van iemand, die door zyn geweeten aan iets errinnerd word.) „ Intusfchen, Mynheer! " ( zig tot den zwarten Man keerende,) ,,is het my genoeg voldoende, dit tafereel voor u alleen gefchetst te hebben. Gy zyt een Geleerde, en reist gelyk ik hoor: ,, dit en uwe rypere jaaren, doen my vasrftellen s> dat gy geen vreemdling in de Waereld zyt; „ Verheug u dan, beneffens my , daarover, dat, „ wanneer men op den baan des leevens, door 5, een hoop armzalige , nietsbeduidende zielen ., moet heendringen, men dan altoos nog hier of 5, daar een waardig Man aantreft, die ons we5, derom met het Menschdom verzoent. " Hiermede nam de bruine Man zyn affcheid, cffchoon de Waardin hem vriendlyk verzogf, het gë-  k08 «IESPRIED VAN geringe voor lief te willen neemen. „Myn Vrouw „ en Kinderen, die my gaarne by zig hebben, wagten my;'' zei hy, en vertrok. m £*ie Gek is op zyn Vrouw verliefd;" zei de damaste Genie. Doch de Ludimagister vermeende , dat een Man, die zo vry van de lever wegfprak, en zo vast uit de oogen keek, zeer wel met het hart gefield moest weezen , en begeerde hem van naby te keren kennen. " Ik weet niet of zulks de moeite wel waardig is;" antwoorde de Faunenphyfiognomie: „ Het is een domme , grommige Karei, die menigmaal, in een ge„ heelen dag, den mond niet opendoet, en die elk een, dien hy niet lyden mag, alles in het aanzigt zegt. Niets is recht in zyn oogen, en „ aan alles heeft hy wat te bedillen. In 't kort, „ hy is myn Man niet. Hy is geen Genie! " Neen t ik mag hem gaarne hooren fpreeken, zei de Waardin, Hy is al tyd zo zonderling. Dikwils yerfla ik wel niet het geen hy zeggen wil, gelyk als daar even , dat een menfchengedaante geen Mensch zou weezen , maar juist om dat dit zo wonderlyk is, hoor ik hem gaarne. „ Hy is evenwel een hoogmoedig Karei!" zei de Boschduivel, en onderwyl werd het eeten opgedraagen. DER-  LINDENBERG. I0£ DERTIENDE HOOFDSTUK. Het tweede Hoofd ft uk van het Genieweezen , waaruit de Leezer de Spaanschgroene Genie nader kan leeren kennen. ü-MCen wees aan de zwarte Genie , als een vreeindling zynde, de hoogde plaats aan; doch in de daaglyklche verkeering, met de voornaamde bedienden zyner Genade, waarmede hy, zedert lange, vast daaglyks gewoon was te eeten, had hy reeds zo veel begreepen, dat hy, in de allerfynde Galanterie zekerlyk , geen nieuweling meer was. Hy dak dan zeer behendig zyn dorre rechtehand in de fplit van zyn rok; maakte een gevaarlyke buiging, en fcharrelde eenige treeden zo hard agter uit, dat het door de ooren der Gasten heen knarstte; deed toen wederom eene flerlyke dap voorwaards, die hem zydelings voor de hub« fche Waardin bragt; verhief hierop de hand, die hy onder zyn rokspand gedooken had, en vatte dus met de pand van zyn gewaad, zeer zeedig cn kuis, de linkehand van de.Waardin. 't Zy my, geoorloofd , waardfte Madam ! zei hy tegen de Vrouw,  llö siÈePRiEö VAN Vrouw, die, ovar deeze haar geheel vreemde manoeuvre verbaasd, geduldig haare hand in de roksflip begraaven liet, en mooglyk dagt, dat de vreemde Heer haare fmeerige handen wilde afveegen. '/ Zy my geoorloofd, waardfle Madam / zei hy, en geleide haar zeer eerbaarlyk naar de h^ogfte plaats, en noodzaakte haar, op eene zeer hoflyke wys, dien te bekleeden, offchoon zy tot driewerven verzekerde, dat zulks wis en waarachtig niet fchikken zou. Het esfentieele deezer manoeuvres had hy den Heer Adminiftrateur, en de beminde van den Heer Gerechtsamtman afgekeeken; de byfieraaden voegde hy uit zyn eigen vertiuftigen geest er by. Wanneer hy nu dit gedugt bewys zyner befchaafde leevenswys had afgelegd, plaatfte hy zig, met de uiterfte deftigheid, ter Hnkerzyde van de waardfle Madam ; aan haare rechte vervoegde zig de Spaanschgroene Geest, in welks boven en ondergedeelte , de bruine oogen van de zagtzinnige Waardin , voorlang reeds , znlk een verduivelde Spookery aangerigt hadden , dat hy, daardoor, dikwils genie, pbilofophie, en humaniora vergat ; gelyk hy dan ook , deezen middag, niet naliet, om deeze oogen, en wat verder van de bekoorlykheeden deezer kleine, ronde Vrouw, het licht niet geheel behoefde te fchuuwen, van ter zyde erbarmlyk aantelonken 4 «n van tyd tot tyd, Zugten, zo dik als de bee-* tien van den Schoolmeester, uitteftooten. De ove* ri«  LINDE NBERG. Tlf lige Gasten , zo ook de Waard , zetteden zig ■zonder pligrpleegingen neder. Het Dogtertje van dit lieftallig Paar (hamerde, volgens eene kwalyk hergebragte gewoonte, het Gebed voor den eeten, dat oneindig beter in den mond der Huisvaders vleit; en de fchotels werden geledigd. Ik heb boven reeds vermeld, dat de Spaansckgroene Genie beflooten had , zig in parade te vertoonen: daar hy nu, voor den maaltyd, niet recht naar zyn zin daartoe geraaken kon, befloot hy om , in het Logement, te blyven eeten, 't welk hy, ondanks het gebrom van zyn oud Huisregister, zeer dikwils, en vooral gewoon was te. doen, wanneer hy er Vreemdelingen vond, die hy bewonderde, of die zig wegens hem bewonderen moesten; of wanneer hy wist, dat de Heer Bunke niet te huis was. Heden over den maaltyd ving hy zoetvoerig aan , om het Noorderlicht zyner inzigten te doen fchittereu. Het eerfte waarvan hy verloste, toen hy de Baarmoeder van zyn Genie opende, was een inundatie van Wonderfpreuken, en boven het Menschlyk bereik verheeven (tellingen, doch waarop, ongelukkig, niemand acht gaf; de Schoolmeester niet , om dat de Soup hem by uittrek wel fmaakte; de overige Gasten niet, om dat zy het heden voor de negen en negentigfte maal hoorden. By de tweede opdisfching bediende hy zig van Voltaire's leerbegrippen ; maar de Ludimagister was of nog vee! te  in SIEGFRIED VAN te hongerig, of had mooglyk andere reeden; althans 't is zeker, dat hy er geen enkel woord op antwoorde. Toen de Spaanschgroene Genie zag, dat ook deeze fchoot geen Eendvogel trof, fchoot hem te binnen, voor eenigen tyd, Akxander van Joch over de mhdaaden en het ftrafen, volgens de Wetten der Turken, geleezen te hebben, doch die hy, volgens zyn gewoonte en onvermogen, niet wel bekookt had. In eens hief hy een ftaatlyk gefprek aan, over de duurzaamheid der Helfche ftraffen, en, om het zwarte Genie, als met de ■hairen , tot de geWenschte opmerkzaamheid en verwondering te fleepen, rigtte hy zyn aanfpraak geheel tot hem. Toevalliger wys was de Ludimagister hier te huis: Want gelyk doorgaands de Gekken de kaart krygen , had' hy juist , voor eenige weeken , eene onderhandeling van den -Weleerwaarden en zeer Geleerden Prediker, met den Opper-Gerichtsamtman bygewoond, waarby dit onderwerp breedvoerig overwoogen was geworden , en het zeer fcherp toeging. De zwarte -Man had, gelyk doorgaands alle Schoolmeesters •van beroep, een zeer gelukkig geheugen, en dus :waren- hem de- gewigtigfte argumenten , pro en contra, nog taamlyk duidlyk voor den geest. Hy befloot oogenbliklyk , de Tegenkanter van de groene Genie te weezen, deszelfs Hellingen mogten dan zyn zó ze wilden, om daardoor by het Gezelfchap eer te behaalen. Dit dapper befluit oi wierd  ï. ï N D Ü N ; 8 E R. G, tiïtg wïerd niet wéinig onderfteund, door deeze kleine omftandigheid, dat hy het al lang weg had, dat zyn damaste Party geen man van verdeediging was. Na eenige algemeene aanmerkingen , over de hel- fche (traliën in 't gemeen, verklaarde de Spaansch*. groene Redenaar zig tegen de gewoone betekenis van het woord eeuwig; en deed een groote (tap ©ver de grenzen tot in het middenpunt der Wys- feegeerte. ,, Myn Heer! (zei hy,) zyt gy ook ,, niet van gevoelen , dat geen oneindig Weezen, •„ door een eindig ichepiel, oneindig kan belee. n i o»» ,, uigu woiuea s Neen , myn waarde Heer! antwoörde de zwarte Genie. Ik ben, wel is waar, hier niet gekomen, om over den Godsdienst te twisten , doch —is*i naar ik befpeur, zyt 'gy op een dwaalweg, en het is onze pligt, om een dwaalenden Broeder te recht te brengen, voorenderfteld zynde, dat hy niet moedwillig dwaale, of epzetlyk voorgenoomen hebbe, niet* zyne dwaalingen te pronken, waar toe, myns bedunkens, een BoosWigt of Nar alleen bekwaam is. Deeze inleiding maakte den Spaansgroenen Wys-' geer niet weinig verleegen. Hy ontwaarde, dat hy met een ruim zo boos dier, als hy zelve was, te kampen zou hebben; evenwel dagt hy niet, dat de zwarte man zo erg met hem zou omfpringert, ' als werklyk gefchiede; -« Ik kon dan verder antwoorden , vervolgdè dè Zwarte, dat het in '/geheel niet tegenflrydig i. deel; H ftf  114 SIEGFRIED VA» als waar aan te neemen, dat de bedryven van eéa ■eindig weezen, door eene oneindige reeks van onaangenaame gevolgen, gevolgd kunnen Worden; dat er tok andere bedryven kunnen zyn , die eetle oneiridige feeks -van aangenaams gevolgen voortbrengen, Vêrmits elk caufatum weder een eau fa word, en er geen eau fa zonder caufatum'n, gelyk wy Geleerden fpreeken; en om dat loon en ftraf meerder noch minder zyn;, dan de gevolgen.van zekere bedryven.-—' Maar ik vind_ dat het beier is, dap wy i ordenlyk voortgaan. Wat derhalven de waag betreft ,• die gy my voorhoud, daarop dient 'ten antwoord: Dat wy niet flegts moeten weeten, waar van wy fpreeken, maar tok, wat wy fpreeken.» Dunkt u dat ook niet, myn Heer ? ., Ik denk van ja!:' antwoörde de groenzydedamaste man. Goed, myn Heer! hervatte de Schoolmeester. Doch eer wy verder gaan , dat drooge , myn Heer, maakt myns bedunkens, het onderhoud een weinig ftyf. Het is hartlyket en beter, wanneer men de menfchen by hunne naamen en caracters te noemen weet. Men kan dan ook iemand beter de eer geereu, dia hem toekomt. Zonder twyffel is dit ook myn Heers gevoelen. Met -verlof derhalven. Met wien heb ik het geluk heden te fpreeken? ,r Myn naam is Heer Priem, om ute dienen ! s* Ik verblyde my zeer, den Heer Priem te leerett kennen. Rn uw earacter?  »» Ik heb er geen. Ik ben een liefhebber der 9 9 Humaniorum." • - Doch het is tyd, dat wy onzen Leezer zeggen , wie eigenlyk de Spaanscbgroene Genie was, en daartoe hebben' wy de beste geleegenheid, terwyl de twee Genies tegen elkander te velde trekken. Zyn Vader leefde en ftierf als een Lindenweever, met den roém van èen eerlyfc man, en had deezen Zoolj insgelyks tot een eerbaar handwerk gefchikt, en Opgebragt; gelyk dan de knaap het ook zo verre bragt, dat hy als fchoenmaakers knegt zyn leerjaaren inging, na dat hy zyn Vader veel hartfèer Veroorzaakt had. Na den dood zyns Vaders wierp hy, int een ortzaligen aandrang van Genie, leesten en fpanfiem naar .den Drommel, en na veele gevaarlyke onderneemingen en ambagten,in de habuurfchap en daarom heen, aan de hand gehad te hebben, nu eens bédelaar, en dan Matador, nam hy een Vrouw, en teerde nu dapper, daar hy reeds over de vyft'ig jaaren -was , op het overfchot van een gering vermogen , zynde dé gansch niet te édele vrugt van zyn laatfte coup de Genie. Hy ging', 't'is waar, eiken Zondag in dé Kerk, doch befchaarde zyn Vrouws kleederen uit het cabinet,en het lindengoed tiit de koffer: gaf zig Veel moeke om de Inlanders juist te kennen, om dë vreemden te plukken, er, braaf te vreeten en te zuipen,, Hy fprak niet anders dan hoogdnitsch, om dat3 gfeïyle H a ay  SIÓ SIEGFRIED VAK hy zei, het platduisch voor geen verheven uit* drukkingen vatbaar Was; doch hy fprak het gelyk de gemeene man in Pommerland: hy maakte er zyn hoofdwerk van , den geenen de eere te ontdeden , waar van hy anders niet befchaaren kon; hy vervolgde beltendig nog de wyven en de meisjes, en Was, in dat opzigt, geheel niet orthodox; hy las elk boek, dat hy magtig kon worden, en leerde uit elk een plaats van buiten, die hy dan , by gelegenheid , aan den man bragt. Onder ande. ren fchreef hy ook in op boeken, die ——- zonder tegenfpraak, voor fchoenmaakersknegt niet ge• fchreeven waren! alleen om zyp naam ,. zwart op wit, inde intekeningslysten gedrukt te zien, en daaglyks Voor oogen te hebben. Een paar zedenlooze boeken, een paar godlooze boeven, en, meer dan die allen, een moeder vol aapenliefde, die, zo veel mooglyk was , zyn guiten (lukken voor zyn goedaartigen Vader verheelde, hadden den eerden grond tot zyn zedelyk verderf gelegd : want waarlyk, de groene man fchaamde zig zo ligt geen wanbedryf, vooral niet wanneer het voordeelig was. —^ Moeder! Moeder! hoe oneindig meerder zugten en vervloekingen, van ongelukkige, en te laat tot inkeer komende kinderen, vallen op u, dan op den Vader! —i—. Eene'aanhoudende zedenbedervende lecture maakte hem verder tot eenvolkoomen dwaas, en, vermits hy niet verdond wat.hy las, eindlyk tot een .volflagea boos-  LINPEN BER®. fcooswigt. Gy Heeren! die alles weet: is er geen middel om het gemeen van het leezen van zulke boeken aftehouden, die voor het zelve niet gefchreeven zyn ? Meester Priem had den tytel van Liefhebber der Humaniorum aan zyn Infchryvingzugt dank te wyten: een bynaam, die tot nog toe op. geen intekeningslyst gevonden werd : want toen hy voor de eerftemaal voornam, om zyn waardigen naam, voor zodanig een lyst op te geeven , ftond hy lang tusfchenbeiden , welk een ftaart hy er aan liegten zou. J?x Schoemaaker, •— zo als by voorbeeld heden ten dage Ex Hertog, dat fcheen hem niet welvoeglyk. Burger en Inwooner, tres renommé , dat zei in 't geheel niets. In 'tgeheel geen ftaart, was evenwel ook al te kaal. Geletterde, was toenmaals nog zo niet in gebruik. Genie , —i— Een Genie ? dat was zo wat; het gaf hem eenig bedenken. Eindlyk werd de fraaiklinkende,en tot nog toe ongehoorde tytel: Liefhebber der Humaniorum goedgekeurd en gekoozen. ,, ——r Ik ben een Liefhebber der Humanioi, rum,''' zei de Ex Schoemaaker. Maar, met verlof! vvien heb ik de eere hier voor my te zien?" Ik, zei de Schoolmonarch, om u te dienen, ik ben een Geleerde, en heb my eigenlyk de opvoeding der Jeugd toegewyd, waar van ik echter niet meer myn werk maak, dan hoognoodig is, dewyl ik, by H 3 zya  *ï'8 S I Ë G F R J E E> V A N zyn Hoogwélgebooren Genade den Heer van Lindenberg het amt van Lectoris ordinarii aangenomen hi b, dat my zo veel tyd wegneemt, dat my voor de Opvoedingsarbeid zeer weinig, en voor my zelf, om te ftudeeren, niets overig blyft. In allen epzigten mogt ik, met betrekking tot het laatfte, wel met den Dichter uitroepen: Triste & miiërabie! Doch daar zyn Genade, van ouds her, my veel vriendfchap cn gunst beweezen heeft, acht ik het van mynen onderdaanigften pUgt, om al de vermoogens, die God my gefchonken heeft, in deszelfs dienst te belleeden. Ivtusfchen, gelyk ik gezegd heb, ben ik een yverig Dienaar, hy is een goedgunftig Heer. Nu nog, deeze keer, toen zyn Genade vernam, dat ik , ter deezer Stede, eenige bezigheeden had, behaagde het hem te zeggen: Ik zal volftrekt niet dulden, lieve Heer Lector! dat gy die reis, op een openwagen , doen zult. Gy weet niet, welk weder het worden kan. Gy moet myn blaauwe Kalès neemen. Hendrik , (dat is de lyfkoetper van zyn dnide,) zal u ryden. Hy kan vier van de mooreukoppen infpannen. Dat zyn Paarden , waar. mede gy overal weg kunt. Christiaan, (dat is de lyfknegt van den Genadigen Heer,) zal u vergezellen: Dan ben ik zeker, myn lieve Vriend! dat gy wel verzorgd zyt. . Ik ben uw Genade ten uïterftcverpUgt, antwoörde ik , maar uwe Genade vsroorloove, dat ik eens eene gezonde beweeging heb. Ik zou wel lust hebben om den weg ta arts v " ■ • ■; <■ -i' • ■■■■ «-«••' ! ' ■ voet  LINDENBERG- IltJ voet afteleggen, zei ik. Zyn Genade wilde toen evenwel volftrekt hebben, dat ik , niet weetende wat my overkoomen kon, de Chees my achter op liet ryden ! en wanneer ik my daar ernftig tegen verzette , werd zyn Genade waarlyk een weinigje ioos. Nu, zo als gy het verkiest, zei zyn Genade , gy Heeren Geleerden! hebt toch altyd uwe byzondere grillen, zei hy. - Is het niet waar, doorzigtige Leezer! dat uit deeze lange reden de heerlykfte aanleg tot een Couranüer uitblinkt? Hier op, en zonder dat hy noodig had, om zig van dit geweldig opfnyden een weinig te herftellen, ging hy den Exlchoemaaker dapper te lyf: en alhoewel men zou kunnen denken , dat het geen twee Ezels, over de duurzaamheid der Helfche ftraffen, en over bovennatuurkundige fpitsvindigheeden, die voor hen zo bevatlyk als de Chaldeeuwfche en Hebreeuwfche taaien waren, te markt bragten, zeer vermaaklyk te leezen zouden vallen, willen wy echter, uit aanmerking, dat dit byster lange Stierengevegt, wanneer wy het in zyne uitgebreidheid mededeelen, te veel plaats beflaan zou, het zelve agterwege laaten, en, het vermaaklyke aan het noodige opofferende, ons vergenoegen , met een woord te zeggen over de wyze, waar mede, toen ter tyd, de zwarte Genie den boschduivel dermaaten in de engte dreef,dat toen boter en brood opgedraagenwerd, H 4 aH«s  5 I E S F R I E B V A SP alle lachers,-om zo te fpreeken, op des Ludimagisters zyde waren; Defuper den geneegen Lee-, 'zeer ootmoedig biddende, om gemelde Methode% overal waar zig een zwetzer opdoet, in gebruik te 'brengen. De Ludimagister zal zekerlyk niet gedagt.hebben , dat zyn zegepraal juist van de verkoazen Methode afhing, want hy ging zo liegt weg te werk , als of hy het den Prediker afgeneusd had : hierom , op dat wy in logicis ook iets uitvinden , willen wy deeze manier van verdeedigen met den naam van Scheolmeesterlyke Methode beitempelen, gelyk wyze ook nogmaals elk een aaubeveelen, die zig, op een gevallige en beknopte wys, tegen den indrang van een fehraalhoofdigen, verhitten Wysgeer, die doorgaans geen re?den verftaat, verdeedigen wil. De Schoolmees-. ter gedroeg zig als volgt. Naauwlyks deed de Heer Priem den mond open , of de zwarte man was aanftonds met de vraag gereed: Wat ver/Iaat gy daar medeïD&zr nu flegtboofden zelden weeten, wat zy eigenlyk zeggen, en zelf zeer dikwils, by zulke woorden, waar by zy zelf geloove'h iets te denken, in 't geheel niet •denken, volgt daar uit, dat zy binnen twee mi'imuten uit bet veld gefkgen zya. Om een voorbeeld te geeven, de zwarte man viel den groenea fluks met de vraag op het lyf: Wut verftaat gy, 'deor Eindig en Oneindig? —— Deeze antwoörde . * daar-  Ï,IKDEN BERG. 12$ daarop: Eindig is het geen een einde heeft, en Oneindig is iets zonder einde." Neen! hervatte de Ludimagister , een eindig ding kan ook -twee einden hebben; want het begin daar 'van is een einde van voeren, en het einde is het einde -v-an tfgteren: maar nu moet ik u verzoeken, my duidlyk te maaken, wat gy eigent lyk door einde verfiaat „ ■want anders hebt gy inderdaad nog niets gezegd. Definities te maaken , was zedert.het in de mode kwam, nimmer de zaak van een Spaanschgroene Genie geweest: derhalven zat Meester Priem bier alreeds vast. Hy was er nog erger aan toe , toen de Ludimagister weeten wilde, wat beleedigen en oneindig beleedigen te kennen gaf! want het laatfte verklaarde de groene Genie door, „ zo te ,, beleedigen, dat God het in 't geheel niet ver}, geeven kon." De zwarte bewees, dat dit eene armzalige verklaaring was. —<— In 'tkort, het eene woord volgde zo kort op het andere, dat de Exfchoemaaker eindlyk koud aan handen en voeten werd! Lang leeve de Schoolmeesterly- ke Methode! • Probatum eft. Wanneer nu de Spaanschgroene Genie , door zyn eigen onkunde , en half naauwkeurige , of geheel valfche verklaaringen, derWyzen in de engte gedreeven was, dat hem woord en brokken jn de keel bleeven fteeken, kon de vreetzaame Waard, die met beiden ooren had toegeluisterd, doch daarom nie.t te min, met beiden kakebeenen H § g «r-  laa SIEGFRIED VAN geknaauwd had, het onmoöglyk naalaaten, zy? ne tanden een ftilftand van agt miuuuten te vergunnen, om zegevierende uitteroepen: „Zieje wel, Broeder Priem! daar hebt gy nü , om zo ,, te fpreeken , uw Man gevonden ! " ,, Ja! Gy verftaat er wonder veel van, Broeder Bunke! Ons Dispuut is op verre na nog niet afgedaan, en kan ook niet wel afgedaan worden, want het gevoelen van den Heer Lector en het myne zyn niet meer dan appottefen,.'' Hypothefes, Mynheer Priem f zei de Heer Lector. Ondertusfchen houd ik myn gevoelen niet z» flegt weg voor een Hypothefe. Maar zoud gy my wel willen zeggen, op dat wy weeten wat wy behandelen, wat gy door een Hypothefe verftaat? „ Dat is —— Ik zal *t u zeggen, wan- neer, —- gelyk,.- maar laat ons liever ,, van wat anders fpreeken ! Ik merk, dat wy onze kleine lieve Vrouw , niet weinig , met onze Philofophie verveeld hebben. Gy gelieft te fchertfen ! zei de lieve kleine Vrouw. Doch op dat wy onze Leezers niet vervellen zouden , vermelden wy kortlyk, dat de dankzegging na den eeten gedaan werd, waar op het Tafelgezelfchap allengskens verfmolt, uitgezonderd de Spaanschgroene, die den Zwarten op een kopje Thee verzogt. 't Is toch verdrietig, moet ik zeggen , hervatte de Ludimagister, terwyl hy zyn pyp flopte, dat een Ce*  X. I N D E N Br E B G Geleerde hier te Lande alle behoorlyke pas/én worden afgefneeden. „ Hoe meent gy dat, Heer Leftor?" vroeg de Duivclskop. Dat zal ik u zeggen, Fleer Priein , ziet gy .' Ik ben een Geleerde, gelyk gy 'weet : maar wat helpt my dat? Ik ben gedwongen myn licht onder een Koornmaat te verbergen, in /lede van het voor de Menfchen te laaten lichten, en andere Geleerden, met myne inzigten in de zaaken, nuttig te weezen. Hadden wy in dit oord, maar dat hebben wy niet. — Ik heb, ander ons gezegd, myne gedagten over het een en ander, reeds zedert een geruimen tyd, fchriftlyk ontworpen, waarmede ik over veele zaaken in de Waereld, een groot licht Ver/prei de. „ Ei? dat is zeer veel. Zyt gy een Autheur?" Lait ik u vooraf zeggen , myn lieve Heer Priem! Onlangs verraschte zyn Genade my aan myn Lesfenaar, toen ik juist bezig was 'met myne opfeilen een weinig te befchaaven: Want wy bezoeken erkander zonder complimenten. -— Ei, Heer Lector ! zei de genadige Heer! mag ik wel eens in uwe papieren kyken? Ik mogt hier tegen inbrengen wat ik wilde, en by zulke voornaq,- yie Heeren, durft men juist niet heel veel inbrengen. Dat is zeer natuurlyk, Heer Leclor!" £a 't kort, hy maakte zig meester van myne papi ar  'X'i^ SIEGFRIED VAN fieren, en befleedde meer dan twee uur en, met er in te leezen. Ik moet bekennen, lieve Heer Lector! zei zyn Genade. Ik kan ze niet genoeg leezen! zei hy, gy hebt deeze gevvigtige ftoffen zeer grondig behandeld. Zulk een boek, wanneer het gedrukt was, was waardig door Koningen en Keizers van buiten geleerd te worden, zei hy. Ik wilde dat my zo niet aan laaten leunen, gelyk gy ligt begrypen kunt „ Zeer natuurlyk; " zei de Hder Priem. Doch de genadige Heer antwoörde daarop: 't Heeft my al lang in u geftooten , myn lieffte Heer Leclor! dat gy al te befcheiden zyt. Ik ben uw oprechte Vriend, zei hy, en behoudens uw doorzigt, zou myn raad weezen, om, hoe eer hoe liever, de Waereld met uw werk te befchenken. —Nu weet gy wel, myn lieve Heer Priem! ,, Wel deeglyk. ". antwoörde de Spaanschgroene. ■ Dat de raad van zulk eenen Vriend een fiellig bevel is, „ Zeer natuurlyk;" zei de Boschdrornmel. daarenboven is zyn Genade een Heer 'vatt een diep doorzigt, en zo 't mooglyk was, zou ik hem gaarne iets ten gevallen doen. Maar in dit Land! — tnen kan er niet aan denken! In magm'.s voluisfe fat eft, gelyk Ariftoteles zegt — Zyn Genade mag dan myn goeden wil voor lief neemen ! De Hemel zy geloofd, dat de lange redenvoe- nm*  ring van den Schoolmeester ten einde is! —* Ds Vingers doen ons zéér vön nafchryven , en wy wenfchen haftlyk, dat onze Leezers, énkel vart ze te leezen , geen darmjigt moogen krygen ! Ont zulks, zo veel in ons Was, te verhoeden, hebben wy van de negen Latynfche brokken, waar? mede deeze redenvoering gelardeerd was , agt weggelaaten, gelyk wy doorgaands de Latynfche geleerdheid van den Zwarten, en de vloeken van den Groenen, gewoon zyn doortefchrappen. Als een eerlyk Gefchiedfchryver, konde ik echter niet afzyn, om den Leezer een aanmerklyk voorbeeldje te geeven, hoe de zwarte Genie liegen kon als een Courantfchry ver, en tot welk eene eindelooze lengte hy, die zig zelve zo gaarne hoorde fpreeken , zyn reden kon uitrekken, waar hem de kans flegts fchoon ftond, zonder zig door eenige invallen, hoe ook genaamd, van zyn tekst te laaten brengen. De groene Man echter, die niet, gelyk onze Leezer, bevoegd was, om aan de waarbeid van des Ludimagisters verhaal te twyfFelen , luisterde zeer opmerkzaam naar deeze lange Legende ; deed daarna zynen mond open, en begon den pikdraad van zyn antwoord te draaien gelyk volgt: . • ' ' ■ ' :.' Het is , helaas ! God ontferme zig onzer! meer dan-al te waar, myn waarde Heer Lector ! dat hier te Lande andere verdiensten meer geacht, en beter vereerd worden, dan de Geleerd- heid,  E2Ó" ilEGFRiED VAK „ heid. Doch daar een Geleerde billyk een Kosmopoliet behoort te weezen, zou ik u raaden, „ niet zo' zeer op dit Land alleen te z.ierï, als $t wel op de geheeïe Waereld! die moet ef daarom niet by te kort koomen, om dat het Land, 55 waarin gy leeft, nog niet ter ontvanging der zaaden uwer wysheid op de rechte wyze toe„ bereid is. Volg myn raad, en laat uw geleerd ,, Werk drukken, gelyk het " Dat wil ik zeer gaarne doen, Heer Priem! daar zit het iny niet: maar daar zit hem de knoop, dat ik niet weet waar! en verre van hier, dat is myn zaak niet, daar voor heb ik myne afzonderlyke re•den. . [law ïci ,, Hoe! weet gy daar geen mouwen aantezet%l ten ? Daar moet evenwel raad in gefchaft wor„ den! Weet gy wat', Heer Lector! mooglyk kan ik u daaraan helpen, en dat zou my een groot „ vermaak weezen.'" In 't voorbygaan gezegd : niemand was ge- .feeder tot dienstaanbiedingen, en niemand traager tot dienstbetooningen. Zyn oüd roerend Huismeubel , zyn Beurs, zyn Huis en alles wat hy had, bood hy voornaamlyk aan , dan wanneer hy wist, dat mén -— niets behoefde. Vatte men hem op zyn woord, dan was het gat vernageld, of in andere gevallen, een uitvlugt by der hand, Uitgezonderd, wanneer hy een Schelvischje naar een Kabbeljaaüw dagt te werpen. Met de gering-'  t I II B E NB ER©. 12/ ringfte dienst, dien hy iemand bewees, praalde hy zyn leevenlang, zonder ooit van de voordeelen te reppen, die hy er door genooten had. In gevallen , gelyk het tegenwoordige , waarby hy alleen met raad en woorden te dienen had, was hy zeer, boven allen maaten zeer gedienstig. Zoud ge dat kunnen doen ? f iep de verrukte Schoolmeester; weet gy waarlyk hier omftreeks eert Drukkery, of eeu Kunstenaar, die er een maaken kan ? ;. „ Dat juist wel niet, Heer Lector! Maar wy j, hebben hier een Man, die een duizènd Konste„ naar is, deeze neemt Intekenaars aan op Boe- ken. ïk heb zedert veele jaaren reeds by hem' ,, inget-.kend. 'tls waar, wanneer ik een paar Gal- genliedjes uitzonder, heb ik nog geen een Boek „ gekreege'n: maar dat zal wel koomen: goede dingen moeten tyd hebben, en zyne beloofde ,, Boeken zyn, de drommel haalme goede Boeken. Onder anderen heb ik, voor een jaar i, of tien, op een Boek ingetekend; dat zal hee- ten: H:t nieuwe verklaarde Een maal Een y met Alchymistifclre, .Philofophifche, en Geogra,, phifche Kantieekeningen. Dat zal, by myn ,, arme Ziel! een capitaal Boek weezen, wanneer het .gereed is. Al de Mathematici, in het ge- heele Land , zullen er aan arbeiden , en de Kautteekeningen zal hy zelf maaken. " Dan ftaat te vreezen, viel de ludimagister, met  tl8 SIEGFRIED VAïJ faiet een flimme mine hem in de reden , dat zo veel ■Koks de Huspot bederven zullen. Maar, my% Heer Priem! ik begryp niet, dat die Mali my veel zal ' kunnen helpen. Ik ben niet voorneemens op myn Werk te laaten intekenen; ook heb ik geen tien jaaren tyd. Die Man kon ti evenwel aanleiding bezori, gen,HeerLe&or 1 Gy weet niet,welk een Ge- nie dat het is 1 . Anders, zo gy er op in- getekend wilt hebben, wil ik ook intekenen. Ik heb een fraaije Imperatüs, wel van twintig J5 Boeken, op allen welken ik ingetekend heb, 1$ en waar op myn voor en toenaam gedrukt Haat. Andere Boeken wil ik niet hebben. Gy kunt *» wel eens by den Man gaan. Het ichaad toeh niet. Ik zal er u brengen." Zeer gaarne , indien gy het goedvind , Heer • Priem !■' Nu verfcheén in een blankgefchuurde kopereri Kan de Koffie , met deszelfs tcHehooren. De • Héefen zetteden zig neder, en de Spaanschgroene Génie dronk met dubbelen fmaak , om dat het hem geen geld kostte; Wat echter by de Koffie gefprolten werd; hoe des Exfchoemaakers vergif- • tige tong, tot tydverdryf der Waardin, dié weder in de Kamer kwam, den eenen eerlyken naam na .den anderen lasterlyk aanviel; ergerlyke Liefdegefehiedenislèn tusfchen Burgervrouwtjes en Mu6quettiers; tusfdien Meesterswyfjes en.Knegts; tHS-  LINDENBERG. lig tüsfchen Geestelyken , en Waereldlyken ; tüsfchen jonge Jufvrouwen en Graaven , met vfcïfehriklyke leugen* en nietsbeduidende waarheeden , fchandlyke grootfpraak en laffe vleijeryen doormengd , uitbraakte; en hoe hy, zonder op caracter, ftand of waardigheid te zien, de Bewooners dier Plaatfe , van de Overheid af tot den geringften Dagloo« lier toe, door zyne eerlooze fpitsroeden joeg, en geen Mensch, zelfs zyn eigen Broeder, ja! zyö Koning niet verfchoonde; en dat alles uit aandrang van Genie; verder, hoe hy zyne eigen Heldendaaden, zyne handeling met zyn Va* ders Geldkas, en de Koffers zyner Huisgehootert uitbralde, en het voor een groot compliment aanmerkte, dat de Waardin, cp een gansch niet bedekte wyzc , hem verdagt hield, van iets gepleegd te hebben , dat al zeer veel naar gifinengery zweemde, —■ Dit alles hebben wy, billyk, voorgenoomen niet woordlyk te vermelden , zo als wy het in het Dagboek van den Luiimagistef aangetekend vinden , vermits wy niet gezind zyn om den Fiscaal of Overheid van die Plaats te prejudiceeren. De zwarte Man echter vond , in het lasterlyk talent van den ouden Zondaar, een innig behaagen, en in dcszelfs vergiftige Romans, het kragtigfle voedzel voor zynen geest ; want in den grond was hy van een zeer liegt caracter; 't ont- i. obel. ï brak  130 SIEGFRIED VAN brak hem alleen aan genoegzaame geleegenheid, om zyn Genie den teugel te vieren. Vooral in zyn Dorp had hy eiken Boer te ontzien, wanneer hy in zyne buitengewoone inkomsten, die toch , gelyk doorgaands, zyn beste beltand waren, zig niet befnoeid wilde zien. VEER-  klNDENBERfc. IJl VEERTIENDE HOOFDSTUK. Het derde Hoofdfluk van het Genieweezan. Of fnyn groet Hoofdftuk. KT, KofTy gedronken te hebben , vervoegden de twee Hecren zig tot den bovengernelden Man , cn daar zy, in liet derwaards gaan , bet huis 'van den Spaanschgroenen Wysge~r voorby moésten , verzogt deeze verlof om van gewaad te foSój&n veranderen. Hy noodigde de zwarte Génie te fterker om binnen te koomen, oni dat Jry wist dat zyn Vloercomrnandant niet te buis was. Het eerde dat de Schoolmeester in her huis bejegende , waren twee dikkoppige fchobbejakken van Jongens, die door ban Heer Papa tot twee tóekoomende Gemes opgelegd werden , en welken de fcnelöfery teeds uit de oo>;en draalde : CV>v;, dan ook de jongde niet naliet,rom den LuHiniagistcr, zo dra hy zig nedergezet had, een haazeulraart, beneffens eenige klitten, in den Paruik te hangen. De Man met de Spaanschgroene Ziel verwy'erde zig voor eenige oogenblikken s en ve'rJchteft " Ia toen  13a SIEGFRIED VAN toen in een geheel anderen opfchik. Hy had fraaije Laarzen , witte zyden Kousfen , en een zeer fchoon rood Kleed, met vergulden Knoopen, aangetrokken , met Handlobben , even als een geflagten Os aan de paradebalk. Hy bekeek en vertoonde zyn gelaarsde ondereinden zo dikwils en zo lang, dat de Ludimagister, als een Man , die zyn waereld verftond , niet nalaaten kon, hem te verzekeren, dat hy nooit zulke welpasfende Laarzen gezien had. ,, Dat komt dat ik ze zelf gefneeden en genaaid ,, heb," antwoörde Meester Priem, een weinig voorbaarig, vermits hy daardoor byna zyne voormaalige Kostwinning verraaden had, waar op hy niet zeer hoogmoedig was: hy herftelde zig echter gezwind wederom, en vervolgde : ,, Want ik ,, moet u zeggen , dat ik in het maaken van verfcheiden dingen myn vermaak heb , onder anderen ook in het maaken van myn eigen Laarzen." % Ik moet bekennen, dat, zy bet fchoonfte maakzel van de Waereld zyn. ,, Dat komt, Heer Lector!, dat ik ze naar de ,, regels der Philofophie fnyde. Dien Oven heb ik ook zelf gezet. Een Man van Genie moet nergens, mede verlegen zyn." De Zwarte dagt hier den Groenen een verbaasd mooi compliment te maaken, met te zeggen, dat, zo wanneer hy eens goed Leder bekoomen kon, hy hem  LINDENBERG. 133 hem verzoeken zou, om tot een gedagtenis , voor hem ook eens een paar Laarzen te willen fnyden. Doch deeze hoflykheid had hem byna kwalyk bekomen , want de Boschduivel keek arglistig, van onder zyn zwarte wenkbraauwen , nu den Geleerden in het gezigt, en liet dan wederom een veelzeggende blik op zyn ongefatfoeneerde beenen afdaalen, zeggende zeer langzaam en verftaanbaar: Mynheer! de dappere Schandeybecher zei eens ,, tegen den Keizer van Rusland: Ik kan uwe Keizerlyke Genade myn Sabel wel kenen, maar myn arm niet. By het woord arm , hief de Spaanschgroene Meester zyn rechtebeen, dat zekerlyk zo gansch kwalyk niet gevormd was, zeer hoog op, en de Ludimagister flikte deezen brok droog in. De Exfchoemaaker wilde zyn Gast volflrekt op alle zyne begaafdheeden onthaalen , en had ze hem gaarne, met een lepel, ingegeeven: daarom plaatfte hy zig voor een oud bouwvallig Clavier, en begon er dapper op toetebruien; zong er ook, met al de bevalligheid van een Schoemaakers knegt by, het welbekende hartbreekende lied: Ik heb vast in geen nagt vyf zes Geweest by myn Matres, o neen. enz. Waarin zyn Schoemaakerlyke begaafdheid het jy en jouw in gy en uw, onder 't zingen, veranI 3 der-  134 siegfried t a s derde. En vermits hy geloofde, dat de zwarte Schoolvos aan eene dofis Muziek niet genoeg had , riep hv zyn Dienstmaagd binnen, en duetteerde met haar de fraaije Aria: Kom met my in de fchaduuw groen, 'Myn Sylvia 1 en 'geefme een, enz. Waarby dan van zyn kant de Clavier niet weinig aan moest (taan, en de brommende Keukennimf hem accompagneerde. Ik zal u dat Sylviaatje inpeperen l riep plotsling eene kryrende en kletterende ftcm , half op de ftraat en half in huis, juist toen de vertederde Damon zyn geliefde SyMaatjh, hand, mond en ftaf aanbood, en zy met hem, in de eenzaaiiie fchaduuw, naar het liaan der Nagtegaaien wilde gaan luifteren. Het groene Infect kende, op (taande voet, de (tem van zyn Huisquint, wier terugkomst hy zo fpoedig niet vervvagt had, en daar hy niets beters te doen wist, fprong hy in eens het vengfteruir, en liet zyn Gast aan zyn eigen zorg, om zig zo goed hy kon te redden, over. Deeze zag, even als of hy voor den kop geflagcn was, zyn vhtgtenden Gastheer na; en ftöïid in bedenken, of by hem langs deezen ongewonnen weg vriljen wilde of niet , toen de raazende Htiuwlyksengel als een helfcbe furie in de Kamer ftoof; donkerpaarsch van kwaadaardigheid , en mol-  LINDENBERG. IJS molleblind van minyver. De eerde, die in haare handen viel, was de arme Keukenmeid. Wagt wat, jy fchoone Sylviaatje.' meer verdond er de Ludimagister niet van, want hy had juist de vereischte tegenwoordigheid van geest behouden 5 om dit criticq oogenblik zig ten nutte te maaken en om, agter deeze aardfche Duivelin heen, de Kamerdeur uittefnappen. In eenen zet was hy op de draat, waar hy den Exfchoemaaker, op een afdand van vyftig of zestig treeden voor zig heen, loopen zag, met zulk eene fnelheid, als zyne welgemaakte beenen degts gedoogen wilden. En waaragtig zy moesten uitermaaten vlug zyn, om dat de Mantel van Doftor Faustus hem, in dat oogenblik, want de^ geheele vlugt was het werk degts van één ogenblik, in weerwil van al de Duveldery van zyn Bezitter, 011mooglyk verder zou hebben kunnen brengen. De zwarte Man holde en fchreeuwde hem agter op, tot groote verbaazing van alle Voorbygangers , die in twyffel donden, of het een wedloop ware, dan of de een des anderens beurs geluisd had. De Spaanschgroene Man, want deezen naam mag hy zeer wel behouden , ongeacht zyn rood gewaad, dond niet eer dil, voor dat hy den boek om was. Toen eerst wagtre hy den Zwarten. Ei , ei, Heer Priem ! riep deeze , de dappere Skanderberg deed zeer wyslyk, 1 dat hy zyn armen ef beenen niet uitleende. I 4 „ Stil!  1^6 SIEGFRIED VAN „ Stil!" antwoordde Priem, „myn Vrouw is „ wat luidrugtig. En buitens huis, ben ik van „ gedagten, dat de vlam niet koomen moet: in „ huis moet men wat infchikken." Zo! zo! Ik dagt dat een Man overal een Man behoorde te iveczen, met verlof! heden middag fcheen de Man in het donker bruine Kleed Vok zo te denken. „ O Dat is een domme, gekke Vent, boven wien ik zeer verre verheevcn ben. Die behoeft „ flegts een half woord, en dan is hy geraakt, „ en, gelyk gy weet, in openlyke huizen moet men niet veel vertooningen maaken. " Daar hebt gy gelyk in , Heer Skanderbffrg ! , vooral als men zyn Sabel uitgeleend heeft. Ondenusfchen vergaderden om de beiden Heeren heen, een paar douzain Straatjongens, die de geklyke Appendix bemerkten , die by elke flap, die de Schoolmeester deed, tusfchen zyne fchouderbladen wapperde. Vermoedlyk waren zy daartoe aangefpoord , door Monfieur Ulrich Priem , jongden Zoon van de Spaanschgroene Genie: hy bevond ten minften zig in de agterhoede deezer ligte troepen, en hielp het gefchreeuvv aanmerklyk onderfteunen. in den beginne dagt geen der beiden Genies, dat een hunner de Held van 't fluk was, tot dat eenige verteerde kleinigheeden, die Bi en gaarne in 't geheim loost, doch ongaarne in het openbaar noemt , ten minden niet zonder voor.  L.TNDENBERG. 137 vooraf daartoe verlof te vraagen, hoewel ik niet begryp in hoe verre deeze ruikende zelfltan- digheid er door gebeterd word, hem om de ooren vloogen. Toen begonnen de Heereu lont te ruiken, en maakten door een rechtsom keert u! front tegen deeze jeugdige Genies. Door deeze Manoeuvres echter fcheelde het weinig , of de Exfchoemaaker had er zyn fatyrsneus by ingefchooten , en zulks wel door de hand van zyn eigen vleeschlyken Zoon. Deeze , dien wy naar zyn rokje van geftreept Calamihk, de geftreepte Genie zullen noemen, keilde en wierp juist naar het hoofd van den Ludimagister, doch vermits, in het zelfde oogenblik, de beiden Genies zig omwendden, trof de Zoon den Vader dermaaten , in het centrum van zyn aangezigt , dat het neusbeen , met het geheele voorgebit en de Os/a Cygomatica daarenboven, al te faamen voor de Kat geweest zouden zyn, zo niet, gelyk elk een overvloedig bekend is, een Handgranaat van bovengemelde materie, ten allen gelukke, zeer week en buigzaam geweest ware. Onze Heeren, om zig te wreeken, rukten met alle kragten op de vyandlyke Armee los; een algemeen treffen was onvermydlyk geweest, zo niet een ouda^tig Heer , in een Overrok en witte Vederhoed , den Ludimag;ster aldus aangefproken had 5 Gy zoud beter doen, Mynheer! wan1 5 » ne«  138 SIESFRIED VAN ^ neer gy de haazenftaart wegdeed, dan dat gy u met het fchuim des VoJks inliet! " Wie?'wat?'waar? flodderde de befhirvenSchoolmeester. Frederik!" zei de Heer tegen een zyner Bedienden, die hem volgden; „neem den Man dat ,, narrengetuig af! en indien ik wist, Mses- ter Priem ! dat dit een van uwe Coups de Ge„ nie was, gelyk ik zeer geneegen ben te geloo„ ven " „ Uwe Excellentie vergeeve 't my! ''zei Priem, „ Ik ben, by myn arme Ziel! zo onfchuldig als een Kind in de geboorte. De Jongens hebben my zelf bykans blind gefmeeten. " ,, Zulks is 11 ook zeer wel aantezien ; " zei de oude Heer. Hy was de Generaal van een Regiment, waarvan een Bataillon hier ter Stede Garnilben hield. Zyne tegenwoordigheid werkte zo veel uit, dat het Canailje , zonder eenige verdere omftandigheeden, zig verftrooide. De Bediende nam de haazenftaart weg. De Ludimagister maakte eene diepe buiging, en de Exfchoemaaker trok een gezigt ais of hy Jalappcn ingenoomen had. Toen de Generaal eenige fchreeden van hen af was, reinigden de twee Genies beurtlings elkander, van de kleevende aanhangzels der kanonnade, die in deeJjen Straatöorlog plaats gegreepen had, en gingeu huns  Lindenberg. 139 huns wegs, niet zonder heimlyk morren van den Schoolmeester, die dit Amukt\ niet wel anders, dan als een uitwerkzel van de bedorven natuur van zyn Geleider bon toefchryven. De Man, wien zy een bezoek toegedagt hadden , ftond juist aan het veugfter, bezig met eenige koperen nagels uittezoeken , zo als de Ketellappers gewoon zyn te gebruiken , vermits hy voorneemens was , met OecoYjomifche handen, een gat in zyn Theeketel te lappen , toen de beiden Genies de hoek omkwamen van de ftraat, waar hy woonde. Hy werd hen dandlyk gewaar, en fmeet gezwind zyne fpulien ter zyde, terwyl hy iemand der zynen riep. ,,Help my fpoedig dat Kleed eens aantrekken! daar komt de Schande,, roniek, met nog een Schoorftecnveegcr, of zo iets. Hans Priem zal zekerlyk hier kcomen." Naauwlyks had hy zyn rok aangefchootcn , of de beiden Genies traden - binnen : de Ludimagister vond in den Heer Pieter Fiks een lang Man, in een Kleed , waarvan de ftofhem niet bekend, doch welkers kleur geheel verfchooten was, met Gouddraadsknoopen op het zelve. De Broek was van zwartBokkeleder met hoornen Knoopen , en op de knien reeds zo glad en vet, als-genoegzaam was, om er een Scheermes op te kunnen aanzetten, —■ hoewel wy, met die te zéggen, niét voor hebben , Iemand in begrip te brengen, als of hy zyn Sclieerinesfen op zyn broeksknie zou hebben aangezet, Zwar-  140 SIEGFRIED VAN Zwarte wollen kousfen bekleedden een paar kromachtige beenen; de verdere uitrusting naar onderen, werd voltooid door een paar Spaanschleere Schoenen, met groote vierkanten Zilveren Gespen op dezelven. Aldus vond de Schoolmeester den Duizendkunstenaar by de eerfte aanfchouwing. Doch vermits het den Leezer niet ongevallig kan weezen , om van deezen Man iets meer te weeten , dan het eene Moederkind het andere, zo ter loops , kan afzien , zullen wy tragten om , zo veel in ons is, hem genoegzaam aftebeelden, hoewel wy vooraf moeten betuigen en belyden , dat Homerus alleen maar kan zeggen, welk een Man Achilles was. De Heer Pieter Fiks, of de verfchooten Genie, was een zogenaamd Jonggezel , verre boven de jaaren echter der jeugd, zynde diep in de veertig, zeer groot van ftuk, met gekroesd hair, blaauwe oogen, fpits van neus, leelyk van tanden, van een groote mond voorzien, groengeel van kleur, kort van hals, mager van lighaam , teder van handen, en dus zeer dor, en beenachtig. Uit zyn oogen, uit de rimpels van het voorhoofd, uit de vouwen om de neus, als de voetflappen van een dikwils herhaald neusoptrekkcn, uit elke trek draalde een verheven Genie. Zyne neusgaten bliezen, zyn mond iehuimde, en zyn ooren jeukten van verheven Genie. Dat alles was hy, en nog veel Sieer! met een woord, hy was een verfchriklyk groot  LINDENBERG. 14I groot Genie! het grootfte dat immer door eene [ Vrouwe gebooren is, en , zulks wilde hy ook weeten. Van den Arend af tot de Vledermu's; van de Lindworm tot de Kaasmade ; van den Cederboom tot het Slootkroost; wat geen oog aan- 1 fchouwde, wat geen oor hoorde; dat alles kende hy van binnen en van buiten. Van de Goudmaakkunst af tot de Glaazenftoppery toe, tot welken om de eerfte te leeren éen Menfchen (leeftyd te ■i kort is, en om de laatfte te oeffenen een paar uuren genoeg zyn, gaf hy zig, in alle de tusfchenbeiden begreepen Kunsten en Handwerken, voor een eerfte Meester uit. 'k Weet echter niet of hy hiervan de edele Vegtkunst niet uitzondeide. Hy had anders in elke bry zyn Brood ge- j fopt, en was van alle marten weergckoomen. Hy kon in alle duitfche Boeken leezen: Hy kon Katers ontmannen , en Hennen van de pip geneezen : Hy kon Ganzen vetmesten, en Schoemaakers Leesten fnyden: Hy wist met de Schaaf en Vyl omtegaau: Hy kon een Vloo door een Miscroscoop zien, en een Os zonder bril: Hy wist, dat de Sneeuw wit, en Ys bevrooren water was, en had , verfcheiden proeven genoomen , om eenige van de groote Hagelfteenen, die 1763 vielen, in Moutwyn, tot eene eeuwige gedagtenis te bewaaren, die hem echter allen mislukten. Hy kon een Prisma boven zyn neus houden. Hy had een fouverain Huismiddel tegen kakhielen, fchraale lip-  14a SIEGFRIED VAN lippen , heete koortfen, en bevrooren voeten , item, een Pleister voor exteroogen, en pyn in de lenden. Hy verftond Commercie, en Manufaéhiuren , en wist er over te redeneeren, als een boek. Hy was Architect, en Schaarenflyper. Hy doorgronde de geheimen der Vorltelyke Cabinetten , en der Bedelaarsherbergen. Hy hielp den Patriot in het Koflihuis,en de Hansworst op het Theater, te gelyk aan den gang. Hy beoordeelde Boeken, en maakte Vaarzen. Met een woord, hy was in de ■vaste overtuiging, dat hy alles verftond, alles wist, alles kon, beter dan al de voorzaaten , en nakomelingen van Tubalkain. Wy hebben reeds de oorzaak gemeld, waardoor hy in deezen onzaligen Maalfïroom geraakt was. Hy was een ontzaglyk Genie, en had, — het egt kenmerk van Genie, lust tot alles in de Waereld, behalven tot zyn eigenlyk beroep: zyn beroep was, om Brillanten en ander edel Geiteenten , ook, wanneer men zulks begeerde, valfche Steenen , gefleepen Glas , in Goud, Zilver of eenig ander best of liegt Metaal, te zetten, waarop hy zig meesterlyk verftond, zo dat zyn flegtfle werk door deskundigen altoos voor ruim zo goed gekeurd werd, als de Meesterflukken der meesten andere Juweliers. My, die alles liefst van de belachlyke zyde befchouw, om tegen menig accident in het menschlyk leeven, dat zig niet radicaal geneezen laat,  LINDENBERG. laat, voor 't minst een Palliatif te vinden, > my komt'den oorfprong van de verfchooten Genie zo kortswylig voor , dat ik de verzoeking -niet wederftaan kan , om , tot vermaak myner Leezers , en andere uitbottende Genies , ter trouwhartige waarfchouwing, dezelve, met weinig woorden , aanteftippen. Indien echter deezen -of geenen onzer Leezers, by deeze of by andere plaatfen, die in dit Boek voorkoomen , anders mogten oordeelen, dan doet ons zulks leed om ons zelfs wil, vermits wy zeer gaarne alle Verflandigen en Braaven behaagen wilden, indien zulks mooglyk ware! —— doch wy verzoeken hen, te willen bedenken, dat het, by zulk eene uitgeftrektheid van fmaak, hen, verre weg, minder moeite kost, om hier of daar een plaats overteflaan, dan wy hadden om dezelve te fchryven; en wy vinden ons genoodzaakt alles eigenhandig zelf te fchryven , dewyl onze Amanuenfis het Chiragra heeft. De Heer Pieter Fiks had , voorlang reeds, by zig zelve ovërwoogen , dat hy tot zyn arbeid Goud, Zilver, arfenicum, antimonium, borax-, verwen ter opciering en een menigte Gereedfchappen behoefde. „Indien ik dat alles koop, " dagt hy, „dan moet ik veel baar Geld uitgeven. Indien „ ik dit alles zelf maaken kon , dan had ik veel minder onkoften en een grooter gewin." Weldra werd er een Goudoven gebouwd, benefV fens  144 SIEGFRIED VAM fens kroezen , glaazen , kolven , retorten , diste» leerketels, fornuizen, recipiënten, ballons enz., aangekogt en verder alles opgedaan, wat tot zulk eene u^tgeftrekte kraamery behoort ; deeze verheeven Alchemisterie joeg een menigte moeilyk gewonnen Frederikd'ors door den fchoorfteen , t'erwyl zy, op verre na niet, het voorgeftelde oogmerk bereikte, evenwel hem eenige wonderlyke kunstgreepen ontdekte, waarmede hy byfter in zyn fchik was. Goud en Zilver bleef geheelyk agter, echter kwam hy zo verre, dat hy verfcheidene zyner behoeftens veel goedkooper zelf bereiden kon. Graveeryzers en andere kleinrgheeden van die zoort leerde hy fpoedig, en dat wel zeer goed, maaken, en was er magtig op verheeven. Tot dus verre ging alles nog heen; maar wanneer hy eens op een dag, op den voorraad zyner eigenhandig gemaakte kleinigheeden, een blik van zegepraalende zelfverheffing vestigde , riep hy uit i ,, Is dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb? Dat alles ben ik -in "ftaat geweest zelf te maaken ! Op deeze wys heb ik ,, de uitgaave van baaren Gelde befpaard 1 Want dat zyne meefte behoeften hem, het tydverzuim niet mede gerekend, veel duurder te ftaan kwamen, dan wanneer hy dezelve had gekogt, kon geen Mensch hem doen gelooven , vermits, wat men ook zeggen mogt , de regel van drien, met deszelfs toebehooren, zyn hoofd- fttt-  r, indenber g. 145 I ftudie niet was, en hy het gebrek had, dat reeds zo vcelen ten gronde hielp, naamlyk, om geen ij behoorlyk boek te houden van zyne inkomften en nitgaavem ,, Hoe1." dagt hy vervolgens by zig zelf, , ,, wanneer ik nu eens beproefde om de Edelge; ,3 fteenten zelf te maaken, dan zou ik geld als I water kunnen verdienen!" ——»— Zo gezegd, i zo gedaan. Hy, die by zyn eigenlyk handwerk, !J flegts te hoopen had, om geld gelyk water té I kunnen verdienen, bragt het zo verre, hoewel J niet zonder groote kosten en moeiten, zo als er dan ook altoos fpaanders vallen daar men hout hakt $ om rooden , witten, groenen, blaauwen , en geeI len glazen te voorfchyn te brengen, en ze aan den man te helpen, 't Was een lust te zien, welke fehoone bonte fteenen hy had! Nimmer verheug-. i de een Kind zig meerder over de zoete zegenin- < gen van Sint Nicolans dag; —- nooit huppelde de Heer Priem vrolyker, wanneer hy een paar nieuwe Laarzen aan had, dan onze verfehooten Glasblaazer over zyne uitvinding! De fteenen waren zekerlyk valsch ; evenwel flikkerden zy, by. ; het licht, gelyk egten Juweelen. Hy verkogt ze ook niemand voor egt, want hy was een eerlyk Man. 't Was echter iets byzonders, dat hy er '■. lighaam en ziel onder verpande om te beweeren , dat het eene zeer groote verdien ft *n was oneg»e fteenen te maaken, en een vernederend beroep, 1. deel. K ©ni  10 SIEGFRIED VAN om dezelven te zetten: 'c was ook dit punt waarby hy het langst zig zelve gelyk bleef; want, alko de Man een quikzilverig Genie was, waardoor byvan bet een tot het ander klom,had hynaauwlyks iets nieuws bekoftigd, of het verveelde hem airede. Op een ander tyd wilde hy een Paardenkooper worden; doch toen de Paarden hem de ooren van den kop gevreeten hadden , liet hy dien handel vaaren, alhoewel hy ftyf cn fterk ftaande hield, dat niemand die zaak beter verftond dan hy. Hierop gaf hy onderwys in Danzen; maar toen zyne kromme beenen , by zyne Leerlingen , op eene zeer aanltootlyke wyze in aanmerking kwamen , werd hy moeilyk, zag van die fpringende kostwinning af, cn zwoer by kris en kras, dat het lompe Volk niet verdiende, dat een Man van Genie hunne befchaafdheid zig aantrok. Vervolgens wilde hy een Spiegelfabriek aanleggen, waarfchynlyk om dat hy zulk fraai glas kon'" maaken ; het bleef echter, toen ter tyd, alleen by den wil, en by twee of driehonderd vrugtloos verfpiide daalders. Naderhand deed hy zyn best ter verkryging van een Octrooi, om, eenig en alleen , het geheele Land van Zwavel (tokken te moogen voorzien, die hy, volgens eene geheel nieuwe uitvinding, maaken wilde: zulks werd hem geweigerd, en, uit enkel hartzeer daarover, ftond hy op 't punt om naar  LINDÈNBER G. 147 Haar vreemde Landen te trekken, en zyn ondankbaar Vaderland, voor eeuwig, vaarwel te zeggen. Hy liet het echter, ook hier in, by den wil berusten , offchoon hy reeds een zielroerend Lied gcrymd had, tot zyn Affcheidsgroct , dat aldus begon: Adie, ondankbaar Pommerland! enz. Hierop volgden wel tienduizend andere voorÜeetrienS en bedoelingen, die geen hair verftandi- ger of uitvoerlyker waren. Want overal waar een zot zyn kap opftak, was hy tefFens in de baan , om zig den voorrang niet te laaten betwilten , en droeg zorg , dat wanneer hy het hoofd verhief, hy de eer had om de grootlle gek te weezen. Hy liet Bergen omgraaven, en Rivieren afleiden, om een fchepel koorn te zaaijen. Hy liet een fcheepslading Run uit Deenemarkec koomen, om te beproeven, of hy in Pomtneren het Zeem voor de handfehoenen niet bereiden kon. Zyne onkoften Honden, met de verwagtwordende voordeden, in geene evenreedigheid. Las hy Van een uieuw uitvindingje , in de Nieuwspapieren , fluks moest er om gefchreeven worden. Dus vond hy eens een advertentie, dat 'er by een zeker Boekverkooper te Hamburg nieuw'geinventeerde Handboekdrukkeryen , van allerlei grootte $ tot een civiele prys te bekoomen waren. Nu had R a hy  148 S I E O F R I E I> V A N zig gaarne van zodanig een lief hebbery voorzien 4 1 doch zyn Kas, waarmede hy over dit ftuk raad- j pleegde, zei hem, tot zyn hartlyk leedweezen , dat zy het niet gedoogde. Hy deed derhalven, 't geen hy altoos gewoon was te doen, wanneer zyn Genie zyn geldbeurs uitgeput had, dat is: hy uwelierde zo lang, tot dat hy gelds genoeg vergaard had, om zulk eene kleine Handdrukkery, waarop hy in quarto drukken kon, zig aantefchaffen. Maar toen dezelve overgezonden was, bleek het, dat de Verkooper vergeeten had , om er een gedrukt berigt, hoe dezelve te gebruiken, bytevoegen , eu dc Heer Pietsr Fiks bezat te veel Geaie, dan dat hy, om zulk eene kleinigheid, de pen op het papier zou gezst hebben. Hy bemoeide daarom zig zo lang, tot dat hy het gebruik : van elk ding had uitgevonden, dat hem des te beter gelukte, om dat hy, voorheen, wel eens een Drukkery aangegaapt, en dus over 't algemeen eenige kennis van de zaak had. Dit gelukkig gevolg verhovaardigde hem derwyze, dat hy van dat oogenblik af zig openlyk en uit alle magt beroemde, dat het even zo goed was, als had hy de Boekdrukkunst zelve uitgevonden, vermits hy drukken kon, zonder immer van een eenige Christenziel daaromtrent eenig onderrigt ontvangen te hebben. Zou deeze enkele tr^k niet genoegzaam weezen, om het genie van den verfehooten Man in het juiste licht te plaatfe-n ? Nu  LINDENBER G. I45 Nu nog weinige woorden van zyn caracter. Hy was dienstvaardig en gastvry,in een zeer lioogèn graad; zeer vriendhoudende, zo lang liet duurde, doch het duurde nooit zeer lang, dewyl hy ter onderhouding van de vriendschap, de verëischte kunst niet bezat, om by de gebreken zyner vrienden , het verwytende oog te fluiten. Veeleer was hy door de onfcbuldigfte gebaarden te beleedigen, en kon de geringde tegenfpraak, inzonderheid niet de allerkleinde tegenkanting, tegen zyne voorneemens, aanhooren, zonder in een woedende drift te geraaken. Dit kwam daarvan daan, om dat hy bovenmaaten met zig zelve ingenoomen was, en uit een ongerymd wantrouwen , zelfs zulke Luiden, die het ontegenzegiyk wel met hem meenden, nydig was. Hy was oploopende en driftig zonder aanzien des perzoons , vermits het hem aan eene goede opvoeding man-* gelde. Hy lachte zeer lang, doch zyn haat zelf, hoewel zyne driftigheid geen wedergade had, was gemcenlyk van een korten diiur; want zyn hart was, in den grond, goed, en doorgaands zag hy zeer fpoedig , dat hy zonder oorzaak haatffdëj; echter beminde hy hem nooit weder zo hartlyk, die hem eenmaal, al was het zelf in zyn droom geweest, naar zyne gedagten beleedigd had. Zelden of nooit fprak hy kwaad van iemand, zelf niet van de zulken , die hy haattede. Al het kvv'aade, dat hy gewoon was van hen te zeggen , K 3 fefr.  SIEGFRIED VAN befloiid doorgaands in eene pathetifche vertelling der bcleedigingerf, die hy van hen vermeende geleeden te hebben , en die gewoonlyk op eenen welgemeendeu raad uitliepen. Hy zweeg echter ftil, en dulde het, wanneer anderen in zyne tegenwoordigheid gelastert wierden. Zyn grootde gebrek was een haatlyk zoort van afgunst tegen elk, die een zyner tienduizend Ambagten, waarin hy zelf, op zyn hoogst genoomen, een beunhaas was, als zyn eigen en rechtmaatig beroep, hanteerde. Was hem, by voorbeeld, in 't hoofd gekoomen, om zig op de Regeeringskunst toeteleggen, dan zou hy alle Ministers, en zelfs wel alle Koningen der aarde, voor zyne onderkruipers en brooddieven verklaard hebben. Het fchoone Geflagt beminde hy niet, geiyk hy voorgaf, en had bellooten om als een Vryer te derven: De Meisjes gaven daar een fataale reden voor; doch hy verzekerde, dat zyn afkeer tegen de Vrouwen op, de overtuiging deunde, da| niets in de Waereld de Genie zo zeer verzwakte, als een naauwe verkeering met dit geflagt. Om zyne Schildery te voltooijen: hy bezat veele deugden vau een goed nstuurgefteJ, veele gebreken eener ilegte opvoeding, en ai de dwaasheeden van een laatdunkend Genie. Had de Man goede grondb.eginzels gehad, hy zou voortreflyk geweest zyn. De Heer Fiks ontving de beiden Heereu, met al zyne uoflykheii , en de Spaanschgroene Man fcei-  LINDENBER./&. 15* ftelde hem den Zwarten voor als een vreemden Geleerden, die, in een zaak van gewigtige aangeleegenheid , zyn raad wilde inneemen. Het verfchooten Genie verzekerde, dat de Heeren hem by uitftek welkom waren, en het zou hem byzonder aangenaam zyn , zo hy, in het een of ander, de Heeren van dienst kon wcezen. Hy liet Pypen en Thee brengen; verzogt de Heeren te rooken en te drinken, gelyk zy vervolgens deeden. Na verfcheiden gefprekken , waarin de Heer Fiks zig zien liet, verkreeg de zwarte Man eindlyk geleegenheid, om nader aan zyn doelwit te koomen, verklaarendc, dat hy gaarne iets in druk zou willen uitgeeven, doch dat het te bejammeren was, dat bier te Lande, eene D.ukkcry niet onder de avss rariares behoorde : en na dat hy lang en breed, wegens zyn groot aanzien by den Heer van Lindenberg , en Hoogwelgeboorens gunst gepogt had , welk alles wy reeds in het Logement, by wyze van kort uittrekzel, gehoord hebben, verzogt hy de verfchooten Genie, het. ten beste te willen duiden, dat hy de domheid, Ham, om in deeze zaak, hem zyn gevoelen, en raad te verzoeken, „ Spreek daar toch niet van, nyn lieve Heer Lector! Ik verzoek u wel excus; " zei de Heer Fiks. „Iets van die natuur moet het eene Chris3, tenmensch het anderen niet kwalyk neernen. „ In tegendeel, wil ik u, zo veel ik flegts kan, % \ „ W\  t$% «IEGPRIÈD VAN S) met niyii gering gevoelen en raad dienen. Wat „ derhalven dat aangaat, dat gy gaarne een Boek" f» *n druk zoud uitgeeven , daartoe zyn u drie fi wegen geopend. Gy moet of een Boekverkoo« Per opzoeken, die goed betaalt; of, wanneer „ gy het voordeel zelf begeert, naar een billyken J5 Drukker omzien, alhoewel deeze Bloedegels zelden iets van billykhèid weeten , en erger dan Smoüsfeh en Heidens zyn, gelyk ik daae een fraai liedje van zingen kan, of ten, „ derden Met uw verlof, Heer Fiks 1 de tweede weg ïs juist de geene, die ik zou wenfchen inteflaan. Ik zoek niets anders dan een Drukkery, zonder het met de billykhèid zo naauw te neernen; 't komt hier op een daalder of zes min of meer niet aan, zo ik er flegts hier omftreeks een vinden kan. „ Heel naby vind gy er geen die iets deugt, ,5 myn lieve Heer Lector! dat kan ik u zeggen." Ach! myn Heer Fiks l Ik heb ook hier omftreeks allerwegen reeds rondgevraagd. Myn eenige hoop. is nog deeze, van een Geelgieter te zullen vinden , die er een gieten kan; want de genadige Heer zou wel geneegen zyn, om eene Burgtboekdrukkery op terigten, en*had men die ftegts voor eerst, dan zou men ook wel iemand vindeu, die in ftaat wasdezelve waarteneemen. Snel, gelyk een blikfemflraal, voelde de HeerFiks den aandrang van zyn Genie. Vermits hec  JL. I N D E N.B.E KG. hem evenwel bedenklyk was, om zig, in het byzyn der fchandkroniek, te verklaaren, bjeïfltfjd^ hy zig,' onderdrukte, zo goed hy kon, eike opkoomende vreugde, lag de veorft* vinger vaa zya rechterhand langs zyn neus, in dier voegen dat deszelfs top juist op de plaats kwam die, de geheime Raad Datjes ons voor de zitplaats der ziel wil opgeeven; zette de linkehand, in een gekeerde houding op' zyu knie, en ftelde zig ia het postuur van een diepdenkenden. Myn Heel „ Lector! " zei hy na een poos vertoevèns„ Indien dat zo is, dan kan ik u mooglyk aan„ leiding bezorgen." Mi l myn lieve Heer Fiks ! dat zou waarlyk zen goed weezen', riep de Ludimagister, en viel den verfchooten Man met zulk eene heftigheid om den hals, dat het zeer veel naar de omhelzing van een bezeetene zweemde. ,, Heb ik u niet gezegd, dat hy het dpen kon? riep Hans Priem. Toen de omhelzingen geëindigd waren, vervolgde de verfchooten Genie aldus, Heden;, ,, myn lieve Heer Lector ! kan ik er nog niet veel, met zekerheid, van zeggen; ik moet eerst alles eens overweegen, boe het anntevan,A gen zy, want gy zoud niet gelooven, hoe „ veel er wel toebehoort. En dat is dan nog niet waar, met eerbied voor uw gezeg- js __— dat de Geelgieter een ürukkery ma*_ K 5 x% ken  f54 SIEGPRfED VAK é, ken kan : deeze giet flegts het fondament en de „ dégel van de pers. Ach! tot zulk een zaak „ behoort zo ongemeen veel, gelyk als nyphoutjes, ballenfpykers, eisten, zethouten , wiukelhaaken«, druk-inkt, borstels en —— Hy maakte eene verfchriklyke lyst van al de behoeften, die, wel is waar, tot eene Drukkery behooren , doch waar van er veelen door anderen vervangen kunnen worden. Aldus kan een lardeerpriem, die men in alle keukens aantreft, of, by gebrek van dien, een vork, zeer gemaklyk de plaats van een eist vervullen, en ballennagels zyn in de daad niet anders dan ■ kleine fpykertjes, waarmede de fchoemaaker het leder op de leest vastmaakt: maar de verfchooten Genie was zeer groot in kleinigheeden. Eerst aan het eind van zyn zang, dagt hy, by geleegenheid aan druk* persfen, fchriften en zetkasten. ,, Gy ziet," zei hy, dat ik u van alles uitleg geevén kan. Want wat dat betreft, ik verfla elk beroep, zo goed als iemand. En wanneer gy verkiest dat alles te laaten maaken, kan ik u daarvan ,, het best, en gemaklykst uittevoeren, plan aan de „ band geeven. Maar wat zegt de Latinist? 3, Serios in C'iristina! morgen komt «r ook een dag. Ik wil het eens overweegen. Hoe lang, ,, denkt gy hier te bly ven ? Ik was voorneemens morgen vroeg te vertrekken, doch nu zie ik wel, dat ik nog een dag moet vertooyeiL Dan  i. i N j> e n b $ «. c. >53 s, Dan zal ik morgen de eer hebben, Ufi te. sï koomen fpreeken. Waar logeert gy? als ik 5, liet vraagen mag." In den open Helm, by een Karei, die my fcher1per geëxamineerd heeft, dan den Qtiderojjkier aai* de poort. _ . . • ' ^fll«Ri ,, ja ! dat is de gewoonte van den Heer jgtiat. ke, doch daarentegen heeft hy goede dranken een hubfche Vrouw, niet waar , Heer Priem? Nu, volgens, affpraak; morgen vroeg zult gy befcheid hebben." De zwarte man wilde hier op zyn affcheid neemen , doch de verfchooten Genie begeerde hein niette laaten gaan, maar de beiden Heere*; moestefi zig, deezen avond, zyn vryerlyk onthaal, zo als. hy het noemde, laaten wel ge vallen. Of er al of niet Sympathie en Antipathie'be- ftaat, zulks moqgen onze Wysgetren ba:!is-. fchen. My ligt er niets aan gebogen. Ik verklaar my voor noch tegen, de zaak, wanne:-;- ik berigte, dat de zwarte en verfchooten man een hartlyk behaag m m elkander haddden, en dat zy, zonder de hoop, van elkander, den naast volgenden morgen, weder te zien, zeer ongaarne van elka.ider zouden ge^heiden zyn. De volgende dag , en de Heer Fiks kwamen beiden gelyk. ,, Een aangenaame morgen, my:i lieve Heer Lector! Ik hoop dat gy wel gerust „ zult hebben! 't Is my lief u zo wel te zien i neem  XS6 SIEGFRIED YAÏ? neem my niet kwalyk, dat ik u lastig val! Als „ gy wel geflaapen hebt, zal het my zeer aangenaam weezen." De zwarte man verwelkoomde zynen gast van ganfcher harten; zette hem een leenftoel, en liet koffie en boterhammen brengen. Zy naameu ftraks hun hoofdbedoelde onder handen , doch draaiden beiden om het punt, dat, zonder dat de een het van den anderen vermoedde, hen beiden even zeer ter harte ging, een geruimen tyd om, evengelyk de kat om den heeten bry. De verfchooten man wilde gaarne Burgtboekdrukker worden, en de zwarte man wilde hem gaarne tot Burgtboekdrukker hebben, doch geen van beiden waagden het er van te fpreeken. Eindlyk kwam het eene woord uit he: andere, zo lang, dat de Ludimagister zyn vriend te kennen gaf, edoch, fub rofa, het was eigenlyk des genadigen Heers oogmerk, om een eigen Burgtcourant te laaten drukken: hy had dat gisteren, om des Heeren Priems wil, zo vlak uit niet willen zeggen, om dat die vriend zulk een fchurkachtig üitzigt had, dat geen vertrouwen verwekte. ,, Ik zal met een weder by u zyn!" riep de Heer Fiks, en liep weg gelyk een haas. Eenige trinuuten daar na kwam hy, geheel buiten adem, weder te rug; haalde een kasje te voorfchyn , «n kraamde de zakboekdrukkery uit: verklaarde daarenboven , nog hygende en blaazende ? dat  ï. I N D E W Ö E f. *f 'IS? fijen het hier mede zeer gevoeglyk ter bevreediging van zyn Genade zou kunnen doen, tot tyd en wyle er eene gewoone drukpers was aangelegd. „ Indien gy," zeide hy, ,, flegts iemand bad, die' met dit persje wist omtegaan." • En alzo werd al wederom het eene woord uit het andere gebooren, tot dat de Heeren het eindlyk eens werden, <— (hoewel niet zonder verfcheiden tegenftreevingen , aan de zyden van den Heer Fiks, die zig als een flimmer gast zo fpeedig niet wilde overgeeven, zo dra hy bemerkte , hoe veel de Ludimagiste er aan geleegen ]ag? ) dat de verfchooten Genie den Geleerden naar den Burgt verzeilen zou, om met zyn Genade zelf te fpreeken. Daar zy nu beider» even greetig waren , behaagde het hen den volgenden morgen tot hun vertrek te bepaalen. Zf zouden oogenbliklyk cp reis gegaan zyn, zo niet de Heer Fiks het een en ander te huis had te beftellen gehad, en zig van eenige noodwendigheden, tot deeze gewigtige reis, had moetes voorzien. Einde van het Eerfte Deels Eerfte Stuk.  I N* II OUD DER HOOFDSTUKKEN, In het Eerfte Beek Esrfte Stuk,, EERSTE HOOFDSTUK. Zonder't welk de Leezer het overige niet wel i Verf aan zal. TWEEDE HOOFDSTUK. tïsfchiedenis der Opvoeding van den Jonker. q LDERDE HOOFDSTUK. Pan Sterven en Dood. „T VIERDE HOOFDSTUK. Zynde het eerfte Hoofdftuk der Doopnaa- men. „ > VYFDE HOOFDSTUK. De Dorpkroeg, of Siegfried met de Hoorn. 29 ZES-  inhoud: »5£ ZESDE HOOFDSTUK. bladz, | De Heer Bartholomeus Schwalbe maakt, met de grootfle ftaatlykheid, zyn opwagting. Elk ongeluk word door geen ftaart' fier aangekondigd. %t ZEVENDE HOOFDSTUK. Captatio beuevolentia;. Voorleezingen. Het tweede Hoofdituk van de Doopnaamen. 45 AGTSTE HOOFDSTUK. \ £)e Nieuwstydingen. 53 NEGENDE HOOFDSTUK. 1 Tot dat Nieuwstydingen aankoomen. Een lang Hoofdftuk, $6 TIENDE HOOFDSTUK. I De genadige lieer valt op den neus, en zal voor eerst niet weder opftaan, De Ludimagister gaat uit reizen. C$ ELFDE HOOFDSTUK. È Het Hoofdituk van de Herbergiers, beneffens een toegift van Bier , Melk, Eieren, en lieftallige Waardinnen. 81 TWAALF-  tóo j N II O U L>. TWAALFDE HOOFDSTUK. bladz. Malus futor inopia deperditus. Phaedr. ;/?<; FIoofdfl.uk v«» het Genieweezen. os DERTIENDE HOOFDSTUK. Bet tweede Hoofdituk van het Genieweezen , svaaruit de Leezer de Spaanschgroene Genie nader, kan leer en kennen. I0Q VEERTIENDE HOOFDSTUK. Bet derde Hoofdituk van het Genieweezen. of myn groot Hoofdituk. T„r Einde des Inhoud:. SIEG \  SIEGFRIED VAN LINDENBERG; Uit het Hoogduitsch vertaald. ^ i 1 ... EERSTE DEEL. TWEEDE STUK.   SIEGFRIED VAN LINDENBERG. EER.STE HOOFDSTUK- De Bruine Man, Heer Fiks had, gelyk wy in het flot van1 het eerfte deels eerfte {tuk aantoonden, dien dag, met de befchiklung zyner huislyke zaaken en het inpakken van zyn reisgoedje, hoe holderdebolder hy dat alles ook uitvoerde, beiden de handen vol werk. Tégen den Meerkauichtigen Schoemaaker gevoelde de Ludimagister, gelyk wy airede hebben doen blyken, een zoort van1 antipathie. In zyn Logêment was nademiddag doorgaands geen gezelfchap. De Heer Bunke was zyn Man niets èn hy de Man niet van Madam Bunke. Uit dit alles volgt, dat onze Bartholomeus voor deezen h 2 na-  iÖ4 SIEG-FRIÉ0 VAN namiddag eenigzins met zig zelf vcrleegen moest zyn. Iftts, ik weet niet wat, was er aan den brui* ïien Man, dat hem behaagde, en hem begeerig maakte óm nadere kennis aan hem te verkrygen. Tot dat einde had hy reeds, over de middagmaaltyd op den tweeden dag, by eenige luiden, die hem verlhndiger toefcheéneii, dan de Spaanschgroene Genie, vernoomen naar het Caracter van dén bruinen man, en veritaan, dat hy hem tan een zeer openhartig beftaan vinden zou: niet geheel zonder ondervinding en mensehkunde; vol van de yvtirmfte welwillenheid' tegen elk fchepzel Gods, h'uichlaars en fchurken uitgezonderd; beftendig en vast in de vriendfchap, en fteeds bereid , geluk en leeven, ja zelfs rust en eere, voor zyne vrienden op te offeren; maar ook een onverzoenlyk vyaud; nimmer tegen zyne eigen overtuiging fpreekende; en teffens zo vry in zyne oorcleelen, als men zonder te lasteren, en met de grootfte waarheidsliefde, wéezenkan; oploopende cn driftig tot woedens toe, maar gewoonlyk weder fchielyk bedaard, en zig fchaamende over zyrie hevigheid; gehart. tegen de nukken der Fortuin , en in het ongeluk geheel onbezweeken; onbekwaam om zelf het vertrouwen zyner vyanden te misbruiken, maar ook door wantrouwen, en gemisbruikt vertrouwen eerder, dan op eenige andere vvyzen, te beleedigen; in de verkeering niet by-    LINPENBER 6. 16$ ¥yzonder aangenaam ,' uitgezonderd voor zulke luiden, weiker verbeelding, even geiyk de zyne, een romanesque rigting' aangenóorfien had, cn waar tegsn hy zyn hart mogt uitklaagen: hy was ernflrig, tot het zwaarmoedige toe, en opgeklaard, uit dwang, om zig niet door droevige ernsthaftigheid, die niet aan allen behaagt, het den zulken ondraaglyk te maaken, onder welken hy leevan jnoest, enz. Dit, en wat eenige bekenden Van den bruinen man, verder voor goed en kwaad van hem zeiden, maar nog veel meer de verveeli'ng, bewoog den Ludimagister , om zig naar deszelfs wooniag te laaten brengen. Hy vond hem, bezig met eenigen arbeid ,. in een klein tuintje; om hem heen huppelden een paar kinderen, die hunnen Vader, OP eene kinderlyke wyze, alle hulp poogden toete brengen. Zydelings af, op een bank, zat een aartige jonge Vrouw, de gade van den bruinen Man , eene vriendlyke , licvenswaardlge Dogter der goede Natuur, waaraan de kunst nog niets verknoeid of ontnoomen had. Zy rooit in 'tgeheel niet naar eau de lavende, bergamot-olie of dargelyken: om haaren wil behoefde niemand een halfdouzain renkvlescbjes by zig te draagen; haare handen waren ook eenigzins verbeid ge-, worden: ea dit viel in. den fmaak van dsn-kruisen Man. IJy mogt de Vrouwtjes niet lyden,t 4k fchroomden om haare tederheid, aan de keat-. 3, . fao  | tendeels overeenkomftig vond met de Schildery, hem over de Maaltyd gegeeven, met byvoeging alleen , dat hy nog iets bytends, in zyne uitdrukkingen, meende bemerkt te hebben! By zulk een' Man kon dit ook niet wel anders weezen, die er altoos op uit was, om alle Waereldfche zaaken, volgens hunne juiste innerlyke waardy, te fchatten, zonder zig door blaazen en grootfpreeken te laaten misleiden; die in veele zeer hooglyk geprcezene dingen, niets dan kwakzalvery kon vinden; die, daar hy zyn ganfche leeven door^ aan deugden en vriendfehap geloofd had , zig dikvvils leelyk bedroogen vond, en des te ongenadiger met de armzalige Copie fpottede , hoe hoogcr het origineel by hem in achting was. Zyne Vrouw was een goede flokkert van een ziel. Zy beminde haaren Man , gelyk het be-1 hoort, en bezorgde dat zyn lubben altoos fchoon waren , wanneer hy uitging. Van haare Kinderen hield zy iets meer dan recht was; al het Linden* goed, tot het Huishouden behoorende , naaide zy zelf, en kookte elk geregt; zy ontgon ook nimmer een Brood, zonder er vooraf het teken des kruisfes over te maaken; by noodzaaklykheid kon zy ook een weinig leezen , en haar waschlyst fchryven : doch haar moelwerkje ging altoos ge-« lyk een Ratelaar. Het was de ongehoordfte zaak van de W«e-  LïNDEtfBERG. Ij*7 *eld, wanneer twee Menfchen , die zig wederkeert g voor Geleerden houden, den eerften namiddag, die zy met elkander dborbragten , het mvita de ventis tot een Leugenaar zouden maajkem Onze beiden Heeren althans geraak¬ ten , zo dra zy alleen waren, in een gefprak over geleerde zaaken, waarby de Schoolvos zig meesterlyk in acht wist te neernen; want hy wist het altoos daar heen te brengen, dar de bruine Man meeften tyd alleen fprak , alhoewel hy eigenlyk geen liefhebber van veel reden was, waarom hem dan ook verfcheidene luiden vóór veel onkundiger hielden , dan hy was. Zagtvoerig kwam de onderhandeling op het Sehryverfchap, en de zwarte Genie liet zig ontvallen, dat hy zeer geneegen was, om zelf als Schryver ten tonecle te treeden, wanneer hy vooraf het gemak van een eigen Drukpers, op den Burgt, had. Dat raad ik u niet," voerde de oude Schryver hem te gemoet. ,,'t Is waar, góede boeken ,, kunnen er niet te veel zyn, en flegte, hoop ,j ik niet, dat gy zult laaten drukken: maar ge0 loof my, Gresfet heeft gelyk, Le titre irop ckeri d''Auteur » Ne vaut pas la pelne de Vetrei ■fo Indien gy uw rust en vermaak bemint, fchryf h dan zo veel gy wilt, maar laat by uw leeverï i. deel. M a «iet*  I78 SIEGFRIED VAN f, niets drukken. Of zyt gy de gelukkige Man, ti die door lof en berisping niet gekitteld of ver- pletterd word? Kunt gy met onverfchilligheid 5, dulden , dat gy door Schurken mishandeld ; t, door Menfchen, die uw boek leezen noch ver- ftaan , veroordeeld ; van heimelyke vyanden „ gelasterd ; van Tafelfchuimers bepluimftrykt ; door aapen naargevolgd, of, dat nog erger is ti dan dat alles, door narren en domkoppen ge-. „, preezen word? Zyt gy van die gelukkige denkwyze, dat gy, door de verbeterende en ,» vereerende berisping van den kundigen , of ,, door zyn befcheiden lof, u, wegens alle deeze onaangenaamheeden, voor fchadeloos en ryk- lyk vergoed kunt houden? Of wanneer y, men het allerergde vooronderftelt, dat er op loopt, wanneer elk van uw boek bot ftilzwygt, even als of het niet gefchreeven was? hoedan, t, myn Heer? Ja ! maar de Nakomelingfchap ...... ,, Zo! —- de Nakomelingfchap, zegt gy?'*1 viel de bruine Man hem in de reden. „ Is het dan reeds uitgemaakt, dat gy eene Nakomeling- fchap hebben zult? Reeds heden bemagti- ,, gen onmondigen onze Litteratuur en Critiek. Indien dat zo voortgaat, zal het een bittere NaJif komelingfchap gceven. Laaten wy niet praa- len, noch ons zelve vleijen! Wy gaan den ,r berg af, en God kpome ons te hulp, indien  LÏ NÖKNBERÖ. Jffl het eens op een loopen zal gaan! • Rome ftaat nog; maar gy weet, welke Nakomelin;, gen het, van het tydperk dér Cefars ert Augus* s, ten tot heden toe , heeft opgeleeverd ! " De bruine Man handelde breedvoerig over dèe* ze ftof; maar alzo wy geen beroeping gevoelen j om, wydloopig , met onze Leezers daarover te. fpreeken, en ook niet gaarne den onmondigen* die niet gewoon zyn zeer reine dingen om zig heen te werpen , in de handen wilden vallen, flaan wy dat over, en wenden ons daadlyk tot het flot van dit gefprek. „Verwagt gy, of wie het weezen mag! " aldus Voleinde de bruine Wysgeer, „ dan nog eene „ Nakomelingfchap , dan. fpreek ik er verder niets 5, tegen, en wensch daarenboven, dat gy gelyk moogt hebben. Maar , zelf ten gévallen der „ befte Nakomelingfchap, mag ik de ongemakkeu „ des leevens niet vermenigvuldigen, 't Is waar + „ ik fchryf daaglyks, maar zonder dé dringendfte „ reden , laat ik geen bladzyde drukken. Zie s, eens," (.wyzende op een aanmerklyke hoop dikbeftoven Gefchriften.) „ Daar ligt myn boeltje ^ „ geheel vreedig in Repofilorio. Het meefte daar,, onder is uitfpanning, tydkorting, vermaak : het jj overige weinige is rriooglyk goed ; dat mag „ dan, als handfehrift, de Nakomelingfchap iri 5, handen Vallen; vind men het1 drukkenswaar„ d;§, dan drukke meii er op los! het zal de M a *, r*»t  l8o SIEGFRIED VAN ',, rust myner beenderen niet ftooren. Maar zo „, lang ik leef, moet het, onaangeroerd, op deeze plaats blyvert liggen. Eenige minuuten daarna, Werd de bruine Man buiten de Kamer geroepen, en de Duivel, die, gelyk men zegt, nagaande is, luifterde den Ludimagifter een llegte greep in het oor, die hy, in weerwil van alle de daarmede gepaard gaande laagheid , fchiclyk, doch niet zonder te fidderen, Uitvoerde. Ily Hoop, zo dra de bruine Man de hielen geligt had, naar het Repojitorium , trok, te midden uit den hoop Ilandfchriften, een taamlyk dikken bundel uit, en knap, ftak dezelve in zyn zak. Dit boevenftuk had hy yllings uitgevoerd , 1 en naauwlyks het ftof van zyn hand en zak geveegd, of de Huisvader trad wederom binnen, die, zo hy niet de arglooste Man van de Waereld , en meest altoos in diepe gedagten ge- ' weest was, aan het onthutzelde gelaat van zynen Gast gemaklyk onraad zou bemerkt hebben. Nu echter ontwaarde hy niets; verzogt hem daarenboven tot eene wandeling, om hem de heerlyke oorden en bekoorlyke uitzigten daaromheen te toonen. „Deeze beweeging," voegde hy erby, 3, zai u veelligt den behoorlyken eetlust verwek. „ ken, om is een Avondmaal, gelyk ik u geeven s, kan, recht fmaaklyk te maaken." De Ludmiagifter beantwoorde deeze hoflykheid zo goed hy kon en zy gingen. Byna evenwel had een treffend r: . on-  ij r - n d e n b e r s. 181 ong:val het masker van geleerdheid, waarachter de zwarte Man zig kommerlyk verborgen hield, hem op de onbarmhartigfte wys ontrukt. De Bruine had onderweg gefprooken, van de groote nuttigheid, die een Schryver, welke voor Menfchen fchryft, uit het bezoeken der openbaarc huizen, inzonderheid die , waar het ge-zelfchap zeer gemengd is, trekken kan: dit waren, volgens het geen hy beweerde, de Schooien, waarin menden. Mensch beftudeeren moest , en waar men , met eenen onderzoekgraagen geest voorzien, ontzag-■ lyk veel leeren kon. De Heeren bevonden zig op den terugweg, cn vermits het voor den Avond-, maaltyd nog te vroeg was, floeg de bruine Man voor, om een quartier uurs in de Raadhuiskelder doortebreugen. „Ik ben u," voegde hy er by, „het werkdaadige hewys myner ftelling nog verfchuldigd. Wy zullen aldaar, beneffens ee- nige andere zeer achtingswaardige Mannen , „ twee der zeldzaamfte origineelen aantreffen s „ die u den tyd wel verdryven zullen ; en ik wil er alles onder verpanden, wanneer gy dit quar-* ,, tieruur , niet voor een der leerzaamfle , in uwen ganfehen leeftyd, houden zult. —» Met een klonk achter hen een farfche ftem, dieuit de gezonde longen van een Lindenbergfchen Boer voortkwam:- Ei zie eens, zwarte Rartheli welke drommel heeft hem hier gefchopt? De Zwarte was even als van een BlikfemJJraal getroffen f M 3 Tej»  %H SIEGFRIEB VAN Ten allen gelükke, liet de bruine Man zig niat invallen , dat deeze Apoftrophe op zynen Medgezel toepaslyk was, en vermits zy oogenbiiklyk den hoek om, en de kelder ingingen, ontkwam onze Bartholomeus de grootfte benaauwdheid, die hy, zedert zyne eerfte opwagting by den genadigen Heer, beleefd had. Wat er in de kelder voorviel, alwaar de Heer. Schwalbe de Wyn veel beter vond , dan de Spaanschgroene Genia hem verzekerd bad, daarvan zullen wy elders gelegenheid vinden te fpreeken. Verder gebeurde er deezen avond niets merkwaardigs., en den volgenden morgen, reisde de zwarte Genie, met den Heer Fiks, op hun Schoemaaker» paaidf» 4aar Lindenberg. T W E  &INDENBERC,- iS^ TWEEDE HOOFDSTUK. i De Ludimagister laat den Heer Fiks zyn complh ment maaken , en bezit honnette ambition. s,*^/^T'el nu , Schoolmeester! hoe gaat het ? hebt ,, gy zo een ding weeten opteloopen?" Ik vertrouw, met gunstig verlof , dat uwe Genade met myne gehoorzaamfte verrigtingen zeer wel ie vreeden zal zyn. „Wel nu, laat eens hooren, wat gy uitgevoerd hebt! De Schoolmeester deed daar op een berigt, het welk onze Leezers reeds bekend is , en naar welks ftyl zy ligtlyk gisten kunnen, daar zy uit ervaaring weeten , dat Bartholomeus nog al taamlyk wel aict andere luiden te fpreeken wist, een ontzaglyk gedeelte pedanterie en pronkery niet gerekend: doch dat hy al vry wat zeilen vallen liet , en, uit diepe onderdaanigheid, een volflagen Nar was, wanneer hyde eer, en de uitfteekendeGena' de genoot, om met zynen voornaamen Begunstiger te fpreeken. Hy ftelde den Heer Fiks ten allergunftigfte voor, en voegde er ten flotte by: M 4 Mk  Ï84 SIEGFRIED V A tf Die Man heeft huis en beroep ver laaten, om, mei betrekking tot de toekoomende Drukkery, de bevelen, van uwe Genade te ontvangen:. daartoe alleen bewoogen zynde, door de verzekering, dat zulk een, genadige Heer, als uw Hoogwélgebooren, geen, neder gade op deezen aardkloot 'heeft, „ Laat hem maar binnen koomen! Ik wil her» ,, myn meening te verdaan geeven l Krifchan l „ de man daar buiten ! "• De Heer Pieter Fiks trad daar op zeer ftaarjg binnen, zo. als hy dan, gelyk alle Genie's van, zyn zoort, in alle zyne beweegingen, zeer mercurialisch was, en maakte al daadlyk by het jntreeden in de deur, eene wanhoopig groote drykkade en lighaaralyke vouwing; daarop deed hy, zeer zediglyk, drie zeer groote fchreden voorwaards , en formeerde zyn tweede batanceerend'j buiging i me.t de volgende, fchreden trad hy tot digt voor zyn Genade, en vouwde zig ten derdömaale; dreek ook zyn linkevoet, die hy aan een. ongemeen lang been hangen had, wel een el lengte agt;er zig uit. Zyn Genade zat in zyn leerdoel, en was gekleed, in zyn Dolman:. vermitsmi. de Heer Fiks niet zag, hoe hy, met eenige mooglykheid, een flip.van dit kort, cn digtduitend gewaad ter kusfing bekoomen kon, bukte hy tot den gro;id; nam de laaghangende, portd'epée van den Pommerfchen Edelman, en vereerde denzelven met een klinkende kusch. By deeze diepbuk- kende.  LINDENB ERG. 1Ü| kende onderdaanigheid , fchoot een zyner lange haii-s lokken over zyn aangezigt, die by zyn oprigtïng , door geen hoofdfchudden , weder op zyn eigenlyke (randplaats te brengen was. Een (treek met de vlakke hand van het voorhoofd langs de fühim fagitalh tegen de lamdoideam zou deeze wanordes verholpen hebben, doch hy had weieens gehoord of ook wel geleezen in in bet nieuw compïitnentt boekje-, dat het niet welveeglyk was, om in hes byzyn van groote Heeren te rispen, te fpunwen,of met de handen in 'thair te koomen. Hy getrooste derhalven zig deeze zwaarighéid zeer ge» duldig; (lelde zig in de onbeweegiyke houding van een lantaarnpaal, en Het de hairlok over ayn aangezigt hangen, zo als zyn noodlot die aldaar geplaatst had, waardoor hy niet ongelyk wérd aam zommige leeuwen bezyden de ftedclyke wapeus..~r De Edelman, die in den beginne zig geen begrip kon vormen, wat de man met zyn portd'epée in den zin had, verwonderde zig zeer, toen hy de onderdaanige kusch op de-zelve klappen h«orde, Zyn Genade floeg het linkebeen over het rechte , en plaatfte zig gemaklyk in een hoek van zyn grootvaderlyken armftoel; nam met de rechtehand de pyp uit den mond ; rimpelde eenigzins het voorhoofd, en gaf de verfchootene Genie het volgende te verdaan: ,, Hoor eens, myn goede ,, Man! laat op een ander tyd die complimenten achter weg. Ik ben op al die fraaie wisfewasM 5, v jes  186 SIEGFRIED TA N j, jes niet gefield, begrypje! Ik mag gaarne zier* dat iemand ordenlyk is, maar om de fabeltasch „ op de rokflip te kusfchen, verfla je! dat is „ geen braaf kareis werk. Dat zon ik van myn ,, Hond niet gedoogen, neen, waarachtig niet! Indien gy dat aan menfchen doet, wat zult gy „ dan aan Onzenlievenheer doen ? zieje! ^ Maar om niet vau den os op den ezel te fprin- „ gen, zyt gy de man^ die het drukken ver- „ ftaat? ,, Ja! hoogadelyke genadige Heer! om u fe lt dienen." „ Kunt gy dan wel Couranten drukken?" „ o Ja! hoogwélgebooren genadige Jonker!" „ Ik zou er wel eens een proef van willen 5, zien, en indien my die wel aanftaat, dan zult sj gy mvn Lyfcourantier worden." ,, Zeer goed! hoogadelyke Heer! Ik ben tot uw dienst." ,, Gy zult een gulden daag's, en goede huis„ vesting daarenboven hebben, wanneer gy my aanftaat. Gy kunt ook eeten en drinken krygen. Zoud gy daarmede te vreden weezen?" „ o Ja! weledele hoogaanzienlyke gebooren „ Heer!" „ Christiaan!' Schenk eens in voor den Man! Drink eens, myn Heer!" ,, Met uw ootmoedigst verlof, uw welzyn, „ genadige Heer! " De  LIND EN EER C, iS? De Jonker knikte met den kop. Nu kunt gy heen gaan, om eens een proeft, je te maaken ! " , ,, Ik beveel my alleronderdaanigst in uwelede- legcbooren hoogadelyke gunst, en ben u qp> s, moedigst verpligt voor uw vriendlyk onthaal. De Jonker knikte met den kop. De Heer Pieter Fiks, die die Hoflykheid zelve was, maakte eene buiging, op de plaats waar hy ftond; deed toen drie gedugte groote ftappcn achterwaards en vouwde zyn onderlyf wederom faamen ; daarop ging hy, al achteruit, tot aan de deur, waarhy, even als by zyn inkomen, wederom zyn Lendegraat klemde, en zulks met es i achteruitfeharreüng van zyn rechter been, van tene verfchriklyke lengte, vergezelde; terwyl hy rugwaards de deur uitging, waardoor hy het ongeluk had, om een paar,ruiten, in de glasraa.n. •yan de deur, aan (lukken te compliraenteeren. God zy geloofd," zei zyn Genade, dat de man nog zo gelukkig het gat uit geraakt is! Ik was bang dat hy door die lyndraatersmarsch- een beerenbuitel agter over zou gedaan heb„ ben; • zo gelyk als gy eens, —- heugt het u nog wel, Schoolmeester?" Ach! genadige Heer! zou het niet? manet aha mente repostum, zegt de groote Digter Virgilius. Dat zal ik niet vergeet.en zo lang als ik leeven zal, Doch ik viel, om zo te fpreekw, op myn neus , met uw verlof. Dat  188 SIEGFRIED VAN* „ Dat is waar, dat deed gy ook; gy (taakt uw vleeschlyke zitbank in de hoogte. Nu, gy „ kunt v/el vertrekken , om een Courant opteftel- „ len." Uw allerondcrdaanigfte Dienaar, genadige Heer! zei de Schoolmeester, en ging, wel is waar, heen , doch keerde in de deur weder te rug , 'en naderde met veel pligtpleegingen den-Edelman. „ Wilt gy nog iets zeggen, Schoolmeester? hef zeg het dan maar ten eerden! " Ik zou uw Genade wel allernederigst en ootmoe* digst verzoeken, om vermits het s.o grootsck klinkt, my met den tytel -van Lector ordi¬ narius allergenadigst te befchenken. Ik ken zo een ding niet, Schoolmeester 1" Dat is, als ik de eer mag hebben uw Genade alleronderdaanigst te onderrigt en, den tytel van Uwe ordinaire Voor leezer. Ter bliks, Schoolmeester! dat zyt gy im5, mers reeds." Dat ben ik zekerlyk, genadige Heer. Wab dat betreft; maar ik geniet er evenwel den tytel en het refpect nog niet van. De menfchen noemen my maar flegtweg, Schoolmeester! of wanneer zy een weinig manierlyk zyn willen, zeggen zy Heer Ludimagister! en dat klinkt evenwel zo wat, . in V geheel althans niet geleerdachlig! Zo, zo, gy zyt hoogmoedig, dat zie ik „wel!" JSree-m'  LINDENBERG. 189 Neem het my niet kwalyk! het is my niet zo ; zeer om my zelfs ml ts doen; maar wel om dat I het, myns neder igft en bedunkens, veel aanzicnlyker klinkt: de Heer Lector ordinarius van zyn hoogwélgebooren Genade! dan, houd het tny allergunftigst ten goede! De Schoolmees- ter, die den Jonker voorleest. Wel nu, wel nu, gy zoekt dan myn repn„ tatie optehouden, zo als ik befpeur? Gy kunt I' er dan wel in zetten, indien het daar op aankomt, datgy gaarne lestor ornariuswe.ezenw'üt, ., ik zal er my op bedenken." Maar, genadige Heer! Ik zou gaarne in de eerfte Courant- zetten, "dat ik het was, en , houd my ten goede, die Courant mtet ik zo daadlyk gaan fchry;en. „ Wel nu dan, ik wil u dan op (taande voet ,, met den tytel van lector orndrius begunftigen. Doch gy kunt dat zo wel in de Courant zet„ ten, als of gy het nog niet werklyk waart. ,, Gy moet het zo doen, als of ik er, volgens 3, gebruik, nog op befluiten moest. Ik zal dan „ uw bul maar laaten opdellen." De Ludimagister bedankte , met de diepfte onderdaanigheid, en-beloofde, ftceds yverig :e zyn, om aan deeze gunst t2 beantwoorden. Al goed, al goed, Schoolmeester!" riep zyn Gtenadti, bezorg maar, dat de Courant ge- reed is!" DER-  l$9 SIEGFRIED VAM DERDE HOOFDSTUK. De eërstgebóorenen van den Heer Lector;, ÜCDen volgenden morgen trad de Ludimagister j met de eerstgeboorenen van zyn Geest in de hand, voor den Grootvaderlyken leenftoel van den Jonken Hy en de Heer Fikt hadden giste*fen zig in 't zweet gewerkt, om de Courant te zetten , en alhoewel zy er den ganfchen nagt aangeknoopt hadden, waaren zy echter ter naauwernood, by het opftaan van zyn Genade, er medé Jn gereedheid geraakt. Voor als nog ftond ér geen wapen boven; de twee Heeren hadden reeds affpraak gemaakt, om den Genadigen Heer, zo fpoedig doenlyk was, met een fraaie houtfriede figuur, door de hand van den verfchooten, en volgens d; uitvinding van de zwarte Genie, gefneeden, op eene aangenaame wyze te verrasichen. Tot dien tyd toe verkoos men, om de plaats voor deeze Figiiur gefchikt, met een Latynfche fpreuk , ^e vullen. Naar onderdaanigst verzogt verlof, begon de Ludimagister te laezen gelyk volgt % Mét  LINDENBERG. I^I * * » M:t permis/ie van zyn Hoogadelykheid* de Lindenbergfche Staatkundige en Letterkundige COURANT.. Nornmer. 1. ACCIPITE ERGO ANIMIS, ATQUE HiEQ MEA FIGITE DICTA. Den Burgt Lindenberg , den 19 july. ,, Zyn Hoogwélgebooren Genade, onze alIerwaardiglloHeer,kwam hedenmorgen, om ,, elf uuren, van zyne gewoone wandeling te j, rug. Zyn Iloogedelheid bereed den Engelfehen Hans, ca vond goed, in Genade, te ,, beveelen, dat tegen morgen ochtend vroeg, j, om agt uuren, de Ifabelkleurige Hengst, in ,, gereedheid gehouden zóu werden. Zyn ,7 Hoogwélgebooren Genade heeft ook het op ,-, ,, gisteren gebooren Veulen gunstig de naam ,j ., van Leys toegevoegd. s, Heden namiddag verlustigde zyn Hoog;j welgeboorene zig met de Jagt, en vond i> ,t goed  IQZ SIEGFRIED VAN „ goed om een Eikhoorntje en twee Konyueii tè fdliiétén» ,, Deezen avond om zeven uuren, kwam dó ,, ,, Hooggeleerde Heer Ludimagister Bartholo„ „ meus Schwalbe, na eene negendaagfche reis * in gezelfchap van een vreemd Heer , van „ uitmuntende gaven, behouden, in deezfc „ ,, hoogadelyke Refidentieplaats, te rug. Zy „ ontvingen de verwelkomstcomplimenten van „ den rechtskundigen Heer Adminiftrateur * „ deszelfs Gemalin , den Heer Geheimfeereta„ „ ris , gelyk ook van alle de hoogere en laage„ j, re beamten der Regeering, en van het Finan,, ,, cie, enOcconomieweezen, benellens van de ,, voornaamfte Hof-jagt en Vorstlyke bedien„ eten. Na een verblyf van 4S rhinuuten en n >> 57 fecunden, vervolgden zy hunne reis, tot „ aan de Hoogadelyke verblyfplaats. -1 »i Wegens den onbekenden Heer verfprcid„ ,, den zig vcrl'cheidcn gerugten, ten hove. Men ,4 weet echter nu van goeder hand, dat hy de „ beroemde Pieter Fiks is,die door zynHoog,, welgebooren Genade in eene geheime com~ „ „ misfie gebruikt ftaat te worden. Den Burgt Lindenberg, 20 j'uly. „ „ Heden morgen om zeven uuren vier mi„ „ nuuten, had zyn Hooggeleerden, de Heer  LINDENBER G. IO4 }, ,, Ludimagister Bartholomeus, Schwalbe een gei, ,, hcime audiëntie by zyn Hoogwélgebooren ,i ,, Genade, onzen allerdierbaarflen Heer; waar ,, in dezelve de eere had, om alleronderdaanigst rapport van het ibcces zyner reis te is doen, en om by deeze geleegenheid nog,, ,, maals den hoogkunstigen Heere , Pieter Fiks , ;, ,1 voor te (tellen. Zyn Genade ontving deezen ,, waereldvvydberoemden Kunstenaar, niet alle ï, ,, kénlyke blyken van toegeneegenheid; onderhield dezelve over verfcheiden zaaken, .de i, ,, Kunst betreffende, en had de goedheid, om 5j ., hem, in zyne hoogadelyke Refidentieburgt, ,, een verblyf aan te wyzen. ,, Het heeft zyn Genade gunstig behaagt, om ,, den alom beroemdm Ludimagister, den Heer ,, ,, Bartholomeus Schwalbe, uit hoofde van des- ,, zelfs groote geleerdheid en verdiensten, en ,, tot een voörloopig blyk zyner'hooggnnstii, 3j ge vergenoegdheid, met don uitkomst zyner ,, reize, uit eigener beweeging, op deszelfs j, ,5 onderdaanigst aanzoek, tot de waardigheid 3, ,, van zyn Hoogcdelheids Lector ordinarius-tè hi ,, verheffen, beneffens een toelaage van twee i, honderd ryksdaalders, tot eene jaarlykfche a ,i Inkomfïen toe te leggen: Zullende hem op ,i morgen het Patent. . . . ; i ji Halt! -—■ Bliks, bakftcen, ert-weerglas !—» «i Dat is, by myn ziel! een duivelfche leugens ii BEEti N Links  .104 SIÉÖFRIEO VAN Links om , Schoolmeester! —- Ter Hagelt nog eens, dat kan er uiet in ftaan ! " 'tKan zeer wel, Genadige Heer! met uw hoog* gunstig verlof! hier ftaat het. 't Is evenwel een verdoemde leugen! he!1—Hoe kan er dat in ftaan? ■ ■ ■ Antwoord my daar eens op ! " Uw Hoogwélgebooren behoeft flegts een woord te . fpreeken, en dan is het waar. Hoe! wat! ik zou, ten uwen gevallen, Iie- gen ? • pak op ! pak op ! links om , zeg ik , :Schoolmeester! weet gy wat, Schoolmeester gy, zyt een vlegel, Meer lectori ornarii, daar wil ,., ik u Patent over laaten geeven ! " Houd ha my allergunstigst ten goede! Uw Hoog* edelheid verftaat, uwen onderdaanigften Dienaar niet wel. Ik begeer niet dat uw Genade, ten mylïen gevalle, liegen zou! daar bewaare my God voor! Ik wilde flegts te kennen geeven, dat uw Ge■nade zulks in het Fatent kon laaten zetten, en dan was het waar. „ Ah! wilt gy dien weg? Zie eens. In „ het Patent laaten zetten! welja! dat zou zeer „ gemaklyk gaan , ook ? Ik zal liever tf, Monsje Lectoris in de prifcn laaten zetten, „ dat zal vry wat beter weezen! dat wil ik „ doen! " Uw Genade zal zeker niet. Ilöud hei my genadig ten goede! het kan in een lolgende Courant •Wederroepen wotdet*. We-»  lindênbèrg. 1$$ . „ Wederroepen? word gy gek, Heer Ornnri? H Gy weet immers, dat ik dat vervloekte wederroepen, in die andere Couranten, niet lyden in kan: ik heb er dikwils myn ziel over gekweld, ,, dat Zy heden wit, en morgen zwart zeggen , zo 'li dat niemand ooit h.'t rechte befcheid van dë ,, hiftorie weet; en ik zou dat zelfde geveugel ■ y, met myn eigen Courant hebben? Neen! juist iï daarom laat ik zelf Couranten maaken, cm dat 1, er niets anders in koomen zou, dan het geen u zo wis en waarachtig is, als het amen in de ., Kerk. Eer ik dat zou duiden , wil ik u i, liever de tweehonderd daalders toeleggen! Maar j, voor dat boevenftuk zult gy naar de Prifoti danzen, dat zult gy! Te water en te brood zult „ gy voor die vervloekte leugen boeten! en dat ï'i zult gy zelf in de Courant moeten zetten, 5S vcrllaje? ik bedank uw Genade, alleronderdaanigst, voor deeze gunfiïgé toelaage. Doch ik geef uw Genade tn hooggunftige overweeging, wie uw Hserlykheid voorkezen, en wie de Courant fchryven zal, ais ik in de Prifin zal zitten? „ Gy zyt een Rekel! dat zyt gy! Houd er den a bek maar van, en lees het capittel nu maar verü der uit. De Scboolmeéfter las voort. „ Jaarlykfche inkomlie toeteleggeri, zullende 'éi .•: hem op morgen hét Patent, door den geN ?. ^ ü heb-  ?-l$6 SIEGFRIED VAN ,, heimen Secretaris van zyn HoogedelheiJ f . „ ,, ter hand gefteld worden. w ,, De door en door Rechtskundige Heer Op,, pergerechtsamptman laboreert aan een Rheumatismus; de Geneesheeren gelooven echter & ,, dat er geen gevaar by zy, en fchryven dee-> ,, ze onpaslykheid toe, aan de gevolgen eencr „ „ uitwendige verkoudheid, en inwendige verlusting. Deszelfs Vrouw Gemalin heeft we„ ,, derom eenige hevige toevallen gehad, en is te rade geworden om het .koude Bad te gebruiken. De Overftcgerechtsamptman- heeft, op dit geval, eene leezenswaardige Ode ge9i maskt. ,, Zo even verneemt men, dat Turk, Wag~ „ ,, ter,, en Gryp door zyn Genade met nieuwe , '1 ,,. Blaauwfl-uweeic cn ryk met, Zü verdoor werk* ., te, Halsbanden, gcnadiglyk befekonken zyn. -„ ,, Men zegt ook, ciat zoortgelyken Halsban„ den, insgeiyks voor Sultan, FM, en Prins „ ,, in de maak zouden zyn; doch dit gerucht vereischt nader confirmatie, 't welk wy met 3, onze geduldige Leezers zullen inwagten. Plet Dorp Lindenberg, den- 2c July. „ De Vrouw Lectorin Brigilia Schwalbe beeft j5 zig aan de linkezyde, uit. den onderfte kinif „ nebakeen Kies. laat* trekken, en, vol-  -LINDENBERG. 197 „ „ gens goedvinden van den Wondarts , alle „ „ vyf minuuten , verfche Wynazyn in den ,, mond genoomen. Hierop volgden berigten van Varkens en Koeien, die gortig waren , of de ziekte gekreegen hadden , als ook van Henncns, en derzelver gelegde Wfagr eijeren. Ook. dat de emmer van Jurgen Janzen jn de put gevallen was, doch gelukkig was gered geworden , en zoortgelyk gewigtig Dorpnieuws meer, dat zig in de aanzienlyke. en geringe hoeken en krotten van het Dorp Lindenberg had toegedraagen. Een bericht, dat de Toornwagter, pm zig tegen de koude nagtlugt te b.veillgra, en zig voor zinkingen te bewaaren, zyn ooien mqc boomwol gedopt had , en hierdoor verfcheidene reizen in verleegenheid geraakt was, vermits hy daar door de Klok niet hooren kon, befloot voor ditmaal de fhtatkundige berigten. Het letterkundig artikel, want de Linden* .bergfche Courant had ook een geleerd toevoeg, zei, —r was een dugtig bewys , dat men wel pens by de verregaandfte onkunde, evenwel kleipigheeden weet faamtclappeu, die by onnozeJen en oppervlakkige Denkers voor vry wat wonders doorgaan , en zig taamlyk leezen laaten, Wy achten onzen arbeid overtollig noch onnoodig , wanneer wy onzen Deezer op een (hqltj'e van des L-udimagifters geleerdheid vergasten , dat, vermits, ket zyn eerfte Proeiïtukje was, in zotteklap en N 3 Al*  Jpó SIEGFRIED VAN Almanachtsfraaiheeden , nog verre beneden da geleerde ftukjes was, die hy vervolgens fcbreef. Dat de Ludimagiller een zeer grooten domkop was, blykt daar uit, dat zyn Humaniora voornaamlyk belfond , in het geen hy uit de kleine Grammatica van Mark en de Cei/arius, uit eenige verzaamlingen van Brieven , oude Almanachen, en Speldeboeken geleerd had, want andere Boeken bezat hy niet, ten zy men Siegfried met den hoorn , Maiegys , Ourfcn en Falenlyn , de vier Heemskinderen, onder de boeken begeert te tellen. Hier by waren nog eenige honderden Sententies en berymde vertaalingen gevoegd , die hy zyn prepeptor had afgeneusd , als by voorbeeld: A bove majori discit arare minor. Zo de ouden zongen, Piepen de jongen. Verder eenige deerlyk mishandelde Spreuken , \\i\ de bevoorens gemelde overblyfzels van koffiezakjes, en boterpapiertjes, en , met een woord , alles wat men in veele opgewarmde Mengelwerken en Magazynen, in doodlykverveelende termen, vind te koop geveild, Dat hy het echter niet, woordlyk, uit dit ge-Jeerd Narretuig had overgenoomen ,-is zeker, doch dat zyn inftinct hem denzelven toon deed houden , éo. dien eigen flenter deed volgen , is juist geen ver-  L I N O E N B E R O. 1^9 yereerend bewys, voor het vernuft en de wysheid, van veele hedendaagfche Mengelwêrkfchryvers en Magazynenopftellers. Doch genoeg hiervan , wy willen den Mengelvverkmaaker zelf hooren. Toen hy het ftaatkundig nieuws, waarnaar de Jonker met zeer veel genoegen , (uitgezonderd naar de Toelaaggefchiedenis ) hiilterde, geëindigd had, fnoot hy reverentlyk zyn neus, en vervolgde in deezer voegen: LETTERKUNDIG MENGELWERK. Ode, aan de Najade van de Roozenbron. Phwbe favel ingreditur tievus tua temp/a facerdas* „ JOit is, de in veele opzigten zeer leezens,, ,, waardige O^e, van den Heer Overftegerechts„ ,, amptman. De Motto getuigt van de nedrig,, „ beid des Schryvers, die, in allen gevallen, ,, geen novus facet dos is: doch misfchien wil „ hy het by Phcebus wederom goed maaken, „ daar hy, betreklyk de Geneeskunde , het Wa„ ternimfje boven dezelve fielt; en als dan „ beeft de Reeencent tegen deeze captatie be~ ,, nevolentia> niets intebrengen. j, Deeze Ode is een heerlyke compofitie van N 4 ,» d<5  £00 SIEGFRIED VAN s, „ de kleurigfte Venusagtigfte fraaiheeden, gra„ „ tien en bevaltigheeden ; de Sonore woorden, de gemaklyk vloeijende Vaarzen, de hubfche ronde perioden, de fraaije wanorder in dceze Ode, alles ftaat hier in eene ryke even» ^ ,, reedigheid : en, wanneer wy hier en daar „ „ eene platte uitdrukking , menig hinkend „ vaars, hier en daar een digterlyke lap, of eindwoorden die tegen het rym zondigen, », en, o! wanneer zullen onze Digters zig „ „ van de rymketcns losmaaken? Wan» f, neer wy zoortgelyken kleinigheeden over ^p „ „ hoofd zien, dan behoeft deeze Ode voor d'e ., fraailte Liederen van F/^Mtis geen ftroo „ „ breed uit den weg te gaan. Want beter als hier kan het ubi piura nitent niet, gebezigd ,, worden, en wy zouden den tederen Digter, „ die zulke lieflyke Liederen voor z.yne Gade „ zingt, weleens voor zyne Minnares hebben „ willen hooren zingen. Hy fmeekt , in de •„ „ eerlte Cataftrophe, de Najade om zyne Ga•* " de wederom tot voorige gezondheid te her„ „ ftellen! Zyne zieke Gade, die zig in haare „ „ bron baden wil! een middel, dat wy, „.„ in 't voorbygaan gezegd, haar geenzins zou. „ „ den aangeraaden hebben. — Hy belooft, — >, „ doch wy willen hem liever zelfs laaten fpree» „ ken, om te gelyk een voorbeeld zyner Ves>, j,., uücatie te geeven, Dus heft hy aan ; Crso,'.  fcINDENBERGa 2.01 Grooten Godheid deezer bronnel Die door de fchadintw van dees roozsnftruiken vliet, Jk groet u en het dal, daar uw verzilverde zonnet Van beekftraaltjes zig zagtmurmelend uitgiet 1 Wees Chloés Arts en Redder, o Najade! Wees haar Mygea! —r Schenk my weer Dees Gade! (want-uw vloedverkiest zy zig ten bad* ,) Dan leg ik myn dankoffer voor u neer. Met Hecatomben , * Jubelhymnen en liedreu u warm uit myn veder, Als ze ooit een Digter zangk, Godlyk,"! als ik die zing, zingt de Echo die weder % Eu Chlüé btengt u dank. Wat zeggen onze Leezers van deeze feba,, dsiuwgsevende Roozen/h inleen ? van dat yer,, ,, zilver de Zonnel Die beekftraaltjes? Die Hy53 55 gM? van de fchoonheeden van, eiken regel? 5, Wy verzekeren hen , dat het midden en ,, ,, einde vooral niet flegrer zy dan dit begin; -,, ,, met welks twee laatfte regels, zckerlyk mc,, n'ig novus facerdos, nog gchegt en verkleefd ,, aan de verba mag.ftri, vol angflige naau'.y„ ,, keurigheid, koude logica, en flaaffeb.* waqr.', ,, reeming der regels , het geheel neflootcn zou hebben; maar juist is dit een treilend blyk ,, van Genie, dat alle digterjjrfce kluifters ver,, breekt, en van den maulyken geest van on5, zen Digter, Welks jubelhymnen verdienden, N 5 M " d»  %Sl SIEGFRIED VAN •„ ,, dat wy, zo wy in de plaats der Najade wa« j» ,, ren, niet flegts Chloés gezondheid herftelden , maar vry wat meer deeden. In het „, ,, vierde en vyfde couplet, geeft de Heer Dig,, ter zig geheel aan eene zo dronkene verruk,, king, en gloeijende verbeeldingskragt over, ,, als men van een Man, die zyn vleesch met „ „ codexen en pandecten gekruifigd heeft, en zig met het lastige tuig der gerechtigheid belaaden vindende, het zwaard en de weeg,, fchaal torfchen moet, bezwaarlyk verwag,, ten zou, Hy fchildert met het warmfte pcnceel, in de bloeijendfte couleuren gedoopt, „ Iiidien hier de Recenfent door geen leevende Getuige werd tegengefprooken , zou hy ,, ,, zig geneigd voelen om te beweeren, dat het eene onmooglykheid in de nstuur was, dat ,, een Man , die reeds meer dan twaalf Mei-* ,, maanden gehuuwlykt geweest is , zig nog „ zo zigtbaar , zo teder verlangende, in de plaats wenscht te zyn der zilvere Golfjes, „ die door de zagtblaazende Westewind ge,, kroest , om den blanken boezem van zyn ,, Gade kabbelen, daar hy zingt nydig te zyn ,i „ op de De Golfjes, die haar bsezem koelen Die als een reeks bevalligheen Om deeze marmren Rotzen woelen, En vuur ftaan. uit. den harten Steen. ,, Z&  L INDENBERG. fbj 55 Zo wangunfiig kunnen wy echter ftiéf ss, weezen. Doclr gelyk gezegd is, de ffeét „ ,, Ovcrltegcrechtsamptman heeft eene wanne ,s verbeeldingskragt, dié het op deezen tóón twee en twintig Stropkes weet uit te houden. 9, Dat koelen van den marmren boezem zoii ons evenwel niet groot bch'aagen, vermits 35 »> wy vertrouwen , dat het marmer koudge» 5, ,, noeg van zig zelve is. Wy hadden er lie- ., ,, ver fpeelen voor gezet, dat Hartenfteen ,, en die Rotzen zyn ook zo wat, 't vereert ,, ,, ten minften de Vrouw niet zeer, ook ffaao a, de Golfjes geen vuur. Menig zwakgelóovi»» >» ge, die de taal der Digters niet verfhat, en 5, met de digterlyke fraaiheeden onbekenJ is, zou dit aanftootlyk kunnen vinden , cn nem contra decorum toefchryven. Daar de Digter nog geen Erfgenaamcn heeft, befluit hy zyn vertederd liedje, met den wénsen', dat 5, ,, de kuifche Nimf, (zo wy horpen behoudens ,, haare Jongvrouwlykc kuischbeid, ) hem in ., dit gebrek minzaam te gemoetkoome! even „ gelyk een zekere Rivier in de oudheid', welk» ,v naam hy niet fchynt tc weéteh, en waarop ,, wy hem , des begecrende , gaarne helpen 3, ,, willen. Het eenige dat wy vervolgens nog Sl T, te -berispen hebben , zyn de Hecatamhen. ., Indien hy maar eene Hecatombe gezegd had, s, zou het nog maar paslyk ondraaglyk zyn! „ „ want; / /  404 SIEGFRIED V A H' W** *. * *' - ' ¥' " * ^» ', ,, „ want die is zelf voor een Digter, die nog 4, geen nugterkalf bezit , nog veels te veel. „ En dan nog Hecatomben, in het meervou- „ „ digen! waar wil dit in deeze kommer- „ volle tyden heen? Of het moeften zo „ veel goede naamen van zyn vrienden en buu„ ren zyn? Die zyn zekerlyk zeer gemaklyk i> geflagt, hoewel ze, zonder twyffel , voor „ een zo aartig Godinnetje, als het Najaadje van de Roozenbron , gansch geen lieflyk dankoffer zouden weezen. Wy recommaudeeren den Schryver lecture en overweeging. Indien hy , jn het toekoomende, zig flegts „ een weinig nugterder aan het werk zet, dan zal hy weldra de eerfte onzer Vaderlandfche „ Digters worden. Dit was het eerfte proefftuk van zwarte Bartheh beoordeelingskunst! hoe echter deeze kunst, en met welk Vehkule, of over het algemeen, op wat Wyze deeze kunst in zyn harsfenpan gekomen was, dat zal de Godinne Critica het beste weeten, * * * V I E  ■«.iSdekbix*. 20£ VIERDE HOOFDSTUK. De Heer Sckfyver [preekt van zig zelve* TT Juk heb twee Vrienden Twee ? Heer Schyver ! Gy zyt een Pocher! Neen! Leezer! dat ben ik niet: wat zou het* my ook, zo ik al pochen wilde, baaten, dat ik op eene gelukzaligheid roemde, die zo weinig Menfchen te fchatten weeten ? Dan zou ik liever gezegd hebben : Ik heb twee tonnen Gouds! En die my niet kenden, hadden my dan immers moeten gelooven , te meer, daar ik zo vrymocdig ben, als of ik waarlyk twee tonnen Gouds bezat. Om ti ook een bewys te geevcn, dat ik geen Pocher ben, wil ik u wel in vertrouwen zeggen, myn lieve Leezer, dat ik rykdom noch aanzien bezitte! Doch, by al wat heilig is, gy moet d»t niet onder de Menfchen brengen. Men heeft zo al zyne verbintenisfen met Vleeschhóuwers, Wynverkoopers, Bakkers, en dergelyken, en deezen, behoeven niet achter dit giheim te koomen. Wat myn Kleermaaker betreft, deeze mag het wel weetan-ji wam de Pvok, die:: ik aan heb, kan, voor een  %o6 siEtsrR. 1&0 Vax Schryversrok, het nog wel een jaar vier of vyf Uithouden. Hy heeft nog geen volle tien jaaren gediend, eh is aan de beiden elleboogen nog gaaf* en heel, en heeft over 't algemeen, uitgezonderd de kleur, die, gelyk gy weet, het in duurzaamheid tegen de (tof niet kan uithouden, nog niet heel veel verloorcn. Binnen vier of vyf jaaren valt er nog zo menige waterdrop in de Zee. En, in allen gevallen, in tyd van nood, hangt myn lieve, gezegende Bruidegomsrok , van best fyit Er pelsen laken en couleur de puce, nog aan den kapüok: die zckerlyk wel geen zeer gefchikte Schryversdragt is $ doch , hoe zeer ik ook een huivering tegen dat Kleed gevoele, en hoe weinig verdienden ik ook bezitte, zou ik er my echter liever mede willen behelpen, in zulk een geval, om dat het myn eigen goed is, als met een Rok, die ik verpligt zou zyn eiken avond uittetrekken. Het is zeer vernederend , wanneer men daarvan niet verzekerd zy, dat, zo wanneer iemand den hoed voor ons afligt, hy dan alleen onze perzöon groet. Ziet gy we], vertrouwende Leezer < dat ik in 't geheel om te pochen niet deuge ? Ik heb twee Vrienden, en vermits ik die heb* -kan ik volftrekt niet befluiten, deeze aarde voor ecu ellendig, rampzalig en vervloekt jammerdal uittekryten , gelyk menige zwartgalligen haar verkiezen te noemen* Neen , waaragtïg! dat kan ik niet, offchoou ik ook myn gaafchen Ie.eftyd in een  -X. I N O Ê N E E R O. zo als de Lector verzekert ,■ — befchilderd, net, allerliefst mannetje , in welkers Spaanschleere fchoemjes, twee fraaï'e met fteenenbezette Gespen flikkerden. De fchoonfte zyden Kousfen verfierden de welgevormdfte beentjes. Een Broek van zwart atlas, bedekte met bevallige plooien , een rond, aartig achterquartiertje. Een Vestje van zilverlaken, doorzaait! met kunftige bloemtjes, een zeer donkervérwig purper Rokje, bedekte dit redelyk miniatuurtje, terwyl zeer aartige Kantelubberjes de hagelblanke handjes omboorden, en een Das, van keurlyk wit taf, zig in een breed uitgehaalden knoop, in duizend fchoone plooitjes, om den hals vertoonde. Het kunftig opgemaakt karftanjebruin Hair ; de babelfche toornshooge Krep , naar de mode van dien tyd; de blaauwagtige poeder» a la )%ur d'Qïauge; een groote koornzak van  LINDENBERG. 21? van een hsirbeurs , met een zeer breed lint om den hals en fchouders vastgefimgerd; de pomade, poeder, en het blanketzel, over het ganfche gelaat van dit fraaie Popje, met een milde hand, uitgeftort, met het henriquatre hoedje op zyn paauvvekopje, gelyk ook de fraaigewerkte degen , van zyne fchuddende lendentjes afhangende, —• dit alles kondigde veeleer een Gevvydden aan de zagte Dame Gnidus, dan een eerwaardig Priester van de ernftige en eerbaare Themh aan. Het Ventje danste wanneer hy ging ; lispte wanneer hy fprak 5 vroeg wanneer hy antwoorden moest, en antweorde wanneer hy niet;gevraagd wierd; verdraaide , op eene zeer lieftallige wys , de oogen ; had fteeds de tandenftooker, in de rechte, en 'het lorgnet in de linkehand; hy kon zig ook, ten niterften gezwind, op zyn agterlap ronddraaien, Hy had zeer hooge begrippen van zyn eigen klein perfoon, en drukte zyn gevoelen voor zyne medeftervclingen , door eene uit befpotting en medelyden faamgettelde glimlach, zeer nadruklyk uit. Hy was, als Digtcr, zeer gefteld op geweldige Geestvervoeringen; fprak doorgaands fententien en farcasmes; gebruikte veel dimunitiven, maar nog meer Snuiftabak; fmeet groote Hukken en brokken uit Duitfche Digtwerken, gelyk de Ludimagister uit Latynfche, om zig heen, overal, waar het te pas kwam, of niet. Met een woord , hy was een zeer verdraaglyk mensch , wanO 5 neer  Ïl8 SIEGFRIED VAN Heer hy (liep. En aldus was de gedaante der Gerechtigheid , op het adelyk Hot Lindenberg, ,, Hoor eens, myn Heer! myn Ornari beeft ,, daar in de nieuwe Courant een paar rympjes becrimtifeert, die gy op myn Roozenbron ge- maakt hebt; hebt gy dat ding by u ? " Neen genadige Heer '. men is niet gewoon dergelyl'en dingen by zig te draagen. Behaagt het » echter, dan kan uw Christiaan het by myn Vrouw haaien. ,, Neen, neen! laat dat maar blyven! Ik ben ,, er juist zo geheel fterk niet op gezet. Gy kunt het myn Lectoris wel eens ter hand (lellen. „ Maar, myn Heer ! wat ik zeggen wilde , — wy moeten het een niet door het ander haaien! dat ,, gy een warme verbeelding hebt, gelyk de Cou,, rant zegt, dat mag ik zeer wel lyden, fchoon „ ik liever zag, dat gy u met uw Knips jfuris be,, moeide: maar dat gy uw Vrouw daar voor ,, het oog van alle Christenmenfchen moedernaa,, kend uitkleed , en haare tetten en borsten , en al wat zy verder heeft, openlyk te bezien geeft, zieje! dat is een ergerlyk fpectakel, en ,, een Conti adicorum. Laat zulks op een ander tyd liever achterwege! Doch vermits gy even,, wel een Carmina op myn Roczenbron gemaakt ,, hebt, kunt ge daar voor een gunst van my verzoeken." De  LINDENBERG. alg De harde zaaken in deeze aaivfpraak, hoe trouwhartig de eerlyke Jonker dezelve ook voorbragt, troffen den Gerechtsamtman niet weinig. Hy vergaarde een oogenblik zyne zinnen, en fprak vervolgens: Zou ik wel om zulk een Courant, waarvan uw Genade [preekt, moogen verzoeken ? ,, o Ja! zeer gaarne, waarom niet? Heer Lec„ toris! geef eens zulk een Courant!" De Rechtsgeleerde doorliep deeze Geleerde Nieuwstyding met een vlugtig oog, en wanneer hy zig genoegzaam van den goeden wil van den Heer Lectoris overtuigd had, ontlaste hy zig van zyn gal op de volgende wys: Inderdaad, genadige Heer! uw Lector is de eerfte Recenftur onder de Zsn. Voor my heb ik geen byzon- dere gunst te verzoeken, maar veroorlooft my, om iets ten behoeve van den Schoolmeester te vraagen. Ik verzoek u derhalven, dat deeze eerlyke man, voor dit meesterftukje, een paar uuren lang, aan de kaak mag gefield worden. „ Hoe? wat? myn Heer! zyt gy ge- „ raakt? neen! daar zal niet van vallen. Wat „ heeft de Lectoris u gedaan? myn Heer! verftaat gy uw Juris niet beter? dat hy u „ gccrimtifeerd heeft, is zyn handwerk. Ik heb „ hem tot myn Lyfcourant:er aangefteld, en gy „ zoud,. daar hy Linksom! wisjewasjes! „ kom my zo niet aan boord ! — zie je! — dat is geen gebruik. Om dat de man u gepree- „ zen  220 SIEGFRIED VAN „ zen heeft. Zou hy daarom aan de kaak moe„ ten?" Genadige Heer! Gy hebt my uw woovd gegeevsn, ,, Gy mogt wat anders hebben. Neen ! „ dat heb ik u niet beloofd. Gy kunt my om „ een gunst verzoeken , dat moogt gy doen, maar niet het ongeluk van eerlyke luiden be- werken, vcrfta je?" De Gerechtsamtman bleef echter ftyf op zyn ft.uk Haan. De genadige Heer was verleegen. De Schoolmeester gevoelde een fterke hartklopping. Eindlyk vond zyn Genade er deeze uitvlugt op: ,, Lectoris! hoor eens, 'deeze man 5, wil u aan de kaak zetten, om dat gy hem „ gerecenfeerd hebt, en beroept zig daar op, dat „ ik hem een gunst beloofd heb, verzoek ook „ een gunst van my!" Met alleronderdaanigst verlof, zei de Lector, na zig een wyl bezonnen te hebben. Ik verzoek dat uw Genade deezen Heer gelieve te beveelen, om, zo ah hy daar is, my eigenhandig aan den paal vast en los te maaken ; en om my, voor het fieeken van de Zon, op zyn knien liggende, een. tonnefeherm boven myn hoofd te houden, en ook, vermits de tyd my anders mogelyk te lang zou vallen, my ondertusfchen eenige van zyne Qden voorte leezen. „ Van Rechtswegen is dit niet meer dan bij- „ lyk.  LIN D ENBERG. aal „ lyk. Myn Heer! maak u aanftonds gereed! „ en leid den Arreftant heen!" De zagte Overftegerechtsamtman protegeerde daartegen. „Neen! neen!" riep de Edelman , dat is maar niemendal!" „ Ik geef u uw zin, vermits gy u op myne toezegging beroept, ik ,, moet dan den Ornari ook zyn zin geeven. Eén ,, alle twee! kampen of aftrekken! of anders 3, marsch! wat gy verkiest! Na eenige debatten , waarby de Lector het hoogile woord voerde, liet de Gerechtsman eindlyk zyn bcfluit vaarcn. ,, Nu dat is recht," zei zyn Genade. „ Geeft er elkander de hand op! 1 „ zie zo! Nu, Heer Overftegerechtsamt- ,, man! zoud ge my wel eens plaifier willen doen ? eilieve! maak dan eens een Carmiha op ., myn Turk. Het zal u geen nadeel weezen. „ Gy zoud het echter fpoedig in gereedheid moe- ten hebben, zo dat het in de volgende Courant „ kon koomen. Ik verklaar u te gelyk tot myn ,, Hofdigter: Over het falaris zal ik naderhand ,, refolveeren. Schelm Heer Ornari! „ wil ik zeggen, wat wilde ik daar zeg- ,, gen? ja! zet morgen in de Courant, dat ,, ik den Heer Overftegerechtsamtman tot myn ,, Lyfdigter heb aangefteld, met een jaarlyks in„ koomen,waar over ik nader refolveeren zal.—< En gy, myn Heer! wanneer gy een dingetje op myn Hond maakt, zal ik u een falaris be„ zorgen." Met  feÊfc StÈGPRïÉD VAN Met deeze woorden ging de Edelman de kamer uit; en zettede zig te paard, vol vreugd, dat hy zig uit deeze netelige zaak gered had, zonder dat hy zyn woord, 't welk hem fteeds heilig was , had behoeven te brccken. De beiden Geleerden gluipten elkander aan, in het Vaste voorneemen, om zig, den een of ander tyd, te zullen wreeken» Zy lieten ook niet na, om beurtlings elkander aan de kaak der Geleerden te (tellen: de Lector had een plaatsje in elk vers van den jurisconfulti, en de ictus werd, in vergoeding daarvan, in de geleerde Artieulen methodo Schwalbiana dapper gepreezen, dat is, met alle mooglyke lompheid en boosaartigheid. Voor het overige was het niet zo zeer eene der Geleerde,als wel eene der Staatkundige Artieulen , die den delicaten Gerecbtsamtttian zo zeer verbitterd had; en de wrok van dert Lector Was, door eenige vinnige fchimpfchooten , waarop het log en zwaarmoedig vernuft, van den Schoolmeesterfyken Nieuwsfchryver, zo aanftonds geen tegenantwoord wist, aangevuurd ge* worden. ZES-  LINDENBERG. Hg ZESDE HOOFDSTUK. De Gefchiedkundige Sociëteit. CX> een aangenaamen morgenltond, toen de zwarte Genie bezig was met de Cour int te leezen, en de Genadige Heer met zyn pyp te rjoken, behaagde het zyn Hoogedelhsid, om den Lector het volgende te verflaan te geeven: ,, Tec bliks! Lectoris! ik mag dat niet meer hooren. „ dat ik uitgereeden, weer't,huis gekoomen en ,, op de jagt geweest ben. Kunt gy er niet wat ,, anders inzetten, van het geen ik doe ? Neem het my niet kwalyk ! met hpoggunftig verlof! Ik zet er alles in, Wat er gebeurt: maar zedert eenigen tyd is er zo weinig voorgevallen, dat ik dikwils halswerk heb om de Courant vol te krygen: en by aldien uw Genade niet had geli-even te heveelen, om het merkwaardigfte van andere Forsten en Heeren overteueemen, dan zou ik menigmaal geheel raadeloos zyn. ,, Nu, nu! heb maar gednld! Daar zal wel wat gebeuren ! Gy zult nog wel wat te fchryven j, krygen! Lees nu maar verder! " » » — op  Sa4 SIEGFRIED VAN ^ Op den verjaardag van Vorftinne Jablonowska vergaderden alle de Leden " „ der Jablonowskifche Gefchiedkundige Socie- „ „ teit,"" „ Hak eens een weinig'. — wat ik u vraagen wilde, Lectoris! hoor eens, zoud gy my wei weeten te zeggen, wanneer ik het u vroeg, hoedaanig zo een Sociteit is ? " " Dat weet ik zo goed ais myn Onze Vader. Dat zyn Geleerden, die'by elkander koomen, en een Prefident hebben', die dan allerlei Historifche zaaken onderzoeken, en Prysvraagen ' uit ge even : by voorbeeld, in welk jaar na de geboorte Alexander Magnus tegen de Turken optrok? — of wie de Grootvader van Merlin de Tovenaar geweest ,s? en die dan deeze vraagen het best beantwoord, krygt den Prys. <■ Halt eens! Ik ben al lang voorneemens geweest, om ook zulk een Sociëteit te maaken."„Christiaan! den Oppergerechtsamtman, en den " Lyfcourantendrukker!" De Heeren verfcheenen. Hoort eens , myne Heeren ! Ik wil hier mede, in hooge gunst, u alle drie tot eene " Gefchiedkundige Sociëteit maaken. De Secrc" taris en de Adminiftrateur zullen er ook onder " zyn ' Lectoris! gy kunt dit in de Courant set% ten. Gy zult Prisfedent weezen!, .hebt gy 't „begreepen?" ^  kINDENBERffi' 325 ik bedank u alleronderdaanigst vovr deezè onverdiende Genade. Zal uw Genade ook tot de Prysvraagen befluit en? ,, Welja! ma'akze maar! Ik zal nü uitryden; laat ze tfiy zien , wanneer ik weer kom ! ■' De Ludimagister, voortaan de Heer Prefident, bleef niet in gebreken, om den Jonker, by zvh wederkomst, optewagten, de Prysvraagen, in 't net opgefchreeven , medebrengende. Aldus pronkte de eerstkoomende Courant, met het volgende Jrootfte Artieuh Den Burgt Lindenberg, 13 january-, $,.<,, Heden morgen Vroeg, toén de Höoggèi,, „ leerde Heer Lector ordinarius, Bartholomeus ,, ,, Schwalbe, zyn Hoogwélgebooren Genade, ,, den Heer Siegfried, Erf-ert Gericlitsheer te ,, Lindenberg , enz. enz. enz, onzet aller „ ,, dierbaarften Heere, opwagtede, behaagde ,, het zyn Genade, om, uit eene pryslyke >, „ zugt voor de weetenlchappen " " — ,, Halt!" riep de Jonker, ,-, dat is wis ën ,, waarachtig al wederom een leugen! Ik heb aart ,, de weetenfchappen in 't geheel niét eens ge), dagt. Daar ligt my, by myn ziel! ook anders heel veel aan die kramery geleegen ! Ik heb „ het enkel en alleen maar gedaan, om dat ik zö ,, goed een Edelman ben, als den Vorst Jdab , I. SSBLi P §p  22,6 SIEGFRIED VAM ;, op 'if fiykkie, en zo veel, en mooglyk nog wel ooi Uoo*i,j rr,a^ o-olrl V,oU ,J « ,-, V,,, J»» U 3, treft. Ik kan ook wel Sociëteiten maaken. Nu verder! " ■ „ „ — Weetenfchappen, den Heer Eurgt- ,, poëet Martin Christoffel Susp. t. Gerechts- j, „ amiman, gelyk ook den Heere Pieter Fiks. „ „ Burgt- en Courantendrukker, -insgelyks In,, fpector over de Handboeddrukkery van zyn „ ,, Genade, tot zig te laaten roepen; hen met ,, eene fïerlyke aanfpraak, op ftaande voet, ,, „ benoemende tot Leden eener Gefchiedkundi- ,, ga Sociëteit, welke door Zyn Hoogedelheid ,, te gelyk werd opgergt. De afweezige Hee- ,, ren Frederik Schuhe, geheime Secretaris, „ ,, George Detri, Hoofdgaarder en Admiftrateur ,, van zyn Genade, hadden insgelyks de eere, om tot roedeleeden deezer allernuttigfte, en ,, ,, voortreflykfte Inftelling benoemd te worden, „ Zyn Genade (lelde hierop aan deeze Heeren, „ ,, als hun Preüdent en Opperhoofd voor, zyn ,3 ,, Edelens Lectorem Ordinarium , den Heere ,5 Bartholomeus Schwalbe, Ludimagistrum: —« en wydde verder zig zelf zeer feestlyk in r „ ten toekoomenden Mecenas van dit Inltt>, „ tut."" ,i De binnen jaar en Dag te beantwoorden »» »* PrysVfaagen zyn de volgende.- EER-  LINDENBERG. dij EERSTE PRYS VRAAG. „ welk Jaar toog de dappere Ridder Sieg3, ,, fried , bygenaamd, met den Hoorn , het ,, eerst op avontuuren uit? wanneer v,'erd hy ge„ ,, hooren? en wanneerflierf'hy? TWEEDE PRYS VRAAG. ,, Welke van de lyflyke Erven van deezen 3, ,, Held is de eigenlyke Stamvader van den Heer 5, Lindenberg ? ,, ,, De beste beantwoording van de eerfte „ vraag, zal met een vetten Os , en die dezcl- 2, ,, ve liet naastby komr, met een half vat oud 3, Bier en vier flesfchen Keulfche Jenever be« ,, loond worden. ,, ,, Nog verneemt men dat de Heer Bartholo3, tneus S\éhwq!b.e, Hooggel: als Prefideut der 3, ,, Academie, een aanzienlyke inkomst zal ver* „ krygen. ,, Héden over agt dagen zal de Geleerde „ Sociëteit zyn eerfte fedem houden."" Ter Bliks! Heer Prisfedent! dat zal je een' „ vertooning in de waereld maaken!" Zeer zeker, genadige Pleer! hei zal een geweldig opzien veroorzaaken ! De genadige Heer had in 5t geheel er nooit aangedagt, dat het niet genoeg was om Couranten P i éê  <2l8 SIEGFRIED VAN te lasten drukken, maar dat zy ook verzonden en geleezen moesten worden. Hy genoot zyn eigen grootheid, en vleidde zig, de geheele Waereld ftof te verfchnffen , om Van hem te fpreeken ; terwyl echter alles wat hy uitrigtte, niet anders was , dan zwart op wit te laaten drukken, en de Ludimagister wagtede zig wel, om hem , hierin , van den Staar te ligten. Deeze verheugde zig, dat de Couranten in trein waren, om dat een kleine wenk in dezelven den genadigen Heer overal toe brengen kon, zonder dat hem t' avond of morgen daarvan iets verweeten kon worden, vooronderfteld zelf, dat de Edelman de gewoonte had gehad, om elk een de eer zyner eigen invallen te laaten. Het zal een geweldig opzien veroorzaaken ! zei de Prefident: vooral wanneer het uw Genade, fc dat ik , behoudens uw Iioogedelens Videtur , in bedenking geeve! goedvinden kon , dit In- ltitut nog een weinig verder uitte'breiden, en, in plaats van tot de Gefchiedenis alleen , zig ook tot alle Weetenfchappeh te bcpaalen. De Prysvraagen kunnen louter Gefchiedkundig blyven, maat tot de redenvoeringen , die voorgeleezen worden, wanneer de Sociëteit haare Sedes houdt , moest men alle Materiën, elk ex fuo fcribili, verkiezen kunnen. Ik begreep, dat zulks uw Hoogedelens welgeboornens aliergenadigfle meening zyn mogt, en daarom heb ik reeds, in de Courant, de nieuwe  LINDÏNBERP. we Inttitut, eene Historifche Sociëteit der Weetenfchappen genoemd, ,, Daar hebt gy zeer wel aan gedaan , Fris„ fedent ornari! dat was ook juist alzo myn „ meening. ZE*  'Ufo SIEGFUIEO VAN; ZEVENDE HOOFDSTUK^ Zitting der Sociëteit.- 'J&tJf-t agt dagen, tusfchen de oprigting der Socje« teit en haar eerfte Zitting, bragten de Pommerfche, Edelman en de Ludimagifter grootendeels door, met de inrigting der wetten , de plegtigheeden , enz. Er werden verfcheiden wonderbaarlyke dingen in de Waereld geftooten : Dus was , by voorbeeld , het Wetboek een allerzeldzaamst kleinnood , dat wy gaarne , by wyze yan uittrekzel, zouden mededeelen ; doch vermits wy , op onze Intekeningslyst zien, dat geen eenige Academie, Sociëteit , Genootfchap , Inftelling , zelfs geen eens een Latynsch of Duitsch Gezelfchap, op dit ons Werkje ingefchreeven heeft, en dat ook elk ander Leezer, by de leezing deezer wetten, wel niet het dulcè, evenwel zeer gemaklyk het util$ misfen mogt , verbergen wy deezen codex wederom in onzen Lesfennar. Amtshalven echter moogen wy niet verzwygen, dat tusfchen den Jonker en den Prefident verfchei■ \ ': ^ ' ' ' >-  LïNOENBERO, »jgC dene Debatten, inzonderheid by liet regelen der plegtigheeden , voorvielen; Exempli gratia het was goedgekeurd en vastgefteldj dat de Leden deezer hoogloflyke Infteliing, gelyk ook de Toehoorders, piet even als een kudde zwynen, uit alle oorden en hoeken,-'elk zyn hyzc-nderen weg, naar de vergaderplaats der dcademie loepen zouden: maar dat een iegelyk , wanneer de groote Burgtklok ten iweedenmaale geluid werd, zig in de Orangerie zou hebben te laaien vinden, om van daar, in procesfie , naar den Tempel der Zanggodinnen , en hst Heiligdom van Apollo te trekken , eerbaar , zonder gerugt, met alle zedigheid en order, enz. Doch hier konden dc twee Heeren het over de order van optogt der Procesfie niet eens worden, De Ludimagifter beweerde , de laagile Clasfe van Leden moest vooruitgaan, en voorts de andere iq rang daarop volgende, tot den Prefident toe, ag-. ter welken dan de Jonker, ais Befchermheer der Sociëteit , den trein befiuiten moest. Doch dejonker had in 't geheel geen fmaak in deeze fchikking, maar voer, met groote hevigheid, er tegm uit. ,, Zyt gy bezeeten, prlsfedent ? meent gy dat 55 ik u gelyk een hoop Varkens naar het fchot zal S3 dryven? Gy moet my zo niet aan boord koo,, men, of — linksom! —■ Wie heeft van zyn leeven gezien, dat een braaf Officier, die een M B.ata,iljon Qomraandeert, agter het front trekt, P 4 w*«"  SIEGFRIED VAN wanneer het op een treffen gaat? Neen! Hagel Vs en donderbusch ! frisch, helderop, vooraan 'gi moet hy! Altyd de eerfte op den vyand los! door dik en door dun! dat is het gebruik, ea een Schelm, die de laatfte is ! zie je? Maar genadige Heer! hier komt geen vyand te pas, maar wel, —:— ,, Maar wel! maar weH kinderpraat, wisfewas,, jes! gebruik reden, Monfie Lectoris! gy hebt er geen verftand van! dat moest ik ver- ... ftaan! houd gy er den bek van ! Ik wil my door u myn refpect niet laaten beneemen! Zie eens! ik zou my zo in de luuren laaten leg„ gen! Neen, myn Heer! Ben ik in ftaat, dat ik Sociëteiten maaken kan, kan ik ook wel j, Societeitenmarfchen maaken. En daarmede af- gedaan ï Holla ! " De Schoolmeefter hield het niet raadzaam, om zig tegen zulke argumenten te verzetten. Hy gaf handen en voeten los , en de orde van optogt werd, volgens des Edelmans begeerte, bepaald; gelyk wy zo aanftonds zien zullen. De roozenkleurige hand van de pas ontwaakte Aurora, had juist even een zeker vat weder onder het Ledikant gefchooven, eri greep zagtlyk naar haar fluweelen onderrok. Of, om niet in de termen der Digters te vervallen, (want ik vrees dat wy nog overvloedig genoeg van dat tuig, m het volgende Hoofdituk, zullen krygen,) de dag be-  lindenberg. 333 1 begon op den twintigften January flegts even aan te breeken, toen de Burgtklok aireede een quartieruur lang geluid werd, om het eerfte teeken tot de-plegtigheid van deezen dag te geeven. Om half negen uuren werd hy ten tweedemaal , een half uur agter een, geluid, 'om de Leden faamteroepen; en, met het flaan van negen uuren, begon de Procesfie, in die order, als zyn Genade dezelve gefchikt had. Vooruit gingen twee ruftige Boerenvlegels, in ) lange roode Mantels, die, van boven tot ondö| ren , zeer digt toegeknoopt waren: in plaats van armsmouwen, waren de Mantels, van boven aan de fchouders , met fplitten voorzien, waardoor men de armen geftooken had. Deeze twee KnaaI pen hadden elk een foort van knuppel in de rechj tehand, waarvan ik niet weet, of zy Maarfchalksftaven , dan of zy Wapenbalken verbeelden moesten. Deeze opfchiic, gelyk ook in 't geheel de Societeitsuniform , was een eigen harsfenvrugt van den Ludimagifter, die niet meer dan het vormfel van den Jonker ontvangen had. 'Hierop volgden, vooreerst, de Speellieden van het Dorp, met Waldhoorns en Trompetten , en ■ een oud Invaliden, met een Trommel, altefaamen in Livrei van zyn Genade gekleed. Er moeiten ook andere Muziekinflrumenten weezen , doch deezen waren , zo in der yl , niet opteloopen. Jen tweeden, zes Bedienden van zyn Genade, in P | bufi-  &34 SIEGFRIED VAN hunne Staatfierokken. Ten derden, de Jaager van den Jonker, met zyn houten been. Ten vierden, de Hondenverzorger , met de honden van zyn Hoogedelheid, die alle hunne Zondaagfche halshanden omhadden. Ten vyfden , de Sialmeefter van den Edelman te paard. Ten zesden, agt Stalbedienden , voerende elk twee der fraaifte rypaarden, van den Heer van Lindenberg, niet zonder groot gevaar, om, door deeze dartele Hengften , de beenen aan ftuk geflageu te worden. Ten zevenden, de Kamerdienaar van zyn Genade, met een groote zilveren Schotel, waarin, op een purperfluweel, ryklyk met goud geflikt Kusfchen, het Wetboek der Sociëteit lag. Ten agtflen, zyn Geriade zelf, op den moedigen Engelfchen Hans, in een ryke Uniform, met een lange purperen Mantel daaroverheen, en met de ontblooten Sabel in de vuist. Ten negende, de gelaaml\,ke aanzienlyke Leden der gefchiedkundige Sociëteit der Weetenfchappen , twee aan twee, gekleed, met groote zwarte Mantels, van willekeurige ftof, witte. Kamizoolen, met zilver doorwerkt, met groenen korten Manteltjes daaroverheen, met een breede fcharlaken zoom van onderen, en om den hals een purperen kraag. Ten tienden , de Hooggeleerde Heer Prefident der gefchiedkundige Sociëteit der Weetenfchappen, de Lector ordinarius, de Heer Bartholomeus Schwalbe, Ludimagiüer, in een zwartfluweelen Talar met wit atlas uitgcmonflerd, en van.  LIND EN© ER C. ^35 yan onderen met zilveren franjeh bezet: hierover heen had hy eên fcharlaken Mantel, op welks rug het hoö'gade-Jyk Lindenbergs Wapen, %o als dan ook, op den rand van zyn Hoed1, het Wapen der I Sociëteit geflikt was. Een-Knaapje in een kort Manteltje, dat flegts even de narde raakte, en een groen Manteltje, met rood bezoomd, en een j purperkraagje daarop , dat naauwlyks tot zyn knien kwam over het zelve, droeg de Sleep van j zyn Hooggeleerden. Hierop zonden nu, ten elfden de Toehoorders, paar aan paar, hebben moe1 ten volgen, doch voor ditmaal was er niemand anders , dan myn oude , lieve eerlyke Prediker, die, uit nieuwsgierigheid, dit verwonderlyk fchouwfpel zien en hooren wilde, en die derhalven genoodzaakt was, om zo goed hy kon, al. deen te marcheeren. Ten twaalfden, de Lyfftafï -knegt van zyn Genade, te paard, die den geheélen optogt befloot, ten einde te verhinderen, dat geen Jongens of ander liegt Volk achter aan mogten flenteren. Aan wederzyden der Kolonne gingen de overige Ljverei- en Stalbedicnden van zyn Genade om de Flanken te dekken. In deeze fchoone order trok de Procesfie van de Orangcrie, door den Tuin , naar de Burgt; «plaats , en maakte den grootstmogelyken cirkel, tot driemaalen toe, rondom het Slót, waarby de Dprpvirtuofen zo hard den ouden Duit'fehen Marsch ê ^liezen , dat zy fcheencn te zullen berflen, ter- wyl  8,3<5 «IECFRIED VAW wyl de Honden van zyn Genade, die geen muzicaale ooren hadden , van doodlyken angst, uit al hun magt, geduurende dit Muziek , huilden en t'jenkten., De donderende Trommel hoorde men zo nu en dan tusfchenbeiden, en het was zeer te bejammeren , dat de Toornwagter ergens elders een andere post had waarteneemen, anders had zyn hoorn fchoon te pas gekoomen, voor een Bas, onder dit Veldmuziek. Toen nu de Procesfie, na den derden omtogt , regt tegen over de deur was, zwenkte zy regt op het Slot aan. De twee Roodmantels plaatften zig rechts en links neffens de deur; naast deezen vervoegden zig de nommers van één af tot zes toe: doch nommer zeven maakte halt in het portaal, tot dat zyn Genade van het paard gefteegen was, 't welk door twee Bedienden werd weggeleid , terwyl twee andere P^dienden zyn Hoogedelheids Sleep bemagtigden, ■ om dezelve te draagen. Dus marcheerden, onder het geleide van de twee Roodmantels, den Heer Kamerdienaar, den Heer Edelman en den Heer Prefident, die ter linkehand van den Edelman ging, de hoogaanzienlyke Leden, beneffens de Heer Toehoorder, de Academifche Zaal binnen. De deqr van de Voorzaal werd geopend door den Kaftelein zelf, doch die van de Zaal , door den Heer Hannes Meier, Toornwagter, als verordende Kamerbewaarder en Stafdraager, Zyn Genade ftak hier zyn Sabel in de fchede, en nam zit,-  £jïNdenber<ü. iyf zitting op een armftoel, die drie treeden boven den grond verheeven was, onder een verhemelte, i dat er vry armzalig uitzag, vermits men het, in der haast, uit een ouderwetfche Ledikantshemel had faamgefmeeten, doch welke echter eerlang een overheerlyken mooijen Hemel te worden ftond. Achter den Troon pofteerden zig de Slippendraagers, vis a vis dezelven, de Roodmantels, en by de deur de Pedel of Kamerbewaarder. Rechts en links ter wederzyden van zyne Genade , zaten naar Rang de Heer Prefident, en de Heeren Leden i; der Sociëteit, in eenen halven cirkel; agter deeze waren de zitplaatfen van de Toehoorders. Op de i onderfte trede van den Troon, ftond Chrijiiaan met de Wetfchotel. En nu werd het Gordyn opgehaald! We onthouden ons echter, om al de plegtigheeden der Inwyding omftandig te befchryven, uit vrees, dat veele ónzer Leezers mooglyk reeds Zullen denken, dat wy al te lang by de ftaatlyke Procesfie ons hebben opgehouden. Eene omftandigheid durven wy echter niet ongemeld overflaan. De Pommerfche Edelman en de Ludimagifter , naamlyk, waren het daarin eens geworden, dat zyn Genade het geheele Voorfpel met een plegtige aanfpraak openen zou. Deeze Oratie, die de Jonker proprio marte gemaakt had, luidde woordelyk als volgt. Gy  <è3<5 SlEGTRtÈS VAN Gy Heeren gcfaamlyk! ik heb ü hier doen faamkoomen, orh een gs5, l*chiedkundige Sociëteit van u te maaken, zo' ,, als gy weet. Die Man, die daar ftaat, zal uw Prisfede'nt weezen, dat dient tót uw narigt, en hier zyn uwe Wetten!" (met dit ivoord zette Ckrifiiaan de Schotel met Wetten op' een Tafel, die te midden in de Zaal ftond, eri ham daarna zyn Standplaats op de trap wederom in, ) „Die Wetten zult gy houden, of wy ,, blyven geen Vrienden! daar kunt gy uw ftaat op maaken; Voor 't overige weet gy, ben ik geen Man van Veel woorden, en dus heb ik Ü H anders niet te zeggen." * AGf.'  AGTSTE HOOFDSTUK, Bjusdem argumenth JL oen nti de Ludimagifter insgelyks eene Redenvoering gehouden had, en de overige plegtigheeden, tot de Inwyding behoorende, geëindigd Waren, namen de voorleezingen e:n begin. De Heer Lector, als Prefident , was de eerfte, en vermits deeze zyne.voorleezing , zo uit hoofde Van deszelfs inhoud, als wegens eenige andere omftandigheeden , die wy niet voorneemens zyn te verzwygen, een zeer aanmerklyk ftuk is, kunnen wy onze Leezers dezelve niet wel onthouden. De zwarte Genie trok dan een vervaarlyken dikken bundel papieren uit zyn zak, deed zynen mond open, en las, (na eenige wartaal vooraf te hebben uitgebragt,) het geen een iegelyk, die lust heeft, hier insgelyks leezen kan. R AN«  %.\0 SIEGFRIED VAN R A„N FRIDA HET LIED ZONDER EINDE. Jam jam effïcaci do manus fcienti zeggen, ze wyzen 't dan maar! myn Geneesmiddel werkt kragtig en kort. , Wil iemand, by voorbeeld, haar bolle wangen doen (linken? , Een kleiner mond hebben, of haar zwarte tanden als karnemelk doen blinken? , Wil een geelzugtig meisje, die te veel innam, zig voorzien van een bloeiende roozenkleur, op haar van liefde kwynend gelaat ? , Of wil zy incarnaate lipjes verkrygen, of haare rosfe hairlokken zo zwart maaken als raavenveeren ? of, by aldien zy op een breeden boezem gezet is, of, op kleine nette borsten ftaat? , Of heeft zy hier wat te veel, en daar wat te weinig? of heeft zy in den donksr, op 't gevoel , wat verlooren ? ,-Dat alles, Mesdames! is maar kinderfpel voor my, die met de kunst ben gebooren. , Ik weet voor alle gebreken raad; , En  LINDENBERG. £57 , En wensch allen van nut te weezen, — eri het loon dat ik daarvoor pretendeer is zeer moderaat. , Eene fodfige honderd Dueaaten , •, Meer niet! wie zon, om zulk eene kleinigheid, zig niet gaarne willen metamorphofeeren laaten ? , Voor zulk een bagatel, genees ik u allen gebreken , volmaakt in den grond; , Schep ik engeltjes uit duivellinnen, en maak zelf de Toveres van Endor, tot het bevalligIte meisje, op het ganfche waereldrond. Dus fprak hy. -— En flegts hy, die menfchen kent, vooral hyj die niet vreemd is met de eigenliefde der Vrouwen , Zal my geloöven, wanneer ik hem de Uitwerking deezer aanfpraak kooin te ontvouwen. Al wat fehoon was, rent naar den vervvonderlyken Kunflenaar: Alles daarentegen, wat een remedie tegen de liefde waar, En allen, die fiddereride het register hunner iighaamlyke gebreeken hoorden leezen, Scheenen in den aanvang, er door behedigd te weczen. ,, Myn lieve Peremeu!" riep een roodhaifige, kromneuzige, fcheele, gebeggelde maagd: Zie my toch eens aan, en zeg of myn gelaat niet nog taamlyk aan een veertigjaarigen vryer behaagt ? U deel. R. r. En  258 SiÊGFRlÊD VAN 5, En bedenk dan,-boe die fehreeuvver zig daar denkt uit te flooven, Wanneer hy vooronderffelt, dat iemand onzer zig ieelyk te zyn zou kunnen gelooven ? 5, Wat my betreft, ik heb voorwaar altoos gedagt, dat men te vreden zyn moet, met het geen God ons geeft. i} Zo gelyk ge my heden aanfchouvvt, zonder te pochen, heb ik menigen dag beleefd, ,, Waarop menig lief moederkind zig neerboog aan myn voeten , ,,. En zig halfdood reikhalsde, dat toch een glimlaghje, dat een myncr lonkjes, zyne zugtjes zou ontmoeten. j} Ify hongerde, by gaapte, ais een jonge fpreeuW, naar een kuschje, doch alles om niet, t, Dewyl ik hem reikhalzen, hongeren , en gaspen liet. y, 'tls waar, veelen onzer handelen met dat alles niet als verftandige menfchen, ■it Zy graauwen de verliefde vryers toe; zy kee« ren zig van hen af, terwyl zy, in 't heimlyk* hen in hun armen, op haar boezems en in hun bed wenfchen. Doch ik droeg altoos zorg, om er zo weinigverliefd te maaken als mooglyk was; ■tf En droeg ten dien einde geen gaafen halsdoek , geen enkel rokje, of zat niet toevallig, half naakt voor het venft-ergkïs: » SS  lïnöenbèrg; 255) \\ Ik lieb myn lyflyk voorwerk altoos onder een dikken fervietten halsdoek verborgen; ',, Dat ook myn rokken verre over myn kuiten hingen, was altoos een myner hoofdzaaklyke zorgen, s, Om zo wei het bovenfle als het onderfte te bedekken, voor het nieuwsgierig oog der jeugd , 5, En des geene ftrikken te fpannen , voor de ligtverleidelyke kuischheid en deugd: Schoon ik met dit alles evenwel bemerkte, dat, ondanks my zelve, deeze twee zaaken, li Hoe zeer dan ook bedekt, de harten deeden gloeien, de handen deeden uititrekken, om deeze geheimen, met oneerbiedige wenfehen en vingers aanteraaken. 5, Doch, daarvoor zorgende, bleef myn aanzigt onbedekt! Dat kon Ik niet omwinden, wat drift het verwekt ! 5, 0 Hoe veele Oden zyn er niet voor my gezongen ! Ik wil my zelve niet pryzen.' maar dus is men, denk ik, gedwongen, ii Hier uit te befluiten, dit geneesmiddel doet niets af, U Aan myn gelaat, zo als de natuur het my gaf. Evenwel" (hier begon de hcimlyke zugt van h» G y  LINDENB ERG. 5, Gy ftaat daar even gelyk Eots Huisvrouw, terwyl de koelfte van ons allen even als Sodom brand 1 '„ De Hulp die ik u afëiscb, lyd geen uitftel! Ik zal er u in ftilte de reden van zeggen, Hier greep die oude Pokpet zyn baud, Eji luisterde hem in 't oor. Zy zou hem haar gebrek laaten befchouwen. Met een verhief zy de hedekzels. van alles waarvoor moeder Eva een vygeblad hing, Eji vertoonde den Geneesheer de afgryslykfb kwaal, immer hefchouwd door een Geneeskundig Sterveling. ,, En ligte zy haar pak op, voor het oog van „ allen menfchen?" riep de jonker. „Wel foei! „ die Jeelyke Pry! Had dat beest dan geen „ fchaamte? Hoor eens, Prisfedent ornari! by SS! myn ziel! dat oude Vel was een gortig var-: „ ken." Dat was het ook genadige Heer: zei de Ludi* magister, en vervolgde aldus. Even gelyk Nephtunus met zyn quos egos Afneusen zyn gezellen eerbied leerde; Terwyl hy de woedende baaren plotsling glad kemde, even zo veel verwondering en verbaasdheid beheerde, —< (Of het evenwel aan fchrikken, verwondering verbaasdheid moet toegefchreeven worden, dan we\ of, de vcrwagting het deed? R \ Zulks,  SIEGFRIED VAN Zulks mag hy onderzoeken, die er aan gdeegcn ligt dat hy het weet: Want om u recht te zeggen zo als het is, myn Heeren ! in myn Cronyk ftaat er geen woord van gefchreeven ! Ik keer derhalven, met al de deftigheid van een Redenaar te rug, naar de plaats, daar ik ben gebleeven.) Even eens verwonderde en verbaasde, 'tzy gy my gelooft cf niet! De geheele Vergadering zig , zo dra de oude Komkommer het middenpunt haarer verdor- dofvenheid, de bron haarer kwaaien, den Docter zien liet. NE-  LINDENBERG. ü6g ,, .jECoor eens, Heer Prisfedent! het komt my voor als of uw keel reeds heesch is van al dat Preeken. Ik kan zelf het niet uithouden om langer droogsmonds te zitten luisteren. Chris-, tiaau! !— geef eens wat ter ververfching ,, van 't gehoorde. Gy Heeren Socetci- ters! gy zoud ook wel fiaauw beginnen te wor* den ! niet waar? Christiaan ging. Wat ik zeggen wilde, Lectoris! dat rympje, dat gy daar geleezen hebt, komt my, ter Bliks! nog al wel voor! maar 't is jammer dat cr zo ,', veel wisfewasjes en dingen in flaan , die er we} ,, uit kosten gcbleeven zyn ! " Houd het my alleronderdaanigst ten goede! zulks is, naar myn nederig gevoelen , juist het fraaie van myn Gcdigt. ,, 'tKan zyn , Lectoris! maar ik heb, al myn leeven, voor korten goed geweest." R 5 Uw- NEGENDE HOOFDSTUK, De Vergadering ohlhyt.  £ÖÖ SIEGFRIED VAN Uw Genade is ook geen Auteur , deeze luiden kunnen met de kortheid zo wel niet te recht koomen als den Leezer. „ Hoor eens aan! behoudens uw waardig- 5, heid! dat alles is kinderpraat die gy daar uitftoot. Ik heb my zekerlyk nooit met Boeken maaken bekommerd, maar dit leert my toch het gezonde verftand, dat de Boeken voor den ,, Leezer gemaakt worden, en dan moeten zy ook zo gemaakt worden , datze den Leezer behaagen kunnen. Nu vraag ik u, om zo eens te fpreeken! wanneer gy een Boek leest, dat «I viermaal van vooreu af aan begint, of waar in „ de Boekemaaker, om zyn Boek te rekken, al,, Terlei kunstgreepen gebruikt, in plaats dat hy l, kort en knap zou zeggen daar 't op ftaat, of 5, gy dan niet dol zoud worden ? " Houd het my, met uw Genadig verlof, ten goede, genadige Heer! Al naar dat het valt. Doch ik leef in de ootmoedige verwagting, dat uw Edelheid, wanneer gy het geduld hebt om myn eindloos Lied, ten einde toe, aantehooren , zelf als dan zult toeftaan dat het geen gy heden berispt, juist de fraaiheid en het eigenaartigc van myn gedigt is. 'tl's, groot jammer zelf dat ik niet in ftaat geweest ben, om myn gedigt rierentwintigmaalen aantevangen % des te beter zou het geworden zyn. }, Ja! om al uw Toehoorders in flaap te pree- ken. r De cbrou'inel haal ai dat fraaie en ei, jkV gen-  L I M O E N B. E R G. 20? sJ gcnaartige! Wanneer gy geen kakelaar zyt, 1dan ben ik er een!" 't Is my byzonder aangenaam , dat uw Genade alI fius over de zaak oordeelt. Wy zullen naderhand I daardoor des te eenftemmiger weezen. Nu Christiaan! geef my nu wat te eeten, en I s, prefenteert de Heeren Soeeteiters ook wat om 1 zig te ontnugteren. lieer Prediker! tast roe, J het lighaam is geen hoerekind ; 't moet zyn rechtI 3, maatig deel hebben! " Wanneer de Heeren Leden der Sociëteit ontbee| (en hadden, voer zwarte Barthel met zyn voorlee1 zing voort 5 gelyk het volgende Hoofdituk uitwyst. TIEN-  9(58 SIEGFRIED VAN TIENDE HOOFDSTUK. 'tlFelk geen opfchrift behoeft. „ j^Tu, frisch op , Heer Prisfedent!" Met een , genadige Heer! laat eens zien, waarbleef ik ook P o ja! kier, net aan het flot van den tweeden Zang. Derde Zang. , Wat drommel of dat voor een gebrek mogt weezen, , Dat zo veel duizend Vrouwlyke tongen, die, op zo een helfclie wys, fchreeuwen, als waren zy door den grootften vyand van den Geneesheer bcleezen, , In een oogenblik tot de dicpftc ftilzwygenheid dwong? , Was niet elk dier tongen een Vrouwen tong? — , fiy de lippen myner Huisvrouw, die zaak gaat myn bevatting te booveu ! , Want zo gelyk ge my bier ziet, (die getrouwd is heeft geen moehc offl my te geloov.en,) , Is  LINDEN BERG. 2ó"j , Is het my nog nimmer gelukt, om de geëerbiedigde ftem myner gebiedende Vrouw , Tot zwygen te beweegen! • Geen enkele feconde kan immer een aanweezen hebben, dat ze voor my zwygen zou ! , Morren noch knorren, piepen noch zingen, bidden noch vleïen, kon ooit iets op haar verkrygen! ', Als myn Huisvoogdes wil fpreeken, doet niets in de wyde waereld haar zwygen. , Zy heeft gefprooken; zy fpreekt en zal fpree* ken, volgens haar zin. , En daarom zeg ik als nog, de zaak is boven myn bevatting, ik zie ze niet in.' En ik ook niet, myn waarde Leezer! doch daarvoor wil ik gaarne borge blyven. De Doctor begreep hst. Eerst kruiste en zegende hy zig! zettede toen zyn bril op,— befchouwde daarop met verwonderlyke oplettenheid , dit affehuuwlykfte van alle onderlyven: En , na het van vooren met alle noodige oplettenheid bekeeken te hebben, keerde hy haar het agterfte voor, Keek alles door en door, Om alles ten naauwkeurigften te examinee'. ren ! De ou le Mammie werd hier over verfloord: , watduivel! riep zy, lieer Doctor! wilt gy doen? Ik  ifé SrEGFRIED VAN Ik denk immers niet, dat gy my hier voor het oog van alle menfchen wilt Clisteeren?' s, Daarvoor behoede óns de Hemel! madame!'» gaf de Aesculaap tot befcheid. h En nam intusfchen dë bril van zyn neus;" ik moet alles flegts behoorlyk onderzoeken} overeenkomftig de Doctoraale manier, en, om tot myne zekerheid, 5, Lege artis te procedeefen, \i Want ars vera longa est, zegt Hippocrates, de Prins van alle Geneesheeren." , Hy zy lang of kort, hy moet van rhyri lyf af blyven, verftaat gy dat? i, Myn Heer! Pille? want wat raakt dien Öuderi Hypocryt, of wat raakt u myn t?' Gy verftaat my niet recht, madame! Ik fpreek geen enkel enkel woord van uwe achterfté deelen, met alderzelver appendixen en toebe- hooren: i>, Ik zeg u alleen de fpreuk van Vader Hippocrates, die my altyd heeft kunnen bekooren."" i Wat bruit my de Hypeeras! Gy hebt de honderd ducaaten , myn Vrind ! 3 Indien ik te helpen ben, help my dan gezwind. Nog eens, myn Leezer! zeg ik, dat, zonder het te vergrooten, Dees Dame in leelykheid geen weergade had; Verbeeld u de leelykfte Vrouwen, met rood hair, zecre oogen, verrotte ^neuzen, lamme' han-  handen, en, in 't kort, met al die gebreken, die volftrekt haatlyk zyn, in de oogen hunner eigen egtgenooten! En gy ziet de bevalligheeden zelf, in tegenfiel- ling van dees verfchriklyke Vrouw, Die, volgens de Cronyk , de Leelykheid zelf was, en de Cronyk, door haar eigen man ge- fchreeven, is al te eerlyk dan dat zy liegen zou. Dit alles echter fchrikte den Esculaap, die zig op de onfeilbaarheid van zyn medicament kon verhaten, Niet af, terwyl zyn onverfaagdheid onderfteund werd, door de honderd ducaaten. i, Mejuffrouw!" zei hy, ,, gy zult zien wat myn kunst durft beftaan, s, Laat het u flegts gelieven, om met my te gaan!" Dus fpreekende voerde hy haar, in alle deugden en eerbaarheeden, Naar een geheim vertrekje, op zyn tooneel,' daar hy gewoon was, de menfchen te her- fcheppen of de Lyken te ontleeden, i Hoe, roept de Leezer wat deed die dorre fcelet, , Met de wondarts alleen, met hun beiden in het geheim Cabinet?' 'M Kon de wonderdoende Geneesheer zyn kuur niet verrigten voor elks oogen? „■ Want  S *B«FRIED VAN V, Want zo veel is ten minften zeker, dat men zelden met een Vrouw in 't geheim gaat, zonder dat de ergernis iets kwaads te denken zal poogen. Want fchoon men, in dit geval, zig al op haar ouderdom verliet! Het fpreekwoord zegt: in den donker fchaaden de jaaren de begeerte niet. Doch vroome Leezer! erger u niet over zulke kleinigheeden! De Dame was affchuwlyk, van de harfenpan af tot de hielen toe; zy geleek in houding, in kleur, en in leeden, Volmaakt naar de Cham Chi Taungu. . . . ,, Ja! ja!" riep de Pommerfche Edelman , ,,nu weeten Wy precies op een hair, hoe er die lee„ lyke duivel uitziet! eerst had gy ons behooren te zeggen , hocdaanig er die kamki tangoor uit- „ zag, begryp je 't?" Uw Genade kunt eene afbeelding van haar zien in ' het tweede Deel van Robinzon Crufoe, pagina mihi 384, gelyk ik zulks in een aanmerking onder j ' myn vaars zeg. Hoe . langer hoe verkeerderf Ik weet geen ^ drommelfche letter van Robbcrtzoon. Nu lees maar verder, op dat wy met eeren uit die verduivelde rammeldery raaken!" De Cham Chi Taungu, haar onmuzicale naam, is al- ' rede verfchriklyk bars in de ooren der iievallig- ' heeden, Zy v  tlKIlEkBEEG) ÖJ Zy noemde zig Ranfrida ! Maar op dat de 'ergernis geheel worde vermeeden, Gelieve de Leezer te weeten, dat er geen troelen, geen kusfens, Ledikanten, nog iets van die Natuur was in het ganfche Cabinet, Dat er flegts pour tont potage, een zeker glas, in een hoek van dit geheime kamertje was gezet. Was dit een Wynróemer? neen! een Bierglas?—neen! — een Liqueurgfaasjej—- neen! — een Fleschje om aan te jmfi ken? —■ pok niet! — was het dan een trekglas ! — neen! Mesdames! gy maakt my wat befchaamd door al üw vraagen. liet ding heeft een lelyke naam ! by geleegenheid laat het zig gebruiken, Om er iets van uw vloeibaare zelffiandigheid in té doen , waar uit dan de Geneesheer uwe kwaaien; opteld, Of u de gevolgen uwer zonden , of die uwer deugden, in naderende lotgevallen, voorfpeld, Aan deeze befchryving hoop ik zult gy den naani Van dit Glas wèeten. Doch keeren wy te rug tot de oude Totebei en den Wonderdokter, die wy haast hadden ver- geeten, 'tls by myn ziel! ook hoog tyd, riep de genadige Heer, dat gy tot die tuee perzoonen ,J wederkeert." De Prefident lagte, en lus aldus Voort. 1. DEEL'. £ jjf  5-74 siegfrieö vam Er ftond maar neen! wanneer wy ons nader bedenken, dan fteekt er ongelyk meer kunst, meer vernuft en wysheid in, Dat ik de Herfchepping van dit wanfchepzel met een nieuw Hoofdituk begin. Zo waar als ik leef!" riep Jonker Siegfried t- wiens uitgerekt geduld , door deezen eindeloozen zang, ten einde liep. 3i De Man fcbeelt bet in't hoofd; indien gy niet volflagen gek word-, Prisfedent! dan wil ik geen Siegfried heeten. o Uwe Genade zal wel haast niet zyn onderdaa- nigften knegt volkomen te vreeden weezen. n Ja! ja! maar verlaat u daar niet al te zeer „ op. Tot uw geluk laat de Historie, die gy „ tusfchen beiden vertelt, zig nog al taamlyk ,, hooren. Schoon ik liever heel fpcedig wilde weeten, hoe het eindlyk met die oude marmot „ Is afgeloopen. Zeg ons, in 's Hemels naam, toch maar in eens, kort weg, waar het eindlyk op uitkomt, en lees dan, voor myn part, zo „ lang tot dat gy groen en geel word "! Ik verzoek allergenadigstpardon! dan verviel d& geheele intrest van myn ftnk. „ Ga dan uw gang, Heer Prisfedent! en fpoei u zo veel ge kunt om gedaan te krygen!" Vierde Zang. Fefïina lente —— dit is Latyn, en luid, in onze" - Moederfpraak getrouwlyk overgebragt; IIaast  I, INDEN BER G. 275 Haast u langzaam .' neernen wy deeze gouden Spreuk in acht, Dan is het billyk, dat wy zorgen, dat wy niet al te fpoedig aan het einde geraaken. Wie langzaam vordert gaat zeker, en die op zyn gemak wandelt, ziet veel meer zaaken, Dan hy die haaflig heenloopt. Hy doet meër ervaaring op; verkrygt meer wysheid, vergaapt zig minder aan den fchyn , Dan zy, die in der eeuwigheid op hol, de Waereld een treurtoneel, een woeftcny achten te zyn ! En alhoewel hy zig hier en daar een poos heefe opgchouen; Eindlyk evenwel niag hy zo wel als den faelloo-- pende het einde van zyn pad aanfchouwen; Terwyl hy minder vermoeid , en met meerder kundigheid, Zig in de kaven zyner begeerte ziet ingeleid. Vol brandende begeerte ftond meer dan een quar- tieruur ,-de vergadering van Vrouwen en Mei;;.. jes voor het toneel te gaapen ! Zy ftaarde op de gefiooten deur, waaruit de her» fchapen, Te voorfehyn moest treeden. — Eindlyk ging ds deur open . „God zy geloofd!" riep de Jonker SlegfriecL Eindlyk evenwel komt er 't hooge woord uit.—• Nu zal het my benieuwen of die oude vermolz~effide klcerkas weer gekalefatert is, of niet! " S 2 'tZal  Zj6 SIEGFRIED VAM V Zal uw Genade gelieven aandagtig toeteluifit* ren', het einde zal van zelf koomen. „ Ja! ter bliks! Ornari! naar het einde verlang ik. Behaagde het den Hemel, dat wy het al had- „ den! " De Ludimagilier glimlachte andermaal en las: De deur ging eindlyk open, en Maar, lieve Leezer! en Kunstbeoordelaar! eer wy verder gaan, Roept de Digter, met uw verlof, volgens gewoonte, al de Muzen en de Goden, om byftani en invloed aan. * # o Muzen! die tot beden u myn toon liet welgevallen; uit myn lugtverblyf; want op de zevende verdieping is myn wooning, ïk buig my eerbiedig voor u neder, en fmcek u voor myne fmeekingen om verfchooning, •Ü die my ten Digter maakte. Ai (la my by, In dit oogenblik, dat de Crifis myner gefchiedenis daar zy! Help my door uwen hemelfchen invloed deezen mynen zang volenden ! Ik beveel derhalven my met myn doedelzak, met deft diepften eerbied, in uwe hooge gunst, die ik bid dat gy te mywaards wilt wénden! He- ■  LINDENBER G. 27? Hemelsch Gezelfchap! gy kent onze bekwaamhce,i den , onze ftnaak! Zo dra wy, op ernflïgen toon , de betoverende bevalligheeden der alvermoogende fchoonheid verheffen zuilen, tillen wy aan een meer dan menschlyke taak. Pan ftaan wy daar, bedwelmt,'verleegen en ban-* deloos, even als een kladfchildcr die den Hemd moet uitfchilderen met fteenkleur, te gaapon, En weeten ons voor nog achterwaards te bewec- gen, als waren we in lantaarnpaalen hcricha. pen! Doch Jhlva venia en falvo noflro h»nor?\ —* Hc* mannetje van de Dresdener brug! Dan helaas! — daar zit ik met myn gedigt, even als een verlaaten Blindeman met een Kind op zyn rug. o Madame Thalial heb medelyden met myn ©n-> vermoogen, verzagt myne fmarte , En neem, wat ik u bidden moog, myn zaak een weinig ter harte! De Edelman dagt, dat dit digterlyk invoegzel aan hem gerigt.was, en fchreeuwde den Ludimagifter toe. ,, Een fchelm ben ik , wanneer ik het ,, doe! zie eens! neem myn zaak ter »• harte! — Wel ja wel! dat gaat ook zo gev maklyk ! — Waarom hebt gy ze verknoeid ? —. s= Ik heb u wel gewaarfchenwd dat het zo koo|^ men zou, Gy moest de Hiftorie maar eenvc-tts 3. >» *s  SIEGFRIED. VAN dig weg verhaald hebben ! Maar die niet te raaden is , zeg ik altoos , is ook niet te ,, helpen. Daar zit gy nu in de konkels, en dat door uw eigen toedoen. " Des te meer zou ik te beklaagen weezen , antwoörde de Prefident. Maar wy zullen nog wel te rec'at geraaken. Thalia zal zig mooglyk nog wel ^laaten heweegsn. Ik zal haar goede woorden geeven. ....... Neem, wat ik u bidden moog, myn zaak een weinig ter harte ! Jufvrouw Muze! Mevrouw! Mademoizelle! MHs' Fraulein! hoort gy my niet? Signora ! Milady! vergeefsch , die Heks houd zig doof, ik verfpil al deeze tytcls om niet; mooglyk flaapt zy, of Soupeert zy , zo als ze my meermaalen fchreeuwen liet. Het gaat my met de vriendfchap der negen kafta- lifche fchoonen, Gelyk het menigcn Zoon der aarde gaat met zyne. andei'e medeaardezoonen; Pe aardedochters hier onder bcgre.epen. Hebt gy hunner niet noodig, eerlyke Man! Hoe beminnen, boe vereeren, hoe dienen zy u dan ! zy zweeren dan by alles, waar een vriend by zweeren kan, Dat niets zo zeer hun hart een zo warm vermaak kan geeven, Dan de geleegenheid om u nuttig en dienftig te zyn, met hun goed, hun bloed en hun leeven 2 En  tlNDENBERG. V}§ En gy, arme duivel! gy gelooft zulks! — maar .ziet, daar nadert, daar overvalt u het ongeluk! Paar bedreigt u den ondergang ! gy hebt hulpe noodig! beproef nu uw vrienden, te midden in den druk! Zyn er van de honderd geen agtennegentig gereed om u den rug te keeren ? Om u erger te fchuuwen als de Pest, en om, tot uw fchade, u de grootheid hunner trouw, de ftandvaftigheid hunner vriendfehap en de krag; hunner eeden te leeren ? De negenennegentigfte van hon werd door den Hemel met een gevoelig hart befchonken, deeze gevoelt de grootheid van uw leed, Hy is ongelukkig om dat gy het zyt! welk eene Zaligheid zou het voor hem weezen , zq hy uwe rampen wyken deed! Zo hy den verlaaten Vriend dienen kon ! —< zonder dat gy klaagt, zoekt hy uw lyden te verzagten ! Gaarne \nex&. hy uw volkoomen bcfchermer! maar ach ! zyn hart zo groot, zo edel, zo gelyk aan het uwe, met zo veel liefde vervuld als ge ooit durft verwagten, ïs geheel het uwe ! —- meer niet, ' dat hart is volmaaktlyk goed, M-aar geheel onverraoogende om u te redden uU uw drukkende tegenfpoed. S 4 Zyft  280 SIEGtRIED VAH Zyn troost tnoog iets uw lyden verzagten!, Doch 't is ook alles wat gy van hem hebt te wagten. Naauwlyks is de Honderdfle de edele, de grootê Man , Die gaarne wil helpen , wanneer hy helpen kan. Sterfling! help u zelve! flegts zeer zelden, wanneer eigen;kras»ten u ontbreeken, Zal uw Buurman u zyn paard leenen, om uw kal uittetrekken, wanneer die in de modder bieefc fteeken 1 Hy alleen , die geen genoegzaame ondervinding beeft, rekent op de vriendfchap, ais was z<| ongeveinsd, zonder fchyn. Doch men word het befte geholpen, wanneer .men zyn eigen helper kan zyn., Gebruik alle uwe vermoogens!. doe alle uw kragten tot, uw doelwit medewerken! Uw verfiand, uw bekwaamheid , uw Genie, *t zy gy het veel of.weinig kunt doen bemerken, Indien gy ze recht gebruikt, zyt gy er oneindig gelukkiger aan Dan alle uwe. Vrienden ! Dan zytge van u zelve een groot Koning!. doch gebruik gy ze flegt, dan zytge uwer driften rampzalige Onderdaan. ■ En ontbreeken u alle hulpmiddelen! — In 'sHemels. naam, ga, dan in, vreede den oeyer van 'den Styx bezoeken l  •63 zal u-voor een 'klein prysje wel mede neemen. Het Veerlchuirje ligt altoos gereed, Mooglyk is in de fchaduuwryke hoeken, Van de bosfchen te Elyfium ,, Halt eens een weinigje, Leéloris! zoud gy my wel kunnen zeggen , wanneer ik het u ,, vroeg, of de Veerfcbuit ook gereed ligt, wan8) neer ik weder naar het aardfcue leeven te rugj 9, zou willen keeren? " Zeer zeeker neen, genadige lieer ! Nu dan ! dan ziet gy ook wel dat het veel ,, verftandiger gehandeld is, hier te blyven, toe 3, zo lang dat er marsch gecommandeerd word!—van een plaats van waar. ik, niet wc,der te ruir; 5, kan koomen, ter bliks \ daar korn |k aitoos ,, vroeg genoeg , wanneer ik e? heen moet. -— ,, Neen! daar hebt gy ongelyk in, Lectoris! Ter ,, Hagel nog eens!, welk eene -fubordonnatic zou dat weezen , wanneer elk gemeen Husf.iar, wanneer hem zulks flegts in 't hoofd kwam zig zelf marsch commartdeeren kon , en hy kwam daar mede vry! — Ziet gy! wanneer 5, zo een Karei geen Deferteur is, dan zeg ik u, dat gy niets van den dienst verftaat. Eu weet »» gy wel vvat men met een Deferteur doet? dricj dagen agter een door de Spitsroeden! zes en. s, dertigmaal, dat hy groen en geel word, wan? 5, neer hy er het hagje niet geheel by infebiet." Dat kan wel weezen, genadige Heer l maar —: S 5 Maar,  %8l SIEGFRIED VAN 5, Maar, maar dat is een eeuwige kwelling r„ met al dat maaren! die uit den dienst loopt, is een Deferteur en moet drie dagen loo-,, pen, zo dra hy gekreegen word , dat is het gebruik j fpreek daar niet tegen ! Of ver- ftaat gy de Krygsarticulen niet? he? •— Neem u in acht, Prisfedent! wanneer de Predikanten ,, u in de kluiven krygen, dan zal er een duivel „ van een leeven weezen, ja voorzeker! " Dat zal geen nood hebben, genadige Heer l Nu, breng u Zwynen maar ter markt! maar j, denk, dat ik u gewaarfchuuwd heb! die tot d-s defertie aanraad , is een Complotmaaker ! Ter bliks! zy zullen u zo tekenen, Ornari! 1 maar eilieve zie eens! daar zit onze Prediker! daar dagt ik niet eens aan. Hoor eens, Heer Prediker ! gy verftaat den dienst en de Krygsar* ,, ticulen, en ik weet, dat gy geen honingfmeer» der of voetveeger zyt. Hier hen ik en de Prisfedent! zeg ons, vlak in 't aangezigt weg,—% want ik weet zeer wel, dat^gy van niemand agter den rug babbelt, wie van ons bev» den heeft gelyk? he?" In de hoofdzaak , myn lieve Heer van Lindenberg! hebt gy zekerlyk gelyk. Men moet, om hy uwe gelykenis te blyven, niet uit den dienst hopen. Maar, genadige Heer ! alzo ik gewoon ben, alles ten befle uitteleggen, denk ik, dat er aan deezt t/laats eene zagter uitlegging te geevsn zy, dan die v.at:  I I B P ENBB R. Cr. aSj qomplotmaakery ! De Heer Schwalbe, indien gy het goedvind, leeze dat gedeelte van het Gedigt , nog eens, in zyn jaamenhang! ,, Dat vind ik zelfs zeer goed, myn lieve Prediker ! Het zal my zeer aangenaam weezen ^ ,, wanneer de Prisfedent niet door de Spitsroeden ,, behoeft te loopen. " En ontbreeken u alle hulpmiddelen! — In 's Hemelsnaam , ga dan , in vreede, den oever van den Styx bezoeken! Charon zal u voor een klein prysje wel mede neemen. Het Veerfchuitjc ligt altoos gereed. Mooglyk is, in de fchadiuiwryke hoeken, Van de bosfchcn te Elyftum, u het gewenschtc geluk befchooren , by Epictetus, Julianus , Sta. crates , Ey Antoninus, Plato, Plutarcbus, Homerus, Horatius, Marius , Pope, Hagedoorn, Abraham, Izaak , Diogenes, Lucanus, Konfucius en Hippocrates ! Want dat een eerlyk Man, die hier, als waar hy behext of bezeeten, Door zyn hardhandig Noodlot werd geknuffeld, gemoffeld en gefmeeten, Ook daar by Nero , Nebucadnefar, Lodewyk de. veertiende , Caligula en de groote Mahomet, Jpf met de Schurken , de Huichelaars, de valfche Munters, of ten minften met de Furiën , en de booze Geeften, zou opgefcheept zyn en omzet! Zulks  SIEGFRIED VAD* Zulks kan gelooven die het goedvind! maat; holla! liefst laat ik dit fteeken, Want het is buiten de mode om aldus te fpreeken. „Welnu, Heer Prediker! is dat geen Defertie en Complotmaakery ? " Dat geloof ik niet, genadige Heer1 Het Gedigt zegt: doe het geen waartoe gy verpligt zyt, zo goed «Is gy kunt en kunt gy dan niet meer ! ontbreeken u ■alle hulpmiddelen l (gy gelieft op tem er ken dat de nadruk hier, zeer dUidlyk, op het woord alle ncderkomt,) ga dan heenen in vree Je, werwaards de Be-. heerfcher dier betere Waereld u heenroept! Dit verklaar ik zo; .zo lang de Mensch leeft, zyn hem op verre na alle hulpmiddelen nog niet benoomen; want het leeven zelfs is een zyner laatfte hulpmiddelen; wanneer ook dit ontbreekt, of met andere woorden, ivanneer God u oproept, ga dan , in vreede envreugde, in eene Waereld, waar gy , verre van alle Boezen en Godloozen , er oneindig beter aan zult zyn ! Ja! dat is andere taal! by myn baard! Heer Prisfedent ! Gy moet den Prediker bedanken. Schryf alles, wat hy daar. gezegd heeft, op de kant van uw rym, wanneer gy 't drukken laat > „ dat kan zo goed voor u vveezen als een Pas„ poort, om te toonen dat gy geen Deferteu? ., zyt. Alle hagel en bakfteen !■ boe zouden ze „ u anders villen, even als, gelyk gy weet wel, „ dien Ketter, daar gy voorleeden jaar van in de „ Courant -las. — Ga nu maar weder voort i '3> Da^.  LINDENBERG. Daar my, al fchreeuwde ik my te berften, de Muzen niet willen hooren ; Schiet er niet anders voor my over, dan my zelve tot zingen aantefpooren, En lieren vervolgens myn lied zo goed en zq kwaad als ik kan 1 En zo het dan, Niet aan allen behaagt! het zy zo! wy zoeken niemand te dwingen, Om , het geen wy zongen, te leezen! — Hy mag daa zelve wat, zingen ! Voor deezen, myne Heeren! was het een goede tyd voor Luiden van de pen! Een Digter behoefde flegts zyn die mihi mufa te roepen, en Fluks waren de Aganippers bereid tot zyn dienst; zy kwaamen te voorfchyn en zongen, Hoe de Goden, en vervolgens de Helden , te Land en te Water, door rampen gedrongen; En na veel zukkelens van lyden en ftryden, met Zeemonflers, met vyandlyke Vlootcn, met Heeren en Ridders te voet en te paard, Nu eens overwonnen, dan weder verwonnen werden! Hoe zy zig, tot in het hartje der aard, Gewaagd hebben en ontzaglyk veel uitgeflaan, doorgeworfceld en verdraagen; Hoe ontzaglyk veel zy deeden , hoe zy nu nat van zweet, dan weder bevrooren, de fpeelbal waren der verfchnklykfte plaagen : Hoe  285 SIEGFRIED VAN Hoe zy eindlyk, door geduld, dit alles te boveri kwaamen, bun trotfche Medeminnaars zagen geveld, En hunne betoverde Mitinaaresferi, hunne Gevangene fchoonen , in voorige gedaanten en vryheid zagen herfteld. Doch heden in deeze rampzaalige tyd, mag eeri arm Digter fchreien en vleien, ert bidden eh\ fmeeken , Geen eene' der Zanghoeren, die naar hem luiftert, zy laaten den omhulproepehden drommel in de pekel fteeken! De Muzen zyn te veel belemmerd. Vraagt gy waarmede? Ik zal 't u zeggen, myn Vriend! Voorheenen, toen de Europeefche fchoonen, in de tyden der Helden, met geen andere Vryers, dan met dappere , ftrydende en zegevierende waren gediend, Toen waren de Pieriden ook meer op Krygseere gèftêld, Dan Heden, terwyl Virgilius, Homerus en fforatius, en allen die hen gelyk zyn, onder de verliefde Narren werden geteld. Dus waren ook de zingende Dames van geen beduidenis,en de Jongelingen , welken nog Schoof gingen, waren te bloode om dat teverrigten, Dat de Mannen naauwlyks durfden waagen, naam]yk het met de Zanggodinnen te houden, eri den Pindas te helpen ftigten. Varj  LINDENBERG. aar zie je Adams verbaasdheid! kyk den armen hals, hoe ftaat hy te klaagen, Terwyl moeder Eva in haar agterhuis, het fluitmandje pakt, om naar de Rotterdamfche Kermis te reizen met de Postwagen ! Heel verre agier in die Zandwoestyn , zie je Kain vlugten in een karnemelk Schuit! Heeren Digters! gaat in uw' geweeten, flaat gy zoortgelyke taal, in wat belchaafder termen, -.niet honderd duizendmaaleu uit? Zesde Zang. Gelyk e?n dolle orkaan, de opgezonde golven ten- hemel doet (telgeren, en in het hart der aarde d< et ï.ederploil'en ! Alles aangrypt, wat zig op de beroerde Opprry!a t| riir zee vertoont; terwyl de iidderende feheejlijig dpar, dea kla crenden ch-ndu- getroffen , Van .  LI NDENBERG. 3OÏ Van zyn laatfte hoop ontzet, het roer compas vaeren laat, En even op het fchuddende dek, als iemand die een half pond Rhabarber heeft ingenoomen, te krimpen ftaat, Terwyl de blikfems hem zo digt om de ooren zweeven, Dat ieder oogenblik hem bedreigt met het einde van zyn leeven! Aldus was ik voorneemens te beginnen, indien ik als Digter niet vreesde, om dus een magtlooze Jupyn, Een verveelende Echo, en een belaglyke geleerde windbuil te zyn. Zonder dit alles dan ter zaak! ■ Ranfrida vertoonde zig in al haar afgryslykheeden, Aan de menigte, die al gaapende, niet dan met een geweldige fiddering, en doodlyken fchrik baar te voorfchyn zagen treeden. Straks verhief zig een yslyk gefchreeuw! de lugt Weergalmde van het onzettende gerugt, Waar by tiendnizend kartouwen, driemaal zo veel mortieren, en twaalfmaal zo veel don- derbusfchen, Alle te gelyk losgebrand, omtrent zo veel zyn, als de zang van een llaaprige Baker om een fchreiend kind in flaap te fuslen- Gy ziet, myne Heeren! dat, als het op groot» ipraak aankomt, wy het mede kunnen doen l Schoon  302 SIEGFRIED VAN Schoon wy het altoos befchouwden als verte beneeden ons fatzoen. Wy vreezen wederom in uitweidingen te vervallen , anders zouden wy betoogen, Dat grootfpraak doorgaands een bewys is, van Digters onvermoogen. Wy kunnen evenwel niet afzyn , om, ter naderen aandrang, van 't geen hier boven is gezeid j Er een gefchiedenis by te voegen, die voorzien is met al de bewyzen, en kenmerken, ecner historifche zekerheid. In een verfchnklyk onweeder , reed een fchoon, jong dapper Ridder uit, die, hoe jong hy was van jaaren, Verfcheiden aventuuren reeds gelukkig ondernam ; deeze Ridder reed uit, terwyl er geen Regimenten Helden by hem waren, Neen! zyn knegt alleen verzelde hem te paard, (Het was een Spaanfche Schimmel; heette Volant , en was honderd ducaaten waard:) Door een afgryslyk groot en donker bosch, daar de Woestheid van den weg hem het fpoor deed misfen; Hy dwaalde drie dagen lang, door doornen, door heggen, kreupelbosfchen en vervaarlyke wildernisfen; Hy bleef dikwils verward in de ffruiken, 'of in' de modder fteeken, —— tot' eindlyk gansch ónverwagt, Een  L INDENBERG. 303 Èen Kasteel zig opdeed voor zyn oogen! Doch geen Kasteel in den fmaak der Feen, in eeue betoverende pragt, Dat uit een enkele Diamant gehouwen, vensters van Goud, trappen van Paarlen, en glasruiten van Cristal heeft, —- neen! hoe fraai dit moog weezen , Ons één Kasteel is oneindig beter dan honderd van deezen! Vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat fchoon, in het Feen Kasteel, de tafel door onzigbaarcn handen gedekt, in een beftendigen overvloed, Voorzien was van pasteien, gebraden hoenders, gerooste karnemelk, gekookte hammen, faizanten, fnippen , bokkendenbry, graauw-erten met gebraaden vleesch, en allerhande zuikergoed. Terwyl de glaasjes zig zelve vulden met de beste liqueuren, de zuiverde jenever, en de heerelybfte wyncn, Terwyl men opv bedden van roozen, die altoos zagt waren , kon flaapen ; daar men altoos de lieflyke Zon , of de vertroostende Maan zag fchynen. Terwyl een Hemelfche geur zig verfpreidde door ieder vertrek; daar de fraaifle muziek, de verrukkendlie Zang. De ooren naar welgevallen ftreelde, 't zy dan kort of langi Dat  5^4 SIEGFRIED VAN Dat fchoon in een Feen-Kasteel dit alles zo was, liet evenwel hier er geheel anders iaede was geleegen. Dit Kasteel was uit twee bystere groote We; faalfche gebraaden hammen gehakt, die in de waeg ten minsten tagtigmaalhonderduizend ponden zoude weegen. De ftylen der deuren waren uit braadworsten, zo dik als een man om zyn middel, geforl meerd. De vensters waren uit een ontzaglyk groote kallïchyf gefneeden, met heerlyke /jeu heilagen aan de hoeken. Het dak was, in ftede van met pannen, belegd met heerlyke , vet in de boter gebakken pannekoeken. In plaats van een toorn, rees er een fuikerbrood te midden uit het dak, Waarop een kruis ftond van fpeetjes paaling, een groote prinscesfenobel voor een appel, en een haan boven op dezelve, gefneden uit een ongereezen koekcbak. Rondom dit Kasteel, was een breede grngt van gefmolten boter, die zagtlyk ruizende het Kasteel befproeidde; En in welkers midden, wentelteefjes, gebakken fcharrerjes en mooten krimpcabetjaauw groeiden. Hoe nu daar over te koomen? — was by den Ridder de allereerfte vraag, Die  LINDE N B E R G'. 3Ö5 Die natunrlyk ontftorid uit eén drie daagscli vasten, en dus uit een volfirekt ledige maag. Tot op den huid toe doorregend, klappertandé de Ridder en de Schildknaap van hevige kóude; Waaren zy over de gragt, dan waaren zy behouden , Want daarzy nu (tonden , llingérde de donder dè eiken der eeuwen uit den grond, Terwyl de blikfem het alles verfchroeide Sn vernietigde, wat het in zyn woede weerftond; En hagelfteenen als blomkoolen op onze dwaalende reizigers vielen , Die elk oogenblik hunnen harfenpannen dreigden te kneuzen , te verpletteren, te vernielen. Zy reedén op vollen draf de fmeerige gragt et- lyke reizen rond , Öm een brug te zoeken , die men eindlyk vond. De fchoonfte brug van de waereld , waar ovef een fraaie eereboog gebouwd was, doch vermits deeze brug was opgehaald, was het voor onze Lieden, Zo goed als geen brug I Zy verbleekten van fpyt; doch wat wonder zag men gefchieden ! Zo als zy de brug naderden, viel ze van zelf neder ; 't was natunrlyk, dat hoe onvervvagter dit voorkwam, i. deel. V Hoe  $00 SIEGFRIED VAN Hoe blyder, hoe vergenoegder onze hongerige Ridder zulks opnam. Het wonderlvke van deezen brug was, dat zy uit pastei deeg belfond, De Ridder wilde er daadlyk overryden; Doch de Schildknaap zag er gevaar in, en wilde zulks niet lyden. Hy hield hem tegen, en verzogt er eerst over te gaan , Want, zei hy, val ik in de boter, clan zult gy wel middel vinden om my te ontflaan; En daarom, myn Heer! wat ik u mag bidden, heb er niets tegen, Maar geef my op myn reis uwen Ridderlyken zegen! Na veel tegenzeggens kreeg de Schildknaap verlof; doch naauwlyks kwam hy midden op de brug, of met een fnelle vaart, Verhief het pastei-deeg zig rondom hem in de hoogte, en vormde zig zelf tot een taart, Uit welkers dekfel de arme Zondaar even zyn hoofd uitftak, even als of hy een knop was, om er het dekzel mede aftel igten, De Ridder, wien dit geval verduiveld ontffigtte, Trok ftraks van leer! frraks vloog met een haviksvlugt de pastei naar de deur van het fiot, En liet de Ridder ftaan gaapen en kyken gelyk als Pittfnot. Met  LINDENBERG. 307 Met een klonk er een item, uit een gebraden kalfskop in zyn ooren! Held! zo gy mans genoeg zyt, red dan deeze Pastei uit den gloeienden oven, die gy dar.r uit den grond ziet opryzen , en Wint daar door een Koningryk , met al zyn toebchooren ! De Ridder, dóór deeze vraag belêedigd, en vervuld , om het noodlot van zyn knegt, met een edele fpyt, Geeft zyn paard de fpooren, en fpringt over een gragt van twaalf roeden wyd. Wy zyn ongemeen in onzen fchik, dat wy de Ridder gelukkig over deeze gragt hebben doen fpringen. Doch verheugt u nog niet te vroeg, 0 alle gy delneemende ftervelingen! Het fpel is op verre na niet gewonnen! Pasteiendeeg, zegt gy , is tegen de ridderlyké hand, Tegen het alles overwinnenden zwaard niet heiland! Dus dagt onze Held insgelyks, doch hoe deerlyk befchimpte Pastei zyn onvermoogen, Want toen hy er met de Sabel opfloeg, was het even eens of hy op een vu'urfteen ketfte, dat er de vonken uitvloogen! Helaas alles! — alles! V 2 ?, Hoor  J03 SIEGFRIED VAN ,, Hoor eens, Prisfedent! vroeg de genadige i Heer, is het deuntje nog niet haast uit ? " o NJg op vet re na niet, Hooggebooren Heer ! ,, Nu, laat het nu daar maar by blyven! hoor- „ je? gy kunt de rest weieens leezen, wanneer „ het weder Sociëteit is. 't Is nu al over den middag, en de maag begint my op een drommelfche wyze te rommelen. Maar aper- „ po! hoe breed zegt gy ook dat de flooten wa- „ ren?" Twaalf Rynlandfche roeden, genadige Fleer ! „ Liegt gy en de Duivel! Neen! Ornari! hier,, aan kan men zien dat gy geen ryder zyt. Dat is by myn keel ! twaalfmaal wyder als myn „Plans overzet. En, zieje, ik wil geen Sieg- frjed heeten, wanneer er een Paard op de Wae„ reld is dat wyder overzet dan myn Hans, en ,, zo het al de Paarden by elkander genoomen kunnen doen! " Houd het my alleronderdaanigst ten goede ! de Schimmel van den doolenden Ridder was gebenedyd. ,, Ja! dat is zo , ik dagt er niet om." Met deeze woorden ftond _z,yn Genade «verende, tot geen klein misnoegen van den Ludimagifter, die gaarne nog een poos voortgepoetifee'rd zou hebben; en de Procesfie trok, in de. voorige order, uitgezonderd de Kamerdienaars, onder het luiden der fiurgtklok, en het verfchriklyk geraas der dreunende Veldmuziek, weder naar deOrange- rie,  L INDENBERG. rie, alwaar een heerlyke Maaltyd de loflyke Sociëteit verwagtede. De Jonker bad de byzondere vriendlykheid, om den eerlyken Prediker mede te gast te noodigen , en de tegenwoordigheid van t deezen eerwaardigen Geest'yken heeft deezen dag i my zelf tot een' Feestdag gemaakt. De Heer Opperftegerechtsamptman, die geene andere Verzen in waarde hield dan zyn eigene, en de voorleezing van den Prefiient als een ellendig knoeiwerk aanmerkte , geloofde, over den ■ ji Maaltyd , een fchoone geleegenheid te hebben , om den Ludimagjfter in de engte te dry ven. Het ij viel hem gemakiyk, om het gefprek, over' eenige I plaatfen in het gedigt, te doen loopen , en om : eindlyk onzen Barihel voi(trekt den oorlog te verklaaren, over een plaats die de Jonker reeds rechtzinnig gevonden, en de-goede Prediker veront- i fchuldigd had. In weerwil van de zagte verklaaring van den Heer Prediker, zei hy, want ik geloof'niet, Heer prefident! dat deeze commentarium den zin ym dit uw gezegde zo geheel ontvouwd heeft, moet ik my verwonderen , dat gy eene zo dikwils voorgefielde, en zo dikwils wederlegde gedagte prediken kunt. Want de Heer Prediker heeft de- \ zelve niet zo zeer zagter uitgelegd, dan wel op de fubtielfie wys, door zyn eigen diepzinnigheid wederJegt: en met zulk een pas kunt gy niet zo geheel buiten allen gevaar zyn. V 3 u Dat  3IO SIEGFRIED VAN Dat mogt de drommel!" riep zyn Genade. s, Eilieve laat toch eens hooren, Heer Lyfpoè'et! 5, hoe gy dat meent! " Zeer gaarne, genadige Heer l de Heer Schwalbe zegt, de hoogfte top der Wederwaardigheeden, of. gelyk hy zig uitdrukt , het ontbreeken van alle hulpmiddelen , is een wenk van hoven , om den last neder te fmyten, en om zyn hof hy Proferpine te gaan maaken. Doch de Heer Prediker zegt, dat in de daad eerst het leeven, het laatfte hulpmiddel zy, en daarmede wederlegt hy hem volkoomenlyk. Want in een Waereld, daar alles zo wankelbaar , alles zo zeer der verandering onderworpen is; waar het nog voor den nagt anders kan weezen, dan het des morgens was; daar dikwils uit een onvenvagten hoek, nog onverwagter troost voor ons kan opdaagen, in zodanig eene Waereld is het wartaal te zeggen: heden is de maat myner onge~ . fikken zo vol, dat er niets meer kan worden toegevoegd , dat zy voor geen verligting meer vatbaar is. tiet naastvolgende oogenblik kan , aan onze omftand'gheeden , eene geheel andere wending geeven l ,, Ter bliks, myn Heer! daar ("preekt gy een s, zeer verdandig woord. Wis en waaragtig! zo ,, iets kan met een (hap koomen. Even eens als ?, laatst, weet gy het nog wel, toen de LecTjris ,, byna reeds zo goed als aan de Kaak ftond, en ?, wip, in een oogenblik, er weder uit was! — ii ?er  LINDENBERG. 3 Ut „ Ter hagel! Ornari! neem u toch een weinig voor de Geweldigers in acht ! anders zult gy de ballen moeten betaaleu ! " Dat zal geen nood hebben , genadige Heer ! zei de Schoolmeefter , ik verlaat my op myn eigen pas, De Opperftegerechtsamptman fpottede en gekfcheerde een geruimcn tyd met den Heer Prefident ; doch deeze kende zynen man maar al te wel, en liet zig, in geenerlei opzigten , met hem in: want de Rechter was van deeze natuur: Hy was eigenlyk dat geen, het welk men een lomp Genie mag noemen , juist niet geheel dom van geest, niet geheel ontbloot van vernuft of geestigheid , ook niet zonder een goeden aanleg, maar voor het overige zeer onweetende , indien men een weinigje fchraale , en kwalykverduuwde Schoolgeleerdheid voor niets rekent, die hy, by elke geleegcnheid , geleerden en ongeleerden naar den kap fmeet. Hy had in zyne handelingen eene fierke gemaaktheid, alhoewel de natuur hem dikwils ontmaskerde. Want vermits hy voor zyn komst op de hooge Schooien , alleen met ruuwen en onbefchaafde 'Menfchen verkeerde, en verre de meefte duitfche Academiën, indien men ze al voor een llypteen des verftands wil aanmerken, evenwel zeer bezwaarlvk een fchaaf der zeden genaamd kunnen worden, was hem een zekere boeschheid, een zigtbaar gebrek aan opvoeding bygebleeven, V 4 die  3'Ü SIEGFRIED VAN die in alle zyne woorden, en bedryven te Merker doordraaiden , naar maate hy dezelve meer onder zyne aangenoomen welleevenheid poogde te verbergen. Daarenboven was hy altoos vol eigen wysheid, en zeer ingenoomen met zig zelve, byr gevolg, wilde hy altoos gelyk hebben, wilde alles beflisfen, en was altoos , in gevoelen, van elk verftandig Man verfchillende. Zyn vernuft was fcherpbytende , en beleedigde altoos , zelf dan wanneer hy geloofde te fehertfen: hy viel altoos met de deur in 't huis. Hy was in zyn fpreeken zeer bloemryk en beflisfchende, teffens ten uitterfte gemaakt, en altoos op hoogdraavende too nen brommende, in alles wat van zyne lippen of uit zyne pen vloeide; misfchien moest dit een verheeven geest aankondigen, even gelyk de fatzoenïyke Jongeling zyne welleevenheid door een zundvloed van complimenten betoogt, by elk die hy van zyn verheevenheid wil overtuigen. Zeer gaarne wilde hy zig voor een Geleerde doen gelden, by elke geleegenheid die hem daar toe maar eenigzins gefchikt voorkwam : by voorbeeld, had het een of ander manziek Meisje zig aan een Vryer Vyf zes te gelyk verbonden, die elkander, voor de Huuwlyksvierfchaar, het wettig bezit van het verliefde Lam betwifteden: Of ftond er iets in de Nieuwstyding, dat niet elk een zyn zaak was, dan ging hy naar zyn Studeerkamer en haalde alle Conrpendien, lexicons, defertatien ,rechtsr kun-  L I N D S N B E K. Q. 3*3 kundige en rechtsgeleerde, huis,hof en land, notarisfen , procureurs en advokaaten voor den dag; doordagt, keerde en wende het geval, en ruftede zig toe met alles, wat maar eenigzins toepaslyks in deeze werken gevonden werd : dit bragt hy dan , by de eerfte de befte gedegenheid, aan den man; dooruaaide het ryklyk met Latynfche, Franfche, en bastaardwoorden, die hy doorgaands zelve niet verftond, en dikwils erbermlyk radbraakte j enbekleede zyne gezegde met Zulke verheven Phrafes , dat Polipheem noch Goliath ze bereiken kon , en zo geweldig duifter, dat men een brandende fakkel en een bril ter inlichting noodig had. P>y voorbeeld, wat beduide dit: Die Man araagt de kot kleur P wil dit zeggen, hy heeft zig niet gewasfehen ? of hy draagt een rok , couleur de jj0lie? —_ Neen ! dir beduide in zyn mond, de Man is met de neus in den drek gevallen. Zodanige wartaal gold by de ongeleerden voor klinkklaare wysheid: en zo er zig flegts een eenige Geleerden in het gezelfchap bevond, dan had onze Gerechtsamptman volkomen gewonnen fpel, want nimmer liet de Heer Sufs, in dit geval, na, pm zig met denzelveu in een geleerd verfchil, om 't even waarover, intewikkelen, al had hy dan pok de zekerstbetoogde en handtastlykfte waarheid moeten tegenfpreeken. Zyn Tegenparty bragt hem dan wel doorgaands ad abfurdum, doch wat kon zulks fcheelen? DeHeeró'w/J had eenfterke long, V 5 en  314 SIEGFRIED VAN en was in ftaat om zes Tegenftreevers te overfchreeuwen , en zo hy flegts het laatfte woord voerde, was het by de Toehoorders , die toch niers van de zaak verftonden, zo goed als of hy gelyk had. Dit alles wist de Ludimagifler, uit eene lange ervaarenis, waarom hy zig dan ook nimmer met de lieven Gerechtsamtman inliet, by aldien hy niet voor uit kon zien, dat zyn zege. praal op deezen fleekeligen domkop handtastelyk by allen zou weezen. Voor deeze keer ontweek bylooslyk den Lyfpoëet, en bevlytigde zig flegts, om hem, van tyd tot tyd, eenige kleinigheeden in den weg te werpen , om hem by dit onderwerp te houden: want daar hy met al de gevoelens, ftdlingen , en het zeer-weinigje weetenfchap, en fraaigeestery, van den Gerechtsamtman al voor lang bekend was, twyffelde hy niet, om hem eindlyk zo verre te zullen brengen, dat hy met het een of ander zyner begunftigde wartaal voor den dag zou koomen; en dan wilde onze -Barthel met al de kragten van ziel en lighaam hem overvallen, en den man te fchande maaken, die hem onlangs aan de Kaak begeerde gezet te zien. 'tGefchiede ook gelyk hy verwagt had: dewyn maakte de tongen vaardig, en het eene woord kwam uit het andere, tot dat de Gsrechtsamtman eindelyk zyne hoogdraavende fpreekwyzen deed aaurukken. Eerst deed hy eene lange vooraffpruak, waarin hy bewees, dat men by de daa1 den  LINDENBE RG. 3 15 den der ttiénfchen op hunne oogmerken zien moest, om daar uit optemaaken of dezelve goed waaren dan niet: hierop voer hy den Ludimagister d;1PFer i« de fchild, en verzekerde hem, 'dat hy eene op zig zelve ohfchuldïge /lelling op eenen Godloozen grondflag gebouwd had. Ferdriet in het keven , uit hoofde van een rampfpoedig noodlot , was in den grond niets anders dan kleinmoedigheid en wyffche lafheid , die het hart niet hadden ent het ongeluk het hoofd te bieden ; met een befchouwde hy het, als een zeer veragtlyk en, gelyk hy gereed ftond te bewyzen, een zeer ftrafwaardige beweegreden, om het keven te verkorten. Ferheevener inzigten moeften zulk eenen flap rechtvaardigen. Daar op hief hy aan , van hoogere gelukzaligheid, ontwikkeling en volmaaktheid, en wat zulk gefnap meer zy : Beweerde vervolgens, dat het hen niet ongeoorloofd ware, om de volkomenheid te gemoete te fiiellen, die op deeze onzalige Planeet meer waren dan Plant gewasfen. En wat de goede Man verder uitrafelde, dat wy gemakiyk ter verdere gisfing aan den Leezer kunnen overlaaten, die, ongetwyff-id , by deezen of geenen melkbaardigen Wysgeer, of in de nieuwbakken wysgeerige Schriften, waarmede de Waereld zo zigtbaar geftraft word , iets dergelyks, in overvloed, desbegeererlde , zal kunnen aantreffen. Dit was het puntje waar Parthei den Rechtsgeleerden verwagtede. Hy ftond met de grootfte def-  SIÖ SïESFRIED VAN deftigheid van zyn plaats op ; greep het groote voorfnymes; ging op den Gerechtsamptman los en flelde zig in poftuur om hem, den hals aftefnyden. De Heer Suft begon luidkeels te fchreeuvven , en wrong zig gelyk een aal onder de fterkgefpierde vuisten van den Schoolmeefler. „ Lectoris! word gy des duivels?" riep zyn Genade, terwyl een paar aanweezenden toefchooten, om den Ludimagifter zyn fidderend Slagtölfer te ontrukken. Deeze hadden de zaak voor eniftig opgenoomen, en ftonden gereed om, op het geroep van genade , hulp en ontferming , die de angflige Lyfpoïet van allen affmeekte , hem te ontzetten. De Schoolmeefler kon , by deeze y veTige poogingen der verfchrikte Gasten, zig naauwlyks. van lachen onthouden: hy herftelde zig echter, en gaf den Jonker, benelfens de anderen, die ter hulp toefchooten , een wenk. Laat my begaan, myne Heeren! riep hy, verhindert my niet om den weldoender van onzen Vriend te worden ! Het is myn pligt om hem de volkoomenheid te genioete te voeren, vermits hy iets meer is, dan een bloot plantgewasch op deezen aardkloot. Daarmede ging hy wederom met het verfchriklyke flagttr.es op den halfdooden Gerechtsamptman los. De pathetifche toon van den Prefident, de doodangst van den armen Zondaar, de bemoeijing van den Heer Fiks, die den wenk van den Ludimagilter niet zo wel begreepen had, dan het overig? Ge-  Lindenberg. 317 Gezelfchap; het verheffende gelach van de Heeren Detri en den Secretaris, het ftaarende oog van zyn Genade, dat zig niet van de bekoomen fchrik herftellen kon , dit alles , verzekerde my de Prediker, maakte het belaglykfte Contrast van de Waereld. Eindlyk wierp de Heef Schwalbe het ontzettende mes weg; zette zig wederom op zyn plaats en haalde zyn Ranfrida uit zyn zak. Ik beriep my voorheen, zei hy, op myn eigen pas. Indien Uw Hoogwélgebooren Genade, het aileronderdaanigst gelieve te veroorlooven, dan zal ik hem voorleeztm „ Wel ho, laat eens hooren , Prisfedent! " antwoörde zyn Genade. Het is eene kanttekening, zei de Ludimagifter, die ik voorheen op de aangevogten plaats gemaakt heb: dezelve luid als volgt. ,, Deeze plaats myner Ranfrida heb ik niet ,, ,, willen doorhaalen , vermits dezelve altoos ,, ,, my tot een kragtig Memento verltrekt, om ,, ,, altoos tegen myne eigen gevoelens op myne ,, hoede te weezen. In myne jeugd geloofde ik een Wysgeer te zyn, en had derhalven ,, ,, ook myne eigen gevoelens en Hellingen: die ik my zelve zonneklaar bewees; anderen be- toogde en waarvoor ik Unguibus et roflroy ,, ,, calcibus et pugnis, ftreed. Myne denkwyze ,, ,, is op zig zelve reeds romanefq; en ik weet zeer wel, wat ik in de tyden van Casfander  31-8 SIEGFRIED VAN ,, ,, zou geweest zyn. In mynen tyd en om.,, ftandigheeden , werd ik medegefleept door eeii vroeg Schryverfchap en deszelfs aanhang , i, door begeerte om te fchitteren , door eigen,, ,, waan , zelfsbehaagen , en door alles wat ,, doorgaands eigen is, en bedektelyk of open,j „ Iyk huisvest by jonge, rustige Schryvers, ,, ,, alias , geleerde petit maitres en windbree,, kers.- Onder anderen was ik een yverig ,, VoorVégter der Autocheirie, en bewees de ,, rechtmaatigheid daar van hona fide, met al ,, de fpecieufe gronden, waarmede zo meuigen ,, Tuimelgeest dezelve voorftond, en die on,j ,, getwylFeld nog menigvuldige maaien her,, haald zullen worden. Ik. was in de vaste ,, overtuiging, dat overmaat van Lyden, een ,, ,, wenk was ,- om het Slaavenjuk afteweipen: „ Myn bloed echter is koeler geworden, en heden zie ik, van achteren, dat ik reet al ,, ,, myn toenmaalige wysheid,een dwaas was. ,, De volgende tien jaaren zullen my mooglyk ,, doen zien , dat myne tegenwoordige wys,, ,, heid nog veel van het dwaaze weg heeft; ,, ,, ten dub (ten is dit myne vrees, en zie daar „ ,, wat my zo verdraagzaam tegen anderen maakt; wat my mistrouwen inboezemt tegen gevoelens, die my heden onwederleg,, lyk toefchynen, en wat my zo agterhouden„ de maakt, wanneer er over zaaken gefpro- ü „ ken  LIND INBER.G. 3r9 ,, ken word, waarover de Grysaart doorgaands „ anders denkt dan den Man, en de Man an- ,, ders dan den Jongeling! Ik, die meer j> ,, geleeden heb danfmet woorden is uittedruk,, ken, beken heeden, dat er geen overmaat, ,, geen onverdraaglyke graad van lyden is, ten ,,' zy zulks in een boos gewecten zou te zoeken weezen, in welk geval ik niet beflisfchen wil , om dat ik , God zy geloofd! ,, daarvan geen ondervinding heb, noch wensch te hebben. Ik ben heeden uit ontleed, en natuurkundige en andere gronden vast,, lyk overtuigd, dat het lecven geen ilaaffch j, ,, juk, en het lighaam geen flaafschs kleed ., zy. De nieuwe Helcize van Rotisfeait ,, was myne eerfte YVeldoenfter, die my het „ ,, eerst de oogen opende, en my bewoog, ,, fchaamrood de Wapens wegtefmyten, waar,, meede ik een fiegte zaak verdeedigde. (S. ,, Part III Lettre 22.) Een leeven, van welks bezitter het afhangt, eiken dag, ja! byna. „ ,, elk uur, met een goede of edele daad te be,, ,, ftempelen, is overwaardig om, zo lang het }, mooglyk zy, genooten te worden: en hangt ,, zulks niet af van een iegelyk Mensch? —— Ik gloeide van fchaamte , dat ik eenen zo vlak voor my liggenden weg, niet zonder wegw^'zer gevonden had : doch daarvoor t> » S'nS ik ook een ftap verder dan de Eduard „ „ vaa  320 S IÊGFRiÈti VAN „ van Rousftau. Door de onlydelyke fmarten, „ 'in eene volftrekt ongeneeslyke ziekte, meent by, houd men, reeds voor den dood, op, ,, „ Mensch te weezen: zodanig een Lyder zou ,, het recht k unnen hebben om over zyn lee„ ven te befchikken! Doch ik geloof, dat hy ,, het niet hebben kan, om dat men, in lig,, ,, baamlyke fmarten, altoos nog in ftaat zy, „ om ten minften een voorbeeld Van geduld en iydzaamheid te kunnen geeven ! en is zoda,, nig een voorbeeld, niet vry meer in 'toog loopende, dan by het lyden der ziel ? En zyn niet behalven dat, de fmarten des „ ltghaams , voor een Man , wien God een .,- hart vol gevoel en eere gefchonken heeft, niet veel verdraaglyker, dan die van de ziel ?—-Verder geloof ik, dat het ongezouten taal is, waarmede onze fraaije geesten, dikwils met zo veel zwier zeggen, dat het „ ,, aan het Opperweezen niet ongevallig zyn ,, ,, kan, wanneer men uit liefde tot Hem, uit ,, eene Ohwederflandlykc begeerte, om den ,, ,, Schepper van ons aanweezen, van aangezigt „ ,, tot aaiïgezï^t te zien, Hem te gemoete fnel,, le! Of wanneer men, uit zugt naar de vol„ ,, fmaktheid, uit hartiyken dorst naar het ver«'"»» heeve'nlte geluk, dat is, naar een veel groo„ ,, tere maat van wysheid en kennis, eener van ,-, alle ketens der zonden ontflagen ziel, vry- „ „ wil-  LlWDENEÈR g; 351 ,, ,, willig zyn noodlot in het graf voleinde! want ,, ,, wat liefde en onwederltandelyke begeerte be., treft, ben ik van gedagten, dat een Soldaat ,, ftraf baar in allen opzigten is, die den hert ,, ,, toebetrouwden pest verlaat , enkel uit be,, ,, geerte om zynen Koning, dien hy voorheen ,, nooit zag, te zien, en dien hyeven zo goed ,, ,, zou hebben kunnen zien, na dat hy afgelost ^, ,, zou geworden zyn: dat Captein Cooke het ,, ,, Tuchthuis , zo niet erger j verdiend zou ,, ,, hébben , .Wanneer hy , uit liefde tot den ,, ,, Monarch, die hem ter bereiking van zulkê ,, ,, gewigtige en luiftervolle oogmerken uitzond, ,, binnen de eerfte zes maanden ware weder* ,, ,, gekeerd, zonder aan deeze oogmerken be^ ,, ,, antwoord te hebbeiis Wat de zugt naar vol5, „ maaktheid, en den dorst naar het verheeven,, ,, fte geluk aanbelangt, al zulk dwaas tuig ver? ,, dient geen wederlegging-. Kan een verbaas» ,, te dood de volkoomenheid van den Mensclt „ „ bevoorderen? kan hy hem verhevener geluk, en een grooter maat van wysheid en kennis ,, ,, bezorgen ? dan is hy het verachtTykfte Schep,, „ fel, die zyn leeven poogt te onderhouden ! ,, ,, dan is hy de grootfte vyand der Menfchen, „ die niet zo veel Menfchen om hals brengt, ,, als er onder zyn bereik zyn , om hen dtf ,, volmaaktheid deelachtig te doen worden • 5, „ Dan zyn de Tyrannen de grootfte WeldoenJ- dke l. X ,j ders*  324 SIEGFRIED VAN ders , en de Geneesheeren de gevaarlykfte „ ,, vyanden van het Menschdom. Dan zou de ,, Waereld een woefteny worden , en de oogj, ,, merken van den wyzen Schepper eveneens n „ vervuld worden, gelyk het uitzigt van den Landman, die, door een Stormwind, al het „ „ Ooft van zyne Boomen ziet fchudden , eer ■*t ■>■> het half ryp geworden is. Doch hoe zou het met de bevoordering deezer volmaaktheid, en ditverheeven geluk gefehapen ftaan, wanneer, gelyk zulks zeer wel zou ,, kunnen zyn, het gevoelen van zo veele verftandigen , inzonderheid van die , weikeu ,, ,, voor de ziekbedden, of, in de ontleedka,, ,, mers, met het mes in de hand, in de ziel;, ,, kunde ftudeeren , waarheid was , dat, naam„ ,, lyk, om te denken , de ziel volftrekt lig' ,, ,, haamlyke werktuigen noodig heeft , en de ,, volkoomenheid haarer kennis, van de vol,, koomenlieid deezer werktuigen afhangt. —Dit argument a tuio- mag, over 't algemeen,. „ niet veel deugen, 't is echter zekerder om, ,, in een zo gewigtig punt, den wil der Voor„ ,, zienigheid te volgen, dan vooruitteloopen. J>eeze pas, voegde de Ludimagider erby, zal uw alhronderdaanigften Dienaar denklyk wel voor alle vervolging beveiligen. Wy houden ons verzekerd, dat zo wel by de voorleezing van den Prefident, in de Societeits- ver-  & I N È> È N B E R G. §£3 vergadering, als by deeze kanttekening, by den Leezer eene gewigcige twyffeiing zal o|»gg,reezen Zyrrf" En waarlyk, Leezer! uw vermoeden is niet ongegrond ! —fe de Ludimagifter is geen Vader van het Kind. Men zal zig nog wel het btmdelke erinneren , dat hy, van onder den ftofhoop van Manufcripten, in het Mufeum van den bruinen Man befchaard had. Dit bundelke bevatte verfcheiden digtftukken , die door deszelfs Maaker al voor lang vergeeten waren, als zynde het de öpiiellen van den bruinen Man, in de dagen zyner jeugd. Onder deeze Verzen was ook de Ranfrida, diè de Schoolmeefter in de Sociëteit voorlas, na dat dezelve op eenige plaatfen, door zyne Schoolmecfterlyke befchaaviug en vermeerdering, was verminkt geworden. Zulk eene onbefchaamdheid, om met de veeren" van anderen te pronken, is zekerlyk groot; doch wanneer men in opmerking neemt, dat verftanden, waarby de Schoolmeefter op eenen dag ijet te noemen is , even het zelfde doen , zal men het gereedlyk by onzen Ludimngifter doof de vingeren zien. £ 2 f WAAÜ-  324 SIEGFRIED VAM TWAALFDE HOOFDSTUK. Eerfte reis fan zyn Genade. Sociëteit was nu in order, en de doodlyke vervceling begon wederom onzen Edelman tc kwellen: doch de Heer Bartholomeus Schwalbe, die waardige Ziel, ging met een voorneemen bezwangerd, welks uitvoering den Jonker een geruimen tyd, 'tegen de zelfverveeling beveiligen kon. Hy had zo veel yah de tienduizend wonderen van het pragtig Berlyn gehoord, dat hy 011mooglyk de hevige begeerte, die hem aangewaaid was, om deeze Koninglyke Stad te zien, langer Wederftaan kon. Nu had hy zig flegts op een Schimmel behoeven te zetten, (want vermits hy zeer op het uitfteekende gefteldwas , zou hy nooit een Zwart gcnoomen hebben,) en zuk , zuk, zuk, rizzt Berlin teflenteren , om den Weidendam, de Linden, en de Diergaande eens overteloopen; om Winterfelds, en Schwerins kunstverfamelinge aan te gaapen, en teegen het Koninglyke flut neus en oogen opentefperren, om, ook ten overvloede ,  L INDENBERG. 325 de, zig aan te (ielleu , als nam hy de PorceleinFabriek in opmerking, en dan had hy alles gedaan , wat zuik een Reiziger doorgaands gewoon is te doen. Maar om daar zo, op een Schimmel of Bout, de waereld in te draaven , liet de gcleegenheid van den Schoolmeester niet toe: hy had ook het ontwerp om, zonder kosten, en met aanzien , zyn narrengezigt aan verder geleegcn oor* den te -vertoonen. In dien tyd reisde een zeker groot Heer, wie is my ontfchooten , incognito, en zulks gaf, gelyk gewoonlyk gefchied, de Courantiers ryke ftof om hunne nieuwstydingen te vullen. De Lector ordinarius verwylde niet dit water op zyn molen afteleiden, en door veele kunsten en draaien , den Edelman zo verre te brengen, dat ook deezen de lust beving, om, als een Reiziger incognito, in zyn Couranten te paradeeren. ,, Ah! ter bliks! Ornari! dat moet grap- pig weezen, zo in contu te reizen, dat kwan,, fuis geen mensch ons kent, en dat evenwel „ elk een weet, wie we zyn." Gewislyk, genadige Heer ! dat is geweldig grappig. En dan zo allerwegen becompelementeert en gegastereerd te worden! Hoewel, wat dat betreft, ik ben er niet op gefteld, cm zo dikwils te gastereeren. Ik heb altoos gaarne myn eigen brood moogen eeten, dat heb ik! Maar als X 3 s, een  325 SIEGFRIED VAN ,, een Gast van fatzoen aan de groote tafels te zitten, verftaje, dat geeft toch zo veefreputa- tie, dat zou ik niet afwyzen , ter hagel neen! »j liet waar, Lectoris?" Zeer zeker, genadige Heer l doch zo, ah uw Genade weet, deëze eerhewyzingen worden niemand beweezen, waarvan bekend is, dat hy voorneemens zy, het flrikfie incognito te obferveeren. „ Ter Hagel nog eens, Prisfedent! gy ratelt ,, als een nagtwakersklap!'< denk toch eens! als het bekend is? Spreek toch verftandig, ,, moet men het dan bekend maaken, dat men voorneemens is, om in conto te reizen, he?" jfa, dat is waar, daar heeft Uw Hoogwelbooren Genade gelyk in. „ Hat is altyd, zieje! Gy moet toch altoos te- genkakelen, uitgezonderd wanneer ik u Prisfe,, dent of zo iets dergelyks maak, dan zyt ge by „ de hand gelyk een fchoeborstel. Dan hebt gy „ er niets tegen in te brengen. Doch wat ik zeg,, gen wilde, Prisfedent ornari! wanneer ik ook ,, eens lust kreeg om zo in contu te reizen ; he, ,, wat dunkt u?" o Genadige Heer! ik weet niets dat zo gevoeglyk voor een groot Heer is, en ik heb my altoos voosgefield, dat uw Gena.de vroeg of laat, daartoe nog een befluiten zou: want er is niets aangenaamer dan dé waefetd gezien te hebben, en dan te kunnen vertellen Recht,  LINDENBERG. 327 ;, Recht, Lectoris! van dit en van dat te kun„ nen vertellen, en welke eere men ons overal beweezen heeft, en welk een gerugt er was, en hoe de luiden faamen liepen om ons te s, zien, offchoon , wat dat betreft, ik er nooit voor geweest ben om veel te vertellen. ,, Maar wat ik zeggen wilde, hoor eens! indien ,, ik nu zo eens in conto reizen wilde, zoud gy ,, mee willen gaan, he?" Tot aan het einde der waereld, genadige Heer ! ,, Het is flegts om dat gy dan in myn plaats zoud kunnen vertellen, wat ik gezien heb! welke Uniform de PruiüTche Soldaaten aanhad,, den en de Gardekorpen , en van het land der ,, Franfchen. Maar neen ! de Hemel behoe- de ons! naar Frankryk wil ik niet reizen, ver- fta je, dan liever na den Duivel zyn Vaderland, ,, naar de Rusfen en de Moskontcrs. Maar hoor eens, onze Lyfcourantdrukker moet ook mee, want alles moet toch in de Courant koomen! niet waar, he ? " In 't kort de reis werd vastgefteld, en alles ten fpoedigfte daartoe in gereedheid gebragt! De Jonker verwisfelde , om des incognito's wil, zyn Uniform met een rood kleed, ryklyk met Goud geboord. De Reiswagen werd gepakt, en op een fchoonen morgen zetteden zyn Genade, beneffens de Prefident, de Heer Pieter Fiks, en een groot gevolg van lyf- en ftalbediendeu zig te paard, na X 4 dat  $2§ SIEGFRIED VAN dat den Heer Opperftegerechtsamtman , en den HeerAdminiftrateur ten ernftigften was aanbevoolen , om voor vuur en licht zorg te draagen, en in zaaken van belang fpoedig rapport te doen. Het fchynt, dat zyn Genade, in den beginne, naar geen bepaald plan zyn reis voortzettede, maar, al naar dat het hem in 'thoofd kwam, nu. eens links dan weder rechts het land doorkruiste en halte hield, ut campus, ut fins, ut nemus placibat; ten minsten weet ik met zekerheid, dat de reiscaravane, p dat zy, drie dagen lang, door het land, om gedraafd had, zig niet verder dan vier maatige mylen van den Hoogadelyken Burgt van den Jonker bevond. Alles was om zyn Genade in goede welftand; alleen de Heer Fiks bevond zig in omftandigheeden, waarin al de Zalven en Balzems kragtloos waren. Zyn arm achterquartier had, by deezen geforceerden marsch, zo veel geleeden, dat hy, ondanks het fmartlyk gevoel, dat zyne hoogmoed hier over leed, zig volftrekt genoodzaakt vond, te bekennen, dat hy het te paard ryden niet langer kon uithouden. De Pommerfche Edelman, die van gevoelen was, dat iemand, die niet rydeu kon, niet vee] beter dan een beest was, verzekerde hem wel, dat een agt, of veertien dagen oefening te paard denLyfcourantierdrukker a] deeze ongemaklykheeden te hoven zon doen koomen; doch daar de Heer 0i lM »i« overtehaalen was, vaardigde ' de.  LINDENBERS. 3^9 de genadige Heer een Courier af, met den volgenden eigenhandigen Brief; Heer Adminiftrateur.' Hoor eens, daar heeft Fiks een blikgat gekrecgen. Hy verftaat het ryden niet ,• en zal het ook nooit leeren. Stuur my fchielyk de bruine Koets, en geef wel acht, op alles wat er in myn Land voorvalt. Ik ben Uw genadige Heer , Siegfried van Lindenberg, Polsgriptem. Laat er de bruine Blesjes voor /pannen , alle zes, hoor ! Pieter zal mennen en Hannis voorryden, maar geen van beiden in Livreirokken , begrypje? anders zou ons in conti niet geheim r blyven, hoor! valu l De Adminiftrateur bleef niet in gebreken om de Koets te zenden, en de achtergebleevene Officianten van onzen aanzienlyken Reiziger bedienden zig van deeze gelegenheid, om de tot hier toe voorgevallen geheurtenisfen te rapporteeren , eu x§ om  SIEGFRIED VAN om verdere bevelen te verzoeken. Aldus melde, by voorbeeld, de Opperdegerechtsamtman, dat men een Di f, in flagranti delicto, betrapt had, toen hy even een kasje in de Raadskamer had opengebroken, doch waar uit hy niet anders had geflolen , dan een pakje zegellak. Verder berigtte men ook, dat door een afgewaaide dakpan, de ruggegraad van den witten Bok gebroken was geworden. Lamme Pouwtje fchreef, dat Gryp de jagthond , goedsmoeds, een lamme poot gekreegen had , en zeer ziek lag aan een zwaare verdopping; vermoedlyk ontdaan uit een zwaare verkoudheid in zyn water, waarom hy hem dan ook een zagt warm bed van hooi toebereid had; hy had hem ook traan ingegeeven, en rekte en wreef hem dikwils de Poot , die hy ook met merg uit de knok van een ham fmeerde, enz. Op dit alles behaagde het Jonker Siegfried het volgende te antwoorden; Heer Amtmanl Hoer eens allemaal) al wat gy my daar van den lok en het lak fchryft, zyn maar wisfewasjes, dat zynze. Slaat den hok voor den kop , en zet den Dief in het gat, dat is het geen gy doen zult '. Dat zoud gy zelfs hebben kunnen begrypen, dat gy dat doen moest. Foor ,t overige is het goed, dat fouw den hond zyn poot rekt en wryft. Maar goeds  LINDENBERG. 33 f goede Pouwtje,! dan fchreeuwt dat arme beest ook wel braaf? Had uw Vader u ook de pooten gerekt en gewreeven , dan zou gy zo flakachtig niet voortkruipen. Plooi is niet goed, maar wol of koeienhair is beter en warmer. Gy moet hem ook maar braaf wanne melk te drinken geeven, en nu en dan eens klisteeren. Zo het erger mogt worden, meld het my dan. Ik ben in genade, Uwen genadlgften Heer, Siegfried van Lindenberg, Intusfchen de Courier de Koets van Lindenberg haalde, hadden de Preüdent en de Heer Fiks niet leedig gezeeten; veelmeer hadden zyzig beyverd, om, geduurende deeze rust, hunne Courant te fchryven, en te drukken; en de Jonker was van blydfchap byna geheel buiten zig zelve, toen de Heer Schwalbe hem voorlas: ,, ,, Alhier is onder de ftrikfte incognito , een zeer voornaam Heer, onder den naam van ,, ,, Vryheer van Roozenbeek, aangeland, en zal, ,, zo men verneemt, zyn weg naar Berlln ,, ,, voortzetten. Den volgenden dag werd de Koets met den Heer Fiks geballas t, en de trein vervolgde zyn weg. In de dorpen én niets beduidende vlekken pamen de Waarden het antwoord , dat onze Edelman  S3Z SIEGFRIED VAN man een voornaam Heerwas, die incognito reisde , voor lief; doch toen de Heeren aan een plaats kwamen, alwaar eene Pruisfifche bezetting lag, wilde de Officier aan de Poort zig met dit befcheid niet laaten afzetten, maar verzogt de eere te moogen hebben , om den rechten naam van den voornaamen Reiziger te moogen weeten: want om de waarheid te-zeggen, indien al de Pruisfifche Staatkunde dit niet gevorderd had, dan zou evenwel, een Reiziger incognito, met groote zwaare knevels, een ronde gefchooren paruik, en in een rood Galakleed, gevolgd door een verfchriklyken Heep van welbereeden en gewapende bedienden, beneffens een Vragtwagen, aan elk Christenmensch zeer bedenklyk zyn voorgekoomen. De Jonker beweerde, dat hem zo wel als een ander vry ftond, om incognito te reizen! de Officier betwiste hem zulks niet, maar drong er op aan, om zyn waaren naam en ftand te weeten. Gy kunt, zeide hy, naar uw welgevallen Incognito blyven, wanneer ik flegts rapporteeren kan , wie ge zyt. Hier mede liet hy de flagboom flui¬ ten , en de wagt in het geweer koomen. De Ludimagister gevoelde een doodlyken angst. Hy bemerkte aan de zwellende aderen, op het voorhoofd van den Jonker , dat hy woedende werd, en, niet zo geheel een vreemdeling, als zyn begunstiger, in de waereld zymie, was hy be-  LINDE NBEB.G. 33$ bedugt,dat dit geval zeer erge gevolgen zou kunnen hebben. Hy na> erde aldus den Officier, en verzekerde denzelven , dat deeze Heer niemand anders dan de ryke Cornet Siegfried van Lindenberg was, die het in 't hoofdgekreegen had, om incognito door de waereld te reizen. Op den naam Lindenberg' nam de Officier onzen Held naauwer in opmerking, en herkende hem toen zonder eenige moeite; want het geval wilde, dat deeze Officier de Zoon was van een Nabuur van onzen edelen Jonker, en nog door den zaligen Overfte Lieutenant van Lindenberg ten doop geheeven was. Hy liet hier op daadlyk den weg voor zyn Genade openen, en beduide hem, dat hy, in Gods naam, de Stad kon inryden. ,, Neen! zieje!" riep Jonker Siegfried, „ nu „ wil ik ook niet! zieje! Links om man- nen! zieje! nu wil ik regelrecht naar huis ry- den." En daarmede ging, zo hard de paarden maar loopen konden, de wegt regt aan op Lindenberg te rug. Onderweg fprak de Pommerfche Edelman geen een woord, buiten het geen hy, vau tyd tot tyd, tusfchen de tanden mompelde, als: ,, zie eens! — ,, Ter bliks ! — In de Stad ryden ? .— Neen Rak„ ker! — Hagelskind! — Neen ! " — en zoorrgélyken wouden meer, waarmede hy zyn grimmigheid  334 ilÉGPRIÉD V A heid lugt gaf. Ik zou zonder bedenken durven Wedden, dat, zo de Jonker, by deeze Poortöntmoe-ting, zyn zilveren Sabel op zyde had gehad , by, Zonder bedenken, de Wagt zou aangevallen hebben; by geluk lag nu de Sabel met de uniform Op de Bagagiewagen. De Ludimagifter zukkelde even ftil neffens zyn Hooggebiedenden Heer naar Huis. Hem drukte' dubbele zorgen: in de eerfte plaats was het hem leed, dat deeze fchoone reis zo op nietmetal uitliep; ten anderen , wist hy niet , op welk eert wys hy dit voorval in de Courant plaatzen zou/ Het laatfte lag hem veel zwaarder dan het eerfte Op het hart; want, met den tyd komt raad, dagt hy, en hytwyffelde ook geenzins, of hy zou den Edelman wel tot een tweede reis weeten over te haaien. Onze Held intusfchen reed onvermoeid voort, tot dat de naderende nagt hem noodzaakte, om' in een Dorp zyn verblyf te neernen. Naauwlyks "Was hy van het Paard, en had, uit handen vart zyn Chrifliaan, een geflopte pyp toebak genocmen, of hy liet zig in deezervoegen uit: ,, Hoor eens , Heer Prisfedent ! wat dunkt u van dat ftukje? Ter Hagel ! wanneer de Ko5, ning in myn Land gebeurd waar , dat my irt s, 't zyne is overkomen, wat denkt gy, dat ik s, met den Aapenjongen zou aanvangen, die den Koning zo beleedigd bad?" Hm ■ «*?  lindenberGj 335 tlm ! ja! zekerlyk, wanneer —- Ik twyffel geen oogenblik, of Uw Hoogwélgebooren Genade zou een voorbeeldig exempel aan hem ftatueeren. Ja! by myn ziel! dat zou ik ook! — Was dat fatzoen van handelen om den Koning, zo vlak voor den neus , den flagboom toeteiluï- ten? Neen! ter hagel! dat is geen ge- bruik! — En moet ik my, op zulk een wys, ,, door 's Konings bedienden zien handelen? — Ter bliks nog eens, wanneer ik bet in den ,, kop kryg, dan zend ik den Koning neg een Courier, en zal hem dat alles eens laaten ver-,, tellen, dan kan hy zyn Officiers een weinigje a mores laaten leeren, zieje! En, by mya i, ziel! de Koning, verftaje? zal het niet ongemerkt laaten doorgaan , dat iemand, ia zyn „ Land niet met rust en vreede, inconti, rei* a zen kan. Het fpyt my nog, dat ik den vent ,, geen opfbpper gegeeven heb, zo dat by, al fi zyn leeven , aan den Heer van Iloozenbeek had it moeten denken ' " O Genadige lieer ! het gelieve Uw HoOgWelgeboO' ten toch, om dit verdrietig voorval uit uwe gedagten te ftellen l ,, Ja! praatjes vullen geen gaatjes! — uit de ge„ dagten te ftellen!— dat gaat ook zo gemakiyk, „ niet waar? Neen! by myn ziel! dien Offi- „ cier wilde ik, met myn Sabel, den eerbied dien „ hy  336" SIEGFRIED VAN hy aan luiden van" myn fatzoen verfchufdigd is5 nog wel eens in'de gedagten prenten ! " ■ Maar, — vergeef het my allerouderdaanigst! — Wanneer ik my ook wel bedenk , genadige Heer! Hoe zal men weeten, wie eigenlyk de voornaame Heer is, die incognito reist 5 indien hy, of een van de zynen, het zelf niet zegt ? Want wanneer men zyn waren naam niet weet, dan weet men immers ook niet, of men , by voorbeeld, hem eerbewyzingen ■betoonen moet of niet? Deeze Officier, om hem tot een voorbeeld te neernen, bejegende Uw Hoogwelge. hooren met zeer veel conjideratie, en liet daadlyk den boom openen, zo dra ik hem uw naam zeide. Ah, wat! ■ Contfeernatiet maar wat weg ! Bak my een koekje, als ik dood ,, ben ! Toen hy my eerst geaffronteert ,, had! Maar ik heb dat ook al by my zelve gcdagt, al wat gy daar zegt, zieje! En het is zo als het is , althans daar geen Mensch ,, zyn naam op het voorhoofd draagt. Doch ,, ik wil er niet meer van hooren ! — Krifchan l wat te eeten ! " . En Chrifiaan liet het befte opdisfchen, dat de keuken verfchaflen kon. DER-  t > n d £ n b è r G. ^37 DERTIENDE HOOFDSTUK. Waarin de Jonker frisch eft gezond te huis komt. JE^oen zyn Genade de helft van een houd geh'raaden Hoen , en een flesch Bourgonje Wyn ,> riaar zyn maag afgevaardigd had , werd hy een weinig beter gehumeurd, en véreerde den Heef' Prefident met de volgende'aanmerking. ,, Ter bliks! Prisfedent Ornari! 't is toch cür-' jeus, dat de Waereld zo groot is!" o Genadige Heer! wy zyn op verre na nóg niet aan het einde. ',, Ik weet het wel: het eind is by dé Moskow,,■ vieten, niet waar?" Houd het my allergenadigst ten goede! het eindt is in het Land van den groeten Heer. Dié woont aan het uiterlie kantje van de Waereld, genadige Heer! Hoewel in de grond van de zaak verfcheelt het niet 'veel, want van dè Moscowietery lot 1, be el. Y de  33^ SIEGFRIED VAN de hooge Porte, zal omtrent een paar uuren gaans zyn, zo ik het wel heb; zo digt ligt het by een, „ Ik weet het wel, en daarin hebt gy groot ,, gel^k, zieje! Maar weet gy my wel te ,, zeggen, wanneer ik het u vroeg, hoe verre de „ Moscowietery hier van daan is ? Van Lin- denberg meen ik ? he ? " o Dat kan ik u op een hairbreed na zeggen, genadige P/eer! „ Wel nu, laat eens hooren! " Ik denk, wat dat betreft, Coppen- haagen, laat zien! dat zyn vyftig, » Dresden, honderd en vyftig, van daar naar Moscouw, wanneer de wind goed is, hond. dat maakt faamen , een , twee * drie —f •' in driehonderd dagreizen zouden wy er kunnen weezen, denk ik. „ Ter bliks nog eens, Lectoris! dat is een „ drommels ver end! Neen! wy zullen maar by „ het oude befluit blyven, en reizen eerst naar „ huis. 'tls nu reeds een dag of vyf zes, dat ik op reis geweest ben. Ik mag my ook niet ge„ heel bek af loopen ! Anders , ter hagel nog eens, had ik verduivelden trek om het eind van de Waereld te bezien. Of het daar dan ook „ zo bot uit is, zieje, eveneens gelyk ik dit ftuk brood afbreek?" Ja ! wel, genadige Heer ! 't is daar bot uit! „ Ter bliks! dat moet grappig weezen! Maar m wan-  I N D E N B E R ö. $$tf „' wanneer ik mi dat ffukje kaas, zo van myn ,, boterham laat vallen, begrypje? dan valt dat zo eensklaps op de tafel! wanneer iemand nu eens, om zo te fpreeken, van het einde van de Waereld afviel, perdaf! zieje, gelyk ik dat ji glas van de tafel fmyte, waar valt hy dan heen ? '! In 'l Water, genadige Heer! ,, Dan kan de Duivel verzuipen, maat' 0 wanneer hy nu dat water gansch en al overft zwemt, he! waar komt hy dan eindlyk?" Aan Land, genadige Heer! ,, Wisfewasjes ! helschduivelsch Vagevier! wat ,, vervloekter domme praat is dat! Van het einde „ der Waereld zou men alweer aan Land kunnen „ koomen! Maak dat de Ganzen wys! Kom my' ,, zo niet aan boord! En eens vooral, Pris^ ,, fedent! heb ik u te zeggen, dat gy met zulk „ Uilen gerèl my van de oo'ren moet blyven. Gy „ weet dat ik altoos Éene natuurlyke Antepasje ,, van die kinderpraat gehad heb. Toen ik nog een jongen was, van omtrent zo groot, zieje, ,-, kon ik abfluit niet verdraagen, dat iemand zo ,, zot redeneerde. Ik was ér niet iri ftaat toe, ,, neen waaragtig! al had' het ook myn leeven ge„ kost. Het einde van de Waereld, is het einde ,, van de Waereld, verftaat gy dat wel? • én ,, daar het einde is, is eén ding ook uit! begrypt „ gy dat ? en kakel derhalven niet verder! ■"■* ,, £n daarmede punérum! y «.  34° SIEGFRIED VAN Uw Genade heeft ondefdaanigst te gebieden! zei de Heer Lector. Op het zelfde oogenblik, hoorde men, voor de deur van de.Herberg, een Posthoorn blaazer. ,, Trara, trara, tengdi, terengdi! —- daar koomen. alweer reizende Pasfagiers. Maar wat „ denkt gy er van, Prisfedent! zo een' ding.van „ een Posthoorn is, by myn ziel! een volmaakt „ Muziek! Terengdi, tati! Als men reist, dan hoort men altoos nog het een of ander! • dat moest waar weezen ! " In.de Herberg, Kroeg, Logement, of zo, men het noemen'\vïï, want my verfcheelt het niets , ' was niet heel veel gemak noch plaats. Het nest, waarin onze Jonker tafelde, een ander, daar tegen aanftootende, en waar binnen men niet koomen kon , zonder door dit te gaan , de gemeene beiert, waar de Heer Fiks reeds in fnurkte, en een. affclïutzel, waarin- het egtebed vau onzeneerr baaren Waar.d, een, afgedankten zestigjaarige Ser? geant, geplaatst, was, maakten de geheelè gelecgenheid van het huis uit. De Waard was derhalven genoodzaakt, de aan? gekoomen Dame, beneffens haar Kamenier, door den Tempel, waarin heden onze Held agn B.agchus en Comus offerde, te geleiden , om -ze in .het daaraangrenzende hok te brengen. Gelief niet kwalyk te neenien, genadige Heer! dat ik u -lastig val! zei de Waard tegen .den Jonker: en tegen ■ • de  LINDENBERG. 34I de Dame, terwyl hy de tweede deur opende: Zal het u gelieven hier in te treeden, genadige Vrouw! De jonge Dame groettede, in het voorbygaan, onze Helden zeer hoflyk, en veromfchuldigde zig , dat zy hen eenige ongeleegenheid veroorzaakte. „ Uw Dienaar! " zei daarop de Edelman. ,,In 't geheel geen ongeleegenheid, Mada,, me! doe zo als gy tot uw gemak noodig zult ,, vinden! " En daarmede liet hy het voor ditmaal blyven. Nu was, zedert verfcheiden jaaren, en misfchien wel zedert den dood van zyn Vrouw Moeder, dit de eerfte Vrouw van ftand en aanzien, die volgens de eerfte mode was opgefchikt, welke hy zag: want wat de Vrouw van den Opperftegerechtsamptman betrof, zy was altoos > in haar opfchik, vyf of zes jaaren ten achteren , om dat de nieuwe uitvindingen der daaglyks veranderende Mode, niet veel eerder, in deezen afgcleegen hoek van de Waereld, konden doordringen, om dat de naastbuurige Adel doorgaands ten Move verkeerde, en er in de nabyheid anders geen Model ter naarvolging gevonden werd :■ in tegendeel verftrekten de Predikantsvrouwen en Pagtersdochters haar ten voorbeeld. De Dame was dus naauwlyks buiten het bereik van hun gezigt, of de Jonker riep: „Ter bliks! Heer Prisfedent! dat was een fpcétakel! — Heb ik ooit van myn lee,, ven? Hemel! welk een kraamery! Dat blinkt nog eerst! Linten en ftrikken en kwikV 3 » ken  £42 SIEGFRIED VAN s, ken van vooren en van agteren en rondom! s, En dan meer veeren en pluimen, als er in een douzain haaneftaarten grQe.ijeti^kunnen! Ter ,, bliks J Lectoris ! zy moet gewis een yzeren ftaaf in den hals hebben, anders zou zy on?, mooglyk al dat tuig op haar hoofd kunnen :3 draagen.'? Het zou zekerlyk niet by het Hoofdfieraad gebleeven zyn , zo niet de Bedienden der Dame, piet een deel Reisgoederen, door de Kamer gekomen waren. „ Ei, hoor eens , myn Zoon 1 " riep de Jonker, tegen eenen deezer Bedienden. „Kunt ge ,j myniet zeggen, hoe die Dame heet?" Deeze berigtede hem, dat het de Baronesfe van Wellenthal was, teffens, uit overvloed van praatzugt voegde hy er nog by: Zy komt van haare Landgoederen, en is voorneemens, een Tante, die, omtrent anderhalf uur van hier woont, en op fterven ligt, te gaan bezoeken : doch zy heeft het ongeluk gehad, dat er eene der wagenasfehen gebrooken is, dus was zy genoodzaakt, om, tot de Wagen wederom gereed zal zyn, hier aftetreeden. „Niet verder dan dat? —Daar is raad voor! — „ Voor alles is er toch raad behalven voor den dood. Hoor eens, Heer Prisfedent! Ga s, eens naar de Baronnes, en offereer haar myn bruine Kqets , doch doe uw aanfpraak wat hof5» tykj gy weet wel. Het zou jammer weezen, s, wan-  I, ï N D E N B E K. <5, 34} „ wanneer zy deezen geforscheerden marsch ge„ daan had, en haar Tante was intusfchen opgebrooken." De Heer Bartholomeus Sehwalhe begaf zig hierop aanftonds naar de Dame, en onderhield haar over den Cayallier, dien zy in de Kamer gezien had, en die van haare omftandigheeden onderregt was geworden; beval denzejven in haare hooge gunst, en verzogt haar hem de eer te willen bewyzen, om zig van een zyner Koetfen te bedienen, waar» van hy haar vastlyk verzekeren kon, dat zy in een derzelve zeer gemakiyk ter beftenider plaatfe zou koomen. De Dame deed onderzoek naar den naam van den Cavallier, en toen zy vernam , dat het haar Nabuur, de eerlyke Heer van Lindenberg was, van wien zy veel gehoord had, nam zy dat verterend aanbod , zonder eenig verder bedenken , aan, De Jonker beval daarop ten eerden intefpannen, en toen de Baronnes haar Kamer verliet, om haar reis te vervolgen, viel er een kleine omftandigheid voor , die wy den Leezer niet verzwygen moogen. Zy maakte, wanneer zy door het krot van dea Jonker ging, hem een zeer aartig compliment, waarmede zy hem haare verpligting betuigde , voor zyne nabuurlyke deelneeming in haare verlegenheid. ,, 0 Dat is gaarne gedaan ! " antwoörde Jonker Siegfried. Het eene ChriftenY 4 ,, mensch  $44 SIBGFRÏED VAN ï, mensch moet het anderen zo veel helpen ah» 5, het kan! " Met deeze woorden zag hy de Da-r me in 't gezigt, en dat by veelen zeer moei- lyk te gelooven zal vallen, een zeker tot hier toe hem geheel vreemd gevoel, overweldigde zyn hart. Hy ftond daar met geopende lippen en ftaarende oogen , onbeweeglyk gelyk een Merkpaal , en zou nog lang in dit poftuur gebleeven zyn, zo niet de bekoorlyke en ylvaardige Reizende hem, door haar affcheid, weder tot zig zelve gebragt had. Op eenmaal kwamen de Leevensgeesten by onzen Pommerfchen Vriend weder te rug. Het mishaagde hem, dat de fchoone Dame voort? wilde. Hy zou er zyn leeven voor gegeeven hebben , zo zy had willen blyven. Halt een ,s oogenblikje!" riep hy, „Chriftiaan doe eens al myn Luiden zadelen en opzitten! 't Is ,, thans flaapenstyd , en de nacht is niemands ,, vriend, men kan niet weeten wat er voorvalr len kan, en zo de genadige Vrouw iets „ overkwam, ter bliks nog eens! Ik zou het air toos op myn confeientie hebben! Neen! ,, by myn ziel! ik wilze in zekerheid naar haar „ Tante brengen, dat wil ik! " De Dame yerzogt ernstig van zulks niet te doen. De Jonker bleef op zyn verzoek ftaan, en verzogt daarenboven, dat, vermits zy nog een goed fjnd wegs had afteleggen, en het hier in dit huis taan>  I. I N- D E N B E R G. 3 V5- taamlyk goed was voor een hongerigen Wolf, zy Zig geliefde te bedienen , terwyl zyn luiden zjjj reisvaardig maakten, van he: weinige , dat God hem hier befchooren had. ,, Wanneer men," voegde hy er by, ,, zo iets in de maag heeft, ,, dan loopE men zo ligt geen gevaar om ondcr,,. weg flaauvv te worden!" De Baronnes verzogt ook hier van verfchoont te moogen weezon , en verzekerde dat zy, hoe dringend haare reis ook was., liever wagten wilde , tot dat haar eigen wagen weder herfteld was, eer zy een. lieer, die zelf vermoeid van de reis moest zyn , by de volkoomen veiligheid van'slleeïen wegen, met zulk een lastig geleide, moeite wijde veroorzaaken. Wel nu dan," hervatte de Edelman, „ zo als gy het verkiest. Anders was die moeite zeer gaarne genoomen. En wat de vermoejing aanbelangt, ik ben nog zo moede niet, dat ik ,, niet ten uwen gevallen, tot aan het einde der ,, waereld zou willen ryden: alhoewel de „ Heer Prisfedent zegt, dat het een weinigje te ?, verre zou weezen. Christiaan! laat maar wer der ontzadelen, en met de Koets voorkoomen, vermits de genadige Vrouw niet anders wil!" Hy bood haar daarop niet zonder fiJderen de hand, en hielp haar in de Koets, na dat hy haar, van ganfeher harte , eene gelukkige reis hadtoegewenscht. Y s Toen  J4Ó SIEGFRIED YAM Toen hy weder in zyn kamer gekoomen was , en zig van zyn pyp voorzien had, zat hy eerst meer dan een half uur zonder een enkel woord te fpreeken; eindlyk wende hy zig, op de volgende wys, tot den Ludimagister. ,,'kWeet voor den drommel niet, Lectoris 1 „ hoe wonderlyk het my gefield is. 'k Heb van al myn leeven nog zo niet geweest, 'tls net ,f even eens of die Mevrouw al myn ingewanden ,, uit het lyf had medegenoomen. Wis en waar- agtig! ik zou er myn Hans voor willen gee- ven, wanneer ik flegts een Pluim op haar kap- zei mogt weezen, zo ben ik gefield!" De Lector opende aireede den mond om te antwoorden, doch zyn Genade riep: „Pst! myn goede Man! doe my het plaifier om u dood v ftil te houden ! Ik ben in 't geheel niet gefchikt om thans te redeneeren." Hiermede verviel onze Held wederom tot zyn voorig ftilzwygen, 'twelk hy ook den ganfchen avond niet weer verbrak, indien men een douzain zwaare zugten voor niets wil rekenen. Den volgenden morgen zettede hy zig moedeloos te paard , en kwam, vermits hy juist den naasten weg verkoos, nog voor Zonnenondergang op zyn Bprgt te rug; niet zonder groote bezwaarenisfen van den Heer fiks, die de Baronnes, die hem van de gemaklyke Koets verfteeken had, van ganfcher harte, naar Sjberien wenschte. VEER-  LINDENBERG, 347 DEERTIENDE HOOFDSTü^. L)e Heer Schwalbe riekt het gebraad. ^\ y zyn niet geneegen om een groote rekening op plotslyke indrukken te maaken, en hebben, in dit geval, altoos tot de Clasfe der tvvyffelaars behoord; intusfchen evenwel ftaan wy toe, dat wy de gemelde Sywptotne van den Pommerfchen Edelman voor niets anders, dan voor een Jigna dragnostica van eenen plotslyken indruk kunnen: verklaaren. , - Inderdaad was Elize van Welienthal eene van Gods lieffte fchepzelen. Me« kan onmooglyk zig een fchooner voorhoofd, twee b'koorlyker fpreekeiide blaauwe oogen , een fraaiergevormde neus, een bevalliger opmen van den mond, en een lieftalliger kin, uitdenken, en dit alles maakte een zo bevallig faamenftel, dat men een Vrouw, en wel de afgunstigfte en leelykfte Vrouw  34$' SIEGFRIED VAN Vrouw op Gods aardbodem zyn moest, om zonder bewondering er het oog op te flaan. .......,t1i, *.*4'* Om door dat fchoon te worden weggerukt, Is zelf geen Grysaart te oud. En zo men al iets berispelyks aan haar gevonden mogt hebben, zou het flegts dit geweest zyn, dat haar boezem iets voller had kunnen weezen : doch de fchitterende blankheid van dezelve, en haar hemdsch oog, deeze alleen maakten, dat de ftrengfte fchoonheid-beoordeelaars deeze gebreken over 't hoofd zagen. Kende men . ook flegts het hart, dat in deezen boezem klopte, dan zou men, weggerukt door deszelfs onbepaalbaare waarde, zelf een minder fchoon gelaat, by uitneemenheid bekoorlyk gevonden hebben. Aldus was de be. mjnlyke Ellze. Gelyk zoekt gelyk, en gelyk vind gelyk, is een fpreekwoord, dat in de gemeene faamenleeving, tienduizend bevestigingen tegen eene uitzondering aantreft: indien men deeze Spreuk echter op den heiligen Huuwlyken flaat wil toepasfen, dan zal men het geval juist omgekeerd bevinden. Ook deeze beminlyke Vrouw werd door den eigenzin van een ftyfkoppig Vader gedwongen, om in den perzoon van den Vryheer van Wellenthal, een armzaligen zot, haar Heer en Gemaal te erkennen! Een onverlaat, die geen welgevallen in haar • re  t: I N D E N B E R G. 349 ré waardy vond; een lui ten uiterfte laag en gevoelloos phlegmatisch beest; een ichepzel zonder ziel, -—Bj»t ten ware men zyne boerfche onbehouwenheid voor iets dergelyks wilde laaten doorgaan ! -'een Monster, dat den morgen met brandewyn, den namiddag metwyn, den avond met het fpel, en den nagt in lchandlyke huizen , bygevo'lg zyn ganfche leeven, in niets beduidende bedryven en ergerlyke. lusten, doorbragt; en die, wanneer hy, op deeze wys -, zyn geheel vermoügen., benelfens het aangebragte huuwlyksgoedzyner Egtgenoote, verhuist had , zig daarme? de. trooste, dat het aldus de befchikkinge Gods was: een gemaklyke troost, die gemeenlyk het , fterkfte door die luiden gebezigd word , die het yverigfte. hun eigen ongeluk berokkend hebben. Toen hy, ryklyk bezoopen, z;,n been brak, en uit hoofde van het daarby koomende koud vuur, de Geneesheeren hem den gewislyk naderenden dood aankondigden, befchouwde hy ook dit als een befchikking van God, en trooste zig zelve daarmede, dat geen mensch zyn noodloot ontwyken kon, en dat de Hemel voor zyn Weduuw en Weezen wel zorg zou draagen. Onzen.Edelman viel, na zyn te huis komt, de Burgt en de geheele waereld te naauw. Hy rookte volgens gewoonte, maar de toebak fmaakte hem niet; hy reed uit, volgens gewoonte, doch het ryden gaf hem geen genoegen; men las hem de: Cou-  Sl'ÉéFRlEÓ VAN Couranten' voor, maar zyh Genade luisterde niet naar ckzelve. Hy wist wel geène reeden van zyne ontevreedenheid te gèeven; doch toen de bruine Koets terugkwam, fnelde éyh Hoogwelgebbbf en, in eigen perzoon, naar den Stal, en ondervroeg kóetfrer en voorryder, „ of de reis wel af■j, geloop'éri was ? Of de genadige Vrouw geluk,ü kig was óvergèkoo'men ? Of zy ook nog het een ,, of ander heiast had?" en dit alles vroeg hy met zulk eeri' angstig ongeduld , dat de nieuwe vraag geduurig het antwoord op de oude voorkwam. Twintigmaalen ten minsten liet hy zig zeggen, dat zy hem voor zyne hoflykheid zeer verpligt was, en dat zy en haare Tante, tot wier Geneezing zig eenige hoop opdeed, elke geleegenheid, met vermaakzouden aangrypen, óm den Heer van Lindenberg hunne achting te bewyzen; My dunkt, deèze kleine omltandigheid ^ en a'ndère van zoortgelyke natuur, naar welker Catalogus onze géneegen Leezer niet ft'erk belust zal zyn , daar hy dergelyke zwakheeden, zo aan zig zelve , als aan zyne medechristenen , overvloedig genócg zal waargenoomen hebben, deeze kleine omftandigheid, zeg ik, toont duidlyk aan, in welk geval onze edele Jonker zig bevond. Hydie nimmer verwagt had, dat zulks ooit zyn geval zoü hebben kunnen wordén, heeft hooit geléezen noch behartigd, hét geen Vohaire onder een afbeelding der Liefde fchreer*,-.  L t N D X N B E li O. 351 Qui que tu fois, voici ton maitre! Jt i'est, le fut, ou le doit étre. (*) en maakt ook zekerlyk geen vereerend compliment aan het hart van onzen goeden Edelman. De wyze en geleerde Ludimagister was Dim ge-f noeg om het Cafum van zyn Begunstiger intezien , en men kan zeer veilig belhiiten, dat deeze Historie in het geheel niet in zyn fmaak viel. Gaf Jonker Siegfried zig aan eene zo ernstige hartstocht óver als de liefde was, en was deeze, gelyk ze zeer zeker zyn kon, van gevolgen, goede nagt dan Couranten! Sociëteit! en Lectorfchap! goede nagt dan ook Penfion! De Perfoon van den Heer Schwalbe had-dan op den Burgt uitgediend! en dit moest verhoed worden! Dit, bemerkte hy , was zyn zaak; doch hoe was dit anders te verhoeden, dan door verftroojing en afwending? Ook dit was middagklaar. Maar de wys, hoedaanig een man , gelyk Siegfried, verftroojing en afwending te bezorgen? Dat was de vraag, die nog. beantwoord moest worden. Wy kunnen niet ontkennen, dat, hoe meer hy de zaak indagt, hy des te minder moed behield. Hy was geen fchepzel, die het alvermoogen der Liefde niet £*) Wit gt tok zyt, zit kitr uir gtttsttrt tij? 1 htt, vr*t Ut, tfmttt btt zy**  5 i 'k ci F R I E D' van niet kende, en hoe dikwils had hy ook den Opperftegcr&htsamtmah hieC hooren zingen : o Liefde ! V is uw Alvermogen, Dat loutre Rotfen finelt, en 't koutfle hart oiit] imtvèriki, os as En ivyzeh uit de dwaazén fcliept; enz. •tlH ss'jsh Jnb (CSïijjfisd «{uir/ is»s Vttsi r-sm a» tVat had hy ook niet te' vreezen, wanneer een' verftaudige Vroitw den Heer- van Lindciilcrg in een wys Man hervormde , door wiens dwaas- heeden hy zo geheel onderhouden werd! Lï* Hy vond geen ander'middel, dan het getal deezer dwaasheeden te vermenigvuldigen; hem on-" gemerkt van dc eene tot de andere te leiden, en hem de' handcn en het hoofd zo vol' te roeven , M hem geen tyd overfchoot om aan de' fehoon'e Elize te denken. Daarby beflo'ot hy, zeer Staatkundig te'werk te gaan, en de zielsgeftaïte van zyn Gefiade, voor den Heer "Fiks en allen overigen te verbergen, dat hem zeer gemakiyk te doen viel, daar, uitgezonderd hy zelf, niciViand,' zonder bevel, den 'Edelman genaakte. Hy begreep, dnt er moöglyk menfchen gevonden konden worden, die- cr belang, veffêhillende van het zyne, by konden hebben, dat er. verandering-op den Burgt plaats greep;en wanneer hy, flegts zulks aan niemand openbaarde , dan .hield hy zig van de zyde des Jonkers  t. ï N B E N B E R B. 353 kers verzekerd,- want voor deeze was de Liefde een al te vreemd verfchynzel, dan dat hy de reden zou hebben kunnen uitvinden, waarom het eeten, drinken of rooken hem niet fmaakte, ea waarom hy zig het beste in de eenzaamheid bevond. I. DEEL, Z VYF-  354- SIEGFRIED VAN VYFTIENDE HOOFDSTUK. Het Castrum Doloris, Ingevolge van zyn plan, begaf de zwarte Genie zig den volgenden morgen, met de Couranten in de hand, tot den Pommerfchen Edelman , en begon , naar gewoonte, te leezen. Er was, ik weet niet zeker welke Ryksvorst, tot zyne Vaderen verzameld , en men bemoeide in deszelfs Land zig zeer fterk met klokkenluiden , zielmisfen, ftellaadjen, castrum doloris, enz. Hier van waren de Nieuwstydingen opgepropt, en de Ludimagister nam hier uit gcleegenheid , om zyn Genade in volgendervoegen aantefpreeken: Ik had toen het geluk mg niet om in uw Land te weezen , maar my dunkt, het is wel een zeer tragtig Castrum Doloris geweest, dat uw Genade voor Uw Hoogwelfehoorens Vrouw Moeder, zaliger Gedagtenis, heeft laaten oprigten !  LINDENBERG. 355 „ ïk weet geen drommels woord van uw Casper ,, Lourens ,,y antwoörde de Edelman. „Wat is „ dat voor een ding? " De Ludimagister verklaarde hem zulks zo goed hy kon, en was toevalligerwys in ftaat, om zyn Genade een vry juist en duidlyk denkbeeld van de zaak te geeven, vermits hy, in het Logement van den Heer Bunke, een prent gezien had, die, zo my voorftaat, het Castrum doloris van Karei de zesde verbeelde. ,, Ter bliks nog eens! dat ik daar aan niet ge- dagt heb! By myn ziel! dat fpyt my gewel,, dig! dat had ik er nog wel voor over gehad, ,, of fchoon ik Mama Zaliger met alle pragt heb ,, laaten begraaven! Ter hagel! zou dat niet nu nog kunnen weezen?" 0 Zeer zeker, genadige Heer! volgens het bekende fpreekwoord: Een goede daad Komt nooit te laat. ,, Zoud gy dan wel in ftaat weezen om zulk een Casper Lourens te maaken ? Zo in uw i9 hoofd, meen ik. " Gewislyk, genadige Heer! voor iemand als ik ben, is dat een kleinigheid. ,,Nu, maak er dan eens een op papier, en „ laat het my zien! wanneer ik het dan goed Z 2 naar  356 SIEGFRIED VAM ,, naar myn zin vind, zal ik er een in de Kerk ,, laaten oprigten." De Ludimagister teeg hierop lustig aan 't werk, 'en kratfte er dapper op toe; de verfchooten Genie moest het op roïaalpapier in 't net overtekenen, liet Plan werd den Jonker voorgelegd, die het approbeerde, Werkvolk aannam, en, in de zwartïnuurige Kerk, het zeldzaamlte Castrum doloris, dat immer beftaan had, liet oprigten. Daar zag men , hy voorbeeld, de zeven Doodzonden , op de vier hoeken: op den rug van elk deezer Doodzonden Hond een Deugd, en. deeze zeven Deugden onderfteunden , niet vereende kragt , een Bloempot , waaruit de Stamboom van Vrouw Overfte-Lieutenant hervoortkvvam. Men wil opgemerkt hebben, dat de gefaamlyke Doodzonden ongemeen veel gelykenis hadden met de Gade van den Opperfte-Gerechtsamptman , hoewel ik geloof, dat men, uit haat tegen den Schoolmeester, zulks verfpreid heeft; althans ik heb nimmer gehoord dat de Lyfpoëet zig ooit zulks heeft aangetrokken. . Verder zag men Jupiter met een Schelpkar, waar op de ziel van de Vrouw van Lindenberg gelaaden was. Voor de Kar was de Adelaar gefpannen, (waarop Jupiter anders gewoon is te ryden,) op dezelve wys als men weieens een Hond voor een Scheveningfche Viswagen gefpannen ziet. De Adelaar trok, en de Dondergod duuwde, en al.  tlNDENB'ERG. 357 aldus voer de hoogwélgebooren zalige Ziel naar den Olympus. In 't kort, het was een zeer zeldzaam ftuk, waarop de Heer Ludimagister zyn geheele Fabelkunde, vermengd met het Jooden- en Chriftendom, had uitgeput. Onze Leezers zullen zig met dit proefje moeten vergenoegen; want fchoon wy wel eene befchryving van het geheel voor ons liggen hebben, zouden echter , met affnyding van al het wydloopige, ten minften zeshonderd bladzyden, met de kleinfte letter gedrukt, er toe gebezigd moeten worden 1 en dit vertrouwen wy is reden genoeg, om een verdere befchryving agtcrwege te laaten. Z 3 SES-  358 SIEGFRIED. VAN ZESTIENDE HOOFDSTUK. Casper Lourens, zo als de Edelman het noemde, had, met de toerusting en al, onzen Jonker omtrent twee maanden lang tydkorting verfchaft, zonder hem evenwel te geneezen. De indruk , die de fchoone Eltze op zyn hart gemaakt had , was zo gemakiyk niet. uittewisfchen , en zulks had de zwarte Genie te vooren wel voorzien en gevreesd : deswegens had hy ook bereids een nieuwen aanflag in 't hoofd, waarby hy zig op den Hoogmoed van zyn Begunftiger verliet, die hém aanporde om zig de Grooten der Aarde gelyk te ftellen, zo al niet, boven 't hoofd te fprin» gen. Eer nog het castrum doloris zyn geheele werking verlooren had, Hond reeds in de Li'ndenbcrgfcht Cuu« Het Stierengevegt.  LINDENBERG, 359 Courant een aartig artikel van een Stierengevegt, dat in Spanje gehouden was geworden. In andere Couranten had men het zekerlyk al een week vyf of zes vroeger geleezen; maar vermits het toen nog niet in de kraam van den Ludimagister te pas kwam, hield hy dit nieuws zo lang in petto, en wagtte wyslyk om het in zyn Burgtcourant overteneemen, tot dat het, volgens zyn gedagten, de gefchiktfie tyd was , om er gebruik van te maaken. Heden, dagt hem die tyd daar te weezen, nu de onwillekeurige afgetrokkenheid en ontevredenheid wederom de overhand by den Edèlman nam. Tegen alle verwagting van zwarten Barthel, hoorde zyn Genade dit artikel met de grootfte onverfchilligheid voorleezen, en hy moest bevinden dat de Jonker al zo min vroeg, wat een Stierengevegt was ? als dat hy hem de neus zag optrekken, by de befchryving van de pragt, waarmede zyn Catholique Majefteit, de Infant en Infante by dit gevegt verfcheenen waren. Daar hy nu heden ■op dit voorval niet gevat was, liet hy het er toen by blyven ; doch na verloop van eenige dagen ftond een zoortgelyk artikel in de Courant, van de uitvinding des Ludimagisters; dat hy uit Portugal gefchreeven had. Deeze keer was zyn Genade een weinig minder verftrooid, en het behaagde hem den Ludimagister aldus in de reden te vallen. Z 4 „Halt  30Q Siegfried van „ Halt eens een weinigje, Prisfedent! Een Stierengevegt is dat , om zo te fpreeken , geen Bullenjagt?'* Niet zo geheel, genadige Heer! Het is een uitbanning , die' hunne Spaanfche en Portugeefche Majefteit en boven alle Groot en en Heeren der Waereld vooruit hebben. Bullen worden er zekerlyk by gebruikt; doch zy worden niet door Honden gejaagd; maar door de Hofridders doedgeftookcn. „ Vooruit hebben? " riep de Jonker met eert groote hevigheid. „Vooruit hebben? — Necni „ zie dat niet, moeten zy vooruit hebben ! — „ Ik kan even zo goed een paar Bullen doodfteel ken als zyn Portrebeefche Majefteit 1 — Voor- uit hebben? ja wel! Ter Hagel nog a, eens ! - . - dat zou ik wel willen zien! —— a, Hoor, Prisfedent! maak op flaande voet toe- bcreidzels tot een Bullengevegt! —=— verftaat »» gy 't ? — Zy moeten, by myn ziel! niets ,, vooruit hebben. " De Heer Prefident liet zig zulks geen tweemaal «eggen, Hy ging oogenbliklyk, na dat hy zyn kratsvoet gemaakt had, heen, om den Timmerman het ding zo duidlyk te befchryven, als hem mooglyk was ; terwyl de Pomwerfche Edelman nog al by zig zelve brommen bleef: ,, Vooruit „ hebben ! ^nr denk eens! —- Ik zal hem wei vooruit hebben!" Dit duurde tot dat de Heer Schwalbe weder kwam, die hem berigttede, dat  L INDENBERtt. 36"! hy, morgen ochtend vroeg, het allerondcrdaanigst geluk zou hebben, om zyn Genade de tekening van den Timmerman voorteleggen. „ Plaagt u de Duivel ? he ? Ik heb u or- „ der gegeeven om een Buliengevegt gereed te ,, maaken, en gy kakelt van een Timmermanste,, kening! de Timmerman zal immers de Bullen „ niet moeten timmeren?" Houd het my ten goede! ik meen de tekening van het paalwerk en de omheining, gelyk ook van het Balcon voor uw Genade; waarop uw Genade zitten moet en toezien, en uwe bedienden rechts en links om u keen. ,, Zo , zo ! maar wisfewasjes ! wat behoeft „ al dien omflag? wy kunnen er de Burgtplaats toe gebruiken ; daar z;ou men de Bullen op „ kunnen loslaaten, en al de deuren toefluiten, zo dat ze niet kunnen wegloopen, en ik zal „ dan uit het venfter kyken ! " Ja, maar, genadige Heer! zulks ftreed voljïrekt tegen de gewoonte van het Stierengevegt. 7,yn Catholyke Majefteit heeft daar expres een affchutzel toe, waarop een daar toe gemaakte ftellaadje , de Aanfchouwers, de eene geduurig wat hooger dan den anderen ftaat, zo dat de agterfte zo goed kan zien als de voorften. Voor zyn Majefteit, de Infanten, en het Hof zyn Balcons of Logies gebouwd, met fluweel , zyde en gouden Stoften behangen. Maar indien uw Genade het evenwel zo verkiest, Z 5 kun*  • 362. SIEGFRIED VAN kunnen wy het met de Burgiplaats laaten kermten. „ Neen ! ter bliks! wanneer het geen gebruik „ is. t} Hoor eens, redeneer toch zo onver- ftandig niet! Ik kan zo goed, als iemand „ in de Waereld, ftellaadjen en heiningen laaten „ maaken. En wanneer hy een Katholfche Ma„ jcfteit is, ik ben een LutherschEdelman,en dat „ is zo goed als de Keizer. En zo hy er goud- laken aanhangt, dan wil ik er ook nog galonnen byvoegen. Laat het flegts maaken! doch „ draag zorg, dat gy het in de uiterfle order, „ met alle pragt, fpoedig in gereedheid brengt! „ hoor je? " Er zal niets aan ontbreeken,. genadige Heer! Ter getuigenis der waarheid, moeten wy den Heer Schwalbe roemen , dat hy , ongeacht dit ruimfchootig bevel, de beurs van zyn Genade zo veel verlchoonde als flegts mooglyk was; zekerlyk gefchiede zulks niet uk een wehvillenheid tegen den Edelman, maar uit aanmerking, dat die zelfde beurs nog verfcheiden aderlaatingen en zuiveringen ondergaan moest, en om nog meer andere redenen, die onmidlyk aan deeze verknogt zyn. Hy liet dus de ftellaadje niet groorer maaken , dan volftrekt noodzaaklyk was : de Logie van den genadigen Heer, liet hy met gedrukt papier behangen , doch de borstweer met laken overtrekken, dat met galonnen en franjen omzet was j  LINDENBERG. 363' was; doch daarentegen had hy niet minder dan zeven Bullen by een gebragt, zo boos en ontembaar als ze flegts te bekoomen waren :. deeze werden in de daartoe gemaakte hokken opgeflooten , en oud en jong reikhalsden den dag van dit nieuwmodisch Stierengevegt te gemoet. De dag verfcheen eindlyk! • maar, helaas ! gelyk het niet altoos op deeze Waereld gaat, zo als het de arme Stervelingen gaarne hadden, zo verfcheen te gelyk met deezen dag, een verfchriklyke regenbui. De Noord Westewind fcheen alle de Wolken, die immer over Pommerland zig uitgebreid hadden, over dit oord als byeengepakt te hebben. In 't kort het ftormde en ftortregende, agt dagen agter elkander, zo geweldig, dat men hond noch kat zou uitgejaagd hebben; derhalven was er aan de plegtigheid niet te denken. Des Vrydags eindlyk begon de Hemel opteklaaren, ende naastvolgende Maandag werd tot het Feest beftemd , tegen het gevoelen van de Vrouw Prefidentin, die haar Man aanraadde om den Jonker den Zondag voorteflaan , vermits niets zekerder was , dan dat het weder doorgaands des Zondags, aan dat van den voorgaanden Vry tag gelyk ware. De Heer Prefident echter hield zig by den Maandag, om dat, zeide hy, het niet zeer geroeglyk zou zyn ,■ om, op den dag des Heeren, bloed te vergieten. Toen nu de Maandag aanbrak , begroeteden van de tinnen des Burgts ettelyke trompetten en trommels, die É  36*4. SIEGFRIED YAN die reeds te vooren de plaats van pauken vervuld hadden , de opgaande Zon. Op dit teeken geraakte gansch Lindenberg op de been , en vloeide, gelyk een ftroom naar het theater, om zulk een nieuw Schouwfpel te zien. Na dat zyn Genade het ontbyt genoomen had, vervoegde hy zig naar de groote Zaal, waar de Heer Prefident, de Heer Qverftegerechtsamtman en de overige Honoraire Leden reeds vergaderd waren, en van daar naar de Burgtplaats, alwaar hoogstdezelve zig in zyn bruine Koets zettede, die heden, hy wist waarlyk niet recht waarom! —— heden dierbaarder was dan de trotfche Hans, en by hem, zelf op deezen hoogen Feestdag, de voorkeur, boven zyn pragtige itaatfiekoets, verdiende. De overige Heeren gingen twee aan twee in andere Koetfen; de (ialmeester reed vooruit; de bedienden aan weerzyden, en aldus kwam de trein by de trappen van het hoogadelyk balcon, van waar de trompetten, geaccompagneert door de trommels, hen verwelkoomden. Toen de Jonker plaats genoomen had, en de Hovelingen om hem heen gezeeten waren , wierd het toneel geopend : hier op traden vierentwintig rustige, frisfche Boerenjongens te voorfchyn, zes aan zes, allen Biet goede , fcharpe, nagelnieuwe mist vorken voorzien , welkers fteelen zeer eigenaartig de kleuren der quadrillen (*) hadden. —- Ik vind geen vr.y- A'.fac ticrien de Rièdsrs ia de oude Jleekjpelen gtnoetsiL  LINDENBE RG. 365 vryheid om te verzwygen, dat de Ludimagister de Kampvegters fpeeren had toegedagt, doch de boeren wilden zulk geweer niet gebruiken , en waren van gedagten , dat de zaak oneindig beter val zou heben, wanneer zy van goede, ftevige mistvorken voorzien waren. De Ludimagister verwittigde zyn Genade van de koppigheid zyner Boeren in dit geval, doch de Jonker dagt, dat het op een zou uitkoomen, of een fpiets ééne, dan of zy drie punten had; en daarom zou hy de boeren hun zin maar geeven. ,, Want om niet het een in 't ander te fpreeken! " voegde de Genadige Heer er by, ,, verftaje! de Luiden zyn, in allen gevalle, niet verpligt om met Bullen te ,, vegten, en daar zy zulks ten mynen plaifiere wel willen doen , moeten zy het zo goed maa- ken als zy willen en kunnen." Het fpeet den Ludimagister wel zeer, dat de fpeeren met de fraaie vlaggetjes aan dezelven, te vergeefsch gemaakt waren; evenwel liet hy het hy de mistvorken berusten, om dat de Jonker ze niet ernstig genoeg wederfprak; vlaggetjes echter moesten er aan koomen, 't welk de Boeren zig dan ook lieten welgevallen. De eerste quadrille had roode; de tweede witte; de derde blaauwe; en de vierde appelgroene kiekjes aan. Alle hadden zy fpikfpeldernieuwe kalfsleere broeken , waarop het Lindenbergfche wapen geflikt was, en halve laarsjes , welke glad en effen waren. De  366 SIEGFRIED VAN' De kampvegters trokken eenige reizen de binnenruimte van het ftrydperk rond, en falueerden zeer fierlyk met hun geweer, zo dikwils zy het balcon van zyn Genade voorby gingen: doch de Wapendraagers, die deeze Helden begeleidden , falueerden niet, want men moet weeten, dat elk van deeze kampvegters zyn Schildknaap, ( eigenlyk mistvorkknaap,) op zyde had, die daarenboven, by onverzien gevaar, nog twee mistvorken in voorraad had. Deeze Wapendraagers, Schildknaapen , of zo als men ze noemen wil, waaren halfwasfchen Boerenvlegels, gelaarsd en gebroekt gelyk hunne Ridders; doch hunne kieltjes waren, aan de rechte zyde volgens de kleur hunner quadrillen, en aan de linkerzyde met geel en grasgroen geftreept. Wy vermoeden, niet zonder grond, zulk een zeldzaam optooizel, was onmooglyk aan een loutere grilligheid toetefchryven; er lag zekerlyk, even gelyk in de Ceremonieklederen van de hoogloflyke Sociëteit der weetenfchappen , een geheimen zin onder verhorgen : Men vermoedde op Lindenberg even het zelfde, en zelf gebruikte men de vryheid, om den Heer Prefident deswegens te vraagen ; hy antwoörde er echter niet anders op, dat het geen hy teil opzigte der Societeitsverfiering geantwoord had: Capiat qui potest. Wat ons betreft, — wy zouden wel het een en ander zeer waarfchyniyk kunnen gisfen, doch wy achten ons niet bevoegd  LINDENBERG. 367 voegd te weezen, om dat wy nederig en befcheiden poogen te zyn, om het doorzigt en vernuft van den Leezer, in een zo gewigtig hierog yphisch punt, vooruitteluopen. Toen de Kampvegters den derden omgang vo'eindigd hadden, nam eiken hoop eene der vier aydën van het ftrydperk in, en na een gegeeven teken met de trompetten , werd het hok, dat recht tegen over de zitplaats van den Edelman was, geopend, en de Stier trad te voorfchyn. Hy blikte de Heeren met wyd opengefperde oog aan; brulde eens; keerde hen zyn ftaart toe, en ging, met de uiterfte vreedzaamheid, wederom naar zyn vcrblyf, waarfchynlyk, om nog een overfchotje gemaaid gras' opteknappen , vermits hy op de plaats zelve niets beters te eeten vond, hoewel het ook uit een voorgevoel van zyn naderend noodlot gefchied zou kunnen weezen, en zo dit het geval was; dan ontkenne men eens, dat er een voorgevoelen zy ! Zyn noodlot kan men niet ontgaan! roept de man met de haviksneus en het gieroog, terwyl hy zyu dor rechte been, welks dikte in de kniefchyf beftnat, voor uit fteekt, en de linkehand onder de tasch van zyn afgefleeten goudlakens kamizool fteekt. Deeze man heeft zyn eigen noodlot berokkent , en Bachus en Venus de onheilen afgedwongen : daarom antwoord ik hem : Mytt Heer 1  368 S I E S F H I t D VAI» Heer! een verkwister en dagdief heeft geen ftem in dit geval* De Stier zou gemakiyk zyn noodlot ontgaaa kunnen hebben, wanneer hy, zonder zig ergens aan te bekreunen, of eenig mensch te ontzien, met eenen fprong het over de barrière heen gezet, en de ruimte gezogt had ! en om zulks te doen ftond geheel in de magt van den Stier: had hy dit peproefd, en dan in het overfpingen een poot, een ribbe, of den hals gebrooken , dan zou ik het voor noodlottig kunnen laaten doorgaan; maar dat hy uit ziulykheid, uit vraatzugt, uit traagheid, tot de kreb en de graszak wederkeerde, om met ftokflagen weder in het ftrydperk gedreeven te worden, dat was zekerlyk Bulagtig, en, men zegge wat men wil, de Stier had zig zyn eigen dood te wyten. Men dreef dan het flagtoffer weder uit zyn fchuilhoek, en, om hem het wederkeeren te beletten , floot men de deur van 't hok achter hem toe. Of nu het redenlooze vee ook zyne buien heeft, ( want men had de Bul, op geloofwaardig getuigenis, om zyn kwaadaartigbeid gekogt,) dan of het wel eens uit bezef van nade*end kwaad handelt! althans , de Stier bleef ftok ftil ftaan , en had tegen niemand iets te brullen. Volgens de wetten moest de Stier de aanvallende party weezen , doch het Beest was de vredelievenhcid zelve. De  lindenberg. 3Ó9 De Omftanders wierpen hem daarop eenige douzainen keien op de ribben, dat hem éenigermaate uit zynphlegm abragt, doch toen hem eenige fwermers en voetzoekers om de ooren fnorden, raakte zyn geduld ten einde, en hy toonde zyn ongeduld met brullen en fpringen. De voetzoekers vermenigvuldigende , liep hy als dol in de rondte, zonder evenwel een mensch te na te komen. Een Schildknaap, zig van een gunstig tydftip bedienende, greep den ftier by den ftaart, cn liet zig aldus van hem rond fleepen; hem intusfchen met zyn drietand in 'tgat, en op een plaats prikkelende, waar geen Bul, die polnt (Tkonneur heeft, zig gaarne prikkelen laat. Dus van vooren door de voetzoekers , en van achter door den baldaadigen jongen gekweld, moest hy tot het uiterfte ongeduld overflaan. Met een dolle woede en vervaarlyke fpror.gen , ging hy op de roode Quadrille los, door wie hy echter met het blanke geweer zo wel ontvangen werd, dat hy in weinig oogenblikken dood nederltortede, zonder iemand befrhadigd te hebben. De Trompetten verkondigden de beestlyke nederlaag , en men liet den tweeden, derden en vierden ftier uitkoomen, die ook allen het noodlot van den voorigen ondergingen. 1. deel. Aa ZE*  37° SIEGFRIED VAN ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Heldendaad van den Jonker. a,JLer hagel en bakfteen!'' riep zyn Genade", toen de dood van den vierden Stier aangekondigd werd; „dat is alles kurjeus genoeg, maar zes te„ gen één , en dan , in geval van gevaar, nog „ noodhulpen, dat is onheusch! wis en „ waaragtig! dat is het! Man tegen Man! „ dat kan nog aankoomen! Een Stier is, „ voor den drommel! immers geen Lindwurm! „ he?" In Spanje, genadige Heer! vegt ook flegts één Ridder te paard tegen een Stier ! antwoörde dff Prefident. „Waarom krygt hyer dan hier een half douzaiü y, op zyn huid ? " ja'  i i li ti e ir b e r g« 37S Ja! genadige Heer! maar daar zyn de Ridders ér ook op geleerd, en evenwel fchiet er dikwils deeze of geene den hals by in. „ Bagatellen ! daar hoort zèkèr ook al wat toe 3, om zo een arm beest kapot te maaken.—* Laat „ myn Hans eens hier brengen. —- Zieje, Pris„ fedent! ik ben er ook van myn leeven niet op geleerd, maar gy zult zien, dat de Stier aan ,', my zyn man zal gevonden hebben. " De Prefident bad by Hemel en aarde , dat zyn Genade toch zyn dierbaar leeven niet in gëvaaf wilde (tellen ; de andere Heeren onderffeunden zyn beweeglyk verzoek, doch de manlyke Siegfried bleef onbeweeglyk. ,, Houd er den bek van!" riep hy, dat is' ,", maar een wisfewasje, offchoon ik het van myn „ leeven niet gedaan heb! 'k wil het èveri- „ wel eens onderneemen, wis en waarlyk !" Daarmede maakte hy zig vaardig om het Balcon aftegaan. De Ludimagister vervloekte duizendmaaien in zyn hart het Stierengevegt, èn den moed van zyn Genade, als die hem heden in 't gevaar bragten om zulk eenen uitfteekenden Begunftiger te verliezen. Hy wierp zig aan de voeten van' den Jonker; omarmde zyne knien , en fmeekte hem by alles wat hem lief en heilig was! Te vergeefse!! ! Held Siegfried begeerde zyn haam niet té vergeefsch te hebben aangenoomen. „Houd ,V den bek! " riep hy , „ oude Legerhoêr ! " A'a i feheur-  SIEGFRIED VAN fcheurde zig uit de Schoolmeesterlyke omarmingen; liep de trappen af; fprong op den Hengst, en recd"in het ftrydperk. Alles was nu vol vervvagting en vrees ! en wy durven wel wedden, dat er onder onze Leezers, over 't algemeen, geen één zonder nieuwsgierig, heid , en onder onze goedhartige Leezers bezwaarlyk één zonder ongerustheid , de uitkomst deezer gewigtige gebeurtenis te gemoet ziet. Kn» by de fchriftelykc trouw, . dit is geen geringe eed! het geval mag dan zelf weezen zo als het wil, 't zy men belang fielt in den Ridder of in de Stier! want hoe men de zaak ook inziet, het is voor een Man geen kleinigheid, om zig met een Stier in 't ftrydperk te begeeven, zo als het dan ook voor den armen drommel van een Bul geen gekfcheeren was, om een Siegfried ten beftryder te hebben ! Onze Pommerfche Edelman vermaakte zig niet met het ftrydperk rond te ryden, of om zyn Engelfche Hans allerlei kromme fprongen te laaten maaken, maar aanflonds, zo dra hy zig binnen de afpaaling bevond, poftecrde hy zig regt tegen over het hok van den Bul; trok zyn zilveren Sabel , cn wagtte koelbloedig op zynen vyand. „ He „ nu!" riep hy de Trompetters toe, „hebben ,, die Kareis, daar boven, bry in den bek? „ Blaast den aanval { op dat er een eind van „ koosne! '* Het  LINDENBERG. 373 Het teken werd gegeeven : de deuren gingen open, en de Stier, die ongetwyffeld geen beminnaar der Muziek was , trad naar buiten. Hy woedde met zyn hoornen tegen den grond , en wierp de kluiten in de lugt. Zyn Genade wagttede hem op een vasten voet, doch de Stier bemoeide zig met den Jonker niet, tot dat hem eenige voetzoekers al te lastig werden : doch toen zettede hy zig ook dervvyze in poftuur, en vloog met zulk een hevigheid op hem aan, dat Man efl Paard beiden gewisfelyk zouden hebben moeten vallen, indien niet de Jonker door een luelle wending hem den weg geopend had! Doch, op't zelfde tydftip, dat hy naast de zyde van onzen Jonker doorl'choot, viel de Sabel van zyn Genade hem zo geweldig in den nek, dat hy dood ter nederftortede. De Trompetten verkondigden zyn' val, en de zegepraal van den genadigen Heer, die zeer bedaard van 't Paard fteeg; zyn Sabel aan het vel van den verflagen Bul afveegde ; hem met zyn neusdoek nog eens overpoetfte, en zeer rustig in de fchade flak. De ganfche Hoffloet verzaamelde zig rondom hem heen , om hem geluk te wenfchen; doch Jonker Siegfried , die de gelukwenlchingen voor de lastiglle en overtolligfle zaaken van de Waereld hield, flopte daadlyk deeze Heeren den mond. ,, Wisfewasjes !" riep hy, ,,zyt gy allen met den kop gebruid, dat gy daar Aa 3 „ zulk  374 J I I O- F R I E n VAN s0 zulk een gefchreeuw van maakt ? Een doode Bul is wel zo veel gerugt waardig! wel ja! — ss zo het nog een Lintwurm of een zevenhoofdi- ge Draak geweest was! maar een Stier l „ zieje! dat is niet met al! die kan door een Slaas gersjongen wel gemold worden. AGT-  LINDENBE RG. 37$ AG T TIENDE HOOFDSTUK. Duo quum faciunt idem , en zo vervolgens. „ILk heb 11 maar willen aantoonen , dat het „ fchande is , dat er zo veelen te gelyk op een arm „ beest losgaan. Ik wil zulks ook niet meer hebs, ben! Doch zo 'er iemand is die lust heeft, om „ alleen met den Stier te vegten, dan kan hy van mynenwegen zyn gang gaan. " En vlug fterk Karei, uit de appelgroene Quadrille , bood zig daadlyk aan, mits dat men hem, behalven de mistvork, nog een mes toeftond; dit willigde zyn Genade hem gaarne in, en vervoegde zig daarop wederom naar zyn voorige zitplaats. Toen , op het gegeeven teken , de Stier het hok uitdoof, hield hy den beestagtigen Kampveg;er de mistgaffel regt op de borst aan , die hy Aa 4 ook,  37°" SIEGFRIED VAN ook, zo diep hy kon, in dezelve drong: ten zelfden oogenblikke liet hy den drietand vaaren, en fprong boven op het woedende beest, die door de fmart der wonde, en de ongewoone last, nog raazender werd, en de verfchriklykfte fprongen maakte, 'Iutusfchen nam deeze aventuurlyke Ruiter zyn flag waar, cn ftak den Bul een fcherp gepunt mes in den nek, ter plaatfe daar veele Slagters gewoon zyn het Rundvee te dooden, en de Stier viel op Maande voet dood neder. De Jonker betuigde zyn genoegen over de daad van deezen jongen Boer , hoewel hy van begrip was, dat het, by deezen kamp, niet zo volftrekt eerlyk in zyn werk gegaan was. Want, daar hy op den rug van den Stier zig geplaatst had, had hy denzelvcn reeds geheel van de raagt beroofd om hem te kunnen fchaaden. Ja maar l ge¬ nadigs Fleer! merkte de Boer hierop aan ; elk maakt het zo goed als hy kan. ,, Dat is ook waar!" hernam de Jonker, en deed het dapper Borstje, wegens zyn betoonde moed, een gepast en zeer aartig gefchenk. De Ludimagifter zwol , by dit voorval, den moed. Hy dagt, dat wanneer men den Stier zig dus voorbyloopen liet, er niets gemaklyker viel, dan hem een goede llag met een byl voor zyn agterquanier te geeven, zo dat hy vallen moest. — De zes Stieren , die hy dood uit het Itrykperk had zien fleepert , hadden hem al zeer venrouwelyk met  LINDENBERG. 377 Biet liet gevaar gemaakt, en liy begon liet byna voor een kleinigheid te houden, om een Stier aftemaakeu: hy verzogt derhalven den Jonker, om met den laatften Stier te moogen kampen. De Edelman, die zelf een hart in 't lyf had, nam dit bewys van moed, het eerfte dat zyn Gunst» ling ooit had laaten blyken, zo gunftig op, dat hy hem , met blydfchap, zyne toeftemming gaf. De Heer Bartholomeus Schwalbe beval daarop , dat men hem een byl zou brengen. Met dit geweer (lapte hy ftoutmoedig in 't ftrydperk , en nam met een trotfche houding, een der Schildknaapen, een mestvork uit de hand. En nu, 0 Zanggodinnen! bid ik u, dat ge ü myner niet aantrekt! maar dat gy my, op myne eigen wyze , alleen, laat verhaalen! Bemoeit u nergens mede, ten einde de gefchiedenis, overeenkomftig de waarheid , zonder byvoegzel of blanketzel, uit myne pen mooge vloeijen! • Indien u intusfehen de tyd te lang moog vallen, gaat en helpt den een of anderen Rymer aan twee of drie moeilyk te vinden rymwoorden, op Hemel, oordeel en lachen , ten einde Gewemel , voordeel en prachen, er niet altoos met de hairen bygefleept behoeven te worden! Of fchenk uwen hemelfchen invloed aan den Heer Overftegerechtsamptman, op dat hy digterlyke bloemtjes verzaamele, om er zyne Rechtsgeleerdheid mede optefieren ! Of indien gy volftrekt niets anders te Aa 5 ver-  37g SïEpfRiEO VAN verrigten weet! bezielt dan den een of anderen Verzenmaaker, op dat hy het Stierengevegt van den twee en twintigfte April zinge, zonder zig over ons Stierengevegt te bekommeren! Toen nu de zwarte Ridder, in de afwagting van het beitemde teeken, zig regt tegen over het Stierenhok ftelde, ontdekte hy een zwaarigheid, waaraan hy te vooren niet gedagt had. Hy wist niet, hoe het aantevangen, om de beiden geweeren zo te houden , dat dezelve hem , des noods , even fpot dig en gemakiyk in de hand waren! In der daad werd, op dat tydftip, alles geel en groen voor zyn oogen, toen hy bevond dat er tusfchen een byl en een plak een aanmerklyk onderfcheid was ! Ja 1 naar alle waarfchynlykheid zou hy den kamp opgegeeven hebben, zo niet, in het zelfde oogenblik, op den wenk van den Heer Lyfpoëet, die de verlegenheid van den Heer Prefident bemerkte, de trompetten het teeken gegeeven hadden. Toen de deuren van .het hok yllings openfloegan, was het voor de zwarte Genie niet anders, dan of hy de Hel voor zig geopend zag; hy verwenschte en vervloekte , in het binnenfte van zyn hart, den Oppasfer, die met felle zweepflagen den Stier naar buiten dreef. Barmhartige God! wees myn arme ziel genadig.' riep hy,N toen de losgelaaten Stier met gevelde hoornen, en uitgerekten hals, op hem aanrende. Geen een der yot-  LINDENBERG. 379 vpprige Stieren was zo recht toe, regt aan, op zynen man aangevallen dan deeze, en de zwarte Kampvegter verzekerde naderhand wel honderdmaal , dat de Duivel zelf er zo yerfchriklyk niet kon uitzien. Doch wat zou hy doen? Aan ontvlugten was niet te denken : het ftrydperk was geflooten. Hy greep dan een moed, daar er geen was ; liet den byl vallen , en hield zo goed en kwaad hy kon, den mistvork den aan- koomenden Bul te gemoet. Doch, tot zyn geluk of ongeluk , hy mifte zynen vyand ! deeze evenwel mifte hem niet geheel, maar boorde , met zyn rechtphoorn, door het agterdeel van de belte zwartfluvyeele broek des Ludimagisters, die expres voor dit Feest nieuw gemaakt was. De Schoolmeefterlyke Lenden werden hier door niet weinig gekraakt. De Stier fchudde en lh'ngerde hem op eene verfchriklyke wys , en hy zou, zonder Testament, waarfchynlyk het tydlyke met het eeuwige verwisfeld hebben, zo niet, op het luid gefchreeuw van den Jonker, alle de Quadrillen waren toegefchooten, die zo heftig op den Bul toeftaken, dat, toen hy dood was, de Vilder geen oortje voor zyn huid wilde geeven. Men bevrydde den magtloozen Kampvegter van den last des op hem liggenden Stiers , en het kofte niet weinig moeite, om den armen Prefident wederom in het leeven te roepen.. En aldus eindigde het merkwaardigfte Stierenge-  3&0 SIEGFRIED TAN gevegt, dat immer door de Zon befcheenen is geworden. Daadlyk veranderde het Kampveld in een Vreugdezaal, want er werd een lange tafel, met een goede portie eeten bevragt, binnengedraagen, waaraan de vierentwintig Kampvegters zig vervoegden , die van hunne Schildknaapen werden opgepast. Na dat zy gegeeten hadden, kreegen zy van den genadigen Heer verlof, om de Dorpfchoonheeden ten dans te verzoeken. Hy befchouwde van zyne Balcon , waar hy zig eenige verfrisfchingen brengen liet, hunne vreugde met al de vrolyke deelneeming van eenen goeden Landvader, die zyne goede Ondcrdaanen gaarne gelukkig, vrolyk en vergenoegd ziet. Dit was 20 geheel en al het caracter van onzen eerlyken Jonker, dat hy zyne Onderdaanen, om de fpreekwys van den Heer Schwalbe te bezigen, het vermaak en de gelukzaligheid gaarne , indien het mooglyk geweest waare 1 met lepels zou hebben ingegeeven. NE-  LINDENBERG. 38I NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Dat het laatfte in dit eerfte Deels tweedt Stuk is, en een groot uitzigt in het tweede Deel opent. jDe Heer Schwalbe was intusfchen van zyne onmagt weder bygekoomen, en was, zyn wonden niet gerekend, met de fchrik vrygeraakt. Hy moest ontzaglyk veel van den fpottenden geest des Heeren Lyfdigters uitftaan; zelf kon de Jonker zig niet onthouden, om nu en dan met hem te fchertfen. De Schoolmeester verdroeg dit alles met een elfen voorhoofd, en verzekerde, dat zoorfgelyke toevallen in Madrid geheel niet vreemd waren, en dat het dikwils gebeurde, dat er meer dan een Ridder het leeven by in fchoot, offchoon deeze Heeren zig, van kinds- ge-  SIÉGtRIED VAN gebeente af, in dit ridderlyke fpeï geoeffend badden. 't Was derhalven , met betrekking tot hem , een toeval, dat zeer ten onrechte befpot werd • daar hét zyn eerfte proef was, en het zeker ging, dat een leerling geèn meester was. Wanneer ik, voer hy voort, flegts een reis twee, drie, er by geweest ben, dan geeve men my den wild/ten ftier, en zo ik hem niet harlfteekedood op de plaats doe tledervdllen, dan geef ik elk een vryheid, 'om zo lang dis hy wil en kan met my te fpotten! Ei! ja toch, riep de Opperltegerechtsamtman, denkt gy dat alle broeken zo fterk zyn ? want meent gy, wanneer het fluweel eens niet beftand geweest wdt-e, tegen het geweld van den fchuddende hoorn, en gy eens in de ge/pleeten klaauwen van het ftootende beest gevallen waart, wat er van u geworden zou zyn? • Ik geloof dat gy opgehouden zoud hebben , óm langer ben medelid der menschlyke faamenleeving ie weezen ! ten minsten zoud gy, zonder behulp van è'iiig muziek inftrument, den ongenadig* jien vierpoötigen dans derwyzen op de oppervlakte Van uw lighaam gevoeld hebben , dat ,, Halt daar!'y riep de Jonker. ,, Offchoon ,', gy daar zo veel fraaie woorden door een has,/ pelt, dat er geen mensch wys uit worden kan, ,i moet ik evenwel dit zeggen, myn Heer! dat de „' Prefident een hart in 't lyt heeft! en daarmede holla! cn afgedaan! Wanneer wy eens weder ,y Stierengevegt houden , dan .zult gy, zo het God1  LINDENBERG. 383 fi God behaagt, ook eens in 'tftrydperk, en al ,, de heiligen zyn ü dan genadig, indien gy het niet beter maakt als den Ornari, waarmede gy ,j nu den fpot dryft! meer zeg ik niet." Waarlyk, Genadige Heer 1 ik verzoek wel ootmoedig om van die eer verfchoont te blyven; ik ver* trouw my zelve de handigheid niet toe, om met den inistvork om te gaan. ,, Nu laat dan ook dat fehempen, en wees zo wysneuzig niet! verftaje ? en daar mede uit! — ,-, Ik houd het wel voor een kleinigheid om een bul te kappotteeren, wat dat betreft. Maar' weetje? het komt, by myn ziel! op de omftandigheeden ook aan! wis en waaragcig! En ,, ik moet evenwel in den Lectoris pryzen, dat hy op den Stier heeft durven losgaan!" Onze Vriend , die edele Siegfried, die zelf geen liefhebber van danzen was, had er zig reeds zat aan gekeeken, toen Michel met bruine Lysje in het dansperk verfcheen; hy deed haar zo lugtig en vlug in de rondte draaien, dat haare rokjes , zig in een wyden kring uitbreiden, en haare welgevormde kuitjes, knietjes, en al wat zy verder niet noodig gevonden had, met een nydige broek te bedekken, om dat alles gaaf, gezond en welgemaakt was, (dat niet altoos het geval der gebroekte Dames is, ) zig ter vlugt aan het itaarende oog bloot gaven! De genadige Heer daarenboven vreezende, dat zyne vei dele tegenwoordig-  3§4 SIEGFRIÉD VAN digheid eenige bedwang op de jeugdige vrolykheid zou leggen, en hen van een onfchuldige uitfpanning, die hy hen van harten gunde, zou kunnen berooven, liet hy infpaiihen en vertrok naar den Burgt. !— Lange hooide men het zegenende vreugdegeroep hem agter na klinken , opgeheeVen door zyne vergenoegde en gelukkige onderdaanen, die, elk in 't byzonder, hem als een Vader beminde, en gelyk een Godheid vereerde ! hem , wiens hand nimmer voor den noodlydenden gellooten was, wiens liefde tot de gerechtigheid aan allen des begeerenden recht verfchaftte! die nimmer iemand beleedigd of verdrukt had, en die, zelfs over de geringde hut, op zyn Landgoed, geluk en welvaaren verfp/eidde. In der daad, wanneer hy ge. leegenheid gehad had, om iemand te helpen, of Om zyn volk vergenoegen te veroorzaaken, en men zag dan zyn edel, kunstloos gelaat, van de zuiverde vreugde gloeien, dan fcheen hy een dier weldaad;ge weezens te zyn, die de hemelfche verhlyven verlaaten , om voor de zwakke, de lyden